DICHTGEDACHTEN.   DICHTGEDACHTEN* NA HET TEN TOONEELE VOEREN VAN HET T R E U R SP EL C O D R U Sj DEN II E E K Ti JAN A. BACKER TOEGEZONGEN, P 110 F IC I T ET RE C RE AT. Te A M S T E L D A M, bij flETER JOHANNES UYLENBROEK* in de Nes, 178S.   DICHTGEDACHTEN, JJA HET TEN TOONEELE VOEREN VAN HET T R E U R S P E L. C O D R U S. Het geene ons hart gevoelt te ontveinzen, en te tarten, Kan zeer verdienjllijk zijn ; doch flcchts voor laage harten. Voor 't waar' verheven hart is deeze kunst te fijn; Het kent zichzelf en kan zijn eigen rechter zijn. Defnoode kan, ja moet voor 't oog van andren beeveiu De deuqd durft naar haar doe!, voor 't oog der waereld, jlrecven. Vol moeds ontbloot zij 't hart, ja 's harten diepften grond, En 't geen' de ziel gevoelt, ontdekt ook vrij de mond.... * O NUJTGEGEEVEN. TREURSPEL. Hij, die, door 't hemelscb vuur der Poëzij geblaakt, Zicbzelv' het groot Heelal ter wondre fchouwplaatsmaakt; Die 't Godlijk kunstgebouw doorziet met ftaarende oogen, En zich bij 't kleenfte deel bewondrend' voelt bcwoogen; A 3 D'e  £ DICHTGEDACHTEN. Die in de grootheid van al 't zigtbre zich verliest, En de edele Natuur voor zich ten fpicgel kiest; Hij, die der volken aart, hunn' godsdienst, ftaat en zeden Ontdekt tot op den grond, bij 't helder licht der reden; Hij, die geen vreemdling is in 's waerelds wisfelftand, En zich geleiden laat door 's wijsgcers vaste hand; Hij, die het menschip hart, in zijn verborgen trekken, Door zielkunde aangevuurd, volkoomen kan ontdekken; Die eiken toon der drift, der hartstocht, juist bepaalt; De deelen dus verbindt, dat niets aan 't gantfche faalt; Hij, die zichzel v',en,door zichzelv'.den mensch leert kennen ; 't Oorfpronglijk roerzei fchift, van die waai ü in wij wennen; Die 't gantCch' gebied der kunst zoodanig voor zich fchaart, Dat uit het middenpunt zijn oog op 't gantfche Maait; Hij. die de keten van de fraaije weetenfehappen Zoodanig fjingrtn kan langs wentelende trappen, Pat hij één groot geheel in deeze keten vindt, Die duizend fchakcls tot één doeleind' t'faamen bindt | ■U ], die de wetten , d(e 't gebied der kunst bepaaJen , VGQ!' 't onbevolkt gezigt, ziet in haar* tempel praaien,  DICHTGEDACHTEN. 7 Door meesters in de kunst gehangen in het choor Diens tempels, opgebouwd aan 't eind' van 't letterfpoor? Die, naar dees regels, naar dees lesfen.naar dees wetten, Niet Hechts werktuiglijk weet een werktuig t'faam te zetten, En, wijs door haar bepaald, daar hij het fchoone kent, Geen dorre en drooge plant in haaren ftamboom ent; Maar wél cenc ccale fpruit,geteeld door'tkunstvermogen, Dat fcheppingkracht verleent, die elk houdt opgetoogen: Ziedaar een waar genie in zijn volmaakt geheel: Wie is hij?...vraagt gij 'tnog'.. De Dichter voor 't Toonecl—> ó Gij, natuurlijk vorst van 't hart der ftervelingen! Hoe groot, hoe heerlijk groot, voor de eeuwigheid te zingen! p Ordehoudcr van bet mcnfchelijk' gedacht, Hoe vér, hoe vér hebt gij 't in uwe kunst gebragt!... Maar wat is toch het loon voor 't onophoudlijk zwoegen? Wat toch bcöogt gij hier met al uw letteiploegen? Verfchoon mijn vra?g! — Is ons kunsikvveekcnJ Nederland Wél 't oord waar men de kunst verheft ten eeïeftand? Of heeft uw geest zoo groot een wijsheid ingezoogen, Dat gij alle eer befehouwt met onverfchillige oogen?.... A 4 PaÊ  S DICHTGEDACHTEN. Dat gij het loon der kunst ftecds in uzelven ziet?... — Neen, 't Stoïcijnfche hart bezielt den Dichter niet! — 't Is waar, hij ziet vol moeds der. rpen zot verheven. Zijn moed is waarc moed, en dus niet overdreeven. Hij is 't, die zijne ziel, óók dan, bedaard, regeert, Wanneer zijn kunst door goud noch aanzien wordt vereerd. Doch,neem hem't éénig heil, dat hier zijn kunst mag erven; 't Is wonder, ziet men 't vuur van zijne kunst niet derven! En wat is de cénige eer, die hier zijn' arbeid kroont? Die, dat men zijn tafree! voor 't oog des volks vertoont. U, backeb! is t bekend, hoe ik, zes zonnekringen, Wet geen onedel doel , naar d'eerlauwrier bleef dingen. Gij weet het; dit 's genoeg; en nooit zij 't algemeen Befiisfer, of men mij behandelde naar reên! 't Blijve een geheim, of ik mijn teedrc kunst wou fpaarsn, Dan of zij waar' bcllcmd voor 't oog der Amilelaaren! Voor mij, ik heb geen hart, dat iemands daaden fchent, Maar elke wiendfebap gaarn', zoo veel het kan , erkent... Doch fchuwen wij ook hier den fchijn zelfs van te boonen. Wat eer ziet zich mijn kunst, op 't onyerwacbtft',bètoonen! Een  DICHTGEDACHTEN". (f Een eer, die me allen fmaad volmaakt vergeeten doet, En 't dichterlijke vuur ontgloeit in mijn gemoed. Ik breng, op Cronegks fpoor.ecn' co d rus in het leeven: Wensch mij geluk, mijn vriend! wat eer is hem gegceven! Men vindt den codrus fchoon, hoewel ik u bekenn', Dat ik van 't waare fchoon nog vér verwijderd ben. Men acht het Schouwtooneel hem waardig op te treeder»: Wat hadt die cedlc keur voor mij bekoorlijkheden!... Duldt, daar gij de oorzaak van dit edele juist weet, Dat ik dit teder punt niet voor elks oog ontleed'. Vraag niets! maar oordeel: is 't geen waarlijk edel teken, Ter liefde van de kunst, den band des haats te breeken!... De dag verfebijnt, het uur, het hagchlijke uur genaakt, Dat codrus zijn' triomf of val zal zien volmaakt. Daar opent men 't Tooneel :men ziet de hofzaal praaien..,. Maar zoude ik't gantfeh' beloop van't heerlijk fpeelen maaien? U melden, welk een' ftroom van wellust ik genoot? Gewis, dees arbeid waar' voor mijne kracht te groot! — Genoeg, men zag en voelde al 't fchoon van 't fpeelvermogeiï. Hoe Hond uw vriend niet in verrukking opgetooge»!.. 't Feest  to DICHTGEDACHTE N. *t Feestder BevaHigheên was voor zijn ziel bereid: 't Was voor zijn kunstgrïag hart een uur van zaligheid. Gij, Kunftnaars! ij&he roem kan nooit de koost verplichten: Maarzon mijn dankbaar hart voor uwe fpeelkunst zwichten ? Neen, hij die waarlijk 't recht der eedlc fcunften kent, Hij moord den Kunftenaar, als hij diens rechten fchead. Acteurs! Actrices! die, op AmQels Schotr.vtooncelen, Het Treur en Blijfpcl thans zoo edel weet te fpcclen; Gij, die het waare fchoon der Ichöonfte kunst bezeft* En elk karakter zoo volmaakt naar 't lecven treft; Gij, dicmijn'coD rus zoo verrukklijk fchoon deedt praaien; Uw mceftcrlijke kunst, door woorden niet te maaien, Moet nimmer laf geroemd , maar wél bewonderd, zijn.— Niets meerder, Vrienden! —'k haat van 't vlcijen zelfs den (fchijn; En, daar 't erken tl ijk hart zijn'plicht u wil betoon en, Zou zelfs de minfte fchijn van vlcijerij u hoonen. Vaart voort: zijt meer en meerder kennren achting waard'. Licht is nog 't edel loon der kunst voor u gefpaard. Licht zal een vaster' handu't loon der ecrecens fchenken , Die men van zelfbelang noch vkijzucht kan verdenken... ö Gij t  DICHTGEDACHTEN. ir {, Gij, die 't fchouwtooneel verrijkt door uwen geest; En Gij, die ons onthaalt op alier kunften feest; ó Dichters! óActeurs! wilt ge ooit den lauwer plukken, Doet dan 't vooroordeel,door uw kunstkracht, voor u bukken. De waarheid, die, vooral voor u, haar'glans verfpreidt,. Werpe een verfmaadend oog op de onbefcheidenheid! Zij heerscht, te midden van de thans verlichte tijden, En durft des Kunftnaars roem betwisten en benijden. Geen fmaad- noch vleijzucht blinde uwe oogcn door haar*" (fchijn; Veracht haar:— kent u groot!— Gij zult onfterflijkzijni Wie'tfchoonderfpeelkunstkent,zaldeeed!e kunst waar- (deeren;. En wie de kunst waardeert, zal ook den Kunftnaar eeren; En wie den Kunftnaar eert, acht zich aan hem verplicht, Wanneer hij 't fchoon der kunst vertoont in't waare licht. Hebt dank! mijn' codeus deedt ge op Amftels Schouwburg (praaien- Gij ziet, ik zoeke uw' lof niet ijdel af te maaien: Mijn zangfter,die den fchijn der laffe vleijzucht fchuwt, Heeft nimmer haare Iier-aan'zelfbelang gehuwd. Doch nooit kon zij haar drift tot zingen wederflreeven, Als zij door dankbaarheid daartoe werdt aangedreeven. Die  « DICHTGEDACHTEN. Die eedie fchoone drong, baar thans Pp'tvriendlijkfte.aa.j De tecdre vingren aan de dankbre luit te flaan; Omu, ÓKunfteurei! met ongedwongen klanken, Voor 't heerlijk fpeelen van den co d rus dus te danken. En gij, mijn Vriend! wiens borst in 't zuiverft'dichtvuur Die thans het Scbouwtooneel u óók ten liefling maïf Zie uw tafreelen eens door 't waardigffie eerloon kroonen Zie hen zoo fchoon, als ik mijn' coDRÜS zag, vertoonen! Amfteldam, 23 Maart, 1785.