MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  HERVAL* O F DE MENSCHENVRIEND.   M E R V A L, O F DE MENSCHENVRIEND TONEELSPEL, ONDER DE ZINSPREUK: P 2 R HA E C AD A L T X 0 R A. > ij E. ON N E K I- N K, 1754.   JLEN DB H E E R E 19 t LEDEN ; VAN HET GENOOTSCHAP Ter fpreuke voerende t yENIAM pro laude RENOVATAM. Begaefde Kunstrei! die vermaekt en nuttig zijt! Uw heerlijk doel, de deugd bevallig voortedraegen, Was ook het mijne — U zij dus merval toegewijd: De menschenvriend zaltoch zijn broedren niet mishaegen, Hij,  C VI ) Hij, die zoo hartlijlunet de weenendearmoéfchreit: filet wellust hulp bied, als hij rampen kan verligten; Wenscht., aen de heufche hand der vriendfchap opgeleid, I" uwen kring vermaek en nut te helpen itichten | Het grijze veniam, dat ik met eerbied noernj Onfterflijk door zoo veel verworvene eerlauwrieren Herleeve in u! - de kunst winn\ bij d'aloudenroem, Vernieuwde lauwren, die uw fèhedels immer fieren» Onder de zinfpreakt, PER HAEC AD A L TI O R A»  'tls waer, veele — zeer veele Toneelftukken zien thands het licht:; of deze allen aen het oogmerk voldoen , laete 'ik ter beöordeeling. — Immers er wordt ■op ons Toneel, welk om menfchen te verbeteren moet viezen ingericht, meer vereischt, dan de voor» flelling van twee gelieven, die elkander teder bet minnen, wier liefde door den een of ander wordt, tegengegaen , en welke op 't laetst veréénigd worjen? _ Slaegde ik er nu in, om mijnen Leezer en Aenfchouwer , meer dan dit voorteftellen , en wordt mijne pooging door hunne goedkeuring beloond, dan  C vin ) dan verheugt ik mij, met het opftellen van dit ft tik' jen mijne ledige uuren te hebben doorgebragt. Ik heb iets, omtrend een aenmerking, aengaeiu de deze mijne eerfteling te zeggen.— Men vroeg mij, of aen mercourt niet moest kenlijk worden, dat julia de onechte dochter van zijn losbandige?! zoon was ? —< Zo de gelegenheid er ware, moest m e r v a l tooit én, zorgvuldig te waeken, opdat dit merc ourt •nimmer ter oor en kwamc; Deze immers had reeds xeo veele rampen, door toedoen van Zijn zoon, ondervonden ? en de vreugde-, ontflaen door het wedervinden' van zijne sophia, moest vergald worden, door de' errinnering aen zijns zoons misdaeden, en êier voor moest de menschlievende merval zorgen. Zie hier, mijne waerdeLandgenooten! deCharaSlerfchctfen, van de voernaemfte Perfoonen in mijnToneel' fluk; — en 61 waren er veelen gelijk aen deze, wierd $r nimmer op aerde eenige gelijkenis van geen: gevonden. ■ bi  C « ) In johaN MERVal zult ge dien belanglooztn Vienfchenvriend aentreffen, die niet eerst wederlegt, en dan helpt, — maer die eerst redt en dan tracht te t verbeteren, die zijnen ftaet eerhiedwaerdig maekt> en wiens gedrag zeker Van ijder zal worden goed* gekeurd, fehoon, helaes! van weinigen gevolgd; genoeg, er is er, en heil hem\ die een merval is! terwijl het origineel van de teekening zijner, moeder, V welk ijder mij gereedlijk zal toeftemmen , dat hij daeglijks aentreft, meer te beklaegen , dan te vloeken is. Befchouw in melfónt van der horst, een tdel man, die goedhartig en deugdlievend, maer te gelijk driftig en onbruifchend is. — Adriaan mercourt is die eerlijke grijsaert, die zijne voorige halsterrigheid betreurt, en welke bij xijne fterke gevoeligheid, altijd als neirftagtig moet iefchouwd worden, £<»-  ( » ) Eindelijk; heller, een foldaet, heeft niets van dat woeste- en ruuwe, 'twelk aen zijn fland zoo zeer eigen is; grootmoedig, meelijdend en behulpzaem, zie daer de hoofdtrekken van ecu CharaHer, dat, of-fchoon weinig, echter in alk fianden gevonden wordtj En zal ik hier nog wel behoeven acntemerken, dat zij, die de rollen van de beminnelijke sophia en Julia vervullen zullen, acht geeven , ten minjl-eri op dien tijd, zich met ge ene, voor de geheelefexe, zo» gevaetiijke en haetelijke keurslijven te- kleeden.' ,.\ .V;.V: -il ieyden den 4 O&ober 1704. I - NB.  NB. De goedgunftige Leezer gelieve deze weinige ingefloopen feilen dus te verbeteren, als op pag. 42. reg. 6. ftaet het, lees dat. 0p 61. reg. 15. — beminnen — zegenen. 0p 81. reg. 7. 1— de Hemel, lees den HemeL op — 104. ftaet daer 'teen geluk enz. lees Zo 'teen 1 geluk is eene deugdzaeme gezellin hier op aerde te hebben, vergun mij dan enz. tp — II0. reg. p. ftaet Mij, dacht moeder! lees Mij dacht, moeder! Andere van minder belang, als rroost voor troost verlegen ? voor verlegen, dcohter voor dochter gelieve men over 't hoofd te zien.  PERSOON E N* johan merval, eèn jong, rijk Dorp.predikant. Mevr. merval, eene fijne; moeder van Merval., Adriaen mercourt, een rijk koopman. sophia mercourt, deszelfs dochter. ' M el F o NT van der horst, 'wel eer een welgefield man. JUlia , eene aengenomehe dochter van Melfonc en Sophia. heller, een/bldaet, een wel opgevoedjongling, Frans, een bediende van Meival. een deurwaerder. e.enige gerechts-eedienden. Het Toneelfpelfpeelt in het dorp, waer Merval Predikant is.  M E R V A L, i .,„,,„...;.. O F ...... DE MENSCHENVRIEND, TONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Toneel is eene zindelijke, doch armoedige Hut. Aen de rechte zijde, de ingang; aen de linkt zijde, een binnendeur. EERSTE TONEEL. 'sophiA zit treurig aen eene af ge/keten tafel', met eenig naaiwerk in de handen, voords is al het huisraed zeer armoedig. j o p h i a. O ngeluk op ongeluk! — ó! hoe foltert mij de gedachte op voorleeden gelukkige dagen. — Sophia, de A wel«  S MERVAL, OF DË wellust haerer ouderen, die van haere eerfte kindschheid ,flechts behoefde te wenken, om van alles voorzien te worden; moet in deze ongelukkige wooning gebrek lijden. — Hoe benijde ik het lot van hun, welke vanjongs af armoede gewoon zijn, die geen vergelijking, op droevige ondervinding fteunende, maeken kunnen, tusfchen overvloed en gebrek; wien het bewustzijn van voorfpoed, die geweeken is, niet verontrust. — ó Vader! vader! misfehien weent ge nu nog om uwe ongelukkige dochter, en weinig weet ge mooglijk wat van mij geworden is. — Ouders! hoe vaek zijt gij oorzaeken van het ongeluk uwer kinderen! hoe dikwerf werkt gij zelve het hartzeer, waer over ge klaegt, omdat gij onheil en traenen vindt in,uwe kinderen , die gij dacht dat tot uw vermaek zouden ftrekken ! Als de ouders voor hunne kinderen dwinglanden zijn, is 't dan verwondering waerdig dat hun kroost weêrfpannige onderdaenen,wordt? — Was Mclfotit niet een braef en deugdzaem mensch ? was hij zelfs mijn vaders vriend niet? moest dan het geld twee menfehen ongelukkig maeken? moest mijn vader mij Mclfont wei°-eren, omdat hij geen fchatten had? — en had hij geen fchatten? was hij niet deugdzaem en edelmoedig? — Ja! en dit zijn fchatten die niet vergaen, waerop de Eeuwigheid zelve geen roest vlekjen verwekken kan. maer hier op wordt thans niet gezien. — Als de minnaer eene volle beurs heeft, ó! dan wordt het meisjen gelukkig, offehoon hij anders een ledig hoofd, en een boos hart heeft. Maer  MENSCHENVRIEND. 3 Maer laet ik mij hiermede niet pijnigen — hij is mijn vader!.— het is gefchied! — Hij, die in den Hémel woont, is wijzer dan wij. TWEEDE TONEEL. melfont, S 0 P H I Ai ai e l f o n t geheel neêrflagtig: S ophia! zie mij — en met mij het ongeluk. S O P H I As Zijn dan geen onzer poogingen gelukt ? — wil dan niemand, nu wij ongelukkig zijn, ons helpen? m E L f O N T. Ach! dierbaere Gade! — die zich beroemen wÜ menfchen kennis1 te bezitten, moet ongelukkig geweest zijn. SOPHIA. Meifont \ kan men wel nog ongelukkiger worden, dan wij nu reeds zijn ? MELFONT. Ja! ja lieve Sophia! — wij bezitten nu seer wéinig, Wanen weinig tijd bezitten wij niets. Aa so-  f MERVAL, OF DE sophia ontfteld. Gód! — Meifont\ ... zou wel.'t geen ik vrees...? melfont. Houd moed, deugdzaeme, grootmoedige Vrouw! een wolk, van verfchrikkelijken donder zwanger, hangt ons boven 't hoofd, zij zal losbersten, de flagen zullen ons verpletten — of, wij zullen, even als na den donder in de-natuur, verfrischte lucht fcheppen, die ons verkwikken zal na zoo veele benaauwde dagen. . sophia. Waer toe, geliefde- Meifont! déze Taedfelachtige tael ? gij vermeerdert mijn angsr. melfont.' Luister! — gij weet met wat oogmerk ik u gisteren verliet; — ik kwam in de ted, en vervoegde mij bij den Secretaris, die aen de Academie mijn boezemvriend was; welken ik dikwerf de behulpzaeme hand heb gebooden, toen zijne omtendigheden meer bekrompen waren dan de mijne, en — eens zelfs heb ik mijn leven voor hem gefteld. — Maer! — hij heeft een ambt! — hij, aen wien hij te vooren nooit tweemael om bijtend vroeg, moest aen de voordeur blijven — na een half uur kwam de ondankbaere bij mij, en antwoordde, met .de deur. in de hand, op mijn verzoek, het is mij onmogelijk. s o-  11ENSCHENVRIEND. 5 SOPHIA. Maer hoe kwaemt ge toch op den inval om hulp bij zulk een Wezen te zoeken? Onder hen, die in overvloed grijs werden, vond men zelden hulp-vaerdigheid, maer nooit bij hen, die kleen waren, die daerna het recht meende verkregen te hebben, hunnen minde-, ren te onderdrukken. Zij moeten doen gevoelen dat zij meerder zijn, want niemand zou er hen anders voor erkennen. MELFONT. Nog bij vijf gedaentens van menfchen, want voor menfchen houde ik ze niet , deed ik vrugtelooze poogingen; eindelijk meende ik mijn oogmerk te zullen bereiken. — Ik vervoegde mij bij den vader van een ftudent, voor wien ik fchrijf— ik ftelde hem mijn verzoek voor, en overtuigde hem, dat hij er geen fchade aen -hebben kon — Hij zeide: mij te willen helpen, maer — dat hij er eerst zijne vrouw over moest fpreeken. Heden ga ik, in de zekere gedachten, van aen mijn wensch voldaen te zullen zien, bij hem — onder wege verheugde ik mij, dat ik een haetlijken flag van mij zou kunnen afwenden — ik treede in huis, waer niet hij, maer zijne vrouw alleen te fpreekerT was — een mensch, die van den morgen tot den avond met verzuchtingen zich bezig houdt; die immer van 's.Hemels liefde, van de weldaedige A 3 Voor- Mi  6 Merval, of-de Voorzienigheid fpreekt, gelijk zij toen, toen zelfs% wanneer ik in de kamer was, met zekere wanftaltige oude zuchtfter deed. Ik vroeg, of haer man bij de hand was? neen, maer hij heeft mij de Comraisfie geheten — wilt gij het geld van de gefchreven papie- ' ren van mijn zoon hebben? (dat bijna dertig ftuivers, in plaets van dertig gulden bedraegt) dat zal ik u geeven, maer wij heben voorgenomen (let wel!) voorgenomen! niemand meer te helpen. SOPHIA. En dat menseh fpreekt van 's Hemels liefde? MELFONT. Ja! zoo verre gaet de fchijnheiligheid van dat fijneadderen - gebroedfel — als zij dweepen; andere, die van haere gevoelens niet zijn, verketteren;- in 'toog der geheele waereld den armen één penning geevendikwijls in de kerk loopen, om daer te zuchten of t« flaepen; dan, dan meenen zij der weldaedige Voorzienigheid dankbaer genoeg te wezen — maer zij zijn nog aen den eindpael van hun leven niet gekomen ^ hei kost den Hemel niets, hen, of hun kroost in de vernederendfte armoede te ftorteu; — zo. God vooraeemen ken zijne fchepfelen niet te helpen, hoe dra zouden ze dan niet in hun eigen niet verzinken.  151 S N SCHEN VRIEND. f sophia. Smeek den Hemel om geen wraek, lieve Meifont! die zal zijn eigen rechten doen gelden. Bemoedig u zeiven. Zie'! deze lubben zijn bijna afgewerkt, die zullen wederom een week ons voedfel verfchaflen. Schoon wij lekkernijen ontbeeren , Meifont! ! de deugdzaeme zal immers van gebrek niet omkomen? melfont ter zijde. Hemel! hoe zal ik 't haer ontdekken ? sophia. Maar zeg mij toch wat u deert — uwe raedfels, uwe gebaeren — alles toont mij het zeker teeken van een naderend onheil, of.... ? melfont. Zielsbeminde! wapen u met moed — ik zal, in weinig woorden, u onzen toeftand melden, ^-t Voor twee jaeren maekte ik eene fchuld van dertig guldens -r- die fchuldenaer eischte voor veertien dagen zijn betaeling — ik verzogt hem, mij uitftel te verleenen, tot ik in beteren ftaet was — dit was ondoenlijk — hij moest dien koopman betaelen •— die opdragten doen; en — hoewel ik zeer wel weet , dat hij om dat geld niet verlegen is, heeft hij mij voor 't recht ontbooden — en, Sophia! — heden is de dag, waerop het verkregen vonnis moet uitgevoerd worden, en .. . A 4 s0*  8 ME rva L, O P Dg « o p h I A. '■ Hemel! — MELFONT. het weinige dat wij bezitten zat-ons ontno- men worden. SOPHIA. Welk eene fchande! algoede Hemel! ons gering eigendom, naaüwlijks toereikende voor de noodzaekelijkfte behoeften, zal dan ons ontnomen worden, door een onzer medemenfchcn, wien gij zoo zeer de onderlinge liefde bevolen hebt! ~ Me/fonil al wat immers in onze bouwvallige wooning is, is naeuw toereikende om de waerde van tien guldens er van te verkrijgen? —- MELFONT. De wreedaert heeft meer genoegen in tien guldens, dan in de bewustheid van ongelukkige niet mishandeld te hebben. — Helaes! ik vrees maer al te zeer, dat hij ons alles zal ontneemën. SOPHIA. Zal hij dan om tien guldens, misfchien om minder, drie ongelukkigen in de bitterfte armoede dompelen? $ulia\ wat zal uw teder hart gevoelen, als gij de tijding van onzea ramp verneemt i NEL-  MftïSCHENVUlOD. £ m e-l font ter zijde. Hoe zeer ik zelf ter neêr geflagen ben, moet ik haer opbeuren, {overluid) beste Sophia\ — laet mijn onmedogende fchuldeisleher ü en mij n! ons eigendom ontneemen— de deugd, een wclgefleLd hau, en een onbevlekt geweeten, kan geen inensch ons ontneemen — de deugd weegt immers zwaerer dan fchatten? dan kroonen? — en misfehien daegter voor hem eens een dag, dat hij, voor al de fchatten die hij bezit, het geheugen van wel gedaen te hebbeu zal willen koopen; maer — wanneer het te laet zal zijn. Onze Julia bezit een goed hart, zij zal ons ook opbeuren, troosten' — en, Sophia! de Hemel zorgt! w gelukkige gedachten! — sophia. Maer, Meifont! — van gebrek te nerven ? ' melfont. Wie zag ooit een deugdzaeme— waren niet dit uwe woorden? beste Gade! wie zag een deugdzaeme aen brood gebrek hebben ? — sophia. Ach ! ijdele troostgronden! — ■— Meifont! gij moef middelen bedenken— gij moet die openbaere fchande van mij afwenden — och! poog hem te overreeden, Meifont l Melfantl A 5 mel-  io merval, of de melfont. Ach! Sophia\ denkt gij dat ik iets onbeproefd geheten heb? mijn vervolger heeft volmagt aen den Deurwaarder gegeeven, Hij zeifis verreist, en wie kan mededogen van eenen Denrwaerder verwachten? sophia. U Ik fineek u - zaj dan niemand oP het dorp u dat geld willen leenen! melfont. Wilt ge dan, dat ik een volflagen menfchen-hater worde? - vraeg aen de woesten om hulp - zij verkwisten hun vermogen liever, e„ verliezen het aen de fpeeltafel, aen het billard, en in de armen van wellusnge vrouwen, dan om er ongelukkige mee van het verderf te redden - koom bij den bedaerden - die moet zorgen, om fchatten voor zijne kinderen na te heten en dus wanfcfcepfels voor de maetfchappij te vormen - koom bij de godvruchtigen deze ^ bitfe verwijten , maeken zoutelooze aenmerkingen geeven onverftaenbaere zedelesfen, en laeten u met' een zuchtend, God zegene u ! aen uw lot over. ' sophia. En het is dan Meifont \ die mij ongelukkig maekt! mkl-  MENSCHENVRIEND. II melfont. driftig, maer met mengeling van fterke gevoeligheid. Ja ! ja Sophia ! ik ben' liet die u ongelukkig gemaekt heb, maer de liefde maekte ons beide ongelukkig; onze overeénftemmende harten zegepraelde boven de vaderlijke dwinglandij — gij zelve, Sophia! met liefde voor den rampzaligen Meifont ingenomen, gaeft u aen mij over; maer de deugd, de deugd alleen was immer de drijfveer in al mijne daeden. — ik heb u ongelukkig gemaekt (met flerken nadruk") Sophia! ik zal het gebeurde trachten te herftellen, en ik zal boeten , voor dat ik oorzaek was u ongelukkig te zien. Vaerwel! ( hij wil vertrekken. ) s o p h i a'weerhoudt hem. Waerheen ? waerheen ? lieve Meifont! wat wilt ge beginnen ? "'melfont. Ik? — ik za] u nu van de openhaere fchande bevrijden; ik zal mij naer uwen vader begeeven — gey kromd, geboogen, aen zijne kniën zal ik hem voor u fmeeken; ik zal hem overreeden dat al de fchuld aen mijne zijde is — ik zal hem fmeeken dat hij u, die zijner waerdig is, wederom aanneeme; ik zal hem vermurwen en gehoor verkrijgen; of het bloed van hem, die zich onderwinden dorst, hem zijne dochter te ontfooven, en haer zelv'e ongelukkig te maekeh, zal vlieten; het  12 MERVAL, O F D E het bloed dat uit mijne aderen ftroomt, en door den walm zijn aengezicht bevogtigt, zal hij als fchuldig aenzien, en zijne dochter niet verlïooten zo hij mijne gebeden verhoort, zal ik hem uwe verblijfplaets melden — hij zal u opfpeuren, en Mclfont zal in den oorlog den dood zoeken — die of den roem zal hij vinden — of anders zal ik treurig mijn wrang leven voordfleepen, tot aen het graf, vvaer alle fchatten, waer alle ingebeelde eer zal eindigen; waer de mensen gelijk is, even als hij uit de hand van zijn goeden Maeker is voortgekomen — en dan zal ik denken dat gij gewroken zijt - vaer wel, Sophia \ - maer geloof dat niemand u teerder en met meer vuur beminnen kan. Sophia valt hem, ontroerd', en bitter fchreiênde , te voet. Blijf, Meifont\ - ik heb u beledigd - denk dat de hartstochten het yerfland van eene vrouw benevelen kunnen. Keen, gij maekt mij niet ongelukkig, maer gij rroost mij, ze!fs door uw vervoerde tael; Meifont! -aen uwe knien fmeek.ik u, dat gij .... melfont met vuur. Zal een engel den mensch fmeeken! — neen, hemelfche Gade ! niet aen mijne kniën , niet voor mijne voeten, maer aen mijn hart, aen mijnen voor u zwoegenden boezem moet op nieuw ons geluk bevestigd, moeten op nieuw onze harten veróenigd worden. t o«  M E 'N S C H Ee» UIE'ND. 1$ sophia hem omhelzende. Gij zult dan mij niet veriaeten? melfont. ó! Zou ik dit kunnen? zou ik u, die mijne geheele Ziel bezit, kunnen bcgeeven? vergeef de ftoute tael, die ik tegen u voerde! neen, Sophia! zo ik uverlaet, dan verlaete mij de Hemel. SOPHIA. Kom dan, laet ons veréénigd dus fchande en oneer, maer waer van de zaeden 'niet bij ons liggen, maer in den boezem van onze-vervolgers, moedig trotfeeren. MELFONT; Recht zoo, recht zoo! engelachtige Gade! — de fchuldige vreeze voor fchande —'de deugdzaeme mooge op het fchavot zijn leven verliezen, niet hem, maer zijn tyran volgt de oneer; het kroost der vertrapte onfchuld wordt bij den naneef geëerd, maer de dwingeland zelve is, fchoon eeuwen verliepen, een voorwerp van haet en vervloeking. DER-  H MERVAL, OF Uë DERDE TONEEL. Julia met een korf/en. de voorigen. julia. Goeden dag! lieve ouders! melfont en sophia. Goeden dag! lieffte Julial julia. Ik heb van onzen landman eenige verfrisfching medegebragt; zie daer, fchoone druiven - é! die man heeft u en mij recht hartlijk lief. melfont. Dit is goed - maek maer dat gij zijn liefde waerdig zijt; want hij is een braef mensen, die veel voor u doet. Julia. Ja, dat is wel waer; hij is ook niet zoo lomp en norsch, als de andere hier om fïreeks zijn. melfont als in gedachten. Ja.__ ju.  MENSCHENVRI;END. 15* i julia. Hij is ook recht meelijdend met ongelukkige'meivfchett, Me'lfont ah vooren. Ja. - - julia* Heden morgen zeide hij tegen mij: uw vader en moeder zijn wel ongelukkig, het fpijt mij dat ik niet rijk genoeg ben om hen te helpen; want het eenigfte dat ons vergenoeging geeft in fchatten te bezitten, is, dat wij onze braeve medemenfchen kunnen helpen — uw vader fchijnt niet altijd in zulk een (lechten ftaet geweest te zijn. — Maer.... lieve vader! — hoe ftaet gij zoo in gedachten .? deert u iets ? melfont. Neen, lief meisjen! ik dacht ergens over. (tegen Sophia) luister eens, lieve vrouw! (zij gaen een weinig ter zijde O er fchiet mij nog iets in de gedachten, 't welk wij zouden kunnen onderneemen. Wij hebben dikwijls gehoord dat de Predikant van dit dorp een „•zeer deugdzaem en edelmoedig raensch is — wie weet of de Hemel ons door zijne hand niet zal willen redden: mij dunkt dat ik daer nog eens iets onderftaen kon. sophia. Ja! — maer een Predikant — gij weet hoe de pro- r ■■ ■ , tes-  testantfche Geestlijkheid tegen .de roomsgezinden Ss ïngenouien. M E L F ONT. ó! Zo hij een braef man is, zal hij op onzen Godsdienst niet zien — er zijn onder de protestanten ook braeve Leeraers, die hunne medemenichen, omdat zij van hun in denkbeelden verfchillen, niet zullen verderven of verdoemen. SOPHIA. Nu, de Hemel hoop ik zal onze'laetfle pooging doen gelukken. Meifont \ ik wil met u gaen — de traenen van eene ongelukkige vrouw'zullen hem misfchien, zo hij al hardvochtig is, vermurwen kunnen. 'MELFONT. Welaen! gnen wij dan ~ (in V keengnen") Juliaï wij laeten u een ogenblik alleen — flraks komen Wij weder. JULIA. > Beide ? — He! waer zoo fpoedig heen ? — of is *t •een geheim voor Julia? MELFONT. Neen — als wij .weder komen zullen wij het u zeggen. VIER-  MÈNSCHEN VRIEND. IJ VIERDE TONEEL. julia alleen. w at of hier gebeurd is? moeder neêrflagtig; vader peinzerid; zou wel wederom hun, door hunne lompe buuren, ongemak aengedaen zijn ? — maer neen , — beide uitgegaén , — alleen gefproken, — er moet iets gebeurd zijn,— maer wat? — Och! men mag wel zeggen dat de meisjens nieuwsgierig zijn — ftraks zai ik 't weeten, en ik kan haest tot ftraks niet wachten. Zij wandelt over V Toneel. Tusfchenpoos. Zon Heller van daeg niet komen ? — Ja! hij is er in geen twee dagen geweest, en hij houdt veel van ons allen; — hij bemint mij, en ik — ik bemin hem: onze liefde is toch geheel anders, dan die van de fteêlieden. Laetst was ik bij twee gelieven, maer zij zaten even als de fteenen beelden uit den tuin van Jan buur. zie, al moet ik met mijne handen den kost winnen, en al kan ik zoo veel vermrek niet bijwoonen, ik zou toch met die opgepvonkte nufjens uit de ftad niet ruilen willen; haer lijf is gepakt en gebonden, zij mogen haer hoofd niet uit de richting zetten; zij bedenken zich een half uur eer zij zes woorden fpreeken, en dan nog durven zij haer eigen moeder tael niet gebruiB ken  l8 'MERVAL, OF DE ken; neen, neen, op het land zijn wij zindelijk, maer niet gepakt; zonder los te wezen durven wij zeggen r wat ons op 't hart ligt; en een welmeenend goeden dag! is beter dan al die valfche buigingen, en momplend voordgebragte complimenten. VIJFDE TONEEL. heller, julia. heller, die de laet ft e woorden gehoord heeft. Recht zoo, recht zoo lieve Julil Julia hem omhelzende, d! Jou ftoute luistervink! heller. Wel nu, Heller mag immers wel hooren wat gij fpreekt, al zijt gij alleen. — gij fpreekt immers nooit kwaed ? — waer over dacht gij zoo luid ? julia. Ik dacht eerst over u — en toen, waer het bij kwam weet ik zelf niet, dacht ik, dat ik met de ftad juffertjens niet van ftaet zou willen ruilen — als zij bij vreemde menfchen zijn, wat zitten zij dan als houten beelden, niet waer? hel-  MENSCHENVRIENÖ. t<) HELLER. Ja Julia \ maer waer door koomt dat? JULIA. Ja, dat weet ik niet. HELLER. Zij willen fchooner zijn dan de Hemel haer gemac-kt heeft, en daerom doen zij vodden aen het lijf, die zeker een vrouwenhaetcr moet hebben uitgedacht. JULIA. Maer ik zou zulk een ding niet aen hebben willen, HELLER. él Gij zijt ook geen juffer. JULIA. En al ware ik er eene, evenwel nier. HELLER. Ja, ja, dan zou u de mode ook meer dan de deugd door het hoofd dwaelen, en om een niets bcteekenende Petit maitre te bevallen, zoudt ge ook al een harnasch draegen. JULIA. Nu, dan dank ik den Hemel dat ik geen juffer B 2 ben! —  fiO MERVAL, OF DE ben! — Mr.er, Heller! hebt gij mijn vader en moeder niet gezien? HELLER. Neen, ik dacht waerlijk op de goede lieden niet. Hoe vaeren zij ? JULIA. Wel; — maer toen zij zoo even uitgingen, waren zij droefgeestig, en dar fpijt mij. HELLER. En wat deerde hun ? JULIA. Dat weet ik niet, maer zij zeiden, dat zij ftraks weêr kwamen, en dat zij het mij dan zeggen zouden. HELLER. 6! Misfchien verbeeldet gij u maer dat zij treurig ] waren. JULIA. Gij denkt ook altijd dat ik mij iets verbeeld. HELLER. Uier omtrend zoudt gij u vooral iets kunnen inbeelden ; want men vreest altijd kwaad in hen, die ons het digtst aen 't hart liggen; en gij, mijne lieve Julia ! moogt nog  MENSCHE NVRIEND. 21 nog het genoegen hebben uwe ouders, terwijl zij keven, te beminnen , hen, in hunne onheilen, te troosten, en u met hen in hunnen voorfpoed te verblijden. — gij weet dit geluk mogt mij nimmer te beurt vallen, mijne moeder gaf mij het leven, om het zelf te verliezen; mijn vader volgde fpoedig zijne Gade, en liet mij aen de zorg van vreemden over. julia nam geduurende de laet ft e woorden een treurig gelaet aen. heller. Maer waerom wordt ge treurig? mijne lieve Julia! mijne woorden moeten u geen vrees aanjaegen voor den dood uwer ouderen; maer u tot dankbaerheid aenfpooren, dat de Hemel u met braeve ouders zegende; dat gij die nog, tot dit uur, behouden moogt — want, Julia! men mooge verliezen wat men wil, zijne ouders te verliezen is buiten twijfel het verlies dat voor kinderen het grootfte is. Men mooge vrienden vinden die den ouderloozen wees aenneemeri; die de plaets Van vader vervullen willen — men mooge eene goede vrouw aantreffen, die der weezen voor eene moeder wil ftrekken; ó! het verschilt zoo verfchrikkelijk veel, eigen ouders, die ons met hun bloed verwekten, en op bragten, of aengenoinen vaders en moeders te hebben. JULI A. Ach'l Heller! B 3 HEL-  ss MERVAL, OF DE heller. Van waer toch deze neêrflagtigheid ?! zijn uwe ouders niet nog in den frischten bloei hunner jaeren? en, zo het den Algoeden al eens behaegde, beide u te ontneemen, — Julia l zie dan in mij het voorwerp dat nooit van de Voorzienigheid veriaeten wierd , die is eene Moeder die nooit fterft, wreede, gehuurde ouders moogen den wees mishandelen, God is immers een vader der weezen, JULIA, Dat is ook mij gebleeken; want naer het verlies mijner ouderen, heeft Hij mij twee braeve befchermers gegeeven, die, offchoon behoeftig, edelmoedig en deugdzaem zijn, heller, verwonderd, Hoe ? is dan van der Horst uw vader niet ? julia, Neen — zij hebben het ongelukkig weesjen ae«genomen, heller, Eu dit verborgt ge voor mij ? julia, Gij zijt er immers niet boos om ? lieve Heller l Hei*.  M E N S C H E N V R I' E N D. »3 HELLER. En waertoe deze vraeg? - Julia\ uwe ouders snoeten ongetwijfeld braeve menfchen geweest zijn, zonder dat zoudt ge niet zoo deugdzaem wezen. JULIA. Luider, Heller \ reeds dikwijls lag het verhaelvan de gevallen mijner jengd mij op de lippen, maer ik weerhield mij, omdat gij altijd zoo kort bij ons zijt, — ik wilde u dan gaerne in eene vrolijke opgeruimde gefteldheid zien, en daer toe dacht mij het verhael van' ongelukken weinig gepast te zijn — en eens, dacht ik, zal hij het toch weeten, de tijding van onheil komt zelf altijd te vroeg. H, E L L E R. Nu, Julia! zo de errinnering aen voorleedene rampen, u zelve geen te groote kwelling veroorzaekt, verhael mij dan nu wie uwe ouders waren, en hoe Meifont, rich uwer heeft aengetrokkem JULIA. Gaerne, gaerne. Mijn vader heb ik nimmer geiend _ hij was, zoo als mij mijne moeder verhaelde, in mijne eerde kindsheid gedorven. Mijne voedder, die, met naeïjen voor lieden uit deftad, voor ons beide het'brood won, leerde mij van jongs af den weg der deugden den beminnelijken Godsdienst. - Zij was nog B 4 )™&  £4 MERVAL, OF DE jong, maer zeer treurig, over den dood van haer man , gelijk zij zeide j — dikwijls nam zij mij des avonds bij de hand; dan wees zij, met een traen in 't oog, ten Hemel, en leerde mij opmerkzaem wezen op de Herren, en dan zeide zij vaek, geheel aangedaen: „ daer, daer' mijne dochter! ziet gij het groote werk van Hem, die uw Vader is — blijf altijd der deugd getrouw, dan zal eens bij dien Vader uw leven onafgebroken voordduuren — ik zal niet lang meer op aerde of bij u zijn, maer dan zal ik bij Hem zijn, en voor u bidden " — Die goede moeder had het wel, zij leefde niet lang meer — toen ik bijna twaelf jaeren oud was , ftierf zij, zij heeft God voor mij gebeden, en Hij verhoorde haer. — Wij woonden in de nabijheid dezer wooning, waer van der Horst ook toen reeds zijn verblijf hield — Hij bezogt mijne moeder dikwijls — kort voor haer nerven, waren zij beide lang bij haer alleen, en toen zij eindelijk het leven haeren Schepper had wedergegeeven, namen zij mij met zich, lagen de weldaedige hand aen mijne opvoeding, en,fchoon zij zelfs van een anderen Godsdienst zijn dan mijne moeder, en ik geheel alleen op deze waereld overbleef, zij deeden mij de pligten van den protefanfchen Gods-' dienst leeren, en fpreeken mij van den hunnen weinig. heller ter zijde. Edel, recht edel! (overluid-) lieve Julia! willen wij onze neêrflagtige gemoederen met eene wandeling wat opbeuren ?  M E N S '-C H e N V R i E N D. 25 julia. Zou ik niet gnerne met u wandelen! — maer — ik moet nog eens even in de fchuur zijn, ik ben zoo weder bij u. ZESDE TONEEL. • heller alleen. God! er zijn kwaede, — maer ook goede menfchen op aerde! van beide gaeft gij mij kennis! — ziet menfchen! zoo moet ge wel • doen, wilt ge datuwe daeden der Almagt zullen aengenaem zijn — maer hoe weinig, hoe weinig vindt men zulke belanglooze weldoeners! Einde van 't eerfle Bedrijf. B 5 TWEE*  *6 MERVAL, d F DE TWEEDE BEDRIJF. Het Toneel is eene kamer in'thuis van merval. EERSTE TONEEL Mevr. merval alleen. Eenigen tijd een boek doorgebladerd hebbende. at is juist een tafereel van de zondige waereld. —. Daer men in mijne kindsheid der jeugd een Bunjans Cristelijke reize naer de Eeuwigheid, Duifke en Willemijnke en den Ckristelijken Oorlog in handen gaf; geeft men thands de kinders dichtjens, fint Niclaes en Nieuwejaers gefchenkjens, die alle naer het nieuwe licht ruiken, en hun niet anders leeren dm deugd — even of die ons gelukkig kan maeken! foei! foei! heidenfche zedeleer! frans. Mejufvrouw! er zijn twee menfchen die den Predikant uw zoon gaerne fpreeken wilden . . . Mevr. merval. Hoe dikwerf, Botterik! heb ik u reeds onder 't oog { ge-  MENSC HENVRIEND. £7 gebragt, dat gij mij met behoorlijke onderfcheiding zoudt behandelen. frans verlegen, Mejufvrouw! ik ., . Mevr. merval. Is u dan verbooden mij Mevrouw te noemen? — Is tnijn zoon geen Doctor in de Theologie? frans. 61 _ 4m. Mevrouw! ik zerzoek .... Mevr, merval. Nu, al wel, laeten die lieden maer binnen komen. frans. (z'« V heen gaen, ter zijde.") De braefheid en kunde van den zoon, maeken die Oj/éfelia tot Mevrouw! ha ha he. Mevr. merval. Het is toch lomp vee, al die bedienden — Jufvrouw voor en Jufvrouw achter, men moet de Mevrouw met kabels hen uit de keel haelen. — Maer wis zullen die lieden zijn — zeker hebben zij hartsbezwaeren en zielbekommeringen; nu, die kan ik ook xyegruimen, trotsch den besten Predikant; ik heb voor niet geen vijftien jaeren in de publieke CatechijhM geweest. Daer komen zij — gacuw, gaeuwl eeni-  2$ merval, of De ge ftichtelijke boeken bij de hand. (zij neemt eenige boeken, welke zij opengcfagen voor zich nederlegty zoo! zoo! (zij gaet aen de tafel zeer ijverig zitten kezen.) TWEEDE TONEEL. Mevr. merval, frans, melfont, sophia. frans. Treê binnen, vrienden! de Dominê is niet t' huis, maer zie daer zijne moeder (Jlf!) voor zoo ver ik' merk, zult ge hier (leent ten haering vaeren. (binnen.y m e i. f o n t. Uw ootmoedige Dienaer Mevrouw! s o p h i a. Uwe ootmoedige dienaeres, Mevrouw! Mevrouw merval ziet fchichfig om, even ah iemand die iet zeer onverwacht hoort. Ha! goeden dag vrienden! - Gij begeerdet mijn zoon te fpreeken, maer die is van huis, kunt ge mij ook zeggen wat gij wilt? melfont. Het fpijt mij, Mevrouw! dat mijn Heer uw zoon van  MÉMSCHE'NVRUSd. s Mevr. merval de handen in een fiaende, ïloomsch ? — Roomsch ? — MELFONT» ja, Mevrouw! Roomsch! Mevr. MERVAt» Nog een flagjen erger dan Joodsch. MELFONT. Is dan een Christen bij u van minder waerde daA een Jood ? Mevt. MERVAL» Nu — al wel — wij hebben onder onze gezindheid  34 MERVAL, OP DE behoeftigen genoeg, wij behoeven het aen geen anderen te brengen. melfont O?//.) Eene fchraele nitvlugt! (^overluid") Heeft hij, Mevrouw ! die de oorfprong der Christenheid is, ooit dus gehandeld ? neen! — die deed aen allen wel; deze zag niet naer hunné gevoelens, maer naer hunne harten , — die een goed harthad, werd van Hem geholpen , en, zo hij gedwaeld had, door leering onderricht. — ó! Ik bid volg hierin zijn voorbeeld, help een ongelukkig huisgezin, befcherm het tegen de bitterite armoede! , . sophia' haer te voet vallende. Och! ik fmeek u, liefde Mevrouw! bevrij ons -van fchande en gebrek ; 6! onze dankbaere harten — de vuurigfte dank van ons kind, zal de woeker op 't geld 2ijn och! wees niet medogenloos voor drie on- gelukkigen. Mevr. merval. Hoor! weet ge wat ? — vervoeg u bij de Roomschgezinde Armenbezorgers — dat die u bedeelen — maer ik ben niet van voorneemen mijn goed aen de ketters te geeven, en het mijne geloofsgenooten te onthouden. po-  M E N, £ C II E N V R. I E N D. 35 sophia. Ach! ik fin eek", ik fmeek u . . . » melfont Sophia driftig oprichtende. Sta op! fta op! engelachtige yrouw! — verneder n niet voor deze Huichelaerfter! het is meer mooglijk medelijden te verkrijgen van eenen tijger dan van deze fchijnheilige wij gaen, wij zullen uwe weldaeden ontbeeren — wij zullen gebrek lijden, liever dan te moeten denken, door u gered te zijn — maer daer (ten hemel wijzende ) daer... ( zich, als met geweld, weerhoudende') daer zullen uwe wandaeden openbaef zijn — de menfchen kunnen zelfs, door het floers uwef fchijnheiligheid, uw verdorven en haetlijk hart zien, hoe veel meer Hij, die aller harten kent! — Mevr. merval. Vergeet gij, tegen wien gij fpreekt ? —. melfont. Tegen een wangedrocht! — ik vervloek in het aenZien des Hemels .... sophia kaere hand op zijn mond leggende. Vloek niet! Meifont! vloek niet — gaen wij liever, melfont. Ja! gaen wij — veriaeten wij een huis, waerin ik C 3 dacht  §6 MERVAL, OF DE dacht dat liefde en mededogen woonden, maer waer haet en gevoelloosheid haeren zetel hebben. DERDE TONEEL. Mevr. merval alleen. D at is volk! — zo ik niet wist, dat, en de zegen en de vloek van een ketter onverhoord bleef, zou ik mij zeker beangftigen; maer nu, hij verzwaerd zijn eigen oordeel. — Roomsch! Roomsch! en dan bij den Predikant om geld komen — wel dat volk is verfchrikkelijk brutael; ik zou het hart in mijn lijf niet hebben om het te doen — nu, de Hemel zal mij ook behoeden, hoop ik, dat ik ooit zou behoeven te bédelen. VIERDE TONEEL. frans, merval, Mevr. merval. frans. Z oo even mijn Heer! merval. En niet anders? frans  bienschen vriend. 37 frans. Voor zoo veel ik weet, niets. merval. Goed. (Frans vertrekt.') merval. Ha! lieve moeder! goeden dag— ik hoor, zoo even zijn hier twee lieden geweest, die mij wilden fpreeken; hebben zij u iets van hunne belangen medegedeeld ? Mevr. merval. Ja — het waren weinig min dan bédelaers •■, zij woonen hier op het dorp en zijn nog jong. merval. Bédelaers op het dorp ? dat verwondert mij, de meeste onzer inwooners zijn wel gefield, en het overig gedeelte wint het brood, zij behoeven dus niet te bédelen — vergist gij u ook, lieve moeder! waren het geen vreemden? Mevr. merval. Neen, zoon! zij zeiden dat zij op het dorp woonden, dat ik onderzoek kon doen naer hun gedrag, en ik weet niet, wat al dingen, die dat foort van lieden altijd gereed hebben. C 3 mer,-  gt?. • MERVAL, OS" D E m- e R v a L. En hun verzoek ....•? M«jt. merval. Was dat ik hun zoo maer eens heen en weèr dertig guldens zou leenen. merval. En zeiden zij niet ten welken einde zij het gebruir ken wilden'. Mevr. merval. Ja — een fchuldeisfcher zou haer goederen in beflag laeten neemen, en hier door zouden zij geheel arm worden, en ik weet niet wat al! •merval, En gij hebt het hun zeker gegeeven ? Mevr, merval. Zoudt gij het gegeeven hebben aen lieden welke gij niet kendet ? m e r v a.l. Ik? — ongetwijfeld — men behoeft, om wel te doen, het voorwerp niet altijd te kennen, gij kendet hen immers voor menfchen; en is het onze pligt niet, onzen broederen wel te doen en te beminnen ? ik twijfel  M E N S C 11 E V R I E N D 39 fel ook niet, of gij hebt, om ongelukkigen te redden, dit weinig geld gegeeven. Mevr, m e, r v a l. Dan vergist gij jr zeer, JohanX mij dunkt dat er menfchen genoeg zijn, d^ie wij helpen. merval. En mij dunkt, mijne moeder! dat wij geld genoeg bezitten, om meer menfchen te helpen. — denkt gij dat een mensch ooit genoeg wel kan doen ? Mevr, merval. Zoo doende, als gij aen ijder, die maer vraegt, geeft, zal uw rijkdom ook feest vervloogen zijn. merval. Als ik het op zulk eene edele wijze verloor, zou ik nimmer armoede lijden — hij, die in den Hemel woont zal den mensch niet ongelukkig maeken, om dat hij deugdzaem wil zijn. Mevr, merval. Kan men dan niet deugdzaem zijn, of men moet zijn geld verkwisten ? merval. Maer is het geld verkwisten ? wanneer men, het geen roen van den Hemel ontving, gebruikt, om alle C 4 au-r  4Ö M E RVA I,, O F BE naderen, zoo verre het mooglijk is, uit hun ongeluk te redden? en hij, die dit niet doet, kan volftrekt niet deugdzaem wezen; vvanr het kenmerk der deugd is, zijne medemenfchen behulpzaem te zijn zonderdat kan> niemand een waer. vereerer der deugd; genoemd worden. Mev.r. merval. Denkt gij niet, zoon! dat onze eige broeders on& nader zijn om wel te doen, dan vreemden ? m e r v a l. Ja — doch niet omdat wij van dezelfde moeder ons leven ontvingen; maer omdat wij van jongs af met eikanderen verkeerden, en dus de band der vriendfchap, niet die des bloeds, hechter werd door eenen daeglijkfchen omgang. Evenwel, —. fchoon. hij ons nader- zij, en volgens de wet der vriendfchap meer recht op onze hulp hebbe, zijn de vreemden van onze verpligting niet uitgeflooten -y ook die moeten wij helpen. Mevr. merval. . Gij gelooft ook dat er onder de protetfanfche gezindheid , noodlijdende genoeg zijn ? merval. i En wat.vólgt hier uit? Mevr,,  MENSeHENVRIEND. 41 Mevr. merval. Deze zijn onze broeders: deze zijn gevolglijk onJ nader, zij, die zoo even hier waeren, zijn roomsch. merval. En al waeren zij heidensch, moet dan de Christen hen van gebrek laeten Iterven ? — fchoon zij van anderegevoelens zijn, zij zijn menfchen. Mevr. merval. Zeidet gij zelf niet, dat een broeder nader is? . . . , merval. Zeide ik ook niet, dat een vreemde zoo wel recht op onze hulp heeft, als de broeder ? — en mag ik u eens zeggen, in welken opzichtede roomsch-gezinden zoo wel onze broeders zijn als de proteflanten ? Vooreerst: zij zijn zoo wel menfchen als wij — de deugd leert, onze natuurgeiiooten te beminnen; en dan — zij zijn Chiistenen, zij draegen denzelfden naem, welken wij draegen; fchoon zij in fommige opzichten van ons verfchillen, in de hoofdzaek Hemmen wij over een. Mevr. m e r v a e. Schoone tael voor een Predikant! zijn zij geen ketters? merval. Noem ze ketters—• met het zelfde recljt, geevqn c 5 zii  42* ■ M Ë R V A E, OF DE zij u denzelfden naem — vraeg n zeiven, vraeg andere gezindheden s zal niet ijder denken dat hij de besie gevoelens heeft? kunt ge nu van iemand vorderen, dat hij afftand doe van dié gedachten, van welken hij overtuigd is, dat ze goed, dat ze de besten zijn; en dat hij overgae tot het gevoelen, 't welk hem ongelijmd voorkomt — geloof mij, moeder! zo gij van roomsch-gezinde ouderen gefprooten , in de pligten der Roomfche kerk waert onderwezen, gij zoudt ,die, voor de besten houden — haet toch nooit iemand omdat hij dwaelt, niemand dwaelt willens en weetens. Mevr. MERVAL. Nu, ik dank den hemel dan, dat ik van zulke ouders niet geboren ben. MERVAL. ïk ook! — maer ik zeg dit Hechts om u te erinneren, dat gij andere gezindheden niet moet haeten, immers de Hemel bemint hen — fchijnt de alkoesterende zon alleen voor ons, of ook voor anderen? regent het op zi,n tijd alleen bij ons, of ook bij anderen ? bloeijen onze velden zoo veel beter dan de hunnen? denkt gij dan, dat de Hemel den menfchen zou weldoen, als Hij hen haette? en gij, mijne moeder! zult hun gebrek doen hebben; gij wilt den Hemel zelve bedillen? neen , gij hebt onrecht. — De Prielier en de Leviet, lieten hunnen halfdooden geloofsgenoot lig-  m e n1 s c v e n v r/i i r d, 45 liggen, een Samaritaen redt hem, déze man was een ketter, maer dé groote Mensch zeide,dat wij hem naervolgeu moeten. Mevr. merval. En zoo fpreekt een Predikant! Hemel! wat bcteeven wij bedorven tijden. merval. Waerom bedorven tijden? Mevr. merval. Vraegt gij dat? de oude zalige Dominé Deken, had andere gevoelens dan gij, dat verzeker ik u — dien moest gij gehoord hebben; thans wordt alles maer op valfche gronden gebouwd. merval. 't Spijt mij, zo üw zalige Dominé Deken andere gevoelens gehad heeft. Mevr. merval. Zoo! ik wenschte wel dat gij zijne gevoelens hadt, die moest gij eens over de ketters hebben hooren fpreeken. merval. Waerfchijnlijk heeft hij allen, die van hem verfchilleu, verdoemd. Mevr.  44 HERVAL, OF DE Mevr. merval. Zeer zeker! — merval. Braef! — ik hóóp, dat hij zelf niet verdoemd zal zijn. Mevr. merval. Neen, dat heeft geen nood, die man is wel zalig-, merval. Ik wensch het; maer hoe weet gij 't, moeder? Mevr. merval. Omdat hij een braef man was, die ijverig zija post bekleedde. merval. En met al zijn braefheid verdoemde hij zijne natuurgenooten. Mevr. merval. Ja! gij moet al weder gelijk hebben — nu help gij dat volk dan, zij zullen u wel met ondankbaarheid er voor beloonen. merval. Dat zij zoo,- dat komt op hunne rekening. Hij die  MENSCHENVRÏEND. 45 die wel doet, op hoop van belooning, doet half wel, of liever — die doet kwaed. Mevr. merval ziet hem overzijde aen, en vertrekt. Vaert wel! — VIJFDE TONEEL, merval, alleen. w at is het vooroordeel toch een algemeene vijand van de menfchen! — men haet — men vervloekt elkander, omdat men in denkwijze verfchilt, en dan nog denkt men billijk ter handelen. — Neen — deze menfchen moeten gered worden; niemand moet bij een aenprijzer der weldaedigheid en menfchenliefde vergeefsch hulp zoeken. — Frans! frans. Mijn Heer ? merval. Kent gij die menfchen, die zoo even bij mijne moeder waren? frans. Ja wel, mijn Heer! het zijn behoeftige, maer brae- vé  4<5 M E R V A L-, O F D E ve lieden, die te vooren zeker in een' beteren ftaet moeten geweest zijn — de man fchrijft voor eenige Heeren in de ftad, en de vrouw naeit. — er is ook een jong meisjen dat zij als hun kind hebben aengenomen. — het meisjen is gereformeerd,* maer zij beide zijn roomsch. MERVAL. Breng 'er daedelijk deeze beurs — of — neen, ik zal er zelf heen gaen, waer woonen zij ? FRANS. ^ Aen 't eind van 't dorp, het vijfde .... laet eens zien het zesde huis, van de'valbrug; fchuins 'over de herberg. M E R V A XC, Zoo— ik weet hét wel. ( Frans vertrekt.) MERVAL. Zou dan zij, aen wie mijn geheele, hart is toegewijd, deze aengenome dochter zijn? Hemel! ware dit zoo! ware die onverzettelijke tusfchenrauur, verschil van Godsdienst, uit den weggenomen! ó! dan bereikte ik welligt den top van a'li' mijne wenfchen; misfchien wordt het fchoon eenvouwig landmeisjen mijne Gade — kom! fpoedig ter hulp der ongelukkigen! — dubbele aendrang om hen te redden! — lm  M E N S C II E N V R I E N D. 47 Qllij wil gaen, doek bedenkt zich") Maer—zo het meisjen verloofd was;—zö hae- re ouders mij haer weigerden? ik ben mensch maer ik zal redden, ook fchoon 't meisjen voor eeuwig van mij verwijderd bleef. — redden is pligt — beminnen eene neiging. (Hij wil vertrekken; aen den uitgang der deure. ontmoet hem Mercourt. ZESDE TONEEL. MERCOURT, MERVAL. MERCOURT. D oe ik u ook eenige hindernis aen, Heer Merval! MERVAL. Geene, mijn waerde vriend! — reeds zoo dra van uwen morgen wandeling terug ? hoe vindt gij dezen oord? MERCOURT. Schoon, recht fchoon! MERVAL. Zijt gij nu een weinig meer opgeruimd, dan toen ik u heden verliet ? MER-  48 'MERVAL, OF DE mercourt. Ach! wat zou mij opgeruimd maeken kunnen? atf het fchoon in de natuur erinnert mij het verlies van mijne dochter : weleer wandelde ik met haer des morgens, als de fh-aelen van de opkomende zon de toppen der boomen befcheen; als het geele koorn in haer fchijnfel, even als eene kalme beek, zich bewoog; dan hoorden wij boven ons het gezang van den leeuwrik, die, hoog in de lucht, den morgen aenkondigde — en een traen van het reinst gevoel zwom dan in het oog van mijne lieve Sophia, vol van warme dankbaerheid, dat de Hemel mij zulk een fchoone, en lieve dochter gegeeven had, drukte ik haer dan aen mijn hart. — Als wij des avonds in mijn tuin , onder eenen dikken beuken boom gezeten, de maen aen den helderen hemel ftatig zagen voordwandelen, en het hemelsch gezang van den nachtegael ons in eene droefgeestige verrukking bragt — hoe vaek zeide zij dan niet, terwijl Zij mijne hand drukte: Faderl hoe fchoon is niet de ge. heele natuur, hoe fchoon moet dan Hij niet wezen, die haer heeft vöordgebragt! — en ach! deze dochter heb ik, door mijn eigen fchuld, verlooren. —Jiemel! mijn frnart is onleenigbaer. M e r v a l; . Laet u toch vertroosten, Mercourt.' het frnart mij dat ik een vriend, die ik in zoo veele jaeren niet zag, nu zoo geheel treurig ontmoeten moet. mer*  MBNSCHENV RIEND. 49 m e r c o u r t. Ach! — mijne vrouw werd mij door den dood ontrukt. Ik had een zoon, die mij traenen, in plaets van vreugd veroorzaekte — en, mijne Sophie, die mij, als het verlies van de eene, en het woest leven van den anderen mij traenen deed ftorten, die traenen afvaegde, en mij vertroostte; eene dochter, die mij de Hemel in zijne gunst gegeeven heeft, gelijk Hij mij een zoon gaf in zijnen toorn — eene dochter, die mij, als ik den geheelen dag gezwoegd had, met liefde ontving: het zweet van mijn aengezicht afdroogde, of met haer fchuldelooze lippen wegkuschte; die dochter, helaes! heb ik niet meer: — nu moet de hand van eenen huurling mij, in mijn ouderdom, onderiteunen! — ach! [ merval. i De Hemel zorgt, lieve Mercourt! wie weet, of Hij uwe dochter u niet nog zal wedergeeven. m e r c Ot u r t. Och! dat Hij mij eenmael zoo gunftig ware! hoe vrolijk zou ik dan mijn hoofd, ter eeuwige ruste, nederleggen! — hoe zonden dan de traenen, die ik fints zeven jaeren flortte, vergoed worden! —- hoe zou dan de gal, die fints zoo veele traege maenden, mijn leven verbitterde, verzoet worden! — D mer-  $ö MERVAL, OF DE MERVAL. Nu, dit kan immers ? uwe dochter zou misfchien u zelve reeds gezocht hebben, zoo niet de vrees van u beledigd te hebben en uw gramftoorigheid te zullen ondervinden, haer terug hield. MERCOURT. Ja! ja! dit is mooglijk, het meisjen vreest: —> de fchuldelooze vreest vaek op aerde voor den fchuldigen. roei! — was het de pligt van een vader, zijn kind te mishandelen, omdat zij beminde; omdat zij een waerdigen jongling beminde; een jonghng die deugd en verftand bezat, maer alleen arm was? Zij volgde hem, zij volgde de Item der liefde: ik was oorzaek van haere vlugt; en, — verfchrikkelijk denkbeeld! misfchien ook dat zij van armoede en gebrek verging. MERVAL. ó! De Hemel verzorgt hen, die braef zijn; misfchien is zij in een zeer goeden ftaet. MERCOURT. Ja, — misfchien! maer ook misfchien leed zij gebrek — daer haer fchuldige broeder, daer ik overvloed hadden; rnisfchien moest zij haer vermoeide leden op ftroo nederleggen, en zich met tompen dekken, daer ik op 'tzwaenen dons lag — misfchien ftierf zij in de bit-  MÉNSCHENVRIENÖ. bitterde armoede op een hand vol ftroo, — vloekte mij, in haere laetfte oogenblikken, mij, als de bron van all' haere rampen — en beklaegde mij als den berok. kenaer van haere ongelukken voor den troon der recht» vaerdigheid! M E R V A Li Gij voedt verfchrikkelijke denkbeelden; Mercourti zo il uwe Sophia geftorven is, zal zij haeren vader j wienzij beminde, gezegend, — niet gevloekt hebben; of — zo zij dit immer gedaen heeft, verdiende zij haer hard lot. Wee!— wee! het kind! dat zijne ouders vloeken durft. MERCOURT. Ja! zij beminde mij te veel om mij te vervloeken^ Maer, mijn vriend! waer toe kunnen rampen den mensch niet vervoeren ? M E R V A hl Rampen brengen den deugdzaemen nader bij het voorwerp zijner eerbiediging — fcbuldigen ter verbetering , of foms fot het bedrijven van gruwelen; maer dit kan bij braeven geen plaets hebben; uwe dochter beminde de deugd — die zal zij nog beminnen —- verdrijf al die zwarte beefden uit uw gedach* ten, Mercouftl en hoop! de goede Hemel fchiep hoop in aller harten — ongelukkig hij, die dezelve v'erD a liestj —«  52, MERVAL, OF DE Ijest! — Luifler — heden morgen, zag ik op dengind»"fchen heuvel de zon opgaen; de ftormbuijen van den verloopen nacht dreeven weg voor het lieflijk aenfchijn der zonne, even als een befchaemd heirleger wegvliet voor zijnen overwinner : zóó, dacht ik, volgt immer , na regen en normen, de aengenaeme zonnefchijn — toen gevoelde ik iets, 't welk ik wenschte dat gij gevoelde hadt, Mercourt! en gij zoudt gelukkiger geworden zijn. — Hoop dan, vriend! en denk: normen moogen loeijen , de ftortregens- het veldviooltjen nederdrukken, de zon koomt op, verdrijft de ftormen en de regeubuijen, en richt het neêrgeflagen bloemtjen op. Hoop, hoop, mijn vriend! beurt ons op in het torsfchen van rampen, en zo gij niet hoopen durft, vergeet dan uwe dochter. MERCOURT. Och! waerde vriend! hoe zou ik mijne Sophia vergeeten kunnen ? mijne vrouw verloor ik -*- mijn losbandige zoon verloor, door weelde en wellust verzwakt , in den bloei zijner jaeren, het leven: mijne eenige, mijne geliefde dochter had ik, door wreedheid, van mij verwijderd; en nu ben ik geheel alleen op de waereld. Heden ontmoet ik eene fchoone jonge vrouw, met een lieven zuigeling op den arm — de trek der onfchuld en vergenoegdheid was op haer gelaet — zóó , dacht ik, zou ik mijn geliefd kind ook gezien hebben, ik zou een Wezen bij mij hebben, dat met V  TI ï N S C H E N V Ü" E N ». 53 mei het warmst gevoel, en met de tederfte liefde mij vader zou genoemd hebben, ik zou mij beroemen kunnen eene dochier te bezitten, die braeve burgers aeiï de maetfchappij fchonk, die mij ftamelend hunne liefde betoonen zouden — ach! en al dat genoegen moest ik, door begeerte na meerder fehatten , verliezen ; och f Merval ! kan wel mijne Sophia vergeeten worden? neen — nooit— hier vooral niet! hier?, waerdefchoone natuur, mij mijne beminnelijke dochter te binnen brengt — neen! wederom naer de liad, in het bijzijn van veele menfchen, waer de zuivere denkirfgskracht verftompt wordt. MERVAL. . Is dan alle hoop uit uw hart geweeken? —".war? — zo de dood uwe dochter u had ontnomen. MERCOURT. Voelt gij zelf hier geen groot verfchil in? — dan Zou ik berusten in de wegen der Voorzienigheid — dan zou ik mij zeiven niet befchuldigen kunnen, de oorzaek van mijn eigen, fmart te wezen. MERVAL. Maer zal dan wanhoop uwe dochter u wedergeeven? — geloof mij, Mercourt! hoe het ga, ons noodlot is bij den Eeuwigen bepaeld; wij, wij nietelingea aioeten daerin berusten; misfchien vindt gij Sophia weD 3 der;  54 MERVAL, OF DE der; zeker, de Hemel zorgt voor ons, ook dan, al» wij meenen dat Hij ons vervolgt — hoop dus, en vertrouw op den Hemel. Schoon wij dikwerf denken dat alles ons tegen loopt, zien wij vaek dat de eindens ons gelukkig en heilrijk maeken, en dan eerst bemerken wij Gods vinger — zijt gij alles kwijt, gij zijt niet alleen of veriaeten, befchouw in mij uw vriend, uw broeder, zo ik u daer voor fbrekken mag. MERCOURT. 4! Gaerne, in uwe vriendfchap zal jk troost vinden. MERVAL, Blijf dan bij mij woonen — vinden wij Sophia eens weder, dan genieten wij allen eene gewenschte vreugd — is zij reeds geftorven, dan zullen wij haer gelukkig rekenen, dat zij zoo kort op dit toneel van jammeren geweest is: — dan zullen wij ons, in de frische avond lucht, over haer en over haere moeder onderhouden — dan zullen wij wel weenen, doch geen traanen der wanhoop, maer van het vuurigst verlangen , om ook dra deelgenooten te worden, van dat geluk 't welk zij reeds genieten; ó, mijn vriend! hoe gelukkig zullen niet dan onze dagen voordrollen, en hoe genoeglijk zuilen wij het hoofd nederleggen, als wij ons leven aen den Oorfprong van ons aenzijn wedergeeven, Mercourt! droog uwe traanen — wij zullen als broeders leeven. MER-  MENSCHENVRIEND. 55 Mercourt hem omhelzende. Edel mensch! ja wij zullen als broeders leeven! merval. Vergun mij, een oogenblik u nu te verlaten, mijn pligt roept mij. mercourt. Daerin zal ik u niet belemmeren, bet uitoefenen uwer pligten, maekt allen die rondom u zijn gelukkig, maer u vooral. Einde van V tweede Bedrijf, D4 DER-  5 MERVAL, OP DE DERDE BEDRIJF. Het Toneel is de Hut van Meifont. EERSTE TONEEL. heller, julia. julia. Bijna een uur, en nog niet terug;—ik begrijp dit niet. heller. Zeker worden zij door iemand opgehouden. Valt u dfe tijd zoo lang? Julia glimlagchend. Neen — maer toch ja! — als mijn lieve ouders afwezig zijn. . . . * heller. En als ik afwezig ben? julia. ó! Gij zijt Hout — dan valt mij de tijd nog langer, veel langer; en (èoertend) als mijn Heer Heller in dê ftad  M E N S C H E N V R I E N D. $f ftad is» vair hem de tijd niet lang, dan heeft hij zoo veel, zoo veel! dat hem zijn meisjen doet-vergeetert. HELLER. Ei2 ei! — maer denkt ge nu waerlijk zóó? lieve Julial JULIA, Ik kan zóó niet denken — gij houdt immers veel van mij ? en ik houde veel van u — nu denk ik zóó: ik denk altijd aen Heller van dat ik wakker word tot ik weder flaep; en zóó zal het met hem ook zijn. — heb ik wel gedacht? HELLER. ó! Zeer wel — geen uur van den dag gaet voorbij of ik denk aan u; — als ik op fchildwacht fta, tel ik de uuren en zelf de minuuten, die ik nog onder den dienst zal doorbrengen, en die alleen mij nog beletten u als mijne vrouw aen 't hart te drukken, en, de gedachten, u aen mijne zijde te hebben, u met een lieven jongen op den arm te zien, dien te omhelzen< als hij vader begint te Hameien, ó! die ■ zalige voofl" uitzichten verzoeten al het, wrange, dat aen mijn tegenwoordigen levensftand verknocht is. . " l^M-:. *;ü L l^; m lig SS Ook maekt mij het denkbeeld altijd vergenoegd: nu, D 5 nu  58 MERVAL, OF DE na ik aen Heller denk, denkt hij ook ... . maer ha» daer is vader. TWEEDE TONEEL. melfont, sophia, de VOOfige. heller. Cr oeden dag! Heer van der Horst (tegen Sophia) Mejufvrouw. Sophia zet zich treurig aen de tafel. melfont mismoedig. 6 Vriend! laet er den Heer en de Jufvrouw maer af. heller. Vergeef mij, ik ken u fatfoen. melfont. ïk verzocht het u meer, nu verzoek ik het aller«troftigst — de uaem van Heer past zeker weinig aen een bédelaer.!; Beller. Aen een bédelaer! — van der Horst! van waer deze neêrflagtigheid? gij zijt immers geen bédelaer? me l-  M E N S C H E N V R I S N D. 59 MELFONT. "Neen — maer ik zal het haast worden. HELLER. Ik begrijp u niet. MELFONT neemt hem hij de hand. Luister dan — heden wordt al wat ik bezit verkocht — om eene fchuld van dertig guldens, JULIA, God! God! — HELLEK. Hemel! — s o r h i a. Ach! — MELFONT. Overal deed ik vergeeffche poogingen om dat geld ter leen te krijgen, eindelijk werd ik nog gehoond bij de moeder van den Predikant. HELLER. Maer hebt gij uw fchuldeisfcher gefproken? zal dje man u ongelukkig maekea om dertig gulden? MF.If  60 MERVAL, OF DE melfont. Ja! dat zal - hij — het vonnis ligt er, en den Dearwaerder is reeds bevooleii het uittevoeren. heller. En wil niemand u helpen ? melfont. Niemand. julia. Hebt gij dan Dominé zelvè niet gefproken? li*, ve vader! melfont. "Neen; die was niet t'huis. — Zijne moeder, eene laege, verachtlijke fcJjijnheilige ontving en onthaelde ons op fchampere icheldwoorden. julia. Ars gij den Dominé ook zelve gefproken had, zou het beter geweest zijn. melfont fchimpend. Ja wel, dat zou het ook! julia. Ja! het zou zeker!-- hij heeft voorleeden zondag «ver de weldaedigheid zeer fchoon gepredikt. me l-  MENSCHENVRIEND. (Jij MELFONT. Ja! 't is met allen — met verre de meesten, ten' minnen: handeldt naer mijne woorden, niet naer mijne werken; op den kanfel dreigen zij met hel en verdoemenis hen, die den armen niet weldoen, en zij laeten zelve een ongelukkige voor hunnen drempel van honger nerven. JULIA. Zóó was evenwel de oude Dominé niet. | MELFONT. Noem er mij ook nog twee zuiken, — mannen! die hun ftaet eerbiedwaerdig — hun leer beminlijk maeken , daerdoor, dat alle hunne handelingen, met hunne woorden overeen komen; — mannen! die niet vervloeken, maer beminnen, mannen! die menfchen» vrienden zijn. JULIA. Nu, men zegt toch dat onze Dominé een braef man is. MELFONT. Al wel, Julia! ik vrees dat hij zijne moeder të veel zal gelijk zijn, of wel dat hij bij die vrooine ziel te huis ligt. ,. ~ HELLER. Maer, mijn lieve Heer van der Hom! gij vreest te zeer»  6* MERVAL, OF DE zeer, de Deurwaerder Zal, neem mij niet kwalijk, als hij ziet, dat gij zoo weinig bezit, uw gering eigendom u niet ontneemen; Hij zal zeker mensch zijn. MELFONT. Ja — tegenwoordig moet men als Disgenes met een bntaern menfchen zoeken; geloof mij ik heb in weinige dagen Wezens leeren kennen, die den naem van mensch voeren, maer die der menschheid fchande aendoen. HELLEK. ' Zóodaenige -zijn er, ja! — maer er zijn ook goede. — De Hemel zal u niet ongelukkig maeken, die beloont immers weldaeden, en (op Julia wijzende'} zie daer een blijk van uwe grootmoedigheid. M E L F ONT. Noem dit geene grootmoedigheid, noem het pligt — als gij binnen kort haere gefchiedenis hooren zult, •welke ik u eerst zal openbaeren, voor gij haer ter vrouwe neemt, zult gij er geene grootmoedigheid in vinden kunnen. HELLER. Is het geene grootmoedigheid, een . .. .? MELFONT. Schort uw oordeel op, Heller! tot gij alles weet; ik.  M E N S d H E N V* R I E r* D. 6$ ik hoor van die zaeken niet gaerne; kan men niet van iets anders fpreeken? — het fpijt mij, dat gij juist Van daag, op zulk een ongelukkigen tijd, hier kvvaeinu h e l l e r. - ' ó! Die tijd is niet ongelukkig — gij zult niet ongelukkig gemaekt worden, mijn hart zegt het tegendeel. melfont ziende dat de Deurwaerder koonit. Het tegendeel? — Ja, dat zult gij zien. DERDE TONEEL. de deurwaerder, eenige gerechtsbedienden, de voorigen. de deurwaerder. G oeden dag, vrienden! Sophia, Heller, en Julia groeten hem, zij zijn geheel neêrjlagtig. melfont. Uw Dienaer, Heer Deurwaerder! ik zïe gij brengt bedienden mede; wat is uw voorneemen ? de deurwaerder hem een papier toereikende. Mijn voorneemen is, dit vonnis, van mijne Heeren de Schepenen van dit ambachte te executeeren. mel-  64 MERVAL, OP DE melfont, het vonnis geleezen hebbende. Ik bid 11, mijn Heer! doe dit toch niet! zo ge eenige menfchelijkheid bezit, zult ge ons immers niet op den dijk zetten; wat zal er van ons worden, zo wij van alles beroofd zijn? en zo ge alles al verkoopt, dan is het immers niet toereikende om de ichuld te voldoen? de deurwaerder eene diepe buiging maekende. 't Is beter wat dan niet met al. melfont. Maer 't was dunkt mij nog beter de geheele fom te ontvangen. de deurwaerder. Ongetwijfeld! — m e l p o n t. Nu, ik zal de geheele fom betaelen. ( Allen zien Meifont verwonderd aen.") de deurwaerder vriendelijk. Wel nu! daer ben ik blijde om — maer dat had gij eerder moeten doen, dan hadt gij vrij wat aen onkosten uitgehaeld; want gij begrijpt ik kan voor niets . .. maer dat zal wel gaen — kom tel eerst Hechts de fchuld ( hij fchuift alles op de tafel weg om plaets te ■maeken") dan zal ik de onkosten bereekenen. mel»  M E N S C H E N V R t E N D. 6*5 melfont. Spaer toch die moeite , Heer Deurwaerder! laet mij eerst uitfpreeken; ik zal de geheele fom betaelen, maer nu juist, op dezentoogenblik niet. de deurwaerder. Zoo! zoo! m ê l f o n t. Maer zo gij tijd geeft; — ik zal u 's weekelijks één of twee guldens, brengen ter afdoening. de deurwaerder. Ei! ei! — dat kan niet. sophia, weencnde bij hem komende. Och ! ik bid u, goede man ! doe dit; gij hebt er immers zelf voordeel bij — want ons goed is niet toereikende voor de fchuld, gij kunt er dus uwe onkosten ... . de deurwaerder ftil. Die gaen er, God dank! eerst af. sophia. .... niet van krijgen — die gij anders geheel ontvangen zult. de deurwaerder. Ik heb volmagt van mijn Heer Prlncipael, die heeft, E mij  66 MERVAL, OF DE mij gelast met het werk voordgang te maeken — 't fpijt mij, maer .... sophia zich Weder- aen de' tafel zettende. Ach Hemel! nergens is meêlijden te vinden. melfont verontwaerdigd. Hebt ge ooit een misdaedigen door den Scherprechter zien om 't leven brengen? Heer Deurwaerder! de deurwaerder keel. Omtrend twintig maelen. melfont. Ik eens. — Toen vroeg de beul hem om verfchooning — zeide ook dat het hem fpeet.... en hong hem vervolgens koeltjens op. de deurwaerder. Ei! ei! (_ hij haelt een brieventasch uit den zak, en maekt zich gereed om te fchrijven ) gelieft gij aenwijzing te doen ? melfont Al wat ik bezit is hier. de deurwaerder gaet naer de bedflede, fchrijvende: „ Een bed en toebehoor en ". me l"  MÜrïSCkEN VRlEfcD 6f melfont. i Hebt gij ook volmagt om mij mijn bed te tint» öeemen ? de deurwaerder» Ik heb volmagt u uit te winnen. sophia weenende. 6 God! wat zal van ons worden! ( Heller en Julia zien alles weenend aen.) melfont. Ik bid u, mijn Heer! laet ons ten minften ons bed behouden! de deurwaerder. Ik weet mijn pligt. melfont. In Gods naem. ' de deurwaerder ziet alles na, en teèkeni elk ftuk naauwkeurig aen, aengeteekend zijnde , wordt het door de bedienden alles bij een gezet — bij de overige heerscht eene treurigd ftilte. j, Een bed en töebehoören; vier fioelen — een laetafel, — een tafel" (tegen Meifont) mag ik den neutel van dat kasjen, £ 9 mel-  68 MERVAL, OF DE melfont. Dien heb ik niet. de deurwaerder tegen Sophia. Den fleutel van dat kasjen, als 'tu blieft. Sophia geeft denzeïven zwijgend over. VIERDE TONEEL. de voorige, merval, die van'niemand'gezien wordt. melfont. G ij zult ons ten minften eenige verfchooning overlaeten? of geeft men hier te land ook volmagt, ongelukkigen het noodzaekelijkfte zelfs te ontneemeir. de deurwaerder. Gij hebt waerachtig ook veel, om er nog van over te laeten; ik kan er de kosten kwalijk uit krijgen. merval. Goeden dag, mijn vrienden! — verfchpon mij, dat ik ongevraegd binnen treede. (Allen zien fchielijk om; de Deurwaerder is minder norsch; ijder groet Merval, doch bedeesd.') - - m e l-  M E M S C B E N V R I Ê S D, 69 melfont ftil. "Hemel! men komt nog acnfchouwer zijn'mijner rampen! (overluid} ik had u zeker niet gewacht, mijn Heer! h e l l e R. Gij ziet', mijn Heer! de ongelukkige omflandighedcn van dit huisgezin; uw ambt .... ik bid u . . . . help hen — om eene fehiild van dertig gulden worden zij van alles beroofd; — ik za\(fchïelijk, ah iemand wien iets onverwachts te binnen fchiet.) ik zal het u morgen wedergeevcn — over een maend zou ik mijn paspoort krijgen, ik zal op nieuw dienst neemen, jnijn handgeld zal toereikende zijn voor hun te becaelen; ó! om deze braeve lieden te redden, wil ik geduurende mijn geheel leven foldaet zijn. julia. Neen, Heller! neen. (tegen Merval; een ring uit een doosjen krijgende) Zie, mijn Heer! koop dezen ring, liever zou ik mijn leven, dan denzeïven verlooren hebben — (geheel aendqening dpi ringkusfehende") het is heteenigfte dat mij aen mijne moeder, aen mijne ongelukkige moeder kan errinneren ; vaerwel! vaerwel! eeniglte gedachtenis mijner voedfter! om mijne weldoeners te reddetj wil ik u verliezen — (tegen Merval) zie daer, mijn Heer! koop hem, koop hem. merval geheel aengedaen. Edele menfchen! God zal uwe deugd beloonen (teE 3 gen  7 O MERVAL, OF DE gen den Deurwaerder, op eenen forfcken toon) hoe groot is de fchuld, waerom gij deze lieden ongelukkig wilt maeken ? de deurwaerder. De fchuld is dertig en de onkosten twaalf gulden, dus tweeënveertig guldens, Eerwaerd Heer! , merval, aen Meifont eene beurs overhandi- ■ gende. Zie daer, mijn vriend! betael den onbermhartigen. melfont die te vooren Merval fluursch had aengezien, treedt toe, flaert op 'tgeld, en kuscht de hand van Merval. Redder! — groote menfchenvriend! ik heb u beledigd; — ik waende .... merval. Stil! — weldoen is eene belooning der deugd — Hij, die weldoet, is daerdoor gelukkig. sophia, heller en julia, vallen hem te voet. Dank! ~- dank — duizendmael dank. merval hen opregtende. Zwijg toch! mijne vrienden! ik dank den Hemel, dat ik mijne medemenfchen redden kan — zeker, ik gevoel zoo veel wellust in dit oogenblik, als in geheel mijn leven Qtegen Melfont) Vriend! betael nu. MEI-  MENSCHEN "VRIEND. ?l melfont, neemt geld uit de beurs, geeft het den Deurwaerder, die V naziet, en vervolgends de quitantie overgeeft. d'e deurwaerder. Ik bedank u (tégen de Bedienden) berg het bed weêr (hij fluit het kasjen en geeft den fleutel aen Sophia. Tegen Merval) ootmoedige dienaer, Eerwaerd Heer! (tegen de overigen) Goeden dag, vrienden! merval, tegen den deurwaerder. Ik kan niet ontkennen, dat ik beter gedachten van u te vooren gehad heb. Schaemt gij u niet, dus met ongelukkigen te werk te gaen ? de deurwaerder verlegen? Mijn Heer! . . . . mijn pligt .... merval. Gij bedekt uw laegheid met den naem van pligt — is het pligt zijn medemensch in de bitterfte armoede te ftorten ? is het pligt hem in zijn ongeluk te befchimpen, gelijk ik u heb hooren doen ? is het pligt, hem zelfs het noodzaekelijkfte, ligging en verfchooning, te ontneemen? fchaem u! hét ware uw pligt geweest, uwen meeiter den ongelukkigen ftaet dezer menfchen békend te maeken. — Hij kan zeker van menschlievendheid niet meer ontbloot zijn dan gij — die zou hen gered hebben; of zo niet, dan was het uw pligt E 4 hen  7* MERVAL, OF DE hen zoo veel te fpaeren als mooglijk was, maer dit zou met uw gewinzuchtigen aert geftreeden hebben. — Ga nu, ik zal u, over uw gehouden gedrag, nader fpreeken. .de deurwaerder maekt een laeg compliment. ■ Ootmoedige dienaer. VIJFDE TONEEL. merval, melfont, sophia, heller, en julia. melfont, aen Merval de beurs met het overige geld terug geevende. D ank ! grootmoedig Man! merval. 6! Behoud ook dit — 't is om de fchuld effen te maeken : geef het weder, als gij in ftaet zijt. — Maer waerom alle nog zoo bedeesd — verban nu uwe treurigheid , ik zie gaerne hen, die mij omringen, vrolijk. melfont. ö! Onze dankbaerheid is te groot om ons op eens te berftellen. — wij kunnen u de weldaed, aan ons bewezen, nimmer vergelden; maer ongetwijfeld zal de He-  MENSCHENVRIEND. 73 Hemel die beloonen;'wij zullen daeglijksch om uw welzijn bidden, de Hemel zal u zegenen; want de gebeden van ongelukkigen worden vaek verhoord. SOPHIA. Ja, dat zullen wij, dat zullen wij, Edele man! zonder uwehulpe zouden wij heden de ongelukkiglte menfchen der waereld geworden zijn. HELLER, Ziet ge nu wel, Heer van der Horst\ dat ik gelijk had, toen ik u zeide, dat gij niet ongelukkig zoudt worden ? MELFONT. ó! Gij zijt een braef man, Heller ! uw aenbod om voor mij te dienen, zal veel doen in den dag des gerichts — 't zegt veel, zich, om 't heil van een ander, ongelukkig te maeken. HELLER. ó, Ik zou ook dan niet ongelukkig geweest zijn — als ik hier in de nabuurfchap in Guarnifoen lag, zou ik u dikwijls bezocht hebben, ik zou dan, u gelukkig ziende, ook mij zeiven gelukkig gerekend hebben — als ik ver van u verwijderd was, zou ik met blijdfchap aen u gedacht — mijn wapenen* zoude ik gekuscht 'hebben, ze zouden mij ligt geweest zijn, omdat ik E 5 ze  74 MERVAL, O T DE ze ten besten van braeve menfchen zou gedraegen hebben. MELFONT. ó! Waren alle foldaeten ook zulke menfchen! hoe zouden zij het vooroordeel, dat tegen hen woedt, krachteloos maeken en verdrijven. Heller \ Sophia el ik zullen altijd met dankbaere harten u gedenken. MERVAL /lil. Van der Horst, en, Sophia! zou mijne gisfingwaerheid worden? — hoe zeer wenschte ik dit. (overluid tegen Meifont, en Sophia) Zou ik u wel eens alleen ipreeken moogen? MELFONT. Gaerne (tegen Heller en Julia) wilt gij eene wandeIing . . . . ? HELLER. Zeer gaerne — uw ootmoedige dienaer. JULIA de hand van Merval kusfchende. Uwe ootmoedige dienaeres, lieve Dominé! MERVAL. Vaerwel! beminnelijk meisjenJ ZES-  JWENSCHENVRIEND. J$ ZESDE TONEEL. MEKVAL, MELFONT, SOPHIA. MERVAL. A en uwe manieren, mijne vrienden! bemerk ik dat gij voormaels in een beteren ftaet waert — uwe gefprekken zijn gefchikt, en uwe handelingen toonen, dat gij eene opvoeding genoot, die boven dien van het _ gemeen- verheven is — dit doet mij opmerkzaem wezen. Vergeef mij mijne nieuwsgierigheid; is de gefchiedenis van uw leven geen geheim? MELFONT terwijl hij floelen zet. Zet u, mijn Heer! (zij zetten zich.) Altijd grieft mij het verhael van mijne lotgevallen ; omdat mijn ftaet weleer beter was, durf ik mij aen die dagen nier meer errinne^ ren; de gedachten op voorleeden voorfpoed vernieuwd de traenen der ongelukkigen; maer voor u, edele menfchenvriend! zijn in dit hart geen geheimen. Mijn vader was een niet onaenzienlijk koopman te Amfterdam; ik was de eenige lieveling van 't hart mijner ouderen; mijne moeder wilde dat ik mij op de ftudiën zou toeleggen; dit deed ik, vier jaeren bevlijtigde ik mij te Utrecht in de Geneeskunde. Toen ftierf mijn braeve vader, en nu moest ik ondervinden, hoe on-  *7o" MERVAL, OF DE ongewis het geluk eens koopmans is — mijn vader had nooit zijn ongelukkige fchuldenaers nog ongelukkiger gemaekt; hij werd dus, terwijl hij de onvermoogende verfchoonde, van vermoogende laege zielen bedroog en; hij leed dus veel fchade, en bij de beschikking zijner nagelaeten goederen bleek, dat er bijna zoo veel fchulden, als bezittingen waren; voor mijne -moeder fchoot zoo veel over dat zij op eene kamer ordenlijk leeven kon — maer ik moest nu mijne fludiè'n vaerwel zeggen. Ik kende de Franfche en ' Hoogduitfche taelen; ik begaf mij aen het overzetten van eenige werken, het copiëeren van eenige fchriften, en dit verfchafte mij een taemlijk onderhoud. Omtrend dezen tijd verkeerde ik aen' het huis van den Heer Mercourt .... merval fiil. Den Hemel zij gedankt — mijne gistingen worden bewaerheid. melfont. .... de vader van mijne lieve Sophia. Ik was zijn vriend, en hij hielp mij.in alles, vvaerin ik zijn raed» en daedlijke hulpe noodig had; — dan, hij had ook eene dochter, haere deugd, haere godvrucht, en haere 'gedaente ontftaken een overzettelijke neiging in het hart van den éénentwintig jaerigen jongeling; — ik beminde Sophia; en — ( niurig ) Sophia beminde mij. — Mercourt  MENSCHENVRIEND. 77 tourt was een edeldenkend man, in gevoelens zeer verfchillend van het gros der mannen — wij maekten dus geen zwarigheid hem onze liefde te openbaeren, en zijne vaderlijke toeitemming te verzoeken. Dan, Helaes! Meifont was niet meer de zoon van den Welgeltelden koopman, hij was- een ongelukkige wees. Sophia was fchoon— Mercourt bezat fchatten— een van meer rang, van grooter ftaet ftond het alleen vrij, zijne dochter te beminnen , en j na haere hand te ftaeu — mijne geneigdheid werd haetelijk bevonden, en mijne ftoutheid moest met verwijdering geftrafc worden. Dan, fpreidt een donkere nacht geen overvloedig licht voor de fchreeden der gelieven ? zijn niet de onoverkomelijkfte hindérpaelen' beuzelingen, in de oogen van hun die beminnen? Eene vriendin van mijne Sophia begunftigde onze liefde, en in haer huis was het, waer wij den eed der getrouwheid in 'taeuzien der Almagt aflagen. — Nu ook ftierf mijne moeder, en toen de droefheid over het verlies van die waerdige vrouw een weinig begon te verminderen, werd alles door mij in 'twerk gefteld om den vader van mijne Sophia te beweegen.— Toen alles nu vruchteloos bleef, en een medeminuaer, een laffe jongen, maer wiens kleed met goud gerand was, op het punt ftond Sophia1 s hand te ontvangen, raedde ons de ftem der liefde, ons aen de magt van eenen meedoogenloozen vader te onttrekken —- wij begaeven ons naer ' Kleef  78 M E li V A tj OF DE Kleef, en daer verbood ons een Priefter met den heilik gen band des Huwlijks. MERVAL. Aen dezen ombedachten ftap hebt gij immers uw geheel ongeluk te wijten? i* dat was verkeerd. MELFONT. 't Is waer, mijn tegenwoordig ongeluk ben ik aen dien ftap verfchuldigd. Dan, als Sophia met een ander in het Huwlijk had moeten leeven, als ik haer daerin had zien kwijnen! — ó! deze ramp zou ongelijk veel grooter geweest zijn; maer, — of het verkeerd was, verfchoon mij, mijn Meer! hier aen twijfel ik; immers, de geheele natuur — God zelf leerde ons dat wij ouders veriaeten moogen, om onze Gade te volgen. MERVAL. . Een kind mag zich aen de bevelen zijner ouderen nimmer onttrekken, of hun de verfchuldigde gehoorzaemheid weigeren. Maer — gij trouwdet te Kleef? MELFONT. Van daer begaeven wij ons herwaerd, verheugden ons in 'onzen foberen, maer gelukkigen ftaet. Eén onzer vriendinnen leefde hier in de nabuurfchap, bij haer alleen was onze. geheele verkeering bepaeld, en wij  MENSCHENVRISND. 79 wij ondergingen niet weinig droefheid, toen zij voor zes jaeren van ons fcheidde. — merval tegen Sophia. Vergeef mijne nieuwsgierigheid, goede Jufvrouw! leeven uwe ouders nog ? sophia weemoedig. Helaes! mijne braeve moeder ftierf reeds lang, en of mijn vader nog leeft, mijn Heer! dit is mij onbekend, fints wij ons van hem verwijderden, hebben wij geen tijding van hem ontvangen. merval. Heeft dan geen van beide ooit hem gefchreven ? om vergeeving van uw begaenen misdag gebeden ? melfont. Toen. ik des morgens met Sophia vertrokken ben, heb ik hem een brief doen geworden, waerin wij ons, over ons beftaen verontfchuldigden. Dan, de vrees, dat zijn gramfchap, ontftooken door de mislukking, van het door hem voorgenomen huwelijk, tusfchen zijne dochter en den rijken dwaeshoofd, ons zou vervolgen, en hij misfchien mij mijne vrouw ontrukken, heeft ons terug gehouden, hem verder te fchrijven, of aen iemand onze verblijfplaets te ontdekken. mer-  8o MERVAL, OF O E MERVAL. Welke onvoorzichtigheid! hoe waerfchijnlijk ware het niet dat de Heer Mercourt berouw had gekreegen u zijne dochter geweigerd te nebben ? — hoe waerfchijnlijk, dat hij haer u liever ten huuwlijk had willen geeven, dan van haer gefcheiden zijn ? MELFONT. Ja! — maer de onzekerheid! — het tegendeel was ook mooglijk, en, ó mijn Heer! het geringst vermoeden, dat de Heer Mercourt mij mijne Gade zou kunnen ontweldigen folterde mij. — Hier, in deze hut, kon ik, met mijne lieve Sophia, zijne fchatten misfchen; wij aten niet de gerechten der rijken, maer toch goe. de fpijzen, en de vriendelijkheid van mijne Gade was het zout, en de Wijn onzer maeltijden (*). MER- (*) Schoon dit gtzegde veel overeenkomst hebbe, met de woorden van Fernando; uit den Kluizenaer op Formentera, wij fousfen de fpijzen met vriendfebap, en verfieren bet nagerecht met 'vreugde; zal men het echter hoop ik geen overneemen, af letterdieverij noemen.: ten minften ik betuige, toen ik dit ftelde, den Kluizenaer nog niet geleezen te hebben. anders is het ('twelk ik acnteekeu om niet verdacht te zijn van ter kwader trouwe gehaDdeld te hebben) 'tge.en Merval in 'vierde Bedr. tweede Toneel zegt, 'twelk ik overnam uit die Hollander: „ die Thra'ne der Reue ift bitter, aber gefegnct der, dem fie über die wangen fliesft! Ce tilgt die aufgezeichnete fchuld aus dem Buche des Richters, und macht im Platz, gnade hin ein au fchreiben. " — 't welk ik hoope dat mij niet zal ten kwaden geduid worde*.  M Ê N S C H E K V R I E N D. 8l merval tegen Sophia. Hadt gij geen broeders, of zusters ? sophia. Êén broeder, een ongelukkige broeder! merval. En geen kinderen uit uw echt ? — ü o p h i a. Eén zoontjen hadden wij — het behaegde de ïle* mei, hert," toén hij ons even. ftamelend kon vleien, rot zich te neemen. . . "1 . [It merval. En dit meisjen dan, dat zoo even -> . . . ? sophia. •AIïi' 04 (TSIttUflli' ' Die is eene dochter van een onzer gebuurinnen. merval opflaende, fliU Zoo is mij dan alle twijfel benomen! Mercourt vindt zijne dochter, en het meisjen is misfchien de mijne, (overluid") Gij hebt veelgeleeden, lieve menfchen! vergeet dit — koom bij mij, al het mijne zij het uwe. melfont. Menfcbenvrieud! .... maer de hut waerin wij F zoo  Bi ' ■ MERVAL, OP DE zoo veele jaeren gerust en vergenoegd leefden, is ons dierbaer geworden. MERVAL. Nu — beloof mij ten minften, heden met uwe dochter bij mij ter maeltijd te zullen komen. MELFONT. Gaeme. MERVAL. Nu, vaerwel! ik wacht u. sophia kent de hand kusfchende. Leef wel! God zij u immer nabij! — edele Weldoener! ZEVENDE TONEEL, MELFONT, SOPHIA. Zij omhelzen elkanderen, vervolgens ssêgt MELFONT VUtirig. Sophia! —■ de wegen Qods zijn onnafpeurlijkI sophia. 6! Wie had dit 'verwacht! — edeler mensch zag ik flifttmer — de traeaen biggelden Jangs zijne wangen , toen  M ENSCHENVRIEND. 83 toen hij ons ongeluk zag; zo zulk een traen in 'toog des mans zwemt, dan doet die den man eer aen. melfont* Zulk een traen zegt meer dan de uitgeleezendfte Woonden, gefchikt naer de regelen van een koude Rhetoric. Zulk een traen zegt, dat het hart van deszelfs plenger groot, en gevoelig is» sophia. ö! Mijn Meifont! nu zullen wij weder, als te vooren, gerust en vergenoegd leeven. melfont. Ja! mijne beste Gade! — ik heb Hechte, verfoeilijke menfchen gezien, maer1 ik heb ook een edelen, een deugdlievenden man leeren kennen. AGTSTE TONEEL. heller, Julia, de voorigen. heller Meifont bij de hand vattende. Z iet gij, braeve vriend! dat de Hemel voor deugdzaeme zorgt? — gij meendet heden alles te verliezen, jij behoudt het uwe — en vindt er een mensch bij. Fa }V"  84 MERVAL, OF DE Julia. Lieve ouders! hoe verheugd is uwe Julia om uwe redding! — ziet ge nu wel, vader! dat hij een goed man is? melfont. Dat is hij, dat is hij. julia. Hij heeft mij gezegd, dat ik met u en moeder bij hem moet komen; „ ga ", zeide hij, „ zij, die de plaets „ uwer ouderen bekleeden, zijn gered. Wensch hun ge„ luk, en koom met hen bij ons; ik zal u geluk„ kig maeken ". melfont verwonderd. „ Die de plaers uwer ouderen bekleeden? " hebt gij hem dan verhaeld Julia! dat .... ? julia. Niets, lieve vader! melfont tegen Sophia. Hebben wij ons er dan iets van laeten ontglippen? SOPHIA. Voor zoo veel ik weet niet; maer hij kan het van anderen gehoord hebben.  MENSCHENVR.IEND. 85 HELLER. Hij mag het weeten, weldaeden behoeven nooit het daglicht te fchuuwen. MELFONT. 3"»//*! kleed u dus, want 'twordt tijd dat wij gaen. JULIA. Ja, lieve vader i ( Zij gaet bij Sophia, fpreekt zacht met haer; beide vertrekken door een binnen deur.) MELFONT. Ik durfde niet hoopen, dezen dag zoo veel vreugde te zullen genieten — deze dag overtuigt mij, dat God een ■ waekend oog over ons, zijne fchepfelen, houdt, en — dat, fchoon ons de grievendfte onheilen onafweerbaer zijn, het de vinger der Almagt niets kost, het fchoonfte licht, uit de zwartfte duisternis te fcheppen. Heller! heden meende ik de ongelukkigüe Verveling te worden, en zie — God is nabij. HELLER. Ik verblijde mij in uw geluk — dat het duurzaem zij! — Gij ziet ook thands weder, dat hij, die de deugd bemint, niet ongelukkig kan wezen. Einde van 't derde Bedrijf. F 3 VIER-  B6 MERVAL, O T DE VIERDE BEDRIJF, Dc hamer van Merval. EERSTE TONEEL. merval alleen. Een jaer beminde ik, zonder hoop, de fchoonfte, de lieftallige, de deugdzaemfte der landmeisjes. Nu begint een ftrael mijn oog te verlichten, het grootfte hinderblok is weg genomen, ö! Mogt mij dat genoegen,, dat heil eens te beurt vallen, dat Julia mijne Gade wierd, dan was mijn geluk op aerde voltooid — Mijne moeder en familie, zullen ongetwijfeld zeer bars zien, als ik een meisjen zonder rang, zonder goederen ter vrouwe neem; dan, ik begeer aen de eigenzinnigheid van mijn gedacht, mijn eigen rust niet op te offeren. Ik moet met mijne vrouw leeven — "iet zij. Het ftaet hun vrij, zo zij het begeeren, met vergulde monfters te leeven, ik begeer het onvergelijkelijke Landmeisjen, TWEE-  JVISNSCHENVRIEND. 37: TWEEDE TONEEL. MERVAL, MERCOURT. MERCOURT. Hier zoo ëeheel alleen? beste Mervan MERVAL. è Mijn vriend! naer een goede maeltijd kan men eenigen tijd vasten. Ik ben heden in een zeer fchoon gezelfchap geweest. MERCOURT. Terwijl ik, ongelukkig veriaeten vader, eenzaem voorddwaelde! MERVAL. Verfchoon mij, mismoedig vriend! daer. ik heen moest kont gij mij niet wel vergezellen; en noem n toch geen verlaetene; binnen kort zal ik u in een regt vrolijken, en aengenaemen kring van braeve, deugdzaeme menfchen brengen: een viertal, Mercourt'. en gij zult de vijfde zijn; men vindt er thands zelden aoo veel bij elkander. F4 HER"  82 MERVAL, OF DE MERCOURT. Ach! Merval! vergelijk mij t0ch niet bij braeve en deugdzaeme menfchen. Was ik niet wreed ^ £ vaerdig voor mijne dochter? ' MERVAL. Gij zijt onrechtvaerdig omt'rend u zeiven _ ri? waert wreed, .maer zoudt- dit nu niet zijn. Waer vond men een mensch, mijn vriend! die nimmer dwaelde? MERCOURT, Ach! fints agt jaeren vioeijen deze traenen ^ nog kwam mijne dochter, mijn kind nietomzeaftedroogen* en nog verhinderde de dood derzelver loop niet. MERVAL. De traenen van 'tberouw zijn bitter Mercourt* maer hed hem wien ze Iangs.de wangen vioeijen, zij wis. fchen de fchnid uit, die i„ bet boek des Re hTers ^geteekend en maeken plaets om ^ ■ MERCOURT. Ach! Sophiat zullen dan deze verflaauwde oogen U nimmer weer aenfehouwen! 2 MERVAL. - Beuruop, zwakkeurijder! - LuiIler; ikmoetlI;£t$  MENSCHENVRIEND. 89 ontdekken. — Toen ik hier op mijne plaets kwam, en er eenigen tijd had doorgebragt, zag ik een meisjen, een meisjen, Mercourt! als een Engel. Mijn oog vestigde zich op de haeren, en terftond keerde zich deze glinfterende bollen van mij af — ik kende haer niet — maer naer eenigen tijd, befpiedde ik haer, daar zij een grijsaert, die van vermoeidheid ter aerde uitgeftrekt lag, en fnakte naer een dronk waters, uit eene flesch drenkte, hem eenige fpijzen uit haer mandjen toediende , en eindelijk, één ftuiver — al het geld dat zij bezat, aen den man gaf, en, zijne handknsfchende, tocfprak, „ vaerwel! ongelukkige oude man! nu kan ik u niet „ meer geeven, " en zoo huppelde zij voord. mercourt. ó Merval! dat is juist eene fchets van mijne Sophia, — ook zóó een hart had mijne dochter, — en ik heb die dcohter niet meer! ' m e r v a L. Hoor verder! Ik ftond als van den donder getroffen — den Hemel fmeekende, dat ik dit meisjen eens als mijne Gade mogt omhelzen: 'k deed onderzoek wie zij ware; weldra onderrichtte men mij, dat zij de dochter was van een man, wiens omftandigheden zeer bekrompen waren: ik wilde hem onderfteunen, maer men raedde mij dit af, wijl hij leeven kon, en het voor eene verongelijking zoude houden — dan, boven F 5 dit  3T E R V A L, O F D E dit alles, hoorde ik, dat die man van uwe godsdienst begrippen was. mercourt eenigfints verwonderd. En dit hield u terug hem te helpen ? merval. Verre van mij, Mercourt! dat immer deze gedachten in mij opkwam. Neen, maer nu moest ik eene liefde onderdrukken, die reeds zeer in mijne ziel was aengegroeid. Onze kerk zou niet dulden, dat een hunner Leeraers zich verbond met een meisjen, van eenen zoo zeer van ons verfchillenden Godsdienst. mercourt. Ook onze kerk-wetten dulden zulks niet, Merval! merval. Hoopeloos was nu mijne liefde — ik trachtte de Engelin uit mijnen geest te verdrijven, maer meer en meer was haer beeld voor mij. — Nu, heden hoor ik, dat mijn meisjen niet de eigen, maer de aengenomene dochter dier lieden en wel, dat zij een lid mijner gemeente is. Haere weldoeners waren thans in zeer kommerlijke omftandigheden, zoo , dat zij zelf mijne hulp kwamen vraegen; ik fnel ter hunner redding, en koma nog even vroeg genoeg om hen van fchande te bevrijden. Daer zag ik wederom een blijk van haer verheven  MENSCHENVRIEND. 91 ven ziel, vol vuur om hen te redden, die haer gered hadden, bood zij mij een ring aen om te koppen,, een / ring, het eenigfte dat zij van haer overleeden moeder/--' over had, MERCOURT. Gij moet te famen trouwen, Merval\ uit dat huwlijk zullen engelen voordkomeu. MERVAL. In 'tzelfde huis was ook nog een foldaet, een man, welke dien naem waerdig is. Deze, bijna zijn Enga- ' gewent ten einde zijnde, bood aen op nieuw dienst te neemen, en met zijn handgeld de ongelukkigen te redden. MERCOURT. Hoe weinigen zijn aen deze twee gelijk! MERVAL. Nu, beste vriend! in 'tbijzijn van deze, en nog twee anderen, die u niet minder waerd zullen zijn, Zal ik u, uwe rampen doen vergeeten. MERCOURT. De wonde mag verzacht worden, maer nimmer wordt zij geheeld. MER-  PÖ MERVAL, OF DE MERVAL. Ook zal ze geheeld worden! wij zullen zoo vergenoegd zijn als of wij in de aertsvaderlijke tijden leefden — zo Julia mijne Gade wordt, Mercourt! ziet gij nimmer een trek van onvergenoegdheid op mijn gelaet. — Maer zie daer mijne moeder. MERCOURT. Ik zal u alleen laeten, MERVAL. Dit is niet nodig, mijn vriend! Gij moet niet zoo de eenzaemheid zoeken. MERCOURT. Verfchoon mij — gij weet ik heb mijn woord gegeeven , heden bij den eerlijken Paftoor Hudwich ter maeltijd te gaen. (Zoodra Mercourt aen den uitgang ter linke zijde is, treedt er Mevr. Merval uit. DER-  MENSC HENVRIEND. 93 DERDE TONEEL. Mevr. MERVAL, MERVAL. Mevr. MERVAL» w el, Johan! hebt gij de landloopers in hun ongeregeldheid wat gaen verfterken? MERVAL. Ik verfta u niet, mijne moeder! Mevr. MERVAL. Niet? — luifter dan. Ik ben zeer wel onderricht dat het flecht volk is. Zij brasfen braef van het geld, dat onvoorzichtige menfchen, gelijk gij, die denken dat zij wijzer zijn dan oude lieden, hun geeven; zij hebben daerenboven een jong ligt vrouwsperfoon in huis, die het met een foldaet houdt — zij, die hier geweest zijn, laeten die twee te famen alleen t'huis, trekken daervoor van den foldaet wat, en eeten en drinken er lekker Yan. MERVAL. Zijt gij zelve de uitvindfter van dat vertellingjen? Mevr.  94 merval, of de Mevr. merval. Houd ten minften onder 'toog dat ik uwe moeder ben, noem mij dus, en befpot mij niet. merval. De verpligting, welke ik aen u, als mijne moeder, heb, zal ik nimmer vergeeten — ik befpot u ook niet, maer wilde alleen vraegen, of gij, het geen gij verhaeldet, zelf verzonnen hadt? Mevr. merval. Gij fart mij — Neen zoon! ik heb het zelf niet verzonnen , maer een geloofwaerdig mensch heeft mij dit zoo even verhaeld. merval. Laet u niet bedriegen, mijne moeder ( Hij, die u dit verhaelde, is, wel verre van geloofwaerdig te zijn, een godlooze lasteraer. Ik ben zelf bij die lieden geweest, ik heb hen gered, en — heden zijn zij zelfs mijne gasten. Mevr. merval verwonderd. Uwe gasten ? ? — uwe gasten ? ? Hoe langer hoe fraeiër — ik denk evenwel dat gij hen dan in de keuken zult doen eetem! merval. ïn geenen deele —■ dit zou tegen de wetten der  men.schenvr.iend. 95 ifer wellevendheid ftrijden? —• en gij wilt immers nietdac ik ftrijdig met dezelve te werk ga? Mevr. merval. Gij vergeet, wat gij uwe moeder verpligt zijt; ea wilt liever gemeen volk dienst doen dan mij. merval. Verfehoon mij — ik ben verpligt hen aen mijne tafel te ontvangen! om hun charaéter en afkomst. Mevr. merval. Schoone afkomst! — Bédelaers aen uwe tafel.— nu, Johan! ftelt gij dit volk boven mij, zet het dan aen uwen disch; ik zal mij verwijderen, want ik wil met geen fchooiërs eeten. MERVAL. Ik ftel hen niét boven u, lieve moeder! maer vergun mij u te zeggen, dat ik u en hen, als mijne gasten, gelijk ftel — Gij kent de menfchen niet, leer hen eerst kennen, en gij zult u door haer bijzijn vereerd Vinden. Mevr. merval fpijtig. En zal het jonge hoertjen ook meékomen? merval. Neen — maer een lief, bevallig, eerlijk, deugdzaam  $6 MERVAL, OF DE zaem meisjen zal hier ook eenigen tijd in huis zijn, tot ik hen allen, gelukkig en mij zegenende van hier zal zien vertrekken. Mevr. merval. Zoo wilt ge dit gefpuis ook hier laeten vernachten? merval» Waerom niet? Mevr. merval Dan kunnen ze uw beddegoed met ongedierte* befmetten. merval. 't Heeft geen nood. — en, al ware het zoo, wat fchade? wij zouden het wederom laeten zuiveren. Mevr. merval. Zoo! hoe langer, hoe fraaier! merval. Om menfchen gelukkig te maeken. moet men op geen kleinigheid zien. Mevr. merval. 't Zal hier een lief huishouden geeven! een Predikant in 't gezelfchap van hoeren en bédelaers. mer-  MENSCHENVRIENn 97 merval. En waer hoort gij dan onder? mijne moeder! gij zij* immers geen hoer of bédelaeres? Mevr. merval. Gij zult ook de eer van mijn gezelfchap niet genieten. merval. Dat fpijt mij — ik hoop toch dat gij ons aen tafel zult gezelfchap houden. Mevr. merval. Ei? \ merval. In de daed — en het zal u niet berouwen het gedaen te hebben; want gij zult u ongetwijfeld wel vermaeken. Mevr. merval. Scheert gij den gek met mij ? merval. Dat deed ik nooit! — maer, laet ons liever van iets anders fpreeken. Wat dunkt u van den Heer Mercourt? Mevr. merval. Hij zou nog al een goed man wezen, zo hij niet roomsch was. G mer-  0 HERVAL, ÓP DB MERVAL. Ei ■— dan kan hij geen 'goed man zijn, om dat hij in gevoelens van ons verfchilt ? — maer — hebt gij wel opgemerkt datf Hij vzeer-treurig is? - ' Mevr. MERVAL. Ja, maer wat er de reden van is, weet ik niet; ik heb al eens gedacht" of hij ook treurde om zijne zouden — maer hij is roómsch.- MERVAL. Zoo — dan kan een roomfche nooit berouw over zijne feilen hebben? mijne lieve moeder! reden dus niet; geloof'mij, hoe-men ook' denke, men kan een goed, deugdlievend hart hebben, dat een affchrik van kwaed» en eene liefde tot goed heeft, en 't welk verontrust wordt , wanneer door menfchelijke zwakheid iets misdreeven is. Mevr. MERVAL. Ja, maer de Pastoor vergeeft hen rasch alles. MERVAL. Vergelijk toch het onkundig gemeen niet, met verftandige menfchen. Mevr. MERVAL. Nu, wat is dan de reden ? WER»  M E M "S C H E N V R I E N D. merval. Hij treurt om het gemis van eene dochter. Mevr. merval. : Dan ,doet hij gek, want met treuren kan hij f haer niet weêr in 'tleven,brengen. merval. Zij is ook niet dood. — Luider — een braef jongling vrijde haer, zij beminde hem; maer Mercourt weigerde, den jongling zijne dochter te geeven, en beide vlugtten zij. Sints agt jaeren heeft hij niets van haer vernomen.. Mevr. merval. Dan doet hij nog gekker, als hij om haer treurt; eene hoer, die met haer galant weg loopt, verdient vergeeten te worden. Merval. Gij zijt al te voorbaérig in uwe vonaisvellingen, mijne moeder! omdat zij de ftérn der liefde meer g&> hoorzaemde dan de kinderlijke pligt, is zij geen hoer. Zeker, 't betaemt niet zoo liefdeloos over zijn medetnenfchen te oordeelen. Mevr. Merval» ■ Gij zijt een goed zedenmeeiïer, maer omtrent mij G 3 kuas  IOO MfiRVAL, Of DE kunt gij uwe lesfen wel fpaeren — ik weet ruim zoo goed wat mijn pügt zij, dan gij. merval. Gij dwaelt, gij dwaelt geweldig, mijne moeder! het is mijn pligt u dit onder'toog te brengen - gij haet elk mensch, oordeelt over hem ligtvaerdig en liefdeloos, en meent bij dit alles, dat gij godvruchtig zijt. Immers dit kan met den Godsdienst van een waer Christen niet overeenkomen? wij moeten onzen evenmensen beminnen, en hem dus geen ongegronde en onwaere feilen te laste leggen; zijne misdaedeh niet vergrooten maer verkleinen, 0f geheel bedekken; hem liefderijk van zijne verkeerde zeden afbrengen; hem ... . Mevr. merval. Gij zijt een fchoon Prediker; maer ik wenschte dat gij maer ophieldt, want gij verveelt mij — gij kunt met uwe fchoone praetjens, uw rapalje, als het komt, bezig houden; ik groet u, vermaek u met uw fchoon gezelfchap. merval. Waerheen? lieve moeder! Mevr. merval leemend. Waerheen? lieve moeder! (/pijtig) daer heen , waer ik meer gezien, en meer bemind word. mer-  mbnschenvriend. ioi merval. Gij wordt hier geëerd en bemind, lieve moeder! maer, vergun mij dit te zeggen, niet uwe denkbeelden; die zijn verkeerd. Blijf! fpijs met ons. Zeker, gij zijt verfchrikkelijk tegen mijne gasten vooringenomen. Mevr. merval. Ik wil noch met u, noch mei uwe gasten te doen hebben; ik zal 't rijdtuig doen gereed maeken, ik wil terftond vertrekken. merval. Zo gij dan volftrekt verkiest.... Mevr. merval grijnzend. Ik zou dit niet verkoozen hebben, zo ik niet duidJijk zag dat men mij hier haet. merval. Men haet u niet, mijne moeder! het tegendeel. Gij zult mij verpligten! zo ge nog eenige dagen bij mij blijft. Mevr. merval zeer driftig. Ik wil niet blijven, merval. Blijf dan ten minften tot morgen. G 3 Mevu  I03 MERVAL, O F D E Mevr. merval. Dan moet het canaille in de keuken. merval. Neen, lieve moeder! dat kan niet. Mevr. merval. Ziet ge ? zoo veel heeft men voor mij over. — Johan f Johan! — de dag der verantwoording zal u een zeer zuure dag zijn. merval. Zo elk mensch zich moet verantwoorden, zal het 'voor ijder een bange dag zijn, maer het geen ik thands doe eii fpreek, kan ik verantwoorden. Mevr' merval. Best! best! ik groet u — hoort gel en ik koom hier nimmer wéér. merval. Blijf bij ons, moeder! Mevr. merval vinnig. Ik wil niet blijven. VIER.-  MENSCHENV ,R;;1 E $i D. gfö VIERDE TONEEL. merval qlleen. Zij is mijne moeder, ik moet zwijgen — zo zij nu maer de ongelukkige, of thands gelukkige lieden, niet ontmoet, zij zou hen .'mishandelen. In een on- verzoenelijken haet zal ik met haer leeven, als ik een arme verlaetene wees tot mijne vrouw neem. — Maer moet ik haer vreezen, wanneer ik góed doe? neen. JMaer hoe? wanneer? en wien?-zal ik 'teerst mijn liefde openbaeren ? de vaders weeten weinig van de. harten hunner dochters, integendeel wordt aen moeder veel toevertrouwd; 'k wil dan de moeder fpreeken —■ maer neen, de vader heeft even Veel recht om te 'beilisfen. Ik wil ze beide fpreeken. — Hei! Frans! — De Hemel geeve dat het meisjen vrij zij, want zo zij reeds beminde, was mijn hoop eene waterbel. frans. Mijn Heer! ■■■' , >\ tw-j» tra j'-iidj 'IsntsII merval. Is de Heer Mercourt reeds vertrokken? frans. Ta! mijn Heer! J Ga mer-  JO4 MERVAL, O F DB merval. Hij heeft immers niemand van de Familie van dea Heer van der Horst gezien ? frans. Neen, mijn Heer! dat geloof ik niet, want.hij is door den tuin heengegaen. merval. Waer is mijne moeder? frans. In 'tfalet. Zij heeft order gegeeven dat de koetzier bet rijdtuig moet infpanncn. merval. Vraeg, of de Heer en Jufvrouw van der Horst mij verpligten willen, even hier te komen. (Frans binnen.'} Merval wandelt peinzend over het Toneel. Tusfchenpoos. Hemel! daer 't een geluk is, eene deugdzaeme Gezellin hier op aerde te hebben, — vergun mij de bemin, selijke. Julia t VIJF-.  menschenvriend? 105 VIJFDE TONEEL. melfont, sophia, merval. melfont in '/ optreeden. O nze weldoener! merval. Ach! mijne vrienden! fpreek toch daer niet verder van. bi e l f o n t. Wij konden, fints eenigen tijd, flechts weinigen weldoen, en hoe weinig wij ook onderlteunden, wij waren er gelukkig en vergenoegd door; welk eene zaligheid moet dan niet uw hart genieten, die allen, welke rondom u zijn, gelukkig maekt! merval. Schatten te bezitten maekt niemand gelukkig, maer dezelve wel te belteeden, is een zegen des Hemels. melfont. Nooit wenschte ik om rijkdom voor mij zeiven; want de vergenoegdheid alleen, maekt alle Handen beminnenswaerdig. De landman, die met een dronk versch water, en een fuik brood, zijn maeitijd houdt G i >  Io5 MERVAL, OF DE is verre gelukkiger dan de rijke onrechtvaerdige, die, aen zijne, met rijkdom overlaeden , tafel, zich bij eiken beet befchuldigen moet. „ Dit is van 't zweet der „ weduwen! — dit is 't eigendom der weezen! " — maer om wel te doen-, om mijnen medemensen zijn onheilen te doen vergecten, zou ik fchatten geweuscht hebben. merval., I ) Het weldoen geeft ons ongetwijfeld een hemelsch vermaek, en het zij' ter verantwoording van zoo veel •onmeedoogenden, die .liever in de grootlie losbandigheid willen uitfpatten, dan der lijdende menschheid de behulpzaeme hand bieden. — Wanneer men tracht zijnen natuurgenoot te onderfreunen , en de magt ontbreekt om te redden, dan is dit 'trachten, bij den "Hemel, van meer waerdij, dan met weerzin den ongelukkigen eene fom gejds gegeeven te hebben — wanneer de menfchen befeften, dat rijken en armen éénen Schepper hebben, dat ze eenmael. in het zelfde lot, den dood, zullen moeten deelen, zouden zij meer belang in hunnen ongelukkigen medemensen ftellen; want fchoon het graf des rijken met trotfche naelden verfierd is, cn alleen een grasheuveltje!, het lijk des armen bedekt, beide toch zijn zij een prooi der wonnen. m e l f p: n t.j Hoe weinige, die met fch'atten van den Hemel bedeeld zijn, hebben zulke gevoelens. - , i MER-  MENSCHENVRIEND. IOJ MERVAL. Ik wensclite dat alle menfchen dus dachten, de laetfte oogenblikken in het wrange uur des doods , zouden er min bitter door wezen. — En, hetbewustzijn van zijne pligten betracht te hebben, geeft een gevoel, dat allen wellust te boven ftreeft. — Meii kali ook niet ontkennen, dat de edelmoedigheid meer bij den geringen, dan bij den grooten man gevonden wordt; de een toch is met de armoede bekend, en weet, bij ondervinding, wat het zij, gebrek te lijden , daer de ander, den overvloed gewoon, zich geen denkbeeld van armoede vormen kan — ik zag zelf voor eenfgen tijd, een doorflaend blijk van edelmoedige hulpvaerdigheid, bij een man, wiens armoedige kleedij opgeluifterd werd, door zijne edele gelaetstrekken .— hij woonde in een hutjen, waerin één vertrekjen hem allen gemak verzorgen moest — geen glazen belettedeu den doortogt van regen, fneeuw.en van den Glijdenden noorden wind — zijn legerftede beftond uit een. overzijde ftaende plank op den grond, waerin eenige lompen hem voor een bed verftrekten — een touw, aen twee balken dezer bouwvallige hut vastgemackt, verftrekte hem tot bewaering van het eenigst kleed dat . hij bezat — hij maekte zijn fpijze, die beftond uit gemeene kruiden, welke in een tuintjen, aen zijn wooning grenzende, groeiden, zelve gereed — dit alles gefchiedde in dit eng vertrekjen, waer een oude hond al-  Io8 MERVAL, OF DE alleen hem gezelfchap hield, en bij dit alles, — hij was vergenoegd als een engel. — Geheel getroffen over den armoedigen toeftand van dezen braeven grijsaert, bood ik hem aen, zorg te willen draegen, dat hij in een armenhuis bezorgd wierd, om dus in zijn ouderdom gerust te kunnen leeven — dan — zijn antwoord kenfchetfte zijne grootmoedige ziel, ginds woont een man, zeide hij, armer nog dan ik, help dezen eerst, ( * ) SOPHIA. Gadelooze blijk van edelmoedigheid! MELFONT. 6! Deze man doet der menschheid eer aen. MERVAL. Hij verdient van elk weldenkend mensch bewónderd , geholpen, en bemind te worden. — Maer, mijne beste vrienden! door dit gefprek vergeet ik de reden, waerom ik eigenlijk u verzocht te fpreeken. Eene zaek, zoo gewigdg, dat er mijn geluk en rust op aerde van afhangt, moet ik u ontdekken. — Sints lange bewonderde ik uwe Julia, om haere fchoone geftalte, maer nog meer om haere verheven ziel. Heden zag ik haer met gevoel, met innige vreugde, de eenig- fte (*) Echts anccdotc, in 1793. te A gebeurd.  MENSCHENVRIEND. I09 fte gedachtenis haerer moeder, voor uw welzijn aenbieden — de edele wijze, waerop zij zich voor u in den bres Helde, heeft mij getro ffen. In een woord; ik bemin uwe aengenomen dochter. melfont verwonderd. Gij bemint Julia ? sophia eenigfints verlegen. Mijn Heer! . . .. verfchoon mij .... zij is een meisjen, van zeer geringen afkomst. MERVAL. Foei— de menfchen moeten, vooral wanneer zij iemand kiezen zullen, die hen geleiden zal, hun rust, hun genoegen helpen bevorderen, in geluk en ongeluk, die, wanneer de hand der Voorzienigheid hen zegent, en wanneer die ftraft, met hen daer in deeleti moet, niet op afkomst, maer op het hart zien. — Immers, 't is de fchuld van een kind niet, dat zijn ouders geringe, arme menfchen waren? En de Prins ontvangt als mensdi niet meer waerde, omdat het den Hemel behaegde dat zijn vader een Koning zou zijn. Al waren de ouders van Julia de geringde lieden geweest, kan zij, door haere deugden, een troon verfieren, het meisjen bezit een hart, begaefd met deugd en grootmoedigheid. m el-  MO MERVAL, OF DE melfont verlegen. Zij bezit niets. merval ó! Ik heb genoeg voor ons beide. —7 Ik moet eene vrouw hebben die eene ziel heeft, zonder fchatten; niet eene, die fchatten heeft, zonder ziel. sophia fliltegen Melfont. Hoe zal ik'.... (angstvallig) wétten! (zich weerhoudend) zij is onecht. merval diep ge trof en. Tusfchenpoos. 6! — Het kind zal de misdaed van den vader niet draegen. - SOPHIA. Ja, maer hoe veracht is het voorwerp in 't oog der meeste ftervelingen ? merval- De deugd is ook veracht in 't oog der menfchen, en echter is zij het voorwerp dat van ïjderen flerveling verdiend bemind en aengebeden te worden. — Het oordeel der waereld is vaek verkeerd. — Maer zeg 'mij, wie was haere moeder? sophia. Een jong, fchoon, deugdzaem meisjen, dat in de ua*  H E fit 3 CïHO K ,N V R I E N' D. EHH nnbuurige ftad met werken zich den kost gewon — zij, niet beftand tegen de verleiding, die den wellustelingi zoo zeèr ten dienfte ftaet, viel — maer hier heeft zij dien misflag, door een waer berouw, met traenen geboet. merval,... En haer vader ? sophia treurig. - . ( Mijir broeder — ach! dat ik dezen, naem hief gebruiken moet! mijn broeder, wulpsch en los, verleidde haer, leggende dat"vader hem vrijheid gegeeven hadmet haer te verkeeren, en dat die daerna ook in . hun huwlijk zou toeftemmen; hij vertoonde haer hier van,; om het meisjen ten verdérve te fleepen, eeif brief,- en zij-, meer goed dan voorzichtig, geloofde, — en viel. merval. De beste mensch kon vallen, niet verleiden. — De dochter verliest niets, omdat haer vader een verleider én haere moeder een zwak meisjen was. , sop ó-iI a. Zoodra zij mijnen broeder bekend maekte,. dat ze zwanger'was, verliet hij haer, en heeft zich nimmer om haer of om haer vrugt bekreund — ik kende haer niet, voor ik met mijn Melfont hier op het dorp kwam, waer  112 MERVAL, OF DE waer zij met haere dochter, toen twaalf jaeren oud, reeds leefde; want zij had de ftad, die getuige was van haere onvoorzichtigheid, en waer mijn broeder ook toen nog, toen zij beviel, op de Academie verkeerde, veriaeten. In een afgelegen hut bragt zij weenend haer leven door, en al haer genoegen was haere dochter tot de deugd op te leiden; wij leerden haer weldra, bij toeval, kennen, en fpoedig waren wij vrienden. Zij openbaerde ons de geheele gefchiedenis van haer ongeluk, eu wij vertroostten haer — maer zij had niet lang onze vertroostingen noodig, zij x ftierf weinig tijds nae onze komst alhier, en op haer fterfbed vergaf zij mijnen broeder alles, wat hij haer misdreeven had, verzocht dat wij haer kind, dat nu welhaest een ongelukkig weesjen zijn zou, befchermen wilden, en gaf mij eenen brief, om denzeïven aen mijnen broeder, zo ik hem ooit ontmoette, te overhandigen. MERVAL. Zoo lijdt de deugd, wanneer de ondeugd zegeviert! neen — de deugd, fchoon zij vertrapt, vertreeden wordt, behoudt altijd de zege — en, fchoon zij viel, nooit voelde zij die helfche knaegingen van het gewesten: „ik heb de onfchuld verleid; ik ben vader van „ een ongelukkigen verfcho oveling geworden; moeder „ en kind! beide heb ik ze veriaeten!" ó! De verleidde is nog altijd gelukkiger, dan de verleider. ME L»  H É N S H E N V E. I E N D. i 13 MELFONT» j Ja! zij weende om haer eigen onheil, maer beklaegde niet minder haeren verleider — zij -had nog vergenoegde uuren in de eenzaemheid, die hij naauwlijks in de verftrooijing van zijne losbandige medgezellen hebben kon — zij bad om vérgeeving voor haeren niisllag, maer fmeekte den Hemel niet min vuurig oiri vergiffenis voor haeren verleider. MERVAL. En is dit alles ook aen de dochter dier ongelukkige isnoeder bekend? s o f m i i Zij onderrichtte haer, dat heur vader itiërf eer zij het daglicht zag: dat hij, toen zij kort nier hem was! gehuuwd geweest, was overleeden; maer nimmer durfde zij haer ontdekken dat zij eene onechte dochter was; Ook wij zeiden het haer nimmer. MERVAL. 't Is ook niet noodïg dat zij 't wcete — 't lieve meisjen zou er zich misfchien over bedroeven — maér, wie ook haer vader ware, haere moeder was goed 5 die heeft de eerfte zaeden der deugd in haer hart gelegd , gij hebt dezelve aengekweekt; Julia bemin ik , en ik durf vertrouwen, dat, zo zij haer hart nog niemand heeft w«ggefchonkeu, zij mij haere hand zal Waerdig keuren. II so  114 MERVAL, OF DE sophia een weinig bedremmeld. Het zou — mij zelfs aengenaem zijn — zo zij met u gelukkig was. merval. ó! Van mijne zijde zou zij dit wezen, en ik, ik zou de beste jaeren in de armen van het liefde meisjen doorbrengen — ik vertrouw, zo ik mij eenigfints met uwe vriendfchap vleien mag, dat gij mij, hierin, uwe hulp niet zult ontzeggen. sophia. Ik heb, mijn Heer! aen u de grootfte verpligting — ik kan u dus mijne hulp niet ontzeggen; maer, welke onaengenaemheden, vergun mij dit te zeggen, zullen hier uit voor u niet voordkomen; de waereld zal den neus optrekken, dat een Heer, als gij, zich verbindt met een arm, gering,— met een meisjen in onecht geboren. merval. Wie behoeft het laetfte te weeten? — niemand. En, wat baet ons het prijzen of laeken der menfchen ? . wat helpt het ons, of de geheele waereld ons deugdzaem noemt, en wij voor den rechtbank van een naeuw geweeteu dat niet zouden zijn? zo wij van den Hemel geen getuigfchrift onzer goede daeden zouden durven vraegen? — Dat de waereld mij zegene of doe-  M E N S C II E N V tt' I' END. ï doeme! als ik mij *elven bewust ben, wel gehandeld te hebben, bekreun ik er mij niet aen — al de over 'anderen oordeel vellende menfchen kunnen mij . geen waere zielerust, geen vergenoegd leven fchenken. FRANS. Mijn Heerl het eeten is opgedischt. MERVAL, Goed. •■" '. M E L F ONT. En uwe moeder! — deze, nu reeds zoo zeer verftoord over den korten omgang met ons, zal u immers nooit vergeeven, zo ge u aen een verfchooveling verbindt? MERVAL. Welaen! zo ik dwael zal de Hemel 'tmij vergeeven : dwael ik niet, wat bekreun ik mij dan aen de af keuring der menfchen ? — God beveelt ons, geen onderfcheid in menfchen te maeken, allen zijn in zijn oog gelijk; alleen de deugdzaemen zijn van de ondeugenden onderfcheiden — laet ons hier van nu verder niet fpreeken, ik hoop dat gij, na de maeltijd, ten mijnen opzichten uwe dochter onderhouden zult. Ha 10  sophia» Ik zal toetten of zij ü genegen is, en — of zij... (zij weérhoadt Zich.) merval verwachtend. Of zij? sophia. Of haer hart nog vrij is. merval. 'De Hemel geeve, dat het vrij zij! (Allen tree den zij af.} Einde van het vierde Bedrijf. VIJF.  M E N S C H E N V R I E N D. I 17 V . IJ F D E B E D R IJ F. De kamer van Merval; eene deur aen de rechte zijde, voor aen op ,t Toneel; aen de linke zijde, den gewoonen ingang van V vertrek. EERSTE TONEEL. sophia alleen, w aerom zeide ik niet, dat zij beminde, en dat ze bemind wordt ? Was het dankbaerheid of vrees om hem te mishaegen? Eedel man! ja, gij verdient bemind te worden; maer hoe kunnen nieuwe deugden eene reeds gevestigde liefde doen verdwijnen, daer in het te vooren geliefd voorwerp ook deugden zijn ? Julia! gij bemjnt, en hier door maekt gij misfchien den besten man ongelukkig. Maer hoe zal ik haer de gevoelens van den Heer Merval voordellen? ik, die haere liefde voor Heller zoo zeer goedkeurde ? zal ik het middel zijn waerdoor een braef jongling verftooten, of zoo dit niet, dat mijn weldoener ongelukkig wordt? H 3 TWEE*  Il8 MER VA L, OF DB TWEEDE TONEEL, JULIA , S OPHIA. JULIA. Ha.» lieve Moeder! ik zocht u reeds, want vader is gaen wandelen met onzen lieven vriendelijkèn' Gastheer. Hij is toch een recht lief Heer! zoo minzaem! niet waer ? maer zijne moeder, die is eene zuure, grammottige vrouw, weet gij wel, moeder! dat zij reeds vertrokken is? SOPHIA. Vertrokken ? JULIA. Ja zeker! heeft de Dominé het dan niet aen a verhaeld? SOPHIA. Neen, maer zij zal ook weldra weérkomen. JULIA. Ik wed wel het tegendeel! zij is voor goed vertrokken, zij knorde en fmeet alles op den grond. Haer zoon verzocht dat zij blijven zou, maer niets kon  MEN SC HENVRIEND. I I 9 helpen, zij is' in aller ijl met' het rijdtuig voordgeree«jen, terwijl gij nog met vader aen- tafel zat — zij ging mij voorbij, en zag mij zoo grimmig aen, dat ik zoo waer bang werd. s o p i a. Hebt gij wel ordenlijk gegroet? julia. Zoo beleefd als ik kon; maer Mevrouw niet, die zag mij met een paer vreeslijke oogen aen. Mij, dacht moeder! dat de. menfchen die in de ftad woonen, zoo beleefd zijn, en zich wëlleevend laeten noemen, deze Mevrouw althands .... sophia. - stü5 Julia! bedenk dat zij de moeder van onzen weldoener is — laet ons van wat anders praeten — goudt gij wel in de ftad woonen willen? Juli a het hoofd fchuddende. Neen — hier zijn wij altijd wel tevreden; vrolijk ën gezond leeven wij in de frisfche lucht; nooit behoeven wij lastige bezoeken te geeven of te ontvangen ; ën ïn de ftad is alles bedompt, daer zijn menfchen, die zoo uittermaete vriendelijk zijn in hunne bezoeken, de lieden achter den rug lasteren, en van hun kwaedfpreeken. H4 - »°-  |20 MERVAL, OF Dg SOPHIA. Maer zou er niet wel eene andere reden zijn, Julia* waeiom gij liever hier woondet? JULIA. De gewoonte ... ik ben hier opgevoed . .. en ... SOPHIA. En? een minnaer, niet waer? ó ik bemerk het reeds — maer bemint gij Heller in de daed zoo zeer? denkt gij dat ge met hem gelukkig zult kunnen zijn? ' JULIA. Of ik hem bemin?? — en zeker zal ik met hem gelukkig wezen, de goede Hemel zegent immers hen, die braef en deugdzaem zifn. SOPHIA. Maer zo eens iemand, die, zo niet meer, ten minften even braef is, die rang en middelen bezit, uwe hand eischte ? (bij het uitfprceken der laet ft e woorden koomi Merval achter op het Toneel, en be/uifterd het gefprek, zonder bemerkt te worden.') J V L I A. Rang en middelen kunnen immers eene vrouw niet gelukkig maeken? sa»  MENSCH EN VRIEND, lil S O p i A. Maer hij die middelen bezit, kan eene vrouw meer genoegen verfchaffen,,dan hij, die aen alles gebrek heeft. julia, Zoo lang gij Julia als uwe dochter befchouwdet, waert gij immers niet rijk? en waert ge daerom min gelukkig? Ik heb u zoo dikwijls hooren zeggen, dat gij hier met uw man, die u zoo teder bemint, gelukkiger waert, dan gij in een Paleis, zonder hem, zoudt kunnen zijn — in een klein huisjen op het land met Heller, zal ik beter zijn, dan in de armen van een vorst. sophia. Schort uw oordeel een weinig op, Julia.' luister! ik heb iemand gefproken; eèn man, edel, grootmoedig, deugdzaem : deze man bemint u, en wil u trouwen. J P l t 4, En deze man? sophia. Is onze Gastheer. • julia vrolijk. Ha! nu fpot gij; ik werd zoo waer al bang — een rijk man, zou een arm veriaeten weesjen willen trouwen ! neen dit is fpotternij; ik bemin hem ook, omH s dat  122' MERVAL, O EDE dat hij een edelmoedig vriend van ongelukkigen is, maer niet om met hem, te trouwen. sophia. Niet zoo fchielijk t- ik zou gaerne gezien hebben, dat gij met den braeven Heller .in. den echt geleefd hadt; maer bedenk eens, welke verpligting hebben gij en ik niet aen den Heer Mérva/ .heeft hij ons, en te gelijk u, niet van de bitterde armoede gered? Julia bedeesd. Spreekt gij dan waerlijk ernst, lieve moeder? sophia. Nooit meer dan nu. Julia weenend. Wilt gij dan, dat ik Heller, die „mij .zonder eenig eigenbelang beminde — dien zoo braeven, deugdzaemen jongling zal veritooten, om rijk te zijn? ó mijne moeder ! en gij flaet mij dit voor, die zelfs hem zoo dikwijls geroemd hebt. sophia.. Ik fla het u voor , maer wil.daerom niet dat gij Hel. Ier verftooten zult: ik laet het aen uwe eigen overweeging, iemand, die bij deugd ert grootmoedigheid', middelen bezit, te vergelijken, met iemand, dieniets bezit. Toen uwe moeder u, met haere dervende lippen, ons aen-  M £ N S C H E N V R I E N D. 123 aenbeval, fmeekte zij,, dat wij -voor uw welzijn zor-' gen zouden, en: dit hebben wij bij den Hemel gezwooren. Heller beminde u; hij is een braef jong-: ling — wie zou. gedacht hebben, dat de Heer Merval, uwe hand zou. vraegen; ik zag dus met vreugde dat Heller u beminde, en het zoude mij aengenaem geweest zijn, zo gij" te fanien gehuuwd waert — maer denkt -gij niet, dat'ik aen den eisch van uwe moeder meer voldaen zou hebben, als gij met detr Heer Merval trouwdet. ' r j.u li A. Ik kan zoo niet denken; liefde moeder! zuivere liefde moet immers den echten ftaet alleen gelukkig maeken ?- SOPHIA. "NÏet alléén, lieffte Julia l luifter eens: in de cerfte. dagen van het huwlijk is alles goed; rust, vrede, en vergenoegdheid zweeveu dan óm de wooning der jonge echtelingen — maer, wanneer men nae eenigen tijd bemerkt, dat men aen alles gebrek heeft, dan begint, de man ligt te denken: toen ik alleen was, had ik alléén voor mij zeiven te zorgen, ik kon geruster leeven, dan nu ik voor vrouw en kinderen den kost moet winnen. Het meisjen, gewoon herom te fpringen, moet nu voor kinderen en huishouden zorgen. — denkt ge niet dat dit de voorige liefde een weinig verflaeuwt? men verlangt zoo vuurig niet naer elkanders bijzijn.; hier  124 MERVAL, OF DE hierbij gebrek aen het noodige gevoegd, neemt onrust de plaets der rust in, twist vervangt den vrede, en men flijt in onvergenoegdheid zijne dagen. Voor dit alles behoeft men niet te vreezeh, als hij, met wien wij verbonden zijn , bij deugd middelen bezit. JULIA. Ach ! waerom zeidet gij mijdittevoorenniet? maer, lieve moeder! Heller is zoo braef, zoo goed; hij zal nooit zulke gedachten hebben, en ik, ó! aen den arm van hem, kan ik alles verdraegen. Als ik mij den geheelen dag met nuttige bezigheden heb onderhouden, als ik, van 't werken vermoeid, eene frisfche avondlucht fchep, en dan mijn Heller te gemoet zie, zal hij, zo bij al eene doffe luim had, dien verzetten, en ik vergeet dan alle onheilen, in den arm van mijn eenigen geliefden. «OPHIA. Vertrouw u noch te veel op uw zeiven, noch op eenig mensch buiten u; Julia l gij weet niet hoe onftandvastig het hart van een mensch is. De braeffte man ligt bloot, om door famenkomende omftandigheden, vari den tederften, de norschte, van den gevoeügften, de geweldigfte te worden. JULIA. Ach! dan zijn immers alle mannen hier in dezelfde; laet  menschênvriend. 125 laet mij dan met Heller ongelukkig zijn, als het den Hemel zoo behaegt. s o p h 1 A. Lieve Julia! ftel ü toch niet kinderachtig aen, gij zijt onberaeden, en oordeelt, zonder gedacht te hebben, ik laet aen uwe overdenking over, wie (met nadruk) mijn weldoener, of — Heller bij u den voorkeur verdiene — denk echter niet dat ik uw keuze dwingen wil — maer beraed u (zij omhelst haer) vaerwel, lieve Julia l DERDE TONEEL. julia, merval beluisterd haer, julia. „ Gij zijt onberaeden" —«.oerikmijdanberaedenoF ik den Hemel eenen eed houden of breeken zal? heb ik niet gezwooren, heilig, en met een ondubbelzinnig hart gezwooren, dat ik Heller beminnen zou ? — ja! lieffte, eenig geliefde Heller ! ik errinuer mij dien avond, dat wij zoo onfchuldig, met zoo een gerust hart elkander trouw zwoeren. Toen, mijn Waerde! zwoert gij, bij God en zijne Engelen, dat gij in uw leven niemand anders tot uwe Gaê begeerdet, dan mij, en ik zwoer ook — ik crrinner' mij uwe ongevallen, die  120* M £ R V A L, OF B E die gij mij verhaeldet, en verzekerdet dat ikzeallezod verzoeten — Heller \ edel jonglingj zou ik u veriaeten? — u, rampfpoedig Geliefde! den dolk in den boezem ftooten ? — u met den voet vertreeden, en alle uwe onheilen moedwillig verzwaeren? neen, Heller\ ik ben u getrouw. Zijt gij arm, de Voorzienigheid gaf het wormtjen 't aenwezen, Hij geeft het voedfel. Hij fchiep de duif, Hij fchiep den doffer, en voor beide voeder; zij beminnen en zijn gelukkig. God fchiep ook ons en gaf ons handen, wij zullen ons brood winnen, wij zullen beminnen, en vok gelukkig; zijn. Een mensch heeft immers zoo veel nietnoodig, een ftuk brood, zelf gewonnen, fmaekt beter, dan het banket, dat onze voorouders gewonnen hebben. — Heller \ in een hutjen op'tland, verre af van nijdige menfchen, zullen wij leeven; wij zullen leeven en ge ■ lukkig zijn. Ja! mijn voorneemen is vast, ik heb gedacht en beflooten, Merval, de edele Merval,, zal mijn vriend, maer nooit mijn man zijn. (Zij wil huppelend vertrekken, maer bemerkt Merval, blijft verlegen ft aen, en ftaet de oogen voor zich neder.) merval vriendelijk toetreedende i vat. haer bij de hand. Hoe zoo bedeesd? lieve Juffer! is u eenig onheil overkomen ? gij fchijnt geweend te hebben.  M e N S c H e n v R i e N d. 127 julia. Ach! mijn Heer! vergeef mij! — ik wer.schte mijne moeder te fpreeken. Met uw verlof.... merval. ó! Hier toe hebt gij mijn verlof niet noodig. Mag uw vriend de oorzaek uwer traenen niet weeten, of verdient hij uw vertrouwen niet? julia befchaemd. Och! mijn Heer! — ik ben een arrameisjen; ik was bedroefd om de afwezigheid van eenen .... vriend. ' merval. Nu, ik wil u gaerne tot een anderen vriend verflrekken. Gaerne neem ik u als mijn vriend aen. merval op een vriendelijken verwachtenden toon. -. Zal dan 't vonnis:.,, Merval zal mijn vriend, maer „ nooit mijn man zijn " onveranderlijk blijven? julia. Verfchoon mij — ik kan niets zeggen — laet mij een óogenblik mij aen uw gezelfchap onttrekken. merval haere hand kusfchende. Ga! lief meisjen! VIER-  i?8 MERVAL, Ö F DE VIERDE TONEEL. merval alleen, wandelt diep peinzend over 'tToneel, Z oo is dan al mijn geluk, een luchtkasteel! Mensch! Mensch ! van hoe veel omftandigheden hangt uwe rust af? Maer die Heller ! — verwijdering zou haer misfchien hem doen vergeeten, en mijn Omgang zöu liefde voor mij in haer borst verwekken — zij zou weegen — en welligt zou ik overflaen. Maer neen — Mervall— blijf de belangelooze Menfchenvriend, mijne fchatten moeten geen twee Gelieven ongelukkig doen worden, ik ontving ze om gelukkig te maeken. frans. Mijn Heer! een foldaet verzoekt de jonge Juffer te fpreeken. Zal ik hem in de kamer geleiden ? merval. Breng hem binnen. frans. Hier, mijn Heer? merval. ([Frans iinntn.') / MEE-  MENSCHeNVRÏEND 125) merval. Neen, door mijn toedoen zal geen eed gebroken Worden. Hij, die zich zeiven overwint, is meer dan hij, die landen overwon. Hoe weinig meisjens beminnen thands zoó, als Julia bemint! bijna- had ik haer j onder 't beluisteren van haere gefprekken, om den hals gevloogen en haer gekuscht. Nu — zal ik haer man niet zijn, ik zal haer vriend toch wezén. — Ik dank u, Hemel! dat de liefde Voor het onvergelijkelijke meisjen f nog niet dieper wortelen in mijn hart gefchooten heeft. VIJFDE TONEEL. merval, heller. heller, Merval ziende, treedt te rug. merval Heller bij de hand vattende. T reê binnen, beste vriend! — misfchien dacht gij Jufvrouw Julia hier te vinden; zij zal daedlijk bij u zijn. heller, Ik ben uw ootmoedige Dienaer, mijn Heer! MERVALi Laét ons toch geen complimenten maeken — ga zitten, (zij zetten zich.) Zijt gij reeds lang onder den dienst geweest? I hel-  [30 MERVAL, OF DE HELLER. Zes jaeren, mijn Heer! diende ik als foldaet. MERVAL. En zult gij nog lang onder den dienst zijn ? HELLER. Nog vier. weeken, mijn Heer! dan krijg ik mijn paspoort. MERVAL. En dan gaet gij waerfchijnlijk weder naer uwe ouders? HELLER. Helaes! die heb ik niet meer; beide verloor ik in mijn eerde jeugd; maer ik heb de beloften, als ik ontflagen ben, bij een voornaem koopman op het comtoir te komen. MERVAL. Zoo hebt gij hier toe de bekwaemheden? HELLER. In mijn jeugd'leerde ik fchrijven, reekenen, de Franfche en Hoogduitfche taelen; waer van ik mij dan ook geduurende mijn foldaetenftand bediende, om ordenlijk te kunnen leeven. MEE-  MEHSCHEÜ) VRItlÜD; f$f MERVAL. Gij fchijnt. dus van deftige afkomst te zijn. HELLER. Mijne Ouders waren werklieden. Mijn Oom, die mij, naer den dood mijner Oudérén, heeft opgevoed, hield een fchöol, waerin ik door hem getrouw iö alles onderweezen werd; vervolgens zou ik een ambacht leeren, maer dit verdroot mij, ik nam dienst, en heb nu zes jaeren daerin doprgebragt. MERVAL. Dan koomt ge nu waerfchijnlijk affeheid van Juffer Julia neemen ? 'HELLER. Ja, in- zoo verre ik heden avond naer mijn Guurvizosn ga, anders niet. MERVAL. Gij lieden fchijnt teel van elkandereri te houden; is zij ook, van uwe familie? ' • HELLE R. Neen, mijn Heer! alleen kennis, en door ommegang vriendfchap, en . . . . MERVAL. Het is een fchoon, deugdzaem tóeisjea, ik hoop eens met haer gelukkig te wezen. I a HSft?  ï.32 MERVAL, O F DE heller driftig. Hoe? op welke wijze? mijn Heer! merval lagchend. Wel! door een Huwlijk. Het meisjen is arm, maer ik ben rijk, ik kan haer gelukkig maeken, — en ik heb hoop dat dit gefchieden zal, alzo ik vernomen heb, dat zij mij bemint. heller. Julia zou u beminnen? mijn Heer! — dat is onmoogelijk, neen — Julia heeft geen valsch hart. merval. Dat ;is wonderlijk! zou het meisjen juist een valsch hart moeten hebben, om mij te beminnen ? heller. Ach! zij bemint u, — Julia \ (Jlil) zie daer al mijne rampen voltooid. .merval. Gij fchijnt droefgeeftig, mijn vriend! wat is hier van de oorzaek? heller opflaende. Ach! niets mijn Heer! veroorloof mij te vertrekken. mer-  m E-N' S C H E N V R. I E N D. 133 MERVAL. Hoe ? zonder Jufvrouw Julia gefproken te hebben ? HE L L E R. :-:*ö! Ik behoef haer niet te fpreeken, mijn Heer! een meisjen, dat zoo ligt van neigingen veranderen kan, zal ik, hoop ik, kunnen vergeeten. MERVAL. Van welke neigingen fpreekt gij tóch? HELLER. Hoor, mijn Heer 1 voor eenigen tijd kreeg ik omgang in het huis van den Heer M der Horst, daer zag ik Julia-—, van vrienden, werden wij weldra Gelieven; ik beminde Julia, en zij beminde mij weder; wanneer ik mijn paspbort kreëg, zouden wij te famen trouwen, en nu, heden kent zij u voor 'teerst, en heden — bemint zij u reeds. MERVAL. En daerom wilt ge nu, zonder affcheid van haetfte neemen vertrekken ? — Wordt in plaets van haer mihnaer ,■ onze vriend. r . HELLER, . , . .' h: n imrti . r:9[aü>n. 3.xiüu>$fio nrtfi BD9 JMfCacI [iD En — ik zou dus een ander met haer gelukkig zien.' neen! dat zij met u leeve! — het gebeurde meer, dat men fchatten boven waere liefde ftelde. I 3 (Men  134 MERVAL, O F D E Men hoort iemand naederen, Merval ziet nae de deur en bemerkt Julia. m. % r v a, l, Zijt zoo lichtvaerdig niet — ga een oogenbJik in deze kamer (hij geleidt hem naer de deur 'tef1rechte zijde.) ZESDE TON.E E L. merval, melfont, sophia, julia, -.no vii 399*;' '.i[h ns^irraj utttf ïiooH niint .•;or,H merval tegen Julia. Zoo! mijne vriendin!' brengt ge nu goede tijding? Srtó* -.1" tóftg )&h \&&*iifae ii vOhmw Welke goede tijding, braeve Heer! zou ik tr brengen kunnen ? *».•'• merval. ■Dat ik omtrend mijne liefde voor u , 'goeden moed hebben kan. julia. Gij bemint een arm ongelukkig meisjen, mijn Heer! die deze liefde wél met achting, maer met geen wederliefde kan beantwoorden. mek.-  M E N S C H E N V R I E N D. 135 MERVAL. A! Da liefde moet ook altijd op achting gegrond zijn. Ik hoop dat gij mij door den tijd zult-beminnen; ik ben immers zoo een haetelijk mensch niet? en wat mijn beroep of middelen aengaet, hier zult ge immers ook niet veel tegen hebben. JULIA. Zo ik u beminnen kon, zoudt gij zeker het eerde voorwerp van mijne liefde zijn—maer ik kan, ik mag u niet beminnen. MERVAL. Waerom niet? mijne Waerde! immers er zijn geen wetten die onze liefde afkeuren? JULIA. Ik bemin een ander; dien beb ik trouw gezwooren;' wanneer ik dus u beminde, en het eerfte voorwerp mijner zuivere liefdé verliet, zondigde ik — beide tegen goddelijke en menfchelijke wetten. MERVAL. è! Die eed is u misfchien nadeelig. JULIA. Ik mag denzeïven daerom niet breeken. I 4 «o-  I36 M ER VAL, OP DE sophia. Ik heb u buiten dezen dag, nooit weerfpannig ge-, zien, Julia \ gij gaet geheel onbedacht te werk, en laet u alleen door harfenfchimmen vervoeren, immers! gij hebt niets ordenlijk overdacht ? julia. In alles, mijne lieve moeder! wil ik u gehoorzaemen, alleen hierin kan ik niet; Heller bemind mij, gij zelf hebt deze liefde goedgekeurd — zal ik nu den braeven jongeling veriaeten? neen, dan kan ik niet, dat zal ik niet doen. MERVAL. Maer, liefde Julia! wanneer ik alle uwe wenfchen kan vervullen, wanneer ik uw geheel geluk bevorder, znlt gij dan nog weigeren mij te beminnen ? j ü l 1 a. Als vriend bemin ik u, mijn Heer! maer 't is alleen dan in uwe magt mij gelukkig te maeken, als gij afhoudt mij tot uwe vrouw te eisfchen; met Heller alleen kan —en wil ik gelukkig zijn ;'t is waer, wij zijn arm, gij> zijt rijk, maer — bij de armoede woonen ook geluk , en vergenoegdheid. Zo ik Heller nooit gekend, nooit bemind had, gij zoudt de eenigfte zijn, weiken ik ten echtgenoot zou verkiezen ? Maer nu bemin ik Heller. Zeker, zo  MENSCHENV.RIEND 137 ik den eed van liefde, bij den Hemel gezwooren, brak, verdiende ik uwe achting niet, melfont. Gaerne zag ik u met Julia vereend; zij is een braef deugdzaem meisjen , maer, mijn Heer! zij bemint reeds, zij bemint een man, die haer liefde waerdig is, die ook deugd en grootmoedigheid bezit — wilde Julia vrijwillig u haere hand geeven, 't zou mij lief Zijn; maer wij, die door dwang in dit opricht ongelukkig werden, moeten haer de vrije keus laeten. merval veinst zich onvergenoegd en tuigt zich; treedt vervolgens naer de deur ter rechte zijde , die openende. Hier is iemand, die u fpreeken wil. Heller treed op — Merval fluit de deur, en gaet atn de linke zijde binnen. ZEVENDE TONEEL. melfont, heller, sophia, julia. julia teder. J^L eller! heller koel. Julia! ju-  1*38 MERVAL, OF DE julia. Heller ! wat deert u? heller. Niéts — heden heb ik gezien, dat de béste onder de mcisjens, ondandvastig, valsch zijn. julia. Wat meent ge toch ? Heller! heller. Gij bemint den Predikant? julia. Ja! dien bemin ik, omdat hij een edel menfchenvriend is, maer niet, Heller! met die liefde, waermeé ik u bemin. Neen, denk niet, mijn Beste! dat uw Julia een valsch hart in den boezem draegt— neen! mijn eed getrouw, zal ik u trouwen, of ik begeer nooit een man. heller. Lief Meisjen! gij waert mij getrouw, en ik verdacht u — bijna was ik verftoord heengegaen, zo niet de Predikant mij had weerhouden — en dan, Julia! verwijdering en misverftand zouden ons hebben van een gefcheiden, . ■ t jv-  M E 3JCS C H E N V R I E N D. 139'. .JULIA. . WafiroHï dm wildet gij vertrekken? ■-' PS HÉL L E R."' ' ? ' J ' aib «/ bemint Hij bemint haer zoo edel, zoo welmeenend, dat weinige, of geene zoo tteminnen kunnen. Heden leerde ik'hem .kennen, in alles is hij de menfehenvriend, hij bemint, ach! onze . weldoener bemint hoopeloos. — j laohrMTOS *Wj> ' /> itObi - •.'•vmuV ,h tl* i M '«li.- L' E,.R.' .... Sints wanneer dan omtwaerde hij die neiging? MELFONT. Reeds fints lange, maer hij heeft dit niet ontdekt voor heden. JULIA. Ach! waerom moest die braeve man mij zien en in mij behaegen fcheppen! MEL-  »4° MERVAL, OF' DE M E L r ONT. Hoor eens, Julia \ Hij is een man, die edel denkt, die u, omdat gij hem geen liefde, maer alleen achting toe kunt draegen, niet haeten zal; hij is een man die deze neiging kan overwinnen. |. SOPHIA. Hij was toch verftoord om uw weigerend antwoord.Ach! hij is een mensch, wij — zijne fchuldenaers; wie; weet of hij niet alleen om Julia ons geholpen heeft, en nu, daer hem dit mislukt ... . JULIA. Hemel! en ik zou dus oorzaek zijn. van uw ongeluk! M E* L P o N T. Verneder Merval niet, door uwe achterdocht — neen, zijn edelmoedigheid flraelt in alles door — zijn weldaeden verricht hij, omdat hij zijne broederen bemint, niet om inzichten. LAET-  Wl E N S C H E N V R I E N D. I4I LAETSTE TONEEL. merval, mercourt, de voorige. heller en julia ftaen aen de rechte zijde van ,t Toneel, melfont en sophia in V midden, op de aenkomst van merval en mercourt eenige fchreeden van eikanderen verwijderd, mercourt treedt treurig op, begeeft zich tusfchen melfont en sophia. Zodra hij de laetjle op eenigen afftand genaederd is, ziet hij haer ft er k aen; melfont en sophia '/zelfde. Het Toneel is zeer ftil. Eindelijk zegt mercourt, de handen ten Hemel ft rekkende, met veel vuur. God! ! sophia treedt als van fchrik terug, geheel ontfteld. Vader! mercourt. ó! Mijne Sophia! sophia en melfont vallen hem te voet. ó! Mijn vader! mijn vader! ! MER-  142 MERVAL, O F ; ï> B - mercourt teder. Mijne kinderen! sophia, Veigeeving! vergeeving! mercourt met veel gevoel. i-n mijnen zegen— kinderen! .' kinderen! koomt in mijne armen, koomt aen mijn kloppend hart! Sophia en Melfont ftaen op en omhelzen hem, sophia. Gij vergeeft-ons alles? — alles? mercourt. . L o ó. Mijne Sophia! — Melfont \ reeds lang was u alles vergeeven. (Hij laet hen los, en heft de oo'gen ten Hemel.) Eeuwige Almacht! dank! dank! dat ik nog, voor ik bij u verfchijn, mijne' kinderen zien, omhelzen, en hen zegenen mag. merval tegen Mercourt. - ■ De Hemel zorgde,, mijn vriend! mercourt. Dit heb ik u te danken ? — aen uwe' vriendfchap ben ik mijn geluk verfchuldigd ? —! mer-  M E N S C IJ E IJ V R ï E N D. 143 merval. Niet mij, Mercourt \ maer den Befluurer der waereld. mercourt %ich tot Sophia wendende. Mijne Sophiel waerom liet ge üwen vader alleen op de waereld dwaelen? waerom kwaemt ge hem niet, even als in uwe jeugd, vertroosten? zijne traenen afwissen ? ach! zo de Hemel mij u heden niet had toegezonden, zou ik wel dra in 'tgraf geweest zijn. Gehuurden zouden mijne oogen geflooten, en ik niemand gevonden hebben, waer aen ik mijnen zegen gaf. sophia. ö Mijn vader! mercourt. Nu, alles is vergeeven ( hij legt Meifonts en Sophia^s handen in een) God — de Onbegrijpelijke — zegeneu! Kleine Tusfchenpoos. merval. Vriend! ik fprak u heden van mijn meisjen — «ie, daer ftaet zij; de aengenoomene dochter uwer kinderen. mercourt tegen Julia. Lief meisjen! gij zult met deezen man gelukkig zijn. merval. Door mij — maer, helaes! niet met mij.— leef, deugd-  144 Merval, ó t di deugdzaeme! leef met uwen Heller — gij verdient met hem gelukkig te zijn. julia hem otnhelzende. En gij zult mijn vriend zijn ? merval. Uw beider vriend! heller. ó! Dit is geen mensch, dit is een Engel (hij kttscht zijne hand.) merval. Dan kent gij nog geen Engelen, mijn vriend! Gij hebt beide weinig, gij zult ten blijke mijner vriendfchap een bruidfchat aenneemen ? Julia! julia. Beste, beste der mannen! gij weet wie wij zijn, eene weigering zou trotschheid en u beledigend wezen, met gevoel van waere dankbaerheid neem ik het aen. merval. Nu, de Almacht zegene uwen Echt, de deugd richte uwe wegen! vrede en vergenoegdheid vergezellen u!— Schenk der maetfchappije leden, die u in deugd en grootmoedigheid gelijk zijn. t o-  MENS C HENVRIEND. I45 SOPHIA. Edel inenfchenvriend! alles wildet gij opofferen om Julia te bezitten, en .... . MERVAL. Ik gevoel dat ik weldoe. M E L F ONT. Man! grootmoedig man! hoe zalig is hij, die in uwe nabijheid is! MERVAL. En hoe gelukkig ben ik , mijn broederen behulpzaem te kunnen zijn! te kunnen denken: mijn medemenfchen beminnen — zij zegenen mij. MERCOURT. Wij allen moeten u tot ons fterfuur beminnen, want gij maektet ons allen gelukkig. MELFONT. Hoe wenschlijk ware het niet, dat alle Leeraers ook zulke menfchenvrienden waren! EI N D E.