BREIDEL- VOOR DEN ZICH ZELFS-NOÉMENDE ADVOCAAT* DER NEDERDUITSCHE POËZ; OF DE GETROUWE VERDEEDIGER VAN APOLLOOS KERK. DOOR PHILJLÉTHES LIBERTATUS' OP DEN REGEL: Al draagd den Aap! een goude Ring; . Met blyft nochthans een lelik ding. Alomme by de meefte Boekhandelaren in alle Steeden te bekoomen.   BREIDEL VOOR DEN ZICH ZELFS-NOEMENDE ADV O CA AT, DER NEDERDUITSCHE POËZY&c. at Menfch ! dien *t recht rechtzinnig bloed'! Der Reden"'! door zyu hart voeld Aroomen* Kan ooit, met een bedaard gemoed5 " Gelyk het past aan waare Vroomen, " Aanfchouwen," hoe een groots Gek, Den naam van Advocaat ontluifterd, En aanneemd? daar zyn groot gebrek Noch blyft voor veeier oog' yerdmfterd; Door een Paruik^ dien 't Midas^Hoofd, Voorzien met lange Ezels Ooren Kon dekken? wen hy zelf geloofd. Den fchyn, die veele kan bekooren i Wie kan dit zien, en in zyn Hart " Niet voelen eenen yver ryzen," bm deezen Held! zyn pyn en fmart Te helpen dragen ? wild hem wyzen, Na 't Amfterdamfcbe Laaf''rus-Huis; Doch met zyn lier op zy gehangen; Op dat hy, als hem kneld zyn Kruis, Kan fpelen op zyn Liergezangen; Dien hy, zo cierlyk heeft gemaakt, Dat hy, 'er altoos meê zal praaien, Tor. dat zyn harzens zyn gekraakt.  (4) Als een Hanswor/l, in Midas zaaien! Zyn al vernielend Dichtkunst Zwaard\ Zal hem, een's Don Qyichots verftrekken, Om Reuzenkoppen! onvervaard, Te klooven! wen die Gek der Gekken! Zich ook Verbeeld een Held te zyn; - 'Er zyn in Neerland grooter Mannen"; (Doch dit bekend hy, maar met pyn $) Die beter hun>;e fnaaren fpannen Als hy; fchoon Neêrlands Advocaat, In naam en Dichtkunst wel ervaaren, In Spelling, woorden, en in maat, En in 't behand'len deezer fnaaren; Doch egter, ach! waar zyn ze thans? Heeft dan Apol geen meerder Zoónen? Die dingen naar den Lauwerkrans, En voor zyn Kerk, hunn' achting toonen? Dus roept hy! 't is niet voorgedaan, Apolloos Kerk en haar Gemeentel Doch hy verteld kwanswys hunn' daên, En tënaagd zelv' wreed op hun gebeente Hy zegd, maar zo iets van hun doen, Den een, die houd van veel te ruften ; CHy taft hun zelv' ia hunn' fatzoen,) Als hy in weelde zwemd en luiten; De tweeden, is zyn hoofd te liegt, En laat zulks voor een ander blyven; Is dit, helaas! geen arme knegt! Waar voor een and're hand moet fchryven? De derden, heeft geen' kundigheid, Noch oordeel, om de pen te voeren? Hy zeid geen Priefler blyft bevryd Voor lafter, zo hy zich durft roeren. Dus raaskald hy meer zotte Reên; Doch hy, hy zal hun zaak beflechten, En als een David, gantfeh alleen, De Phileftyne gaan bevechten! Zyn geelt en wysheid, toond hy aan; En zegd, ik ben niet onbedreven, 'k Weet, wat in s'Lands Hiftorie,blaên; Van den Parnaffus ftaat gefehreeven! Du*  Dus zwetst Vorfl Midas Advocaat!. „ Kom, laaten wy de Rymers zweepen P' Dat heet eerft fchreeuwen! inderdaad, Men mocht hem wel met zeep in zeepen ^ Om als een Aal braaf glad te zyn, Voor het fpitsvinnig Rym vermoogen s Om dat dien gruote baas! niet klein, Verdwynen mag voor aller Oogen. Zyn grove ftera, gelyk een Klok! Die hem laat zonder klepel hooren; Zou altemets , een Stuk of Brok , Onz' Zin'loos fmyten, na onze Óoren; Voornamentlyk als hy zyn Gal, Door woede eens recht kwam uittebraaken■> Het recht; wie word van wys niet mal? 't Recht van Apoixoos Advocaaten ! Maar dit 's in hem heel ongemeen! Zyn haaten moogen wy \yel vreezen * Alzo die met den Duivel ^én, Helfch fel in kracht en moed zal weezen; Maar zacht; hier maald zyn geeftig breiri^ Het beeld der Dichtkunfl \o\ vermoogen! Hoe dit, zo fuper, fuper fyn, Aan Saéans liften is ontoogen. Geen Ba/laards, noch geen Rymelaars-y En moogen meerder in haar tempel! Men plaarze zelv' een dikke kaars, Van Wafch, al brandende op haar drempel; Op dat geen een door "sdronkens laft, Van 't bygeloov', hem dan zou misfen. Noch als een, blinden by de taft, Hem zoeken zou, in duifterniffen. Een Held're „ Stem, een Vrye trant," „ In Rym., in fpelling, en gedachten;" Dorst men, tot fpyt yan 't Vaderland I. Befchimpen, haaten, ja verachten; Verdraagzaamheid, hadde, afgedaan Zo niet een hoop, doorlugte zielen! Wiens naam fteeds zal in Marmer ftaan, Geweigerd hadden neêr te knielen. 2y, zyn het, die de Dwing'landy\ Gedwarsboomd hebben in deez' Landen, A 3  En die, Vervloekte Slaverny > Gekluifterd hielden in hunn' banden; »t Zuidholland! is daar van een blyk; Men zal 't daarom, ook altoos Vloeken! Men wist door Kunft en ïhoo praflyk! Daar, brave Mannen te verkloeken. Hy, noemd het een geweide grond; Van Parnasberg! ö valfche ftreeken! De Vryheid, wierd vertrapt', 't Verbond, Zag men zo fchelms alsfnood,verbreeken, Door Dweepers' die, in 't Schapen Kleed, Een Wolven Hart altoos bedekten; Die hun, met goed, met bloed, met zweet; Hunn's Medebroed! ren wreed bevlekten! » Om dus, indien het mooglyk waar, „ De Kunft, voor kettery te veil'gen, M En aan bepaalde wetten, haar, u, Apolloos Kerk, voorvast, teheil'geu." Dus zag men lift, geweld, bedroch, Een fchaar'van£0w«Ve«, meer begrimmen! In zoete Vreë! den Oorelog, Verkondigen.' als Helfche fchimmen.' „ 6 Wraak! o wreekzucht! bittrehaat!" Wat kund gy fchoon uw hart bedekken» Ach! wat veroorzaakt gy al kwaad ; Als gy uw durft met bloed bevlekken. Dit's dan die grooten deftigheid, Die, daar men veele Eerwaarde Vaad'ren! Tot zuiv'ring van de Kunft, dien tyd, Op Parnas, zag te zaam* vergaad'ren. Moeft dus, de denking, fpelling, kunft! Gebonden aan een vaften regel, Gekogt alleen voor zyne gunst? Wiens eigen hand, verbrak het Zegel Der Wetten ? die, door duuren Eed , Beveiligd waaren en bezwooren? Men fchende aldus, geen heiig kleed! Ontftichte ook zo geen Tempel Chooren, 6 Neen! dit ftaat de dweepzucht vry! Het moordziek bygeloov', moeft praaien- Vervloekte Wraak.' en Dzving'landy ! Moeft dus den lauwerkrans behaalen. „ Teen was het: ia • het moet zo zyn! * » Zo,  C7 ) „ Zo, moet de Kunft; zo, vinding weezen! „ ö Dit is waarheid en geen fchyn! „ Zo moet men denken, fpelden, Leezen! _ En hy, die dit hier niet betracht," Zal nimmermeer genaê verwerven; Geen traanen, zuchten, dag noch nacht, Niets zal hem helpen; hy moet fterven; „ En ach! die mannen fpraken waar; „ En konden nimmer logen Schryven," Dit zag Apollo ! Zonneklaar; En moest daarom dien hoop, ook ftyven In 't wreed befluyt.' alwaar zyn kling, De Vryheidl dorft te wreed doorkerven. Haar Leven, aan een draatje hing! Op 't tydftip, van haar geeft te derven J Doch een gelukkig ogenblik! Herftelde haar, in volle krachten^ Verbanden uit haar hart, den fchrik En vrees! dien zy daar binnen brachten? Doen zag men weêr Verdraagzaamheid*. Verfchynen, in de Vryje Veflen'. Vervolgzucht! wierd toen voor altyd. Verbannen, als een Peftder Peften! Als Moord, en Brand, en Tierannyl Te zaamen aan malkaêr geklonken! De Slaverny, en Dwinglandy! Geofferd! ons, de Vreê gefchonken! Toen zag men we6r ons Vaderland, In zoete vreugde, ademhaalen! De Eendracht! door eene vaftenband, Op 't allerheerlykft zegenpraalen! Geen Dichter, wierd Parnas ontzeid; Maar mogt den Pegazus, Vry naad ren: Vercierd door 't beeld der Vriend lykhetd! Het Kenmerk, van s'Lands Wyze Vadrenï Geen kunst, wierd ooit voor vast bepaald, Terwyl den tyd, die kan befchaven, Of moet men, ziende dat men dwaald, Dan aan die dwaaling zich verflaven i Ja! zegd hy, al die Rymelaarsl Moet men als zo veel Peften fchroomen; • Haar denking, vinding, is niets raars, A 4 *»  (*) Pit lompe harzens voortgekomen. Het is niet als 't natuurlyk licht Der Reden, dat zy fteeds befchouwenv De wetten volgen, is hunn' plicht ! '' En op hunn' deugden, te betrouwen; Hun fchelden, in hunn' Poè'zy ! Moetmen .het Volk geftadig maaien, Als of het is Deïflery, Die hun doéd in den Afgrond daalen' Dit word, 't is waar, noch trouw betracht; Maar t heeft geen kracht mëer, noch vermogenDe Waarheid ! en haar eêl geflacht' ^ U. Ziet nu, uit meer, dan Argus Oogeni Men ziet het helder fchynend Licht, Voor yder, ©p den Kand'lajir praaien / Men hoord, in Vryje trant, en Dicht, Het waar, en onwaar zelv'vernaaien • Die vreugde, duurd ten allen tyd ' En wil hier nooit, verand'ring baaren In deezen Staat, fchoon hy van fpyt Mogt trekken zyne valfche Haaren* ' Op dat hy dan, met een Ca lot \ Gelyk de Wet hem komt te leeren Zyn hoofd bedekt; >alzo geen Pot Het Ampt voegd, van te Cencureèren" IJlt wil hy doen; alzo zyn waan, Hem denken doet, bekwam te weezen , lot alles; zulk een ftouten Haan! xyn fpooren mag men billyk vreezen Hy zegd; zy, zyn van vrees ontbloot'. Voor t Kerkgezach, en Ov'righeeden! Heteerfte is waar; het laatfte, fnood Gelogen! wyl onz'wet, en Reden, De onderdanigheid, gebied Te toofien , aan de hooge Machten, Als Ntder tander s! Calchas, niet Ie 1'chroomen, maar hem ftout verachtenAls hy, door yver fchynd beftraald,- 5 &n durft dus , voor de zyne preeken; Den Geeft, is op my, neergedaald, «oor, doo? rny, God Apollo fpreken' << A 5 En  C io ) En Vryt haar vry geloof verkiaaren; Het is niet anders als van Vry En van Verdraagzaamheid en'Redenl Daar zy van fpreekt; geen Dwwglangdyl "Word ooit op Santhor fis grond geleeden. Getrouw te zyn, voor 't Vaderland] Dat zyn de plichten en de Wetten, Van de Belyders; die, ó fchand'! » De Vryheid, op haar Eer tbr aan zetten. „ Zy OefFenen Verdraagzaamheid"1*. Befchimpen onz'„ ParhaJJe Santen" \ En geeven die een „ kwaad befcheid," Wanneer zy zich daartegen kanten; De ,,Vriend/cbap\(trekt hunn' ziel tot vreugd"a Zy laftïen, „haaten" noch zy hoonen; Zy minnen Vreden. 't is een Deugd, Die zy in all' hun' werken toonen. Elk een van hun leefd „ Vry en bly", En doet het geen hem kan behaagen , Steeds zonder zorg en vleijery! „ Mits, voor 't verbood'ne zorg te dragen. „ O Hoe vevderf'lyk is die Leer',l Dit gild hy uit, ,, ja zy is waarlyks B Zelfs Ketters, Duivels, Boos: (noch meer,} „ Voor Staat en Maatfchappy gevaar'lyk''. Want kan hy „ een goed Burger zyn, „ Die zulks geloofd en durfd beleiden ! „ Ik zeg van neen, het heeft geen fchyn"; Hy toond zich Chrijlen; fchoon een Reiden* „ Zy fchuwen een Parnafje macht"! En willen daar niet onder bukken ; Maar zoeken die, met alle kracht, Hier uit te roeyjen en te drukken. Zy „ hebben weinig plegtigheid, Elk Lid, bekleed het Ampt van Spreker, „ De Vrouwen (temmen zelv",ö fpyt!" „Elk is een kwaade wetten breeker. „In Rang, in Jeugd, in Ouderdom, „ ls zelfs geen onderfcheid te vinden. M't Vernuft, de Wysheid word alöm, By hun geliefkoosd: " *t Zyn hunn' Vrinden! Die iets verrichten dat tot Nut Ver-  C » ) Verftrekt, van hunne Maatfcbappyje% Den een, is voor den aér een dut; Zy weeten van geen Ketteryje. Hunn' Heiligen, zyn in 't gemeen, Die Mannen, die als Martelaar en, Geftorven zyn! en all' de geen , Die zwei ven moeiten by Barbaaren By Volk'ren, die op êénen Nacht, Vermoorden, duifende van Zielen l Daar noch om treurd het Nagcfacht, Dat voor hunn' Baal niet wilde knielen! Daar wierden zy, naar hunn' waardy Ontfangen! Vry Gely gegeeven; Beichermd, beklaagd! zy waaren Vry, Zo lang zy by deez' Votk'ren biceven. Deez' zyn het, die hun Tempel Chook, Verderen, en als brave Mannen, Gepreezen worden; daar 'tgefchoor, Hun, wreed dorft uit hun Land verbannenl Hun Land, waar voor zy goed en Bloed, Kloek offerden, om Vry te weezen; En waar uit Laf, en fnood Gebroed, Hun Vlugten deên, of zyn in vreezen Indien zy bleeven, dat de dood, Of Kerker, aan hun was befchooren! Deez' zyn het dan, die by hun Groot, Tot beiPge Mannen zyn verkooren! » 6 Hoe kan 't zyn! dat me in dit" Land, Niet zag, dat's Dwingelands vermoogen Teverr'ging! dat we, öfpyt! 6 fchaud! Dit zagen met goedwillige Oogen!... O Tyd waar in wy heden zyn! Wat zyt gy zacht! o blyde ttonden, Waar in wy leven , buiten pyn! Waar in niet word.ons Recht gefchonden? Ach! zag ik aan myn wenfch voldaan! Deez'tyd, zo goed, zou altoos duuren! Apolloos Tempel, vafter üaan, Omringd door OnvergangVte Muur en! De waare kunlten Wetenfchap, _ Zou wortel fchieten , weelig groeijen; Ja klimmen tot den hoogften trap! Geen Ptveeperl zou ze kunne fnoeijen, Door  (sa) Door zyne gekke » Ryrnery"' Den Drukpers, zal men niet bepaalen s h Zal noit gefchieden; zy is Vry; En zal in volle' luider praaien ! „ Zy blyft ontbloot van alle vrees" Én fchroomd geen macht van dukendHeeren; *t Zy Priejlers, het zy Dominees*. Maar durfd hun, Stout, hun beweeren; Het onderzoeken, ftaat elk Vry; Wy dulden hier geen AdvocaAten Van Niêrlands Kerk; geen Roof harpy', Van ydersnaam, werd toegelaaten! Wy fchryven, in een Vryje trant, Maar al •het geen dat hy zou willen, Is, te beletten, dat geen hand, Hem tegen gaan zou, of bedillen; Zo dra hy fcheld, doemd met een vloek \ Om dus, zyn O3I zich kwyt te maaken, Zo blyft zyn lchrift voor 't onderderzoefc Van kundigen, dien 't kuune wraaken, Of pry/en, naar 't is ingericht. Hy hoede hem, om brave Dichtersl Te fpouwen in het Aangezicht, En hun te noemen, vuile ontdichters, Van Paknas berg en Tempel Choor.' Dat 's goed, voor Huichelaars, en Dweepers, En die, aan 't domme volk, gehoor Verzoeken, en zich noemen zweepers.' Van hen , wiens goed, wiens ziel, wiens bloed, Ten diende zyn, voor deezen Landen, En wien hy, wreedlyk met den voet Durfd trappen, en dus aan durft randen. Een, die hem zelv' een Chalchas noerad, En zegd, voor Neêrlands Kerk te waaken 9 Een, die op hart en deugden roemd, En uitroept, wild dit Volk verzaaken ,, Myn Volk! neig, neig alleen uw Oor', „ iNaar 't geen Rechtzinnige Dichters zeggen !'** Wagt ; wagt uw zeer zorgvuldig voor, Hunn' reed'nen, ooit te wederleggen! Weet, weet, dat uw geen denken voegd; Die Dichters iprekeu uit den hoogen; Weeft  ( *3 ) Weeft met hun zeggen vergenoegd i Zegd i ja en Amen i lluit uwe Oogen.' Dit's Taal.' die aan eer Calcbas past, Om 't blindgemeen, zo wat te doeken $ Een trek van eene fyne kwaft, Dien 't Volk belet, om te onderzoeken Wat dat hun nuttig is, of niet: Zy, lee en maar alleen hunne Ooren, Aan hun,- .lans genoeg; wie ziet Ofhoi rd n> and're, gaat verinoren. •En zy alleen , zy fpreken Taal.' Zo eêl, zo zuiver, zo vol klaarheid Dat niemand doen kan een verhaal Als zy, zo vol van Geeft, als waarheid. Daarom, voegd uw hef denken niet, ö Leeken ƒ als uw Dichters fpreken Van Parnasberg! z h ord en ziet, „ Zegd : Ja en Ameni " dit 's het teken» Dat gy, zult onderdanig zyn In alles, wat zy uw bevelen; Dan, zult gy weezen kuis en rein, En altoos in hunn' gunften deelen. Apolloüs Tempel , ftaat voor uw, , En voor uw krooft dan eeuwig oopen: ' Doch hy, die denkts die beert.' ik gruuw! Voor hem, hem is niets goeds te hoopen j Den Afgrond.' is 'er voor daar zal Hy, dulzende van pynen lyden ! Sta daarom als een rots zo pal, Laat niets, u, van uw Calcbas fcheidenl Doet alles wat zyn mond uw zeid," Hebt aandacht, op het geen* zy fpreken i Toon zelv1 uw tot hunn' dienft bereid, Als zy den Moordbafain op fteeken.' Ep preeken, niet ecu ichorre item, Vermoord uw Vorjll het zyn de Goden* Dien 't uw gebiedi. n.' volgd gy hem i Zo volgd ge in alles hunn' Geboden: Indien ge aldus, uw plicht betracht, „ Dan zult gy ligt gelukkig weezen: Gy hebt, ten minfte, vuor de macht DesSathans* nimmermeer te vreezen l  ( 14) Gy, zyt wel fiavcn; maar zy, zyri Ook uw Befchermers in gevaaren.' 't Zyn Paufen! in 't verfchiet wel klyn i Doch groot, ö Volk.' die uw bewaaren/ De heerzucbt, die beftierd hun hart, Dat's waar, zy willen graag Regeeren; Wee hem.' die eens hunn' gramfchap tart, Hun niet ontzien, noch hulde zweeren/ 6 Die, die, ftaan altyd, ten doel, Hunn'haat en wraak .'waar zy zich vinden» Alwaar het op den Prnedik Stoel'. Men zal hunn' goeden naam verflinden. Daarom, ö Leeken! weeft te vreê; „ Zegd: ja," uw wille zal gefchieden, En zeid hy Amen, zeg dit meê; En wild dus zyn vervolg zucht vlieden: Maar gy,o Volk! gy zyt noch Vry l Wilt nooit hunn'haat,of gramfchap fchroomen! Vreeft geen Geweetens Dwhiglancly! Noch ftoor' uw aan geen vreemde droomen: • Geen Godfpraak, noch geen ingewand, Van Beelten, moeten u verfchrikken.' Geen wenk van Oogen, noch van hand, Uw ooit doen blozen , of verblikken : Geeft nimmer acht op het gefchrei Van Voogels.' noch 't gehuil van honden.' En meer gcbruy; door Dweepery, En't bygeloof dus uitgevonden; Doet wat ue Reden uw gebied; Eerd, uwe Ovrigbeid en machten! Op dat, al wie uw hoord en ziet, Ow eeren moogen, en hoogachten. Word nimmer Jlaav, weeft altoos Vryl Toon uit uw woorden en uw daaden, Dat nooit de laffe vleijery, Uw Vrybeids minnend hart, kan fchaaden. Toon, dat het Oude Hollandjctf bloed! Uw noch door de aêd'ien guffe en itroome; Dat ge aan geer Wreedaard*, hulde doet, Noch Dwingelanden ooit zult fchroomen. Geef lof en eer', dien zulks verdiend; Keur af, ja doem Vry, lhoode ftukken, AI»  ( i5) Alwaar het van uw beften Vriend ; Laat Waarheid, altoos lauw'ren plukken.' Betracht dit, als het hoogfte goed; Laat fteeds de Waarheid 'lriümpheeren / Op dat geen vreemd, maar eigerfcloed, Ons dierbaar Nederland Regeeren; Dan zult gy fteeds gelukkig zyn; In 't zacht bellieren, vreugde vinden; Wenfch dan Vry Volk', dit, nevens myn, Dat de Eendracht, ons het hart wil binden! Op dat de Tweedracht, uit ons Land, Verbannen blyft: Onze Ov'righeeden! In nood, te bieden hart en hand; Altoos te volgen Wet en Reden; Op dat, als wy onz' eigen hart, Eens onderzoeken , wy niets vinden, Dat kweld met wroeging pyn of fmart.' Of iets, dat kan de ziel verflinden.' 6 Hoe gelukkig! zal dan 't Lot Van ons, op 't eind des levens weezen ! Als onze Ziel naar onzen God Zal opgaan.' zonder fchrik of vreezen.' Wy zuilen daar, in volien vreugd/ Een zachte Kult, en Vrede fmaaken ; Het loon genieten voor de deugd!.. Laat ons daarna dan altoos haaken. Philalethcs Libertatus.  Van deze ondergaande Weekjes, zyn noch zeer weinige te bekoomen. De véél veranderde Santhorftfche Geloofsbelydenis, in rym gebragt door een vervreemde van de Genot Gelooyers. De Menuet en de Kalot des Ouderlings met ezels ooren, of hét geval van de Menuet en de Dominees Pruik, in een zuiver en waar dachlicht géftelt* Mithridaat, voor .vergifte en vergeeffche. Éaad. Deze drie zyn by elkander gedrukt, als alle tot een antwoord, dienende op, de ohveranderlyke Santhorftfche Belydeni?, koft 16 ft. . , , , . , De Menuet eh de Kalot des Ouderlings met ezels ooren apart, of het geval van de Menuet en de Dominees Pruik, in een zuiver en waar dachligt gefield, dat geheel anders is, als de Züfter van de Santhorftfche Geloofsbelydenis, dit aan het Publiek heeft medegedeelt. a 6 ft. . .. De Spotterhyontninskerd, of een volkomen Verdediging voor de eerwaardige en gehekelde Perzoncn, in die twee nieuw uitgekomene Gefchriften , ténTy* tel voerende: de Onveranderde Santhorftfche Geloofsbelydenis enz., in rym gebragt, door eene Zufter der Santhorftfche Gemeente. Dè Menuet en Dominees Pruik. De Vergeeffche Raad. En de Dvveepery gecenfureérd , óf de belachelyke gevolgen van het Danflen eener afgevergde Menuet, gefchreyen door onbekende Auteuren, en door een Vborftanderen Ëelyder,derwaare Gereformeerde Godtsdienft, binnen Groningen na waarheid beantwoord. 4 ft. De Dvveepery Gecenfureérd, of de belaggelyke gevolgen van het Danffen eener afgevergde Menuet Kluchtig-Kamer-Spel. 8 ft. Aanmerking op de Brief over de Santhorftfche Geloofsbelydenis , dienende tot antwoord op de twee voorgeftelde vraagen: of de Santhorftfche Geloofsbelydenis hoonende en gevaarlyk is, voor de Heerlchende Godsdienft en het Gezag der Stadhouders ? dat hierin klaar aangetoond word, dus te zyn. 8- a 3 ft. Tegen de Ombefchaamde Voortgang der zogeraamde Vryie Navolging van den Rhythmus Mo= nachicus of Monniken Rym. Op de Scheurzoekers dewelke een zeer kundig Dichter als J. van Vondel, daarom, detzelfs atwykingen in en van de Kerk, billyken durven, en zyne zwakheden», Krachten noemen, enz. 8. a 4 ft.