GESCHENK voor TO ONE EL-DICHTERS e n TOONEEL-S P EELERS, bij de opening van den AMSTELDAMSCHEN SCHOUWBURG, des jaars j 7 8 r. Te AMSTELDAM, Bij m. schalekamp. M d e c ir x x x r.   VOORREED E. Tndien dit klein Gefcbenk eenigzins uwen aandacht waardig mooge gefcbat werden; indien de wijze waaröp hetzelve wordt ontvangen den aanbieder doet befpeuren , dat dit, fchoon gering, Gefcbenk, ook jlegts eene kleine waarde heeft; en vooral, wanneer hij merkt dat bet den een' of anderen kunne te pas koomen, en het, juist daardoor, het zriendfchaplijk lot van kleine Gefchenken, die uit een goed hart voortkoomen, befchooren zij: dan zal hij zich vinden aangefpoort, den Voorflanderen A 2 van  VOORREED E. van onzen Amfleldamfchen KunsU Tempel , een volgend Gefchenkje aan te bieden. ——. Verdient ook misfchien bet tegenwoordige eenigen dank? het geringfie gedeelte daarvan behoort hem. Dit Gefchenk koomt, gedeeltelijk, vaneene Hoogduitfche hand, en hij, die het aan u overreikt, heeft vooral gepoogd het zelve, zulks doende, niet te vermindereh. Si-  5. ti T"\ie in den Schouwburg 'aandachtig zit, -L'en niet minder a!s twee oogen heeft, ziet dóórgaans meer dan één Komedie : ondertusfchen worden doch de minften deezer ftukken bepaaldelijk voor den aanfchouwer gelpeelt. §. 2. Insgelijks zijn niet alle foorten van Too* neelfpeelers voor de Schouwfpelkunst ge» fchikt, en hoe veel Tooneelftukken worden zoo kunffig gefpeelt, dat men reeden hebbe, om ze voor groote meesterftukken der kun- lie uittegeeven? Dit alles is zoo veel te beter, merkte onlangs iemand , in den Schouwburg, op , die juist niet de grootfte opmerker is. §• 3- Het is moeilijk over de Toöneelfpelkunst te fchrijven, zonder over eene zeer wijdloopige A 3 kunst  C 6 ) kunst te fchrijven; want in zekeren zinne heeft ijder de eere een Tooneeifpeeler te zijn: en boe veel Muizebaarden volgen zoo doende wel op ecnen Garrick! $• 4. Maar van de kunst om goede fpektakels op het Schouw-Toooeel der waereld re geeven, laat zich niet wel iets fchrijven zonder zeer veel te fchrijven, en dus dunkt mij is 'thet best dat men het den Toonelfpeeleren zelf overlaate om dceze kunst, gejiik zij willen, of kunnen, te volmaken. S. S Onze onderwijzers doen zelden weinig meer, dan dat ze ons den rok van den vorst «ffchoenlapper, dien w;j op het Toonee' zullen voorftellen, aantrekken ; al het overige laatenze ons vorstelijk of fchoenlappcrs gevoel over. Hoe kunnen aldus groote Tooneelfpeelers gevormt worden? $. 6. Onze alledaagfche ftukken toonen het beste wat voor Tooneelfpeelers wii ziin, of moeten ziin. » J S. 7.  C ? ) 5- 7- De Directeurs van het Tooneel der wasre!d verftaan uitmuntend wel wat Costums in 'c uitwendige heet ; zij weeten eenen Confuï eigenaartig op te fchikken, en van het hoofd tot de voeten kan men dagelijksch een' Confuï zien: Maar het Cojluma der ziele, wat fpretkende gewaarwording is , dat verftaan , dat gevoelen weinigen. Doch — hoe kwam ik ook op het woord Directeur ? wij fpraken immers maar van garderobe-fnijders! §. 8- Ik ben 'er zeer ver af, om het genoemde (§. 7.) °P de Directeuren der Tooneelen toetepasfen. Wat recht en goed en fchoon is, gevoelen niet weinigen , fchoon ze *t ons ook niet altoos toonen, noch behoeven te toonen. §• 9. Maar genoeg hiervan. Ik wil flegts van de Tooneelfpeikunst in den engften zinne fpreeken. §. 10 En wat is dan de Tooneelfpeikunst? A 4 - Een  (I) Een vraag die met deeze volmaakt ge- lijk ftaat: wat is de kunst om te fchilderen? $. n. Die : tot eenen Tooneelipeeler zeide„ Gij moet in geenen zinne valsch fpeelen." zoude hem van zijne pligt en ook van zij >ne kunst zeer veel zeggen , geftelt z.jn. de , dat hij zich op de uitlegkunde wel verftond. 5. 12. Speelen heet inderdaad niet altijd fpeelen • want ook om kriekjes fpeelen is een fpel, ge! lijk om een' zilveren zweep te rijden flegts een fpel is. S< 13. Mogelijk gaat het eenige Tooneelfpeelers gelijk het de veel grootere komedianten , op de wel ingerichte Tooneelen der groote Waereldgaat: zij zijn Tooneelfpeelers, en weeten niet, dat 'er eene kunst is. S- 14. Juist hierdoor word op verfcheide Tooneelen valsch gefpeelt, zeide een fiJdbof, die  C 9 > die onder de aanfchouweren grijs was geworden, en dus diende hij het wel te weeten. $ 15. De natuur wil niet altijd dat doen wat de kunst kan doen! S 16. Als iemand, van den honger geknaagt j tot zich zeiven zeide : gij hebt een paar fterke handen, die gij beweegen . en Waarmede gij ook, des noods.hout hakken kunt, zoo geeft hem toch, gij goede luiden, om 's hemels wille, uw hout te hakken; want hij heeft de Tooneelfpeikunst reeds voor eeuwig afgezwooren! § 17. Ik kan maar enkele opmerkingen, fJegts vlugtige opmerkingen fchrijven; want ik ben geen Batteux —— noch wil het zijn! § 18. 'Er 5s wéinig aangelegen , of de fchoone Kunsten één of twee grondftelJingen heb. ben, als ze maar fchoone Kunften zijn! AS §. 19.  C io ) 5 io. . BatT2ü^ gedachte is meer een geestige inval van eenen vernufiigen Franfchman, dan eene nuttige, aan waarheid vrug.baare gedachte des diepdciïkenden wjjsgeers. § 2 o. Ik kan dus ook de Tooneelfpeikunst gantsch niet op de wijze van Batteox befchouwen, en zoo van elkaar gelheeden op den pijler der overige fchoone Kunften de nabootiing der fchoone natuur, eene plaats geeven. Wij hebben Leerboeken niet zoo zeer nodig dan wijeenen Garrick behoeven. Wij vorderen meer £oede voorbee!den dan fchoone Theörien; en eindelijk . is 'er dan ook eene lelijke natuur, wier naaf. bootfing lelijk zij ? Mij donkt jn a],e vakken gaat de Syste.m », zucht 200 V£r> ^ ^ zich zelf met eens ve'rfiaat. 5 21. Pedanten hebben wij j„ a]|e vakken noeg, miar Kunstenaars-getiies, hoe weinig! %. 22  C " ) § 22. Hij, die de Tooneelfpeikunst opmerkend befchouwt, zal daarin de verééniging aller fchoone Kunsten vinden. De Schilder maalt P'iguuren ; de Beeldhouwer geeft ze een Ugchaam ; de Toonkunstenaar eene fpraak; de Danzer beweeging. Maar de Tooneelfpeeler harstogt, caracter, gejoel, handeling. Hij is afwisfelend Schilder, Beeldhouwer, Toonkunstenaar, Danzer. Hij is alles in één en één in alles. § 23. De Tooneelfpeikunst is eigenlijk dat, '£ welke de Schilderkunst leeven geeft, en daar de Schilder ftom moet worden , daar heeft de Schouwfpeeler nog eene fpraake l De eerfte kan alleen met onze oogen ipreeken; de andere fpreekt met ons hart! ■ ha ! ——. en als hij daarmeê niet fprak, niet te fpreeken wist', dan mogte hij vrij zoo ftom worden als een beeld! § 24. In eenen zedekundigen zoo wel als in een' dramatischen zin, weet zeker niet ijder wat het  C 12 ) Kiegti W, _ m mfnsten bertaaf het gewisfehjk niet in hande(] en ^ ^ beweegen, of benaauwd adem te haaien! 5 25, Het vuur des Kunstenaars , dat het beeld van Pigmalion bez>elde , doet meer, dan een aanlokJijk meisje tot eene draadpop te maaken ; zuJk een loverwerk der kunst brengt de Jompfte kruier of oPperraan wel haast te voorfchijn , zonder daarom een groot Kunftenaar of een veel vermogend toveraar te zijn : En hadden de Goden het fchoonfte kind van marmer geen gevoel , geene liefde gegeeven ! ö zoo zouden ze het' niets gegeeven hebben ! men pasfe deeze' tleine gefchiedenis op alle werken der kunst toe! 5 26. Hard fchreeuwer, zwaar zugten, hartstog. telnk weenen, kan ijder dien de hemel eere goeJe longe gaf; maar ook dit maakt nog in lang met den waaren Tooneeïfpeeier uit. Jfc vraa;ï alleen', of hij, overëenkomft« zijn Caracter, gevoelt, en mij, met hem, gevoelig maakt? anders . bij Ap. pol-  C 13 ) polio! — ik gevoel het aan de fnaaren mijner ziele als hij de zijnen valsch grijpt; want voorzeker is 'er in de natuur overeen, ftemming. § 27. Dus telle ik, naar mijn begrip, alle be* weegelijke en ademhaalende fchepzels niet onder de leevenden , als ze verder niets doen als drentelen en ademhaalen! $ 28. Ik weet zeker wel, en heb het in de fchoolen dikmaals hooren zeggen, dat in de natuur alles leeft, en dus vermoedelijk ook ijder ftuk hout, Maar van het leeven eenes klots of eenes , door inwendige kragt bewogen wordenden, pantijns, is hier de reede niet. §. 29. Alle fchoone kunsten hebben een penfeel: zij fchilderen niet bloot oogen, en nog veel minder handen en voeten — Naauwlijks zoude zoo iets der moeite waard' zijn. zij fchilderen Caraöers, Hartstogt, Gevoel; want wat interesfeert anders ? §• 30-  C 14 ) §• 30. Als de kleine jonge , die met zeepbellen fpeelt , in bet lagchend gezigtje geen Carafter hadt, neen, ik geloof niet dat hij zoude behaagen. §• 3i. Niets mag in de fchoone kunften een nietwee'zen zijn ; en ik weasehta dat men den neus affeeê van hem , die niets zeide noch niets wiste te zeggen. §• 32. Die zelf flegts met zeepbellen fpeelt, moet gevoelen , wat het zeggen wil met zeepbellen te fpeelen ! of —_ jjjj fpeelt niet. zijn beeld zegt geen woord tot ons hart. §• 33. Voorzeker verftaat een elk de fpraake der Schilders niet; en als zij niet verftaan wordt is het niet altoos iemands fchuld ; want, lijder! fpreeken ze ook niet altijd genoeg duitsch: en wiens fchuld is het dan als ze niet verftaan worden. S- 34.  C is 5 §. 34- Hoe veel te meer zouden ons de Tooneelfpeelers dikwerf zeggen , als ze altijd, alze overal gevoelden wat ze moesten zeggen, wat ze konden zeggen , als hun hart en niet alleen hun ligchaam hunne rollen werktuigmaatig fpeelden ; in 't kort hoe veel zeggen ze ons niet , ook zwijgende zelfs, wanneer ze kunstenaars zijn! $• 35. Dan welk een mensch! welk een voortreflijk mensch is ook zoo een! —— Alle fchoone, alle fchilderende kunsten verè'enigen zich in de Tooneelfpeikunst: zij moet dus gantsch fchilderij zijn. §■ 36- Een goed Tooneelfpeeler moest dikwerf zich zelve vraagen : hoe zoude Rubens, Titiaan, of Korreggio de gewaarwording die ik zal uitdrukken, in de oogen , in de houding, in alle ipieren en zenuwen gefchildert hebben? hoe werkt gevoel op het gelaat, hoe op het ligchaam? §• 37.  § 37- Maar hoe weinig Tooneelfpeelers vraagen zoo, weeten zoo te vraagen! Hiervan is het dat veelen bij het fpeelen dikmaals één hand of één voet te veel hebben; dat zij hun ligchaam in geene fchilderachtige, C ingevolge de gewaarwording die ze zullen uitdrukken) plaatfing weeten te brengen: in *t kort, dat zij, als Kunstenaars, van zich zeiven geen voordeelig gebruik weeten te maaken. § 3*. Hiervan is het, dat wij zoo veel gebreeken met declameeren zagen als vergoeden, en aan dit verkeerd gebruik is het te wijten, dat men ook nog daarmede van het zeer kundige publiek toejuiching weet af te troonen, § 39- Als de Tooneelfpeikunst het kunstig bedrog niet zoo ver weet te drijven, dat men het werk der Kunst voor natuur houdt, zoo is zij geen kunst, men behoeft daartoe dan geen genie, ;geene bekwaamheid , geene kennis, geene diepe inzigten ; neen, flegts eene  C 17 5 eene flerke long, en ijcbr die handen heeft kan reciteren , en zoo moag' hij reciteren opdat hij niet verhongere. § 4°- Heeft de Tooneelfpeikunst niet de toverroede dier toveresfe in de hand, die helden uit hunne graven riep, of ftaat het niet in haare magt, door haare beguicheling den aanfchouweren zoo te treffen, dat zij gelijk Saül in onmagt vallen? § 41. Neen , als de Tooneelfpeikunst dat niet kan, als ik bij het blijfpel geeuwe, of bi' het treurfpel huivrig worde, dan is de fchoonfte aller fchoone Kunsten niet meer als een gemeen ambagt, voor lieden die brood behoeven , cn van hun beroep niet meer weeten te maaken, dan eene broodwinning; die niets meer verlangen te weeten als in wat voor een fiuk zij morgen moeten fpeelen. § 42. Betoveren , of liever vertovcren moeten ons de Tooneelfpeelers , of — zij zingen ons in flaap. B § 43-  C 18 ) §• 43' De grootfte lof voor een Tconeclfruk h} als de aanfchouwer, door de deeineeming der door kunst te weeg gebragte gewaarwordingci , zijne eigene vergeet ; gebeurtfenisfarj , en geen fpel , handelende menfchen , en geene fpeelende perzoonen voor Zich ziet; in 't bert: door het fclüjnba.ire ïile vergenoegingen van 't wezenlijke vind. g. 44. Wij gaan zeker wel in den Schouwburg, dewij w j veeltijds niet weeten wat wij doen zullen , op dat ons de korte tijd niet iahg worde ; maar als het Tooneellpel verder niets is, dan een liegt middel om zijnen overvloedigen tijd nutteloos door te brengen, zoo is het voor 't meeste nog veel minder dan dat. §• 45- Liever wilde ik grande Patience fpeelen etn (pel dat men helaas maar al te veel fpeelen moet ! dan een fchouwfpe! aanzien, waar alles fJegts voor oog en oor, en niets voor 't hart ware. % 4<5.  C 19 ) §• 46. 6 Mijne Heeren Tooneel-Dichters ! zorgt toch dat het verguldfel der lijst onzen aandagc net van uwe fchilderij kunne aftrekken; kan het zulks, wat ? dan is uw fchilderftuk nog minder dan eene blinkende oppervlakte. En wie toch zoude de fchildèrftukkèn eenes Tita'ans begeeren ie zien, als roode en groene verwen alles waaren, wat men daaraan kon bewonderen. § 47- ' De Goden zij dank, dat Lakoöns Beeld, dat de Medifchc Venus meer is dan — een blok marmer. §. 48. Maar als nu de Tooneelfpeikunst zoo veel is, wat moet de Tooneelfpeeler zijn ? §• 49- Demosthenes was geen liefling der natuur, en toch was hij een der Kunst. Hij hadc eene gebrekkige uitfpraak te beflrijden; wat zoude hij te overwinnen hebben gehadt, was hij een Tooneelfpeeler geweest ? Het declameren, de hoofdzaak van eenen Rede. B 2 naar  ( 20 ) naar, maakt flegts een zeer gering befiaan. deel der Tooneelfpeikunst uit ; en 'er zijn omftandigheden , dat de Tooneelfpeeler gantfch geen AQeur is, als hij declameert. § 50. De Preik-toon mooge op den Kanzei en elders een zeer goede toon zijn, maar pp het Tooneel is hij een valfche toon. § 51. De Tooneelfpeeler moet zijn oogmerk, om op het hart van den toehoorer te werken, geheel trachten te verbergen ; hoe minder hij zich om goedkeuring fchijnt te bemoeijen , zoo veel te fijner vleid hij om denzelven. Jjder blik op het publiek is eene zonde. Hij moet énkel en geheel in zijne rol aanwezend zijn, en nooit fpeelt hij minder voor den aanfchouv/er, dan sis hij flegts voor denzelven fpeelt, bloot naar goedkeuring ftreeft, en, daardoor, vergeet om die te verdienen. § 52. De Tooneelfpeeler die de natuur niet voor zich heeft , m et tegen haar zijn , boven haar uitwasfjn, of — ik bid u Mijnheer! wat  ( ai ) wat hinderde u niet liever een eerlijk am- bagtsman te zijn ? §• 53. Terwijl ge niets wilde leeren, omhelst ge eene kunst , die nooit in haarén geheeien otrjtrek geleert wordt, door hem die anders niets geleert heeft? hoe zelden worden 011- weetende leerlingen groote meesters ? Heet dat zijn voordeel behartigen? §■ 54- Het is te beklaagen , dat men den Tooneelfpeeler niet verheft tot dat wat hij moeste zijn, tot dat wat hij waarlijk is, als hij zijner kunste niet wederfpreekt! . flegts de kunst moet onder de vernedering des kunftenaars lijden. §• 55. Het Tooneel is maar te dikwerf het monitor, waarnaar onze zotten, en ook geen gering gedeelte hunner die geen zotten zijn, zich vormen. De invloed des Tooneels op de zeden en den fmaak eener Natie is juist zoo zeker als hij onmerkbaar is. —— Moesten dus niet alle onze Tooneelfpeelers een' toon hebben die men konde Kopiëren 3 B 3 §. 56.  C 22 ) § 56. Nog meer : Hoe kan de Tooneelfpeeler de ondeugden, de dwaasheden van het voornaam Publiek kopiëren ; hoe kan hij 't geen in hetzelve belagchelijk is , ais belagehelijk toonen , als hem de deur tot ijder beter en fijner geze'fehap , eemg en alleen uit dien grond wordt toegefloten , dat hij een Tooneelfpeeler is? Als de Adel-Brief des Talents niet zoo veel is als een paar in duisternis verrotte wapens ? Het is boosheid of onverftand een Tooneelfpeeler niet te achten! §• 57- Naar mijn inzien, moest elk Tooneel een fchool der zeden en des goeden fmaaks zijn , wiens fchuld is het, als het tegenövergeftelde plaats heeft, die des Tooneelfpeelers ? of des- Dichters? §• 58. Als fchoone kunst befchouwd , eischt de Tooreelfpelkunst een' Kunstenaar: en meeste: R cius moeste minder zijn dan meester Pludtas '.  C 23 ) § 50. Veel meer dan de Redenaar doet de Tooneelfpeeler ; geene fchildert voor dc verbeelding ; deeze tevens voor 't oog ; de Redenaar fchildert flegts ; de Tooneelfpeeler fielt voor; geene verhaalt; deeze werk:; de eerste is fchilder , de andere fchilder en beeld. § 60. In 't voorbijgaan gezegt , uit deezen grond , veröorzaaken verhaalen op het Toeneel niet zelden eene nog flegtere werking, flan papieren fpijzen; en de Dichter, dia in zjn ftuk niet anders doet, als dat hij de Acteurs buiten zendt, om den toehoorderen te laaten vertellen, wat ze gezien of schoort hebben, zoude in de daad veel beter doen, een' Roman, en geen Tooneelftuk te maaken. § 6r. Veelligt is ook niet wehig in eene vertelling goed, dat in een Tooneelftuk weinig behaagt. Marmonteh voortreffelijke verhaaien hebben ons hoogst middenmaatige Tooneelflukken geleevert ; de oorzaak hier £ 4 van  C 24 ) pan is mógelijk , dewijl het Tooneelfpel veel , fierfce en ras voortgaande werkingen eiseht; juist dit is het wnt de (tukken van Marmontel fchoon maakt. De flerkte, de fchoonheid daarvan ligt, mijns inziens, in den aan. gènaamen , onderhoudenden toon , waar in ze gefchreeven zijn, in het fchitterend vernuft, waarmede de Auiheur ze vervult heeft, cn in zijne gantsch bijzondere Kunst om goed re verte'len, en alles, tot de minste kleinigheid , interesfeerende te maaken: enkel voorrechten die voor het Tooneelfpel niets zijn. De aanfehouwer eischt in deeze beelden, voorftellingen, en vergenoegt zich even zoo weinig als in eene fchildergalerei met fchoone befchrijvingen. 5 62. De beste zedekundige verhandeling , ge. fpekt met alle de bloemen der welfpreekenhcid , is nog in lang geen goed Tooneelftuk. Denkfprcuken , Befchouwingen , Gelijker.is'en, en wat nog al meer , kunnen wel de waardij eenes Tooneelftuks verheffen, maar ze maaken het, in verre na, niet iiit. Als eene fpiize aan en op zich zelf niet goed is, helpt het weinig haar te pepe- ren;  C 25 ) ren, te kaneelen cn te nootemoscaten ; en hij, die een paar druppen citroen zap in een pint Theewater drukt ■ maakt voorzeker daardoor nog geen goede punsch. § 63. A's de fchilder, nis de beeldhouwer moet weeten, welke bèweegingen elke hartstocht in 't ligchaam veroorzaakt , hoedanig hij de aders en zenuwen famentrekt of uitfpant, om zijne Figuuren recht te tekenen , zoo moet dit alles den Tooneelfpeeler nog meer bekent zijn, anders drukt hij de hartstocht verkeert uit , of tekent zich valsch. § 64. Aan geene andere oorzaak als deeze is toe te fchrijven, waarom een Tooneelfpeeler zijne rol niet altoos zuiver en eigenaartig fpeelt ; waarom elke hevige gemoeds beweging , zonder onderfcheid , door krampachtige beweegingen, gehuil en fnikken wel eens word uitgedrukt, zonder te denken, hoe veel veranderingen, in ons een zelfde gemoedsbeweging , ouderdom , geflacht, temperament, opvoeding, ftand en B 5 ca-  C 26 ) ca-aetcr rJa'atfreÏÏen, bijgevolg hoe verfchil' lend hij eenzelfde hartstocht moet uitdrukken, naar zicfl de held dien hij voorfteit, door de betekende omftandighedttï, of zelfs wel door iets eigenaartigs ondorfeheide. § 65. Als een flegt Kunftenaar, iets, door goed geluk, goed doet, verdient hij zoo min toegejjicht te worden, als men bevoegt is een waar kunflönaar, om ééne fout, te belagchen. Ais ik anders oen' Orosman voor. treffelijk zie uitvoeren , zal ik het vergrijp van éénen vaifchen toon , in den Kunftenaar, wel bejammeren, maar geenszins befpotten ; want in welken toon ik ook lagchte , hij zoude nog een valfchcr toon zijn. Genoeg als ik iri den Kunftenaar zie, dat hij zijn vergrijp zelf voelt. Een fchilder doet wel cens een verkeerde trek, maar kan hem weder uitwisfehen; dit is niet in de magt van den gT»nueu Tooneelfpeeler. Men mjg derhalve'*) c'n Tooneeifpeeferen raaden, de Archieven der natuur en Korist meer naar te fpooren , Jan nor; ooit door de grootde Schilders en Beeldhouwers gedaan is. § 66.  ( 2? ) § 66. Van alle Kunftenaars hebben geene meerder reden zulks te doen, dan juist zij. Schilder en Beeldhouwer tekenen hunne Figuuren maar in één oogenblik der hartstocht; zij kunnen noch mogen hunne helden niet van één graad der gemoedsbeweeging voortleiden , veel min hen van de eene hartstocht tot de tegenövergeftelde doen overgaan ; maar de Tooneelfpeeler moet dit' doorgaans altijd doen. De hartstocht, die hij moet uitdiukken, is niet zelden uit meerdere faamgezet. Hij moet van de eene ijk, Ijngs tot de andere overgaan, zijn' toon eensfiags veranderen, of uit veeler.'ei disfonanten eene overëenftemming weeten voort tt brengen. Hij lagcht van woede gelijk hij van, blijdfehap weent : en als Meropè in den vermeenden moordcr haares Zoons hem zelf herkent juist in dat oogenblik herkent» waarin zij de wraak tegens hem den dolk gebied te trekken, hoe moet zich als dan de grootfte graad van haat eensflags in den hoogften trap van liefde veranderen, en dezelfde drijfveders, haar Moederlijk hart, zich van twee, zoo tegenövergeftelde zijden uit-  C 28 ) uitdrukken? vooruitgefteld zijnde, dat eenerlei beweeggrond haar aanfpoort Egiftm te vermoorden, en tederlijk in zijne armen te vailen! Bewijst dit niet genoeg, hoe vee! reden de Tooneelfpeeler heeft, alle trappen der gemoeds beweegingen, alle uitdrukkingen der hartstocht, alle mengingen des gevoels, haare fpraak, en, aJs jk zoo zeggen mag, haaren klank te beöeffenen , en het beeld' der ziele, door de beweegingen des ligchaams, te tekenen! . § 67. De Hemel zij gedankt, dat wij tegenwoordig zelden gelegenheid hebben, om te denken, te gevoelen, of te handelen, als bijna een Agamemmn gedacht, gevoelt en gehandelt heeft, toen zich Nephtunus liet gelusten het offer zijner éénige Dogter teersfehen: dat alles, wat een Tooneelfpeeler ons van deezen kant toont maar alleen een werk der Kunst is, zijn kan en mag. Maar als alle zijne gewaarwordingen geheel Kunstmaatig zijn; als hij zijne ziel geene vlugt weet te geeven; als hij niet geleert heeft gelijk een held te gevoelen, zich zelf te begochelen, en, door de rol die hij fpeelt , zich boven hem zelf te  C 29 ) tè verhcfTen ; als hij naauwelijks gist hoedanig een Agamemnon, in deeze of geene ómftandigheid, te moede was, of hoe hij zijn lijden uitwendig hebbe uitgedrukt, als geheel zijn fpeelen flegts declameeren, zijne hartstocht fchreeuwen waare, wat zoude hem ten borge zijn dat zijne tekening eene waa. re, en fchoone tekening zij; dat hij een Titiaans beeld gefchildert en niet bloot, zonder te weeten of te gevoelen waaröm , de lucht hadt afgerost? §. 68. Men eischt voorzeker van een' Tooneelfpeeler een goed gevoel en houdt dat voor 'c beste: maar hoe kan men dit verkrijgen ? en als de wrevelige zijn' fchoeniappcr de fchoen naar den kop werpt, gevoelt hij niet juist zoo wel als Alexander, als hij zijn' goeden, ouden, braaven generaal Clhus dood (leekt ? En echter wenlchte ik niet, (Jat de held ooit zoo gevoelde. §• 69. Ik eisch van Heiden, en haast mogt ik zeg. gen, ook van fchoenlapprrs, dat ze, op het Tooneel, als lieden van opvoeding overéén ■  C 30 ) éénkoniftig hun ftand en caraaer, gevoelden. §. 70. Het is niet genoeg de natuur natcbootzen; de Kunst moet ook den nabootzer zoo in toom houden , dat hij ons alleen de fchoone natuur daarfielt , of haar, voor 't minste, door de nabootzing , fchooner maakt. Achïlles is in geenerlei opzigt een vergramden fcbooimeesier, die zijne jongens afrost. i 71. Het is te bedroeven, als middelmaattge Kunstenaars boos worden, als men hen niet voor voortreffelijke houdt; dit belet hen zulks te worden. Dat middenmaatig is , kan goed heeten, althans ilegt is het niet. Een middenmaatig Tooneelfpeeler heeft ook verdienste; hij verdient dus achting, dewijl zijn aanleg is om voortreffelijk te kunnen worden. Maar wat verdiend dan niet wel een voortreffelijk Kunstenaar in dit vak ? Meer dan men hem geeven kan.oj:, voor'tminst,ooit geeven zaL § 72. Volgt, Tooneelfpeelers! volgt dien fchilder  C 3i ) der, die zijnen Gcd Mars den Kinjftrichtcren, en ook de wijsneuzen, die geene Kunstrich. ters waaren, openlijk, ter bcüordeeüng vijl gaf, en flegts verzogt, dat niemand hem zoude roemen, die niet wist, hoe fchoon God Mars zoo omtrent zijn moeste om God Mars te zijn. § H> Als men, zedert de fcheppjng der waereld , alle Marsfen fchoon genoeg gevonden hadt, zouden 'er voorzeker zeer weinig fchoone zijn. Ik denk hierdoor de bijzondere nuttigheid te toonen , die de ellendigfie Critici in liet gebied der fchoonheid en in de ftaaten der Kunst gefticht hebben. S- 74. En, indedaad, men heeft geen oog voor fchoonheid als men geen voer gobrefej heeft. § 75. Of zou ^e 'er wel een Kunst z'h, als de Heeren Atheners hunne ïhiaiasfe.i njet van gemeen' houthakkers hadden wee ten te onderfa.eide.i? §■ 1.6.  C 32 ) §• 76. Wie feilen leerde opfnerfcen , leerde wel dra fchoonheden vinden : dus ontflond 'er eene kunst; dus kan eene Tooneelfpeikunst ontftaan, als 'er nog geene is, Maar mijne Heeren ik bid u wagt u toch voer Pedanten! Laat u geene Sjstema's, geene eigendunkelijke regelen voorfchrijven. De ei genbelang zoekende komplimentmakertjes ver. dienen zoo min uw en aandagt als de grove kabalen der uitfluiters! Gaat vrij op de wegen der natuur en het gezond verftand, anders krijgt gij een ambagr. en geene kunst, brood en geene eere! §■ 77- Zijn gezigt veranderen, in vollen vuure uitbarften , of in een zoort van kramptrekking te geraaken, heet niet altoos eene hartstocht recht hartstochtelijk uitdrukken! mogelijk heet het zeiden zoo. — De furiën zelf hebben eene gracie, waarvan men vergeeten heeft ons den raam te noemen, veeliigt, dewijl men niet dagt, dat 'er in de hel eene gracte zijn Londe. $• 78.  C 33 ) §. 78. Wet is eene oude opmerking, dat de lelijkfte afbeeldfels der natuur in de handen der kunst kunnen fchoon worden , alleen daar door, dewijl de kunst alles fchooner weet te maaken, als ze anders eene fchoone kunst is. Deeze gedachte verdient een regel voor de Tooneelfpeikunst te worden, of zij is die reeds. §• 79- Maar, mijne Heerén Tooneel Dichters! durf ik aan u eene kleine bede te doen ? verligt toch den Tooneelfpeeler van de zwaare kunst, om laage, om verachtelijke gevoelens fchoon uit te drukken. Laat ons geene gemeene fchurken zien, die niets dan fchurken zijn! veel minder nog geeft ons ooit lesfen over de kunstgreepen der ondeugd. Toont ens dezelven zoo affcbuwèlijk , als u moogelijk is; maar fielt ons, om 's hemels wille! geen fchepfels voor, in welken de deugd zoo geheel vreemd zij , dat het berouw niet ergens in een geheim fJuiphoekje hunnes harte zich verfchoolen hadde, en zomwijle van zijne fluitnering ontwaakte, om den booswigc  C 34 ) in het genot van zijn geluk te ftooren, en elke zijner vreugden te vergiftigen ! Het kan mij ten hoogden ergeren , en ik vertrouwe dee-e eigenfchap met de beste menfchen gemeen te hebben, wanneer ik, zelfs op het Toonee' , een caraóter geheel haaten moet; ten waare dan, dit hij zoo was getekent, dat zijné haatelijkheid alieen zoo veel te meer aflfchüw voor het kwaad verwekte. §. 80. riet Tooneel moeste nimmer vergeeten, dar zijn oogmerk i< de menfchen te verbeteren, en het tijdverdrijf ten nutte der deugd te wijën. Zelfs daar, waar hetgeen fchool der deugd kan zijn , moest het toch ten mii ste nooit een fc'iool van ilegte zeden, of ze.fs wel Van ooosheid zijn. §■ 81. 'Er is eene zeer aangenaame wifze om goed re leeren. Ffopus maakte d'eren tot . Schoolmeeders; en waarom zoude Meefter Harlekijn ook niet zoo een Schoolmeefier kunnen zijn? % **■  C 35 5 § 82. 6 Mijne Heeren ! uit de guldenen Bekers der blijdichap finaakt alle waarheid beter, dan als ze ons een wrangfchenkenden zedenmeeiïer, kijvend, voor de voeten werpt. 5. 83. Wij' lagchen gaarn, maar wij willen fteeds iets meer dan lagchen. Ik wenfchte dat elk potzemaaker, op en van het Tooneel, de echtheid deezer opmerking gevoelde : altijd is hun boert naakt en flegt, als hunne afzigt alleen is, om te doen lagchen. §. 84. Nooit is het onderwijs welkomener, dan als wij het op eene lagchende wijze daar vinden, waar wij hetzelve 't minst verwagtten; en altoos zijn wij dien dubbel verpligr, die ons tegelijk nuttig is en doet lagchen. Zelden prijst een ernftige leertoon den Leerbar aan, en wat kan zijne leere, als hij zich gehaat of laDgwijlig maakt? S. 85. Die het oogmerk om te verbeteren verC a bergt,  C 3ö ) bergt, bereikt bet zoo veel te zekerer; dit alles is in de natuur. §. 86. Wie van ons gelooft dat hij beterfchap nodig heeft ! en hoort hierom niet lie. ver eene Comedié dan eene beftraffing;. ! maar wie gaat ook vergenoegt uit eene Comedie , die in geenerlei befehouvving meer waare geweest dan — eene Comedie! § 87. Het is op verre na niet genoeg dat een Tooneelfpeeler weet, hoe elke hartstocht het ligchaam beweegt ; hij moet ook weeten , hoe ijdere gewaarwording op het individueel Caracler werkt, dat hij voorftelt. § 88. Om Agamemnons finerten bij het graf van Jphigenia tc maaien, moest de Kunftenaar bijna de man zijn, die de archieven met een gouden fcepter gebood. §. 89. En weent Medea ook niet anders , als zij  C 37 ) sij haar' minnaar verlaat , dan Ariadnè'? Deeze derft van leed, de andere van woede. jlriadnè ziet flegts haar verlies; Medea haare fchande. Deeze peinst op wraake, geene denkt aan haare voorige blijdfcbap. De eene kan niet vergeeven, de andere niet vcrgeeten. De eene moordt, de andere fterft dewijl ze bemint. §. 90. Dezelfde opmerking heeft ook in het Blijfpe' plaats: en de hoogst achtingwaardige MademoifeUe Roxelane is, met allen haaren moedwil, juist geene gemeene Soubrette. In 'c voor bijgaan : ik ben wel geen groot bewonderaar van vertooningen, noch ook een vijand daarvan , die allen vertoon flegts ijdel noemt ; maar heeft mij ooit eene vertooning behaagt, het was die der krooning van Roxelane, of liever het toevallige dat 'er bij verzelt was. En inwaarheid, zulke omdandigheden kunnen geen opmerkend aanfchouwer onverfchillig zijn. —Ik zag aan wederzijden van den troon, en deeze fpreuk fchoot mij te binnen : „ die zich zelf verneedert zal verhoogt worden!" Recht C 3 zoo  C 38 ) zoo , Mijne Heeren ! gij toordi toen, zoo zeer als ooit, oordeel te hebben. §• 9i- Men vindt Tooneelfpeeleri, die vrij goed declameren, en echter geene Tooneellbeelers zijn : hiervan weet ik geene andere reeden , dan dat fpei en declamatie twee onderfcheiden zaaken zijn. § 92. De Kunst van den Tooneelfpeeler ligt niet geheel in zijne longe. Woorden zijn alti,d maar woorden, ze moogen nog zoo goed gezongen , gepreekt of gebeden worden; waaren ze meer, ó dan ,.oude voorzeker nog eer ang mijne Papegaai een Tüoneeiit eeier worden. §• 93- Dank hebbe Vader Noverrus, dat hij ons beweezen heeft: men Icnne een Tooneelfpee'er worden, zonder een deoamateur te zijn , et, aiies zeggen , goudei één woord te zeggen. | 94.  ( 39 ) § 94- Ik kenne, inderdaad , niets koelers, ais een (luk , waarbij de To< neelff e Iers alsdan e est ontwaaken, wanneer de beurt om te l\ e ■ ken aan hen koait; waar alle hunne beweegingen van 't flagwooid afhangen, de rollen flegts opgezegt en niet ge fpeelt worden; in 't kort, waar de Soufleur de Hoofuperzoon is. §• 95- Elk Tooneelfpeeler, die alleen in zijne rolle, en niet in het iluk fpeelt, (peelt ftêeds flegt. Als het fpeelen van zijne rrfêdeacleWS niet op hem werkt, als hij bij hunne red:n, bj hunne werking niets ontwaar wordt, dan is hij maar een Marionet ■ eene koude , ledige perzoon , dien de fchilder in elk tafereel zoude doorftrijken. §• 96. Om niet werkt de Tooneeldichter , voor Tooneelfpeelers, die geene zijn , die het edeie hunner kunst niet kennen , ja zelfs niet droomen dat hunne kunst eene fchoone ku st zij, die veel meer verdiende hoaie Rubenferi en Correggios te hebben, dan de leeC 4 ven-  C 40 ) veniooze fchüderkunsr. Maar ook om niet werkt de Tooneelfpeeler voor Tooneeldiehters, die in hunne Hukken niets meer weeten te plaatzen dan ■ weik. §• 97- Tooneelfpeelers die flegts fpeelen als menfeben, die dat wat in hunne rol ftaat getrouwelijk opzeggen, fpeelen flegt; maar zfj die gevoelen dat zij die geenen zelf zijn die ze voorfiellen, zij die hun zelfsbedrog tot eene heete gewaarwording wecten te drijven 'er is geene fympathic meer , of de aanfchouwer gelooft meer in hen te zien dan Tooneelfpeelers. §• 98. Als men maar niet dagt, dat het ligter zij een goed Tooneelfpeeler dan een goed fchilder of beeldhouwer te zijn! ■ Roscius Zeuxis en Praxiteles hooren onder eene kiasfe van Kunftenaars, en in Londens beroemde fchilder-galienj zag Garrik meer noch minder dan de werken zijner collegas. §• 99- Ik wil u niet vernederen, Tooneelfpeelers ! ik wil u niet verheffen ; neen mijne vricn-  C 4i ) vrienden! ik meen dat ik u befchouw zoo als gij zijt, of zoo ik wenfchte dat gij allen waart. §. ioo. Te gevoelen wat in ijder rol ligt; wat Caracter-trekken of flegts faïlen zijn; wat vooruitkoomend of flegts voorbijvliegend , wat te voorfchijn gebragt of terug gedrukt moete worden ; te weeren wat licht wat fchsduw is; hoe hartstochten nadrukkelijk of als onmerkbaar zijn ; hoe gewaarwordingen zich vermengen, en nochtans in de uitdrukking te onderfcheiden zijn ; hoe de overgang van de eene tot de andere gefchiedde; waar de ftorm hevig of doodiïil heerfchen moete: dit alles te weeten , dit alles te gevoelen, daar. toehoort inderdaad meer inzigt en zuiver gevoel, dan men met weinig woorden zeggen kan. §. IOI. Als Elfride roept: „ fmeek ik ( om deeze genade) niet aan een Vorst?" wat voor begrippen geeft ze . ons daar van 't geen dat een Monarch past ? zijn deeze weinige woorden niet meer eene herinnering aan zijne pligt, aan dat, wat het purper C 5 fchoon,  C 42 ) fchoon, groot en edel maakt, dan deeerlte, belle verhandeling over de plichten der Heer. fchers, of eene bede in den gemeenen Re. quest-\ü)\ ? Maai zoude deeze verhevene trek nier geheel verboren zijn, als de Tooneelfpeeleresfe niet door het Accent, door de fterkte der uitdrukking, gantsch opmerkend wifte te maaken , wat m de^ze plaats ligt; wat voor eene les dezelve voor de grootfte en beste der Ménfchèn z j ? als ze zelf niet fcheen te gevóelen, met gevoelde, wat de Monarch zoude? §. 102. Nog meer. Als Dunftan zegt: „ waagde de Koning niet voor u zijn leeven? " en Eljride hem antwoord: „ en waagt het de Rover ook niet voor zijn buit?" met weik gemengd gevoel van woede en tinart moet dit niet worden uitgedrukt, om al het gruwelijke van eenen verraderlijken moord op Edgars fchijnbaare grootmoedigheid te werpen, en zelfs hierin nog ééne oorzaak meer te laaten opmerken , die ze heeft om den Tyran te hsp.ten! en hoe fte,k, hoe verwonderlijk fchoon mo;t dee^e uitdrukking ook niet, op eene andere zijde, zijn, als zede ver.  C 43 > "erbetene woede eener minnende gade, en de zagte Elfride geheel fchilderen zal? §• 103. Ik kan van dit ftuk niet af koomen; het onthoudt zoo veel ftofs tot nadenken voor Tooneelfpeelers! De uitdrukking van Olgar, als hij ^Zfride dood vindt, „ zij fterft, en niet als Koningin!" deeze weinige woorden geeven dieniet te kennen, dat het hem wel van harten leed zij dat zij zich hebbe doodgeftoken;maar dewijl hij flegts willens is het rouwgewaad voor de Koningin van Engeland aan te trekken , ligt hem in den grond'er weinig aangeleegen, en dus kunne hij ook het ontzielde Ligchaam , liefde, loos in een hoek werpen; neen, daar zijn Caracter gantsch heerschzugt is, houdt hem niets onledig, dan de begeerte om haar tot Koningin van Engeland te maaken. Koningen wil hij zijner natie geeven, anders niets. Bij den dood zijner dogter bekommert hem dus niets, dan de verijdeling zijns plans ; hij betreurt niet haar, neen , flegts het verlies eener kroone voor zijn huis. Door het gantfche ftuk is hij geen Vader, hij is maar overal de eerzugtige Graaf Olgar, en aan  C 44 5 aan deeze plaats is hij dien meer, dan aan eene der anderen, offchoon de natuur één oogenbJik in hem fchijne te ontwaaken. Hij gevoelt met de koelte van eenen eerzugtigen: want geen traan rolt op het doode Ligchaam . waaróver hij zich ook geenszins met eene fpraakeiooze wanhoop uit (trekt. Zijn uitroep is meer eene koude opmerking , dan eene voorbijgaande aandoening. Vader van Koningen wilde hij zijn, en hij blijft Graaf Olgar; zidderende ziet hij, dat hij vergeefsch een woedende was, die vergeefs de zachte aandoeningen der natuur veracht, en nu door de hand der voorzienigheid op den afgrond geflort wordt. Zijne ftraf is juist zijn misdrijf , juist het geene hij uitroept. Om dit alles in die weinig weerden te zeggen, of liever, dit alles te doen gevoelen door den uitdruk dier woorden, moet men geene gemeene rol opzegger zijn. §• 104. Men zoude een afzonderlijk werk moeten fchrijven om al het fchoone deezes fluks te doen opmerken : opmerkende Tooneeidichters , en oordeelkundige Tooneelfpeelers alleen  C 45 ) leen, kunnen het alles gadefhan; hoe veel zeggend , hoe waarlijk veel betekenend zijn ook hier die zwijgende, die ftille Tooneelen! woorden kunnen hier niets, ipreekeud gevoel alles doen. §. 105. Ik geloove dat hij die zich verledigde, om dit ftuk kunftmaatig te ontlceden; hij zoude daardoor den Tooneeldichteren en Tooneelfpeeleren een goed handboek bezorgen. §. 106. Als de toehoorder zegt: ik heb dit of dat ftuk reeds gezien, als hij fteeds nieuwe nukken eischt, dewijl ijder, na de eerfte vertooning oud is, zoo is dit een zeker bewijs , dat of de Tooneeldichter niet veel van zijn fujet wiste te maaken, of dat de kunst der Tooneelfpeelers zoo bepaalt is, dat een paar fchoenea altoos maar een paar fchoenen zijn. §. 107. Zooveel te erger, Mijne Heeren! als gij dat wat oud is, niet fteeds door nieuwe vol. maaktheden in uwe kunst nieuw weet te maaken ; als het Non plus ultra daarvan niet meer is dan het één maal één. %. 108.  C 46 ) §. 108. De Tooneelfpeeler die ons treffen wil moet ©ns alvoorens weeten te interesferen , en verflaat hij dat niet, zoo treft hij niet eens zich zelf. §• 109. Verwarmt ons hart mijne Heeren! of wij bevriezen. §. no. Vergeefsch wordt 'er agter het Tooneel geitookt als de koude van het Tooneel koomt. §. in. Maar te flerk moet ons ook niemand willen verhitten, of, de drommel haal dien zot, die, a]s alles flaapt, om niets brand roept. §. 112. Het Treurige heeft zijn eigen gelijk het Comique , en het is mij altoos leed, als ik een Tooneelfpeeler zie, die een valsche maat heeft. §• "3- Helden moeten dikwijls raazen, doch altijd raazen ze maar als helden. §. 114.  C 47 ) §• 114. Leert de Natuur kennen, mijne Vriendenl en —— wat in dezelve fchoon is! §• 115. Batteux mooge zeggen wrat hij wil, deeze regel hoort niet alleen voor Schilders. §. 116, Men heeft zeer goede reeden gehadt, om Mijnheer Hansworst aftefohaffen; maar het zoude mij fpijten, als hij,zijn affcheid alleen om zijn hansfop gekrecgen hadt. S« »»7t Zoude een groene of witte hoed flegts daarom aanftootelijk zijn, dewijl hij een groene of witte hoed is? of vindt men ook geen© Hanswoiften in welgepoederde Alonge. Pr ui. ken? §. 118. Lompe fpotternij, zedenbedervende zottere alleen verdienden de relegatie, en deezen laat toch in geen wambuis £ het moge nog zoo rijk en fchoon gegallonneert zijn) weder op het Tooneel koomen! §. 119.  C 48 ) $. 119- Het is zoo moeilijk om goed te boerter), Naiv en niet plat te zijn ; het gemeen te doen lagchen, en ook die weike niet gemeen is. Bedachten dit de Tooneel - Dichters en Tooneelfpeelers, dan zouden veele ftukken van eene zijde meer, en van de andere minder lagchende zijn ; wij zouden kunnen lagchen, zonder ons daarover te fchaamen. §. 120. Kunftenaars moeten fteeds denken, dat 'er geen gemeen is, dat elke fchoone Schil, derij voor alle Menfchen fchoon is , voor alle Menfchen fchoon moet zijn; dusdoende zoude men minder voor 't gemeen arbeiden, en flegts arbeiden om het gemeen minder gemeen te doen zijn. §. 121. Als het Tooneel inderdaad geene zeden fchool is, zoo moet het toch altoos eene fchool van goeden fmaak zijn. §. 122. De Tooneelfpeeler, die het gelagch van 't ge-  C 49 ) gemeen en niet den bijval der kenneren, ten bewijs wilde aanvoeren, dat hij een goed Tooneelfpeeler zij , zoude zich waarlijk op eene zeer flechte proeve beroepen. 'Er zijn narren genoeg, die een Tooneelfpeeler kan kepiëeren, hij heeft dus juist geen reeden om een orgtneele nar te zijn, die niemand kopieeren mag. §. Ï24. Tot dat , wat men Karrikatqur (dat men tot alles gebruikt) noemt, hoort inderdaad veel Kunst; het is zwaarder dan men denkt een goede zot en toch geen Bouffon te zijn. 5- 125» Het natuurlijke overdrijven , dat het nog fteeds natuurlijk blijve , verëischt voorzeker een zeer fijn fpel ; een fchraale domoor zal dus bezwaarlijk ooit een Tooneelfpeeler zijn. % I2fJ. Ik wenfehte dat de Heercn, welken dikwerf de eere hebben voor narren te fpeeD lerj,  ( 50 ) Jen, in dit fpel zeer delikaat waaren, want niet elke nar is een nar. §. 127. En ook ijder gemeene nar is geen nar van Distindtie. §. 128. Hetftaat voorwaar recht zot wanneer men den Tooneelfpeelers kan aanzien dat zij veel te weinig waereid en opvoeding hebben, om voor zot te fpeelen , en niet het belagchelijke van hunne dwaasheden, door den glans van waereldkennis en eene fijne opvoeding, weeten te veraangenaam en. §• 129. Nooit vernedere zich een Tooneelfpeeler om iets te kopiëeren, dat walging en geen gelagch veroorzaakt. 'Er is in 't natuurlijke een graad, waarvoor hij zich niet genoeg kan hoeden, wil hij natuurlijk zijn. $• 130. Wat te natuurlijk is, is niet het natuurlijkfte. §• 131.  C 5i ) !• 131. Wie onze harten niet wil vergiften, moet onze ooren niet beledigen. §• 132. De affchuvv voor het kwaad vervalt, als men het ligtvaardig, of zelfs wel te op* zettelijk ziet begaan ; als het den booswigt te weinig kost om een' booswigt te zijn. Wanneer gij ons dan het hef der Menfcheiijkheid op het Tooneel vertoonen wilt, gij Heeren Tooneel Dichters! zoo laat ten minden deeze Menfchen hunne flraf in hunne boosheden vinden! Laat den aanfehouwer gevoelen, dat een boosdoender ten toppunte zijnes geluks niet gelukkig is* §• 133- Het hoort veelligt mede tot de zedekutide van hét Tooneel, dat, gelijk de deugden niet ligt zonder zekere menfchelijke zwakheid behaage», die, als dunne nevels de zon zoo veel te zigtbaarer maaken, dus ook boosdoenders , zonder zekere deugden, op het Tooneel onverdraagelijk worden. D * §• 134.  C 52 ) §• 134- Als het Tooneel niet voor den Kanfel werkt, zoomoet het toch ten minsten nooit tegensdien werken; en van eenen zekeren kant, zoude het mij ten hoogften bedroeven, als mij iemand kost bewijzen , dat de goede zedekunde, en de zedekunde des Tooneels tweèïlei waaren. §• 135. Er is geene advertentie die mij zoo zeer bedroeft, dan dat ik Comedianten, Koordendanfers , Marionetten , Loterljkraamen, Draaiborden, en wat rog al meer, onder eenen rang geplaatst zie. §■ 136- Booshcid voorleren , heet geene ondeugd ieeren; die daartegen het ftrengfte ijvert , moet immers zijne eigene haatelijkheid het befte weeten te fchilderen! § 137. De Tooneel-Dichter, wel is waar, verwekt juist geene heilige hartstochten, kan nog mag ze verwekken , maar als hij menfchen»  C 53 ) fehenminnende, als hij edele, als hij-deugdzaame verwekt, doet hij dan niet genoeg? is de Mensch tegen den Chriften ? i 138, De Vos in de Fabel is wel van geene zijde een zeer eerwaardig Prediker, maar hij kan echter een zeer nuttig Leeraar zijn! Over dit punt was het misfchien goed de Kinders te laaten oordeelen. §• 139. Men heeft eene Coftumè in de kleêren; maar nog eene veel grootere inde Caraders, in de zeden, in de manieren, en waarin niet al! §• 140. Ik fukkel juist niet aan windfpanningen , want ik heb eene goede maag, die, zoo reedlijk wel, alles kan verduwen; maar als ik den toon van Hecht gezelfchap op het Tooneel hoor, dan krijg ik terftond maagpijn, en meer andere lieden van zeden en fmaak krijgen haar ook. §• 141. 6 Dat wij toch eens eindelijk alle onze D 3 gees-  C 54 ) geestige, klugten van groven fmaak voor eeuwig van ons Tooneel zagen verbannen! of moet dan, genoegfaam altijd, een bedurven nageregt de gantfche fmaakelijke maaltijd vergiftigen? §. 142. Tot voordeel te fpeelen is zeer goed en geöorlooft, maar het geld winnen moet niet de eerfte oorzaak van 't fpeelen zijn; laat het als eene bijkomende, als eene uit de eerfte en verhevener oorzaak voortvioeijende zaake aangemerkt worden, en ik houde mij verzekert, dat de oogst uwe verwagting zal te boven gaan. §• M3. Gij zult uwe Natie verëeren! gij zult de Kunst niet vernederen; den Kunftenaars verheffen , en het inzamelend geld als zoo veele eerpenningen befchouwen! Gij zult de heffe des volks uit uw geheiligd Kunst-Choor verdrijven, of ten miniton door het eerbiedwekkend gezag der lieve deugd, beteugelen, zoo niet verbeteren, en veele lieden van goede zeden zullen geen bezwaarnis vinden, om uwen drempel te betreden ! De wierook dit gekuisehte Kunst, zal zijnen doordringender ,  C 55 ) den, hart- en zinnen - ftreelenden geur langs uwe transfen doen opklimmen, en, als eene bedaauwende wolke van verkwikking , op den aanfchouweren doen nederdaalen! §• 144 Het Tooneel moet even min beledigen als eene Schilder - Gallerij , of een Gedicht ; want anders fpeelen wij liever omber: want alles wat wij in dit fpel kunnen verliezen, is maar ons geld. §• 145. De tijd, die men verfpeelt, pleegt zeidén in rekening te koomen, want dezelve wordt in meer andere fpellen verfpeelt, als in het omberen ; en volgens mijne meening, moet ook niemand hem in de Comedie verfpeelen. §• 146. En van deezen kant, heeft men ook altoos overvloedig veel om te verfpeelen; want of. fchoon men ook wel eens tot het allernoodzabefijkfie geen tijd heeft, zoo heeft men denzelven doch altijd genoeg, om niet te weeten wat men 'er mede doen zal. D 4 §• 147.  C 56 ) % r47- Een Tooneelfpeeler diende bijna een Pro- metheus te z jn; ten zij hij maar één rol fpeelt. fi 148. Als bloot de rok betekent, wat elk Tooneelfpeeler vertoont te zijn , dan is zelden de wijn in buis die den kenner aantoont. §• MP- Dan zoude men veeltijds zweeren, Heer en knegt hadden hunne kleederen verwisfeit; en ook op bet Tooneel is bet waarheid: Geen onverdraaglijker Heer als een knegt. §• 150. En wat kan flegter zijn, als wanneer de aangezigten der Tooncelfpeeleren hunnen kleederen tegenfpreeken ! — dat heet gewis niet Coftume in acht neemen. % 151. Bav ftudeerde de gantfche Anatomie door, om een' goed Tooneelfpeeler te worden; nu is hij 'er een , want niemand weefde regels van het Marionetten Spel zoo goed dan hij. g. isi.  < 57 ) §. 152. Men heeft Teken-Academiën , men heeft Beeldhouwers Academiën , men heeft Genootfchappen van Taal- van Dichtkunde, van verre de meeste fraaije Kunden en Wcetenfchappen; en waaróm heeft men dan ook geene Tooneelfpeelers - Academie? Waarom maaken de Tooneelfpeelers niet onder zich Genootfehappen ? waarom behandelen zij niet, onderling, hunne Kunst als eene Kunst? waaróm ? -—■ waarom? behoeft men veel te vraagen als ijder zijne Kunst meer dan de Kunst bemint? §• 153- Waar is het, de min bekwaame Tooneelfpeeler kan, bij het fpel, den meer Kundigen iets afzien, en, door den tijd, hem iets nadoen : door naaapen kan men wel een gantsch verdraagelijke aap worden , maar een aap is doch altijd maar een aap. §. 154. Eens heb ik Mendeur Vetlafmpe zien lagchen, zoo als ik mij verbeele, dat Vetlafoupe bijna op Kamachos Bruiloft, om D 5 San-  C 58 > Satiche Panche, zoude gelagcben hebben. Zoo veel onderlcheid is 'er rusfchen het na" tiapen en nabootfen der fchoone natuur! §■ 155. Wij eeten, wel is waar, alle brood, en bidden ook om niet anders als brood: maar platte broodeeters, die niet meer als broodëeters zijn , brengen het, in alle Kunften , al hun keven lang, niet verder, dan tot broodëeten. §• 156. Wie niets dan brood zoekt, vindt voorzeker niets dan brood. §• 157. Wilt gij Talenten hebben , zoo leert de vroedkunde. I 158. Talenten willen als kleine Kinderen op^evangen, wel gekoestert, en, door den fpoor der eere, hoog verheven worden! wie het met dezeive op eene of andere wijze verziet, zal nooit Talenten bezitten. §• !59-  < 59-) §■ 159. Vergeefs oefent zich een Tooneelfpeeler voor het fpiegel , als zijn denkbeeld van fchoonheid en volmaak:heid eene valfche maat heeft, of als hij te veel partij is om ooit richter te kunnen zijn. §. 160. De natuur is de befte fpiegel: wie daarin niet ziet goed en fchoon is, ziet het nergens. §. i6t. Gelooven is eene zeer goede en noodige zaak: maar hij die in de wijsbegeerte en in de fchoone Kunnen flegts meeningen napraat, zich op zijn Schoolboek, en niet op zijn gevoel beroept, die, 't geen fchoon is, gelooft, en het niet ontwaar word, dien kan ijder rechter, zonder allen proces, onder het getal der verworpenen plaatzen, dieniet daartoe voorbci'chikt is, om de vergenoegelijke aandoeniugen, die het fchoone ons geeft, ooit te fmaaken. §. 162. Men noeme mij de Tooneelfpel-kunst geene ver-  C 60 ) verachtelijke Kunst! Dwaazen ! zegt mij, is het verachtelijker eenen Augustus te fchilderen, als hem te vertoonen? $• 163. Welk een kenner der natuur moet- niet een Tooneelfpeeler zijn! hoe ju;st gevoelen, hoe fterk ijdere fchoonheid gevoelen! H;j is Schilder, Toonkunffenaar, Beeldhouwer, en moet hij ook eenNoverrus zijn? §• 164, Wat kan, wat zal hij uitdrukken, als hij niet weet, niet gevoelt, wat voor een geest in ijder woord huisvest, of welk een toon ijdere hartstocht, ijder Caracter, ijdere aandoening heeft? §• 165. Ook woorden hebben merg en been , en erg genoeg, als zij niet meer hebben! §, 166. Verkwikkende moest een Tooneelfiuk zijn, waar elk Tooneel een beeld van Titiaans of Correggios hand waare, waar alle fchoone Kunfien zich vcréénigden, om het Naamfeest der graciën te vieren, §• 167.  C 6i > §• 167. Maar zulk een fchouwfpel te geeven, is niet geheel in de magt der Tooneelfpeeleren; het fbiat nog meer in 't vermoogen der Toolieddichters. g. 168. Ik beklaag elk Tooneelfpeeler, die in een ftuk fpeelt,. dat geen Caracter heeft, of waarin dezelven valsch getekent zijn. §i 169. Wat zal de Tooneelfpeeler van eene rol maaken, waarvan de Dichter niets wiste te maaken ? of van waar zal hij de ziel roepen, die in zijne rol niet is ? § 170. 'Er zijn maar weinige, zeer goed bewerkte ftukken, weinigen, waarin de Tooneelfpeeler kan toonen, dat de Tooneelfpeikunst de fchoonfle aller fchoone Kunsten is. Sn?- Onze goede, oude Schakcfpear heeft, van deezen kant, voorrechten, die maar weinig  C 62 ) nig Tooneeldichters bezitten ; zoo als bi; Zijne Caracters tekent, hebben ze nog weinig fchilders der natuur getroffen; gelijk hij de bmnenfte buigingen van het menfeheiijk hart zigtbaar maakt, tot in deszeifï geheimfte fchuilhoeken zigtbaar maakt, zoo heeft het naauwlijks één van het groot aantal wijsgee. ren gedaan , die zich niet verlaagden om Tooneeldichters te zijn , dewijl ze dat niet voor genoeg Filofofisch hielden; (waarvoor onzen goeden behoed-Engel eeuwig gedankt zij!) Maar aanfehouwers zien van dit alles niets, hoe verlicht ook het Tooneel zijnmooge, en offchoon ze ook honderd jaaren op de twee voorfte banken in den bak gezeeten had. den, ten zij, dat ijder hunner zijn eigen Kaarsje bij zich heeft. §. 172. Men kan den Tooneelfpeeleren niet genoeg aanraaden waereldkennis te verkrijgen; zich den f.jnften toon der belte gezelfchappen gantsch eigen te maaken; elke fchoonheid te gevoelen; het belagchende wel te leeren onderfcheiden; zich een juist oordeel te vorni3n ; een vertrouweling der voornaamiïe ge. hei.  C 63 ) heimen der natuure te zijn; de Caracters» en wat ze uitdrukken of hoedanig zij zich vertoonen , wel te beftudeeren; op een zelfde wijze, met de verbevenfte aandoeningen eenes riekte en de belagchelijkftc zwakheden van een zot kennis te maaken ; de gebaarden, de trekken, de fpraak der oogen geheei in zijne magt te hebben; afwisfelende, waardigheid en hoogheid, ernst en vrolijkheid, hoogmoed en nederigheid , trots en zagtmoedigheid, woede en goedheid, bloheid en openhartigheid , ijverzugt en liefde , vrees en moed op zijn aangezigt te toonen ; in 't kort: een Correggio en geen Kladfchilder te zijn. § 173. Ik weet niet of het moogeüjk zij over da Tooneelfpeikunst eên Leerboek te fchrijven, zonder daarvan te veel of te weinig te zeggen. § 174. Als de zoogenaamde geleerde Theoriè'n* of Sijstema-fchnjvers van iets beginnen te fchrijven , wordenze of Pedanten , of zij maaken zoodanigen. § 17* Altoos mopgen 'er zekere regels , Zekere grond-  C 64 ) grondftollingen voor de Dient, en Toonvelkunst zijn; maar die genie heeft, behoeft ze niet, en die ze niet heeft, weet ze niet te gebruiken. %. 176. ..Heb ik het wel of heb ik het kwalijk? zijn hierdoor niet veel Dichrftukken, niet verfcheiden Tooneelfiukken allen op eene leest gefchoeid , zoo dat men in de eene het genie van allen vind, als het anders genie zal heeten? Werken wij allen, blindelings, naar voorgefchreeven regels, waar is dan het beftempelend eigendom ? Wij klaagen over de veele vertaalingen, de veele.naaivolgingen, goed: Wij klaagen niet geheel zender reden. Maar Wat is dit anders dan ::aarvolgen ? Men moet in de Schilderfiukken van Oftade de trekken van Oftade vinden , zal het Huk anders een Oftaditje zijn. . , 5 177. Z'jt Origineel, Mijne Heeren! levert ons Kinderen die naar hunnen Vader gelijken , zoent elk uw wijf op uwe manier.' en al heeft de jor.ge al eens een wratje op zijn buik , of een wijn- of doodvlakje op zijne bil-  C 65 > billen, als hij anders maar welgevormt is, zal geen Menfch kenner hem den naam van een fchoon wigt betwiften. §. 178. Syftema's koomen mij als kouwen voor! kleine Kanarievogels laaten zich daarin zeer wel naar een draaiorgeltje afregten , maar groote vogels gaan 'er niet in , of verliezen weldra het gebruik hunner vleugels. - weg is hunne verhevene vlugt! —— 5. i?9« Neen, dien zijn genie tot geen regel is, voor hem is geën regel. J. 180. Men hoort dikwijls zeggen i „ dat ftuk heeft fchoone vaarzen! die Acteur heeft een goede ftem!" maar kan een ftuk niet uit zeer goede vaarzen zijn faamgeftelt, en een Tooneelfpeeler geen voortreffelijke long hebben, Zonder dat het ftuk een Tooneelftuk, en da fchreeuwer een Tooneelfpeeler zij? f. 181. 'Er is voor een Kunftenaar geen Vcra'chrefi lij.  C 66 ) Jijker fchepfel als een ontijdigen ioftuiter. Echte Tooneelfpeelers gevoelen zelf het beste Wanneer zij wel gefpeelt hebben. Het grootfte Applaudisfement voor hen is hunne eigene toejuiching. §. 182, Ik wil hiermeede het handgeklap der aanfchouweren niet afkeuren , geenszins! ik klappe in den Schouwburg gaarne in mijne handen, ik doe het zelfs dikmaals, maar nooit, of mijn hart klapt met mijne handen.  Bij M. SCHALEKAMP zijn mede de volgende Werken gedrukt en te bekomen: Gefchiedenis van Karei, Fepdiner, door J. J. Dusch. CSchrijver van de Zedeliike brieven tot verbetering van het Hart.) Uit het Hoogduitsch vertaald. 4deelengr. 8vo. f5: 3- Gefchiedenis van Juliana Harlejj, door Juffrouw G r 1 p f 1 t h. Uit het Engelsch vertaald. 2 deelen gr. 8vo. i: 10- Ivlerkwaardige berichten tot opheldering der geheime gefchiedenis van het menfcheüjk Verftand en Hart. Uit het Hoogduitsch van den Heer Wikland. 2 deelen 8vo. met plaaten. 1 : 16- Hetzelfde Werk in gr. Svo. 2:8- Jofeph, in Negen zangen. Uit het Fransch van den Heer B1 t a u b é. 2 deelen gr. 8vo. met plaaten. 2: 10- De Eremiet, behelzende aangenaame Godsdienst-Zede-Staatkundige en andere Vertoogen, gr. I2ve. 1: 10- De Gefchiedenis der Tederheid van het Menfchelijk Hart, opgeheldert in Brieven van twee Gelieven. Uit het Hoogduitsch van J. M. Miller , Schrijver van de Siegwart, 8 vo. -: 18 - Anti-en-Ana. Vervat in een Brief van provifiöneele Dankzegging aan den Heer B1 ographüs, Honorarius te Rotterdam , CSchrij-*' ver van het Leven van Janus Vlegelius,) gefchreeven door den Neef van den Vroomen , Eerzamen en Geleerden Lutherfchen Koster en Schoolmeester in'sHage, gr. 8vo. -: 14- De Aaloude en Hedendaagfche Scheepsbouw en Beftier, waar in wijtloopig verhandeld word ie wijze van Scheeps - Timmeren bij Grieken en  en Romeinen: Scheepsoeffeningen, Strijden Tucht, Straffe, Wettenen Gewoonten, benevens evenmaatige grootheden van Schepen onzes tijds, ontleed in alle haare deelen, ver fchil van Bouwen, tusfchen Uitheemfchen en onzen Landaart, Scheeps Beftier op Koopvaardij- en Oorlogfchepen, verrijkt met een Zeemans Woordenboek, door N. Witsen, verfiert met Honderd en veertien Plaaten en het Portrait des Schrijvers, in folio. 14- -: Des Autheurs beroemde befchrijving'van Oost- en Noord-Tartarije en het Noorderen Oostelijk gedeelte van Europa en Afië. 2 deelen folio, met een groot aantal zeer fraaije Plaaten verfierd, zal binnen kort bij bovengem.Boekverkoper worden afgeleverd. Wijsgeenge en Staatkundige gefchiedenis van de bezittingen en den Koophandel der Europeaanen ïn de beide Indien. Uit het Fransen, vertaald. 7 deelen gr. 8vo. ao--Reistogt naar en door Ooft-Indiën, waarin de voornaamfte Landen, Steden, Eilanden, Bergen, Rivieren, enz. de Godsdienst, Wetten , Zeden, Gewoonten en Kleding der bijzondere Volken; en het merkwaardige in de Dieren, Planten en gewasfen der Indifche Gewesten naauwkeurig befchreeven worden. Door Wouter Schouten. Vierde verbe'terde druk. 2 deelen gr. 410. met pl. 12 ... Hedendaagfche Historie van alle Volken, 'bel fchreeven door een Gezelfchap van Geleerde Mannen in Engeland, Uit het Engelsch vertaald 20 deelen in 410. met fraaije Kaarten. Hetzelfde Werk op gr. papier. ^ Vf*i 'o-