MAATSCII. DER NEDEUL. LETTERK. $7^2- TE LEIDEN. Sf %3 ■Cataf'bl* ' Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E VERLOOVING.   D E VERLOOVING, 0 P HOE DEEDT DE OOM IN DE COMEDIE? B L T S P E L. JVaar het Hoogduitsch, van frikke. door JAN COENRAAD MEYER. TE- AMSTELDAM, BY HENDRIK CORNELIS BERGVELDT, Boekverkoper, in de Pieter Jacobsftraat, het id ó , Hoe langzaam gaat den tyd voorby, als men verHeft — en van het geliefd voorwerp verwyderd is! (Hj leest eenige oogenblikken ; werpt het boek weg en fpringt fshielyk op.) Ik word niet eerder gerusc Toor dat ik  B i r S P E l» 3 Kaar gezien heb. — Wat zal ik doen ? —■ naar haare wooning gaan. Ik moet myne gedachten hier en daar trachten te verftrooijen. — (Hy neemt zyne degen, rotting en hoed.) 6, Gy grooten der aarde ! hoe veele bittere uuren hebt gy goed te maaken, die gy voorheen uwe minderen bereidet! (Hy vertrekt.") TWEEDE T O O N E E L. (Eene Kamer in het huis van den Overfte van Althof, waarin eene middel en twee zydeuren zyn.) wenzsi, alléén; hj gaat fpioneer eni in het rond. A'« «k n« de neer Overste, Hechts één paar minuuten kon te fpreeken krygen! Myne ontdekking, zal my gewis een voordeeltje in de zak brengen. — ó, Hoe vreemd zal hy opzien! - Ja, het is ook , by myne zondige ziel, een onaangenaam geval! (Hy wyst »p eene zy-deur.) Daar zit hy, de Heer papa! rookt zyne pyp en draaidt zich op zyn gemak, in zyne zachte fopha , in het rond terwyl zyn onnoozel dochtertje, zich met de Iiefdens-handel bezig houdt. Ja, ik liet het nog gelden eii zou, uit christelyke liefde om de rust en de vrede niet te ftooren — zwy- gen; als haaren minnaar Hechts van Adel ware; — maat dien Monfieur Herman — ó, neen! — Die vervloekte kaêrel ziet my naauwlyks aan , wanneer hy my ontnoet. — Zy zal hen niet hebben, ik laat bet nimmer A a wee  4 DE VERLOOVING. toe. Reeds lang ben ik hier in huis geweest, eri nd zou ik beleeven, dat deFreule,die ik van kindsbeen af, met zo veele zorgen heb opgepast, zich met een Burger zou verkanaljeeren ? — Neen, dat gaat niet door. Laat ik maar eerst met de heer papa gefprooken hebben ; dan zal de heer Luitenant zien, dat ik hem eene Soup bereid heb, die hy niet greetig zal inflobberen. (Hy ftaat flil.) Ik geloof, (op eene zy-deur wyzende.) dat daar gefprooken word. — Wacht! (Hy houdt t,yn oor voor het fleutelgat.~) misfchien verneem ik ieti nieuws. DERDE T O O N E E L. DE OVERSTE, WENZEl. db overste, uit de andere zy deur komende» at is daar te doen? wenzel, verfchrikt'. Ach! — gehoorzaame dienaar, heer Overfte! — ik wensch uwe genade eene goede morgen! — ik — ik — ik de overste. Wat doet gy toch? Ik geloof zeker dat gy u zeer toelegt op het befpieden en fluisteren? wenzel» God bewaare! »- - neen, dat zou laag, en flecht syn!  £ L T S P E L % de overste. Kaérel! — wilt gy my met ziende oogen, blind maa- ken.? Zag ik niet, dat gy uw Ezelsoor voor het fleutelgat hieldt? wenzel, hoest. Uit eene zeer onfchuldige oorzaak, beste heer Overfte! — Ik moet bekennen, dat ik een ichrikkelyk liefhebber van Muziek ben; en daar ik vermoede, dat de genadige Freule Carolina, nu op het Cravier zou fpeelen, nam ik de vryheid myn myns Ezelsoor, zo als de heer Overfte de goedheid hadt, het myne te noemen, voor het fleutelgat te houden, enen in deeze gefteltenis had ik de eer, door uwe genade, zo aangenaam geftoord te worden. de o ve r s*te, Gy zyt dus een lief hebber der Muziek? wenzel. i Om u zeer onderdaanig te dienen. de overste. Zo! — nu, dan heeft het zwyn paerlen verzameld, zonder te weeten, van waar. {Hygaat naar de zydeur. tn roept:) Carolina! Carolina! (Tegen Wenzel.) Ga eens overal zien, of myne dochter te huis is. Dat Zy terftond by my kome. {Wenzel vertrekt,) A 3 WIEK-  | DE VERLOOVING. VIERDE T O O N E E L. de overste, alléén. Heden middag, zou den Kapitein van Bosch hier aankomen ; en het meisje is nog in het geheel niet voorbereidt. Nu, de vreugde zal des te grooter zyn, wenneer zy eensklaps hoort, dat het nu zó ver gekomen Ij. Ha! ha! ha! Wat zal zy haare oogen wyd op, fpalken, en haar geluk niet kunnen befeffen. Ha! ha! ha! Die verrasfching! zy zal zo rood worden, als een kalkoenfche haan. Ha! ha! ha! zo iets, maakt my het leven recht aangenaam. Wanneer ik in den oorlog was, ha! dan verheugde ik my altoos, al* •wyden Vyand, zo onverwachts, op den hals vielen. Ja, ja, zo iets maakt my recht vrolyk; maar als ik Iemand met eene onverwachte vreugde kan verrasfchen •—- fapperraentl dat doet my («ƒ> zyn hartirjxende) hier recht goed. V r F D E T O O N E E L. se overste, wenkil. wenzel. 13 e genadige Freule is niet te huis. dx OVERSTE» Waar is zy dan? WEK-  3 L, T S P E L. f wenzel, zyne fchouders ophaaletide. Ik kan het u niet zeggen. Zy is misfchien hier uf daar naar toe gegaan. db o v eb. s tb. Gyzyt niet wys. wenzel. Ik bid u om vergeeving; — maar ik moet u echter zeggen, dat myne ontdekking juist het tegendeel bewyst. de overste. Welke ontdekking? wenzel. Ja, ja, uwe genade \ men is zo dom niet als men oppervlakkig wel ichynt te weezen. de overste. Eene ontdekking, die myne dochter betreft? wenzel , zwygt en maakt een geheimvol gezicht, de overste. Nu, die zou ik gaarne willen weeten. wenzel. Ja, ja, eene ontdekking, die de genadige Freule betreft, en u zeker twee dukaaten waard is. de overste, ongeduldig. Nu, fpreek dan kaêrel! (gematigd) de twee dukaaten kunnen u geworden, als — wenzel. Zeer wel; maar ik houde uwe genade by zyn woord! (Hy rochelt en zegt met een veel beduidend gelaat:) A * Het  I DE VERLOOVÏNG Het is nu, naar myne rekening reeds rykelyk een-es» twintig jaaren, dat ik de gunst en genade geniet, uwen onderdaanige ZESDE T O O N E E L* hekman, de voorige. herman. Cjoede morgen, heer Overflel sb overste. Ah! zie daar! goede morgen, heer Lieutenant! wel? kom, Welkom! (zacht tegen Wenzel.) Als de Lieutenant vertrokken is, kunt gy weder by ïny komen. wenzel, ter zyde. Ik wenschte dat den heer Lieutenant aan de galg hing! (Hy vertrekt.) de overste. Ei, fatans, heer Lieutenant! uw aangezicht is zo donker, als of gy met de geheele menschheid in ftryd waardt, herman. Dit aangezicht is de fpiegel der ziel; en wanneer de ziel gekrenkt en mishandeld is, dan kan het gelaat on« mooglyk zyne gewoonlyke trekken houden. de overste. Ei, ei! dat is voor een foldaat een weinig te geleerd gefprooken. —. Scherts ter zyde; — wat beduidt dat gefronst gelaat? KEK.  3 L T S F E Li 9 HERMAN. Een man mag niet klaagen; doch medeleiden en deelneeming, is balzem die de (mart van een leidende verzacht : daarom wil ik klaagen. - Gy weet,heer overfte, hoe lang men my reeds eene Compagnie beloofde — dat men my zeide, dat de eerfte Compagnie, die vakant kwam, voor my beftemd ware, en dat men niemand kende,die zich daar voorverdienftelyker gemaakt had, dan my. Ik zou nooit aan de vervulling deezet belofte getwyffeld hebben ; wyl zy my van mannen, wier ampt en ftand de ftrengfte geloofwaardigheid vor* deren, gedaan wierd. Kortelings kwam 'er eene Com« pagnie vakant. —- Ik DE OVERSTE. Nu, ik zou toch denken, dat men u woord heeft gehouden. HERMAN. Hoor flechts verder. Ik hield het voor overvloedig,, myne Vrienden zo als die heeren zich noemen, —— asn hunne, zo dikwyls gedaane verzekering te herinneren. Zeer toevallig, ontmoette my een dier fchranfer, op de flraat. Altoos nog het oude woorJ : niemand anders als ik, zou de Compagnie hebben. Hierop ben ik zeer gerust, en hoop van den eenen dag tot den anderen, op myne aanftelling. Het bleef echter daar by: niemand fcheen zich om my te bekommeren. Eindelyk wierd ik ongeduldig, en ging tot hem, die zich op de vriendfchappelykfte wyze — zonder dat ik hem daarom gebeden had als myn voorlpraak heeft aan^ A 5 £e-  M DEVERLOOVING geboden. Ik vraagde hem, naar de gefteldheid der zaaken en openbaarde hem myne geheele toeftand. „ Hes „ doet my leed, dat ik u niet heb kunnen helpen" was zyn andwoord — „ zyne doorluchtigheid heeft „ reeds voor lang iemand by de Compagnie aangefteld." Op een andermaal, zou hy zyn best doen. Wat zou ik doen ? Ik trooste my, met de gedachte, dat hy, aan wien zy gegeeven ware, zich misfchien verdienftelyker gemaakt had als ik; — doch raad eens, heer Overfte! wie het is, die hy my noemde? (Hy zwygt eenige êogenblikken; en tracht zyne misnoeging te verbergen.) De Zoon van mynen generaal, een knaapje, van twintig jaaren, die naauwelyks tien maanden gediend had. de overste, geërgerd. Donder en hagel! dat is te dol! zulk een melkbaard? Dat u de eene Compagnie? — Dui- velsch! — die knaap is de domfte en bloóhartigfte kattalie op Gods aardbodem. herman, De loop der waereld! (Hy vat des Overfttn hand.) Alles zoude nog verdraaglyk zyn; maar — de overste. Nu? — herman. Het bitterfte weet gy nog niet. Hoor! — ik bemin een meisje, en ik word teder van haar bemind, of ik moest my fchrikkelyk bedroogen hebben. Had ik de Compagnie gekreegen , dan hadt zy misfchien de myne geworden. Misfchien zeg ik. De Vader van myn meis-  g L T S P £ L. xx meisje is een aanzienlyk, ryk man en van Adel : hy heeft Hechts dit eenigstkind. (Hy zwygt en ziet de Over. fie zeer flerk aan.) Zeg my. bidde ik u; — was ik niet een zot, dat ik my éénmaal met de hoop op dat meisje durfde vieyen? —— en —■ db oyebste, zeer te onvreeden.) Mynheer! —— Ja by myne ziel! het moet 'er uit. — Mynheer! welk eene domme vraag! —- Duizend moorden! weet gy u zelve zo weinig te waardeeren? •—- kruid en lood! herman, die de Over/le om den hals valdt. Beste man! — ó God! —- Carolina ! Carolina l hoe beneidenswaardig, hoe gelukkig is myn lot! de overste. Wel nu! zo even hadt gy zo weinig reden, u over uw lot te verheugen. — Hebt gy my wel recht verdaan? herman. ó, Ja! gyhebt my gezegt. — (Hy fiaat plotslings ftii en /laat zyne oogen, ter aarde.) de overste. Een zonderling gedrag. Eerst loopt en bromt gy in het rond , als of gy dol waart; dan verbleid gy u — en nu ftaat gy weder ddar, als of gy Gods aardbodem dóór en dóór wildet zien, —. Hoor! ik zal u bewyzen, heer Lieutenant! dat myne daden volkomen met myne rede overéénftemmen, Ga heen, en hou om het meisje aan ; wanneer de Vader dan zulk een gek is, da: hy u zyne dochter weigerd, om dat gy geene Com-  iz PE VERLOOVINC Compagnie hebt, en geene fchatten bezit; tracht dm het meisje te vergeeten — en ik zal u terftond myne aicht geeven, herman, verflagen. Uwe nicht? de overste. Gy hebt myn woord — verfta my wèl; als het meis» je, — dat ik niet wil hoopen — niets tegen u heeft. herman, zeer getroffen. Uwe nicht? de overs te. Nu ja! gy wilt zeggen: de nicht is de dochter niet.; _ de dochter is echter reeds verloofd — en de\nicht \% nog vakant. herman, buiten zich zeiven. Verloofd? Verloofd? de overste. Zo als gezegd is. —- Maar gy fchynt u daarover x% bekommeren? herman. Heden, of— de overste. Zederd haaren Doop-dag. herman. ó, God! de overste. Ja, ja! is zy niet recht gelukkig, njet zulk eene vroege verlooving? her-  3 L T S P E L. 13 herman, vervoerd. Ach, mynheer! (tot ziek zeiven komende.) Vergeef iny, ik ,— ik vergat dat uwe dochter verloofdt ware. (Op eene vriendelyke, nieuwsgierige toon.) Mag mea weeten, wie hy is de overste. Waarom niet? — Kapitein van Bosch; hy zal nog heden komen. herman, verpletterd. Kapitein van Bosch ? — en zal nog heden komen! de overste. Ja, ja, heden middag; ten langden deezen Avond. herman. Groote God! (Hy gaat onrustig heen en weder.) Dus om die reden uit die oorzaak overal, waar ik myne oogen wende, wordt bet duister! (Een wei' tiig zwygens.) Menfchen! Menfchengebroed! . Ha! nu kan ik niet meer gelooven , dat 'er redelykheid, onder de Menfchen is. Zy — zy eene bedrieg- fter! Zy, met het gelaat der onnoozelheid . zy, die uit haare oogen de zuiverde onfchuld doet teri voorfchyn treeden — zy eene bedriegfter ? — 0, God! de overste. Ik geloof dat hy bezéten is! herman* Ja, zeker' de arme Herman, die flechts van eenbur* ger afkomst is, was goed genoeg, om de ledige uuren van eene ryke, door haare fpotternei, te vervullen — hem  H TEVERLOÓVING hem daar door den dolk in het hart te drukken — hem eene valfche hoop in te-boezemen en daarra, hem deeze woorden voor het hoofd te werpen: ,, Zie! die mensch durfde zich iets groots inbeelden!" Neen, zo waar ik leeve zo waar als ik eerlyk ben, dat zal zy niet! liever wil ik my aan deyslykfledoodover- geeven! \ (Hy vat met een jlerke ontroering de hand van den Overfle ; en vervolgt met hevigheid zyne rede.") Heer overfte! het Meisje waar van ik u gefproken heb, is uwe dochter: zy is verioofdt, zegt gy. Goedl zy verftaat zich op het huichelen: wy! haare liefde, die zy voor my fcheen te hebben, niets dan bedrog was: zy bedroog my, zeg ik u, doch waarom? is my onbe- kend. Maar ik zal zorge draagen, dat zy my niet met vingers nawyzen en zeggen kan: „dien man heb ik gefopt!" Vaarwel! (Hy vertrekt zeer fpoedig) ZEVENDE T O O N E E L. bb overste alléén, die Herman vol verwondering naziet.) Wat? —— wat duivel wil hy zeggen! fpeeld men Comedie met my? of lig ik in rayn bed te droomen? (Hy zweigt eenige oogenblikken.) De Leutenant beminde myne dochter, is te onvreden dat zy verloofJt is, en zeide: dat zy hem niet met vingers nawyzen moest? Neen, dat moet zy ook niet doen en zy zal het ook niet doen. —. (Lenig zwygens.) Ook moet zy niet zeggen  S L T S f E Li t$ gen dat zy hem gefopt heefc? daarvoor zal hy zorgen? ■ ■ (Eenig zwygens.) Hm! hm! zal hy daar voor zorgen? —— Voor den Satan! wat of hy daarmede zeggea wil? ——— Hy zal toch immers niet — nu, wat gaat het my aan. Hy moest myne dochter niet be- mindt hebben. —— Maar als het Meisje hem wederbcmindt, waaraan ik niet twyfFel? ——— Zie, dat is zyne fchuld niet. — Neen ——. daar kan hy niet voor.— Doch fapperment! wat zal 'er uit die liefde wor den? .. Ik kan immers niet doen zo als de Oom, uit dat fraaie' Blyfpel, in de Comedie deedt ? de handen van de Jonge gelieve» in elkander leggen en daar by zeggen: De Hemel zegene uwe Liefde, zyt gelukkig — en daarmeé holla. (Hy wandeldt in gedachten heen en weder.) A GTS TE T O O N E E L. de overste, wenzel. wenzel, die vreesachtig naderil. D e Heer Overfte heeft bevoolen, dat ik —— de overste, driftig. Wat wilt gy? wenzel. Uwe genade heeft my bevoolen ——— de overste, die nog altoos ingedach ten heen en weder gaat. Ik heb niets bevoolen. Ga! JVEN-  15 DE VERL0ÓV1N3 , wenzei. Maar myn Hemel! hst is naauwelyks een half uorgeleden , dat myn heer —- de overste. Wat? —— Zeg het my fchielyk! wenzel. Ik wilde op bevel van uwe genade —* de overste, in gedachten* Het is eene vervloekte zaak. wenzel. Slechts om drie minnuten gehoor* wilde ikuzeeron= derdaanig bidden, op dat —— de overste. Hou de mond. WSNIti. Zeer gaarne; maar de zaak is van te veel aanbelang; daar en boven heeft men niet altoos zallc eer e fchoone gelegenheid, van twee dukaaten te kunnen verdienen. de overste. Ga naar den duivel! Het is buiten mytfweetea gefchied; dat is een domme ftreek, ja, dat weetik; -» als ik het ge weeten had, dan wenzel. Wanneer de Heer Overfte Hechts wist, wat ik —- de overste. Ga naar den duivel, zeg ik! wenzel. Zeer verplicht. (Ter zyde.) Ik geloof haast, dat hy niet ver van my af ii. »1  3 L T S P T. Li if de overste. Als het. Meisje den Lieutenant beraindt, dan —- we k Z e l. Het geene ik weet, betreft juist den Lieutenant. de overste. De Lieutenant! waar is hy? waar? wenzel. Ja, lieve Hemel de overste. Geen woord meer. Voort! wat doet gy hier! voort j zeg ik! QVenzel treedt agter uit tot aan de deur; doek lijft.) Van den Luitenant is het dom, dat hy zich zonder myn weeteu, met myne dochter heeft ingelaaten; maar van het meisje is het nog dommer, wyl zy weet, dat ik haar reeds verloofd heb en daar zy weet, dat ik my liever in de pan laat hakken, eer ik myn woord verbreek. wenzel, zyne fckouders opkaalende. Ja zeker, het is een booze waereld, dat is waar. de overste» Zyt gy nog hier? Waarom doet gy niet, wat ik u bevoolen heb? - Op het oogenblik marsch! of ik zal u de deur wyzen. wenzel. Myn lieve, beste heer Overfte! - ik begryp in het geheel niet hoe het mooglyk is — gy waart immers altoos zo goed, omtrent my; en -  DE VÊRLOOVING DE OVERSTE. Waar toe dat gefnap? Hebt gy my iets te zeggen, zo doe het fpoedig. WENZEL. De ontdekking, die ik gedaan heb, en welke gy verlangt te weeten, beflaat hier in, dat de Lieutenant met I reule Carolina een DE OVERSTB. Kaerel, ik draai u de hals om, als gy u dat verdoem, de kwispelftaarten niet afwendt. Het is niet waar, zeg ik; Godzy hem genadig, die anders fpreekt. WENZEL. Maar ik heb met myne eigen oogen ——• DE OVERSTE. Vertrek! ik wil niets weeten. WENZEL. Overal heeft hy haar agter na geloopen, en — DE OVERSTE. Voort, zeg ik, voort! ' WENZEL. Hy heeft haar brieven gefchreeven. Ik zelve, heb gezien, dat de genade Freule zyne papieren geleezen heeft. DE OVERSTE. Zo? Het is goed. WENZEL. En in het Prieel heeft hy naast haar gezéten. DE OVERSTE. ZO? WEN-  & L T S S? Ê L. ljj wenzel. Geheel alléén} het was byna avond. BE OVERSTE. Zo? wenzel. En hy heeft haar ook — gekuscht. de overste. Zo? — (ter zyde.) Ik hoor misfchien nog Hieef, als my lief is. wenzel. En toen de Freule Charlotte — NEGENDE T O O N E E L. De voorige, charlotte. charlotte, die de laatfle morden gehoord heeft. "Vi^at zou Freule Charlotte? wenzel, verfchrikt. ó, Geheel — in het minfte niets. Ik — ik wilde — ik verhaalde de Heer Overfte — hoe (hy is intusfchen tot aan de deur agter uit getretden.) Uw onderdaanige dienaar.  *• DEVERLOOVING TIENDE T O 0 N E E L. be overste, charlotte. be overste, die zich vertaernd aanfleli. Is myne dochter al weder ten huize rritgeflenterd.hè? — Waar is zy ? charlotte. Ik geloof dat zy uitgegaan is. de overste. Als zy uitgeflenterd is, dan verftaat het zich van zelve, dat zy uitging. charlotte. Maar lieve Oom, my dunkt dat gy eenigzints gram. ftoorig zyt. de overste. Hoor, weet gy wat? ik verfta in het geheel uwe potzen niet; daarenboven begeer ik, dat men in het vervolg niet fchertfe, als ik in ernst fpreeke. charlotte. Maar lieve Hemel! gy zyt tnans in een zeer flegte luim. Wie heeft u, als ik vraagen dürve, zo eensklaps verftoordt. de overste. Gy zelve, gy ondeugende Meisjes, gy zelve! char-  j l r s p e l. ai charlotte, maaht een paar groote oogen. Wy? Wy? Myne nicht en ik, zyn dan zo ongelukkig, uwe ongenade verdien it te hebben? de overste. Ja, Freule Neuswys, ja.' zo ongelukkig zyt gy beide» CHARLOTTE. Durf ik de vrypostigheid gebruiken u met een waar' *m ? lastig te vallen? de overste, die ongaarne de vraag wil beandwoarden. Myne dochter heeft — heefc een doramen flreek gedaan — en, kort en goed, ik wil, dat men in het vervolg, de orde beter in myn huis betrachte; — en wanneer men nalaatig daaromtrent is, dan - dan — charlotte. • Dan geeft gy ons zeker kamer arrest. Inderdaad! ik ben waarlyk nieuwsgierig, om de wyze man te zien, van wien uwe genade het favoir vivre heeft afgeneusd. Dat moet een fchoon voorbeeld van gelanterie geweest zyn. — Maar, heer Overfte , vergeef my, als ik u vraage: wat my, de domme flreek van myne nicht, aanT gaat? de overste, haar Jlerk aanziende. Denkt gy, dat ik niet merke, dat gy het meisje tot alles verleid? Gy kaatst, en myne dochter moet den bal vangen; maar wacht • de heerlykheid zal een fpoedig einde neemen. Heden komt den Kapitein van. Bosch; en dan is het uit! Als zulks nog lang zo B 3 vooHr  82 DE VERLOOVING voortging, dan wierde ik ten Iaatften nog zot, by u, wulpfche meisjes! CHARLOTTE. Verleen my toch de genade, en zeg my flechfs, waarom gy heden zo bromt en knort. Myne ooren fuifchen my reeds geweldig; en ik geloof, dat, wanneer men de zaak van de rechte zyde befchouwde, het naauwlyks. — SB OVERSTE. Naauwlyks der moeite waard zou zyn ? wildet gy zeggen? Is het niet fatans flecht, als ik weet. dat ik aan een hubsch, braaf man verloofd ben ; — en my dan met eenen vreemden Liefdens-handel inlaat, hè? Nu, Freule neuswys! heb ik geene reden, om te bulderen ? CHARLOTTE. Ja, in den grond genomen — doch — doch Carolina bemind den Kapitein niet; en daaröm denkt zy ook, dat van het huwlyk, met hem niets worden zal, DE OVERSTE. Zo? bemind zy den Kapitein niet? Ei! ik geloof dat zy welhaast zo dom zal worden en zeggen; „ ik bemin een ander, " niet waar ? maar zy mag zeggen wat zy wil; niets kan haar helpen. Ik heb myn. woord gegeeven; en, — zy word de vrouw yan den Kapitein. CHARLOTTE. Maar bedenk eens, lieve Oom! —— gy zuk immers uw eenigst kind niet ——  B L T S P E L. SS de overste. Meisje! maak my de kop niec dol! Moet ik myn woord niet houden? Denkt gy, dat ik om een paar ondeugende nufjes, een fchurk zal worden. Hoe zou het my kwellen, als den Kapitein tegen my zeide : „ ik wil nwe dochter niet trouwen, om dat zy my niet bevalt. " Alzo ! kort en goed, zy moet den Kapitein trouwen; en daarmede, holla! De Luitenant Herman bemind myne dochter teder , en hy fpreekt even zo, als ik; maar daarvoor ik hy ook een man. Zo iets kan men u vrouwen, niet verftaanbaar maaken. charlotte, verwonderd. Zo fpreekt den Luitenant Herman ? onmooge- lyk! Hy, die van uwe dochter zo teder bemind wordt, en wien zy niet voor twintig Kapiteinen zou verruilen, kan zó fpreeken ? • Die trouwlooze menscht -**—» dien verraader! Maar, heer Luitenant! heb flechts geduld; dat zal u vergolden worden! —— Zie lieve Oom! ik wil ja — nimmer wil ik uwe nicht weder zyn, als ik den Luitenant niet zo gevoelig ftraf, dat het gantfchemannelyk geflicht, een voorbeeld aan hem neemen zal. Ik zal Carolina fmeeken.'dat zy den Kapitein trouwe —r gy verftaat my alléén om wraak te oeftënen, tegen de fchurk ! de overste. Men zou niet denken, dat een meisje zo wreed konde zyn. Zie, ik ben een ouden ruwen kaerel; maar het ware my onmoogelyk, iemand zo te martelen. Als het meisje niet reeds verloofdt ware, dan zou zy, B 4 by  a+ DE VERLOOVING by myne arme ziel! geen anderen man hebben, als den Luitenant. Waarachtig! hy doet zoo veele moeite om haar, en —— charlotte, Waariyk? Gy fpreekt immers nu zóó teder, dat gy bykans wel in itaat zoudt zyn, myn nieuwlings ontworpen, wraaköeffenend plan, te vernietigen? En weet gy wel, besten Oom! dat het hoog tyd is, dat wy meisjes, die fchertfende heeren, door eene kleine flraf, een weinigje ootmoediger maaken ? Wel! ik geloof, dat zy ons eindelyk niet meer de handfchoen zouden kusfchen.als zy ons hun compliment maaken! — Neen! goede Oom! wy willen niet langer den fpeelbal zyn., van de galante Jonkers! de overste. Ei, fatans! veel liever had ik een blind paard, voor zyn agterfte gekuscht, dan dat ik ooit, een nenswys ding, zo als gy zyt, zulks op de handfchoen had gedaan! .— Foei, verduiveld! dat moeten lafbekken van minnaars zyn, die hunne mond met de handfchoen van een nufje gelyk Hellen! Toen ik met myne ovcrledene vrouw kennis maakte, bood ik haar myne hand, vraagde haar, of zy myn harf daar by wilde aanneeraen; — zy zag my vol liefde aan, wy drukte eikanderen eene hartelyke kusch op de wangen en na verloop van weinige dagen, nam zy myn geheel lïghaam in haaren dienst. Zie, Charlotte ! dat was de waare liefde, daar kwam in het geheel geen handfchoen kus- fchen te pas. Hoor eens, Nichtje ! doe my het ver»  B L T S P E L. 2S vermaak, en ga naar uwe kamer; ik wilde gaarne alleen zyn; ik ben zo verward, als iemand die zó eerst tot ridder geflaagen is. CHARLOTTE. Van harte gaarne; ik heb ook nog eenige brieven te fchryven. DE OVERSTE. Zeker alle minne-brieven? charlotte. Zeer moogelyk. (Zy ftreelt kern op de wang.) Lieve Oom) ben ik niet reeds negentien jaaren oud? (Zy vertrekt door eene zy-deur.) ELFDE T O O N E E L. pE overste, alléén. Potz alle Turken! wat zou ik gelukkig zyn, indien den Hemel my , in plaats van eene dochter, twaalf zoonen gegeeven hadt! Hal ha! ha! dat moet fpektakel zyn! als men één Vader met drie huwbaare dochters ziet omfpringen! Ik heb'er flechts één - en weet my van angst niet te bergen. Het meisje heeft drie minnaars. Wie zal haar krygen ? Die vraag mocht ik toch gaarne beantwoord hebben. Aan den eenen is zy reeds van haare doop - dag af verloofd, dat is den Kapitein. — In Godsnaam, zeide ik; maar zy bemind hem niet. De andere is den Luitenant, en het meisje fchynt voor hem, de meeste liefde te koesteren. E 5 Ey  26 DE VERLOOÏING By myne ziel! zy zou hem hebben; als de Kapitein 5er niet ware. — De derde, is zelfs een Graaf; — hm J dan zou ik de Schoonvader van zyne Eocelentie zyn Ja, ja! dat klinkt recht fchoon ; maar myne daalders klinken niet minder fchoon ; en daarom is het zyne Exelentie juist te doen : dus zal 'er met hem niets van worden. Die myne dochter hebben wil, moet haar uit liefde neemen. Wat ftaat my dan te doen? — De Kapitein af koopen ? — dat gaat niet. Myn kind dwingen, hem te trouwen ? — Neen, neen ! wie kan de natuur dwingen? — dat gaat dus ook niet. Myn woord verbreeken, en haar aan den Luitenant gee« ven? — Neen! dat ware verdoemd laag. Wel fatan! — en haar tusfchen vier muuren laaien metfelen, dat kan ik voor den duivel! ook niet. (Hy ftaat in gedachten.) TWAALFDE T O O N E E L. BS OYEKSIj; WÏKïIl. w enz el. D e Heer Hofraad Hechler zoude gaarne eenige oa< genblikken de overste, verdrietig. De Hofraad Hechler! — Laat hem binnen komen. (IVenzel vertrekt.) BEU  S L T S P E L. 2? DERTIENDE TOONEEU BE OVERSTE, HECHLER. HECHLER. u w onderdaanige dienaar, Heer Overfte 1 BE OVERSTE, ioft. Goeden dag ! Hebt gy mynen dienst nodig, Heet Hofraad? HECHLER, Hoe gelukkig ik my ook zou achten, als uwe genade my in iets de behulpzaame hand wilde bieden; zo moet iku thans, voor uw gulhartig aanbod, dankzeggen; de oorzaak van myn bezoek zult gy zeker wel kunnen raaden. BE OVERSTE. Gy komt vermoedelyk — HE c Hl IR. Van zyne Exelentie. De Heer Graaf is ten uiterfte nieuwsgierig te weeten, hoe of des Overften bèfluit is, wegens de bewuste zaak. BE O VER I TI*.. Wanneer de heer Graaf, waarlyk voorneemens is, om een huwlyk met myne dochter aan te gaan; dan ware het my veel aangenaamer, hem zelve hier te zien. HECHLER. De Heer Graaf heeft my ook uitdrukkelyk bevolen, hem deswegen by uwe genade te verontfchuldigoa. Br  s8 DE VERLOOVIN6 Byzondere bezigheden — zyne beftendige tegenwoordigheid , by den Vorst, die zeer aan zyn gezelfchap verkleefd is, beletten hem, by uwe genade ——- DE OVERSTE. Genoeg. Ik begeer geene wydloopige verontfchuldiging;— maar,naar myn bedunkens, is de tegenwoordigheid van beide partyen , zeer noodzaakelyk , als men zulk eene verbintenis wil aangaan. HECHLER. Uwe genade heeft volkomen gelyk; — doch , wyl de Heer Graaf niet zeker wist, of —r—: DE OVERSTE. Of ik ten eerften een vast befluit neemen , en my verheugen zou, over de eer, welke den Graaf my dacht aan te doen; zo wilde hy niet gaarne , in eigen per-: foon, den blaauwen fcheen haaien, hè? — Geraaden? HECHLER De heer Overfte belieft te fchertfen. r> DE OVERSTE. Gy dwaalt, Heer Hofraad! — Gy dwaalt verfchrikkelyk! — lk ben heden in eene omftandigheid, waarin ik het fchertfen wel vergeet. HECHLER. Des te beter. Om het geluk van zyn kind te bevorderen , heeft men ernflige overleggingen nodig. DE OVERSTE. Recht zo; — daarom heb ik het voordel van den Heer Graaf H E C H-  Jp L r S P E L. 2f hechler. Nu! hebt gy het overdacht? — Uw befluit? —— de overste. Is — voor de toegedachte eer te bedanken. hechler. Ik fla verbaasd! — Zulk eene voordeelige party! d'ï overste, onverfchillig. Zeker, het is om dol te worden. hechler. Myne verwondering fteigt over alle bergen heen! de overste, ais vooren. Ja, ja! het is ysfelyk; ik weet ook in het geheel niet, hoe ik 'er toe gekomen ben. hecb leb. De protectie van den heer Graaf de overste. Heb ik, God zy dank! niet nodig. hechler. Het doet my leed, dat myne onderneeming niet beter. de overste. Onderneem zulks nooit weder. Eenen blaauwen fcheen, voor een ander te haaien , is een verdoemd flecht ding! hechler. De ongenade van zyne Exelentie de overste Is my onverfchillig. Groet hem van my; ea zeg, wat gy gehoord hebt. hech-  3* DE VERLOOVÏNG, hechler. Dus, Hw befluit blyft — d £ overste» Zo als het is. Harcelyk dank , voor de toegedachte genade! VEERTIENDE T O O N E E L. De voorige, wenZes. wenzel. Buiten öaat een JaSer» die den Heer Overfte verlangt te fpreeken. Hy komt voorait, van den Heer Kapitein. de overste. Ik kom. (tegen Hechler.") Heer Hofraad! het doet my leed, dat ik ——. hechler. Zonder omftandigheden. Laat u niet ophouden. de overste. Nu, uw dienaar. (Hy vertrekt^) hechler. Uw gehoorzaamen dienaar. (Hy roept Wenzel, die de Overjlen volgen wil weder terug.) Zeg my eens, lieve Heer Wenzel! is Freule Charlotte niet te huis ? (Hy tast in zyn zak en geeft hem geld.) Neem toch deeze kleinigheid, en maak dat ik haar eens kan fpreeken. wem-  B L T S P E L. 3i WENZEL. Ik dank ü, heer Hofraad! — Als gy, flechts een oogenblikje geduld wildet hebben, en hier een weinigje beliefde te wachten; want de genadige Freule zal zeker wel aanftonds ddar (op Charlottes kamer wyzende.) uitkomen. (Hy vertrekt?) FT FT IE ND E TOÖNEEL. hechler, alléén. Dus is zy dadr, in haare kamer? — Goed! Misfchien zal ik meer by haar verwinnen , dan by den ouden knorrepot. Het zal den heer Graaf echter vervloekt fpyten, dat hy zyne vingeren niet blaauw zal tellen, aan de gerande dukaaten van den Overften! — en dat geld zou hem zo fchoon uit de verlegenheid geholpen hebben. Verdoemd ! hoe veele kromme zaaken, zou hydaar mede weder hebben kunnen recht buigen: N&l zy blyven dus, zo als zy zyn! — Ha! ha! ha ! zo gaat bet! —— alles is aan de verandering onderworpen. — Ik kan niets meer doen , als gehoorzaamen , toen de heer Graaf my met deeze commisfie belastte. Hy fpeeldt den eerden rol by den Vorst — ieder tracht zyne gunst re verwerven — en het voornaamfïe ontbreekt echter nog aan zyn geluk! — het geld — het geld! — Om deeze woud te heelen, vernederd zich eene hooge perfoonaadjen eenige trappen , om de dochter van een Overften, die minder fchulden; maar meer geld heeft, te  3». DE VER.LO0VINO te verwerven. De oude heer laat zich echter weinig gelegen leggen, aan de eer welke den Graaf hem dacht te doen. Neen, neen lieve Graaf ' de Overfte geeft zyne befchimmelde dukaaten zo gemakkelyk niet wech; zy kunnen hem van meer nut zyn, dan den titel van Schoonvader van zyne Exelentie. Hy heeft meer . doorzicht dan gy — en bedankt u zeer onderdaanig voor de genade, — Ik beken, dat ik ook meer fchul- den, dan geld heb; doch ik leg de dingen geheel anders aan om geld te krygen. Myne fraaye geftalte, en myne overige talenten, zullen van de fchoone fexe „iet onbemind blyven. ó! zeer zeker doe ik een ryk meisje in my verlieven; — en wanneer my dat eerst gelukt is, dan bekommer ik my weinig om de rest, en laat de zaaken loopen, zo zy willen. Staa vast, Freule Charlotte! Hechler zal beproeven , of hy u niet op hem verliefd kan maaken. Reeds heb ik bemerkt, dat zy my veel liever ziet komen als heengaan.... Wie weet of zy niet reeds eene ernstlyke verklaaring, van my beeft verlangt. Braavo, die inval is goed! — ik zal haar heden myne liefde openbaaren , en ik twyffele niet, of haar andwoord zal mynen wensen overtreffen. Waarlyk! het begint my te berouwen, dat ik my ingelaaten heb, met het bedrog, omtrent den Luitenant Herman. - ZES-  B L T S P E L. 33 ZESTIENDE T O O N E E L. charlotte, hechler. charlotte, uit eene xydeur komende. Ha ! heer Hofraad! hechler» Myne Freule! ik verheug my , dat ik de genade hebbe, u de hand te kusfchen. charlotte. Uwe dienaares, myn heer! — Men ziet u tegenwoordig zeer zeldzaam. Hé! zeg my toch eens, heer Hofraad! waarom bezoekt gy ons zo zelden? hechler. Het is my aangenaam, myne genadige , dat ik het geluk hebbe, van u vermist te worden. Bezigheden, en charlotte. Uwe bezigheden zullen toch zeker zo groot niet zyn, dat zy u niet één uurtje overlaaten, om uwe goede Vrienden te bezoeken. Maar — ik geloof dat gy eene Beminde hebt, in welkers gezelfchap , gy alle uwe andere welmeenende vrienden vergeet. hechler. Eene beminde? Neen, myne lieve ! (zuchtend.) Maar ik wenschte wel, dat den hemel my zo gunftig ware —— C c h a r-  34 DE VERLÖOVING charlotte. Is het dan zo moeijelyk, dien wensch te vervullen? —— of hebt gy nog geen voorwerp gevonden, dat uwe liefde waardig is? ii e c h l e r. Uw fcherts is bitter, genadige Freule! gewis, gy zoudt my dezelve niet doen gevoelen ; wanneer gy wist, hoe weinig ik het verdien. (Hy loost èéne zware huichelende zucht.) ó, God! charlotte. Ei, ei! my dunkt, dat gy begint teSiegwartifeercn. Klaag my, bid ik u, uw leed, arme Koridon! Misfchien weet ik nog middelen, om u te helpen. Is uw meisje u ontrouw geworden? — of hebt gyfchulden? — Is het nog erger? — Nu dan; is uwe bekoorlyke Prin- cesook in een betoverd Kafteel opgeflooten? of hebt gy met eene onbarmhartige fchoone te doen? hechler. Van dat alles niets, genadige Freule! charlotte. Mag ik dan niet weeten, wat 'er aan uw geluk ontbreekt ? hechler, op zyne kniën vallende en haare hand grypende. Niets — niets als uwe liefde, godde.lyk meisje! charlotte, verfchrikt. Heer Hofraad! wat doet gy? — In 's hemels naamj fiaa op! — ik bid u, bedenk wat het zyn zon, als myn  B L T S P E L. 35 myn Oom ons in deezen toefland overviel! fpoe- dig , ftaa op ! HECHLER. Niet eerder, of ik moet myn leven—of myn dood, uit uwe mond verdaan. CHARLOTTE. Zo rasch! Staa fpoedig op, zeg ik u, — of ik gaa van hier. (Hy ftaat op.) Ik moet u bekennen, dat Ik liegen moest, wanneer ik u zeide: dat uw voordel my mishaagde — (Hechler willende haar in de rede vallen.) Laat my eerst uitfpreeken. Ik wit weeten, hoe gy over een zeer gewichtig pundt denkt ; en is uwe meening daarover zóó, dat dezelve met de myne overéénkomt; dan verzeker ik u, u niet hoopeloos te zullen laaten. Maar willen wy niet liever gaan zitten? (Zy zetten zich.) Voor eenige dagen ging ik met eene myner vriendinnen wandelen. Ons gefprek was over verfcheide onderwerpen ; onder anderen fpraken wy ook, van het ruime geweten der mannen, in de liefde. Ik dacht, dat de mannen in het algemeen, veel ftandvastiger in dat fluk waren, als wy vrouwen; ■ doch myne Vriendin beweerde, geheel en al, het tegendeel. Ik kon echter niet van my zelve verkrygen, haar te gelooven; want ik hield haar Helling voor ongegrond. 1 H E CHLER. liieldt gy, myne waarde? CHARLOTTE. Ja; en ik zou waarlyk nog by myn denkbeeld gebleeC a vëa  36 DEVERLOOVING ven zyn; als niet een zonderling geval, een einde aan onzen twist gemaakt hadt. — Geheel diep in het gefprek ingewikkeld, hadden wy niet bemerkt, welke weg wy ingeflagen waren; en kwamen eensklaps, op eene, ons geheel onbekende weg. De nieuwsgierigheid fpoorde ons aan, om verder die weg op te wandelen. Wy kwamen eindelyk aan eene kleine hut, die door twee lindenboomen geheel overdekt was. Wy naderden dezelve. Voor de hut zat eene Vrouw op een Heen, met een klein Kind op de fclioot. Het Kind fcheen een Engel te zyn; maar de uiterlyke tekenen der vrouw, duideden niets dan de bitterfte kommer en elende aan. Ondanks de trekken eener verwelkte fchoonheid, was de ergernis, duidelyk uit haar gelaat te leezen. Wy vraagden haar, in welke oord wy ons bevonden? • En de wyze, waarop zy ons andwoordede ! ja, uit haar and woord zelve, konden wy bemerken, dat zy zeker niet in die armoede moest opgevoed zyn, waarïn zy zich thans fcheen te bevinden. Eenige gefchenken, en eenige vriendelyke woorden , maakten ons weldra tot haare vertrouwden; dat zy ons haare gefchiedenis mededeelde. Zy was eene Koopmans dochter, vertelde zy, en het eenigde kind haarer ouders. Zy had haare moeder reeds in haare jeugd verlooren; en wyl haaren Vader, uit hoofde zyner drokke bezigheden , geenen tyd, tot haare opvoeding hadt kunnen befteeden; was zy onder het beduur eener Gouvernante, groot geworden. In haar twintigde jaar wierdt zy met een jongeling bekend , die door zyne tamelyke goede geflake, en  B L X S P E L. 37 en uiterlyke eerlykheid, veele vernuftiger'meisjes, als zy , hadt kunnen bedriegen. Deezen jongeling wist zich zodanig in haar hart intedringen, dat zy eindelyk, door tallooze eeden, voor liefde en trouw, haare onfchuld aan hem opofferde. Een halfjaar daar daarna ftierf haaren vader; en na zyn dood ontdekte men, dat hy niets minder , dan ryk ware, Zy wierd van een haarer naastbeftaanden opgenoomen, die haar voor de geringfte arbeid gebruikte. Dit alles zoude zy zeer gaarne verdraagen hebben , als zy niet bemerkt hadt, dat zy van haaren minnaar niet meer bemindt wierd. Zy verweet hem zyne koelheid: de fchurk maakte gebruik van dit verwyt, hield zich als of hy zulk een verwyt in het minst niet verdiende gaf haar bitfe woorden — verbrak zyne eeden, en, liet haar zitten. Niet waar, heer Hofraad! een fchoon voor- wendfel, om fatfoenlyk van een meisje af te komen, dat haaren minnaar zyne koelheid verwyt? HECHLER. Goddeloos! goddeloos! CHARLOTTE. Niets kon de fchelm tot een inkeer brengen! —— Eindelyk beproefde zy het Iaatfte middel en ontdekte hem, dat zy moeder ftond te worden; waarop hy haar ten and woord gaf: dat hy geen ontëerd meisje, tot vrouw durfde neemen, „ Vorderen de menfche- lykheid en plicht niet" — vraagde zy ons — „ dat hij mij, door een huwlyk, de eer weder gave, die hy. my, op zulk eene huichelachtige wyze , ontnomen C 3 heeft?  3S DE VER.LOOVING heeft?" — Wy andwoordeden : dat niets bülyker ware, als dat. Nu heer Hofraad.' wat dunkt u ? Ik ben zeer nieuwsgierig, hoe gy hier over denkt. (Zy jlaat ep.) Hechler, zeer huichelachtig. Naauwlyks zou men gelooven, dat 'er zulke booswichten gevonden worden. Zie, genadige Freule! ik ben niet wreed; maar zulk een monfter, zoude ik met vier paarden van één kunnen zien rukken. Rechtvaerdige God! welk eene onmenschlykheid! charlotte. Het verblyd my, dat ik u , over deeze zaak , zo rechtvaardig hoor oordeelen. (Zy geeft hem een brief, die zy by het opkomen reeds in haare hand hadt.) Heb de goedheid, heer Hofraad.' en lees dit addres eens. hechler, leest, „ Aan Elieze Winter." (ontroerd,) Myne Freule! gy — charlotte. Zo is de naam der ongelukkige. Ik heb haar belooft, dat ik — Nu, wat deerdt u? hechler, op den briefftaarende. Een verdoemde ftreek J charlotte. Kent gy misfchien deeze Elieze ? Zie my toch eens aan! Z;e, het booze geweeten, dat zich getroffen voeldt, gloeit op uwe wangen. (Zy rukt hem de brief uit de handen ) Elendige huichelaar! Zie; fchurk! dit heb ik alléén gedaan, om u geen tyd, tot uitvluchten  B L T S P E L. 39 ten te bedenken, over te laaten; — om u voor logers te fpaaren, die uwe rampzalige rekening zouden vergroot hebben. God dank! — gy zyt ontmaskerdt! ■ Vaarwel ! (Zy vertrekt; doch keert fpoedig weder te rug.) Nog eens ! breng gy zeiven , deezen brief aan Elize; misfchien ontwaakt uw geweeten; — en neem een befluit over het geen , gy in dit papier kunt leezen. (Zy geeft hein de brief en nog een papier ; waarna zy vertrekt.) ZEVENTIENDE TOONEEL. hechler , alléén die haar een poos naziet; en eindelyk met een fchelmsch gelach uitvaart.) Voortreffelyk! een alderliefst affcheid! Nu, wat raakt het my! gaa naar den fatan! Zou ik u ook te voetvallen, en vergeeving fmeeken? — Foei Hechler! — het zou u ook verdoemd weinig helpen. Maar wreeken, wreeken wil ik my. Het werktuig daartoe, is in myne handen. (Hy wandeld heen en weder?) Die vervloekte Luitenant! Carolina heeft de kop van hem vol, en Charlotte is niet minder op hem verliefd; zy laat het wel niet blyken; maar ik moest fatans dom zyn; als ik het niet merkte. Voort, Hechler! verfchaf u wraak! (Hy wil vertrekken.) Halt! zien wy eerst, wat 'er in dit vod ftaat. (Hy opent het papier en leest.) C 4. „ Als A  *o DE VERL00VING. ,, Als de heer Hofraad Hechler, befluiten kan, Elieze Winter te trouwen; dan kan hy, op vertooning van zyn Trouw-ceel, by mynen Voogd, den Overfte van Althof, van myn geld, duizend daalders, ««/««/ontvangen. Charlotte van Althof." — Ei, ei 1 dat is edelmoedig! ha! ha! ha! — Geduld, heksje! de duizend daalders bekome ik evenwel, zonder Elieze te trouwen. (Hy vertrekt?) Einde van het eerfie JBedryf. TWEE-  B L T S P E L, 41 TWEEDE BEDRYF. (Het Tooneel veranderd niet.) EERSTE TOONEEL. carolina, charlotte. carolina, zit aan eene tafel, met de hand onder kaar hoofd. Charlotte ftaat voor haar. Hy was dan wel zeer toornig? charlotte. Gy weet zyne gewoonte, als men de order verzaakt, Hy raasde en tierde, dat myne ooreu 'er nog van fuifchen! carolina. Wist ik Hechts één middel, om hem te bevreedigen. Als hy vermeent recht te hebben, dan is hy onverzoenlyk; en daar by zo wrevelig, dat 'er niets met hem te beginnen is. charlotte. Als hy vermeend recht te hebben? Gy zult immers wel toeftemmen, dat hy het grootfte recht, ter waereld heeft. Wist gy niet, zo goed, als hy zelf, dat gy verloofd waart? Kunt gy u wel veront- fchuldigen? C 5 ca-  41 DE VERLOOVIN G carolina. ö, Meisje! als gy bemindet, dan zoudt gy weinig naar de verlooving, uws vaders vraagen. charlotte. Als gy anders niet weet in te brengen, dan bediend gy u van uwe liefde; en zegt: „ Vadertje! ik bemin een ander, ik word weder bemind, wy beminnen elkander zo teder, dat —- carolina, opllaande. Hoor, Charlotte, het is zeer flecht van u, nu met my te fpotten, nu, daar ik uwen raad en hulp zo zeer nodig hibbe. charlotte. Waarlyk? ha! ha! ha ! Dat is toch recht grappig! Eertyds verweet gy my, dat ik niet beminde; en nu zegt gy, dat gy mynen raad , en myne hulp nodig hebt. Denk nu eens, hoe ongelukkig het zyn zou, als ik nu ook myne hersfens vol Liefdens gedachte , hadde; _ en li, met uwen beminden Koridon tn den fteek liet. Lieve hemel! wat zou 'er dan van u beide worden? carolina. Lieve Charlotte! help my Hechts mynen Vader bevredigen. Aan tafel zag hy verfchrikkelyk boos; ■ maar ik was nog veel angftiger dat den Kapitein, my het voorftel zou doen. Zo dikwerf als hy zyne mond opende, was het, als of het my yskoud , over den rug liep. Ja; toen hy my zo vriendelyk een glaasje wyn aanboodt, meende ik in onmacht te vallen. e H a r-  B L T S P E L. 43 charlotte. Maar zeg my toch eens, waarom gy den Kapitein zo zeer haat ? carolina. Foei! ik haat hem niet Charlotte! ik haat niemand. charlotte. Nu, wat dan? carolina, op Charlottesfchouder leunende. Ach, de Luitenant! CHARtOTTE. De Luitenant ? Nu ? carolina. Hy zou van ergernis fterven! chablotte.' Waarlyk? Meisje! uwe verbeeldingskracht misleid u. De Luitenant is onwaard, dat een meisje, van uwe geboorte en rykdom voor hem doet, wat gy voor hem gedaan hebt. Hy is een trouwlooze, — en daar. mede houdt het op! Hy zelve, heeft uwen Vader ge» raaden, dat hy, als een eerlyk man , zyn gegeeven woord aan den Kapitein, moest houden. Bedenk eens, Carolina, aan welk een mensch gy uwe vryheid wildet opofferen! carolina. Als hy my flechts niet haat, om dat ik hem,die verwenschte verlooving; niet ontdekt heb. Ach God! zo hy boos op my ware, dan wist ik niet wat ik beginnen zou. c h ar-  u DE VERLOOVING CHARLOTTE. Maar ik weet het, ik. CAROLINA. Nu? CHARLOTTE. Ik zou ook boos zyn en een half douzyn andere minuaars uitkiezen. CAROLINA. Neen, dat zou ik zeker niet kunnen doen. CHARLOTTE. Nu, dan zou ik hem excus vraagen. CAROLINA. Ja, als ik wist, dat het wat helpen zou. Ach, ware hy nu op het oogenblik hier! — Ik zou hem om den hals vallen, en hem zo lang bidden, tot dat hy het my vergeeven hadt! CHARLOTTE. Ha! hal ha! Nu, by alle goden en godinnen, der liefde! dat is te erg, dat is ongehoord! Bidden en om den hals vallen ! Meisje , meisje! het moet u fshrikkelyk jeuken! — gy zyt dol! Denkt gy niet, dat den Luitenant trotsch worden en denken zou, dat u veel aan hem gelegen ware! CAROLINA. Wel nu! 'er legt my ook zeer veel aan hem gelegen. CHARLOTTE. Wacht! dat zal ik hem weder zeggen. CA  B L T S P E L. geeven ? carolina, Hoe bevalt u myn keus, heer Kapitein. tan bosch. Ik ken niemand, die uwer meer waardig is, dan hy. Hy is een man, myne Freule, die u zeker zal gelukkig maaken. (IJy kuscht haare hand?) carolina, de doek om de hand van den Kapitein gevaar wordende. Wat hebt gy aan uwe hand ? DB  B L T S P E L. 67 de over ste. Eene quitantie, die ik hem ter hand gefield heb.—Charlotte, draag zorg, dat den heer Kapitein verbonden worde. charlotte. Van harte gaarne. Kom heer Kapitein, ik zal uw veldfcheer zyn. NEGENDE T O O N E E L. de overste, carolina. carolina. Is het dan waarlyk waar, papa! dat gy den Kapitein eene wond hebt toegebracht? de overste, gaat zitten. Het fchynt zo. caroli na. Maar waarom toch ? Heeft hy u dan beledigd ? de o v eb. ste. Ja zeker; en wel ter deeg! carolina. Waar door, dan? d e o v e r s t e. Wel, hy wilde u immers niet trouwen! carolina. Maar myn hemel ! ik begeerde hem immers in hei geheel niet. Doch, lieve papa! wilt gy dan nu den Luitenant niet laaten haaien ? E a ut  «8 DE VERLOOVING de overste. Waarom dan laaten haaien ? carolina. Om dat hy hier zou komen. de overste. Wat zou hy dan hier doen? carolina, eenigzints verdrie telykOch, gy vergeet wel zeer fpoedig. — Weet gy dan niet dat —> dat gy my aan hem Voorftellen zoudt? de overste. Meisje! plaagt u de — ? Ik zou u aan hem voorHellen? carolina. Ja; — ik meen — in alle eerbaarheid. deoverste. Kind! gy zyt niet wys ! Duizend Element! u aan hem voorftellen? Denkt gy dan, dat gy geen beurt zult krygen? Sapperment! tien voor één! carolina. En als ik nu den Luitenant alléén, boven tien andere verkieze, wat (eenigzins boos.) Nu, papa! als gy my den Luitenant niet geeven wilt — dan — dan — de overste. Nu? c ar o l in a- Dan wil ik in het geheel geen man hebben. de overste. Naar u welgevallen, Gy zult hem ook niet hebben. y  B L T S P £ L. 69 carolina. Lieve papa! weez' toch niet boos Niet waar? — gy fchertst ? d e «verste. Scherts ter zyde. carolina. Ach, lief, best, zoet Vadertjen! maak toch niet dat ik angftïg worde! Niet waar, papaatje! het is u geen ernst? de overste. °> Ja! gy kunt met den Luitenant niet trouwen. carolina. Myn hemel! waarom toch niet? de overste. Om om dat hy niet van Adel is. carolina. Om dat hy niet van Adel is? — Dat is 11 zeker we. der geen ernst, papa! TIENDE T O O N E E L. De voorige, charlotte. carolin a,. Goed, dat gy komt, Charlotte! help toch myn Vader bidden! dat hy den Luitenant hier doe komen. charlotte. Ik ftaa by den heer Overfte , in een zeer kwaad E 3 blaad-  ra D*E VERLOOVING blaadje! Wat zyne genade u weigerd, zal my niet toegedaan worden. de overste. Hebt gy dat bemerkt? zo. Doch, om u te too- nen, dat ik in lang zo onbillyk, omtrent u niet denke, als gy u verbeeld, zo wil ik u de vryheid geeven, my uwe gedachte te laaten hooreu. Dus — uwe mening, genadige Freule 1 charlotte. Myne gedachte is: dat de behandeling van Ouders en Voogden, veeltyds te despotisch zyn, in het uithuwlyken, van hunne kinderen en pupillen; — maar dat zy in dat ftuk , meer overëenkomftig de infpraak der harten, moesten te werk gaan. de overste. By myne ziel, zeer adelyk gedacht! charlotte. En dat men — wyl een van beide , toch voor geheel zyn leven trouwdt — een gezel, of eene gezellin mocht kiezen » waar voor het hart alléén genegenheid gevoeld. de overste. Zeer neus-wys gedacht, de duivel haal me! charlotte. En dat, als ik in Carolinaa's plaats ware, ik geen an-. dere man zoude neemen, als dien , welke ik beminde; — al fleepte men my ook by de hairen, naar het Altaar. DE  B ■ L T S P E L. 71 de overste. Die vervloekte boeken.' -- God vergeëveray de zonden! — Nu, Carolina! wat dentt gy 'er van? carolina. Ik ? — ik denk dat Charlotte geiyk heeft. de overste. Zo. charlotte, Ja, dat denk ik ook. de overste, Zo. — Ja wat zal ik doen? — Tusfchen twee zulke vuuren, wordt liet my te warm. Na! gy zult hem mynen': wegen, hebben. carolina, om zyn hals vliegende. Lieve, goede Vader. charlotte. Wistik het niet, dat gy een zeer goede Oom waart? de overste. Nu, kinderen! verb'yd; u niet te zeer: — 'er is nog een maar by. carolina en charlotte te gelyk. Nu? de overste. De Luitenant zal zich nu wel wachten, bymy,»oin u aan te houden. ü aan hem voor te (tellen . neen! dat doe ik myn Ieeven niet. Als gy hem dus hebben wilt, dan moet gy u zelve by hem aanbieden. carolina. ó, Hartelyk gaarne! — dat hy nu Hechts hier ware! E 4 DE  ?3 DEVERiQOVINQ de overste, lacht. Nu kan men zien, wat een meisje niet al doet, als zy naar den man verlangt! c o r o l i w a , aan de deur roepende. Wenzel! lieve Wenzel! hoort gy niet? ELFDE T 0 0 N E E L. De voorige, wenzel. wenzel, haastig. at belieft u? Wat beveeldt gy? carolina. Lieve Wenzel! weet gy waar den Luitenant Hermar» woondt ? wenzel. De Luitenant Herman ? Om u alleronderdanigst te dienen, genadige Freule. Moetik derwaards gaan , om het huis te verbieden? — Van harten gaarne —Terftond, op het oogenblik. carolina. Zyt gy dol? Loop fpoedig naar zyne wooning, en zeg hem, dat ik vriendelyk verzoek, of hy wel zo goed wil zyn, van zo fchielyk hier te komen, als hem moogelyk is. Hebt gy my verflaan ? — Zo fpoe- djg als hy kan! — Nu, maak dan voort! wenzel, ftaat als opgetoogen , en gaat, zonder één woord te fpreeken heen. TWAALF-  S L T S P E L. 73 iWAALEDE T O O N E E L. De voorige, zonder wenzel. carolina. Au hy maar te huis is! Ach! dien goede Herman! hoe zal hy zich verblyden! Niet waar, papaatje! zal hy niet recht vrolyk zyn? de overste. Ik weet het niet. Nu , Charlotte ! krygt gy ook geen lust om naar een man om te zien? — of hebt gy 'er reeds een in petto? hèj charlotte» Ik kan daar niets op andwoorden. Ik ben zeker reeds oud genoeg; maar ik denk: hoe ouder , hoe beter. de overste. Niet altoos, nichtje! niet altoos! Een meisje dat al te kiesch omtrent de mannen is , en te lang naar wat gc eds zoekt, krygt eindelyk niets. charlotte. Oom! ik verzeker u, dat dit het geval by my niet zal worden. de overste. Zeer goed. Hoe ftaat gy met den Hofraad Hechler? — Hebt gy hem braaf den tekst geleezen? — charlotte. Zo goed, als het in myn vermogen was. E 5 de  74 DE VERLOOVING be overste. Hoe gedroeg hy zich? charlotte. Als een volflaagen huichelaar. — Ik kon zyn gezicht niet langer verdraagen, en liet hem alléén. db overste. En wat zeide hy, van het huwlyk? charlotte. Ik heb zyn andwoord niet afgewacht. Toen ik hein de verzekering van de duizend daalders overhandigd had, verliet ik hem. Gelooft gy, dat hy tot dien prys het huwlyk zal aangaan? Ik twyffel zeer. Als de tegenwoordigheid van Elize niet de grootfte uitwerking doet, dan geloof ik , dat 'er niets van wordt; doch als de moeder niets op hem vermag, dan hoop ik, dat het kind hem zal bewegen. En als hy haar volftrekt niet trouwen wil, is 'er dan geene Wet, dat men zulke verleiders dwingen kan ? de overste. Helaas, geene uitdrukke'yke! —Dat oordeel, hangt gémeenelyk van de omftandigheden af. carolina. Papa! Wenzel blyft verfchrikkelyk lang uit! de overste. Meisje! u plaagt de — wees te vreden! hy zal u nog vroeg genoeg zat worden. Dit zeg ik u intusfchen, meisje! als gy my éénmaal komt klaagen, over uwen man, dan jaag ik u, met de groote zweep ten huize uit. ca-  B L r S P E L. 7S carolina. 6, Neen, myn vader! dat zal ik zeker nooit doen; en den Luitenant zal my daar geene gelegenheid toe geeven. de overste. Ja, ja! dat klinkt recht fchoon en lieffelyk; maar ik wil 'er nu niet naar hooren; als gy heden over eert jaar ook zo fpreekt , dan zal het my zeer aangenaam zyn. _ wanneer uwe moeder nog leefde, dan kon zy u veele goede lesfen geeven. Die goede vrouw heeft veel geduld gehad, met my , oude knorrepot! (Hy wischt een traan uit zyn oogen.) Wat ben ik toch een oud wyf! het water komt my in de oogen, als ik denk, hoe zy gebruik wist te maaken, van myne goede luimen. Als ik nu of dan eens knorrig ware, over het een of ander, dat my door den kop gegaan was, dan toonde zyzich altoos zeer gelaaten.en beproefde alles, om my weder te bevredigen. En God weet, door welke middelen; — maar het gelukte haar altoos. carolina. Die goede moeder! vertel my toch iets van haar,1 lieve papa! de overste. Hoor my, en neem hét ad notam. Uwe moeder en ik, zyn, zo als ik meer dan ééns verhaald heb , uit loutere liefde met eikanderen getrouwdt. Haar vader was een ryk man en myn Overfle. Ik was een arme flokker; doch ik gedroeg my eerlyk, zo goed als iemand. Toen haar vader merkte, dat fchraalhans keuken-  70 DE VERLOOVING kenmeester by my was, verliep 'er niet één middag, dat ik niet by hem aan tafel at. — Dit gaf my gelegenheid uwe moeder te zien. Nooit ware ik op den inval gekomen, om haar met verliefde oogen te aanfchouwen; en ik was ook de man niet, die zo veele intrigues bezat, om een minne-handel met haar te beginnen. Dus verliepen 'er verfcheide jaaren. Somtyds dacht ik wel, „ fapperment ! zulk een meisje moest ik tot vrouw hebben;" — maarmy viel nooit in, dat zulks gebeuren kon. Op zekeren middag, dat ik by haaren vader at, nam hy my, toen wy van tafel opgedaan waren, en wy ons geheel alléén in de kamer bevonden, by de hand, en ftelde my voor, dat hy my een Kapiteins plaats zoude geeven , als ik zyne dochter wilde trouwen. Duizend element! gy kunt begrypen, dat ik my niet lang bezon, of ik ja, of neen moest zeggen. In het kort! — in agt dagen wierd ik Kapitein — en in vier weeken wierdt zy myne vrouw. Dat was een vrolyk leven! CAROLINA. Dat zal een vrolyk leven zyn! DE OVERSTE. Koe vergenoegd leefden wy ! CAROLINA* Hoe vergenoegd zullen wy leeven! DE OVERSTE. Hoe veele aangenaame uuren heb ik met haar doorgebracht ! CA-  B L T S P E L. 7f CAROLINA. Hoe veele aangenaame uuren, zal ik met hem doorbrengen ! DE OVERSTE. Haaren wil, was den mynen. CAROLINA. Zynen wil zal den mynen zyn. DE OVERSTE. ó, Dat ik dien tyd weder kon te rug roepen! CAROLINA. ó, Dat dien tyd reeds gebooren ware! DE OVERSTE Lieve Carolina! weez' eene vrouw , als uwe moeder, en God fchenke u een langer leven. Wanneer bezigheden , of verdrietelyke voorvallen uwen man uit zynen goeden luim brengen, weez' dan toegevend, geduldig, en gyzult altoos den besten man vinden. Als hy u na eenigen tyd niet meer met de zelve oogen eens minnaars befchouwdt; denk dan niet, dat zyne liefde omtrent u verminderdt. Een man, zulk een man als den Luitenant, bemindt flechts éénmaal , en wat hy éénmaal bemindt, altoos. Ik zou u nog veele goede lesfen kunneji geeven; maar uw hart moet uw raadge- ver zyn; en gy hebt immers een goed hart? Weez' eene goede braave vrouw en ik zal vreugde aan u beleeven. (Hy omkehdt haar.) CAROLINA. Beste vader! Goede Oom! CHARh0*™> hand kusfchende. DER.  78 DE VERLOOVING DERTIENDE TOONEEL, De voorige, wenzel. wenzel, haastig binnen komende. Een ongeluk! een ongeluk! —- De heer Kapitein is my ontmoet, en heeft het my gezegd. (Ieder geeft te kennen van ongeduld.) Ja, ja! een verfchrikkelyk ongeluk. Schrikt toch in Gods naame niet, De Lui-, tenaut heeft zich dood gefchooten. carolina , geeft een gil ; en valdt onmachtig op een ftoel. de overste, /laat zich voor het hoofd; en ftaat geheel verflagen. charlotte, verwilierdt. Dood gefchooten ? wenzel. Ja, ja! de heer Kapitein heeft het my in het vertrouwen gezegd. Het huis van den Luitenant is omcingeldt met Soldaaten, die het volk te rug houden. Men wil het huis beltonnen. charlotte. Ach, myn God! zy fterft! wen zel. Daar hebben wy het nu! Al weder een ongeluk. charlotte, Loop fpoedig naar den doktor! wen-  B L T S P E L. 79 wenzel, ter zyde. Ei, waarom niet? Ik zal een emmer water haaien, dien zullen wy haar over het hoofd gieten, dan zal zy wel weder herleeven. (Hy vertrekt.) charlotte. Zy fterft! zy fterft! de overste, die uit zyne verjlagendheid komt. Groote God, myu kind! Einde des tweeden Bedryfs. DER»  iö de verlooving; DERDE BEDRYF. (Dezelve kamer uit het tweede Bedryf.) EERSTE T O O N E E L, de O V ER ste, WEHZEl. wenzel, komt door de middendeur , gaat naar eene zydeur, waaraan hy klopt. Heer Overfte J — Heer Overfte! de overste, komt ten voorfchyn en is zeer droefgeestig. Wat wilt gy ? wek zel. Deeze morgen, toen de Hofraad Hechler weg ging, trok hy met 'zyn zak-doek, dit papier uit zyn zak. ^ Ik zou gaarne willen weeten hoe hy daaraan gekomen is. de overste, neemt het papier en leest. „ Honderd en twintig daalders in Goud-geld. Veer„ 'tig daalders in fpeciën. Agt-en-dertig daalders en " vyftien ftuivers in gewoone munt. Somma 198 Daalders 15 ftuivers voorraad." — Herman, Luitenant en Regiments-kwartiermeester. — Wat wil dat zeggen? — Dat verftaa ik niet. WEM-  B L T S V E L. Sr WENZEL. Ik ook niet; — maar men moest dat papier bewaaren, misfchien is het veel gewichtiger, als men denkt. DE OVERSTE. Ik heb uwen raad niet van doen. Doe flechts uwen plicht, en ik ben te vreden. WENZEL. Zie, daar hebben wy het! Al meendt men het nog zo goed; het wordt toch nooit erkend. DE OVERSTE. Is den Kapitein reeds weder terug gekomen ? WENZEL. Neen, uwe genade. DE OVERSTE. Zeide hy u niet, dat hy alles naauwkeurig onderzoeken wilde? WENZEL. Ja, uwe genade. DE OVERSTE. Misfchien brengt hy goede tyding mede, zyn lang uitblyven doet my zulks hoopen. WENZEL. Ik rwyffele. Wie ééns geflorven is, blyft zeke» dood DE OVERSTE. Hou de mond! WENZEL. In Gods naame! — In het vervolg zal ik myne gedachte, voor my houden. F »S  8a DE VERLOOVING. DE OVERSTE. Ga naar buiten , wacht op den Kapitein , en zeg hem, zo dra hy te huis gekomen is, dat ik met hem wenschte te fpreeken , eer hy myne dochter iets zegt. Ga! WEKZEt. Zeer wel. (Hy vertrekt.') TWEEDE T O O N E E L. de overste, alléén; hy werpt zich onverfchillig in een leuning/loei. Toen het God behaagde, myne kranke vrouw tot zich te neemen, zeide ik dikwils tot my zelve: nu leeft gy gelukkig. Hoe veele beneideden myne rust, welke ik in den avond myns levens fcheen te genieten. Hoe dikwerf ftreelde ik my zelve, met de aangenaamfle vooruitzichten! Hoe verblyde ik my, dat ik welhaast de plichten eener Gade, door myne dochter , zoude vervuldt zien! En alle deeze fchoone tafreelen, eener zalige toekomst zyn verdweenen. — Maar, wien anders, heb ik deeze verandering te danken, dan my zelve? ■ Waarom was ik eigenzinnig? — Waarom was ik niet toegeevend? De Kapitein gaf my zelve de middelen in handen, om myn kind, en met haar, een man gelukkig te maaken. — Vervloekt zy de hoogmoed ! waarom was ik zo trotsch , dat ik een braaf  B L T S P E L. S3 braaf man, myn kind weigerde? Hoe kan ik nu hoopen éénmaal een gelukkig vader te worden? ■ - Het meisje is even zo gevoelig als hdare moeder niets, niets zal haar geleden verdriet kunnen verdry. ven. God! wat zou 'er van my worden, zo het meisje altoos bleef kwynen? daar het Hechts van my alléén afhing, om haar geheel gelukkig te maaken! Waarom bedacht ik my één oogenblik, om den Luitenant op te zoeken, toen ik wist, dat hy den man ware, die voor haar gebooren was? — Wat zoude ik niet wel willen misfen, zo ik deezen dag kon te rug koopen! — Wat baaten my myne rykdommen, wat baat my alles, als ik zien moet, dat myn kind alle dagen, eene fchrede, tot haar graf naderdt? en alléén, door myne eigenzinnigheid ! — — Zy komt. Hou moed, oude! Beproef of uwe vaderlyke troost, op haar werken kan. Slechts deeze hoop blyft my nog •verig. DERDE T O O N E EL. »i overste, carolina geleidt door charlotte. de overste, ziet haar vel gevoel van fmart en medeleden aan. Gy hebt geweendt? F 2 CA-  «4 DE VERLOOVING cab.oi.ina, haare traanen verbergende. è, Neen, myn Vader! de overste. Uwe oogen verraaden u. charlotte. Zy verbergt haare traanen; maar haar innerlyke fmart fchynt des te grooter. Ween ween, goed meisje! misfchien geeft gy daar dóór lucht aan uw hart. carolina, zy reikt haaren vader de hand, die hy teder drukt. Myn Vader! — Gy zyt treurig ? Uwe Lina is een ongehoorzaam meisje geweest. de overste, fluit haar in zyne armen. Ongehoorzaam? ■ Waarom? om dat gy bemindt? Neen, meisje! daarom zyt gy niet ongehoorzaam. Gave God, dat uwe liefde gelukkig ware! carolina. Zyt gy dan niet boos , dat ik u myne liefje niet eerder ontdekt hebt? Uwe Carolina zal nooit weder zó handelen. (Zy weendt.) de overste. Carolina! — myne goede, beste, braave dochter! — om Gods wil! ween niet; ik alléén ben fchuldig! ween niet —— uwe traanen branden op myne ziel! carolina. Het zyn dankbaare traanen, beste vader! Traanen, wel-  B L T S S E L. 85 welke uit de oogen der dochter vloeijen, over de liefde, van haaren goeden Vader I VIERDE T O O N E E L. De voorige, van bosch. van bosch, haastig binnen treedende. Lieve Freule! — heer Overfte! verblydtu, ik breng goede tyding! — Hy leeft, hy heeft zich niet doodgefchooten. de overste, carolina en charlotte, die uit hunne verflagendheid terug komen. Niet? niet? (De uitdruk der vreugde; behoeft hier niet befchreeven te worden; wy/ een gevoelig Tooneelfpeeler weet, wat hier te doen zy!) charlotte. Niet dood? — God zy dank! — doch, hoe is het dan met hem? Waar is hy? Vertel ons toch, lieve heer Kapitein ? de overste. Waarom komt hy niet? Waarom bracht gy hem niet hier? carolina. Ja, waaróm bracht gy hem niet mede, lieve heer Kapitein? F 3 VAN  86 DE VERLOOVING VAN BOSCH. Als ik het had kunnen doen ; maar —— charlotte. Nu, zeg ons dan eerst, waarom gy ham niet kondet mede brengen. van bosch. Dat heeft zyne rede. charlotte. Welke rede? Spreekt toch! Denk, dat myne nicht en ik, meisjes zyn. van bosch, Myn Hemel! gy vergundt my immers geen tyd, om te fpreeken. — Hy heeft arrest. de overste, carolina ett charlotte. Jrrest? van bosch. Ja, Huh-arrest. Laat my dan vertellen, en gy zult alles hooren. charlotte. Om Gods wil! begin dan toch! van bosch. Toen myne hand verbonden was, na het voorval met u, heer Overfte! wilde ik naar den Luitenant vliegen, om hem eerst als vriend te omhelzen , en hem daar na bericht te geeven van de veranderingen , welke hier plaats hadden. — In de ftraat komende, waar hy woont verwonderde ik my, dat dezelve vol menfchen was; en voor het huis van den Luitenant ftaat eene wacht • van Soldaaten, die het Volk terug houdt, welke het huis  B L T S P E L. 87 huis beftormen wil. — Nu en dan hoorde ik eenige onverflaanbaare woorden en uitdrukkingen , waar uit ik echter niet wys worden kon. Ik vraag naar de oorzaak van het oploop; en, zes of agt Hemmen waren te ge. iyk bereidt, om my de fclirikkelylte tyding toe te roepen: „ De Luitenant Herman, heeft zich doodgefchooten! " CAROLINA. Barmhartige God! DE OVERSTE. Zwyg dan ! — Nu ? VAN BOSCH. Ik wachtte nog eenige tyd, en dacht, dat de menigte des volks welhaast verdwynen zou , en dat ik dan gemakkelyker in het huis zou kunnen dringen. Terwyl ik met deeze gedachte, in de flxaat heen en weder wandelde , ontmoette my Wenzel. Ik zeide hem wat ik gehoord had; en naauwlyks had ik uitgefprooken , of hy was" reeds weder over alle bergen heen. En zeker heeft hy u die fehrikkelyke tyding gebracht? DE OVERSTE. Ja. Nu verder! VAN BOSCH. Zo als Wenze! van my afgegaan was, zag ik aan het huis van den Luitenant een Auditeur komen. Toen ik zag dat ik hem kende, drong ik fpoedig door het volk, om by hem te komen, en vraagde hem naar de omftandigheid der zaak. — Heeft de Luitenant zich ■F 4 dood-  gg DE VERLOOVING doodgefchooten ? vraagde ik. — „ Doodgefehoo- „ ten? God bewaare! — wie heeft u dat gezegd?" — andwoorde hy. Het volk; andwoorde ik, en vraagde hem waar uit het oploop dan ontftaan was? Hy andwoorde my: dat het volk zeker nieuwsgierig geweest ware, te weeten wat 'er by den Luitenant voorgevallen was, wyl het huis met Soldaaten bezet wierdt. Verders vertelde hymy; dat 'er by Herman onderzoek gedaan is naar den ftaat der Krygs-kasfe, en dat men bevonden had, dat'er honderd twintig daalders in goud, te kort gekomen ware. Ik verbaasde, en zeide, dat ik den Luitenant onmooglyk voor fchuldig konde houden , en den Auditeur was van het zelfde gevoelen. Ondanks zyne overal bekende rechtschapenheid, was echter het oordeel, over hem, niet ten besten uitgevallen , wyl zy , die de zaak onderzoeken moesten, fchrokkers waren van den Graaf Winzigo," die Oorlogsminister en een gezwooren vyand van den Luitenant is, „ Myn vriend! " fluisterde den Auditeur mv in het 0or, — „ ik geloof, dat het gamfche voorval, niets is, dan eene vervloekte verradery." SE OVERSTE. Dat is het ook; de duivel haal! VAN BOSCH. Is deezen Graaf niet dezelve . waar van gy my deeze biddag zeidet, dat hy u om Carolina's hand gevraagdt fiadt? DE OVERSTE, Dezelve. - Ï1S  B L T S P E L. ?p van bosch. Dan is den arme Luitenant waarlyk te beklaagen. de overste, na eenige oogenblikken in gedachte geftaan te hebben. Hebt gy niet gehoord, of 'er deeze morgen iemand by hem geweest is. van bosch. Niemand anders, als een zekeren Hofraad Hechler. de overste. Zo? — (Hy gaat in eene zy-kamer; en komt oogenblikkelyk weder terug , met zyne rotting, hoed en degen.) Hebt gy lust, heer Kapitein om den Luitenant te helpen redden? van bosch. ó, Zeer gaarne! geef my flechts daar toe de middelen aan de hand. t de overste. Wilt gy waarlyk de onfchuld, van den Luitenant, helpen aan den dag brengen ? van bosch. Ik zoude zynevriendfchap onwaardig zyn, als ik één ©ogenblik aarzelde. Maar de moogelykbeid, lieve heer Overfte? de overste. Die zal ik zeggen , zo dra ik het goedvinde. Nu begeer ik, dat gy my op uw woord van eer verzekerd, dat gy my geene verwytingen zult doen , als ons voorjieemen, naar alle waarfchynlykheid, ongelukkig afliep. F 5 van  DE VERLOOVING VAK bosch. Al waare het zo —ik weet dat gy het goed meent — zie daar myne hand, en myn woord. Uit vriendfchap voor den Luitenant, wil ik, uit nood, iets wagen, het welk ik, in een ander geval, zeker ongaarne zou willen verliezen. de overste. Braaf! Wy doen het voor een man, die het verdiendt: onze ZiHfpreuk zal zyn: voor de verdrukte rechtschapenheid. Endaar op zullen wy hem redden , het koste wat het wille. Wy meenen het goed. Kom! (Hy vil gaan.) carolina, tegen haaren vader. Wat wilt gy heen ? charlotte, tegen van Bosch. Wat zult gy doen ? de overste, tegen zyne dochter. Wy gaan uwen Herman redden, myn kind! Ik ben het u verfchuldigt. Weez' te vreden kinderen. —■ Gy weet niet, wat ik weet. Kom, heer Kapitein! —« Vaarwel! In een half uur zien wy eikanderen weder. carolina. Zeg ons flechts wat gy voorneemens zyt, als gy wilt, dat wy niet ongerust zullen zyn. de overste. Neen, neen! Het baat u zeer weinig, of gy het weet of niet. Kom, kom, heer Kapitein. Vaarwel, kinderen! Weez' vrolyk, Lina! Ik kom niet eer weder terug, of ik breng u uwen Herman mede. Kom , heer Kapitein! VTF*  B L T S P E L. 91 FT FD Ë TO O NEE L. caroeina, charlotte. carolina. "^7 at of toch hun voorneemen mag zyn? —■ Nu, zy mogen doen wat zy willen, als Herman flechts den my. nen word. Als? — foei! dat is een lelyk woord! ch a r lotte. TwyfFeldt gy? Gy zult immers uwen vader wel heter kennen ? Zyn woord was u immers altoos heilig; — en waarom dan nu niet? carolina, zucht. Weet gy dan niet, dat men alles vreest, wanneer men hoop heeft, alles te winnen? En dat is nu myn geval. charlotte. ó, Wat vermag de liefdeniet! Sommige maakt zy tot gekken — en anderen wederom tot wyzen. carolina, haastig. Eu wat is 'er dan van my geworden ? charlotte. Een zeer verttandig meisje , zonder twyffel. Myrt lieve onnozele nicht, die voor eenige weeken nnauvviyks vyf tellen kon , fpreekt nu als het' beste boek. Waarlyk! de lust bekruipt my, om ook eens verliefd ce worden. Hoe of 'het toch wel met my zou gaan ? CA-  92 DE VERLOOVING CAROLINA. ó, Doe dat; het zal u zeker bevallen. CHARLOTTE. Ik twyffel. CAROLINA. Ik verzeker u. CHARLOTTE. Hebt gy dan al vergeeten, hoe het voor één kwartier-uurs, met u ftond? CAROLINA. Maar nu? en hoe zal het over een half uur met my (taan, als ik myn beste Herman weder hebbe, en dén zegen van mynen vader ontvange ? CHARLOTTE. Zeer goed, zo ik hoop. God geeve, dat uwe liefde, tot aan het einde, de gelukkigfte zal zyn.' Doch, denk eens, aan de ongelukkige Elieze Winter, Zou zy 'er zich nu niet veel beter by bevinden, als zy nooit be. mindt had? CAROLINA. Maar moeten wy dan niet hoopen; dat alle mannen zo flecht niet zyn, als den verleider van Elieze? ■ ó, Charlotte! als men van een man, zo als den Luitenant, bemindt wordt, en zyne liefde met wederliefde kan beandwoorden , dan fmaakt men eerst het waare genoegen des levens. Beproef het en gy zult zeggen, dat ik waarheid fprak. En zou het onmoogelyk zyn, dat de liefde van Elieze nog gelukkig wierdt ? CHAR-  B L T S P E L. 95 CHARLOTTE. Ik ben voorneemens, daar toe, nog heden iets te beproeven. CAROLINA. Hoe, ik verftaa u niet. CHARLOTTE. Ik wil beproeven, of die twee lieden, niet weder te veréénigen zyn. Elieze bemind haaren verleider nog altoos; en misfchien is hy nog te beweegen, om haar te trouwen. CAROLINA. ó, Dat zou goed zyn! CHARLOT TE. Ik hoop, dat eene onverwachte byéénkomst, myne hoop zal doen gelukken. Ik heb ülieze hier laaten verzoeken, en den Hofraad ook. CAROLINA Eraavo! — ó, Hy zal zeker daartoe befluiten. Die goede Elieze. Ik geloof als hy haar weder ziet, dat hy berouw zal krygen. CHARLOTTE, Haare tegenwoor ligheid alléén, is niet in ftaat, hem te beweegen. Hy is te verhardt De grootfte werking zal, naar myne gedachte, veröorzaakt worJen door de grootmoedigheid , waarmede zy hem behandelen zal. CAROLINA. Ik zoude gaarne veel geeven, als het gelukte. CHAft-  94 DE VERLOOVING CHARLOTTE. Goed, dat gy daar van fpreekt. Ik heb den Hofraad eene verzekering gegeeven, waarop hy, duizend daalders van uwen Vader bekomen kan , als hy met Elieze getrouwd is. Toe, Carolina ! bidt uwen Vader, dat hy Elieze ook zoveel, voor een Huwlyks gifc geeft. Ik denk dat dit het beste middel zal zyn, om den Hofraad tot een huwlyk te beweegen, CAROLINA. Wacht! ik zal myn Vader vraagen, of hy haar twee duizend daalders wil geeven. Hechler zal het dan nog veel greetiger doen. Wat dunkt u? CHARLOTTE. Ik denk ook zoo. CAROLINA. Ik wenschte dat ik nu op dit oogenblik zeer veel geld hadde! CHARLOTTE. En wat zoudt gy daarmede doen ? CAROLINA. Ik zoude alles — alles aan Elieze geeven; dan zou zy recht gelukkig kunnen leeven. CHARLOTTE. Dat zou niet zeer verftandig zyn. CAROLINA. Waarom niet? Gy zelve, geeft immers aan zo veele arme lieden. CHARLOTTE. Dat doe ik; maar zou ik het kunnen doen , als ik alles — alles aan één alléén gaf ? CA-  B L T S f E L. 9S carolina. Ja» ja» gy hebt altoos gelyk; maar toch daarïn niet, dat gy zegt, dat het beter ware, dat men nooit verliefdt wierdt. charlotte. Ha! ha! ha! Nu, misfchien zult gy wel rasch hooren, of my dit ernst geweest is. ZESDE T O O N E E L. De voorige, w e n z e l. wenzel. Buiten ftaat eene Julfer, die Freule Charlotte begeerd te fpreeken. charlotte. Daar zal zy zyn. carolina. Elieze? charlotte. Ja. Laat haar fpoedig binnen komen. (Wenzel gaat heen.) ZE-  (j6 DE VERLOOVING ZEVENDE T 0 0 N E E L. De voorige, elieze, in eene eenvoudige; doek goede • kleeding, charlotte, gaat kaar te gemoed. Zie daar, de goede Elieze! — Gy doet wèl, dat gy woord gehouden hebt. elieze, wil kaare kand kusJcken ; doch Charlotte belet het kaar, en biedt haar, haare mond. Uwe goedheid, genadige Freule! is niet te waardee* ren. (Zy maakt een Compliment tegen Carolina.) II: heb ook in lang zulke vriendelykheid van menfchen niet genooten. charlotte. Als gy een weinig laater gekomen waardt, dan zoudt gy misfchien hier een zeker iemand aangetroffen heb. ben. carolina. Ja, ja, gy kunt het vry gelooven, lieve Jufvrouw! — Wy verwachten hem. charlotte. Hy moet haast komen. elieze, verwonderdt. Myn God! — wie? — lk lidder — char-  2 L T S P E L. & charlotte. Waarom fiddert gy ? Hou moed! — gy moet hem onbefchroomd onder de oogen treeden. Hy moet haast komen. elieze, angflig. Wie — genadige Freule wie zal komen? charlotte. De Hofraad. Hou moed ! Ik hoop , dat het over een half uur beter met u zal ftaan, als nu. elieze. Zal hy hier komen? ■— hier in huis? en mis- fchien nog in dk oogenblik? — Wat zal hy zeggen? — Wat zal ik hem zeggen? — Zal hy niet denken, dat ik de oorzaak van deeze byéénkomst ben ? charlotte. Uw gedrag en myn woord, zullen hem van het tegendeel overtuigen. Weez' moedig en onbefchroomd, — denk dat uw toekomend geluk 'er van afhangt. Doe flechts eene kleine poging om het te bereiken. elieze. Ik verflaa u niet, Freule! — Hoe kan ik ■ carolina. Myne nieht heeft den Hofraad eene verzekering van duizend daalders gegeeven, die hy ontvangen kan, zo dra hy met u getrouwdt is. ELIIZE. Freule! charlotte. Stil, ftil! en myne nicht zal haaren Vader verzoe. G ken,  9n DE VERLOOVING ken, of hy u twee duizend daalders wil geeven, op dat gy hem des te liever zyn zoudt. , EL TE ZE. ó, God! ó God! zo veel grootmoedigheid! In hoe lang heb ik het genoegen niet gehad, van my over de menfchen te verblyden? en nu CHARLOTTE, Gy moet u matigen, en u op zyne komst voorbereiden. ELIEZE. Waarö'm my voorbereiden? De taal van myn hart, zal eilings de weg vinden, tot het zyne. Ook kan ik niet gelooven, dat hy zulk een gevoelloos booswicht is, die niet bewogen zou worden, door de Hem der onfchuld, die hy eertyds verfmaadt heeft. CHARLOTTE. Verbeel u niet te veel goeds van hem; hy kon misfchien onedeler denken, als gy meendt. ELIEZE. Een zeker onnoemelyk gevoel verdedigt hem nog altoos by my. — Altyd denk ik , dat 'er een misverHand onder ons plaats heeft; want God! welk een monfter moest hyzyn, als hy my uit lichtzinnigheid verlaaten hadt. CHARLOTTE. Ik bid u, lieve Jufvrouw! vlei u niet te veel. De liefde welke gy nog voor hem koesterdt, maakt uw blind voor zyne gebreken. Als ik u raaden zou, dan moest gy dit gevoel voer eenige oogenblikken verlaaten,  B L T S P E L. sj ten, en hem zeer koel onthaalen. Waarlyk hy verdiende zulk eene behandeling dubbel. elieze. Uwen raad is goed, lieve Freule J — maar het is voor my onmoogelyk 'er gebruik van te maaken. Myne koelheid zou hy voor hoogmoed aanmerken, en door hoogmoed kan men geen hart verwinnen. Laat my, bid ik u, naar den infpraak van myn gemoed te werk gaan. (Zy droogt haare oogen af; en zegt met eene 'gematigde ftem:) Zo. Nu ben ik geruster. Ik wenschte, dat — A GT S T E T O O N E E L. De voorige, wenzel, een oogenblik daarna, hechler, wenzel. D e heer Hofraad. elieze, valt op een /loei, met het hoofd en een arm op de tafel, laatende de andere arm hangen. 6, God! charlotte, tegen Wenzel. Laat hem komen, (tegen Carolina) Kom nichtje fpoedig van hier! (Zy gaat met Carolina in eene zy. kamer) G a hech-  ie» DE VERLOOVING hechler, loopt regel regt naar Elieze, zonder haar te herkennen ; en wil haare hand kusfchen. Gy hebt bevoolen, genadige Freule. elieze, hem aanziende. Gy dwaaldt, myn heer! ik ben flechts een ongelukkig burgermeisje. hechler, verfiontdu E—He—ze ? elieze» Is zeker voor' u, hier eene onaangenaame vcrfchy■ing. hechler, met eene huichelachtige tevredenheid. Juist het tegendeel, mejuffer! In der daad, ik ben verblyd — waarlyk, recht aangenaam verrascht elieze. Aangenaam ? — en gy zyt zo verbleekt zo ver- fchrokken? — Of hebt gy ziek geweest? dat é, zeg my toch; zyt gy misfchien niet gezond? — hechler, verwardt. Eigentlyk — ja — een weinig onpasfelyk elieze. Dan doet het my leed, dat ik u niet voor dit onïaagenaame Tooneel, heb kunnen fpaaren. hechler. Hoe zo ? Onaangenaam ? BLIK-  B L T S P E L. ioi elieze. De Weekheid van uw gelaat uw gefronst aangezicht — en uwe verwarring kunnen onmoogelyk blyken van vreugde zyn. hechler. / De verrasfching — ik moet bekennen ja, ver- raschtbenik, dat is waar. elieze. Deeze bekentenis, flrekt ten mynen voordeele. Zy toondt my , dat ik u nog zo vreemd niet geworden ben, dat gy mynen aanblik, niet onverfchillig kunt verdragen, he chler. Ja, ja! Ha! ha! ha! Het is komiek 'Er is een tyd geweest — elieze. Dat wy voor eikanderen niets minder, dan vreemd waren. Als gy dat zeggen wildet, dan hebt gy gelyk, * hechler. En waarom zyn wy dan nu, voor elkander zo vreemd ? Waarlyk! reeds voor lang heb ik ge- wenscht, dat het geval ons eens weder by één mocht brengen. Door afweezenheid word men weder zo verlangend, om elkander te zien, als iemand, voor wien de Zon, jaaren lang verborgen is geweest ; doch na het bekomen van zyne vryheid, fchynt zy, voor hem, weder zo veel te fchooner. C s ILIE*  DE VERLOOVING ELIEZE. ó, God! hechler. Alles fchynt weder nieuw te zyn, zo gezellig — de gemoederen ftemmen wederzyds zo aangenaam overéén. De Harmonie, en ——■ elieze. Deeze taal ftaat u zeer flecht. hecu ler, teder. Het is de taal der liefde, van myne trouw. - Denkt gy dan , dat myne liefde voor u geheel uitgebluscht is? — neen, neen! (Op zyn hart wyzende.') hier klopt het nog altoos voor myne Elieze! Altoos zyt gy nog het voorwerp, myner wenfchen ' el ie ze. Hou op, met uwe elendige verzekeringen, ó, Daj ik nimmer op uwe vlei-taal betrouwd hadde! hechler. Gy doet my waarlyk onrecht, myne beste! Waaröni zoekt gy twyffel, waar dezelve niet is? _ Waarom houdt gy de uitdrukkingen myner tederheid, voor vleitaal? —* Waaröm wendt gy uwe hemelfche oogen van my af? Hoor my toch! elieze, bitter. Ieder woord uit uwe mond, is een kenmerk uwer valschheid! Ga! elendige huichelaar! ik kan uw aangezicht niet langer verdraagen! hechler. Onmoogelyk! — Gy zult — gy moet my hooren. ELIE-  B L r S p E L. 103 elieze. Wat wilt gy? hechler. Ik heb u eens verlaaten. ELIEZE. En dat zegt gy my ? hechleh. Ik moest. ELIEZE. Gy moest? en wie dwong u? hechler, huichelachtig. Het noodlot, ó, Elieze! wist gy hoe veele bittere uuren het my gekost heeft! ELIEZE. Nog verlïaa ik u niet. — Nu, verder. - « hechler. Ik moest onze liefde aan de fortuin opofferen. Myne toeftand noodzaakte my. Ik verliet u, om de dochter van een Financier te trouwen, die ik niet beminde. Anderhalf jaar heb ik in eene ongelukkige echt, met haar geleefd. ELIEZE, Anderhalf jaar? Dus is zy ? hechler. Dood, God zy dank! Nu ben ik vry, geheel vry. ELIEZE. Zo? hechler. Dit huwlyk heeft myn geluk aanmerkeïyk verbeterde G 4 £ l1e* ,  ïo4 DE VERLOOVING elieze. Ik gun het u. hechler, Ik ben niet ryk; maar ik heb echter genoeg, om een gelukkig gezelfchappelyk leven te leiden. elieze. Ik wil gelooven , dat gy de waarheid gefprooken hebt. hechler. Dat heb ik. (Hy zucht.) Gy, Elieze! kunt my nu volkomen gelukkig maaken. — Weez' niet boos. Laat my toch geene fchuldbekentenis doen — ik weet het — lk fmeek om uwe vergeeving en uwe liefde zal ik trachten te verdienen. Geloof my, dat ik u nu beter weet te fchatten. elieze, bewoogen , en hem aanziende. Durf ik gelooven, dat • hechler. ó Ja; zeker. (Een geldbeurs ten voorfichyn haaiende.) Hier, het is alles wat ik by ray heb. Alle maanden zult gy zo veel van my hebben. Voor wooning en behoorlyke bediening zal ik zorgen, en nu (hy wil haar omarmen.) elieze, met eene fmaritlyke woede. Terug! Ha! is dat uw doel, booswicht! — God! hoe diep ben ik vernederd! ó, God, o God! (Zy vertrekt weenende.) NE-  £ L T S P E L. 105 NEGENDE T O O N E E L. hechler, alléén* Het is heden een zeer ongelukkige dag voor my! — Twee blaauwe fcheenen te gelyk! — (Hy voeldt naar zyne fcheenen.) Ha{ dat is een verdoemde pyn! en de rechter, is zeker nog blaauwer als de linker. Het beste is, dat het met den Luitenant beter af zal loopen. Dien arme (lokker zit nu in de knel. (Hywandeldt heen en wéér.) Ik geloof, dat Elieze dacht myne vrouw te worden — ha! ha! ha! Neen! myne vryheid is voor geene duizend daalders te koop. — Doch, wat ftaat my nu te doen? — Vooreerst moet ik my eenige tyd onzichtbaar houden, en afwachten, hoe de zaak, met den Luitenant afloopt. Zodra hy gekasfeerdt i»; dan zal Freule Carolina zo veel puf niet meer op hem hebben. • En dan is het myne zaak, op haar af te gaan. Zulk een onfchuldig ligtgeloovig ding, kan men nog al gemakkelyk in het net krygen; en wie a zegt, moet ook b zeggen. TIENDE T O O N E E L. carolina en charlotte komen uit de zykamer, hechler. carolina,. Ik ben ten hoogden verblyd , heer Hofraad, voor de G 5 wel.  I©6 DE VERLOOVING welmeenendheid, welke gy voor my gelieft te koeste. ren; — en wyl ik nu van uwe vriendfchappelykheid, omtrend my misfchien tegen uwen zin , overtuigd ben, zo zal ik dezelve ook naar behooren, weeten te waardeeren. — Op deeze verzekering, kunt gy, zonder twyffel, ftaat maaken. hechler, ter zyde. Dat u alle donders ! charlotte. Foei! affchnwelyk Mensch! zulk eene vrouw als Elieze, zo te behandelen! ha! hechler. Zulk eene vrouw als Elieze —? charlo tte. Vraagt gy nog? hechler, met verfmading: Zy bezit zeer veel delicatesfc ! CHARLOTTE. Ten minften meer, dan gy rechtfchapenheid. hechler. Ha! ha! ha! en zy is my nageloopen! charlotte, Gy dwaaldt. Elieze wist even zo min, dat gy komen zoudt, als gy wist, dat gy haar hier zoudt aantreffen. Doch , wat kan eene verdediging tegen u, baaten ? hechler, Lieve Freule ! ik raad u, uwen toorn te matigen. Gy weet niet, char-  B L T S P E L. IG7 charlotte. ïlt weet, dat het my lief zou zyn, als gy u van hier verwyderde. carolina. Ziet gy wel, heer HofraadI wie a zegt, moet ook b zeggen. hechler. Geduld, geduld! — Op regen volgt Zonne-fchyn, ELFDE T O O N E E L. de overste, de voorige. de overste, komt zeerfpoedigin de kamer. Js hy nog hier, dien fpftsboef? hechler, beledigt. Hoe-? Wat-? de overste. Ah, zie daar! — Ja, ja, heer Hofraad! een fpits- boef-zyt gy. hechler. Heer Overfte! de overste. Welnu? (Hy zoekt in zyn zak; en toondt hem het papier , dat Wenzel by het begin dsezes Bedryfs aan den Overfle gaf.) Zie hier, zie! _ Daar, dit papier hfeft u verraaden; gy hebt het uk uw zak laaien val- len. —  10* DE VERLOOVING len. -— Dit papier heeft in het kistje van den Luitenant gelegen; — en dat zelye kistje, myn heer! hebt gy beftoolen. HECHLER. Deeze belediging —— DE OVERSTE. Is waar, en ik zal het u bewyzen. HECHLER. Laat het liever agterwege; het mocht u te zwaar vallen. DE OVERSTE. De pest over u.' — Hou de mond, zo lang tot dat ik uitgefprooken hebbe. Ik ben in zyn huis geweest, en heb met eigen oogen gezien, dat 'er eene beurs met honderd en twintig daalders , in goud geld, uit het kistje van den Luitenant vermist wierdt; — en dezelve beurs, met hetzelve geld , hebben wy in uwe Lesfenaar gevonden. — Nu, andwoordt, als gy kunt. HECHLER. Wie heeft zich onderdaan, myne kamer en myn lesfenaar te openen? DE OVERSTE. Een Commisfaris en twee gerechtsdienaars. HE CH LER. Zö? Zeer fraai! — Men zal eens zien wat het zeggen wil — CAROLINA. Dat is vérfchrikkelyk! — Maar vader! waar is den Luitenant? BE  B L T S P E L. !«9 de overste. Hy zal fpoedig hier zyn, met den Kapitein, die zyne vryheid bewerkt. (Tegen Hechler.) Als gy bekennen wilt, dan zy' alles vergeeten en vergeeven. — Maak datgy voort komt, eer gy in de handen van de Juftitie geraakt. hechler. Ik weet, dat ik my kan verrechtvaardigen. de overste. Zeer goed; doch gy vergist u. Nog ééns, ik raade u te bekennen, en te maaken dat gy voort komt. Wilt gy? hechler. Ik heb niets te bekennen. de overste. Bedenk u; het kon gebeuren , dat een Voor- fpreeker zelfs hulp nodig hadt, en niet aan u kon denken, hechler, verfchrokken. Hoe ? — wat raeendt gy — ? de overste. Ik meen, dat den Graaf Winzigo zo even door den Vorst van zyne waardigheid beroofd is, en nu zelfs naar hulp van vreemde verlangt. hechler. Onmooglyk — onwaarfchynlyk de overste. En het is toch waarheid. De vorst heeft by toeval  lio DE VERLOOVING zyne fchelmftukken ontdekt. Zyn gantfche aanhang zucht reeds in boeijens, en hy zelf zit op de vesting. hechler. Donder! "~" en dat — nu dan de overste. Ja, ja! „ De kruik gaat zo lang te water, tot dat zy eindelyk breekt." — Dat is een oud; doch zeer goed fpreekwoord. > Na! hebt gy u bedacht? Wilt gy bekennen? Hier is fchryfgereedfchap. hechler, voedend. Neen, zeg ik, neen! Liever wilde ik een driedubbelen dood ondergaan, dan deeze laagheid,voor u. de overste, zeer gelaaten. Goed; — maar bedenk u , eer het te laat wordt. — Uwe vervloekte kabaaien, zullen u duur te itaan kamen. hechler. In 's duivels naam ! laat my de overste. Gy moest liever bidden, dat de duivel barmhartigheid met u mocht hebben -; als hy u in de klaauwen krygt; — en geloof my, het zal heel fpoedig gebeuren! hechler. Ik raad u —— (Hy kopt woedend heen en wéér.) Ik zou raazend worden. de overste. En ik raad «, dat gy u hier hubsch en zeer befchei. den  è l r s p e l. m den moet gedraagen; — of ik zou myn geduld , dat ik, tot myne eigen verwondering nog heb, verliezen. TWAALFDE T 0 O N E E L. De voorige , herman, van eoscii. carolina. Ach .' daar is de Luitenant! QZy vliegt naar hem toe.) herman. Ach, myne lieve Carolina! ik kon u van ontrouw verdenken — Verdien ik uwe goedheid? c ar olina. Zwyg: gy verdiendt meer als —— de overste, reikt Herman de hand. Zyt gy over my voldaan ? herman. Heer Overfte! myne tong kan niet fpreeken myn dank de overste. Alwel! heu maar op? wacht zolang tot dat u de tong weder los geworden is. Als den Kapitein het u nog niet gezegd heeft, dan zal ik u zeggen, dat de heer Hofraad u zyne vriendfehap bewyzen wilde, van u zeer «ngelukkig te maaken. her-  112 DE VERLOOVING herman. Ik weet het _ en beklaag hem. (Tegen Carolina.) lauwe armen, zal ik alles, wat my wedervaaren is, vergeeten. de overste, tegen Hechler. Kaerell wat hebt gy begonnen?-— Zulk eén rechtfchapen en grootmoedig man zo te herman. Ik bid u, heer Overfte! laat hem met vreden. —— Hy verdiendt ons medelyden, en geene verwytingen. (Tegen Hechler.) Heer Hofraad! dat kommer en gebrek, u tot deeze flechte daad verleidt hebben wil ik gelooven. Uw plan was, my in het ongeluk te ftorcen, om dat dit meisje my beminde. Het noodlot ware u echter ongunftig; en de fortuin lachte my, ondanks myne verdrukking, vriendelyk toe. Ik heb het einde myner wenfchen bereikt; want ik kan deeze Engel, de myne noemen J Met deeze blydfchap vervuld, is het my onmooglyk, zelfs tegen myn ergften vyand vergramd te zyn; — dus, ik vergeef het u, zonder dat gy my voor grootmoedig houdt. Gy misbruikte myne vriendfchap ; maar dit kan my niet wederhouden, minder vriendfchappelyk omtrend u te denken,als voorheen.— Hier hebt gy dertig daalders; het is alles wat ik bezit — neem die en maak dat gy voort komt. ■— Het gerecht is reeds bezig, om u overal te zoeken. ■ Neem en volg myn raad. hechler, met eene inner lyke nydigheid. Ik begeer uw geld even zo min, als uwen raad. de  B L T S P E L. 113 de overste. Hondert duizend donders! — ik zal u — dat is een beest van een kaerel! — Schurk! pak u oogenblikkeJyk uit myn huis, eer ik my de fchande op den hals haal, dat ik my aan u vergreep! hechler, ter zyde. Die man moet in zyne jeugd eene Hechte opvoeding genooten hebben. (Hy vertrekt.) DERTIENDE TOONEEL, De voorige, zonder hechler. de overste. Schelm! — De kaerel is rrog zo onbefchaamd ars of hy een heldendaad verricht had — of als een ftraatjongen, die hier of daar de glazen heeft ingeflagen. — Genoeg daar van. — Ik heb my reeds te veel geërgerd. Zyn wy nu alle hier by elkander? — Na, Carolina! zyt gy te vreden? carolina. ö, Ja, myn Vader! — In hem, zyn alle myne wenfchen vervuldt. (Tegen Herman, die in diepe gedachten ftaat.) Nu, waarom zucht gy nog? herman. Ik zucht niet; maar myn hart klopt héviger als naar gewoonte. H CA-  H4 DE VERLOOVING CAROLINA. Gy moest ook maar in het geheel niet zuchten, hoort gy? - Ik heb ook wel eens gezucht; maar toen zat the Ielyke verlooving nog in het hoofd. DE OVERSTE. Ja, die fatanfche verlooving! Na! het is my te vergeeven; want in die dagen wierdt men niet eer verliefd , 0f men moest getrouwdt zyn. Tegenwoordig gaat het geheel anders. Nu is men elkander vóór het huwlyk reeds moede; en als men trouwdt, dan gefchied het alléén uit oeconomie. CHARLOTTE. Hoor eens, lieve Oom! is het niet recht jammer dat den Kapitein en ik, ook niet de handen in één Haan, zo als den Luitenant en Garolina? — My dunkt dan zou deeze gefchiedenis, ftof kunnen geeven tot een aartig Biyfpel. ' DE OVERSTE. Sapperment ja! Ei, fatans! en ik zou dan kunnen doen, zo als de Oom, in de Comedie. CHARLOTTE. En om u dit vermaak te verfchaffen, heeft den Kapitein beflooten, met my te beproeven, of in den Echtenfïaat, ook waarlyk dat aangenaame te vinden is, dat van elk zo huis hoog gepreezen wordt. DE OVERSTE. Wat? — Wat? Geluk heer Kapitein! Is het waar inderdaad ? VAN/  B L T S P E L. ais VAN BOSCH. Ja. Eindelyk heb ik myn lang gewenscht doel bereikt. Heden was ik zo gelukkig , de vryè' toeftemuiing van uwe nicht te verwerven; —— zult gy my de uwe weigeren? DE OY.EB.STE. Na! wy zullen eens zien.—; Maar dien brief, heer Kapitein! dien brief —! Ik wil niet hoopen VAN BOSCH. Dien brief was flechts een verdichtfel, en alléén gefchreeven, om de poppen aan het danfen te helpen. DE OVERSTE. Zo? Ik geloof, by myne arme ziel! dat men my, fat myn eigen huis, voor de gek houdt. Het is hoog tyd dar ik my van dat gefpuis ontflaa. Nu , in Godsnaam! Hoor, heer Kapitein! dit moet ik u, cot lof van uwe bruid zeggen'; dat zy, ondanks haare lange neuswyze tong, een braaf meisje is. CHAREOTTE. Te veel eer, lieve Oom! Hebt gy het wel ge- hoordt, heer Kapitein: „ ondanks haare lange neuswyze tong!" — Gy weet dus waar gy u, omtrend my, voor te wachten hebt. VAN BOSCH. Ik zal de gelukkigfte man zyn; daar gy flechts dit gebrek hebt. c A R OL IN A. Uwen zegen, lieve Vader! H a DE  H6 DE VERLOOVING de overste. Weez5 toch niet dwaas, Carolina! - Zyt altoos braave vrouwen, voor uwe mannen , en zegendt den hemel u met kinderen, zyt dan tedere moeders, leerdt hen vroegtydig hunnen Schepper-kennen , tracht hen liefde voor het Vaderland en weldadigheid in te boezemen ; dan zult gy zien, dat uwe mannen het my dank zullen weeten, ü zonder mynen zegen van my ontvangen te hebben. (Hy legt de handen van Herman en Carolina in eikanderen,,) charlotte. Nu, lieve Oom! als gy ons dan ook uwen zegen niet geeven wilt, ze? ons dan ten minften, hoe de Oom ii? de Comedie deedt? de overste, legd de handen van van Bosch en Charlotte in eikanderen. Nh! komt hier, God zegene uwe liefde, zyt gelukkig en daarmede — holla! — Zo de.dt de Oom in de Comedie. Einde van het derde en laasten Bedryfi  D E TOVERFLUIT.