MAATSCH. DER NEDERi. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  C O D R U S.   C O D R U S TREURSPEL. DOOR P. J. KASTELEIJN. PROFICIT ET RECREAT. ■ I A Te AMSTELDAM, bij PIETER JOHANNES UYLENBROEK, in de Nes, 1784.  Codrus pro pairia non timidus mori. HOR ATIUS.  VOORBERICHT. ■ Onder de Hoogduitfche Dicht- en Tooneilftukken van den heer j. f. bakon van croneck, is het Treurfpel, codrüs, ongetwijfeld voor geen het minfle van zijn' ver- dienjlelijken arbeid te achten. Het zag het licht in den jaare 1756. — Na des Dichters al te vroegen dood werdt het uitgegeeven door de Schrijvers van de Bibliöthekder fchünen Wisfenfchafften und Künfte, en geplaatst in het aanhangzel des tweeden deels. Gemelde fchrijvers hadden voor het jaar 1757 een' eerprijs uitgeloofd voor het best te leverende origineele Hoogduitfche treurfpel; en 't was de cod rvs des heeren v a n c r 0 n e g k , die den prijs mogt wegdragen. Zij', die weeten in welk eert ftaat de too- neeldichtkunst, vóór bijna dertig jaaren, in Duitschtand yms, zullen zich niet verwonderen, dat, niettegenftaande het genoemde Treurfpel met een' eerprijs bekroond werdt, hetzelve niet vrij was van merkelijke gebreken. De Dichter zelf heeft dit edelmoedig erkend, ja zelfs aangewezen in Gedanken über das Trauerfpiel Codrus„in einen Briefe an H * *. 1* deezen brief is hij zichzelv' een geftrenge Criticus, en zomtijds te geftreng. 't Ceene de heer g. e, lessing, in zijne Hamburgifche * 2 Dra-  VOORBERICHT. Dramaturgie, T, t. S. 6. (ter gelegenheid zijner Recinfie over des Dichters Treurfpel, Olint en Sophronia) ter loops, van den codrus zegt, is inderdaad veel te oppervlakkig om 'er op te blijven Jiilfiaan. De heer lessing heeft voorzeker eene fijne beöordeelingkracht, en is doorkneed in de Dramatike Theorie: maar, met dit air, moet hij, in dat vak, 200 't mij toefchijnt, veeltijds met een verftandig wantrouwen geleezen worden; en voor zulken, die uit hunne eigen oogen kunnen zien, kan hij alleen hoogst nuttig zijn. Als men ondertusfchen alles met een onpartijdig en oordeelkundig oog befchouwt, zal men vinden, dat de c 0 d r u s des heeren van cronegk een Jluk is, waarin veele Schoonheden met merkelijke gebreken gepaard gaan. Jammer is het voor de Dichtkunst, dat een ontluikend en zoo veel beloovend genie, als cronegk, zoo vroegtijdig is weggerukt. Hij jiierf in den ouderdom van maar 26 jaaren. „ Cronegk Czegt de heer lessing, en ik zeg het „ met hem,') flierf gewis voor het Tooneel te vroeg. Maar ,, eigenlijk vest zich zijn roem meer op 't geene hij voor 't ii Toont el hadt kunnen doen,-dan op 't geene hij waarlijk voor  VOORBERICHT. „ voor gedaan heeft. En welk een Tooneeldich- | teTj van alle tijden en volken, hadt in zijn 2Ófle jaar „ kunnen jlerven , zonder de kritiek over zijne waare talen„ ten niet even twijfelende te laatenT' De c oi) sus, welken ik het genoegen heb mijnen landgenoten aan te bieden, is zjnen oorfprong aan het genoemde treurfpel van dien naam verfchuldigd. De edelheid der caraeters, en de fchoonheid reeier denkbeelden en uitdrukkingen, door den heer van cronegk in zijn ftuk gebragt, hadden mij bereids vóór eenige jaaren dermaate bekoord, dat ik mij telkens tot ecne herhaalde leezing van zijn ftuk vond aangezet. Ferfcheiden maaien beving mij de lust, om 'er mijn' landgenooten eene naarvolging van te bezorgen, en even dikwerf werdt ik daarin weerhouden, wijl mij langs hoe iekerer bleek, dat 'er meer dan eene gewone naarvolging vereischt wierde, om een' Nederduitfehen codrus te leveren, zoodanig dat men zich zijns arbekls niet zoude mogen beklaagen. De herhaalde leezingen hadden mij inmiddels zoo bekend met den codrus doen worden, dat ik mij het gantfche ftuk, zoo in deszelfs plan, karakters, fchikking en handeling, vrij ontbloot en duidelijk voor den geest kon vertegrvwoordigen, en over* 4 zien.  VOORBERICHT. zien. En nu dacht ik mij in dien verè'ischten toe- ftand te bevinden, om den codrus van cronegk met vrucht te kunnen gebruiken, tot het vervaardigen van zulk een' codrus, van wien ik mij zoude durven vlei jen, dat hem een eenigzins gunjlig onthaal, van mijnen land- en kunst genoot en, te wachten Jlond. Z:j, die derhalven deezen mijnen codrus tegen dien van cronegk als eene bepaalde naarvolging Zouden willen befchouwen en be'óordeclen, zouden en cronegk en mij geen recht doen; even zoo weinig althans, als ik recht hebhe om mijn'1 codrus hen voor eene volledige eigenvinding aan te bieden. Om nu den leezer alle de bijzonderheden, waarin doezen c o d B u s met dien van den baron van cronegk verjehilt, aan te wijzen, zoude een werk zijn, dat maar Voor weinigen eenige waarde kan hebben, en dus voor zeer veelen overtollig. Voor dezulken, die alleen hunne aandacht op het voortbrengzel gewoon z'jn te vestigen, is het genoeg deezen codrus, hoedanig hij is, te achten of te minachten, naar maate hij aan hun oordeel en /maak moge voldoen; zonder daarbij te vraagen: van waar of van wien? En  VOORBERICHT. En voor die weinige waare kenners en vrienden det kunst, die niet alleen het werk maar ook gaarne den Kuns-. tenaar, in zijne meer of mindere bekwaamheid, befchouwen en beöordeelen; die daarbij niets liever wenfchen, dan de eer der kunst bevorderd te vinden; voor de zoodanigen zal het genoeg zijn, den Hoogduitfchen codrus met den mijnen, in derzelver onderfcheiden bewerkingen, te vergelijken; alsdan zullen ze zien wat cronegk, wat mij, en wat ons beiden van denzelven toekomt. Gelukkig voor mij, indien zoodanige waare Kunstkenners vinden, dat mijns Theorie rijp, mijne Kunstvermogens toereikende genoeg geweest zijn, om van den Hoogduitfchen codrus tot het famenftellen van deezen een eenigszins oordeelkundig gebruik te hebben gemaakt. Dezulken Z'jn het, van welken een weldenkend dichtoefenaar gaarne den heufchen en welmeenenden wenk ontfangt, die hem wijst in hoe. verre hij den ingeflaagen\ weg moet blijven bewandelen of verhaten. Dezulken alléén kunnen hm , op goeden grond, afraaden of aanmoedigen, tot de hoog/Ie onderneeming der kunst; om, namenlijk, zijne krachten aan een gantsch oorfprongklijk treurfpel te be-; proeven. Eene onderneeming waarlijk, waartoe eene uitge- brei-  VOORBERICHT. breide theorie ons eene zoo ze<& bevorderlijke als terughou. dende kracht verleent. De goedkeuring, welke mijn jongfie tooneeldrbeid, bij oordeelkundige bevorderaars der kunst heeft mogen wegdraagen; de mij vereerende, zoo min vleijendeals hoonende, beoordeelingen, deswegen door geaccrediteerde fchrijveren gegeeven, bemoedigen mij in mijne letterylijt, en billijken, of het waare, mijne poogingen, om mijnen landgenooten een nuttig vermaak , en, even daardoor, mijzelv' eenige eere te verfchaffen. Is mijn arbeid, in de oogen van den een'' of ander', wat onverdraaglijk; kan, wil, of moet hij, alles wat van mi] koomt, flecht noemen; 't een en ander is buiten mijne fchuld. Ik zoek geen' mensch ter waereld te ontrusten , en het is enkel toevallig en buiten mij , wanneer mijn arbeid iemand aanleiding geeft, om een deerniswaardig hart te doen blijken , dat onbetaamlijke grondbeginzels ten toon fpreidt. —• Voor mij, ik zal mij des niet aantrekken, en zulk een' nooit anders grieven , dan door het meer en meer aankweehen mijner kunstvermogens. • Dit is de eenige wraak , die een' braav' fchrijver betaamt. Want de allerbooste Mensch mist zijn verdervend wit, Daar bij een' fiervling vind wiens geest ziclizelv' bezit. Mogt  VOORBERICHT. Mogt dit treurfpel mijnen Landgenooten dienen tot aankweeking van zedelijke deugd; en Vooral mogt het hun het edele der waare vaderlandsliefde, de verpligting van een' rechtaarten patriot, het dierbaare der zuivere vritndfchap, en het krachtige eener welgeplaatfle liefde, langs zoo meer, doen kennen, waardeeren, hoogachten en gevoelen... welk een triomf l Amfteldam, den 2?ften Sept. 1784. V E  VERTOONERS. codrus, koning van Athene. wedon, zoon van Elifinde. PIULAÏDE,^ > prinfesfen uit het bloed van TheFeus. ELlSINDEjJ J a.rtakder, koning der Doriërs. n i l e u s , vertrouwde van Codrus. CtEAKTH,^ > vertrouwden van Artander. li c AS , -> lijfwachten. Gevolg van Atheners en Doriërs. Het tooneel is te Athene, in het paleis van Codrus. C O-  CODRUS, TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. ELISINDE, PHILAÏDE. ELISINDE. Dat toch de zorg in 't einde uw teedre zielontvliede! Drukt u een eindloos leed, bedroefde Philaïde? Ik deel in uwe (mart; doch kwel u niet te zeer... Het klaagen is vergeefsch, en Medon is niet meer. Gij mogt van 't Godendom uw wenfchen niet verwerven : Geen fterfling is bevrijd van vroeg of laat te fterven. Uw hart is al te groot, te teder, en daarbij Is de overmaat van deugd geenszins van feilen vrij. Ach! gij alleen hebt niet uw rust en vreugd verlooren: Tot lijden en geduld is all' wat leeft gebooren. Hier heerscht fteeds duisternis, en gints een eindloos licht. Standvastig lijden is des menfchen eerfte plicht. Doch heden is het tijd der Goden lof te maaien. Het leeven heeft zijn perk. De droefheid heeft haar paaien. Ja, Goden! fchoon mijn heil me ontrukt is, door uw hand, ü dank ik, want uw arm behieldt mijn vaderland... En gij, gij weent ? Elk hoort de bruid van Codrus klaagen ? A Die  2 CODRUS, Die dag baart u verdriet, die ieder moetbehaagen!... Gij klaagt, terwijl men ons den vrede wedergeeft!... Elk juicht om 't vaderland, en gij alléén, gij beeft!.. PHILAÏDE. Ach! doemt gij mijne faalt als die van een verblinde ? Kunt gij mij troosten? Gij?... en weet ge,ÓEliiïnde! Om wien ik fchreijen moet? Waar of de drift u leidt! Deeze uwe deugd, vriendin! is ongevoeligheid. Tot welke blijdfchnp z'öu de vrede mij verbinden ? De vrede ?_ Neen! — dit hart kan nimmer vrede vinden. Het graf, dat mij uw' zoon ontweldigde als een buit, Het graf is 't dat mijn vrede en wellust in zich fluit.' C Medon! gij alléén, gij hebt dit hart bezeten: En Philaïde zoude, ö Medon! u vergeeten? Stoort geen gerechte toorn uw rust in 't fluimrend' graf, Daar zelfs uw moeder mij een' raad zoo heilloos gaf?' ELISINDE. Wek toch geen droefheid op, die vaak mijn'boezem griefde • Ó Lotgenoot! Natuur is fterker dan de liefde. Ik riep, doch zonder vrucht, verfland en kracht bijeen. Mijn ziel was magteloos, fchoon 't harte moedig fchecn Ik zocht door reden mij den weg tot troostte baanen' Doch [mail en tederheid beheerschten mijne traanen. Waant gij nog dat mijn liefde ooit Medons dood vergeer, Daar onvervvonnen rouw mijn' boezem (leeds beflreed ?...' ö Zoon! wanneer toch zal der Goden wil gedoogén Dat ik aan Lethes- itrand u weêrzie met mijne oogeu.'" ö Zoon! toen ik weleer u , in uw vroege jeugd, Ah  TREURSPEL. j Als Thefeus zag bezield door dapperheid en deugd; 6, Hoe verloor mijn geest zich in ditzagtbefchouwen! Hoe wist ik, volvanvreugd.me uw nadrendlot te ontvouwen! Ik dacht u reeds te zien, daar ge als verwinnaar tradt, Met edel ftof beftrooid, met heldenbloed befpat; Met wapens, welke uw arm den vijandhadtontnomen, Van 't bloedig oorlogsveld met zege herwaart koomen. Hoe juichte niet om u 't geredde vaderland !... Hoe zong de maagdenrei, al dansfend', hand aan hand !... Ik vloog u te gemoete, en nam, verrukt en blijde, Den helm u van het hoofd, het zwaard u van de zijde: Ik zag vol fleren moed all' de andre moeders aan, Wijl nooit een jongling deedt, hetgeen'gij hadt gedaan. Maar,ach!mijn droomverdweenjgij fneefde en laat mijzuchEn met uw' droeven dood zie ik mij 'tall' ontvlugten. (ten, Is dit een moeders troost? Is dit der zorgen loon? Is dit mijn' wensch verhoord ?... 6 Medon!... 6 mijn zoon!... PHILAÏDE. Gij weent!... kan 't zijn! ik vind in u de moeder weder. Gevoel en teêrheid rukt de ontzinde grootheid neder... Koom, laaten wij 't gewoel der waereld ras ontvliên, Dier waereld , waarin wij een Medon niet meer zien. Koom, laaten wij ons leed en ons geluk verè'enen ; In ftïller oord den rouw van onze ziel beweenen; Gints, daar natuur met ons om onzen Medon klaagt, En zich geen' ftouten ftap om ons te ftooren waagt. Daar zullen we aan zijn' geest gerechte traanen fchenken; Niets fpreekcn dan van hem, en niets dan om hem denken : A 2 Dus  4 CODRUS, Dus zien we ons leeven ras ten einde doorgeweend, Als 't langgewenschte graf ons alle drie vereent. * ELISINDE. Gij zijt dus fterk genoeg om naar uw' dood te flreeven?... Verwin uw zielverdriet! wees moedig om te leeven! De lafheid zoekt haar fmart te ontvlieden door den dood, Doch waare moed alléén kan leeven in den nood. Gij ziet, ik voed nog fteeds een moederlijke liefde. Mijn rouw is^maateloos: doch wat mijn hart ooit griefde De kracht der eedle deugd verflerkt mij in deez' Mand! Wij leeven niet voor ons, maar wél voor 't vaderland. Gij zijt van Thefeus bloed; gij moet hun hoofd zien kroonen, En, acht gij mijnen zoon, u zijner waard' betoonen. Gij minde hem, hij u, vervreemd van valfchen fchijn: Slechts Codrus of mijn zoon kon uwer waardig zijn: Mijn zoon, wijl hij, naast u, den (lam van Thefeus eerde; En Codrus, wijl zijn moed het vaderland verweerde..! Doch toen de Atbeenfcheraad, vóór nog de krijg omflond" Den jongen Medon reeds met last naar Thebe zondt Toen viel hij: Goden! ach! gij hebt het dus beflooten • Hij viel! Door moorders werdt zijn dierbaar bloed vergooien Het noodlot, dat ons freeds tot zuchten oorzaak gaf, ' Befcbikte aan u den troon, aan hem het vroege graf.' PHILAÏDE. Ach | waarom heeft het lot, daar 't ons wil tegenftreeven , Mij niet het vroege graf, en hem den troon gegeeven! EL ISINDE. Het was der Goden wil! Gij kent mijn teder hart: Gij  TREURSPEL. 5 Gij zaagt mijn zielverdriet; gij voelde mijne fmart: Ach! 't was all' fterk genoeg om 't leeven mij te ontrooven, En echter leef ik nog! ik kan het naauw' gelooven... Thans heeft zich Codrus gantsch in liefde aan u verpand. Uw vader fchonk aan hem reeds, ftervende, uwe hand: En wijl op deezen dag de vrede fchijnt herbooren, En geene Doriërs Athenes rust verflooren, Moet thans dees grootfche trouw door u voltrokken zijn. Gehoorzaam uwen plicht. Verberg hem uwe pijn. Denkt gij,wanneer mijn zoon, mijn Medon nog mogt leeven, Dat hij, om zijn belang, de deugd zou wederftreeven? Zijn koning mint u, en mijn zoon is onderdaan, Hoewel van Thefeus Ham, verfierd met lauwerblaên. Die niet zichzelv' verwint kan nimmer trïomfeeren : Zou hij zijns konings bruid, zou hij haar'troon begeeren ? Neen! Codrus edel hart, zijn deugd, zijn heldenaart, (Te groot voor zijnen flaat, en voor 't heelal te waard',) Verbind u aan zijn min!.Verwin uw droeve zinnen : Zoo gij de deugd waardeert, moet gij den vorst beminnen. PHILAÏDE. Mevrouw!mijne achting wordt den koning nooitontzeid. Voor hem te ftervcn is Athene en ik bereid : Maar, ach! vergeef het mij; ik kan voor hem niet leeven. En fchoon ik willig waare om hem mijn hand te geeven, Wat baate't? daar mijn hart zijn droefheid nooit verwint, Slechts naar den dood verlangt, en niets dan Medon mint! ELISINDE. Uw plicht, als onderdaan ; de wil van uwen vader; A 3 Der  6 C O D R U S, Der Goden raadsbefluit; dit alles eischt te gader, Vorst Thefeus heerlijk bloed op onzen troon te zien. Vriendin! doorualléén, door u flcchts kan 't gefchiên. philaïce. " (weeren, Gij eischt het: wreed beduit! — Mijn hart raoog'zich verIk zal naar Codrus gaan, en hem getrouwheid zweeren : De plicht, het vaderland, gij wilt het? 't moet dan zijn. Ikgeefhem mijne hand, maar... 't hart is niet meer't mijn'. Ach,Medon!..maar wie koomt?Dekoning!..laat ons vlugten: Verbergen wij voor hem den laatften mijner zuchten. TWEEDE T O O N E E L. ELISINDE, CODRUS, NILEUS. CODRUS. Gij fchijnt ontroerd, prinfes! en Philaïde vlied? Zij gaat verfchrikt van hier, daar zij me koomen ziet? Waarom ontvlugt ze mij? Doet haar de koning vreezen? Nu fpreek: wat onheil moet ik uit uwe oogen leezen ? Wat finarte baart de kroon in 't voriteüjk gemoed, Als zij 't vertrouwen en de vriendfehapvlieden doet!,. Zou Philaïde ligt gedwongen zich verbinden?.. Niet tevens haar geluk in mijne liefde vinden ? .. Zou mijne zuivrc vlam dan de oorzaak haarer pijn, Zou mijne aanftaande trouw de grond haars lijdens zijn ?.. Prinfes ! volg haar terftond : Iaat zij u ijllings melden Wat leed haar'boezem grieft. Gaa, 'kzal uw zorg vergelden. Veelligt verdrijf ik d'angst, die haare ziel verteert. Ik  TREURSPEL. f Ik min haar: —doch indien de wedermin ontbeert, Dan is mijn hart te groot, in weêrwil van haar zinnen, Haar, tot mijn wisfe ftraf, en tot haar' ramp te minnen. Ik min haar: —— doch wanneer eens andrens liefdegloed Haar borst in liefde ontvonkt, en ze andre vlammen voed; Zoo zal ik,fchoon met fmart.vol moeds mijn'gloed beftrijden, En met een fier gelaat haar aan dien minnaar wijden. Nooit dwingt de min dit hart tot wreede tirannij; Waar immer Codrus heerscht, zijn alle harten vrij. ELISINDE. Goón! wie kan zonder liefde uw eedlezielbefchouwen! Gij wekt elks eerbied op, en gij wint elks vertrouwen. Hoe zelden klimt de deugd ten vorftelijken troon! Ja, Philaïdes min zij uwe trouw ten loon'. Ik gaa: zijzelf voldoe deez' dag aan uw verlangen. Zij zal, bevrijd van druk, u als gemaal ontvangen. DERDETOONEEL, CODRUS, N1LEUS. NILEUS. Eene eedle fchaamte , die het jeugdig hart beroert, Heeft Philaïde, ö vorst! gewis uw oog ontvoerd. Mijn koning! wil voor't minde een droeve zorg vermijden, En op deez' grooten dag u gantfch' der vreugde wijden. CODRUS. Ik min, en hij die mint is zwak tot zijne fehsfe A4 Ach!  8 C O D R U Sï Ach! mijn getroffen geest vliegt Philaïde na. Gelukkig waare ik nog, wanneer 't gevoel van fmarte Alléén uit liefde ontfproot. ö Nileus ! in dit harte Heerscht nog eene andre kwaal, een me onbekende pijn : Al mijne rust en vreugde is vreugde en rust in fcbijn. Is 't dwaaling ?.. is het vrees ?.. geheime traanen vloeijen; Ik poog vergcefsch mijn hart te ontheffen van zijn boeijen. De droefheid fluistert mij ftaag zorgen in het oor. Goón!... koomt mijn bange vrees, Athenes onheil vóór! Laat, laat uw wil, wat leed uwe almagt moog' verwekken, Beheerfchers van 't heelal! zich klaarer toch ontdekken! 'k Eerbiedig uw befluit: 'k ben met mijn lot te vreên: Maar, Goón! als ge u vertoornt/ftraft mij, en hoedtAtheên! KILEUS. 6 Vorst! wiens grootheid houdt Athene als opgetoogen; Op wien der zorgen kracht verfoilde haar vermogen; Hoe! zijt gij Codrus nog ?... Geen onheil fpelt dees dag; En 'k zie u beeven; u, wien niemand beeven zag! CODRUS. Denk geenszins dat mij ooit een ijdle vrees beroerde, Of dat een hersfenfehim mijn' vrijen geest vervoerde. Een laag gemoed zoekt eere in grootfehen overmoed. In voorfpoed is het trotsch, en laf in tegenfpoed. De waare wijze alléén is fteeds bedaard van zinnen: Fortuin verblind hem niet: geen ramp kan hem verwinnen. Nooit zorgloos in "t geluk, noch hooploos in 'den nood , Blijft hij zicbzelv' gelijk, en door zichzel ven groot. Dit weet ik: — en gij zaagt mij nooit voor rampen beeven.. Maar  TREURSPEL. 9 Maar thans fchijnt niets dan zorg voor mijnen geest te zweeDe menfchen zijn een fpel van onbekende magt... (ven. Ach ! hoe ontroert mij nog 't gezigt der jongfte nacht!.. Geheel Athene fliep: ook fliepen 's menfchen zorgen. . Ik zelf lag in den arm der rust mijzelv' verborgen, Toen mij een droom verfchrikte...6Nileus Ihoor mij aan: Ik zag geheel Athene in vuur en vlammen liaan ; De bloem der jonglingfchap, in 't cêlüe haarer jaaren,. Voor's krijgerswoestgeweld nochdolle moordzucr t fpaaren. Uit Pallas tempel galmde een kreet naar'tftarrenhof. Hier zag fk mijn paleis bedekt met gruis en ftof; Den teedren zuigeling, gewurgd door wreede bendon, Zijn onfchuldvol gezigt ten hemel ftervend' wenden. De kuifche maagdenrei, de priesterinncnfchaar, Vloog met ontblooten borst, met losgcflingerd haïr, Verwilderd hier en gints.door angst en fchrikgedreeven, En fiddrend' zag ik haar door's moorders handen fneeven. De wagglende ouderdom, van moed en kracht beroofd, Stortte in een beek van bloed met zijn eerwaardig hoofd.. Al beevend' zag ik 't geene ik beevend' moet herdenken! In 't midden van den nood fcheen Pallas mij te wenken. Ik vloog haar' tempel in , in 't heviglt' van den brand ; Zijzelf befchutte' mij en vatte' mijne hand : (gen. Terflond verdween de vlam; de droom ontvlood mijne ooAch ! al die ijslijkheid houdt nog mijn ziel bewoogen. NILEUS. ó Pallas ! keer van ons al 't leed genadig af 1 co-  io CODRUS, CODRUS. Is Arbas nog niet hier, wien ik bevelen gaf De Godfpraak van Apol in Delphos raad te vraagen? Hoe lang reeds wacht ik hem! NU E US. Artander is geflagen ; De weg is open: fehoon thans Doriè'n begeert Dat gij het vrede fchenkt, is Arbas niet gekeerd. CODRUS. Nog niet gekeerd.' Gewis, dit toeven doet mij duchten. Ligt zoude op zijne komfte al de ongewisheid vlugten Die mijn gemoed beheerscht. Athene wierdt veelligt Door Delphos Godfpraak van zijn noodlot onderricht. NILEUS. De Atheners zien niet meer den Doriërs naar deoogen : Met onzen jongden ftrijd is alle zorg vervloogen. Artander is nabij; hij wenscht u zelf te zien, Om u den vrede met zijn vriendfchap aan te biên. CODRUS. Dit weet ik, en verlang hem heden nog te fpreeken : Een koning is te groot om woord of trouw te brcekcn. Ik vrees niets kwaads van hem , en wraak dien overmoed, Die mij, ondanks mijzelv', geftadig twijflen doet; *t Wantrouwen past een' bloode, en argwaan den tirannen. Ik poog dat knaagend' fpook uit mijne borst te bannen. Maar heeft men d'eedlen held, die in den jongftenftrijd De Doriërs verfloeg, Athene heeft bevrijdt, Nog niet ontdekt? - 1 KI-  TREURSPEL. n NILEUS. 6 Neen! fiats drie verloopen' dagen Hoort elk Athene alöm van zijnen roem gewaagen; Wijl hij Artander zelfs, verwonnen door zijn ftaal, De vrijheid wederfchonk. CODRUS. Wat fchooner zegepraal! Goón! voerthem voor mijn oog. Hetedelft' heldenteelten... Een der wachten, komende. 6 Vorst! een vreemdeling verzoekt om u te fpreeken. CODRUS. Hij koome !.. Waar' hij 't zelf! ó Nileus! welk een loon Verbeidt hem!... Hemel! hoe, is 't Elifindes zoon?... VIERDE T O O N E EL. CODRUS, NILEUS, MEDON. CODRUS. Misleidt mijn oog mij niet..? Wat Godt heeft u het leeven , 6 Steun van 't vaderland! grootmoedig weêrgegeeven? Nog eens: zijt gij het zelf? misleidt mijn oog mij niet? MEDON. 6 Neen, 't is Medon zelf, mijn koning! dien gij ziet. 't Is Medon zelf, mijn vorst! die u zijn trouw blijft zweeren, Wiens ziel zich nimmer door een laagheid liet verneêren. Ik was dus verre een fpel van 't weifelend geluk. Ilc keer door 's Hemels magt; doch fpade, tot mijn' druk, Mogt  12 C O D R u S) Mogt ik, r>l eeuwig 't lot mij mijnen roem benijden!) Niet voor het vaderland, aan uwe zijde, firijden!.. Waaröm bragt gij me . fl Goón , ^ ^ ^ ^ ? t Vond enkel 't overfchot van fiere lauwerblaên. CODRUS. De Goden zijn gedankt, die u ons wedergeeven! Zijzelf z,j zorgen (leeds voor Mijn leeven waag ik gaarn voor vorst en vaderland: Heb ik mij niet geheel aan hunnen dienst verpand?.. Goón ! mijne liefde kan ik nimmer onderdrukken! Geen magt kan immer mij van Philaïde rukken... Vergeef, beklaag veeleer uw' deerniswaarden zoon. Mint Philaïde mij, dan acht zij kroon noch troon; Dan zal zij, vrij en blij', mij in mijne armen vliegen. ELISINDE. z.ou Medon, door den waan, zichzelven dus bedriegen De Hem der deugd ontvlièn, die ons zoo ernftig leert De min te wederftaan, als.ze onze keuze ontè'ert?... Zou Medon, zou een held zijn eigen onheil kiezen? Zich niet verwinnende, den grootiten firijd verliezen? Uw plicht is 't die u 't hart van Philaïde ontzegt. Haar vader heeft haar zelf aan Codrus toegelegd. Gij vordert dat ze, ais gij, de deugd zal wederftreeven En zoekt den Hemel zelfs de fchuld uws leeds tegeeven Ze is mooglijk zwak genoeg, dat zij zich niet verwint, En met u vlugten wil; zij is een vrouw; zij mint.. Gij, gij moest fterker zijn, en met de daad betuigen, Dat onfpoed magtloos is een edel hart te buigen. Gij moest ftandvastig zijn.. Ik hoon u niet, ó neen ; De liefde heerfche vrij,maar hoore ook fieedsnaarreên. Verhef uw hart, mijn zoon! Ruk mijne hoop niet neder. Gedraag u als een held: wees eindlijk Medon weder! Door waare wijsheid wordt een hartstogtfiorm bedaard. De zelftriomf der deugd is wel wat fmarte waard'! B 3 ME-  as C O D R U S, medon. Mijn hart is veel te zwak om naar uw' raad te hooren. Ik zie mijn dwaaling wél, doch kan haar kracht niet ftooren. De dood alleen kan mij verlosfen uit den nood. elisinde. (groot. Sterf deugdzaam, nimmer flaafsch , dan fterftgij waarlijk Mijn moederlijke min moet ge in deez'raad ontdekken. Zie toch mijn tederheid voor u uit deeze trekken. Hoe ftreng ik fchijnen moog', dit moederlijke hart Zucht uil wanneer gij weent, en bloedt om uwefmart. Ik lij' meer dan gij denkt: hoe gaarn wilde ik dit leeven, Indien 't u baaten kon , den Hemel wedergeeven ! Maar zoo de deugd fJecbtsfpreekt, zw ijgt mijne droefheid Ik kan u derven zien, wanneer de deugd het wil. (ftil. Een eedle dood is meer dan 't leeven laf te minnen; En waare dapperheid leere u den dood verwinnen. Wees moedig! flaaffche vrees bezwijkt voor zielsverdriet. Spreek: wat is uw befluit ? medon. Te doen, wat gij gebiedt! ö Welk een wondre kracht geeft aan uw lesfenleeven, Door 't welk mijn hart zich voelt bemoedigden verheven! Elk uwer woorden dringt, bezield met majesteit, In mijn bezweeken ziel, en wekt haare edelheid. Ik voel een Godlijk vuur in mijne borst ontgloeijen. 'k Ontvlugt terftond Atheen',- 'k verbreek terflond mijn boei Ja, Philaïde! fehoon ik eindloos om u kwijn, (jen ; Ik zegen mijnen ramp! ... Gij zult voor Codrus zijn. 'k Vlugt  TREURSPEL. 23 ■ 'k Vlugt om mijzelven, om mijn moeder, om mijn' koning, . Om u , om 't vaderland, dat reikhalst naar uw krooning. ELIS1NDF. 6 Thefeus! zie uw' zoon! aanfchouw zijn' fleren moed. Hij is Athenes roem, mijne eer, uw edel bloed!... Omhels mij, Medon! ach! kon ik uw leed verzagten! Maar leer van mij, vol moeds, het weidend lot verachten. Vaarwel! vaarwel!... öGoön' behoedt mijn ovcrfchot! — MEDON. Vergun mij ééne bede, in mijn rampzalig lot: Breng mij, vóór mijn vertrek, toch ééns bij Philaïde. Duldt dat ik haar begroete en 't jongst vaarwel haar biede. Ik zal nog deezen dag haar en Athene ontvliên: (zien! Ach! doe mij haar voor'tlaatil', voor't laatfl'mijns leevens Laat mij het jongft' vaarwel van 'haare lippen hooren! ELIS INDE. Zal uwe zwakheid niet uw edel opzet dooren? Hebt gij wel krachts genoeg om't affcheid door te daan? Bedenk u wél, mijn zoon ! wat drijd wilt ge ondergaan? Slechts ééne omarming deedt ligt Philaïde fneeven: Z'j mint u: zoudt gij 't ooit uzelven wel vergeeven?.... Uw koomst is haar gemeld , en dat ge in 't leeven zijt. Ze is Godrus bruid, mijn zoon! verbeeld uhaaren drijd! Wilt gij — Wat hoorik ?.., Goón! zou 't Philaïde weezen ? MEDON. Ik kan voor 't grootft'gevaar in mijnen ramp niet vreezen. 6 Deugd! verderk mijn ziel met onverzetbren moed! Gedoog, ó vaderland! mijn' jongden liefdegloed ! B 4 Ver-  24 CODRUS, Vergeef, wanneer dit hart niet gantsch' zijn vlam kan fmooAlszich een ijdle wensch.een ftillezucht doet hooren :(ren, Verhoed ten minften, als mijn harte zich bedwingt, Dat toch geen zwakketraan mijn fchreijend oog ontfpringt! 'k Bedroefde, door mijn' rouw, flechtsPhilaïdes zinnen. Ik ben niet zwak genoeg mijn heil in haar te minnen. Haar welvaart was 't alléén daar mijne min op boog. Mijn leeven acht ik niet, en 't haare oneindig hoog. ELISINDE. Hoe treft me uw fiere moed, die mij zoo vaak verheugde! Thans ween ik, dierbre zoon! van droefheid en van vreugde. TWEEDE T O O N E E L. ELIZINDE, MEDON, PHILAÏDE. PHILAÏDE. edon! zie ik u?. zijt gij 't?.. Wat ommekeer Brengt u , mijn waaralle vriend, thans in mijne armen weer? Gezegend oogenblik, hoewel vermengd met fmarte!... Geen tijd rukte ooit uw beeld, ó Medon! uit mijn harte, 't Heelal fcheen mij bedroefd, dewijl mijn vreeze dacht, Dat gij der waereld waart ontrukt door's Hemels magt. Gij leeft! ... dit oogenblik zie ik mijn zorg verdwijnen. Van nu af zal de zon weêr vrolijk voor mij fchijnen: , Van nu af zie ik weer der lente lieflijk groen, Want, Medon! gij alléén kunt mijne blijdfchap voên. Tegen Elifinde. Hoe veel, — 't is u bekend, — hoe vee! heb ik geleeden! Te-  TREURSPEL. ?5 Tegen Medon. Zelfs Elifinde heeft mijn' ramp»vergeefsch beflreeden. Tegen Elifinde. Hebt gij 't hem niet gemeld? Tegen Medon. Maar hoe ! gij zwijgt ?.. veelligt... Gij weent!., een wreede fmart verandert uw gezigt ?.., Ó Goden! ach! hij leeft! hij weigert nr'j ie ontvangen, En langzaam rollen hem de traanen langs de wangen! MEDON. Hoe heilrijk, dat ik u nog éénmaal weêr mag zien! Gij mint mij! dit 's genoeg den dood niet fjaafsch te ontvliên. 't Befluit der Goden wil dat ik uw min moet vlugten; Doch groote zielen zijn gebooren om te zuchten. Des menfchen waar geluk beflaat in braaf te zijn ; En enkel dit geluk is de oorzaak onzer pijn. Alcides, Thefeus, Philocteet, zij allen waaren Steeds ongelukkig, fteeds gewikkeld in gevaarcn. Doch, voor 't onzeker heil, verbeidde hen de kroon Der eere en waare deugd , hun deugd en eer ten loon. Ook wij, wij zijn beftemd, hun voetfpoor naar te ilreeven : Door onze minnefmart der trouw meer krachts te gecven. In fchooner, blijder oord zal ik u wederzien. De deugd verfterke uw hart, nu ik u moet ontvliên. Gij zult mij, na dit uur, nooit weder hier aanfchouwen. Ik zal mijn overfchot, mijne asfch' der aard' vertrouwen. Gij zijt flechts Codrus min, en hij is de uwe waard'. Doch als u 'skonings mond voor koningin verklaart; B s Ala  £<5 C O D R ü S, Als u een gouden kroon op 't edel hoofd zal praaien; Als u de glans beftraalt, die vorften vaak doet dwaalen; Als 't vorstlijk purper u aan 't heil des volks verbind; Vergeet, vergeet dan niet, dat ik u heb bemind. Zeg: „ Medon minde mij meer dan zijn eigen leeven: Hij heeft voor 't vaderland zijn' wellust weggegeeven. ,, 'Er leeft geenjonge held, voor wienzijn trouw ooit zwicht. „ Rust zagt, rampfpoedige! u, u dekke de aarde ligt! „ Rust zagt, rampfpoedige! ten loon van aluwftnjdenj „ Ontvang deez'traanenvloed, dien ik uweasfch'moet wijphilaïde. (den!.. Wat zegt gij? .. zijt gij ook zoo wreed als't wreed geluk?.. Gij wilt, gij kunt me ontvliên? en gij voltooit mijn'druk?.. Denk aan 't voorleden heil, aan 't geen gij hebt gezwooren.. Mijn Medon leeft; hij leeft, en is voor mij verlooren!.. Gij leeft niet meer voor mij; en ik, ikzelf leef nog?.., Gij mint uw Philaïde, en gij verlaat haar toch?... Zoo gij mij waarlijk acht, kunt gij me onmooglijk derven : En zij, die voor u leeft, zal met u kunnen fterven. medon. Ik blijven?., zoude ik u in Codrus armen zien?... Zoude ik dit wreed gezigt niet haastiglijk ontvliên ?... Geen ander middel kan noch voegt mij te begeeren; En daar het lot ons fcheidt, zult gij mij kennen leeren. 'Je Acht boven u,'t geen'de eer, de plicht aan mij gebiedt; Nochtans zóó hoog als u, acht ik het leeven niet! De deugd gebiedt mijn vlugt. PHI-  TREURSPEL. 27 P H ILAÏDE. En zij gebiedt mij 't fterven. — Kan ik, ö Goón! uw hulp noch deerem's verwerven!... Ge ontvlugt mij, Medon !.. gij!., önaare angstvalhgheên!,. Heb ik, ó wreede Goón! dan niet genoeg gel een?... Ontrukt mij 't leeven ras, daar ik het daglicht vliede; Daar ik gij triomfeert! MEDON, aan haare voeten. ö Hemel! Philaïde! • ELISINDE. „ ö Liefde! ö moedermin! wat baart gij leed en pijn!" Wees moedig, zoon! MEDON. Zij weent, en ik zou moedig zijn! Ik kan , ik kan mijn drift niet langer wedeiftreevtn. Tegen Philaïde. Aan uwe voeten zult gij mij den geest zien geeven. 6 Ween toch niet! uw ramp verdooft geheel mijn'moed. De traanen,die gij ftort, vermeng ik met mijn bloed... ö Liefde! ó eer! ó plicht!... PHILAÏDE, hem oprichtende. En ik zoude u verliezen?.. Hier leeven zonder u ?.. Ik weet wat ik moet kiezen. ELISINDE. Rampfpoedig paar! uw plicht, uwe eere fpoore u aan, Uw bitter hartverdriet grootmoedig door te ftaan. Geen laffe of zwakke min beheerfchc uw beider zinnen: Verwint u, om den toorn der Goden te overwinnen... Schep  28 CODRUS., Schep moed.mijn zoon luw leed,uw druk.uw zorg, uw pijn, Zal bij den naneef nog een fchittrend voorbeeld zijn En gij, die door het lot een kroon u zietgefchonken, Leef, zoo gij heertenen wilt, om deugd en eer te ontvonken. Gij waart, dit zij uw troost, voor Codrus hand gefchikt. Mijn zoon! verdoof de vlam , die uwen moed verftikt. Vlugt ijllings: rek toch niet dees treurige affcheidsilonden. Dit toeven voedt uw pijn, en opent uwe wonden. Schoon ik ftandvastig fchijn', lijde ik veel meer dan gij: Het weenen is een troost i dien troost ontzeg ik mij. PHILAÏDE. Ach! is mijn hart in ftaat dees rampen te verbeiden! MEDON. Moet dan het wreede lot ons beider harten fcheiden!.. ELISINDE. Haast zal hier Codrus zijn. 't Is tijd van hier te gaan. Thans doet hem Pbarbas mond der Goden wil verdaan: Ik zag hem bij den vorst. — De droefheid uwer harten Groeit door de traanen Hechts,en't klaagenvoedt uwfmarten. PH 1 LAÏDE. Verkort, 6 wreede ! toch de fnelle Honden niet. ELISINDE. Het Iot.de plicht.de deugd is 't, die mij zulks gebiedt. Tegen Medon. 't Is tijd... M E D O N. Welaan, 6 lot! ik zwicht voor uw vermogen... Ik beef!.., Wat duisternis bedwelmt mijn weenende oogen! Wat  TREURSPEL. 29 Wat doodfche kil weêrhoudt het bloed in zijnen loop!.. ELISINDE. ó Goden! beurt hem op: verllerkt zijn veege hoop! (de. ,, Mijn moed bezwijkt."—°-Mijn zoonldat ik't vaarwel u bie- MEDON. ó Mijn verboren fchat! ö liefde Philaïde! Hij kuscht haare hand. Vaarwel, voor eeuwig!.. PHILAÏDE. Ach! Mijn Medon! Medon! ach! ó Waarom overleef ik nog deez' bangen dag ! — ELISINDE, hem omarmende. Vaarwel! en hoor voor 't laat'ft' mijn moederlijk vermaanen: Wil u op 't heldenlpoor een' weg der eere baanen ; Van Thefeus leerde-gij, hoe men tirannen bindt; Van mij hebt gij geleerd , hoe men zichzelv' verwint.' Vergeet mij niet: vaar voort, en !aa't uw'loflijk leeven Van waare dapperheid een edel voorbeeld geeven. Verwin uzelv'! dit zij me uw grootde heidenblijk. Weesdapper;wees een held; wees mee., wees deugdenrijfc. Gij, Goden! ftaat hem bij; wiltzjnejeugd beftuuren l Vermindert zijne fmart. Doet hem zijn'ramp verduuren; En is geen naroem hem befchooren op deeze aard', Slechts hierom bid ik u , .. maakt hem den naroem waard'. De zagte en blijde deugd ftrcel' liefelijk zijn zinnen.—■ Kom, Medon! laaten wij dees teerheid- overwinnen. Vaarwel! niets binde u meer. .Verwacht der helden loon.  3o CODRUS, MEDON, Elifinde omarmende. Vaarwel! Philaïde de hand kusfchende. Vaarwel, prinfes! PHILAÏDE, in een' floel r.eêrzijgende* Ik derf! ELISINDE. Vlugt, vlugt, mijn zoon. MEDON. Ik vlugt: maar wil vooraf mijn jongde bede hooren: Draag zorg voor Philaïde en wil haar klagten dooren. Ik gaa: het is gedaan. — Hij tart den grootden nood, Die niets meer wenfchen kan dan flechts een' eedlen dood. DERDE T O O N E E L. ELISINDE, PHILAÏDE. ELISINDE. Het is voorbij! Hij gaat. ..6 kondeik eenzaam klaagen. Hoe zwaar, hoe bitter is 't, dandvastigzichtedraagen, Wanneer't gewigt des ramps ons hart zoo diep verneêrt!... Tegen Philaïde. Wees moedig!.. Medon heeft in 't eind'getriomfeerd: Laat ook de deugd voor u de zegepraal verwerven!... PH I L AÏDE. Als op een' fprong zich hertellende, gaat ze fchielijk naar 't achtereinde des tooneels. Is hij van hier! kan 't zijn! ó Medon! zie mij derven! d Wree-  TREURSPEL. 31 6 Wreede ! keer, ó keer!... Tegen Elifinde, die haar weêrhoudt. Laat los...ó Groote Goón!... Gijzelf weerhoudt mij nog? Gij weent niet om uw' zoon?.. Verfchrikklijk hard gemoed! —Ik zal ten tempé! treden: }a, ik zal heden nog held Codrus zij' bekleeden: Maar tevens zal een dolk mij wreeken op mijn'plicht, Mij van den vorst ontdaan en van uw wreed gezigt. ELI SIN DE. Schep moed. Laat ik uw hart een' weg ter ruste baanen: Men zegepraalt op 't lot, door reden, niet door traanen. Ik ween niet. PHILAÏDE. Dadr uw leed het (ebreuen u gebiedt, Zegt mij uw treurig oog vergeefsch : thans weene ik niet. Waaróm, daar 't fchrikklijkfï* lot ons 't ijslijkft' leed doet ELISINDE. (ichroomen-.. öGoön!... Bedwing u toch! Ik zie den koning koomen. VIERDE T O O N E E L. ELISINDE, PHILAÏDE, CODRUS, NILEUS» CODRUS, tegen Philaïde. 'Prinfes! ik dacht dit uur met u vereend te zijn: Het was daartoe bepaald ; en Hymens fakkelfchijn Verlicht den tempel reeds: reeds klinken blijde tooncif» De Hemel wil nochtans mijn wenfchen niet bekroonen. 'Een mij verbergen angst beroert en pijnt mijn hart Met I  32 C O D R U S, Met zorgen voor Athene, en onbekende (mart. Zelfs uw droefgeestigheid fchijnt mijn verdriet tefierken: Men kan op uw gelaat óók leed en onrust merken. Veelligt ontdekt zich wel de grond van ons geklag In weinig dagen reeds, veelligt nog deezen dag. Denk, hoeveel reên ik vinde, om mijne ziel te kwellen, Wijl ik gedwongen ben ons echtfeest uit te Hellen'. PUIL AÏ DE. Sints lang door 't lot gedreigd .gevoelt mijn zuchtend hart Een eindeloos verdriet, eene onverwinbre fmart: En wijl gij óók uw rust door wreede zorg ziet krenken, Gaa ik, in éénzaamheid, mijn' toeftand overdenken. V Ij F D E TOO NE EL. CODRUS, NILEUS. NI LEUS. M ijn vorst! gijzelf verfchuift uw wenschlijk huwlijksfeest. Wat onheil dreigt ons toch? waarvoor zijt gij bevreesd ? Kwelt gij u ook, om't geeneuPharbas kwam ontdekken ? Of zou de Godfpraak zelf dees zorg in u verwekken ? CODRUS. Wees niet beducht: ons dreigt geen ongeval noch leed: Zie daar het geene aan mij de Godfpraak melden deedt. Wil, om het ovrige u te ontdekken, mij verfchoonen. Ligt zal zich deezen dag nog alles klaar vertoonen. Mijn droom is mij,voor 't minil', reeds klaarer voor 't gezigt, Hoe-  T R E U R S P E L. 33 Hoewel nog alles niet verfchijnt in 't helderst licht. Genoeg,ik volg mijn'-pligt, en ben dus wel tevreden; Ik volg der Goden wil, en de infpraak van de reden. „ Athenes welvaart ftaat alléén in mijne hand." Dit meldt de Godfpraak. NILE us. ó Gelukkig vaderland! — Zijn lot in uwe hand ?.. dan ftaat ons niets te vreezen: Doch waarom fchijnt uw geest dan zoo beklemd te weezen ? Waarom verfchuift ge uw heil, enfteltgeuwcchtfeestuit? CODRUS. Ik onderwerp mij fteeds aan 's Hemels wijs befluit. Schijn ik u zwak te zijn, fchijn ik ook zelfs te lijden, Mijn geest is echter vrij, en fmaakt het ftil verblijden Der eedle deugd, die meer dan aardfche wellust geldt. Maar heeft Artander zich dus verre niet gemeld?.. Ik zou hem heden zien, en wacht hem vol verlangen: Zorg dat het volk den vorst naar waarde mooge ontvangen. Ik fpocd intusfchen mij naar Pallas heiligdom: Ligt vinde ik aan 't altaar geheel mijn vreugd weêröm... Het lot der menfchen is, ondanks hun eindloospoogen, Met diepe duisternis bedekt voor fterflijke oogen. Als blinden dwaalen wij, met wankelende fchreên. Eene onbekende magt beftuurt alle onze treên. In 't eind' brengt ons de tijd, na doorgedroomde jaaren, In onzer vadren graf; dan zijn wij 't geen' zij Waaren, En worden't geen zij zijn De roem fiechts blijft terug. De wijze flechts braveert den vluggen tijd, hoe vlug!— C De  54 CODRUS, De deugd alléén kan ons, wat lot we ons zien bereiden, Ter wisfe onfterflijkheid, langs veilge wegen, leiden. Einde van het tweede ledrijf. DER-  TREURSPEL. 35 DERDE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. codrus, nileus. codrus. Hoe, Nileus! Medonzelf zaagt gij Athene ontvliên ?.. Hij ging bedroefd van hier ? Gij hebt het wél gezien ? nileus. Ja, vorst! ikzelf zag hem terftond de ftad ontwijken. Hij liet op zijn gelaat een hart vol zorgen blijken. Hij vlood in aller ijl, en, wijl hij heenen vloog, Sloeg hij nog dikwijls naar Athene een weenend oog. codrus. Hij vlood, en durfde mij zijn' toeftand niet ontvouwen ? Waarom wil Medon zich niet aan mijn oog vertrouwen ? Waarom ontvlugt me een vriend, daar ik elk onderdaan, Zoo veel mij mooglijk is, gulhartig bij wil flaan? nileus. Vorst! Philaïde koomt... Zij fchijnt bedrukt van zinnen. TWEEDE T O O N E E L. codrus, nileus, philaïde. philaïde, bij zichzelve. Mier zagik hem voor'tlaatiï',.. hier mogt ik hem beminnen. 0 Medon!.. Vorst:.. vergeef... C 2 co-  36 CODRUS, CODRUS. Vertoef! — Wat kwelt uw hart? Waarom verbergt ge mij uw wreede boezemfmart ?.. Prinfes! zal Codrus nooit in uw vertrouwen deelen ? Waarom poogt gij uw' druk voor mijn gezigt te heelen? Het is uw beste vriend die met u fpreekt, vriendin! Acht gij mijn vriendfchap niet ? beklaagt ge u van mijn min ? lkfpreckniet opden toon eens minnaars:'kpoog door klaagen, Door zagte vleijerij, u geenszins te behaagen: Vertrouw mij als uw' vriend: zoo liefde uw min niet wekt, Begeer ik echter dat ge uw hart aan mij ontdekt. Gij kwelt u door verdriet: ook dunkt mij, Elifinde Zucht in 't geheim, fchoon ik geen reden daartoe vinde... Koom, zeg mij wat u grieft, waarom uw boezem zucht 'i En Medon, Medonzelf,is beevende gevlugt? PHILAÏDE. Vorst!..Medon vlood... vergeef me..6,durf ik't u ontvouwen? CODRUS. Gij weent.. ? Gij poogt vergeefs uw traanente weêrhouên? Vaar vourt... PHILAÏDE. Vergeef me, 6 vorst! CODRUS. Nog eens: ik ben uw vrind. PHILAÏDE. Gij wilt het dan... mijn vorst! hij vlood, wijl hij mij... mint. Aan zijne voeten. Ik dorst u dit geheim niet eer te kennen geeven. Hij  TREURSPEL. 27 Hij vlugt.en durft vol moeds de kracht der min wcêrureeven; Schoon liefde ons onderling, van onze teedre jeugd, Ten fterkften heeft verëend door éénsgezinde deugd. C OD RUS. Gij mint hem? hij mint tl ? en gij verzwijgt het beiden, En geeft mij oorzaak om mijzciven te misleiden ? .. Staa op, prinfes! .. ik deel in uwe en zijne fmart. 'k Wil u gelukkig zien: vorst Codrus dwingt geen hart. Maar Medons vlugt?— waaröm?wat moet ik toch gelooven? PHILAÏDE. Hij vlood, om mij geen' troon, om u geen bruid teontrooven. Grootmoedig ftort hij zich vrijwillig in den nood; Vol wanhoop derft hij mij, en zoekt alleen den dood. Verfchoon me,ö vorstük kan mijn'traanenvloed niet fraoorcn. Hij is van hier: zijn wensen zal uwe rust niet fiooren. Ik zie hem nimmer weer. Mijn hart eert uw waardij: Ontbreekt het wedermin, ach! vorst! beklaag het vrij! Mijn ziel is fchuldeloos: wie kan zijn lot verwinnen? Eene onbekende magt dwingt alles om te minnen. De wijsheid dooft wel eens den gloed van't minnend hart, Maar zij verwint dien nooit: dit voel ik, tot mijn fmart. De braave Medon vlugt, en laat u zegepraalen... CODRUS. Is 't mooglijk !., Nileus! gaa : zoek Medon te achterhaalen. Zend hem foldaatenna: men breng' hem ijllingï weêr. Nileus vertrekt. 'k Zal hem gelukkig zien: dank hebb"t gevoel van eer, Dat mij 't vermogen geeft om zuivre trouw te looncn. C 3 Zelfs  •3.8 C O D R U S, Zelfs Elifinde wil haar' Medon niet verfchoonen! ; De braave jongling vlugt, en laat mij die hij mint! ó Als een onderdaan zichzelven dus verwint, Wat acht de vorst te hoog voor eer- en deugdbelooning! Een man, die deugd waardeert, is grooter dan een koning. Een edel vuur ontvonkt me, om, vrij van allen fchijn, ö Medon! u voor 't minfte in deugd gelijk te zijn. DERDE T O O N E E L. CODRUS, PHILAÏDE, ELISINDE. CODRUS. .Prinfes! tree toe. Ik moet mij over u beklaagen. Gij doet uw' Medon vliên, en zonder mij te vraagen ? Bij groote zielen gaat de deugd wel eens te hoog; Zij wil verheven zijn, en word gefireng en droog. Nooit kost gij mijne ziel gevoeliger doen lijden : Een heil, dat iemant deert, zal nimmer mij verblijden. Nooit zal één onderdaan door mij rampzalig zijn. En welk een onderdaan '..uw zoon! Trof zijne pijn Uw' boezem niet, mevrouw?.. Zij doet mij 't harte beeven. Ten rechten tijde is mij nochtans 't bericht gegeeven. Hij koomt eerlang te rug. Ontvang hem, vrij van druk. Tegen Philaïde. Wees 't loon van zijne deugd: de min zij uw geluk. PHILAÏDE. Naauw' kan ik fpreeken. ö Mijn vorst! ö edel koning! Verwacht voor zulk een daad van't Godendom belooning. ELI.  TREURSPEL. 39 ELISINDE. 1 Eene overmaat van vreugd, verbaasdheid flaat mij neêr: 6 Vorst! met Medon geeft ge ons beiden 't leeven weêr! VIERDE T O O N E E L. CODRUS , ELISINDE, PHILAÏDE, NILEUS. NIL E US. Verfcheiden krijgsliên, vorst! zijn Medon nagezonden: Maar hoort gij 's volks gejuich thans niet uit aller monden? Artander nadert reeds dit hof in volle pracht, En zijn gevolg is groot. CODRUS. Dankzij der Goden magt, Dat ik Artander mooge als onzen vriend ontvangen! ELISINDE. Mijn Philaïde ! koom : veelligt zult ge uw verlangen Ook heden zien vervuld. Koom, fmeeken wij deGoón, Om mijne rust, uw vreugd, en 't heil van mijnen zoon. V IJ F D E T O O N E E L. CODRUS, NILEUS, en kort daarna de Wachten van Codrus. CODRUS. Een zagte kalmte fchijnt inwendig mij te fireelen. Hoe fchoon zal gantschAthene in 't heil des vredes deelen!— C 4 Ni-  40 C 0 D RU" s; NILEUS.' Hoe groot is niet uw moed, waardoor geuzelv'verwint! Mijn vorst! uit eigen keus verliest ge dié gij mint!.. CODRUS. De moed verwint wel eens de drift in groote harten; Maar zelfs zijn loon , de lof, vernieuwt alleen de fmarten. Genoeg, wanneer mijn ziel aan haaren pligt voldoet: Maar weer door loffpraak niet de rust in mijn gemoed. Ik dank der Goden magt, die, in dit aardfche leeven, Een' trek om wél te doen den fterfling heeft gegeeven... Dan zwijg... Artander koomt... ó Driewerf blijde ftond! NILEUS. Hij nadert. CODRUS. Goón ! men fluite een eeuwig vreèverbond. ZESDE T O O N E E L. CODRUS, ARTANDER, NILEUS, LICAS, Wachten van Codrus, en gevolg van Doriërs. C ODRUS. Ik zie dan eindelijk het doel van mijn verlangen, Om in Athene, ó vorst! uzelv' als vriend te ontvangen! ARTANDER. Ja, Codrus! 'k zie mijn' wensch op deezen dag voldaan; Terwijl we ons onderling van 't krijgswee zien ontflaan. CODRUS. Wanneer gij ons, ó vorst! naar billijkheid en rede, Be-  TREURSPEL. 41 Bewijs van vriendfchap geeft, zoo heerfche een eeuwge vreDe Athener mag deez' dag, ten loon van zijnen moed ,(de. ü in zijn muuren zien , daar elk als vriend u groet. De landman ziet in 't veld zijn hoop niet meer benijden; Geen druipend oorlogszwaard verfloort nu zijn verblijden; De Ilisfus wordt niet meer door ftroomen bloeds gefluit; En 't bosch weergalmt niet meer van't fehriklijk krijgsgeluid. ARTANDER. Van 't vreêverbond wenschte ik u wel alléén te fpreeken. CODRUS. Gaa , Nileus! gaa van bier. ARTANDER, zagt tegen Licas. 'k Haak naar 't beftemde teeken. Het gaat tot hier naar wensen: neem alles wel in acht. Overluid.. Gaa heen!.. Nileus, Licas, de Wachten en 't gevolg vertrekken. ZEVENDE T O O N E E L. CODRUS, ARTANDER. CODRUS. Thans zijn we alleen. ARTANDER. Hoe dank ik 's Hemels magt, Daar ik mij op deez' dag zoo wenschlijk zie vergunnen Dat wij elkaèr in 't einde als vrienden fpreeken kunnen, C 5 't On-  4* C O D R U S, 't Onzeker oorlogslot baart niets dan zielverdriet; 't Geluk was aan uw zij', daar 't onze zij' verliet. Nochtans kon in 't vervolg het lot wel eens verkeeren; 't Deed moogüjk ons op u óók eerlang triomfeeren. ■Doch daar ik welgezind den vrede u aan koom biën, Is 'c voor Athene 't best' dien ras tot ftand te zien. •Alleen één vóórbeding, dit durf ik van u wachten, Zal geenszins oorzaak zijn tot nieuwe twist of klagten. ■Het is de wil mijns volks: ik zal u dien ontleên; Voor Doriën is 't veel, doch weinig voor Atheen'. 't Door hen begeerde bloed is ligter te doen ftroomen, Dan onderling op nieuw voor't oerlogswee te fchroomen. Ik weet dat Codrus ons dien eisch ligt toe zal ftaan : Wat is voor't welzijn van 't geheel één onderdaan? Wat is één zwakke vrouw, om flechts een nutloos leeven, Niets waardig aan den ftaat, voor vorst en volk tegeevenl CODRUS. Wat zegt gij ?—welk een bloed? uw eisch zij niet geweerd, Wanneer de Doriër het mijne alleen begeert. 'k Wil gaarne door mijn bloed mijns volks geluk verwerven. Nochtans geen onderdaan zal ooit om Codrus fterven. Des Hemels hooge magt vertrouwde hen aan mij, Niet dat ik ongeftraft hen tot een geesfel zij ; Niet dat zij voor mijn magt als flaaven zouden beeven; Neen, om hun fchild te zijn, zijn zij me alleen gegeeven. De Hemel wreekt wel fpaê, doch zeker, d' overmoed; Van vorften vordert hij der onderdaanen bloed, üecn fterflings euveldaad vindt in zijn oog verfchooning. Hij  TREURSPEL. 43 acht een' onderdaan niets minder dan een' koning. Artander! 's Hoogften magt geeft elk zijn billijk loon: Tirannen voelen het, en beeven op den troon! ARTANDER. Mijn volk begeert haar bloed: gij moet u des verklaaren. CODRUS. Maar.fpreek: wiens leeven wil de woede uws volks niet fpaaIs het een fchuldig bloed, zoo zal 'tvergootenzijn. (ren? Ik. volg alsdan mijn' pligt, hoewel niet zonder pijn. Doch als natuur en recht mij weigren/r vrij te fpreeken» Is mededoogen Hechts een fpoorloos wet verbreek en ; En als rechtvaardigheid de draf voor recht verklaart, Wordt hij, die zulks weêrhoudt, dier flraffe dubbel waard> Dus wordt de Hemel nooit door toorn of wraak gedreeven ; Neen,fpade eerst treft zijn arm hetlangverbeurdeleeven. ARTANDER. Gij weet, dat Thefeus volk weleer niet anders zocht, Dan hoe 't den Doriër het zekerst' grieven mogt : Het overfchot diens ftams leeft onder uw befcherming. Zijn bloed begeert mijn volk. Dat toch geen dwaaze ontferU aanzette, om een' eisch, zoo billijk, af te flaan. (mmg 't Is flechts een kleine prijs voor malfche olijvenblaên. , Schenk dus den Doriër het bloed dat ik verlange. De vrede zij .gevest, zoo dra ik het ontvange. Gruwt uwe tederheid voor rookend menfchenbloed, Beveel aan mij die zorg; ik heb een' grooter' moed. Mijn hart wordt niet verneêrd door bloed of traanenbeeken, En Jupiter zal zich op mijn bedrijf niet wreeken. Een  44 C O D R U S, Een vorstlijk hart, als 't mijne, is voor geen' Godt vervaard. 'k-Ben koning, en een vorst is zelf een Godt op de aard'. Wel nu! vorst Codrus dient in 't einde te verkiezen. Zoudt ge om één handvol bloeds den dierbren vreêverliezen? •Volg des mijn' raad , eer ik van vrede en vriendfehap zwijg'. Vertrouw niet op uw magt. Wat kiest ge?... fpreek 1 CODRUS. Den krijg! Het eerlijk oorlogszwaard mooge onzen twist beflisfen. Voor fnoode gruweldaèn kan ik den vrede misfen. Tot tirannij of moord heeft Codrus geenszins moed; Maar in een' eedlen ftrijd vergiet ik gaarn' mijn bloed. ik zoek mij roem noch eer door gruwlen te verwerven, Maar ik heb moeds genoeg voor 't vaderland te fterven. Die 't Godendom niet eert, mint nooit zijn vaderland. Het oorlogslot ftaat nooit in 's noodlots blinde hand. De Goón befluuren 't naar hun eeuwig welbehaagen, En zullen t'allentijd' den braaven onderfehraagen; Artander! vrees hun magt: gij weet reeds mijn befluit. Wij zijn geen vrienden meer; 't is met den vreêdus uit. Gedraag u als een held, en fpaar uw fpoorloos brallen. Sterf voor uw vaderland: ik wil voor 't mijne vallen. ARTANDER. Gij kiest den krijg, en fteunt te zeer op uwe magt, Wijl ze in den jongflen ftrijd me of 't waare te onderbragt. Het voegt u waarlijk wel op dien triomf te roemen, En 't geene ik van u eisch, als wreed en laf, te doemen !... Een woede zonder magt dient (lechts befpot te zijn. Steun  TREURSPEL. 4J Steun op uw deugdzaam hart, gij bouwt veelligt opfchijn. 't Kost me -eerlang ligt één woord om mij op u te wreeken. CODRUS. Gij wilt een koning zijn, en durft de trouw verbreeken?..» Gij dreigt!... Men hoort een aannaderend krijgsgefchrei, en geweld van wapenen. (daad!... Maar wat gerucht! ... ó Goden!.. .welkeen ARTANDER, zijn zijdgeweer trekkende. Ik triomfeer!.-.. Mijn wacht!... CODRUS, mede zijn zijdgewesr trekkende. Uw wacht?... A G T S T E T O O N E EL. CODRUS, ARTANDER, NILEUS, LICAS,, C L E A N T li, Wachten van Codrus, Wachten en Gevolg van Doriërs, allen met ontbloot e zwaarden, Jirijdende opkoomendt. NILEUS roept, zoo dra hij verfchijnt , terwijl hij met Codrus Wacht, de Doriërs den ingang , doch vruchteloos, poogt te betwisten: Verraad! verraad! Mijn koning! red ui vlugt! Codrus Wacht fchiet te kort, vlugt, en Nileus wordt ontwapend. CODRUS, Artander poogende te treffen. Tiran! Cieanth weirhoudt zijn" arm en hij wordt ontwapend. AR-  46 C O Ü R U S, A R TA N D E R. Wat nutloos poogen! 6 Trotfche vijand ! 't is gedaan met uw vermogen... Cleanth! is gantsch Athene alreeds in mijne hand? c L E A N T H. Men bood nog hier en gints een' zwakken tegenftand. De magt, die in 't begin met u is aangekoomen, Heeft van de poorten fluks een vol bezit genomen, En baande dus den weg aan de overige magt, Die reeds naar binnen toog en alles te onderbragt. ARTANDER. Waar is uw trotschheid nu ? Waar toeven uwe Goden?... Wordt niet hun donder reeds utot uw hulp geboden ?... Men boeij'hen voor mijn oog! Elkheerscht op zijnen tijd. Vergeet nu wie gij waart en denk nu wie gij zijt. Codrus en Nileus worden geboeid. CODRUS. Ik ben en blijf een vorst, ondanks deeze ijzren keten. Hoe! zoude ik wie ik ben, en wie gij zijt vergeeten? Ik blijf de geen' die 'k was, al derf ik rijk en kroon; En gij zijt flechts een flaaf op mijn' verheerden troon. ARTANDER. Ontzinde! ducht gij niet de ftraf die u zal treffen? Kunt gij uw zwakheid niet, en mijne magt, bezeffen? Athene draagt mijn juk: noem vrij mijn list bedrog : Gij zijt geen koning meer. CODRUS. Maar ik ben Codrus nog! A R-  TREURSPEL. 4? ARTANDER. (ven. Steun op dien naam: men zal zijn' roem welhaast verdoo- CODRUS. Mijn leeven kunt ge mij, maar nooit mijn deugd, ontrooven. ARTANDER, tegen de Wachten. Bewaart hen. Tegen Licas en Cleanth. Vrienden! koomt, en toont uw' heldenmoed! Vergiet wie ons weêrftreeft terfiond het haatlijk bloed. Heeft ons de list geleerd dus fchoon te triomfeeren, Des overwinnaars arm moet zich door 't öaal doen eeren. NEGENDE T O O N E E L. CODRUS, NiLius; Wachten van Artander, in 't verfchiet. CODRUS. ileus! 't wreede lot, dat ons in keetnen bratt Beneemt mijn moedig hart geenszins de heldenkracht.' Maar als Athenes ramp zich voor mij koomt ontvouwen ,' Wanneer ik u, mijn vriend! inboCijcn moet befchouwen, Dan bloedt mijn hart met u , en fluit z:ch voor de hoop, En geene grootheid fluit de traanen in hunn' loop: Der onderdaanen ramp, der vrienden fmart te ervaaren, •Niet vrij te zijn om hen voor onheil te bewaaren, Dit boeit mijn' fleren moed,- dit is een waare fmart: Die daarbij moedig is, verraadt een ijzren hart. De Goden ftrafTen hem, die zijner burgren leeven- Kan?  4f> C O D R U % Kan, zonder zielverdriet, ten wisfen prooi zien geeven: Maar echter wanhoop niet. Herftel uw' eedlen moed! Athene wordt bevrijd, ten kosten van mijn bloed. Mijn hart voorzegt het mij: ons noodlot zal zich wenden. De Goden zullen ons eerlang verlosfing zenden, ó Nileus! beur u op : wees moedig als een man ! Vergeef mij, dat uw vorst u niet befchermen kan. Omarm mij voor het laatli*,en, moet gij't leeven derven, Zoo fterf als Codrus vriend , en leer van Codrus (terven. NILEUS. Vaarwel, mijn koning! CODRUS. Vriend! NILEUS. Ik vrees noch angst noch nood. Gij ,gij verfierkt mijn hart. Ik gaa vol moeds ter dood. Ik heb mijn' pligt betracht;dit zegt mij mijn geweeten. Het lot verfchrikt mij niet. Maar zie ik uwe keten Dan voel ik, dat de kracht mij t'eenemaal ontvlied; Dan breekt mijn hart van rouw. CODRUS. , ■ ' De keten voel ik niet. Genoeg, mijn geest blijft vrij, ondanks mijn boezemwonden. Mijn handen zijn geboeid; mijn geest is ongebonden. Vaarwel! 'k zie ras het einde aan al mijn fmart en pijn. Athene zal eerlang met mij in vrijheid zijn. De Hemel fchept vermaak in de eedle deugd te loonen : Zij ligt wel eensin 't ftof; vaak draagt de fnoodheid kroonen; Maar  TREURSPEL. 4o Maar denk niet dat ze altijd der Goden wraake ontvlied: Dees dreigt en draalt wel lang, maar eeuwig rust ze niet! Artander boeide ons wel.maar dorst ge uw oog vertrouwen Gij kost hem ongerust, ontzet, vol fchaamte aanfchouwen! Denkt gij dat hij vernoegd en ik rampzalig zij ?.. Hij fiddert op den troon: ik ben in keetnen vrij! . Zijn hart gevoelt een' worm : dat het diens beet ontvliedel U, Goden! roep ik aan: befchut toch Philaïde! Het goedvertrouwend hart, dat uwe hand mij gaf, Is de oorzaak van ons leed, en eischt alléén uw ftraf. Ach! tot hoe hoog een' prijs was mij de kroon gefchonken, Als zij de wantrouw moest in 's vorften borst ontvonken!.. De laage wantrouw, Goón!.. kan die ons nuttig zijn?.'! ö Ja : eens konings woord, eens konings eed is fchijn! , Ge ontneemt me een kroon en troon, waarvoor mijn ziel moet beeven, J Wijl ge ook aan monfiers hebt een kroon en troon gegeeven. Ontneemt me ook 't leeven, Goón! zoo dit het middel zij Waardoor ik gantsch Atheen' van uwen toorn' bevrij'! Ik geef u al mijn magt, ja 't leeven, willig weder Verhoort mijn fmeeken flechts ,• rukt mijne hoop niet neder! Uw gramfchap, kan het zijn, treff' mij, treff' mij alléén! Straft des tirannen trotsch; wreekt mij, en redt Atheen'! Minde van het derde bedrijf. D VIER*  5o CODRUS, VIERDE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. ELISINDE, PHILAÏDE. ELISINDE. 'tls ftu geen tijd meer om den Hemel te overrceden: Koom, laaten wij den dood groothartig tegentreeden. Standvastigheid flort vaak tirannen eerbied in: Als alle redding faalt,zij 't fterven ons gewin. Wij zijn omringd. Ik zag de krijgers woedend ftroopen; Als wreede tijgers woest langs markt en flraaten loopen. Geen Godt befchennt ons meer, daar niets den moord beier. Zelfs rondsom dit paleis is alles digt bezet. Ik zag 't Atheenfche volk — kunt, kunt gij het gelooven5— Geknield voor 't beulenrot, van 't leevenslicht beroovcn. Geen leidsman treedt ons vóónhet zwaard zinkt uit de hand. Én fJechts een zwakke magt biedt zwakken tegcntiand. Athene, Athene bukt! Zal ik dit overleeven? Zal ik dees vrije hand ten prooije aan keetnen geevcn? Neen, neen! men flerve vrij!—Vriendin! befchouw dit fiaa!: 't Befcherme ons beider roem , en eindige onze kwaal. Durft eens ontzinden hand de vrijheid ons benijden, Zoo zal een wisfe dood en u en mij bevrijden. P H 1 L AÏ DE. 6 Ja, volvoer den flag; laat ons den fmaad ontvliên, Vóór men de magt ons neemt dier woede trotsch te biên. ó Medon! ach! vaarwel! en wil mijne asch verëeren. ó Go-  TREURSPEL. 51 ö Goden! hoedt den held; doet hem niet herwaarts keeren: Hij kenne ons noodlot niet, noch onzen veegen ftand : Hij leeve, en wreeke eens mij, en u, en 't vaderland. Ik fchrik niet voor den dood,maar vrees voor Medons fmarte: Hij leeve! — na mijn' dood, leeve ik in Medons harte! En treedt hij eens, na 't lot hem 't heldenè'erloon gaf, Bekroond met laauwerblaên, langs Philaïdes graf, Dan ftaa hij ftil; hem roere een teder aangedenken; Dan will'hij aan mijne asfche een'vloed van traanenfchenken. Meer wensch ik niet. En gij, gezellin van mijn' nood! Vaarwel, omarm me, en fchenk mij thans een'blijden dood! ELISINDE. 't Is nog geen ftervenstijd. Verbeid uw lot volkomen. Dit laatfte middel wordt den braaven nooit ontnomen. Slechts in één oogenblik doet vaak de Hemel veel. Der Goden arm beftuurthetgantfche en ieder deel: (ken.. Hun toorn ontvlamt, als wij hunne orde en wetten breeDenk niet dat ik u pooge een zwakheid in te fpreeken! De deugd verduurt zoo lang 't haarmooglijk is den nood: Vaak is haar grootfte loon, een vroege en ecdle dood. Door overijlling treedt men dien te haastig tegen: Vooroordeel, drift, noch angst moet ons daartoe beweegen. Wees moedig: vrees voorniets, en fteun vrij op mijn' moed. Nog leef ik ! ■ Geene fmet ontëerde ooit Thefeus bloed. De dwingland zal veelligt den dood ons zelf vergunnen; En wij, wij fchrikken niet, dewijl wij fterven kunnen. PHILAÏDE. Men koomt,., Welk woe6t geraas! —-Verbeiden wij ons lot... D 2 TWEE-  ja CODRUS, TWEEDE T O O N E E L. elisinde, philaïde, artander, clean t h , Wachten van Artander. artander. Z Zulke fmarten heeft geen fterfling ondervonden! Ik kiezen.. ? Elke keus zou hoogstdoemwaardig zijn. Mij blijft niets dan de keus der fnoodheid en der pijn. D S Bij  j8 CODRUS, Bij elk van beiden wordt natuur en pügt beleedigd. ó Goden! wordt aldus de deugd door u verdedigd?... CODRUS. Houd op, 6 Medon! doe wat reden u gebiedt; 't Geene u uw hart beveelt; en hoon den Hemel niet. Het lot der helden is, door 't opperde Vermogen, Gelijk het lot eens worms, bedekt voor derflijke oogen, ó Zwakke flerveh'ng! 6 Werktuig zijner magt! Vereer, aanbid de hand die u heeft voortgebragt! Zij zal, als 't haar behaagt, den weg ter ruste u baanen. Gehoorzaam 's Hoogden wil. Hij ziet, hij kent uw traanen, Hij duldt de gruweldaên van dwingland en tiran, Terwijl hij, door één' wenk, hun't hoofd verplettren kan. Wie zijt gij, om den Goón naar rekenfchap te vraagen ? De wanhoop is zoo ("nood als 't laag en laf vertfaagen. Wees moedig en vertrouw. Eerlang zult gij misfchien Athene vrij en blij de Goden danken zien. Mijn bloed zal 's Hemels gunst.dit weet ik, tot ons troonen, En vrede, en roem, en eer, zal Codrus asfche kroonen. Uw moeders grootheid dwaalt, verblind door ijvervuur. Gehoorzaam flechts uw'pligt, en de infpraak der natuur. Ik ben ter dood beftemd. —— P Hl LAÏDE. Laat uwen moed niet ftooren: Hoe! zou de flem der min, de dem der vriendfchap fmooren ! & Medon! hoor naar de eer: denk niet aan't geene ik lij'. Waant gij dat ik zoo wel niet derven kan als gij?.. De fnoodheid aarzelt flechts, én kan geen rust verwerven. Wie  TREURSPEL. 59 Wie fchuldloos heeft geleefd , kan zonder vreeze derven. Door geene zwakheid wierdt dit hart voor u gefpaard: Ik heb u teêr bemind omdat gij deugdzaam waart. Verdien mijn liefde ook vrij. Laat mij den dood trotfeeren: Gij zult mij dervende ook als de uwe waardig eeren. Vaarwel! betreur mijne asch'. Vergeet mijn trouwheid niet Die ik u heb betoond. Volg *t geen' de pügt gebied. Wij' haar en wij' Athene uw liefde in al haar krachten; En flechts één' enklen traan aan mijne jongde klagten. M E D O N, ó Deugd! gij die dit hart nog meer befluitloos maakt 2 Wat keus zal Medon doen , dat niets die keuze wraakt! Ach! ach!.. Elke eedle drift moet flechts eene andre hindren. Pligt.deugdja zelfs natuur.nietskan mijn'ramp vermindren. ELISINDE, tegen Licas. Vóór eeuwge duisternis mij eindloos 't licht yerbied, Vóór des tirannen haat dit vrije bloed vergiet, Wenschtc ik wel in 't geheim 't befluit diens helds te hooren. Tegen Codrus. Vergeef! — Tegen Licas. Kan zulks gefchiên ? LICAS. Niets zal uw rede flooren. Tegen de Wachten, op Codrus en Philaïde wijzende. Geleid dees beiden weg. CODRUS, tegen Elifinde. Athenes lot, ö fchrik! Hangt  6o CODRUS, Hangt ligt alleenlijk aan dit droevig oogenblik!-— Uw raad doet ligt Athene een bitter lot verwerven: Ik ben alléén beftemd voor 't vaderland te flerven. — ^ Licas hebbende aangezien. Hoe gaarn zeide ik u meer 1 dan 't is daartoe geen tijd. Vaarwel! ■ Hij vertrekt met een gedeelte der Wacht. PHILAÏDE. ó Prins! verwin u in deez' jongften ftrijd. Kies als een held: ik gaa, doch zal ras herwaarts keeren: Wiens bijzijn kan ik thans dan dat van u begeeren! Achlfchoon dit hart verkwijnt.ftort ik vol vreugd mijn bloed. Gedachte!.. u dank ik, u, die mij den dood verzoet. — Ik was, ik fterf als de uw'... Wat toch kan langer leeven, Wat kunnen roem en eer mij meer dan Medon geeven! ZESDE T O O N E EL. ELISINDE, MEDON; LICAS, en een gedeelte der Wachten, in 't 'vtrfchiet. MEDON. Zij gaat, en laat mij hier verward en vol van rouw; Zij eischt, dat haar mijn keus doe fterven : welk een trouw ! Zou dan deezeeedle ziel zoo vroeg deeze aarde ontwijken? Zou, Goden! zou uw beeld op de aard' niet langer prijken ? ELISINDE. Herftel uw' moed, en hoor voor 't laatft'bedaard naar mij : Niets bindt mij langer hier, ó Medon! dan flechts gij. 'k Heb  TREURSPEL. 61 *k Heb lang genoeg geleefd; 'k gaa mij ter dood bereiden: En wat is toch de dood ? Wat is 't van hier te fcheiden? Is dit iets fchrikkelijks ? Wat bindt ons toch aan de aard'? Wanneer zaagt ge ooit de deugd hier aan 't geluk gepaard ?.. De dood kan op ziehzel v' geen' angst noch vrees verwekken. Kleinmoedigheid alléén kan hij tot fchrik verftrekken. De zorg des ouderdoms is meer dan 't fterven naar : De toebereiding fchrikt; hijzelf is geenszins zwaar. Gun mij den dood: laat ik hem als een gunst verwerven, En, als gij mij bemint, zoo zie mij moedig fterven. M ED ON. U fterven zien ? Ik? Ik ?... 6 toppunt van den nood • Wat vergt ge mij, prinfes! veeleer zal mijne dood Het lot bevredigen, en mijn gefolterd harte Verlosfen van zijn' angst, en hooggeklommen fmarte. Dit, dit is 't éénigfte dat ik verkiezen zal. ELISINDE. De tijd is dierbaar in ons klimmende ongeval. Mijn leeven kan niet meer den vaderlande baaten. Om Codrus, om Atheen', wil ik het vrolijk laaten. 6 Medon! hij alléén herftelt Athene weêr: En fneeft hij, — met zijn' dood fterft ook Athenes eer. Mint gij uw vaderland, boogt gij op eerlauwrieren, Zoo moet thans niets dan moed uw edel hart bellieren; Die moed, waardoor de deugd naar haaren oorfprong ftreeft. Athene wordt bevrijdt als flechts vorst Codrus leeft. Gehoorzaam niet de drift der kinderlijke liefde; Toon, toon mij dat u 't leed uws vaderlands mee$t griefde; Wee  62 CODRUS, Wee hem, die 't vaderland om zelfbelang verraad ! Hij is een vloek der Goón, een pest van volk en ftaat. Voor 't algemeene heil zijn eigen weg te geeven, Is aller helden pligt Kunt gij nog wederftreeven ? Kampt uwe zwakheid nog ?... Weet dan, dat dankbaarheid, Dat dees gewijde pligt voor uwen koning pleit. Des konings wil alléén deedtu weêrherwaarts koomen , Toen hij de tijding hadt van uwe vlugt vernomen. Uw vorst, held Codrus-zelf ftondt Philaïde u af En overwon zichzelv', daar hij ze u wedergaf. Behaal de zege, als hij, ó Medon, op uw zinnen ! Laat zijn groothartigheid uw' moed niet overwinnen. MEDON. Wat zegt gij ?... Codrus gaf mij Philaïde weêr ?... ELISINDE. ó Ja! — Nu, kies in 't eind'; kies als een man van eer. Dit is genoeg gezegd. Vervul, volvoer uw pligten : Zoek uw verflaagen hart, uw' geest weêr op te richten. Wees weder die gij waart, toen uw verheven moed Zich Philaïde onttrok. Toon, toon mij Thefeus bloed. Vaarwel! wees,blijf een held!. ..Kunt gij den prijs verwerven Die helden heerlijk ftaat,... dan kan ik troostrijk fterven. Thans laat ik u alléén. Nooit hebt gij mij weêrftreeft: Zoudt gij, in 't uiterfte uur dat mij de Hemel geeft, 6 Medon !... zoudt gij mij de jongfte hoop doen misfen?... Laat, laat mij, onvervaard, naar Lethes duisternisfen, Bemoedigd door uw' moed , met vlugge fchreeden vlién, Er), trotsch op mijnen zoon, de fchim van Thefeus zien. Z E.  TREURSPEL. 63 ZEVENDE T O O N E E L. MEDON ; LICAS, en een gedeelte der Wachten, in 't verfchiet. ME D ON. 6 Wreede pligten, geeft eens rust aan mijne zinnen! Mijn hart is veel te zwak om zulk een' drijd te winnen, ó Hemel ! u-alléén is al mijn angst bewust: Gun mijn gefchokte ziel één oogenblik flechts rust!... 6 Waarom kan zij niet bevrijd van 't ligchaam zwerven! £. Waarom kan ik niet nog vóór de keuze derven!... Mijn moeders leeven is 't, waaróm natuur mij fmeekt, Wijl liefde en tederheid voor Philaïde (preekt. Mijn vorst, mijn koning heeft aan mij zijn bruid gegeeven... Mijn pligten zijn te veel!.. öGoóni'k heb maar één leeven... Voor ieder hunner vteog ik gaarn' met vreugd ter dood. Voor ieder hunner droeg ik gaarn' den zwaarden nood... fi Eer! ó Liefde! ó Pligt! die Medon deeds bekoorden , Zal ik één't leeven biên.om twee ontmenscht te moorden?... ö Wreeden! gij, die mij des leevcns adem fchonkt, Waaróm hebt gij de deugd in Medons borst ontvonkt?... Gaaft gij ons daaróm flechts verheven' vrije harten, Om de afgepijnde ziel te flaan met dubble fmarten?... Maar neen, gij zijt te groot, te heilig, te getrouw, Dan dat des fterflings ramp uw oog bekooren zou! — Waaróm, als dit zoo is, zoude ik mijn rust verliezen? Kan ik niet heilrijk zijn, en Philaïde kiezen?... Ven»  H CODRUS, Verr' van Athene en de aarde, ontdaan van zorg en pijn, Den naneef onbekend, niet groot, maar vrolijk zijn?... Het leeven rolde ons voort bij 't waar' geluk te fmaaken... Wat zeg ik?... heilrijk zijn, en deugd-en pligt- verzaaken ? Verbaazend denkbeeld! vlugt!... fchoon'sHemds wraake al Was dan uw eigen hart zijns misdrijfs niet bewust?... (rust', 6 Booswicht! zoude u niet, bij duizend boezempijnen, Uw moeders bleeke fcbim.uws konings geest verfchijnen?.. TrofTe u den blikfem niet van 's Hemels fterkeband? .. Ontvlood gij ooit den vloek van volk en vaderland?... Wijk, vlugt uit mijne ziel, ódenkbeeld, zoo verfchrikklijk ! 't Is reeds te lang getoefd,- kies, Medon, oogenblikklijk ! Zou ik mijn vaderland, mijn' vorst, mijn bloed verraèn ? Hoe kon ooit zulk een wensch in Medons borst ontdaan!... Kan, kan ik uwe hulp, 6 Goden ! niet verwerven, Leert Medon voor het minde als zoon van Thefeus fterven! Na een geruime poos zmjgens. fi Welk een hemelsch licht doordraait mijn zwak gemoed ! Ja, Medon! ja, gij weet, wat keus gij 't veiligd' doet : Wil 's leevens overfchot den vaderlande wijden, Om tevens uwen vorst en moeder te bevrijden! Laat ons op 't oogenblik naar onzen dwingland vliên... Maar wie... ? AG TS T E T O O NEEL. MEDON, PHILAÏDE; LICAS, en een gedeelte der Wachten, in 't verfchiet. PHILAÏDE. Gij fchrikt: ik koom, om H mijn hulp te biên. De  TREURSPEL. e>j De ftrijd waarin ge zijt moet ieders harte treffen. Zoo gij me waarlijk mint, wil dan uw' geest verheffen. Vergeet mij; hoor naar de eer; denk dat gij Medon zijt: Ge ontvlugtte mij weleer: ontvlugt mij voor altijd. MEDON. En welk een Godtheid heeft u thans dien moed gegeeven, Dien gij voorheen niet kende ? PUIL AÏDE. Ik moest gedwongen leeven, En leeven zonder u: zou 'k thans niet moedig zijn, Dewijl een eedle dood me ontrukt aan alle pijn!... Waant gij, offchoon uw hart.uit zwakheid, mij mogt kiezen, Dat ik u danken zou ? ö Neen : 'k moet u verliezen; En, doemende uwe keus, wreekte ik, met eigen hand, 'tVerzuim van uwen pligt, mijn' vorst, en 't vaderland. MEDON. ó Deugd.die thans mijn' geest zoo glansrijk wilt befiraalen! ö Fiere gramfehap, die uw' luister hoogst doet praaien! Als door zoolief een' mond de deugd haar lesfen biedt, 6 Hoe aanvallig fchoon blinkt dan haar luister niet!.. Ach! kon elks open hart,wat ik gevoel, bezeffen, De liefde zelf zou de aard' ter waare deugd verheffen! Koom, Philaïde! koom : verwinnen we onze pijn: Uw Medon, dien gij mint, zal uwer waardig zijn. Mijn keuze zal den vorst de vrijheid wedergeeven: Mijn eigen leeven fchenke aan Elifinde 't leeven; En ik daalp aan uw zijde in een en 't zelfde graf. Zie daar, wat grootsch befluit uw fiere moed mij gaf E Jk  66 CODRUS, Ik (terf met u, in plaats dat ik u zou bevrijden. Wat kan ik meer beftaan om me aan mijn' pligt te wijden ? philaïde. Gij fterven?... Medon! Gij ? zou ik u fterven zien?.. Neen, leef voor 't vaderland, en wil den dood ontvliên, medon. Kan 't zijn! gij weent?.. philaïde. Ik ween. m e d o n. Goón! is uw moed verd weenen? philaïde. Ik fchrei niet om mijn' dood, maar de uwe doet mij weenen. medon. Mijn dood?— ik ftcrf metu; en onze deugd, vriendin, Vereeuwigt ftervend' nog ons beider eedle min! De Hemel zal gewis Athene eerlang befchermen: Laat u voor 't allerëerfte en 't allerlaatfte omarmen! Welaan, verwinnen we ons: wij fprooten uit een bloed Dat nooit ontaarten kan van zijnen heldenmoed. Braveeren wij ons lot; en, wat ons hart ooit griefde, Den dood verwinnen wij door uwe magt, 6 liefde! Einde van liet vierde bedrijf. V IJ F-  TREURSPEL. 67 V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE T O O N E E L. ARTANDER, CLEANTH, Wachten. ARTANDER. Geen nood.daar liefde heerscht.heerscht zij in volle kracht. Pligt, deugd, verftand,en eerverliezen ras haar magt. Dit zag ik reeds vooraf, en dus liet ik hem kiezen. Denkt gij dat dankbaarheid, die ons flechts doet verliezen, Mij noopte om hem die gunst te bicden van mijn hand ?.. De fchijn geeft ons veeltijds den besten onderfiand. Men noemt hem braaf, die zichfteedsdcugdfaamkanvertoonen; En die niet veinzen kan, ziet zich als eerloos hoonen. Het fpooreloos gemeen wil fteeds bedroogen zijn. Men winne Athcnes liefde alleen door fchoonen fchijn 't Volkfchijntom mijn' triomf, waarop wij mogen roemen, Daar't heimlijk Codrus eert, mij nog m't hart te doemen. De zucht tot dankbaarheid , aan Medon grootsch betoond , Is ligt het middel dat 's volks vriendfehap tot ons troont. Ligt zal mijn heerfchappij eerlang dit volk bekooren. Eén denkbeeld echter fchijnt mij in mijn rust te flooren : Waarom men naamlijk hem,die mij het leeven gaf, Hier Medon noemen mag ? voorlang omvat het graf Den zoon van Elifinde. Ikzelf heb hem doen flachten: En echter wekt die naam angstvallige gedachten In mijn' verwarden geest. Hoe red ikmeuitdeez' nood?.. E 2 Door  6$ CODRUS, Doorwelk een glimpvan recht,zoeke ik diens jonglings dood' Schoon hij mij 't leeven fchonk, durf ik hem niet vertrouwen, En zelf moet mijne gunst, aan hem betoond, mij rouwen' Ik vrees hem. — Alles baart een'koning zorg en last Hij koomt. TWEEDE T 00 N E E L. artander, cleanth, medon, licas, Wachten. Artander, zich nederzettende. Wc! , deedt ge een keus?.. M e d o n. Ja» mijn beflui't ftaat vast. Doch, voor gij weetcn zult,wie ik mij heb verkooren Vcrftoor' de taal u niet, die ik u zal doen hooren. Uw ijver, wreede vorst! vervolgt ftaêgThefeus bloed En op de vrouwen wreekt zich flechts uw overmoed ' Maar, fnoode! 'er leeft een prins: diens magt moest gij verbreeken. Zijn moed is groot genoeg om mij op u te wreeken. Deez'prins, uw'vijand , ftel ik, vóór den naasten nacht, Zoo g,j me één beè vergunt, volkomen in uw magtAls gij me naamlijk zweert, dat ge Elifindcs leeven, Mij.als den prijs diens bloeds,diensvijands,vrij zult geeven. .. artander. i Diens vijands..?GoÖnl,.ik zweer,'k zweer't u op't oogenblik. Wie is hij? ME-  TREURSPEL. 60 MEDON. Medon! ARTANDER. Hoe ! zijt gij het zelf..? M E D 0 N. Ja, ik! — ARTANDER. Vermeetlelwelk een moed doet u mij ftoutbraveeren ?.. Gijzelf, gij zoekt den dood, en durft mijn magt trotfeeren?.. Gij leeft!.. Doorwelk een list ontrukte ge u den moord ?.. MEDON. Houd op met dreigen, en vervul alleen uw woord. Wie zelf den dood verkiest, kan laffe vrees verbannen. Wie moedig fterven kan, fchrikt voor geene aartstirannen. Ken nu mijn keuze, en geef voor haar mij Codrus vrij. Dat Elifinde ook ftraks in volle vrijheid zij. Ik fterf in haare plaats!.. Gij, leer mijn' moed benijden!.. ARTANDER. Gij wilt het, zinnelooze! en niets zal u bevrijden . Menboeij'hem voor mijn oog.—Maar fpreek:wat wreevle Vergt u 't vergieten van uw Philaïdes bloed ? (m°ed Gij mint haar, en gij laat uw minnaaresfe fterven, Om voor uw' koning flechts het leeven te verwerven!.. Is niet uw moed maar trotsch?ls niet uw deugd flechts waan? MEDON. Waare ik een Dorieër, dan had ik't niet gedaan. Hij wordt geboeid. Hij vreest uw ketens niet, die 't fterven durft verkiezen. Volbreng uw' eed, tiran! en Iaat geen' tijd verliezen. E 3 AR"  70 O D R U S, ARTANDE R. Men zal uw'eisch voldoen, daar ik mijn' eeduhou'. Tegen Cleanth'. 'k Voorfpel u van z>jn keuze eerlang het grootft' berouw. Haast zal zijn vuurig hart zich van zijn' eisch beklaagen. Het denkbeeld van den dood zal hem eerlang vertfaagen. Laat Codrus middlcrwijl met Elifinde vrij. Gelei hen herwaarts: gaa. Cleanth vertrekt. Tegen Medon, die eene edele fierheid vertoont. Hoe nu! trotfeert ge mij 2 . BI E D O N. Ik kan, daar mijne keus mij nimmer zal berouwen, Uw trotschheid, en uw' angst met decrenis befqhouwen. Hij wordt, op een'' wenk van Artander, door de wachten weggeleid. DERDE T O O N E E L. ARTANDER, LICAS. ARTANDER. De gouden zon zie nog, eer zij thans ondergaat, Diens wreevlen vijands dood, ten zoen van mijnen haat: En , fchoon ik Elifinde en Codrus vrij zal fpreeken, Ontbreekt de magt mij niet eerlang mijn woord tebreeken. Thans waar' 't te veel gewaagd. Des volks misleid gezigt . Blijv' best beneveld door den fchijn van deugd en pligt. Bcrei vast Medons dood. Hij fterve nog op heden. Gaa: 'k zie reeds Elifinde en Codrus herwaarts treeden. VIER-  TREURSPEL. 71 VIERDE T O O N E E L. ARTANDER, CODRUS, ELISINDE. CODRUS. Tiran! is 't op uw' last dat ik nog 't licht aanfchouw? Waarom zijt ge aanuw' eed, voorde eerflemaal, getrouw ? Denk vrij, daar Medons deugd mijn bocijen wilde breeken, Dat ik des magtig blijve om mij op u te wreeken. Maak u dus, door mijn' dood, van deeze zorge vrij'. 'k Trotfeer uw fnood geweld en wreede dwinglandij! Gij ziet u, door mijn' dood alléén, van vrees ontheven. Mijn leeven is uw dood, mijn dood behoudt uw leeven. ARTANDER. Uw koelheid vlugt in 't eind'?.. Gij raaskalt! mijne magt Heeft eindlijk Codrus hart uit zijne rust gcbragt ?. . ELISINDE. En ik; —is 't mooglijk! ik moet voor mijn noodlot fchrikken? Mijn moed ontzinkt mij in deeze aklige oogenblikken. Thans ween ik! 6 Natuur! hoe groot, hoe fterk zijt gij! Mijn zoon! mijn zoon! mijn zoon! tot hoe ver brengt ge mij! Tegen Artander. Ik weet dat mijn verdriet uw blijdfchap kan ontvonken : Zie mijne traanen aan: zie mij in rouw verzonken! — Tiran! ik fmeek u niet voor mij, in mijnen nood. Verfchoon alléén mijn'zoon , en fchenkaan mij den dood. Hij heeft,door kinderliefde, om mij, zichweggegeeven. Zoudt gij hém dooden? Gii?fchonk hij u niet uw leeven? E 4 ln"  72 CODRUS, Indien uw hard gemoed iets menschlijks in zich draagt Indien de dankbaarheid in 't minde uw zie! behaagt, ' Verfchoon dan mijnen zoon! — Verbant gij't mededoogen?. ^Jt gij om mijnen ramp verwonnen noch bewoogen?. Spreek: wil uw hovaardij mij gantsch vernederd zien ? ' Vergeef me. 6 Thefeus !» Ja, tiran! het zal gefchiên Aanlcbouw mijn' traanenvloed! wil uw verlangen boeten .'e mij — „ ik flerf bijna!"—Zie mij aan uwe voeten. ARTANDER. Staa op: ontwijk mijn oog : zijn dood blijft vastgezet. ELISINDE. recs, vrees nu voor mijn wraak, na mijn verfilmd gebed ! barbaar! kan ooit een hart als 't mijne is voor u zwichten, Jan,:an 't ook elke daad, dit zweer ik u! verrichten. " bad u „iet vergeefsch! Zie van uw opzet af; öpaar, fpaar mij mijnen zoon, die u uw leeven gaf, indien ge uw leeven mint!.. Meerhebikniettefmeeken 1 zoek»'«S dan den dood... Maar eerst zal ik mij wreeken. ^eet voor mijn' toorn, tiran! Begeert gij niets dan bloed , "oor/loot dit vlammend'hart, en koel aan mij uw'moeduoch waag niets meer!., of ik... ö Onbegrijplijk wonder! ~)J* °0den! z,ccden beul, en wederhoudtge uw' donder?.. Wat zeg ik! — Achlmijn zoon! — kon ik u bijftand bién?.. Wilt gij mij andermaal aan uwe voeten zien?.. Spaar, fpaar mij mijnen zoon! A RTAN DE R. jjct .. Neen, gij zult met hem fterven. Zli ge fmeckt of dreigt, gij kunt geen gunst verwerven. / ELI-  TREURSPEL. 73 ELISINDE. Het is vergeefsch..? Mijn zoon :.. Zij fpringt vol woede op, en zet Artander een dolk op de borst. Mijn woede klimt ten top. —>—■ ARTANDER. Hoe ?.. ELISINDE, hem den dolk op de borst houdende. Geef mij mijnen zoon : Artander wil opftaan en zich van haar ontflaan. Elifinde heft den dolk op, en is gereed om hem te doorjleeken , terwijl ze zegt: Verraader! flerf! —m CODRUS houdt haar' arm tegen, ontwringt haar den dolk, en zegt: Houd op! ♦ ELISINDE. Wat doet gij?— Codrus — zelf! ó Godenlkan het weezen!.. Zij valt afgemat in den arm van Codrus. ARTANDER. Mijn wachten! Licas!.. V IJ F D E T O O N E E L. ARTANDER, CODRUS, ELISINDE, LICASy Wachten. LICAS. Vorst! Es AR"  '74 C O ü R U S, ARTANDER, tegen Elifinde. Gij zult mijn gramfchap vreezen. Tegen Licas. Breng mijn gevangen hier. - Tegen Elifinde , terwijl Licas met een deel der Wacht vertrekt. Gehaate vijandin! Mijn grootfte foltertuig zij 't voorwerp uwer min. Eerst zal de dood uws zoons mij opuw woede wreeken, En dan zal u een beul het trotfche hart doorfteeken. Van Medons bloed befpat, zult ge in triomf mij zien, En, vloekende uwe Goón, het leevenslichtontvliên. Gij, Codrus! wijl uw arm beveiligde mijn leeven, Ziet ge u.uit dankbaarheid,de vrijheid wcórgegeeven. Ontwijk Athene en mij: beantwoord aan mijn trouw : Zorg dat men nooit u weêr in Attica aanfchouw'. Voorts zullen u, ten blijk' hoe ik u wil vergelden, Gefchenken... C O DR US. 't Laffte hart ontbreekt tirannen zelden. Spaar uwe crkenten/s. Tegen Elifinde. Verwin u in uw pijn: .. Prinfes! in korten tijd zult gij gewrooken zijn. ZES-  TREURSPEL. 75 ZESDE T O O N E E L. ARTANDER, CODRUS, ELISINDE, PHILAÏDE, MEDON, LICAS, F/achten. MEDON. Waartoe zoo lang gemard om mij den (lag te geevcn ?... Hij, die den dood verdient, moog' voor het fierfüur beeven. Ik vlieg vol heldenmoed gelaaten in den dood: Een edel fterfüur maakt ons gantfche leeven groot. Thans rust mijn ziel in 't eind' van haar angstvallig firijden: Ik fterf met Philaïde en (maak een zagt verblijden. Niets ftoort mij in mijn vlugt;mijn geest ontfpringt zijn'band, En (treeft met vollen vaart naar beter vaderland, In heerelijker oord , waar geen Artanders woonen; Waar zich de heldenmoed en de eedle deugd zien loonen; Waar Thefeus met ons leeft; waar 'k eindloos blijf vereend Met Philaïdes hart! — Maar, Elifinde weent!.. ELISINDE. Ik ween niet... Zou ik u een' braaven dood benijden! Ikzelf zal aan uw zij' zijn fiere magt bedtijden. Vertfaagdheid heeft den dood flechts vreeslijk voorgefteld. Wie moedig heeft geleefd, derft moedig als een held. ARTANDER. U, Codrus! deed ik reeds mijn grootsch befluit ontdekken. Tegen Licas. Gelei hem uit de ftad. Tegen Codrus. Vaarwel! gij kunt vertrekken. Ver-  I6 CODRUS, Verlaat terftond Athene, en wees van mij voldaan. MEDON, „ Geloofd zij 't Godendom !" CODRUS. Ik ben bereid te gaan. Jk werp mijn hoofdficraad voor uwe voeten neder: Hier, waar ik heerfchen mogt, ziet men mij nimmer weder. U, Goden! roep ik aan : herfielt Athene in glans ; Ontvlamt in mij den moed: verfierkt uw' Codrus thans... 'k Gevoel reeds in mijn borst uw goddlijk groot vermogen. Geleidt gijzelf mijn fchreên, naar 't doeleind' van mijn pooDe vlam van mijne hoop zij nimmer uitgedoofd, (gen! Vervult, vervult ook nu , hetgeen' gij hebt beloofd !.. Tegen Medon. Vaarwél, ó edel held! bereid uw eigen leeven, Door Thefeus moed bezield, voor 't mijne weg te geeven. Die daad is al te groot! Nooit kan een onderdaan Weer voor zijn' koning doen, dan ?t geen'gij hebt befiaan. Thans gaa ik ijjlings heen , en, mag mijn wensch gelukken, Zult gij,zal gantseh Atheen' niet lang voor't noodlot bukken. Hij omarmt htm. Vaarwél! en, moet het zijn, fterfals gij hebt geleefd. Vlieg ter onfierflikheid , waarnaar gij hebt geftreefd. Vergeet niet, als gij reeds aan de Elizcefche velden, Nabij Alcides zijt, Athenes lot en helden ! Tegen Elifinde. Prinfes! herroep uw' moed; bedwingen we onze klagt; Het weiflend lot verkeert veeltijds gantsch onverwacht. Te-  TREURSPEL. 77 Tegen Philaïde. En gij, behoud die kracht, waardoor ge uhebt verheven. Vaarwél, en denk aan mij, moogtgijmijoverleeven! Hij wordt door Licas gevolgd. ZEVENDE T O O N E E L. % ARTANDER, ELISINDE, PHILAÏDE, MEDON, Wachten. P H ILAÏD E. Rechtvaarde Hemel! ELISINDE. GoAn! wat kwelling gaat mij aan.' Athene!., uw Codrus gaat, 't is met uw' roem gedaan! ARTANDER, tegen de Wachten. Voert deezen jongling af; laat hem ,op een derflraaten, Door 's beulen hand ontzield, het leevenslicht verlaaten; En brengt mij voorts zijn hoofd. Twee der Wachten treeden toe. P Hl L AÏDE. Neen! ik verlaat 11 niet. Ik gaa met u ter dood. ARTANDER, tegen de Wachten. Doet wat ik u gebied. Tegen Elifinde en Philaïde. En gij, vertoeft, en leert voor mijn bevelen bukken. Men za! eerlang u mede 't leevenslicht ontrukken ; Maar  78 CODRUS, Maar eerst zult gij zijn hoofd mij overleevren zien. MEDON. Prinfes, vaarwél ! ik gaa, en moet uw oog ontvliên. PHILAÏDE, tegen Artander. ö Wreede! fcheid ons niet. Ontzie mij uit erbarmen! ELISINDE. De waare rouw, mijn zoon! is fpraakloos; wil me omarmen. Ik dop de bron mijns leeds, fchoon gij verlooren zijt. Ik triomfeer op 't lot; 't is nu geen weenens tijd. 't Is tijd van fterven!.. fterf, vol moeds en vol vertrouwen. Het Godendom moet' zelf uw' dood verrukt befchouwen. En ik —— ik volg u!.. MEDON. Ach! zal Medon moedig zijn, Zoo weentniet,volgt mij niet.Gij meerdert flechts mijn pijn. PHILAÏDE. Wij zouden toeven ?.. ELISINDE. Ach! MEDON. Mijn moeder! Elifinde!.. Dit is meer dan de dood, dat ik thans ondervinde. Het fterven op zichzelf is niets voor mijnen moed.. . U, Goden van Athene! u wijde ik al mijn bloed! Verfterkt, zoo't mooglijk is, mijn moeder, mijn geliefde! Verzagt hetzielewee, dat vaak haar boezems griefde. Ik ben reeds los van de aard', ze ontzinkt reeds mijn gezigt. Ja, Goden! Medon fterft.cn hij voldoet zijn' pligt... Te-  TREURSPEL. 79 Tegen Artander. Ik tart uw woede en zal door ftarrekringen zweeven.' Wie deugdfaam heeft geleefd, zal eeuwig roemrijk leeven. Tegen de Wachten. Geleidt mij. PHILAÏDE, verzonken in droefheid, op Elifinde leunende. " Medon!.. MEDON, reeds eenige treeden voortgegaan zijnde, koomt te rug. Ach!..,, Wees moedig, ü mijn hart!..'' Tegen Elifinde. Red haar!. .'• Vaarwél... Heengaande. Dit was mijns leevens jongde fmart. Hij wordt door twee der Wachten gevolgd. A G T S T E T O O N E E L. ARTANDER, ELISINDE, PHILAÏDE, eenigS Wachten, daarna LICAS. ELISINDE. Ja, fterf: de laatfte prijs, dien helden zich verwerven, Is voor het vaderland, en voor de deugd te fterven! Vorst Thefeus toeft u reeds... öja , fterf vrij, mijn zoon! In heerelijker oord verbeidt u de eerekroon !., Laat, laat voor 't tninfte mij mijn' zoon niet overleeven, Ti-  8o CODRUS, Tiran ! dat men zich fpoeije om mij den flag te geeven. licas, haastig uitkoomends. Vorst! Codrus fterft,en wenscht u vóór zijn'dood te zien. Men brengt hem herwaarts aan. philaïde. Goón! wilt ons bijftand biênf artander. Hij fterft ?.. door welk een hand ?.. fpreek: wil mij niets verlicas. (heclen. Ik voerde hem vanhier, övorst! op uw bevelen. Eene ongemecne drift verdubbelde zijn fchreèn. Ik volgde , doch te fpaê, met minder fnelle trecn. Ik had hem nog in 't oog, toen hij de poort genaakte: Hij greep de wachten aan; en, daarzijn gramfchap blaakte, Doorftiet hij met een' dolk, gevoerd door zijne hand, Twee Dorieè'rs verwoed, vódr hij wierd overmand. Men kende Codrus niet. 'k Zag hen den arm verheffen, (Mijn roepen was venrcefsch ,)en Codrus doodlijk trefTcn. Hij viel; ik help hem op; hij zag mij vriendlijk aan : „ Dank hebbe uw deugd, (fprak hij,) voor't geen'gij hebt geDe pijnelijke wond fcheen naauwlijkshem te deeren,(daan". Daar hij den wisfen dood fiandvastig dorst braveeren. Elk zag verbaasd hem aan.cn klaagde,en kermde.en zuchtt'. Een naare donkerheid betrok geheel de lucht. Men hoorde een' donderdag uit dikke wolken breeken. 't Scheen of het Godendom zelf Codrus wilde wreeken Daar wordt hijzelfgebragt. NE-  TREURSPEL. 81 NEGENDE T O O N E E L. ARTANDER, ELISINDE, PHILAÏDE,LICAS, CODRUS, wordende door twee Wachten geleidt ; Wachten en Gevolg van Doriërs. ELISINDE, haar tegengaande. Ach !... C ODRUS. Ween niet om mijn' dood. Het is gedaan : ik deed wat mij mijn pligt gebood. Hij wordt op een' Jioel gezet. ARTANDE R. Voor uwe woede kon geen fterfling u bewaaren. Door welk een razernij ?,.. CODRUS. Dit blad zal 't u verklaaren. Lees: Delphos godfpraak heeft deez' inhoud zelfgemeld : Befchouw... en beef! ARTANDER. Mijn moed wordt nimmer neergeveld. Hij leest: „ Zoo 't bloed des konings wordt vergooien, „ Door 's vijands wreevle hand; ,, Dan is zijns vijands val beüootcn, ,, Dan triomfeert zijn vaderland." En.dit, dit fpoorde u aan om naar uw' dood te flreeven? En hierom rekte gij voor eene wijl mijn leeven , F Toen  82 CODRUS, Toen haare (*) ontzinde wraak mijn' wisfen val befloot ? Gij fneel't, en acht uzelv' gelukkig om uw'dood? Gij waant Athene zal de zege nu verwerven ? Ja, zelfs benijdt ge mij den roem vóór u te fterven?... Ik dank u! Mooglijk houdt Apoll' zijn woord u niet.... Maar, wat verbaasd gerucht ?... wat of'er is gefchied ?.,. Wat rammelend geluid ?... Daar klinken de trompetten!... Mijn wachtcnlgaat..neen,toeft:wie zou mijn rust beletten?,. Maarechter.'tnadert vast.,, 'tgerudht neemt toc.ikfchrikl Mijn wachten !... Licas!... Goón ! wat aaklig oogenblik! Welk vreeslijk krfjgsgefchrci vervultéénsflags mijne ooren!.. Jkbeef!... helpt, vrienden!helpt! TIENDE T O O N E E L. artander, codrus, elisinde, philaïde, licas, cleanth; Wachten en Gevolg van Doriërs. cleanth, met onthlooten zwaarde fchielijk opkoomende. Vorst! alles is verlooren. Een heir, ons onbekend, dringt moedig door de poort, Bezet de gantfche ftad , en recht niet aan dan moord. Koom,help ons. iederfchrikt, en zoektden dood teontkoo'tls meerdan tijd:hier dient een kort beraadgenoomen.(mcn. De vijand nadert vast, om ons op 't hart te treên, i Dit vorftelijk paleis; en niets weerhoudt zijn fchreC'n. Elk Doriër ontvlugt, en fneeft fchier onder 't vlugten. - Ver- (*) Op Elifinde wijzend:.  TREURSPEL. 83 Verbaasdheid heerscht alom , dit doet mij alles duchten. Alleen een kleine magt, door mij te faam' vergaêrd, Heb ik'in aller ij! rondsom 't paleis gefchaard : (wrccken. Men ftrijdt.men flaat, men fneeft, en wil zich ftervend' De fchrik, 't geweld, de moord, zijn naauwlijks uit te fpreeHelaas! op Medons dood volgt eene fnelle wraak. (ken. PHILAÏDE. „ Op Medons dood!" ELISINDE, met ƒmart. Mijn zoon! ... Moedig. Dat ik mijn klagten ftaak': De Hemel wreekt uzelf. CODRUS. U dank ik, groote Goden! Maakt uw beloften waar, dan tart ik duizend dooden. ARTANDER. Koomt, vriendcnlftrijdt met mij, daar ons de wanhoop noopt! Hij trekt zijn zijdgeweer. , Schoon alle redding faalt,is't dapper dat menhoopt.(fneeven. Koomt, vrienden! fterft met mij; doch laat ons wreekend' De Goden treffen mij,,, zij zoeken flechts mijn leeven. Zij eisfehen flechts van mij der onderdaanen bloed. Koomt, vrienden! vecht met mij; verlaat u op mijn' moed. Uw gramfchap, Goden! zoekt op mij te triomfeeren: Maar denkt niet dat uw magt Artander kan verneêren ! Artander, Licas, Cleanth, de Wachten en 't Gevolg vertrekken; allen met onthloote zwaarden. F 2 ELF-  H CODRUS, ELFDE T O O N E E L. CODRUS, ELISINDE, PHILAÏDE. ELISINDE. Dank ik den Hemel, of Beween ik mijnen nood ? Mijn Vaderland wordt vrij, dan ach! mijn zoon is dood ! Ik ben bedwelmd: 'er heerscht in mijn gefolterd harte Een wonder mengfel van geheime vreugde en fmarre. P H I L AÏD E. In 't mijne heerscht de rouw... Mijn Medon is niet meerl Wat baat mijn Vaderland een heilrijke ommekeer ? Wat baat het li', Athene! of gij, door dapper ftiijden, U voor één oogenblik van flaafschheid ziet bevrijden? Uw Medon is niet meer! Uw vorst ligt fchier geveld! Wie zal uw koning zijn? Wie ftrijdt voor u , als held? Geene overwinning zal mijn jammerklagten ftooren. Ik wil niets van triomf, niets meer van blijdlchap hoorcn. Mijn hart vergeet natuur, en vaderland, en eer; 'tVera'cht deeze aarde: want, mijn Medon is niet meer... CODRUS. Verwin uw tra.anen; laat de hoop uw harte ftrcelen. De Hemel , hij alléén, kan uwe wonden heelen. Wat ons onmooglijk fchijnt, verricht zijn wondremagt. 'k Eerbiedigde zijn' will'. Ik heb mijn' pligt betracht. Mijn fterf üur nadert vast. — Goón, wilt mijn pooging looWilt, wilt mijn vaderland met heil en eer bekroonen ! (ncr.! Klimt ooit een vorst ten troon', die 't in zijn recht verkort, Dat dan uw donder hem met fchande ncderlcort!... £ L I-  TREURSPEL. £5 ELISINDE. Hoort, hoort zijn fineeken aan,gij, die ons kunt befchermen! Gij, Goden! doe uw gunst zich over ons ontfermen! Athene triomfeere ! En gij, gefolterd hart, Verdoof, verwin een wijl uwe al te felle fmart!... ó Zoon ! thans kan uw geest van gintfche ftarrenb oogen, Op 't dierbaar vaderland, op mijne traanen oogen. 'Er is niets menschlijks meer.niets zwaks meer dat mij bindt, Daar gij, als Thefeus zoon, de flerflijkheid verwint, Stort mij de fierheid in, om moedig 't leed te draagen! Om in den jongften nood niet beevend' te vertfaagen... Koom, Philaïde ! koom : bedwingen we onze pijn. Uw Medon zal voonaan Athenes fchutsgeest zijn. Laat onze jammerklagt zijn grootheid niet ontè'eren. TWAALFDE T O O N E E L. CODRUS, ELISINDE, PHILAÏDE, MEDON, NILEUS, Gevolg van Athencrs, met ontbloots zwaarden. MEDfl N. De vrijheid is herfield, en wij, wij tr'omfccren 1 philaïde. Hij is 't!... hij leeft!... ELISINDE. Mijn zoon!... P II I L AÏD E. o Medon !.., door wiens moed.., ? I' 3 codrus.  86 CODRUS, CODRUS. Trcê nader. — Welk een magt, wat Godt heeft u behoed ? MEDON. In welk een' droeven ftaat moet ik u wedervinden? De zege kan Athene aan weinig vreugd verbinden, Wanneer zijn koning fneeft. CODRUS. Gij dwaalt, grootmoedig held !—— Vaar voort... Dat gij mij ras Athenes toeftand meldt. M E D O N. De dappre Nileus, die zijn boegen zag verbreeken, En ftreevende naar de eer om mijnen dood te wreeken, Ontvloodt in ftiltc Atheen', bewust, door mijnen mond , Dat zich 't Thebaanfche hcir reeds zeer nabij bevondt. Hij vliegt het tegen ; maalt ons noodlot hun voorde oogen; Koomt met de gautfehe magt ter ftadspoorte ingevloogen ; Bezet rondsom de markt, op welke ik was geleidt, En weert den wreeden dag dien reeds mijn hals verbeidt, 'k' Zie onverwacht den beul een piji in 'thart gedreeven, Wijl hij zijn' arm verheft om mij clen flag te geeven... Elk fchrikt, elk zoekt de vlugt, maar ziet zich digt bezet,, Daar 't bloedvcrgictend' fiaal het vlieden hen belet. De held ontboeit mijn' arm, wijl Thebes oorlogsknechten Den fnooden Doriër aan allen kant bevechten... Ik voeg mij aan het hoofd: wij ftrijden: alles fneeft. De wreede Artander, dien men fterk geketend heeft, Verwacht, vol fch'rik, den dood, en fiddert in zijn bocijen. Men ziet des vijands bloed langs markt en draaien vloeijen; 't Atheen-  TREURSPEL. R7 't Athcenfche volk ziet zich verlost van dwinglandij; 'liet Godendom zij de eere! Athene is weder vrij. CODRUS. 6 Medon! edel held! wiens arm mogt triomfeeren, Beklim na mij den troon : gij moet na mij regceren. Beduur 't Atheenfche volk, befchut hen voor gevaar: Denk dat ze uw kindrcn zijn , en volg mijn voorbeeld naar. MEDON, voor hem knielende. Neen, niemand voegt die eer: wil mij niet overreden. Der Goden magt alléén , die ons heeft vrij gedrecden', Is flechts deeze eere waard'. Elk burger zij voortaan Alléén der Goden , en geens ftèrfllngs onderdaan. En wien toch zoude 't volk zoo hoog als u waardeeren? De vrijgedreeden ftad zal geenen koning eeren. Als burger van Athene ontvliede mij de tijd. Hij Jlaat op en geeft Phihïde de hand. En gij voltooit mijn heil, daar gij uw hart mij wijdt... Tegen Codrus. Wien 't lust moog' zich den last der kroone vrij verwerven : Ik wensch voor mij niets meer dan eens als gij te derven. CODRUS, tegen Medon en Elifinde. Genoeg, Athene is vrij, offchoon 't mij fterven ziet. Vaartwél! — Omhelst uw' vorst. — Vergeet, vergeet mij Richt mij geen eerzuil op, dan flechts in uwe harten, (niet! Hoe vrolijk fterf ik niet!Mijn ziel voelt leed noch fmarten. Tegen Philaïde. Vaarwél! vaarwél, prinfes! ...Gij weent!. ween niet om mij... ó Goón! bjfchermt Athene, en maakt het eeuwig vrij. De  S8 CODRUS. De dood genaakt... kan 'tzijn... ó jongde, ózoetdedonden!, Nog nimmer heeft mijn ziel dit dreelende ondervonden.i Hoe fchoon is niet de dood, dedood voor't vaderland !... Jk derf... ó Vrienden! drukt, met uwe waarde hand, Mijne oogen toe... Vaart... wél...! ELISINDE. Hij derft! Ontvangt hem , Goden ! ! Ontvangt zijn' vrijen geest, ter darren ingevlooden !... Droogt uwe traanen af: verwinnen we onze pijn : Zijn dood moet niet beweend, maar wél bewonderd, zijn. Einde van het vijfde en laatfte bedrijf.