E L F R I D E.   E L F R I D E, T R E U R S P E L. PROFICIT ET RECREAT* Tt AMSTELÜAM, bij DE ERVEN VAN DAVID KLlPHNKa MDCCLXXXIII.   AAN DÉ WELEDELE HE EREN COMMISSARISSEN E N LEDEN VAN HET TOONEELLIEVENDE GENOOTSCHAP, - ter spreuke voerende: UTILE & AMUSANT. Zoo mag de teedre , zagte, en hemelfchoone elfride Ook roemen op uw gunst, Kunstminnaars! daar gij duldt dat ik haar heuschlijk biede Aan uw beproefde kunst! Zij treede op uw tooneel, der vreugd en deugd geheiligd, In air haar' glans ten toon'; Zij zie zich, door uw zorg en vriendfchap, fteeds beveiligd Voor onverdienden hoon! * a Het  Het treffend' kunstpenfeel, belust iets grootsch te maaien, Door bertruchs vaste hand , Deedtin elfride al 't fcboon op 'tallerëdelft' praaien? In 't keurigft' kunstverband. Wat zeg ik!... nee, , het fchiep, door't fcheppend kunst verIn haar eene engelin, (mogen , Die bcmeivolle liefde en deugd houdt opgetoogen, Door deugd en de eêlfle min. Door deugd en de eêlfe min, zoo groot.zoo waar verheven, Zoo rein, zoo onbepaald, Dat rust, of Haat, of eer, of kroon, of troon, of leeven Kaar min in de oogen draalt i Ontvang de teedre, zagte, en hemelfchoone el fride, Ontvang dit waardig pand, Zoo vriendelijk, zoo heusch, als ik 't u waarlijk biede, 6 Vrienden , van mijn hand! Naauw' tradt zij voor mijn oog, met Duitsch gewaad omhanOf deernis , angst, en fchrik... <'Se" ' t Hield aü' mïjn teder hart, mijngantfcbeziel bevangen, Op 't eigen oogenblik 'k Belïond haarfehoone leest, haar eedle ziel te ontdekken; fk zag haar dóór en dóór: Verrukking voer mij heê„, door nooitgeziene trekken, Waarin ik mij verloor!... Ver.  Verbaasd,riepik:öSchoone,in wie'k de deugd befchouwe! Aanvallige engelin!... 6 Paerel uwer kunne! 6 offer uwer trouwe En reine huwlijksmin!... Ach! mogt het mijne kunst, hoe teder ook, gelukken, Dat ze u, in 't Hollandsch kleed , Op 't Nederduitsch tooneel, zag ieders hart verrukken, Als ge in Germanje deedt!... Verliefd op 't hemelsch beeld, voelde ik mijn'boezem gloci- (j en Van een' gewijden gloed : Elk traantje zelfs, dat zij mijne oogen deedt ontvloeijen, Heeft mijne vlam gevoed ; Een vlam, die, als zij ons beheerscht door haar vermogen, Gantsch onuitbluschbaar gloeit, Tot men het wit bereik', waarop wij durven boogen , En 't welke onze aandacht boeit. De vrees hield mij te rug, ondanks mijn vuurig ftreeven , De vrees voor magtloosheid Om aan ditrgodlijk beeld dien tooi te zullen geevai, In 't hart haar toegezeid, Niet minder echter blonk mij de eerkroon in mijne oogen; Niet minder zag mijn moed Zich, door een kunstmeestres, op *t onverwachtfi;' verhoo- (gen , En in zijn hoop gevoed. * 3 Be-  Befluitelooshcid week, voor eer©,en vriendfch^.fpooren, En alle zorg verdween. Geen tijdftip wierd verzuimd, geen oogenbiik verlooren, Dat mij flegts gunftig (cheen. —Dus mag elfside in't einde uw' tempel binnen treeden, Geleid door mijne band; Door poëzij getooid in Nederlandfche kleedcn, Naar-dichterlijken trant. Ach! vondt ge 'tminnlijkbeeld,inall'haareedletrekken, Zoo waardig flegts ontvouwd, Dat gij, (kan ze in uw oog al geen verwondring wekken,) Met achting haar befchouwt: Kan flegts een juiste trek een' flaauwen trek vergoeden, In uw kunstkennend oog: Wie zal dan mijne vreugd, het wenschlijk wit bevroeden, Waaröp ik verder' boog!.., Ontvang de hemelfcho0„e,en zagteenteedreelfridEj Ontvang haar, vriendenrij.' Zoo hartelijk, zoo heusch, als ik ze u waarlijk biede, In 't kleed der poëzij! P- J. KJSTELE1JN, FOOR.  VOORBERICHT. 5J J[k heb mijne ftoffe genomen uit d, hume's Historie van Engeland. Geen Historiefchrijver maar dichter willende zijn, had ik het recht cm de taal mijner perfoonaadjes zoodanig te Jchikken , als ik tot mijn oogmerk dienflig achtte; en ze niet allen juist zoodanig te laaten denken, fpreeken en handelen, als zij mogelijk in der daad zullen gedaan hebben; masoNj die, reeds voor meer dan 15 jaaren, met een gedeelte deezer ftoffe, eene proeve nam, om op het Biüfche tooneel het oude Griekfche treur/pel, met den rei, weder te doen herleeven , bediende zich ook van dat zelfde recht. De gefchiedenis zelf is omtrent den jaare 950 voorgevallen: deeze erïnnering betreft alléén den tooneelfpeeler met opzicht tot de gewoonte der oude Britfche kleeding. „ Aangaande eenige tooneelen van dit Jluk, waaromtrent de fpraakeloofe gebaarden alles moeten uit' drukken wat het hart gevoelt, moet de kunst der tooneelfpeeler en alles doen, dewijl de dichter hen daartoe maar eene zeer onvolkoomen fchetze kan leveren. De leezer blijft daarbij koel, en moet het blijven: want weinigen hebben zulk een leevendige verbeeldingskracht, * 4 om  VOORBERICHT. om voorwerpen van éénen zin door de anderen te kunnen genieten. Doch men plaatze zich, met een vrij en voor gevoel vatbaar hart, voor het tooneel, en zie dergelijke tafereelen, door tooneelfpeelers, dcor meesters in hunne kunst , volmaakt uitvoeren, en gevoele dan welke werkingen zij verrichten." Dus verre liet bericht van den heere b e r. t f n c h , autheur van dit uitmuntend tooneelftuk. Zonder eene lofrede op de Elfride te willen Schrijven , kan ik niet nalaaten te zeggen, dat ik mij, vaordl door dit zoo recht edel als zagt geSchilderd caracter, voelde weggejleept; dat de menigvuldige gelukkig aangebragte Sentimenten, bij uitflek in den mond van Elfride en Athelwold gelegd, mij verrukten ; en dat het hoogstgewigtige der gantfchi handeling, zoo zeer natuurlijk als fierktreffende voorgefield , mij duizendmaal den gelukkigen autheur der Elfride deedt bewonderen. In 't kort, de Elfrida werdt in mijn oog een allerbeminnelijkst voorwerp der fchoane kunst. Hoe meer ik het jluk in deszelSs volle waarde leerde kennen, zoo veel te meer beSchouwde ik het, als een tafereel, hoogst gefchikt om gevoeU volle harten op het edelfte te vertederen. Dan naar maate ik dit alles bewonderde, naar maate bejammerde ik het gebrekkige der verïischte tooneelfclnkking in hetzelve. De  0RBER1CHT. 9 De ééririeid van tijd en plaats , dit zoo hoogstnodig veiëischte eenes juist gefchikten tooneeljluks , ontbrak hier ten eenemaale. '£ Is waar, de bedenking dat ik, mijnen arbeid aan dit Jluk wijdende , daardoor mijnen landgenooten niets zoude fchenken, dan 't geene ze reeds bezaten, (daar men in den fpectatorialen fchouwburg eene zeer wel getroffene proze vertaaling der Elfride vindt,) hragt mij wel eens in bedenking, of ik, door mijn kunstvermogen aan de Elfride te beproeven, hen wel zoo veel dienst zoude kunnen doen, dat dezeb'e eenigermaate evenredig waare met de al vrij moeilijke, on* derneeming, om een Jluk van deezen aart in Nederduitfche dichtmaat over te brengen? Te meer nogs daar men hetzelve, met een' niet ongelukkigen uitJlag, volgens gedachte vertaaling, op een en ander tooneel in ons vaderland, vertoond hadt. De bewustheid echter, dat het niet anders zijn kon^ of het tooneelgebrekkige van dit fluk moest, onder deszelfs vertooning, van wegen de daardoor vereischte tooneelverdnderingen, in een en ander bedrijj, van wegen de daardoor niet geringe verplaatzingen, waarin men de handeling telkens gebragt ziet, den aan-dacht der aanfchouweren niet weinig belemmeren; het tvaarfchijnlijke, dit zoo hoogstnodig gedeelte eenes goeden tooneelfluks, verhinderen; en hun gevolgelijk geen  , VOORBERICHT, geen gering aandeel van dat treffende onthouden , hetgeen anders ditfiuk, boven veelen, in ftaat zoude zijn, te kunnen opleveren; de vastfielling van dit alles hield mijn' trek leevendig. Zal men zich dus wel behoeven te verwonderen, dat ik mij, uit inzigt van al het voorgemelde', meer en meer vond aangevuurd om te beproeven of mijn kunstvermogen aan mijne kunstliefde wilde beantwoorden? anders gezegd: of het mij mogt gelukken, lij eene dichtmaatige overbrenging des Hoogduitfchen onrijms, dit Jluk de ontbeerende éénheid van tijd en plaats te geeven? 't Was in den winter van den jaare 17S0 en 1781 dat ik mij tot deeze onderneeming bepaalde; dat ik, bezield met al het kunstvuur, dat het befludeeren eener Elfride in een maar eenigszins voor de kunst open hart kan doen om glimmen, deezen arbeid begon en voltooide. Indien oordeelkundige bevorderaars der kunst vinden, dat de gebezigde poëtifche flijl, wmrvan ik mij , in een treur/pel van deezen aart, oordeelde te moeten bedienen, de eigenaartige is; — indien zij oordeelen dat ik in de verëischte tooneelfchikking niet ongelukkig gejlaagd ben; •— indien ook, door deezen mijnen arbeid , des heeren bertró'chs godlijke Elfride eenige gezuiverde harten de traa-  VOORBERICHT. traanen der menschheid uit de oogen per je; in 't kort , als mijne pooging die des heeren eert r u c h s niet gantsch onwaardig worde bevonden , zoo zal ik mij, met mijnen arbeid, ah mijn doel getroffen hebbende, mogen geluk wenfchen. Amfteldam, den 2den April, 1783. VER-  VERTOONERS. ELFRiDEjgmaa/mrce van den graave Athelwold, en dochter van den graave van Devonshire, DE GRAAF ATHELWOLD. edgar, koning van Engeland. olgar, graaf van Devonshire. D u n s t a n , abt van Glastenbury. edwin, jlalmeester van Athelwold. e m bi a. "| \ kamerjuffers van Elfride. A L r in a j Het tooneel is in en voor het jlot van Athelwold. gelegen in Engeland, nabij harewood. E U  ELFRIDE, TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het iomeel verbeeld eene open plaats in de wildbaan * voor het jlot van Athelwold. Ter zijde van het flat -, ziet men eene bosfchaadje. Het is in den vroegen morgenjiond. EERSTE T O O N E E L. DUNSTAN, wandelend opkoomende, met een' brief in de hand. Ik moet decz' blijden brief nog ééns met aandacht leezen.;; Goed zoo, mijn vriend ! gij zult op heden reeds hier weezen: Braaf, grijsa'art! gij komt zelf!.. Wat wenfchelijk begin!.. 6! Had ik 't u gezegd in d'allerfterkften zinn'! Maar neen: zulks zou veellïgt mij tot gevaar verftrekken 5 't Is veiligft' dat gij zelf hier alles komt ontdekken Ha ! of 't ook nijpen zal voor Athelwold ! met réén... Leer nu wat of het zij mij op den voet te treên; V zelv' te moeijen met bisfchoppelijke zaaken, En mij bij Edgar, fchelm! op 't hoogft' verdacht te maaken! Gij fpande u zelv' den firik dien gij mij hadt gefpreidt > En zoo behoorde 't ook, of ik had geen beleid. A Wij  2 ELFRIDE, Wij hadden 't heiden te eng, dus één van ons moest fheeven. Hoe zal, door uwen dood , mijne eer met kracht herlecven ! ö Dwaas !'k heb reeds den vorst tot vooruw flot gcbragr. 't Blijk' nu, of gij om mij en mijn vermogen lagcht... Maar'kzieden vorst.. .ÓListlwil mij tot leidsvrouw/trekken:; Hij, die verraaden wil, moet zich maar flaauwontdekken» TWEEDE T O O N E E L. BUNSTAN, EDGAR. Edgar, met een papier in de hand. Zvie daar , mijn waarde vriend ! het geen gij hebt verwacht. Erken, hoe hoog uw rust door Edgar wordt geacht. Bevrij de kloosters nu van al de waereldüjken; Zoo moge uw orde alleen aan 't hoofd der kerke prijken. d u n s t a n, het gefchrift amneemende. De Hemel fehcnk' den vorst zijn rijkftc zegening! 't fs onuitfpreekelijk hoe 't in het klooster ging ; Hoe t onder 't wanbedrijf der wacrcldlijken zugttc; Hoe onze heiige kerk voor hunne fnoodheèn dugtte: Zij deelden in 't genot van weelde en dartelheid. Uw hand voorkomt den va!, der kerke als toegezeid. Hoe dorst hun fpoorloosheid de kloosters niet ontëeren! Zij lieten, ééns in 't jaar, ter nood , hun kruinen fcheerem Maar nu... EDCA R. We!, 't zij dan zoo, ais 't maar in (ïilté raat. D V Ni  TREURSPEL. 3 DUNSTAN. ö Zonder twijffel, vorst! daar 't alles op mij ftaat. De gantfche geestlijkheid zal daarop 'thoogft' Voorzorgen, E D GAR. 6 Hoe veel aangenaams fchenkt ons de vroege morgen !... Dit is dan's graaven flot ?— 't Is waarlijk fchoon gebouwd: 't Is al naar 't land gefchikt.wat bier mijn oog befchou wt Deezeaanleg, Athelwold!... moet uwen (maak verëeren. DUNSTAN. Gewis, graaf Athelwold mag men met recht waardeereri. Doch waar is thans de graaf? EBG AR. Te Londen , om voor 't land Een zaak van veel gewicht te brengen tot haar' ftand. DUNSTAN. Zoo dat wij op deez' dag zijn bijzijn moeten derven? EDGAR; Het oogmerk van mijn reis... waar of uw zinnen zwerven ? Ik wilde alleenig zijn : doch morgen koomt mijn vrind Gewis te Harewood, daar men hem dikwijls vindt. DUNSTAN* Ei, ei! hier veeltijds ? E D G AR. Ja : koomt u dit Vreemd te vooren ? De graaf heeft zich onlangs een rijke vrouw verkooren; Hij, die zijne Ega mint, laat haar niet fteeds alleen. DUNSTAN. Zijn gade is zeker fchoon ! 't is dus met alle reên... A 2 ÏO-  4 ELFRIDE, EDGAR. Schoon ?.. juist het tegendeel; zij fchoon ?.. wat moogt°gij \ Zij waare alsdan voorlang reeds aan mijn hof verfcheenen. 'k Heb 't uit zijn eigen mond ; dus, als men 'trecht beziet...' D UNS TAN. Ja, fire! bij den graaf volgt dit zoo zeker niet. Hij kan ligt in dees zaak wat eigenzinnig weezen: Men weet, hoe ijverzucht ons ligtelijk doet vreezen. EDGAR. Gij zijt geen vrienden t'faam; waarom hem niet vertrouwd' Wat reen toch dat ge elkaer in 'tvalfche licht befchouwt? Is 't niet genoeg? hij zelf dorst mij verzekring geéven, Dat zij hoogst lelijk is, en dus op 't land wil keven.' DUNSTAN. 6 Ja, mijn vorst! gewis, want zulk een man als hij Heeft, daar hij edel denkt, de waarheid aan zijn zij'. Hij heeft uw majesteit voorzeker nooit bedrogen. , EDGAR. Bedrogen? Athelwold? zoo deugdfaam in mijne oogen! Nee;., nooit bedroog hij mij. Met nadruk. En inderdaad, mijn vriend 1 Hadt hij zich, in dit ftuk, van zulk een list bediend... DUNSTAN. 6,'tWaare een klein?gheid,naauvVwaard'om van te fpreeken. EDGAR. 't Waar' ligt meer dan gij denkt, ofu ooit is gebleeken. DOK-  TREURSPEL. 5 DUNSTAN. Ik twijffel zelf of zij wel zoo bekoorlijk is, Als men mij meermaals zeide en zweerde voor gewis; Dan, hoe men 't ook bevest', men heeft mij vast bedrogen: 'k Verlang daarom haar zelf te aanfchouwen met mijne 00- EDGAR. Juist hierom reisde ik zelf met u naar Harewood. En dat ik tot dees reis zoo onverwacht befioot Was , om dat Athelwold hier morgen denkt te koomen : 't Blijv' liefst voor hem bedekt't geen' ik heb voorgenomen... Maar gaan we intusfchen heen, 't ontbijt zal vaardig Haan. Terwijl zij heengaan, treed Olgar aan de andere zijde ten voorfchijn. DERDE T O O N E E L. OLGAR, gekleed als een bedelaar, hebbende een' valJchen baard, en een' zak op den rug, dien hij op den grond werpt. Wat reis!.. Waar' 't niet om u, ik had het nooit gedaan, Elfride! om u-allcén dorst ik mij dus verkloeken, U in dit flot neen, in deez' kerker op te zoeken. Hier fteekt gij dan, mijn kind ?'en reeds drie maanden lang! 6 Arme kloosterling! waarom in dit bedwang?... Waarom doet Athelwold u niet aan't hof verfchijnen?.. 't Is vreemd, 'k begrijp het niet;moet dus uw glans verdwijnen ?... En nog, nog wist ik 't niet dat gij hier balling waart, Hadt Dunftans brief mij dit niet duidelijk verklaard. A 3 Ja,  6 ELFRIDE, Ja, Dun/tan ! dit geheim fraai in uw' brief gefchrceven Hadt ik ooit mijne telg aan Athelwold gegeeven Als zij niet aan het hof met roem verfchijnen zou p. Is zij niet fchoon ?.. niet rijk ?.. is zij gecne eedle vróuw ? Is aj mijn dochter niet ?.. Hoe moet me uw handel belgen >;. Of rekent gij haar niet bij vorstelijke telgen?... Kon zij niet de eerftc zijn aan Edgars hof geacht ?.. Tel ik geen koningen in mijn beroemd genacht?.. , En nochtans niet?., kan 't zijn!., dit denkbeeld maaKij'ral Hij is een poos in gedachten , en haalt vervolgens een' brief uit zijn' zak. 't Is mij een wondrc zaak; —ja wel, het is verbaazend'!. Laat zien, — „ de graaf heeft wis 'er zijne reden voor " Voorzeker, Hemel! geef dat ik toch de oorzaak hoor" Veelhgt wel jaloezij." Neen, neen, dat is geloogen ; Dat maakt men mij niet wijs, heer abt! gij zijt bedrogen \ „ Of wel geheime reên." Nu ja, die wil ik zien : Men blind graaf Olgar door geen twijffelend misfehien Ik wil, het gaa hoe 't gaa, op deezen dag nog weeten Waarom mijn dochter hier dus leeft van elk vergeeten•Waarom men mijne telg, fints haaren huwlijksdag, Nog niet ééne enkle reis ten hove leiden zag. ' Zoo fteelswijze, en haar fteeds zoo heimlijk te bezoeken > Neen, Athelwold! niet gij, maar ik zal u verkloeken" 'k Wil 't weeten, of ik moest niet meer graaf Olgar zijn. SIcgts dit gering gewaad, deeze armelijke fchijn , Moet mij, in dit geval, voor 't veiligft'middel (trekken, pm eindlijk ééns de reèn van uw gedrag te ontdekken. ' Men  TREURSPEL. 7 Men wacht u heden hier; dees lettren melden 't mij. Wacht, rover van mijne eere ! ik koom u daadlijk bij. 'k Zal, zonder dat gij 't weet, tot in uw kamers dringen. En , dóór en dóór, u zien in alle uw handelingen... ö' Hemel!.. zoo hij mij bedrogen heeft: mijne eer Mij eerloos heeft ontroofdHa, Athelwold ! ik zweer, Beef.beef dan voor mijn toorn'l'k zal mij op't felfïe wreeken, Of't moest mijn ouden arm geheel aan kracht ontbreeken... Nochtans een elk getuigt dat hij hoogst eerlijk denkt, Daar ook de koning zelf hem zijn vertrouwen fchenkt.— Maar waarom dan Elfride... ? ik mag mijn zinnen ilijpen, Bij all' wat heilig is! ik kan het niet begrijpen. Nu, nu, wij zullen zien; veelligt is alles goed. Veelligt ? de Hemel geev' dien troost aan mijn gemoed. Dan zagt: wie koomt?.. VIERDE TOON EEL. OLGAR, EMMA, uit het Jlot koomenie. EMMA, verlegen. Wie daar ? OLGAR. 'k Wcnsch u een' goeden morgen. Gij ziet in mij een' man belast met duizend zorgen, Een' arm,oud,zieklijk mensch,ach!'k kan niet verdergaan... Hij gaat zitten , met eene vertooning van zwakheid. E MM A. Hoe kwaamt gij hier ? A 4  8 E L F R i D E) OLGAR. , ., Jt vond de deuren open (laan Dus ben .kmagteloos tot 0P dees p,aats gc^oopen.' Ac dorst ft op uw gunst> op mve omfcrm l ft ta den gantfcben nacht g!„ds neder, vol verdriet k lïcn doodüjk krank. etl E M M A. Arm man ! OLGAR. 0,v,,,-,fIr m, . , Ik bid' verftoot mij niet. Oen. mlde g,j me fa 't flot flegts voor deez' dag verbergen ■ Gedoog dat ik die gunst moog' van uwgoedheid ve^Ini EMMA. " ' ÖOr?öömö« „iet: dat kan volrtrekt niet zffa, Dan redd' de Kemel mij uit mijne elende en pijn ! EMMA. Ve.n an u. k w,l u wel naar gindfche boomen leiden, En u door mnne hand het nodig voedzel biên • Doch zorg dat noch mijnheer, noch iemand u móog'zien. Vrees geenszinsvan mijn zijde;ikzal daar zorg voor draatren De Hemel faone uw deugd! °°'aiaagen. Emma, Iiem hemen leidende. En hij verzachte uw plaagen. r ^* rug koomende. P athelwold. Ach! kende ik Edgar niet! elfride. Dat gij den koning kent, baart dit uw hart verdriet? Znt gu zijn iiefli„g niet, die i(] ^ ^ ^ ^ . at h e l w o l d. Zijn gunst kan u een' klip, een' fteilen klip verbeelen, Die boven t bruifehend nat vervaarlijk zich verheft; Een khp, dlen DMflaM magt mg ^ . Wijl ik m,j tegen 1 werk der geestlijkheid verklaarde! elfride. Hoe kan hij? de onfchuld is uw harnas fteeds. athelwold. t>„jqw„ .. .. Mijn waarde! Bedekte zij my gaintscb! Eén éénig plaatsje, ó fbartl Laat zu flegts bloot, vriendin! en juist hier bovent hart Ontdekt du Dunftan ooit, zal hij mij doodlijk treffen Wat aklig denkbeeld laat ge T«#en geest verheffen t Toont u gevaaren, daar 'er mogelijk geen zijn • ' Gu znt te veel alléén, en kwelt u door den fcM„ Neem my mede in de ftad, dan kan ik uw gedachten Verburen, of voor , minft' zal ik uw leed^L Vlieg dan m mijnen arm, wanneer u 't hof verdriet ' k ^al u verzeilen... athelwold. Neen; om 's Hemels wille niet.  TREURSPEL. 15 ELFRIDE, eenigwis entroerd, doch zich herftellende. Niet!... nu, zoo als gij wilt... doch, lief! bedenk u nader. Ik vrees, mijn Athelwold! helaas! ik vrees mijn' vader. Wist hij dat ik nog niet met u aan 't hof verfchecn, Sints onzen huwlijksdag !... AT HEL WO LD. Ach! ftcl u toch te vrêên. Hij weet ook niet dat gij hier woont, mijn uitverkooren'! ELFRIDE. Zoo veel te flimmer is 't; hoe ligt kan hij het hooren! Gij kent hem nog niet recht: hij is een man naar wensch; Maar tevens ook een trotsch , en zelfs een driftig mensen I Zijn koninglijke ftam... zie daar zijn zwakke zijde : Dit zwak baart eerzugt,lief. Dat men zijn zwak toch mijde! Hij zal te onvreden zijn, brengt gij mij niet aan 't hof; Vreest gij niet zelf voor hem ? ATHELWOLD. Zwijg van dees teedre ftof. Ik vrees maar al te veel; doch zoo hij 't al ontdekte, Zeg dan , dat u het land tot meer genoegen ftrekte Dan al 't gewoel van 't hof; dat gij dit oord verkoost. Durf ik dit van uw hart niet hoopen? zeg, mijn troost? ELFRIDE. Gelooft gij dat Elfride u iets zou weigren kunnen ? —— Maar echter... Athelwold! wil me ook één beè vergunnen: Vergeef mijn zwakheid toch deeze ééne beè, die gij Ligt niet verhooreu wilt, of Weigren moet aan nvj. ATHEL.  ltf E L F R I D E, ATHELWOLD* En ze is?... Aan 't narfh!Athe,WO'd!rchc"kEt'och^™steéénsweder Aan t hart van uwe Effnde: 6 *i mint u vvaar]ijk ^ ATHELWOLD. Waarmeê, waarmeê, Elfride? ELFRIDE. Word uw verheyen geest niet M Als ik flegts denk of fpreek om meênaarWtekeerenp ATHELWOLD. Ach!...dierbrehartsvriendin-Wat kunt geop mijbegeeren!üw fpiegel toone u flegts mijn antwoord, wijze u, dat Ge een fchoonheid zijt, te zeer gevaarlijk voor de ftad. ELFRIDE. Zoo dat gij „iet gerust durft op mijn harte bouwen?. . AT HE LWOLD. iTclZ^T ' maaruwrcho°"!-idnietbetrouwen.. Wat fchuld heeft toch dc roos als zij wordt afgeplukt' Geen, dan dat flegts haar kleur te zeer het oog verrukt ELFRIDE. Gij fchertst, mijn lieve graaf! ATHELWOLD. . Ik fcl)erts niet, 6 mijn waarde' kWensChteommijnleevenniet,ofomartgoudderaarde; iJat Edgar u ééns zag.  TREURSPEL. ï? ELFRIDE. Uw min verhoogt mijn fchoon : Het fpreid zich voor elks oog niet als voor't uw ten toon Maar (lel dit eens; ben ik dan niet uw gemaalinne? Wie, wie ontrukt mij ooit aan hem dien 'keeuwig minne ? Geen mensen, geen Edgar zelf;hij is geen dwingeland; Hij is een vorst: hijzelf befcherme uw' huwlijksband. ATHELWOLD. Hij 's goed; maar niet altoos! Wat houdt de werking tegen Van 't lokaas, dat ons ligt tot wellust kan beweegen ? Ik ken maar al te wel het oogbekoorend' fchoon. Dit lokaas is 't dat hem van zijn' verheven troon Vaak tot de laagte trok: geen leeuw is meer verbolgen Dan Edgar, als zijn drift een fchoonheid durft vervolgen ; Geen wet, geen plicht, hoe hoog, hoe heilig voor't gemoed, Dien hij niet fnood ontè'ert, als hij zijn lusten voed. De non Ethida werd , zelfs door de heiige muuren Haars kloosters, niet befchermd, noch kon zijn magt vërduu* Hij roofde met geweld haar als een' vrijën buit. (ren. Graavin Matüda zelf, die jonge en eedle Ipruit, Zag zich door hem gerukt uit de armen haarer moeder. Wie toch kende ooit een' vorst,in 't (luk der min, verwoeder? ELFRIDE. Zie, lieffle graaf 1 daar koomt uw Edwin aan, misfehien.... B ACHT-  i8 ELFRIDE, ACHTSTE TO O NEE L. ELFRIDE, ATHELWOLD, EDWIN, ATHELWOLD. VV at wilt gij, Edwin? E D W I Ni Graaf! ik heb den vorst gezien: Hij is te Harewood. ATHELWOLD. Te Harewood ?... kan 't weezen!... Mijn hart voorfpelde mij den florm dien ik moest vreezen! Die flag koomt mij alleen van Dunftan ELFRIDE. Maar, zeg mij,.. EDWIN. Alléén een klein gevolg en Dunftan is 'er bij... A T H ELWOLD. Hoe, Dunflan ? Dunftan ? Ik verzink !.. ELFRIDE. Wat'smijbefchooreni. e Almacht "...Athelwold! Zij omvat hem. ATHELWOLD. Laat los; ik ben verlooren! ELFRIDE, hem bij de hand neemende. Keen, neen — bedaar flegts. ATHEL-  TREURSPEL. ig ATHELWOLD. ö Ik kan niet. ELFRIDE. Wr'ecde pijn! A T HELWOLD» 6 Kon dit aanzien mij, Elfride! doodlijk zijn! ELFRIDE. Mijn Athelwold ! mijn bloed zal voor me uw leeven koopen. ATHELWOLD. Mijn leeven! Neen, Elfride! Ik heb niets meer te hoopen. Gij moet mij haaten! ELFRIDE. U? ATHELWOLD. Verfoeijen. ELFRIDE. Welk een woord! Welk ijslijk wreed geheim ! ATHELWOLD. Elfride! ó als gij 't hoort! En hooren moet gij 't, ja; de vorst zal 't u verklaaren. ELFRIDE. Om 's Hemels wil! wat zal de koning me openbaaren? ATHELWOLD. Dat — neen, eerst zullen nog deeze armen u, 6 fmart! Voor' t.laatfr.', voor 't allerlaatfte eens drukken aan mijn hart. Eer gij ze als flangen vlied. Hij omarmt haar. B 2 ït<-  20 ELFRIDE, elfride. Waar of uw zinnen zwerven ! t Is mij onmooglijk u,mijn Ieevensiust! te derven. Athelwold, nog in haan armen. Nu is 't voorbij! in deeze omarming ftierf uw min Voor eeuwig met mijn rust... Laat af, mijn zielsvriendin' o t Breekt mij 't hart .'-Ver/loot, verban mij uit uwe ar* elfride. ("men, , Neen,„ooit, mijn Athelwold!6fpreek; wil uerbarmen.... athelwold. ik ben een booswigt, ja, een fnood verraêr van u... elfride. Wat wil dit zeggen ? Ach I mijn Athelwold! athelwold. „ , Ik gruw'. k Heb ueen kroon ontroofd, gij waart reeds koninginne... elfride. Een kroon? 'kVerfïa geen woord. Ben ik niet uw vriendinne? Ben ik uw gade niet? Wat woede /poort u aan? at ii el wold. Laat ik u meiden, wat ik eerloos dorst beftaan; En fpreek dan 't vonnis uit. elfride. Gij moet onfchuldig weezen. athelwold. fzeiy Uw fchoonheid wierd onlangs aan's konings discbccpreeArdulf verhief uw' glans, uw goedheid en verftand, Zoo hoog, dat Edgars hart geraakte in feilen brand. De  TREURSPEL. 2r De vorst fprak tegen mij, zoo ras we alléénig waaren : ,, Ik moet, ik wil haar zien, en zal geen gunften fpaaren: „ Mijn volk wil dat ik hu we, en is zij naar mijn zinn', ,, Is zij zoo treffend' fchoon, zij heerfche als koningin!" Ik kreeg geheimen last op 't fpoedigft' naar tefpooren, Of gij zoo godlijk waart, als Ardulf hem deed hooren, En vond ik u zoo fchoon, een zoo bekoorlijk pand, Dan moest ik, uit zijn'mond , u bieden's vorflenhand.... Moet ik, 6 Edgar ! 't uur dat mij haar deed bejeegnen, Dat gij mij herwaards zond, vervloeken, of wel zeegnen ? Ik kwam, zag u, Elfride!.... ik kan niet meer! ... gij weet Hoe ik mij van mijn' last, voor mijnen koning kweet. ELFRIDE. Gij kwaamt, en maakte mij tot uwe gcmaalinne; Was dit de misdaad dan, waarom uwe echtvriendinne U zelf verfoeijen zou? Hoe weinig kent ge mij! Kom aan dit hart, mijn lief! dat daar uw fchuilplaats zij, Mijn Athelwold! dit hart ftaat eeuwig voor u open. Tot welk een ligten prijs mogt ik het uwe koopen, Daar't mij flegts voor een' kroon en troon te beurte viel! ATHELWOLD. Vergeef me... ELFRIDE. Wat misdeed ge? A 1 HEL WOL D. 6 Koninglijke ziel! ELFRIDE. Maar hoe toch flelde gij in 't eind' den vorst te vrede? B 3 AT HEL-  22 ELFRIDE, ATHELWOLD. 'k Bedroog hem trouweloos, verzaakte plicht en rede, Daar 't onbefchrijfbaar' fchoon van uw vergood gelaat Door mij gelasterd wierd en op het hoogft' gefmaad; Ik fchetfte uw fchoonften trek wanftallig voor zijne oogen. En zoo heb ik den vorst, mijzelv' en u bedroogen. Zoo rukte ik u geheel bedrieglijk uit zijn hart. — Rampzalig denkbeeld ! Ach! Wat baart gij mij een fmart! Gij ftrekt mij tot vergif en knaagt mij aan het leeven! ó — Uit barmhartigheid, —wil mij niet meer weêrftreevcn: Beneem mij't leevenslicht, Elfride!daar, neem aan. Hij geeft haar een' dolk. Stoot, floot hem door het hart, hetwelk u dorst verraên; Dat zich vermeeten dorst, Elfride! om u te minnen, In plaats van u ten troon ! ELFRIDE. Hou op: waar zijn uw zinnen? Verfchriklijk! — Zij rukt hem den pook uit de hand en fleekt dien bij zich. ,,Neen,gij zijt niet voor zijn borst gewet."— De koning immers heeft ons huwlijk niet belet?.. ATHELWOLD. Hij gaf mij zelf zijn flem; 't voorwendzel van uw fchatten Belette hem om 't minft' kwaad denkbeeld op te vatten. ELFRIDE. Hij weet het dus? wel nu,dan is 'er ook geen nood. ATHELWOLD. Geen nood ? helaas, Elfride! de angst is vreeslijk groot. Ver-  TREURSPEL. 23 Vergeet gij wat ge zijt! hij koomt, zal ubefchouwen; Zal niet uw aangezicht mijn misdaad klaar ontvouwen? En'.zal niet de eerfte blik, dien hij op u zal liaan, Mij als een fnood verraêr doen voor 't gerichte (laan ? ELFRIDE. De vorst zal mij niet zien, en moet men hem begroeten , Laat Emma, in mijn kleed, voor mij, den vorst ontmoeten. A T HE LW O L D. Men zal haar kennen, lief! zij is van Londen! ELFRIDE, peinzende. Wagt.... 't Is waar en evenwel... ó Ja, dat 's wel bedacht. — Schep moed ! fchep moed, mijn waardlle! ik zal me onkenbaar maaken: Weg met dat weinig wit en rood van mijne kaaken; Weg met dat weinig fchoons; eer't u licht doodlijk zij- • • Zij vat hem bij de hand. Een verfdaf zette aan mij een ander aanzien bij: 'k Befchilder mijn gelaat, dan hebt gij niets te vreczen. Ik zal dan zoo volflrekt, zoo gantsch affchuwlijk weezen s Dat niemand, ja mijn lief, mij niet meer kennen kan. ATHELWOLD. 6 Engel!...en dit oog, dit hemelfche aanfehijn dan? . Deez' liefelijken mond? deeze onbefchrijfbre trekken? Dees gantsch volmaakte leest? kunt gij die ook bedekken?— Vergeefsch, vergeefsch .Elfride, ó 't kan niet mooglijk zijn ; Men doekt geen's vorften oog door zulk eenvalfchen fchijn: Wat fluijer kan 't gezicht voor uwen glans verblinden! B 4 MW  *4 ELFRIDE, Men zal in u altijd het fchoonftc fchepzel vinden. Blijf, blijf, geliefde ziel! gelijk gij zijt; hoe 't is, Mijn noodlot is toch hard, dat het mijn; ramp beflfsf». ELFRIDE, En gij verlaat mij dan? gij wilt Elfride haaien? ATHELWOLD. B.'j all' u-at heilig is, ik zal u nooit verhaten! ELFRIDE. Verliest gij dan uw'moed? ATHELWOLD. De bron daarvan is weg • Ze is voor mij uitgedroogd : ó 'k weet naauw' wat ik zeg. ELFRIDE. Ach! houd u toch bedaard, om deezen Itorm te ontvluchten. ATHELWOLD. Een booswicht kan dit doen. Elfride! Iaat mij zuchten, ten man, die deugd bemint, en 't leeven min dan de eer... Hem flaat één enkIe daad van fchu]d gehee] ter neéf 't Befchouwen ééner daad, der eere onwaard' bedreevén Stelt hCm onredbaar bloot, en doet hem fiddrend' beeven! ELFRIDE. ö Wee, 6 wee ons!.. doch daar koomt me iets voor den zin De Hemel geeft mijn' geest een zeker middel in Om u te redden: hoor: verwin, verban uw vreezen Mjn dierbare Athelwold!'k zal fchijnen ziek te weezen ■ Een duister ledikant, een fombre kamer, zal Het veiligfT middel zijn, in dit ons ongeval. Een droevig aangezigt zal nooit een vorst begeeren. Veel  TREURSPEL. 25 Veel minder, om een vrouw, naar zulk een treurplaats athelwold. (keeren. ö Paerel uwer kunne! uw hart verdient een' troon; Uw deugd is meerder waard' dan Edgars gouden kroon ! — Gelei, beltier mijn' geest, wijl naare duisternisfen Mij, dp dit oogenblik, het redcnfpoor doen misten. Gij wilt mijn ziel een ftraal van blijde hoope bièn! Elfride! ö hoefde ik thans den koning niet te zien. ed win. 't Is echter nodig, graaf, dat gij hem gaat ontfangen. Gij geeft mevrouw meertijds.en 't flrookt met uw belangen! athelwold. Ach! Edwin! ga voor mij, als gij den koning ziet. Begroet hem uit mijn' naam, ö red me uit mijn verdriet! —< Hoe zeer zou zijn gezigt mijn angftig harte treffen! Ik kan van fchaamte naauw' mijne oogen öpwaards heffen. elfride. 6 Kwel u niet te zeer. Wat is uw misdaad toch? Eén enkle feil der liefde, alléén één klein bedrog : Begingen deezc fout geen duizend eedle harten ? Mijn waardigfte Athelwold! wie kan de liefde tarten! athelwold. 6 Kon de liefde, 6 kon de alöverwinbre min, Die ik voor u gevoel, mijn dierbaare echtvriendin, Een daad rechtvaardigen, door en voor haar bedreeven! Men zie dan al mijn daan, doorzoek' geheel mijn leeven: Zoo vind men mijne ziel gantsch rein en onbevlekt; Dan ach! die liefde is 't zelf die mijne ftraf verwekt. B 5 Ecu  2ö ELFRIDE, Eén enkle trek van uw bekoorlijk hemels weezen Verklaagt mij bij den vorst, en doet mij alles vreezen. Want ik ontroofde 't all' den besten vorst der aard', En nam het air voor mij,en wierd mij zelv' onwaard'. Verlos mij, Hemel, van dees wroegende gedachten! Hij ziet Elfride bedroefd aan. En echter.... neen gij kunt mijn lijden nooit verzachten. Ik min mijn misdaad nog, hoe hevig zij me ook drukt. 'k Kan nooit gedoogendat me Elfride worde ontrukt; 'k Zou nog om haar bezit met vreugde 't daglicht derven, Haar om den hals vallende. Elfride! eer 'k u verlaat wil ik veel liever «erven. ELFRIDE. Het zij gij leeft of fierft, ik blijf uw gemaalin ; Ik ben tot in den dood uw trouwde hartsvriendin. Hoor, Athelwold! deez' eed; God zelv' doe ik dien hooren ! AT HEL WOL D. 6 Gaêdelooze vrouw! ó gij, mijn uitverkooren! De Algoedheid loone uw trouw, die mijne hoope voedt. Ik ga, door haar gefterkt, den koning te gemoet'. Koom, Edwin, gaan we.. Hij gaat met Edwin heen. ELFRIDE. ö Al gij zaalige englenchooren!.. Geleid mijn wederhelft! befchut mijn uitverkooren!.... N E-  TREURSPEL. 27 NEGENDE T O O N E E L. ELFRIDE. "JVIijn Athelwold! Ik zal u dan behouden! 'k kan U doen gelukkig zijn! u! u, geliefde man! (ten? Waar hebt ge een kroon,ö vorstlnaar welke ik ooit zou trachWaar is één zaligheid , zoo groot als dces gedachten ? Voleind uw werk, Elfride! en fmaak het heerüjkft' lot. Geniet het hoogft' vermaak, het ftreelendft' heilgenot, De rust aan uw gemaal te hebben weêrgegceven.. Zij wil naar het Jlot gaan, doch ontmoet onvoorziens Olgar, die uit het lommer te voorfchijn treed. TIENDE T O O N E E L. ELFRIDE, OLGAR. ELFRIDE, verfchrikt. Ach!—wie—wie zijt gij?—wie!..ikvoel mijn harte beeven! OLGAR. Kent gij mijn Item niet meer, graavin ? ELFRIDE, ontjield. Ja,'tfchijntmij toe.-— OLGAR, zyn' ltoe& en ^am afrukkende. En dit gezigt ook niet, Elfride? ELFRIDE. Hemel! hoe! 6, ó Mijn vader! Zij valt krachteloos neder. 01-  28 E L F R I D E> olgar, haar oprichtende. 'kWzste fchidijk—mi niets vreezen Hoe is 't mijn kind ? Elfride.' vreezen.... elfride, bijkoomende. tl? .. . Acil» vader!kan het weezen' Waarom in dit gewaad, zoo overvallend toch? olgar. Om u te redden. elfride. Mij!.. gij weet olgar. Mf«* . ,• .1 Het fchelmsch bedroe k Heb zijn bekendtms hier fa >t Iommer ^ U . hel en dood!.. aan n te ontrooven eene kroon ? M.Jn bloed , m,jn eigen bloed terukken van den troon > Vervloekte! naar mijne eer 200 gruwlijk fnood te dingen' — MUnk1„d,7eOoduive,svalSch)een'troonenkr0onte.itwr/nGij zult het boeten, fehchn! -Toen ik hem hoorde en zae Hoe gaarne was ik niet gefprongen voor den daK A s een getergde leeuw, om hem van een te rutten, Maar ,k verbeet nnjzelv'... Gij zult de vruchten plukken Van uw verraaderij, verdoemde! welk een fpijt' Hy haalt zijn rechter zelf, en is zijn leeven kwijt. 6 Wee,ö wee mij! ach! mijn vader'.' moet ik * hooren! olgar. Wat is 't ? Ilr.  TREURSPEL. -29 ELFRIDE. 't Is weg, 't is weg, 't is alles gantsch verlooren ! OLGAR. Wat toch ? wat toch, mijn kind ? ELFRIDE. Mijn rust, mijn heil, mijne eer!... OLGAR. Nog niets is weg, ikzelf bezorg't u alles weer. ELFRIDE. Terwijl gij 't mij ontrukt ? OLGAR. Wat ? 'k zal u wraak verfchaffen; 'kZal dien verraader.'kzal dien fchelmfchen roover firaffen, Die u hieropfloot, u een gouden kroone ontftal. Ik zal uw wreeker zijn : ikzelf, Elfride, ik zal. — Gij zult nog koningin, nog hcerfcheresfe weezen. Gij, telg van Olgars Ham, die vorflen zelf deed vreezen; Gij, telg van zulk' een' ftam, die weleer kroonen droeg. E LFRIDE. ö Almagt!.. Ik verzink !.. Mijn vader ! 't is genoeg!.... Aan zijn voeten. Mijn lieve vader! ik bezweér u, aan uw voeten, Laat af, laat af uw kind dus bitterlijk te ontmoeten: Elk woord doorfnijd mijn zie!, verfcheurt mijn angfh'ghart'. Mijn goede vader! ó heb deernis met mijn fmart! Ach! dat ik u niet wreed, niet onverbidlijk vinde! Hij, hij is mijn gemaal, mijn eeuwig teer beminde, Mijn dierbaare echtgenoot, dien uwe hand mij gaf. Vergeef,verfchoon hem toch!voorkoom,weerhoud Zijn flraf! OL-  3° E L F R I D Ei Hij uw gemaal, zegt gij? Jie booswigt, die verraader! W'J uw gemaal, die u ontroofd heeft aan uw' vader' Die u bedroogen heeft verdient uw' feilen haat. Veracht hem! 't is uw plicht dat gij hem fier verfmaad. elfride. Ik kan nïet, 6 ik min hem als mijn eigen leeven! olgar. Dat is een duivels werk, dat is om van te beeven Dien, guit!, hij heeft haar wis betooverd < .. inderdaad— Elfride! waaralle kind! volg mij; hoor naar mijn' raadMaak mij gelukkig, ik zal u gelukkig maaken. Gij zult door mij ten top van eer en aanzien raaken Ik kan met rusten, ja, 'k verlaat mijn leeven niet, Voor men als koningin mijn dochter eeren ziet. Haar in zijne armen drukkende. 6 Mijn Elfride! ElfrideI 6 Englands koninginne! van den booswigt af; onttrek u zijner minne ! Gij moet, gij moet, Elfride! eer mij de wanhoop tart. Ik jaag den valfchen fchelm het zwaard door 't eerloos hart Eer h,j zijn eigen huis of drempel zal betreeden. elfride, met het gezigt naar den hemel. Ach! Ach!.... olgar. Mijn lieve kind! hoe veel hebt gij geleeden' Koom, koom, mijn dochter! doe alle uw verfierzlen aan De koning zal u zien ; koom, fpoed u. Laat ons gaan. OU zijt nog gaêloos fchoon en zult den vorst behaagen. Gij zult nog Englands kroon op uwen fchedel draaeen — Gij zult ö EL-  TREURSPEL. 31 E L f ki d Ei Nooit, nooit: ó, ö mijn vader! — moord ge mij? olgar, haar wegjïootende. Weg. Weg, elendige! hier dood aan mijne zij', —• Ik zie u liever dood hier liggen aan mijn voeten, Dan niet als koningin u op den troon te groeten; ] Eer dood, dan in den arm van dien vervloekten hond, Die mij mijn kind ontroofde, en dus mijn glori fchond. Hij loopt eenige Jchreeden voorwaards, en Jlaat zich met de vuist voor 't hoofd. elfride. Gij lastert fnood een' man , zoo edel als verheven. olgar. Dien gij nog minnen durft? elfride. Geduurende al mijn leeven. Hierin Hel ik mijne eer! olgar. Zwijg, fchandvlek van mijn bloed! Hij gaat in het Jlot. ELFDE T O O N E E L. elfride, op haare knieën vallende. Ontferm u over mij! u , u val ik te voet, Algoede Hemel! hoor, verhoor mijn jammerklachten! Befcberm mijn'leeven: 1 ist... en wil mijn'angst verzachten! Wijs mij in deezen nood één veilig middel aan; Of 't is met Athelwold en met zijn gaê gedaan. Einde van het eerfle bedrijf. TWEE-  32 ELFRIDE, TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TO O N E EL. EDGAR, ATHELWOLD, DUNSTAN, te zaamen uit het bosch koomende. EDGAR. Zj\] is dan ziek? A T HE LWOLD. Ja, vorst! ze is krank. EDGAR. Het fpijt mij waarlijk. Maar heeft het zwaarigheid ? ATHELWOLD. Neen, ze is juist niet gevaarlijk. De ftilte en rust zijn haar ten fterkften aangeraên. DUNSTAN. . Dus is 't een kleinigheid en *t zal ras overgaan. ATHELWOLD. Heer abtlals gij 't voorzegt mag men 't voor vast vertrouwen. Gij kent ook, naar het fchijnt, de ziekten van de vrouwen ? DUNSTAN. Zoo éénigen,heer graaf! EDGAR. Het fmart mij niet te min 'k Had gaarne haar begroet. ATHELWOLD. Het zal mijn gemaalin Voor  TREURSPEL. 33 Voorzeker fpijten vorst, dat ze u niet op kan wachten. EDGAR. Ik koom dus vrij te onpas, naar ik met grond moet achten? ATHELWOLD. Ik vraag vergiffenis!.:. EDGAR. 't Is niets, heer graaf: ik zal Ook niet lang blijven, vriend; het was maar bijgeval, Dat ik u thans kwam zien ; doch zoo 't u kan behaagen» Wilde ik wel in uw perk een enkel uurtje jaagen; Uw wildbaan , zegt men , is de beste hier in 't rond. ATHELWOLD. Als zij den vorst behaagt, zoo zullen wij terftond... EDGAR. Heer abt! gij kunt ons wel bij het gevolg verwachten; ATHELWOLD; Mijn vriend! jaag liever meê. DUNSTAN. Spot maar! ATHELWOLD. Ik durf wel ta achten, bat gij een treffer zijt. DUNSTAN. Van uwe zonden ? Ja. C TiVEË*  34 ELFRIDE, TWEEDE TO O N E E L. edgar, athelwold, dunstan, olgar» olgar, vanbinnenCïij zult, gij zult, ik wil 't, of vrees mijneongenaé*. Hij treedt in de deur, en loopt driftig naar Athelwold. athelwold. „ 6 Hemel! fiaa mij bij! och redme, ik ben verlooren!" olgar. Houftand; niet verder, fchurk ! edgar. Wat komt ohsbiertevooren! olgar, Athelwold' aanvallende. Niet verder voor ik u edgar, toefpringeride en Olgar wegflootendi. Ontzinde ! wie zijt gij? OLGAR, Graaf Olgar. dunstan. li Olgar ? ha !" olgar. Mijn vorst! vergeef het mij, Dat mijn getergde drift tot zulk een hoogte ftcigert, Dat ze u dit oogenblik mijn fchuldige eerbied weigert. Hij heeft mij 't all' ontroofd, en zoo het mij flegts gold... edgar. Wie?  TREURSPEL. 3J olgar. Die verdoemeling! uw vriend, graaf Athelwold. Hij heeft uw majesteit en mij op 't fterklt' beledigd;, Uw eer roep' wraak, mijn vorst, en zij door mij verdedigd, edgar, Wat zal dit worden?... zwijg! gij zijt krankzinnig. olgar. Och! Had ik mijn kind zoo wel als mijne zinnen nog ! edgar. Waartoe dees kleedren dan ? olgar. Die heb ik 't dank te weeten. Tegen Athelwold. Ha ! zonder dit gewaad hadt gij haar nog bezeten; 6 Adder! — edgar, tegen Dunftan. Vat gij dit ? dunstan. Zoo wat. olgar, tegen Dunftan. Ha! zijt gij daar! De Hemel Ioone 't u! Door u wierd ik 't gewaar. Du nstaN. Wat ?... edgar. Zwijgt gij, Athelwold ?  35 ELFRIDE, ATHELWOLD. Mijn vorst! 'k weet niets te zeggen. EDGAR, driftig tegen Olgar. Wat is hier dan gefchied ? OLGAR. Ik zal 't u uit gaan leggen: Ik had één dochter, flechts één éénig huwlijkspand; Zij was het fchoonfle meisje in heel ons Engeland. — ö Booswicht, 'dat gijhaar zoo listig hebt bedroogen~ Zij was het fchoonlte meisje, ó vorst! in ieders oogen. 't Was Ardulf die haar prees bij uwe majesteit. Uw goedheid had haar reeds een gouden kroon' bereid, En zondt dien braaven af uw'will' haar te openbaaren. EDGAR. Houd op: gij zegt te veel! hij moestme alléén verklaaren. Of zij zoo fchoon was,- dit, dit was alléén zijn plicht Om te onderzoeken. OLGAR. Nu ; dit heeft hij ook verricht, Want, vorst! hij kwam en zag en hield haar voor zichzelven.. En dorst m-jn kind.mijneeere en de uwe een'kuil te delven, Door 't eereloos bericht dat hij van haar u bracht. EDGAR. Graaf! graaf! dat gaat te ver, zeer ver! OLGAR. Gebruik uw macht; Geen woord meer, vorst | koom in, en wil haarzelf befchou. Eén opflag van uw oog zal u't verraad ontvouwen. Oven. M El-  TREURSPEL. 37 Elfrides aangezicht ontdekke 't klaarer dan Ik, met veel omflags, u in uuren melden kan; En zoo ik door mijn reen in 't minfte u heb bedroogen, Dan treft' de donder mij van uw geducht vermogen. EDGAR, tegen Dunftan. Zoo ge eens gelijk hadt! Bitterlijk tegen Athelwold. Graaf! ó Athelwold!. .welaan , Ik wil 't bewijs eerst zien. Tegen Dunftan en Olgar. Laat ons naar binnen gaan. Athelwold wil volgen, doch Edgar beveelt hem, met een' /preekenden wenk, te blijven. DERDE T O O N E E L. ATHELWOLD. Met de armen in elkander gejlagen, en het hoofd op de borst hangende, gaat hij, met groote doch langzaamefchreeden, eenige maaien op en neder; hij zucht fmartelijk en diep; zijne beweegingen zijn verfchrikkelijk, en toonen den hevigen ftrijd, die , in het binnenfte van zijn gemoed, omgaat; zijne oogen verheffen zich zomtijds naar boven; zijne weezenstreWen drukkende hoogfte, (dat is) eene fpraakelooze wanhoop uit (*); nu en dan worden hem ee- . c 3 ni- (*) Die debeteekenis deëzer woorden maar eenigszins opmerkt, zal zeer ligt bezeffen, hoe cigenaaitis, en zelfs boe fteikfpreckeiule zulk "een zwijgend Tooneel zij te ackten. [Zie hierover nader in de voor, rede.]  3§ ELFRIDE, nige gebrooken, onverflaanbaare toonen, van inwendigs fmarte ontrukt. In deeze gejieltenis vindt hem Emma, na eenige minuuten. VIERDE T O O N E EL. athelwold, emma. e m m a. Om 's Hemels wïll', mijnheer! wat zullen wij beginnen? Mevrouw ligt van haar zelv'; gaa toch terftond naar binnen. athelwold, met een afgekeerd gezicht. Weg! weg! laat mij alléén! — Doch blijf: zeg mij terftond, Hoe kwam die vreemdeling hier binnen op mijn grond ? Wie is hij ? kent gij hem ? emma. Mevrouw noemt hem haarvader. athelwold. Hoe! Wanneer kwam hij hier?ras, meld mij alles nader. Liet hem Elfride ook in ? of hoe ?.. hoe ? fpreek, fpreek dra , Eer 't u het leeven kost. e m m a. Mijnheer, 'k fmeekom genaê! athelwold, Staa op, en fpreek. emma. Ach! graaf! ik vond hem deezen morgen Hier liggen bij dien boom: hij fcheen vol angst en zorgen; Hij zuchtte, fchreide, klaagde en hield zich doodlijk zwak, Ter-  TREURSPEL. 30 Terwijl ik, op zijn beê , hem hier in 't bosch verftak, Om hem aldaar mijn hulp en bijfiand aan te bieden; En toen kwaamt gij, mijnheer: en nu... athelwold. Hoe kan 't gefchieden! Rampzalig noodlot! 6! uw woeden beeft geen perk! Gij hebt hem hier gebracht!.. Welaan, volvoer uw werk! Hij zwijgt een poos. Elfride! Elfride! 6 zoudt gij nog de mijne weezen? Zou u de fchitterglans van Edgars kroon beleezen ?... Weg, haatlijk denkbeeld! weg! niets treft haar edel hart, Dan mijne oprechte liefde en mijne boezemfmart: Niets kan haar zuivre ziel in 't allerminft' bevlekken; En dit, ö Edgar! dit zal uwe woede wekken. Koom, koom! ik wagt u! Hij valt in zijne voorige mijmering; Emma befchouwt hem met verlegenheid. Ach! verlaat Eifride niet! emma, tegen Edwin, die haar in 't heengaan ontmoet, è Edwin! blijf to.ch hier: de graaf is vol verdriet; Hij is wanhoopcnde, ach! wat zal 't gevolg nog weezen!... V IJ F D E T O O N E E L. athelwold, edwin. a t h e lw o l d , bij zichzelven. Hoe wilt gij.Edgar?... kies:gij zult mij nooit doen vreezen; Verbanning, of de dood: 't is alles voor mij één. C 4 Ik  4o ELFRIDE, Ikheb'tverdiend;verkies— verbanning?—Neen, óneen ? Doem mij ter dood: ter dood!.. Wat zou mij 't leeven baaten? Wat helpt mij 't overfchot dat mij nog is gelaaten ? ~. Ontbloot van eer! van trouw! van zielrust! van mijngaê! Staag nieuwe foltering! mijzelv' ten gruwel! Ha Gij zult gewrooken zijn: ja, Edgar! 'k zal u wreeken'.. Hij wil zijn zwaard trekken, maar Edwin weêrhoudt zijn' arm. EDWIN» in 's Hemels naam!... ATHELWOLD. Laat af, 't zal me aan geen moed ontbreeken 1 Laat mij begaan; wat wilt ge ? EDWIN. U redden, waardfie heer» Duld dat ik dit befluit,zoo fchrikklijk, van u keer'. Bedaar toch, ach! kan 't zijn ? hoe diep zijt gij gezonken! Waar is uw deugd, uwmoed,die fteeds heeft uitgeblonken? Waar is uw geest? Waar is dat edelaartig hart, Dat onverfchrokken lleeds het vreeslijkfie onheil tart'?.. ATHELWOLD. Weg, weg.'t is alles weg ; mij met één daad onttoogen; Daad,die mij eeuwig fluit vol fchaamte en fchande de oogen. Wie kan mij redden ?... EDWIN. Ach ! uw eigenhart, mijnheer! En 's konings gunst; hij kan uw deugd, uwtrouw.uwe eer, pen moed, waarmeê ge u hebt in zijnen dienst gekweeten, Noch  TREURSPE t: 4f Noch uwe heldendaên onmooglijk zijn vergeeten. A T H E LW O L Di Ja,'k was weleer die man van wien gij fpreekt, mijn vrind; 'kBen thans een booswicht, die nog zelfs zijn misdaad mint. Die nog Elfride altijd wenscht vuuriglijkteminnen. — Hoe zal zij — laat mij gaan , ó Edwin! 'k moei naar binnen. Ik moet haar redden! — EDWIN, hem tegenhoudende. Ach! in 's Hemels naam toch niet! Gij Hortte uzelv' daardoor in 't allergroot!!' verdriet. Gij liept in uwen dood!... ATHELWOLD. En zoud gij 't mij beletten? Ik wil, ik wil! hoe! zult ge u tegens mij verzetten ? EDWIN. Zulks moet ik doen , mijn graaf: de daad die ik verricht Ben ik aan u, mijzelv' en aan den vorst verplicht... ATHELWOLD. Den vorst?... elendige! gij zijt gewis verlooren!... Hoe! hebtgeook tegensmij,ö wreede!zaamgezwooren?-— Ach! Ach! vergeef het mij... 'k ben zinneloos; 'k vergat Dat ik een booswicht ben die géénen vriend meer hadt; Dat zelfs mijn eigen deur voor mij is toegeflooten. EDWIN. Bedaar! wil toch uw' ramp zoo vreeslijk niet vergrooten. ATHELWOLD. Dees deur die mij geleid tot mijne Elfride, 6 pijn! Kan die, mag die voor mij wel toegeflooten zijn? C 5 EI-  42 ELFRIDE, Elfride.' Elfride! 6 angst! wie,wie zal u bevrijden? Hij gaat naar het boseh. 6 Moederlijke aard'! verlos mij van mijn lijden Meêdoogende aarde! ontneem mij zulk een' zwaaren last, Die mU gantsch onderdrukt, en mij geheel vermast. Hij zijgt onder een' boom neder. EDWIN, bij zichzelven. Hoe bitter is >t berouw bij waarlijk eedle zielen! ATHELWOLD, opjpringende. Die beulen !.. Edwin j ö ! zij zullen haar vernielen' Het is beflooten! 'k moet, ik wil naar binnen gaan! M.jn ziel is thans bedaard — wil mij niet wederftaan • De koning _ Edwin! ja, ik zal den koning fpreeken Ik zal zijn hart voor mij vermurwen door mijn fmeeken. lk — luister! — ö dat was Elfrides Item ! Misfchien!.... ZESDE TO O N E E L. ATHELWOLD, EDWIN, ELFRIDE, EDGAR. ELFRIDE, zij koomt met haasten verwilderd uit het _ T fl't. Edgar volgt. Ween, neen, ik wil, ik wil, ik moet hem wederzien • Hem drukken aan mijn hart, ach! open tochuwearmen Mijn Athelwold! en wil uw gade toch befchermen' ' Met u, met u alléén, wil ik verbannen zijn. Zij omarmt hem. Verlos mij, Athelwold! van zulk een ziele-pijn Die wreeden wilden mij van uwe zijde rukken! Maar  TREURSPEL. 43 Maar nooit, nooit zal aan hen die fnoode wensch gelukken! EDGAR. Graavin! bedenk u toch,zoo u zijn toeftand raakt. Denk vrij dat gij zijn zaak dus doende Hechter maakt. In flede van mijn gunst, vergiffnis, of erbarming,! Voert gij hem aan het graf, door elk van uwe omarming. ATHELWOLD. Ja, vorst, dit is mijn wensch, ik fmeek u om den dood, Hier is mijn borst. Ik bid dat gij haar zelf doorftoot; Beledigd vorst! zoo bloed voor mijn vergrijp kan boeten, Verniel mij uit genade; ontziel mij aan uw voeten. ELFRIDE. Wat zegt gij? Hemel! — Vorst! de wanhoop fpreekt.niet hij! Zoudt gij haar hooren! — Ach! 't is alles doof voor mij.— ó Athelwold! gij zijt het leeven van mijn leeven. Hetzwaard dat ooit u treft zal me ook den doodlteekgeevcn. Het is één leeven , vorst, dat ons te zaam ver-bindt! EDGAR, bij zicJizehen. 't Is onbegrijpelijk,hoe fierk zij herh bemind. ELFRIDE. 6 Vorst! gij ziet hoe zwaar hem zijn vergrijp moet fmarten. Hij zoekt door tógenfpraak zijn koning niet te tarten. Hij kent, hij voelt de fchuld, die hij geenszins verbloemt. Maar duld dat ook zijn deugd door mij u word'genoemd'. Zijneer, zijn heldenmoed, zijn roem, alöm verkreegen; Is 't all' niet zwaar genoeg één misdaad op te weegen, Eén ligte mistred vorst, alléén één feil der min n'!.. ER-  44 ELFRIDE, ED GAR. Een Iigte mistred, zegt ge... ó waar' het zoo, graavin' Het is de grootile fchüld die hij ooit kon bedrijven. Hadt hij mijn volk gezogt in muiterij te (lijven, Mijn fchatten mij ontroofd, mij naar de kroon geftaan H., hadt mij, met dit all', veel min dan nu misdaan Ik hadt hem alles gaarne uit al mijn hart vergeeven Maar dit, dit [is te veel, dit dingt mij naar het leeven' Dit grijpt mij naar bet hart. ELFRIDE. Ach! is dat zelfde hart Dan onverbïddlijk voor eens overtreeders fmart ? Onvatbaar voor 't berouw van zulk één' overtreeder' Verhoor mij, edel vorst! ik werp mij voor u neder - -Z.' Hoort niet de Algoedheid zelfdes zondaars fmeeken aan' Wil zij geen gunflig oog op 's boetlings traanen liaan' Is 't niet haar hoogft' vermaak den fnoodften te vergeeven, Wanneer 't geboogen hart tot haar wordt heengedreeven' ' 6 Vorst, terwijl gijzelfde Algoedheid hier verbeeld," Zoo fluit uw harte niet voor 't geen het harte ftreelt • Voorteedre menfchenmin; voor goddlijk mededoogenZie mij in traanen, vorst, voor u ter neêr geboogen.' EDGAR. Staa op, en zwijg, graavin! pleit gij op zulk een' toon' Gij wilt z,jn redfterzijn, en zijt nochthans zoo fchoon' Ach! veel te fchoon voor 't geen' gij aan uzelf beloofde' Gij wilrhem redden, hem, die u aan mij ontroofde? Tt.  TREURSPEL. 45 Tegen Athelwold. Vervloekte! fpreek: was dit, was dit dat naar gezicht, Dat uwe fnoode hand vertoonde in 't aakligft' licht ? Was dit het weezen, 't welk' uw valfehe tong onteerde? Was deeze 't, die ge alléén om haaren fchat begeerde? Weg,helfchelasteraar! die mij zoo fchelmsch bedroog.— Trouwlooze! ontvlucht, ontvlucht terftond mijn grimmig oog, Indien gij niet begeert door 's beulen hand te fterven! — ELFRIDE. Genaê, genade, ö vorst! ach laat ik die verwerven!... Zie me in mijn zielsverdriet met mededoogen aan, Als de ongelukkigfte, als de onfchuldigfte onderdaan,. Die ooit de kniën van haar' koning durfde omarmen! Geen wraak, geen wraak, ö vorst! maar goddelijk erbarmen! Verhoor mij, fire! opdat ook de Almacht u verhoor'! ó Open voor 't gefchrei der droefenis uw oor!... Geloof mij, Athelwold is meer dan ik onfchuldig; Straf mij: ik heb 't verdiend en draag uw' toorn' geduldig! Vergeef hem deeze daad, die hij om mij beging; Die min van zijne keus' dan van de mijne hing! Ik voelde mijne ziel op 't tcderft' hem beminnen; Ik heb zijn hart beftormd ; ik overwon zijn zinnen : Hij heeft, om mijnentwil, den besten vorst verraênj , Hij heeft, op mijnen eisch, dees droeve fout begaan: Hij was weleer uw vriend! — ö offer dien getrouwen Niet aan uw wraakzugt op: het zoude u eeuwig rouwen! Nog ééns, ik heb alléén hem tot dees daad gewekt; Met duizend deugden , vorst, is dit vergrijp bedekt. Met  45 E L F R I D Ë, Met duizend dien/ren zal hij zieh aan u verbinden Ach. kkan geen woorden meer voor mijne traanen vinden. edgar, haar willende opheffen. Staa op, graavin Jftaa op. elfride. ~_ u- , ' „, Nee"5 nog één woord: *— h «ij leeve!" edgar, haar opheffende. Ja; hij leev'!gij hebt dat woord gehoord; Doeh o„der een beding, waaraan ge u moet verbinden Dat faj m.jn njk verlaat zoo lang ik >t goed zal vinden. athelwold Hou oP, Elfride!.. ó Ja, gij hebt ü niet vergist. Het ,s rechtvaardig, vorst! mijn vonnis zij beflist; Ik heb die ftraf verdiend: mijn pijnigend geweeten Maakt-m,j ten prooije van zijn folterende beeten; ^tZegt mij elk oogénMk: gij bebt uw' vorst verraên!.... 6 Mm! tot welk een kwaad deedt gij mij overflaan!..,. edgar. Gij hebt uw vonnis, graaf: ik fchonk aan u het leeven, Maar elfride. Wreede goedheid! ach! gij wilt genade geeven i Zou zij te groot zijn, waarze ontbloot van bitterheid ü. Ontferming!.. dat genaê voor meer genade pleit' i .Verzagtuwe uitlpraak, vorst !ö Wees volmaakt weldaadig Gelijk de Hemel is: niet half, maar heel genadig. ' EB-  TREURSPEL. 47 EDGAR, haar bedroefd aanziende. Gij vergt mij veel; graavin ! zeer veel!... ELFRIDE. Voldoe mijn wenseh! Vraag ik 't niet aan een' vorst ? EDGAR. Een vorst is ook een mensch. Hij ziet haar een poosJlerk aan, en zugt. — Tegen Athelwold. Was ik uw vrind niet?Spreek: waart gij niet mijn vertrouwde? En zulk een daad ? kan 't zijn, dat zij u niet benouwde! Aanfchouw haar; zie dat oog, dat hemelfche aangezicht. Hoe kan het mooglijk zijn ! Vergat gij dus uw plicht? Gij kende mijne ziel, mijn gantsch aandoenlijk harte; En gij, gijzelf verwekt in mij dees minnefmarte, Terwijl gij mijn gemoed verraaderlijk doorfteekt? AT HE LW O LD. Dit denkbeeld is de beul die mij reeds op u wreekt. 'tZweeft als een fpook,verbaasd, voor mijn beroerde zinnen. Hier is mijn zwaard , ö vorst! laat u mijn ramp verwinnen: 6, Uit barmhartigheid, ik val voor u te voet! Verniel mij! ach! doorftoot mijn afgepijnd gemoed- ELFRIDE. Hij is krankzinnig, vorst! Och wil naar hem niet hooren! Hem is reeds ramps genoeg voor zijn vergrijp befchooren. EDGAR. Neen, Athelwold! flaa op: daar, neem uw zwaard weêr aan , Nooit heb ik u befchouwd als mijnen onderdaan; En  43 E L F R i D Ej. En'kzal 'tooknunietdoen: de vorst zal zieh niet wreekeri Offchoon uw miSdaad hem ten vollen is gebleeken. Daar ,s een andre weg, die ons te vrede ftelt. k Herroep het vonnis dus dat ik reeds heb geveld Het overfehrijdde >t recht van Edgar oP uw leeven 6 h »t vergifTnis, vorst! die ik ^hoorde geeven? VergtrTrns voor mijn gaê, hoorde ik die uit uw' mond? o Dierbaar «ogenblik! 6 heilrijk blijde ftond! Gij geeft mij 't leeven weêr!.. edgar. fw » t. j Hou op, hou op, Elfride» Jat toeh dees blijde glans uw aangezicht ontvliede - ° " m,J ^Ujk, wijl ze uw fchoonheid Hechts vergroot. Ge ontrukt mijn Athelwold grootmoedig aan den dood! edgar. k Moet gaan , graavin! >t is tijd dat ik mij van u wende • Geleim,, graar ;kverkieS met u ter jagt te gaan Hij gaat naar het bosck athelwold. 'kVolgu op'toogenbJik. —Edwin!mijn paard. edwin, heengaande. athelwold. wcl™- Elfnde! Hemel!... ik, ft moet u thans b in dees gefteltenis ?... ik voel „dj 't harte beeven"' • U  TREURSPEL. 49 U in de handen van een' vader die u haat ?... ELFRIDE. Vlieg heên. Mijn Athelwold !'k bid dat gij fpoedig gaat: Licht wordt de vorst bedaard j mijn vader zal mij hooren} Verlaat u op mijn hart. ATHELWOLD. Vaarwel, mijn uitverkooren'! Einde van het tweede bedrijf. D DER»  5o ELFRIDE, DERDE B E D R IJ F. Het tooneel verbeeld een zaal in Athelwold''s Jlot, op eene plaats uitziende. EERSTE TOONEEL. DUNSTAN, OLGAR, behoorlijk gekleed. DUNSTAN. Ik ken den koning, graaf! laat hem met haar alléén, 'k Verzeker u, hij zal haar fpoedig overreên. Blijf hier; met al uw drift zoudt gij het werk bederven. OLGAR. 'k Ben raazend' en weet naau w'waar mijne zinnen zwerven. Liet hij zich ééns door haar vermurwen voor dien guit! D UNSTAN. Geen nood ! bluschte iemand ooit door olie vlammen uit ? Als zij zoo fchoon niet was, ja, dan mogt gij dit denken. OLGAR. Maar zou hij nog zijn hand en kroon Elfride fchenken ? Zou zij nog koningin...? DUNSTAN. Voorzeker! waarom niet? OLGAR. Hoe dan, hoe dan, heer abt? DUNSTAN. Onthef u van verdriet. Niets  TREURSPEL. $t Niets is zoo ligt.mijn vriend! men moet dit huwlijk fcbeiden; 't Is door bedrog bewerkt; gij zaagt u Ihood misleiden j Het moet vernietigd zijn; dit hoeft geen overleg: *k Slaa 't zelf den koning voor, als de allerzagtite weg: Want onze heiige kerk bewilligt dit volkomen; En Athelwold zal nog voor zwaarer draffe fchroomen. Mij dunkt hij koomt 'er dus al vrij gemaklijk af. OLGAR. Gewis, want hij verdiende een veelgeftrenger ftraf. Nu, als het zoo kan gaan, heeft h;j mij niet te vreezen; Maar, Dunftan! koningin moet mijne Elfride weezen, AI koste 't mij mijn bloed! verlaat u op mijn woord: Zult gij mij bijftaan? DUNSTAN. Graaf! gij maakt mij haast verftoord. Ik zal met al mijn macht uw goede zaak verweeren. Maar't fmart mij, moeten we ons dan nu eerst kennen leeren? TWEEDE T O O N E E L. DUNSTAN, OLGAR, ELFRIDE. ELFRIDE. IVTijn vader! koom, voltooi uw dogters hoogft* geluk. De koning heeft mij... OLGAR, haar driftig invallende. Wat ? D 2  ?a E L F R I D B> ELFRIDE. Verlost uit allen druk; Hij fchonk vergiffenis. O L GA R.. Aan wien ? verklaar u nader. ELFRIDE. Aan mijnen Athelwold, aan mijn' gemaal, mijn vader: En zelfs de koning is met hem thans op de jach't. OLïAR, Vergiffenis verleend ? DUNSTAN. „ Wie hadt dit ooit verwacht!" OLGAR. Aan dien verraader?—Neen! gij zoekt me in flaaP te wiegen. Vergiffnis ? — Hel en dood! — Gij zult mij niet bedriegen! ELFRIDE. Afijn Vader! 6!... OLGAR. Weg, weg; het kan nietmooglijkzijn Vcrgiflhis.aan dien fchurk?..Neen,neen;het heeft geenfchijn Durft gij zoo kruipend laag van uwen koning fpreeken ? Hij zal, hij moet zich fireng op dien gevloektcn wreeken I En al deedt hij het niet,' wat toch gaat mij dat aan? ELFRIDE, hem in de armen vallende. Mag voor Elfride uw hart dan niet meer openflaan? Bij al wat heilig is, bezweer ik ,u, mijn vader! Vermoord uw dogter niet.  TREURSPEL. 53 OLGAR. Geen woord meer, zwijg ,'niet nader.. Voort,voort;ik hoor uniet. — „6 Dunftan! dat 's uw fchuld." Het hem vergeeven? Foei!'ik brand van ongeduld. Hem, hem ? dien onverlaat! dien fchurklhet hem vergeeven? Neen, neen, ik zou die fchande en fmaad niet overleeven! Ik, ik heb nog een hart, en nog een arm;mijn zwaard Wreek' mij op dien ontzinde en roeij' hem uit van de aard'. Hij wil heên gaan. ELFRIDE, hem tegenhoudende. Wat wilt ge ?.. om 's Hemels wil! laat mij niet alles duchten! Hij rukt zich los en gaat. Helaas! hij gaat, hij gaat, en hoort niet naar mijn zuchten. Zij zijgt op een' Jloel neder. Waarmeê verdiende ik ooit, ó Hemel! zulk een ftraf? DERDE T O O N E E L. DUNSTAN, ELFRIDE. ELFRIDE, bij zichzelve. "W^e troost mijn treurig hart ? wie droogt mijn traanen af? Mijn vader! mijn gemaal! 0 wie, wie raakt mij nader? Uwbeiderbloed is 't mijne: ach! fpaarhet toch, mijn vader! Verfchoon,verfchoon het toch... ó Toppunt van mijn rouw!... DUNSTAN. Geef alle hoop niet op; fchep moed, fchep moed, mevrouw! Dit vreeslijk oogenblik , dees ftond zoo vol bedroeving, D 3 Is  54 ELF R l D _ E- Is licht een gunstig uur, een tijdrtip van beproeving, Die 's Hemels wijsheid werkt in uw verleegen hart! Hij wil het reinigen, g'eneezen' van zijnfmart: 't Kon mooghjk wel te veel aan zijnen afgod hangen; Och! wil toch uit mijn' mond deez' zielen-troost ontfangen! Erken,- erken, mevrouw.'zijn voorzorg... 't blijke u klaar.., elfride. Uw troost is mij vergif, geveinsde huigchelaar ! Uw troost-grond is me een poel, uw reden zijn mij klippen: Gij hebt de hel in 't hart, den hemel op de lippen. dunstan. Mevrouw !.., elfride. Zijt gij het niet, die me al mijn' ramp verwekt ? Die mijn verblijf alhier den koning hebt ontdekt? dunstan, verleegen. Ik!.., 't was mijn plicht, mevrouw! elfride. Gij hebt u fchoon verdedigd. Neen , 't waare uw plicht dat gij mijn vader hadt bevredigd, En den gefcheurden band der ééndracht weder bond; Niet dat ge en alle trouw en menfchenliefde fchond. Indien ge een priester waart van Hem, van den Algoeden... dunstan. Jk heb mijn best gedaan.... elfride. Dat kan men klaar bevroeden: Gij hebt uw best gedaan? —- gij deedt uw best, tiran | Om  TREURSPEL. 55 Om mij, ormoofle vrouw, om d'allerbraafften man, Wijl hij u tegenftond, onmenschlijk te verpletten, En zijne handelwijze in 't haatlijkft' licht te zetten. Met zulk een blijdfchap,die een' hellenen geest bekoort, Hebt gij één' mistred van dien braaven opgefpoord ; Eén' mistred , dien hij flegts, geduurende al zijn leeven, Als mensch -- niet doemend fnood.niet éérloos heeft bedreeEén' mistred fpoort gij op, en daar bedient ge u van, ( venOm hem te moorden, als een allerwreedft' tiran. Uw gif mengt ge in 't geheim, waarvoor