ÏUATSCH. DER NEDERL. LETTERS. TE LEIDEN. Calal. bl Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  E U G E N I U S, ERFPRINS van DALMATIËN; T O O N E EL SPEL. HET IIOOGDUITSCHE VAN K. F. I1ENSLER VRIJ GEVOLGD, DOOR C. S A U E R. AMSTERDAM, B* H. van RESTEREN, 1800. /" NE 13. ^ \ pETTERK^/   Bij de uitgave van dit Stuk heb ik alleen te zeggen, dat ik iets, het Folk betreffende, heb weggelaten, dat geen belang in hetzelve Verwekte, en bij de vertoning {indien men het ten Tooneele mogt voeren) meer gelach dan deelneeming verwekken zoude, het welk de ondtr* vinding geleert heeft. Voorts heb ik ,er enige weinige woorden ingevoegd die mij noodzakelijk fckenen, om het duistere dat in het origineel wegens het voorgevallene met Sophia heerscht, epteklaren. Deze veranderingen zijn echter zo gering, dat het de moeite niet waardig is ""er iets meer van te zeggen Zij die mijne vertaling met het origineel mogten vergelijken, zullen dit ras ontdekken. S. Amft: iRovb. 1800.  PERSONEN. ANüREAsi Hertog van Dalmatien. idginius, zijn Stiefzoon , Erfprins, george slimba, een Hongaarsck Edelman. 7. a lus ka, een Hongaar. marduint, een Venetiaan. agnese cyani, zijne Nicht. bttta, vertrouwde van Agnefe. ridder otto van g l a n. theodosia, zijne Dochter. h u g g r, een grijsaart, gebannen Edelman. ridder wlakka. tosti, Scheep s kapitein. stel lo, t > Dalmatijiche Edellieden. GROIOHjJ CLAUDU. fe li cio, een kind van vier jaren. slanka pietrino, een Dalmatisch tneisjt. ie ne vermomde gedaante. brazza, Lijfbediende van Eugeniusi dalmatische ridder*. volk van j ader a. Lijftrawanten van den Hertog. De Gefchiedenis is in de veertiende Eeuw voorgevallen.  E U G E N I Ü S, ERFPRINS van D ALM ATI EN; TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeld een digt boschacktig oord met een holle rots, nabij Jadera. EERSTE TOONEEL. lüSENius, siimba, zaluska en andere Hen. gaarfche Edellieden, in 't verfchiet enige Bedienden • alle in mantels gewikkeld, e r a z z a. bugen ios. Wij zijn verdwaald! Slimba! zo digt bij de Refidentie — dit voorfpeld mij niets goeds. slimba. Reeds drie dagen deze aanhoudende regen. De paarden voelen geen grond meer, en thans, nu wij zo nabij ons doelwit zijn, dit fchriklijke onweder! Iü g e niu 3. Slimba! ik vrees den Hertog te zien. O! de plotslijke dood mijner moeder — % a l u s k a- Voor drie maanden ontfingen wij de tijding even na A da  2 EUGENIUS, de gewonnen veldflag bij Solina, toen wij liet leger betrokken. EUGENIUS. Envooragt dagen kreeg ik het bevel naar Jadera terug te keren, om de IJuwlijksplechtigheden mijner nieuwe fiiefmoeder bij te wonen - Siimba! {Het donderden hlikfimd. Hij leunt vol fmart op Siimba-s jchouder.') SLIM BA. Kóom Prins! het onweêr woed vrezelijk — verfcbuilen wij ons in dit hol. Z AlU S K A. Knechten! bind de paarden vast, volg ons dan en befcherm u voor regen en koude. BRAZZA. Hoe fïiuiven en fproetelen die beesten, als of hier ergens een fpook huisde! s L I MBA. Zot! BRAZZA. Zie masr ginds heen hoe mijn ruin zich fchud, wit fchuim loopt hem door 't gebit en zweetdroppelen hangen als paerlen op zijn rug. E U G t N I IJ s. Bind de paarden vaster , en koom dan bij ons. {de Kt echts vertrekken ) (Zo als lïugenius, Siimba en Zaluska, in hei hol willen gaan, komt hun een oud wijf, bevend aan een kruk wankelende, tegen.) VEE.  TOONEELSPEL. 3 TWEEDE T O O N E E L. de voricen, het wijf. het wijf. Veel geluk, edele, dappere Heeren, welkom zo na bij Jadera! zaluska, Houd den mond, oude heks! of bezorg u een andere keel. ft I MBA. Zu!k een verdroogt geraamte heb ik in al mijn leven nog niet gezien. Foei! hier behoeft men geen paard te zijn, om fchuw te worden. eogeniu s, Wat wilt gij, oude! het wijf. Zijt gegroet, Prins van Dalmatien! s L i M B a. Waar zijt gij met hem bekend geworden? het wij f. Hier boven en beneden , in de lucht en onder de aarde, mijn fchatl slimba, Bedelaarfter! wie wil uw fchat zijn? Prins.' zal ik Bcëlzebubs grootmoeder maar in het hol werpen? het w ij f , met een kermend gelach. Hi! hi! hi! loop door de muren als zij niet vallen — tegen rotzen als zij niet wijken, door meiren en ftroouen — maar neem uw kopje in acht, mijn fchat! A i « »■  4 EU GENIUS, e ug e nius. Wij zijn verdwaald, oude ! wijs ons den rechten weg. het wij F. Ei — ja toch — rijd maar altijd de ftaarten uwer paarden na. zaluska. Hoor toch, Prins! het behaagd deze berg van rimpels met ons te fcherezen, waar is de weg naar Jadera? het w ij f. Terug, Eugenius ! terug — kind zonder vader èn moeder— Prins zonder land en rijk, man zonder geluk of voorfpoed! gij trekt naar ene plaats, waar gij in vertwijfeling vinden zult het geen gij niet zogt, ert zoekt wat gij niet vindt. s li m ba. Verftaat gij iets van deze wartaal, genadige heer? eugenius. Waar bevinden wij ons tegenwoordig, oude? het w ij f. Ditbosch grenst aan het eiland Majolina. zaluska. Dus nog een uur van de Refidentie? het w ij f. Ja ! ginds heerscht den weduwenaar Audreas , die r.iec is, wat hij voorgeeft te zijn. Doods en bruiloftsfal; kelen branden om ftrijd. (tegen Eugenius.) Keer terug, man zonder geluk of voorfpoed ! In Zevenbergen hebt gij d» zege bevochten, nederlagen verwachten u in  TOONEELSPEL. 5 inJadera. Het ware beter voor u in de fneeuw-woestijn van het noorden, dan in het paradijs van Dalmatien. Ginds zouden de beeren u fpijs brengen en de wolven u drenken, hier is geen hond die uwe zweren lekt. eugenius. Heeft men de zoon van vorst Albertus in jadera vergeten? het w ij f Vergeten en niet vergeten. Twedcrlije zijn de harten der menfchen, en tvvederlije hunn' geheugen. S l 1 m B a. Waarom vertoeven wij bij deze waarzeglter? voorwaards Prins! de tijd gaat voorbij en Jadera komt van zelfs niet nader. het w ij f. Terug, Eugenius! terug van Jadera. zaluska, dreigende. Gij — oude! — zijt gij ene waarzegïler? het w ij f. Wij weten het, en kunnen het niet zeggen. Wij zeggen het, cn gij kunt het niet begrijpen, {tegen Eugenius.',) Prins van Dalmatien! gedenk mijner, wanneer in Jadera ltormen over u woeden , en onweerswolken boven uwen fchedel hangen, die bij de eerde losbarsting u dreigen te vernietigen. Gedenk mijner, Prins! en vergeet het eiland Majolina niet— dadr bloeit uw geluk — daar vind gij rust in de graven uwer voorouderen, (Zij vertrekt?) EUGENIUS. ' £ro;ders.' geloof mij, 'er gebeuren gewigtige dingen A 3 ia  6 EUGENIUS, in de waereld. O! ik heb een naar, een zeer naar voorgevoel. Siimba! dac ook nog mijne moeder flierf, zo plotslings ftierf, dat is het teken van een ongelukkig leven, ó! Haddet gij mijne moeder gekend — Sophia was haar naam! haar geheel wezen en doen was deugd en liefde — en mijn groten eerwaardigen vader — SLIHBi, Als jongen, noemde ik reeds Albertus naam met verrukking. EUGENIUS. Hoe konde mijne moeder hem vergeten, hoe kon haar hart, dat eens voor enen Aibertus klopte, even zo teder voor den vrouweüjken Anareas flaan, die niet eens uit de Vorstelijke ftamvan Dalmatien gefproten is. Voorwaards vrinden! wij beleven wonderlijke dingen. Men zal mij van den troon terug dringen — de aanhangelingen van mijnen veelgeliefden ftiefvader zullen kuilen voor mij graven cn valltrikken leggen. — Voorwaards, dappere Hongaren' (in hun midden tredende) Op u ftel ik mijn vertrouwen — aan uwe zijde overwon ik de oproerige Hospodaren — aan uwe zijde wil ik ook mijnen regtmatigen aangeërfden troon herwinnen! s 11 M E a . Voorwaards, Prins! voor u bloed en leven— Z AL U S KA. En trouw tot in den dood. (Zij vertrekken.') DER.  TOONEELSPEL. 7 DERDE T O O N E E L. Een vertrek in het vorstelijk paleis te Jadera. andreas, harduini, zij komen uit een zijvertrek. har duin i. I_/uim, niets als luim, genadige Heer! en dit is vele vrouwen eigen. a n d r E a s. Maar de verfchuiving van het huwelijk —haar aanzoek om hetzelve tot de aankomst mijner ftiefzoon ui teftellen — har d u i n t. Zij weet niet wat zij wil. De menigte menfchen welken haar omringen — de ongewoone voorvallen — het gcJruis van het hofleven in regenoverftelling mee hare voormalige eenzaamheid — dit alles kan wel zonderling op haar hart werken. a n d r e a Agnefe fchijnt mij toch zeer bedroeft en onvergenoegd te zijn. harduini. Zij is niet bedroefd, maar neerflagiig— niet onvergenoegd, maar door de overgrote wellust te fterk bevangen — aangedaan — ontzenuwd — a n d r e a s. En toch maakt mij dit zo angftig. Harduini' wanneer eens een andere worm aan haar hart knaagde ? A 4 A-  9 E U G E N I U S, Agnefe is jong, het dunne bloed loopt no^ [fnel doof de aderen, en zet onwillekeurig de verbeeldingskragt in geweldige bewegingen, die voor het hart niet altoos heilzaam zijn. har duini, hem niet begrijpende. Ook dit is mooglijk! maar — hoe meent gij dat? a n d r e a S. Daar behoeft Hechts een voorleden droombeeld van nieuws in haar optekomen, wai haar weleer lief was — fchielijk werpt zij het fchitterend tegenwoordige weg, om den ouden afgod te huldigen. har du1ki. Ik begrijp uwe gedachten. a n d r E A s. Gij hebt die begrepen , en liddert niet voor mijne rust? ii a r duini. In 't geheel niet, genadige heerl ik ken mijne nicht; maar dat is nog zeer weinig — ik ken der vrouwen harten in 't bijzonder. a n d r ea S. ' Dat gij toch liever zeidet: .ik ken de vrouwen, ea dat is weinig — maar ik ken Agnefe — hard ui n i. Ook haar! a n d r E a s . vertrouwelijk. Wanneer nu bij voorbeeld — harduin t. Ik weet wat gij meent. Wanneer nu bij voorbeeld Agsefes hart voor een ander reeds vroeger had gefla- gen?  TOONEELSPEL. 9 gen ? dat is niet onmogelijk , veel meer iets zekers. Agnefe is fchoon — zij beminde, en dit weet gij, genadige lieer! uit mijne en uit haar eigen mond. Ludo miro — de naam is u niet onbekend, Agnefe beminde ongelukkig, dat was uw geluk. a n d r e as. Maar misfchien ook mijn ongeluk. iiakdoini. Waarom dat? Ludorairo is dood — en wanneer hij ook nog leefde , zo worden door de afwisfeling der omftandigheden, oudeomftandigheden vernietigd. Agnefe Cyani word Vorstin — a n d r e a s. Uiterlijke omflandi^hedeii vernietigen de inwendige niet. harduini. Gij zijt zeer zinrijk in de vermeerdering uwer onrust. a n d r e a s , hem half fmekend de Itand drukkende. 6 Harduini! gij wilt mij ene gemalin geven, geer mij ook een hart vol liefde. harduini, met ene buiging. Zij heeft mij naar de Villa Cofana befcheiden — ik zal haar uitvotfchen. an dr sa s. 6 Gaat, gaat, Harduini! Laat niets u afhouden —. vorscht naar de oorzaak harer zwaarmoedigheid en breng mij blijde tijding. A 5 har-  io EUGENIUS, harduini. Ik gehoorzaam uw bevel. harduini, alleen. Eeuwig zweeft mij den gouden appel voor oogen, en ik kan hem de mijne niet noemen; de zoete bron fpeelt mij aan de lippen, en laaft mijne dorstige tong niet! 6 Eugenius! door u zie ik het getal mijner vijanden vergroten. Zo heeft toch den misdadiger gene vreugde, gene rust op deze waereld; de rozen die hij voor zich plant, worden distelen op zijn' akker , ea zijne beste vrinden kittelen hem met — ïchorpioenen Hekels. (Hij wit vertrekken. Otto van Clan komt haas. tig door de hoofddeur op het tooneel.) VIERDE TOONEEL. andreas, otto van glan. clan. Hi ikomt, genadige Heer! Eugenius komt, den overwinnaar der Hospodaren! Een talloze menigte Volks, uitgelaten van blijdfchap, ftroomt uit de uad hem te gemoet. Oud en jong zwaaid hoeden en mutzen in de lucht en ro^pt uwen ftiefzoon een juigchend vivat toe. andreas, zin/pelend. Elke huldiging die mijnen ftiefzoon ontfangt, is mij aangenamer, als dat men die aan mij betoonde. VIJF-  TOONEELSPEL. u V IJ F D E T O O N E E L. de vorïgen, stello. stilio. 'Zjo even is hij in zegepraal over de brug en de ruïnen van Trajanus voorbij getogen. De menfchen fpreiden op den weg hunne klederen voor hem uit, het regend bloemen en kranfen uit alle venflers op hem neder, ja zelfs de zieken laten zich in hunne bedden op de dralen dragen om hem te zien. {R'Ln koord in de verte trompetgefclial, naderend gedruis en wild vrcugdtngsfchrei.) g L a n. Dit vrolijk gejuich verkondigt zijne aankomst. andreas, ter zijde tegen Stelle. Ik vrees hem te zien. {De deuren fpringen open, Andreas ij ld hem te gemoet.) ZESDE T 0 0 N E E L. de vorigen, eugenius, slimea, zaluska. eugenius , met ene langzame buiging. Mij n genadige Vorst en Heer! and r e a s. Welkom in uw opgetogen vaderland, welkom aan dit vaderlijke hart, mijn zoon! (Jicm omarmende.) clan,  ia EUGENIUS, g lak, met eerbied. Zijt ons welkom, dappere Held l waardige Zoon van Albertus! eugenius, hem de hand gevende. Zoo fchoon heefc mij nog niemand verwelkomt, als gij, oude GlanJ welkom weleer getrouwen dienaar van mijnen vader. andreas. Nu ben ik gerust en te vreden. ó Mijn zoon! hoe zult gij mij de flaaploze nachten vergoeden , die ik me: bekommering voor uw leven, heb doorgewaakt. eugenius. Hebt gij om mijnéntwillen flaaploze nachten gehad? andreas. Kunt gij dit vragen? wanneer mij des avonds de gedachten op het rustbed verzetden: ziet, in dit ogenblik vliegt misfchien een werpfpies naar het hart van mijnen zoon, of een opgehevene fabel naar zijnen fchedel, meent gij, dat dit esn vader aangename dromen verwekken konde? EUGENIUS. . Ik denk — fomwijlen toch — andreas. En als nu de blijde tijding tot ons overvloog, dat Eugenius de zege onder de vaanen des Konings van Hongarijen en Bohemen voerden, en dat de oproerige Hojpodaren hunne halzen voor den jongen Held bogen; ó Eugenius! toen konde ik zagt rusten. (£»£ trawant vertrekt.) Wat wil hij? waarom dit vrouwelijke ildderen door al mijn leden? TWEEDE TOONE E L. andreas, eugenius. eugenius, zacht doch ernfligl Genadigfte Heer! andreas. Zijt welkoom, mijn zoon .< (vrindelijk) wij moesten onder eikanderen zo vreemd niet zijn. Gij komt misïcruen wegens uwen vriend Slimba? ï v-  TOONEELSPEL. 53 eugenius. Slimba wierd door Grolohs verwaantheid gedwongen, Slimba is een vreedzaam, eerlievend man. andreas. Verdedig hem niet, Genoeg, mijn zoon is Sliraba'i vrind, en dat is genoeg ter zijner rechtvaardiging. eugenius. Mijne vriendfchap wettigt het misdrijf niet. Hij zal zich voor het Gerecht verantwoorden, zo als het betaamdt. andreas. Ik fpreek hem zonder enig verhoor vrij. eugenius. Des te beter — want Slimba is onfchuldig, ik ben borg voor hem. Doch, ik kom hiér niet om over zijne zaken te fpreken, maar over de uwe en de mijne. andreas. De (landen zullen vergaderen, en dan geef ik u de afte van afftand over. eugenius. Dit is nutteloos en kan weg blijven. andreas. Neen ! wat ik opentlijk ontving, leg ik opentli^k neder. eugenius. Andreas! gij zult het Rijksbeftier behouden. andreas, verbaasd. Hoe — hoe — Eugenius! wilt gij met mij — eugenius. Schertzen? De hemel beware mij! 'fr ligt zoiets 1) 3 grootsck  54 EUGENIUS, grootser, voor mij in, een Vorftendom weg te fchenken, en de Eeheerfcher van Dalmatien aan mij te verplichten. andreas, op een wantrouwende toon. Eugenius! zoon van Albertus! eugenius. Stil! noem deze naam niet weder, of ik geraak in verzoeking om den troon tegen uwen wil intenemen , om flechts te bewijzen, dat Eugenius, de Zoon van Albertus is. andreas, liefderijk. Mijn zoon! misken her vaderlijke Lart niet langer eu g e ni us. Noem mij niet zoon; want ik zweer u , dat ik u nimmer vader noemen zal, hoewel Sophia mijne moeder was. Uit eigen beweging gaf ik u Dalmatien, en dewijl het mij niet behaagt een getuigen uwer verbinding te zijn, zo reize ik morgen naar Venetien. andreas. Naar Venetien? dit verwonderd mij! eugenius. Ik geloof het gaarne. Gij kunt niet begrijpen hoe men een Vorflendom als ware het een penning weg. werpen kan Maar ik zweer, ook ik gevoel wat ik geef. Het is de eer mijns vaders, de onfterfelijkheid mijner naam; en toch — Andreas.' zult gij Dalmatien behouden, en ik neem van mijne erfenis niets — als het Eiland Majolina. andreas verblekende, ter zi 'Je. Huggy! dat kost uw ie ven! e u-  TOONEELSPEL. 55 eugenius. In hare lievelijke woestenij, wil ik mijn leven ten einde dromen. andreas. Maar waarom juist Majolina — waarom niet het Eiland Cheofo? waarom niet de Ifola grosfa? Majolina is zo woest — zo — eugenius. Juist daarom. Het eenzame flot op de fpitzen der rotzen in 't woud, heeft mij van ouds bevallen. Het blijft nu daarbij, wanneer ik terug koom, kies ik dat verblijf voor mij uit. Gij hebt u een gemalin gekozen, ook ik deed ene keuze, gij houd haar naam en (land geheim, ook daarin volg ik uw voorbeeld. DERDE T O O N E E L. de vorigen, br AZZ A. br AZZ a. Prins! de paarden zijn gezadelt- Ridder Slimba verwacht u. andreas. Gij gaat misfehien op de jagt? eugenius. Ik zal Glans dochter, de fchoone Theodofn opzoeken — andreas. En haar misfehien als uwe gemalin terug brengen. D 4 tv.  55 EUGENIUS, eugenius, geveinst lagchende. Ha! ha! ha! Hoe gij toch alles raden kunt. Vaarwel vorstI mijne voetzolen branden bij u, en mijn werk is volbragt. andreas, Wil hem omarmen. Prins.' mijn zoon! eugenius, zich afwendende. Vcrfchoon mij van deze naam , en van dit teken uwer dankbaarheid. Vaartwel. (Hij vertrekt,') andreas, alleen. Welke ftijfzinnigheid — maar ogenbliklijk zal ik bevel geven , Agnefe naar Jadera te brengen — hij zal haar niet zien, voor dat zij Vorflin van Dalmatien is. VIERDE T O O N E E L. Een vertrek in de Villa van Otto van Glan. In hetzelve hangen enige af beeldzeis waaronder gat van Eugenius. agnese cyani, bytta, tegenover het af'beeldzei van Eugenius ftaande. bytta. Zekerlijk —• het is zeldzaam, opvallende. agnese. Zeer zeldzaam, onuitfpreeklijk opvallende. BYTTA. Een geluk dat Theodofia ons alleen liet. Agnefe! uwe couleur veranderde verbazend. AGNESE. Maar Bytta! nergens in dit gehele paleis het af. beeld  TOONEELSPEL. 57 beeldzei mijns ftiefzoons — maar hier in deze Villa, in Theodofia's kamer — (flilte, het afbeeldzel befchouwende.) Gelijkheid, zo als ik die op aarde nooit zag. Bytta! het afbeeldzel van Eugenius moet gij mij bezorgen. Ik zal het als mijn fraaifte kleinood eeren. Een fchilder zal het Vorfteli;ke gewaad wegftrijken, en hem de violette Balandrane omhangen , onder welke het helder rode wambus voorfchemert, en op zijn hoofd het zwarte Biret met de goude koorden en de hoog waaijende veeren. BYTTA. Dan is het Ludomiro! AGNESE. Bezorg mij het afbeeldzel mijns ftiefzoons. Vorder Tiet uit uwen naam. BYTTA. Gij behoefc maar te wenken , en uwe Vorftelijke bruidegom volvoerd het bevel met vermaak. AGNESE. Onmogelijk. Zou ik mij aan hem zelfs verraden ? en Theodofia? zij bemind de Prins gewis — zal zij zich niet verwonderen, zal zij niet argwanend vragen: wat wil de moeder met de beeldtenis van haren ftiefzoon? BYTTA. Hoe kwelt gij u? Wie kan het de moederlijke tederheid kwalijk nemen, dat zij hare Zoon in beeldtenis wenscht te bezitten, al ware ook niet de gelijkheid tusfehen hem en Ludomiro — D 5 AGNE-  53 EUGENIUS, AGNESE. Noem deze naam niet zo dikwils; gij weet, dat de wond van mijn hart, nog niet genezen is, hoewel zij voor het oog niet meer bloed, ó Bytta! het is een won. derzeldzaam fpel van het noodlot, dat juist een man als Ludomiro, aan dit hof, als erfgenaam des troons leeft, of de Hemel wil mijne ontrouw, mijne lichtzinnigheid, waarmede ik de overledene zo fpoedig vergeten en verwisfelen konde , ftraffen. — Ach Bytta! nog altoos gloeit liefde voor hem in deze borst. BYTTA. Maar, vergeef -— deze graad van liefde heeft Ludomiro nooit verdient. AGNESE. Niet? mijnenthalven verliet hij vader en moeder, om mij flechts te zien fnelde hij van de afgelegenfte oorden van Calabrien naar Venetien — en ik, ach! ik • bragt hem niet eens het geringe offer, van mij optefluite:i en de verleidende vermaken van Venetien te mijden, toe. * EYTTA. Het zoude altoos wreed geweest zijn , van u in de bloei uwer jeugd te verderen — AGNESE. Noemt gij dit vorderen wreed ? was hij niet mijn Echtgenoot, was ik niet zijne gade? was ik de enige vrouw, welke haar man in jaren niet weder zag? ó Ludomiro! de vrouw van de armlte Zeeman is getrouwer en tederer dan ik was <— (wenende) vergeef het mij, oa«  TOONEELSPEL. 59 onvergeetbare ! ik was een lichtzinnig fchepfel. (na enig ftilzwijgen,") Nu Bytta! vergeet het beeldtenis van den Prins niet, zend het naar den besten fchilder en laat het copiè'eren , maar gij verttaat mij, met de Biret en de violet couleurde Bralandrane. BYTTA. Of de Prins ook een even zo beminnenswaardig karakter bezit, als zijn evenbeeld Ludomiro? AGNESE. Andreas heeft mij daarvan juist niet het gunltigst denkbeeld gegeven. V IJ F D E T O O N E E L. DE VORIGEN,. THEODOSIA. THEODOSIA. (jerïadigfte Meestresfe! bevelen van den Hertog verwachten u — Ridder Tosti kwam zo even aan, om u naar Jadera terug te brengen. AGNESE. Ongaarne verwijder ik mij van u, voortreffelijk meisje! (zij kuscht haar) doch de overeenstemming onzer harten ftaat mij ook in de toekomst voor eeuwigdurende vriendfchap borg. (zij vertrekt.) ZESDE T O O N E E L, THEODOSIA, BYTTA. THEODOSIA. ' Ene edele vrouw! ene voortreffelijke vrouw! zij vond gis'  6o EUGENIUS, gisteren, toen zij in mijne kamer was, zo veel fraaiheid aan het borstbeeld dat over mijne Ottomane hangt — bytta. Ja — diep ingewi:d in de gehelmnisfen der kunst, fchat zij de hand des meesters, die de natuur, met zo ene heerlijke nabootzing op het doek, fchiep. theodosia. Het is de beeldtenis van onzen Erfprins Eugenius. bytta. Een heerlijk ftuk , dat ik u benijden zoude. De Vorflin wenscht ene copij daar van te hebben, wegens de grote gelijkheid met een harer bloedverwanten, die zij zeer bemindt. theodosia. De wensch onzer beminnenswaardige Vorflin zij vervuld. Eytra! met vermaak fchonk ik haar dit Pourtret, ware het niet voor mij zelve een aangenaam gefchenk, dat ik uit de hand des Prinfen bekwam. bytta. Zend ons het origineel, lieve Freule! dan zullen wij ons met de copij vergenoegen. (Zij vertrekt.) ZEVENDE T O O NE E L. theodosia, daarna eugenius. theodosia. Ja — ik bemin dit gelaat; niet om dat het vair een Prins is, maar wegens de fchone, heldhaftige geest, wel-  TOONEELSPEL. 61 welke in deze trekken zweeft. Mijn vader zegt, dat de Prins op zijn reis zeer tot zijn nadeel verandert is? Hoe ware dit mogelijk! zou dit oog dan wel zo verleidend fpreken , deze mond zo teder lagchen, en dit voorhoofd zo fterk tekenen kunnen zonder een gevoelig hart te bezitten ? eugenius. Zijt welkoom, lieve vrienden mijner jeugd, welkoom, fchone Theodofial theodosia , met een eerbied volk buiging. Genadigfte Prins! eugenius. Plechtigheden ter zijde, lief meisje ! Hier in deze kamer heb ik dikwils als kind gefpeeld , hier dikwils als jongeling geftoeit. Theodofia was de gezellinne mijner jeugd, haar zacht, levendig gelaat boeide mij aan haar — laat ik mij, hier aan uwe zijde, de vrolijke jaren mijner kindschheid herinneren. theodosia. Ja — toenmaals was het zekerlijk geheel anders. eugenius. Hoe wij dikwils levendig te zamen fchertflen, hand in hand door het park liepen, om bloemen te plukken «n die tot kranfen te vlechten! theodosia, verheugd. En weet gij nog wel, hoe ik eens in de grote vijver viel en gij in uwe kostbare klederen daarin fprongt en mii 'er uit hielp f ach! hoe u toen ene traan van vreugde  6z EUGENIUS, de over de redding van een mensch inde oogen kwam! (Zij verbergt ene traan) Ach ! wat is dat alles nu verandert. EUGENIUS. Heerlijk bij u verandert Freule ! wat ik ontluiken zag, bloeid thans, wat knoppen waren, zijn nu volle rozen! THEODOSIA. En bij u? EUGENIUS.' Vroege vernietiging ! (in hare aanblik verzonken,') Maar hier, dit hair — het golft tot aan de heupen neder— eens zag ik het om den zwanen hals zweven, en toen zweefde mijne verbeeldingskracht mede. TIIEofjOSIA. Waar of intusfehen uwe verbeeldingskracht niet al« heen zweefde, zedert dit hair zo lang wierdt. EUGENIUS. Eij God! ik worde niet moede, u te aanfehouwen. THEODOSIA. En kondet mij gisteren toch naauwlijks met een blik verwaardigen , toen gij als overwinnaar in zegepraal de fïad binnen trokt, EUGENIUS. o! Dit moet gij mij vergeven, fchone Theodofia! ik zag u niet. THEODOSIA. Het was u vergeven met de eerfte traan, die ik ia droefheid om u weende. iu«  TOONEELSPEL. 63 EUGENIUS. r Hoe? dit fchone oog heef: om mij geweent? THEODOSIA. Is de fpeelgenoot mijner jeugd gene traan waardigi ^ 6 Eugenius! da: wij weder kinderen waren! eugenius, hare hand aan zijn mond drukkende. Laat ons kinderen worden als voorheen. theodosia. Zo onftuimig kuschte en drukte de jongeling niet. ' eugenius, wil haar omarmen, zij treed fchaamachtig terug. En zo weerflreefde de kleine Theodoüa niet, zij kende niets onftuimigs in ene kusch. theodosia. Als kind gaf ik u die. eugenius. En thans ontwijkt gij de mijne? — ó Theodofia! onze kindsheid — zij is zo fchoon als gij — {met vuur) konde ik haar in deze omhelzing zo als u vasthouden. theodosia. 6 Dweper! EUGENIUS. Volg mij op gindfe Ottomane, beminlijk meisje! {hij trekt haar naar de Ottomane.) theodosia. Zie daar, Prins! uw beeldtenis. Ach! uuren lang heb ik het befchouwd en tegen, hetzelve gefproken, en dan was 't mij altijd, of gij mij vriendelijk toewenkte, eo  64 E U G E* N I U S, en 'met mij fpraakc, Ziet .'.het is de wapenrusting dien gij droegt, toen gij voor drie jaren tegen de Hospodaren optrokt, ach.' in dien tijd - toen gij op uw turksch paard fprong, uit het flot reedt, en het verga, derde volk u een treurig vaarwel nariep — ó toen bad ik God, u gelukkig in 't vaderland terug te brengen. Tcrftond na uw affcheid hing ik uw beeldtenis in mijn* kamer. (Hij kuscht haar.) eugenius, in de hamer omziende. Ik zie, gij zijt nog de vori;;e bewonderaarfler der kunst; van welke meester is het gindfe fchone vrouwenhcofd hier tegen over ? theodosia. Van Rotti Davino. Het verbeeld de beminde van Karei de Zevende, de beroemde Agnefe Soret.— eugenius, vcrfchrikt. Agnefe.' — (ter zijde, toch niet Agnefe Cyani!(/Wy) o waarom dit thans? Theodofia. gij fleept mij met eigen handen uit mijn paradijs, ó Meisje.' ik ben een ongelukkig mensch - (Hij werpt zich op de Ottomane.) THEODOSIA. God.' wat deert u? Eugenius.' uw gelaat verbleekt. Kent gij welligt ene vrouw, die Agnefe heet? eugenius. Of ik? (met ene vrezclijke blik ten hemel) Meisje.' reeds zag ik u in de armen der verleiding — ik dank u, Agnefe J uw naam heeft gezegepraalt - Heb dank,' Iheojofia! gij hebt mij tot mij zeiven terug gebragt. THEO»  T O O NÉELSPEL. &5 theodosia* Prins! ik word bang — eugenius. Voor mijn verfland ? zijt daar voor onbezorgdt. Toch wilde ik liever ziek van verfland, als Ziek van hart zijn. Theodofia! vergun mix ene bede — laat mij enige ogenblikken alleen. theodosia, hem een wijl hef: 'touwende. Mijn vader heeft de waarheid gefproken, het is jammer van hem. Als jongeling beloofde hij zo veel. Arma Eugenius! alles deel ik met u, maar het verfland niet. (zij vertrekt.) A G T S T E T O O N E E L. eugenius, daarna slimba. e u g e n i u 5, na enige flilte. Agnefe ! gij hebt overwonnen! (opdringende) morgen reis ik naar Venetien. slimba. Hier zo geheel alleen, Prins? Geheel alleen. Zo even verliet Theodofia mij. slimba. Maar Eugenius! wilt gij dan geheel in de fchoot der werkeloosheid verwelken, met vrouwen om kuschjes fpelen en Herderuurtjes kirren, terwijl het oude trouwe zwaard in de fchede roest en de fchaarfe gelegenheid oniflippen laat? ó Foei! foei! E *t>  66 EUGENIUS, EUGENIUS. Woed en raas maar - gij woed en raast vergeefsch- SLIMBA. Prins.' verliet ik daarom mijn vaderland , om bij u de fluit te leren fpelen, of minnebriefjes overtebrengen ? Ving daarom mijnen fchedel de fabelhouw van den Zevenberger voor de uwen op , op dat gij de Voriielijken kroon weg fchenken zoudet? Neen! bij den Hemel.' dit maakt gij niet weder bij mij goed. EUGENIUS, Gij hebt gelijk — maar — SLIMBA. Verdoemd, dat ik gelijk heb. En ik - ik zou aan Andreas de acte van afftand overgeven ? Zie — deze hand houw ik liever af , als zulks te doen; doch ik zal alles afwachten. Eugenius.' ik denk, gij hebt iets grootsch in den zin, iets grootsch en vrezeüjks, want zo kan den mensch niet veranderen, zo kan den Reus niet tot een Dwerg worden. EUGENIUS. Slimba! morgen reizen wij naar Venetien , zie dan mijne Agnefe, en ik wed, dat gij tien kronen in het ftof zoud treden om haar enen lagch aftewinnen. (Slim. ba lacht verbitterd.) Dan zullen wij te zamen in Majolina's tuinen wonen, en daar onder heilige mijrthen met Agnefe Cyani leven. SLIMBA, Ik hoor zo iets-gaarne, maar bemin het niet. E «•  TÖOÜEELSPEL. 67 IUGENIUI. • Wanneer ik zo aan hare zijde daarheen zweve, wanneer hare hand de mijnen drukt, hare ogen zich in de mijne fpiegelen, haar hemelfche mond het zoete woord, je: Liefde! uitfpreekt; wanneer ik met een rein hart tot mijnen God opwaards zien kan, en weet, dat ik wél gedaan en mijne plicht vervulcf hebbe, treed dan voor mij en lees in mijne wellustvolle en gebrokene oogen wat Gevoel heet! slimba. En ene vrouw zo te beminnen — zo! bu genius. Slimba! Slimba! benijd mij! slimba, fomber, Eugenkis! wanneer gij eerst dadr zijt, waar gij u heen droomd, eerder niet. De verbeelding draagt dikwils het masker des vefnüfts. Wij fpreken elkander dan nader. (Hij vertrekt?) eugenius. En altijd zo als heden. NEGENDE T O O N E E L. Het Park. Op den achtergrond een hek, V welk naar een aangenaam Landgezicht, met hier en daar ver- jlrooide Hutten, den toegang geeft. # theodosia, met een korfje vol vruchten, daar. na cl au d 1 a , met de kleine 1 el i ci o. theodosia. Ja — ik aal ia haar naam ene der langenaamfte menga fchern  08 EUGENIUS, fchen-plichten vervullen, ó Het is zo fchoon, het hart flati mij zo gevoelvol bij de blijde gedachte, arme noodlijdenden geho'pen te hebben. (Claudia en Felicio naderen, beiden armoedig gekleed) Daar komen zij —. claudia. • Edele Freule! gij komt heden zonder haar, zonder onze Vorftelijke weldoenfier? theodosia. Goede vrouw! de Vorflin reisde ogenbliklijk naar de hootdftad terug — ik overnam van haar de fchone taak, u en uwe kleinen op het beste te verzorgen. felicio. En moeder heeft vergeten de kleine Felicio mede te nemen? theodosia. Zoud gij niet te vreden zijn als ik u beloofde, uwe moeder te zullen wezen? felicio, aarzelende. Gij ? ach ja — maar — gij zijt ook wel goed zo als moeder, maar ik denk, ik zal u toch zo lief niet kunnen hebben als haar. (Claudia wenkt hem.) theodosia, lagchende. Hier lieve kleine! breng ik u een korfje met appeltjes, ananas en zoete vijgen, en zo bekoomt gij dagelijks de beste lekkernijen —, zult gij mij nu recht lief hebben, goede jongen? Et-  TOONEELSPEL. 96 r- e li cio, het korfje nemende en met kinderlijke blijd~ fchap de vruchten beziende. Ach ja wel! dat is wat anders, nu zal ik u haast zo lief kunnen hebben als moeder. Claudia, ik breng alles naar huis. (Hij loopt fchielijk heen.) claudia. Wagt toch, kleine wildzang! ik kan u zo gaauw niet volgen- t he o b o s ia. Oude moeder! bewaar het kind zorgvuldiglijk. Ik heb de ftrikfte order van de Vorfliu om dagelijks naar hem 'te komen zien , en uwe moeite en zorgvuldigheid Vorstelijk te belonen. (Zij vertrekt.) claudia, alleen. 6 Agnefe! Agnefe! hoe lang zal dit geheim bedekt blijven? Had gij het moederlijk gevoel onderdrukt, en uw kind in Venetien gelaten, dan zoud gij het gevaar ontkomen zijn, van ooit verraden te worden. (Zo ah tij wil vertrekken , komen haar Slimba en Eugenius te gemoet. Zij ontroerd en houd de handen voor haar gtzicht) TIENDE T O O N E E L. claudia, eugenius, slimba. claudia. E 3 SB*  yo EUGENIUS, eugenius, bevende terug deinzende. Slimba! slimba. Wat is bet? claudia. Is het lijn geest, of — om alles wat u ooit in dit leven heilig was — verlaat mij. eugenius. Claudia! wat doet gij hier? Claudia, nederzeigende. Ludomiro! eugenius, haar ophefende. Wijf! al hadden uwe zinnen uw reeds verlaten, al ftond gij reeds aan de poorten der Eeuwigheid, zo zoude ik u te rug fcheuren om mij dit raadzel optelosfen. Claudia! waar is Agnefe Cyani? CLAUDIA. Ongelukkige Ludomiro! eugenius. Ongelukkig? Ha! een fchrikkelijk voorgevoel gaat mij door het hart, mijn bloed verflijft in mijne aderen. (Zijn fabel trekkende.) Claudia! van u vorder ik mijne vrouw! claudia, bevende. God! gij ziet mij zo verfchrikkelijk aan. Ludomiro! zijt gij gakomen om aan mij onfchuldige een moord te' begaan? eugenius, langzaam. Mijne vrouw? -— is zij dsod? ciau-  TOONEELSPEL. 71 CLAUDIA. Zij leeft ! maar gij, Ludomiro J zijt ons als dood aangekondigt.. lüGINIUJ. Hoe? door wien? (Claudia ftaat op.) CLAUDIA. Uw eigen knecht kwam in rouwgewaad voor vijf maanden terug - hij hragt Agnefes beeldtenis hetwelk zij u gaf_ en daar achter had uwe ftervende hand gefchreven — %va%slv t, fidderend*. Wat gefchreven? CLAUDIA. Eeuwig en laatst vaarwel aan Cyani, van haren ftervenden Ludomiro. SLIMBA. Dat is vervloekte fchelmerij! EUGENIUS. En waar is thans mijne vrouw ? CLAUDIA. Ludomiro ! twaalf weken weende Agnefe dag en nacht,en de vermaaklijkheden van Venetien waren niet in Maat haar te troosten, zij wierd ziek — EUGENIUS. Slimba! hoort gij dat alles? SLIMBA. Verdoemde fchelmerij! EUGENIUS. Zij wierd ziek, zegt gij? E 4 CLAU-  ?* EUGENIUS, CLAUDIA. Een rijk onbekend man hield bij haar Oom om haar aan — Itng wederftond de arme vrouw — vergeefsch vleide en vloekte haar Oom Harduini - zij wederllond , EUGENIUS, Zij wederliond — CLAUDIA" Maar eindelijk- ó Ludomiro! men dreigde haar met ene eeuwige gevangenis — eugenius, woedende. Hoort gij het Slimba ! Luister toch. CLAUDIA. Eindelijk zegevierde de boosheid -, ,„ ... EUGENIUï. Wee mij* CLAUDIA. Overwonnen gaf Agnefe zich over - de verloving had plaats, de ringen wierden gewisfeld - ó Ludo. miro! nu is alles te laat — EUGENIUS. Te laat — (Hij blijft lang met bevende lippen, zwijgend en zinneloos fiaan.) CLAUDIA. Agnefe reisde naar des bruidegoms vaderland , zij gaf mij haar kind over, om het trouwhartig optevoeden en te verzorgen. EUGENIUS. Op Eugenius.' het zwaard in de vuist en dat Dra fcnvolk, dat de aarde verwoest, £er neder gehouwen, E U>  TOONEELSPEL. 73 iügenius, zwaait den fabel. Heen nanr't nest des rovers, des verleiders — CLAUDIA. Om Godswil, Ludomiro! gij zijt des doods — hij is machtiger dan gij. eugenius. Ha! alware het Belial zelve, door alle Legioenen der helle omringd! Wie is het? CLAUDIA. Het is Andreas, Hertog van Dalmatien ! slimba, ftaat ah verftetnt." eugenius. Andreas van Dal — (hij begint neêrtezijgen.) ELFDE T O O N E E L. de vorigem, felicio, komende aanlopen. felicio. Caudia! waar blijft gij zo lang? CLAUDIA. Ongelukkige Filicio! eugenius, ah uit een* droom ontwakende. Felicio! (Bij werpt zijn fabel weg , omvat den kleinen met woestheid en kuscht hem vurig.) Mijn Zoon! (het kind hemelwaart heffende.) God! zijt gij Rechter tusfehen mij en hem! (zij blijven in deze houding en hst gordijn valt.) Einde dts Derden Bedrijfs. E5 VIER.  74 EUGENIUS, VIERDE BEDRIJF. liet Tooneel verbeeld een armoedig vertrek. EERSTE TOONEEL. Iugeniuï, zit op een' jloel, en hond filicio op zijn fchoot, slimba, flaat in het verfchiet, op zijn fabel leunende. eugenius, Lach mij nog eens zo vriendelijk toe, lieve jongen! 'hij kuscht hem.) Gij wilt mij dan lief hebben en vader noemen ? felicio. Ach ja — dat wil ik gaarne: maar gij brengt mij toch ook appeltjes, zoete vijgen en rozijntjes, zo als moeder gedaan heeft? eug enius. ó ja! ó Slimba! dat zijn gelukkige dagen , waarin raen zich voor een handvol rozijnen liefde kopen kan. (Felicio omarmende) Mijn zoon! toen uwe moeder u mij voor de eerftemaal bragt — het was het eerlle wederzien na een halfjarige fcheiding! toen leider gij zuigende aan hare borst, en lagchte mij vriendelijk toe, als ik u voor de eerftemaal kuschte — toen noemde ik n Felicio, want de zege der ouderen rustte op u. Jon- geu!  TOONEELSPEL. 75 gen! uw naam zij voortaan Infelicio, want gij zijt tot ongeluk geboren; gij hebt ene moeder, en hebt gene meer. Ik heb ene vrouw , en bezit haar niet meer. Mijne vrouw zal mijne moeder, en uwe tedere moeder uwe ftiefmoedcr worden. (Hij droogt ene traan af. ïeiicio , hem lagchend aanziende. Ik verfta u niet vader! (hem met zijn handje de traven afvegende.) Waarom weent gij toch? Felicio wil u gaarne vader noemen. eugenius, opjiaande. Slimba! ik ben veroordeelt om een rampzalig leven te leiden en alle genoegens vaarwel te zeggen. Andreas heeft mij fchandelijk mijne aardfche gelukzaligheid ontftolen. SLIMBA. Volgens het verhaal van Claudia is Andreas onfchuldig. eugenius. Onfchuldig? slimba. Noch hij — noch Harduini — zelfs Agnefe wist niet dat Ludomiro de erfgenaam en rechtmatige Vorst van Dalmatien is. eugenius. Slimba! wij keren naar Jadera terug, niet om daar te heerfchen, neen! ik zal komen om langzaam maar nadruklijk deze fmaad te wreken. JHTEE.  76 EUGENIUS, T IV E EDE T O O N E E L. de vorig en, claudia. eugenius. Claudia! waarom weent gij? claudia. Over u ween Ik, Ludomiro! en over Agnefe. eugenius. Agnefe is gelukkig in hare purper mantel, en vlecht misfehien thans met verrukking de kostbare hertoglijke diadeem door hare hairen. Spoed u, wanneer jaar en dag voorbij zijn, naar Dalmatien, en zijt de getuige harer gelukzaligheid, indien binnen die tijd een moedwillige jongen, als ik, 'er zich gene lust uitmake, om deze ingebeelde, erbarmlijke gelukzaligheid te vernietigen. claudia, ongerust. Ludomiro! eugenius. Claudia! ontfang deze goudbeurs voor uwe oppas. Cng, maar hei moederloze kind neem ik mede. claudia. Neen! behoud uw beurs, maar Iaat mij het kind. Agnefe gaf hem aan mij over met tranen en bezweringen, haar moet ik hem wedergeven. ÓJ De jongen is mij als zoon geworden , mijn hart hangt geheel aan hem — ik wil bedelen gaan en hem met aalmoefen onderhouden. ■ r>  TOONEELSPEL. 77 eug en ius. Zottin! ben ik zijn vader niet? claudia, zich aan zijn voeten werpende. Ludomiro! op mijne kniè'n bezweer ik u, fcheid mij niet van die kind — eugenius. WAan! gij blijft bij hem. Wij keren allen naar Jadera terug. Slimba! breng haar derwaarts, maar dar haar niemand gewaar worde. (Felicio op zijn arm nemende) En gij jongen! gaat mede, ik zal u, uwe moeder voordellen in een' ogenblik, dat alles beflisfen zal, dood en verderf, 'leven en rust • voor eeuwig! (Hij draagt hem nf.) felicio, zijn handjes naar Claudia uitftrekkende. Claudia! claudia. Felicio! (Zij vertrekken.) DERDE T O O N E E L: Een vertrek in het Vorstelijk Paleis te Jadera, andreas, agnese. andreas. "Mijne Agnefe! altijd zo vol gedachten? Overal vinde ik Hechts uw ligchaam, uwen geest treffe ik nooit, die dwaalt door andere ftreken, ag ni-  73 EUGENIUS* agnese. Vergeef, genadige Heer! Hij dwaalt niet, maar flaapt. De luister van uw Hof zal hem eindelijk wel eens opwekken. andreas. Gij zijt toch vergenoegd fchone Agnefe? agnese. Vergenoegd kan ik juist niet zeggen, maar vrolijk. andreas. Ik gaf alles, om mijne fchone Agnefe vergenoegd te zien. agnese. En ik wenschte, alles te bezitten, om deze fchone wensch, fchoon te kunnen belonen. andreas. Maar wat ontbreekt aan uw geluk? agnese. Ach Vorst! juist daarin beftaat mijn grootfle ongeluk, dat ik dit zelfs niet weet. a n db. eas. Wat wenscht gij? agnese. Onmogelijkheden! Ik wenschte dat de toekomst het voorledene, en het voorledene de toekomst ware. andreas, met ene navorfchende blik. Agaefe! kan ik u wezentlijk niet gelukkig maken? agnese. Geen mensch op aarde kan dat doen. Doch geduld! ik  TOONEELSPEL. 79 ik hoop nog alles. Men kan niet in de toekomst lezen — veelligt is het een Paradijs , wat ons in het nevelig verfchiet een woestenij fchijnt te zijn. andreas. Agnefe ik bemin u onuitfpreeklijk , maar uw hart verzekert mij geen wederliefde. Ook is verwachc van de toekomst alles, alles. — ö Agnefe' gij weet niet wat ik u opgeöffert heb, ik heb uduur, oneindig duur gekogt. AGNESE. Stel uw hart gerust, Vorst! hier op het ondermaanfche kan geen wezen volmaakt gelukkig zijn. Ik zal mij zeiven zoeken te genezen, beproef gij het ook. andreas. Vergecfsch ! gij alleen kunt dit doen. Ulare hand kus feilende.) 6 Agnefe! gij de fchoonfte in Jadera, waarom zijt gij de mijne niet. (Hij vertrekt.) agnese, alleen. De fchoonfte in Jadera, en waarom de uwe niet? waarlijk, gij verlangt van mij meer als ik heb en u geven kan , ongelukkig man ! Gij en hij — Ludomiro en Andreas! (ftilte.) zekerlijk is het dwaas, de vriendfchap der levendigen met koelheid te vergelden , en. met vruchteloze dweperij aan het beeld des verftorvenen te hangen. (Zij haalt een pourtret uit haar boezem ) Hier flaapt zijn beeldtenis — hier aan het hart der toe> komflige Vorflin van Dalmatien! Eens ruste hij hier, en gelukkiger was ik toenmaals als thans. — Elendige ver*  So EUGENIUS, verwisfeling! voorheen verliefde een onbeduidend Edelman in mijne bevalligheden, thans dingt een Vorst naar mijne hand, en ik ben niet gelukkig. Thans vlecht zich een Diadeem om dit hair, voorheen doorweefde het een levendige bloemenkrans , welke zijne hand vlocht, en toch was ik ter dier tijd gelukkiger. (Zij kuscht het pourtret.') ó Ludomiro • ach — ik durf u hier niet noemen noch beminnen. Voorheen fpeelde ik met mijne Felicio, en gevoelde mij gelukkig, wanneer hij mij moeder noemde; thans is een Prins mijn Zoon , die mij veracht, om dat de dochter van een arm Vcnetiaansch Edelman zijne moeder heten zal. ö Ludomiro I (Zij vertrekt.) FIERDE T 0 O N E E L. eugenius, in een1 prachtig wapenrusting, slimba, zaluska. zaluska. ""Waarlijk — ik fla verbaasd over het wonderbare dezer gevallen. slimba. Eugenius! vergeefsch hebt gij u niet gewapendt, vcrgeefsch dekt dezen helm uwen fchedel niet — wat hebt gij voor? eugenius. Mijne nieuwe fliefmocder wil ik verwelkomen. slim-  TÖONEELSPEL. 81 SLIMBA. Claudia en uw zoon zijn in zekerheid. Niemand vermoed, niemand verwacht de dingen die gebeuren zullen. ZALUSKA» Langzaam ter wrake, vrind Eugenius! gij moet het gedrag uwer tegenpartij befpieden , om u te overtuigen , hoe veel of weinig een ieder hunner tot de gruwzame verwarring des fpels heeft toegebragt. SLIMBA. Ja bij God! ik leef niet meer voor ölij, o man des ongeluks! ik leef alleen voor u en uwe rust. Maar Eugenius! fpoedig aan 't werk, alleen den bloodaart draalt ! Vertoon u voor uwe Agnefe, roep haar toe; Moeder! Moeder! gij zijt mijne vrouw! EUGENIUS. George! verlei mij niet tot overeiling. Ik wil mijn' gang langzaam gaan* om zeker te wezen. Ik zal veinzen, lagchen, fchertzen, om hem zeker temaken — Slimba! laat mij alleen handelen. SLIMBA. En ik? EUGENIUS. De tijd zal komen, waarin uwe lust tot daden bevredigd zal worden. Gij "zegt, mijn vader is onfchul-, dig, Goed — maar die andere wezens met menfchenmaskers zullen wij langzaam en affchuwelijk folteren, hunne genoegens zullen wij vergiftigen, hunneBacchusp fees-  8* EUGENIUS, feesten in Lijkfeesten. veranderen. Zij zullen bij hunne Banketten verbleken, en achter hunne Wijnbekers over Helfche angften klagen. ■p i - SLIMBA. En dan ? eugenius. En dan? mag het geluk zich bij mij voegen, enge«eenzaam met mij het fpel voleinden. riJFDETOONEEL. »b v0b.igen, een lijftrawan t. lijftrawant. De Vorst! — t slimba. Moedig ! Moedig ! Eugenius! verfhal uw hart met veinzerij. ZESDE T O O NEE L. de vorigen, andreas. andreas. Ik ben hartelijk verblijd u weder aan mijn hart te drukken, edele Eugenius! eugenius, met geveinsde levendigheid. Genadige Heer! de landlugt behaagd mij zeer welook gaf zich de voormalige gezellinne mijner jeugd, de  TOONEELSPEL. 83 ét fchone Theodofia alle moeite, om mii optebeureri, en mijne droefgeestige luim in vrolijkheid te veranderen. andreas. En zo ik zie, met het beste gevolg? eugenius. Niet anders — met het beste. andreas. Maar nu Eugenius ! uwe toekomftige moeder verwacht met ongeduld het ogenblik om u te zien — wik gij haar niet verwelkomen? eugenius. Om dit genoegen niet langer te ontberen, kleedde ik mij in dit prachtig gewaad om haar naar waarde te ontfangen. andreas. Zonder ftaatfie, Eugenius ! zij koorrit uwe omhelzing tegemoet, (Hij wenkt ie Lijftrawant, de deur gaat open, Agnefe Cyani treed binnen.) ZEVENDE T O O N E E L. »e vorigen , agnese cyani, ridder. wlakka, tosti, glan, stello. sugenius, ter zijde. 2]ij is het! weleer de vreugde van mijn leven. agnese, ter zijde. 6od! welk ene bedrieglijke gelijkheid! Fa» 'tuwï  84 EUGENIUS, slimba, jlil tegen Eugenius. Zij herkent u niet — ontdek u niet — nog is het tijdflip niet daar. agnese, ontjleld, met ene buiging. Prins' eugenius, tuimelt bedwelmt aan hare voeten en drukt ene vurigen kusch op hare hand. Vorflin — Moeder! agnese, ter zijde. Welk ene onbekende huivering overweldigt mij. (luid.) Prins, mijn Zoon! andreas, ter zijde. Naauwlijks konde ik hopen dat Eugenius op deze wijze zijne moeder zou ontfangen. (Agnefe poogd den Prins optehefen, hij blijft op zijne knie leggen, met zijn mond op hare hand. Hij zoekt zijne tranen te verbergen, en roept met treurige Ironie.) eugenius. Moeder, o Moeder! (hij her field zich , wischt de tranen van zijn gezigt en omhelst Andreas.) andreas. Nu mijn zoon! gij billijkt dus de keuze uws vaders? eugenius. Ik billijk haar — maar vergeef, dat mij in dit ogenblik de weemoedigheid overmant. Terwijl ik hier ene nieuwe Stiefmoeder huldig, word de herinnering aan So-  TOONEELSPEL. 85 Sophïa levendiger — ik gevoel haar verlies nog eens in zijn gehele grote, maar gewis voor de laatftemaal. Alleen deze uwe Gemalin kan het zware verlies vergoeden, alleen zij — alleen zij — Andreas i ik billijk uwe keuze. andreas. Volg mij Agnefe! laten wij den Prins aanzijn fombere luim over. Vrinden! ik ben een gelukkig man — mijn Zoon billijkt mijne keuze, nu zijn alle mijne wenfchen vervuldt. Eugenius! van nu af aan zal men zeggen: 'er heeft geen gelukkiger huisgezin geleeft als her geen wij thans uitmaken. (Hij leidt Agnefe af. Zij ziet nog enige keren weemoedig naar Eugenius om, de Edelen volgen. A G T S T E T O O N E E L. 'eugenius, slimba, zaluska. Enige Jlilte. Zij zien eikanderen aan. slimba» Hoe is het Eugenius? eugenius. Wel, zeer wel. Zij vermoed in Eugenius hare Ludomiro niet. slimba. En wat wilt gij nu verder doen? eugenius. Verder? ó! Aan het verdere zal 't niet ontbreken, Ik F 3 kan  86 E U G E N ï U S, kan u niet vooruit zeggen wat de Engel der wrake mij toefluistert, en de gelegenheid mij aan de hand geefu SLIM BA. Dat bevalt mij niet.' EUGENIUS. Stil, George! gij zult juigchen als ik voleind zal hebben. Ach - Slimba! gij hebt haar nu gezien; Zaluska! gij hebt mijne vrouw gezien, die ik moeder noemen zal. Niet waar, broeders! het is de moeite waart, zulk ene vrouw te veroveren. ZALUSKA. Bij den Hemel! het is ene fchone vrouw' SLIMBA. Het is te veromfchuldigen , om zulk ene vrouw dwaasheden te begaan. EU G E NIUS. Gevoelt gij dit nu reeds. daar gij haar maar oppervlakkig kent, Hechts het onbeduidende in haar betovrend gelaat ziet. Zien moest gij haar, wanneer zij bemint en liefde ademt —zien haar oog, hoehetfpreekt, daar het thans maar kwijnend rust — horen moest gij hasr, wanneer zij de taal van haar hart fpreekt — ach George! dan zoud gij mijn verdriet, mijne vertwijfeling gevoelen. SLIMBA. Offchoon ik niet zo gevoelig ben als gij, 2o vermoede ik toch uwe gewaarwordingen. EUGENIUS. Esns was deze fchone vrouw, mijne Echtgenote, nija  TOONEELSPEL. 87 mijn eigendom. Eens behoorden hare trekken, hare blikken, hare woorden, bare gewaarwordingen mij. Mij eens dat alles, wat ik thans, verloren heb en met huivering achter mij gewaar worde, ó Harduini! over u , verfpreider mijner dood , zal een fcherp gericht gaan, dit zweer ik u, edele Hongaren! bij de asfche van mijnen groten vader, (zij vertrekken.) NEGENDE T O O N E E L. andreas, daarna een trawant, huggt. andreas, uit een zijvertrek komende. Ik gevoel mij zo geheel gelukkig. Nooit had ik gedacht dat Eugenius zijne toekomflige Moeder zó ontfangen zoude. Andreas! nu zijn alle uwe wenfchen vervuld, en toch vind gij nergens een gerust verblijf. Nu nog enen van de waereid verwijderd, en de rust zal weder in mijne ziel terug keren. Huggy — Huggy is mij gevaarlijker als Slimba .en Eugenius erfelijk voorrecht — hij vermoed mijne daad -— Huggy moet vallen! trawant. Genadige Heer! Ridder Huggy wenscht — andreas, haastig. Hij zal komen. (De Trawant vertrekt.) Hij vermoed niet, de goede Grijsaart! dat de opheffing zijner verbanning het teken tot zijn dood is. (Huggy treed #5f»0 f h V g*  S8 EUGENIUS, huggy. Genadigfte Heerl gij hebt mij naar Jadera teruggeroepen , en gisteren moest ik u zweren, nooit meec uwe Refidentle te betreden. ANDREAS. Pe voornemens der menfchen zijn veranderlijk. huggy. Wé! mij, wanneer ik geen argwaan behoef te voe« den, dat hier onder geheime oogmerken mijner vijanden verborgen liggen. ANDREAS. Argwaan ? — Huggy ! ik liat u ontbieden om mij met u te verzoenen. Mijn Zoon Eugenius neemt de acte van afflaad dien ik ondertekenen wilde niet aan» I? u g g ï , verwondert. Niet ? ANDREAS. Morgen is mijne trouwdag — gij zult deze plechtigheid bijwonen. h ug g t. Gij zijt zeer genadig. Maar ik vermoede , ik vermoede — (lagchend) ik denk dat gij geheel iets anders met mij voor hebt. ANDREAS. £eheel iets anders? huggy, ziet hem fterk in V oog en roept met een doordringende ftem. Huggy zal fierveu.' AH-  TQONEELSPEL. 89 andreas, verfchrikt. Hoe? wat? hu gg v. Ik ben voor de zikkels van Wlakka en Tosti hellerat; ziet genadige Heer! ik heb goede verfpieders aan uw hof — dat wist ik reeds voor dat uw bode mij de opheffing mijner verbanning bekend maakte. andreas, Gij dwaalt, Huggy! huggy. *t Kan zijn Vorst! ik vrees niet voor de dood, maar laat mij door geen heimelijke moordenaars fterven, dat mijn bloed niet onverzoend over Majolina roepe. andreas, fidderend, ter zijde. De dood zij u gezworen! huggy. Dat gij toch altijd zo bleek word, wanneer ik u aaa dit eiland herinner. Andreas! {htm fchuddende.~) andreas. Wat is het? huggy. Liet gij mij niet roepen, om mij te laten vermoorden? andreas, VaSt. Neen ! (men hoort voor de deur der kamer op ene tither fpekn.) Wat is dat ? huggy. De nieuwe Cïtherfpeelfter van Genua — wilt gij haar zien? (hij opent de deur.) F s TIEN-  9° EUGENIUS, TIENDE T O O N E E L. de v o r i gen, een oud tY1JP, met ee„ ^ onder den arm, komt aan enen kruk hinkende t binnen. andreas, haar aanjlarende? "Wat is dat! het wijf. Goeden avond heer broeder met de kroon. Man ™ twee vrouwen, vader en grootvader en geen van andreas. Wat heb ik met u te doen? wie zijt gij? het wijf. Ik ben de fchone Citberfpeelrter van Genua. Gisteren jong, heden oud. Gij hebt mij binnen geroepen, ik roep u buiten - naar Majolina. andreas, ter ziide. ~LT"ii! VJ"esy *■ ""*• het wijf. Geef mij een dropje wijn, maar zo veel, als een' notendop vult, ik wil het getrouwelijk aan ene bedeaartier brengen, welke in de aarde bij de dooden, "hand.T-t' W3ar dCbaren fcb*»«W ^ngen van landelijke menfehen verhalen, haar verblijf houd. IK.'  TOONEELSPEL. 9l andreas, haar met grote oogen aanvarende. Wijf! het wijf. ïk zal het uitgieten op de fteen met het zwarte kruis — uitgieten in 't meir, en de fnapachtige baren daar mede omkopen. andreas, met een fchtrpe Mik, Zijt gij meer als een gemeen wijf? het w ij f. Ik heb geen paleizen, en ben meer als gij, ik heb een kruk en ben minder als bcdelaarlter. Wilt gij met mij naar mijne hut? andreas. Waar is uwe hut? het w ij f. Daar, waar de dooden wenen en de baren fpreken, andreas. Wie heeft u hier gebragt? het wijf. De wind van Majolina, andreas. Wat begeert gij van mij? wat brengt gij mij? het w ij f. Gij hebt het reeds, en weet het niet. Koortskwaal, blaauwe nagels en tanden geklapper. Zal ik u meer brengen ? andreas. Zijt wie gij wilt. Blijf bij mij in Jadera — ik fchenk f een paleis —» eisch, ik geef u wat gij verlangt. HET.  ps EUGENIUS, het wijf. Koud angstzweet! - wilt gij ieM van mij hebben» Hier is mijn kraampje, kies maar uit. (Zij ledigt de zakken.) Een fluiè'r vol bloed en tranen — andreas, verblekende. Huggy! het w ij f. Een briefje met liefdesbezweringen, ondertekend! Andreas. andreas. Helfche duivel! het w ij f. Ook zal ik u een lijklied oP mijnen Cither fpelen gezonden door ene Vorflin, die niet dood was - die' begraven wierd in een leege kist - over haar weende het volk met de troosteloze Gade. andreas, haastig in een zij ver. n trek gaande. Ik ben verloren! ELFDE T O O N E E L. be vorigen, slimba, zaluska. h u g c r. V V oort - voort van hier - Meisje! of onze dood is zeker. (Zij willen vertrekken.) slimba. Huggy! gij hier? hebt gij Eugenius niet gezien? ZA.  TOONEELSPEL. 93 zaluska. Wat wilt gij toch, oud wijf! het w ij f , haar masker afrukkende. Kent mij, edele Heeren! slimba* Donder en duivel welk een bevallig Meisje ! wie zijt gij ? blanka. Ik ben Blanka - mijn vader - een vertrouweling van Andreas - was Piétrino genaamd, slimba. En de oorzaak uwer vermomming? blanka, Slimba en Zaluska bij de hand nemende. Volg mij naar Majolina, en gij zult alles vernemen. Aan gene zijde van het meir bloeit Eugenius geluk bij de dooden , die om wraak roepen. Op, wie Eugenius bemind — op, wie deugd eert en het misdrijf veracht volge mij! s l 1 m b a en zaluska, hunne fabels trekkende. Wij volgen u! (Zij vertrekken met Blanka.) HUGGT. De laatfte gang eens Grijsaarts, misfehien ten leven of — ter dood. TWAALF.  9+ EUGENIUS, T WAALFük TO O NE EL. Een aangenaam gedeelte van het Vorstelijk Park. In het verfchiet tusfehen hoge dennebomen ene Hermitage, daarnevens een waterval, welke over ene rotsachtige Grot loopt. Agnese zit op een rozenbank en fnijd de letters E. S. L. in een" boom. Vervolgens bitta. agnese. Zoi nu ben ik daarmede klaar. Eugenius, Skoko Ludomiro/ (opftaande.) Ach Ludomiro en Eugenius! het is een wonder het welk mij ten Hemel of Hel zal vertrekken. Zonder oogmerk fpeelt zó de natuur niet-, vond gij hem niet, lieve Bytta? bytta. Neen, genadige meestresfe! agnese. Ik moet hem fpreken, heden nog fpreken bytta. Maar — agnese. Ach — ik herleef weder — ik worde weder gelukkig, zo als ik het voorheen nooit ware, nooit durfde hopen na de dood van mijn Ludomiro — bytta. Om Godswil, Agnefe» de verloving met den Vorst is reeds gefchied. agne-  T O ONE E L S P E L. <)$ agnese. Maar het Huwelijk nog niet voltrokken. 6 Bytta.! eens beminde ik zulk een gelaat, zulk ene geftalte, zulk een hart. Kan ik nu helpen, dat ik weder bemin, daar juist deze geftalte, zo niet nog verleidender, wederom voor mij verfchijnt? Spoed u — verzuim niets, lieve Bytta ! fpoor hem op — ik moet hem fpreken, ik wil hem waarnemen, uitvorfchen —• bytta. Misfehien vinde ik hem gints in het Cijpresfenboschje. agnese. Spoed u dan — gij weet dat uw geluk als een fchakel aan het mijne verbonden is. bytta. Ik zal mij fpoeden, maar Agnefe! gij bemind ene verbodene vrucht. (Zij vertrekt.') DERTIENDE T O O N E E L. agnese, daarna eugenius» agnese. Als hij nu koomt — als hij weder-aan mijne voeten valt, zo onnavolgbaar teder tot mij opwaarts blikt, en mij de zoete raam van moeder voorftamelt — ach ! (naar het verfchiet ziende) God! hij is het! mijn beenen trillen — hoe mijn hart klopt — ik zal mij verfchuilen om hem van verre te befpieden, (Zij verbergt zich achter de ft rui ken. IV-  96 EUGENIUS, eugenius, de armen over elkander ge/lagen, diep in gedachten verzonken. Hier — deze Hermitage zal haar lievelingsplaatsje zijn. De avond word fchoon — mogelijk verwijdert zij zich voor enige ogenblikken van het gewoel der grote waereid, en zoekt rust in de eenzaamheid. Wit zie ik? E.S. L. nieuw in deze boom ingelneden? Ja — hier was zij — hoe ! als deze letters — Eugenius Skoko — (Hij neemt zijn dolk en zet daaronder a.) agnese. Wat doet gij daar, Eugenius Skoko! eugenius. dé dolk ontvalt hem. Ik — ik zag deze letters, en wilde fl echts uit fcherts beproeven, of ik ook het fchrijven verleerd had. agnese. Uit fcherts maar? en welke letter zoude het worden? eugenius. Ik geloof een r of een f, misfehien wel de eerft>. van uw lieve naam. agnese. Waarom juist die van mijne naam? eugenius. Vergeef mij — Ik weet niet — maar ik was zo ongtftemd, verftrooid, gedachteloos. agnese. Gedachteloos? een man als gij? wie heeft dan uw» gedachten zo geheel afgetrokken? EU«  TOONEELSPEL. 97 eugenius. Misfehien, deze fraaije romaneske ftreek — de tuinier verhaalde mij - (enigHilzwi/gen.) ó mijne moeder! alles gave ik 'er voor, om in ^ulk ene Hermitage mijn leven te eindigen. agnese- Waarlijk, ik had in mijn zoon den geestdrijver niet vermoedt. eugenius, ja _ ja — dat ben ik — en vergeef mij, lieve moeder! een gevaarlijk Geestdrijver ben ik — (ter zijde.) 6 Aguefe! agnese, hem met aandoening befchouwende. Wat deert u ? geliefde Zoon! (zij reikt hem haar hand, hij kuscht dezelve.) eugenius. Ach! dat gij mij haast zoon noemen, dat gij mijne moeder worden wilt? (met een' vasten doordringenden blik.) Agnefe Cyani ! agnese, ongerust. Eugenius! wat deert u? eugenius. Ik heb een' vader, en wenschte wel dat hij minder ware. Ik heb ene moeder, en wenschte wel dat zij meerder was." iiier is de bron van mijne elende. agnese, ernftig, Eugenius! heb ik u wel verftaan? G £0'  rS EUGENIUS, eugenius, met drift hare hand kusfchende. 6 Mijne Moeder! a G N E S e» Eugenius! gij vergeet — EUGENIUS» En wat? is de tederheid eens zoons misdadig? Moeder! ik bemin u— ik zoude u wel beminnen als een kind, maar wat kan ik het helpen, dat ik geen kind meer bsn. Ik bemin u als een jongeling. AG NESE. Het kind bemind door een bloot gevoel om dat de natuur zulks wil. De jongeling uit overtuiging om dat zijn verfland zulks gebiedt. EUGENIUS. Doch als het verfland de neiging regeert is het alleen achting, maar als het hart fpreekt, dan is het louter liefde. Moeder! en bij u fpreekt alleen mijn hart. AGNESE. Ik verffa uw hart niet. EUGENIUS. Dat zoude hard zijn. Mijn verfland noemt u moeder, mijn hart noemt u Agnefe. Het verfland gebied mij.- vlugt van hier, Eugenius! he: hart fluistert daar tusfchen: blijft waar gij zijt, Agnefe is u niet ongene. gen — wie van beiden heeft nu gelijk? agnese, hem in de armen vallende. Het hart! s tj-i  TOONEELSPEL. rjp hu genius, verrukt. 6 Moeder' ó Agnefe' agnese, na enig fiilzwijgen. Eugenius! laat ons afbreken. eugenius. Nimmermeer! nauwlijks heb ik u gezien, of gij wilï mij weder ontvlieden. agnese. Verlaat mij! als men ons hier vond — als men ons ïag _ beluisterde — zo waren wij flrafbare mifdadigers voor het oog der waereid — verlaat mij \ (zij wil vertrekken.) eugenius. Neen! zo laat ik u niet gaan. Een kusch van a verzegele ons verbondt. agnese, Een kusch der vriendfchap! {Zijdrukt hemde hand.) eugenius, Een kusch der liefde! Agnefe! agnese, terug deinzende. ' Wat wilt gij, Eugenius! uwe hand fiddert als e*1* misdadige, uwe tong verftijfc als voor ene Godslaitering. Kan een zoon een kusch der liefde van zijn» moeder vorderen. eugenius valt aan hare voeten. ó Cyani! wie heeft u tot mijne moeder geroepen? agnese. Vermetele { Ga ï*  ico EUGENIUS, 1dgenidj. Laat ons in gindfe Hermitage gaan - wie zoude oss daar beluisteren? AGNESE- Het oog der Alwetendel eugenius. Moeder! de eerfle kusch der liefde!(iW/ omvat haar) agnese, zich losrukkende. Verleider! Booswigt! (zij wil vlieden , doch keert met mtgeftrekte armen terug.) Neem dan de kusch der hefde! (Harduini koomt in V verfehiet en blijft ah vtrfteent flaan.) m„, . .. . hard bini. Wat zie ik? (Het Gordijn valt) Einde des Vierden Bedrijft. VIJF-  TOONEELSPEL. ioi V IJ F D E B E D R IJ F. Het Toonetl verbeeld een vertrek in het Vorflelijk Paleis. EERSTE T O O N E E L. andreas,»'» Vorflelijk gewaad. ïDSïnIO». andreas. Neen! ik kan het niet loogchenen, ik ben zeer ontfteld, zeer vervvardt. eugenius; Maar heden — op uw trouwdag» andreas. Wij zijn geen meesters van onszelven. eugenius, met nadruk. Jawel, genadige Heer! er gebied een hard noodlot over ons, tot bewijs hiervan geef ik u heden in de. grote vergaderzaal de afftand van Dalmatien terug, en gij geeft mij daarentegen het Eiland Majolina tot een gerust verblijf. andreas. Ik ben te vreden. Maar waarom juist Majolina, het woeste van alle onze Eilanden , tot uw verblijf verkozen ? eugenius. Mijn oude vriend Huggy heeft het mij aanbevolen , G $ en  103 EUGENIUS, en ik fchat de oude man veel te hoog als dat ik zijne aanbeveling verachten zou. andreas. Hug^y is dus de oorzaak daarvan ? Eugenius! u drukteen heimelijk verdriet — zijt openhartig, ik zoude om alles in de waereid niet blijde zijn, wanneer Euge lis treurde. eugenius. Welaan, ik maak een begin met de bekentenis dat ik n door mijne vrolijkheid misleid heb. — Geloof mij, Ik fcherts in een ogenblik, dat de vervloekingen op mijnen ton- zijn - ik glimlach, en knars daarbij op de tanden, ik lach, tot mij de oogen nat worden. andreas. De Hemel behoede ons! eugenius. Ik ben meester in de kunst van veinzen, ik kan menigéén zo ieder, zo vriendelijk omarmen, die ik liever In beuelfde ogenblik den adem uit zijn fchurkachtig ligchaam wilde perf.;n. andreas. Gij verfchrikt mij. Ik bezweer het u, ontdek mij de oorzaak van uwe mismoedigheid - noem mij den booswigt, welke u de rust uwer ziel ontroofde — Is hij een Dalmatiér? eugenius. Gij zult hem Ieren kennen, in de grote vergaderzaal, In te:;..-., i-oordigheid der Edelen van Dalmatien - aan ed zijde uwer aangebedene Agnefe Cyani. TWEE-  TOONEELSPEL. 103 TWEEDE T O O NE E L. Een onderaardseh gewelf op het Eiland Majolina; op den achtergrond een Hol waarvoor een zwart gordijn hangt; als het gordijn opgaat, ziet men een prachtig rustbed waarop ene vermomde gedaante zit, voor dezelve knielt Blanka die hare hand vuriglijk kuscht. HUGGY, SLIMBA, ZALUSKA. SLIMBA. "W"aarheen leid gij ons, oude? HUGGY. Deze weg leerde ik kennen toen ik Andreas hoorde dromen. ZALUSKA. Vaar toch voort met uw verhaal , wat gefchiede nu toch verder met de Vorflin Sophia? HU G G Y. Zij had reeds een half jaar gekwijnt, de Artzen raden haar verandering van lucht aan. Men bragt haar hier op Majolina. SLIMBA. Hier? ik vermoede fchrikkelijke dingen. ZALUSKA. Maar kwam zij niet weder terug? SLIMBA. S»erf zij? G4 HUS.  104 E U G E N I U S , h u e g y , bitter lagchendt. Ja, ja — zij ftierf. Andreas was ontroostbaar — »l wie de overledene bemind en geacht had , beloonde hij met ZIJne genade. Ook mij vereerde hij met ene onbepaalde gunst - bij den dag moest ik fteeds om hem 2'jn, en des nachts in zijn kabinet flapen. siimba, En daar droomde hij — huggy. Hij droomde o God! slimba. Wat deert u, oude! uwe oogen verflijven , uw leden fidderen — hug g y. Koomtmetmij, dappere Hongaren! Mannen en Getuigen i ik zal u tot het grote werk van dezen dag inweiden — ik zal u tot grote daden voorbereiden — slimba. Zaluska! hebt gij mij reeds in het veld zien flrijden? zaluska. Ik zag u flrijden, Slimba! en vergeet het ogenblik nooit, wen gij bij den rots Marany twaalf Rebellen vond, en gij onder die twaalf zo lang den fabel zwaaide iet dat zij alle ter neder lagen. slimba. Zaagt gij mij ooit vóór of in doodsgevaar verbleken, of ten Hemel zien, of de handen wrijven, als een, die zich verwarmen wil? ZA«  TOONEELSPEL. 105 zaluska. Neen! slimba. Zaluska! ik huiver en beef, door een zonderling gevoel in verwachting van fchriklijke dingen — (Huggy raakt ene veer aan en het gordijn gaat op,) DERDE T O O N E E L. de vob.igen, vors tin sophia, blanka. zaluska, verfchrikt. . at is dat? is deze gedaante levendig of van Meen? slim ba. Wie is deze vermomde geftalte? Huggy! huggy. Buig uwe kniën voor dezelve — heilig uw door hare deugd, en gij zult zondenloos voor God verfchijnen, wanneer gij heden in den ftrijd verflagen wordt. (Zij knielen, de Gedaante verheft zich ) Edele Hongaren ! vlieg ten flrijde voor de gerechtigheid, ten ftrijde voor de deugd,ten ftrijde voor leveudigen en dooden. slimba. Om Godswil! wie zijt gij? (zij heft hare fuier op.) Sophia, Vorftin van Dalmatien! (Zij ftaan op, trekken hunne fabels en vallen aan hare voeten.) slimba. Ongelukkige! wij zullen u wrekeni GS 2A'  ic<5 EUGENIUS, ZALUSKA. Wreken, zo waar God leeft! HUGGY. Hongaren ! niet wreken, maar -» vergeven J (zij Vijven alk in deze groep.) FIE R D E T O O NE E L. De kamer van Agnefe. agnese, prachtig gekleed koomt met harduini uit het zijvertrek. HARDUINI. IV^aar gij verbitterd u zelve het leven. agnese. Keen, Oom! gij alleen hebt de bloem van mijn genoegen met ene wrede hand afgerukt. God moge het u vergeven! Qzij weent.) HARD UINI. Lieve nicht! Hoe weinig voegen deze tranen in het oog ener Vorflin op den dag van haar Huwelijk. agnese. ó! Cij hebt mijn noodlot fchandelijk en voor eeuwi> bedorven. HARDUINI. Wasrüjk, gij verflaat de kunst nog niet om uwe rol naarwjch uittevoeren, zo als men het van ene dochter der Republiek verwachten zoude. agnj.  TOOMEELSPBL. 107 agnese» Gij hebt gelijk, Oom! ik verfla het niet. Heeft de Voorzienigheid mij niet duidelijk genoeg mijn ware (landpunt op de waereid aangewezen ? in de duisterheid zoude ik wonen; in eenzaamheid en vreugde mijne dagen flijten — en gij rukt mij zo fchurkachtig uit de armen des geluks. Ik ben moeder, moeder ben ik, Harduini! en het moederlijke gevoel zwijgt niet in mij. Mijn zoon is niet verre van hier — ik zal hem als een vreemd kind aannemen, en zo het aandenken mijner Ludomiro in zijnen zoon vereeren. harduini. Zijtfgij de Gemalin van Andreas, zo zal deze list zeer gemaklijkten uitvoergebragtkunnen worden Maar zijt vriendelijker, tederer jegens hem — Hij fprak tot mij: Harduini! gij hebt mij een Hemelrijk door deze vrouw beloofd, maar gij hebt mij bedrogen. agnese, driftig. Dat hebt gij! dat hebt gij! [harduin i. een fcherpe, dreigende blik op haar werpende. Agnefe Cyani!. agnese, met fierheid. Nog eens, Harduini! fchandelijk hebt gij hem en mij bedrogen. Mijn genoegen, mijn rust — (met toenemende hevigheid., de lust mijner jeugdige dagen, alle blijde vooruitzigten in de eeuwigheid hebt gij mij ontroofdt. (wild) Harduini ! gij weet nog niet alles. Uwe  ToS EUGENIUS, Uwe Godloze eerzucht heeft mij in een' toeffand gei bragt, uït welke ik mij niet weet te redden; heeft mij op ene glibberige levensbaan gevoerd, en mij wormen aan het hart gezet, die met giftige tanden aan den wortel van mijn leven knagen. harduini. Nicht! waartoe dit razen — welke grillen.» agnese, bitterlijk wenende. 6, Ik was voorheen zo gelukkig - gij zijt de moordenaar van mijn heil, van mijn hoop. Mijne deugd liet mij des avonds gerust mijne oogen fluiten , en 's morgens vrolijk ontwaken — harduini. Waarachtig, een fchone deugd, zich in de armen van een onbekende woestaard te werpen. agnese. WasLudomiro voor God en de waereid mijne rechtmatige Echtgenoot niet? was ik niet zijne wettige vrouw? en thans bijna de Gemalin van een Vorst, dien ik niet beminnen kan. harduini. Offchoon gij hem niet bemind, zo verzeker u ten minften van uw toekomflig geluk. AGNESE. Zwijg van zulke vodllagen, of ik fpreek met u als uwe toekomftige Vorflin. Mijn hart duld geen dwang. harduini, onderdanig. Welaan, genadige Vorflin] zo fpoede ik mij tot mij- nen  TOONEELSPEL. Ï09 nen Gebieder, om hem dit antwoord overtebrengen. Qcwaadaartiglijk la gekende.-) Wanneer hij nu vraagd, hoe hij dit antwoord begrijpen moet, dan zal ik 'er mij een genoegen uitmaken, om de verklaring overtenemen. Bij voorbeeld: dat Prins Eugenins jonger en beminlijker is — dat mijne Nicht met de losheid van haar hart ook fmaak, fijne, tedere fmaak. verbindt. agnese, ongerust. Om Godswil! harduini, kaar fteri aanziende.' Hij zal misfehien uwe goede fmaak in twijfel trekken — dan breng ik hem eens op een gelegen uur in het perk — daar vind men vertrouwelijke lievelingiplekjes — daar laat het zich — agnese, ziek herflellende. Verfpieder! harduini, met ene donderende Jtem. Deerne! lichtvaardige! agnf.se valt krachteloos op een' ft'oei neder, 'er volgt enige ftilte, zij denkt over een gewelddadig bejluit — hare lippen beven, hare oogen flaren op den grond. Harduini leunt onverfchillig en naarvorfekende met in elkander ge/lagen armen tegen over haar, aan de wand. Agnefe fpringt fckie* lijk op, vliegt naar Harduini, drukt hem affekuwe/ijk lagekende de hand, en rukt hem voort. harduini, haar verfchrikt aanziende. Waarheen, Nicht! AC UB  lio EUGENIUS, agnese. N>ar Andreas. Ik zal hem alles ontdekken , ik zal verraieti bet geen -ij om te verraden verfpiedet, ik zai hem openbaren dat ik niet als maagd maar als 'weduw door u in lijue armen gevoerd worde, ik zal hem zeg. gen dat ik een zoon heb, dat - koom — koorn — lebark J harduini, verfchrikt. Agnefe.' zijt gij razend? agnese. Voort naar Andreas! harduini, haar omvattende: Nicht! Nicht.' verderf mij niet. (haar te voet val. lende.) Voert gij uw voornemen uit, dan kost het mij mijn leven. Z\,t gerust, bezin u, müak niet tot ernst wat ik in fcherts zeide. Neem Andreas tot uw Gemaal en bemin Eugenius agnese, hem verachtelijk van zich /lotende. Affchuwelijke booswicht.' verlaat mij! harduini. Agnefe! Bedenk - dat ik uws moeders broeder ben» agnese. Onmogelijk! dat kunt ,ij niet zijn - mijne moeder was ene eerlijke vrouw! Gij zijt een bastaard. f>j vertrekt ) harduini, op de kniën haar na. oogende ftaat op Een bastaard? («y» hoofd jchuddende) fim.' hm» liet dat wijf zal ik te Jadera weinig eer behalen.  TOONEELSPEL. nr V IJ F D E T O O N E E L. Foorhof van het Paleis. «ugenius, in kalahrifche kleding, die hij als Ludomiro droeg, slimba. eugenius. Het alles beflisfende ogenblik is daar — in deze kleding zal zij mij zien, en in mij haar Gemaal, haar Ladomiro herkennen. Waar toch Slimba en Zaluska zo lang vertoeven mogen — Nog heb ik hen niet gezien—. en toch heb ik hen zo nodig. slimba, haastig binnenkomende. Zijt gegroet, Eugenius! dien ik binnen een uur ais He.tog van Dalmatien zal omarmen. eugenius. Zijt gij zinneloos? van waar koomt gij? slimba. Van Majolina. Eugenius! van daar waait een goede wind voor u. eugenius. Hoe verflaat gij dat? slimba. Gij zult mij heden nog wel verflaan. Duivels! wat zijt gij opgefchikt, zo kostelijk en fraai, als wildet gij nwe bruiloft vieren. eugenius. Gij zijt in een zeer goede luim. 2 l im-  na EUGENIUS, SLIMBA, Dat ben ik. Maar zeg mij toch Eugenius! waarom hebt gij de Dalmatifche kleding tegens ene Italiaanfche verwisfeld? n!n en om in Serisch doek gewikkeld met goude boorden geioomt, en juist heden, nu gijnaar de Heerfchappij van Dalmatien werpt — EUGENIUS. Dat doe ik niet — het erfrecht — SLIMBA. Een zwart fluweel biret met goude koorden belegen en hogen witte vederen daarop — Een lichtrood wambuis met zwarte boorden, een violet couieurde balan. drane, fchoenen met gekromde neuzen — geheel Italiaansch — EUGENIUS. George! ik verfchijn als de Kalabri che Ludomiro, en vorder mijne vrouw ~ ik vorder den liiefvader dei fliefmoeder af. SLIMBA. Alles voortreffelijk. Maar gewapend moeten wij heden zijn als gingen wij naar een veldflag, want ik voorzie bloedvergieten. De trawanten zijn allen wel gewapend en geplaatst — op de flotplaats zijn omtrent driehonderd wachten verborgen. Mijne Hongaren letten op het teken en loeren in de hinderlaag; en de oude Huggy! — nu ja, die zal ook wel ter rechter tijd verfchijnen. (Jrompettengefchal in 't verfchiet.) Wat is dat?  TOONEELSPEL. 115 eugenius. De Hertog zal zich met zijn gevolg naar de vergaderzaal begeven. slimba» Dan moeten wij ons haasten —» eugenius. En wegens mijn' zoon? SLIM IA. Is reeds alles bezorgd — een wenk van mij aan Za. luska, en hij is in uwe armen. eugenius. Nu dan broeder! in Godsnaam! (Slimba de hand drukkende.') Een gewigtige (lap! een (tap, die mij de rust geeft, of voor eeuwig ongelukkig maakt. ZESDE T O O N E E L. Eene prachtige Gothifche Zaal. Andreas en Agnefe Cyani zitten in lor/lelijke pracht op den troon , om welke alle de Edelen des lands vergadert zijn. Op den achtergrond is een fterke wacht van lijftrawanten. andreas, agnese, harduini, ridder glan, theobosia, adel ij ke dames, wlakka, tosti, stello, groloh en andere Dalmatifche edellieden. andreas, omziende. Eugenius nog niet hier? wat of hem verhinderd zijne H fee*  H4 EUGENIUS, belofte te vervullen. (Trompettengefchal en vreugdge* juich in het voorvertrek.) glan. Hij koomt, vergezeld door de zege des volks. ZEVENDE T O O N E E L. »e vorigen, eugenius, slimba, zaluska, huggy. (Zo dra Agnefe, Eugenius in zijne veranderde kle< ding gewaar word, begint zij neder te zijgen.) agnese. God! wat zie ik! — (met ene gil.) Ludornifo! andreas, opftaande. Wat is dit? alle, onder malkanderen. Wat betekend dit toeval ? eugenius, onder hen tredende. Hoort mij aan, gij edele Ridders van mijn vaderland! tot u, ó Helden! die onder de banieren van mijn' roemwaardigen vader Albertus, lauwerkranfen om uwe helmen vergaderdet, tot u, gij broeders en jongelingen, wiens vaders met mijn' vader geluk en ongeluk deelden, tot ulieden fpreek ik, Albertus Zoon — Dalmatiens rechtmatige erfgenaam. (Gemor onder de me. tiigte.) ANDREAs. Eugenius! wat onderneemt gij ? t fjj  TQONEELSPEL. 115 eugenius. Bij den heiligen fchim van dien eerwaardigen vader, welke ons in dit plechtige ogenblik omzweeft, nu zijn Zoon den geroofden troon terug eischt, bij zijn' heiligen fchim bezweer ik u, Ridders! Helden ! neemt mij in uwe befcherming - wie mij bemind, wien mijn vaders aandenken nog eerwaardig is, trede tot mij, en trekke zijnen fabel - (Ridder Glan, Huggy,en andere Dalmatifche Ridders, Slimba, Zaluska., alle trekken de fabels en omringen Eugenius.) alle. Hier! hier! leve Eugenius! andreas; Verderf over u! gij trouwlozen! (Wlakka, Groloh, Tosti, Harduini en anderen, trekken insgelijks de fa. bels, en willen zich tegens de anderen feilen.) eugenius, zich aan de vorige fpitze feilende, met toenemende woestheid. Houd fland ! de eerfte , die mij tegenftand bied, geeft het teken dat in dit zelfde ogenblik deze vergaderzaal tot een bloedbad worde. Vijf honderd Hongaren wagten op mijn' wenk — Trawanten! bezet de deuren , dat geen dezer Heeren (op Harduini, Wlakka enz. wijzende.) te vroeg deze plaats verlaten — En hoort mij nu aan: U allen is bekend, dat Albertus mij tot erfgenaam van Dalmatien gekozen en bij Testament bevestigt heeft. Edele mannen ! zijn u uwe rechten II 2 liei-  iió E U G E N I U S, heilig — Dalmatiers! is u de deugd heilig, zo geef mij het erfdeel terug, dat de natuur mij gaf— andreas. Verdedig u — Grijpt hem — Cer ontftaat een geweldige opfchudding. Enige van di tegenpartij verheffen hunne fabels tegens Eugenius.') huggy, zich voor Eugenius feilende. Halt ! doorklooft eerst deze grijzen fchedel , mijn dood gaat vooraf, eer gij Albertus Zoon treffen kunt, IUGH1IO!, Geduld fleehts! ik ben nog niet ten einde; hoort mij aan, gij Dalmatiers! die uwe vrouwen en kinderen liefhebt, ik zal u een affchuwelijke daad verhalen, (Slimba wenkt waarop Zaluska vertrekt.) Dalmatiers ! ik ' ben getrouwd, heb vrouw en kind - wettigen gerechtelijk voor God en de waereldt. (op Harduini wijzende) Deze booswicht verklaarde mij bij mijne arme vrouw voor dood — bedroog deze hier — deze! — deze! — (naar Agneje ijlende, die bleek en fprakeloos in zijne armen valt en zich door hem in het midden des zaallaat /Iepen.) Dalmatiers! deze is mijne vrouw! (NieuL gedruis.) agnese. Eugenius! Ludomiro! andreas. Ha! ik ongelukkige! (Zaluska brengt Felicio op zijne armen binnen Eugenius heft hem omhoog, tegen! de Edelen des volks.) Ie  TOONEELSPEL, 117 eugenius. Dalmatiers! dit is mijn Zoon! agnese, ftrekt hare armen naar hem uit. Felicio! eeeicio. Moeder! wlakka, zich intusfchen naar 't venster begeven hebbende, roept uit hetzelve. Dalmatiers! wie den Hertog Andreas bemind, verdedige hem met zijn bloed 1 (Men hoort het gekletter der fabels en vrezelijk getier in het voorvertrek.') slimba, zijn fabel opheffende. Neemt hem gevangen, of ik verfla hem voor uwe oogen. . eugenius, zich van Tosti en Stello losmakende. Laat mij, mijn' fabel of ik breek u den arm.) (Het gedruis van buiten vermeerdert. Men hoort het voeren der trommen, het ge fchat der trompetten en let gekletter der wapenen. De gefloten deuren van de zaal worden opengerukt. — Slimba vliegt naar buiten. Hongaarfche Edellieden met uitgetogen fabels ftorten vaar binnen , het volk dringt door —> een gedeelte van hetzelve blijft in het voorvertrek. Vreugdgejuich?) slim*  n8 EUGENIUS, slimba, dringt door het volk, draagt Vorstin Sophia pinnen en hejt hare {luier op. Dalmatiers! kent gij deze hier? sophia. Mijn zoon ! Eugenius! eugenius, valt aan hare voeten, Pod! is het mogelijk, mijne Moeder! alle. Vorflin Sophia! {de Ridders dein/en bevende terug.) andreas, bezwijkende. Ik ben verloren! eugenius. Moeder! gij leeft? — uw' dood — sophia. Wierd alleen voorgegeven om de hinderpaal voor Andreas grootheid uit den weg te ruimen. Men zond mij naar Majolina; mijne geleiders hadden het geheim bevel om mij op de ene of andere zekere wijze van kant te helpen — een toeval deed dit ontwerp mislukken ;_ een onderaardsch Hol wierd mijn verblijf — daar zag ik het uur der wrake te gemoet — het is gekomen — ik keer in u midden terug. ó Dalmatiers, huldig den Zoon van Albertus! huggy. Dalmatiers! knielt neder! zie hier, 'er is een God in den Hemel, die de lotgevallen der menfchen beflierd en hunne gedachten doorgrondt.  TOONEELSPEL. 119 (Alle knielen neder, uitgenomen Harduini, Wlakka, Tosti en Groloh, welke den onmachtigen Andreas ter hulpe komen.") huggy, met het volk op hunne fabels s/werende. Wij huldigen Eugenius, den rechtmatigen erfgenaam van Dalmatien! eugenius, haalt Agnefe en haar kind. Zij knielen voor Sophia. Moedei! uwe zege over mijne vrouw en kindt. sophia, hen zegenende. Mijne kinderen ! ik zegen u, leeft gelukkig en beersch rechtvaardig! alle, opgaande, zwaai jen met de fabels en roepen juigchende. Leve Eugenius! eugenius» Vrede over Dalmatien! (Trompettengefchal.) Algemeen Tafereel: het Gordijn valt. E I 3NI D E.  Èy H. VAN KE STÈREN, in de Landhut fttil ' te Amjterdam , zyn de volgende Tooneelftukken, "' gedrukt en te bekomen:. M'J' l"0!™**** Het Magnetismus, Blyfpel, naar w' IJlznd, met zyn Pourtrait . . - ■ • g • ; ^Nlln„.„ „...r Ps Dragonders en de Benedictijner _ Wonnen, Biijfj»el, raar Pigault le Brun . .--S-. " ——".. re Toveres Sidonia, Tooneelfpel, door den Schrijver van Aballino. . , . . I8 . . "~T~T —— De oude Lijfkqerzier van Pittr den ' treft Tooneelll'ei> B!|ar Koizebue, met zijn Pour. ~~ H„„ ~~—~ De Struikrovers van Kalabrièn, of * ?' " Kn «C'i!rgerW| ^.IS3' To,J"«lfpeI, naar het Fransch van J. BI. Loaifil Téogate . , . •.•(?■« r: " Roland de Monglave, of de Zese- praal der Onl'chuld, Tooneelfpel, naar denzelven - « : 8 • - ' Charlotte Blanford, of de wederge- vonden Vader, Tooneelfpel . . • - « • 6 t' ■ - 1— Middennacht, niyfpel ' 6'• - t. c. vvitzen gysbeek . De Weduwe en liet Ryd- paard, Blij/pel, naar Kotzebue, met zyn Pourtrait. . - ; 6 : - —- ; -' De verwarde Schaking, Blij, fpel, naar denzelven , met zyn Pourtrait ,2üe Druk. - - :i2 : . *■ —— — J>e Bloedverwanten , Blij- fpel, naar denzelven, met zyn Pourtrait . • « : 12 ° ■ ~ ■ •— René Descartes te Utrecht, of de bekoorlykheden der Gastvryheid , Tooneelfpel, naar bouilly, Schryver van de Abt de 1'Snle- - • 8 • c. c. de gbruve. De Virtuofen of het Leevend Testament, Blijlpel . é . e - « • II I S ' De Vreesachtige nit vooroordeel we¬ gens zyn geboorte op Zondag, Blyfpel. , . . , g . 5. c. meyek, De Verloovingof hoe deed de Oom in de Comedie ? Blyfpel . . .'•.:•»•« c. sauer, Eugenius. Erfprins van Dalmatien , Tonfpel, nsar het Hoogduitse!] van Hcnsler . - - tig • Kwaade Luim, Tooneelfpel, naar Kotzebue, met zijn Peurtrait . . . * . . 1 14 . Julius van Sasten Treurfpel, door den Schrijver van Aballino . . . J De Roovers, Treuifpd, van Fredrik Schiller . - - :iö •' "