1095 20 '  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Cataf. bl. Geschenk van T(toneelstukken , 1841.   PYGMALION, OF HET BEZIELDE BEELD* TONEELSTUK., GEVOLGD NAAR IIET FRANSCHE, VAN DEN HE ERE l J. R O ü S S E A U. •o 1 - 1 IN 'sG&AAVÈ NHAG Bt WILLEM K L I ^ Boekverkoper op Groote Zaal van het Hof*  VER T O O N E R S. PYGMALION. GALATHEE. Het Toneel verbeeld een Beeldhouwers Winkel , ter zyden ziet men Martnere Blokken, Ruwe Groepen, Beelden, enz. In 't verfchiet is een ander Beeld, verborgen agter een Gordyn, van een ligte en luyjlerryke Stof, vercierd met Franjes, en Bloemkrans/en.  P YG M A L I O OF HET ÈEZIELDE BEELD. Pygmalion, gezeeten en leunende op zyne Elleboogen, tnymerd in de geftalte van een onrujiig en droefgeejtig Man, eensklaps opflaande , neemi by een bamer en bytel van zyn tafel, en geeft by tusfcbenpoozing, eenige byteljlaagen op een zyner Hukken, gaat te rug, en vertoond een •moedeloos $ en onvoldaan gelaat. PYGMALION. Dsar is geen geeft nog leeven in - 'c is niet als Steen-- ik zal 'er nooit iets vanmaakcn- ó myn vernuft waar zyt gv? — myne begaafdheid wat zyt gy geworden? al myn vuur is verdooft— myn denkbeelden zyn ver- * ftyfd ■ hec marmer gaat koud uitmynehan- rien — Pygmalion! gij maakt geen Goden meer gy zyt niet meer daD een gemeen Konftenaar —— onwaardige werktuigen, die niet meer tot myn roem verftrekken, gaat heen,— onteerd myne handen niet meer.— ( Hy werpt met verachting zyne Werktuigen noeg, en voandeld eenigentyd, mei de Armen over tnalkanderen. ) A 2 Wat  4 PYGMALIOft Wat ben ik geworden? — welkeen vreemds om Veering heeft zig in my opgedaan! —Tyrus ! Ryke en prachtige Stad — de Gedenkltukken der Konft, waar meede gij pronkt, behaagen my niet meer, — ik heb de fmaak verloorea die ik had, om ze te bewonderen —— de verkeering met Konftenaars en Wysgeeren, werd Büy laf en fmakeloos — de ondernasdelingmes Schilders en Poëten, hpeft voor my geen aantrekkelykheid meer.-— Ds lof, en deroemverhoogen myne ziel niet, de loftuitingen van die geene, die 'er van de nakomelingschap zullen ontfangen, raaken my niet meer,-de vriendfchap zelfs, geeft my geen behaagen , — en gy jonge Voorwerpen , Meefterftukken van de Natuur, die myn Konft dorft naarbootzen, en op hec voetfpoor van welke, de vermaaken myonophoudelyk trokken — gy myne fchoone voorbeelden— die in my te gelyk het vuur van liefde en vernuft deed ontbranden', -— zederd dat ik uw overtroffen heb, zyt gy my alle or> verfchillig geworden. (Hy gaat zitten, en bsfcbowvod alles rondom bem,) Weérhoudsn in deeze Winkel, door eene onbegrypelyke bekoorlykheid — kan ik niets doen— en ik kan 'er my niet van verwvderen — ik dwaal van Groep tot Groep— van Gedaante tot Gedaante myn bytel, zwak onzeker herkend zyn Leidsman niet meer — die plompe en in hunne fchroomelyke ruwheid gebleevehe werken —— gevoelen de hand niet meer, die hun pleeg te doen keven.—— Hy  TONEELSTUK. 5 { Hy Staat driftig op.) 't Is gedaan: 'c is gedaan • ik heb myn vernuft verlooren ! -—- nog zoo Jong zynde, overleef ik myne gaaven. — Maar wat is dan die inwendige drift, die my verfcheurd ? —— wat heb ik in my, dat my fchijnd te verteeren ? hoe! gevoeld men die aandoeningen t in de kwijning van een uitgeblust verruoogen ? — gevoeld men die zugten van driftige hartstogten, -—r-die onoverwinnelyke rufteloosheid—■ die heimelyke beroering die my plaagd en waar van ik de oorzaak niet kanoBtdekken ? —» ik heb gevreesd dat de bewondering van myn eigen werk, de verwarring zou veroorzaaken, die ik aen tnynen arbeid toebreng: —— ik heb het agter het Gordyn verborgen: - - myne heilloofe handen hebben beftaan, dit gedenk- ftuk van hunne Heerlykheid, te bedekken! ■zedert dat ik het niet meer zie • ben ik droevig —— ik ben niet achtzaam meer wat zal het my waard , wat zal het my dierbaar werden , dit onfterffelyk werk! als myn uitgebluft vernuft, niets groots, niets fchoons, niets dat mijns waardig is meer zal voortbrengen, dan zal ik myn Galathée tooien • en ik zal zeggen -r- „ zie daar het geen eertyds Pygmalion deed .' . ó myne Galathée als ik alles zal verlooren heb¬ ben , gij zult my blyven . . en ik zal eetroolt zyn. 0 (Hy naderd bet Gordyn, dog keerd te rug, gaat, komt, en Jtaat eenige reyxen (til, om bet jLugtende te aanjebowwen.) A 3 Maar  PYGMALION Maar waarom het te verbergen? —— wat Win ik 'er by?— gebragt tot de ledigheid—* waarom zoude ik my het vermaak beneemcn, van het fchoonfte myner werken te aanfehou- wen? misfehien blyft 'er eerig gebrek in overig, dat ik niet befpeurd heb -— misfehien zoude ik nog eenig Cierfel tot haare Kleeding kunnen voegen geene mogeJyke bevalligheid moet een zoo fchoon voorwerp ontbreeken —— misfehien zal dit ivoorwerp myn kwyncnde verbeelding doen herletven ik moet het wederzien • '■' - op nieuw onderzoeken —— wat zeg ik? ach! Ik heb het nog niet onderzogt - . . ■ ik heb tot hier toe., niets gedaan als het bewonderd. (Hy gaat om bet Gordyn cpteligten, dog laat bet als verfebrikt zynde,