L I E R - Z A N G.   LIER-ZANG, AAN M IJ N E N V R I.E N D, DEN HE ERE P. J. KASTELEI]N3 BIJ DE UITGAVE VAN ZIJNEN O L I N T E S, TREURSPEL.  Crescentem ornate Poetaml VIRG.  LIER-ZANG, AAN MIJNEN VRIEND, DEN HEERE P. J. KASTELEIJN. T> ■Oemindei die mij in den loop van 't leven Geftaag doof rouw en vreugd geleid hebt en geleidt, Beminde Dichtkunst! dat uw ftraalen mij omgeeven, Ik zing een lied voor de eeuwigheid. Voor de eeuwigheid? Waar voert gij mijn gedachten ? Die ruimte is vèel te groot voor mijn te fterflijk lied. Maarhoe?—Verkrijgt niet ook de zwakftezangflerkragten, Wanneer de Vriendfchap haar gebiedt? ó Vriendfchap! prijs van hart, verftand, en zeden, Ik, door 't gevoel ontvlamd van uw beproefde trouw, Ik waag om uwent wil naar Pindus voet te treeden, Schoon ook mijn voet daar wanklen zou. * 3 6 Vriend-  6 LIER. ZANG. 6 Vriendfchap! telg door 's Hemels gunst geboren, Gij, die al't heil vermeert, gij troosteresfe in fmart, Leer mijook thans, hoe ik, in zang voor 's waerelds ooren. Uwe eer moet maaien; en mijn hart. Mijn kasteleijiv! gij biedt voor aller oogen, Tot vreugd van Melpomeen, en waardig Iauwerblaên , Een werk van geest, en finaak, en uiterst kunstvermogen, Aan uwen mijnen backeh aan. Olintes naam, van nu af aan,'den tijden Ontrukt! ó naam I aan wien waarfchijnlijk het heefel Van onzen Helicon zijn teerflen pligt zal wijden, Die tijd noch fpijt verduistren «rï. Omntes! groot in heil en tcgeniboeJen, Groot in de voüie gumt eens Sultans, groot in min, Groot in uw hart, en zwaard, om * onbedachtzaam woeden Te (Jaafaen van den e'genz:n. Ie  LIER-Z ANG. 7 Ismenor dreigt als hoofd der Priesterfchaaren, En raast, en vloekt, en doemt uit zucht voor Mahomet; Maar gij, gij kunt alleen der Kristnen heil bewaaren, In fpijt van Mecca's wreede wet. Clorinde, door haar grootheid zelf verraaden, Biedt u haar vorstlijk hart, en haaren rijksftaf aan. Gij konde uit zedigheid dien luister niet verfmaaden, Maar echter edel dien wéér/taan. Sophronia, door kiefche min bewoogen, Smoort voor der Kristnen heil haar rechten op uw hart; Zij tart den dood; maar gij door uw ftandvastigpoogen, Befchermt haare onfchuld, (lilt haar (mart. Evanders ziel, vol vaderlyke liefde, Verkwijnt bijna door rouw, van uwen moed bewust, Maar gij, daar u 't gevaar van eer en Godsdienst griefde» Stelde ook dit zorglijk hart gerust. *4 Vorst  8 LIER-ZANG. Vorst Aladijn fpaart magt, en rekt genade, SchoonZe!fS2,jnGodsdienstpreekt:,;0!intes moet vergaan." Maar gij, voJ kristen moed, gaat met uw hart te rade, En kunt zelfs konings gunst weêifTaan. U, dus verfierd met die hoedanigheden, Die't zedigMenschdom deugd en waaregrootheid noemt, U, zien wij als een Held het grootsch Tooneel betreden> Wien ons gejuich voor de eeuwen roemt. Verpligt, geboeid, of met een troon befchonken, Gij zijt o l i n t e s (leeds: uw roem, uw eer, uw naam , Moet niet aileen voor 't oog van onze kenners pronken. Maar voor Europa door de Faam. Laatdunkendheid, die over alle dingen Onnodig 't vonnis velt, beproeve aan u haar kracht, ■/y> feilde* minden'Ilraal niet aan uw' glans ontwringen, U te eeren, is niet in haar maft. Leef  LIER-ZANG. 9 Leef eeuwig, Groote .' en wees delust van de aarde, De lust, het voorbeeld en vermaak van groot en klein, De kunstmin achte fteeds olintes naar zijn waarde, En zijnen Dichter kasteletjn. Mijn kas teleijn! mijn kunstvriend,mijn vertrouwLeer, leer mij .waarde Man, op wat arduinen grond, (de; Hoe fchepperagtig gij dat groote kunstfluk bouwde, Als of 'er niets u tegenltond. Leer mij den tijd, de harten, en tooneelen, Leer mij den zaamenloop van alle omflandigheên, Hoe tegenltrijdig ook,fteeds evenredig deelen, Tot eer van U en Melpomeen. Olintes! fchoon de Held der kunstbedrijven, Vindt elk, die hem omringt, een waardig deelgenoot, Gij doet den ganfchen drom in glorie flaan, en blijven; Door U, door U zijn ze allen groot. * 5 Be-  IO LIER. ZANG. Bemin ik niet Evanders wijze reden? En wensch ik niet dat hoofd met eeuwige eer bekroond, Dat midden in den firoom der wisfelvaliigheden, Zich Vader, Vriend, en Kristen toont? Vergeef ik niet Ismenors drifc en woede, Ondanks zijn' wreeden wensch naar aller Kristnen dood ? Erken ik niet, dat hij dus door zijn' ijver hoede, Het geen zijn Godsdienst hem geboodt? Vereer ik niet een Vorst, wiens wenk en daaden, Naar zijn geweeten goed en onberisplijk zijn ? Bekroont de waereid niet met eeuwge lauwerbladen Een Menfchenvriend, een Aladijn? Aanbid ik niet olintes weibeminde? Vereer ik niet in haar de deugd met al haar' ftoet? Moed, Godsdienst, Eer en wat men edel vinde, 't Is in Sophronia's gemoed. IK.  lier-zang. j,i Bewondre ik niet al de ingefchaapen zeden , En eer en deugd waar door een heiden wordt verfierkt? Clorinde moordt zich, maar, 'tfteuntinhaaroogopreden, Daar grootfche liefde dit bewerkt. Spreek ,kasteleijn! waar putte ge al de fchatten", Van die verfcheiden deugd, en luisterrijke fmart? En wie van allen zal uw kunstkragt meest bevatten, Mijn oog ? mijn oor ? mijn rede ? of 't hart ? Heeft Sophocles, mfsfchien, den geest der wetten Van Melpomeen aan U zo rijklijk meegedeeld? Dat ge als 't U lust haar kroost in eenen pronk kunt zetten, Die (leeds ontzag verwekt, en ftreelt? Heeft Seneca's vernuft in zijne werken, Hel uwe ook opgewekt, gcfcherpt en aangefpoort, Of moest Racins's geest U in uw vlucht verfterkenj Of wierd ;;>j door een' Stift bekoord? Gij  12 L I E R - Z A N G. Gij fchetst, en maalt, en overtreft die trekken, ' Die in het gar,fche werk van Crottegkfchittrend Ml; Zo kan een vlugge geest, een vluggren geest verwekken ' Zo kweekt het groote, 't grooter aan. Bragt Crmeghs geest, naar zijn getoetst vermogen, Oeintes aan den dag, in onvoltooid tafreel; Gij koomt, aanfchou wt en fchept voor elks bewondrende oo0 l i tv t e s tot een nieuw geheel. ^ 01 mo& de fchim va" Crmegk nederdaalen, En zien ditgrootfche werk van mijn en Backers vriend; Hij zou het edel ftuk met Phosbus glans bedraden, E" zeggen: „ 't heeft mijn lof verdiend. „Germanje kweekt hier kunst, en haare richtren, „Mijn boezem gloeide zelfsdoor zulk een feheppend vuur; , Maar Neêrland heeft niet min zijne onnavolgbre Dichtten, „ Zijn lievelingen der Natuur." Wat  LIEB.-ZANG. »3 + Wat eedle zwier, en juistheid van gedachten! Olintes rijk vernuft is't werk van kasteleiju. Hoe zelden durft de kunst een faamenftel verwachten, Waar niets te groot is, niets te klein? Dan : welk een taal! hoe zacht, in maat en boeien Van klank en rijm gevlijd ontglipt des Dichters mond, Niet zachter kan de beek, langs Phosbus lustrijk vloeien , Die eer door Pegafus ontftond. Welaan, mijn Vriend, en Vriend der wetenfchappen, Hoe hoog ge ook boven mij in kunst verheeven zijt, Blijf echter, naar mijn wensch, opPindus hoogde trappen, Benijdenswaardig, niet benijd. Schoon ook eerlang door uwe kunst gedreeven, De nijd , naar 't eeuwig groen van uwen lauwer haakt: Gerust! Gij zult van nu door uw verdienste lee ven; Hij ook, zo draa hij 't beter maakt. ü  14 l i e 11 - z a n g. U zal, mag V mijn zangfter roem voorlpellen, De waare kunstmin fteeds met onvergangbren lof, Door alle de eeuwen heen bij haaren hoffloet tellen; Uw naam ontrukken aan het ft of. ïn 'teind', hoe hoog uw naam ook immer groeië, Een wensch; , de deeze ftaa aan mijne zangfier vrij; Dat aangekweekte kunst, en vriendfchap blijve en bloeië Voor U, voor onzen vriend, en mjj. Amflcrdan,, APnl,i7s6. j^l FOLCKIUr.DT.  AMSTERDAM, bij holtrop, i7S6.