MAATSCH. DER NEDERL. LETTERS. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841,  FELIX EN ANTJE, O F GELYKBY GELYK MAAKT HET BESTE HUWLYK, B L T S P E L. OEVOLOT NAAR HET IIOOGDÜITSCH ! VAN C. F. BRETZNER. TI AMSTILDiM B T €t% TE ilEMiAt EY I. DE JONGH. | J. HA N D, 1752.   «F Hel genoegen waarmede de Heef bingly jn de voorledene winter tegen my over dit Blyfpel fprak, was oorzaak, dat ik het my in 't oorfpronglyke eigen maakte , en by de eerfte gelegenheid de beste door het geZelfchap hoogduit/die Toor.eelfpeelers, onder direSie van de Heer diepkicïïs , alhier zag vertoonen. Na het Zelve geleezen en gezien te hebben, vond ik my wel drtt overreed het oordeel van deeze zo zeer verdienstelyke Aêeur aan het Amftetdamsch Toneel hulde te doen, en er myne Landgenooten in het nederduitsch mede bekend te maaken. bretzner, is door zyne Phyfipgnornie, of Karei en SoDhia by hun reeds bekend, ik zal daarom ter aanpryzing van zyn Felix en'Antje niets anders zeggen, als, dat het my is voorgekomen, dat Hy in 't vervaardigen van dit Blyfpel, wat het kunstmaatige betreft , wél zo goed geftaagt is — Wanneer ik ontdek , dat ik door het vertaaien van hetzelve ftof tot een wélvoeglyk vermaak heb gegeevcn , zal ik myne arbeid rykelyk beloond achten. I. DE JONG II. Amfteldam. den Jiden November ' 1792."  PERSOON. EN. 80EDMAN, een (Koogmtm. charlotte, zyn oudjie dochter , gehuwd aan bruin, een Raadsheer, augusta , jongjle dochter van goedman Mevr. brem se. f e l i x , haar Neef. p a l m e r , Regeeringsraad. schïi indjl, Comtnercieraadi s c ii m i d t , een Opperjager. int j e j zyn dochter. sipp, knecht van sciiwindei.. m a r t y n , een jonge boer. Een Bediende.  FELiX EN A N T JE. B L Y S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. goedman , By zit een fchryfboek te doorbladeren. Alle twijfelachtige, verloorene fchulden! — Het fchijnt als of trouw en eerlijkheid mét onze voorvaderen dit land verlaaten hebben! — De commercieraad Schwindel, vijftienhonderd daalders, daar zal ik ook mijn vingers niet blaauw aan tellen, dien ouden zondaar, ilaat reeds met zijn eene been in 't graf; jigt, podegra en eene benaauwde borst zullen hem wel ipoedig zijn laatfte tol doen betaalen, en evenwel verzuimt hij geen een bal, nog concert. —  * FELIX EN ANTJE. TWEEDE TO O NE EL. goedman, augusta. augusta, eenvoudig gekleed, doch naar de nieuwfte /maak gekapt; zij treed zagtjes naa haar vader, en maakt eene nederige buiging. Nu lieve Vader! ben ik dus eenvoudig genoeg ? goedman, zonder haar hoofd naauwkeurig te bezien. Allerliefst! ziet, wanneer ik een jongman van twintig jaaren was, zou ik op u verlieven, (hij beziet haar hoofd^ Maar meisje ! rijt gij gek?.,, foei! dat bederft nu weder alles. Zeg mij Gusje! vind gij dat nu zo fraai ? augusta. Lieve Vader ! het is de nieuwile fmaak. goedman, leid haar voor den Spiegel. Ziet nu zelf, of dat kapfel met uwe overige kleeding Overeenkomt ? augusta. Gykant gelijk hebben Vader; maar, het is de mode.  EERSTE" BEDRYF» 3 goedman. Maar gij beloofde mij evenwel — augusta. Tot op het hoofd na Vader! dat heb ik uitgezondert» dat weet gij ook wel. goedman. Gij moet altoos gelijk hebben; maar houd gij dan die mode voor fehoon ? augusta. o Ja lieve Vader, en zij gevalt u voorzeker ook wel, zo gij het maar wilde bekennen — bezie het maar eens regt, hoe allerliefst, hoe kunstloos, en evenwel fehoon; (zij gaat goedman voorbij, groet hem beleefdelijk, en werpt hem een kusje toe} hoe bevallig doet deeze coëuffure het geheele gezicht voorkomen — wanneer er nu zo een meisje daar heen trippelt, en ieder onbevooroordeelde van haar zegt „ dat is een lief, een bevallig fchepfeltje!" zou ik daar onverfchillig omtrent kunnen zijn? — en ik weet het lieve Vader ! gij hoort ook gaarne dat de menfehen dat van mij zeggen, niet waar? goedman. Gij zijt eene kleine hansworst, een meisje, zo ligt7jnnig, als ik er £en ken.' A 2  4 F E L I X EN ANTJE. AUGUSTA. Maar evenwel niet ligtzimriger, als veele mannen, gij weet ik leef anders zeer ftil; en heb alleen maar het zwak, om gaarne te behagen, lieekt daar dan nu zo Veel kwaads in ? G 0B.DMAN. En voor of tegen wien worden nu weder deeze batteryen opgericht ? welke goede fukkel van een jongen moet nu weder een maand lang zijn beenen uit het lijf loopen, om flechts een vriendlijk knikje te erlangen? om flechts e'en woord tegen u te durven fpreeken ? AU G U ST A. o Lieve Vader ! zulk een bloodaart kan tog nooit de man van uw Gusje worden; die dat wil worden, moet ik zonder de minste optooijing behagen. GOEDMAN. "L9üt ik n daar'voor kusfen — maar waarom dan zo Veel tijd én geld aan die zotheden verkwist ? AUGUSTA. Gij vergèet mijn lieve Vader, even als alle men'ehsh, dat gij ook uw ftokpaardje hebt. — De geleerde, is troltch op zijn kennis eri fraaije bibliotheek; de  EERSTE B E D R Y F. 5 {taalkundige, galloppeerd van liet eene cabinet tot het andere, zet koningen en vorsten af en aan, en maakt op zyn engelsman oorlog en vrede ; mijn goede vader jaagt uit al zijn magt, de twee oude braave floofjes , natuur en fpaarzaamheid na, en wilde gaarne alle complimenten en gelduitgave uit de wereld verbannen; en zijn wijsneusje van een Augusta , is gaarne welgekleed , en laat de apostelen met vermaak wandelen. GOEDMAN. Gij fpreekt als een boek mijn kind! maar weet gij waar ik maar bevreest voor ben; er komt zomtijdseene armhartige gelukzoeker, die geene andere verdiensten heeft, als die zijn frifeur en kleermaker hem geven, het meisje betoverd door zijn voorkomen en niets beduidende vleijerij, geeft zig gevangen, en wordt voor haar gëheele leven het droevige flachtoffer van haare ligtzinnigheid. AUGUSTA. Daaromtrent behoeft mijn Vader voor mij niette vreezen , ik ken mij zelve en weet, wat men ook tot mijn lof moge zeggen, voor welke munt ik dat moet aanneemen. GOEDMAN. Dat is mij regt lief, maar waarom dan de gedaante A 3  6 FELIX EN ANTJE. eener coquette aangenomen ? waarom gedraagt mijn dochter zig niet als het een openhartig meisje past? waarom zegt zij maar niet rond uit tegen haar vader; dat jonge mensch bevalt mij, dat zou een goed man voor mij zijn. augusta. Geloof mij waarde Vader ! dat, zo ras er mij een voorkomt, waar van ik u dit uit grond van mijn hart kan zeggen... maar gij weet zelf... goedman'. Dien koopman uit Hamburg is een braaf, rijk man. augusta, met fchalkfche zucht. O ja! om te berekenen wat hij met mijne dertigduizend daalders nog wel zou kneuen-woekeren , zal hij voortreflijk verftaan; maar om te beminnen en te gevoelen, neen, daar is zijn hart reeds te koud toe, maar laaten wij den koopman eens tot het laatst laaten, mijne ïertigduizend daalders kunnen nog altoos in den koophandel gebruikt worden. Goedman. Dan heb ik nog een andere, die ik zou kunnen laaten komen ; maar die zou mejuffrouw mijn dochter mogelijk ook niet bevallen.  EERSTE B E D R Y F. 7 augusta. Gij zwd hem immers kunnen laaten komen mijn Vader ! men zou kunnen zien... goedman. Gij zult hem mogelijk al gezien, en in Berlijn reeds kennis met hem gemaakt hebben. augusta, eenigzints verlegen. Mijn vader zoekt mij verlegen te maaken. g oedman. Hij is rijzig, wel gemaakt. augusta. Ei! g o e d man. Is agt en twintig jaaren oud. au gusta. Zeer goed! goedman. Heeft verftand. au gusta. Vsortreflijk, A 4  ï F E L I X EN ANTJE. GOEDMAN. Danst fraaij. AU9USTA. Allerliefst! GOEDMAN. Is op reis geweest. AUGtSTA, Ei, ei! GOEDMAN. En fpreekt eer hij denkt. AUGUSTA. Nu dat heeft hij dan met veelen gemeen. GOEDMAN. Wat zegt gij van dien jongman ? AUGUSTA. Wanneer Vader bij gelegenheid naar Berlijn fchreef, zou hij hem ook met een leunnen ontbieden , ik wil hem wel eens zien. G OEDMAN. Maar zo hij al reeds hier ware ?  EERSTE BEDRYF. 9. augusta, eenigzints ontrust. Hoe ! reeds hier ware ? om mijnent wille reeds hier ware? goedman. En binnen een uur zijn opwachting hier kwam makken? augusta. Inderdaad? — Het is toch Palmer niet? goedman. Hoe Meisje ! gij kent hem dan reeds ? augusta. Op mijn eer mijn Vader! ik heb hem zelf nog niet eens gezien; maar weet gij hoe het er mede gaat; als er zo een vreemde vogel kpomt aanvliegen , gaat dat als een loopend vuurtje door de geheele vrouwlijke maatfchappij rond, en men rust niet voor.men gewaar wordt, wie de nieuwling is. goedman. En wat zeggen de critiken van hem? A S  io F E L I X EN ANTJE. augusta. Kij bevalt, fehoon men ook voor zijne gebreken niet blind is. goedman. Heeft hij dan reeds getoond die te hebben ? augusta. Hij is een weinig met zig zelve ingenomen, en is wat wispeltuurig, zo veel heb ik van hem vernomen. g oedma n. Veeiïigt gevoelt hij van zig, dat hij een man is, en in vertrouwen Gusje: hij wil U ook eerst zien. augusta, een weinig fpijtig. Waarlijk! g oedma n. Gij zijt goedhartig en gantsch niet misgedeeld van verfiand, maar gij zijt ook eene flavinne der mode: een nieuwe hoed verwekt bij u meer genoegen, als een kuseh van uwen vader, en over het afflaan van een bal, zijt gij in ftaat een geheele dag zuur te zien. augusta. Inderdaad, hij heeft dan een goede correspondent aan u.  EERSTE BEDRYP. 1} G O EDMAN. Op uw gedrag weet ik niets te zeggen; alleen fchijnt gij zomtijds te vergeeten, dat een braaf meisje zelf den fchijn moet vermeiden, die aanleiding kan geeven, dat men kwaad van haar fpreekt, en ik geloof dat dien jongman daar ook zo over denkt. AUGUSTA. Zeer verplicht! en hoe moet dan die engelgefchaapen zijn, die de hulde van dien oppercritikus der fexe waardig, zal weezen? op aarde zal hij veelligt het voorwerp van zijne verbeelding niet vinden. G OBDMAN, Gij dwaaldGusje, gij dwaalt! hij verlangt zelf zeer weinig. AU GUSTA. Wel nu? GOEDMAN. Hij begeert blootlijk een kind der natuur, die fpreekt, zo als zij denkt, die haarman oprechten ftandvastig bemind, die het gewoel der wereld niet nodig heeft om zig te vermaaken; maar die in de kring van haar gedacht, of in de opvoeding van haare kinderen ze  ia PELIX Elf ANTJ£. veel genoegen vind, dat zij de luxe en liet leeven du ton ontbeeren kan. AUGUSTA. Dat is, hij begeert een vrouw, die blootlijk zijn huishouding waarnemen , en zijne kinderen oppasfen kan , die haar man als haar heer en voogd befchouwd; zig tusfchen vier mum-en opfluit, en in alles op de demoedigfte wijze zijne bevelen vervuld — overheerlijke voorwaarden! — wanneer gij gelegenheid hebt mijn Vader om hem te fpreeken , maak hem dan ook met de mijne bekend, die zijn wel zo billijk. GOEDMAN. Wel nu, laat ze eens hooren? AUGUSTA. Stel u dan voor , dat ik niets meer begeer, als een man die vernuft en oordeel bezit, die zijn vrouw oprecht en ftandvastig bemind, die verftands genoeg heeft om te begrijpen, dat zijne vrquw zijne beste vriendin en geen flavin van hem is, die aan zijne hand de vreugde des leevens begeert te genieten, en die in alle wederwaardigheden een trooster en befchenncr in hem hoopt te vinden.  EERSTE BEDRYF. 13 G O E DMAN. Gij vordert niets meer mijn kind ? dat ik U omhefr ze I de zaak is zo goed als klaar! AUGUSTA. Maar mijn lieve Vader! eerst en voor alle dingen moet ik zien, of hij mij gevalt; want gij weet wel, dat, als men eens een man heeft, dat men zo ligt daar niet weder van ontflagen wordt, en men kan op de berichten fomtijds niet veel ftaat maaken. GOEDMAN. Nu, hij zal komen; maar gedraag u niet te preuts , want gij zond de eerfte niet zijn, die eene goede markt had laaten voorbij gaan, ik zeg u de jongman gevalt mij en ik ken zijn familie. AUGUSTA. Maar mijn goede Vader vergeet, dat ik dertig duizend daalders aan moederlijk goed bezit; een meisje met zulke gewichtige verdiensten , is een articul daar nog al eens na gevraagt wordt; maar ik geef u mijn woord, wanneer hij flechts halver weege aan mijne bepaaling voldoet, dan zal ik toegrijpen, er is toch geen beter foort van mannen op deeze wereld te verwagten, en het fchijnt dat zij evenwel een noodzaaklijk kwaad zijn.  FELlX EN ANTJE, 90edman. Eene zijner vérdiensten, en nog wel de gewigtigfte , had ik bijna vergeeten : hij is rijk. augusta. o Dat is mij niet eens te binnen gekomen; maar daar was ook niet aan te twijfelen , wanneer mijn lieve fpaarzaame Vader mij een man voorflaat, is dat voorzeker bij hem de hoofdzaak. goedman. Spaarzaamheid en vlijt zijn tegenwoordig uit de mode , en daarom zijn die deugden ook bij de dames zo niet bekend — maar gij zult wel beteren Gusje ! gij zult wel beteren, ik groet u. BERDE T O O N E E U augusta, daar na charlotte. augus ta. De goede man heeft daar waarlijk ook-zo al wat gelijk in, maar lieve hemel! als men, wanneer men jong is, zig reeds door zorgen zou afilooven, wat zou er dan voor den ouden dag overblijven ? — Ha! mijn  EERSTE BEDRY F. $f zuster! dat is ook al zo eene arme kruisdrageresfe in den heiligen echt, die het hoogfte lot meende te trekken en een niet tot haar deel heeft gekregen — Maat hoe! hebt gij geweend ? char lotte, houd een doek voor de oogen, werpt zig onwillig in een art»~ fioel, en leunt, kolf weenende , op haar hand. Neen , dat gaat nu al te ver! augusta. Al wederom een tooneel van droefheid in uwea echtenftaat! chArlotte. O mij ongelukkige! dat had hij nog niet gedaan! augusta. Wat wilde hij dan hebben dat gij doen zoud ? charl otte. Wat ik doen zou? augus ta. Of was hij jaloers, opjoopende...  riS F E L I X EN ANTJE. ch ar lotte. Ware het dat nog! aug usta. Verweet hij u dan eenig gebrek of misflag ? charlotte. Dan zoii eén vrouw na reden hooren. augusta. Of vond hij een ander beter, dan u ? cda rl otte. Ik ken mij zelve mijn zuster! a u s u s t a. Wat dan ? kreeg hij in 't hoofd u mede naa het regiment te voeren ? charlotte. Houd gij mij voor een kind ? augusta. Nu dan begrijp ik het niet, het moet zekerlijk dan Wel ie;.? zeer flechts zijn.  EERSTE BEDRYF. 17 CHARLOTTE. Stel 11 voor Gusje, een geheele nacht het huis uitte blijven, zonder mij daar één woord van te melden. AUGUSTA. Een geheele nacht het huis tut te blijven, zonder u de reden daar van te doen weeten ? dat is wat erg! C HAR L O T TE. Het is om raazende te worden! AUGUSTA. Maar mogelijk is hem een ongeluk overgekomen ? CHARLOTTE. Neen hij bevind zig. wel; hij is zeker onder flecht gezelfchap geraakt, heeft daar mede gedronken, en den Hemel weet wat al meer uitgevoerd , er is zekere Palmer, eene oude Univerfiteitsvriend, aangekomen... AUGUSTA. Palmer zegt gij ? kent gij dien dan ? hebt gij hem gezien ? CHA RL OTTE. Neen ; maar ik heb gehoord, dat het een losbol is. AUGUSTA. Sen losbol ? — [ter zijde'] 0 wee ! o wee! B  ï$ F E L I X EN A N T J E. charlotte. Nu ja, zo als de mannen allen zijn, wanneer zij km masken afgelegt hebben, o Gusje! wanneer u wederom een roman in de handen valt, waar in de mannen .-fis engelen afgefchildert worden , waar in van liefde, geluk en ik weet niet wat al bekoorelijke dingen meer gedroomd word, breng die dan bij mij, en gij zult verbaasd flaan, welke voorbeelden ik u daartegen ftellen zal — Ik bid u Zuster, blijf die gij bent! augusta. Maar gij maakt het ook een weinig te erg! moeten zij daarom ook allen Hecht zijn, om dat nu de uwe niet te best uitvalt ? charlotte. Zij zijn nog Hechter; de mijne heet nog al een aartig, bevallig man, om welke ik arme vrouw ! van anderen nog beneid word. a.u g u s t a. Ik zelve heb hem daar voor gehouden ; hij fcheen u als minnaar uitmuntend lief te hebben , ik zelf had er vermaak in. charlotte. O ware hij zo gebleven, dan waren er gene gelukkigere echtgenooten op aarde ; maar van al dat verhemelde f is geeii fchaduw meer overig.  EERSTE BEDRYF. >9 AUGUSTA. Hoe is het mogelijk, dat hij op eenmaal zo heeft kunnen veranderen! CHARLOTTE. Op eenmaal? neen mijn kind; de barometer zakte eerst op veranderlijk; van veranderlijk op regen en wind, en eindelijk op ftorm en onweder. AUGUSTA. Foei Lotje! ik wil evenwel niet hoopen... CHARLOTTE. Een nacht het huis uit te blijven, van eene jonge goedhartige vrouw, in het eerfte jaar van 'thuwlijk! — wel nu als dat geen onweder is, dan weet ik het niet. AUGUSTA. Dat had ik nooit van hem kunnen denken, hij ziet • er anders zo zacht, zo vriendlijk uit. CHARLOTTE. Dat doet hij ook ; maar de mannen zijn huichelaars, waar men komt, hoort men over hun klaagen; maar het is onze eigene fchuld: als ik nu met hem trouwde ik zou hem mores leeren. AUGUSTA. • Lieve Zuster! leer mij dan ook dat kunstje, want B 2  F E L I X EN ANTJE. gij ziet thans in mij eene onbedrevene candidaate in het huwlijksleven; waar door zal ik mijn aanftaande man dan zo maaken, als hij behoort te weezen ? CHARLOTTE. Daar door, dat gij u niet verliefd tegen hem betoond, u eigenzinnig en wispeltuurig tegen hem gedraagt, zijn geduld eene geruime tijd op allerleije wijzen op den proef Held , en kan hij die niet doorftaan, 'verlaat hij u daarom, aan zulk een verliest gij niets, want hij die in zijn minnares gebreken ontdekt, is met recht verliefd, eenen waarlijk verliefden , is doof en blind voor alle de gebreken zijner fchoone: vind gij dan eindelijk eenen die zijnen behoorelijken proeftijd doorgeftaan heeft, neem dan uw maske af, overrascht hem met uwe goede hoedaanigheden , en gij zult eeii hemel op aarde hebben. AUGUSTA, omhelst CHARLOTTE. Ik moet u kusfchen! dat zal allerliefst zijn, als dien afmen fuldcel zal meenen eene Xantippe getrouwd te hebben, en zig zo aangenaam bedrogen vind. \_Zij omhelst haar noch eens] Ik bedank u voor uw goede raad Lotje. Laat Palmer nu maar komen, laat hij maar komen, ik zal hem afwachten. CHARLOTTE. Neen} u tog wel in acht! zo hij een van het ge-  EERSTE BEDRYF. ar- voone foort der mannen is , loopt gij ligt gevaar, hun gevlei... augusta. Zorg niet Zuster! ik weet nu mijn zaak. VIERDE T O O N E E L. de voorigen, Mevrouw ueïïsi. Mevr. bhïmsï. Goede morgen'Gusjen! reeds uit de veêren ? dat verblijd mij! [zij ziet Charlotte] ha Lotje! gij ook reeds hier ? dat is mij zeer lief. Als een jong mensen vroeg opftaat, blijft hij frisch en gezond, als ik dat ook niet gedaan had, dan zou ik thans in mijn twee en vijftigfte jaar er reeds uitzien als eene Egijptifche mummie ; trouwens mijn zalige man dacht er ook zo over; twee jaaren voor zijn overlijden, zeide hij nog , „ Annetje gij ziet er uit als een roosje!"— 't Was tog een goede fukkel! [met een zugt~] Hij rust in den Heer! augusta. o Ja! Hij is verlost uit zijn lijden, de man heeft veel uitgeftaan. Mevr. b Rj e m é e , veegt haare oogen af. De Hemel geeve hem de eeuwige rust1 — Mijn tijd Gusjen! gij hebt een geheele bloemtuin op uw hoofd, dat ftaat allerliefst! hoe kunnen de modens vcrB 3  22 F E L I X EN ANTJE. anderen! — In mijn jonge tijd, droeg men eenvouwdige kleine krulletjens, ten hoogden met een vergeet mij niet in 't hair. Ach! als ik nog bedenk, koe verrukt mijn zalige man was , toen hij mij op ons trouwfeest zo eenvouwdig gekapt zag, het is of ik hem nog zo zie — nu, hij heeft uitgefirceden ! [zij weent.'} augusta. Ja mijn lieve Tante ! het is wel om te befchreijen; mij dunkt de goede menfchen moesten nooit lierven. Mevr. brems e , met drift. Hoe Lotje ! weent gij ? — Ik wil niet hoopen dat uw man u wat in den weg gelegen heeft ? de drommel zou hem haaien, zo hij u eenig verdriet aandeed! dat had mij de mijne moeten doen! zie, zo goed als ik ben , zijn aangezicht zou de teekenen mijner overwinning hebben gedragen ! zeg kind! wat is er voorgevallen ? augusta. O verbaast veel lieve Tante ! begrijp eens; hij is de geheele nacht niet thuis geweest. Mevr. brems e , opvliegende. . Wat! de geheele nacht niet thuis geweest! een getrouwd man ! zie , dat had mijn zalige man moeten doen ! [op een zachtzinniger en klaagende toon] Maar  EERSTE BEDRYF. n neen , dat moet Ik hem ter eere na geeven; wij gingen alle avonden, gelijk het aan christlijke echtgenooten betaamd, ou onze tijd om tien uuren naa bed, hij moest me eens een quartier over zijn tijd hebben thuis gekomen; maar dat zijn de vruchten van de tegenwoordige nieuwmodifche huwlijken ! In 't begin geeft men de mannen alles toe, maakt hun Heeren van het gefchapene, willekeurige dwinglanden, en de vrouwen maaken zig de gewillige flavinnen van hunne.grillen — neen, de vrouw moet het roer van beftuur in handen hebben! en de man moet fpringen, als zij maar haare oogen verdraaid, en wil hij niet, dan moet men hem mores leeren ! zo was het er voor deezen gefield, en zo heb ik het ook gemaakt, en zo hebben wij den tijd van twintig jaaren , met christelijke tevredenheid , 0J1S huwlijksleeven doorgebragt, en had hij met jzij weent] de teering gekregen, ik geloof, wij leefden nog z0 _ ach! wat was hij uitgeteerd! — [weder driftig] Maar waar is uw lievertje van een man dan tog geweest ? hebt ge u daar niet aan laaten gelegen leggen? het moest de mijne zijn geweest, zo zagtzinnig als ik anders ben, ik had hem met de pantoïel naar huis gehaald! charlotte, valt ha.ir om den hals. Lieve Tante, ik ben een ongelukkige vrouw ! o ik geloofde ze gelukkig met hem te zijn! ik droomde B 4  24 F E L I X EN ANTJE. aan zijne hand een pad van roozen te zullen bewandelen — o had gij het eens gehoord en gezien, toen hij mij voor de eerfte keer, om den hals hangende, zeide .- „ Charlotte ik bemin uf hoe hij met de vuurigfte kus der liefde , onzen echt bezegelde !... Mevr. mbmsi, aangedaan. Ach lieve Hemel"! van alle die zoete woordjens, heeft mijn zalige man mij niet eene fijllabe gezegt; trouwens dat was ook een regte houten klaas, maar met dat al, hij was goed, en het is de eige fchuld van de tegenwoordige vrouwtjens, dat zij haare zo verplichtende echtgenooten ook niet goed maaken en goed houden. charlotte. Ik althans mijn lieve Tante! heb mij niets omtrent mijn man te verwijten. Mevr. b re m s e. o Gij zijt al even zo als de rest; eerst geeft men die zuikerzoete mannetjens alles toe; gij had van het begin af aan uw gezag moeten toonen , als vrouw., aan wie het beftuur toekomt, en hem moeten doen begrijpen , dat de man eenig en alleen om uwent wille gafchapen is, maar gij hebt u eerst door zijne fmeltende woordjens week laaten maaken, en uwe rechten mid-  EERSTE BEDRYF. 25 delerwijl verlooren , en nu zit gij te kijken — Gij had eens moeten zien hoe ik de mijne dresfeerden, en met welk een heereKjk gevolg, o hij wierd binnen korten tijd , dat ik hem wel om mijn vinger kon winden. augusta. Ja mijn lieve Tante ! als men met alle de heeren mannen maar zo leeven kon , men heeft er ook verbaazende ftijfhoofden onder. Mevr. b r e m s e. Daarom moet men de oogen bij tijds open doen, en zien wat men neemt; en als het dan een vrouw is , die haar handwerk verftaat, dan moet zij haar man wel goed krijgen; mijn zalige man was, toen ik hem kreeg, een lomp ftuk vleesch; maar ik verzeker u, dat ik hem befchaavd heb , trouwens hij is er 'mij ook altoos dankbaar voor geweest. augusta. o Mijn lieve Tante ! ik wil les bij u komen neemen, want in deeze weetenfehap ben ik nog zeer onkundig. charlotte, aan het vengfter. Ha! daar zie ik hem komen ! ik moet gaan hooren, hoe zig die braave man ontfchuldigen zal. B 5  s6 FELIX EN ANTJE. V Y F D E T O O N E E L, Mevr. bremse, augusta, martyn met een brief in de hand. martyn, komt eenigftnts befchroomd binnen , hij heeft eene boerfche uitfpraak. Ik moet er tog zelf fpreeken — goeden dag ! neem het me niet kwaalijk, maar wie van u tweeën is vrouw Bremfe ? Mevr. bremse. Wat hebt gij dan te zeggen mijn vriend ? martyn. Ha', dan ben jij 't — daar breng ik je een brief Tan Felix, [hij geef: Mevr. bremse de brief over] hij wil geloov ik rijs hier komen , ik moest ze je al over drie dagen gebragt hebben, maar men maakten me zo bang voor de wervers. Mevr. bremse. Hoe bevind zig mijn kleine neef: martyn. Wat meen je daar meê ?  EERSTE BEDRY F. *7 Mevr. bremse. Ik vraag u mijn vriend , of mijne kleine neef nog gezond is? martyn. Ja wel, hem fcheelt niets'. hij heeft gisteren nog een pot met melk leeg geeten, dat wij er met neus en mond na Honden te kijken. Mevr. bremse. Dat ftoute kind! melk maakt flijm; waarom laat de Pachter hem zulke dingen toe? martyn. He he! flijm, zie ons maar rijs an, we zien er ommers uit as roozen. [Terwijl Mevr. bremse leest] hede jemeni, dat is een mooi meisje ! augusta. Ga tog zo lang zitten mijn vriend! martyn. Ik dankje , neen dat zou niet fchikken — [terzijde] wat ziet ze me an. [hij word «nigjinti be/chaamt.]  a« TELIXENANTJE. augusta. Ga tog zitten mijn goede vriend, toe ik hou veel van n. m a r t y N. [Ter zijde] Daar heb je 't al, men moeder het 't me wel gezeid, dat ik me voor de vrouwen in de ftad zou in acht neemen, want dat ze me anders zouen verlenen , daar heb je, haal me de drommel! er nou al 20 een [hij keert zig in eene angstige houding hoe langer hoe meer van aügusta af.] augusta. Waarom keert gij „ zo van mij af, mishaa!? fc u dan 1.0? ° mart y n. Geef je maar geen moeiten, wantje Hopt bij mijn aan een doov mans deur, ik ben der al agter wat e zoekt, [>7] was ik hier maar weer van daan, ik word waarlijk zo benaauwd; [„„ een angstigefiem] wat wil je tog van me hebben ? augusta. Wat ik van n wil hebben ? ik wil maar een weinig met u praaten , ik vind u zo een fehoon wel gemaakt  EERSTE BEDRYF. aj jongman , gij hebt zulke lieve roode wangen , ik heb regt zin in u. martyn. Nou is de beer al los! ik zeg 't je, laat me met vreden, of ik zal het waarachtig mijn moeder zeggen. augusta. Dat is natuurlijk, dat wij 't moeder moeten zeggen; weet gij wat, ik wil met u gaan. martyn. [Ter zijde'] Die vrouwen uit de ftad zijn wel verleidelijk ! [ op een weenende toon tegen Mevrouw bremse] verbie jij het haar tog, dat ze me niet verleid, want mijn moeder zou me dood flaan. [tegen august a] Gij zoud ü fchaamen, dat gij zo iets met ons volk begint; laat me met vreden, of ik Ipring in 't water ! augusta. Cospetto di bacco ! o ik merk het, gij hebt reeds een lieffte; niet waar? martyn, wat meer te vreden. Gij kunt ook gek vraagen , hm, hm! [glimlachende] even als of je 'tnog niet wist—  3» F E 1 I ï EN A N T J E. augusta. Waarlijk niet! martyn. Nou, ja dan, en zij hiet Marretje! wist gij het waarlijk dan nog niet ? augusta. . O dat gelukkige Marretje! gij hebt er dan ook zeker recht lief? martyn, vertrouwende en vriendelijk. O as vuur! het is er ook een meid na, ze het een paar armen en vuisten, dat er je hart van verdagen zou, zij het me zo gek na er gemaakt, dat me hooren en zien vergaan is ! i aug us ta. Dan moet het tog wel een knappe meid wezen; maar wanneer hou jelui bruiloft? martyn. Na kermis het moeder gezeid. a ugus ta. Top ! dan kom ik op je bruiloft!  EERSTE BEDRY F. 31 martyn. Dat zei je wel iaaten! want zij zon raazend worden, als zij wist dat jij me rijs onder handen had gehad, en ik'maak er om de drommel niet graag boos! augusta. O fancta fimplicitas ! daar zou volgends de lesfen van mijn Tante een mannetje van te maaken zijn! Mevr. bremse, na zij geleezen heeft. Dat lieve kind! hoe onfchuldig en bekoorelijk weet hij zig uittedrukken! -—_Ik zie hij zal dan van daag nog komen ? martyn. Hij zou met het voer hout van den opperjagerkome» mee reiden. Mevr. bremse. Is hij nog al wat gegroeid, zedert ik hem gezien heb ? martyn. Dat zou ik denken, hij is hals en kop grooter as ik. Mevr. bremse. Die lieve kleine fchelm! en gedraagt hij zig wel?  3» FELIX EN ANTJE. ma r t yn. Dan zon ik motte liegen, as ik anders zei; hij is altijd bij de Opperjager, die houd veul van hem , je zelt 't reis zien, as hij hier komt. Mevr. bremse. Zie daar vriend, dat is voor u moeiten. martyn. En waarom dat ? neen, ik neem geen geld; de Pachter zou me bijligten, als hij hoorde dat ik me de weg had laaten betaalen. augusta. Daar is ook wat voor de angst, die u de vrouwen nit de ftad hebben doen uitftaan. martyn. Neen! van jou nog minder! augusta. Neem het aan, gij kunt er uw Marretje wat voor koopen. martyn. Nou dat laat zig hooren, ik bedankje dan voor Mar-  EERSTE BEDRY F. U retje! (ter zyde~) Mijn moeder het 't tog erger gemaakt as het is j de vrouwen uit de Had zijn nog al zo kwaad niet, ze hebben voor er evenmensen tog nog al wat over, en Marretje zal 't tog niet merken, dat ze me een beetje verleid het — Nou goeden dag dan faamenl augusta. Nu te kermis koom ik bij u! martyn. Neen dat niet! maar wil ik je reis wat zeggen; ik kom liever nog reis hier, daar weet Marretje tog geen drommel van ! (hy vertrekt.} Mevr. bremse. Gusjen! nu heb ik wat aan uw vader te verzoeken, en dat is, of hij mijn neefjen twee dagen wil logeeren , want hoe gaarne ik hem ook bij mij had , zo weet gij ook wel hoe de wereld is; 't is, wel is waar, nog maar een kind, een lief onfchuldig knaapjen; maar die kwaade tongen! —- augusta. Hoe oud is hij Tante ?' i C  54 FELIX EN ANTJE. Men. bremse. Zo tusfchen de zestien en zeventien jaar. au gu s t a. Nu dan is het ook al een knap jongman. Mevr. bremse. Ik heb goede voorneemens omtrent dat kind, het fpijt mij, dat gij niet nog een jaar of zes zult willen wagten ; maar ik verzeker u het zou een recht goed man voor uw worden: ik heb hem voornaamlijk daarom op 't land gedaan , op dat hij niet verleid zou worden , de meisjens in de ftad bederven de meeste jongmans, en het is zo een goed , onfchuldig kind — nu gij zult hem zien, ik groet u mijn lieve Gusjen, vaartwel! (Mevr. bremse vertrekt.} augus ta. Dat lieve neefjen baart mijn goede Tante veel zorg —■ nu wij willen hem zien , om een jaar of twee te wagten , daar zou het ook niet op aankomen. 1  EERSTE BEDRY F. 35 ZES DE.-TOONEEL. augusta, de Raadsheer bruin, en charlottb, beiden komen zij met drift op het tooneel; charlotte gaat, geduurende het gefprek, het tooneel met drift op en neder. charlotte. Zwijg tog ftil, door uwe elendige uitvlngten, maakt gij u belaglijk. bruin. Maar Mevrouw'. gij neemt de zaak ook veel te hoog op. charlotte. Zo waarlijk? ik moest dan maar zwijgen, en uwe buitenfpoorigheden met geduld aanzien? neen mijn Heer ! dat kan een vrouw van eer niet doen! (aucusta wil vertrekken.} lieve zuster, mag ik u bidden, blijf tog hier, en zijt getuigen van zijne verregaande Hechtheid. bruin. Buitenfpcorigheden ! Hechtheid ! — Mevrouw gij C a  3« -3P-E LIX EN ANTJE. wordt beledigend! — (Jegea auousta) ziet zuster, zo maakt zij het altoos! charlotte. Dat wil ik wel gelooven! een braave vrouw wordt het ook wel eens eindelijk moede — maar wat kunt gij, in het tegenwoordige geval, tot uwe verontfchuldiging zeggen ? bruin. Mevrouw! gij doet uwe opvoeding fchanden aan , gij kijvt en raast om een bagatel, even als of gij een Hecht vrouwmensch waart. charlotte. Bagatel ? nu hebt gij het gehoort Gusjen! de gantfche nacht het huis uit te blijven, zijn vrouw in verlegenheid te laaten, zijn bagatellen! wat zal het dan zijn, wanneer gij mij nog eensgrooter verdrietlijkheden aandoet? bruin tegen aügusta, Hoor mijn geheele vergrijp zuster ! en oordeel dan ? ik tref een mijner oude accademievrienden in zijn logement aan, wij geraaken in gefprek, drinken een glas wijn. . .  e e;r ste bedryf. 37 charlotte. Ja was het daar nog bij gebleven! bruin. Gij tast mij in mijn eer Mevrouw ! ik moest mij belaglijk maaken; bij elk minuut op mijn horologie zien ,mij als een flaaf van mijn vrouw gedragen; zeggen, neen ik durf niet blijven, mijn vrouw zou op mij knorren : ik betuig u op mijn eer, het was reeds middernacht eer wij het merkten, ik dacht, mijn huisgezin is mï al in de rust, ik zal het niet ftooren. . . charlotte. Een braave vrouw zou kunnen rusten , wanneer haar man een nacht de deur uitblijft! neen Karei gij bemind mij niet meer, gij hebt uwe duurgezwoorene eeden vergeeten ! o wij arme bedrogene fchepfels! die woorden voer liefden , en eeden voor waarheid houden. (_tegen augusta. ) Beklaag mij zuster, ik ben eene ongelukkige vrouw. bruin. En ik nog veel ongelukkiger man! zijn eigenzinnigheid , luimigheid, opvliegende driften, onverzoenlijkheid, bewijzen van liefde ? zo dat waar is, dan-werdik in den volfirekiten zin van u bemint, 6 *  3S FELIX EN ANTJE. AU GUSTA. Lieve kinderen! gij neemt beiden de zaak te hoog op, en maakt door misverflandu beiden het leven hoogstonaangenaam. Zeg mij op uw eer en geweeten, hebt gij malkander ooit recht bemind ? CHARL OTTE. O ik beminde hem meer dan mij zelve! BRUIN. Mijn hart fchonk haar de oprechtte liefde! AUGUSTA. Nu dan ? CHARLOTTE. Maar ach zuster! ik kende hem niet! hij was hartlijk, voorkomende, fcheen zijn geheel geluk in mijn bezit te (tellen , hij was zo goed, zo overredende. . . BRUIN. En mevrouw! hoe waart gij? de zagtmoedigheid, de goedheid, de liefde zelve! ik dacht, ik had een engel in vrouwlijke gedaante — maar o hemel! het engelenkleed viel af, en liet mij niets na als een — boos wijf!  EERSTE BEDRYF. ■■ schwindel. Mevrouw Bremfe ? nu heer Broeder! zo gij mij voor deeze keer in verlegenheid liet, dan zoii ik in ftaat kunnen zijn, u mijn vriendfchap te.ontzeggen. goedman. En mijn heer Commercieraad! zo gij mij voor ditmaal in de pekel laat fteeken, en mij mijn vijftienhondert daalders niet nog heden zend, zo zou ik m ftaat kunnen wezen, u eens voor al het gat vafl de deur te wijzen. schwindel, Jlaat de hand aan de degen. Dood en duivel! — (zagi) contenance Commercieraad! (hy geeft goedman de hand) Ik groet u myn beste ! ik groet n , tot wederziens : (by zig zelve) wat F 2  14 FEL1XENANTJE. is dat een verbaast lomp man, hij moet eeneüechte opvoeding gehad hebben, (in het vertrekken tegen Mevrouw bremsEj die hy de hand kuschf) uw onderdanige dienaar Mevrouw Bremfe ! (hy luistert haar aan '* oo/.) zult gij mij hier nog een weinig wachten ? ik heb u gewichtig nieuws te zeggen, in de daad gewichtig nieuws, (hy vertrekt.') ZESDE T O O N E E L. goidman, Mevrouw s r. e m s e. goedman. Wel nu Tante! hoe gaat het u al? gij ziet er zo vrolijk en zo fris uit als een roosjen. Mevr. b r.ems e. En ik heb evenwel geen gezond oogenblik — de zenuwen, de zenuwen! gij zond niet gelooven, mijn lieve neef, wat lieden van aanzien aan de zenuw-ziekten lijden! goedman. Wel nu » maakt daar dan een einde van en trouwt met mij, wat hinderen zenuw-ziekten daar aan ? — gij hebt twintig duizend daalders, en ik nog eens zo veel; dat is immers party egaal.  TWEEDE BEDRYF. Sf ' Mevr. EceMti. Foei Confin , foei! fpreekt gy tegen my zwakke vrouw van zulke dingen; een man, zo als myn zalig» overledene , krijg ik toch nooit weder. GOEDMAN. Het is waar, hij was een rechte jorit goedbloed; maar meer was er ook al niet aan. Mevr. ÏR.EMSE, driftig. Hy was wél een rechte domkop! maar.. - GOEDMAN. Wel wat legje dan te maaren? flaa de koop toe, waar helpt al dat talmen voor ? Mevr. bremse. Maar, hoe oud zyt gy dan wel neef? GOEDMAN. Yyftig gepasfeert. Mevr. iKBlist. Vyftig gepasfeert? — Daar moet ik mij eerst nog eens over bedenken. B 3  $6 E E L I X EN ANTJE. goed man'. Maar niet myn zenuwen is'het nog alles in de beste order. Mevr. bremse. Gy zoud misfchien niet ligt willen befluiten , om een charakter aan te neemen neef? goedman. Charakter ? wat duivel zou ik met een charakter doen? ik ben een eerlyk man, en een man die zestig duizend daalders te commandeeren heeft, heeft charakter genoeg. Mevr. bremse, Myn zalige man was Hofraad — GOEDMAN. Ah ' ik verfta u reeds; de heer Commercieraad heeft by u aangeklopt. Mevr. bremse, driftig. Hoe! wat zeg je! de Commercieraad? die oude, kaale , kreupele gek! hoe kunt a;y het in UW hoofd haaien neef!  TWEEDE B E D R Y F. &? g o edman. Hy beroemt zig evenwel zekere... Mevr. bremse, driftig. Beroemd zig? wat beroemt hy zig' ik wil niet hoopen dat die onbefchaamde kaale vink , jets tot nadeel van myn eer gezegt heelt? ik haal hem de oogen op de wangen zo... goedman. Ho ho, vroome Lucretia ! niet al te driftig; gij, viel mij in de reden, ik wilde zeggen, dat gij hem op zekere wijze had aangezien — Mevr. bremse. Aangezien? — nu ja dat is mogelyk; lieven hemel! men ziet hier en men ziet daar... Gij zoud dan met genegen zyn neef! om in geval dat ik de zaak eens . in mijn bedenken nam , u de eene of andere titel — goedman. Haal u den duivel met uw titel! wilt gij mij zo ak ik ben, goed; zo niet, laat mij blijven. Mevr, b r e m.s e. Lieven hemel! dat gij ook aaaftonds zo driftig WQrdt--^ maar het beftwr in huis zou evenwel — F 4  8S F E L I X EN ANTJE. goedman. Over de huishouding, in de keuken en de kelder, mynent halve , zeerwel, en dan, hoe ceconomifcher , hoe beter; maar over myne overige zaaken : basta ! Mevr. brems e , vertrekt óp mond eenigzints pynlyk. Ach! daar voelde ik eene hevige pyn!... (na eene kleine tusfchenpoozing~) nu ik zal het eens overwegen — maar ik zou byna vergeeten, waarde neef, de reden waarom ik hier gekomen ben : ik had een verzoek aan u ; myn kleine neefje Felix komt van daag in de ftad, cn wil my een dag of twee komen bezoeken , en nu wilde ik u verzoeken, hem voor zo lang een klein kamertje in uw huis te vergunnen; hij kon wel by my logeeren, maar ik wilde my niet gaarne op de fpraak brengen, gy weet met my wel hoe lasterziek de wereld in deeze booze dagen is: 't is nog wel een onnozel kind; maar... ' goedman. Hoe oud is hy dan f Mevr. bremse. Piep jong, de kleine ichelm is nog pas zeventien jaar.  TWEEDE BEDR.Y F. ** g o e d m a n. Maar Tante! deknaapjens van zeventien jaar, zyn Ia deeze booze dagen reeds zo olyk; ja ja, men heeft er voorbeelden van , dat... Mevr. bremse, met drift. Den Hemel bewaare ons neef! ach myn kleine Felix, is de lieve onfchuld zelve! ik heb hem daarom ook op 't land gedaan, op dat hy niet verleid zon worden. O het moet nu al zo een fchoone lieve jongen zyn; hij gelykt veel op my, toen hy nog een kind was, kon ik hem niet genoeg kusfchen; ik verlang al na die kleine aartige fchelm! g o e d m a n. Wel Tante, wel Tante ! gij fchijnt uitöeekend veel belang in uw kleine neefje te Hellen. Mevr. bremse. Wie. zou zyn bloedverwant niet liefhebben, endaar by als het zulk een lief kind is ? g oedm an. Zeker, zeker! nu hy zal my ook hartlyk welkom zijn; ik zal. op het oogenblik myn dochter alles in gereedheid laaten brengen, en kom zo dryvende weder by n. (hy vertrekt.')  pa F E L I X EN ANTJ. E. Mevr. bremse, hem naziende. Gij zult my zeer verplichten neef! — Nu die party was nog al zo kwalyk niet; hij fchynt gezond en frisch. te zyn, maar zo driftig, zo driftig ! — ik zou vry wat moeite hebben om hem het beftuur uit de handen te neemen; dan, dat zou mogelyk nog wel gaan; maar om hem te bewegen , eenen titel aan te neemen , daar zie ik: geen kans toe— zo als ik nu ben, kan ik evenwel ook niet bljrven, een mensch heeft oogenblikken , waar in hy hartelyk wenschte niet alleen te zyn — mogelyk kan ik hem overreden een ridderlyk goed te koopen , en dan zou de zaak gevonden wezen — ja, ja dat zou gaan! dat moet hij doen, dat moet hij doen, dat zou. ik voor mijn kapitaal kunnen doen, en daar kan hij ook niets tegen hebben, ik kon dan ook in een koets met yier paarden ryden — waarlijk dat zou gaan! ZEVENDE T O O N E E L. MeVT. bremse, schwindel. schwindel, duet de deur een weinig open en ziet in het rond- Is hij weg? zijt gij alleen? — wat heb ikdaarvreesJyk geloopen; ik ben buiten adem ! (liy hoest geweldig cn werpt zig op'een jstP) ik heb nieuws, myn lieve  T vV E EDE B E D R Y F. 91 Mevrouw Brenife ! nieuws , waar gy over verbaast zult ftaan ! Mevr. b r e m s e. Wat dan, wat dan? is er een ongeluk gebeurd? schwindel. Juist geen ongeluk; maar gij zult u over de laatdunkendheid van de man verwonderen! op myn eer ! apropos, dewijl mij dat nu zo invalt-; myn lieve Mevrouw Bremfe! ik had thans eene fchoone gelegenheid, om een'kapitaaltje te beleggen, het is zek.er,.zo zeker als goud. Mevr. bremse. Maar uw nieuws, uw nieuws; ik berst by na van nieuwsgierigheid ! s chwindel. Op het oogenblik — daar zyn de Dames reeds. A G T S T E T O O N È E L. De voorige, augusta, charlotte. , AUGUSTA. Daar zyn wij; wat hebt gy ons nu te zeggen? .  9* FE11Ï EN ANTJE. schwindel. Stil, ftil! om al 's werelds goed fiil! 't is een geheim; gij moet my belooven — Alle Drie. Ja, ja, wij belooven. schwindel. Dat gij er u geen fylaben van zult katen ontvallen— het is een zaak van het uiterfte belang ; op myn eer, van het uiterfte belang ! Mevr. bremse. Nu ja dat is wel, wy zyn geen kinderen. schwind, el. Ik heb myn woord van eor gegeeven, dat ik het zwijgen zou. cha rl o.tte. Wanneer gij niet rasch voortmaakt, dan ga ik weder lieen; want het zal toch maar weder op gekheid uitkomen. schwindel. Gekheid ? — neen waarachtig geen gekheid! —  T WE EDE BEDRYF. contenance Commercieraad! het is een Dame — (hy verzamelt de vrouwen in een kring, ziet onrustig in ,t rond en zegt zagtjens.) Gy weet de Regeeringsraad (hy word door 't hoesten gefluit zyn reden te vervolgen.) Alle Drie. Nu? nu? SCHWINDEL. Die van Berlyn gekomen is -— zo als men zegt, om een Dame die wel by ons bekend is — AUGUSTA. Nu ja , wat zou dan daar mêê? SCHWINDEL. Die is — gy zult het naauwlyks gelooven! AUGUSTA. Mogelyk reeds getrouwt? s c HW INDE L. Ja, als het anders niet was — die is — (hy hoest.') CHAR.LOTTE. Een man die van zyn vrouw gefcheiden is»  9* F E L I X EN ANTJE, schwindel. Den Hemel bevvaare ons! Mevr. bremse. Is hy dan een vrouw in mans klederen ? schwindel. Die is zo onbefchaamt — Mevr. bremse. Heer Commercieraad! het is immers niet iets, dat de eerbaarheid beledigt, en de fchaamte my zou verbieden aan te hooren ? schwindel. Wat denkt gy dan van my, myn lieve Mevrouw Bremfe! gelooft gij van my, dat ik in ftaat zou zyn uwe deugdzaame eerbaarheid te beledigen ? neen dat niet — maar hy is onbefchaamd genoeg te verzekeren, dat hy u alle drie zo als gij hier by malkander ftaat — (hy hoest weder geweldig.) Mevr. br km se. Wat dan ? dat eervergeeten mensch! ik fiddere en 'beeve, wat wil hy dan doen ?  TWEEDE BEDRYF. 95 S CHWINDEt. U allen op hem verlieft maaken — (ie vrouwen gaan al lachende- uit malkander.') CBitlOITI. Dagt ik het niet, dat hét gekheid zou weezen ? AUGUSTA. Als het anders niet is, laat hy dan maar zyne attacques beginnen. Mevr. bremse. Is hij dan een fchoon man ? — hoe oud is hij ? schwindel. Wel lieven hemel!. ik fta verbaast over u. allen, kunt gy dat zo koelbloedig aanhooren? ik dacht zyne onbefchaamdheid zon u in vuur en vlam gezet hebben. Mevr. bremse. Waarom ? wanneer het jonge mensch zyn opwachting by ons maakt, ons wel gevalt — niet waar lieve Nichten ? dat zou zo onmogelyk niet zyn. schwindel. Mijn lieve Mevrouw Bremfe! mijn allerlieflte Da.mes! gij begrijpt de zaak verkeerd'.  9ö FELIXENANTJE. Mevr. bremse. Hoe zo? s chwikbi L. Den Hemel bewaare ons! zo de zaak ernst was; maar neen, niets minder, hij wil er blootlyk den fpotmede dryven; hij wil als een tweede Bramarbas ü verlieft bp hem maaken, en u dan in zyn vuist uitlachen. Alle drie, den een na den ander. Hoe? wat? — heeft hij dat gezegt? — dat is een 'onbefchaamde kerel. schwindel. En wat nog het ergfte is, hy heeft er op gewed, in ernst, hij heeft er op gewed. Mevr. bremse. Hoe! op ons gewed? schwindel. Op myn woord van eer, hy heeft met my de Commercieraad er op gewed. Mevr. bremse. Daar zal de drommel hem het hair voor uitkammen!  TWEEDE BEDR.YF. 91 wat denkt de kerel, dat wy dol na de mannen zyn, en op ieder vreemd figuur maar zo aanftonds verlieven? — weg, weg kinderen, laat my voort, ik zal ,den fpringer tekenen , dat hy er altoos aan zal kunnen denken. SCHWIKDBL. Om al de wereld, myn lieve Mevrouw Bremfe! gy zoud my aan de grootfte befchimping en befpotting bloot ftellen; ik heb myn wsord van eer er voor verpand. .. Mevr. BREMSE. Wat geef ik om tiw woord van eer ? zulk een fnoevery moet gewroken worden, ik zal hem toonen wat een vrouw is. AUGUSTA. Myn lieffle, beste Tante , ik zou de zaak zo hoog niet opnemen, gykent de heer Commercieraad, hyis een liefhebber om de zaaken wat te overdryven ; zo veel ik van de Regeeringsraad gehoord heb, is hy een man die veel verltand en wellevendheid bezit. SCHWINDEL. Daar hebt gy volkomen gelyk in Mejuffrouw Augusta! (gedwongen) ja het is een verftandig, vrolyk en wellevend man ; maar wat trots en ingebeeld. r,  $1 FE1IX EN ANTJE. AUGUSTA. Ik zou er, dunkt my, voor weezen, dat hy zyne attacques ondernam, wy zullen hem zyne ihorkerye» wel verleeren. schwindel. Van dat advys zou ik niet zyn , myn lieve Dames! het is een windbuil, uitgeleerd in de kunst om de vrouwen aangenaame dingen te zeggen, waar hy niets van meent. Om 's Hemels wil, wat ik u bidden mag, waag het niet met hem ? Mevr. bremse, met veel deelneeming. Zeg het my dan eens in ernst, myn lieve kinderen! is hy waarlyk aartig, welgemaakt, gezellig by vrouwen... ? schwindel, aan hei venjler. Daar, daar kunt gy hem zien , hy komt met de heer Bruin de liraat af, hier na toe. Alle drie aan 't venster. Ey, is hy het? hy is wel gemaakt, hy ziet er zeer wel uit. Mevr. bremse. o Cusjen! geef my fchielyk eens uw lorgnette ? — het is een fraay man!  TWEEDE B E D R Y F. 99 SCHWINDlt. Een fraay man? myn lieve Mevrouw Bremfe ! gy ziet hem niet recht aan, hy heeft immers een fcheef been. AUGUSTA. Ik beklaag u mvn arme heer Commercieraad, dat gy zo zwak van gezicht zyt; zyn beenen zyn immers zo recht als een kaars. sc H WINDEI.. Op zulk. een afftand' kunt gy het niet recht zien ; ik verzeker u Mejuffrouw! hy heefteen krom been. Mevr. hbmsi. Welk been is het dan ? schwindel. Wel lieven Hemel, Mevrouw Bremfe! beide zyn beenen zyn krom , en daarom kunt gy het niet zien j en hoe zakt hem het hoofd tusfehen de fchouders; ziet «aar, waarlyk hy heeft een hooge rug. CHAR.LOTTE. Een hooge mg ? ik kan geen 'mismaaktheid aan de nan zyn geheele ligchaam zieji. G 2  jo» F E L I X EN A N T J E. schwindel Hebt gy hem dan wel in de oogen gezien ? hij ziet elendig fcheel; 't is jammer van de man. Mevr. bremse. Scheel ? zie daar Gusjen, ziet gij eens door uw glaasjen, ik kan het niet zien— ziet hy waarlyk fcheel? cha rl otte. Hy heeft een paar fchoone oogen, die hem zeer levendig door het hoofd rollen. schwindel. Dat komt om dat hij fcheel ziet. augusta. En ik verzeker u , hij ziet niet fcheel; maar dat it waar, hy fchijnt zig vry veel air's te geven. schwindel. Dat ik u zeg Mevrouw Bremfe! het is een ingebeelde gek — ziet gij, daar gaan zy het huis in; zeker zal hy nu aan u geprajfenteert worden. Mevr. b r b m s e , beangfiigt. Wy meeten dunkt my eenige affpraak maaken; He-  TWEEDE BEDRYF. tot ven Hemel! men is ook zo aanftonds op zulk een zaak niet gevat. schwindel. Ik bid u om alles wat in de wereld is, myn lieve Dames! laat my niet in verlegenheid ? ik heb al wat ik bezit verwed, (tegen Mevr. brems e) Maak het maar kort met hem af, zegt hem onbeleefdheden, (tegen char lotte.) Geloof niets van alles wat hy zegt, myn geheel vermogen is er mede gemoeid, (tegen au gusta.) Treed niet met hem in gefprek; bedenk dat gy de eer van het geheele vrouwlyke geflacht zult redden, en my myn kostbaar rytuig zult doen behouden. Zy komen, zy komen , fchielyk, maakt u weg, en mondje digt! (hy vertrekt fchielyk, hoestende en hinkende, met Mevr. bremse en charlotte; augusta, die het laatst in dt kamer gebleven is, wordt mg door haar Vader by het intreden gezien. \ NEGENDE T O O N E E L. goedman, palmer, augusta, g oedman. Ha ! even als of gy geroepen waart! — Myn Dochter! de heer Regeeringsraad Palmer uit Berlyn, her wyst by zyne doorreize my de eer een bezoek to geG 5  103 F E L I X EN ANTJE. ven, en wenscht voornaamlyk kennis met u te maaken. Hy is my door een myner vrienden aanbevolen ; gy zult my plaizier doen, met hem als een vriend van den huize te ontvangen, (auüusta en palmer maaken van wederzyde eene buiging.) Zonder verdere omitandigheden, kinderen! ik wenseh dat gy behagen in malkander zult vinden. Gy weet Augusta ! ik ben een vyand van talmery, maakt daarom uwe zaaken zo kort als mooglyk is; ik zal intusfclien myn postdag expedië'eren. TIENDE T O O N E E L. augusta, palmer. augusta, ter zyde. Dit is dan die gevaarelyke Heer! — ik denk, ik zal myn party het best kunnen liaan, met hem maar aaniionds uit zyn contenance te brengen. palmer , ter zyde ; doch zo da; zy het hoor en kan. Schoon, waarlyk zeer fchoon! zy overtreft myne verwachting! AU OU sta , op eene fchaU-fche toon. My» heer Regeringsraad! myn Vader wenscht, dat wy malkander mogen gevallen en» /«. het mogelyk  TWEEDE BEDRY F. io3 was, famen trouwden. Het is alzo hoogst nodig, malkander voor a^ te bezien. Veroorloof het my daarom , dat ik myn bloote oog eenigfints te hulp kome, om u een weinig van nabyte befchouwen? (zy ziet door haar lorgnette.') palmer, bevallig cnvrymoedig; dochzonder iets beledigends of befpottends te laten blyken. Ik uryze uwe voorzigtigheid. Beveel Hechts Mejuffrouw, welke ftand ik aannemen zal: en face? en ■profil? — flaa ik zo wél? augusta. O zeer goed, zeer goed! (zy beziet hem door haar torgnette; hy draait zig na verfcheidene zyden, zonder de minjle verlegenheid of onbefcheidenheid.) palmer, ter zyde. Wagt lieve kleine! gy denkt my uit myn zaal te ligten; maar ik zal u aan eene andere zyde aantasten. augusta, na hem bezien te hebben. Hm! zo zo! het figuur kan des noods pasfeeren. palmer. o Mejuffrouw! gy moet oprecht zyn; dat is met volgends affpraak, gij fpreekt tegen uw gevoel. G 4  10+ FE1IX EN ANTJE, AUGUSTA. Hoe zo myn Heer ? ÏALME R. Uw hart ligt in uw oog; het vynzeri is uw zaak met. Uw hart zegt, de man gevalt my; hy heeft een open ongeveinst gezicht, wanneer zyn charakter zo goed ware als zyn gezicht -- dan was myne keuze bepaald. AUGUSTA. En dit alles leest gy uit myne oogen ? inderdaad, ik weet niet, of ik uwe opmerkzaamheid, of uwe— vrymoedigheid — ja vrymoedigheid zal ik het noemen , het meest bewonderen zal. Mogelyk zyn dat de eigenfchappen, welke de mannen by de Dames za •nwederitaanlyk maaken. PALMER. Ten minsten , zou ik ze , wanneer ik een meisje ware, gaarne in een man ontdekken. De opmerkzaamheid en vrymoedigheid Mejuffrouw! zyn daar en boven aan den man, welke het waagt zyne hand u aan te bieden , volitrekt noodzaaklyk ; en ik ben verzekerd , dat hy die u in deeze eigenfchappen wel voldoet, in geen gering aanzien by u ftal(ti  TWEEDE B E D R Y F. 105 AUGUSTA. Nog al meer: mijn Heer! ik heb reden my zeer over u te bewonderen! doch laat ik u eene kleine les geven, zo het naamlyk mooglyk is , dat een man van een meisjen iets leeren kan ; verlaat u niet te zeer op uwe opmerkzaamheid, om het hart uit de oogen te leezen — zy heeft u verfchriklyk bedrogen ; want ik moet u met de vrymoedigheid van een openhartig meisjen bekennen : dat van alles wat gy uit myne oogen geleezen hebt, geen woord waar is; mogelyk heeft de eigenliefde, hoogmoed wil ik het niet noemen, want daar mede zyn de mannen immers niet bezielt, u een part willen fpeelen. PALMER. Hoe Mejuffrouw ! zou ik dan werkelyk gedwaald hebben ? deeze fchoone , oprechte , zielvolle oogen, deeze zo onwederfpreeklyke getuigen van het voortreflykfte hart, zouden my misleid hebben? — Deeze zo beminnenswaardige zedigheid , die trotsch alle verheeling , het vrouwlyke geflacht zulk eene onbefchryflyke bekoorlykheid mededeeld, zou kunnen bedriegen? deeze zedige blos van beminlyke fchaamte, die het onfchuldige en oprechte meisjen tot een engel verheft, zou veinzery kunnen zyn ? (hy grypt vuurig haars hand , drukt dezelve met veel gevoel aan zy» hart, ziet haar ernstig en weemoedig aan, en vervolg" ft S  30Ö FELIÏ EN ANTJI. met aandoening') Zegt het my lieve Engel! is dat alle» beurog ?-— neen, dat is het niet, dat kan het niet zyn ! myn angstig kloppend hart zegt het my — maar zo het mogcl\ k ware, dat ik gedwaald had, en alles vynzery was— ach Mejuffrouw ! dan beken ik mijne overijling met fchaamte en hartelijke droefheid, en —heb niets meer te zeggen. au g u s t a, overrascht, ter zyde. Dit is onmooglijk vijnzerij — Augusta, Augitsta! zijt op uw hoede, de eer van uw geflacht ftaat in de weegfchaaj. (luider) o mijn Heer ! vaart nog een weinig zo voort; dien toon was zo allerliefst, zo overredend, dat het te wenfchen ware dat alle tooneelfpeelcrs, die een minnaar moeten verbeelden , dezelve zo wel troffen. talmer, ter zyde. Die wending is fchrander ! (luid) Hoe allerliefst naif deeze wending ook njiag weezen , hoe treurig het voor mij ook zoude zi jn, wanneer gij Mejuffrouw ! de welmeenende taal van mijn hart, voor niets meer dan gekunstelde declamatie hield , ?o is het evenwel ongemeen vleijende voor mij , dat ik de eer heb u als tooneelfpeeler te behagen... augusta. O nu valt gij in de gewoor.e toon van complimen-  TWEEDE BEDRYF. 107 ten en vleijerij, en die zou ons geheel van den weg afleiden; ik zal trachten u er weder op te brengen. — Dat ik niet geheel onbevallig ben, en mijn deeltjen van de vrouwlijke fchoonheden bezit, daar van was ik reeds op mijn vijftiende jaar overtuigt; ook hebben, federt dien tiid, de mannen mij dat tot verveelens toe gezegt: en dat gij mijn Heer ! een bevallig, aartig man zijt, weet gij ook reeds lang- maar men kan een behaaglijk, geestig minnaar wezen, en evenwel een Hecht echtgenoot zijn, de .treurige ervaanng leert dat meni-maal. In de plaats dan dat wij elkander misleiden ,&laaten wij ons liever in onze waare gedaante voor elkander vertoonen, onze luimen, grillen, eigenzinnigheden en verdere gebreken aan malkander bekend maaken ; en behouden wy daar na nog trek voor elkander, dan zijn wij nog dezelfde. PALMER. , Voortreflyk-'! AUGUSTA. Nu dan een huwlijkstafereel; maar ik bid u toch voor al den tooneelfpeeler achter te laaten , en de lieve Natuur alleen te laaten fpreeken. PALMER. Zijt maar niet bevreest, gij zult den Echtgenoot k zijn waare gedaante zion.  ioï FHIÏ Ifll ANTJE. AUGUSTA. Dan ter zaak — wij zijn federt kort getrouwd ; uw naam is Karei, de mijne Augusta — wij zitten aan het •ntbijt. (zy zet zig.) PALMER. Goede morgen mijn lieve Augusta! ha! reeds zo vroeg gereed? daar voor moet ik u eene hartelijke kusch geven. Zo flipt op mijn verzoek, het genot der lieve morgenftond niet te verflaapen! gij zijt waarlijk een allerliefst volgzaam vrouwtjen! AUGUSTA. Het is jammer mijn lieve man! dat ik daar voor flechts half uwen dank verdien; het was eigentlijk niet op uw verzoek — PALMER. Dan uit eigene beweging ? des te beter! AUGUSTA. Neen; maar om met een mijner vriendinnen uit te gaan — PALMER. Waar bij ik u zal verzeilen — ?  • TWEEDE BEDRÏF. iof AUGUSTA. Het fpyt mij van u; maar wij hebben er u niet bij nodig ; wij moeten fpreeken over zaaken die ons alleen betreffen; over een bal, mode en andere gewichtige dingen meer — Gij zoud dan op een bal gaan, zonder dat ik — AUGUSTA. Zonder dat gij niet mede van de partij waart, niet waar ? wel waarom niet ? P A L M E R. Ik heb u evenwel zo dringende verzocht, geen bals meer bij te woonen; ik ben daar en boven thans niet al te wél, gij zoud mij plaizier doen met thuis te blijven. AUGUSTA. En ik heb nu lust om uit te gaan, en dat zal ik ook doen — PALMER. Neen dat zult gij. niet mijn lieve Augusta ! dat weet ik zeker. AUGUSTA, Ik ga uit, ik zie mijn vrienden, ik ga op een ba;  1 /o FELIX EN ANTJE. «n dans tot den morgen, als ik er lust in heb, ik wierd vrouw, toen gij man wierd, als man , doet gij alles wat u behaagt, ergo ftaat mij als vrouw het ook vrij mijne begeerte te volgen. palm'er, ernstig. Gij zult niet gaan Mevrouw ! augus ta. Gij Ichijnt te drijgen mijn Heer ! palmer. Nog meer, zo dra gij onbezonnen genoeg zijt, om u openlijk op de fpraak te brengen, zal ik u toonen wie ik ben ! de goede naam der vrouw, moet den man zo heilig zijn, als die van hem zelve ; de eer der vrouw is zo goed een kroon voor de man, als die des mans voor de vrouw: gij blijft thuis Mevrouw! augusta. Bravo heer Gemaal in natura! bravo! dit tooneel is natuurlijk afgeloopen.... Een ander tafereel zal mogelijk geen beter einde hebben; wij zouden het evenwel kunnen onderzoeken. — Ach lieve Karei! gisteren zag ik zulk een allerliefst hocdjen; zo mijn lieve man mij zulk een hoedjen wilde koopen ?..  TWEEDE BEDRYF. ui ÏAlMEt. Met al mijn hart mijn lieve Gusjen! wat kost het ? AU OU S T A. Ach het is zulk een allerliefst hoedjen ! ... de Dame had er vyfendertig guldens voor betaald... PALMER» Het kan er na wezen; ik wil gelooven dat het een allerliefst hoedjen is ; ook zou ik op dat geld niet zien, om mijne beminlijke Augusta genoegen te geeven... maar de arme weduwe van den verongelukten Capitein Kareis, zou met haar vier kinderen van vijfendertig guldens eenige wceken kunnen leven , wanneer wij die aan haar zonden... AUGUSTA. Zo veel geld op eenmaal ?... PALMER. Des te meer vreugd zal het de arme Moeder verwekken; mogelijk heeft zij iets van belang te betaalen : wanneer wij beiden het er eens zelf heen bragten, wat zou haar dat een genoegen verfchaffen'. AUGUSTA, Gij weet, ik geef gaarrié iets aan arme lieden ; maai het is niet goed zo veel op eene keer...  112 F E L I X EN A N T J E. PALMER. En zo veel op eene keer voor de belaglijke vorm van een nieuw hoedjen, daar gij er reeds zo veel hebt, die alle nog zo goed als nieuw zijn— Augusta, Augusta ! ik vrées dat gij u ten kosten van uw goed hart aan de mode verflaaven zult. AUGUSTA. Voor de vrouw is ras alles te veel, en om dan maar niet plomp uit te zeggen ik verlta het niet, fpeelt men de zedemeester — Ik ga heden avond uit, en kom met de Barones van Roozengaard in gezelfchap , deeze heeft er een ; gij weet welk eene zottin het is, enhoe zij een elk trotsfeert, wanneer zij de eenigfte is die iets nieuws heeft — het is zulk een aartig lief fatfoen van een hoedjen; ik weet zeker dat gij het mij zoud koepen , wanneer gij het zaagt. PALMER. Zonder hoed, zonder opfchik, in een eenvouwdig natuurlijk gewaad, gevalt mijn Augusta mij het best — als dan vergeet ik hoed en opfchik, en zie blootelijk ,mijne beminlijke Echtgenoote — Qop eene zachte overredende toon) mij dunkt wij koopen dien hoed niet! AUGUSTA. Genoeg! zij zal niet gekocht worden! -— Een der  TWEEDE BEDRYF. 113 grootfte ftruikelblokken in de huwlyke ftaat is, de jaloüfie ; laat ons nu nog beproeven in hoe verre de manlyke heerichappy hier in gaat — Hoe myn Heer! gy gaatmy na, beluistert my; breekt myne brieven open? PALMER. Moet ik dat niet doen, daar gy ligtzinnig genoeg ayt, om uwe en myne eer in de weegfchaal te zetten? AUGUSTA. Gy zyt dan jalours myn Heer! — den Hemel bewaare iedere eerelyke vrouw voor een jalours man ! PALMER. Hier s;eve ik n gelyk in Mevrouw! — maar de man , die niet jalours is, wanneer hy daar oorzaak toe heeft, is een fchurk, die befchimping en befpotting van een ieder verdient. AUGUSTA. Gy twyfelt dan aan myne eerlykheid ? PALMER. Gy geeft u ten minsten alle moeiten Mevrouw! my daar aan te doen twyfelen.  IH FELIX EN ANTJE, AUGUSTA. De geheele liefdenhandel met den Luitenant is gekheid. PALMER. Des te onbezonnener en ligtzinniger is het van u, om aan eene gekheid de gedaante van eene werkelyke misdaad te geven, (zy ivil hem in de reden vallen.') Ja, ja eeuer misdaad Mevrouw!-— den fchyn fchandvlekt zo wel, als de daad, en eene braave vrouw zoekt ha.r naam onbevlekt te houden : of rekend gy het ook voor eene eer als eene overfpelende vrouw aangezien teworden ? AUGUSTA. Myn lieven Hemel! wat zyt gy ook een ruw en hard man! PALMER. Gij beschuldigt mij ten onrechte; gy weet, hoe hartelyk ik u bemin; met hoe veel infchiklykheid ik u in alle andere gevallen behandel ; dat ik niet onder die dwaaze , ligtgeraakte mannen behoor, die hunne vrouwen geene weivoeglyke omgang met brave mannen toelaaten , en op ieder vriendelyk woord dat zy hun toefpreken hun ongenoegen laaten blyken ; maar als een ecrlyk, oprecht beminnend man,. kan ik geene  DERDE B E D R Y E. nj coquetterie, die zo wel de eer des mans, als die der vrouwe, met fchande brandmerkt, verdragen AUGUSTA. 't Is we'1, gij hebt mij voldaan; ik zouuveracht hebben wanneer gij u infchiklijker had gedragen; ik denk over de zaak even zo , en zou er mij ook op dezelfde wijze omtrent mijn man in gedragen — mogelijk een weinig zagter en niet zo heerschzuchtig ; maar dat vloeid uit het manlyke charakter voort — het harde verwyt heeft zelde een goed gevolg bij de vrouwen, althans bij mij. ÏALME R. O mijn lieve Augusta! gij zijt eene uitzondering op de algemeene regel... AUGUSTA. , Dat ben ik niet, mijn Heer Regeeringsraad! ik ben een gewoon vrolijk, veranderlijk, luimig Msisjen , en maak het mij tot een bijzonder genoegen , wanneer ik zö een ftoutmoedig man , die zig laat voorftaan, zo maar alle vrouwen op het eerfte gezicht te kunnen veroveren , met een taamlyk wel gevuld korfjen na huis mag zenden, (zy maakt eene buiging en wil vertrekken.) II 3  n6 FEilX EU ANTJE. ELFDE T O O N E E L. De voorigen , Mevr. bremse , daar na ciiarlotte. Mevr. bremse, komt fchielyk in de kamer. Hij is er, hij is er! (zy maakt eene fchielykebuiging) Ach ik verzoek verlchooning mijn heer Regeeringsraad! (zy neemt augusta by de hand) fchielyk na benenden Gusjen, fchielyk! hij is gekomen, o hij is zo allerliefst ! augusta, Ik zal op 't oogenblik komen, lieve Tante! Mevr. bremse. Gij moet met mij gaan Gusjen! mijnheer de Regeeringsraad zal het niet kwal\k nemen — o hij zal u zo bevallen ! chareotte. Gusjen kom toch beneden! Felixis er: o het ii i lk. een allerlieffte jongen ! — had ik nu mijn man ii.aar niet! Mevr. bremse. Ware ik maar dertig jaaren jonger! hij zou mij niet ontgaan ; er gaat toch niets in de wereld voor de jeugd!  TWEEDE B E D R Y E. 117 augusta. Ik dacht' gij kwaamt om den ftrijd met de heer Regeeringsraad aan te vangen: mijne avantguarden hebben reeds het eerfte fpits afgebeten. — Mevr. bremse. Ei wat! laat hem het flagveld behouden, en gaat gij met mij — ik groet u heer Overwinnaar,- ik groetu, (zy beiden nemen augusta in het midden en vertrekken. ) TWAALFDE TOONEEL. ïalmer , daar na bruin en schwindel. palmer. Zijn de vrouwenraazen.de geworden? zo iets is mij in mijn leven nog niet overgekomen — Ik groet u heer Overwinnaar — ha', ha! hier is gepraat — de oude Commercieraad heeft de jok voor ernst aangenomen — men zoekt mij te befchimpen; maar ik zal mij wreeken. bruin en schwindel, komen met veel drifts de kamer in, neemen p almer ieder aan een hand, schwindel hoest, en is door vermoeidheid buiten adem. 8,3  nS FEL1X EN ANTJE. schwindel. Zij is er, zij is er! eenhemclsclimeisjen, een Engel! bruin. o Vriend! het is 't allerliefïte meisjen dat ik oöitgezien heb! zij is zo fchoon als den dag ! zo onfchuldig, zo zacht; het is een mengfel van alle bedenkelyke volmaaktheden ! palmer. Wat duivel! is dan nu het geheele huisgezin gek geworden ? schwindel. o lieven Hemel! gek? ja( zij is waarachtig in flaat om een man als een kyfteen gek te maaken; ware ik maar jonger: op mijn eer! mijn geheele fchoone goed geef ik thans voor eene ouderdom van agttien jaaren , op mijn eer, mijn geheele fchoone landgoed! bruin. Ach, ware ik nu maar niet met mijn vrouw opgefcheept! hoor lieve vriend! doe mij het plaizier en neem mij mijn vrouw af? de geheele bruidfchat en nog meer zal ik u geven. palmer. Ik begryp nog niets van de geheele zaak —  TWEEDE BEDRYF. nj bruin. Dat geloof ik wel, gij hebt haar ook nog niet gez;en gij moet my eerst verzekeren, dat gij, mijn vrouw zult neemen — dat zult gij doen, niet waar? -(hy Jleept palm er voort.) kom dan beneden en zie haar. (zy vertrekken fpoedig.) schwindel. Wat kunnen die jonge knaapen toch hard loopen, 't is of zij kwikzilver in de beenen hebben! — contenance Commercieraad , contenance ! (hy hinkt hun na ; doch zo , dat hy zyn kreupelheid nog zoekt te veriergen. ) H ,  DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. goedman, en schmidt, de Opperjager, zy zitten te drinken. G o ed m an. Wel oude goede vriend! ik verwonder my overu; gij ziet er nog recht fris en gezond uit: 't is of gy van dag tot dag jonger wordt. schmidt. Jonger en vergenoegder; maakt het ook zo ; wij eeten , drinken en jaagen over ftok en fleen , in regen en zonnefchijn, hitte en koude , dat houd het bloed in beweging, maakt goede eetlust en verdryft alle vreemde grillen — ha gij moest het eens zien, hoe wij er inhouwen, als we zo een halve dag gejaagt hebben, gij zoudt er ook eetlust van krijgen : op het land moet alles leven. goedman, neemt een glas 'et wyn in de hand. Alle braave Jagers en hunne Dochters !  DEP.DE B E D R Y F. lil schuit. Ik moet er om lagclien , als er eens een famielje uit dé ftad bij ons op 't land komt; het zyn miferabele figuuren , het is op mijn ziel waar, net als of ze den doodgraver ontloopen zyn, om nog eenige dagen in God» vrije lucht adem te fcheppen; zy hoesten, kugchen, drinken water , en vallen van eene frisfche Oostenwind ia onmacht; het zyn raare menfchen, zij fluipen daar zo heen, of zy het leven geftolen hadden, en wanneer ze eeten zullen, dan is het om je dood te lagchen : ,, dat is mij te zwaar, dat maakt te veel zuur; „ dat durf ik niet eeten, daar zou ik dood ziek van „ worden ;" en anders hoort men niet, zo lang zij aan de tafel zitten. goedman. Ja mijn vriend! men kan niet altoos leven zo als men , wil; zorgen , bezigheden. — s c hm idt. Zorgen? neen daar houde ik mij niet mede op ; waarom zijt gij zo onnozel, dat gij u zorgen maakt. Men wil in de ftad zo veritandig zijn, en alles zo in den grond weeten, en men veriiaat er niet eens, wat de geringfte boer in mijn dorp weet, naamlijk, het weihigje leven zig aangenaam te maaken. Ik en myn Wil*deman (op zyn hond wyzsnde) loopen geheele da*' H S  122 F ELIX EN ANTJE. gen; wij hebben grillen, nog zorgen, en het eeten fir.aakt ons altoos. GOEDMAN. Gy zyt al een misfelyk patroon, komt eens in de ftad , en gy zult geheel anders zingen. SCHMIDT. Waarom zyt gy geen Jager geworden ? -— het is waarachtig om te lagchen ! — Ik heb nog al dikwijls met ccnen zekeren geleerden zo iets aan de hand; dat is een man ! hy fchryft boeken , die men zou kusfehen ; hy noemt er de dingen in, juist zo, zo als men het maaken moet, om gelukkig en vergenoegt te leeven; maar den armen man heeft zelf geen gryntje moed, om de minfte van zyne voorfchriiten op te volgen. Hy is ryk en verflaat niet om, genot van zyn geld te nemen ; hy heeft verftand, en laat zig door een kwaad wyf regeereu; is gezond, en doet alle dagen zo veel als hy kan, om zieker en elendiger te worden : dan zeg ik zo tegen hem, heer Profesfor! bereidt een ander zaal, wordt een jager, een jager is de gelukkigl;e man op aarde — maar dan moest gy eens zien welke gezichten hy trekt, en hoe medelydende hy my uitlagcht: en op myn ziel, vader Goedman! ik ruil myn jaagerstasch niet voer al zyne geleerdheid! -~- nog eens: lang leeve de jagers!  DER. DE BEDRYE. 123 GOEDMAN. De Jager en zyn lieve Dochter ! SCHM1DT. Ja dat is waar, al zeg ik het zelf, het is een meisjen als melk en bloed, frisch en welgemaakt, eenjagerin in haar hart; als zy en myn wildeman er op los gaan, gansch bloed! dan maaken zy een huishouden onder de haazen : daar, zo als gy hem daar ziet, maaken zy faamen een douzyntje krygsgevangen voor hun ontbyt. GOEDMAN. Lang leeve de braave Jagerin ! vader Schmidt! het fpyt my , dat zy geen jaar of drie ouder is ; gy moest anders myn fchoonvader worden , dat was zo een recht kind der Natuur voor my. SCHMIDT. Ei wat te jong, de jonge haazen zyn het fmaaklykst, zulle wild moet men zig niet laaten ontfnappen; deecrfte de beste paf! en daar legt hy — voor my, als het meisjen mêè wil, de eerfte beste knappe kerel krygt haar, dan is zy uit het gedrang. GOEDMAN. Waarlyk! is dat u ernst?  Ï24 F E L I X EN ANTJE. S GHMIDT. Wilt gy haar hebben? ik mag het leiden. GOEDMAN. Wat geeft gy mêè ? SCKMIDT, Vyf duizend daalders rond geld , die leggen voor haar klaar. GOEDMAN. Gy moet er beter voor uitkomen; dat gaat niet. S C H M I D T. Weet gy wat, geld kan ik niet meer misfèn; maar alle weeken een paar frakken gebraad op uw tafel — nu zult gy haar toch wel willen hebben — veels geluk fchoonzoon! G O E D M A N. Maar het zal er nu nog op aankomen, of het meisjen my hebben wil. SCHMIDT. i Hebt daar maar geen zorg voor, zy is zo onfchuli'ig als een duif j w anneer het maar een man is —  DÏRDBBEDRYF. 125 GOEDMAN. "Waarlyk? — nu fchoonvader '. daar kan nog een prezentflesjen op ftaan! (hy vertrekt.) S C H M I D T. Dat is nog eerst een ouden fnoepert; nu zy heeft er een braave zorg aan , en verruild den eenen vader maar voor den anderen. TWEEDE TO O NEEU SCHWINDEL, SCHMIDT. SCHWINDEL. AhmonbonDieu ! heer Opperjager! welkom, welkom'. S C HMIDT. Ha! kind van ellenden! leeft gy nog? — uw krakende wagen blyft nog al lang in malkander hangen, over tien jaaren had gy reeds eene kwaade long. SCHWINDEL. Zo dat waar was , dan zou ik zo frisch en gezond, nu niet voor u ftaan; maar ik ben ,veel met verkoudheid gekweld, (hy hoest geweldig) Ik heb nog eene' long als een jonge rhee, ik leef vrolyk en wél, erf  ïs.6 FELIX EN ANTJI. ben federt de dood van myn zalige vrouw als op nieuw gebooren; op myn woord, ik heb geen eene kwaal! SCHMIDT. Waarom komt gij er dan niet meer op uit om te jagen , zeg broer! gaat dat zo niet meer ? SCHWINDEL. Waarom zou dat niet meer gaan? ha ha ha! ik loop nog met een haas om het hardst — maar de partyen, asfamblees; men kan naauwlyks adem fcheppen — Gy moet weeten heer Schmidt! ik ben thans Commercieraad — SCHMIDT. Wat gy zegt ? nu voor dat amt zyt gy recht opgewasfen , want op den handel hebt gy u altoos wel verfman — gy zyt toch een recht oude zondaar! — maar wat drommel fcheelt u aan de beenen, hebt gy ze aan nukken gedanst? SCHWINDEL. Myn beenen, daar fcheeld God lof! nog niets aan, zy zyir nog zo vlag als die van een hart — Apropos heer Opperjager! gij hebt eene lieve dochter, 't is oen fchoon meisjen, waarlyk zy is zeer fchoon!  DERDE BSDRIF. is? ICHMIDTi Ja, het is een aartig meisjen. SCHWINDEL. Ik vind haar zeer behaaglyk, zoud'gy wel gelo«ven dat ik verlieft op haar ben ? S CHMIDT. Loopt oude hansworst! ha ha ha! gy doet my lagcheiij gy verlieft ? SCHWINDEL. Ja, ik ben fmoorlyk op haar verlieft, op myn eer, ik iieek er de gek niet mede. S CHMIDT. O myn goede 011de fukkel, ik geloof dat het je in je bovenlie verdieping jev.kt. s CIIWINDEL. Sukkel ? — contenance , contenance Commercieraad ! — ja, ik ben fe'stig jaaren; maar hoe , en hoe bevind ik my ? zo den hemel wil, kan ik nog wel hondert karen oud worden ; ik heb eeu conftitutie als< yzer en ftaal; die heb ik, ja waarlyk die heb ik. (/i/ hoeit.~)  i|| FELIX EN ANTJE, S CHMIDT. Dat kan men u wel aanhooren en aanzien ; maar myn goede Commercieraad! gy moet voor deeze keer dien gril uit uw hoofd zetten; ik heb myn woord zo half en half aan Goedman gegeeven , wanneer zy notabene hem hebben wil. SCHWINDEL. Aan Goedman? neen waarachtig! die neemt zy niet; dat is een oud , knorrig, gierig man , die haar , als in een klooster , op zal fluiten. En gy weet immers hoe het met de kooplieden gaat; heden ryk, morgen arm. Heeft hy niet aanftonds na haar, uitzet ge vraagt? 8 C II Ml D T. Ja, dat heeft hy, en hy heeft in dit opzicht even als een Jood gehandelt; behalven de vyfduizend daalders aan moederlyk goed , heb ik hem nog iets moeten belooven. "SCHWINDEL. Dat is verfchriklyk inhaalig! ik neem haar met haar bloote uitzet, en dan zal er een hemelsbreed onderTcheid tusfchen hem en my zyn; o wat zal dat zoete Tchepfeltjen kostelyke dagen by my hebben; ik weetniet Vrouwen om te gaan, ik zal haar op myne handen dra-  DERDE BEDRYP. gen: daar en boven ben ik Commercieraad, heb een fchoon buitengoed, met hooge en laage jagt. — s chmidt. Hooge en laage jagt? — gy zult haar hebben; doeh wel te verftaan, als zy zin in u heeft, schwindbi. Laat die zorg maar aan my over, gij zult zien hoe aartig ik die zaak zal behandelen ; maar ik moet u iets in vertrouwen zeggen, hoewel ik weet, gy kunt zwygen : op morgen geef ik eene groote party, daar zal ik het bekend maaken; lieven Hemel! wat zullen de Dames dan groote oogen opzetten, (hy hoest en hinkt in V rond.) schmid t, beziet hem en fehud met het hoofd. Maar neen myn goede Schwindel, het zal niet gaan, op myn ziel, het zal niet gaan! gy zyt een erbarmlyk minnaar, ik maak het meisjen ongelukkig met n. schwindel. Ik een erbarmlyk minnaar ? ik zou het meisjen ongelukkig maaken? met my de Commercieraad zou zy ongelukkig zyn ? Ik zeg het u myn goede vader Schmidt l zy doet eene fchoone party aan mij; ik ben daar en boven een goed, zachtzinnig, vrolyk man , en zal het I  i3« F E L I X EN ANTJE. lieve kind op myne handen dragen, ik verft» het m-f om de vrouwtjens te behagen — ha ! daar komi de Raad Bruin, die heeft ook een goed oog op uw Dochter , maar neem u voor hem in acht , hec is een dolkop van een kerel, en leeft met zyn vrouw in openlyke wandfchap , hy wil zig van haar laaten fcheiden ; het is eenen ongei'tadigen ligtmis, die overal rond zwerft om de vrouwtjens te verleiden ; onder ons gczegt, zyn vrouw zou ook wel van hem willen ontflagen weezen; zy is op my verlieft, fmoorelyk op my verlieft,; maar dat blyve onder ons. (Jiy vertrekt.) DERDE T O O N E E L. 6CIIMIDT, BRUIN, • CHMIDT. Loopt oude windmaaker, en laat na u zien eer het erger met u wordt, ik zal wel zorgen , dat gy uvr half doode handen aan mj n kind niet zult Haan. BRUIN. Ha welkom, heer Opperjager! welkom! hoe gaat het u al ? «CHMIDT. My wel myn goede Raad Bruin ! maar ik zou u bf  DERDE B E D R Y F. 13* na niet meer gekend hebben; waarom komt gij niet meer buiten om te jagen ? gij zijt noch zo een oude. liefhebber. BRUIN. Ja, weet gij nog, toen wij die rhee over heg en ftruiken na zaten ,' en haar eindelijk in dat kleine bosch» jen meester wierden ? SCHMIDT. En toen wij dat groote hart op 't fpoor hadden ? fapperloot'. die knevel maakte onze dag goed; mijn hart fpringt mij op, wanneer ik aan zulk jagen denk! hg wildeman! kcnd gij dien Heer nog ? — maar waarom Haat uw gezicht nu zo onvergenoegt ? gaat het u niet, zo als gij het wenschte ? BRUIN. Ik ben ongelukkig getrouwd , en voele het heden eerst dubbel dat ik met alle nadruk te beklaagen ben. SCHMIDT. Gy hebt evenwel een aartig lief wijfjen — zy heeft geld — l BRUIN* Wat baat geld, zonder rust? la , . *  tja FELIX EN ANTJE. • CHMIDT. Is het dan zulk eene duivelinne ? BRUIN. o Zy is eigenzinnig, jaloers, heeft allerleie vreemde grillen en nukken, ik kan het niet langer by haar uithouden, ik wil van haar fcheiden , want ik kan myn jonge leven niet langer met dagelyks te knorren en morren doorbrengen — myn goede 0:1de vriend! geef my uw Dochter? o wat is dat een beminlyk fchepfeltje geworden, zo zacht, zo goed, zo onfchuldig; ik verzeker u, wy zullen als engelen faamen leeven. SCHMIDT. Al raakte gy ook uw boóze wyfkwyt, myn lieveBruin! zo zoud gy haar toch niet kunnen krygen, gy komt te laat, ik heb haar reeds dubb. 1 verlprooken; uw Schoonvader heeft myn eerfte woord, en de Commercieraad Schwindel myn tweede. -, BRUIN. Aan twee oude afgeleefde gekken hebt gy dan uw woord gegeven, om het arme kind ongelukkig te maaken ? — lk weet niet welke bedingen zy met u gemaakt hebben ; maar zy beiden zullen zig voorzeker veel voorbedongen hebben, want myn fchoonvades is  DERDE B E D R Y. F. " 133 een fchraapziek man, en de Commercieraad fteekt tot over zyn ooren toe in fciiulden —ik neem haar zonder huwlyksgoed — SCHMIDT. Maar hoe raak ik van die twee oude duinjagers los? BRUIN. Zeer gemaklyk, myn Schoonvader haalt zyn woord te rug , wanneer gy zegt, dat gy geen huwlyksgoed mede geeft, en de oude lamme Schwindel fla ik arm en been aan nukken, zo hy een woord kikt, » SCHMIDT. Als gy het met uw vrouw kunt fchikken, zult gy haar hebben; maar zonder huwlyksgoed, dat verftaat zig , en als zy, wel te verftaan, zin in u heeft, want dwingen wil ik het kind niet. BRUIN. o Wist ik nu maar iemand, die ik myn wyf op den hals kon fchuiven ! wilt gy haar hebben? SCHMIDT. Gy zoud haar wel een jaar by my in de kost kunnen zenden, en als zy dan wat betert, zou men kimr nen zien. I 3  i34 FELIX EN ANTJI. B R U 1 N. • Allerbeste, lieve Schoonvader! gy zyt myn rèdder, myn verlosfer ! ik zal dan die fchoone engel bezittten! ik zal haar myn treurig lot affchilderen, zy zal my uit medelyden neemen! — o gy geeft myhet leven weder! vaartwel beste man, lieve vader! VIERDE T O O N E E L. SCHMIDT, PALMER. SCHMIDT. liet tamme wild moet in de ftad verbruid raar wezen ; had ik dat ooit gedacht Antje, dat gy zulk gewild vlecsch zond zyn! PALMER. Ha! heer Opperjager, ik verblyde my zeer u te zien. SCHMIDT. Is 't mogelyk heer Palmer! gyhier? waar drommel hebt gy toch geftookcn ? ik geloof dat ik u in geen jaar of vyf gezien heb. PALMER. Ja myn lieve vriend, cle tyden veranderen.  DE R D E B E D R Y F. 135 SCHMIDT. Waar brengt gy dan nu uw tyd mede door? gaat *y' »°g %•% °P de PS1 ■ wy hebben er wat aan gedaan, toen gynog hierop de Univerfkeit waart, niet waar? PALMER. Ik denk nog met vreugd aan die jaaren; dat was Siyn gelukkigfte tyd! S C HMIDT. Waar zyt gy dan nu; wat doet gy? PALMER. Ik ben Regeeringsraad; maar ik ben het leven in de fiad moede; de vrouwen , waar van gy weet dat ik altoos een groot beminnaar was, hebben my een tegenzin in het ftad-leeven doen krygen. SCHMIDT. Verbruid ja! met die zoete fchepfeltjens hebt gy altoos recht vrolyk weeten om te gaan — zyt gy dan nog zo ? PALMER. Neen myn vriend! ik ben wyzer geworden , zy hebben het zo erg met my gemaakt, dat ik voorgenomen heb de ftad te verlaaten — geef my uw Dochter, dan 1 4  ï3ó f e l i x en antje. leg ik myn amt neder, koom op 't land woonen, fchiet myne liaazen , en verteer myn geld in rust en vrede. SCHMIDT. Sapperloot! waarom zyt gy niet wat eer gekomen? ik heb haar reeds verfprooken. PALMER. Steek er de gek niet mede, ik moet haar hebben. SCHMIDT. Naauwlyks was ik in de ftad gekomen, of den een heeft den ander gejaagd; en waarom zoude ik er mede talmen? TALMER. Gy zult haar aan geen ander geeven — myn fchoone landhoeve, myn geweerkamer en myn fultan , wanneer gy uw woord te rug neemt en aan my geeft. SCHMIDT. Uw fultan zegt gy ? — Gij zult haar hebben! — Myn wildeman is een fchoone vanger; maar fultan is zyn meester — neemt het my niet kwaalyk, gy heeren vryers kunt alle dagen een vrouw krijgen; maar zo eenen wakkeren hond als fultan, dat is een zeldzaamheid.  DERDE BEDRYF. IE? PALMER., omarmt sciimibt, o Vriend ! gy maakt my de gelukkigfte fterveling! (ter zyde) wat zal de trotCche Augusta oogen opzetten ! kom vriend , volg my — schmidt. Hebt gij uw fultan dan bij u ? bravo! lang leeve de jaagers, en alle liefhebbers van de jagt! (zy vertrekken aan de andere zyde.) V T F D E T O O N E E L. goedman, a nt je. — Be iaatjle in kleedingfmaaklyk en eenvoudig, en in houding en uitfpraak naif en onfchuldig. ant je. Myn Vader heeft dan waarlyk gezegt, dat hy my uittrouwen wil? goedman. Ja myn lieve kind ! ant je. O dat is allerliefst! nu dan moet ik fchielijk heen, om het hem te Vragen, I 5  13? FÏLIX EN ANTJE. GOEDMAN. Neen , blyf lief meisjen! ik kan het u ook wel zeggen ; maar dat blyft als nog een geheim , zeg daar niemand iets van, want daar z«ud gy de geheele zaak mede bederven. ANTJE. Ik beloof het u, geen enkel woord; maar, waarom mag niemand daar van weeten ? GOEDMAN. Mijn lieve kind! hier zyn zo veel roervinken in huis, die door haar gefnap u en uw aanftaande bruidegom op alle tongen zouden brengen, en dat was niet goed. De meniehen in de frad zyn vol listen en lagen ; laat u daarom van my loeren, hun niet te vertrouwen. ANTJE* Dat moeten dan wel flegte menfehen wezen! G O E D M A N. Wanneer derhalven iemand by u komt, en n niet dan vleiery voorzegt, als: lieve, fchoone Antjé ! ik bemin u, ik wil u gelukkig maaken , enz. geloof om 's Hemels wil geen woord daar van : myn lieve kind !  dep.de b e d r y f. n9- zv hebben flechte oogmerken daar mede en doen het alleen om u te verleiden. ANTJE. De menfchen zyn evenwel alle zo vriendlyk, e» zy zien er zo eerlyk uit? GOEDMAN. Dat zyn juist de ergfte, hoe vriendlyker en eerlyker zy zig aanitellen, hoe minder gij ze moet gelooven. ANT j E. o wat is het goed, dat gij mij dit vooraf zegt: laaten zy nu maar komen, dan zal ik ze zo maar vlak uit in 't gezicht zeggen, dat ik hun geen woord geloof, en dat ik heel wél weet, dat zij het maar doen om mij te verleiden. G OEDMA N. Neen mijn lieve kind, dat moet gij niet doen ; want dan zweercn en betuigen zij op het duurfte dat alles waar is , en gij wordt evenwel bedrogen. ANTJE. Neen zo flecht kunnen de menfchen niet zijn, dat zij er op zouden zweeren, en dat het evenwel nietwaar zou zijn.  Mo F E L I X EN ANTJE. g o ed man. -Mijn goede kind, gij kent de wereld nog niet. antje. Als zij dan tegen mij beginnen te fpreeken , zal ik maar heen loooen, dat zal dan wel het beste wezen. g o e d m an. Neen dat gaat ook niet; dat zou tegen de wellevendheid itrijden, en men zou u voor lomp en onwee. ténde houden. antje. Zeg mij dan mijn goede oude Heer, hoe ik het in de ftad maaken moet: bij ons, op het land , weet ik mij wel te helpen ; maar in de Had fchynt alles anders te weezen. goedman, zet zig nevens haar, neemt haar vertrouwelyk by de hand , en wordt van tyd tot tyd hartelyker, an tj e beantwoord alles op de guljle en onfchuldigfie wyze. Hoort dan mijn lieve kind! gij moet een weinigje vijnzen.  DERDE BEDRTP. t$t antje. Neen , dat kan ik niet doen, ik ipreek altoos zo als ik het meen. goedman. Gij zult daar wel aan gewennen: gij moet maar doen even als of gij alles geloofden wat men u voorzegt, en er tog bij u zelve niets van gelooven — bij voorbeeld, wanneer een jongman bij u kwam en zeide : „ mijn ,, lieve Antje ! gij zijt een fchoon, een allerliefst meis„ jen, ik bemin u hartelijk" — wat zoud gij daar op antwoorden ? antje. , ■ Dat is mij recht lief. goedman. „ Staat mij toe bekoorelijke Engel, dat ik uwfchooie hand kusfche?" antje, reikt kern de hand toe. Zeer gaarne , wanneer het u plaizier doet. goedman. „ Wilt gij mij ook een kusch geven?" antje. Dat kan ik wel doen.  ' 4" FILIX EN ANTJE. GOEDMAN. (ter zyde) o Lieve , onfchuldige ziel! (luider) neen lief meisjen ! neen, zo moet gij niet handelen. ANTJE. Niet ? — o ja ik merk het al: nu zou die jongman denken, dat ik hem ook lief had ; maar als hij weg is, moet ik hem in mijn vuist uitlagchen, niet waar ? G 0E D MAN. Gij moet ook niet toeftaan , dat hij U kuscht, volftrckt niet. ANTJE. Zo , niet kusfchcn ? GOEDMAN. Dit moet gij alleen aan uw man toeftaan. ANTJE. Maar als hij dan evenwel wil kusfchen.5 GOEDMAN. Dan moogt gy zulk eenen onbefchaamden vrij in 't aangezicht flaan. ANTJE. Zou hij dan niet boos op mij worden i  DERDE BEDRYf. 143 C o edman. Be» te beter , dan zal hij niet wederkomen. antje. Het is mij lief, dat ik dit alles weet, laat er nu maar een komen ! — ik wil nu na mijn vader gaan , en ■ vragen wie mijn man zal worden, en wanneer ik met hem zal trouwen. goedman. Dat is alles al bezorgt, mijn fchoone kind ! antje. Bezorgt? o gij zijt een recht goed oud Heer, dat gij u zo veel moeite voor mij geeft; maar waar,is hij dan ? goedman, kuscht haare hand. Hij is hier reeds bij u. antje, zy ziet in 'f rond. Waar is hij ian ? ik zie hem evenwel niet. e o e d m A n. Hij kuscht uw hand, mijn lieve Antje. antje. Neen, dat kan niet waar zyn, dat weet ik beter, gij zyt het niet.  344 F E L I X EN ANTJE. goedman. In ernst beminlijke Antje ! uw Vader heeft mij het woord gegeven — geval ik u dan niet? antje. (ter Zyde) zou ik nu ook tegen die goede man moeten vynzen? — (luider) zeg mij goede oude Heer! wat moet ik nu zeggen , om u niet boos te maaken ? moet ik nu ja zeggen ,tfchoon gij mij niet gevalt? goedman. Zeg de waarheid, mijn lieve fchoone kind; de zuivere waarheid ? antje. En gij zult niet boos op mij worden ? goedman. Neen, juist het tegendeel; ik zou boos op u worden , wanneer gij tegen mij vynzen wilde. antje , valt hem om de hals en kuscht hem. O dan mag ik u wel eens zo gaarne leiden; het zou ook niet goed gaan wanneer ik tegen n vynzen moest. g oedman. Wel nu! geval iku dan, zoud gij mij tot uw bruidegom willen hebben ?  DERDE BEDRYF. 14.? ANTJE. Neen, voor myn bruidegom zou ik n* niet gaarne willen hebben. GOEDMAN. (ter zyde) Die lieve oprechte ziel! (luider) Maar waarom niet, ben ik dan geen goed man ? ANTJE. Gy zyt een goed man; maar een beetje oud. GOEDMAN. Maar ook des te verflandiger en beftendiger. ANTJE. O ! om hetverftandgeefik niet veel; maar ik wenschte eenen jongen bruidegom met gladde roode wangen. G OEDMAN. Gy zoud my dan niet kunnen liefhebben , wel? • ANTJE. Lief hebben ? — neen ! ik mag u wel zeer gaarne leiden; maar liefhebben? neen, neen nooit! GOEDMAN. Wanneer uw vader evenwel wilde hebben, dat gy myn vrouw wierd ? K . * ■ • .  h6 f e l i x en antje. antje. Heeft hy dat gezegt? goedman. o Ja, hy heeft my zyn woord gegeeven. antje. Hoe zullen wy dat dan maaken? — weet gy hoe wy ons zouden kunnen helpen ? goedman. Wel nu ? antje. Als myn vader volftrekt niet anders wil, laat pns dan faamen trouwen, ik mag u zeer gaarne leiden; naderhand zal ik wel iemand vinden, die ik liefheb — niet waar, lieve oude Heer, zo zou het kunnen gaan ? Goedman , krabt zig agter het oor. Dat hebt gy heerelyk gevonden! lang leeve de onfchuld! ant] E. Nu wil ik fehielyk na myn Vader gaan en hem alles verhaalen — ik groet u goede oude Heer, ik groet u. (zy vertrekt fchielyk.')  DERDE BEDRYF." 14? goedman, na eenige tyd in gedachten gefiaan te hebben, „ Ik groet u goede oude Heer, ik groet u!" -« klein onfchuldig aapjen ! — „ naderhand zal ik wel „ iemand vinden, die ik lief heb," voortrefiijk! — (schwindel luistert aan de deur.) hm, hm! neen dat gaat niet ouden Heer! die onfthuldige engel kon u wel in alle onfchuld een kroontje op uw hoofd zetten , dat u niet mooi zou ftaan — maak u niet belagchelyk : wilt gij noch eens een domme trek doen , maakt die dan ten minsten zo, dat er naderhand uw hoofd niet zeer van doet. (hy vertrekt, niet wél te vreden.) ZESDE T O O N E E L. schwindel, daarna antje. schwindel, die goedman naziet. \ Gij hebt gelijk ouden! het is eene zeer hagchelyke zaak , en bij u het heet voornaamlijk : punctum. Het is toch eene zotte onderneming , wanneer zulk een oude miferabele kerel het zig laat invallen tegen een aartig jong meisjen van liefde te fpreeken. Hetis waar, ik ben ook wel geen jongeling meer; maar bun Dieu.' ik heb voorkomen , ik weet te leeven —- ha! daar komt zy. K 2  i4l FELIX ÏN ANTJI, antje. Het is verdrietig , dat ik myn Vader nergens kan vinden, waar of hij is ? schwindel. O mijn fchoone, bevallige Engel! zijt gij eindelijk daar? Qhy wil haar aanvatten, maar zy treed te rug, en geep een gil.) Hoe, wat deert u bekoorelyk meisje! waarom ontftelt gij zo ? antje. Ach wat ben' ik verfchrikt! ik kan naauwlyks adem haaien. schwindel. Waar over ontrust gij u dan zo ? antje. Ach ik dacht niet anders, of ik zag daar myn overledene Grootvader. schwindel. Grootvader ? contenance Commercieraad ! mijn lieve kind! zie ik er. dan als een Grootvader uit ? antje. Juist zo, hij had ook zo eene koper-kleurige neus en rimpels in zijn gezicht, even als gij.  J3ERDEBEDRYF. H9 schwindel. Eene koperkleurige neus , rimpels in het gezicht = — dat luid miferabel! den Hemel bewaare ons lief meisje! gij dwaalt;' ik ben Hechts een weinig geëchaufeert, wij zullen hoope ik beter bekend worden, myn zoete Engel! antje. O ik ben wel recht goed met u bekend; weet gij non-, toen gij voor vijf jaaren bij ons op 'tland waart, toen gij in pelslaarzen liep en de teering had; och toen zaagt gij er zo erbarmelijk uit! toen heb ik dikwijls gebeden, dat de Hemel u uit uwlyden verlosfen wilde. schwindel. Dat de. Hemel my uit myn lyden verlosfen wilde? ' dat klinkt lamentabel! (ter zyde) contenance Commercieraad, contenance! dat is mij van myn leven nog niet voorgekomen, (hy trekt een pyntyk gezicht.) ik ben immers wél: en zie er ook zo geheel verwerpelyk niet uit? antje. (ter zyde) Het doet my leed van die arme oude man, ik geloof hij moet veel nitftaan, wat trekt hij pynlyke gezichten ! (luider) gij fchijnt niet wél t» zyn myn lieve oude Heer! leg u te bedde, K 3  i5» FELIX EN ANTJE. schwindel. Ik my tc bedde leggen ? ik ben den Hemel zy gedankt, zo frisch als een jong reetje, 'ik loop met unog om het hardst. antje. Neen, neen , dat zult gij wel laaten; krijg mij dan maar als gij kunt. (zy fpringt fchielyk voord, schwindel hinkt haar na, de kamer in '<* rond ; maar hy kan d'jor 'f hoestin haar niet lang volgend) schwindel. Die verkoudheid, die verkoudheid! — o het is ook ongezond weder ! — maar Uil myn lieve Engel, dat wy het beste niet verzuimen: ik heb u iets gewigtigs te zeggen. antje. Mij, wat dan ? schwindel. Ik ben op u verlieft, mijn fchoon lief kind! ik be» •p u verlieft. antje. Ha ha ha! ik moet om u lagchen, gij zijt tog een •ud grappig man ! schwindel. ©ud, altijd oud! mijn fchatje, ik ben nog z« etii  DERDE BEDR.YF. U* niet; ik ben nog op het best van myn leven; hoe oud denkt gy dan wel dat ik ben. ANTJE. O gy moet al zeer oud zyn! gy zyt zeker wel al veertig jaar. SCHWINDEL. Veertig jaar! (ter zyde) dat klinkt vreemd! contenance Commercieraad ! (luider) veertig jaar , noemt gij dat dan oud ? (ter zyde) welke elendige begrippen die jonge lieden tog hebben, ik zou er wel over in myn fchik zyn, wanneer ik nog maar vyftig ware, (luider) op myn eer, myn lieve tortelduifjen! dan is men op het best van zyn leeven; dan is de man eerst recht volkomen ryp ; en de vrouwen willen by na geen man onder de veertig jaaren aanzien — derhalvenmyn lieve fchoone Engel, ik ben fmoorelyk op u verheft! ANTJE. In ernst, zyt gy fmoorelyk op my verlieit ? S CHWINDEL. In volkomen ernst biede ik myn hand en gevoelig hart u aan — onder ons gezegt myn lieve fuikerdoosjen I gij doet eene goede party aan my. K 4  152 FELIX EN ANTJE. ANTJE. (jer zyde) Stil! hier moet ik een weinig vijnzen, gelyk my den ouden Heer geraden heeft; want anders mogt er dien arme oude man eens aan fterven. SCHWINDEL. Ha, ha! gy overlegt het al reeds by u zelve — ANTJE. Maar zegt het my eens in goeden ernst: hebt gij mij zo lief en wilt gij met mij trouwen? ( SCIHV I N D E L. In vollen ernst! ik bemin u tot ftervens toe; daarom myn fchoone Engel! grijpt toe, gij doet eene groote briljante party aan my. Ik ben zulk een fcharmant man , en bekleed een aanzienlyk charakter — Gij zult zulke goede dagen bij mij hebben, dat gij u zult verbeelden in den Hemel te zijn — duizend vrouwen zullen u uw geluk benijden; ik fteek er de gek niet mede — er zal onder de dames in de ftad eene groote nèèrflagtigheid weezeu , wanneer zy zien dat ik met u getrouwd ben. ANTJE. Ach dat doet mij recht leed, dat gij zo laat komt; ik heb reeds aan dien ouden Heer mijn woord moeten geven.  DERDE B E D R Y P. 153 SCHWINDEL Dien. ouden Heer ? en zult gij daar dan mede trouwen ? ANTJE. Ik denb wel ja; maar gij zoud mij evenwel liever geweest zijn , dan hij; ofïchoon gij al wat oud en gebreklijk zijt, zo zijt gij evenwel zo een inaaksch man, ik zou mij om u moeten dood lagchen, ha ha ha ! SCHWINDEL. (ter zyde) Contenance ! (luider) Maar lieven Hemel ! wat zult gij met zulk een oud knorrig man doen ? het is eene oude Ifegrim , waar bij gij u dood zult treuren ; onder ons, hij is ook zeer jaloers. ANTJE. Dat kan wel waar weezen; maar.hij ziet er evenwel gezond en dik en vet uit — S CHW I N D EL. Des te flimmer lieve Engel! des te dimmer, de dikke lieden zijn gevaarelijk; zy kunnen het niet lang uithouden; vallen om als een vlieg, en zinken, wanneer zij in 't water komen , als een bakiteen ; maar de magere lieden zijn als de windhonden rasch K 5  FE1IX EN ANTJE. en taai — daar en boven is hij gierig, en knort en bromt de geheelen dag; ik daar en tegen ben genereus , briljant, verfta mijn wereld en houde mijn Gemalin als een prinfesje: van de morgen tot den avond gaan wij op partyen, bals, en houden gezelfchap met de aanzienlijklte lieden ; ik heb ook een fchoon riddergoed, briljante fuperbe rytuigen, gefchikt om groote reizen en plaiziertochtjens mede te doen — daar en boven ben ik een perfoon van hoogen rang, ik ben Commercieraad! ANTJE. O wat klinkt dat alles fchoon! zo ik nu maar van dien ouden Heer ontflagen was; maar hy heeft het woord van mijn vader. SCHWINDEL. Dat heb ik ook; onder ons gezegt, hij heeft uw vader verbaast geknevelt; hij heeft met hem over u even als een jood gehandelt; ja myn fchoone Engel! dat heeft hy — ik ben een geheel ander man myn fchat! ik ben genereus en wellevend, (hy kuscht haar liand.~) ANTJE. Ja maar hoe zal ik het nu maaken? ik heb evenwel myn woord gegeeven, ik zal hem wel moeten neemen.  DERDE BEDRYF. 155' SCHWINDEL. Den Hemel bewaare u bekoorelljk meisjen! dat behoeft gy niet te doen : gy kunt zeggen , dat gy hem niet kunt beminnen. ANTJE. Dat weet hy reeds. SCHWINDEL,. Hoe ! weet hij dat reeds? A'NTJE. Ja, maar dat doet er niets toe; ik kan daar na altoos wel iemand vinden , die ik bemin. S CHWINDEL. En wanneer gij dan met mij trouwde, zoud gij het clan ook zo maaken? ANTJE. O ja, even zo. SCHWINDEL. Qer zyde) Dat geeft een allergunstigst vooruitzigt; waarlyk dat zal een Hemelsch huwlyk weezen! Quidef) maar zeg my eens in ernst aanbidlyk meisjen! gevoelt gy dan geen de minste liefde voor my ?  i56 FELIX EN ANTJE. A N T J T. O neen ! ik voele niets. S C II WIN DEL. Eat klinkt railerabel! ANTJE. Maar daarom zou ik wel met u kunnen trouwen, niet waar ? men hehoeft u immers niet te beminnen, wanneer men u trouwt ? SCHWINDEL. Neen, neen myn lieve Engel, dat is in 't geheel niet nodig; voor deezen was dat wel een nodig requifiet en.de eerfte regel in de rechten ; maar thans ismen wyzer; de ouderwetiche lieden hadden zulke ouderwetfche verftanden, die maar met geen mogelykheid van hun Huk aftebrengen waren; heden ten dagen is men zeer wel gehuwlykt, als men malkander maar niet haat. ANTJE. O foei! wie zon dat ook doen ? neen ik mag u zeer wél leiden. SCHWINDEL. Zeer wél leiden? — Bravo, bravo! dat verdient  DERDEBEDRYF. 157 een kuschjen , een vmirig hartelyk kuschjen ! (hy kuscht haar, zy Jlaat hem voor de mond, en loopt fchielyk door een zydeur van het Tooneel.) schwindel, met de hand aan den degen. Dood en duivel! (gelaaten) contenance Commercieraad , contenance! ZEVENDE T O O N E E L. SCHWINDEL, BRUIN. BRUIN. Wat. duivel hebt gy het meisjen gedaan, dat zy zo fchielyk heen loopt ? — s CHW INDEL. Ja doet gij maar vry wat gy niet laaten kunt, myn goede man ! ik ben de zaak met het meisjen reeds eens — in vertrouwen, ik ben ongehoord vriendelyk van haar ontvangen; zy is verbaazend op mij gecharmeert, en heeft my de eclatantfte bewyzen van haare hartelykheid gegeeven. BRUIN. Hoor heer Schwindel! wanneer gij n weder ondevftaat het meisjen aantezien, dan ---  isg fELIX EN ANTJE. schwindel. En dat op deezen toon tegen my heer Raad ? tegen my de Commercieraad ? dood en duivel! (hy Jlaat de hand aan den degen) — (gelaaten) contenance Commercieraad , contenance par farce.' (hy vertrekt.) AG T S T E TOONEEL. bruin, antje. antje, op eene vertrouwelyke en vleijende toon. Ach ik ben blyde myn lieve heer Raad ! dat gij komt; die oude Heeren hebben my recht verveelt: begrijp maar eens, zij beiden willen met mij trouwen» BRUIN. Gy hebt hun evenwel geen hoop gegeven? antje. Ja, ik heb het hun beiden belooft. bruin. Hoe belooft, aan alle beiden belooft ? antje. Zij zeiden, mijn Vader wilde het hebben, en toe* was ik er ook mede te vrede.  DERDE BEDRYF. t» BRUIN. In- al de wereld! is het mogelyk fchoone bekoorelyke Antje, dat gy op zulke oude grynzen verlieven kunt? ANTJE. Verlieven ? — neen, neen dat ben ik niet van gedachten. BRUIN. En gy hebt hun evenwel belooft — ANTJE. Kan dat dan niet gaan ? BRUIN. Door te trouwen en niet te beminnen, wordt men -ongelukkig. ANTJ E. Zo, zo, dan bemint gij uw vrouw ? BRUIN. Helaas! dat verbeelde ik mij wel; maar daarom ben ik ook ongelukkig, zo ongelukkig, dat ik nu wêêr van haar wil fcheiden.  i6o FELIX EN ANTJE. antje. O arme lieve man! datfpytmy , waarlyk, datfpytmy recht. bruin. Hoe , gij beklaagt mij Antje ! gij , het eenigfte voorwerp dat mij weder gelukkig kan maaken , gij beklaagt my ? antje. o Ja in mijn hart! — ik kan het mij wel verbeelden hoe droevig gij zijt. bruin. Voortreflijk Meisjen! — o gy kunt my myne verloorene rust weder geven. antje. Ik ? o fpreekt dan maar, dan zal ik het wel doen. bruin. Bemind gy my ? a n t j è. O ja, ik hou veel van u. b r u i n.v Gy geeft my het leven weder! -- ikxhaastemy een  DERDE ÏEDRYF. i«i band té verbreken , die wel myn hand ; maar niet myn hart verbind, en vliege dan in uwe armen , om u eeuwig voor dien weldaad te danken — leef we bekoorelyke Engel, leef wel! - ha Charlotte! hier, waar zuivere onfchuld en onbevlekte fchoonheid zig vereenigen , zal de liefde my duizendwerf voor uw verlies fchadeloos Hellen, (hy vertrekt.) NEGENDE T O O N E E L. antje, daar na palmer. antje, veegt haare oogen af. Die arme jonge man! ik heb recht medelyden wet hem, en wanneer hy daar mede geholpen is, dat ik hem genegen ben, o dan wil ik hem ook wel van harten dat genoegen geven — maar waar of Felix mag . blyven ? palmer. Ha ! myn lieve fchoone Antje, eindelyk heb ik u gevonden! — zy is waarlyk fchoon, fchoon gelykeen Engel! antje. Ha , myn Heer Palmer ! zyt gy hier? o dat is goed! ik moet u fchielyk wat vertellen • gy moogt my immers nog wel leiden ? L  Kb FELIX EN ANTJE, palmer. Hoe myn lieve Antje! kunt gy dat aan uw oude bruidegom vragen ? antje. Wel waarom hebt gy my dan in vyf jaaren niet eenmaal bezocht? men moet zyne oude vrienden ook zo niet geheel vergeeten; ik heb geduurig aanu gedacht. palmer. Ik u vergeeten ? neen myn lieve fchat! ik kom veel eer om myne beloften te vervullen , en u als myn fchoone bruid mede te nemen. antje. Meent gy dat waarlyk? en zoud gy dat aanftonds " willen doen? o dat is goed, kom fchielyk dan na myn Vader! palmer. Ik kom zo van hem af. antje. En was hy er mede te vreden? palmer. Volkomen.  DERDEBEDRYF. 163 ANTJE. Nu laaten wy clan maaken, dat wy fpoedig weg zyn, eer die oude Heeren wederkomen. TALMER. Dié oude Heeren! wat wilt gy met die oude Heeren zeggen? ANTJE. Dat zal ik u alles hier na vertellen, trouwt gy my . nu maar eerst; want gy komt waarelyk net als of gy geroepen waart. , ° PALMER. Heeft dan een ander onderftaan u aan te fpreeken? -■ik wil niet hoop en — ANTJE. Ja denkt eens, ik weet ook niet, hoe myn vader er toe komt , om my met zulke oude mannen te willen laaten trouwen, die my tog uietmetal bevallen. Als ik dan tog moet trouwen , dan zou ik u liever hebben , als die oude knorrepotten; om de éenen vooral, moet je je dood lagchen; maar zoud gy my waarlyk dan nog lief hebben, en tot uw bruid begeeren? PALMER. (ter zyde) O bekoorelyke onfchuld ! (luider) Hebt gy my dan ook nog lief, aanbidlyk Meisje ? L 2  i6"4 I E L I X EN ANTJE. ANTJE. Hoort gy het nu gaarne, dat ik-ja zeg? TALMKR. •Of ik dat gaarne hoore ? — o fchoone Engel! het geheele geluk myns levens hangt daar van af. ANTJE. O dat is goed, dat gy dat zegt, het zou my anders leed gedaan hebben, wanneer gy neen gezegt had; want voor u heb ik alles over. Weet gy nog wel, toen wy faamen op de jagt gingen en gy my het geweer na droegt; hoe ik u altoos 's morgens uit 't bed haalde ; en wy faamen vogelnestjens zogten, o het is my nog niet vergeeten! PALMER. Gy zyt my dan getrouw gebleven ? ANTJE. Getrouw ? hoe meent gy dat ? PALMER. Dat gy my alleen, en geen ander bemind hebt. ANTJ I. Hoort gy nu weder gaarne, dat ik ja zeg ?  DERDE BEDRYF. 165 PALMER. o Ja, veortreflyk Meisje ! ant j 1. Nu ja dan; waarom zou ik dat niet doen, als gy het gaarne hoort? PALMER. Maar het komt my voor myn lieve Antje , dat gy wat te fcherfende en niet zo geheel oprecht zyt. antje, fchalks. Ja dat kan wel zyn. PALMER. Het is dan mogelyk, dat gy nog een ander bemind hebt ? antje. Waarom kan men dan niet meer als één Beminnen? PALMER. Om dat dan de liefde verdeeld is, en ik begeer dat gy my alleen bemind — zeg my in ernst aanbiddelyke Engel! of gy nog iemand buiten my bemind? antje. Neen, neen dat kan ik niet doen --- als wy eerst getrouwd zyn, dan zal ik u allos zoggen,  ï6<5 FELIX EN ANTJE. palmer. Als wy eerst getrouwd zyn ? (ter zyde) welk vermoeden verwekt zy in myn angstig hart! (luider) neen myn Schoone! nu moet ik het weeten, wy konden anders beiden ongelukkig worden. antje. Ja maar gy zult boos worden. PALMER. Neen, dat beloove ik u. antje. Nu luister d*n ; — maar gy moet my niet verklappen — er was eens een jong Heer by ons — neen , neen ik durf het u niet zeggen, zo gy zyn naam raad , dan wel — bedenk u maar eens? palmer. — Een jong Heer — o beminlyke Antje, in welk eene verlegenheid brengt gy my ! antje. Hy ziet er zeer wél uit — weet zig byuitftek behaagelyk te maaken — met een woord — zyn naam is — Palmei'! (zy vertrekt fchielyk.) palmer. o Vrouwen, o Vrouwen! hoe gevaarelyk en hoe bskoorclyk zyt gy!.  VIERDE BEDRYF. EERSTE TO O N E E L. bruin,' daar na charlotte. bruin. Het is verdrietig , dat ik nu myne voorbeeldige huisplaag nergens kan vinden; mogelyk kan fik haar even verzot op Felix maaken, als ik op Antje ben: ik moet die lieve Engel bezitten - (charlotte treed binnen) Ha, Charlotte ! ik heb een gewigtig nieuws voor u, er is iets voor u aangekomen o het is zulk een zaehte, aartige lieve jongen! uit hoofden van onze overeenkomst reken ik my verpligt u dit nieuws te melden - o gy zult op hem verheven, zo rasch gy hem maar ziet. charlotte. Gv zyt de goedheid zelfs! en, om u thans niets fchuldig te blyven, moet ik u berichten , dat hier ook het lieffte en onfchuldigfte Meisjen is aangekomen, juist een fchepfeltje, zo als het, de op alle^bekoorelyke Meisjens verlovende mannen gaarne hebben ; »a--  iö8 FELIX EN ANTJE. .re onnozelheid is volmaakt gefchikt, om alle verleidende klanken te gelooven, ik hoope dat gy de gelegenheid niet zult verzuimen uwe opwachting by haar te gaan maaken. * «. u I N. Hartelyk dank, hartelyk dank, lief infchiklyk vrouwtjen! — hebt gy dat meisjen reeds gezien? CHARLOTTE. Helst gy dat zo hooggeprezene knaapjen ook al ontmoet ? BRUIN. O zy is allerliefst! zo naïf, zo zacht, zo onfchuldig; op myn woord, men moet op haar verlieven, zo dra men haar ziet! CHARLOTTE, En ik verzeker u, die jongeling is betoverend fchoon! zo befcheiden, zo vleiende, zo natuurlyk, dat hy ongetwyfelt alle vrouwen die hem zien op hem doet verlieven. BRUIN. Dat lieve aanvallige meisjen , heeftmyne geheele ziel vervult, myn hart brand reeds haar weder te zien — o Charlotte.' wat ben ik gelukkig, dat gy mede een minnaar i;aar uw fmaak gevonden hebt —  VIERDE BEDRY F. ^9 CHARLOTTE. .Gy fchynt by uitftek met dat meisjen ingenomen te zyn, en fpreekt van haar met een vuur — BRUIN. Gy zyt evenwel niet jalours? CHARLOTTE. o Neen ! in 't tegendeel, ik verheuge my veel eer , dat gy zo fpoedig iemand gevonden hebt, die aan uwe wenfchen voldoet; ik houde myn woord, en beloove waar ik kan u behulpzaam in uwe nieuwe liefdes-onderhandelingen te zyn. BRUIN. O gy zyt allerliefst infchiklyk! in de daad ik be wondere uwe grootmoedigheid — , CHARLOTTE. Waarom zou ik u langer tot last zyn; gy kunt uw engelachtig fchepfeltjen mynent wege deelachtig worden; laat ons eene verbindtenis verbreken, die ons beiden'zo hoogstonaangenaam is — volgt gy uw geluk , ik zal het myne ook trachten te vinden. BRUIN. O o-v kunt op myne volkomene dankbaarheid ftaat *y hls  170 FELIX EN ANTJE. maaken, gy éyit tog een recht toegeeflyk vrouwtjen; maar wat doet men ook niet voor zyne vrienden! charlotte. Men moet zig na de omfiandigheden fchikken, en zig over alle verliezen zo goed troosten als men kan — bruin. Nu wy fcheiden dan? zeer goed, ik zal alles tot de flaaking onzer zo lastige banden gereed laaten maaken. charlotte. Dewyl gij het dan zo verkiest, zal ik mij na uwe wil gedragen — ik groete u o zeldzaam voorbeeld van trouw, en zal, alleen om u dienst te doen, uwe bevelen afwachten. bruin. O gij zijt altoos zeer verplichtende ; ik groete n ftandvastige en grootmoedige Dame! (charlotte vertrekt met eene zeer diepe buiging) ik verwacht u by onze Notaris, nu tot wederziens — Ha, die listige Jlange! — Maar waartoe mijne ziel ontrust over een voorwerp , dat mijne toorn onwaardig is — er ftaat een ander beeld in geprent, ik vlieg in haare armen, en word de gelukkigile fterveling van de wereld, (terwyl hy vertrekt, kamt Mevr. bremse en fïlix op het Temeel.)  VIERDE BEDRÏï. 17* TWEEDE T O O N E E L. Mevr bremse) f e l i x , (de laatfie is, even gelyk antje, in houding, kleeding en mtfpraak, natuurlyk en eenvoudig.) Mevr. bremse, klopt enftrykt hem over de wangen, is geduurig bezig , voorkomende en uitermaate vriendelyk. Wel myn lieve ïeB* wat zyt gy groot geworden , Ik kan u niet genoeg aanzien ; zeg my toch hoe gyhet al dien tyd gehad hebt? gy ziet er waarlyk zeer fchoon uit. (zyfirykt hem over de wangen) Ziet de klemefchelm eens een kleur krygen: wel ik zou u waarlyk met gekend hebben, wanneer gy mij tegen gekomen waart, zo wél ziet gij er uit - Hebt gij mij nog wel een weinig l'ief, denkt gij nog wel eens om uw Tante ?f e l i x, kuscht haar met vuur de hand. o Tante! dat kunt gij aan een ieder vragen , ik fprak geduurig van u. • Mevr. bremse. Dat is mij recht lief, nu ik hou ook zeer veel van U , en hoope in ftaat te zijn dit u op den duur tekunncu toonen. f e t, i x omhelst naar. o Mijn lieve Tante ! ik ben u immers reeds alles verfchuidigt.  172 F E L I X EN ANTJE. Mevr. bremse. Hoe hartelyk kan hy kusfchen ; wel Jongen Hef gy wordt gevaarlyk — gy bevalt my boven verwachting; weest daarom op uw hoede , want gy zoud niet gelooven, hoe zeer de vrouwen hier in de ftad op fchoone mannen verzot zyn. rniï. o Daarom zal my de genadige Vrouw van het Dorp ook zo aangezien hebben ; ik heb my menigmaalen gefchaamt als ik haar voor by gaan moest. Mevr. bremse. Zo? zy had niet nodig u aan te zien; daar uit ziet gy, hoe ligt een jong mensch kan verleid worden , en in de ftad is het met die dingen nog veel gevaarelyker. f i l 11. O gy zult het ook erger maaken, als het in de daad is mijn lieve Tante ! de Vrouwen in de ftad zien er evenwel zo goed uit, en waarom zouden zij mij dan verleiden ? Mevr. bremse. De jonge Meisjens zijn zeer listig, gij kent hunne lagen niet mijn lieve Jongen : zij vleijen en fchreijen , tet ze u in 't net hebben.  VIERDE BEDRYF- 173 r e l i x. Wat zeggen ze dan wel zo lieve Tante ? Mevr. bremse. Zy zien u vriendelyk aan, lonken met de ooga», pryzen uwe geftalte, en zeggen ü, dat zy u beminnen. fe l ix. O wanneer zij anders niet doen, dat kan immers geen kwaad ? ik wil mij dan eens een weinigje laaten verleiden. Mevr. bremse. Den Hemel bewaare u mijn lieve kind! daar bij zoud gij uw onichuld verliezen. fel ix. O die zou ik wel weder vinden — Mevr. bremse. Weder vinden? neen mijn waarde Felix, wanneer die eenmaal verboren is, vind men die nimmer weder , gij moet dezelve nog lange zoeken te bewaaren — felix. Hoe lang nog wel mijn lieve Tante ?  FELIX EN ANTJE. Mevr. bremse. Gij zijt verbaazend ongeduldig; ik vreeze, wanneer gij niet onder mijn opzicht waart, gij zoud u hier in de ftad de eerfte dag de beste laaten verleiden. felix Zucht. Ja dat geloove ik ook lieve Tante. Mevr. bremse. Hebt gij mij zo lief dan niet, als gij een jong meisjen zoud hebben , dat u vriendelijk aanzag en toefprak ? felix. Als ik u de waarheid mag zeggen lieve Tante — neen, dan hou ik meer van een jong meisje met gladde roode wangen. Mevr. bremse. Zegt gij dat, meester weisneus! felix. Als ik geweeten had, dat gij boos zoud zijn geworden, dan had ik liever ja gezegt; want ik hou zeer veel van u, en zou om alles wat in de wereld is n niet willen beledigen. Mevr. bremse. (ter zyde~) Het is tog een lieve Jongen, en hij heeft  VIERDE BEDRYF. 175 een goed hart! (luider) Gij bemind mij dan recht hartelijk, niet waar Felix? felix. o Ja Tante! Mevr. brems e. Zo goed, als of ik nog een jong meisjen ware ? felix Ziet haar verlegen aan , vat haar har.d, Speelt met dezelve, en fchynt iets op zyn hart te hebben;'maar' zegt eindelyk met een zucht: Ja! Mevr. bremse, ziet hem vriendelyk aan. Voortreflijk! (ter zyde) Dat lieve jonge mensch! hoe befchaamt is hij nog, hoe lief ftaat hem die verlegenheid! (luider) Wanneer gij u wel gedraagt, zal ik n ook gelukkig maaken. felix. Hoe zult gij dat dan doen lieve Tante ? Mevr. bremse. Gij weet ik heb een groot vermogen, dat wenschte ik gaarne nuttig aan te wenden • maar ik weet nog. niet hoe ik dat aan zal vangen.  i%& FELIX EN ANTJE. felix. Schenk het mij! Mevr. bremse. ^ Ja dat gaat zo niet --- ik ben op de gedachten gekoomen, om met u — merkt gy nog niets lieve Felix ? felix. Meent gy — Mevr. bremse. (ter zyde) Die kleine looze fchelm! hij merkt het al, hij merkt het al! (luider) ja, ja! gij zult een jaar of twee ftudeeren, dan zal ik u een character koopcn, cn — dan maake ik u tot mijn man — felix, onfchuldig. Maar gy zeide myn lieve Tante, dat gy my gelukkig zoud maaken. Mevr. bremse. Ja, ja, dat zal dan wel volgen; maar gy zyt yerbaazend ongeduldig! — Uil! ik hoor iemand. Laat tog niemand merken, wat ik u gezegt heb; en neem u boven alles voor myne nichten, die hier in huis zyn wel in acht, dat zyn gevaarelyke vrouwen! wanneer gy met haar niet op uw hoeden zyt, zo zyt gij verleid, eer gij het weet; gij moet ook vooral niet te open-  VIERDE BEDRYF. hartig mot haar omgaan, nog alles zo ronduit zeggen, wat gij denkt, want in de ftad moet men wat vynzen, en denken, mondje digt — nu ik groet u lieve jongen ! (zy kuscht hem.) ik kom fpoedig weder by u. DERDE T O O N E E L. felix. Dat is eerst eene recht goede vrouw, wat geeft zy haar niet een moeiten om my gelukkig te maaken ! n« ik wil ook alles doen om haar genoegen te geven — Maar waarom of zy my aanftonds dat geld niet wil geven ? — en waarom of ik tegen andere vrouwen vynzen moet? dat begryp ik niet — ha ha dat zal wezen, om dat ik niet verleid zal worden — ik wilde het evenwel wel eens hooren wat zy zo zeggen, wanneer zy iemand willen verleiden, ik behoefden het myn Tante immers niet weder te zeggen — Daar is er reeds een. VIERDE T O O N E E L. augusta, felix. felix, hy loopt augusta te gemoet, Jluit haar on' fchuldig en vertrouwlyt in zyne armen en kuscht haar. Ha ! zyt gy daar Gusje nicht ? augusta. Ik heb ü overal gczb'cht myn lieve Fe^s M  178 FELIX EN ANTJE. felix, ziet haar Jlerk aan. (ter jsyde.') Het is toch een allerliefst meisje! wat heeft zy fchoone oogen en witte handen! augusta. Gij fchijnt met u zelve te fpreeken — zijt gij ook op iemand verlieft ? felix. o Ja dat ben ik , en gy raad niet op wie ? augus ta. Hoe kan ik dat raaden ? felix. Ik ben op n verlieft, merk: gy dat niet reeds ? augusta. Op my? felix. Ja op u en dat wel hartelyk! augusta. En gy ziet my thans voor de eerftemaal ? felix. O daar heb ik maar een oogenblik toe nodig; zo dra ik uwe fchoone oogen zag, was ik ook op u verlieft. augus ta. Gy fchynt reeds zeer bekend met de liefde te weezen , en ik hield u voor nog zo onfchuldig.  VIERDE BEDRYF. 179 Kan men dan niet onfchuldig wezen, of fchoon men met de liefde bekend is? Houd gij ook niet reeds een weinigje van mij, lieve nichtje? augusta. Dat moet ik immers wel doen, daar gij reeds op mij verlieft zyt; maar gij fchijnt mij wat los en ongenadig; ■wie weet hoe veel meisjens gij ook al op 't land hebt. felix. Maar drie ; waarlyk niet meer. augusta. Hoe, drie? dit is eerst een onfchuldig Jongeling !--*maar drie, en gij waagt het ook nog om met my van liefde te fpreeken ? felix. Waarom niet? ik zie daar niets kwaads in : alle fchoone meisjens behaagen mij, en wanneer het mogelyk ware , zou ik ze allen beminnen'. — Bemint gij mij ook, want ik blyf hier toch niet lang. AUGUSTA. Neen, wanneer ik u beminnen zou, dan moest ik u alleen beminnen. f e l t x. En hoe zoud gij het dan maaken, wanneer der weg moest ? M 2  is* felix en Antje. augusta. Dan moest gij mij en ik u getrouw blijven. felix. Dat kan ik u niet belooven; want mijn Tante wil hebben dat ik ftudeeren zal, en op de Univerfiteit zijn zeker ook weer fchoone meisjens, en dan verlief ik mogelijk weder tienmaal. au gu s ta. En dan zoud gij mij vergeeten ? felix. o Neen , wanneer ik te rug kwam, dan zou ik n weder beminnen. augusta. Nu , gij zoud zo doende een recht getrouwe Echtgenoot worden. felix. Mag men dan ftechts een vrouw beminnen als men getrouwd is ? augusta. Dat is eene geestige vraag ! dat fpreekt van zelf. felix. Dan dunkt mij ware het beter, dat men beminde, zonder te trouwen. Ik heb ook wel eens gehoon, dat , wanneer men getrouwd is , het dan. ook met  VIERDE KEDRYF.' i«i de liefde afgedaan is; meent gij het dan zo, lieve Nichtje? augusta. Voortreflijke grondregelen! neen ik merk het wel, met ons zal het niet gaan. felix. Hoe is dat mogelyk ? en ik heb u evenwel zo lief; (hy kuscht haar hartelyk, neemt haar hand en legt die y zyn hart) voelt maar eens hoe myn hart klopt. augusta. e Vertrouw maar niet te veel op uw hart, dat is een kleine verrader — zo dra gy op de Univerfiteit komt, zult gij mij wel weder vcrgeetcn. felix. Dan ga ik liever niet na de Univerfiteit; men behoeft ook immers niet geftudeert te hebben , om te beminnen? — als ik dan altoos by u bleef, zoud gy my dan liever hebben ? augusta. Zogy my dan op den duur bewyzen gaaft, dat gy my alleen bemindet, dan — felix. Nu gij zidt het zien, ik zal u kusfchen, liefhebben, zo veel my maar mogelyk is; welke bewyzen wilt gy meer? M 3  FELIX EN ANTJE. augusta. Stil! men beluistert ons geloove ik — Hoort myn. lieve Felix! de eerfle proef die ik u opleg is flilzwygcnhcid, ik zal mij intusfchèh op de zaak bedenken; maar geen mensch moet iets van onze affpraak weeten. felix. -Dat beloove ik u; maar lieve nichtje! laat my dan ook niet te lang wogten ? augusta. Nu wy zullen zien, ftel intusfehen die drie landmeisjens uit uw gedachten — (by het vertrekken) Ach ik vrees , ik vrees, zo zacht en onfchuldig de lieve jon- i gen fchijnt, dat hij evenwel de fchelm in zyn hart voert! maar hoe kan het anders; hij is toch ook een man ! V Y F D E T O O N E E L. FELix, daar r.a charlotte en bruin. felix. Alle drie? neen, neen, dat gaat niet Nichtje! — zy is wel zeer fchoon ; maar evenwel ook heel eigenzinnig — maar waarom heb ik het haar ook gezegt ? Tante heeft wel wat gclyk gehad, dat men een wcimgje moet vynzen; maar zy heeft toch daar in ongelijk gehad, dat zy my zeu verleiden, ik heb het cv  VIERDE BEDRYF. 1*3 zelf op toegelegt, om verleid te worden , en zy heeft het toch niet gedaan - Hal daar is nichtje Charlotte ... o zy weent ! — Ach lieve nichtje waarom fchreit gij; zegt het mij, kan ik u troosten? CHARLOTTE. Ach lieve Felix! beklaag mij, ik ben ongelukkig. FELIX. Ongelukkig? 0 ontdekt het mij, hoe komt dat, kan ik u weder gelukkig maaken ? CHARLOTTE. De liefde, mijn waarde Felix! heeft m'j ongelukkig gemaakt. FELIX. De liefde u ongelukkig gemaakt? dat begrijp ikniet; ik dagt er was niets fchooner , niets gelukkiger als de liefde! Als ik mijn geheele leeven door beminde, dam zou ik, dunkt mij, eerst recht gelukkig zyn: neen, neen, de liefde is het zeker niet, die u ongelukbg gemaakt heeft. CH ARL OTTE. Ach Felix! vertrouw haar niet, zij is een bednegfter , gij kent haar nog niet, zij lagcht u wel vriendelyk toe ; maar voert den vijand in 't hart, ik heb het ondervonden. M 4  i«4 FELIX EN ANT) E. FELIX. o Lieve Charlotte , dan heeft men u verleid, dan is het zeker geen rechte liefde geweest. CHARLOTTE. O had gij eens gezien, hoe hartelijk hij my omhelsden, hoe zuiver, hoe oprecht hij mij eeuwig trouwe zwoer! hoe kon ik vermoeden , dat zijne eeden valschheid , en zyne omhelzingen bedrog zouden zyn? FELIX. Het doet mij leed dat gij zo treurig zijt, laat ik u weder troosten ; wilt £ij van mij vertroost worden ? — weet gij wat, laat hem vaaren en bemin mij , ik zal u hartelyk , zeer hartelyk liefhebben. CHARLOTTE. Jïven zo fprak die trouwlooze; even zo oprecht fclieen hij mij te zijn, en evenwel heeft hij mij vergeeten. BRUI N treed binnen, en beluisterd hen in een hoek van 't vertrek. FELIX. Ik kan mij niet begrijpen, dat men zo iets vergeeten kan --- CHARLOTTE. Gy zyt -ook- een man' lieve Felix ! en — de meeste mannen zyn valsch'.  V I E R D E B E D R Y F. i85 , felix. Keen, neen nichtje ik ben niet valsch; al wat ikbein, bemin ik van ganfeher harte. charlotte. Kunt gy my verzekering daar van geeven ? f e l i x. o Ja , deeze kusch zy u de zèkerfte waarborg , dat k u recht vtmrig, recht hartelyk lief heb. charlotte. (ter zyde) Zou dan deeze lieve fchoone jongeling eene uitzondering op de algemeene regel zijn? ik wil het hoopen! - Beminlyke Felix! ik geloof ook dat uw hart nog zo bedorven niet is, als dat van de meeste andere mannen, op het land heeft men minder gelegenheid om met de bedrieglyke vleierij bekend te worden; deeze kusch verzekere u van mijne oprechte liefde voor u: vertrekt nu, ik zal my intusfehen beraaden, hoe wy onze nadere verbindcems tot ftaud zullen brengen. — felix, kuscht haar vuuriglyk. o Lieve Nichtje wat ben ik verheugd, dat ik u zo heb kunnen vertroosten; gij ziet er nu wel eens zo vrolyk uit; nu, ik groet u dan tot wederziens, en be. loof u in dien tusfehentyd u niet te zullen vergeeten. (hy vertrekt.) M5  i»<5 FELIX EN ANTJE. sruin, komt te vaorfchytt. Voortreflijk vrouwtje, voortreflijk! — die allerlieffte fchoone Jongeling zal wel een uitzondering op de algemeehe regel zijn — zyt evenwel maar op u hoeden, dat gij de gemaakte bedingen in 't oog houd; voor 't overige gun ik u uw plaizier wel — CHAïlOTIïl O dat is nu de man, die niet jalours is, en hij beluistert mij op alle mijne treden. Ik dacht uw fchoone landmeisje zou u nu zo veel werk geven , dat gij riet eens meer aan mij zoud gedacht hebben — bruin. Zij wacht mij ook mijn kind! zij wacht mij ook. Ik wensch u nog veel genoegen met uw kleine vertrooster, (hy vertrekt.) charlotte. Zo gij ook maar aan onze gemaakte conditie denkt-Dat hij daar ook juist moest aankomen — maar wat is er aan gelegen, wij weeten nu onzer beider verftandhouding, en kunnen tot ons onderling genoegen en geluk eene nieuwe echtverbindtenis aangaan — Wie had dat kunnen denken, dat er zig zo fpoedig twee zulke beminlijke partyen zouden gedaan hebben. —  VIERDE B E D R Y F. »É| ZESDE T O O N E E L. chxrlotte. schwindel. daar na Mevr. bremse augusta. schwindel, komt zo fchielyk het hem mogelyk is binnen. Dat is eene ontdekking! (hy roept aan de deur) Myne Damens ! mijne Damens! gij zult de handen in malkander Haan! fchielyk, fchielyk! ik ben geheel buiten adem, (hy hoest, terwyl komen Mevr. bremse en augusta binnen) om 's Hemels wille , mijne Damens ! luister, ik heb u dingen te zeggen van het inportantfte gewicht! vreefelyke , ongehoorde dingen ! maarikbidde u houd uwe contenance ; om al de wereld contenance ! Mevr. bremse. Ach mijn tyd! wat is er dan gebeurd? — heeft myn kleine Felix ook een ongeluk gekregen? schwindel. Ja wel een ongeluk, een verfchriklyk ongeluk ! (df Trouwen verzamelen om hem heen.) augusta. Een ongeluk? o myn lieve Commercieraad ! kunnen wy hem dan geen hulp toebrengen ? s ch w i nd e l. Helpen? —• o het is eene zeer bedenkelyke zaak l  iM FELIX EN ANTJE. charlotte. O toe fchielyk myn lieve Commercieraad ! hoe kunt gy het van u verkrygen, dat.gy ons in zulk eene verlegenheid brengt, gy weet wy vrouwen zyn nieuwsgierig ; toe fchielyk zeg ons waar mede wy hem kunnen helpen? i Mevr. bremse. Wanneer gy het zeggen wilt, zeg het dan fchielyk; want anders val ik in onmacht. s c h w i n I) e l. Nu luister dan! (zy dringen met groote nieuwsgierigheid zeer digt in malkander) Hij is verlieft! (zy Springen Schielyk weder uit malkander en lagchen hartelyk, dewyl ieder dit op zigzelve- toepast.) augusta. Ha ha ha! een ontzaclilyk nieuws! dat ik reeds lange geweeten heb. s c ja w inde l. Dat gy reeds lange geweeten hebt? dat is onmogelyk; want ik heb het eerst op 't oogenblik , met veel moeiten ontdekt. / Mevr. bremse, lagchende. Myn lieve Heer Commercieraad i het is een jong vuurig mensch, en ik vind het nattmrlyk dat die verJüeft wordt.  VIERDE B E D R Y F, ilf cii ar. lotte. Het fchynt, dat gy er niet wel te vreden op hem om zyt, myn heef Commercieraad! SCHWINDEL o Neen, den Hemel zy dank, ik behoef hem dit niet tebenyden! er zyn nog Damens, die tusfchen den man van verdiensten en zo eenen onrypen melkbaard onderfcheid weeten te maaken. charlotte. Daar twyfelen wy ook niet aan myn goede heer Commercieraad ; maar de characters van Hooghart vinden zo wel haare verëerers, als die van Raphaël. s chwindel. Contenance Commercieraad ! — maar goed myne Damens: gij weet dan reeds dat de fchoone Adonis verlieft is; maar op wien is hy verlieft? Mevr. bremse. Dat weet ik ook reeds. augusta. O geef umaar geen moeiten meer. \ tcg.Uk. charlotte. Dat heb ik reeds lang geweeten.J schwindel. Mm Dieu! Ik heb dan de eere^ n te verzekeren, dat gij geen van allen nog iets weet — ftil! ik hoor iemand — gaat een oogenblik in deeze kamer, en za rasch ik rt een teken geef, zo-let naauwkeuvig op het  t9* FELIX EN ANTJE, geen gij zult zien en hooren; maar zyt op uw hoeden, om alles in de wereld zyt op uw hoeden en koomt niet uit uwe cadence ; het is een zaak van gewicht! — gy zult zelve zien, gy zult zelve hooren; en wanneer ik een woord te veel gezegt heb — ik, de Commercieraad, weet zeer wel wat ik zeg — nu fchielyk, in deeze kamer, (hy voert hun in een vertrek aan de rechterzyde van het Tooneel.) ZEVENDE T O O N E E L. schwindel, «oedman, schmidt, talmer bruin. schwindel. Ach myne Heeren ! wat is het goed dat gij allen hier zyt — Hoor, ik heb een geheim, een inportant geheim ! het is een zeer zeldzaam geval! —* Heer Opperjager ! ik bid u om alles in de wereld, contenance! het is uw kind, uw eenige lieve kind! palmer. Spreekt gy van Antje ? "| sruin. Is Antje iets overgekomen? j u' schmidt. Nu wat heeft zy dan gedaan? fpreekt op ! schwindel. Zyis jong; vunrigvan geitel — in hasre jaaren doet  VIERDE 8EDRYF, 151 toen nog alles zo zonder overleg ; maar laat my begaan , ik heb nog hoop — GOEDMAN. Spreek dan öp oude babbelaar ! SCHWINDEL. ■ Patience myne Heeren! patience! ik iaat my niet uit de cadence brengen. SCHMIDT. Zeg dan op wat gy te zeggen hebt, of ik loop heen! heeft zy eene zotte pas begaan? SCHWINDEL. Den Hemel bewaare ons Heer Opperjager! het w een lief, zachtzinnig, onfchuldig kind ; maar luister (hy leid hun digt by malkander.) Zy is verlieft! (zy tagchen alle hartelyk) Maar mon Dieu! myne Heeren ! het is niet om te lagchen. SCHMIDT. Myn lieve heer Commercieraad ! dat is een verbaazend nieuws. BRUIN. Gy hebt een fyne neus, heer Commercieraad! GOED MAN. Onder ons heer Broeder! gy zyt in dit géval niel geheel van kwaadfpveekendheid vry te fpreeken.  ipa FELIX EN ANTJE. schwindel, flaat de hand aan de degen. Dood en duivel! myne Heeren! gy blameert my — maar gy weet dan, zy is verlieft: fort bien! en op vvien is zij verlieft, weet gy dat? «oedman. Ja, ja, dat weet ik reeds! _ bruin. Stel u maar gerust. j. tcgelyk, talmer. Doet maar geen moeiten meer. -* schwindel. En ik, de Commercieraad, verklaare u hautement dat gij allen nog niets weet, en dat zal ik u bewyzen , ja dat zal ik u met den degen in de vuist bewyzen. Bon Dieu! wat hebt gy my moeilyk gemaakt! (Jiy veegt zig het aangezicht af.) — Gy zu!t overtuigt worden, myne Heeren! Gy zult, zo waarachtig als wy allen leven, overtuigt worden — luister! — Ik hoor ze komen! — fchielyk in dit vertrek; maar flil, om al de wereld Uil — en contenance , om 's Hemels wil contenance ! (hy voert hun in een vertrek aan de linkerzyde van het Tooneel, gaat daar na na dat, waaide Damens in zyn, en roept hun toe.) Let nu maar op, let nu maar op! (hy gaat ook in het vertrek waar de Heeren zig bevinden.) A G T S T E TOONEEL. feliï in antje. De voorigen , luisteren allen aan de deur.  VIERDE BEDR Y F. ïS>3 antje. . Waar of hy dan zyn mag; hier is hy ook niet, en de Commercieraad heeft my evenwel gezegt dat iy hier zou weezen — felix, komt binnen en vliegt 1Ht/km>* antje. Ach Felix! felix. Ach myn lieve Antje! antje. Eindelyk vind ik u weder! wat heb ik overal na u gezocht. v felix. Zy hebben my overal vast gehouden; ik heb ook overal na u omgezien. antje. Ik heb u recht veel nieuws te verhaalen Felix! felix. Ik ook mijn lieve Antje. antje. Eegrypteens, zy willen allen met my trouwen, zy hebben my verbaast lastig gevallen; het zyn toch rechte gekke menfchen in de ftad, laat ik het u verhaalen : eer°st kwam uw Oom, denk maar eens, die oude man: N  '194 FELIX EN ANTJE. nn dacht ik, ik kan het wel doen , om u genoegen te geven, en ik beloofden uit gekheid, om met hem te zullen trouwen ; toen had gy eens moeten hooren , welke lesfen hy my gaf: ik moest vynzen, en^tegen geen mensch oprecht zyn , dat heb ik dan ook gedaan, en geduurig in mijn vuist gelagchen — Daarna kwam dien ouden hardlooper van een Commercieraad; daar heb ik nog de meeste pret mede gehad, gij had moeten hooren, met welke fuikerzoete woordjens hy my zo recht hartelyk aanfprak; een maal of twee moest hy hoesten, dat ik dagt, dat de man dood by my nèêr zou vallen; (nien hoort uit het linkerzy-vertrek contenance , contenance!) eindelyk wilde hy my kusfchen; maar toen gaf ik hem een flag, die ik geloof, dat hy in zyn blaauwe gezicht nog wel zal voelen. felix, tagcht. Dat hebt gy allerliefst gemaakt. antje. Maar van uw neef Bruin heeft het mij recht gelpeeten, die had ik gaarne weder gelukkig willen maaken ; ik wenschte dat ik een middel wist, om hem weder met Charlotte te verzoenen — Palmer, die kan nog al pasfeeren , maar hy verbeeld zig dat alle meisjens op hem verlieven, en u mag ik evenwel wel tienmaal liever leiden!  VIERDE B E D R Y F. iJ»S FELIX. Het is met my niet beter gegaan myn lieve Antje !— Myn Tante is eene allerliefite goede Vrouw.; maar denk eens, hoe gek de oude lieden nog kunnen weezen: ik zou ftudeeren, en daar na zou zy my tot haaiman maaken; in myne angst, heb ik haar alles belooft— en dan heeft zy my nog gewaarfchuwd , my doorhaare Nichten niet te laaten verleiden ; ik kan niet begrijpen wat zy daar mede meende, weet gy het Antje? ANTJE. Neen; maar men heeft er my ook voor gewaarfchuwd. FELIX. Gusje, moet ik bekennen , is een allerliefst meisje , en ik was recht benieuwd of die my zou zoeken te'verleiden'; doch daar is niets van gekomen. Weet gy wat my in haar het meest mishaagt, zy is verbaast mistrouwig — Maar die anae Charlotte! o zy heeft zo geweent! zy moet een recht haatelyk man hebben ; ik heb haar ook belooft te zullen vertroosten zo veel ik kan; niet waar , gy moogt dat immers ook wel leiden? wy moeten onze evenmenfchen behulpzaam zyn, zo veel als in ons vermogen is. ANTJE. o Ja myn lieve Felix! — Maar zeg my, hoe zullen wy het nu maaken ? N 2  io6 FELIX EN ANTJE. felix. Weet gy wat: eerst zal ik na myn Tante gaan, en liaar maar ronduit zeggen , dat ik u alleen bemin , en dat ik daarom met u wil trouwen,'zy is zo goed op my, dat zy my dat niet zal afflaan — dan ga ik na uw Vader, en zal hem vragen ot' hy my het jaagen wil leeren , en dan gaan wy faamen op de jagt, ik word jaager enjrouw met u. (zy omhelzen elkander.') (Allen komen van beide zyden te gelyk te voorfchyn , waar over felix tn antje verfchrikken.) schmidt. Gy zult haar hebben , beste Jongen ! (hy omhelst felix) Mevr. BREMSE. Voortreflyk jongen lieer! gy hebt ons een fchoon nieuws doen hooren — ,, Hoe gek de oude lieden nog kunnen weczen !" — (driftig) Is dat myn dank? schwindel, Contenance, Mevrouw Bremfe, contenance! g oes man. Maak u zo driftig niet moedertje ! de jonge lieden corrigeeren Hechts onze zotte pasfen. Mevr. bremse. Wat gy zegt? ik heb dan den jongen Heer op hei  V I E R D V. BEDRÏÏ. W land laaten opvoeden, o n hem op een boersch meisje te doen verheven , ca een jaager van hem te maaken ? schmidt. Sapperloot genadige Vrouw, laat my de jagers met vrede ! een jager is een koning van een man! eenen , gezonden jager is immers beter alseen zieke geleerden'. Gy zult eens zien , welk een kerel hy in een jaar of vier zal worden , als hy zo in de morgenlucht over nok . en fteen, over hek en dam heen fnort, dat den wind hem zyn maag doorwaak!, ha dat maakt lyf en ziel gezond! Mevr. bremse. Maar my zo te misleiden; liefdenhandcl te begin nen, en er my niets van te zeggen — s c iim i d t. O dat moet gy nog op rekening van zyne jeugd fehryveu; zy zyn beide jong, vlug en gezond, ƒ11 ' "dali gaat dat zo; geef de jonge lui uw toeftemming maar, en denkt gelyk by gclyk maakt het beste huwlyk, het meisje is deugdzaam — nu Heek tut uw hand! Mevr. brems e. Kleine fchalk! gy hebt myn fchoone project in duigen geworpen; ik had zulke groote zaaken metu voor. ^ felix, omhelst haar. Vergeef het ons, myn lieve Tante ! N 3  jpS FELIX E'N ANTJE. antje. O wy zullen u als onze moeder achten. Mevr. bremse. Wat zal ik doen ? — ik moet wel! schmidt. Bravo! daar móet ïk u voor kusfchen ; ik verzeker u wy zullen vreugd aan de jonge lui bekeven, (tegen de overige) Myne Heeren! neemt het my niet kwaaIvk? gy ziet, ik kan myn woord met u niet houden. Heer Regeeringsraad! ik moet van uwen Sultan en geweerkamer afzien, het geluk van myn kind heeft den voorrang, (tegen goedman) en gy Broeder, zult u over het verlies, van 's weeklyks een mik gebraad van my op uw tafel te krygen, moeten troosten. palmer. Myn Sultan en geweerkamer, geeve ik aan de jonge jaager, daar mede heeft het jonge paar het nodigfte huisraad, en het zal my aangenaam zyn, wanneer zy er dikwyls door aan my denken. g oebman. Ik merk wel van agteren , dat ik een zot paard zou bereden hebben; gelukkig dat er maar by tyds een gefchiktcr ruiter is opgefiegen. (tegen Mevr. bremse) Hoe waar is niet het fpreekwoórd moedertje lief! oud mal gaat boven al.  VIERDE B E D R Y F. palmer, tegen augusta. Mejuffrouw! daar wy toch reeds zo bekend zyn met onze onderlinge zwakheden en gebreken, komt het my voor, dat het recht menschlievende zou weezen, wanneer wy beflooten, die elkander op het levensreisje te helpen dragen, (hy kuscht haar hand.) augusta. Den mensch is ook voor zig zelve niet alleen in de wereld, (zy drukt palmer de hand.) bruin, tegen ciiarlotte. Wel nu vrouwtje ! hoe zal het nu met ons wezen , oorlog, ftilftand van wapenen, of vrede? c h a r lotte. Ik zie wel, met welk foort van mannen men ook aanlegt, men wordt toch altoos bedrogen , en daarom geloof ik , dat ik maar best zal doen, te houden wat ik heb. (zy geeven malkander de hand.) 'bruin. Alles is dan vergecten en vergecvsn? (zy omhelzen malkander.) •goedman. Bravo kinderen! dat mag ik zien; vrede best! mi maar weder niet te vuurig, niet te hartelyk, niette? teder, want dat bederft het huwlykswevk! — (tegen Mevr. brem'si) Wel nu moedertje! begeert gy my  aoo FELIX EN ANTJE. nu ook zonder character? wanneer gy den koop toefbat, dan hunnen we allen te gelyk bruiloft houden. Mevr. bremse. Hoe kannen onze plannen veranderen ! (niet een zucht.) een mensch fchynt toch het lot niet te kunnen ontgaan, dat over hem befchcoren is — GOEDMA N\ Alzo een vroom huwlyk ? (hy reikt Mevr. bremse de hand toe , welke na eenig bedenken , hem zediglyk de hand geeft.) kostelyk! nu zyn de dingen zo als ze behooren , oud by oud, en jong by jong! myn arme broeder Schwindel, nufchiet gy er alleen nog maar over. schwindel. Ik betuige u dat dit fataale geval my verbaazendgeallarmeerd en my bynauit myne cadence gebragtheeft— Maar Heeren en Damens, om u te bewyzen, welk, een voortreflyk charakter ik heb , en hoe brillant ik de Commercieraad my uit zo eene lamentabele affaire weet te redden: zo verzoeke ik het geheele gezelfchap op myne groote party, alwaar wy allen op de welmeenendlïe wyze met elkander zullen verzoenen. goedman. [a heet Broeder! ik geloof dat wy beide oude gekten, *eder yry wat goed te maaken zullen hebben, s en wind el. Contenance heer Broeder, contenance!