W A L D H E I M, TOONEELSPEL.   f ALDHEIM, T O ONEELSPEL. DOOR HENDRIK OGELWIGHT, JUNIOR, Te AMSTELDAM, MDCCLXXXIX,  Ten bUjke van echtheid'geteckend door 7 / y  W A L D H E I M; TOONEELSPzi.   WALDHEIM T O O 2? E E L S P E I,. DOOK HENBMIK 0GELWIGHT,JUNI01L. TJE JLM S TJSJLJS A.M, JBY METER JQHANNES TJYUMKOEK. M2JCCZXXXJX.   AAN DEN HEER PIETER J O HANNES UYLENBROEK.   MYNH EER! Schoon my Lekend is , dat gy uwe dienstvaardigheid genoeg beloond acht door de gedachten van welgedaan te hebben; fchoon ik weet, dat uwe edele ziel, altoos werkzaam uit eene zucht tot aankweeking -van vrindfchap, geen dank of lof begeert; is het my echter, in dit tydftip, onmogelyk aan de vordering uwer kiesheid en nederigheid te voldoen. Myn hart gloeit van de levendigfte erkentenis, en het móet zich uiten. Wits kan ze u meer verfchuldigd zyn dan  dan ik ? Slechts weinig hy u hekend, hebt gy my , op myn eerfte aanzoek, de gulhartig//e , oprechlfte, en vaderlykjte onderrichtingen gegeven, en de vrindclykj'te hulp verleend. Gy hebt my geleid op de paden der letterkunde, en myne zucht voor dezelve aangekweekt. Aan u heb ik de wording van myn' Waldheim te danken. Zoude ik u dan myne erkentenis niet in het openbaar bewyzen? Zy komt voort uit myn hart, 't geen zy vervult, en waarin zy heftendig zal leven. Thans word myn TValdheim u gewyd. Met uwen naam vereerd+ treed hy rustig voor het oog der waerchl , en is hierop moedig, dat zyn opfullcr ecu' kiefchen dichter , een' oprecht' menfehenu-:'■■/naar, een' voorftander der vrind/chap , in één woord, Uylenbroek , tot zyn' leermeester, tot zyn leidsman, en , het geen alles te boven gaat, tot zyn boezemvrind heeft. Ik  Ik beveel my in de voortduring uwer hooggeachte vrindfchap, en verheug my het voorrecht te genieten my voor altoos te mogen noemen uwen dicsntvaardigen dienaar en. oprechten vrind , HENDRIK OGELWIGHT, JUNIOR. Amfteldam, 1783.  PERSONAADJEN. ff alter fredrik, heer VAN waldheim, s li en te n feld , en omliggende vlekken, ge' wezen hygsoverjie. W i l d , gewezen wondlieeler in liet regiment van Waldheim. krom, landrechter. Langman, landbeftierer. blasius, pastoor. DE schout. sophia, vrouw van Krom. joh anna, vrouw ~j fredrik, zoontje. Jvan Langman. de waard ~}van siichenfeld. de waardin 1 CHRIS tof f el, tMttf ^ WMhtim. ecnice BEDIENDENj Johan, knecht van Krom. een knecht, Op liet jlot. lucas, oude hoer. peter, zyn zoon. hannes, kicolaaS)' hoeren, hendrik,j een oude boer. een jon ge boer. ee ne b o V rin, m r. t drie KINDEREN. verscheiden boeren en boerinnen. Het tooneel is in Duitschland, op de landgoederen van den heer van Waldheim. WA L D-  WALDHEIM, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene armmoedige kamer, in het huis van den waard; alles is echer naar den toefiani zeer zindelyk. EERSTE TOONEEL. de waard zit aan eene tafel, in eene peinzende gejlalte; hy flaat na eenige oogenblikken op, en wandelt over het tooneel; zyn gelaat vertoont de innerlyke droefheid zyns harten; eindelyk zegt hy : Zie daar dan weder den noodlottigen dag geboren, waarop wy aan onzen harden en onmeêdoogenden heer het zweet onzes aangezigts moeten opofferen. 6 Vlek, waarin ik ben opgevoed, welks welvaart ik heb gezien, welks gezegende grond ons altoos heeft kunnen voeden, zyt gy het weleer bloeijende Slichtenfeld ? helaas ! gy zyt door verdrukking onkennelyk geworden! hoe akelig ziet gy 'er thans uit! waarin beftaat toch uwe misdaad ?.. • Groote Weldoener van a!l' wat leeft ! hoe kan het A zvn  2 WALDHEIM, zyn dat één eenig mensen in de mogelykheid gefield word, zo vele ongelukkigen te maken?... uwe goedheid heeft ons drukkend leed altoos eenigermate verzagt, en ons, door een' engel op de aarde, door de tederhartige Sophia, in onze elenden onderfteund, zult gy ons nu, daar wy gevaar loopen alles te verliezen, verlaten? TWEEDE T O O N E E L. DE WAARD, DE WAARDIN. DE WAARDIN. Hoe Ziet gy zo bedrukt , vader ?... denkt gy weder over onzen ongelukkigen toeftand ? wy zyn geholpen, vrindlief: befchouw dit geld van onze weldoenfter, van onze moeder, van de liefderyke Sophia. DE WAARD. Wat zegtgy, moeder!... de Hemel zy gedankt!... Maar, moeder, daar valt my wat in : wie weet of onze buur Nicolaas niet vergeten is... ga eens zien: zyne vrouw ligt in de kraam , en zyn bed is alles wat hy noch bezit. Zo hy niets ontfangon heeft, geef hem dan dit geld, want wy hebben noch eenige geringe meubelen, en kunnen ons beter behelpen dan eene zwakke kraamvrouw; is het niet zo, moeder ? D £  TOONEELSPEL. 3 de waardin. Ja wel te recht, vader— hoewel wy allen ongelukkig zyn, moeten wy toch trachten , zo veel wy kunnen , onze medeongelukkigen te helpen Ik ga dan heen , vader ; bedroef u in myn af'zyn niet te veel. Zo als zy de deur uitgaat, komt Johan, de knecht van Krom, binnen. Daar is de knecht van het flor, vader. DERDE T O O N E E L. johan, de waard. johan. Hospes, ik kom weder, met fmart, de gewone jarelykfche boodfchap doen: gy weet dat het heden betaaldag is : zorg, niet te rug te blyven , of morgen het goed uit den huize.... de waard, met aandoening. Zeer wel, Johan; zeer wel. Johan gaat heen. VIERDE T O O N E E L. Waldheim, in montering, wild, de waard. waldheim, tegen Wild, by het inkomen. God zy my genadig! Wild , wat ziet het hier elendig uit! A 2 WILD.  4 WALDHEIM, wild. Even als of 'er lichte troepen in 't land gewekt waren , heer overfte. w a l d h e i m. 6 Hemel ! Wild ! moest ik daarom op myne te huis reize naar Waldheim van den weg verdwalen, cm den rampzaligen ftaat van Slichtenfeld te zien ! Tegen den waard. Breng eens wat om ons te ontnuchteren, vader. de waard. Helaas , heer officier, hoe gaarne ik zulks zou doen , moet ik u bekennen 'er buiten ftaat toe te zj n; want ik heb niets, dat ik een' heer van uw aanzien zou durven voorzetten. waldheim. Ga , vader, zeg myn' knecht Christoffèl, dat hy hier brengt wat op de pakpaarden noch in voorraad is. De waard gaat heen. I'TFDE T O O NE E L. ' waldheim, wild. w a l d iie i m. Deze wagen gaat niet recht, Wild : ik moet eens kondfehap nemen; ik moet recognosferen. wild. Gy hebt recht, heer overfle; maar my dunkt, men  TOONEELSPEL. 5 men zou aan ChristofTel moeten zeggen dat gy uw volk gebied, u niet bekend te maken. waldhei m. Ja, Wild, dat was, by myne zondige ziel! goed. ZESDE T O O N E E L. chri stoffel, met eene fles wyn; de waard, waldheim, wild. wild, tegen Christoffel, ter zyde, terwyl de waard bezig is met aan het einde der kamer iets te krjgen. Gy moet het volk zeggen ons niet bekend te maken; en wanneer men vraagt, wie de overfte is ? behoeft gy Hechts te zeggen , een keizerlyk officier. C h r i s t of fel. Zeer goed , heer Wild. wild, overluid. Geef de paarden wat hooi; wy zullen hier een weinig blyven. christoffel. Zeer wel, heer Wild. ZEVENDE T O O N E E L. waldheim, wild, de waard. waldheim, tegen den waard. Ga hier wat by ons zitten, vader. A 3 Zy  6 WALDHEIM, Zy zetten zich. Uw vlek fchynt niet zeer ryk te zyn ? de waard. Wat zou het, heer officier i niets dan kommer en eiende in alle hoeken. waldheim. Waar komt dat van daan ? de grond is immers zo ilecht niet ? de waard. De grond zou noch wel goed zyn , heer officier, wanneer men 'er aan doen kon, wat behoorde: maar, zie, het ligt aan den grond niet alleen. waldheim. Waaraan ontbreekt het dan ? de waard. Waaraan ontbreekt het, wanneer aan alles gebrek is ? wy durven zo niet fpreken, heer officier, anders zou ik het u wel doen begrypcn. Weet gy, heer officier, wat hofdiensten , wat giften, en gaven , en tienden, en conterbuttiën zyn ? wat een landrechter , een beftierdcr, en excuttie is ? Zie , wanneer de grond wat opleveren zal, moet hy bearbeid worden , en wanneer hy bearbeid zal worden » moet men vee hebben , en wanneer ons door excuttie op excuttie 't lieve vee ontnomen word, zo heen men het niet, en als men het hof dienen moet, zo kan men zyn' akker niet bebouwen, en wanneer dO akker niet bebouwd word , zo brengt hy ook niets  TOONEELSPEL. 7 niets voort, en als het graan weggenomen word , zo moet men zaad eten, en als men geen zaad heeftzie dan eens wat? Zo hangt alles als een ketting aan elkander , heer officier. Wy hebben, God zy het geklaagd! een' veel te harden heer. waldheim, aangedaan. Gerechte God ! Tegen den waard. Wie is uw heer ? de waard. Ach , wy kennen onzen heer niet; hy heet Waldheim , hy is overfte, of overfte Juitenant, hy is hier wel in geen reeks van jaren geweest; het moet, volgens het zeggen van den heer Krom, een zeer boos mensch zyn. waldheim, driftig. Dat liegt de heer Krom ! ik ben— ik ken den overften Waldheim ik ben met hem bekend, wil ik zeggen... wy hebben in één regiment gediend : de overfte is goed , goed als het lieve daglicht, vader. Meer bedaard. Neem het niet kwalyk , oude man, dat ik een weinig ben opgevlogen, dat is myn humeur zo ... ik ergerde my , vader, dat de heer Krom den overften in zyn' goeden naam wil bezwalken... Wat flag van een' kaerel is die heer Krom?... He? A 4 de  8 WALDHEIM, de waard. Het is de landrechter, die met zyn' medehelper den heer Langman 't goed beftiert: Krom dwingt met excuttie en het donkere hok, en Langman met ftokflagên , dewyl de edelman, zo als zy zeggen, het zo hebben wil. waldheim, driftig. De duivel wil het zo hebben! bataillon karré ! ik ken Waldheim: zo hy dat wist..! Waarom hebt gylieden u nooit tot uw' edelman gewend? de waard. Ja, lieve heer, wie wil het wagen? men vertrouwt den edelman niet, dewyl het altocs heet: „ de heer wil het zo hebben ; de heer is hard"... Al te recht mag het wel niet zyn, het zal toch des heeren wil niet wezen, dat Krom en Langman alleen zo vet worden : de beste landen hebben zy benaderd , en die zyn nu vry van lasten en diensten, en de onderdanen moeten alles opbrengen. Dat alles weet de edelman nu wel niet ; maar wie zal het hem zeggen ? wie wil de kat de bel aanhangen ?... Gy hebt nooit in het donkere hok gezeten, * dat kent gy niet;... anders zoud gy niet vragen , waarom wy ons niet tot onzen edelman wenden. waldheim. Maar uw pastoor! die behoeft toch voor het donkere hok niet bang te zyn! heeft die niet zo veel ge-  TOONEELSPEL. 9 geweten, dat hy voor u fpreekt? waarom fchuiltgy niet achter hem ? he ? DE WAARD. Geweten? heer officier! geweten ? de pastoor en heer Krom , de heer Langman en de pastoor, dat is alles een, die konkelen onder malkander... hy heeft ook noch nooit iemant voor niet zyn beetje zonden vergeven , neen ; hy weet fchoon met het geld in de zak te klinken , als wy een van allen het biegtgeld vergeten te betalen, en, als wy eens een kind te doopen hebben , mag het zynentwege verflikken, hy doopt het niet,vóór dat hy de dooppenningen ontfangen heeft; en, zo een onzer fterft, doet hy geen Iykdienst over hem, vóór dat de penningen daartoe zyn betaald, en ieder heeft toch gaarne eene rede over zich na zyne dood, dewyl de pastoor zegt, dat men, zonder dezelve, niet by onzen lieven Heer kan komen ; en dewyl hy nu, volgens zyn zeggen, ons allen gaarne in den hemel zag, Jieeft hy eene wet opgebragt, dat ieder lyk binnen agt dagen tyds zal moeten begraven worden , en dat de lykpenningen den eersten zondag na de dood moeren betaald wezen, op verbeurte dat een der nablyvenden zich als lyfeigen verpanden moet, om daardoor den hemel voor den overledenen te verdienen. WA LD HE IM. Gy maakthet mogelyk ook erger dan het is, vader? A 5 DB  M WALDHEIM, de waard , zyne muts qflichtende, en zyne gryzt kruin toonende. Zie myne gryze hairen, lieer officier... wat ik u nier gezegd heb , zal ik hiernamaals voor onzen lieven Heere God ook zeggen, en geloof vry , zo goed als of ik het bezwoer, kom ik te flcrven, en myn' gryzen top neder te leggen, zo worden de lykdiensten over my niet gedaan, vódr dat de penningen betaald zyn of myne vrouw zich verpand heeft. Gy kunt niet begrypen, heer officier, hoe wy behandeld worden. w i l d. Is 't mogelyk , vader ! de waard. Jawel mogelyk, jonge heer! heden is het weder de dag , dat wy allen onze conterbuttie moeten opbrengen, of morgen word het goed uit den huize gehaald. Zy hebben ook opgebragt, om, zo als zy het noemen , deputtaticworstcn en paaschkippen te moeten geven, waarvan voorheen niet is gefproken ; dc pastoor raadde ons daarover in proces te gaan, en , omdat de pastoor het zei, hebben wy het gedaan ; maar zie, zy zeiden, het Hond in de wet, en nu begrypt gy licht, dat, terwy! het in dc wet Hond, wy het proces verliezen moesten ; en toen wy het hadden verloren, vond de pastoor het vonnis zeer billyk, en beval ons hem een even gelyk prefent te doen, als de anderen, en beftrafte ons, by net ontfangen van het geld, het welk hy zeide voor pro-  TOONEELSPEL. u procesonkosten noodig te hebben , even als of wy hem tot het procederen gedwongen hadden; maar dat heeft ons geld gekost, heer officier. waldheim. Maar, vader, is dat alles waar? de waard. Als het amen in den bybel , heer officier ! Zie, heer, ik zal, wanneer onze lieve Heere God eens gericht houd, alles wat ik u gezegd heb, herhalen, en noch duizendmaal meer; hier kan het my toch niet helpen; het is maar dat wy 'er zo van fpreken, maar ga van huis tot huis, heer officier, vraag jong en oud, en zy zullen u het zelfde, zeggen. Waldheim fchenkt den waard in. Schenk my niet meer in, heer officier, wy zyn dat niet gewoon ; het mogt my in den kop loopen. waldheim. Gy hebt uw' wil, vader; wat wy niet drinken, zullen wy u hier laten. de waard. Och, ware onze edelman of waren zyne amptenaren zo goed als gy zyt!.. maar zie, heer officier, de eenige eerlyke ziel, die noch op het fiot is, is de vrouw van Krom: dat is een mensch , heer officier! dat is een van onzen lieven Heere Gods engelen! wat die ons goed doet, wat die de kranke laaft! hoe bitter zy fchreit, als wy een van allen geè'xcuttioneerd worden! dat is onbegrypelyk; dat is niet te  12 WALDHEIM, te geloovcn. Zy is noch zeer jong: hare moeder en de pastoor hebben haar gedwongen Krom te moeten nemen, en het zal niet lang duren of hy treed haar met voeten. De pastoor heeft daarvoor een' goejen fteekpenning gekregen, en zo doende is het huweiyk geklonken. Maar, hoe of onze lieve Heere God nu lyden kan dat een engel aan een'duivel gekoppeld word, dat begryp ik niet: want, zie, heer officier, wanneer onzen lieven Heere Gods engelen flechts half zo goed zyn als deze vrouw is, is het zeker dat wy hiernamaals goede dagen te verwachten hebben. Ik wil myn' gryzen kop verpanden, dat 'er niet een eenig huisgezin in dit vlek, ja op alle de landgoederen van onzen heer, gevonden word, waaraan zy niet heimclyk goed gedaan heeft. Maar zy kan niet zo als zy wel wilde; want, zie, heer officier, wanneer haar man het te weten krygt, dart is dc duivel los, want de heer Krom, dat is een duivel. Was myne vrouw maar t'huis! WALDHEIM. Waar is uwe vrouw? de waard. In het vlek, heer officier: dewyl het heden betaaldag is, zo heelt onze moeder,... zo nee ten wy de vrouw van Krom,... ons eenig geld gezonden; en daar de vrouw van een' onzer buren in de kraam ligt, zo is -myne vrouw gaan vragen of zy ook wat gekregen heelt, en, zo niet, haar het geld, dat wy ge-  TOONEELSPEL. 13 gekregen hebben, gaan brengen: want, zie, heer officier, haar bed is het eenigfte dat zy noch heeft, en dc vrouw is zeer zwak. Wy hebben noch eenige geringe meubelen; die zullen wy dan verkoo- pen, en zo doende kan zy haar bed behouden Maar zagt, daar zie ik twee myner buren voorby gaan; nu kunt gy de waarheid van myn gezegde uit hunn' mond verftaan. Hy opent het vengjler en roept. Hem! Hannes! Nicolaas! komt eens hier. AG T S T E T O O N E E L. hannes, nicolaas, de waard, waldheim, wild. de waard. Zie daar, heer officier, vraag het hen nu. Gy moet over onzen elendigen toeftand recht op 1 preken , buurtjes: deze officier kent onzen edelman. waldheim, tegen de boeren. Spreekt, kinderen, zyt niet befchroomd; ik ben een goed vrind van uw' edelman: hy wil u gaarne helpen, wanneer u onrecht gcichied, en hy zal het ook doen, zo waar God leeft! fpreekt vry uit de borst. De waard klaagt fehrikkelyk over verdrukking, die gy van de amptenaren lyden moet. Is dat alles waar ? fpreekt even als of gy tegen uw' vader fpraakt: ik zal als vader voor u zorgen, zo men u te kort doet. han.  14 W A L D H E I M, hannes. Hy mag veel gezegd hebben, maar aan het einde komt hy toch in geen vier jaar, mynheer! de waard. Heer officier, moet gy zeggen, Hannes. Zeg, Nicolaas ! wat is Krom ? nicolaas. Een duivel,... maar zyne vrouw is een engel. Tegen den waard. Gy weet dat ik van de vorige conterbuttie noch twee daalders fchuldig was; en dat Krom my eergisteren zwoer, dat, zo ik van daag niet vol betaalde, hy myn bed, het eenigfte wat ik noch bezit, onder myne zwakke kraamvrouw van daan zou doen halen; maar zo even heeft onze weldoende moeder my de twee daalders en het geld .voor deze conterbuttie gebragt , en nu kan ik betalen, en nu moet Krom myne zwakke vrouw op het bed laten liggen; dat zal hem ergeren! de waard. Hoort gy het nu , heer officier ? ziet gy nu dat ik gelyk heb? waldheim. Maar, lieden, hoe kunt gy zo bitter klagen? ik weet toch dat gy , vóór twee jaar, noch afflag gekregen hebt. de waard. Zonder u te beleedigen, heer officier, maar dat is niet waar. h an-  TOONEELSPEL. 15 hannes. ™ Daar is geen woordje waar aan. nicolaas. Daar is, zo waar als God leeft! aan geen afflag gedacht, heer officier. waldheim. Bedenkt wat gy zegt, lieden. Ook vóór vier jaar nier ? de waard. AI myn leven niet. n icolaas. By menfehen geheugen niet. waldheim. Liegt my niet voor, lieden ! ik ben telkens, als dit gebeurde, by uw' edelman geweest; ik heb de brieven van Krom , en de bewilliging van den overften, met eigen oogen gezien : liegt niet : ik weet dat de overfte u reeds dikwyls afflag heeft toegeftaan. de waard. Vraag huis aan huis, heer officier, in Waldheim, hier, of waar gy wilt: ik mag lyên dat uw wyn voor my in vergif verandert, zo ik onwaarheid heb gefproken, en zo in agt- en - zestig jaar, die ik oud ben, ooit aan afflag gedacht is. Vraag het den heer Krom zelv'. waldheim, met groote hevigheid. Weêr en wind ! Wild ! myne, arme onderdanen, Wild! è  i6 WALDHEIM, Wild ! zo dat waar is!... Ik ben uw edelman, kinderen ! ik ben de overfte Waldheim; by God den Almagtigen! u zal recht wedervaren. De boeren vallen bevende op hunne kniè'n. Staat op, kinderen! ftaat op, zeg ik u. Tegen den waard. Neen, oude vader, uwe dood zal uwe vrouw hare vryheid niet kosten , noch de hare aan u. Ik zal u gelukkig maken, zo veel ik kan. Tegen Hannes en Nicolaas. Gylieden moet noch heden op 't flot komen, met zo veel van myne onderdanen als gy maar byéén kunt brengen ; maar bedenkt u wel , lieden, dat gy niet liegt, want ik zal hem , die my belogen heeft , geftreng ftraffen; maar zo alles -waar is, zal ik u recht laten wedervaren, ja zelfs geftreng recht. Gy , vader hospes, moet vooral dezen middag komen; hoort gy ? DE WAARD. Gy zult 'er reeds verfcheiden van uwe onderdanen vinden , genadige heer , en wy gaan 'er ook heen; want, zo als ik u gezegd heb , het is heden betaaldag: gy zult dan zei is over dc mishandelingen kunnen oordeelen, welken wy ondergaan moeten. waldheim, den waard eenig geld gevende, met gevoel. Zie daar, oude vader, deel dit in uw vlek voor a_ de  TOONEE-LSPEL. 17 de noodigfte behoeften uit; en verblyd u met elkander dat uw edelman, dat uw vader, wedergekomen , is; ja, myne kinderen, ik zal u weder opbeuren, ik zal u gelukkig maken, gy zult weder in uwe vorige welvaart worden herfteld. Tegen Wild. Wees zo goed, lieve Wild, en zeg eens dat de paarden'gereed worden gemaakt. DE WAARD. Blyf, jonge heer,blyf: zo zyne genade het gelieft, zal ik het wel gaan zeggen. WALDHEIM. Dat is goed, vader! De waard gaat lieen. NICOLAAS. Kom, Hannes, laten wy naar het flot gaan. Wy bevelen ons in uwe goedheid, genadige heer! Och, Hannes, wat zal myne vrouw blyd zyn! kom, gaan wy. NEGENDE T O O N E E L. WALDHEIM, WILD. WALDHEIM. "Vfy^t moet ik doen, Wild? WILD. My dunkt, dat uwe genade alles op het naauwkeurigfte moest onderzoeken. B WA LD-  ï8 WALDHEIM, waldheim. ja, zo wys ben ik van myzelv', Wild; dat verflaat zich,- maar ik zal die fcheimen aanflonds in boeijen (laan; wat dunkt u? he? w i l d. Dat gaat niet aan , heer overfte , dat gaat niet aan. waldheim. Gaat dat niet aan! Heftig. Duizend fatans ! waarom gaat dat niet aan? Ik zou die twee gaauwdieven niet kunnen in boeijen flaan? Zyt gy dwaas? w i l d. Zo onze lieve Heer wil, neen, heer overfte; maar het gaat warelyk niet aan, het zou .onrecht zyn. wal d ii e i m. Onrecht! bewys dat, Wild! bewys dat. w i l d. Uwe genade is thans niet in ftaat reden te verftaan, uwe genade is tc driftig. waldheim, heftig. Dat ben ik niet , ik ben niet driftig : ik zeg u, bewys my, dat het niet gaat. w i L D. Wanneer uwe genade eene wonde had bekomen, en ik wilde daarover oordeelen zonder die gezien te hebben; wat zou uwe genade dan wel van my zjrjgen ? w ALD-  TOONEELSPEL. 19 WAIi DHEIM. Dat gy dwaas waart. WILD. Even zo is 't hier ook mede gelegen, heer overfte: die lieden zyn noch niet eens , zo als het behoort, aangeklaagd, en boeijen Zyn alreeds eelie ftraf: men moet eerst hooren. waldheim, heftig. Donder! blikfem! heb ik van deze lieden niet genoeg gehoord? WILD. Redekavelingen, ja, maar niet gerechtelyk. Uwe genade heeft de aangeklaagden noch niet eens gehoord : al hebben zy niets tot hunne verontfcbuldiging in te brengen, mond tegen mond , zegt het fpreckwoord, en dat is ook recht. WALDHEIM. Bataill... ! maar, neen, gy hebt, by myne zondige ziel! gclyk, Wild!... maar op vrye voeten laat ik hen niet; he? WILD. Dat wil ik ook niet zeggen. Uwe genade kan hen in civiel arrest, buiten banden, nemen: zy kunnen dan niets wegmoffelen. WALDHEIM. Ik zal het eens overleggen, Wild. B 2 TIEN-  -o WALDHEIM, TIENDE TO O NE E L. DE WAARD, WALDHEIM, WILD. DE WAARD. De paarden ftaan klaar: uwe genade kan vertrekken. WALDHEIM. Nu, vader, ik verwacht u dezen middag op het flot: gy moet dan zonder fchroom fpreken. • , DE WAARD. Ik ga zo aanfbnds op weg, uwe genade. Ik beveel my in uwe goedheid. De Hemel wille u zegenen ! maar, zo ik te vry fpreek, zo vergeef het my: uwe genade moet weten, wy zyn zo niet gewoon met groote heeren te fpreken. WA LD HE IM. Ontrust u niet, vader... wy allen zyn menfehen... hy, die zich daaraan ftoort, is niet waard' het geluk te genieten onderdanen te hebben. Tegen Wild. Kom, gaan wy, Wild! ik brand van verlangen die fchelmen te verrasfen. ELF.  TOONEELSPEL. 21 ELFDE T O O N E E L. DE WAARD, nadat hy Waldlwim tot aan de deur geleid heeft, met aandoening. Dc Hemel zy gedankt! nu zal ons leed een einde nemen. TWAALFDE TOONEEL. DE WAARDIN, DE WAARD. DE WAARDIN. Nicolaas heeft ook geld gekregen, vader : hy is al heen. Maar, hoe ziet gy zo vrolyk ? DE WAARD. Och, moeder, de Hemel heeft eindelyk meèdoo. gen met ons: onze heer is aangekomen... hy is hier geweest. DE WAARDIN. Hoe, vader! onze heer ? DE WAARD. Ja, moeder, en het is de beste man van de waereld ! zie eens, dat gaf hy my, om de nooaiglfe behoeften van ons vlek te vervullen. Kom, moeder, verkleed u gaauw wat: wy moeten naar het flot: gy zult het zien , wy worden gelukkig. Maar, hoor, moeder, wy moeten de amptenaren niet al te veel bezwaren: het zyn ook menfehen, en een mensen B 3 kan  22 WALDHEIM, kan licht vallen: zy verdienen wel wat, maar men moet echter meêlyên met hen hebben. De waardin heeft zich onder deze rede een weinig verkleed. Zo is het goed, moeder. Kom aan, laten wy die blyde boodfchap aan onzen ouden Lucasbuur brengen : misfchien gaat hy wel meê... DE WAARDIN. Neen, vader, Lucas zal niet meê gaan: hy kan den weg niet overkomen. DE WAARD. Wy zullen hem onderfteunen, moeder : hy is ons ten hoogfte noodig: hy weet met groote heeren ce fpreken, want hy is in zyne jeugd fècretaris van een» voornaam' heer geweest; ook kent hy den heer Waldheim : hy heeft hem als kind op zyne armen gedragen. DE WAARDIN. Nu, 't is goed, vader: ik wil hem gaarne onderfteunen , en ik hoop, dat het tot onzer aller geluk mag uitvallen, DE WAARD. Ach , moeder, hoe zou ik den Hemel danken, zo jnyne geboorteplaats weder herfteld wierd! Einde van het eerste bedryf. TWEE-  TOONEELSPEL. 23 'tweede bedryf. Het tooneel verbeeld eene kamer, op het jlot, te Waldheim. EERSTE TOONEEL. sophia en J o h a n n a zitten aan eene tafel, bezig aan eenig handwerk. krom en langman treden op het tooneel, als iets famen overleggende, en plaatfen zich aan eene ta fel, tegen over die, waaraan Sophia en Johanna gezeten zyn. f r e d r1k loopt af en aan , gaat dan eens naar de tafel, waaraan Johanna zit, en dan eens naar die, waaraan Langman geplaatst is. krom, tegen Longman. Wat dunkt u, vrind Langman, van dat concept? zouden wy, zo dit kon gelukken, niet fohielyk de meeste boeren tot onze lyl'eigenen krygen, en het land van Waldheim klein maken? langman. Voorzeker; maaar houd in het oog, dat wy deza nieuwe belasting vooral op de hardheid van Waldheim moeten ftellen: dit is aliernoodzakelykst: wy dienen zo wat buiten fchoots te blyven; en, daar Waldheim, naar myne gedachten, nooit weder in B 4 da.  24 WALDHEIM, deze landen, veel minder op dit flot, zal komen, kunnen zy ons bedryf hem niet bekend maken. Hy geeft op het einde dezer rede Krom een teeken, dat de vrouwen 'er zyn. > Maar, de vrouwen, vrind Krom? KRO M. Wel nu, de vrouwen mogen 'er wel by zyn : wyzyn niet te Rome, waar de vrouwen uit den raad zyn gebannen : wat de uwe betreft, vrind ! zy heeft waarachtig geen verftand genoeg om te begrypen wat zy hoort: dc myne kan, door hierby tegenwoordig te zyn, leeren, hoe men met boeren moet omgaan. Nu, luister. Zo men eens, by provific, de boeren aanzei, dat, daar wy een' brief van hunn' heer hebben ontfangen, waarin hy ons meld om geld verlegen te zyn, en order geeft om eene groote fom van zyne onderdanen te lichten, zy ons, om die fom vol te krygen, binnen twee weken, een vierde van het geen zy noch bezitten in kontant geld moeten komen brengen? Hiertoe zyn zy zeker niet in ftaat; want, waar zouden zy het van daan halen? en door dit middel kunnen wy dan hun goed voor een' zeer geringen prys koopen; en zo doende best ons meeste voordeel bewerken. Wat dunkt u daarvan ? LAN G MA N. Dit zou zeer goed zyn; maar, zo een der boeren eens vroeg, om dien brief te zien; wat dan ? KROM.  TOONEELSPEL. 25 krom. «.Geen hunner durft dit ondernemen; zy zyn daar ook niet flim genoeg toe. langman. Het kon evenwel gebeuren; gy weet dat dc oude Lucas, van Slichtenfeld, een flimme vent is; wy moeten zorgen, dat wy, zulks verrichtende, allen fchyn van recht aan onze zyde hebben. Ook dienen wy den pastoor in ons belang te brengen; opdat hy ons niet tegenwerke. krom. Ja, dat is waar; wy zullen het dan van daag niet aan de boeren zeggen, en 'er den pastoor éérst kennis van geven; hy kan ons dan ook een' brief opltellen, zo als wy dien hebben willen: dan zyn wy Voor alles veilig, en kunnen dien, zelfs zonder dat het ons gevraagd word, aan de boeren voorlezen : geen hunner kent de hand van Waldheim; en dan zyn wy immers klaar ? sophia, naar Krom tredende. Ach ! zult gy weder deze arme en ongelukkige landlieden eene nieuwe belasting opleggen ? Om 's Hemels wil, waarde Krom , voer dit opzet niet uit: de menfehen kunnen naauvvelyks hunne gewone belasting opbrengen. Het gaar my aan de ziel, wanneer ik deze welgelegen landeryen over zie: niets dan kommer en elende is op elke plaats te zien# Vergenoeg u toch met de belasting, waarop zy gei B 5 field  26 WALDHEIM, field zyn : dezelve is warelyk zo drukkende , dat men ze, in'plaats van te vermeerderen, liever moest verminderen. krom. Waar breekt gy uw hoofd mede ? wat gaat u het Jot van de boeren aan ? sophia, met nadruk. Het gaat ieder weldenkend' mensch aan , wanneer hy zyn' medemensch ziet verdrukken. krom, verachtend. Zyn' medemensch! een' boer ! wie heeft zyn leven ! is ccn boer myn medemensch ? sophia. Deze uitdrukking kan u niet vreemd voorkomen, dewyl het u bewust i?, dat wy allen door een en liet zelfde volmaakte Wezen zyn gelchapen, en dat het bloot eene befchikking der Voorzienigheid is, dat gy in een' hooger ftand dan deze ongelukkigen geplaatst zyt. Wat recht hebt gy hen te verdrukken ? krom. Wat recht? geen ander dan dat zy boeren zyn, en ik hier landrechter ben. Maar liet verveelt my u langer aan te hooren; uwe taak is te zwygen, of gy moogt beven. Al die mooije praatjes zyn by ons verloren, en zullen ons niet bewegen: verüaat gy dat ?  TOONEELSPEL. 27 sophia. 6 Hemel ! hoe is het mogelyk dat een mensch zulk een' wrecdcn aart kan bezitten! krom, tegen 'Langman, na alvorens op zyn horologie gezien te hebben. Wel aan, vrind, zyt gy gereed ? het uur is reeds verfireken: wy moeten beginnen de boeren te doen binnen komen; want, zie, zo wy te laat beginnen, geven wy hen te veel tyd, en 'er komen ook geen verzuimen. * langman. Als gy maar wilt, ik ben gereed. krom fcheld; tegen een" bediende, die binnen komt. Zeg de boeren, die buiten ftaan, dat zy, een voor een, binnen komen. de knecht. Zeer wel. Hy gaat heen. t krom. Nu, vrind, geen mensch afflag of uitftel ; ik hoop vooral, dat Nicolaas, van Slichtenfeld, in gebreken Zal blyven: dan moet morgen zyne verftandige vrouw van haar bed; want zy hebben niets meer: dat zal my een groot vermaak wezen: zy heeft my genoeg gefard. Sophia toont, door eenige gebaren, haar afgryzen van deze taal. TWEE-  38 WALDHEIM, TWEEDE T O O N E E L. de voeigen; een jonge boer. krom, zeer Jluursch. , Wie zyt gy ? de boer. Ik kom voor vader: hy is ziek. krom, als voren. Wat raakt dat ons ? hoe is zyn naam ? de boer. Jaap, hier vooraan, in de laan. Hier is het geld. krom ontfangt het geld, en geeft het aan Langman, die het opfchryft. Twintig daalders. Warelyk te min. Nu , 't is wel. Dc jonge boer gaat heen, en 'er komt een oude boer binnen. DERDE Tü O NE E L. krom, langman, sophia, johanna, fredrik, een oude boer. krom, Jluursch. Kom voort; wy kunnen in den tyd, dat gy ons nadert, wel twee anderen helpen. de oude boer. Die zo hoog niet in jaren zyn, dat is mogelyk; maar  TOONEELSPEL. 29 maar myne krachten laten niet toe gaauwer te gaan. krom, als voren. Niet veel te babbelen! betaal, en daarmede gedaan. de oude boer, geld gevende. Zie daar dan weder het zweet myns aangezigts. Hy Jlaat zyne handen in eene fmekende gejlalte naar den hemel. ö God! verlos my toch fpocdig van deze verdrukking, en verhaast myne dood. krom, als voren. Alle deze wenfchen kunt gy op ïïraat doen, oude gek ! gy hebt gedaan. De oude boer gaat langzaam heen; Sophia Jlaat op, tn, veinzende iets op te rapen, Jleekt zy den ouden man iets in de hand. VIERDE T O O N E E L. krom, longman, sophia, joh anna, fredrik; eene boerin,met eenkind op den ' arm, en noch twee kleine kinderen aan de hand. krom, zeer Jluursch. Wel nu, de agt dagen zyn morgen om: zullen de lykpenningen voor uw' man aan den pastoor haast betaald worden ? zeg! zo het geld 'er morgen niet  5o WALDHEIM, niet is, zyt gy overmorgen onze lyfeigene: verftaat gy? Op deze woorden toont Sophia hare verachting en fmart over deze behandeling; en geeft, door hare gebaren, duidelyk te kennen, dat zy om deze weduwe niet heeft gedacht. r> e boerin. Ach, genadige heer! hoe zou ik in ftaat zyn, zo veel geld by een te brengen, daar myn kostwinner geftorven is? heb medelyden met my, en geef my heden met de lasten eenig uitftel, dan kan ik den pastoor voldoen, en myn man kan met cere onder de aarde komen. krom, als voren. Uitftel? uitftel? geen kwartier. V T F D E T O O N E E L. de vorigen, johan. johan, tegen Krom. Een officier, met een groot gevolg, is zo even het flot opgereden. krom. Wel nu! het zal een vreemdeling zyn: laat hem het flot, behalve deze kamer, zien. joha n. Zeer wel. ZES-  TOONEELSPEL. 31 ZESDE T O O N E E L. krom, langman, sophia, johanna, fredrik; de boerin, met hare kinderen. krom, tegen de boerin. Nu, zult gy uwe lasten haast betalen? talm niet langer; wy hebben geen tyd. de boerin, hem te voet vallende. Ach, genadige heer! befchouw deze ongelukkige kinderen; geef my eenig uitftel; de Hemel zal het u vergelden; myne kinderen zullen u zo lang zy leven daarvoor danken; fla myne bede niet af; of, zo het u onmogelyk is my uitftel te geven, Hel dan, bid ik u, den pastoor te vreden; en maak dat myn man de lykdiensten ontfangt: ... zie my aan uwe voeten gebogen. Waldheim en Wild treden op het tooneel. ZEVENDE TOONEEL. de vorigen, waldheim, wild. Krom en Langman toonen, by het inkomen van Waldheim en Wild, eene groote verwondering. de knecht, Waldheim by het inkomen trachtende te wederhouden. Deze kamer kan niet bezigtigd worden, mynheer! het is my verboden. wa ld-  32 WALDHEIM, Waldheim, hem ter zyde dringende. Tc rug, flungel! alles is voor my te bezigtigen. Hy treed in, en zegt tegen de vrouw. Wat fcheelt 'er aan, vrouw? hoe zyt gy met uwe kinderen zo in het ftof gebogen ? de boerin. Ik bid om uitftel van betaling, mynheer! want myn man is voor eenige dagen gelïorven; en dewyl ik onmagtig ben de lykpenningen te betalen, zo wü dc pastoor hem de lykdiensten niet bewyzen, of ik moet my met myne onnoozele kinderen voor altoos als lyfeigenen verpanden. waldheim, omzet. Hemel! de pastoor ! krom, tegen Waldheim, op een' forsfen toon. Mynheer, wie geeft u magt hier binnen te ko. men ? en wat recht hebt gy tot het ondervragen van deze vrouw.. . ? WALDHEIM. Geen ander, dan dat ik de heer van deze ftreken, dat ik Waldheim ben. Op het zeggen, dat ik Waldheim hen , bevangt Krom en Langman een zigtbare angst, zo dat zy niet in Jlaat zyn iets te antwoorden. Wild ! myn naam fehynt die lieden wondcrlyk in de ooren te klinken : zy zouden wel noodig hebben eens :ciergelaten te worden. Hy  TOONEELSPEL. 33 Hy gaat naar de boerin, en zegt met aandoening tegen haar : Ga, moeder, ga in vrede naar uw huis: verheug u: uw druk zal een e^nde nemen : ik ben uw edelman, en zal zorgen dat uw man worde begraven, zonder dat gy iets zult behoeven te betalen. de boerin, hem de hand kusfehende. Och, genadige heer! ik cn myne kinderen, wy zullen u zo lang wy leven als onzen vader beminnen. Zy vertrekt. A G T S T E T O O N E E L. waldheim, wild, krom, langman, sophia, joh anna, fredrik. waldheim, tegen Langman. "Wie zyt gy? lancman. Ik ben... uw onderdaniglte... ik heb de eer... uwe genade... het geluk... waldheim. Zinneloos te worden; hc?... ik vraag uw'naam? langman. Ik heet Langman... tot uwen genadigen onder•danigen dienst... wa ld he im. Zo, mynheer Langman! het is my lief u te Ieeren C ken...  34 WALDHEIM, kennen... Zo dat die, die daar met opgefperde kaken zit, de heer Krom is; he? Langman beaamt het met eene buiging. Het is my ook lief u te leeren kennen: uw dienaar, mynheer Krom. krom, zeer verward. Uwe genade, de vreugd,... over het onverwachte geluk,... uwe genade hier te zien,... op welke eer... wy... nimmer dachten... waldheim. Dat geloof ik; gy had nooit gedacht my hier weer te zien; ... dat wil ik geloven, mynheer Krom... Wild, 6, wees zo goed en roep eens eenigen van myne bedienden. langman, Wild wederhoudende. Zo zyne genade het gelieft toe tc ftaan, zal ik... waldheim, hem wederhoudende. Neen, neen, mynheer Langman!... vermoei uw' waarden perfoon niet,., het heeft zyne reden., ik ben veel te verheugd, de heeren te leeren kennen. langman, weder trachtende heen te gaan. 6, Uwe genade!... waldheim, hem te rug trekkende. Blyf ftaan , mynheer Langman! Hy tracht weder te ontkomen. Duizend fatans! blyf ftaan, zeg ik u... Mynheer Wild, wees zo goed... wild. É  TOONEÈtSPËL i$ wild. Zeer gaarne» heer overfte. NEGENDE T 0 O N E E L. waldheim, krom, langman, johanna* sophia, fredrik. Waldheim, zich voor de deur flellende. Deze dames zyn waarfchynelyk de vrouwtje» van de heeren Krom en Langman ? krom. Ja, genadige heer. waldheim. Welke van deze twee is uwe vrouw, mynheer Krom? krom, op Sophia wyzende. Deze, genadige heer. waldheim, die tot nu toe zyn' hoed heeft opgehad, licht dien af, en zegt, tegen Sophia, op een' hartelyken toon : Het is my, dit weet God, aangenaam, mejuffrouw Krom, u te leeren kennen. Hy dekt zich weder. Uw dienaar , mejuffrouw Langman... En het lieve jongetje? langman. Is het myne, genadige heer. Ca WALD-  35 WALDHEIM, waldheim, tegen Fredrik. Kom hier, beste jonge! heb je lust foldaat te worden ? gy zult eeli' pallast hebben zo groot als de myne. Heb je lust? he? fredrik. Neen. waldheim. Niet? wat dan? amptenaar?.... wilt gy myn amptenaar worden ? he ? Met vuur. Hoor, jonge, word liever foldaat, om de arme landlieden te befchermen, dan amptenaar, om ze ongelukkig te maken. TIENDE TO O NE E L. de vorigen, wild, benige bedienden. w a l d ii e im. Ik fchort deze heercn, by provifie, in hunne bed.enmgen oP, Wild; en ftel u, tot myn' rentmeester aan! zie daar myn figneK Gy zult van deze twee heeren alle papieren, gelden, en alles wat 'er is, overnemen; verzegel alles, en laren zy ieder hun eigen flgnet 'cr byzetten: pas wel op hunne handen, Wild, dat zy niets Wegftoppen; daarna kunt gy hen, ,ederin eene byzondere kamer, boven in het flot, plaats doen nemen, en hen ieder een' myner knechts tot bediening geven. 7>-  TOONEELSPEL. 37 Tegen de knecltts. En gylieden zult fcherp hebben op te pasfen; uw pistolen zyn noch geladen; niet waar, kinderen? Ziet, voorzorg fchaad niet. De knechts buigen zich. Van u, Andreas, vorder ik den heer Langman, en van u, Peter, den heer Krom; laat geen hunner uit de kamer komen, of met iemant fpreken; en, zo zy willen deferteren, fchiet 'er maar op in : ik betaal u voor het fchot, even als wor een' delerteur; hoor je? Krom toont iets te willen zeggen. Stil, mynheer Krom, uil. Hebt gy nu de fpraak wedergevonden? he? gehoord zult gy worden, dat is zeker, maar thans is het noch geen tyd. Tegen Wild, en de knechts. Past wel op, lieden! rechtsom, fpant den haan, marsen'. Krom en Langman gaan, onder geleide van Wild tn de knechts heen; Johanna en Fredrik volgen hen; Sophia word door Waldheim wederliouden. Blyf, mejuffrouw Krom, blyf. ELFDE T O O N E E L. waldheim; sophia, die zeer bedeesd ftaat. waldheim, op een' liefderyken toon. Bemoedig u, lieve juffrouw Krom, en laat dat C 3 fchreï-  38 WALDHEIM, fchreijen :... ik zal u geen kwaad doen... gy hebt over myn geheele flot te gebieden. Ongeduldig. Bataillon karré! laat dat huilen. Bedaard. Zet u wat by my neer, en laten wy wat famen fpreken. sophia, op een' vreesachtigen toon. Maar wat heeft toch myn man misdaan, genadige heer, dit gy hem zo ftreng behandelt? waldheim. Nu, dat heet noch fpreken! Zeer liefderyk. Dat zal ik u zeggen, kind... maar, neen, dewyl gy het niet weet, zal ik het u ook niet zeggen. Ik handel hem niet ftreng, kind. Ik ben voor de vuist; nu, ga zitten... och, zonder omftandigheden. Zy zetten zich. Hoor, mejuffrouw Krom, ik ben goed; dat weet God; het zou my leed doen, zo ik iemant on. recht deed; uw' man zal in 't minst geen onrecht gefchieden, sophia. Zo gy goed zyt, genadige heer, zeg my dan wat myn man misdaan heeft ? De overfte ziet haar met een oog van medelyden aan • maar blyft zonder fpreken. Uw ftiizwygen is voor my wreeder dan de dood; om  TOONEELSPEL. 39 om 's Hemels wil, genadige heer, breek het af, en zeg my, wat hy misdaan heeft? De overfte fchud zyn hoofd, zonder te fpreken. Om Gods wil, genadige heer! gy hebt gezegd dat gy goed zyt, trek my uit deze ongerustheid. WALDHEIM. Goed ben ik, kind. Met deelneming. Gy zyt noch jong, kind: hoe lang zyt gy reeds met dien man getrouwd geweest ? SOPHIA. Zeven maanden, uwe genade. WALDHEIM. Die booswicht! SOPHIA. Uwe genade maakt my beangst. Hem te voet vallende. Ontferm u over my. WALDHEIM. Foei, kind! gy verzondigt u tegen God : ik ben maar een mensch, fchaam u; fta op, fta op, zeg ik u. Hy drukt haar weder op haar' ftoel. Ik heb medelyden met u; het jammert my om u; gy vraagt wat uw man misdaan heeft ? meer dan ik in vier jaar kan vertellen; meer, dan tot het verdienen van de verachtelykfte lïraf noodig is; meer dan gy kunt dragen, dewyl gy 'er geen deel aan C 4 naamt.  43 WALDHEIM, naamt. Huil niet, kind; laat dat, myne dochter: ja, gy zult van nu af aan myne dochter zyn. Als UW ha,t Hechts half' zo goed als uw gezigt is, zyt gy eene brave vrouw. Ik zal als vader voor u zorgen ; God heeft u een uitmuntend voorkomen gegeven; gy hebt een rechtfehapen aangezigt; het beeld der onfchuld is op uw gelaat te ontdekken; 20 iets kan my niet bedriegen. Zie, kind, ik kon het een' rekruut aanftonds aanzien,of het een rechtfehapen kaercl was, of niet. Met vuur. Alle myne foldaten waren ook kaerels, wien het hart uit de oogen keek; dat was een regiment! zo een word nooit wedergezien, zo lang de waereld ftaat!daar was geen een gezigt onder dat zofchurkachtig uitzag, ais dat van den heer Krom, of Langman ; neen. Sophia begint te weenen. Nu , kind, huil niet: ik wilde u wat voorpraten, en dadelyk komt my die Krom in den mond ; neem het niet kwalyk, het was niet om u verdriet aan te doen ; ik ben een oud foldaat, en verfta my het veinzen niet: maar, kom, kind , om 'er niet we der van te (preken, zo verhaal my wat. Hoe is uw naam ? uw doopnaam ? meen ik. SOPHIA, Sophia, WA LD-  TOONEELSPEL. 4I WALDHEIM. Sophia?.. uw naam is, by myne ziel! zo fchoon als uw gezigt. Vertel my wat, lieve Sophia. Wie is uw vader? SOPHIA. Hy is dood; hy was amptenaar. WALDHEIM. Waar, lieve Sophia? SOPHIA. Te Rethin, genadige heer. WALDHEIM. Hoe heette hy ? Gy moet uwe antwoorden zo kort niet afbytcn, Sophia! gy fpreekt met uw' vader, kind: heb vertrouwen op my, lieve Sophia, ik meen het goed met'u: hoe was uw' vaders naam? SOPHIA. Muller, genadige heer. Ach! zo myn vader in 't leven was gebleven, had ik heden dit verdriet niet gehad. WALD IIEIM. Hoe zo, lieve Sophia? vertel my dat eens. Uw vader was zekerlyk een braaf man? SOPHIA. Ja, wel was hy dat, genadige heer! en hy had my zeer lief. WALDHEIM. . Wie zou u niet lief hebben, lieve Sophia ? ik zie Cs u  42 WALDHEIM, u heden voor de eerste maal;en, God weet het, dat ik u reeds lief heb. SOP H IA. Ach! genadige heer, heb dan mcdclyden met my, en red myn' man. WALDHEIM. Dat is my onmogclyk, kind; gy weet niet wat gy vraagt. Zeer ernstig. Denk, myne dochter, dat 'er een God is, aan wien ik rekenfchap zal moeten geven. Hoe kwaamt gy aan dien man, Sophia? uit liefde naamt gy hem niet, dat is ónmogelyk; gy, noch zo jong, en hy, reeds zo bejaard; hoe kwaamt gy 'er aan, kind ? fchud uw hart eens recht uit. SOPHIA. Door dwang. WALDHEIM. Dacht ik het niet! vertel my dat eens, kind; dat zal u goed doen. SOPHIA. Een jong koopman verzocht my ten huwelyk: ach! ik zou gelukkig met hem geweest zyn! hy was niet ryk, maar vlytig, en dus zouden wy wel dooide wacrcld zyn gekomen. Myn goede vader had de «wakheid zich meestendeels, en fomtyds zonder dat hy het wist, door myne moeder te laten regeeren; zy maakte hem den jongen koopman tegen, die haar niet  TOONEELSPEL. 43 niet ryk genoeg was: zy fprak kwaad van my, en wist het zo te maken, dat aiies, wat in huis gebeurde, myne fcbuld was; myn vader geloofde haar; en zo doende bleef het huwelyk Heken. Kort daarop ftierf myn vader; de heer Krom kwam met al zyn geld my ten huwelyk vragen; en... Hier overweldigt haar een tranenvloed, en belet haar voort te varen. WALDHEIM. Herftel u, kind; alles is noch niet verloren: geloof my, het finart my als ik u zie weenen. Vertel my alles. SOPHIA. Ik heb niet veel meer te zeggen, genadige heer j myne moeder dreigde my met haren vloek: de pastoor fterkte haar daarin; ik, dezen fchok niet kunnende wederftaan, onderwierp my, en gaf myne hand aan den heer Krom. WALDHEIM. Dacht ik het niet! dergelyke gevallen heb ik meer gezien. Het is recht, dat men voor zyne kinderen een weinig zorgt, en toeziet; maar dwingen moet men ze nimmer. Schep moed, kind, ik zal u, zo waar ik Waldheim heet! uit de elende helpen. Hebt gy uw' man eenig geld ten huwelyk gebragt ? SOPHIA. Drie duizend daalders, genadige heer. W ALD-  44 W A L D H E I M, WALDHEIM. Gy zult 'er rfets by verliezen; verlaat u op my; gy zult van dien kaerel, dien ik, tot exempel van anderen, zal laten ftraftèn, gefcheiden worden. Sophia toont iets te willen zeggen. Leg 'er niet tegen in, kind, gy kunt niet by hem blyven; hy heeft de galg verdiend ; en van u hoor ik niets dan goed. sophia, fmekender wyze. Beste, liefderyke , genadige heer ! WALDHEIM. Beste Sophia! ik, Walter Frcdrik van Waldheim, zeg u, éénmaal voor allen, laat al uw bidden en fmeken achter. Hoor, kind, ik ben hier edelman; maar hier boven is God; myne onderdanen zullen my niet vervloeken: ik wil voor Gods oordeel niets te verantwoorden hebben; weet gy niet, kind, dat God rechtvaardig is? sophia. Ja; maar ook barmhartig, genadige heer. WALDHEIM. Ja, zeker, kind ! het ftaat aan hem, de misdadigen, wanneer hy ziet dat zy hier reeds genoeg geftraft zyn, namaals te verfchoonen ; maar nimmer zou hy het my vergeven , als ik, u ten gevalle, de misdaad ongcltratt liet; bedenk dit, Sophia. Gy wilt immers niet, dat de vloek myner onderdanen my, om uwent wille, in de hel ftorte ? so.  TOONEELSPEL, 4* S O P H IA. Ik heb nimmer met een' man als gy zyt gefproken » genadige heer. WALDHEIM. Hoor, Sophia, laat dat genadige heer daar, en noem my uw' vader; alle myne oude curasliers noemden my zo, en dat ging my aan het hart; en, zo het God wil, zullen alle myne boeren my ook zo noemen; want, ik zal als vader voor hen allen zorgen. Gy kunt niet begrypen, kind, welk een genoegen het is bemind te zyn. Zie, niemant heeft u iets van my gezegd, en een ieder heeft my iets van u gezegd ; myne onderdanen zegenen u ; zy noemen u eene van Gods engelen, ö Sophia! gy had het eens moeten hooren! het klinkt fchoon, myn kind, van ieder geprezen te worden, wanneer men afwezig is. SOPHIA. Beste, genadige heer!.. . Waldheim laat eenige te onvredenMd blyken. Nu dan, myn vader! dewyl gy het zo beveelt._ WALDHEIM, Neen, ik beveel het niet, Sophia: ik zou alleen gaarne zien, dat gy eenig vertrouwen in my Helde. Ik wilde u het beetje leven gaarne aangenaam maken. Gy hebt my gezegd, dat uw vader goed was: wel, gy zult 'er in my een' dubbel goeden weder vinden : gy hebt myne arme onderdanen goed gedaan; ik  4&* WALDHEIM, ik wil u weder goed doen, zo gy my Hechts niet vcrimaad. SOPHIA. Ik u verfmaden? 6 myn vader! verwonderiyke man! zo minzaam, en zo geftreng! WALDHEIM. Alles op zyn' tyd , kind; ik ben Hechts geftreng, Sophia, als ik het wezen moet... Gy zult my welhaast leeren kennen. Hier treed Wild binnen. Zo, Wild... Neem niet kwalyk, kind: de dienst gaat voor alles: ik moet wat met den heer Wild fpreken.. .• TWAALFDE T O O N E E L. WILD, WALDHEIM, SOPHIA. WALDHEIM. Wel , Wild, zyn de vogels geknipt ? WILD. Zo als het behoort, uwe genade; en alles verzegeld; papieren en geldkisten; hoewel met de geldkisten is het: vacuüm in rerwm natura. Peter en Andreas zyn op hunne posten. WALDHEIM. Bravo! hebt gy de arrestanten wel doen vifiteren ? want een gevangen man moet niets by zich hebben dat  TOONEELSPEL. 47 dat fchadelyk kan zyn: ga dat anders noch bezorgen. wild. Alles is bezorgd; ik heb hen alles afgenomen; zy hebben niets overgehouden dan hun fignet. waldh eim. Bravo! Maar, Wild, hebt gy gedacht om den pastoor en den fchout te ontbieden ? he ? wild. Zy konden al hier zyn, uwe genade: het is terftond by onze aankomst bezorgd. DERTIENDE T O O N E E L. de vorigen, een knecht. de knecht. De pastoor verzoekt uwe genade te mogen fpreken. waldheim. Laat hem binnen komen. Wild en Sophia, heengaande, worden door Waldheim wederhouden. Blyft,kinderen, blyft: gymoogt het gefprek wei hooren. VEER.  48 WALDHEIM, VEERTIENDE T O O N E E L. de pastoor, waldheim, wild, sophia. Gedurende dit gefprek, zit Waldheim aan eene tafel. Wild zit tegen over hem, en houd zich, den meesten tyd, bezig met lezen. Sophia zit aan eene tafel, die in een1 hoek der kamer geplaatst is, aan eenig handwerk bezig. de pastoor treed met eene achtbare houding tot voor Waldheim, en zegt, na hem op eene deftige wyze gegroet te hebben: Het is my zeer aangenaam, mynheer Waldheim! u op deze plaats, waar ik het geluk heb gcnooten u op myne armen te torlchen, en de eerste zaden van deugd en Godsvrucht in u te ftrooijcn, thans weder te zien ; en my te mogen verbiyden, dat de goede indrukfèleri, welken ik tt heb gegeven, ook goede vruchten hebben gedragen; en, zo als de fchrift zegt... waldheim, hem in de rede vallende. Zagt wat, pastoor ! 'wat de fchrift zegt, daarvan zullen wy nader fpreken. Zeg my eens, hoe kunt gy onbefchaamd genoeg zyn my zo vrymocdig te naderen, daar gy tot a'le godloosheden, die hier in mjne landen zyn gebeurd, de hand hebt geleend? daar  TOONEELSPEL. 40 daar gy, zo veel in uw vermogen was, het uwe hebt bygebragt om myne arme onderdanen ongelukkig te maken ? en u daardoor het ampt, dat gy bekleed, hebt onwaardig gemaakt? he? want, zo ik uw ampt niet meer eerbied toedroeg, dan uw' perfoon, moest ik u terftond doen vastzetten, en zo lang geeslelen, tot gy al het onrechtvaardige goed, dat gy hebt ingezwolgen, weder had uitgelpogen. Zeg my eens, mynheer Blafius! (want het ftryd tegen myn gemoed u pastoor te noemen) hoe komt gy tot deze eervergeten onbefchaamdheid ? he? De heeren Krom en Langman zitten al tusfehen vier muren; en, zo God wil, zullen zy ras zitten, waar zy geen mensch meer zullen kunnen deeren. Wat moet ik met u doen? Zy zyn Hechts dieven; maar gy zyt Heler en heler te gelyk. De pastoor is gedurende deze rede in zigtbaren angst gevallen, en dezelve groeit van tyd tot tyd aan. de pastoor, zeer ontfteld. Heer... w a l d h e i m, hem zeer driftig in de rede vallende. Duizend fatans ! houd den mond, zo lang ik fpreck: weet gy wel wien gy voorhebt? he? of zal ik het u eens moeten leeren ? gy zyt (teler en heler te gelyk, zeg ik; gy hebt den diefltal van myne amptenaren gezwegen, omdat zy 11 de handen volftopten; gy hebt mynen onderdanen lasten helpen opleggen, en zelfopgelegd; of denkt gy, D dat  50 WALDHEIM, dat ik van uwe dcputaticworstcn, en paaschkippcn, en van alie uw kanailjeftrekcn niets weet? waar fraat dat gófehreven, dat u dat toekomt? he? daar uw dienst, buiten dien, zo vet is, als een in myne landen; of denkt gy dat ik niet weet, hoe dikwyls myne arme onderdanen hun laatfte hembt hebben moeten verkropen, om U uwe dooppcnningen, lyi& penningen, en de duivel weet wat al meer penningen, te betalen? Wat raagt hebt gy tot het weigeren der lykdiensten, als de nablyvendcn onmagtig zyn u daarvoor te betalen ? of hen te dwingen, zich voor hun gcheele leven als lyfeigenen te verpanden ? En al had gy de magt, is het mensehlievend, is het met den pligt van een' pastoor overeenkomende, gedaan? Foei,fchaam u! een pastoor, en een ftrooper; een pastoor, en een dief; een pastoor, en een bloedegcl; een pastoor, en een geesfel voor zyne gemeente; een pastoor, èri een woekeraar; ccn pastoor, en een koppelaar,- want, zyt gy het niet, die de arme Sophia aan Krom hebt gekoppeld? heeft hy u niet honderd daalders gegeven, dat gy dien jongen koopman, die haar ten huwelyk vroeg, zoud belasteren? en hare moeder in haar belluit ftyvcn? he? heet my dit eens, in 't byzyn van Sophia, liegen! Verlaat u op my: uwe medepligtigen zullen eene exempiarc ftraf ontfangen; maar, wat moet ik met u doen? meent gy licht, dat ik voor uw' zwarten rok vrees ? neen! de overfte Waldheim heeft nim-  TOONEELSPEL. 51 nimmer voor iets gevreesd! een zwarte rok is een goed flag van een ding; en de overfte Waldheim heeft 'er ook alle achting voor, als 'er een rechtfchapen en eerlyk man in fteekt; maar, zo ras 'er een verachtelyke fehehn in fchuilt, ftoor ik my noch aan den zwarten rok, noch aan den fchelm, noch an alle duivels! Zie, dc overfte Waldheim laat zich zo licht niet overbluffen. Na eenig zwygen. Nu kunt gy fpreken, als gy iets hebt te zeggen. de pastoor, zeer verlegen. Genadige heer overfte,... uwe genade befchuldigt my,... geeft my fchuld,... ik kan,... ik weet,... van ontfteltenis... waldheim, hem in de rede vallende. Ja, dat zie ik: het doet my van uwentwege leed ; merkt gy nu, mynheer, welk eene veilige fchildwacht een goed geweten is? Daar ftaat gy nu, als een Mariabeeld, dat door de vliegen is bevuild, en gy kunt u achter niets verbergen; en dit is noch maar voor menfehen! bedenk eens, hoe allerelendigst gy zult ftaan, als onze lieve Heere God rechtdag houd! Of gelooft gy aan geen God? Ik heb meer pastoors gekend, die net leefden, als of zy 'er aan geen geloofden, en toch ieder zondag fterk tegen de oiigeloovigcn uitvoeren. Zyt gy 'er ook zo een? men kent den boom aan zyne vrucht; ftaat 'er niet zo in de fchrift? he? D 2 DE  52 WALDHEIM, de pastoor, met den grootften angst. Ain zyne vruchten zal men hem kennen, genadige heer. VTFTIENDE T O O N E E L. de vorigen, een knecht. de k n e c ii t. De fchout verzoekt u te fpreken, genadige heer. waldheim. Hy moet wat wachten;... of neen, laat hem maar binnen komen: de pastoor zal het niet kwalyk nemen. De knecht vertrekt. ZESTIENDE T O O N E E L. de vorigen, de schout. Gedurende dit tooneel, dient de ft and van de aanwezende perfonaadjen op de navolgende wyze gefchikt te zyn. De fchout, die zeer vreesachtig is ingekomen, moet aU lev.gs, door de hartelykheid van Waldheim, in een' Zigtbaren ftryd geraken , of het zichfehikt, dat hy Waldheim zyn onuitfprekelyk genoegen te kennen geeft; maar hy moet, het niet durvende wagen, zich ■met eene opgetogen verwondering vergenoegen. De  TOONEELSPEL. 53 De pastoor, die, reeds by het inkomen van den fchout, in zigtbaren angst was, moet, gedurende het gefprek van Waldheim met den fchout, en wel voornaiv.entlyk by het order geven ter bewaking der gevangenen, in ontfteltenis toenemen; zyne knië'n moeten als tegen eikanderen aanjlaan; hy moet zyn' hoed in alle mogelyke bogten wringen; en, kortom, al het uiierlyke van eert onbefchryflyken angst vertoonen. Waldheim moet met een vrindelyk gelaat tegen den fchout fpreken, en, by liet uitboezemen van de woorden, „ ik zal u allen gelukkig maken, zo veel ik kan" moet zyne hartelyke aandoening ten hoogjle zigtbaar zyn. Sophia, die, by het inkomen van den fchout, opgeftnan was, en zich aan het vengfter gefield had., moet, by het order geven omtrent de gevangenen, zich geheel naar het vengfter keeren; haar gelaat meet hare mededoogendheid omtrent de fchuldigen te kennen geven. Wild, die tot op de komst van den fchout zich bezig heeft gehouden met lezen, moet, geèurende het gefprek van Waldheim met den fchout, zich bez'g houden met van tyd tot tyd den onderfchsiden toefland van do aanwezenden te befchouwen, en hen allen, naarmate van de omjlandiglieid, of met verwondering, of met mededoogendheid, aanzien; en, kortom, zich gedragen als iemant, die, hoe 'ong hy ook zy, reeds veel ondervinding in de waereld heeft gehad. ü 3 WA LD-  54 W A L D H E I M, waldheim. Zyt gy de fchout? de schout, fchroomachtig. Om u te dienen, genadige heer. waldheim, vrindelyk. Ik heb daar twee kaerels laten vastzetten, Krom, en Langman, dewyl zy gaauwdieven zyn, die u geplunderd, en my beftolen hebben: gy moet aanftonds bezorgen, dat zy ieder twee knappe boeren tot wachten krygen; maar gy moet de wachtbeurten zodanig verdeden, dat het de boeren niet te lastig valt : gy kunt ze, alle zes, of liever alle vier uren, laten aflosfen. Ga, fchout, cn maak dit in orde: neem uit alle myne dorpen cenige mannen, opdat dc eene vooral niet meer dan de andore belast worde. de schout. Zeer wel, genadige heer. waldheim. Gy moet niemant de wacht aanvertrouwen, dan daar gy ftaat op kunt maken: want, zie, ik waarfchouw u: ik zal ze van uwe handen afeisfehen; gy zult my, met Iyf cn leven, voor de arrestanten moeten inftaan; hoor je? Ga nu maar heen,en meld u, zo ras gy den eersten post hebt bezorgd , by dezen heer, den heer Wild, myn' rentmeester, aan: Hy Zal u dan verder order geven. De fchout heengaande. Noch  TOONEELSPEL. 55 Noch één woord, fchout: gy moet allen mynen onderdanen aanzeggen, dat zy aanftaanden zondag, na den godsdienst, op myn flot moeten .komen, oud en jong, klein en groot, zo veel als 'cr maar zyn: ik zal die arme lieden een' vrolyken dag geven. Met aandoening. Ja, myne kinderen! gy zult u in de wederkomst van uw' heer verheugen; want ik zal u allen gelukkig maken, zo veel ik kan; en deze brave man Op Wild wyzende. zal, naast my, uw weldoener zyn: hy zal my helpen; hy is goed: fpreekt met hem zo u iets ontbreekt; en gy zult gered worden ; want hy zal ook uw vader zyn : gy hebt veel uitgeftaan, myne kinderen; maar ik zal u recht verfchafFen. Tegen den fcliout. Ga nu in vrede, myn zoon. ZEVENTIENDE T O O N E E L. WALDHEIM, WILD, SOPHIA, DE PASTOOR. WALDHEIM. Ja, Wild, aan deze ongelukkige lieden zal recht wedervaren. Tegen den pastoor. Gy zyt de eenigfte, die my in verlegenheid brengt. Zeg my toch eens, wat ik met u moet beginnen ? D 4 wat  56" W A L D II E I M, wat gy verdient, dat is my bewust, dat ftaat in de fchrift: gy weet Gods wil; gy zyt aangefteld om dien aan anderen te leeren: dus verdient gy, zo gy dien overtreed, tiendubbele ftraf: dat is recht; maar het jammert my om uw' gryzen kop: zie, mynheer, ik zou gaarne, ik weet niet wat, geven, dat gy onfchuldig waart; ten minste dat gy in ftaat waart, u eenigszins te rechtvaardigen: het doet my leed, dat ik het moet zeggen; maar ik geloof niet dat her mogelyk is; he ? de pastoor, met de zigtbaarfte teekenen van angst, naar woorden zoekende, en, ah Waldheim hem aanziet, zyne oogen plttsUng nederjlaande. Uwe genade... weet zeer wel.., dat in de fchrift ftaat... dat men zyne heeren... gehoorzaam wezen moet;... en, daar Krom en Langman zeiden, alles wat zy... verrichtten,... op uw' last te zyn-... zo kon ik, door hen te volgen, ook niets anders doen , dan gehoorzaam zyn... ook komen ran de... vroegftetydenaf,... den pastoor dc deputatie... worsten,... paaschkïppen... en dergelyken moer, toe... en men zou, zonder de heiligheid... van den dienst te krenken... cn zyn' opvolger nadeel... te doen, dit niet durven overflaan... ook... Iller zwygt de pastoor ftil en zoekt blykbaar naar' woorden. Waldheim bejehonwt hem eenigen tyd met een medelydend oog; en, ziende dat de pastoor niet meerder fpreekt, vat hy Ut woord op. w A L n-  T O O N E E L S P E L. 57 waldheim. Ik heb u laten uitfpreken, mynheer Blafius, maar Iaat op een' ander' tyd de fchrift achterwegen:... ik weet wat 'er in ftaat: ik heb ze my meer dan twintig malen, van 't begin tot aan 't einde, laten voorlezen; het bock is, by myne zondige ziel ! voor u te goed: gy verdraait het maar, en legt het uit, naar dat het u te pas komt; of heet dat ook, de heiligheid van den dienst in acht nemen ? he ? DE pastoor. Uwe genade... waldheim, hem driftig in de rede vallende. Zwyg, mynheer! ik heb u laten fpreken, zo lang gy gewild, en gekend hebt; hoewel uw fchuldig hart u weinig rede toeliet. Pas nu wel op, my niet te ftooren; want daar zal, by myne zondige ziel! niets dan zware ruitcry opmarfchéren, Ik vraag u niet, of tienden, pastoorworsten, en dergelyken meer, u toekomen; maar, of, al ware het zo, het priestcrlyk is, om huisgezinnen, die door gebrek reeds half verteerd zyn, proceslen aan te raden, daardoor uwe beurs te fmeêren, en dan daarna, wanneer het proces verloren is, de uitfpraak voor recht te houden; en noch het zelfde te eifchen wat gy in den beginne voor onrecht uitkreet? he? Na eenig zwygen. Nu, antwoord my; nu is het uwe beurt. D5 DE  S8 W A L D H E I M, de pa-stoor, verlegen. De heercn Krom en Langman... hebben my verzekerd,... dat het my, zo wel als hen, toekwam... en ik dacht,... zy moesten... het... weten. .. waldheim. Zo! gy hebt het dan alleen zo lang afgekeurd, totdat gy 'er ook voordeel van had ?... Foei! fchaam u, mynheer Blafius! Het is bovendien eene flechte uïtvlugt: ftemmen dc papieren van uwe kerk hiermede overeen ? he ? Zoud gy wel geloof hebben geflagcn aan het zeggen van Krom en Langman, zo zy iets hadden opgebragt, dat u eenig nadeel kon toebrengen? neen! maar, omdat gy 'er uw voordeel by had, omdat het u ecnige honderd daalders in 't jaar opbragt, daarom dacht gy, zy moesten het wel vvuen. Hem met veraching befchouwende. Foei, fchaam u, mynheer, dat gy u voor een Wisjewasje geld tot Kroms hondsjongen hebt laten gebruiken. ' de pastoor. Genadige heer, het zy my vergund... waldheim. Hoor, mynheer, beken liever, in plaats van naar uitvlugten te zoeken, dat gy, als pastoor, uwe gemeente goddeloos hebt behandeld ,cn, als onderdaan , my hebt zoeken te bedriegen; beken dit, en  TOONEELSPEL. 5g en beveel u in Gods ontferming: dan handelt gy ten minste als een gevallen man, die berouw heeft, en gaarne weder wenschte op te ftaan, en niet als een kleine jonge, die zich gaarne , door liegen, van de verdiende ftraf zyner misdaden zou willen vrypleiten. Met ^vaardigheid. Hoor, mynheer! thans zyn wy onder ons: wilt gy, zo veel gy kunt, uwe vorige ongerechtigheden verbeteren, zo is het my lief: wilt gy uwe gryze hairen met verachting in het graf helpen, zo doe het, ik geef u in uwe eigen handen; op myne gerechtigheid kunt gy zeker ftaat maken: maar ik waaffchouw u, maak op myne genade geen meerder ftaat, dan gy by uzelven overtuigd zyt, dat gy die, van nu af aan, door uwe bekentenis en uw verbeterd gedrag, verdient. Ik geef u één uur tyd; bedenk intusfehen, wat gy liever zoud zien: of eenige genade te genieten; of u, ten exempel van andere kwaaddoende pastoors, te zien ftraften... Scheer u nu uit myne oogen. De pastoor gaat, na eene zeer beleefde buiging gemaakt te hebben, zonder iets te fpreken, heen. AG T.  6o W A L D II E I M, AGTTI END E TOONEEL. WALDHEIM, WILD, SOPHIA. WALDHEIM. Jk zou gaarne myn beste paard geven, Wild, dat die rakker onfehuldig ware, of, dat hy het zich noch eenigszins kon maken. WILD. Waarom hy meer dan een ander, heer overfte? WALDHEIM. Dat is nu eene vraag! omdat hy een pastoor is : liet is al'grysfelyk, als iemant de uniform van zyn' vorst ontëert; en dit fchepfel ontëert de uniform van onzen lieven Heere God; dat is infaam ! ten anderen is hy ook myn opvoeder geweest: ik kan het niet ontveinzen, Wild, ik heb den rakker lief... Wat zal ik toch met hem beginnen? w I L D. Ik zal 'er myne gedachten eens over laten gaan, heer overfte; maar my dunkt, zo wy nu eens het flot gingen bezien , cn 'er voor een oogenbük van zwegen: zou dit wel kwaad zyn ? WALDHEIM. Wel neen ! dat zou, by myne zondige ziel ! goed zyn, Wi dWelaan, myne dochter, gy moet ons den weg eens wyzen: ik ben dien al vergeten. I o-  TOONEELSPEL. 61 sophia, teder. Dat is geen wonder: onze waarde vader is hier in lang niet geweest. waldheim, vergenoegd. Dat is waar, myne dochter! dat is waar. Kom, Wild! ga je meê ? Hy neemt Sophia by de hand, en gaat met haar en Wild binnen. Einde van het tweede ledryf. DER-  62 W A L D II E I M, DERDE B E D R Y F. EERSTE T O O N E E L. WALDHEIM, WILD. WALDHEIM. Wel nu , Wild, is de krygsraad in je hcrfencil al eens geipannen geweest ? wat moet ik doen ? WILD. Uwe genade diende vooraf de partyen te hooren; dit kan de zaak veel veranderen: men moet voorzigtig zyn. WALDHEIM. Dat is waar, Wild; maar, zie, ik ben met dien rakkerlchen pastoor meest verlegen; behandel ik de zaak ftreng, dan moet de oude kaerel afgezet worden; en dat geeft wat veel opziens; het ampt, dat hy bekleed, is eerwaardig, cn de groote hoop zou by zyne demisfie, mogelyk.de achting voor den godsdienst verliezen; en dat is niet goed; het is, myns bedunkens ook zeer gcmakkelyk den pastoor onder eene ftrenge fubordinatie te brengen; he? w 1L D. Zo gcmakkelyk niet als gy u verbeeld, heer overfte : de geestelykc hovaardy werkt fterk: ook kan ik niet zien, waarom men een' pastoor, die een gaauwdie!'is, zou verfchoonen ? dit zou,in tegendeel, een'  TOONEELSPEL. 63 een' kwaden indruk op de menigte kunnen maken, dewyl een pastoor altoos zyne gemeente tot een voorbeeld moet ftrekken; en ik geloof niet, dat uwe genade dezen gaarne als een voorbeeld zou willen aanpryzen? WALDHEIM. Sakrement, neen, Wild, dat niet! maar de kaerel is, op myne zondige ziel! haast geen executie meer waard': ik kan hem ook niet van gebrek laten vergaan. WILD. 6, Daar heeft hy geen nood van, heer overfte; hy heeft wel zo veel geftolen, dat hy kan leven; en al moest hy gebrek lydcn, zo kon hy anderen tot een voorbeeld verftrekken, en een fprckcnd bewys opleveren, dat de overfte Waldheim, zonder aanzien van perfoon, gerechtigheid oefent. WALDHEIM. Nu, dat is waar, Wild; en, zo God wil, zal dit altoos myne grootfte zorg zyn. WILD. Wy moesten nu eens, eer wy over ftraf fpreken» de aanklagers hooren; wat dunkt u, heer overfte ? WALDHEIM. Wel, ja, Wild, dat ware goed. Hy fchelt, waarop een bediende te voorfcliyn komt. Laat de boeren met den fchout binnen komen. De bediende gaat heen. Het  64 WALDHEIM, Het zal my vermaak zyn, Wild, zo ik iets vind, om den pastoor ecnige genade te fchenken. TWEEDE TO O N E E L. WALDHEIM, WILD, DE SCHOUT, DE WAARD, HANNES, NICOLAAS, VERSCHEIDEN BOEREN, EN BOERINNEN. WALDHEIM. Zo, vader waard? zyt gy daar? cn gy ook', kinderen? Nu, past wel op, dat geen uwer my misleid. Is het waar, gelyk de waard heeft gezegd, dat gylieden, in vele jaren, geen afflag hebt gekregen ? EENE B O F. R I N. Nooit hebben wy afflag gekregen, uwe genade: wy zyn, in tegendeel, noch altoos van jaar tot jaar in belasting verhoogd : zie, genadige heer, of gy 'er een', of duizend, vraagt, niemant zal u iets anders zeggen: laat den fchout fpreken. WALDHEIM. Wel, fchout, is dat waar? DE SCHOUT. Waar ? uwe genade! maar al te waar! befchouw alle uwe goederen, en het ondervragen zal niet noodig zyn: alles is kommer; alles k in tranen; ikzelf,  TOONEELSPEL. 65 zelf, genadige heer, fchoon ik fchout ben, ik ben een zigtbaar bewys van de onderdrukking uwer amptenaren: myne inkomsten zyn van tyd tot tyd beknibbeld, naarmate ik weigerachtiger wierd de fchreeuwendfte onrechtvaardigheden te helpen plegen; en wilde ik neg eenig inkomen behouden, dan heb ik menigmaal, met natte wangen, een'ongel ukkigen gryzaart, of eene zwakke moeder, het geringe goed, dat zy noch bezaten, met geweld uic den huize moeten halen. Elk kan dit hier getuigen. WALDHEIM. Is dat zo, vader waard ? DE WAARD. Hoor, genadige heer, ik mag lyden, dat ik nimmer in onzen lieven Heere Gods hemel kom, zo al het geen, wat ik u heb gezegd, en wat de fchout zegt, niet waar is; maar, begeert gy fprekender bewyzen, zo ga met ons. Wy zullen u vrouwen toonen, die, omdat zy onmagtig waren de lykpenniugen aan den pastoor te betalen, zich tot de flaafachtigfte diensten hebben moeten verpanden; en, door gebrek byna vergaan, onophoudelyk God bidden haar leven te verkorten. Hul pel ooze wezen, die, hoewel 'er eene armenkas is, waartoe wy jareljks geld moeten opbrengen, nimmer zyn verzorgd geworden, en die wy, uit onzen nooddruftigen toeftand, noch eenig gering voedlel doen geE nie-  66 WALDHEIM, nieten , zullen u by menigte voor de oogen komen. Gy zult gryzaarts, die, in hunn' hoogen ouderdom niet meer kunnende verdienen, en dus niet in ftaat zyn hunne lasten op te brengen, byna van al het noodige ontbloot, naar hunne dood, met heete tranen en zielfnydende zuchten, zien reikhalzen. Gy zult moeders het uur dat zy moeders geworden zyn hooren vervloeken, omdat zy niet in ftaat zyn hare kinderen te voeden. Kortom, genadige heer! eiken een iegelyk, in welk van uwe dorpen het ook zyn moge, oud of jong, ja zelfs het kind, dat naauwelyks kan ftamelen, zal u zyn' elcndigen toeftand doen gevoelen, en uw hart verfcheuren; en geloof vry dat wy allen reeds van gebrek vergaan zouden zyn, zo niet de Hemel ons door middel van onze lieve moeder noch eenigszins had onderfteund. waldheim, aangedaan. Hoe! zyn zelfs de hulpcloozc wezen niet verzorgd geworden? Wie beftierde deze kas, vader? de waard. De pastoor, uwe genade; en hy zeide dat hy niets kon geven, omdat wy te weinig gaven; en wy waren niet in ftaat meer te geven, genadige heer: want elk onzer heeft het zyne tot 's levens onderhoud dubbel noodig. waldheim, heftig. Duizend fatans! hy zeide niets te kunnen geven? en  TÖONÈKLSPEL. 67 en ik heb jareJyks geld voor den armen gezondent waar is dat dan gebleven? de waard. Dat is ons onbewust, genadige heer; zonder twy* fel hebben uwe amptenaren het famen gedeeld. Zo uwe genade ons niet gelooft, en het verhaal van een' uwer oudfte onderdanen gelieft te hooren, dan hebben wy hier een' ouden buurman by ons, die, door zyn' hoogen ouderdom vermoeid van het gaan, in de kamer, hier naast, is gaan zitten rusten: dezen zullen wy u brengen; en ik twyfel niet of uwe genade zal, na hem gehoord te hebben, volkomen overtuigd zyn. waldheim. Ja, haal hem, vader. De waard gaat met eenige boeren heen. Ach, Wild, hoe zal ik u uw' raad, om my naar myne goederen te begeven, vergelden! wild. Door, zonder aanzien van perfoon, gerechtigheid te oefenen, heer overfte. DERDE T O O N E E L. waldheim, wild, de waard, hannes, nicolaas; lucas, door verscheiden boeren onderfiewid, op het tooneel komende. de waard. Zie hem hier, uwe genade. E a tv~  68 WALDHEIM, lucas, door de waard onderfteund, tot voor Waldr heim gekomen, zyne handen, in eene Jmekende geftalte, naar den hemel Jlaande. De Hemel zy gedankt, dat ik den zoon van onzen goeden landheer, dien ik, toen ik in myne welvaart was, dikwerf op myne armen heb gehad, noch eens weder mag zien! Ach! genadige heer, nimmer had ik gedacht dat uwe ziel, die altoos, als gy in uwe jeugd by den ouden Lucas zyn mogt, vol vreugd was, de droefheid zou ondervinden van hem, in zyn' hoogen ouderdom, de elende ten prooij' te zien; en dat wel daar hy noch als te voren op uwe goederen woont. Het zy my vergund, genadige heer, uwe handen met myne tranen te bevochtigen, zo als ik menigmalcn, u op de armen dragende, uwe wangen met dezelven heb bevochtigd , terwyl ik den Hemel fmeekte u te zegenen: vergun my deze genade: zou het u wel mogelyk zyn my dezelve te weigeren ? Hy treed naar Waldheim. Waldheim, hem omhelzende. Neen, waarde oude man! kom, als voorheen, in myne armen. Ach! hoe is het mogelyk dat gy zo elendig zyt ge-worden, daar uw ftaat eertyds een der gezegendften in de landen myns vaders was? lucas. Laat dit u niet verwonderen, genadige heer;.., doch ja, het is billyk dat het u verwondert;... gy kuut  TOONEELSPEL. 69 kunt het ook niet begrypen; want uwe ziel is altoos te teder geweest, om iemant kwaad te doen... Zo ik u niet verveel, zal ik u alles verhalen. WA LDHEIM. My vervelen? ik eisch het van u, vader: maar, kom, uwe hooge jaren laten u het lang ftaan niet toe: ga met my zitten. lucas, zich nederzettende. Nu dan, genadige heer! de vervolging uwer amptenaren is eenig en alleen de oorzaak van ons-aller elende. Luister. Het zal u gewis noch heugen hoe vruchtbaar deze landeryen geweest zyn, hoe elk van ons reden had den Hemel voor zyne gunst te danken, en hoe uw geliefde heer vader alles aanwendde wat hy kon, om ons gelukkig te maken. Ik, bovenal, was een (prekend bewys van zyne goedheid: myne landen waren vruchtbaar; myne belastingen weinig; en dus fmaakte ik, met eene deugdzame vrouw en twee lieve zonen, het grootfte geluk. Dan, ach! de dood, die 't all' hier op de aarde vernielt, vernielde ook mynen en onsaller heilftaat, doordien die ons onzen geliefden landheer, uw' vader, ontrukte. Wy wierden gewaar dat 'er door uw' heer vader twee amptenaren waren aangefteld, om in uwe afwezigheid de landgoederen te beftieren; wy hoopten dat deze lieden , zulk een hoogstnavolgenswaardig voorbeeld voor zich hebbende, het beltier even als uw heer vader zouden voeren; dan E 3 ach!  ?o WALDHEIM, ach! zy, befpeurende dat uwe genade. naar alle waarfchynelykheid, nimmer weder op uwe goederen zou komen, befloten, met hulp van den pastoor, hun voordeel te bewerken door ons ongelukkig te maken. Onze lasten wierden van tyd tot tyd verhoogd; en dan, wanneer de Hemel ons een flecht gewas had gegeven, kon men geen uitftel van betaling verwerven; maar men moest, even als anders, de lasten, op den eersten dag, in gereed geld betalen : hiertoe wierden verfcheiden onzer, door vele flechte gewasfen op elkander, ras buiten ftaat gefield : zy zagen hunne goederen verkoopen, en zich genoodzaakt, om, wilden zy noch eenig levensonderhoud hebben , zich als lyfeigenen te verpanden , en op hunne eigen landeryen, waarop zy voormaals, onder een' blymoedigen lofzang, voor hunne vrouwen en kinderen hadden gearbeid, nu, tegen een gering loon, voor een' vrekken heer, zo als uwe genade door de amptenaren wierd genoemd, te arbeiden , en hun fchraal voedfel, in het zweet huns aanfehyns, met kommer te verteeren. Bedenk eens, genadige heer_! hoe droevig ik aan dien dag te rug dacht, waarop ik niets dan medelydende en deugdelyke gevoelens in u had ontdekt, en nu alle deze godloosheden, op uw' naam, zag verrichten! Dit doorfneed my de ziel; en had ik uw verblyf kunnen ontdekken, ik zou het hebben gewaagd aan u ie fchryven, en u het voorbeeld van uw' geliefden heer  TOONEELSPEL. 71 heer vader voor oogen te (tellen; maar, hier niet achter kunnende komen, waren de herdenkingen aan myn'voorleden heilftaat al myn troost. Ik, intusfehen myne -jaren ziende toenemen, vestigde myne hoop op de vlyt van myne geliefde zonen; dan ook deze hoop wierd my fpoedig ontrukt: onze lasten wierden weder verhoogd. Myne zonen, met verfchciden andere dorpelingen, begaven zich naar het flot, om reden van deze nieuwe belasting te vragen ? Dit wierd, om ons beter te onderdrukken, voor eene oproerige beweging uitgekreten, en zy wierden allen vastgezet. Myne vrouw, deze tyding vernomen hebbende, en ons leed van tyd tot tyd ziende vermeerderen, ftierf van verdriet. Ik, dus alleen, zonder hoop op uitkomst, en zonder troost in myne elende, zou reeds van gebrek zyn vergaan, zo de vrouw van den heer Krom my niet' liefdadig had onderfteund: door haar kreeg ik ook bericht dat myn oudfte zoon in de gevangenis is geftorven , maar dat myn jongde noch leeft. Zie daar nu, genadige heer! hoe bitter myn en ons - aller toeftand is. Hy ftaat op. Ach! zo die zelfde goedhartigheid, die gy voorheen bezat, noch in uw hart woont, zo geef aan de bede van een' gryzen cn ongelukkigen vader gehoor, en geef hem zyn' zoon, zyn' eenigen troost in dit leven, weder: hiervoor zal hy u altoos zegeE 4 nen,  72 W A L D H E I M, nen, en , door uwe gunst weder opgebeurd, de kommerlyke tyden vergeten, die hem de treurigfte grysheid hebben aangebragt. Gedurende dit verhaal, is de overfte, van tyd tot tyd, door de zigtbaarfte ontroeringen beftormi geworden. waldheim, opjiaande, en Lucas in de armen vallende. 6 Myn geliefde Lucas! hoe is myne ziel over uw' toeftand aangedaan! Maar, bekommer u niet meer: ik zal alles herftellcn; uw zoon zal u wedergegeven worden; en ik zal het verlies van uw' anderen zoon, en van uwe vrouw, op uwe vervolgers wreken. Tegen den fchout. Ga, fchout, laat alle de ongelukkige flachtofTers terfïond los. wild, hem in de rede vallende. Het zy my vergund, hier één woord te mogen fpreken, genadige heer! 'er kunnen onder de gevangenen zich lieden bevinden, die wezendlyk fchuld hebben: men diende hen te hooren. wa ld h eim. Onnoodig, Wild! onnoodig: hunne fchuld kan in niets, dan in hevige rerwytingen tegen hunne verdrukkers, beftaan; het is den fchout ook wel bewust , welke lieden om die reden zyn vastgezet; en myn wil /trekt zich niet verder dan tot dezen uit. Ga  TOONEELSPEL. 73 Ga dan, fchout, en verblyd hen, met de tyding dat hun heer,... neen! dat hun vader is aangekomen; dat hy gereed is hen recht te verfchaffen, en hen gelukkig te maken. De fchout gaat heen. lucas. Ja, maak ons gelukkig, genadige heer; maar Iaat uw' toorn niet te zwaar op onze verdrukkers nederflorten: zy krygen hunne jaren; en in zyn' ouderdom kommerlyk te moeten leven is fmartclyk; dit hebben verfcheiden van ons ondervonden. Zy zyn genoeg geftrafr, als zy uwe liefde tot ons, en uwen afkeer van hen, befchouwcn. waldheim. Neen, vader! het recht ontziet geen jaren; ik heb altoos een' ouden verrader van zyn' koning, even als een' jongen, met verachting aangezien, en ook geftraft; cn dit is billyk. Nu, kinderen! wie uwer heeft noch iets te zeggen ? fpreekt zonder fchroom. de waard. Wy hebben niets meer te zeggen, genadige heer! dan genade voor de ainptenaren te verzoeken, en ons in uwe vaderlyke liefde aan te bevelen. waldheim, met nadruk. Maakt 'er ftaat op, kinderen! zo waar als 'er een rechtvaardig God is, die de boosheid haat, zo waar zal ik u ook weder opbeuren, en recht verfchaffen. Gaat nu zo lang eens buiten, kinderen! ik zal u ES we-  74 WALDHEIM, weder hier doen komen, als ik met dezen braven man, die met my myne landgoederen bellieren en voor uw' welvaart zorgen zal, geraadpleegd heb. Alle de hoeren gaan heen. VIERDE T O O N E E L. waldheim, wild. waldheim, aangedaan. Duizend fatans! Wild , myn hart is in dc zwaarfte bataille nimmer zo ontroerd geweest als nu. Wat hebben myne arme onderdanen geleden! Heftig. Wat is uw raad, Wild ? moet ik de fchurken doen hangen? of wat?.. Nu, fpreek. wild. Zagr. Uwe genade is warelyk te driftig; men moet de aangeklaagden eerst hoorei, cn dan kan men vonnislen. w a l d ii e i m. Dat is onnoodig, Wild! het verhaal van den ouden Lucas voldingt de zaak volkomen: zy moeten zonder genade hangen. w i l d. Maar, wees om 's Hemels wil, bedaard, heer overfte; en overdenk de zaak eens met aandacht. Gy zoucl de wederkomst op uwe goederen immers niet  TOONEELSPEL. 75 niet gaarne met eene onrechtvaardige daad Mailen brandmerken ? waldheim. Zeker, neen, Wild! is dat vragenswaard'? wild. Wel nu dan, heer overfte, zo moeten wy de aangeklaagden eerst hooren, anders gefchied hen onrecht. waldheim, heftig. Duizend fatans! Wild, hoe kunt gy zo fpreken? doet men een' fchclm ooit onrecht, door zyne wandaden te ftraffen? he? wild. Wanneer zy bewezen zyn, neen, maar dezen zyn noch niet bewezen; het is wel hoogstwaarfchynelyk dat zy de bewerkers van het ongeluk uwer onderdancn zyn, maar het is noch niet zeker. waldheim. Dat is waar, Wild: gy hebt, by myne zondige ziel! recht; maar zouden wy den pastoor met de anderen gelyk doen binnen komen ? wild. Dat zou ik u niet raden, genadige heer; hy zal mogelyk vrymoediger fpreken als hy alleen is. waldheim. Ik hoop dat hy zich eenigermate zal kunnen verontschuldigen, of ten minste ernstig beloven zyn vorig wangedrag te verbeteren. wild.  76 WALDHEIM, wild. Ja, deze belofte zal hy wel doen; maar hiermede zal het gaan als met een kind, dat, uit vrees voor eene zware pyn, een' voor hem anderszins onaangenamen drank greetig inneemt, om, zo doende, van de fmart vry te raken: even zo zal de pastoor, uit vrees voor afgezet te worden, beloven zyn gedrag te verbeteren. Maar warelyk, lieer overfte, laat de oude genegenheid, die gy vcor hem noch hebt behouden, u in het oefenen van rechtvaardigheid niet hindcrlyk zyn: elk mensch, die zich aan zulke verregaande wandaden fchuldig maakt, van wat rang hy ook zyn moge, van den aanz'ene.ykften tot den laagften, kan niet dan verachtelyk in de oogen van ieder weldenkend' mensch zyn; en verdient, zonder het minste mcdelyden, geftraft te worden. waldheim. Ik wil dat niet tegenfpreken, Wild; ik zal het by tnyzelvcii eens overleggen en voortgaan met, naar uw' raad, Krom en Langman te doen binnen komen. Hy fchelt; tegen een' kneclit, die binnen komt. Zeg, aan den fchout, dat hy de twee gevangenen aanftonds moet hier doen komen. De kneclit gaat heen. Nu, Wild, als zy niets tot hunne verontfchuldigjng te zeggen hebben, laat ik hen aanftonds ophangen. wild.  TOONEELSPEL. 77 WILD. Laat, bid ik u, de drift u niet te verre vervoeren, en laat ons, zo uwe genade my dit waardig keurt, na het verhoor, famen, voor hen eene ftraf trachten uit te denken, die niet zo hatelyk, maar wel zo fmartelyk is. WALDHEIM. Nu, het zy zo, Wild!... daar komen ze aan. V T F D E T O O N E E L, WALDHEIM, WILD, KROM, LANGMAN, DE SCHOUT, EENIGE BOEREN. DE SCHOUT. Uwe genade, hier zyn de gevangenen. WALDHEIM. Goed, fchout! Ga, voor een oogenblik, met die lieden buiten. De fclmit gaat met de boeren heen. Thans is het tyd u van de aanklagten, die men my tegen ulieden heeft ingebragt, zo u dit mogelyk is, te zuiveren. De elendige toeftand, waarin myne landeryen zich bevinden, moet een' oorfprong hebben; waarin is die te vinden? he? KROM. In de vele en kort op elkander komonde Hechte gewasièn, uwe genade! maar meestendeels, in de luiheid der boeren. W ALD-  ?S WALDHEIM, waldheim. Dat is onmogelyk! dan moesten zy al voor lang in zulk een' deerelyken ftaat geweest zyn: dit verval moet eene andere oorzaak hebben. krom. My is geen andere oorzaak bekend, uwe genade. waldheim. Duizend fatans! u niet, dat wil ik zeer wel gelooven; maar my wel. De glazen in een huis vallen niet van zeiven in Hukken; zy moeten in Hukken geflagen worden; geen land, dat voormaals welvarend was, word in zo weinig tyds arm; geen gef lacht, dat voormaals nyvcr en arbeidzaam was , word, op eenen flag, geheel lui en vadzig;... neen !.. maar verdrukking, verhooging van lasten, het verkoopen van der lieden goederen, als zy niet net op hunn' tyd kunnen betalen; dit zyn de middelen, om een voormaals blocijend en gezegend land uit te mergelen; en deze middelen hebt gylieden gebruikt , om myne goederen tot den ftaat te brengen, waarin zy thans zyn. Alle myne onderdanen fchreeuwen wraak. Wat hebt gylieden hierop te antwoorden ? he ? krom, vrymoedig. Het dunkt ons niet vreemd dat de boeren klagen ; dit zullen zy altoos doen; zy zouden wel willen dat men hen de lasten fchonk, of, dat men hen verfcheiden reizen uitftel gaf; maar waar zouden  TOONEELSPEL. 70 tien de onkosten der landgoederen dan van betaald worden ? LANGMAN. Wy hebben hen noch zagt behandeld; want uwe genade kan zich geen denkbeeld maken, hoe men van de boeren geplaagd en gefcholden word , als men komt om de lasten op te halen. WALDHEIM. Duizend kartouwen! gylieden zoud mogelyk noch wel van een' mensch verlangen, dat hy tegen de bewerkers van zyn ongeluk vrindelyk ware? he? Maar deze redenen doen niets af. Waarom hebben de lieden nimmer afflag gekregen , daar ik het hen, op uw verzoek, herhaalde reizen heb toegeftaan? KROM. Ik heb nimmer eene bewilliging van uwe genade hierover ontfangen. WALDHE IM. Hoe! en waarom worden dan de halve lasten voor die jaren flechts op myne rekening gebragt? KROM. Omdat ik de andere helft voor onoiitberelyke verbeteringen der landgoederen noodig had. WALDHEIM. Deze verbeteringen moeten, by myne zondige ziel! verr' te zoeken zyn; want ik heb ze warelyk noch niet kunnen gewaar worden; en men kan, voor eene fom als die der halve lasten is, noch al eene zigt-  So WALDHEIM, z;gtbare verbetering maken. Maar waarom my niet ten tweeden male gefchreven? he? krom. Omdat wy vreesden, dat het uwe genade onaangenaam zou zyn. waldheim, heftig. Sakrement! onaangenaam ? kan het een' weldenkend' mensch ooit onaangenaam zyn, de gelegenheid te hebben zyn' evenmensch goed te doen ? wild, tot nu toe eenige oude papieren, die op tafel liggen, doorzocht hebbende, tegen Waldheim, htm eerf brief toonende. Het geen mynheer zegt van het niet ontfangen der brieven is verdicht; want, hier is'er een, waarin uwe genade de bewilliging geeft om de boeren, gedurende drie jaren, niet meer dan de helft der lasten te doen betalen. krom, zeer ontjleld, ter zyde, tegen Langman, 6 Hemel!... Hebt gy ae niet verbrand? langman, ter zyde. Wy zyn verloren. waldheim, na hen eenigen tyd Jlilzwygend te hebben aangezien. Wel nu, daar ftaat gylieden nu, als een deferteur, die gereed ftaat om voor den kop gefchoten te worden. Wat hebt gylieden hiertegen te zeggen ? he ? Ik geloof, dat het met de luiheid der boeren t  TOONEELSPEL. 81 ren, even als met het niet ontfangen der brieven, zal zyn. Maar, noch meer: wat reden hebt gylieden gehad my by myne onderdanen gehaat te maken , daar ik u niet bekend was ? he? langman, ontfteld. Dat is laster... wy hebben... nimmer iets ten nadeele van uwe genade gezegd. waldheim, heftig. Duizend fatans! woorden kunt gylieden ontken, nen , maar daden niet: kan men ooit iemant hateIyker maken dan door hem voor de oorzaak van eeiis. anders elende uit te kryten ? krom, ontzet. Dit hebben wy... nimmer gedaan, uwe genade! waldheim , heftig. Bataillon karré! dat hebt gy nimmer gedaan ? Hebt gy de lieden hunne volle lasten niet doen betalen , cn gezegd , dat ik hun verzoek geweigerd had ? hebt gy my, door deze daad alléén, niet ten allerfterkfte gehoond ; en my als een' onmededoogeiiJ' en dus verachtelyk' mensch afgebeeld? Maar waarom , buiten het onnoodigc verhoogen der gewone lasten , nieuwe belastingen verzonnen ? als : deputatieworsten, paaschkippen, en dergelyken meer? k r o m. Omdat het in dc wet ftond, uwe genade. waldheim. D'o uitvlugt is overheerelyk! Maar wie heeft het F in  82 WALDHEIM, in de wet gefield ? ik nimmer; wie heeft dit darJ opgebragt ? krom. Hieraan heeft de pastoor het meeste fchuld. walohei m. Ja ; het eerste werk van verachtelyke deugnieten, wanneer zy zich niet kunnen vcrontfchuldigen, is, hunne misdaden te ontkennen , of anderen op den hals te Iaden : dat is my bekend. Al wat gylieden tot noch toe hebt gezegd is zo goed als niets; dus beraad u wel: gy kunt, zo gy iets tot uwe verontichuldiging hebt te zeggen, fpreken.* krom, vrymoedig. Wy kunnen niet anders zeggen dan dat wy het goed , volgens ons geweten, hebben beftierd. waldhei m. Het zal 'er ook, by myne zondige ziel! een geweten naar zyn. Wanneer eene plaats door eenige lichte troepen overvallen word, handelen zy ook naar hun geweten; maar dit geweten heeft trek om alles te verwoesten en ieder ongelukkig te maken ; en zo zal het met uwlieder geweten ook zyn. Dewyl gy dus niets doen kunt dan ontken, nen, zo zal het verder vragen onnut wezen. Ily fchelt, waarop de fchout binnen komt. Breng deze heeren weder in hunne kamers, en laat hen, als voorheen , ftreng bewaken. DE  TOONEELSPEL. 83 DE SCHOUT. Zeer wel, uwe genade. ZESDE TO ON E E L. WALDHEIM, WILD. WALDHEIM, heftig. Wel nu, Wild, verdienen die fchelmen nu niet tcrflond gehangen te worden ? of moet 'er noch meer bewys zyn ? WILD. Zeker, genadige heer! zy moeten bekennen, en, om hen hiertoe te brengen, moet men hen trachten te overtuigen, zo dat zy niet in ftaat zyn eenige uitvlngten te maken. Ik ZOu ook , gelyk ik uwe genade reeds meermalen heb gezegd, niet voor de doodftraf zyn: wy kunnen ze noch ten voordeele uwer onderdanen noodig hebben. WALDHEIM. Duizend fatans! zy zouden niet hangen? Wat voordeel kunnen zy ons doen ? WILD. Zeer veel, genadige heer! zeer veel: zy kunnen ons aanwyzingen doen van dingen , die wy niet weten, en evenwel noodig hebben te weten; en dit zullen zy ten allen tyde met vreugd doen, op hoop van eenige vermindering van itraf daardoor te erlangen. F 2 WALD-  84 WALDHEIM, wa ldheim. Maar dat is onnoodig, Wild! ik wil alle myne onderdanen, aanftonds , voor een' geruimen tyd , van alle lasten onrflaan; en dan zyn 'er geen aanwyzingen noodig: wat dunkt u daarvan, Wild? wild. Keen , heer overfte , dat waar' zeer nadeelig: ik heb altoos ondervonden, dat eene zo plotlelyke en groote verandering zelden iets , of' ten minste zeer weinig, deugt. Uwe onderdanen zyn iedert vele jaren afgrysfelyk verdrukt , cn zyn 'er dus aan gewoon geworden ; cn hoe meer ik dit bedenk, hoe meer ik de nadeeligheid inzie van hen op éénmaal van alle belastingen te ontheffen; dit zoude ons ook naderhand weder in de noodzakelykheid brengen hen op nieuw te moeten belasten : laat ons hen liever den eenen drukkenden last vóór, cn den anderen na, afnemen: 'er zyn verlchéiden redenen dat dit beter is , uwe genade... waldheim, hem in de rede vallende. Zagt wat , laat my eens die redenen hooren, Wild. wi l d. De eerste reden raakt, voor het grootfte gedeelte, uwe genade zelve, cn is deze: zo uwe genade op éénmaal alles doet wat in uw vermogen is , beneemt gy uzelven, voor het vervolg, de gelegenheid van goed te doen , cn uwe genade kan ook niet  TOONEELSPEL. S5 niet weten, wie uwe gunst waardig is, cn wie niet ? gy zond ze zeer gcmakkelyk aan een' onwaardigen kunnen fchenken , cn dus de gunst, die gy aan een' waardigen fchonkt, merkelyk verkleinen, dewyl gy henlieden gelyk (lelde; en gefield dat alle uwe onderdanen uwe gunst even waardig waren, zo houd gy, door alles op écne reis te geven , op , uwe onderdanen noodzakelyk te zyn. Hunne liefde tot u zoude zekerlyk , voor eenigen tyd, zeer fterk wezen; maar, na verloop van eenige jaren , geen weldaden meer van u pntfangende, omdat gy hen alles, wat in uw vermogen was , had gegeven , zouden zy uwe vorige weldaden vergeten ; dit is een regel, die , helaas ! dikwyls al tc • zeker is: want vele menfehen liaan zeer fchielyk tot ondankbaarheid over. Daarom, heer overfte! matig uwe weldaden, cn geef van tyd tot tyd dc lieden van uwe genegenheid blyken : zo kunt gy u ook ten allen tyde van de liefde uwer onderdanen verzekerd houden , en u een vermaak bewaren, dat gy anders, door op ééns te veel te geven, voor altoos zult verliezen. WALDHEIM. Duizend fatans! Wild, dat is , by myne zondige Ziel! reeds zware ruitery. Nu, verder: de tweede reden. WILD. Ten tweede, genadige heer ! worden de meeste F 3 men-  86 WALDHEIM, menfchen, voornamenlyk de boeren, lui en vadzig zodra zy niet eenigszins gedwongen zyn tot hun levensonderhoud te arbeiden. Het fpreekwoord zegt daarom te recht : Wanneer de boer niet genoodzaakt is te werken, verroert hy geen voet. Laat ons dus , myns bedunkens, het ieder mogelyk maken door zyne vlyt voort te komen; hierdoor kan men zien, wie het waardig is geholpen te worden, en wie niet ? Als een rechtfehapen man ziet, dat hy door zyne vlyt voortkomt, en dat men hem daarin onderfteunt, geeft zulks hem moed, om zyne vlyt te verdubbelen, en te trachten verder tc komen; en dus kan men door dit middel menig ccn' tot een' voordeeligen ftand brengen , en tcffens tot een nut lid in de famenleving maken. Ten andere... WALDHEIM. Schei hier maar van af, Wild ! ik zie reeds dat gy gelyk hebt ; laat my de derde reden eens hoo, ren. WILD. Ten derde, moet het den mensch ook niet nuttig zyn al te zorgeloos te kunnen voortleven , dewyl onze wyzc Schepper ieder zyn deel daaraan heeft gegeven; daar het hem toch zo gcmakkelyk geweest zou zyn ons in eene wacrcld zonder zorgen tc plaatfen, als ons in den ftand te Hellen , waarin wy thans zyn. Schoon de groote menigte de zorgen niet gevoelt, dieccn mensch, aan het roer  TOONEELSPEL. S7 roer van eenig benier geplaatst, gewaar word, is het echter niet goed, ja zelfs zeer nadeelig, als uwe onderdanen, na eene drukkende zorg gehad te hebben , op ééncn fprong, als van alle zorg ontbloot worden: het is beter, dat zy een matig gedeeltezorg behouden ; ik zeg een matig gedeelte, want het moet zo groot niet zyn, dat zy de fchrale beet, die zy in den mond fteken, eerst met flaaffchen arbeid verdienen, en met hunne tranen doorweeken, eer zy die gebruiken ; maar zy moeten zichzclvcn niet noodeloos worden: zy moeten gevoelen dat hunne handen, dat hunne vlyt, hen noodig is... Ik geloof dat uwe genade my vernaai. waldheim, aangedaan. - Voortreffelyke vrind!... het is, by myne zondige ziel! als of gy het by wylen uit een boek leest! Zie, dat zou, de duivel haal me! geen pastoor my beter aan hct_ verftand hebben gebragt. Neen, myne onderdanen zullen hun hapje brood niet met hunne tranen bevochtigen ; met myn' wil niet; dat weet God ! liever zou ik myn brood in tranen eten... Maar, hoe dunkt u nu verder, lieve Wild? wild. Ten vierde, uwe genade, als wy... waldheim, hem in de rede vallende. Neen , Wild, redenen behoeft gy niet meer by te brengen ,- ik zie reeds dat gy recht hebt. F 4 wild.  88 WALDHEIM, w i l d. Dc gcwigtigften zyn noch tc noemen , uwe genade. WALDHEIM. Duizend fatans! Wild, laat ze voor deze reis by de bagagie ; de ast zal ik een' anderen keer hooren; wy moeten ook met het rechtsgeding voortgaan , anders word het tc laat. w i l d. Zo als uwe genade gelieft. waldheim, fchellende, tegen den knecht, die binnen komt. Laat den pastoor eens hier komen. De knecht gaat heen. wild. Ik geloof niet dat hy meer tot verontfchuldiging zal hebben, dan de anderen. ZEVENDE T O O N E E L. waldheim, wild, de pastoor. waldheim. We, nu, mynheer Blafius ! hebt gy u nu bedacht? Wat weet gy op dc aanklagten, die ik u heb voorgehouden , te antwoorden ? de pastoor, zeer vrymoedig. Uwe genade , de ongewoonheid van op eene wyze als uwe genade my aanlprak aangefproken tc wor-  TOONEELSPEL. 89 worden had my geheel buiten myzelven gebragt; uwe genade heeft ook , door de drift , myne redenen niet wel kunnen overwegen ; ik moet u derhalve zeggen, dat ik iiet ampt, door my bekleed , altoos waargenomen heb, zo als het met myne confiëntie overeen kwam, en zo als ik denk het te kunnen verantwoorden ; en ik ftoor my- dus niet. waldheim, hem zeer heftig in de rede vallende. Sakrement! mynheer, laat uwe geestelyke hovaardy achterwege: zy voegt u zo min, als een' foldaat, die door de fpitsroeden loopt, het lagchen. Gylieden fcliynt allen famen een wonderlyk ding van de confiëntie te maken : want, als het met eene goede confiëntie overeen kan komen duizendc menfehen ongelukkig te maken, dan is het my onbegrypelyk. Maar, kan het onmededoogende verftooten van weduwen en wezen ook door uwe confiëntie? he? de pastoor. Hiervoor beware my de Hemel! dit is nimmer door my verricht. w a l d ii e 1m. Bataillon karré! nimmer door u verricht ? Heb ik niet by myne aankomst eene weduwe met drie onnoozele kinderen hooren imeken, u te vreden tc ftellen , en te bezorgen dat haar man begraven wierd , zonder dat zy wierd genoodzaakt zich te verpanden ? he ? F 5 Oa-  po WALDHEIM, Onder deze rede word de pastoor door een' oogjclrynelyken angst bevangen. ' Uwe verlegenheid toont my de waarheid reeds. Zie eens , Wild, hoe gerust dit pastorale geweten is ! Noch meer: waarom zyn de armen niet verzorgd ? Waar is het geld, dat ik hiertoe heb gezon • den, gebleven? he? Nu, fpreek; iemant, die eene geruste confiëntie heeft, moet vrymoedig kunnen antwoorden... Nu , antwoord dan, de pastoor, zeer verlegen. Die penningen zyn tot verbetering der kerk aangewend, genadige heer. waldheim. Zo! Wel dan is, by myne zondige zie!! die verbetering zeer Hecht gedaan, of het gewigt van eene zuivere confiëntie , als de uwe, moet zeer zwaar zyn : want ik vreesde, in het voorby ryden deikerk, dat zy my de honneur zou bewyzen van om te vallen. Maar, dewyl gylieden niet anders weet te doen dan te ontkennen, zo zal ik door uwe flaclitofiers zeiven u overtuigen. Hy fchelt; tegen den knecht, die binnen komt. Laat alle de boeren binnen komen,'met dc vrouwen van Krom en Langman,- en zeg den fchout, dat hy met de twee gevangenen ook binnen komc. De knecht gaat heen. Ik geloof niet dat gy , hen ziende, veel op de gerustheid van uwe confiëntie zult kunnen fnoe- ven.  T. O O N F. E L S P E L. 91 ven. Mynheer Blafius! ik had nimmer gedacht zulk een' ichelm in u te vinden, als ik nu zie dat gy zyt. De pastoor heeft, gedurende deze rede, zeer bedrukt gejïaan ; en blyft den geheelen loop van het volgende tooneel in dezelfde houding, AGT S T E TOONEEL. WALDHEIM, WILD, DE PASTOOR, KROM, LANGMAN, SOPHIA, JOHANNA, FREDRIK, DE SCHOUT, DE WAARD, DE WAARDIN, HANNES, NICOLAAS, LUCAS, VERSCHEIDEN BOEREN EN BOERINNEN, EENIGE KNECHTS. WALDHEIM. Nu, lieden, ziet hier de bewerkers van uw ongeluk : nu is het uwe zaak tegen hen te getuigen. Houd gy in hun byzyn nu noch ftaande, dat zy famen u hebben verdrukt ? ALLE DE BOEREN EN BOERINNEN. Ja, uwe genade. WALDHEIM. Past wel op, dat gy nicmant valsch beticht: zo ik hier achter kwam, zou ik hem, die zulks had gedaan, ftreng doen ftraflen: 'er is geen grootcr kwaad dan iemant te beliegen. LU-  92 WALDHEIM, lucas. Laat uwe amptenarcn zei ven fpreken, uwe genade. krom, ter zyde, zeer ontzet. 6 Hemel! de oude Lucas! lucas, hem verftaan hebbende. Ja, het is Lucas, die, hoe oud en gebrekkig hy ook zy, hier naar toe is gekropen , om over uwe wreede vervolgingen wraak te eifchen. Kunt gy de oogen wel opflaan , en een' gryzaart aanzien, dien gy rainpfpoedig hebt gemaakt ? Neen ! dit is u onmogelyk. Nimmer heeft, dank zy den Hemel! de ondeugd zulk eene kracht gehad, dat zy het oog der door haar verdrukte onfchuld kon verdragen. Was myne belasting niet hoog genoeg ? moesten myne ongelukkige zonen, die fteunfels van myn' ouderdom! noch de Qachtoffèrs uwer woede worden? Wat hadden zy u misdaan ? waarom hen gevangen gezet? Kunt gy deze vraag van een' door u ongelukkig gemaakt cn vader wel beantwoorden ? krom. Zeer wel: uwe zonen hebben my op eene verre, gaande wyzc beleedigd ; en de achtbaarheid der justitie duld geen beleediging. hendri K. Is dit veellicht ook dc oorzaak geweest, waarom ik, eenigen tyd geleden, vastgezet wierd?  TOONEELSPEL. 93 Tegen Waldheim. Neen ! genadige heer, geloof hem niet; noch de zonen van den ouden Lucas, noch ik, wy hebben de justitie nooit bcleedigd; wy hebben eenig en alleen reden gevraagd , waarom wy zo fterk onderdrukt wierden ? en dit ftond ons, naar onze gedachten, vry. w a l d h e i m. Gewis, myne kinderen! geen onpartydige rechtbank moet voor de klagtcn van verdrukten zyn gefloten : e!k komt het toe, wanneer hy meent benadeeld te zyn, daarover recht te zoeken. de waard. Dit recht is ons altoos betwist geworden, genadige heer! wsnt, als men om iets dergelyks kwam, wierd men of gevangen gezet of in boeten beflagen. nicolaas. Ja, genadige heer, myne buren fpreken wel ter deeg de waarheid. Zo onze geliefde moeder, die daar ftaat, my niet had enderfteund , zou ik my heden als lyfeigcnen hebben moeten verpanden ; want alle myne meubelen zyn reeds verkocht, en ik heb niets dan myn bed behouden. Tegen de boeren. Komt, buurtjes , laten wy onze weldoenfter dankzeggen. Zy omringen Sophia. lu-  94 W A L D H E I M, LUCAS, met deftigheid. Ja , Nicolaas , dankbaarheid , is der menfcheti grqotfle pligt! al wie voor weldaden niet erkentelyk is, verdient niet onder de nienfchen geteld te worden. Hy treed naar Sophia, neemt hare hand, en kuscht dezelve met eerbied. Neem onze oprechte erkentelykbeid aan , geliefde moeder! fchoon onze woorden te zwak zyn die behoorelyk uit te drukken. De dankbare traan, dien gy elk van ons ziet Horten, moet voor uw hart de eêlfie vergelding zyn , en u overtuigen dat gy u omringd ziet van lieden, die u als hunne eenigHe befchermfter beminnen, cn die dageiyks den grootcn Bclooncr van alle goede daden voor uw' welfland bidden. Tegen Krom, Langman, en den pastoor. Hoe gelukkig had gy kunnen zyn ! Befchouwt het verbazende verfchil van bemind of gehaat te worden. Durft gy uwe oogen wel opflaan, en de eenvouwdige onfehu'd befchouwen? Neen! Uwe ziel gevoelt het verbazende verfchil, cn veroorlooft u niet haar onder de oogen tc zien. Tegen Waldheim. Ach, genadige heer! welk een (prekend toóneel levert hier het zwygen op ! Op de gevangetien 'wyzende. 6 Menfchen ! ziet hier de flraf van het kwade, Op  TOONEELSPE L. g$ Op Sophia wyzende. en de vergelding van het goede! Gedurende deze redenen zyn Waldheim, Wild en Sophia zeer aangedaan. Krom, Langman en de pastoor ftaan in de houding van lieden, die, door de zwaarte van hunne Jchuld gedrukt, niets dan hunne veroordeeling te gemoet zien. waldheim, hevig aangedaan. Och, Wild, hoe beloont de deugd hare betrachters! Tegen Sophia, haar by de hand nemende. Geliefde dochter ! ontfang de dankbaarheid van myn hart : het is te zeer aangedaan, dan dat ik in ftaat zou zyn vele redenen te voeren; maar, zo waar 'cr een God is, die alles ziet en hoort, zo waar zal ik nooit vergeten het goede, dat gy aan myne onderdanen hebt gedaan. sophia. Laat het zo wel zyn, genadige heer! iemant, die zyn' pligt betracht, moet nimmer daarvoor dankbetuiging bcoogen : ik voldeed den mynen, en myne belooning heb ik in myzelve gevonden. waldheim. Wel nu, heeren! wat kunt gy tot uwe verontfchuldiging inbrengen ? Het fmart my dat ik, onder de deugden van zo veel brave menfehen, uw- lie-  o6 W A L D II E I M» lieder ondeugd zo fterk zie uitfteken. Wel nu, wat kunt gy zeggen ? he ? krom. Wat zouden wy kunnen zeggen? genadige heer! onze verontfchuldiging zou toch geen ingang vinden. waldheim, hevig. Duizend duivels! kent gy den overften Waldheim bekwaam naar u te gclyken, cn onrechtvaardig te zyn ? fpreekt... Maar wat kunt gy zeggen! uwe deerelyke houding verraad, zonder dat het u bewust is, uwe fchuld. JOHAN. Zy kunnen geen van allen iets inbrengen, genadige heer. Is het my vergund te mogen (preken ? waldheim. Ja ! wat kunt gy zeggen ? johan. Dat alles, wat de boeren zeggen, waar is , genadige heer. Ik ben de knecht van den heer Krom, en heb heden morgen noch rond geweest, om aanzegging tc doen, dat elk heden betalen moest, of morgen zyn goed zou zien verkoopen. Ik heb te gclykertyd de liefdegaven van myne geliefde mecsteresfe uitgedeeld, cn daardoor een groot aantal ongelukkigen van hun gewis bederf gered. krom, zeer omzet, ter zyile. Die fchelm! nu zyn wy verloren. wa ld-  TOONEELSPEL. 97 waldheim. Wel nu, waar blyft uwe verontfchuldiging? Krom, Langman en de pastoor ftaan in de uiterfls verlegenlieid, en weten niets in te brengen, waarop Waldheim, zeer heftig, vervolgt. Donderende kartouwen! zult gy fpreken? wild. Laat de drift u niet overmeesteren, genadige heer! gy ziet hunn' elendigcn tocftand. waldheim, als voren. Neen, Wild, die fchelmen zullen fpreken, of ik laat hen aanftonds ophangen. Hier worden de drie gevangenen plotfeling door omtitfprekelyken a?igst bevangen, in 't byzonder de pastoor, die op het woord hangen den overften bevend te voet valt. Wel nu, wat hebt gy te zeggen, mynheer Blafius ? de pastoor, zeer angstig. Dat alles waar is wat de boeren zeggen, genadige heer! en dat ik my in uwe genade beveel. langman. Wy bekennen onze fchuld en verzoeken vergiffenis. waldheim. Schout! ga met de gevangenen een oogenblik naar buiten; als ik fchel kunt gy wederkomen. De fchout gaat met hen heen. G En  £>8 WALDHEIM, En gy, kinderen, gaat insgclyks eens naar buiten: ik zal u zo aanftonds doen te rug kecren. Sophia, Johanm en de boeren gaan heen. NEGENDE T O O N E E L. WALDHEIM, WILD. WALDHEIM. "Eindclyk hebben zy dan bekend; ik ben 'er over verheugd: wat diende 'er nu gedaan, Wild? WILD. Myns bedunkens, moest uwe genade hen allen uit uwe landen bannen, hunne goederen verbeurd verklaren, of hen gevangen zetten; maar niet met de dood ftraffen : want dit zou u naderhand berouwen. WA LD IIEIM. Hemel en aarde! berouwen ? dat is onmogelyk, Wild! het kan my nooit berouwen een' fchclm verdiende flraf te hebben doen ontlangcn. WI L D. Warelyk, genadige heer! gy zult naderhand wenfehen, dat gy myn' raad had opgevolgd. Hebt gy 'er u wel ooit kwalyk by bevonden? WALDHEIM. Neen, Wild, nooit: maar deze raad komt my ongerymd voor. Hy  TOONEELSPEL. 99 Hy fchelt; tegen den fchout, die binnen kom. Kom met de gevangenen hier, en laat de andere lieden ook binnen komen. De fchout gaat heen. WILD. Wat zult gy doen, genadige heer? WALDHEIM. Dat weet ik noch, by myne zondige ziel! zelf niet, Wild; al naar het my uit den mond valt. TIENDE T O O NE E L. WALDHEIM, WILD, KROM, LANGMAN, DE PASTOOR, SOPHIA, JOH ANNA, FREDRIK, DE SCHOUT, LUCAS, DE WAARD, DE WAARDIN, HANNES, NICOLAAS, VERSCHEIDEN BOEREN EN BOERINNEN, EENIGE KNECHTS. WALDHEIM. Ziiet hier den tyd geboren, myne kinderen! waarin ik u recht zal verfchaffen, en uwe onder" drukkers de welverdiende ftraf voor hunne euvelda* den doen gevoelen. Tegen Krom en Langman. Gy, heeren, die u door uwe verregaande ongerechtigheid ten hoogfle verachtelyk hebt gemaakt, en daardoor verdient uit de menfehelyke famenleG 2 ving  ioo waldheim, ving gebannen te worden, dankt de voorfpraak van myn' vrind Wild, dat ik ulieden niet met de dood, die gy dubbel hebt verdiend, doe itraffen: de gevangenis verftrekke u tot eene genadige vergelding voor uwe hoogst itrafwaardigc daden. Tegen den fchout. De zelfde gevangenis, waarin de ongelukkige fiachtoffers hunner woedende kwaadaartighcid zo lang fchuldeloos hebben moeten verkwynen, verftrekke hen ten verblyf; ten einde zy op hunne beurt ondervinden hoe hard het valt boeijen tc dragen. Gy zult hen dagelyks van het noodig levensonderhoud voorzien; blyf hierin nimmer in gebreken; bedenk dat zy, fchoon verachtelyke gaauwdieven, echter menfehen zyn, cn dat, daar dc groote Weldoener van alles zyne zon over hen zo wel als over vrome menfehen doet opgaan, het aan ons niet geoorloofd is, terwyl wy hen dc vryheid benemen, hen van gebrek te doen omkomen. Breng hen weg. Johan na, Waldheim te voet vallende. Genadige heer! heb medeiyden met my; verfchoon myn' armen man: hy zal zich bevlytigen cm alle zyne misdaden te verbeteren. sophia, insgetjks Waldheim te voet vallende Liefdcryke vader! heb medeiyden met hen, en volg het voorbeeld van den algemeenen Vader der menfehen, door genade te fchenken. WALD-  TOONEELSPEL. 101 waldheim, beide.i doende opftaan. Staat op, kinderen! vergt my geen onmogelyk' heid. Tegen Johanna. Ik zal, om u, en cm uws zoons wil, het goed van uw' man niet verbeurd verklaren: het word u door my gcfchonken: geef uw' zoon eene opvoeding, een' braav' man waardig ; doe hem, door het voorbeeld van zyn' vader geleerd , dc ondeugd haten, cn maak hem op deze wyze gelukkig. Tegen Sophia. En gy, myne dochter, zult my, zo gy my die ecre vergunt, tot gezelfchap verftrekken, cn ik zal u, zo veel in my is, het loon voor uwe deugd verfchaffen. Tegen den fchout. Ga met de gevangenen heen cn volvoer het vonnis. De fchout gaat heen. Gy, vrouw Langman, kunt ook heen gaan.. ELFDE T O O N E E L. alle de vorig e n , behalve Krom, Langwm, de fchout, Johanna en Fredrik. wild, Waldheim omhelzende. Myn waarde overfte! de grootheid van uwe ziel is duidelyk in uwe rede te ontdekken geweest; ik dank den Hemel u myn' heer tc mogen noemen. G 3 wald-  •02 WALDHEIM, waldheim. Uw raad, myn waarde Wild! heeft my behouden, en voor een oogenblik van een' ruw' foldaat een' gevoelig' rechter gemaakt. Tegen den pastoor. Gy hebt u, mynheer Blafius, het ampt, dat gy bekleed, onwaardig gemaakt; cn dewyl 'er in de fchrift, waarmede gy zo frerk pronkt, ftaat, dat hy, d'e des Hoeren wil geweten cn niet gedaan heeft, tien dubbele ftraf zal ontfangen; zo wil ik u ook daarnaar ftra'fcn. Uw ampt word u door my ontnomen ; uwe goederen worden verbeurd verklaard, cn het vlek uwer geboorte word u, dewyl gy onwaardig zyt het te betreden, door my ontzegd. Scheer u uit myne oogen. de pastoor, Waldheim te voet vallende. Wees genadig, heer overfte; bezie myne gryze hairen, en bedenk... WALDHEIM. Had God gegeven dat gy in uwe jeugd waart geftorven, ik zou u beweend cn het verdriet niet ondervonden hebben, u in uwe grysheid te moeten verachten. l u c a s. Geef de bede van een' gryzaart gehoor, genadige heer! cn toon dat gy do edelfie aller deugden, dc goddelyko barmhartigheid , kunt oefenen. Komt, myne vrinden! bewegen wy onzen heer om een' gryzaart  TOONEELSPEL. 103 aart genade te verteenen: u allen is bekend boe bitter het is gebrek te moeten lydcn, en hoe gaarn gy onderfteund wierd: vereenen wy dan onze gebeden. De boeren vallen allen den overften te voet. Zie ons voor u ter ncêr gebogen. Mededoogen maakt ons de Godheid gelykvormig cn verfchaft ons het reinfte genoegen; fmaak dan dat genoegen, genadige heer, terwyl het in uw vermogen is, en verzagt des gryzaarts vonnis. Dc ondeugd is hem niet altoos eigen geweest. Bedenk dat hy u opgevoed en eens zyn leven voor u gewaagd heeft, toen gy in uwe jeugd gevaar Iiept van door onvoorz'gtigheid te verdrinken; bedenk dat de oude Lucas, zonder zyne hulp, u niet had kunnen redden, en gy dus thans alle die genoegens, die de Hemel u doet fmaken, niet had kunnen genieten: laat dan deze zyne zorg voor uw behoud thans een gedeelte van zyne fchuld uitwisfehen. waldheim, hevig aangedaan. Staat op, kinderen; ftaat op. Hoe! fmeekt gy voor uw' verdrukker? en weet gy aanftonds my eene goede daad van hem te vertoonen, cn in het behagelykfle licht te nellen ? Tegen den pastoor. Befchouw, mynheer Bialius, welke menfehen gy mishandeld hebt." Dit gezigt vermeerdert uwe fchuld : maar, dewyl gy reeds hoog bejaard zyt, geef ik u, G 4 om  104 W A L D II E I M, om hunnent wil, dc vryheid hier te blyven wonen, cn ik zal zien wat gy waardig zyt tot onderhoud te genieten. Vertrek terftond uit myn gezigt. De pastoor gaat, na eene diepe buiging gemaakt te hebben, heen. LUCAS. Geliefde zoon! vergun my u noch eens zo te mogen noemen, genadige heer! dit is de grootfte dienst dien gy ons immer kunt doen : der boozen hart word fomtyds, door weldaden van hunne fJachtoffers te ontfangen, verbeterd, en tot de deugd gebragt. TWAALFDE T O O N E E L. DE VORICEN, DE SCHOUT. DE SCHOUT. Het vonnis is aan de twee gevangenen volvoerd, genadige heer! WALDHEIM. Zeer goed, fchout. DE SCHOUT. Verfcheiden boeren, welken uit dc gevangenis zyn losgelaten, verzoeken te mogen binnen komen om U hunne dankbaarheid te betuigen. WALDHEIM. Laat hen komen. De fchout vertrekt. Het  TOONEELSPEL. 105 Het verheugt my, Wild! zulk een aantal brave lieden onder myne boeren aan te treffen. wild. • ö Genadige heer, de waereld is zo boos niet als men haar afbeeld: de deugd is nergens eene vreemdeling, maar in alle ftanden te vinden. LAATSTE T O O N E E L. de vorigen, peter, en noch verscheiden boeren. De nieuw ingekomen boeren omringen Waldheim en vallen hem te voet. peter. Wy allen kunnen uwe genade niet genoeg danken, ons tc hebben in vryheid gefield. Ons leven zal ons nimmer aangenaam zyn, dan ais wy weten dat gy gelukkig zyt. De Hemel wil u zegenen , en u al het heil doen genieten, dat gy door uwe deugden verdient. waldheim. Staat op, kinderen! uw geluk is myn ccnigfte wensch: keert weder tot uwe bloedverwanten en beroepen, cn herkent in uw geluk de hand van Hem, die alles bcfh'crt, en zyt Hem dankbaar. G s pe-  ioö WALDHEIM, peter, Lucas gewaar wordende, loopt naar hem toe, cn omhelst hem in vervoering. Myn vader! Dank, Hemel, dat ik hem noch ééns weder mag zien! lucas, in Vfn' zoons armen. Ach, myn zoon! wat heil!... ach deelden uwe geliefde moeder en broeder in ons geluk! peter. Wat deert hen, myn vader? onze geliefde heer zal ons immers allen weder by elkander brengen. lucas. Ach, myn zoon, dat is hem onmogelyk. peter. Hoe dat? lucas. Is u dan onbekend, dat uw waarde broeder in de gevangenis vergaan, cn uwe geliefde moeder van verdriet geftorven is? ik ben reeds twee maanden geheel alleen. peter. 6 Hemel! myn moeder en broeder dood ! Wie heeft u dan in uwe zwakheid geholpen? lucas, op Sophia wyzendc. Onzer aller weldoenfter, de brave vrouw, die gy daar ziet, myn zoon: eerbiedig in haar de deugd zelve. pe-  TOONEELSPEL. 107 PETER. Ach! wat dankbaarheid ben ik haar verfchuldigd! Ik ware, zo zy u niet had onderfteund, gewis ouderloos geweest; en fmaak thans door haar het geluk myn' vader ten minste noch te mogen omhelzen, ö Hemel! geef' haar alles wat zy ooit begeert; want wie zo veel deugden als zy bezit zal niets fchadelyks begeeren; en doe haar lang het genoegen genieten, dat uit de dankbaarheid dier lieden, die zy gelukkig heeft gemaakt, noodzakelyk voortfpruit. WALDHEIM. Laat het zo wel zyn, vrinden. Gy, waarde Wild, zult zorgen dat alles, zo veel mogelyk, weder hernel d worde: ik verleen u hiertoe de voile magt. Tegen alle de boeren. Hoort, kinderen, gy moet aan dezen braven man alle uwe fchade opgeven : fpreekt met hem , als met uw' vrind; hy is de myne, en zal dus die van myne onderdanen ook zyn. Draag zorg, Wild, dat de lyken, die licht noch mogtcn boven de aarde ftaan, begraven worden; verzorg inzonderheid de bedrukte vrouw, welke wy by onze aankomst hier geknield vonden, van alles wat zy noodig heelt, en ontlla alle die zich als Iyfeigenen hebben moeten verpanden. En gy, myne dochter, gy, moeder myner onderdanen, ik zal zorgen dat uw huwelyk ver- nie-  108 W A L D H E I M, nietige! worde, opdat gy, weder vry zynde, gelukkiger dagen, dan gy gehad hebt, moogt beleven. Gy, fchout, moet met het verzoekfehrift cn de vounisfen, welken ik u zal geven, naar het hof gaan, cn het huwclyksontflag voor Sophia bewerken. Tegen de boeren. En gy, myne kinderen! draagt uw geluk met ge latenhejd; laat het u nooit tot ongeregeldheden vervoeren; blyft Hem, die het zo beftierd heeft, dankbaar; bemint elkander onderling, cn fmaakt al het genoegen, dat men, door geregeld en godvruchtig te leven, kan fmaken. WILD. Waarde overfte, ik kan u myne verbazing niet genoeg aan den dag leggen : gy fchynt geheel veranderd, uwe redenen zyn tederer dan voorheen: gy fchynt my de zelfde driftige krygsman niet meer tc zyn, die gy noch zo even waart. WALDHEIM. ■ Kan deze verandering u zo veel verwondering baren, daar gy myn vrind zyt? DE WAARD. Ontfang, genadige heer! onzer aller dankbetuiging, cn wees verzekerd dat wy uwe weldaden nimmer zullen vergeten, maar ons gedurig zullen bevlytigen dezelve van tyd tot tyd waardiger te worden, cn dat wy geen grooter gunst van den He-  TOONEELSPEL. 109 Hemel bidden, dan dat het Hem behage u te zegenen , en voor het goede, dat gy ons hebt gedaan, te beloonen. WALDHEIM. Zyt verzekerd, kinderen, dat gy altoos in my een' genegen vader zult vinden; en dat alles, wat u ooit gelukkig kan maken, door my zal worden aangewend. Welaan, geliefde Wild , morgen moeten wy een begin maken met myne landgoederen te gaan bezigtigen, en gy moet my, door uwe wyze voorzigtigheid, de beste middelen aan de hand geven, om myzelvcn, myne landen, en vooral myne onderdanen, de gezegende vruchten van eene goede beftiering te doen genieten. EINDE.   By den boekhandelaar uilenbroek, te Amftcldam, is gedrukt cn te bekomen : W. Bilderdijk, Edipus, treurfpel, en brief over den zeiven . . . ƒ1:4:- * De dood van Edipus, treurfpel . - 1 : - : • ~ — Deukalion en Pyrrha, tooneelftuk - - : 15 : - I. de Cleirq, H. Z. Mcriones, koning van Krete, treurfpel . , . - . : 3 : -* ■ Eduard en Eleonora, treurfpel - - : 8 : . M. A. de Clercq, Montrofe en Amelta , tooneelfpel - - : 3 : - " Vanglenne , of de karaktertoets, tooneelfpel . . . - - : 10 : - A. A. Gaignan de 1'Ami, Elize, treurfpel . - - : 6 : - O. C. F. Hoffham, Al ftond 'er de galg op ! blyfpel - - : 18 : . ■ — De Broek, voorfpel . . - - : 6 : . J. Houtman, Thz. Irene, treurfpel . . - - : 6 : . ■ Montrofe en Amelia, tooneelfpel - - : 8 : . J. Uugli, Willem Teil, treurfpel . . - . : 8 .- . W. Imtne, Delia en Adelaïde, tooneelfpel . - - : 8 : . De Weldadige, tooneelfpel . . • - : 6 : - V. J. Kasteteijn, De Marquis de Bouïllé , heldcnfpel - - : : . ■ De Jufferlljke Kamerdienaar, blij- fpel . . . . 6:. Elfride, treurfpel = > - - : 8 : . ■ Codrus , treurfpel . . - - : 8 : - I- J. I.amaifon , Clementine en Desormes , tooneelfpel . . . . - - : 8 : T. Lutkeman, Codrus, treurfpel . . - - : 8 : Canut, treurfpel . . - - : 8 : - P. F. Eynflager, Zoé, tooneelfpel . . - - : 8 : -  J. Nomsz, De Craaf van Warwik, treurfpel . - - : - : . .— - Bajazeth , treurfpel . . --:*-:_ De Cid, treurfpel . . ' - - : 7 : . Athalia, treurfpel . . . - - : 7 : - Amelia , treurfpel . . - - : 7 : - Soliroan de tweede , blyfpel . . - - ! 8 : - 1 Cora , treurfpel, pl. . . - - : 12 : - —— Coralli, treurfpel, pl. . . - - : 12 : . H. Ogelwight, Jun. Men doet wat men kan, niet wat men wil, blyfpel . . . - - : C> : - • — De Verbeterde Dwaas, blyfpel - - : 6 : - — 1 Waldheim, tooneelfpel . - - : 12 : - P. Pypers, MerïnvaV, of de gevolgen der wraakzucht, toonec'fpel . . . . - - : 10: . De Craaf van Cotnminge, of de ongelukkige gelieven, tooneelfpel . . - - : 12 : - ■ Laufus en Eydin, treurfpel, pl. . - - : 12 : - J. Starrënblirg, Apollo in Dordrecht, en Dc Zanglier;;, twee divertisfementen . . . . : 6 : . F. van Steenwyk, Leomdas, treurfpel . , - . : 8 : P. J. Uilenbroek, Meropé, treurfpel, pl. . - - .- 12 : M. S. v. Winter, Menzikoff, treurfpel . . - - : 8 : - I. . W. Loui^e d'Arlac, treurfbel . . - - : 8 : - —~1 Sebille van Anjou, treurfpel . . - - : S : - _ _ Gelonide, treurfpel . . - - : 8 : - Non datur ad muf as, &c. Esther, treurfpel . - - : 7 : . Vlijt doet vorderen, De Gcwaende Philofooph,bl. - - : 6 : - Ce Burgemeester, tooneelfpel , . . - - : 12 : -