N I N A, O F DE ZINNELOOZE door LIEFDE; TOONEELSPEL, MET ZANG. gevolgd naar het fransch. DOOR HENDRIK OG EL PF1GHT, Junior. Te AMSTELDAM, by J. helders, en a. mars, in de Nes, 1^89. Met Privilegie* ' '   De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouwburg hebben, volgens O&roy door Hunne Ed. Groot* Mog. de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den eerften November, 1787, aan hen verleend, het recht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoor-1 digen druk van NINA, of DE ZINNELOOZE DOOR. LIEFDE, Tooneelfpel, vergund aan j. helders en a.. mars. Aiv.fleldam, den 4. April, 1789. Geen Exemplaren zullen voor echt erkend worden, ' dan die door één' der heeren Gecommitteerden onderteekend zyn.  PERSONAADJEN. KINA, dochter van den graaf, hebbende federt eenige maanden het gebruik harer reden verloren. -DE GRAAF, haar vader. CEORGE, voedflervader van den graaf. EEIZE, vrindin en gouvernante van Nina. GERMEUIL, minnaar van Nina, voor dood gehouden. BOEREN. GR YZ AARTS. KINDEREN. JONGE BOERINNEN.  N I N A, O F DÉ ZINNELOOZE DOOR LIEFDE; TOONEELSPEL. Het tooneel verbeeld een tuin, waarin men een bankztet, plaatst onder eenige toornen , uitzigt hebbende , door een hek, op den gewonen Wég' aan V einde eene kleine opgaande laan, die naar het dorp geleid. EERSTE T O O N E E L. NINA rust, zonder gezien te worden. EJLIZE is, ot het tooneel, omringd van eenige boeren, aanwierhoofd zich GEORGEtoW. EenU gen zyn aan het afkomen; en anderen zyn noch op den weg, die naar het dorp geleid. ELIZE, tegen de boeren. Zal dan uw teute zucht tot Nina nooit verniindren? GE OR G E. Juffrouw EU*, neen! wien gaat haar ramp niet aan? ELI ZE. (hindren. 7y flnapt in 't gindfche bosch. Draagt zorg haar niett* Wy kunnen haar van hier gemaklyk gadeilaan. A 4  B NINA, GEORGE, Ik zie haar...'tLieve kind fchynt thans wat rust bcfchoren. De Hemel gunt haar die. 't Voegt ons niet haar teltooren. C H O O R. Slaap, waardig kind! gerust en zagt. Onttrek u eens aan uwe ontroering; Opdat, na zo veel rouwvervoering, 't Geluk u by de ontwaking wacht. ELIZE en GEORGE, tergde. Ach ! welke plagen ! In 't bloeijen liarcr dagen, JVIct zulk een deugdzaam har;, Volmaakt getchapen tot behagen... Ach ! welke plagen, Dat haar de reden is verward! GEORGE. Ach ! hadden wy (lechts grond tot hopen Op haar berftel. ELIZE. Geen fpoor tot hoop is ons meer open: 'k Weet dit te wel. C H O O R. Niec meer te hopen ! Wat bitter leed voor onzen heer! Dit ftoit al 't dorp in diepe droefheid neêr. GEORGE. Ontdek nu, bid ik u , de bron van Ninaas leed : Gy heb t dit toegezegd aan onze dorpelingen. EM-  TOONEELSPEL. 9 ELIZE. Ja, goede George, ja: ik ben daartoe gereed: Ik laat niet vruchtloos tot dit droef verhaal my dringen. GEORGE. Ik weet'eriets wel van. Ikwas, 't is u bekend, De voedstervader van den graaf, in vroeger jaren. Ik meldde hen ook reeds aU'wat ik heb ervaren ; Maar zy begeeren, dat gyzelf hen in het end De omftandigheden heel naauwkeurig zult verklaren. Voormy, 'kweet zeker, dat het my, hoe droef te moe", Noch meer bedroeven zal. ELIZE. Komt dan, en luistert toe. De graaf, haar vader, is uit aadlyk bloed geboren, En heeft veel geld. Germeuil wierd met haar opgevoed. I-laar fchoonheid kon al vroeg des jonglings oog bekoren: Hy minde haar. Zywas aandoenlyk van gemoed. Germeuil wasryk in deugd. Zy minde ras hem weder. De graaf zag, met vermaak, hun beider liefde ontdaan; Hy vleide zelfs Germeuilgoedgunstiglyk en teder, Dat hy zyn wenfehen door den echt zou zien voldaan. De dag was reeds bepaald... Een ryke medeminnaar, Ook aadlyk van geboorte , en groot van magt, verfchynt. De graaf verbreekt zyn woord: het geld is hiervenvinnaar; Germeuil is hopeloos; de droeve Nina kwynt; De graaf word niet verbeên ; Germeuil word afgewezen; Hy vind noch heul noch troost; ik wil zyn voorfpraak zyn; A 5 Men  i6 NINA, GEORGE. ARIA. Vrees voor haar leven niet, hoe 2vvak ze u fchyn', hoe broos. Elk uur doet onze hoop herleven. Wat fmart! dat wy dees fchoonc roos By hare ontluiking reeds zien fnevcn! Is zy één oogenblik verheugd, Dan ftreelt ons' t eind' van hare fmarte ; liet gantfche dorp is ras vol vreugd: Elk fpringt, en roept, uit grond des harte: Wat zoete hoop ! wat blyde keer 1 Kom, melden wy 't aan onzen heer. Maar ach ! haar leed groeit ras weêf aan ; Bezef wat fmart dit Ons moet geven, Daar elk met haar verdriet begaan, ■ Om haar behoud zou willen fneven. DE GRAAF. Wat is haar tydverdryf ? Ach! doe my alles hooren. Het wandlen, denk ik, zal haar menigmaal bekoren?, GEORGE. •Den gantfehen dag. DE GRAAF. Alleen? GEORGE. Byna altoos. . DE GRAAF. Gewis Zwaarmoedig, lusteloos, en't oogvol droefenis? GE-  TOONEELSPEL. \j GEORGE. Haar aan te zien alleen zou u het hart doen breken. Maar naauwlyks ziet ze een' oud', een' ongelukkig* man, Of ook wel een'van ons., dan fchynt ze als op te kweken: Haar afgetreurd gelaat verheldert aanftonds dan. DE GRAAF. Verheldert dan ? Ach! laat ze u dikwils tegenkomen. Spreekt zy noch wel eens van haar' vader? GEORGE. Zekren dag Noemde iemant uwen naam.. k zag ftraks haar tranen Zy wierd zo bleek als 't graf. (ftroomen: DE GRAAF. Wat ik u bidden mag, Myn vrinden! noemt my nooit. GEORGE. Hoe moet ik hem beklagen! DE GRAAF. De Hemel ftraft my ftreng. GEORGE. Hy zal bevredigd zyn; DE GRAAF. Myn kind mint my niet meer. GEORGE. 't Zal u weêr liefde dragen. DE GRAAF. Ik durf my met die hoop niet vleijen. Wreede pyn! Ach! duldde zy my flechts! ik zou niets meer begeeren. B GE«  iS N I N A, GEORGE. Zy zal u zien, en u beminnen, ja, gewis! Myn waarde meester, laat de rouw u niet verheeren: Zy zal herftellen; ftreel, in uwe droefenis, ü met die hoop. DE GRAAF. Neen, neen. GEORGE. Ach! zo wy uwe fmarte Niet kunnen lenigen, dan zal voor 't minst ons harte Die met u dragen. VT F D E T O O N E E L. DE GRAAF, ELIZE, GEORGEj en de boeren. ELIZE. Graaf, zy komt, bedrukt, befchreid. Daar ze op haar'ruiker ftaart:zyzoekt naar de eenzaamheid: Verhinctren wy haar niet. DE GRAAF. 'k Zal my naar u gedragen; Beloof flechts dat ik haar zal zien en hooren. ELIZE. Ja: Hier, achter dit geboomte, in deze dichte hagen, Kunt gy uw'lust voldoen; fla haar behoedzaam gaê. Gezeten op dees bank, omringd van dorpelingen, Leerc  TOONEELSPEL. 19 Leert zyhen liedjes, (die zyzelve heeft gemaakt Maar ras ook weêr vergeet,) met veel genoegen zingen: Zy ftreelt en liefkoost hen, 't welk hen aan 't harte raakt, Eu hunne erkentlykheid kan haar op 't hoogst verrukken. GEORGE. Gy kunt licht denken , graaf, of die bezwaarlyk is. DE GRAAF. Daar is zy: lei my weg; haar niet aan't hart te drukken, Waar'my onmogelyk. GEORGE. Wat bittre droefenis! ZESDE T O O N E E L. NINA. Hare hairen zyn, zonderpoeder, onachtzaam opgemaakt; zy is gekleed in een wit kleedje; zy houd een" ruiker in hare hand; haai- gang is ongelyk; zy blyfi /laan, zucht, en gaat flilzwygende op de bank zitten$ met haar gezigt naar het hek gekeerd. Na eenige oogenblikken zwygens zegt zy : Zie daar dan eindlyk't uur, waarin hy hier moet komen: Van daag, van avond vast, verwacht ik mynen vrind: Hy heeft h et my beloofd. Wat onheil zal hyfehroomen By zyne minnares, die hem zo teder mint? Dees bloemtjes zyn voor hem... myn hart is hem gegeven... En noch verfchynt hy niet!... Hoe lang valt mydetyd! Hoe treurig is natuur!... Neen, neen, ik kan niet leven, Ten zy hy door zyn komst myn kwynend hart verblyd'.... B % En  a0 NINA, En noch verfchynt hy niet!... Hy word licht opgehouéri... Door wien?... ik weet het niet...wie weet wat de ondeugd doet?... (wen, 't Verveelt my hier... alom... Mogt ik Germeuil aanfchouZo hy flechts wederkwam.... ö! dan ware alles goed. ARIA. Dat flechts myn minnaar weêr verfchyn' By die hy wist in min te ontvonken: Dan zal het daadlyk lente zyn : Dan zal het veld met bloamen pronken. Maar waar ik zie... 6 wat verdriet! Myn minnaar, ach! verfchynt noch niet. Gevederd koor, dat de ooren ftreek! Als gy myn' minnaars ftem zult hooren, En op zyn voorbeeld lieflyk kweelt, Dan zal uw ftem veel meer bekoren. Maar hoe ik hoore... 6 wat verdriet! Myn lieve minnaar zingt noch niet. 6 Echo , die ik honderdmaal Vermoeid heb door myn pynlyk klagen! Hy keert! hy zal in tedre taal Eicht ook naar zyn meestresfe u vragen. Zwyg ftil... Hy roept... 6 wat verdriet! Myn lieve minnaar roept noch niet. ZE-  TOONEELSPEL. 23 NINA, verdrietig. Ja, 't is Niets anders. HET MEISJE. Geef dien ring. NINA. Ik kan niet, neen, gewis. Weet gy wie my dien fchonk? hy zal hier wederkeeren, En zo hy dien niet zag? hoe fel zou dit hem deeren! De meisjes geven hare droefheid door teekenen te kennen. Hy zal weerkeeren, en, vrindin, ik maakte een lied: Hoor... Maar, 't is my ontgaan; ei, kom, 't verfcheelt me Ik heb toch altyd iets dat ik hem zal doen weten,(ook mec En ik weet zeker dat ik dit nooit zal vergeten. Germeuil!. ha... zyt gy daar?... Ik ben van vreugd vervuld! Is 't goed zo?. -. Maar wat is 't dat gy hem zeggen zult? Gy hebt beloofd... Gy zoud... d myne lievelingen! EEIZE. Zy zullen 't geen gyhaar geleerd hebt voor hem zingen. NINA. \ Geen ik haar heb geleerd?... ö, ik vergeet het all'. Ei, voor decz' eencn keer, breng my het eerst te binnen: Ik zul zo luisteren met opgefcherpte zinnen, Pit ik het zekerlyk niet weêr vergeten zal. DE MEISJES. Germeuil, uw Nina leed veel fmart, Omdat zy u moest derven. B 4 NI*  34 NINA, NINA, haar fihielyk fluitende. Neen , neen, dat is niet goed ; dit zou hem niet bekoren. Gy hebt den toon niet wel: laat my u dien doen hooren. Zy herhaalt het veel tederer, Germeuil, uw Nina, enz. DE MEISJES. Maar hoe verheugd is thans haar lurt, Nu zy u mag verwerven! NINA» Nu ik. Maar hoe verheugd, enz. Zy verheft het hoofd, en zingt door zonder famenhang.. Nu mag haar hart U verwerven. Maar u te derven, "Welk een fmart! Hy keerde weer: Wat blyde keer! Hy ftreett myn zinnen : 'k Zie my beminnen. Ik zie u wéér... Gy vlugt.. ? Wat keer! Zyt gy niet meer? Eu ik , hoe teêr, Ben niet bezweken! Men hoor' my fmeeken: Geef hem my weêr! Eaat my één uur hem weêr verwerven: D*t  TOONEELSPEL. 25 Dat ik hem zegge, in myne fmart: Germeuil heersebt altoos in myn hart. En, ach! laat Nina dan vry derven. Zy leunt op de fchouder van eene tiarer medgezellintietjes, die hare droefheid dooi gebaarden te kennen geeven. DE MEISJES en ELIZE, in Chorus. Gy fterven ! gy! wat bittre druk! Leef, Nina, leef, tot ons geluk. NINA, weder tot zichzelve komende, met veel gevoel, tegen Elize. Ja, zy zal leven voor u allen, voor myn' vrind... Gy weent?, beklaag my niet. Ik waande hem te aanfehou'k Was voor één oogenblik gelukkig. ELIZE, ter zyde. 't Arme kind! Ik zie den graaf; liy kan zich licht niet meer weêrhoucn. NEGENDE T O O N E E L. DE GRAAF, NINA, ELIZE, GEORGE. • DE GRAAF, tegen Gtorge. 2 enz. GERMEUIL. Maar, vader, Zeg me uw' ramp... DE GRAAF. t> Pyn! Myn kind... G ERMEUIL. Zou niet meer zyn? C 2 DS  36 NINA, DE GRAAF. 6 Ja, zy is in leven. GERMEUIL. In leven! en gy drukt ïny aan uw hart ? Wat heilryk uur na zo veel bange fmart! DE GRAAF. Ik durf 't u niet te kennen geven. Maar op deez' dag een ysfelyke rouw... GERMEUIL. Zy leeft', wel nu, wat ander onheil zou... ? Helaas! ze is iiclic my ongetrouw?... DE GRAAF. Neen, gy ftaac in haar hart gefchreven» GERMEUIL. DE GRAAF. Ze is my getrouw, zy is in leven: Indien ik fpreek, doe ik u fneven. Neen, voor Germeuil is dan geen Beef vry: daar is meer dan één rouw. rouw- DE GRAAF. Gy zult uw Nina zien. GERMEUIL. Ik brand reeds van verlangen. DE GRAAF. Gy moogt eer vreezen. GERMEUIL. En zy mint my, naar gy zegt! DE GRAAF. Hebt gy omtrent haar lot geen naricht dan ontfangen, Na 't yslyk tydftip van 't rampzalig tweegevecht? GE R"  TOONEELSPEL. 39 Zy vlecht u ruikertjes en legt ze danr dan neer. GERMEUIL, een bloemt uiltje van de bank nemende. Ik zie 't...Plukt zy voor my die bloemtjes? in dces itreken? Waar is ze? vliegen wy, myn vader! 'k bid u, zeg... DE GRAAF. Bedwing uw ongeduld, 'k Moet eerst Elize fpreken: Dat ik met haar het een en ander overlegg'. Dit is noodzakelyk; dit moet volftrekt gefchieden. Ik kom hier daadlyk wéér. Maak hierop vasten ftaat. Dan word u meegedeeld all' wat me Elize raad. Vertoef; ik bid het u: ik durft u zelfs gebieden; DERTIENDE T O O N E E L. GERMEUIL, alleen, w at wondere ommezwaaümaar ook,... wat tegenfpoed! 'k Heb de eenzaamheid van doen... Haar eensflags nu te aanfchouwen, Dit waar'te fel een fchok voor myn ontroerd gemoed... Rnmpzr.alge Nina! ach!... wat is my't denkbeeld zoet, U op dees plaats weleer te hebben onderhouêii! ARIA. Hier is 't; hier komt, op eiken dag, Myn Nina haren rtmp verhalen: Zy kan haar bi-.ter zielgeklag, Om myn gemis, hier niet bepalen. Der vooglen ftem, die 't hart verrukt, C 4 D?«*  4o NINA, Dees bloem, door hare hand geplukt, Dees takjes, door den wind gedreven, 't Herinnert me alles, daar 't my drukt, De fchoonfte dagen van myn leven. RECITATIEF. Daar.., altoos daar... Wat drift trekt my 'er henen! Hy zet zich. Hier neérgezeten, fmaakt myn hart Al 't zoet dat liefde ons kan verkenen : De lucht, die 'k adem in myn fmart, Aêmt myne Nina reeds met eenen. Hy ftaat op, Levendig. 6 Min ! wees tot haar hulp gereed. Doe ras haar reden weCr verfchynen. Moet, naar uw' wil, in 't bitterst leed 'c Beminlykst meisje kwynen ? ó Min! wees tot haar hulp gereed. VEERTIENDE T O O N E E L. DE GRAAF, GERMEUIL. DE GRAAF. Eüze, op 't hoogst verbaasd, verwonderd, ja verftomd. Weet geenen raad... zyvreest,zy hoopt... maar Nina kornt. GERMEUIL, haar gewaar wordende. Ik zie haar nadren... ach! wat wildheid in hare oogen!... Myn vader!... DE GRAAF. Gaan we: allengs maakt ge u haar' ramp gewoon. Als  TOONEELSPEL. 41 Als ge aan den fchrik, dien ze u verwekt, u hebt onttogen, Dat dan Germeuil zich eerst voor haar gezigt vertoon'. Gymoet, langs dezen weg, door 't hek tot haar genaken. En als gy eens haarfpreekt, dan weet gy wat, met vrucht, Tot haar herftelling, best haar is bekend te maken; Ook zonder dat ge in 't minst haar leven waagt. GERMEUIL, Nina niet durvende aanzien. Zy vertrekken. Menvlugt'! VTFTIENDE T O O N E E L. KINA komt op het tooneel, houdende aan hare linkerhand een kind, en aan hare rechterhand een gryzaard: zy is omringd door inwoners van het dorp, van ondcrfcheiden ouderdom, die allen met hare giften zyn verfierd. CHOOR. Alen roem' Nina, haar teder harte, Haar milde gunst, en gul beftaan: Ze is goed op elk; zy mindert onze fmarte. Indien ik kon, ik zou haar nooit ontgaan. NINA. Bemint Nina: gy moet haar nooit ontgaan. Uw zorg, uw teder harte Vermindert myne finarte. Bemint Nina, heeft ze ooit u wélgedaan. Bemint Nina : gy moet haar nooit ontgaan. GEORGE. Ik lees in myn gedachten : Uw rouw neemt haasc een' keer. C 5 EEN  4a NINA, EEN BOERIN. Ik durf dit mcê verwachten: Uw rouw neemt haast een' keer. GEORGE. Uw hirtvrind keeit eens weêr. NINA. Streelcnde gedachten! TWEE BOERINNEN. Dees week licht, mooglyk eer, Ja 't kan van daag gebeuren. NINA. Ach! elk troost my hier in myn treuren: Ik zie het, men bemint my teCr. TWEE OUDE BOEREN. De Hemel, nu verboden, Verzagt zyn grimmigheden. CHOOR. Ja, ja 't neemt all een' keer: Ja, uw beminde keert vast weer. NINA, tegen allen. Vaar we1,...vaarwel,..vaar wellop morgen, alswy keeren... In dit oogenblik floot Germeuil het hek open , en vind zich vlak voor Nina, die in het midden van hare rede ophoud, en een gil uit. Ach! Zy blyft ah verflomd flaan, brengt hare hand aan haar hoofd en op haar hart, vouwt hare handen op eene veel beduidende wyze famen , zegt eenige onverftaanbare woorden, en, vertrekt met de grootst mogely* ke fnelheid. DE  TOONEELSPEL. 43 DE GRAAF. Werwaartvlugtze? GERMEUIL. Ik gis, zy meikt... DE GRAAF. Men vleij' zich nier. Elize Jtaat tot noch toe op den hoogen weg, die naar het dorp geleid; Nina, die haar daar gezien heeft, vliegt tot haar, neemt haar by de hand, leid haar zeerfchiclyk op het tooneel, en plaatst haar vlak voor Germeuil. NINA, met ongeduld. JJietgy, vrindin? -ELIZE, zich houdende alsof zy Nina niet begreep. \ Wel nu? NINA, driftig. Ik vraag u, of gy ziet? ELIZE, koeltjes. Ja, hem, dien gy verwacht: het doel van uwbegeeren, NINA Hem, zegt gy? ja, hy is *t! Ik twyfelde; gewis! Maar, hebt gy 't wel? kyk eens hoe treurig dat hy is. Ach! waar' het myn Germeuil, zou hem dan angst beftry. Daar hy, na zo veel ramp, zyn Nina weer ontmoet? (den. Ach! waar' het myn Germeuil, zou Nina dan noch lyden? Waar'zy dan niet gered uit al haar' tegenfpoed? GERMEUIL, van droefheid overkropt. t Hemel! ach! hoe zwaar zyn myue folteringen! NI-  44 NINA, NINA. Zyn ftem?... hoort gy zyn ftem?... ö myn elendig hoofd! Een fmart.., een wolk van druk, die my'tgezigtberooft... Ik fraeek u, red me, red me, uit myne twyfelingen. ELIZE, een weinig fterkcr en met blydfchap. Hy is 't. GERMEUIL, met hoop. Uw minnaar is 't. DE GRAAF, even eens. Uw vader is 't. NINA, met een foort van fehrik. Hoe!... hy?... Myn vader?.. Hemel!... en wat wil hy toch van my ? Kan hy van Nina thans gehoorzaamheid verwachten? Waar heen..? Befcherm, befcherm my voor zyn grimmigheid... Gy zwygt?... Gy zyt het niet,die,deelende in myn klagten, Zo even tot my fpraakt... Waartoe wierd ik misleid?... Wat leed verwekt men my!... Germeuil is niet gekomen... Hy zal nooit komen, nooit!... Wat plaats of dit hier is?... Zy wandelt met fchrikkelyke gebaren. Waar heeft men my gebragt?...Wat volk heb ik vernomen? Verlaat me... wykt te rug... te rug... Waar gaan zy ? doe'k (hen fchroomen? Met een foort van wanhoop. 6 Wie gy wezen moogt, betoont me uw deereuis. Zy valt in de armen van Elize. G FRMEUIL. Zy raakt haar reden kwyt. ELI-  TOONEELSPEL. 45 ELIZE. Zy fchynt naauw' meer te leven. DE GRAAF, wanhopig. En ik ben 't...! GERMEUIL, tegèn Nina. Zie Germeuil, door wanhoop aangedreven. NINA, weder tot zichzelve komende, doch gedurig verwilderd. Wien noemde gy? Germeuil ? gy kent, gy zaagt hem ? gy! Om 's Hemels wil, verzagt, verdryfmynbittrefmarte. Zy drukt de hand van Germeuil tegen kaar voorhoofd. Vergader myn verftand... Blyf my gedurig by. Gy zyt zo heusch... zo goed!..Uw byzyn ftreelt myn harte. Daar... voel..- op 't oogenblik was't koud als ys... als fteen... Nu is't gematigd warm. Maar,... ó, ging elk toch heen... 't Belemmert me alles hier om u naar wensch te aanfchouwen. Geloof me , ik heb zo veel, zo véél aan u te ontvouwen. GERMEUIL, verheugd. Aan my? NINA. Ja, wel, aan u. Ei, zeg my, waar hy is? Wat denkt? wat doet hy? waar zyt gy van hem gefcheiden? Waarom verfchynt hy niet? GERMEUIL, verlegen. Maar... NI*  46 NINA, NINA. Tc Zie gy zoekt gewis Naar eenig antwoord... Zoud gymooglykmy misleiden? GERMEUIL. 'k Ben daartoe onbekwaam. NINA. 'k Mistrouw jou niet, ó neen. Maar fpreek dan. GERMEUIL. Zo hy u eens onverwacht verfcheen,.? NINA. U!.. Ik zeg, jou... doe't ook; ik bid je ook zo tefpreken. GERMEUIL. Welaan!.. Zo je onverwacht hem zaagt in deze ftreken... Licht kende jy hem niet... NINA. Ach! Ninaas kranke hoofd Moest dan ten eenemaal van zinnen zyn beroofd. GERMEUIL, ter zyde. Helaas! Overluid. Zo't denkbeeld van uw' minnaars wezenstrekken, In uw gefteltenis, u mooglyk is ontgaan, Zyn hart... NINA, met drift. 6 Ja! zyn hart: wys my één' fterfling aan Met zulk een hart als 't zyn'. Maar 'k bid u my te ontdek» 1.0 (ken... Mint ny me noch? x  TOONEELSPEL. 47 GERMEUIL. Veel meer dan ooit! hy bid u aan. Elize geeft door gebaren te kennen, dat zy geruster is, en gaat naar den graaf, die zic'r in '/ verfchiet onthoud, en met Elize acht geeft op V geen 'er voorvalt. NINA. (leden. Veel meer dan ooit! Nu! dit wist my geen mensch te ontieZy waren doof en ftom. Is alles u bekend? Spreek; kent gy onze liefde? ons heil? en onze elend'? GERMEUIL, met den aandoenlykfcen nadruk. Ja, daar is 't in gefcherpt... NINA. Daar... gy hebt recht;met reden: Daar kent men flechts in kracht... vertel my dan eens weêr AH' wat ons overkwam: 't is alles my vergeten; Dit is myn grootst verdriet. GERMEUIL. Gy minde hem dan teêr? NINA. Hy vraagt het my! Zou al de waereld dit niet weten? DUO. GERMEUIL. Wat Myde tyd! 6 wellust van myn leven ï Wat vreugde ftreelt op heden my! NINA. Zo teOr een' naam aan my te geven! Germeuil fprak even eens als hy. NI-  5* NINA, NINA; met vreugd. Zyn tederheid! ja, ja, Het heugt me. GERMEUIL. Sints dien tyd, fprakhy, verrukt van zinnen, U fteeds daarvan. NINA, vernoegd wegens hare herinnering. Ja, fteeds... ik breng het my te binnen. GERMEUIL. Hy zeide u , naar zyn hoop wierd hy welhaast uwgaé. NINA. Myn gade! zoete naam! 'k had hem dien reeds gegeven. GERMEUIL. Hy kwam veel met Elize en u, door deze dreven, In dit prieeltje. NINA, gaande daarin zitten. In dit prieeltje was ik bly! GERMEUIL. Zyn hand in die van u... NINA, zich een en ander met blydfchap van tyd tot tyd herinnerende. Zyn hand in die van my... Ta, zeker •' GER.  TOONEELSPEL. 53 GERMEUIL, met de krachtigfle tederheid in de oogen. Hy befchouwde u met zo tedere oogen! NINA. Hoe juist volgt gy hein na! Gedurende dit tooneel, komen de Graaf en Elize nader by, de Graaf iets meerder achterwaart dan Elize, wel willende, maar niet durvende toetreden: de hoop , die hy op de herftelling van Nina voed, is in alle zyne gebaren te ontdekken. Elize is zeer dicht by Nina. Be inwoners van het dorp verfchynen achter op het tooneel, en bleven achter de hoornen veifcholen, zodanig, dat zy in ftaat zyn te zien, zonder geheel zigtbaar te zyn. GERMEUIL. Gy waart alsdan bewogen. NINA. Gelyk ik heden ben. GERMEUIL. Zyn rede nam u fn; Althans gy waart niet boos. NINA. Wie kon op hém dit wezen ? GERMEUIL. Eens... D 3 NI-  54- NINA, NINA, Elize ziende, met levendigheid en gevoel, Hy weetalles, hy weet alles, ïnyn vrindin! GERMEUIL. Eens kwam uw vader... De graaf is in doodsangst. NINA, treurig. Wacht... dit fchoot my uit den zin. GERMEUIL, zeer levendig. De liefde van Germeuil wierd niet door hem misprezen. NINA, hare vrolykheid hernemende. Ja, ja, ik weet het nu. GERMEUIL. En zelfs vergunde hy Germeuil aan u een' ring tot pand van trouw te geven» NINA, met levendigheid. Die ring is, federt, nooit van myne hand gebleven; Daar is hy... zie hem hier. GERMEUIL, tederlyk. Elize was 'er by. NINA, zich allengs bezinnende. Elize hiér.. Germeuil was daar... Kom hier, Elize. Tegen den graaf, dien zy gewaar word. Gy ook: 'k ben niet meer bang. Te-  TOONEELSPEL. 55 Tegen allen. Gy, gy, enzy. Komt dan. Zy loost een* diepen zucht. Ach!... Welk een heilzou'tzyndatiknunochverkieze? My dunkt, 'k heb alles thans wat ik begecren kan. Een zwygend doch krachtig tooneel tusfchen den Graaf, Germeuil, en Elize. De boeren naderen onderwyl, en omringen de bank van achter de boomen. GERMEUIL, met blydfchap. ó Hemel! DE GRAAF, ter zyde. Welk een ftond! N1N A. Myn vrind, gy moet niet z wygen. GERMEUIL. Uw ziel fchecn toen gerust. Germeuil had alle reên Tot hoop, zyn' waardftcn wensch welhaast vervuld te krygen... 't Verlangde tydsgewricht, 'tbcflisfend uur verfcheen... Door 't byzyn van Elize en dat van uwen vader Volmaakt gerust gefield... ö Nitia! myn vrindin! 'k Gaf u voor de eerliemaal, door liefde en pligt te gader, Den onwaardeerbren naam van myne gemalin. D 4 Ni-  58 NINA, GEORGE en ELIZE. Myn meestres! GERMEUIL. Geliefde hartvrindin! NINA. Dit's George, dit's Elize: ik ken nu allen weder. De boeren naderen. Hoe deelden ze in myn leed! Wat zyn zy minzaam, teder, Eu vrolyk!... Maar wie weet of niet myn droeve kwaal..? DE GRAAF, driftig. Ze is uit het misfen van uw' bruidegom gerezen: Een diergelyke ramp is nu niet meer te vreezen: Uw trouwe minnaar word noch heden uw gemaal. NINA. Myn vader! ö myn vrind! DE GRAAF, met de grootfle hlydfchap. Thans kent gy my volkomen. GERMEUIL. Myn Nina... word my niet dan door de dood ontnomen. NINA, beider handen tegen haar hart drukkende. Wat kalmte! wel een heil! 'k vind gade en vader wéér... Ik voel, ik voel het, ja... ik vrees geen rampen meer! C HO 0 R.  TOONEELSPEL. 59 C H O O R. 6 Wenfshelyk geluk! 6 Gadeloos verblyden, Na zulk een' langen druk! r ons t De min beloont < > lyden. L hun J ELIZE. Wat vreugd, nu uw wensch mogt gelukken! Wat vreugde geeft ons deze dag! GEORGE. Wat vreugd, nu uw wensch mogt gelukken! De Hemel hoorde myn geklag. NINA. Ik mag myn' vader, ja ik mag Myn' bruigom, daar zy my verrukken, Mn mynen boezem drukken. GERMEUIL. 6 Meestresfe myner zinnen ! Zou 'k nu noch langer vreezen ? neen. DE GRAAF. Gy laat me uw gunst herwinnen: Myn vrees is nu voor altoos heen. Wat is myn hart deez' dag te vreên! C II O O R. 6 Wenfcbelyk enz. GE-  6o NINA. GEORGE. Op deez' dag van genoegen Belieerscht de vreugd hier ieders geest; Elk komt zich herwaart voegen Ter viering van dit huwlyksfeest. NINA. 6 Vrindenftoet! Tegen de meisjes, Gy, kleintjes, die ik minnen moet! Myn hart, dat zuivre erkentnis voed, Kan thans uw gunstbewyzcn Eerst recht naar waarde pryzen, Na 't wyken van myn' tegenfpoed. DE MEISJES. Deed immer onze zorg u goed, 't Is iets dat nooit verwondren moet: Neen; Ninaas gunstbewyzcn, Naar waarde nooit te pryzen, Betaalden 't ons in overvloed. C H O O R. Nu doe ons nimmer leed weêr zwoegen! Ach! welk een heil is als het myn' Op deez' dag van genoegen! Laat ons te faam hier vrolyk zyn. EIND E.