MAATSCH. DER NEDERL. LETTERE. TE LEIDEN. £ Catal. bl. Geschenk van Tooneelsiukken, 1841.  E U P H E M 1 A9 O F DE ZEGEPRAALENDE GODSDIENST.    OP DE AFBEELDING ) VAN DEN HEERE JDic 's pypers, die het fchouwtooneel, In Gysbrechts oude ftad, verpligtte, Toen hy, in meenig kunsttafreel, Door zang- en treurftof ftreelde en ftichtte; Die, als de Griek door edipus, Onfterfiyk blyft in stephanus. «79- BARTIIOLOMEUS RÜLQFFS.  EÜf H E M ï At o f DE ZEGEPRAALENDE GODSDIENST; TOONEELSPEL. TE AMSTERDAM, by M. SCHALEKAMP, '7 5 3-   AAN NEÉRLANDS PUIKDICHTER, RMXSTWW'ZS JFJEZTXE, TOECEHEILIGD. Gaa, gaa de waereld in, verdrukte Euphemia! Snel uit uwe eenzaamheid; uw banden zyn ontbonden; Uw redder is naby: vlieg in zyne armen., gaa.. Zy heeft haar' vrind Sinval in u, 6 feith! gevonden. PIET ER PTPERS.   VOORREDE. 't Is onverfcMllig tot welken uiterlykm godsdienst men le~ hoore, om dit tooneeljluk met deelneeming en aandoening te kunnen leezen: 't is een verheven fchilderjluk uit het bygeloof der kloojlerlingen ontleend, en door d'arnaud met een meesterlik penceel op het paneel gebragt. liet oud godsdienftig bygeloof der heidenen levert ons de verhevenjle tooneelftukken, het fieraad onzer jchouwburgen, uit; (*) waarom zouden dan dezulken verworpen worden, wier (*) Ten voorbedde onder yeelen Jlrekke Jphigenia in Aulis, van Racine.  VOORREDE. wier veerkracht uit het bygeloof der nog in zwang zynde godsdienflen genomen is, fclwon wy daarmede, even zo weinig als met die der oude heidenen, inflemmen? h het een minder dwaasheid te gelooven, dat wy ons den hemd zullen doen ten dien/Ie (laan, door het onmenschlyk ten offer flagten yan eene eenige dochter, de Jchuldeloozt Iphigcnia ; of te gelooven dat wy dier. vergrammen zullen, door het affchudden van een godsdienstig juk, ons door der oudsren of bloedverwanten tiranny en dwang op den nek gewrongen? Euphemia,v««rt den hemel te vertoornen; Agamemnon hoopt denzelvcn te bevredigen. De kracht, het vuur, de menfchenkennis, de aandoening, de hartstocht, met welken d'a rnabd dit ftuk bewerkt heeft, de lunst, waarmede Iry de karakters zyner perfoonaadjen onderjieunt en den tweeftryd van Euphemïa gaande houd, hebben my dit tooneelftuk dubbeld waardig doen oordeelen, om het den Nederlanderen in hunne taaie mede te deelen. Ik heb dus gevlerkt uit liefde tot de kunst, niet ter voortplanting van godsdienstige wanbegrippen, die zo veele onnozele flagtoffers van eigenbelang »f Jlaatzucht, achter de yzeren traliewerken en binnen de vademdikke wanden der godgewyde kerkers , hebben doen uitmergelen, en elendig ten grave treeder.; terwyl dezelven de grootheid begunstigden van , der maatfchtppye geheel onnutte, zo niet nadeelige, wezens, wier oogmerk niet anders is, dan hunne grootheid te vestigen op de rampen dier on-  V O O R R E D E. engelukkigen, die uit de godsdienstige vooroordeelen, welke» zy voor/laan, doch waarmede zy in het hart den Jpot dryven, geboren worden. Ik druk dan bereidwillig het zegel op de gevoelens van theotimus, in kt derde bedryf van dit tooneelftuk; Maar God, wicn 'k fteeds aanbid, en die, om my te fcbaaden, Door de aarde word beticht met haare gruweldaaden; Die God, die, door bedrog, door bygelovigheid, Gebruikt word als het mom van haar wreedaartigheid, Toegeeflyk of geftreng naar haare grilligheden, Die God ziet van zyn' troon gramftoorig naar beneden Op al dat boos gedacht, dat, dwaalend, hem beticht, En euveldaaden in zyn' heilgen naam verricht; Neen! de Eeuwige wrong nooit dat juk op onze zielen Dat juk, waaronder flechts verachte flaaven knielen; 't Is haatlyk in zyn oog, hy fchroomt het aan te zien; Wy moeten, niet door dwang, maar vry, hem hulde bièn: Zie daar het olTer, hem door Reden opgedraagen, Zie daar het wierook, dat alleen hem kan behangen. Daar  VOORREDE. Daar dit tooneelfluk als het waare een vrotiwelyke Comminge, en 'er zeer veel overeenkomst tusfclien deeze twee toe» neelftukken is, zo wel in het hartstochtelyke als in den ftyl, in welken veele afgebroken zinnen en puncten voorkomen ; zo zal ik my vergenoegen met myne leezeren te verzenden naar de voorrede, die vóór myne vertaaling van den Comminge gevonden word, in welke al het nodige ter aanwyzing van de toonvallen, op welken deeze vaerzen behooren geleezen te worden, te vinden is; hen tevens, wegens myne behandeling in het vertaaien van dit Jluk, onder het oog brengende en bevestigende, al het welke ik, in de gezegde voorrede, wegens myne vertaaling van Comminge, heb ter neder gefield. Daar het verdienstelyke der vaerzen in liet melodieuze derzelven gelegen is, heb ik, om dat te bereike7i, my, even als in Comminge, minder gebonden aan het letterlyke, dan aan den zin des Franfchen dichters. Kinderen op de leerfchoolen zyn, om der taaie magtig te worden, aan den letter gehouden , dichtlievende vertaalers trachten het oor der leezeren, door den klank der vaerzen en het verruklyke der teelden die den geest voorgefteld worden, te verlustigen. t>'a r n a u d wees my dit fpoor: ik volgde het zo veel my doenlyk was. Heb ik myn wit niet getroffen, men wyte zulks myn onvermoogen , niet myn oogmerk, welk was, dien zachtvloeij'enden Franfchen dichter den Nederlander naar verdiende bekend te maaken, en hem tevens die zachte aan- doe.  VOORREDE. doeningen mede te deelen , die mynen geest, onder liet leezen van de oorfprongkelyke Euphemia, verlustigden. V ÈRBETERING E N. Bladz: Co. fchandclykst, lees , fchanillykst. —— io7. altri, lues,  PERSOONAADJEN. euphemia , eene nonne. theotimus, een monnik. de gravin d'orcé. melanie, eene nonne. c e c i l i a , eene nonne. eene leeke zuster. Het tooneel is in de dbtdy van * * *  dj: axAviN j>' orcjc. ElTPBXielA • Outfflte tvvn«ii.   E U P H E M I A J O F DE ZEGEPRAALENDE GODSDIENST; T 0 0 N E E L S P EL.' EERSTE B E D R Y F. Het tooneel verbeeld eene zeer eenvouwdige Kloostercel. Ter linkerzytie, op eerC kleenen affiand van den muur, ftaat eene doodkist, aan wier voeten einde, men eene lamp ziet branden. Aan die zelfde zyde, doch meer voorwaart op het tooneel, ftaat een bidbankje, waarop een kruisbeeld ftaat, onder het welke een doodshoofd ligt: op het bidbankje ziet men eenige godvruchtige boeken. Men zal in acht neemen, dat eenige aiezen-ftoslen min of meer het gezicht van de doodkist beneemen , voor perfoonen die de cel binnen treeden, De dag begint aan te breeken. EERSTE TOONEEL. EUPHEMIA, alleen, fteunende met de hand op haar* doodkist, in de houding van iemant die opftaat. 13urfik,op'tbed des doods,(*) waaropmyntraanenftroomen; Waarop, tot aan myn' dood, de rust my word ontnomen; Waar* (*~)Rlcn herinner e zich, dat 'er nonnen zijn, wier gebruik het i) in haare doodkist te jlaapen. A  2 EUPHEMIA, Waarop ik 't eind zal zien van al myn' tegenfpoed; Waarop altyd myn hart het derven leeren moet; Durf ik, in deeze kist, waarin myne asfch' zal rusten, 't Herdenken voeden van myn tedre minnelusten! 't Herdenken van een min, die 's hemels wil beftryd!. .4. Zy verwydert zich van haare doodkist, en werpt zich met overhaasting voor het bidbankje neder. Kunt gy die fnoode vlam, God! die zó magtig zyt, Niet blusfchen in myn ziel ? Zie, zie uw bruid, bezweken Aan uwe voeten, u om uw genade fmeeken. De wind, als gy 't beveelt, is bulderend of ftil; De zee ftaat hemelhoog of effen, naar uw' wil; 't Geblaas uws monds ontvlamt of dooft de blikfemftranlen; Gy vormt, als gy't flechtswilt, van 't fteil gebergte, dalen; En kunt gy dan geen ziel, die u te vlieden tracht, Ja, haar belofte fchend, doen bukken voor uw magt? Kunt gy dien ftormörkaan, die mynen moed doet beeven, Waar voor myn zwakheid fchroomt, alleen geen wetten geeven? Vernietig een gevoel zó fchuldig... my zó waard'; Verbryzel 't muitend hart, geketend aan deeze aard', Dit hart dat boeijen draagt... doch de uwen heeft verbroken. .. Wat is de deugd, ó God! van 's hemels hulp verftoken ? Myn deugd roept vruchteloos myn' pligt te baat. Genaê! ó God!... toon al UW kracht, verwin Euphemia. Zy buigt zich dieper neder, en /lort een' vloed van traanen. Zie mynen traanenvloed uw heiligdom beiproeijen; Laat in myn ziel uw rust en liefde nedervloeijen! Staak mynen boezemftryd, myne ongetrouwigheèn; Kom, zegepraal, en heersch in deeze ziel alleen. Zy  TOONEELSPEL. , Zy omvat het doodshoofd met heide haare handen. ö Gy.' op welks gezicht elk fterfling fchynt te vreezen. Uw domme taal volleert me; ik zie in u myn wezen. Zie daar dan ons gelaat... neemt dat de harten in! Ach! ik beichouw myzelf, 6 God!., en ik bemin! Zy valt plat ter aarde neder, door de bitterfie droefheid verflonden. . Ik (terf... TWEEDE T O O N E E L. EUPHEMIA, MELANIE. EUPHEMIA, zich met fpoed opregtende, en Mela. . nie te gemoet treedende. Myn zuster! zal die kloosterling, wiens zeden i Zo overtuigend zyn als zyn verlichte reden, 'Myne afgeftreden deugd verfterken, en myn hart ;Doen buigen, nu te lang een prooi der minnefmart? Ja, myn onleerzaam hart doen luistren naar myn pligien ? MELANIE. 16 Ja, hy nadert reeds dees heilige geftichten, 'Waarheen Cecilia hem opontbieden deed... iMaar kwynt uw zwoegend hart, zelfs in dit hairen kleed, tMyn waarde Euphemia! aan wreede minnewonden! 'Voed gy 't wanhoopig vuur, waardoor gy word verflonden! ;Ja, voed gy 't knaagend gift van uw verdoolde min! lOndanks den hemel en de reden, 6 vrindin, IZweeft nog dat voorwerp, u ontrukt, voor uwe zinnen! IZyn dood.... A 2 EK-  H EUPHEMIA, EUPHEMIA, met levendigheid. Zyn dood deed my hem fterker nog beminnen. In dit verfcheurde hart gevoel ik dat hy leeft, Ja, dat het dikwyls hem vóór God verkoren heeft, 'k Heel u myn boosheid, noch myn buitenfpoorig blaaken: lk voel my, meer dan ooit. ten prooij' 'der liefde maaken ; Zy wapent tegen my de naarheid van den nacht; Tot in dees doodkist zelfs vervolgt my haare kracht; Ik zocht in haar 't geweld van mynen ramp te ontvlugten, , Maar ach!! ik floot myn oog vol traanen in myn zuchten;, Myn ziel, bezwykende in haar' onbegrensden nood, Verlangde daar den flaap... voor eeuwig... in den dood., Maar welk een naare droom heeft my met fchrik geflaagen!! Ik zag een fomber licht, als dat eens fakkels, dagen,, Terwyl ik, door verdriet en wroeging afgemat, Langs graven heerien zweefde en over lyken trad: De ftraal eens blikfems fchynt, en ftraks verdwynt zyn luister;; Ik hoor een naar gehuil weergalmen in het duister. Het fchuddend aardryk loeit, het opent zynen fchoot; Een gruuwzaam fpook verfchynt, verfchriklyk als de dood;: Ik zie een dreigend zwaard in zyne handen blinken; Het nadert my met fpoed; ik voel my 't hart ontzinken; Het fpook komt nader by, en ik erken Sinval, Sin val, die ftecds aan God' myn hart betwisten zal; Sinval, dien 'k voor akyd uit myne ziel moest weeren,, En (leeds met liefdevuur in haar laat wederkeeren. „Kom, volg me, fprak hy, volg uw' eerften echtvrind naan ,, Geen mededingend God boeije u aan zyn altaar. Het outer heeft geen recht om 't myne te onderdrukken;, De heiligfchender tracht my yüngs voort te rukken; Hy fcheurt myn fluier weg... Gevoelloos met myn klagti Sleep]  T O O N E E L S P E L. 5 Sleept hy my ftervend voort, in 't naarfte van den nacht, Langs eenen ftroom van bloed en over versfche lyken; Ik voel my op den boord eens donker' grafs bezwyken; Toen floot hy 't fcbittrend zwaard my diep in't hart, en hy Stort, door een' blikfemftraal getroffen, aan myn zy'. MELANIE. Ach! die beguigchling van den flaap is louter logen, Die, als de nacht vervliegtv daar mede ook is vervlogen. Gy zelf bereid het gift dat u den geest verwart, • En wet, met eigen hand , den moordpriem voor uw hart. Ach! is het dus, vrindin, dat gy moet zegepraalen? Ban 't voorwerp uit uw' geest, dat uwen geest doet dwaalen... EUPHEMIA. Ach! zuster, kan ik zulks? gy weet niet, welk een magt Het vuur der driften heeft; gy kent de toverkracht Der tedre liefde niet, en hoe wy moeten ftryden... MELANIE. s Hoe! waant gy Melanie onvatbaar voor uw lyden? o Neen, ik ben zulks niet; maar 'k heb myn aangezicht Naar 't voorwerp, dat myn hart ontvlammen moest, gericht. Myn zuster, gy verdient ten volle myn vertrouwen : Kom met verwondring dan Gods magt in my befchouwen; . Het voorbeeld licht wel eens verdwaalde harten voor; Ken dan myn ziel geheel, en volg die op haar fpoor. 'k Had een gevoelig hart, fin'ts myne kindfche dagen; De zachte tederheid alleen kon ïhy behaagen; Myn hart wierd, door all' wat me omfingelde, aangedaan; Zyn tedre neiging groeide alle oogenblikken aan; Ik trad die jaaren in, waarin de ziel, bewogen; Door haar verbystring, word verbaasd en opgetogen; A 3 't Scheen  6 EUPHEMIA, 't Scheen of de liefde op my haar kracht beproeven zou; Myn voet ftond voor haar' ftrlk j 'k ontdek dien, en 'k befchouw Myn zusters, hoopende op gevleide levensdagen, In d'aHerdiepften rouw en droefheid neêrgeflaagen, De een, treurende om 't verlies van haaren echtgenoot, Haar, op den trouwdag reeds, ontnomen door den dood; En de andre, kwynend , zich in haare traanen baaden, Van haar' verleider fnood verlaaten en verraadcn; Myn' vader, dien de vree gewenscht ons weder gaf, Op 't afieronvoorzienst' gedompeld in het graf; Zyn' vrind in 't ongeluk, en naar den kerker fléépen. 'kZag toen op'taardryk neêr, door droefheid aangegrepen; Ik flaa de Grooten gaê, waar onder 't menschdom bukt, En zie hen nevens ons door rampen neergedrukt; 'k Hoor rondom 's vorsten troon de ramporkaanen loeijen, • En zie een' traanenvloed zyn' diadeem befproeijen. Dit denkbeeld had in my 't gevoel der tederheid Verdooven moeten, doch myn zwakke reden pleit, Met ongelyke kracht, om liefde te overwinnen: Natuur roept in myn hart: „uw doeleinde is 'tbeminnen:" Myn hart verried my toen; ik vestig voor altoos De neiging myner ziel, voorheen befluiteloos. De liefde moest geheel myn hart zich eigen- maaken, Eh toen verkoos ik God, als 'tvoorwerp van myn blaakenj Sints deezen flxmd verging het gantsch heelal voor my, Gelyk een fchaduwe, en had fchoonheid noch waardy. Ik liet myn' boezem niet door fchynbre grootheid vangen ; lp weêrwil myner hoop op fchatten en op rangen, Ondanks myn maagjfchap, wierp ik my voor 't outer neêr, En God nam.de eeden aan die 'k zwoer en eeuwig zweer; Ti Hem vond ik 't heelal; ik offer Hem myn ieven. Hy  TOONEELSPE L. 7 Hy kan, all' wat myn ziel verlangt, te boven ftreeven; Hy, meester van myn hart, vervult dat gantsch alleen-, Hy is myn minnaar en myn trouwgenoot met een; Myn liefde, dag aan dag gelouterd, groeit in krachten; Die goddelyke vlam, die 't noodlot kan verachten, Hangt niet, als de aardfche min, die eindigt in het graf, Van wufte grilligheid, den tyd, of 't fterflot af. Myn ziel word niet verteerd door aardfche minnevlaagen, Die wisfelvallig zyn, of eindlyk doen mishaagen: Ik blaak voor mynen God; myn geest, die eeuwig leeft, Brand eindloos door een' goed , die God tot voorwerp heeft. Ach! zuster, deel in 't heil van uwe zielvrindinne. . Dat myne Euphemia haar' God alleen beminne! EUPHEMIA. Ik fmeek Hem, met geween, dat Hy in my een' gloed Verdoov', dien de eer, ja , dien myn pligt verdooven moet. Zoud gy, 6 groote God! dit wonder niet vermoogen? 'k Zie fteeds myn moeder, zo onbuigzaam , voor myne oogen , Haar, die gevoelloos was voor traanen die 'k vergoot; Die haaren boezem voor myn jammerklagten floot; Die, wrokkend tegen my, hoe langer hoe verwoeder, Haar' wreeden zoon aanbad, als een verblinde moeder; Die, daar zy my vol rouws naar 't aaklig klooster leid, De wreede blydfchap fmaakt, dat zy twee harten fcheid. Myn tederheid nogthans doet my die moeder eeren: Hoe groot haar wreedheid zy , 'kzal eeuwig haar waardeeren... Zy Hortte ontwyfelbaar myn' minnaar in het graf... Dit denkbeeld prangt myn ziel, en flooft haar krachten af. 'k Volbragt eene offerhand', die my het hart moest knaagen ; Ik onderging een juk... afgryslyk om te draagen. 'kBezat Sinval niet meer; wat was 't heelal voor my? A 4 En.  8 EUPHEMIA, En , ach '. 'k vergeet myn' God ! 'k Beween myn flaaverny! 'k Voel , onder myn verdriet, myn matte kracht bezwyken. Sinval... ö wreede! keer naar 't fchrikverblyf der lykcn. Gy trekt myn hart tot u... ik volg u na in 't graf... Ach! ftaa ten minste aan God myn ('mart en wroeging af. MELANIE, haar in haare armen drukkende. Myn tedre ziclvrindin , verberg die harts vervoering. EUPII E M I Ai Ach! ieder oogenblik verdubbelt myne ontroering... DERDE T O O N E E L. EUPHEMIA, MELANIE, CECILIA. MELANIE, tegen Eaphemia. Daar komt Cecilia... vrees... EUPHEMIA, in haare klagten voortvaarende. Zuster! dat al de aard', Met haar, het leed befchouw', dat my de ziel bezwaart; Dat zy myn misdryf zie, myn wanhoop en myn wroeging, ja, dat ik voor u fterf, Sinval! met vergenoeging. CECILIA, op een' geftrengen toon tegen Euphemia. Welhaast verfchynt voor u die hoogverlichtte man, Die dienaar van een' God, die boosheid flrafieu kan, Myn zuster; deeze God, van 't dreigen cindlyk moede, Sluit Zyn' $er#d;efchat en toont zyn geesfelroedc. Daar gy, ontrouwe bruid, uw' bruidegom verfmaad, Zo ducht, dat 's hemels toorn eerlang u overlaad'. Uw wederlpaimighcid,. waar over we ons beklaagden, Ver-  JOONE ELS PEL. 9 Verftrekt een' ftruikelfteen aan onze kloostermaagden. Boet deeze misdaad uit voor God, dien gy veracht. Zo gy zyn vadermin niet af te fmeeken tracht; Zo gy, door waar berouw en wroegingen bezweken, Zyn outer niet befproeit met heete traanen beeken; Zo fidder, en verwacht een' rechter, die alleen Zyn vonnis wederhoud, door zyn barmhartigheên. Wyl hy rechtvaardig is, kan hy 't u niet vergeeven; Ik zie de blikfem in zyn vuist reeds opgeheven; Zyn dondervuur ontbrand; ik zie den hellenen gloed; De lo-Mjende afgrond fcheurt zich open voor uw' voet: Gy ftort reeds in dien poel van woede en wanhoop neder.... Ot> deeze laatfte woorden fchynt Euphemia hevig ontroerd. MELANIE, met drift, tegen Cecüia. Niet verder, wreede! zwyg... De Godheid is te teder Voor zulk een fchriktafreel: zy is niet wreed, maar goed. Sints wanneer word haar gunst by 't outer niet ontmoet? Op eene aandoenlyke wyze tegen Euphemia, welke zy tegen haar hart drukt. Gaa, dierbre Euphemia! bid's hemels goedheid nader; Val neder voor een' God, een' tederhartig' vader; Gaa, offer hem een harti dat hem alleen bemint, Dat lyd voor hem alleen, in hem zyn' wellust vind; Verban een denkbeeld, dat aan Gode moet mishaagen; Betwist uw neigingen, de zege weg te draagen; Verdoof de menschlykheid, wier doelwit is, dat zy U niet verwinnen Iaat', maar voere in flaaverny; Ja, wederflreef Natuur, eer zy u zelf verneder'; Vlieg in den arm van God, en geef zyn bruid hem weder; Slaa de oogen hemelwaart, zie hoe- uw bruigom wenkt, A 5 ' En  io EUPHEMIA, En vlerken van 't Geloof aan uwe zwakheid fchenkt; Word, door de kracht van zyn genade, om hoog geheven , Myn zuster; hy heeft u te teér een hart gegeeven, Om niet te blaaken door eene eindelooze min, Die, neêrziende op deeze aarde, ons voert ten hemel in. Al (laat ons zyne hand, zyn hart is ons genegen. Wees voor dien dienaar, die van God komt, niet verlegen: Hy zal geen engel zyn ter flagting'. van 'stands kroost, ó Neen, maar wel een vrind, een engel die vertroost; Zyn goedertierne hand zal uwe traanen droogen. De oprechte godsvrucht ziet met medelydende oogen. Euphemia vertrekt in de diepjle droefgeestigheid. Indien men God erkent, die zo beminlyk is, Hoe vormt men dan van Hem eene andre beeldtenis? VIERDE T O O N E E L. MELANIE, CECILIA. M ELA NIE. "Verfchoon den yver, die my aandrong dus te fpreeken. Uw deugd, die 'kal te !treng_ voor uwen naasten reken, I leeft fchrik verwekt in 't hart van onze Euphemia. Het dreigen komt alleen aan dwaalingen te ftaé. De zachtheid is de ziel der christelyke wetten; De liefde boezemt ze in, doet vrees ter zyde zetten. CECILIA. Verwondering en toorn vermeestren my om ftryd. Verr' dat gy deelgenoote in myne gramfchap zyt, Daar 's Hemels zaak alleen uw daaden moest bellieren, BJaasi gy de driften aan, die in haar zegevieren! Hoe!  TOONEELSPEL. II Hoe! vind een zuster, die dien naam onwaardig is, By God, dien zy verraad, wel ooit vergiffenis ? MELANIE. Maar, fchept de onbuigzaamheid van uwe ziel behaagen, Dat ze op gevoelloosheid alleen mag glori draagen? Denk door, Cecilia; eischt gy, dat ik herhaal, Het geen ons hart ons zegt en herzegt duizendmaal? Neen, zuster, God is geen dier woedende tirannen, Die't rouwgevoelend hart van zynen troon doet bannen; Wat is de grootheid toch, indien zy niet vergeeft? Daar hy d'ondankbren zelfs zyn bloed gefchonken heeft, Bied hy Euphemia, die neervalt voor zyne óbgen, Zyn vaderlyke hand en teder mededoogen; Zyn werkende genaê zal daalen in haar ziel. Kom, Hutten wy een telg, die kwynend nederviel; Laat ons haar troosten en haar zwakheid faam' beklaagen... CECILIA- Haar zwakheid! Groote God! waar zyn uw donderdagen? Op welke gruuwlen fchiet ge uw blikfeinftraalen af, Indien zulke euveldaên ontkomen aan uw ftraf? Sints hier Euphemia aan 't outer wierd verbonden, Heeft de afgod van haar hart haar' boezem gantsch verflonden. Dat voorwerp, ryzende uit het graf, waarin het rust, Heeft in haar blinde ziel Gods liefde gantsch gebluscht. Hoe! Na tien jaaren rouws en onophoudlyk klaagen, Een'luttel asfche, in 't graf, nog liefde toe te draagen! Vertoonende ons een hart, dat, door de min verblind, Ceflaadig boozer word... MELANIE, na een lang ftilzwygen. Ach! gy hebt nooit bemind. C E-  li E U P H" E M I A, cecilia. Hoe! waaht gy dat myn hart zich ooit naar 't aardfche wendde ? Dat ik ooit minde dan myn' God?... V T F D E T O O N E E L. melanie, cecilia,, eene l e e k ezuster. de leekezuster, tegen Meimie en Cecilia. Eene onbekende Wenscht u te ipreeken, doch afzonderlyk... cecilia, -met levendigheid. Schynt zy Van hoogen rang te zyn? melanie, tegen Cecilia. Heeft 'rang by ons waardy? Ach! zuster, fpreek met haar. de leekezuster. 't Pleit ajjf voor haar belangen; 'Er Straalt iets edels door de fmarten die haar prangen • Zy fchynt beklagenswaard', en, door haar tegenfpoén. melanie, met aandrang. Zy koom'. cecilia, teg-«j Melanie. Maar, zuster! hoe.' ons overlast te doen? Daar 't hier rsn armen krielt!... Me-  T O O N E E L S P E L. 13 MELANIE, tegen de leekezuster. 'k Zeg ,datzy binnen treede. De leekezuster vertrekt. ZESDE T O O N E E L. MELANIE, CECILIA. MELANIE, met ontroering des harte. Uwe ongevoeligheid verbaast en grieft me, 6 ivreede! Voert gy de wetten, die de godsdienst inftelt, uit, Wanneer gy uwe ziel voor 't medelyden fluit; Wanneer, uw woeste deugd, die gy met alsfem voedde, Den hemel offers bied van haat en dolle woede; Wanneer gy 't heil niet fmaakt, dat ftreelende geluk, Van uwen evenmensen te troosten in zyn' druk, En uwe traanen, door de zynen, af te droogen? 6 Reine godsdienst! zo beminlyk in myne oogen, Is dit uw wet? zyn dit dan uw bekoorlykheên? 'k Herzeg het, zuster: gy beminde nooit, 6 neen. In 't ruuwe hairenkleed word uwe godsvrucht wreeder. Indien gy had bemind, viel al uw ftrengheid neder, En fmaakte van Gods gunst het ftreelendfte genot. De God der christenen is een weldadig God. Niet door rechtvaardigheid, maar door zyn tederheden, Heeft hy voor ons de ftraf eens wreeden doods geleden. CECILIA, op eene fchampere wyze. Hoe! waant gy, dat die God uw ftem ontleent, misfehien, Om my te leeren wat zyn wetten my gebiên? 'kWeet hoe men die volbrengt: maar 'k zie de bedelaaren, In  14 EUPHEMIA, In groote menigte, by zyn gewyde altaaren, Ons heilige gezang vermengen met geween. 't Altaar heeft pligten, die men viert door de eeuwen heen. Is 't bidden niet eenpligt? Hoor toch naar myne reden... MELANIE. Beoeff'nen we eerst het goede, ó zuster; dan gebeden. ZEVENDE T O O N E E L. DE GRAVIN D'ORCÉ, MELANIE, CECILIA, EENE LEEKEZUSTER. De gravin geeft haare behoeftigheid te kennen door haare Mee. deren, die, fchoon zeer eenvomvdig, echter die behoorlyke netheid voordraagen, die den behoeftigen van rang of geboorte altyd byblyft Cecilia ziet haar met eene koele en verachtende onverfchilligheid aan , doch Meknie met al het belangen van een gevoelig en medelydend hart. DE GRAVIN D'ORCÉ, tegen Melanie en Cecilia. Eene onbekende vrouw, die fterft van rouw en fmart, Stort haare droefheid uit in uw menschlievend hart. MELANIE, met levendigheid, tegen de leekezuster. Vertrek, ACHT.  TOONEELSPEL. IS ACHTSTE T O O N E E L. DE GRAVIN d'ORCÉ, MELANIE, CECILIA. DE GRAVIN d'oRCÉ, haare rede» vervolgende. V an'tmenschdom, ja, van't gansch heelalbegeeven, Bezwykende onder 't juk van myn rampfpoedig leven, Daar ieder my beziet met wreedheid of met fmaad, Vertrouwde ik, by 't altaar, in mynen jammerftaat, Dat teder medely', 't vermaak der deugdgezinden, Dat in de waereld niet gevonden word, te vinden. MELANIE, tegen de gravinne, met tedcrhartigheld. Ik bid, zit neêr, mevrouw. Zy gaat nederzitttn. CECILIA, met koelheid. Voorzeker bidden wy Den hemel, dat hy aan den armen gunstig zy. Maar deeze abtdy, onlangs van zwaare fchuld ontheven, Moet, fchoon zy niets bezit, veel liefdegiften geeven... Eene aalmoes.. . DE GRAVIN d'o R C é, op dit woord in traanen Jmeltende , tegen Cecilia. Ach! dit is het toppunt van myn fmart, Mevrouw... doorfleekt gy ook myn afgefolterd hart! Ik kom niet hier, mevrouw, om liefdegiften fraeeken; Ik fmeek u om... den dood. Bitterlyk fchreiende. God! 'k voel myn ziel bezweken. M E-  iS EUPHEMIA, MELANIE, in vervoering, tegen Cecilia. Wat deed ge,ó wreede! gaa... uw hart, gevormd van Heen... Gy hebt haar ziel verfcheurd... Cecilia nog Jlandhoudcnde: Ik bid, laat ons alleen. Cecilia vertrekt vut fpyt. NEGENDE T O O N E E L. DE GRAVIN D'ORCÉ, MELANIE. MELANIE, zich naast de gravin nederzettende, en haar de handen drukkende: M evrouw... DE GRAVIN D'ORCÉ, geen' acht Jlaande op Melanie, en geheel in traanen. Is dit die wet, die myn troostres zou weezen; Die godsdienst, zacht van aart, die fmarten.zou geneczcn? Waar zoek ik derenis? God! waar menschlieveudheid? MELANIE. Gy vind die in myn hart. Het mededoogen fchréit En zucht voor Gods altaar, waar niets haar kracht kan fmoorcn. Cecilia heeft zelf die deugd niet afgezworen. De gravin heft haar hoofd op , word gewaar dat Cecilia vertrokken is, en ziet Melanie met tederheid aan. Ik fmeek, vergeef het haar. Haar 1'ombre godsvrucht is Hoogmoedig op haar deugd, ontbloot van derenis: Zy zal, ken ik haar wél, u naderhand beklaagen... Wie kan, u hoorende, u geen hart vol meêiy' draagen ? D E  TOONEELSPEL. 17 DE GRAVIN D'ORCÉ, Ik kom niet hier, mevrouw, om hulp in mynen nood, Die my zou overlaên met fchande, voor myn' dood: Want ras zal ik in 't graf, ik voel zulks, nederdaalen. Mogt zich uw ftraf, ö God! by mynen dood bepaalen! Ik ken het middel wel dat zulk een tydftip fpoed, Waarin myn fchande met myn rampen einden moet; Maar God, die my kastyd, is meester van myn leven; AU' wat ik thans verlang, is, door zyn hand, te fneeven. 'k Moet my dan buigen voor de (lagen zyner roê; Den rampkelk drinken, tot den Iaatften druppel toe, Om 's hemels wil beilaan; ja , 'k moet nog daarenboven, Den fleren hoogmoed van myn edel ftamhuis dooven. 'k Bezat voordoezen rang en aanzien, eer en goed, Doch al dat fchynfchoon is vergaan door tegenfpoed. En, wie toch Hortte me in dien poel van rampen neder ?.. Schreiende. Ik bid, verfchoon die finart... wiens onheil was ooit wreeder ? Word hy zó diep vcrneêrd, die ongelukkig is! Ik kwam u fineeken om... welk een bekentenis!... My te onderdennen tot aan 't einde myner dagen, En me aan te noemen, om myn rampen voort te dragen, Gelyk... Süterlyk fchreiende. Uw huisbediende. MELANIE, in traanen. 6 Neen! gy dienen! Gy! Mevrouw, uw tegenfpoed wekt ieders medeiy'; Men zal u dienstbaar zyn; ik zou met vreugd myn leven, B Ora  18 EUPHEMIA, Om u tc ontrukken aan dien hoon, ten beste geeven. De vriendfchap... tederheid... gy word getroost, mevrouw. Wie is zó wreed, dien niet uw fmart venedren zou? de gravin d'orCÉ, haar omhelzende. Ach! 'k moet aan u alreê myn dankbaarheid doen blykcn: Maar uwe weldaad zou- myne eer verongelyken; 'k Wil liever dienstbaar zyn, zo lang ik adem fchep, Opdat ik, In myn' druk , my niets te fchaamen hebb'. Een liefdegift, (door wien zy ook worde opgedraagcn,) Kwetst d'adeidom, en doet een fier gemoed verlaagen. Ik fterve... Schreiende. En 't geen my fttekt tot meerdring van verdriet, Mevrouw... is, dat een zoon den dolk me in 't harte ftiet. melanie, met verbaazing. Een zoon! wat monsterdier! wat wreede gruweldaaden! Welk hart kon ooit zó faood Natuur en 't bloed verfmaaden ? de gravin d'orcf.. Ö Ja, een zoon, een zoon aan deeze borst gevoed. Ik drukte naauwlyks hem aan 't hart vol liefdegloed, Of hy vereende in zich de zorg en vreugd myns levens, De tedre moedermin, en al haar zwakbeên tevens; Ik offerde alles hem , vermaaken, rang en praal, Met al myn kindren, zelfs myn' vader en gemaal; Ik had myn leven veil voor één' van zyne dagen; Te fterven zynentwill' kon myne ziel behaagen; Ik zag , beminde , noch aanbad dan hem... De dood, Die eerst zyn broeders, voorts myn gaê, in 't grafbefloot, Gaf hem een recht, geflaafd door myne tederheden. Ik  TOONEELSPEL. 19 Ik kon voor niets , dan zyn belang, myn zorg beftceden ; Wat zeg ik! met zyn recht Hond ik myn rechten af, Naardien ik met myn hart hem al myn goedren gaf. Myn foberfle inkomst zelfs wierd hem ten prooij' gegeeven. Al 't voordeel dat ik vroeg, was, dat ik zoude lccvcn . En fterven by dien zoon, en dat hy, vol van rouw, . Myn' laatften adem, als ik ftierf, inaêmen zou. j De boosheid zyner ziel, fchoon onder fchoone treeken 'Verborgen, was my reeds op 't duidelykst gebleken; 1 Ik wierd vergeefsch verlicht: myn dwaaling ftond my aanj ; Zó verr' doet moederliefde ons op den doolweg gaan! 1 Ik wierd zelfs niet gewaar in myn onzinnig blaaken, 1 Dat elk hem, nog zó jong, zag op den doolweg raaken, i Dat hy, by al wat ons tot fchande en 't kwaad verleid , 1 De vrekheid paarde met de wreedfte onmenschlykheid... [Dat hy ondankbaar was. 'k Zag hem in't huuwlyk treeden. [Een vrouw fchept menigwerf, door haar zachtzinnigheden, liet tedere gevoel, die bronwel van het goed, (Dien grondflag aller deugd, in 't allerwreedst gemoed: Doch zyne trouwgenoot', nog wreeder en verwoeder, :Ontftak zelfs heviger zyn' haat op zyne moeder; :Die zoon, aan wien ik al myn goedheid had hefteed, iVerachtte en hoonde my, behandelde my wreed, Hy voegde bittren fmaad by al myn zielverdrieten, (Sloeg traanen in den wind, die hy my deed vergieten... Weemnde. 'Verjaagt my, welk een woord! van 't flot dat ik bezat, ;Der vadren rustverblyf, ons aller bakermat: rk Val neder aan zyn kniên; befchreid en doodsch bezweken iRocp ik hem toe: „myn zoon! zie, zie uw moeder fmeeken, 13 2 „Uw  20 EUPHEMIA, „ Uw moeder, neergeknield, bid flechts één weldai d af, „Tot loon van haare liefde, en alles wat ze u gaf. „ Ik zie welhaast een einde aan myn elendig leven: „Laat my ten minfte op 't bed van myne vadren fileeven." Hy hoort niet eens naar my: „ Gy, aan myn borst gevoed, „Myn zoon... gy wilt dat ik van honger fterven moet! „ 'k Stond alles aan u af; aan fmart ten prooij' gegeeven, ,, Is my alleen een hart vol droefheid bygebleven. „ Ligt teelt ge ook kindrenr'k moest u wenfehen dat...maar neen! , Ach! wreede ! mogten zy nooit in uw paden treên !" Zyn vrouw, dat oogenblik nog wreeder dan te vooren, Verdryft my van 't kasteel, waarin ik wierd geboren , Waarop ik, nat befchreid, myn fcheemrende oogen floeg... En, hemel! 'k overleef de (lagen die ik droeg' ln 't kort, 'k raak alles kwyt, en kwyn in diepe ellende; Ik gaa naar een vrindin, die my niet meer erkende; Ik (leep myn rampen na , daar alles voor my vlood , lk nader deeze abtdy, en zoek aldaar... den dood, MELANIE. Gy zult niet fterven , neen ; gy vind hier twee vrindinnen,. Die God vcreenigd heeft, om famen u te minnen. De Gravin fchreit met nog heviger aandoening. Gy zucht! en wyst my af! uw traanen ,.. uw geween Vloeit, met vermeêrde fmart, langs uwen boezem heen! IE GRAVIN D'o R C É. Mevrouw, ach! hunne bron moet onophoudlyk fpringen;; Gy kent myn rampen mi", en al myn folteringen: Verneem myn misdryf thans, en oordeel, oordeel dan, Of ik in eeuwigheid die bronwel Hoppen kan. Die.  TOONEELSPEL. 21 Die zoon, die zelfde zoon, die my naar 't graf doet treeden.. Had eene zuster... MELANIE, met grooter belangen. Spreek. DE GRAVIN D'oRCÉ. Wier gadeloozc zeden, D t fieraad van haar ziel, gelukkig faamgericht, Meer treffend zyn voor 't hart, dan fchittrend voor 't gezicht. Tot myne vreugde, ó God ! had gy dit kind gefchonken; lk floot voor haar myn ziel, die haare kon ontvonken. Myn dochter, die door liefde aan flrengheid weêrftand bood, En dag aan dag voor my haar' eerbied had vergroot, Vergat naar 't fcheen , ja ,fcheen onkundig, dat haar broeder Alleen de zorg bezat van haare ontaarte moeder. Een zedig jongeling , met haar gelyk van ftam, Beminnelyk door deugd, ontdekte haar zyn vlam, En fineektc dat de trouw hem mogt met ons veré'enen; Zy blaakten voor elkaêr: gevoelloos met haar weenen, Verwyder ik van haar dien jongling, olTer haar Dien fnooden broeder op; ik (leep ze fchreiend, naar Eene akelige abtdy; ik boei haar tedre handen Metwrecde,cn niet met haar gewenschte huuwlyksbanden. MELANIE, ter zyde en ontroerd. Gelyke tegenfpoên... DE GRAVIN D'ORCÉ. Op dat zy 't geestlyk kleed Zou kiezen, meldde ik dat haar minnaar overleed; Die (lag treft haar op't hart; een nicht, haar trouw gebleven, Verlost haar uit dc abtdy, op d'oever van baar leven; Die bloedverwante ftcrft, en toen ken nietnaiit my B 3 Ver  22 EUPHEMIA, Verklaaren, wr.t 'er van myn kind geworden zy; Helaas! zy leeft niet meer... en ik, rampzaalge moeder, Heb haar in 't leed geftort, ter liefde van haar' broeder! melanie, neg heviger ontroerd. Ik kan niet z.vygen... neen... uit all' wat ik verftaa... Mevrouw, in deeze abtdy woont federt tien jaar... de gravin d'o r c é , met levendigheid. Ja, federt tien jaar... nu ? ... melanie. Een hartsvrindin: zy minde Haar moeder tederlyk, fehoon die haar niet bezinde... de gravin d'o r c é. Gaa voort... een moeder... melanie, met fpoed. Was de bronwel van haar fmart; Een even droevig lot verteert haar kwynend hart; Ze eerbiedigt en waardeert befchroomde clendelingen; Gaat hen in deugden voor, en tracht hen by te fpringen; ' k Ben zeker dat haar hart, verftaaude uw ongeval, Uw' ramp bewcenendc... u terftond beminnen zal. Zy ftaat met overhaasting op. Mevrouw... gy moet haar zien; zy zal u 't hart vervoeren. de gravin d'orcé, met dezelfde levendigheid opjlaande, ó God!... zou 't mooglyk zyn'... wat doet gymy ontroeren! Gelei my ftraks by haar. Daar ik ten toppunt klom Van rampfpoed... zou die vreugd!... TIEN-  TOONEELSPEL. 23 TIENDE T O O N E E L. euphemia, de gravin d'orcé, melanie. melanie, haare hand aan de gravin biedende, en Euphemia gewaar wordende. K^om, dierbre zuster, kom, Ontfluit uwe armen thans aan de eedle nooddruft... euphemia, aan de voeten van de gravin, die op een' ftoel bezwykt, nedervallende. Moeder! de gravin d'orcÉ, met een' gil, terwyl zy nederzygt. Conflantia! melanie. Kan 't zyn ! ó vóórziende Albehoeder! de gravin d'orcé, weder bykomende, met tekenen van affchrik en droefheid. ó God! wat moet ik zien! myn dochter aan 't altaar Geketend!... eeuwig!... en ik zelf, ik boeide haar! Dit geestelyk gewaad befchuldigt me al myn leven... Door welk een vreemd geval?... wil my te kennen geeven... En nog word gy verrukt door liefde en tederheên!... In traanen, en haare dochter omhelzende. Uw hooglïe weldaad zy vergiffenis alleen. b 4 eu-  24 EUPHEMIA, EUPHEMIA. Myn moeder!., die 'k omhels!.. de gravin d'orcé. Gy ziet uw moeder weder, In de armoê ncêrgcftort... e u p h E m i a. 'k Bemin haar even teder. Zy ftaat op. Wie was toch de oorzaak van zó veel elcndc en fmart? de gravin d'orcé. Uw broeder. euphemia. Hy! de gravin d'orcé. 6 Ja, die wellust van myn hart, Die my myn gantsch gedacht deed haatcn en vcrfmaadcn, Die zoon... De hand van Euphemia aanvattende, en fchreiende. Om wien ik u, myn dochter! heb verraaderi. euphemia, met levendigheid. 'k Gevoel niets dan uw' ramp. de gravin d'o r c ë. Hy, meester van myn goed, Doof voor de (tem der fmart, doof voor de ftcm van 't bloed... (Myn dochter, zó barbaarsch zaagt gy me ook met u leven.) Heeft zyne moeder van 't kasteel met fmaad verdreven. Helaas! ik zelf, ik riep den toorn des hemels in.,, Be,  TOON E ELS PEL. 25 Bcfef myn ongeluk! de moedige gravin D'Orcé, zó lang verblind door hoogen rang en weelde, Ten prooije aan de yslykheèn, die bittere armoe tceide, Van vrind noch hoop verzeld, van onderftand ontbloot, Slagtoffer van 't gebrek... ja, wreeden hongersnood, Kwam thans in deeze abtdy , die toevlugt in myn plaagcn, Staröogende op myn graf, om eene plaats te vraagen... Als huisbediende... EUPHEMIA, in de armen van haare moeder bezwykende, en na eene lange tusfehenpoozing. 6 Smaad! Ik ken myzelf niet meer. In vervoering, en weenende. Neen, nimmer daalt gy tot zó laag een middel neêr, Om u , in 't torsfehen van uw rampen, te onderfchraagen. Ik offer u voortaan myn droeve levensdagen; Met levendigheid. Me ontrukkende aan den dood , word niets door my betracht, Dan dat ik nu voortaan uw droevig lot verzacht', My wreeke aan uwen zoon... het ftaat in myn vermoogen... Die nicht, die me in haar' arm het klooster had onttogen, Die my, alleen hier zag een' boei aanvaarden, uien Ik dacht voor u, ja, 't gantsch heelal bedekt te zien , Dat edelmoedig mensch liet my, voor al myn leven, Een fobcre inkomst... Haastiglyk. Die u zy ten deel gegeeveii; By die geringe hulp , ö dierbre moeder! zal Ik d'arbeid voegen... ja, altyd en overal- B 5 Heb  26 EUPHEMIA, Heb ik myn Ieve:i veil; 'k aanbid u al myn dagen; Ten blyk der tederheid... de gravin d'orcé, haar omhelzende. Kan ik u nog behaagen! Myn kind! vergeet gy... euphemia. 'k Denk om u alleen op de aard'. Op Melanie wyzende. Zie hier uwe andre telg; zy is ons beider waard'. Haar vrindfehap-kweekend hart wenscht droeven troost te IeeZy zal de tederheid met haare zorg vereenen... (nen; de gravin d'o r cé , doordrongen van gevoel' Haar hart verklaarde zich alreê ter gunst' voor my, En 't is rechtvaardig dat het myn erkentlyk zy... Zy vat haar by de hand. melanie, tegen de gravin. Myn vrindfehap, u betoond, was zonder vrucht voordeezen; Maar zo zy u voortaan zou nuttig kunnen weezen, Dankte ik den hemel, die uw toevlugt weezen moet: Ily fchenkt alleen de rust en 't heil in tegenfpoed ; Ily kan, in tegenhecn, alleen ons troost verwekken... Maar zo myn byzyn u tot hinder konde ftrekken.. Zy doet eenige Jchreden om zich te verwyderen. de gravin d'o r c é, op/taande. ö Neen, verblyf, mevrouw. Wy voeden in ons hart Niet één geheim voor n. Op  TOONEELSPEL. 27 Op haar dochter wyzende. Verkondig haare fmart, Verkondig haare deugd.. myn knaaging van 't geweeten, En haare goedheid... euphemia, haare moeder omhelzende. Gy doet my myn' ramp vergeeten. Ach ! leef en ween met my... de tyd genaakt in 't kort, Dat myn befchfeid gezicht door u gefloten word. de gravin d'o r cé. Neen, gy, myn dochter, zult myn flervende oogen fluiten. eu p he Mla. AH' wat my 't hart verrukt, is, uwen ramp te fluiten. Welaan... Zy reikt de hand aan haare moeder. de gravin d'orcé, de doodkist gewaar wordende, • en van Jchrik te rug treedende. Myn God! wat 's dit ? melanie, tegen de gravin. De wet doet ons den nacht Doorbrengen in dees kist, waar de affchrik ons verwacht, Die ons het lot doet zien, dat niemant vlugten konde. euphemia, zwaar zuchtende, tegen haare moeder. Zie daar het bed myns doods, en myne huuwlyksfponde ! De gravin fchreit bitterlyk, ziet haare dochter met tederheid aan, en valt haar in de armen. Euphemia, lang gezwegen hebbende, zegt tegen haare moeder. Welhaast kent ge al myn' druk. Te-  28 EUPHEMIA, Tegen Melanie. Ik fineek verlaat my niet; Decs dag (lelie eindlyk perk aan al myn zielsverdriet? Verhaast het heilryk uur, waarin myn ziel, geneze J Door dien verkondiger der vreê , getroost zal weezen.. De garijn valt. Einde van het eerjle bedryf. TWEE-  TOONEELSPEL. 29 TWEEDE B E D R Y F. liet iooneel word geopend. Het verbeeld eene kapél, in welke een altaar, en in wier verfchiel kerkpilaaaren gezien worden. (*) EERSTE T O O N E E L. euphemia, melanie. Beide nederknielende, de eerfte vóór, en de andere bezyden den altaar. melanie. o CtY- wiens grootheid door uw goedheid word gekend; Gy, die uw heilgenaê in onze harten zend, 6 God! (*) Om zich een juist denkbeeld te vormen van dit tooneel, behoort men niet onkundig te zyn van het geen men in Roomfche landen eene kapél noemt. Eene kapél is niet alleenlyk een afgezonderd kleen kerkgebouw; maar n,en noemt ook kapél, de hoeken in groote kerkgebouwen, die met hekwerken van het groot kerkgevaarte als afgefcheiden, en met altaaren voorzien zyn. Men vind dergelykc kapéllen in fommige groote kerkgebouwen tot over de 40. in 't getal. Men verbeelde zich een' kerkhoek of kapél, uit welke men in het groote kerkgebouw de pilaaren in 't verfchiet gewaar word, cn ik verbeeld my, dat zulks aan hetdenkbeeld van den heer d'Arnaui, in het befcluyven van dit tooneel, zal beantwoorden.  3° EUPHEMIA, 6 God! dat myn vrindin uw majefleit verteder'; Verhoor Euphemia, daal in haar' boezem neder; Gun, dat geene aardfche min haar zwoegend hart verblind', Pilaar dat het zuiver vuur des hemels haar verfijnd'. Ach! wil haar wapens tot haar zelfbeftryding gunnen. Zoud gy haar traanen, haar gefmeek verachten kunnen? Gy hebt haar hart gevormd, opdat het u aanbidd', Beminn', uw wetten lecre, en u alleen bezitt'. Gy ziet haar' wanhoop aan; ö God.' kom zegepraalen, En doe het waar berouw in haar den prys behaalen. EUPHEMIA.. Gy, toevlugt in den ramp, dien myne ziel befchreit, 6 Outer van een' God, tot onzen troost bereid, Gy die my onderfleunt Zy omhelst vuuriglyk den hoek des altaars. Hoor me, u omhelzend, klaagen. Myn ziel, tot heigens toe vermoeid haar' last te draagen, Stort haare jammerklagt, gebogen aan uw' voet, Verplet door wroeging, uit, met haaren traancnvloed. Zit'/; r.aar Melanie wendende. Dees traancnvloed, die voor myn moeder wierd bedwongen, (Hoe dierbaar is de bron, waaruit die is ontfprongen I) Te langen tyd weerftaan, eischt dat ik dien ontfluit'; Myn langgefmoord gezucht barst mynen boezem uit; In weêrwil van myzelf, vergaa ik in myn boeijen. Een valfche, eene ydle fchim doet myne ziel ontgloeijcn, Wier heiligfehendig vuur haar, zonder hoop, verhit, Terwyl zy gantsch myn hart, in plaats van God, bezit. De zegcpraalende Sinval is opgerezen, Om  TOONEELSPEL. 31 Om overweldiger van God in my te weezen. De min heeft in myn hart haar fchichten diep geplant. Een vreesfelyken ftorm heeft daar in de overhand ! Ik ffaa befluiteloos welke infpraak ik zal hooren: Twee zielen flingeren my, door beurtiings me aan te fpooren: De zwakfte, ó Godsdienst! is aan u verknocht... en gy Nogthans moet heersfchen en verwinnaar zyn in my; 't Spoort me alles tot dien pligt; de hemel, daarenboven Myne eer, Sinval! beveelt myn hart aan u te ontrooven; De bruid van eenen mensch zwoer aan den hemel trouw; De bruid van eenen God... ik fchrik nu 'k my befchouw.„ Zy ftaat haare oogen naar het kerkgebouw. . ' Zyn dienaar komt zich aan myn oog nog niet vertoonen! Zy buigt zich dieper ter aarde neder. . Myn God! dien 'k vuurig fmeek,God ! dien ik nog durf hoonen, ' Gy fchonkt me een moeder weêr; ach! put uw goedheid uit, Of... gun my eindlyk kalmte, als my myn graf befluït! 1 Of zoud gy zelfs de rust, die 'k nooit meer mag verlangen, Wraakncemend God ! in't graf myne asfch' niet doen ontfangen? Zy word haare moeder gewaar; en zegt ter zyde, met verwondering. '. Myn moeder! TWEEDE TOONEEL. euphemia, de gravin d'oRCE. euphemia, ontfteld opjlaande.Komt gy hier!.. Melanie vertrekt. de  32 EUPHEMIA, de gravin d'o r c é , haare dochter in haare armen i drukkende. Deelneemen in uw fmart, Die 'k zelf verzachten wil, geftrengeld aan uw hart. Ach : liever moest ik my verbergen voor uwe oogen. Men fchroomt die ons verpligt: maar'k ben te zeer bewogen 1 Met myn Conftantia, om haar geen' troost te biên... Gy zucht:... uw lot... EUP HEMIA. Myn lot... zult gy gelukkig zien. De hemel heeft aan myn omhelzing u hergeeven; Schoon ik uw oog ontvïugt, heeft nooit myn hart misdreven.... Ontroerd. ó Neen ! .. 'k ontvïugt u niet... 'k begaf my herwaart heen ,, ó Moeder! .. 'k wierp my voor Gods outer neêr , alleen 1 Om hem te fineeken... Deeze laatfte. •woorden uit zy met eene verflaauwende ftem. DE GRAVIN D'üRCÉ. Ach ' hoe angftig word uw fpreekeu Gy wend uwe oogen af... waar uit uw traanen leeken! EUPHEMIA, als buiten zichzelve van droefheid, zich] werpende in de armen van haare moeder en fmeltende in haare traanen. Ach! moeder! waarom mag ik in dejs traanen niet Myn bittre boezerafmart, berouw en zielverdriet Vcrfmooren; fterven zelfs?., myn reden, zwak door finarte j, Weerhield dien traancnvloed vergeefsch in 'tkwynend harte; 'k Deed my vergeefsch geweld, om myne ziel aan u Niet  TOONEELSF EL. 3* liNiet te openbaaren, doch daartoe gedrongen, nu [Moet zy haar foltering en lydcn u ontdekken, ■De wonden u doen zien, die haar die finart verwekken ,iDie nooit de tyd geneest, maar dieper manken zal; (Verneem dan mynen ramp... myn eindloos ongeval... Herinner my hun bron... ach !.. reeds moet gy befpeuren...- DE GRAVIN D'oRci. En waarom wilt gy toch die wouden openfcheuren ? Myn lieve dochter! hoe! zou ik een fchildery LJ tbonen, die ik thans, waar' 't moogelyk voor my, Met vreugde uitwisfchen zou door traanen.. door myn' bloede ?. /erwydren wy dit beeld... het is myn geesfelroede; ia gy vergaaft het my... ;, EUPHEMIA, de hand van haare moeder kusfchende.- Schenk zelf me uw vrindfchap weer: i Val, fmeekende u die af, voor uwe voeten neêr. iÜisdaadig ondanks my, flond ik uw wetten tegen.wlyn bittre rampfpoed zy in eeuwigheid verzwegen* «od, die ontwyfelbaar ons lot heeft voorbereid, leeft my den weg gebaand, die naar dit klooster leid. :.aat ons van myne liefde en 't heilgenot gewaagen, lat ik genieten zal, door't fluiten van uw plaagen. Met eer? vertederenden en zwakkeren toonval. preek my... ó neen, ik kan dien wensch niet wederflaan ; i brand van ongeduld dat deeze zv voldaan; preek my... van hem... DE GRAVIN D'o R CÉ. Van wienV C E Ü-  34 EUPHEMIA, EUPHEMIA. Myn weenen, myne ontroering ! Noemt u zyn' naam genoeg., wat fmart! wat zielsvervoering!... Na een langduurig ftilzwygen. Spreek van... Sinval... DE GRAVIN D'ORCÉ. Sinval! EUPHEMIA. Die gantsch myn hart bezit, Dat ecuwig word verfcheurd, wyl 't eeuwig hem aanbid, DE GRAVIN D'O R CÉ. Wat deed ik! hemel! hoe! kan nog uw ziel beminnen! Myn dochter! hoe! dit vuur... EUPHEMIA, in vervoering. Gloeit meer dan ooit myn zinnen ;: Myn rust, myn pligten zyn geofferd aan dien gloed, 'k Beken zulks fchreiende en zieltoogende aan uw' voet; Naar het altaar wyzende. 'k Betuig by deezen God, die my alleen laat ftryden, Die my hier dag aan dag, in myn wanhoopig lydcn, Ziet wagglen naar 't altaar... gevoelloos met myn klagt... Dat, tien jaar lang in ftryd en wanhoop doorgebragt, Dit bloedig hairenkleed gedraagen op myn harte, De fchrik die naast my rust in eene plaats van fmarte, De tyd, de dood, de dood die alles doet vergaan, Dat niets de pyl die my vervolgt kan tegenftaan. Een fchaduwc, die my verzclt op al myn gangen, Bezit geheel myn hart en houd myn ziel gevangen. D»  TOONEELSPEL 35 De fchaduw van Sinval... wat gruuwlen! wat verdriet! ó God! aanhoort gy dit, en treft me uw donder niet? Is, in den naaren nacht, of als de zon komt dagen, Alleen de godheid, die ik wierook op kom draagen, Die ik alleen aanbid! ja, voor een luttel asch', Verraad ik d'Eeuwigen, die nooit myn trooster was. ..Wat zeg ik, wreekeud God! ik hoon u bovenmaatem Myn reden... uw genaê... 't heeft alles my verlaa.ten. In vervoering. Helaas! hy is dan dood ! door wat noodlottigheid ?.. Myn lot... myn liefdegloed... ik heb zyn' dood bereid. de gravin d'o r c é, haare dochter in haare armen drukkende, en ■weenende. Myn lieve dochter! ach! hoe knaagt my't boos geweeten! Ik zelf, Conliantia, belaadde U met dien keten! Ik delfde zelf dien poel van rampen voor uw' voet! Ik bragt die beulen in uw jeugdige gemoed, Dat heiligfchendig vuur , gevolgd van 't wroegend knaageu, Deeze onverwinbre vlam, den kanker uwer dagen' Haar by aanhoudendheid tegen haar hart drukkende. Weêrftaa door uwe deugd alT wat ik heb misdaan. Indien Sinval nog niet ten grave waar' gegaan... euphemia, met drift. Sinval! indien hy leefde!., ach! in myn diepe fmarte, Waar' dan myn keten zelfs bekoorlyk aan myn harte. de gravin d'o r c é. Myn dochter... Is 'er nog verzachting in uw pyn! Verneem myn gruuwlen dan. Ca Eü-  36 EUPHEMIA, EUPHEMIA, verrukt. Sinval zou leevend zyn! DE GRAVIN D'ORCÉ. Om U te fpoediger aan 't outer vast te binden, Waaraan gy voor altyd uw lot verknocht moest vinden, Waardoor ik u aan my en aan al de aarde ontnam, Verfpreidde ik een gerucht, dat u ter ooren kwam: 'k Verdichtte zynen dood... EUPHEMIA. Sinval is dan in 't leven 1 DE GRAVIN D'O R CÉ. Dit fchynt ten minste waar. EUPHEMIA. De vreugd zal my doen fneeven... Myn moeder! ik bezwyk van blydfchap... welk genot' Jly leeft'., ftort thans op my uw rampen neêr, 6 God' Haare moeder de handen drukkende. Sinval.. Sinval niet dood ! Wat heil doet gy my erven! God ! laat hem heilryk zyn , en... duizendmaal my derven ! * Na eene tusfchenpoozing. Maar., hoe verliet hy my, daar hy my had bemind? DE GRAVIN D'ORCÉ. Wat moet ik u nog doen verdaan, goedaartig kind! EUPHEMIA, haastiglyk. Was zyne min verkoeld ? Laat af zulks te openbaarcn. DE GRAVIN D'O R CÉ. Sinval.. aanbad u deeds. Ach! moet ik u verklaaren, Het  TOONEELSPEL. 37 Het geen myn hart, kon 't zyn, voor zich verbergen zou, En 't geen my eeuwig knaagt door martlend naberouw ? E UPHEMIA. Ach J (preek... DE GRAVIN D'ORCÉ. Wat nieuwe (lag word u op 't hart gegeevcn! Gy waande uw' minnaar dood, hy, u mede uit het leven. EUÏHEMIA, 6 God! is 't nu genoeg ? DE GRAVIN D'ORCÉ. Wanhoopig door elend, Is hy ons verre ontvïugt... zyn lot bleef onbekend. EUPHEMIA. Sinval is wis dan dood. Ik zelf moet ondervinden, Hoe zwaar 't verlies ons valt van 't geen wy teer beminden. 'Er is geen twyfel aan: hy is in 't graf gedaald... Doch waarom my by zulk een fchriktafreel bepaald? Sinval, om mynen dood misfchien min' neêrgeflaaren, Heeft zulk een' zwaaren (lag gelaten kunnen draagen, Heeft zich misfchien getroost... wiens hart minde ooit als 't myn? Wat zeg ik! zou hy door den echt verbonden zyn?.. Misfchien in de armen van eene andre trouwvrindinné!, Dit fflinnenydig vuur ontbrak nog aan myn minne! En van dien liefdegloed word nog myn hart verteerd! Waarheen vervoert me een min, die 't aü' voor zich begeert? Ik ben het thans alleen, wier onheil my doet beeven. Zien wy alleen Sinval; hy leev', en. .. laat my fneeven! Zo ik vergeetcn waar', waar' zulks tot zyn geluk. Zou 'k werifchen, ó Sinval ! dat gy deelde in myn' druk? C 3 Myn  g8 EUPHEMIA, Myn eeuwig weiïïlcnd hart, onvatbaar voor de reden, Steeds ongelukkiger, door fpoorloos overtreeden, Myn hart... weet thans niet meer, verblind door drift en rouw, Of 't liever niet Sinval begraaven wemchen zou, Dan dat Sinval, van my verwyderd',s ware in 't leven; Neen, myn minnenyt is nooit te'wederflreeven. Tegen haare moeder. Gy waande... denk hoe ven' myn reden word misleid, Gy waande dat gy my een' balfem had bereid, En 'k heb verdubbling van myn fmarten ondervonden; Het felst venyn, het vuur ontfïeekt myn diepe wonden; Ik ken myzelf niet meer.. 'k verftoot, vol razerny, Dat outer, dat het juk voor eeuwig wierp op my; 'k Zet zelf myn gloeijend hart voor wreede pylen open; AH' wat my thans bezielt, is min.. . die niets laat hoopen... |k werp myn' lluicr weg., ik hoon, dit oogenblik, Jflyrf trouwgenoot, myn' God.., die my vervult met fchrik. DERDE TOONEEL. EUPHEMIA, DE GRAVIN d'oRCÉ, CECILIA. CECILIA, tegen Euphemia. Die wyze dienaar Gods, door heilig vuur ontfloken, Theotimus, die tolk des hemels, hier befproken... EUPHEMIA, met levendigheid. Kwam reeds? CECILIA. Gy zult hem zien > hy nadert hier terilond. EU-  TOONEELSPEL. 39 EUPHEMIA* fterk aangedaan. Ach! zo myn ziel in hem de kalmte wedervond! Ik brand orrr hem te zien, ik brand om hem te hooren; Myn kwynend boezemleed in zyne ziel te fmooren, Met al myn dwaalingen... C ECILIA. Zeg liever, al uw kwaad, Dat God nog ongeirraft, maar nimmer ftralloos laat. EUPHEMIA. Maar ach! gy wapent fteeds Gods hand, tot hulp bewogen. CECILIA. Voordat Theotimus zal komen voor uwe oogen, Wilde ik één oogenblik hem fpreeken: gaa dan nu, Denk, dat de hemel reeds zyn' toorn verzwaart op u; Dat mooglyk tot uw heil één Hond Hechts is gebleven. Als gy verfchynen moet, zal 'k zulks te kennen geeven. EUPHEMIA, op een' aandoenlyhen toonval. Myn zuster! ach! CECILIA, met trotsehheid en verontyvaardiging. Die naam zy u voortaan verboon. Myn zuster volgt myn fchreên,enGodfchenkthaar het loon. Gaa, gaa. Euphemia, van droefheid verflonden, word door haare moeder, op wier armen zy leunt, weggeleid. C 4 VIE R-  4P EUPHEMIA, VIERDE TOONEEL. c E CILIA, alken. 6 'Wreekend God! ftraf, tref,uwe offerhanden En dat het heilig vuur des hemels haar verbrande! 't Is nodig, voor uwe eer en uw rechtvaardigheid, Dat uwe hand haar ftraf, geen derenis, bereid'. Laat, als een blyk van magt, ontgloeide blikfemflraalen. Geen' zegenryken daauw, op de aarde ncderdaalen; Genaê voor 't menschdom maakt uw grootheid niet bekend: Men kent den waaren God, wanneer hy ftraffen zend. Euphemia roept zelf uw' toorn af op haar' fchedel; Dat niets den dienst, die aan uw grootheid voegt, ontedel'1 Ik, voor 't altaar geknield, aan uwe wet verkleefd, Dien u getrouw , en fchroom... V T F D E TOONEEL. THEOTIMUS, CECILIA. Theolimus geeft in zyn geheel voorkomen eene diepe ingetoveji heid te kennen. Zyn aangezicht is onder zyn geeste'.yk gewaad verborgen. CECILIA, Theotimus te gemoet treedende, en zich voor hem nederbuigende. Ik bid, datgy't vergeeft, Myn vader, zo ik u in 's hemels dienst durf ftooren, Door u te ontbieden naar dees heiige tempelkooren Daar 't outer.., T II E-  TQONEELSPEL. 4t TIIEOTIMUS. De eerfte pligt is, dat men nuttig zy. De hand, die dienst kan doen, verlaat' het outer vry. Zeg my wat gy begeerp. CECILIA. Daar 'k.elk uw deugd hoor roemen... THEOTIMUS. Myn oor is ongewoon myn' lof te hooren noemen. Laat voor den waereldling 'en voor zyn' trotfchen waan Die vleieryen, die flechts hem ter harte gaan; Hier moet de waarheid u en my alleen beltieren, En ons betaamt het niet, gevlei den toom te vieren. Ik heb u reeds gezegd, dat ik niets meer verlang, Dan dat elk fïerveling van my zyn' troost ontfang'. Waarom ontbood gy my naar deeze kerkgeftichten ? CECILIA. Het was niet om myn ziel, die trouw bleef aan haar pligten, Eu die, God vreezende, zich neêrbuigt voor zyn'troon, Dat ik uw hulp verzocht, of u heb hier ontboón: 't Was voor een gezelin, aan de aarde nog verbonden, Wier hart hier opentlyk vergaat aan minnewonden, Die 't fchandelyk vuur der min tot voor Gods outer draagt, En niet wil luistren naar den pligt van kloostermaagd; Die eene vlam waardeert, die hoogst haar moest mishaagen; pie ilerft van dwaaze min... THEOTIMUS, een' diepen zucht uittende. 'k Moet waarlykhaar beklaagen! CECILIA. Vervul haar ziel met fchrik: ik kwam met dit verzoek: C 5 Dreig  42 EUPHEMIA, Dreig haar, uit naam van God, met 'shemelsftrengenvloek. Beftry door blikfemvuur het vuur dat haar doet gloeijen; Laat hel en donder in haar fiddrende ooren loeijen... THEOTIMUS. ó Neen, 'k zal haar doen zien, op dat ik eer haar winn', Een' liefdewaardig' God, die brand van menfchenmin. CECILIA. Zou dit onfeilbaaar zyn voor 't wit waarnaar wy doelen ?.. THEOTIMUS. Beveel geheel aan my... Na eene tusfchenpoozing. En aan myn teêr gevoelen, De zorg om haar, die 'k hoogst beklaag in 't ongeluk, Te rug te leiden naar het afgeworpen juk; Gaa dan: ik wacht haar hier. ZESDE TOONEEL. THEOTIMUS, alleen. Wat hoovaardy! haar wreede Godsdienftigheid vormt zich een' God, die blikfems fmeedde! Hoe! zullen wy dan nooit der wysheid hulde biên, En Godsdienst met Natuur vereenigd moogen zien! Zal fteeds, uit naam van God, de haat ons hart doorbooren?... Rampzalig menschdom! ach !.. ZE.  T O O N E E L S P E L. 43 I ZEVENDE TOONEEL. THEOTIMUS, MELANIE. THEOTIMUS. Kom, zuster; 's hemels ooren Zyn reeds naaï u geneigd, op dat hy rust herltell'.. MELANIE, met zedigheid. Ik ken myn nietigheid en onvennoogen wel ; De hulp des hemels moet my altyd onderfchrnagen. De mensen gevoelt een' ftryd al zyne levensdagen. Myn vader! 'k weet genoeg, dat onze zinlykheid Ons altyd op den boord van eenen afgrond leid: Maar één der zustren, door wier fmart ik ben bewogen, Is thans het voorwerp, dat u hier roept voor onze oogen. Zy is het, op wier wensch gy treed voor dit altaar. Ach! dat zy aan uw zorg haar rust verfchuldigd waar'! Een fombre kwyning is de kanker van haar leven; Ik fmeek uw hulp voor haar, doorvrindfehap aangedreven: Ze is waard dat zy God minn', God, die haar traanen ziet: Haar tedere inborst is de bron van haar verdriet. Gy kunt voor haar gemoed en troost en licht bewerken; Haar geestverrukkingen, op goddelyke vlerken Doen zweeven naar dien God, ons hoogfte goed alleen. Doe haar Gods goedheid zien en zyn barmhartigheên; Verfchoon my, zo ik, met bedachtelooze handen, De fakkel raaken durf, die uwe deugd doet branden: Maar ach!., ik ken haar hart: haar ras outfteld gemoed... THEOTIMUS. Dat zy bctrouwe op God, dien gy beminnen doet. ^  4+ EUPHEMIA, Ziedaar de waare taai, die Godsdienst ons laat hooren! Wee hem, die 't hartsgevoel ontaart heeft afgezworen , En die., daar hy geen' God vol goedheid minnen kan, Dien vader van den mensch hervormt in een' tiran! ACHTSTE TOONEEL. euphemia, theotimus, melanie. Euphemia nadert hem fchroomvallig, haar aangezicht met haaren nederhangenden fluier bedekkende. Melanie, tegen Theoiimus. My n vader, ze is daar zelf. Zy gaat Euphemia te gemoet, reikt haar de hand, en geleid haar eenige fchreden voorwaart op het tooneel. Vrindin, wil nader komen-, God fchenkt u 't leven weer: laat thans uw hart niet fchroomen; U wacht zyn heilgenae, ontfluit uw hart hem vry. Die goddelyke man, uw trooster, is naby; Zy geleid haar naar Theotimus. 'k Laat u met hem alleen... Zich verwyderende. Bevecht, bevecht den zegen! Uw glori, ó myn God! ligt aan dien firyd gelegen. NE-  TOONEELSPEL. 4S NEGENDE TOONEEL. THEOTIMUS, EUPHEMIA. Euphemia is ontroerd; zy blyft op eenigen afftand Jïanii houden, haar aangezicht altyd met haaren Jluier bedekkende. THEO TIM US. ! Kom,zuster, nader vry; geen vrees beklemme u 't hart. [Myn pligt, myn neiging is, te deelen in uw fmart, IUw hulp, uw troost te zyn, uw dwaaling af te keeren. 1 Helaas! wie voelde zich door driften nooit beheeren? ] En wie heeft nooit beproefd dat doodelyk verdriet, 1 Hetgeen men op de fchynvermaaken volgen ziet ? EUPHEMIA, eenige fchrcden voerttreedende, en met eenen doek haare oogen afdroogende. Myn vader'. vader! ach! THE OTIM US. Staak, zuster, (laak dit vreezeu. Laat voor uw boezemleed myn hart een fchuilplaats weezen. Meer dan één heiige bruid heeft zo geftreên als gy. Dat in het hart eens vrinds uw fmart .geworpen zy. Zit neêr, myn zuster. Euphemia aarzelt een wyl , en gaat vervolgens nederzitten, zelyk ook Theotimus; hunne zitplaat/en zyn op een' zeke^ ren afftand van eikanderen gefcheiden. Euphemia loost een' diepen zucht, en blyfi eenige oogenblikken fpraakeloos. EU-  4°" EUPHEMIA, EUPHEMIA.- Ach! waar meê zal ik beginnen ? Ge aanfchoinyt een bruid van God , ontgloeid door trouwloosDie beurtlings zyn altaar omhelst en weêr verlaat, (minnen, Die zyne boeijen door een' aardfchen boei weêrflaat, Die haare driften voed, zichzelf moet wederftreeven , Die beurtlings tot berouw en misdaad word gedreven, Die overwonnen word van tedre liefdefmart, Den (luier op 't gelaat... het minnevuur in 't hart. Zy zegt deeze laatjle woorden met eene zachte Jlem, THEOTIMUS, ontroerd. De liefde... Zicli her/lellende. Zy beftreên... E U P H E MI A. Leen my daartoe uw krachten* THEOTIMUS, zyne reden vervolgende. Door onze neigingen geduurig te verachten: Tot God, tot God alleen zy onze ziel gericht. Verwydren wy een wyl bet Evangelielicht; Ontleenen wy hier toe (lechts één der zwakfte ftraalen, Die 't fcheemrend redenjjcht voor ons laat nederdaalen: Laat ons van deeze drift, die zo veel onheils wekt, Die ons naar d'afgrond leid, dien zy met bloemen dekt, Laat ons 't gevolg der min, die ons misleid, doorgronden 1 Wat rampfpoed wacht een hart, dat zich door haar laat wonden? Een haatlyk wanbegrip, 't belang, een trouwlooze eed Omrukt het voorwerp ons, dat ons ontgloeijen deed. Met  TOONEELSPEL. 4? Met eene beevende (lem. Of... zo het voor ons blaakt, en wy daaraan behaagen, Wat drukkend onheil, als de dood, door wreede flagen , Dat voorwerp flort in't graf, daar't vruchtloos word befchreid! Doof voor ons droef .geklag... doof, tot in de eeuwigheid.. 2V« eene lange tusfchenpoozing ,met overyling. Geloof Theotimus, wy moeten God beminnen. EUPHEMIA. Gods wysheid is de' lamp van uw verlichte zinnen: Maar nimmer waart ge in ftaat te kennen, hoe de min... THEOTIMUS, met levendigheid. Ja, 'k weet zulks... By herftelt zich van zyne ontroering, en verandert van toonval. Sints hoe lang, fpreek onbefchroomd , vrindin, Word hier uw hart van dat gevaarlyk vuur verflonden? Spreek vry: de vrindfchap biedubalfem voor uw wonden. EUPHEMIA, de volgende woorden langzaam uitfpreekende. Myn treurig hart... heeft dit reeds tien jaar lang gevoed. THEOTIMUS, zuchtende. Reeds tien jaar lang! E U P H E MIA. De tyd vermeert zelfs deezen gloed, 'k Weêrftaa, doch zonder vrucht, myn felle zielsorkaanen, 'kRoep vruchteloos tot God, 'k befproei metbittretraanen Zyn' tempel, zyn altaar, en dat afgryslyk bed Des doods, waarop myn fchuld , myn wroeging my verplet; Ik  43 EUPHEMIA, Ik draag dat minnevuur naar 't outer, voor Gods oogen{ Ja , zelfs dit oogenblik , voor u in 't ftof gebogen , Gevoel ik, meer dan ooit , myn' geest daardoor verward; Dat doodelyk vergift doordringt geheel myn hart. 'k Bereikte naauwelyks den tyd van zestien jaaren, Of 'k minde» en wierd bemind; en, wie deed my verklaaren, Dat hy zyn hart, zyn hand, zyn fchatten, zyne trouw Op tedre min gegrond, aan my verpanden zou ? Een fterveling... misfchien voortreflyk boven allen; De hemel had aan hem zyn' fchat te_ beurt doen vallen; Beminlyk, deugdzaam , fchoon, ja zelfs aanbiddenswaard'. THEOTIMUS, met levendigheid. Myn zuster, welk een taal! uw dwaaling evenaart Uw hart... EUPHEMIA, met vuur. Dat zich vervult met zyne beeldtenisfe. Ik hoon u, ó myn God! doch met een rein gevvisfe. Men (lak de fakkels aan van myn gewenschte trouw; Men z§gende den band, die ons vercenen zou; Wy knielden voor 't altaar: een hand, weleer my teder, Verbreekt dien reinen band, Hort ons in rampen neder, En voert me in eene abtdy, waar ieder my vergat; Ik keer te rug naar 't graf, dat ik verlaatcn had , Om voor alle eeuwigheid de waereld uit te treeden, Om myne boezemfmart te vocu met bitterheden, Om (leeds ten prooij' te zyn aan woede en razerny. Men meldde my, helaas! dat myn beminde, hy, Om wien ik eeuwig treur, gefchciden was van 't leven... Maar neen ! hy ziet het licht.. dat haast my zal begeeven , Myn vader ;'t is waar' myn pligt min' fmanen door te Haan.. Blaar ,  T O O N E E Li S P E L, 4(j Maar, ach! myn foltering... ik kan niets... dan vergaan! ■Neen, nooit verwin ik my, nooit word dat beeld verdreven, Dat met een pyl van vuur wierd in myn hart gefchrevenj Myn gruweldaaden kan ik nooit verfoeijen, neen, Myn vader! Schreiende. 'k Min hem thans veel vuurger, dan voorheen. Euphemia buigt haar aangezicht op haare faamengevouwen hdlulen neder. THE O T I M"u S. Myn waarde elendÜnge, ach! hoe fel doorgrieft me uw fmarte! Myn hart gevoelt al 't leed van uw geteisterd harte, indien gy wist... ik zelf niet min' ontroerd dan gy..; Uw traanen vloeiden in myn hart vol medely*. ija, 'k ween beneven u; ik leerde uw lot beklaagen.. j 6 Droeve eriunering, 'k moet fchroomende u verjaagen! Myn zusier, ach! 'k verdwaal... laat ons die deerenis Verwinnen, die misfchien voor u te vleiende is; IDe item van mynen pligt wyst u, met tegenheden, X>en diepen afgrond, die zich opent voor uw fchrederi. "Verdoof die minnevlam, die bron van boezempyn, IWier zachtfte aandoeningen flechts razernyen zyn; ;Ze is menigwerven boos , meest altyd zwak te noemen } iln u, bedwelming, als misdaadig vuur te doemen. lAch! zuster! 'k zeide 't reeds ... dat Cod, in u en my, 'Van onze neigingen alleen de veerkracht zy, Ily moet in ons den droom der waereld doen verzwinden j 'Op God moet onze liefde, ons heil, zyn' grondflag vinden ; :En gy, gy , zyne bruid, gy fchend uwe eeden, ]a > :Gy floept, tot voor 't altaar, uwe aardfche kcetnen na ! D ' Hciaf  50 EUPHEMIA, Haar het altaar aanwyzende. Dit waardig heiligdom, waar God zelf word gehuldigd, (*) Dit geestelyk gewaad, 't heeft alles uw befchuldigd; Dit holle kerkgewelf, befproeid met uw getraan , 't fchynt alles tegen u wraakzuchtig op te ftaan; 't Voert alles voor Gods troon uw fchandlyk trouwverfmaaden; Een liefdevordrend God (**) eischt reekning van uw daaden : Hy vat den evenaar, en weegt zyn menfchenmin, Uwe eedenfchennis en weêrfpannigheên daar in; Welk zal uw antwoord zyn? EUPHEMIA, ontroerd. Niet verder, 6 myn vader 1 ! Ontwikkel my myn' pligt, om God te ontwaapnen, nader; , 'k Zal alles ondergaan... THEOTIMUS, met ttderhartigheid. Vergeet dat denkbeeld... EUPHEMIA. Hoel Vergeetcn!.. » THEOTIMUS. Ja, tot aan de flaauwfte trekken toe... Ver- - (*) Het oorfprongkelyke zegt: Ce tabcrnacle faint, ou Dieu mime repofe, Dotb ik vond niet goed zulks letterlyk over te brengen;; myne geloofsgenooten doorgronden 'er dc reden wel van. C**) Het oorfprongkelyke lieeft: un Dieu jaloux. Zulks te; vertaalen door „ jeloarfthe God1' zoude, fctloon bybeltaal, ia! dit tooneellluk, myns oordeels, onvoeglyk zyn.  TOONEELSPEL. 51 ' Verban bet uit uw ziel, die kwynt aan tedre wonden; 'Verwyder, met één woord, aan God alleen verbonden, i AH' wat een neiging llreelt, gevaarlyk t'allen tyd', I.Wyl zy de kracht beneemt, zo nodig in uw' flryd, euphemia. Hoe! zou ik , eeuwig de aard' en 't hartsgevoel ontweken, Op d'oever van myn graf, doorweekt van traanenbeeken, iI3y God misdaadig zyn, zo 'k één gedachtenis Bewaarde van een' gloed, die my zó heilloos is! theotimus, met aandoening. Dat denkbeeld, hoe verflasuwd, zou wis den hemel hoonen. euphemia, met eene edele drift, ik zal my dan voor God niet trouweloos vcrtoonen. Som, wreede... ach! vader! ach .'ontfcheur my dan dit hart. Zy brengt de hand op haare borst. (Ie dees gedachtnis hier der felfte minnefmart; Dees brieven, die ik (leeds met myn geween befproeide, herborgen voor myn borst... ja, in myn hart, dat gloeide; ! Zy neemt van voor haar hart eenige brieven, die zy in de hand houd. let eenig voedfel van myn' doodelyken gloed... Ich! dat ik alles wat my waard was offren moet! Hem de brieven ter hand ftellende. raar zyn zy: vruchtloos word deeze offerhand gegeeven: y, in myn hart gedrukt.. ach ! zulks kost my het leven ! ; lierve... 6 God! myn dood ontwapene uwe hand! ;es, oordeel öf myn hart met recht door liefde brand'. D * Ge-  52 EUPHEMIA, Geduurende deeze laatfte vaerzen, befclwuwt Jheotimus de brieven, en valt buiten kennis. Maarach-gy antwoord niet...fpreck,fpreek.. myn ziel bewogen.. Zy «gt haaren fluier van voor haar aangezicht weg. ^ Myn vader... zyn gelaat met doodkleur overtogen... 6 God! bezoekt gy hem, om 't deelen in myn finatt? Zy begeeft zich naar hem toe. Dat myne hulp.. In dit oogenblik is het aangezicht van Theotimus zichtbaar voor Euphemia, die gilknde uitroept: Sinval! ..' , Door fchrik haare f cm verzwakkende. Ik fterf... hoe jaagt my't hart; 7y valt mede buiten kennis. THEOTIMUS, langzaam tot zyne kennis herkomende, opent t de oogen, wend dezeiven naar Euphemia, werpt zich voor haare voeten neder, en vat haar vuuriglyk by de hand, welke hy befproeit met zyne traanen. 'k Vind myn Conftantia! Conflantia ! Beminde! Zie my voor u geknield! In woede. Dat God my fchuldig vinde: 'k Verbreek myn bandcn.'kbreek den eed dien 'k zwoel weleer; 6 Godsdienst, die my boeit... ik heb geen' godsdienst meer EUPHEMIA,* weder tot kennis komende. Sinval! zyt gy 't, Sinval! Zy zin** weg, in de dicpfie ntêrjlagtigheid. T Hl  TOONEELSPEL ' 53 THEOTIMUS, nog voor haar ncderknielendt. Ily, die vol tederheden U federt tien jaar heeft bemind en aangebeden; Die onophoudlyk u betreurd heeft en befehreid; Die voor u neérgeknield wil gaan in de eeuwigheid. EUPHEMIA4, angjlig in het ronde ziende. Sinval! ach ! in wat plaats zyn wy elkaér verfchenen! Nu wy gefchtiden zyn... moet ons het graf vereenen. THEOTIMUS. 1 Gy zult niet fterven , neen.. . maar leeven... om te zien, ■ Hoe 'k uwe deugd aanbid, en uwe fchoonheid dien'... EUPHEMIA. ' Waarheen verdwaalen wy! wat taal doet gy my hooreiii I Zie fiddrend wat ons feheid', zie deeze tcmpelkooren... THEOTIMUS, met overhaasting opvliegende, '. Toch worden wy hereend.'.. Schielyk. 'k Aanvaarde 't geestlyk kleed, i Schoon niets uw bceldtenis in my verdwynen deed; ' 't Gerucht geloovend, dat my 't hair te berg deed ryzen, (Aanvaarde ik eenen boei... een' boei, die my doet yzen: ! Maar de eerfte eed dien ik zwoer, myn heiiigfte vooral, (Was, u te minnen...'k zweer, dat ik dien volgen zal... EUPHEMIA, opftaande. i Wy! minnen 1 wy zulk een misdaadig vuur doen blaaken ! 'Ach! welk is toch uw doel? D 3 THE-  54 EUPHEMIA, THEOTIMUS, zich aan al de woede van zynen hartstocht overgeevende. My fchuWiger te manken, Den boei ti breek», wreed gevlochten om myn hand, Dit hart u te offten, dat voor u alleen ontbrand, U aan te fpooren tot het flaaken van uw keten , Dit zustrenkoor te ontvliên, geboeid door't flaafsch geweten, U 't aaklig "kloosterbol te ontfeheuren, over zeên Te vliegen, kan het zyn, naar 't eind der waereld heen, Een afgelegen ftrand , of een der dfepfte holen, Of hemelhooge klip te vinden onder 't dooien, Om, verr' van 't menschdom af, verlaagd door zyne wet, Ons recht herneemende waarin Natuur ons zet, Verrukt door UW bezit, myn leven op te draagen Aan 't zuiver hartsgevoel, dat vocdzel myner dagen, Daar, meester van myn lot en myn genegendheén, Voor 't oog van God met u in 't echtverbond te treén. Met ievendigen aandrang. C Ja, dus zien we ons door de Waarheid zelf verbonden: He: huuwlyk is een wet, den hemel 'afgezonden. Hoe! zou dat aan Gods oog mishaagiyk zyn? ó neen'. Dat heilige verbond is 't werk van God' alleen , Het eenige dat al 't bedrog kan overwinnen , En de eerfte neiging die Natuur ons doet beminnen. Zy zal ons haare hulp weldaadig komen biên. Wy zullen, om ons voor gebrek behoed te zien, Niet nodig hebben om een liefdegift te wenfehen; ^ Verachten wy het goud van deerilisloozc menfehen. Wy zullenfleeven vry van fchande, vry van fchuld'; 1 'k Bemin: wacht alles van myn' yver en geduld. 'Er  TOONEELSPEL. SS 'Er is geen laag beroep, zo wy't wél overweegen; : In boosheid is alleen vernedering gelegen, i Het aardryk, u ten nutt', zal, onder myn getraan, , Zal, onder myne hand, weïdaadig opengaan. God. die met zegening ons leven zal vervullen, ; ZaJ de eerstling niet verfmaên, die wy hem bieden zullen. Daar onze liefde, ons heil, zal groeijen door den tyd, ' Word Gode ons dankbaar hart, vol liefde toegewyd; 1 Wy zullen aan ons kroost door zulk een voorbeeld leeren, : Dien eindloosgoeden God, gelyk een' vader, te eeren; ! Neen, zulks beledigt nooit dien Vormer van ons hart, Die zelf de veerkracht is der reine minnefinart. ! Een onderlinge zucht had u myn ziel verbonden, ' Voordat de fakkels op het huuwlyksouter ftonden. Na eene tusjchenpoozing. God! 'k roep uw grootheid tot getuige voor't altaar, . Dat ik myn trouw bezweer... Hy legt eene zyner handen op het altaar, en vat met de andere die van Euphemia. aan myne bruid, aan haar, Aan wie de hemel... de eer my bond door tederheden. 'legen Euphemia. Volg my... EUPHEMIA. Jlandhoudende. Theotimus! Is dit, is dit uw reden! THEOTIMUS. Het is die van Sinval... van raadelooze min. D 4 EU-  56 EUPHEMIA, EUPHEMIA, Wat is UW voordel dan? THEOTIMUS. Ons beider heil, vrindin, EUPHEMIA. Ons beider fchsnd. Moet ik, die aan myn wond zalfneeven, U ftèrkte tegen zulk een laage zwakheid geeven, U redden uit den ftrik, door Boosheid u gefpreid, En u het pad doen zien , dat naar den afgrond leid ? Vlugt fpoedig uit de abtdy.. Zy doet eenige fchreden om te vertrekken. THEOTIMUS, haar navolgende. Aanhoor me.. E U P II E 51 I A. Ontvïugt myne oogen. THEOTIMUS, haar navolgende. ïk fmcck , aanhoor my... EUPHEMIA. - Gaa.. vlugt weg., myn ziel, bewogea.. , Zoud gy my dringen, my uit mynen boei te ontdaan! Laat nooit uwe oogen voor myn aanfchyn opengaan; Laat hier van uwe komst geen denkbeeld overblyven! fa, laat my zelfs uw' naam uit myne ziel verdryven !... Wat zeide ik?., dierbre vrind t wy moeten fchciden; vlugt; Laat my ten grave gaan... tcrwyl gy om my zucht. Zy doet eenige fchreden, en houd vervolgens ftand, Gaa... vlugt. ..gedraag u als een dienaar van Gods wetten.. T II -E- ■  TOONEELSPEL. 57 THEOTIMUS, wanhoopig. Al wist ik dat Gods toom myn' fchedel zou verpletten, Euphemia nadert het verfchiet des tooneels. Verlaat ik u niet meer. ( ffy begeeft zich vol woede naar Euphemia. EUPHEMIA, Wat razerny! ach ! gaa. Wat eischt gy toch ? THEOTIMUS, haar geftaadig navolgende. Den dood, of myn Conflantia, De gordyn valt. Einde van hst tweede bedryf D 5 DER-  5,3 EUPHEMIA, DERDE BEDRYF. Het tooneel word geopend, en verbeeld een kerkgewelf, van ha overige gedeelte der kerk onderscheiden, gejchikt tot eene begraafplaats der iooden, zo als 'er nog in oude kerken, in landen van den Roomfchen godsdienst, gevonden worden. Men ziet verfcheiden graftomben, op verfchillende wyzen gebouwd, van welken "er fommigen door den tyd vervallen en verwoest ; als mede eenige halfopenflaande graven , wier zerken verbroken of gefchonden zyn. Aan de wanden leest men eene menigte graffchriften. Aan eene der zyden van liet tooneel is een trap, dit naar de wooningen der abtdy geleid, met zwaare ruuwe Jleenen leuningen omgeeven; aan de overzyde ziet men in eenen wyduitgeftrekten onderaardfehen grafkelder. Aan het uiteinde van het kerkgewelf vertoonen zich nog andere graftomben en gedenkzuilen, op wier toppunten, lykbusfen , als kentekenen der eeuwigheid, verheven ftaan : éène dier gedenkzuilen is op den voorgrond des tooneels geplaatst. Me:i hebbe in acht te neemen, dat de graftomben aan de z*;den des tooneels belmoren te ftaan, om den aanfehouwer niet hinderlyk te zyn geduurende de daad des bedryfs, welke in het midden van den nacht voorvalt. EERSTE TOONEEL. EUPHEMIA, alleen. Zy verfchynt op den hoogflen drempel van den trap, houdende eene lamp in haare hand; zy is ten uitterfte ontroerd, ziet  TOONEELSPEJ,. 59 ziet angftig in hq ronde, heft de oogen hemelvaart, treedlïd- y derende voort, komt eenige trappen naar beneden, heft nog* maals haare oogen ten hemel, onderfteunt zich, als onder haare droefheid bezwykende, met de hand op de leuning van den trap, op welken zy vervolgens het hoofd nederbuigt, zy word van de hevig/Ie hartstogten verfcheurd, verzamelt al haare kracht om weder op te klimmen, doch valt , zwaar zuchtende, op den tweeden trap neder, verblyft'eenige oogenblikken in deeze neirjlagtige houding, ftaat weder op, treed, in dezelfde ontroering naar beneden, en doet eenige fchreden op het tooneel. Daar fombre afgryslykheên.. daar graven my omringen.. Op eiken ftap befchroomd.... gefchokt door twyfelingen... Omvoerende in myn hart de wroeging en de hel, ♦ Daal 'k neêr... by 'tlicht des doods... in deeze grafkapel. Zy doet eenige fchreden voorwaart. En waarom deed de dood my niet ten grave treedon? Zy plaatst haare lamp op eene vierkantige graftombe; Euphemia leunt op dezelve eenige oogenblikken met haare handen en hoofd , regt zich vervolgens op , laaiende de eene hand op de tombe rusten, terwyl zy haare oogen ten hemel heft. Ach! wat belofte, 6 God! is aan myn' mond ontgleden! Wat zeg ik?., aan myn hart! myn ha.t zelf kon die doen! En'k leef' ó God.' ik zwoer myn liefdevlam te voen, Myrf eed te fchenden 1. ach! deez' dag... ja, deeze Honden,  6p> E U P v H E M I A, Ontvïugt ik myne abtdy, en word myn trouw gefchonden! Sinval moet Zy wend zich naar den grafkelder. door deez' weg, die voor my openftnat, Waar langs men heimelyk dces grafkapel ontgaat, In 't holfte van den nacht, door duisternis beveiligd, Verfcbynen in dees plaats, aan doodcn toegeheiligd, Om my aan 't klooster.... ja \ aan God, door my verzaakt, Te ontfcheuren... voor altyd... en 't doodlyk uur genaakt! Op zulk een tydftip word myn ziel van fchrik geflaagen; Het outer Gods ontvloón, doet liefde alleen my klaagèn! Myn hand, te traag voor't vuur, dat in myn' boezem gloeit, Tracht deezen (luier, 't pand det trouw die my nog boeit, Aan 't fchaamtelooze hoofd,met ongeduld te ontrukken, Om daarop 't kenmerk der trouwloosheid' vast te •drukken 5 Dat waereldfche fieraad, door valfche kunst bereid, AH' blyken van myn fchuld en myn meineedigheidI Daar 'k nu van land tot land, vernederd, om gaa dwaaien, Moet al 't gevolg der fchande op mynen fchedel daalen. A's eene afvallige, zie 'k my gedrongen', om Myn vaderland, myne eer, myn' naam, myn' adeldom, Wat zeg ik? mynen God op 't fchandelykst af te zweeren... Ik laat, daar razerny en drift myn ziel behecren, Myn moedér hier alleen, nu myne zwakke hand Haar troost gaf in haar' druk, en lcvensondcrftand; ■ Ik laat haar van verdriet en bittere' armoe fneeven... Zy verlaat met levendigheid de graftombe, en begeeft zich op het midden des tooneels. Die God verraad kan ook haar moeder wel begeeven... Neen, nooit verzaak ik myn bezworen trouw: genaé! .6 God!  TOONEELSPEL. 6t 6 God! herneem uw magt op uwe Euphemia; Ach! overwin Sinval, en kom myzelf verwinnen; Gun... welk een wensch ! .. dat ik alleenlyk u kan minnen ; Beproef myn kracht niet meer, door een' vernieuwden ftryd, Naardien, uwe Almagt nooit een' medeminnaar lyd. Kom eene mkmaares, die fchuldig is, vernielen, En doe een trouwe bruid voor uwe altaaren knielen. Maak, dat myne aardfche min voor hemelmin vergaa, Of, dat ik fterve door uw hand... Met kracht, en aandrang. 'k Zal fterven. Ja^ 't Verlies myris levens is tocb nimmer af te meeten By 't dooven van myn' gloed. Sinval! ik u vergeeten! Myn hart zich 't. heilgenot ontrooven, van voortaan Uw vreugd te zyn, uw heil in my te doen beftaan, Steeds min voor u te voèn ! neen, zulks kan nooit gefchieden. Zyt ftrenger nog, 6 God! kom fterker weêrftand bieden; Verdubbel uwe ftraf'; oiitruk my 't levenslicht, Gy bluscht toch nooit den brand, door liefde in my gefticht. Zy gaat wanhopig heen en weder op het midden des tooneels, de handen wringende^ en dezelven vervolgens ten hemel 'opheffende. Misdaadige ! ach! waarheen doet u de min verdwaalen, Eeii min , waarop eerlang Gods wraakvuur neêr zal daalen? ' God,, zegt gy , zou dat vuur van tedre minnefmart Niet dooven kunnen in uw overmeesterd hart! Neen! ,God, uw weêrftand móé, heeft eindlyk'u begeeven, En zyne ondankbre bruid uit zyn gezicht verdreven ; Hy is uw Rechter thans, in gramfchap aangemeld, En 't vonnis van uw' dood' is door zyn' mond geveld. Ge-  62 EUPHEMIA, Gefiaé! rechtvaardig God! ... Met' tederheid. Maar hoe! mag 't menschiyk harte Niet fchuldloos blaaken, door een tedre minnefmarte! Niet kloppen voor 't vermaak van wederzydfche min! Gy zelf, gy bliest dat vuur aan onze zielen in; Ja, gy fchiept zelf de liefde, om onzen druk te heelen, En troost en zachte vreugd ons leven toe te deelen; AH' wat gefchapen is bewyst uw majesteit; De liefde alleen bewyst uw tederhartigheid. 'k Aanbid u hier als heer, als meester myner zinnen; Als bruid van myn' Sinval... zou'k mooglyk u beminnen. Zy gaat eenige fchreden voort. Vaarvoort, clendige! befchimp den troon van God... Ik, 't droevig ipeeltuig van myn hart, in 't wenfchen vlot, Zoek my, doch vind my niet; myn reden is me ontvloden. Zy begeeft zich naar den grafkelder. Sinval verfchynt nog niet in dit verblyf der dooden ! Zy treed te rug naar de tombe. Ach ! dat hy nimmer koom'.. dat hy my vlugte.. altyd.. My vlugten!., kan dit zyn? Is zulks myn wensch?.. ó fpyt! Sinval nooit wéér, te zien! 6 pligt! 6 tederheden! Sinvai! myn God! Sinval! hoe wanklend is myn reden ! In zulk een' wreeden ftryd voel 'k my niet meer beftand, En myn verwarde geest verkrygt al de overhand. Zy bezwykt, door aandoeningen afgemat, met uitgefpreids armen, op eenen der trappen van de graftombe. TfFEE-  TOO.NEELSFEL. <5j TWEEDE TOONEEL. theotimus, euphemia. j Jheotimus vertoont zich in 't verfchiet, en nadert met den grootten angst en ongerustheid; voorttreedende ziet Jry fchroomvalHg overal rond. Het tooneel blyft altyd jlaauw verlicht. t h e o tim us. Ik zoek Conftantia, maar kan haar niet ontdekken! Wie in de abtdy mag haar myn ongeduld onttrekken? Hy word haar op de trappen der graftombe gewaar, en gaat driftig naar haar toe. Wat zie ik? in wat ftaat! .. eup he mia, «Is van eene diepe droefgeestigheid herkomende. Sinval! zyt gy 't? Sinval! theotimus, met vuur. Ik ben 't, uw echtgenoot, die voor u fterven zal, Die uwe traanenbron voor eeuwig op zal droogen. Waarom,, dit heilryk uur, door zo veel rouws bewogen? euphemia, Sinval tederlyk aanziende. Waarom? Sinval.. theotimus, haar de hand toereikende. Ontvïugt dees fchroomelyke abtdy. 't Is al!' gereed. eu-  04 E U P H E M I Ai EUPHEMIA, ontroerd. Gereed ! T H E O TIM U S , met levendigheid. Ik maak u eeuwig vry; Staa op, Hy heft haar op. en volg myn fchreên; ons wachten trouwe vrinden* Haare hand aanvattende. Bedenk, dat zich myn heil daaraan verknocht moet vinden. Vertoef toch niet... ' EUPHEMIA, /leunende op de graftombe, en fchreiendt Sinval aanziende. Sinval... Sinval... THEOTIMUS. Gy zucht! gy Ichreitl Gy wyst my van u af? hebt gy niet toegezeid?.. EUPHEMIA. .Ja... dat ik fterven wil. THEOTIMUS. Meestresfe van myn zinnen! Zond gy , met flaauwer vuur dan ik u min, my minnen ( Niet blaakend zyn voor my ! EUPHEMIA. ■» Ach ! w.eede ! ach ! myn Sinval! Hem met eene byzondere tederheid aanziende. X Ts God alleen die u myn hart betwisten zal. T HE  TOONEELSPEL. 65 THEOTIMUS. ' Wat wilt gy zeggen? hoe! zyt gy myn bruid niet? wreede! EUPHEMIA, zich van het graf verwyderd hebbende. Ilk ben die vaneen' God, wiens Majesteit, te -Onvrede, (Voor eeuwig myne trouw voor zich alleen begeert. THEOTIMUS, in wanhoop. I Door welk een' blikfemftraal word thans myn hart verteerd! \ Waar fpreekt gy my tochivan? van loosbedachte banden, 1 Door onrecht en verraad geworpen om uw handen, 1 Daar dwaaling u, door dwang, gedoemd heeft tot dit lot ? (Gy zwoert uw trouw aan my, eer gy.behoorde aan God; 1 Durft gy zulks loogchnen ? EUPHEMIA. Neen. 't Is waar dat ik, voor deezen, 1 Beloofd had, door de Trouw aan u verknocht te weezen. S 1 Maar, antwoord my: indien Conftantia haar hand , 1 Voor 't heilig echtaltaar, een' andren had verpand; 1 Indien men had een juk op mynen hals gewrongen, 1 Waarvan myn boezem grauwt,in 't kort, zo 'k waar' gedwongen IjMy te oüderwerpen aan,myn'pligt; zo 'k waar' zyn vrouw, ' Wat recht bezat gy, fpreek , tot fchennis van die trouw ? THEOTIMUS, woedende. 1 Het bestgegronde recht, het recht om wraak te koelen. 1 Een felgehoonde min doet alles recht gevoelen. I Myn woede had het hart diens rovers duizendmaal, ! Zelfs door uw' boezem heen, doorregen met myn. ftaal. i Maar God , wien 'k fteeds aanbid, en die, om my te fchaaden, 1 Door de aarde word beticht met haare gruweldaaden; ', Die God, die door bedrog, door bygelpvigheid, E Ge-  60 E U P H E M I A, Gebruikt word als bet mom van baar wreedaartigheid, Toegeellyk of 'geftreng naar haare grilligheden , . r Die God ziet van zyn' troon gramftoorig naar beneden Op al dat boos gedacht, dat dwaalend^hem beticht, Eh euveldaaden in zyn' heilgen naam verricht; Neen! de Eeuwige wrong nooit dat juk op onze zielen, Dat juk, waaronder flechts verachte daaven knielen;' 't Is haatlyk in zyn oog, hy fchroomt het aan te zien; ; Wy moeten, niet door dwang, maar vry hem hulde bièn, Zie daar het offqr, hem door Reden opgedraagen , . Zie daar het' wierook, dat alleen hem kan behnagen. Haastiglyk en met vuur. Ondankbr.e, 't was die God, zo vol menschlievendhcid, , Die my, dit heilryk uur, zelf herwaart heeft geleid, Die uwe keten brak, die, fluitende onze fmarten, Uw boeijen wisflen zou met boeijen onzer harten , My maakte uw'< echtgenoot, my in uwe armen gaf, Ons echtverbond beval... Gy wend uwe oogen af! Gy ftort een' traanenvloed... Tederlyk. ó Gy 1 zo aangebeden, Hy vat haar by de hand. Myn dierbaare echtgenoote, ik fmeek u, volg myn fchredenfj Ach! wederftreef my niet; vlugt, eer de dag genaakt; . Kom, werp u aan myn hart; gy ziet U vry gemaakt; Ontvlugten wy... Euphemia verlaat hem, en begeeft zich naar de gedenkzuil, . die op den voorgrond des tooneels geplaatst is, ■ tegen welke zy kunt; Theotimus achtervolgt haar. Maar t  f TOONEELS PEL." 6? Maar hoe! gy wederftaat myn rede!.. Jm Hy komt weder tot op het midden des tooneels. Gy hebt my nooit bemind, 't Waar' beter dan, ó wreede J My, zonder veinzery , een hart te ontdekken, dat In myne foltring zyn vermaak gevonden had; 't waar' beter mynen wensch met kracht te.wcderftrevcn, JMyh doel te keer te gaan, uw' haat gehoor te geeven, Tc juigchen om den band, waarin u de afgrond'bind, My te openbaaren... dat gy my niet meer bemint, Dat gy me in 't leven liet, om 't levenslicht te haaten, En me aan een' wreeden dood voortaan wilde overlaaten. ' Met tederhartigheid. Conftantïa! die flag...- Schreiende. komt van uw hand alleen ! EUPHEMIA, met overhaasting weder naar Theotimus toetreedende. Aanhoor my , dierbre vrind !.. Sinval, aanhoor myn reen. Zou zich Conftantia aan veinzen fchuldig maaken ! Ja , 'k had, bezwykende voor 't vuur dat my doet blaaken, U alles toegezegd; 'k verberg dit niet, ó neen; Ik offerde alles u; 'k vloog langs uw paden heen; . Ik volgde u overal, gevoelloos voor gevaaren, ' Tot 's waerelds grenspaal toe, op hemelhooge baaren; \ Ik droeg myn liefde u na in 't diepst der woesteny, :Dic, met u faam bewoond, een hemel wierd voor my^ . Ik offerde aan u op, door tederheid gedreven , j Myn vaderland , myn rust, myn' eed, myn' pligt, myn leven, i Myne eer, my duizendwerf meer waard' dan "t levenslicht, E 9 M  68 EUPHEMIA, Ja, alles, zelfs myn1 God dien 'k hoon in 't aangezicht. Tot overmaat van ftraf word gy van my, zelfs heden Veel meer dan ooit, Sinval! bemind, ja aangebeden, 'k Betuig zulks, by dees plaats, met dooden opgevuld, Ja, by den hemel zelf, wiens dondrend wraakvuur brult. In 't einde, op 't punt van in myn' afgrond neêr te daalen , Heropen ik 't gezicht, en zag... myn fchuldig. dwaaleu. Vergeefsch befhyd gy thans dien godgewyden band, Door godsdienst en de wet gevlochten om myn hand. Met edelheid. 'k Beroep my op uzelv'; wees zelf myn pleitbeflechter: Vergeet, Sinval! dat gy thans minnaar zyt: wees rechter. Neem, voor één oogenblik, uw liefde niet te baat, Pleeg met uw reden, en een deugd van tien jaar, raad, Van tien jaar, die gy ligt op één] dag zoud vernielen. Ik weet dat biHykneid en braafheid u bezielen. .Spreek uit: 'k heb een verbond met God zelv' aangegaan, En God zelf nam den eed, dien ik hem toezwoer , aan ; En zoud ge, in weerwil van dit plegtig eedenzweeren, Die 'k daaglyks overtreed, Sinval, van my begeeren, Dat ik, verraaderlyk me ontrukkende aan 't altaar, Myn godgewyde trouw verbrak in 't openbaar? Zy doet eenige fikreden, haare oogen ten hemel opheffende. 6 God ! dit nrisdryf moet uw' toorn genoeg ontfleeken. Dat ik in 't heilig koor eene aardfche min durf kweeken, Dat ik tot ontrouw my in 't hart vervoeren liet, Al voeg ik by myn fchuld de fchaamteloosheid niet. Neen . vlei u daar nooit meè, Sinval; myn trouwloos leven, Zal aan myn ketenen , ten minsten, eerbied geeven; Ik draag die met geduld , verlangende met fmart, Dat  TVONEELSPEL. 69 Dat God dat heilloos vuur k'oom' blusfchen in myn hart, Uw beeld daar uit verbann'; of dat, in weinig dagen, Myn fchande nevens my in 't graf word' neêrgeflaagen. Indien Conftantia u waard is, voig haar vry; Bedwing uw'- minnegloed; doof dien, zo 't doenlyk zy; Laat ons vérdienen, dat we ons zeiven achten moogenj Herroep .uw deugd; ilel my Theotimus voor de oogen. Die naam, Sinval, leert u uw' pligt en ook den myn': Zy beide fpooren u. 'k Zal onverbidlyk zyn ; God komt ontwyfelbaar die hoogfte kracht my gunnen ; Bewaar my... voor myzelf... ik zou hervallen kunnen. Geduurende deeze geheele voorfteüing, geeft Theotimus onderfcheiden tekenen van de uiterfle aandoening. Wat zeide ik! ach! Sinval! vlugt: fcheiden we ons van een; Ik ken myn teér gevoel; vlugt door dien omweg heen. Waarlangs gy optrad, tot myn fchande, in dees gebouwen. Ach! laat my op myn hart deeze overmagt behouên... Vaarwel.. THEOTIMUS, op den onderaard/dien grafkelder wyzen. de, en het tooneel, in de treurigfte woede, op en neder gaande. 6 Wreede! 'k zal langs deezen weg niet ipoén. Hy komt te rug. EUPHEMIA. Wat zegt gy ? antwoord my... wat zoud gy willen dqen ? Jjy gaat op den voorgrond des tooneels wanhopig hen en weder, Euphemia achtervolgt hem. Uwe oogen gloeijen! ach! Sinval t wat mag u deeren? E 3 Hj  f 3 EUPHEMIA, Ily begeeft zich naar den trap ; zy fnelt naar hem toe. Sinval! myn God! gy gaat... THEOTIMUS, te rug komende. Voldoen aan uw begecren. Met de hevigfte oploopendheid. 't Is weinig dat Sinval van u den dood ontfing; ~t Schynt u te zachte ftraf, dat hy van fmart verging; Uw wreedheid eischt van hem veel ftrenger folteringen: Uw cisch is, dat de ramp van alle ftervelingcn Ter neêrftorte op deez' kruin, en dat, offchoon ik leef, Ik duizendwerven in een helfche martling fncev'; Gy kent den kloosterling in zyn geheiligd woeden, Gy weet dat wierook en venyn zyn' boezem voeden.. Ik gaa my levren aan de wraak die hem ontgloeid, Üitmerglen in een hol, met myn geween befproeid, Venvenfchen dag aan dag myn hartverplettend flaaven.. . Mogt, uit fpelonkcn, door de wraakzucht uitgcgraaven, Myn jammerlyk gefchrei wcérgalmend, my ten zoen U treffen, en te laat berouw gevoelen doen! breken even als alle voortbrengfclen van het menfchelyk verinuft, doch het grieft een' kunstoeffenaar zich door medcltunstloetfenaaren zo verre te zien mishandelen, als ik my verbeelde' I dat de lieeren Letteroefenaars my gedaan hebben.   aan de HEEREN SCHRYVEREN van de N 1 E U W E /"ADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. MYN HEEREN.' •.ndien de [toffe, welke ik in deezen brief met UL. tracht 2 verhandelen, geplaatst wierd voor of achter een too. seelftuk van minder deftigheid, dan euphemia, of »E ZEGEPRAALENDE GODSDIENST, ZOUde Zy hisfchien bevalliger voorkomen , byaldien ik met UL. ien' fchertfenden toon aannam, naardien zy van gelartheid, hoe zeer ik zulks zal trachten te vermyicn , veelmaalen tot dien fchryftrant zal behooren over e flaan. Ik heb verkozen, zo veel doenlyk, den ernfligen toon :e behouden, om de ziel myner leezeren, zo zy verkiejen mogten deezen brief eer dan het ftuk te leezen, liet af te leiden van die treurige deftigheid , die hert jehoort by te blyven , onder de leczinge van dat voortrefyk tooneelfpel van den zachtvloeijenden d'arnaüd. F a Zeer  ( 84 ) Zeer langen tyd voor dat ik het vast befluit nam, oinr ie comte de comminge van dien dichter in onzet moedertaale over te brengen, was my gezegd , dat 'er: reeds eene vertaaling van voorhanden was, door deni Hoogleer aar joannes van dyk. Dit, cn de grootfche tytel van Hoogleeraar, fchriktem my af, en ik liet toen myn voorneemen, om den com*i minge te vertaaien, geheel en al vaaren, oordeelende, dat eene vertaaling van eenen Prof'esfor door my nim-i mer zoude kunnen geëvenaard, veel minder verbeterde worden. Ik gaf my dan verder geene moeite om dié' profeslbraale navolging ter myner leezinge magtig te worden, oordeelende ik dat, hoe fchoon zy anders ooto! zoude kunnen zyn, eene vertaaling echter beneden dd fchoonheid zyn zoude van het oorfprongkelyke van d'ari n a u d , het geen my voeldoende was. Gexailig komt my, door eenen vrind, meergemelds! vertaaling van den heer van dyk in handen. Ik kon my niet bedwingen van , niet alleen het ftuk: zelf, maar ook 's mans voorrede, ja zelfs zyne opdragt; aan willem den vy fd e n (m) i n d eszel fs koo ningklyke ge.maahnne te dcorlcczen. Ik beken UL zeer gaerne , Mynheeren , dat ik me: sigwervcn , onder die leezing, van fchaamte bloozen moes'! (*j Onze pivfcsfor fchryft; dek vyfde.  C *5 ) moest over den hoon, dien ik gevoelde dat d'ahnaüo rwierd aangedaan, en dat ik my daarentegen , op veelvuldige plaatfen, niet van een' hartelyken fagch bedwingen konde. Hoe overtuigd ik ook ware van myn ontoereikend :kunstvermoogen, om d'arnaud op zyn voetfpoor na te treeden, voelde ik toen echter mynen yver aanvuren, om 's mans eer, naar evenredigheid myner krachten, te wreeken, door zyncn comminge, volgens myne vertaaling, onder het oog te brengen van , der Franfcbe taaie onkundige. Nederlanderen, die ik oordeelde dat zich geen' zweem van denkbeeld konden yormen van de fchoonheden, die d'arnaud in dat tooneel ftuk alom ten toon fpreid , door de kezinge van xnc Nederduitfcbe famcnflansfing van woorden en onjerymdheden, die op veele plaatlen voor nicmant, zelfs É«t voorden Eerw. joannes van d y k , verdaanoaar zyn. Indien ik minder kiesch van dc-nkwyze ware geweest, zoude ik toen, in myne voorrede voor den comminIe, de fchoonfte gelegenheid gevonden gehad hebben, mn het werk van den Prolesfor in een befpotlyk dag. u'cht te nellen, en, eenigen zyner vaerzen, of liever •ymeryën, aanhaalende, getracht kunnen hebben daardoor myne vertaaling meer Juisters by te zetten. Ik heb my zo laag niet willen vernederen , Mynheereri , am my, ten koste van mynen evenmensen, te verhefF 3 fen,  C 86 ) ten, en ging het tooneeUick (6) van den Hoogleeraar r ongemerkt vooiby, denkende denzelven geenen ondienst t te doen, door hetzelve, zo veel doenlyk, aan kundige e oogen te onttrekken, opdat men op zyn Eerw. heU fpreekwoord niet toepasten zoude: fi tacuisfet, Japiensi monjïsfet. Daarenboven, alzo ik my niet tot boekbeoordeelaan opgeworpen had, vond ik my onbevoegd om het werki te bedillen van eenen man , die my nimmer beledigde,: ja, die my geheel en al onbekend was, en nog is, endie misfchien zich by de geleerde waereld, door zyne vertaaling , zeer verdiend waanende gemaakt te hebben door my onrechtvaardig behandeld zoude geweest zyn byaldien ik hem zyne zichzclven vleiende denkbeelden,! die niet onduister in zyne voorrede doorftraalen , getracM! had te ontneemen; oordeelende ik, dat ieder ftervelinjt een' fchuldloozen fpeelpop mag behouden, dien men herc niet dan onrcchtvaardiglyk benyden kan. (c) li: (j) Dus verwak de lieer van dyk liet woord Dramt. (e) De Hoogteeraar, na in zyne voorrede voor comhinoi den brief uitgcfchreven te hebben, dien de heer b'arnaul zyn Eerw. toezond, om zyn Eerw. te bedanken voor de vertaü lingzyner klaagliederen, welke de heer u' a ■ n a v d , als gee Nederduitse» verbande, niet beoordeelen kon, en welke bni echter eene aaneenfchakeling is vin ftreèlénde loftuitingen den M fesfor toegezwaaid; drukt zyn Eerw zich op de volgende w ze uit: „ op zulk een vriendelyk verzoek , daar den aandrj  ( «7 ) Ik befloot dan's Profesfors werk met den mantel van liefde te bedekken, en begon myne voorrede voor de graaf van COMMINGE aldUS: „ Het van veel andere goede vrinden by kwam, liet ik my overha1' len, om dit ftuk, ünts 1769 al in gereetheid, ter drukpers" fe over te geven, na liet onder het oog van kenners van " taal en dichtkunde, gebragt te hebben, welkers goedkeuring, my daar toe nog meerder bepaalde. Redenen hadde ik, hun „getuigenis niet te verdenken, eensdeels, omdat ik my van hun- ne cpreglheid konde vergewisten, andersdeels, omdat >k heC ' ftuk op zich zelve oneindig fchoner vindende, dan Euphemia, l hetzelve met meerder lust, genoegen en opletlenheid betymt , hadde." Dit alles is bezwaarlyk over een te brengen, met het geen de Hoogleeraar in dezelfde voorrede zegt: „ ontdekt ge dan, lezer, in deze myne vertaling eenige taal- en dichtfouten; " denkt dat ik, van den omgang met Dichters, genoegzaam " ben afgefneden ; in een plaats wone, daar ik , behalve met " myn eige familie, (legts, met een eenig mensch, myn moe" dertaai kan fpreken, en het dus niet te verwonderen zou ' Zyn dat ik dezelve ongevoelig, begon te vergeten." Is het ^aaajnerklyk, dat.de of rechte kunstvrinden van den Profesfor, „s kenners van taal en dichtkunde, zyn Eerw. zyne taal- en iUhtfouten niet hebben aangewezen? Is 'er geen hemelbreede afftand tusfehen het beginnen te vergeeten van zyne moedertaal, en kunstgewrochten onder het oog te brengen van kenners van taal- en dichtkunde, en die door hunne goedkeuring bekracht.gd te zien ? fiat lux '■ Men hebbe, uit debjvenftaande uittiekfelen van'* uiansvoor- F 4  C 88 ) „ Het heeft my altyd verwonderd cn tevens bedroefd, „ dat niemant onzer INederlandfche clicheren zynen ar„ beid aan het overzetten van le comtedecom„ minge, door den heere d'arnaud, toegeheiligd „ heeft." Ik bezigde opzetlyk het woord dichteren, Mynheeren, omdat ik my niet konde voorftellen, dat iemant, die eenigcn ten minften fmaak of kunde van Nederduitfche poè'zyë heeft, den naam van dichter zou toekennen aan een' man, die rymelaryen kon uitfchudden , als welken ik laager het geduld zal neemcn eenigen uit 's Hoogleeraars tooneeldkht over te fcjhryven ; en dat ik derhal ven, van dichters fpreekende, oumoogelyk den Profesfor j oA n n e s van d ï k op het oog hebben kon. Dan!... hoe verwonderd en hoe verbaasd was ik, Mynheeren 1 dat mannen , die hunnen arbeid fchynen toegeheiligd te hebben aan de befchaaving van konsten en wetenfehappen, en gevolglyk ook van taal- en dichtkunde ; dat Gylieden, Mynheeren, die gezegde profesforaale navolging met den naam van meer stout dan de myne beftempeld hadt! Met welk eene verbaazing las ik in Ulieder letteroeffe. ringen het volgende! „ Het heeft den heere pypers altyd verwonderd en ?, bedroefd, dat niemant onzer Nederlandfche dichteren, »> vóór rede, af te leiden, hoe verre zyn Eerw. in onze taalkunde gevorderd zy.  ( 99 ) „ vóór hem, zynen arbeid aan het overzetten van Lt „ Comti de Comminge van den Heere d'arnaud be„ fteed heeft; dan mogelyk zal het den Eerw. J. van „ dtk niet minder verwonderen, dat een vaderlandsch „ tooneelfpeldiehter zyne navolging niet kent, welke „ voor eenige jaaren, meer stout, dog minder „ kiescli, te Leyden is in 't ligt gegeeven." (dj Naauwelyks had ik deze UL. aanmerking op myne voorrede geleezen, Mynheeren, of ik voelde in my den yver ontbranden , om my deswegens briefsgewyze by UL. te vervoegen, ten einde van UL. te moogcn onderrecht worden, wat Gyl. toch door dat meer. stout wilden te kennen geeven. Dan, ik belloot naderhand hier mede te wachten, tot dat ik euphemia zoude afgewerkt hebben, om alsdan UL. met eenige aanmerkingen over de vertaaling van dat ftuk, door denzelfden Hoogleeraar van dïk, te voorkomen, ten einde Gyl. my niet weder ironici myne onbewustheid wegens deeze vertaaling zoudt kunnen tegen de fcheenen te werpen; en dit voorneemen volbreng ik thans. Gyl. hebt my, als het ware, gedrongen, Mynheeren, om die vertaaling uit het ftof op te haaien , en 'er eenige uittrekfelen van by te brengen, hoe gaerne ik deeze, zo wel als die van Comminge, voor het oog der gelet- ter- 00 Zie de Nieuwe algemeene Vaderl. LeUeroeffeningeu , IV. Deel. No. 4. F S  ( 90 ) terde waereld verborgen had. Dan, laaten wy ons vooraf by de vertaal ing van Comminge bepaalen, en onderzoeken' waarin de meer stoutheid derzelvc gelegen zy. Het zoude niet rechtvaardig gehandeld zyn, Mynheeren, byaldien ik uit 's Profesfoxs vertaaling eenige zwakke plaatfen uitkipte , om dezelven als voorbeelden zyner fioutheid aan te voeren: ik beroep my op het vonnis van- de geheele kunstwaereld , of men niet bevinden zal, dat 'er hier in niet misgetast kan worden in het geheele werk van den Hoogleeraar, waar hetzelve ook opengeflaagen worde. Beginnen wy dan met het Eerste bedryf, en hooren wy de fchoonc vaerzen van d'arnaud, door welken hy Comminge zyne levensgevallen aan den Abt van La Trappe doet verbaalen. Dans ces murs oü fe plah la fimple vetilé, S'il est 'encor permis a mon humiliti De fe reprefenter le monde fes chimères, Son eclat fugitif, fes grandeurs menfongeres; D'en offrlr i vos yeux le frivole tableau ; Sgachez que fon prestige entoura mon berceau. La maifon de Comminge oü j'ai puifé la vie Arrite au tróne jeu! fa tige enorgueillle ; Des fongis de la terre , rjf de faux biens epris, Mes encêtres , des rois furent les favoris, 'Jaloux d'accumuler de vains titres de gloire, Tei-  ( 91 5 Teignirent de leur fang le ehar de la victoire, Meriterent des cours ces dons empoifonneurs, Que dans le fiecle aveugle on nomme les honneurs. Ik herhaal UL. nogmaals, Mynheeren.dat ik wel verre af ben van den waan van die zoetvloeijende vaerzen i„ onze taal, naar verdiende, nagevolgd te hebben Dan aaten wy den Profesfor hooren. Ik fchryft zyne ver aaiing uit, zonder 'er ééne comma of punctum by of at Indoen , of anders te plaatfen , dan ik ^«der de oogen bebbe: is 't moogelyk dat zy goedgekeurd zy door zyne kundige vrinden! Zo .{ in dit Godsgebouw, daar waarheid heeft haar wo5n, Geoorloft is , dat zig myn nedrigheid vertoon' Den zwier der waereld, en haar harfenfchüderyen, Haar stlen glans, haar trotfche en grootfche zotternyen; En daar van voor uw. oog, mag fchetfen een tafreel. Weet dat haar fchyn-fchoon, was, reeds van mynwteg myn deel ,t Huis van Comminge, dat my H leven heeft gejchonken. Ziet zyn Doorluchte Stam, aan 's Vorfien throon geklonken ; Al myn Voorvaderen, door deze ydelheên verblind yerkeerden in >t geluk, van Vorst en volk bemtnd; Steeds yverzugtig m veel tytHen te vergaren, rerfpildcn z, hun bloed, en vreefden geen gevaren yjlegen tekenen in >t-Renperk , ganfch verkeerd Jn die verblinde eeuw, * eertekenen geërd. Het  ( 92 ) Het is onnod'g, Mynheeren, aan iemam die den ge r.ngftcn finaak van poëzyë heeft, het beiagcheiyke dee. zer vertaaling aan te wyzen: zulks zoude hem, myns oordeels, hoon aandoen. Doch Gyl. deeze vertaaling stout noemende, zult het my ten beste neemen, zo ik UL. vraag, hoe een stam kan geklonken worden ? Hoe de Profesfor aan een re npe rk gekomen zy? Waar de char de la viaoire gebleven zy' Wat het betekene : haar woón hebben ?enz: ... Dan, Mynheeren ,dit alles zal onder de stoutheid van den Eerw. van dyk behooren! Laaten wy dezelve nog eenmaal op de proef Hellen. AdéLaïdb, onder den naam van Euthime, op haar doodbed liggende, fluit het verhaal haarer lotgevallen met deeze bewoordingen: euthime, montrant Comminge. Compagne de fes pas, fiire que dans ces lieux L'un fc? l'amre verroient fi'tir leur tnste vïe, Qu' auprès de lui ma cendre y feroit recuüiie, ïouvam a fes cótés £? pleurer £f gémir, Du bonheur de l'aimer pouvanp enfin jouir, Sans retour, fans espoir ,je me croyois hsureufe... QiCeut infpiré de plus mie ardeur vertueufi ? Je me disfimulois, qiCune fombre langueur Sur mes jours repandue, en desfechoit la fleur.. Je mourois.. pour Cmminge.. De  ( 93 ) De Hoogleeraar van d y k vertaalt deeze régels aldus : ' Steeds by hem, vergewist, dat men wel in deze aard, ' > Waar op we elkander thans zien droef en zugtend leven, Myne asfche , naast zyn graf, een plaats zou willen geven, In Haat te zugten en te wenen aan zyn zy, Hem te beminnen, hem te aanbidden in den Py, Dagt ik , gelukkig, hier , fchoon hoop'loos, te verkeren... Wat zou de deugd dtg, my, meer hebben konnen leren ? 'k Verborg de droefheid, die op my wierd uitge/lort, Waardoor myn levensbloem, helaas ! is vroeg verdordt. 'k Ging Jlervende... om Comminge... Heb ik eene proef gegeeven van 's Profesfors fteuu held in rym, zal ik poogen, Mynheeren, zulks mede van zyn proza te doen, het geen tevens een bewys van zyn Eerw. ervarenheid in de Franfche taaie zal opleveren. Gyl.. weet, Mynheeren, dat het in de Abtdyë la tbappe de gewoonte is, eenen ftervenden neder te leggen op asfche, die kruiswyze op den grond word geftrooid, en vervolgens met- flroo bedekt word , op welk doodbed de ftervende zyn laatlre uur afwacht. Dit fterfbed voor Euthime , of anders Adêlaïde, te bereiden, word door d'arnaud op de volgende wyze belchreven: ÏA  ( 94 ) Les quatre religieux farment une croix de cendre qtSils cmvrent de paille; elle est fur le dtvant du thedtre a gauche, distante de la fosfe d'Euthime ; les deux colonnes de religieux dépasfent cette cendre,t de fagon que Comminge fera vis-a-vis d'Euthime, lorsqu'il fera placé. De heer van dyk deelt ons de vertaaling hier van op de volgende wyze mede. De vier geefilyken maken een kruis van asfche, dat zy met flro dekken ; het is op den voorgrond, van het Toneel, ter linker zyde van het graf van Euthime af; de twee ryen van Geestlyken halen dien afch van ondere uit, op die wyze dat Comminge, tegen over Euthime zal zyn, als hy zal geplaatjl wezen. Indien de ftoute vertaalingen in volmaakte wartaal gelegen zyn, dan moet ik nederig bekennen, Mynheeren, dat de heer van dyk hier het rechte wit getroffen heeft, en voor Frans Baltus niet behoeft te wyken. Ten minde ik heb geen' fens commun kunnen vinden in de bovengemelde vertaaling. De geestelyken maaken een kruis van ftroo en asfche, om 'er Euthime op te laaten fterven, en haaien dien asch van ondere uit, op die wyze!.. enz. indien de Profesfor zichzelven maar gevraagd had wat liy fchreef, had hy zelf moeten bekennen dat hy zulks niet begreep. De goede man zocht waarfchynlyk dépasfer ia de dictionaire op, en vond daar onder uit haaien  C 95 ) lm voor, en (meerde dit, zonder nadenken , maar jlout neêr'. In waarheid , Mynheeren, ik had my nimmer kunnen verbeelden, dat Gyl. bekwaam waart om vonnisfen te vellen , als het welk Gyl. over de vertaaling van den heer van dyk geveld hebt. Ik ben niet gewoon Ulieder beoordeelingen of maandwerken te leezen ; ik ken deeze beoordeeling van Comminge alleenlyk door één' myner vrinden, die my dezelve, als my betreffende, onder de oogen bragt. Ware dezelve voortgevloeid uit eene pen, verachtelykcr dan die van UI., zoude ik haar met een verachtend ftilzwygen voorbygegaan zyn: dan, mannen, die eenig aanzien fchynen verkregen te hebben, verdienden wel dat ik hen aanzag, daar zy zich gewaardigd hadden de oogen op my neder te flaan. Daar het algemeen nut de dryfveer behoort te zyn van een' eerlyk' man, die zich aan zyne fchryftafel nederzet, om maandwerken famen te fteUea, als dat van Ulieden, Mynheeren, betaamde het UI. ook, Uzelven .vooraf gevraagd te hebben , welk n ut Gyl. der geleerde waereld zoudt kunnen aanbrengen, door de vleiende beoordeeling van de vertaaling van den heer van dyk, met achterftelling van de myne; doch, daar Gyl. door dezelve geen nut hoegenaamd noch kunt beoogd, noch kunt voortgebragt hebben, is het ontegenfpreeklyk waar, .dat eene andere dryfveer dan het algemeen nut Ulieder pen beftierde, toen Gyl. deeze beoordeeling hebt gelieven daar te Hellen. Ik onderzoek liefst niet welke deeze  C 96 ) Ze geweest zy, maar 't is myns dunkens zeker, dat men Ulieder overige boekbeoordelingen weinig of geen achting kan toedraagen, na dat Gyi. zulke gedrochtelyke voortbrengfelen der kunst met den eernaam van stout, ja, meer stout, beftempeld hebt. Ik verbeelde my altyd, Mynheeren, dat deeze eernaam alleenlyk toekwam aan werken van eerfte meesteren in alle kunstvakken; dat men, by voorbeeld , de fchilderftukken van Rembrand, de krygstrompet van Maro, den yzeren fchryftrant van Vondel, enz. ftoute meesterftukken mogt noemen, maar, dat men dien naam toekent aan kreupele vaerzen, ja , aan fomtyds onverftaanbaare famenmengfels van klanken; dit, Mynheeren, is iets, hetwelk ik naauwelyks zou kunnen gelooven uit Ulieder pen gevloeid te zyn , zo myne oogen 'er my niet van overtuigd hadden ! Daar Ulieder dryfveer dan het bevorderen van het algemeen nut in deeze beoordeeling niet geweest is, moet dezelve ook eene verkeerde uitwerking voortbrengen, en deeze is vooreerst . het n i e t aanvuuren van kunstminnaren, die, zo zy eenig gewrgt fielden in ulieder beoordeelingen, z'ch door dezelven den moed zouden kunnen laaien ontz:uken,om te trachten verder vorderingen te maaken in eene kunst die hen bezielt; daar Gyl. Zonder de verwaandheid te vle;cn óf de gebreken door de vingeren te zien. den verdienden roem, om den kunstminnaar aan te moedigen , nier behoorden te onttrekken aan dezulken, die don k in de verbeelding geweest zyt, dat de vertaaling van den heer van dyk ftouter dan de 'myne ware, (het geen wy echter niet moogen onderftellen, dan tevens daar by onderftellende, dat Gyl. het oorfprongkelyke van d'arnaud met de twee vertaalingen naauwkeurig hebt vergeleken,) dan beroep ik my al weder op het oordeel van alle kunstkenneren, of Gyl. niet de onkundigfte wezens in de Franfche taal, de onvatbaarfte menfchen voor den goeden fmaak, en de ongefchiktfte fchryvers voor beoordeelingen over dichtwerken zyt, die immer de veder gevoerd hebben. Dus is de uitwerking van deeze Ulieder beoordeeling, in deeze opvatting, niets anders dan een openbaaar en ontegenfpreeklyk bewys van Ulieder onkunde. Maar Ten derde : onderftellen wy eens , Mynheeren , dat Gyl. kundigheid genoeg bezittende om juiste beoordeelingen te vellen, echter, na het naaukeurig vergeiyken der twee vertaalingen met eikanderen en met den Franfchen dichter, de vcrtaaling van den Profesfor boven de myne verheven hebt, wat zoude ik dan daar uit bclluiten moeten? Niets anders immers, Mynheeren, dan dat Gyl , tegen uw beter weetcn aan , my den roem, die my billyk toekwam, getracht hebt te onttroggelen, en u aldus aan onrechtvaardigheid 1'chuidig gemaakt G hebt ?  C 9? ) hebt? De roem is het eenig loon voor een' dichter die zynen arbeid niet aan den boekhandelaar verkoopt, en onder dat getal behoore ik mede, Mynheeren. Hem die kroon in een publicq gefchrift, dat in veeier handen is, van den fchedel te rukken , is hem al het loon benccmen , dat hem rechtvaardig toekomt. Dan, Mynheeren, laateti wy ondeiftellen dat Gyl. zonder u te bekreunen over het al of niet ontrooven van den roem, die uwen evenmensch rechtvaardig toekomt, deeze Ulr. beoordeeling, zonder naauwkeurig onderzoek, en zonder dieper inzien hoe men dezelve op•neemen zoude, ter neder gefield hebr, heb ik dan geen reden genoeg om UL. ten minste van lichtvaardigheid te befchuldigcn? kiest dus, Mynheeren, ONKUKdige,onrechtvaardige, of, ten minste ,lichtvaardige beoordeelaars te zyn. Thans gaan wy tot euphemia over. (O Ik kan niet Cc) Ik zie uit de aantekening 00 in de voorrede van den profesfor vóór Comminge, dat zyne Hooggeleerdheid niet onbekend is met de Griehfche taaie : d'erhalven vind ik het noch pedant, noch OHgefchilit, hier ter neder te ftel'cn, om welke reden ik euphemia en niet k u r h e m l a gefchanieèrd heb , daar de Profesfor het tegeugeltelde doet. By vooib. : De Heer van dyk fchryft: Kom Èupfiemie, kom, werp liddende u en tuier, foor den medogendjlen yan alle yaiers neder; Daar  ( 99 ) nietgemeg berhaalen, Mynheeren, dat ik niet waane myne vertaaling van dat ftuk als een onberispelyk, veel minder Daar ik gefcbreven heb ; Gaa, dierbre Euphemia ! bid 's hemel f goedheid nader; Val neder voor een' God, een lederhartig' vader ; - Het is bekend dat alle de Grickfcbe woorden, wier uitgangen in lx zyn , door de Romeinen gelatinifeerd wordende, op bet einde de ia kort hadden: dus maakt QthcrtQU in liet Laryn Philofóplra, üa-Tfoyo/^i» maakt Astronómia, enz. dus maakt ook êvpiyticc Euphémia, en niet Euphemia. Het tegeugeltelde zoude waar zyn, byaldien Euphémia afkwam van het Grickfcbe iuptufix, gelyk Iphigenia afkomt van 'ipiyoitlx; doch naardien ivtyr.ni* alïtamt van iv en Pjj'k*» het welk bo-tajama, of een goede naam betekent, en daarin de ii niet te pasfe komt; zo behoort ïvpifiicc myns dunkens onder die naamen , die door de Latynen op het einde dp 1 a kort uitgefproken wierden. 'Er zyn echter woorden die in 10 uitgaan, cn de 1 lang hebben , fchoon dezelven in het Grieksch niet van li i afkomen. Zulks heeft plaats in het woord orion, welk van het Griekfche hfiMi afftaint. Ten bewyze hier van ftrekt het volgende voorbeeld uit viRGilius, /Eneidos, Lib. IV. Ta modo potfe Deos veniam, facrisque litatis Indulge huspilio , caufasque innccte morandi, Ditm pelago dcfavit hyems, et cquolus orion. Uit welke regels dtiidelyk blykt, dat Vfrgiliiis, in het woord orion, de I lang genomen heeft, waarom .k dezeiven ook aldus vertaald heb: G 2 Gy  C ico j der als een ftout werk, op te disfclien: ik ben wel ver re af van zuikc dwaaze denkbeelden te koesteren: maar alzo de vertaaling , welke de beer van dyk van dat zelfde ftuk gemaakt beeft, by my uit het zelfde oogpunt befchouwt word a's zyn Eerws. vertaaling van Comminge, oordeelende ik dat noch de eene noch de andere onder poëtifcht voortbrengfelen kan gerangfehikt worden,- zo komt het my voor dat ik my tegen UL. wel wapenen mag, alvoorens ik door UL. aangevallen word, kunnende ik UL. verzekeren dat my niets onaangenaamcr is, dan my door UL. gedwongen te vinden tot het opftefen van dergelyke letterkundige verfchilfchriftcn, die Gy, fmeck de Goden om toegeeyendhtid, en brand. Opdat uw gas: hier ioey\ aan hen eene offerhand, Wend alle reednen voor, om htm aan u te boeijen, Zo lang de flormcn op de woeste golven loeijen , En 't reginwelkende gtflarnte orion blinkt- Hier uit blykt dua ook, dat Profesfor van dyk tegen deeze tchanfte gezondigd heeft, in zyn v*ers: Men flell' hun degens dan by 't zwaard van o r i on. te vinden in de Haagfchê courant van 10. April 1793. De groote p. nieuwland zingt mede, in zyn voortrcflvk gedicht orion genaamd: ZIjt gij 't, orion! voor wiens licht Der kleiner zonnen fiikkring zwicht Als *t licht der maan voor febus glanfen? Rijs, groie orion! rijs 0111 hcog ! enz.  die altoos meer of min verzeld gaan van onaangenname zielsaandoeningen , welken ik in alle zaaken zo veel my doenlyk is, tractie te vermyden , en vooral in de fraaijé letteren, alzo ik dezelven allecnhk tot myne uitlpanning van geest beezigé, in de weinige uuren die my van myn beroep overblyven , de belooning daarvan in bet beoeffenen derzei ven , en in eenige goedkeuring der waare kenner en afwachtende. Dan ter zaake. De heer van dyk zegt in zyne voorrede vóór dat ftuk, dat het zelve hem wnarlyk zo weinig moeite kostte, en in zo weinig tyds gefchiede, dat, het na waan, zoude gelykenen, indien hy dezelve melde. Ik ben zeer gereed zulks te gelooven , Mynheeren, alzo uit de geheele vertaaling blykt, dat de heer van dyk zich weinig of geheel geen moeite gegeeven heeft om het wél te doen. Non datur ad muf as currere latd vid, zegt het oude fpreekwoord, dus, zo de vertaaling van den Profesfor naar wèhsch uitgevallen ware, zoude zyn Eerw. het oude fpreekwoord gelogenstraft , en bewezen hebben, dat men den zangberg niet opklimt maar opvliegt. Om te bewyzen hoe weinig moeite de Hoogleeraar in de vertaaling van dit werk zich gegeeven hebbe, zal uit de volgende aanhaalingen blyken. Jk kip dezelve even min, als in de Comminge, uit, maar open het boek, en fchryf de vaerzen over, die my 't eerst onder het oog vallen. Ik Iaat het oorfprongklyke vooraf gaan, op dat men met meer gronds zoude kunnen vonnisfen. G 3 d'a f-  C 102 ) d'a r n a u d. Ma main, trop lente au gré d'une coupable ar deur, * Est prite a rejetter de mon front fans pudeur Ce voile, ce bandeau, garants d'unefoi pure, Pour y Jubflituer l'appareil du parjure, Tous les fignes du monde, rjf d'un art fubomeur, Monuments de mon crime, & de mon deshoneurl de hooglef. raap. Myn hand, te traag, in 't oog, van 't fchandelyk verraad Js vaardig, vrefende voor oneer, fchand , nog fmaad, Dees kap, het teken van myn trouw , van 't hoofd te rukken, En daar het teken, van den myn - eed, op te drukken , Naast al de tekenen, van 's werelds ydelhdd, (*) Die van myn misdaad, my, gedurig doen 't venvyt! Bladz. 66. en 67. d'a r n au o. Un fils' le mmstre afraai & quel'.e ame asfez dure Peut trahir a ce point le fang & la nature ? de hoog leer aar. Een zoon! wat monster dier! wie kan dus godverwaten Verkragten de natuur, zyn bloed, zyn moeder haten? Bladz. ar. d'a rnaüd. Detruis, cnéantis l'amante criminelle, Et ranime la foi de l'epoufe fidelle. de hoogleer aar. Verdelg, vernietig my ftraf waarde minnaresfe. Bemoedig, uwe bruit, in 't midde dezer bresfe. & 1 1 Bladz. 67. d'a r- (_♦) Drie vaerzen : ilrie tekenen.  C 103 ) d'a s n a u b. le crime est digne asjez, grand Dieu, de ta.cokre, d'Jppbrter dans ion trnple in hommage adultere, De nourrir dans mon Jein des parjures fecrets , Sans a outer encor Vaudace a mes forfaits. de hoogleer aak. De misdaad, van hier in uw huis , u dus te onteeren, Myn God, verdiend, dat my uw gramfchap, komt verteeren, 'c Is, zonder dat ik hegt de ftoutheid aan »* verraad. Meer dan te veel , dat ik, heilfihendig u verlaat. Bladz, 76. d' a r n a u d. Ma flamme augmente avec le tems. Envain pour me 'dompter funis toutes les armes ; Envain je crie a Dieu, je mouüle de mes larmes Son temple.fes autels, eet affreus lit de mort, D'oüfe leve avec md le crime, le remord: Je porie ce: amour jusques au f viclurire ! En ce moment encore, a vos genou.c, mon pers, Flus qus jamais, fin trouble égare ma raifin; Tous mes fins fint remplls de cefatal foifon. de II o o g l, e ERA* r. , Groeide Jieéds, dat vuur . in myn gemoed, yer^eefs, heb ik myn kragt hefteed , om het te blujjen; Vergeefs riep ik tot God, befiroeijende onderin fin Met traanen, dit gebouw, dit dood bed, dit autaar, ' Daar '* fteeds myn misdaan worde, en knagingen, gewaar: Dees min komt [elf my , tot in 't heiligdom, verzeilen'. Ml in dit ogenblik, aan uwe voeten, kwellen. * ■■'' G 4 Hm'  C »°4 5 Haore onrust, meer dan ooit, verbyftert, tans myn reen, Ik voel haar wreed vergift door al myn zinnen heen. Bladz. 54. en 55. Om den fchryftrant des Hoogleeraars verder te doen kennen, zal ik my der moeite getroosten, het verhaal van den droom, dat Euphemia in het eerlte bedryf'doet, over te fchryven; Een dobdfehe toorts kwam my haar flaauwe firalcn lenen; In de akeligfte plaats , daar ik met fchrik belaan, Langs doon en graffleen zogt myn knaagingen te ontgaan: Een blixem fchiuerde en verdween in 't dikke duifier; Een echo, trof myn oor, van gillen en gefluister. Het aartryk loeyde, en baarde uit een verbaafde reit, Een fpook gewikkeld in een doods en droevig kleed; 'k Zag mst een glinstrend ft aal, zyn hand my heftig drygen; Ik Jc heen op dit gezigt van fchrik ter neer te zy gen, Hy nadert, toond zig voor myne oogen.. 'i is Sinval, De mededinger van den Schepper van 't heel - al, Sinval, die 'k uit myn hart, voor eeuwig moeft verdryven, Maar die met nieuw geweld, daar in komt, daar wil blyven. „ Kom, volg my, zegt hy , volg uw' eerjlen echtgenoot; „ Laat af van 't ouier, dat my uit uw hert verftool. „ 'f Outaar heeft grond nog recht te breken onze banden." Straks onder het geweld van zyn onheiige handen , Scheurd zig myn kapfel.. niet bekreunend' myn gebeen, Sleurd hy my langs veel doon en hunne afgryslykheen, Van ze,k tot ztrh, en werpt my neder op de randen, Eens  C 105 ) Eens gra,rs, ja, (lort my zelfs in 's aartryks ingewanden ; Sinval dryft my het ftaal door 't herte heen in 't end, Daar 's hemels blixem pyl ten laatfle ons beide fchend. Biadz. 5. Ik heb acht gegeeven, dat zelfs de punctuatie des Profesfors naauwkeurigst in alle deeze aanhaalingen in acht genomen is. Ik zal zyn Eerws. ontelbaare misdagen tegen onze taal, als uw banden slaagde, voor slaakte, hy d r y g d VOOr dreigt, vlees VOOr vleesch, n yging VOOr neiging, vals VOOr valsch, beRYKEN VOOr bereiken, hard en hand VOOr hart en hand, allergroodste VOOr allergrootste, en derp.elyken van welken het geheele ftuk krielt, ftilzwygende voorby gaan, om nog eene plaats in profa uit 's Profesfors vertaaling by te brengen, die mede een fiat lux ! nodig heeft. d'ar naüd. O/i o'ofervera que les tombeaux font dans les cotés, qu'ils ne dérobent rien de l action au fpectateur, rjf qu'elle fe pas. je au milieu de la milt. de HOOGLEERAAR. Men geve acht dat de graven aan de zyden zyn, daar ze niets van de vertooning, aan 't oog van de aanfchouweren beroven , en dat zy 'er doorgaa, in 't midden van de nagt. Is dit niet wat al te dout, Mynheeren ? wat dit G 5 „en  ( 106 ) en dat zy 'er doorgaa" betekcne, is my volitrekt onmoogelyk te doorgronden. Niettegqnftaande al het boven aangehaalde, fchynt de Profesfor over zynen arbeid zeer voldaan te zyn, en zegt daarom in deszelfs voorrede: ,, mag ik nogtans het ge,, tulgnis, van kundige, en niet vleiende vrienden ge„ geloven, zo is deze (vertaaling) van de ongelukkigfle, niet." 1 ' 1'roficiat: projïtquefaluti! De Eerw. h. j. essers, v. d. m. n, fchynt echter niet onder het getal van zyn Eerws. niet vleiende vrienden geweest te zyn, alzo de Eerwaardige essers aan den Ecrwaardlgen van dyk den volgenden lof toezwaait, in een klinkdicht, vóór Euphemia te vinden. Hoog zyn we en duur, aan der Vorstinne gunst,verpligt, (f\ Die Euphemia kon alleen in 't ligt doen komen, En maken, dat uw wel vertaald tooneel-gedicht, Niet,als uw onderwerk*'t verscheuren, had te schromen. Zulk een ongenadig vonnis over 'smans arbeid te vellen , kan ik echter op myn hart niet verkrygen, maar ik onderwerp my bereidwillig aan kundige beoordeelaaten, of men werken 'van zulk een' aart als de vertaaling van Euphemia, door den Wel Eerw. Heer j. van dyk, prof. (f) Gy! weet zeker, Mynhe i'sslbrs opdragt, en de n hoekige opdragt zelve!  c 107 ) „of. theol. & v. d. m. e m e r. mos t r a j. Ollder dichtkundige voortbrengfelen rangfchikken moge. Ik betuig nogmaals myn ongenoegen , Mynheeren, dat ik mv door UL. in den nood gebragt heb gezien, om de werken van een' man, die my nimmer beledig, de, ten toon te (lellen. Oiiod tibi non vis altri nonfacias, was altyd deregel van myn gedrag, en randde dus nooit ïemant het eerste aan, maar liet my ook nooit aanranden zonder my te verdedigen , en den aanvaller afteweeren. Gyl. hebt my aangevallen , Mynheeren, dus, zo ik den heer van dyk cenig ongenoegen mogt verwekt hebben, dat zyn Eerw. deswegens op UL., niet op my, zyn verhaal zoeke, betuigende ik zyn Eerw. by deeze, dat ik nimmer noch van zyn Eerws.' Commmge, noch Euphemia eenig gewag zoude gemaakt hebben, zo ik door UL. , Mynheeren, my ter zelfverdeediging daartoe niet had genoodzaakt gevonden. Ziet daar, Mynheeren, het welk ik nodig oordeelde UL. onder het oog te brengen. Ik ben met UL. als een ecrlyk man te werk gegaan, fchryvende ik UL. onder myne naamtekening, daar Gyl. geene zwaarigheid fchynt te maken om door naamlooze gefchriften , uwe evenmenfehen, die by UL. niet wél gezien zyn, aan te randen en te beledigen ; dus kan ik UL. verzekeren, Mynheeren , dat ik, op al wat Gyl. naamloos zoudt kunnen goedvinden , in UL. maandwerken tot myn voor- of- nadeel in 't vervolg te plaatfeu, met een verachtend ftilzwygen zal ne-  ( ioS ) nederzien , achtende ik, dat de beoordeelingen van mentenen, die dergelyke werken, als die van Profesfor van dyk, roemen en pryzen , een' dichter even weinig in zynen roem kunnen benadeelen , als hem in zynen roem doen aangroejen. Heb de eer my te noemen: myn herren.' UL. D. W. Dienaar PIETER PYPERS. Amfterdam, 20 April, 1793.