MAATSCH. DER NEDERL. LETTERE. TE LEIDEN. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  SEBILLE VAN ANJOU, GEMAALINNE VAN GUI VAN LUSIGNANj KONINGINNE VAN JERUZALEM. TREURSPEL. DOOR LUCRETIA WILHELMINA VAN WINTER, gebooren FAN MERKEN. Ti AMSTERDAM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK, in de Nes. 1786.   VOORBERICHT. De verovering van Jeruzalem, door Saladyn, is,. in de Historie der Kruisvaarten naar Palestina , eene d:r aandoenlykfte en gewigtigjle gebeurtenisfen, die in de twaalfde eeuw (*) , ook in Europa , eene groote verflaagenheid veroorzaakte. Schoon men de togten van dien tyd thans met andere en verlichte oogen befchouwt, verdient dit geval echter eene byzondere opmerking ; zo omdat Jeruzalem toen reeds eene reeks van tagtig jaaren in V bezit der Christenen geweest was, en dus door de Nakomelingfchap der eerste Koningen als een vaderlyk Erfryk bezeten wierd; maar vooral ook om de verbaazende en gloriryke blyk der oprechte en ftandvastige Huwlyksliefde, die Sebille van Anjou aan haar en Gemaal by die gelegenheid betoonde: deze haare deugd was te luisterryk: en het tydgewricht te fchoon , om daarvan voor de Dichtkunde geen gebruik te maaken. Mogt haare deugd ten algcmeenen voorbedde ftrekken, en tot bevestiging dier grootmoedige zielen , wier waar geluk, door de gunst des Almagtigen , niet afhangt van het wisfelvallig lot van het ondermaavfche leven ! (*) Den eersten oftobcr, 1187 A *« VER-  VER T O O N E R S. sebille van ANJOü, Gemanlimie vanGui van Lu Jignan, Koninginne van Jeruzalem. gui van lusignan, Koning van Jeruzalem. MELIZENDEi lDochters van Gui en Sebillc. r.t-izE, J humfrei van Thoron , fchooubmcder der Koninginne. I1ERACLIIJS, Patriarch van Jeruzalem. raimond van Toutouze, Graaf van Tripoli, Prins van t h e o d o rik, fleer van Sidon. {Galilea. saladyn, Sultan van Egypte en Syrië. omar . ■) _ , ' \ Forsten der Saraceer.cn. sirakon, j eustatius, "1 m a tilde , ^voornaam Inwooners van Jeruzalem. agne3, J Z JV T G E N D E N. caled. 7 , „ >Vontcn der Saracecnen. SAFAR, J ho red, Hoofdman der lyf wachten van Saladyn, Geesteiyktti. Staatjuffers van Sebille. Jnwooners van Jeruzalem. Lyfwachten en Gevolg van Sebille, en van Saladyn. Het TOONEEL is te JERUZALEM; het eerste bedryf in hei hof, in 't vertrek der Koninginne het tweede en vierde in een vertrek der Kerk van 't Heilige Graf; het derde en vyfde in de hofzaal der Koningen van Jeruzalem.  SEBILLE VAN ANJOU, GEMAALINNE VAN GUI VAN LUSIGNAN. T R E U R S P EL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld het vertrek der Koningin, in het paleis der Koningen van Jeruzalem. EERSTE TOONEEL. SEBILLE, MELIZENDE, ELIZE, Staatjuffers t Lyfwachien. Sebille, langfaam opkomende, gevolgd van haare twee Dochteren, vier Staatjufferen , en de Lyfwachten , allen teekenen geevende van diepe neêrflagtigheid en droefheid. De Prinfesfen plaatfen zich ter wederzyden van haare Moeder; de Staatjuffers ttr wederzyden van het tooneel, meer voorwaart; de Lyf wachten in het verfchieté . SEBILLE, ?ia een weinig Jlilzwygens. riet doodlyk uur verfchynt.dat ons reeds lang deed beeveni Men moet Jeruzalem den vyand overgeeven. A 3 De  6 SEBILLE VAN ANJOU. De ftad is buiten ftaat tot verdren tegenftand. De fterkfte torens zyn vernield, of overmand. De bres is wyd genoeg om 's vyands legervaanen, In d' allereersten ftorm, een' ruimen weg te baanem De trotfche Saladyn, nog rookende van 't bloed Der Christenhelden, zal, met ongewyden voet, Eerlang, op 't feestgejuich der Saraceenfche fchaaren, Langs Sions firaaten treên, en niemand onzer fpaaren. Laat ons de marteldood kloekhartig ondergaan, En 't Muzulmanfche heir, hoe woest, verbaasd doen flaan Op 't zien der deugden, die het Christendom vertieren: Men laat' hen de aardfchc,en ding' naar Hcmelfche laurieren. Tegen haare Dochteren. En gy, myn Telgen, denkt uit welk een' Stam gyfproot. Toont geen flaauwhartigheid op 't nadrcn van de dood. Het bloed van Lufignan moet zyncn roem bewaaren. Toont in 't geloof u oud, boe jong gy zyt in jaaren. Hoe treft uw beider lot het moedcrlyk gemoed! Heb ik met zo veel zorgs u daartoe opgevoed? Doch laat myn hartewee uw zielen niet beroeren; Een korte ramp zal ons aan allen ramp ontvoeren. MELIZENDE. Myn waarde Moeder, fmoor, zo 't mooglykis,uw (mart; Uw droefheid werkt te fterk op ons meêdoogend hart: 't Bezwykt, het fmelt van rouw voor uw geween en klagten. Vorst Raimonds handling zal misfehien ons lot verzachten. Hy is voorzeker reeds in 't heir van Saladyn, En zal Jeruzalem een trouwe voorfpraak zyn. Vie weet wat hy voor ons in 't uiterst' zal bedingen ? SE-  TREURSPEL. 7 SEBILLE. Ik wacht niets voor de Stad, niets voor de ftedelingen Dan 't uiterste bederf en de allerzwaarste elend' j Onze onmagt is* helaas! den Saraceen bekend. Uw trouwe Vader, die met Salems heldenfchaaren. Nog korts de vest verliet, om 't leger der barbaaren Met onbezweken moed in 't veld te keer te gaan, En dus Tiberias van 't zwaar beleg te ontflaan, Is, (ach! de Hemel weet door wiens verborgen treeken ,) Op zynen togt misleid, gevoerd in barre ltreeken, Waar 't ongelukkig volk noch drank noch voedfel vond, En 't woedende gebrek 't aèmechtig heir verflond. 't Is u als my bekend, hoe door die fhoode Iaagen Der Christnen leger wierd gevangen of verflaagen. De vyand, zeker dat de bloem van Sions magt Door zyn verwinnend heir geboeid was of geflagt, Is fluks Jeruzalem baldaadig aangevallen. Hoe dikwerf fliet hy 't hoofd voor de aangevochten Wallen! Hoe dikwerf zag zich 't heir, verknocht aan Mohammed, Zyn' woesten aanval met zyn bloed betaald gezet! Wat heeft de b .rgery, by nachten en by dagen, Van muur en torentrans hem rustig afgefjaagen! Thans is zy neergeveld * gewond of afgemat, 't Wanhoopend overfchot verweert vergeefs de ftad. De! dappre Ridders van het Gasthuis en den Tempel > Wier dierbaar heldenbloed alle eeuwen door ten ftempel Van hunne trouw verftrekt, zyn grootendeels geveld. H;er is noch kans noch hoop tot fttiiting van 't geweld. Vorst Saladyn zal 'c volk den weêrftand nooit vergeeven, A 4 ztl-  8 SEBILLE VAN ANJOU. ELI ZE. Zyne edelmoedigheid word echter hoog verheven. Hy ftelt, zo Raimond my de waarheid heeft gezegd, In goedheid grooter roem dan in 't geftrengfte recht. Zag zich de Koning zelv' niet na den flag verfchooncn ? SEBILLE. Waartoe, helaas! dan om zich feller te zien hooncn ? Heeft wreede Saladyn, wiens trotsheid daaglyks groeit, Dien overwonnen Vorst, gelyk een flaaf geboeid, Niet als in zegepraal rondom de Had doen leiden, Opdat dit naar gezicht meer wanhoop zou verfpreiden ? 6 Deerniswaardig Held, van kroon en troon beroofd! Wat had zich Salem niet van uwen moed beloofd! Nu gy gevangen zyt is alle hoop verlooren. Gy zult, benevens ons, eerlang in 't onheil finooren. 'k Zie 't groots Jeruzalem in asch en puin misvormd, Het Heilig Grafontwyd, de Kerken omgeftormd. Mogt, mogt ik voor het minst dit onheil niet belecven , Maar door 't bloeddorstig ftaal, vóór 'tzien diergruwlen , ELI ZE. (fnecven'. Vorst Humfrci nadert ons. T IV E E D E T O O N E E L. SEBILLE, MELIZENDE, ELIZE, Staatjuffers, LffwacitUu , H U M F RE I. HUMFREI. Jk breng een droeve maar', De  TREURSPEL. 9 De ramp, door my gevreesd, ïs niet dan al te waar. 't Beroemd Tiberias, van welks verfterkte wallen Men wondren had gehoopt, is fchandelyk gevallen, 't Heeft, verr' van Saladyn kloekhartig af te flaan, Niet dan een' korten tyd zyn' aanyal wederftaan. SEBILLE. Gaan wy dan allen op den zelfden fiond verlooren! Hoe zal dit naar bericht Vorst Raimonds hartdoorbooren, Die zich dit oogenblik in 's vyands heir bevind, En voor Jeruzalem zich 't uiterste onderwind ? Hoe weinig denkt de Held, dat hy zyn trouwe Gade En Zoonen overlaat aan Saladyns genade! HUMFREI. De droeve Eschina, met haar kroost, en 't overfchot Der oorlogslieden, zyn gevlooden naar het flot; En doen ons anderwerf op 't ernstigst byftand vraagen. Vergeeflche bede, fints ons leger wierd geflaagen! SEBILLE. Wy hebben, tot behoud van 't fterk Tiberias, Alreeds veel meer beftaan dan 't voor ons oorbaar was. Doch wie kon Raimond en zyn Zoonen wederftreeven ? Zy waagen dag aan dag, voor't heil des Lands, hun leven. Kou braave Luflgnan hen vruchtloos fmeeken zien, Hen wcigren aan een Gade en Moeder hulp te biên ? Dan ach! wie had gedacht, dat, aan die trouwbetooning, Het leven hing van 't heir, de vryheid van den Koning ? Geliefde Lulignan ' waard voorwerp van myn trouw! Schoon ik met feilen fchrik het nadrend lot befchouw, Dat my, dat ons Geflaehi- en 't volk ten deel zal vallen, A 5 Uw  Iö sebille van a n j 0 u. Uw deerlyk ongeluk treft my het fterkst' van allen! Zo ik nog iets vermogt, ik zou 't voor u beftaan. HUMFREI. Ik heb dien droeven togt beftendig afgeraên. (waagen, 'k Voorzag reeds dat men 't heil van 't Christendom zou Indien de Koning viel, of 't leger wierd geflaagen. Men weet aan ouden wrok myn' welgemeenden raad; Nu zien wy, doch te fpaê, hoe dier die togt ons ftaat. Denk echter niet dat ik uw droefheid wil verzwaaren. Ik durf, integendeel, u ongeveinsd verklaaren* Dat, toen ik 't leger, door uw' Echtgenoot vergaêrd, Voor Salems poorten zag in ordening gefchaard, Myn ziel zich heimlyk vleide en reden vond te hoopen, Dat de aangevangen togt gelukkig af zou loopen. En zo men Lufignan niet fchandelyk verraên, En 't Christenleger door gebrek had doen vergaan* Geen Saladyn zou thans Tiberias verhecren, En uw Gemaal met roem Jeruzalem verweeren. SEBILLE. Indien men nog, ten troost in onze onzekerheid, Kon weeten door wiens list de Koning wierd misleid > Wy zouden, in den loop van zo veel tegenfpoeden, Ons voor een nieuw verraad ten minsten kunnen hoeden; Maar de oorzaak van dien ramp bleef ons nog onbekend. Het hart des volks, te zwak om zo veel ftaatselend' l^i huisfelyk verdriet bedaard te kunnen draagen, Wyt aan 's Ryks adeldom zyne onverdraagbre plaagen ; Ziet in elk' hoovling een' verraader van het Ryk, En geeft de besten zelfs van wanvertrouwen blyk. HUM-  TREURSPEL. n HUMFREI. Geen eedle ziel zal aan die achterdocht zich ftooren. Men geeft veel toe aan hem die alles heeft verlooren. Het ongelukkig volk is al myn deernis waard': Het heeft zich in de Kerk van 't Heilig Graf vergaêrd, Om 's Hemels byftand in dit uiterste af te fmeeken. Hun troostelooze fmart deed my het harte breeken. 'k Verliet de Kerk nog naauw', toen ik den bode vond Uit wien ik 't onheil van Tiberias verftond; En fpoedde herwaart met een klein getal van helden; Wanneer Heraclius my bad zyn komst te melden. Hy fcheen geheel ontroerd, verzocht een ftil gelprek, En wacht uw antwoord af in 't gindfche zyvertrek. Misfchien dat thans zyn komst ons eenig licht zal geeven. Het Priesterdom verneemt, op de oevers van het leven, Somtyds geheimen die men nimmer had vermoed. SEBILLE. Dees droeve ontdekking zelf zou onzen tegenfpoed, In dit gevaarlyk uur, veelligt vergrooten kunnen. Ik weiger echter niet aan hem gehoor te gunnen; En zal, na zyn vertrek, met u my kerkwaart fpoên; Opdat men door gebeên des Hemels toorn verzoen'. Myn waarde Dochters, gaat; begeeft u derwaart heene, Dat zich al 't hofgezin aldaar met u verééne; Zyne euveldaên belyde; en, als met ééne ftem, Den Hemel aanfchrci' voor 't benaauwd Jeruzalem. Wie weet of 's volks gebed het onheil niet zal fluiten; Zo niet, één aklig uur zal al de elend' befluiten. E I, I-  u SEBILLE VAN ANJOÜ. EL I ZE. Ach ! laat dc wanhoop u dus fterk niet nederflaan.j MELIZENDE. Myn Moeder! wees getroost. Tegen de Staatjufferen. Vriendinnen! laat ons gaan. DERDE T O O N E E L. SEBILLE, HUMFREI, Lyf wachten. SEBILLE, tegen den Hoofdman der Lyf wachten. Gelei den Bisfchop hier. . De Lyfwacht vertrekt. HUMFREI. Het zal hem mooglyk ftooren U niet alleen te zien. SEBILLE. Hy kan my niets doen hooren Dat vooi' myn' Broeder een geheim verftrekken zou. Gaaft gy geen Hyks genoeg van uw verheven trouw? Is Lufignan daaraan den 1'cepter niet verfchuldigd ? Uwe. edelmoedigheid... HUMFREI. Hy wierd met recht gehuldigd, Zyn deugden maakten hem den Rykstroon dubbel waard'. Hy was met de oudfte Telg van'tVorstlyk Huis gepaard. Myne Egade is de jongfte. En zouden we u onttroonen ? 6 Neen Dc gunst des volks geeft niemand recht op kroonen, Wan-  TREURSPEL. 13 Wanneer het Erfrecht door de wet is vastgefteld. SEBILLE. Gelukkig Land, waarin dc wet het vonnis velt! HUMFREI. Ik zie Heraclius. VIERDE T O O N E E L. SEBILLE, HUMF*REI, HERACLIUS; Lyfwachten , die op den wenk der Koninginne vertrekken. HERACLIUS. Vorstin, des Hemels zegen Behoede uw vroom Geflacht, en volge u allerwegen! SEBILLE. De Hemel waake voor 't altaar als voor den troon! HERACLIUS. Gy weet dat ik my fchaars in dit paleis vertoon. De hooge waardigheid van 't Ampt, dat ik beklecde Bepaalt my aan de Kerk, en 't florten myner bede. SEBILLE. Uw vroomheid firckt ter baake aan ons en onzen Raad. HERACLiUS. Vergun dan dat ze ook zorg' voor 'twelzyn van den Staat. SEBILLE. Hebt ge iets ontdekt, ten troost in de algemeene fmarte, Verberg, verberg het niet voor 111311 meèwaarig harte. HERACLIUS. Men heeft, op 't onverwachtst, my 't vreemd bericht gebragt Dat  r4 SEBILLE VAN ANJOU. Dat Raimond, op uw' last, den jongstvoorleeden nacht Zich uit de vesting heeft naar 's vyands heir begeeven; Dit akelig bericht doet nog myn' boezem beeven. Laat ge u in handling in met trotfchen Saladyn? Maar waartoe zulks vermoed ? het kan geen waarheid zyn. Geen Christen Koningin zal dus haar' roem bevlekken, 'k Geloof veeleer, en vind myn' pligt u zulks te ontdekken, Dat Raimond buiten last dees daad zich onderwond. Men weet wat voormaals't Hoofd van zynen Stam bcftond: Wanneer de Vaders aan de ketters byfland leenen, Verbind zich 't nakroost ligt met fnoode Saraceenen. HUMFREI. Wat met Vorst Raimond d' eerste in 't westen is gcfchicd Voor de Albigenzers, is voorby, en raakt ons niet. Hy heeft ons naderhand, ten koste van zyn leven, Een overtuigend blyk van zyn Geloof gegeeven. Zyn Zoon en Kleinzoon zyn in 't oost' en west' alom Beroemd als Redders van 't verdrukte Christendom ; En hebben , jaar op jaar, in onderfcheiden togten, Het Erfland vry geftreên, de Saraceên bevochten. En zelfs de dappre Prins, van wien gy 't ergst vermoed, Die Salem tot dit uur verdedigt met zyn bloed, Heeft ligt niet min dan wy van 's vyands woên te fchroomen, Naardien Tiberias alrecde is ingenomen; En 't (lot, waarin zyn Gaê met een geringe magt Zich hoopeloos verweert, het zelfde lot verwacht. HERACLIUS. Maar heeft hy, onbevoegd, zichzelv' niet onderwonden Een' ongeloovig' Vorst..? SE-  TREURSPEL. ,5 SEBILLE. Hy wierd door my gezonden. HERACLIUS. Door u gezonden ? Hy ? Dit had ik nooit vertrouwd. SEBILLE. 't Past my te zorgen voor ons aller lyfsbehoud. De muurbres is gereed den vyand in te hiaten, En niet verweerbaar meer in de oogen der foldaaten. Men eischt de vesting op genade en ongenaê, Sla toch dit alles, fla ons onvermogen gaê. Wat zal het zyn, indien wy 't uiterste verwachten ? Zal 't Saraceenfche ftaal ons niet als lammren flagren. En leevren Hof en Stad en Kerken aan de vlam ? HERACLIUS. Zyt gy een Dochter uit Anjous doorluchten Stam, De Gaê van Lulignan, en laat ge u dus vertfaagen? HUMFREI. Die alle hoop verliest kan ligt het uiterst waagen. Wie weet wat Raimond, hoog by Saladyn gefchat Nog door zyn voorfpraak wint voor de afgeflreeden Stad ? HERACLIUS. Het voegt den Christnen niet, in 't barnen der gevaaren, Zich in te wikklen met rampzalige barbaaren; Met wreede haaters van 't geheiligde Geloof; Gebroed van Mohammed, dat, tuk op moord en roof, Hier, fchoon het zulks al zwoer,zyn'eed niet zal betrachten. Ach! is het Saladyn van wien men.troost moet wachten? Wy hebben fierker Meun in 't grievend ongeval ■ Men hoopc op d' ondertand des Heerfchers van 'tHeelal. Is  j6 sebille van anjou. Is 't Christendom zyn hulp niet reis op reis gebleeken? Weet Palestina van de wondrcn niet te fpreeken, Die hy, in vroeger tyd, verrichtte op hun gebeên? Wie heeft het Land ontrukt aan Griek en Saraceen, En Godefroi, wiens naam die trotfchen nog doetbeeven, De kroon en fccpter van Jeruzalem gegeeven , Door Boudewyn du Bourg des vyands magt verplet, En u en uw geflacht hier op den troon gezet? sebille: 't Is met het Christendom, helaas! te verr' verloopen Dan dat myn hoogmoed my op wondren zou doen hoopen. De byftand van omhoog, dien gy zo treffend maalt, Is, ach! waartoe 't ontveinsd V zeer flecht door ons betaald. Men vind fomtyds meer deugd in 't midden der barbaaren, Dan, (welk een fchand' voor ons!) by veelen onzer fchaaren. Zeg niet dat ons de wraak des Hemels wierd betrouwd. Elk, die bedaard den ftaat van 't Heilig Land befchouwt, Merkt dat de Hemel, door onze cuvcldaèn belcedigd, Zich tegen ons verklaart, en ons niet meer verdedigt. humfrei. Geen wonder, inderdaad. Die yvraars voor 't geloof Zyn voor de traanen blind en voor de klagtcn doof. Het woedend bygeloof, dat zy voor eerdienst houèn, Doet hen dc Saraceèn als de aarde onwaard' befchouwen, Omdat zy niet door 't licht der waarheid zyn beftraald; Nochtans zyn we allen van één' oorfprong afgedaald; 't Geloof kon hen als ons verlichten door zyn' luister; •t Is ligt hun fchuld niet dat zy zwerven in het duister. Wat heil voor ons en hen, indien zachtmoedigheid Hen  TREURSPEL. tj Hen minzaam op den weg der kennis had geleid, Gelyk zy werkzaam was, toen ze, in het ochtendkrieken Van de Euangelilcere, aan Jooden en aan Grieken Den heilweg kennen leerde, aan haar gezicht ontdekt! Toen wierd geen christenzwaard met menfchenbloed beToen yverde alles tot verbeetren, tot bekceren; (vlekt; Nu denken de yveraars aan moorden, niet aan leeren. HERACLIUS. Men had de Saraceên behoorlyk onderricht, Waar' 't mooglyk dat dit volk bekeerd wierde of gedicht. Denkt gy dat prediking iets by hen uit zou rechten? Hen leeren ? Spreek hen van verdelgen ; (preek van vechten. Zo onzer Vadren arm aan 't onbeluisd geweld Van dit gevloekt gebroed geen paaien had gefteld, 't Waar' met het rein Geloof in 't oosten omgekomen. Wat heeft dit heilloos volk al Christenbloed doen firoomen ! 't Stond niemand onzer vry te nadren tot dit Oord; En Utrechts Bisichop zelfs onttrokzichnaauw'den moord. Jeruzalem, zo groots, zo achtbaar, en zo heilig, Was voor geen boeteling, geen bedevaarders veilig. Al wie hier aankwam wierd geplonderd of geveld; 't Bezoek van elke plaats op hoogen prys gefteld; Der Christnen ongeval was lang ten top gereezen: En moest hun jammerkreet ons onverfchillig wezen? Dan lag nog 't Griekfche Ryk voor Saladyn gebukt, En Palestyne waare aan 't onheil nooit ontrukt. SEBILLE. 't Is waar dat 's Hemels magt toen onze Vadren flerkte, En tot verlosfing van het Erfland medewerkte; B Maar  !S SEBILLE VAN ANJOU. Maar ach! het fchuldig volk heeft thans die gunst verbeurd. Waartoe 't geen ik befïond zo driftig afgekeurd? Ik heb door laffe vrees dit middel niet verkooren. De gantfche Krygsraad acht Jeruzalem verloeren, Ten zy men Saladyn beweeg' tot handeling. Ik acht den byftand van den Hemel niet gering; Misfchien heeft hy my zelf, tot redding van ons leven, in dit gevaarlyk uur dit middel ingegeeven. Luat ons niet twisten, maar den verdren tyd hefteen In I'chuldérkentnis en ootmoedige gebcèn, En van zyn' wyzen wil ons nadrend lot verwachten. Wie weet, ligt zal hy 't hart van Saladyn verzachten. HERACLIUS. Gy fpreekt gegrond, Vorstin Ik prys uw vroom befluit, En wacht U in de Kerk. Vaar wel; ik fireef vooruit. V T F D E T O O N E E L. SEBILLE, HUMFREI. SEBILLE. jMen trooste zich veeleer de handling af te brecken, Dan 's Hemels gramfchap op Jeruzalem te ontfteeken. H U M F R E L De Gcestlykhcid, gehaat door 't Saracecnsch gedacht, W ord wreed door hen vervolgd, en dccrlyk omgebragt; Bewust dat zy' het minst genade zal verwerven, Getroost ze, uit wanhoop, zich by 't hoog altaar te fterven. SE-  TREURSPEL. tg sebille. Hoe is myn droeve ziel om haar gevaar belaên! Myn Broeder, 't zonnelicht is reeds aan 't ondergaan; Waar houd zich Raimond op ? Des Bisfchops Wanvertrouhumfrei. (wen.. Gy zult hem zekerlyk eerlang hier weêr aanfchouwen. Ligt pleit zyn trouw voor ons, terwyl wy 't ergst vermoên. Schep moed; zyn yver zal den moord misfchien verhoên. sebille. Kom, laat ons zien wat wy door 's Hemels gunst verwerven; En, zo liet wezen moet, by 't Graf en de Outers fterven. Einde van het eerste Bedryf, Ba TWEE-  ao SEDILLE VAN ANJOU. TWEEDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld een vertrek, uitkomende in de Kerk, waarvan de deuren gejlooten zyn. EERSTE TOONEEL. MELIZENDE, ELIZE, Staatjuffers, EUSTATIUS, MATILDE, AGNES, en eenigen der aanzienlykfte Jnwooners van J'eruzalem. MELIZENDE. Myn Vrienden, laaten we ons veréénen, En met één hart, als met één ftem, Ons ongelukkig lot beweenen, En 't onheil van Jeruzalem. EÜSTATIUS. Waar is de blyde tyd, toen 't leger der Latynen, Ter kruisvaarte uitgerust, verfeheen in 't Heilig Land; Toen Godefroi dc maan van Mekka deed verdwynen? Waar is de blyde tyd, toen 't leger der Latynen Op Sions hoogen muur de kruisvaan had geplant? MATILDE. Die blyde dagen zyn verftreeken; Het Vorstlyk Sion neigt ten val. Jeruzalems verheven wal Ligt fchier voor 't ftormgeweld bezweeken. AG»  TREURSPEL. 2t AGNES. De Olyfberg is in 's vyands magt: Hy drenkt uit Kedrons beek zyn wreede legerfchaaren. Het woedend Saraceensch geflacht, Dat ons en ons Geloof veracht, Vernielt aan allen kant de kerken en altaaren. ELIZE. Spoei voort, ó welige Jordaan! Spoei voort; doe Salems'ongelukken, Zo verr' ge uw golven voert, verftaan: Meld, meld de rampen die ons drukken, Van 't Asphaltitisch meir tot Cezareaas wal • ' Uw ftroom, met bloed geverwd, getuige ons ongeval! AGNES. Derampörcaan, dien wy zien groeien, Slaat op den Libanon de hooge Ceders neer. De Olyfboom geeft geen vruchten meer, En Sarons roos laat af van bloeien. MATILDE. 6 Sion! leg uw tooifel af; Verneder u in 't Hof met traanen en gebeden! MELIZENDE. ó Doodshoofdsberg| 6 Kerk van 't Heilig Graf' Zal u de onreine voet des Saraceens betreeden? EUSTATIUS. Rampfpoedig Nageflacht van koning Boudewyn D,e 't leven moedig waagde om 't Christendom te hoeden! Zal, na een menigte der wreedfte tegenfpoeden, Jeruzalem uw grafplaats zyn ? * 3  »» SEBILLE VA N A N J O U. ELIZE. Ach' moet ik fterven in het opgaan myner dagen ,Eer ik de zoetheid van het leven heb gelinaakt? MELIZENDEWat hooger Magt behaagt moet u en my bchaagen. Laat ons niet om ons onheil klaagen, Als 't ongeloovig rot paleis en tempels blaakt. EUSTATIUS. ó Sion, zo beroemd voordezen, Weleer door Babels toorts verteerd, Door Rome in gloeiend puin verkeerd, En glansryk uit uwe asch verreezen 1 Word gy dan in het eind' door Saladyn verheerd'? AGNES. Ily zal Ir'cr jeugd noch gryshcid fpaaren; Ons dreigt een jammerlyke dood. MATILDE. Waar bergen we ons, in dezen nood, Voor't woeden der gcwcldcnaaren ? MELIZENDE. My dunkt, ik zie ons fchuldloos bloed Langs Salems breede ftraaten ftroomen. De ontzinde vyand brult en woed. Wat raad in zo veel tegenfpoed? ELIZE. Helaas', helaas 't is met ons omgekomen.  TREURSPEL. 23 TWEEDE T O O N E E L. melizende, elize, Staatjuffers , eustatius, matilde, agnes, en eenigen der aanzienlykjh' Inwooners van -Jeruzalem; heraclius, gevolgd van eenige Geestelyken, uit de Kerk treedende, waarvan de deuren open hlyven. In het verJchiet ziet men veel volk in de Kerk. heraclius. Vorstinnen ! Eedle Stoet I Gctrowe Burgerfchaar'! En gy, ó Geestlykheid, die, by 't gewyd altaar, De plegtigheên verricht! dat zich hier niemand vleie, Of door een valfche hoop op lyfsbehoud misleiê! Maakt van den tyd gebruik, u tot uw nut vergund: Bereid u-allen tot de dood zo goed gy kunt. Toont u gelaaten, op de nadring der barbaaren ; Toont dat gy fterven kunt, als de eerste martelaaren; Denkt aan geen redding, door 't omhelzen van de wet En valfche gruwelleer' van fnooden Mohammed; Geen zucht tot zelfbehoud doe u uw'pligt verraadenBetoont uw' yver niet door woorden maar door daaden. elize. Ik ben, zo 't wezen moet, hoe jong, de dood getroost. agnes. Ach! waar' myn Gaê gered ! matilde. ö Myn onnoozel Kroost! Zo gy flechts.veilig waart, ik zou gewillig fneeven. B 4 He-  24 SEBILLE VAN ANJOU. HERACLIUS. Het voegt ons niet alleen onszelven op te geeven, M tar Ouders, Gade en Kroost, en wat ons dierbaar is. Men rukk' die banden los. Dat liefde en dcercnis Thans wyken voor de hoop en 't welgegrond betrouwen Van hen na weinig tyds gelukkig weêr te aanfchouwen. Ikzelf zal u, aan 't hoofd der vroome Gecstlykheid, Op 't heilfpoor vóórgaan dat naar beter Erfland leid. MELIZENDE. Acht gy dan alle hoop geheel voor ons verlooren? HERACLIUS. Het flaat thans zekerlyk hier erger dan te voorcn. Zo iemand Saladyn de minste kennis geeft H >e weinig magts de Stad tot verdren wcêrfhind heeft, Zal hv zyn heilloos heir de muurbres in doen trekken, En deez' gewyden grond met onze Iyken dekken: En, fchoon men ftuite hem van wyk tot wyk een poos, Het wekte flechts dc wraak: 't (laat alles hoopeloos. EUSTATIUS. Ach! ftrekte Lufignan de vesting nog tot hoeder! HERACLIUS. De Koningin genaakt, verzeld van haaren Broeder. AGNES. Men ziet op haar gelaat den rouw die 't hart verteert. DER-  TREURSPE L. 25 DERDE T 0.0 N E E L. MELIZENDE, ELIZE, Staatjuffers, HERACLIUS, Geestelyken, EUSTATIUS, MATILDE, AGNES, en eenigen der aanzicnlykfte Inwoners van Jeruzalem, SEBILLE, HUMFREI. Zo dra Sebille voorwaart op het wilden van het tooneel genaderd is, vallen Euflatïus, Matilde, Agnes, en de verdere Inwooners van Jeruzalem haar te voet. SEBILLE. Rys, cïïerbre Burgery! Wat is 't, dat gy begeert? EUSTATIUS. Vergun dat wy, geknield, 's volks klagtenudoenhooren. Vorstin! gy ziet den ramp, Jeruzalem befchooren. Wy weeten dat de ftad niet langer houbaar is. Behoed ons, zo gy kunt. Betoon uw deerenis Aan deze onnoozle fehaar' van Kinders en van Vrouwen, Die in den wreedflen angst hun nadrend lot befchouwen. SEBILLE. Bedrukte Burgers! ryst. Gy kent myn teder hart. Zy ryzen allen. Och! of myn deernis u kon redden uit uw fmart! Ik vind myzelf geftort, gedompeld in de rampen, Waarmeê het ongeluk u allen dwingt te kampen. Tk heb myn' Lufignan, myn' troost, myn' toeverlaat, Geboeid gelyk een flaaf, in een gefcheurd gewaad, Zien leiden om de ftad, waar hy, in vroeger dagen, Als wettig Ryksmonarch den Scepter had gedraagen. B $ Men  26 SEBILLE VAN A N J O U. Men voerde hem, hela is tot in 't gezicht van 't Hof. Verbeeld u, zo gy kan:, hoe my dit fchouwfpel trof! En, ach', wie weet, wie weet wat lot hy heeft te wachten! Veelligt zal 's vyands ftaal hem onmeêdoogend Aagten, Terwyl het overfchot van ons doorluchtig bloed, Myn waarde Dochters, tot Vorstinnen opgevoed, Benevens u en my alreê gedoemd tot fterven, ln weerwil onzer beê, geen handvol aard' verwerven, ö Ongelukkig Volk : ó Telgen , my zo waard'! 6 Dierbre Lufignan ! zal 's vyands moordziek zwaard Ons allen in dit uur.. ? Dan ach wat baat myn weenen? De zon van ons geluk, helaas! heeft uitgefcheenen. EUSTATIUS. Gy zoud aan veelen ligt het fterflot doen ontgaan , Zo gy den raad bezocht, dien ik u voor zal liaan. Ik fmeek u n:et door zucht tot zelfbehoud gedreeven; Ik wensch myn Vaderland noch Koning te overleeven: Het lot viel me in myn jeugd en in myn grysheid ftraf. Ik fta met d'ccnen voet reeds op den rand van U graf; Doch zou, 'k ontken het niet, daarin geruster daalen, Zo ik uw' ramp en dien der burgren kon bcpaalcn. SEBILLE. Eerwaarde Gryzaart, fpreek: Wat hebt gy uitgedacht ? En wees verzekerd, is uw voorftel in myn magt, Dat ik, hoe zwaar gedrukt door myne ondraagbre plaagen, Tot nut van 't algemeen het uiterste zal waagen. EUSTATIUS, zich nevens de burgery aan haare voeten werpende. Wy fmeeken u, ten troost in dc algemeene elend', Dat  TREURSPEL. s? Dat gy een' Afgezant naar 's vyands leger zend; Ligt wierd door hem, offchoon hy weinig kon bedingen Ten beste van de ftad of van de ftedelingen, Der Saraceenen woede in 't einde een perk gezet; De vroome Patriarch en 't Vorstlyk Huis gered. De Koningin richt Eujïatius op, en geeft de burgery een' wenk om op te ryzen. SEBILLE, tegen Eujïatius. Myn heil is aan het heil der burgery verbonden. Ik heb Vorst Raimond reeds naar Saladyn gezonden, Om te onderftaan of't volk nog iets verwerven kan? HERACLIUS. Gy zoekt de dcerenis vergeefs by een' tiran, Die altoos wellust vind in Christenbloed te plengen. SEBILLE. Wy moeten dulden 't geen de Hemel zal geheugen; Ten minsten heb ik my gekweeten van myn' pligt; Tegen Eujïatius. En tot behoud der Had zo veel ik kon verricht. Doch Raimond had voorlang hier weder kunnen wezen. Zyn lang vertoeven doet myn ziel met reden vreezen, Dat Saladyn, getergd door onzen wederltand, 't Bederf befloot van ons en van ons Vdcrland. EUSTATIUS. Doorhichte Koningin! dat u de Hemel zegen'! Ons hart erkent uw zorg... Wat ook het volk bejegen' Door d' onverzoenbren wrok van 't Saraceensch gebroed, Gy en uw Vorstlyk Huis zult vry zyn van ons bloed. HUM-  aS SEBILLE VAN ANJOU. HUMFREI. Ik zie Theodorik. Tegen Sebille. Nu zal men fpoedig hooren Wat lot de vesting en ons allen is befchooren. VIERDE T O 0 N E E L. SEBILLE, MELIZENDE, ELIZE, HUMFREI, Staatjuffers, HERACLIUS, Geest ely keu , EUSTATIUS, MATILDE, AGNES, en eenigen der aanzienlykjle Inwooners van Jeruzalem, THEODORIK. SEBILLE. Vv aar of Vorst Raimond toeft? Tegen Theodorik. Hoe! keert gy dus alleen? THEODORIK. 'k Liet hem by myn vertrek in 't heir der Saraceên. Hy wierd zyns ondanks door Vorst Omar opgehouên. Gy zult hem zekcrlyk op 't oogenJblik aanfehouwen. Ik keer op zyn bevel, opdat ik u ontdekk' Dat hy het noodig acht in een geheim gefprek U rekenfehap te doen van al zyn onderwinden, En dat hy wenscht, Vorstin, u onvcrzeld te vinden. HUMFREI. Dit fpelt niets goeds voor ons. HERACLIUS. Ik heb niets goeds verwacht. SE-  TREUR S P E L. 29 SEBILLE, tegen haare Dochterén. Gy hoort de tyding, door Theodorik gebragt. Treedt met de Geestlykhcid en Burgers naar de altaaren; Smeekt Hem, die 't all' beffiert, ons, zo 't moog' zyn.te fpaaTegen Heraclius. (ren. Eerwaard/te • blyf. De Prinfesfen, de Staatjuffers, de Geestelyken, en de Burgers treeden in de Kerk. MATILDE, heengaande. Helaas! nu is 't met ons gedaan! V T F D E T O O N E E L. SEBILLE, HUMFREI, HERACLIUS, THEODORIK. HERACLIUS. Wy zyn gewis gedoemd het fterflot te ondergaan. Myn hart voorzegt het my. Ik ken den aart dier wreeden: Zy lieten nimmer zich vermurwen door gebeden. SEBILLE. Wat lot de ontzinde woede ook over ons befloot, Dees naare onzekerheid is erger dan de dood. HUMFREI. Daar is Prins Raimond zelf. ZES-  30 SEBILLE VAN ANJOU. ZESDE T O O N E E L. SEBILLE, HUMFREI, HERACLIUS, THEODORIK, RAIMOND- SEBILLE. Voldoe aan myn verlangen. Wat antwoord hebt gy toch van Saladyn ontfangen? RAIMOND. Hy toonde zich verwoed door Salems tcgenftand, En doemde al 't volk ter dood, de vesting tot den brand. SEBILLE. ó Vaderland! 6 Volk! HUMFREI. Kost gy, door uw gebeden En fmcekingen, hem niet tot deernis overreeden ? RAIMOND. 'k Heb my met lyfsgevaar gekweeten van myn' pligtj En voor Jeruzalem all' wat ik kon verricht. Ik bad hem dat hy zich genadig wilde toonen; De ftad en burgery uit deerenis verfchoonen; Zyn frisfche lauren niet bezoedlen met het bloed Van overheerden, die, geknield aan zynen voet, Hem fmeekten om genade en gunstig mededoogen. Ik bragt hem dc yslykheên en gruwlen onder de oogen, Die 't ongelukkig volk door 't woên te wachten had. Ik maalde hem den roem, de eerwaardigheid der ftad, De groote heiligheid der outers en der Kerken. HE-  TREURSPEL. %1 HERACLIUS. Gy vleide u vruchtloos iets ten besten uit te werken; De heete bloeddorst dier verwoeden is te groot. HUMFREI. Ontdek ons, bid ik u, wat hy in 't eind' befloot? RAIMOND. Ik acht dat my noch blaam noch oneer aan zou kleeven, Schoon ik hier alles aan 't verderf wilde overgeeven, Dus fprak hy: Wyl uw volk myn goedheid heeft verfm'aad, Hunn' eigen ramp bewerkt, met dien van hunnen Staat. Doch hoor myn jongst belluit, en wacht u my te tergen Door my iets meer voor ftad of burgery re vergen. SEBILLE. Ik beef voor 't vonnis dat die trotfehe heeft geveld. RAIMOND. Ik heb, dus voer hy voort, de vest in myn geweld Zo ras ik 't heir beveel met ftormen voort te vaarefl; Doch zal Jeruzalem en de ingezeetnen fpaaren. SEBILLE. Algoede Hemel! HERACLIUS. Hoe! HUMFREI. Kan 't waar zyn wat gy zegt ? RAIMOND. ïk zou, vervolgde hy, naar 't wettig oorlogsrecht, De ftedelingcn als myn flaaven handlen kunnen' Doch zal de vryheid by het leven hen vergunnen Mits voor 't Latynfche volk een hoofdgeld word'betaald, En  32 SEBILLE VAN ANJOU. Eu ze allen, eer de zon weer van het zuiden daalt, Van hun Vorstin verzeld, Jeruzalem verlaaten. Dat zich de Koningin met al haare onderzaaten Naar eene ftad begeev' waar zy zich zeker houd. 'k Vergun aan 't wykend volk van 't zilverwerk en goud, Dat wettig hen behoort, zo veel elk meê kan draagen. Elk ga te voet, men denke aan kemel, paard noch wagen. Den Grieken word vergund te woonen in de ftad; En, wyl dat volk van ouds een' diepen eerbied had Voor ecu der Kerken, die van 't Heilig Graf gehecten, Zorg dat zy, tot een blyk van myn genade, weeten Dat ik die Kerk hen fchenke; opdat zy hun gebeên Daar ftorten voor myn heil, met al de plegtigheên Die zy gcwoonlyk by hunn' outerdienst verrichten. Al de andre Kerken en geheiligde geftichten Zyn myne, en aan den dienst van Mohammed gewyd. Dit is myn wil en wet. Ga heen; verzuim geen tyd. Men leevrc my de vest. Ik zal in 't hof verfebynen, Zo ras de morgenzon de nevels doet verdwynen. Ziedaar myn' droeven last. 't Js tyd dat elk zich fpoê. Men laate, op levensftraf, geen mensen 't vertoeven toe. SEBILLE. ê Vaderlyk Palcis! ö Haardfteên! ó Altaaren! Gewyde Plaatfen, die myn hart zo dierbaar waaren Toen ik, met myn' Gemaal, nog onbewust van leed, In 't opgaan van myn jeugd, hiervreedzaame uurenfleet! 6 Heilige Oorden, die 't Geloof, uit al de hoeken Der aarde, dag aan dag eerbiedig kwam bezoeken! Moet ik, aan u ontrukt, met wankelenden Map, Myn  TREURSPEL. 33 Myn leven fleepen in de wreedfte ballingfehap; Daar trotfcheSaladyn my, woedende en verbolgen, Gelyk de leeuw een hinde, al brullend zal vervolgen? En , och! waar bergen we ons ? waar zal, waar kan ik gaan, Daar ik niet fteeds ten prooie aan zyn geweld zal flaan ? HERACLIUS. Ik acht het zeker dat ons 't vluchten niet zal baaten, Al kon men zich op 't woord van Saladyn verlaaten. Zyn woedend krygsheir zal, op 't onverwachtst, misfchien... RAIMOND. Gy kent hem niet. Hy weet zyn' last te doen ontzien. Geen van zyn oorlogsvolk, hoe raazende van woede, Die ons ontrusten zal, neemt hy ons in zyn hoede. HUMFREI. Men wyk' naar Askalon, daar zyn wy digt aan zee; En al het vaartuig dat of daar of op de reê Van Joppe of Tirus ligt, verfirekke ons, met de vlooten Ons toegezonden door de westerbondgenooten, Een wykplaats, om des noods de razerny te ontgaan. HERACLIUS. Ik keur uw voorftel goed. SEBILLE. Ik neem het willig aan. RAIMOND. 't Is meer dan tyd, Vorstin, aan 't volk zyn lot te ontvouwen. SEBILLE, tegen Raimond en Tiieodorik. Ik durf my veilig op uw beider vlyt betrouwen. Zorg dat 's Verwinnaars last door Salem word verfpreid; Dat ieder burger waak' voor eigen veiligheid. c Elk  34 SEBILLE VAN ANJOU. Elk berg' zyne Ouders, Gade en Kroost, en huisgcnooten ; Geen mensen zy door hun fchuld van byftand uitgeflooten. ZEVENDE T 0 0 N E E L. SEBILLE, HUMFREI, HERACLIUS. SEBILLE. Myn ziel bezwykt fchier door 't gewigt van myneelend'. Tegen Heraclius. Ecrwaardfte' maak aan 't volk zyn nadrend lot bekend. Spaar my dit naar bericht: ik voel myn bloedend harte Te doodelyk gegriefd door de algemeene fmarte. HERACLIUS. Ontzeg hen echter niet te luistren naar hun klagt. SEBILLE. Ach! meld hen, moet het zyn , dat ik hen hier verwacht, A G T S T E T O O N E E L. SEBILLE, HUMFREI. HUMFREI. Beklaagenswaardc ftad! Rampfpocdigc Ondcrdaanen! Had u myn trouw een' weg ter redding kunnen baanen! Vervloekt verraad, dat ons van krygsvolk heeft ontbloot» Het welk ons mooglyk had verdedigd in den nood, En Saladyn verpligt het zwaar beleg te ftaaken! 'k Gevoel myn droeve ziel door woede en wanhoop blaaken. Zal Sions glansryk licht, door Mekkaas blceke maan Ver-  TREURSPEL. 35 Verduisterd, voor altoos in traanen ondergaan, Een ongeloovig Vorst op Davids troon regeeren, En 't volk door dwang, de wet van Mohammed doen eeren! Zal Kerk by Kerk, weleer door 't Christendom gebouwd, Befchonken en getierd met eêl gefteente en goud, En overblyffels, die den diepften eerbied wekken, Nu tot een' roof en fchimp van 't ongeloof verftrekken! My dunkt, ik zie aireede onze outers omgewroet; Het heilig Kruis vertrapt door zyn' gevloekten voet. 6 Groots Jeruzalem! 6 Oogelyn der fteden! Geheiligde Oorden, eer door eedier voet betreeden ! Zo 't wc.ster.sch Christendom, als 't onze elend' verltaat, Ons van de fnooden door een kruisvaart niet ontflaat, Dat dan de Hemel zelf zich tot uw wraak verbinde, Den mond der aarde ontfluite, en 't heilloos rot verflinde! SEBIItLE. Laat toch uw' vroomen mond door drift geen vloek ontgaan. De Hemel fchynt dit uur die fnooden by te flaan, Men zwyge en zwichte, nu noch klagt noch traanen baaten. Maar, ó myn Lufignan ! moet ik u achterlaaten? Wie weet, wie weet of u de deerenis niet moord, Als gy het onheil van uw Gade en Telgen hoort? Ach! mogt ik, tot myn' troost,myn' jongden wensch verwerNog ééns u wederzien, en in uwe armen fterven. (ven, HUMFREI. Daar gaat de kerkdeur op. Ca N E-  36 SEBILLE VAN ANJOU. NEGENDE T O O N E E L. sebille, melizende, elize, humfrei, Staatjuffers, heraclius, en eenige Geestelyken, EUSïatius, matilde, agnes, en tenigen der amzienlykfte Inwooners van Jeruzalem. Mm ziet het Folk zich in de Kerk hy de deur plaat/en. sebille. .Bcklaagcnswaarde Schaar'[ Myn lotgenooten in het fchriklykst lyfsgcvaar: liet loopt, gelyk gy hoort, met onze hoop ten endc. Dat elk, zo goed hy kan, zich fchikk' naar zyne elende; En als de morgenftond uit de oosterkimmen ryst, Met zyn bedrukt gezin, of die hy hulp bewyst, Zich naar dc dalpoort Ipocde, en poog' de dood te ontwyken. Tegen Hum/rei. Myn Broeder! laat uw trouw ons tot den einde blyken. Geef, bidde ik, aan de helft der weêrbre manffahaplast De fchaare vóór te gaan ; om , wierden we aangetast, Ten minsten 't fchuldloos bloed met bloed te doen betaalen. Hen volg' 't gewonde volk, en die gedrukt door kwaaien Of ouderdom het minst bolland zyn voor gevaar; Dan trekk' de Gecstlykheid, en voorts dc onweèrbrefchaar' Van vrouwen, maagden en onnoozle zuigelingen; Beveel dat zy door angst elkandrèn niet verdringen; Sterk haar betrouwen op het woord van Saladyn; Ikzelf zal met myn Kroost en ftoet de Iaatlie zyn, Hcï  TREURSPEL. 37 Het ovrig oorlogsvolk moet onzen uittogt dekken; Gy, met uw Riddren, ons ter achterhoede ftrekken. HUMFREI. Ik zweer aan u en 't volk myn trouw, in dezen nood ; Elk zal, zo lang ik leef, bevryd zyn van dc dood. SEBILLE, tegen tiet volk. Elk tracht' zyn hartewee, zo 't mooglyk is, te fmooren. Op 't minste driftig woord zyn wy gewis vcrloorcn. Men terg' geen vyand, aan wiens enklen wenk wy liaan. Geef aan myn' raad gehoor : uw leven hangt 'er aan. AGNES. ó Myn gewonde Gaê! hoe doe ik u ontkoomen ? MATILDE. ö Zestal Telgen! hoe u-allen meegenomen? HERACLIUS. Ach ! dwingt dc hooge nood ons van 't altaar te vliênl 6 Sion: zal ons oog u nimmer wederzien! SEBILLE. Verfchoont myn frriarte; ftaakt uwjammren,opmynbede. Gy allen voert nog Gade of Kroost of Ouders mede, Maar ik, van roem en kroon en heerfchappy beroofd, Zwerf eenzaaam, met myn Kroost; terwyl myn troost, myn Myn dierbre Lufignan, in ketenen blyft kwynen, (hoofd, In holen, waar hem nooit het zonlicht zal befchyncn. EUSTATIUS. ó Ongelukkig Vorst! ELIZE. 6 Vader: C 3 ME-  38 SEBILLE VAN ANJOU. MELIZENDE. Wreed verdriet! Men zegt, helaas! dat hy het licht niet meer geniet. HUMFREI. Elks leed drukt reeds te zwaar; dat niemand het verzwaare, Maar in dit aklig uur zyn' moed en kracht vergaêre. Leent toch geen nieuwe ftof aan de ouverdraagbre fmart EUSTATiUS. 6 Ouderlyk Gewest! wat valt het fcheiden hard! HERACLIUS. Bedrukte burgery, ftaak dit wanhoopig weenen. Laat elk , met al zyn kracht, zyn broedren hulp vcrlcencn. Men berge wat men kan, ten nutten onderftand. Hy knielt. Vaar we!, geliefde Kerk; vaarwel, myn Vaderland! Ik kus uw' grond voor 't laatst. Dat u de Hemel hoede ! Hy denke aan Salems volk en 't Vorstlyk Huis ten goede! Aiieu knieien. SEBILLE, knielende. 6 Hemel' blyf ons by; hoor onzer-aller Rem! Belcherm ons op den togt; behoê Jeruzalem! Zy buigen allen met het aangezicht op de aarde. Het gordyn valt. Einde van het tweede Eedryf. DER-  TREURSPEL. 39 DERDE BEDRYF. Het Tooneel verbeeld de Hofzaal der Koningen van Jeruzalem. EERSTE T O O N E E -L. SALADYN, OMAR, SIRAKON, CALED, SAFAR, en groot Gevolg van Sarafeenjche Forsten, HORED, en lyf wachten. OMAR. . IDoorluchtc Vorst! gedoog dat we u Verwinnaar groeten. Jeruzalem erkent, geboogen aan uw voeten, U voor zyn' Opperheer; bied u zyn kroon en ftaf, En wacht, al fiddrend, van uw' wenk zyn noodlot af. 't Gedacht van Boudewyn, dat u dorst tegenftreevcn, Is van 't gebied beroofd, gevangen of verdreeven: Zo moet het allen gaan wier trotfche hovaardy De hand Haat aan een deel van uwe heerfchappy! SALADïN, Het fchuldig Christenvolk is al zyn rampen waardig; Zyn gruwleh eischten ftraf: de Hemel is rechtvaardig. Wat heeft dat moordziek rot, door bygeloof misleid, Hierfints eene eeuw gewoed! Met welk een fpoorloosbeid Heeft al het westen zich tot onzen val verboiden, En al de hef zyns volks naar Azié' gezonden Wat zyn hier, jaar op jaar, al heiren opgedaagd; Miljoenen oorlogslièn aan onze vuist gewaagd; C 4 E">  4o SEBILLE VAN ANJOU. En, als het zout door 't vocht, gcfmoltcn, onder 't ftryden;. Wat hebben Muzulman en Griek niet moeten Iyden Als dat gefpuis, in fchyn van yvcr voor 't Geloof, Zich baadde in 't laauwe bloed, en mestte met den roof Van Vorsten die hen zelfs niet ongeneegen waarcn! Dat tuig' het Kcizerryk en de oorden der Hongaarcn. Wie noemt de fteden, door Boëmond, Boudewyn, Tahcredus, Godefroi, den trotfchen Toulouzyn, En hunn' verwoeden ftoct van Ridders en van Knaapen, Geplondcrd, uitgemoord, in asch of puin herfchapen ! Wie telt de fchatten, door hun gierigheid geroofd, Toen 't heir, nu onder 'teen, dan onder 't ander hoofd, Nicéa en Edesfe en Tripoli verheerde; ]n Antiochië en Nicopolis regeerde; En in Jeruzalem, (korts door Egyptes moed Aan. Soliman ontrukt,) nog rookende van 't bloed Des omgebragten volks,der Christncn zetel vestte, In fpyt des wederftands van al 't beroemd Geweste! Gelukkig is die buit hen eindelyk ontzer: Men dank' de Hoogde Magt, en loove Mohammed! SIRAKO X. Ik gruw van't fiiood gedrag en 't heilloos woên dier wrecden. Verdelg hen, roei hen uit, nu gy hen kunt vertreedèn. Denk hoe dat heilloos rot altoos zyne eeden fchond. ^ erbreek thans, op uw beurt, het vastgefteld verbond. OMAR. Te meer, doorluchte Vorst! daar gy, door hen te fpaaren, Hen mooglyk weder tot een heir zult zien vergaêrcn. Men zegt dat zy in 't kort een' Herken onderftand Ver-  TREURSPEL. 41 Verwachten uit Etirope en ieders Vaderland. Wat baat dan u en ons dit roemryk overwinnen ? Dan zullen zy op nieuw een' feilen kryg beginnen, Om ons, zo 't mooglyk zy, te dryven uit dit oord. SALADYN. 'k Was nimmer ongetrouw aan myn gegeeven woord ; En zoude ik 't op een' dag, zo groots ,zo roemryk, fchenden? Dit volk is zwaar genoeg gedrukt door zyne elcnden. De weêrbre manfehap is gevangen of geveld. En word hun neerlaag in Europe flechts gemeld, De drift der kruisvaart zal in volk by volk vertraagen; Zy zullen zich voortaan zo onbedacht niet waagen; En, zo een westersch Vorst, door bygeloof vervoerd, Een' nieuwen kryg begint, en Azië beroert, Hy zal niet anders dan der Christnen ramp vergrooten, En fneuvlen door ons ftaal met al zyn togtgenootcn. SIRAKON. 't Is uwer waardig, Vorst, dat ge uw beloften houd: Maar, hebt ge al overdacht hoe ons dit volk befchouwt? Dat zy, wel verr' van ons tot vriendfehap aan te zoeken, De leer' van Mohammed en 't heilig Mekka vloeken? Verdient die fnoode fchaare uw goedheid en genae ? Neen, dat ze met de ftad, door haar ontwyd, verga ! SALADYN. Uw yver gaat te verr'; laat my uw oog verlichten. Men zal dc Kerken en eerwaardige geftichten, Bchalven die van 't Graf, den Grieken toegedaan, Ten dienst des Muzulmans eerlang zien opengaan. Men zal door heilig nat hen zuivren van hun fmetten, C 5 En  42 SEBILLE VAN ANJOU. En Mekkaas halve maan weer op hun fpitïèn zetten. De Hoofdkerk, die gy met verwondring hebt befehouwd, Vóór twee paar eeuwen door Vorst Omar hier gebouwd , Op d'eigen grond waarop door Salomon voordezen De Tempel wierd gefticht, moet nog ons dierbaar wezen, Schoon 't ongeloovig volk den dienst daar heeft hervat. Men reinigt ze, op myn' last, met lieflyk roozennat, Opdat het Priesterdom haar heilig' door gebeden, En we allen, ongefchoeid, deez' dag haar' grond betreeden. Der Franken ryk heeft uit, en vóór den avondflond Zyn ze allen voor altoos verjaagd van dezen grond. Jeruzalem zy met zyn ftedelingen veilig: 't Verlaat zich op myn woord : het vorstlyk woord is heil ig, Ten zy het hoogst belang, het welzyn van den Staat, -Of 's Vorsten lyfsgevaar, hem van dat woord ontllaat. Doch wat heeft thans de Staat, wat heb ikzelf te duchten Van droeve ballingen die liddrend voor ons vluchten? Wat glori geeft het my dat ik hun bloed vergiet'? OMAR. Maar eischt uw ftaatsbelang en zelfs uw glori niet Dees tailclooze fchaare in ketenen te prangen? SALADYN. Wy hebben volks genoeg in 't laatst gevecht gevangen. Wien lust het zorgen voor hun-allcr onderftand, In een byna verwoest en uitgeplonderd land? Wie wil met zulk een' Heep van nuttelooze gasten, Van vrouwen, kindren, cn van priesters zich belasten ? TerWyl Saladyn /preekt, nadert een der Lyf wachten, en luistert Sirakon iets iru si-  TREURSPEL. 43 SIRAKON. Vorst, Raimond fmeekt verlof om u te zien. SALADYN. Hy koom'. De Lyf wacht vertrekt, op een wenk van Sirakon. Tegen Hored. Ga, houd het oorlogsvolk alom geftreng in toom. Elk die zich fchuldig maakt zal 'tmet zyn hoofd betaalen. Terwyl Hored aan de eene zyde vertrekt, nadert Raimond van de andere. TWEEDE T O O N E E L. SALADYN, OMAR, SIRAKON, SAFAR, CALED, groui Gevolg vm Saraceenfche Vorsten, Lyfwachten, RAIMOND, THEODORIK. RAIMOND. "Wy zien u dan in 't einde in Salem zegepraalen, Beroemde Saladyn! Sta aan uw' dienaar toe, Dat hy u uit den naam der Grieken hulde doe: Zy allen zweeren zich getrouw te zullen draagen, En danken nedrig uw genadig welbehaagen, Dat hen de Kerk van 't Graf tot bedeplaats verleent. Hun aller hart en arm zyn tot uw' dienst vereend. SALADYN. 'k Zal hun befchermer zyn, zo zy 't zich waardig maaken. En gy, wiens yver wy met zo veel krachts zien blaakcn, Vertrouw dat Saladyn uw hulp bclooncn zal, En  44 SEBILLE VAN ANJOU. En u en uw Gedacht bchoên voor ongeval. Myn Broeder Safadyn vertrok, op myn bcgeeren, (Om 't noodloos Horten van het bloed uws volks te.weerenO Dit onze legerplaats, en is aireede op weg Om uw' beftrceden burg te ontdaan van 't zwaar beleg; Myn krygsvolk zal terftond Tiberias verlaatcn , Opdat gy als weleer kunt heerfchen in uw Staaten. RAIMÓND. Myn dankbaar hart erkent uw goedheid; maar... SALADYN. Vaar voort. RAIMOND. Gy weet dat my dit Ryk door Erfrecht toebehoort; Dat Vorst Amauri myn verheffing had bedooten ; Dat ik door Lufignan wierd van den troon geftootcn; En wat gy my, (bewust van myn geheiligd recht,) Als gy verwinnaar wierd, weleer hebt toegezegd. SALADYN. Verlaat u op myn gunst; ik zal my dankbaar toonen, En fteeds genooten dienst voortreftelyk beloonen. Maakt zich 't Latynfche volk ten uittogt reeds bereid? R A IM O N D. Een deel ftelt zich in orde in diepe treurigheid, Terwyl van alle zy' de troostelooze fchaaren, Met Humfrei en Sebille, om 't Heilig Graf vergaêren. De gryze Bisfchop ftort, op die gewyde fte!, Voor 't Vorstlyk Huis en 'r volk bereids zyn jongftc beê. SALADYN Dat leer' die trotfehen nooit myn' wil te wederftfeeven, En  TREURSPEL. 45 En (leden, die ik eisch, terftond my op te gecven. Zyzelf zyn oorzaak dat hun lot rampfpocdig is. RAIMOND. Verfchoon my, groote Vorst zo ik, uit deerenis Met Salems Koningin, misfchien te Hout, durf waagen Voor haar een oogenblik gehoor by u te vraagen. SALADYN. Voor Salems Koningin ? Dit klinkt my vreemd in 't oor. Weet gy haar doelwit niet? wat heeft zy hiermee voor? RAIMOND. Myn yver heeft gepoogd dat oogmerk uit te vinden, Uit zorg dat zy zich ligt te veel zoude onderwinden, Uw gramfchap wekken door ontydige gebcên; Vergeefs. In ftede van te luistren naar myn roên, Scheen zy zichzelve een' weg tot u te willen baanen. Ik (temde in 't eind' haar' wensch ,bewoogen door de traanen Die uit haare oogen als een vlietende rivier Geftadig afgevloeid... SALADYN. Ga heen, gelei haar hier. DERDE T O O N E E L. SALADYN, OMAR, SIRAKON, SAFAR, CALED, groot Gevolg van Saraccenfche Vorsten, Lyfwachten. OMAR. 't Is vreemd dat een Vorstin zo ftout zichzelf durft waagen, En openlyk gehoor by d'Overwinnaar vraagen. SA-  46 SEBILLE VAN ANJOU. SALADYN. Zy volgt alleen 't gebruik van haar oorfprongklyk Land. Men rekent in Europe een Vrouw dit niet tot fchand', Schoon we in ons waerelddecl zulks onbetaamlyk achten. Zy heeft nochtans geen troost van dezen ftap te wachten; Haar vonnis is geveld; zy fchikk' zich naar den tyd. Schoon ik haar lot beklaag', 't is hard dat iemandlyd Door 't fchandelyk verraad van ongetrouwe vrinden, Waarin hy zich verbeeldde een' fteun te zullen vinden. OMAR. Zy ademt echter in haar' ramp een vryë lucht, Terwyl haar Echtgenoot in enge kerkers zucht. SALADYN. Een fiere leeuw word best bedwongen door een keten. SIRAKON. Hy heeft zich in den ftryd met zo veel moeds gekweten, Dat hy verdiende een Telg van Mohammed te zyn. SALADYN. Zeg tevens, zo gy wilt, een vriend van Saladyn. Zyn ftoute wederftand ging boven myn verwachting. Ik draag, waartoe 't ontveinsd ? dien dappren vyand achting; Hoewel hy, blaakend' van verwoedheid en van haat, Zelfs in den kerker, my en Mohammed verfmaad. OMAR. Men dwing' hem naar de wet van 's Lands Profeet te Iecven. SALADYN. En zo hy weigerde aan dien dwang gehoor te gceven ? SIRAKON. Dat dan uw fabel hem het hoofd van 't ligchaam fla.' SA-  TREURSPEL. 47 SALADYN. Ik bood den Held een' dronk, ten blyk' van myn genaê, En vind my door die gunst verpligt om hem te fpaaren. Ook zal hy zyn geloof om ons niet laaten vaaren. Een waardig Christen blyft bSftendig by zyn wet, Gelyk de Mufulman by die van Mohammed. Tegen Caled. Draag zorg dat ik me een wyl op 't marktveld kan onthouên: Ikzelf wil d' uittogt van 't gebannen volk aanfchouwen. Caled buigt zich en vertrekt. OMAR. Maar zo ik door myn vraag uwe achtbaarheid niet hoon, Is 't niet te veel gewaagd een' Christen op den troon Van 't fier Jeruzalem en Lulignan te heffen ? Zal hy de grootheid van die weldaad fteeds bcfeffen ? Zyn trouw u blyken doen in voor-en tegenfpoed? Uwe opperheerfchappy verflerken door zyn' moed ? En, als de Christnen hem om troost en redding fmeeken, Tot hun beveiliging zyn' eed aan u niet breeken ? SALADYN. Ik blyf u voor dc trouw van Salems Koning borg. Ik ken myn fhatsbelang. Verlaat u op myn zorg. Dit Ryk, weleer behcerscht door myn beroemde Vadren... SIRAKON. Ik zie dc Koningin met Humfrei. SALADYN. Dat zy nadren. FIER-  48 SEBILLE VAN ANJOU. F I E R D E T O O N E E L. SALADYN, OMAR, SIRAKON, SAFAR, groot Gevolg van Saraceenjche Vorsiea, Lyfwac.tcu, SEBILLE, HUMFREI, twee Staatjuffers, RAIMOND, THEODORIK. SIRAKON, tegen Sebille en Huir.frei. Treed toe. Sebille werpt zich , met haar' Broeder en de Staatjufferen, aan de voeten van Saladyn. SALADYN. Wat ge ook bedoelt door uwe komst, Mevrouw, Bedwing uw felle fmarte: ik deel in uwen rouw. Denk, in dc tcgcnheèn waardoor ge u ziet omringen, Dat zich het noodlot door geen fterveling laat dwingen. Het valt dit oogenblik aan u en de uwen ftraf: 't Verheft me op Salems troon; 't floot Lufignan daar af. Doch 't blyft ons onbekend of dit Gebied nadezen Aan myn of uw Gedacht zal worden toegeweezen: Al de aarde is een tooneel van wisfelvallighcèn. Dit denkbeeld beure u op en maatige uw geween. Hy richt haar op. Rys op, Vorstin. Zie my tot uw befcherming rcede, Zo u myn volk misdeed; fchep moed; wat is uw bede ? SEBILLE. ó Vorst! indien myn ramp uw mededoogen wekt, Bidde ik dat gy my 't lot van myn' Gemaal ontdekt, 't Gerucht is algemeen dat hy is omgekomen. Wy  TREURSPEL. 49 Wy hebben by uw volk vergeefs naar hem vernomen, liet fchynt of onze eleride aan elk verfchrikking baart; Zy achten ons geen troost, ja zelfs geen antwoord waard': 't Bcklaaglyk ongeluk, helaas! heeft nergens vrinden. Verfchoon dat ik zyn lot by u tracht uit te vinden, Nu ons geen fterveling verwaardigt met één woord; Wyt myn verfchyning aan de wanhoop die my moord. Ach! fchoon ik met myn hoofd dees ftoutheid moest betaalen, Schoon ik gevonnist wierd met hem in 't graf te daalen, Ik fmeck u dat gy van zyn lot my kennis geeft. SALADYN. Verban uw' wreeden angst; ik zweer u dat hy leeft. SEBILLE. Deze onverwachte troost gaat al myn hoop te boven; Hy leeft! Grootmoedig Field lik durf uw woord gclooven. Hy leeft! Dan ach! hoe lang? misfchien... SALADYN. Stel u gerust; De lamp zyns levens zal door'my niet zyn gebluscht; Ik heb hem door myn gunst aan dit gevaar onttoogen; Die uit myn' beker dronk, is heilig in myne oogen. SEBILLE. 6 Hemel! moet een Vorst, zo groot als Saladyn, Zich waapnen tegen ons en ons ten vyand zyn! Doorluchte vyand! dat uw gramfchap niet ontfteeke! Zy valt hem te voet. Vergun een droeve Vrouw dat ze aanuwknièn u fmeeke, Nog ééns, eer zy vertrekke en door verdriet verga, Haar' Echtgenoot te zjen. Bewys haar die genaê. D SA-  50 SEBILLE VAN ANJOU. SALADYN. Dit zou aan u en hem tot grooter onheil (trekken. W aartoe door dit gezicht uw beider rouw te wekken? SEBILLE. Verhoor myn bede, ö Held! betoon my deerenis. 'k Bezweer u, by al 't geen op aarde u dierbaar is; By haar, wier teerheid u, vóór 't opgaan uwer dagen, Heeft in haar' fchoot gevoed en onder 't hart gedraagen ; By 't waardig voorwerp van' uwe eerste en teêrfte min, By fchoone Fatima, uw trouwe Sultanin; Of, zo uw vroomheid u iets hooger doet waardccren, By Hem die u dit uur in Sion doet regeeren, Verwerp myn fmeeking niet; befchouwmynwreedefmart. Vergun zo klein een' troost aan myn wanhoopig hart. SALADYN, haar oprichtende. Zo Lufignan hier waare, ik flemdc ligt uw bede; Maar hy bevind zich nog in onze legerftede. SEBILLE. Die is naby. Hy kan, indien gy 't flechts gebied, In weinig tyds hier zyn. SALADYN. Vergroot zyn onheil niet. Zal hy, die hier weleer als Vorst wierd aangebeden, Gelyk een Haaf geboeid, zyn eigen hof betreeden? Een' ander' op zyn' troon zien praaien met den ftaf ? Zyn woede zou misfchien my dwingen tot zyn ftraf. Gy zoekt naar troost, en zoud uw beider ramp verzwaaren, SEBILLE. Maar kan men hem en my dit zielverdriet niet fpaaren? Sta  T R E U R S PEL. Si Sta toe dat ik hem fpreeke in zyn gevangenis; Of, zo u zulks mishaagt, men breng' my daar hy is. SALADYN. Zo hy in Salem komt, ftaat u meer leeds te vreezen. De droefheid van uw volk is reeds ten top gercczcn; En, zo 't zyn' Koning zag, zou 't mooglyk iets beftaan Dat u en hen veelligt rampfpocdig zou vergaan. SEBILLE. Ons ongelukkig volk zal geen beroering wekken; 't Blyv' hen alleen vergund in ftübeid uit te trekken: Het vangt den togt reeds aan; men wacht alleen naarmy. Verhoor myn jongde beê ; zo moete uw heerfchappy, Gelukkiger dan de onze, u noch uw Kroost doen treuren Om al dc elenden die myn hooploos hart vcrlchcuren ! SALADYN. Welaan ; 'k zal u voldoen. Wacht in de Kerk van 'tGraf, Met een gering gevolg, de komst uws Egaês af. Geef aan 't Latynfche volk bevel den togt te fpoeden; Zichzelf te hoeden, nu myn gunst hen tracht te hoeden: 't Veegt hen te zorgen dat die gunst my niet berouw'; Het zou hen doo/.lyk zyn. Wat u betreft, Mevrouw, Ik Ma u toe één uur met uw' Gemaal te fprecken: Verlaat dc ftad, zo ras die tyd zal zyn verflrecken. Ga, troost ti in uw lot, en roem in Askalon Dat uw geween den haat van Saladyn verwon. Tegen Raimond. Gy, Raimond, bjyf. D 2 y T F.  52 SEBILLE VAN ANJOU. V 7 F D E T O O N E E L. SALADYN, OMAR, SIRAKON, SAFAR, RAIMOND, THEöDORIK, en groot gevolg van Saraceenj'che Forsten, en Lyfwuchteu. SALADYN, tegen Omar. Vertrek naar onze legerftedc: Ontdek aan Lufignan deze onverwachte bede; Gelei hem in dc ftad, verzeld van fterke wacht; Bezet de Kerk romdom; en geef nauwkeurig acht Dat hy u niet ontkoom' langs onbekende wegen. Myn hoogst belang is in zyn hechtenis gelegen. Een overwonnen Vorst word nooit te naauw bewaakt. Tegen Raimond. Vervoeg u aan de Kerk, en, als hy die genaakt, Laat dan Theodorik hem in-en uitgeleiden, Opdat men aan den Griek, in 't komen of ih 't fchciden, Geen achterdocht verwekke, als of ik van dat oord My meester maaken wilde, in weerwil van myn woord. Zy zouden moogelyk voor heiligfchennis achten Dat Hored daar verfcheen of een der mindre wachten. Tep^en Omar. En gy, gclcï den Vorst naar zyn gevangenis Als van 't verzocht gefprek het uur verftreeken is. Einde van het derde Bedryf- VIER-  TREURSPEL. 53 VIERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld een vertrek, uitkomende in de Kerk, waarvan de deuren gejlooten zyn. EERSTE TOONEEL. melizende, elize, Staatjuffers, eustatius. elize. Elk oogenblik vergroot myn' angst en zielverlangen. Myn Moeder keert niet weer. Ligt wierd zy ook gevangen, Terwyl zy naar bericht van onzen vader tracht; Of mooglyk wierd ze, als hy, elendig omgebragt. Wie van hen beiden moet myn oog het fterkst beweenen ? Haare Zuster omhelzende. En ach! waar zal 't deez' dag met u en my nog heenen? melizende. Wie weet, helaas I wie weet wat lot ons word bereid! Ik zie geen blik van hoop in deze duisterheid. Het drukkend overwigt van onze ondraagbrc plaagen Vcifmoort myn angstig hart, en fiuit my in het klaagen. Ik acht onze Oudrcn reeds door Saladyn geveld. Jeruzalem, het Hof, 't is all' in zyn geweld, 't Is me onverfchillig, nu wy alles moeten derven, Of ik gedoemd worde om te Ieeven of te fterven. Hoe veilig zou myn ziel verhuizen van deze aard', Zo gy, myn jongste troost, zo gy behouden waart! D 3 eu-  54 SEBILLE VAN A N J O U. EUSTATIUS. Waartoe uzelf zo wreed in wanhoop toe te geeven? Het is nog mooglyk dat uwe Ouders beiden loeven. Hoop toch het best, zo lang u 't ergst verborgen is. Betoon ten minsten aan uzelven deerenis. ELIZE, rondomziende. Wat is hier alles doodsch ! ó Kerk, waarin voordezeu Geftadig zo veel volks vergaderd pleeg te wezen, Daar de eerbied dag aan dag, door's Opperbisfchops Hem, Om heil bad voor ons Huis en voor Jeruzalem! Wat is uwe eenzaamheid verfchriklyk in myne oogen! Uw welffcls galmen, als met onzen ramp bewoogen, Vergeefs myn klagten na; helaas! het baat ons niet; Die naare jammertoon vergroot zelfs myn verdriet; Gy zult ons, na dit uur, niet in uw' kreits aanfehouwen. EUSTATIUS. Ik zie dc Koningin. » TWEEDE T O O N E E L. MELIZENDE, ELIZE, Staatjuffer!, EUSTA.TIUS, SEBILLE, HUMFREI. MELIZENDE, haare Moeder tegemoet Jlreevende. at heil! gy zyt behouên! 'ELIZE. Myn waarde Moeder! durf ik vraagen... ? 1 SEBILLE. Ja, myn Kind.' Uw Vader leeft: hy leeft, die Held, zo te2r bemind! Vont ■  TREURSPEL. 5; Vorst Saladyn, vermurwd door myn aanhoudend fmeekcn, Vergunt aan u en my hem hier nog ééns te fpreeken. MELIZENDE. Nog ééns, voor 't laatst, helaas! ELIZE. 'k Voel dat my 't harte beeft. EUSTATIUS. 't Is veel, Vorstinnen, dat uw dierbre Vader leeft. HUMFREI. Men wapen' zich met moed in dc uiterste oogenblikken. Het zal den braavcn Vorst, zo wc ons geduldig fchikken Naar 't lot ons opgelegd, vertroosten in zyn (mart. Geeft toch geen nieuwe (lof tot wanhoop aan zyn hart. SEBILLE. Ach! welk een affcheid voor de Kindren en de Moeder! EUSTATIUS, ter zyde. ö Deerniswaard' Gcllacht o Vaderland!/ SEBILLE. / Myn Broeder, Treed, bidde ik, in myn plaats. Zie hoe 't met d' uittogt gaat. Zorg voor 't behoud des volks; ik vind my buiten (laat. Dat elk in orde trekk', door u hem voorgefchreeven. Verkwik hen door de maar' van 'sKonings dierbaar leven: Maar meld aan geen van hen dat ik hem hier verwacht. Hem vry tc vechten is, helaas! niet in hun magt. Zy zouden, door hun drift, niet Hechts zyn dagen korten, Maar zich met Gade en Kroost in 't uiterste onheil (lortcn. 'k Zal zorgen dat men u de komst des Konings meld; Kom dan, zo ras gy 't uur byna ziet weggefncld D 4' Door  56 SEBILLE VAN A N J O U. Door Saladj n beftemd, my daarvan kennis geeven; Zo red gy door uw zorg misfchien ons allen 't leven. HUMFREI. Het weinig krygsvolk, dat deez' droeven togt geleid, Genaakt de dalpoort reeds. Ik zag de Geestlykheid Niet verre van de markt met kruisfen en met vaanen. SEBILLE. Rampfpoedig Priesterdom! „Beklaaglyke Onderdaanen! Wie bergt u, daar ge , ontbloot van hulp en onderftand, Rampzalig omdoolt in een uitgeplonderd land! 'k Heb niets op weg gezien, verwonnen door myn fmarte. HUMFREI. Ik ga. Steun op de vlyt van myn goedwillig harte. BERDE T 0 O N E E L. SEBILLE, MELIZENDE, ELIZE, Staatjuffers, EUSTATIUS. SEBILLE, tegen Eujïatius. Wat ben ik aan zyn trouw en de uwe niet verpligt, Dat gy uw Maagfchap, in dit hachlyk tydgewricht, \ erlaat, om tot den einde aan ons ten fteun te ürekken! S EUSTATIUS. Ik heb myn huisgezin en broeders doen vertrekken, En zal, hoe hoog bejaard, gclyk een eerlyk man Voor 't Koningklyk Geflacht verrichten wat ik kan. Ik zag dat elk, bezorgd voor maagfchap en voor leven, Uw droeve Dochtren en dees Vrouwen had begeeven: En zoude ik haar in nood niet poogen by te ftaan ? SE-  TREURSPEL. 57 SEBILLE. Ach! was elk Christen met de deugd te raad gegaan, Myn Gaê waar' nooit geboeid.noch ik gedoemd tot zwerven, ELIZE. Deed Raimond, op uw bede, u geen gehoor verwerven, En keert ge alleen? SEBILLE. Hy bleef'aan 'thof, toen ik vertrok, Op last van Saladyn. EUSTATIUS. Hy voedde eertyds een' wrok Op braaven Lufignan; heeft hy hem ook verraaden ? SEBILLE. Nooit gaf hy 't minst vermoên door woorden of door daaden. 't Blyft me onbekend wie ons verried aan Saladyn. 'k Weet niets dan dat wy door zyn fchuld rampzalig zyn. Waar toeft myn Lufignan ? Hoe pynigt my 't verlangen! Dan ach! voor welk een' tyd zal ik hem weer ontfangenj Eén uur, één oogenblik! 6 Denkbeeld, dat my moord! Bleev', bleevc ik nevens hem gevangen in dit oord! MELIZENDE. Myn dierbre Moeder, zoud ge uit wanhoop ons verlaaten ? SEBILLE. Myn Dochters, myn Gemaal, myne overheerde Staaten, 't Zweeft alles te gelyk voor myn verfebrikt gezicht. Waartoe, waartoe, helaas! geniet ik't levenslicht? ELIZE. Ik fmeck u, zet om ons aan uwe droefheid paaien. D 5 FIER.  5S SEBILLE VAN ANJOÜ. VIERDE T O O N E E L. SEBILLE, MELIZENDE, ELIZE, Staatjuffers, EUSTATIUS, HUMFREI. S E BI LL E , Humfrei ziende. Jioe 1 keert ge aireede! Komt ge aireede om ons te haaien? Myn Gade is nog niet hier; ik heb hem niet gezien. Doe myne Telgen, doe myn' ftoet de ftad ontvlièn. Ga, berg u nevens hen. Ik kan van hier niet fcheidèn; .Ik moet myn' Hartvriend zien; ik zal hem hier verbeiden. Of, zo de vyand my van dezen troost berooft, Zich fchaamtcloos onttrekt aan't geen hy heeft beloofd, Zal ik op deze plaats, by 't Graf en de Outcrs fterven. Ik ben het leven moe. Waar zoude ik hecnen zwerven! HUMFREI. Bepaal, in 's Hemels naam, uw woedend zielverdriet. De dappre Saladyn breekt zyn belofte niet. Bedaar: gy zult gewis uw' Gade hier aanfehouwfen. Wie zou zich niet op 't woord van zulk een'Held betrouwen? Zyn deugd verdient dat hem de volken hulde bièn. EUSTATIUS. Wat zegt gy! IIU M F R E I. 't Schynt hy had den uittogt willen zien, En daartoe op de markt een' zetel op doen rechten. Een grootc menigte van zyne lcgcrknechten, Met fabels in de vuist, Hond, in een' fleren Mand, Naast hem en zyn gevolg, aan de eene en de andre hand. S E-  TREURSPEL. 59 SEBILLE. 6 Naar gezicht! HUMFREI. Het fcheen den felften angst te baaren In onze troostelooze en wreedverdreeven fchaaren, Die vast naar myn bevel genaakten, ry aan ry. De droeve Gcestlykheid was reeds den troon voorby.Een diepe ftilte heerschte in alle uwe onderdaanen. Men fprak niet anders dan door zuchten, of door traanen. Elk leidde of torschte of flecpte,om ftryd.zyn dierWrstpand. Hier bood een man zyn gaê, die fchier bezweek, dc hand, Terwyl zyn trouw aan de andre een teder knaapje leidde; Daar droeg een droeve vrouw, die haare elend'befchreidé, Een maagdetje op den arm; terwyl een zuigeling, Gewonden in een doek, haar van de behouders hing, Dien zy, zo veel zy kon, nog poogde te onderfchraagen; Men zag'haar' gade een' man op zyne fchouders draagen, Zyn' gryzen vader, fchier door hartewee ontzield, Terwyl hun ouder kroost Jtcn aan de kleeders hield; Hier torschte een trouwe zoon zyn hoogbejaarde moeder; Daar floepten, op een bed , twee zusters haaren broeder, Byna ter dood gewond en buiten (laat te ftaan. SEBILLE. Algoedheid! zie 's volks lot met mededoogen aan! MELIZENDE. ö Ongelukkig' Volk! ELIZE. Hoe grieft my hunne elende! UE-  60 SEBILLE VAN ANJOU. EUSTATIUS. Doorluchtc Prins! vaar voort. Waar zal hetheenin'tende? HUMFREI. Nog beeft van 't naar tooneel myn medclydend hart. Vorst Saladyn fchcen zelfs bewoogon door hun fmart; Hy wendde, meer dan ééns, zyne oogen elders hecnen, Tot hy getroffen wierd door 't jammeren en wecnen Van een wanhoopige en voornaame vrouwenfehaar'. Hy vestte, toen zy hem genaakte, 't oog op haar; Terwyl zy, door naar hem dc handen uit te fteeken, Hem fcheenen om genade en hulp te willen fmeeken. Hy wenkte ze in het einde, en onderzocht de reên Van haare fmeeking en dit hoopcloos geween. Elmire fprak aldus, voor zynen troon geboogen: Doorluchtc Saladyn! bewys ons mededoogen. Wy allen zyn, helaas! beroofd van allen troost, En zwerven gantsch alleen, of met ons hulploos kroost; Onze eebtgenooten zyn in 't jongst gevecht verflaagen, Of in uw heir gedoemd om ketenen te draagen. Wy zyn verlooren, zo uw goedheid ons niet red. SEBILLE. Hoe liep dit af? HUMFREI. Hy fchcen geraakt door dit gebed, En fprak: Schept moed; indien uw mans en vaders loeven, En in myn leger zyn, zal ik hen vryheid gecven. Dit blyk van goedheid , met een ryk gefchenk gepaard Aan elk dier droeve fchaar',maakt hem myne achting waard'. SE-  TREURSPEL. 6t SEBILLE. Is 't mooglyk! HUMFREI. Hy gaf last haar Maagfchap op te fpooren; Sprak ze allen minzaam aan, en heeft haar dier gezwoctren Dat hy nog vóór den nacht hen wederzenden zal. SEBILLE. Ach! had ik ook dien troost in zo veel ongeval! HUMFREI. Een tweede weldaad heeft zyn' eedlen aart doen blyken. 't Gewonde en kranke volk, gereed de ftad te ontwyken, Heeft hy 't vertoeven in ons gasthuis toegedaan, En onze Ridderfchap gelast hen gaê te flaan. De fleep trekt verder voort, en poogt den togt te fpoeden. 't Word meer dan tyd, Vorstin, het hofgezin te hoeden. SEBILLE, tegen de Staatjufferen. Gaat, myn Getrouwen ! gaat. Tegen Eujïatius. Befcherm haar, zo gykunr. Wy zullen volgen, na het uur, ons nog vergund. Maar welk een groot gerucht.. ? HUMFREI. 'k Hoor ruiterbenden nadren. EUSTATIUS, door eene der vensters 'gezien hebbende. Ik zie de Grieken by de kerkdeur zich vergadren. Gewis de Koning komt, en is hier reeds naby. SEBILLE. Myn Vrienden, laat ons dan deze oogenblikkcn vry. Vaart wel. EU-  6i SEBILLE VAN ANJOU. eustatius. Dc hoogde tUagt wille u en de uwen (paarenl 6 Kerk! 6Vaderland! ó Haardfteên en Altaaren ' Vaart wel in eeuwigheid! wy zien u nimmer wejr. sebille, tegen Hum/rei. Myn Broeder... humfrei. Blyf gerust tot dat ik wederkeer'. V T F D E T 0 0 N E E L. sebille, melizende, elize. sebille. Jïoc jaagt my 't angstig hart door duizend driften tevens! öDicrbre Lufignan! ö troost en vreugd myns levens! Zult gy.. ? Daar is hyzelf! Zy vliegt hem-in de armen. ZESDE T 0 O N E E L. sebille, melizende, elize; luzignan, geboeid, door theodorik binnen geleid, die Zich buigt, en weder vertrekt. lusignan. Beminnenswaarde Vrouw j Melizende en Elize vallen hem te voet. Geliefde Dochters! welk een heil, na zo veel rouw! elize. Myn waarde Vader! ME-  TREURSPEL. 63 MELIZENDE. Ach ! myn Vader! myn behoeder! LUSIGNAN. Ryst, dicrbrc Telgen! ryst. Vertroost met my uw Moeder. SEBI LLE. Geliefde Lufignan! myn fteun, myn toeverlaat! Ik zie u weder; maar, helaas! in welk een' ftaat ? Gedoemd om dcerlyk in een kerkerhol te fterven, Terwyl ik met ons Kroost in ballingfchap zal zwerven. LUSIGNAN. Getrouwe Lotgenoóte in al myn vreugd en druk! Het ftrekke ons nog ten troost, dat we, in ons ongeluk, Ons-aller traanen hier voor 't laatst te faamen mengen. SEBILLE. Myn Gaê gekluisterd! kan de Hemel dit gehengen? Gevloekte boeien, voegt ge om dees geliefde hand? LUSIGNAN. Eene onverdiende clend' verftrekt ons nooit tot fchand'. Dit onheil waar' het minst van onze tegenfpoeden, Had ik ons Vaderland en u Hechts kunnen hoeden. Dan ach! Jeruzalem, door Saladyn verheerd; Gy en 't Latynfche volk uit dezen kreits geweerd; De Kerken in de magt van fnoode Saraceencn; Dit zyn elenden die ik eindloos zal beweenen, Tot myn benaauwde ziel, het kerkerhol ontvlucht, U-allen wedervind in een gewenschter lucht. Maar kon uw fchranderheid, in de onderhandelingen, Voor u en Davids ftad gee n beter lot bedingen ? SE-  (54 SEBILLE VAN ANJOÜ. S EBILLE. Al 't volk heeft yvrig zich gekweeten van zyn' pligt. Zyn dapperheid heeft niet dan voor den nood gezwicht; Vervuld met woede om 't lot aan u en't heir befchooren, Wilde elk uw wreeker zyn, en van geen opgaaf hooren Vóór dat de zwakke ftad geen ftorm meer kon wcêrftaan. In dezen hoogen nood bood zich Vorst Raimond aan... LUSIGNAN. Hoe! Raimond! Ach!.. SEBILLE. Hy wierd, dewyl we ons hooploos vonden, Met onbepaalde magt naar Saladyn gezonden; Doch 't fpaarèn van de ftad en uit geheiligd oord Was alles wat hy kon verwerven. LUSIGNAN. Vaar niet voort. Wat faamenfchakeling van heillooze euveldaaden! Rampzalige Vorstin ! gy zyt, als ik, verraaden. SEBILLE. Wat zegt ge ? Ik beef. Verklaar u nader. Meld my toch... LUSIGNAN. Gevloekte Raimond ! had uw fchaamteloos bedrog Geen leeds genoeg verwekt aan 't heir en aan uw' Koning? Moest gy uw Vaderland, door valfche trouwbetooning, Den vyand leevren met myn dierbaar huisgezin ? SEBILLE. Myn waarde Hartvriend! bind, ommy, uw wanhoop in. Wierd deze uw taal gchoord,ligt wierd uw lot nog kwaader. Denkt gy dat Raimond u... ? LU-  TREURSPEL. c5 LUSIGNAN. Hy, hy is myn Verraader. SEBILLE. 8 Hemel! fta ons by! ... Maai- vond ge u ook misleid?- LUSIGNAN. Ik meld u niets dan met volkomen zekerheid. Die lhoode ftaat gereed zyn' kerkdienst af te zwoeren, En valfchen Mohammed voor zyncn meester te eeren, Indien hem Saladyn wil hellen op den troon. SEBILLE. 6 Doodelyk bericht! LUSIGNAN. ö Duldelooze hoon! MELIZENDE. Myn waarde Elize: was dit onheil ons befchooren! LUSIGNAN. Die veinzaart heeft den val van ons gedacht gezworen, Sints Vorst Amauri hem , ten deun van Salems troon, Tot Voogd had aangelteld van Boudewyn, zyn' Zoon: Dees Prins, uw Broeder, die fteeds Raimonds aart mistrouwEnzag dat hy met zorg zyne eigen grootheid bouwde, (de, Vereerde my uw hand; en liet het wettig recht Der kroone aan uwen Zoon, geteeld uit vroeger echt. Gy weet, hoe jong die Prins gerukt wierd uit dit leven, Maar nimmer dacht gy dat hem Raimond had vergeeven. SEBILLE. Vergeeven! Hy! .. Myn' Zoon?... Ondraagclykefmart! 6 Telg, zo lang beweend, zo dierbaar aan myn hart! Schoon agttien jaaren na dit onheil zyn vcrloopcn, E Dit  66 SEBILLE VAN A N J O U. Dit jammerlyk bericht fcheurt de oude wond'weer open , Zy bloei op n'euw, en ftort me in 't akligst zielverdriet. 6 Ongelukkig Kind! LUSIGNAN. Gy weet nog alles niet. Die wrecdaart lag by 't volk dc misdaad op de Moeder. SEBILLE. Op my ? Wat zegt ge ? Op my ? Geen tyger is verwoeden ö Hemel! gunt ge aan dien ontmenschren 't levenslicht? Verberg hem voor altoos aan myn verfchrikt gezicht. Verhoor myn beè ; 'kzou ligt myn wanhoop niet bepaalen, Maar 't lot van myn' Gemaal en Zoon op hem verhaalen. Dan ach! wat neeme ik voor, terwyl ik fterf van rouw! LUSIGNAN. Hoe diep doorgrieft me uw druk.beklaagenswaarde Vrouw! 'k Voorzag de fmart, dieu zyn boosheid zou verwekken; Doch 't is geen zwygens tyd: 'k moet alles u ontdekken, 't Is u bekend hoe hy, ontflaagen van uw' Zoon, Ons, door zyn' aanhang, zocht te ontzetten van de kroon; En dat wy, onbewust van al zyn fnoode treeken, Met dien ontmenschten ons verzoenden op zyn fmceken. Wy hebbben, fints dien tyd, geen achterdocht gevoed, Misleid door fchynbcwys van yver en van moed; En toen hy ons verzocht zyn Gaê, die in de wallen Van haare hoofdftad was verrast en aangevallen, Indien het mooglyk waar' van 't zwaar beleg te ontdaan, Deed onze trouw voor hem ons 't uiterste beflaan. SEBILLE. En hy beloonde op nieuw die weldaad met trouwloosheid! LU-  TREURSPEL. 67 LUSIGNAN. Wy vonden ons eerlang, door zyn gevloekte boosheid, Beflooten in eene engte, op ecnen dorren grond, Waar ons aêmechtig heir noch drank noch voedfel vond, Ter wederzy' bepaald door onbeklimbre bergen, Gedekt met bosfehen, die den drang der wolken tergen. De Vyand, die ons in dces landflreek had verwacht, Bezette ons van rondom, met een geduchte magt. 't Was ons onmooglyk door zyn benden heen te dringen, Of, achterwaart gekeerd, ons onzen ramp te ontwringen. Het naar gebrek nam toe; en , in dien droeven ftand, Stak 's Vyands gloènde toorts 't geboomte alom in brand, Des hadden wy in rook en vlammen moeten (heeven , Of zonder weêrftand ons gevangen overgecven. Dit leed myn moed en die der Tempelriddren niet. Wy vielen uit; doch zien, terwyl men 't (pits hem bied, Door fnooden Raimond, die ons volgde, de engte (luiten, En al den middentogt in zyne nadring fluiten. Dus wierden wy, helaas! gevangen of geveld, En 't ovrig volk viel ras in Saladyns geweld; Die dien verraader en de zynen liet ontkomen Tot uw en 's Ryks bederf, door beiden voorgenomen. MELIZENDE. 6 Gruwclyk verraad! SEBILLE, tegen Lufignan. In al myn wreede fmart Treft uw rampzalig lot nog 't felst myn troostloos hart. Maar wie ontdekte u toch den moord van dien verwaatcn, En dat hy 't waar Geloof uit ftaatzucht heeft verlaaten ? E 2 LU-  68 SEBILLE VAN ANJOU. LUSIGNAN. Een dervend deelgenoot van zyn gevloekt bcdaan, Geknaagd door 't naberouw dier heillooze euveldaên, Heeft, in zyn uiterste uur, door wanhoop aangedreeven, Aan 't Hoofd der Tempeliers daarvan bericht gegecven. Dees Held bevind met my zich nog in 's Vyands magt, Schoon de andre Ridders na den dag zyn omgebragt. Maar zeg waar gy en 't volk een wykplaats op zult (pooren, Opdat, fchoon ik voortaan niet meer van u zal hooren, En myn gezicht misfchien het licht nooit weer aanfehouwt, Myn hart u echter volge, en weet' waar ge u onthoud? SEB I LLE. Wy zullen, zo men ons den doortogt wil vergunnen, Zien of we in Askalon een fchuilplaats vinden kunnen. LUSIGNAN. Een Hooger blyve u by, en fterké uw treurend hart! En gy, myn Dochters! troost uw Moeder in haar finart; Haar weduwlyke daat eischt dubbel mededoogen ; Laat uw getrouwe hand haar hecte traanen droogen. Gy weet hoe teder ik u-allen heb bemind, Bemint my, op uw beurt; en, als ge u veilig vind, En rondom Askalon, in liefelyke fireeken, Het digtgetopt geboomt', de kabbelende bceken, En 't onbezwaHct azuur des blyden hemels ziet, Denkt dan: ach: dit gel.ik geniet myn Vader niet. ELIZE- Myti Vader! moeten -we u in zulk een' fland begeeven? MELIZENDE. Het leven zonder u verltrekt ons tot geen leven.  TREURSPEL. 69 LUSIGNAN, tegen Sebille. En gy, myn Hartvriendin' .. SEBILLE, Humfrei 2 iende. v Hemel ! 't is gedaan. ZEVENDE T O O N E E L. LUSIGNAN, SEBILLE, MELIZENDE, ELIZE, HUMFREI. HUMFREI, Lufignan omhelzende. 1 waarde Broeder! LUSIGNAN, hem weder om7 elzende. Ach! myn Vriend.' SEBILLE, ter zyde. Ik kan niet gaan. HUMFREI. Hoe veel rampzaligen veréént hier 't lot tc gader! LUSIGNAN, tegen Humfrei. Gy toonde uw trouw tot nu een' teer' Gemaal en Vader; Betoon die thans zyn Gade en Telgen; blyf haar by: Uw zorg voor haar behoud bewyze uw zucht voor my. Vertroost haar in haar' druk, en poog haar voor het woeden Der Saracccnen, zo 't u mooglyk is, te hoeden; Doch vallen ze u te fterk, neem dan in tyds de wyk, En berg haar over zee, in cenig Christenryk. Denk wie ze u aanbeveelt, en in welke oogenblikken. HUMFREI. Ik zweer u dat ik my naar uw bevel zal fchikken. nch! of gy in dit uur met ons van hier mogt vliên! E 3 LU-  7o SEBILLE VAN ANJOU. LUSIGNAN. Ik hoop, in bïyder ftand, u-allen weêr te zien. Vaar wel. IIUMFRE I. Vaar wel, helaas ! Ni een weïng Jtilzwygens, tegen Sebille. Gy moet niet langer beiden; 't Is meer dan tyd, Vorstin. SEBILLE. Ik kan van hier niet fcheiden. Berg myne Kindren, berg uzelven: fpoed u heen. Wat wederhoud u nog - Ach ga, op myn gebcên. LUSIGNAN. Bedaar, myn Zielvriendin: gy zoud ons-allen waagen. Laat u de trouwe raad van uw' Gemaal behaagen. Verzei uw Kindren; denk dat gy in dezen tyd, Helaas haar Vader en haar Moeder tevens zyt. Omhels my voor het laatst in de angsten die my prangen. SEBILLE. Neen, waarde Lufignan ! ik blyf als gy gevangen; 01' acht dit Saladyn voor my te ligt een ftraf, Men lla, op zyn bevel, my 't hoofd van 't ligchaam af. MELIZENDE. Ach! Moeder! LUSIGNAN. Dierbrc Gaê : ELIZE. Om alles...  TREURSPEL. 71 SEBILLE. 't Kan niet febaadcn. De ontmenschte Raimond zal op nieuw ons toch verraaden. HUMFREI. Zou hy de booswicht z>n ? ... SEBILL E. Hy roofde my de kroon; Verried myn' Echtgenoot; was moorder van myn' Zoon; Heeft ons kloekmoedig heir in 's Vyands magt gegeeven, En zal gewis op weg ons-allen ook doen fneeven. HUMFREI. Myn Zuster ! LUSIGNAN. Welk een ramp! SEBILLF. Hy vlie' die vlieden kan. 'k Wacht hier myn einde, en leef of fterf met Lufignan. Vaar wel, myn dierbaar Kroost! Nu, wees bedaard te moede. Vaar wel, myn Broeder ! Ga ! 'k Beveel u 's Hemels hoede! LUSIGNAN. Myn Lief! myn Levenslust! toon thans uw' eedlen aart. Bepaal uw wanhoop, eer ze ons grooter onheil baart. Befef dat my uw trouw of yver niet kan baaten; Dat ik, aan u ontrukt... SEBILLE. Ik zal ti nooit verlaatcn.Dat Saladyn beproeve of hy ons fcheiden kan. Ik fmelt, ik fterf van rouw. Myn waarde Lufignan ' Ach! om den zilten ftroom, dien ge uit myn oog ziet vloeien, E 4 üm  72 SEBILLE VAN ANJOÜ. Om al myn traanen die uw ketenen befproeien, Ontferm g over my; verhoor myn jongde beè: Vergun dat ik by u moog' fferven op dees fteê. .. Dat alles vliedc; ik wil geen mensen in onheil Horten. LUSIGNAN. Gy zult uw leven... SE1ÏILLE. Neen, ik zal myn' ramp verkorten. LUSIGNAN. Nooit trof my feller fmart, dan in dit oogenblik! MELIZENDE. ö Hemel! Raimond komt. SEBILLE. Ik beef van woede en fchrik. A G T S T E T O O N E E L. LUSIGNAN, SEBILLE, MELIZÉNDE, ELIZE, HUMFREI, RAIMOND. RAIMOND. Vorstin! 't is fcheidens tyd. LUSIGNAN, hem met verontwaardiging aanziende. Brengt gy die maar', Verraadcr! SEBILLE. Wyk, moorder van myn' Zoon! Te rug, te rug; niet nader! RAI MOND. Wat zegt gy? Heeft myn hulp dit loon van u verdiend? SEBILLE, op de kluisters van Lufignan wyzende. Dees boei getuigt uw hulp. 'tIs uit, geveinsde Vriend ! 't Is  TREURSPEL. 73. 't Is uit. Uw valsheid zal myn' argwaan niet meer fluiten. Hier is geen leger meer, dat gy kunt in doen fluiten; Geen wettig Vorst,, dien gy in kluisters klinken kunt; Geen troon, dan die u reeds ten bloedpryze is vergund; Geen ongelukkig Kind, dat gy het licht kunt roovcn. RAIMOND. Ontzinde! uw woede ftreeft myn taai geduld te boven. Verbeeld gy u dat ik deez' finaad gedoogen zaf ? LUSIGNAN. Vertrek, klaag Saladyn uw grievend ongeval. Ontmenschte, die gewis reeds door uw vloekgenooten .Op weg al 't fchuldloos bloed der Christnen hebt vergooten! Ga, voeg ons hoofd by 't hunne, opdat men u niet wyt' Dat gy verdelger van 't rampzalig Sion zyt, En om een kroon, befinet door alle uw gruwcldaaden, Uw' Koning, Vaderland, en Godsdienst hebt verraaden. RAIMOND, de hand aan zyn zwaard Jlaande. Rampzalige ! houd op, eer ik my wraak verfchaff'. HUMFREI, zyn zwaard trekkende. Vcrraader! wyk, of wacht op 't oogenblik uw firaf. RAIMOND, zyne [ïem verheffende. Kom, Omar! 't is hoog tyd. SEBILLE. Vloekwaardige! ga heenen MELIZENDE. Ach! Saraceenen in dees plaats! ELIZE. Ach! Saraceenen! ES NE-  74 SEBILLE VAN ANJOU. NEGENDE T O 0 N E E L. LUS'GNAN, SEBILLE, MELIZENDE, ELIZE, HUMFREI» RAIMOND, OMAR, en groot gevolg van Saraceenfche krygslieden. RAIMOND. Men boei' den gantfehen ftoct, op last van Saladyn. OMAR. Mynhccr! RAIMOND. Verzuim geen tyd; ik zal uw waarborg zyn. Op een' wenk van Omar, kluisteren de wachten Sebille, Melizende, Elize,en Humfrei.en ontneemen den ladtften zyn zwaard. Vlockwaardigcn ! ik zal u leeren my te tergen. LUSIGNA N. Wy zullen aan den Vorst uw gruwlen niet verbergen. R A I M O N D. Ik zal gewroken zyn eer 't licht ten avond daalt. Een hoon als deze word alleen met bloed betaald. Wen breng' hen-allen weg. De gevangenen worden weggeleid. Tegen Omar. Hoe! zoude ik hen verfchoonen? Vorst Saladyn, myzelv', en Mohammed zien hoonen? Myn Vriend! gy zyt als ik een yvrig Mul uiman; Help my de fnoodheid van dit heilloos vloekgefpan Terftond in al haar kracht aan Saladyn ontdekken ; 't Zal hem voldoen, en ons tot roem en voordeel ftrekken. Einde van het vierde Bedryf. v y f-  TREURSPEL. 75 V Y F D E B E D R Y F. Het tooneel verbeeld de Hofzaal der Koningen van Jeruzalem. EERSTE TOONEEL. SALADYN, SIRAKON, CALED, SAFAR, groot Gevolg van Saraceenjche Vonten, HOR.ED, Lyfyvachten. SALADYN. 8 ja, ik vond myn ziel geraakt door deerenis. Verbeeld u, zo gy kunt, hoe naar de toefland is Van een bedrukte fchaare uit have en erf gedreeven, Gedwongen troosteloos naar Askalon te ftréeven ; En dus van de eene clendc in de andre neêrgeftórt, Naardien eerlang die ftad door ons belegerd word. SIRAKON. Zal de Overwinnaar, die al 't oosten overheerde, Voor wien gelyk de Nyl de Euphrates zich verneèrde; Die 't fier Arabië verbind aan zyn gcboön, En honderd Koningen geknield ziet voor zyn' troon; Een haatlyk overfchot van roove.rs, hier verfcheenen Tot onheil en bederf der vroome Saraceenen, Beklaagen5 't Beige u niet; ik keur die gunst niet goed. Waarom niet liever u ontflaagen van dien fioet? Een enkle wenk, myn Vorst, had u daarvan ontheven. Wat is aan hen verbeurd die Mohammed weêrureeven ? Hun  76 SEBILLE VAN ANJOU. Hun leven, hoe vol ramps, kon u nog fchaadlyk zyn. SALADYN. Gy denkt als Sirakon, en ik als Saladyn. Een magtig Vorst zy zo grootmoedig als rechtvaardig. Ik vond dc elende altoos myn mededoogen waardig. Dees fchaare is fchuldloos aan den moord en plondering Die Palestina door hun Vadren onderging. Nadat het westersch Volk zich in dees Landftreek vestte, En Godefroi verkoor tot Heer van dit Gewcste, Zyn zeven Koningen, niet minder trotsch dan hy, Hem in 't bezit gevolgd van deze heerfchappy: Zy heerschten hier een reeks van meer dan tagtig jaaren; Dus zyn dc ballingen, die u dien afkeer baaren, Niet meer uitheemfeben , maar geteeld in dit gebied. Men wyte aan 't fchuldloos Kroost de fchuld der Vadren niet. SIRAKON. De uitheemfchen zien nochtans door hen zich onderfchooSALADYN. (ren. Dit kan niet anders zyn. Schoon allen hier gebooren, Is ons verwinnend zwaard altoos op hen gewet. Zy zien van de eene ftad na de andre zich ontzet, En zouden, lang verzwakt, welhaast als kaf verzwinden , Zo hen de hulp ontviel van hunne uitheemfche vrinden. SIRAKON. Indien gy hen alrcê zo verr' verlaagd befchouwt, Is 't wonder dat gy hen in Salem niet betrouwt? SALADYN. Myn zege, die ten val van hunne leer' moet ftrekken, Zou in hun wrokkend hart te fel een woede wekken. 't Is  TREURSPEL. 7? 't Is best voor hen en ons, dat zy dit oord ontvliên. Gy zoud, geloof myn woord, hier zelfs geen Grieken zien, Die, fchoon zy eeuwig met de westerfchen krakcelen Om kerkgefchillen die hen onderling verdeden, Hen echter in den nood niet weigrcn by te fiaan, Indien ik, naar myn' 'wensch, van hen my kon ontflaan. SIRAKON. Dc Grieken zyn te zwak om ons veel leeds te brotwen. SALADYN. Hy waar' verlooren die op hen zich dorst vertrouwen. Wy hebben 't Griekichc Ryk te veel in kracht bekort Dan dat hun haat op ons niet groot en grooter word. Zy vreezen dat een magt, die zy met moeite keeren, Conftantinopel zelf in 't eind' zal overheeren. 't Is thans geen tyd voor my hunne achterdocht te voén, Des weert dit gunstbewys ten decle dit vermoen. Maar Omar keert. TWEEDE T O O N E E L. SALADYN, SIRAKON, CALED, S A F AR, groot Gevolg van Saraceenfche Vorsten, IIO R E D, Lyfirachten, OMAR. SALADYN. Heeft reeds het volk de fiad verhaten ? OMAR. De troostelooze fleep van Salems onderzaaten Vertrok naar 't open veld, doch een gering getal Van 't Vorstlyk Hofgezin is nog in dezen wal, Me»  73 SEBILLE VAN ANJOU. Met eenige oorlogsliên, gefclu'kt den togt te dekken. SALADYN. Men verg' niets meer voor hen, en doe hen fluks vertrekken. OMAR. Ik heb dc Koningin en 't Koningklyk Geflacht, Benevens Lufignan, geboeid in 't hof gebragt, Op Raimonds last. SALADYN. Hoe nu! wat heeft hem aangedreeven.. ? OMAR. Hy heeft my, uit uw' naam, daartoe bevel gegeeven. SALADYN. Spreek; geef my meer bericht. Wat is hier dc oorzaak van ? OMAR. 'k Had door Theodorik den trotfehen Lufignan By zync Gemaalin doen in dc Kerk geleiden. De tyd vloog Ipoedig om, en niemand wist van fcheiden, Schoon Humfrci zelf hen reeds daartoe had aangefpoord. 't Stond hen niet langer vry te toeven in dat oord, Als Raimond my verzocht zyn laatfte pligtbetooning Tc rnoogen wyden aan dc Gade van den Koning'; En tevens aanbood haar tot fcheiden te overreên. Bewust wat vreugd gy fchept in goedertierenheên, Stemde ik dien voorflag toe. SALADYN. Hieraan is niets misdreeven. O M A R. Hy had zich naauwlyks in gefprek met hen begecven, Als hy met luider Mem my inriep met de wacht. Wie  TREURSPEL. 79 Wie maalt zyn woede endievan'tKoningklykGeflacht! Zy blikkerden den Vorst en zyne Gade uit de oogen. Prins Raimond had zyn zwaard ten halven reeds getoogen, En Humfrci 't zyne ontbloot, om hem te keer te gaan, Toen Raimond my de hand aan al den ftoet deed flaan; En , eer ik wist wat hen dus hevig kon beroeren , My, uit uw' naam, beval hen naar het hof te voeren. SALADYN. Heeft hy de reden van dien twist u niet gemeld ? OMAR. Door felle grimmigheid tot in de ziel ontfteld, Vond hy zich buiten ftaat my alles klaar te ontvouwen; Maar gaf my gronds genoeg als fchuldig hen te aanfehouwen. Die fnooden hebben u en Mohammed gehoond. Ik waare onwaardig aan uw goedheid, my betoond, En 't licht dat Mohammed heeft in myn hart ontftoken, Zo ik uw glori en zyne eer niet had gewroken. SALADYN. Hoe! 'sLandsProfeet, en my? Gyhebtuw'pligt betracht. Ga, meld aan Raimond dat uw Vorst hem hier verwacht. DERDE T O O N E E L. SALADYN, SIRAKON, CALED, SAFAR, groot Gevolg van SaraceenJ'che Vorsten, HORED, Lyf wachten. SALADYN. Na zo veel gunst , op my en Mohammed te finaalen! 'kZal, zohunfchuldmy blykt, ditftrengophen verhaalen. SIRAKON. Zie daar wat uw genade op hunne harten wint. Dat  So SEBILLE VAN ANJOÜ. Dat fiiood gedacht, door wrok en bygeloof verblind, 't Welk zich aan's Lands Profeet en u durft fchuldig maaken, Vcrpligt uzelv' in 't eind' voor u en hem te waakcn. VIERDE T O O N E E L. SALADYN, SIRAKON, CALED, SAFAR, groot Gevolg van Saraceeujche Vorsten, HORED, Lyf wachten, RAIMOND, OMAR. SALADYN. Treed nader, Prins. Ik wierd door Omar onderricht, Wat u bewoogen heeft, om, volgens uwen pligt, Voor de eer van Mohammed en voor myn' roem te zorgen. Maar houd my , 't is myn wil, de reden niet verborgen, Die al 't gekluisterd volk tot zulk een woede dwong, Dat Humfreis moordziek Haal u naar het leven dong. RAIMOND. Niets dan myn trouw voor u was de oorzaak dezer boosheid. Hun trotsheid, aangezet door hoop van flraffeloosheid, Wyt my al 't ongeval dat hen bejegend is. Ik had hunn' wrevelmoed, uit ccdle deerenis, Ligt in dien bangen flond vergeeven of verdraagen, Zo niet dat fnood geflacht in 't eind' had durven waagen Den grooten Mohammed, ö duldeloozc hoon! Tc lastren, en uzelv' te vliegen in de kroon. Ik .bragt hunn' moedwil hen bezadigd onder dc oogen; Tot Humfrei, dol vantoornc, op my kwam aangevloogcn. Toen kon ik, ik beken 't, myngramfchap niet wcêrftaan, En keurde verr' het best de hand aan hen te liaan. Dus  TREURSPEL. 81 Dus kunt ge uw' Leeraar en uzelven recht verfchaffen i Myn glori veiligen, en 't heilloos vloekrot ftraffen. SALADYN. Stel u gerust. Gy kunt, nu ik hen fchuldig vind, Niet langer twyflen aan hun - aller ftraf, myn Vrind. Wat u betreft, ik zal uw diensten groots beloonen, In Ptolomals u tot Opperheer doen kroonen. . RAIMOND. In Ptolomaïs ? Hoe! dit was my niet beloofd, 'k Dacht in Jeruzalem. SALADYN. Die kroon voegt op geen hoofd Dan 't myne. RAIMOND. Zoude ik dan... ? SALADYN. Hier baat geen tegenftrecven. Myn ftaatsbelang verbied dat ik ze aan u zou geeven. RAIMOND. Heb ik om zulk een' prys myn hulp u tot dcez' dag... ? SALADYN. Houd op. 'k Ben u geen reen verpligt van myn gedrag. Aanvaard die kroon; of, zo uw moedwil ze u doet derven, Zie of gy naar uw' wensch eene andre kunt verwerven. RAIMOND. Ondankbre! van wiens hand omringt gy dit Gebied? SALADYN. 'tVerraadwasmyvannut, maar die 't gepleegd heeft niet. Staak tot uw lyfsbehoud dit wreevlig tegenlprcckcn. F Ver-  82 SEBILLE VAN ANJOU. Vernoeg u met myn gunst, zo duidlyk u gebleeken j Zy bied, in wederwil van uwe uitfpoorigbeên, U Ptolomaïs nog. Wilt gy daar heerfchen? RAIMOND. Neen. ]k wil geen gunst van u dan die gy my deed hoopen. Moest ik, om zulk een loon, myn deugd en trouw verkoopen! Zou Raimond heericher zyn in zulk een eng beftekl Dat eer' des Hemels wraak dit Ryk en ij. .. ! SALADYN, de hand aan zyn zwaard jlaande. Vertrek. Raimond vliegt woedend hcenen. OMAR. Doorluchtige Monarch! dat u de Hemel hoede! SALADYN, tegen Omar. Verzei hem. Sla hem ga. Hy raast; hy brult van woede. Tegen Caled. Gelei den Koning hier, en die gy by hem vind. VIERDE TOON E E L. SALADYN, SIRAKON, SAFAR, groot Gevolg van Saraceenfche Vorsten, HORED, Lyf wachten. SIRAKON. Hoe word de mensch door zucht naar meer gezags verblind! Had Raimond zich vernoegd met uwe gunstbewyzen, Hy had zyn glori ligt ten hoogften top zien ryzen ; Nu derft hy alles wat zyn' hoogmoed had gevleid, En is dc werker zelf van zyn rampzaligheid, v r F.  TREURSPEL. 83 V T F D E T O O N E E L. SALADYN, SIRAKON, SAFAR, groot Gevels: van Saraceenfche Forsten, H O R E D, Lyf vachten; L TJ SIG N A N, SEBILLE, MELIZENDE, ELIZE, en HUMFREI, geboeid; CALED, en nog eenige Wachten. SALADYN. Baldaadig Overfchot der woedende Latynen, Dat nog door myn genaê het licht der zon ziet fchynen, En al myn weldaèn met ondankbaarheid vergeld 1 Slaat vry uwe oogen neer: uw vonnis is geveld. Uw fnoodheid duld niet dat wy langer u verfchoonen. Gy zult voortaan noch my noch Mohammed weer hooncn Bereidt u tot de dood. LUSIGNAN. Wy hebben die verwacht, 't Verwondert my dat wy niet reeds zyn omgebragt. Of moest uw oog zich nog in onze elend' verblyden, En ons, na zo veel fmaads, nog grooter fmaad doen lyden ? SA LADYN. Ge erkent de boosheid dan van uw weerbarstig hart, Dat in het grootst gevaar nog uw' Verwinnaar tart; De glori des Profeets, ons tot ons heil gezonden, Baldaadig hoont en fchend? LUSIGNAN. Wie heeft dit uitgevonden ? Doch zeg wat u behaagt: wy zyn in uw geweld. Verdelg ons., is 't uw wil. Waartoe zulks uitgcfteld ? F 2 SA-  «4 SEBILLE VAN ANJOU. SALADYN. Verweer u, zo gy kunt. LUSIGNAN. Die moeite is overboodig. Uw Wreedheid heeft dien glimp om ons te moorden noodig. SALADYN» tegen Sebille. En gy, Ondankbre! had ik dit van u verwacht? SEBILLE. Wy hebben noch aan u noch aan uw leer' gedacht. W--an niet dat ik hierdoor myn leven zoek' te rekken; De dood zal in dit uur my tot vertroosting ftrekken. Maar myne onnoozclheid verdient dien fchandnaam niet, Waarmee zy zich zo wreed door u bcleedigd ziet. Pleeg met uzelven raad. Zeg, of gy kunt vermoeden Dat wc, in een oogenblik der zwaarfte tegenfpoeden Waardoor misfchien op aarde ooit ftervling wierd verdrukt, (Een heilloos oogenblik, dat my uit de armen rukt Van een' geliefd' Gemaal, myn Toevlucht, myn' Behoeder; Myn Kroost een'Vader rooft.een'Brocdcr aan myn'Broeder;) Den kostelyken tyd zou worden doorgebragt In bitfchen fchimp op u, of dien gy heilig acht? Gy moest een' beter' fchyn voor onze doodflraf zoeken. SALADYN. Gy vloekt my in uw hart. SEBILLE. Waarom zoude ik u vloeken ? De Hemel duld niet dst wy langer hier gebL'n. Hebt gy myn Burgery, gedoemd de ftad te ontvliên, Niet in haar finart getroost; en, door uw gunstbewyzen, Zelf  TREURSPEL- 85 Zelf in haar deerlyk lot gedwongen u te pryzen? Hebtgymy niet, toen gy myn wanhoop hebt aanfehouwd, Beloofd dat gy myn' Gade in 't leven fpaaren zoud ? Hebt gy hem, op myn bcê, niet in de Kerk doen leiden, Opdat wy hem nog eens omhelsden vóór ons fcheiden? Neen, Saladyn ! gy zyt geen moorder van myn' Zoon. Gy had ons mooglyk nooit verftoken van de kroon, Zoeenverraader, die onwaard'is 't licht te aanfehouwen , U niet had aangezet om ons dit leed tc brouwen. Hy is vloekwaardig om zyn lchriklyke euvetdaên. Wy zien u, ik erken 't, voor onzen Vyand aan; Maar voor een' vyand dien we onze achting waardig vinden, En die min haatlyk is dan wreede en valfche vrinden. SALADYN. 'k Houde u onfchuldig wyl gc onfchuldig fchynen wilt. Maar waarom hebt gy dan dien dierbren tyd gefpild In nutteloozen twist, die grooter ramp moest wekken, En zelfs uw' Broeder 't zwaard deed tegenRaimond trekken? SEBILLE. Verbeeld gy u dat gy, gefteld in onzen ftand, Een' fnood' verraadcr van zyn Kerk en Vaderland, Die door gevloekte list myn' dierbren Zoon deed fterven, Myn' Gade in ketens klinkt, en kroon en troon doet derven, My en myn Kindren dwingt Jeruzalem te ontvliên, Met meer bezadigdheid dan wy zoud kunnen zien ? Wy hebben, en met recht, zyngruwlcnhem verweeten ; En die ontmenschte heeft zyn' pligt zo verr' vergeetcn Dat hy de hand dorst liaan aan zyn bloeddorstig zwaard. Democdmvns Broeders heeft myn' Echtgenoot bewaard. F 3 B*  86 SEBILLE VAN ANJOU. Betrouw op Raimond nooit; hy haat u nog verwoeden.. saladyn, tegen Sirakon en Safar. Ontboeit de Koningin, haar Kindren, en haar' Broeder. Tegen Sebille. Gy hebt ten twcedenmaal myn gramfchapsvtiur gebluscht. Ga met uw Telgen en uw' Broeder waar 't u kist'. Men zal op myn bevel van voertuig u verzorgen, Opdat gy met u neemt al 't geen gy hebt geborgen. lusignan. 'k Dacht niet dat Lufignan in 't eind' vcrpligt zou zyn Uwe edelmoedigheid te roemen, Saladyn. Het ga met my zo 't kan, 't zal my ten troost verftrekken Dat gy myn Gade en Kroost en Broeder doet vertrekken. saladyn. Hoe! Omar, hebt ge uw' last...? ZESDE T 0 O N E E L. saladyn, lusignan, sebille,m elize Nde, elize, humfrei, sirakon, caled, safar, groot Gevolg van Saraeeenfcht Forsten, hored, L\j'wachten, cmar. o har. Verfchoon my, zo ik keer, En wyt my 't onheil niet: Prins Raimond leeft niet meer. sebille. ó Hemel! hebt gy van zyn gruwlen wraak genomen! saladyn. Plins Raimond leeft niet meer! Hoe is hy omgekomen? omar. I  TREURSP EL. 87 OMAR. Gy zaagt in welk een' Maat hy deze zaal verliet. Ik (prak hem aan; vergeefs; hy zag, hy hoorde niet. Zyn aangezicht was rood, zyn oog door woede ontdoken. Zyn hevigbruifchcnd bloed fcheen met geweld te kooken. Hy morde binnensmonds, en vloog, met woeste fchrecn, In 't einde de oostpoort uit , in fpyt van myn gebeên. Hier maakte een nieuw verdriet zyn ongeval nog kwaader, Als een der Grieken riep: Daar gaat hy, die Verraader! Hy doeg op dit verwyt de hand aan zyn geweer, En toog het driftig uit, doch wierp het yllings neer; En waare op d' eigen ftond in Kcdrons beek gefprongen, Had ik, met hulp des volks, hem niet de dood ontwrongen. Hy worstelde met kracht om zich van ons te ontdaan; Zag nu het volk, dan my, met vlammende oogen aan; En poogde, fchoon vergeefs, tot driewerf ons te ontkomen; Totdat de woede, die zyn ziel had ingenomen, Zyn krachten overwon. Hy doeg een naar geluid. Een droom van bloed vloog hem ten mond en oogen uit; En gaf allengs, naar'ticheen, hem zyn bedaardheid weder. Hy zeeg my uit den arm in 't einde op de aarde neder, En fprak: Myn Vriend, ik fterf: ga, vlieg naar Saladyn, En zeg hem, uit myn' naam, dat zy onfchuldig zyn. Een bange doodfitik maakte een einde van zyn leven, 'k Heb my gefpoed om u dit naar bericht te geeven. HUMFREI. Welk een beklaaglyk eind'!' SALADYN, tegen de Lyf wacht. ' Men zorge voor zyn lyk. F 4 Ho-  83 SEBILLE VAN A N J O U. Hored doet twee der Lyfwacliten in Jïilte vertrekken. Tegen Sebille. Vorstin, 't is meer dan tyd, verlaat de ftad en 't R\k. SEBILLE. Zo ooit myn ramp u kon tot medelyden wekken, Doe dan myn Dochters en myn' Broeder fluks vertrekken ; En geef, ö groote Vorst! myn jongfte beè gehoor. Zy valt hem te voet. Ik fmeek u aan uw kniên. LUSIGNAN. Helaas: wat heeft zy voor? SALADYN. Rys op; wat wenscht ge ? Rys... SEBILLE. Laat my dc gunst verwerven Van hier, by myn' Gemaal, in ketenen te fterven. MELIZENDE. Ach! Moeder! LUSIGNAN. Dierbre Gade! Onlydelyk verdriet! Tegen Saladyn. By all' wat heilig is, verhoor haar bede niet. Tegen Schil e. Myn troost, myne Echtgenoote.om uw verlaatcn Kindren... SEBILLE, tegen LufignanMyn Broeder zal haar hoên. Wat wilt gy my verhindren ? Verbeeld gy u dat my, by 't fcheiden uit deez' wal, Daar ik u achterlaat, de rouw niet moorden zal? Waarin misdeed ik u, dat gy niet wilt gedoogen Dat  TREURSPEL. S9 Dat ik in 't kerkerhol uw traanen af moog' droogen; U rust geeve op myn hart, dat alle rust thans derft? Het zal u troosten dat uw Gade met u fterft. LUSIGNAN. Ach| om de trouw die gy my altoos hebt bewcczen..! SEBILLE. Laat af; myn Wanhoop is ten hoogflen top gereezcn. SALADYN. Gy fmeekt vergeefs om 't geen gy nooit verwerven kunt. SEBILLE. Dan bid ik dat gy my een' andren wensch vergunt. Maak, maak een einde van myn leven en myn lyden. Myn afgefolterd hart is moede van al 't ftryden Met zo veel ongevals en onverdraaglyk wee. Gy wend uwe oogen af! Ontzegt ge ook deze beè ? SALADYN. Maar, zo myn ziel, geraakt door uw geween en klagten, Langs eenen andren weg uw lyden kon verzachten; Zo ik uw' Lufignan van kluisters deed ontfiaan; Zeg my, wat gy voor hem ten lospryzc af wilt ftaan? SEBILLE. AH' wat my ovrig is; all' wat gy kunt begeeren: Ik kanmyngoedren, maar myn'Hartvriend niet ontbceren. LUSIGNAN, tegen Saladyn. Doe toch geen voorde . 1 met haar wanhoop; toon 11 groot. Tegen Sebille. Gyzelf voltooit uw leed, rampfpoedige Echtgenoot'! Uw trouw werkt uw bederf. SE-  9o SEDILLE VAN ANJOU. SEBILLE. Wat vraag ik naar myn Staaten! SALADYN. Indien gy Askalon aan my wilt overlaaten, Dan zweer ik, by myn hoofd, by all' wat heilig is, Dat ik uw' Lufignan uit zyn gevangenis Ontflaan zal, en hem u in vryhètd wederfehenken. Hoe nu! kunt gy u op dien voorfiag nog bedenken? SEBILLE. Waar bergt zich 't arme volk, myn Broeder en myn Kroost ? Ons blyft geen andre ftad, geen vesting, die, ten troost Van dc algemeene elende, ons fehuilplaats zal verkenen. SALADYN. Gy kunt u met het volk van Tripoli veréénen. De heerfchef van die ftad, Vorst Raimond, derft het licht. Trek derwaart heen; zy bied, in 'thachlyk tydgewricht, U een geruste wyk, waarin ge u kunt betrouwen. LUSIGNAN. Laat af! ik zou, ik zweer 't, my aan't verdrag niet houcn. Een hand vol levens is my zulk een' p*ys niet waard'. Tegen SebiLe. Gyzelf ziet klaar, myn Lief, datgeuweclend' verzwaart. Vertrek, in 's Hemels naam: hier is geen troost te hoopen. SEBILLE. Zoude ik vertrekken ? ik ? daar ik u vry kan koopen ? Wat vergt gy my? Helaas! ach! 't is te lang gemard. Verkwik, zo 't mooglyk is, myn reeds bezwykend hart. Komt, dierbre Kindren' kom, myn Broeder! ziettegadcr Wat gy kunt winnen op een' Broeder, op ecu' Vader. • ' Hy  TREURSPEL. oi Hy weigert my den troost dien my een Vyand gunt. Ziet of ge iets meer dan ik op" hem verwerven kunt. LUSIGNAN, tegen Sebille. Uw rouw verfcheurt my 't hart. Tegen Saladyn. 'k Zal haar niet meer wcérftrccven, Indien gy d'Overften des Tempels los wilt geeven; Hy is reeds hoog bejaard. Sta toe dat hy met my Een vrye lucht fcheppe in een Christenheerfchappy. SALADYN. Het was myn oogmerk niet zyn boeien ooit te flaaken; Doch 'k zal de handling, om een'enkel'man, niet fta'aken. Zweer dat gy Askalon terftond ontruimen zult. LUSIGNAN. •k Beloof 't, op Ridders eer. SALADYN. Zo ras ge uw woord vervult, Zal ik de vryheid u volkomen wedergeevcn. Hy ontboeit hem. Gy kunt hier middlerwyl in grooter ruimte Ieeven. Blyf in het hof; doch dat een Wacht u ftceds verzeil', Totdat ik, naar myn woord, u gantsch in vryheid ftell'. Tegen Sebille. 'k Wensch u geluk, Vorstin. SEBILLE, tegen Saladyn. Dat u dc Hemel zegen'! Tegen Lufignan, hem omarmende. Myn waarde Lufignan! ik heb myn' wensch verkreegen. i u-  pa SEBILLE VAN ANJOU. LUSIGNAN, haar weder omarmende. Myn teêrgeliefde Gaê, myn ongelukkig Kroost, Tot welk een' hoogen prys koopt gy zo zwak een' troost SALADYN. Neemt in uw lot geduld, tracht allen rust te vinden. Ik zal, na dezen dag, u aanzien als myn Vrinden. Befchouwt my, op uw beurt, gelyk uw'Bondgenoot. HUMFREI. De zuivre Huwlyksliefde is fterker dan de dood. EINDE.