D E 01 ii :e x WELGE1UKT OISTT~WI£HP) T O OJSTEEZSFEZ. d o o » lIF.NBltIK O GF.L WlGIJT.JTjJSTIOJS. TJS .1 M S T K L D -1 -V, B V PIETERJOHANNES UYIENBROEK. JHDCC X C.   AAN MYNE GELIEFDE OUDERS DEN HEER HENDRIK OGELWIGHT, EN MEJUFFROUW MARIA GEERTRUYD MULDER, ECHTGENOOTEN. Gy , die, door de teder/te zorgen , en windelykfte raadgevingen, myne jeugd voor J'truikeien hebt behoed, en wier voortdurende goedheid my dagelyks meerder doet ondervinden hoe gelukkig men is door het behouden, van hen, aan men men zyn aanwezen is verfchuldigd, 6 myne geliefde ouders ! hoe legge ik u best de gevoelens van myn hart open? hoe toone ik u genoeg, zaam myne dankbaarheid voor uwe veelvuldige , ja voor uwe ontelbare liefdéblyken, my tot op dezen dag bewezen ! wat woorden gebruike ik!.. Wat woorden!.. Geen!.. 'er  'er zyn geen woorden, die myne dankbaarheid kunnen uitdrukken. De ouderlyke zorgen zyn nooit te beloonen. Myn onvermogen in dit ftuk te belyden, en nieuwe blyken van uwe vrindfchap , liefde, en befcherming te verzoeken, is het eenigfie dat my thans kan betamen. En zoude ik aan uwe toezegging van dezelven twyfelen? Geenszins ! Gy hebt my befchermd, en door vriridfchappelyke raadgevingen op het fpoor der deugd en des geluks gchragt; en zoud gy uwe gunst aan een waardig' man, die door vrindenraad gelukkig word, weigeren , daar hy eene der lellertelgen van uwen zoon is , en dus op uwe befcherming aanfpraak kan maken? Neen! ik zie hem reeds , door uwe gewone genegenheid te mywaart, als telg aangenomen, en juigch om zyn geluk. Onder wiens befcherming zoude hy veiliger kunnen zyn dan onder de ■uwe? Ik beveel hem u aan, opdat hy tot getxdge verftrekke der gevoelens van myn hart, en opdat hy voor het oog der waereld blyken geve van myne dankbaarheid cn ftceds aanwasfende ouderliefde. My  My beveel ik in de voortduring uwer kinderliefde, en dank den Grooten Weldoener van all' wat beftaat voor het voorrecht my voor altoos te mogen noemen uwen diens tv aar digen en liefhebbenden zoon , jHENDRIK OGELWIGHT, JUNIOB, 4.mftel(laro , 1790.  PERSONAADJEN. walter fredrik, heer van waldheim, sli.chtenpeld , en omliggende vlekken, ganzen krygsoverjle. siegfried, heer va n lindenberg, Overjti luitenant der hoezaren. Mevrouw lindenberg, zyne gemalin. fredrik, zyn zoontje. de gra af van wellent hal, de Pastoor, van Lindenberg. een oude edelman. wild, vrind van Waldbeim. adel er, landrechter te Waldbeim Mevrouw weildürf, eene ■weduwe. Freule louize van noordbeek. Freule kleman. chs(stoff£Lj knecht van Waldheim. knecht s. Het tooneel is in DuitscHand, op de landgoederen van de heren vm IVaLlheim , er. Lindenberg. DE  D E V RINDENRA AD, of HET WELGELUKT ONTWERP; TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene zaal, op liet flot te Waldheim. EERSTE TOONEEL. A d e l e r , zittende aan eene tafel, bezig met eenige papieren na te zien ; wild, binnen komende. wild. Goeden morgen, vrind Adeler.' Reeds zo vroeg aan uwe landrechterlyke bezigheden ? adeler. Ha! beste Wild! Ik overzag en overdacht uw A plan  2 DE VRIND EN RAAD, plan ter verbetering van Waldhejms landgoederen, -en was dus niet als landrechter aan het werk. Dat plan bevalt my ongemeen; my dunkt, het kan niet beter worden uitgedacht. WILD. Na de afwerking is my evenwel eene groote zwarigheid in het hoofd gekomen , die my doet vreezen dat het onuitvoerelyk zal zyn. ADELER. En welk eene zwarigheid, als het u belieft? WILD. Deze, dat het den heer Van Waldhcim aan geld zal ontbreken om de zware kosten, die tot het uitvoeren van myn plan gevorderd worden, goed te maken. ADELER. Indien dit uwe grootfte zwarigheid is, acht ik het plan reeds zo goed als ten uitvoer gebragt. WILD. En op welke ene wyze? ADELER. Op eene zeer naturclyke wyze. Toen deze groote zwarigheid u in het hool'd is gekomen, hebt gy zeker niet gedacht dat ik van liet hof de bewilliging heb gekregen om de goederen van de gearresteerden, Krom en Langman, afs door knevel ai-yen en onrechtvaardigheden by een gefchraapt, ten voordcele van den heer Van V.'aidheim verbeurd te ver- kla-  TOONEELSPEL. 3 klaren; en dat ons das hiervan eene zeer aanzienelyke fomme gelds toe moet vallen. WILD. Gy hebt gelyk. Ik bedacht dit zo min als dat de vrouw van Langman, aan wie de goederen van haar' man by vonnis waren toegewezen, verzocht heeft, in plaats van dezelven , flechts eene toereikende jaarwedde voor haar en haren zoon te mogen genieten, 't welk onze vaderlyke landheer haar gunstig heeft toegedaan. ADELER. Derhalve ziet gy uwe grootfte zwarigheid reeds uit den weg geruimd. Ik, voor my, heb eene veel grooter zwarigheid, die my ten eenenmale buiten myzelven heeft gebragt. w 1 L D. En welke dan ? ADELER. De vrees dat de overfte Waldheim , in gevolge van het gefprek, door hem gisteren met zyn' ouden vrind en naasten buurman , den heer Van Lindenberg, over den opkomenden oorlog gehouden, weder een' onverzettelyken lust tot den krygsdienst mogt hebben verkregen ; want enkel op het woord „ oorlog, broeder ! oorlog" was hy vol vuur. Indien myne vrees gegrond is , en hy zyn' krygslust wil opvolgen , dan is het met zyne landgoederen , die zo jammcrlyk veel hebben geleden, A 2 en  4 DEVÏMNDENRAAD, en naauwelyks tot eene verademing zouden komen, geheel en al gedaan. w I L D. Deze vrees heeft my ook bekropen; doch gy weet dat ik verbazend veel vermogen op den geest van Waldheim heb. ADELER. Ik ontken dit niet; doch gy weet tevens ook dat hy oogenblikken heeft, waarin hy niet gemakkelyk te leiden is; en zo hy eens in zulke oogenblik. ken een vast befluit nam, waar zou het dan heen? \\ y moeten, naar myn begrip, een middel uitdenken, om hem met zyne gedachten van den oorlog af te trekken, en op andere voorwerpen te brengen ; by voorbeeld, op het nemen van eene vrouw. Door het huwelyk zou hy zich in perfoon bepaalden- aan zyn gezin en landgoederen verbinden, en zeker hier een algemeen geluk bewerken. Wat dunkt u ? Gy kent hem ongetwyfeld beter dan ik: hy is immers gevoelig voor de vrouwen en niet afkeerig van den echt? w I L D. Een man, die zo edel denkt, en zulk eene aandocnelykc z:el heeft, als Waldheim kan die wel anders dan ten inertie gevoelig zyn voor de vrouwen ? kan die wel, eigenlyk gezegd, afkêerig van het huwelyk zyn? Immers neen. Hy heeft ook reeds verfcheiden reizen het trouwen in den zin go  TOONEELSPEL. 5 gehad; maar zyne verkcering in de vvaereld, zyn zwerven in allerlei landftreken, zyn omgang in de huizen der groeten en geringen, waar hy zo dikwyls in kwartier heeft gelegen, met één woord zyne veeljarige ondervinding heeft hem maar al te duidelyk geleerd dat vele vrouwen trots, grilziek, of dartel zyn, en onbepaald over hare mannen heerfchen. Hy heeft my hier dikwyls over geklaagd. Hy is een gefiagen vyand van den hoogmoed, en kan die veraehtelyke ondeugd allerminst in eene vrouw dulden. De heerschzucht is hem hatelyk; en de gedurige omgang met eene heerschzuchtige vrouw is hem even onverdragelyk als hem de gedurige omgang van een' zot mét een' verftandig' man is. 't Js waar, hy erkent ook beminnelyke vrouwen aangetroffen te hebben, die het fieraad der famcnleving, en het geluk harer echtgenooten en kinderen uitmaken; maar eene zodanige vrouw, waarby hy zich dit voor z'chzeiven in het huwelyk kon voorfpellen, fchynt hy noch niet te hebben gevonden. Indien zich zulk een voorwerp eens opdeed, twyfel ik geenszins of hy zou, want ik ken hem genoeg, nu, op de dagen zyner rust, wel tot het huwelyk befiuiten; en dan hadden wy hem zeker gewonnen, ADELER. Hoe dit zy, wy moeten hem althans van den oorlog trachten af te trekken. Heden zou hy weA 3 der  6 DE VRINDEN RAAD, der over het al of niet hervatten van den dienst met den heer Van Lindenberg fprekea Zo gy dan het gefprek op het huwelyk wist te wenden, zou ik u daarin behulpzaam zyn, en wy zouden zyn karakter en zyne genegenheid in dit opzigt dus ten minste kunnen toetfen. WILD. 't Is wel. Zo de gelegenheid zich aanbied, zul. len wy die niet verzuimen. Hervat de overfte den dienst , dan blyf ik hier niet: ik vergezel hem: ik verlaat hem nooit. ADELER. Zo gy beiden vertrekt, vertrek ik zeker ook : ik verkies hier niet zonder u te blyven. Zie daar den overften. Ik heb eenige bezigheden, en zal u jnet hem alleen laten. TWEEDE TOONEEL. WALDHEIM, ADELER, WILD. WALDHEIM. Hoe! op myne komst te vertrekken, Adeler ? waarom ? ADELT' R. Om myne gewone bezigheden te verrichten, die nu Ipoed vcreifchen, heer overfte. Hy buigt zich, en vertrekt. W A LD-  T O ONEELSPEL. 7 \Y a ld h ei m. Duizend kartouwen ! dat is een wakker kaerel! Vroeg te arbeiden is gezond. DERDE TOONEEL. waldheim, wild. waldheim. Goeden morgen , Wild ! hoe gaat het ? wild. Zeer wel, uwe genade! Maar gy reeds zo vroeg by de hand ? waldheim. Bataillon karré ! heet gy dat vroeg ? Zou ik hier langer flapen dan in het veld? he? vooral, 'daar ik zo goed alS vastgefteld heb weder dienst te nemen ? Wat dunkt u daarvan, Wild ? he ? wild. Dat kan, inderdaad, niet gefehieden, uwe genade. waldheim. En waarom kan dat niet gefehieden, Wild ? he ? wild. Omdat uwe genade, als vader over uwe onderdanen , zulk een' nap niet zou kunnen verantwoorden. waldheim, driftig. Duizend futansl niet verantwoorden? A 4 *<•  g DE VRINDEN RAAD, Bedaard. Niet verantwoorden, daar voor myne onderdanen gezorgd is , dewyl ze uw toezigt blyven aanoevolen ? WILD. Neen, heer overfte! voor uwe onderdanen is niet gezorgd. Ik blyf niet by hen. Ik herinner my zeifs ieder lener myner belofte zeer duidelyk. Ik heb, op myne eer, beloofd , u overal in de wydc waereld, waar gy u zoud mogen bevinden, te vergezellen; en gy hebt my dit, op uwe eer, toegeftaan. Hervat gy den dienst, dan volg ik u, en ik weet dat Adeler, na ons vertrek, terftond dit oord verlaat. Wat zal 'er dan van uwe landgoederen , van uwe onderdanen worden, daar gy, óók op uwe eer, beloofd hebt hier te blyven, en hen gelukkig te maken ? Is de eer niet een dierbarer pand dan het leven? en zou de overfte Waldheim zyne eer..? waldheim, hevig. Hou op ' Myne eer ? Bataillon karré! wat wilt gy met myne eer? wild. Rond uit , al zou ik uwe gunst verliezen , het ftryd met de eer van den overften Waldheim één hairbreed van zyne edele en weldadige befluiten af te wyken. W ALJJw  TOONEE LSPEL. 9 wai dheim. Sakkrement! ... Hoor, Wild , zo gy, by voorbeeld , bier blyfc , dan immers blyft alles in dc beste orde, en myne befluiten... Weêr en wind ! dat gy juist uwe eer daarvoor verpand hebt, my altoos te zullen byblyven... dat had gy, by myne Verdrietig. zondige ziel! niet moeten doen, Wild ; dat had gy niet moeten doen. w 11 d. W7aarom niet,uwe genade? Immers is het woord van eer niets meer dan her enkele jawoord van ieder rechtfchapen man ? Gy hebt beloofd by uwe onderdanen te blyven ; en nu wy hen met hoop op verbetering in hunnen elendigen toeftand hebben gevleid, nu zy , ■ door het begin van een gelukkig leven , eerst recht de zwaarte leeren kennen van het juk dat hen onrechtvaardig en onmenfchelyk op den nek was gewrongen, nu de overfte Waldheim hen beloofd heeft hun vader te zullen zyn, en hen , als zyne kinderen , zo gelukkig te zullen maken, als hy zou kunnen... het waren ten naastenby uwe eigen woorden, heer overfte!... nu... waldheim, aangedaan. Wild! Wild!... Zich herjïellende. Maar toen was het ook geen oorlog, Wild. A 5 WILD,  io DE VRINDENRAAD, wild, koelzinnig. In één woord, zo goed als in duizend woorden, wat den overften Waldheim voorkomt niet tegen de eer te ftryden, zal ik ook kunnen goedkeuren : ik ben uw dienaar, en ga... w ald heim. Waarheen, Wild ? wild. Uwe veldé'quipagie gereed maken, heer overfte. waldheim, hevig. Blyf, Wild! blyf, zeg ik; donderende kartouwen'v blyf, als ik het u gebied. Bedaard. Laat ons verftandig (amen praten: laat al je verftand eens opmarfcheren, en pas de dingen eens net in elkander. Nu, Wild, wat zeg je? he? wild. Als ik den overfien Waldheim over zyne eer heb gefproken, dan heb ik verder niets te zeggen. Ik wilde u Hechts een te laat naberouw befparen. Alles wat ik gezegd heb zal uwe genade zeer zeker vroeg of fpade voor den geest komen, al ware het ook eerst in het oogenblik dat een kanonkogel U ter aarde wierp, en gy gereed ftond om voor den rcchtcrftoel der hoogde rechtvaardigheid te .treden, en rekenfehap van uw gedrag jegens uwe onderdanen te geven. w A l d-  TOONEELSPEL. u waldheim. Gy' praat altoos van kogels; maar zo ik eens als generaal uit het veld te huis kwam ? he ? wild. Dit is licht mogelyk, uwe genade; licht mogeJyk Doch zoud gy dan meer edelman , meer mensch, meer vader uwer onderdanen zyn ? Met fcherpheid. Beveelt my uwe genade de veldëquipagie gereed te maken ? waldheim. Welk een onbegrypelyk mensch'. wild. En dat ik...? waldheim, driftig. En dat gy... De duivel haal' me, zo ik niet liever tien eeifte generaals voor my heb, om tegen my te ftryden , dan u. Maar, fatans ! zal de overfte Waldheim dan een oud wyf zyn , en de konkelpot in het hoekje van den haard bewaren? he ? wild. Nimmer kan zich uwe genade lafhartig of zyner onwaardig gedragen. waldheim. Wat duivel wil je dan ? wild. ' Wachten tot uw hart met u fpreekt, en onder- tus-  12 DE VRINDENRAAD, tusfchen uwe veldëquipagie In gereedheid brengen, Ik ga derhalve... WALDHEIM. Blyf. Met groote fchreden op-en neêrgaande, by zichzelven. Eer!.. verantwoording voor God !... Sakkrcment! zware ruitery. Overluid. Gy verydelt myn geheele plan , Wild. Ik dacht dat alles in eikaér zou pasfen, myne onderdanen en noch een veldtogt. Zo gy echter niet wilt medewerken... Maar, Wild, het wierd eens oorlog, en de overfte Waldheim bleef ftil te huis, en lei de handen in den fchoot, om 's Hemels wil, wat zou de waereld van my zeggen ? he ? wild. Wat zy zou willen. Het waarom alleen , niet het oordeel der waereld , bepaalt de waardy der menfchelyke bedryvcn. En hy, die de mentenen gelukkig maakt , is die werkeloos ? legt die de handen in den fchoot' w AI.DHEI M. By myne zondige ziel, Wild, het is zware ruitery. Hoor, het gaat my aan het hart, maar, daar is myne hand, ik zal hier b!yven. De Hemel vergeve het je, dat je eindclyk altyd gelyk hebt. Maar, wat wil Christoflel ? VIER.  TOONEELSPEL. 13 VIERDE TOONEEL. waldheim, wild, chris t'0 f f e l , en een weinig later lindenberg, nadat Christofftl weder vertrokken is. christoffel. £)e heer Van Lindenberg. w a l d h e I m. Duizend bomben! laat hem komen, Iaat hem komen! Ha, broeder Lindenberg! welkom, hartelyk welkom. Hoe vaart gy? lindenberg. Duizend millioenen bomben ! zo als gisteren, broeder! zo als gisteren. Zyt gy al marschvaardig ? waldheim. Ha! broeder, om mee naar je' landgoederen te gaan, ja; maar om meê te veld te trekken, neen. Hier, myn vrind Wild, die daar ftaat, wil het vol (trekt niet hebben. Hy praat van eer, van verantwoording wegens myne onderdanen voor God, en meent dat ik de elende van den oorlog lang genoeg bygewoond heb. linde nb er g. Inderdaad, zo ik u als Waldheim niet beter kende, zou ik zeggen dat gy als een oud wyf babbelde. WILD ,  14 DE VRINDEN RAAD, wild, tegen Lindenberg. Warelyk niet, genadige heer. Hy heeft met my gefproken als met iemant, die ondervinding en het geluk heeft den overilen van naby te kennen. Gy weet welk een foldaat hy was: altoos met zyn volk gelyk vooraan in het heetfte vuur; overdekt met wonden, meer dan eenig officier in het geheele leger. Zulk een man kan niet als een oud wyf babbelen, genadige heer. Hy denkt edel. Naar zyne gedachten heb ik de mynen pogen te vormen. Ik weet dat myn overfte niets vuriger wenscht dan dat God deze landeryen voor de rampen des oorlogs, en voor der vrinden en der vyanden troepen gunstig beveilige, al moesten alle de zwaarden in de fcheden verroesten. Niet waar, heer overfte? w a Lu n eim. Ja toch, Wild. En echter, lieve Wild, gefield eens., by voorbeeld., als.. wil d, hem in de rede vallende. Ik weet alles wat uwe genade zeggen wil, en wat een menfehenvrind zeggen kan, die, alleen uit liefde tot zyne onderdanen, waarvan hy God eens rekenfehap zal moeten geven , alleen om men1'chen gelukkig te maken , den krygsdienst heeft verlaten. Uwe genade heeft volkomen gelyk. Zo * de oorlog eens in deze (treek kwam, dan zouden de goederen van zulk een' eigenaar als uwe genade ïs, door zyne tegenwoordigheid , zo niet volkomen ,  TOONEELSPEL. 15 men , ten minste grootdeels, bevryd blyven voor de rampen , die andere landgoederen , zonder zulk een' befchermer, zouden moeten ondergaan. Tegen Lindenberg. Uwe genade heeft ontwyfeibaar den toeftand dezer Ianderyen en onderdanen opgemerkt : zonder de langdurige krygsdiensten van myn' overlten waren zy tot zulk een diep verval, als waarin gy ze kent, niet nedergezonken. Mogt ik flechts zo vry. moedig fpreken als ik wenschtc , om u alle de menschlievende oogmerken van myn' overften mede te deelen! Gy zyt gewis overtuigd, dat, als men zich toch moet opofferen , het beter is dit voor zyne onderdanen, dan voor eene ydele eer, te doen. liet zal den koning nooit aan lieden ontbreken, die lust hebben om overfte:: en generaals te worden ; maar deze verlaten en onder verfcheurende wolvenhanden geraakte landlieden ontbrak het aan de tegenwoordigheid en perfonelyke toezigt van een' menschlievend' en yaderlyk' landheer, die zyne eer ftelt in het redden dier ongelukktgen. Uwe genade kan mogelyk hierover anders denken. Uwe landgoederen zyn waarfchynelyk in een' bloeijenden ftaat. Uw vermogen is, hoor ik , zeer groot. Gy hebt voor dit alles een' erfgenaam. Gy hebt eene gemalin, die, in uwe afwezigheid, uwe plaats vervult.. Gy durft dus, aan het hoofd uwer hoe», zaren, in het veld, naar vermeerdering zoeken van die  i6 DE VRINDENRAAD, die eer, welke gy reeds met zo veel recht hebt verkregen. Myn overfte is in een ander geval. Te weden met de eer, die hy alleen zynen degen, niet de gunst der grooten, te danken heeft; te vrcden met de getuigenis, die zyne wonden hem geven; ontbreekt hem flechts de eere om vader zyner onderdanen, en vader van een bloeijend huisgezin te zyn. Waarde heer luitenant, nimmer heelt eenedelman zodanige opofferingen tot herftel zyner verdrukte onderzaten gedaan , als myn overfte. Verfchoon de levendigheid waarmede ik u over zyne deugden fpreek. Was uwe genade by onze aankomst op deze goederen tegenwoordig geweest, had gy gehoord hoe myn overfte my deze elendige menfehen als op het hart bond , my beval alles tot hun nut aan te wenden , den laatften penning niet te fparen , zichzelven niet te ontzien, liever met droogbrood zich te willen behelpen, dan hen niet by te (laan , en God tot getuige nam over de oprechtheid zyner daden; 6 dierbare heer overfte luitenant ! uwe genade is my niet genoeg bekend , fchoon ik uit het geval van Adeler het karakter van zyn' weldoener geloof te kunnen opmaken; indien uwe genade dit alles had bygewoond, gy zoud my eer van te groote koelheid befohuldigen, dan, dat gy myne drift in dit geval my zoud verwyten. LIN«  TOONEELSPEL. 17 LINDENBERG. Hoor, Wild, ik wil u juist niet bedillen en befchaamd maken; maar de duivel haal' ons alle drie, zo ik in uwe plaats geweest ware, en den overften dus had hooren kaekelen, dat ik geantwoord zou hebben: Heer overfte... of zo als ik hem dan zou hebben genoemd... Heer overfte, de fatan ryd je immers niet, datje alles, voer en bagagie, de ezels van boeren in het keelgat wilt jagen' Oorlog is het woord, kapitale oorlog. Laten de boeren voor zichzelvcn zorgen, of laten die rakkers foldaten worden Wy moeten ons fortuin maken. Basfa Manelka! In het hoekje van den haard kan kruipen wie wil!... Zie, zo, of zo omtrent had ik den overften geantwoord; of het my juist van harten gegaan zou zyn, doet 'er niet toe; dat laat ik daar. Want, Waldheim! ik weet niet of gy gelyk of ongelyk hebt; maar dit weet ik, de duivel haal' me! dat gy genereus handelde. WALDHEIM Dunkt u dat, Lindenberg? Kyk, broeder! wat ik u ook zeggen wilde: de Hemel heeft my met goederen gezegend; dus ben ik verpligt een beetje voor myne onderdanen te zorgen. Dit is toch niet onrecht? he? LINDENBERG. Zo als men 't begrypt, broeder Waldheim. B WAL D-  iS DE VRINDENRAAD, WALDHEIM. Begryp het, by myne zondige ziel! zo als gy wilt; gy moet toch zeggen dat het recht is; en ondertuszal ik, zo God wil, geen haardkruipcr wezen. Maar, hoor, kameraad! boeren voor ezels en rakkers te fchelden, dat moet, by myne zondige ziel! geen edelman doen, vooral niet als hyzclf land en zand heeft; zelfs uit kortswil niet: want by u was het maar kortswil. Het is by my even eens als of men Gods gaven, het lieve brood, met voeten treed. Ik wil ftaljonge worden!.. Kyk, dat is een zware vloek!... zo ik het de boeren, die voor ons werken, en ons voeden moeten, niet liever vergeven wil dat zy een' edelman, die hen mishandelt, voor een' ezel en rakker fchelden, dan dat ik het een' edelman wil vergeven, die het een' boer doet. En, zie, broeder! een edelman, die geen onderdanen, geen land, of zand heeft, is.de duivel haal' ! my oneindig minder lief dan een brave burger of wakkere boer. LINDENBERG. Sakkrement, heer intendant! gy hebt uw heilig kruis, als broeder Waldheim dikwyls in het hoofd krygt den veldpaap te fpelen. Voor den drommel, Waldheim'. zo ik niet liever je' boer dan je' edelman ware. WALDHEIM. Neen, neen! een goede makker ben je me altyd ge-  TOONEEL SPEL. ig geweest, dat is waar, maar anders verkies ik je, om je' fchelden, noch tot boer, noch tot edelman: neen, waarachtig niet. lindenberg. Ik ben dan noch tot iets goed ? Nu, je zelt ook een' goeden buurman aan me hebben; daar heb je niet eens aan gedacht. V r F D E TOONEEL. waldheim, lindenberg, wild, chris- Tofpel, en een weinig later adeler, nadat Christoffel weder vertrokken is. christoffel. De heer landrechter Adeler wenschte u, heer overfte luitenant! zyne opwachting te maken. lindenberg. Adeler? Weer en wind! dient dat gevraagd? Laat hem komen. Waldheim! is het niet een duivellche goeije jonge? waldheim. Ja, broeder Lindenberg! ja. lindenberg. He! Adeler! weêr- en windfche jonge! ken je niet binnen marfcheren, zonder aanmelding? watte? Meen je dat ik je niet meer liefheb? he? B 2 IDE-  ao DE VRINDENRAAD, ADELER. Ik ken myn' weldoener te wel, om deze gedachten van hem te voeden. Ik kwam, om, naar myn' pligt, u... LINDENBERG. Duizend fatans! jy, weêr- en windfche jonge!., 't fteekt me als ik je aanzie. .. jy had een fikfche hoezaar kunnen zyn , licht al wachtmeester! en nu , wat zyt gy nu?... Doch, al is het God geklaagd, zulk ontuig moet 'er ook al in de waereld zyn. Dat gy het echter zyt... Jonge! de duivel haal' me! je weet dat ik je zo lief heb als myn' eigen zoon: je kunt een kaerel worden: maak dat ik eer van je heb. Broeder Waldheim! ben je met hem te vreden? WALDHEIM. Volkomen. LINDENBERG. Heb ik het je niet gezegd dat hy een brave kaerel was ? Het Rond ook in al zyne getuigfchriften. En nu, Adeler, omhelsde. Zie, nu laat ik je los, en geef je met lyf en-ziet aan Waldheim over. Daar, dat heb ik je noch meêgebragt : neem deze beurs tot een aandenken aan: dit is het laatfte gefchenk. Toe, neem dan aan , gekke kwast! nean voor den duivel aan! Mogelyk zien wy elkaêr nooit weêr. AD E-  TOONEELSPEL.il ADELER. De Hemel, genadige heer! zal my, hoop ik, behoeden voor het ongeluk van myn' weldoener nu reeds te verliezen. LINDENBERG. Hoor, Waldheim ! noch iets moet ik je op je' gemoed drukken. Val ik in den ftryd, zo zorg voor zyn' ouden vader: hy is, op myne ziel ! een braaf foldaat. Jk heb het myne dame bevolen; maar die... zult gy het doen, Waldheim? WALDHEIM. Daar is myne hand , broeder! daar is myne hand. LINDENBERG. Nu heb ik op de waereld geen zorgen meer. Het fpyt my dat myn Fredrik noch zo verre niet is, dat ik hem in het veld kan medenemen: een jonge krygt vuur en moed als hy door zyn' vader ten ftryd word gevoerd. W} zouden hem dan famen kunnen onderwyzen, Waldheim. Maar, de duivel haal' me! ik was daar vergeten dat je niet meegaat. Of ben je veranderd , broeder ? ga je meê? WA L DHEIM. Neen, Lindenberg. LINDENBERG. Niet? zal je alleen hier blyven? Hoor: zo je den dienst geheel verlaat, moet je, de duivel haal', eene vrouw nemen, of al je' omflag is fut. Voor wie B 3 doe  22 DE VRINDENRAAD, doe je de moeite, als je geen erfgenaam hebt ? Wat zeg jy, heer intendant ? WILD. Dat myn overfte niet beter doen kan dan zulk een' raad opvolgen. Door het huwelyk zal hy zyn eigen en zyner onderdanen geluk volmaken en bevestigen. WA LDHËIM. Weêr en wind! ik laat my uit den eerden den besten vier- en twintig ponder fchieten, zo jelui op dit oogenblik by je' verftand bent. Meen jy, Lindenberg , omdat jy, als een jong ventje onder dit juk zyt gekropen, dat ik nu noch.. ? By myne zondige ziel! myn kop word al grys: laat het zo noch eeni-ge jaren duren, dan moet ik marschvaardig zyn om de winterkwartieren te betrekken. Blyf my met dat pak van 't lyf. Ik ben omtrent de vyftig. Ik heb noch geen vrouw kunnen vinden, met wie ik my verbeeldde gelukkig te kunnen leven. Ik mag my nu de ooren door lastig gekrabbel niet meer layzn vryven. WILD. Zo uwe genade eens geliefde op te merken .. WALDHEIM. Links om! Blaas den aftogt. Het is, op myne ziel! alles reeds opgemerkt. Oorengekrabbel is geen trompettengefchal. Kyk , ik wil liever myn' huid op een paar keteltrommen laten (pannen, dan noch een  TOONEELSPEL. 23 een paar jonges het achtcrfte... Kom , kom!... Adeler, heb ik niet recht ? help my eens; fpreek. ADELER. Genadige heer, ik kan niet dan den heer Lindenberg gelyk geven. Het huwelyk is de gelukkigfte ftaat, dien de mensch kan genieten. Duizend zaligheden, duizend geneugten... WALDHEIM. Halt! links! zwenk! Gy, duivelfche kaerel s! fchynt het met elkaêr eens te zyn om my te bruiën. Heb ik myn leven zulk een' grap gezien! Omdat de eene in nood is, en een paar andere jonge ventjes voor al hun leven 'er in wilde zyn, zou de overfte Waldheim zich een juk op den hals halen... Ho! neemt zo veel jukken op als je wilt, maar laat my ongemoeid. Ik wil my, voor duizend fatans! op myn' ouden dag van geen wyf laten ringelooren; en daarmede ba'sta ! LINDENBERG. Dat zou met u geen nood hebben, broeder. ADELER. Wie een geheel regiment kurasfiers kan kommanderen zal wel ééne vrouw kunnen regeeren. W A L D H E I M. Hoor, broeder! met my zo veel nood als met u. En gy, mynheer landrechter! gy redeneert als een geborsten trompet. Ik vertrouw my vyftig duizend B 4 man  24 DE VRIND ENRA AD, man te kommanderen; maar eene vrouw... Wy verftaan geen van beiden de handgreep van dat geweer: daar is noch geen manuaal van opgefield. Luistert, kinderen! Ik heb in meer dan één kwartier gelegen. Ik heb kaerels gezien, die zo verliefd op hunne ribben waren... ja, lagcht maar om dat woord: is de vrouw niet de rib van den man?... dat zy, uit pure. liefde, hooi zouden hebben gevreten. Ik heb anderen gezien, die hunne lieve ribben als honden lloegcn. Maar, wat waar is moet waar blyven: ik heb zelden een' man gezien, die heer in zyne vier muren is, fchoon ze het byna allen gelooven te zyn. Neen, de overfte Waldheim is niet gek. Men heeft een boos wyf aan zyn' hals in minder tyd dan men ,, vuur!" kan kommandcren; maar om ze weêr kwyt te worden. .. w I L D. Moet uwe genade dan juist een boos wyf nemen ? Ik ben noch zo lang, noch zo verre in de waereld geweest, als uwe genade; maar ik heb evenwel met u menig eene goede vrouw aangetroffen. WALDHEIM. Wisjewasjes! lichte troepen! beuzclary! WILD. Ik ken huizen, waar noch man noch vrouw' maar waar het gezond verfland alleen regeert. W A LD-  TOONEELSPEL. 25 WALDHEIM. Bataillon karré ! geen voorbeelden, Wild. Ik ben duivels zo je iets diergelyks ooit gezien hebt. WILD. Dewyl uwe genade my in het veld roept, wat ■ zegt gy dan van het huis des graafs, waar wy lamen logeerden? WALDHEIM. Daar is de vrouw verflandig; maar de man heeft nier zo veel verftand als een ftaljonge in zyn beroep noodig heeft. Als hy bezoek krygt, weet hy naauwelyks, wien hy in huis of aan de deur moet ontfangen; wien hy, of wien de knecht, de kamer moet openen. Hiernaar weet hy zyne kaerels te drillen, net als of de gek iets beteekende. Neen,, neen! By dien kwast regeert de vrouw en de hoogmoed. WILD. En de jonge generaals vrouw ? WALDHEIM. Wat? de jonge generaals vrouw? zy nam haar' man, een' armen grenadiersluitcnant, om zelve meesteres te zyn , daar zy eene ryke beftorven dochter was, die naauwelyks hare moeder deoogen had toegedrukt. De feeks fpeelt hare rol zeer loos. Voor de menfchen is het altyd,, mannetjelief! fcliatje!*' maar, onder vieroogen..! Wild! ik dacht dat gy meer verftand had. Zeker zyn 'er veel mannen, B 5 die  26 DE VRINDENRAAD, die de vrouwen onder bedwang hebben; maar al heeft de man noch zo veel fubordinatie, de vrouw manoeuvreert altoos verkeert: zy heeft altoos eenige commandoos afzonderlyk. 6 Ik weet het, ik weet het! LINDENBERG, lagcliende. Broeder Waldheim! WALDHEIM. Ja, lagch maar! 't ftaat je wel! Bataillon karré! zyt gy heer in uw huis ? LINDENBERG. . Dat je de duivel 1 dat zou ik je verzoeken. WALDHEIM. Ei, Wild! kyk, daar zit Adeler. Weet je wel waarom hy myn landrechter is? he? Broeder Lindenberg zou hem gaarne zelf hebben willen hebben, maar de genadige vrouw..! ó, Hoe is het meester fchap u op éénmaal ontvlugt, kameraad! LINDENBERG. Ja, zeker, Wild, want met hem wil ik niet fpreken; hierin doet een beleefd man zyne vrouw wel eenig plaifier. WALDHEIM. Leg op een' ander tyd weêr met een' kurasfier aan. Ik kon u duizend voorbeelden geven, waar de vrouw de broek aan heeft. Maar, het zou, by myne zondige ziel! ook hard voor de mannen zyn, dat gy een uitfluitend voorrecht boven hen zoud hebben.  TOONE ELSPEL. 27 ben. Om u echter te doen zien, dat de overfte Waldheim niet bang is voor kwade voorbeelden, zo wil ik wel bekennen dat ik morgen zelfs eene vrouw zou nemen, indien ik Hechts wist waartoe zy my zou dienen ? Daar ligt de knoop. WILD. Waartoe zy u zou dienen? wat zou uwe genade van een' koning zeggen, die, uit vrees voor zogenaamde onaangenaamheden, zonder erfgenaam, on ■ gehuwd wilde blyven? zoud gy, als onderdaan, eenen koning beminnen, die, uit eigenzinnigheid, het ryk blootftelde, om, na zyne dood, onder het yzeren juk van een' vreemd' dwingeland te geraken? zou hy uwe liefde kunnen verwerven? WALDHEIM. Kyk, Wild! ik heb, by myne zondige ziel! niet tegen het huwelyk; maar voor een' oud' foldaat heeft het vry wat zwarigheden in. Ernstig gefproken: gy kent myne denkwyze daaromtrent zeer wel; en , zo zich eene gefchikte party voordeed, weet gy wel, dat ik die niet eigenzinnig zou tegenftaan. Waartoe echter kastelen in de lucht te bouwen? . LINDEN BERG. Eene gefchikte party ? wat noemt gy eene gefchikte party, kameraad? WALDHEIM. Ho! broeder! eene vrouw,die my behaagt, cn die zin in my heeft; niet zo oud als ik; maar ook geen kui- kent-  28 DE VRINDEN RAAD, kentje. waarover ik grootvader zou kunnen zyn: onder de dertig; eerbaar, maar niet ftyfj levendig, maar niet wild ; met een weinig merg in het hoofd, dat ik niet behoefte blozen als zy haar' mond opent; huisfe!yk,heusch, vrindelyk,omgangke]yk, etcétera; en wanneer myn pallast in hare beste kamer ftaat, of myne pyp daar op eene tafel ligt, moet haar dit niet mishagen. Wanneer ik ook ,, marsch!" kommandeer , dan moet zy, op myne zondige ziel! geen „linksom!" kommanderen, of wel geheel de retra'te willen blazen. In het kort, zy moet vrouw , en anders niet, zyn. Zie, dat heet ik eene gefchikte party. LINDENBERG. Nu, nu, Waldheim' zo veel zult gy, voor den duivel! toch wel niet begeeren. Wed je, dat ik eene gefchikte party voor je vind? WALDHEIM. Laat uw wedden daar, broeder! op myne zondige ziel , gy zyt uw geld kwyt. Ik begeer zeer veel. Ik begeer dat wy elkander beminnen, en dat myne vrouw gezond verftand heeft. LINDENBERG. Ik zal 'er eene voor u vinden. Ik zal eens alle de vrouwtjes hier omflreeks opmonsteren, dan kunt gy zien of zy de maat houden. WALDHEIM. Ik zeg u dat ik geen woord meer van al dat ge- fnap  TOONEELSPEL. 29 fnap wil hooren. Wees zo goed en laat ons nu maar tot uwent gaan. LINDENBERG. Basfa Menalka ! heer intendant, de overfte neemt de vlugt. WALDHEIM. Den blaauwen duivel nee.nt hy. God vergeef me de zonde! Neen, kameraad! gy zult de monstering houden. Ik heb , de duivel haal', noch nooit een' kurasfier voor een' hoezaar zien vlugten. De monstering zal gefehieden, en, zo gy my eene vrouw naar myn' fmaak kunt bezorgen, zal ik ze nemen. LINDENBERG. Top, broeder! Gy zult vrouwtjes tot mynent vinden, en ik wed, Waldheim 'blyft 'er aan eene hangen. Heer intendant, gy gaaf immers meê? Myn' pastoor moet je kennen. Komt, gaan wy, gaan wy. WALDHEIM. By myne zondige ziel, Wild, doe dat; toe, doe dat. WILD. Het zal my tot eere en vermaak verftrekken. Ik heb noch eenige bezigheden, en zal daarna uwe genade op het oogenblik volgen. LINDENBL'RG. Doe zo, heer intendant. Adeler! gy komt ook meê ? ADE-  30 DE VRINDENRAAD, ADELER. Vcrfchoon my, genadige heer: myne bezigheden beletten my dat genoegen te hebben. LINDENBERG. Dan moet gy te huis blyven, hans kwast. Kom, Waldheim. WA L D H E IM. Nu, Wild, kom zo fpoedig als mogelyk. Dag, Adeler! ZESDE TOONEEL. WILD, ADELER. ADELER. Ik geloof dat wy in ons voornemen zullen (lagen. Dring 'er by de monstering zo veel mogelyk op aan. WILD. Wy hebben noch geen gewonnen fpel. Myn overfte is my te wel bekend. Nu , Adeler! befchouw noch eens met oplettendheid het plan ter verbetering der landgoederen. Wik en weeg. En zo gy de boeren noch te veel mogt bezwaard vinden, moet gy, al is het plan van my, zulks niet laten doorllppen. Vaar wel. ADELER. Edele ziel! gy zyt waardig menfehen te gebieden. Eind; van het eerste bedryf. TWEE.  TOONEELSPEL. 31 TWEEDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene zaal, op het Jlot te Lindenberg. EERSTE TOONEEL. Mevrouw lindenberg, mevrouw weildorf, freule kleman, een oud edelman, jamen »p het tooneel komende; knecht s. de edelman. 2Sie zo! na zulk eene wandeling is het goed rusten: de dames zullen zeker wel een weinig vermoeid zyn: de lanen zyn uitgeftrekt, en behagelyk: de heer Lindenberg heeft eer van den aanleg: ailes is fmaak. Mevr. lindenberg. Zeker, myn man is niet misgedeeld van een goed overleg. Tegen de kneclits. Stoelen ! Vertrekt. Het gezelschap zet zich. Mevr. weildorf. Myn man zaliger had altoos veel vermaak 'm de tuinen hier te Lindenberg. de edelman. De graaf van Weildorf, uw overleden man, me-  3a DE VRIND ENRAAD, mevrouw, was een kenner. Freule Kleman fchynt zeer vermoeid te zyn? Fr. kleman. In het minste niet, mynheer. Ik zou noch wel zulk eene wandeling kunnen doen. Waar of freule Louïze gebleven is? Mevr. lindenberg. Zy heeft met jonker Fredrik gewandeld , en dus zagter moeten gaan. Denkelyk zal zy ook haast hier zyn. de edelman. Zal het diné talryk zyn, mevrouw? mcv. lindenberg. Ik wacht den heer van Waldheim, den graaf van Wellenthal, en den pastoor met zyne vrouw. Mevr. weildorf. Ik heb den heer Lindenberg noch niet gezien. Mevr. lindenberg. Hy is reeds vroeg uitgereden, om den heer van Waldheim af te halen. de edelman. Ha! daar is freule Louize, met jonker Fredrik. TWEEDE TOONEEL. de vor i gen, freule louize, fredrik. Fr. louize, het gezelschap groetende. Dat hebben de dames my afgewonnen. De Winen hier te Lindenberg zyn uitmuntend fchoon. d E  TOONEELSPEL. 33' de edelman. Dat is ons ook zo voorgekomen, freule. fredrik. Komt papa niet haast, mama? Mevr. lindenberg. Ja, jonker! ik wacht uw' papa alle oogenblikken. Tegen mevr. Weildorf. Wat dunkt u van deZe kanten? Mevr. weildorf. Zy zyn overheerelyk! En hoe komt deze ftof de dames voor? Fr. k L e m A N. De teekening der bloemen behaagt my ongemeen: ze is keurig en de kleuren zyn wél gekozen. Mevr weildorf. Ik heb grooten zin in dit kleed, en draag het dikwyls. Mevr. lindenberg. By lieden van onzen rang vind men alleen den goeden finaak. Fr. louize. Dit gaat, dunkt my, niet altyd door , mevrouw. Onlangs was op fallet eene burgerdame, die een, zeer goeden fmaak had, en eene algemeene bewondering verwierf. de edelman. ■ Freule Louize heeft geen ongel yk, genadige C vrouw:  34 DE VRINDENRAAD, vrouw : men vind in den burgerfïand lieden, die den adelltand in den goeden linaak verre overtreffen. Mevr. weildorf. Waartoe het burgerkanalje hier aan te halen, mynheer? Freule Louïze, weet men, heeft hare eigen wyze van denken: zy doet den adel weinig eer aan. Fr. kleman. Men behoeft den burger juist niet geheel te verachten; maar om hem tot een onderwerp van geIprek in een fatzoenelyk gezel fchap te nemen komt my laag voor, en zou ik niet verkiezen. Mevr. weildorf. Waarom niet, freule? Men kan zyne zotte manieren befpotten en belagchen. Fr. louize. De dames fpreken niet ernstig. Zy weten zo wel als ik dat een mensch, die edel denkt, nooit zyn' minder befpotten of belagchen zal. Ik geloof dat de dames my toetfen. Mevr. lindenberg. Freule Louïze fchept altyd vermaak in het uitdeden van zedelcsjes: zy lpeelt gaarne de deftige matrone. Fr. louize. Geenszins, mevrouw: het zyn maar bedenkingen , die ik opper, en waartoe het gefprek gelegenheid  TOONEELSPEL. 35 heid geeft. Zyne minderen te verachten heeft my . altyd gefluit. Ik bid verlchooning... MeV. lindenberg. Genoeg hiervan. Heeft mynheer de Iaatfle asfemblé ook bygewoond? de edelman. Neen , mevrouw ; maar ik ben gisteren in een gezelfchap geweest, waar onze oude marquis was. Mevr. lindenberg. 6 Spreek my niet van dien vent. Van het hoofd tot de voeten is hy een gek, opgevuld met geheimen, die niets-te beduiden hebben. Mevr. weildorf. Ik ken hem: geen logenachtiger fchepfel is my ooit voorgekomen. de edelman. Hy heeft echter zeer veel goede hoedanigheden. Mevr. lindenberg. En was 'er mevrouw de gravin niet, met. wie gy onlangs by my waart? de edelman. Ja wel, mevrouw : haar belangryk onderhoud veraangenaamde het gezelfchap niet weinig. Zy verhaalde. .. Fr. kleman. Zeker een historietje, waarin zy vele zedekunC a di-  36 DE VRINDEN RAAD, dige bedenkingen te pasfe kon brengen? 6 Ik raad het, wed ik, inderdaad! Zwyg maar van die vertelfeltjes, ftil. Mevr. lindenberg. Zy zou eene zeer goede gezelfchapsjuffer voor freule Louïze wezen: beiden even zedig, even leerryk. Fr. louize. Ik ontken niet haar hoog te achten: zy is eene verflandige en tevens eene zeer deugdzame vrouw: uit haar' omgang kan men veel leeren. Mevr. weildorf. Verftandig? veel leeren? Waarover weet zy te fpreken? over boeken , over zedeleer, over wysbegcerte! Met diergclyke wisjewasjes moeten de lieden van adel zich niet ophouden: dit is verre beneden hen. De gravin weet niets van zich te kleeden, van zich galant voor te doen, van het fpel. Mevr. lindenberg. Zy is ten uiterfle vervelend. Fr. louize. De adel zou, denk ik, zeer te beklagen zyn, zo alle adelyke perfoncn dachten gelyk mevrouw Weildorf fchynt te vooronderftellen dat zy moeten denken. Fr. klkman. Dat weet ik juist niet. Eene adelyke dame, die van  T O O N E E L S P E L. 37 van de nieuwfte modes weet te fpreken, zich daarnaar weet te kleeden , en alle galante ipellen weet te fpelen, weet, denk ik, genoeg. de edelman. Ik zou warelyk niet 'gaarne zulk eene adelyke dame tot myne vrouw hebben, genadige freule. DERDE TOONEEL. de vorig en, een knecht, een winig later waldheim, en lindenberg, nadat de knecht weder vertrokken is. de knecht, tegen mevrouw Lindenberg. Onze genadige heer is met den heer van Waldheim zo even aangekomen, mevrouw, zy treden herwaart. Het gezelfchap ryst op. WALDHEIM. Het is my lief, dames! u allen wél te zien. Mevr. lindenberg. Ik verheug my het geluk te hebben den dapperen overften Waldheim, van wien ik met zo veel lof heb hooren fpreken, te leeren kennen. lindenberg. Zo, myn fchat! gy zyt welvarende? dat 's goed. Hoe gaat het, Fredrik? C 3 ere-  38 DE VRINDEN RAAD, fredrik. Zeer wel, papaüef! Ootmoedige dienaar, genadige heer! lindenberg. Wat zeg je, broeder Waldheim? in myn' Fredrik fteekt een fiklcbe hoezaar? is 't niet zo? w a ldhei m. Dat zou waarachtig • jammer van den jongen wezen. Mevr. lindenberg. Jonker Fredrik is reeds korner, genadige heer overfte. waldheim. Dat is, op myne zondige ziel i voor dien kleinen jongen vry wat vroeg, genadige vrouw. Hy is de fchoonfte jonge, dien ik myn leven heb gezien : het juiste afbeeldfel van zyne beminnelyke moeder; net met hare fchoone blaauwe oogen ; en, aart hy naar zyn' vader, dan mag God den vyand genadig wezen. Zeg, Lindenberg! wie zyn de dames, die.ik de eere heb hier te zien ? lindenberg. Deze is mevrouw Weildorf; deze freule Kleman; en deze is myne pupil, freule Louïze van Noordbeek. waldheim. Het is my veel eer de dames te leeren kennen. Fr. Loir-  TOONF. ELSPEL. 39 Fr. louize. Het verheugt my, heer overfte, in u den man te zien, van wien myn oom en voogd mv met zo veel gevoel van hoogachting en genegenheid heelt gefproken. Mevr. weildorf. Het is ons veel eer, genadige heer overfte, eer.' man van verdiensten te leeren kennen; en het kan niet dan vereerende voor een ieder onzer zyn van zyn aangenaam gezelfchap te mogen profiteren. Fr. kleman. Dit kompliment is uitftekend bevallig; ik zou 'er niets weten by te voegen. Mevr. weildorf. Ik wil niet hopen dat de overfte Waldheim den lof, dien -ik hem billyk toezwaai, als een bloot kompliment zal aanmerken. Hit gezelfchap neemt van tyd tot tyd weder plaats. lindenberg. Slapperloot, Waldheim! antwoord eens op dat alles. wal dheim. Ja, broeder! voor eenige jaren zou ik dit bfter dan nu hebben kunnen doen. De dames bewyzen my al te veel beleefdheid. de edelman. Aan een' man als uwe genade kan men nimmer te veel hoogachting betoonen. C 4 LIN-  4Q DE VRINDENRAAD, lindenberg. Heeft de pastoor zyn woord gegeven, fchat ? Mevr. linden berg. Ja, mynheer! ik wacht hem en zyne vrouw, met den graaf van Wellenthal. waldheim. Duizend bomben! den graaf van Wellenthal, myn' kameraad ! dat verheugt my. lindeneer g. En ik wacht dadelyk den heer Wild, den boezemvrind van den heer Waldheim. Mevr. lindenberg. Hy zal my ten uiterfte aangenaam wezen. VIERDE TOONEEL. de vorigen, een knecht, en een weinig later wild, nadat de knecht weder vertrok' ken is. de knecht. De heer Wild, genadige heer! lindenber g. Gelei hem binnen. Dat heeft hy knap gedaan, broeder Waldheim. Welkom, welkom , heer Wild 1 het verheugt my u eens op myne landgoederen te zien. m  TOONEELSPEL. 41 Eet gezelfchap ryst op, groet Wild zeer beleefd, en neemt weder plaats. wild. De eer, die ik geniet, is te groot, genadige heer! Het genoegen deze dames te leeren kennen is voor my een ongemeen geluk. In het gezelfchap van zo vele adelyke perfonen vind myne burgerlyke welfprekendheid zich zeer verlegen. De onverdiende beleefdheid, die my bewezen word, weet ik niet te beantwoorden. Mevr. weildorf. Een burgerlyk perfoon, die de eere heeft een vrind van den overften Waldheim te zyn, kan men met recht eenigen eerbied waardig keuren. Fr. louize. Het behoort den adel tot eere te verftrekken een' man, als de verftandige vrind en raadgever van den overften Waldheim, te mogen leeren kennen. Mevr. lindenberg, tegen den edelman. Deze man heeft voor een burgerlyk perfoon noch al vry veel goeds. lindenberg Al komplimenten genoeg ; niet Waldheim ? waldheim. Genoeg ? Duizend fakkrement! te véél, broeder Lindenberg. Ha! daar is Wellenthal. C5 V T F.  42 DE VRINDEN RAAD, V T F D E TOONEEL. de vorig en, wellenthal. wel!, e n t h a l. Dienaar, dames! dag heeren! Wat hagel, Wa!dheïm, gy hier! Hoe gaat het, broeder? Ik had eer verwacht de dood te zien, dan u. waldheim, Wellenthal omhelzende. Ha! broeder Wellenthal! oude beste kameraad! wellenthal. Hebt gy den dienst verlaten, Waldheim? waldheim. Ja, broeder! op raad van myn' Wild. wellenthal. Ls dat de man, die u te recht heeft geholpen? Mynheer Wild, gy hebt een verftandig ftuk gedaan : de overfte Waldheim heeft lang genoeg gediend ; hy moet rusten. wi l d. Het verheugt my dat de generaal van Wellenthal myn' raad goedkeurt. wellenthal. Volkomen. Ha! Louïze! hoe gaat het? Zie, Waldheim, dat is myn hartlapje; ik ben haar oom en voogd. Fr. louize, Wellenthal de hand kusfchende. Ik ben zeer wel, lieve oom. WEL-  T O ONE E L S P E L. 43 wellenthal. Dat is goed. Zulk een meisje, Waldheim, is een juweel. God geve u lang gezondheid , myn kind. Gy verdient het. Gy zyt een engel onder de menfchen. Zie, Waldheim, zy past my op als haar' vader, en niets is haar aangenamer. Fr. louize. Myn oom vind goed het betrachten van myn' pligt in my tot eene verdienste te maken. Mevr. lindenberg. Ik hoop, wy zullen het genoegen hebben den heer Waldheim eenige dagen by ons te houden. lindenberg. Vast en zeker; en den heer Wild ook. Deze heer moet kennis met den pastoor maken, en dat kan in een' dag niet gefehieden. wal d heim. Ja! zie jy het hem maar te beduien: hy wil van avond weêr weg. lindenberg, tegen Wild, die met freule Kleman fpreekt. He! heer intendant! de overfte geeft u als een* deferteur aan, en zegt dat gy van avond weêr weg wilt. Daar zal, de duivel haal'! niets van inkomen: het komplot is ontdekt. wild. Ik moet weg, genadige heer. lin-  44 DE VRINDENRAAD, lindenbshg. Moet weg ? neen, neen! niets van dat! ik wil my op het oogenblik laten casferen, zo dit gebeurt. Ik ben veel te verheugd u eens hier te zien. De duivel haal'me, zo je wegkomt zolang Waldheim hier post houd. Vraag aan myne vrouw, of ik niet altoos tegen haar gezegd heb: komt de heer Wild eens hier, dan zal hy waarachtig zo fchielyk niet weêr weg. Mevr. lindenberg. Myn gemaal fpreekt de waarheid. De heer Wild zal ook zckerlyk ons genoegen, door zyn fpoedig vertrek, niet willen vergallen ; maar op myn vrindelyk verzoek wel eenige dagen ons gezelfchap houden ? wild. Het zou onvcrgcvclyk zyn, alle de beleefdheden, die my hier worden bewezen, met onheusehheid te bcloonen. Uwe uitnoodiging is voor my te vleijende, dan dat ik het my niet tot eere zou rekenen daarvan gebruik te maken. Gedurende dit gefprek heeft zich mevrouw Weildorf met Waldheim , freule Louïze met freule Kleman, en Wellenthal met den edelman, in ge, fprek gewikkeld. Fredrik loopt al den tyd heen en weêr door de kamer fpelen. waldheim, tegen mevr. Weildorf. ja, mevrouw, de elende in myne landen was zeer  TOONEEL SPEL. 45 zeer groot. Gy geeft my den lof der herftelling; maar die komt hier myn' vrind Wild toe. wild. Zonder de menschlievendc gevoelens van myn' overften, zouden myne raadgevingen van weinig nut zyn geweest. Mevr. weildorf. Men vind veel ondankbaren onder de boeren s gy zuk het ondervinden, heer overfte. waldheim. Ik wil liever dat zy ondankbaar tegen my zyn dan dat zy my als een' tiran haten. wellenthal. Dat is recht, Waldheim. Men vind ook veel brave menfchen onder de boeren ; en de goeden om de kwaden te doen lyden is niet billyk. wild. De heer generaal heeft gelyk: zekcrlyk zyn 'er by de boeren uitftekend goede menfchen. Ik heb 'er onlangs een treffend bewys van gehad. Het geval verdient, tot eer der menfchelykheid,. meer bekend te worden. Indien ik wist, dat ik het gezelfchap niet zou vervelen, zou ik het verhalen. wellenthal. Gy zult ons zeer veel vermaak doen, nrynheer Wild. wild. Een jongeling van omtrent zeventien jaren diende als  46 DE VRINDENRAAD, als gering dagiooner op Waldheim. Zyn vader, een zeer arme boer, te Pollnitz, ftierf van gebrek. Zyne moeder lag aan eene uitteerende ziekte. Zyne drie zeer jonge zusters, die noch niet in ftaat waren brood te verdienen, verfmachtten van honger. De edele jonge, edeler dan menig edelman met al zyne wapens en kwartieren, befpaarde, dagelyks, zyn middag- en avondbrood , bragt het aan zyne dervende moeder en gcbrcklydende zusters, en behielp zich met zyn morgenbrood en ecnige eikels, die hy verzamelde, en by het vuur eetbaar maakte. Dit wierd opgemerkt door een' bedienden, die het aan myn' overften ontdekte. Deze gaf my last om het geval te onderzoeken. Ik kwam by de moeder, en vroeg haar naar haar' zoon. Uit vreeze dat hy, ter liefde van haar, zich aan eenige wandaad mogt hebben fchuldig gemaakt, wilde zy my niets zeggen. Ik liet den jongeling halen. Te grootmoedig om te liegen , bekende hy my rondborstig de waarheid, en bad my, met tranen in de oogen, hem, om het nemen der eikels, niet te verftooten. Ik weet, zeide hy, dat gy dit kunt doen, maar, wat zou het u baten als myne moeder en zusters van honger ftierven? Dan zou myne ftraf te zwaar zyn. Ik kon my niet bedwingen hem te omhelzen en hulp te belooven. Hy ftortte zich voor my ter aarde, Imeekte God om verderen byftand voor zyne arme moeder en zusters, en dankte  T O ONEELSPEL. 47' te hem voor zyn' reeds genooten onderftand. Deze jongeling was maar een boer, en zulke boeren worden 'er veel gevonden. linde n b erg. Duizend millioenen bomben! ik geef den jongen honderd daalders handgeld, zo hy hoezaar wil worden. Zulk een goeije jonge moet, de duivel haal' me', een goed foldaat zyn. Met zulk volk kan men den fatan zelv' uit de hel boenen. Basfa Manelka! wie voor zyne moeder honger kan lyden kan voor zyn' officier fterven. Fr. louize, met gevoel. Ik heb dien jongeling lief. Mevr. weildorf. Ja, het moet een goed borstje zyn. Mevr. lindenberg. Dat is braaf van dien jongen, 't Is jammer dat hy een boer is. wild. Waarom, genadige vrouw? De boerenftand is zeker ten hoogften achtenswaardig. Indien deze jongeling een koning waar', zou hy dan edeler zyn? Met zyne liefderyke gevoelens, met zyn aandoenelyk hart, is hy, fchoon boer, een der edelfte ftervelingen. Ik heb geleerd, uit de ondervinding van myn' overften, die zich de moeite gaf alle zyne kurasfiers zo wel inwendig als uitwendig te kennen, en die zo hartelyk met geringen als met groo-  48 DE VRINDENRAAD, grooten omging, dat men de voortreffelykfte en verhcvenfte deugden vceltyds in den nederigftcn (land der menfchen ontmoet. wellenthal. De hagel, heer intendant, dat is veel gezegd, w i ld. Ik weet het, heer generaal ; maar te veel toch niet. Bewys my dat ik ongelyk heb. Hoe zelden zien wy een' begunstigd' hoveling zyn goed, leven, en eere opofferen voor een' in ongenade gevallen vrind , en de befchermer der verdrukte of lydende onlchuld zyn! Hoe dikwyls zien wy de volflagenfte bewyzen van zulk eene geaartheid in den burgerftand! zaken kunnen en moeten fpreken, geen ydele woorden, genadige heer. de edelman. • Slim genoeg dat gy gelyk hebt, heer intendant. Ik ben het ten minste in zo verre met u eens, dat de deugden der meeste voorname of ryke lieden dikwyls zeer dubbclaartig zyn : hoogmoed of eerzucht zyn vceltyds hunne beginfels. Wat zegt het, zo wy al eene lompe handvol geld weggeven? Immers niets. Maar zulk een arme jonge, die zich het noodig voedfel onttrekt, om het zyne noodlydendè moeder en zusters tot verkwikking en onderhoud aan te bieden,... Zie, heer intendant, uw verhaal heeft my getroffen, en uw vrymoedige (preektrant bevalt my boven maten. , Mevr.  TOONEELSPEL. 49 Mevr. lindenberg. Wat ('chort u, freule Kleman? het fchynt dat gy fchreit. Fr. kleman. Het verhaal van dezen heer heeft my flerk aangedaan: ik ben geheel ontroerd ZESDE TOONEEL. de vorigen, een knecht, en kort daarna de pastoor, nadat de biecht weder vertrokken is. de knecht. De heer pastoor. lindenberg. Ha, heer pastoor! wees welkom. de pastoor. Ik neem de vryheid, mynheer en mevrouw Lindenberg! van uwe vrindelyke uitnoodiging gebruik te maken. De dames zyn, hoop ik, in goeden wel. ftand? Ho! de heer Waldheim ook hier? het verheugt my het geheele gezelfchap zo vrolyk en gezond te zien. waldheim. Hier, vader pastoor! hier hebt gy myn' vrind Wild, die grootdeels hier is gekomen om kennis D met  So DE VRINDENRAAD, met u tc maken: hy is myn intendant, van wie» ik u onlangs fprak. de pastoor. Zo dat ik het genoegen heb een' der uitmuntend • fte menfchen te leeren kennen ? wild. Hoor, mynheer pastoor, geen komplimenten; de heer overfte heeft my door zyne lotïpraak over u zo zeer naar uw byzyn doen verlangen, dat ik my gelukkig reken u eindelyk te zien. wellenthal. Beste Wild! gy zult den heer pastoor wel nader leeren kennen. Wy moesten daar nu maar van zwygen. Hy is zo laat aangekomen, dat het uur van het middagmaal wel naby zal zyn. Is het zo niet, genadige vrouw? Mevr. lindenberg. De generaal Wellenthal fchynt eetlust te hebben. De bediende zal, denkelyk, terftond waarfchouwen. Waarom is uwe beminde niet meegekomen, heer pastoor ? de pastoor. Zy was een weinig onpasfelyk, mevrouw. waldheim. Toch niet krank? he? de pastoor. Neen, heer overfte: 't is hechts eene lichte on- rasfelykheïd. J Fr. lou-  TOONEELSPEL. gt Fr. louize. Het is my aangenaam dat het niet erg is. Zo het my vergund word, zal ik haar morgen komen bezoeken. DE PASTOORi Eene dame, als freule Louïze, is ofis altoos welkom: zy brengt altoos troost in tegenfpoed mede. wellenthal. Ja, pastoor, myne lieve Louïze is eene goede troosteresfe. Mevr. weildorf. Troost uit te deelen is niet zeer moeijelyk: het is gemakkelykcr te troosten dan getroost te worden. de pastoor. Hierin heeft mevrouw Weildorf gelyk; maartusfchen troost en troost is groot onderfcheid: troost, die in koele woorden beftaat, heeft geen klem; de troost van freule Louïze is van een' anderen aart: die is balzem voor het lydende hart. een knecht, binnenkomende, en weder heengaande. Het middagmaal is gereed, genadige vrouw. Mevr. lindenberg. Dames en heeren, zyt zo goed van in de eetzaal te gaan. li ndenberg. Wilt gy de d-imes helpen geleiên, Waldheim? de duivel haal' me, zo ik 'er lust toe heb. D a fi£  52 DE VRINDENRAAD, de pastoor. Vergun my , freule Louïze, u te geleiden. Fr. louize, met hem vertrekkende. Met veel vermaak, mynheer pastoor. wellenthal. Kyk, onze pastoor word galant. Welaan, genadige vrouw, gun my de eere u een' arm te mogen geven. Je bint immers niet jaloers, Lindenberg ? LINDENBERG. Jaloers over een' ouwen bol, als Wellenthal ? ha! ha', ha! kom, Waldheim, wy zullen elkaêr geleien. Kom, Fredrik, ga mee. Zy vertrekken. de edelman, tegen mevr. Weildorf. Sta my toe, mevrouw, u te geleien. Zy geeft hem, zonder te fpreken, de hand, en vertrekt met hem. wild, tegen freule Kleman. Is het my geoorloofd, freule5 Fr. kleman, mei hem vertrekkende. Zeer gaarne. Einde van het tweede bediyf. D E R-  TOONEELSPEL. 53 DERDE B E D R Y F. EERSTE TOONEEL. w11. d, alleen. Wat toch mag het oogmerk van freule Louïze zyn? My door een' knecht te laten verzoeken terilond na den maaltyd in deze zaal te gaan!... Zy komt. TWEEDE TOONEEL. louize, wild. wild. "Wat beveelt freule Louïze? louize. Ik beveel niet, mynheer Wild; ik heb flechts te verzoeken. De reden, dat ik u hier deed kómen, is, omdat ik u in het volle gezelfchap liefst niet alleen wilde fpreken. Ik heb my nu ter fluips daar. van afgezonderd, en het geen ik u te zeggen heb zult gy hierin vinden. Vaar wel. Zy vertrekt haastig. DERDE TOONEEL. wild, alleen. Eene beurs met geld!.. Zes Louis d' or!.. Een D 3 brief-  34 DE VRINDENRAAD, briefje!... Dit briefje zal my gewis hare meening ontdekken, Hy leest: Ik bid u, edele man! het geen gy in deze beurs zult vinden ten nutte van den braven jongeling en zyne noodlydende moeder en zusters, wier toeftand gy ons hebt verhaald, gunstig aan te wenden. Het is weinig. Ik fchaam my myn maandgeld niet beter befpaard te hebben, om nu meerder te kunnen geven. Myn oom en voogd bemint my echter te veel om niet te voorzien dat ik binnen kort myne gift zal kunnen verdubbelen. LOUIZE VAN NOORDBEEK, Het briefje kusfehende. Edele zie!!.. Zie daar de gewenfehte gemalin voor myn' overften ; ziedaar eene vrouw, die hem en zyne onderdanen gelukkig kan maken, ö Hoe groot zou myne blydfchap zyn, zo ik hem aan zulk eene echtgenoote verbonden zag ! VIERDE TOONEEL. WILD, WALDHEIM, WALDHEIM. Ik heb u overal gezocht, Wild. Ik ben verheugd u te vinden. Wat dunkt u van de dames! he - die mevrouw Weildorf is een verweerd vrindelyk wyf. WILD.  TOONEELSPEL. 55 wild. Ja; maar zy ziet wien zy voor heeft, genadige lieer. waldheim. Dunkt je dat, lieve Wild? wild. Ja, uwe genade. My dunkt dat zy, in den grond hoogmoedig, met zichzelve en haren overouden adel geweldig ingenomen is, en dat zy met al haar gevoel en al hare vrindelykheid niet dan eene ydele uitwendige vertooning maakt. waldheim. De henker! half en half heeft het my door het hoofd gemaald; maar ik was 'er niet zeker van. Zy heeft my met hare vrindelykheid geheel gewonnen; ja, zo ik niet vreesde het verwyt te hooren dat eene weduwe fomtyds haar' tweeden man doet, zou ik met haar wel overweg kunnen komen. Wat dunkt je? he? wild. Dit verwyt zou niet te vreezen zyn, genadige heer; maar... waldheim. Nu? maar. Wat maar? wild. Ik viees dat eene hoogmoedige vrouw noch als eade voor u noch als moeder voor uwe onderdanen deugt. D 4 wald-  56 DE VRINDENRAAD, waldheim. Daar hebt gy zekerlyk gelyk in, zo het waar is dat de hoogmoed haar hart beheerscht. Maar wat zegt gy van de freules ? he ? wild. Zy zyn beiden beminnenswaardig, genadige heer, en kunnen een' man gelukkig maken, hoewel haar karakter veel verfchilt. Maar... waldheim. Nu ? al weder wat te maren ? he ? wild. Niets ongunstigs, heer overlïe. Zy zy n beiden beminnenswaardig; maar de eene is een dood, en de andere een levend ligchaam. Freule Louïze is, zo ik vry uit moge fpreken, zeer zeker de beste. Zy is goedaartig, edel, grootmoedig, menschüevcnd, verftandig, zedig, en, naar myn oordeel, fchoon. Freule Kleman is dit alles byna ook; maar echter in een veel minder graad. In het kort, heer overfte, zo gy verkoost te huwen, en gy freule Louïzes hart kost winnen, geloof ik dat gy de benydenswaardigfte man op den gantfehen aardbodem zoud zyn. waldhei m. Dacht ik het niet! Ik merkte wel dat gy met dat meisje het meeste op had. Wie, die zyn verftand heeft, zou 'er ook niet veel meè op hebben ? gy heeft my ook behaagd; en, zo zy zo vrindelyk als  T O O N E E L S P E L. 57 als Weildorf ware, weet ik warelyk niet tot wat ftap ik licht zoude komen. Doch, Wild, gy hebt genoegzaam met mevrouw Weildorf niet gefproken, hoe kunt gy dan weten dat zy inwendig hoogmoedig is, en dus voor my en myne onderdanen niet deugt? he? WILD. Hoe veel adelyke tytels bezit ik, heer overfte, om, in een gezelfchap van louter adel, met zuik eene dame te durven fpreken? een eerelykman moet zichzelv' buitendien te goed achten, om te fpreken met iemant, die hem met een' opgetrokken neus en lip antwoord; 't is echter noch beter met iemant, die hem openlyk veracht, dan die daartoe geen moed heeft, en het zo veel mogelyk van ter zyde, of in het verborgen, doet. W A L D H E IM. By myne zondige ziel, Wild, daar heb je gelyk In. Geen rechtfchapen kaerel verdraagt verachting. Dit heb ik altoos gezegd. WILD. Ik heb deze gedachten grootdeels van u overgenomen, heer overfte. Het is, om-weder tot onzen tekst te rug te keeren, eene verdienste te meer in freule Louïze, dat zy uwe genade niet vleit. Zy fprak met de grootfte hoogachting van u, en luisterde met veel oplettendheid toe, zo dikwerf gy iets zeide. Ik heb noch een fterk bewys, D 5 waar-  5S DE VRINDENRAAD, waarom zy zeker de beste gemalin voor u zou zyn. wa ldheim. En waarin beftaat dat bewys, Wild? laat hooren. wil d. Zou uwe genade iemant, die, op het bloot verhaal van menfchelyke elende, oogenblikkelyk, zon. der eenigen ophef, in ftilte, de ongelukkigcn dadelyk met hulpe byfpringt, niet hooger achten dan die zulk een verhaal met een koel beklag, of met mogelyk zelfs noch koeler tranen beantwoord? waldheim. Zonder twyfel, Wild. Behoeft gy my zulks te vragen ? ik dacht dat gy my althans in dit opzigt beter kende. wild. Nu, dan heb ik my in myne meening niet bedrogen; dan verdient freule Louïze uwe grootfte hoogachting. Zie hier een briefje, dat het u zal bcwyzen. waldheim, gelezen hebbende. Duizend bomben, Wild! welk een hart! myne onderdanen goed te doen! elendigen te onderfteunen, zonder ze te kennen! inderdaad, dit kan niet vallen dan in het hart van een' rechtfchapen menfchenvrind. En zulk een hart heeft de zagtaartige, de beminnelyke freule Louïze! Waarachtig , Wild, zulk  TOONEELSPEL. 59 zulk eene vrouw is de c-enige die goed voor my zou zyn. Zy heeft myn hart gefiolen. Welaan, ik zal haar myne hand aanbieden, en, zo zy my wil hebben, dan is de zaak klaar, dan zal ik haar trouwen. WILD. Ik geloof zeker dat gy met haar gelukkig zoud wezen. Uwe genade moet haar echter eerst noch wat nader leeren kennen. W7y blyven hier toch eenige dagen. WALDHEIM. Onnoodig, onnoodig, Wild. Die vrywillig onbekend myne noodlydende onderdanen lief heeft en goed doet, zal ook my lief hebben en goed doenf Hoor, Wild, zo gy eens gelegenheid naamt van ter zyde met freule Louïze over de zaak te fpreken, en haar over my te pols feu ? he ? W I L D. Zo uwe genade dit beveelt, is het wel te doen; maarj openhartig gefproken, ik wenschte liever hiervan verfchoond te blyven. W.UDHEI M. Neen, neen, Wild; ik beveel het u. Zie, ik ben een beetje bang voor een' fiortregen... Eu, als een van beiden wezen moet, is het altocs beter dat alleen de voorhoede, dan dat liet gehecle leger gcfiagen word. Is het niet zo? he? WILD.  6o DE VRIND EN RAAD, wild. pit zy zo. Hoe vind ik gelegenheid freule Louïze alleen te fpreken ? waldheim. Ja, die gelegenheid moeten wy trachten te bewerken, Wild. wild. ZasX , heer overfte, ik hoor iemant: het is de pastoor • hy zal ons mogelyk kunnen helpen: wy zullen zynen raad innemen. V X F D E TOONEEL. de vorige n, de pastoor. de pastoor. De hecrenzoeken u overal, mynheer Waldheim. Zy wisten niet dat gy hier waart. Zy zullen dadelyk wel hier zyn. waldheim. Ik had met Wild iets zeer gewigtigs te overleggen, heer pastoor. Gy zoud my hierin met uw' raad kunnen dienen. Wilt ge? he ? de pastoor. Zo het in myn vermogen is, met al myn hart. Maar de overfte Waldheim vooronderftelt licht te veel kunde en bekwaamheid in my; uwe onderyinding... wa ld-  TOONEELSPE L. 6i WALDH EIM. Neen, neen, pastoor, myne ondervinding is hier niet toereikende. Gy zyt een eerelyk en verftandig man: uw raad kan het gebrekkige in myne ondervinding vergoeden. Ik ben, gelyk gy weet, ongehuwd. Myn zwervend leven heeft my tot het huwelyk tot hiertoe noch geen gefchikte gelegenheid gegeven; ik ware mogelyk anderszins lang echtgenoot en vader. Ik weet, dit is een pligt voor ieder, die den naam van een nuttig lid der famenleving te zyn wil verdienen; dit is te meer een pligt voor hem,'dien God onderdanen heeft gegeven, voor wier welzyn hy, als vader, behoort te zorgen. Nu zou ik, op de dagen myner rust, daar ik toch niet meer te veld zal trekken, wel eindelyk kun. nen befluiten eene vrouw te nemen; myn vrind Wild raad het my ten flerkfte aan; maar, zie, pastoor, ik ben niet jong meer, ik behoor niet meer tot die beuzelachtige wezentjes, die zich met verliefde grillen kunnen bezig houden, ik ben lang over dat gekke heen. Nu is maar dé vraag, ronduit, voor de vuist, wat dunkt u ? moet ik het huwelyk uit myn hoofd nellen? of niet? geen doekjes 'erom te winden? he? DE PASTOOR. Inderdaad, genadige heer, uw voordel is zo duidelyk, dat 'er geen reden tot aarzelen in het doen eener keuze overblyft. Het huwelyk zal u en uwe  62 DE VRINDEN RAAD, uwe onderdanen zeker gelukkig kunnen maken, zo anders Hechts een goed voorwerp... WALDHEIM. Dit zou myne tweede vraag wezen, pastoor. Gy kent freule Louïze van Noordbeek? he? zou dit meisje eene goede party voor den overften Waldheim zyn ? he ? DE PASTOOR. Eene goede party ? genadige heer! indien de Hemel u dit uitmuntende meisje tot vrouw had gegeven , zou ik zeggen, niet alleen dat gy een der meest begunstigde lievelingen des Hemels, maar ook dat gy de gelukkigfte lterveling des geheelen aardbodems waart. Alle deugden, die een redelyk man in eene vrouw kan wenfehen, zyn in dit meisje vereenigd. Zy is een engel onder de menfchen. Indien de deugd zich zigtbarelyk in eene perfoon op de aarde aan onze oogen vertoonde, ik zou haar in freule Louïze van Noordbeek gelooven te hebben aangetroffen. WALDHEIM. Gy fpreekt 'er met zo veel vuur van, pastoor, dat, zo gy niet gehuwd waart, ik lichtelyk op het vermoeden zou kunnen vallen,... he? DE PASTOOR. Verfchoon my, genadige heer! ik zeg niets dan het geen zy dubbel verdient; ik kan niet genoeg tot haar voordcel zeggen. VJeijery is my walgclyk, en  TOONEELSPEL. 63 en ik veracht elk, die de waarheid verbergt en anderen misleid. WALDHEIM. Ik ken uwe denkwyze, pastoor: neen, ik wan. trouw u niet. Het meisje heeft myne geheele zie! vervuld, en zy is my, door uw gefprek, noch oneindig dierbarer geworden. Ik wensch haar tot myne vrouw te hebben. Ik heb myn' vrind Wild last gegeven haar eens van ter zyde omtrent my te toetfcn ; zoud gy hem hierin willen behulpzaam zyn, pastoor? zoud gy hem gelegenheid willen helpen verlchaffen om haar alleen te fpreken ? he ? DE PA STOOR. Zeer gaarne. Ik zal eene wandeling in den tuin voornaam De heer Wild kan freule Louïze een' arm ter geleide aanbieden. De tuin is groot; de lanen zyn veel en verfcheiden. Hy kan, als by toeval, wandelend, haar van het gezelfchap in eene der lanen aflcheiden, en heeft dan fchoone gelegenheid haar, naar uw voorftel,alleen te onderhouden. Zie, daar is het gezelfchap. ZES-  64 DE VRINDENRAAE», ZESDE TOONEEL. devorigen, meVTOUW lindenberg, 11K- vrouw weildorf, freule kleman, freule louize, wellenthal, lindenberg, df. edelman, fredrik. lindenberg. Slapperloot, broeder Waldheim! eindelyk gevonden. Foei, ga je defèrteren ? waldheim. Neen, broeder.' ik moest myn' Wild fpreken, en, zonder erg, duurde het langer dan ik gedacht had. wellenthal. Kom, kom, laat hem praten, Waldheim. Ik ben ook van tafel heengegaan. Myn Louïzetje heeft eene poos met my gewandeld. Zy is altyd gereed iemant plaifier te doen. Mevr. lin de nb erg. Wy zullen, hoop ik, de eere der tegenwoordig, heid van den heer pastoor en van den heer Wild hebben ? lindenberg. Ja, ja, niet weder heen te loopen. de pastoor. Het is aangenaam weêr: na den maaltyd is het wandelen gezond. Mevr.  T O ONEELSPEL. 6$ Mevr. LINDENBERG. Dat is waar, heer pastoor, err het groote bosch is koel. Wat dunkt u, Lindenberg, zo wy eens eene generale wandeling deden? LIN DE NB ERG. Opperbest. Heb je lust, Wellenthal? WELLENTHAL. Waarom niet? Mevr. weildorf. En de heer Waldheim ? zou het u ook behagen, heer overfte? WALDHEIM. Als het op loopen aankomt ben ik aanftonds gereed. LINDENBERG. Alles is nu goed en wel; maar gy, Wild, gy moet ook meê wandelen, en eene dame geleiden; en, de duivel haal' me! de pastoor ook. WILD. Wist ik dat de fchoone freule Louïze myn geleide niet zou verfmaden, dan bad ik haar my die eere toe te ftaan, Fr. louize. Het zal my tot groot vermaak verftrekken door den braven vrind van den overften Waldheim geleid te mogen worden. WELLENTHAL. Bravo! Gy had geen kompliment behoeven te maken, Wild: myn hartlapje is niet hoogmoedig. E Mevr«  66 DE VRINDENRAAD, Mevr. we ildorf, zeer vrindelyk. Ik zal my de eere verzoeken door den heer overften Waldheim te mogen worden geleid. waldheim. Met al myn hart, mevrouw. de pastoor. Zo de heer Lindenberg my vergunt zyne gemalin de hand te geven, en zo ik mevrouw niet onaangenaam ben... LINDENBERG. Wie zou een' pastoor iets weigeren ? de edelman. Het zy my vergund, freule Kleman. Fr. kleman. Met genoegen. lindenberg. Daar fta je nou, Wellenthal. wellenthal. Wel nu, broeder! wy zullen elkander geleiden, Mevr. lindenberg. Kom, Fredrik. fredrik. Ja, mama. Het geheele gezelfchap vertrekt. E'mda van het derde hedryf. VIER-  TOONEELSPEL. 67 VIERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld een' tuin, waarin een prieel, eenig beeldwerk, en andere J'ieraden. EERSTE TOONEEL. Mevrouw weildorf, freule kleman, waldheim, de oude edelman. Fr. kleman. Dit is een fraai partytje. Mevr. weildorf. Ik vind het bosch aangenamer. Het tuin-of kunstachtige behaagt my minder dan het grootfche of ftoute. Wat dunkt den heer Waldheim? waldheim. Elk heeft zyn' fmaak, mevrouw Weildorf. Alle wandelwegen zyn hier fraai. de edelman. Zyn 'er ook diergelyke op uwe landgoederen, mynheer ? w aldheim. Zy waren 'cr voorheen; maar zy zyn verware. loosd: ik heb ze in een' elendigen toeftand aangetroffen. Zy moeten en zullen herfteld worden. Mevr. weildorf. Dan worden ze zeker beter dan ze ooit geweest E 2 zyn:  68 DE VRINDENRAAD, zyn • de (maak van den overften Waldheim is keurig en uitrtekend. wa ld heim. Zo myn finaak het gebrekkige zou herftellen, mevrouw, zou 'er, op myne ziel! weinig goeds van komen. Ik weet 'er niets van; maar ik heb goede en bekwame lieden aan het roer. Fr. k l e m a n. Zullen wy onze wandeling niet voortzetten ? Ik zie ginds door de boomen meer heeren en dames van het gezelfchap ons naderen; en ik vind het niet vermakelyk met zulk een' grootcn ftoet te gelyk te wandelen. de edelman. » Wel aan, freule! De heer Waldheim verkiest met ons mede te gaan ? waldheim. Ja, zeker. Ho! 't is Wild met freule Louïze. Mevr weildorf. Kom. Die geleerde lui voegen best alleen by elkander. TWEEDE TOONEEL. Freule louize, wild. wild. E ndelyk, freule, ben ik gelukkig genoeg u ai. leen te vinden. Ik gebruik dus de vryheid u het geld,  TOONEEL 'SPEL. 69 geld, dat gy zo grootmoedig voor het behoeftige huisgezin my ter hand ftelde, weder te geven; en wel op de billykfte gronden : myn overfte is de goedhartigfte en weldadigfte vader over zyne onderdanen: hy verlicht hunne elende, zodra hem di« Hechts bekend word. Fr. louize. Gaarne geloof ik u. Maar de overfte kan het niet ten kwade duiden dat men wilvaardig is ongelukkigen re helpen. Hy zal my het vermaak niet misgunnen dat 'er in het byftaan van elendigen gelegen is; en betwist gy my dit vermaak dan ook niet. Ik neem het geld niet weder aan. WILD. Freule, de overfle heeft werkelyk de elende van het behoeftig huisgezin verlicht, en daarin voorzien. Door nu te vee! daaraan te fchenken zou men licht een ander kwaad veroorzaken. Fr. louize. Deel gy het hen dan van tyd tot tyd toe. Onder uw goed bellier kan het niet dan wél bedeed worden. Gy doet alles op eene wyze... Maalais ik de waarheid hier fprak zou uwe heufche zedigheid my licht van vleijery verdenken of my daarmede befchuldigen. Laat ons dan van een en ander niet meer fpreken. Genoeg is het, dat de overfte Waldheim zich gelukkig mag rekenen een' vrind te hebben als gy zyt. Hy verdient dit ook. E 3 De  7o DE VRINDENRAAD, De edelheid van zyne ziel is op zyn gelaat te lezen. Hy heeft een uitmuntend voorkomen. wild. En een noch uitmuntender hart. Hem ontbreekt niets om de benydenswaardigfte man der geheele waereld te zyn, dan.. Fr. louize. Dan..? dan wat? gy blyft fteken ! Inderdaad, zo de meisjes niet nieuwsgierig waren, gy zoud ze het kunnen maken; ik, voor my, beken, dat gy myne nieuwsgierigheid opwekt. wild. Het is my zeer aangenaam dat het geluk van myn* overften u ter harte gaat. Dit fchenkt my een goed vooruitzigt. Hem ontbreekt niets dan eene gemalin, gelyk gy zyt Ja, waarom zou ik niet ronduit Ipreken, freule ? Hem ontbreekt niets dan uwe hand Fr. Louïze vertoont eene mengeling van verbaasdheid, ontroering, en verrukking; 't welk zy echter alles zediglyk bedwingt. Met freule Louize van Noordbeek moet men openhartig te werk gaan; ook ben ik niet gewoon te draaijen. Ik beken dat ik met voorkennis van myn* overften u thans over hem ondcrhoude. Hy kent uwe verdiensten. Hy erkent ze. Hy acht u; hy eerbiedigt u; hy bemint u. Indien de indruk, dien gy op hem gemaakt hebt, gering ware, hy zou  TOONEELSPEL. 71 zou my de eere niet hebben vergund u over hem te fpreken. De vrees dat zyn ruwe foldatentoon, de lidteekenen zyner wonden, zyn gevorderde ouderdom, (by is, voor zo verre ik weet, omtrent vyftig jaren,) de vrees dat dit alles u mishagen en hem een ongunstig onthaal by u zal doen verwerven, houd hem te rug u zelf over dit onderwerp dadelyk ie onderhouden. Kunt gy belluiten den besten der menfchen te willen helpen gelukkig maken? kunt gy befluiten hem te hooren ? kunt gy belluiten hem te woord te willen (taan ? Hoe groot zal myne blydfchap dan zyn! Ga met uzelve, ga met uw hart, ga met uw verftand te rade; en zeg my wat u behaagt dat ik den overften bericht ? Nu, lieve freule! gy zwygt! zal ik den braven man niets mogen mededeelen? Fr. LQUIZE. Ik weet niet of de verrasfmg dan of de verbazing my doet zwygen. Wild, gy ziet myne ontroering. Wat zal ik antwoorden ? ik heb den overften naauwelyks gezien. Onze bekendfehap is zo nieuw! Ik acht hem hoog; maar deze hoogachting fpruft eensdeels uit zyne verdiensten , waarvan ik met zo veel lofs heb hooren fpreken , en ten anderen uit de vrindfehap, die myne bloedverwanten hem toedragen. Ik weet niet... ik kan niet.. ik hang van myzelve niet af. Wild! gy febynt my een eerelyk man: wat raad gy my ? E 4 WILD.  72 DE VRINDENRAAD, WILD. Ik u raden, beminnelyk meisje? neen; raden durf'ik u niet: gy moet uwe eigen keuze opvolgen. Alles wat ik, naar myne eens aangenomen grondbeginfels, beb kunnen doen, was, myn' overften ten dienst te zyn in u zyne gedachten te zeggen. Ik heb u die vrymoedig geopenbaard. Myne wenfchen kan ik Hechts daarby voegen. Zy zyn dezen, dat ik voor my geen grooter vergenoegen kan uitdenken , dan myn' overften met u vereenigd, en u beiden door elkander volmaakt gelukkig te zien. Ik wil u geen overyld befluit of antwoord afpersfcn. Overweeg het voorftel: ga, gelyk ik gezegd heb, met uw hart en uw verftand te rade, en volg uwe eigen keuze vrywillig op. Fr. louize. Ik had u mogelyk behooren te ontwyken,. . of wel uw voorftel geheel af te Haan.. Gy brengt my in de uiterile verlegenheid.. Het huwelyk is een ftuk van het grootfte aanbelang,., en voor een jong meisje van het verfte vooruitzigt. wild. Van het grootfte aanbelang en van het verfte vooruitzigt zeker Voor zo veel het van myn' overften afhangt zult gy in den echt met hem zonder eenigen twyfel gelukkig zyn. Of gy u echter verbeeld, freule, dit met hem te zullen kunnen wezen, is eene zaak, die gyzelve alleen moet en kunc  TOONEELSPEL. 73 kunt beflisfen. Hy is altoos zichzelven gelyk; altoos edel, altoos. grootmoedig; heusch, nederig, vrindelyk, en in den hoogden graad menschlievend; fomtyds wel een weinig ruw en opvliegend, maar toch altoos gereed naar eene verlïandige tegenfpraak te hooren, en zich te laten geleiden : met één woord de driften overmeesteren en bederven zyn voortreffelyk hart nooit. Hy is achtingwaardig door zyne deugden, en niet alleen door zyne ade. lyke wapens en kwartieren: de adel zit hemin het hart. Hy zou ook edelman zyn, al had hy zelfs niet één' bedienden; daaf de meeste edellieden al hun aanzien en grootheid van den ftoet hunner bedienden alleen ontlcenen. Ja, het zy hy konln» of gemeen ruiter ware, hy zou akyd dezelfde ware grootmoedige man wezen, die zich noch door eene kroon zou verheffen, noch door te gehoorzamen zou verlagen. Met één woord: hy is een uitmuntend mensch. Vergeef my de wyze op welke ik u over hem fpreek: zy gelykt naar eene aanpryzing, en deze wilde ik vermyden, om u geheel aan uwe eigen keuze over te laten. Maar, inderdaad, ik ken de verdiensten van Waldheim, en kan zonder loffpraak niets over hem zeggen. Nu... Fr. louize. Wel nu ?... Vervolg. wild. Nu zal ik u eenige oogenblikken alleen laten, E 5 ten  74 DE VRINDEN RA AD, ten einde uw verftand zich kan beraden; en op deze plaats, tegen her einde der wandeling, hoop ik u weder te ontmoeten, om alsdan uw befluit te hooren, of myn overfte het geluk mag hebben u zelf over zyn voorftel te onderhouden, of niet? Fr. louize. 6 Wild, hy zou bezwarelyk een' beter advokaat dan u kunnen vinden. wild. Tot wederzicns, beste freule. DERDE TOONEEL. Freule louize, alken. In welk eene verlegenheid bevind ik my! wat antwoord zal ik geven ? zal ik met een' man als Waldheim gelukkig kunnen zyn ? zal ik hem kunnen beminnen' zeker, als menfchenvrind; maar als echtgenoot. ? Hy verdient myne hoogachting: zyne deugden zyn uitftekend. Maar is hoogachting voor een' echtgenoot genoeg ? word 'er geen liefde vercischt? Waar dwalen myne gedachten! hoogachting is het bcginfel van redelyke liefde. Wat is deze zonder gene in den echt? Maar onze ongelykheid van jaren», kan men met zulk een onderfcheid gelukkig zyn? waarom niet, als wederzydfche deugden hoogachting en liefde doen geboren worden? ó Louïze,hoe pleit gy in uw voordeel, daar uw hart reeds fchynt uit-  TOONEELSPEL. 75 uitfpraak gedaan te hebben! Hoe vele zaken zyn by het huwen in overweging te nemen ! Men verbind zich voor zyn geheeie leven, 't Is waar, men moet trachten anderen gelukkig te maken; dit is onze eerste pligt; maar evenwel niet ten koste van ons eigen geluk. Doch , ongelukkig in den echt met Waldheim? wie kan dat vermoeden! zyn grootfte wellust ligt in het bevorderen van eens anders genoegen ; en zou hy dan zyne gade.. ? Neen!... ó Louïze! hoe zeer hebt gy thans een' goeden raadgever noodig! uw liefhebbende oom en voogd... Maar de tyd is te kort, om een ander dan een afwyzend antwoord te geven ; echter. .. Men komt: ik weet niet of ik dit voor een geluk of een ongeluk moet achten. Gaan wy hier een weinig in dit prieeltje rusten. VIERDE TOONEEL. Freule louize, mevrouw lindenberg, de pastoor, lindenberg,wellenthal. wellenthal. Hoe! Louïze hier alleen! en dat peinzende! Wat fchort u , kind ? Fr. louize. Niets, waarde oom ! ik rust een weinig. lindenberg. Heeft de heer Wild u verlaten ? Fr. lou-  76 DE VRINDEN RAAD, Fr. louize. Ik wacht hem dadeiyk weder hier: hy is in het groote bosch. Mevr. lindenberg. Hebt gy het andere gezelfchap niet gezien, freule ? Fr. louize. - Verfchoon my, mevrouw: het ging van hier, toen ik naderde. Zy blyft in gepeinzen. lindenberg. Wel nu, pastoor, hoe vind gy den aanleg van den nieuwen bloemtuin ? de pastoor. Schoon: de fchakering der bloemen is uitmuntend waargenomen. Het bosch bevalt my echter noch beter. wellenthal. Waarom ? de pastoor. Omdat de fchoone natuur zich daar onbeperkt vertoont. Ik ben minder voor het gekunstelde. De menfchen pogen den volmaakten werkmeester van al wat is te verbeteren , eri hoe oneindig verre blyven zy altoos beneden hem! wellenthal. Zo gy het van dien kant neemt, pastoor, dan hebt gy volkomen recht. Hebben wy echter onze ver-  TOONEELSPEL. 77 verftandelyke vermogens niet gekregen, om die te gebruiken ? Hoe veel zyn wy aan de befchaving der kunsten verpügt! de pastoor. Zeer veel, inderdaad, mynheer Wellenthal. Het zy verre van my dat ik dweepzuchtig genoeg zou zyn om ten kwade te duiden dat de mensch zich aangenaamheden verfchaffe; maar ik bemin meer het eenvouwdig fchoon der natuur, dan alle pralery of opfehik der kunst. De natuur boezemt my eerbied voor haren maker in, daar zy de fraaifte orde vertoont, die door eenig kunstenaar ooit zou kunnen worden uitgedacht. Dit partytje, hier, is, by voorbeeld, ongemeen bekorelyk; maar het zou in myne oogen ongelyk meer bekorelyk zyn, zo de kunst niet alle boomen op eene hoogte had- ge. fchoren. lindenberg. Ieder, meen ik, kan hier zyn genoegen vinden, heer pastoor. Kunst en natuur wisfelen beftendig af. Fr. louize, uit haar gepeins komende. Dit is waar: natuur en kunst munten hier om ftryd uit,en dit prieeltje behaagt my ongemeen. Mevr. lindenberg. My ook, freule. Het is hier luchtig en aangenaam. Ik kom 'er dikwyls. w e 1 -  73 DEVRINDENR.AAD, wellenthal. 't Is een recht peinshoekje; niet waar, Louïze? Fr. louize. Men kan op alle plaatfen peinzen, lieve oom. de pastoor. Ja, maar de ftïlte , die hier heerscht, geeft dit plaatsje toch met recht de voorkeur boven andere plaatfen. Mevr. lindenberg. Ik, voor my, peins nimmer. Ik verkies alleen dit prieeltje om een weinig uit te rusten als ik vermoeid ben. de p a s t o or. Het peinzen ftaat freule Louïze wel. Peinsde gy op iets ernstigs, freule? Fr. louize. Op iets zeer ernstigs, mynheer pastoor. lindenberg. De duivel haal' me, Louïze! al te ernstig te peinzen is niet goed ; wel, Wellenthal ? WELLENTHAL. Waarom niet, broeder Lincenberg? de zaken kunnen 'er naar zyn. de pastoor. In ernstige zaken moet men niet ovcrylend te werk gaan: men mag wel bedaard en voorzigtig handelen. w e l  TOONEELSPEL. 79 wellenthal. Dat is recht. Louïze! hoor je wat de pastoor zegt? Fr. l o u 1 z e. Ja, waarde oom! en ik zal my naar zyn' raad gedragen. de pastoor. De gevallen kunnen verfchillen. Om een voorbeeld by te brengen: onlangs wierd door een beminnelyk meisje bepeinsd of zy gelukkig zou kunnen leven met een' man, die, eerelyk, oprecht, verftandig en menschlievend was, dien zy echter in perfoon federt kort, doch in naam federt lang kende, voor wien zy, uit hoofde zyner deugden, wel hoogachting, maar, uit hoofde zyner meerdere jaren dan zy, eigenlyk geen liefde voedde. Ik befpeurde het. Ik ried haar den man te nemen; niet flechts omdat hy zich verbeeldde zonder haar onmogelyk gelukkig te kunnen zyn, maar vooral ook omdat zyn edelaartig karakter haar, naar allen aanzien, ongetwyfeld, in den echt gelukkig zou maken. Als men reden heeft om overtuigd te wezen dat men iemants geluk kan bevorderen en bevestigen, met het zeker vooruitzigt van het zyne daardoor tevens te vergrooten , dan voegt het niet ■ zich lang te beraden, dan is de zaak fchielyk uitgemaakt. Zie, zulke gevallen behooren niet tot de raadgeving, die ik zo even heb voorgefteld. Mevr.  8o DEVRINDENRAAD, Mevr. LINDEN BERG. Juist zou dit eene zaak zyn, waarop ik my lang zoude beraden. Waré ik het meisje geweest, ik had uw' raad niet opgevolgd, pastoor. DE PASTOOR. Zo gy het meisje geweest waart, mevrouw, ik twyfcl geen oogenblik of myn raad ware wel op. gevolgd, Ik hou my verzekerd, dat, zo freule Louïze eens in zulk een geval kwam, zy zich geheel niet zou bedenken, maar met haar befluit terftond gereed zyn; niet waar, freule? Fr. louize. Gy meet myne gedachten naar de uwen af, mynheer pastoor, en doet my te veel eere aan. D E PASTOOR. Nu, nu, als het zo eens mogt gebeuren, gedenk myner dan, volg myn' raad, aan het peinzende meisje gegeven, en gy zult 'er u wél by bevinden. WELLENTHAL. Ginds zie ik den beer overften Waldheim, en de heer Wild is reeds dichteby. Kom, wy hebben nu lang genoeg gewandeld. Louïze, vertoef een poosje: wy zullen het gezelfchap opzoeken en hier by elkander brengen, om famen in huis te gaan. DE PASTOOR. Ja, dat is goed. Mevrouw Lindenberg, gun my de eere u weder te geleiden. vtf.  TOONEELSPEL. Sr VT F D E TOONEEL. Freule louize, wild. Men ziet het gezelfchap van tyd tot tyd door het geboomte naderen. wild. Wel nu, freule! is de zaak overdacht ? zal myn overfte zelf u daarover mogen fpreken ? hebt gy befloten hem gelukkig te maken? Fr. louize. Zeg hem... Maar, inderdaad, gy zyt te fehielyk. wild. Ik heb u tyd van beraad gegeven, freule, en wacht uw antwoord. Fr. louize, ontroerd. Welaan dan, zeg hem... dat ik van myzelvenïet afhang, dat hy myn' oom en voogd... dat... Zeg hem... wat u goeddunkt. wild. Zo wenscli ik myzelven geluk myne aanflaande gcbiederesfè geleid te hebben'. Fr. louize. Wy zyn zo verre noch niet, heer intendant. wild. Zeker, genadige freule, zo het geluk van myn' overften va.n uw' oom en voogd alhangt, dan kan F ik  §2 DE VRINDENRAAD, ik my zonder fchroom daarmede geluk wenfchen; en de voorzigtige freule Louize zou zo niet fpreken , zo zy zich niet overtuigd hield dat de uitfpraak alsdan ook volkomen met hare keuze overeenftcmmen zal... Daar is het gezelfchap, ZESDE TOONEEL. de vorigen, lindenberg, wellenthal, mevrouw lindenberg, de pastoor, waldheim, mevrouw weildorf, de oude edelman,freule kleman, fredrik. lindenberg, Wel, broeder Waldheim ! hoe gevallen u myne wandelwegen ? waldheim. Schoon, broeder! fchoon. lindenberg. Dat sicloof ik, de duivel haal' me! ook. Kyk, broeder' ik heb een' opperbesten hovenier; de duivel haal' ons allen, zo 'er een beter is. de pastoor. Mynheer Lindenberg, gy vergeet onze affpraak. lindenberg. Wat donder! heb ik gevloekt? De duivel haal' me, dat heb ik niet gedaan! Wel, Waldheim, heb ik den gantfchen dag wel een' vloek in myn' mond ge.  T O ONEELSPEL. 83 gehad ? Kyk, broeder, ik heb eene aflpraak met den pastoor gemaakt dat ik niet dan by het excerferen vloeken zal. Nu, fpreek, Waldheim, heb ik gevloekt ? waldheim. Op myne zondige ziel, ik heb 'er niet op gelet, broeder! Wy worden het in ons beroep zo gewoon, pastoor, dat wy het doen zonder het te weten. de pastoor. Mynheer Lindenberg, mynheer Lindenberg! gy verkiest een' fraaïjen getuigen in den heer Waldheim. Hy verpand zyne ziel voor iets dat hy met open ooren zegt niet gehoord te hebben! Hoor, mynheer Waldheim! gy wilt my wel eene vrymoedige aanmerking ten'beste houden? waldheim. Waarom niet, pastoor? fpreek met my als met uw' zoon. Gy weet, ik bemin de openhartigheid. de pastoor, zeer ernstig. Welaan dan, heer overfte! Zo 'er gevloekt moet worden, zyn de duivels van den heer Lindenberg my oneindig verdragelyker dan het verpanden der ziel van den braven Waldheim. De duivels laten zich bezweeren en uitdryven; maar de onfterfelyke ziel van een redelyk wezen..! m'aldheim. Ik weet waar gy heen wilt, pastoor, en gy hebt F 2 geen  84 DE VRINDEN RA A D, geen ongelyk; maar het vloeken behoort tot ons beroep. Gy, heeren pastoren! bewyst met eene plaats uit den bybel, en wy , foldatcn , met een' vloek. Die gewoonte komt 'er by u en ons zo vast in... Maar, evenwel, gy hebt, zeg ik , geen ongelyk, by myne zondige..! Zie, zie, daar had ik haast weêr gezondigezield. Gy kunt hieraan zien, pastoor, hoe vast het 'er in zit, en dat het flechts eene gewoonte is. DE PASTOOR. Juist, dewyl het flechts eene gewoonte is, en God noch menfchen kan behagen, ook tot den achtenswaardigen foldatenftand niet behoort, zo kan het afgewend en nagelaten worden. WALDHEIM. Hoor, pastoor, als ik u hoor is het net of ik myn' gewezen veldprediker hoor:hy had ook altyd zo wat aan te merken; maar 't is goed, 't is goed: ik heb 'er niets tegen. Wild! als ik vloek moet gy my waarfchouwen. WILD. Zo ik 'er by ben, genadige heer. WELLENTHAL. Gy hebt wel gedaan, heer pastoor, die jonge lui eens een lesje te geven. Mevr, LINDENBERG. Het zal tyd zyn naar huis te gaan. ' Mevr.  TOONEELSPEL. 85 Mevr. weildor f. Ja, dan kunnen wy een partytje maken. wellenthal. Speelt gy ook, Waldheim ? waldheim. Neen, broeder. lindenberg. En de heer Wild ? wild. Nooit, genadige heer. lindenberg. Dat 's goed; dan kunnen wy met ons vieren met den pastoor praten •. hy fpeelt ook niet. Willen wy dan nu maar gaan? Mevr. weildorf, den arm van Waldheim nemende. Met vermaak. Einde van liet vierde bedryf. F 3 V Y F-  86 DE VRIND ENRAAD, VYFDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene zaal, op het Jlot te Lindenberg. EERSTE TOONEEL. waldheim, mevrOUW weildorf, de oude edelman, freule kleman, meVrOUW lindenberg, wild, fredrik, knechts. Mevr. weildorf. Ik ben vermoeid: laat ons zitten. Mevr. lindenberg, tegen de knechts. Stoelen! Vertrekt. Tegen freule Kleman. Waar is het overige gezelfchap? Fr. k l e m a n. 't Is een weinig achterwaart gebleven, mevrouw. De heer Wellenthal heeft freule Louïze geroepen; dus is zy by hem. waldheim. Wellenthal fchynt veel van freule Louïze te houden. DE  TOONEELSPEL. 87 DE EDELMAN. By uitftek. Zullen de drie dames my geen revenge van het laatlïe partytje geven ? Mevr. LINDENBERG. Zeer zeker. Fr. KLEMAN. Wy hebben het toen erg met u gemaakt. Gy zult 'er thans niet beter van afkomen. Pas maar op. DE EDELMAN. Wy zullen zien. WILD. Warelyk, mynheer, de party is zeer hard-, met drie dames te fpelen! Wat fpeelt mynheer? DE EDELMAN. Wy fpelen whisk. Mevr. WEILDORF. Wy moesten hier maar blyven. 'Er zal toch niet meer dan eene party zyn. De overige heeren fpelen niet, en freule Louïze zal, om den heer Wellenthal vermaak aan te doen, ook wel niet fpelen. Mevr. LINDENBERG. Neen, laat ons liever naar de fpeelzaal gaan. Wy hinderen elkander wederzyds dan niet De heeren kunnen hier vry fpreken, en wy ginder vry fpelen. F 4 Mevr.  88 DE VRINDEN RAAD, Mevr. WEILDORF. Welaan dan. Verkiezen de heeren zo lang niet mede te gaan? WALDHEIM. Verfchoon my, mevrouw: wy zullen het gezelfchap hier verwachten. TWEEDE TOONEEL. WALDHEIM, WILD. WALDHEIM. Wel, hoe ftaat het met de zaak, Wild? he? WILD. Zeer goed, heer overfte. De freule zegt, niet van ziehzelve, maar van haar' oom en voogd, af te hangen, en derhalve zonder dezen niets te kunnen belluiten. WALDHEIM. Sakkerloot, Wild, wat zeg je? is ze niet afkcerïg van myn voorftel ? Wild, Wild, dezen dienst Zal ik al myn leven gedenken. w I L D. Nu raad ik u, heer overfte, de eerste de beste gelegenheid waar te nemen om zelf de freule te fpreken. Het zal niet noodig zyn u te verhalen wat ik haar al gezegd heb. Ik heb, naar myne gewoonte, rond uit met haar gefproken. Gy zyt foldaat: neem het gefchikte oogenblik waar. W A L D-  T.OONEELSPEL. tg WALDHEIM. Genoeg, Wild, Iaat my maar begaan. wild. Daar zyn de heeren, en freule Louïze is 'er by. Nu, heer overfte, doe zoals wy afgefproken zyn, en gy zult wél doen. DERDE TOONEEL. DE VORIGE Nj freule LOÜIZE, WELLENTHAL, LINDENBERG, DE PASTOOR. WELLENTHAL. Zo, broeder Waldheim, gy reeds hier! Zie, myn hartlapje zal ons wat gezelfchap houden. Het ipe! kan haar niet zeer vermaken , en altemaal man. nen in één gezelfchap gaat altyd ook niet aan: de lieve vrouwtjes zyn het zout der famenleving. LINDENBERG. AI de vrouwtjes toch niet, broeder, al de vrouwtjes toch niet. Hy fchelt; tegen een' knecht, die binnen treed. Zet hier eene tafel, met wyn, pypen, en tabak. DE KNECHT. Zeer wel, genadige heer. Ds knecht zet alles gereed en vertrekt. WILD. Zal het freule Louïze niet hinderlyk zyn, als wy allen rocken ? F 5 ■ Fr. lou-  jo DE VRINDENRAAD, Fr. louize. In het minst niet, mynheer. wellenthal. 6 Daar weet zy niets van. lindenberg. Neemt uw gemak, heeren. Men plaatst zich aan tafel; Waldheim naast Louïze. de pastoor. Zie zo, dat is voor ons hier een aangenaam partytje. Wel nu, freule, wat hebt gy ons te vertellen ? Fr. louize. Mynheer pastoor, ik zal toeluisteren, en de heeren dienen. Lieden van jaren komt het fpreken in gczelfchappen toe. lindenberg, ten glas ivyn drinkende. Ons-aller gezondheid. wellenthal. Top, broeder. de pastoor. Hadden wy nu ieder een vrouwtje by ons, dat zou genoegelyk zyn; maar zy fpelen gaarne. lindenberg. Ho! pastoor, dat fchut ik, dat het juist genoegelyk zou zyn als wy ieder een vrouwtje by ons hadden. Voor my, ik ben in myne knopjes als myn vrouwtje my maar met weden laat. ó De vrouw-  TOONEELSPEL. 91 vrouwlui, de vrouwlui kunnen je als de duivel plagen. WILD. Men geniet toch veel vermaak door hen, genadige heer. LINDENBERG. Ja, maar ook veel verdriet. 6 Wild, als gy eens getrouwd zyt, zult gy het ondervinden, en wel anders fpreken. WELLENTHAL. Kom, kom, broeder: getrouwd te wezen heeft veel zoetheid in: de buwelykenftaat is zeer gezellig : men heeft altoos eene aanfpraak. Inderdaad, ik wenschte dat ik gehuwd ware. Wat zegt gy 'er van, pastoor? DE PASTOOR. Zoude ik een' Haat, dien de hoogfte wysheid, ten nutte des menschdoms, zelve heeft ingefteld , niet aanpryzen? zeer zeker. Niets evenaart het heil des huwelyks. In voorfpoed word het genoegen vergroot door weêrzydfche hartelyke deelneming , en het onwaardeerbaar ftreelend gevoel dat men anderen, voor wie men hoogachting en liefde voed, met zichzelven gelukkig maakt. In tegenfpoed vind men meêwarige hulp; in droefheid, heilzamen troost. De liefderyke taal eener beminde echtgenoote ftort balzem uit in het hart van haren lydenden man. Buiten dit, wie in ftaat is, en gelegenheid  92 DE VRINDENRAAD, beid heeft tot huwen, en het niet doet, die maakt zich fchuldig aan pligtverzuim omtrent de menfchelyke maatfchappy, die maakt zich tot een onnut lid der famenleving; want men leeft niet voor zichzelven alleen, maar ook voor het menschdom. WELLENTHAL. Recht, pastoor: de waereld moet voortgeplant worden. Wat dunkt u, Waldheim? gy zyt zo ftil! WALDHEIM. Ja, broeder, ik heb juist iets in het hoofd, dat ik wel aan den man wilde brengen; maar ik weet noch niet hoe het recht aan te leggen ? LINDENBERG. Wel, broeder, doe het dan verkeerd. Zeg ons maar wat het is. Laat hooren. WALDHEIM. Freule, het is tegen u dat ik drie of vier woorden heb te zeggen. De Hemel weet dat ik 'er echter zo veel moed toe heb, als om met een regiment invalides de Franfche kavallerie te attaqueren. Doch, wat helpt het! het moet 'er uit. Gy zyt het beste meisje dat ik ken. Gy weet wat ik zeggen wil. ]k heb'u myn' intendant gedetacheerd, dewyl ik in diergelyke gevallen niet voor het overrompelen ben. Nu vraag ik u flechts, kind, of ik met den baron van Wellenthal, uw' oom en voogd, over de saak fpreken mag? wat zegt gy? he? i IN-  TOONEELSPEL. 93 lindenberg. Wat duivel, Waldheim ! word je verliefd ? wellenthal. Hinder het gefprek niet, broeder: laat Louïze antwoorden. Fr. louize, met zedige openhartigheid. Heer overfte, de zaak, door den heer Wild my voorgefteld, is zo onverwacht als gewigtig. Gy zegt, niet voor het overrompelen te zyn; ik dien ook billyk eenigen tyd tot overweging te hebben. waldheim. Tyd tot overweging! Lieve freule.' de kortfte befiuiten zyn doorgaands de beste. Ik kan u geen wapenftilftand toeftaan. Zult gy morgen of overmorgen meer weten dan nu ? Dan zyn wy twee dagen ouder: het leven is kort; de tyd verloopt; en twee dagen in den omgang met u zyn my oneindig veel waard. Fr. louize. Maar, heer overfte, bedenk dat ik eerst heden het geluk genooten heb u te leeren kennen. waldheim. Heb ik u langer gekend, lieve freule? van perfoon, meen ik, want van karakter ken ik u langer, omdat ik veel van u heb gehoord. Befluit, bestig meisje; geef - my een gunstig antwoord. Ik weet wel dat alles, wat ik u heb aan te bieden, niet veel beduid; een man, reeds verre in jaren gevorderd  94 DE VRINDEN RAAD, derd, cn een' hoop arme boeren. Maar van dezen hoop arme boeren kan fpoedig iets goeds worden zo gy hunne moeder wilt zyn, gelyk ik hun vader ben", en gelyk Wild hun voogd is. Hoor, die Wild is een rechtfchapen man; dien moet gy leeren kennen Maar, wat ik ook zeggen wilde, die man, zo verre in jaren gevorderd, zou u levenslang dankbaar zyn, zo gy zyn hart, zyne hoogachting, zyne liefde voor u, met wederliefde beloonde. Zie, ik weet my zo niet uitte drukken. Een foldaat, als ik, die zyn leven meest in het veld heeft verlieten , verftaat zich zo niet op liet oreren. Zeg my één woord, één gunstig woord, liefkind. Nu? Eén woord flechts, beste Louïze. Mag ik den generaal en den overften luitenant over myn voorftel fpreken? mag ik? he? Fr. l o u i z e. Heer overfte, ik heb altoos met zo veel lofs over uw karakter hooren fpreken, dat het my, ik on. veins het niet, eerbied en hoogachting voor uw' perfoon heeft ingeboezemd. Myn oom zegt dat hy geen foldaat kent, die meer held, mensch, en christen dan uwe genade is. Het zyn zyne eigen woorden Verkiest gy myne hand te aanvaarden , in het twyfelachtig vooruitzigt, of ik u ooit zal beminnen? Eerbiedigen, hoogachten, zal ik u altoos; maar, is dit genoeg? Bedenk, dat ik u niets meer beloof. Is dit genoeg, fpreek dan met hen, van Wie ik afhang. w a l i>-  TOQNEELSPEL. 9$ waldheim. Hoor, lieve freule, daarvan moeten wy niet fpre ken. Eerbied, hoogachting, liefde, moeten wy door ons gedrag doen geboren worden. Op myne jaren kan ik zeker zo ras van u geen eigenlyke liefde vorderen. De vraag is maar of... ja, hoe zal ik het uïtftamelen.. of freule Louïze gelooft gelukkig te kunnen leven met een' man, die. .. By myne zondige ziel! ik weet het zo niet te zeggen! Of freule Louïze gelooft gelukkig te kunnen leven mee een' man, die juist zo is als gy daar even zeide, dien gy wel niet bemint, maar dien gy gelukkiger zoud maken dan hy wezen zou nadat hy duizend batailles had gewonnen; dat is de vraag. Nu? Fr. louize, zedig. Ik hoop, ten minste, nimmer ongelukkiger te zyn dan ik thans ben, heer overfte. waldheim. Triomf! viktoria!.. He, Wild! lieve Wild! Iaat, zoras gy te huis komt, het te deum van den toren blazen, het gantfche te deum, van het begm tot aan het einde. Dat was, by myne zondige ziel! de zwaarfte expeditie, die my in myn geheele leven is voorgekomen. Broeder generaal! broeder Lindenberg! nu hebt gy gehoord wat my op het harte lag; wilt ge my het meisje geven ? he ? zy is te vreden als gy te vreden zyt. lin.  g6 DE VRINDENRAAD, lindenberg. Wat zegt gy 'er van, heer generaal? gy zyt oom. wellenthal. Neen; wat dunkt u, heer overfte luitenant? gy zyt voogd. lindenberg. Millioenen bomben! heer generaal, my dunkt, wy geven ze hem niet. w a l d ii eim. De duivel! Lindenberg, maak je me wisjewas. jes ? lindenberg. Zagt, broeder! respekt. Weet gy wel dat ik voogd ben? Ik voor my geef ze hem niet, heer generaal: hy heeft ze reeds genomen. waldheim. Neen , broeder, neen ! uw woord in eere, maar dat is niet waar: zo de generaal wil als gy, dan bekome ik ze eerst heden van uw beider hand. wellenthal, opllaande, en freule Louïzes hand in die van Waldheim leggende. Broeder, lieve, eerelyke Waldheim! God zegene u met het meisje! Zy is al haar leven een goed meisje geweest, dat my veel vermaak heeft gedaan : zy zal u zeker gelukkig maken; ik geef ze u met een genegen hart. de  T ÖONF, ELSPEL. 97 d e pastoor. Lieve freule! God zegene uw voornemen! Gy fnaakt een' man gelukkig, die het verdient. En gy, myn waarde heer Waldheim! uwgeluk is benydenswaardig: gy hebt alles gekregen wat men op de aarde kan verlangen. Fr. louize. Ik heb de infpraak van myn hart opgevolgd, mynheer pastoor, en hoop welgedaan te hebben. wild. Genadige freule! gedoog dat ik u myne dankbaarheid betuig: myne blydfchap kent geen palen, nu ik myn' overften gelukkig zie. waldheim. Lieve Louïze, befchouw in dezen man een' vrind, wien ik alles verfchuldigd ben. En gy, myn waarde Wild! befchouw, als ik deze waereld verlaat, myne Louïze als myzelven, en verlaat haar niet zo lang gy eene van beiden leeft. wild. Ten minste zo lang als myne diensten nuttig en welbehagelyk zyn. waldheim. Top, Wild! uwe hand daarop; maar, neen, ik wil uwe hand niet: uw woord is zo goed als uwe hand. En nu, kinderen, laat al het buigen en voetfleepen achter: te veel komplimenten bederven doorgaands al myne vreugd. G MN-  98 DE VRINDENRAAD, lindenberg. Gy zult heden noch genoeg komplimenten moeten opdokken, Waldheim! ik wil noch heden uwe echtverbindtenis aan het gezelfchap bekend maken. Fr. louize. Dit, dunkt my» is wat fpoedig: ik zou deze kennisgeving liever eenige dagen uitftellen. de pastoor. Waarom , freule ? Men moet, zonder genoegzame reden, geen geheim maken van dingen, die eik weten raag, en binnen kort toch hooren zal. Fr. louize. Als u dat dunkt, mynheer pastoor, dan ben ik te vreden. wild. Hoe eer de kennisgeving gefchied, hoe beter. wellenthal. Dat is zeker. lindenberg. Wat heb ik je gezegd, Waldheim, gy zoud ds weddenfehap hebben verloren, broeder! je bent aan eene der vrouwtjes tot mynent blyven hangen? he? waldheim. Gy hebt gelyk, broeder! maar wie kon ook denken dat een hoezaar met zwaar gefchut zou komen ? Ho! het gezelfchap zoekt ons op. LAAT-  TOONEELSPEL. 99 LAATSTE TOONEEL. de vorigen, meVTOUW lindenberg, mevrouw weildorf, freule kleman, de oude edelman, fredrik. Mevr. weildorf. Zo, heeren! noch al zo drok in gefprek ? Het fpelen begon ons te vervelen. Hat is ook reeds *aat. Heeft de heer Waldheim zich wat vermaakt ? waldheim. Ik heb in myn leven geen grooter vermaak genoten, mevrouw. Mevr. linden berg. Het is zeer veel eere voor het gezelfchap, heer overfte. wild. Is mynheer in het fpelen door de dames noch al genadig behandeld ? Fr. k l e m a n. Ja, mynheer is 'er gelukkig afgekomen. de edelman. Ik beklaag my ten minste niet. l i N d e N b e E G. Nu, nu, uw fpelen daar gelaten: wy hebben van gewigtigcr dingen te fpreken. 6 Heer [graaf! G 2 gy  ioo DE VRINDENRAAD, gy zyt de oudfte; vertel het gezelfchap wat. nieuws. Wellenthal, frculë Louïze by de hand nemende. Ik heb het genoegen, dames en mynheer! u in myne lieve Louize de bruid van den heer Waldheim aan te bieden. Beiden zyn zy de zaak ééns, en beiden hebben zy onze toeftemming ontfangen. deed e lma n. Dat is my van harten aangenaam. Ik wensch u beiden veel geluk: gy, heer overfte, krygt een juweel van eene vrouw; engy, freule Louïze, een' uitmuntend' man. Mevr. lindenberg. Het is my ook ongemeen aangenaam, 't Is eene gefchikte party. Veel zegen, heer overfte en lieve freule! Mevr. weildorf, zkhzelve befchouwende; met heimelykefpyt. De jaren zyn wat ongelyk: in dit opzigt althans zyn 'er vrouwen, die met den overften beter over. een zouden komen : freule Louïze is noch wat jong. Fr. louize. Ongelykhcid van jaren, mevrouw, behoeft geen ongelukkig huwelyk te maken; gelykheid van karakter is het gewigtigfte ftuk. Mevr. weildorf. Nu, ja, dat is waar. Veel heil dan! Fr. kle- Él  TOQNEELSPEL. ior Fr. kleman, freule Louïze omhelzende. J.k ben over uw geluk hartelyk vcrblyd. lindenberg. Heb ik bet je niet voorfpeld, Waldheim ? ken je noch wat komplimentcn bergen? waldheim. Links om, broeder! links om! ik heb zo veel als ik kan verduwen. lindenberg. Zagt! noch één ding, en dit niet te vergeten ; de trouw moet, de duivel haal' me! hier, op myne landgoederen, en vóór myn vertrek naar de armée, voltrokken worden. wellenthal. Vóór uw vertrek naar de armée is zeer goed; maar, hier, op uwe landgoederen, gaat niet aan; ik ben oom, en dus moet het op de mynen gefehieden. Wat zeg je, lieve Louïze ? Fr. louize. Ik ben te vreden met de fchikkingen, die 'er gemaakt worden. lindenberg. Ik niet: Waldheim is het hier met Louïze eens geworden: hier moet ook het trouwfeest zyn. Wat zeg jy, Waldheim? he? waldheim. Dat het by geen van beiden de heeren zyn moet, maar op Waldheim. G 3 l i n.  I02 DE VRIIJDENRAAD, lindenberg, hevig. Neen ! ik fta, voor duizend millioenen duivels» van myn opzet niet af. wellenthal. Nu, broeder Lindenberg! wy zullen het u dan inwilligen. LtNDENBERG. Dan ben ik te vreden. de pastoor , tusfchen freule Louïze en Waldheim intredende, en beider handen ten heinel heffende. Groote weldoener en ryke zegenaar van alles wat beftaat! ftort uwe vaderlykc gunsten in volle mate over dit paar uit, en laat hen, onder uwe wyze voorzienigheid, famen volmaakt gelukkig zyn, dan zyn myne vurigfte wenfehen voldaan! Tegen hen beiden. Uwe vrindfebap re mogen blyven genieten, en Jbmtyds ooggetuige van uw geluk te mogen zyn, is alles wat ik u durf afvorderen en begeer. Fr. louize. Gy zult zo dikwyls niet komen, mynheer pastoor, als wy naar uw byzyn zullen verlangen. wa ldi1eim. Zie daar myne hand, pastoor, en, met myne hand, myne onverbreekbare vrindfehap. Kom ons veelmaal zien: gy zult 'er my, myne Louïze, en myn*  T O O N E E L S P E L. les myn' Wild, grootelyks door verpligten. Ik dank het aanwezend gezelfchap voor hunne wenlchen, en beveel my in ieders aandenken. Gy, lieve Wild, moet morgen ochtend vroeg naar Waldheim ryden, om alle myne onderdanen , door het bekend maken van myn zeldzaam geluk, hartelyk te verheugen, wi ld. Zeer gaarne, heer overfte. Zal ik de veldëquipagie ook met een in gereedheid brengen ? waldheim. Zwyg, Wüd; doe my niet aan myne fouten denken, dan om die te verbeteren. Hem by de hand nemende. Ik heb één' vrind, en zo lang ik dien heb worden myne misdagen door zyne wyze en voorzigtïgp raadgevingen gelukkig herfteld. Thans heb ik dienst genomen by een regiment, daar ik niet dan met myne dood myne demisfie van zal nemen, en waarby ik de equipagie kan misfen. 'Fr. louize. Anders zal ik u die helpen pakken, heer overfte, lindenberg. Ha! ha! Louïze, je zelf wat te pakken hebben. w a l d h eim. Wy zullen het famen wel fchikken. een knecht, binnenkomende. De avondmaahyd is gereed, mevrouw. G 4 WEL-  io4 DE VRINDENRAAD. WELLENTHAL. Welaan! nu eens met een glaasje op bet goed fucces van myn Louïzes huwelyk gedronken , en dan" met vergenoegde harten te rust gegaan. EINDE.  By den boekhandelaar Uylenbroel;, te Amfteldam, in de Nes» zyn de volgende werken gedrukt en te bekomen. VV. Bilderdijk, De Dood van Edipus gr. 3vo, ƒ i : - : bestp. . . - i : 10 : ■ Edipus, Koning van Athene , en Brief, gr. Svo. . . . . -1:4:- . Brief over den Edipus, gr. 8vo. bestp. - - : 10 : - ■ Deukalion en Pyrrha, gr. Svo. . - . : 15 : - - ■ Verioogen vnn Salomo, gr. Svo. - - : 16 : - ■ Elius, gr- 8vo. . . -1:5:- Bloemtjens, gr. Svo. . -2:4:- — Mijn Verlustiging, gr. Svo. . - 2 : - : - 1 Bijvoegfel, gr. 8vo. - - : irt : - —— _— Tyrtéus Krijgszangen, gr. Svo. . - - : 6 : - Lazarus Opwekking, gr. Svo. . - - : 10 : - O. C. F. Hoffbam,Theorie der Nederduitfche Poè'zy, gr. 8vo. . • • • - 1 : 16" : - bestp. . . - 2 : 14 : - ' Hekelfchriften, gr. Svo. - - : 11 : - Slaapdichten, gr. Svo. . - - : 11 : - bestp. . . - - : 15 : 1 — Al Mond'er de Galg op ! gr. 8vo. - ■• : 18 : - bestp. . . - 1 : 8 : . —— De Broek, gr. 8vo : 6 : . bestp. . . - - : 10 : W. Itnme, De Dankbare, gr. Svo. . . -1:10:. bestp. . . - 2 : 5 : - —— Martin, gr. Svo. met des fchryv. pourtr. - 1 : 16 ; . bestp. . . - 2 : 14 : _ P. Le Clercq, Huwelyksmintafereel, gr. Svo. inct pl. - 1 : 8 : . bestp . . - 2 : . : . J. Fortman, Dichtliev. Mengelingen, enz. gr. Svo. - i : 5 : . P. Langendyk, Levensloop der aartsvaderen, gr. Svo. met pl. . . , -1:5:. Lykzangen op Ds. Deiman, gr. 8vo. . . - - : 8 : M. L. Griethuizen , geb. Carelius, Kweckfchool, gr. 3vo. . . . - - : 6 : - P. J. Kastelcijn, Losfe Vaerzen, gr. 3vo. A. Vereul, Poïiifche brieven, gr. Svo. , - - : 8 : . ■■— Lasie vaerzen, gr. 8vo. J-  J. F. Heiraers, Eefpiegeling,gr. Svo. .. . ƒ- - : 6 : » op. Wattier, 3vo. . . . - - : 2 : - H. J. Roullaud, l.a Tempête , gr. Svo. . . - - : 4 : . L. VV. van Winter, née van Merken, Germanicus, poërae, 12VO. . . . - 2 : - : - bestp. . . - 3 : - : A. J. Zubli, Bybelfche Dichttafereelen , Svo. . - - : 10 : - ■ ' Losfe vaerzen , !Jvo. VV. Haverkort!, WZ. Hilverbeek, Svo. . . - - : 8 : - — Lykzang op Pater . - - : 6 : - ■ ■- " Rouwklagt van Ada . - - : 6 ; - P. J. Uylciibroek, Brief wegens Fedra,kl. Svo. . - - : 4 : grootp : 8 : - " ■ 1 ■ Losfe vaerzen. Ondcrwyzing in den Godsdienst, gr. Svo. . - - : 15 : bestp. . . -1:5:De Kosmopoliet"ofVVaereldbnrg. 2 deelen,gr. Svo. 8 : - : - G. Adams, Gronden der Starrekunde, gr. Svo. met pl. " 2 : 10 : - bestp. . . - 3 : 5 : J. Hill, Proeve der Natunrlyke Historie, gr; 8vo. - 1 : » : J. Nomsz, Mohammed, 2 deel.kl. Cvo. met een pourtr. - 1 : 14 : grootp. . . - 2 : to : - Aanteekeningen op alle zyne Tocneelftuk- ken, kl. Svo. . . . - 1 : 5 : - grootp. . . - 2 : - : - ■ Vertelfels, 3 flukken, kl. ovo. . - 1 : 16 : - grootp. . . - 3 : - : - Abdallah, kl. Svo. . . . . ■ 6 : - grootp. . . - 3 : - : - '— Triomf der Tcekenkunst, kl. Svo. . - - : 4 : - Befcheiden Aanmerkingen, kl. Svo. . - - : 6 : - grootp. . . - - : 12 : - Verhandeling over Het Weeskind van China, kl. 8vo. . . . - - : 4 : - grootp. • . - - : 8 ; - ~ '■ Losfe vaerzen. J- G. Doornik, Levensfchets van Pedro de wreede, KL Svo. . . . - - : 4 : - grootp : 8 : - Lykzangen op L. Pater, kl.Svo : 6 : - grootp. . . - - : 12 : - H. Ogelwight, Junior, aan Wattier", wegens de Nina, Svo. . . . . - - : 2 : - Lyst  Lyst van nieuwe tooneelftukken, zo als die afzonderlyk uj' gemclden boekhandelaar te bekomen zyn. W. Bilderdijfc, Edipus, treurfpel, en brief over den zeiven • • • ƒ1:4:- - De dood van Edipus, treurfpel . - 1 : - : • . Deukalion en Pyrrha, tooneelfluk - - : 15 : - ï. de Clercq, H. Z. Meriones, koning van Krete, treurfpel . • . - - : 8 : - Eduard en Elconora, treurfpel - - : 8 : M. A. de Clercq, Montrofe en Amclia , tooncelfpel - - : 8 : Vanglenne, of' de Karaktertocts, tooneelfpel . . . - - : 10 :- . . ■ Het Gevaarelyke der Afweezigheid, tooneelfpel. • . - - : 8 '. - A. A. Gaignan de 1'Ami, Elize , treurfpel . - - : 6 : - O. C. F. HoiTham, Al ftond 'er de galg op ! hlyfpcl - -.: 18 : - ■ De Broek, voorfpel . . - - : 6 : - J. Houtman, Thz. Irene, treurfpel . . - - : 6 : . .- Montrofe en Amelia, tooneelfpel - - : 8 : - J. Hugli, Willem Teil, treurfpel . . . - : 8 : - W. Imme, Delia en Adelaïde-, tooneelfpel . - - : 8 : - De Weldadige, tooneelfpel . . - - : 6: - De Verftandige Echtgenoote , tooneelfpel - - : 8 : - P. J. Kastelcijn , De Marquis de Bouïllé, heldenlpel - - : : - —1— De Jufferlijke Kamerdienaar, blijfpel - - : 6: - Elfride, treurfpel . . - - : 8 : - Codrus, treurfpel . . - - : 8 ; • L. J. Lamaifon , Clementine en Desormes , tooneelfpel . • . . - - : 8 : J. Lutkeman, Codrus, treurfpel . . - - : 8 : . — Canut, treurfpel . . - - : 8 : - V. F. Lynflager, Zoé, tooneelfpel . . - - : 8 : . J. Nomsz, De Graaf van Warwik, treurfpel. - - s 7 • —- Bajazeth , treurfpel . . - - : 7 : - - .. ■ — De Cid, treurfpel . . - - : 7 : . Athalia, treurfpel . . - - : 7 : - . Amclia , treurfpel • • - - : 7 : - Soliman de tweede, blyfpel . . - - : 8 - —— Cora , treurfpel, p/. . . - - : 12 : ■ ■ Coralli, treurfpel, pl. • • - - : 12 : - H»  H. Ogelwight, Jun. Men doet" wat men kan, niet wat men wil, blyfpel . . . f ■ : 6 : ~< — Ue Verbeterde Dwars, blyfpel - - : 6 : - ■ Waldheim, tooneelfpel . - - : 12 : - 1 De Viïndenraad, of het welge- tukt ontwerp, tooneelfpel . . - -: 12 : - P. Pypers, Merinval, of de gevolgen der wraakzucht, tooneelfpel . . . . - - : 10: —— ne Graaf van Comminge, of de ongelukkige geiieven, tooneelfpel . . - - : 12 : - ■ Laufus en Lydia, treurfpel ,ƒ>/. . - - : 12 : - J. Starrenburg, Apollo in Dordrecht, en De Zangberg, twer; divertisfementen . . - - : 6 : F. van Steenwyk, Lecnidas, treurfpel . . - - : 8 : P-J. Uylenbroek, Meropé, treurfpel, pl- . - - : 12 : N. S. v. Winter, Menzikoff. treurfpel • . - - : 8 : - w- Louize d'Arlac, treurfpel . . - - : 8 : - *~~ ' Sebille van Anjou, treurfpel . . - - : 8 : - "T! "— Gelonide, treurfpel . • - - : 8 : - Non datur ad mufas, &c. Esther, treurfpel . - - : 7 : Vlijt doet vorderen, De Gewaende PhiIofooph,bï. - - : 6 : üe Burgemeester, tooneelfpel : 12 : -