MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  EDUARD de DERDE.   EDUARD de DERDE, TREURSPEL. DOOR. P. J. KASTELEIJN. Tc A MS TE li D A M, lij WILLEM HOLTROP, MDCCLXXXVI.   VOORBERICHT. [toffe welke het onderwerp van dit'Treur/pel uitmaakt, vindt men in hume's Historie van Engeland, en door andere Historiefchrijveren omftandig vermeld; de Gefchiedenis zelve is voorgevallen in den jaare 1337. De heer weisze heeft zich van die Jloffe oordeelkundig bediend tot het zaamenflellen van een Treurfpel, en zich, ah Dichter, in verre na dier vrijheid niet veroorloofd van welke zich de Tooneel. dichter, met betrekking tot de Historie, onberispelijk zoude mogen bedienen, vooral als zij eenige eeuwen van zijnen tijd verwijderd is. Trouwens, het was hier onnodig: de Historie zelf moest, onder de * 3 han*  vi VOORBERICHT. handen van een' weisze, rijk genoeg zijn, om ze, zonder eene haar ah omkeerende verdichting , in den vorm van een Treurfpel, eigenaar tig te doen kennen. Ik zal mij over de fchoonheid van weisze's Eduard den derden niet breedvoerig uitlaaien: men moge vertrouwen dat ik het /luk zóó voortreftijk oordeelde, dat ik mij het genoegen niet konde ontzeggen, om decze Ncderduitfche Naavelging van het zelve aan te bieden. In 't algemeen heb ik eenige plaatzen moeten bekorten , en op anderen mijne denkbeelden moeten in. vlechten; het zij om herhaalingen te vermijden en het belang te vermeerderen; het zij om de regelmaatigheid der tooncelopvolging te bevorderen en den draad der handeling geleidelijker te doen voortgaan. Maar in het bijzonder heb ik, ten tweeden, één der Perzoonaadjen, den Aartsbisfchop van York namen-ijk, uit liet pluk geweerd, om reden dat hij geen, althans geen noodwendig, aandeel aan de handeling hadt, welke, zonder hem, even zood:nig ah  VOORBERICHT. Tri als zij afloopt, afloopen konde. • Bijtreedt, bij vv e i s z e , in het tweede tooneel des vijfden bedrijfs eerst op; en onze Dichter heeft zich van den Aartsbisfcliop waarfchijnlijk bediend, om den Graaf van Nordfolk welvoeglijk met iemand te doen verfehijnen, waarmede hij handelen konde: dit is ook zeker een grond, genoegzaam, voor dit gedeelte des fluks, doch in opzigt van het geheel niet voldoende. Ik weet wel, 'er zijn 'er, die het zalfpijten, eengezigt, zoo waardig als dat van eenen Aartsbisfchop in zijn pontifikaal moet opleveren, hierdoor in het ftuk te moeten derven: maar het is mijne fchuld niet! 'Er moet toch niets fchoons,van wat aart ook,in een goed Tooneel ftuk zijn , om dat de Dichter of Aanfchouwer het 'er gaarne in zag: maar het ftuk zelf moet het eifchen; moet het niet kunnen misfen: — zonder dit, vertoond zich het fchoonfte beeld zoo wan. flallig in het tafereel, dat het verdiend doorgeftreeken te worden. De uitfluiting deezer perzoonaadje moest nu noodwendig ecne gaaping vcröorzaakcn; 'er was dus een * 4 md'  vin VOORBERICHT. middel ter aanvulling nodig: doch deeze aanvulling moeste ook gcene maar zoo ingeworpene zijn , maar ze moeste uit den aanleg van 't geheel zei. ve voortvloeijen , en daarmede in verband /laan. Het voorwerp boodt zich hiertoe gereedlijk aan: want, Ten derden, zoo verfchijnt Edmund in het ftuk van vv e i s z e niet weder, na hij, in het tweede tooneel des vierden bedrijfs, aftreedt; maar daarna ontfangen wij het fmartelijke bericht van zijn dood. Deezen Edmund nu heb ik behouden; geenszins met oogmerk om door hem de -plaats van den Aartsbisschop te vervullen, maar om dat hij in de Historie zelf, in dit geval, niet omkoomt; en, 't geene meer geldt, om dat hij een allerbelangrijkst karakter in dit ftuk is, zoo dat het belang door zijne behouding nog grooter wordt. — Denkt iemand mooglijk, dat zijn dood dicne om één der hoofdbedoelingen des Treurfpels te bevorderen; te weeten, om ons medelijden te verwekken'!1 zoo antwoorde ik ,dal zijn dood hier het medelijden, ingevolge den aart des Treur-  VOORBERICHT. * Treur/pets, en wel in verband der overige hoofdvereischten befchouwd, verzwakt; om dat htj ons medelijden te veel verdeeld. Deeze wenk is genoeg voor oordeelkundigen; de waarheid mijner Jlclling zullen zij in het ftuk zelf, vertrouwe ik, erkennen: door dezelve hier naakter te vertoonen, zoude ik den Leezer van het eerfte aangenaamc, dat is het ontdekken van het belop en de uitkomst der handeling, ongenotcn berooven. Om voornoemde reden Edmund nu behouden hebbende, zoo moest hij ook ten einde toe, als dén der gewigtigfte perzoonaadjen zijnde, aandeel aan de handeling hebben; en zoo werdt hij ook tevens een gepast voorwerp 't welke de ledige plaats van den Aarts- bisfehop konde vervullen : liet fpreekt van zelve, dat dit echter moeste verricht worden op eene wijze die, en voor hem karaktermaatig, en met het nu in zoo verre veranderde beloop ftrookende, was. Ten vierden, het Lijk van den Koning ,eduard den tweede n, wordt bij w e i s z e vertoond'in een * 5 ver.  X VOORBERICHT. yerder vertrek, 'i welke aan de zaal {de ftandplaat- ze des toonecls ,)grenst. In gevallen vaar de en- kele vertooning alles afdoet, kan dit wel eens gaan ; maar hier, waar de Prins en de Koningin nog al zoo iets met het Lijk van den Vorst te doen hebben , konde ik deeze fchikking niet goedkeuren. . Ook de Jlanden der Pcrzoonaadjen is iets dat de Dichter, om meer dan éóne reden, omzigtig moet gadefaan , zoodanig dat de behvaame Tooncelfpeeler ze onbelemmerd vormen , en 'er met genoegen in werken kan. In dit geval moet het voor den Acteur,«fee Eduard den derden, en voor de Actrice, die de Koningin van Engeland voorfteld, aan plootlijk en verdrietig zijn, cm eene hoogst belangrijke pasfage, bij welke men het gevoel van hun hart, met alle derzelver nuances, in de trekken van hun gelaat, moet gcfehilderd, door liunne bewegingen moet uitgedrukt zien , en in de af. wisfelende toonen, in welke zij hunne gedachten door woorden voortbrengen, moet hoor en — om dit alles mt te voeren in zulk eene verwijdering van den AanJchouwer, dat de Kunflenaar gedwongen worde, liet edel-  VOORBERICHT. xi edelftc zijner kunst aan outreeringen op te offeren , wil hij anders het minjle zijner kunst, namen lijk zij. iie woorden, nog maar tot de gewaarwording zijner Aanjchouweren overbrengen. Om nu dit on~ aangenaame voor Aanfehouwer en Tooneclfpccler beiden voor te koomen, zoo heb ik middelen gezogt om het Lijk des Konings, welvoeglijker wijze, in de zaal zelve, te midden der handeling, te doen brengen. 'Verfcheidene andere kleinigheden, die mij, nu meer dan min, eene andere uitdrukking , eene andere gedachte, eene andere wending, of eene andere wijze van voorftelling, fchoon de zaak dezelfde bleeve, fchceneu te vorderen, kan ik hier niet aanwijzen. Ik heb dan in deeze Naavolging weisze zoeken te verbeteren; — en waarom zoude men dit ?iiet mogen bedoelen? Immers hij, die zich Hete voorpaan, dat men een fchrijver meer eere doet, als men dien maar zoo blind naavolgd, zoude niet zeer juist oor deden; ook dan zelfs niet, zoo hij dacht ,  xii VOORBERICHT. dacht, dat men uit dien grond alleen iemands werken naavolgt: want, bchalycn dat eene Natie, voor welke men naavolgt], geen groot belang in zulk eene bedoeling kan jlellen, zoo is het 'er wel verre af, dat de eere eenes fchrijvcrs verkort worde, wanneer men zijnen arbeid volgt, en dien tevens verbeterd poogt over te brengen, 't Is wel waar, dat wanneer men door eene niet veranderde naavolging een ftuk leverde, in 't welk men geen gebrek van eenig belang aantrof, dat alsdan de Oorfpronglijke Dichter grooter voorkomt, en ook waarlijk grooter is. . Doch vooreerst geloove ik, dat zulke naavolgingen vrij fchaars zijn; en, ten anderen, is het dan de fchuld van den naavolger, als hij onder de fehoonfte [tukken van zijne uitlandjche kunstvrienden, zoodanigen vindt , der naavolging wel dubbel waardig, doch die het volmaakte zoo verre niet naderen, dat zij niet zouden kunnen verbeterd worden ? „ Ja, maar de naavolger toont, door zijne verbeteringen , dat hij grooter man is of wil fchijnen te zijn,  VOORBERICHT. xm zijn, dan hij wiens werk hij naavolgde." Dit ware eene fpoorlooze verbeelding van een'' verwaait' den naavolger. Het is minder lunst te ver¬ beteren , dan, in een' dichterlijken zin, te feheppen:en hoewel men tegens zommigen, die zoo gereed zijn om in kunstgewrochten gebreken op te zoeken, terwijl ze de jchoonhedeu niet kunnen of willen zien, mag zeggen: Beter maaken is de beste criticq! zoo kan zich zelfs de waarlijk ver¬ beterende naavolger niet beroemen, dat hij die beste Criticus is: dan eerst wordt hij die, als hij ten oorfpronglijk ftuk, van denzelfden aart, daarfteld, dat beter is. Wel verre dus dat de roem van een Dichter zoude verkort worden, door eene naavolging,welke haar origineel verbeterd heeft; zoo bewijst, integendeel, de naavolger, ftilzwijgende, dat de arbeid des oorfpronglijken Dichters door hem waardig genoeg geacht werdt, om 'er eene niet geringe moeite aan te befteeden; eene moeite voor welke zijne hoogfte belooning zijn kan, dats men getuige; hij hebbe oof-  xiv VOORBERIC H T. oordeelkundig gevolgd ; want het ftuk blijft toch fteeds, in de groote zaak, hst eigendom zijnes - Dichters, Ik geeve dan , in deeze Naavolging, één der fchoone ftukken van den grooten weisze; een Treurfpel, te hooger in waarde; naar maate in het zelve eene hoogst belangrijke handeling heerschl; waarin, wel is waar, het fchitwende van eene oogbekoorende woeling, {iets waaraan het waare vernuftjnaar zelden veel aandeel heeft,) niet doorftraalt; doch welke ook, in den ftrengften zin, maar ééne waare hoofddaad ten oogmerk heeft, en welke hoofddaad, gehtel en al zonder bijjiand van eenige Epifode, niets van dat onderhoudende, van dat leevendige werkzaame derft, het welke een Tooneelftuk Van eigenlijke zaamenfpraaken. zoo verre het de dialogue betreft, moet onderfcheiden. Of nu deeze Naavolging den arbeid des hceren weisze waardig zij, en of mijne veranderingen waarlijk verbeteringen zijn; moet ik overlaaten aan. het oordeel van die befcheidene kundigen, welken het wel  VOORBERICHT. xv wel der moeite waardig gelieven te achten, zulks opzettelijk te onderzoeken. Amjlerdam, tltn27.Sept. 178Ö.  VERTOONERS. eduard de derde, Zoon van Eduard den tweeden, Koning van Engeland , en deszelfs vctklaarde Troonopvolger. ïsabella, Gemaalinne van Eduard den tweeden, Koninginne en Regentesje van Engeland. edmund, Graaf van Kent, en Broeder van Eduard den tweeden. nordfolk, Graaf van Nordfolk , en tweede Broeder van Eduard den tweeden. Mortimer, Staatsdienaar van Ifabella. iienrik van l ankaster, Vriend van Edmund. lijfwachten van de Koningin. krijgsbevelhebbers en soldaaten van den Prins. gevolg van den Graaf van Nordfolk. E D U-  EDUARD de DERDE, tre urspel. EERSTE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. EDMUND, LANKASTER. jj EDMUND. Hoe wreed verdrukt men ons hier op des vorften flot ■Waar ,eder vliegt en beeft op Mortimers gebod Zmts hij in Bristol zelfs, hier zoo nabij gelegen,' Als m gantsch Albion, een' aanhang heeft verkreegen [ LANKASTER. Ja, vriend! dit is het loon, dat men aan hoven vindt Waar men den eedlen haat en den verraader mint ' Ik, die de koningin mijn' bijfland heb bewezen' Mü zag door elk veraeht, haar deed door ieder vreezen; Dieveelt.jdsdoormijn'raad.fteedsdoormijn'degen.nreed Door deezen roem verwierf, door dien mij eeren deed- A  a. EDUARD de DERDE, Ik, die aan haar in 't eind' den koning heb verraaden, Hoe ook zijn deerlijk lot en vrienden voor hem baden; lk word niet meer gehoord, veel min om- raad gevraagd; En, ware ik zonder u, zoo was ik reeds verjaagd. edmund. Hoe! ben ik Edmund niet, en zijt gij niet Lankaster? Ik ben meer ftrafbaar, vriend ! 'k verbond me aan haar nog Te wreede koningin!.. Gefolterde Eduard! (vaster. Wat was mijn handling dwaas ! wat is uw noodlot hard! Ach! had ik nooit zoo blind mij aan haar zij' begeeven, Dan moest zij zelfs voor ons en onze vrienden beeven. Zij kwam uit Frankrijk hier met Mortimer, haar vrind, Wien zij twee jaaren reeds daar fpoorloos hadt bemind ,• Zij, van den haat bewust die Eduard deed bukken,— Dien, wat hij achten mogt, geen fchepter kon verrukken; Die enkel 's leevens zoet naar zijne ruste mat; Verdiende liet in 't ftof, en't misdrijf gaanl vergat, Deedt voordeel met zijn zwak en 's Britten fpoorloosheden, Wier twistgeest zich,ö linaadldoor Schotland zag beflreeden. 't Gemeen behoefde Hechts tot oproer aangefpoord: Straks vloodt de patriot: ftraksriep de woede: „moord!" Men haatte Spencers trotsch, terwijl hij elk braveerde En Englands ftaat niet min dan Englands vorst regeerde. Hoe licht ontvlamt men niet een.' pas ontvonkten brand! Hier riep ze:,, dwinglandij!'' daar: „ vrijheid! vaderland 1" Zij kwam — en al het volk liep haar al juichend' tegen: De helden met het zwaard, de priesters met den zegen. Gij leende haar uw heir; en ik, Lankaster! ik, Ik.  TREURSPEL. 5 Ik, 's konings broeder, wijdde aan haar elk oogenblik. Voor haar en tegen hem zaagt gij mij moedig fireeven, In hoope ons roem en eer en vrijheid weêr te geeven. Bedrogen door dien droom, volgde ik verblind haar zij'. Leicester, Almerik en Nordfolk volgden mij. Vergeef mij, dat ik u door dit verhaal dorst kwellen! Gij weet het; ik behoef het u niet voor te Hellen. Gij kent ook 't vrugtgevolg;haar heir verwon, Hond pal: Hij, die haar dorst weêrfiaan, verhaastte zijnen val. En Eduard, haar zoon! een held zoo waardig te eeren, Kon, waar zijn zwaard niet won, door liefde triomfeeren. Men zag hem als den God des krijgs en vredes aan, En dacht,all't geen' men deedt.wierde ook voor hem gedaan. LANKASTER. Voor hem?ach,waar 't voor hem'dan zou mij niets berouwen: En 't geene ik voor haar deed niet fchaamrood thans befchouHij zal.terwijl zijn deugd praalt in den hoogften fchijn, (wen, Den vrienden minnenswaard',den vijand vreeslijk,zijn. Maar, ach! voor Mortimer heb ik dien krans bevochten, Met wien de koningin zijn hoofd nu heeft omvlogten: Voor hem verzaakt zij eeren plicht, gemaal en zoon; En duchtte zij ons niet, boodt zij heni zelfs den troon. EDMUND. (der? Wat derft hem tot den troon ? wie noemt zich Englands hoeDe Spencers heerschten nooit zoo Hout bij mijnen broeder. Het hooge Parlement, beducht dat fiere moed, Dat onë'rvaarenheid, een nog te wuften gloed Des jongen Eduards, den Staat zou hindren kunnen, A a Woii  4 EDUARD dk DERDE, Wou naast den prins 't beduur aan Ifabella gunnen. Het Parlement geboodt; maar, ach! hoe wonderbaar, De koningin beveelt, en Mortimer door haar! Zij Iagchen met de wet, en ftreeven 't all' te boven: Wie dorst des konings fchat, wie Englands fchatten rooven ? Wie ftondt, tot Englands fchande, ons recht op Schotland af? Wie was 't die Agenois den Franfchcn willig gaf? Wie durft in 't openbaar des prinfen naam misbruiken? Wie, tot elks ondergang, der Britten rechten fnuiken? Wie is 't ? .. de koningin, en Mortimer door haar. Ja, vriend! de prins weet niets van zijn of ons gevaar. In 't veinzen ongeleerd, durft hij op ieder bouwen; Zoo wel de koningin als Mortimer vertrouwen. Men huurt het oproer; Ichrecuwt, gefterkt door huigchlarij, Van twist, geweld, gevaar, verraad en dwinglandij: f Zendthem van hier.kwanswijz'zich aan zijn'plicht te wijden, En vrolijk gaat de prins, ontvonkt tot roemrijk ftrijden. LANKASTER. Ja, Edmund! ja zoo is 't, en dit is onze Staat?... Thans oogst de (hoodheid hier dc vrugren van ons zaad. Wij waagden goed en eer en rust en heil en loeven, Om eene onkuisfehc vrouw der Britten troon te geeven'. Der Britten troon ?.. en, ach i fprcek zelf, wie gaf, Ö fchrik 1 Wie gaf haar deezen troon ? wie toch dan gij cn ik ! De braafflen (lelden wij der woede in eigen handen, En onze koning zelf verkwijnt veellicht in banden. Wat denkbeeld vol verdriet! waarom toch greep ik hem '.. V aarüm toch was ik doof voor zijne jammerftem ? ;.,'=/ ... Ü Zag  TREURSPE L. 5 Zag ik niet tegen hem des moorders vuist verheffen?.. Niet het bloedgierig zwaard zijn beste vrienden treffen?.. Weelwee den braaven man die zich voor hem verklaard ! Eén traan van medelij'acht men den dood hier waard'. Naauw' decdt men 't nodig brood den armen koning bieden;En naauwlijks deedt zijn taal dit hart zijn'haat ontvlieden' Of hij werdt mij ontrukt, tot mcerdring van zijn' nood: En wie, wie meldt ons, of hij leevende is of dood? , EDMUND. Het zij hij leeve of niet, ik heb den troost verboren. Verfchriklijk denkbeeld, ik heb hem den dood befchooren! Zijn bloed!.. .achlzoo het eens,.. zoo 't reeds vergooten zij, Roept tegen mij om wraak! ruigt eeuwig tegen mij! Maar gij, 6 Hemel! weet —getuig het, mijn geweeten ' Geen zelfbelang heeft mij mijn' broeder doen vergeeten. Zijn teder hart vondt nooit in 't heerfchen zielgeneugt'; Hij gloeide wél van deugd, maar van geen heldendeugd.' Ik zag, hoe onbefuist het volk ons recht verkeerde; Hoe Schotlands Robert ftout het gantfche land verhoerde ; 'k Vóórzag den wisfen val van den verzwakten Staat, En hoe des nabuurs trotsch ons dreigde met verraad. Ik wilde ons land zijne eere en vrijheid wedergceven; Bewerken voor den vorst een (lil, doch vreedzaam , leeven : Mijn boezem zwoegt om 't lot van onzen eedlen (lam, Bedenke ik, met wat finaad men hem dekrooneontnam: Hiertoe verkoos men zelfs de fnoodfte huigchdaaren, Die (leeds zijns leevens gif, en zijne geesfels waren. Verachting was hun groet; hun taal een (beng gebod ; A 3 Hun  6 EDUARD de DERDE, Hun fmecken dreigement; hun troost een fchampre fpot; In ftede op 't minnelijkst hunn' koning aan te fpreeken, Zoo dreigden zij op hem der Spencers trotsch te wreeken. En toch ontfing hij hen vol van bedaarden moed: „ Ik heb uw' haat verdiend - zoo (prak hij ~ 'k was te goed • „Te zagt voor 't hoog gebied, vergat ik vaak de plichten „ Van vorst en held, en zelfs van richter in het richten. „ Nochtans der Britten hart is edel; 't mijne is rein. „Gij geeft mij wijl gij neemt, en mijn verlies is klein: „Ja, vreugdetraanen! vloeit; mijn volk fchenkt Englands kroone „Thans mijnen Eduard, mijn'prins, mijn'dapprenzoone: „ Hij heerfch' meer heilrijk dan ik heerschte; en, ach! dat hij, „ Dat Albion door hem, altoos gezegend zij!" Zoo fprak hij. — Maar, helaas! wie geeft de rust mij weder? Het allereêlfte ontwerp rukt vaak het noodlot neder. Is alle hoop te niet om ons van 't juk te ontflaan, Ontvlieden wij dan 't oord waar de onfchuld moet vergaan. lankaster. Dat vrij een laffe vliede, in weerwil zijns geweetens: Wien heldendeugd bezielt, breekt moedig zijne ketens. Wij bragten, nevens ons, gantsch England onder 't juk; Dus vordert recht en plicht dat men 't daaraan ontrukk'. 't Is waar, het werk is groot; omringt van rijksverraaders, Maakt één bedenklijk woord ons ftraks tot euveldaaders. Ras wordt de de dolk des boels, tot ons bederf gewet, Ons op het onvoorzien fle op 't eerlijk hart gezet. Doch des te rasfer moet men 't waardigst werk beginnen. Laat  TREURSPEL. f Laat ons des prinfen hart door wijze reden winnen Hij gloeit van 't edelst vuur; hij oordeelt met ver/tand ■ H.j mint zijn vader grootseh, nog meer... zijn vaderland' Veellicht verkloekt hij zich den vadermoord te wreeken Eo.ftout op eigen kracht, den boei der jeugd te broeken Veellicht ziet hij omwolkt zijn' toeftand reeds van ver; Hoe hij de fchaduw is, de koning — Mortimer. EDMUND. Hoe groot zijt ge in mijn oog! 'k ftaa uw ontwerp niet tegen : Door nieuwen moed bezield, voel ik mijn bloed bewecgem De Hemel Hortte u zelf dit edel denkbeeld in. Hij, Hij bevordre ons- doel en zegene ons begin! De weg tot waaren roem is flerven of verwinnen. Koom, toonen wij hoe zeer we ons vaderland beminnen ' Men meld Graaf Nordfolk en d' Aartsbisfchop onsbefluit; Ze zijn niet ver vanhier; dat niets liunn'ichreeden ftuitt'.' Beneemen wij den prins zijn ongegrond vertrouwen: Doen wij hem Mortimer in 't waare licht befchouwen; Hij fchaam'zijn moeder zich, die hem misleid doorfchijn; En... wil hij Englands troon, leer' hij dien waardig zijn. ' LANKASTER. Maar als vorst Eduard de tweede nog mogt loeven ? EDMUND. Wat heil, zoo 't mooglijk waar! De vorst zal nimmer llreeven Naar eenen troon die hem niets gaf dan droevcnis; En hoort hij ons ontwerp, hij billijkt het gewis. Maar hoorde gij 't gerucht, op gistren eerst geboren, Dat men de ftraf des doods een' muiter hebb' befchooren, A 4 Die  8 EDUARD de DERDE, Die hier in het geheim, te midden van den nacht, Door hulp der ruiterij, zij in dit flot gebragt ?... Een mengeling van vrees en hoop deed vaak mij beeven : Indien die muiter eens... ach! waar' hij 't! mogt hij leeven! lankaster. De koning?... Eduard? Na zoo veel fmaad en pijn Te leeven, zou gewis een treffend wonder zijn. Doch vorfchen wij voor 't minft', weikoffer die barbaaren, Tot voedzel hunner wraak, hier in het flot bewaaren. Veellicht verlosfen wij een gantsch onfchuldig bloed. Maar wie?.. edmund. Men zwijg'. TWEEDE TOONEEL. edmund, lankaster, mortimer. mortimer, Wat heil, dat ik u hier ontmoet'! Gij mint des printen roem , die fteeds mijn ziel verheugde; Hij triomfeerde op nieuws; deelt des in mijne vreugde. Hij floeg het overfchot van zijnes vaders magt, Die, zoo hij zelf nog leeft, zijn hoop nu ziet verkracht. — De prins toog vol van vuur de fnoode muiters tegen; Verfloeg, verflrooide hen, en keert door 's Hemels zegen : Deez morgen voert hem hier, gekroond met eeuwige eer, edmund. Zijn koomst verblijd me, al kwam hij zonder lauwren weer. Zal  TREURSPEL. 9 Zal hij dan eindeloos door ftrijden triomfeeren En deor geftrengheid Iteeds, door goedheid nooit, regeeren? En wien bevecht hij toch? wien toch dan d' onderdaan? MORTIMER. • Die muiters wierden. EDMUND. Hoe! men biê den vreê hun aan. Ik weet, elk ligt verheugd de wapens aan zijn voeten, En wenscht in onzen prins een' waardig' vorst te ontmoeten. LANKASTER. Zoo is het: door geweld koelt men geen muiterij: Toen gij uit Frankrijk kwaamt, bevocht ik haar, als gij* Ik dreigde met het zwaard ; .wie won men ? geen van allen! Ik bood vergifnis aan; elk liet den degen vallen. Men viel den prins te voet, u en de koningin, De zagtheid baarde ons fleeds het allerrijkst gewin. MORTIMER. Dat heet: de prins moet zich maar Mille rust verfchafftn; De muitzucht niet weêrftaan ; het misdrijf nimmer Itraffen. EDMUND. Neen, Mortimer! het heet: tot heil van 't vaderland, Vergeeven waar men kan; verfchoonen met verftand. Het heet: uit burgren zich, door weldoen, vrienden maaken; Vooruitziende, als een God, voor ieders rust te waaken; Niet in het kabinet de zorg des Staats ontvliên, En, wij! men magtig is, elk trotsch den oorlog bun: Het roer des rijks terwijl aan dienaars toebetrouwen , Die op het puin des Staats hunne eigen grootheid bouwen A 5 Aan  io EDUARD de DERDE, Aan dienaars, die vol trotsch , vol roofzugt, vol gevlei), Vcrgeeten wie ze zijn. MORTIMER. Hoe, Graaf! wie geldt dit ? - mij ? — Des prinfen vader... EDMUND. Zwijg: denk aan uw plichtbetooning; Want gij zijt Mortimer, en Eduard was koning: En beeft hij ooit misdaan, zoo was 't, tot ons verdriet, Dathij, tot tweemaal toe, u 't blok ontrukken liet. LANKASTER. ■„ Te driftig, vriend!" MORTIMER. Hoe nu! durftgij zooftout mij hoonen. En waant gij dat ik u mijn rechten niet zou toonen ? Hoe! kent gij Mortimer? kent ge Ifabella? en... EDMUND. En weet gij niet dat ik hier de oom des prinfe ben ? DERDE TOONEEL. MORTIMER, alken. Verwaanden! gaat: gij zult mijn' arbeid niet verbreeken, En vóór een oom hier dreigt, zal zich de liefling wreeken. 't Wordt tijd dat ik u flraffe, u loone naar waardij. Wie zich voor mij niet buigt, die beev' voor 't min ft' voor mij. Vóór nog deez' dag de zon naar 't westen heen zal (treeven, Zal koning Eduard, en gij zult met hem, fneevcn. Maar  TREURSPEL. n Maar flil... hoe! hoore ik niet het klinken der trompet ? —. Het is de prins... ö list! dat gij mijn zinnen wett'! VIERDE TOONEEL. MORTIMER, EDUARD; Bevelhebbers en Soldaaten. MORTIMER. Roemruchtige Eduard! wees welkom, duizendwerven! Wat hcldcnglorie mogt uw ccdlc moed niet erven! Al 't volk juicht blijde u toe, daar 't u de handenkuscht; Noemt u der helden baak ; den fchepper zijner rust; En zoude, ontbrak u Hechts de grootfche zegewagen, U herwaarts in triomf op zijne handen draagen. EDUARD. De blinde lof, mijn vriend ! acht ik van geen waardij: Men roemt alleen 't geluk, geenszins verdienfte in mij. Wees de allergrootfte man, durft u 't geluk verlaaten, Zoo zal men uw verdicnfle, als uwe rampen, haaten. ■ En naauw' verdiend decz' ftrijd den naam vanzege, want Dc duisternis gaf ons den vijand in de hand; Wijl 't blind geluk alleen voor de overwinning zorgde,, Daar van het toeval Hechts de moed dc wapens borgde: Befpaar des uwen roem; vervoer mij door geen' fchijn: Ik zoek door mijn gedrag den troon eens waard' te zijn. MORTIMER. Den troon, mijn prins! dien u geboorte en rechten geeven ? Daar voor uw' dappren vuist en Brit en Schot moetbeeven? EDUARD. Ik wil veel min gevreest dan wel bemind zijn; ja, Tot  & EDUARD de DERDE, Tot hiertoe flreed ik; maar 'k fchenk voortaan liefst genaS. Rechtvaardigheid en trouw zal mijnen zetel Hutten; En nimmer zal dit zwaard hier woeden ~ maar befchutten. De moed, ontbloot van deugd, is heldenmoed in febijn! Ik-wil der droeven troost, der braaven fchutshecr zijn. MORTIMER. Ja, vorst! die zult ge zijn: gij acht en eert uw plichten; Zij zelf, zij noopen u, dat gij 't verraad doet zwichten. De vijand ziet in t veld door u zijn' val bereid: Vcrlcbaf in dit paleis voor u ook veiligheid. , EDUARD. Wie fioort ze ? wie ? MORTIMER. Veellicht zij zelf die u omgeeven. EDUARD. Hoe! waagden zij dan niet voor mij hunne eereen leeven > Mijn vrienden ! dat mijn hart uw hart geen onrecht doe ! Mijn oom?., de koningin ?.. Lankaster?.. Nordfolk?.. hocl MORTIMER. De tijd veranderd licht den drijfveer onzer harten: Hoe vaak benijd men dien, wien men in zijne fmarten En rampen hulpe boodt.en neemt het geen men gaf, Ziet men hem boven ons, in woede weder af? _ Lankaster, Edmund... EDUARD. Iloc' •• noemt gij daar! de vaders Van mij en van den Staat ? MOR.  TREURSPEL. t| MORTIMER. En toch zijn zij verraaders. ' EDUARD. Verraaders?.. „Logengeesti» wat helfche razernij Vervoert u?.. MORTIMER. Mij ?.. de plicht, de waarheid fpreekt door mij. EDUARD. Neen, valschheid, wreevel, haat; -veeleer zoude ik gelooven, Datgn-gyzelf _ de kroon dorst waagen mij te ontrooDatgu- gij zelf „mij fchelmsch dorst naar het leeven Maar mooglijk liet gij u door loos bedrog verraên (Haan- Lankaster ?... Ednumd V. zij ? —bezefeens welke naam'en' Hoe groot, hoe dierbaar ons! —Toen wij teSunolkkwamen, Ontbloot van alle hulp, verarmt in hoop en kracht, Wie boodt ons zijne hand ?.. wie hielp ons. door zijn m'agt'.. MORTIMER. Zij! want toen waanden zij - uw hand den flafteont- draaijen. Bedrogen, zien ze eerlang u zelfden fchepter zwaaijcn • En nu toont zich hun trotsch, weleer bekleed metfchijn, Ln zal, zo gij niet ftraft, u ras verfchriklijk zijn Ja, pnns! gij kent mij ook; mijntijkdom, rusten leeven' Niets was mij ooit te duur om voor u weg te geeven ' Hier hoorde ik zelf, mijn prins ihunn' fnoode reden aa'n: 1 Veel"  H EDUARD de D E R D è, Veellicht zult gij Ze eerlang, misfchien te laat, verdaan. 6 Dat de wolk verdween, die u zoo lang verblindde! Dat ge alle uw hatren kende en ge uw belang beminde! Hoe 't zij; om uwe rust, nog meer, om uwen plicht, Om eer en vaderland, ontwijk toch hun gezigt! eduard. Gij hoorde zelflenwat'...dochneen,ikwil'tniethooren. Heb ik mijn vrienden dan reeds in mijn jeugd verlooren! Men prijst mijn' heldenmoed; ontrukt mijn' naam aan 't ftof: Ach! geeft mij mijne rust, en neemt mij uwen lof! mortimer. Gij kunt, zoo ras gij wilt, hier rust en cere vinden. eduard. .En hoe?, als vrienden zich ook tegens mij verbinden?... Doch ja, ik heb 't verdiend; 't is mijner daaden loon: Mijn vader! ach ! waarom ontrukte ik u den troon ?.. Koom weder!gun mij dc eer voor uw belang te ftrijden; En haat gij kroon en troon? ook ik kan' 't purper mijden. Spreek; hebt gij niets van hem vernomen na zijn vlugt? mortimer. Neen, prins! maar gaa ik af op 't algemeen gerucht, Zal Edmund eerlang licht op ons zijn onheil wreeken. eduard. 6 Zwijg! dat uwe reen mij niet het hart doorfteekerr. Maar, ik ben fchuldig:—gaa,zeg aan de koningin, Dat ik haar wensch te zien. Mortimer vertrekt. Ach!  TREURSPEL. rs Ach! moeder en vriendin! Alleen een korte rust van weinige oogenblikken, Zal, zoo gij 't mij vergunt, mijn' matten geest verkwikken. Einde van het eerjle bedrijf. TWEE.  ié EDUARD de DERDE, TWEEDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. isabella, mortimer; Wachten. mor timer. Indien ik immer.deelde in uwe oprechte min, De koningin doet de wachten vertrekken. Zoo firaf op -t oogenblik: toon u als koningin. Want durft gij me als een' roof die wreeden overgeeven, Dan ware ik in het Hof gelukkiger gebleeven. isabella. Wat wilt gij ?.. was ik 't niet die uwe boeijen brak? Volgde ik u niet alom, en duchtte ik ongemak? Sloeg ik niet mijn' gemaal in onverdiende banden ? Gaf ik hem niet ten prooijeaan fmaad, geweld en fchanden ? Regeert gij niet alleen? wie toch voert hier 't bewind? En min ik minder u dan ik u heb bemind? mortimer. Dat dan geen deernis meer hen hoede, ons heil doe derven; Maar Edmund, en zijn vriend, en uw gemaal moet fterven. isabella. Watzegtgij ?... neen , ikzelf fchrik voor uw wreed gemoed. Hoe toch, verzaad u niets dan woede en moord en bloed ? 't Gebrek maakt ras een einde aan 's konings wreede plaagen: Gun hem het ovcrfchot van zoo veel droeve dagen. Zijn  TREURSPEL. 17 Zijn toeftand eischt van u geen uitgerekt geduld; En dan draagt nog natuur dc helft van onze fchuld. MORTIMER. Neen, koningin! te lang liet ik den vorst in 't leeven: Wilt gij den vroom cn man weer zien ten troon verheven? i sabel la. Zet ik hem op den troon als hij in ketens kwijnt, Waar hem geen zon van troost, geen flraal van hoop beMor timer. (fchijnt? Deesdag, ten zij wij ras het doodlijk vonnis fpreeken, Ziet oproer en geweld nog zijne kluisters breeken. Dat men hem hier bewaard vermoed Lankaster, cn Zelfs Edmund gist het ook: zeg mij, hoe ftilt men hen? isabella. En zouden wij door hun hem zien ten troon verheven, Die gij de magt ons zelf hier zaagt in handen geeven ? 't Is waar, zij dachten nooit dat gij, en gij alleen, Want wie heerscht hier dan gij ? zelfzoudt den troon beZij morren tegen ons; zij mogen zich beklaagen: (klcên. Op 't hoogde, een nijdig oog; meer zullen zij niets waagen. Hun afgod is mijn zoon, en dien beheerfchen wij. mortimer. Hoe! mijne koningin ontzegt één bede aan mij? isabella. Ontmenschte Mortimer! ja , 'k moet u die onthouden : Denk, hoe wij zulk een daad te ras beklaagen zouden! mortimer. Een kwijnend leeven is meer fchriklijk dan de dood. Bcvrij ons van de vrees; verlos hem uit zijn' nood: B Zod  i8 EDUARD de DERDE, Zoo lang dat vorstlijk hoofd nog op het lijf blijft praaien, Dreigt het muitzugtend volkonseensflagsteachterhaalen: Sla af dat hoofd! — en dan... ISABELLA. Neen, Iaat zijn lot aan mij, En vrees toch verder niets; daar ik u zweer, dat hij, Vóór nog het zonlicht daalt, van hier vervoert zal weezen. Wat hebt gij van den haat der onmagt toch te vreezen? Wordt Edmunds fierheid niet door zorgen neergedrukt? En gaat de vorst nog niet genoeg door u gebukt? Zend hem dan naa Parijs, zoo dit u kan behaagcn; Daar, waar mijn broeder heerscht, zal men niets voor hem Daar doode hem 't verdriet. (waagcn: MORTIMER. Neen, wat uw hart ook poog', Mijn rust wil dat hij flerve. ISABELLA. Uw hoogmoed gaat te hoog. Barbaar! gij wilt ? gij wilt3 >- ik moet dien eisch verfocijen. MORTIMER. Verlos hem, en fla mij in zijne ftede in bocijen! Geef mijnen vijand zelf den moorddolk in dc hand ! Hier is mijn borst, het hart dat voor u heeft gebrand: Roep hen, die om mijn min, mijn ondergang bezwooren ; Zoo mogen zij dit hart, dat gij veriinaad, doorbooren. Ik gaa. ISABELLA. Ach! Mortimer! „ Gedoemde tederheid!" Mijn hart gehoorzaamt u: gebied; het is bereid. ■ Maar  TREURSPEL. 19 Maar denk: wat felle haat zult ge over u verwekken, Als zij den martelaar van uwen trots ontdekken! De prins, die daaglijks nog zijns vaders lot beklaagd; Die om diens zielverdriet verborgen fmarten draagt; —. Zal hij hier ongeftraft dat bloed vergieten laaten, Daar u en mij hier 't hof, en vriend en vijand haaten' Daar zij, in 't (lof verneért, vol wangunst, vol van nijd, U op die hoogte zien waar ge op verheven zijt ? —■ Zal niet het volk... MORTIMER. ö Laat daar Mortimer voor zorgen. Wie mijn gevangen is, blijve uwen zoon verborgen. Menzegg' hem,dat een fchurk, van alle deugd ontaart, Die Eduard zich noemt en zich voor vorst verklaard, Zijn vonnis wacht: de prins moet zelf dit vonnis geeven. ISABELLA. De zoon den vader... , MORTIMER. Ja. ISABELLA. Onmenschlijk wreed doen fheeven ? MORTIMER. Wat zie ik ?.. hoe ? ontè'ert een doemenswaarde (mart, Een laffe deernis dan uw anders moedig hart? Gij weent? - hoe ongewoon flaan Ifabella traanen? Die tederheid kan ons geen' weg tot grootheid baanen : De prins kent geenszins 't bloed dat zijne hand vergiet. ISABELLA. En fchoon hij t nimmer kent, kent het de moeder niet? B 2 Zie  20 EDUARD de DERDE, Zie Ifabella 's (mart! zij fineekt... aan uwe voeten... Hij wcêi houdt haart knieling. Moet dan des konings bloed uw' bittrcn haat verzoeten,. Dat dan voor 't minft' de zoon des vaders beul niet zij! MORTIMER. Ten zij hij 't vonnis veil', vorftin! verraad ge mij. Ik fpoei mij naar den prins: gij kunt terwijl bedisfen, (fen. Voor wien uw hart nog (preekt, cn wien gij 't liefst wilt mis- T [F E E D E T O O A E E L. ISABELLA, alleen. Voor wien? voor wien' — voor u ! 6 Min die mij verkloekt* ó Gloed die mij verteert, zij eindeloos vervloekt! Tot welke affchuwlijkheên vervoerd gij mijne zinnen ? Moet ik een' onmensen dan, dat ik verfoei, beminnen ? Ik ridder voor mij zelf. — Beklimt hij niet, 6 zoon ! Den , door bedrog en list geroofden, koningstroon ? Zag men niet met meer recht den zoon ten troon'verheven'. Maar heb ik Mortimer dien bijna niet gegeeven?.. Inmiddels hijgt de' vorst, wien men dien heeft ontrukt, In een gevangenis, door ketens zwaar gedrukt; En zelfs zijn zoon ..watdocl! .hoe dorstmcn't mij ontdekken! Zou met des vader, bloed de zuivre hand bevlekken ?~ „ Neen, wreede moeder! neen : dit fchelmftuk aan te gaan. Maar liefde en Mortimer ?.. ach i was het reeds gedaan! De naam van Mortimer kan't vuur der wanhoop blusfehen. Wie koomt ?, de prins. DER.  TREURSPEL. & DERDE TOONEEL. ISABELLA, EDUARD, MORTIMER. ISABELLA. Mijn zoon ! met duizend liefdekusfchen Druk ik u aan mijn borst. Hoe fiert u 't helden zwaard! Gij zijt uw 's vaders troon en Englands kroone waard': Ja, uw gelauwerd hoofd zal, binnen weinig dagen, In luisterrijke pragt, de kroon van England draagen. EDUARD. (boodt... De kroon? ~ óneen, Mevrouw! fchoon haaruw hand mij Maar, mijne moeder! fpreek:.. is dan mijn vader dood? ISABELLA, verward. Uw vader... MORTIMER. Is licht dood, en mooglijk nog in't leeven. Wij kunnen u hiervan geen zekre tijding geeven: Hij is ons ffil ontvlugt te Kennelworth, offchoon Hem niets bij ons ontbrak, gij weet het, dan de troon. Wij dekten hem voor 't woên des volks, dat zich wou wree. ken. Nooit is des vorflen wacht van 's vorflen zij' geweeken. Bediend als een monarch .. EDUARD. Dat was de kleinfte plicht. Voor mij, mijn doel was nooit naar's vaders kroon gericht. ISA BELL A. Gij weet, hoe ijdle praal uw' vader nooit kon ftreelen. B 3 Hij  22 EDUARD de DERDE, Hij zelf verliet den troon: zoude ik uw recht verheelen! Hoe? als hij zelf aan u het groote zegel zendt, Hij u den troon beval te aanvaarden in het end' i1 mortimer. Ja, prins! gij volgde dan uw 's vaders wélbehaagen. En zoude een zoon als gij zijn 's vaders wensen vertraagen ? eduard. 'k Hcci-iCli dan als prins; want weet, zoo lang mijn vader Dat ik niet dulden zal, dat men zijn' rang mij geeft, (leeft. isabella. Aan u behoort die rang; Hoe zoudt ge u niet doen krooncn ? Wilt gc immer u als vorst, als wettig vorst vertoonen , Zoo is het thans dc tijd: thans daar al 't volk u acht. Gebruik dit oogenblik; 't vervliegt licht onverwacht. De gunst des volks is wuft, ja wufter dan de winden : ' En nimmer zullen wij h.'cr tweedracht flaapend' vinden, Dan voor gij koning zijt. De muitzugt is gewoon, Gcflcrkt door ijvcrzugt , te dingen naar den troon, 't Gemeen laat zich welhaast door ijdlen waan beheeren: De tijtel is een waan, door dien moet men regeeren. mortimer. Nu, prins! nu hoort gij 't geene ik zelf u deed veriïaan. Vertrouw de koningin, of zie u hier verraên. Laat u van mijne trouw, mijn' ijver overtuigen. Doe alle uw hatren, uw vcrvolgren voor u buigen. Hoor hoe bedrog en list, door huigchlaarij geflerkt, Het wreevllg hoofd verheft, dat uwen val bewerkt; Dat, als uw blikfems het niet ijltings doodlijk zengen, Den troon van Albion met u zal onder brengen. Vrees  TREURSP EL. 25 Vrees Edmund... EDUARD. Mortimer! ik acht u als mijn vrind; Gij wordt om uwen moed door mij op -t hoogft' bemind: Doch laat toch de onfchuld nooitvoor onzeftrengheidvreezen. De menfchenmin moet de eer, de roem der menschhcid weeUw ijver voor mijn heil vervoert u keer op keer. (zen. Waar gij mijn rust beoogd, kent gij geen deernis meêr. Gij zoudt licht de onfchuld. zelfs als ftraf baar neêr doen vel Om mij voor uwen waan in veiligheid te "nellen, (ten, ISABELLA. „ Misleidde prins! " En gij zijt voor een' vorst te zagt: Te veel toegeevendheid verfterkt der fnooden kracht. De muitzucht moet men ras den wreevlen arm verkorten, Of zij verheft dien fier, om ons ter neêr te ftorten. Kent gij het voorbeeld niet ? - werp flecbts één' enklen blik Op uwes vaders beeld: befchouw zijn lot met fchrik! Waag 't, niet naar de infpraak van het zelf behoud te hooren, De geest des oproers zal wel ras uw rust veritooren. EDUARD. Wel, zoo verzwijg ons dan, niet langer, koningin! Vat vijand mij befpiedt? meldt'mij zijn' naam, vorllin! Ik ftel hem in uw magt; gij moogt zijn vonnis fpreeken. ISABELLA. Neen, dit doe Mortimer 1 hij moge uwe eere wreeken. Hij kent het ftraf baar rot; mijn hart is veel te teèr Voor 't richterlijk gezag: 't verwaarloosde ook uwe eer. A's gij in 't veld zijt, prins! regeert hij uwe flaaten. Gt kunt u op de trouw van Mortimer verlaaten. . Hij vceze uw raadsman thans: 't geen hij befluit,zij goed B 4 Tc-  t* EDUARD de DER.De, Tegen Mortimer. „Kan'tzijn, vcrfchoon voor'tnrihfFhetkoninglljkebloed!" VIERDE TOONEEL. EDUARD,MORTIMER MORTIMER. belooft gij mij niet, prins! geloof uw moeders recden. «tfcfaouw in 't rond: verraad tracht u op 't hart te treeden, De vleijer, die voor u zich laf en kruipend' bukt Heeft reeds tot uw bederf den dolk der fchede ontrukt. EDUARD. Wie is hij? ~ Hij ? si. die fteeds mijn rechten heeft verdedigd? Wat heb ik hem misdaan' waardoor is hij beledigd' Heb ik door laffe list het rijk aan mij gebragt? Gaf niet het parlement cn 't volk mij deeze magt? Mijn gantfehc ziele beefde om Albions verdrukking ■ Volvoerde needs mijn' plicht: 's ■ olks heil baart mij verruk. Eni nog regeerde ik niet; mijn' jongen lecvenstijd (king, Heb ik tot heden gantsch aan de oorlogsdeugd gewijd. Ik, te onbedrecven, liet aan meer beproefde krachten, Den mij te zwaaren last, 't belang des rijks, betrachten. Mijn moeder,gij mijn vriend,wier zucht voor'theil des fïajfcs, Wier wijsheid Englaud kent, bekleedden mijne plaats. Ik triomfeerde alom ; 'k breng u den dierbren vrede: Mijn hart fmaakt in 't geheim den lof der zuivre rede: 'k Stap naauw' in dit palels met blijdfehap op 't gelaat Of ftraks roept gij me toe: ik zij vervolgt, gehaat; Gehaat? vervolgt<- van wien? 71 O R-  TREURSPEL. 25 MORTIMER Wie zal uw deugd verdooven! Zij flrceft in eedle vlugtzeer verre uw jeugd te boven. Maar, prins! het is een zwak, als men te teer, te goed, Den fnooden (leeds verfchoont, dien men beftraffen moet. Wees zagt, gelijk Trajaan, fteeds zult gij trotfchen vinden, Wier oogen door den glans der kroon zich hiaten blinden. Verheft de fnoode 't hoofd, dan is het ftraffen plicht: Dan is 't rechtvaardigheid wanneer genade zwicht.— Toen wij te Kennel worth des konings vlugt vernamen, Wierp zich een muiter op, ftraks na wij herwaarts kwamen; Gaf zich voor Englands vorst, voor uwen vader uit; Verwierf een' aanhang hier en vlamde op rijken buit. Door heel Dorchester was het volk hem bijgevallen: 't Beftormde Sommerfet,vernielde fchans en wallen; Verwoestte al 't land in 't rond, en ftraftc met den dood Wien hem als wettig vorst geen hulde en bij (land bood: Ja, nog beftreed zijn vuist gantsch England onbezonnen, Hadt hem niet Maltravers gelukkig overwonnen. EDUARD. Is 't mooglijk! kende men den vorst, mijn' vader niet ? ,Dc waarheid haat het volk daar 't hulde aan logens biedt? Mijn. vader fmcekt vergeefs ?. vergeefs ! hij blijft verlaaten? Zij achten in een' fchurk den naam dien ze in hem haatenï MORTIMER. Zie daar der Britten aart! EDUARD. Neen, die is edel, neen! ö 5 M O R-  26 EDUARD de DERDE, mortimer. En echter (leeds geneigd hunn' vorst op 't hart te treên, Doch , prins! die muiter werdt door Mal tra vers gevangen. Wij durven zijne ftraf van uwe hand verlangen. Men heeft hem in deez plaats door boeijen fel bekneld, En tot uwe aankomfie is zijn vonnis uitgefieid. Spreek zelf: wat is zijn loon? eduard. Den dood : — ik wil hem fprecken. mortimer. Gij wilt hem zien' waarom ? zijn fchuld is u gebleeken. En mooglijk wierdt uw ziel tot deernis aangefpoord. eduard. De grootfte booswicht zelfs verdiend dat men hem hoort. mortimer. (ten- Maar niet dat men vergeeft. - Stop de oorcn voor zijn zuehDoch, vorst! wij hebben voer een nieuwe list te duchten Die in mijn hart te meer gerechte zorg verwekt Naar maate een loos gewaad van vriendfehap haar bedekt. En, zoo 't uw vrienden zijn die u ontzind verraaden , Dat dan uw edel hart niet fpreek' voor gruweldaaden : Want fpaart gij fnooden niet ,maar wreekt ge u.op mijn'raad, Dan vest gij uwen troon voor eeuwig met den Staat. eduard. Ik beef! hoe, noemde gij niet Edmund en Lankaster? Het bloed verbindt ons naauw; hun liefde en trouwnog vas. mortimer. (ter- Geef beiden geen gehoor; beicherm uw' naam, uwe eer: Die zij geweest zijn, prins! die zijn zij thans niet meer. Zij  TREURSPEL. 27 Zij hebben onderling vcrraaderlijk befiooten, U van uw 's vaders troon, eer gij 't vóórziet, te fiootcn. EDUARD. ■ Klaagt gij hen te onrecht aan, bedenk wel dat het dan U zelv', ö Mortimer! het leeven kosten kan. Den roover van mijn kroon fpaarde ik veellicht het leeven; Maar wie een'vriend verraadt,dicn zoude ik nooit vergecven. MORTIMER. Dan is 't met hun gedaan : koom toch hunn' toeleg vóór. Mijn loeven zij uw borg; prins! oordeel zelf en hoor, Deez' morgen waren zij hier bij clkaèr gekoomen; En daar mijn gantfche ziel met u is ingenomen, Zoo Hoop ik aan deez deur, ten einde ik mogt verflaan, Wat oogmerk hen toch Reeds in deeze zaal deedt gaan. EDU ARD Gij Hoopt hier heen! waarom? het kruipende achterdenken Kan te 11e zielen nooit in haare ruste krenken. MORTIMER. Gij weet hoe hoog ik Reeds hun deugden heb geacht; Doch hunne handelwijs werdt mij zints lang verdacht. Zij hoonden u niet flechts, maar dorften zich beklaagen, Dat gij de heerfchappij hun niet had opgedraagen. •Nu fchimpten zij vol waan op uwe heerfchappij, Dan op de koninginne, en eindelijk op mij. EDUARD. ó Hadt gij u vergist! — MORTIMER. Had ik 't!.. doch wil mij hcoren : Zij zagen in het ronde, of iemand hen kon ftooren; Toen  a« EDUARD de DERDE, Toen ving Lankaster aan: „ Het gunstig lot, mijn vrind J ,„Mijn Edmund! toont u thans, hoe het uw heil bemind. „Gij weet de koningin, elk wenscht dien guit te doemen, » Die fchaamtloos wagen dorst zich zelVals vorst te noemen. „Het volk dat onzen vorst in 't ongeval beklaagd, rjaagd, „ Hoewel 't hem heeft befchimpt, onttroond, vervolgd, ver„ Kunt gij met weinig kunst door valfchen waan bedriegen. >. Zeg flechts: decs is de vorst: zoek hen in flaap te wiegen. ., Stel hun zijn' toeftand voor: zie toe, 't gelooft uw reen ; ,,'t Verplet de Koningin en Mortimer met een." „ ö Vreugd! (riep Edmund uit,) ó waardrte mijner vrinden ! „Omarm mij; laatcn wij vereend het volk verblinden, r Dat noS de koningin en Mortimer bemind. „ Zijn deeze twee van kant, wie duchten wij ? een kind. „ En, 6 hoe licht zal 't zijn dit kind ook te overheeren! m Wie v°egl a,sda" den troon ? wie toch zal dan regeeren !» „Wie? ((prak Lankaster) wie als gij mijn Edmund , gij » En riep verrukt: „ triomf! dat Edmund koning zij! eduard. Neen, 't kan niet moogüjk zijn : gij hebtuzelv'bedrogen. ^ m ^ e]fcaêr een half vcn'ooren rijk voor mijnen zoon te winnen — Vergeet, indien gij kunt, al 't zielverdriet, al 't leed Dat m„ de haat en nijd van 't volk hier fmaaken deedt! Geloof uw moeder „iet; vertrouw op Edmunds woorden ■ En. wütR, blind zijn.goed: laat u zijn min vermoorden;' Plaats zelfs hem op den troon; wees voor u zeiven ftug • Zoo keer ik naa Parijs, van waar ik kwam, te rug. eduard. Zijn ijver is gewis de grond va„ zJjn gebrekcn. Is da zoo urafbaar dan, om 't juist door bloed tc wreeken» Vergeet zijn trouw toeh niet- - wiltgij hem niet meerzien, Beveel — en op uw' wenk zal hij het hof ontvÜêh Om door zijn foood gfeweldXïcht te zien verkorten ^ZZTIOÓn'ea W***' «(forten? V o u^k ^oehgenoeg:ik wi, dat gij mij wreekt, Vertrekt T' °" ^ Mj U fprcekt- F Ij F D E T O O N E E L. isabella, alleen. Maar Mortimer, - wat toch zal hij mij raaden Dan  TREURSPEL. 41 Dan mpord, dan wreede flraf, dchoofdzom zijnerdaadcn! Rechtfehapen Edmund! ja, uw taal is meer dan Tonijn: Mijn eigen hart moest vaak voor mij uw wreeker zijn. ~ Welhaast zal Mortimer dit wreede vonnis fpreeken: „Hij fïèrve!" Bange dag! wie zal dit opzet broeken 3 — Ik weet niet welk eene angst mijn treurig hart bezwaart; Wat kille huivering mij door de leden vaart; Dc toorn die op mij kleeft; een ongcwoonlijk beeven Schijnt mij een voorgevoel van 't fchrikkhjkff wee te geeven. Ik denk thans niets dan moord: ikzie thans niets dan bloed: Nu fchrei ik door de fmart, en dan door wreevlen moed. Helaas! dit is de vrugt der min die mij doorgriefde. Neen.' 't is om 't voorwerp zelfs van mijneonzaalge liefde, Mijn liefling, Mortimer! ach, Mortimer! en toch Mint Ifabclla u in uwe boosheid nog! — Ja, ja, hij leidt mij aan betoverende banden; Trekt mij ten afgronde in, en hoopt mij fchande op fchanden. 6 Mijn gemaal: mijn zoon ! hoe dierbaar waart ge mij! Maar naauw zie 'k Mortimer, of voel mij van u vrij. Koom,Mortimer! — kenn'hem.den huichlaar,die het waagde Dat hij ons bij den prins, voor mijn gezigt, verklaagde. ZESDE TOONEEL. ISABELLA, MORTIMER. MORTIMER. Ik weet het, Edmund was't. — Uw hart heeft u verkloekt: Gij waart zijn voorfpraak (leeds, als ik hem heb gevloekt. C 5 " Hadt  42 EDUARD de DERDE, Hadt gij mijn' raad gevolg), zoo dikwerf u gegeeven, Lankaster zou dit uur zoo min als Edmund leeven Ik Iprak den prins: hij fchreide en fmeekte- voor zijn'vrind Gaa, troost hem; toon uw' zoon hoe teder gij hem rhint! Ik riep: hij moeste cn u en mij op Edmund wreeken. Hij zuchtte, zag mij aan, en konde naauwlijksfpreeken Nu kent gij het gevaar: nu ziet gij onzen nood Straf noch regeer niet meer: doch wacht ook uwen dood' ~ 'tGemeen laat zich welhaast doorblinkend goudverblinden. Lankaster wist bereids ons groot geheim te vinden. Hij rent rondsom het Hot; (preekt elk oP't minzaamfte aan; Wil des gevaugnen naam, zoo 't mooglijkzij, verftaan Ik dwaal niet: 's vorften naam was reeds op aller tongen Hij heeft de waarheid half, zoo niet geheel doordrongen! ISABELLA. Ónmooglijk! ~ deeze kent flechts Gourney, Galiowey Tilney en Majtravers, ,elk hunnet flaat ons bij. MORTIMER. Vertrouw! - ze zijn bekend door laffe cn fnoodedaaden.En dorften zij aan ons hunn' eigen vorst verraadëh, Zoo zullen zij niet min, zoo ras zij voordeel zien ' Aan andren honderdmaal den zelfden bijJland biên. Hunn' dood zij dra bepaald : wie zoude 't licht hen gunnen ' Zij fterven, allen die ons hier verraaden kunnen. Wij zouden in het eind' wel hunne fiaaven zijn; Bellis hun lot, mevrouw! voleind des konings pijn. ISABELLA. Zoo wilt gij, Mortimer! uw woede op 'thoogftc drijven' - mor-  TREURSPEL. 43 MORTIMER. Ja! en hun vonnis zal de prins zelfs onderfchrijven. ISABELLA. Het vonnis ? hij ? MORTIMER, Ja, hij! het is om wijze reen : Gebruik hiertoe1 uw magt', 't zij dreigen of gebcèn; Of wij zjen heden ons den wisfen doodflag geevcn: N Men moet thans moedig zijn ; het geldt ons beider leeven. ISABELLA. En wat zal 't voordeel zijn ? M ORTI MER. Vraagt dit de koningin? Hun dood is voor ons heil het allerrijklf' gewin. Dan eerst, dan zullen wij de vrugt der liefde fmaaken: Dan zal geen Edmund meer onze eedle hartstocht laaken; Niets ftoort dan onze vlam; niets ftnoort der liefde (tem; Dan heerfche uw zoon alleen, en wij bchcerfchen hem. ISABELLA. (ven: Zoo fpreekt uw trotsch gemoed,dat naa den troon durft flreeWant wierdt het door de vlam der liefde alleen gedreeven, Dan keerde gij met mij naa Frankrijk, waar geen druk Onze onderlinge min benijdde 't hoogst geluk. MORTIMER. En bij dit fchijngeluk zou mij dc laagheid tarten. Dc zucht tot heerlchen is 't gebrek van groote harten. Ja, ik wil heerfchen! ja, uit hoogmoed fproot mijn min! 'k Min Ifabella wél, maar meer de koningin. ISA-  44 EDUARD de D-ERDE, Uw afgod dondert u nogteèr l^oor hem gedreeven Beledigt gij mij ftaag, en ik kan voor u leeven? Wat zal ik doen? mortimer. Gij zult (Jechts volgen mijn beleid; .Den koning zij de dood op % prfnfen Jast bereid. Poog 't vonnis door gevlei of magt hem af te dringen ; ÓQO met, dan zal ik hem door andre middlen dwingen Zeg: - om den argwaan wis te ontrukken al zijn kracht Een' muiter worde alleen, geen' koning drngebragc. Lankaster, Edmund zelfs, zij ook de dood befchooren: Want [eefden zij na hcm> dan warcn ^ Alle onze vrienden zijn gereed op 't minite woord: Zoo dra men in 't paleis den klein/ten oproer hoort Staan z,j bereid; elk is zijn ftandplaatze aangeweczen. Graaf Nordfolk is 't alleen wiens ijver mij doet vreezenHet knjgsvolk acht hem hoog Indien hij 't nieuws vernam Van s prmsfen komst.wïc weet, hoe ras hij herwaarts kwam ■ Doch waarom toeven wij. - Laat ons geen' tijd verliezen. Ons opzet zij volvoert; 'er valt niets meer te kiezen. \ erwoesting! wraakzucht! dood! ontvlamt, verfterkt mijn' moed: Mijne offers ftaan gereed. — Koom, volg mij op den voet. Hij vertrekt. ISABELLA. Gevloekte, onzaalge drift, die mij den boezem griefde | In welk een' poel Hort mij de razernij der liefde! Einde van het dade bedrijf. VIER-  TREURSPEL. 45 VIERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. EDMUND, LANKASTER. EDMUND. Zoo leeft mijn broeder nog?— hij leeft! - de koning leeft! — Omarm, omarm uw' vriend'! — mijn ganfche ziele beeft Van blijdfehap! LANKASTER. Ja, hij leeft; hij ademt; heet het leeven, Door lijden afgemat, met duisternis omgeeven! Ik zag hem maar alleen een vlugtig oogenblik. EDMUND. 6 Deerniswaardig vorst! gij zijt geboeid, en ik. «i Wat zei hij? LANKASTER. Hij vergaf grootmoedig zijn' verraader. En toen noemde ik mijzelv' den grootften euveldaader. Ik wierp mij voor hem neêr. „ Gij zijt Lankaster, gij?" Zoo fprak zijn fiaauwe ftem, en hij vertroostte mij. „ Wees welkoom !" riep hij uit, en kuschte mij de wangen. Betoonde naa zijn' zoon een vaderlijk verlangen; Voorts vroeg hij mij naa u en naa de koningin. EDMUND. Voer, voer mij naa den vorst: hij kenn' mijn' broedermin ï LANKASTER., Neen, Edmund!neen: gij zoudt den vorst den doodfteek gee^ ven. Ik  46" EDUARD de DERDE, Ik zag hem, met gevaar van onzer beider leeven. Door goud kogt ik 't geheim, hoe duur ook, Tilney af, Waarop hij, tot mijn doel, mij zijne kleedren gaf. Hij is door Mortimer - 6 lot! kunt gij 't geheugen, Gebuurt om aan den vorst een fobre kost te brengen: En welk een Ipijs? helaas: alleen een weinig brood En water. EDMUND. Ach! ik beef. — Mijn broeder! welk een nood.' LANKASTER. Een ondefaardfche gang, bijna niet op te fpooren, Eeidt tot den kerker heen , diep onder gintfehen tooren. Door Tilheys kleed vermomt, geraakte ik door de wacht, En zag mij vol gevaar tot bij den vorst gebragt. EDMUND. Koom, laaten wij den prins het gruwelftuk ontdekken. LANKASTER. Vertoef, vertoefiuw drift zoude ons meer ramp* verwekken. EDMUND. De kerker wordt welhaast des droeven koningsgraf. LANKASTER. De hoop verfterkte hem, die mijne reen hem gaf 4Vij zouden, te onbedacht, den haat nog meer verbittren, Daar rondsom 't ganfche Hot des dwinglands wapens fchittren. Dc toegang feheen mij meer dan dubbel fterfc bewaard. Gij weet, hoe zelfs een (chijn bij (hooden argwaan baart. EDMUND. -Is Nordfolk nog niet hier? lan-  TREURSPEL. 4? LANKASTER. Ach! waar' hij reeds gekoomen! 'k Zond Beaumont naa den Graaf: verwinnen wij ons fchroomen! 'k Toef hem elkoogenblik;'k deed hem den nood verftaan, En denklijk rukt hij reeds met zijne maufchap aan. Maar fprcek: wat doet de prins V Deed gij hem klaar bezeffen Hoe ftout de dwinglandij hier durft het hoofd verheffen? Kent hij het doel des boel.s ? kent hij de koningin ? EDMUND. Hij kent ze: maar wat houdt hun kunstvermogen in ? Zij drijven wolken op, die zijn gezigt verduistren, En 't licht der waarheid in het aakligst donker kluistren. Hoe 't zij, ontdekken wij den prins het gruwclftuk: Toon hem het fnoodst verraad en 's vorflen feilen druk: Toon hem 't verfchriklijk beeld des kommers en der fchande: De majesteit in 't ftof, den trots ter offerande: De zege eens booswichts, als men dien niet ijllings weert, En eenes prinfen plicht, zoo hij zijn' roem waardeert. LANKASTER. Maar zal de prins, mijn woord, mijneceden wel gelooven? Zal 't wreed vóóroordeel mij niet al't vertrouwen rooven? EDMUND. Neen, twijfel niet, mijn vriend 'nog mint hii u en mij: ' Hij kent onze oude trouw: - dan , hoe't hiermede ook zij, Durft hij niet als een vorst zijns vaders onheil wreeken j Laat ons dan met geweld des konings boei verbreeken. LAN.  48 EDUARD de DERDE, EANK ASTER. Niet vóór hier Nordfolk is : bedwing zoo lang uw'moed. De prins. TWEEDE TOONEEL. EDMUND, LANKASTER, EDUARD. LANKASTER. ó Eduard!.. EDUARD. Lankaster! zijt gegroet. Hoe lang, zints ik u zag! LANKASTER. * Ja, prins! - maar uwedaaden Bekroonden, zints dien tijd, uw hoofd met lauéïbladen. EDUARD. 6 Zwijg daarvan,mijn vriend! - Doch.Edmundlkan het zijn Dat gij mijn hart doorgrieft met onverd'raagbre pijn ! Gij zijt mijn oom : - (preek zelf: zaagt gij mij iets verrichten Dat tegen vrieridfehap flreed: vergat ik ooit mijn plichten? En kan ik ongemerkt mijn moeder zien gelaakt? EDMUND. En ik ben 't die, ook zelfs in haar, de fnoodheid wraakt. EDUARD. Wilt gij haar niet ontzien, fpaar dan voor 'tminft' dit harte. Tegen Lankaster. Maar, vriend 1 waar waart gij» LANKASTER. Ik i — in het verblijf der finarte, Waar  TREURSPEL. A9 Waargeenc blijdfchap lagcht; waar 't minne zonlicht firaalt; Waar fchriken duisternis het alles aakligmaalt; Daar zag ik zijne leen door boeijen wreed gefchonden; Daar lag hij uitgeflrekt, geprangt door boezemwonden; Zijn oog ontvloeide een traan... een traan der diepfte (mart. eduard. En wie? edmund. Uw vader! eduard. Wie?.. lankaster. De koning Eduard! eduard. „Men wil mij blinden." lankaster, hem ver/iaan hebbende. Neen! geloof, vertrouw mijn reden: Nog loopt een kille fchrik, een huivring door mijn leden. Toen hij mij zag, hief hij zijn hoofd op, vol geween, En floeg den zwakken arm om mijne fchoudren heen, En drukte me aan zijn borst, en kuschtc mij de wangen, En bleef zoo fpraakeloos mij op den boezem hangen, En zoo vloeide aangenaam in traanen onze fmart. e duard. Ik ridder. . ö Hoe zeer doorgrieft gij mij het hart! — Ach ! was 't verdichting! edmund. Neen, wil voor de waarheid buigen, En twijfelt gij 'er aan, zoo laat u overtuigen. d lan-  50 EDUARD de DERDE, lankaster. Reikhalzend' vróeghij mij: „Waar is mijn dicrbre zoon? „De Hemel, — riep hij, — fierk den jongling op den troon! „ 1 lij fchenk' hem moed en kracht, en leer' hem, doormijn lijden , „ Dat hij zijn vrienden volge en vleijcrs moog' vermijden : „ Gerechtigheid cn trouw beftuuren zijne hand; , Hij minn', bcvestte 't heil van volk en vaderland! „Waar is, waarismijn zoon? ach ! mogthet mijgelukken, „Aan 't vaderlijke hart dien waarden zoon te drukken!" edmund. Gij weent7 -fchaam.fchaam u niet: die tranen van uw'plicht Verlieten meer dan trots een manlijk aangezigt, Als zij uit menfehenmin langs uwe wangen vloeijen: Doch 't is hier niet genoeg dat zij uw'hals befproeijen ; . Koom, wapen u en ons; volg ons en flaa ons bij, En maak door uw gezag met ons uw' vader vrij. lankaster. Doch grijp eerst Mortimer, wilt ge in uw pooging flagen; 'tWare anders 't leeven van den koning fpoorloos waagen. eduard. Waarom vervoert ge mfj door zulk een' wondren fchijn ? Mijn vader zou geboeid, hij zou nog leevend zijn? Mijn moeder, die zijn lot zoo vaak met mij beklaagde, Zou dan een onmensen zijn.dic't ijslijkst fchelmftuk waagde? edmund. Geloofde koningin! Jk, die haar gruwlcn kenn'... eduard. Vergeet niet dat ik zoon van IfabelJa ben! lan-  TREURSPEL. gt LANKASTER. De Hemel flraf mij, prins! zoo we immer u bedrogen, En ik den vorst niet zelve aanfchouwde met mijne ocgen. Gij kent Lankaster,prins! - Die Godsdienst, eer en plicht En zijnen koning mint, fmecdt nooit een valsch bericht. Spreek: waarom zoude ik toch u van uw's vaders leeven Een valfche tijding, die gij zelf kunt toetien, geevcn ? EDUARD. En waarom Mortimer? EDMUND. Wijl hij u wreed verraadt; Wijl hij een Ihoodaart is,die onzen koning haat; Wijl hij geboren fchijnt tot de ergfte gruwelflukken; Wijl hij elk' braven doemt en ons zoekt te onderdrukken ; Wijl hij den ftaat verncêrt en doet ten gronde gaan; Wijl hij een trotschaart is , ècn booswicht vol van waan; Wijl hij... EDUARD. Hou op ! hou op! Wie zou 't geloven kunnen ! Hoe! zou dc koningin hem zoo veel magt vergunnen ? Zij all' die gruwien zien ? — Neen, Edmund ! hoe't ook zij, 'k Geloof dit nimmermeer, al zei een Engel 't mij. EDMUND. Lankaster! - 't is genoeg; hier kan geen braafheid baaten. Waar vleijcrij regeert daar moet men waarheid haatcn. Verliezen wij geen tijd: de koning derft veellicht. Koom, gaan wij, gaan wij ras, volvoeren we onzen plicht. Koom , laaten wij den vorst uit zijnen kerker rukken, Vóór nog 't moordzuchtend rct hem 't daal in't hart durft (drukken. D 2 LAN-  52 EDUARD de DERDE, lankaster. Mijn Edmund! welk eene eer, der onfchuld fteun te zijn ! Te laat,te laat, ö prins! ontvlugt u eens de fchijn. Denk, denk aan ons! Helaas' hoe zal het u berouwen Als gij de waarheid eens met affchrik zult bcfchouwen! Doch , treft ons 't wreede lot, vergaan wij in den nood, Beween voor 't minne onze asfche, en wreek -wreek onzen Leef,heersch gelukkiger dan hij om wien wij zuchten.(dood? Vliê Mortimer... door hem zult ge uw bederf ontvlugten. DERDE TOONEEL. eduard, alleen. Ach! wat heb ik gehoord!., mijn hart is overfielpt. Is 't waarheid ?. is 't bedrog ?... Wie toont het mij ?wie helpt Uit deezen doolhof mij een veilige uitkomst vinden, Waar waarheid, waar bedrog om firijd mij de oogen blinden? Mijn moeder - Mortimer - mij loos bedriegen?... nooit! - Maar Edmund enzijn vriend, bedrogen zij mij ooit? Bevlekt één argwaan wel hun onbefproken leeven ? Wie heeft mij deeze magt, wie mij den troongegeeven? Lankaster fprak hem zelf — Doch toonde Mortimer Mij deezen morgen niet al 't geen. men zei van verr' ? En Edmund fprak: ik moest geen fterfling hier vertrouwen; Ja, ook hem zeiven niet. -Wel, gaan wij dan befchouwen.' De Wachten der Koninginne vtrfchijneti. Wie koomt ?.. de koningin ... o Hemel! geef mij licht Wiens raad ik veiligst volge in 't oefnen van mijn' plicht. VIER-  TREURSPEL. 53 VIERDE TOONEEL. EDUARD, ISABELLA; doende de Wachten bij haare komjle vertrekken. ISABELLA. Zoo ! — waren zij bij u, die wreevlige oproerftichters, Die vorftenvleijers, die verwaatne deugdbetichters, Die bronnen mijns verdriets, diefmeeders van mijn'nood; En doemden Mortimer, en zwoeren mij den dood? 't Gevaar waarin gij zijt, mijn zoon '.doorgrieft mij 't harte: Gij, dierbaar voorwerp van mijn moederlijke fmarte, Gij cénig overfchot van mijnen zegepraal! Voor u ftierf Mortimer en ik wel duizendmaal. In u leeft Eduard, in u mijn gantsch verblijden. EDUARD. Herinner mij niet meer aan mijnes vaders lijden. Nog bloedt mijn zuchtend hart om 's vaders ongeval. Help, raad en leer mij toch, hoe ik hem redden zal. ISABELLA. Wien ?.. uwen vader ?.. zoon!.. zie uwe moeder beeven : Men bragt mij zoo de maar',... hij is niet meer in 't leeven. EDUARD. Hij ftierf?.. in boeijen ?.. hoe! noem mij de Ihoode hand. ISABELLA. In boeijen ?.. welk een damp beneveld uw verftand ? In Kornwall vondt de vorst het einde aan zijne plaagen, En floot voor eeuwig 't oog, in 't klimmen zijner dagen. Zie daar den brief, mijn zoon! D 3 EDÜ-  54 EDUARD de DERDE, eduard. Ach' kan het waarheid zijn ! — ö Rasvcrvloogne hoop! gij waart dan niets dan fchijn! Mijn dierbre vader! moest verdriet uw dagen korten! Ach! mogt ik op uw graf mijn liefdetraanen ftortcn! isabella. Zijn dierbaar overfchot wordt herwaarts reeds gebragt: 't Zij vorstlijk bijgezet met koninglijke pracht. Koom, Iaaten wij ons leed, ons hartclced verëenen: Zie mijne ganfebe ziel in bef mijne oogen weencn! eduard. >, traanen mindren niet mijn zwoegend hartclced. Gij zaagt, Lankaster! hem> gij zwoert mij eeneneed? En Edmund ?~ welk een zee! - wie was 't die mij verblindHoe meer ik overzie, hoe min ik't eindevinde (de? Lankaster: - Edmund! - gij mijn vader! - koningin! Help , zeg mij, wie bedwelmd, verbijsterd mijnen zin? — Wie, wie verraadt mij ? isabella. Wie? ~ gij twijfeld ?- kan het weezen! Doch, wilt gij 't klaarst bewijs met eigen oogen leezéri ? - Lees! — Tilncygaf mij dit: lees, oordcel met verhand...' .... Kent gij dc hand, mijn zoon ? eduard. ö Ja: 't is Edmunds hand. Den brief hebbende geieezen, valt dezelve hem uit de handen en hij in een' Jloel, terwijl Jj'abella den brief bergt. Wat fcile donderdag!... doemwaardige euveldaaders! Lankaster!... Nordfolk!.. gij ? gij ihoode kroonverraaders'.. En,  TREURSPEL. 55 En, Edmund! gij mijn beul, op wien ik heb vertrouwd? Moest dan uw' aart aan mij zoo fchriklijk zijn ontvouwd? Gij fchrijft, gij zendt een' brief: aan wien?aan een' gevangen? Gij durft het zegel aan zijn' fnooden toeleg hangen — Hij noemt zich koning, en 'tgefchied op uwen raad? —' Gij blinddoekt mij ? al 't volk ? hoontEnglands kroon en Haat? Waarom ? _ om Mortimer te doen in fchande fneeven ? —• Om Englands koningin te dingen naa het leeven? Om mij, die u beminde, om mij, des konings zoon, Te zetten naa uw hand ? <-- te bonzen van den troon ? — 6 Gruwlenfmeeders! mij, nog naauwlijks achttien jaaren, Durft gij reeds zielefmart, reeds zielefoltring baaren? — Mijn dierbre vader dood? en gij verraaders?... gij ? — Ach! 'k heb geen vrienden meer! aan wien vertrouwe ik mij? ISABELLA. Aan mij, uw moeder, die u nimmer zal begeeven! Hij, die u treffen durft; moog' voor mijn woede beeven! Koom in mijne armen! zij befchermen uwen troon 6 Beulen! treft mijn hart; maar vreest, zoo gij mijn' zoon, Den wellust mijner ziel, dat pand, zoo hoog in waarde... Myn zoon! verdelgen wij dit helfche gif van dc aarde'. Hun woede, — hun bedrog... EDUARD. Hun ziel, zwart als de nacht! Klim, klim om hoog, rijs, rijs ten Hemel, mijne klagt! Defnoodheid in het kleed der vriendfehap voor te draageu? Mij, onder fchijn van min, vergif in 't hart te jaagen ?. ISABELLA Uw hart leere u uw'plicht: wat eischt het' meldt het mij. D 4 E DU-  56 EDUARD de DERDE, EDUARD. Niet zoo ondankbaar, (hood, noch valsch te zijn als zj Men doe hen kluistren, cn daarna zal ik hen hoorenl ' ISABELLA. Vertoef: 't is al gefchied: wij waren reeds verlooren, Zoo Mortimer voor ons niet rjvrig hadt gewaakt Spreek, fpreek hun vonnis uit; de ftrafzij niet geftaakt De phcht der vorflen is, dat zij den fnooden ftraffen; Dat zij, rechtvaardig, elk het loon zijn 's werks verfcharTen • Dit is een waarheid, zoon! wacht u vpor deugd in fchijn. EDUARD. Maar overweeg, vbrfon! wie de euveldaadcrs zijn' Hoewel geen vrienden meer, toch onze naastbeftaanden Die mij, weleer, den weg ter deugd, ten troone baanden. ISABELLA. En, zoon! zoo veel te meer verdienen zij de ftraf Naar maate plicht en bloed hun ecdler richtfnoer gaf. EDUARD. Denk, denk wie Nordfolk was.wie Edmund.wie Lankaster! ISABELLA. Bindt u de band des bloedsV de deugd verbinde u vaster' Geen aanzien des perzoons: dit, dit verheft den troon • ' En Rome is Rome niet, ftraft Brutus niet den zoon! ' EDUARD. 'k Wil liever kroon cn troon hun heerschzuchtoverlaatcn. ISABELLA. Hoe! zal Brittanje u dan verachten, hoonen, haaten? Den troon, een vrij gefchenk, dat Albion u biedt, Wijl het in u, mijn prins! de hoop der volken ziet, Den  TREURSPEL. 57 Den troon! dien kunt gij niet aan eenig derfling geeven. eduard. Dan neem hem wie dienluste; al kostte't mij het leeven, Den troon begeere ik niet, zoo mijner vrienden bloed Hem voor mij vesten zou. isabella. Een wondre heldenmoed! Ten koste van mijne eer wilt gij den troon verliezen. Wiens bloed is u dan 't naaste, en valt hier nog te kiezen? eduard. Mijn moeder! (paar uw' zoon in zoo veel zielverdriet. Veroordeel, draf gij hen ; alleen - zeg mij het niet. Hun naamen branden mij als vuur hier in mijn harte, En thans gevoele ik reeds te grievend hunne (marte. Straf hen, zoo 't weezen moet: gij zijt vorftin : draf vrij: Maar, ach ' dat toch uw zoon zijn 's vrienden beul niet zij1 ~' Gij weent ?.. ach! zie mijne angst, wil mijne fmeekdem hooISabella. (ren. ,, Als Mortimer vertoeft, dan is ons "doel vetlooren." , Uwe eedle deernis, zoon! doorboort uw's moeders hart. Hun toeftand grieft mijn borst, maar derker uwe fmart. Doch 's valfchen konings fchuld moogt gij geruster wreeken. Zij vertoont hem 't vonnis. Schrijf flechts uw' naam. eduard. M;jn naam ? — Neen, eerst moet ik hem fpreeken. D S VIJF-  58 EDUARD de DERDE, r IJ F D E TOONEEL. edmund,isabella, mortimer. mortimer. IV]oord, oproer, muiterij, verraad,geweld en dood Beltonnen ons alom! wie redt ons uit den nood ? Prins! wreek ons; toef niet; zeifs u is de dood gezworen: Eén enkel oogenblik, en wij, wij zijn verloeren.-De fnooden zijn verlost uit hun gevangenis; En Edmund fchreeuwt door 't Hot: „ Betoont 'uwdeerenis! „ Dat onzen koning leeve en heerfche in rust en vreede! „Dat koning Eduard, dat Eduard de tweede, „Die in den kerker is geworpen door zijn' zoon, „Verlost zij van 't geweld; herteld zij op den troon ! „De koninginne fneev'.de prins zij 't licht benomen 1" Zoo fchreeuwt hij ■ en het volk .vervuld met ijdel fchroomen, Snelt naa den kerker, om den fnooden fchurkteontflaan. Graaf Nordfolk komt bereids met zijne manfehap aan. — Hebt gij het vonnis, prins! van hun niet onderfchreeven? Toef dan geen oogenblik : het geldt ons beider leeven. Prins! — ras uw naam.. eduard. Neemt de pen van Mortimer aan, en wil het vonnis ondertekenen; zij ontvalt hem. Mortimer neemt haar op, en biedt ze nogmaals den prins aan. Ach.' Ach ! . mortimer. De nood is hoog; gij ziet.... EDU-  ^TREURSPEL. 59 > EDUARD. Mijn hand ontzegd den dienst. MORTIMER. Prins! fchnjf!... ED UARD. Neen, verg 't mij niet. ISABELLA. Het u niet vergen, zoon ! — zoo ben ik dan verlooren ? Gij levert aan den dood haar die u heeft geboren? Hem, die u teder mint; uw volk, uw vaderland, Den troon, ja ook u zelv' in uwes vijands hand? „ In 's Hemels naam! 't zij zoo; mijn fmeeken kan niets baaten: Doch, als gij bidden zult, zal ik u ook verlaaten. Tegen Mortimer. Koom, vriend! dat ik, kan't zijn, bij andren bijftand zoek'. Tegen Eduard. Maar gij, die mij verlaat, vrees voor uw 's moeders vloek! MORTIMER. Ik volg u — EDUARD. Koningin 1.. kan ik uw' toorn verdraagen! — ... Waar is 't onzalig fchrift? Zij bieden het hem ijllings aan, en hij ondertekent het in verwarring. Ach' zoo veel donderdagen Als naamen! - Daar, neemt, neemt! doet mij niets meer \ erIk onderfchrcef den vloek, dien gij... het is gedaan! ~ (daan. Hij vertrekt Jpoedig. ZES-  6o EDUARD de DERDE, ZESDE TOONEEL. isabella, mortimer. isabella. Daar .wrecdaart! nu kunt gij de onfchuldige offers flachren.' Licht leere ik u in 't eind', gelukt het u, verachten. mortimer. Neen, koningin I ik ken te wel uw' eedlen aart. Zie daar het onderpand 't welke onzen roem bewaard. Ze zijn reeds vast: hun bloed zal mooglijk heden ftroomen, En dan heeft onze min geen heerfchappij te fchroomen. Einde van het vierde bedrijf. V IJJ-  TREURSP EL. 6t V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. NORDFOLK, EDMÜND; Gevolg van Nordfolk. NORDFOLK. Ik kwam dan herwaarts aan, op dat ik, vol van rouw, Den koning fterven zien, en hem niet redden zou! En ook Lankaster, hij, de waardflc mijner vrinden! — .Gij moogt u door mijn komfte alleen behouden vinden? Mijn broeder Edmund ! — ach! ik zag hem in den nood, Daar 't koninglijke bloed langs mijne voeten vlood ! •—Ik zag Lankasters geest nog op zijn lippen zweeven. — Waar waart gij, hoogde Magt 1 gij die der vorflen leeven Met uwe vlcuglcn dekt? Duldt, duldt gijgruweldaên? De zuiverfte onfchuld fchreide u immers luidkeels aan! EDMUND. Ach' Nordfolk! laaten wij ons leed geduldig draagen: De wraak des Hem3ls zal niet eindeloos vertraagen. Mijn leeven is voor 't minfl' door uwe hand gered. Men hadt het zwaard mij reeds op 't zuchtend'hart gezet. NORDFOLK. Mijn komst was zeker hier aan Mortimer verraaden. Op zijn gevolg wijzende. Dank, dank uw leeven aan hunn' moed en heldendaaden. Het flot was flerk bezet: de toegang wel bewaard. Zij baanden mij den weg door 't eerlijk heldenzwaard. Twee ridders, daarhun moed het grootft' gevaar niet mijdde, Die  <52 EDUARD de DERDE, Die eedlen vielen dood ter neêr aan mijne zijde. Nu eens (treedt Mortimer; dan wankelde eens zijn moed. Ik heb, zoo veel ik kon, hem voor den flag behoed: Haast zal het Parlement zijn fchandlijk vonnis fpreeken : Dan moog'de hand des beuls dc moord des konings wreeken. edmund.. Waar is thans Mortimer, die gcesfel van ons land? nordfolk. De dienaars van zijn' haat zijn allen in mijn hand. -Hij zelfs ontwapend, ziet zijn'wreeden trots verwinnen, En zoekt alom de vlugt, want angst beheerscht zijn zinnen. Vergeefs', - het gantfche flot is door mijn magt bezet. Hier, waar de bloem mijns volks op zijne gangen let, Moog' zijn gevangnis zijn; tot eens der Britten rechten Zijn lot, op onze klagt, tot heil des ftaats, beflechten. edmund. Waar is des konings zoon, -waar is prins Eduard ? nordfolk. 'k Zag hem één oogenblik: zijn zinnen zijn verward, En 't vuur der wanhoop fcheen te gloeijen in zijne oogen. De aartsbisfehop, die met mij is herwaarts aangetoogen, Vertroost hem in zijn lol; doch wierdt nog niet bericht, Dat Mortimer den prins met 's konings moord beticht. edmund. Ach! 'k Itaa voor hem u in. 'k Vóórzag die fnoode laagcn. Men hoeft hier naa den naam desmoordersniettevraagen. De prins is fiiood misleid ; waar' niet hun list gelukt, Hij hadt zijn' vader wis aan hun geweld ontrukt. N O R D-  TREURSPEL. 63 NORDFOLK. è Gruwel! durft men dus der volken rechten fchennen! ~ Doen wij den prins terftond het lijk des konings kennen. 'Dat zijne twijning zwichtt', zoo dra hij ziet en hoort Dat men geen'booswicht, maar zijn' vader heeft vermoord, 'k Gaf last, om 's konings lijk in deeze zaal te draagen. Toef hier zoo lang, mijn vriend ! en ach! verwin uw klaagen. Ik fpoei mij naa den prins, die mijne koimT verwacht. Volg mij, toef ik te lang, indien gij 't raadzaam acht. Een gedeelte van het Gevolg blijft. TWEEDE TOONEEL. EDMUND, alleen; Gevolg. Al te ongelukkig prins! hoe zal die-flag u treffen? Wie kan uw' toeftand, wie uw rampen recht bezeffen ? Hoe bloedt mijn hart om u, uit waare vriendfehapsmin! Wat troost verzagt die wond! — wie koomt ?.. de koningin. DERDE TOONEEL. EDMUND, ISABELLA; Gevolg. ISABELLA, op Edmund niet lettende. Waar gaa, waar vliede ik, in deez' doodelijkeftonden? Ik hoor hier niets dan vloek; ik zie hier niets dan wonden; Verfchrikking zoekt mij op; de hel dreigt mij van verr', Affehuwelijke daad.' ~ Gevloekte Mortimer! (de!.. Ge ontvlamde in mijne borst een' helfchen gloed, doemwaar6 Afgrond! open u ; verffmd me, een pest der aarde, Door  <*4 EDUARD de DERDE, Door echtbreuk, roof', verraad en moord en bloed bevlekt. — Gij muuren van deez' burg, (lort op mij neêr; bedekt Bedekt eene aartsboelin! vertwijfling, dood enfehande!. Wee mij! waar vliede ik heen ? ~ dat mij al dc aard verbandde.— Vergeefs! - zij volgen mij tot aan den afgrond naa.. Ach, mijn gemaal! mijn zoon! Lankaster! Edmund!.. Ha; Wien zie ik?.. Edmund gewaar wordende en hem eenige oogenblikken ftokflijf aanziende. Hoe! zijt gij 'r ?.. koomt gij mij hier verdoemen ? ~ Achük ben reeds verdoemd. -Moet ik mijn'naam u noemen? Weet gij niet wie ik ben' ~ De lhoodfte koningin. Wat doet een Engel hier bij eene Duivelin ? Wijk, voortvan hier;tcrug . .weg, wcg;onttrekme uwe oogen: Ik kan hun wreed verwijt, hunne aanklagt niet gedoogen. — Ik ken mijn misdaad : zwijg ! werp, werp ze mij niet voor. 't Gekerm der flervcnden vervult mijn fchrikkend oor; En mijn gefolterd hart ftrijdt reeds met helfehe kwaaien, Waarmede ik mijnefehuld, mijn bloedfehuld zalbetaalen. EDMUND. Dit is het loon van'tkwaad ; dc nafmaak zijner vrugt; Dit is des Hemels wraak, waarvoor gij billijk ducht. Hoe dikwerf bad ik u , ftéfde u 't gevolg voor oogen ! Maar nimmer hoorde gij; fteeds doemde gij mijn poogen. Gij volgde uw' boel, en bragt zelfs uw' gemaal ten val, En duldde dat men hem zijne eere cn kroone ftal; Vervoerde zelfs uw' zoon; trok hem van 't pad der zeden, En huwde zijne hand aan uwe onmensehlijkheden. i s A-  T R E U R S P EL. C5 ISABELLA.; Neen, neen, bedrogen man! dc prins is zender fchuld. Wee mij, als ge al mijn list, mijn bloedfehuld booren zult' Ik, ik gevloekte vrouw, ik heb zijn deugd verraaden •' Gij kent.nog naauw'de helft van all' mijn gruweldaadcn < Hoe, hebt gij nog één troost voor eene koningin? Neen, voor een moordnaaresfe, een woedende aartsboelin' Voor haar, der menschheid fmaad; voor mij, voor Ifabelle' Neen, neen; niets, niets dan vloek! op, donder mij ter helle! Of waant gij dat de wraak u niet geoorloofd zij ? Verdoem, verdelg mij dan, uit enkel medelij'!Op dit tijdftip wordt het Lijk van den Koning, door Ede lengedraagen, in de zaal gebragt; „a het is neê zet, plaatzen zich de Edelen voor het zelve, wordende voorts door 't gevolg omfingeld, zoodanig dat het niet kan gezien worden. EDMUND. •é Hemel! ISABELLA, niets van ... Wie?- ED-  66 EDUARD de DERDE, edmund. Val voor Zijn tuchtroê neder: Door waare boete alleen vindt ge eens genade weder. i sabella. Weg, weg, onnozel ma»! met uwen zagten raad. Gij kent de grootheid niet van mijne gruweldaad. Ik wil de waarheid u, vol fehrikkan ik ze u leeren; En dan beproef het vrij, of gij mij kunt bekeeren : De Hemel haat mij; de aarde ontzet voor mijn gezigt; En, door mijn hart gedoemt, fchuw ik het leevenslicht. Er fchijnt geen vrede meer in 't fnood, volzondig harte: Neen,duister,treurig,zwart: -waareindigtzich mijn fmarte? In 't graf?- hoe, 'tgraf?.. ja, ja; daar is nog troost; de rust: Ach geef, bezorg mij die i mijn ramp is u bewust.-< Wie weert mij > IV. edmund. Koningin ! gij hebt genoeg te lijden. Wil toch een denkbeeld, 't welk zoo fchriklijk is, vermijden. Ach denkt gij dat het graf uw aanzijn gansch verflindt? Dat ge aan den andren kant van 'tgraf geen leven vindt ? isabella. Ja, ja, vermeer mijn leed; doe al het gif mij drinken. Doe dieper, dieper nog mij in den afgrond zinken! Vergeefs haart mijn gezigt op 't aaklig donker graf: Het ijsfelijk t gevoel Hort mij nog dieper af. Door bieeke geesten zie ik mij vervolgt, omgeeven ; Ach! grimmig eisfehen zij van mij, van mij! hun leven. Valt, hou vlen , valt op mij! - verbergt mij! - ach! waarheen, Maar ben, waar gaa ik? - zie, hoe wanklen mijne fchreên! ed~  TREURSPEL, 6? EDMUND. Val, val den Hemel toch ootmoedig in zijne armen: Verneêr u: licht verwekt uw ootmoed Zijn erbarmen. Hij vertrekt. ISABELLA. Noem mij den Hemel niet: dit denkbeeld zelf is pijn. Zijn naam moet vreeslijk, moet voor mij vernielend'zijn.~ Hal Mortimer. VIERDE TOONEEL. ISABELLA, MORTIMER, ontwapend en door vier Soldaaten gevolgd; het Lijk des Ko,iings en Gevolg. ISABELLA. Vliedt,vliedt! - weg, fchandlijkeeuveldader' Uw blik is doodlijk vuur ... Weg, weg, terug, verraader' Nog ftroomt langs uhet bloed, het bloed van mijn'gemaal: Vermoord, vermoord mij ook: waar is 'tgevloekteftaal?Vermoord mij ook, of vlucht. . MORTIMER. Wie, ik?, ik kan niet vluchten, 'k Moet hier elk oogenblik voor mijnfe'haarren dugten. Vervolgt, omringt, gedoemt, van alle hulp ontbloot, Verwacht ik hier den dolk, die mijne borst door/loot. Daar loeren zij op mij, waarheen ik me ook moog' wenden. Mogt ik mijn leven dan in 't oorlogsveld niet enden? — Wat fpijt: ~ elk fchuwt, elk dreigt, elk vloekt, elk doemt mij hier. E a Hoe!  68 EDUARD de DERDE, Hoe! is dit mijn geluk? — Is dit nu de eerlaurier? Wreed noodlot! mijn vernuft, mijn wijsheid dus te loonen! Gij geeft mij drop en fchande; en gij, gij bood mij kroonen. ISABELLA. Wij moordden: ja! en wien? den koning; mijn' gemaal; Den allerbesten vriend.... vervloekte! welk een kwaal Hebt ge over mij gebragt... Gij zelf hebt hun verflagen, En zij, zij zullen u en mij reeds daar verklagen. — Verbaazend denkbeeld' -voort,vergiftend monfier.vliedt: MORTIMER. Hoe, Ifabella! gij, zelfs gij beklaagt mij niet? En daar ik tot u vliedc, om raad en troost te zoeken, Hoort zich uw Mortimer, uw vriend, van u vervloeken — ISABELLA. Vervloeking koomt u toe: terug, van mijne zij'! — Ik u beklaagen?.. u ;.. wreed monfter!. kent ge mij' Ik, die door u de deugd uit mijnen boezem weerde? ik, die gij echtbreuk, roof, verraad cn moorden leerde? Ik, die gij van den weg der eere onzinnig bragt? Ik, die gij doof deedt zijn voor elks gerechte klagt? Ik zoude u troosten'., u ?.. u, moorder?., u, verraader?.. M ORTIMER. En waarom brandde uw hart dan voor dien euveldaader?— ISABELLA. Zwijg, ondier! roemt gij nog op mijne razernij ? Gij, gij boodt mij den kelk.' - de duisling is voorbij. Weg met die oogen ! weg! daar zij als fakkels branden : Daar zijde bronnen zijn van onuitwischbre fehanden: Weg., weg! - of geeft mij eerst mijn wettig eigendom, Deugd,  TREURSPEL. 69 Deugd.rustjroem^riend.gemaal.mijn'zoon.mijzclfweêröm. MORTIMER. Ja, wierp het noodlot niet mijn' grootfchen toeleg neder; Zoo vondt ge in mij alleen meer dan dit alles weder: ISABELLA. Gaa, ziel verleider ! gaa.' verberg u, vliedt van mij, Eer ik mijn onheil wreeke op uw vcrraaderij Ja, zegepraal, en roem op uwe ontmcnschte daadcn: Hoe fchandlijk hebt ge mij,hoe gruwlijk u, geraaden?-. 6 Booswicht: zijt gij niet voor mijne item vervaard? Knaagt u't geweeten niet ?.. fpreek zelf: wat zijt ge waard'? MORTIMER. Op Englands troon... Zij heft het aanzigt en de handen ten Betnel. Ja, ja op Englands troon te praaien ; En als een dondergod te doen mijn plikfems daalen Op u, op uwen zoon, op Nordfolk, op 't heelal - Maar, als ik vallen moet, zoó beef voor mijnen vall'. De vier Soldaatsn volgen hem. V IJ F D E TOONEEL. ISABELLA; het Lijk des Konings eh Gevolg als védren. Waar zijt gij, Eduard ? zoon! op, en wil ons wreeken. Nog waagt hij 't, u ten hoon, en mij ten fpijt te fpreeken, Nog, nog trotfeert hij mij! waar zijt gij, Eduard ? Zij wil driftig vertrekken; die voor !» Lijk des Konings fiaan, treden ter zijde, om haar het heen gaan te Metten, zoo dat zij het Lijk onverwacht gewaar wordt. E 3 Ver-  70 EDUARD de DERDE, Verfchrikiijk.'... ja, hij is't — heb deernis met mijn (mart.' Hij wenkt- hij koomt -hij koomt -hoe glocijend liaan zijne oogen! ö Geest van mijn gemaal! heb met mij mededoogen Maar neen, vergroot den gloed,die in mijn' boezem brandt. — Wat bittre lageh!... Daar heft hij zijn verfiapte hand.'... Hij wijst mij vol gevoel op zijn bcbloedde wonden Hij dreigt mij1 ...achihoudt op!...ik weet.ik voel mijn zonden!. Hij rijst!, .hij fchrijft met bloed, -door toorn ontvlamt fchrijft Mijne euveldaaden op, verdoemt voor eeuwig mij!- (hij Wie redt, wie Haat mij bij'? - Waar bergt zich Ifabelle? — Help ! help !ik kan niet meer!. ..ik voel den gloed der helle!. Gemartelde onfchuld!... Zij valt in een' (loei. ZESDE TOONEEL. isabella, eduard, edmund,nordfolk; Gevolg; het Lijk des Konings en Gevolg als v(óren. eduard. Neen, de vrees houdt mij geboeid: Ach! mij verteert een angst, die in mijn' boezem gloeit. Wat deed ,wat fchreef ik toch? .wat mannen dorst ik doemen? Lankaster! u?. en hem, wien ik Hechts hoorde noemen; Wiens fchuld ik niet beproefd, wien ik nooit heb gezien?... 6 Rechter van 't heelal! Hoe zal ik U ontvliên, Zoo Ge aldus rechten wilt ?... Wat denkbeeld doet mij beeven ?. Zoo  TREURSPEL. ?I Zoo'teens mijn vader waar'?., zoo ik hem had doen fneevcn ? Hoe! zoo eens Mortimer mijn moeder hadt mi. leid?... Zoo gij eens waarheid fpraakt"-. hebt gij 't mij niet gczeid>.. Ja, mijn bedwelming wijkt: een ftraal van licht fchiet neder. 6 Edmund. 'kzie u dan in alle uw grootheid weder!... Tegen Nordfolk. Toen ik uw vonnis fchreef, ftreedt uwe hand voor mij ? Koom, en verfcheur dit hart — EDMUND. Dat ik uw trooster zij! Ach! Eduard! mijn prins! NORDFOLK. Mijn zoon ! verwin uw klaagen! EDUARD. Een' onbekenden, wien mijne oogen nimmer zagen, Te doemen ?... is hij dood ?.. wie was hij ?.. hadt bij fchuld'... EDMUND. Mijn dierbaare Eduard! als gij hem kennen zult!.. EDUARD, zijns Moeder ziende. Wie zie ik ?... ISABELLA, als uit eene fiuimering koomcnde. Eduard! koomt gij om hem te wreeken? Hier is de moordnaares; cn eischt gij t wisfe teken, Zie, hoe zijn bloed nog rookt aan dees vervlóekte hand.' Wreek hem! hier is mijn borst: wreek, wreek uw vaderland.' Wreek den ontroofden troon ! wreek u, wreek uwe vrinden'. In Mortimer en mij kunt, gij uw beulen vinden. Straf, ftraf ons: wreek u! , E 4 E DU-  72 EDUARD de DERDE, EDUARD. Hoe! febrecf ik het vonnis niet? ISABELLA. Neen, ik ontwrong het w; ik was 't die u verried: Ik ben de daaderes, de geesfel van uw leeven Ik, ik onmenschte, ik heb uw vrienden wreed doen fneever), Lr was geen deernis meer in dit verfteend gemoedDc wellust was mijn god; verraad mijn hoogde goedEn als het zwaard der wraak u hier eens koomt bezoeken, ^oo zal u de aarde niet, neen, zij zal mij vervloeken. Opfpringende. Verfcbriklijk!... zie. wie wijst mij het toekoomendc aan ?~ •••..Uw zaad zal in zijn bloei reeds kwijnen cn vergaan•Ue honger cn de pest zal Albion verdrukken, En burgerlijke krijg u goed en bloed ontrukken'/ Zij valt, in gillend weenen uithar/lende, in den Jloei. NORDFOLK. Zulks weer' de Hemel af. EDMUND. Prins! zijt gij moedig? EDUARD. Ach! ISABELLA, opftaande. Hetbleeke ligchaam - zie! ~ het hoort naa uw gcklag. Het wajst op m , op mij! op dc oomak2;j]]cr;iangbcni EDMUND. Bemoedig u, mijn pri„s, - z;e, Wl-e dw ,|g£ NORDFOLK. Gij moet het wecten. ED ü-  TREURSPEL. 73 EDUARD. Ach! en zoo men mij verricdt?— Wiens ligchaam is dit? fgreekt. Nader tredende. Ik beef! - hoe, dwaale ik niet? Is dit mijn vader? - ja -hij is 't:- ik ben verlooren!ö Ziciverfchrikkend üür! - ach! ware ik nooit geboren! Te droeve waarheid: ach ! hoe Iaat verlicht ge mij! _ ISABELLA. Ha! kent gij hem?... hein zelfs?., .wees dan zijn wreeker...Hij Hij koomt - eischt bloed van u: mijn bloed; laat, laat het vloeijen: Daar ligt hij, die door moord verlost is van zijn boeijen. Zie, hoe hij dreigt: — wee mij! Zij valt wéér neder. EDUARD. Wat h0OT ik? - welk een loon Verdiend mijne euveldaad?- uw moorder is -uw zoon? - Hij werpt zich voor 't Lijk neder. Mijn vader! laat uw zoon voor't Iaatfteu vader noemenOntwaak, ontferm u! wil, och, wil mij niet verdoemen! Alleen een ilraal van troost: hoor, hoor uw' moorderaan, Ontwaak! -doe gij aan hem, wat hij u heeft gedaan Wee m,j,rampzalige! ach! -gijzuchtte in ijzren boeijen, En ,k vermoordde u? kwam u niet ter hulpe fpoeijen'Zie op mijn' toeftand néér: vergeefs! waar zal ik vliên?freft niets uwcdelhart? -gij zwijgt?-wilt mij niet zien? Ja, flu.it voor eeuwig, fluit voor eeuwig vrij uwe oogen, Gij zoudtmetop uw'zoon, maar op uw' moorder boögen. E 5 Zie  74 EDUARD de DERDE, Zie hoe zijn dierbaar bioed uit alle wonden vloeit: En ik vergoot dat bloed? - wees eindeloos verfoeid, Onwaardig zoon ! dit bloed, waaruit gij zijt geboren. Maar welk een donkre wolk' -mijn vrienden, kunt gij 't hoo. Dat naare zuchten — - (ren ? edmund. Prins reik mij uw handen toe ! eduard, tegen het Lijk. Ja, vader! ja ik koom , - al bcevend' volg ik... Hij- (fokt zijn* handen uit en zij rièhtm hem op. nordfolk, terwij! de Prins zijn' degen trekt. Hoe! Wat doet gij, prins ! - laat af! eduard. Gij ook, gij houdt mij tegen?Verraaders | - weg! - te rug! -geeft hier: - waar is mijn de... Lankaster! vader! — ach' , (gen?... Hij valt in den arm van Nordfolk. edmund. Misleidde prins! isabella, de onmagt des prinfen merkende. Moord! moord! - Waar vinde ik uitkomst? edmund, ten Hemel wjzende. Daar. isabella. weder in den Jloel vallende. En als Hij mij niet hoort? ~ n o rd folk. Verbaazend! - welk tooneel!- mijn prins wil u verwinnen! E D -  TREURSPEL. 75 EDMUND. Mijn Eduard! mijn zoon! gij weet, hoe wij u minnen. ED UARD. Gij mint mij ?.. vader! — EDMUND. Ik zal u ten vader zijn. NORDFOLK. Wij voelen al uw' druk, en deelen in uw pijn. Troost, troost u:Mortimer heeft uwe deugd verraaden. Tegen Ijabella. En u vervoerde hij tot de ergfte gruweldaaden. Zijn ftraf zal fchriklijk zijn; hij 's op mijn' last geboeid. ISABELLA. Zijn naam zij als mijn naam in eeuwigheid verfoeid. EDMUND. Streeft, ftervelingen! flreeft naa vorstelijke troonen: Op den Prins, de Koningin, en het Lijk des Konings wijzende. Zij kunnen u 't gevaar dier grootheid naakt vertoonen. Einde van het vijfde en laatjle bedrijf- DRUKFEIL. Bladz- 58 Haat, aan het hoofd van Tooneel V, edmund,moet zijn: eduard.