«AAT8CH. "ER .VEDERi,, LETTERK. TE LEIDEN. CataL hl. Geschenk van Toonstukken; lUt  O ë S P E E L E R, O F REVENGE—PRAEG, TOONEELSPEL. IN VIJF BEDRIJVEN, n a 2 k 't hoooduitscu VAN W. A. 1 F F L A N D. DOOR D. ONDER W ATU in den haace , bij l C. LEEUWESTYN, M j» c e x c i x.   BEN DIRECTEUREN en LEDEN VAN HST TOÓNEELGENOOTSCHAP 6NBE^ DE ZINSPREL'i;: stkeelend en l e e rz a e Af, TE LEIDEN, WORDT DIT 'i'OONEELSTUK, MET HARTELIJ. JCE TOEGENEGENHEID OPGEDR.AECEN, DOOR. HUN MEDELID D. ONDERWATER.  PEftSOONAEDjENs 't CëneraE'-, gr ^ ef bildau , Knjgsminhter geiieimraed van wallenveld t Ooül laK BARON van wallenveld. Baronnes, zijne vrouw). karel , hun zoontjen. iiofraed vax ferna17 f dcS ce.HEIMRaeüs neef. lieutf/.xant stern, Dader dervrouw van wallenvelr, ! van posekt. cabrecht , secretaris dei ceheimraeds. adjudant van .den generael. rector berger. kamerdit.naer dii genera els. jacob, oude bedienden van Baron van waLlenvelö. kamerdien aer , stalmeester , I ■ In dienst des geheimraeds van H huishofmeester , >. w' i wallenveld. bediende, | jea« , J LISfTENANT br.'.u!v. EEN onderofficier. DRIE man wachten. y bedienden dei oenerail».  D ET $ P E E L E li TOONEELSPEL. Xx>cooo<)00oo<) EERSTE BEDRIJF. Kamer der vróuw van wallen veld. I Étf ■ - ,«t uM»i - . . ZjEASTjB t o o n e e l. JIOFRAED VAN FERNAU. JACOB. jorKAED, (ziet om, blijft voor een der zijdeuren befluitloos jlaen , keert terug , bedenkt zi<;h, gaet naer Jacob, die. voor aen 'r tooneel half flaepend op ten [loei zit, pi . klopt hem op den fchouder. ~) JJj*acob, Jacob ! hoort gij niet ? he! j , ja co bv (.fpringt op.') Üwe gehadef " , Wees zoo goed, en' ■** • jacob4 (half flacptïg.y > i Gelieft uwe genade ten bedde? — oogenbliklijk, (hij tast neer het nachtlicht.'") " \ : .HO I R A'IB. Het is reeds klaer dag, sjijn vrfettdi A ffl  * £> E S PT E"E L E K; ,' I Jacöb. • I A fco! is het reeds - hm! $y ziet den Hofraed aen 'A zo, zo. hofaaed. Kom toch tot uw zeiven! jacob. Vergeef het mij! ik meende dat gij mij„ heer waert Ik heb zeer lang bij den heer van Pofert op hem moeten wag«n„ ,k ben laet t'huis gekomen, en - (hij mft. zich de togen.-) wanneer men op mijne jacren is, _ hoe laet i| liet dan reeds ? . ; hofraed. Zeven uuren, en meer. jacob. Mm! zeven uuren! {hij bluicbt 't licht. % hofraed. Uw heer is zeker weêr aen't fpeelen ? jacob. Dat weet Gód! waer zou hij anders zijn? hofraed. - Die arme vrouw! I JACOB. AL Ja, ja! arm zijn wij geworden , dat wfcet de «wtfche waereld. Mijn heer heeft zo meemgen ongelukkigen geholpen; dat nu ook die oude oom zijne hand van hem MtS «et ts geen wonTder, dat de wanhoop hem tot wonderlijke pnderneemingen vervoert. , Wchen geeft gij de?eMcBge ^ ^ fioJ>t Asm een brief in £ SP E E L E K. hofraed. Dat een mensch, zo ellendig als do heet van WalUnyeU geworden is, nog zulk een vriend behouden kon • TWEEDE T 0 0 N E E L. hofraed, McvrOUW VAN WALLÉNVELDv hoi RAED. I^icve nicht? Mevrouw van wallenveld. Mijn heer Fernau ! het verwondert mij dat gij on* b*.i zoeken durft. tóOFR a-ed*. ïs 't niet' des' heer van IFallenvelds geboortedag? Mevrouw van wallenveld. Wie is 'er in de gantfche familie die deezen dag herdenkt «n geene verwenfehingen over mij uitfpreelït-? hofraed. Gij' kent den duderl oom niet. Trotsch is Bij, eigenzin, nig is hij, dat is waer ; maer hij is grootmoedig ; ik bèn in ftael u daervan te overtuigen. McvrOUW VAK wallenveld. Mijn ongelukkige echtgenoot is tót het uitterfte gebragt. hofraed. Dat raozende fpel! Mevrouw van Wallenveld, (den brief ziende.) Wh betekent dit mijn heer? (zij neemt den brief, ini-iilfuto virwtndtrd acn.)  TOONEELSPEt. h o fr a ed. Zo gij u verwaerdigt mijn vricndfchap voor u te willen be- fefferis geen woord over den inhoud deezes briefs. Mevrouw van wallenveld. ? iken woord — dus gaet hij ongeleezen terug. hofraed. Gij vernedert mij, zo gij deeze geringe pooging van mij verfmaedt. Kon ik thans zelfs iets meer, of had ik flechts meer vermogen op den oom! Mevrouw van wallenveld. . Gij kent mij niet, mijn heer! ( zij geeft hem den brief terug.) hofraed. ' 1 Ja, zeer wel, voortreflijke vrouw! maer gij kent uw eigen ongeluk niet. Mevrouw van wallenveld. Moet dat een gelukwensen op mijn mans gehoortedag zijn? hofraed. Kan ik zo veel deugd en edelmoedigheid onverfchillig lien ten gronde gaen. Mevrouw van wallenveld. Breeken wij daervan af. hofraed. 'Wat moot 'er van u worden? Mevrouw van wallenveld, lk ben hierover niet bekommerd. hofraed. ' Wat van uw kind ? A 3  * DES P~ E E L E VCt Mevivuw van wallenveld, (verbergt haer gtzicbt. hofraed. „ Wat van uw man zelf? Mevrouw van wallenveld, (wischt haer traenen weg. ~) hofraed. Eoor zijnen oom onterfd: in de ellendigfte gezelfchappen, overal fchuldig, verfpeelt hij daeglijks groote fommen, zonder dat hij flechts. —> Mevrouw van wallenveld. Ik fmeïk u, zwijg daervan! nooit kan ik vergeeten, dat de getrouwheid, waermede hij zijn eens gegeven woord geftand deed, de bron van zijn ongeluk werd. Van zijn oom tmterfd te worden, omdat ik arm — en niet van eene adelijke geboorte ben! hofraed. 'Er bleven hem toch tien duizend rijksdaelders over, daermede had bij. —■ Mevrouw van wallenveld. Daermede hadden wij gelukkig kunnen zijn, het is waer, hij heeft ook veel ondernomen, verbindtenisfen willen aengaen, of zich voordeelig geplaetst zien; maer heeft zijn -oom hem niet overal den weg tot geluk, door bitterenhaet en vervolging, geflooten? Venwij feling en zucht tot gewin maektert hem eindelijk tot een fpeeler. Hij is ongelukkig. Voegt het mij door verwijtingen zijn ongeluk te verzwaeren? hof raed. mer, Mevrouw', gij dwingt mij te zeggen, wat zeker ligter W»s te zwijgen. Gij moet eindelijk toch leeven. Me-  T O O N E E L SP Rtê $7 Mevrouw van, wailenveld. Maer ook flechts leeven, zóó, of op gene andere wijze; mi] .js't volftrekt onverfchillig. Moed om te keven, zelfs elle*dig te leeven, ontbreekt mij niet • hofraed. Maer, lieve God! waer? Mevrouw van wallenveld,. Hetzelfde. —• fjljh ::' ü ' hofraed. ' Hier — flc weet. aietf-r-.hier. —■ Mevrouw van wallenveld. Hier — of elders. .- - -; .• a i;.f •. 093 ."; 11 ,". HQÏRAED. Zal uw man niet nog écne pooging bij zijn oom doen ? Gelooft gij niet-dsjt hjj.h$t:dpftn..zal Mevrouw van wallenveld. Ik geloof ja, mail . . j hofraed, (verlegen.') Wezenlijk? — Gij kunt u niet verbeelden , hoe 't mij fmart vsfti'uw man,'dat1 ik, juist ik, van'dien oom thans zo • begunftigt worde. MevrOUZl VAN wallenveld. Gij zijt na mijn man de naeste erfgenaem. — IJOFRir.D. Ook heeeft hij bij mij aangedrongen het huwlijk met de jon(:>gc gravin BiUau , Welke hij voorheen uw man toegedacht had, te fluiten, ik heb eindlljk mijn woord gegeven, •?— zeg aan uw jnan dttdk sen haer verloofd ben. Mevrouw van wallenveld. Lesf gelukkig met haer, ik wenfche het u oprecht. A 4 hoi-  « BE S P E Ë L E ju hofraed. ö Hieraen is niet « twijfelen! — Alles loopt hiertoe f*. men. — Haer oom, de oude generael Bildau, onze krijgsminister, was voorheen uw man'zeer toegenegen. Zou hij niet eens bij hem gaen ? Mevrouw van wallenveld. Waerom? hofraed. Hij was de vriend zijns vaders — hij is rijk, zeer rijk! Mevrouw van wallénvelb. Zou hij daer aelmoesfen vraegen .• hofraed. W.er denkt gij aen, Mevrouw? Neen! de een cavalier ■helpt den anderen. Mevrouw van wallenveld. De eene mensch. helpt den anderen. Bovendien, mijn fund. vastig vertrouwen ftcunt op menschlievendheid. D E R p £ T O O ff £ E l. »* voor.igen, jacob. jacob, XSc Hun-Secretaris des ouden[Gebcimraed; , wenscht de genadige. Mevrouzu te fpreeken. Mevrouw van wallenveld. Dat hij binnen kome. (jacob af.) Met rny? dat venro* oert mij zeer. ' H0Ï>  •ÏOONEeLST E IV 9 hofraed. Hij is een koel ooaengenaem oud man , iets troostlijks behoeft ge van hem niet te verwagten; hij beftuurt de ziel des ouden ffallenvelds, even als zijn capitael. Hij was altijd , en is nog de ergfte vijand van uw man, bij zijn opm. Dan, wie hij ook zij, ik raede u hem te ontzien, hij is zeet gewigtig voor u, (hij drukt haer den brief in de bqntj en, vertrekt.) Mevrouw van wallenveld. Heer Hofraed ! —. secretaris, (treedt in, buigt zich in 't voorbijgaen tegen den Hofraqd.} VIERDE T O O N E E L. . ptevroup van wallenveld, secretaris; secretaris. 2iijne Exellentie, mijn genadige heer! de heer Gtheimrael^ fiaron van Wallenveld, zendt mij aen madame Stern. Mevrouw van wallenveld. Zóó was mijn naem voor mijn huwlijk met. . . secretaris. Van dat huwlijk, eens vooral, houdt mijn heer geen acij. tekening. Mevrouw van wallenveld. Niet, dat is hard, zeer hard! Mijn heer! gij zijt een ma» i van j»eren, — misfchien ook vader. A S sb>  io D. E '8 P E E L E Ui secretaris. Van vier leevende kinderen, de oudfte'was' neutenant," e« frordt heden kapitein onder het regiment van .... '...j Mevrouw van wallenveld. i ■ Zo gij eenig vaderlijk gevoel hebt, vraege ik u? — of. —» sbcr i' t a's is.. Wie heeft dit niet, vooral bij de tegenwoordige duurte? | McvrotllV van WALL . nv . Lü. Ik vraege u, of gijgedrag Vari zijne Exellentie, omtrent mij» Ongelukkigen man , billijk vinden kunt. s' cretams. i Ik ben in dienst van zijne Exellentie reeds agtcndertig jaefen, heb mijne belooning prompt en goed ontvangen; ik doe wat zijn? Excellentie bevele, en beöordeele de .billijkheid of onbillijkheid van zijne Exellcrities gedrag niet. Mevrouw van wallenveld. Niet ? Nu, dan verwagte ik, zonder meer 'f den last aen mij. SF-cr et ar is. Hier is hij, (hij overhandigt haer,papieren.) Mevrouw van wallenveld,(doorloopt ze.) t' Dat zijn fchuldvorderingen aen mijn man. secretaris. | Aen den heer Baron Frederik van JValienveld. Uwen zogenaemden echtgenoot. ; Mevrouw van wallenveld. '•. Wat moet ik daermede doen ? secretaris Wat gij goedvindt , eenige van die crediteurs zijn met jjdagten, andere, met trotfeeren en dreigen om dén neef té arlesteeren, bij zijne Exellentie gekomen, welke hiervan niets wee-  O O N E EX 'SP ÏC ii weeten wil, maer hun om betaeling aen u, madam Stern! ge<» gönden wil hebben, uit het, mooglijk door u aengebragt, huwlijksgoed. Mevrouw van wallenveld. * - Aen mij! skcr.etar.is. Wat repliceert gij daarop ? madam! Mevrouw van wallenveld. u Dat het ongeluk van mijn man, en ook — zeg dit uw heer, — en ook zijne onrechtvaerdigheid tegen mij, dat dit alles mij geen berouw doet hebben, de vrouw van zijn neef ■. te zijn.. Ik ben arm en heb mijn man niets ten huwlijk ge-' t bragt, dan een hart dat vuurig beminde. Zo ik hem vermo-: if gen had aengebragt, zou ik 'er thans den naem Wallenveld. door kunnen koopen, gelijk ik mij verheuge, als eene braeveu vrouw mijn man door mijner handen - arbeid te onderhouden, lij. dewijl zijne Exellentie hem vcrftooten heeft. Mijn heer Secretaris ! ( zij maekt eene buiging. ) secretaris, ( blijft onbeweeglijk ftaen. ) :) Maer , madam! ik kan uw antwoord op die wijze niet refereeren. Voor eerst, is 't wat lang; en ten tweeden, is het niet in goed nederduitsch gegeven. Wat hebt gij verders zo. te zeggen'? Mevrouw van wallenveld. Dat ik arm ben, maer niet in wanhoop. secretaris. ' Zijne Exellentie vraegt ook niet naer uwe wanhoop, maet a>t Daer betaeling. ;jr. Mevrouw van wallenveld. * Ik kan niet.  'Ha ) DE 5 PEEL EX. secretaris. ■. En zijne Exellentie wil niet, dus volgen 'er feoeijen en ichande. Ik, — na alias wat ik zo zie en hoore, zou tic den heer Baron xaeden, dat hij morgen vroeg, — maer verïacdt mij niet, —met het openen der poort; (bij fluit.) 't is heden 's morgens nog lang donker! Mevrouw van wallenveld Zeg uwen heer, dat het thans mijn mans geboortedag is. secretaris. Ook deeze blijft, zints zjjne mistrouw, op bevel van zijne Excellentie geheel vergeeten. Veryolgends heb ik de eer mij te noemen. Uw dienaer, qua Vrouw, terwijl ik tegen alle andere mooglijk te maeken , gevolgtrekkingen ? protestante verfchoond wil zijn. ( af.) Mevrouw van wallenveld, (de papieren nog eens doorlopende.) Ach! dit is te veel ramp °p eenmael! Het loopt ten einde, V IJ F D E T O 0 Jff E E L. Mevrouw VAN WALLENVELDi KAREt. KAREI.. M ama! ik kan mijne jenfpraek aen papa nu VQlmaekt Van buiten. Mevrouw va>j wallenveld. ^ostelijk, lief kind ! *4r  T O O' N E E L S P E'Ér " -n ka rel. Daer is zij, (hij geeft haer een papier. ) Wilt gij hooi ïên? Mevrouw van wallenveld. Als uw papa komt. kakel* Jacob heeft mij overhoord. Hij weende ! Mevrouw van wallenveld. Jacob is een goed oud man. kaRel. Hoe moet ik mij. houden, lieve mama! als ik het pap* Voorleeze ? Mevrouw van wallenveld. Zo gij zelf verkiest, lief kind! ZESDE T O O N E E L. » de voorisen , Heer van wallenveld, (bleek^ de hairtn loshangende.) Heer van wallenveld, I^onjour, Maria ! (hij droogt het voorhoofd,) 't is braai dend heet! — zo vroeg op, kleine ? karel. Zints vier uuren reeds. , , Heer van wallenveld; Mae laet is 't? (^hij zet zich.) - PM  *4 D' E' " S P E E £ E JR. Mcvroim van wallenveld. r. Jialt agt. ka re l. Om zes uuren heeft mama mij reeds gekapt. Heer van wallenveld, (éiet hem vlug. ti . • .... t'g "en. ) Het is waer! gij zijt regt opgefchikt. Afcwyey van walle,xveld, (drukt hem vuurig aen haer hart.) 't Is heden uw geboortedag, lieve Fredrik ! Heer van wallenveld. f Hm! Zo ? C hij reikt haer de hand.) Ik danke u. ic a r. e l , (trekt zijne mama aen den rok.) L Wil ik nu ? lieve mama ! Mevrouw van wallenveld, (knikt.) kar-l, (treedt een paer fchreden terug.) Heden is het de gelukkige dag, waerop gij, mijn gelk[de Vader! geboren zijt. Wij verheugen ons alle regt hartlij k, en zullen, — en zullen. — Mea- vaj* wallenvexb, (driftig en ... , , misnoegd.) Wat zal t wezen ? ' Mevrouw van wallenveld, (legt haert hand op zijn fchouder.) >r. karbl. ' Wij verheugen ons alle regt hanlijk, en zullen _ en zullen. — (Hij ziet angftig naer zijne mama.) Mevrouw van wallenveld. Zullen u altoos met liefde. * k a r e l. Zullen u altoos met hawbjke liefde. Heer  O CT N E E E SP E Li ï$ tfüCi" van wallenveld. Reeds wel! (opjlaende.) VriendUjk dank, mijne geliefde! 't is'volmaekt wel! karei, C Mij ft op zijne plaets jlaen. > i Ik heb alles volmaekt van tuiten gekend, maer? — Heer van wallenveld. Charmant! volmaekt braef! (hij tastin den zak., envin& metsy) Ik zal u morgen — wagt daer, — ( hij vindt een paerled-amoure fpeelmerque ,) daer hebt ge eenvischje! fpeel daer mede, en ga heen. kar el. Neen, lieve papa ! ik durf niets aennemeemen! ik heli het niet wel gedaen. (Hij loopt heen.) <•» '• ' v-3*™ n'"n '«-1'«&»u^*nB h:rit ZEVENDE T O O N E E L. .., i:.. ■ ■•":' •• •' -;te "H f40fy^|^l i Heer van wallenveld , Mevrouw van wallenvelW i [ml was :. a -a Mevrouw van wallenveld. ÏÏ adt' gij hem toch laeten uitfpreeken! hij was 'er zo op verheugd. Heer van wallenveïd, (hij wandelt misnoegd,heen en weder.) ^Kom, kom! kinderfpel! ,; Mevrouw van wallenveld. 't Is ten minden een onfchuldig en onfehaedelijk fpeL Heer van WALLfc n ve „d. Sien obligé, Madame!  12 E SPïEL-rjj,. Mevrouw VAN wallhnveld. Cij zijt onvriendelijk tegen mij. Heer van wallenvjsld, (driftig.) Cij zijt, — (hij bedwingt zich en zwijgt.) Mevrouw van wallenveld, (hem op den fchouder leunende, op een zagten toon.) Wat ben ik Keve Fredrik ? Heer van wallenveld, (Verdrietig I Te vriendelijk.' ' Mevrouw van wallenveld, (ten uiterfti i getroffen ; poogt haere ontroering te verbergen , en windt het hotfd om.) Heer van wallenveld. Ik wil nog een uur flaepen, men wekke mij niet! (af.) Mevrouw van wallenveld, Geduld f en moed! mij wagten nog harder beproevingen, itusfehenpoos.) Hij zal weder verlooren hebben. Hij heeft toch- nu niet meer te verliezen," zeer mooglijk wordt dit' fcja gewin. God geve het.' I A G T S T £ t O O N £ £ L. h Mevrouw van wallenveld. jacoï. jacob, (driftig, met verbetens woedt.) Cx,enadige vrouw! Mevrouw VAK WALLBHYKlDo Wel nu ?  ÏOOfiÉELSPEt. %fi JACOB. Daer buiten is hij. Mevrouw van wallenveld. Wie? j acób. Die fatan! laet mij, Mevrouw ! ik Zal hem afrosfen. — Mevrouw van wallenveld. Beclaer toch Jacob! Wie is daer ? jacob. De banquier — die alles heeft wat het onze was! geld, vrede en vreugde , heil , zegen en zaligheid heeft de kaerel eiken avond uw man en 't huisgezin ontfutfelt Hij vraegt Daer den genadigen heer. Ik zal hem den hals breeken, —■ ik zal. — Mevrouw Van wallenveld. Jacob ■' om Gods wil. &* j Aco B. Dan wil ik mij aen 't Gerecht overgeven, zij zulleri nlij een genadig zwaerd toekennen. Dit heet zagt en'zalig geftorven, want de kaerel zal hier' nog meenig eerlijk mans kind het land uitdrijven-. ff  I». DE S P E E L E R, NEGENDE TC O NE E L, de vooRiGEPf, van posert (in een grijzen «verrok, een zwart lint over het een oog gebontien, degen en Port tPEpie. van posert. I k hoor toch fpreeken, dus. Mevrouw van wallenveld. Laet ons alleen , Jacob ! jacob, ( wil op van Pofert toefehieten.) Mevrouw van wallenveld. 'Jacob! — jacob; Nu, de fatan zal hem ook wel vinden, (driftig af. ) van posert, Wat wil die kaerel toch ? hij maekt een geweld als een bezetene ! (£y'zez^//.)Metuwwelneemen, (hij neemt de*: hoed af.) gij zijt Mevrouw van wallenveld. De vrouw van mijn heer van Wallen veld. van posert. Zo, zo ! Pardonneer mij! (\opfiaende) Gij zijt de jon^e Vrouw? Hm! hm! (hij leunt op zijn fiei in de zijde.) Neem uw gemak, lieve , genadige, fchoone vroilw! Mevrouw van wallenveld. Zeer verplicht, mijn heer! van posert^ Ik ben geweldig vermoeid.  T O O N E E L S P E L .' 4» Mevrouw van wallenveld* Neem uw gemak. van posert; (bij zet zich.) Het heeft heden wat lang geduurd met ons , ( hij fpeelt mei zijn flok aen den mond.) en ik ben buiten dien niet al te vlug op de beencn, de ouderdom begint zich te laeten aenmelden. Behalven dat, men is dienstbaer geweest; men heeft zich hier en daer teh algemecne nutte laeten gebruiken. De lusters en tabaksdamp, (hij hoest.') de punch en die eeuwige oplettenheid op den loop der kaerten , die lieve kaerten!! ha! ha! ha! (zijn lachen wordt door hoesten vervangen. ) alle duivels ! ( hij hael 't adem.) Ach! lieve, genadige, fchoonc vrouw! mag ik it een kop thee of een glas orzade vet Zoeken? (hij hoest.) Mevrouw van \valLenveld. Ik zal't doen bezorgen. — Maer, mijn heer! uw naem is? — van posert. VanPofcrt, kapitein in Genuecfchcn dienst, (hij hoe:4.J Mevrouw van wallenveld. Indedaed, heer kapitein! gij moest u in uw ouden dag eenijje rust gunnen. van posert. 6! Ik! lieve God! wanneer ik fleehts twee uuren gefheperi heb is alles klaer, maer ik heb thans niemand op'wien ik mij veriaeten kan, en moet dus tot den laetften pointeerder. fpeclen. Vervloekt, welk een hoofdpijn ! ( hij tast naer zijd hoofd.) alle duivels! deeze kamer ts ook vrij luchtig; mag ik zoo vrij zijn, en mij dekken; Mevrouw van wallenveld. Gij zijt zo vrij, en doet alles wat u belieft.  van posert, (dekt Zich.) Exeufeer mij, lieve, fchoone, genadige vrouw!! TIENDE T O O N E E L. Heer van wallenveld, pE voorigen. Heer van wallenveld. W at wil men ? van posert. Is 't niet zo ? gij hebt reeds g«flaepen! Ik niet, ik ben nog fnsch, — gij Zijt mij tedGomiquen gasten de bank geweest! Wie duivel raedde u toch met uwe uitgeputte beurs, het fpel zo geweldig te forceeren ? he! Heer van wallenveld. Heer van Pofert! dit is mijne Gemaelin! van posert. Ik weet het reeds, (tegenMevrouw van Wallenveld ) Be grijp , Mevrouw! daer heeft hij de dolheid altijd op een en dezelfde kaert te zetten. Heer van wallenveld, (neemt hem den hoed af.) van posert. Zij heeft toegeftaen. — Heer van wallenveld, (tot zijne vreutn) De heer kapitein van Pofert. Mevrouw van wallenveld. Cij hebt waerfchijnhjk bezigheden met dien heer, zo 'tmoogÜjk zij, eindig dezelve. ( af.) ^ . ' dl Fr  ï O O IfE E L S P E tg '«#, ELFDE T O O N E E L. Heer van wallenveld, van posert, vervolgends Mevrouw van wallenveld. Heer van wallenveld, (zet hem den hoed op.) N iet te vergeeten, dat mijne vrouw nooit medegefpeeld heeft. van posert, (lachende.) Lieden van uw foort zijn onbegrijplijk! buitens huis Aimalblt Libcrtins , — welke onze lieve, zalige voorouders met den naem vanlichtmisfcnbeftempelden;— t'huis —erf —leen — en gerichtsheereh , in den fijnftcn fmaek du ton. — Nu, perfoonlijk medegefpeeld heeft, zij zeker niet, uwe genadige gemalinne; — doch hcur maeg heeft fterk mede gepointeerd, want deeze heeft zeker (hoestend.') ontbeeren moeten , wat van tijd tot tijd op mijn groen' tafeltjen rouleerde* ha! ha! ha! (hij hoest.) vervloekte long'! Heer van wallenveld, Heer van Pofert! vïn posert.' Wel nu? Heer van wallenveld. Loop voor den duivel! van PpSERT. Ik wagte op thee, en —i Heer van wallenveld, Ga in 't' Koffijhujs. B 3 van  W P E S P E E L E 'R. van posert. En geld ; waat borgipeelen op eene openlijke bank is toch infolent, wanneer men niet zeker is van te kunnen betaelen. ( Hij trekt een zakboekje uit.) Ik omvang, van u —. Heer van wallenveld. Geen penning, zo waer God leeft! geen penning! van posert, ( hoest en rekent. ) ■ Vijfenveertig ducaeten, precies! (hij fieekt zijn zakboekje 'é"j zich.) Nu, wanneer betaelt gij? ■Heer van wallenveld. Gij hebt mijn geheel vermogen gewonnen. van posert, (geeuwend.) Geluk, mijn vriend! louter geluk. Heer van wallenveld, En behendigheid, — niet waer? zo wat handigheid? van posert. Waer denkt gij aen? Nu, tel Hechts! (vriendlijk.) anders ftelle ik u ten toon. Heer van wallenveid. Waermede zal ik betaelen ? ik ben de armfte mdnsch in de gantfche waereld. v an posert, ö! Loop heen ! Heer van wallenvel ïk bezit geen penning, zo waer God leeft! ■ van poser.t, Hoe zal ik dan — ö wee!! daer fteekt. het mij weder ia die yervloekte beenen. Hebt gij ook in uw leven dat trekkenen fnjjden gevoeld? —ó wee!! dat u de fatan! — ówee! (teek is voor den banquier» Heer  fOONËËLSPEL. £3 lieer van wallenveld. öaet hij in't geweten? van posert, (de handen vouwende*.) Dat heeft men voor zijn complaifance, andere menfchen, zijn zuur verworven vermogen, uit goedhartigheid , aentebieden! man moet licht, kaerten en tafels aanfchaflcn, verlies, hoofdzinkingen, pijn en jicht ondergaen, en dan nog met niets beduidende reden zich laeten afwijzen, (lachend.') Ach! Baronnetje! wees zo christlijk en fehuif dien ftoel wat aen. Heer van wallenveld, (febuift hem dtn foei met den voet toe.) van posert, ( legt zijn. been er cp.) Maer, is 't mooglijk zonder geld zich bij een bank. te hengeven. — Heer van wallenveld. ' Ik ben razend, dat ik het deed. Een ellendige kaerel, van posert. En fpcelen. Ha! wanneer. — Heer van wallenveld. Een dief van vrouw en kinderen. van posert. Wanneer men geen geld heeft moet men niet fpeelen. Heer van wallenveld. Fan Pofert! geen zedenlesfen uit uw mond. Ik zoude u ook vreeslijke waerheden kunnen zeggen, van fost;ïBij mijne ziel! gij fprcekt als een desperate Student. —> Schaam n! wat hebt ge dan toch, zo zints «enigen tijd, bij ons verfpeeld? lioc veel wel? B 4 m"  H DE S P E E L E Rg Heer van wallenveld. Agt duizend rijksdaelers. va posert, (hoestend.) Eene ellendige beuzeling voor een cavalier. Heer van wallenveld. Een koningrijk voor een echtgenoot en vader, Vil» posert, Nu, en mijn geld ? Heer van wallenveld, Ik kan niet, ik kan volftrekt niet. van posert, Wel nu? Mevrouw van wallenveld, (brengt thee, zet die bij Pofert, en vertrekt. ) van posert. Vriendlijk dank! Eene fracic vrouw. Haer vader is lieiitenant? Heer van wallenveld, van posert. Cij kunt dus niet betaelen? wat zal ik daer aen docnï Heer van wallenveld. Wat gij wilt. van posert. V aanklagen? Nfer VAN WALLENVELD, ïn Gods naeml van posert. Of ik een goedhartige gek was; doch (hij drinkt.) het pibliek maeken. Heer  ■T00NEEL5PEL. Heer van wallenveld , (gaet heen en ■weder.) van posert, (hij drinkt.) U, zo gij weder aen de bank koomt, het pointeerboek uit 4e hand flaen? Heer van wallenveld, Mensch! wat let mij!! van posert. Gij zijt dus volftrekt ellendig ? Heer van wallenveld, Meer dan volftrekt. van posert. Ha! ha! ha! Heb ik het niet terftond aen mijn kleenen 'Éaron gezegd, toen gij de eerftemael bij ons fpeeldet? Let wel, Aiiron ! zeide ik, deeze verbrandt vleugels en lighaent. Ha! ha! — ö ik zag het oogenbliklijk! ik kenne mijn klaa. ten. Heer van wallenveld. Helaes! — ik had het ongeluk u niet te kennen. van posert. Met het eene oog zie ik: ö door een plank kan ik zien. Hm! jeugd ! driftig bloed. — Maer fpreeken wij wat openhartiger! — luister eens, gij zijt dus een geplukte vogel? Nu, ( hoestend ~) gij zijt te helpen. Heer van wallenveld. Van Pofert! van posert. Ja! ia! Heer van wallenveld, Jk te helpen? B s vaï?  *'« DE S P E E L E H. van posert. Zet u eens wat nader bij mij. Heer VAN wallenveld, (dott het.) | van posert. Schenk in. Heer van wallenveld, Qchcnkt.) van posert. Mijn confrater Aar 'on houdt zo wat een bankje nevens mij; .doch hij is een onvoorzichtig kaerel. Bij mij heeft de kwast zo een twaelf duizend daelders gewonnen ; zo wat fchool-l meesters en barbiers 'tgeld afgewonnen , die dan doorgaands, (.hij hoest en lacht. ) maer dat is laeg en verachtelijk; met cavaliers weet hij niet om te gaen , _ zo als ik £eg , hij is onvoorzichtig. Heer van wallenveld. Laet dat daer; zeg mij toch hoe wilt gij mij helpen ? van po s e t. Dat zal ik u zeggen Zie, gij hebt eene fraaije fchootw' | vrouw. — Heer van wallenveld, (opfiaendc.) van posert. Wat betekent dit ? Heer van wallenveld. Wat moet mijne fraaije fchoone vr<»mv doen? zo waer God leeft] ik fmijt u 't venfler uit, ellendige!! Van bosert, f hoestend. ) Bedaer , bedaer! Nu denk ik zo ! gij zijt, wat uw perfooa ?engaet, mede een frisfche kaerel, en zo als ik heden gezien , freb, een kaerel die courage heeft. — De meeste geruineerde , fpee-  ïooneèlspel. *? fpeelers , verkrijgen daer door eene desperate hartöekjdgheid, — die op 't laetst bij hun louter contenance wordt. Heer van wallenveld. Verder. —• van posert. Ik vertrek van hier naer Spa, en daer heeft een man van ons beroep, een geestig welgemaekt en courageus adfiftent noen dig, een die als écn man durft futen. Dit is uwe zaek, gij tójt geredt, zo gij met mij gaen, en in de plaets van Mron mijn adfiftent zijn wilt. Heer van wallenveld, C"iel "fgfijm-> Als Croupir? — infame propofitie! van posert. Bedelen is flegter! Heer van wallenveld. Ten minften bij uws gelijken. van posert. Zo gij wilt zal ik u behoorlijk inftrueeren, om voorzichtig met rijke gekke fpeelers om te gaen, — want bij mij (opflaende. ) gaet alles zuiver voor de vuist, — en dan wilde ik u ( hoestend.) u wilde ik , zonder dat gij om fchade of verlies in de bank bekommerd behoeft te zijn, eiken avond eeti .tiende deel der winst afftaen. Nu. — Heer van wallenveld. Dat is niets. van posert. Een tiende deel! — lieve Hemel! mij is het alleen daeroffl te doen, dat ik dikwijls , wanneer de bankniet fterk bezet is» •m twaelf uuren zou kunnen gaen flaepen; want ik heb töriS; m  '*» DE S P E E L E R, in de waereld al vrij wat gearbeid, en wel verdiend, dunkt: mij, dat ik nu mijn leven (hoestend. ) in rust geniete! he ? Heer van wallenveld. Geniet het en laet mij bedelen. van posert. ■ Nu, en uwe vrouw is een lief fchoon wijfje ,dic konden we: f dan met eenig breiwerk, om zich te amnfeereii, een plaetsje bij de bank geven, — zij. — Heer van wallenveld. Zwijg • 'y van s osert. Enkel om te zien. Heer van wallenveld. En gezien te worden ? Hoe diep ben ik gezonken! dat ik dit moet aenhooren! .—■ Voord! voord! van posert. Vriendje ! gij komt er in de waereld, nooit weêr boven op • Cjbij ziet op zijn horlogie, koel. ) Gij zijt den hals gebroken, (hij hoest.) Heer van wallenveld. Dat voele ik. van posert. Gij zijt onterfd — vol fchulden; gij moet leeven , en hebt niets; uw fcluüdpisfchers vatten u aen; uwe vrouw blijft alleen : zij wordt niet aengevat, ten minften niet door de jijftitie, — maer wel door gebrek; want armoede fticht een alverhielende vuurftroom tegen de groudbcginfcls van deugd en eerlijkheid ( hoestend.) Ei! en dan is 't toch zeker vrij voordecÈger Croupir te zijn? Vrij betier en zekerer, — wel nu? Heer  TOONEELSP EL, a$ Heer van wallenveld. Hoor, van Pofert! gij zijt verfchriklijk! geen boetprediker had mij ooit geweldiger, vreeslijker in 't hart kunnen grijpen, dan gij met uwe christelijke liefde. Ik danke u in waerheid voor deeze les! van po sert. Ik verfla u niet! ( hoestend.) Gaet gij meê, dan fchenk ik .u wat ge mij fchuldig zijt. En zijt ge met honderd louis d'or gediend, fpreek, en gij hebt ze. Maer, morgen vertrekken wij! gaet gij niet mede, en betaeltge mij ook niet, (geeuwend.) dan ftel ik u openlijk ten toon. Heer van wallenveld. Ik heb zo veel aen u verboren. van posert. Ik had ook aen u kunnen verliezen. Heer van wallenveld. Zeg, van Pofert! beklacgt ge mij ? van posert, (onverfchiUig.) 6 Neen! luister, vriendje! bij 't fpeelen moet geen mede^ lijden te pas komen, men bekreunt zich even weinig om uitgeplonderde fpeelers, als om afgebruikte kaerten. Heer van wallenveld. Maer de man die volftrekt ongelukkig werd voor altijd, —r' van posert. De kaerten fmijt men onder de tafel, die men fchier ondet *t gewoel der duizenden — frisch op nieuw, — andere menfchen, andere kaerten! (hoestend.) gaet gij met mij? Heer van wallenveld. Kooit! ik blijve hier en zal alles afvvagten. VA»  «O DE SPEELER. VAN posert. De gevangenis? Heer van wallenveld. De gevangenis! van poïert. De fchande? Heer van wallenveld. Zal ik bedekken door de eer van uw aenbod afgefiagèn k nebben* Van posert. Dat zal eene fdhoone eer zijn, zijne bezittingen verfpcéld tt hebben, en het geld van een vreemden niet te willen winnen. (hoestend.) welk een principe!! Nu, overweeg het tot twee Uuren. Ik verlang een weinig rust! de trek van gistren was fchoon. (hoestend.) Bij Symoni is 't heden groot diner. 'Er is een rijke predikants zoon acngekomen, hij heeft hier eene vette ervenis ontvangen. Wilt ge een derde van papas zwarten mantel ? zo kom daer, de kaerel is dom als een ezel" pA) Heer van wallenveld. Neen! neen! in eeuwigheid niet, geen kaerten meeri TWAELÉ-  TOONEELSPEfc. gj TWAELFBE T O O N E E l. Heer van wallenveld' , Mevrouw van wallenveld; Mevrouw van wallenveld* ijt gij alleen ? Heer van wallenveld. Uw befchermgeest is bij mij, Maria! Mevrottw van wallenveld, (teder.) Lieve Fredrik ! gij hebt veel zorg, ik begrijp het zeer wet Heer van wallenveld, (tusfehenpoos.) Gelooft gij, Maria! wees oprecht, gelooft gij, dat er uit mij nog ooit een goed mensch worden kan ? dikwijls twijfel» ik aen mij zeiven. Mevrouw van wallenveld. Ik befchouwe u als een onbedorven kleinood, onder veej puin begraven. Heer van wallenveld. Diep begraven! zeer diep ! veel te diep! Mevrouw van wallenveld, (vat zijné hand.) Courage, Fredrik !'wij zullen opruimen, uw zoon en ik| (zij neemt dc papieren.) laet mij beginnen! hoe torsfehen wij deezen last ? Heer van wallenveld, (doorloopt de papte* ren, met een dienen zucht.) Kooit s zonder de hulp mijns ooms!  «» DE S P È E L Ë R. Mevrouw van wallenveld. Waeg het riog ééns, de crediteuren zijn woedend. Heer van wallenveld, (driftig.') Ik zal bij mijn oom gaen; doch, waarvan zullen wij lee* ven? Mevrouw van wallenveld. Ik kan arbeiden, dus ben ik onbekommerd. Heer van wallenveld. He niet. Mijne opvoeding was die van een rijk bedorven kind. Mevrouw van wallenveld. , Gij hebt aenlcg , — zijt jong, — gij kunt nog veel meer doen dan gij denkt. Gij zijt vader, welk een aendrang vooreen velgeplaetst hart I . Heer van wallenveld. Groote God! hoe ben ik te moede, wanneer ik mij flechts. de mooglijkheid verbeelde, dat onfchuldig zielsgenoegen e» •ïrede nog onder ons woonen kunnen! DERTIERDE T O O N E E L. DE vooricen, karel. kar.fi l. .Papa! Jacob heeft mij mijne aenfpraek nog eens overhoord; zo gij mij geheel wilt laeten uitfpreeken, kan ik ze thans , zonder één enkel foutje, volmaekt — mag ik ? Heer van wallenveld, (drukt zijne vrouw aen zijn hart.) Ja, lieve Karei l KA-  T\0 O N E Ë L S P E L. S5' ka8.él, (maekt eenige tbeatraeh /lappan terug ~) Heden is het de gelukkige dag, waerop gij, mijn geliefde papa ! geboren zijt. Wij verheugen ons alle regt hartlijk, en zullen u altijd blijken van onze liefde en trouw geven. Wees ons gunftig, en wij zullen, wanneer u iets mogt ontbrecken, alles aenwenden wat u aengenaem zijn kan. Dat dit alles zo zij! — en mijne mama en ik hebben geene andere wenfehen, dan dat 's Hemels beste zegen beftendig op uwen fchedel ncêrdaele, — dat gij nog lang dien zegen fmaeken moogt, — en mijne mama en ik zullen in u den grootften van alle aerdfche 1'chatten bezitten. Heer van wallenveld, (drukt hem met cnuitfpreeklijk gevoel aen zijn hart, omvat zijne vrouw met den anderen arm. ) Deeze fchatten bezit ik. Dwaes, als ik beu, wat heb ik. andere te zoeken! deeze wil ik poogen te verdienen. ' ( Zij wandelen in deeze omarming van 't Tooneel. > , Einde des eerflen Bedrijfs. c T V? E  S4 DE SPEELER. TWEEDE BEDRIJF. (Eene kamer in '/ huis van den geheüira.£ d.) EERSTE T O O N E E L, secretaris, hofraed*. secretaris, (brengt een leuningjloel voor aen bet ' Totnecl, zet een tafeltjen met fcbrijfgerecdfcbap er nevens , op den achtergrond een prachtig rustbed. ) h o ï r a e d , (in v optreden.) Of ocden morgen oude J secretaris. Brengt gij mij eenprife Efpagnes? mijn heer.» hofraed. Ik heb het niet vergeetcn, (hij reikt hem een blik doosjen. toe.) secretaris*. Kostelijk r welriekend in de daed! hofraed* Hoe heeft mijn oom geflaepcn ? secretaris, Vooitreflijk. (hij neemt een fnuifjcn.) Mijn heer! mijn heer! er is geld in. —■ hofraed, ( drukt hem de hand.) ■ Moet dan dc fnuif geen doos hebben ?  j TO O K ï £ L S P E L. ■: $i secretaris. Te veel! te veel! (hij wil hem de hand kusfchen.') hofraed. Papa! papa! waer zijn uwe gedachten? (hij omarmt hem.} secreta'rIs. Ik kan wel betuigen dat ik u als een zoon beminne' — Baron Fredrik, integendeel, heb ik in mijn leven niet künnerï dulden. hof raed. Hij deugt ook riiets. secretaris!. Mij heeft hij, van kindsbeen af, alle mooglijke potfén ge» fpeeld,—: en bij den ouden Geheimraed, —• ik verzeker u, ware hij niet in ongenade gevallen, hij had mij mijn ftukjeri brood zelfs ontroofd. . hofraed. Ja, in ongenade, maer de oncle zal hem toch vroeg óf laet *eder aanneement secretaris. God behoede ons! wij kennen en eerbiedigen-de rechte er£ genaemen, voor mij ftaet de voortrefiijke Feriiau ! hofraed. Daer JFallenveli onterfd is, moet ik toettemrflën, dat. — secretaris. Voltrek flechts üw- huwlijk met de Comtes/e Bildau , daeraen ligt uw oom ten hoogften, of liever, daeraen ligt alles gele • gen, wegens zijn fdiitterende vermaegfehapping aen haeren ooi» den generael, C %■■ TirEF.i  i<5 be s P E E l Ê r. TWEEDE T O O N 'E EL, [ de voorigen, geheim raed. geheimraed, (/« v.optreden.'} Robrecht! secretaris. Uwe Exellentie. geheim raed*. Wie is daer? hofraed. Dierbaerfte oom! — geheimraed, (nadert.) Ah! go»de Fernaii ! Etnbrasfer moi ! hofraed. Uw welzijn , genadige oom! is mijne eei'fte gedachte», geheimraed, (tot den Secretaris.) Hij is een best mensch! secretaris. ö Welk een voortrefiijk hart! hofraed. Sta mij toe, genadige oom! u een geheel niemr murieMukis voorteleggen. Een Adagio. geheimraed. Van wien ? hofraed. De Componist biedt het nedrig aen. geheimraed, Bravo! zelf gemaekt? nor- )  rT O O N E E L S P E U 2?i hofraed. Een gevoel der dankbaerheid voor den besten oom. geheimraed. Ik accepteere het. Hoe ftaet het met de commisfie. hofraed. Wanneer het mijn geëerde oom behaege, bekrachtigt uW zegen heden het jawoord der Gravin. geheimraed. Goddank! 't moet bij mij in huis gefchieden. hoe raed, (hem de.hand kusfehetidc.") Mijn papa! , geheimraed. Gij moet bij mij woonen. — Gal/recht! secretaris. Uwe Exellentie! geheimraed. Groot galla, — deezen avond. hofraed. Nu ben ik zo onuitfpreeklijk gelukkig ; maer mijn arme nesfJ geheimraed. IVallenveld? — een ilcgt fujet. hofraed. IZijne armoede, — ik heb zijne ongelukkige vrouw naer ■mijn vermoogen een aelmoes gegeven , zo mijn geëerde oom. —■ C' geheimraed. Niets. Hij was mijn erfgenaem; moest door een huwlijk met de Comtesfe Bildau mijn huis luister bijzenen, — C 3 e»  5* DE s P. E E L E % ■ en trouwt me daer een burger meisjen; thans is hij een liederlijk fpeeler. secretaris, En zendt fchuldeifchers tot den genadiger» heer oom. geheimraed. Hij brutalifeert mij! HOFRAEp. Zijn cageluk. secretaris. En dat pasquil dat onlangs tegen onzen besten heer aen 'e huis aengeplakt is, komt ook zeker van hem. geheimraed. A le traitre ƒ l secretaris. Ik ben zeker de man niet die iemand zoude willen benadeelcn; maer de pligt voor mijn edelen weldoener, moet boven alles gaen. ' geheimraed, fjtegen Fernau. ) Keef! gij moet mijn naem aenneemen. Ik adopteere *. hofraed, (kuscbt hem knielend^ de hand.) De Hemel fchenke mij tevens uw hart.' geheimraed. Heden brengt gij de Comtesie mijn compliment. Er zal een bouquet volgen, hofraed. In eeuwigheid zal uw geëerbiedigde wil de mijne zijn. {af.) DER.  'T O ö N E E L S P E L. ^ DERDE T O O N E E L. geheimraed, secretaris. secretaris. at is een ander heer als die verachtelijke fpeeler! geheimraed. Soumis, secretaris. Weet zich volgens zijn ftand te gedracgen, en. -v geheimraed. Braef, gefchikt. secretaris. Medelijdend. Heeft hij niet dat ellendig fc!icprel, de vrouw vin Wallenveld, nog deezen morgen geld bezorgd ? ce he 1m r A e d. De vrouw van Wallenveld ? zij moet hier niet komsn. secretaris, Dat is ook mijn gevoelen. geheimraed, . Het zou niet pasfen. secretaris. In ze ftaet maer in't geheel niet ter goeder naem en faem; 4e g&iadige Comtesfe kon het zeer ongenadig opneemen, zb zij kvvvm. geheimraed. Is dat wijf ook een Coquelte ? secretaris. Nog ener, uwe Exellentie! fe* • C 4 ge-  BE S P E E L E _R. geheimraed. Fi donc ! ik wenschte dat mijn heer neef de ftad ma» verliet! secretaris. Zijn fchulden en flegte levenswijze drijven hem voord. g e he 1 m raed. Ek Bien ! (zet zich. ) Hij wenkt den Secretaris. secretaris, ( belt. ) kamerdienaer, (treedt binnen, f secretaris. Het volk. geheimraed. En Jean met de fiool. kamerdienaer. ( af, ) geheimraed. Er moet heden niet gefpaerd"worden. secretaris. Zeer wel, uwe Genade! VIERDE T O O N E E L. c I de voorigen, stalmeester, hofmeester, jean (met de fiool en een mufieklesfenaer,) vervolgens bedienden. , ' 11 geheimraed. *]ftml hier! jean, (plaetst zich met zijn lesfenaer aen zijne zijde,) * - se-  TOONEELS. PEL. t,t geheimraed, (.geeft Gabrecht het mufiekftiikjc van den Hofracd.) Dat hij dit executeere. secretaris, (overhandigt het aen Jean.) jean, (fielt zich in poftuur.) geheimraed. Hofmeester! hofmeester, (treedt voor.) geheimraed. Dat men beginne. jean, (ffeelt een Adagio.) geheimraed, (na cenige maeten.) J Bravo ! (tegen zijn Hofmeester. ) Geen dinér. hofmeester, (maekt eene buiging.) geheimraed. Namiddag fpeelen , — heden avond eene tafel van dertig couverts, — vsrvolgends Bal pari, — het nieuwe zilver, ?n (tot Jean) nog eens die pasfage! j e a n, ( herhaelt dezelve. ) geheimraed, (flaet de handen in een.). Mon Dicu\ que ccla eft touchant, (hij ioischt zich een traen uit de oogen ,) — en ( tegen den Hofmeester,) Glafes Ananas', (hij wenkt hem te gaen.) hofmeester, (treedt terug.) bediende, ( luistert den Kamerdienaer rttt in ft oor.) C 5 ' Ué  4* O E S P E E L E R, kamerdienaer, (den Secretaris.) secretaris, (fpreekt zagt mrt den Geheimraed.) geheimraed. Neen! secretaris, (tegen den Kamerdienaer.); Neen • krmerpienaer, (tegen den Bedienden.) Neen! bediende, (af.) geheimraed. Hij kan gaen bed.lcn, 't gaet mij niets aen, jean, flaekt het mufycecrcn.) geheimraed. Speel voord! j j) a n , ( fpeelt verder.) V IJ F D E T O O N E E L. »e voorigen, HeervKN wallenveld. Heer van wallenveld, (treedt driftig in.) ^i^ergeving, beste oom! dat ik het waege mij hier intedringen J geheimraed, ( applaudicccrt) Bravisfimo! Toitchant l Heer van waz.lenveld. ' Kent uwe genade mij in *t geheel niet meer ? CfttHEIMRAED. Keen? Hfer  -#0 0 N E EL'Sf E L. 4> Hcer van wallenveld, (treedt iets nader met eene ontroerde ftem,) Eenmael was ik uw liefiing! geheimraed. * Stalmeester! stalmeester, (ïwr.) Heer van wallenveld, (terug.) geheimraed. Rijd terftond met de cabriolet en 't fpan blesfen, naer SajntYiareil: namiddag de ftaetfickoets met 't fpan fchimmels, de maenen gevlochten! 't blaeuw zilveren tuig. {hij wenkt' hem te vertrekken.) stalmeester, (terug.) geheimraed. Ondertekenen. — secretaris, (zet hem 1 fchrijftnftltjen voor.") geheimraed, ( tegen Jean. ) Ik ben voldaen, 't is genoeg. — Gabrecht ! geef hem vijf huis d'or. — De mufiek is van den heer Hofraed Fernali ; hij zal 't heden bij de fête executeeren.) jean, (macht eene diepe buiging, en treedt met zijn tnujieklesfenaer terug. ) Heer van wallenveld. Heer oncle! geheimraed. Hoe gaet het met de nieuwe ijzerfmederij ? secretar is. Ik heb de eer, uwe Exellentie de balance onderdaenigst set^ tebiedcn.  M D E SPEELER. geheimraed, (neemt die.) Kamerdienaer ! kamerdienaer, (treedt voor.) geheimraed. Voordemiddag, de blaeuwe rok, kleene ordeteeken, wit i vest, ligte overrok en ronde hoed; namiddag het prachtig: •nieuwe kleed. kamerdienae r, (terug. ) geheimraed, ( doorloopt de papieren.) Twaelf duizend daelders winst, goed. Er kan nog een nieii-. we oven aengelegd worden. secretaris. Daer is het plan reeds, tot uwe Exellentie , approbatie, geheimraed, (ondertekent.') Dit voor u. secretaris, Hoe? geheimraed. , Voor uwe rekeningen, — getrouwe dienden moet men belooncn. secretaris, • Zo veel goedheid. geheimraed. Ruim op! secretaris, ( néémt het fchrijftafel tjen weg.) kamerdienaer, (zet het bij de Sopha.) geheimraed, (ftaet op.) bediende, ( draegt den foei weg.) >. geheimraed. Men vertrekke! i s e c r e»  TOÖNÉELSPÊLt 4$ secretaris, (wenkt. ) • (Kamerdienaer, Jean, Stalmeester en Hofmeester ver*trekken. ) geheimraed, (tegen Wallenveld.) Wat wilt gij ? Heer van wallenveld. Heer oncle ! ik heb uwe ongenade verdiend, ik gevoele het. ) geheimraed. Tegen mijn wil gehuwd! Heer van wallenveld. Oneindig meer, heb ik tegen u en tegen mijne vrouw misdaen. i geheimraed. Mijne vrouw! welk eene laege wijze van zich te expüceeien! Heer van wallenveld. Tegen beide heb ik misdaen, als. ~- geheimraed. Ik verzoeke u, mij niet meer met die allervoortreflijkfto ] vrouw in eene klasfe te rangfchikken. Heer van wallenveld. Ik heb zeer gedvvacld in mijne levenswijze na mijn huwlijk. geh ei m raed. Verder. — ' Heer van wallenveld. Door uwe grootmoedigheid, glansrijk opgevoed, gerechtigct :tot de heerlijke verwagtmgen , heb ik mij verwaerloosd, door op eene wijze te leevsn, die mij toen eenigzints onfchuldi- sen •  46 D E S P E E L E- R. gen kon ; maer vervolgends, — H is onverantwOordlijfi •4och nu. — Ach ik ben zo ellendig! geheimraed. Ik help u niét! Heer van wallenveld; Ik worde ten toon gefteld. g eheimr ae». Gij hebt 't verdiend. Heer van wallenveld'; Ik ben tot den bedelftaf gebragt. geheimraed. ' Gij hadt toch tien duizend daelders van uw vader. Heer van wallenveld, (befchaemd.) Ik had ze! — mijn ongelukkig kind! geheimraed. Dat kind gaet mij niets aen ! Heer van wallenveld. Dierbaeré oom! ik ben in wanhoop, zo gij mij verftoot { Slechts voor deeze onvermijdelijke fchande, fmeek ik u, den haem dien we beide voeren, te redden; dan ga ik van hielen waege het nooit weder aenfpraek op uwe goedheid te mae• ken. * geheimra e.d. Er is reeds gedisponeerd, over alles wat ik bezitte, ten voordeele van Fernau , hij huwt de Comtesfe Bildau, is als ftiijn zoon acngenomen, en gij kunt u wegpakken. Heer van wallenveld. Ik wenschte van hier te kunnen gaen; ik wenschte mijne fehande te kunnen ontvliegen, g e-  TOONEELSPEL. GEHEIMRAED. ( Gal/recht! secretaris. Uwe Exellentie. geheimraed, na hem in *ï oor geluisterd te hebben. . Deeze man zal u mijn meening wel zeggen'. Heer van wallenveld, (met nadruk). lieer oncle ! dat ik toch... geheimraed, (wijst op Gabrecht.) . Deeze! deeze. — Heer van wallenveld. Geen enkel woord van medelijden vergunt gij den ong&i lukkigen, dien gij eens uw Fredrik, uw zoon noemdet. geheimraed. Het veel fpreeken fatigeert mij. Adieu pour jamais, {af.) ZESDE T O O N E E L. de voorigen, buiten den GEHEïmraed-4 Hier van wallenveld. el nu , wat zal ik hooren ? secretaris. Louter grootmoedigheid , waer van zijne Exellentie door* drongen is. Uw zogenoemde mariage is hem volftrekt onver^ Jraeglijk. Heer van wallbnvsl».- Vêrier. I  DE S P È E L È R. 'secretaris. Wanneer gij die, door eene wettige fcheiding, verbreken en uw zoontjen onder den naem van Stern opvoeden wilt, zal hij uwe fchuldcn betaelen, en u een vorftelijk reisgeld fchènken. lieer van wallenveld. Daer van zal niets worden; mijne eerlijke vrouw bchondtJ hnér man en mijn zoon zijn naem. secretaris. Hm! een voortreflijke naem, met armoede verzeld , is ook niet een onbegrijplijk zat ding. En ik geloof de genadige vrouWi zal zeer wel te vreden zijn. lieer van wallenveld. Waermede? waermede? he! sjecr et ar is. y Lieve hemel! honger toch is drukkend f Heer' van wallenveld, (bitter.j Volftrekt. secretaris. En wanneer men jong en fchoon is, en toch honger lijden moet, daer men eeten kan, en wel rijkelijk, doen er zich reflecticn op. lieer van-wallenveld. Kwaedaertige gek! -r.-- ' secretaris, ( verfioord. y « Verfchoon mij als ik u bidden mag! voor gek, ben ik te ond geworden! ook heb ik uw misnoegen niet verdiend; want, juist heden, heden heb ik voor uw huisg«zin geld ter onderftcuning bezorgd. — f I Heef  T O O NE El; SP EL' #2 Heer van wallenveld. Aen wien ? aen mijtte vrouw ! sec re tab. is. Ja! Heer van wallenveld: Door wien? secretaris. Door den heer van Fcrnau. Heer van wallenveld. Ik ontvange niets van hem! Ik. — secretaris. Honger en gebrek zijn. — , Heer van wallenveld: Ligter te verdragen , dan zijne aclmoesfen, cn uw medelijden. Heeft mijne vrouw het aengenomen ? secretaris. ö Ja! dankbaer, met vreugde! Heer van wallenveld. Het zal terug! —hij zal Zijn knaegend geweten,' door een nelmoes aen mij, niet gernst Hellen, en ik wil het mijne, door mijne vrouw een eerloozen trek te fpeelen , niet bezwaeren ; zeg hem: dat ik reddeloos ben , volftrekt reddeloos! wat er van mij worden zal, weet God! Kan ik van het noodlot nog iets hoopenj het zij dit, dat ik met de overtuiging van hier ga, een dierbaere heilige pligt aen eene ongelukkige vrouw niet verzuimd te hebben. — lk kom hier nooit weder ! ( driftig afi) secretaris. Des te beter! des te beter! dan kunnen wij het onze, in rast en vrede genieten , mijn heer Baron van Schraelhuizen! D 7- ^  ja DE SPEELER. ZEVENDE T O O N E E L. De. kenner van tien beer van wallenveld. hofraed,. van fernau. jacob. Vervolgends Mevrouw van wallenveld. hofraed. "\^"at wil toch de genadige vrouw ? ik heb haest. jacob, (gaet in 't kabinet, en komt] terjlond terug.) Zij zal oogenbliklijk hier zijn. hofraed. Misfchien proponeert zij een middel tot uitkomst: misfchien : willen zij van hier voord. Ik wil gaerne iets doen, wanneetzij maer gaen. Mevrouw van wallenveld. Ik dank u, dat gij gekoomen zijt. Wees zo goed, uwen brief van deezen morgen weêr te neemen; dcszelfs inhoud verlang ik noch te bezitten, noch te weeten. ■ hofraed. Nu, — gij wilt dan uw eigen rampfpoed verzwaeren ? —i maer — gij hebt een zoon, ik raede u, red ten minden n zelve en dat kind; uw man is door zijn onbegrijplijk gerij drag verboren; hij zal gcarredeerd worden. Mevrouw van wallenveld. Wat zegt gij ? hofraed. Op een wisfel van duizend daelders: juist heden zal ze hem, i voer I'  TO ONEELSPELi -Jf voor de laetfte macl, geprefentcerd worden. Ik weet het , zeker. MtVrOUVJ va n wallenveld. u Wat kan ik daer toch aen doen ? raed mij! hofraed. U zeiven en uw kind redden! van hier gaen! de oude oom geeft welligt iets daertoe. Mevrouw van wallenveld. En mijn man? hofraed, (trekt de fchouders op.) Hij is in de daèd te nietswaerdig, om u over hem te bekreunen. Mevrouw van wallenveld, ([pottend.) De zaek is klaar, heer Baron! —- hofraed. ',;a Wanneer hij nu gevangen zit, wat bact het hem dan, of gij mede ten gronde gaet ? mij dunkt het moet tl veel verkieslijker zijn, door eene vrijwillige feparatie gered te worden. Mevrouw van wallenveld, (befchotiwt hem een poos met verontwaerdi' " ë'ng > en vertrekt.) hofraed. " Vervloekt! waüheeT dat wijf geen trek fpéeït, die hem in 1: wanhoop iraer den duivel jaegt, raeken wij van die mede: ï1' rrfgenaem niet ontflagen. !ltl| ' li ïii ' D a AGI.  O -E S V E E L E R. 'A G T S f Ê T O O N E Ê L* HOFRAED. RECTOR BERGER. RECTOR. TLXw gehoorzaemfte. — HOFRAED. Wie zijt gij ? RECTOR. Godefridus Berger , Liccy Noftri Majorh ReBor. HOFRAED. Goeden morgen, heer Reclor j ( af.) NEGENDE T O O N E E L. Rector, beer van wallenveld. Ueer van wallenveld, (fnelt de taker (I den hoed in de oogen getrokken.) 1 wee uuren, flechts twee uuren zijn mij nog overig. _ hier fmaed lijden, of daer laeghcid begaen! ö God ! flechts Cé» kan mij redden.- De dood ! ja de dood ligt in >t midden en kan mij redden van beide, - m**\hij werpt zich 1 een /loei.) ik ben vader ƒ Rector, (die hem opmerkzaem en onbeweeglijk heeft aexgeboord, nadert hem.) Dan ligt de pligt in 't midden, landsman!  TOONEELSPEL; 5$ lieer van wallenveld, Qopfpringend. ) 'Wie zijt gij? rector. Rector Berger ! en gij ? Heer van wallenveld, Pan Wallenveld! rector. Ach! dan verzoeke ik wel duizendmael — uw hoogwelgeboren , — of hoe tituleert men u? Heer van wallenveld, ([binnen! monds.} Rampzalig geboren. rector. Daer behoede u God voor! 't is immers niet 1 — Heer van wallenveld, (haestig.') & Ja! —- maer. . r , rector. Neen! er wordt niemand rampzalig geboren, astra regant homines sed regit astra deus. Heer van wallenveld. Mijn heer! wat begeert ge van mij ? rector. Gij zijt immers de genadige, of liever goede heer van Wallenveld, — die eens, in 'tEngelfche Koffijhuis, bij 'traezend pharofpel , van een zekeren eenoogigen roover , een jong mensch van den afgrond gered hebt ? Heer van wallenveld. Ja! 't was een jong mensch, die daer met zichtbaeren angst, en weinig geld, zeer hevig, onvoorzichtig en gek fpeelde. — r ector, Peeze was mijn zoon, die van mijn armoedje reeds zeven D 3 huis  54 DÉ S P E E L E R.. huis for vcrfpceld hii. Nu ben ik hier gekoomen, om , in uw pcrfoon, die hem van dien fchandlijken afgrond gered heeft, het werktuig der Voorzienigheid te eerbiedigen. Heer van wallenve . d. Neen, mijn heer! aen mij is niets te eerbiedigen. rector. Deeze voortreflijke behandeling aen mijn zoon. Heer van wallcNvbld.' Was toeval, — louter toeval! ik was reeds uitgeplunderd, ftond ledig aen de fpeeltafel; de verlegenheid , de jeugd, het gelaet des jongelings interesfeerden mij, — toeval! rector. Wat toeval! ik geloof aen geen toeval. lieer van wallenveld. Niet ? Nu, zeg mij dan, door welke drijfveeren ben ik dan, ik, die uw zoon gered heb, deTaezendfte fjsseler, een fpeeler die zich zelve goed en bloed, vrouw en kind, in zo verre vergeeten kon, dat ik in dit oogenblik over geen enkelen ftuiver kan disponc.ercn? over geen enkelen ftuiver zelfs ! recto r. Lieve God! gij ontroert mij! — maer gij zult, op de roep- '< item der Voorzienigheid, die op dien weg in uwe ziel drong: „ Üa ftil! " niet gelet hebben, maer. —- Heer van wallenveld. 't Is wel mooglijk. — rector. Maer in de bedwelming uwer drift voord ... Heer van wallenveld. Ja, 't is wel zo, ja! doch 't is nu gefchied, wat nu tel te doen ? r E c- ||  TOONEELSPEE- ^; RECTOR. Wanneer gij een dankbaer hart zijne uitboezeming ten besten houden wilt, zo dunkt mij, gij moest, met de braeve daed len mijn zoon, uwen nieuwen levensweg beginnen. Heer van wallenveld. Daermede is geen vervallen wisfel bctaeld. rector. Met christelijken moed. — Heer van wallenveld. Dacrvan kan vrouw noch lund eeten,die door mijne fchuld honger lijden moeten. rector. Is 't waer? is dat waer, honger lijden? zulke voornaeme perfbonen! lieden van rang! — Ei, ei. Nu, wanneer dat zo is, biede ik u, als een gering bewijs mijner dankbaerheid, vijf louis d'or aen, zo gij dit tot betere tijden ter leen van mij ontvangen wilt. Heer van wallenveld. Eerlijk man! ik mag uw aenbod niet aen.nccmen; want bij mij koomen nooit betere tijden. rector. Zo! nu, dit weet ik reeds , dat komt door uwe leer van 't noodlot; maer ik zegu, uit de leer van een christelijk vertrouwen , dat er voor u eens betere tijden zullen koomen. Ga dus met mij, ik heb van een Boekverkooper voor eene overzetting des Nieuwen Testaments, met oordeelkundige aentekeningen, tien louis d'or opgenomen, daer mijne vrouw niet van weet, — deel met mij, — eerlijke ongelukkige man! Heer van wallenveld. 'Retor! Gij handelt in de daed volgens den geest desNieu- r> 4 wen  '■5« DE S P E E L E R. wen Testaments, (bij Jlaet zich voor den kop.) maer! J rector. Nu, neem dan ten minden mijn goeden wil voor lief, wanneer ik het geval mijns zoons, en uw geval overweege] moet ik toch zeggen, dat wij in Europa met alle onze opvoeding en verlichting, zonderlinge menfehen zijn. Heer VAN WALLENVELD. Hoe zo? rector. Oordeel zelf, — wij hebben christelijke ordes, d»e voor ongelukkige gevangenen bedelen, welke door de zeerovers gevangen Zijn • daervoor geven wij met vreugde en gewillig ons gelei; Wij vechten tegen Algierfche zeeroovers, — voor dieven die Wj nacht inbrceken, of op eene andere wijze fteelen, ftichten ■wij galgen, aen alle oorden, ook laet er de christelijke Overigheid , zo nu en dan eeuige tot hun welverdiende ftraf, om anderen ten voorbeeld teftrekken, aen opknoopen. — Daer Tegen zien wij gelaeten toe, en zitten er bij, wanneer een itaertenmofielaer bij ontftokene waslichten, door middel van een behendige duim of vinger in een aénzienlijk gezelfchap, het eene christenkind na het ander ontkleedt, uitplundert, en tot wanhoop, of tot een fchclm maekt. lieer van wallenveld, (zuchtend.) Het is maer al te waer. rector. Steelt een arm kaerel een paer zilveren gespen, — ó! dan is oogenbliklijk de gantfche Juftitie in de weer! zet hem na, buiten adem loopt ze zich, epdat die pest der maetfehappij toch niet ontvlugten zou. Maer moet vrouw en kind bedelen , cn ftort hij, wien het groene tafeltje alles ontroofde, zich in' 't wa-  TOONEELSPEL. 57 tt ^er, — dan ftaen we bij zijn lijk, zeggen: — Pharo!—, en elk gaet ongevoelig weg. De roover rijdt in Equipage , de ontroofde neemt den hoed voor hem af. — De Juftitie ziet het, blijt zitten, en denkt: Pharo. — Elk vindt dit alles zeer natuurlijk, en 't is toch zeer onnatuurlijk, en heet de leere van den vrijen wil zeer valsch explieeeren. Heer van wallenveld. Voor mij is geen hulp of redding, dus wil ik ten minften andere menfehen redden. Laeten wij bij uwen zoon gaen , ik zal hem een tafereel van mijne omftandigheid voor oogen ftgjlen. rector, Dat beklagenswaerdig tafereel mooge op zijn hart meer en fterker werken, dan alle zedekundige vertoogen ; doe het toch, ter liefde eens ouden armen vaders. Heer v.co£, heb ik het aengonomen , — van Fernau niet. Heer van wallenveld, ( geeft haer geld.) Betael Jvzcoi , — wat kan Fernau toch aen u hebben willen fchrijven ? Er moesten toch zaeken, ■— gefprekkcn, — vermoedingen voorafgegaen zijn, waerop hij zo iets waegen kon. Mevrouw van wallenveld. Ik heb flechts voor mij zeiven gefproken, lieve Fredrik! Fernau heb ik niet verdedigd. Heer van wallenveld. Ik zal hem mijn huis verbieden. Mevrouw van wallenveld. Doe dat. Fleer van wallenveld. Maria ! ( hij befchouzat haer met bewondering en eerbied.') Kunt ge mij vergeeven ? Mevrouw van wallenveld. Wanneer gij zo ligt het vertrouwen aen mij kunt verliezen , waer door zullen wij beide kloekmoedigheid verkrijgen? E 3 TIVE E-  ?° Ö E SPEELE k; TWEEDE T O O N E E L. lieutenant stern, de v o o r i g e If. lieutenant. D aer is toch cindlijk de Heer van Wallenveld. Heer van wallenveld. Lieve vader! (hij wil zijne hand kuchen.) ik hoor met vreugde . . . lieutenant, hij vendt zich tot Mevrouw. van Wallenveld.) Laet ons alleen, mijn kind! Heer van wallenveld, (treedt terug. ) Mevromo van wallenveld. Lieve vader! laet mij hier blijven. li eutenant. Gchoomem uwen vader! lieve dochter! . Mevrouw van wallenveld, (ziet beidM weemoedig aen , e:i vertrek!.-) 3 ER-  Jtf DON E E L S P E Li -7.1 'DERDE T O O N E E L. [ liter van wallenveld, lieutenant. ' Uur van wallenveld, (nut de armen ineengeslagen , "iet onbeweeglijk op den grond.) lieutenant, (na een poos. ~) N u , heer Baron ! wat hoort gij, met vreugde ? Heer van wallenveld. Dat gij ons zijt koomen bezoeken; doch zeker,het betacmt pij niet, u te ontvangen ; ( met de dicpjle fchaemte. ) fpreek gj! ik moet alles aenhooren, ik mag niets, volftrekt niets Éggen. lieutenant. Gij dwaelt geheel cn al, mijn heer! ik zal u maer zeer wdnig zeggen. Heer van wallenveld. Houdt gij alles voor verloorcn, wat er aen mij, ter verbetering , gewaegd wordt? lieutenant. ',Vaer de beden en traenen van zulk ccne vrouw niets vcrmogtcn, waer Jcaenblik van een lieven hartlijk goeden klcenen kiaep , niet tot het hart kon doordringen , daer heerscht VoHtrekte verwildering, en zulk een mensch is in een dierlijken toetand. Zou daer een behuwd vader nog aerfelen of twisr ten' weg, weg! onze bezigheid is oogenbliklijk afgedaen. Jk bcgeerc . . . V E 4 Ht e*  nE SPEELEJ^.- Heer van wallenveld. Ik verdtene uwe verontwaerdiging. Maer zo gij wist. ï1 lieutenant. Verontwaerdiging, mijnheer! tuchtiging verdient zij! voor mijne verontwaerdiging zijt ge reeds te diep gezonkta ! wie eer en vermogen wegimeet, vrouw en kind nacr brmd fnakken laet, zijn laetltenftuiver bij fpeelers en ftractflijrers brengt,inplaets van tc arbeiden, zulk een: — kort cn goed: ik heb u niet vermaend, wijl elk woord tot een fpecler nutloos verfchootcn kruid is; ik heb afgewngt, tot gij een bedelaer geworden zijt. _ Nu ben ik hier, en neemc mijne, dochter weêr met mij. Heer van wallenveld. Hoe, mijn heer! gij kunt die onmenschlijkhcid begacn. lieutenant. Het ftaet u fraci, dit woord tegen mij te fprceken. Heer van wallenveld. Wanneer ik Maria verliezc. li ectenant. pank gij God , dat ik ze mede neemc ! cn blijf mij met «cntimenteele woorden van den hals. — Duidlijk gefproken vvaervan zal zij ceten ? of wilt gij nog eens ondervind*; dat uwe vrouw aen de fpeeltafeU met tandeftookertjes cn mdcre fnuisterijen te koop zit? — ik zelf ben arm , — watvan haer, na mijn dood Worden zal, weet God! nu, zij leeft intusfehentoch zo lang! de Hemel moge haer verder helpet. En haer kind, die lieve jonge! Ó God! heden kost het nij de eerfte traen dat ik arm ben. Heer van wallenveld. Man! voor wiens beeld ik meer eerbied en angst gevoel., dtn  T O O N E E L S P E t. 5^ jfctn voor alle rechtbanken, handel toch barmhartiger met mij! Ik fta aen den rand des afgronds, ftoot er mij niet geheel in ter neder. lieutenant. Wat wilt gij ? heht gij barmhartig met vrouw cn kind gehandeld ? En ik — heb ik u ooit rekenfchap geeïscht, van de flaepelooze nachten, die gij mij kost? heb ik wraek gevorderd voor de ellende, waerin gij mijn kind gedompeld hebt ? wat begeer ik, mijne dochter en kleinzoon , anders niets. Ik laete u aen God en uw noodlot ovej-. Morgen vroeg om zes tutren, reize ik met mijne dochter cn het kind van hier. De hemel behoede u! Heer van wallenveld. Houdt ge u vrij van alle verantwoording, zo mij de warw hoop iets fchriklijks doet onderneemen? lieutenant. Ja, mijn deugdzaem kind, verlaet een ondeugend man. Heer van w a l l e pi v e l d. Wanneer ik nog verbeterde. — lieutenant. Een fpeelcr bekeert nooit. lieer van wallenveld. Hoe? — li eutenant. Wie zo kon fpeclcn , als gij, — houdt nooit op. lieer van wallenveld. Wanneer hij niet meer fpeclcn kan , wanneer armoede hc{ ïcm onmooglijk maekt, wanneer. — lieutenant. Dan zijn armoede, hebzucht, gewoonte , neiging en ledigE 5 gang»  74 DE S P E E L E R*. gang, de vruchtbaere teelfters van wanhoop en wrack, bijl zulk een mekten fpeeler , zij vormen uit hem een za i wild monfter, dat een eerlijk vader zijne dochter liever in't I graf zoude wenfchen , dan in de armen van zulk een fchepzel, die ieder oogenblik ftruikroovcr of moordenaer worden kan, — om zes uuren reizen wij af. Adieu! Heer van wallenveld, ( met de f!e;n des diepjlett weedoms hem naroepende. ) Vader! vader! lieutenant. Van mijne dochter. Heer van wallenveld, (zijne hand vaA lende,) Blijft ge daer bij ? lieut enant. y] . Heer van wallenveld. Waegt gij het ? lieutenant. Ik waege het in Gods naem ! ( hij treedt -joorwaerds. )i wat begeert gij ? vierenzestig jaeren ben ik oud geworden, vijftig jacren lang , hield ik mij, met mijne grondbeginfels bij 't ontwaeken, bezig, — en — God behoede u! Ik ga weder het gewoel der waereld in. Maer ik zeg u , mijne dochter gaet mede. Heer van wallen veld, (driftig.) • Dan zeg ik u , dat ik mij . . . lieutenant. Basta ! ( dreigend. ) jong mensch! (ten Hemel -wijzende. ) 1 Neem u in acht! (af.) Heer  T O Ö N E E L S P E l. 7$ Heer van wallenveld. Neen! dat zal ik niet overleeven! dat bcftervc ik. — VIERDE T 0 0 N E E L. Heer van wallenveld, Mevrouw va n WALL e n* veld, vervolgends Jacob. Heer van wallenveld. "^^"eet gij het ? Gij kunt het niet wecten, uw oog tekent medelijden en liefde. Gij weet het niet, neen ! gij kunt be$ niet weeten. Mevrouw van wallenveld. Wat toch! lieer van wallen ve'ld. Maria ! dat ik u onder de oogen zie ! weet gij wat aft, vader met mij gefproken heeft? Mevrouw van wallenveld. Bij den hemel, neen! ik weet het niet. Heer van wallenveld. Gij moet mij veriaeten. Mevrouw van wallenveld. Heeft mijn vader dat gezegd? Heer van wallenveld. Hij wil u met zich neemen, u, en het kind! Mevrouw van wallenveld. Ik ga niet met hem. — Heer van wallenveld. Ik kan u niet bidden, bij mij te blijven. Ik ben verftootetf', ellen-  fff DE S P E E L E R. ellendig, befpot, een bedelaer! Uw vader heeft volkomen gelijk, — ik weet niet waervan gij morgen eetcn zult, • Ik ben een verachtelijk mensch! — Wanneer gij den band, die u aen honger en ellende bindt, verfcheurdet. — Ik mag niet klaegen; maer . . . Mevrouw van wallenveld. Fredrik ! Heer van wallenveld. Maer het zou verfchrijklijk zijn ! ja verfchriklijk, Maria ! ik heb noch vader, noch vrienden, alles verlaet mij. Geluk en vreugde zijn voor eeuwig mij ontvlooden, wanneer gij mij verlaet, wanneer mijn kind van mij fchcidt, wat zal er van mij worden ? — ö Mariaal Maria! Ik heb zwaer gezondigd ; maer ik worde ook zwaer , ondraeglijk geftraft. Uw vader is rechtvaerdig, maer rechtvaerdigheid is koud, liefde is niet koud, Maria ! bemint ge mij nog, wees dan ^barmhartig, en verlaet mij niet, nu de gantfche waereld mij verftoot! {hij omvat ba ere knien.) Mevrouvj van wallenveld. Hoor mij toch! Heer van wallenveld. Spaermij . dierbaere vrouw! geen zagtcn toon, ik ben te diep gezonken, voor uwe zagtmoedighcid, beflisfcnd njoet gij fpreeken: ja, of neen, — ja ? — dan het mij gaen, cn redding voor ons beide zoeken. — Neen ! dan laet mij gaen en vraeg er nooit na, waer ik geftooven ben. Mevrouw van wallenveld. Ja! ja! ja! Ik blijve de uwe, deel in uw noodlot, en verlaet u nooit. Heer  fÖONEELSPEl» 7f • " ' Heer van wallenveld, ( OpfpringCJld'. ) Maria! wat kan ik u acnbicdcn ? armoede ? — Mevrouw van wallenveld. : Ook de behoefte heeft haerc genoegens: behoefte en deugd arbeid cn brood, — liefde en trouw, liefde en dankbaerheid zij ons lot. Heer van wallenveld. Ontvang uwen man weder, — gij hebt mij geredt; mijn geheel leven , mijne lighaems- cn zielsvermogens zijn uw eigendom. Ik zal arbeiden, en— hclpe mij God, de toekomst voor u zo aengcnaem maeken, dat gij 't voorledens vergeeten kunt. Mevrouw van wallenveld. Dat zal ik, wanneer gij niet meer fpeelt. Heer van wallenveld. Nooit meer, nooit! Mevrouw van wallenveld. Bedrieg mij niet, 't is mijne laetfte en eenige hoop. Gij fpeelt nooit meer? Heer van wallenveld. Nooit! Mevrouw van wallenveld. Geef mij uw woord. — Heer van wallenveld, (zuchtend.) ■ Ach , Maria! ftelt gij nog wacrde in mijn woord ? Mevrouw van wallenveld. Uw hart is mij alles waard , dit heb ik mijn vertrouwe» gefchonken, en daerop wacge ik alles. Heer van wallenveld. Wanneer mijn hart in flact ware u te bedriegen, dan ver-* laet  73 DE S P E E L E Ij'. laet inij, neem uw kind mede, en ga zonder van mij affcheid te ncemen. Mevro uw van wallenveld. Het verbond is geflooten, (zij omarmt htm.) ik zal met mijn vader fpreeken, (in 't vertrekken.) Ik verlaet u nooit. _Heer van wallenveld. Nu zal ik poogen iets te vinden om mijn arrest voor te koomen; ( hij belt.) jacob, (treedt binnen.') Heer van wallenveld. Wijn hoed. . ' jacob, (wil vertrekken. ) Zeer weL Heer van wallenveld. Jacob.' Eerlijke kaerel! ik bcklacg ook u, braeve, geduldige ziel! dat u God bcloonc, ik kan niet. Maer hoor wij, Jacob ! ik ben een beter mensch geworden, — ik fpccl niet meer, heden avond zullen wij te facmen elkacr gezeli'chap houden, en middelen beracmen, op welk eene wijze ik geld zal verdienen, denk cr eens over, uw raed zal mij dierbaer "zijn. Torn de opilagen van uw rok, — gij zijt onze huisvriend, wij zullen nog genoeglijke dagen beleeven. jacob, ( zijne hand kusfehende.) Mijn goede heer! mijne acndoening overweldigt mij , laet mij nacr buiten. — « Heer van wallenveld. Wanneer het befluit, een goed mensch te worden, reeds gelukkig maekt, wat moet men dan gelukkig zijn, als men goed geworden is! laet mij, Jacob ! ik zal mijn hoed zelf hac- len,  c>T O O N E E L S P E ti- 9$ leh, ik begeer geen dienst meer van u, maer vriendfehap, yriendfehap willen wc elkacr betoonen, tot in den dood, ( hij -vertrekt, aen de deur ontmoet hem van Pofert.) V IJ F D E T 0 O N E E L. VAN posert, de vooricen. Heer van wallenveld. Ah . heer van Pofert. van posert. Ik wilde vraegen of gij u bedacht hadt, op mijn voorflag van deczen morgen ? comment! Heer van wallenveld. Ik ga nooit met u, nooit! God behoede mij! van posert. Ei, wat ge ook praeten kunt! dat is al te gercfolveerd ge«roken. Heer van wallenveld. Arbeiden liefde zijn mijn doel, mijne belooning, en mijne winst. Van Pofert'. uwe bank is een bedelaerspenning tegen den rijkdom in mijn hart. ; van posert, (ziet hem aen, hoest, en zegt, ten uitterflc koel.) Gij zijt zeer geëchaufeerd. Meer van wallenvbld. Ja-col'! ga en zeg mijne vrouw, wat ik met den heer van Pofert, die in het Engelfche Koffijhuis de bank houdt, gefproken heb. Zeg haer alles. I > Ja.  "•So P t S P E E L È k; JACOB. ö Met omiitfpreeklijk genoegen, en God zal er u vooï loonen! (af.) van posert. Hm ! ( bij zet zich.) eene voortreflijke omftandigheid, die enorme vreugde, die. Heer van wallenveld. En nu, mijn heer! leef gelukkig. God vergeeve het u, u-at ge mij afgewonnen hebt. Gij ziet mij nooit weder. Maer: komt er eens een arme duivel, dol, gelijk ik, hectbloedig, gelijk ik, man cn vader, gelijk ik , aen uwe bank, en zet hij zijne arme ziel op één blaedjen , — zo fchenk hem zijn geld terug, en zeg hem, dat bij ga, — doet gij dit flechts aan één eenigen, dan zij u mijn geld gegund. Adieu! (in 't been* gaen.') wij zijn gei'chciden. van posert, (hoestend.) Wallenveld! Heer van wallenveld, (komt terug ) Wel nu ? van p osert. Dat is eene abfnrdc propofitie, waer is dat ooit aen eene bank gehoord, dat men iemands geld afwijst? he! Heer van wallenveld. Doe wat gij wilt, (hij WU voord.) Adieu! van posert. He ! en 't geld dat gij mij fchuldig zijt? Heer van wallenveld. Morgen, overmorgen. —. van posert. Den zeventienden 4*»» CurrentUf van de tijdrekening der eeuwig-  TOONEELSPEL. M eeuwigheid, (hijwindt zijn borlogie op. ) Neen, neen! zijt gij eerlijk, en, enbetael (beestig.') terllond, vooral wanneer men . . . Heer van wallenveld. " Ik kan niet. — van posert. Kiet? van dien hclfchen rijkdom in uw hart, mogtgij dat bedelacrspenningjen toch wel in mijne bank fmijten. Heer van wallenveld. Verfta mij toch. van posert. Ik verfta alleen dat, wat klinkende tael is. ZESDE T O O N E E L. jacob, de voorigen. jacob. Cj enadige heer! (bij wenkt hem.) Heer van wallenveld, (gaet lij Jacofe , zij fprceken zagt. tusfcbenpoos.) van posert. Nu? mijne betaeling. — Heer van wallenveld. r Loop naer den duivel! van posert. Wanneer men hooghartig is, moet men fpoedig betaélen, anders is 't fout. y Heer.  82 DE SPEELER. Heer van wallenveld, (tegen Jacob." Ik zal oogenbliklijk zelf koomen; zeg hem dit, ik koon ttrftond. jacob (af.) Heer van wallenveld, {wandelt nadenkend over 't Tooneel.) van posert. Nu, wie is daer toch buiten? zo 't mij voorkomt, (boet' ttnd.j zijn de adien gedaeld, de zielenrijkdom is buiten wk§ felcours gekoomen! he ? Heer van wallenveld. Zijt gij een goed mensch, van Pofert ? van posert. Wel nu, dat fprcekt van zelve. Heer van wallinvelb» Stel u eens in mijne placts. van posert. Ik dank u, mijn toeftand is beter. Heer van wallenvel». Ik ben zo goed op den weg. van posert. Betael dart. Heef van wallenveld, Van Pofert! — ik ben, —ik kan 't niet ontkennen, — ik fieb wisfei- arrest. van fosert. Ja! (hoestend. ) wanneer men zich niet bedwingt, *u daarbij nog zo, zo, capricieus is. — Heer van WALLENVïlDi Wegens duizend daelders, VAN  ÏOONEELSPEti SS van posert. Eii —(geeuwend, j buiten dien, in eene ellendige omftaaligheid is j gaet het ordinair zo. Heer van wallenveld. Ga toch eens van uw gewooncharafter af, wees toch eennael een goed mensch, ert waeg op de kaert der zaligheid sener jonge familie. Neem waere dankbaerheid voor renen, van Pofert! leen mij duizend daeiders! van posert. God bewaere mij! ik! — Heer van wallenveld. Van Pofert! ik fta aen den rand des afgronds! van posert. Mijn welnigje corttanten, dat . . . Heer van wallenveld. Gij hebt toch mijn gantsch vermogen gewonnen, van posert. Dat rouleert in de bank j en. — Heer van wallenveld. Van agt duizend daeiders, die eens de mijne warén, die gij, na ugeftreeken hebt, van Pofert! leen mij er duizend! van posert. En dan nioet ik Ü bekennen, dat ik ih dit geval bijgelooVig hen5 wanneer ik geld van de bank uitzette, dan . . . Heer van wallenveld. Wel nü! dan gaet het fpel even als anders. Ik ben arrestant , ik ben verlooren. jacob, {luistert zijn beer in 't oor.~) Cenadige heer!  «4 £> E SPEELElL; Heer van wallenveld. Spreek luid, het zal toch heden openbaer worden. jacob. ! De eigenaer van den wisfel is, — hij is zeer onftuimig; hij dreigt. Heer van wallenveld. Ja! ik kenne den fatan ! jacob. Hij begeert arrest op nw perfoon. lieer van wallenveld. Hoe ? , jacob. En eischt dus, dat gij geapprehendeerd wordt. Heer van wallenveld. Dus is alles verlooren, en ik ben reddeloos ! van posert. . Ja! zo heeft elk zijne maetregelen. Ik ben toch menscblievcnder! (een onderofficier opent de deur, en ziet nacr binnen.') Heer van wallenveld. Terftond, mijn heer ! terftond ! heb flechts een öogenblik geduld. de onderofficier, (trekt het hoofd biri' nen , en de deur toe. ) Heer van wallenveld. / Jacob! ga bij mijne vrouw , onderhoudt haer flechts een ougcnbik, opdat zij niets merke. jacob. (af.) , Heer van wallenveld. Van Poftrt! bij alles wat u ooit dierbaer was, bezweere ik u. VA N  T o O N E E L S P E L. ;«S van po ser t. Zeer zeker (hoestend ) is het te vermoeden , wanneer gij eens gearresteerd zijt, dat uwe andere fchuldeisfchers ook opkomen zullen. Heer van wal l e n ve ld. Moet de liefde en trouw eener dierbaere gade voor de . deur der gevangenis jammeren ? moet . . . van posert. Nu, er is nog hulp, — toegetast. — Heer van wallenveld. Waer is de hulp ? van pos ert. Wordt mijn croupir. Ik ben een goed fchepfel; dan betaele ik den wisfel, op afkorting van het tiende deel der .winst, die ik u toegezegd heb. Heer van wallenveld. Neen! neen! in eeuwigheid niet. Ik kan niet, ik kan niet. { van posert. Dan betaele ik den kaerel. Heer van wallenveld. ' Liever gearresteerd. van posert. Wanneer gij uw deel van de winst zo een jaer of tien genooten hebt; uwe eigen bank honden kunt, en de principes van braefheid cn deugd chicanecren u dan nog, — of dc Noblesfe, wat weet ik het! — nu, dan kunt ge een Godshuis (lichten, en nog jaerlijksch ihpestend.') een fommetje yoor eene lofreden vast zetten. jr 3 Hier  DE S P E E L E R. Heer van wallenveld. Van Pofert ! eene goede daed beloont zich zeiven ze treffend, van posert. Een vrije tiende deel winst, is toch ook zeker eene zeer goede behandeling. een onderofficier, (opent de deur geheel, men ziet twee wachten.) Heer van wallenveld, (wringt de handen.) van posert, (op zijn horlogie ziende. ) Wel nu! gij wilt liever in arrest kruipen, en uwe vrouw laeten omdwaelen ? Mijnentwegen , maek gij gedichten in de gevangenis: ik teken in op tien exemplaren,'; ook wil ik mijne vijfenveertig ducaeten nog tot dien tijd laeten blijven. Het is laet. Adieu! (hij gaet.) Heer van wallenveld. Van Pofert! van posert, (terugkomende.) Wat begeert gij ? Heer van wallenveld. Van Pofert! — Neen, *t is niets! ga, ik fmeek het u! 4ja vliegend van hier. Dit oogenbük is fchriklijk. (hij gaet.) van posert. Nu, ja! ik ga ook, (hij gaet.) Hier van wallenveld, (wanboopend.) Van Pofert \ van posert. Nu, wat wilt ge dan toch ? Heep  TOÓNEELSPEL, Heer Van wallenveld, (reikt hem de hand.) Daer! van ïosert. Wat betekent dit? Heer van wallenveld, (reikt hem beide dc handen.) 'Daer hebt ge mij, neem aen! — ïk ben met lijf en ziel aen u verkogt. God zal er u rekenfehap van ejfehen; ifc kan niet anders ! — maer ) «"» geld- — van posert. Zijt ge mijn croupir ? Keer van wallenveld. Ja! in 's duivels naem, ik bon het! van posert. Waerom toch vloekt ge zo afgrijslijk ? lieer van wallenveld. Geld, geld! van posert. God fchenke ons geluk en zegen bij deeze onderneeming! — (hoestend. ) Ik zal met uw crediteur fpreeken. Heer van wallenveld. Bctaelcn, moet gij hem. van posert. Ik zal borg blijven, hij kent mij. lieer van wallen vei d. Neen! geld moet er zijn, voor borg blijven heb ik mij niet verkogt! geld moet er zijn. van posf.b-t. Nu , 't zij zo. — Heden avond zijt ge bij de bank? F 4 mtT  58 D.E SPEELEit. Heer van wallenveld. En morgen in de hel, — niet waer ? allons, cameraed! geld van posert. Heden avond begint uwe bezoldiging, maer oppasfen is de boodfchap, want . . . Heer van wallenveld, (flaet zich met de vuist voor 't voorhoofd ; bitter.) ó lk ben zeer leerzaem! va - posert. Want er koomen ook wel eens gewaende Baronnen aen de bank. Nu, de handdag er op! Heer van wallenveld, (reikt hem de hand. ) Daer! — neen' deeze hand niet, die heb ik mijne Maria, bij eene gelofte van deugd, toegereikt! —God ! God! — Maria! beste dierbacre vrouw! — liefde, _ deugd — en gebrek, hebben uwen echtgenoot aen de fchande verkogt! — ' daer! neem beide mijne handen , —neem den geheeler. knaep, en laet hem niet weer uit uwe klaeuwen koomen. —Maer nu ' geld, geld! van posert. Daer hebt ge een ring van twaelf honderd daeiders, geef hem dien op pand, binnen een uur kunt gij 't geld bij mij haelen. Heer van wallenveld. Voor den dag er mede! ( hij vertrekt [nel.) van pose 5. t. Zie zo , nu heb ik mijnen man gevonden. Nu kan ik toch wanneer 't eens niet derk gaet, om twaelf uuren gerust gaen' flaepen. En \ is een cavalier, 't geeft meer aenzien! 't ver-  TOONEELSPEL. 9f. verhindert menige inpertinente vraeg. Ook voert hij, in tijd van nood , flink den degen , dus kunnen we de iniolente vraegers , (hoestend.) fomtijds ook eens op de knokkels tikken. Men wordt, wel is waer, van tijd tot tijd aen die haetelijkheden gewoon, en ik heb mij, Goddank! een ftaelen voerhoofd aengefchaft ; maer zulk een knaep is jong, en flaet beter voor een zet in de bank; ook zal 't hem wel bevallen , wanneer hij maer eerst eens een goed fommetje geknarpt heeft! want in 't begin zal hij zeker wat te genereus willen zijn, maer ook dat zal hij wel verleeren. — Heer van wallenveld, (terugkoomende.') Nu, de fchurk is betaeld. Onze handel is geflooten. Wanneer zal ik mijn geweten afzweeren? van posert. Ei, kom ! God behoede u ! — Nooit, wanneer mij ml die kaerel maer geen Heen uit den ring breekt. Heer van wallenveld. Wees gerust,—gij hebt zoeven een zeer goeden Meen Uitgebroken ! Maer zeg mij nu maer in eens uw geheele helfchö practijk. Wat moet ik leeren om u van nut te zijn ? van posert. Curieus, ( hoestend, j van de deugd gefproken , men kan toch niet deugdzaem zijn, wanneer men niet te eeten heeft, Hf er van wallenveld. Volkoomen waer! Godhelpemij met uwe Philofophie ! Bij den Hemel! ik worde ook alleen een fchelm, opdat mijne» vrouw brood hebbe. van posert. Ik moet mij ergeren over zulk foort van reden. F 5 Heef  *h DE 5PEELER. Heer van wallenveld. Geef mij maer geld! geld moet er zijn! van posert. Hoe, nog meer geld? Heer van wallenveld. Nog iets op de ziel, welke gij gekogt hebt; ik wil mijne vrouw, en mijn ouden dienacr iets prcfent doen, ik wil traenen betaelen , en wat voorfchietcn op vervloekingen. van posert. Hoe veel geld begeert gij dan nog? Heer van wallenveld. ■ Vijftien louis d'or. van posert. Eén. Heer van wallenveld. Mensch ! biedt toch meer geld op mijne arme ziel! v » « posert. Nu, daer zijn er vijf. Heer van wallenveld. Vijf! — neen! geen penning minder, of ons aceoord is Verbroken. Vijf louis tTor! ! VAN POSERT. Nu, daer hebt gij ze (hoestend.) maer 't is verfchriklijk veel. Heer van wallenveld. Gij ontvangt ook veel! — Nu, opdat ik u niet bedriege i« onzen eerlijken handel , zeg mij terfto,nd al het goede iat ik verrichten moet. van posert. God behoede ons! men zou toch denken. . . Heer  ÏOONEELSPËL. $1 Heer van wallenveld. Dat ik mijn handwerk kende; dat juist nog niet , watt gij hebt toch eene goede vangst aen mij gedaen. van posert. Bij mij gaet alles aen de bank eerlijk en openbaer in zijn werk. Heer van wallenveld. Hoor, van Pofert! zonder omwegen, leer mij fpoedig uwe kunstgreepen. (eenigzints zagt,) cn wanneer gij dan een oom weet, rijk als een Nabob , — koud als een Heen, — en roofgierig als een hoerenwaerd, lever mij dien aen de bank, en ik zal hem uitplunderen, Zo ongenadig uitplunderen , dat hij zijn lighaem aen ons verpanden moet. van posert, ( hein kusfchende.) Loop heen gekjen! Heer van wallenveld, (huiverig terugdeinzende. ) Laet af, deeze plaets is rein, mijne vrouw heeft ze gekuscht. — Maer wanneer een arme duivel komt, gelijk ik — dan, van Pofert 1 jaeg mij van de bank, — want ik zou hemtoefchreeuwen: voord van hier! wij loeren op uwe arme ziel, — dan zou ik opftaen, — mijne gefchiedenis vertellen ,'cn— (hij bedekt ziin gezicht.) (wanhoofige tusfchcnfoM.) Allons, vo»rd! champagnewijn! champagnewijn tot laet in den nacht!zo dikwijls mijn geweten ontwaekt, champagnewijn. Zo dikwijls mij aen uwe zijde eene koude rilling aengrijpt, ftroom de gloed des wijns door mijne aderen, cn ftorme het arme overfchot mijner deugd weg. Stof en champagnewijn,zij ons woord! — (hij fchrikt. nadenkend.) wel is waer, (bewogen.) ik heb mijne ongelukkige Maria eeiï  ?a 33 E S P E E L E R. een ander woord gegeven ! weg, weg daermcde ! zij heeft mij flechts gebeden , gij hebt mij gekogt, ftof en champagnewijn is 't woord. ( hij ziet zijne vrouw , en fchrikt. ) ZEVENDE T O O N E E L. DE voorigen, Mevrouw van wallenveld. Heer van wallenveld. 7 M^A\)t gij daer, Maria ! wat begeert gij? wilt ge mij nog ■ eens zien ? beste vrouw! Mevrouw van wallenveld. Gij hebt mij Aoor Jacob zulk eene aengenaeme tijding doen weeten. Heer van wallenveld. Niet waer? ö 't gaet heden geheel anders. Mevrouw van wallenveld. Lieve Frederik ! is 't waer ? Heer van wallenveld. Mij , moet gij niet aenzien. Daer ftaet het werktuig, ( hij vat haere hand , en leidt haer bij van Pofert.) hij heeft het geld gegeven, hij heeft den wisfel betaeld ; want ik zoude gearresteerd worden, dient gij te weeten. Mevrouw van wallenveld. Mijn heer! uwe grootmoedigheid . . . Heer van wallenveld, ( weirhoudt haer, ) Wagt nog een oogenblik, Maria! dank niet zo fnel, — l»j heeft u onmenschlijk beltooien. —• VAN  fOONEf L'SÏEL' fli VAN POSERT. De genadige vrouw weet ook niet wat zij van dit alle» denken moet. Heer van wallenveld. Zij weet het niet, — God zij geloofd! maer zij zal het' weeten en adieu, Maria ! omhels mij nog eens ! Mevrouw van wallenveld. Fredrik , in Gods naem! wat beduidt dit ? Heer van wallenveld. Nog zijn deeze handen rein van euveldaeden, nog weent niemand over mij , dan mijne vrouw; maer 't zal welhaest anders zijn! God! God! het gebrek heeft mij gevangen, mijn eigen hart niet; neen, mijn eigen hart niet! van posert, (misnoegd.) Hoor Wallenveld'. 't is nu genoeg, voord! Heer van wallenveld, (herftclt zich.) Gij hebt gelijk, mijn heer van Pofert! — Vergeef mij ! — omhels mij nog eens, Maria ! omhels mij nog eens regt hartlijk. — Mevrouw van wallenveld, (na eene omarming.) Zullen wij dan van elkander fcheiden? Heer van wallenveld. Ik ga niet;-wat gij eens befluiten moet, — houdt ons nood» lot nog in «en donker verfchiet, (hij valt haer te voet, en tmvat haert knie. ) deugd ! ontvang mijne hulde ! ( hij ff ringt r ? op;  $4 DE SPEELER. »p; grijpt van Pofert driftig bij de hand.) voord kam» raed! voord! flofen champagnewijn! (beide af.) Mevrouw van wallenveld. Fredrik ! om Gods wil, hoor mij, zo uw woord u heilig is! (zij volgt hem.) Einde des derden Bedrijft. VIER-  TOON EELSPEL. 95 >CKxxXxx>oooc*>^ VIERDE BEDRIJF. {Voorzaelin 't huis des geheimraeds.) EERSTE T O O N E E L. HOFRAED. SECRETARIS. HOFRAED. G elijk ik u zegge, Wallenveld heeft een wisfel betaeldg' tn is met van Pofert, als croupir, geangageerd; als Bediende bij de bank. SECRETARIS. Croupir? — bij den lieven van Pofert! Nu, 't is ve? ^enoeg met hem gekoomen. HOFRAED. Van Pofert wil zich een zeker foort van aenzien geven 3 hiertoe wil hij IVallenvelds naem en figuur gebruiken; de kaerel is hoogmoedig. SECRET ARI S. Wij kunnen terftond gewaer worden, hoe dit alles te fae^ men hangt. Van Pofert heeft voor deezen een ander fchelm in zijn dienst gehad, een zekeren Adron , deeze heeft hij nu afgedankt! hij heeft heden morgen bij mij geld ingewisfeld. Wanneer ge hem fpoedig uitvorfchen liet, de kaerel % bovendien van Pofat in 't geheel niet genegen. 110 r>  •95 D Ë S P E E L E R. HOFRAED. . I Heerlijk bedacht! SECRETARIS. Ik kan niet van hier wegens de iolemniteit die hier plaets | moet hebben, — de kaerel woont in 't Engelfche Koffij-1 huis. HOFRAED. Ik zal hem doen ontbieden. SECRETARIS. Zond«r tijdverzuim. Is het waer, met den Baron, men bcdreigc hem, dat onze genadige heer hem wel eens bij den kop kan krijgen. - HOFRAED. Hij beroemt zich op den naem zijner familie. SECRETARIS. 6! Er is volftrekt gecne genade! Nu — hoe krijgen Wij hem weg. HOFRAED. Zo oncle hem arresteeren liet. —■ S B C R E T A R I S. 1 Door de policie ? dat doet hij zeker niet, de naem WalJenveld belet hem hierin , (nadenkend. ) Hm! 't zou zo een — een — wat wil ik zeggen, een arrest moeten zijn , dat met zijn ftand overeenkomt, cn dit moest hem zo , — yerftaet ge mij ? als wilde men hem ontzien, zonder iets te .onderzoeken , op eens als een donderflag op 't lijf vallen. HOFRAED. Dacrtoe dunkt mij, kon men zich tot den krijgsministcr wenden, tot den oudenGenerael; hij haet Wallenveld boven dien. f ';i SE-  TOONÊËLSPEL. ff? ShCR.ETAR.IS. Wanneer men hem als verkwister, en wegens oribetaeme"lijk gedrag voor een cavalier , eens tot zijn eigen betera fchap , zo in ftilte , des nachts , in eene vesting op de grenzen brengen kon? uw oncle betaelde zeker de onkosten. HOFRAED. Voortreflijk! zo moest het gaen, zo zal 't ook gaen! ei was zo even een ioort van crediteur bij mij j die voor hem kwam fpreeken; deeze zond ik vervolgends bij den ouden oncle; ik zeide : dus ware er hoop, — hij zou flechts zorgen, de ellende recht levendig te fchilderën. SECRETARIS. En wanneer hij die dus gefchüderd heeft, laet mij dan met de zaek- omfpringen. Terftond ter zseke, mijn waerdfte ! HOFRAED. Ja* zo zal 't gelukken. Maer, apropos! de Litutcnani Stern , de vader van Wallenvelds vrouw is aengekoomwi, at hij misfchien. — SECRETARIS. ó! Dit betekent niets! lieve hemel!. hij.,. HOFRAED. Hij moet een gerefolveerd man zijn* een man van eer. die Lieutenant. SECRETARIS. Maer 't is een arme duivel! hij zal ons plan niet verijdelen. Maek flechts voordgang, mijn beste ! HOFRAED. Maer vooral den Geheimraed niet uit het oog verlöoren, © «kt  9* D E STEELERi dat alles nog heden' bel'ehreeven worde! wegens de nalaeterifchap. Uwe erfpurtie, lieve Gal/recht! bercekent gij uur de maet mijner dankbaerheid. secretaris. . Wjj kennen elkaèr, dit is genoeg! hofraed. Adieu, papa! ( af, ) s e c re t ar i s. "t Zou mij in 't geheel niet vleien , zo deeze geen erfge» naem wierd; want, mijn heer Fredrik, zo hij weder m genade acngcnonien wierd , zou mij zeer fpoedig 't huis doen ruimen, — heelt hij weer geld ? vervloekt ! — hij moer voord, anders flaep ik geen gerust oogcnbllk meer. TWEEDE T O O N E E L. secretaris, bediende, lieutenant stern. bediende. "^rV^anueer ge mij niet gelooven wilt, daer flaet onze Secretaris, vracg het hem. secretaris. Wat begeert men ? bediendf. Die heer wil niet gelooven , dat zijne Exellentie niet tefprceken is. Nu kunt gij 't hooren. (af) s e 9 r e ta r 1 s. Nu, ééns zo goed als duizendmael; hij is niet te fpreeken. Wat- begeert gij ? - mei;- .  jOONEELSPE U £ B S P E E L £ R„ lieutenant. Ik verwagt hier niets zoets. secretaris. Neen! in ernst, zonder complimenten. lieutenant. Complimenten zal ik niet veel maeken. secretaris. Zo, zo, wat wenschte dan de heer Lieutenant toch bij zijne Exellentie uitterichtcn ? libutenant. Gij zijt een nieuwsgierig oud man! s ecretari s. In 't geheel ni£t; (verivaend.) maer het is zo de gewoonte hier in huis, dat alles door mijne handen gaet. lieutenant. Deeze gewoonte gaet mij niet aen. DERDE T O O N E É L. een bediende opent de middendeur. geheimraed. devoorigen. lieutenant. n JU*' at is vermoedelijk , de Geheimraed ? mijn heer Baron ! — secretaris, (tot Stern.) -St! St! ceheimraed, (blijft flaen, en be- j'choitwt beide. ) Wel nu ? J se-  TOONEEL SPEL. Ktf secretaris» Het is. . . LIEUTENANT. Een man die met u wenscht te fpreeken. geheimraed. r Met mij ? (hij treedt voor. ) luitenant. Genadige heer ! wij zijn beide ongelukkig vermaegfchat.t geworden. geheimraed, ( ziet den Secretaris aen. ) Vcrmaegfchapt ? dat wist ik niet. secretaris, (met een fpottenden lach.) De Lieutenant Stern ! lieutenant, (tot den Geheimraed. ~) Wees zo goed en zendt dit mensch weg. Wij moeten alleen fpreeken. geheimraed, (tenigzints verlegen, j Alleen ? secretaris, (wantrouwend.) Uwe Exellentie! lieutenant. Of pok niet alleen zo gij wilt. geheimR.aeT>» ( tegen den Bedienden.) Vertrek! (tegen den Secretaris.) Blijf gij! (Bediende ttf. ) Wel mi ? lieutenant, Uw neef proftitueert mijn naem. geheimraed, Hoe heet gij ? G 3 LÏEU-  tea D" E : SPEEL E 9U .LIEUTENANT. Lieutenant, noemt mij mijn vorst, anders heet .ik Sièru,, en deeze naem is overal eerlijk , waer hij nitgefprokeJ wordt. GE IJ EI M RAED. Ik heb mijnen neef onterft! en bekreun mij niets meer .om hem. L I E U T E N A N T. Ik neeme mijne dochter en kleinzoon met mij mede. CEilEI.lIB.4ED. Daer handelt gij zeer wel aen. LI E U T E NA NT. Ik koom ook niet om daerover te fpreeken , maer over uw •et*. Hij deugt zekerlijk niets ; maer hij moet toch lcevcn. Ik ben arm, gij zijt rijk. Zult gij hem laeten bede len ? GEHEIMRAED. Van mij krijgt hij niets , volftrekt niets! SECRETARIS. Ei, ei! G F. II F. I M R A ED. Al dat bidden cn bedelen verveelt mij; maer is hij eens van uwe dochter gefepareerd, en kan hij nog eens door een. huwlijk, dat met zijn Hand overeenkomt, zijn fortuin maeken, zal 't mij altijd acngcnacm zijn, maer tot zo lang doe ik niets aen hem. LIEUTENANT. Mijne dochter behield hij niet, al fchonkt gij hem een mit liocn; maer gij zijt verpligt voor hem te zorgen. c i  TOÖNEELSML I'? CEHEIMKAKÏ). Vcrpligt ? C tegen den Secretaris. ) hoor toch! LUITEN AN T. VerpTigt! gij hebt hem tot een bedelaer opgevoed. Wat heeft hij geleerd ? rijden, vechten , dani'en , fpeelen, en fccne quitantie, fiegt en onlcesba-er te fchrijvcn! Bezat hij kunde tot iets, hij zou in dit oogenblikuwen bijfiandnict behoeven. GEHEIMRAED. Adieu, heer Slem ! LIEUTENANT. Gij geeft uwen.neef niets? GEHEIMRAED. i Neen! | LIEUTENANT. Nu, verandwoord dit met uw eigen geweten; maer ik iieb voor mij nog iets met u aftehand«len, met u, of met uwe wapenen ? GEHEIMRAED. Met mijne wapen? wien bedoelt, gij hier mede ? LIÏUÏEB AJi T. U, u zeiven! GEHEIMRAED. Ik ben ftom van verbaezing ! LIEUTENANT. Voegt het een man van uwen (land, door lacge kunstgroepen , een ouden eerlijk gediende» officier, een militaire graed van bevordering te ontfutselen? G E II E I M R A E D. Wien heb ik dien ontfutzeld ? T O O N E E L S P Ê- L. "ï«V LIEUTENANT. Zeerwel, overeen uur zal ik mij bij hem laeten aendienen. Heer Baron', gij overhandigt hem mijne attestatie, daermede is alles onder ons afgehandeld. ( af. ) VIERDE T O O N E E L. GEHEIMRAED, SECRETARIS. GEHEIMRAED. (Of airecht! SECRETARIS. Uwe Exellentie! GEHEIMRAED. Hij heeft mij- in eene geweldige ontfteltenis gebragt, die Lieutenant. SECRETAR IS. Zo vermeeteu als die kaerel was. — GEHEIMRAED. Gij hebt mij flegt in deeze zaek gediend, — gij. SE CR E T AR I S. Mijn vaderhart! genadige heer! moet dan mijn arme zoon ook met door de waereld geholpen worden. GEHEIMRAED. Moet ik dan op dood en leven vechten ? S EC R ETA RI S. God behoede ons daervoor! CEHEIMRAED. Uw zoon is toch foldaet, hij! — S E-  Jw2 PE SPEELE&. secretaris. Ja, in eo verre. gehb1mraed. Dat hij 't met den Lieutenant vyaege, en njijn partij opnecpie. secretaris. Mijn God! — geheimraed. Hij wil kapitein zijn, hij moet dus couragie bezitten. secretaris. Uwe genade ! dit kind is veel te teder van complexie. GEHEIMRAED* Maer ik dan ? secretaris. Gij, goede Hemel! gij, een waer heiligdom voor ons, gijmoet vooral niet! — Maer moet die grove kaerel dan maer in gevolgd worden ? geheimraed, ( bedenkt zich.) Ja , grof was hij, dunkt mij. secretaris. Tegen zulk een man als uwe Exellentie! geheimraed. Ja, dat is wel zo. secretaris. U de wet voortpfchrijven! cn heeft hij zich niet door een ftrafbaer wantrouwen, tegen zijne Exellentie, den heer Krijgs«inister, in de onbefchaemdfte termen uitgclacten. peheimraed. Gij hebt gelijk, SE-  T O O N E E L $ V ËL. (of SECRETARIS. Daer 4 getuigenis van geven kan ! hij heeft ü tiitgedaegd. Hebben wij niet een allergenadigst mandaet tegen hel duel. G ÊHEI MR AE P. Zeer zeker , maer ons gelijken. —■ SECRETARIS. Een heer van uwe jaeren te prdvoceéren? GEHEIMRAED. Hij is nog twaelf jaeren ouder dan ik, de Lieutenant. SECRETARIS. Juist daerom. Hij is een invalide, wat wil hij toch me* bevordering uitrechten ? GEHEIMRAED. Hij moest zijn dagen in rust flijten. Dat is waer? SECRETARIS. Met den tijtel van kapitein. GEHEIMRAED. Ja , daer moest men 't heen zien te dirigeeren, dat War* Zeer goed. SECRETARIS. Rijd gij naer den heer krijgsminister, en doe dit zo. GEHEIMRAED. Maer hij zal zijne capaciteit tot den dienstbewijzen, en da* ' deeze papieren , die attestatie, die ik den krijgsmïnister zelf ter hand ftellen moet. — SECRETARIS. Hm! gij kunt ze vergeeten hebben, — of . . i GEHEIMRAED. Ik heb mijn parole gegeven.  tl» D E SPEELER. SECRETARIS. Nu , 1'preek dan wegens zijne brutaliteit. GEHEIMRAED. Ja , dat was goed. SECRETARIS. Uwe Exellentie betoogt zijn rnoordaedig voorncemen. Het duel. — GEHEIMRAED. Recht zo. SECRETARIS. Uw hoogedelens naem. — » GEHBIMRAED. De Lieutenant is niets. SECRETARIS. Een gek! GEHEIMRAED. Een onrustige kop. SECRETARIS. Een Don Quichotte! GEHEIMRAED. Een gevaerlijk mensch. SECRETARIS. Voordgcgacn , uwe Exellentie! GEHEIMRAED. Ja, voord! SEC R E TAMS. Oogenbliklijk. (af.) GEHEIMRAED. Hij heefttrrij zeer aengetast, dat vcrdrietlijk mensch; Hij ïs zeker arm. Nu , ik zal hem toch iets fchenken. VIJF-  T O O N E E L S V E U lil y IJ F D E T O O N E E L. geheimraed, secretaris. -VerVOlgetlds rector berger. secretaris. D aer is de braeve eerlijke man, een zekeren RcHor Berger , hij fmeekt onderdaenigst cn met diepen eerbied, of hij uwe Exellentie zijne opwagting moge maeken. geheimraed. Wat begeert de fchoolmeester ? secretaris. Hij fmeckt zo démoedig. geheimraed. Dat hij koome. Secretaris ( af.) 't Zal zeker eene collecte zijn. ( hij trekt eene goudbeurs uit. ) secretaris, (met den Rector optredende. ~) Daer ziet gij zijne Exellentie , fprcek nu vrij uit ds borst. rector. Uw alleronderdaenigfte. geheimraed. Eene collecte? RECTOR. Deeze vvaere wel noodzaeklijk, zo ik niet uwe grootmoedige gloeijende menschlievenheid, bij voorraed hulpe wild; «fftneeken. Die arme ongelukkige man. ZES-  Iia D È S P E E L E R. Z E S D Ê T O O N E E L. DE voorigen, ïén bediende* bediende. D e koets ftaet voor! geheimraed, ( tOt den Rector. ) Gij rekt uwe veihaelen onverdraeglijk, zijn er ongelukkige mcnfchen, — ik begeer niets te waeten, — daer hebt gij geld. rector. Schoon uwe Exellentie gewoon is op deeze wijze te geeven, ik ben niet gewoon op deeze wijze te ontvangen, De ongelukkige man , voor wien ik bijftand ftneeke, is uw* heer neef, Baron van Wallenveld ! geheimraed, ([leekt zijne beurs. weg. ) Is hij het ? 6 vriend! dien geef ik niets, — fpreek met mijn Secretaris. Ik moet voord ! ( bij wil voord, j secretaris. Wagt nog een oogenblik, uwe Exellentie ! er kon eene cv tremiteit in de zack zijn. rector. Ja, de hclfche foltering der eeuwigheid. GEHEIMRAED. ó God! — ( bij vouwt de banden. ) fpreek, vriend! secretaris. 6 Gij, christlijk man! fpreek, Iwe is 't met den Baron? rector» Armoede.- Se»  TOONEELSPEL. 1.13 secretaris. Ja, het zij God geklaegd! r e c tor. Wanhoop, uit honger en ellende geteeld , heeft zich met de valfche fpeelers vereenigd. secretaris. Dat God zich erbarme ! rector. Nu ja, wanneer God zich erbarmt, hoe gefchiedt dit? — door menfchen die den ongelukkigen nog redden kunnen; daer hebt gij zijne Exellentie, den heerGebeimratij ïijn vaders broeder. secretaris. .1 Zijne Exellentie is ten uiterfte misnoegd op heni. HECTOS. Maer, de arme ziel des jongen Wallenvelds,gaet bij den raezenden fpeeler verlooren. De fatan, van Pofert, die hem in zijne klaeuwen heeft, is een van die , welke door God getekend zijn , en thans wordt door de policie op het gantfche rot van fchclmen een waekend oog gehouden. secretaris, Wat zegt gij? door de policie! Hemel! uwe Exellentie'. de edele naem van Wallenveld. God behoede ons 1 geheimraed. Het is verfchriklijk! wat is hierin te doen? secretaris, (luistert hem iets in V oor.') geheimraed, (nadenkend.) Dunkt u . . • secretaris. Ta, want anders, (fpteekt zagt met hem.) i H  ff4 DE S P Ë E L E K» geheimR'aed, (na hem uitgehoord te hthkcn. ~y jr, dat is ook waer. rector. Er is een jong mensch uitgeplunderd , wiens curator diö zaek doorzetten wil; ik ken den jongeling, en ik ken ook den curator; het zal voor de fpeelers liegt uitvallen! Daer ik nu den jongen Wallenveld dankbaerheid fchuldig ben, ah bekommerd vader, zo fmeek ik, dat men hier toch poo ge, hem voor dien tijd van hier voord te helpen, dat me» hem redde! secretaris. Nü, wc zulldn zien ; — wie is dan uitgeplunderd. rector. Een Predikants zoon, die hier eene rijke erfenis voor zij» vader ontvangen heeft. geheimraed. Tegen dien heeft men valsch gefpeeld ? rector. Dat meent zijn vriend den Licenciaet. geheimraed. En mijn neef was daer bij? rector. Helaes! jat! geheimraed. En was bewust van het bedrog ? rector. Mijn zoon i» er bekommerd voor, ■  TOON E E L S P E E. it$ secr.etah.i4. Nu , uwe Exellentie! geheimraed. Gij hebt gelijk, hij moet voord. ( af. ) BEVENDE T O O N E E L, rector, "secretaris. r e c tor. w ie moét voord? waerheen? wie? SECRETARIS. Zijne Exellentie, hij rijdt nacr den heer krijgsministtr. rector. Zo! en ik ga daerheen! secretaris. Wat? naer den . . . rector; Krijgsminister t ja , ja, de zaek is hier bij den edele.) bloedverwant zeer koel behandeld, en kon daer wel kwaedaertiger ert vuuriger aengebragt zijn; maer ik heb de onfterv»lijke ziel willen rédden, zonder 't lighaem te bederven. Da* ga ik voord. secretaris. Gij moest liever aen de bank gaen , bij den Barori. RECTOR. Daer zou ik aengemerkt worden als een onbruikbaer LexiC»n, ik begrijp u zeer wel. In Gods" naem, ftisch gèH 0 waegd.'  irS D E ■ S F E E L E K. waegd!het is eene geestelijke patrouille t«gen den fatan. (fnet af.) s'ecretaris. Deeze is mij een entijdige gast! hm! hm! (nadenkend.) De Baron is in nood, een (tuk gelds, — ja! zo ontrust hij mij niet meer; dat de oude Lieutenant ons niet meer ftoorc of ik bedreig hem met de vesting, drijf hem uit het land. Dus is alles in orde ! frisch gewaegd ! het is eene waereldlijke patrouille, voor have en goed. (af.) A G T S T Ë T O O N E E L. ( Eene kamer in V huis van den heer van Wallenveld.) J'acob, Heer van wallenveld. jacob, (pakt op den achtergrond in een koffer, ) Heer van wallenveld, (treedt in, de hoed terkeerd,de halsdoek los, met al de tekenen eener loijnroesch en verhitting.) Hadaer, Jacob! Jacob! fpoedig, oude knaep! kom bij mij! . . jacob, (treurig.) Genadige heer! Heer van wallenveld. I Wat zal dit zijn? inpakken, wie heeft u dat bevoolen? jacob. . ' De heor Lieutenant. ■ j Heer  T .0 O N E E L S P E L. : ™7 Heer van wallenveld. lJ ak uit! '.pak üit! — -ontwaek, oude droomer! en wees welgemoed! (hij fmijt hem eenig geld toe.) Daer hebt gij geld. Waer is mijne vrouw ? . . jacob. . Daer binnen. Zij laet de kleine leezen. . Heer van wallenveld. Roep haer hier, — neem uw geld op! roep haer hier! ' uw geld zult gij opneemen, hoort gij ? jacob, ( doet het en gaet. ) Heer van wallenveld. Jacob. mm jacob. Genadige heer! , i Heer van wallenveld. Hael ons champagnewijn! jacob. 6 God! Heer van wallenveld. Champagnewijn, zult gij haelen, kaerel! gij zult drin' ken. jacob. Champagnewijn en traenen? God! God! Heer van wallenveld. Traenen en dwaesheid! weg daermede! (hij omhelst hem.) Geluk en champagnewijn. Daer hebt gij geld! voord,voord! -fcaelwijn, oogenbliklijk; rep u, de ellende heeft een eiu- de. Voord, voord! jacob, (af.) Heer van wallenveld, (r oept in "t kabinet.) Maria! — vrouw! ■— Maria ! — kom bij uw man! — kom! H 3  Ïï8 D E S P E E L E R. NEGENDE T Q O N E E L. Heer van wallenveld, Mevrouw van wallenveld, karei,. Heer van wallenveld. TT X J-ebt gij gegeeten? arme vrouw! (hij heft zijn zofintj** «PO kusch mij, lieve jonge! daer hebt gij geld, Maria! daer, lieve kleene! bebt gij geld! laet ibeelgoed koopen, _ WOlijk, Maria < vrolijk! ik moet terftond weder voord, ik heb u flechts eens weder verheugd willen zien! karei. Daer, lieve mama ! hebt gij geld, gij hadt toe* „iets. Heer van wallenveld. Gij zult het houden, jonge! fpeel er mede, of deel het onder uwe kleene fpeelmakkertjens uit, of laet er poppen voor koopen, — ons noodlot heeft een keer genomen, —loop heen, jonge! fpring op, uw papa is vrolijk, — dans ea huppel, kleene knaep ! uw pap» is vrolijk! karei., (af.) Msvrauw van wallenveld. Wat zal dit betekenen? wat moet ik daervan denkenf Hut van wallenveld. Geluk, wijn en liefde ! het geluk heeft geld gebragt. D* wijn heeft verftand gegeven, (hij omarmt haer.) de fcf. de bekroont beide. Morgen gaen wij naer Aken. Mevrouw van wallenveld. Uwe vrolijkheid is woest, zij verfchrikt mij!  TOONEELSPEL. Heer van wallenveld. Niets daervan! weg met de bedachtzaeraheid ! weg met weemoed en jammer! Wij worden rijke luiden ! de wijn heeft mij kloek gemaekt, goed en rechtvaerdig. Mevrouw van wallenveld. Hoor mij, toch! — zo lang gij . . . Heer van wallenveld. Geen morael. Zij vormt bédclaers , — en ellendige fchroomvallige bédclaers. Ik ben rijk , zints ik vrolijk ben. Mevrouw van wallenveld. Zints wanneer zijt gij vrolijk? moogt gij het zijn? Heer van w al l e n v e l d. • Of ik het moge? (zuchtend.) Maria! (hij reikt ha/r de hand.) lieve Maria ! Mevrouw van wallenveld. Wat hebt gij ? Heer van wallenveld, (fiet haer een poos aen. ) Dat moest gij niet vraegen. Heden niet. ( hevig. ) Maci dit kan ik u zeggen : de mcnfchen zijn roofdieren : alle, alle! aen mij hebben zij geknaegd, zo gierig, zo wreed, dat gij er bijna door verhongerd waert. (op een zagtentoon.) Hebt gij gegeeten ? arme Maria! Er komt terftond van alles, — er komt ook wijn, — hoe gaet hetu? ariae vrouw! Mevrouw van wallenveld. Gij hebt dus weder gefpeeld? Heer van wallenveld. Ja, gefpeeld heb ik Het was mijn piïgt, — ik moest weder winnen wat mij ontftoolen was. — Mij , » en ons kind; (hij omarmt haer.) uwe wangen moeten weder blooH 4 "i>.  i2o D E S P E E L E R. zen. Honger , verdriet en armoede ftaen Pr n„ t» Overvloed en welvaert, moeten er weder bevalhge kuiltjens i„ vormen, de blijde lachjens moeten de diepe vooren der traenen vervangen, ( hij kuscht haer vuurig. ) daerom heb ik gefpeeld, Maria ! wat hebt gij hier tegen ? Mevrouw van wallenveld. Uwe belofte. Heer van wallenveld. De honger, en de fchande hebben die verbrooken. Zie mii tó« twijfelmoedig «n , want, de gantfche waereld is een he,loos kae"enfpel, maer zij winnen, welke de kaerten uitdeden. BlJ ons gaet het alleen maer wat vlugger, dan in t gemeene leven , dat is 't eenige onderfcheid , tusfehen den^ipeeler aen de pharo - tafel, en den fpeeleraende fchrijf- Mevrottw van wallenveld. Nu is alles verloeren ! er is geen hoop meer! Heer van wallen veld. Weg met de hoop ! daer is geld! Mevrouw van wallenveld. Behoud het, ik blijve arm, verlaet „, „eem mijn kind mede, cn volg mijnen vader. Heer van wallenveld. Ik verbiede u dit. Wat ik heden ben, wierd ik ter liefde van u. U moet mijn offer van dienst zijn. Ik ben BW heer! gij zult gehoorzaemen. Mevrouw van wallenveld. .Ta , wat eer en moederpligt gebieden! Ik U verlaet u. Heer van wallenveld. Niet va-n uwe plaets, Maria ! Me*  T O O N E E L SPEL. Mevrouw van wallenveld. ^ Mijn arme vader had wel gelijk, toen hij zeide, dat een Fpeeler, als gij, nooit bekeert! Ik arme, ongelukkige vrouw! Heer vanwalsewveld. Hier is geld, en gij zult nog krijgen, —: maer geen traenen meer! ik haet traenen, — wegkoopen wil ik ze , Maria ! verhef u tot mijne hoogte, behoud mij bij mijne vlugt,;—■ want zo ik ooit moê word, zijn we beide verlooren. Mevrouw van wallenveld. Van waer hebt gij dit geld? Heer van wallenveld. Geen vraegen! — geen nadenken! voord, immer voord 1 Jeeve van Pofert, en de rijkdom! TIENDE T O O N E E L. pe voorigen, secretaris, VtrVolgCnit jacob. secretaris. M ïjn heer Baron! j Heer van wallenveld. Van hier, valfche fpeeler! secretaris. Hoe? Heer van wallenveld. Zie, Maria! bij deezen ben ik nog een engel! dat is nu een van die valfche fpeelers aen de fchrijf-tafel; hij wandelt in alle eerbaerheid daerheen, cn zou voor geen gantfehe wae: H 5 rcld  IS» DE S P E E L E R.' reld één ftuiver op de pharo - bank zetten, en toch heeft hij de kaerten zo kundig wecten te moffelen, dat hij mij de erfenis van mijn oom ontfutzeld heeft, dat hij mij, — doch ftil daer van! ja , oude knaep! gij hebt mij de kaerten vervloekt valsch toegedeeld. secretaris. Ik verfta u niet. Heer van wallenveld. Maer er ligt niets aen gelegen , want gij moet wecten, dat ik weldra zo rijk ben als gij. secretaris. ; Dat ware wel te wenfchen. Heer van wallenveld. Dood en hel! neen! te wenfchen is 't niet ; maer "t is noodzaekelijklzietgij, honger kan ik mijne arme vrouw niet zien lijden; honger kan mijn onfchuldig kind niet lijden; honger breekt, gelijk een omvcêrflacnbaerevloed,door alle.dijkenen dammen. Dat hebt gij wel gewectcn, gij, en mjjn bracven neef Fernau. — Ter zaeke, wat wilt gij ? secretaris. Eene menschlicvende propofitie doen, maer gij moet mij laeten . . . Heer van wallenveld. Proponeer maer! secretaris. De heer Lieutenant Stem is misnoegd over mij, omdat pijjn zoon hem voorgefprongen, en kapitein geworden is. Heer van wallenveld. Dan moet hij u doodflaen , of uw zoon, 't is eveneens. (Jacob brengt toijn en glaezen.") s&*  TOONEELSPEL. IfcS secretaris. $k heb u willen ptoponeertm, of gij naemelijk — Heer van wallenveld. Let wel, Maria ! nu doorfchiet hij de kaerten. secretaris. Daer gij tqch in geen gunftige omftandigheden zijt. . i Heer van wallenveld. Gij Jiegtl —• hier is geld. secretaris. Of gij, tot uw eigen bestwil, en voor vrouw en kind «ij Heer van wallenveld. Zet niet op deeze kaert, Maria ! S e cret ar I S. Of gij — Heer van wallenveld. Schenk in, Jacob l SECRBfARIS. Of gij eenig geld van mij wilt aenneemen, — en daervoor.. i Heer van wallenveld. Wijn, Jacob! wijn! j accïB, (geeft het.) secretaris. En daervoor den Lieutenant overhaelde, dat hij Licv.tc* r.ant bleef, en mijn goede zoon, zonder zich op hern te, veshaelen, tot kapitein avanceeren liet! Heer van wallenveld. Neen! secretaris. Ik zou u dat geld oogettbliklijk . . . Heer-  . ja* D E SPEELE R. Heer van w al'l en.veld. Neen zeg ik u! wij fpeelen orn geld, maer niet om eene eerepost. Wijn! wijn ! geheimraed. De heer Lieutenant is een oud behoeftig man, wien de helft van dit geld. . . Heer van wallenveld. Die voor eer dient, begeert eer. Eer, kunt gij mijn vader niet geven, zo gij hem die ontfteelt, breek ik u den •bals. secretaris. Mij dunkt toch . . . Heer van wallenveld. De Lieutenant is een man, en naer lijf en ziel een kaerel, met wien , noch gij noch ik handel drijven kan. secretaris. Hm ! mijn genadige! wordt maer niet boos. Gij drijft toch heden allerleie foort van handel! Heer van wallenveld. Dit zij u, en den boozen geest van mijnen oom te wijten. — Maer zeg uw zoon, zo hij den braeven Lieutenant voorbijfpringen wil, dat hij met mij, en in dit geval, met een man te doen heeft. Mevrtuw van wallenveld. Fredrik ! secret ar i s. Heer Baron! — gij trekt u den behuwden vader geweldig aen. Heer van wallenveld. Ik heb hem zijn kind ontroofd, en met haer alle vnder- vreug-  TOONEËLSPEL. 125 ' vreugde! hij flaet aen den rand des grafs, grijpt naerhetfchaduwbeeld der eere, — dit zal hem geworden, al zou ik eed ftap op dood en leven met den fchelm waegen, dit 't hem ontrooven durft! Mevrouw van wallenveld. Fredrik! ik vergeef u alles! (zij drukt hem vuurig aen haer hart.) Heer van wallenveld. Laet de woeker u voldoening geven, cn roof nooit in 't gebied der eere! Mevrouw van wallenveld. De dochter weent vreugdetraenen; de fmart van gade en moeder zij vergeeten. Fredrik ! uw hart is toch goed! nooit zal ik dit oogenblik vergeeten. Ik zweere u, (zij wil hem amdrmen.) Heer van wallenveld, (haer weérhoudtnde.) Zweer niets! ik wil u niet bedriegen, braeve ziel! s ecr et ar is. Zo de heer Baron anders nog iets te maeken heeft met de pharo-tafel, waer heden een jonge predikantszoon uitgeplundetd is . . . Heer van wallenveld. Voord, van hier fchelm! uit uwe handen zal mijne vrouw ten minften den gifbeker niet ontvangen. Mevrouw van wallenveld. Fredrik! Fredrik! om Gods wil, wat is dit? secretaris. Ja , ja! de zaekverzorger des jongelings, roept werklijk .de hulp der policie in, — en wanneer de barmhartigheid des Ge-  Ji5 DE S I E E L t K. Gebeimraeds er niet tusfchen trad, opdat de fehandclijke a£faire zich met de vesting eindige. Heer van wallenveld. Voord! barmhartige beul! — ik heb mijne vrouw eh mijn kind niet verfchoond, wat let mij, dat ik u verlchoone. Mevrouw van wAllenvelD, (fluit hem in haere amen.) Heer van wallenveld, (tot haer.) In een üur reizen wij, van Pofert en ik. Daer is onrechtvaerdig geld, (hij leegt zijn zakken op de tafel.) Neem het, — of neem het niet, — ik kan u niet raeden^ kan u om niets bidden. Ik mag niet; Mevrouw van wAllenveldi Rechtvaerdig Godl secretaris , (af.) Heer vaw wallenveld. Met vrolijkheid heb ik u ten afgrond willen vleien, ik heb u willen bedriegen, — het is openbaer geworden, en gij zijt er mooglijk door geredt! — raed flechts u zeiven, ik mag het niet doen. Maer laet mij van hier gaen; want, nu gij alles weet, kan ik uw blik niet meer verdraegeu, ( bij wil voord.) Mevrouw van WalLenvbld, (hem weerhoudende. ) Blijf en hoor mij, geef dat geld terug. Heer van wallenveld. Neen! Mevrouw van wallenvelb. Laet mij het terug geve». V Heer t*  fOONEELSPEL. 18/ Heer van wallenveld. Neen! Mevrquzo van WaLLENVELD. Ik ben uwe vrouw, ik ben moeder, hoor mijne bede! Frt* drik ! uw goede engel fpreekt door mij. Heer van wallenveld. Hij heeft mij veriaeten. Mevrouzu van wallbnveld. Neen! neen! neen! hij grijpt u, hij houdt u aen den rand des afgronds, — treedt terug! Heer van wallenveld. En bédel! Mevrouzu van wallenvbld. Ja, bédel! kommer en gebrek wil ik met u lijden: laeten wij ellendig zijn; maer red uwe deugd; behoud uw zoon een eerlijken naem. Zeg mij, waer moet ik dit geld brengen ? — fpreek — dit oogenblik, is vreeslijk, dierbaer, — fpreek, wij willen arm zijn , — ö! ik ben onuitfpreeklijfc rijk, wanneer ik u deugdzaem omarme. Heer van wallenveld; Het is te laet, mijn naem is onder de braeven uitgefchrapi» Mevrouv: van wallenveld. Hier! maer de waereld is groot. Het vaderland der armen is overal, en met een rein geweten brengen wij aen ieder oord een kapitael. Wien behoort dit geld, waer zal ik het brengen ? o! fpreek toch, fpreek! ik vergae door angst. Heer van wallenveld. Een ontzettend oogenblik heeft het lot geworpen, ik heb mij zeiven verfcheurd van u, ontvlied mij, maer neem hei geW. Me-  **98 DÉ'SPEELE R. Mevrouw van w a . l e n v e l d. | Waerheen zal ik het brengen? waerheen? ( Héér van w a i. i. e n v e j. d. Ik wilde u redden , en heb u in eenen afgrond geftort. Vergeef mij , en laet het noodlot voleinden ! (bij omarmt haer.) ELFDE T 0 0 N E E L. De voorigen, luitenant stern, lieutenant. eg daer! booswicht! Heer van wallenveld, (treedt terug.) lieutenant. Waegt gij het uw eerloos hart aen deezen dcugdzaemen Tjoezem te drukken ? — Groot ongeluk , Maria ! vordert een groot befluit. Verbet hem , en volg mij. Mevrouzu van walienvèLd. * Ik kan niet. • I lieutenant. " Hoe? Mevreuzv van wallenveld, * Ik mag niet. luitenant. I • Maria ! gij weet niet, wie hij is. Mevrouzu van wallenveld. Ik weet het,.alles verlaet hem in dit oogenblik. Hij is geheel alleen. Hij is in de waereld weggefmeeten, waerhem geen  TOONEELSPEL. 129 geen enkele ftem meer toeroept, Hoe zon ik hem thans vexlaetcn ? lieutenant. Gij zijt moeder. • Mevrouw van wallenveld. En gade. lieer van wallenveld, (ontroerd.) Maria ! volg uwen vader, hij is rechtvaerdig, ik verdiene uwe liefde niet. Mevrouw van wallenveld. Ontvang dan mijn medelijden. Zo 't zijn moet, zal ik u niet meer zien; wanneer uw bepaelde wil mijn eed kragteloos macke ; wanneer gij u losrukken kunt , wil ik mij fcheiden ; maer eerst wil ik u reddcu ! dit is menfehenpligt, vader! lieutenant. Hij acht geenc pligten. Mevrouw van wallenveld. Maer hij heeft ze hoog noodig. Fredrik ! red u, — met dit geld wischt gij de fchuld van uwe ziel: een lidteeken blijft in de herinnering, en deeze behoede u , dat gij niet weer valt. Heer van wallenveld. Vader! moet ik mij van deezen hemel uitfluiten ? gij kent de menfehen, befiis gij, — ik waege het niet, — kan ik Maria beterfchap zweeren? lieutenant. Maria! zo gij zelf uwe eer twijfelachtig maekt, wat moet de waereld dan van u denken ? Verflaefde zwakke liefde weent uit uwe oogen. Uit de mijne dringen eer en deugd , brandende traenen. Gij hoort mij niet! nu, bouw dan uw . . I heil  jijcï B E g P E E L E R. heit op de belofte van een fpeeler. Geef mtj uw kind, en laet mijn hart bretken over 't verlies uwer eer! Heer van wallenveld. Leef gelukkig, Maria ! ( bij gaet, aen 'r einde des Toeneels ontmoet hem) I TWAËLFbE T O 0 N Ê E L. karel, een adjudant, de voorioen. KA REL. D acr zijn zij alle! daer is papa! Héét Van wailenvelD,(drukt hem aen zijne borst.) .Karei! KAR e L. En deeze is gfOot, papa. Heer van wallenvéld, ( w/i veord.) ADJUDANT. Waer wilt gij heen ? mijn heer! Heer van wallenveld. Ik weet liet zelf niet. ADJUDANT. Gij gaet niet voord. Gij volgt mij naer dên heer krijgs. minister. Heer van wallenveld. Waerom ? adjudant. Ofikverlaetn niet meer.—• En gij rijt d« Lieutenant Stern 7 LJBf'  T O O N E È L S P E L, ' 4JI lieutenant. adjuöant. Geef mij uw degen. lieutenant. Ben ik arrestant? adjudant. lieutenant. Waerom f Adjudant, ( haelt de fchouders op. ) Heer van wallenveld. Zo waer God leeft! hij is de waerdigfte man, die den dégen voor den monarch draegt. lieutenant. Uwe ordre, mijn heer! adjudant. Gij twijfelt? l i euteh ANTi Ik zoek te twijfelen. adjudant. Hier is de ordre (hij toont ze.) lieutenant i (leest ; geeft ze terug, flaet zich voor 't voorhoofd , en) maekt den dégen los.) Daer hebt gij den degen ? ( hij houdt hem nog in de hand. j wel is waer, het kostte mij, bij den flag van MundCn , ver? Scheiden gevoelige wonden, dat ik u niet wilde overgeven; wel is waer , dat gij mij nog nooit afgenomen zijt. — Intusfchen, ■— daer is hij. I 2 A0*  rst DE S P E E L E R. adjudant, (tot Wallenveld.) Gaen wij ? heer Baron • Heer van wallenveld. Slechts nog een woord tot deeze, (tegen Mevrouw van Wallenveld. ) Vergeet mij , wees weduw, — maer veracht mij niet; ( bij geeft zijn zoontjen den Lieutenant. ) maek gij hier goed, wat uw vader bedorven heeft. God zij m»t u! kom, heer Adjudant \ laet ons gaen. ( af.) DERTIENDE T O Q N E E L. Mevrouw van wallenveld, lieutenant, karei. kar el, "\^aer gaet papa toch? Mevrouw van wallenveld. Vader, lieve vader! (zij werpt zich aen zijn boezem.) lieutenant, (tot haer.) Geen man, (tot Karei.) geen eer — (hij tast aen zijne heup.) geen degen ! voor 't hoofd geftooten, en door den ftaet, en door de menschheid, wat fchiet mij nog overig? ( hij ziet den kleenen aen. ) grootvader! ja deeze charge heeft de natuur gegeven, én er is in de gantfche waereld geen reglement die dezelve aentasten durft. Kom, Karei', (hij neemt hem hij de hand. ) fpecl aen mijn'hart, (hij heft hem op.) goede jonge! opdat ik het affchuwelijk fpel vergeete, dat de mepfehen met mij drijven, K a«  TOONEELSPEL. 133 kar el. Lieve1 grootvader , ik fpeetdè zo gaerne mét uw dégen , maer nu Jiebt gij hem niet meer. lieutenant, (zet het kind neder. ) Ach, Maria! dat is bitter! God! God! (hij ftrekt beide de handen ten hemel. ) Mevrouvj van wallenveld. Vader, om Gods wil! . lieutenant. Geen dégen meer, een fpaede wil ik neemen, en de aetdeomfpitten, opdat zij u en uw kind voede. Een fpaede, ó ! dat is een nuttige en gezegende armature. k a r e l , (iveenend. ~) Wees niet boos, lieve grootvader! lieutenant. Jonge! leer het veld bouwen , koorn teelen, verwerf u zelve brood; eene hut, en hier, (op 't hart wijzende.) vergenoegen. Alle andere blinkende beuzelingen , waer de menfehen zo naer jaegen, zijn niet waert, dat gij er uwe handen naer uitftreckt. Einde des vierden Bedrijf's, 13 VÏJF-.  .',134 O & S P E E L E U. ^XXXX>. X X XXXX X X XXX X XX xxxxxxxxxxxxxxxxx V IJ F D E BEDRIJF. ( kamer in 't huis des krijgsministers , gi* nerael van b1ldau.) ü £ A 5 T £ T O O N E E L. ■ adjudant, (z/r z« fcbrijven), secretaris, (treedt ia.~) secretaris. 11 eb ik de eer , in mv perfoon, den heer Adjudant, zijner Exellentie , den heer Generacl onderdaenig te begroeten? adjud 'nt. Ik ben Adjudant bij den heer Generacl. secretaris. Zijne Exellentie , mijn genadige heer , de heer Geheim' raed, Baron van Wallenveld, zendt mij aen den heer Generacl, adjudant. Gij zult hem heden niet kunnen fpreeken, den heer Generacl heeft dringende bezigheden. secretaris. Dat weeten wij, met onzen neef. adjud ant. j"< \  T O O N E E L $ P E L. 1-35 SECRETARIS. Lieve God! 't is toch ongelukkig! mijn heer is geheel van zijn ftuk; juist daerom ben ik hier gezonden, dat toch de vereerenswaerdige heer Generacl, de zaek zoo fpoedig mogelijk voordzet? adjudant. De heer Generacl onderzoekt de zaek naeuvvkeurig. Hij is zeer. misnoegd. SECRETARIS. Met waer? het fchreit tot den hemel , zulk een booswicht, en hij is van zulk een .c.barmaflt.huis afkomftig, en dus meende mijn genadige heer, zijne Exellentie, de G$ne. rael, moest niet veel onderzoeken, opdat Wallen-jelds gladde tong hem '* hart niet wceic rameken zou; daer toch, hehes! al het flegte wat er van hem gezegd .wordt, maer al te waer is: hij moest dus den God - en eer-vergeeten fpeeler, zonder omftandigbeid, bij nacht of ,duisternis in ftilte, naer eene vesting iaetcii voeren. Mijn heer wilde tot zijn onderhoud het zijne bijdragen. Zo gij den heer krijgsmmistcr dit eens voorfteldet ? I 4  ■ 135 DE S P E E L E R. TWEEDE T O O N E E L. DE VOORICEN, DE KAMERDIENAER, KAMERDIENAER. ieutenant van Braun, is met van Pofert beneden. ADJUDANT. Dat hij in de kleene eetzael ga, en daer toeve tot de Generacl ordres gceve, KAMERDIENAER. Zeer wel. ADJUDANT. De Lieutenant moet hem volftrekt niet nit het oog verliezen, — maer ik zal dit liefst zelf bezorgen, (af. ) DER.DE T O O N E E L. SECRETARIS, KAMERDIENAER. SECRETARIS. Is van Pofert ook hier? Nu, — dan zal 't er fpannen. KAMERDIENAER. ' Zeer mooglijk. , SECRETARIS. De heer Generacl is ftreng, er wordt zeer zeker een exempel gefteld. Heeft de booswicht, onae Baron, reeds een post voor de deur ? KA-  TOONEELSPEL. \S7 KAMERDIENAER. ■ Nog niet! — De Auditeur - militair is bij hem. SECRETARIS. Hij zal toch zeker een fchildvvacht krijgen , om niet te kunnen echappeeren? KAMERDIENAER. Wanneer de heer Generacl het beveelt. SECRETARIS. Is 't nog een geheim, wat de heer Generacl met hem beginnen zal? KAMERDIENAER. De Generacl is zeer misnoegd. SECRETARIS. Ah! dat zal dus zeker zijn, dat hij . . . VIERDE T O O N E E L. DE VOORICEN , GENERAEL, ADJUDANT, RECTOR. C E N ERAE L. 2^ eg aen uw heer, dat er van zijn foupé en bal van && zijde der Comtcsfc, en mij, niets worden zal, dat ik hem verzoek deféte uitteftellen! SECRETARIS. Ach! dat zal verdrietig zijn. GENERAEL. ■ Dat ik den Geheimraed verzoeke bij mij te koomen, ik Jtan in die fchandaleufe affaire zonder hem niet voordgaen. 15 S -  '133 D Ë S P E E L E R. secretaris. ó! Wat dit aengaet. De heer Generacl gelieve zich deswegens niet te geneeren. cenerael. Verwagt dus den heer Geheimraed. secretaris. Mag ik vraegen, hoe 't met mijn zoon de kapitein ftaet? daer de Lieutenant Stern. g e n e r a e l. Hij blijft kapitein uw zoon. secretaris. God zegene uwe Exellentie, tijdlijk en . . . cenerael. Uw dienaer. secretaris, ( macht eene diepe buiging , en vertrekt.) cenerael. ïk dank u , heer Rector! dat gij vertrouwen genoeg in mij jefteld hebt, om u bij mij te vervoegen. rector. Sta mij toe er bij te voegen , dat Wallenveld eerst heden, CU wel uit dringenden nood, deeze levenswijze begonnen is. cenerael- Foei! geene verdediging! ook, ik wil als cavalier cn gouverneur Hechts poogen te bewerken, dat hij de openbaere policie ontfnappe, maer geenzins zijue ilraf. Valsch fpeeJen, — mijne galle loopt over. rector. De advocaet meende, dat de fchelmfche van Pofert de; kaerten getekend had, en —■ g e-  ■ T O O N E E L SPEL* 135 •GENERAEl. Genoeg. Ga naer den advocaet, en wees zo goed hem dit fapier te geven. Ik fta er voor in, dat zijn uitgeplunderde Client zijn geld terugkrijgt. Dat hij tot nader ordre niets beginne, R ECTOR. Heer Generacl! de Baron heeft mijn zoon gered, en moet ik hem nu in zijn verderf Horten ? generael. Voor het tegenwoordige ga gij bij den advocaet, en kom dan weder bij mij. rector. Mijn God! — Dus heb ik hem dan tusfchen Schiblan en Cbatyldin ingevoerd. Nu ik zal naer den advocaet gaen; maer oogenbliklijk weder hier zijn, en bidden en fmeeken Voor Wallenveld. ( af.) V IJ F D E T O O N E E L. generael, adjudant. generaELs (op en ticder wandelende.') "Vervloekt geval! hoe houdt hij zich , dat heilloos mensen , die verdrietelijke Wallenveld? adjudant. Hij is met zich zeiven bezig, en zwaermocdig. Ik heb dea onder-officier voor de kamerdeur gelaeten. GENERAEL. Goed! weent ook de knaep?  iao DE S P E E L E R. adjudant. Neen I generael „ Zorg) dat binnen twee uuren , eene koets en vier dragonders aen de achterpoort gereed zijn. adjudant. Zeer wel. generael, Men heeft toch Van Pofert beduid, dat hij zijn bankgeld medebrengen moest? adjudant. J». generael. Heden wil ik den Lieutenant Stern bij mij hebben. En alleen met hem fpreeken. adjudant. ( af.) generael, (heelt papieren uit zijn zak en leest.") Schansfen veroverd, — aftochten gedekt. (hij leest in flilte verder.) In deezengevaerlijkenpost, agt uuren zonderfoutien tegen den veel talrijker vijand volgehouden, en daer door alles, voor het gelukkig- treilen des volgenden dags voorbereid, zelfs daerboven vier wonden bekoomen. — Hm J en toch nog maer Litutenent ? dit is fterk! ZES-  TOON EELSPEL. 141 ZESDE T O O N E E L. CENERAEL, LIEUTENANT STERN, LIEUTENANT. u we Exellentie heeft mij laeten ontbieden, —. ik verwagt uwe bevelen. GENERAEL. Gij zijt een onrustig driftig man, heer Lieutenant! LIEUTENANT. Heeft men mijne papieren uwe Exellentie overhandigd? GENERAEL. Hier zijn ze. LIEUTENANT. Dan hoop ik, dat deszclfs inhoud gedeeltelijk zal beantwoord hebben. GENERAEL. Deeze papieren, vóór welker geloofwacrdighcid Ik meer dan eene reden heb , betuigen, dat gij braef gediend hebt,—1 zeer braef! LIEUTENAMT , ( buigt zich. ) G E N EB. A E L. Gij moet dikwijls voorbijgegaen zijn. LIEUTENANT. Ja zeer dikwijls. GENERAEL. Waerbij kwam dit? -LIEUTENANT. Ik ben jn geen aenmerking gekoomen. SE-  i4a DE S I' E E L E R. GENERAEL. Dat was onreChtvaerdig. LIEUTENANT. Daervoor heb ik het gehouden. G ENE R AE t. Waerom hebt ge u niet aengemeld ? LIEUTENANT. Dat wilde ik niet. GENERAEL. Waerom niet? dit is eigenzinnig, onderfteld dat verdienfte . . . LIEUTENANT. Een eigen zin is niet altijd eigenzinnigheid , en is zeer mooglijk van jaeren en gevoel van eer onaffcheidlijk. GENERAEL. De krijgsminister blijft, met den besten wil van de waereld, toch maer een mensch. LIEUTENANT. Wanneer hij mensch blijft, winnen de armen er altijd bij. GENERAEL. Maer een mensch kan vergeeten. Wie een geheel te verzorgen heeft, vergeet ligt een enkele. LIEUTENANT. Nu en dan! dat betekent niets. Maer, wanneer het dikwijls gefchiedt, is 't eene grove fout. G E N E R A E L. Gij zijt dus dikwijls vergeeten? LIEUTENA NT. Bij alle gelegenheden! • * . GE-  TOONEËLSPEÏm H3 GEN ERAEL. Dat is infaem! — fchandalifeerde den Monarch en des dienst; ( kvtndig. ) ik zeg het nog eens, gij hadt u moeten aenraeldcn. lieutenant, ( Met edel vuur. ) Uwe Exelientis fta mij toe te zeggen: wanneer zulke dienften vergeeten kunnen worden , als ik het geluk had, den vaderlande te bewijzen, dan is het beneden de waerde van hem die ze beweezen heeft, zich aenteprijzen : dan geeft het gevoel van eigen waerde, den rang, die den flaet geweigerd heeft. Men ijvert vervolgends om tegen de beproevingen des krijgsministers, even pal, even onbeweeglijk te ftaen, als tegen eene vijandlijke batterij. generael. Dat is trotsch gêfproken! lieutenant. Weeten te ontbeeren, is eene eigenfehap , die den braeven krijgsman uitmaekt; heeft men het ver daerin gebragt, dan verandert zich deeze deugd weldra in een edelen trotsch. generael. Gij hebt door uw Zwijgen onrecht geleeden, en mij onrecht doen begaen. lieutenant, Q haelt de fcbottders op.) generael. En nu gij oud zijt! nu gij eer en voordeel nog maer eeS . zeer korten tijd te genieten hebt, meldt gij u aen, wordt drié* tig . . . lieutenawt, De ouderdom doet 's menfch'en grondbeginsels wel eetfe warF  !44 D E S P E E L E R. wankelen ; 't gevoel begint eindelijk te knaegen, zwakheid wordt drift. En dan — (tusfchenpoos. ) ik ben vader. generael, (wandelt een paer fchreden heen en weder, vat hem bij de hand.) En gij zijt zeker geen gelukkig vader, heer Majoor! lied tenant. Uwe Exellentie ! ik ben Lieutenant. generael. 6! Dit luidt mij heden niet welklinkend genoeg in de ooren. Nu, zijt gij geen gelukkig vader? heer Majoor! lieutenant, (getroffen.) Uwe Exellentie! generael. In 't voorbijgaen. Ik zal mij zeiven bij den Monarch , wegens pligtverzuim, befchuldigen, mooglijkheb ik hier en daer • hüjn pligt zo wel wacrgenomen , dat hij het mij vergeve. Hij zal mij wel vergunnen, opdat ik uw geleeden onrecht vergoede, dat ik u, die ondervinding, oprechtheid, en een vast character bezit, en het vaderland gewigtige dienden beweezen heeft, tot majoor benoeme; onze Monarch is goed en rechtvaerdig. lieutenant. Dat hem God fpaere! ja, dat is hij! —ik heb zijn naem niet flechts op mijn dégen, maer in mijn hart gedraegen, — ook heb ik nooit veel gezorgd, wat voordeel mijn fhnd mij acnbragt, —• en ik ben ook nog rijk genoeg, als foldaet; maer ik ben vader, cn als vader ben ik arm. generael, Ik weet het. l i e u-  *TOÓNEELSPEL. t|$ LIEUTENANT. Als vader, ben ik driftig gewerden, en, ik ben als mensch 4 tegen eene onrechtvaardigheid, — vergeef het mij! — te Werk gegaen , die ik, oud, verftooten , en ongelukkig oordeelde niet langer te mogen verdraegen. GENERAEL. Gij hebt den Geheimraed uitgedaegd ? —■ LIEUTENANT. Omdat hij uwe Exellentie eene onrechtvaérdigheid afgitooondhad. GENERAEL. Om deeze reden heb ik u , zodra ik een blik in uwe papieren geflagen had, laeten arresteeren. Het zou mij leed geweest zijn, dat ge uwe goede zaek, door drift, bedorven hadt. LIEUTENANT. Bat is menschlievend f ik bewonder deeze handelwijze, en fcén er ontroerd van. GENERAEL. Mijn God! ben ik dan anders bekend ? LIEUTENANT. Nten! in waerheid neen! GENERAEL. Nu , dan vraege ik nog eens , waerom hebt gij u nifct voorlang bij mij aengemeldt? LIEUTENANT. Óm twee rédens. CENERAEL,. Ik wenschte die wel te weeten. K L [ E n-  ï46 D E S P E E , L,,E_, R. LIEUTENANT. Uwe Exellentie beveelt het? GENERAEL. Ik verzoek het. LIEUTENANT, Mijn aengchuwdc zoon was voor deezen beflemd , de nicht van uwe Exellentie te trouwen. GENERA EL. En omdat hij uwe dochter getrouwd heeft, vreesdet gij, ik zou misnoegd op u zijn. Hm ! gij kent mij niet. LIEUTENANT. Uwe Exellentie! ik heb u vroeger gekend, — voor langen tijd reeds. G E N ER AEL. Gij mij ? waer? wanneer? LIEUTENANT. Ik had het geluk uwe Exellentie toenmaels een dienst te bewijzen, en dit, meer dan mijn dochters huwlijk, is dereden, waerom ik mij niet aenmeldde. Ik heb, niet door de herinnering , dat we in onze jeugd kameraeden waren, bevorderd willen zijn; maer door verdienften, en op mijn tour. GENERAEL. Waer hebben we elkaêr dan gekend ? LIEUTENANT. Voor veertig jaeren. Uwe Exellentie kwam als volontair in dienst. Ik was even tot onder - officier aengefleld. Het was voor Praeg , toen gij 's avonds in tjwe tent vloogt, verwoed naer pistoolen greept, en den overiten van uw regiment, door wien gij beledigd waert, — c E-  ,'TOONEELSPÈL i4, generael, ( ziet hem Jlrak aen.) ' Hoe ? — Stern ? Stem ? Mijn God! onder - officier Stern !-—. ja ik weet, — ik zie het nog, — gij wrongt mij de pistoolen uit de hand, en hicldt mij, ondanks mijn worftelen, in uwe armen gekneld, tot ik, door woedenden toorn geheel onmagtig, . in uwe armen nederzonk. Zonder u ware ik een kind des doods geweest, — ik had mijn overftc doorfchooten, men zou mij naer krijgsrecht... en deeze man ontweek mij zo lang! lieutenant. Ik wilde aen dit toeval geene bevorderinge te danken hebben. generael. Stern ! — Stern ! heer Majoor ! Man! wat ware er zonder u van mij geworden ? Kameraed! Mensch ! ■— Broeder! Vriend! kom aen mijn hart, het klopt dankbaer voor u. ( omhelzing.) lieutenant. Heer Generael! generael. Weg met den tijtel! waer eene fchoone daed de vriendfchapsband om twee harten legde. Die daed, en den mensch waren mij nooit vergeeten , maer de naem was , hclaes! door den tijd , niet meer zo levendig voor mij. Stem , als mensch ! wil ik den mensch —: wil ik u vergelden. Niet als generael, neen! uw fijn gevoel voor eer zal bevredigd worden. De menfehen zullen aen ü noch mij iets te berispen vinden. Uwe dochter is ongelukkig, niet waer ? heer majoor! lieutenant. Dit is niet meer te helpen. K a »ï-  -ug DE SPEEL E R. cenerael. Zeer mooglijk, ik vreeze het zelf. — Maer, dan zij werk«laedig troosten onze pligt! wij zullen zien! —voor 't tegenwoordige , adieu! — ga niet uit mijn huis. (onrustig.') Misfchien , — misfchien ook niet, wij zullen zien! ( nut broederlijke hartelijkheid.) laet mij poogen. Ga bij mijn Adjudant, laet mij poogen , adieu ! lieutenant. Ik kan niet weg van u, heer Gencrael! generael. God weet hoe hariüjk mij dit verblijdt, Lieutenant. Gij hebt mij week gemaekt. ó! Het is den eerlijken man' zo aengenaem , bij veel vermogen, veel hart te vinden. geneRael, (met goedhartige onjluimighcid.) God vergeve het u! dat gij op beide niet eerder aenfpraek gemaekt heb, ( hij reikt hem de hand.) mijn redder ! mijrf behouder! lieutenant. Nu dan, — ik was het! ik danke God, dat ik het was* En nu vergun mij ééne bede ! generael, Spreek» lieutenant. Ik heb mij gelukkig gevoeld, toen een held, die mensen is, mij en mijne ellende in zijne armen drukte. Vergun mij, dat ik u nog eens omarm» CE-  TOONEELSPEL. ï49 generael, (drukt hem vuurig atn zijn hart. ) Gelijk gij voor Praeg mijn toorn overvvont, zo helpe mij God uw ongeluk te overwjnuen ! ( hij vat zijn beide handen. ) lieutenant, (die ze hartlijk fchudt. ) Vriend ! God behoede u ! (af.) generael, (-wandelt heen en -weder.) Wat, is hier in te doen? (hij flaet plotslijk ftil. ) Men kan nood hebben, maer eer , eer kan men niet weder geven, en zonder deeze is de eerlijke rnan niet geholpen. ( Hij gaa been en weer. ) ZEVENDE T O O N E E L. generael, adjudantadjudant. ^V. lies is, volgens uwe Exellenties ordre, bezorgd. generael. Wel! zeer wel! Maer er zal heden niets van worden. adjudant. Moet. . . generael. Geene koets, — geen dragonders , zeg alles af. Eene ge. heel andere toeftand, — geheel ander oogmerk, — geheel andere middelen. adjudant. &an ik van dienst zijn ? K. 3 GE"  ' i'5ft DE SPEELE'r.' GENERAEL. ó Ja! ga naer Mevrouw van —■ neen! ook niet; laet mij nadenken, (hij houdt de handen voor 't voorhoofd.-) Ik vinde niets; de zaek is erg, zeer erg. De man is veel te diep gezonken. Ik vreeze hij deugt niets; doch het zij gewaegd. Het hart en een oogenblik tijds befiisfen in zulke gevallen. Zeg den vcrachtelijken van Pofert. — Neen! ik wil hem zelf fpreeken. Ik moet eens recht nadenken, hoe dat alles te famen hangen kan. Niet waer, vriend! gij weet niet hoe gij 't met mij hebt? ADJUDANT. Ik zie uw hart in eene hevige bewceging. A G T S T E T O O N E E Z. KAMERDIENAER, DE VOORIGEN. KAMERDIENAER. (^C eheimraed, van Wallenveld, en Baron Fernau. GENERAEL. Dat zij koomen. ( Kamerdienaer. af. ) Ontvang gij hu» in mijne plaets. Ik heb flechts als cavalier willen handelen, maer daermede is niets afgedaen. Als vader moet ik handelen ; hier zal moeite aen zijn, en ik wil er mij naer fchikken. (af.) k'E-  TO-ONEELSPI L: j5|; NEGENDE T 0 0 N E E L. ADJUDANT, GEHEIMRAED, HOFRAED. ! ADJUDANT. D e heer Generacl zal terftond bij u zijn. GEHEIMRAED. Hij verneemt misfchien naer mijn neef. HOFRAED. Het is zeer grootmoedig, dat zijne Exellentie die netelige zaek op zich genomen heeft , zo ontkomt Wallenveld de handen der policie. GEHEIMRAED. Wel grootmoedig! HOr RAED. Hij fpaert hierdoor den naam van mijn geëerden oom. C E H E1 M R A E 9, Maer alles is toch nu gederangeerd. ADJUDANT. 1 Het moest zeker den heer Geheimraed fmanlijk vallen. GEHEIMRAED. 6 Denk zelf eens! — het foupé opgezet; het bal, alles — HOFRAED. Het zal opziens baeren. GEHEIMRAED. Ik heb mij weêr gantsch moeten verkleeden. HOFRAED. Wanneer wordt Wallenveld weggebragt? ! K 4 «■-•  #ja B E S P E E L E R. GEHEIMRAip, Ja, en waerheen? ADJUDANT. Daervan weet ik niets. HOFRAED. Hoe eerder men zo iets in de vergeetenheid brengt, hoe beter voor de familie. GEHEIMRAED. Oui. Slechts ver weg. HOFRAED. Het onderhoud op de vesting, zal mijn heer oncle de goedheid hebben geheel op zich te neemen. GEHEIMRAED. J» , ter liefde zijns vaders , mijn zalige broeder, HOFRAED. Die een geheel ander man was. GEHEIMRAED. 6 Hemel! — van de nobelfte conduite.. HOFRAED. Een Christen. GEHEIMRAED. Een oprecht gemoedelijk man! — Wilt gij de goedheid hebben den heer Generacl te zeggen: dat ik de zaek gaerne fpoedig uitgevoerd zou zien. ADJUDANT. Zeer gaerne. ( GENERAEL. Te Spaa! — zo! VAN POSERT. Zou men uwe Exellentie uit eerlooze lasterzucht van mij fomtijds iets ingeblaezen hebben ? GENERAEL. Wilt gij mij een plaifier doen ? VAN POSERT. Mijn God! — dat uwe Exellentie over mijn leven befchikke ! ik laet op dit oogenblik mijn bloed vloeien, dat het ... C hoestend, j ö God! GENERAEL. Ik heb een kleen gezelfchap bij mij, enkel goede vrienden , wees zo goed en houdt voor ons heden eene bank in mijne zaal. VAN POSERT. Mijn God! dit is te veel eer voor mij! te veel eer! — maer ik weet niet recht — of ik zo . . . GENERAEL, ( Cftlftig. ) Hoe? VAN POSERT. Of ik mijn armoedje voor zulk een voornaem heer in de bank brengen durf. GENER AEL. De tafel ftaet gereed. Gij hebt uwe kas bij u ? VAM  ïóo DE S P E E L E R. ta1 posert. Op uw Exellerities bevel, ( hij dro»gt zich V voorhoofd.) inaer, zo als ik gezegd heb, ik weet niet hoe ik mij daerrta fchikken moet. Cenerael, (luid.-) Adjudant! adjudant, (intredend.) Uwe Exellentie! van posert, ( angflig.) Mijn heer Generacl! — lieve God! ik ben tot alles hdleid en gewillig , — maer. —■ generael, (zeer koel.) Dat hoop ik ook. (tot zijn Adjudant. ) De jonge Barori Wallenveld. adjudant. (af.) v aN posert. Js die ook hier? generael. Hij behoort immers ook tot de bank. Hij zal hier óbk Uw Croupir zijn, gelijk in 't Engelfche Koffijhuis. van pos ert. Bij zulk een kleen gezïelfchap is dit niet noodig. generael. Wel zeker! van posert. Bij zulk een, — zulk een , — buiten dien, exellent ge» ïelfchap, is dit volftrekt overtollig. Behalven dit, wanneer Büj een alleronderdaenigfte inval geoorloofd zij. generael. Neen1 — in 's duivels naem! neen! van  t O Ö N E E L SPEL. t6t van posert. Tk zal poogen uwe Exellentie genoegen te geven. VEERTIENDE T 0 O N E E L. DÉ voorigen, Heer van walle nve l d , adjudant, (die oogenbliklijk tiert rekt.) Heer van wallenveld, (de oogen neder/Jamde. ) u we Exellentie! generael. Hoe lang is 't wel, dat wij elkaér niet gelprokeh lieb'beri ? Heer van wallenveld, (zagt.) Het zijn — heden zes jaeren. generael; Hoe? Heer van wallenveld. ' Zints zes jaeren! generacl, ( ziet hem Jlcrk aen. ) Gij zijt zeer veranderd. Heer van wallenveld. Ik was ook toen . , . generael, (fnel en luide. ~) Daer is de heer van Pofert, dien gij kent. Heer van wallenveld, (Jih^ z/ci.) generael. Gij zult zo goed zijn , volgens uwe verbindtenis met dien h heer,  I6a V E S P E E L E R. heer, uw emploi in zijnen dienst waer te neemen, bij de bank, die hij terftond voor ons, in mijne zael, houden zal. Heer van wallenveld, (invertwijfeling. ) Heer Generael.' van posert. Ja! denk eens, heer Baron ! dit begeert zijne Exellentie cenerael. Wat gij in 't Engelfche Koffijhuis u niet fchaemt, zult gc u immers in mijne zael niet fchaemen. van posert. Ach! lieve God! ja ! maer — generaeï. Mack derhalven uwe tafel gereed. Wij zullen terftond koome. A revpir, mijn heeren ! Heer van wallenveld. Ik fméek, u heer Generael'. een paer woorden met ualleaa »e mogen fpreeken. generael. Vooruit, heer kapitein van Pofert! — Adjudant! adjudant, (treedt op.) generael. Lieutenant van Braun , wijze den kapitein van Pofert de zael, cn blijve- bij hem tot gczclfchap. van posert. Uwe Exellentie is voor een al te genadig heer, voor een waer menfehenvriend bekend. generael. Da erom heb ik u ontboden, mijn heer! Vooruit, heer kap}* Ie in ! — vooruit! Van posert, {droogt zijn voorhoofd ; hoesten vertrekt met den Adjudant. ) VIJF-  T O O fï È E L S P Ë L. 16;; VIJFTIENDE T O O N E E L. Heer van wallenveld, generael. cenerael. w tT at kort, mijn heer! kort, als ik verzoeken mag. Ik ben in geene goede luim ! Heer van wallenveld. Heer. Generael! ik ben verlooren. generael. 't Is wel mooglijk. Heef van wallenveld, C hevig.) Ik ben mensch. generael. Dat hoop ik. Heer Van wallenveld. Ik ben een man die' geen hoon dulden wil! bij den Hamel niet! generael. Draegt ge pistoolen bij u ? Heer van wallenveld. Neen! maer wanneer het leven mij tot een last wordt, zsd de eerfte muur mijn hoofd wel verpletten willen , wanneer er geen ander middel is. generael. Gij hebt vrouw en kind. Heer van wallenveld. Die zo ongelukkig was, dit in fchande te kunnen vergeeten, vergeet het ook in eere. L i et-  ü54 DB S P E É L Ë R. cenerael. Gij £ult heden uw dieffst hebben; ga flechts. 'Heer van wallenveld. Neen, heer Generael! neen! generael. Wilt gij , dat de policie met u fpreeke, in mijne plaets? Heer van wallenveld. Gij moogt mij harder ftraflen, zo gij maer kort ltraft. generael. Hebt gij geftudeerd? Heer van wallen vele». Neen! genera e l. In welke weetenfehap hebt gij eenige vorderingen gemaekt? Heer van wallenveld. Ik was, helaes! beftemd de eenige erfgenaem van mijnen oom te worden. generael. En heden zijt gij. — Heer vXn wallenveld. Vader, en —• (bij bedekt zijn gezicht. ~) heer Generael' gij zijt een mensch, een edel mensch, hiervoor zijt ge bij de waereld geëerd: handel ook met mij edelmoedig. Wees ftreng. Maer, om Gods wil! breng mij uit het gezicht der menigte, om't even waerheen , flechts daer, waer ik vergeeten worde. cenerael, ( ernflig.) I>.it zal zich fchikken, — heden gaet gij aen de bank: -~ bc«r Adjudant1, A ♦  TOONEELSPEL. i6S adjudant, (treedt op. ) Heer Van wallenveld, (vjanboopig.) Heer Generael! gene rael. Gehoorzaem , mijn heer! (tot den Adjudant.) Gij begeleidt mijn heer van Wallenveld in de zael. Heer van wallenveld, ïn den dood! (af, met den Adjudant. ) generael, ( belt. ) kamerdienaer, (treedt ep. ) generael. Luister mijne nicht in 't oor: dat zij zich bij den heer Geheimraed ontfchuldige en niet beneden in de zael koome. Ban zegt gij den Geheimraed en Baron Fernau , dat ik hen hier verwagte. kamerdienaer, (af.) ZESTIENDE T O O N E E L. (generael, rector berger, rector. u we Exellentie ! ik ben bij den Advocaet geweest, 't Is bezorgd. Maer wat zal 't nu hier zijn? mijn angst laet mij geen rust. GENERAEL. Blijf gij maer beneden. Vraeg naer mijnen Secretaris, ik heb u in 't vervolg nog noodig. L 3 re c-  166 DE S P E E L E R. rector. Ik heb het met den jongen Baron zo wel gemeend , ik ben met zulke eerlijke oogmerken hier gekoomen. — CENERAEL. Dat beloone u God! rector. En nu is hij hier toch in hechtenis. Zal ik hem dan in zijne ellende geftort hebben ? GENERAEL, Wanneer hij het verdient, ja ? RECTOR. Hij heeft toch mijn zoon gered ; ik ben in een onhofchrijfüjken zielsangst. generael. De Geheimraed komt. Ga bij mijnen Secretaris, tot wederzien ! rector. ("■ƒ•) ZEVENTIENDE T O O N E E L* GENERAEL, GEHEIMRAED, HOFRAED. GEHEIMRAED. D. ie lieve Comtesfe bevindt zich niet wel! dit doet mjj leed , indedaed. GENERAEL. Wij zullen echter onze partij maeken. Ik heb veel moeite met uw neef, maer wij zullen ons toch, als 't God belieft , deezen avond eens vrolijk maeken. G e-  •TOONE E L SPEL» $67 geheimraed. Ik ben om niets , buiten dit, bekommerd. hofraed. . Een flegt fchepfel! Is bi] reeds voord? gen e rae l. Belooft gij mij onze fpeclpartij te houden, gelijk ik ze ar. : rangeeren zal? geheimraed. Met plaifir! generael. Geeft gij er mij cavaliers parole op, het fpel te fpe-rfen, gelijk ik het arrangeere? geheimraed. Cavaliers parole. c e n e r a e l. Nu, dan zullen wij zien, hoe wij den avond doorbrengen. ii o f r a e d. Al te genadig. generael. Neen! bij den Hemel! niet te genadig, 't Zou ook een kwalijk geplaetfte genade zijn. Gaen wij. (zij vertfekken.") L 4 A C-  ï<6 DE S P E E L E R. AGT1ENDE T O O N E E L. Eene groote zael, met klisters en fpeeltafels, op den achtergrond een pharo -tafel, met waslichten. van posert, (rangeert zijne casfe en de kaerten.) Heer van wallenveld, (flaet nevens hen: met de armen over elkander geflagex , zonder op iets te letten. de adjudant, (flaet nevens heat. ) lieütrnant van braun, (flaet nevens van Pofert,) (Twee bedienden.) adjudant. Is die inrichting zo naer uw genoegen? mijn heer van fert! van posert. Lieve God! ja, volkomen! mj is alles na genoegen, adjudant. Begeert gij de tafel anders gerangeerd? van posert, (droogt zijn voorhoofd.) Iet5 meer voorwaerds, — het tocht daer, — 't is wat na aen de deur. — adjudant, (wenkt de Bedienden.) bedienden, (draegen tafel en ftoelen voorwaerds. ) van posert, (terwijl dit gefchiedt.) Eene fraeie zael, op mijn eer! ad-  TOONEELSPELV ADJUDANT. Zij is in een zeer goeden fmaek gebouwd. van posert. Heerlijk! ( hoestend.) fchoon! — Speelt zijne Exellentie dikwijls pharo ? heer van Wallenveld! . Heer van wallenveld. Hoe ? ( hij treedt voorwaerds.) adjudant. Nooit. van posert, Wat gij zegt! en heden wil hij — adjudant. Heden fchijnt het hem zeer te interesfeeren. van eosert. Zonderling! (hij drotgt zijn gezicht. Tot den Bedierf den.) Een glas water, mijn vriend! adjudant. Louis! Limonade voor den heer. van posert. Ik verzoek om water. (tot den Adjudant. ) Zeg mij toch, is — is — ja ! dit heb ik reeds willen vracgen, is zijne Exellentie , den heer Generael, gehuwd ? adjudant. Hij is een eerlijk man. van posert, (in gedachten.) Een eerlijk man? hm! (na eene paufe.) met wienis hij gehuwd ? adjudant. Hij ik een eerlijk man, zeg ik u. L S VAit  $?o DE SPEELER. van posert. Ja, zo, een eerlijk man! zo! zo ! hm , zo! adjudant. ■ Cij fchijnt verftrooid, mijn heer! van posert. Eenigzints, ja! (hij droogt zich 't voorhoofd.) Heer van wallenveld, ( vat driftig den Adjudant bij de hand, en leidt hem ter zijde.) Gij zijt jong, mijnheer! uw oog tekent eene gevoelige ziel; uw geheel voorkomen een menfehelijk medelijdend hart —■ om Gods wil, — laet mij voord! adjudant. Ik gevoel metu, — maer gij weet de pligten aen mijnen Öand verbonden. Heer van w a l l e n v e l d. Ja, ik ken ze. Eer is uwe ziel! Bij dat gevoel, bij uw ftand , bezweer ik u , help mij aen een gelaeden pistool. adjudant. i Waer denkt gij aen! Heer van wallenveld. Dood! niets dan dood. Om Gods wil, vriend! een gelae<3en pistool, deeze langzaeme marteling is mij onverdracglijk. van posert, (die inttisfchen met den Lieutenant aen de pharo - tafel flaet, en hem een fpcl vjijst. Tegen den Bedienden.) Nog een glas water, lieve man ! Nu, heer Baron! zetten wij ons. t; / u Heer  TOONEELSPILi Ifl Heer van wallenveld. Doe gij wat ge wilt. van posert. Het voornaem gezelfchap zal weldra hier zijn. Zoude het niet ? adjudant. Ik hoor hen de gallerij inkoomen. Heer van wallenveld. i> God! b'e diende, ( brengt van Pofert isater.) van posert, ( hij drinkt.) Frisch water , (hoestend.) zo waer ik leef, kostelijk water, ( hoestend. ) als crijftal. NEGENTIENDE T O O N E E L. de voorigen , generael, geheimraed, hofraed. geheimraed, (de pharo - tafel ziende.) omment, — daer is dat fchepfel ook, en — cenerael. Om 't even. Het is mijn gezelfchap, en bovendien, ik heb uw woord van eer. geheimraed, (tot den Hofraed. ) Maeken wij terftond eene partij piquet , ( hij gaet naer een fpeeltafeltjen. ) generael, ( vat hem bij de hand.) Ik heb u tot pharo geëngageerd , heer Geheimraed ! (tot van Pofert en WaHenveld.) Nu, mijne llecrcn! VAN  j*ü DE SPEEL ER. van posert, (zet zich.) Uwe Exellentie, heeft het genadigst zo bevoolen; ( tot Wallenveld. ) Dus moet men gehoorzaemen. ffe/tr van wallenveld, (heeft als ftuiptrckkend de tafel aengegreepen , en èefefloos er op ««• der gezien; tegen van Pofert.) Begin gij. generael, (zet zich aen de tafel, cn neemt kaerten, ) hofraed, (doet hetzelfde.) van posert, (tot den Geheimraed, die onwillekeurig met zijn tabatierc fpeelt.) Belieft uwe Exellentie ? generael, (geeft den Geheimraed kaerten. ) jlUons donc ! Nu , mijn heel van Pofert.' van posert, ( neemt af.) Terftond! Mie hebben kaerten bezet. van posert. Sept S? valet. geheimraed, (heeft verhoren, werpt zijn geld in de bank, en zet op nieuw,) VaN posert. l%.oi en dix. Huit êf cinq. geheimraed. Dix a gagne', (hij maekt zijn fpcl.y Heer  TOÖNEELSPEL, tfZ Heer van wallenveld, (houdt zijn doek in eengewrongen voor den mond.') van posert, Ifftif Dame. öenérael, ( verliest., telt in de. bank , en zet op nieuw.) Van posert. Stpt 6? As. geheimraed. Sept a gagni. van posert, (telt uit.) Neuf louis. geheimraed. Quil generael, (wenkt den Adjudant.) adjudant. (af.) van posert. Qjiafre S? Roi. Six & quatre. generael, ( verliest, en zet weder.) van posert. Dame & valet, (hij telt den Hofraed uit.)  174' DE S P E E L E R. TWINTIGSTE T O O N E E L. be voorigen , adjudant, lieutenant stern ^ Mevrouw van wallenveld , en karel, ( zij treden /lil in de zael. ) van posert. tS'ix & cinq, generael. Nader, tiader ! (tot van Pofert cn Wallenveld.) Hos meer fpeelers, hoe beter voor de bank. (tst de koomenden+) Hier ! hier! Heer van wallenveld, ziet op, en roept onwillekeurig: Maria! generael. Plaets genomen, vrouw Barones! adjudant, (zet haer een ftoel naest den ^Generael , maer niet aen dc tafel.) geheimraed, (voor Mevrouw van Wallenveld, haere plaets genomen heeft. ) Ik begrijp u niet! GENERAEL. Maer ik, — en cavaliers parole, heer Geheimraed ! volgehouden, heer Hofreed! (tot van Pofert.) Voordgevaeren , mijn heer! ( tot Wallenveld. ; 't gezelfchap wordt talrijker: opgepast, heer Croupir! Heer van wallenveld. Ik bezwcere uwe Exellentie ! c- b-  TOONEÏLJPEL generael. Wat- gaet tle bank baerc gasten aen? wat gaet de banquier de waereld aen. De bank is zijne ziel, eere en zaligheid. Verder dus! niet waer ? heer van Pofert ! van posert. Voorzeker, wanneer men — generael. . Daer, mijne genadige vrouw! zet u bij mij. Het geldt uw laetlte geluk! heer Majoor, neem gij mijne kaerten, en gij, kleene! beproef uw geluk —■ kom bij mij. Mevrouw vanwallenveld, (geeft haer zoon den Generael, en bedekt zich 't gezicht.. generael. Hebt gij geld ? kleene! kar el. Papa heeft mij iets gegeven. cenerael Nu, wij zullen zien, wat uw papa voor u doen kan. Gee t mij al uw geld, (hij neemt eene kacrt. ) zet uw geld daer . daer — op deeze kaert, (hij befluurt de hand van het kind, en zet de daelder, die het in de hand heeft, of de kaert.) Deeze kaert behoort uwen papa! karel. Wilt gij mijn geld weder hebben ? papa! Heer van wallenveld. Heer Generael!! generael Er zijn meer daeiders, die u toebehoord hebben, goed** jonge! ( driftig tt't van Pofert. ) Voord , mijn heer! VAM  *?<* De speelejl. van posert. Huit & damt, (bij telt den Geheimraed uit i die niet HtSr zet.) Trois 6P fept. generael. Verlooren, arme knacp! kar el. Neemt ge mij mijn geld weder weg ? papa! Heer van wallenveld, (met den toon des diepjlen zveedoms.) God! God! genèraél. Gij hebt niets meer, arme fpeeler ! doe gelijk nw papasheeft hij geen geld meer, dan zet hij zichzelven, vrouw en kind, eer en leven! (bij beft het kind op de tafel.) De vader is reeds verlooren , ik zet den zoon. — Afgenomen. — Wie fpeelt? er is eene ziel te winnen! Heer van wallenveld, (fpringt op , rukt het kind van de tafel, drukt het met vuur aen zijn hart.) Karei ! barmhartigheid, heer Generael ! Dit gaet bovea tnenfchelijk vermogen. Ik houde het niet langer uit. van posekt, (Jlaet op.) cenerael, (treedt van de tafel. Geheimraed en Fernau volgen hem.) Vrouw! moeder! vader! — zijn hart is verbrijzeld; treedt toe, nadert den ongelukkigen , laet ons zien wat hij doen *rii, om u allen weder te gewinnen , en zich zeiven tevens — Htff  TOONEELSPEIi t7? lieer van wallenveld , (zet het kind 'neder, *) Waer zal ik heen ? wie verbergt mij voor mij mij zeiven, — voor mijn gevoel? Mevrouw van wallenveld, (nadert hem.) Dit gevoel is tle deugd , die nooit geheel van li geweeken was. In deezen angst, in deeze traenen , doet zij haer vermogen gevoelen. Deeze vernietiging van uw geheel aen ■ wezen is uwe voorfpraek bij mij, bij de waereld 4 en bij u zeiven. Hiefop hab ik mijne hoop , op uwe bckeering gebouwd ; dit gevoel zal uw zoon een vader weder geven. Heer van wallenveld. Ik ben ten vloek voor u en hem geworden! wat kan ik u géven' ? fchande en gebrek ! laet mij voord ! laet mij van hier! treed terug , di^rbnere vrouw ! treed terug van deil man die uw geluk verpest! flechts ééne voldoening kan ik geven, — mijn dood!-laet mij vanhier — om Gods wil! laet mij voord l lieutenant stern, (vat hem lij de hand. ~j Leef in daeden, dan gééft gij voldoening. Mevrouw van wallenveld. Ik neem u aen, gelijk gij heden zijt, en bouw de ftreelendfte hoop op dit beflisfend oogenblik. Heer van wallenveld. Maria! vader! kind! kunt gij op mij nog hoopen? kunt gij mij vergeven ? Neen! neen! M ge-  178 DE SPEELER. generael, (met nadruk.) Het is genoeg! Mevrouw van Wallenveld! hoop en vergeving! — Mevrouzu van wallenveld, (fluit hein in haer armen.) Hoop en vergeving, in de armen van uwe vrouw, die u nooit veriaeten heeft. generael. Heer van Pofert! — dit verbond is geflooten; het verbond met u verbreek ik, in den naem van eer en deugd. van posert. Uwe Exellentie! — generael. De Duitfche heercn waren, van oudsher, verbonden tegen roovers te ftrijden; dus, ftrijd tegen u, roover ! Heer Adjudant! — hier zijn de papieren tegen hem. Gelijk ik bevoolen heb, ftreng en kort! van posert. Uwe —i . generael. Voord! (Adjudant, met van Pofert af.) geheimraed. Ik moet zeggen. — lieutenant stern. Uwe Exellentie, bij den Hemel! gij handelt braef. generael, C Wallenveld aenflaerende.) Hij is verpletterd, — dat heeft het vermogen der Natuur bewerkt, ziet hem aen! het is waer, hij is arm, door dwaesheid en ongeluk; maer wat nu? hij moet leeven! — wie belpt  TOONEELSPEL. t?p helpt hem, dat hij leeven kan? — niemand antwoordt? Jong mensch ! uw grootfte fchuldenaer is infolvent geworden, ik beklaeg u. Heer van wallenveld. Mij is niemand fchuldig. generael. Uw oom is uw fchuldenaer, door rijkdom heeft hij u verwaerloosd, daerom mag hij u niet in ellende laeten fmachten, geheimraed. Verwaerloosd ? ik heb hem alle maltres gegeven , — zijn éducatie — generael. Hadt gij hem in plaets van eene ridderlijke, eene menschlijke opvoeding gegeven ; dan had hij heden, noch u noch mij noodig, (tot den Hofraed.) En gij, waerom hebt gij crediteurs, cn policie tegen hem in 't harnas gejaegd ? dat moet voor de verlooving met mijne nicht opgehelderd zijn, anders zal cr niets van worden. hofraed. rit zoude — M a EES;  <ï8-> DE S P E E L E R. E E NE NTW1 NTIGS TE TOONEE E. devoorigen, adjudant. adjudant. TT X JL ij bekent : dat hij niet heer van Pofert, maer een galanteriekramer uit Ulm is, en Mofel heet. generael. Hij moet den predikants zoon zijn geld rcftituecren, dan vertrekke hij met zijne kraem. In twee uuren moet hij dc ]»oort uit zijn, of ik laet hem op den toren zetten. adjudant, (-vertrekt met tent buiging.) geheimraed, (gaet. ) Goeden nacht, uw Exellentie! iiofraed, (-volgt-) Onderdacnige dieuacr. — g enerael. Een eerlijk Rector heeft hem gered, (jttt Wallenveld.) En gij hebt zijn zoon geredt. Er is dus nog goeden grond in ll, en ik wil in Gods naem daerop bouwen, met zorg cn geld, wijl toch niemand wil. lieer van wallenveld. Mensch! — held!— vader! — mijn engel! (hij fort aen Zijne voeten.) Karei! hier! (hij trekt het kind tot zich.) omvat met uwe kleene handen de knieën deezes braeven mans. Generael, (zich afwendende om onbemerkt een traen te ■verbergen.) Z<3 met! (hij heft hem of.) oprecht, oprecht, jong mensch!  TOONEELSPEL. iSf mensch! ik heb dertig mijlen van hier een kleen landgoed, tusfehen rotzen en rivieren; het levert een maetig beftaen 'op, wanneer het vlijtig bebouwd wordt! dit fchenk ik uwzoon, leer daer arbeiden , — wordt daer een braef man! doet gij het niet, en moet vader, vrouw en kind, verder traenen om u ftorten, dan wordt gij gefcheiden, en wordt voor al uw leven op de vesting gebragt. Op mijn woord yan eer! Heer van wallenveld. ~) , . . , .. , , J (kusfehen zijne band.) Mevrouw van wallenveld. J Mijn weldoener ! Mijn redder ! generael. < Ga bij uw vader, en dank hem. Voor alles wat ik heden aen u doe , heeft hij voor veertig jaeren, de volle waerde op voorgefchooten. Heer van wallenveld. ~) (/nellen den Lieutenant Mevrouw van wallenveld. _j in de armen. Vader!! lieutenant, (door zijne aendoening overweldigd.) Man! — kindren ! — ö God!! generael. Zijt gij te vreeden, kameraed ! — Nu dan ! — ( bij' drukt den Lieutenant met geestdrift aen zijn,, hart, en roept mei luider femme :) Revenge Praeg! Het gordijn valt. Einde van het vijfde en laetfle Btdrijfs,