LAND- en STAD- JLJUJUJL JLJLJLMtMeiL.9 BESTAANDE IN EEN£ KEURIGE VERZAMELING van belangryke geschiedenissen, karaktersciietzen van voornaame en andere perzonaadjen, sneedige gezegdens en antwoorden, en weetenswaardige anekdoten. Door een Gezeeschap onder de'zinspreuk UTILE DULCI. TWEEDE DEEL. Te C A M P E iV, Ter Drukkerye van J. A. de CHALMOT, MDCCXCFI.   11 E G I S T E R VAN DE STUKKE N IN HET TWEEDE DEEL DER LAND- EN STAD- BIBLIOTHEEK VOORKOMENDE. Osawozrr en Cmsmence, ef Jiet herflelde tngeiyh •' bladz. i. Belton en Claudine , of de motderlyke tederheid tnverwagt beloond ^ 7» De graav van Gletchen en Fatime, of de -dubbeid-getrouwden. . . . , # bl. lóo. Cl ar e tt e, of liet deugdzaame berouw beloond. bl. 115. Melinde en Vaemor, of de zegepraal der deugd over de vervolging hL x 8o> Clarinda, of de bedrogene maagd htrfteld. • . . bl. ioö. Charlbs en Constantina , of het ongelukkig Hu' • • ' . . . bl. 215. * 2 No-  IV REGISTER. Nüman en Zeikee, of de zegepraal der edelmoedigheid over de liefde. . . . bladz. 232. Ferdinand en Butler, of de rampzalige gevolgen van een tweegevegt bl. 251. Sophïa en Aurelia , of de verfchillende karakters en lotgevallen van twee zusters. . . . bl. 2.58. Veilcourt , ef de heillooze gevolgen der cnervaarenheid bl. 263. De ongelukkige zoon gefchetst in de gevallen van Cleomines bl. 283. Het Konings- en Slaaven-Kind , of de oirfprongelyke gelykheid bl. 296. Karakter ff hets van RoMULüs , flichter en ecrjle hê. ning van Rome bl, 301. Numa Pompilius zyne edelmoedige weigering om de kroon van Rome te aanvaarden , waar toe hy zich evenwel ten laatjlen laat overhaalen. . . bl. 303. Verpligtende en edelmoedige .handelwys van den marschalk de Turenne,ïen aanzien van een behoeftig vjjlci'er /;/. 305. Menschlievende daad van den zelvtfen^ «mfchalk. Waa-  REGISTER. V Waars grootmoedigheid gefchetst in een zonderling \-oorval van den zelvden marj'chalk, . bladz. 308. Verpligtendt infchikkelykheid der Frcmfcht Natiè, bladz. 308. Voorbeeld van verkleeftheid welke de- Franfchen eerty'ifc voor hunne koningen hadden. . . . bl. 309. Vooreirdeel van het gros der >Franfche natie tegens de Tooneelfpeelders, en fneedig antwoord van een Tooneelfpeelder bl. 310. Ndive anekdote van een? Schoeiqnaakers weduwe. . . v . -. . ; . u. 310. Sneedig antwoord van den heer K. van Eeuningen, ambasfadeur wegens deze Republyk aan 't hof van Frankryk. . . ' . . . bladz. 311. Gepast antwoord aan de koningin van Frankryk door dien zelvden gezant bl. 312, Zonderlinge wraakoefening van dien zelvden gezant. bl. 312. Vlug en welgepast antwoord van een jong afgezant. . . . . . bl. 314. Styfzinnige hoofdigheid van den Nymeegfchen predikant M. J. Broen bi. 314. ' 3 Vreeni"  VI REGISTER. Vreemde Jlrafoefening van Wyvenplaagers m de mei. jerye van 's Hertogenbosch gebruikelyk. bl. 317. Een runderbrade door Karei, de II. koning van Engeland, tot Ridder JBaronnet gejlagen. H. 318. Geestige trek, van een ftruikr over, die zich met een voorgewend alibi, van de verdiende Jiraf door de wetten bepaald, bevrydde. <»..£/. 319, Ï.AiVI>.  LAND- £ u STADBIBLIOTHEEK. bestaande in eens VERZAMELING VAN BELANGRYKE GE* SCHIEDÈNiSSEN, KARAKTERSCHETZEN VAN VOORNAAME EN ANDERE PERZONAADJEN, SNEEDIGE GEZEGDENS EN ANTWOORDEN, EN WEETENSWAARDIGE ANEKDOTEN. Ossemont en Clemence, of het herjleide ongelyk. ^ N ^ een, myn vriend , neen ! verre van daar ■ens-a-ta- faC jjj gelukkig Zoude zyn! — Gy verbaast my graav, hoe! de fortuin is u tot nóg toe nimmer ongunflig geweest, zy overlaad u geftadig met nieuwe weldaadigheden; de koning heeft door eeDe keuze, die tevens den vorst en den onderdaan 11. Deel. A eer  2 OSSEMONT £72 CLEMENCE, eer aandoet, u onlangs het oppergezag over een van onze gewigtigfte vestingen toevertrouwd : gy hebt bevel gekregen om deze plaats te verdedigen; en wy, wel verre van u te beayden, beminnen u, en verheugen ons over deze keuzfe; gy fchynt aan het opbreeken van het beleg in 't geheel niet te twyffelen, en egter Icomt het my voor, dat uw hart door een kwellend verdriet gefolterd wordt. Sedert lang heb ik dit reeds befpeurd; ik heb ge. fchroomd u hier over te onderhouden: doch de vriendfchap, die gy my toedraagt, dringt my om u de beweegreden van die droefgeestigheid, welke u verteert, af te vraagen. Nog eens, zoude de menigte der vyanden, die deze flad ingefloten houden, u ongerust maaken? — Ridder, ik heb de eer van over Franfchen te gebieden, en die zyn niet gewoon hunne vyanden te tellen; die moeds genoeg heeft om tefterven, kent geene vrees; gy allen benevens my zyt met de zelvde gevoelens bezield: wy zullen of de belegeraars doen deinzen, of zy zullen zich over onze doode lighaamen eenen weg tot binnen .deze vesting moeten baanen; ik ben overtuigd van onze braafheid, en durf'er voor inftaan; jaa onze vorst heeft goedgevonden my boven myne mededingers te verheffen ; zy hadden het zelfde recht als ik, en overtroffen my misfchi en in verdienden: dan, waarde vriend, de koningen kunnen ons wel met eereposcen voorzien, maar het geluk niet fchenken; en het is buiten het vermogen van onzen koning, hoe magtig hy ook zy, myn hart te geneezen, het welk aan eene ver. bor-  of het herftelde mgelyh § borgëne kwaal kwynt, dié my in het graf zal fleè« pen. . . En is dit eene dood waardig vóór eeöètt luitenant-generaal? . . . Ach, ridder! de verhevenheid van rang» kan de wroeging niet wegneëmen, — Hoe, wroeging, by u! — Men noemt misflagen . . . 't gene üvaarlyk wanbedry've-n zyh» ten die bedorvene famenleeving, welke óns verleid, bedriegt zich zelve3 eö tragt ons ook té bedriegen omtrent doolingen , die een weldenkend mensch, dien nog een fprank deugdelyk gevoel in zynen boezem voelt gloeijen, zich zeiven nimmer kan vergeeven; wy kunnen voor de óögen vah anderen veinzen, maar nimmer kunnerj wyons zei ven begoochelen , wanneer ons eigen hart ons befchuldigd en veroirdeelt! het myne is een onverbiddelyk rechter; reeds federt langen tyd heeft het myn vonnis uitgefproken, en doet my de ftraf daar van werkelyk gevoelen! by eene andere gelegenheid zal ik u het verhaal daar van mededeelen; thands moet de dienst des konings ons alleen werkzaam doen zyn; zoo ras myn pligt my een öogenblik tyd vergunt, zal ik het befteeden om in den boezem der vriendfehap myn hart te ver-» ligten van eenen last, die het maar al te zeer benaauwt; dit vertrouwelyk verhaal is eene fchüld-, tot wier aflosfing alles my aanfpoort; ik verlaat •my op uw ftilzwygen even gerust als öp uwe genegenheid; dan laat ons fcheiden: ik zal gaan verneemen of de belegeraars ook eenige vordering gemaakt hebben. Hier mede verliet de graav e'Ossemont den A 2 rid*  4 OssEMowT.e» Clemenoe, ridder de Fremicourt , die, van zynen kant, mede naar zynen pose ylde, ten uiterften begeerig om eene famenfpraak te hervatten, wier inleiding grootelyks zyne nieuwsgierigheid had gaande gemaakt. • De graav d'Ossemont verlangde niet minder om aan den ridder de oirzaak van de droefheid, die hem verteerde, te ontdekken; thands had hy aan de pligten van bevelhebber en foldaat tevens voldaan, jaa het was hem zeivs gelukt een hevigen uitval te doen, waar van hy met zeer veel roem terug gekeerd was, en hier door eene bende vyan. den verjaagd, welke verhinderden om toevoer in de flad te bezorgen. De graav was gevoelig voor de aangenaamheden der vriendfehap, en niettegenftaande de ridder een officier van veel laager rang was dan hy, zogt hy egter greetig naar gelegenheden om hem in zyn gezelfchap te hebben. Het vertrouwen fchynt ons aanwezen te vermenigvuldigen, het doet ons als in eenen anderen tevens leeven; jaa de rampen die ons drukken verliezen veel van derzelver bitterheid wanneer wy die in den boezem van een vertrouwd vriend kunnen uitHorten, zyn hart daar door getroffen word, en als 't ware zyne traanen met de onzen vermengt. Opregt medelyden en aandoening voor de ongelukken van onze natuurgenooten, moet ook voor een der verheveefte deugden gehouden worden , waar op de menfehelykheid zich beroemd. d'Ossemont teert derhalven naar Fremicout terug: — Het is my nog niet vergeeten, zeide hy, dat ik u het ver. haal  <•ƒ het herfielde ongelyk, $ haal van een geheim fchuldig ben, dat myn hart, 't welk onder innerlyke kwellingen zwoegt, zal ontlasten: luister met aandagt toe; gy hebt u verwonderd over den roem , die myn leeven verzclt, doch, isdien ik ongelukkig genoeg mogt zyn om benyders te hebben, zouden die door dit verhaal welhaast ontwapend worden, jaa waarfchynlykzouden zy my hun beklag niet ontzeggen; oirdeel dan zelv' of myn lot niet alierjammerenswaardig is. De graav naa eenige oogenblikken gezweegea te hebben, begon op deze wyze zyn verhaal. Gy kunt thands geene rede hebben, ridder, om aan myne vriendfchap te twyffelen ; want ik, kan 'er u geen fterker blyk van geeven dan deze; doordien ik u iets ontdek 't gene ik wel zou willen, doch egter niet voor my zei ven kan verbergen; men gevoelt natuurlyk wederzin, van zich zeiven in een licht te plaatzen dat ons min achtenswaardig doet voorkomen dan men anders fchynt te zyn, en de eigenliefde heeft niet zeldzaam door vertrouwde ontdekkingen van dien aart, veel te lyden. . . . Jaa Fremicourt, gy zult my haaten: helaas! ik ben haatelyk in myne eigen oogen. Weet dan hoe ongelukkig myn lot is, en leer ten mynen koste, dat gy u nimmer door misleidende uiterlykheden moet laaten bedriegen. Aan het voorrecht eener hooge geboorte, moet waarfchynlyk de bron van myne rampen worden toegefchreeven; niet zeldzaam verkrygen wy ten koste van ons geluk die harsfenfchim van grootheid A 3 en  6 OsSEMoNT'êft ClemENCE, ea ontzag, welke het verblind gemeen ons veelïyds dwaaslyk misgunt, Hoe dikwils heb ik niet gcwenscht, onder den laagften rang van den burgerhaat geboren te zyn! In eenen vergetenen ftand geplaatst, had ik myne neiging kunnen opvolgen, en eene wreede daad vermyden, die ik my zei ven, zoo lang ik leef, zal te verwyten hebben, waar van het aandenken als een worm in myn harte knaagt. Verdorvene zielen zullen dit eene zwakheid noemen, maar myn gevoelig hart verltrekt my tot rechter, en.volgens hetzelve kan 'er geelie onvergeeftyker misdaad gepleegd worden; laat het u derhalven niet verwonderen, ridder, dat de goedheid, met welke de koning my vereert, niet zoo veel indruk op my maakt, als die wel zou behooren te doen; ik heb het u reeds gezegd: de koningen kunnen ons grootheid fchenken, maar dit waar en onvervalst geluk, naamelyk een bevredigd gemoed, overtreft alle eerambten , niemand kan ons dat fchenken dan wy zeiven; en ik ben zeer verre verwydert van derzelver genot. Dan ter zaake: — ik was een eenige zoori; bezat alles wat ik wenfchen kon ten aanzien van geboorte en middelen, en reeds vroeg in de groote wereld overgevoerd bad ik een hart , dat voor duurzaame verbindtenisfen vatbaar was; de hoogmoed egter, want alles wat my omringde boezemde my deze foort van fchvndrift in, de hoogmoed vervalschte myne goedhartigheid en die fyne aandoenlykheid, welke de natuur my gefchonken had; ik  #ƒ het herjlelde ongelyh É ik volgde het voorbeeld van myne medemakkers; gaf my over aan verfcheidene vlugtige minnehandelingen, en zettede op de lyst van myne vermaaken, eene menigte van gemakkelyke overwinningen, die myne eigenliefde zeer weinig {heelden, en de ledigheid van myn hart niet konden vervullen. Ik had de verfcheidene doolpaden leeren kennen van deze neigingen, die even zoo gemakkelyk kunnen voldaan als opgevat worden : maar ik had nog nimmer regt bemind; eene familie-zaak deed my naar Bretagne vertrekken : hier was het dat ik moest getroffen worden door de fchicht, die my eeuwig grieven zal; de wond is OBheelbaar, en dit is het juist, dat myn lot zoo bitter maakt. Met eenige mynervrienden had ik eene jagtparty gemaakt; wy verwyderden ons van eikanderen, en de drift van dit voor my zoo geliefd als verderflyk vermaak, vervoerde my meer dan twintig mylen verre van onze beftemde verzamelplaats; ik geraakte verdoold, de avond begon te vallen; ik bevond my in eene landftreek, die ik genoegzaam niet ken-" de, en de duisterheid nam toe; ik befpeurde eenig licht in het digtfte van een bosch, en haaste myom die plaats te bereiken: een huis van weinig aanzien deed zich op voor myne oogen, doch hetzelve vertoonde iets meer dan eene gemeene boeren wooning; ik klopte aan, een jonge bediende deed my open; myn vriend, zei ik, ik ben in het jaagen van den regten weg afgedwaald; zoud gy my geene plaats kunnen aanwyzen, daar ik de nagt zou kunnen doorbrenA 4 gen?  8 Ossemont en Glemenqe, gen? — Mynheerl gy zyt in het bosch van *** en zeer ver van de Itad ***, gy Z0Uci Cog meer dan drie uuren moeten gaan om aan het naaste dorp te komen ; ik zal myn' heer gaan fpreeken, hy jcal u ongetwyffeld hier wel eene fchuilplaatze willen geeven. De jongman begeeft zich hier op naar zynen heer; en korê hier op zag ik een grysaart van zeventig of vyf- en- zeventig jaaren naar my toe trecden, die nog alle de frisheid der jeugd behouden had; eene edele inborst gepaard met eene sagte gevoeligheid, vertoonde zich op zyn leevendig gelaat ; zoo ras hy my zag, verdubbelde hy atyne fchreeden, en zeide met die inneemende beleefdheid , welke alleen eigen is aan een man van opvoeding, en aan een waarlyk gevoelig hart; — Ik ben, verhlyd, mynheer! dat ik u een verblyf ]can aanbieden; praal en overdaad heerfchen hier niet; het is flegts de feille fchuilplaats van een man, die veele wederwaardigheden geleden heeft, en dien alleen dir hoekje gronds is overgebleeven van eene aanzienelyke erffenis, die hem door procesfen ontweldigd is. Ieder uitdrukking van den grysaart bevatte het kenmerk van een gevoelig hart. Men vindt menfchen, die, door een enkel wooid, genegenheid kunnen verwekken, en e*n onbepaald vertrouwen inboezemen. M\n geest was reeds geheel vooringenomen ten voordeel»* v*n d^en braa« ven edelmar; en eer 'er een uur verlonpen was, gevoeld'n *y beiden reeds alle de ro< dborftigheid en leevendifcheid der vriendfchap Men zou wel byna moeten gelooven , dat 'er harten gevonden wor-  of het htrfleïde ongelyk. s worden , die eikanderen zoeken en verflaan, en zich onderling zeer fpoedig een onbepaald vertrouwen fchenken. Ik vernam 3 dat ik by den ridder de Kersan was, dat hy, bezitter zynde van het klein landgoed, daar ik my thands bevond, zyn best deed om daar van het meest mooglyke voor, deel te trekken; en dat hy zelv' de eerfte landbouwer daar van was, en zich dit tot eene eer rekende. Wy traden te famen in een binnenvertrek.... Vergeef my, ridder, deze geringe omftandigheden, zy leggen my naa aan het hart; wy komen thands tot dat tydftip van myn leeven, waar van de herinnering my het meest bekoort. De bedienden dekken de tafel, ik zie drie borden op dezelve zetten ; ik ftond op het punt om mynen huiswaard te vraagen, wie onze derde gast zoude zyn, toen hy, zich naar den jongman, die my ingelaaten had, wendende, zeide: Robert, zeg dat Clemence beneden kome. (En zich vervolgens naar my wendende.) Mynheerl ik moet u myne kleindogter aanbieden. Myn ongelukkige zoon is, helaas! in den flag by *** gefneuveld! de droefheid over zyn verlies heeft zyne echtgenoote in het graf gefleept, en hunne dogter, die de myne geworden is, en my thands tot myn eenigen troost verftrekt, bewoont met my dit gering verblyf; en dit is ook alles, dat ik haar kan nalaaten, benevens eenige goede lesfen, welke ik wel verzekerd ben dat zy zich ten nutte zal maaken, de zugt tot deugd is by ons een erffelyk goed: en dit, myn Heer, is ook het eenige, dat de onrechtA 5 vaar-  Ossemont en Clemence, vaardigheid ons niet heeft kunnen ontweldigen a geene advokaaten of prokureurs in de wereld zullen ons immer kunnen berooven van het genot van een deugdzaam gedrag, dat tot nog toe onder ons nimmer gefaald heeft. Mogt de hemel myne Clemence bewaaren! mogt zy my de oogen fluiten! ik zouhaar nog genoeg nalaaten om voor de armmoede gedekt te zyn, en ik zou vergenoegd flerven. Clemence kwam binnen. Lieve dogter fprak de Heer de Kersan, met eenen lieffelyken toon van goedaartigheid, geef bevel, dat ons een behoorlyk avondmaal gereed gemaakt worde. Het is van daag een blyde dag voor my: mynheer (my de jonge juffer aanbiedende) wil wel zoo goed zyn van tot morgen by ons te blyven, en wy moeten hem zoo goed onthaalen als wy kunnen. Nu had ik Clemence gezien, en zag ook niets meer dan dit aanbiddelyk meisje ; in myn gemoed ontftond zulk eene buitengewoone en onverwagte ontroering, dat ik op het punt flond van het gebruik myner zintuigen te verliezen. Met hoe groot een regt zegt men, dat de liefde een vlammend vuur is! en hoe hevig borst dat vuur, dat ik tot hier toe niet gekend had, in mynen boezem uit! Laat ik u het beeld van Clemence, of liever dat van de fchoonheid zelve fchetzen, en egter zult gy 'er u flegts een flaauw denkbeeld van kunnen maaken. Verbeeld u eenen nog naauwlyks vyftienjaarigen ouderdom, groote zwarte en leev'endige oogen door eene zagte kwyning getemperd, betoverend blonde haairen met lugtige flingers langs eenen  t)f het herflehle ongêlyL iy êenen albasten hals nedergolvende, twee roosverwige wangen, eenen leevenwekkend rooden mond, de geftalte van eene der bevalligheden; alles ge» paard met de uitwendige kenmerken van een gevoelig hart, en duizende onuitfpreekelyke bekoor» lykheden, die geduurig op eikanderen volgden, en waar van de laatfte altoos de treffendfte was. Maar neen, het is onmooglyk u een denkbeeld te geeven van die minnelyke openhartigheid, die aan zoo veele bevalligheden eenen nieuwen luister byzetteden, van die maagdelyke fchaamte, wier onfchuldig rood door myne tegenwoordigheid toenam, of van dien blos der jeugd, die de frisheid van eene versch-ontlokene roos evenaarde! O myn vriend! hoe bekoorlyk is het tydftip, in het welk men voor de eerftemaal door dergelyk eea voorwerp getroffen word, in het welk men voor de eerftemaal die zagte, die aangenaame en tevens vermogende aandoeningen gevoelt, in het welk ons wezen een nieuw leeven, eenen nieuwen geest verkrygt, gepaard met al het vuur en met alle de verrukkelykheden der liefde, met eene meer dan m^nfchelyke vervoering, en tevens met de leeven» digfte betovering van den allerzuiverften wellust. U dit af te fchetzen is thands nog voor my een nieuw genot, dat ik by herhaaling fmaak! Toen Clemence, bloozende en met een' opflag van ocgen, die my verder geheel en al betoverde, haaren grootvader op zyne bevelen antwoordde, drong haare welluidende en treffende ftem door tot in myn hart, en bleef aldaar begraaven. Jaa! nog hoor  ta Ossemont en Clemence, hoor ik die item, die de vervoering, welke de dogter van Kersan in my verwekt had, ten hoogllen top voerde; nog zie ik dien opflag van oogen: ö! het was een vonk van haaren geest, dat pronkftuk der fchepping! Hoe aangenaam, hoe fmaakelyk was dit avondmaal! hoe verfchillende van onze foupees van Parys, daar men niets dan eene verandering van verveelen vind, daar valfche aartïgheid het natuurlyke en waare verdooft, en van waar men, onvoldaan over zich zeiven en onvoldaan over de gasten, naar huis keert! Wanneer Clemence , volgens het gebruik van die landftreek, myn glas infehonk, hoe onbeweeglyk ftaroogde ik-dan op haare bekoorJyke hand! . . . Ach ridder ! Ik benyd de dichters dat zy het reeds voor my gezegd hebben , het was waarlyk de hand van Hebe, die zy ons zoo zeer geroemd hebben. De braave Kersan vertoonde zich gelyk die eerwaardige grysaarts ons gewoonlyk gefchetst worden, die eenigermaate een gedeelte der goddelykheid fcheenen te bezitten. Lieve dogter, zeide hy tegen Clemence , neem deel in onze vrolykheid: mynheer, voegde hy 'er op eenen tederen toon by, zich naar my wendende, ik noem myne Clemenoe nooit anders; ik weet niet of ik my hieromtrent wel uitdruk; maar alles wat ik 'er u van zeggen kan is, dat niemand zyn eigen kind meer kan lief hebben dan ik haar lief heb, en de naam van lieve dogter fchynt my toe iets uit te drukken van het gene ik gevoel; waarlyk zy is my zoo lief! Ik gaf hem ftameiende ten antwoord,  of het herfkelde oiigelyk. woord, (ik had alle myne ftoutmoedigheid ve:looren, want ik beminde) mynheer, men behoeft mejuffer flegts één oogenblik te zien om te begrypen, dat de bynaam van lief haar volkomelyk toebehoort: gewisfelyk is 'er niets in de wereld dat iemand meer kan bekoren dan mejuffer. Welk eene bevallige blos veripreide zich thands op de fchoone wangen van mejuffer de Kersan ! ik meende te befpeuren, dat myn gezegde haar niet mishaagd had. De oude man begon zyne rampen op te haaien ; zyn geflagt was van ouden adel, doch men had hen hunne bezittingen betwist, de rechters hadden zich laaten omkoopen, en Kersan had niets overgehouden dan deze foort van boerdery. Hier, vervolgde hy, zal ik mynen leevensloop van byna tagtig jaaren eindigen, en myne dogter zal mynen laatften fnik ontvangen . . . . Ach waarde vader, riep zy uit, zich in zyne armen werpende, en eenen gantfehen traanenvloed uitftortende, wat zegt gy? de hemel zal zich, hoop ik, door myne traanen laaten beweegen: ik fmeek hem dagelyks om de gunst van uw leeven te verlengen , ik zoude veel liever zelve willen fterven .... Myn kind, hernam de eerwaardige grysaart, het is uwe pligt te blyven leeven, myne dagen ihellen ten einde, daar de uwen eerst beginnen; ach mogten die flegts gelukkiger zyn dan de mynen! Ik zal u niets nalaaten dan dit armelyk landgoed: maar ik hoop, dat dit u niet zal betwist worden ; deze gerirge erffenis zal u voldoende zyn om eenen eerlyken man te huwen, die  Gssemont en Clemence, die de deugd meerder acht dan de rykdommen: want ik begeer volftrekt, dat gy u in het huwelyk zult begeeven. Hier op my aanfpreekende; zy heeft eenige neiging tot den geestelyken Haat laaten blyken, doch ik heb my met kragt daar tegen verzet; wy zyn gefchapen om onder de famenleeving te blyven, en de pligten van braave burgers te vervullen; niet waar. myn heer de graav? Hoe! viel ik hem met veel leevendigheid in, zoude mejuffer tot den geestelyken Haat overgaan! zoude zulk eene uitmuntende fchoonheid, in de eenzaamheid van een klooster opgefloten worden! Mynheer, zeide Kersan, men moet haar niet onderhouden over haare fchoonheid, maar ouer de braafheid en eerbaarheid, die zy tot dus verre in haar gedrag betoond heeft: dit zyn waare bevalligheden; laat zy tragten geduurig zich zelve te overtreffen! de dogter van een edelman kan nimmer te deugdzaam zyn; dc deugd bekleed by haar de plaats van dapperheid en luisterryke daaden. Nimmer had ik zoo groot een vermaak genoten. De eerwaardige grysaart bezat alle de eenvoudigheid en natuurlyke vrolykheid, die men zegt, dat onze vroome voorouders ten deel gevallen was; myn gezicht, myne geheele ziel zeiven was onop. houdelyk op Clemence gevestigd. Ieder oogenblik boezemde dit goddelyk fchepfel my nieuwe liefde, nieuwen eerbied in; zy was de deugd zelve onder de gedaante der fchoonheid; ik gevoelde dit' alles ten duidelykflen in my zeiven : ik wierd eensklaps getroffen door eene befchroomdheid, die my ver-  of het herjlelde ongeïyL 15 verbaasde; geheel myn karakter wierd in één 00. genblik als omgekeerd; Clemence boezemde my eene foort van godsdienftige vrees in; ik geloof niet, dat ik by het aanfchouwen van eene godin eenige lïerkere aandoening zoude gevoeld heb. ben. Wy waren gereed van den tafel op te ftaan. De heer de Kersan had my het vertrek Van de jonge juffer toegedagt: mynheer, zeide hy, ik zal u het beste vertrek van myn hutje geeven, want ik mag dit eenzaam verblyf geenen anderen naam geeven; Clemence zal voor deze nagt van plaats veranderen: maar zy denkt gelyk ik, deze oplettendheid van haaren kant kan haar ligtelyk deze geringe ongewoonte vergoeden. Ik deed de fterkfte betuigingen om my van deze beleefdheid te verfchoonen, maar vond my eindelyk genoodzaakt, om my naar de vriendelyke begeerte van den braaven grysaart te fchikken. Nu bevond ik my in het flaapvertrek van Clemence: ach ridder! dit was waarlyk een hof, een tempel voor my, den verliefdften der fttrveüngen; alles b;agt my daar myne bekoordfter te binnen; alles fchetfte my haare onfchuldige onnozelheid; hier ademde ik, om eens zoo te lpreeken, den fynften geur in van dien zoeten wellust, die tot in de ziel doordringt, en ons in de bekoorlykfte verrukking dompelt; met hoe veele kusfen overlaadde ik alles dat myne bekoorlyke minnaares toebehoorde ! Clemence was reeds de voltfrekte beheerfcheresfe van myn hart geworden: welk een genoegen fmaak-  16 OtöEMONT £73 CCEMENCE, fmaakte ik, door onophoudelyk myne gloeijende Jippen te drukken op eenen ruiker, die haaren pas ontlokenen boezem verfierd had; welke gloeijende kleuren! welke aangenaame reuk! Oirdeel zelv'* ridder, aan welke vervoeringen ik my overgegeeven hebbe! Ik was geheel en al doordrongen van myne liefde.», neen, dergelyke omltandigheden gaan de kragtigfte befchryvingen verre te bovenI ik baadde thands in eene zee van weelde. Ik verzonk in de ftreelendlte, in de aangenaamfle droomen; gy begrypt ligtelyk, dat myne denkbeelden, geduurende myne flaap, geheel vervuld waren met het geliefde beeld van Clemence: ach! kon dat ook wel één oogenblik uit myn hart verdwynen, daar het 'er voor eeuwig in geprent ftond ? Des ochtends hoorde ik in het vertrek het zing n van eenige vogeltjes, die, naar alle waarfchyr lvkheid, de jonge juffer tot vermaak ftrekten; terftond bragt ik duizenden van kusjes am die van haar beminde beestjes; ach! hoe zeer benydde ik hun lot! zy waren geftad g in de handen van Clemence, en wierden tederlyk van haar geftreeid! Zoo gy nimmer bemind had, zouden u a'le deze omftandigheden voorkomen a's belagchelyk , k'nderagtig, en weinig overeenkomftig zynde met de waardigheid van eenen krygsman, even of'er een ftand in de wereld ware, die ons verbied tedere aandoeningen te gevoelen: doch ik weet, dat gy deze aandoeningen kent, die te gelyk het geluk en de fmart van ons leeven veroirr.aaken ; en deze kleinigheden zyn, als het ware* de innerlyke droomen van ons hare,  of het herflelde ongelyk. hart, welligt ontftaat hier uit de bekoorlykheid der liefdedrift; en nimmer zal ik veel ftaat maakea op de waare tederheid van eenea minnaar, die bet vermaalt van aan de bloemen te ruiken, die zyne minnaares geplukt heeft, niet onder de bekooilykfte genietingen ftelt. Kersan Wam my als 't ware wekken uit deze verliefde mymering, die my zoo aangenaam ftreeïde, wy gingen famen naa het eetvertrek, en myne oogen zogten Clemence overal. Myne lieve dogter, zeide de braave edelman, is bezig met te zorgen, dat het ontbyt gebragt worde; kort daar op kwam zy ook werlcelyk getooit in die eenvoudige morgenkJeeding, die het fchoone op 't inneemenfte met het natuurlyke doet overeenitemmen; ia dit gewaad gelykt een jong lief meisje het meest naar eene ontluikende bloem, en Clemence fcheen inderdaad een roosje, dat voor de Itraaler der zon nog niet ontloken is. De gulle grysaart vroeg my, of ik wel gerust had , en maakte ten zelvden tyde verfcheidene verfcnooningen over de eenvoudigheid van het vertrek. Ik viel hem. met veele leevendigheid in de reden: nimmer, mynheer, heb ik beter verblyf gehad, het was het vertrek van mejuffer. Clemence fcheen op' dit zeggen verlegen te worden, en floeg de oogen neder; ik fprak van haare vogeltjes. Mynheer, zeide zy, het fpyt my, zy zullen u mooglyk gehinderd hebben; ik maak veel werk daar van, en ik heb ze zelve opgevoed. — Zy konden my onmooglyk hinderlyfc zyn, mejuffer! ik heb alleenlyk hun geluk benyd, II. Deel. b zy  i8 Ossemont en Clemence , zy kennen hetzelve niet! Het is" in *t geheel geen geluk voor hen, mynheer, zy zouden veel liever in vryheid zyn. -— In vryheid, mejuffer! ... in vryheid! ... Ik ftond op het punt om my zeiven te verraaden , en eene opentJyke liefde-verklaaring te doen : maar toevallig vielen myne oogen op Kersan', die ons aanhoorde, en wist my genoeg te bezitten om myne'verwarring' voor hem te verbergen. Ik was egter genooddrongen een gezelfchap te verlaaten* daar ik reeds door zulke fterke banden aan verbonden was. Het kon niet misfen, of myne vrienden moesten ongerust zyn over my, en daarenboven vereischten eenige zaaken van belang, waar mede myne ouders my belast hadden myne tegenwoordigheid te ***. Ik befchouwde dit affcheidneemen met innige droeffenis. De ridder de Kersan wist wie ik was; ik had van alles wat iny betrof hem onderrigt; hy moedigde my aan om in het edel beroep, dat wy beoeffenen te volharden. Myn waarde graav, zeide hy, de dienst van den koning is het loffelykfle fpoor, dat een franschmnn en vooral een edelman kan betreeden. Ik heb het geluk gehad van voor onzen doorluchtigen monarch myn bloed te Horten; hy is vol van oplettendheid en goedheid voor zyne edellieden! ik ben in den flag by *** gevaarlyk gekwetst geweest. Niets fpyt my meer, dan dat ik tegenwoordig buiten ftaat ben om hem het overfchot van myn leeven aan te bieden; maar gy, dappere jongelingen, gy zyt verpligt onze plaats te vervullen ;  of het herflelde ongelyk* ï$ Jen; myn hart zal in uwen voorfpoed opteohtelyk deel neemen. Indien gy u nog eenigen tyd te ** * mogt ophouden, vergeet dan den armen kluizenaat niet, en kom ons nóg eens bezoeken; niet waar» lieve dogter, zoud gy ook niet mynheer den graav hier gaarne nog eens weder willen zien? Clement ce fcheen verlegen ; Kersan gaf 'er geen acht op, doch die verlegenheid kon myn gezigt, dat zich geduurig met het befchouwen van zyne beminnelyke dogter bezig hield, niet ontfnappen. Het geval, ... zal ik zeggen dat het my gunflig was? helaas! dit oogenblik is oirzaak geweest vau myn gantfche ongeluk, en van het verlies myner onfchuld en deugd; het geval wilde, dat'er iemand kwam om den Heer de Kersan te fpreeken : hy verzogt my een oogenblik naar hem te willen wagten , en liet my by Clemence; thnnds waren wy «Heen; eene fchielyke ontfte'tenis beving my ten eenemaalen; myne beenen beefden, myne oogen wierden verduisterd, ik gevoelde eene verbaazende ontroering, jaa ik had geen krai>t genoeg om te kunnen fpreeken; ik volg KersAn eenen geruimen tyd met de Oogen naa, hy g xaakt uit myn gezigt: ik werp my oogenblikkeiyk: voor de voeten van Clemence, die op dit gezigt verbleekre: —» Schoone Clemence! lieve Clemence! zeide ik, (terwyl ik my verftoutte haare hand te vatten» en eene vuurige kus daar op te drukken) ik bemin u ... ik fterf voor u van liefde. . . Ik moet van u fcheiden, maar myn hart met uw beeld vervuld, blyft voor eeuwig aan u verbonden. Bekoorlyke B 2 en-  2& Ossemont en Clemence, engel, zeg my alleenlyfc, zeg my, bid ik u, dat gy my' vergunt u Jief te hebben; ik fmeek niets mter van u dan één enkel woord, éénen gunlligen wenk van uwe fchoone oogen, zal myn lot beflisfen. Wat begeert gy van my, mynheer? zeide Clemence verlegen, en meer en meer beginnende te blo ;zen. — Mynheer uw grootvader komt aanflonds terug; haast u om my den gelukkigften aller menfehen te maaken , ik begeer flegts één woord, één enkel woord van u. ïk lag al dien tyd voor haar nedergeknield: ei, mynheer! ftaa toch op; als myn papa zulks zag! En waarlyk, de heer de Kersan had my byna in deze geftalte betrapt; ik deelde grootelyks in de verlegenheid, die ik had doen ontdaan; en had zelvs veel moeite om eene bedaardheid te veinzen, die in het binnende van myn hart niet te vinden was. Het bedroefde my ten hoogden, dat ik vertrekken moest, zonder dit voor my zoo gewigtig woord te hebben kunnen verkrygen. Ik verliet eindelyk den braaven edelman, die my nogmaals met beleefdheden overlaadde, welke uit de oprechte gulheid van een gevoelig hart opwelde en geenzints voortkwamen uit laffe pligtpleegingen van dat gene, 't welke men gewoon is wereldkennis te noemen. Myne oogen tragtten die van Clemence te ontmoeten, en haar antwoord af te vraagen; toen zy met eene inneemende ftem, en als door eene bovennatuurlyke hartstogt vervoerd, tot my zeide: wy zullen u immers nog eens weder zien, mynheer de graav? dit gezegt hebbende flaat zy haa-  of het herfielde ongelyh 21 haare groote zwarte wenkbraauwen neder, en gaat heen. De oude man leide my ui' rot aan de deur, wy omhelsden eikanderen; en hy deed mv belooven, dat ik zyn kluis, zoo als hy het noem ie, nog eenmaalen zoude komen bezoeken. Ik zag nog geduurig naar dat verblyf, alwaar ik myn hart had gelaaten; jaa, riep ik by my zeiven jaa, ik zal terug keeren om Clemence te aanbidden; zy zal voortaan het eenig voorwerp van alle myne wenfchen en hartstogren zyn, Clemence zal de opperheerfcheresie van myn geluk wezen; als ikmy de uitdrukking te binnen bragt, die zy zich had laaten ontvallen op het oogenblik, dat zy van my ging fcheiden, dan gaf ik my aan de ftreelendfte hoop over; ik overwoog elk woord, elke lettergreep: „ wy zullen u immers weder z^en? " ik heb, zeide ik, de duidelykfte toelTemming verkreegen! ik kan 'er niet aan twyfTelen, ik word bemind-: ach! wierd ik eens zoo fterjc bemind, als ik bemin. Ik was by myne vrienden terug gekomen: zy ontmoetten my in eene geheel andere gefteldheid als toen ik van hen afgegaan was, ftiizwygend en droefgeestig geworden, zogt ik geftadig de eenzaamheid; zy merkten dat ik geduurig traanen ftorte, ik, die te vooren meermaalen de ziel en het vermaak der gezelfchappen had uitgemaakt, en wiens vroiykheid niets tot nog toe had kunnen verhinderen. Ik zelv ftond over deze fchielyke verandering beteuterd en verbaasd: maar wanneer ik met myn hart raadpleegde, ontdekte ik wel ras de waaB 3 re  34 Qssemont en Clemence 3 re oirsaak van myne verandering. Tedere aandoen* Jykheid, kan niet wel gepaard gaan met leevendige vrolykheid; waare liefde heeft veel overeenkomst met godsdienftige eerbewyzen: zy boezemt eene bedaarde overweeging in, en eene foort van verlochening van alles, dat geene betrekking heeft met het geliefde voorwerp ; ik had vaarwel gezegd aan alle edele vermaaken welke het eenig doelwit van alle de zorg en losfe bedryven myner vrienden waren; èn hield my in 't heimelyk alleen bezig met het denkbeeld van Clemence, en van het genoegen , dat ik fmaaken zoude in haar weder te zien: ach! zeide ik, zoo ik haar ooit naar wensch van myne liefde kan onderhouden . en haar het vermogen, dat zy op myn hart heefr, kan doen blyken, ben ik wel verzekerd, d t )k haar beweegen zal! En welk een geluk ! zoo het mv gebeuren mag gevoelig haar te doen wo'den, zoo haare fchoone oogen zich met eenen to' - negenen opfl >g vestigen op den verliefdllen fw'rtnaarl Ach, Ceemence! niemand buiten my is in ftaac zoo veele bekoorlykheden op haaren waaren prys te fchatten ; neen , ik durf my vleijen, dat 'er geen zoo gevoelig hart is als het myne, en deze gevoeligheid is uw werk, aanbiddelyke minnaares! gy hebt hetzelve doen ontbranden ; gy hebt het gezuiverd ! Ik zoude thands één glimlachje van uwen bekooilyken mond hooger achten dan alle de gunften van die vrouwen, welke my tot hier toe in hunne ftrikken gelokt hebben* Op  of .het hsïftelde ongelyk. 23 Op deze wys,-ridder] ftookte ik meer en meer het vuur aan, dat my inwendig verteerde; ik reikhalsde naar het oogenblik om tot den braaven Kersan terug te keeren, of-liever, om my voor de voeten van Clemence neder te werpen. Myne oogen, of veel eer myn hart was onophoudelyk gevestigd op dit vooruitzicht, dat ik als het hoogfte goed aanmerkte. Dit lang verwagte oogenblik daagde ten laatften op: gy kunt begrypen met welk eene drift ik hetzelve waarnam; onder voorwendfel van een reisje van weinig dagen, fpoedde ik my naar den gastvryen Kersan; zyne aanbiddelyke dog-er was bezig met aan zyne zyde eenige bloemen te plukken. Welk een fchoon gezigt voor de oogen van eenen minnaar! Clemence fcheen myin frisheid en gloed die bloemen te overtreffen ! My ziende, fprak zy flegts deze weinige woorden: — wel! zyt gy daar, mynheer? - Jaa, mejuffer was myn antwoord; kunt gy denken dat, als men het geluk heeft van uwen grootvader en u te kennen, men niet van verlangen zoude branden om u weder te zien? De braave ridder bezat eene oprechtheid en eenvoudigheid, die aan de zuivere deugd eigen, en niet vatbaar is voor eenig mistrouwen; hy befpeurde in alles, 't gene ik zeide, niets anders dan eene openhartige welmeenendheid, die altoos aan een oprecht en aandoenlyk hart eigen is, en was wel zeer verre van te denken, dat alle myne hartelyke uitdrukkingen enkel en alleen uit eene hevige liefde voor zyne dogter voortfprooten; fomtyds gevoelde B 4 ik  *4 OsSÉMONT: Ê» CtEMÊNCE, ik mis of meer wroeging, om dat ik een misbruik Maakte van het goed vertrouwen van eenen grysaarc, die zoo achtenswaardig, en tevens zoo genegen was om zyn goed en deugdzaam- hart open re leggenf doch een oogwenk van Clemence deed alle myne naauwgezetheid verdwynen, en my niets anders dan eene hemelfche fchoonheid van vyftien jaaren befchouwen; en hier voor moest dan in myne oogen alles wyken; ach! hoe zwak is onze rede, als de liefde het hart heeft vermeesterd! Ik hield my eenige dagen op in deze bekoorlyke eenzaamheid, daar ik het vry genot had der tegenswoordigheid van die gene , welke ik boven alles beminde; ook befpeurde ik, dat myn bezoek eene foort van leevendigheid aan Clemence had verleend, die haar nieuwe bevalligheden fchonk; want dikwils ontflipten haar natuurlyke aartigheden, die de gezogfte trekken van het gefpitst vernuft verre overtroffen. Hoe aangenaam zyn die vernuftigheden van den geest voor eenen min« naar, die gretiglyk alles aanneemt, wat flegts maar eenigzins zyne liefde fchynt te ftreelen ! Ik iliep, gelyk te vooren, in de kamer van Clemence, en gevoelde ook op nieuw de zelvde vervoeringen. In plaats van my ter rust te begeeven, bragt ik eene gantfche nagt door, mee alles aan de dogter van Kersan te fchryven, 't welk ik zoude gewenscht hebben haar te mogen zeggen; ik fchetfte haar myne liefde met de leevendigfte verwen af; ik zwoer haar eene eeuwige ftandvastigheid; en eindigde mynen brief, door hemel en aarde tot getui-  »f het herflelde mgelyk. 25 tuigen te neemen, dat ik nimmer eenige andere echtgenoote zoude kiezen, indien de aanbieding van myn hart en hand haar mogte welgevallen. Ik zogt een mtddel om haar dezen brief over te geeven, en maakte ten dien einde gebruik van een vry oogenblik, en bood haar denzeiven met veel leevendigheid aan. Clemknck weigerende dien aan te neemen, deed tevens eenige teekenen van droefheid blyken! zelvs b'fpeurde ik traanen, die uit haare fchoone zwarte oogen rolden; naauwlyks had zy tyd genoeg om my te zeggen: myn papa heeft my zeer ernftig gewaarfchouwd, om geen gefchrift hoegenaamd aan te neemen; dewyl hy van oirdeel js, dat zulks altoos tot eene belediging voor eene jonge juffer van geboorte verftrekt, en nimmer had ik dezen onbehoorlyken flap van u verwagt. De tegenwoordigheid van Kersan belette my te antwoorden; ik was ten uiterfte bedroefd, dat ik dit beminnelyke meisje mishaagd had; myne oogen fmeekten haar om vergiffenis; ik wist niet op welk eene wyze ik my by haar zoude rechtvaardigen; ten laatften bedagt ik, om in myne redenen eene ingebeelde gefchiedenis te mengen, in welke ik eenen jongeling fchetfte, die door droefheid en berouw geheel ter nedergeflagen was, dewyl hy eene niet te bedwingen liefde had ingevolgd, en dezelve aan eene jonge juffer, die even deugdzaam als fchoon was, gefchreven had. Aanflonds valt my de braave Kersan in de reden : — en had de juffer dien brief aangenomen? Neen, gaf ik ten antwoord. Zeer wel gedaan, zegt de ridB 5 ' der;  56 Ossemont en Clemence , der; indien zy dien aangenomen had, zoude haare eer in groot verdenken geraakt zyn. Clemence floeg hier op haare oogen op my en verbleekte. Intusfchen voer ik voort met myne vertelling en fchets den jongeling als geheel wanhoopig af. Hy had zekerlyk veel reden om zich te bedroeven , zeide Kersan; want hy had de juffer opentlyk beleedigd, geene briefwisfeling tusfchen jonge Heden mag 'er plaats vinden dan over het huwelyk, en dan nog moeten die brieven aan de ouders ter leezing gegeeven worden. Ik durfde myne oogen niet naar Clemence opfiaan; maar Hond meer dan eens in beraad, om my voor Kersan zyne voeten te werpen, hem te betuigen, dat ik zyne dogter beminde, en haar van hem ten huwelyk te vraagen: doch zoo ras ik my tragte te verftouten om hem dit verzoek voor te ftellen , herinnerde ik my, dat ik my niet kon verbinden zonder het goedvinden van myne bloedverwanten,' en dat bovendien myne minderjaarigheid my belette eenige verbindcenis hoegenaamd aan te gaan. Ik moest my derhalven met eene flreelende hoop vergenoegen , doordien ik zeer wel begreep, dat het eerfte woord van Kersan zoude geweest zyn, dat ik de goedkeuring van mynen vader moest tragten te verkrygen. Sedert dit ongelukkig oogenblik, was het my niet móoglyk myne diepe droefgeestigheid te verbergen. Op zekeren tyd, dat ik my met Clemence alleen bevond, zeide zy, op eenen tederen toon tegens my, die tot in myn hart doordrong: mynheer  «ƒ het hsrfteide ongelyk. beer de graav, wat ziet gy 'er bedrukt uitï Oogenblikkelyk wierp ik my aan haare voeten: —> ach, mejuff r! ik zd het beö rv^n: ik heb u durven bedroeven, ik heb u mishaagd, ik die myn. leeven zoude laaten om een opflag van uwe fchoone oogen te verdienen! Die brief, fchoone Clei.jenck behelsde niets, dan het waare afbeeldfel van myne gevoelens, en van eene liefde, die geene wtêrgaa heeft; ik onderhield u in denzeiven van eene drift dis my in het graf zal fleepen, ten zy gy mededogen met my wilt hebben; ik bood u myne hand en geheel myn hart aan; myne ouders zullen ongetwyfFeld in myne verrukking deel neemen; jaa, aanbiddelyke Cu mknce ! ik brand van verlangen om met u vereenigd te zyn , beloof my flegts, dat gy mynen voorflag niet te keer zult gaan. Mynheer, gaf my dit beminnelyk meisje op eenen beevenden toon hier op ten antwoord; ik zal my onderwerpen, aan al het gene myn papa my zal gelieven te beveelen. — Maar, zoo hy zulks goedvond, zoud gy dan geenen tegenzin hebben om den naam van myne echtgenoote te voeren? i— JNeen waarlyk niet, mynheer! — Deze verrukkelyke openhartigheid vervoerde my. Clemence bemerkte, dat zy my, in zeker opzigt, haar geheim ontdekt had, en tragte zich als 't ware te verfchoonen, dat zy te veel gezegd had: — ach! aanbiddelyke Clemence, riep ik, waarom zoud gy my weder willen berooven van een genoegen , 't geen ik ten koste van myn geheel vermogen, jaa van myn leeven zelv zoude tragten te  28 Ossemont en- Clemence, te verkrygen? waarom zoude het u berouwen my den gelukkigften aller menfchen gemaakt te hebben? Herhaal my veeleer duizendmaal, dat gy u verwaardigt myne liefde goed te keuren, en my voor uwen echtgenoot aan te neemen. Ik zal eeuwiglyk uw minnaar, uw tederfte, uw verliefdfte minnaar blyven; goddelyke Clemence, ik verbind my op dit oogenblik, met de allerheiligfte ééden, tot het verhaasten van deze verbindtenis, die het eenig voorwerp van alle myne wenfchen is; jaa ik befchouw u thands reeds als myne bruid, en my zeiven als uwen bruidegom; alweetende hemel, wees getuige van myne beloften, ftraf my zoo ik dezelve verbreeke ! Laat ik voor eeuwig van Clemence gehaat worden, dit is voor my de z-vaarüe ftraf! Ik zal myne vrienden gaan fpreeken ; ik zal, door hunne toeltemming gefterkt, hier terug komen, en myn voorneemen aan den heer de Kersan verklaaren .... zeg my ftegts, zeg my, bid ik u, dat gy my bemint. Clemence geeft my geen antwoord, maar loost eene diepe zugt; eindelyk roept zy uit. Ach! mynheer de graav, wat begeert gy van my? myn papa heefc my dikwils gezegd, dat eene eeriyke juffer nimmer zeggen moet dat zy bemint... als wy gehuwd zyn ... dan ... dan zult gy alles weeten .. . wat myn hart gevoelt. Hoe zeer vermeerderde deze openhartigheid de verrukking, in welke ik geftegen was! Clemence kwam my eiken dag, elk oogenblik meer en meer beminnelyk, meer bekoorlyk voor, en myne liefde  of het herftelde ongeiykê ?-9 de nam toe met haare bekoorlykheden. Zoo dikwils myn pligt het my toeliet, fnelde ik naar dit verrukkelyk verbiyf, en hield de waare redenen hier van voor myne goede vrienden zorgvuldigïyk verborgen; ik vleide my, dat myne ouders, van myne liefde verwittigd , dezelve zoude goedkeuren, en dat zy, zonder eenigen tegen/tand, hunne toeftemming zouden geeven tot een huwelyk, dat alleen door het gebrek aan middelen ongelyk kon genoemd worden. Op zeker n tyd, dat ik met den heer de Kersan wandelde , wüde ik , zonder my te verre uit te laaten , zyne gevoelens doorgronden : ik roemde de bevalligheid van Clemence, en haare uitmuntende hoedanigheden; haar ftond zekerlyk, zeide ik, een voordeelig huwelyk te wagten. Jaa graav, zeide hy, tedere gevoelens, zyn, zonder twyffel, de bron van het waar geluk: maar myne dogter is in geen omftandigheid om een ryk huwelyk te doen, of eenen man te krygen, die naar eene voor» deelige verbindtenis trage. Op uwe jaaren, mynheer, befchouwt men a'les met de oogen van het hart, en da. meeste ouders befchouwen op eene gantsch andere wyze eene verbindtenis, die zy veehyis van de rykdomnen doen afhangen; wat my betreft, ik vordere, dat de man van Clemence onz'-n middelbaaren ftaat evenaare ; hier door zullen wy elKandcrea meer gelyk, en gevolgelyk naauwer verbonden en des te gelukkiger zyn. Ik wagtte my wel van aan Clemence deze redeneering van haaren grootvader mede te deelen; en bo-  3© Ossemont en Clemence, bovendien fcheenen my de hinderpaalen, die hy my voorftelde, zeer ligt om te boven te komen. De jeugd kan Jcwaalyk gelooven, dat men de liefde aan de rede moet onderwerpen, en is veelal van denkbeeld, dat tot voldoening van df-ze har. j-t >gt geene rykdommen behooren in aanmerking te komen; ik verbeelde my ook, dat de heer dk Kersan onderhevig was aan die eigenzinnigheden , welke veeityds met de hooge jaaren gepord gaan, en dagt ten zelvden tyde zeker te zyn, dat myn vader aan myne liefde alles zoude inwilligen, dat ik my daar van verbeeld had. Myn vriend! thands kom ik tot dat ryditip van myn leeven, 't welk al 'c overige daar van vergald heeft , en myne ziel altoos door droefheid en wroeging zal blyven ontlaten. Ik baadde in eene zee van kuifche wel.'ust; ik genoot de bekoorlyke vermaaken, welke door de deugd gewettigd zyn; ik ondervond dat de waaré liefde aangekweekt word, door die fyne en verrukkelyke genietin. gen, welke door de grove dieryke driften niet befmet zyn. Helaas! welk een noodlottig oogenblik, ftortte my in den alleryslykften afgrond ter neder! ... En was ik nog maar het eenigfle flagtoffer, dat door myne buitenfpoorigheid in het verderf is gefleept! Nimmer kan ik my dat tydftip te binnen brengen, zonder traanen te Horten; onbetwistbaar ben ik misdaadig, ridder, jaa, de misdaadigüe' vm alle menfchen, ik heb de onnozelheid zelve misleid! wy krygslieden mogen vry met dergelyke dingen den fpot dry ven, myn hart kan  of het herfcelde ongelyk. 31 kan zulks, niet infternmen; ik zal my zeiven deze misdaad nimmer kunnen vergeeven. Ach, hoe zal ik in ftaat zyn u een onopgefrnukt tafereel te fchetzen, van 't gene zoo beleedigend is voor de eerbaarheid en menschlievendheid! Geduurende den dag was 'er geene gelegenheid om met Clemence in vryheid te fpreeken; en egter brandde ik van verlangen naar een voor my zoo gewigtig onderhoud; om de zwaarigheden die zulks verhinderden uit den weg te ruimen, fmeedde ik het ontwerp, om naar haar vertrek te gaan, zoo dra het geheele huisgezin in flaap zoude geraakt zyn, egter met een heilig voorneemen om de paaien van ontzach in geenen deele te ovcrfchreeden , 't gene ik ook met myne tederheid onaffcheidelyk verbonden rekende; ik had befpeurd datClemence veeltyds de lleutel in den deur liet fteeken; op het land vind nog die bekoorlyke gerustheid plaats, die uit de lieden verbannen is. De kamer, die Clemence thands betrokken had, was naby die van d?n heer de Kersan. Ik breng myn ontwerp ten uitvoer; Hemel! waarom heb ik toen geene onoverkomelyke hinderpaalen ontmoet? Omtrent middernagt treed ik in het vertrek, daar de meestresfe yan myn hart te rusten lag; myne beenen trilden onder my, dan ik greep moed; ik doe de deur weder agter my toe; eene lamp, die ik van onder den fchooriteen gekregen had, gaf licht genoeg van zich, om my hét fchooniie fchepzei, dat de natuür misfchien immer had voortgebragt, te doen befchouwen. Clemence fliep, met het  32 Ossemont en Clemence, het hoofd op haare eene hand rustende; de oprechtheid, de gerustheid van eene onbevlekte ziel, fchitterden op haar hemelsch gelaat, haare groote zwarte wenkbraauwen zagtelyk nederwaards geboogen, zetteden de blankheid van haarvel eenen nieuwen luister by; het koraal van haare lippen fcheen my ieder oogenblik bloozender te worden; myne oogen vestigden zich op eenen boezem, die half ontbloot. .. met één woord, ik brandde van liefde. Welk een gezigt! waar aan had ik my bloot gefield? Myne gantfche ziel fcheen in dit tydftip voor alles anders werkeloos te zyn, dan alleen om Clemence te bewonderen en te aanbidden ; ik had my naast haar bed nedergezet. Zy ontwaakte, zag my, en gaf eenen gil van verbaasdheid: — Vrees niet, fchoone Clemence: ik ben het, het is uw minnaar, die hier gekomen is om u te aanbidden. Clemence luisterd niet naa my: zy wilde de dienstboden roepen; ik doe haar met veel moeite begrypen, dat zy, door my te bederven, te gelyk haar zelve bederven zoude, en dat zy daarenboven niets te vreezen had, dat de rede van myn onbefcheiden bezoek alleen was, om haar in vryheid van myne liefde te kunnen onderhouden, die ik onmooglyk langer konde wederftaan: Clemence die volftrektelyk blyft weigeren om my aan tehooren, begint bitter te fchreijen en fmeekt my, dat ik zal heen gaan; eene fchielyke ontfteltenis vermeestert teffens haare zinnen; zy kan dezelve niet lang tegenftaan en valt in eene flaauwte; «immer was zy my fchooner, nimmer aantrekkelyker voorgekomen; myn  ■■of hei herfltide ongelyk, • «,» myn eerde voorneemen was haar hulp té geeverj; myne armen onderfteunden haar; ik voelde haar hart tegen het myne kloppen, myn mond genaakte haare mond ; de ftilte van de nagt, het flaauwe licht, dat de beköorlyke wanorde van zoo veele fchoonheden, in één voorwerp vereenigd, ten deele verlichtte, zouden volkomen in ftaat geweesc zyn om de allerbedaardfte rede te verbysteren: haarhygende boezem, haare fchoone loshangende haairen, de beköorlyke zagtheid, die op een zoo betoverend gelaat veripreid lag, de verlegenheid, der fchaamte , die door de vrees nog fchooner wiêrd, alle deze voorwerpen doen my vergeeten, 'tgene ik by my zeiven voorgenomen had; ik befchouw thaüds niets meer; daïi eene engel van fchoonheid , en word te gelyk de wreedfte, de doemwaardigfte aller menfchen; om kort te gaan, myne deugd, myne rede, myne eerlykheid, die alles is verdweenen; ik geef my over aan alle de vervoeringen , aan alle de woede van eenen toomeloozen drifc; Clemence legt in myne armen! Zy opent haare oogen, lloot my met afgryzen van haar af, en valt weer neder, met het hoofd op de borst gebogen. Thands befchouwde ik alle de yslykheid van myn misdryf; ik had de hemel zelve vertoornd. Ik wierp my aan de voeten van Clemence, befproeide die met mynetraanen, en fmeekte haar om vergiffenis, onder eene menigte van zugten en fnikken; maar ik kost niets anders van haar verkrygen, dan dat zy met eene flaauwe ftem zeide: nu blyft u niets meer oyer dan my nog van het II. Deel. C lee-  34 Ossemont en CtKMENCi, leeven te berooven! ach myn vader, myn vaderI — Helaas! die aandoenlyke item, fhyd my nog door het hart! De dag begon aan te breeken, en ik keerde naar myn flaapvertrek terug ; ook hier vervolgde my myne misdaad, hier bezweek ik onder den drukkenden last van alle derzelver yslykheid! Ach, wat had ik gedaan! ik had de gast vryheid, het goed vertrouwen op eene zoo verregaande wyze gefchonden, ik had het aanbiddeiyK fchepzel, dat ik beminde, en dat my weder minde van haare eer beroofd! Dus beloonde ik de oprechtheid, degenegenheid van eenen eerwaardigen grysaart , wiéns dogier zyn eenig go^d was. Ik ontëerde den vader en zyn kind. Welk een fchouwfpel! ó Hemel! Zie daar het gene my myne rust ontroofd heeft, en wel voor altoos! federt dat oogenblik heb ik geen' haatelyker vyand gehad dan my zeiven. Toen 's ochtends de braave Kersan , naar gewoonte, in myne kamer kwam met dat oprecht gelaat, waar op de deugd fchitterde, toen hymy met zyne gewoone gulhartigheid vroeg, hoe ik de nagt gefleten had, toen hy naar my toekwam om my te omhelzen, en zyne gryze haairen myn aangezicht genaakten , toen had de geopende afgrond zelv' my geen ysfelyker angst kunnen baaren. Ik weet zelv' niet, wat ik hem geantwoord heb: ik durfde myne oogen niet opflaan: de tegenwoordigheid van Kersan was voor my een vreesfelyk rechter, die my befchu'digde en te gelyk veroirdeelde; ik leed de hevigfte fmarten; maar hoe was  of het herftelde ongeiyk. 35 fras ik té moede, toen die braave min, Üaet êeüe diepe zugt, en onder het ftorten van eenige traanen, my zeide : Myn vriend, myn vriend! (ik zyn vriend, ó Hemel!) gy ziet eene droefheid op myn gelaat, die ik niet voor u verbergen kan. Ik weet niet wat myn lieve dogter fcheelt: maar zy doet niets dan fchreijen, en het is myonmooglyk één enkel woord uit haar te krygen; indien haar leeven eens in gevaar kwam . . . Ó myn God! verhaast toch myne dood, en fpaar myne lieve Clemence. Kunt gy uw wel een tafereel verbeelden ridder, van mynen ysfelyken toeftand? Ik konde de tegenwoordigheid van den vader niet dulden, hoe zoude ik my voor de oogen van de dogter hebben durven vertoonen ? Myn verlangst was om my aan die angstvallige omftandigheden te onttrekken; verfcheidene maaien flond ik in beraad om mynen boezem te ontblooten, en den heer de Kersan te verzoeken, dien met zynen degen te doorftooten; eindelyk verlaat ik dit verblyf, en vertrek van daar gantsch anders te m.iede, dan ik geweest was toen ik dezen eerwaarJigen giysaarc voor de eerftemaal gezien had; geene deugd, geene zuivere liefde, geene gerustheid van ziel bleef my meer over; ik durfde myne oogen niet naar den hemel opflaans ik vreesde daar myne misdaad, of veeleer myn vonnis te zullen gefchreeven zien ; jaa ik zoude wel gewenscht hebben, dat de aarde zich geopend had om my in te zwelgen! Ach, ridder! hoe ysfelyk is het lot vaa eenen misdaadigeol en hoe kan me» C 2 herh  36 Ossemont en Clemence, hem zwaarder ftraf aandoen, dan die Van den worm die getladig in zynen boezem wroet? Eene hoop alleen vertroostte my; ik vertrok met het voorneemen om my voor de voeten van myn vader te werpen, mynen misflag openhartig te belyden, en tevens ook myne wroeging, en my verder op zyne vaderlyke tederheid te beroepen, ten einde het herftel, indien het zoo kon genoemd worden, zoo fpoedig op het misdryf mogte volgen, als ik wel hartelyk verlangde. Naar maate ik my van het verblyf van Kersan verwyderde, fcheen de last, die my op het hart lag, ligter te worden; egter ontmoette ik nergens eenen grysaart of een jong meisje, zonder oniroerd te worden; de ftem van myn geweeten verhief zich tegen my. Geen moed of dapperheid is in ftaat, om de verwytingen van een fchuldig geweeten te fmooren. De braave Kersan had my doen belooven, dat ik hem binnen kort zou komen wederzien: ik heb u reeds gezegd , dat de hoop van door een aanftaand huwelyk met Clemence verzoend te worden, myn ellendig leeven ftaande hield. By myne ouders terug komende, was ik ten uiterften btgeerig om myn vader alleen te fpreeken: hy gaf my welhaast daar toe gelegenheid: naa dat de eerfte verwelkomingen van myne naabeftaanden een einde hadden genomen, riep hy my in zyn boekvertrek, en zoo als ik den mond wilde openen mer oogmerk om hem de oirzaak van myn verdriet te ontdekken, en hem zyne toe/lemming tot myn  tf het herjïelde ongeJyk. 57 xnyn huwelyk te verzoeken; vat hy het Woord op, en zegt tegens my: myn zoon, gy komt juist van pas; ik zoude u anders myne bevelen toegezonden ■hebben, en u tevens onderrigt gegeeven, van de begeerte van den prins van die, gelykgyweet, ons met zyne byzondere gunst vereert; daar doet zich naamelyk eene party voor u op, en wel eene van de voordeeligire die wy zouden kunnen wenfchen. ... Ik laat myn. vader niet verder voortfpreeken: vergui my, zeide ik tot hem, dat ik u over dit onderwerp wat nader onderhoude: — en hier op verhaalde ik hem myne verkeering met den ridder de Kersan, tot de geringde omftandigheden toe; ik fchetste hem de bekoorlykneden en de deugd van deszelvs kleindogter; jaa ik verzweeg niet voor hem, dat myne liefde my vervoerd had om alle de grondbeginzelen van eer te verbreeken; en fmeekte hem eindelyk, dat hy my de vryheid wilde vergunnen van mynen misflag te.boeten, door mejuffer de Kersan te trouwen. Myn vader dreef in het begin den fpot met myne liefdedrift, die hy als eene romaneske historie befchouwde; maar verliet welhaast dien lugtigen en fpotagtigen toon, om my met veel ernst te zeggen, dat de prins van *** en hy over myne hand befchikt hadden, en dat my geen ander middel overbleef, dan eene volflrekte onderwerping aan het gene men van my zoude begeeren; ik bragt alles hier tegen in, betuigingen, misnoegen, traanen, jammerklagten; dan het kost niet helpen, ik kreeg geen gehoor; ik wierd by den prins gebragt, die my ronduit te kénnen gaf, C 3 dat  38 Ossemont en Clemence, dat het op zyn bevel was, dat ik uitgehuwelykt wierd, dat de juffer, die hy my toedagt, zeer naa T-ermaagfchapt was met den hertog van ***; om kort te gaan, hy dreigde my met hooger magt, indien ik bleef weigeren deze aangegaane verbindtenis te voltrekken. Ik antwoordde hem alleen door myne traanen ; en toen ik hem van myne liefde yoor Clemence begon te fpreeken, bragt hy gümlagchende hier tegen in, dat nimmer een guarnifoens rninnaaryrje eene wezentlyke verbindtenis had kunnen tegenhouden. Ik heb opgemerkt, myn vriend, dat de grooten minder in ftaat zyn dan andere menfchen, om wezentlyke aandoenlj kheid te gevoelen; men zoude mogen zeggen, dat de hemel die aan de minderen gefchonken heeft om den uicerlyken Juister * dien hen ontzegd is, te vergoeden; maar is 'er wel eene der aangenaarne gewaarwordingen van een gevoelig hart in de uiterlyJce grootheid te vinden? Ach! nv-gr ik flegrs in den laagften Hand geplaatst, de echtgenoot van Clemence zyn! Zoo ras wy weder al'een waren, verkeerde de Op'oopendheid van mynen vader welhaast in tederheid: — zoon, zeide hy tegens my, myn lot is in uwe handen ; zoo gy blyft weigeren die verbindtenis aan te gaan, zult gy my binnenkort in het graf doen Horten; ik heb al'een gewenscht tot nu toe te mogen leeven om ooggetuige van uw geluk ce zyn, en nimmer zoud gy met een gunftiger vooruitzicht uwe intreede in de wereld kunnen èoen. Uwe aanftaande bruid bezit zeer groote fchat-  cf het herjlelde ongelyk. 39 fchatten, en baant u den weg tot een' luisterryken ftand; draag wel zorg, dat gy haar niet het minde van uwe dwaaze liefde laat blyken; mejuffer van '* * * verdient aüeen het voorwerp van uWe wen* fchen te zyn; zy is jong, fchoon, en van eene hooge geboor'e; kortom, myn zoon; gy maakt my den gelukkigden vader, of gy berooft my van het leeyen: nu dait het aan u om te kiezen. Ik antwoordde door myne fnikken, de naam van mejuffer de j\ersan wjs alles dat ik kon uitbrengen. Wel nu, voer myn vader voort i zoo gy eene zoo derke neiging voor die juffer gevoelt, zult gy nog altoos in daat zyn om den lust van uwe dwaasheid te boeten; gy hebt my gezegd dat het fortuin haar niet zeer gundig heeft bedeelt; het zal u immers danvrydaan om haar eene fcbaadeloosdelling aan te bieden, die uwe kiesheid zal bevredigen; door eene fomme geld zult gy . . . . ■ Door eene fomme geld! ach, vader! gy weet niet, hoe deugdzaam die braave lieden zyn! . .. door eene fomme geld! ik zoude hen geld aanbieden! dus zoude ik de belediging ten hoogden top voeren; myne liefde, myne hand alleen zouden eene belediging eenigermaate kunnen herdellen, die, helaas! ..... maar al te onherdelbaar is. Vergeet gy dan, myn vader, dat de heer de Ke&« san een edelman is? en fchoon hy zulks niet ware, fchoon hy onder de geringde klasfe dermenfchen behoorde, is hy egter vader, een beledigde vader. . . . Ik heb hem zyne eer ontroofd . . . . C 4 ach,  40 Ossemont en Clemence, ach, vader! . ., . . ik heb de fchandelykfle misdaad bedreven! Ik bood op nieuw tegenftand; en myn vader vertelde my op nieuw dat ik hem in 't graf zou florten, indien ik'volharde, in de weigering om den Hap te doen, dien hy van myne kinderJyke liefde vorderde. — Wel nu, vader! ... ik zal u gehoorzaamen! . . jaa, ik zal u gehoorzaamen! ... ik zal gaan! ... of liever, gy zult my voor het altaar fleepen! . . . Neen, gy zult niet in het graf daalen, ik, ik alleen zal dagelyks duizend dooden Iterven! ach! mogt ik maar alleen het flagtoffer van dit fchrikkelyk ongeval zyn! Eindelyk, myn waarde ridder, had ik een bezoek afgelegd by mejuffer van * * *, die inderdaad veele bekoorlykheden bezat, maar het was myne lieve Clemence niet; deze fchoonheid aan het haf zoo- geroemd , maakte geen indruk hoegenaamd op een hart, 't welk eene andere bezat en volörektelyk beheerschte; de prins hield my eenigermaate als gevangen; hy verdrukte my, zoo ik het zeggen mag, onder hetgewigt van zyne grootheid; hy mengde altoos den geheiligden naam des konings, in de bevelen dien hy my voorfchreef. Wat zal ik u zeggen, myn vriend, ik meende door eenen ysfelyken droom geflingerd te worden; men ftelde my alle de bedriegelyke verleidingen der eerzugt voor, men beftreedmy met den hoogmoed, die ik van myne vroegfte jeugd af aan had ingezogon, en die reeds de eerde neigingen-van myn hare be-  ef het herjlelde ongelyL 41 beflierd had ; men liet my geen oogenblik vryheid; myne kwellingen volgden onophoudelyk op eikanderen; men leidde my eindelyk als een flagtofler naar de kerk; ik bezweek, en bevond my gehuwd, toen de doodelykite verbindtenis voor my onhcrroepelyk was. Uit dezen maalftroom van verfchillende denkbeelden, van onverwagte gebeurtenisfen, en van veelerhande kwellingen tot my zeiven gekomen, maar tevens gekluisterd door eenen band, die niet meer konde verbroken worden, opende ik myne oogen, even als iemand, die uit eenen diepen flaap ontwaakt; maar welk een denkbeeld trof my by deze ontwaaking! ik vestigde myne gedagten op die ongelukkige, die misfchien onder haaren drukkenden rouw bezweeken was; ik vertrouwde myn geheim aan eenen myne'r vrienden, op wiens ftilzwygendheid en yver ik ten vollen koste vertrouwen; ik gaf hem een brief voor den heer de Kersan, en te gelyk een andere voor deszelvs dogter mede; en beval hem uitdrukkelyk, dat hy myn huwelyk voor hen verborgen zoude houden; want ik wilde alle mooglyke omzichtigheid gebruiken om Clemence van dit doodelyk nieuws te verwittigen; benevens de berichten dien ik aan dezen vriend gaf, bad ik hem onder anderen, dat hy my by zyne aankomst in Bretagne terftond zoude fchryven, en gaf hem een addres, onder het welke zy. ' ne brieven my op de veiligfte wyze zouden geworden. •■ < Myn vriend vertrok; ik telde de dagen, jaa zelvs C 5 de  4* Ossemont en Clemence, de oogenblikken van z-ne afwezigheid; hebt gy wel een recht denkbeeld van mynen toeliand, ridder ? Onder het gewigt der wanhoop te bezwyken, en egter verpligt te zyn geene traanen te Jaaten blyken; geduurig te vreezen, dat myne echtgenoote myn geheim zoude ontdekken; ach! hoe yslyk is het te moeten bedriegen, liefkoozingen te moeten dulden, die als tot zoo veele ftraffen ver. ftrekken, en die met de zoodanigen welk geveinst zyn, en met de gevoelens van hec hart flryden, te moeten beantwoorden! Hoe dikwils heb ik toen wel om de dood gewenscht! Miar, ó hemM! wat vernam ik uit den eerften brief, dien ik met zoo veel ongeduld van myn vriend verwagte? Hy had onmooglvk kunnen ontdekken , wat 'er van den heer de Kersan en zyne dogter geworden was; al het gene hy hier van had vernomen beftond, dat die braave edelman zoo wel als Clemence ziek waren geweest toen hy zyn klein landgoed, dat hy aan eenen anderen had verkogt, verlaaten had; by meldde my da>. hy geen onderzoek of kosten had gepaard om verdere ontdekkingen te doen, maar dat alles vrugteloos was geweest. Geen blikfemflag kon my gevoeliger getroffen hebben, dan deze tydingen: ikyldenaar mynen vader: gy hebt het gewild zeide ik tegens hem: aan uwen wil heb ik twee ongelukkigen opgeofferd, twee flagtoffers, die myn hart voor eeuwig zullen kwellen ; ik ben hunnen moordenaar, hunnen beul; Kersan heeft zekerlyk myne gruwelyke trouwloosheid vernomen; noch de een, noch de andere zul-  sf het herjlelde ongelyk* 41 zullen die hebben kunnen doortlaan , en ik kan geene ophelderingen nopens hun loc krygen ! ik toon mynen vader den brief, dien ik ontvangen had; hy doet zyn best om my te troosten: maar ridder, daar zyn rampfpoeden, die door geenen troost kunnen gelenigd worden. Sedert dit voorval» heb ik een kwynend leeven geleid; Clemence en de eerwaardige grysaart, die ik ontëerd heb , komen my geftadig in gedag* ten, ik hoor onophoudelyk hunne verwytingen en jammerklagten ; ik zie hunne traanen vloeijcn; ik hoor dien braaven edelman en zyne dogter my geduurig toeroepen: is dit het loon van myne vriendfchap? is dit het loon van myne liefde? zy vervolgen my dag en nagt; zy doorgrieven my het hart, zelvs in de armen van die vrouw .... die ik nimmer erkend heb of erkennen zal voor de vrouw, die de hemel my heeft toegefchikt. Ach! Clemence, Clemence! hoedanig is uw lot? zoud gy niet langer in leeven zyn ? De braave Kersan is gewisfelyk reeds in het graf gezonken, en ik, ik alleen heb zyne droevige dood verhaast! Zie daar, waarde vriend, de reden van de wroeging, die my verteert, en zulks onder den uitwendigen glans van voorfpoed, die de oogen van anderen verblind; nu kent gy myn hart, ben ik niet de beklaagenswaardigfte van alle ftervelingen? zoud gy het wel gelooven, vriend? alles werkt mede om my het verlies van myne lieve Clemence hoe langs hoe meer te doen betreuren. En hoe veel te meer gevoel ik nog het verlies van zoo veele deugd en  44 Ossjïmont: en Clemenge, eD fchoonheid, als & de dogter van Kersan vergelyk met de vrouw, die ik ihands bezit! M juf. fer vao *** heeft my, wel is waar, eenen aanzienlyken geilagtnaam verleend, dien ik by den mynen gevoegd heb, benevens groote goederen en waardigheden; zy heeft voor myne eerzugt den weg gebaand tot aanzienlyke ambten : maar kan men op dien weg de rust en het waar geluk vinden? en deze twee onbetaalbaare goederen zoude ik bezeten hebben met de aanbiddelyke Cleimence, ik zoude met haar alle de zoetheden der liefde gefmaakt hebben, die misfchien de eenige drift is, die het ledige in het menfchelyk hart kan vervullen! Myne echtgenoote heeft zich aan alle buitenfpoorigheden overgegeeven; aan eene onbepaalde verkwisting, aan eene fchandelyké fchaamteloosheid, en wat weet ik het? misfchien aan •nog haatelyker ongeregeldheden, die myne kiesheid hefst niet wil uitpluizen. En tot volmaaking van myn ongeluk, heeft zy my eenen zoon gefchonken, eenen zoon, die haar in alles gelykt! die de zelvde neiging tot alles, dat met de goede orde en de rede ftrydig is, doet blyken; hy heeft reeds veele bewyzen gegeeven van eenen verkeerden en onverbeterlyken aart. Ik ben de ongelukkigfte man, die 'er leeft; had de hemel my voor 'tminfte nog vergund, dat denaam van vader my het verdriet, dat ik door dien van man moet lyden, mogt vergoeden! Ach, waarom is myn zoon, die myn eenig kind, en de hoop van myn geflagt is, met gelyk aan dien jongen luitenant, van wien gy my  of het herjielde ongelyk* 45 my telkens mee zoo veel lof fpreekt? Hoe inneemend is die jongeling! de oprechtheid, de eerlylo heid is uit zyn gelaat te leezen. Ik moet beken» nen, viel hem Fremicourt in, dat d'Almanzx de fchoonfte blyken geeft van uitmuntende hoedanigheden ; hy overtreft zyne mede-officieren verre in kundigheid, in zedigheid, in naauwgezetheid omtrent den dienst, in dapperheid, en vooral daar in, dat hy, niettegenftaande die foort van uitmuntendheid, die hem door de natuur fchynt gefchonken te zyn, en waar door hy, in zeker opzicht, onze jeugd ten voorbeeld ftrekt, egter door zyne zedigheid hen zyne meerderheid doet vergeeten; hy wordt even zeer bemind als geacht; hy neemt zelden deel in de uitfpanningen van zyne makkers, zonder die evenwel af te keuren ; zoo haast hy zynen post heeft waargenomen is hy in zyne kamer, en houdt zich daar met leezen bezig, of de groote gezelfchappen fchuwende, vermaakt hy zich met eenzaam, te wandelen. Het eenige dat men in hem zoude kunnen berispen, is de eigenzinnigheid , die hem wederhoud met de andere officieren te eeten. Ik geloof dat hy weinig middelen heeft. — Is hy een edelman? — Ik ken zyn geflagt niet: maar hy geeft blyken van eene befchaafde opvoeding, en zyne uiterlyke netheid fchynt eene meer dan gemeene geboorte aan.te duiden. — Ach, ridder! zulk een zoon, wie hy ook zyn moge, moet gewis zynen vader tot eer en geluk ttrekken .... wat my bi.treft, ik moet van deze hoop afzien! en dat wel voor altoos. d'Os-  40 Ossemont en Clemence j d'Ossemont kan niet verder voortgaan; mes komt hem verflag doen van de beweegingen van den vyand, die de flad zeer naauw begint in té fluiten, en dat 'er zelvs veel rede was van te vreezen, dat hy zich tot eenen algemeenen ftorm gereed maakte. Myn vriend, zegt de graav tegeri Fremicourt, laat ons heenfnellen wérwaards des konings dienst ons roept; het eenige, datikwensch, is myn leeven voor hem te mogen laaten, fchoon, naa al het gene ik u verhaald heb, dit offer van weinig waarde zoude zyn. De graav fielt alle zyne bekwaamheden in de krygskunde in't werk, en verdeedigt zich met even zooveel voorzigtigheid als dapperheid. Het was den belegeraars, door miudel van eene myn gelukt, eene bres te openen; zy hadden hunne voornaamfte magt derwaards gewend : de graav fnelt daar heenen aan het hoofd van eene uitgezogte bende; zyn lighaam is, als het ware, het eerfie bolwerk! dat hy hen tegenftelt; doch deze overmaat van dapperheid zoude hem bykans duur tefiaan zyn gekomen ; hy ftruikelt in de bres: een foldaac van de vyanden komt toeloopen om hem dood te fchieten; d'Almanzi, welke een van die dappere lieden was, die hunnen opperbevelhebber derwaards gevolgd waren, ziet het gevaar, dringt door den hoop, vliegt naar d'Ossemont, crypt het piscool van den vyand am, wend het af, doorfleekt den foldaat en beurt den graav 0p, die, hem met veel drift omhelzende, hem verzoekt zynen deg^n a\s een gefchenk aan te neemen. d'Almanzi had, in de  of het herjielde engelyh 4? de hevigheid van hetgevegt, niet geVoèld, dat de* Vyandelyke foldaat hem in zynen val nog eene zwaare wond had toegebragt. d'Ossemont roept hem toe: ik zie uw bloed ftroomen, myn waarde verlosfer! en ik ben de oirzaak hier van! welk een geluk voor my, myn generaal, zegt d'Almanzi met eene leevendige aandoening, dat ik een leeven heb kunnen redden, dat voor den koning ea den ftaat zoo dierbaar is; gy hebt geene de minde verpligting aan my; fchoon ik wel bekennen wil, dat ik zoo veel genoegen niet zoude gefmaakt hebben, door dezen geringen dienst aan eenen anderen te bewyzen. d'Ossemont drukt hem aan zyn'borst» en zegt: braave eu dappere jongeling! doe u fcbielyk verbinden. — ó! myn bevelhebber antwoordde d'Almanzi, niets dan de dood kan my u doen verlaaten , myne kragten vergunnen my nog dezen aanval te wreeken, en zoo ik lierven moet zal het aan uwe zyde zyn. De vyanden werden eindelyk met verlies terug gedreven, en het beleg zelv opgebroken, door de dappere verdeediging van den graav d'Ossemont, en d'Almanzi werd welhaast van zyne wonde geneezen. De graav wyd de eerde vrye oogenblikken, die het hem gebeuren mag te genieten, aan de vriendfchap; hy ylt naar Fremicourt, die even als d'Ossemont eenen ongelooflyken moed getoond had. Fremicourt wenscht hem geluk met den roemrug- tigen uitflag, die zyn beleid bekroond had. ■ Myn vriend, zeide hy, hier naa zullea wy wel eens  48 Qssemont en Clemence, eens van den roem fpreeken: allen hebben wy even groot recht op denzejven; de eenige geringe verdiende, die ik bezit, is dat ik in ftaat ben u en de overigen ai het recht te doen wedervaaren, dat u toekomt; voor het overige hebben wyonsallen gedraagen als waardige dienaars van onzen koning; ik ben voldaan, deze plaats heeft vooreerst geene vyanden meer te vreezen. Maar hoor nu, wat my op dit oogenblik voornaamlyk herwaards voert; ik kom u raadpleegen over de middelen,, dien ik dien in 't werk te ftellen, om myne erkentenis te betoonen voor dien braaven jongeling , aan wien ik myn leeven verfchuldigd ben ; hoe zeer ver» heugt het my, dat het door de erkentenis is dat ik met hem bekend geraakt ben ! Ik weet niet al te wel, zegt Fremicourt , wat ik u hieromtrent raaden zal; gy dient volftrekt onderrigt te zyn, wie hy eigetitlyk is; want gy behoeft niet te twyf. felen, of hy zal by zulke edele gevoelens ook veel kiesheid gepaard doen gaan, hy fchynt niet vermogend te zyn, en daarom zal zyn hart zekerlyk te moediger wezen , en het is waarlyk de grootfte kunst dien loffelyken hoogmoed, de eenige vergoeding voor het ongeluk, te ontzien; het ftaat den ongelukkigen alleen vry hoogmoedig te zyn. Waarom gaat gy hem niet eens bezoeken! deze daad zal hem treffen; het geringfte bewys van achting is de beste munt, waar mede men een gevoelig hart kan betaalen : uw bezoek zal ■hem zekerlyk ten hoogften verèeren. Ik zal uwen. raad volgen, hernam d'Ossemont, want, onaan- 8e-  »ƒ het herfields mgelyk% 49 gezien het gezag, dat ik bewaaren moet, ben ik ten uitenten begeerig om nader kennis te maakea met een man, die my waarfchynlyk het meest getroffen heefc, federtikmetkrygslieden verkeerd heb. Ik herhaal het u-nogmaals, ridder; hoe gelukkigJs een vader, die zulk eenen zoon heeft! ik weet dat het in u geene afgunst zal verwekken, en. derhalven begeer ik, dat Fremicourt benevens d'Almanzi, voortaan myne vertrouwdfte vrienden zullen zyn. 3 Ce graav nam du het befluit om d'Almanzi zynen redder te gaan bezoeken; men wyst hem naar een huis van geringe vertooning, in 't welk d'Almakzi een vertrek op de tweede verdieping bewoonde. De bevelhebber begeeft zich derwaards, zonder bediende, klimt eenen engen trap.op, en aan de deur van de hem aangeduide kamer gekomen zynde, hoort hy deze woorden: ö Hemel! heb ik verdiend de ongelukkigfte. van alle menfchen te zyn? d'Ossemont komt binnen, en verrast d'Almanzi, (het was juist op den tyd van het middagmaal,) die met een ftuky droog brood zynen maaltyd deed, en eene'fles met water nevens hem had ftaan. Wat zie ik, mynhefer! roept de graav, zyt gy in zoodanige oraftandigheden! en .... vergeet gy, dat gy eenen vriend hebt, die u alles verfchuldigd is! d'Almanzi verbaasd, kan flegts eenige afgebroken woorden uitftamelen; d'Ossemont befpeurt zyne verlegenheid, en wend, uit vrees van hem te zullen bedroeven, het onderhoud over een' ander onderwerp: — Ik ben ukomen zien, mynheer, om uwe vriendfchap te verzoeken; onder II. Deel. D deugd-  50 OsSEMONT m'CLEMENPË, d-ugdzanme en gevoelige róentcrreri -TKèft" get-ii o* dérfcheid van jaaren of rang plaats, Zy zyn aheri onder eikanderen gelyk; gy moet dikwils by my komen ; de gantfche ftad weet de verpligting, die my voor geheel myn Jeeven' aan u verbind; ik zal nog meer zeggen: ik hoop niet onwaardig te zyn, dat gy my uw vertrouwen ■ vergunt, en dat gy, durf ik zeggen, edelmoedig genoeg zult zyn om my gelegenheid te geeven , v.in u myne wettige en ieevendige erkentenis te betoonen. d'Almanzi bedankt den graav met eene aandoening, die alle overdagte pligtspleegingen verre overtreft; maar is egter genoodzaakt het aanzoek van den bevelhebber toe te daan, en ettelyke reizen in de week by hem te komen eeten; waar uit eindelyk èene gemeenzaamheid tusfchen beiden ontftond, die d'Ossemont verdoutte, om van den jongeling zoodanige ontdekkingen te begeeren, die de vriéndfchapalleen het recht heeft om te kunnen eisfchen. De graav had befpeurd, dat eene treunge droefgeestigheid d'Almanzi deed kwynen. Op zekeren dag verzogt hy hem, naa het middagmaal,'by hem te blyven, en liet hem in zyn kaKinet gaan, daar hy ook welhaast by hem kwam. Wy zyn thands alleen, zeide d'Ossemont, ik heb my met voordagt van het overig gezelfchap ontflagen ; myn waarde d'Almanzi, reeds federt langen tyd brand ik van verlangen, om u over veele zaaken te onderhouden. • Gy kunt het derk belang, dat gy in my verwekt hebt, niet in twyffel trekken; de gewigtige dienst, die gy my hebt bewezen, uwe in-  of het herfteide ongelyk. $t d'ngetogene zedigheid, de blyken die gy geeft van uitmuntende verdienften, uw verftand in eenea leeftyd, waar in anderen dezelve naauwlyks anders dan by den naam kennen, uwe voorzigtige dapper» heid, en eindelyk de kentekenen van tegenfpoed, die ik, ondanks alle uwe zorg om die te verbergen, in ü befpeurd heb, deze alle zyn de redenen van de onbepaalde genegenheid, welke ik u toedra ^e, en die nog dagelyks by my vermeerdert! deze beweegredenen zyn te gelyk zoo veele foorten van rechten, van welken ik niet voorneem^ns ben eenig misbruik te maaken; zeg my toch: waar uit ontftaat in u die diepe droefgeestigheid, daar iedereen u zoekt, u acht, u pryst, en daar uwe mede-officieren zeiven de eerden zyn in u te roe» men? ik heb dezelve ontdekt, hoe zeer gy ook tragt die te verbergen; dikwils ontflippen u diepe zugten, jaa zelvs onwillige traanen. Ontken hec niet: gy voed een kwellend verdriet in uwen boezem ; 't welk de vermaakelykde gezelfchappen zeiven u niet kunnen doen vergeeten! Ik vlei my, dat gy de rede daar van aan my wel zult willen ontdekken ; zekerlyk zyn 'er hulpmiddelen .... gy kunt alles van my verwagten. Is het misfchien gebrek aan vermogen? .... vergeef uwen vriend deze nieuwsgierigheid; dit is flegts een gering ongeluk, en gy zoud my beleedigen, door my te berooven van het vermaak van uwen ftaat te verbeteren ; ik fmaak een byzonder genoegen in u te herhaaien, dat ik uw tederfte vriend ben: (de graav drukt hier op den jongeling in zyne armen,) ontD 2 veins  5ü ' Ossemcnt en Clemence, veins my niets, gy fpreekt tegen een' anderen ik, tegen uwen vader; ach, mynheer, roept d'Almanzi uit, gebrek aan middelen . . . maakt my niet ongelukkig; daar zyn nog andere rampen, die veel grievender zyn dan de behoeftigheid! egter ben ik niet trots genoeg om u te willen verbergen, dat myn. toeftand de armmoede al vry naby komt, en ik lyde voor my niet alleen! ó Hemel I roept de graav, is zoo veel deugd als de uwe aan zoo veel rampfpoed bloocgefteld ! en waarom hebt gy my tot heden toe het genoegen geweigerd van u nuttig te zyn? gy zyt waarlyk wel onbillyk! . . . het is eene verregaande trotsheid, de goede dienden van vrienden te ontvvyken. Geloof my, die de erkentenis draagen kan, en het kiesch vermaak van verpligt te worden kan gevoelen, is veel grooter dan een ongelukkig man, die in ftaat is te verpligten. Men kan de eigenliefde nimmer verloochenen, zonder ten zelvden tyd een edeler gevoelen ontwaar te worden, naamelyk de dankbaarheid, en hy is eigentlyk de waare weldoener, die de weldaadennaar behooren ontvangt. Welk eene verpligting zoude ik u niet gehad hebben, indien gy my voldoende genoeg bemind had, om my uwe kwellingen mede te deelen? deze ontdekking zoude misfchien voor d'Ossemont aangenaamer geweest zyn, dan het rampzalig leeven, .... dat my tot een last verftrekt, Ach, welk een geluk! myn goed, alles wat ik bezit te mogen deelen met een man, die my zoo waard is! ieder heeft zyn verdriet, geloof my, mynheer, het myne is niet minder hevig dan het  #ƒ het herflelde öngelyk. 53 het uwe: maar ik zal myn lot Verzagten door u te beminnen, en alle gelegenheden waar te neemen, om uwe rampen te leenigen. Mynheer! . . . ach, mynheer! hervat d'Almanzi, ik zeg het u nogmaals ; de behoeftigheid is het minde van myn lyden. — Uwe ouders, en deze vraag moest ik u ïeeds voorlang gedaan hebben, kennen uwe ouders wel te recht uwe waardy? . . . vergeef my myne nieuwsgierigheid, zy ontftaat uit het lierk belang, dat ik in uw lot ftel, en dat ik niet kan bedwingen: hebt gy nog eenen vader? .... Op dit woord fmelt de jongeling in traanen, en foept onder eene menigte van fnikken uit: — een' vader . . . Mynhe.r! ... een vader! . . . helaas! ik heb 'er geene, en hier op valt hy op eenen ftoel neder, geduurig meer en meer' bitterlyk fchreijende. — Hoe ontroert en bekoort my tevens uwe droefheid! 6 waardige jongeling, ach! hadde ik eenen zoon, die u geleek! gy zult zekerlyk rede hebben om uwen vader te befchreijen, hy heeft u, zoDder twyffel tederlyk bemind? ... — Ach, mynheer, gy verftaat my niet terecht!. . . . Helaas ik heb myn vader nimmer gekend! — vergun mynheer, vergun my, dat ik u niets meer zeg... gy verwaardigt my uw vriend te zyn ... — Juist om deze rede, myn waarde d'Almanzi, fmeek ik u, dat gy u nader wilt verklaaren; iïort uwe geheimen met uwe traanen in mynen boezem uit, en wees van mynë liilzwygendheid even zeer overtuigd als van myne vriendfehap. Nog eens, ik vlei my, dat ik u van dienst zal kunnen zynj gun D 3 my  54 Ossemont en Clemence, my dit genoegen: — Gy vraagt my, mynheer, naar myn geflagt, naar myn vader . . . gy weet thands de oirzaak van myn verdriet, ik weet 'er geenen . . .— Wat zegt gy! — Ik ben . . . helaas! ik ben een van die ongelukkigen, die zich over hunne geboorte moeten fchaamen ! . . Gy begrypt my zekerlyk? ... — Hoe uwe geboorte. . ,. «— Is onwettig! , De jonge officier bedekte op dit woord zyn aangezicht met beide zyne handen, en gaf blyken van eene bystere wanhoop. d'Ossemont omhelst hem: ach, waardige jongeling! gy hebt dan geene ouders; wel nu, gy hebt in my die ouders gevonden, die het lot u ontzegt heeft: d'Ossemont zal alles voor u zyn. Laat de beleediging van een zoo vreemd als onmenfeheiyk vooroirdeel, u niet neerflagtig maaken: de dappere Dunois, de verlosfer van Frankryk, is even gelyk gy het fpeeltuig van een wreed en onrechtvaardig lot geweest; hy heeft hetzelve weeten te overwinnen, en is enkel en alleen aan zich zei ven allen zynen roem, zyne groote achting en zynen onfterffelyken naam verfchuldigd geweest. De beroemde graav van Saxen, de overwinnaar byFontenoy, heeft immers de zelvde grilligheid moeten ondergaan van het wisfelvallig lot, dat zoo vede zaaken op deze wereld beftuurt. Jaa, mynheer, zegt de jongeling, uit zyne neerflagtigheid een weinig bekomende, op eenen droevigen toon . . . maar men wil my niet erkennen! en op dit oogenblik zelv', tot overmaat van myn lydjfl, brand ik van liefde voor eene jonge juffer. .... Ik  ef het Jiërjlelde Dfigejyk, 55 .... Ik heb eenen medeminnaar, die op het punt ftaat mje.t; ha.ar te .trouwen ; haar vader zoude onze vef bhriteni6 met vermaak zien-, en nu zal een ander hiar bezitten! ,-. . Hoe zoude .ik het geheim durven openbaaren vart-eene onwettige geboorte ? en wie zoude zondanig eenen tot zynen fcho nroon aanneenjep. ? Het-voorwerp zelv'i van myne liet'de . .... als zy.hooren zal wie ik ben zal ik te-vergeefs myne fchaade breken draagen ?;.. —«. d'Almanzi , aüe myne goederen zulftn de uwen zyn. — £n ik mag uw zoon niet zyn, myne moeder rrng uwe echtgenoote riet z\n / ik ben de ongelukkigfte ftërveling, verworpen door de famenleeving, gebannen door de natuur , en verlaaten van den hemel! .... wat heb ik toch misdreeven? .... ach! vergeef het my, myn vader! . . . d'Ossemont ftorte onophoudelyk traanen met deze ongelukkigen ; geduurig viel hy op nieuw voor Clemence neder, en fmeekte om vergiffenis in het zelvde oogenblik dat hy bekende, die voor eeuwig verbeurd te hebben. Clemence deed hem verflag van de rampen, die haar overgekomen waren federt hunne fcheiding. Zy had welhaast haare zwangerheid ootdekt , en die aan Kersan geopenbaard; deze grysaart was, paa over deze beleediging leevendig getroffen te zyn geweest, en naa zich aan de eerfte aandoeningen van woede overgegeeven te hebben, langzaamerhand tot zynen natuurlyken aart van goedhartigheid terug gekeerd: bewoogen met het lot'van zyne dogter, had hy alle middelen in 'c werk gefield om hetzelve te verzagten; geene hoop hebbende van eece volleedige voldoening van de ouders van den graav te zullen verkrygèn, en te grootmoedig om zyne dogters eer en zyne eigene op prys te ftellen, en daarenboven verftaan hebbende, dat d'Ossemont getrouwd was, had hy het befluit genomen van zyn  54 Ossemont en Clemence, zyn klein landgoed te verkoopen, en zich met Clemence . in den eenen of anderen afgelegenen hoek van Bretagne te gaan afzonderen ; hy had zich met haar naar een dorpje aan de zeekust begeeven; dasr de droefheid, gevoegd by den last der jaaren, zyne dood verhaast had. In dit dorp had Clkmence d'Almanzi ter wereld gebragt. Zy zelve was zyne cerfte leerm.eestresfe geweest; de geringe nalaatenfchap van Kersan was geheel en al befteed, om de onkosten van eene befchaafdeop. voeding goed te maaken; ten Jaatiten had Clemence , nu geheel en al zonder eenige middelen; zich genoodzaakt gevouden, om van het inkomen van den post, dien haar zoon bekleedde, te beftaan. Jaa, zegt zy, d'Almanzi vuuriglyk in haare armen drukkende, die lieve zoon vertroost my, hy wist de traanen af, die onophoudelyk langs myne wangen rollen. Hy voed my, maar ik zal hem niet lang meer tot Jast zyn; niets verbind my meer aan deze wereld;. uw verlaaten viel my des te fmartelyker, dewyl ik u zoo teder beminde. Nog op dit oogenblik zelv', vind ik een zoet genoegen in u weder te zien;, dit is het eenige vermaak , dat ik genoten heb federt de noodlottige dag. . . . Hier brak eene overmagt van traanen haare woorden af, d'Ossemont fcheen op het punt te zyn van te flerven. De zoon en de moeder yverden om hem by te ifaan, en deden hem weder bekomen: ach ! waarom roept gy my terug in een leeven , dat ik haaten en ontvlieden moet? En gy zyt het Cle-  »ƒ kit Uerjleide mgtiyL sClemence, en gy d'Almanzi, die den misdaadigften ... den ongelukkigften ftervëling byflaat! (hy vüegt met drift van zynen ftoel op) vaartwel, vaartwei, gy zult my nimmer wederzien!... ik gaa de dood .. . (d'Almanzi houd hem tegen,) Neen, myn waarde zoon, ik kan dezen toeftand niet langer verdraagen ; dezelve is te grievende voor my; myn hart wordt van alle kanten doorreeten ; niets dan de dood alleen kan my vertroosten. . . . Myn vriend! .... en gy, die ik zoo grievend beleedigd heb, en die myn hart hebt beheerscht zints ik ü gekend heb, ik zal den korten tyd dien ik nog te leeven heb , befteeden om u blyken van myn berouw én van myne tedere liefde haa te laaten. . . . Schoon zelvs de hemel het my vergaf, zoude ik my egter in myne eigen oogen nimmer kunnen rechtvaardigen d'Almanzi .... lieve zoon! help my, dat ik my van deze plaats verwyderei en dat ik naar myn huis terug/keere. Vaar nogmaals wel, aanbiddelyke Clemknce! deze droevige tegenfpoed, dit verval van bekoorlyk'heden door onophoudelyke traanen veroirzaakti dit kind zonder wettigen vader, dat zelvs den grootften adel eer zoude aandoen .... alle deze harde Hagen', zyn u door myne hand toegebragt!.. Ach my ongelukkige! in welk eene grondelooze poel van rampen heb ik my geftort? Hier vingen hun aller traanen en fnikken op nieuw aan ; d'Ossemont vertrok emdelyk, onderfteund door d'Almanzi , dien de tyd naar zynen post terug riep. II. Deel. E De  6<$ Ossemont en Clemence, De graav, door eene hevige koorts aangetast, wierd genoodzaakt zich naar bed te begeeven; hy beval zyne bedienden, dat zy den ridder de FreiüncooRT van zynentwege zouden gaan verzoeken om fpoedig by hem te komen ; deze kwam ook welhaast, en ftond verwonderd over de toeftand van d'Ossemont, die zyne bedienden deed weggaan, en zich vervolgens met een treurig gelaat naar Fremicourt wendende, uitriep: — d'Almanzi, ridder, is myn zoon! Hier op verhaalde hy hem alle de omftandigheden van die tedere erkenning, die hy niet overleeven konde:- jaa, myn waarde Fremicourt, vervolgde hy, die beminnelyke, die achtenswaardige jongeling, die myn leeven gered heeft, die myzoo lierk heeft ingenomen, dien gy zelv'zoo teder bemint, moet my zyne geboorte verwyten ; ik durf my niet verblyden, dat ik zyn vader ben. Helaas! ik ben .... zyn moordenaar! ik heb demoeder en den zoon ontëerd! .... De moeder is hier, en fterft van rouwe, terwyl zy den trouwloozen, die haar zoo fchandelyk verlaaten heeft; nog bemint, en ... . myne misdaad is onherftelbaar!. . . Fremicourt, ik gevoele dat het my onmooglyk is zoo veele doodelyke Hagen te overleeven! gy zult de uitvoerder van myne laatfte wil zyn, in uwe handen zal ik overgeevenal wat ik van myne goederen kan wegfchenken, voor d'Almanzi en voor Clemence; welk een achtenswaardig jongeling! ik heb de rede ontdekt, die hem belet met zyne makkers te eeten; weet gy ut . myn  of het herjïeldè ongelyh 67 myn vriend, wat zyn voedfel is? brood én water; hy onttrekt zich het noodige zelvs om te leeven, ten einde de dagen te verlengen van ëehë ongelukkige, wier rampen ik niet kan leenigen. Nog eens, ik ben de eenige oirzaak van hunnen verfchrikkelyken toeftand! ik kan niette fchielyk fterven. Zie daar, Fremicourt, het gevolg van dé •verblindheid en misdaadigheid der jeugd! De graav wierd van dag tot dag erger; d'AlMAnzi verliet hem geen oogenblik; zoo dikwils d'Ossemont met hem alleen was, drukte hy hem in zyne armen, befproeide hem met traanen, noemde hem zynen zoon, zynen lieven zoon, fprak met hem van zyne moeder, en eindigde altoos met te zeggen: dat hem geene andere hoop overbleef dan eene fpoedige dood; vervolgens wendde hy zyne oogen ten hemel, en fmeekte denzelven om zyne gunst voor de twee ongelukkige flagtoffers, die hem ftonden te overleeven; d'Almanzi kon hem niet anders dan door traanen antwoorden, hy wist dat Fremicourt van het geval onderrechtwas, én beiden droegen zy alle mooglyke zorg voor d'Ossemont. D'AiMANzikwam eindelyk zyne moeder boodfchappen, dat de graav op het uiterfte lag. Welk een droevige maare voor Clemence; — 6 Hemel! riep Zy, waren wy dan nog niet ongelukkig genoeg! helaas / ik had den graav wedergezien .... ik had alles vergeeten; ik dagt nergens meer aan, myn zoon, dan aan die tedere liefde, van welke myn d'Almanzi de noodlottige vrugt is. Wat ondervind ik in E 2 dit  -68 Ossemont m Clemence, dit oogenblik .... ik moet het hem Vergeeven ; wy moeten zyne ouders alleen | befchuldigen, zy hebben onze banden verbroken. ... Ik twyffel 'er niet aan; wees verzekerd myne waarde, dat, zonder bet toedoen van dezewreede ouders, gy u over uwe geboorte niet zoud behoeven te ichaamen, en uwe moeder opentlyk zoude mogen omhelzen. Wy moeten hem verliezen! misfchien geefc hy nu reeds den laatften fnik, misfchien leeft hy reeds niet meer! Ach! hy zoude my zekerlyk bevorderd hebben, en my de middelen gegeeven, om myne lieve moeder een ruimer beftaan te verfchaffen; wat zeg ik? ik beminde hem. Myn kind, zeide Clemence, uw lot alleen ontrust my; het myne is bepaald; ik zal den graav welhaast in het graf volgen, ik zal u agterlaaten in droefheid, in armmoede en gedrukt door den last van een leeven, in het welke alles meer en meer zal famenloopen, om het u haatelyk temaaken! Ach, d'Almanzi, vergeef, vergeef toch aan eene ongelukkige, dat zy u ter wereld heeft gebragt! — Aanbiddelyke moeder, laat toch het verlies, dat wy naar alle waarfchynlykheid, nu reeds lyden, niet vergroot worden door het uwe; de hemel heeft ons niet ten eenemaalen verlasten: zyt verzekerd, dat uw zoon alles, jaa, alles wat maar eenigzints mooglyk is, zal aanwenden om uw leeven te behouden: tot dus verre is dit my immers gelukt. — Jaa, maar hoe behoud gy dat ongelukkig leeven ook, dierbaar kind, en tot welk eene prys? — Tot welke prys het ook zyn moge, zal ik egttr altoos  ef het hèrfielde ongelyk. 6? toos het vermaak, van die gene, welke my het leeven gcgeeven heeft, nuttig te zyn, oneindig hooger achten. Daarenboven, moeder , doe ik llegts mynen pligt .... myn leeven is geheel het uwe; ik zoudê wel duizendmaal willen fterven om uw leeven flegts eenige oogenblikken te verlengen. Ik wel wil bekennen, ik befchouw thands den graav alleenlyk als mynen vader; ik denk niet eens aan het voordeel, dat ■hy my zoude hebben kunnen doen; ik befchrei niets dan zyne vriendfchap. Zekerlyk heeft zyn geflagt, en die haatelyke trotsheid, die veeltyds met den rykdom en eene groote geboorte gepaard gaan, zyn eigen en ons ongeluk bewerkt; hy was getroffen door ons lot: dit zien wy, helaas! aan al te treurige blyken: het berouw en de droefheid, zullen hem waarfchynlyk in het graf fleepen. De moeder en de zoon, in de uiterfte zielsangften gedompeld, wagten nu niets anders dan den laatften treffenden flag, naamelyk de tyding van het overlyden van den graav. Zy hooren eenig gerügt op den trap; ach; roepén zy beide te famen uit, wy zyn verloren! ons ongeluk is ten top geklommen! het zal zekerlykden ridder de Fremicourt zyn, die ons komt aankondigen .... doch tevens hooren zy deze woorden mèt eene gebrokene ftem: „ Help my; jaa gewis! ,, ik zal nog kragten genoeg hebben, om tot voor hunne voeten te kruipen." De deur gaat open, welk een gezigt treft d'Almanzi en zyne moeder? Het was d'Ossemont, die op E 3 een  7fl v Ossemont en Clemence, een doodelyk bleek gelaat, alle de leevendigheid en vervoering van eene bovenmaatige blydfchap liet blyken ; Fremicourt geleidde hem by de hand; de graav door eene aandoening, die bovennatuurlyk fcheen, opgebeurd, herleefde, als het ware, op het gezigt van Clemence en van den jongeling ; hy vliegt naar de eerile toe, valt in haare armen, en te gelyk d'Almanzi doende naderen : de hemel! de hemel.... zelv'! fchenkt my het onwaardeerbaar geluk . . . van myne echtgenoote en mynen zoon te mogen omhelzen ! . . . — Wat zegt gy ? — Ik fmeek hem nu alleenlyk nog om de gunst van myne pligten en myne begeerten nog leevendig te volbrengen; hier kom ik óm: jaa, Clemence, ik kom ... om alles te herftellen; ik heb brieven van Parys .... men meld my . . . . dat myne- vrouw overleden is — Hemel! zou dit waar zyn! — Gy zult thands eene plaats bekleeden, die eene andere, tot hier toe, ten onrechte bezeten heeft; ik zal u naar het altaar geleiden, en u daar erkennen voor myne vrouw, voor de meestresfe van myn hart, ten aanhooren van God en de geheele wereld; ik erken d'Almanzi , en d'Almanzi alleen voor mynen zoon; hy zal my door zyne deugd en tedere liefde wreeken van eenen broeder, die onwaardig is langer voor onzen bloedverwant erkend te worden!... Lieve vrienden, eene zoo gelukkige als onverwagte omkeering van zaaken zal my zekerlyk te Iterk aandoen; zy alleen heeft my de kragten verleend, om tot onder uwe oogen te komen.... Ik heb alles  ef het herftelde ongclyk. • ~jir les volbragt, dat de dienst van mynen vorst van roy vorderde; laaten wy ons dei hal ven haasten, en ons naar Parys fpoeden; dat wy dien Janggewenschten band "mogen voltrekken! d'Almanzi, gy zult Julie ten huwelyk hebben-; ik zal dan eindelyk eenen gelukkigen vader en echtgenoot zyn! Clemence en d'Almanzi Honden roerloos; zy dagten door eenen-dropm misleid te worden; de woorden bleeven op hunne lippen fmooreu. Een oogenblik daar naa liamelden zy eenige onverftaanbaare klanken; Clemence vat vervolgens de eerfte het woord op, en zegt met eene vervoering van blyde vreugde: ik zal dan den eenigften man, dien ik ooit bemind heb, mogen trouwen! 6 myn vader ! mogt gy nu nog de getuige van myn geluk zyn! Ik zal, roept de jongeling in verrukking uit, my nu niet meer. over myne geboorte behoeven te fchaamen! hoe.' zal het my vryftaan mynen hand de aanbiddelyke Julie aan te bieden/ Fremicourt toonde hier op aan d'Almanzi den brief, dien de graav ontvangen had; de graavin had met haar keven de buitenfpoorigheden moeten boeten , die met de verkleeving aan de groote wereld gepaard gaan , en waar van de verveeling en de ontevredendheid over zich zeiven doorgaans de eerfte lïraffen zyn. d'Ossemont, komt eindelyk, brandende van verlangen, in de hoofdftad aan ; hy trouwt Clemence , en geeft zynen naam aan d'Almanzi. Gemakkelyk trooste hy zich over het verlies van zynen zoon, die de graavin hem nagelaaten had; E 4 de-  7» Ossemont en Clemence , fcfc. deze jongeling met alle de flegte grondbeginzelëh van zyne moeder bezielt, onderging welhaast het zelvde lot: hy dierf kort naa het tweede huwelyk van den graav. d'Ossemont verkreeg, om zoo te fpreeken, een geheel nieuw leeven: hy zag zich thands de echtgenoot van de beminnelykfte en tevens achtenswaardigfte vrouw, en den vader van eenen zoon, die tot eer van zyn geflagt verdrekte , wiens, wezentlyke verdienden hem tot den hoogden rang in den krygsdand deeden opklimmen, en die daarenboven het geluk genoot van zich met het voorwerp van zyne liefde de beminnelyke Julie te vereenigen. Fremicourt bleef altoos de getrouwe vriend van dit deugdzaame huisgezin, en d'Ossemont, zyn oude vriend, had, naa. eenen laagen reeks van jaaren in genoegen en aanzien doorgebragt, nog daarenboven rede van God te danken , doordien hy de troost fmaakte van in de armen van Clemence en d'Almanzi den geest t© geeven. Bel.  73 Belton en Claudine, of de moederlyke tederheid onverwagt beloond. Toen ik in de maand july van 1788 my weder op dat Ferney bevond, 't weik federt den dood van Voltaire naar die eenzaame kasteelen gëlykt, welken voorheen' door geniën bewoond waren, befloot ik de beroemde ysbergen van Savoije te bezigtigen. Een vriend van my uit Geneve, had de goedheid my op die togt te vergezéllen. Ik zal die reis niet befchryven: om dezelve belangryk te maaken zou ik dien hoogen , verhevenen , voof den gemeenen man onverftaanbaaren ftyl, moeten: aanneemen, die een' reiziger thands niet kan naalaaten, zoo dra hy flegts een paar mylen ver ge-' Weest is, en eene gevoelige ziel heeft; ik zou van niets anders moeten fpreeken, dan van verrukkingen, van beklemmingen, van rillingen; en ik beken, dat ik met die woorden, die zoo eenvoudig geworden zyn , nog niet gemeenzaam genoeg geworden ben. Ik heb den Mont blanc en de Tszee, benevens den óirfprong van den Arveron gezien. Lang heb ik meC ftilzwygen die verfchrikkelyke rotfen befchouwd altoos met rym overdekt; die ysfpitzen, die door de wolken heendringen;diebreederivier, diemen eenè zee noemt, eensklaps in zynen loop terug gehouden word, en wiens onbeweeglyke golven nog verbolgen fchynen; dat onmeetbaar gewelf door den E 5 fneemr  74 Belton en Cla'jdine, of de fneeuw van zoo veele eeuwen gevormd, waar uit een witagtige beek voorfchiet, die blokken ys tusfchen afgebroken rotfen voortkruit. Dit alies heeft my buitengemeen getroffen, jaa verfchrikt, en mag ik zeggen van treurigheid doordrongen: ik dage het afgryzelyk beeld der natuur te zien, zonder zonne, aan den ftormgod overgeleverd. —*Terwyl ik op die fchoone en teffens fchrikverwekkende toneelen ftaarde, heb ik den Almagtigen gedankt, dat hy die zoo zeldzaam gemaakt heeft, en naar myn vertrek gewenscht om weder in de valley, de heerlyke valley van Maglan (*) te komen. Daar beloofde ik my myne bedroefde oogen troost te geeven, door langzaam dat vrolyk landfehap te doorreizen , en op de oevers- der Arve die ryke groene tapyten, die flille bosfehen, die bedauwde weiden, die hutten, die verftrooide huizen te be-, fchouwen, alwaar myne verbeelding my eenen grysaart omringd van zyn gezin, eene moeder die haaren zoon aan de borst zoog, twee jonge gelie» ven die van het huwelyks-altaar komen, fchiiderde. Zie daar het fchouwtoneel dat myne oogen behaagt, zie daar de gezigten die myn hart treffen, die hetzelve niet alleen genoeglyke herinneringen, maar ook aangenaame begeerten inboezemen. —— O waarde vriend Gessner, gy dagt zeker eveneens als ik; gy, die in een land zyt geboren, dat zoo veel verfcheidenheid oplevert, dat het fchil- der- C*; Een bevallig dal op de oevers der Arvi, dat men doortrekt, Wanneer men naar Chamouny reist,  tnoederlyke tederheid onverwagt beloond: 731 deragtigfle der ganefche wereld is, en het meest gefchikt om u altyd verichillende befchryvingen te. bezorgen; ey hebt nimmer, even als zoo veele anderen, misbruik gemaakt van de kunst van befchryven, gy hebt nimmer het denkbeeld gekoesterd, dat een fchildery, hoe luisterryk ook deszeivs coloriet zyn mogt, beftaan konde zonder in wezen zynde perzonaadjen! Gy bezingt de donkere bosfehen, de groenende weiden , de heldere beeken; maaï herderinnen en herders geeven daar lesfen van liefde , van godsvrugt, van weldaadigheid. ■ Terwyl men u leest, worden de oogen verzadigd en doorlopen de plaats, die. gy gefchüderd hebt; terwyl de ziel zich nog ruimer voldaan gevoelt met de nut.te leeringen die gy mededeelt, en eene allerlieflykrlte aandoening geniet. Deze waren de gedagten die my te Chamomy onledig hielden, 'toen ik te Mont anvert aankwam , van de'Tszee terugkeerende. Naa eenen moeilyken togt die twee uuren duurde, kwam ik by de fontein, alwaar ik 's morgens gerust had. Myn voorneemen was om 'er weder op nieuw uit te rusten; doordien ik niet alleen zeer moed maar afgemat was. Ik verzogt mynen braaven en eerlyken leidsman, Francois Paccard genaamd, om naast my te gaan zitten; en wy vingen toen een gefprek aan over de zeden, het karakter, en de teeveeswyze der inwooners van Chamomy. De goede Paccard bekoorde my door zyn verhaal, betrekkelyk die eenvoudige zeden der inwooners dezer landftreeken, toen een aar tig klein meisje my een  76 Belton en Clacdine, of de een mandje mee kersfen kwam aanbieden. Ik nam die aan en betaalde ze haar, — Zoo als zy weg was, zei Paccard my al lagchende: het is tien jaar geleden dat op de plaats waar wy thands zyn, een gelykfoortige aanbieding van een onzer jonge boerinnen aan eenen reiziger, haar duur te ftaan kwam. Ik verzogt Paccard my die gefchiedenis te willen vernaaien. Zy is wat lang, antwoordde hy: doch daar my die tot in de minfte byzonderheden toe bekend is door middel van de pastoor van Salenches, die zelve een groote rol in die bedryf fpeelde, eu daar by daar dit geval al zeer zonderling is, wil ik wel aan u verlangen voldoen. Hier op gingen wy naast malkanderen ieder tegens een dennen boom aan zitten, en terwyl wy onze kersfen opaten, begon Paccard zyn verhaal op de volgende wyze. Gy moet weeten, mynheer, dat onze valey van Chamoimy voor tien jaar zoo beroemd niet was, dan tegenwoordig. — De reizigers kwamen ons toen hunne louis d'ors nog niet brengen, om onze bevro. ' zen fneeuw te zien en onze kleine keitjes op te rapen. Wy waren arm, onkundig in het kwaad, ea onze vrouwen even als onze dogters, met de zorgen van het huishouden bezet, waren nog onkundiger dan wy. ? Dit zeg ik u vooraf, ten einde gy den misflag van Claudine een weinig verfchoonen mogt. Het arme meisje was zoo onnooael, dat het zeer gemaklyk viel haar te misleiden. Claüdine was de dogter van den ouden Simon, een  snoederlyke tederheid onverwagt beloond. if *en arbeider mPrieuré, het voornaamfte dorp in de valey van Chamomy. DieSiMON, dien ik wei gekend heb, dewyl hy nog maar twee jaaren geleden, geftorven is, was de fyndicus van ons kerfpel; het gantfche land droeg hem eerbied toe om zyne braafheid. Maar hy was natuurlyk ftreng van aart; hy vergaf zich zeiven niets, en niet vee! aan anderen; men vreesde hem even zeer, als men hem achtte. Geen van onze inwooners die met zyne vrouw verfchil gehad had , of op zondag een flok te veel gedronken, zou geduurende de gantfche week , Simon hebben durven roefpreeken. Onze kleine kinderen waren oogenblikkdyk Uil als hy voorby ging; zy namen btleefd hunne hoeden voor hem af, en hervatten hun fpel niet weder, voordat mynheer Simon een end weg voorby was. Madelaine de vrouw van Simon had hem weduwenaar gelaaten met twee dogters. Nakette de oudfte, zag 'er vry wel uit; maar Cl/tjdine de jongfte , was een engel in fchoonheid.' Haar bevallig rond wezentje, haare fchoone zwarte oogen die verftand aankondigden , haare groote wenkbrauwen, haar klein mondje, dat aan deze kers geleek ; haar onfchuldig en vrolyk voorkomen , maakte alle de jongens van ons dorp op haar verliefd; en als zy zondags met haare paste van blaauw laaken aan, die om haaren fynen leest fpande, met haar ftrooijen hoed met linten verilerd en haar klein rond muts jen op, dat nauwlyks haare lange haairen bevatten kon, met de landluiden , in de herberg kwam dansfen: „dan pasten de jongens  78 Belton en Claudine, of dg gens wel zorgvuldig op hunne beurt om met Claudine re dansfen, niet te laaten voorbygaan. • Claudine was nog maar veertien jaaren oud, en haare zuster Nanette negentien; de laatfte bleef altoos t'huis om het huishouden waar te neemen. Claudine als de jongfte, ging de kudde hoeden' op den Maht anvert; zy .was gewoon haar middag, eeten en fpinftok mede te neemen, en bragt den dag door met fpinnen, zingen, of praaten met de een of andere der herderinnen; 's avonds kwam Zy by Simon t'huis, die naa het avondeeten zyne dogters de eene of andere bybe.'fche gefchiedenk: voorlas, en hen zynen zegen gaf; waar op ieder ging flaapen. v Op dien tyd begonnen de vreemdelingen onze Ysbergen te bezoeken. Een jong engelschman, M. Belton genaamd, zoon van een ryk koopman te Londen, had de nieuwsgierigheid om een uitflap naar Chamomy te doen, terwyl hy Geneve doorkwam om naar Italïèn te keeren. — Hy nam zyn intrek by madam Codteran in de voornaamfte herberg te Chamomy; en den volgenden dag 's morgens om vier uuren, beklom hy den Mont anvert om de Tszee te zien, verzeld door mynen broeder Michel, die thands de oudfte der gidfen is. Hy kwam 'er tegen elf uur van terug, en rustte even als wy by deze fontein , toen Claudine , welke in den omtrek haare fchaapen liet weiden , hem de vrugten en melk die zy voor haar middagmaal had meegenomen, aanbood, naardien zy zag, dat hy zeer verhit was. De  moederlyke tederheid onverwagt beloond. ■ 79 De engelschman bedankte haar, zag haar fterk aan, praatte eenigen tyd met haar, en wilde haar vyf of zes guinees geeven,' die Claudine weigerde. — Maar het arme meisje weigerde niet om mynheer Belton by haare kudde te brengen, die zy onder gintfe groote boomen gelaaten had. Belton verzogt zynen gids, hem te wagten, en ging met Claudine alleen; daar hy twee goede uurén by toefde. Het vervolg van hun gefprek kan ik u niet zeggen, om dat niemand hen hoorde. —■ Hec zy genoeg te weeten, dat Belton nog denzelvden avond vertrok, en dat Claudine by haaren vader t'huis komende, peinzend, niet wel te vreden en vry droevig was, en aan den vinger een fchoonen groenen diamanten ring dri eg, dien de engelschman haar gegeeven had. Haare zuster vroeg haar , hoe dat zy aan die ring kwam. Claudine antwoordde, dat zy hem gevonden had; hier op nam Simon terftond den ring misnoegd weg, en bragt dien zei ven by madam Couteran; op dat men den eigenaar, die hem verlooren had, mogt ontdekken. Dan geen reiziger eischte denzei ven terug. Belton was al verre weg; en Claudine aan wie men den ring weder gaf, werdt van dag tot dag droeviger. Vyf of zes maanden gingen voorby. Claudine die elke avond met rood be« kreeten oogen t'huis kwam , befloot eindelyk ara I haare zusrer Nanette haar geheim te vertrouwen. Zy bekende haar, dat op den dag dat zy Belton op den Mont anvert ontmoette, hy tegens haar gezegd had, dat hy zich te Chamouny wilde neêrzetten om  Co Belton en Claudine, of de om haar nimmer weêr te verlaaten en haar te trouwen. Ik heb.hem geloofd, vervolgde Claudine; want hy, heeft het my meer dan honderdmaal ge' zworen; en ook nog gezegd, dat zyne zaaken hem noodzaakten om naar Geneve terug re keeren; doch .dat hy binnen veertien dagen hier terug zou zyn; dat hy hier een huis koopen, en ons huwelyk dan terftond voortgang zoude hebben. Hy is by my gaan zitten, heeft my omhelst terwyl hy my zyn vrouw noemde, en heeft my deze diamant tot een trouwring gegeeven. Meer durf ik 'er u niet van vertellen, zuster; maar ik ben zeer ongerust, ik ■ben ziek, ik fchrei den gantfchen dag; en of ik al naar den weg van Geneve kyk, mynheer Belton komt niet weerom. — i Nanette, die kort geleden getrouwd was, deed veelvuldige vraagen aan de arme Claudine. Eindelyk vernam zy, naa zeer veel traanen , dat de engelschman dit eenvoudig en ongelukkig meisje eerloos bedrogen had, en dat Claudine zich zwanger bevond. Wat nu gedaan? goede raad was hier duur; op welk eene wyze zou men dat ongeluk aan den verfchrikkelyken Simon bekend maaken? want met geen fchyn van mooglykheid, kost zulks voor hem verborgen blyven. De goede Nanette vermeerderde de wanhoop van haare zuster niet door nuttelooze verwyten; zy zogt zelv' haar te troosten, door haar op eene vergiffenis te doen hoopen, die zy egter verzekerd was, dat men niet erlangen zou. Naa dat zy lang met haar overgelegd en geraadpleegd  vioedexlykejederhcid onveritagt beloond. 8 c pleègd had, ging Nanette mee haare toeftemming onzen goeden pastoor fpreeken, vertrouwde hem het geheim, 'en bad hem haaren vader 'er van te verwittigen, hem zoeken te vermurwen, hem voor te houden,, dat de feil van Claudine de misdaad van den ondeugenden engelschman was, en eindelyk alle middelen in het werk te dellen om de eer, of ten minden het leeven van de arme en ongelukkige Claudine te redden. —- Onze pastoor was buitengemeen aangedaan toen hy het voorval verftond, maar. nam-evenwel op zich om het aan Simon te zeggen., en ging naar . hem toe op een tyd waar op hy gerust was, dat Claudine zich op den Mmt anvert bevond, . Simon las naar gewoonte in het oude testament. De goede pastoor ging by hem zitten, fprak over de uitmuntende gefchiedenisfen , die men in dat goddelyk boek ontmoet, bewonderde vooral die van Joseph , daar hy aan zyne. broeders vergiffenis fchenkt, die van koning David daar hy aan zynen zoon Aesalom de verregaande vergrypingen tegens hem ondernomen kwytfcheld niet alleen» maar hem zelvs weêr iri genade wil aanneemen, en. meer andere fraaije dingen, die ik niet weet, maar die onze pastoor wel weet. Simon was volkomen van den pastoor zyn gevoelen, en deze vervolgde met tegens hem te zeggen, dat God ons die voorbeelden van barmhartigheid had-willen geeven, op dat wy d or zagtzinnig en barmhartig te zyn jegens onze broeders, even als.. Joseph, en jegens onze kinderen ,11. Deel. F even  8a Belton en Claudine, of de even als David, ons de zelvde barmhartigheid by onzen algemeenen vader waardig mogten maaken. — Dan alles was vry wat beter uit eikander gezet, dan ik het daar doe; maar gy begrypt dat onze pastoor den ouden man langzaamerhand toe de kwaade tyding voorbereidde. Simon had lan« ge tyd noodig eer hy het begreep, doch ten laatften verftond hy het, wierd woedende, ftond oogcnbüklyk op, bleek, beevende van gramfchap<, en greep naar zyn fnaphaan waar mede hy gewoon was gemfeu dood te fchieten, ten einde zyne dogter daar mede het leeven te beneemen. De pastoor greep hem beet, nam hem het geweer af, hield hem tegen; en door hem met naadruk zynen christenpligt voor oogen te houden, hem te omhelzen, te beklaagen, en tegen zyn borst te drukken, bragt hy het zoo ver, dat de oude Simon, die tot hier toe geen traan geftort had, wiens lippen bleek waren, wiens gantfche lyf trilde en beefde , in zynen armftoel nederviel, met beide de handen voor zyne oogen, en in traanen fmeltende. De pastoor liet hem eenigen tyd fchreijen, zonder iets tegens hem te zeggen; vervolgens tragte hy met hem te fpreeken over de middelen die men beraamen moest om de eer van Claudine te redden. Maar Simon liet hem geen tyd om uit te praaten; pastoor, zeide hy tegens hem, het gene verboren is kan men niet redden; — elk middel, dat wy zouden te werk Hellen, zou ons zeiven fchuldig maaken door de leugens, die men ver- pligt  moederlyke tederheid onverwagt beloond. -% pligt zoude zyn te moeten doen. — Die ongelukkige moet weg, zy moet hier niet langer blyven, zy zou ieder een tot aanftoot verftrekken, ea tot ftraf van haaren vader: van daag nog moet zy heen gaan, mynheer de pastoor; laat zy leeven, dewyl de eerlooze nog leeven kan, maar laat my verre van haar verwyderd fterven; ik herhaal het u» zy moet nog dezen dag weg; zy moet ons land uit, en zy moet nimmer weer onder myne oogen komen; want zy heeft myne gryze haairen ent» eerd. De pastoor wilde nogmaals beproeven, of hy Simon verbidden kon ; doch alle zyne poogïngen daar toe te werk gefteld, waren vrugteloos. Simon herhaalde het ftellig bevel van Claudine te doen vertrekken. De goede priester giog bedroefd, heen, de oude man liep hem naa, bragt hem in zyne kamer terug, floot daar van de deur; en zeide tegens hem, ter zeiver tyd hem eene oude Iedere beurs overgeevende waar in vyfcig kroonent pastoor, dat ongelukkig fchepzel zal wel dra aan alles gebrek hebben, geef haar die vyftig kroonen, doch vooral niet uit myn naam, wagt u daar wel voor, maar fchenkt het haar als een liefdegave van u: zeg haar dat het armcn-geld is, dat het medelyden u aan eene misdaadige doet geeven; doch vooral fpreek niet van my; en zoo gy gelegenheid mogt hebben aan iemand te fchryven op dat zy ergens bezorgt en aanbevolen wierd. . . . Maar uwe menschlievendheid is ray bekend, ik wil u niets zeggen, noch iets weeten. —— F 2 De  14 Belton en Claüdine,- of liet ■ De pastoor antwoordde niet anders, dan met hem de hand te drukken; hy ging Nanette opzoeken , die hem op de ftraat meer dood dan leevend ftond te wagte'n. Gaa weer in huis, gaa weer in huis, zeide hy, naa de kamer van uwe zuster, maak een pak van alle haare kleederen; zoek alles byëen, en breng het by my, daar is het alleen dat ik u fpreeken 'kan. — Nanette gehoorzaamde al fchreijende; zy begreep wel, wat 'er gebeuren moest, en pakte haare eigen kleederen, haar linnen, met het weinige geld, dat zy bezat, in den bundel van Claüdine. Vervolgens ging zy 'weêr naar onzen Pastoor , die haar zyn gefprek met Simon verhaalde, haar eenen langen'brief voor den pastoor van Salenchés ter hand ftelde, en verder tegen haar zeide: — myn lieve kind, gy moet uwe zuster nog dezen eigenden dag naar Salenchés brengen; gy zult haar vernaaien, wat 'er voorgevallen is. Het is niet dienftig , dat ik haar zie; myne bediening zou van my eisfchen om haar be. ïtraffingen te doen, welke my op dit oogenblik on- tydig voorkomen en zelvs wreed zouden zyn. Stélt haar deze beurs ter hand, waar by ik nog eenige kroon en, die ik befpaard heb, voegen zal; ook "zult gy haar dezen brief voor myn confrater den pastoor van Salenchés geeven ; haar tot aan 'zyn huis verzeilen, maar het is niet noodig dat gy daar binnen gaat; — voofts zult gy by uwen vader terug komen, die u noodig heeft myn kind, u, wier braafheid en deugd het leed zullen verzagten , zoo als ik hoop, dat uwe zuster hem aandoet.  moeder.lyke tederheid onverwagt beloond. Sj doet. <*- Gaa'heen, kind lief, vertrek terftond; morgen zullen wy elkander weerzien. Nanette- nam al zugtende het pak, den brief «n de beurs op, en ging naar den Mont anvert. Zy vond Claüdine op den grond liggen , bitter fchreijende en troosteloos. Nanette verzagte zoo veel in haar vermogen was het harde van de böodfchap die zy genoodzaakt was haar te brengen, doch toen Claüdine maar hoorde, dat zy terftond uit haar ouderlyke huis vertrekken moest, gilde zy afgryzelyk, rukte zich de haairen uit het hoofd, en lloeg zich het, gezigt aan 't bloeden, onder het geftadig roepen : ik word weggejaagd, myn vader vloekt my, vermoord my; ach! ik werp my in dien afgrond neder! — , Nanette viel het wanhoopige wigt om den hals en hield- haar tegen, doch had een geruimen tyd werk om haar eenigzints tot. bedaaren te brengen, het beste middel hier toé was door haar hoop te geeven dat Simon zich met 'er tyd zou laaten bevredigen, on met haar te belooven, dat zy dikwils zou komen om haar te bezoeken, en haar nimmer zou verlaaten. —— Ten laatften bragt zy het^zoo ver, dat Claudine belloot om met haar te gaan.; zy floegen dan te faraeo tegen het vallen van den avpnd den weg van Salenchés in, ons dorp vermydende, doordiende ongelukkige Claudine niettegenftaande den donker, gedagt zou hebben, dat aldaar ieder een haaren misftap op haar voorhoofd, zoude hebben kunnen ïeezen. De reis was treurig,, zoo als gy kunt denken; de F 3 twee  86 Belton en Claudine, of het twee zusters kwamen eerst met het aanbreekea van den dag op dé plaats hunner beftemming. Ingevolge de raadgeeving van den pastoor befloot Nanette, om zich niet aan den pastoor van Salenchés te laaten zien. Zy nam ingevolge hier van aft fcheid van Claudine, aan den ingang van de ftad; dit affcheid, was aandoenlyk en teder; zy hield haare zuster een geruimen poos tegens haar borst aan gedrukt, en Helde haar vervolgens alles ter hand, wat zy voor haar had mede genomen, gaf haar de laatfte kus, en verliet haar, zelve byna even troosteloos als het ongelukkig meisje. Zoo dra Claudine alleen was, ontzonk haar ten eenemaalen de moed. Zy ging naar het gebergte om zich te verfchuilen, en bragt 'er den gantfchen dag door zonder eenig voedzel te gebruiken, doordien zy befloten had te fterven. Toen het evenwel tegen den nagt liep en duister wierd, werdt zy bevreesd, en ging den weg naar de Had op, alwaar zy mee eene zagte Hem naar het huis van den pastoor vroeg; men wees het haar; zy klopte zoetjes aan, en eene oude huishoudfterkwam de deur open doen. Claudine meldde zich aan uit naam van den pastoor van het Prieuré. De huishoudfler brage haar terftond by haaren meester, die op dat pas zich alleen bevond, en in de hoek van den haard zittende zyn avondmaaltyd nuttigde. Claudine zonder de oogen te durven opflaan, jaa zonder een woord te durven fpreeken, ftelde hem beevende haaren brief ter hand; en terwyl de pastoor las  Inoederlyie tederheid onverwagt beloond. $f las en zich nader by het licht plaatfte, bedekte het arme meisje haar gezigt met beide haare handen: en ging op haare knieën leggen digt by de kamerdeur, ; De pastoor van Salenchés is een braaf en waardig man, zyn geheel kerfpel bemint en eerbiedigt hem als een' vader. Toen hy den brief uitgelezen had, en met het omdraaijen van het hoofd het jonge meisje op haare knieën, en ten eenemaalen in haare traanen fmeltende, zag liggen, kost hy ook zyne traanen niet weerhouden. Hy beurde haar terftond op, prees haar over haar berouw, deed haar op vergeeving hoopen voor eenen misftap, die haar zoo veel fmart veroirzaakte, drong aan dat zy eoueeten, niettegenftaande haare weigering; riep zyne huishoudfter weer binnen, die de kamer uitgegaan was, en belastte haar een bed voor Glaudi■ke te fpreiden. Claudine geheel verwonderd iemand te vinden, die haar niet verachtte , kuste hem de handen, zonder iets te antwoorden, als ook die der huishoudfter, die haar vriendelyk aanmoedigde om te eeten. De pastoor vlak over haar gezeten, fprakhaar met de goedaartigfte vriendelykheid aan, repte van niets dat aanleiding kost geevén om haar haar ongeluk te doen herinneren, en vroeg naar tyding van zyn confrater onzen goeden pastoor; vertelde de goede daaden, welke die waardige man gedaan had, en herhaalde met het grootst genoegen, dat de fchoonfte en aangenaamfte bezigheid van hun beroep beftond ongelukkigen te troosten, en verdwaalden te recht te helpen. F 4* CUP?  Belton en Claudine, of de Claudine. hoorde herri met veel eerbied aan, en met eene dankbaarheid, die haar belette te eeten, zyzag hem aan met oogen vol traanen; het fcheen haar toe als of zy eenen engel uit den hemel befchouwde , dien God haar zond om haar op te beu. ren. Als zy gedaan had met eeten, kwam de huishoudfter haar waarfchouwen, dat haare kamer ge. reed was. Claudine ging met veel bedaardheid naar bed, zy fliep weln-iet, maar zy ruste ten minften. Des anderendaags 's morgens liep de.goedaartige pastoor geheel Salenchés rond, om een verblyf te zoeken, .waar Claudine haar kraam koste leggen. Eene oude vrouwe, die alleen woonde, en madam Felix genaamd, was, bood eene kamer aan, en beloofde het geheim te zullen bewaaren. Claudine ging 'er tegen den. avond heen. De pastoor betaal, de van zyn eigen geld, drie maanden van de huur \ooruit, en madam Félix bepaalde met hem, dat men Claudine voor eene van haare nigten te Ckambery getrouwd, zou laaten doorgaan. — AIles werd in de beste plooi gefchiktj ook was het hoog tyd; want de vermoeijing van de reis, de droefheid,, en de hevige ontroeringen die Claudi. ne ondergaan had, maakten, dat zy dien zelvden avond nog weeën kreeg. Offchoon zy maar zeven maanden zwanger was, beviel zy yan een buitengemeen' fchoone dikke jonge, die madam Felix ten doop hield,.en de naam van Benjamin wierd 'gegecven. De pastoor wilde het kind terftond.by een min. ne doen bezorgen; maar Claudine bad hem zoq ern-  moederlyke tederheid enverwagt beloond. 80 jeroftig, betuigde-met zoo veele traanen,dat zy liever fterven wilde dan van haaren kleinen Benjamin gefcheiden worden , dat men genoodzaakt wierd hem ten minflen deeerltedagen by haar te laaten; en, toen die eerfle dagen, ver!oopen waren, was dc tederheid van de móeder voor haar kind nog fterker aangegroeid. De pastoor tragtte haar tot andere denk* beelden te brengen, met haar voor oogen te houden dat zulks haare terugkomst te Chamouny, en haare verzoening merj haaren vader: onmooglyk maakte. Dan Claüdine hoorde hem aan met neêrgeflagené oogen, en antwoordde op dit alles niets, dan door Benjamin tederlyk in haare armen te drukken. . Intusfchen verliep de ; tyd. Claudine fpeende haar kind, en bleef nog fteeds by madam Felix., die haar hartelyk; beminde. De vyftig krqonen van haaren vader nevens die, welke Nanette in het pak geftoken had, waren toereikende om haare verteering te betaalen. De medelydige Nanette durfde haare zuster' te Salenchés niet komen bézoë* ken; maar zy bragt alles wac zy uitzuinigen konde by onzen pastoor, die het^zyneh confrater toezond. Dus had Claudine aan niets gebrek ; en ook had het meisjezoo weinig noodig! zy ging nimmer uit, uitgezonderd des zondags naar de vroegmis-; het overige van'dén tyd bragt zy door; met haaren. zoon en de oudé vrouw, die te vóoren fchoolmaitres te Bormeville geweest zynde, Claudine in het leezen en fchryven onderwees, en ze op haare wyze eenë befchaafde opvoeding gaf. Om kort te ga in, Claudine leefde aldaar gelukkig, de klein© F 5 Ben-  93 Eelton en Clacdine, of de Benjamin was een allerliefst kind: — msar dat geluk konde niet van langen duur zyn. Agttien maanden waren 'er federt haare bevalling verloopen, en Benjamin liep reeds zonder hulp alleen. Claüdine had zich de lesfen van madam Felix zoo wel ten nutte gemaakt, dat zy zich in ftaat bevond om door den tyd, zelve haaren zoon te onderwyzen. Die zoon werd een allerlieffte, geestige jonge. Claudine kon hem niet genoeg bewonderen; zy had genoegzaam geen andere bezigheid dan met hem \ dagt om niet anders, dan om hem te liefkoozen. In deze toeftand van zaaken kwam de pastoor van Salenchés haar op zekeren morgen bezoeken, en fprak haar op de volgende wyze aan : Myne lieve dogter, toen ik u by my genomen heb, toen ik uwen misftap met den mantel der liefde heb bedekt, was myn voorneemen om uw kind by eene minne te beftellen, het in een of ander dorp te doen opvoeden, en het naderhand middelen te verfchaffen, om zyn brood te winnen. Ik hoopte in dien tusfchentyd, de gramfchap van uwen vader te doen bedaaren, en hem te beweegen om u weder in zyn huis te neemen, alwaar uw berouw, uwe zedigheid, uwe zugt tot een deugdzaam leeven en tot den arbeid, hem het verdriet dat gy hem veroirzaakt hebt, zouden hebben doen vergeetcn. Dit gedrag was het eenigfte, dat met de reden overeenkwam, het eenigfle dat in ftaat wasudevriendfchap van uwen vader, en de achting van uwe vrienden te doen wederkrygen. Gy fielt u daar  moederlyke tederheid onvenvagt beloond. §i daar tegen, en dus is de driftige tederheid die gy uw kind toedraagt, uw befluit om het nimmer tererlaaten, oirzaak, dat gy voor altoos uit het ouder}yk huis verbannen zult zyn. — Hoe zoud gy Willen, dat Simon dat kind onder zyn oogen duldde? Wat zou het voor hem, voor het geheele dorp anders kunnen zyn, dan een geftadig voorwerp vari fehande en bedroeving? —- Gy zyt redeiyk en gevoelig genoeg; gy hebt verftand genoeg om te.befeffen, dat gy of uw kind moet opofferen, of uwen vader, uw gezin, en uwe geboorteplaats voor altoos moet vaarwel zeggen! Ik leeze op uw gelaat de keus die gy hebt gedaan, dan ik ben verpligt u onder het oog te brengen, dat gy hier niet altyd by die arme goede vrouw, welke zeer aan u is gehegt, kunt blyven , ik weet wel dat die u misfchien verzoeken zal, dat gy haar nimmer verlaat, maar evenwel is haare behoeftigheid zoo groot, dat dié niet toelaat om u voor niets by haar te houden. Ik zelvs, kan u den zwakken onderftand dien ik u gegeeven heb, niet langer bezorgen, om dat zulks't eigendom uitmaakt van alle behoeftigen, en dat ik, na ten uwen opzigtedie pligten hebbende vervuld, ik my fchuldig zoude maaken aan de verwaarlozing van andere ongelukkigen, om eene liefde te. koesteren, die ik wel kan toegeeven, die my zelvs vertederd, maar die ik egter niet mag aanmoedi- gen> Gy zult my toevoegen, dat gy u beftaan kunt trekken van het geld, dat uwe zuster u overmaakt ; maar bedenke wel! dat geld word afgeknibbeld van 't gene zy tot kevensonderhoud voor haar  92 Belton en Claudine, e/ ie haar en.haar huisgezin behoeft; in het zweet va» haar aangezigt bearbeid Nanette haaren akker, terwyl. gy Benjamin liefkoost; Nanette zend u de vrugten van haar. zwoegen, van haaren arbeid, en Nanette heeft geen en misftap gedaan. — Ik vraag het aan uw hart, myn lieve dogtery kunt gy die weldaaden wel: langer zonder.wroeging aanneemen? — Slegts zoude 'er nog eene toevlugt.voor u overig blyven, naamelyk, om teGeneve, of te Chambery éerien dienst te zoeken; dan op uwe jaaren, en met uw aanvallig voorkomen ,. omringd misfchien door-kwaade voorbeelden , zou zulks u aan zeer veele gevaaren blootftellen; daarenboven, twyffel ik zeer, of gy met een kind, dat gy niet verlaaten wilt, iemand' zoud vinden, die u in dienst zoude willen neemen. Overweegt met bedaardheid eens rypelyk deze bedenkingen ; en zegt my dan naa verloop va-a twee dagen, welk .een befluit gy hebt genomen: want daar valt niet'op, gy moet eene keuze doED; ik beloof u met dat al, niets te zullen verwaarlozen wat u van eenigen dienst kan zyn. Naa dit gefprek ging de pastoor heen, en lipt Claudine in eene onberaadene onzekerheid wat te zullen aanvangen, en nog grooter droefheid zitten. ■ Zy gevoelde de volkomene waarheid van al het geen die braave man haar gezegd had; dan 'zy, gevoelde tellens ook, dat het haar onmooglyk zou zyn, om zonder Benjamin te leeven. Den gantfchen dag, en; nagt bragt-zy door om middelen uit te deuken en te ber.aam.en, ten einde haare zus-  moedeïlyke tederheid onverwagt b.ebond. ^3 zuster niet langer tót last te'zyn, en. npgthands haaren zoon niet. te-verhaten. Eindelyk nam zy ffien befluit dat wel is waar zwaarigheden konde opleveren, maar dat egter van een goede uitflag koste zyn; zy bepaalde zich. ook om het te volgen, Hond met het aanbreeken van den dag op, ■en fchreef het volgende briefje aan den pastoor. ,, Myn lieve. weldoener! • „ Het doet my zeer leed dat ik my, door eene „ andefSverpipg di^r aan myne dankbaarheid voor u ge'yk zy, hiet.kwy^n kan 'OM all-S, wat ik u „ veifchulligd ben. De goede God weet, dat „ als ik myn leeven alléén moest geeven om u ,, te vrede te ftellen, ik .niet zoo ongelukkig zyn „ zou. Maar welk een onderfcheid te fterven of „ Benjamin te verlaaten! Dat kan ik niet doen, „ myn waarde pastoor; ik heb alle myne kragten „ beproefd: haat my niet, ik kan 't niet doenl „ — Ik wil myne lieve zuster en dé goede ma» „ dam Felix, noch u, die zoo veel voor my ge„ daan heeft, langer tot last zyn, — Als dezen „ brief u ter hand zal komen, zal ik reeds ver ,, van Salenchés zyn, en 'er niet weêr terug kee- ren. Ik heb middelen van beftaan gevonden, „ zonder in iemands dienst te treeden , zonder „ immer gevaar te ioopen van de deugd te vers, laaten, die gy my zoo zeer hebt doen bemin„ nenl wees ten dien opzichte gerust, myn waar,, de weldoener. Ik gaa heen, zonder de goede iy madam Felix 'er iets van te zeggen; zy zou my „ wil-  Bi Belton en Claüdine, of de „ willen terug houden, en ik zou misfchien geen u moeds genoeg hebben om haar te weêrftaan. „ Ik laat in de lade van myn klein noteboomen „ tafeltjen vyf-en-veertig livres, die ik haar fchuldig ben, voor het vierendeel jaars dat ten einde ,, loopt; ik verzoek u haar dezelven te geeven, „ en haar te zeggen, dat ik haar gemis altyd zal „ beklaagen doch haar zegenen. Wat u betreft, „ myn braave weldoener, het is de goede God, „ die u zegenen zal, want gy zyt zyne beeldtenis „ op de aarde; en gy zyt het, dien ik naa hem „ het meest eerbiedig en bemin." Ciaudine. Naa dat zy dezen brief had tocgezegelt, liet zy die op tafel liggen, maakte haar pakje gereed, rolde twintig kroonen, die zy nog overig had, ia een neusdoek; en vercrok met Benjamin op den arm uit Salenchés. Zy floeg den weg naar Geneve in, en bleef te Bonneville flaapen, doordien de kleine Benjamin haar niet toeliet fpoedig voort te gaan. Op den tweeden dag kwam zy te Geneve. Hier was haar cerfte zorg om alles te verkoopen, wat zy van kleederen en linnen kostemisfen, en voor het geld, dat zy 'er van maakte, voorzag zy zich van drie manshembden , een paar platte fchoenen, een broek, een kamifool, een wambuis van bruin laken, een zyden halsdoek en een roode muts. Haare fchoone zwarte haairen fneed zy af, verkogt die aan een paruikmaaker, en vervaardigde een reiszak van kalfsleer, waar in zy haar plunje byëen pak-  tnoederlyke tederheid onverwagt beloond. oy pakte. Den fchoonen diamanten ring die zy nim« mer van haaren vinger afgedaan had , ftak zy een kooide door, hing die om haar hals, en verborg ;den ring onder haar ht.rn.bd. Aldus gekleed als een kleine Savoyard, met een dikke ftok in den hand, den reiszaic op de fchouders, en Benjamin daar boven op zittende, met zyne kleine handjes ouder de kin van Claudine faamgevouwen , ging zy Geneve uit en vroeg naa den weg naar Turin. Twaalf dagen bragt zy door om de bergen over te trekken, zonder dat haar eenig ongeval bejegende: integendeel de jaaren, het voorkomen van den jongen Savoyard , het kind, dat hy op zyn rug droeg, en zyn broêrtjen noemde, nam in de herbergen, waar zy at en Hiep ieder e géén anderen broeder? Neen mynheer, niet dan Benjamin. — Eh geene zuster ? Vergeef my. —Hoe is de naam van uwe zuster? Zy heet Claudine. — Claudine? Jaa, dat is haar haam. — Waar is zy? Och! dat weet ik niet. Hoe kunt gy daar van onkundig zyn? Om veele redenen, myn- II. Deel. G heer,  93 Belton -en Claudine, of de heer, die voor u van weinig belang zouden zyn,. en my doen huilen. Zy had in de daad de traanen' in de oogen. De heer Belton zweeg terwyl hy haar befchonwde. Claudine gaf te kennen, dat haar werk afgedaan was; doch Belton kon niet weg komen, hy haalde een guinje uit zyn zak, en gaf haar dien met een zigtbaare aandoening; ik kan u niet weêrom geeven, zei Claüdine. Houd het maar alles, hernam de engelschman, en antwoord my: zoud gy het handwerk dat.gy nu oefent wel willen laaten vaaren, om in een goede dienst te komen V Dat kan ik niet doen, mynheer. — Waar-' om niet? Om dat niets in de wereld my myn broei tjen zou doen verlaaten. —• Maar als men hem by.' u nam ? Dat zou een onderfcheid maaken. —1 Wei nu! Claude, ik neem u in myn dienst, gy behoort my toe, gy zult het goed in myn huis hebben eu uw broertje zal 'er ook woonen. — Mynheer,. antwoorde hem Claudine zeer verlegen , wees zoo goed van my uw addres te geeven, ik zal u morgen ochtend komen fpreeken. Belton fcheurde het bovenlïe van een brief af, gaf haar dat en deed haar beleven van niet te zullen wegblyven, vervolgens ging hy heen niet zonder meer dan eens om te zien. Het was voor Claudine ten uiteriTen noodzaaklyk dat dit gefprek een einde nam; zy fpoedde zich naar haar kamertje, en floot 'er zich op om te overpeinzen wat haar te doen Hond. Het kwam haar gevaarlyk voor, om in dienst van den jongen en-, gelschman te treeden; haar hart evenwel noodigde 'er  moederlyke tederheid onvermgt beloond* pj> 'ter haar toe, en de begeerte om Benjamin zynen vader weêr te geeven, Verftrekte hier toe tot een fterke drangreden. Aan den anderen kant deed de manier, waar op Belton haar bedrogen had, en de beloften, die Zy aan den pastoor van Salenchés en aan haar zelve had gedaan om alle gelegenheden te vermyden, die haare deugd in gevaar kosten brengen, haar fterk aarfelen: dan het belang van Benjamin, deed defchaal overflaanw Claudine befloot dus, naa alles rypelyk overdagt te hebben, om naar de heer Belton te gaan, hem met yver te dienen, hem haaren zoon te doeü beminnen; maar teffens zorgvuldig te verbergen, ■dat zy die Claudine was, die hy fcheen herkend te hebben. Zy had berouw, dat zy misfchien te veel had gezegd, en nam voor zich zorgvuldig te wagten, om 'er geen woord meer by te voegen, dat in ftaat zoude geweest zyn, den engelschman van de gantfche zaak te onderrigten. Dit befluit genomen hebbende, begaf zy zich den volgenden ochtend naar Belton: die haar uitneemend vriendelyk ontving. De engelschman zeide haar een zeer goed loon toe, liet haar en Benjamin een kamer aanwyzen, en gaf bevel hen beiden terftond in de kleeren te fteeken. Naa dat dit voorafgegaan was, wilde Belton het ge« fprek van den voorigen dag weêr opvatten, en ondervroeg zyne nieuwe bediende over die zUster, daar hy van gefproken had. Maar Claudine viel hem hier op terftond in de rede, en zeide: mynheer, myne zuster leeft niet meer, zy moet van G 2 ellen-  ioo -Belton en Claüdine, of de ellende, van droefheid en berouw geftorven zyjr; ons gantfche familie heeft haar ongeluk betreurd cn befchreid; en zy, die daar toe niet behooren, hebben het recht niet om ons zulk eene treurige gebeurtenis in ons geheugen te vernieuwen. Bel. ton, meer dan immer verwonderd over den toon en het verftand van Claude, hield van dat oogenblik af met vraagen op; maar kreeg veel achting, en eene waare vriendfehap voor dezen zonderlingen jongeling. Binnen kort werd Claude de gunftcling van zynen heer. De kleine Benjamin, voor wien Belton eene tedere genegenheid gevoelde, was altyd by hem in de kamer, en wierd door den engelschman met gefchenken overlaaden. Het lieve kind, dat fcheen te raaden; dat hy aan Belton het leevenslicht verfchuldigd was, beminde hem genoegzaam even vuurig als hy Claudine beminde, en zeide hem zulks op zoo eene bevallige wyze, en met zulke natuurlyke liefkoozingen , dat de engelschman Benjamin niet langer van zich misfen konde. — Claudine fchreide van blydfchap hier over, doch verborg zorgvuldig haare traanen, en verdubbelde haare zorg om vooral niet ontdekt te worden. — De verftrooijing, en de betrekkingen, waar iri Belton leefde, zyne minnaaryën met verfcheidene vrouwsperfoonen van Turin, bedroefden het hart van Claudine, en deeden haar vreezen dat het tydftip tot eene gunftige ontdekking, misfchien nimmer voor hun zoude opdagen. Haare vrees was niet zonder reden, want de heer  moederlyke tederheid onverwagt beloond. 101 heer Belton, die door de dood van zyne ouders op zyn negentiende jaar in 't bezit van een zeer groot fortuin geraakte, had hec tot dien tyd toe enkel hefteed om ltaliïn door te reizen, daar hy zich op alle zoodanige plaatfcn ophield daar hy zich wel koste vermaaken, dat wil zeggen, overal, waar hy vrouwen vond, die hem, behaagden, hem bedrogen, en ruïneerden. — Eene vrouw tot het hof van Turin behoorende, die niet meer jong, maar evenwel nog fchoon was, had hy op dit tydftip tot zyne minnaaresfe. Die vrouw was leevendig, driftig, en zeer jaloersch ten aanzien van Belton; zy vergde van hem dat hy alle avonden by haar moest komen foupeeren, en haar alle morgen fchryven. Belton durfde zulks niet nalaaten; en niettegenftaande dit, vielen 'er egter nog dikwils kyfpartyen en oneenigheden voor; want om het minfte bagatel, wilde de dame zich doodfteeken, greep een mes in de vuist, fchreide, trok zich de haairen uit het hoofd, en fpeelde verders een rol, die Belton grootelyks met reden begon te. verveelen. — Claude was veeltyds getuige van de onfruimige buijen dezer dame, doordien hy des avonds zynen meester altoos aan haar huis verzelde, hem aldaar aan tafel diende, en haar 'smorgens de brieven van hem bragt. Zyn gevoelig hart wierd 'er deerlyk door gepynigd, maar hy mpest lyden zonder iets te durven zeggen, en gehoorzaamde met de naauwkeurigfte oplettendheid. Belton, die hem dagelyks meer vertrouwen betoonde , beklaagde zich dikwils tegen hem over het droevig en verveeG 3 leed  102 Belton en Claudine, of de lend keven dat hy leidde. Claude waagde het fomtyds dan wel eens eene kleine raadgeevirg te doen, die half fchertzend , half ernftig was, en welk door zyn meester wierd aangehoord, goedgekeurd en beloofd om den volgenden da,? op té volgen; dan den volgenden dag kwam, en Belton liep weêr naar zyne dame toe, doch meer uit gewoonte dan uit liefde; en Claude, die in het verborgene fchreide, veinsde vrolyk te zyn, wanneer hy zynen meester verzelde. In deze hobbeling verliepen 'er eenige maanden; doch ten laatften viel 'er zulk eene hevige twist tusfchen den engelschman en de marquifin voor, dat by befloot om niet weêr naar haar toe te gaan; en ten einde zulks ondoenlyk voor hem te maaken, verbond hy zich aan eene andere dame in die zelvde ftad, welke egter niet van veel beter alloy was dan zy, dien hy verliet. — Claudine vond in deze verwisfeling niet veel anders dan nieuwe reden tot droefheid; zy moest nu weêr van vooren af aan beginnen , met alles wat zy gezegd en gedaan had; doch zy onderwierp zich zonder te klaagen; en altyd even onderdaauig, even zagtzinnig, even gehegt aan haaren meester, hoorde zy zyne nieuwe geheimen aan, en diende hem met de zelvde getrouwheid. Dan de marquifin was geen vrouw om zich het hart van den engelschman zoo maar te laaten ontrooven; dat geleek 'er niet naa. Zy liet hem beloeren, ontdekte wel dra haare medevrysrer, en naa dat zy vast befloten had alles te werk te ftcllen om  uw;dnïïyke tederheid cnverwagt lekend. 103 om Belton weder tot haar terug te brengen of op hem de bitterfte wraakzugt uit te oeffenen;. gebruikte zy eerst alle middelen, die de list en kuipery in ftaat' is te verzinnen , ten einde om hem weêr tot haar te lokken. Belton liet haare brieven onbeantwoord, weigerde haare rendez-vous, en fpotte met haare bedreigingen. — De marquifin hier door tot woede overflaande, zwoer by zich zei ven, van zich een voorbeeldige wraak te zullen verfchaffen. Op zekeren dag dat Belton, volgens gewoonte van Claudine gevolgd, om twee uuren in den morgenftond van zyne nieuwe minnaaresfe kwam, en reeds over haar te onvrede, tegen zynen getrouwen Claude zeide, dat hy groote begeerte had om naar Londen terug te keeren; vielen eensklaps vier fchelmen, die zich om den hoek van een ftraat verborgen hielden, met ponjaards Op Belton aan, die maar even zoo veel tyd had, dat hy zich met den degen in de vuist tegen de muur plaatfte. Claudine had zich, op het gezigt der moordenaaren, voor haaren meester geplaatst, en in dè borst den ponjaardfteek gekregen , die Belton had moeten treffen zoo zy niet was toege* fchooten en zich voor hem geplaatst; zoo dra had zy den fteek niet ontvangen, of zy zeeg al waggelende op den grond neder. De engelschman liep brullend van woede, op den moordenaar los, die haar gewond had, maakte hem af, en viel met zoo veel drift op de drie anderen aan, dat zy de vlugt namen. — Belton vervólgde ze niet; maar G 4 kwam  io4 Belton eh Claüdine, of de kwam terftond weêr by zyn knegt, beurde hem op, omhelsde hem, en riep hem al fcüreijende by zyn naam: dan Claudine antwoordde niet, Claudine was flaauw. — Belton nam haar op, pakte ze in zyne armen, bragt haar in zyn logement dat niet ver van daar was, en leide haar op zyn eigen bed neêr; en terwyl zyne bedienden op zyn bevel om een chirurgyn liepen, knoopt Belton, ongeduldig om te zien, of de wonde van aanbelang was, het vest van Claudine los, haalt het hembd, dat geheel bebloed was, weg, kykt, en blyft verbaasd itaan, toen hy eene vrouwe borst ontwaar wierd. Op hetzelvde oogenblik komt de chirurgyn. Hy beziet de wonde, zy was niet doodeJyk, de ponjaard was op het borstbeen afgeftuit. Maar Claudine kwam niet by; men legt; het verband op haare wonde, en houd haar reukwater onder den neus. Belton, die haar het hoofd vasthield, bemerkt intusfchen een koordje, dat haar om den hals hiDg; hy haalt het op, en ziet een riDg!... Het is de ?yne; het is de zelvde, die hy op den Mont anvert aan die lieve herderin gegeeven had, die hy zoo, wreedelyk liet zitten. — Alles komt uit, alles'is verklaard, maar Belton weet zich te bezitten. Hy laat een vroywsperlbon komen, die Claudine ontkleed en in haar bed brengt; en het arme meisje, ten laatften van haare fiaauwte tot kennis geraakende, werpt haare oo^en met de uiterfte verwondering op de vrouw, die haar bewaakte, op den chirurgyn, op haaren meester, en op Benjamw, die door al het leeven wakker geworden, half naakt  moederlyle tederheid onverwagt beloond, ioj jiaakt uit zyn bed was komen loopen om by zyn broeder te zyn, dien hy al fchreijende omhelsde. De eerde beweeging die Claudine maakte, was .Benjamin te troosten. Vervolgens , zich herinnerende, wat 'er gebeurd was, zich te bed vindende, en met ongerustheid naadenkende, dat men haar ontkleed had, voelde zy fchielyk naar het koordje, waar aan haar ring was vastgemaakt. Belton, die op haare beweeging acht gaf, las in haare oogen het genoegen, dat zy gevoelde toen zy den ring weêrvondt; hier op liet hy een ieder de kamer uitgaan, ging op zyne knieën by het bed liggen, vatte de haad van Claudine, en zeide tot haar: Stel u gerust, myn lieve vriendin, bedaar; ik weet alles, tot ons beider geluk. Gy zyt Claudine, ik was een monder. 'fir is voor my maar een middel om het niet langer te zyn; gy alleen kunt het my befchikken. Ik ben u het leeven verfchuldigd, ik wil u myne eer ook verfchuldigdzyn: jaa myne eer, wantik ben het, die dezelve verlooren heb., en niet gy, waarde zie!, •r- Uwe wond is niet gevaarlyk, binnen kort zult gy geneezen zyn; zoo dra gy zult kunnen uitgaan, .zult gy voor het altaar my den naam van echtgenoot geeven, en my vergiffenis fchenken van eene verfchrikkelyke misdaad, die ik verre ben van my zeiven te vergeeven. Het huwelyk, dat ik vraag, dat ik op myne knieën afbid, moet my vereerlyken, moet my veredelen in de oogen van hun, die de deugd kennen. Ik vergat haar lang, G 5 Clau-  ioS Belton en Claudine, of de Claudine, die beminnelyke deugd: maar zy wordt my te dierbaarder, daar gy het zyt, die haar aanmyn hart wedergeeft. Verbeeld u de verwondering, de vreugde, de verrukking van Claudine. Zy wilde fpreeken, doch het was onmooglyk, haare traanen en fnikken beletten zulks. Toen bemerkte zy den kleinen Benjamin, die men met de overigen de kamer had doen uitgaan, doch die, ongerust over zyn broeder zeer zagtjes de deur even open deed, en zyn lief wezentje vooruit ftak om te zien, wat 'er in de kamer omging. Claudine wyst hem aan Belton, terwyl zy zeide: zie daar uwen zoon, hy zal u beter antwoorden dan ik. — De engelschman vliegt naar Benjamin toe, neemt hem in zyne armen, geeft hem duizend kusjes; bragt hem by zyne moeder, en bleef het overige van den nagt by zyn vrouw en kind, terwyl zyn hart een genoegen voelde, dat hy tot dat oogenblik toe nog niet gekend had. Veertien dagen daar naa was Claudine geneezen; middelerwyl had zy Belton onderrigt van alles wat haar gebeurd was. Dit verhaal had haar nog dierbaarder gemaakt in de oogen van den jongen engelschman, die nu op haar veel verliefder wierd als toen hy haar voor de eerftemaal gezien had. Zoo dra zy tegen de moeijelykheden der reis kon , flapte Claudine , in een vrouwengewaad, maar zeer zedig gekleed in het rytuig van den engelschman met den kleinen Benjamin; en zy gingen volgens hun gemaakt plan, regtilreeks naar  moederïyke tederheid mvenmgt beloond. iGf Baar Salenchés, om aldaar by den pastoor af te flap* pen. Die braave geestelyke herkende Claudine niet. De engelschman vermaakte zich een tyd lang met zyne verlegenheid; dan ten laatften omi helsde Claudine hem op de hartigfte wyze, allé zyne weldaaden herinnerende, en onderrigte hem verders wegens het oogmerk van hunne reis. Dê deugdzaame pastoor dankte den hemel, hy ging de oude madam Felix haaien, die nog leefde, en van vreugde meende te derven toen zy Claudine en Benjamin weêrzag. Den volgenden dag vertrokken zy vroegtydig allen naar Chamomy, alwaar de heer Belton , die roomsch was, begeerde , 'dat het huwelyk in het openbaar in de parochie van het Prieuré gefloten zou worden. Des avonds nog naa hunne aankomst, zondt de jonge engelschman den pastoor van Salenchés naar den ontzachelyken Simon, om voor hem de hand van zyne dogter te vraageo. De oude man ontving den pastoor met ftatigheid, hoorde hem aan, zonder veel blydfchap te doen blyken , en antwoordde niet meer dan twee of drie woorden, met "welken hy zyne toeftemrning gaf. — Claudine wierp zich aan zyne voeten; de oude man liet 'er haar eenige oogenblikken liggen, beurde haar op zónder te glimlagchen, omhelsde haar zonder baar aan zyn hart te drukken, en groette de heer Belton buitengemeen koeltjes. De goedhartige Nanette, die men óp het zelvde oogenblik dat haare zuster was aangekomen had doen roepen, lachte en fchreide by beurtwisfeling den gantfchen tyd. Toen  10,8 Belton en Claudine , of de Toen men naar de kerk ging, droeg zy Benjamin op den eenen arm, en hield haar zuster met den anderen vast; de twee pastoors gingen vooruit, de oude madam Felix kwam met den ouden Simon, dien zy beknorde, achter aan; en alle do kinderen van het dorp volgden hen en zongen liedjes. Op deze wyze begaf men zich naar de kerk, alwaar de pastoor van Chamomy den pastoor van Salenches verzogt de mis te doen. De bruiloft was vrolyk, het gantfche dorp danste agt dagen lang. De heer Belton had in de weide op den oever van de Arve welvoorziene tafels laaten aanrigten, alwaar ieder een, die wilde, zich neêrzette en 'er gebruik van maakte. Hy kogt eenige landeryen voor den ouden Simon; maar deze weigerde die aan te neemen, en werdt zelvs te onvreden op oqzen pastoor, welke hem over die weigering onderhield. Nanette was zoo fluursch niet; zy nam die landgoederen aan, benevens een lief huis, dat Belton haar fchonk: zy is thands de rykfte en gelukkigfte van ons dorp. Mynheer en mevrouw Belton vertrokken vier weeken daar naa, en voerden de zegeningen van alle de inwoonders van Chamomy met zich naar Londen, alwaar zy thands woonen, en Benjamin reeds vyf a zes broertjes of zusjes heeft. Daar hebt gy hunne gefchiedenis. die ik niet korter heb kunnen maaken, om dat ik myn best gedaan heb, om ze u zoodanig te vertellen als mynheer de pastoor ze vertelt, van wien ik ze dikwils  mbederlyke 'tederheid onveriïagt beloond. lep wils gehoord heb. Zoo zy voor u niet belangryk genoeg mogte zyn, zult gy het my ten goeden houden. Ik bedankte Francois Paccard ten hoogften, en verzekerde hem, dat zyn Verhaal my fterk getroffen had. Ik klom vervolgens den Mont anvert af, geheel bezig met Claüdine ; en te Geneve terug gekomen, fchreef ik deze gefchiedenis op, zoo als Paccard my dezelve verhaald had; terwyl dk by my zeiven zeide: zoo wordt fomtyds de moeder* lyke tederheid onverwagt beloond. De graav van Gleichen en Fatime, of de dubbeld-getrouw den. De graav van Gleichen was oirfpronglyk uit het doorlugtig huis van Schwartzbourg, welk aan 'Duitschland eenen keizer heeft verfchaft. Hy werdt in dien tyd gebooren toen de christen volkeren zich nergens yveriger mede bemoeiden, daD om Jerufalem en het verdere heilige land uit de handen ^er ongeloovigen te ontrukken. Even als zyne geboorte, was ook zyn toeftand; hy genoot de achting van zyne nabuuren en de genegenheid van zyne leenmannen ; eene beminnelyke huisvrouw en lieve kinderen bragten niet weinig toe, om zyne leevensloop allergelukkigst te maaken, en dit had van duur konnen zyn; doch de algemeene drift  iiö De graav van Gleichen en Fatime, drift van zynen tyd deedt hem tot rampfpoede» vervallen. De gantfche christenheid aangevuurd door papa te Rome, vlamde ter dezer tyd op de overwinning van Jemfalem, de graav van Gleichen y verig begeerig om vergeeving van zyne zonden en aflaat te verdienen, door zich mede op die kruisvaart te ber geeven; verliet zyne vrouw en kincjeren, om den drom van Earope'e'rs naar Afia te volgen, die daar voor het grootff e gedeelte hun graf vonden. Ook werdt hy het flagtoffer van zyn' drifc, want hy verloor zyne vryheid in een veldflag tegen de Saraceenen , en onderging alle de geftrengheden van een' lastige flaverny, die eenige jaaren lang duurde. Byzondere omflandigheden voerden hem naar Egypte, met den barbaarfchen meester, dien hy diende; hier veranderde hy van meester en weidt verkogt aan den fouverein van dit vrugebaar gewest. Zyne flaverny was nu minder wreed s het opzicht over de tuinen van het pölgjs werdt hem aanbetrouwd; doch hy verloor de hoop van immer zyne vryheid weder te zullen krygen, en dit aandenken maakte hem het leeven bitter. Fatime, de dogter van den foldaan, was een' van de fchoonfre princesfen der wereld; zy genoot eene volkotnene vryheid, en verkniesde niet in de vernederende flaverny, waar toe haare fexe doorgaans in het oosten veroirdeeld wordt. Deze princes zag den ongelukkigen graaV van Glei•.chen; zyne frisfche jeugd, fchoone gedaante, edelaartige houding, en. evenredige .wezenstrekken maak-  of de dubbeld-getrouwden. ui maakten indruk op haar; het bloed raakt in deze gewesten gemakkelyk aan 't zieden, door de warmte van de lugtftreek; en het vrouwlyk geflagt is aandoenlyker, leevendiger, en meer aan driften onderhevig; zy geeven alles aan hunne hartstogten toe. Fatime kon zich niet van liefde voor den graav onthouden; even weinig konde zy nalaaten te wenfchen dat zy hem mogt behaagen; deze twee aandoeningen zyn onaffcheidbaar van malkanderen. Het gevolg hier van was, dat zy hem in 'tgeheim wilde fpreeken, en zyne geneigdheid toetfen. De vrouwen in het oosten eens eene liefdedrift opgevat hebbende, geeven zich geene rust voor dat daar aan is voldaan, en de uitvoering daar van word nimmer uitgefteld. Fatime was door haare rykdommen in ftaat, om haare oppasfers de oogen te fluiten, en genoot eene volkomene vryheid om te doea wat zy wilde. Ingevolge hier van begaf zy zich naar den tuin by den graav. Men beklaagt uw lot, zeide zy, hem aanfpreekende; men is in ftaat om het te verbeteren, bedien u van de goedheid, welke men u wil betoonen. Wat kan ik uitvoeren, riep de graav! die in ketenen gekluisterd ben; waarlyk ik was niet tot zulk een' laagen toeftand gebooren ! . . . deze zal, buiten twyffel, zoo lang duuren als myn leeven; de gantfche wereld heeft my verlaaten. De liefde fchiet toe ter uwer hulpe, viel 'er de princes op in; verwagt hier iets goeds van , zoo gy de liefde met wederliefde beantwoord. De graav, die tot deze tyd toe zyue oogen had neêrgeflagen gehouden, hief  tti Be graav van Gleichen en Fatime, bief nu dezelven op, en zag op haar die hem aanfprak; en bemerkende dat zy de dogter was van den foldaan, wierp hy zich voor haare voeten neder. Ach princes! zytgy het die u verwaardigd deel te neemen in het lot van eenen ongelukkigen; gy kunt het verzagten, laat ik aan uwe weldaadigheid myne vryheid verfchuldigd zyn. Slaaf, was haar antwoord, zoud gy my verlaaten, my ontving* ten! zou dit het loon zyn voor myn medelyden en voor een nog tederer gévoel. . .. Luister, gy hebt my behaagd, ik wil uw geluk bewerken; het hangt alleen van u af om het in dit gewest te genieten; maar zoo gy zugc hebt om naar uw land terug te keeren, zoo gy volftrekt wederom derwaards gaan wilt, zal ik uw vertrek bevorderen, doch ik wil u volgen; uw vaderland zal het myne zyn, ik zal het overal vinden waar ik myn gemaal zal zien; kom geef my uwe toeftemming om het te worden; geef my uw woord dat gy my volftanaig getrouw zult blyven , en uwe wensch zal vervuld worden. Dit voordel verbaasde den graav, hy zweeg eenige oogenblikken; en zeide eindelyk, wateischt gy van my? Ach, princes! geloof vry dat myne erkentenis my alles aan uw geluk zou doen opofferen; maar helaas! ik kan niet, en ik mag uw niet bedriegen, ik heb reeds eene vrouw en kinderen! . . . Wat is 'er aan gelegen, hervatte Fatime op eene driftige wyze, ik zal my vergenoegen uw hart met haar te deelen; de wet van myn land laat den mannen toe meer dan ééne vrouw te hebben; en ik zal  of de dubbeld-gétromvdén. 113 zal :niet miriyv'erig zyn. '— Zy 'wilde nog meer zeggen; maaf zy bemerkte,'Van Verre, den foldaan,endit belette haar het géfprek t'eagtérvolgen. Zy Verliet dan voor dit pis den flaaf,' nóg vuurzee van'liefde voor hem brandende dan te vooren: wat is hy fchoon, zeide Zy, by zich zélve; en achï zynhartis grootéJyks edelmoedig! Hy zelve zegt my dat hy een' vrouw heeft, hy vreesde dat ik geen medeminnaares zou willen hebben ; -hy is aan die vrouw verkleefd; hy wil haar niet verlaaten, ook Zal hy my nimmer verhaten; zyn' liefde mogte verflaauwen, doch zyne erkentenis Zal hem dringen my by zich te houden. Wat zal ik gelukkig zyn! Dó graav, werd van zyne zyde geflingerd, door verfchillende bedenkingen. Het voorftel van de princeS drukte Hem; • hy konde haar niet trouweti , zou hy haar bedrieger. ? hy was te eerlyk j om hier toe te künhén befluiten; ondértusfehen was 'ef voor hem geen ander middel om uit zyne flaverny te geraaken, het ftond nü maar aan hem om zyne ketenen af te werpen; deze bedenkingen drukten zyne flaverny te zwaarder; de ziigt naar Zyn va. derland, de begeerte naar vryheid, deeden hem het befluit neemen om alles te belooven. Fatime' Was fchoón , hy kon geen berouw hebben zyn woord te houden; men vleit zich altoos, hy hoop. te dat hy haar zou kunnen trouwen. De princes nam met verrukking zyne é'éden en beloften aan; Zy bezorgde de tóebereidfelen tot hunne vlugt op zulk een geheime wyZe, dat de foldaan 'er niets Van gewaar wierd. De beide gelieven gingen in II. Deel. H een  114 De graav van Gleichen en Fatime, een fchip, 't welk hun te Venetië bragt. Hier ontmoette de graav een van zyne huis-bedienden , die federt eenigen ryd de kooplieden had doorgezworven, om alle kooplieden, die uit Afie terug kwamen, naar berigt van zynen meester te vraagen; hy verftond dat zyne vrouw en kinderen naa zyne wederkomst met ongeduld verlangden i en die onophoudlyk van den hemel fmeekten. De oude kronyk, waar uit deze gefchiedenis is ontleend, voegt 'er by, dat de graav naar Rome. ging, zich voor de voeten van Gregorius den IX. wierp, aan .wien hy zyn geval roudborflig verhaalde, het gewigt van de weldaad van Fatime, zyne erkentenisfe welke hy haar verichuldigd was, en de hoop, welke hy had van haar tot het christen geloof te zullen bekeeren, voorhield, en vryheid verwierf om haar te trouwen. —Wat hier ook van zy, zeker is het, dat hy zyne twee vrouwen by zich hield, en hy bragt de egyptifche princes op zyn landgoed; de graavin van Gleichen ontving haar met blydfchap, en befchouwde in haar de verlosfer van haaren egtgenoot; want onderrigt zynde watzy voor hem gedaan had, merkte zy haar niet meer aan als eene medeminnaares; zy keurde het tweede huwlyk van den graav goed, en nimmer toonde eenige vrouw meerder infchiklykheid; Fatime vaa haare zyde, was niet minder toegeevend; zy kreeg geene kinderen, maar betoonde alle de geneigdheid van eene moeder voor die van de graavin; en verdeelde de zorg voor de opvoeding met haar, teffens nevens haar het geluk vau haar lieder beider ge-  of de dulbeld-geirouwden. xi5 gemaal met alle mooglyke tederheid beyvereüde; hy was in de daad gelukkig. Men bewaart te Gleichen nog het bed welk hy met zyne twee vrouwen befliep. Naa hunne dood zyn ze allé drie ia een zelvde graf begraaven , 't welk nog ten huidigen dagé in de kerk der benedictynen op de Pt~ tersberg, te Erfort, getoond wordt* Clarette, of het deugdzaame berouw beloond. Naa de deugd zelve, die altoos tót het onveranderlyk voorwerp van onzen eerbied moet verilrekken, is 'er niets, dat meer de ptrióoalykè achting, welke de eerfte en minst ydele eerbewyt zing is, kan verwekken, ook de eer en achthig van het algemeen, zoo wel als die van ons zeiven meer verdient, dan wanneer men daar van afgedwaald is, tot die zelvde deugd terug te keeren, waar vaö zoo weinig menfchen gevonden worden die niet den eenen of anderen tyd het fpoor daar van ver* lieten. Oprecht berouw over eenen begaanen misftap maakt in zeker opzicht, door onze aandoening te treffen , dat onze zeden zuiverer worden, en meerder vry van die gevoelens van hoogmoed, die niet zelden in de ziel van die genen opwellen, die voldoenende poogingen hebben te werk gefield, om voortduurende hunnen pligt te betrag'en. Wy mogen vryelyk bepaalen, dat de eigenliefde zeldzaam verre van de beftendige beoefening der deugd is H 2 ver-  116 Claïetxe , of het verwyderd, en wel de gevaarlykfte verleidfter is. Een hart, 't welk by ondervinding weet, dat zwak* heid, als het ware, de onaffcheidbaare gezellin van de menichelyke natuur is, zal eenen ftandvastigen moed zonder trotsheid betoonen, en zedig by zyne vorderingen zyn; de begeerte om begaane fouten en misflagen te verbeteren, zal het aanipooren om yveriger poogingen te werk te Hellen; en de herinnering eener ftruikeling, zal het beletten, om zich te uitbandig over eene gelukkige verbetering toe te juichen. Daarenboven fchetzen ons de godsdienst, gepaard by eene zuivere zedekunde, hoe een oprecht berouw het waare middel is om op de vergiffenis van het Opperwezen met grond te kunnen hoopen. En zouden wy dan onbarmhartiger zyn dan God zelv'? Laat ons nimmer uit het oog verliezen, dat de verdraagzaamheid en het mededoogen de twee voornaamfte hoofddeugden zyn die den mensch moeten bezielen, en dat, zonder deze beide hebbelykheden, het gantfche karakter van den mensch, niets beminnelyks bevat; met één woord: dat de deugd zonder menschlievendheid, flegts een ydele klank, een loos masker der trotsheid, en een bedriegelyk fchynbeeld is, dat een misbruik van onzen eerbied maakt. Laaten wy flegts met de natuur raadpleegen, zy geleid ons als by de hand tot weldaadigheid; de natuur fpoort ons aan om ons hart altoos bereidwillig te doen zyn, de traanen dér ongeiukkigen af te droogen; en welk voorwerp is ons medeJyden meerder waardig, en verdient vaardiger alle daadelyke hulp ea  deugdzaams, berouw beloond. iï-j .en vertroosting, benevens- dé.gulle toegenegenheid der Jiefdaadige menfchelykheid, dan. een ongelukkig fchepzcl, dat-, zyn misdryf erkennende, met traanen van berouw tot de deugd terug keert, de bekoorlykfte aandoening der ziel, en een volftandig leedwezen toont van dit pad immer verlaaten te hebben? • Deze aanmerkingen, die in den eerffen opflag zullen fchynen als op zich zelve te itaah, en uit een enkel' toeval voort te fp rui ten. zyn egter het uitwerkzel van-twee aanmerkenswaardige brieven, die ik gaarne aan de wereld wil mededeelen. Ik verbeelde my, dat dezelve veel licht zullen kunnen byzetten aan het gene, dat men goede zedèn noemt, welke gewigtige fiof, zoo wel als veele anderen van dien aart, ruim verdienen van wat nader by onderzogt te worden. Ik wenschte dus wel door •middel van dit géval , zonder behulp van eene drooge en afgetrokkene overnatuurkunde, wier koude en leevenlooze redeneeringen dikwerf met reden geenen indruk op ons maaken , een juist denkbeeld te geeven van de waare deugd, en hoe' hoog die verdient gewaardeerd te worden door een hart, dat moeds genoeg heeft, om het lastig juk der vooroirdeelen af te werpen. Wy verfpillen niet zeldzaam onzen tyd door onze harfens met eene menigte onnutte kundigheden op te vullen, die wy, om onze trotfe onkunde te vleijen, den verleidenden naam van weetenfehappen gegeeven hebben; bet onderzoek der waarheid is misfchien de eenigfte oeffening, die den mensch waardig i«, H 3  II* Clarette, cf het en ongelukkig is 'er niets, dat meer door hem word verwaarloost. Zie hier die beide Hukken, zoodanig als dezelven my zyn medegedeeld. Brief van den baronnet Borston aan den ■ ridder Digby. Gy zyt myn vriend, ridder: lees metaandagt, overweeg eiken regel met oirdeel, en beflist hec geluk of ongeluk van myn leeven, jaa, van geheel myn leeven! dan bedenkt wel, dat ik u myn gantfche hart vertrouwe, en dat uw hart dat moet beftuuren, en verlichten; met één woord, dat hec over myn lot moet befchikken. Ridder, ik ben zoo verliefd als ik nog nimmer geweest ben. Dit verbaast, die verftomt u zekerlyk! dan zulks-komt my niet vreemd voor; ik zelv' ben niet minder verwonderd over 't geval dat my is wedervaaren. Kon ik, naa de droevige ondervinding, die ik heb moeten ondergaan, nog liefde gevoelen, aan derzei ver zoetheid geloof Haan, en my geheel en al dnar aan overgeeven? dit is juist dat gene, waar voor ik my het meest moest wagten, en dat my egter thands is overgekomen. Maar waag het niet my te veroirdeelen , eer gy een omftandig bericht gehoord hebt van de gebeurtenis, die voor uwen vriend van zoo veel belang is; ö! jaa, ik ben ten vollen overtuigd van uwe goedkeuring. Wysge-ien, befchouwendezaaken niet eveneens als het do n «'-meen, dat alleen met de oogen der dageJvkiche gewoonte ziet: gy zult my deze uitdrukking  dtugdzaame berouw beloond. IIO king wel ten beste willen houden, ter liefde van de eenvoudige waarheid, die daar in onwederfpreeke lyk opgefloten legt. Dan om ter zaake te komen. — Gy weet, ridder! dat lord Ellis en ik liefhebbers van die foort van wandelingen zyn, die men kleine reisjes zoude mogen noemen; mylord is van begrip, dat deze uitfpanning zoo wel voordeeüg is voor den geest, als nuttig voor de gezondheid; hy denkt, dat men nimmer te veel nieuwe voorwerpen kan voor oogen hebben, en dat men daar door eenen voorraad van kundigheden opdoet, die nuttig zyn om eene gezonde wysbegeerte te verkrygen; een altoosduurend voedfel' voor alle zoodanige wezens, die genoegen fcheppen in het uitoeffenen van leerzaame bezigheden. Men zoude byna mogen zeggen, dat lord Ellis alle de geheimen der natuur ontdekt heeft, niets ontflipt aan zyn vlytig en doordringend oog; hy kan een gantfchen dag met alle de naauwkeurigheid van eenen kundigen onderzoeker, redekavelen over eene geringe bloem des velds, die een onkundige vertreeden zou, en hy weet altoos zyne redeneeriDgen op het hart toe te pasfen; naamelyk door daar in het gevoel op te wekken en te onderhouden met die geneugte, en verrukkelyke tederheid, welke de indrukfelen der liefde begunfb'gen. Gy zyt niet onbewust hoe ligt myn aandoenlyk hart getroffen word, en hoe veel het door eene ongelukkige liefde heeft moeten lyden: mifs Weymouth heeft zich even trouwloos als beminnelyk ten mynen aanziene gcdraagen; dan laaten wy haaf H 4 aan  i^Q ,. CLARExrt, 0/ ha aan de vergetelheid overgeeven, ridder; benevens al wat haar betoverend vermogen op my heeft weeren uit te werken; ik erken thands eene andere zielsvoogdes. Neen, waarlyk vriend! alle vrouwen zyn nkt vals of -geveinsd, en ik vermeetc my u ?oq ver te zuljen brengen, dat gy nog zeiven tot henheder lof zult zingen. Ik wandelde dan met onzen wysgeer langs eenen MeJ«a }veê> weinig denkende,- dat die my tot a.e.uefde zoude geleiden; wy, kwamen ongevoelig.aan een? landhoeve, wier gezigt ons bekoorde; eene dubbele rei appelboomen. fpoorde regt daarop aan; e.enige treden daar van af, was eene. vallei, met dc aar^cneamfte bloemen 'onkruiden verfierd, voorts door een beekje befproeuW dat zich meen prieeltje vanjongeJindeboonWal ruisichenp g'nS verfchuilan; een weinig, meer in het vcrWt&bé&k mco boomgaarden, .en net, afgeperkte weiden, die een bekoorlyk gezigt vertoonden; cczige kudden fchaapen weidden.op de nabuurige.' heuvels; de gknsryke zon'fchoot haare gulden en purperverwige flraalen door de takken der hooge boorgen, die, trpts cp hunne oudheid, met hunne kruinen de wolken/cheenen te raaken; dezeiven bedekten eece» b/;;g, wiens voordeelige ligging deze fchoope laiiditreek voor den -noordenwind beveiligde ; cpn gehngt, dat door de-ycrfchiHendhekl der .gebouwen ,,het,,gezigt tot zjch'-trok, bepaalde het yerfch'iet van dit fchildersgtig landfchap. • ' '. Ais. ^gen wil en dank, w'ierdca wy naar deze fl . ^ H Jand-  dcugi%aanie berouw beloond. ui landhoeve gevoerd;' en aldiaar met die .gulheid en openhartigheid .ontvangen * die de waare beleefde beid van een gevoelig hart kenfchetst, — die treffends , die aandpenlyke beleefdheid , • welke' alleen eige.naartig .is aan onfehuldige zielen, weikef opregtheid door het ftadleeven niet bedorven is. De, eigenaar der landhoeve was een' grysaart, wiens hooge jaaren geenzints door een zwak of ziekelyk geitel, gedrukt wierd; zyn openhartig en gul sjezen, reeds met.rimpelen, bedekt, fcheen zynen yroomen aart aan te duiden; hy onthaalde ons zoo goed, als zyne fchamele behoefte hem zulks toeliet; mejk, boter, en verfcbe. eijeren, bood hy ons op't yriendelykfteaan; ook vonden wy geene zwaarigheid pin van zyne gulheid gebruik te maaken; lordEixis wilde hem geld geeven ? dan wy befpeurden wel draa , datydit aanbod hem bedroefde; een hart, dat fyn van geyoel is, en in zyne eigene waarde zyn genoegen fielt, yst op het enkele denkbeeld van eigenbaat; ik gaf aan eene van zyne dogters een goudenringetje van weinig waarde, dat toen juist aan myn vinger ftak. Naauwlyks waren wy heen gegaan, toen wy by eenen bron, welke uit den berg ontfprong een meisje zagen zitten-, die fchaapen hoedde; zy zat pp een klein heuveltje met mos begroeid, even ais eene koningin op haare troon. — Ik word fchicr gedrongen ,; ridder.! geloof te'flaan , dat fchielyke aandoeningen, enop't zelvde oogenblik ontftaane verrukkingen, ons hstt kunnen tref-; fen , -en geduurende ons gantfche leeven in boeijen klinken ; want zoo. haast had ik myne oogen^ H 5 «iet  123 Clarette, of het niet op Clarette geflagen, dus was de naam van het .meisje, of myne zinnen, getroffen door het verrukkelyk vermaak van dit bekoorlyk voorwerp te befchouwen, wierden geheel verbysterd, jaa alle myne zintuigen Haarden op haar. Waarlyk, ridder! nimmer zaagt gy een wezentje, dat leevendiger, uitlokkender, en beminnelyker is; verbeeld u twee groote zwarte oogen, eene ryzige geHalte, eene meenigte natuurlyke bevalligheden, en eene frisfche jeugd, daarenboven alle de kenmerken van een gevoelig hart gepaard by eene droefgeestigheid, die de fchoonheid zoo aandoenlyk en gevaarlyk maakt; met één woord, de liefde zelve; dit, myn waarde vriend, is het beminnelyk fchepzel, dat de overhand gekregen heeft op die gevaarlyke mifs Weymoüth , wier denkbeeld my overal vervolgde. Het gene u zekerlyk zal verwonderen is, dat Clarette zat te leezen; zoo ras zy ons befpeurde, ftak zy het boek fchieiyk in haaren zak. Ik naderde de eerfte dit beminnelyk meisje; zy fprak met my, en myne verwondering jaa liever myne verlegenheid nam toe; ook kunt gy zeer ligt begrypen, waar uit deze aangenaame verlegenheid ontftond. Schoon al, wat zy ons zeide, flegts uit eenige weinige'woorden beftond, die de beleefdheid haar afs tegen wil en dank afpersten, bleeven deze woorden egter in myn hart geprent, en ik behoefde niets meer te hooren, om te begrypen, dat Clarette den laagen ftand, in welken zy leefde, eer aandeed. Lord Ellis oirdeelde 'er op de zelvde wyze over. Naa  deagdzaame berouw beloond^ 123 Naa van haar afgegaan te zyn, herhaalden wy geftadig den lof van die lieve meisje, en voegden daar telkens nog meer loftuitingen by; jaa wy voerden geen ander gefprek geduurende den gantfehen avond, dan 'c welk betrekking op haar had; denagt diende enkel om de gevoelens, die Clarette my ingeboezemd had, aan te vuuren. De overweegingen die in my opkwamen over de ongerymdheid dezer opwellende liefde, wel verre van die te onder te brengen, bragt niet anders te wege, dan die dieper in myn hart te vestigen ; ik beminde, en beminde vuurig; jaa konde ik my zelv-en nopens myne neiging wel langer misleiden, daar ik lord Ellis ontweek. Des anderen daags vond hy my mymerend, en vroeg my naar de rede; ik maakte eenige nietsbeduidende uitvlugten; dan ach! toen ondervond ik, dat de liefde zelvs geheimen heeft voor de vriendfehap; naa den middag wist ik lord Ellis te ontfnappen, en liep met drift naar dc plaats, daar wy Clarette ontmoet hadden. Zy zat in den zelvden toeftand, waar in wy haar daags te vooren gezien hadden , naamelyk bezig met leezen; ik wierd op nieuw door haar gezigt getroffen. Lief meisje, wees niet verwonderd, zeide ik, dat gy my hier weder ziet; deze woorden met den waaren toon van een aangedaan hart uitgefprooken, fcheenen haar verlegen te maaken; zy bloosde, en dit bloozen vermeerderde haare fchoonheid; ik voer dus voort: iaat myn byzyn u niet verlegen maaken aanbiddelyke ziel; gy hebt eene hartstogt in my doen ontftaan, die my geftadig naar  124 Clarette, of het nanr u toe voert; .ik zal geen melding maaken van uwe fchoonheid, gy zyt ongetwyffeld van derzeiver vermogen bewust; maar ftaat het my vry om myne nieuwsgierigheid te voldoen ? Door welk een vreemd toeval, zyt gy eene bewoonfter van deze Iandftre'ek? want gy kunt my niet doen geloov;en,,dat .deze leevcnswys..voor u gefchikt is; en, indien ik aan myne gevoelens geloof mag geeven, is 'er geen rang in de-wereld, die gy niet zoud' waardig zyn. Clarette ftond verbaasd over.deze woorden. — Myn rang, mynheer! , , . . myn rang is zoodanig als gy dien ziet! het fortuin heeft my hier in niet te kort gedaan! Gelukkig zoo ik altoos in dit eenzaam verblyf mag blyven Jeeven! het is het verblyf der deugd; en, voegde zy 'er zugtende by, het moet dus ook die van het ,geluk zyn." Op. deze woorden, lieten de fchoone oogen van Clarette eenige traanen vallen, die zy egter met voorzorg tragtte te verbergen; ik had weinig moeite om zulks te ontdekken; myne oogen waren doordringend, want myn hart verligtte die; en-ik kost my niet bedwingen van uit te roepen: gy fchreit, bekoorlyk meisje! ik durf u geene nadere ontdekking van mynerj'toeftand geeven: maar zyt verzekerd, dat, hoe gymyne gevoelens ook moogt op. vatten, gy.eenen man door liefde geboeit hebt, die zyn gantfche leeven, aan u verknogtzalblyven. _Een eerbiedige toon, en eene bevreesde houding, verzelden deze uitdrukkingen. Wat zal ik li meer zeggen , ridder, onze famenfpraak eindigde niet  deugdzaame berouw beloond. 125 Biet dan naa dac den avondftond was gevallen. Ook Ontdekte my Clarette in dit gefprek, haaren 'naam; en van dit-Oogenblik af aan wierd ik door de bevigfte liefde getroffen; het boek, dat ik in haare handen vond was de gefehiedeni* van Clarissa , dat meesterftuk van déa onitefflyken Richardson , het wellc altoos het vermaak van gevoelige harten zal blyken; verder gaf my Clarette egter zonder zich te bekiawgen over den laagen ftand, waar in zy zich bevond, geene opheldering nopens haaren waaren ftaat, of van haare afkomst. Ik ging alle dagen myne zielsvoogdes bezoeken; ik kon haar gezag over my niet ianger voor my zeiven ontveinzen, en wierd van dag tot dag vuuriger op haar verliefd. Gy zult nrymisfchien onder de herdcrlyke helden van onzen ouden Spencer piaatfen; en welligt zeggen, dat ik door zot was, van de liefde met eene veehoedlter zoo ernltig te behandelen; maar vriend, werp u fchielyk voor de voeten van mynen engel, en fmeek haar om vergiffeiiis voor' uwe vermetelheid; gy hebt Clarette niet gezien, gy hebt haar niet gehoord; geloof my geene iuisterryke' vorftin verdient grooter achting en eerbied dan zy; de fchoonheid is deeeriteaileenheerschter geweest, die demenfehen immer erkend hebben. Ik verftoutte my ten laatften myne gevoelens aan dit aanbiddelyk meisje te ontdekken; luister naauwkeurig toe, gy zult haar zelve hooren fpreeken, alles wat zy zeide drong te diep in myn hart om het immer te kunnen vergeeteu. Door  126 Clarette, of het Doom zonder bewimpeling te bekennen, mynheer, dat gy myn vertrouwen verdient, zoek ik my uwe achting waardig te maaken, en verder is my alle aandoening ontzegd. Dus zoude het nutteloos voor my zyn, u te willen ontveinzen, dat uwe liefde my konde treffen, indien my zulks vryftond. Ik wil gaarne gelooven, dat eerlykeinzigten deze genegenheid, die my eer aandoet, hebben voortgebragt; eene ziel, die zich zoo gulhartig voordoet a!s de uwe, is niet in ftaat te veinzen: maar, mynheer, vergeet my! .... ik mag voor u nietzyn! ik mag noch kanvoor niemand zyn! . . . neen, voor niemand; laat, ach! laat my geheel aan die droefheid over, die my tot het graf zal verzeilen, en my ook gewisfelyk daar in zal voeren; ik verwagt van uwe eerlykheid, van uw medelyden , van uwe grootmoedigheid, dat gy geen verder onderzoek zult doen naar het lot van eene orjgelukkige, die gy zoud vernederen, (voegde zy 'er onder eenen vloed van traanen by,) door de oirzaak van haar verdriet te willen ontdekken. — U vernederen, aanbiddelyke Clarette! zeg liever, dat gy weigert mynen eerbied, myne liefde te aanvaarden. Jaa, lieve meid, ik bemin u; en welk een vermaak geniet ik niet met u deze belydenis te doen! gy hebt my de tederfte, de zuiverfte genegenheid ingeboezemd; elke dag, doet my nieuwe bevalligheden in u ontdekken: fpreek, tot welk eene prys moet ik het geluk van uwe bezitting koopen? Verdriet, ach! beköorlyke engel, zoud gy genoodzaakt zyn om dien last dermenfche- lyk-  deugdzaame berouw beloond. 127 Jykheid tedraagen? en gymy het bekoorlyk vermaak misgunnen van dien te verligten? Neen, mynheer, hernam Clarette, met veel leevendigheid, gy zoud dien flegts verzwaaren; noodzaak my niet, fmeek ik u, u te ontdekken .... MyDheer het zoude my het leeven kosten, .... nog eens, om der menfchelykheid wille, koester voor my toch niet langer gevoelens, waarin iic onmooglyk kan deelen; deze gunst alleen verzoek ik van u! — Eene gunst, fchoone Clarette I ik moest u veeleer die afvraagen; ik zal u gehoorzaamen jaa, ik zal u blindeling gehoorzaamen, ik zal u nimmer weder van myne liefde fpreeken, al zoude my zulks ook het leeven kosten. Deze laatfte woorden van my gingen van eenen traanenvloed verzeld , die uit het binnenfte van myn hart opwelde, en Clarette fcheen over mynen treurigen toeftand verlegen en aangedaan te zyn. Dagelyks g'ng ik haar bezoeken. Aan de ftrenge wet onderworpen, die zy my voorgefchreeven had, hield ik een diep ftilzwygen, en vergenoegde my met myne oogen op haar te flaan, en te zugten; dikwils verraste ik haar in eene verwarring, die zy voor my zogt te verbergen; ieder oogenblik vertoonde haar beminnelyker en achtenswaardiger voor myne oogen; zy bezit een juist en diepdenkend vernuft, dat vatbaar is voor eenen hngen reeks agtereenvolgende denkbeelden, die evenwel de fynheid van haar gevoel op verre naa niet kan opweegen; en welk een hart! geen kiefcher, geen ede-  128 Clarette, of het ■ edelei-, geen grootmoediger, gèen weldadiger kan 'er immer ontmoet worden; het is "een bekoorlyk mengzel van edele gevoelens, het eelfte der ü?tgezogtfte-hoedanigheden. Ik durfde niec, om dat ik beminde, en die waarlyk bemint, vreest a'toos te mishaagen, ik durfde, zeg ik, myn geheim met vertrouwen aan de braave lieden, by welken zy woonde. Somtyds floeg Clarette haare oogen op my, en haar bekoorlyk'gezigt wierd als dan door eene vloed van traanen verduisterd. • Hebt gy immer opgelet, myn vriend, welk een vermogen de fchoonheid heeft als zy fchreit ? Dan kan men met recht zeggen, dat zy in' haaren vollen luister praalt , en welk eene zagte vervoering, Welk een' treffenden wellust doet zulk een tooneel öntftaan! Ach! ridder, voor een gevoelig hart, is dit zekerlyk eene der verrukkendfte aandoeningen, hier is alles zuiver en kiesch, en wat kan toch de kieschheid evenaaren ? zy is even als eene flaauwriekende bloem, wier aangenaame geur flegts weinig menfehen ontwaar kunnen worden. ■ De dwang, om niet van myne liefde te fpreeken waar toe ik my verbonden had, ontfleldewel draa myne gezondheid; ik moest, of van myne liefde fpreeken, of eene genoegzaam niet te bedwingene neiging weêrftreeven. Ik had moeds genoeg om te zwygen; maar de overwinning, die ik op my zeiven behaalde, veroirzaakte my eene zwaare ziekte, die myn leeven in gevaar ftelde. Ik febreef mynen toeftand aan Clarette, Zy kwam bv my met de dogter van den landman, die ik dat ringetje ge-  deugdzaame berouw beloond. 120 gegeevên had. Ik geloof niet, dat eene godheid van den hemel nedergedaald, meerdere blydfchap aan een' mensch kan geeven, dan ik door het bezoek van dit lieve fchepzel genoot. Nimmer had Clarette zich zoo fchoon, zoo lieflyk voor myne oogen vertoond, nimmer zoo vervuld met het vermogen van die betovering, welk geene befchryven duld, en die door de goddelyke vervoering der liefde word veroirzaakt. Zy naderde fchreijende myn bed; welke traanen, ridder! dezelve drongen door tot in myn' ziel;, ik konde haar niets meer zeggen, dan deze weinige woorden: wreede, maar tevens waardfte vriendin, zie hier, wat gy hebt Uitgewerkt! Uwe toeftand, mynheer, gaf zy my op eene tedere wyze ten antwoord, treft my; ik wil u zulks niet ontveinzen ; en wenschte wel uw geluk ten koste van myn leeven te kunnen bewerken: . . „ maar, gy zult zelv' uw vonnis en het myne uitfpreeken: gy zult zelv' oirdeelen ... of ik weet Wat beminnen is! Dit zeggende bedekte zy haar aangezigt met beide haare handen , en fchreide bitter; vervolgens voer zy dus voort: Ik zal, ten koste van myn hoogmoed, u myn 2ieisgeheim openbaareri; jaa, ik zal my eene ón* uitwisbaare fchande op den hals haaien, ik zal my' in de bitterfte droefheid dompelen, ik zal my ver« achtelyk maaken in de oógen van eenen man, wiens achting ik bovén alles waardeere. Wat begeert gy van my? — Uwe hand, Clarette; dat het II. Deel. I ^Y  130 Clarette, of het my geoirloofd zy u myn gantfche leeven lang te> aanbidden, en dag aan dag mynen gelukftaat te zegenen. . . . —f» Uw geluk! ach! mynheer! het is niet in myne magt u, of my zelve gelukkig te maaken, is myne geboorte? .... Clarette, wat fpreekt gy van geboorte? welk eene geboorte kan opweegen tegen de waare liefde, tegen de fchoonheid, of tegen de deugd? dit zyn de grootfte eertitels die 'er in de wereld kunnen plaats vinden; uwe edelmoedigheid zal my tot u verheffen, zoo gy my verwaardigt. . . . Houd op, mynheer, die taal voegt niet in mynen mond; ik, ik alleen moet my voor de gantfche wereld vernederen, die ftaat alleen voegt my, en komt met mynen toeftand overeen ; het zoude my weinig kunnen fchaaden, indien wy alleen door onderfcheid van rang van elkander verfchilden. Maar gy fpreekt van deugd, mynheer! . . . . wel aan, hoor dan alle myne rampen; . . . weet ... gy doorfnyd my het hart; ik offer alles aan u op, offchoon ik naa deze openhartigheid van droefheid moest fterven, zal ik u alles ontdekken; jaa, gy zult in myn hart leezen, in dat hart, dat voor u niet zyn kan ... en dat u egter hoogfchat en lief heeft. Dit zeggende, flikte zy byna in haare fnikken; ik vatte haare hand. — Gy hebt my lief, aanbiddelyk meisje! gy bemint my! en ik zoude u die droefheid veroirzaaken ! Ach! ik wil veel liever duizendmaal fterven ! neen ik wil u uw geheim niet ontwringen; blyf meestresfe van uw hart, en van  deugdzaam berouw beloond. 131 van uwe vryheid; Clarette, als het zoo wezen moet, laaten wydan eikanderen nimmer wederzien; gy zult my ten minften beklaagen, gy kunt my immers uw medelyden niet weigeren. Myn medelyden ! achtenswaardige JBorston, waarom bemint gy my? waarom acht gy my ? gy zult wel» haast die gevoelens voor my verliezen; ik verdien ze niet. Wel aan, mynheer, ik zal hetuzeggen i-... jaa, ik zal het u zeggen. . . . Susanna, zeide zy, het meisje, dat haar verzelde, met eene verrukkelyke zagtmoedigheid aanziende, heeft de goedheid van my te beminnen, en haare traanen met de myne te mengen; myne vriendfehap heeft voor haar geene geheimen. Vervolgens keerde zy zich naar my toe, en zeide met eene droevige zugt: waarde heer! ik zal u voldoen! maar, naa deze bekendtenis, zal ik u niet meer kunnen zien, niet meer fpreeken, of myn hare niet meer voor u openleggen . . . Mynheer! ... my enkel uwe liefde aan te bieden, zoude my ontëeren; en uwe hand by dit aanbod te voegen, ïs .... i? een gefchenk, dat ik niet verdien, en wiens onfehatbaare waarde my bekend is. Ik behoef my over myne geboorte niet te fchaa»men; helaas! die is geene oirzaak van myne fchan* de! ik ben voortgefprooten uit eenvoudige doch deugdzaame landlieden in het graavfchap Devonshire; zy hadden voldoenende middelen om my ee. ne zoodanig/op voeding te geeven, die anderen van mynen ftaarte boven ging, en misfchien is deze hunne blyk van liefde my nadeelig geweest. OnI 2 2e  13* Clarette , of het ze hoogmoed groeit doorgaans met onze kundigheden aan. Myn vader was reeds vry bejaard, toen ik ter wereld kwam; myne moeder en hy herleefden als 't ware in my, eu verheugden zich buitengemeen over myne geboorte, alles fcheen aan te duiden , dat ik de fteun van hunnen ouderdom , en de troost van hunne laatfte oogenblikken zoude zyn. Hoe dikwils hebben zy my in hunne armen genomen, en my aan hunne borst gedrukt, tcwyl zy zeiden: ach! lieve dogter! lieve vrugt van onze wederzydfche genegenheid! wy zullen u weinig goederen nalaaten, maar volg ons voorbeeld , en dat van uw geheel gcflagt , 't welk federt twee honderd jaaren, van de ouders op de kinderen, het land bebouwd heeft; zy hebben het zich altoos tot eene eer gerekend den ploeg te bellieren; de deugd is altoos hun voornaamfte erfdeel geweest. Clarette, vergeet nimmer, dat die deugd alles te boven gaat, dat die de eenige fchat is, die nimmer vergaat; leer te vrede zyn met uwe middelmaat; leef en fterf in dit dorp , daar gy aan onze zyde in het graf zult rusten; wagt u van u naar Lenden te begeeven ; de inwoonders van die ftad zyn verleidende; zy zouden u bederven, lieve kind! doe gelyk wy; de armmoede valt veel ligter te draagen, als die met eerlykheid gepaard gaat, dan den over. vloed in ondeugd genoten; en houd, boven alles, God geftadig voor oogen, dan zal hy u ook nimmer ver'aaten. En ik heb dien God verlaaten , die my heden daar  deugdzaame berm-s beloond. 133 daar voor ftraft! ik heb alles vergeeten, ik heb alles verraaden, eer, pligt, deugd, natuur . . . Wat zal ik u zeggen, mynheer? Die lieve, die deugdzaame , die liefhebbende, die achtingswaardige ouders! ach! mynheer, die ouders heb ik tot fchande geftrekt! Op deze laatfte woorden fmolt zy in haare traanen, en liet haar hoofd geheel in haaren fchoot neder zinken. Ach! riep ik uit, haare hand met eene hevige vervoering in de myne drukkende, met zoodanige gevoelens zult gy altoos de achtenswaardigfte, de beminnelykfte aller vrouwen in myn oogen zyn; twyffel niet langer; Hort uwe traanen, ftort geheel uw hart in mynei boezem uit, in den boezem van uwen getrouwften, van uwen tederften vriend, die deel zal neemen in uwe rampen, en die niet minder leevendig gevoelen zal als gy zelve. Zy hernam aldus, terwyl zy het hoofd weder wat opbeurde, en de aandoenlykfte droefheid liet blyken: gy begeert het dan! — ik herhaal het u, lieve Clarette , uwe traanen zullen tot in myn hart doordringen. Het verdriet word verligt door het aan eenen vriend mede te deelen; het wordt zelvs daar door verzagt. . . . Myn verdriet, mynheer ! zal door myne bekendtenis toeneemen; maar gy eischt zulks., ... wel aan dan, ik zal u alles openbaaren: Ik bezat eenige fchoonheid, dat waarlyk eene ongelukkige gaaf is, wanneer die aan de deugd nadeel toebrengt 1 misfchien begon ik van dit niets13. be*  .334 Clarette, of het beduidend voordeel eenige kunde te krygen; maar 'tot nog toe was ik myne ouders niet onwaardig; ik fmaakte nog die zoetheid, die altoos aan de onfchuïd is verbonden, en wier verlies nimmer kan geboet worden; myne ziel was als een zuiver fpiegelglas, dat nog met geenerleye vlekken befmet was; ik gaf, wel is waar, eenige blyken van een gevoelig hart, dat de bron van myne rampen en misflagcn ftond te worden; myne ziel begon voor alle tedere gevoelens vatbaar te worden, toen het geval den beminnélykften . . . den verfoeijelykften man naar onze landlïreek voerde, en zich aan my vertoonde; hy bezat, behalven zyne bevallige geftalte, nog die hoedanigheden, zoo gevaarlyk voor onze fexe! die, helaas! maar al tc zwak is; eene hooge geboorte, groote rykdommen, pragtige kleeding, en lieftalige fpraak; kortom hy bezat al het nooriige om een meisje te verleiden! myne deugd en myne opvoeding lïerkten my; ik beftreed, en fomtyds verwon ik de gevoelens, die myn hart begonnen te overmeesteren. Ik herinnerde my geduurig, dat ik de dogter van eenen landbouwer was, cn dat ik zelvs myne oogen niet mogt flaan op lord Melvil .... Lord MelviLj riep ik uit! Clarette, is die fchelm de oirzaak van uw verdriet; ik heb hem altoos gekend als een doodvyand der deugd; maar hy heeft eindelyk loon voor zyn verfoei jelyk gedrag ontvangen. Hoe dat? valt Clarette my met eenige verlegenheid in? — Hy is in Duitschland onlangs in een tweegevegt doodgefiooken. Hy leeft dan niet meer, riep Claret* l : te,  deugdzaam: berouw beïoond, ^35 te, haare handen ten hemel heffende! zy zweeg een oogenblik: ach! moge een gelukkig berouw ' voor zynen dood, hem de oogen geopend hebben ! Jaat toch de goddelyke gerechtigheid door zyne on. gelukkige dood voldaan zyn! jaa, mynheer! voegde zy 'er zugtende by, jaa, hy is de oirzaak van alle myne rampen, van mynen misflag, en van myne altoosduurende droefheid! Melvil wierd ik weet niet op welke wyze, zekerlyk om my te bederven, by myne ouders bekend; dit had hy reeds voorgenomen op het eerfte oogenblik, dat hy my gezien heeft ; hy kwam verfcheidenmaalen op onze landhoeve, en nam de gelegenheid waar om my eenige woorden toe te voegen, welker doordringend vergif zich als een loopend en verteerend vuur in mynen boezem verfpreidde; hy fchreef my eenen brief, en dit is de bron van myn ongeluk of liever van myne mis. daadige buitenfpoorigheid; ik had geen moeds genoeg om dezen noodlottigen brief terug te zenden, dezelve bragt den laatften flag toe aan myne wankelende deugd; ik vergat de eerbaarheid, het voorbeeld van myne ouders, jaa den godsdienst zeiven; den godsdienst, die zoo noodig. is ter onderfteuning van de menfchelyke zwakheid; ik vergat my in zoo verre, dat ik eene byëenkomst aan Melvil toeftond. In dit gefprek ftelde hy alle de listen van eenen fchelmfchen aart in het werk; hy wierp zich aan myne voeten, vatte myne handen en befproeide die met zyne traanen, en zwoer my, dat hy myn echtgenoot zoude worden; hy ï 4 voeg-  33« tJtARETTE, Of hüt, voegde 'er by, dat ik my naar Londen begeevet moest; en dat hy my daar zoude trouwen; voorts ftelde hy my het heerlykfte vooruitzigt voor oogen, vermaak, rykdom, aanzien; hy durfde zelvs van myne liefde vergen, dat myne ouders onkundig zouden blyven van zyn ontwerp, en dat ik my taan hunne omhelzingen zoude ontrukken, zonder aan hun myn vertrek mede te deelen. Ik beminde hem, en ik had alle denkbeelden van deugd in myn hart uitgeblust; maar de ftem der natuur fprak nog ïn myn gemoed; ik kon die tot zulk een trap niet verzaaken, dat ik mynen vader en moeder verlaaten zoude, zonder hun ten minften de oirzaak van deze fcheiding te kennen te geeven. Meevil zag, dat dit voorftel my mishaagde, dat myne liefde op het punt ftond van te bezwyken; hy trok woedende den degen, en wilde zich doorfteeken; zulks verbaasde my, ik vreesde voor zyn leeven, en hield hem tegen. Myne misdaadige liefde behield de overhand; ik beloofde hem alles. Welk eene ftryd, welk eene hartkwelling , mynheer, moest ik des daags voor myn vertrek doorworftelen! nimmer waren myne ouders my tederder en liefhebbender voorgekomen; ik tragtte eenen vloed van traanen te bedwingen, die met geweld uit myne oogen wilden persfen; myn hart was in de angftigfte droefheid ter neder gezonken. Hoe kon ik befluiten zulke beminnenswaardige, zulke weldaadige ouders te verlaaten! my zelve te berooven van de zoetheid van hen te vertroosten, en op den oever van het graf te onderfteuaen! hunnen  deugdzaam berouw beloond. ig^ «en gryzen ouderdom aan alle de yslykheden der armmoede bloot te Hellen! hen te verraaden, hen te beleedigen, hen den dolk in 't hart teftooten, waar in myne beeldtenis gegraveerd wasV Lieve Clarette , zeide myn vader fchreijende , weet gy wel, dat gy volftrekt noodzaakelyk zyt tot ons geluk? voor u alleen bebouw ik deze landen in het zweet van myn aangezigt; waarde dogter, wy naderen het graf, gy zult ons welhaast de oogen fluiten. Op deze woorden, drukte myne moeder my aan haare borst, en reikte mynen vader fchreijende haare hand toe, ik riep uit, terwyl ik my in hunne armen wierp: Ach! lieve ouders! weet dat Lord Melvil, de fchelmfche lord Melvil trad op dit oogenblik binnen, en overviel my daar ik gereed ftond om alles te ontdekken; hy wenkte my toe: ik Hond een poos in twyffelachtige worfteling tusfchen de natuur en de liefde; eene onverwagte bedwelming beving my; ik verloor het gebruik van myne zintuigen, wierd naar bed gebragt; en des anderen daags bevond ik my in eene postchais aan de zyde van den lord, en wel twintig mylen verre buiten het graavfchap Devonshire. Ik vernam naderhand, dat Melvil zyne bedienden des nagts in myne kamer had doen komen, en dat zy my half bedwelmd zynde in het rytuig van hunnen heer gebragt hadden. Welk eene ontwaaking, mynheer! alles was verlooren, het was te laat om in de armen van myne ouders terug tekeeren. De deugd was vopr altoos I 5 van  sJ38 Clarette 3 of het van my geweeken; ik befchouwde niets dan myne liefde, en den verleider van myn hart, die zich thands onder gantsch verfchiilende trekken aan myne oogen voordeed. Wy kwamen te Londen. Ik vergenoegde my met myne ouders tebeweenen, hunne nagedagtenis in zegening te gedenken, en eindelyk gaf ik my geheel aan de verleiding van myne fchaaker over, op de belofte van met my een huwelyk te zullen aangaan; doch waar van hy de nakoming, van dag tot dag uitftelde. Al wat overvloed en wellust kan genaamd worden, ftortte thands allen derzelver verleidende gefchenken op my uit. Alle vermaaken, al het vleijende, al het ftreelende der verleiding fcheenen myne wenfchen vooruit te loopen. Ik was dagelyks van eene meenigte aanbidders omringd, welke in my die foort van verbystering onderhielden, waar in de lord my poogde te houden: maar als ik myne oogen van die betovering afwendde, als ik met myn hart, myn gemoed raadpleegde, welk een akelig tooneel deed zich dan niet voor my op! ik hoorde de ftem der beleedigde natuur al grommende zich tegen my verheffen; myn hart wierd van een gereeten, door het denkbeeld van myne ongelukkige ouders, die het verlies van hunne dogter beweenden, welke uit hunne armen gerukt was; van hunne ontëerde dogter, die zy van my zelve terug eischten, met alle de tederheid, en alle de •bittere jammerklagten der ouderlyke liefde; ik zag hen als dan van droefheid fterven, en die lieve ouders nog van hun doodbed my hunne tedere armen toe-  deugdzaams berouw beloond, 139 toereiken! Ach! mynheer, welk een ysfelyke toe'. ' ftand, en hoe weinig kan de rykdom het verlies, van de gerustheid der onfchuld opweegen! Somtyds befloot ik my voor de voeten van myne ouders te gaan nederwerpen, die te omhelzen, en daar te fterven; de toeftel van eene bedorvene wereld ftiet alle deze goede voorneemens omverre, en verdoofde de diepe droefgeestigheid, waar in ik verzonken was. Op zekeren dag bragt my Melvil, met eenig gezelfchap naar den fchouwburg. De vergadering was talryk; dien dag zoude 'er een nieuw ftuk gefpeeld worden, waar van de naam my is ontfchoten. In een der bedryven van dit fpel verfcheen een grysaart met een houweel in de hand, het waare afbeeldfel van eene eerwaardige armmoede; hy zeide tegen eene fraai gekleede jonge juffer, die rykelyk met diamanten verfierdwas: „ ach! dog„ ter , ik zie uwe juweelen , maar waar is uwe „ deugd?" Oogenblikkelykriep ik uit: ach! vader! en viel in onmagt neder. My is gezegd, dat deze uitroep alle de aanfchouwers trof. Ik floeg myne oogen op , en bevond my aan het huis van den lord, omringd van eenigen zyner vrienden, die hun best deeden om my te doen bekomen; ik rukte my uit hunne armen los, en wierp my met vlottend haair en geheel "wanhoopig aan de voeten van Meevil: — myiord, zeide ik, ik heb in den fchouwburg myn vonnis en mynen pligt gehoord. Heb medelyden rhï een ongelukkig meisje, die gy listig verleid  14P , Clarette, of het Jeid hebt. Tot belooning van .myne liefde, verzoek ik u de herftelling van myne eer; op dat ik myne ouders moge wederzien, hunne tegenwoordigheid dulden, en my nog op hunne armmoede beroemen! laat ik met den naam van uwe huisvrouw my in hunne arme hut gaan afzonderen, en daar fterven; daar zal ik myne geboorteplaats wederzien , die my eerlyk en deugdzaam gekend heefc! Melvil, ik begeer van uwe edelmoedigheid noch uwen rang, noch uwe goederen; ik begeer niets van uw mededogen, dan den naam van uwe huisvrouw. Gy zult u over my niet behoeven te fchaamen, laat ik thands éénen dag myne traanen in den fchoot van myne ouders uitftorten, voegde ik'er by, zyne knieën omhelzende, en voer my vervolgens naar de eene of andere afgelegene plaats; werp my in gevangenis, verfcheur my het hart, beneem my het leeven, ik zal te vrede zyn met myn lot. Herinner u, mylord; dat de belofte van uwe'huisvrouw te zullen worden, my verleid en bedorven heeft. Zoud gy een misbruik willen maaken van de zwakheid van een ongelukkig meisje, die geenen befchermer in de wereld heeft dan u alleen ? De vrienden van den trouwloozen Melvil gingen heen, en konden intusfehen niet nalaaten met my traanen te ftorten; daar bleef niemand by hem dan zyne bedienden. Toen vertoonde zich tea vollen de fchelmfche aart van dat monfter, en zyn voorneemen om my in den diepften afgrond van vertwyfFeling neder te ftorten. De woede fchit- ter-  deugdzaams berouw beloond. 141 te'rde in zyne oogen. — Van waar komt u die ' fleurheid? liet hy zich hooren, hebt gy die vreemde denkbeelden in den fchouwburg opgedaan ? ik verwagte zulk eene fraaije redeneering van u niet; en nog minder dat gy u hebt kunnen verbeelden, dat eene Clarette immer in mylady Melvil zoude herfchapen worden. Hy meende voort te gaan ; doch ik ftond driftig op; en naar1 een mes gl-ypende, dat op den fchoorfteen lag: ditftaal, zeide ik hem, zal myne rampen eindigen. — Melvil fchoot toe, en rukce my het mes uit de hand ; ik viel in eenen armftoel neder, door de uiterfte wanhoop vervoerd. Neen, wreedam! riep ik u:t, terwyl my de traanen langs de wangen droomden, gy zul my toch niet beletten my zelve van een leeven ce berooven, dat gy my haatelyk gemaakt hebt. Gy hebt my beroofd van de eer, die duizendmaal meer waardig is dan het leeven zelve, — monfter! en gy wilt myne dood nog beletten, die een einde van myne fchande en van 'myn verdriet zoude maaken! Ontmenschte .... voer my terug naar die plaats, die getuige geweest is van myne onfchuld; geef my die onfchuld weder, die myn eenige fchat was; geef my terug aan die ongelukkige ouders, voor wien ik thands, helaas! tot eene fchandvlek geworden ben! laaten die myne laatfte zugt ontvangen ! laat my in de armen van myne ouders fterven! zy zullen het my vergeeven, ten minften zullen zy my beklaagen . . . . zy zullen niemand befchuldigen danu, dan u booswigt, die my bedro- gen  142 Clarette, of het gen heeft Ach! mylord, had ik die ftraf verdiend ? of, zoo ik fchuldig was, moest ik dan de ftraf daar voor van uwe hand ontvangen. Hier op trad hy naar my toe, en wiide my de hand toereiken. — Schelm, riep ik uit, vermeerder uwe euveldaaden niet met 'er nog valsheid byte voegen; wees liever myn moordenaar; doorftoot, doorftoot dit hart .... dat gy verleid hebt. . . . Hoe! uwe wreedheid weigert my zelvs de dood te geeven ? daar 'er toch geene andere fchuilplaats voor my is dan het graf, en gy belet my myne toeviugt daar toe te neemen! . . . zoude de hemel geen medelyden hebben met eene ongelukkige , die van alle menfchelyke hulp ontbloot is? Myne traanen en zugten benamen my de fpraak; ik was geheel en al in eene wezenlooze droefheid gedompeld. Melvil vertrok met eene foort van verlegenheid; hy fprak eenige woorden ftil tegen een meisje, dat my bediende; deze, bewogen met myn lot, ftelde alles in 't werk om my te troosten; zy zeide my, dat mylord fcheen door aandoening getroffen te zyn, en dat zy niet twyffelde of hy zoude befluiten om my te trouwen. Maar de blinddoek was my van de oogen geligt; ik kon my zelve niet meer misleiden; het haatelyk karakter van Melvil was my in alle deszelvs verfoeijelykheid bekend geworden. Betsy, dus was de naam van dat meisje, geleidde, of liever, droeg my naar myn vertrek. Hier gaf ik my aan duizend gedagten over, die ag-  deugdzaame berouw b'tloond. 743 agter eikanderen in my opkwamen. Ik zoude my Jigtelyk van het leeven kunnen berooven, zeide ik by my zelve, dewyl het een ondraagelyke last voor my geworden is Maar heb ik de deugd en den godsdienst nog niet genoeg beledigd? moet ik my aan nieuwe misdaaden fchuldig maaken ? zoude ik fterven! zonder myn lieve ouders weêr te zien! ach laaten zy myne traanen en mynen Jaatile zugt ontvangen! .... laaten zy de laatfte kus op myne ftervende lippen drukken. Naa een' hevigen ftryd van verfchillende denkbeelden, bepaalde ik my eindelyk tot een ontwerp, en fcheen toen bedaarder te zyn. Betsy verbeeldde zich, dat de flaap my beving, en liet my alleen. Zoo haast zy vertrokken was, befloot ik, myn voorneemen fchielyk werkftellig te maaken-, dewyl ■het myne eenige toevlugt was. Ik herhaalde in het binnenftevan myn hart; ach! allerlieffte moeder! ach! eerwaardige vader! gy zult u niet verontwaardigen uwe armen voor my te openen; gy zult my niet weigeren het einde van myn ongelukkig leeven aan uwe voeten af te wagten; ach! mogt uwe rampzalige Clarette toch voor haare dood uwen zegen verwerven! Ik trok terftond al 't gene ik van den haatlyken Melvil had ontvangen, uit, en toog myne vóorige kleederen weder aan, die ik zoo dikwils ia ftilte met myne traanen befproeid had! helaas! dezelven bragten my mynen gelukkigen vergetenen ftand te binnen; toen had ik my nog niet van den weg der deugd verwyderd! Ik verliet mynen fchelm. fchea  144 Clarette , of hei fchen verleider erj zyne haatelyke gefchenken; et» behield niets anders dan eenen ring van weinig waarde, die een myner naabeftaanden my gefchonken had, en dien ik voorneemens was, by myn vertrek uit Londen, te verkoopen. Ik zoude een afgryzen gehad hebben, van eene enkele fchelling van Melvil te behouden. Met welk eene be' fchaamdheid, en aandoening van verontwaardiging befchouwde ik die fraaije kleederen , en die juweelen, waar mede den fchelm zyne misdaad en myne fchande bedekt had! ik verbeeldde my, dat die oude kleederen my myne eerfte onfchuld wedergaven , wier verlies ik altoos zal befchreijen. Ik onderzogt de gelegenheid van myn vertrek, en bevond, dat het flegts ééne verdieping hoog was; een myner beddelakens, aan riemen gefneeden, diende my om door een venfter te ontkomen. Eer ik dit haatelyk huis verliet, had ik de voorzorg genomen van op myne tafel eenen brief aan den lord te laaten leggen; die, ten naaste by, deze woorden behelsde, die myne droefheid my altoos wel zal herinneren. Naardien ik my zelve niet van het leeven wilde berooven, uit vrees van den hemel nogmeerder te vertoornen, dien ik, door myne misdaaden reeds genoeg beleedigd heb, en ik verlang in de armen van myne ouders mynen geest te y, geeven, heb ik het eenigfte middel dat my nog „ overig bleef, ter hand genomen, naamelyk, u te verfoeijen, aan myn berouw gehoor te gee„ ven, en voor altoos u te ontvlugten, als mynen „ beul,  deugdzaams berouw beloond. „ beul, als den roover van den eenigen fchat van „ een ongelukkig meisje, die denzei ven nimmer „ kan terug krygen. Trouwlooze Melvil.' gy hebt my uit de armen van myne dierbaare ou„ ders gerukt! gy hebt de heiligde ééden verbro„ ken! gy hebt my duizendmaal meer dan het lee„ ven benomen! en gy hebt my tot loon van myne „ zwakheid nitts anders overgelaaten, dan da „ fchande , eene onuitwisbaare vlek, die zelvs „ myne naagedagtenis zal bezoedelen! Jaa, my„ ne onë--r zal my overleeven .... Ontmensch„ tel wie beminde de'deugd meer dan ik? en ik, ,, ik heb die deugd bevlekt, wier onherftelbaar „ verlies ik thands maar al te drukkende gevoel! „ Met welk een oog zullen my mynen vader en „ moeder befchouwen, die eerwaardige oude lie„ den, die my eea zuiver en onbefproken leeven „ van zestig jaarea kunnen voorleggen, daar ik» „ naauwlyks zevenden jaaren oud, reeds defchand„ vlek van myn geheel geflagt, en van myne ge„ boorteplaats geworden ben, daar myne ocëer „ in top gedegen is! .... Ach! mylord.' ik zal „ welhaast fterven , want het is my onmooglyfc „ om naa die fchande langer te leeven. Uit het „ graf zelv' zullen de klagten van myne wreede „ fmart, van myne wanwoop in uwe ooren kbnM ken, die zullen u komen befchuldigen, u pyni„ gen, uftraffen! . „ . Misfchien zal het berouw „ in uw hart opwellen, en gy zult myne naagedag» „ tenis veelligt uwe traanen niet ontzeggen; maar „ dan zal het te laat zyn, mylord, het zal te laat ■ n- deel- k m zyn.  145 Clarette, of het ,, zyn! Herinner u, dat ik u verzogt heb, flegts voor één enkel oogenblik den naam van uwe ,, huisvrouw te mogen draagen; dan was ik ten minften eerlyk geftorven. Niemand op deze 5, wereld befchermt my, niemand onderfteunt my, niemand heeft zich verwaardigd myne beleedig,, de onfchuld voor uwe oogen open te leggen; al,, le menfchen fluiten de ooreh voor myn geween, „ en fpotten met myne klagten. Ik neem derh ïl,, ven myne toevlugt niet meer tot de billykheid der menfchen, ik beroep my thands op de ge» ftrenge rechtvaardigheid van het Opperwezen; die nimmer omgekogt kan worden; die ziet geenen rang of hooge waardigheden aan; geen hoog ,» geregtshof kan die misleiden , zy oirdeelt de ,, lords en de pairs, en doemt hen even als d n „ geringften misdaadiger; beef, laage Melvil; ,, ik geef u aan de goddelyke ftraf over. Schoon ,, de onderdrukten in deze wereld veragt wor„ den, hebben zy egter eenen befchermer in den ,, hemel. God zal opftaan, en myne zaak ter hand neemen; voor zynen heiligen troon ftort j, ik myne bittere klagten uit, en daar, trouwlon,, ze, daar verwagt ik u! P. S. „ Gy zult in myn vertrek alle uwe verh ï. ,, dende gefchenken vinden. Ik heb myne crrilc ,, kleederen weder aangetrokken , deze zyn de s, eenigen, die aan mynen ftaat voegen; helaasl had ik met dezelven mynen eerden ftaat van on,, nozelheid weder kunnen aanneemen! ik neem „ niets mede dan myn hart, dan een hare, dat door N bc-  deugdzame berouw bekord. tqj „ berouw verfcheurd word, en met'eene eeuwige „ fchande bevlekt is; en zal my Wederom met % vermaak tot een armmoedig leeven begeeven, ,, waar over ik Diet zal behoeven te bloozen." Öp de flraat gekomen, fpoedde ik hiy fchielyfc voort, vreezende dat ik my niet ras genoeg van dit haatelyk verblyf zoude kunnen verwyderen. Ik was verlegen, en dwaalde in de duisternis, met de uiterfle angst geduurig omziende, zonder recht te weeten waar ik heenen ging. Ik hoorde eenig gerugt agter my, en verdubbelde hier op myne flappen; doch eindelyk wierd ik door iemand ingehaald. Hoe, mifs, zeide een dik man tegen my, dien ik voor de kapellaan van den lord herkende, en die mynen arm vatte.' gy op de flraat, en dat om dezen tyd! waar gaat gy heenen? — Ach i mynheer Wickman ... ik gaa heen .... red my toch, "in Gods naam, red my, dwing my niet om naar dat affchuwelyk huis weder te keeren; ftaa my by, gy kunt geenediaddoen, die uw gewyd beroep beter voe.'t; ik wil mylord en dit zondig leeven voor altoos verlaaten; ik wil tot de deuy;d, tot myné Ouders wederkeeren; het is uwe pligt my in dit Vóbrhefemefl behulpzaam te zyn; weiger my, bid ik, uwen byfland riet? Deze deug iet, die niet in het huis van den lord woonde, gai my ten antwoord, dat ik my met de groötfte veiligheid naar zyn huis konde begeeven, fchoon zyne huisvrouw afwezig was, en dat hy de infpraak van den godsdienst niet noodig had, om my achting toe te draagen en van nut te zyn. Ka Hy  148 Clarette, of het Hy gaf my de hand, wy kwamen aan zyn huis, en hy geleidde my ia eene zykamer ; ik zette my neder, en gaf hem een kort vetflag van myn ongeluk. Zoud gy het wel gelooven, mynheer? die verfoeijelyke fchynheiligedeugniet, wiens me. delyden en liefderyke hulp ik meende verkregen té hebben, bediende zich van de oogenbükken myner droefheid en verwarring, om eene taal te uiten , ten eenemaalen flrydig met zyn eerwaardig beroep. Ik befchouwde thands de onvoorzigtigheid van den Hap, dien ik gedaan had; maar het was te laat om zulks te herftellen. Dat monfler wilde geweld gebruiken ; ik nam mynen toevlugt tot fmeeken, tot traanen en zugten; wierp my voor de voeten van dien onwaardigen leeraar neder: — Hoe! mynheer, zoud gy in zoo verre uwen pügt, de godsvrugt, de natuur, en de menschlievendheid, vergeeten? de mecschlievendheid, die door myne traanen tot u fpreekt! Ik neem myne toevlugt tot u, als tot God zeiven; ik heb uw huis als eene gewydde fchuiiplaats aangemerkt, en zoud gy misbruik willen maaken van het vertrouwen van eene ongelukkige, die naa den hemel u om byftand fmeekt! . . . Mynheer Wickman, vergroot de misdaad van mylord niet; wees veeleer myn ftëun, myn vader! Danditonverbiddelyk fchepzel maakte toebereidzelen om aan zyne geweldenaary den ruimen teugel te vieren. Ik vloog naar het venfter, en riep met luider ftemme: komt 'er niemand tot hulp van een ongelukkig meisje? Wickman Hond woedend op, en ftak my zynen zakdoek in den mond. Hier  deugdzaanie berouw beloond. 149 Hier op wierd met veel hevigheid aan den huisdeur geklopt, hy weigerde open te doen, het geklop wierd fterker, eindelyk wierd dezelve opengetrapt. Een jong heer in officiers gewaad trad binnen met den degen in de hand; ik wierp my voor de voeten van den onbekenden neder: — Wie gy ook zyn moogt, mynheer, verwaardig u my tegen den al4erboosten man te verdeedigen. De vreemdeling beurde my terftond op, en zette my naast hem neder; ik verhaalde hem toen zonder eenige agterhoudendheid, het geval, waar door ik aan de fchelmery van Wickman blootgefteld was geworden. Achtenswaardig meisje, zeide hy, vertrouw u op my; geef my den arm, ik zal u toonen, dat lieden van mynen ftand, de deugd weeten te waardeeren, daar die fchelm, zyn beroep ontëerende, u meende te ontëeren; en gy, onwaardige, voegde hy 'erby, zich naar Wickman keerende, uwe laagheid verfchoont u van ftraf. Ik zoude u reeds van het leeven beroofd hebben, indien ik niet van begrip was my te zullen ontëeren. — Kom, mifs, volg my. Myn verdeediger was vyf- of zes- en- twintig jaaren oud, en van een inneemend gelaat; de edelmoedigheid van zyn hart, was uit zyne oogen te leezen. Ik was van vrees en droefheid bevangen, en gaf my aan de befcheidenheid van den onbekenden over; met een vast voorneemen, om my van het leeven te berooven, indien hy, even als de kapellaan, de laagheid had om een misbruik van myn vertrouwen te maaken; in verwagting, dat K 3 het  ï5® Clarette, of hst het Opperwezen my die misdaad zoude vergeeven, om rede van de oirzaak, die my daar toe aanzette. Thands bevond ik my weder op de ftraaten van Londen? in het holfle van denagt, alleen verzeld door een jong officier, en, in zeker opzigt aan der^elver befcheidenheid overgegeeven. Ik kon my naauwlyks op de beenen houden; hy befpeurde, dat myne vrees van tyd tot tyd toenam: nog eens, mifg, zeide hy tegen my, vrees niet; vertrouw op myne eerlykheid , en geloof, dat ik, niettegenftaande myne jonge jaaren , eerlyke gevoelens bezit, en het vermaak ken om aan de pligten van een braaf man te voldoen. Myne verlegenheid liet my naauwlyks toe, hem aan te hooren. In Norfolk-flreet gekomen , bleef hy voo? eene kleine deur (laan, en riep eenen bedienden, die ons inliet. Wy kwamen in een eenvoudig doch net vertrek; en hy zeide tot my: ik heb flegts twee kamers, deze, en nog eene hier boven. Gy kunt hier eerst een weinig rust reemen, en wy zullen morgen ochtend vroeg te paard vertrekken: ik zal u by myne moeder brengen, die flegts zes mylen van Londen af woont; ik zal u van de vervolging van dien boozen lord bevry. den, en van daar zal ik, zoo gy het my vergunt, u by uwe ouders brengen. Ik zag mynen befchenner aan, en wist niet, of ik, naa de ysfelyke beproeving, die ik had moeten ondergaan, geloof mogt fhan aan een gedrag, wiens uiterlyke fchyn my had behooren gerust te flellen.  deugdzaame berouw beloond, 151 Hv deed eenig eeten boven brenger?. Ik verfiond, dat hy ridder John Brown was, een eenige zoon, en dat hy ter zee diende; hy was het huis van den ' fcheimfchen Wickman voorby gekomen, toen hy, ■myne klagten hoorende, tot myne hulp toegefchooten was; ik kon hem niet dan door traanen antwoorden. Hoe, mifsf voer hy voort, gy fchreit! . wees verzekerd, dat ik in uwe droefheid deel neeme; maar ik zal u by uwe ouders terugbrengen; daar zult gy den verfoeijelyken Melvil vergeeten, en de vreugd en fteun van hunne oude dagen zyn. Hy liet my vervolgens alleen in deze kamer. Het ■mistrouwen kwam telkens weder in my op; ik grendelde myne kamerdeur zorgvuldig toe; ik ftapelde eenige ftoelen en eene tafel van binnen tegen dezelve aan, en in de plaats van naar bed te gaan, zette ik het licht onder den fchoorfteen, en bleef in eenen leuningftoel zitten, met het hoofd op myne knieën nedergebukt, en neêrflagtig over mynen toefland. Ik heb u reeds gezegd, dat ik voorgenomen had my het leeven te beneemen , indien deze jonge officier, het zelvde voorneemen mogt hebben als die haatelyke Wickman. Ik Hond op, en my op myne knieën nederwerpende, rigtte ik myne hartelyke gebeden tot God ; en gaf my vervolgens met meerder gerustheid naar mynen ftoel. God kende myn hart; hy zag myn opregt berouw, en myn vertrouwen op zyne befcherming, en wanneer blinkt die fterker uic dan in de grootfl-e gevaaren, als de hoop zelve ons begeeft! De flaap beving K 4 my,  i5* Clarette, 4 Clarette, of het regtfte dankbaarheid; maar kon egter niet verhinderen, dat ik onverduldig verlangde om mynen vader en moeder weder te zien; myne goedhartige befchermfter befpeurde dit het eerst, en iprak my aan met de volgende woorden, die nimmer uit myn geheugen zullen gewischt worden: „ Het zoude my leed doen, mifs, u langer hier „ op te houden. Ik verbeeld my, dat lord Mel5, vil, in zyn onderzoek te leur gefield, zyn haa„ telyk ontwerp, van u het wederkeeren naar uwe „ ouders te beletten, zal gefiaakt hebben. Gaa „ dan, myne lieve dogter, gaa u in hunne armen ,, werpen; de fchoot van eenen vader en moeder >, is byna altoos het verblyf van waare rust en ii deugd; flort daar de traanen van een oprecht *» berouw, die u het volkomen recht op de ouderj, lyke liefde terug fchenken. Moeten wy geene „ toegecflykhcid jegens onze kinderen gebruiken ? „ De menfchelyke natuur is zoo zwak! hoe ligt „ kan men ftruikclen! naa het geluk van nimmer 3, misdreven te hebben, is 'er Diets dat onze achting meerder verdient, dan het berouw. De onvoorzichtigheid is de bron van uwen misflag; ,, dezelve is het'bederf geweest van de meeste i, jonge lieden van onze fexe : lieve Clarette, „ vervolgde zy, my omhelzende, wees verze„ kerd, dat de deugd geene harsfenfchim is; die „ genen zelvs, die haar beledigen, zyn genood„ zaakt haar in het binnenfte van hun hart te eeren; rykdom of hooge ftaat kuünen derzelver „ verlies niet vergoeden; nog eens, het berouw » al-  dsugdzaame berouw beloond. 155 „ alleen kan die, misfchien, in haaren vollen luis. ,„ ter herfteilen, en gy fchynt dut berouw volko„ men te gevoelen." ,, Gy hebt u laaten verleiden, Melvil alleen is „ fchuldig; hy is laag genoeg geweest om een mis„ bruik te maaken van uwe jonge jaaren en weini- ge ondervinding: de hemel zal uwe rechter zyn; „ laat uwe misflag u een aitoosduurend wantrou„ wen voor u zelve inboezemen. Boven alles, „ lieve dogter, fchaam u niet het akkerwerk weder op te vatten; herinner u, dat het de oirfpron„ gelyke ftaat der eerfte menfeh >nwas, en, zonder ,, twyfFel, de braaffts en eerwaardigite van alle „ leëvensftanden; dezelve kost ons niets dan eer,, lyk zweet, en dikwils kan men niet tot hooger „ ftand geraaken dan door een bedorven hart, en „ door het pleegen van allerhande laagheden. Zoo „ lang als onze eerfte voorouders landbouwers wa„ ren, kenden zy geene afgunst of heerschzugt; „ zy beminden de deugd; het eigenbelang ont„ ftond te gelyk met de fteden. Sedert dat zy den ,, ploeg hebben laaten vaaren , hebben zy opge„ houden de pligten van den mensch te betrage ,, ten, maar zy zyn 'er ook voor geftraft; zy fmaa„ ken thands niet meer de zoetheid van de zuivere „ natuur. Lief meisje, die u verleid heeft was geen landbouwer; het is een lord en pair van het „ ryk! wees grootmoedig genoeg om uwe gezel,, linnen ten voorbeeldde teftrekken; laaten zy daar „ uit leeren,, dat hun het zelvde lot te wagten ,, ftaat, indien zy zich niet weeten te hoeden voor j» de  ijs Clarette, of het ,, de laagen, die hun door dergelyke geVaarlyke 3, verleiders gelegd worden. Gy fchreit! laat vry ,, uwe traanen vloeijen! deze tekenen van waar berouw zullen gewisfelyk het Opperwezen be- vredigen; en zouden de menfchen dan niet daar 3, door tot medelyden beWogen worden? Jaa, zy zullen het u vergeeven; wat zeg ik? zy zullen ,, u hoogachten; ik zeg het u nogmaals, niets treft ,, de harten meer dan een oprecht berouw: vaar- wel, laat ons, zoo ras gy kunt, eenige tyding 3j van u hooren, en wees verzekerd, dat gy in my 3, en mynen zoon belangryke vrienden gevonden si hebt, die nimmer zullen veranderen. " Ik viel fchrcijende aan de voeten van lady Brown, die de vriendelykheid had my terftond op te beuren , cn my met alle de tederheid van eene moeder te omhelzen. Gereed ftaande te vertrekken, deed egter ridder Brown myne reis eenigen tyd vertraagen ; ik ontmoette hem dikwils, met de oogen op my gevestigd, vol van traanen, en hy zugte geftadig; fomtyds zogt hy gelegenheid om myne hand te vatten, en als dan befpeurde ik, dat de zyne beefde; hy tragtte geduurig my aan te fpreeken, en kon mynen naam niet dan ftamelende voortbrengen; eindelyk, naa veel uitftel, en veelerhande voorwend, zeis, genaakte de tyd van myn vertrek. Ridder Brown was de eerfte om het te verhaasten, daar hy te vooren alles aangewend had om het uit te ftellen; zyne moeder, met die fyne kiesheid bezield, die alleen aan gevoelige harten eigen is, had,  dtugdzaame berouw beloond, 157 had, uit vrees dat zy my bedroeven zoude door my geld aan te bieden, de goedheid gehad van my myn klein ringetje af te koopen tot eene veel hoogere prys, dan het waardig was, dewyl zy uit my had verftaan, dat ik het voorneemens was te verkoopen. Ik verliet myne weldoenfter, met eene aandoenlyke droefheid; haar zoon had voorgenomen my te verzeilen; fchoon ik hem verzogt, dat hy deze moeite wilde fpaaren. Ridder Brown fprak weinig onder weg; eene diepe droefgeestigheid, verteerde hem; hy zugtte onophoudelyk. Wy zouden drie mylen van myne geboorteplaats af van eikanderen fcheiden; ik befpeurde, dat zyne droefheid toenam, naar maate wy die plaats naderden. Hy vroeg rny geduurig hoe verre wy nog daar van af waren. Eindelyk kwamen wy aan het gehugt, daar wy elkanderea moesten verlaaten. Ik bedankte mynen befehermer met de leevendigfte erkentenis. Ik moet, zeide ik, de belooning van eene zoo braave daad aan den hemel overlaaten, die alleen is in ftaat om de verpligting, die ik aan u heb, voor my te voldoen. Wy moeten dan fcheiden, zeide hy! — Jaa, het is tyd, dat ik my in de armen van mynea vader en moeder begeeve, en daar myne traanen uitftorte, dien ik reeds veel te lang heb binnen gehouden. By het affcheidneemen greep hy myne hand; ik voelde, dat hy die met zyne traanen bevogtigde; voorts floeg hy een teder oog op my; en zoo als hy wilde beginnen te fpreeken, viel hybezwymd voor  ij8 Clarette, of het Voor myne voeten neder; ik gaf een gil, hetvolK uit de herberg fchoot toe; zy deeden hem weder bekomen, en lieten ons vervolgens alleen; ik betuigde hem, dat dit toeval my van harte leed was. Mifs, zeide hy, wees zoo goed van u neder te zetten, en my te aanhooren. Hy voer dus voort, terwyl hy eene van myne handen in de zyne vast hield: ik héb getragt lieve mifs om Uil te zwygen, nuar ik heb my zeiven niet kunnen verwinnen ; wy zien eikanderen, naar alle waarfchynlykheid, voor de laatftemaal; vergun my, dat ik de gevoelens van myn hart aan u oopenbaare. ., De menschlievendhcid alleen deed my tot „ uwe hulp toefchieten; uwe toeftand verwekte eene leevendige en zuivere aandoening in my; 5, uwe droefheid en tevens uwe openhartigheid, ,, maakten u hoe langer hoe fchooner en waardi„ ger in myne oogen. En zoude ik u niet ontzien „ hebben, daar ik u, reeds van het eerfte oogenblik „ af aan dat ik u zag, beminde? Dus is myne liefde „ en niet myne edelmoedigheid de rede geweest, „ waarom ik getragt heb tot uwe hulp toe te fchie„ ten; gy ziet, uit dci-.e bekendtenis, dat ik geene „ dankbaarheid van u verdien, noch ook verwet. Deze myne lefde voor u is geduürig toc^eroj, men; ik vond myngrootfte vermaak in u cezien; „ één enkel woord uit uwen mond verrukte my, „ toen ik, door de uirerfte pooging van eerlyk3, beid, eensklaps, naa lang uitftel. gelyk gy hebt „ kunnen befpeuren, uw verrrek verhaast heb; en „ zie 'er hier de rede van, mifs: myne moeder, >5 die  deugdzaame berouw beloond. 159 „ die ik tederlyk bemin, heeft myn huwelyk met „ eene van myne nigten bepaald; indien ik myn ,, woord brak, zoude myne lieve moeder ontroost„ baar zyn, ik moet my derhajven naar haaren wil ,, fehikken; ik Hond op het punt van eene vrouw van haare hand aan te neemen, toen het geval is my die gene deed ontmoeten, die de hemel my j, misfchien had toegefchikt. Jaa, lieve Claret,s te, ik had wel gewenscht de beleedigingen van „ den ondeugenden Melvil te mogen berftellen; ,, ik zoude in uwe perfoon de beleedigde deugd „ geëerd hebben; ik zoude u myne hand hebben ,, a n geboden , maar ik mag niet meer daar aan „ denken ; ik moet al.'eenlyk tragten deze lief ie te fmooren; ik wil u niet eens antwoord afvor,, deren, en ik vertrek, in hoop, dat gy my uw beklag zult waardig keuren." Zoo ras hy deze woorden gefprooken had, Hond hy fchielyk op, fteeg te paard, en reed op ftaande voet heen. Zoodanig eene handelwyze, mynheer! moest my noodwendig het hart treffen. Maar wat ftond ik verbaasd, toen ik een'diamantring van grootte waarde in mynen zak vond! Ik aarzelde niet lang omtrent 't gene my te doen ftond; liet my terftond pen en inkt geeven, en fchreef eenen langen brief aan den edelmoedigen ridder Brown. Ik fmeekte hem om zyne verdere vriendfehap, en om een gefchenk terug te neemen, dat my in myne eigen' oogen, en in de zynen zoude vernederen. Ik voegde daar by, dat indien alle de gevoelens van  i6o Clarette, of het van myn hart, die met de liefde niet verknogt wa fen, hem konden behaagen, ik hem die met het grootfte genoegen wilde toewyden. Helaas! myn. heer, -zeide dit lief meisje, ik wist nog niet recht wat beminnen was; de eerfte aandoeningen van myn hart hadden my misleid, de deugd alleen kan eene waare liefde gevoelen. Ik eindigde mynen brief; vervolgde zy: met mynen weldoender te verzoeken, dat hy de begeerte van zyne moeder zoude involgen, en het huwelyk, waar van hy met my gefprooken had, voltrekken; en ik voegde daar by, dat een zoo ongelukkig fchepzel als ik voor altoos van de liefde moest afzien, en onop. houdelyk eenen zoo droevigen misflag beweenen. Ik zond den diamantring met den brief terug door middel van eenen vertrouwden perfoon, die, op aanzoek van den predikant van die plaats, op zich genomen had , die beiden eigenhandig aan ridder Bkown Le bezorgen. Thands naderde ik myne geboorteplaats; en op het vergezigt daar van, troffen my eene meenigte van verfchillende gemoedsbeweegingen! fchaam. te, «teugd* droefheid, het zoet vermaak van myne wieg en bakermat weder te zien, trof myne ziel ten fterkften, en wierd door alle deze aandoen.ngen als heen en weer geflingerd; ik verbeeldde my myne ouders te zien, die zich door myne traanen lieten beweegen, en my hunne armen openden; ik keerde terug naar het verbiyf der armmoede en onfchuld; die plaats, daar myne jeugd in den fchoot der deugd was opgevoed, ftond de enge-  deugdzaams berouw beloond. jgi gelukkige Clarette wederom te ontvangen, die, helaas! maar al te zeer veranderd was van die Clarette , die te vooren als een voorbeeld van deugd In het dorp geroemd wierd! het zoude my, dage ik, ten minften mogen gebeuren in myn vaderlyk huis te fterven, indien ik al onder het gewigt van myne rampen mogt bezwyken. Ik vroeg aan eenen onbekenden man, die my by het dorp ontmoette, naar tyding van myne ouders: maar, ó hemel, wat vernam ik? en ik, ik ben de oirzaak daar van! zy hadden hunne wooning verlaaten, ontroostbaar over myn verlies, en onophoudelyk myn leevenswys befchreijende, dat hen gewisfelyk veel meerder fmart veroirzaakte, dan myne dood zoude gedaan hebben. Die lieve ouder$! (hier borst Clarette in angftige zugten en traanen uit,) ik heb hen niet weder mogen zien! ik heb niet kunnen te weeten kómen, werwaards zy zich heen begeeven hebben! ach! ik zal hen nimmer Wederzien! neen, nooit! — nooit! — zy zullen Van wanhoop geftorven zyn, want zy waren zoo Zeer aan de deugd en den godsdienst gehegt; en ik leef nog! Ik poogde de diepe droefgeestigheid, waar in Clarette telkens op nieuw verviel, te doen bedaaren. Waarom zoud gy Wanhoopen, zeide ik, Van uwe ouders weder te zien? de ongelukkige deugd word toch vroeg of laat beloond . . . Ach! mynheer, viel my dit achtenswaardig meisje in, dit doorfnyd my het hart! . . . indien ik nimmer was afgeweeken van deze deugd, die ik nog in H, Deel, L myn  162 CLARE'iTE, of het myn hart beminde, toen ik dezelve zoo zeer beleedigde, dan zoude ik myne rampen met gelatenheid draagen, en'alles goeds van den hemel durven verwagten; maar ik heb'misdaan, hy ftraft my, ik ondervind de duidelyke blyken van zyne gramfchap. Ik ging, dus voer.zy voort, weder op weg, myn hoofd geduurig omwendende, om ons dorp te zien, waar van ik myne oogen niet konde afwenden; fomtyds dagt ik het rieten dak van ons huis te kun. nen onderfcheiden; ach! hoe zeer trof my dit het hart! — wreede Melvil! Ten laatften, bereikte ik kwynende deze landftreek; ik neeme hier het veragtelykfte werk waar, maar kan 'er wel iets te veragtelyk voor my zyn, naa de diepe vernedering en fchande, die zelvs myne naagedagtenis zal aankleeven? dat is de wezentlyke vernedering! fchoon ik met de laagfte foort van menfchen gelyk, gefteld .wierd, zoude ik, helaas! nog myne misdaad niet kunnen boeten. Een troost blyft my flegts overig in myn ongeluk, ik ben naauwlyks agttien jaaren oud, en ik hebmoeds genoeg gehad om den leeftyd niet af te wagten, die ons van zelv' van de misdaad aftrekt, ik zal treurende leeven en fterven .... misfchien zal de opregtheid en leeveudigheid van myn berouw, my min fchuldig maaken in de oogen van den opperften rechter, dien ik beleedigd heb; want van de achting der menfchen moet ik voor altoos afzien, en de achting voor my zelve heb ik insgeiyks verbeurt. God alleen kan het my vergee- . ven!  deugdzaams berouw beloond. £§3. ven! Ach! had het my nog mogen gebeuren * myne waarde ouders te omhelzen, hunne eerwaardige gryze haairen met myne traanen te befproeijeö, en hen in hunnen ouderdom te onderfteunen! : . . . Maar waarom vleije ik my met eene ydele hoop „ kan ik 'er wel aan twyffeien? ik herhaal het mee leedwezen; ik heb ontegenzeggelyk hunne dood veroirzaakt! jaa gewisfelyk ben ik de oirzaak van hunne dood: zy hebben myne ontëering niet kunnen overieeven/ wat zeg ik? zy zeiven zyn daaf door te fchande gemaakt; ik heb hun van het leeven beroofd tot loon dat zy het my gegeeven hebben , tot loon van zoo veele weldaaden.' myn droom is zekerlyk maar al te waar; hunne dogter j die dogter, welke zy zoo teder lief hadden, heefÊ hen, alle deze flagen toegebragt.' Dit openhartig verhaal van myn ongeval, rrivnheer, leert ons beiden onzen pligt; ik kan, ik mag voor u niet zyn .... ik bemin u, en deze liefdé verzwaart myn ongeluk. Tragt dan Uwe gezondheid weder te krygen; Zyt myn vriend, zyt myn befchermer; verëer my met uwen verftandigen raad; beklaag my, maar verlaat voor altoos een ontwerp, dat niet dan nadeelig voor ons beiden kan zyn. Laat my, mynheer, myn gantfche leeven lang het verlies beweenen van alle de rech» ten, welke aan de deugd verbonden zyn, in weerwil van de rampen, ,die dezelve te lyden heeft* Ik kan voor u niet zyn, ik moet u derhal ven verlaaten; ik verwagt geen antwoord van u! ... , L 2 Kom  16i Clarette, of het Kom aan, Susanna , laat ons ten fpoedigflen naar huis keeren. Ik wilde Clarette beweegen om te blyven, maar 7y kon my reeds niet' meer hooren; zy ljec my ten prooi van eene meenigte denkbeelden, die ik niet dan met moeite uit eikanderen kon ontwaaren; myne ziel wierd door veele ftrydige aandoeningen geflingerd ; die laage en gemeene denkbeelden, die wy, benevens zoo veele andere vooroirdeelen, in de famenleeving ■ aanneemen, fielden my een meisje voor, die fchoon zy niet meer dan éénen misflag begaan had , daar voor haar leeven lang ftraf behoorde te lyden; Clarette uit dit oogpunt befchouwd was fchuldig, en ftond van' de geheele wereld verftoten te worden. Vervolgens had ik wederom moeds genoeg om op eene redelyker wyze te denken, en alle denkbeelden1 van anderen te laaten vaaren, om alleen de mynen te volgen, en als dan zag ik door myne oogen, en niet door die van anderen, in Clarette een ongelukkig fchepzel, een fpeeltuig van de verleiding en fchelmfche trouwloosheid, overgegeeven aan de zwakheid van eenen leeftyd, die blind voor alle listen en laagen is; ik zag haar tot de deugd terug keeren, terwyl haare fchoonheid nog in vollen luister was. Eene fchoonheid van agttien jaaren, die de ftreelendfte verleiding kan tegenftaan, en moeds genoeg heeft om den vernederendften ftaat te aanvaarden, met de bitterfte armmoede te worftelen, en, als het ware, van berouw te fterven;  ieugdzaame berouw beloond. 165 ven; welk een tafereel, myn vriend; hoe diep wierd dit in myne ziel geprent.' ... Ik nam myn befluit, bedagt my niet langer; maar fchreef deze weinige regels aan myne zielsvoogdes. „ Myn befluit is genomen. Gy zyt getroffen ,, lieve Clarette door een waar berouw; gy be„ mint de deugd; die de rechte waarde der eet „ gevoelt, heeft dezelve reeds terug gekreegen; „ myne rede zelve pleit in uw voordeel. Hier ,1 door meen ik, dat gy overreed zult zyn van my„ ne huisvrouw te worden, en ik zal 'er nimmer „ eene andere neemen." Doch welk een antwoord kreeg ik hier op! „ Jaa zeker bemin ik u, en tot belooning van „ myne liefde, berooft gy my van myn geluk, „ het eenig geluk, dat ik nog fmaaken konde! De j, troost der vriendfchap moest myne traanen afdroo„ gen, en gy beneemt my dat genoegen! Gy zult ,, my nimmer wederzien, myn pligt eischt van my „ u te ontvlieden; ik verlaat de fchuilplaats, die ik j, uitgekozen had, en daar ik u het eerst ontmoet ,, heb. Het is gedaan; vaarwel voor eeuwig! Hoe, „ mynheer! zoude ik uwe huisvrouw durven zyn! ik! — ik, — die niet waardig ben met den „ geringften man van de wereld te trouwen.' Neen „ myne oneer moet voor my alleen blyven; be„ waar uwe eer in alle derzelver zuiverheid; ge„ loof my, die berouw kan toonen, kan ook fter„ ven, en wy kunnen in deze wereld nimmer ver„ eenigd zyn. Alles dat ik u vergunnen kan is „ myn beklag, myne achting en myne liefde; L 3 „ eene  366 Clarette, of het s, eene liefde, die de uwe niet waardig is, maar 35 die egter zich zelve kan verwinnen. Ach! dat „ ik niets dan de aandoening der dankbaarheid >, voor u mogt gevoelen | Zyt overtuigd , dat ,, myne liefde alleen my dezen ftap inboezemt; »> misfchien zal zulks my het leëven kosten, maar wat is myn leeven ? mogt ik in 'ftaat zyn u eene ^ grootere opoffering te doen 1" Ik fpoedde mynaar den huiswaard van Clarette, en vond daar alles in de uiterfte verlegenheid; het lieve meisje was verdweenen, naa hem eenige geïinge gefchenkea agtergelaaten te hebben. Die goede lieden hadden den mond vol van haare uitmuntende hoedanigheden, en van het verlies, dat zy leeden; zy zeiden my ontelbaare maaien, dat ccn engel geen opregter inborst konde hebben , of weldaadiger zyn ; de vader, de moeder, de kinderen , allen jammerden over het verlies van myne lieve Clarette, en ik liet my alle de allergeringfte omftandigheden verhaalen, die tot haar eenige betrekking hadden; door hun was opgemerkt, dat zy, voor haar vertrek, bitter gefchreid, en dikwils mynen naam genoemd had. Gy kunt u wel verbeelden, in welk eenen akeligen toeftand ik my bevond, myn hart vloog, als het ware, vooruit langs alle de wegen, die Clarette kon ingeftagen hebben ; ik deed naauwkeurig onderzoek, doch zonder vrugt , geen dorp in de nabuurfchap bleef onbezogt; gy kunt wel begrypen vriend, dat ik lord Ellis myn geheim vertrouwd had. Op  deugdzaams berouw beloond. : Op zekeren avond verwyderde ik my te paard zittende, van den gemeenen weg; ik was alleen, afgemat van vermoeidheid, en neêrflagtig over den vrugteloozen uitkomst van myne naavorfchingen , flapte ik van myn paard aan den ingang van een. bosch; eenige fchreden van my af ftond eene armmoedige hut, waar uit ik eenig flaauw licht zag fchynen; ik weet niet welk eene aandoening my deze ftulp deed naderen; 'er by gekomen zynde hoorde ik eene ftem, die op eenen kwynenden toon, uitriep: ach.' vader, lieffte vader.' gy verwaardigt u nog traanen over my te ftorten, en gy ook, tedergeliefde moeder .' beide heb ik beleedigd, waarde ouders.' ik heb uwe gryze haairen fchande aangedaan.' het is niet meer dan billyk, dat ik fterf/ ach.' ik hoopte, dat ik uw fteun en troost zoude zyn; kunt gy het my vergeeven? —■ Wat fpreekt gy van vergeeven, lieve dogter? omhels ons, en ftel uw vertrouwen op God, die zal u uwe gezondheid terug fchenken, wy, wy moeten fterven; alleen zouden wy wel wenfchen, dat wy u in eenen gelukkigeren ftand konden agterlaaten; .maar wy kunnen u niets nalaaten dan onze armmoede, en dat daar wy u zoo lief hebben! — Gy hebt my nog lief, tedere ouders.' ach.' ik verdien uwe liefde niet ? ik verdien niets dan uw medelyden; jaa, die verdien ik; ach, dat gy in myn hart kond' leezen! Het is onnut my in het leeven te willen houden; ik fterf van berouw, en ik gevoel nog eene oirzaak van myne dood, die gy ten eenigen tyd zult verftaan; ik fmeek ulieden flegts L 4 cm  30* CÜRËTTE, #ƒ het om ééne gunst. —- Eene gunst, lieve dogter! Ach! fpreek, fpreelc toch myn kind, vraag alles dat gy wilt, alles, dat wy u kunnen geeven; maar helaas» ons vermogen is zoo gering! — Bezorgd dezen brief, bid ik u, naa mynen dood, volgens het op. fchrift; gy kunt ligt gewaar worden waar lord Etlis woont, daar zult gy eenen heer vinden, die Borston genoemd wordt. Ik opende met drift de deur; en trad binnen: ik zag eene vrouw genoegzaam te fterven leggende op; een allerarmmoedigst bed, met eenen brief in de hand ; eenen grysaart, die fchreijende op haar aangezigt nedergebukt lag; en eene oude vrouwe, die haare handen in de haaren drukte. Ik fchoot toe, en greep den brief; doch ik moet u, eer ik de verdere omftandigheden van deze aandoenlyke ontmoeting verhaal, den inhoud van dezen brief mededeelen. „ Achtenswaardige man, zoo zeer onderfcheiden „ van uwe medegenooten , aan u offer ik myne „ laatfte zugten! gy zult dezen brief ontvangen als ,, ik niet meer in wezen zal zyn.' dus kan ik inden„ zeiven gerust myne geheeleziel uitftorten, zon„ der myne openhartigheid te veel bloot teftellen, „ dit is genoegzaam het eenige vermaak, dat ik „ nog in dit leeven genieten zal. Weet dan, waar,, de Borston, dat ik om u fterv', ik heb u wil„ len myden, om dat myn pligt my zulks afvor„ derde, en het my niet geoirloofd was, uw hart ,, én uwen naam met u te deelen. Myne erkente,, nis zoude my ridder Brown's hand hebben doea »* af-  deugdzaams berouw beltend. iöq „ afflaan, zoo hy de vryheid gehad had om my „ die aan te bieden; dus kunt gy ligt denken, wat „ myne liefde voor u doen moest. Gy hebt my „ waarlyk te recht doen gevoelen, hoe veel jam,, mers het verlies der eer medebrengt! Ik heb u„ wen goeden naam ontzien; ik kan de droefheid „ niet overleeven, om van uw bywezen beroofd te zyn, wiens vriendelyk onderhoud myne ziel „ geduurig nieuwe kragten byzette, en aan haare „ eerfte zuiverheid en onfchuld fcheen weder te „ geeven. Ik wil u, eer ik fterf, eene blyk van „ myne opregte liefde geeven; ik durf u fmeeken „ als mynen vriend, als mynen waaren, als mynen „ eenigen vriend, van uwe goedheid aan myne ou„ ders te bewyzen. Door dit verzoek toon ik u, „ dat ik voor u myne eigenliefde durf opofferen, om het vermaak te hebben van het denkbeeid „ met my in het graf te neemen, dat gy myn wel„ doener zyn zult in deze zoo geliefde menfchen. Helaas.' ik ben de oirzaak van hun ongeluk; het „ verdriet, dat ik hen veroirzaakt heb, of liever „ myne misdaad, ach / laat ik het vry myn fchelm-* „ ftuk noemen, heeft hen buiten ftaat gefteld om voor de behoudenis van hun gering eigendom te zorgen, die braave menfchen hebben de fchande van hunne dogter moeten draagen, zy, die zich „ nimmer over eenige daad hebben behoeven te ,, fchaamen, dan alleen, dat zy my ter wereld ge„ bragt hebben; zy hebben hunne toevlugt tot dit ,, ellendig hutje genomen, om daar eene fchuilM .plaats te vinden voor hunne eerwaardige armL j „ moe-  ïjo Clarette , of het „ moede en bittere droefheid; hier heb ifc hen ,, wedergevonden in de uiterlTe ellende, hier heb „ ik my voor hunne voeten geworpen; zy hebben zich verwaardigd hunne armen voor myne om„ helzing te openen, en hun armmoedig ftukje „ brood met my te deelen, dat reeds door hunne „ traanen bevogtigd was; ik heb nog voor myne „ dood het geluk gehad van die lieve ouders tegen „ mynen borst te mogen drukken, en de lieve „ naamen van vader en moeder te mogen noemen! „ Laaten zy u aan de ongelukkige Clarette doen „ denken, en wees verzekerd, dat myne ziel u daar voor dankbaar zal zyn, en gevoelig zal we„ zen voor alle de weldaaden, die gy aan hen be„ wyst. Vaarwel voor eeuwig, lieffte Borston. „ Wat is toch de dood anders dan een wezentlyk „ geluk voor een ongelukkig fchepzel, dat van „ de wereld, en misfchien van den hemel zei ven „ verworpen is, en dat alles verboren.heeft, dat ,, haar eenigzints achtenswaardig konde maaken ,, in de oogen van den man, dien zy boven alle „ menfchen beminde?" Hier op riep ik uit: ach! lieve Clarette! die goede oude lieden ftonden verftomd van verbaasd, heid; Clarette floeg de oogen op, en viel bezwymd in myne armen neder. Ik kan u niet befchryven, myn vriend, wat ik op dat oogenblik gevoelde; gy kent het beköorlyke van een gevoelig hart; uw teder gemoed zal ligtelyk mynen toeftand kunnen bevatten. Ik vervolgde met alle de vervoering der liefde: jaa, lieve Clarette, jaa gy  deugdzaam berouw behond. jyt gy zult myne echtgehoote. zyn, gy alleen zult myn lot bellisfen; gy zyt van nu af aan reeds de meestresfe van myn hart; in u zal ik my met de deugd zelve verbinden; die zal ik beloonen, die zal ik aanbidden in myne allerlieffte Clarette! Eene misflag te begaan, is de menfchelyke natuur eigen; maar zich boven derzelver zwakheden te verheffen, verdient alle de achting, die men aan de alleronbefprokenfte eerlykheid verfchuldigd is. En gy, zeide ik tegen den grysaart en zyne huisvrouw, die voor my op de knieën gevallen waren, en die ik met vervoering opbeurde, gy zult myn vader en myne moeder zyn; ik wil uw zoon, uw tweede kind wezen; ik zal uwe dogter het genoegen betwisten van u te beminnen, en u in uwen ouderdom tot troost verftrëkken. Zie daar, ridder, mynen toeftand! myn bywezen heeft Clarette van den oever des doods gered; zy blyft nog fteeds by haare weigering van myne hand aan te neemen, en houd my geduurig haare geringe geboorte, de vlek van haaren misflag , dien zy onherftelbaar noemt, en de fchaamte, die haar zelvs tot in myne armen zal byblyven, voor oogen; ik heb haar te kennen gegeeven, dat myne rust, jaa myn leeven zelv' van haare onderwerping aan mynen wil afhingen; ik heb myne zielsvoogdesfe zelve wetten durven voorfchryven; wyzyn thands allen by lord Ellis, daar de toebereidzelen tot ons huwelyk gemaakt worden. Deze braave lieden zyn van ouders tot ouders afkomftig van deftige akkerlieden, die altoos  11% Clarettü, of het toos in hunae nabuurfchap voorbeelden van deugd en braafheid geweest zyn. Wel is waar, dat zv onder hun geflagt geene lords kunnen tellen, die zich aan de veragtelykfte laagheden blootgefteld hebben, om Hemmen te winnen, of de zitting in het parlement van de eene of andere kleine ftad te koopen; noch opkomelingen van fortuin, die, hunnen veradelden burgerftand onwaardig, ten kosten van hunne eer, eenige gunften van het hof hebben weeten af te troggelen, en de liefde, die ieder braaf engelschman voor zyn vaderland moet gevoelen , verzaakt hebben; noch zoogenaamde groo. ten met laage zielen voorzien, die de vryheid van het land hebben verkogt, en den grondflag van flaverny en overheerfching gelegd. Myn voorneemen is daarenboven, myn leeven op het land te fly. ten; ik heb reeds kmg genoeg voor anderen geleefd, herword eindelyk tyd, dat ik voor my zeiven beftaan, en dat ik aan de infpraak van myn hart gehoor geeve en die volge. Het befchouwen van my zeiven en van de natuur, zal my rykelyk het. gemis van die lastige gezelfchappen vergoeden, waar in men, niet in ftaat om den last en verveehng van zyne eigene ledigheid te draagen die aan anderen tragt op te leggen. De goedaardigheid en de openhartige vrolykheid der eenvoudige landgezelfchappen, kunnen gemakkelyk het verlies opweegen van die fraaije byëenkomften, daar men niets leert dan de kunst om de verveeling en den last van het leeven op verfchillende wyzen te ondervmden; daar eene laagc infchikkelykheid err  deugdzaame berouw beloond. 173 en bedekte trouwloosheid, den naam verktygen van beleefdheid, en gezelligen aart? Myne echtgenoote zal beter dan anderen, het gewigt van haare pligten gevoelen; ééne zwakheid is dikwils de bron van veele deugden; een gemoed, dat ééns geftruikeld heeft, word döorgaans daar door voorzigtiger, en leert zich zorgvuldiger te wagten voor eenen nieuwen val. Ik beD wel overtuigd, dat Clarette, als zy moeder word, haare kinderen lief zal hebben," eene goede opvoeding geeven en dat zy voor altoos aan my verknogt zal zyn; de erkentenis, die waare wellust van zuivere en nederige zielen, zal benevens dé liefde in haar hart plaats neemen. Somtyds, dit moet ik bekennen, buig ik my weder onder het flaaffche juk, en gaa onder hetzelve gebukt even als die dierlyke fchepzels, die een verftandig man verachten'moet. Ik hoor reeds geheel Londen de ftemmen tegen my verheffen. . . . Wel nu laat hen fchreeuwen, laat hen fpotten; als ik met my zei ven te raade gaa, als ik myne gevoelens, de waarheid, en mynen pligt gehoor geeve, en dit moet ik doen; kan ik dan nog langer twyffelen, of Clarette is tot de deugd wedergekeerd? En waarom zoude zy dan geene belooning ontvangen voor een zoo grootmoedig berouw? is het waar berouw niet de luis• terrykfle eerherftelling ? en is weldaadig en recht- vaardig te zyn niet het hoogfte vermaak? Wy hebben het recht om ons afbeeldzels van God te noemen; laaten wy dan hem in goedheid tragten naa te volgen, zoo wy ons dien eernaam niet willen on-  .17-4 Clarette,, of het onwaardig maaken. Zeg my, ridder, wat my te doen ftaat ï J Antwoord van den ridder Digey. Wat u te doen ftaat, myn vriend? kunt gy zulks nog vraagen, moedige wysgeer? Clarette, zoo fpoedig mooglyk, trouwen; en dus eene daad doen, die een bovennatuurlyk wezen waardig L aan die ongelukkige haare eer weder fchenken, door" haar aan de uwe deel te geeven; metéén woord, uw best te doen om eenigzints gelyk te worden aan de Godheid, wier af beeldzei wy zyn, door derzeiver voorbeeld te volgen, in het vergeeven en weldoen van zyne naasten. Dus kan een mensch best toonen, dat hy Gods beeld is, en ons aanbiddelyk voorbeeld zelv' zoude dus handelen. Naardien gy verzekerd zyt, dat Clarette haaren mis. Hag oprechtelyk beweent, en u niet zoekt te bedriegen, zyt gy verpligt haar te beloonen voor den moed, die zy betoond heeft in zich aan de ondeugd te onttrekken, en zulks in eenen Jeeftyd, waarin dezelve haar nog bekoorlyk kon voorkomen Ge loof my, zy J. in der daad een eerlyk meisje; haare ziel is nimmer bevlekt geweest; op den trouwloozen, die haar verleid heeft, moet de algemeene verachting nederftorten: dat fchepzel is inderdaad ftrafbaar, en waardig om aan eene eeuwige fchande en knaaging overgeleverd te worden. Gy meid my, dat gy voorneemens zyt, met uwe nieuwe huisvrouw en ouders, afgezonderd op het land te blyven leeven; wagt u wel zulks te doen, waar vreest  deugdzaam berouw beloond, j-j vreest gy voor, meent gy eene kwaade daad te be. gaan ? Gy beftryd een wreed en ongerymd vooroir. deel, gy durft het onder uwe voeten vcrtreeden; kom hetzelve derhalven te Londen zelv'uittarten, voor de oogen van gantsch Engeland; kom onsu« we verhevene ziel in alle haare kragt vertoonen; heb moeds genoeg om aan die liomme fchenzels, welke zich menfchen noemen, om dat zy eene menfchelyké gedaante vertoonen, blyken te geeven dat het mooglyk is zich boven hen te verheffen, door van hunne gewoone wegen af tewyken, die door den laagen geest van naavolging, en door de onmededoogende domheid betreeden worden. Overweeg, te recht, myn vriend, hoe veel goeds gy aan het menschdóm doet; vooreerst beloont gy de deugd door de deugd zelve, en deze is haare eenige en waare belooning; gy berftelt eene vrouw in haare volle waarde, die in haare eigen oogen verachtelyk geworden was, om dat Zy zulks was in de oogen der meenigte, die de zaaken nimmer recht befchouwt of weet te waardeeren. Gy doet ■ zelvs nog meer, Borston; gy zult door dit fchoone voorbeeld eene meenigte beköorlyke fchepzefcn van de befmetting der ondeugd aftrekken, wanneer zy zien, dat de deugd op de wereld niet ontbloot is van genoegen en geluk, en hoop kunnen voeden van ook eens een hart zoo verlichten edelmoedig als het uwe, te zullen aantreffen. —■ Smaak ten vollen uw geluk, myn vriend, ik brand van verlangen om u te omhelzen, en die braave oude lieden! Kunt gy u wel een denkbeeld vormen van  175 Clarette , of het van de blydichap, die gy hen doet gevoelen? Gy geeft hen hunne dogter en hunne eer weder; gy verkwikt hen in hunnen ouderdom, en gy ftrooit bloemen op hunnen laatften weg. Jaa, Borston ongelukkig is het vereelt gemoed, dat de waarde* van uwe handelwys niet gevoelt, en in uw genoegen geen deel neemt! Gyzyt myn held, veel meer myn held dan die vegtende helden, die werktuigen van roof en moord, die alleen door eene verkeerde eerzugt aangedreeven worden; de waare eer daarentegen fchiet haare ftraalen op u. Indien Londen al onrechtvaardig en dwaas genoeg was om u de toejuiching, die gy verdient, te weigeren, wel, myn vriend! gy-kunt zelv' die fchaade wel boeten; -ondervraag uw eigen hart, dat zal u zeggen, dat gy eene braave, eene deugdzaame daad gedaan hebt, en is die goedkeuring niet voldoende voor u? ik voeg 'er de myne by; en gy weet, dat ik die niet ligtelyk aan iemand geeve. De deugd behoeft geene belooning buiten haar zelve te zoeken, om zich een genoegelyk tafereel voor te ftellen: haare eigene achting is alles, dat zy begeert te verdienen, en hier in beftaat misfchien het eenige waare vermaak. Borston, welk genoegen kan de inwendige vreugde evenaaren ? Het verwondert my niet dat de waare godvrugtigen de gelukkigfte menfchen zyn; zy vinden in hun eigen hart,, eenen onuitputtelyken bron van vergenoegen. Nog eens, Borston, hoe denkt gy dat, in zoodanig eene omftandigheid, een meer dan menfchelyk wezen zoude handelen? geloof my, juist gelyk gy handelt. Daar  dsugdzaame berouw beloond. 17? Daar is geen onderfcheid tüsfchen de pligteïi der jnenfchen en die der engelen, dezelven maaken het onveranderlyk wezen uit van die deugd, welke van. alle eeuwigheid by God heeft plaats gehad. Lord Ellis is veel edeler in myne oogen geworden, fe» dert dat hy uwe keuze heeft goedgekeurd. Men heeft hem zynen adel durven betwisten; maar die deugd is een titel, dien hy zyne vyanden kan voor* leggen, en die, myns oirdeels, meer waardigis dan de oudfte brieven en pergamenten van allen de pairs van Schotland, Jaa, vriend, laaten wy men* fchen zyn eer wy groote heeren willen wezen. Ik verwagt u met ongeduld, haast u om hier te ka* men; deze bedorvene flad heeft goede voorbeelden noodig; daar zyn hier zoo veele waanwyzen» zoo veele aapen, en zoo weinig denkende wezens! gy zult ons hier eenen waaren wysgeer vertoonen. Het verveelt en verfloort my, dat ik langer Zoo veele geestige fchriften over de zedekunde moec leezen, en die zoo weinig zie betragten ! Borston-, ik geloof aan geen kwakzalvers of vergulde uithangborden; ik oopen de bïaazen die Ülysses toe» geflopt heeft, en laat 'er den wind Uitvliegen. Hort zeer zult gy de mannen befchaamd doen flaan, die met vrouwen getrouwd zyn, welke die naam misbruiken ! deze zyn het die eene altoosduurende verachting verdieneD. Zoud gy u aan de zotte praat van de grootagtbaare pygmeën van Groot-Brittan* mén flooren? laat die gouden torren maar voortgonzen, en Huur hen met alle hunne gekheid, be* krompen verfland, en gebrek aan birdeel, naar II. Deel. M hun-  178 Clarette , of het hunne lieve wederhelftjés. Geloof my, Clarette zal voldoende verdeedigd worden, ik verzeker het u. Ik brand van begeerte om haar te zien, en u beiden te omhelzen. Vaarwel, braave man, hoe verrukt my uwe manmoedige daad! deze behoort geenzints onder die nietsbeduidende deugden, welke even trots op haar onvermogen zyn, a!s een vorst zonder magt, die zich zoude willen beroemen om dat hy geen kwaad doet. Onze Club groet u, wy hebben ten minften wel reeds honderdmaalen op de gezondheid van uwen aanftaanden vrouw gedronken. Ik ben met al myn hart uwen vriend, DlGEY. P. S. Het gerugt van uw huwelyk verfpreid zich reeds door Londen. Ik befpeur, dat het in den eerften opflag verwondering baart; onder den zwakken hoop bevinden zich veele eerlyke lieden, wel. ker gedagten in twyffel Haan; zy beproeven hunne manier- van denken; zy zyn blinden, die de vliezen van de oogen geligt worden , en die zich niet dan langzaamerhand aan het gebruik van hun nieuw zintuig kunnen gewennen: zelvs die genen, welke zich beroemen van te kunnen zien, zyn veelal zeer zwak, van gezigt; het knipoogen belet hun verre te zien. Behalven dat, myn vriend, het redenlicht begint flegts eerst te ontluiken; en zulks te doen toeneemen, moet door den tyd gefchieden; kom dan ras, gy zult deze zwakke gezigten verfterken. Lord Hamson beweerd, dat hy wel duizend van die wezens, welke men eerlyke vrouwen noemt,  deugdzaame berouw beloond. $79 noemt, zoude willen geeven om ééne. Clarette te vinden. Ik verbeeld my, dat onze laffe fpótters welhaast uitgepraat zullen hebben, „ . . . en hoe veel zult gy winnen, als uw geval met een ernftig en wysgeerig oog befchouwd wordt! Maar, van uwe voorftanders gefprooken, (want' gy hebt 'er hier reeds zeer veelen, die zich voor u zouden doodvegten, en die alles aanwenden o'rh eene gelukkige omkeering in de gemoederen te bewerken,) kan ik mynen brief niet fluiten, zonder ü iets byzonders daaromtrent te melden; ik heb kennis gemaakt met den ridder John Erown, die my alles, dat gy my van hem gemeld hebt, bevestigd heeft; hy verklaart zich voor de openbaare voorvegter van uw aanftaande vrouwe: hy ftaat gereed om voor haar in het ftrydperk te treeden, en aatt alle haare lasteraars in onze drie ryken eene uitdaaging in formd toe te zenden; hy is onuitputtelyk in haare loffpraak, hy was byna van droefheid geftorven, naa dat hyvan haarwas gefcheiden; thands is hy getrouwd; en dat het wonderlykfte is, zyne vrouw heeft de zelvde gevoelens voor dit meisje opeevat,.'t welk hy een engel van deugd en fchoonheid noemt ; zy verwagten u met ongeduld , en denken u een heerlyk gastmaal te geeven; zoud gy kunnen gelooven Borston, dat ik de laatfte zal zyn, om daar van de eer op te houden? M 2 Me*-  x8o Melinde en Valmor, of de Melinde en Valmor, of de zegepraal der deugd . over de vervolging. De ouders van Melinde waren bewoonders vau een dier eilanden, op welken hy, die den eerden rang bekleed, verre weg van onder 't oog zyns meesters verwyderd, niet zeldzaam het aan hem toevertrouwd bewind te baate neemt, om aan zyne driften voldoening te verfchaffen, en de verregaandfte onrechtvaardigheden te pleegen. Melinde ondervond hier van de allerdroevigfte proeve, zoo als zy op 't punt ftond om met hem die haar hart beminde vereenigd te worden, en voor wien haarvader haar van haare vroegfte jeuo-d af aan beftemd had. Eene natuurlyke genegenheid van wederzyden, had de oogmerken van den heer d'Arly, vader van Melinde, begunftigd; ook konde 'er nimmer een huwelyk met aangenaamer vooruitzigten geflooten worden. Geboorte, middelen, genegenheid, alles liep famen om die vereeniging te befchouwen, als het toppunt van hun geluk. Met dat al was mevrouw d'Asly niet zeer genegen tot die echtverbindcenis. Een trots en hoog. moedig wyf zynde, oirdeelde zy het niet voldoende haare dogter aan iemand die haar's gelyken was uit te huwelyken, zy verlangde haar in hooger ftaat te befchouwen. De hooymoed is van alle driften de dwaasfte in haare eisfehen; deze werkt, als zy meent haar oogmerk te bereiken , regt- ftreeks  zegepraal der deugd over de vervolging. 181 ftreeks tegen zich zei ven. Eene moeder die voor haare dogter niet anders vordert dan eenen fchitterenden ftaat, denkt niet dat zy naa dit doel bereikt te hebben, welhaast beneden haar zal geplaatst zyn. Mevrouw d'Arly had, daar zy niet anders konde , haare toeftemming gegeeven , dat Valmor Melinde zou trouwen ; om dat zy niets dat op eenigen grond fteunde tegen die echtverbindtenis konde inbrengen, doordien Valmor, van alle de jonge heeren op 't eiland, de beste party was, welke zy konde doen, zy bewilligde hier in toch met wederzin ; maar de aankomst van eenen nieuwen bevelhebber, was een noodlottig tydftip voor deze jonge gelieven. De graav de ***, van eenen geweldigen en driftigen aart, alleen door zyne hartstogten beftierd, kende geene andere paaien wanneer het 'er op aan kwam om daar aan voldoening te verfchaffien, dan alleen de onmooglykheid om zyne lusten te boeten, ook was hy overmaatig op pragt en zwier gefteld; zoo ras hy op het eiland kwam, toonde hy meer bedagt te wezen om zyne weelde bot te vieren, en eenen grooten ftaat te voeren, dan om de pligten van zyn ambt waar te neemen; hy gaf heerlyke feesten, waar op de gantfche jufferfchap genoodigd wierd; natuurlyk dat Melinde zich onder dat getal bevond, zy muntte in fchoonheid boven alle de andere juffers van het eiland uit, en had het ongeluk dat de graav het oog op haar liet vallen. Hy gevoelde voor haar eene aandoening voor hem totnogtoe onbekend. Schoon hy reeds veertig jaaren M 3 had  I?a .- Melijsce en Valmor, of de bad bereikt, en altoos in de groote wereld onder de dames verkeerd, was hy nimmer aan eene in * byzoDdet verbonden geweest. Hy deed naauwKeurig onderzoek op alies wat Melinde betrof; en ontdekte dat zy binnen weinige dagen ftond te' trouwen aan Valmor, den beminnelykften en wel, gemaaktften jongen heer van de gantfche volkplanting; ook bemerkte hy dat eene wederzydfche genegenheid, de minnaar en minnaaresfe vuurig naa het tydftip hunnervereeniging deed verlangen. Deze berigten, wel verre van den graav van zyne oogmerken te doen afzien, ftrekten alleen om zyne opkomende drift zoo veel te fterker aan te vuurem Zyne hoogmoed, zoo wel als zyne liefde, vonden een onuitfpreeklyk genoegen in het te boven komen van die zwaarigheden, welke zyne zegepraal veel grooter zouden maaken in 't oog van het gemeen. Op zoo wankei eene hoop fteanende, behandelde hy Melinde en haare moeder met byzondere onderfcheiding. Dit juist, 't welk de grootfte voldoening aan eene andere vrouwe zou veroirzaakt hebben, baarde aan Melinde het grootfte ongenoegen. De graav was haar geduurig op Zyde, en met niemand dan met haarwillende dansfen belette hy dat ze in eenig onderhoud met haaren beminden Valmor geraakte; doch 't gene aan deze tot zulk eene grievende fmert verftrekte, vervulde het hart van haaren moeder met de uitbundigfïe vervoeringen van vreugde. Mevrouw d'Arly kon dezelve niet beteugelen; 'twas voor haar de gelukkigfte dag haar's leevens, zich dus met haare dogter Oü'  zegepraal der deugd over de vervolging. 183 onderfcheftfen te-zien in eene omftandigheid, waar in zy ten voorwerpe van den nayver der geheele Juffer fchap ftrektcn; jaa zy gaf zich gantsch en al over aan het koesteren van de ftreelendfte hoope. De graav verzógt verlof om zyne opwagting by haar te mogen maaken. Naauwlyks bevond zy zich alleen met haare dogter, of zyoopenbaarde tendeele wat zy in haar hart koesterde. Melinde hoorde zulks met droefheid aan; maar zedig van aart zyn de, zoodanig altoos de waare verdienfte is, zag zy de hoop, welke haare móeder voedde, veeleer aan als een uitwerkzel vanderzelverhoogmoed, dan gegrond opreden. Naa het afleggen van eenige bezoeken j waar over de graav geen reden had zeer voldaan te zyn, over de koele behandeling die Melinde ten zynen aanziene in acht nam, was hy nog driftiger geworden in het voortzetten van zyn ontwerp, en betuigde aan mevrouw d'Arly, dat hy geen ander doelwit had dan om haare dogter te trouwen, indien 'er zich geene hinderpaalen opdeeden. Mevrouw d'Arly ftond in voor de toeftemming van haaren man, en de onderwerping van Melinde. De graav, door deze belofte aangemoedigd, twyffelde niet aan de vervulling van zysen wensen» Mevrouw d'Arly , alles door het bedriegelyk vergrootglas haarer heerfchende drift befchouwen» de , en volgens haare begrippen die van haaren echtgenoot en dogter beoirdeelende, dagt dat ze hun het aangenaamfte nieuws zou verkondigen, met ie aanbieding des bevelhebbers bekend te maaken. M 4 Dan  4.84 Meunpe en Valmor, 0j & Dm de heer d'Arly, antwoordde, naa haar ge. boord te hehben zeer koeltjes, dat hy, wel ver re van dien voorflag des graavs als een geluk to befchouwen, denzelven hield voor een ongeluk Jwyl het altoos nadeelig was zich gedrongen e' vinden, om ver bind ten isfen aan eenen bevelhebber te wegeren, dewyl dezen dikwils onrechtvaardig genoeg zyn, om zich beledigd te rekenen over eeM weigering, door de billykheid voorgefchreeven. » Ach.' waarom wilt gy uwe toe/lemming niet » geeven, viel mevrouw d'Arly in toorn ontfto. „ ken hier op in? wagt 0 wel zorgvuldig iets •» hier van te laaten blyken; want indien gy in de ,, onbehoorlyke weigering volhard, om aan Me„ Einde zulk een Iuisterryk fortuin te ontzeggen, », zal ik haar onterven, u verlaaten, en gy zult „ my nimmer weder zien. Hoe.' mynheer, wan„ neer ik door een geluk, waar mede ik my niet „ kon llreelen toen ik u trouwde, gelegenheid vinde „ om myne dogter in eenen rang te plaatzen, naa „ welke ik zou hebben kunnen dingen, zult gy u ,, aankanten tegen haare verheffing en de onze ? denk bid ik u, om de voordeden van zoodanig eene ver „ bindtenis! welke eerbewyzingen Haan ons te wag." „ ten! begrypt dat wy met geen minder eerhied zul„ len aangezien worden, als de gouverneur zelve'" — Ik zou my vergisfen, mevrouw, antwoordde „ p Arlv, ipdien ikmy kon laaten verblinden door » CCrLyde'eLn en 87 weet, dat ik verbindte- „ nislen heb aangegaan met de familie van Val. mor; hy heeft recht om op myn woord /laat te i) maa-  zegepraal der deugd ever de vervolging. 1S5 a, maaken. Gy weet ook hoe vuurig hy Melinde :„ bemind, en hy van haar bemind wordt; ftaat „ het ons dan vry om eene drift te willen beteu- gelen, die wy oopentlyk bcgunftigd, die wy ge,, wettigd hebben? zoude dit niet ten eenemaalen ,, de goede trouw zyn te fchenden ? neen doet wat „ gy kunt, ik verbreek myn eens gegeeven woord „ niet, daar mag van komen wat 'er van wil; jaa ik zou weigeren een koning voor myn fchoon„ zoon te neemen, in de tegenwoordige omftandig- heden; nog eens, myn woord is heilig, ik zal 'er niet van afftappen, al hing 'er myn leeven aan; ook durf ik 'er voor in ftaan, dat myne dog„ ter hier eveneens over denkt als ik." — ,, Uwe „ dogter zal zich onderwerpen, antwoordde me,, vrouw d'Arly, indien gy maar door eene zotte „ fchroomachtigheid haare weerfpannigheid niet „ wettigt; — ik hoop edelaartigheid genoeg in haare „ gevoelens te zullen vinden, om met blydfchap ,, myne party te kiezen; voorts zult gy te vergeefs uwe ftrikken fpannen, om haar uwe laage denk„ beelden in te boezemen; — ik eisch dat zy my „ gehoorzaame: 't is eene bepaalde zaak, want ik „ heb myn woord gegeeven, en my ook voor 't u,, we verbonden." — „ Voor het myne, me,, vrouw! dit heb ik niet meer in myn magt." — ,, Dat zullen wy zien, zeide mevrouw d'Arly; ,, en bedenk dat men niet ongeftraft by een' man , „ die 't bewind in handen heeft, zyn woord kan „ terug haaien." Hier op gÏDg zy naa haare dogter, aan welke zy M 5 de  rafi Melinde en Valmor , of de de vborflagen van den gouverneur oopenbaarde teffens haar verzekerende, dat haar onveranderlvk befluu was genomen om daar aan te voldoen L dat zy moest en zoude gehoorzaamen. De aankon dig.ng eener doodftraffe zoude Melinde minder yerfchnkt hebben, dan dusdanig eene tyding. Zv kende de eerzugt van haare moeder, en hoe onverzettelyk zy was in 'tgene zy eens had voorge. nomen. Haare traanen dienden alieen tot antwoord Mevrouw d'Arly ging, naa te vergeefs beloften en bedreigingen te werk gefteld te hebben, van haar af, betuigende, dat zy zich zou hebben ge. reed te maaken, om het bezoek van den graav te ont vangen, en hem te befchouwen als iemand, diebin nen weinige dagen haare echtgenoot ftondteworden. De ongelukkige Melinde vestigde al haarehoop, op de genegenheid en tederheid van haaren vader Zy zogt hem op, en ontlastte haare fmerte in zv.' nen boezem. Hy onderfchraagde haare moed, en beloofde haar, dat zy, wat 'er ook mogt gebeuren, met zyne toeftemming aan niemand anders dan Valmor zoude trouwen. Melinde, opgebeurd en aangemoedigd door die toezegging, en verder door haare liefde aangevuurd, ging zonder eenige agterhoudendheid te werk. Zy hoorde de verklaaring van den graav met die zedige koelheid aan, welke gefchikt is, om een man van kiefche beginzelen texug te houden, 0f ten minften op dienfliger m ddelen bedagt tedoen zyn, om door achting zoeken te verkrygen, wat hy door genegenheid niet konde Winnen. Maar de graav, al te trots, al te driftig om  zegepraal der deugd over de vervolging. igj om zich naar den aart der omftandigheden te voegen , nam enkel list en geweld te baat om zyn voorneemen te doen gelukken. Door de goedkeuring van mevrouw d'Arly aangemoedigd, ging hy als een meester te werk die recht heeft om te gebieden, en niet als een minnaar welke zich door de hevigheid zyner liefdedrift, zoekt aangenaam te maaken. Melinde , zoodanig een trots gedrag wraakende , gaf hem met ronde woorden te verftaan, dat de dood haar min fchriklyk voorkwam dan het huwelyk, 't welk hy haar vooriloeg. Haare moeder, door fpyt vervoerd over een gedrag 't welk zy dagt te zullen ftrekken, om alle haare hoogvliegende hoop te doen verdwynen, boezemde aan den gouverneur alles in wat haare ontroering en hoogmoed, haar in de mond lag, om hem tot het voortzetten van zyne onderneeming te bemoedigen. Zy fchaamde zich zelvs niet, hem te belooven, dat zy des noods, geweld zoude gebruiken, om haare dogter tot de echtverbindtenis met hem te dwingen. Had mevrouw d'Arly het karakter van den graav beter gekend, zy zou zich deze onbetaamelyke beloften wel hebben kunnen befpaaren. Het was onnoodig, iemand van zyne geaartheid zoo zeer aan te zetten tot het halftarrig volhouden van zyn oog. merk, en aan te maanen om tot de verregaandfte uiterften liever te komen dan 'er van af te zien. Maar al te trots, om in 't oog van 't gemeen befchouwd te worden, als iemand die het flaagen zyner oogmerken had dank te weeten aan 't misbruik  183 Melinde en Valmor, of de bruifc zynermagt, nam hy voor, Cecilia, de ka menier van Melinde, door gefcbenken op zynê zyde zoeken te lokken; want doorgaans is de omkoopingde eerfte toevlugt van laagdenkende zielen Cecilia, verblind door de ryke gefchenken van den graav, en bovenal door de hoop met welke hy haar ftreelde, dat hy haar met zyn kamerdienaar zou doen trouwen, liet zich, naa eenige tegenkantingen, overhaalen. Men befloot, dat mevrouw c Arly van dit beftooken werk niet zou onderrigt worden; en men liet eenige dagen verloopen, in welken de graav middel vond om Valmor zoo veel werk te geeven, dat hy geen oogenblik voor zich zeiven had. De post, dien hy op 't eiland bekleedde, verfchafte aan den gouverneur zulke fchoonfchynende voorwendzels, dat het niet doenlyk was de waare grondbeginzelen, uit welke hy handelde, naa te kunnen fpooren. Middelerwyl maakte Cecilia gebruik, van de raadgeevmgen van den graav, en de ongerustheid van haare juffrouw, om derzelver vertrouwen te winnen; ten dien einde gaf zy voor een ongeveinsd belang te ftellen m haare fmerten. Een hart, dat door de liefde ongelukkig is gemaakt, wordt gemakke yk door de minfte flikkeringen van hoop misleid. Melinde verwagte, datzy, haare bekommeringen aan Cecilia ontdekkende, deze haar behulpzaam zoude zyn, om de oirzaak van Valmor's afwezigheid naa te fpeuren. De kamenier beloofde ook op t heiligst alles in'twerk te zullen ftellen, om de beweegredenen van een gedrag, dat zoo vreemd fcheen,  zegepraal der deugd over de vervolging. 189 ïèhcen, en moeilyk in den tegenwoordigen ftand der zaaken, uit te vorfchen. De trouwlooze Cecilia, om zoo veel te beter haar oogmerk te bereiken , maakte van veelerleye redeneeringen gebruik om haare juffrouw gerust te ftellen, en verzogt voorts eenige uuren te mogen uitgaan, ten einde recht agter de zaak te komen. Zy kwam terug met eene geveinsde droefheid op hiar wezen gefchetst, en fcheen geen moeds genoeg te hebben, om, 't gene zy vernomen had, aan haare meesteres te verhaalen. Dit veelbeduidend ftilzwygen, ontrustte Melinde grootefyk*; en beevende deed zy aan het meisje eenige vraagên, vreezende en verlangende onderrigt te wezen van het onheil 't gene haar boven 't hoofd hing; zy drong zoo fterk op de nadere ontdekking daar van aan, dat het fcheen als of Cecilia maar enkel fprak om haar te gehoorzaamen: zy verhaalde dan, onder het ftorten van geveinsde traanen, vernomen te hebben, dat Valmor eene gefletene liefdensverbindtenis, die hy eertyds met een der fchoonfte juffers van 't eiland aangegaan had, weder had vernieuwd;'dat de eerfte ontmoeting van die twee gelieven was geweest op het bal dat de gouverneur had gegeeven, en dat Valmor, zints dien tyd, dagen Heet .by zyne nieuwe bemir-de; dan, doordien deze dame onlangs eerst weduwe was geworden, de welvoegJykheid niet toeliet om op ftaande voet een ander huwelyk aan te gaan; doch dat 'er algemeen de fptaakging, dat zyreeds heimelyk getrouwd waren. De teerhartige Melinde wierd overftelpt door dit  100 Melinde en Valmor, of ds dit haateJyfrberrgtj jaa dit fiheftelyk nieuws drukte haar zoo geweldig, dat de adem haar fchier begaf, en de traanen kondén door overmaat van droefheid genoegzaam geen uittogt vinden. De onftandvastigheid .van Valmor, kwam haar oneindig verfchrikly. ker voor, dan de noodzaaklykheid om van hem af te zien, en aan de begeerte van haare moeder te Voldoen. Cecilia, zonder aandoening over de hevige ftorm van hartstogten en vertwy Heling, die zy verwekte, geliet zich egter een hartelyk deel te neemen in het ongeluk van haare juffer, en naa het uitboezemen van al het gene een hart, dat door de bitterfte droefheid worde beflreedcn, geveinsdelyk kan ten toon ftellen, floeg zy als het zekerfle middel voor, om zich op den ondankbaaren Valmor te wiceken, naamelyk van hem te laaten loopen. TJan welk eene list zy ook te werk Helde , om dit ontwerp fmaaklyk te maaken, verwierp Melinde het met afgryzen, even als of zy vreesde zich daar door fchuldig te zullen maaken en de trouwloos, heid van haaren minnaar te rechtvaardigen, voorts betuigde zy nimmer den graav of iemand anders te willen trouwen; en een volkomen vertrouwen Hellende op de toegeevende tederheid van haaren vader, fmeekte zy hem om zynen byftand ten einde haare moeder te beweegen, om toe-te Hemmen dat zy haare dagen in afzondering mogt doorbrengen. De heer d'Arly van verwondering getroffen, op het hooren van de voofgegeevene verandering in 't gedrag van Valmor, begreep hoe ongelakkig zulks zyne dogter zou maaken, danhy konde egter niet  zegepraal der-deugd over de vervolging, igi piet befluiteu om te voldoen aan de inzigten zyner vrouwe; hy wist door onzekerheid geflingerd niet wat te zullen doen, en was verlegen, buiten ftaar zynde haar iets te belooven. Melinde gaf zich genoegzaam aan de wanhoop over, waatiende dat natuur en,liefde beide haar verlaaten hadden: zy fmolt in haare traanen, toen mevrouw d'Arly binnen trad. Deze zich niet anders onledig houdende dan met voorbereidzels tot. een huwelyk, 't welk haare eerzugt ftreelde, bragt een juweelkoffertje mede, 't welk zy dagt alleen in ftaat te zullen zyn, om den graav.den voorrang te doen verwerven. Wanneer zy Melinde dit kostbaar gefchenk aanbood, verdubbelde deze haare traanen, en zy ftroomden met te meer bitterheids. Haare moeder, verwonderd over een uitwendig betoon van droefheid, welke zy tot nog toe had befloten gehouden binnen de paaien, die de welvoegelykheid aan eene jonge juffer voorfchryft, vroeg, op eenen dreigenden toon: ,, van waar dit verzuim in het naarkomen ,, van haare pligten voortfproot ?" — en zich naar haaren man wendende, zeide zy, teffens een haatJyk oog op hem flaande; „ zyt gy het, mynheer,, „ die deze bovenmaatige ftoutheid wettigt V —• „ hebt gy gezwooren, uwe en myne fchande "te ,, zullen bewerken? .... fpreek! .... ik zal u „ haast vryheid geeven , dat gy u zeiven alleen ,, kunt ontëeren. ... Ik zal zoo verre wegvlie„ den. ..." deze woorden fpreekende, bedekte zy haar aan gezigt, om de traanen, die door fpyt uit  192 Melinde m Valmor, 0f de uit haare oogen wierden geperst, te verbergen De heer d'Arly die zyn vrouw aiettegenftaw de haar zonderling en hoogmoedig karaher nogthands hartlyk beminde, zogt haar tot bedaaren te brengen, en deelde haar 't berigt mede 't welk door Cecilia ten aanzien van Valmor was gegeeven. Hut op verdween oogenblikkelyk mevrouw d Arlt haare gramftoorigheid, doch zy nam weinig deel aan de zielgrievende droefheid , welke deze tyding in het hart van haare dogter had vero.rzaakt, en zy eischte een omftandig verhaal van een voorval, 't welk zy dage tot een gelukkige be- dewerkeT " ZUlleD kmüeü me* Cecilia ftond bedeest en verlegen, op de eerfte vraagen die haar hier over gedaan ^ ^ aan den eenen kant bemerkte zy de noodzaaklykhe.d om haarvalsch berigt voor Melinde verborgen te houden, en aan den anderen kant was zy bevreesd, door mevrouw d'Arly weggejaagd te zullen worden, indien zy beftond dezt te willen misleiden, doordien zy wist dat die dame volftreS geen liegen konde dulden. Om dit een en and" by ma.kanderen te knoopen, zag zy bezwaarlyk raad toe; doch ten laatften befloot zy haare aangevangen rol voort te fpeelen; egter onder het verhaal van dien kwaadaartig verzonnen leugen, mev 0u .A zoekende op 8^ • wyze te doen begrypen, dat het een verzonnen ftukje was: dan deze niet te recht bevattende wat zy eigentiyk meende, beval haar op eenen gebieden- den  zegepraal der deugd over de vervolging. jQ§ den toon dufdelyker te fpreeken J Cecilia hoe langs hoe meer beteuterd wordende, viel door de rhanda en bekende dat alles valsch was verzonnen, dat zy Melinde bedroegen had, doch enkel met inzigE om mevrouw haar Ontwerp te begunitigem Dan mevrouw d'Arly , haare eerst opweliendé gemoedsdriften weinig in bedwang hebbende, zeide overluid, dat dit eene onbehoorlyke daad was; dat men ten koste van de Waarheid niets moest doen, en dat het daarenboven zeer laag voor eenemoeder zoude zyn, om toevlugt tot eenen leugen te neemen ten einde zich te doen gehoorzaamen; en, zonder verder iets van Cecilia terhaarer verdeediginge te willen hooren , ging zy op ftaandö voet naa haare dogter, om haar te verwittigen dat zy döor een valsch ukttrooize! bedroogen was. Me» linde, verrukt door eene zoo blyde boodfehap, eit getroffen door de tederfle erkentenis, wierp zich voor de voeten van haare moeder, en bedankte haar op 't hartigite voor de mededeeling van dit gelukkig nieuws. — Dan mevrouw d'Arly, die alleen de ftrengheid van haaren aart had opgevolgd » en zich in 't minde niet bewogen voelde door moe* derliefde, ftootte met verontwaardiging haare ongelukkige dogter terug, en beftrafte haar op een bitze wyze, dat zy zoo vermetel dorst zyn ont * in haare tegenwoordigheid zich te hebben dur^ ven verheugen over de getrouwheid Van iemand* dien zy haar bevolen had te vergeeten. — Ach! konde ik u gehoorzaamen mevrouw,, fprak Melinde, in traanen fmeltende! maar heb de goedheid Ü. Deel. N om  194 Melinde en Valmor, of de om u te herinneren, dat dit flrenge bevel gevolgd is op een veel zagter! Ach kon men over zyn hait heerfchen, welk eene pooging zou ik niet op het myne doen om u te gehoorzaamen. — Het zal u, vervolgde hier op mevrouw d'Arly, het zal u niets kosten my te gehoorzaamen, indien gy maar een even goed inzien hebt als ik, waar in eigentlyk uw wezentlyk geluk beftaat: en dewyl ik uiets anders op 't oog heb, zal ik onwrikbaar blyven by myn eens genomen befluit. -—. En ik, zeide de heer d'Arly , ik zal myn woord geftand doen: droog uwe traanen af, waarde Melinde: indien Valmor zich uwer waardig gedraagt, zal hy uwe echtgenoot worden. — Mevrouw d'Arly wierd hier op verwoed, braakte de verfchriklykfte vervloekingen over haaren man uit, en befloot die met te betuigen, dat veeleer de geheele natuur te onderfte boven zou keeren, dan dat zy het voltrekken van een huwelyk zou gedoogen, 't welk nimmer naar haar genoegen was geweest. Cecilia, die dit alles hoorde, bleef niet in gebreke om 'er den graav op 't oogenblik van te onderrigten. Hy wierd ontroerd wegens den tegenftand van den heer d'Arly, en tevens ontrust over de belofte van deze aan zyne dogter gedaan, hy begreep geen meester van Melinde te kunnen worden, dan door haaren minnaar verre van der hand te zenden; en dit nu konde hy gemakkelyk doen, uit hoofde van de post die Valmor op 'c eiland bekleedde. Hy hing volkomen van den gouverneur af; zoo dat hy op 't eigen oogenblik, als  zegepraal der deugd ever de vervolging. ïc^ a/s hy zyne dierbaare Melinde dagt te gaan zien, vol/trekt order kreeg om zich terftond naa*** te begeeven. Wanhoopig over een bevel, waaraan hy zich niet kond onttrekken zonder zynen eer ea goeden naam te kwetzen, en niet twyffelende over de waare beweegreden die den graav hier toe aanfpoorde, fchreef hy een brief aan den heer d'Arly, waarin hyhem, met de nadruklykfte bewoordingen, te verftaan gaf, welk een fmert hy gevoelde van genoodzaakt te zyn geworden om zonder vertoeven te vertrekken; teffens verzogt hy dien heer hem by mevrouw d'Arly te willen verontfchuldigen, en aan Melinde zyn bittere leedwezen te betuigen. Op het leezen van dezen brief werd de heer d'Arly woedende van gramfchap, want hy zag daar uit dat het vertrek van Valmor niets anders was dan een' kunstftreek van den gouverneur; hy was onvoorzigtig genoeg van in fmaadredenen tegen den graav uit te vaaren, fchoon deze die wel verdiend had; ook liet hy zich fterk uit tegen het misbruik , 't welk deze van zyn gezag maakte , en zwoer dat hy deswegen by 't hof zou klaagen. Het duurde niet lang of de graav werd hier van verwittigd, doordien het zeldzaam aan laage vleijers en aanbrengers ontbreekt, die hun hof ten koste van hunne evenmenfchen zoeken te maaken. De graav, verheugd dat den genen, dien hy voor zyn vyand aanmerkte, hem zelv een fchoonfchynend voorwendzel aan de hand gaf om zichtewreeken, gaf zich oveK aan alles wat de woede en de N 2 haat  ioö Melinde en Valmor, ef de haat kunnen inboezemen. Hy liet op dm eigen dag den heer d'Arly vatten, en zogt die daad van geweldenaary met den dekmantel van voorzigtjg. heid te bedekken; want hy ftelde den heer d'Akly voor als een verftoorder van de openbaare rusr, en ais een uitftrooijer van oproerige gefprekfcen tegen de oppermagt. Mevrouw d'Arly, het gevan^enneemen van haaren man verltaan hebbende, dagi dat hy inderdaad fchuldig was; alle ar.dere inzigten op dar oogenblik vergeetende, dagt zy nergens anders om dan om de genade van den gouverneur te verwerven. Zy nam haare toevlugt tot haare dogter om dien te vermurwen; want weetende welk eene tedere achting Melinde haaren vader toedroeg, hoopte zy uit dit ongeluk zelve middel te vinden om haar oog. merk van alle kanten te bereiken. Niets van de befchpldigingen , tegen haaren man ingebragt wee. tende, dan uit het algemeen gerugt, vergrootte zy, zoo wel als haare dogter, het gevaar. De aandoenlyke Melinde viel in zwym , op 't hooren dier droevige tyding; jaa zy was nog veel meer hier over ontfteld , dan op 't verneemen van de ongetrouwheid van haaren minnaar. Naauwlyks was zy weder tot haar zei ven gekomen, of men bragt een brief van den graav, waar in hy mevrouw d'Arly by zich ontboodr. Deze bad haare dogter te willen mede gaan, te recht oirdeelende dat zy meer op hem zou vermogen dan zy. Dan de graav die rust nog duur had over de bewustheid van zyne onrechtvaardige handdwyze, en  zegepraal[der deugd over de vervolging. r97 en ook de gevolgen niet konde berekenen, welke zyne geweldaadigheid naa zich zoude ileepen, veranderde oogenblikkelyk van gedagten , en kwam kort naa zyn brief in eigen perlbon, zoekende door de^e handelwys een betoon van zynen vver te geeven, en teveDs fchrik in 't hart van Melinde te verwekken; binnen komende, verzogt hyverfchooDing over de harde noodzaaklykheid waar in hy zich gebragt vond ; vervolgens beklaagde hy het ongeluk van een ambt te bekleeden, 't welk hem, in" deze tydsómftandigheid, dwong eene ftrengheid uit teoeffenen, die hem hard viel, doch welke hy niet kon nalaaten zonder zyn gedrag by den vorst verdagt te maaken. Mevrouw d'Arly was troosteloos, zy zwom in haare traaDen; en zou wel alle haare goederen gegeeven hebben, om. haaren echtgenoot te behouden ; dan de graav befchuldigde hem van zulke zwaare misdryven, dat zy hem voor verlooren rekende. . Melinde door liefde tot haaren vader vervoerd, zette haaren weerzin ter zy de, en viel haaren vyand te voet, doch met eene vermenging van aandoeningen, die haare fmerte des te gevoeliger deed voorkomen. De graav geliet zich als of hy 'er ten hoogften. over was getroffen, daar hy zich in de daad verheugde, dat hy die fiere fchoonheid tot fmeeken .had gebragt. Hy betuigde niets aan haar te kunnen weigeren doordien zy door de fter. ke liefde, welke zy in hem verwekt had, de beftierfter over zyn lot was geworden, dat hy gereed ftond om zyn ambt, zyn goeden naam zelv', op te N 3 ofte-  iS>8 Melinde en Valmor, of de offeren, aïs hy maar ftaat konde maaken, dat de hand van Melinde de prys van die offerande zoude zyn. De minnaares van den ongelukfcigen Valmor deinsde van fchrik terug, op het hooren van die woorden. Zy wierd tot de harde keuze overgeiaaten, om of haaren minnaar of haaren vader te verzaaken; niets anders aan beide kanten dan een misdryf kunnende begaan, werd haar hart door natuur en liefde als 't ware vanëen gereetén. Zeer bezwaarlyk kon zy zich wederhouden van haatlykc uitdrukkingen; doch het gevaar waarin haar vader was zich herinnerende , kropte zy haare verontwaardiging op; omhelsde de knieën van haare moeder, haar fmeekende om eene genade te verwerven, welke zy niet konde verkrygen, door de voorwaarde daar op gefteld. Mevrouw d'Arly, verflagen over de weigering van haare dogter, en vreezende dat zy te vergeefsch gebruik zou maaken van haare magt, fprak alleen door haare traanen, en met de tederfte bewoordingen. — „ Hoe, myne dogter, gy „ weigert, daar gy een edelmoedig befchermer „ vindt, die alles wil opofferen om u uwen vader „ weder te geeven. . . Ach! welk een vader. . . „ O Hemel! alleen zyne liefde voor u heeft hem „ in een poel van jammeren gedompeld, waar gy „ hem met één woord kunt uittrekken. Ach, „ ongelukkige vader, indien gy de wreedheid van ,, uwe ondankbaare dogter kende, gy zoudt het „ niet overleeven." — ó Hemel, ó moeder! riep Melinde, gy breekt myn hart, gy ryt het vanëen door  zegepraal der deugd over de vervolging. 199. door zulk eene wreede afbeelding. Ach! waar moet dit heen? wat kan ik doen? verwagt alles van my, mag myne trouwe ongefchonden blyven, myn vryheid, myn leeven; . . . had ik duizend leevens, ik zou ze gaarne geeven voor den besten van alle vaders! Jaa, mynheer (voegde zy 'er by met eene vervoering, voorcgebragt door de verhevenheid van haare edelaartige gevoelens,) neem my ten flagtoffer; laat ik myn eigen misdaad boeten, het is de zyne niet, het is myn misdryf't gene gy in hem wilt (Iraffen; het is zyn bloed dat in myn aderen vloeit; eisfchen de wetten het dat dit geplengd moet worden, zy zullen immers voldaan zyn met het vergieten van dat zyner ongelukkige dogter. — O dierbaare vader, kan ik u laaten in de boeijen kwynen! ... Och! Valmor, waarde Valmor, kan ik de trouwe fchenden dien ik u gezwooren heb. — Dan ik befpeure dat die naam u verbittert; toef dan niet langer, maar ftraf my, ftraf eene ongelukkige die een ander dan u durft beminnen; kluisters, de akeligfte gevangenis, jaa het fchavot zelve zyn niet in ftaat om my te verfchrikken; ik zal met een bedaard en onverfchrokken oog myn laatfte uur zien naderen, jaa met eene bedaarde kalmte te gemoet gaan; mag myn vader flegts leeven, dan is 'er geen dood zoo wreed, of ik durf dien onbefchroomd verwagten. — Ik ftaa verbaasd over uwe keuze antwoordde de graav, jaa ik vind my daar door beledigd; vrees dat Neen ik vrees niet, viel Melinde hem in, neen, nog eens, gy zult niet wreed genoeg zyn om myne N 4 op-  soq Melinde en Valmor, of de opoffering te weigeren; ik moer my onderwernen aan de unfpraak der wetten, aan de uwe; 7*ver * Arly myn echtgenoot, ongelukkige vader ™ Jaaden , om uwe om myne dogter te beweeeen Melinde , myne dierbaare Melinoe , TaZZl JJ. faad,0oZe moeder voor u nederSielende! Hier, hier aan uwe voeten zal ik fterven, indien gy » u we wreede weigering blyft volharden. MeLïnde icluer raadeloos en hevig befrreeden * recht tegen elkander overftaandenar £" ^ de tot geen befluit komen De S Valmor, de tederhartige genegenhef/d ^ ren vader toedroeg, haar haat tegen den graav verwekten in haar gemoed de bitterfte ftryd dl met mooglykheid kan bedagt worden Dan de kinderliefde behaalde ten laatften de ze gepraal op Mel1nde : dit deugdzame beg nze" overwon de liefde dien zy Valmor toedroeg en de haat  zegepraal der deugd over de vervolging. 201 haat die zy in haar hart tegen den graav voedde;, als een moedige heldin offerde zy een dierbaarder pand dan haar leeven op, zy onderwierp zich aan den gevorderden eisch, en beloofde het voorwerp van haaren bitteren haat tot haaren echtgenoot te zullen neemen. De graav vol vreugde over dezen uitkomst, en ten uiterften voldaan over eene zegepraal, die hy ten .koste van een fchelmftuk had behaald , had naauwlyks tyd , om zich zeiven over deze ontknooping geluk te wenfchen, of d'Arly door Valmor verzeld, verfcheen in het vertrek alwaar dit aandoenlyk tooneel was voorgevallen. 1— Op het gezigt van haaren vader , wierd de tederhartige Melinde, beurtelings van vreugde en fmerte geflingerd, en zy wierp zich in zyne armen, uitgillende: ,, hemel! wat heb ik gedaan 1" De gouverneur verdomd, verbaasd op zulk een onverwagt gezigt, ontroerde bovenmaaten, doch zyne zigtbaare ontlteitenis tragtende te ontveinzen, nam hy eene gedwongene bedaarde houding aan, en vroeg, op een dreigenden toon, aan Valmor; „, waarom hy zich niet op zyn' post bevond?" —„ Om dat ik, antwoordde deze met eene zedige „ vrymoedigheid, heb ontdekt dat de onfchuld „ verdrukt wierd; en dat myn pligt eischte, om i, myn vader te hulp te komen; ten dien einde héb „ ik ook myne vrienden opgezogt, die ook door „ de billykheid van myne zaak overgehaald, geen „ oogenblik hebben geaarzeld om tot myne hulp „ toe te fchieten, en eenen dwingeland zoo als gy N 5 » zyt,  202 Melinde en Valmor, of de ,, zyt, ia zyne booze voorneemens te keer te „ gaan." — Roekelooze jongeling, hernam hier op de graav, bezint gy wel wat gy doet, en dat ik de magt heb om u te ftraffen. — „ Jaa, zei. „ de Valmor, ik weet dat gy anderwerf van uwe „ onbehoorlyke magt misbruik kunt maaken, en ,, dat gy 't zelvs met eenigen fchyn van recht kunt „ doen, doordien ik geweld heb aangewend, om „ de vryheid aan een man te fchenken, wien gy „ dezelve op een onrechtvaardige wyze had be„ nomen. Dus ben ik ten uiterlyken aanziene „ ftraffchuldig; maar ben ik zulks wel in uwe oo„ gen ! ik beroep my op uw geweeten!" —— „ Welk eene ftoutheid 1" — „ Wees des niet ge„ ftoord; ik ben bereid om my aan 't vonnis dat a, gy over my zult vellen, vrywiliig te onderwer„ pen; kunt gy goedvinden, om my voor het o„ verige van myn leeven in ketenen te doen klin,, ken, ik zal zulks zonder morren ondergaan; „ voldoende is het voor my, dat ik mynen dier. „ baaren vriend den vader van Melinde, uit zy. „ nen kerker hebbe verlost; voor 't overige laat „ ik u volkomen meester van myn lot, beflist zulks ,, maar naar uw goedvinden." De graav ftond verflagen over deze ftoute doch edelmoedige taal; en hy, die door de traanen van Melinde niet had kunnen bewogen worden, fcheen getroffen door de grootfche aanbieding van Valmor ; of liever bloosde van fchaamte, zulk een verhevene grootheid van ziel in zynen mededinger te vinden; de gedagten alleen, om in grootmoedig-  zegipraal der deugd over de vervolging. 203 digheid overwonnen te worden, was voor hem ondraaglyk; ook zag hy aan den anderen kant dat alle zyne kunftenaaryen ontdekt waren, en zyn onrechtvaardig bedryf zich in het helderfte daglicht openbaarde; daar bleef voor hem niet anders over dan deze opoffering te doen, die toereikende was om de achting van eene familie te herwinnen, die al te grievend door hem was beledigd. Met een diep ftilzwygen wagtte dit bedrukte huisgezin af, welk een uitfpraak de graav zou doen. Vader en dogter vormden de zelvde wensch. Mevrouw d'Arly hing als tusfchen beiden, haare eerzugt pleitte voor het huwelyk met dén gouverneur; maar zy verlangde teffens ook de deugd en kloekmoedigheid van Valmor beloond te zien; genoegzaam tegens wil en dank door haaren hoogmoed vervoerd, fchoon zy den fnooden aart van den graav kende, moeide het haar dat de ondeugd aan den eenen en de deugd aan den anderen kant haar niet toelieten, haar gezag te gebruiken, om Melinde tot het volbrengen haarer belofte te dwingen. Geduurende dit ftilzwygend bedryf, floeg Melinde een tederen oogwenk op Valmor, die volkomen uitdrukte dat zy niets vieriger verlangde dan met haaren minnaar te mogen vereenigd worden. De graav door flrydige driften geflingerd, fcheen tot geene keuze te kunnen overgaan, doch naa eenen geruimen tyd in dezen zelvftryd doorgebragt te hebben, fcheen een overblyfzel van deugd 't welk nog in zyn hart moet gehuisvest hebben op nieuw  294 Melih.de en Valmor, of de nieuw te ontvonken; hy was edelmoedig genoes om berouw te betuigen over het leed dat hy had veroirzaakt, gaf op eene gulle wyze de hand aan Valmor,- en wenschte hem geluk met zyne bruid, willende ook, dat Melinde de juweelen, dien hv voor haar gefchikt had, als een blyk van zyne achtrag tot een gefchenk zoude aanneemen , en be. loofde verder aan Valmor, dat hy zorg voor zyn fortuin zou draagen, 't welk hy ook ftiptelyk naaiwam, en hem de tweede plaats in het gouverne ment bezorgde. De deugd zegepraalde dus ove*zyne onrechtvaardige handelingen, en hy deed in 't vervolg ruim zoo veel goed in allerley opzigten, als hy te vooren kwaad had berokkend. Laaten wy hier uit verder het befluit opmaaken: dat de hoogmoed zyne uitvlugten heeft, en dat wanneer daar aan het natuurlyk voedzel ontbreekt, zy zich veeltyds op deze of gene wyze zoekt fchaadeloos te ftellen; gelukkig ais dit door braave bedryvea gefchiedt, zoodanig in het bedryf van den gouverneur plaats vond. Melinde en Valmor, boven hunne verwagtina ten toppunt van geluk geftegen, betuigden aan den graav hunne dankerkentenisfe op eene wyze die ftreelende voor hem was, en tevens diende om hem tot troost te verftrekken. Zy trouwden nog dien zelvden dag; en niets kon vergeleeken worden by den voorfpoed en het genoegen, dat zy geduurende het overige van hunnen leeftyd genooten, wordende hun huwelyk ook door verfcheidene fpruiten gezegend. , De braave heer d'Arly dankte Gon vaa  zegepraal der deugd over de vervolging. 205 van gantfcher harten, over eene uitkomst die hy nimmer zoo geiukkig had kunnen verwagten, hy bereikte eenen hoogen ouderdom , flyiende zyne dagen in de aangenaame verkeerihg tnet zyne kinderen ; zyne hooghartige huisvrouw zelve , fleet gelukkige dagen , door de voorfpoed en genoeglykheden, welke in eene ruime maate dit braave huisgezin als van al'e kanten toevloeide; /trekkende dit voorts tot een blyk, dat wy meermaalen een grooter en wezentlyker heil ontmoeten, in zaaken die wy verfmaad, dan in die naar welke wy vuurig verlangd hebben. Cecilia ontving ook loon naar werken, want zy wierd nog op den zelvden dag dat Valm r roet zyne Melinde in den echt wierd verbonden, op bevel van mevrouw d'Arly ten huize uit gezet-: deze konde haar niet vergeeven, dat zy haar d >or godvergeetene laster en leugens had zoeken om den tuin te leiden. Cla-  205 Clarinda, of de Clarinda, of de bedrogene maagd herfteld. Clarinda was de dogter van een aanzienlyk en ryk heer in 't landfchap van *** Zy muntte bo. ven de meesten haarer fexe in fchoonheid uit. Haare oogen fchitterden met de vriendlykfte Jeeven. digheid, haar vel behoefde voor geene lely in wit heid te zwigten, de trekken van haar wezen waren de regelmaatigheid zelve, zy had eene ryzige geftalte; al dit uitwendig fraaije was zy geheel aan de natuur, mets aan de kunst, verfchuldigd. Zv bezat veel vernufts, en een welgefleepen „Meelde overvloed en's vaders genegenheid, hadden haar in ftaat gefteld om alles te leeren, wat tot de be. fchaafde opvoeding eener jonge juffrouw behoort. Florio, een jong heer van voornaame geboorte, overvloedig met tydlyke middelen gezegend, die m de nabuurfchap van Clarinda woonde, nam alle ge egenheden waar om zich in haar gezelfchan te bevinden. Hy werd op haar verliefd f m afzy" ne drift fproot enkel voort uit haare perfoonlyke bevalligheden, zonder dat het hart 'er eigentlk deel aan had. Haar vader moedigde zyne Se! ken aan, en wenschte aan 't gezin van Florio vermaagfchapt te worden; en, fchoon in 't eer^ deze bezoeken Clarinda diet zeer behaa Jen deed de aanhoudendheid, en de vaders om hem als haaren minnaar tH^n! ze  bedrogene maagd herjleld. 207 ze allengskens draaglyker voor haar worden; te meer, doordien hy, by iedere famenkomst, zyne liefdensdrifc met de inneemendite tederheid en vuurigheid te kennen gaf. Clarinda zag hem aan als een man van eer, wiens ziel vervuld was met eene zoo eerbaare liefde, als zyn mond by herhaaling betuigde. Met de duurfte ééden bezwoor hy menigwerven de oprechtheid zyner ougmerken, derwyze dat de fchoone eindelyk geloofde dat hy, wanneer ze van haaren kant zyne liefde met geene wederliefde beantwoordde, zou ongelukkig worden. Clarinda befloot dus een gunftig oor te leenen aan zyne liefdensverklaaringen, eensdeels om haaren vader te gehoorzaamen, anderdeels uit een beginzel van dankbaarheid, verwekt door zyne aanhoudende beloften van vuurige liefde en tedere vriendfchap. De overweeging van het een en ander» bewoog haar om hem volkomen verzekering te geeven van haare hoogachting en genegenheid voor zyn perfoon. Onfchuldige vryheden, gepaard met wederzydfche liefdebetuigingen, kreegen plaats in elke famenkomst. — Maar ach! één ongelukkig uur! Florio vond het onfchuldig meisje in een digt belommerd priëe! van haar's vaders hof, op een oogenblik dat zy . . . .; welk een ongeluk, dat 'er in 't menschlyk leeven zulke achrelooze en onwaakzaame oogenblikken te voorfchyn komen, waar in de tederheid als 't Ware de ziel vermeestert, en ftoute bedriegers toelaat! < la zulk een haglyk tydsgewrigt kwam Florio 'Uil-  2©S , Clarinda, of de ftilletjes in het prieel, en vond zyne fchoone; hy vatte haar beköorlyke hand, kuste die vuurig,3 en fmeekte met Jiefdetraanen , dat ze den dag 0p welken zy hem zou gelukkig maaken, wilde bepaalen. — De drift van zyn aanzoek ontroerde haar, en vervoerde haar als buiten zich zelve; hy bemerkte haare aandoening, kuste haare bloozende wangen, en noemde dit het gelukkigfte oogenblik zyn's leevens. — Zulk eene tederheid bragt op die tydftip een ongelukkige uitwerking op haar te wege; hy bediende zich, van wellust brandende, van dit onbehoedzaam oogenblik, en zegepraalde over haare deugd! Helaas ! arm onfchuldig meisje ! haar minnaar was met weggegaan, of de gedagten van het voorgevallene griefden haare ziel. Met veel moeite verborg zy de ongerustheid van haar gemoed voor haare familie ; doch voorzigtigheid en fchaamte drongen haar tot zwygen. ■ Zy dagt fteeds om Florio's zoo dikmaal herhaalde ééden en liefdebetuigingen van oprechtheid en ftandvastigheid, en leefde in de hoop dat zy het in haare magt zou hebben om hem zyne beloften te doen naakomen. Geduurende eenigen tyd waren hunne byëenkom.' ften zoo veelvuldig en zoo verliefd als ooit ; en fchoon . zy een affchrik had voor alles wat tegens de ingetogenheid ftreed, drong zy egter op het trouwen aan, uit vreeze voor fchande, en fprak met hem over de gevolgen van 't gebeurde; doch altoos wist hy een voorwendzel tot uitftel te opperen; zy hoopte egter dat haare bekoorJykheden, die  bedrogene maagd herfteld. zog die eerst zyne liefde hadden doen Ontdaan, hem aan haar zouden verbonden honden. Valfche» ftreelende hoop! zyn hartstogt was voldaan; hy was verzadigd, en kwam langs hoe minder naar haar omzien. — Eindelyk volgde eene koele onverfchilligheid, —— en zy zag den verleider niet meer. Oirdeel van haare verbaasdheid over zoodanig gedrag van haaren minnaar! zy hoopte nog, zy vreesde teffens, — en vond ten laatften, dat haare vrees gegrond was. Florio deed aanzoek by eene andere juffer. Op 't hooren hier van j leed Clarinda's hart zoo veel als 't draagen konde. — Haar vader, deze neerflagr.igheid befpeurende, drong haar met de tederfte vriendelykheid, hem de oirzaak van haar harteleed te oopenbaaren; dit deed zy, en zonder iets in 't minst agter te houden, ontdekte zy hem den gantfchen handel, doordien haar hart niet in ftaat was om te veinzen of te bedriegen; ook zou, helaas! het veinzen niets hebben kunnen baaten. Haar vader, fchoon door deze bekentenis tenuiterften bedroefden verflageni deed haar geen het minfte verwyt; wel weetende dat die te laat zoude komen, en 't gedaane geen keer doen neemen: ook bedagt hy hoe zy, voornaamlyk op zyn aanzoek, dén meinéédigen Florio aangemoedigd had. Hy overlei by zich zeiven, welken weg hy best moest inflaan; en befloot wel dra Florio's vader een bezoek te geeven, en de zaak op de beste wyze aan een gelukkig einde zien te brengen; dan eer hy dit konde dóen, kwam 'er berigt dat II. Deel. O Flo-  210 Clarinda, of de Florio zich door het huwelyk met een ander meisje had verbondeD. Hoe ontfteld en verlegen wierd. op deze tyding de vader! Weik een fchok voor de teêrhartige en ongelukkige Clarinda j wier geest alreede te zeer gedrukt was om te kunnen hoopen, dat zy deze droevige maare zoude kunnen overleeven. fJoe deerlyk werd haar beknelde hart door fpyt en naaberouw vanëen gereeten! — Dat de ontrouwe en meinéédige minnaars eens mogten bedenken, welk eene onuitfpreekelyke ellende en rampen zy aan meisjes toebrengen, die zich aan hunne trouwlooze beloften overgeeven, zy zouden nimmer riie beminnelyke fchepzels zoo onedelmoedig behandelen! Wat is het laag, een niets kwaads vermoedend hart van eene onfchuldige te ftreelen met tedere betuigingen van liefde, en een oogenblik van onbedagtzaamheid waar te neemen om haar van 't gene haar allerwaardigst en dierbaarst is, te berooven! — Wat is het fnood, de jonge onfchuld te misleiden, door de fchoonfchynende voorwendzelen van eer en liefde! Welk eene onrecht¬ vaardigheid is het op deze wyze te handelen, omtrent die helft van ons geflagt, wier beköorlyke verkeering de zorgen des leevens verzagt! De ongelukkige Clarinda verviel in eene diepe droefgeestigheid , waar uit alle de trouwhartige poogingen van bezorgde vrienden haar niet in ftaat waren te redden. De zaak werd welhaast rugtbaar, en door kwaadaartige nieuwsvertellers verfpreid; een ieder nogthands veroirdeelde den meicéédigen Flo-  bedrogene maagd herfield: a ? 1 Florio, èn elk had mededoogen met dé beledigde en ongelukkige Clarinda; Een jong edelman in de nabuurfchapj die 'Clarinda nimmer gezien; maar by gerugte veel van haar perfoon en bekwaamheden gehoord had, een liefhebber van ftrikte eerlykheid, en een vriend der deugd, wierd zeer getroffen over hec ongelyk ëen zoo beminnelyk fchepzel aangedaan. De menschliefde bewoog hem zich in de zaak te mengen, en hy haalde Clarinda's vader over om van Florio voldoening tc vorderen voor het fchenden van de eer zyner dogter , fchoon 'er egter geen brieven van trouwbeloften aanwezig waren. Ieder vriend van Clarinda, die eer en deugd beminde, keurde dat voorftel goed. Zy hadden eene byëenkomst aan het huis van Clarinda's vader, om te raadpleegen over de beste wyze, waar op men die zaak zou voortzetten. — De jonge edelman zag het bekoorlyk meisje, en 't is onmooglyk de verwondering en verbaasdheid uit te drukken, welke hy op dit gezigt gevoelde. Hy had wel gehoord, dat ze zeer fchoon was; maar nu fcheen ze hem een engel meer dan eene vrouw te wezen, hoewel de droefheid en haatë rampfpoedige oraitandigheden, niet weinig van haare bevalligheden hadden verteerd. — Zyn eerlyk hart . beefde op 't bedenken van het ongelyk dat haar was aangedaan ; en hy verwonderde zich , hoe zoo veel uitmuntende lighaams- en ziels-bevalligheden niet voldoende waren geweest, om haar voor dien bedrieger te beveiligen, of hem ten minften terus: O 2 te  2t2 Clarin'da, of de te houden in het volvoeren van zulk een laag oog. merk. Het bedenken van haaren ODgelukkigen val, en het'zieltreffend hartenleed 't welk zy daar over gevoelde, wekte hem veeleer op om haar te beminnen dan te verfmaaden. Hy ftelde zich op het allerbehaaglykst voor, welk een geluk het moest zyn een zoo bekoorlyk fchepzel te bezitten, en befloot haar, in weerwil van 't gebeurde, tot zyne echtgenoote te neemen. Deze edelman die deugdzaam was, befchouwde de dingen uit een ander oogpunt als doorgaans gefchied, zyne ziel was boven dwaaze vooroirdeelen verheven. Hy begreep het geen fchande te zyn, om een meisje in Clarinda's omftandigbeden te trouwen, ook geenzints beneden zyn karakter zoo een waardig voorwerp uit ongelegenheid te redden ; boven al was 'hy verrukt door het denkbeeld, dat het in zyne magt ftond een allerbeminnelykst fchepzel voor de verachting der wereld, en anderzints onvermydelyk onheil te redden: tevens oir„deelende, dat eene geduurige dankerkentenis van haare zyde, zeer veel tot hun huwelyksgeluk zou toebrengen. Hy oopenbaarde zyn voorneemen aan haaren vader, en verzogt vryheid om Clarinda op den voet van minnaar te mogen bezoeken. De oude heer ftond verbaasd, en hoorde dit verzoek eenigzints koel aan, vreezende dat het zyne dogter op nieuw in eenig onheil mogt wikkelen ; maar het welbekend karakter van dien edelman overwoogen, en omftandiger met hem over de zaak gefprooken heb-  bedrogene maagd herjleld. 213 hebbende, verdween alle twyffel, en hy gaf zyne toeftemming. —— Meer werk had hy om Clarinda tebeweegen, het oor aan dien voorflag te leenen. Zy helde over om alle mannen van valschheid te verdenken, ook kon ze de liefde , voor Florio opgevat, nog zoo gemakkelyk niet uit haar hart verbannen, niectegenftaande zy zyne trouwloosheid en laagheid verfoeide. Haar nieuwe minnaar liet geene gelegenheid voorbygaan om haar te bezoeken, en met haar te fpreeken. Van langzaamerhand kreeg zy meer moeds, en helde over om naa zyn aanzoek te luisteren. In ieder gefprek dat zymet hem hield, bleek het haar dat hy een man van eer was en oprecht, en die althands van haar ongeluk geen misbruik zogt te maaken. By aanhoudendheid verklaarde hy de oprechtheid van zyn hart, en van zyne genegenheid voor haar, en dat met zulke bewoordingen, dat ze 'er door wierd getroffen, en de eerlykheid zyner inzigten niet langer in twyffel trok; maar, fchoon zymecgrootgenoegenzyne voorflagen hóórde, ontving zy die egter met behoorlyke voorzigtigheid, hem fteeds voor oogen houdende, welke waarfchynlyk de gevolgen zouden wezen, zoo hy een meisje in haaren toeftand trouwde; dat de wereld zulks algemeen zoude laaken, en hy gevaar loopen, om de gunst én vriendfehap zyner bloedverwanten te verliezen. — Dan dit alles bragt niets anders voort, dan om zyne genegenheid en liefde aan te vuuren, en hy bereikte binnen O 3 kor-  si4 Cr,AmiMDAj of de bedrogene £fc. korten tyd het toppunt zyner wenfchen, en vemJde zyne beloften met haar te trouwen. De man is buitengemeen over zyne vrouw vol. daan en bemint haar hartelyk; terwyl ongeveinsde liefde en dankbaarheid, de fpooren zyu welke haar aandryven om haaren echtgenoot te hoogacb.. ten en te behaagen, daar by is zy een beste buishoudfter; het kan dus niet misfen, of zy moeten die aangenaamheden des leevens genieten, welke, volgens de fchikkingen der gunstryke voorzie, mgheid, tot belooningen voor deugdzaamen en goeddaadigen verftrekken. Wy ieerenuitdezegefchiedenis, dat het bezwaarlyk valt te beflisfen, of een edelaartig gemoed in het vergelden van eene ontvangene gunst, meer yermaaaks geeft dan zeiven gevoelt. De zedeleer voor de jufferfchap hier in opgefloten, beftaat: cac zy zeer omzigtig moeten wezen om vertrouwen ifl een jongman te ftellen; dewyl eene vuurige lief. de, door lighaamlyke bevalligheden verwekt, niet zeldzaam de deerlykfte gevolgen maar zich fleent • dat die drift alleen door fchoonheid ontftaan," doorgaans de edele naam van liefde niet verdiendat voorzigtigheid en zedigheid de meisjes moeten verzeilen, wanneer ze gevryd worden; en eindelyk: dat hoe meer zy voor de voltrekking van het huwe yk geeven , hoe minder zy naa 't zelve te fchenken hebben. Chak-  ai5 , H r Charles en Constantina, of het ongelukkig Huwelyk. Door de aangenaamheid en eenzaamheid der plaatfe bekoord, had ik my voor een tyd ter woon begeeven , in het nieuwe woud by Sotithampton, by den jagermeester. Op zekeren avond naa den ëeten, gaf iemand een harden flag op de deur, en begeerde dat men hem open deed. Dit gerugt, op een zoo ongewoon uur, veroirzaakte eenige ontfteltenis , de deur werd egter geopend. Een knegt trad zeer beleefd binnen , en verzogt een weinig geest van hartshoorn te mogen hebben, dewyl zyn heer zich zeer onpasfelyk bevond. Hy kreeg terftond het verzogte en ging heen, terwyl elk onzer zyn heer het beste wenschte. — Ik kon niet naalaaten te vraagen, wie deze heer was? — Niemand kende hem, eenige maanden had hy hier omftreeks zyn verblyf genomen ; de boomen des wouds waren zyn eenigst gezelfchap; men hoorde hem tegen niemand dan alleen tegen zynen knegt fpreeken ; hy wandelde veelvuldig, by aanhoudenheid zugtende en de handen ten hemel heffende; hy had veel gelds, en, zints hy hier geweest was, had hy de nooden van alle behoeftige huisgezinnen, daar omftreeks, welke men hem bekend maakte, vervuld. Een mensch, zoo geheel onbekend en zoo gantsch vreemd van leevenswyze, verwekte in dezen die, in anderen gene, geO 4 dag-  ?i6 Charles en Constantina, dagten. De meesten hielden hem voor iemand die een moord gedaan had, en naa die weinig be' woonde plaats gevlugt was, ten einde de ftraffe des gerechts te omwyken, en zyne dagen in gebedenen boetedoeningen door te brengen; fommigen zaeen hem aan voor een krankzinnigen, en de jonge lieden, dagten dat hy gek van verliefdheid was. Zoo vreernd eene befchryving, maaktemyne nieuwsgierigheid gaande om dien heer te zien; het miste zelden , of hy deed eene morgenwandeling naby de plaats waar het wild werd opgepast. Ik beloofde den volgenden morgen Willem, den zoon vaa Wn huiswaard te vergezellen, in de hoop van dien vreemdeling te zullen ontmoeten. De morgenftond brak aan, de waakzaame haan ^raayde myne huisgenooten ten bedde uit, ik ging met Willem, die de bezorging van 't vee tot zyn eerfte werk had, een morgen-Ingtje fcheppen. Op eenigen afftand ontdekten wy den onbekenden zwerver, hy wandelde als iemand met onrustige gedagten vervuld , en die nergens acht op ftoeg dit gaf my hoopc om hem ongemerkt te naderendoch te vergeefsch, hy zag my, en vlood weg' IVort daar op egter kwam hy ons andermaal tegen en zoo naby dat ik zyn perfoon gemaklyk kon onderkennen. — Goede God! wien zag ik daar, wie was die, als een moordenaar verdagte, anders dan myn boezemvriend Crawford! Voor dat ik van myne verbaasdheid bekwam , was hy reeds veel verder weg gevlooden dan dat ik hem kon beroepen. Ik vreesde, in de daad, dat zyn hartzeer hem  ej het Mgehïkkig Huwelyk. 217 hem van zyn verftand beroofd had; dewyl hy anderzincs onze zoo naauwe vriendfchap niet zon hebben kunnen vergeeten, of, door zulk een handelwyze, fchenden; ik wist dan zyne ongefteldhei.d door niets, dan door de uiterfte poogingen der wysbegeerte te geneezen. Hier om was ik begeerig om hem te kunnen fpreeken, ten dien einde liet ik hem de volgende regels ter hand Hellen. ,, By toeval, had ik dezen morgen een onvers wagt geluk. Gy zyt heen gevlooden, en hebt ,, 'er my van beroofd. Ik kwam hier gisteren, en heb al te veel van uwen toeftand vernomen om de vermaaken te genieten, die ik my voorfteldé „ in deze afgezonderde plaats te zullen fmaaken. j, Ik bezweer u by de onafgebroken vriendfchap, ,, welke tusfchen ons plaats heeft gehad van onze „ vroegfte jeugd af aan, dat gy myne droefheid „ verligt, door my toe te ftaan u te komen zien. „ Indien ik de kwellingen van uw hart niet kan „ verzagten, beveelt my de vriendfchap daar in te deelen. —— Vaarwel." Moreton." Ik zond dit briefje terftond naar mynen vriend, met bevel om 'er antwoord op af te wagten en mede te brengen. Het ontbyt was ondertusfchen gereed gemaakt; aangezeten zynde was het ongeduld en de nieuwsgierigheid uit het gelaat van myne huisgenooten te leezen, elk vreesde my moeilyk te zullen maaken met naar dien vreemden heer te vraa-; O 5 gen;  •■2.1 S CifASLLüS £72 CÓNSTANriWA gen; dan ik verloste hun van deze fchroom dn™ k volgende verhaal. ' d°01 ik bemerk dat myne kennis aan dezen vreemd. hm uwe nieuwsgierigheid heeft gaande gemSt' z^zr vo,doevn teveDs a,,e ~ gedagten, dIe gy van dezen man hebt on^f weg te neemen, zal ik u een gedeelte IvZ 2 * Vige gefchiedenisfe verbaalen. 7 d °6' Van onze vroegfte jeugd af heeft 'er tusfchen ons eene allernaauwfte vriendfchap plaats^S t u ^ Jaafen Dam 0DZe genegenheid toe, eQ wy hadden het geluk om in een en het zelvde coï ]eg.e ons te laaten infchryven. Myn vriend was van eenen leevendiVen ^rt . fnnn ^ ccyenaigen aart, welgemaakt van nerfoon, de eerlykheid en goedheid van zvn hart kon m zyne ]eezen; m» h r deelen, fchoon onkundig van de wereld, maakte lY z:ch aangenaam by de jufferfchap Cn "wv waar wy br ^J^^^^ derzelver verkeering een behoedmid el tegen, «-ft* te vinden. - Dan hoe kortziende" zyn wv' ftervehngenl - >c Gene wy toen ^ geluk aanmerkten, ftrekte tot oirzaak va„ he fmertlykst onheil voor myn'vriend; zyn ha t was |evoebg voor de bekoorlykheden der fchoo heTd kan men zich des verwonderen a , 1 0omeid' ™% en^ZenZ ^ CojfSTANTiNA zyn aandagt trok ? hy konde haar af' we,  of het ongelukkig Huwdyk. ê!q vezen niet dulden, en ftortte in vertrouwen, zyn gemoed by my uit. Wat zy fprak, wat zy deed,, alles fcheen gefchikt om hem gelukkig te maaken; ik keurde derhalven zyn yoorneemen, om haar ten huwelyk te verzoeken, goed; doch waarfchouwde hem tevens op zyne hoede te zyn, wanneer hy, niet flaagde, dat fchoon hy op Constantina het oog had laaten vallen, zy zeer wel een ander kon hebben, die by haar de voorkeur wegdroeg. IJy antwoordde, dat zyn liefde wel groot, maar zyn oirdeel bedaard was, en dat hy by veele gelegenheden had meenen te ontdekken, dat zy niet onverfchillig omtrent hem was. Wy kunnen geen grooter geluk genieten, dan 't gene wy in ons eigen gezin fmaaken; myne genegenheid voor myn vriend fpoorde my aan om hem tot het voltrekken van zyn oogmerk aan te zetten, —■ hy deed het, :— hy flaagde gelukkig, — hy won het hart van Constantina. Myn vriend was- ouderloos, hy had nimmer zyn' vader of moeder gekend. Een oom nam hem onder zyne befchcrming, en van dezen verwagtte hy , tot den kerklyken dienst gefchikt zynde, eene fpoedige bevordering, en dus de voltooijing van zyn geluk. Deze oom was eepen graav. Grawford ontving met een knegt een brief van hem, waar in hy verzogt werd terftond te Winfione te komen. Crawford deelde dit nieuws aan Constantina mede, nam een teder affcheid van haar, en gehoorzaamde aan 't bevel van zyn' oom. Hy kwam aan't landhuis van den graav, zelv'ongerust over een zoo onverwagt opontbodj doch werd. met  2 20 Charles er, Constantina, met alle teekenen van achting en toegenegenheid ontvangen.1 Te Winfmne vond hy den heer Harry Bewley met zyne echtgenoote, en Emilia hun eenig kind' De graav betoonde aan zynen neef de grootftê vnendlykheid , terwyl Crawford daar voor onaandoenlyk fcheen,, en 'er geheel niet aan beantwoordde; men fchreef zulks toe.aan vermoeidheid van de reize. Constantina nam zyne gedagten geheel in, en de bevalligheden door de natuur aan Emilia geweigerd, maakten hem te gevoeliger voor die van Constantina. De avocdmaaltyd gedaan zynde, praatte men nog eenigen tyd, doch aan welk gefprek Crawford geen deelnam, en hy werd door het uur dat ieder te bedde riep, daarvan verlost. Elk der gasten naar hunnen kamer gegaan zynde, gaf de graav aan Crawford het oogmerk van dit opontbod te kennen, zeggende: „ Charles, uw onop„ fpraaklyk gedrag en de braafheid van uw karak„ ter, heeft my op *t naauwst aan u verbonden; „ ik heb altoos getragt uw geluk te bevorderen,' „ en u in een ftaat te ftellen, waar in uwe deug. „ den gelegenheid zouden hebben, om, op 't luis„ terrykst uit te blinken ; wat myn tytel aanbelangt, deze moet de wet volgen en kan de uwe „ nret worden ; de middelen , waar over ik be„ fchikking kan maaken, zullen de uwe zyn; de „ goederen van den heer Harry maaken de 'ver„ eeniging met zyne dogter eene ailerwenschlyk. » fte zaak voor u; 't is waar, uwe verwantfehap » aan my mogt u hebben doen verwagten, om aan - » eene  of het ongelukkig Huwilyi. sai ,„ eene edele familie verbonden te -worden; maar fp de aanzienfyke goederen van den heer Bewley, E kunnen die eere ryklyk opweegen :-hy zal u, „ met zyne dogter, dertig duizend pond geeven, „ wy hebben alles befchikt, en binnen weinig da„ gen zal Emilia uw vrouwe zyn. De zwakheden „ des ouderdoms, Charles, begin ik te voelen,1 „ ik moet op myn gewoone uur te rust; ik zal „ daarom my nu, niet breeder over dit nuk mtlaa,, ten , morgen Zal ik zulks hervatten; rust wel „ Charles." — Dit zeggende vertrok hy. De dood zelve kon Charles voor een oogenblik niet meer van 't gebruik zyner vermogens beroofd hebben, dan dezeonverwagteverklaaring: hywierp zich neder op eenftoel, in zulk eene ontfteltenis, dat toen zyn knegt binnen trad om zyne bevelen te ontvangen, hy zyn' heer, in de hevigfte-ftuiptrekkingen, voDd. De andere dienstboden waren mede in de grootftê verlegenheid; maar Charles tot zich zeiven gekomen zynde, maakte dat het overige huisgezin hier van onkundig bleef, en begaf zich naar zynen kamer. In welke beangstheden en vervoeringen van tegenftrydige driften ny dien nagc doorbragt, kan alleen befchreeven worden door iemand die ze voelde; pligt, dankbaarheid en liefde, beftreeden om 't zeerst zyne ziel, elk had op zyne beurt de overhand. De morgenftond brak aan , maar bragt geen troost mede voor dezen ongelukkiger. Charles werd beneden gevraagd, om teontbyten; hy verzogt, niet wel zynde, daar van verfchoond te mo- ■ g-u  £22 Charles en Constantina, gen wezen. De graav was opmerkzaam genoeg om mt de wyze, waar op zyn neef den voorgaat den avond zyn voorftel aangehoord had, te ont dekken, dat 'er iets in den weg ftond om zyne be. geerte voldaan te zien. Hy ging overzulks naa Charles om het afgebroken gefprek te hervatten, en naa zyn leedwezen over de ongefteldbeid zyn's neefs, betuigd te hebben, voer hy dus voort„ my dagt Charles, dat gy gister avond myn „ voordel met dat genoegen niet hebt aanhoord, „ 't.welk eene zoo ryke, en in alle opzigten hoog! „ wenschiyke verbindtenis, fcheen te vorderen. „ 't Is waar, 't verftand van de jonge juffrouw is » niet fchitterende; doch haare middelen, Char. „ les, haare middelen, zullen dat gebrek vergoe» den, en alle haare onvolmaaktheden bedekken » Van welk eene nuttigheid is ook een doordrin. » gend verftand voor eene vrouwe? jaa, wat zou ii u al uw verftand baaten, indien ik u niet onder ,, myne befcherming genomen, en u zoodani" ee- „ ne opvoeding bezorgd had? Ik vermoed, „ Charles, dat gy, buiten myn weeten de eene „ of de andere verbindtenis hebt aangegaan; ik „ moet openhartig met u handelen: de heer „ Harry en ik hebben u voor zyne dogter ge„ fchikt; ik ben te ver in die zaak gevorderd, om, „ met eere, te kunnen terug treeden; uw oogen' „ bhklyk gehoorzaamen kan u van myne gunst „ voor het toekomende verzekeren; op uwe te„ genkanting zal ik u voor altoos verzaaken, en u „ aan de gevolgen van uwe eigene dwaasheid over- „ laa.  of het ongelukkig Huwelyk. 293 „ laaten." Charles poogde iets in 't midden te brengen; doch zulks bragt niet anders te wege, dan om de graav in zyn vermoedert te bevestigen, dat hy eene andere verbindtenisfe had aangegaan. Hy wilde naar Crawford niet luisteren; maar bepaalde terftond, dat de plegrigheid Dog dien zelvden dag zou voltrokken worden, en, Charles bevolen hebbende zich daar toe te bereiden, verliet hy de kamer. Zoo fchielyk eene bepaaling, zoo volftrekt een bevel, was voldoende om Charles te doen begrypen, dat zyn oom door geen bidden, noch door 't fchetzen van de onvermydelyke rampzaligheid, waar in hy hem dompelde, van zyn voorneemen zou af te brengen zyn. Welk een fchriklyk uurl zyn oom te verftooren was zyn onvermydelyk verderf; de gedagten van Constantina té verlaaten, beroofde hem als 't ware van zyn verftand; door ftrydige driften geflingerd, vermeesterde de wanhoop hem in 't einde ; hy bepaalde zich om het luagtoffer te worden van de onbuigzaame hardheid zyn's ooms, en werd aan Emilia verbonden. De graav had zyn woord gegeeven, en wilde het niet intrekken; en de vermaagfchapping aan eene zoo edele familie, was al te fterk een verlokzel voor den heer Bewley en zyne echtgenoote, om van 't oogmerk af te ftaan, van hunne dogter aan Charles uit te huwelyken. Terwyl Emilia zoo weinig verftand had, dat ze niet in ftaat was om voor zich zelve eene keuze te doen, en zich alles liet welgevallen, vond aan haare zyde geen de minfte te-  224 Charles £« Constantina tegenftreeving plaats . Doch wat wérd hier on van Crawford? De herdenking bragt hem al hec bitterfte te binnen, van 't gene hy gedaan had Zyne fchynbaare ongetrouwheid ten aanzien van Constantina, vervulde zyn gemoed met de verfcheurendfte knaagingen, zonder den minften troost tot verligting zyner fmerten over te laaten j een hevige koorts greep hem aan, en bragt hem op den rand des grafs: dan zyne fterkc üghaamsgefteitenis deed hem egter welhaast de voorige kragten wederkrygenj maar zyn verftand was dermaate geraakt, dat men 't noodig oirdeelde hem van 't voorwerp zyner verbysteringe te verwyderen: men verkreeg op hem dat hy zich tot reizen zou begeeven. — 't Was nu tien jaaren geleden, dat ik hem gezien had. Myn afgevaardigde bode bragt my den volgenden brief tot antwoord. „ Denkt gy dat Crawford, naa de tederfle ban„ den van vriendfchap, liefde en eer gefchonden „ te hebben, immer kan verwagten haare ftree„ lende genoegens te fmaaken ? Moreton ftoor „ my niet, dring my niet om de eenige plaats te „ verlaaten, die my wat rust kan verfchaffen. „ De natuur moet zich onderwerpen. — Ik voel „ dat de zielskwelling my welhaast zal overmees„ teren: ik zou^derhalven gaarne die helderheid „ en bedaardheid van geest verkrygen, welke noo- „ dig is in 't ontzaglyk uur der ontbindinge. ,, Indien ik my kon voordellen eenige flikkering n van geluk te zullen zien, uwe tegenwoordigheid zou  of hit ongelukkig Huwelyk. 225 üöu die moeten veroirZaakeh. De Brenger de„ zes kan u berigten waar Wilson is. Deze zal L u meer kunnen zeggen van myn ongelukkig lot, „ dan gy misfchien nog weet. —— Wees hartlyk „ gegroet-. Ik bid u ftoor de rust van eenen ,, ftervenden niet. — De Hemel neeme u in zy„ ne heilige hoede." „ Vaarwel in eeuwigheid!" Charles Crawford." Goede God! riep ik uit, is Wilson hier ook omtrent. Gaa terftond naar hem toe, en zeg hem .... Mynheer, fprak de knegt, hy is bykans twintig mylen van hier. Dat let niet, neem een myner paarden. Ik fchreef een brief en zond 'er hem terftond mede heen. De ontfteltenis, die de brief van Crawford en 't berigt van Wilson, in my veroirzaakfen , bragt te wege dat ik geen Hcht fioeg op myne huiisgenooten, die zich zeer Verlegen vonden , over de zigtbaare ontfteltenis, die my bevangen had. ■ Tot myn groot genoegen kwam Wilson nog dien zelvden avond. Onze wederzydfche genegenheid was uit onze omhelzingen klaarblykelyk op te maaken, *er verliep eenen geruimen tyd eer een van ons beiden zich in ftaat vond om een woord te fpreeken. Eindelyk fprak Wilson in dezer voege : —■ Moreton! 't genoegen 't welk ik my mogt belooven van eene zoo onverwagte ontmoeting, vrees ik zal zeer verminderd worden, door denrampipoed'gen toeftand van Crawford. Doch daar gy II. Deel. P ver-  226 Charles en Constantina, verlangt dat gedeelte zyner gefchiedenis te weeten, 'twelku, door lang afwezig.te zyn, onbekend is, zal ik daar aan voldoen. Eene echtverbindtenis op 't land, inzonderheid tusfchen twee zoo aanzienlyke partyen, kon geen geheim blyven, ook beoogde men geenzints het bedekt te houden. Constantina hoorde het welhaast; in 't eerst hield zy het voor een uitftrooizel van kwaadaartïgheid en nyd; maar tot ftooïnis van haare rust, werd zy binnen kort, van de waarheid dier gebeurterrisfe, overtuigd. Verontwaardiging en verachting verbanden eerst uit haar hart alle aandoeningen van liefde; doch 't leed niet lang of tederder gevoelens drongen in haaren boezem, en 't was haar ondoenlyk Crawford te vergeeten. Naa eene korte en vrugtlooze pooging om hem uit haare gedagten te verbannen, en de banden der genegenheid, die hem aan haar verbon. den hadden, te verbreeken, gaf zy zich aan ftilfc gepeinzen over, en fprak tot niemand van haar lot, alles verkroppende; haare vrolykheid en Jeevendigheid van aart begaf haar ten eenemaalen, eene diepgewortelde droefgeestigheid en mymering volgde daar op: ten laatften wierd haare rede te zwak om dien fchok van te leurftelling te verdraagen, en zy gaf zich aan de wanhoop over. Op een avond, het oog van haare oppaster ontweeken zynde, wierp zy zich in een vyver van den tuin, en verdronk eer men ter haarer hulpe konde toefchieten. Geen vader konde een zoon meer beminnen, dan lord  of het ongelukkig Huwelyh 'is7 lord Winstone zyn' neef Crawford : hy ftond nogthands zoo vast op zyn eigen denkbeelden en begrippen, dat niets hem daar af konde brengen; zyn gezag maakte Charles ongelukkig. Doch ziende in welk een ellendigen ftaat hy zyn heef gebragt had, en hoe deze gevaar liep, om zyne dagen ongelukkig te eindigen, gaf het berouw hem de gevoeligfte neepen, en hy kwam het punt naby om de handen aan zich zeiven te flaan. Zyn ouderdom viel dezen ftorm van driften te zwak, en, kort naa het vertrek van Charles , rukte eene koorts hem uit het leeven. De eenige rede waarom de heer Harry BewleY, en zyne echtgenoote, zoo zeer 'er op gefteld waren, om hunne dogter aan Crawford uit te huWelyken, was de verbindtenis aan eene zoo edele familie. In dezen wensch geflaagd; maar in hunne verwagting van de gevolgen teleur gefteld zynde, trokken zy zich hun gedaanen ftap dermaate aan, dat ze, zints dien tyd, zich in hun huis als opge. llooten gehouden en alle verkeering vermyd hebben. Wat hunne dogter Emilia betreft, deze bleef onaandoenlyk voor lief en leed. Charles is nu, eenige maanden geleden , van zyn omzwerven terug gekomen , en fchuwt allen gezelfchap. Zyn verblyf in deze eenzaamheid ontdekt hebbende j wendde ik alle mooglyke middelen aan om met hem eene verkeering aan te van» gen, of hem tot eene briefwisfeling te beweegen; doch alles is, tot nu toe, van geene voldoenende uitwerking geweest. In 't kort Moreton, ik heb P 2 geen  22? Charles én Constantina, geen de minfte hoop, óf wy moesten in ftaat zyn, om de denkbeelden onzer oude vriendfchap op te wakkeren; hoe wy dit zullen doen, moeten wy beraadflagen, en fchielyk ter uitvoer brengen. 't Is nu laar, morgen vroeg zullen wy onze gedagterj daar eens over laaten gaan , en ons tot deze of gene beproeving bepaalen. Des anderen'daags'morgens vroeg, terwyl ik met Wilson doende was om onze maatregels te beraamen, zagen wy een man, met grooten fpoed, naar ons huis toeloopen, 'twas een bode van Crawford, met verzoek dat ik terftond by hem zou komen. Wy waren oogenblikfcelyk gereed om aan een verzoek dat by ons zoo welkom was te voldoen. Wilson en ik haastten ons dus naar de verblyfplaats van onzen vriend; doch Jcorcftondig was deze flikkering van hoope. Op onze aankomst zagen wy alles in de uiterfte verwarring; Charles zat op het bed, onderfteund door twee vreemdelingen , hy bloedde zwaar. Goede Hemel! welke naare gedagten bekroopen my! ik fchrikte, denkende dat hy de handen aan zich zeiven geflagen had. Wanneer wy de kamer intraden, fprak Crawford ons, met dè grootftê bedaardheid van geest, op deze wyze, aan: „ Moreton wilt gyuwen vriend ver„ giffenis fchenken? Wilson kunt gy my fcwyt„ fcheiden, dat ik op uwe vriendlyke bezorgdheid „ voor my, zoo weinig acht floeg? — binnen „ weinige oogenblikken is myn leeven bepaald! „ gy fchynt vol fchrik! — neen, — fchoon ik „ de bitterde rampfpoeden fmaakte, myne vrien- m den.  of het ongelukkig Huwelyk. 22$> „ den, zoo heeft de godsdienst my terug gehou..„ den, om ooit iets te doen dat myn leeven zou ver„ korren, ten einde, my van de ellenden dezer wereld „ te ontdaan. Onopontboden durfde ik niet voor „ 'toog van het Opperwezen verfchynen; de na„ tuur beefde op de gedagten van zulk eene onder„ neeming , en de rede zag ze met affchrik aan. „ Maar 't geen natuur en rede my fmeekten niet „ te doen, heeft de gunstryke voorzienigheid door „ een middel yerrigt. Dezen morgen wandelende „ kwam my een hert tegen, derk gejaagd door „ honden , ik kon het niet ontwyken, het bragt „ my eene zwaare wonde toe, en had ik niet fpoe„ dig hulp gekregen, in weinig oogenblikken was „ het gedaan geweest met myn leeven: aan deze ,, braave mannen (wyzende op de vreemdelingen, „ die hem onderdeunden) ben ik myn leevensbe. „ houd verfchuldigd, een derde is om een chirurs> gyn gegaan, 't Behulp der kunde in zulk een „ omdandigheid te weigeren, zou zelvmoord we- „ zen. Ik heb u, myne vrienden, hier_ont- „ boden om u vergiffenis te verzoeken , — en u „ het laatde vaarwel te zeggen, en op dat wy, eer ik voor altoos hier op aarde van u fcheide, die „ tedere banden, welke door de ongelukkigde lot» gevallen, zoo fpoedig gebrooken zyn, weder mogten vasthegten. Alle denkbeelden bykans, „ behalven die van Constantina, verlooren heb„ bende, kon ik my, uit de naare omflandighe„ den, welke my omringden, niet redden. In de „ wysbegeerte, die balzem. der vertroostinge voor P 3 » on.'  sgo Charles en Constantina , „ ongelukkigen, zogt ik heul; maar zy kon mv „ myne Constantina niet wedergeeven! -j. V Ach! myne vrienden, in voorige dagen verdreT „ ven onze wederzydfche 'vriendfchaps-betoonin„ gen , de kleine wederwaardigheden dezes lee yens. Waarlyk toen leefden wy gelukkig, en „ wy zouden nog gelukkig zyn, had eerzugt het „ met verhinderd : eerzugt en grootsheid , was „ Crawford's verderf; maar 't was zyn eigen eer„ zugt niet, 't was de eerzugt van zyn' oom. Ia „ eene vlaag van wanhoop en vertwyffeling, vol„ deed ik aan zyne begeerte! Ongelukkige, als ik „ was! Ik verzaakte Constantina. è Dier- „ baare, doch beledigde fchim, zie uit de hooge „ verblyfplaats uws geluks neder, en aanfchouw „ uwen boetvaardigen, uwen zieltoogenden Craw,, ford! " De chirurgyn gekomen zynde, onderzogt de wonde; 't was noodloos zyn gevoelen daar over te vraagen, zyne houding wees het uit. „ Ik zie „ zeide Charles tot den chirurgyn, ik zie beves! „ Jigd 't gene ik gevoel, ik bezwym, gy JcUnt het „ bloed met fluiten." „ Mynheer," was zyn antwoord, „ ik zal myn best doen, maar om „ oopenhartig te fpreeken, ik heb 'er geen hoop „ toe." Crawford rigtte toen zich zei ven een weinig op , en verwelkomde met de uiterfte bedaardheid den dood. „ Was dit toeval, fprak hy, „ niet tusfchen beide -gekomen, een fteeds toe,, neemende verzwakking zou een einde van myn „ leeven gemaakt hebben : maar de groote Be- »t fchik-  ef bet ongelukkig Huwelyk. 231 ^ fchikker aller dingen heeft zyne gunstryke hand „ over my uitgeftrekt, en maakt een einde aan h een bykans ondraaglyk leeven." Dit zeggende viel hy in zwym, doch fchielyk weder bekomen» de, vervolgde hy zyne reden, in dezer voege: „ in de hoop leevende dat het uur myner ontbin„ dinge haast zou naderen , heb ik alles gedaan „ wat noodig was, omtrent de befchikking myner ,, tydlyke zaaken. Wilson, u heb ik belast met de volvoeriug van myn laatften wil, had ik ge„ weeten dat Moreton zoo naby ons was, ik zou i» een gedeelte van dien last hem verzogt hebben op .zich te neemen. Behandelde ik u, More,, ton, onvriendelyk, by de toevallige ontmoe„ ting, ik bid u vergeef het my." — Hier kwam hem weder eene flaauwte over, die lang aanhield, hy poogde verfcheide keeren te fpreeken, maar te vergeefsch ; al dat hy eenigzints verftaanbaar uitte, was: ,, Indien het mooglyk is, laat ik dan „ digt by myne Constantina begraaven wor,, den. ——- Vaarwel! — vaarwel!" — en hy ftierf! De hoop die wy hadden opgevat om Crawford tot zich zeiven te brengen, zagen wydus verydeld, en deze mislukking vermeerderde onze fmerte over zynen dood. Wy vertrokken om aan de bevelen van zyn uiterfte wil te voldoen. De bruidfehat hem met Emilia beloofd, had hy nimmer willen ontvangen; de middelen hem door den lord Winstone nagelaaten, fchonk hy by zyne uiterfte wil aan de eenige zuster van Constantina, laatende P 4 aan  23*- Nowas en Zeineb, «ƒ de zegepraal aao Wiuon en my eene erkentenis van onze vriendfchap, In zyn uiterften wil had hy mede belast, datmen 't volgende gefchrift op zyn graf zon plaatzen De Jlandvastigheid verzaakt hebbende, wat is dan de Mensch' Charles Crawford. Men volbragt dit, en hy werd naast Constan. tina begraaven. ' Numan en Zeineb, of de zegepraal der edelmoedigheid over de liefde. Onder de regeering van den kalif Abdoümeeik te Qoufa, woonde een ryk koopman Djaher ge heeten, die maar eene zoon had. Dit kind was het voorwerp der tederfte zorgen van eenen deugdzaamen vader, welke naa hem in zyne vroeee jeugd, eene opvoeding te hebben gegeeven, die overeenkomftig was met zynen ftaat, verlangde dit dierbaar pand de rest zyns leevens gelukkigte maaken, door hem eene aangenaame gezellLe toe te voegen. Deryke Djaher befteedde veel gelds ota eene verruklcelyke fchoonheid te koopen , die jonger zynde dan zyn zoon, hem te beter mogt bekooren en de liefde van haaren egtgenoot winnen; met dit mzigt verkops hy onder veele andere eene  der edelmoedigheid over de liefde. 2331: eene Circasfifche fehoonheid. Zèineb, (dus was zy geheeten ,) maakte zich die keuze waardig. By eene allerinneemendfte gedaante , voegde zy eene zagtheid van zeden, en meer geest dan men doorgaans aantreft hy vrouwen, binnen de muuren van eenen harem opgefloten , wier. denkbeelden' doorgaans bekrompener worden door flaverny en vreeze. Zeinee, gebooren om te behaagen, betoverde wel draa den jongen Nüman, (dit was de naam van Djahers zoon). De opvoeding der twee gelieven werd voortgezet onder 't opzigt van den vader , en voltooid door hunne wederzydfche tederheid. De zelvde meesters onderwezen hun in allerlei fraaije kunften en weetenfchappen, en de vorderingen, die zy beide daar,in maakten, naamen te fpoediger toe, door de beweegreden aangevuurd om behaaglyker voor elkander te worden. Met de jaaren in bekwaamheid en deugd toegenomen zynde, befloot Djaher hunne harten en han« den naauwer aan elkander te verbinden. Het lang gewenschte tydftip naderde, wanneer zy op zekeren dag zich vermaakten onder een boom aan 't einde van Djahers lusthof. Zeineb nam een luit om haare ftem te vergezellen, daar zy de bevalligheden van haaren minnaar , en het geluk 't geen zy ftonden te genieten, met een allerlitftëlykst gezang op vermelde. Hadjadi, bevelhebber van 's kalifs leger, ging juist op dien tyd by den wal des lusthofs heen. Hy hoorde eene ftem, die hem deed ftil ftaan, en P 5 zich  234 Nu.man en Zeineb, of de zegepraal zich verwonderende over de zoetluidenheid des zangs, befloot hy 'er uit dat de zangttér zeer bekoorlyk moest wezen. Hy wenschte haar aan zy. nen meester Abdoumelik te fchenken, en dagt, dat, indien ze beantwoordde aan het fchildery, het welk hy van haar in zyne verbeelding gemaakt had, niets aangenaamer zou kunnen zyn voor zynen heer. Hadjadi deed onderzoek wien de hof toebehoorde, en byzonder wie de perfoon was, welke hy, met zoo veel vermaak had hooren eingen. Hy kreeg berigt dat hy zich niet vergist had, in de verbeelding van haare fchoonheid; dat Zeineb met de daad een wonder der natuur was, en het voorwerp van de tederfte zorgen van eenen ryken minnaar, die haar ftond te trouwen, als mede van den vader des minnaars, die eene groote fomme gelds gegeeven had om haar te koopen, en eene opvoeding, zyns zoons waardig, te verfchaffen. De hmderpaalen, welke de bevelhebber voorzag, kwelden hem zeer; doch fchrikten hem zoodanig niet af, van zyn oogmerk te laaten vaaren. Geen hoop kunnende voeden om Zeineb te koopen, befloot hy haar met geweld weg te voeren; doch in 't huis van den koopman waren veele flaaven en flaavinnen; dus vreesde hy ook gewelddaadige middelen te werk te ftellen, waar over terftond zou geklaagd worden, en 't geen de kalif, fchoon 't gepleegd was met oogmerk om hem van dienst te zyn, volgens de wetten, verpligt was te ftraffen. ö Eene  der edelmoedigheid over de liefde, 233 Uene list ftelde hem in 't bezit van haar, die hy niet door geweld durfde wegneemen, "Er zyn ts Coufa, even als op andere plaatfen, veele van die laage werktuigen der fnoodheid, die, naa de eer haarer jeugd fchandelyk bezoedeld te hebben, handel dryven met de bevalligheden der meisjes. Een dezer veragtelyke fchepzelen, in de kunst der verleidinge bedreevener dan alle andere van haare foort, werd dikmaals gebruikt door wellustige knaapen, die zy zeer duur voor haare dienften deed betaalen. By deze looze feeks vervoegde zich Hadjadi. Zy ging in 't openbaar voor eene zeer godvrugtige vrouwe, en onder dien dekmantel, met welke zy de andere bezigheid, waar aan zy meer was overgegeeven, bedekte, kreeg zy den toegang tot het vrouwentimmer van Numan. Zy verfcheen voor Zeinee met een floers over 't aangezigt, houdende in de eene hand eene der grootftê koraalfnoeren om haare gebeden by af te tellen, die immer door de geveinsdheid werden vervaardigd; en in de andere een ftok, waar mede zy zich onderfteunde, als of zy onder den last der jaaren ftond te bezwyken. — De bruid van Zeinee van eene godsdienftige geaarcheid zynde, had, van haare vroegfte jeugd af, den diepften eerbied voor de zoodanigen, die zy voor vroom hield. Bedroogen door het geveinsde voorkomen der oude vrouwe, ontving zy haar met alle eerbied. Haar nederige en der wereld afgeftorvene houding; de ruuwe ftoffe in welke zy gekleed ging; de oogen nu ten hemel opgeheven, dan op den grond neder- ge-  SS©" Numan m -Zeineü i o/ ^ «^oa, geflagen; de aanhoudende zugten, welke zy loos de; met één woord, alles ftrekte om Zeineb w doen denken, dat zy het geluk genoot van eene gunftelmg des grootea propheets by haar ^ Het bezoeic van déze fnoode verleidfter had, binnen kort, eenen zoo fterken invloed op Na. mans mmnaares, dat zy geloofde niets zonder haar te kunnen doen. Wanneer die geveinsde bemerkte welk een vermógen zy verkreegen had, begon zy te fpreeken van haare nieuwe bekeereling te zullen verlaaten. - „ Welk eene wreedheid! „ goede moeder," fprak de m;sJeide Z£ 3, welk eene wreedheid, te denken om my te vers, laaten ! . wat dringende reden noodzaakt u toch, „ ons zoo fchielyk te berooven van de zoetighe- ,, den uwer verkeeringe ? " „ Indien ik „ antwoordde de feeks, „ alleen met myne vriend„ fchap te uwaards te raade ging, ik zou geen „ oogenblik m twyffel ftaan, om al myn tyd aan „ u te kost te leggen; doch 'er zyn pligten van „ eenen zekeren aart, die my alle menschlyke „ overleggingen doen ter zyde Hellen. Daar zyn „ hier in uwe nabuurfchap verfcheide jongvrou„ wen, die, door godsdienffige beginfels gedree„ ven, in een en het zelvde huis zyn gaan woo„ nen; zy betragten, in haare afgezonderde woon„ plaats,alle de deugden der mufelmannen,zy vas„ ten niet alleen op de bevolen vastendagen, doch „ ook menigmaal op andere tyden, ten einde het „ vleeschtetugtigen; met één woord, hun gantfche « tyd is geheiligd aan 't gebed, aan'tleezen van den  4er tMm&edigheid over ie liefde. 237 Urm en andere goede werken in de wet voorger' fchreeVen. Haar voorbeeldlyk leeven is. de fteun „ my.er zeden en zuiv. rt die. Deze vroome jong- vrouwen , fchoon op den weg des geestlyken „ leevens vevder dan ik gevorderd, verlangen fom„ tyds aan iriyu zwak licht het haare te onrfteeken. „ Zelv' hebben zy my dezen morgen verzogt dat „ ik by baar zou komen, op dat zy ma my mog„ ten raadpleegen over een ftukderwet, wegens „ 't welke zy zich bezwaard voelden; hoe kan 5, ik nu haare godvrugtige verzoeken afflaan, „ en weigeren , by zulke dierbaare vriendinnen „ te komen ? " i De begeerte om met die, wegens hunne vroomheid, zoo beroemde jongvrouwen in kennis te ge-raaken, ontbrandde welhaast in 't hart van de on» voorzigtige Zeinee. Zy drong by die gewaande goede moeder aan, om haar in een gezelfchap te brengen, 't welk voor haar zoo nuttig en heilzaam zou kunnen wezen. Die trouwlooze wederftond in den beginne haare begeerte, om ze te meer te doen ontbranden; dan op 't laatst, haar verzoek inwilligende, beloofde zy haar naa 't verblyf dier heilige •jongvrouwen te zullen geleiden. Zy kwamen aan 't huis niet verre van dat van Djaher gelegen; de fnoode feeks liet haare vriendin alleen in 't portaal , wanneer vier gemaskerde kaarels haar aangreepen, en een zakdoek voor haar mond gebonden hebbtnde, om het fchreeuwen te beletten, haar in een draagftoel zetteden, en terftond den weg naar Damascus opfloegen. Men  bevond. Zy^^»^»* flerveliDgen, en fchreidde bitter over de fmerte' van haaren minnaar, haaren aanftaanden fchoon. vader, en het geluk waar van ze zich vJooZ vond De fchrik van haar naderend lo ToeS vrees by 't hartzeer, en de zorg voor haar gedfaa gen, diende alleen om haar leeven verdrietig» « ondraaglyker te maaken. ö Q Naa eene vermoeijende reis van dertig datren kwam zy teDamascus, en werd, door haar en fcS te, den kahf aangeboden. In weerwil van hafe frnerten bleeven haare bevalligheden aantrekkelyï en by haar drukkend zielsverdriet bleef haare ^dh::dzo°treffend-dat ^^sonfdankasr: De kalif, die verrukt Hond op het zien van zoo veel fchoonheids, hoopte dat hy binnen kort in ftaat zou zyn, om de wolken van droefheid d e ff °Ve;dekteo> » cloen verdwynen. Mee t alle de fchoonheden, die hy jn zyne magt gekree gen had, kwamen hem by de eerfte ontmoe t bedroefd voor, en de neêrflagtigheid weit h toefchreef aan den affchrik vi^^ £ fmertover het verlaaten van teergeliefde ouderen maakte deze fchoonheden by hem te dierbaard»' zonder te vreezen dat hy te kort zou fTb e en n over haar te zegepraalen. ^uieten, m De pragt van het vrouwentimmer, de dienstbe toonmgen van een groot aantal ilaaven at ht" die  der edelmoedigheid over. de liefde. ^9 die de voorkeur van den vorst had, en zelv' de verregaande genegei huid des kalifs , waren niet befleed óm haar hartzeer te verzetten, 't geen met den tyd dieper en dieper wortels fcheen te fchieten. Wat zou d.. kalif doen ? Hoe verheven hy ook van zich zeiven dagt, vreesde hy egter met eene die niet te faeweegen zoude zyn, vergeeffchen tyd tefpillen; en, dit dugtende, maakte hy zyne zuster tot de veitrouweiing zyner liefde, en telde by haar de hinderpaalen op, die waarfchynlyk zyne maatregels zouden verydelen. Abaza, (dit was de naam van de zuster des kalifs,) begeerde de hoogmoedige fchoone, die haaren meester dus wederftreefde, te kennen. By de eerfte famenkomst, kon zy niet nalaaten gevoelig aangedaan te zyn over een jong meisje, die een zoo inneemend en opregt voorkomen had; en waarlyk de princes, die van eenen meê'ydenden aart was, bemerkte wel draa, dat het hart van Zeineb niet vry was. Zy fchepte behaagen in haare getrouwheid, temeer daar het verfchil zoo groot was, tusfchen eenen gemeenen minnaar en een aanzienlyk vorst. Welhaast werden deze twee fchoonen, vriendinnen; doch nimmer zoo gemeenzaam, dat Zeineb de oirzaak van haar harteleed ontdekte. Abaza, die niet tot dat geheim kon doordringen, raadde haaren broeder geen geweld altoos te pleegen; hem verzekerende, dat de tyd het eenigfte geneesmiddel zoude zyn, tegen de treurigheid van de neerflagtige Zeineb. Was deze fchoone ongelukkig, men kan gereed- lyk  240 Nümaw en Zeinee , of de zegep^al Jyk- nagaan dat haaren minnaarnu van haar afge. fcheiden, en onkundig van het lot 't Welke haar die hy meer beminde dan zyn leeven, thands trof' zich in geen min deerniswaardigen toeftand be vond. Op den noodlottigen' dag hunner fcheidinge, ftond hy verfteld over Zeineb's afwezigheid, en verwagtte, met het grootftê ongeduld, haare terugkomst, en geene hoop meer overig zynde, om haar weder te zien , wenschte hy te fterven. Het geweld zyner wanhoop veranderde, naa veele' dagen, in .eene aanhoudende kwyning. Noman's -hartzeer was op zyn gelaat gefchilderd, en fcheen van dag tot dag dieper wortelen te fchieten. Zyn vader, even zeer ontroerd, vreesde hem te verliezen. In 't eerst verwagtte hy van den tyd eenige verzagting, waar op hy nu te vergeefsch hoopte; met fchrik voorziende, dat hartzeer en kwyning, hem welhaast van zyn eenigen zoon zouden be! rooven. In dezen toeftand van zaaken, werd in de ftad verhaald, dat 'er een zeer bedreeven joods geneesheer was aangekomen. Deze was zeer kundig in ^de ftarrewichelaary, de handkykkunst en alle de geheimen daar aan verknogt; wat hier ook van mag syn, wy zullen egter zien, dat hy ervaaren was in de menschkunde, en desgelyks in de weetenfchap om hun te bedriegen, en dat ruim zoo veel om zyn eigen dan om hun voordeel. Het duurde niet lang of hy ontdekte het geheim. Hy overlei by zich zeiven, dat de kwyning van dezen kranken eene zedelyke oirzaak had, en niet mm  der edelmoedigheid over de liefde. 3*41 min listig dan geleerd zynde» wist hy het hartsgeheim wel draa uit te vorfchen» Dan het viel zoo gemaklyk niet te ontdekken wat 'ef van de jonge fchoonheid geworden was, die door haarë fchaakers, om hunne eigene veiligheid, verborgen werd gehouden. De geneesheer, by een gelukkig toeval van al het gebeurde verwittigd, bleef nieê in gebreeke om deze ontdekking aan de kragt zyner verborgene weetenfchappen toe te fchryven. Daar was op dien tyd te Coufa eene joodin, die als een koopvrouw in juweelen door Afie gereisd had% Zy was te Damascus geweest, en verfcheide keeren 't hof van Abaza bezogt, en had, op haaren last, en zelv op dien van den k^lif, aan de jonge Zeineb verfcheide kostbaare juweelen gebragt, welke zy altoos, met de grootftê onverfchiliig* heid, aannam. De kwelling- diep in 't gèlaat dier fchoone gedrukt, ontglipte het doordringend oog der joodinne niet. Haare veelvuldige bezoeken in het vrouwentimmer hadden haar in ftaat gefteld, om de liefde van den kaiif te ontdekken, ais mede de afkeerigheid van de fc'ioone flaavione, en zoo wel als de princes Abaza de oirzaak van dien afkeer te vermoeden. Zeineb had haaren naam niet veranderd» Dejoodin, die eene beftendige briefwisfeüng met den geneesheer onderhield, berigt hem van Zeineb, van des kalifs liefdedrift, van haare koelzinnigheid en de heimlyke liefde, welke men veronderftelde dat haar inwendig verteerde. — 't Valt geenzints te bevreemden, dat deze vermeende II. Deel. Q jood-  242 No man en Zeineb , of de zegepr&al joodfche wysgeer en de koopvrouw 'in juweelen, met elkander verftandhouding onderhielden. Deze ( wee bedryven hebben eene naauwere zamenhang tot elkander, dan men doorgaans denkt; en bewezen is het dat de bandkykcr en de joodin beide van de kunst om menfchen te bedriegen /hun voornaamfte befkan ontleenden, en dikwils zamenfpanden om het zoo veel gemakkelyker ten uitvoer te kunnen brengen. Dejoodfchewysgeer nu voor vastftellende, dat zynen jongen lyder van liefde kwyrde, om eene flaa. vinne, Zeineb geheeten , en dat deze Zeineb te Da~ mascus zich onthield , Helde al den toeftei zyner geheime kunst te werk. Hy vervaardigde eei;e afteekening van den aardkloot, waar op hy veele flippen plaatfle; naa de zou en de maan geraadpleegd, en veele barbaarfche woorden uitgefprooken te hebben, gaf hy ernsthaftig te vcrftaan, dat Numan niet zou geneezen, voor dat hy zich naar Dalmscus had begeeven, waar hy een einde aan alle zyne kwaaien zou vinden. De dienstvaardige geneesheer bood zich aan hem derwaards te ver. zeilen, hem verzekerende, dat hy zynen raad en byftand zou behoeven. De vader, die zich geen grooter onheil kon ver. beelden, dan het verlies van zynen zoon, flemde gereedelyk toe in eiken voorflag die hem gedaan wierd, om dit dierbaar leeven te behouden. Hy liet den jongen lyder, met zynen geneesheer, vertrekken, en gaf hun zoo vee! gouds mede op reis, als zyne rykdommen en vaderliefde hem inboezemde. Tc  der edelmoedigheid over de Uefdèi 243 Te Damascus gekomen zynde, maakte dé geneesheer, kundiger en ftouter dan alle zyne kunst; genoóten, welhaast grooter opgang dan zy allen;. i,Hy huurde een winkel, en vulde die op met veele j geneesmiddelen , zeer voordeelig voor hem, eïi die de lyders geen kwaad altoos konden doen. : Noman, die voor zyn leerling doorging, verkogt i de geneesmiddelen, en zyne bevalligheid diende I grootlyks om het vertier daar van te bevorderen. Binnen kort werd 's geneesheers naam in 't ferall 1 bekend. De kalif had te vergeefsch alle de geneesi kundigen der flad te werk gefteld, en begeerde ! ten laatften ook raad te pleegen met zoo bekwaam i een man als onzen doctor gezegd werd te zyn, ï tot herftelling van eene hem zoo dierbaare flavinl;ne. Hy zond hem' de opzigtfter Van het ierailj . Razie geheeten, die hem een breedvoerig berigt i gaf van den toeftand der gunftelinge van den ka! Jif. Deze jood had by zich den eenigen perfoon , i die haar kon geneezen; hy beval Noman een zeke: re vies uit te zoeken, en deed hem op een briefje [ daar aan gehegt fchryven, hoe Zeineb dien drank [ moest gebruiken. Men mag veilig befiuiten? dat het fchrift van i Noman niet geheel vreemd was voor Zeineb, jaa ] het is niet gemaklyk haare ontroering uit te druki ken, toen zy hetzelve zag. Haare gemoedsbeweeI gingen wierden nog heviger toen zy hoorde dat die door eenen zeer fchoonen jongeling van Coufa ge;fchreeven was, die in een kwynenden toeftand izukkelde. Het hooren dezer omftandigheden deed q a Zei-  244 Noman en Zeineb, of de zegepraal Zeineb jn flaauwte vallen, en, door 't behulp va» pa2ie, en nog meer door de kragt van het ingenomen vogt, weder bekomen zynde, verraaden haare traanen, haare fchielyk op malkander volgende vraagen, en de vreugd, die haar, haar's ondanks ten oogen uitfchitterde, haare hartsgeheimen. De medelydende Rasie befloot Zeinfb, die zy altoos zoo ongelukkig gezien en wier ramp zy ter harten genomen had, ware het mooglyk te behouden: dit meisje had een byzonder goed karakter, en maakte zich door haare treffelyke hoedanigheden van een ieder bemind. Zy vervoegde zich tot dien einde weder tot den geneesheer, en fprak in 't breede met hem over de jonge lyderesfe. Haare fchoonheid, droefgeestigheid, de bevalligheden, die haar boven alle haare medegenooten deeden uitmunten, en de liefde van den kalif, welke tot nog toe onbeloond bleef, vermeld hebbende, bezweek Noman, die dit alles, met de uiterfte oplettendheid aangehoord had, en viel op zyne beurt in flaauwte. Razie, die ten oogmerk had het hart van den jongman te doorgronden, was zeer in haar fchik dat zy het zoo gevoelig vond. Den geneesheer geholpen hebbende in hem by te doen komen, betuigde zy hem hoe zeer zy aangedaan was over zynen toeftand; en, om zyne fmert te leenigen en zyne liefde zoo veel in haar vermogen was te begunftigen , beloofde zy hem alles in 't werk te zullen ftellen wat hem voordeelig zoude kunnen zyn; de jongeling wist ter naauwer nood uitdrukkingen te  der edelmoedigheid over de liefde. 245 te vinden om haar te bedanken, en verzekerde haar voor dezen dienst gaarne zyne ganüche bezitting te willen fchenken. De eerfte en grootftê van alle gunften was, hem aan de voeten van haar te brengen die hyzyne bruid noemde. Razie gaf hier toe haare goedkeuring. Zulks was ook ligt te doen door middel van vermomming. Numan werd in vrouwengewaad geftooken; en niettegenflaande de geregeldheid zyner wezenstrekken, kon zyn gelaat niet wel voor dat van eene vrouw doorgaan; dan het floers diende om dit bedrog te begunftigen. Aan de deur van het ferail gekomen, ruimde zy de zwaarighejen weg die de gefneedenen .maakten, om aan eene vreemde vrouwe toegang te verleenen, en liet Numan voor de echtgenoote van den doctor doorgaan. Beide traden zy in eene lange gaandery, en Razie, die, uit welvoeg» lykheid, niet verkoos getuige te wezen van de eerfte ontmoeting der twee jonge gelieven, wees het vertrek van Zeinee aan de vermeende vrouw des geneesheers; het kwam naast aan dat van de princes Abaza. < Noman door verbystering de eene deur voor de andere neemende, en verfcheide vertrekken, elk op'c pragtigfte verfierd, doorgegaan zynde, wierd hy ten laatften eene vrouwe ontwaar die zeer deftig gekleed, hem op eene trotfe wyze vraagde: „ wat hem zoo vermetel maakte, om „ zonder verlof, in haar vertrek te komen?" Numan poogde, in de grootftê verlegenheid, eenige woorden voort te brengen i maar zyne ftem 0; 3 *«i  846 Numan en Zeines, of de zegepraal verraadde hem. De princes, vermoedende dat de fluier een mansperfoon bedekte, rukte dien af, en was terftond bevestigd in 't gene zy dagt. Hier op verdubbelde haare toorn, en, zoo als zy gereed ftond om bevel te geeven, van zyne ftoutheid met den dood te ftraffen, wierp hy zich neder op zyne knieën, en verzogt aan de voeten van Zsinib te mogen fterven, die de oirzaak was van zyn misdryf. Zich zeiven onherftelbaar verlooren rekenende, verhaalde hy zyne gefchiedenis met weinig woorden, en, zoo eenvoudig als hartroerend, de knieën van de princes fteeds vasthoudende. Abaza, natuurlyk goedhartig, luisterde met aan» dagt naa het berigt van zyn misflag, en was wel in haar fchik, dat zy de oirzaak van Zeineb's kwyning geraaden had. Zy riep terftond de jonge minnaares, en ftefde Numan aan haar voor, die haar zoo veel traanen had doen ftorten. Wy zullen ons niet onderwinden de verbaasdheid, de verrukking en de vreugde dier gelieven te befchryven. Wanneer zy te famen verfcheide aangenaame uuren gefleeten hadden, behaagde het de princes, die nu hunne befchermfter geworden was, hun 't vermaak der muzyk te geeven, door haare flavinnen uitgevoerd. Noman met floers overdekt, ging voor eene vreemde door, en wierd door de princes genoodigd om op de luit te fpeelen, 't gene hy op eene allerbevalligfte wyze deed. Naa een pragtige avondmaaltyd, verzogt de princes aan Zeineb eenige tedere airtjes te zingen, die zy, in haare droefgeestige urnen, 'c verlies van haaren dier-  der edelmoedigheid over de liefde. 247 dierbaaren Nüman betreurende, dikmaals opge* deund had. Hy paarde zyn luit met de ftem van Zyne beminde, en dit voerden zy zoo wonder wel uit, dat het hoogstverrukkend voorkwam , zelvs voor de zoodanigen, die niet wisten welk een vermaak deze twee menfchen1 gevoelden , door zoo gelukkig eene vereeniging hunner bekwaamheden. Zeinee's zoete zang werd gehoord buiten het vertrek van de prineet. De kaüf, zoo als hy onder de venfters heen wandelde, hoorde de zangtoonen, die altoos zyn hart vermeesterden. Hy trad binnen , en beftrafte zyne zuster , op eene vriendelyke wyze, om dat zy vrrmaaken nam in haar vertrek, waar aan zy hem geen deel vergunde. De weldaadige Ab>za omhelsde deze gelegenheid om 'er twee gelukkig te maaken, enTn den vorst eene drift te geneezen, die niet anders dan ongelukkig voor hem konde uitvallen. Zy ontving den kalif met al den eerbied aan den oppervorst verfchuldigd, en al de tederheid waarmede zyhem als haaren broeder beminde; zy liet hem de lekkerfte dranken fchenken, endeed haare vrouwen eenige lugtige dansfen, ter zyner vermaakinge en om hem in een goede luim te brengen, uitvoeren. Toen ftelde zy hem eene verandering van vermaaken voor, en liet haare vrouwen verfcheide vertellingen doen, waar in zy zich wonderwel kweeten; en daar de vorst vermaak vond in deze vernuftige vertellingen, nam Abaza haare beurt waar, om 'er ook een by te voegen. „ Genadigfte heer," zeide zy, „ ik zal u eene 9^4 « ge*  248 Numan en Zeineb., of de zegepml ,, gefchiedenis verhaalen, welker uitkomst de „ menschlykheid en de liefde even fterk kwetst. „ Een ryk koopman van Agra had een zoon, dien „ hy bedoelde gelukkig te maaken ; hy koos voor „ hem eene vrouwe, die hy dagt zyn zoon waar„ dig te zyn; en de overeenftemming van de twee » jonge gelieven billykten 's vaders keuze. Zy „ zouden alle drie een bellendig geluk genoo„ ten hebben, indien niet een fnoode vizier, die „ op niets anders bedagt was dan om de Justen van „ zynen meester te voldoen, en hem in den fchoot „ der weelde te doen flaapen, de bruid weggeno„ men had van haaren fchoonvader en minnaar, „ om haar den fultan ter flaavinne te fchenken, „ De vorst, in 't bezit van zoo dierbaar eene ,, fchoonheid geraakt, verliefde terftond op de„ zelve, doch hy kon op geeueriei wyze haare „ wederliefde verwerven. Zyn flaavin kwynde „ in zyne armen, en beweende fteeds den echrge„ noot dien zy verlooren had; met de koeifte on„ verfchiliigheid alle liefdebetooningen verfmaa„ deDde. Eindelyk vond haar trouwe echtgenoot „ middel, om in de gevangenisfe van zyne hals„ vriendin door te dringen, (want voor de liefde „ is niets onmooglyk,) hy genoot het geluk van „ haar te zien en haar te hooren, aan wie hy zyn „ leeven had opgeofferd; wanneer de minneyve. „ rigc- fultan hun beide verraschte. Zyn gehoonde „ magt euverfrpaadde liefde, ontftaaken zynewoe„ de; hy wilde naa geene verdediging luisteren,' » en de een aanziende voor eene trouwlooze ilaa- si vin  der edelmoedigheid over de liefde. 24*0 „, ilaavin en de andere voor een roekloos fchender „ van zyn harem, toog hy zyn ponjaard uit, en „ offerde ze beiden aan zyne wraake op. y- Ik beken, genadigfte heer, dat het ongeluk dezer ,, twee onfchuldige flagtoffers my altoos heeft doen „ beeven, en ik kan niet gelooven, dat de magt „ van een fultan boven die van de liefde en het „ huwelyk gaat. — Ik denk 'er over gelyk gy," antwoordde de vorst gansch ontroerd, „ wy heb. „ ben geene wettige magt over twee harten, die „ elkander bemiDnen, en, door heilige banden, ,, aan elkander verbonden zyn. Eene vrouw be,, hoort haaren echtgenoot meer dan iemand an„ ders toe; en hoe fterk des fultans liefde ook mo,, ge wezen, dezelve moet wyken voor de huwe„ lyksliefde." „ Vader en beheerfcher der geloovigen," riep de princes hier op uit,gy hebt een vonnis'geftree„ ken, dat uwer wysheid en goedheid waardig is.— „ Ziet daar den echtgenoot en zyne vrouwe, van ,, welke ik gefprooken heb; en gy zyt de goed„ daadige vorst, die het ongelyk hun aangedaan „ zal vergoeden. Die flaavin, welke gy niet tot „ uwe liefde konde beweegen , is de wettige ,, vrouw van hem, dien gy ziet in een gewaad aan „ zyne fexe niet voegende. Liefde en boezem„ fmert hebben hen gedwongen om de heilige „ wetten van den harem te overtreeden; maar gy „ zult hem vergiffenis fchenken, om dat hy ge„ trouw was aan zyne liefde, en om u voor den q 5 „ edel-  2jq Numan en Zeineb, of de zegepraal &c, „ edeJmoedigften aller voriten van het oosten te ,, doen kennen." tc NctMAN en Zeineb, ten uiteriten ontfteld jnerpen zich beevende voor de voeten van den ttLlt' f* aaD^^igd door de onver! 2 Vf? ^ ZyDe ZUSter' °P niets anders bedagt was, dan om die te verdienen, door dan gen te bekroonen, die de wetten van het oosten tot den dood verwezen. Hy liet ze van tl*™' CD groote «^fchenken be. laaden en beval hun niets anders dan elkander beftendig te beminnen; welk bevel zy alle de volgende dagen huns leevens volbragten. — De geneesheer, die hier zoo wonder wel geilaagd *as> g,ng, door 't geheele land, en wierd gehonden, zoo wel, jaa meer, voor den geneesieer der zielen als van dat der lighaamen. Fa».  Ferdinand en Butler, of de rampzalige gevolgen van een tweegevegt. Ferdinand Obrien was een Iersman van geboorte, uit een aanzienlyk geflagt gefprooten, en bezittende aanzienlyke góederen in dat koningryk. Hy werd in de hoogefchool te Dublin opgevoed, da3r zyne geboorte en middelen hem in kennis bragten by verfcheide jonge heeren van den eerften rang, hy trad met veelen daarvan in denaauwfte vriendfchap , en werd by allen aangezien als iemand die in a"lle partytjes van vermaak zyn aandeel rykelyk tocbragt. — Onder de groote meenigte van vrienden , welke hy op dien tyd had, was hy in de teêrhartigfte verbindtenis getreeden met een jong heer van aanzien, in jaaren met de zyne overeenkomende; deze'was Butler genaamd. Mooglyk bezaten weinig menfchen immer zoo veele bevallige hoedanigheden als hy, om zich eene algemeene achting te verwerven; hy had een voorkomen, dat op 't eerfte gezigt, een ieder in* nam; men gaf hem, om-zoo te fpreeken, gelyk, eer hy nog een woord had gefprooken; en, zoo uitmuntend nu als zyn verftand was, zoo goed was ook zyn hart: in 't kort, hy bezat alle die hoedanigheden, welke een romanesk fchryver aan zynen held toefchryft, of de oude heidens van hunne goden verdichten. Butler had eene zuster, Maria genaamd, bykans van de zelvde jaaren als hy; ook had Ferdi. NAND  252 FüRDINAND Ë1l butler, of ds wand eene zuster, zoo wel als Maria een lief meisje, die de naam van Charloite droeg, en tweeen- twintig jaaren oud was. De vriendfchap tusfchen de beide jongelingen verwekte in de beide meisjes eene gelyke achting, zy waren geduurig bezig met over de verdienften hunner broederen te redekavelen: 't was dus geen Wonder dat Char. lotte op Butler verliefd wierd, en dat Maria een gunftig oog op Ferdinand floeg. Om kort te gaan, Butler en Ferdinand werden elk op ieders zuster fmoorlyk verliefd, en grootsch, mag men zeggen, op de gelegenheid om dus hunne vriendfchap aan te kweeken en met naauwer band te verbinden, kwamen zy overeen, om ten zelvden tyde hun aanzoek te doen; dit werd wederzyds met genoegen ontvangen, en reeds werd de dag bepaald tot het vieren van beider huwelyks - verbindtenisfen, die met volkomen genoegen van alle hunne naastbelhanden ftond te gefchieden. — Maar ach welk akelig treurtooneel vertoonde 'er zich, Vdaags voor die waar op den trouw ftond te worden voltrokken ! Met hoe veel recht mogt Ferdinand met den dichter uitroepen: Voor eeuwig zy van my 't noodlottig uur gehaat, Waaropik,totmynramp3hetlevensligtaanfchouwde' Dat vry de guide zon haar' glans te rugge boude, Wanneer zy in haar' Joop dat dagperk overgaat. Maar laat het ongeluk, geheel bedekt met traanen, Vry flyten, door 't verloop van d'alverflindb'ren tyd, De droeve grafzerk ftrekt my eeuwig tot verwyt, fin 't kerkhof zal my fteeds dien nederlaag vermaanen. lila-  rampzalige gevolgen van een iweegevegr. 253 Böti.kr en zyn vriend, waren zoo op 't oogenbl\ va: iiunne bemindens afgegaan, en in een her. be g oekomen, om tot. affcheid van hunne medeftudentén, en een £oed aantal besce vrienden, te famen e.n vriendeiyke foupé fe houden; twee of drie uar< n bragten zy in 't aangenaamste onderhoud door; maar toen o.'tftond 'er, ongelukkig, een ge» fchi. tus;ch;n Butler en een heer van'tgezelfchap, of ntaamelyk de zee-kreeften of zee-krabben voor best »i oes-en worden gehouden. Beuzelagtïge twisten h^bb'-n dikwils, gelyk zeer wel is aangemerkt, de rampzaügfte gevolgen gehad, en dit was, helaas! ook hier het geval; — Ferdinand bemerkte dat Butler zyn gevoelen met te veel drifts voorftond, en nam de vryheid om hem zyne gedagten te zeggen. Het gefprek nam van toen af aan een geheel andere keer; Butler wierd geftoord op Ferdinand , toonde zyne gevoeligheid in bittere uitdrukkingen , betuigde zyne vriendfchap in twyffel te trekken, en maakte verder zoo veele harde aanmerkingen, dat Frbdüsiand driftig wordende, zich niet weerhouden kon van, in zyn antwoord, ook iets fcherps te mengen. De twist van vrienden is altoos 't bitterst; zaaken, die in anderen onverfchillig zouden fchynen, worden daar door van veel aangelegenheid, en een tegenfpraak, die voor beu/elagtig in de dagelykfche verkeering zou gehouden worden, word: een hoofdmisdaad ten aanzien van een vrien 1; dit nu was hier juist het ongelukkig geval; Butler dagt het onverdraaglyk, dat Ferdinand hem eenige belediging toe-  ■254 Ferdinand en Bdïler, of de ■toebragt; en deze hield het, van den anderen kant, «iet minder te dulden, eenig ongelyk van den eer' ften te ontvangen: in deze gisting der gemoederen gingen zy van de eene tot de andere onbefchoftheid over, tot dat Butler ten laatften aan Ferdi. nand opentlyk liegen heette. Nu was 'er maar één eenig middel van voldoening over gebleeven; 't gezelfchap fcheidde oogenblikkelyk; en Butler' en Ferdinand beftemden elkander, den volgenden morgen, tegen zeven üuren, in 't phenixpark, ieder van eenen vriend vergezeld. 't Valt onmooglyk te melden, hoe akelig Ferdi. nand dien nagt doorbragt; waarlyk by ftond de frnerten van een verwezenen uit. Zyne gramfchap tegen Butler verdween op een oogenblik, hy her. dagt hunne oude vriendfchap, en zyn hart zonk weg, toen zyne gramfchap verdweenen zynde, hy Op de onvermydlyke noodzaaklykheid dagt van zyne eer te moeten handhaaven. Zyne liefde tot Butler's zuster griefde zyne ziel, en hy leed oneindig op de gedagten van haare genegenheid hemwaards! Dan helaas 1 de dwinglandy der gewoonte verpligtte hem om alle loflyke oogmerken, die deze bedenkingen hem aan de hand gaven, te verbannen; daar door werd hy gedreeven om de raad. geevingen van zyn geweeten, de kragtige herdenkingen van vriendfchap, en de geboden van God, ■te verfmaaden en in den wind te liaan. De morgenftond brak aan, en zy waren beide op de beftemde plaatfe, ten minften één uur voor den geftelden tyd. Anne Butler 1 zyn hart was even  rampzalige gevolgen >van een tweegevegt. 25 j even ongcfteji 'als dat van Fesdïnaüd, en meer dan eens klaagde hy ovet Koude h< m op "t 00e gen vallen, om du< een traan af te droogeo, die in fpvt van alle zyne poogingen om ze in te houden, uitzyn oog rolde. — In Ierland is men al te hoogmoedig om eenige denkbeelden van meewaarigheid te voeden, en met al te veel vooringenomenheid bezet, om eenige belagchelyke redenen voor rechtvaardigheid en waarheid te doen zwygen. 'tls daar noodzaaklyk een moord van fatfoen te begaan, voor dat men zyne achting kan vestigen, en men moet om een algemeen en lof te verkrygen, de verfoeiing van allen verdienen. In een land daar deze gedrogtlyke denkbeelden van eer gevoed worden, kan men niet verwagten dat de helpers van deze twee ongelukkige vrienden eenige moeite aanwendden om hun te verzoenen, en 't point van eer maakte onmooglyk dat een van hun beide daar 't eerst van fprak. In dusdanig een toeftand gingen zy naar de vegtplaats, in 't hart vrienden en over elkander aangedaan, fchoon zy verpligt waren, in hun uiterlyk gedrag, haat en wraak te laaten doorftraalen. Hunne wapens waren pistoolen; maar zoo gering was hunne vyandfchap dat zy ieder tot drie keeren vuur riepen, en dan hunne pistoolen in de lugt lostten. De helper van Ferdinand, verwonderd dat zy niet op elkander losbrandden, riep Butler toe: „ Hemel de knaapen zyn bang van elkan er." Dit zeggen bragt hun tedtond in woede, en zy fchooten op 't oogenblik om te treffan, wanneer Butler's kogel een Üuk van Ferdinand zyn hoed weg-  2j6 Ferdinand en Butler, 0f de wegnam, en de zyne hem door 't voorhoofd ging even boven 't oog, zoo dat hy dood ter aarde viel Wat zou Ferdinand toen wel hebben willen geeven dat een berg op hem was neergevallen, en hem voor altoos bedekt had.' hy trok de haairen uit zyn hoofd, floeg zich in het aangezigt en lasterde God! eindelyk, eenigziuts tot hem zclven gekomen, wilde hy een pistool neemen en zich zeiven voor den kop fchieten; ook had hy zulks volvoerd, Was hy niet terftond ontwapend geworden door de helpers, die zich verwonderden dat hy eenige aandoening gevoelde over den dood van zynen vriend. Hy werd naar huis gebragt in eenen bykans zinneloozen ftaat, niet dan klaagende óver zynen armen Butler en wenfchende om zyn lot, „ want „ fterven fcheen hem toen eene gelukzaligheid. " De hevige ontfteltenis zyner geesten haalde hem een onafgebroken koorts op 't lyf, die vyf weeken duurde met volflagene zinloosheid. — Het eerfte nieuws dat hy hoorde naa zyne geneezing, was dat de beminnelyke Maria , op het gezigt van haar's broeders lyk, in geduurige ftuipen was gevallen, die drie dagen aangehouden hebbende, haar in 't graf hadden gerukt; en dat zyne ongelukkige zuster Charlotte in haare kamer zat opgefloten, zinneloos geworden zynde op de eerfte tyding. Voor een gemoed niet gantsch en al bedorven, niet geheel van gevoel ontbloot, moet het wenschlyker wezen , duizend dooden te fterven , dan zich zulke ongelukkige gevolgen te herinneren, met eene bewustheid van fchuld. Zyne vrienden be-  rampzalige geyolgen van een tweegevegh 257 bevreesd voor de gevolgen, die voor iemand van zyne geftelrenisfe, op zulk eene overdenking, te wagten waren, lieten hem geen oogenblik alleen; tot dat de overledene uitmuntende doctor Berke■ley, beroemd bisfchop van Cloyne, hem overtuigde, dat hy zich in geene goede gefteltenisfe bevond om -te fterven; en aan de treflyke lesfen van dien uitfteekenden zedekundigen heeft hy dank te weeten, dat hy de misdaad van zelvmoord niet gevoegd heeft by het zinloosmaaken zyner zuster, by den dood van zyne beminde, en by den moord van zynen vriend. Naa zyne volkomene herftelling, de gedagtenis niet kunnende verdraagen op eene plaats te blyven waar hy alle de gelukzaligheden dezer wereld, aan eene dolle eerzugt had opgeofferd, tragtte hy zich van de eeuwigduurende gelukzaligheid der toekomende te verzekeren; ging fcheep naar Engeland, en kogt daar een klein landgoed drie mylen van de hoofdftad, daar hy nu reeds vyf- en- twintig jaaren gewoond heeft, geene bezoeken ontvangende, noch begeerig naa dezelve, en zonder eenig vriend te maaken. — Wanneer hy rugwaarcls ziet op den grooten overvloed van zegeningen, welken hy kon bezeten hebben, en bedenkt hoe weinigen hy van die alle geniet, dan worden zyne gedagten verflonden, tot hy op de bedenking geraakt van het groote, het zeer groote onderfcheid tusfchen het gevoel van eene ingebeelde eer, en de hèimlyke rechtvaardiging van een goed geweeten , tuslchen de dwaaze toejuiching zyner gewezens II. Deel. R viien-  35» SoPMiA en Auiielta, of de verjchiüenie vrienden, en de goedkeuring van God. En" fchoon Ferdinand 'er zeer verre af is van bygeJoovig te wezen, gaat hy egter nimmer naar bed, of verbeeld zich de kaars uitdoende, zynen armea vriend Butler te zien. Sophia en Aurelia, of de verfchillende karakters en lotgevallen van twee zusters. Sophia en Aurelia waren zusters, van weinig middelen voorzien; en die ten aanzien van tydeiyke goederen, geen ander uitzigt hadden dan defchraale nalaatenfchap van hunne ouders wiens eenigfte kinderen zy uitmaakten, en dat een paar menfchen waren, die men eer goedaartig dan verftandig kost noemen. Deze twee zusters verfchilden niet veel in jaaren, en waren te famen opgevoed, doch altoos met eene onderfcheiding, die verfchillende oogmerken ten doele had, en uit eene ongelykheid in het uitwendige van haarlieder perfooneele hoedanigheden beftond. Sophia de oudfte, was fraai van leest en fchoon van lighaam, bekoorlykheden die vroeg toegejuigd werden van de befchouwers, en niet zeldzaam /trekken om het oirdeel deerlyk te verbysteren; voor welk foort van indrukzelen de ouders al even vatbaar zyn, als de voorwerpen dier onberaadene loftuitingen zelve. Geftadige betuigingen van verwondering over de ver-  karakters en lotgevallen van twee zusters, êyjj verlokkende bevalligheden van het meisje, verftrekte tot voedzel van trotsheid by de ouders zoo wel als by de dogter; zy verbeeldden zichgéreëdelyk, dat fchoonheid alle verdieniteh in zich bevat* en derzei ver bezitters gerechtigd tot allerlei foorc Van Voordeden. Met deze gedagte vervuld, dagten de ouders zoo Wel als het meisje, dat zy flegcs behoefde bekend te worden om gelukkig te flaagen, eh haar fortuin door het huwelyk te maakem SophiA werd derhalven gefchikt tót een grootfchen ftaat; en van haare geringe middelen maakte men gebruik, tot het bekostigen eener aanpryzende toerusting. Zy verfcheen in gezelfchappen, maakte veel kennisfen, vertoonde zich dikwils in 't oopenbaar, en droeg eene algemeene verwondering weg. Uiterlyk geliefkoosd door de ligtvaardigfte eti minst bedagtfte van haare eigene kunne, gevleid en gevolgd door de losbollen en jonkertjes van de andere, werd zy verregaande trots en onachtzaam, kwam op alle oopenbaare plaatfen, Was z\toos omringd door een hoop ligtmisfen; en dus, gemeenzaam Wordende door onoplettendheid, verloor zy trapswyze haare achting. De voorzigtigfte van haare begunftigers trokken hunne goedkeuring in; en de verwondering nam af, doordien men haar dagelyks zag. Haare ouders oopenden allengskens de Oogen én wierden overtuigd van hunnen misflag, wilden dit gedrag veranderen, maar 't was te laat. De zugt tot vermaaklykheden had te diepe wortels in SoR 2 phia's  2—• Ik zal zyn verder fchandelyk gedrag niet ontvouwen, het zou een al te dartele fchildery opleveren, die kuisfche oogen moest kwetzen. 't Is genoeg te zeggen, dat hy zich aan alle ongebon» denheid overgaf, den. heer de Loncpró liet vaaren, de raadgeeviugen van dien vriend in den wind floeg, en zyne vrouw niet meer fchreef. Die ongelukkige echtgenoote was wel Verre van te denken, dac het niet fchryven van haaren man Hit zyne losbandigheid en onverfchilligheid voortkwam; ongerust over zyne gezondheid, en vreezende voor zyn leeven, had zy aan den heer de LoNGPRé gefchreeven. Met welk een ongeduld wagtce zy het antwoord af, 't welk haar den gevoeligften flag toebragt! — De noodlottige brief kwam eindelyk; de tedere echtgenootebevondzich II. Deel. S al-  «74 Veilcourt, ef de heilleoze alleen met haare kinderen, wanneer zy dien onfving; naauwlyks hadzy die half geleezen, of zy viel in flaauwte. De kleine kinders, door fchrik bevan. gen, vielen op haar, floegen de armen om haaren hals, fchreiden en fchreeuwden. De oude juffrouw de Durisse hoort zulks, en loopt fchielyk derwaards. Welk een droevig tooneel voor de moeder ! haare dogter in flaauwte te vinden op den grond liggende, met de doodverf op de lippen: de kleine kinderen raadloos, die op haar inkomen riepen: „ grootmama, 't is dit papier, 't is dit pa„ pier!" Het gevaar, in 't welke haar dogter zich bevond , gaf haar moeds en kragts genoeg om die ongelukkige te helpen en te doen bekomen: doch zy oopende de oogen niet dan om een vloed van traanen te ftorten. ,, Helaas! riep zy uit, ik heb „ voor altoos dat hart verlooren, 't welk my zoo i, dierbaar was! — Het betekend niets dat de ,, Heer de Longpró my vleit, dat myne tegen,, woordigheid. . . Ach! zou 't mooglyk zyn!... „ Denkt gy, lieve moeder, dat hy zyne kinderen zal zien zonder bewoogen te worden, zouden ,, hunne eenvoudige en onfcbuldige liefdebetoo„ ningen het vaderlyk hart niet treffen?" —— ,, Mama," zeide de oudfte, getuige van de traanen haarer moeder, „ breng my by myn papa, ,, ik zal hem zoo ftreelen en aanvallen, ik zal hem zoo zeggen hoe veel hartzeer gy hebt uit,, gedaan, dat hy u het niet meer zal aandoen. " •— „ Jaa, myn kind," antwoordde de moeder, het  gevolgen der ohernwrèhheidi a.75 Jaet lieve kind in de armen drukker/de, §g ik aal u mede neemen, wy zullen met elkander heen ., trekken." -— Hier op werd alles tot de reis gereed gemaakt. Een misdaadige die men in ketens kluistert, om hem naa de haarfte gevangenis te voeren, gevoelt dien fchrik niet daar in treedende, Welke mejuffrouw de Veilcoort aangreep, toen ze voet in Parys zette, die ftad welke haar zoogrooten ramp gebrouwen had. ,, Hier is het, zeide zy, dafc ik „ moet fterven, of 't hart van mynen echtgenoot ,, op nieuw aan my trekken!■" De heer de LongïRé, die dit droevig gezin opwagtte, vervoegde zich by hun toeD zy binnen Parys kwamen. Daar fcet zeven uuren h morgens was, oirdeelde hy dat mejuffrouw de Veilcourt, hoe zeer ook vermoeid van de reis, geen oogenblik moest verzuimen Öm Zich tot haaren man te vervoegen ; „ de óogen,, blikken die gy wagt, zeide hy, vermeerderen „ uw ongeluk! gaa heen, mejuffrouw, myne koets „ ftaat gereed." —— ,, Hoe alleen! . „ . ik zal „ geen moeds genoeg hebben om dit uit te vóeren»" — „ 't Is egter noodig dat gy alleen ,, gant, één getuige is zelv' te veel in gevallen van „ dezen aart." — Mejuffrouw de Veilcourt omhelsde haare kinderen en haare moeder, en ging heen. Aan 't logement van de Veilcourt gekomen zynde, ging zy naa zynen kamer, en vond 'er niemand dan eenen onbefehaamden jongen, liggende op een canapé. Hy ontwaakte op 't gerugt, 't welk S 2 zy  275 Veilcourt, of de Heülooze •tey inkomende maakte, en vraagt wat 'er van haar dienst is? — Mynheer de Veilcourt, was haar antwoord. — „ Gaa zitten, myn zoeten je, myn,, heer is nog niet t'huis, maar gelieft gy wat te „ wagten, gy zult welhaast het genoegen hebben om hem te zien, en ik verzeker u hy zal 'er niet ,, minder over voldaan wezen. Jaa, fchoon hy nu by zyne matres is, by welke hy den nagc ge,, fleeten heeft, gy kunt 'er wel tegen monfteren. „ Hoe^jwat bloost gy? goed, dit ftaat rnv wel j, aan; het bloozen is eene verdienfte in juffertjes ,, van uwe foort; ik wed gy zyt nog niet lang aan „ die affaire geweest?" — Mejuffrouw de Veilcourt zou dien onbefchaamden wel hebben kunnen doen zwygen, door zich bekend te maaken, doch zy oirdeelde dit te gevaarlyk; haar man, van haare komst verwittigd , zou haar hebben kunnen ontfnappen; zy vond zich dan genoodzaakt de onbefchofte taal van dien ruwen knaap aan te hooren, tot dat het hem behaagde haar alleen te laaten. — Wie kan een denkbeeld geeven van de aandoeningen die haar hart heen en weder flingerden? hoe 't zelve klopte! overtuigd door de taal van den knegt, van de verregaande losbandigheid haar's echtgenoots, verloor zy de hoop om hem te recht te brengen, vreest hem op te wagten, befluit hem te fchryven, verwerpt dit weder, neemt het weder voor; doch wordt belet door den knegt, die, binnen komende, haar zegt, dat de Veilcourt dien dag niet ftond t'huis te komen, dat hy om een ftel kleederen en linnengoed gezonden had. „ Kunt » gy  gevolgen der enervaarenheid. 277 „ gy my," fprak zy daar op, ,, den dienst doen „ om uwen heer op te zoeken en hem te bidden, „ dat hy dezen avond ten zes uuren hier kome; „ zeg hem , dat eene dame hem over een zaak „ van aangelegenheid moet fpreeken , die geen „ uitftel kan lyden. " — De D—J, 't is dan ,, een ftuk van gewigt! ha, ik kan 't wel raaden, „ gy hebt gehoord dat die vervloekte Italiaanfche, ,, welk ik met al myn hart wenschte dat hy voor „ u verwisfelde, want gy ziet 'er veel goelyker en ,, zediger uit, hem een kwaade part zal fpeelen. „ Ik begryp het, ik begryp het zeer wel, ik zal ,, 'er hem van verwittigen, hy zal op myn woord „ komen; ik groet u, lievertje, het zal aan my ,, niet haperen." Mejuffrouw de Veilcourt keerde vernederd en wanhoopende weder naa den heer de LoNGPRé. Naauwlyks was men in ftaat haar eenigzints tot bedaaren te brengen, en een weinig voedzel te doen nuttigen , of het uur om zich weder naa haaren echtgenoot te begeeven, was gekomen. Zy wordt, op de zelvde wyze als 's morgens, door den onbefchaamden knegt ontvangen; hy verzekert haar middelerwyl, dat zyn heer beloofd had op het gefielde uur t'huis te zullen wezen. Twee uuren waren 'er reeds verftreeken zonder dat hy opdaagde; en het was reeds donker: een énkeld waschkaarsje brandde in de kamer, en mejuffrouw de Veiloourt, beevende op 't hooren van elke koets, die voorby reed, of fcheen ftil te houden, wenscht, vreest, en wanhoopt haaren man te zullen zien; S 3 wan-  878 Veilcourt, of de heillooze wanneer 'er eensflags in 't huis een verward gerugt ontflond; verfcheide liemnien roepen te gelyk uit op den beklaaglykften toon: „ ach! die ongeluk„ kige jongenheer! welk een ramp! ach! die ar„ me jongenheer! " Het gejammer verdubbelt by het aannaderen. Mejuffrouw de Veilcourt volgt den knegt naa de deur; maar helaas! wat aaufchouwt zy daar? — 't is Veilcourt, flervende , bleek , bloedend , deerlyk gehavend , door Vier kaarels gedraagen. Dit vertoon kan zy niet verdraagen, zy valt in flaauwte. Naauwlyks konden de knegt en de hospita haar in een vierendeel uurs tot zich zeiven doen komen. Zoo als zy de oogen open floeg, wilde men haar op een onbefchofte wyze opneemen en doen vertrekken, haar teflens met fmaadredenen overlaadende, en zeggende , dat zy en haar's gelyken oirzaak waren van den dood diens jongenheer. — „ Hoe," riep zy uit, „ is hy dan dood!" en wilde zich op 't lighaam van haaren man nederwerpen, dien men te bedde gebragt had. Men belet dit, houd haar terag, bedreigt haar, en men zou ftokflagen te werk gefteld hebben, zonder zich aan haar fmeeken te ftooren; hier door vond zy zich genoodzaakt haaren na'am te noemen, en te oopenbaaren dat zy de ongelukkige echtgenoote was van den rampzaligen Veilcourt; zulks deed het tooneel veranderen. „ Kent my," fprak zy, aan myne fmerte, aan myne traanen! ftorten de zoodanigen, als gy i, my voor aangezien hebt, immer, by zulk eene gelegenheida zoo bittere traanen!" — Niet meet  gevolgen der enervaarenheid. £79 meer te wederhouden zynde, werpt zy zich weder op haaren echtgenoot, noemt hem met de tederfte benaamingen, doch te vergeefsch: de veelheiddes bloeds, uit de wonde gevloeid door een degenftoot hem toegebragt, had hem allen bezef doen verliezen. De chirurgyn komt. Dat men den toeftand van mejuffrouw de Veilcourt bedenke, terwyl deze de wonde onderzoekt; zy ftaat onbeweeglyk, haare oogen volgen het inftrument, 't welk bykans het hart van haaren man raakt, zy ziet, in haare verbeelding, 't zelve daarin gaan; beevende, en naauw adem durvende haaien, wagt zy den uitflag van het onderzoek, by 't welke de dood of 't leeven van haaren man zou blyken; eindelyk is de uitfpraak van den chirurgyn, gunftig. Mejuffrouw de Duri&se en de heer de Longprc" van dit gebeurde verwittigd door den knegt, die' mejuffrouw de Veilcourt gevolgd was, komen 'er op dat eigen oogenblik. Om de groote ontfteltenis voor te komen, die den kranken zeker zoii bevangen op het onverwagt zien zyner vrouwe, brengt men haar in het naaste vertrek. Dit ongelukkig mensch dagt, dat men deze voorzorge alleen aanwendde om te beletten dat zy haaren man niet zou zien fterven , en hield hem voor dood. Te vergeefsch verzekert men haar van het tegendeel; de koorts, die haar aantastte, ging met ylhoofdigheid vergezeld, en de fchriklykfte ftuiptrekkingen deeden een ieder der omftanders voor baar leeven bevreesd worden. S 4 Welk  e8o Veilcourt, of „ dat ik immer heb kunnen ophouden van u te be„ minnen, en my uwer onwaardig heb gedraagen." Twee dagen daar naa vertrokken zy, «zich alleen beklaagende den heer de LoNGPRé te moeten verlaaten. Die waardige vriend gaf hun, eer zy weggingen, het duidelykst bewys eener waare toegenegentheid. Hy nam den zoon van Veilcourt voor den zynen aan, en verklaarde dien voor zynen erfgenaam. „ O! mogt dit lieve kind, zeide „ hy, in beantwoording van deze weldaad, my, ,, in mynen ouden dag tot troost verftrekken, en my onderfteunen! mogt ik lang genoeg leeven „ om hem onzer waardig te zien, en gezeten on« der 't getal der rechtvaardige en menschlievende „ bur-  De ongelukkige zoon gefchetst &c. 283 „ burgervaderen!" De Hemel verhoorde zyne fmeeMngen, en hy had het genoegen van zelve nog eenigen tyd de vrugten van zyne aangewende moei. te te genieten, Veilcourt , t'huis gekomen zynde , herftelde door eene goede beftiering, de wanorde en ver» achtering zyner zaaken, vermeerderde het geluk en het genoegen des leevens zyner echtgenoote j en had, voor het overige zyner dagen, geen oirzaak van hartzeer, behalvende jammerJyke tyding, dat de ridder in zyn fchandelyk leevensgedrag volhardende, op eene treurige wyze aan zyn einde was geraakt. De ongelukkige zoon gefchetst in de gevallen van Cleomines. Cleomines , dus was de naam van een voornaam koopman te , van geringe afkomst ; door kleine beginzelen groot geworden, had, geduurende eene reeks van jaaren, alleen door middel van een uitgebreiden koophandel, ongemèene fchatten verzameld. — Op zyn vyf- en- dertigfte jaar, begaf hy zich in het huwelyk, met een meisje, welke byna denzeivden ouderdom bereikte, wier afkomst, ftaat en middelen, de zynen toen ter tyd omtrent evenaarden. — Cleomines was niet misgedeeld van natuurlyk verftand; doch, altoos yverig in den koophandel moetende zyn, had hem de gelegenheid ontbroken, om hetzelve op te  284 De ongelukkige zoon gefchetst te fcherpen, en met kundigheden te verryken. • Altoos de beginzelen van godsdienst in het oog houdende, was hy eerlyk, en van een braaven inborst; doch haastig en opvliegend, en het geen hy eens begreep, voerde hy ook zekerlyk uit;niemand, wie hy ook ware, was in ftaat om hem een voorgenomen ontwerp uit het hoofd te praaten. — Lucretta, zyne echtgenoote, gaf hem in zyne deugden niets toe; zy was daar by zeer goedaartig, leevendig, welleevend en taamelyk fchoon. Twee jaaren waren 'er byna reeds verftreeken, eer zy de vrugten hunner vereeniging zagen; eindelyk beviel zy van een zoon, op het oogenblik, dat Cleomines, uit hoofde van zynen handel, eene reis naar elders dagt te doen. De jonge Cleomines was, en bleef ook voor altyd, het eeni^rte onderpand van hun huwelyk. Hy was begaafd met veel verftand, vlug van oirdeel, goedaartig, en de natuur had, in zyne geftalte en wezenstrekken , iets aangenaams en bevalligs gelegd. — Wie zou kunnen wehfehen beter opvoeding te genieten dan deze jongeling? 'er waren byna geene weetenfehappen, of hy wierd 'er, door bekwaame leermeesters, in onderwezen. vDe geringe kundigheden van den vader wierden nu in den zoon rykeiyk vergoed; de oude man was nimmer in de gelegenheid geweest, om zich kundigheden te verfchaffen, hy was altoos te fterk aan zynen handel verflaafd geweest. — De jonge Cleomines daarentegen, wierd de gelegenheid aangeboden; * y vond de fenatten reeds voor hem gewonnen, en de  in de gevallen van Cleomines, 28 j de geldkisten voor hem opgevuld; hy was alleen, , Nimmer kon een kind beter beantwoorden, ■aan de treffelyke oogmerken van zyne ouders, dan de jonge Cleomines aan de zynen, — Hy leerde, en hy bevatte wat men hem leerde; daar by had hy de edelaartigite begrippen van den godsdienst en zedenkunde; en fcheen, in zyne jonge jaaren, reeds blyken te geeven, dat hy ze zogt te beoeffenen. Men fpaarde geen kosten, om hem, in den verderen aanwas zyner jaaren, in zulke weetenfchappen te onderwyzen, waar toe een mannelyk oirdeel vereischt word. — Om in een fatzoenlyk gezelfchap te verkeeren, behoort men eenige wel- . leevende kundigheden te bezitten, in die verkeering niet tot een last te verftrekken. De jonge Cleomines leerde die met denzelvden goeden uitilag , waar mede men hem in de andere weetenfchappen onderwezen had. . Thands kon Cleomines zyn zoon in de wereld brengen, als byna in alles kundig, welleevend en daar by ryk. Hy ftrekte nu, voor een jonge¬ ling van agttien jaaren, ieder ten voorbedde. ——■ Men kan ligt nagaan, met welke zorgen en tederheden de jonge Cleomines wierd opgevoed. — Voor 's vaders koophandel opgeleid wordende, was hy altoos onder de oogen zyner ouders; by ging nimmer in gezelfchappen, als anderzints, zonder dezelven, en hier door bleef hy onkundig van het gene 'er in de wereld omgaat. De jonge Cleomines was nu twintig jaaren oud! — Op dezen tyd beginnen de driften meer en meer  286 De ongelukkige zoon gefcheut* meer aan te wakkeren en heviger te worden. -*-Mea dient des als dan wyze maatregelen te neemen, om die ten zagtften te beftierèn, en niet langs fterk» wegen eensklaps te fruiten.—Hy verliefde niet lang hier naa, op een meisje van byna gelyken ouderdom, de dogter van ëen braaf eerlyk en bürgerlyk ambtenaar uit de zelvde ftad, wiens inkomen 's jaarlyks op tien duizend livres gefchat wierd; doch waar van hy weinig of niets kost bezuinigen, doordien hy 'er, behalven deze dogter, nog vyf zoonen van moest onderhouden. Lucia was fchoon, bevallig en zeer zagt van • aart; zy Was gantsch niet misgedeeld van verftand; zeerwel opgevoed, deugdzaam, en had verfcheide bekwaamheden; in 't kort, Zy bezat zoo veel bekoorlykheden , dat het geen wonder was, dat een deugdzaam jongeling, gelyk Cleomines , 'er op verliefde. Men kan ligt begrypen dat de jonge Cleomines, zeer fpoedig, zynen vader kennis gaf van zyn voorneemen. Dan het antwoord, het welk hy hier op ontving, voldeed in geenen deele aan zyne verwagtingi Cleomines had voor, zyn zoon ten huwelyk te geeven, niet minder als aan de dogter van een aanzienelyk man, van een zeer groot kapitaal; hy zag op deugden, op inborst, noch fchoonheid; eer, aanzien en geld konden hem alleen bekooren. Intusfchen had zyn zoon eene miunaares dien hy teder beminde; zy had hem met geen onverfchillige oogen aangezien; ook had men hem reeds den vryen toegang vergund, en alles was aan de zyde zyner fchoone, om zoo  ja de gevallen van Cleomines. 287 200 te fpreeken, klaar. Maar een ftyf hoofd'ge vader, «?e!ke de liefde van zyn' zoon, aan hem bewezen, iiiec wilde vergelden; die, zonder de minde ontroering, in ftaat wjs, om de verzoeken, fmeekingen en traanen van zyn' zoon onverfchillig aan te zien en te hooren , was niet te beweegen , door de aanzoeken van zyne echtgenoote, en van verfcheiden zyner vrienden. Zyn befluit was onveranderlyk; de jonge Cleomines had de verdere voortzetting van zyn voorgenomen huwelyk te ftaaken , of hy moest verwagten, nimmer een duit van zyne nalaateofchap te zullen erven, enz. Intusfchen was de jonge Cleomines al gemeenzaamer met-LuciA geworden. — Hy had de toe. ftemming haarer ouders; hy had haare hand; zy wierd nimmer, buiten hem, op gezelfchappea ver. zogt; en de huwelyks-voltrekking wagrte alleen naa de toeftemming van zynen vader, die hy hoop. te, dat, wanneer hy zag dat hy haar ongeveinsd beminde, wel zou volgen. Geduurende een jaar lang, had hy haar reeds als zyne minnaares dagelyks bezogt, en eene eeuwige trouw gezwooren; beloovende nimmer van haar te fcheiden, of een ander te neemen, en liever te willen fterven, dan haar te verlaaten. — Op een avond, van haar t'huis komende, vond hy zyn va* der. welke de dienstboden uitgezonden had, om hem over dit ftuk des te vryer te kunnen onderhouden, alleen in huis. ,, Myn zoon fprak hy, het is nu in het tweede „ jaar, dat gy uw gedrag geregeld hebt, vlak te. 3, gens  288 De ongelukkige zoon gefchetst „ gens de oogmerken van uwen vader aan. «— Ik » had' reeds in uwe vroege jeugd, vooru een zeer „ aarizienelyk en ryk huwelyk gefchikt, maar, in „ plaats van naar my te luisteren, verbind gy u aan ,, een meisje, wiens ouders noch eer, noch aan„ zien, noch geld bezitten, en gy zyt voorneemens „ met haar tegens myn zin te trouwen; door deze „ verbindtenis hebt gy u onbekwaam gemaakt , „ om aan myne oogmerken te beantwoorden. Wat „ vergenoeging, wat welvaart zult gy uit uwen „ echt trekken? Dat gy zin hebt in het meisje betee,, kend niets; een jongeling van uwe jaaren heeft „ in ieder jong meisje zin; ofzy verftandig, deugd„ zaam, zagt van aart is, dat zyn maar voorwend„ zeis, en gy kunt daar van nog weinig weeten; daar „ by heeft zy geen geld , en ook niet te wag* ,, ten ; zy heeft vyf broeders , welke nog geen „ beftaan hebben ; deze kunt gy dan met uwe „ lieve bruid 'er by onderhouden; en dus kunt gy, „ met weinig moeite en vermaak, doorbrengen ,, een kapitaal, dat ik, met zoo veel zorg en moei„ te, onder de verzwakking myner kragten ge- „ wonnen heb. Ik heb u reeds menigmaal ge- „ waarfchouwd, op haar niet meer te denken; haar „ te verlaaten, en u tot eene andere ryke en aan„ zienelyke keus te^bepaalen: maar, gy hebt my. „ ne vermaaningen in den wind geflagen; thands' „ gebied ik u, als vader, van uw voorneemen af „ te zien; gy zuit haar niet meer bezoeken, veel ,, min zult gy met haar in het huwelyk treeden; „ anderzints hebt gy myn ongenoegen te verwag- „ ten;  in de geviÉlen fan C&eomijSès» &8.p " S} ten; zie daar, het testament, ingevalle gy my „ niet gehoorzaamt, waar by ik twee verre nee„ ven tot erfgenaamen van myne nalaaterffchap „ aanftclie. „ Uwe moeder zal ik ook zoeken tecbeweegen, ,, om het zelvde te doen; ik zal myn koophandel „ ftaaken, en my met myne echtgenoote op het ,, land tér woon begeeven, alwaar wy onze dagen „ in eenzaamheid zullen doorbrengen, en aan u, -,, zoo het moogiyk is, niet meer denken; wy zul„ len ü als een fchafidelyk lid uit onze familie af,, fnyden; wy zullen ..... ;" Hier viel de jen* ge Cleomines zyn Vader in de rede.. Hou op vader, zeide hy, hou op! gy hebt mya hart „ en dat van myne Lucia genoeg doorgrieft; un'e ,, woorden zyn gegrond op valscbheid en bedrog; „ hebt gy dan het recht om my als een flaaf ce ,i verkoopen, aan de dogter van een' rykeu vrek, „ die my koopt om my te plaag n ? — moet ik dan „ enkel aan een vrouw vtrbordrtr worden, uit eer,» zugt en belang? ben ik niet uwen eenigen zoon? — ben ik door den Hemel riet gezegend met „ ouders, die groote fchatten hebben? en moet ik „ daarom ongeiukkig worden? is zy, vo^r wie ik „ achting en lietde heb, niet de dogter van een eerlyk man, van een man van rang, van op„ voeding, en beproefde deugd, die de beginzels ,, Van godsdienst in 't oog houd, en dezelven zyne kinderen infch-Tpt ? — boe fchoon, hoe goed„ aartig is het meisje niet, die my thands de taai ,, der liefde doet fpreeken!' maar, om dat geld JI. Deel. T h en  2p0 De ongelukkige zoon gefchetst „ en aanzien meer vermogen op uwen geest heb}i ben» dan de fchoonheid en deugd gepaard met „ de beste zeden , daarom.,moet myn huwelyk „ geen voortgang hebben; men moet myplaagen, „ men moet my ongelukkig maaken ; verfchoon „ my vader, zoo myne rondborftige taal u mogt „ ontroeren." Hier mede liep deze onderhandeling ten einde, en de jonge Cleomines bezogt, als vooren, zyne minnaares, wien hy ook van al het voorgevallene onderrichte. — Menigmaalen vielen 'er vervolgens meer zulke gefprekken, tusfchen vader en zoon voor; doch de eerfte bleef onverbiddelyk, en de tweede konde het meisje niet laaten vaaren dat hy zoo teder beminde. Cleomines ziende, dat zyn zoon by zyn opzet bleef, zich niet ftoorde aan zyne beloften noch bedreigingen, en zich toeh, wanneer hy den vereischten ouderdom had bereikt, in den echt zou begeeven, vond ten laatften maar een middel uit, om hem van dit huwelyk af te trekken. Tot bevordering van zynen handel was Cleomines jaarlyks gewoon, eene reis buiten 's lands te doen; twee maanden befteedde hy doorgaans daar mede. Niets dagt hem, was in zyne omftandigbeden beter, dan zyn zoon die reis te laaten doen, en hem om tyd te winnen, naar andere gewesten te ftuuren. De bekendmaaking van dit voorneemen trof den jongen Cleomines ars een donderflag in de ooren; dan geene verzoeken, geene fmeekingen, geene traanen waren in ftaat, om dien ontmensch- ten  in de gevallen vaii Cleomines. &gj een vader van befluit té dóen veranderen De reis wierd bepaald, en een vertrouwd vriend van Cleomines zou den jongeling verzeilen. Ligtelyk begrypt men, hoe fchfejyk hy zyhe minnaares hier van kennis gaf; en welk eene verflagen d hei dj en Ontfteltenis dit in beider harten te wege bragt. — Inmsfchen naderde de tyd, en zy moesten fcheiden. 'Geen kleuren Zyn leevendig genoeg om het tafereel van dit laatfte vaarWel te fchetzen; de aandoenlyke tederheid Van Lucia's wezen, en de ontftelde gezigtstrekken van Cleomines, die malkanderen in de armen geftrerjgeld hielden, vormde eene groep, die het verftaaldfte hart moeste gelenigd hebben ; zy fcheurden zich ten laatften van elkander; dan op dat oogenblik, viel Lucia in eene flaauwte, waar Van zy, naa het vertrek van haaren minnaar bekwam. De oude Cleomines bleef even onbuigzaam en doof \ooi alle de fmeekingen die op het laatst zoo van zyne echtgenoote en andere goede vrienden tén voórdeele van den jongman gefchieden; daar viel niet op, deze moest op reis; doch voor zyn vertrek, fchreef hy nog het volgende aan zyne minnaares. Lucia! „ Zie daar het laatfte vaarwel! — ik moet u voor eeuwig verlaaten myne tweede ziel! Om dat ik „ rykben, ben ik ongelukkig! gy weet, hoe ik „ u beminde; liefde alieen én natuur dofer my nog „ dezen fchryven; geef uwe hand aan een ander, „ Want ik zie u nimmer weer. T 2 ,„ Myn  api Ve ongelukkige zoon gefchetst . „ Myn vader zal, doch te laat, het wreede van „ zyne behandeling gevoelen; - hy zal my beklaa„ gen, gy zult over my weenen; — hy zal door „ myne rampen ftreng genoeg geftraft worden, en „ gy zult my misfchien gelukkig rekenen. Ik zal „ myn fortuin in den krygsdienst beproeven; mis,, fchienword ik dan binnenkorten tyd, vaneenlee„ ven verlost, dat my zoo haatelyk geworden is; als „ dan zult gy geen indruk meer op myn hart hebben. „ —Wensch niet om myn leeven! ik zal, hoop ik „ als een braaf man, op het bed van eer fterven, en „ voor myn vaderland vallen, aan de zyde van hen, „ die< met my zullen fneeven. — Men wagt my. — Vaarwel myne Lucia! vaar eeuwig wel! leef „ gelukkig, en gedenk fomtyds aan uwen minnaar, ,, die u zoo teder, zoo hartlyk lief had! Cleomines." Lang zoo mals was het affcheid niet van zynen vader; want hy verweet hem, als wanhoopig zynde , zynen rykdom en onverzaadelyke hebzugt; en gaf hem genoeg te kennen , dat hy zyn eenigen zoon nu voor het laatst zag. — Hy vertrekt, en den ouden Cleomines was wel in zyn fchik, de zaak naar zyne gedagten zoo wel beleid te hebben. Het duurde ruim twee maanden, voordat Cleomi. nes het minfte berigt van zynen zoon ontving; zulks maakte hem benevens, zyne vrouwe zeer ongerust, en de geneigtheid voor een eenig kind, begost in zyn hart weder te ontvonken, doen hy dezen vol-  in de gevallen van Cleomines. 593 volgenden gantsch niet troostryken brief ontving. Mynheer! „ Uw zoon, (dus fchreef de vriend die hem ver„ gezelde,) uw zoon heeft zich van al het geld, „ dat gy ons had mede gegeeven, meester ge„ maakt; 't is nu reeds in de tweede maand, dat „ dit gebeurd is; hy is my ontvlugt, en ik heb „ 't u niet durven fchryven, voor en alëer ik zeker „ wist, waar hy zich onthield, doch alle myne „ naafpooringen zyn vrugteloos. — Indien ik hem ,, niet ontdekke, en hy niet terug komt, verwagt „ dan geen fchryven, noch berigt meer van my. — Vaarwel." Gemakkelyk begryptmen hoe hartelyk deze brief de ouders trof. Een brief, en dat zonder plaats of dagtekening, van den inhoud als deze, moest noodwendig eene hevige ontfteltenis te wege brengen. Dit was ook wezentlyk zoo. Men verweet aan Cleominfs zyne onnatuurlyke wreedheid, die alleen de oirzaak van des jongelings ramp was, enz. JNfu begon hy ook te voelen dat hy kwaalyk had gehandeld, en dat hy een hart had; nu beklaagde hy zich doch te laat over zyne hardnekkigheid , en dat hy de oirzaak was dat deze voorbeeldige jongeling, in zulk een afgrond van ellende was nedergeftort. — Maar ziet het was te laat! Twee volle jaaren verliepen 'er, eer zy het minfte berigt van den jongeling, of van den vertrouwden vriend vernamen; alle de naavorfchingen, die de vader zoo wel zelve, als door anderen by aanT 3 .hou-  S£4 De ongelukkige zoon gefchetst houdendheid liet doen, waren vugteloos. — ïn. tusfchen leefden de ouders en vrienden in de uiterfte ongerustheid en hartzeer, — De vader verteerde van verdriet en kwelling, en verviel van de eene ziekte in de andere. — De moeder kwynde aan inwendige ongemakken; de negotie verliep; Cleomines bemoeide zich niet langer met het comptoir; alles ging op de bedienden af, en alles was wel draa in de uiterfte verwarring. — Ten laatften evenwel ontving men een brief van dezen inhoud, door eene onbekende hand gefchreeven. Mynheer! Hier in 't gasthuis ligt een jongeling dood krank, die, door de allerflegtfte en onge- bondenfte leevenswyze en ligtmisferyën zich ,, zeiven ongelukkig heeft gemaakt. Hy heeft ,, ons , zoo ver zyne uitgeteerde kragten toelie„ ten, gemeld, dat zyn naam was .... en dat „ zyne ouders woonden te ... . Dit is al wat s, wy 'er van weeten. Hy fchynt anders een jon„ geling van z-'gten aait enz. geweest te zyn. Hy „ is geheel arm, van kleederen en geld ontbloot, in dir huis gekomen. Men verwagt ieder uur de „ tyding van zynen dood. — Dit heeft hy ons ver„ zogt u te fchryven. " Welk eene ontfteltenis, verfchrikkirg, en knaaging deze brief veroirzaakte, kan men gemakkelyk denken. — Zy was doodelyk voor Lucretia , de moeder van den rampfpoedigen jongeling; want een oogenblik naa dezelve geleezen te hebben, gaf  in de gevallen van Cleomines. 295 gaf zy een gil, en viel plotzeling dood ter neder. —■ Cleomiises door zielenangst, knaaging en berouw gefolterd, viel zoo fpoedig krank, dat hy zelvs de laatfte pligten aan zyne vrouw niet konde bewyzen ; en deze ziekte veranderde in eene teering, waar aan hy nog eenige maanden zukkelde. Men maakte, wel is waar, toen men dezen brief had ontvangen, alles werkftellig , om ware het mooglyk, den jongen Cleomines nog te redden, ten minften verligting toe te voegen; jaa een neef van hem gicg zelve in alleryl 'er naa toe; maar hy vond hem reeds aan de gevolgen zyner ziekte overleeden, en begraaven. — Het was in 't bloeijendfte zyner jaaren dat hy ftierf, want hy had naauwlyks zes- en- twintig jaaren bereikt. Cleomines had hier zoo dra geen tyding van bekomen , of hy fchreef het volgende aan eenen vriend: n Nu is my het leeven ondraaglyk, rampzali- „ ge daar ik ben! doch myn berouw is te laat. Ik! „ ik alleen ben de oirzaak dat myn zoon misfchien „ voor eeuwig ongelukkig zal zyn! en het is myne „ vervloekte hebzugt, die hem nu als eenongeluk„ kige heeft doen fterven. Myne vrouw is reeds over„ leden, jaa op het hooren der droevige maare van „ haaren tederbeminden zoon, plotzeling dood ter „ nedergevallen , en uit myne liefde-armen ge„ rukt! myne zielsangften ontaarten in wanhoop, ,, myne droefheid kent geene paaien meer! —■ „ Ik kwyne aan eene teeringziekte, en verwagt j, dagelyks de verlosling uit dit ellendig leeven! T 4 >j mogt  234 Het Konings- en Slaaven-Kind.t „ mogt myn ongeluk, toch anderen ten voorbed- „ de ftrekken!" Cleomines zyn wensch, om den dood, wierd ook, eerlang vervuld; want weinig weeken naa het fchryven van dezen brief, overleed hy aan de gevolgen zyner ziekte. Dus wierd dit bloeijende huis , alleen door de hebzugt en hardnekkigheid van eenen vader, ongelukkig gemaakt en als 't ware uitgeroeid. Het Konings- en Slaaven-Kind, of de oirfpron- gelyke gelykheid. Een verftandig en bezadigd koning had eenen zoon, in wien eene meenigte van loflyke hoedanigheden , door eenen onverdraaglyken hoogmoed, en eene verbeelding, dat zyne natuur in zich zelve boven die van alle andere fterveliDgen in voortreffelykheid uitblonk, a's het ware ten eenenmaal werden verdoofd ; 't welk den ouden vorst deed befluiten , eene konstgreep in 't werk te ftellen, om denzelven , zoo mooglyk daar van te geneezen. De prins was getrouwd, en zyne gemalin ftond op *t punt hem zoo men hoopte , eenen zoon ter wereld te brengen; terwyl eene haarer flaavinnen zich in de zelvde omftandigheden bevond, en ieder oogenMik desgelyks haare verlosfbg te gemoet zag- De koning, zyne oogmerken hebbende, nam daar op maatregelen die door het geval zelvs  »ƒ de oirfprongelyke gelykhüd. ae.^ zelvs boven verwagting werden begunftigd. De twee moeders bevielen elk van eenen zoon, en wat meer is, de koninglyke prins en de jonge flaaf werden in het zelvde vierendeel uurs gebooren. Den laatstgenoemden bragt men terftond in 'het vertrek der princesfe, en leidde hem behendiglylc naast het' kleine prinsje, in de zelvde wieg. Beiden had men ze op de zelvde wyze gezwagteld; doch egter de voorzigtigheid gebruikt, den jongen prins door een teeken te onderfcheiden, "t welk niemand dan de koning en deszelvs vertrouwelingen bekend was De prins koomt, en eischt, on¬ verduldig om zynen zoon te zien , dat men hem denzelven toone. Helaas! heer, gaf men hem met een verflagen wezen ten antwoord, dat is onmooglyk, wy vinden hier twee kinderen by elkander, daar toch uwe gemalin niet meer dan van één is verlost; gy kunt ze hier beiden zien, doch u te zegden welk van tweeën uw zoon is, ligt volftrekt buiten ons vermogen. De prins verbleekt, hy befchouwt deze kinderen, en zugt over zyne onzekerheid , aan welk van deze kleine en nog ongevormde brokjes vleesch, hy zyne liefde, aan welk hy zyne verachting, moet betuigen. — En wie is het dan die vermetelheids genoeg gehad heeft, het bloed zyner meesteren op deze wyze te hoonen? .... Dus fprak hy, wanneer de koning verzeld van drie of vier der eerfte en deftigfte heeren van het ryk, onverwagts binnen trad. Gy fchynt zeer ontfteld myn zoon, zeide de oude vorst; my dunkt zelvs gehoord te hebben dat gy u over T S «-  2(j8 - Het Konings- en Slaaven-Kind. eenen u aangedaauen hoon beklaagt; zeg my wat is 'er in den weg? Ach, vader, antwoordde de prins, hem tevens de beide kinderen wyzende, gy ziet my in volflagen wanhoop; geene ftraf is zwaar genoeg voor de misdaad welke hier is begaan; ik heb mynen zoon verlooren; men heeft hem met ik weet niet welk een veragtelyk fchepzel verward, 't welk my belet hem te onderkennen, fpaar my den hoon van 'er my in te bedriegen; de daader vanditfchelmftuk kan niet verre van hier zyn; dat men hem op■zoeke, dat men my wreeke, en dat zyne ftraf den gantfchen aardbodem met fchrik vervulle! — Het is niet noodig denzei ven te zoeken,, heer, fprak daar op een dier eerwaardige heeren, gy ziet hem voor u, ik ben het, en ik heb in deze daad, welke gy eene misdaad noemt, niets anders op 't oog gehad dan uwe eigene eer. De koning klaagt dagelyks dat gy te trots zyt, en het fmert hem de diepe verachting, die gy het overige gedeelte uwer me« demenfchen toedraagt, te zien: weshalven ik befloot u myne hulp te leenen om hem te overtuigen, dat gy dezelve met reden verfmaad, en voorfchepzelen van eene geringer foort houd, en heb daar toe een eerstgebooren kind laaten haaien, en hetzelve naast uwen zoon laaten leggen, op dat gy dus gelegenheid hebben mogt met de daad te toonen, dat het ondoenlyk was u daaromtrent te misleiden, en dat gy de verheven kenmerken, welke uw vorstlyk bloed van het veragtelyk bloed van anderen doen verfchillen, zonder moeite zoud weeten te onderfcheiden; wat meer is, ik heb zorg ge-  »ƒ de eirfprongelyke gelykheid, ap» gedraagen dat het verfchil niet zeer bezwaarlyk in st oog moest loopen: het is geen kind van edele geboorte, het is de vrugt eener g.-meene flaavin, die gy naast uwen zoon ziet liggen; zoo dat het onderfcheid tusfchen deze beiden zoo bovenmaate groot is, dat uwe doorzigtigheid de geringe proef, waai op ik dezelve ftelle, niet dan voor fpel zal kunnen rekenen. Voor 't overige, heer, voegde hy 'er by, heb ik my een zeker middel voorbehouden om uwen zoon te onderkennen: ten mynen opzigte is hy niet met het ander kind verward; doch is hy het ten,uwen? zoo ve;klaar ik rondelyk dat niets in de wereld my beweegen zal u den jongen prins aan te wyzen, dan des konings uitdruklyk bevel. Sire, zeide toen de prins tegen zynen vader, met eene bedeesde houding en de traanen bykans in de oogen, gebied hem dan dat hy my myn kind wedergeeve ! Ik hem zulks gebieden, hernam de koning, bedenkt gy wel zoon , wat gy van my eischt ? Heeft de natuur uw kind niet met een byzonder merk geteekend? zoo 'er niets is waar by gy het kunt onderfcheiden , zoo gy het nu buiten myne tusfchenkomst niet zoud kunnen wedervinden, wel wat zal 'er dan worden van de hoogvliegende gedagten, welke gy omtrent de voortreflykheid van uw bloed hebt opgevat? gy zult dan genoodzaakt zyn uwe meening, dat hetzelve van eenen edeler aart is dan dat van anderen op te geeven, en toe te Hemmen, dat de natuur in dit opzigt niets byzonders voor ons heeft gewrogt. De historie houd, dat hy hier op een oogenblik fctfja  303 Het Konings- en Slaaven-Kind, &fV. fcheen te peinzen, en vervolgens eensklaps uitriep: Ik ben verwonnen , 6 myn vader ! het is uitgemaakt; gy hebt het geheim gevonden om my te verligten; de natuur brengt menfchen voort, en geen vorften. Ik begryp nu waar aan myne voorrechten hunnen oirfprong verfchuldigd zyn ; ik zogt dien oirfprong veel te verre, en myne voorige verwaandheid doet my bloozen. Straks daar op trok de oude heer van onder de zwagtels van het koninglyk kind een briefje, 't welk de koning zelv' daar verftoken had om het te kunnen onderfcheiden, en bragt het voorts in de armen van den onverduldigen vader, die het met traanen van vreugde omhelsde , en den ouden heer menigvuldige dankzeggingen deed, voor den byftand dien hy den koning, in het uitvoeren van dezen onfchuldigea vond, had bewezen. Hy begeerde vervolgens ook het kleine flaafje, waar van men zich tot zyne geneezing bediend had, te omhelzen, als ware het uit erkentenis voor 't Jicht, waar mede hy werd beftraald. Ik geef u uwe vryheid, zeide hy, het kind in zyne armen drukkende, gy zult met mynen zoon worden opgevoed, hy zal van my hooren wat ik aan u verfchuldigd ben, gy zult hem gelyk my, tot eene les verftrekken, en my altoos waard zyn; dewyl ik door middel van u, gebruik heb leeren maaken van myne reden. Ach myn zoon! riep de koning, aangedaan door tederheid, hoe zeer zyt gy nu waardig erfgenaam te worden van een ryk! hoe heerlyk boet gy door deze redelykheid en grootmoedigheid, de.dwaaling in welke gy waart vervalik*. ANEK*  3ol ANEKDOTEN. Karakter/diets van Romtjlus , Jlichter en eerfte koning van Rome. Schoon veele groote mannen hunne bewondering alleen verfchuldigd zyn geweest aan het gelukkig, dikwils onbedoeld , gevolg, welk hunne daaden hadden, en wy, op zulk eene wyze, insgelyks reeds vooringenomen worden voor Romulus, wanneer wy aan hem flegts denken, als aan den grondlegger van een ryk, wiens uitgebreidheid en magt nimmer eenige alleenheerfching evenaarde; de Hichter van Rome heeft, egter, buiten allen toevallig gelukkig gevolg zyner inrichtinge, in zeer veele opzichten, recht op bewondering. Zyn karakter was over het algemeen, ftout. Van zyne groote geestvermogens, welken voor die zyns lig.haams g-enzints behoefden tewyken, maakte hy, overeenkomftig zyne oogmerken, het allerwyste gebruik. Te heerfchen, zonder willekeurig, te gebieden, eerbiedig bemind zonder flaafsch gevreesd te zyn, was zyn oogmerk. Heerschzugt, door verftand geleid, was zyne neiging. Zyn godsdienst was geheel dienstbaar aan zyne ftaatkunde. Die ftaatkunde deed hem, met eene gemaatigdheid jegens zyne verwonnen vyanden handelen, waar aan noch zyn leeftyd, noch zyne opvoeding, eenig deel  •£o2 Anekdoten-, drel kon hebben, De held, de wetgeever, ck ftaatsman vereenigden zich allen even zeer in zynen veel omvattenden geest. Geheel Rome had, onder zyne regeering, de gedaante eener uitmuntende krygsfchool, en werd door hem dus aangelegd, niet om zich alleen tegen allen aanval te verdeedigen* maar vooral, om veroveringen te maaken. Van flaaven en fchurken, wist hy hier toe helden op te leiden; van het uitfchot der natiën een volk te vormen, wiens deugden, geduurende veele eeuwen, nog verre boven deszeiv$ dappere daaden uitfchitterden. Zyne laatfte leevensdagen waren dwaas, maar wiens deugd ondermynde het geluk, wiens verftand benevelde de wierook van •de vleijery, of zelvs van den welverdienden lof niet? Als mensch, veroirdeeld men te recht in hem zynen broedermoord, zyne ontrouw jegens Tatiüs, het willekeurig misbruik van den naam der Voorzienigheid, de onderdrukking van bet vryheid-ademend Cnmeria, en de fchending der voorgefchreeven paaien van zyn behoorlyk gezag; als ftichter en koning van Rome verdient dit- laatfte, het gevolg zyner onftaatkundig geworden eerzugt, alleen onze berisping. Nu-  'Anekdoten, 303 Nüma Pompilius zyne edelmoedige weigering om de kroon van Rome te aanvaarden, waar toe hy zich evenwel ten laatften laat overhaalen. ToeD naa de dood van Romülus , den fabyn Nnma PoMPiLios met eenpaarige Hemmen tot koning over de Romeinen was verkozen, wierden 'er twee afgevaardigden aan hem gezonden om hem hier van kennis te geeven, zy troffen hem in zyn eenzaam landverblyf aan, en gaven hunnen last eenvoudig te kennen. Dit bericht verwonderde, maar ontzette den bedaarden wysgeer niet. In tegenwoordigheid van zynen vader, en Martius een zyner naastbeftaanden, gaf hy het zeldzaam voorbeeld, dat de waare wyze eene kroon kan verfmaaden, en het ftil geluk zyn's leevens zeer hoog ftelt boven den fchitterendflen luister van 's menfchen hoogstmooglyke grootheid. Zyn antwoord was: ,, elke ftandver„ wisfeling in het leeven is gevaarlyk. Hy, die „ den gewoonen kring, waar in hy gelukkig is, ,, verlaat voor een anderen, die, hoe veel roem„ ryker, ten minden onbeftendiger is» moet dwaas ,, zyn. Kwaalyk zou hy, die voor niets meer, „ dan een mensch wilde aangezien zyn, de plaats ,, vervangen van Romulhs, wien men eenen Go,, dentelg noemde, en als een God vereerde; uit ,, wiens lot men nogthands het heil van vorst te ,1 zyn niet gunftig kon leeren kennen. Zyne nei- » ging  204 Anekdoten. ■3» g'&g voor ft'''e letteroefeningen, maakte hem ,j ook ongefchikt voor den troon. Zyne zugt naaf „ rust, was afkeerig van allen oorlogsgedruisch. ,, Zyn omgang was onder zulke menfchen geweest, „ wien der Goden feesten alleen vereenigden, en „ de vee- of landbouw voorts vnedig werkzaam hield. Romulus had, misfchien ongaarne de „ Romeinen in veele oorlogen ingewikkeld. Om „ de eer van dat krygszugrig volk ftaande te hou,„ den, wien een vuurige geest van overwinning en verovering bezie'de, werd een dapper en oorlogzugtig vorst vereischt. Een ander, die godsdienftig, rechtvaardig, en afkeerig vau kryg en-roof was, zou ten fpot eens volks, ftrekken, 3, welke meer eenen krygsoverften, dan eenen ko„ ning, begeerde." Doch op fterk aandrang der afgevaardigden, wasr by zich zyne bloed vtrwandten voegde, aanvaarde Nüma d;n rykszetel, dien hy drie- enveertig jaaren als e< n braaf, deugdzaam t-n menschlievend koning bf-ftierde. Niet een perk op zynen leevensrol vindt de menschheid met b'oed beviekt, en de eenzelvige tooneelen van eenen onafgebroken vrede, leveren geene tafereelen van woelige , werkzaamheid voor de nieuwsgierigheid op. De tyd van zyn lange regeering bragt Rome, onder zyn wys en vreedzaam beftuur , in eene ongeftoorde . rust door. 's Krygsmans zwaarden waren in zikkels verkeerd. Welvaard en overvloed , befc^aaving en mei fchelykheid waren de edele belooningen van den dankbaaten grond voor deszelvs zorgvuldige be-  Anekdoten. |0| bearbeiding; De gelukkige volksdeugden Van kame's verbeterde, rechtvaardige en godsdienftigé inwooners, verfpreidden niet flegts een algemeenen zegen over het land, wiens koning een Wyze was, maar wazemden zelvs eene heilzaame lugt over naar de omliggende volken; Verpligtende en edelmoedige handelwys van den marfchalk de Turenne ten aanzien van éen behoeftig officier; De marfchalk van TiïREfrNÉ in zyh leg'ëlr éen officier van geboorte en verdienften vermerkende, die een flégt paard bereed, én ontwaar geworden zynde dat het dien officier aan middelen mangelde om een ander te kunnen koopen, liet hy hém op zekeren middag by zich ten eeten verzoeken: naa de rhaaltyd roept hy hem alleen, eü naa over £eni» ge onverschillige dingen gefprooken te hebben £ zegt hy, a propos: ik heb u éen VerZoek te dóen rhynheer, dat u misfchien Wat al te vry zal voor» korrien, doch dat ik nogthands hoope dat gy aarj uwen generaal niet zult weigeren; het Jheftaat hier in: ik worde oud en zoeke het gemak; een paard dat 1'igtig en moedig is vermoeid my; ik heb gei zien dat gy 'er eenen bt-ryd, 't wélk my tofefchynt dat Zich gemaklyk laat beftieren; vreesde ik niet dat het te veel gevergd was, zou ik u vriendelyfe" verzoeken my het te willen afftaan} eene dieoe II. Deel. V bui«  30Ö Anekdoten. buiging was het eenigfte antwoord dat den officier op 't verzoek van den marfchalk gaf; voorts ging hy oogenblikkelyk, zeiven zynen fchraalen ros haaien en bragt het op de ftal van Torenne , die hem 's anderen da3gs morgens een van zyn beste en fraayfte paarden in de plaats zond. Menschlievende daad van den zelvden marfchalk. Hebben wy uit de bovenftaande karakterfchets gezien, dat den grooten Turenne de beminnelyke hoedanigheid bezat, om op eene edelmoedige wyze iemand aan zich te verpligten zonder dat 'er eenige fchyn van vernedering by plaats vond; uit de volgende trek zullen wy ontwaar worden, dat hy in geen geringer trap de deugd van menschlievendhcid in acht nam, wanneer het in zyn vermogen ftond, om de bedreevene misftap van zynen medemensen te verfchoonen, hem te behouden eu voor vervolging te befchermen. In zekeren veldflag wierd genoemden veldmar» fchalk zeer flegt gediend door eene zyner voornaamfte officieren , 't welk anderzints een braaf man was,' doch een zwak oogenblik had waar in hy zynen pligt vergat, en zeer ontydig een post van aangelegenheid verliet. — Dit kost niet misfen of wierd door het gantfche leger opgemerkt, en hy voor lafhartig gehoudtn; 't welk van dat gevolg was, dat 'er eene algemeene mompeling ontftond, iiiü niet langer onder of met hem te willen dienen. — Ti>  Anekdsten, 30? — TfJR-ENNE dit ter ooreri gekomen èybdê3 begreep wel, dat het met dien officier gedaan was en hy voor verlooren moest worden gehouden, indien hy ingevolge de krygswctten wierd g'handeM, en "er geen middel tot zyne redding wierd üitgëdag'u dit deed den marfchalk door eene edelmoedige daad van menschlievendheid, waar van men Weinige voorbeelden in de gefchiedenisfen aantreft: ten dien einde liet hy den bewusten officier by zich komen ih tegenswoordigheid van meest alle de hoofden van het leger: prees hem aldaar ovet Zyn gedrag en beleid, in het uitvoeren van de beveelen dien hy hem had gegeeven, en ingevolge welke hy juist op den door hem generaal bepaalden tyd, zyn p<-;St h;,d verlaaten en afgetrokken was; vervolgens bood hy hem °en kostbaare fnuifdoos aan , mee verzoek om die ter zvner gedagtenis te willen bewaaren, en aanmaar.ing, om zich voortaan by andere gelegenheden, even ftipteiyk naar zynebeveelen te gedraagen. — Het kost niet misfen of dëzè edelmoedige handelwys rechtveerdigde ten vol ■ ei» den officier die Zynen pügt vergeeten had, bv zynè medemakkets; en was van dat gevolg, dat wel verre van hem voor een lafhartige te houden, zy hem alle de hand vau vriendfchap aanboden. — Dan Vervolgens den officier by Turenne alleen zynde» hield deze hem zyne lafhartigheid en flegt gedrag met de leevendigfte kleuren voor oogen; met byvoeging dat hy hem enkel behouden had , in de zekere verwagting dat hy voortaan als een eerlyk man zyn pligt zoude betragten; het welk ook door V 2 den  3o8 Anekdoten. den officier mét op zyne knieën te vallen op het heiligfte wierd beloofd, en naderhand by alle voorvallen beantwoord, muntende zelvs by veele gelegenheden boven zyne makkers uit. Waare grootmoedigheid gefchetst in een zonderling voorval van den zelvden marfchalk. Torenne in een lugtig zomergewaad uit een glasraam van zyn vertrek liggende, gaf een zyner knegts, denkende een makker van hem voor te hebben, een harde klap op zyn dunne linnen broek: de knegt, zoo draa den krygsheld zich omkeerde , zyne misflag bemerkende, wierp zich vreesfelyk ontfteld aan zyne voeten; en zeide met eene beevende lierome: ,, ach, mynheer! vergeef „ het my, ik dagt dat het Charles was." — Wel, antwoorddeTurenne , ,, al ware het Charles geweest, had gy zoo hard niet behooren te flaan;" en hier mede was 't afgedaan. — In dit antwoord, is het kenmerk van waare grootmoedigheid voor ieder vatbaar. Verpligtende infchikkelykheid der Franfche Natie. Een vreemdeling ongewoon de franfche taal te fpreeken, wiens uitfpraak gevolglyk ruuw en belagchelyk in franfche ooren moet klinken, en die naauw-  Anekdoten. 309 jraaauwlyks den mond kan openen zonder een misflag te begaan tegen de regelen der fpraak, kunfte en het taaleigen, word met het grootftê geduld hy die natie aangehoord, en nimmer uirgelagchen, zelvs dan niet, wanneer hy de vreemdfte en dubbelzinnigfte fpreekwyzen gebruikt. Ik vrees, zeide den zoo oirdeelkundigen reiziger Moore, tegens een heer van rang te Parys, dat de fpreekwyze welke my daar ontviel, geen fransch is: „ Mynheer," was zyn antwoord, „ die uit„ drukking is in de daad geen fransch, doch zy „ verdiende het te wezen," ——f Welk eene hen» fche en verpligtende wyze van handelen l Voorbeeld van verkleeftheid welke de Franfchen tcrtyds voor hunne koningen hadden. Een fransch foldaat die. overlaaden met wonden, op het flagveld by Dettingen, lag uitgeftrekt, vroeg weinige oogenblikken voor hy den geest gaf, aan een engelsch officier, „ hoe de flag waar„ fchynlyk zou afloopen?" ten antwoord bekomen hebbende : dat de engelfche troepen verre de overhand hadden , zeide de ftervende man: „ myn arme koning! hoe zal hy *t maaken ? " V 3 Vm-  gïö Anekdoten* Vooroirdeel van het gros der Franfche natie tegens de Tooneelfpeelders, en fneedig amwoord van een Tooneelfpeelder. ïn een gezelfchap, waar zich de heer le Kaïn, Eonder tegenfpraak de bekwaamde tooneelfpeelder van zynen tyd, bevond, verhaald^ men, dat de koning van Frankryk, een jaargeld had toegelegd aan een oud tooneelfpeelder. Een officier, daar tegenswóordig, het oog op le Kaïn flaande, betuigde zyne verontwaardiging, dat 'er zoo veel te kosten gelegd wierd aan een vlegel van een too? oeelfpeelder , terwyl hy zelve niets trok. ■ s, Ach! mynheer," gaf hem le Kaïn te houden: „ rekent gy dan voor niets, de vryheid van zoo „ In myn byzyn te fpreeken." ■a..— . . itfdive anekdote van eerie Schoenmaakers weduwe. Toen in den Noord-amerikaanfchen oorlog, verfcheidene duitfche vorlten, hunne fo'daaten aan de epgelfchen verkogten, om naar dat gewest te zenden, ten einde ware het doenlyk die nu zoo roemryk vrygevogten volkeren, onder het knellende juk eener doemwaardige flavernye te doen bukken; was onder anderen, in zekere hofplaats, een jongeling, die met fchoenmaaken voor zyne moe-  Anekdoten. 311 Broeder, eene arme weduwe, de kost won, mede als foldaat geprest. —De moeder nam hier op haare toevlügt tot den vorst, en fmeekte hem met heete traanen , dat toch haar zoon weder mogt ontflagen worden: „ ik kan u niet helpen;" zeide de vorst, „ myn zoons de jonge prinfen zyn niet „ vry, die zelvs moeten als foldaaten dienen." — „ Dat geloof ik wel," zei de eerlyke vrouw, met de gulfte eenvoudigheid: „ uwe prinfen hebben „ niet anders geleerd, maar myn jongen verftaat ,, zyn handwerk door en door.", Smedig antwoord van den heer K. van BeuniN» gen , ambasfadeur wegens deze Republyk aan 't hof van Frankryk. De heer Koenraad van Beüningen in het jaar 1667 als ambasfadeur van den Staat der vereenigde Nederlanden, aan het hof van Frankryk, by de koning met meer andere gezanten ter gehoor zynde, was 'er geen tabouret voor hem. — Van Beuningen, die buitengemeen vlug van geest was, nam zyn hooge hoed, waar om een band, met een diamanten gesp van waarde zat, en ging 'er op zitten. Het gehoor geëindigd, liet van Beuningen weggaande zyn hoed ftaan: den een of ander waarfchouwde hem, maar hy antwoordde hier op met luider ftemme: un ambasfadeur d'Hollande ne prend point fin tabouret avec lui; dat is: „ een Hollandsen „ ambasfadeur neemt zyn tabouret niet mede." V 4 Ge-  313 Anekdote®, Gepast antwoord aan de koningin van Frankryk door dien zelvden gezant. - Daags naa Maria hernel vaart, welke roomschgeziride vierdag op den I5den Augustus invalt, tea hove ,zynde, vroeg de koningin aan dien gezant, of daags te vooren , ook kerkdienst in zyn b.>tel was, gehouden? zulks door de heer van Beuningen, met neen beantwoord zynde; zeide haare majefteit met blyken van verwondering: hoe! en dat op. eert daga dat het feest yan de koningin der hemelen word gevierd: „ jaa maar," antwoordde hiejf- op van Beuningen , „ uwe majefteit moet j, weeten, dat ingevolge de gronden van onze ge„ loofsbelydenis , wy in de gedagten verfeeren, ,, dac hec koningrvk der Hemelen, even zoomin „ als dat van Frankryk , tot het fpinrokken vers, valt." Zonderlinge wraakoefening van dien zelvden gezant. Geduurende gemelde zyne ambasfade aan het Fra;.fche hof, benevens de nuntius van den. Paus, de ministers van den Keizer, Portugal, Spanjen, Sardirirn en Yenetïèn, by den eerden ftaatsdienaar ter maaltyd onthaald wordende; wierd volgens gebruik, de gezondheid van de Mogentheden gedronken >  Anekdoten. 3i3 ken, wiens gezanten zich aan tafel bevonden: toea de beurt van Hun Hoog Mogenden kwam, had de nuntius de hoonende onbefchaamdheid zulks te weigeren, onder voorgeeven, dat het hem niet betaamde de gezondheid van ketters te drinken: zoo als men kan denken, nam den gastheer deze verregaande onheuschheid zeer euvel op, en zoude aan den nuntius zyne gevoeligheid ten fcherpften hier over hebben te kennen gegeeven, ware van Beuningen dit niet voorgekomen, met aan den ftaats* dienaar te verzoeken, van 'er zich niet over te bekreunen, doordien hy hem deze onbefchoftheid ter gelegener tyd wel betaald zoude zetten. Deze onweersbui dus overgedreeven zynde, was men lustig, vrolyk en dronk een hartig glaasje. — Van tafel opgedaan zynde, vroeg de heer van Beuningen aan den nuntius, hoe lang het was geleden dat hy uit Rome was vertrokken? „ het zal „ nu omtrent drie maanden zyn," antwoordde den prelaat, ,, dat ik affcheid van zyne heiligheid „ nam, en hem de voeten kustte." — „ Gy hebt ,, niet wel gedaan," hernam hier op den geestigen tan Beuningen , ,, gy moest hem drie fpan hoo» „ ger gekust hebben, dan had gy u kunnen beroe„ men het fundament van de gantfche kerk te heb„ ben gekust." — Hier op ontftond een algemeen toejuichend gelach; en de ftaatsdienaar beet den nuntius toe: „ dat hy loon naar werken had, en „ ?yne onbefchoftheid naar verdienden was be? « taald." V S Vluz  314 Anekdoten. Vlug en welgepast antwoord van een jong afgezant. Een man van groote kundigheid, zoo wel als vaa eene aanzienlyke geboorte, wierd nog zeer jong zynde, tot afgezant van den Staat aan een voornaam hof gezonden. Hy reisde derwaarts, en de vorst verwonderde zich by de eerfte gehoorgeeving, dat men een jongman, die nog geen baard had, met zulk eenen gewigtigen post had bekleed, 't Duurde niet lang of deze verwondering des fou* vereins, kwam den gezant ter ooren, die aan den genen welke hem zulks berichte fluks ten antwoord gaf: Indien myne meesters van begrip waren geweest, dat de bekwaamheid in den baard beftond, hadden zy Jlegts een bok kunnen zenden. — Dit antwoord den koning overgebragt zynde, kreeg hy achting voor den gezant, en deze volvoerde het oogmerk zyner zending tot genoegen van zyne principaalen. Styfzinnige hoofdigheid van den Nymeegfchen predikant M. J. Broen. Ten aanziene van de broederfchappe der vrymetzelaaren, ontftond in den jaare 1752, te Nymegen een zeer veel gerugrswekkend geval. —— Twee broeders Leonard Arent en Frans Chrts. TIAAN  Anekdoten. g f 5 TIA.AN Merkes, zoonen van een oud rentmeester' dier ftad, hadden zich by eenen cathegifeermecster geoeifeud hebbende , by hunnen wyk-predikant, M. J. Broen, aangegeeven met verzoek om tot ledeinaaten der hervormde kerk te worden aangenomen ; dit wierd den eerstgemelden geweigerd, alleen om dat hy tot het genootlchap der vry-metzelaaren behoorde, en den laatstgenoemden om dat hy niet wilde belooven, zich nooit in dat genoot» fchap te willen begeeven. Zy leverden beidtn een beklag in, by de ftaaten van Geldeiland, over die weigering des kerkenraads te Nymegen, die aldaar mede een bericht zondt: dezen begreepen dat de predikant en kerkenraad te verre gegaan waren, en geen voldoende reden van hun gedrag gegeeven hadden, gebiedende dat deze perfoonen niet langer, om die reden, van hec lidmaatfchap der kerke zouden geweerd worden. Door een vriendlyken brief, verzogten de broeders Merkes den leeraar, om, vervordering van hunne zaake, overeenkomftig met dit ftaatsbefluit. Dan deze vond goed, dien minnelyken weg niet te bewandelen, hun geen befcheid altoos te geeven ; maar kerkenraad te beleggen , in welken men befloot zich by de migiftraat der liad te vervoegen, met verzoek om handhaaving en befcherming. Dit bewoog de heeren Merkes om zyn eerwaarden, en den voorzitter des kerkenraads, getechtelyk te dagvaarden : deze dagvaardingen kwamen met een tweede verzoekfchrift des kerkenraads , voor de magiftraat te Nymegen. Tot befcheid  gi6 Anekdoten, fcheid gekregen hebbende, om in deze zaak „ naar raade te doen," deeden zy des verllag aan de broeders, met betuiging van zich te zullen vervoegen waar het behoorde. Naa eenigen tyd toevens vonden de broeders zich gedrongen, den weg van rechten in te flaan, en ten hove een verzoekfchrift aan te bieden, om, ingevolge van het voorheen gegeeven gun.ftig ftaatsbefluit, waar aan men zich onttrok, behandeld te worden. De ftaaten gaven andermaal bevel, om de broeders Merkes niet langer te weeren, en dat, indien zy mogten goedvinden, zich elders te laaten aanneemen, de predikant, die dit ftaatsbefluit werd vertoond, zulks zou hebben te doen, en daar van een behoorlyk getuigfchrift te geeven, .welk getuigfchrift de kerkenraad van Nymegen gehouden zou wezen te aanvaarden. Zy gaven deswegens ver/lag, aan den leeraar Broen, met nevensgaande betuiging, dat zy, den zagtften weg, hun aangewezen, om zich buiten de ftad te doen aanneemen , zouden inflaan, hem verzoekende om geene nieuwe zwaarigheden te maaken, of te helpen maaken, wanneer zy zich met een getuigfchrift by den Nymeegfchen kerkenraad vervoegden. Geen zeer minzaam antwoord van zyn eerwaarde ontvangen hebbende, zetten zy hunne zaak voort by den predikant te Beuningen, en Ewyk, die een getuigfchrift gaf overeenkomftig met het vertoonde ftaatsbefluit. Zy leverden 't zelve ten kerkenraade in den voortyd van 't jaar 1753 over; doch 't leed «en geruimen tyd, dat zy des niets vernamen. De-  Anekdoten. 517 Dezes verwyls moede verzogten zy een affchrift van *t befluic des kerkenraads, 't gene eindelyk in herfstmaand kwam, behelzende: „ dat de naamen „ derheeren, L. A. en F. C. Merkes in 't lede. ,, maaten-boek der kerke aangeteekend en voot „ de gemeente, naar gewoon gebruik, afgeleezen „ waren." Hier mede nam dit zoo veel gerugts gemaakt hebbende geval, waar in de geestelykheid door alle bedaarden en bedagtzaamen geoirdeeld werd, zich te veel aanmaatigend en wederftreevend gedragen te hebben, een einde. Vreemde Jlrafoeffening van Wyvenplaagers in de meijerye van 's Hertogenbosch gebruikelyk. 'Er is eene volksrechtoeffening, op veele plaatfen der meijerye van 'f Hertogenbosch in gebruik, welke de lidtekens draagt der oude ruw- en onbefchaafdheid, en niet zelden jammerlyke gevolgen baart. Men heeft daar de gewoonte om mannen, van welken het gerugt gaat dat zy hunne vrouwen liegt behandelen, loon naar werken te verfchaffen. Zoo ras een man by 't gemeen voor een wyvenplaager bekend is, vergaderen ftraks eene meenigte van wyven en jongens, by welke zich veelal eenige mansperfoonen vervoegen, voor 't huis van den kwaalyk beruchten, dien men vervolgens voor een ploeg fpant, en met geweld, een gedeelte gronds, onder het geftadig geblaas op een hoorn, ge.  gig Anekdoten, gepaart met een vervaarlyk geraas en getier, doet omploegen. Met den aanvang des jaars 1765, wilde men die zoo ongeregelde volksrechtoeffening volvoeren aan een boer op het dorp Osch, in gemelde meijerye gelegen; de meenigte was reeds famengerot , de hoorn werd geblaazen , het gefchreeuw en gejouw vervulde de lugt; doch de man . op welken het gemunt was, voor die gewoonlyke mishandeling vreezende, floot zyn deur, vlugte naar den folder, van waar hy mer een pistool., geladen met een kogel, onder de famengefchoolde meenigte fchont , en eene jonge dogter kwetfte. Hier over in rechten betrokken, bragt hy de vrees voor het da;ir gebruikelyke mishande'en te zyner verfchooninge by. Dit bewoog den hoogfchout om Hun Hoog Mogenden in bedenking te geeven of zy niet zf-udeo kunnen goedvinden, dooreen p'aklaat, di^ flegto gewoonte, zoo zeer aanloopende tegen de oogmerken van den fouvprein, om de gemeene rust onder de ingezeteuen te bewaaren, tegen te gaan en af te fchaffen. Een runderbrade door Kar el de II. koning van Engeland, tot Ridder Baronnet gejlagen. Ridders Baronets, wegens de vergulde fpooren die zy droegen Equites auraii genoemd, waren by vroeger tyden in Engeland krygsued^n die zich eer en achting verworven hadden. Te^enswoordrg is die  Anekdoten. 3*9 die waardigheid zeer gemeen. Een rechtsgeleerde, geneesheer, fchiider, bouwmeester, kortom ieder buvger kan tot zulk eenen ridder geflagen worden. Wanneer de koning een bezending van de Londen» fche burg'ïry aanneemt, by voorbeeld om hem we. gens de bevalling der koningin geluk te wenichen, wordt 'er doorgaans gevraagd, of 'er iemand ge» lieft ridder geflagen te worden, en by zulke gelegenheden wordt menig burger van Londen, wien» vrouw gaarne Mylady heeten wilde, een ridder. Ingevolge het verhaal van een zeer geloofwaardig fchryver (*), floeg Karel de II. zelvs een runderbrade, naamelyk dat ftuk waar het nierenvleesch onder zit, met alle vereischte plegtigheden tot ridder, onder den naam van Sir Loin of Beef, die tot hier toe ftand heeft gehouden, zoo dat deze ftukken daar de waardigheid erflyk is, eigentlyk onder de Baronets te huis hooren. Geestige trek -van een flruikrover, die zich met een voorgewend alibi, van de verdiende ftraf door de wetten bepaald, bevrydde. Een knaap in Engeland, die een ongemeen fnelloopend paard had, en deswegens the flying highway-man, of de vliegende flruikrover genaamd wierd, be- (*) Wendeborn, Staat van regeering, godsdienst, geleerdheid en kon-en in Groot-Britanje, omtrent het einde van de agttiende eeuw. 1. Deel, bl. 41,  3^0 Anekdoten. beroofde rhet het pistool in de hand een' perfoon die hem kende. De zaak gebeurde in een' vroegen zomerfchen morgenftond, niet verre van Londen, op de groote heerenweg. Uit vrees van ontdekt te worden, reed hy, en wel zoo veel het doehlyk was in een regte lyn, naar Tork, waar hy, dewyl de dagen zeer lang waren , nog voor zonnen-ondergang aankwam. Straks begaf hy zich naar een kegelbaan, mengde zich in 't fpel en begon een flagery. Kort daar op werd hy gevat, en de man, dien hy afgezet had, zwoer dat men den waaren rover had gegreepen: doch daar deze met - getuigen, welken hy van Tork ontbood, bewees, dat hy dien zelvden dag, waar op het feit gepleegd was, zich ter dier plaats had bevonden, kon de Jury niet begrypen dat de beklaagde fchuldig was, dewyl Tork in een regte lyn over de honderd en zeventig engelfche mylen van Londen af legt, en verklaarde denzelven gevolglyk voor onfchuldig. Nademaal in Engeland tegen niemand wegens dè zelvde misdaad, ten tweedenmaa'e een lyfftraffelyk geding mag aangevangen worden, erkende de kaarel naderhand, dat hy werkelyk den roof begaan, en door de vlugheid van zyn paard nog den zelvden dag Tork bereikt had.