LAND- en STAD- BESTAANDE IN EENE KEURIGE VERZAMELING van JHir.angr.yke geschiedenissen, karakterschetsen van voornaame en andere perzonaadjen, SNEEDIGE CEZEGDENS EN ANTWOORDEN^ en weetenswaardige anekdoten. Door een Gezelschap onder de zinspreuk utile dulci. VIERDE DEEL. Te C A M P E N, Têr Dmkkerye van J. A. de CHALMOT, MDCCXCVL   REGISTER VAN DE STUKKEN IN HET VIERDE DEEL DER . LAND- EN STAD. BIBLIOTHEEK VOORKOMENDE. AitiSTTis en Eleötheria, of de ongelukkige echt. genoden. ...... bladz. r. Cleodon ,, of het ranipfpoedige Huisgezin, bl, ^g. De dwaahnde Echtgenoot te recht gebragt, door het . rerjlandig beleid van zjne Huisvrouw. . bl. ic®.- "Cleonthes, of kenfehetzen van Befdaadige trouw en vuige mededoogenloosheid. . . . bi. iï6. De ongelukkige Jongeling met het edelfce hart mis* daadig. . . . , , . bl. 114. De verliefde moeder op de minnaar van haare dogter* . ' bl. 141. Fouqoet en Pelisson, of de edelmoedige Vriend. * . bl. 151. Dorilas en Lücinde, of het ihisyerftdnd te recht gebragt. t , . bl. Ijo". \ * 2 Moïïi  IV REGISTER.' Montague en Randal, of het onfchatbaar gemegen dat uit het weldoen voortvloeit. . Uadz. 174. De ongelukkige Vriendinnen, of de droevige gevolgen van hei verbloemen der waarheid. . . bl. 182. De weldenkende Oom bl. 203. Joinvae en RosettEj of het deugdzaam-Huisgezin. bl. aoy. De last des rykdoms, of de ênverwagte erfenis. bi. 225. Mylord Fortvel , of de geredde Menfchenhaater. • • bi- 234- Jrcdb Dumoülin, of de onfchuli doer waarfchynlykheid in leevens gevaar gebragt. . . bl. 245. De verlegene Echtgenoot over het bedienen van zyne vrouw door mansperfoonen, by wege van een brief • aan zynen vriend medegedeeld. . . . bl. 249. KARAKTERSCHETZEN, ANEKDOTEN enz. Karakterfchcts van Atticüs. . . . bl. 239. Scmo den Romeinfchen Veldheer, zyne edelmoedige ingetogenheid. ... . . bl. 266. C'vrus voorbeeldige maatighcid. . bl. 2C9. Wie den grooten Alexander voor de beste Kok hield, bl. 26'j. Grootvioedig gezegde van Rutjxius Rurus. bl. 270. Edel,.  R E G I S' T E R. f Edelmoedige behandeling van den Romeinfchen Rede. naar Crassos , zynen vyand aangedaan, bladz. 27 r. Geen lofreden betaamd voor een in leeven zynde Vorst. bl. ijl. 'Keizer Otho zyn grootmoedig karakter. . bl. 272. 'Karakterfchets' en leevensbyzonderheden van den Heef Voltaire in zyn tagtigfte jaar , door 'den .Heer J. Moore hl. 273. Heidliaftigc en Vryheid-ademende denkbeelden van een ■ jong meisjs van zestien, faaren. . . r>g^t Wanhoopig befluit ten uitvoer gebragt. . . bl. 285, Betoonde vrouwelyke dapperheid en heldenmoed, bl. 287. Garderobe van den Grooten Frederik Koning van Pruis/en È/.288. Aartig gezegde van een knorrig gemaakten Schilder. bl. 289. De Kroonprins van Pniisfen, met zyn volant, bl. 285. Anekdote betrekkelyk Frederik den III, Koning . van Pruisfen. ... . . . £/. 291. Peter de groote neemt een Burgemeester in de Kerk zittende de paruik van 't hoofd, en zet die zeiven op . bl. 292/ De verwaande Paruikmaaker. . bl. 294. De naauwkeurige Proefnaaziener. . . . bl. 295, * 3 vSleg.  VI R li G. I o T E K. Slog'? trouw van' Ferdikand Koning v,;;z Spanje*; . . • • .... Ma&, 206, De ifertog van Alca op een ontbyt by Catharina van Schwaksbcrg. . . bl. 296. Ongemeene list van Olivisr Cromwel. bl. 301. AoèkdoU betrekkelyk den zelvden CromweL. bl. 306. Ongemeene Staatkunde van CaoMwEr.. . . bl. 310, De oirfprong der zwarte Stropkoujcn. . . bl. 312. Anekdote betrekkelyk de cerlyklioid van lord NoRTH. w. 315. Sneedig antwoord van Pieter de Groot aan den Franjchen Koning Lodewyk den XIV. bl. 315. Gepast antwoord van den marfchalk d'Estróes aan Lodewyk den XIV, Koningvan Fr ankryk. bl. 316. Jfcrflandig antwoord van een Commisfaris politiek aan zeker Predikant, op een Synodaale vergadering, bl. 317. Hoogmoedig antwoord van Prins Mauritz van Nassau bl. 318. Geestige inval van zeker Hoogleeraar over het hervormen en verbeteren door Willem de IV. bl. 318. Zonderlinge wyze van hoogachting van een Zwolsch Burgemeester voor Willem de IV. . . bl. 310. Bet Stadhouders zakje in 's Hertogenbosch. bl. 319. Knevelary van twee Secretaris/en inde,Meijery. bl. 320. LAND-  LAND- is n STADBIBLIOTHEEK. bestaande in eené VERZAMELING VAN EELANGRYKE GÈ~ schiedenissen, karakterschetzen van 'f óórNaame én andere per. zonaadjen, sneedige Gezegdens en antwoorden, en weetenswaardige anekdoten. Aristus en Eleütheria, ofte ongelukkigs echtgenooten, '4 E f LEUTHERiA was de dogter van eenen land» edelman, die gedagt zoude hebben, dat hy zyne geboorte te kort deed, indien hy eenïtrdobreed van de trotfe yooroirdeeïen der edeiliedeü was afgeweeken. Hy floeg zyne boeren3 en ichep. te een byzonder behaagen om in zyne groote eetIV. Dkl. A zaal  i Aristos «ra Eleuthekia, of de zaal de gothifche afbeeldzels te befchouwen'van zyne hoogedele voorouders } allen van- het hoofd tot de voeten in 't harnas. Trots op zyne afkomst, fprak hy onophoudelyk daar van, en was, even als zyne voorzaaten, een onverzoenelyke vyand, wan, neer hy flegts de geringfte beleediging ontvangen had: zoodanige handelwyze was erffelyk in zyn grflagt; maar, deze gebreken uitgezonderd, wit>rd hy voor een' eerlyk' man en tederen vader gehouden. De dood had EleuTheria maar al te vroeg van eene moeder beroofd, die zoo verftandig en zagtaartig als haar hoogedele gemaal laatdunkend en trots was. Begaafd met den aart van haare moeder, bezat dit meisje alle de deugden, die een mensen beminnelyk kunnen maakeD, doordien zy eenvou. dig en natuurlyk waren; ook reeds van kindsbeen af, toonde zy de edelmoedigheid van haar hart. De vleijende redeneeringen van de jonge edellieden uit de naabuurfchap, deeden haar welhaast bergrypau , dat zy fchaon was ; zy had 'er tot du* verre nog geen denkbeeld van gehad, fchoon zy dagelyks een' fpiegel gebruikte. De zegewenfchen, die zy geftadig ontving van de ongelukkigen , die zy onderfteunde , toonden haar insgelyks, dat zy een goed en gevoelig hart bezat; deze Iaatfte ontdekking behaagde baar wel het meest; zy verachte de loftuitingen der eerften, en fchiep vermaak in de erkentenis der laatften , want zy was weldaadig alleen om het vermaak te genieten yan zulks te zyn. Een aanzienlyk ambt riep haar' vader naar het hof, maar hy kende hetzelve al te wel,  ongelukkige echtgenooténi g we!, oiri de onfchuld van zyüe dogter aan dé bedorvenheid van eene zoo gevaarlyke plaats bloo. te ftellen; hy vertrouwde haar aan Caliste, eene zuster van haare moeden Toen het oogenblik der fcheiding naderde, was Eleüthkria ontroostbaar} en konde haare droefheid niet verzetten, dan door eene moei weder te vinden, die haar de gedagtenis van eene tedergeliefde moeder herinnerde; deze alleen was in ftaat haar te vertroosten. Eleuthe* ria fmaakte eenen tyd lang die bekoorlyke gerustheid van gemoed, welke tot een kenmerk van dè afwezigheid der driften verftrekt; maar deze rÜSE wierd welhaast geftoord. Arisxüs, een jonger zoon uit een adelyk huis , was een naabuur van Caliste ; zyn goed gelaat en zyne verdienften, maakten zynen gantfchen rykdom uit. Hy had df vriendfchap van de moei van Eleutheria. verkrée» gen, door haar verfcheiden geringe dienften te bewyzen, die een weldenkend hart altoos weet uit tü vinden; en daarenboven had zy veel achting voor zyn goed gedrag, zyne gefchiktheid, en zyn gezond verftand. Wel ontvangen in een huis, dat hy om meer dan ééne rede beminde, befpeurde hy welhaast, dat het bezit van het hart der bekoorlyke Eleutheria , onafscheidbaar aan zyn geluk verknogt was. Twee harten, die voor eikanderen gefchikt zyn * zullen zich veekyds ten zelvden tyd getroffen vinden; zulks gebeurde hier op het onverwagtftej en zonder dat zy het alvoorens .konden overweegen. De een en andere even verbaasd, en eikanderen beA a snin*  '4 Aiustc's éjz.Eleuthekia, of de minnende, zonder het te weeten, befpeurden wel ras, dat zy niet zonder malkanders byiyn konden leeven. Naa veele aanvégtingen van befchroomdbeid en fchaamte, bekenden zy eikanderen hunne onderlinge genegenheid;'Aristus gaf zyne liefde met veel leevendigheid te kennen, en Eleotheria beantwoordde die met eenen befchroomden wenk. Hun was 't veinzen nog onbekend, 't welk in ryper jaaren geboren Word; hunne oprechte en eenvoudige harten kénden geere omwegen. Caliste kreeg zonder moeite kennis van hunne liefde; zy k«urde die goed,'maar vreesde en voorzag tevens de droevige gevolgen daar van. De trotsheid van Ergastus, en wel inzonderheid zyne eerzugt, maakte hem ten höogften ongenegen om zyne dogter aan eenen armen .edelman ten huwelyk te geeven , en daarenboven was 'er nog eene andere rede in den weg. Tusfchen den vader van Aristos en hem, heerschte eene bedekte vyandfehap, die van dag tot dag heviger wierd ; dezelve ontftond uit eene. geringe oirzaak, maar zy leefden thans beiden aan het hof, hadden het zelvde oogmerk om hun byzonder voordeel te bevorderen, en wareD mededingers naar de gunst van den koning; dus fcheen eene verhindtenis uit (taalkunde tusfchen hen beiden , zelvs onmooglyk te zyn. De trotsheid van den eenen, week geen haairbreed voor de trotsheid van den anderen; beiden even eerzugtig en hoogmoedig zouden zy de billykhcid, de eer, en zelvs het geluk hunner kinderen, aan hunne belangzugtige oogmerken opgeofferd hebben. Eene  ongelukkige echtgenoten. * Éene vrouw alleen is in ftaat om het uit den weg ruimen van zoo groote zwaarigheden, te durven onderneem'eh; Caliste waagde het , om dat zy hen beiden beminde, en was gelukkiger in den uitflag dan zy had durven hoopen. Aristus ging naar het hof, om zich by Ergasttjs bekend te maaken; hy gaf hem eenen brief van Caliste over, die hem fterk-aanprees. Hy Haagde in zyn ontwerp door zyn nederig gedrag, en door den -diepen eerbied, dien hy aan Ergastus 'betoonde. •Aristus was niet laag of vleijend van aart, maar hy was verliefd, en deze dringende beweegrede, konde zyne verregaande onderdaanigheid verfchoonlyk maaken. .Deze welgepaste infchikkelykheid, ftrekte hem ten voordeel; hy had het geluk van aan Ergastus eenen dienst ,te bewyzen, die de naauwgezetfte eigenliefde ftreelen moet. Ergastus was niet onërkentelyk, hy overlaadde hem met gunstbewyzen, en gaf hem hoop, dat hy de hand van zyne dogter verkrygen zoude. Deze te* dere miDnaar dagt reeds het zalig oogenblik te zien dat hem ten toppunt van dat geluk zou voeren, waar naar hy zoo zeer verlangde; Ergastus kende zyne verdienften, en Caliste onderfteunde zyn verzoek. Zyn geflagt was behoeftig, maar van ouden adel, en de roem van eenen zoon van Damis ryk gemaakt te hebben , fcheen hem nog daarenboven uit te lokken om hem tot den fchoonzoon van Ergastus te benoemen. Ergastus, hoe eerzugtig ook, was nimmer aan inhaaligheid verflaafd geweest; dus fcheen alles deze verbindtenis A 2 te  Arasxys m Eleotheria, of dt fe begunftigen, Geduurende dien tusfchentyd fleet Aristus alle de oogenblikken, die de krygsdienst bem overliet, in het byzyn van Eleutheria; hy twyffelde niet aan de toeftemming van zynen vader. De rykdom van Eleutheria moest een hart be. kooren, dat de.grootheid van zyn huis ten doelwit had, Damis fcheen zich te verheugen over het geluk van zynen zoon, en over dit ryk huwelyk; zelvs verwaardigde hy zich daar voor zyne erkentenis aan de bloedverwanten van Ergastus te ben toonen; maar ondertusfchen zogt hy, als een doorfleepea hoveling, ten zelvden tyde, hem uit het zadel te ligten, en zyn geluk op de puinhoope» van dat van zynen bedekten vyand te vestigen. De dag, waar op onze twee gelieven Honden :vereenigd te wordtn, was reeds bepaald; de tegenwoordigheid van Ergastus en Damis wierd alleen vereischt om dit huwelyk te voltrekken. Verrukt door hunne liefde en hun aanftaand geluk, ondervonden zy beiden een vermaak, dat de andexe getuigen van dit geluk flegts flaauwelyk konden waardeeren; maar helaas! de gelukkige uuren van ■hun leeven waren ras verloopen, en (tonden nimmer weder te keeren. Zy bevonden zich by Caliste , naast eikanderen gezeten, en bezig met die aangenaame faamenfpraaken, waar in de tong flegts een gebrekkige tolk van het hart is. De liefde en het zoet vertrouwen zi tteden aan dezelve de onuitfpreeklykfte bekoorlykheid by; zy fmaakten deze vermaaken als voorboden van andere wellusten, die wel £eneuglyker4 maar mooglyk minder kiesch  ongelukkige echtgenooten. ^ £iesch zyn; jaa zy omhelsden zich met eene onfchuldige tederheid, en zwoeren malkanderen eeuwig te zullen beminnen, teffens gevoelende, dat hunner beider harten deze ééden wel konden ontbeeren : toen Ergastus op het onverwagtfte de kamer inftoof. Zy Honden beiden met verrukking op om hem te verwellekomen; hy omhelsde zyne dogter, doch fliet Aristus van zich af. Eleutheria verbleekte, en de floot, haaren minnaar toegebragt, trof haar zeerder, dan of zy die zelve ontvangen had. Aristus ftond verftomd van verbaasdheid en fchrifc. . . Vergeet dien onwaardigen, zeide Ergastds tegen zyne dogter , mee een' hevige en verfchrikkelyke ftem; vergeet voor altoos den zoon van Damis; en gy, vervolgde hy, zich naar Aristus keerende, gy hebt uw leeven te danken aan de eer, die in het hart van eenen edelman gedrukt is; die alleen wederhoud myne wraak, maar anders zoud' gy my hier voldoening moeten geeven van de beleedigipg my door uwen vader aangedaan. Deze woorden fpreekende, nam hy Eleutheria by den arm en fleepte haar uit het vertrek, zynde zy wanhoopig en byraa dood van fchrik in de armen van haaren vader als roerloos nedergezegen. Maar zonder medelyden te hebben met haaren toeftand, of met dien van Aristus, verdreef hy den eenen uit zyne tegenwoordigheid, en verbood aan den anderen, dien ongelukkigea minnaar nimmer weder te zien. Aristus, als door eenen blikfemflag getroffen, kon van zyne verbaasdheid niet bekomen; hoe heA 4 vi£  S Irisïüs en Eleutheria, of dt vfg was zyne droefheid! zyne oogen ftonden ftyf, zyne tong was onbeweeglyk, en zyn hart als toegeneepen. Te vergeefs wierp hy zich neder vooï de voeten van Ergastds , om hem naar de rede van deze vreemde omwenteling te vraagen. De ontmeaschte Ergastus getuige van zyne wanhoop, hoorde met een wreed genoegen alle zyne zugten, ea zag met een blygeestig gelaat de traanen langs syne wangen rolkn. Hy vernam eindelyk van CaMstb, de oirzaak van eene'zoo fchielyke omkeering. Damis en Ergastds hadden den koning op- gewagt, toen hy uit zyn flaapvertrek kwam. Dö Soning had Damis toegelagchen en tegen Ergastds niets gezegd, deze laatfte beet op de tanden van fpyt en gramfchap, toen hy gewaar wierd, dat Damis een ambt bekwam, waar naa hy te vergeefs gedaan had. Meer was 'er niet noodig, om hem ia eene hevige gramfchap te doen uitbarften; hy twyffelde nu niet langer of Damis had zynen val bewerkt s een trouwlooze vriend verfterkte hem is dit gevoelen. Ergastus bezat voor eenen hoveling te weinig kunst van'veinzen; hy was zoo bedreeven niet in de weetenfchap van tyd en plaats waar te neemen, als Zyn'mededinger; zyne oogmerken mislukten. Woedende van fpyt, had hy zelvs de onvoorzigtigheid van Damis door fcheldwoorden te beleedigen , die, bedaard en wel te -vreden, irj zynen vuist lachte, om dar. hy Ergas. tu- , door deze hevigheid zyn verderf zag verhaasten. Ergastds was in het raazendfte van deze woede, terftond naar het landgoed van Calistü:, ■• i • als  ongelukkige echt genoot en. 9 afs *tware gevlogen, om den band tusfchen Aristus en Eleutheria te verbreeken. In welk eenen akeligen Wetland bevond zich die ongelukkige minnaar ï Het hart vervuld van zyne liefde, kon hy niet befluiten om daar van af te zien; hy zag zyn lot in de handen van Ergastus; en als hy aan zynen vader dagt, was hy even zeer verlegen ; hy befchouwde.zich zeiven als het flagtoffer van hunne onverzoenelyke vyandfchap. Zyne liefde maakte hem ftout, hy waagde het Ergastus op nieuw te gaan zien. De diepfte neerflag- tlgheid was op zyn gelaat te leezen ; zyne OOgen waren nat van traanen, maar de edelheid en ftandvastigheid van zyn gemoed ftraalden zoo wel in. zyne houding als in zyne woorden door; hy tragtte dien vertoornden vader te vermurwen, maar die vader beminde de wraak al te veel. Ergastus hield zyne dogter by de hand ; nimmer had zy Abistus fehooner toegefcheenen , en nimmer was hy zoo welfpreekend en teder geweest; het gemo. d van Eleutheria was als verzoeken in eene diepe •droefgeestigheid, en in eenen onpeilbaaren afgrond van verfchillende overdenkingen. Aristus zeide alles, dat een minnaar zeggen kan, en beloofde alles, dat met de deugd beftaanbaar is. Uw vader heeft my zwaadyk beleedigd, antwoordde Ergastus, vlei u niet, dat ik u myne dogter zal geeven, anders dan op ééne voorwaarde; dezelvè is wel hard, maar ik eisch zulks; zoo gy die voldoen wilt, kunt gy myn fchoonzoon woeden: gy weet, dat uw vader eens in 't heimelyk befchuldigd A 5 is,  io Aristus en Eleutheria, of de is, eenige jaaren geleden, van de belangens vaa den koning verraaden te hebben, gy zyt niet onkundig geweest van dat verraad; hy was loos genoeg om zich van die misdaad te zuiveren, en weder in gunst tegeraaken, het is u bekend op wienby die agterdogt heeft weeten te doen vallen; nu ftaat het aan u, wien gy voor uwen vader wilt kiezen, Jny, op wien niets te zeggen valt, of eenen man, dien gy fchuldig kent; hebt moeds genoeg, zoo gy myne dogter bemint, hebt moeds genoeg my op uwen vader te wreeken, en myne dogter is voor U ; de wetten der natuur zyn niets dan harsfenfchimmen, wanneer die ons geluk wederftreeven. Uw vader zoude geen oogenblik in twyfFel Haan om uw geluk op te offeren, indien het geringde eigenbelang zulks van hem vorderde; hy heeft geene liefde voor u, en verdient dus de uwe ook niet; en behalven dat, begeer ik de dood niet van Dakis, ik wil alleen in ftaat zyn om hem te doen beeven, wanneer hy zyne ftoutheid ten hoogften top mogt voeren. Het hart van Aristus trilde van angst op deze woorden, alle de hevigheid van zyne liefde konde hem zelvs geen oogenblik doen ia twyffel Ü. .;; maar hy wist, dat zyn vader fcbufdig was, en de fchrik die hem vermeesterde, wierd door Kkcahtw aangemerkt als de befluiteloosheid van eenen man, die niet weet welke zyde hy kiezen zal. Aristus had eenige papieren onder zyne bcwaariDg, die tot bewyzen tegen zynen vader konden verftrekien; en hy verbeeldde zich reeds, dat hy den wraak-  ongelukkige echtgenoote®, yj #raakzugtigen Ergastus hem die zag ontrukten, 't zy door geweld, 't zy door vmasiïng. hy Üond verftomd, en kon van verbaasdheid geen antwoord geeven. In dit angftig oogenblik zyne oogen op Eleutheria flaande, en ziende, dat deze tedere en deugdzaame minnaares tot in het binnenst van zyn hart las, en zyn ftilzwygen rechtvaardigde, fmaakte hy een kortftondige vergenoeging te midden van deze ysfelyke omftandigheden. Zoo ras hy weder in ftaat was te fpreelcen , zeide hy op eenen moedigen toon: mynheer! Eleutheria zoude my veragten, indien ik de haatelyke voorwaarde aanvaarde, die gy ten prys fteld van de hand van uwe dogter. Hoe hebt gy durven denken, dat Ahistus die immer zoude aanneemen ? Ik meende nimmer rede gegeeven te hebben, om iemand te doen vermoeden, dat ik ooit zoo laag en trouwloos, daar by zoo fchelmsch zoude kunnen worden, als gy my thans onderftelt. . . . Ergastus ftond op, zag hem met een vertoornd gelaat aan, behandelde hem met veragting, en onttrok zyne minnaares Jan zyne oogen. Aristus was nu ten top van zynen ramp gefteegen, en geheel hoopeloos; zyn vader was oirzaak van zyn ongeluk. Alle zyne deugd was naauwlyks beftand hem te bedwingen van tegen dcnzelven te onvrede te zyn; hy giDg naar hem toe, en ontdekte hem zyne wanhoopige droefheid geheel en al. ..Deze eerzugtige vader zoude zynen zoon zonder eenig medelyden traanen hebben zien ftorten, indien zyne onverzaadelyke hebzugt zulks vereischt had;  ï» ArisTüs en Eleutheria, of de fcad; maar thans wierd hy getroffen, fchoon inder* daad door zyn eigenbelang. De verbindtenis van zynen zoon met Eleutheria, ftond eenen grooten ïykdom in zyn geilagt over te brengen, en dit wasde eerfte ftap, dien hy noodzaakeJyk oirdeelde om zyn oogmerk ten uitvoer te brengen. Hy was verfchrikt, dat Ergastus reeds zoo fchielyk de laagen, die hy hem leide, ontdekt had; hyreed op het eigende oogenblik naar het landgoed van Caliste , daar zyn vyand zich bevond. De doorfleepen veinsaart, federt langen tyd de ftreeken Vau het hof gewoon, kon In alle gevallen zyn gelaat bedwingen. Hy nam, om Ergastus te mis. leiden, die fpraakzaame houding aan, die de opregtfte vriendfchap fchynt aan te duiden; reeds by zyne aankomst, fcheen zyn gezigt de kenmerken van een waar verdriet te kennen te geeven; zyn mond zoo valsch als zyn hart, fprak de aardoenlykfte taal, met eenen bynaa onbegrypelyken toon van opregtheid, die den doortraptden zoude misleid hebben. Hy drukte zynen vyand tegen zyn hart, met de fterkde vriendfchapsbetuigingen, tegen dat zelvde hart, dat op dat oogenblik zynen val bereidde; hy wist zyn bedrog zelvs zoo verre te laaten gaan, dat hy geveinsde traanen dortte. Hy verdeedigde zyn gehouden gedrag , en ftelde de laagfte vleijeryen, en de doortraptfte leugens in het werk, om Erg*sius te beduiden door welke lasteringen men getragt had hem zwart te maaken. Ergastus was oploopend van aart, maar zyn karakter was niet beftand tegens zulk een geveinsd i en  ongelukkige echtgenaolen. *3 en listig gedrogt; Damis , die geduurende zya gantfche leeven, daar van zyne hoofdftudie had gemaakt, was de buigzaamfte, de listigfte, en de geveinsdfte van alle menfchen; gelyk aan den ilang, die wegkruipt om zyn vergif des te zekerder uit te kunnen fchieten, bediende Damis zich. van allerhande laagheden om zyne oogmerken te bereiken. De hoop alleen van , op zyne beurt, dien genen te zullen verlaagen, voor wien hy zich thans vernederde, en hem dit oogenblik duur betaald te zetten, noopte hem aan om niets onbe- proefd te laaten, ten einde zynen vyand gevoeliger te treffen, naa hem in zyne ftnkken verward te hebben. , Ergastus , die zich aan eenige onbetaamelyke hevigheid jegens Damis had fchuldig gemaakt, hem thans vreedzaam, zonder haat, zonder gramfchap ziende, en daarenboven hoopende, door zich met hem te verzoenen, weder by den koning in gunst te geraaken; tragtte de beweegredenen niec te onderzoeken, die hem dus deeden handelen. •Hy zogt alleen het vertrouwen van zynen meester weder te winnen, en de fchande van een' tweeden val te ontgaan. Alles wierd hem onverfchillig, als zyn hoogmoed maar niet vernederd wierd. Hy bevredigde zich met hem, en het huwelyk van Aristus en Eleutheria verzegelde deze verbindtenis. De twee gelieven, venukt van vreugde, fmaakten het volle genot van hunne liefde; zy noemden het edelmoedig hart van Damis, die zyne eerzugt aan hun geluk opofferde, daar zy onder-  ?4 Aristus tn Eleutheria, of de dertusfchen die geluk alleen te danken hadden, aaa de listige en beimelyke laagen van dien gevaarlyken hoveling. Met welk eene veragting moet een wysgeer, die de verborgen Schuilhoeken van hec menichelyk hart doorgrond, de al te haastige loftuin'rgen befchouwen, die dikwils aan fchynichoone bedriegeryën worden toegezwaaid. Hoe veel valfche mtnfchenvrienden genieten ten onrechte dc achting, die alleen verdiend word door het gering fcëtal der genen, die hen waarlyk beminnen! De geheime omwerpen van Damis waren nu bynaa tot huore volkomene rypheid gekomen. Hy had zich, in 7cker opziet, meester gemaakt van de goederen va Ergastus door het huwelyk, dat hy met zyn huis gefloten had. Thans fpreidde hy alle zyre netten uit, en zyne loos overlegde lasteringen beroofden Ergastus wel draa van het aanzieniyk ambt, dat hy aan het hof bekleedde; maar Damis had, toen hy dit fchelmftuk beging, den naam van eenen oprecht man niet willen verliezen; hy had zich zoo weeten te gedraagen, dat de wereld, die alleen de zaaken doorgaans oppervlakkig befchouwt en beoirdeelt, hem niets onrechtvaardigs kon te last leggen. Hy verftelde zyn gelaat, en verborg zyne blydfchap toen Ergastus bevel kreeg, om zyne ambten en waardigheden aan den echtgenoot van zyne dogter af te ftaan. Te vergeefs kantte Aristus zich daar tegen aan ; het herhaald bevel van den koning, die volftrekt wilde gehoorzaamd zyn, dwong hem dezelven aan te neemen. Het grootfte deel der lezers zullen mis- fchien  ongelukkige eihtgenooten, fchien AmsTUs befchuldigen, dat hy niet liever verkoos met Ergastus afgezonderd te leeven, dan deszelvs aanzienlyken post naa zynen val te be« kleeden; maar ik wensch, voor hunne eer, dat, als zy zich in dergelyke omftandigheden bevinden, zy zoo lang als hy wederftand mogen bieden. Ergastus had van Pamis door dezen ramp geleerd, met welke wapenen hy zynen vyand beftrydf>n moest; hy bai de ysfelyke kunst geleerd, van de wraak van la^gzaamerheid te bereiden: Aristus en zyne huisvrouw moesten dit ontgelden. Ergastus, in ongunst vervallen en ongelukkig geworden, befchouwde hen niet meer met de zelvde oogen; zyne dogter verloor alle zyne liefde, om dat zy met den zoon van zynen doodvyand verbonden was. Damis zegepraalde, maar Aristus Was wel zeer verre van den rykdom, die hem omringde, in vrede te genieten ; de geveinsde h'efkootingen van zynen vader, konden hem niet verblinden. Hy begreep welke haatelyke listen zyne verheffing bevorderd hadden; hy zag dagelyks de traanen, die de onge'ukkige Eleütheria ftortte; hy was gevoelig voor de ouderliefde. Hy tragtte die dierbaare traanen te droogen, en befchuldigde zich zeiven, dat hy eene plaats bekleedde, die hem de deugd ontzeide, offchoon hy daar toe genoodzaakt was geweest; het berouw ontwaakte in dit oprecht en gevoelig hart, dat de billykheid en rechtvaardigheid hooger achtte, dan zyn eigen geluk, en zelvs van dat van zyne huisvrouw. Hy fmeek-  IG Aristus m Eleutïieria, of de fmeekte den vorst, dat hy hem wilde vergunnen de infpraak van zyn hart te volgen, en den pligt* dien hem zyn geweeten oplag, door aan ErgastuJ zyne ambten en waardigheden terug te geeven , als aan den genen, die daar van de oude en wet' tige bezitter was: de gehoorzaamheid koning, zeide hy, die ik verfchuldigd ben, heeft my dezeiven doen aanneemen; maar eene rechtbank, die ik niet durf tegenftreevcn, en die in het binnenfte- van myn hart myn vonnis fpreekt, beveelt my u dezelven terug te geeven. Maar wat haalde hy Zich, door deze braave en edelmoedige daad op den hals? de ongenade van den koning, en de haat van zynen vader! Dus wierd de deugd beloond; zelvs had hy het ongenoegen van te zien, dat alles wat hy gedaan had nutteloos was. Er! gastus wierd, onder de onbillykfte voorwendzels> van zyne goederen beroofd ; eene verbeurdverklaring, die tot dus verre zonder voorbeeld geweest was, wierd zelvs tot op de goederen vaa Eleutheria uitgeftrekt; maar dit was nog het minst: met de zwartire kleuren afgemaald , als wederfpannigen voorgefteld, wierden zy alle drie, door een haatelyk bevel, alleen op het misbruiken der opperfte magt gegrond, naar een ellendig landgoed verbannen, dat het eenig verblyf was, dat men hen had overgelaaten, en dat hen naauwlyks voor het gebrek kon beveiligen. Het 'ongeluk, vooral wanneer het als een blikfemflag op ons nederfehjet, vestigt een zeker ver- irou.  ongelukkige echtgempttn^ . i? trouwen tusfchen de ongelukkiger^ eene naaüwë verbindtenis , dikwils veel vertrouwelyker, dan die der bloedverwantichap. Hét vertrouwen ftrek» te Aristus tot troost; en,-federt dat heC geluk hem tegengelopen was, had', de vader van zyné echtgenoote eene voldrekte.magt over zyne inwen* dige gedagten; zoo. wel. ajs over zyne gevoelen*verkreegen. Hy ontdekte den grond van zyn hare aan Ergastus; -en zeide, in eené van die aange* naame zielsuitdortingen, waar in het gemoed dei ongelukkigen te gelyk met hunne traanen fchyne Uit te ftorten, meer dan hy zeggen moest. Er* gastus, die, voor het uiterlyke bedaard, inwerp dig van wraakzugt brandde, maakte een misbruik van de oopenhartigheid , en de oprechtheid, of liever, van de onachtzaamheid vaa Aristus; hy wist zich , . buiten deszelvs weeten., meester té maaken van zekere papieren, die deze zorgvuldig verborgen hield, en vond onder fchriften, 'die hem van geen nut kónden zyn, die gewigtige ftukken4 welken hy zoodanig naa verlangd hadj zy behelsden onwederipreekdyke bewyzen van het verraad van Damis tegen zynen vorst gefmeed, Érgastu* zuimde geen oogenblik; hy vloog naar het hof* De koning was gewoon even ligt van gunftelingen als van kleederen te veranderen; het was genoeg zyne geliefde driften te dreelen, om ingang by hem te verkrvgen: de fchyn zelve van eenige misdaad , tegen zynen getrouwden „dienaar aangevoerd, was voldoende om dien voor altoos ongelukkig te maaken. Het viel Ergastus dus gemak* IV. Deel. b fa  18 Aristus en Eleutheria, of de kelyk zyne wraakzugt te voldoen; hy bezat meer dan bloote twyffelingen, hy had onwraakbaare bewyzen in handen. Eén enkel oogenblik floeg den eerzugtigen Damis ter neder; hy ftortte van het toppunt van grootheid, en ftrekte ten fpot van die verachtelyke i'chepzels, die twee uuren te vooren zyne laffte vleijers geweest waren; maar zynen val kon zyDen onverzoenlyken vyand nog niet bevredigen. Hy ftrooide overal uit, fchoon met groote omzigtigheid, dat Aristus tot beichuldiger van zynen vader verftrekte, dewyl hy de eenige was, die de papieren had kunnen uitleveren, waar door zyn vaders fchuld gebleeken was; de waarfchynlykheid zettede deze valfche en haatelyke lastering meer kragt by. Deze papieren waren, inderdaad, gedeeltelyk door Aristus, en gedeeltelyk door zynen ongel ukkigen vader gefchreeven. Wie kon nu anders die algemeen maaken dan den genen, die dezelven onder zyne bewaaring had? Hy wierd gedwongen om tegen zyn' eigen vader te getuigen; want het hof, daar niets geheiligd is, droeg de infpraak der natuur zelve geen ontzach toe. Aristus kon zyn eigen handfchrift niet ontkennen. Damis wierd tot eene eeuwige gevangenis verwezen, alle zyne goederen wierden verbeurd verklaard, en zyne geheele familie wierd met hem in zyne ongenade gewikkeld. Aristus, de deugdzaame Aristus zelv', door zynen vader gevloekt, van alle braave lieden gehaat, door de Vyanden van Damis zelvs veroirdeeld, hield niets over dan zyne onfchiild ; maar hy kon die niet dCCH  ongelukkige echtgenoottna ^ doen blykeü; de vad t van zyné echtgenoöte had zynen naam, waar op tot dus verre nimmer eenige fmet gevallen was, bevlekt, dus zoude hy desZelvs trouwloosheid aan den dag hebben moeten brengen, en deze tweede flag trof hem nog gevoeliger. Het Was Ergastus niet genoeg den braaven AiiiSTUs zynen goeden naam ontroofd te hebben| hy had hier door zynen wraakzüg: flegts ten halve voldaan; hy wilde hem nog van zyne huisvrouw en vryheid berooven. De papieren, die de gevangenis van Damxs veroirzaakc hadden j ftrekten tevens tot onwraakbaare bewyzen van de ohfchüld van zynen zoon; maar ErgasTus , die door deze ontdekking, zich in het bezit van desz'elvs ambten en waardigheden had ingt drongen, deed zyn besr om hem verdagt te niaaken by een' vorst, die uit dert aart agterdogtig was; heeft het eenen ördeügehden mensch immer aan listige ftreeben ontbroken j om de weerlooze deugd te befchuidigen? Aristus liep gevaar van zyne Vryheid te verliezen, en voor altoos in eene gevangenis opgefloten te Wórden; Eleutheria ontdekte zulks nog tydig genoeg om hem te doen ontkomen. Naa zyne vlugt, wierd hy nog zekerder voor fchüldig gehouden; hy verviel in een' algemeenen haat, en bezat niets meer dan de liefde en het beklag van zyne huisvrouw. Dé tederheid van deze braave echtgenoöte, en zyne eigene onfchuld, ftrekten hern tot troost in zoo veeIe onverwagte rampen; maar hoe veel moeds word 'er niet vereischt om in onze eigene deugd te be£ 2 rus-  2o Aristus en Eleutheria, $f de rusten! hy gevoelde desniettegenftaande de ellende van zynen toeftand, maar zyne groottte droefheid was, dat hy zich gefcheiden vond van eene geliefde echtgenoöte, wier aangenaame en'troostryke redenen altoos zyne leeyendigfte droefheid kondeD leenigen. Ergastus, ziende, dat het hem mislukt was Aristus zyne vryheid te beneemen, wendde zyne wraak naar een voorwerp, dat hy dagt hem op het gevoeligst te zullen treffen; hy befloot deszeKs huw. lyk te veibreeken, en had magts genoeg Om dit Ichnkkelyk ontwerp ten uitvoer te brengen. Eenige uitenyke omftandigheden, die verzuimd waren , ftrekten ten grondfiage van deze nieuwe onrechtvaardigheid; noch de traanen van zyne do"» ter, noch derzelver aandoenlyke wanhoop, noch de welfpreekendheid van haare liefde en droeflieid, noch haare gebeden , waren in ftaat om zynen toorn te ftilien. Van dag tot dag meer en meer verbitterd, was hy wreed genoeg om zyne dogter te willen dwingen om Cleon tot haaren echtgenoot teneemen, een ryk.maar kruipend fchepzel, die zyne grootheid alleen verfchuldigd was aan zyne laagheden, en die zelvs veragt wierd van die genen , welker ongebondenheid hy ten dienst ftond. Eleutheria , gefcheiden van Aristus , van alle huip ontbloot, geftadig ten doelwit van de aangroeiende haat van haaren vader, dagelyks gekweld door het aanzoek van Cleon , een onderreemend mensch, en die door de toeftemming van Ergastus nog ftoucer wierd, had geeiien anderen Üeun,  ongelukkige echtgenoöte?:. ai fleur , vriendin of gezellin dan Caliste; Calistk tragtte haar te vertroosten, maar fti fommige gevallen is de beproeving zoo verfchrikkelyk , dat de vriendfehap zelve niet in ftaat is om onze fmart te leenigen ; haar vader onverzetteiyk en 'moede van zoo veel tegénftand, handelde volgens de vaderlyke magt. ■ Hy bepaalde den dag, waar op zy , zonder verder uitflel, zich naar zynen wil moest fchikken, of het voorwerp van zynen onverzoenelyken haat worden ; hy had haar een' yalichen brief doen toekomen, in.welken Awistus het verbreeken van zyn huwelyk fcheen toe te ftemmen. Deze list was al te lomp om te gelukken; Eleutheria geloofde-lieve'r haar hart dan de naagemaakte hand - an haaren 'echigenoot; zy doorzag deze ysfelyke waarheid, en, niet zonder rede, oirdeelende, dat een vader, die tot zulke uiterften kon overgaan, ih ftaat was alles uit te voeren, nam zy het befluit van te ontvhjgten, het eenig. middel , dat haar nog overbleef. De list was haar hier toe nöodzaakelyk, want zy wierd naauvvkeuriglyk opgepast/ Zy ontkwam door hulp van Caliste, die medelyden had met haar ongelukkig lor, en ■die wel wist, dat, in fommige omftandigheden, de deugd wel eens onderneemingen moet doen, die in den eerften opflag tegen de wetten fchynen te ftryden. Caliste zelve durfde de ongelukkige Eleutheria geene fchuilplaats. geeven ; en ook zoude zy in het huis van haare moei niet veiliger geweest zyn dan in dat van haaren vader. Die heerschzugtige man dwong zyn geheele familie, £ 3 en  || Aristus en Eleutheria , of de en hy wierd 'er van ontzien, orn dat hy in alle gevallen in ftaat was tot uiterften te komen. Hoe gaarne zoude Eleutheria in het ellendig let van Aristus hebben gedeeld, zoo zy flegts geweeten had in welken hoek van de wereld hy zich verftooken had; maar waar zoude zy hem gaan opaoeken? Haar wreede vader had zorg gedraagen, de briefwisfeling tusfchen hun beiden af te fnyden, die 'er nog eenigzints zoude hebben kunnen plaats grypen. Calists; bezorgde haare ongelukkige aigt eene fchuilplaats by eene van haare vriendinnen, buiten de grenzen van het ryk; zy moesten eene reis van vier dagen doen om daar te komen. Onderweg flapten zy af aan eene armmoedige herberg , orn, eenige ververfchjng te gebruiken5 zy vermydden de herbergen, daar zy voornaame iieden jonden aantreffen, uit vrees d.it zy ontdekt zouden worden door de verfpieders van Ergastus, die zy wel dagten dat wyd en zyd verfpreid zouden zyn. In dit ellendig huisje was niet meer dan ééne kamer, waar in de waard uit medelyden eenen armen reiziger geherbergd had, die op zyne reis was ziek geworden j het mededoogen van. den waard behield doorgaaas de overhand zoo lang het eigenbelang niet in den weg kwam: maar by de minfte hoop van winst, maakte zyne menfchenliefde wei ras plaats, voor de zugt tot geld. Hy flond gereed om dien ongelukkigen ter deur uit te zetten, die zich in eenen deerniswaardigen toeftand be. vond, toen de dames hem verzogten dien armen man te lakten, daar hy was, hem verzekerende, dat 5er  •ngefakkig! echtgcnoowu 23 'er plaats genoeg voor haar was; zy verzelden dege redenen met een gericg gefchenk ten behoeve van den ongelukkigen i 't welk den herbergier ten hoogflen verwonderde. Hy begon haar met een onderdaaniger en eerbiediger oog te befchouwen. Zy traden binnen, en vonden, agter eene foort van befchot, een mager, vervallen man in eenen flegten nagtrok gekleed, op een armmoedig bedje leggen; zyne nagtmuts bedekte zyn aangezigt voor 't grootfle gedeelte; en het weinige, dat daar van zigtbaar was, fcheen het waare afbeeldzel der dood zelve. Alle de rampen , die dit ellendig leeven treffen, fcheenen op zyn hoofd uitgeftort, en de diepe droefgeestigheid van zyne ziel was in zyne flaauwe en onbeweegbaare houding te leezen. Geheel overgegeeven aan zyne droefheid, en als verzonken in den afgrond van zyne rampen, fcheen hy ongevoelig voor alles, wat rondom hem voorviel, eenige zugtetf-, ten halven uitgehoezemd, ontflipten van tyd tot tyd aan zyn benaauwd hart. O God ! zeide Eleutheria tegen Caliste , zoude 'er in de wereld een nog ongelukkiger fchepzel zyn dan ik ben! maar neen, die ongelukkige heeft gewïsfelyk nog een' liefhebbenden vader, die medelyden met zyne rampen heeft; en fchoon hy arm is, is hy egter nog niet van zyne ouders verhaten. Het is de ongelukkigen eigea de rampen van anderen by hunne eigenen te vergelyken; door hen te beklaagen, beklaagen zy hen zeiven. E. Leutheria als haars ondanks de oogen op dien vreemdeling vestigende, kweekte de aandoening B 4 nog  §4 Aristus en Eleutheria, of de nog verder aan, die zy byhet eenre gezigt. gevóeld had. Van-tyd tot'tyd wierd deze aandoe, ning grooter en leevendiger , dezelve - nam zoó zeer-by haar toe, dat sy naar den zieken toe trad. Ib de diepfte droefheid gedompeld, kon hy naauw»yk» de voorwerpen, die hem omrmg'den, onderie heiden; zy floeg haare oogeii èp "een"- brief-s die naast het bed op de tafel lag; zy erkende in rfenzelven haar eigen' fchrift. Hoe groot-was haare verwondering! - zy kon-haare oogen aaauwJyks geiooven; Zy naderde, het eerfïe Woord, dat zy in deuzeiveïi zag , was kaar naam onder aan den brief. Met eene onuitfpreekélyke verwondering; las zy de volgende regelen: „ Waarom blyft gy5 önveréettelyk byhet voors, neeaiea om my door uwe liefde ongelukkig te „ maaken ? Gy weet, dat, in 'de droevige omai ftandigheden, waar in wy óns bevinden, ik uwe huisvrouw niet zyn kan. Ontroof my de liefdé „ van mynen vader niet langer; deze-gaat immers .„ alles te boven; zoo gy waarlyk achting voor s, my hebt, geef my dan myne rust wéder. Zoo lang uwe wreede liefde my zal vervolgen, zal „ hot my onmooglyk wezen gelukkig te zyn; ik „ bied u myne vriendfchap aan,-zoo gy med-ely„ den mee myne droefheid hebt; maar ik zweer „ u myne baat en Veragting-, zoo gy -laag genoeg zyj óm my nog langer te vervolgen onder voor,ï weïidaels, die op zoo kwaalyk gegronde rechten 5j als de uwen gevestigd zyn. Eleutheria. " Zy  tngeïukkige echtgenoot en, 2^ Zy had dezen brief aan Cleon gefchreeven, dien zy wel te recht zoo zeer mc;-t hnnten; maar ■hoe Icon toch die brief op deze plaats komen? 'Verbaasd, ontroerd; en door verfchiliende dénkheelden geflingerd, viel zy neder in dé armen van Caliste , terwyl zy met'eene droevige item tegen haar zeide: achi Caliste , : ónderfteuri my! ftaa "by my! .... Eleutheria, vrat 'déert u? riep haare moei. Op het hooren van dezeVnaam floeg de ziekè zyrie cogén op, en wenddë'zich met veel moeite naar de perfoon, die denselven geuit had. 'Helaas! zyne verbaasdheid",':èn s-.y'rr zwak geitel lieten hem niets meer toe, dan zyne beevénde handen* naar haar beide uit te ftecken.1 Eleutheria herkende in dat bleek en doodsch'gêtet, de trekken van haaren geliefden echtgenoot; zy viel op zynen boezem neder', en bleef eenen gérnimen tyd zonder fpraak of gevoel in dezen'toeftaTid leggen. Caliste droeg zóo veel möoglykzcrg, dat deze aandoenlyke ontmoeting geene droevige gevol* gen had. Door de hevigfte ontroering, die het raenfchelyk hart kan treffen aangedaan , kreegeh onze gelieven de fpraak niet weder, dan naa eenen vloed van traaneh geftort te hebben, maar hoe bèkoorlyk waren die traanen voor hun gevoelig hart! hóe zoet is het te fc.hreijen op den boezem van den genen, die men bemint! Hunne armen waren digt inëen geïtréngeld, en hunne zielen mengden zich ondèrëen in hunne tedere zugten'; in deze eerffce oogenblikken dagten zy niet eens of de een tegen den anderen ook eenige'rede van klaagen E 5 kon-  2§ Aam us. ctz Eleutiieria, of ds Jconde hebben; zy zouden zekerlyk gemeend hebben eeue misdaad te begaan, wanneer zy hun hart .voor eenige andere aandoening dan de overmaat van hun geluk geoopend hadden. Aristus befchouwde egter Eleutheria met een droevig fchoon teder gelaat, en liet zich eene flaauwe zugt OEtïlippen. Eleutheria , die uit zyne geringfte gebaarden, de aandoeningen van zyne ziel wist te ontdekken, deed hem eenige vraagen, die geene kenmerken van eenig verwyt maar van oprechte vriendfehap droegep; tedere vraagen, die de liefde alleen doet opkomen, en die de liefde niet onbeantwoord kan laaten. Zy verftond uit zyn antwoord , dat de brief, die naast hem op de tafel „lag, hem in de akeligfïe wanhoop gedompeld had, en dat van het oogenblik af aan, dat hy dien ontvangen had, het leeven hem een last was geworden ... . Eleutheria begreep toen, dat door eene zoo laage als haatelyke list, de omflag van haaren brief veranderd was, en dat dezelve dus aan Aristus was toegezonden; dit veragtelyk fchelmftuk, had zyne oogen verblind; een ongelukkige is altoos genegen zich nieuwe rampen te verbeelden; hy denkt doorgaans, dat hy van alle menfchen verlaaten is; hy zelv' drukt den dolk, die hem het hart doorfteekt dieper en dieper in zynen boezem, en ziet, als hy verbitterd is, niets rondom zich, dan boosheid, ontrouw, en wreedaartigheid. Aristus had berigt gekreegen van het verbreeken van zyn huwelyk, door eene inbreuk op te geheiligdfte wetten gedaan; hy was verwittigd vaa  «ngeiukkige echtgimoten. 2ï van de liefde van Cleon, van zyne aanhoudendheid , en van zyne gewaande rechten die op de • vaderlyke toeftemming gegrond wareu. Hy was verliefd; moest hy dus niet denken, dat deze akelige brief van Eleutheria zelve was ? maar één enkel woord yan zyne braave echtgenoöte, was voldoende om hem gerust te fïellen. Hy befchouwde haar met de zelvde tederheid, als op den eerfteu dag toen hy haar gezien had; hy bewees haar de itreelendfte liefkoozingec; hy vervloekte zyne haatelyke agterdogt; hy oirdeelde misdaan te hebben, door daar aan geloof te liaan; hy fchrecf die verbystering van zyn verftand toe aan zyne rampen, en vernieuwde haar de gelofte van eene onkreukbaare liefde en trouw, die by haar nimmer in twyffel getrokken waren. Eleutheria was alleen bevreesd voor zyne ziekte; geene woede van haaren vader, geene omkeering van hun lot, geen laster, die, op de tyding van haare vlugt, gewisfelyk het hoofd llond op te lleekeu, kon haar doen vreezen. Alle deze ydele fchaduwen verdweenen voor het fchoon en bekoorlyk licht, dat haar thans befcheen. Roerloos, cn de oogen met dierbaare traanen bevogtigd, zag zy Aristus met een fterkl'praekend ftilzwygen aan, drukte zyne koude handen tusfchen de haare, en kon haare oogen niet verzadigen met het befchouwen van een zoo geiiefd gelaat. Lieve echtgenoöte, zeide hy, haten wy de algoede Voorzienigheid danken, die ous weder vereenigd heeft; ons ongeluk is waarlyk groot geweest, maar thans is alles herfteldj laa- ten  ' Aristus en Eleutheria, of de ten wy voor ons zeiven leeven; laaten wy de woede van de haat en wraakzugt vergeeten; laaten wy ons geheel en al aan die troostryke aandoening o. vergêeven, die de ziel boven de tegènfpoedèn van dit leeven verheft. Zy, die ons vervolgen, zullen zoo gelukkig niet zyn als wy;- wy hebben onzé onfchuld in den hemel zeiven op onze zyde; en ik bezit nog eenen anderen fchat, naameiyk uw hart, lieve Eleutheria. Jaa, gewisfelyfc ben ik gelukkig! Caliste , van haaren kant, gebruikte die bedaarde voorzigtigheid, die de verliefde harten niet eigen is; en brak dit onderhoud af,' dat ai te aandoerlyk wierd. Zy droeg zorg voor de' hulpmiddelen, die zy beiden noodig hadden; want de teder hartige Eleutheria , vo-lde , eenige uuren daar naa, haare kragten bezwyken door deze onver wagte omkeering; maar egter zondereenig leevensgevaar, en de zieke bevond zich den volgenden dag merkelyk beter. De herbergier had geene rede om zich over zyne mededoogenheid te beklaagen. Zy vertrokken gefiamentlyk naar de fchuilplaats, die Caliste haare nigt had aangeboden. De gezondheid, een gevolg van de vreugd, keerde welhaast Daar Aristos ; hy kreeg zyne kragten weder, en had die ook wel noodig om de rampen, die hem nog over bat hoofd hingen door te liaan. Ergastds, kon zich thans niet meer op zyne dogt-r eD haaren echtgenoot wreeken , dan door hen Ce onterven 3 hy benoemde Cleon tot zynen eeni-  ongelukkige echtgtnooun. 2S eemgen erfgenaam, en deze onredelyke uiterfte wil was in volkomene orde, naar allen ftyl van rechten opgelleld. Te vergeefs deed de beieeaigde natuur hem haare iaatfte item m de ooren klinken; e,en hart dour het doodelyk vergif van haat befmet, zoekt alleen zyne tederlte aandoeningen te lmooren. Aristus zoude dezen fla^ met onverichUlig. heid verdraagen hebben, indien die op hem alleen gevallen was; maar dezelve trof Eleutheria insgelyks, en het allerjammeriykfte gebrek deed zich reeus van verre voor huDne oogen op. En waarlyk hoe hard moest het met wezen voor eene vrouw, die in den fchoot der weelde en overvloed was geboren, en opgevoed , om eensklaps tot nooddruft te vervalleu? Weik moedig hart zoude niet neêrflagtig worden, wanneer het zich van de noodzaakelykfte behoeften van het leeven verftookeD ziet? Zy leefden thands n eds enkel van de milddaadigheid van.. Calis i e. Helaas! zeide Aristus tegen Eleuiheria, in die oogenblikken als het leevendig denkbeeld van hunne rampen zyn hart trof, het ongeluk, dat my vervolgt, flaat op u over, tedtrminnende en ongelukkige echtgenoöte; dit maakt myn verdriet nog. heviger; laat my aan myn ongelukkig lot over; het ongeluk volgt my overal op de hielen ; verlaat eenen man, die u had öehooren gelukkig te maaken, en die u integendeel de droeviglte rampen over 't hoofd heefc gehaald; zonder uwe liefde voor my zoud gy gerust, vergenoegd en in eer en aanzien hebben kunnen leeven ... . vlugt van my, lieve Eleutheria , ver-  30 Aristus en Eleutheria, of de verlaat den vyand van uwe rust en van 'uw geluk, hy heeft u de liefde van uwen vader ontroofd, hy heeft u uwe goederen doen verliezen j het ftaat u mee meer vry hem te beminnen! De armmoede zal uwe jonge jaaren bitter maaken, gy zult de traanen leeren kennen s die de behoeftigheid ftorten doet. . . . Goede God ! nu leer ik eerst recht wat de wanhoop is! Ik had moeds genoeg om myne eigen rampen te draagen, maar de uwen treffen my het hart, en als ik u gebukt zie onder den zelvden last, die my drukt, tragt ik te vergeefs myne traan en te bedwingen , en myne rede het geduld en gelaatenheid op te leggen; myn geest word verbysterd, de woede doet myn bloed kooken, en ik zoude minder kwellirg gevoelen fchoon ik z°lvs eene misdaad bedreven had. Eleutheria ging de droefheid van haaren man te keer, door de bedaarde en ftandvastige rede, die uit de grootheid van ziel ontftaat. Zy lachte hem toe, maar loosde tevens eene zügt; groot Zonder hoogmoedig, en aandoenlyk zonder weekhartig te zyn, ftelde zy nieuwe middelen voor meè de zelvde ftandvastigheid, die haar altoos beheerscht had. Haare vertroostingen waren vol van zoetheid, deugd, en liefde: lieve Aristus, zeide zy dikwils, ik heb geene rede van klaagen; ik heb geene vrees voor het toekomende, ik laat allés over aan de zorg van die Magt, die het lot vaö alle menfehen beftuurt; zoo wy eikanderen niet lief hadden, zouden wy dan w 1 gelukkig kunnen zyn, zelvs in het midden van de grootfte rykdom- men  tr.gelukkige echtgenooten. gfien en onder het genot van alle wereldfche goe* deren? Gewisfelyk neen; wy Zouden, wel is waar» ryk zyn, maar kunnen alle de fchatten van de wereld de tedere gevoelens van ons hart opweegen ? Misfchien zouden de goederen van het geluk naadeelig zyn voor onze liefde en deugd; en wat kan ooit dit jammerlyk verlies vergoeden? dan eerst zouden wy recht hebben, om over ons ongeluk te weenen. Het menfchelyk hart word door voorfpoed ligt bedorven; de overvloed mat de ziel af, en verveelt welhaast aan dezelve. Geloof my, laaten wy de Voorzienigheid danken , die ons de waare fchatten heeft laaten behouden , de eenige fchatten, die ons het leeven kunnen doen liefhebhebben. Liefde, vriendfchap! die u met elkande* ren vereenigt om ons geluk te bevorderen, verlaat ons nooit! .... Waarlyk, ik vrees flegts één oogenblik, en dit is, als wy van eikanderen zullen moeten fcheiden; als ik altoos met u mag leeven, zal ik wel weeten te beletten, dat het hartzeer ons nimmer nadert. Niets kan het geluk ftooren, dat wy bezitten; hetzelve behoort ons geheel en al, en het ftaat aan ons dat te verlengen; laaten wy dan dit alleen fmaaken, en alle andere dingen vergeeten. En daarenbpven , de wereld is ruim genoeg, en een arbeidzaam mensch kan overal zyn brood winnen ; het onze zal door myne traanen nimmer bevogtigd worden, zoo lang ik het met u mag deelen! Dus wist dit deugdzaam paar zich boven het lot en hunne rampipoedige gevallen te verheffen; de lief-  32 Aristus en Eleutheria, of de liefde verleende . aan rhen eene; onderneemende.moed. Aristus drukte op deze woorden Eleu-* thkria tegen zynen boezem, en zwoer, dat hy zich nimmer meer tot die zwakheid , welke naar moedeloosheid zweemt, zoude laaten vervoeren; niets kon hem-, thans meer vopr het tegenwoordige zoomin als voor het toekomende, beapgstmaaken; hy vond zich gehard, om de grootfrehinderpaalen. te boven te komen. Zy waren beiden te edel, te moedig,. te groots vau hart om yan de goedheid der vriendfchap. een -misbruik te maaken; zy zouden zich gefchaamd hebben, langer in.eene fchandelyke werkeloosheid te leeven. Caliste bezat flegts een maatig, inkomen, en dus moesten zy hoe meer deze hen blyken van haare belangelooze toegenegenheid tragtte te geeven, zich verzetten te-, gen eene milddaadigheid , die binnen kort haar zelvs zoude hebben kunnen krenken; zy had reeds zeer veel voor heD gedaan, zy namen derhalven haars ondanks aficheid van haar; de erkentenis zelve fchreef hun die billyke wet voor. In andere omftandigheden zouden zy haare weldaaden aangenomen hebben, zoDder dat hun hart hen als dan verlegen zouden hebben gemaakt; maar thans, van alles ontbloot,' moesten zy zich■ onverzettelyk too. nen, en vertrekken. Zy begaven zich naar eene kleine ftad, daar zy voor de naavorfchingen van hunnen vyand, en het vermogen van zyne woede veilig waren. Eleutheria ontdeed zich vooreerst van haare juweelen. Schoon de armmoede het aangezigt van eenen deugd-  ongelukkige tchtgmomï 33, deugdzaamen mensch niet behoeft te dóen blóo» zen, waren zy egter verheugd, om dat zy onbe* kend konden blyvem Aristus verftond verfchefdene taaien, en had zich in zyne jeugd met vee! vrugts op het teekenen toegelegd. Deze bekwaamheden kwamen hem thans beter te pas dan andere meer verhevene, die hy insgelyks bezat. Hy onderwees in deze weetenfchappen, en lag aan dit lastig beroep alle de vlyt te koste, die de naauwgezetfte eerlykheid hem kon afvergen; hy be* fchouwde van naaby de moeijelykheid, die "er ge* legen is in de zorg van het verftand te vormen, en den loop van desze'lvs oeiïeningen te regelen* Hy ondervond, dat niets ODmoog'lyk is voor een Vernuft, dat zelvs de geringde dingen naagaat en overweegt; hy geraakte by de geheele ftad in achting door de menigvuldige kundigheden, waar mede hy zyne leerlingen begaafde. Hy was niet verwaand genoeg, om ongevoelig te zyn aan deze eer. Eleutheria , van haaren kant, hield zich bezig met handwerken van haare fexe, met een zoo vrolyk gelaat en vergenoegd hart, als of zy al haar leeven de naald gehandeld had. Dit paar, dat de voorzorg des Hemels dubbel waardig was* vond een gevoeglyk beftaan in hunne bezigheden j en ondervond, hoe zoet het is zyn eigen brood te eeten, zonder van iemand afhangelyk te zyn, en dat het nog zoeter is te gevoelen, dat men in zich zeiven middelen kan vinden om de wreedheid van het noodlot te braveeren , waar heenen hetzelve ons ook moge vervoeren, en te kunnen zegeen i iv. Deel, c ik  24 Aristus en Eleutheria, vf de Ik kan de hoogmoed , en onmededoogenheid van de ryken trocfeeren, myn eigen arbeid kan my voeden ; de ryken hebben geenen anderen fteun dan hun geld, dat ligtelyk kan verlooren worden; maar ik kan my betrouwen op den onwankelbaaren grondfteen van myn eigen vernuft. Dus dagten deze twee harten, die als voor eikanderen geboren waren; zy gewenden zich aan dien arbeid, als of die van hunne geboorte af aan hen eigen geweest was; edele zielen alleen zyn in ftaat om te gevoelen, dat eene eerlyke middelmaat, doorvoorgaande rampen aangebragt, eene vergenoeging medebrengt, die aan de pragt en de gewaande grootheid onbekend is; deze alleen kunnen de tegenheden van dit leeven draagen , en genoegen neemen in eene vernedering, die zy niet verdiend hebben; zy alleen kunnen zonder naaberouwdeydele pragt, die hen omringde, vergeeten, en met het zelvde gelaat armmoede Iyden, waar mede zy den rykdom genooten hebben. Aristus genoot, wel is waar, niet meer de gunst van den vorst, en de toejuichingen van het volk; zyne gehoorzaal was ledig. Niemand boog zich op zyne verfchyning, maar hy was thans ook niet meer het voorwerp van den nyd, den laster, en de befchimping; hy kon ieder dag als zyn eigen rekenen; hy gevoelde de waarde van zyne vryheid, en nimmer was hy zoo onafhangelyk dan in dezen gelukkigen middelbaaren ftaat. De kwaadaartige geestigheden der hovelingen, hunne bedekte haat, en bytende fchimpfchooten troffen zyne oorea nu niet meer; hy mogt thans  dolgelukkigs echtgenootefr, ^ thatis zyn gemoed oopenleggen Voor de goedhai» tigheid van eenvoudige èn oprechte lieden, die*» dwars door eenen nevel van önbefchaafdheidi eènen leevendigen geest de'eden uitblinken. Zy zou* den met vermaak hunne dagen in deze ftille fchuil» plaats geëindigd hebben, zonder Onrust, en zonder klagten, en den Hemel voor deze rust gedankE hebben; maar deze tegenwoordige ftaat was flegti eene korte kalmte, die de Voorzienigheid hen vergunde op deze bezwaarlyke en Ongelukkige reis van hun leeven, alleenlyk om hen nieuwe kragten te geeven, om de zwaare beproevingen, voor hunne deugd bereid, te kunnen uitftaan. Op zekeren dag, dat Aristus des avonds op zyri gewoone uur t'huis kwam, naa de zaaken van dien dag verrigt te hebben, zag hy twee mannen rondom het huis dwaalen, even als Of zy ftil daar in zogten te fluipen; de avond begon reeds te vallen, Dit verdagt omzwerven wekte zyn mistrouwen; hy volgde hec met tyae oogen, zoo verre de don^ kerheid hem zulks toeliet, en zag dat zy zich ver* ftakeD. Zyn huis ftóud een weinig van de andere huizen .afgedonderd, en van alle kaDten geheel alleen. Ari^.us hield zich verzekerd, dat het op zyn huis gemunt was ; een kort gebeurd voorval van een huis, dat door eene wraakzugtige hand in brand was geftookenj waarfchouwde hem van op zyne hoede te zyn. Hy flapte ftoutmoedig naar eenen van die perioonen, die zich yerftooken hadden ; deze tragtte te ontvlugten ; Aristos hield hem ftaande, en vroeg hem op eenen ftouien toon, C 2 wat  36 Aristus en Eleutheria,hf de wat hy van zyn huls begeerde; hy Jcreeg geen ander antwoord dan de punt van eenen degen, raar hem toegekeerd, en gereed om hem te doorfleeken. Aristus fprong twee treeden terug, trok den zynen, en lag in minder dan eene minuut zyne tegenparty voor zyne voeten neder. De gekwetfte zeide tegen hem met eene ftervende item: Gy overwint, Aristus, en gy zyt gewrooken. . . Ik ben Ergastus, dien gy doorftooken hebt. Aristus ftond roerloos van fchrik en verbaasdheid, wierp zyn degen weg, gaf eenen naaren kreet, en bedekte zyn' oogen met beide zyne haoden. De vader van zyne echtgenoöte voor zyne voeten in zyn bloed leggende te wentelen, en hy deszeivs moordenaar! zyne huisvrouw bleek, wanhoopig hem van haar afftootende; alle deze akelige tafereelen, en nog duizenden dergelyken, vertoonden zich te gelyk voor zynen geest. Eleutheria, die haaren man ieder oogenblik verwagtte, en naauwkeurig toeluisterde naar zyne aankomst, had het gekletter der degens gehoord; de liefde is altoos vreesagtig. Zy oopende de deur, en liep naar buiten, om te zien of het ook Aristus zyn mogt, die aangevallen wierd. Zy zag hem eenen ftervenden man onderfteunen, wiens aangezigt met een masker gedekt was ; op dit oogenblik doorfneed het gezigt van zyne huisvrouw hem het hart; hy wilde vlugten, maar de droevige ftaat van Ergastus wederhield hem ; hy moest hem byftand bieden. Hy ysde, en hy moest, helaas! zyne traanen bedwingen; hy fmeekte Ergastus in ftilte, dit ver- fchrik-  ongelukkige echtgenoöte». 3) fchrikkelyk geheim voor zyne dogter te verbergen, zoo hy haar niet van droefheid wilde doen fterven. _ Zyt gy niet gewond, lieve Aristus? vroeg Exkutheria , met eene beevende item. Zyt gy buiten gevaar ? en ten zelvden tyd riep zy met een droevig geluid om hulp. . . Ach! had zy den gedwongenen en benaauwden toon te recht begreepen , waar mede Aristus jaa antwoordde, welk een blikfemflag zoude haar als dan getroff-n hebben! maar zy befpeurde in die gebrokene en verfchrikkelyke item niets anders , dan zynen fchrik. Die ongelukkige! de blydfchap nam haar hart in, te midden in dit tooneel van yslykheden. Laaten wy, zeide hy, dezen ongelukkigen byftand bieden, die zwaar gewond is, en intusfchen droeg hy den ftervenden in zyne armen langzaam voort. Het hoofd van Ergastus rustce op den boezem van Aristus, en in deze geftalte bragt hy hem in zyn huis. Ergastus , wiens aart door zyn ongeluk eensklaps veranderd was, had de edelmoedigheid van Aristus in ftilte te raaden, dat hy zich door eene fchielyke vlugt zoude redden; maar deze kon niet van zich zeiven verkrygen , eenen vader en eene huisvrouw in eenen zoo droevigen toeftand te verlaaten. Eleutheria ftond binnen weinige oogenblikken te verneemen, dat den genen, die in haar huis lag te zieltoogen, haar wreede doch evenwel nog geliefde vader was; tot hier toe be« dekte de>duisternis deze droevige waarheid. Ik zal niet vlugten, zeide Aristus, want indien ik C 3 vlugt-.  $1 Aristus sa Eleutheria, of de ylugtte, welk eene ysfelyke ontdekkiDg zoude dit voor haar te wege brengen : laat ik voor altoos, indien het mooglyk is, dit fchrikkelyk geheim voor haar bedekt houden. De wonde van Ergastus wierd gefchouwd, maar doodelyk verklaard. Men verwyderde Eleutheria van het bed, zoo veel als snooglyk was, maar genegen tot hulp , geduurig bezig, en liefderyk van aart, kreeg zy gelegenheid om den gewonden te befchouwen , en haaren vader herkennende, floeg zy verbaasd haare oogen op Aristus; zy zag de verlegenheid, de droefheid, de ontHekenis, en de wanhoop op zyn gelaat; helaas! wat moest zy denken? Zy viel op Ergastus neder , en riep met eene benaauwde item uit: ach! myn vader, myn vader! wat komt ons over! denkt de Hemel dan nog nieuwe rampen uit om ons te ftraffen! vervloekt zy de hand, die u gewond heeft! ... Zy verftomde van droefheid ; de traanen vloeiden by gantfche ftroomen uit haare oogen, en mengden zich met dat voor haar zoo dierbaar bloed, dat niet te fluiten was. In welk eenen toeftand bevond zich het hart vaq Aristus op het zien van dit droevig fchouwfpel! hy hief zyne handen ten Hemel; en ïiaroogde op den grond, om, als het ware, eene fchuilplaats in dezelven te zoeken, om 'er zich in te verbergen tegen de ysfelyke folteringen , die zyn hart verftheurden. Met welk een oog moest hy voortaan eene echtgenoöte befchouwen, daar hy zich be? e ! ld, had met het bloed? .... Ergastus voelde, midden onder alle deze droefheid, met af-  ongelukkige echtgenooten» 2$ sfgryzen zyne dood geraaken; zyne ontroostbaars dogter hield hem in haare armen gefloten, en tragtte te vergeefs zyne ziel, die op het punt ftond van hem te begeeven, terug te houden. De bleekheid van de dood,0die zich reeds op zyn gelaat verfpreidde, verduisterde en misvormde zyne we« zenstrekken; hy zag de eeuwigheid te gemoet, eene akelige eeuwigheid, die hem alle oogenblikken ftond te wagten. Zyn haat verdween, zyne woede bedaarde; op den oever der dood heerscht geene wraakzugt meer; hy zag zyne verblindheid» en de dooling , waar in de ydele rook van trotsheid hem had doen vervallen. Helaas! moer dan de mensch , meesttyds zyne misflagen niet eer zien, dan als hy buiten ftaat is die te herftellen? Ergastds gevoelde thans hoe veele onrechtvaardigheden hy gepleegd had; de naauwkeurige rekenfchap, die hy binnen weinig oogenblikken aan eenen God van onkreukbaare gerechtigheid zoude moeten geeven, ontrustte zyn gemoed; ten hóógHen misdaadig, ftond hy te verfchynen voor eene vierfchaar, waar voor de geftrengfte deugd zelve beeven moet. Hy befchouwde dien God als eenen onverbiddelyken rechter, die de wreedUarts en vervolgers ten ftrengften ftraft. . . Ach! dogter, noem my uwen vader niet, zeide hy met den toon van bittere droefheid en de wroeging van een te laat berouw ; God weet, dat ik dien naam niet verdien, en derhalven vergunt hy my ook niet dien langer te draagen. . . Ik was hier gekomen om uw geluk te ftooren - . . ik benydde het u nog C 4 maar  4© Arisïüj en Eleutheria , of' de maar ik ben wel geftraft voor myne gruweldaa, den. ... Ik heb de geheiligde wetten der natuur gefchonden; ik heb myn eigen kroost vervolgd, «fa ik heb moedwillig die pligten verwaarloosd, die voor my.evea heilig hadden behooren te zyn als voor u, ik heb vergeeten, dat dezelyen my onjaffcheidbaar verbonden aan degene, die.ik hec leeven gegeeven had; de hand van God, die wel langzaam maar tevens verfchrikkelyk aannadert, is over my uitgefïrekt. . . Wat zegt gy, vader? liep Eleutheria fchreijende uit, zoude ik u be- fchuïdigeri ? Helaas! ik roep den Hemel tot getuige, dat ik alle de (lagen van uwe hand gezegend heb; ik heb altoos gedagt, dat God my doo^deaelven ftrafte, om dat ik het zekerlyk verdiend had. Die barmhartige en algoede God befchouwc op dit oogenblik myn hart, en weet, dat het u geene de minfte verwytingen doet, maar veeleer voor u om genad» fmeekt, of laat ik liever zeggen, voor my zelve; jaa, vader, hy zal my die vergunnen , hy zal my die gewisfelyk vergunnen. God zal een oog van barmhartigheid nederflaan op uwe dogter, die u altoos bemind heeft, die over uw verlies ontroostbaar is, en die nimmer heeft kunnen geloQven, dat gy. aan haare rampen fchuldig waart; hy zal de fmotkingen verhooren,-die ik voor zynen gedugten troon nederleg; hy zal zich laaten bevredigen door de traanen der natuur en der zuiverfte liefde. . . . Stel u gerust, vader, ftel u gerust, de God, dien wy aanbidden, is eea God van barmhartigheid; hy_, dien het behaagd heeft  ongelukkige eclitgenooten* 47 heeft uwe oogen te oopenen, heeft zulks zekerlyfc niet gedaan om eenen geliefden vader te ftraffen, die zyne misflagen erkent, en door deze edelmoedige bekentenis dezelven uitwist. Neen, God zal myne gebeden niet verwerpen, myn hart zegt het my; en het uwe door een oprecht berouw getroffen, jmag en moet op zyne goedheid hoopen. ... — Lieve dogter, ik heb veele onrechtvaardigheden gepleegd; misfchien zal ik 'er nogééne kunnen uitwisfen , naamelyk die van u onterfd te hebben: hoe verre heeft de wraakzngt, die geliefde God* heid der hovelingen, myn hart vervoerd! ik gevoel thans, dat het u nog bemint; vergeef het my, dogter, en geef my eene pen. Ik zal . . . I3y deze woorden begaf hem de fpraak; zyn bloed begon met meer hevigheid uit de wond te vloei jen, zyne hand wierd koud in die van Eleutheria, beftorf in dezelve, en hy gaf in weinige oogenblikken den geest, Aristus ftond voor het bed van Ergastus, en bedekte zyn aangezigt met beide zyne handen. Hy Hortte geene enkele traan, noch loosde eene eenige zugt; zyn gemoed was tot dien trap van droefheid opgeklommen, dat hy geheel gevoelloos was, doordien hetzelve door eenen al te hevigen flag getroffen wierd. Zyne echtgenoöte, niet minder aangedaan, gaf zich geheel aan de wanhoop over; zy zoude in haare droefheid gefmoord zyn , zoo haare traanen haar geene lugt gegeeven hadden, zy kermde en jammerde bitterlyk, en fmeekte den Hemel om wraak over den moordenaar van haaren C J va.  455. Aristus en Eleutheria, cf ds vader. Helaas! indien zy geweeten had over wien zy die wraak affmeekte , welk een hevige itryd zoude in haar gemoed tusfchen liefde en pligt ont ftaan zyn! Zy verweet Aristus zyneftilzwygendLeid: vlieg, zeide zy, vlieg de moordenaars van mynen vader agter naa { uw mededoogend hart heeft nimmer eenige haat kunnen voeden, en zou. de het nu in dit geval onverfchillig zyn? Gedenk dat hy de vader van uwe echtgenoöte was; dat gy zyn zoon zyt, en dat de bloedverwantfchap de ftraf van dien verraader van u vordert; voeg uwe traanen by de myne. Kom met my, laaten wy alle harten tot medelyden beweegen; laaten wy de geheele wereld wapenen tegen het monfterdiers dat ons van onzen lieven vader beroofd heeft; kom Aristus , hemel en aarde zullen in onze droefheid deel neemen, en ons in onze naavorfchingen behulpzaam zyn; de aarde heeft een affchrik vaa den genen, die het bloed van zynen evenmensch geftort heeft, en de Hemel heeft nimmer eenen fchuldigen ongeftraft gelaaten. O! God, laat uw blikfem den wreediiart treffen , die mynen vader doorftooken heeft! laat hem in geduurige wroeging leeven; laat hem onder de ysfelykfte fmarten fterven! . . . . Jaa, valt Aristus haar in, met een verwilderd gelaat, en eene verfcbjikkelyke ftern, die Eleutheria deed beeven, jaa uw va. der zal gewrooken worden; ftaak uwe vervloekingen ; hy zal gewrooken worden, zeg ik u, en de wraak zal veel ysfelyker zyn dan zyne dood ge-, weest is!. . . Hy Itoad op het punt om haar hel ysfe-  mgelukkige echtgenooteri, ^ jsfelyk geheim te ontdekken , toen 'er een fterk gerugt gehoord wierd. Daar wierd geklopt, of liever, de deur wierd oopengebroken; eenige gewapende mannen traden binnen; de voorfte was een knegt van Ergastus, de zelvde, dien Aristus had zien wegfchuilen, en die eensklaps voor zyn gezigt verdweenen was. Hy trad vooruit, met de woede op zyn gelaat: ziet daar den moordenaar van Ergastus, zeide hy tegen de gerechtsdienaars, die hem verzelden, terwyl hy hen Aristus met den vinger aanwees; ik heb gezien, dat hy mynen heer den degen in het hart ftiet , vat hem aan, brengt hem voor den rechter, en van daar naar de gevangenis; de gerechtsdienaars vatten hem op deze woorden aan. Eleutheria viel op eenen lïoel neder, tragtte op te ftaan, maar bezweek op nieuw, terwyl zy haare zwakke kragten poogde te verzamelen. Neen, laat af, hy is onfchuldig, riep zy uit, terwyl zy hen tegenhield met alle de kragt, die de liefde en wanhoop kunnen byzetten: ach! wel verre van Ergastus vei', moord te hebben, heeft hy hem verdeedigd; met één woord, hy is zyn zoon, die naam moet u gvertuigen; deze bediende, door de duisternis misleid , zal hem voor den fchelmfchen moordenaar genomen hebben; ik zeg u nogmaals, dat het zyn zoon is, bedriegt u niet langer. Zy hield haaren echtgenoot tegen haaren boezem gedrukt, en wilde hem niet loslaaten. De ongelukkige Aristus wendde zyn aangezigt af, wederftond haare tedere liefkoozingen, en riep uita door de uiterite wanhoop  *t\ Aristus en Eleutheria, af de hoop getroffen: wat doet gy, ellendige? laat my Jos, weet ... dat gy in my . . . den moordenaar van uwen vader omhelst] Door deze vcrfchrikkeïyke woorden als door eenen blikfemflag getroffen viel Eleutheria voor dood op den grond neder! Zy bleef eenen geruimen tyd in dezen toeftand leggen, terwyl haar echtgenoot naar de gevangenis gefleept wierd. In zoodanig eene omftandigheid, ben ik genoodzaakt het kunftig onvermogen te volgen van dien beroemden fchilder, die het aangezigt der jonge menfchelyke flagtoffcrs, welken aan de heidenfche goden Handen geofferd te worden, met eenen fluijer bedekte. Zy gevoelden , dat 'er zekere omftandigheden zyn, die het penfeel niet kan uitdrukken, en wilden liever aan de verbeelding overlaaten om zich een denkbeeld te maaken van de droefheid, die op derzei ver gelaat te leezen was, dan eene fchets onderneemen, die hunne kunst te bo. ven ging. Ik zal dus van Eleutheria nietfpreeken; ik zal den leezer flegts eenige opheldering geeven \ nopens de onverwagte verfchyning van Ercastus. * Die onnatuurlyke vader, aan zynen onverzoealyken haat geheel en al overgegeeven, berokkende, door het bewerken van het oDgeluk zyner kinderen, zyn eigen ongeluk. Door zyne wraak verblind, had hy zyne vyand/chap tot op zyne dogter uitgeftrekt; te vergeefs had hy haar in haare jeugd tederlyk bemind; woedende door te moeten zien, dat zyne vaderlyke magt by haar voor de liefde tot haaren echtgenoot had moeten wyken, had  ongelukkige echtgenooten, 4T had hy haar van het voorrecht vari de geboorte heroofd, en tevens van de goederen, die aan hetzelve verknogt waren. Hy begreep, dat zy nog gelukkig Konden zyn zonder het bezit der goederen van het geluk, die zy in hun hart veragtten. Hy tragtte ook zelvs dit gelukte ftooren, dat hy hen benydde. Naa lang onderzoek, dat door de naavorfchingen der verfpieders, die hy betaalde, niet vrugteloos afliep, ontdekte hy de plaats, daar deze gelieven eene fchuilplaats gezogt hadden. Zy hadden zich, in hunne eenzaamheid, het verlies van zyne goederen ligtelyk kunnen getroosten ; hier, beveiligd tegen de woede van hunnen vader, vergenoegd met hunne onfchuld, trotfeerden zy met een vrolyk gemoed de tegenfpoeden : niets bleef 'er aan Ergastus over, dan eene fchelmfche list. Dewyl hy, in deze plaats, geene rede had, om, door geweld te gebruiken, op eenen goeden uitflag te hoopen, fmeedde hy het ontwerp om zyne dogter te verrasfen, en haar uit dit gerust verblyf op het onver\s|gtfte weg te voeren; en ingevalle van tegenftand 'meende hy, dat de vaderlyke magt hem daar toe genoegzaam zoude wettigen. Hy vertrok in 't heimelyk , maar met een fterk gevolg, naar de plaats, die men hem aangewezen had ; alles was zoodanig overlegd, dat zyne dogter hem niet ontkomen kon. Ergastus befpiedde zelv' met zynen knegt a'le de buitenzyden van het huis, om zyne maatregelen des te fpoediger en te zekerder te kunnen neemen. Deze knegt was de vertrouweling van alle zyne ont-  46 Aristus en Eleutheria, of de ontwerpen; hy was trotsch óp deze vertrouwelyk. heid, om dat zyn meester veel magt en aanzien had; deze overdagt thans hoe zich best te wreeken over twee menfchen, die hem hadden durven tegenftaan; maar de hemel beichermde hunne onfchuld, de maat van zyne misdaaden was vervuld; de hemel, die over alles befchikt, had beflooten hem te ftr; dewyl dezelve my bevryd zoude hebben „ van den ysfelyken toeftand, waar in ik my thans „ bevind! Ik ontmoet nergens troost, dan in myn „ eigen gevoelig hart; maar dat hart zal zich even„ wel altoos uw ongeluk en het myne te wyten „ hebben! Ik kan de dood zonder fchrik onder „ de oogen zien; maar wat baat het, dat ik on„ fchuldig ben, zoo haast ik my uwe traanen, en „ de bittere wanhoop, waar in gy gedompeld „ zyt, herinner? O God! door welke misdaa* „ den heb ik eene zoo zwaare ftraf verdiend? „ Maar, wat zeg ik? jaa zekerlyk heb ik dezelve 3j ver-  ongelukkige eclïtgencQUïï? 4S verdiend, want ik alleen heb u ongelukkig ge. „ maakt; weet egter, dat Cleon tot myne ge« vangenneeming medegewerkt heeft; niet te vre„ den met my te vervolgen, heeft hy my nog in „ myn lyden komen befchimpen. Ik befpeur, „ dat ik vroeg of laat het flagtoffer van zyne „ wraakzugt zal moeten worden; naa hem een „ hart als het uwe ontroofd te hebben, zal hy on* „ verzoeneiyk tegen my zyn, maar wat kan my „ dit verfcheelen; ik gevoel, dat ik zyne haac braveeren kan. Maar het gene my meer trefc „ dan alle myne rampen , is de rechtmaatige vrees, dat ik uwe liefde verlooren heb * . . , welk een woord heb ik durven noemen! zoo j, gy die nog voor my gevoelde, zoude dezelve alleen ftrekken om de bitterheid van myn ramp„ zalig lot te vermeerderen 1 Helaas I ik weet „ het maar al te wel! neen, gy kunt myne liefde ,, niet langer met wederliefde beantwoorden; de „ lieffte, de bekoorlykfte, de geheiligdfte band is geheel verbroken door eene misdaad ...» wat zeg ik? door een ongeluk. O God! moge „ ik u bevredigen met myn bloed te ftorten door „ de zelvde hand, die .... ó! ysfelyk! fchrik* „ kelyk! ongehoord ongeluk! . . . » gy befchreic „ thans eenen vader, .... welhaast zult gy ee* ,, nen echtgenoot beweenen .... Eleutheria! lieve Eleutheria .... vergeef het my! ik kan u de zelvde genegenheid niet meer „ afvergen, maar nog minder zoude ik uwen haat „ kunnen lyden ...» Ach! mogt derhalven het IV. Deel. D „ ge.  50 Aristus en Eleutheria j oj de it gewenscht en noodlottig oogenblik, dat myne „rampen zal eindigen, fchielyk aannaderen! „ . . . . Verwaardig u ten minden een mede„ doogend oog te flaan op het flagtoffer van liet „ allerdroevigst lot, op eenen echtgenoot, die 3, zich voor de laatfteraaal dezen naam geefc, en 5> die met eene beeveode hand, welke u te voo„ ren waard was, maar in het vervolg haatelyk ü moez wezen, ter naauwer nood in ftaat is tot „ het fchryven van deze woorden, die hy eg. „ ter, tot zynen eenigen troost, gaarne zoude „ wenfchen dat in uwe gedagtecis kcvendig blee* „ ven. De ongelukkige Aristus." Het is niet mooglyk den toeftand uit te drukken, waar in de ziel van Eleutheria zich bevond , op het leezen van dezen akeligen brief. Naa eenen hevigen tweeftryd, verwon het medel lyden de geftrengheid van haaren pligt; Aristus. was wel de moordenaar van haaren vader, maar egter hy was onfchuldig; hy was de tederfte, de deugdzaamfte, de beminnenswaardigfte echtgenoot. Kon zy den rechter het bloed afvorderen, van iemand, dien zy wist onfchuldig te zyn ? kon zy de gevoelens van haar hart in zoo verre verzaaken, dat zy wreediiartiglyk den genen zoude vervolgen, voor wien zy haar leeven zoude gelaaten hebben? zy had, door haaren beminnelyken aart eenige vrienden gekresgen, te meer om dat zy eene zagtzinnigheid bezat, die aan haaren vader altoos ont- bro-  ongelukkige echtgenooten. 5t broken had, maar haare fchoonheid behaagde we! het meeste, voornaamelyk aan het hof. De zagt» zinnigheid, die bekoorlyke eigeöfchap s zettede haare daaden eene byzondere bevalligheid by; zy bewoog de harten door haare edele ftandvastigheid in haare ongelukken; de befchroomde deugd, door het ongeluk vervolgd, word doorgaans meer geëerd dan de zegepraalende deugd: de menfcheni die volkomen ongelukkig zyn, worden het meest bemind. Dus doet een deugdzaam echtgenoot van een ontrouwe huisvrouw, of een beminnclyke zoon van eenen veragtelyken vader, ons meest aan, zoo om hunnen toeftand, als om de itrydigheid, dié in hunnen aart doorftraalt. Eleotheria Helde al het vermogen van haai'ë vrienden in het werk, om Aristus te verlosfen» Zy begaf zich in perfoon naar het hof, met eene ftreelende hoop vervuld; maar zy leerde, tot haar ongeluk, deze gevaarlyke plaats kennen: de vermogenden vertreeden daar de zwakken; de onfchül* dige word daar fchuldig verklaard, zoo hy geenen voorfpraak heeft; en het vooroirdeel onovertuigd lyk en wuft, doemt of fpreekt daar vry, zonder kennis te neemen van de zaak, en zonder eenig o» verleg, het kwaad word daar als uit de natuur bedreven. Zy hoorde de hovelingen , werktuigen. Van eene meer verborgene list, van Aristus als van éenen misdaadigen fpreeken, die Welhaast zyneftraf zoude ondergaan. Haare verbaasdheid evenaarde haare verontwaardiging; te vergeefs ftelde zy dé zaak met alle de welfpreekendheid der waarheid JD 2 voor;  j2 -Aristus en Eleutheria, of de voor; zy fprak tegen verrteende harten, die alleen de magtigfte party waren toegedaan. Daar ver oor zy eindelyk, door de kwaadaartige trekken der las tering, den eenigen fchat, die hL nog over beef haaren goeden naam. De aart van het hof, die laage en wreede aart, die met even zoo vee Z redelykheid als verblindheid oirdeel velt, vond goed eene ongelukkige veragtelyk te maaken. Nog naauwlyks had zy één verzoek, ten voordeele van haaren ongelukkigen man durven doen, of zy ftrekte ten affchrik en veragting van haare vrienden zeiven, of liever van de genen, die zich dus genoemd hadden. Delaster, die, als dezelve de overhand heeft, altoos, ryk is in vindingen om kwaad te doen, riep van alle kanten: hoe! durft Eleutheria, tot hier toe om den valfchen fchvn van haare deugden geëerd , den moordenaar van haaren vader verdeedigen? hoe! heeft zy, jn de plaats van deze zaak zoo veel mooglyk te bedekken , nog de onbedagte ftoutheid van eene daad" aan den dag te brengen , die, ais dezelve Dader onderzogt wierd, haar haare verliefde onvoo-ziV tigheid wel duur zoude kunnen betaald zetten! Dusfpraken haare kwaadaartige vyauden, fwanr deugdzaame menfchen hebben altoos meer vvan den dan anderen) en deze redeneeringen waren des te ysfelykcr en gevaarlyker, om dat dezelve haare handelwyze in een haatelyk verdenken bra* ten. Het volk, dat nimmer onderzoekt, maar al" toos aan de grootfte menigte gehoor geeft, en £e" woonlyk aan ongehoorde misdaaden geloof flaat," meen.  ongelukkigs echtgenooten. 53 meende aan de rechtvaardigheid en de wetten recht te doen, door deze beide echtgenooten doodfchuldig te verklaaren. Eenige hovelingen nog doortrapter om lasteringen uit te ftrooijen, verfpreidden heimelyk, dat het meer dan waarfchynlyk was, dat Eleutheria insgelyks fchuld had; dat zy zekerlyk haaren vader in den ftrik gelokt had; en dat haare ipoorlooze liefde, de natuur had verkragt, en den arm van eenen doldriftigen enwraakzugtigen man tot dien vadermoord gewapend had. Deze lasterlyke gerugten wierden, hoe ongerymd ook, met greetigheid aangenomen. Niemand nam , of durfde zelvs de zaak van den onfchuldigen op zich neemen; het gevoelen van de billykfte en onzydigfte menfchen zeiven was, op het hooren van deze ysfelyke euveldaad, dat alle de uiterlyke fchynbaarheden hen tegen waren ; maar dat zy wenschten, dat deze akelige befchuldiging valsch mogt bevonden worden. Eleutheria moest aan een hof, dat noodlottig voor de ongelukkigen was, nog veel ergere fmarten lyden. De beleedigingen, haaren goeden naam aangedaan , konden haare grootmoedige ziel niet ter nederflaan; zy had zich zelve niets te verwyten, en had zich ook nimmer van eenige middelen bediend, om eenen grooten naam te verkrygen. Zy zag met een bedaard gelaat dit fchynbeeld voor haare oogen verdwynen, vergenoegd, dat zy geene rede had om in haare eigen oogen veragtelyk te fchynen. Ten laatften offerde zy nog haare grootheid edelmoediglyk aan het behoud D 3 van  {4 Asisxus en Eledtheeia, of ds van haaren, man op, en leed dien tegenfpoed met geduld, fchoon dezelve haar beroofde van de weinige vrienden, die zy nog overig had, die in ftaat vvaren om haaren man te redden, en een oog van mededoogen op haar te flaan. Cmdertusfchen befchouwde zy met afgryzen den last, waar onder zy ftond te bezwyken, zonder dat zy denzelven konde afweeren. Caliste haare getrouwe en edelmoedige vriendin, was de eenige, die haar nog een genegen hart toedroeg, deze raadde haar, dat zy zich voor de voeten van Cleon zoude nederwerpen: in onoverkomelyke ongelukken, zeide zy, moet men alles onderneemen; Cleon is een fchelm, dit beken ik, maar hy alleen kan u befchermen, en uwen echtgenoot het leeven doen behouden • hy heeft u bemind, die wreedaart zal misfchien'no? eeaig gevoel van medelyden hebben; hy is door den uiterften wil van uwen vader in het bezit van d,eszelvs goederen gekomen, misfchien zal het berouv-7 in zynen boezem ontwaaken. Indien gy hem niet om byftand fmeekt, za{ zyn hoogmoed hem tegen u verbitteren, en hem nog wreeder doen worden dan hy tot hier toe geweest is. Met één woord, hy is de eerfte ftaatsdienaar en tevens de gunftelmg van den vorst, hy heeft de post van uwen vader gekregen; hy kan alles doen, en moet dus gevreesd worden, hy kan u misfchien genegen zyn} men kan het niet weeten, weiligt zelvs om ftaatkimdige redenen; door u by hem te vervoegen 2 t gy zyn vermogen vleijen, waar op hy zich zeer veel laat voorftaao, ik kan niet vladen, dat  ongelukkigs echtgenooten, 55 hy thans nog ecnig belang heeft, om u te vervolgen; en daarenboven is zyn rykdom door zyn onlangs aangegaan huwelyk, ten hoogften top geftegen; en ik geloof, dat de onverzaadelykfte eerzugt zelve haare paaien heeft; dit zyn twee redenen, om u niet meer voor zyne woede te doen vreezen; waarom zoude hy, in de tegenwoordige tyds» omftandighedën, de dood van uwen echtgenoot begeeren? Hy is fchelmagtig en geveinsd, maar hy word egter niet voor wraakzugtig gehouden, 't zy dan dat hy magtig genoeg, 't zy dat hy loos genoeg is om de wraak te veragten; houd by htm aan, fmeek hem om zyne hulp; gy kunt, zonder fchaamte of laagheid, u voor hem nederwerpen, om de behoudenis van eenen zoo tedergeliefden echtgenoot te verwerven. Cleon was de eenige van alle de hovelingen, die EleotheRia met een mededoogend gelaat ontving; hy fcheen door haare rampen getroffen. Hy beklaagde haar wegens den laster, dien zy had moeten lyden, en bood haar (om my van zyne eigen woorden te bedienen) alle de befcherming aan, die de wetten aan de onfchuld verpligt zyn; zyne edelmoedigheid overtrof zelvs alles, dat ELEUTHERiö. van hem konde verwagten: Mevrouw! zeide hy, de vriendfchap, waar mede mynheer uw vader my vereerde, en de hoop, die hem langen tyd geftreeld heeft, dat gy myne hand niet zoud afflaan, hebben hem een testament geheel en al ten mynen voordeele doen maaken ; hier is het. Leer my recht kennen; kunt gy gelooven, dat ik, D 4 zol?  Jffi Aristus m Eleutheria, tf de zonder wroeging, in het bezit zonde kunnen blvven van goederen, die u toebehooren, terwyl uwe engten my eene laage en fchandelyke onbarmhartigheid zouden verwyten, die myne eer voor altoos fude bev]ek^n? Met deze woorden verfcheurde hy het testament, en bood haar een ander gefchrift aan, waar door hy haar in alle de bezittingen van haaren vader herltelde. Eleutheria veritomd van verwondering, kon geene woorden vinden om haare Jeevendige dankbaarheid uit te drukken. Zelvs voor de geringfte weldaaden gevoelig, vergaf zy hem met een oprecht hart, alle de voorgaande vervolgingen. De vuurigheid van haare dankbetuigingen, vermeerderde de toegenegenheid van Cleon; hy beloofde haai-, dat hy de vergiffenis van haarea man zoude bewerken. Eheotheria , door deze zoete hoop gefbeeid, getroffen, aangedaan, als bulten haar zelve vervoerd, en geheel vervuld met deze vleijende belofte, fchreidde en drukte de gevbelétos van haar hart met de gulhartigfte dankbaarheid uit; zy wist niet, dat zy tegen eenen deugniet fprak; haare vuurige traanen, haar gelaat, waar op de vreugde begon te herleeven, alles deed haar bevallige* en fchooner dan ooit te voorea fcbynea; toen, door de oopenhartigheid van een aandoenlyfc gemoed itouter geworden, die wreedaart haar het ysfelyk geheim van zyne edelmoedig, heid durfde ontdekken. Haare eer was de prvs, waar voor zy het leeven van haaren man moest koopenj Eleutheria ysde, op deze ontdekking; zy bediende zich van de beweegredenen der zagt- heid,  ongelukkige echtgenooten. 57 heid, der deugd, der rede, en der mer.schlievendheid, ten einde hem binnen de paaien van zynen pligt te houden; zy fprak met waardigheid, met tragt, en met eene edele, leevendige , en welvoeglyke gevoeligheid; maar, helaas! de hooge rang dien Cleon bekleedde, het droevig recht van weldoener, en bovenal het voorrecht van ftraffeloosheid, maakte hem ftout genoeg om zich voor de oogen van deze deugdzaame vrouw te vertoo» •nen, als den laagften en den veragtelykflen van alle menfehen. Met een bedaard gelaat, wederftond zy zyne ■affchuwelyke onderneemingen; en zich niet eens verwaardigende eenige gevoeligheid te laaten blyken, beantwoordde zy hem alleen met die ernsthaftigheid, die zoo wel voegt aan de beleedigde deugd. Maar deze ftaatsdienaar had een onmededoogend hart , hy behoorde onder die foort van flegtdenkende menfehen, voor welken geene misdaad te affchuwelyk is, als het 'er op aan komt, om hunne driften te voldoen; en daarenboven was hy in een al te groot aanzien, om niet willekeurig te durven handelen. Hy meende zyn oogmerk te zullen bereiken door het ongeluk vau eene vrouw, die reeds in veragting geraakt, zonder onderfteuuing, en zonder hulp was, en wier bekoorlykheid zyne misdaad kon verfchoonen ; de ongelukkigen worden nimmer ontzien; zy worden met een onmenfchelyk genoegen door de magtigen vertreeden; zy zyn altoos het fpeeltuig der ryken. Dezen durven, met de goudbeurs in de haad, hunne / J3 5 even-  f§ Arusrus en Eleütkeriaj of ds evenmenfchen ftoutelyk bcleedigen pn a j, fchaamde z,ch met haar fcherpe woorden toe te yoegen;.en 't zy dan itoutheid, 'c zy Woed°e * jnisfcb.cn om haar vrees in te boezemen !m hy tegen haar: ondankbaare, uwe toornt my, wees verzekerd, dat gy mv zult^T -ten verguMen ,gefle myne liefdfvan'u vL""' Pf dat uw man zulks zal moeten boeten ; "e? i tras zyn leeven te redden , of zvnP rf«J Masten; myne liefde kent g en paatD " drift is in top geftegen, v^J^SS .... uwe noodlottige fchoonheid heeft my het hart getroffen, en uwe weigering maakt my het leeven bitter. Het is gedaan; zoo gy geen L7, yden met myn lyden hebt, zult gy £fl» hetzelve deelen; ik kan alles doen, dit we-t J vrees myne gramfchap; fchifc u naar myn en wil' of beef! lk geef u éénen dag tyd om te beflait«' en zoo gy naa dien tyd, my nog wederifaaï, ZJ het bebloede hoofd van uwen echtgenoot voo uw1 voeten leggen. . . . Eén dag, hernam ElZZ m\ ik heb zulks nietnoodig, ontmenscht fchep." zei, herneem uwe gefchenken! hoe zal it fchelmsch voorfiel beantwoorden? gy behoorde dl eerlykheid, de deugd, en de pligten te ken.en die deze beiden den mensch opleggen. Maar deZe geheugde naamen hebben geenen indruk c Gaa heen, myn befluit is reeds genomen, en ik zoude eene misdaad denken" te begaan, zoo ik dit één oogenblik langer voor „ verborgen hield; in. dien  en-gelukkige echtgenooten, 5D djen myn man fterft, zult gy de fchuld van zyne dood moeten draagen; .en zoo dikwils gy aan my denkt zult gy de wroeging van eenen moordenaar gevoelen, ten tyd toe, dat de wraak des Hemels « de eeuwige ftraf zal doen ondergaan. . . . Wie zoude kunnen gelooven, dat deze onwaardige ftaatsdienaar de wreedheid had van haar op het beftemde uur te komen zien, en dat hy de onmeüfchelyke ftoutheid had van haar af te Vraagen, welke keuze zy gedaan had; maar het is maar al te veel bekend welk een misbruik een booswigt, die een onbepaald vermogen heeft, maakt van de verlaatene onfchuld; en hoe dezelve haar beleedigt, en haar uit vermaak , of uit eenig gering belang met voeten treed. Dat monfter vond haar in eenen ftaat, die zekerlyk aan elk eenen zoude hebben doen traanen ftorten, die fchoon bedorven, niet geheel en al verhard is; maar hy in 't midden van :zyn fnood gedrag bedaard en onaangedaan , trok uit zyne brieventas het doodvonnis, van den ongelukkigen Aristus, dat reeds geheel opgemaakt was. Hy wierd door hetzelve gedoemd om als moordenaar van Ergastus, en als vyand van den koning en het vaderland, zyn hoofd op het fchavot te verliezen. Hy was het cerfte onfchuldige fiagtDffer niet, dat hy aan de ongebondene woede van zyn willekeurige magt had opgeofferd; doch dijt vonnis was door den koning nog niet onderteekehd, deze-omftandigheid alleen ontbrak 'er nog aau# —- Befluitras, mevrouw; wat moet ik doen ? fpreek vry uit; begeert gy de dooi van uwen man?  öo Aristus en Eleutheria ■• 0f ds man? zyn leeven is in uwe handen, ik zal hier m uwe tegenwoordigheid, dit vonnis onderfchrJL' ven, of ik gaa yhngs naar den koning, om hem door eenen tegencvergeftelden raad van gedagten te doen veranderen; ifc kan zyn gemoed Lrmvnen zin beftuuren en hem alles ingeeven, *£ Jc ik begeer dat hy doen zal. . . . Teekm ,UJ™ v behaagt, zeide Eleutheria op eenen manml maguger dan gy; op dit oogenblik, ^« « gen u fpreek, heeft hy zyne oogen op n en 1 gevestigd; gy kunt hem niet misleiden even Js uwen vorst; it zal ten eenigen tyd voor zyne ge dugte rechtbank tegen u opftaan; als dan zal hy u rekenfchap afvorderen, van het bloed dat gy fiort hebt. Deze wereld gaat voorby als eenffcha duwe, de zegepraal der onrechtvaardigheid za van" korren duur zyn ; maar hier naamaals in de een wigheid ,al de wreeker der onfchuldigen aan ons" be.den den loon geeven, die uwe onmenfchelyke verdiend hebben. Schoon gy u ZOekt wys te m^ ken, dat 'er geen God is, kllüt ƒ te maa' dorvenheid van uw eigen hart voo'r^ ïeTveD niet" ontveinzen. *«Vtn niet . De kr;gtnVan ZW> die de deugd eigen is is onwederftaanbaar; haare uitdrukkingen dr7ngen door tot in het allerbedorvenfte haft. cS ftond verlegen, hy wierd door deze taal getrof. fen,  ongelukkige echtgenooten. 5t fen, en kon niets antwoorden; maar hy was al te jarig aan het hof geweest, om zynen fchrik niec te kunnen ontveinzen. Hy teekende, met eene gemaakte onverfchilügheid her. doodvonnis. Eleutheria zag zulks met eene heldhaftige ftandvastigheid aan; eene zugt, die zy ten hemel zond, was de eenige jammerklagt, die haaren boezem ontglipte. Cleon ging heen, en liet haar alleen aan alle de bitterheid van haare droevige overweegingen over. Haar hart had zich zelv' niets te verwyten, maar was egter zoo hevig getroffen, als of zy waarlyk fchuldig geweest ware aan de dood van haaren man. Zy floeg haare oogen op naar het afbeeldzel van Gods zoon, die onfchuldig gekruist is om onze zonden af te wasfchen, en zich voor hetzelve op haare knieën nederwerpende, riep zy fchreijende uit: „ O! myn God! gy die myn hart doorgrond, „ myne nieren proeft, en myn lyden ziet, gy ,, weet, dat ik met onderwerping dien bitteren „ kelk zal uitdrinken, dien gy my toefchikt! myn „ echtgenoot, almagtige God, is even als uwdier,, baare zoon onfchuldig veroirdeeld, en zal even ,, als Hy eene fchandelyke en fmartelyke dood „ ondergaan; maar hy heeft uwe goddelyke gena„ de en byftand noodig; heb medelyden met ons, „ barmhartige God ! onder uwe flaande hand ver„ nederd, aanbid ik uwe rechtvaardigheid, maar „ zoo het u behaagde dit doodvonnis te doen veranderen, om dien man te redden, dien ik boven alles bemin, ea my alleen te ftraffen, die „ de  62 Aristus en Eleutheria, of de „ de eerlte oirzaak van allé deze rampen ben I u gronte God 1 welk eene dankerkentenis zoude* „ ik u daar voor verfcbuldigd zyn! Ik zoude u ]oo. „ ven voor uwe goedheid en barmhartigheid ach! tref my laat ik het flagtoffcr'w'e- ,» z-n ..." Haare fnikken beletteden haar meer M fpve«-ken5 zy.bleef eenen geruimen tyd, in den rliepften ootmoed nedergeknield leggen ,• ronder féts n.eerder te.durven wenfchen, van we-e d-n heiligen eerbied , die zy gevoelde voor den ontzachelyken wil der Goddelyke Voorzienigheid Het hart vervuld met de akeligfte denkbeelden , verbeeldde zy zich reeds haaren man op het ïeha! vot te zien, het jammerlyk geluid, dat uit haaren beftorvenen mond kwam, beantwoordde de zu». ten, die zy zich verbeeldde haaren man te hooren uiten. In de uiterfte wezenloosheid en gevoelloos heid gedompeld, waar in de ziel door overmaat van rartpen nederzinkt, wierd haar op het onver, wagtst geboodfchapt, dat zyne dood nitgefteld was • haare blydfchap hier Over was zoo groot, dat haar" leeven, geduurende ëënige oogenblikken in gevaar fcheen te zyn; want ongelukkigen zyn altoos <*e woon de geringfte fchemeririg van geluk greetje lyk aan te neemen. Eene flaauwe hoop, die in haar hart ontvonkte, deed haaï herleeven Eeni ge oogenblikken daar naa wierd haar het volgen-" de briefje gebragt, waar in zy de hand van haaren echtgenoot herkende. „ Men ftaat my naar het leeven, en ondertüs. „ fchen geeft men my eenige hoop, dat ik het- ,j zei-  ongelukkige echtgenooten. 03 ,j, zelve zal kunnen behouden door de voorfpraak „ van uwe liefde; gy bemint my dan nog, myne „ getrouwe en eenige vriendin? oirdeel zelve of „ het leeven. my nog langer onverfchillig kan zyn, „ naa deze blyk van uWe genegenheid. Met welk eene verrukking zoude ik my voor uwe voeten nederwerpen , indien ik mynen gelukftaat vergeetende, van u een bezoek in myne ge/angenis mogt verwagten! betrouw u op den man, ,, die u deze brief zal overgeeven; hy is ftilzwy„ gende en getrouw; hy heefteen gevoelig hart, en verdient, myns oirdeels, eene betere bedie„ ning dan die , welke hy~ in deze akelige plaats „ waarneemt; hy heeft my eene onuitfpreekeiyke „ blydfchap aangedaan toen hy my te kennen gaf, „ dat hy zoude bewerken, dat jk u, voor eenige „ oogenblikken, fpreeken konde. Myn ongeluk st heeft zelvs eenen gerechtsdienaar kunnen tref„ fen, en gy, geliefde vriendin .... Misfchien „ verg ik u te veel, maar denk, dat het een ongeil lukkige is, die het u affmeekt." Dit verzoek van Aristus, was een volftrekt bevel voor zyne huisvrouw. De knegt van den cipier, die den brief bragt, verzekerde Eleutheria, dat zy haaren echtgenoot gerust 'kon komen zien, en dat hy wel zorg zoude draagen, dat niemand hunne byëenkomst zoude ftooren. Zy zoude door een geheel leger met uitgetogen zwaarden geyloogen hebben, om het genoegen te hebben van hem voor ééne enkele keer te omhelzen, en op zynen boezem te fterven ; de naastvolgende nagt  6~4 Aristus en Eleutheruj 0f ae nagt wierd bepaald tot deze byëenkomst. Hoe veele verfchillende en ftrydige denkbeelden heersten er m haar ontroerd gemoed, geduurende dien korten ru.fchentyd J zy overdagt dat zy haaren man zoude wederzien; maar helaas! die zelvde man bad haaren vader vermoord! de naagedagtenis van den vermoorden Ergastus fcheen haar te verbieden, dat zy zich in zyne armen wierp; maar die echtgenoot was egter onfchuldig, een noodlottig toeval had de fchufd van alles; en Ergastus had het hem vergeeven, en hem by zyn ilerven de dmdelyjcfte blyken van vriendichap getoond; dit iaacfte denkbeeld, behield de overhand in haar gemoed, En inderdaad behoorde zy wel, die door onverbreekbaar banden aan haaren echtgenoot verbonden was, die hem tederlyk beminde, en wier hefde een pligt was, onverbiddelyker en wreedaaruger te zyn dan haar ftervende vader? zoude zy hem thans verlaaten , daar hy overgeleverd was aan het wraakzwaard van booswigten, die of verblind, of misleid, ofomgekogt waren? daar eene ortmenschte hand hem in den diepften afgrond van verachting nederftorte, en daar zich een vooruitzicht opdeed nog veel akeliger dan al het voorledene, was het haar pligt hem te verdeedigen en te vertroosten. Toen de nagt begon te naaderen, kwam de gerechtsdienaar haar afhaalen. Caliste d;e Eleutheria altoos bygebleeven was, verzei! de haar; zy naamen eene eenvoudige Meeding aan, om van niemand ontdekt te worden. Eleutheria ging in de gevangenis, en Caliste bleef in de ka-  ongelukkige ecJttgenooten. ^ kamer van den gerechtsdienaar, dm dat hy, naar zyn zeggen, te veel waagde, wanneer hy twee mentenen te geiyk in de gevangenis liet komen. Eleutheria genaakte, voor de eerftemaal van naar leeven, dat akelig verblyf, daar de onfchuld dikwils met de misdaad vermengd wórd; zy doorliep de akelige gewelven, die de naare zugten der ongelukkige gevangenen van verre terug kaatften. Zy hoorde het affchuwelyk gerammel der ketenen, dat van tyd tor. tyd door de jammerklagteö der wanhoop afgebroken wierd; haar hart kromp van afgryzen. Ten laatften kwam zy aan die droevige kerkers, die akeliger dan het graf zelv' den m/:nsch in eene benaauwde en nimmer ververschte lucht opgeflaten houden; daar de zon nimmer Over dn ongelukkigen opgaat, en daar de bleeke Vrees zelvs het gcnngfte (haaltje van aangenaams hoop veriryft Dit is dan de plaats, zeide zy by zich zelve, daar het Wereldiyk recht de ftem der menfchelykheid veracht, om deszeivs ohverbiddelyke geftrengheid te voldoen! Ach, waarde echtgenoot! gy zyt met geweld weggerukt uit de armen, die u oifavangen hielden! gy zyt leevendig begraven in die akelige fpelonken , daar alle de zintuigen gerAynigd worden! in die haatelyke gewelven, tusfchen d;e koude en natte muuren, daar alle fchrikverwekkende denkbeelden u verzellenj en misfchien hebt gy u reeds aan de wanhoop overgegeeven. O! groote Gofi! .... Zy volgde beevende den gerechtsdienaar, die met eene toorts in de hand deze naare duisternis Verlichtte. IV. Deel. E Wak  .65 Aristus en Eleutheria , of de Welk een verblyf, zeide zy by zich zelve, vcor een' deugdzaam man, terwyl de boozen pragtige paleizen bewoonen, en ongeftraft misdaad op misdaad hoopen! Geduurende deze overweegingen, naderde zy eene armmoedige legerftede, waar op, zoo als de gerechtsdienaar haar zeide, haar echtgenoot lag te rusten. Door vreugd en affchrik tevens aangedaan, oopende zy haare armen; door haare aandoening verftomd, vloog zy hem om den hals, en kon niet dan door traanen de ontroering uitdrukken, die haar hart getroffen had. Hy zelv', door haare liefkoozingen aangedaan, fpande alle zyne kragten in om zich op te rigten; hy drukte deze tedergeliefde echtgenoöte met een aandoenlyk ftilzwygen tegen zyne borst; zyne traanen vloeiden over haar aangezicht, en dit, waren de eenige uitdrukkingen, die hy gebruikte om eene vergiffenis te verwerven, die hem reeds lang te vooren was toegeftaan. Helaas! kon zy zich op dit oogenblik wel herinneren, dat haar echtgenoot het bloed van haaren vader geftort had? Neen, zy beminde hem te veel om zyn leed te verzwaa» ren, in plaats van hetzelve te verligten. De onbarmhartige gerechtsdienaar, brak hunne omhelzingen af; hy fcheidde hen midden in hunne tederfte liefkoozingen; om dat zy, zoo als hy zeide, te hard gefprooken hadden, en dat daar door de fchildwagt eenige achterdogt zoude kunnen krygen, en fcherper toeluisteren, het welk hen allen ongelukkig zoude maaken. Hy beloofde haar, dat hy den volgenden avond zoude zien te be-  ongelukkige echtgenooten^ rjy bewerken, dat zy langer byëen Icondeö bïyveftl maar onder voorwaarde van de allerdiepfte ftilzwygendheid. De gerechtsdienaar moest Aristüs , als het ware, met geweld uit de armen van zyne echtgenoöte rukken» De hoop van eikanderen welhaast weder te zien verminderde het verdriet, dat hen deze haastige fcheiding veroirzaakre; wanft het is dikwils harder een voorrecht te moeten misfen, dat men lang gewenscht heeft, dan het. nirn> mer te mogen genieten. Eleutheria gaf den gerechtsdienaar een vry aaDZïcnlyk gefchenk, om zynen yver op te wakkeren. Zy kwam vervolgens by Caliste in de. kamer daarzy haar gelaaten had, enkeerde, zondereenig nadeelig gevolg met haar weder Daar huis* Deze tederminnende echtgenoöte nog geheel ontroerd door dit treffend en zoo ras voórbygegaan fchouwfpel , overwoog by zich zelve het kortftondig geluk van het verrukkelyk oogenblik, dat wel kort van duur geweest was, maar egter eenen leevendigen indruk op haar gemoed had gemaakt» Zy gevoelde eene buitengéwoone ongeduldigheid; en telde de uuren, die voor haar wel zoo veele jaaren fcheenen te zyn; nimmer was haare liefdo heviger en vuuriger geweest. De gelukkige oogenbhkken, die men midden in het ongeluk geniet, zyn doorgaans leevendiger en treffender, maar deze oogenblikken worden alleen door de rampzaligen gelmaa^t. Zy onderhield zich met haare vriendin over Aristus, over zynen ftandvastigen moeda en boven alles over zyne tedere E 2 lief-  ö& Aristus en Eleutheria, of de liefde. Zy fprak van niets dan van Aristus, ea ftreelde zich met de hoop van welhaast weder by hem te zullen zyn, om hem te omhelzen, en hem zyne rampen in het midden van dit akelig verblyf te doen vergeeten; haar gelaat, haare item, alle haare beweegingen gaven de hevigfte liefde te kennen. Eindelyk genaakte de Dagt, die duistere en ongelukkige nagt, die onder haare fchaduwen de allerverfoeijelykfte misdaad ftond te bedekken; het was nog veel donkerder dan in de voorgaande nagt; deze tegenwoordige, in de plaats van de tedere vervoeringen van twee deugdzaame echtgenooten te begunftigen, moest de ondeugd doen zegepraalen. Met het zelvde kleed van de voorige keer vermomd, kwam zy weder gelukkig in de gevangenis; haar hart was ontroerd en klopte van angst. De diepfte duisternis heerschte overal; de gerechtsdienaar had deze maal geene toorts aangeftoken, maar geleidde haar by de hand door de akelige gewelven van dit affchuwelyk verblyf. Zy trad in de gevangenis van Aristus; Aristus, (want wien anders kon zy toch hier verwagten l) vloog terftond by haare aankomst in haare armen. Zy betaalde zyne liefkoozingen met een gelyke vuurigbeid en drift. Hunne omhelzingen waren tederder dan in de voorgaande Dagt; Eleutheria zoude gemeend hebben, dat zy kwaalyk handelde, zoo zy flegts één oogenblik de verliefde vervoeringen van Aristus had tegengeftaan. De doorfleepen gerechtsdienaar liet hen alleen. Doch, eer hy vertrok, waarfchouwde hy hen, dat zy voorzichtig moes-  ongelukkige echtgenoöte». 5$ moesten zyn, en zelvs tot hunne zugten toe be. dwingen, dewyi de fchildwagt regr nevens deze gevangenis ftond, en dat dus al hun geluk van hunne ftilzwygendheid afhing. Oprechte genegenheid weet zich zonder woorden wel uit te drukken; hunne harten gaven zich aan den zoetften wellust over; de liefde zegepraalde hier, op ditoogenblik, in het midden van de ysfelykheden, die hen omringden, en die, als het ware, door de liefde zelve verdreven wierden. Alle de voorgaande ongelukken wierden uitgewist, door de bekoorlykheid van het tegenwoordig geluk; Eleutheria meende thans ten toppunt van hetzelve geftegen te zyn. Hy, dien zy met eene onfchuldige verrukking aan haaren kuifchen boezem drukte, verbrak het ftilzwygen door eene zugt, die hy niet bedwingen kon, en die de beklagenswaardige Eleutheria van het toppunt van genoegen in de diepfte verwondering, verbaasdheid en afgryzen nederftortte. Zy rukte zich met drift uit zyne armen los; de ftem, die zy hoorde, was de item van Aristus niet; gerechte hemel! het was de ftem van haaren ergften vyaDd, de verfchrikkelyke ftem van Cleon, die haar in de ooren klonk ! De allerysfelykfte afgrond, voor haare voeten geopend, zoude haar minder verfchrikt hebben ; zy gaf eene akelige fchreeuw, die door alle de gewelven vaD dit naare verblyf gehoord wierd. Zy gaf zich aan de heviglle woede der ysfelykfte wanhoop over; zy overlaadde den fchelm met vervloekingen, fmeekte de wraak des hemels over hem af, befchuldigde zich E 3 zelT  jgj Aristus en Eleutheria, de zelve, bad God om vergiffenis, en herhaalde, wel duizendmaalen, met eene akelige ftem: ach' Aristus! Aristus! De fchender, fch0o'n hy'ee. hoveling was, beefde en vreesde voor de uitwerkzelen van haare eerfte ontroering; zy trachte zich zglven het leeven te beneemen; zy liep met het hoofd tegen de muur, en fcheurde zich zelve, in dehevigfte woede, de haairen uit; hy begon voor de gevolgen van zyne misdaad te vreezen. Hy gevoelde, voor de eerftemaal, eenig berouw, of liever de verlegenheid over zyne misdaad, en de vrees voor ftraf. Hy wierp zich neder voor de voeten van Eleutheria om vergiffenis te verwer. ven, en haar, ware het mooglyk, te bevredigen. Op het hooren van haare j'ammerklagten, kwam de gerechtsdienaar met toortsligt binnen. Welk een fchouwtooneel! eene wanhoopige vrouw aan de diepfte droefheid overgegeeven, die zich het aan. gezicht met beide de handen bedekte, en den booswigt, die aan haare voeten geknield lag, met woorden en gebaarden van zich afdreef; aan den anderen kant eenen man met alle de ridderteekens verfxerd > die thans zich zeiven als den yerachtelykftea van alle menfchen befchouwde, haar, die hy beleedigd had, om vergiffenis fmeekte, met eene laagheid, die zyne fchandelyke misdaad evenaarde, en haar onder voorwaarde van ftilzwygendheid, het ontflag van haaren man aanbood, maar, die door alle zyne onderwerpingen, geenen den minften fchyn van vergiffenis kon venverven, die trotfeman wierd door de edele heldhaftigheid der deugd  ongelukkige echtgenooten,. deugd geheel vernietigd. Zy bedwong eensklaps haare fnikken, en rees op, met meerdere grootmoedigheid en luister dan te vooren; één oogwenk van Eleutheria floeg Cleon ter neder. Zy wilde geene klagten uiten, verwaardigde zich niet hem aan te fpreeken, en wendde tevens haare oogen van hem af. Zy verviel te gelyk in eene akelige kalmte, een evenbeeld van de dood, en bekwam niet eer uit dien toeftand, dan toen zy zich in de armen van Caliste bevond; deze ontdekte wel ras, uit de bleekheid van haar aangezicht, uit den vloed van traanen, die over haare beevende wangen liep, uit de verbystering van haar verftand, en uit haare klagten, die door de fchaamte afgebroken wierden, dat dit yslyk misdryf maar al te waar was. Caliste bevond thans, dat de hartelykfte vertroosting der vriendfchap niet in ftaat was om deze wond te geneezen; dezelve was te diep en ohherftelbaar; geene menfchelyke hand kon eenig hulpmiddel daar aan toebrengen ; en daarenboven, wat konde zy haar zeggen ? haare droefheid evenaarde bynaa die van Eleutheria. De fnbode Cleon had deze haatelyke list uitgevonden om haare deugd te verfchalken, en zyne verfoeijelyke drift te voldoen; by had menfchen gevonden, die laag genoeg waren om hem in dit gruwelyk overfpel behulpzaam te zyn. De gerechtsdienaar had de geveinsdheid gehad, van de affchuwelykfte trouwloosheid met het masker van medelyden te bedekken; de hoop op bevordering E 4 had  •?üf l*ISTf« m. ELEUTHERIA, qf de had hem tot dit m'isdryf aangezet; door verfchei* den gunstbewyzen omgekogt, had. hy getragt, de vooripraak van den eerften ftaatsdienaar te winnen. Het hart der ongelukkigen geeft zich doorgaans over aan den eerften, die. hen ftreelt, of ïlegts voor één oogenblik zich gevoelig toont voor hunne rampen. Aristus had, volgens zynen oopenhartigen aart, aan den gerechtsdienaar alles vertrouwd; hy had hem zyn yerdriec ontdekt, en de geheime neigingen van zyn gemoed voor hem niet verborgen gehouden; hy meende cen edelmoedig hart in zyn belang overgehaald te hebben, toen deze hem beloofde, dat hy zyne huisvrouw in't geheim by hem zoude brengen. Hy fchr.eef in deszelvs bywezen den noodlottigen brief, die den grondilag tot dit gruwelyk fchelmftuk gelegd had; hy zeiv' ftrekte tot een werktuig om de beleediging, die zyne misleide liefde aangedaan wierd, te begunftigen. Maar Cleon, listig in zyn wanbedryf, had de uitvoering van hetzelve uitgefteld tot de tweede byëeDkomst, die zy met Aristus hebbeu zoude; hy verbeeldde zich, (en helaas 1 met al te veel grond) dat, door deze list, zyq voorbeeaien veel zekerder zoude 'gelukken. Aristus was naar eene andere gevangenis.overgebragt, terwyl die fchelmfche verraader zyne plaats bekleedde; maar dit wanfchepzel was nipt in ftaat geweest, zyn zondig vermaak,te genieten, zon. der zieh, te ontaekken; en wie toch zoude, in het geval van Eleutheria, een fchelmftuk hebben kunnen vermoeden, al te haatelyk om van eca deugd-  ongelukkige echtgenooten. 73 deugdzaam hart begreepen te worden, fchion het aelvs de ftome onderneemingen der ondeugd by zich zelve overwoog. Cleqn dagt, even als alle de lieden van zynen aart, dat eene edelmoedige daad , vrywillig gepleegd, noodwendig het misdryf moest uitwisfen; hy verloste Aristus uit de gevangenis, en deed hem daarenboven onfchuldig verkiaaren van den moord, die hem te last gelegd was; dus bedriegen bedorven harten zich zeiven, en toonen in alle hunne handelwyzen de biyken v;an hunne ellendige, verblindheid. Aristus wierd in vryheid gefield;maar deze gunst was bitter, doodelyk en vervalst. Hy hield de tyding van zyn ontflag zorgvuidiglyk voor zyne huisvrouw verborgen ; hy wilde haar verrasfen, en het zuiver vermaak genieten , van haar, vry van banden en daarenboven gerechtvaardigd, te omhelzen. Hy gaf haar geen berigt van zyne aanflaande komst, maarlpoedde zich in allen yl naar het landgoed van Caliste, daar zyne geliefde echtgenoöte zich bevond; hy naderde dezeplaats; zyn hart verkwikte op het zien van die bekoorlyke ftreeken, die getuigen van zyne eerff e liefde geweest waren. Ieder ftap, die hy in dit verrukkelyk verblyf voortzettede, herinnerde hem zyne jeugdige vermaaken, en het genoegen, dat hy daar uit getrokken had. Hy trad de poort in, en zag Eleutheria in een donker prieeltje zitten , met het hoofd op den boezem van Caliste rustende, en traanen flortende, die de zyne welhaast deeden te voorfchyn komen; hy'vloog naar E 5 haar  74 Aristus en Eleutheria, of de haar toe, en wierp zich voor haare voeten neder' hy ftond weder op, oopende zyne armen, omhels' de haar rederlyk, en fmaakte al hec genoegen van die verrukkelyke oogenblikken , naar welken hy zoo vuurig verlangd had. — Droog uwe traanen, aanbiddelyke echtgenoöte, gy ziec thans den genen weder, die u tederlyk bemind; onze rampen hebben een einde, de Hemel is eindelyk verzoend; wy zullen voortaan het onfchuldig vermaak mogen genieten, dat aan onze ftandvastige liefde verknogt is. Hy verwagtte van Eleutheria de zelvde vervoering, de zelvde aandoening van liefde; maar hoe groot was zyne verbaasdheid! welk een fchrik beving zyn gemoed! hy zag haar alleenlyk traanen ftorten, en hoorde niets dan benaauwde zulten; hy kreeg geen ander antwoord dan afgebrokene jammerklagten. De fchrik verfpreidde zich door alle zyne leden, en eene doodelyke bleekheid vestigde zich op zyn gelaat; hy herinnerde zich, dat hy de moordenaar van haaren vader was; hy hief zyne handenten Hemel, en riep uit: Ach! wreede, doch tevens geliefde echtgenoöte, jaa uw afgryzen is maar al te billyk! ik moet haat lyk zyn in uwe oogen; maar waarom hebt gy dan begeert, dat ik in het leeven zoude blyven? waarom hebt gy u zoo veel moeite gegeeven, om mynen eüendigen leeftyd te verlengen? helaas! dezelve is voor my een droevig gefchenk, zoo hetzelve niet met uwe liefde gepaard gaat! die liefde alleen heeft my in mynen akeligen kerker opgebeurd, die alleen heeft my de vergiftige pylen van den laster doen bra-  ongelukkige echtgenooten. 75' braveeren. Uw beeld heerschte in myn gemoed, en zettede my eenen moed by, die my in ftaat (telde om myn rampzalig lot te tarten; kan uw hart, dat my eerst myne misdaad heeft vergeeven, zich nu zoo laat, en zoo onbarmhartig wreeken ? Gy beminde my nog, toen ik in de naare gevangenis zat, en zoud gy my thans, in vryheid gefteld, niet meer beminnen? . . . Helaas! ik roep God tot getuige, dat ik veel liever myn eigen bloed zoude geftort hebben, dan voorbedagtél-yk dat van eenen vader, dien ik, niettegenftaande zyne vervolgingen, beminde. Maar gy, die myn hart kent, die myn eenige troost zyt, van wie ik alles verwagt, myne eer, myn geluk, kunt gy, op deze zelvde plaats, daar uw hart voor de eerftemaal door myne zugten getroffen is geweest, daar ik voor de eerftemaal het waar geluk heb leeren kennen, en misfehien het uwe bevorderd heb, kunt gy daar eenen echtgenoot, eenen minnaar , eenen ongelukkigen vriend verftooten? . . . Gy antwoord niet? . . . Ik heb u verftaan. . . Wel aan! ik zal ten minden het genoegen hebben van uwen onverzoenelyken haat te voldoen , en uwe wraakzugt door mynen dood te ftillen. Met hart van Eleutheria wierd als met duizenden van fchigcen doorboord. Aristus meer en meer ontroerd, tragtte door de duistere woik heenen te zien, die een hart bedekte, dat hy anderzints voor niet ongevoelig kende. Helaas J hoe gaarne zoude zy zich in de armen van haaren echtgenoot geworpen hebben, maar de affchuwelyk- heid  7$ AarsxDs e» Eleutheria, <,ƒ de beid van haar ongeluk hield haar tegen; zy verliet hem, om dat zy zich zyner niet meerwaardig keurde. Dan eens floeg zy droefgeestig eQ mvmerende haare oogen ten hemel; dan weder vestizde zy die vreesagtig en verlegen, met diepe zul ten, op de aarde. De ongelukkige Aristus befchuldigde haar van wreedheid; zy gaf hem geen antwoord, en dit ftilzwygen vermeerderde de wanhoop, die hy in zynen boezem voedde; maar de vuungheid van zyne liefde maakte hem bevreesd om de droevige aandoening, die zy in haar hart gevoelde, en waar aan zy zich vrywillig fcheen over te geeven, te ontdekken. Wel verre van zyne rechten te doen gelden, of volftrefct willekeurig met haar te handelen ; beklaagde hy zyn eigen ongeluk', en fchoon hy van droefheid ver ging, ontzag hy egter haare treurigheid, en die kwynende droefgeestigheid, die hy aan de naagedagtenis van haars vaders dood toefchreef Hv meende, dat zyne huisvrouw, als eene braave dogter voor altoos eenen affchrik zoude behouden van de hand, die met het bloed van Ergastus befmet was; deze verontwaardiging kwam hem niet min billyk dan heldhaftig voor. Maar helaas! haare droefheid had eenen gantsch anderen oirfpronM Caliste zag hunnen ellendigen toeftand, maat durfde het geheim van haaren droevigen ramp niet ontdekken. De Hemel erbarmde zich eiadelvk over eene vrouw, die zoo veele beproevingen had moeten uitftaan. Niets kon de doodelyke kwyning, die haar leeven ondermynde, verdryven; door ver-  ongelukkige echtgenooten. 11 verdriet verteerd, floèg zy haare. droevige cogec ju eens ten hemel, vervolgens op haaren echtgenoot, en op haar zelv:-, dan weder op de aarde, als de eenige fchuilplaars, waar in zy haar verbergen, en in vrede rusten kon; droevige zugten, die zy te vergeefs tragtte te fmooren, ontflipten haar op ieder oogenblik. Zy verlangde naar de dood, deze was het eenig voorwerp van alle haare wenfchen en gedagten geworden ; zy verwagtte die zonder vrees, en was, als het ware, geheel eigen met dezelve geworden. Haar gevoelig hart kon den last van het Jeeven niet langer draagen; doch eer zy ftierf, zeide zy tegen haaren echtgenoot, die haar met beevende handen onderfteunde. . . . Lieve Aristus! ik was uwer onwaardig, vergeef het my! ik heb het u niet durven zeggen, myn geheim zal met my in het graf daalen; myn hart is zuiver gebleeven, en ik had te veel ontzag voor u om eene ongelukkige in uwe armen te voeren, die de ondeugd bevlekt had .... ik beminde u veel te veel .... ik fterf .... Cleon , dat monfter! . . . . Vaarwel, waarde echtgenoot! wees verzekerd, dat ik u aanbid .... maar denk tevens, dat de Hemel het waar geluk niet op deze wereld fchenkt. Deze laatfte woorden ontroerden Aristus; hy begon de ysfelyke rede van de vergiffenis, die zy hem affmeekte, te begrypen. Alle zyne zintuigen verftyfden van droefheid en fchrik; gerechte Hemel! riep hy uit, ik zoude my kunnen wreeken, misfchien moest ik zulks doen! maar ik zal ook nog  • Cleodon, c»/ Aft nog deze wraak aan uwen wil opofferen. Ik beveel myne zaak aan uwe alierheiligfte rechtvaardigheid De droefheid, die hy over de dood van eene zoo waarde huisvrouw gevoelde, haaide hem eer,* ziekte op den hals, die door geene kunst der JI neesheeren verdreven kon worden. De inwendfge droefheid is een langzaam en doodelyk vëtkrl waar tegen geen hulpmiddelen kunnen gevonden worden Hy daalde in het graf, niet lang naa zy! ne waarde Eeeothekia; en alle edelmoedige harten, alle mer-fchen, die gevoelig voor de rampen van hunnen evenmensen waren, ftortten op dó grafzerk van deze echtgenooten, die dierbaaré traanen, waar mede de aandoenlykheid de naage dagtems der deugd vereert. Cleodon, 0f het rampfpoedige Huisgezin. Een ryk koopman, die langen tyd in een onzer Zeelieden gewoond, en door eenen eerlyken han. del, vry van fchraapzugt, de algemeene achting zyner medeburgeren verworven had, vond zich door het verlies veder fchepen en het lyden van veelvuldige bankbreuken, genoodzaakt een groot gedeelte zyner bezittingen te verknopen, onf dus zynen fchuldeisfcheren te voldoen, niet willend dat zy, om zynentwil, fchaade zoudeQ , d 7 ne vrouw door even deugdzaame beginzelen gedreeven, flemde, zonder wederzin, eene verkol - P'ng  rampfpoedige Huisgezin. "(9 pÏDg toe, die hun iD eenen bekrompen ftaat zou brengen. De a-rmmoede kwam haar mm fchrikkelyk voor dan de overvloed, die Diet kon ftaande gehouden worden , zonder anderen te bederven; doch zwakker dan haar man kon zy niet dan met hartzeer zien , dat de goederen , gefchikt tot de opvoeding en in ltandftelling haarer twee kinderen, in vreemde handen zouden geraaken; dit hartzeer, *t welk die ongelukkige vrouwe in haar boezem tragtte te fmooren, om haaren echtgenoot Diet meer te bedroeven, benam haar binnen kort, de gezondheid, en bragt haar op den oever des grafs. Gereed om den laatften fnik te geeven, nam zy haare kinders, die zy met traanen befproeide, in haare armen, en fprak hun dezer wyze aan: ,, Myne kinders, vergeet dat gy in den fchoot des „ r'ykdoms zyt opgebragt; alle de tekens van over„ vloed, welke gy rondsom u ziet, zullen fchie„ lyk uit uwe oogen verdwynen. Onvoorziene ,, en onherftelbaare rampen, hebben alles ten uwen opzigte veranderd. Mynenthalve bedroef ik my niet over het verlies dezer goederen: was ik al„ leen, ik zou moeds genoeg hebben om dit onheil ,, te boven te komen; maar ik kan niet zien, dat „ gy 'er in deelt; dit drukt my te zwaar, dit zal 3, my doen bezwyken." — De vermindering der leevenskragten, gepaard met deze geweldige ontroering, deed haar iu zwym vallen, tot groote ontfteltenis der omlianderen. Cleodon (dus was de koopman geheeten,_) werd geroepen om by zyne vrouw te komen, diehy buiten kennis, en zonder be«  80 Cleodon, of fat beweeging vond ; twyffelagtige tekens geevendc van een ten einde fnellend leeven. Hy deed haar weder bekomen door eenig geestig vogt, zy oopende haare oogen, en fprak, met ftervende lippen, haare kinders weder aan. „ Myne kinders gy zult „ arm worden, de loop der zaaken heeft het dus „ gewild; doch bemin a;leen de deugd, deze is een „ fchat, Welke de kwaadaartigheid der menfchen „ of de wisfelv&lügheid der fortuin u niet kan onc„ rooven. ..." Meer kon ze niet ukbrengen; zy overleed weinig oogenblikken daar naa, hrare hand uuiirekkerde tot haaren echtgenoot, op wien zy h3are breekende oogen gevestigd hield! De ontrco^tbaare Cleodon wierp zich cp het ledikant waar het koud en leevenioos lighaara zyner vrou. we lag; hy nam haar in zyn armen, en riep haar met luicer ftemme. — Eenige vrienden bewoogen hem, die treurige plaats te verlaateD, en verwyderden hem van een voorwerp, 't welk telkens zy. ne fmerte vernieuwde. Cleodon, tot zich zei ven gekomen, deed zyne kin .ers by zich brengen; hy drukte ze tegen zyn bwst, en voerde hun deze woorden te gemoet: „ Zeer geliefde fpruiten, gy hebt de beste aller „ moederen , en ik de deugdzaamfte aller vrou„ wen, veriooren. De Hemel, die haar tot ons „ geluk vormde , heeft het niet behaagd ze ons „ langer te laaten behouden. Dezelve fcheen doof „ voor onze zugten, en onze traanen niet te zien. „ Zelis (dus was de dogter genaamd, zy had „ veertien jaarcn bereikt,; gy die door uwe we- „ zens-  ïampfpeedige Huisgezin*. gi „ zenstrekken en de hoedanigheden UWes harten ,, het waare af beeldzei van uwe möeder vertoont, j> gy> die in myn huis haaré plaats zult bekleeden, „ help my dén last des leeVens draagen: 'er is niets s, buiten u en uwen broeder, 't gene my aan deze aarde bindt; waar op ik voortaan ongelukkige „ en kwynende dagen zal flyten; buiten zulks j, zou ik om den dood, als het einde myner ram. ,3 pen wenfchen, en reikhalzen naa het oogen,, blik, 't welk my met uwe moeder in eenen ftaat; „ zoude brengen, en my weder met haar Veree,, nigen; doch jeugd of fchoonheid, kostbaare ge* „ fchenkén der natuure, kunnen ü naadeelig we,, zen. Ryke en bedorven menfchen Zullen zich „ niet fchaamen eene jonge dogter byftand aan te bieden, ten koste van haare eer en deugd; Zy j, zullen zich van de armmoede bedienen, die zy „ behoorden te ontzien; myne raadgeevingen züi'e „ gy hoognoodig hebben, en de kindsheid van uwen broeder vereischt niet minder myn opzigt." Kort hier naa verkogt Cleodon zyn huis ehandere goederen, die hy in de ftad had, en begaf zich naar het land, op eene kleine landhoeve, zoo om min kostbaarder te kunnen leeven als ook inzonderheid om zich van het hartzeer door geduu* rige bezigheid ontftaande, te ontfhan. Welkeen verfchil tusfchen deze ftulp, waar meü alleen heé volftrekt noodige vond, en het pragtig huis, waar de zeldzaame en kostbaare huiscieraaden de verwondering van allen, en de haat van niet weinu gen, verwekten; waar men overal de kunfti<*ft> IV. Deel. p w^  62 Cleodon, of liet werfcftukken derbekwaamftemeesteren, aanfchouwde ? welk een verfchil tusfchen een tafel alleen voorzien van grof brood, eenige moeskruiden en tuinvrugten, en die, op welke de pragt, weelde en overdaad, de lekkerfte en duurfte fpyzen zoo binnen- als buitenlandfche, opdischten? Cleodon, die eertyds niets anders dronk dan ouden besten wyn, of welken hy, met groote kosten uit vreemde landen had doen komen, leschte nu zyn'dorst met het water uit eene beek. Wanneer de rykdom hem omringde, was zyn huis vol menfchen, die zich vrienden noemden ; alles wat hy bezat was voor hun, zy konden 'er zich van bedienen als wa« re het hun eigen geweest. Genegen om hem te behaagen, hing hunne vrolykhcid of droefheid af van den toeftand waar in Cleodon zich bevond; dan nu dreef de armmoede ze van hem af. Het medelyden der aandoenlykften, bepaalde zich tot het beklaagen van zyn lot; „ hy was," dus fpraken zy, „ een eerlyk man ; hy verdiende geen,, zints dat het lot hem dus den rug toekeerde; hy 3, had een goed, een edelmoedig hart; doch zich „ op eene romaneske eerlykheid veel laaten voor„ ftaan, en zich zeiven gebragt in den droevigen „ toeftand in welken hy zich bevond." Cleodon , in den landarbeid bezig, zogt zyn voorgaanden ftaat te vergeeten. De dageraad en de ondergaande zon zag hem in 't veld. Hy vreesde niet, gelyk voorheen, de brandende fomerhitte , noch de geftrengheden van de winterkoude. Hoewel teder opgebragt in den fchoot der weelde, kreeg  rampfpoedige Huisgezin. $3 kreeg zyn lighaam van dag tot dag meel' Kerkte, De vermoeijenis des arbeids, wel verre van zyne gezondheid te benaadeelen, maakte hem integendeel , veel frisfer. Doch het hartzeer Was herri ongelukkig in zyn eenzaam landverblyf gevolgd; hy droeg in zyn hart een wreeden vyand om, dien hy ten flagtoffer ftrekte. Wanneer hy op 'r. einde van eenen fchoonen dag zich op eenen grasheuvel nederzette om de frisheid des avondftonds te fmaaken, kwam eene meenigte van ont•rustende denkbeelden zynen geest beftormen; zyné ondanks bedekten de traanen zyne wangen, hy was zyner droefheid geen meester: ., Helaas!" dus luidden dan gevvoonlyk zyne klagten, „ hoö „ gelukkig zyn zc die de Hemel heeft laaten ge„ booren v/orden in dien toeftand,. waar in ik my ,, tegenwoordig bevinde! zonder hartzeer, zonder ,, kommer , fmaaken zy de zoetigheden van een ,, eenvoudig en gerust leeven. Schootvry voor „ de trouwloosheid der menfchen en de wisielval„ ligheden der fortuia, hebben zy geen kennis 3, van de rampen, die my tegenwoordig drukken» 3, 's Avonds keeren zy naa den arbeid , ,t'huiss, waards, en ontvangen met de hartftreelendftë „ vreugde, de liefdebetooningen van vrouw eü 3, kinderen. Ach! hoe ver gaan deze vermaaken^ 3, door geene knaagingen ooit verbitterd, de ge„ waande vermaaken der wereld te boven! Docli „ 'er is voor my geen geluk; ik leef te midden 3, van de gelukkigen, zonder ooit zelve gelukkig „ te kunnen worden. Het voorledene bedroeft: 1 Fa. >, my.  £4 ' Cleodon, »ƒ hit ; „ my, het tegenwoordige doet my fmerte aan, „ en ik fchrik op de bedenking van het toekomen„ de." Cleodon was ten eonemaalen verlaaten van de vrienden, die hem ten dage des voorfpoeds omringden , hy ontving van hun geen den minden troost of onderfteuning; niemand bezogt hem op het afgelegen landgoed. Doch een zyner fchoolmakkeren, met wien hy in de naauwfle vriendfehap geleefd had, die reeds veele jaaren geleden naar St. Domingo vertrokken was, devampen zyn's vriend» vernomen hebbende, had de gevoeligheid en edelmoedigheid om een ontwerp te zyner reddinge te fmeeden. Hy fchreef hem, en maande hem/met korte woorden aan, om Franhyk te verlaaten, op St. Domingo te komen, en door het huwelyk van Zelis met zyn' zoon maar een gezin te maaken. Cleodon ftortte vreugdetraanen op het leezen van dezen brief. „ Ach! Zelis," fprak hy tot zyne dogter, „ 'er zyn op aarde nog waare vrienden, „ het medelyden is in aller harten niet uitge„ doofd ! laage zielen , die my in de lagcbende „ dagen van heil omcingelden, myne rampen heb„ ben het masker van u afgeligt. — Ik weet nu „ hoe verachtelyk gy zyt; de laagheid van uw ka„ rakter, maakt u onwaardig dat ik my uwer be,, kreune!" Hier op befloot Cleodon de voorgeflagene reis te onderneemen , en verkogt het weiDige 't welk hy nog bezat; doch eer hy fcheep ging, wilde hy voor de laatfte keer het graf zyner echtgenoöte be- zoe-  rampfpoedige Huisgezin. Sj zoeken. Dit was 't eenig voorwerp, 't welk hem aan zyn geboorteland verbond. O myne waar„ de echtgenoöte," dus borst hy uit, ,, het welzyn myner kinderen verpligt my van u af te „ trekken, ik leef alleen voor hun. Ik gaa niet „ onder een anderen Hemel om 'er gelukkiger da„ gen te zoeken, myn' ziel kan hier op aarde geen ,» genoegen meer fmaaken." —— Hy ging, dan met zyne twee kinderen aan boord van de Fïblorieux, gereed om naar St.Domingo te zeilen. Naauwelyks waren zy buiten de Middelandfehe zee, om den oceaan in te fteeken, of hun ontmoet een Algerynfche kaper: voldoende in ftaat om zich teverdeedigen, zogten zy hun heil niet in de vlugt, men maakte alles ter verdeediginge gereed. De heldenmoed des fcheepvoogds ontftak die der reiygenooten, zy deeden wonderen van dapperheid, doch niemand ftreed kloeker dan Cleodon. Hy had alle zyne bezitting en het leeven zyner twee kinderen te verdeedigen , (want zyn eigen rekende hy niets waardig.) Men zag hem, te midden van het bloedigst gevegt, het eerst op 't vyandelyk fchip fpringen, en den overwonnenen de dood of de flaaverny voordellen. Maar wat ftond hem deze overwinning duur ! Zelis , ongerust over haaren vader, begaf zich buiten het kamertje waar in men haar had opgeflooten. Naauwelyks vertoonde deze edelmoedige dogter zich onder de firydmde meenigte, of zy kreeg een doodlyken flag, die haar in eens ter neder velde. De naam van Zelis ging van mond tot mond, tot dat dei F 3 zel«  Cleodon, of het zelve he» oor van den ongelukkigen Cleodon bereikte. In 't midden van het vreugdegeroep der overwinnaaren, hoorde hy dat zyne dogter niet meer in we?en was. De wapens vielen hem uit handen, hy bleef roerloos ftaan, en floeg verwilderde oogen op alles wat hem omringde; hy wilde fprecken, maar zyne lippen waren als aan malkanderen geklecfd; de fmert en droefheid gaf een zoo hevig»' fchek aan zyne ziele, dat hy als zinneloos fcheen. Zyne medemakkers,.hem omringende, poogden hem te troosten; do büitëngètaeene dapperheid, door hem betoond, had aller hoogachting verwor. ven; eindelyk, een zwaare zugt geloosd hebben, de, brak hy het droevig ftiizwygen af: „ Ach „ myne vrienden," fprak hy, „ heb mededoogen s, met eenen ongelukkigen vader! laat my myne „ dogter zien, beroof my niet van dezen troost!" Men bragt hem by Zelis. 't Gezigt van haar bloedend lighaam, en doodbleek wezen, deed hem uit die vlaag van bezwyming bekomen; hy deed zyn best om de handen, die hem hielden, te ontkomen, „Helaas! myn waarde Zelis ," riep hy uit, „ om uwentwil heb. ik deze reis ondernomen, „ niets dan uw geluk en welvaaren kon my bewee' Si gen , om myn vaderland te verlaaten! Ik hoopte, }S dar ten eenigendage, uwe handen myne oogen „ zouden toeluiken-, dit denkbeeld beurde my op „ m > gnevendst myner rarapfpoeden. Maar neen" „ het ongeluk volgt my allerwegen, 'er is geen „ p.aats, waar ik de Hagen des rampfboeds kan s, oaiwyken, Ach! myn vriend, die dag aan dag eene  rampfpoedige Huisgezin, fa s, eene bruid voor uwen zoon verwagt, zy is niet „ meer . . . een wreede dood heeft ons haar ont„ roofd!" Het verlies 't welk Cleodon leed deed op nieuw eene wonde bloeden, die het verloop des tyds nog niet had kunnen geneezen. Het denken aan ZkLis bragt hem zyne echtgenoöte te binnen. In een hoek van het fchip geweeken, weigerde hy ver* troost te worden; geheel aan rouwe overgegeeven, bragt hy zyne dagen weenende door. Bidden, fmeeken, raadgeeven noch vermaanen, had eenigen invloed op zynen geest, hy antwoordde alleen door traanen; de flaap, die anderzints eene tusfchenpoos aan 'c hartzeer verleend, ontvlood hem, hy kon de zoetigheden daar van niet fmaaken. Wanneer zyn zoon, door kinderlyke liefkoozingen, zyn leed zogt te verzagten, zag hy hem flilzwygend aan; drukte hem in zyn armen, en ftortte een vloed van traanen. Ondertusfchen naderde het fchip St. Domingo: men ontdekte welhaast dat eiland der nieuwe wereld , waar 't geluk zynen zetel fchynt gevestigd te hebben. De fcheepgenooten gaven door vreugdegeroep , hunne blydfchap te kennen; zy wenschten elkander geluk wegens bet gelukkig ontkomen der gevaaren, aan welke men zich blootgefteld vind, op dat woedend en fchrikkelyk element, 't welk zoo dikmaals goed en leeven verflind der genen, die door gelddorst geprangd , zich naa deze verafgelegene oorden der wereld begeeven. De troostelooze Cleodon nam geen deel in hunne vermaaF 4 ken.  8S Cl.eod.on, of ht$ ken, de droefheid had alle toegangen van vreugde in zyn hart toegcflooten. Hy hield de oogen onbeweeglyk op de golven der zee gevesrigd, en Zweeg ftil, Wanneer het fchip de haven was binnen gezeild, en het volk aan land trad, ftond 'er een' onbekende op den oever, en vernam zeer naauwkeurig naa de naamen der genen, die uit het fchip kwamen; hy bleef, toen hy by Cleodon kwam, hem om dea hals hangen: 't was zyn vriend, „ Ach! Cleoss don," riep hy uit, „ wat heeft my de tyd lang ,3 gevallen, zints ik mynen brief aan u afvaardig, S! de! Alle dagen ging ik het fchip afwagten, „ 't welk u herwaards Voerde, en keerde telkens s, weder naar huis, hoopende op eenen anderen „ dag dat geluk te zullen genieten. Maar zie ons „ eindeiyk vereenigd. Kom, ik heb genoeg om „ uwe geledene fchaade te vergoeden, en u 't uitgeftaane leed te doen vergeeten," Vervolgens zag hy, zonder het antwoord van Cleodon af te wanten, aan alle kanten, zoekende de toekomende bruid voor zynen zoon. — „ Ach! Meander," borst de ontroerde Cleodon uit, „ Zelis is hier g, niet; de zee is myzoovyandig geweest, alsmyn >, vaderland. Gy ziet, (wyzende op zyn zoon,) (Jet eertig goed dat my is overgebieeven!. . " Meer kon hy niet fpreeken, de traanen en hét frikken benamen hem de ftem. Meander, gelyk aan eenen die door den dorder getroffen is, verandert wan kleur: zyn aangezigt, waar op de vreugde, tregena het ontmoeten van zynen vriend, gefchil- derd  rampfpoedige Huisgezin, derd was, betrekt zich met droefheid, en wordt overftelpt van' traanen ; een doodlyke ontroering beneemt hem 't gebruik zyner zintuigen; hy houd het oog op Cleodon gevestigd, zonder een enkel woord te kunnen fpreeken, hy bezwykt onder den last der zielefmarte. In 't einde breekt hy het ftilzwygen af, met deze woorden: „ Heiaas! Cleo„ don, ik ben de onfchuldige oirzaak van dit laae„ fle onheil, had ik het niet gedaan, gy zoud als „ nog uwe Zelis bezitten , zy zou uwe finarte ,, verzagten en u in uwen arbeid helpen! waarom ,, ben ik met myn' zoon niet fcheep gegaan om „ naar Frankryk weder te keeren ? waarom heb ik „ myne goederen niet tot u overgebragt ? maar, in,, dien de vriendfchap uwe boezemfmarte kan ver-„ zagten, want uwe rampen zyn van eenen onher„ ftelbaaren aart, zoo zult gy by my een nieuw 3, gezin vinden; uw zoon zal de myne en myne kinders de uwe wezen." Vervolgens nam hy Cleodon by de hand, ea bragt hem, benevens deszclvs zoon, aan zyn huis, 't welk niet verre af was. Hier werd hy ontvangen als een boezemvriend van Meander; elk tragtte hem alle blyken en bewyzen van de tederfte en op. rechtfte toegenegenheid te betoonen ; zy onderhielden hem niet met beuzelagtige of vooraf bedagte gefprekken, de vrugcen van veinzery en be. drog. Men kende in dit edelmoedig huis die kunftige befchaafdheid niet, op welke de menfchen heden ten dage zich zoo zorgvuldig toeleggen, om hunne eigene gebreken te bedekken, en hunne me-' F 5 de.  IB- Cleodon, of het demenfchen te bedriegen. Dit huisgezin was ge lukkig, onkundig van de kunst om fteeds te veinzen, en, onder den dekmantel eener gemaakte tederhartigheid, de haatlykfte vyandfchap te ver bergen - Meander werd op >t geheeje eiland gehouden vooreen oprecht, oopenhartig man, die geene gelegenheid , om ongelukkigen te redden hetvoorby glippen. De groote fchatten die hy bezat' op eene rechtvaardige wyze verkreegen, verwekten memands nyd tegen hem; hy maakte 'er een zoo deugdlyk en pryswaardfg gebruik van, dat elk hem nog meerder rykdoms toewenschte. Bemind en geacht by zyne buuren, befliste hy de gefchillen die 'er tusfchen hun reezen, en niemand verzette zich tegen zyne uitfpraak. Zyn mond fprat loutere waarheid, de leugen had nimmer zyne lippen bezoedeld. Hy verzoende de huisgezinnen, door tweedragt tegen elkander verbitterd; hy bragt het zyne toe om gelieven , die door bekrompenheid van omflandigheden niet konden trouwen , aan elkander te verbinden; hy begunftigde de fraaije kunften, en fpaarde geene kosten om ze tot grooter volkomenheid te brengen. Met één woord hy mogt de befcherm-engel des eilands heeten. * Cleodon, getroffen door de deugden van dit huisgezin, gaf zich over aan de zoetigheden van eene zoo achtingswaardige faamenleeving, hy vond m de verkeering met Meander bekoorlykheden, die van tyd tot tyd zyne droefheid verminderden' De woorden van dezen medelydenden en aandoen' lyken vriend, waren een heelende balzem voor zy- ne  rampfpoedige Huisgezin. je wonden. Doch zyn hart werd met vreugde vervuld, op 't gezigt van de zorge, die Meander op zich nam in de opvoeding van zynen zoon, die hem leermeesters gaf in alle weetenfehappen. De gelukkige geaartheid van dit kind, gepaard met een beminnclyk en inneemend voorkomen , maakten 't zelve Meander zoo aangenaam als zyne eigene kinderen. Hy hield dikmaals by het geeven der lesfen opzigt, en verzuimde niets, 't geen ftrekten kon om hem aan te moedigen en lust tot arbeiden te geeven; doch hy behield aan zich zei» ven het hart te vormen. De raadgeevingen van een' vriend hebben dikmaals meer kragts dan de voorfchriften van een' meester, en zelv' van eenen vader. De vriendfehap vat een toon in 't onderwyzen, die niet te fterk is, en zagtelyk het hart inneemt en vermeestert. Meander werd voor zyne moeite beloond, door de dankerkentenis en de vorderingen van Bleville, dus was de naam van den jongen Cleodon. Nimmer was 'er een jongeling van grooter hoop , hy bezat een verbaazend fterk geheugen, eene leevende verbeeldingskragt, en vaardig begrip; alles beloofde van de» zen kant wat men kon wenfehen; maar aan den anderen kant, was 'er veel te dugten. Hy was natuurlyk driftig en oploopend, zyne hartstogten waren woelig; alles, wat zyne drift gaande maakte, ging zoo onbezonnen toe, dat het zyn oirdeel' vermeesterde; zyne ziel was geheel ingenomen met het voorwerp 't welke haar trof. Meander en Cleodon alleen konden het geweld zyns karakters bs-  52 Cleodon, of het bedwingen, een opflag hunner oogen, deed hem tcrftond tot bedaaren komen. De goede lesfen veranderden middelerwyl zyne gantsch vuurde geaartheid niet, zy leerden hem enkel zich 'er niet geheel en al aan over te geeven, en poogingen op Zich zei ven te doen, om zyne buitenfpoorige driften te beteugelen. Wanneer hy ze overwon, toonde Meander hem hoe gevaarlyk het was naar drift te luisteren, en hoe veel men won met ze te bedwingen. De jongeling ftemde dit van goeder harten toe, hy beminde de deugd; en hoe kon hy naalaaten die te beminnen, daar hy dag aan dag de braaffte en deugdzaamfte voorbeelden voor oogen had; doch deze liefde verflaauwde, wanneer verleidende vermaaken zich aanboden. Op dat oogenblik was de goede opvoeding, hem gegeeven, niet in itaat om hem ftaande tc doen blyven, hy liet zich weglleepen door de heftigheid zyner begeerten. '£r was toen op St. Domingo een zeer fchoon. jong meisje, Lucille genaamd. De zagtaartig. heid, de zedigheid, en de onfchuld waren op haar aangezigt te leezen. Zy voegde, by deze geluk, .kige gaven der natuur, betoverende bekwaamheden, die aan een jonge maagd nieuwe middelen verfchaffen, om 't hart der jongelingen te verlokken; dan zyhad een bedorven hart." De deugden welker masker zy aannam, waren enkel kuiatenaaryën om de gemoederen der jongelingen te vermeesteren, die bykans altoos door uitwendige fchynbaarheden ingenomen, in de ftrikken voor hun gefpannen, vallen. Veelen waren reeds, wegens  rampspoedige Huisgezin. 93 gerjs hunne onvoorzigtigheid, geftraft, met het verlies hunner middelen. Zy mogt billyk vergeleeken worden by de. Syreenen, die, volgens de fabelfchryvers, door de zoetheid haarer zangen, de fcheepvaarenden aanlokten om ze vervolgens in te Hokken. By geval kwam de jonge Cleodon aan 3t huis van Lucille, hy zag haar en werd fmoörlyk op haar verliefd. Dat aangezigt, waar op men de zuivere eenvoudigheid der kindsheid las, maakte onuitwisbaare indrukken op zyne ziel. Het huis van Meander werd voor hem als eene doodfche eenzaamheid, waar hy niets meer vond dat hem koste vermaaken. Geftadig ingenomen met Lucille, dagt hy alleen in de wereld te wezen, wanneer hy niet by haar was. Deze opkomende drift was al te fterk, om hetfcherpziend oog van Meander te ontglippen. Hy bemerkte welhaast de verandering, daar door veroirzaakt, in het karakter van Bleville. Deze bezat niet meer die beminnenswaardige vrolykheid , zoo noodzaakelyk en wenschlyk in de jeugd, wanneer ze niet tot buitenfpoorigheden overflaat. Somber en droefgeestig geworden, was 'er niets in ftaat hem uit zyne mymeringen te trekken. Meander zogt te vergeefs naar de oirzaak van deze droefgeestigheid; dan dit was een doolhof waar in hy verwarde. Doch gehoord hebbende, dat de jonge Cleodon dikwils afwezig was, onder voorwendzel van eenige bezoeken af te leggen, nam hy de gangen van dien jongeling waar, en ontdekte, binnen kort, hec voorwerp zyner nieuwe drift. Meander hier over  94 Cleodon, of Jitt over bedroefd, verhaalde zulks aan zyne huisvrou» we; want hy deed niets van aanbelang, zonder die wyze en voorzigüge vrouw te raadpleegen. „ Wy „ hebben," dus fprak hy haar aan, „ met rede „ gevreesd dat de driftige aart van Bleville hem „ tot eenige misftap zou vervoeren. Hy is een „ flaaf geworden van Lücille , dat jonge meis„ je even berugt wegens haare ongeregeldheden, „ a!s beroemd wegens haare fchoonheid. Alle }J dagen vervoegt hy zich heimelyk ten haaren hui„ ze; dit veroirzaakt dat droevig voorkomen, dat „ hartzeer, 't welk ons zoo zeer onthelt. Wy ,, zullen in zyn hart de liefde tot de deugd, dié „ ik hem heb ingeboezemd, weder zoeken te onc vonkeD, de verleidende gefprekken van Ldcil. „ le, hebben hem misfchien nog niet geheel en al . „ bedorven; doch wy zullen voor Cleodon, de „ jammerenswaardige buitenfpoorigheden van zyn „ zoon verbergen; deze laatfte trek 2ou hem ge. S) wis ten grave doen daalen." — Meander, die de tedere en gevoelige geaartbeid zyn's kweekeJings kende, oirdeelde den zagten weg van overreeding te moeten inflaan, om hem af te trekken van de verkeering in een huis, waar in de fchandelykfte ongeregeldheden gepleegd werden, en voerde hem overzulks , deze reden te gemoet: „ myn zoon! ik mag u dus. noemen , de„ wyl ik voor u de tederhartigheid eens va„ ders hebbe, ik weet welk eene noodlottige „ drift gy in uwen boezem koestert! ik weet gy „ aanbid Lucille. Gy zyt gevallen in de ftrifc. »> ken  rampfpoedige huisgezin. „ ken van dat gevaarlyk meisje, zy heeft uwe on» fchuld bedorven, en zich van uwe ligtgeloovig. „ heid bediend; maar het Jkwaad is niet ongenees„ Iyk. Luister naa de ftem der deugd, die nog in „ uw hart fpreekt, en aan u zelve uwe zwakheid verwyt. Die knaagingen, welke uw hart van» „ een ryten, temidden van de vuile ongeregeld» heden waar aan gy u overgeeft, doen die u de „ ellende van uwen tegenwoordige toeftand niet „ bemerken ? Doet de doodlyke vlam , welke u „ inwendig verteert, u niet met leedwezen terug „ zien op die gelukkige dagen, waar in gy vrede „ met u zeiven had, en een zuiver en onvermengd „ vermaak genoot? Myn zoon! indien gy de ge» dagtenis myner lesfen nog niet uit uw geheugen „ hebt uitgewist, indien gy nog eenige liefde tot „ de deugd bezit, verbreek dan de banden, die u m aan de misdaad verbonden houden, red u uit de » Aaavernye iri welke een ontëerd vrouwsperfoon „ u houd; heb medelyden met uwen vader, laat „ hem de fmert niet gevoelen, dat hy zie hoe gy, „ door ligtmisfery, uwe eer verzaakt en zyne hoop t, verydelt. Is hy niet reeds ongelukkig genoeg? ,i hy verwagt van u zyne vertroosting, hy hoopt, ,, dat gy ten eenigen dage, de fteun zyns ouder„ doms zult wezen." Bleville , ontfteld en verbaasd, durfde zyne oogen tot Meander niet opheffen , hy vreesde dien braaven man aan te.zien. Naa eenigen tyd te hebben gezwegen, wierp hy zich fchreijende neder voor de voeten zyns weldoeners, zeggende: „ Ach,  S<5 Cleodon, 0f het „ Ach, Meanoeh i ik zie den diepen poel des on„ heils, waar in ik my zeiven gedompeld heb„ maar ik ben met langer meester van mv zeiven t „ eenawreede drift heeft myn hart vervuld, en ver! „ teert hetzelve. O deugd 1 die voorryds my ter „ vermaaking ftrekte, en welke ik verlaaten heb „ om my aan de ondeugd over te geeven, keer „ weder in myne ziel, fthenk my op nieuw rust „ en bedaardheid.» Meander, getroffen door de traanen des jongelings, beurde hem vriendlyk op, en fprak, hem omhelzende: „ gy riè't Bleville, „ welke rampen de ondeugd in hsaren trein om„ voert. Wanneer gy het oor nog niet geleend „had, aan den betoverenden Syreenenzang, „ woonde de ongerustheid met knaagend hartzeer „ met m uwen boezem ; ondertusfchen waart gy „ gelyk aan een zieke, die, door een'brandende „ koorts aangetast, tot een zuivere bron wilde »s gaan om zynen dorst te lesfen, gy wenschte om „ de deugd. Maar als iemand eens op de bón„ kelende paden der ondeugd omdoolt, hoe veel „ moeite kost het hem dan niet, op de rechte we„ gen der deugd weder te keeren.' De heülooze m fteilte, langs welke gy tot het kwaade afzakt, „ 16 zagt en gemakkelyk; de kanten rondsom de„ zelve zyn bedekt met bloemen, die ons aanlok„ ken door eene heimelyke bekooring, welke wy „ niet kunnen overwinnen, dan door 'er het oog „ van af te wenden. Wapen u met mannenmoed! „ dat uwe tegenwoordige toeftand uwe oogen oo„ pene, ongelukkig hebt gy nie£s arjders dan uwe „ eigen  rampfpoedige Huisgezin. $y eigen ondervinding, die u van uwe buitenfpoorigheden kan geneezen?" —■ Beeviele, van fmart overftelpt, en van berouw getroffen, dage eenigen tyd zyne drift overwonnen te hebben; doch een lonk van Luciixe , welke hy, wandelende zag, vermeesterde hem op nieuw; hy keerde tot haar terug, en vergat in de armen der weelde, de lesfen van Meander, en zyne goede voorneemens. LüciLLe, wier zügt Voor de overdaad haare be« geene tot wellust evenaarde, het loon haarer ongeregeldheden buitenfpoorig doorgebragt hebbende, befloot zich van Ble-.iixe's blaakende liefdedrift re bedienen, om weder aan geld te geraafcen. Zy ftelde hem voor om ViEANDER van eene groote fomme gelds te berooven, daar mede naar Frank* ryk te gaan, en zekere ftad die zy hem noemde, tot hun woonplaats te verkiezen, waar hy niet zou te vreezen hebben voor de lesfen van eenen Urengen vriend, die zyne weldaaden door geduurige beftrafnngen en verwyten wel duur betaald zette. — De jongeling, verfchrikt op dusdaanigen voorflag, voert haar te gemoct: „ Ach, Lu,, cille! beneem my het leeven; maar begeer van „ my zulk een misdaad niet, van welke ik gruwl ,, Hoe! zou ik geld fteelen van mynen weldoener, „ van een man» die my aanmerkt als zynen zoon ? Hoe! zou ik myn vader, die niets anders dan „ my in de wereld heeft, en die om mynentwil „ zyn vaderland verlaaten heeft, verlaaten?" —1 Lccixle, ziende, dat de deugd nog eenigen tegen7 IV. Deel. G ftand  98 Cleodon, oj hei , ftand bood irj 't hart van haaren minnaar, ftelde beurdings bidden , traanen en hefkoozerytn te werk; in 't einde liet zy op hem een dier hartveroyerende lonken vallen, welker kragt deze listige meid maar al te wel kende. Bleville, vervoerd door de verrukkingen der liefde, Hemde alles toe, • wat zy van hem e-ischte ; zy gjngen fchielyk aan boord van een fchip, 't weik naar Frankryk fteevende. Meander, die dagt, dat Blevilxe op 't land was, ter verrigting van eenige zaaken hem aanbevolen, kon geen kermis hebben van zyn vlugt, dan naa verloop van eenige dagen. Hoe groot was de verbaasdheid van dien deugdzaamen vriend, wanneer hy 't vertrek diens jonge Jings vernam; doch hoe grievend zyne droefheid, toen hy bemerktte, dat die ondaDkbaare de wetten van oprechtheid zoo roekeloos gefchonden had. Cleodon, die zyn zoon niet zag wederkeeren, en onkundig was van de mirfnedrift tot Lucille, las op 't aangezigt van Meander , de rampen die hem over 't hoofd hingen. „ Ach, Meander!" vroeg hy, „ waar is myn zoon? de traanen, die „ uw oog ontrollen, ontrusten myn hart." .Meander verhaalde hem de droevige tyding, dat zyn zoon met Lucille naar Frankryk vertrokken was, doch verzweeg de diefftal, waar op hy Bleville betrapt had; dit te hooren, zou een doodfteek voor den ongelukkigen vader geweest zyn; hy raad hem dien ondankbaaren zoon te vergee.ten, en zich aa,n de gevaaren der zee niet bloot te ftel-  rampjpoedige Huisgezin, 93> {tellen, ten koste van iemand die zyfce töegene* genheid ten eenemaalen onwaardig was. Helaas j „ myn vriend," zei Cleodon, hoe ! raad gy my mynen zoon te vergeeten» Neen! Mean* „ der, neen! ik gaa heen, ik zal hem tfagten op „ te fpooren; en ben ik gelukkig genoeg van hem „ te vinden, ik zal hem bidden, en zyne knieën omhelzen, dit zal hem vermurwen; zyn hart is mooglyk niet gantsch en al voor de deugd gefloten! " —1 Wat Meander ook bybragt en aan* drong , hy bleef in 't vaste voorneemen om naar Frankryk over tefleeken; maar, door aanhoudende ftqrmwinden, die het uiüoopen der fcheperi Verhinderden 3 kon hy niet, dan naa vtrloop van eenige maanden fcheep gaan. Het fchip, 't Wejfc hem zou overbrengen, moest naar Br est % en bekwam > naa eene gelukkige overtogt, behouden in de haven van die 'ftad. Cleodon vervorderde*, zonder een oogenblik te toeven , zyne reis na ir Parys, werwaards men hem gezegd had dat zyri zoon misfchien heen getoogen was, om 'er té vryer met zyne ligtekooije te kunnen leeven. — Eeni» ge dagen naa zyne aankomst in die hoofdftad, ont* moette hy wandelende , eenen jongeling die tér ftrafplaatze.gebragt werd. De haairen hingen hem verward om 't hoofd, de doodverf bedekte reeds zyn gelaat, hy ging met waggelende fchreeden, naa de plaats waar hy het einde zyner dagen wagt> te. Cleodon floeg het oog op dit fchriklyk voor* Werp, hy herkende zyn' zoon; hy dringt door de meenigte heenen, de droevigfte jammerklagten uit» G 3 bo?.  16b De dwaalende Echtgenoot te recht gebragt, boezemende, by valt neder voor den misdaadiger en houd hem by de knieën vast. Blevill-e kent de ftem van zynen vader, want zyne oogen waren reeds binten ftaat van te kunnen zien, hy roept uit • „ Ach! myn vader, laat af van eenen ongelukki-. " TITV UWefffde onwaardig; een blinde „ drift heeft, naa dat ze my ondankbaar en out„ aart gemaakt had, de hand doen flaan aan t lee- ichuldige uit de armen van zynen vader, die, door fmart en wanhoop vervoerd, op dien eigen dag eerst zyn verftand, en daar naa het leeven verloor! De dwaalende Echtgenoot te recht gebragt, door het verjlandig beleid van zyne Huisvrouw. Een aanzienlyk koopman in eene onzer volkrykfte fteden, wiens eigentlyken naam wy in dien van Wilson veranderen, was getrouwd aan eene vrouwe van groote middelen , maar wier verdienften haaren rykdom nog verre overtrof. Zy leefden verfcheiden jaaren gelukkig met elkander, door niets hun genoegen geftoord vindende, dan alleen dat zy geen kinderen kreegen. De man zynen rvkdom van dag tot dag ziende aangroeijen, voelde zyn ongeduld tot verkryging van een' erfgenaam met mmder aanwakkeren ; en naar maate de tyd zyn hoop daar toe deed verflaauwen, nam de onverfchdhgheid voor zyn vrouw toe, tot dat dezel- ve  dogr het verjlandig beleid van zyne Huisvrouw, ioi ve gantfchelyk tot afkeer overfloeg. Deze veranóeriDg zyner genegenheden, ftrekte haar tot het bitterfte verdriet; egter was zy zoo zagtzinnig van aart, dat zy hem des wegens nimmer verwytiDgen deed, dan alleenlyk door haare traanen; en dat nog zeer zeldzaam, en alleen wanneer zyne fmaadredenen en onheufche uitdrukkingen, het voor haar onmooglyk maakte om hem met reden te doen bedaaren. Het ftrekt by fommige getrouwde wysgeeren tot een' ftokregel, dat de traanen van een vrouw recht gefchikt zyn, om alle deernis uit het harte van haaien man te wisfen. De heer Wilson vergeeve ons, dac wy hem onderzeilen op dien tyd onder deze wysgeeren behoord te hebben. Hy had nu onlangs een verblyf buiten een der poorten, niet verre van de ftad gelegen, gehuurd, en begaf zich gewoonJyk tegen den avond derwaards, om (zoo hy zeide) de vervolgingen zyner vrouwe te ontwyken. In deze wreede fcheiding bragt zy, zonder te klaagen, een geheel jaar door; ziende hem zelden dan wanneer zyne zaaken hem noodzaakten t'huis te zyn, zonder dat hy egter ooit by haar bleef flaapen; naa verloop van dien tyd, fcheen zyn'ommegang evenwel vriendelyker te worden; hy zag haar veelvuldiger, en begon tegen haar met tederheid en medelyden te fpreeken. Op zekeren morgen, naa dat hy een verpligtend affcheid van haar had genomen, om den dag in zyn' tuin te gaan doorbrengen, lei zy een bezoek af by eene vriendinne, die aan het andere einde van de C 3 ftad  ?c& De dimaknde Echtgenoot te recht gebragt, ftgd woonde; op haaren weg naar huis, ging Zv ia gen gaarenwinkei, in zekere afgelegen ftraat; hier zynde, zag zy haaren man voorbygaan, en voorts, ichuins tegen over haar, aan een vry aarjzienlyk huss kloppen, daar de deur door een bediende geoopend werd, en voort weer toegedaan, zonder dat er een woord wierd gefprooken. Deze wy. f Ian i ^nder dat zy bedenken konde dat hieromtrent eenige bekende van haaren man woonde, ontroerde haar eenigzints, en deed haar aan de winkelierfter vraagen, of zy den heer kende die m het tegenoverftaande huis woonde. ,, Gy „ hebt hem zoo aanftonds zien ingaan mevrouw," ireeg zy ten antwoord, „ zyn naam is Robberts, en men zegt dat hy een zeer ryk en goedaartig heer is. Zyn vrouw" — 0p deze woord-n veraderde mevrouw Wilson van kleur; en viel haar m dc reden — m zyn vrouw juffer! — ik dagt „ dat — wilt gy my een glas water doen geeven ? „ het gaan heeft my zoo fchrikkelyk afgemat, — '»t ei laat my een glas water geeven — ik' ben * /Jaalw van vermoeidheid." De goede vrouw liep zelv' om water te haaien, 't welk, met eenige droppels uit een flesje dat voor de hand ftond daar order gemengd, mevrouw Wilson deed be' caaren, en in 'c kort haar tot een redelyke gefteldheid bragt. Zy zag toen het gaaren uit dat ze nood,g bid, en hebbende verzogt dat men een koets voor haar zou doen komen, zei ze, naar dezelve wagtende: „ik geloof dat gy verfchrikte, myftraks ,, 200 bleek te zien worden, maar ik had een groot n ftuk  dm het vsrjlandig beleid van- zyne Huisvrouw. 103 „ ftuk wegs gegaan , en zou zekerlyk in zWym „ zyn gevallen, indien ik my niet naar uw' winkel 5, gewend had. — Maar gy fprak van den heer „ die hier over woont — ik beeldde my in hem „ te kennen; zeide gy niet, dat zyn naam Robberts „ was? Is hy.eén getrouwd-man?" De gelukkigfte in de wereld, mevrouw, kreeg zy ten antwoord; hy is wonderlyk zot naar'^ kinderen, en tot zyn groote vreugde legt zyn vrouw tegenwoordig van haar eerfte in de kraam, dat dezen avond ftaat gedoopt te worden ; het is zulk een fchoone jonge word 'er gezegd, als men ooit gezien heeft. By geluk verfcheen op dit oogenblik de koets, om welke men gezonden had, voor de deur, en voorkwam dus een tweede gebruik van hartfterkend vogt. Mevrouw Wixson Hapte terftond in dezelve , naa zich verontfchuldigd te hebben over de moeite die zy veroirzaakt had. Wy laaten haar in deze koets naar huis ryden, in eene benaauwde overftelping van droefheid, die zy, gelyk ze my zelv' betuigd heeft, nimmer in ftaat is geweest, recht te befchry ven. De leezer van deze korte gefchiedenis, hebben wy onderrecht dat de heer Wilson een buitenverblyf had, werwaards men dagt dat hy zich bynaa alle avonden begaf, federt de oneenigheid met zyne vrouw; maar eigentlyk girg hy altoos naar zyn huis, in deze ftraat ftaande. Hy had het bovengemelde buiten verblyf inderdaad wel gehuurd, maar om eene andere reden, dan alleen om zyn vrouw te ontwyken. De gelegenheid was deze. G4 Of  104 De dwaalende Echtgenoot te recht.gebragt. Op zekeren dag door eene der laanen, om de ftad gelegen, drentelende, zag hy een jong vrouwsperfoon in haar eenzaamheid op eene der banken zitten; zy was eenvoudig maar net gekleed, en door haar voorkomen en houding van de laager foort van vrouwen onderfcheiden. Haar naderende, zonder dat zy zulks gewaar wierd, ontdekte hy in haar "elaat, dat door onfchuld eu fchoonheid was opgefisrd, de bezaadigdfte droefgeestigheid die men zich verbeelden kan. Hy had haar een wyl tyds liaan aanzien, wanneer zy hem in 't oog kreeg in verlegenheid van haar plaats opfprong, en hem poogde te ontwyken. De vrees van haar kwyt te nullen raaken, gaf hem moed om haar aan te /pree. ken. Hy ontfchuldigde zich haar geftoord te hebben, en verdeedigde zyne nieuwsgierigheid, hier toe uitgelokt door haare uitmuntende fchoonheid, en de blyken eener verlegene droefheid, die met d-?ze]ve was vermengd. g Een verftandig fchryver, wiens naam my vergeeten is, heeft opgemerkt, dat het harte eener vrouwe nimmer zoo verregaande van verdriet is ge vuld , of 'er bfyft altyd nog eenige ruimte over om 'er een weinigje vleijery te kunnen bergenhwr by kwam dat Wilson een fchoon mansperfoon was, met een aangenaam voorkomen; dus was de juffer wel draa overreed om haar plaats weder in te neemeo, en hem aan haare zyde te dulden. Wilson, w^ds hart Waarlyk door liefde getroffen was, deed haar veelvuldige betuigingen vaa achting en genegenheid; dringende haar op. het aller-  door het verftandig beleid van zyne Huisvrouw, ro ƒ allerfterkfte hem te melden, of zyn goederen o{ dienst iets tot haar geluk konden toebrengen, betuigende haar niet te zullen verlaaten, voor dat zy aan hem de oirzaak van haare bezorgdheid had beiend gemaakt. Hier op zweegen zy beide voor een poos; en naa eenen diepen zugt geloosd en een' Aroom van traanen geftort te hebben, deed de juffer het volgende verhaal van haare rampfpoeden: ,, Indien gy, mynheer, den man zyt, dien ik „ uit uw voorkomen gisfe, zal ik den Hemel dan„ ken u ontmoet te hebben. Ik ben de ongeluk„ kig weduw van een' officier, die in den flag by '* Fontenoy, gefneuveld is. Dewyl by flegts luite,5 nant, en zyn ambt al zyne bezitting was, trouw„ de ik hem tegen het goedvinden van myne moe-. der, welke my om deze reden verzaakt en aan „ myn lot heeft overgelaaten. Dewyl nu dien be„ minden echtgenoot voor altoos my ontrukt is,. , zal ik geen melding maaken van de drift met „ welke wy elkander van weêrzyden lief hadden, fchoon het voor my onmooglyk is die immer te j, vergeeten." „ Naa myn terugkomst in deze provintie, ver„ kreeg ik, niet zonder eenige zwaarigheid, het onderhoud aan de weduwen der onderofficieren „ toegelegd, en nam myn intrek op een naabyge„ legen dorp." „ In deze afzondering fchreef ik aan myne moe. „ der, fchetfte haar een tafereel van myn verlies „ en armmoede, en bad haar om vergiffenis voor g 5 » my-  mmgmtfif te recht gebragt, », myne ongehoorzaamheid; daar by „p her allergeftrer^ ™* »» Ik leefde van mvn fnha, -7 vanen. . -oglyke zuinighei ^l^Z f che een vriend van myn' man» fficier' « in de kerk zag, en mv U k „ dezen heer Ju' j£* ^n. Aan » een jaargifte'van honcferd tT^T ^ „ my om de drie maanH^n uaaiaers > waar van „ wierd. Zeer °-M » ««"»*. ■« loorgaari des m " ~ ,. der d„ rfc le[s VM hen J a>0. „ my daar ter ooren kwam ' —. A;a . u gisteren door een' heethoofdig» £ ' " T * w,en hy verfchil had, doorltoken " Szweeï «y, om aan een' vloed van traanen W te g ven en ging toen voort:,, ïk was » door deze £yding, dat ik niet wist wlZ g? ge gaan. Ik hen eer by toeval dl Vo ^ 8 » zing op deze plaats gekomen da,r iV De  door hei verjtatuüg beleid rm zyne Huisvrouw lo} De weduw eindigde hier haar verhaal, dat Ier., terlyk de waarheid was, op zulk eene inneemendc; ès bevallige wyze, dat de liefde in weinig oogenblikken haar hoogfte toppunt in het harte van Wil. son bereikte. Hy dankte haar voor het vertrouwen dat zy getoond had in hem te ftellen , en zwoer haar nimmer te zullen verlaaten. Hy ver.Stogt haar vervolgens de eere te mogen genieten van haar naar huis te geleiden, waar toe zy gereedelyk bewilligde, wandelende met hem tot aan de naaste poort, daar zy een koets namen die hen naar het; dorp voerde waar zy woonde. Wilson bleef dien dag by haar eeten, en huurde een kamer in het zelvde huis , zich onder den naam van Robberts, voor een'ongetrouwd'man uitgeevende. Dit was het landverblyf waar van ik boven melding gemaakt heb; alwaar hy, door eene onbepaalde edelmoedigheid en ftandvastige oppasfing, in weinige weeken , op de eere dezer fchoone weduw de zege behaalde. ' De gevolgen dezer gemeenzaame verkeering, maakte zich welhaast zichtbaar in de geftalte van de juffer; eene omftandigheid die het genoegen van Wtilson grootelyks vermeerderde. Hy befloot haar naar de ftad te doen overbrengen, en huurde met dat oogmerk het huis, in het welke mevrouw Wilson hem had zien ingaan, en daar zyn meesteresfe, die in de buurt voor zyn vrouw doorging, op dien tyd in de kraam lei. Thans keeren wy terug naar mevrouw Wilson^ die wy, naar huis rydende, verlieten in de jammei rens-  108 De dwaalende Echtgenoot te recht gebragt, renswaardige foltering, door wanhoop en jaloezv voortgebragt. Gelukkig was het voor haar, dat zv ,van eene goede hghaamsgefteidheid en niet zwak van hersfenen was, dewyl zy my menigmaal be- tmgd heeft den nagt, die op deZen rampfld . te hebben, d,e weinig van raazerny verfchifde* in den morgen kwam haar man t'huis. Verse. van ontdekt te zyn , was hy vriendeiyker jegens haar dan naar gewoonte. Zy beantwoordde zyne beleefdheden, met haare aangenomen blygee»S! beid; en merkende, dat zyne zaaken hem ver/end den nuren h.er en daar zouden bezig houden, befloot zy , wat onheil haar hier door mogt ovèrko. men terftond zyne meesteresfe te gaan bezoeken, en daar te blyven tot dat hy 'er kwam. Met di oogmerk zond zy om een' koets, en begaf zich in haar bevalligst huisgewaad, met tjL^ül wezen, regtftreeks naar dat huis. Aan dc deur on derftond zy, of den heer Ko»« was; en neen tot antwoord bekomen hebbende vroeg zy naar zyn vrouw, en.of haar omftaudig. he d gezelfchap toeliet, daar by voegende dat dewyl zy een' verren weg kwam, en eenige zaaken met den heer Robberts te verhandelen had het haar zeer veel vermaak zoude zyn, by zyne huis. vrouwe te vertoeven tot dat hy t'huis kwam. De «cd hep terftond naar boven, en kwam fchieJyk erug met eene boodfehap van haare meestere fe datzymet ** d« Me.  dtor het verjlandig beleid van zyne Huisvrouw. io$> Mevrouw Wixson betuigt, dat op dit oogen. blik» niettegenftaande het vast befluit dat zy geiomcn had, den moed haar ontzonk, en dat zy de meid met beevende knieën en een gelaat b'eeker dan de dood, volgde. Zy trad in de kamer daar de juffer zat, zonder dat zy zich herinnerde tot wat einde zy 'er kwam; maar het gezigt van zoo veel fchoons, en de netheid die hetzelve verjtïerde, deed haar alles weder in gedagten komen, laatende haar geen ander vermogen, dan om zich op een' ftoel neder te werpen, van weiken zy terftond op den grond in flaauwte viel. Het gantfche huis raakte in rep en roer door dit toeval, en ieder bevlytigde zich om de onbekende hulp te bieden; meest van allen egter de meesteres, die waarlyk zeer medelydend van aart was, en mooa;lyk door andere gedagten ontrust wierd, dan door de enkele beweeging die de menschlievendheid verwekt. Wat hier van zy, mevrouw Wilson begon, naa het verloopen van weinig minuuten en het aanwenden der vereischte hulpmiddelen , te bedaaren; zy floeg in 't eerst met verbaasdheid haare oogen in 't rond, zonder zi,ch te binnen te kunnen brengen waar zy was; maar ziende zich onderfteund door haare medeminnaaresfe, aan wien zy zoo veel verpligting had, en die met de grootfte bezorgdheid naar haar' toeftand vernam, viel zy op nieuw in flaauwte, van de eerfte nog niet te recht bekomen zynde. Doch ook hier van bekomen, verzamelde zy al den moed dien zy nog overig gehouden had, welke, met een' vloed s van  I io De dwaalende Echtgenoot te recht gebrast ■ van traanen, die tot haar verligting uitborst, fiaar in ftaat ftelde, naa dat alle de bedienden uit het vertrek gegaan waren, het volgende uit te bren gen: cu" M Ik ben waarlyk een «gelukkig mensch, me» vrouw en aan deze toevallen zeer onderhevig „ doch ik zal zorg draagen nooit weder oirzaak tl „ zyn dat uw huis 'er door ontrust worde. Gy zvt » lnf[da3d eenebeminnelyke vrouw, en vereent *■ fjukk,g £e * bezit van den besten „ der mannen Ik heb ook een' man, maar zy. „ ne genegenheid is van my geweeken. Hy is aL „ onbekend aan mynheer Robberts , fchoon d'e „ heeft. Om zyn raad en hulp heb ik dit bezoek ondernomen, en hem niet t'huis vindende, veru zogt ik by zyn vrouw te worden toegelaaten, " ^ * Zef,r erlangende was haar tf zien en « te fpreeken." „ JVly mevrouw]" antwoordde mevrouw Roederts , met eenige omroer £ ' ,> had gy van my iets gehoord?» „ Ddt «f T" ^ U geV°Dden heb' "-vrfuw, f gaf de andere ten antwoord, „ en dat gy myn. „ heer RoPBE geIuk,jg ^ „ fchoon kind, een' wakkeren zoon. Zal > m » vergund zyn hem te zien, mevrouw* I,j zyn  door het verjtandig beleid van zyne Huisvrouw, i ij w zyn perfoon" zeide mevrouw Wilson, „maar uier. zyn karakter ; en om die reden zal ik met „ het kleine fchepzeltje zeer in myn' ichik 2yn; ei, mevrouw, is het niet te veel moeite, be* „ wys my die gunst; ik zal 'er u voor verpligt » zyn." De aanhoudendheid van 't verzoek, de bezwyming, en het voorgewende belang dezer onbekende bezoekfter , verwekte in mevrouw Robberts de omroerendfte vrees. Zy bad egrer de vry moedigheid van geest om het kind zelv' te gaan haaien, en zonder getuigen het gedrag der onbekende dame waar te neemen. Mevrouw Wilson nam het in haare armen, en zeide, uitbarftende in traanen: het is een fchoon kind, mevrouw! had ik zulk een' jongen mogen hebben ! had hy den ,, mynen geweest, en ik was gelukkig!" Met deze woorden kuste zy het kind, in een verrukking van droeffenis en tederheid, en gaf het toen zyne moeder over. Gelukkig was het voor die vrouw, dat zy een voorwendzel had om het vertrek te kunnen verlaaten. Het gene zy gezien en gehoord had, deed haar voor zich zeiven beeven; en eenige minuuten verliepen, naa dat zy het kind aan de min ge« geeven had , eer zy moeds genoeg had terug te keeren. Beide de vrouwen zetten zich neder, en een poos in eene droefgeestige ftilzwygendheid doorgebragt hebbende, ving mevrouw Robberts op dt ze wys aan re fpreeken: „ Gy zyt ongelukkig, mevrouw! dat gy geen »s kind  112 De dwaalende Echtgenoot te recht gebragt, » kind hebt; ik bid den Hemel dat bet myne mr „ tot geen droefheid zy. Maar ik verzoeJc u op „ 't allerernftigst, om de deugdzaamheid die ik in 3, uw gemoed ontdekke, my kennis te geeven van „ het gene u wedervaaren is; mooglyk heb ik *er „ belang ,n; ik heb een voorfpeliend hart dat zuiks „ zegt; maar wat ik 'er ook om lyden moet, » t zy ik er door leef of fterf, ik wil my recht„ vaardig omtrent u gedraagen." Mevrouw Wilson was zoo getroffen door deze ed. .moedigheid, dat zy zich waarfchynlyk terftond zou ontdekt hebben, indien een hard geklop op de deur en de fchielyk daar op volgende imreede van haaren man, zulks niet belet hadden Hv was bezig zich met het blygeestigst gelaat naar zyne minnaaresfe te wenden, wanneer hn gez.gt van haare bezoekfter zyne fchreeden weerhield, en hem eene verbaazing aanjoeg, die met geene mooglykheid is uit te drukken. De oogen van beide de juffers waren nu op de zyne gevestigd, waar door zyne ontroering zoodanig vermeerderde, dat mevrouw Wilson, medelyden met zynen toeftand hebbende , en haare gezeUinne willende opbeuren , hem op deze wyze aanfpr.k : „ het „ ontfchiet my niet, mynheer! dat gy verwons, derd zyt zulk eene volkomen vreemdeling in uw „ huis te zien; ik heb eenige bezigheid met den „ meester van hetzelve ; zoo gy derhalven ver„ gunnen wilt in een ander vertrek my te woord " u , lDu ZU'kS dC verPligting die ik voor de „ beleefdheden, welke uw vrouw my heeft doen », gemeten, met weinig vergrooten." Wil-  d-oor het verftandig Irteid van zyne i$msvrsuw. f13 Wir-soN , die eene gancsch andere begroeting van zyn' vrouw verwagt had, bedaarde zoodanig door haar voorzigtig beleid s dat het vermogen van zich te kunnen beweegen, herltelde; en de kamer uitgaande , bragt hy haar in eene benedenzaal. Naauwlyks waren zy in dit vertrek geko* men, of de man wierp zich in een' Jeuningftoel en vestigde zyn oogen op den grond, terwyl zyn' vrouw hem dus aanfprak: „ Ik behoef u niet té ,, verhaalen op welk eene wyze ik agter uw ge,, heim gekomen ben, en wat kwelling die ontdefc- king in my heeft veroirzaakt. Het zy voldoen„ de voor u, te weeten, dat ik voor altoos onge„ lukkig ben. Het gene ik met u te handelen heb 4 ,, is zeer weinig; ik heb u flegts eene vraag té ,, doen, en u dan voor altoos vaarwel te zeggen in deze wereld. Zeg my dan met die oprecht,, heid, waar mede gy hier naamaals zult moe. „ ten antwoordden, of gy dit mensch verleid hebc „ door een valsch voorgeeven ; dan of zy u, als 3, eene dartele ligtekooi, onder de verzoeking heefc ,, doen bezwyken ?" ,, Ik zal u oogenblikkelyk ,, antwoordden," zeide de heer Wilson, „maar „ ik moet u vooraf vraagen : ben ik aan haar ont„ dekt? weet zy dat het myn vrouw is daar ik „ thans mede fpreek?" „ Neen, op myn eer „ niet;" was haar antwoord, „ haar voorkomen 3, was zoo beminnelyk , en haar gedrag omtrent 3, my zoo verpligtend ,en beleefd, dat ik het hare ,, niet had om haar verleegen te maaken. Indien 3, zy gegist heeft wie ik ben, is zulks alleenlyk IV. Deel. H „ ver-  114 De verdwaalde Echtgenoot te recht gebragt, veroirzaakt, door de bezorgdheid die zy in my „ ontdekte, en die ik niet in ftaat was voor haar „ te verbergen." „ Gy hebt roemwaardig gehan„ deld," voerde Wilson haar te gemoet, „ en „ myn oogen geoopend, om te kunnen zien'hoe „ edelmoedig gy zyt, en hoe grootelyks ik dc „ waarde van zulk eene deugdzaame vrouw mis„ kend hebbe; zoo gy nu geduld hebt my te aan„ hooren, zal ik u alles vernaaien. " Hier op gaf hy haar berigt van zyn eerfte outmoeting met deze juffer, en verder van alle de omftandigheden, die federt dien tyd gebeurd waren; betuigende ten floxte, dat zyn befluit onherroepelyk was genomen, om niet langer met haar te zullen verkeeren, waar by hy eene meenigte beloften van volftandige getrouwheid voegde, in. dien zy kon overgaan hem, naa het gene 'er'was voorgevallen , weder als haaren wettigen man te ontvangen. — „ Zy moet hier toe bewilligen i" riep juffrouw Robeerts, welke op dat oogenbl'ifc de deur oopende en in het vertrek ftoof, „ zy „ moet hier toe bewilligen! gy zyt haar' man',' gy „ moogt haar beveelen ! Wat my belangt, me„ vrouw," vervolgde dit waarlyk beminnens'waardige mensch, met eene tedere aandoening welke haar de traanen uit de oogen perstte, zich naar mevrouw Wilson keerende: „ hy zal my nimmer „ weêr-zien; ik heb u beleedigd , dan het was „ door onkunde, en ben bereid de zwaarfte boete „ voor dien misflag te doen; hy is uw man, mevrouw! en gy moet hem aanneemen.' ïkheb al- „ les  door ha verftandig beleid van zyne Huisvrouw, uf ,, les beluisterd wat tusfchen nlieden is verhan)} deld, en ben hier gekomen om myne verzoeken „ met de zynen te paaren, ten einde gy altoos te „ faamen gelukkig moogt zyn." Alles te melden wat verder by deze gelegenheid voorviel, zou enkel dienen om dit verhaal te rekken. Wilson was geheel onderwerping en bekentenis; de vrouw fchreidde, en ftond in twyffel, terwyl de weduw belofte van eene eeuwige fcheiding deed. Om zoo kort te zyn als mooglyk is» de eendragt van hec getrouwde paar wierd bevestigd van dien dag af; de weduw behoorlyk verzorgd , en haar kind , op verzoek van mevrouw Wilson , in zyn vaders huis genomen, waar zy op 4t einde des jaars zoo gelukkig was, nsa alle haare bekommernisfen , den zoon -eene zuster te febenken, met welke hy zyn's vaders bezitting ftaat te deelen. De weduw vertrok naar een' andereplaats, daar zy, naa verloop van twee jaaren, met een* braav' heer trouwde, dien zy, by zyne eerfte aanzoeken , alle de omftandigheden van haar wedervaaren bekend maakte. H 2 CtEON-  U.6 -Cleonthes, 0f. kenfihetzen van Cleonthes, of kenfchetzen van liefdaadige trouw ' en vuige mededoogenloosheid, Geeonthes een vroom grysaart, die, in zyne vroegere jaaren , door den arbeid zyner banden zyn gez,n moest onderhouden, en, te vreden met zyn befcheiden deel, het eeriyk brood winnen *onde, bezat in zyn hoogen ouderdom niet me-»r dan de liefde zyner kinderen, wier vlyt, ter be antwoording van de goede opvoedinge aan hun be fteed, hem-tederhartig bezorgde. Hy wenschte nog zyne dogter, die in een afgelegen dorp, eenige mylen van zyn verblyfplaats gehuuwd was, en haare kinderen te zien, eer de ouderdom zyne laatfte kragten mogt wegneemen. Indien de Hemel zyne gunstgenooten fomtyds een verborgen waar. fchouwing, dat hun einde naaby is, uit genade doet toekomen, zeide hem mooglyk zoodanig een voorgevoel, dat hy den winter waar in hy nu leefde, met zou voleinden. Door deze gedagten, of anders door zyne vaderlyke liefde gcdreeyen, nam hy den wandelftaf en ving de dagreis aan. De Hemei beguniligde zynen ouderdom, met gezondheid en vermogens; de lugt was gemaatigd , en het vnendelyk winterweer, feheen alle zwarigheden voor hem uit den weg te willen ruimen Met den avond trad hy vermoeid, doch lagchende, in de hutte zyner kinderen. De vrolyke dogter ftond verruK-c over het onverwagt bezoek van haa. rea  liefdaadige trouw en vuige mededoogenloosheid. 1x7 reu gryzen vader, en vloog hem "met vreugdetraa» rjen en oopene armen te gemoet, terwyl de kleine tinderen, al dansfende» een' bhyden kring flooten cm den geliefden grysaart. Zy voerden hem aan den haard, en vergrootten het aangelegde vuur. Alles wat hier de liefde kon .uitdenken , alles wat de armmoede te geeven had, wierd byëen gebragt, om den waardigen gast te verkwikken. De ]aage hut, anders niet zonder kommer, beleefde nu een algemeene vreugd. Dé tegenwoordigheid van den ouden man verwekte meer vergenoeging, dan-de aankomfte van den.müden herfst, die den jaarlykfchen arbeid beloond, den landman geeven kan. Maar deze dagen van blydfchap waren welhaast verftreeken, en het uur kwam, waar in een teder affcheid traanen vorderde. Een zagte. vorst verhelderde den hemel, en droogde de flibberige wegen. Cleonthes omhelsde zyne kinderen ; de traanen - ftondeh op ieders wangen; het gantfche huis begeleidde hem ver in 't veld : daar gaf hy hun den zegen! — ach! den ïaatften zegen, dien zy van hem ontvangen zouden; ieder van zyne kinderen drukte hem de hand, en men fcheidde. Zyne agtergelaatenen bleeven, naa dat hy al ver op den weg was, nog diep . in gedagten ftaan, terwyl zy, van eene voorzeggende treurigheid aangegreepen, hunnen vader met onverdraaide oogen uaaftaarden, Hoe naauw bevinden zich deugdzaame bloedver. wandten onderling verbonden! hoe dierbaar is huöB 3 dfl  ïïïS ■ Cleonthes, of kenfihetzn van r de onderhouding dei vriendfchap j hoe lieflw flreek hen de tederheid hunner weLzydf^ £f de ! Dit moet ons herinneren, hoe db Natuur z,t het geheele menfchelyke geflagt, dat uit eenen bloede is voortgekomen, als re faamen kei ent De Voorziemgheid heeft wei alle fchepr-el^ ven tot onderhoud des leevens; maar ond3£ is den mensch, vooral fe zyne onnoozele kiads! he d en kommerlyken ouderdom, bvzonder ove ge aaten aan veele behoeftens, die hy, zonder de hulp van anderen, niet kan vervullend Hiermede bedoelde Zy hooger eindens. Zy ftelde d Ze be! hoeftigheden tot banden van het ge.elhge leeven Wy worden daar door aan elkander verknogt 2 leden van een gezelfchap, dat door dienst en we derdienst moet ifand houden, en zyn d rlalven verphgt alle weldaadigheden te oeffenen Hoe deze neiging eenvoudige harten is drukt, bleek nu aan de ontmoeting van onzen re ziger. Op den middag, als de zon! de laatfïe l die hem befcheen ! zich agter dikke 0Xe ! wolken verborg, voelde hy zyne kragten uitgepuf en begaf Zlch tot eene * « tg cp« hut, om hier een weinig uit te rusten J, , verflyfde leden te verwarmen. Z\TeVllTe oude ontving hem, niettegenftaande hy heTon bekend was, met een ongemeene vriendfchap cn T 7'KpIaa'S ;aaby het vuur aan; men bediende, men verwarmde, men bezorgde den vreemdeling, en  liefdaadige-trouw en vuigfrmededoogenloosïieid. en als hy zynen weg weder wilde vervolgen, zet. ten zy zich beiden tegen dit befiuit. Waag het riet! fprak de jongeling, zie de hemel is overal met wolken omtoogen , de dag fpoed ten einde; fneeuw, koude en nagt konden u te gelyk overvallen; blyf ten minden dezen nagt over byons! Myn moeder zal u een flaapplaats bereiden; ons vuur zal u verwarmen, en wat onze armmoede vermag, zal u te gebieden ftaan. Blyf en verzorg uwe vermoeide leden! morgen, zoo draa de zon over gintfchen berg ftaat, kunt gy tot de uwen wederkeeren , en ik- wil u derwaards geleiden. Cleonthes bedankte, voor de vriendelyke noodiging; doch geene beden bewoogen hem langer te vertoeven. Myne zoonen, fprak hy, zullen verlangende op my wagten , en my zekerlyk tegenkomen; de weg is flegts kort, en ik kan de gedagten niet verdraagen, dat zy zich over myne lange afwezenheid zouden ontrusten ; zy beminnen my, en het ware onbillyk door myn gedrag te veroirzaaken, dat die liefde hun gevoelige fmarte aandeed; indien ik vertoef, zullen zy dezen nagt, zonder flaap en rust, in duizend zorgen over hunnen vader doorbrengen; vaart wel! ik heb gezien dat uwe harten door broederliefde, grootmoedigheid , medelyden en weldaadigheid zyn ingenomen; de Hemel bekroone deze deugden met zyne gunst! Hy zegene u met gezondheid en voorfpoedl vaart wel! Dus vertrok hy, vervuld met dankbaare naagedagten, en hy was naauwlyks uit hun gezigt, als H 4 &  ïa® Cleonxhes, of kwfrUum m dB donkere wolken fteeuwvlokken door de wt uitftrooiden, en de gantfche laudftreek in een' d£ ken nevel gezet wierd; de zon zonk heneden de kimmen; de velden wierden wit a Met moeite vond de wandelaar nog het naf l re; maar nu kwam de nagt .met gezwinde fchreeden, en welhaast fpreidde zich een donkere hemel over hem uit. Eenzaam, ais in een onbekend 1. west, gmg hy voort, bedekt met Iheeuw en Z draagen van zynen flok; hy was niet meer in ffS mt verfcheioen wegen het rechte pad te kiezen « volgde flegts den weg dien hy Z ko^ g voet had dien betreeden, geen menfchenfpoo, wees hem tot iemands wooning. Naa honderd moeilykheden, die hy op dwaahvegen;moeSt, te boven komen , half verflvfd van koude, en afgemat kwam hy op eene kleine hoo* te, van welke hy een licht zag flikkeren, dat van verre door den nevel flraalde; hy volgde de fche mering m hoope van zyn dorp. naaby te zyn Ho8 -za ik, zeide hy by zich zeiven, lJDe ^ nen verheugen, die misfchien my niet meer ver wagten! zy zullen my uit den arm der zorgen z' jenende te gemoet fpoeden! My dunkt ik zFe reeds de viammen, die zy ontiloken hebben, om mv weder te verwarmen; en.misfchien is dit fchc dat my den weg toont, de fchemering van * vuur* dat, door hunne voorzorg aangelegd, op«y*4 " . G^leiddoo.r deze hoop, naaderde hy.L ht drieg.  j liefdaadige trouw en vuige mededoogenhosheid. nr. drieglyk licht. Helaas! hy vond geenztnts zyn nederige hut, maar een eenzaam landhuis van ee-, nen ryken onbarmhartige, dien het in de gedagten gekomen was, eenen winterdag op het land vrolyk. te zyn. Met een geheim oogmerk had hy hen» die hy zyne vrienden noemde, hier genoodigd om met hen een gedeelte van den buit, dien zyn' baatzugt, door een ondergeftooken testament, arme weezen ontvreemd had, te verteeren. De genoodigden wierden ondertusfchen door bet ver* Biomde zelvbelang onthaald; want hy was gewoon te woekeren met zynen dienst, en had te laagen geest om aan iemand eene waare vriendfchap te. bewyzen. Alle de fchoorfteenen van 't gebouw rookten, alle vengfters waren verlicht; gelach, ge-t tier en woeste vreugd' galmden over 't veld. Verbaasd en treurig ftond de hongerige en aft gematte grysaart, en zag rondom of hy ook ergens een laag dak ontdekken mogf, maar vergeefs b gedwongen door vermoeidheid, overwon hy, naa een' langen ftryd, zyne befchroomdheid, ftond beevende aan de deur, en bad dat men hem wilde inlaaten. Zoo veel gasten als hier waren, zoo veel vloeken beantwoordden hem; en eindelyk rukte een' wreede onbefuisde de deur op , en vraagde den fidderenden man, wie hy was? ,, Een armman," was zyn antwoord, die door den „ nagt op zyne reis is overvallen; ik bid om niets „ anders, dan om hier den nagt over befchutting te mogen vinden voor fneeuw en koude; ont- zege my deze bede niet, want ik hen oud l ik H 5 „ k aft  ft* CleontSes, cf kenfchetzen van kan deze landftreek niet * „ Verheid op den weg vTo 'ZTu 'Tl *S d°n" „ heeft de belce.de we^ed'ft' * ^ ten ontzeggen my hunnen ^ ^~' „ hoe hy zich gevleid had hier zvn l ItlaMe „ zullen vinden, en zette ahes bT" g * » fchelyk hart zou kunnen b weeg'n ' M ^ - - verlegen ^g^ ^t^ beenen draagen wilden. verre/^em zyne Wat fchande voor de menfchelyke natm,,- ;o u . yzeren hart van den vrek, die zLh met fchaamt de vernedering des noodlydenden te befchtpen Men mest Z1ch aan eenen welvoorzienen dZlncn dnnkt zich dronken uit den fchuimende S vt ^SSSS^C^'^ en men laat den *J^^J££' m deoopen Iugt en duisteren nagt, worfteienZlr «.uwe winden en fnydende koude. De Tem klaarde wel op en de Herren fchemerden door den donkeren nevel , die allengs geheel verzwindde maar de vorst wrerd ftrenge, Ceeonthes zTte zrch neder aan eenen kleinen heuvel, waar hTm nog twee zwaare eiken voor den frhl denwind ter befchutting diendt Z ™ •tDg b°: VIT H " rha,fflui—de noot h " n £ gebed de handen faamen; _ eindelyk be. ving  liefdaadige" trouw en vuige mededoogenhosheid. i ig ving hem de ■koude, hy bezweek en ontfliep. Een zyner zoonen, die nevens de andere den nagt zonder rust had doorgebragt, en, met hec aanbreeken van den dag, zynen vader zogt, kwam langs het fpoor dat de oude man in de fneeuw getreeden had, aan dit ongelukkig oord; en zag, —■ welk een gezicht voor hem ! hy zag den verftyfden gryrëart, leunende aan den eik, met gevouwen handen en geflootene oogen. Vreugde des Hemels en vrede des gemoeds lachten nog op het aangezicht , en de halfgeflootene mond fcheen nog te willen bidden. 6 Myn vader! riep de verbaasde jongeling, en wrong de handen ten Hemel, wee my, dat ik dezen nagt ben t'huis gebleeven! doch God , die u van my genoomen heeft, weet in welk een' beklemming, e*n met welk een bekommering! Wee my! dat ik ten minften myn leeven niet voor het uwe gewaagd heb! welke barbaaren hebben u een fcbuilpiaats ontzegd! wee de ontmeuschten, wier verhardheid zoo verre gaan kan! Ëy viel op het waardig lighaam, en omhelsde 't zelve, als zogt hy 't nog met zynen adem en aan zyne borst te verwarmen. De traanen ftroomdcn 'hem uit de oogen. „ Traanen," dus fprak hy zugtende, ,, zyn nu alles, ê oirfprong myns Ieevens! ,, wat ik u nog geeven kan! Ach! het noodlot heeft ,, uwe zoonen den troost niet verleend om van u",, we ftervende lippen den laatften vaderzegen te „ hooren; u in de laatfte uuren te verzorgen, en u de vermoeide oogen te fluiten; den troost van 3) dezen treurigen pligt heeft ons het noodlot niet „ wil-  IM De jongeling s, willen verleenen! Neem ri*» ». verleend word- traanen" * g^ „ uwen dood, en een graf ? 133060 over haam op zyne fchouderen ' ™ * Y mm het U& last, alzugtende en weefde * ^ W33rdeB Zoo onzeker is het lT. T";ZyDC hatte' veele toevallen en geva 1 , ' meDfc^> *°» dit, 6 mensch- IfZ^l^ duizend zwaarigheden fchvnt h V°°r Bedient u van uwe bezittaT'^f ^ te zvn' en verbenen, en verfden as t v ?° der! deze pligt is h^^^^^ menfchelyke maatfchappy, en de N ** dien ieder als een ver^Id^l^ ^ zy ons hoofd voor hoofd van de huln?' 'eQ dienst van anderen door honderd beh Vl° de* afhanglyk maakt. bea°eftighede« Wisdaadig. Het is eene onbetwiste waarhpM a / , zoo wel onder de Itreelendfte V , ZekerIyI? w^gtiglte bezigheden v e enE^T^ *m beroep behoort, om de ,!i ? ,3DgdledieDa" zyn iTk h>de hand nva*^ tigheid gevallen zyn , £ de ïff ^ gerech" hunnes leevens voor de M ogenblikken - Is die moeite Tvetef "h" " V6 bereide* V rgeets> h°oxt hy de ftemme niets  'met het edeljte hórt misdaadïg. ta5 tiïet/die hy hem toeroept, en wend hy zich nact het blok of het rad, met een koud, ongevoelig, verftokt hart! — Groote God, w, Ik een huiverig gevoel voor een aandoenlyke ziel! — Word zyn hart vermurwd, hoort hy den leeraaren aan met een' ootmoedigen eerbied, met tekenen van berouw; van welk een grievend mededongen worden zy dan aangedaan, hoe worden zy gekweld door eenige anftige onzekerheid, of het alleen de vreeze voor eenen aangrimmenden dood, of eene inwendige bekeeriDgis, die in hem werkt! Maar welk een fbeelend zelvsgenoegen verfchaft ook het denkbeeld van eene ziel gered te hebben, die reeds verboren was. Met welk een verheven gevoel kunnen zy hun het onfchatbaar oogenblik voor hunne verbeelding brengen , wanneer misfchien. by hunne eerite intreede in de eeuwigheid, de behoudene zalige ziel hun te gemoet vliegt, en in eene verrukking van dankbaarheid, ons tot den troon geleidt van hem, die is, en was, en zyn zal. Gy zult denken, drukt zich zeker predikant in een' brief aan zynen vriend uit, waarom ik nu juist hier van melding maake? — Ach myn boezemvriend! nooit heb ik dit alles met zulk een warm hart overdagt, dan thans in deze oogenblikken. —j Thans daar ik zoo even terug kome van het ichavot, befpat met het bloed eenes jongelings, wiens ongelukkig noodlot myne ziel doorgrieft, van wien ik zeker weet dat hy tot het kleine aantal van edele , onbekend geftorvene zielen behoore, wiens lot-  126 Se ongelukkige Jongeling W overhoop J "p 8 Wipeod had' te» Jaa, myn vriend.' even h;« i ' ^ien gy £ ome publSe r, uw!^ 6 °D^^ge, driedubbelen misdaadi4 STrf^ ^ CeneQ de, brandiligtine en mo 'd g ^ bJotdrc<^den; die alif ^ «"^fid vinop zich .elven reeds den ^^1^?' tederen ouderdom van twee- en- tw ' dea ging; even die zeivde ongeluSi g"°w f™*** nigte met afkeer en verfnemn,, . mee" -oglyt „e,, «%.tTCgS^ naadenkende zielen in fti/,„ t gevoel.,ge en meer m eenedel hm?^^^ bedie gy en ik ons niet behoeven te £geVoe,en«' Vadert ^-.dJK^T*- Er zyn nu bynaa agt dagen verftreeken van de regeering van het naabygeW*i w * waar de priester, die eigentlvk m„ f Ö]ö > last is, fchielyk en Re^?trieMb8ontboden wierd, om den evengerne d- ^ nen, dien ik alleen by geruete £7 geVa°ge* voor te bereiden. Ik Stl^ ^ d°°d niet, dan met een flerken telentf,> dat * bezigheid op my nam. - ^'^***P» » "g jaar, en dan reeds zulk een veiïl T, driedubbele boosdoeDer> Wat L 7 • Wat zal men van een jj ge-  met het edelfie hart mïsdaadig. I2j gefnoed, datreeds in zulke jonge jaaren aan zulke „ misdaaden zich fchuldig heeft gemaakt, voor be„ terfchap hoopen ! Hoe diep bedorven moet zyne „ ziel reeds van kindsbeen af geweest zyn I en hoe „ kort is de tyd van agt dagen, voor een mensch van dien aart!" —— Zoo dagt ik, toen ik den kerker intrad. Doch met het eerfte opfiag van het oog, wierd ik reeds eenigzints begaan. — Door een lang gewasfen zwarten baard, door een bleekgeele huid, door haveloosheid en ellende, fchemerden de zagte trekken van den menfchenvriend. Demoedige gelaatenheid en kommer, mengden zich in zyne weenende oogen, en zyn gelaat was vol oopenhartigheid, minzaamheid en vertrouwen. —. Het was of hy met een' enkelen blik van het oog myn opgevatten tegenzin ten eenemaal overwon, en myne aanfpraak was door ontroering meer afgebroken, dan zy gewoonlyk by zoodanige gelegenheden pleeg te zyn. „ Ik twyffele niet, (dus fprak ik hem aan) of „ gy zult ligt gisfen met welk oogmerk ik by u „ kome, en ik durf zelvs vertrouwen, dat het u „ niet dan aangenaam zyn kan, naa een zoo lang}, duurig onderzoek, en den verveelenden omgang met rechters en cipiers, eindeiyk eens een man 3, tot u te zien treeden , die het van harte wel „ met u meent, wiens eenigfte wensch het is, om u inde laatfteftonden uwes leevens, deverfchrik3» kingen van een aannaaderenden dood te verzoe„ ten, en voor wien gy, zonder mistrouwen, de >» ge-  .128 De ongelukkige Jongeling geheimfte en-drukkeqdfte gedagten van uwe z^e] kunt ukftorten." * Ik zou u, antwoordde hy my, myn hand, ten teken dat gy my van harte welkom zyt, willen aanbieden, zoo niet deze fmertende boeijens my hinderden. Reeds lang heeft my het rechterlyk onderzoek verdrooten. Gaarne verlaat ik eene wereld, waar op voor my geen geluk meer te vinden is, en die ik ten loon myner euveJdaaden, en tot waarfchouwing voor anderen een vrywilligen afftand van myn leeven fchuldig ben, en die ik ook gaarne deze myne fchuld betaalen wil. - Gy hs^id my misfchien wel (voegde hy 'er by met een flaauw glimlachje, dat in weemoedigheid wegfmolt en my door de ziele trof,) gy houd my, eerwaarde heer, mooglyk wel voor een' der grootfle booswigten ? Ik wenschte wel van neen, maar kan ik an„ ders?" Neen! neen! ik beken het zelv' — en egter gy goedertierene, alziende God! gy zyt myn f. ge, dat de grond tot dit alles een hartstocht geweest is, die by haaren eerften oirfprong niet alleen onfchuldig, maar zelv' geheel edel kan genoemd worden. — Laat de wereld my voor misdaadig houden ! ik zal het geduldig verdraagen, terwyl de onverdoofbaare flemme van myn eigen hart, my groorendeels flegts ongelukkig noemt — Maar gy, gy alleen, die in deze laatfte huiverige Honden van myn leeven myn trooster zyn zal, die by uw eerfle intreede u zoo liefderyk tot mynen vriend  ntet het edelfie hart msdaadig, J2n vriend aanbied *, Wehschte ik Van harte* dat my beter kennen moogt, en de minzaamheid Van uw voorkomen, de oprechte de'elneeming, waarmede gy my aanfchouwt, verzekert my reeds vooraf, dat gy my willig zult aanhooren. Gy kunt u ligt voorftellen, myn vriend, dat zulk een begroeting myne verwondering nog vermeerderde; — Nieuwsgierig zette ik my neder, bad hem zelv' öm de mededeeling zyner gefchiedenis, en hoorde ze hem genoegzaam met de volgende woorden verhaalen. Myn vader was een koopman in 't tegenwoordige fteedje, en ik, als zyn eenige zoon, wierd met alle moogjyke zorgvuldigheid onder zyne eigene oogen' opgevoed. Van myne jonge-jaaren afwas ik ftil van aart, en het ieezen van nuttige boeken in myne fnipperuuren was myn lieffte tydverdryfj iuidrugtige vermaaken vermydde ik uit eigen verkiezing, en myne ouderen hadden my wegens de. ze myne ingetoogenheid dubbeld lief. In myn ze* ventiende jaar verloor ik myne moeder; myn vader leefde eenige jaaren vry en vergenoegd; en hy was reeds, digt by de zestig, toen hy de zwakheid had om op een zeer jong meisje in onzen buurt te verheven, welkers : eenige rykdom , iü uiterlyke bekoorlykheden en onbefprooken eer be, ftond. — Hy verzogt haar plegtig van haare ouderen ten huwelyk, en daar hy voor een aanzien* lyk vermogend koopman bekend was, zoo dwon* gen deze haare dogter half met ernst, half met goede woorden, om hem haar woord, was het niet IV. Deel, I A vau  l3o De ongelukkige Jongeling van harte, ten minften mondeling te geeven. De bruiloftsdag was reeds vastgefteld, toen myn vader gevaarlyk krank wierd. Hy kwam 'er egter eenigermaate weder van op, en hoe zeer hem ook de geneesheeren en zyn eigene overgebleevene zwakbeid aanraadden, om den trouwdag uit te Hellen, gaf hy op geen van beiden eenige acht, deed zich zelv'geweld aan , om zich fterk tevertoonen, en vierde zyne verbindtenis zoo goed , als zyn toe-ftand hem toeliet. Doch zelvs nog op den gemelden dag, wierd hy van nieuws zoo magteloos en ziek, dat men hem van tafel naar bed moest draagen, van waar hy nimmer weder opftond. — In dezen toeftand bragt hy een jaar door, en het is bewezen, onwederfpreekelyk bewezen, dat hy zyn huwelyk nimmer met de daad voltrokken heeft. Ondertusfchen heette het jonge meisje, dat hy getrouwd had, egter zyne vrouw, en daar zy met groot geduld menigerleie ongemakken by hem uitftond, zoo maakte hy haar by zyn testament erfgenaame van al zyn vermogen, en liet my, zynen eenigen zoon, over wien hy nimmer te klaagen gehad had, buiten myn kindsgedeelte, dat my volgens de wetten toekwam, geen' enkelen penning. Hoe veel reden ik nu ook hebben mogt, om iel mand, die my op eene bynaa onwettige wyze van een voor dit plaatsje aanzienlyk vermogen beroofde, te haaten, of ten minften te vermyden, zoo gefchiedde toch juist het tegendeel. Zy was, gelyk ik reeds gezegd heb, jong, fchoon, van een allerliefst karakter, minzaam, dienstvaardig jegens ieder  met het edeljle hart misdaadig: jgi ieder een, en reeds van het eerfte bogenblik das wy kennis aan eikanderen kreegen, jegens my by uitftek vriendelyk. — Zor> weinig ik ook toen üog wist waarom, zoo zogt ik egter in droefgeestige uuren haar gezelfchap,, fprak gaarne en veel mee haar, vroeg haar in zaaken, die het huishonden of de negotie aangingen, om raad, en merkte, dat zy ook wederkeerig myn. gevoelen tot in de geringfte omftandigheden weeten wilde en iliptelyk vólgde. — Zoo Verliepen 'er nog eenige maanden, eer ik iets byzonders hier by vermoedde. Maar als zy my van dag tot dag dierbaarer wierd, — geen plaats waar zy niet was, my gevallen kon, — en haar beeld altyd, zelvs in den flaap, voor myne oogen zweefde; zoo merkte ik eindelyk., Welk een vonk het was , die diep in myne ziele glimde, verfchrikte over myne dwaasheid, en befloot om een perfoon, die niet voor my gefchaapen was, zoo veel mooglyk te vermyden; jaa ik had my misfchien terftond uit myn vaders huis begeeven, zóo niet de vrees voor de opfpraak myner "medeburgers, de argwaan als of ik het uit gramfchap wegens myn vaders testament deed, de om» Handigheden van zynen koophandel, die myne tegenwoordigheid niet misfen konden , en eindelyk de reeds voör onze oogen zweevende dood van mynen vader my hadden terug gehouden. Intusfchen kwam ik myn voorneemen, om haar, zoo veel mooglyk , te ontvlugten, een tydlan^ ftandvastig naa; doch eindelyk wierd zy hetzelve gewaar, toen zy my in een afgelegen hoek van het I * huis  132 ^ De ongelukkige Jongeling huis naavolgde, en my met traanen in. de • oogen naar de reden myner verandering in' mvn gedrag jegens haar vraagde, waar zy, Voor zoo veel zy wist, geen reden toe gegeeven had. — Ik ftameh de het een en ander uit, dat tot een voorwendzel moest dienen; doch alles wierd van haar met weimg moeite wederlegd, en als myne verwarring hier door nog meer toenam, en eenige woorden, die my onvoorziens ontflipten, myne waare gevoelens verraadden, kon zy niet iasger den uitbreekenden droom van haare-traanen en aandoeningen tegenhouden-, maar viel vol vuur om mynen hals, en drukte my met een onuitfpreekelyk gevoel aan haaren. zwoegenden boezem. — Dit oogenblik maakte, dat wy niet langer voor eikanderen verborgen hielden , wat in ons binnen/te omging; ik fprak met haar zonder eenige agterhouding, Helde haar de noodzaakelykheid van onze fcheiding en het onmooglyke in onze wenfchen voor, en wilde my by het eindigen myner reden van haar losrukken maar ook toen hield zy my terug, zwoer by alles wat heilig was, dat myn vader haar nimmer had aangeraakt, Helde my de waarfcbynlyke naabyheid van zynen dood voor , en gaf my in vertrouwen een vooruitzicht, dat als dan een enkele nietsbeteekenende naam ons niet hinderen kon, om geheel voor eikanderen te leeven. — Haar vuurig fmeeken, en de hoop, waar mede men zoo gaarne gelooft het gene men yverig wenscht, maakten myn hart week. En egter kan ik u, eerwaardige heer , by hem, voor wiens rechterfloel ik eerlang denk te  vi&t het edelfts hart misdaadig, 135 te vericbynerj, toezweeren, dat 'er toen niets on. der ons is voorgevallen, waar van de herinnering my in de Jaatfte ftonden mynes leevens zou kunnen ontrusten. —■ Wy drukten eikanderen minzaam de handen, weenden te faamen, gaven eikanderen blyken onzer genegenheid; en op zynhoogst, — fchoon dit zelvs zeldzaam voorviel,— was een kus het uiterfte en tederfte, dat ik van haar begeerde, en zymy vergunde. Eindelyk ftierf myn vader , en eenige weeken hier naa begon zy van nieuws op my aan te dringen , of ik niet wel zoude doen , van ergens by eenen rechtsgeleerden over dit ftuk te raadpleegen. !— Ik weet zelv' niet, hoe het toeging; maar hoe fterker myne liefde van dag tot dag toenam, hoe meer zich integendeel myn vuurige hoop om haar eenmaal te bezitten verminderde; zoo dat ik ridderend, alleen om haarentwil, en om eindelyk deze kwellende onzekerheid weg te neemen, by een advokaat ging, voor wien ik de gantfche zaak oopen lag. —— Hy gaf my de beste troost van de wereld, en ftelde terftond in myn'naam een requesï van dispenfatie aan - het opper-confistorium op; doch liep — het zy uit onkunde of overyling —■ kwaadaartige beweegredenen kan ik niet wel van myn evenmensch denken — over de voornaamfte pointen van de priesterlyke trouw en de niet voltrokken huwelykspligten zoo vlugtig heen, dat misverftand en een dubbelzinnige uitlegging, zeer ligt plaats konden grypen. Stel u nu eens onze verrukking voor, toen wy 13 ïyeü  534 ®e ongelukkige Jongeling weinige weeken daar naa op dit ons request de vol. komende toeftemming kreegen, om ons ten huwelyk te begeeven; en op eenmaal van de folterend, fte onzekerheid tot de zoetfte hoop op eene onverbreekbaare vereeniging overgingen! —- Doch pirdeel tevens over de kuischheid myner liefde, daar ik u by den alomtegenwcordigen God betuige, das, niettegenftaande dit verlof, niettegenftaande zy, die zich zoo geheel en al aan my overgaf, my als eene fchaduwe by iederen tred verzel. de, en van mynen geringften wenk geheel afhing* ■niettegenftaande ook ik haar met de onuitfpreekelykfte liefde beminde, niets zogt, noch iets dagt, dan haar te behaagen , en flegts één woord had smedig gehad, om een meisje, dat meer in my als in haar zelve leefde, tot alles wat ik wilde te beweegen; — dat, zeg ik, ook thans weder vier weeken verliepen, zonder dat 'er iet? onder ons voorviel,, waar over ik den aanblik van den ontssaggelykften rechter zou behoeven te vreezen. Wy maakten van. toen af aan van onze liefde en van ons voorneemen geen geheim meer, bragten alles in gereedheid tot onze trouw, waar doorwy nood^aakelyk de nieuwsgierigheid en verwondering onzer naabuuren, over het zonderlinge in deze zaak gaande maakten. De raad zelv' van deze plaats mengde zich in het geval, beval ons onze trouw op te fchonen, en gaf op nieuws een berigt* aan het opper-confistorium. God weet wat hen bewoog om thans een uitfpraafc te doen, welke tegen het eerfte geheel en al aanliep 1 Doch dit weet  tnet het edeljle hart misdaad!g. j^j •weet ik, dat de fchrik van een ongelukkigen, die zich onverwagt in eenen bodemloozen afgrond neergeftort voeit, flegts kinderfpel is by myne ontfleltenis, toen ik opontboden wierd, en het ver- fchrikkelyk verbod van ons huwelyk vernam. ■ En verbeeld u nu te gelyk haare fmerten , haare traanen , haare onukfpreekelyke droefheid ! ■ Ach eerwaarde heer! Schoon ik ook (het gene ge. heel buiten myn vermogen is) dit alles met leevendige verwen voor u kon affchilderen; — wat zou het my toch baaten, dan uw gevoelig en menschlievend hart te grieven, en zelvs onder de herinnering van weemoedigheid weg te zinken ? Hier zweeg de ongelukkige jongeling eenigen tyd. De traanen glinfterden in zyne oogen, de myne biggelden langs myne wangen. Hy zag het, en voer voort. Het bevel onzer overheid lag ons eene fcheiding van wooningen op , doch verbood my geenzints haar, zoo dikwils ik wilde, te zien en te fpreeken. — Daar nu ook thans nog alle hoop niet verlooren was, om door eene nieuwe voorftelling de zaak op 't rechte fpoor te brengen; daar myn byzyn en aanfpraak alleen de ongelukkige van de zwaarmoedigfle voorneemens terug hielden, en ook myn eigen hart, dat van liefde doorgriefd was, zich onmooglyk van haar onthouden kon, zoo was ik van den vroegen morgen tot aan den laaten avond altoos by haar; doch egter nog even zoo fchuldeloos als te vooren. Maar nu had een buurman, die zeer dikwils by I 4 ons  33$ ongelukkige Jongeling pns was, en een inwendig mededoogen met onze fmerte had, de onvoorzigtigheid om my in haar tegenwoordigheid te zeggen; dat hy zich in myn geval wel raad zou fchaffen, dat men ons alleen geld zogt af te persfen, en dat een leevend getuige van onze liefde ons veel beter zou te ffade lco. men, als alle advokaatea, om verlof tot ons hu. welyk te bewerken. — Wat zou het my toch baaten, indien ik al jegens u, eerwaarde heer, op eene onthoadendheid wilde boogen, die my geen roem noch voordeel geeven kan? Doch waarlyk, de overtuiging van myn eigen geweeten, zégt het my: ook deze verleidelyke raad had my nooit tot ftruikelen gebragt, indien zy by haar niet dieper dan by my had ingedrongen. — Dan ach j naauwlyks was zy weder met my alleen, toen zy, fchooq met de befchroomdheid van een nog niet afgelegde fchaamte, doch te gelyk met al het geweld der liefde by my aandrong, om dat gene te doen waa* toe de drift en het vuur der jeugd my van zelv» aanfpoorden : om te waagen, 't gene nog als het Jaatfte zekerfte middel ter bevordering van onzen toekomiligen echt overig was. — Met heilige ééden , dat het geenzints eene dierlyke drift, maar alleen de vertwyffelende wensch, om my geheel en in vrede te bezitten, was, die haar aanfpoorde, beftormde zy my nog twee dagen lang, en vergeef het my, vergeef het de menfchelyke zwakheid, dat ik eindelyk wankelde, en aan den derden dag dat gene deed, wat duizend en meer dan duizend myner medemakkers, op den eerilen wenk yan  ma het edelfte hait misdaad!g. j^, van een zoo tederlievend en tedergeliefd fchepgei zouden gedaan hebben. Daar wy nu, in ons geweeten van de onfchuld van ons ontwerp volkomen overtuigd, het gene eens gefchied was nog dikwils herhaalden , zoo duurde het niet lang, of zy bevond zich zwanger. Met de vuurigfte omhelzing, met een dankbaar ten Hemel geflagen oog, bragt zy my dit nieuws; maakte 'er tegen haare yrienden geen geheim van, bekende een ieder, zonder omzigtigheid en bynaa ongevraagd, dat ik vader was, dat niemand'dan ik de vader van haar kind zyn konde, en dat zy zelve — daar wy toch reeds lange door de verbindtenis onzer harten , voor God gehuuwd waren — my daar toe aangevuurd had, om eindelyk eens ons zoo zeer gedwarsboomd huwelyk door te zetten. — Binnen kort liep het, door ons eigen voorbedagtelyk beflaan, daarheen, dat de regeering zich van nieuws in de zaak mengde, en een gerechtelyk verhoor vastftelde. Geen van ons beiden weigerde een vrye eenffcemmige bekendtenis, en derzelver natuurlyke, fchoon van ons geenzints voorgeziene gevolgen , waren herhaalde interrogatorien, nieuwe berigtsopftellingea, en eindelyk een van eikanderen gefcheiden gevangenis, welke egter aan haaren kant flegts in civiel arrest befiond. — Zelvs toen nog geloof ik, en de rechtsgeleerde, die myne verdeediging thans op zich genomen had, verfterkte my in dit geloof; dat wy beiden *er nog al taamelyk zagt doorgekomen zouden ayn, zoo niet een nieuw ongeval alles, wat zich 1 5 #VL  Ï3l Be «ngehlkigt Jongeling ten onzen besten zeggen liet, had overhoop ge. worpen. r 6 Zy naamelyk, die het voor eene onverdraaglyke ellende hield opgeflooten en van my afgefcheider, te zyn, had gezogt te ontvlugten, doch was we. der agterhaald, en zonder acht te Haan op haare zwangerheid, op eene onbermhartige wyze daar voor gefcastyd geworden. Ik vernam dit: en fchoon ik my tot hier toe zeer gelaaten in mVne gevangenis had aangefleld , zoo deeg egter myn moed op dit naanchr. tot den hoogden graad Van dit oogenblik af dagt ik nergens anders op dan om te ont vlugten en haar te verlosfen, en in den toenmaaligen angst myner ziele dagt ik flegts al tyd aan het eerde, zonder tevens het katfte behoorlyk in Overweeging te neemen. Het gelukte my nog dien zelvden nagt te ontvlieden, en ik was bereids op de oopen ftraat, als ik eerst op middelen , om haar mede te voeren bedagt was. Waar heen wy vlugten en waar wy van leeven zouden, dit alles fcheen my flens een' kleinigheid, die de nooddruft ons wel .zouwnwyzen; thans was flegts myn eenigfte vraag, waarzy zich wel mogt onthouden ? — Wierd ik weder agterhaald, zoo was niets zoo zeker, dan dat men my hier voor naauwer opfluiten , en my ied.ren pas tot eene herhaalde vlugt zou affnyden, Evenwel moest ik, wat ik tot haare reddi, g ]er ee" men wdde, fch.eiyk aanvangen, dewyl j, geen 00genbhk zeker was van vermist te worden. Door yerfcheide gedagten, die zoo ras weder verwor¬ pen  met het edelfte hart misdaadig. pen als gekozen waren, heen en weer geflingerd, viel my eindelyk een aanflag in om het huis, of yeelëer de houten hut, waar in men haar opgeflooten had, in brand te fteeken ; midden onder hes gejammer, dat hier uit noodzaakelyk ontftaan moest, my in te dringen, en haar dan, waar ik ze maar vinden kon, weg te rukken , en ze zoo ver te draagen, als myne kragten en omftandigheden het my toelieten. • Zoo gedagt, zoo gedaan! — Een by de hand zynde lantaarn verleende my vuur; het dorre houtwerk vatte fchielyk vlam ; ik zelvs was een van de eerden, die onbekend een jammerkreet aanhefte, gelukkig tot haar doordrong , en haar half dood van fchrik en verbaasdheid de ftadspoorte uitdroeg. — Maar ach, daar onze kragten zeldzaam zoo fterk zyn als onze wil! de zwaarte van myq geliefde vragt, de lengte van den weg, en myne cwakke lighaamstoeftand maakten, dat ik naa een vierendeel myl ge vlugt te hebben, halfdood, terwyl een ftroom van bloed my uit den halze drong, nederzeeg. De ongelukkige wilde my toen verder voortdraagen, doch haar onvermogen belette het haar. Ondertusfchen had men ons reeds vermist; men zette ons naa, vond ons, en bragt ons weder terug. Myne gevangenis wierd nu, gelyk ik reeds voorzien had, zeer hard, en myn dood onvermydeJyk, maar even hierom was ook myn befiuit om alles te waagen, wat te waagen was, des te fterker. De waaker, dien men my had toegevoegd, behoorde tot  Ï40 De ongelukkige Jongeling fifa jot die grove ruuwe zielen, welke geenzims tót ec mge gevoelens van menfchelykheid geftemd zyn. Ik zag hem eens in een zeer diepen ilaap vervallen; de angst maakte my fterk; ik vond een middel om myne keten los te breeken, nam hem.de fleutel uit zynen zak en was reeds aan de deur, toen hy woedend op my afkwam. Ik, als de jongfte van ons beiden, was ook de fterkfte; ik worftelde met hem , en drong hem zoo fterk tegen den grond, dat hy met geen mooglykheid om hulp kon fchreeuwen. Ik vroeg hem of hy zweeren wilde, dat hv my onverraaden zou laaten ontvlieden ; doch in plaatze van my te antwoorden, haalde de rampza hge, terwyl wy faamen worftelden, een mes uit zyn zak, waar mede hy my zogt af te maaken; doch ook dit ontweldigde ik hem, en daar ik by zyn leeven geen hoop tot behoud van het myne vóór my zag, zoo bragt ik hem twee gevaarte wonden in den hals toe, lag hem ter neder, en ontvlugtte. - Ook toen kwam ik weder by haar, want zy was, gelyk ik wel wist, wegen, haaren op handen zynde kraarmyd op borgtogt öntflagej ea ook toen wilde zy nog met my vlugten. Do-a de arm des bioedwreekers was reeds... , . over my uitgeftrekt; wy wierden agter;1?ald e„ ] ïk zie nu binnen weinige dagen een gewisfen dood voor. oogen Ach hoe gaarne wil ik lierven' Hoe gaarne een leeven verlaaten, 't wtjlk ik niet waardig ben en waar ook geen geluk voor my meer te vinden is! y Hier floot de ongelukkige zyn verhaal, en hield zy.  De verliefde moeder op de minnaar £rc. 141 gyrie belofte, om den dood gewillig te ondergaan}' cp het heiligde. Hoe veel konde ik u nog van zy» uen moed in die ysfelyke uuren van zyn laatfte gesprek met de betreurenswaardige vrouw-, en van eene meenigte diergelyke omftandigheden, verhaaien. Doch vergeef my, wanneer ik dezen reeds zoo langen brief hier afbreeke. —— Deze arme jongeling is zoo dierbaar aan myn hart geworden, dat ik niet zonder traanen aan hem gedenken kan. En is het by u ook zoo niet, zoo moet zekerlyk myne flaauwe vertelling, geenzints zyne gefchie,denis, de fchuld daar van draagen. De verliefde moeder op de minnaar van haare dogter. De heer G***, die omtrent een jaar geleedenoverleed, liet zeer groote goederen naa, waar over hy zyn vrouw het geheele bewind liet, gelyk ook over hunne eenige dogter Elmira ; een meisje dat met uitmuntende ziels- en lighaams-hoedaanigheden in eene ruime maate begaafd was, negentien jaaren bereikt had, en tederlyk bemind wierd door den heer L***, een jongman fchoon van perfoon en van veel verdienden. Doordien hy erfgenaam moest worden van den heer H*** zyn oom, lu»terde de heer G*** in zyne laatdex ziekte, met vermaak naar zyn voordel, doch de moeder weigerde voldrekt haare bewilliging 'er toe te  44* De verliefde moeder £e geeven. Het fmeeken van den minnaar, Lefi verzoeken van zyn' oom, en het gebieden van haar man, was alles van geen de minite uitwerking; zv bleef onbeweeglyk, en dreigde dat, indien haar dogter immer aan dezen braaven jongman trouwde, zy haar nooit weder voor kind erkennen zoude. Door deze bedreiging verfchrikt, befloot de jonge juffer haare groeijende genegenheid voor den heer L*** tegen te gaan, en verzogt met dat oogmerk, aan haaren vader om vryheid, zyn zieKte thans niet erger zynde dan dezelve voor veele maanden geweest was, om den fomer by haare moei, in eene naabuurige provintie, te gaan doorbrengen, 't welk hy haar gereedelyk toeftond. Alle moeite die de minnaar aanwendde, om voor haar vertrek, toegang tot haat te krygen , was vrugteloos, zoo wel als zyne poögingen tot ontdek-, kmg van de plaatfe waar zy zich ophield; hebbende mevrouw G*** haar zaaken zoo wel belegd, dat de jonge juffer, onder een verdigt voorwendzel, veel verder gezonden wierd, en zV de eemgfte was die wist waar zy zich bevond. Lief de, moeite en verdriet hadden den jongeling zoodamg afgemat dat hy ziek, en met eene kwyning gedreigd wierd, waarop zyne docforen, gelyk zy doorgaans gewoon zyn als de kwaaien hun bereik te boven gaan , hem aanfpoorden om van lugt te veranderen; hy volgde dezen raad en vertrok naar Braband, beloovende hem zyn oom, geduurende zyne afwezigheid, all' zyn' invloed te befleeden, om mevrouw G*** tot zyn belang over te  ep de minnaar van haare dogseri 143 te haaien, dat egter ten eenemaalen vrugteidos afliep. Kort naa zyn vertrek overleed de heer G***^' eD liet gelyk boven gezegd is, zyne gantfche bezitting aan zyne vrouw naa, behalven twintig duizend guldens, die zyn dogrer moest erven als zy mondig was, of met haar moeders genoegen trouwde. Vier maanden verliepen'er eer dat de heer L*** terug kwam; by zyn komst vernam hy het aangenaame nieuws dat zyne Elmira, by de dood van haaren vader weder herwaards gebragt, nog ongehuuwd was, en mevrouw G*** gunftiger dan voorheen wegens hem gefprooken had. Dit, gepaard by zyn vuurig verlangen om zyn beminde meisje te zien , deed hem befluiten zyn oom te vergezellen naar het huis dezer dame, korte dagen naa zyn t'huiskomst. Hy wierd door haar met alle mooglyke beleefdheid en vriendelykheid ontvangen ; doch Elmira was niet in het vertrek, en zoo als men gereed ftond aan tafel te gaan om het middagmaal te houden, kwam haar meid by mevrouw G * * * verzoekende uit naam van de juffer, dat zy in haar kamer mogt blyven eeten, doordien zy met eene heftige hoofdpyn bezet was. Dit voorval, waar door onze minnaar zyn oogmerk, van Elmira te zien, verydeld vond, baarde hem veel verdriet; maar het oopenhartig vriendelyk gedrag van de oude dame deed zyne hoop herleeven , dewyl ze hem te vooren altoos met ftuursheid behandeld had. Om kort te gaan, by  *44 De verliefde moeder ry kwam dikwils aan haar huis, 5D wierd aItnfl achting ontvangen; nogthans verlep er 2 geheeie maand eer hy haar, om wie alle zyne bezod en gefehiedden, kon te zien krveen lu - niet vergund wierd haar aS e'm gTn f ;/\ Haar droevig.gejMe en blykbJ^ fl^dhqri.toonde hem ook meer als vo oende U ^n ëdnk nog Jang zoo naaby niet wasaï *- verbeelding hem Wel had doe'n geloZn. or twyftehng vermoeid, befloot hy zyQ VonQ» ui? de mond der oude dame te willen wee 2* maaf »f oWeele van zyne verbaasdheid I eer zy, m ftede van hem haare toeftemm n, - . - even, driftig over zyne vrypostigh 7 n *« .e durven vraagen opftoof, hem ten antwoo d nde: dat zy nimmer van de zaak weder wiuTe hooren fpreeken , en dat de aehting die zy hI oe.roeg veel te groot was om toe'te laaten Z hy «ar dogter zoude trouwen, maar indien zy in ftaat mogt zyn hem in eenig ander geval van dienst te wezen, hy zulks onbefchroomd vaQ haaVmn, vraagen. In de grootfte verlegenheid ger L wfr op zulk eene beleefde wreedheid te Set ar woorden, koos hy de party van met eene b igint heen te gaan, en ontving 's anderen daags den volgenden brief. ^ üen M y N h e e r ! dafhef moo 2 ^ °**Ver°<*'^ " tt t m0Dg,yk W3re' u zelven ten aanzien " van my zoo verregaande te misleiden, ais dat ik 55 tOt  »p de minnaar van haare .dogter» j^j j, tot oogmerk zoude hebben om myti eigen gecoegen aan dat van Elmira op te offeren,1 of dat myn vriendeiykheid omtrent u* uit eene begeerte voortfprodt om u met haar véfeenigd te zien. Dit is 'er zoo verre van af, dat ik ü by „ dezen verkkvare, hoe dierbaar myne dogter my 'jj ook is, ik haar liever ten grave wilde zien daa* „ len. —- Vraag, och vraag dje reden van dit zon„ deriing gedrag niet! — Ik ftaa toe dar het on* )> redelyk is! maar het beteugelen van Onze harts,, tochten, ftaat niet altoos in onze magt! — Gy jj hebt verdienften , e • ik heb oogen om die te zien! Misfchien zult gy u nog onkundig houden, ,, of mooglyk heb ik my voor uwe befpotting reeds blootgefteld; doch fat hier ook van mag zyn, ,, ik wagt met ong. duld op uw antwoord , en ben enz. „ De wed. G**V NB. „ Indien Elmira door wat middel het oofe mag zyn , den inhoud van dezen brief te weeten ,, komt, zal zy den volgenden dag voor altoos van „ uw gezigt beroofd worden." Deze verbaazende brief bragt den armen heet L*** in de grootfte verlegenheid des werelds, als zich niet kunnende bepaalen welk een antwoord hy de verliefde oude dame zou di-v.n toekomen. Ten laatften» zyn oom H*** geraadpleegd hebbende, zond hy het volgende: IV. Deel. K „ M*  I4tf De verliefds mosder „Mevrouw! i „ Het zou de gïootfte beJeedigiDg van myne „ zyde ten uwen opzigte geweest zyn, om aan de „ zaak te durven denken, die gy in uwen brief op i> 't oog fchynt te hebben , indien ik denzelven „ wel begryp. Vergeef het my egter, wanneer ik u zeg, dat, hoe zeer ik aangedaan ben door „ de eer die gy my aandoet, ik dezelve niet kan, „ niet durf aanvaarden. Gy betuigd zelv', me„ vrouw ! dat onze genegenheden niet in onze ,, magt ftaan, en uwe bekoorlyke dogter heeft de „ myne alle tot zich getrokken. Dus vooringeno„ men zou ik my aan ondankbaarheid ichuldig°maa. „ ken, met de gevoelens van myn hart te willen „ ontveinzen; indien gy eenige achting voor my •„ hebt, vertrouw ik dat gy my niet ellendig en „ ten hoogften ongelukkig zult willen maaken, „ door my te berooven van het gene my het dier„ baarfte is; dan dewyl dit een onderwerp is waar „ over my verboden is re fpreeken, haast ik my „ om afbreekende, my te teekenen enz. „ L***." Dit antwoord hoe beleefd ook, gaf in 't geheel geen genoegen aan dat verliefd oud wyf; dan doordien het met meerder ingetoogenheid was ingerigt, als eene vrouw over de zestig jaaren, van een jongeling die nog geen drie- en- twintig bereikte, verwagten konde, befloot zy alle mid. delen tewerk te «ellen, om hem niet by gebrekvan verder aanzoek te verliezen. Zy kwam derhal. ven  op de minnaar van haare dogta\ *47 ven in haar volgenden brief rohdelyk voor °t ilchc» en bood hem. de helft van haare ryke bezitting terftond aan, en alles wat zy hem verder héa haar dood konde toevoegen; behoudende dus voor Er.» jtiRA niet anders, dan het gene haar vader haar had naagelaaten, en dat gene 't welk zy ingevolge de wetten, als moeder haar niet ontmaaken konde. Deze aanbiedingenj hoe voordeelig ook, bleeven egter alle zonder vrugt, ter tyd toe dat zy eenmid" del wist te vinden om den heer L*** in het denkbeeld te brengen, dat zyne minnaares op hét punc ftond, van met een ander te trouwen ; als toen werkten gramfchap en fpyt meer uit, danhaar'grooten rykdom; want, om zich op Elmira, die hy ten onrechte zyne . trouwlooze minnaares noemde i te wreeken, bewilligde hy in den vaorfiag van haare onhatuurlyke moeder. De volvoering van die rampzalige huwelyk wierd zeer geheim gehouden } en de voltrekking daar van gefchiedde op de bui* tënplaatsvan eene dame, die door verpligting eenigzints van mevrouw G*** afhacglyk was gewor» den; zoo dat de jonge juffer geen bewustheid hoe» genaamd konde krygen van den aanflag, die men tegen het genoegen van haar hart te werk fteWe0 Maar vet beeld u, zoo gy kunt, het hartgrievend verdriet des bruidegoms, toen hy "s daags naa het voltrekken van zyn echt met dit oude wyf,zo > als zy op haar landhuis gekomen waren, daas Elmira eenigen tyd als gevangen was gehouden 9 den volgenden brief ontving, die 's avonds te voorfen aan zyn huis was gebragt, een oogenblik naa K a dafe  •48 De verliefde moeder dat hy vertrokken was naar de plaats op welke de trouwvereemging ftond te gefchieden. „ M y n h e e r ! „ Ik heb dezen dag by geval gehoord, datmy„ ne moeder, om redenen die ik my niet betaa„ melyk acht te melden, u heeft zoeken te over„ tuigen dat ik op het punt ftond van in het huwe„ lyk te treeden ; doordien ik overtuigd ben dat ,» gy altoos, uw geluk in myn bezit hebt gefield, „ oirdeel ik my verpligt te zyn om u van de on„ waarheid van dit berigt te onderrigten, en is het }J mooglyk, uit dien beörieglyken ftrik te redden. „ Ik word naauwkeurig bewaakt, en mag niemand „ dan in de tegenwoordigheid van myn moeder „ zelv', of van myn meid, die volkomen in haar „ belang is, fpreeken. De goede man, die, uit ,, achting voor myn overleeden vader, my hier „ van kennis gaf, zal u dezen ter hand ftellen. Ik ben in zulk eene verlegenheid, dat ik bynaa be„ flooten heb naar den heer H***uwen oom myn „ toevlugt te neemen, en hem om zyne befcher„ ming te fmeeken. Ik verlang om uwen raad en „ byftand en ben, enz. ,i Elmira G***." De zielroerendfte woorden zyn veel te zwak om de gefteldheid waar in hy zich op 't leezen van dezen brief bevond , te kunnen uitdrukken. Hy vloog als 'c ware naar zyn nieuwgetrouwde vrouw, die thans een verfoeilyk monfrer in zyn oogen was, en  pp de minnaar van haare dogter. 145 en deed baar de bitterde verwytingen wegens haar ondeugend bedrog; befchuldigende haar, hem voor eeuwjg ellendig te-hebben gemaakt, en zweerende tevens, dat zj hem nimmer weer aanfchouwen zoude. - Te vergeefs waren alle haare betuigingen van genegenheid en liefde , haare traanen en gebeden; hy fpoedde zich van haar af, zonder een woord verder te willen hooren. Doordien zyne vervoering van drift hem geen de minde maat in zyn gramfchap had doen houden, bereikte zyn heftige dem de ooren-^van Elmira, die, verbaasd, met haar meid uit haar vertrek komende, om te vemeemen wat 'er gaande, was, hem op den trap ontmoette. Zoo draa hy haar zag, fchreeuwde by uit 6 Elmira ! ik ben bedorven! ik ben voor altoos bedorven ! en fnelde op *c oogenblik heen. Het arme meisje had geene verdere onderrechting meer noodig, dewyl haar vrees haar alles oopenbaarde, egter droeg zy zorg dat haar' mond geen enkel veragtelyk woord ontfnapte , fchoon haar moeder, met al de woede eener vyandinne, haar voor de oirzaak van het gantfche ongeval fchold. Op dat men haar evenwel, niet met reden zoude befchuldigen, dat haar verblyf ten huize van haare moeder, den heer L*** van zyn vrouw hield, begaf zy zich naar den heer. H*** om onder zyne befcherming te leeven, waar zy een brief van haaren ongelukkig-bedroogen minnaar ontving, in welken hy haar bericht gaf, dat hy zich terdond op reize had begeeven, voor eeuwig vaarwel aan zyn vaderland zeggende, en biddende haar om meK 3 de-  ïjo De, verliefde moeder op de minnaar tfc. delyden en vergiffenis; haar tevens ópdeplegtigüe wyze verzekerende, dat niets danken vast vertrouwen van door haar veracht te zyn, in 'c wellenen hem door allerlei kunftenaaryen had weeten tè bevestigen, m ftaat was .geweest, om zoo voltrekt tegen de infpraaken van zyn gemoed,ne handelen Als een teken van zyne onvenmderlyke genegenheid voor haar, zond hyhaar ter zeiver tyd een handfchrift, waar ia hy haar al]es afW Waar mede hy by 2yn hBwejyk met haare ^ der was bevoordeeld geworden, en dat haar magtigde, om 'er ter gelegener tyd-bézit van te neemen, houdendeniets voor zich zeiven dan het gene hy te vooren bezat. Deze edelmoedigheid was van zoo geringe uitwerking om Elmiras kwelling te doen verminderen, dat zy 'er eer door vermeerderd fcheen; bék misnoegen wierd'er egter door ontwapend, en ai haar tederheid weder opgewekt; en door meer gevoel var, zyt.genegenheid te krygen, is het fterkfte denkbeeld m haar gebooren geworden van het ge uk dat zy verloeren heeft. Zy heeft zich derhalven ten eenemaalen aan de droefgeestigheid overgegeeven, welke haare leevensgeesten als vel teeren, en trapswyze tot eene kwyning aangroeit, die men met reden bevreesd is, doodlyk te zul Fou-  Fouq_uet en Pelisson, of de edelmoedige Priend. Fouqïtet , die veel vermogende flaatsdienaar, welke zynen koning feesten gaf, en de pligtpleegingen van het gantfche hof in zyne antichambre ontvangen had, wierd in de bastille gezet. Hy ondervond de natuurlyke gevolgen van zynen val, naamelyk zyne vrienden verlieten hem, en wierden , grootendeels , zyne vinnigfte vervolgers. De hovelingen hadden zyn volkomen - bederf be> flooten, en dit dagt der laagheid en het eigenbelang rechtmaatig en billyk. Hy was hen al te gelukkig geweest. Doch het was overbodig den nyd tegen den ongelukkigen minister aan te hitzen, ten einde zynen val te bevorderen; hy had het ongeluk, om zynen koning te mishaagen, en ditwas reeds toereikend genoeg, om een foort van algemeene woede tegen hem te verwekken. Men heeft opgemerkt, dac de meesten de ongenade des konings niet konden uitftaan, maar van hartzeer geftorven zyn ; Fouqoet behoorde onder het geringe aantal der zulken, die moeds genoeg hadden om dezelve te draagen. Intusfchen zag hy volkomen de diepte des afgronds, waar in hy geftort was, en wist maar al te wel, welke Hagen hy nog te wagten had. Onder een oneindige meenigte van bekommernisfen, K 4 die 151  *53 Fququet en Pelisson, of de die den minister kwelden, was de vrees voor het onderzoek zyner papieren de ailergrievendfte ge. dagie, pm dat deze zyn volkomen bederf naar zich fleepen moesten/ Hy kende het hof, en dit was genoeg om hem te overtuigen, dat men geen foort vaq befchuldiging tegen hem onbeproefd zou laaten. Deze drukkende gedagte maakte zyne gevangenis zeer bitter. Had ik ten minften, dagt hy, voor myne gevangenneeming die noodlottig papieren verbrand, de zinrykfte boosheid zou my «lees kunnen aantygen. Zoo gedrukt was Fouqjtet onder zyne bekomuiermsfen, die hem geheel ter neder drukten, toen .hy vernam, dat Pelisson, zyn fecretarïs, zyn vriend, zich oopenlyk a!s zyn béfthdldigër had aangegeeven; zy moeten tegen eikanderen verhoord worden. Nu was het gedaan met de Handvast.gheid van den minister» Hy gaf zich geheel ain zyne verbryfeling over. Het nieuwe ongeluk, waar mede Fododet gedreigd wierd, was ras oopenlyk bekend. De daad van den fecretaris kwam ieder zoo ■ verfoeijelyk voor, dat dezelve de a'leronverfchilligften opwekte, en de gemoederen van 't gemeen, dat anderzints zoo gevoelloos is voor het ongeluk der grooten, gaande maakte, Pelisson werd algemeen als de laagfte en on. waaraigfte aller menfchen befchouwd. De mini* ter was ZyB weldoener, zyn vertrouwde vriend geweest, en dezen dagt hy thans het hart te doorbooren en den laatften floot te geevenj hy had in  edelmoedige Vriend. ïn st onpeilbaar de fchandelyke rol op zich genomen, om zyn aanklaager, zyn befchuldiger :te zyn. Pelisson wist wel, wat men van hem oirdeeldej ieder nieuwe flap, dien hy in deze zaak deed, vermeerderde het afgryzen jegens zyn karakter; hetwelk zoo verre ging, dat hy in alle gezelfchappen van rechtfchapen lieden met hoon overlaaden wierd. Hy was een affchuuwlyk monfter by het gemeen ; en egter hield hy zich hier by zeer gelaaten, en toonde een recht verheven koelheid en gerustheid des gemoeds. De weinige vrienden, die de minister nog had, kwamen by Pelisson en bezwooren hem van de affchuuwlyke rol, waar mede hy zyn karakter bevlekte, af te zien; eenigen zelvs wierpen zich voor zyne voeten. Pelisson bleef ongeroerd, en veranderde geenzints van befluit. Hy had eenmaal, zeide hy, zyn party genomen, daar hy by volharden wilde: hy zou de zuivere waarheid zeggen, en dezelve in Fouquet's tegenwoordigheid itaande houden. Men moet opmerken dat de gevangene voor ieder een, uitgenomen voor zyne rechters, dat is zyne vyanden, onzichtbaar was. Verfcheiden hadden zich reeds duidelyk genoeg verklaard, en zyn vonnis was, om zoo te fpreeken, reeds geveld. Eindelyk verfchëen de dag, waar op Pelisson's ondankbaarheid het hoogfte toppunt bereiken zou, en hy zyn onwaardig voorneemen had belloten uit te voeren. Hy wierd in de bastille gebragt, en tegen zyn'heer gehoord. Gy ook Pelisson, gy ook tegen my!l' riep hem Foüqüet zugtende K 5 toe.  ¥54 Füuquet en Pelisson, of de toe. „ Myn God . ik dagt, gy waart myn vriend De fecretans raakte in 't minst niet van zya ftel en begon met de grootfte onbefchaamdheid zyn haatelykerol te ipeelen; hy bragt eegen zyn heer dingen in, waar over de minister, met de bewustheul der aangeklaagde onfchuid, zich verontwaardigde. „ Dat is niet waar," riep hy met een ge. past imsnoegen uit! „ dat is niet waar, gy zyt een „ bedrieger, een vervloekte leugenaar! fchaamt „ gy u niet?" O, antwoordde Pelisson, ™ zoud zekerlyk zno ftouc niet zyn om my met zoo veel zelvsvertrouwen te logenftrafferj, zoo gy niet wist dat alle uwe papieren verbrand zyn. Dit laatfte woord was voor Fooqoet een bcht ftraal. Op eens zag hy het geheele geheim'van Pelisson s gedrag, en de edelmoedigheid van zyn hart. Hy begreep nu wel, dat zyn iecretaris, die Iteeds zyn vertrouwde vriend gebleeven was zvne ichriften verbrand, en dezen weg, van zyn aanklaaner te worden, alleen had ingeflaeen, als het eemgfte middel om hem hier door van dezen allergewigdgften dienst te kunnen kennis geeven. De" minister was over zyne kwaalykgepaste drift begaan, en wierp hem, tot een foort van vergoeding een blik van het oog toe, waar uit de ander ligt merken kon, dat hy hem verftaan had, en dat de onge'ukkige ftaatsdienaar van de leevendigfte dankbaarheid doordrongen was. De fecretaris, die in zyn hart verheugd was, dat hy zyn voorneemtn had uitgevoerd, liet alle nadeehge gerugten wegens zyn perfoon gerust hun»  edelmoedige Vriend. ijy hunnen gang gaan. Men hield niet op van hem te hoonen, en hem als den ftrafwaardigften en fle^tüen mensch te behandelen; dees achtenswaardige man bekreunde zich deswegens niet, en behield 'die vrolykheid van ziel, welke algemeen voor een einifche onbefchaamdheid gehouden wierd. Eerst lang daar naa kwam de waarheid aan den dag; toen veranderde zich het tconeeh Pelisson werd het voorwerp van algemeene hoogachting en eerbied. 'Hy bleef daar by even zoo bedaard en gelaaten, ais hy te vooren by den fmaad en verachting geweest was. Men fchreeuwde wonder boven wonder , prees den heldenmoed, waar mede hy den last der fehande en een bynaa algemeenen hoon verdraagen had. Onder veele lofwaardige dingen, die de grootmoedige Stoicyn antwoordde, zeide hy: „ een kleine aanmerking moet gy my vergunnen, ,, myne vrienden: zyt in 't toekomende niet zoo ,, fchielyk en ffreng in uwe beoirdeeling van een ,, man, die wegens zyne eerlykheid flegts eenigzints aanfpraak maakt op de algemeene achting, en houd het fteeds voor onmooglyk, dat zulk een man eensklaps tot de laagfte boosheid kan overgaan." ■ Ik weet niet, of deze wyze les by de menfchen eenigzints van vrugt geweest is; doch dit is uitgemaakt, dat deze treflyke handelwyze beter is dan alles wat Pelisson had kunnen fchryven. Het is bekend dat hy een geleerd man en een fraai vernuft was; doch het is niet zoo bekend, dat by hem de mensch den fchryver nog vérre overtrof, en dat by  l«,6 Dorilas en Lucikde, of het hy de waardigheid van den mensch, zyn gantfchea Dorilas en Lucindp »c r„* „ • /i > uwir 0/ hst misverftand te recht gebragt, Alcippus en Gerontes, waren boezemvrienden yan hunne vroegfte jeugd af aan; op de zelvde plaats gehooren, hadden zy ook hunne eerfte kundigheden onder dezelvde meesters opgedaan Eene gelykheid van aart en fmaak, had dezen band Tan vereeniging nog fterker toegehaald. Deze twee vrienden woonden in t afgeiegenfte eener landprovincie; hunne huizen Honden op een kleinen afftand van elkander. Alleen zich Lig hou. dende met het beltieren van hun gezin en hef waarneemen van den landbouw,, deelden zy niet in het lot der genen die in de fteden gaan woonen, waar het verdriet hun dikwils op de hielen volgt; eQ zy beklaagden der zulken toeftand, en hielden ze voor oegeluktag, aan wien het verrukkelyk en ftreelend vermaak van de befchouwing der natuur . onbekend was. Deze twee huishoudingen, Z' wel elk op zich zeiven woonende , fcheenen a?„ één uit te maaken; zy waren zeer d,kwi,s by e £ ander tfu.ne dagen, verdeeld tusfchen de akk Ï bezigheden en de genoeglyke zoetigheden der fS menleevmg, fleeten zy in een aangenaam gent gen.  misverJland'te recht gebragt. i^y gen, onbekend in de fteden, waar een wanfmaak fieerscht, die al het genoegen vergiftigd. Zy geflototen een onuitfpreekelyk genoegen in de boo« men, met eigen hand gepoot, te zien opgroeijen; gezeten cnder derzelver fchaduw, hadden zy meer voldoening dan anderen in die pragtige paleizen, waar de kunst vergeeffche poogingen aanwend om de natuur te volgen. Zy aten dikwils met elkander, onder de lommerryke priëelen die zy zelve gemaakt hadden; oopenhartigheid en gulheid waren de gezellinnen, die hun aan den disch volgden; men kende 'er die agterhoudendheid niet, welke doorgaans van onze maaltyden het vermaak en vrolykheid verbant. De tafelgasten vonden zich niet omringd door nieuwsgierige dienstboden, om welker wil men moet zwygen of met niets dan beuzelingen zynen mond open doen. ALcrrpus had een zoon, Dorilas geheeten, die gelukkig zyne onfchuld en de zuiverheid zyner zeden, bewaard had in den fchoot des verderfs. Schoon opgevoed in die fchoolen, waar in de jeugd niet dan te dikwils bedorven word, bezat de ondeugd timmer eenige bekoorlykheid voor hem; de affchrik hem daar tegen in 's vaders huis ingeboezemd, behoedde hem tegen de kagen der verleidinge, en hy bragt de oprechtheid en onnozelheid zyner jeugd terug by zynen vader. Het gezigt van Lücinde , die pas uit het klooster kwam , bragt by den joegen Dorilas eene verandering te wege, waar over hy zich ontzette. De rust en kalmte, die dus lang in zyne ziel  Xj.9 Dorilas en Lucinde, of het I geheerscht hadden, maakten plaats voor ont. rustende en nimmer voorheen gevoélde aandoenin. gen. De opllag zyner oogen, welker bedaardheid voorheen den inwendigen vrede , welken hy genoot, aankondigde * werd eensklaps jteder en drif tig, overeenkomftig met de gtfteltenis zyrs har" ten; dezelve drukre de onderlcheide aandoeningen, die daar in omgingen. — Lücinde was niet mm onthutst. Meer of min ervaarener in de kennis van de menfchelyke natuur dan deze jongeling, oirdeelde zy uit de blos die zyne Jcaaken verfde uit den aandoenlyken opflag zyner oogen, dat in zyn hart iets dergelyks omging als in 't haare. Dit aangenaam denkbeeld, Vermeerderde haare verbystenng; vreesagtig , onthutst , wilde zy voor 'c oog der aanfchouweren de vreugd, welke haar hart in 't heimelyk gevoelde Verbergen; zy floeg haare oogen neder, of liet ze overal rondweiden om den fchyn te geeven als of ze geen aandagt vestigde op 't geen 'er omging; doch wanneer zy de oo^co van Dorilas ontmoette, die, in de dron ' kenfchap zyner drift, alleen door haar fcheen te leeven, gevoelde zy in haar hart een gantfche drom van onbekend* aandoeningen, haare leliewitte kleur veranderde in roozig incarnaat, en de manen fchooten haar in de oogen. Gelukkig voor haar, dat de avond viel en AlcipPUS jDdagcfg maajc. te, dat bet tyd was om met zyne vrouw en zoon naar hu:s te keeren. Dorilas zou gaarne ten huize van Gerontes heboen willen biyven; maar de vrees, om de drift wel-  misv erfland te recht gebragt. i «Welke Lücinde in zyn hart ontflooker» had, san. jzyv vader te ontdekken, deed hf m itikwygend mede terug gaan. Wanneer zyne geruste ziel nog geene liefde kende, was dezelve ook onkundig van veinzery, en de leugen bezoedelde nimmer zyne lippen; maar zyne onnozelheid verliezende, werd hy vreesagdger en omzichtiger; hy vreesde voor weigering, zonder te onderzoeken, of die vree? op eenigen grond fteunde. Hy volgde zyn' vader fteeds op Lucjnde denkende, zy had hem geheel en al ingenomen. : Alcippus, begeerig om te weeten wat 'er in't gemoed van zyn zoon omging, die fcheen te mymeren, zeide tegen zyne vrouw. „ Ik heb nim« „ mer een zoo volmaakt meisje gezien als Lucin,, de." ——— Op 't hooren van dien naam ontwaakte Dorilas hy nadert om een gefprek te hooren, waar by hy dagt belang te hebben. Alcippus, zich houdende als of hy het niet bemerk» te, voer voort: ik zou wel eenigzins gedagten „ ten aanzien van die fchoone jonge dogter koes„ teren. ... Ik had gedagt .... maar ik heb „ het uit myn zin gefield; de oogmerken van Ge,, rontes zullen met de myne niet overeenko„ men ..." hy zal voor Lücinde wel eene voordeeliger party vinden, en zeker . , . „ Ach! myn vader," viel Dorilas hem in de rede, terwyl een blos zyne kaaken verfde, „ zal Gerontes „ Lücinde uithuwelyken? Maar zal zy de aan,, geboode party aanneemen? Heeft men 'er haar , „ reeds over gefproken ? " „ Wat Jbelang , " zei-  i6o Dorilas en Lücinde , ef het zeide Alcippus, „ ftelt gy in een meisje, dat g* J5 nog maar eens gezien hebt? daarenboven, moet „ gy, den vader hoogachtende, geen genoegen , icheppen in het geluk zyner dogter?" Cori. las antwoordde niet; maar de traanen, die uit zyne oogen biggelden, gaven duidelyker, dan eenige woorden zouden hebben kunnen doen, den ftaat waar in hy zich bevond te kennen, hy keer de zich om, op dat hy die traanen ongemerkt mogt afdroegen. — Alcippus en zyne vrouw wendden bet gef,>rek op een ander onderwerp, om hem geen achterdogt te geeven. De jongeling denkt op niets anders, dan het verlies van Lücinde- die hartroerend en kwellend denkbeeld, plaagde'hem d.g en nagt. Zyne vrolykheid veranderde in eene treunge droefgeestigheid, die hem alle rust benam. Eenige dagen hier naa ging hy alleen naar het hu-s van Gerontes , hy wilde Lücinde fpreeken en hoopte dat zy medelyden met hem zou hebben' hy vleidde zich met het denkbeeld, dat hy haar' door zyne traanen zou vermurven en haare weder, liefde verwekken. .„ Schoone Lücinde," zeide hy, „ is 't waarheid dat gy ons gaat begeeven? » zyt gy hier gekomen om ons zoo haast te ver„ laaten ? Ik zou behasgen in het landleeven kun„ nen fcheppen , en deze eenzaame bosfehadien „ zouden my meer genoegen fchenken, dan de „ talryke gezelfchappen der fteden; maar Lücin„ de h.er is geen geluk voor my, deze plaatzen „ zullen my .geen genoegen kunnen verfchaifen, „ in-  ■misverjlani te ncht gebragt. I6t fi indien gy van ons af gaat. Ik weet dat Geron. „ tes eene aanzienlyke party voor ubeftemd heeft; „ uit myns vaders mond heb ik dat troostloos nieuws vernomen; zouden de voordeden vad groote middelen, den voorrang krygen by een ,, hart, door de tederfte en oprechtfte liefde blaa„ kende? Ach! Lücinde, heb deernis metmy,; „ ik kan niet .leeven als ik u verlies." —— Lücinde, getroffen door deze verklaaring, floeg de oogen neder, de traanen bedekten haare wangenó ,, Dorilas," fprak zy, „ indien gy deukt redeii te hebben om n te bedroeven over het lot, \ welk my van u zal vcrwyderen, 'c zal voor my „ niet min treffend wezen; de traanen, die ik op ,, dit oogenblik ftort, toonen u genoegzaam hoe zeer myn hart de keuze van myn vader wraakt." Lücinde maakte een einde nan een onderhoud, 't geen zou hebben kunnen ftrekkén, om aan den jongen Dorilas te doen zien, welk een indruk hy op haar hart gemaakt had, en hem mooglyk toe 'fchaadelyke onderneemingen 3anzetren. / Gerontes zyne dogter in droefgeestigheid gedompeld ziende , dagt dat zy om een minnaar kwynde. De jonge meisjes hebben zeker jtydvak in haar leeven, in welken haar hart niet alleen kan wezen zonder aan verdriet oyergegeeven te worden; hier aan hebbe men die oogenblikken van ongemaklykheid, grilligheid, kwyning, en dietraa» nen toe te fchryven, welke hen tegen wil en dank, ten ooge uitvloeijen, wanneer de natuur zich oopenbaart, en hen uit den ftaat der onnozelheid IV. Deel. L trekt.  1G2 Dorilas en Lücinde, ef het trekt. „ Lücinde, " fprak Gerontes met die Imneemende vriendelykheid aan goede vaders eigen, ,, gy neemt van dag tot dag af; dagelyks zie ik „ het bevallig rood van uwe kaaken verdwynen „ en plaats maaken voor eene doodfche bleekheid, s, eene droevige koelzinnigheid heeft die leevendigheid van aart, u zoo eigen, weggenomen, „ uwe oogen fchynen dikwils nat van traanen. „ Lücinde, daar is een tydperk des leevens waar in de natuur haare ftem doet hooren aan alle we„ zens, en in de ziel onbekende begeerten ver„ wekt, die men te vergeefsch poogt te beftry. „ den. Ik reken het u tot geen misdryf toe, dat „ gy aandoeningen gevoelt, die het heelal met te„ dere en deugdzaame moeders vervult. Maar, „ dewyl uwe geringe ondervinding u tot eene keu,, ze zou kunnen doen overhellen, die u voor 't vervolg deerlyk zou kwellen, en u misfchien u leeven lang berouwen, heb ik het oog op een „ jongman geflagen, die u gelukkig kan maaken. Zyne ziel, die niets anders dan het goede kent ,, en bemint, zal de uwe met een zuiver en duur>y,zaairj vermaak vervullen; uwe dagen zullen eene „ aaneenfchakeling van genoegens en vreugde we„ zen, door geen' rampen afgebroken." —Dan hoe groot was de verbaasdheid van Gerontes, wanneer Lücinde, met traanen in de oogen, hem betuigde, dat het huwelyk geene bekoorlykheden Voor haar had, dat zy het eenzaam leeven verre boven het gehuwde ftelde, en hem bad zyn geza» niet te willen aanwenden, om haar in een' ftaat te-  , misverjïand te recht gebragt 163 tegen haaren zin te doen treeden, Dit lieve meis. je, zich verzekerd houdende dat de perioon, van welken Gerontes fprak, een geheel andere Was dan Dorilas, fJoeg by aanhoudenheid een huwe« lyk af, 't geen anderzints haar hoogst genoegen zou uitgemaakt hebben. Gerontes ontroerd door de Weigering van Lücinde, en over haare droefgeestige neiging voor de eenzaamheid, dagt, dat het verblyf in de ftad zou kunnen dienen om haar van die zwaarmoedigheid te géneezen; hy hoopte dat de verfcheidenheid der vermaaken in de gezeifchappen, hét hartzeer waar van hy de oirzaak niet konde ontdekken, zou verdryven, en dat de verkeering met jonge heeren van haaren ouderdom, uit haar hart eene fchaadelyke onverfchilligheid zou verbanneni en haare leevendige aart weder aankweeken; want verre af was hy van te vermoeden, dat zyne dogter eenige liefde tot Dorilas in haaren boezem koesterde. De treurigheid, op 't gelaat van dien jongman gefchild-rd, fcheen hem zelv'tot een zeker bewys van Lucinde's onverfchilligheid te verftrekken. —5Jonge' geliefden! een enkel woord zou u uit uw; uw.ialing gered/, en in den fchooe der vermaaken overgevoerd hebben! Doril's verftaan hebbende, dat Lücinde gereed ftond om naa de ftad te vertrekken, teneinde daar eenigen tyd te blyven, vervoegde zich fchielyk naa Gerontes. „ Ach , Lücinde ! " fprak hy, hoe veele traanen kost my uw ver„ trek naar de ftad! Hoe zeer vrees ik, dat gy L 2 „ Do-  164 Dorilas en Lucjnde, of het „ Dorilas zult vergeeten, Gerontks zendt u, buiten twyffel derwaards, ter oirzaake van dien „ jongen heer, voor wien hy u beftemd heeft; s, en is hy zoodanig iemand als uw vader hem „ heeft afgefchilderd, zoo heb ik u, helaas.' voor „ altoos verlooren; doch bezit hy grooter ryk„ dommen dan ik u kan aanbieden, heeft hy>deüg. „ den, die ik niet heb; zyn hart voelt die aaödoeningen niet, welke het myne beweegen ; j, neen, zyne liefde kan de myne nimmer evenaa,, ren! " — „ Ik weet niet, " antwoordde Lücinde, of hy, voor wien gy vreest, in de ftad woont waar ik heen gaa; myn vader heeft my »» zYn naam D0Ch woonplaats genoemd; dan wie i, of waar hy zy, zyn geluk is zoo groot niet als j, gy u wel verbeeld; heeft hy de gunst van Gej5 rontes gewonnen, hy zal nimmer het hart van „ Lücinde vermeesteren. Ik zal, zonder my des te beklaagen, het misnoegen myns vaders ver3, duuren; doch ik kan geene echtverbindtenis „ aangaan, die my tot een ftraf zou ftrekken; ik „ verkies veel eer in afzondering een kwyn'end „ leeven te leiden, dan iemand te trouwen, dien „ ik nimmer kan beminnen." — Deze woorden van Lücinde deeden de vreugd in 't hart van Dorilas herleeven; doch hy durfde de gevoelens van zyn hart aan Gerontes niet oopenbaaren, daarenboven moest hy nog zwygen, doordien Lucinde hem haare liefde niet oopenlyk betuigd had. Lücinde werd naa eene bloedverwante van Ge- ron-  misverjland te recht gebragt. 165 rontes gezonden, welke, hy verzogt- haaï in gezelfchappen te brengen , om ware het mooglyk haare droefgeestigheid te verzetten, en de vrolykheid in haar gemoed te verleevendigen. Deze gevoelig aangedaan over 'c lot van Lücinde, welk zy tederlyk beminde, bragt haar in gezelfchappen, en zogt zoodanige vermaaken als konden dienen om haare mymeringen te verdryven. — De fchoonheid van dit meisje die dus lang als begraaven was geweest in het klooster, vertoonde zich in de ftad met zulk een luister, dat zy haar even veel vyapdinnen verwekte als 'er juffers waren, welke dagten eenigen eisch op fchoonheid te hebben. De droefgeestigheid verwekte in haar zekere kwyning, die aan haare bekoorlykheden een volkomen luister byzette. Zy zag zich welhaast door eene menigte jonge heertjes omringd, die by haar om den voorrang dongen, en geloofden, dat haare deugd niet lang beftand zou zyn tegen hunne laagen; jaa zy verbeeldden zich, dat dusdanig eene nieuweling ligt vatbaar zou wezen voor de indrukzels, welke zy haar zogten te geeven; maar. Lu. cinde deed de onbefchaamde jongelingfchap zwygen, en noodzaakte die om haare deugd te eerbiedigen. Welk een onderfcheid , zeide zy by zich zelve, tusfchen Dorilas en die jonge heeren! vyanden der vrouwen, wiens onfchuld zy tragsen te bederven, en welker ligrgeloovigheid zy poogen te misleiden, en tot flagtoffers hunner ontrouw zoeken te maaken: hun mond is een werktuig van leugen; hun bedorven hart brand van een L 3 ftraf-  ï6(5 Dorilas en Lücinde, of het ftrafwaardig vuur, jaa men feesS in den tintelenden opflag hunner oogen, de ongebonden liefde Ach, Dorilas! vrees niets van deze bedorve zie^ Jen! Nimmer zult gy een' medevryer hebben onder deze menigte van losbollen, die alleen kunnenzegepraalen over de zwakheid van een meisje; welke tot haar eigen val medewerkt. Zy boezemen my niets in dan haat en verachting! Is dit dan, fprak zy dikwils tot haare vriendin, is dit dan de jongelingfchap, om welke onze fexe'alle dagen met nieuwe cieraaden te voorfchyn komt? Is 't om dezen te behaagen, dat zy geheele dagen voor den fpiegel flyten, om aan haare bevalligheden een nieuwen zwier by te zetten ? Dan Cleonide, ("dus was de bloedverwante geheeten,) die altoos de jonge heeren voorfprak, verfchoonde zoo goed zy kost hunne zwakheden, fchreef aan de hitte en losheid der jeugd, die Önftahd'vasiigi heid en zugt tot vermaken toe, welke Lücinde hun verweet. Door Gerontes onderricht, dat dit jonge meisje niet beminde, wilde zy uit'haare ziel, die haatlyke onverfchilligheid verbannen , door haar liefde ia te boezemen voor de jonge heeren, die ten haaren huize verkeerden. Lücinde. dus lier zy zich hooren, „ onder de jon-e „ heeren, die gy hier ter ftede ziet, zyn 'er die ' „' uwe achting verdienen; het hart van alle deze „ jonge tnaipen is niet bedorven, 'er z'yh 'er die „ in htm binnenfté de ongeregeldheden tegen wel„ ke gy u aankant, verfoeijen. Wat dunkt u, s, by voorbeeld, van den jongen Aletis? ïlaat » de  vmvsrjlani te recht gebragt. 167 „ de zedigheid niet op zyn gezigt gefchilderd? Jf is zyn hart niet gevoelig voor deugdzaame aac- .doeningen? kunt gyUiem, met rede, een der misdryven ten laste leggen, die de anderen haatlyk en verachtelyk voor u maaken? De 00,, gen der andere jonge heeren branden wanneer zy van minnenhandel hooren , de zyne liaan „ alleen vol vuur als hy van de deugd fpreekt. j, Schoon zyn gedrag ter berispinge van andere ,, jonge heertjes dient, beminnen, achten, en eer§ biedigen zy hem; zy fpreeken nimmer van Aletis, zonder zyne deugd te roemen; zoo ,, veel kragts Lücinde heeft de deugd, zelv' op „ laage zielen." — „ Ik ftem toe," antwoordde Lücinde, ,, dat Aletis goede hoedanigheden bezit, jaa zelvs deugden die men zeldzaam, by ,» jongs heeren in de fteden aantreft; ik Wil aan a zyne goede zeden recht doen, en ik onderfchei„ de hem van de overigen; ik ftaa zelv' toe, dat ik hem met vermaak zie, want hy is ook de „ eenigfte, wiens onderhoud de aandagt eener „ eerlyke jonge juffer waardig is." — Cleonide, die alleen van Aletis gefprooken had, om de gevoelens van Lücinde te ontdekken, vleide zich , dat deze jonge heer haare koelzinnigheid zou overwinnen; in die verwagting, verzogt zy hem dikmaaler dan voorheen aan haar huis, en fchikte het derwyze, dat Lücinde veelvuldig in zyn gezelfchap kwam;, maar fchoon zy hem met genoegen zag, en fomtyds eenig blyk van vrolykheid gaf als hy by Cleonide kwam, bleef doorL 4 gaans  |6S Dorilas en Lücinde, of hit gaans haare droefgeestigheid op den zelvden toon en zy bemerkte fomtyds hoe Lücinde traanen ftorttè, dien zy egter zorgyuldig poogde te verbergen. UüR'LAs was niet gelukkiger, hy vreesde onopboudeiyk dat die ingebeelde mededinger hem bet bart van Lücinde zou ontrooven, of dat zy zich zou laaten verleiden door de gefprekken van e^nen meuweu minnaar. De beloften van Lücinde fielden lomtyds zyn hart gerust, hy herinnerde zich met genoegen, het laatfte onderhoud; doch oo andore tydeu beefde zyn hart van vreeze. „ He„ laas!" zeide hy by zich. zeiven diep zuneode, 3, Lücinde heeft zich mooglyk reeds aan een an3, der verbonden! Den jongen heer, voor wien „ Gerontes haar beflemde, heeft misfchien allen „ wederftand reeds verwonnen; de naam van Üo.' „ RJLas is misfchien reeds uit haar geheugen ge. „ wischt. Ach! Lücinde, is het dus met de zaai gelegen, dan zal ik van verdriet fteryen! " Gerontes zag met gevoelig harteieed den kwy penden toeftand van Dorilas; in de Vergelding zynde, dat zyne dogter geene genegenheid vQQr dien jongman had, en daar by afkeer voor het huwelyk, beklaagde hy hem; hy bedroefde zich over het ongelukkig lot, 'twelk zyne oogmerken dwarsboomce; doch hy dagt zich fchuldig te zujleq maaken aan geweld en wreedheid, indien hv zyn» dogter wilde dwingen om eene verbindtenV aan te gaan, in welke haar hart geen deel konde nee. men. Die weldenkende vader befchouwde de voor-  tiiiiverjland te recht gebragt. yooroirdeelen, en familie-overeenkomften zonder toeftemming en voorafgaande goedkeuring van de jonge lieden die 'er het voornaarafte belang by hadden, aangegaan, als de onvermydelyke oirzaaken van alle de rampen, die uit gedwongenebuwelyksverbindtenisfen ontdaan. — Onverduldig om te weeten of de tyd en verkeering, eenige verandering in het hart van Lücinde zouden te wege gebragt hebben, vervoegde hy zich tot Cleonide; en verftond, tot zyne fmerte, dat zyne dogter nog a's te vooren de eenzaamheid zogt, en dat niets in ftaat was haar uit dien toeftand van droefgeestigheid te trekken; dat zy de onfchuldigfte vermaaken fchuwde, en, met eene dreigende geftrengheid, de jonge heerea, die door haare fchoonheid aan het huis van haare vaders vriendinne gelokt wierden, afwees; en dat 'er tot nog toe niémand was dan alleen Aletis, die eenigzints in haare gunst ftond, en dc cenigfte was dien zy met genoegen zag. Te vergeefsch zogt Gerontes dn oirzaak van de aanhoudende droefgeestigheid zyner dogter te ontdekken, hy kon die niet overeenbrengen met de gulle vroiykheid, die voorheen haar karakter fchet-. ftc. Hy begreep niet van waar deze buitengewoone verandering voortfpróot. „ Ik moet," zeide hy by zich zeiven, „ nog dezen dag dit geheim ontdekken, de ftaat van Lücinde verwekt in my ondraagelyke ongerustheden." Tot bereikiüg van zyn oogmerk, liet hy zyne dogter in het •vertrek van Cleonide komen. Lücinde J fprak L 5 de  2 7® Dorilas en Lücinde, of het de ontroerde vader, ik had gehoopt, dat het verblyf m de ftad uwe droefgeestigheid, welke my zoo zeer ontrust, zou verdreeven hebben; en mv ne verwagting is geweest, dat overdenking, gepaard met de raadgeevingen van Cleonide, u uwe bevallige vrolykheid, die my eerlang zoo veel vermaaks fchonk, zou hebben terug gegeeven, en my voortaan in myn afgezonderd leeven hebben vervrolykt. Maar ik bemerk, tot myne hmiga fmerte, dat uw hart voor de vrolykheid is geflooten. Lücinde! hebt gy eenig hartzeer, ftort het m uw vaders boezem uit; rekent gy myne teder hcid niet voldoende om de zorg op my te neemen ten einde alle middelen werkftellig te maaken om u te troosten? Myn lieve kind, wees niet onrechtvaardig ten aanzien van uwen vader, verberg voor hem de oirzaak niet langer van die naare droefgeestigheid, welke u aliengskens in 'c graf fieept. Ik had een ontwerp , waar van de vol voering my met vreugde zou vervuld hebben j maar uwe weigering heeft my van oogmerk doen veranderen. Ik zal u niet, tegen wil en dank, tot een voor u gehaat huwelyk dwingen; het misdryf waar aan gy u daar door zoud fchuldig maaken,' door met uw' mond beloften te doen , in welke uw hart geen deel neemt, zou tot myne verantwoording zyn. Ik weet, dat gy den verftandigen Aletis hebt verkoozen uit dien hoop van jonge heeren, die de verwaande gedagten koesteren dat geene meisjes hun kunnen wederftaan; ook weet ik, dat gy zyn onderhoud verre verkiest boven de be-  misverjiand ts recht gehragt, j^j belagcbeïyke beuzelpraat zyner mededingeren. Ik jjeb kennis aan de ouders van dien jongen heer; èn ftaa u voor hunne toeflemming borg ; jaa ik beloof u de myne, indien gy hem tot echtgenooc wilt neèmen. — Lücinde, verbaasd over dezen voorflag, antwoordde met drift: ,, 't is waar, ik zag Aletis eenige reizen; ik beken zelv' dat „ hy hoedanigheden bezit, die myner hoogach* ,, ting wegdraagen; doch myn hart heeft voor hem „ nimmer eenige andere gevoelens dan die van „ vriendfchap gevoeld: een echtgenoot heefteisch „ op tederder aandoeningen; lieve vader wat ben „ ik te beklaagen, dat ik aan uwe begeerte niet „ kan voldoen; dit denkbeeld flrekt tot vermeer* „ dering van myn harteleed. Ik bezwyk 'er on- der! " Gerontes antwoordde hier op, „ Lücinde! indien ik alleen met myne belangen „ en genoegens raadpleegde, zou ik myn best „ doen om u over te haaien om by my te blyveh „ woonen, en de plaats uwer moeder te bekiee- den; wel verre van u eenen echtgenoot toe te ,, wenfchen, zou ik u den ongehuwden ftaat be,, haaglyk affchilderen; dan lieve kind, uwe be„ langen zyn my dierbaarder dan myne eigene. „ De moeilykheden, aan het huwelyksleeven ver„ bonden, kunnen niet opweegen by de verbor„ gene kwellingen van een bejaard meisje, die ,, van binnen door een heimlyk vuur verteerd ,, word, 't welk zy zich fchaamt te bekennen, en „ haar doet traanen ftorten over den eenzaamen „ ftaat, waar in zy leeft. Gelooft my Lücinde, ,, fchoon  ï?ï üorieas en L-jcinde, of het „ fchoon de hnwelylabanden zoo het fchynt niet » losband.gheid overgegeeven, zyn 'er egter nog „ deugdzame echtgenooten, die in het huwelvk b een geluk genieten van geen naberouw gevllgd » d,e voor elkander gevormd, dagelyfi^ hunne I» banden ten hemel heffen, om die voor de ,eze! „ gende vereeniging die hun verbind te danken. » Waarde kind, de natuur heeft u hoedanigheden " jonken, SY niet kunt verwaarioo n" „ zonder u misdaadig te maaken, zy zu]Ien he „ vermaak uitmaaken van den man, dien gy me }, uwe hand vereert; beroof my niet van ën^e „ noegen, t welk myne ziel met vreugde zou „ vervullen; dat ik de fmert niet hebbe om ten ,3 graave te daalen, voor dat ik u gelukkig ge! „ trouwd z,e." - Lücinde ftome £aa ^ gezjgt w3S 'er mede bedekt, zy wilde antwoorden' doch haare fmkken belette zulks, zy fiamelde alleen deze woorden uit, „ ach! myn ]ieve vade„' wat ben ik ongelukkig!" Gerontes nam de hand van Lücinde tusfchen de zyne, en fprak met alle die tederheid, welke het hart van weiopgevTede kinderen op 't gevoeligst treft. Dogter «rv « poogde te fpreeken , de woorden fluiten' op „ uwe hppen, uw hart word gedrukt, door eenig „ geheim waar van 't zich wil ontlasten: ik be! „ zweer u by de traanen die gy ftort) b de haQ. „ den welke ik in de myne druk, verberg niets 3, voor uwen vader die u hartelyk liefheeft, en „ van wien gy mets te vreezen hebt.» Hier op wierp  Wiverfte&id te recht gebragt, 173 wierp Lücinde zich voor haar vaders voeten, en betuigde, met een ftem door ftnkken afgebrooken: „ ach, beste vader! ik heb tegen wil en dank, „ myn hart overgegeeven! ... ik bemin Dori. r„ las, ik kar om geen ander huwelyk, zonder f„ fchrik, derken." — Hoe is 't mooglyk Lucinde!" fprak Gerontes, verrukt door verbaasdheid en vreugde, „ hoe veele kwellingen en moei„ lykheden zoud gy my befpaard hebben, indien „ gy uw hart eerder voor my had oopengeiegd! „ Dorilas, wien gy bemint, is de perfoon dien „ ik tot uwen echtgenoot gefchikt had, gy wei,, gerde hem! " 1 Lücinde kon van ontfteltenis niet tot bedaaren komen, zy durfde zich niet aan de vreugde die in haar hart opwelde overgeeven; ftilzwygende kuste zy de handen van haar' vader, die haar opbeurde en met de grootfte tederheid omhelsde. Hy deed Alcippus en Dorilas aan zyn huis komen ; de laatstgemelde wist niet hoe hy 't had, en was van verrukking opgetoogen. „ Lücinde !" riep hy van drift vervoerd uit, „ wy zullen dan niet langer van elkander afgefcheiden leeven! Ik heb dan „ niet meer voor dien mededinger te vreezen." . •— ,, Kinderen," zeide Alcippus , ^, ik heb u zoo veel verdriets veroirzaakt, zoo veel traanen „ doen ftorten; doch al dit leed zal door een rui„ me beek van geneugten worden overftroomt: „ fmaakc lang het zoet, 't welk het deel behoort „ te zyn van beminnelyke en deugdzaame ge„ lieven!" Mom-  174 Montagöje en Rakoal, of het ohjckatbaar Montagüe en Randal, cf het onfchatlaar genoegen dat uit het weldoen voortvloeit. Gy fpfeëfet my veel van de geneugtens des'leevens, my, vriend! Hét is waarlyk zeer aangenaam vooru, d.e de weetenfchappen bemint, een groot aantal boeken te bezitten, die met een juist" oir deel gekoozen zyn; of uitmuntende tafereelen van beroemde meesters, tuinen in een' fonderlingen fmaak aangelegd, waar men kleine kabinetten*bv grafzuilen, ruïnen van een oud gebouw, nevens eene pragtige kolonade aantreft. Het is het boog. Re ge'uk van eene fchoonheid geliefd te worden; by voorrang de bezitter van haar hart te zyn; jaa de liefde van twee harten, die waardig zyn eikanderen te beminnen, is de volkomenheid der mWchelvke vreugde - Doch 'er is nog eeD andere geneugte, die alle de van u gepreezene nog verre overtreft J Eoe! iets dat nog boven de liefde gaat? — Het ftrëelt my zulks te gelooven, mylord, is 'er iets aar. de ziel nog meer roert en met treffende gevoelens vervult,? Jaa het is de onfchatbaare vreugde die uit het weldoen voortfpruit, wanneer wy den nood van onzen evenmensen uitvorfchen, en hem de fchaamte en vernedering, die het ongeluk verzeld, befpaaren. O! welk een zaligheid is het een ongelukken te verkwikken, eene bedrukte fytai. He aan de ellende te ontrukken! Dan verheft zich de  genoegen dat uit het weldoen voortvloeit. 17 j de menscb tot zyn eerwaardigfte model, zoo verre jjet der menfchelyke zwakheid mooglyk is hetzelve naaby te komen; hy word een God; hy is meer . dan. vader; want hy behoud en verzoet een ellendig leeven van menfchen, die dikwils den genen verwenschten, die het hen gegeeven hadden. Ik moet u bekennen, ik heb deze zaligheid dikwils genoten ; ik heb de zuivere vreugdë der weldaadigheid gefmaakt, en gevonden dat 'er niets by te haaien is. Vöor het^geluk van de traanen, jaa van een enkelen traan eens lydenden te hebben opgedroogd , geef ik van harte alle andere geneugtens gaarne over. Toen de hertog van Montagüe dit zeide, liet hy den vollen loop aan deze zyne treffende gevoeligheid, deze eerwaardige weeklykheid zyner ziele, die hem meer dan zyn rang onder zyne medeburgeren deed uitmunten; men zag dat zyn hart vol was, van het gene hy met zoo veel vuur bepleitte. Hy wendde zich tot eenige jonge lords, die van punch en franfche liqueurs, een weinig beitoven waren. Men kan ligt denken, dat de hertog, met hoe veel belang en vuur hy zich ook uitdrukte, weinige aanhangers bekwam. Men roemde zeer in hem wat de engelfchen good Nature noemen, en dat wy een goed hart heetten; men prees zyne uitmuntende gevoeligheid en fcheidde van elkanderen, om zich in een opera, waar de fchoonfte Italiënnes zich hooren lieten, te gaan vermaaken, of fpoedde zich naar eenen bekwaamen koppelaar, die  176 Montacue en Ranüal, of het mifchaioaar die voor een billyke prys had aangenomen hier of daar een onfchuldig meisje te helpen vervoeren, terwyl anderen de oopenbaare nieuwspapieren dingen leezen, doch geen een had het oogmerk onj een goede daad te bedryven, Montague verliet zyn gezelfchap, en betreurde by zich zeiven de verblinding van den mensch, ten aanzierj der middelen , om zich een waar en duurzaam geluk te verfchaffen. De hertog gevoeÜ de de waarheid, dat niemand gelukkig zyn kaQ ' die zich niet aan de zoete drift van het mededoogen en mijddaadigheid overgeeft. De lord ging naar St. James Park ; gemeenlyk hield hy zich in deze eenzaame wandelirgen mee zyn eigen hart bezig , en genoot zyn eigen omgang. Gevoelige zielen zyn als de minnaars, zy beminnen de eenzaamheid; voor hen welft zich het loof der bosfehen, voor hen ruifchen de beekjes, vonr hen bloeijen de eenzaame valieijen; de ver' Handige alleen kent ook de bekooriykheid dier aangenaamfte dweepery; ook moet men een van beiden zyn om het genoegen der afzondering, en het eenzaame onderzoek van zich zelvs, te kunnen fmaaken. Geen dwaas of booswigt zal zich in een donker bosch verftceken, zy vlieden het zelvs en fidd-ren voor hun eigen gezelfchap. Montague behoefde voor zich zeiven niet te vreezen; hy naaderde zich, om zoo te fpreeken met een goed geweeten. Naa dat hy langen tyd' in zich zdven verdept was geweest, wierd hy, .met verre van zich, een maa gewaar, wiens veel- be-  genoegen dat uit het weldoen voortvloeit. i j 7 beduidende gezigtstrekken hem terftond in 't oog vielen; hy ging. langzaam aan den kant van heè irater op en nederè en fcheen verdiept te zyn in befchouwingen, die het geheime lyden van zyné pziel fcheenen aan te kondigen; zyn oude doch zu& vere uniform, verried zynen ftand en tegelykzyj ne fobere omftandigheden; hy verhefte fomwyleri een blik van 't oog naar den hemel, dan liet hy hes weder treurig naar de aarde zinken, en zugtte uiè een beklemd hart. Meer was 'er niet noodig, om den Hertog té treft fen; hy moest weeten, wie de man was. By gelufe ontmoette hem de waardige Thomson , de dichter der jaargetyden, die hem zeide; dat deze mant Randal heette, dat men hem dagelyks in 't Park aantrof, dat hy een braaf officier was vol wonden, die hy hen, die gunfien kunnen uitdeelen, vergeefs getoond had; hy was op de allerhardfte en onrechtvaardigde wyze afgewezen geworden, en had zelvê m door de reforme, die by de armée van zyn kompagnie had plaats gehad, alles, wat hy op dë wereld bezat, verlooren; zyn vroüw en zyne "kinderen leefden van zyne halve foldy in Jorhhiret hy hield zich in honden op en zogt een bediening, die hem hardnekkig geweigerd wierd; hy was in den niterften nood, doch droeg denzelven met kloekmoedigheid en fterkte van ziel, en deed de waarde van den mensch nergens in te kort. Montague zeide weemoedig tegen Thomson* hy heeft dan geene vreugde! — Zaagt gy dan ooit dat ongelukkigen vreugde genjeten} mylord? IV. Deel. M * be-  Mqnïagüe enRandal, o/ fttó enfchatbaar faehalven dat Randal te edel is om byftand te verzoeken, zoo zyn 'er weinig rnilddaadigen, en deze weinigen nog verftaan de kunst niet om op eene heufche wyze te verpügten! a'le lieden zyn zoo kiesch niet ais gy mylord , noch bezitten uwen geest van weldaadigheid. De hertog behoorde, -geiyk wy reeds gezegd hebben, g enzints onder die genen, die hun leeven in eene geduurigo verftrooijing van gedagten doorbrengen; hy merkte naauwkeurig alles op wat hem de deugdzaame dichter zeide; liet zich in de kleinfte omftandigheden in, en verloor den armen officier, om zoo te ipreeken, niet uit het gezigt. Naa eenige dagen ging de hertog weder in 'tParh Randal zat weder op de zelvde bank, en fcheen nog fteeds in diepe zwaarmoedigheid verzonken te zyn. De hertog wilde naar hem toegaan, doch bedagt zich, ea keerde ylings naar zyne wooning terug. Randal zat nog op de zelvde plaats. Een bediende kwam naar hem toe: mynheer verzoekt u dezen middag by hem te komen eeten. — De officier ziet hem aan. Uw heer, myn vriend? en —" wie is dat? — Zyn excellentie de'hertog van Montague. — Ik kenne hem wel by naame; hy behoort tot het kleine aantal derzulkcn, die hunnen rang eere aandoen; doch hy kent my niet, en gy vergist u denkelyk myn vriend! — Zyt gy niet heer Randal? — Die ben ik — doch waarlyk gy vergist u. De bediende ging heen, kwam terug: — gy zyt immers de kapitein Randal vaa 't agt.  genoegen dat uit list weldoen voortvloeit, 17$ 't agttiende regiment? — Dat is zoo myn vriend, doch uit dien hoofde ben ik den hertog even onbe» kend. Gy vergist u, gelyk ik reeds gezegd heb^ .— De knegt nam zyn affcheid eh kwam ander» maal weder. — Neen mynheer, ik ben zeer wel te recht; gy zyt het, die zyn excellentie ter maal» tyd verzoekt; ilc zou uit myn dienst gezet worden0 zoo ik u niet medebragr. Randal ftond hoe langs hóe meer verbaasd over ëene orrtftandigheid, daar hy geen reden van wist te geeven. Hy gaf zich op het fterk aandringen van dit mensch over, en volgde hem naar het hotel van den hertog. — Mylord, ik weet niet wat ik van de boodfchap van uw bediende zeggen tz\% hy blyft ftaands houden , dat gy my ten eetea verzogt hebt, en heeft my hier naar toe gefleept; offchoon ik uw excellentie ten eenemaat onbekend, ben, zoo kom ik egter, dewyl ik het my een ge-, luk rekené u te naaderen. — De hertog liet hem niet uitfpreeken. — Jaa, mynheer, ik wagtte u . met ongeduld, en ik bedank u dat gy myne noo» diging hebt aangenomen. Ik heb niets gewigtigs mede te deelen. Montague liet alle bedienden uit de kamer gaan, nam Randal by de hand, die zich neven^ hem moest neerzetten: —' De ftap, dien ik gedaan hebbe, moest u, mynheer, fouderling duu« ken; doch ik heb een jonge dame beloofd dezen dienst te doen, die u zeer gaarne zien wilde; zy , wenschte zeer naar uw gezelfchap, en ik heb die aan haar bezorgd. M 7 Men ■  1S0 Montague cn Randa^ oj Stt mjcimbaar Men kan zich bezwaarlyk de verbaazicg van den officier voortellen: — Mylord! — Mvlord! — een jonge dame, — ik ben gehuuwd — heb twee kinderen! — jfc Weet alles, zeide de hertog giimlagchend, en ik heb het niettemin betaamelyk gedagt, u dit gezelfchap te bezorgen. — Oirdeel zelvs of ik ongelyk hebbe, — gy zult'er my nog voor bedanken. Montague brak het gefprek af: hy oopende een zykamer; —— en wie was de vrouwe, die zich in Randal's armen wierp? Zyne gemaa- lin met beide haare kinderen. — Weetgy, myn lief, waarom ik naar Londen gekomen ben, en wien ik het te danken heb, dat ik hier aan uwen boezem van vreugde weenen mag ? — Den edelen heere! (terwyl zy op den hertog wees) zyn exceilentie heeft de goedheid gehad my te ichry. ven, dat ik met onze kinderen zou overkomen, dewyl myn oom hem de jaarlykfche uitkeering van 800 ponden had opgedraagen. — Door welk een wonderwerk, riep Randal, is deze man, die ons huwelyk zoo zeer afkeurde, dat hy ons onterfde, ten onzen opzichte zoo vermurwd geworden? Dit had ik nimmer kunnen verwagten! en De officier zag hier by den hertog ftyf aan, om ieder beweeging zyner ziele te befpieden. Hy a»g, dat hem een traan ontflipte. Ik heb het geheim ontdekt! Ik danke u aan uwe voe, ten ó Mylord! gy zyt de oom, gy zyt de weldoener! Laat ik myne erkentenis hier op myne knieën voor u uitboezemen! Mon-  genoegen dat uit het weldoen voortvloeit. 1 Si Montague hief-hem fchielyk op, drukte her» aan zyn hart en weende met hem. Hy ontkende het dat hy de oirzaak der weldaad was. — Het ic te vergeefs, waardige groote man, myn befchermengel, gy moet myn dank aanhooren, myn hart is te vol! — Nu dan, myn vriend! myne traanen hebben my verraaden, — ik ben de oom, ik wil. het myn leeven lang blyven. Gy zyt de myne, myne lieve vrienden! welke vreugde heb ik u te danken! dees dag is de fchoonfte mynes leevens., dat zweer ik u! Montague verhaalde hem , dat hy deze om> ftandigheden aan den aandoenlyken Thomson te danken had, door wien hy den inval had gekreegen, om zyn vrouw en kinderen van Jorkshke te ontbieden. — Hy gaf hem de beftendige bewyzen zyner edele denkwyze; verzoende hem met zynen oom, die kort daar op fiierf, en hem eene groote erffenis naaliet. Wat moest niet Montague's ziel ondervinden, toen hem Randal de ysfelyke gefteldheid fchilderde, waar uit de hertog hem verlost had. Dees waardige officier leefde alleen van water en brood, om zyn klein inkomen geheel aan zyn' familie over te laaten. O myn lieve vriend, zeide Montague, hem omarmende, hoe veel dank ben ik u niet fchuldig voor die ftreelende aandoeningen, die gy my verfchaft. Waarde, on-' fchatbaare gevoeligheid der ziel, gy zyt de cenigfle onuitputhaare hron van waare zuivere vreugde'. m3 m  ï82 23e ongelukkige 'Vriendinnen, of de droevige Be ongelukkige Vriendinnen y of de droevige gevolgen van het verbloemen der waarheid. Charlotta en Maria, twee meisjes van genoegzaam den zelvden rang en aanzienlykheid van famiiiën, die weinig in jaaren verfchiiden, beiden bevallig en fchoon Waren en wiens verdereperfoonlyke hoedaanigheden genoegzaam overeenkwamen, doch waar van de eerstgenoemde , doordien een eenige dogter was, daar de andere verfcheidenê zusters en broeders had, met veel ruimer middelen bedeeld was dan deze, waren te faamen in een vermaard kostfchool naaby Londen opgevoed, en hadden een' naauwen band van vriendfchap met eikanderen gefloten. Van fchool t'huis gekomen zynde, wierd Char. X-otta wel draa door kapitein Freeman ten huwelyk aangezogt; een hups jongman, die, behalven zyne bediening onder de guardes , bezitter was van een klein vaderlyk landgoed; dan haare ouders op een voordeeliger huwelyk hoopende , verzogi ten den kapitein zyne bezoeken te ftaaken, en verboden aan haare dog ter, om eenige verkeering met hem te onderhouden. Naa eenige vrugtelooze tegenkantingen, vondenzich de gelieven genoodzaakt daar aan te onderwerpen; dan het ongenoegen "van beiden was zoo blykbaar, dat men dienftig dagt de juffer van plaats te doen veranderen , en haar naar buiten te zenden. Men bragt haar by eene moei, me-  gevolgen van,het verbloemen der waarheid, ig^ mevrouw Meadows genaamd, die met haar dog. ter afgezonderd leefde, op een landhuis, meer dan honderd 'mylen van de hoofdftad gelegen. Van «pril tot augustus, in dezenaauwe eenzaamheid met misnoegen doorgebragt hebbende, wierd zy onver» wagt met een bezoek van haar' vader verrast, die den heer Jacob Forrest met zich bragt, een jong ■edelman, kort te vooren bezitter geworden zynde van een zeer aanzienlyk landgoed in de zelvde ptovintie, benevens den tytel van Baronet. Deze heer fcezat een goedaartigen inborst, had veel verftand, een' bevallige geffal-te, en wist zeer wel te leeven: zyn gezelfchap wierd ongevoelig behaag'yk aan de jonge juffer; trof hnare liefde in hem geen nieuw voorwerp aan , haar eerzugt had 'er ten minften een gevonden; ook had de begeerte om uit een' Üaat van afhanglyfcheid verlost en niet langer in een fombre vergeetelheid te leeven, al haar overige genegenheden verzwolgen ; geen wonder der- * halven, dat deze wierd ingevolgd, wanneer naauwlyks eenige andere gevoeld wierd; geen wonder ook dat zy de wenfehen van haare ouders, met de vriendelyke aanzoek van haaren minnaar vereenigd, gehoor gaf, en binnen korte weeken haare toeftemming gaf, om mevrouw en echtgenoöte te worden. De jonggetrouwden bleeven op het land tot het begin van oótober, wanneer zy naar Londen vertrokken, benevens mevrouw Meadows, die zy overgehaald hadden om hen te verzeilen, ten einde de jonge juffer, haare dogter, met wie de joDge vrouw een' naauwe vriendfehap had aanM 4, ge.  184 Be ongelukkige Vriendinnen, of. de droevige ' gegaan, deel te doen hebben aan de vermaaklykheden van de ftad, geduurende den winter. Kapitein Freeman had zoo draa niet verftaan, datCnARXoi ta getrouwd was, of hy deed aanzoek by Ma■xia, met wien hy, geduurende zyne bezoeken by haare vriendinue, bekend was geworden, wierdhet met haar eens, en voltrok daar aan zyn huwelyk. De vriendfchap der twee jonge dames fcheen naa haarheder huwelyk eer toe dan afgenomen; zy wa. ren altoos ia het zelvde gezelfchap, altyd tefaamen ia de byzondére en oopenbaare verrnaaklykheden van het fatzoen , en bezogten elkander over en weer, zonder zich aan de pligtpleegingen van belet te vraagen of zich te;kleeden, te verbinden. Doch de heer Forrest noch' juffer Freeman konden de meenigvuldige byëenkomften tusfchen 'een' minnaar en minnaaresfe, die enkel door dwang gefcheiden waren, en welken door deze gemeen«aamheid en vemouwlyken omgang veroirzaakt 1 wierden, zonder onrustigheid niet aanzien; en fchoon ze beiden by deze byëenkomften genoegzaam altoos tegenswoordig waren, wierd de heer Forrest jaloers van zyn' vrouw, en juffer Freb. mak van haaren man. Het gebeurde in de maand may van het volgende jaar, dat de heer Forrest 's morgens uit de ftad vertrok, om tegenwoordig te zyn by de verkiezing van een parlements-lid voor de provintie, en niet vooï den volgenden dag wierd terug verw'agt Tegen den avond liet zyn' vrouw een draagftoel komen, en ging juffer Freeman bezoeken; het - ge-  gevolgen van het verbloemen'der waarheid, igj gezelfchap dat zy daar vond, vroeg vertrekkefl. de, kapitein Freeman op de wagt, en de heer Forrest uit de ftad zynde, gingen de twee dames naa de maaltyd zitten fpeelen, waar mede zy zich bezig hieidcn, zonder op het verloopen van den tyd acht te geeven, tot drio uuren in den morgea:-ftond , wanneer mevrouw Forrest naar huis wilde gaan; doch juffer Freeman hield by haar aan, fchoon zy mooglyk het tegengeftelde wenschté, ;om te wagten tot dat de kapitein t'huis kwam, -waar in naa eenige tegenftribbeling, eindelyk bewilligd wierd. Omtrent vyf uuren kwam de kapitein , en mevrouw Forrest zond terftond om een' draagftoel; gevallig was op dat uur geen' draagftoel tebekomen^ en derhalven een huurkoets ontboden zynde, hield de kapitein aan om haar naar huis te geleiden. Zy weigerde dit met eenige ontroering; waarfchyniyk den kapitein nog met minder onverfchilligheid aanziende dan zy wenschte, en om die reden meer onbehoorlykheid in zyn aanbieding vindende; maar haar reden van weigering, hoe dringende ook, met geen fchik kunnende aangevoerd worden , maakte zyn' aanhouding zich welhaast vaa haare toeftemming meester. Deze vriendelyke aandrang van den kapitein, had niet alleen mevrouw Forrest in verwarring gebragt, maar ook misnoegen by zyn vrouw veroirzaakt: zy kon 'er hern egter met geen welvoeglykheid in tegenftaan; en iiootfte, om hem haar te onvredenheid niet te doen «indekken, een foort van onverfchillige houding M 5 aaa,  M* Ls ftemnmj of de droevigs paa, die eenigermaate wraak over dezelve oeffende; zy begeerde dat hy, terug gekomen zynde, haar met zou ftooren, dewyl ze voorneemecs was terftond naar bed te gaan; m,t zeker % van vaakfjge koelheid, daar by voegende: „ ik ben reeds i, meer dan haif in flaap." Het was bynaa half zes, toen de kapitein met mevrouw Forrest in de koets flapten. De morgenftond uitmuntend fchoon zynde, en het voor gevallene alle geneigdheid tot fiaapen verdreeven bebbende, kon mevrouw Forrest zich niet we*r bonden onder weg te zeggen , dat zy veel üever een wandeling in het park zou willen doen, dan naar huis en te bedde gaan. De kapitein was zeer ïeyeng met haar te betuigen dat hy van 't zelvde gevoelen was, en ftelde voor om hen met de koets derwaards te doen brengen. Maar de tegenwerpingen die de dame zich maakte, om met den kapitein niet alleen m een huurkoets gezien te wo'den, waren bynaa gelyk aan die welke zy thans in haar ontdekte tegen het wandelen in de maliebaan, zonder ander gezelfchap dan van hem; om zich derhqlven uit deze tweede zwaarigheid tc rijden zeide zy aan haar vaders huis, dat genoegzaam in den weg was, eerst te willen aanryden , om haar cigt Meadows, die zv wist dat de gewoonte had van vroeg op te ftaan , mede te neem en Dit ■ ontwerp wierd aanfronds ter uitvoer gebragt,! maar mevrouw Forrest vond haar nigt aan verkouwdbeid onpasfelyk. Zy had zoo draa het oogmerk van dit vroeg bezoek niet geoopenbaard, of juf. fer  gevolgen ven net verbloemen der -waarheid. \&i fer Meadows bad haar van de wandeling in het park te willen afzien, en by haar te biyven tot de familie opftond, en naa ontbeeten te hebben naar huis te gaan: „Neen!" antwoordde mevrouw Forrest hier op, ,, ik heb beflooten te wandelen; K maar dewyl ik my eerst van kapitein Freeman ontfiaan moet, zal ik hem laaten zeggen, dat gy „ my overgehaald hebt om u gezelfchap te houden." Ten dien einde wierd aan den kapitein, die beneden ftond te wagten, geboodfehapt dat juffer Meadows onpasfelyk was, en mevrouw Forrest verzogt had by haar te blyven ontbyten. De kapitein zond, op het ontvangen van die ty« ding, de koets weg; doch misnoegd zynde oye* hei gedrag van zyn vrouw, en die verfrisfiag van geest gevoelende, welke doorgaans in den ogtendllond, zelvs zy dia den nagt zonder flaapen doorgebragt hebben ontwaar worden, had geen begeerte om naar zyn huis terug te keeren , en befloot derhalven, alleen het genot van den fchoonen morgenftond in het park te neemen. Mevrouw Forrest,-niet twyffelende of de kapitein was terftond naar huis gegaan , wenschte zich zeiven met haare ontkoming geluk; doch. om haare begeerte tot wandelen in te volgen, zich naar het park begeeven hebbende, trad zy in hetzelve, kort naa dat den kapitein'er binnen gekomen was. Deze, de hoogte van de maliebaan bereikt heb« bende , ontmoette haar in zyn terugkomst, omtrent twee honderd fchreeden verder dan het paleis.  ■m De ongelukkige Vriendinnen, of de droevige fch. Het herdenken der boodfchap die zy aan hem had haten doen , de beweegredenen dl 'er haar toe over hadden gehaald, df ontdekking d ay een valsch voorwendzel verzonnen had, het oo ^^^^^^^ zoo vee reden had te vermyden; dit alles Z Jk. werkte faamen, op het oogenblik dazy hem gewaar wierd om eene verwarring in haar te vZ wekken, die niet mooglyk was te verbergen • hooT moed en eene gewaande wellevendheid, bleevej egter fteeds over waarheid en voorzigtigheid heer" fchen; zy bevlytigde zieh om den ka*>in moeden te beneem», dat haar doelwit geweest w» hem te ontwyken; ten dien einde deed zy eenC poogmg, ge yk aan die van een'held welke de pynbank toelacht, om haar wezen in een vrolSen plooi te zetten zeggende blyde te zyn hem " zien; fpreekende voorts, al,.tot haare ontfchuld gmg, over de wtspeltuurigheid van het vrouwe vfc gemoed dat geëindigd wierd met aan te merken dat zy haare befluiten te óikwnS veranderd , om met voor zot gehouden te worden. Door dit ge! drag, haare terugwykingonmooglyk geworden zyn de, wandelden zy met elkander tot ruim ha f ne gen; wanneer de wollen a;~ , ,, ,ew01«en, die ongemerkt zich bv. een verzameld hadden, fchielyk een fterk/rvlaag voortbragt, op het oogenbh^^ ®Z Gardens bereikt hadden; welk hen befluhL dééd " ^^^-Saan^pdiehoogtehetTak  gevolgen van het verbloemen dér waarheid. 189 je verlaaten, neemende de kapitein , naa dat de juffer zich in een draagftoel geplaatst had, zyn aficheid. Terwyl dit alles gebeurde , was de heer For« rest , tegen zyn eerfte voorneemen, 's avonds t'huis gekomen. Van de dienstboden verftauide, dat zyn vrouw naar kapitein Freeman was gegaan, wierd hy inwendig kwaalyk te vreden dat zy dit bezoek, ftaande zyne afwezigheid, was gaan afleggen ; een voorval dat, hoe beuzelachtig in zich zeiven, welhaast door de toverkunst der jaloezy, tot eene zaak van aangelegenheid verzwaard wierd; by nader overweeging egter, verfoeide hyzich over zyn opgevat misnoegen, .dewyl de tegenwoordigheid van des kapiteins vrouw hem eene genoegzaame waarborge voor de eer van de zyne was. Met deze gedagten worftelende, groeidde zyn' kwaade vermoedens in fterkte zoo wel als in getal aan, naar maate dat de tyd verliep. De klok één geila-^ gen hebbende, begaf hy zich te bedde; maar bragt den nagt in angstvalligheden van fchrik en gram- t fchap door, niet weetende of het uitblyven van zyn' vrouw aan eenig ongeluk of toeleg te wyren was; elk gerugt trof zyn gehoor, en zyn verbeelding geraakte door een meenigte uitfpoorige onderflellingen verwilderd. Met het aanbreeken van den dag opgeftaan zynde, bragt by verfcheiden' uuren in twyffeling door, geen befluit kunnende neemen of hy den uitflag zou afwagten , dan of hy om kondfc'hap zou uitgaan; ter tyd toe dat zyne nieuwsgierigheid, die tot geen rust te brengen was, de v over-  igo De ongelukkige Vriendinnen, of de droevige overhand kreeg; en hy zich ten agt uuren naar kapïteiri Freeman begaf, fchoon hy tegen zyn volk zeide, dat hy naar een koffyhuis in de buurt ging. Juffer Freeman , -wier aangenomen onverWlKgheid en geveinsd voorwendzel van terftond naar b,d re wdlen gaan, veel toegebragt hadden om den kapitein in 't naar huis keeren te weerhouden, ftond, geduurende zyn afwezen, een onuitfpreeklyke ongerustheid uit; zy was inderdaad niet genegen naar bed te gaan, noch had Just tot flaapen; zy wandelde haar kamer- op en neder, verfcheurd wordende door rwyffeling en jaloezy, tot dat haar gezegd wierd dat de heer Forrest beneden wa», en haar begeerde te fprceken. Zy kwam zoo draa* niet van boven, of hy bemerkte dat zy geweend had; waar door hy veel fterker door vrees dan miayver wierd aang.- daan beiluitende dat eenig ongelukkig toeval zyn vrouw getroffen had ; maar hy vernam ras dat zy ten vyf uuren van daar vertrokken was met den kapitein, die federt nog niet was terug gekomen. Juffer Freeman ontdekte, door het onderzoek dat de heer Forrest kwam doen naar zyn' Vrouw, dat zy nog niet was t'huis geweest; dus wierd haar kwaad vermoeden bevestigd, en de heer Forrest vond in haare jaloezy, die zy met gf, bemerkende dat juffer Freeman wat droefgeestig was , ftelde verfcheiden poogingen in't werk om haar te vervrolyker, doch zonder gevolg; ten laatften een houding aanneemende als of hy ietsvan gewigt ontdekt had, verklaarde hy haar eenig nieuws te kunnen verhaalc-n, waar over zy zeer ftemmig zou ftaan te kyken: „ de kapitein" ging hy voort, heeft daar zoo even eene dame in een „ draagftoel geftommeld , voor de deur van een, „ badhuis naaby Spring- Gardens." Hy ontdekte ras, dat dit gezegde zeer verfchillende beweegingen veroirzaakte van die welke hy beoogd had te doen voortkomen, en voegde om die reden 'er by: „ dat zy evenwel niet jaloers behoefde te wezen; „ want dat, niettegenftaande de wyze op welke ,, hy het voorval had verhaald, de dame zekerlyk „ een' vrouw van fatzoen was, gelyk hy terftond: „ uit haar voorkomen en gedrag bemerkt had;" doch deze byzonderhtid bevestigde den argwaan, in plaats van denzei ven te doen verdwynen, gelyk het oogmerk was; en de doctor zyn byzyn zoo aangenaam niet vindende als naar gewoonte, nam zyn affcheid, doch wierd aan de deur door den kapi-  192 De ongelukkige Vriendinnen, of de aroevige kapitein ontmoet en weder terug gebrast Hn* nutteloos zyn' tegenwoordigheid^* bfa« dezelve egter veel toe, om het overig gezeüth^ te toornen; en de heer Forrest, zoo Sd S ren boenenden toon naabootZende 4° iapitcm, „ wat hy met zyn vróuw l ™f" De ^Pi-ineenigzi^iltwJftiZ de wat hy zeggen wilde, antwoordde hem Tt „ hy haar vroeg iQ den morgenuond aan hetYu „ van haar'vader had gelaaten; dat zy" J „ tende om haar naar huis te geleiden h?/i S' , weeten dat haar nigt mI^^SS sf was, en haar verzogt had te bWn „ ï y De kapitein, die nietslist Zln^Fï doctor wegens het verder vr>,7 n "deD KLTSttrDZydn Vr°UW " V0°r terlC Rest e verbei gen, door een middel dat regtftreck* geen leugen was; hy onderftelde wel dat de h Forrest aanftonds zyne vrouw by ha,> l , ' gaan zoeken, en daar kennis krjgen dat t °ü was blyven ontbyten ; maar dewyl daar 2 volgde dat hy en de dame weder bi elkander geweest liet hy voor haar rétj^^™* goedvond van haar uitblyven te geevT, 7 de hy zich verzekerd, dat het J* , ' h°UdeU' had, om de zelvde o^k^nt^?"?01 peld worden; of zoo zy dit niet deed konT voorwenden, dewvl hvnï*,. , ? ' fcon hy de waarheid ftreed he? 7^ ^ dat te^a -eegen te hebben.' De heer Fur' ^ ^ Ave neer 1'urrest, deze onder-  gevolgen' van het verbloemen der waarheid, s 03 derrechting bekomen hebbende, nam terftond, met eenige blyken van vergenoegdheid, zyn af* fcheid, en wierd door den doctor gevolgd* Zoo haast juffer Freeman en de kapitein alleen waren,' qpderhieid zy hem zeer ernftig over de dame, die men hem in een' draagftoel had zien hei» pen. Wanneer hy hoorde dat dit voorval in tegenwoordigheid van den heer Forrest verhaald was, wierd hy ten uiterften verleegen, uit vrees dat de vrouw van dien heer Zyn kwaad vermoeden fterkcn zoude, door dat gene voor hem te willen verbergen* 't welk hy waarichynelyk* by nader onderzoek*, waar toe hy nu aangefpoord was, ontdekken zoude; hy doemde zyn gedrag by zich zeiven; en, als het beste middel om het gemoed van zyn vrouwVolkomen gerust te ftellen en haar byftand te verwerven* gaf hy haar terftond bericht van alles wat 'er gebeurd was, en tevens van zyne bevreesdheid voor de gevolgen: hy drong haar vervolgens om zich terftond naar jufter Meadows te begeever.j die al wat hy gezegd had zou bevestigen, en haar verder wegens den heer Forrest onderrichten; dat zy met die juffer eenig middel zou beraamen om de dame kennis van haare gevaarlyke omftandigheden te geeven; en haar aan te maanen om niets agter te houden, maar alles oopenhartig te verhaalen. Juffer Freeman Wierd overtuigd van des kapiteins oprechtheid, niet alleen door den raad dieri thy haar noopte aan mevrouw Forrest te geeven 3 imaar ook door de waarfchynelykheid van het ge IV. Dkee. ^ vai j  194- De ongelukkige Vriendinnen, of de droevige val, en de ontroering waar mede hy was aangedaan. Haar jaloersheid was verwisfeld in medelyden voor haare vriendinne, en verleegenheid voor haar' man. Zy fpoedde zich naar juffer Mead'ows, en verftond dat de heer Forrest daar geweest was, en aan den knegt naar zyne vrouw ge. vraagd had; dat deze hem ten antwoord had gegeeven, dat zy vroeg in den morgen daar aan huis was geweest met kapitein Freeman, en kort naa hem vertrokken was : zy verhaalde hier op aan juffer Meadows al wat 'er was voorgevallen, en ten minften voor mooglyk houdende dat de heer Forrest niet aanftonds naar huis was gegaan, fchreef zy den volgenden brief aan zyne vrouw: Waarde mevrouw Forrest! „ Ik ben ten uwen aanziene in de uiterfie ver„ leegenheid; uw man heeft vermoedens die hem ,, alleen door het ontdekken der waarheid kunnen ? 3, benomen worden, en waar van myne onbefchei„ denheid oirzaak is geweest. Had ik myn ver„ langst naar des kapiteins terugkomfte niet ont,, veinsd, zou uw oogmerk om van hem ontflagen „ te zyn , (dat ik uit juffer Meadows verdaan ,, heb,) bereikt zyn geworden. De heer Forrest „ heeft met my ontbeeten; federt heeft hy naar u „ gevraagd aan 't huis van uwen vader, van waar „ ik dezen fchryf; hy weet dat uw verblyf aldaar „ kort is geweest, en heeft reden om te denken „ dat de kapitein u in een draagftoel heeft gehol„ pen, naaby Spring-Qardens, eenige uuren naa- „ der- _  gevolgen van hei verbloemen der waarheid. ip£ „ derhand. Ik hoop derhalven. Waarde mevföuwj, „ dat deze ü tydig genoeg zal in handen komen, „ om te verhoeden dat gy iets agterhoud; het wa3 ,, beter geweest dat uw man niets had geweëten, ,, dewyl hy u dan niet had kunnen verdenken j „ maar nu moet hem alles bekend zyn, of gy kunt „ niet gerechtvaardigd worden. Houd my de vry- moedigheid met welke ik fchryve ten goede, eri geloof my te zyn „ Uw toegenegenfte Diehaarea „ Maria Freeman." P. S. „ tk heb den brenger gelast te zeggen^ j, dat hy uit den franfehen winkel van juffer Fas. hiön komt." Deze brief wierd aan een kruijer gegeeven, rriëè last om te zeggen dat hy van juffer Fashion was 5 dewyl, indien het geweeten wierd dat hy van juffer Freéman herkomftig was, en by toeval in handen van den heer Forrest geraakte, zyn nieuwsgierigheid hem zöu dringen om denzelven te Jee» zen, en zyn jaloezy hem aanporren om zyn vrouwte ondervraagen, zonder haar den inhoud des briefs mede te deekn. De heer Forrest, zich Verzekerd houdende dit zyn vrouw met den kapitein den mórgenflond in een badhuis had doorgebragt, door het antwoord dat hy aan het huis van haar vader bekomen had* fpoedde zich terftond naar zyn verblyf Zyn vrouw was even te vooren éhuk gekomen, en nog niet N 2 be=  196 De ongelukkige Vriendinnen, 0J de droevige bedaard van de verleegenheid en fchrik, die haat bevangen had op het hooren dat haar man 's avonds m de ftad was gekomen; zich op het zelvde oogenblik voelende befpringen door vrees voor de gevolgen van haar onvoorzigtig gedrag. Men had haar gezegd, dat. hy naar een koffyhu's was gegaan; en weinig oogenblikken hier naa deed zyn aankloppen haar gantfche lighaam trillen. Hy wierd haar' angst met geen medelyden maar met toornigheid gewaar, dewyl hy zich verzekerd hield dat dezelve door bewustheid van haar misdryf wierd voortgebragt; zyn aangezicht wierd bleek, en zyne lippen beefden ; egter beteugelde hy in zoo verre zynen drift, dat hy haar zonder heftig, heid vroeg: „ waar, en hoe zy den voorleden nagt „ had doorgebragt?" Zy antwoordde: „ dat. ze „ ten huize van kapitein Freeman had geweest; „ en, de kapitein op de wagt zynde, zy zyn vrouw „ was blyven gezelfchap houden tot dat hy was „ t'huis gekomen; dat op zyn aanhouden van haar „ naar huis te geleiden, zy daar in had bewilligd, „ maar niet willen dulden dat de koets haar verder „ bragt dan by haar' vader, waar de kapitein, „ vroeg in den morgen , van haar gegaan was." Zy had geen moeds genoeg om de rest te vernaaien, maar zweeg fchieiyk ftil, niet zonder teekens van angst en verleegenheid. De heer Forrest vroeg daar op: „ of zy nu regtftreeks van haar' „ vaders huis kwam ? " Deze vraag en de wyze op welke dezelve gedaan wierd, deed haar verbystering grooter worden; zy oirdeelde, dat indien zy liet  gevolgen van liet verbloemen der waarheid. 197 liet biyken haar verhaal te hebben afgebrooken , zulks als een bewys van misdryf zou aangezien worden, dewyl men 'er een begeerte van verberging in vinden zoude; doch het voorledene niet te herhaalen zynde, wierd zy door dubbelzinnigheid tot valschheid aangedreeven , waar van de vrees haar egter zou hebben terug gehouden, indien zy, door het zeggen van haar man, niet geloofd had dat hy niet verder dan in de buurt geweest was. Naa deze door ontroering opgewelde aanmerkingen , die in verloop van een oogenblik gemaakt wierden, ondernam zy te bevestigen: „ dat ze by „ juffer Meadows tot agt uuren was gebleeven, „ en toen naar huis gegaan: " dan zy uitte dit zeg. gen met zoo veele teekenen van beangstheid eo fchaamte, dat zy waarlyk niets anders dan het pleegen dezer valschheid had behoeven te toonen, om den heer Forrest zoo min aan haar ontrouw te doen twyffelen, als hy in twyffel trok of zy in wezen was. Dewyl haar verhaal overeenkwam met dat van den kapitein, en de eene de waarheid verborgen en de ander dezelve verzaakt had, befloot hy datzy zulks met elkander hadden afgefprooken; en daar op zich bepaalende om den kapitein eerst tot bekendtenis te brengeo, verliet hy haar fchielyk, en vloog terftond ten huize uit. Aan den deur ontmoette hy den kruijer die door juffer Freeman aan zyne vrouw was afgevaardigd; en, met gramftoorigheid, hem vraagende wat hy te zeggen had, gaf den man hem den brief over, , zeggende, gelyk hem bevoolen was, dat hy van N 3 juf-  De ongelukkige Vriendinnen, (,ƒ ^ droev^ juffer Fashioh kwam; waar op de heer Forrest hem den?elven uit de hand rukte, en, onder 't af geeven van verfcheiden fmaadelyke en misnoegde Uitdrukkingen, in Zyn zakboekje ftak. De heer Forrest vond den kapitein niet t'huis; ^aarom hy een briefje liet blyven waar mede hy hem in een naabygelegen herberg verzogt by hem te komen, met byvoeging dat hy zyn' degen on ayde had. r Ondertusfchen vaardigde zyn vrouw, die voor de ontdekking van haar valsch voorgeeven vees ge, een fchriftelyke boodfchap af aan kapitein hreeman, hem op het naadrukkelykst vermaanende als een man van eer, om byzondere redenen m. den heer Forrest of iemand anders niet te laaten biyken, dat hy haar gezien had naa dat hy van haar vaders huis vertrokken was: dus fchreef zy ook aan haar nigt Meadows, dezelve fmeekende, als de heer Forrest haar ondervroeg , hem twilkn zeggen dat zy tot agt uuren by haar was ge. olecven, wanneer nog niemand dan zy en de dienstboden op waren. Deze boodfchap aan juffer Meadows kwam evea naa dat de kruijer was terug gekomen, en kennis 4ad gegeeven van het gene omtrent den brief gebeurd was; en juffer Freeman pas was heen gegaan om dtn kapitein fchieiyk van dit voorval tc verwittigen, dat hem noodig was te weeten eer hy den heer Forrest ontmoette; doch de kapitein had voor haar t huis geweest en beide de briefjes, dat van den heer F9mm 20p we] aJs dat vaa zyne  gevolgen van het verbloemen der waarheid, 15*, zyne vrouw, ontvangen. Hy begaf zich terftond naar de herberg, en aldaar naar den heer Forreit gevraagd hebbende, wierd hem een vertrek op dc tweede verdieping aangewezen. De heer Forrest ontving zyn groet zonder dezelve te beantwoorden, en grendelde oogenblikkelyk de deur. Zyn jaloezy ging gepaard met die verontwaardiging en verachting, welken het gevoel eener belediging door een'perfoon van Iaager rang aangedaan, nimmer in gebreke blyft voort te brengen; hy vroeg derhalven, op een trotfchen toon, aan den kapitein: „ of hy „ dien morgen met zyne vrouw niet in gezelfchap „ was geweest, naa dat hy aan haar vaders huis „ van haar was gegaan?" De kapitein, door het gedrag van den heer Forrevt toornig wordende, en zich verpligt achtende het geheim van de dame te bewaaren, antwoordde: „ dat niemand ee» „ nig recht had, naa het gene hy 's morgens ge„ zegd had, te veronderftellen, dat hy de dame „ naaderhand had gezien ; dat het tegendeel te „ kennen te geeven, was hem van ter zyde eene „ valschheid te laste te leggen; dat hy niet ver„ pligt was zulke vraagen te beantwoorden, voor „ dat zy behoorlyk verklaard waren ; en dat hy, „ als een edelman, bereid was zyn eer te verdee„ digen." De heer Forrest nam billyk dit antwoord als dubbelzinnig en beleedigend op; en niet langer in ftaat zynde om zyne woede te beteugelen, fchold hy den kapitein voor een leugenaar en fielt, en ter zei ver tyd hem een' heftigen vuistflag geevende, trok hy zyn' degen en ftelde zich in ftaat N 4, van  ioo De ongelukkige Vriendinnen, of de droevige van verweering. Schoon de kapitein by zyn kom. fte m ,Je kamer, volftrekt voorneemens was om zyn' vnsnd tot bedaaren zoeken te brengen en hem met zyn vrouw te bevredigen, thans was hy even verwoed, en had ook wezentiyk geen geringe beleedigtng ontvangen; hy trok derhalven ook terftond van leer, en bekwam wel draa eene wonde in zyn borst, die hem, agterwaards waggelend treedende, op de grond deed nedervallen. Het gerugt hier door veroirzaakt, had veel volks de trap doen oploopen, en men had de deur van do kamer met geweld oopengebrooken, zoo ais de kapitein gewond wierd ; de heer Forrest wierd vast gehouden , en men zond terftond om een' heelmeester. ïntüsftheh vermerkte de kapitein, dat zyn leeven teneinde Ihelde; en wat gevoelen hy xoor-heen van recht en onrecht, van eer en fchanda moge gehad hebben, oirdeelde hy thans dat alle geveinsdheid misdaadig was, en dat zyn tegenftreever recht had, die waarheid te weeten welker Verberging voor hem hy te vooren verdienftelyk aèritfé, wanneer hy zyn vriend was; hy begeerde ernftig de vryheid te hebben om met hem in 't gsheim eenige woorden te iprecken : drt verzock wierd aanftonds toegeftaan; het volk dat de kamer was komen inftuiven, vergenoegde zich met de deur bezet te houden, en de kapitein den heer Forrest gewenkt hebbende om by hem neder te zitten , zeide: „ dat het zy zyne vrouw door hoowaardigheid of vrees verrast of overgehaaft mogt zyn, tot het pieegen vaa veinzery en be- » drog,  gevolgen van het verbloemen der waarheid. 201 Ë drog, zy egter onfchuldig was aan de misdaad, 3) die hy onderfteldc, dat zy met bekommering % zogt te verbergen:" hem hier op alles korcelyk 'verhaald hebbende, zoo als het zich had toegedraagen, greep 'hy zyn hand en drong hem fterk aan rdoor het vengfter de vlugt teneemen, beveelende hem op het ernftigfte zyne weduwe en kind, zoo deszelvs geboorte door de dood zyns vaders niet wierd voorgekomen. De heer Forrest liet zich gaarne hier toe overhaalen, en nam, volgens raad van den kapitein, de vlugt. Op zyn weg naar Do. vsr las hy den brief dien hy den kruijer uit de hand bad gerukt, en zond hem, in den volgenden ingeflooten, met den eerften post aan zyne huisvrouw. Myn waarde Charlotta.' „ Ik beD de ellendigfte aller menfchen, en met dat al befchuldig ik u niet als de oirzaak daar ,, van te zyn; gave God, dat ik 'er niet meerder ,, fchuld toe had dan gy! wy zyn martelaars van „ de geveinsdheid. Door geveinsdheid kreeg de waardige kapitein Freeman aanleiding om die uuren met u te verkwisten, welke hy anderzints ,, met zyne misleidende vrouw zou hebben doorge„ bragt. Op het goed gevolg van veinzery ver. p trouwende, wierd gy in verzoeking gebragt om in het park u te waagen , daar gy hem ont„ moette, dien gy gewenscht had te myden. Door », geveinsdheid in den kapitein te ontdekken, wierd „ aan myn kwaad vermoeden voedzel verfchaft, „ en gy fterkte het door veinzery en valschheid: N 5 „ maaf  ?02 De ongelukkige Vriendinnen, of de droevigs tjc. » maar uw veinzery en valschheid waren gevolgen « van de mynen; uwen bleeven zonder gevolg „ mynen gelukten maar al te deerlyk; door myn „ bedryf wierd u gezegd dat ik niet verder was ge3) gaan dan naar hetkoffyhuis, op dat-gy niet zond „ denken, dat Ik te veel had gehoord om misleid te „ kunnen worden. Door het gelukken van een1 „ leugen, gelegd in den mond van eenen kruijer, ■ „ wierd ik weerhouden een'brief te Jeezen, diemy „ eindelyk de oogen zou geoopend hebben ; en „ door in 't veinzen te volharden, heeft de kapi. „ tem zyn' vriend tot een vlugteling en zyne s, vrouwe tot eene weduwe gemaakt. Dus eindigt „ onoprechtheid in ellende en verwarring, hetzy ze haar voorgefteld wit treft, of zich ziet te „ leur gefield, ó Myn dierbaare Charlotta! „ indien wy elkander immer wederzien — en zulks „ is niet onmooglyk — indien wy dan weder by malkander mogten komen, zoo laat ons beflui„ ten oprecht te handelen: oprecht te zyn is ver„ ftandig, en bevorderd de onfchuld en veiligheid. „ Wy gaan dikwils over tot het bedry ven van foui „ ten, waar van fchande en vrees ons zouden weer„ houden, indien wy niet hoopten dezehen met „ een' leugen te zullen bedekken. Maar de mensch „ ontmoet in den doolhof der valschheid, het kw-ad „ dat hy zoekt te ontgaan; en dewyl wy op 't enge pad der waarheid alleenlyk voor ons kunnen zien, „ kunnen wy ook alleen op dat pad, met een goed „ gevolg de gelukzaligheid naafpooren. Vaarwel.' „ ik ben — wat ysfeiykheidl — ik kan niets on- „ der-  De weldenkende Oom. 2o^ „ derfchryven, dat my geen verwyt doet en py. „ nigt — vaarwel!" Weinig weeken naa het ontvangen van dezen .brief, hoorde de ongelukkige mevrouw Forrest, dat haar man op zyn overtogt naar Frankryk, vergaan was. De weldenkende Oom. Hendrik had zyn oom, een deugdzaam en ryk. bemiddeld man, zeer verftoord, door 't aangaan van een huwelyk, 't welk in 't algemeen voor los en onvoorzichtig werd gehouden, Naa dat zy eenigen tyd getrouwd geweest waren, ftond hy dien neef toe, hem met zyne vrouwe, te komen zien. Toen hy ter kamer intrad, omhelsde hy de knieën van zynen oom, en ftortte een vloed van traanen. De goede man voelde zich getroffen, rigtte hem op, en hem omhelsd hebbende, fprak hy hem in dezer voegen aan : „ Myn waarde „ neef! ik beminde uw moeder, en zy heeft, met „ ftervende lippen, u aan myne zorge aanbevoT i, len; altoos heb ik u aangemerkt als myn zoon, ,j en myn hart moest het myne niet geweest heb,» ben, indien ik ter gelegenheid van uw huwelyk die zelvde ongerustheden en kwellingen niet gej, voelde, eigen aan een vaderlyk hart. Gy weet „ met welk eene tederheid ik u beminde. Uw gei, luk was 't hoofd-voorwerp vaa myne zorgen j „ hoe  204 De weldenkende Oom. n hoe was 't mooglyk, dat gy u dus legen my „ aankantte? Nimmer te vooren, hebt gy in ee„ nige zaak van gewigt, my reden tot misnoegen „ gegeeven! Ik weet gy zu]t my antwoordden, „ dat verliefdheid u tot dezen flap vervoerde I „ Ik wil gelooven dat 't zoo was; ik heb myn „ tyd gehad, waar in ik op de zelvde wyze zon „ hebben kunnen dwaalen ; ik weet hoe weinig „ de rede fomtyds te zeggen heeft, omtrent deze „ drift; en, gy zoud uwer geboorte onwaardig ge% ,, handeld hebben, indien gy deze juffrouw, (Wy„ zende op dezelve) verlaaten, en uwe eer be„ vlekt had door haar ontrouw te zyn. Maar gy „ behoordde uw drift te ondergebragt en overwoo„ gen te hebben, hoe zwaar gy my daar door „ beledigde; en, mag ik fpreeken, gelyk ik denk, „ zoo hebt gy u, dat doende, tegen uwen maaker „ vergreepen. Ik ben, naast God, de oirzaak „ van uwen welvaart, en heb dusdanig een recht op „ uwe gehoorzaamheid verkreegen, als uit myne „ gedaane dienften ontftaat, en de wettige magt „ welke ik bezit om over myne middelen te be„ fchikken. Elk misdryf fleept zyne ftraffe naa „ zich, en de Almagtige fchynt my gefchikt te „ hebben, om u deze ftraffe aan te doen. Doch „ daar ik myne onfchuld bewaar, wil ik het mis. „ dryf van myn eigen kind niet verzwaaren. Mis„ fchien is het niet groot in 't oog des Hemels' „ mooglyk ftrekt het ten goede! en het gene my „ kwaad dunkt, kan ten onzen nutte gedyën. O „ myn zoon! hoe zal ik u verhaalen wat ik al ge- )> Ie-  De weldenkende Oom. ï, leden heb! welk een ftryd in my ontftond, tu«. „ fchen den toorn en tedere vaderliefde, tusfchen „ den mensch en den christen I Ik wensch my „ voor 't oog der wereld zoo te gedraagen, dat „ myne handelwyze geen voet kan geeven tot ongehoorzaamheid in de kinderen, of den ouderen „ een voorbeeld van te groote geflrengheid ftrek7 „ ke. Maar ik wensch nog ernfb'ger my zeiven „ wel te kwyten voor God, wien ik rekenfchap „ van myne bedryven moet geeven: op dat ik „ niet handele, volgens de wilde inboezemingen „ van toorn en verftoordheid, driften die my zou„ den verblinden gelyk de liefde u deed. Dan „ weet, myn zoon, dat 'er zoo wel een rechtmaa„ tige toorn is als een' zondige.. Indien uwe echt„ genoote ryklyk van middelen bedeeld geweest „ ware, zou ik, waarfchynlyk, u niet verboden „ hebben haar te trouwen of op u verftoord ge„ weest zyn, naa dat gy haar getrouwd had. Ik. „ belyde dit gaarne, en het is deze overweeging „ die de gisting in myn gemoed tot bedaaren heeft „ gebragt; want naa dat ik berigt ontvangen heb van het goed en braaf gedrag uwer vrouwe, „ denk ik dat gy met haar zoo wel gelukkig kunt „ zyn, als of zy fchatten bezat, en uw geluk is „ bet voorwerp van myn wenfchen. Ik ben be-. „ wust van myne eigene overtreedingen tegen „ God, die zich als een goedgunflig vader my„ waards gedraagen heeft; alles wat ik bezit heb ,s ik van hem ontvangen, en ik zal hem eerlang » des rekenfchap moeten geeven! Kan ik dan, 3, een  206 De weldenkende Oom» „ een broos én zondig fchepzel, vergiffenis weige. „ ren aan hun, die my beledigd hebben? Kan ik „ naalaaten kwytfchelding te fchenfcen aan hem jft dien ik zoo teder beminde? wien hebt gy be„ ledigd? welke is uwe misdaad? — ó' mvn „ zo-.n, ik wil- u vergeeven geiyk de hemel ver. » geeft, zoo volkomen als een fterflyk mensen „ zynen maaker volgen kan. Maar weet, dat de ,> hemel voldoening eischt voor misdaaden 'i de „ uwe draagt alleen den naam van onvoorzichtig„ heid; maar zeker het is een misdaad zoo goed ,1 een vader, als ik u geweest ben, reden tot mis„ noegen te geeven; ik ben verzekerd, gy hebt , u myner bekommernisfen en ongerustheden aan „ getrokken, en 'er dus in gedeeld. Laaten wv ,v onze traanen afdroogen! Laat ons bedenken „ wat wy verfchuldigd zyn aan onzen Vader en „ Opperheer, en dan zal zich alles fchikken! Hebt » gy myne welgegrondlTe hoop op aarde doen ^ „ lukken, ik heb grooter hoop in den hemel, en „ ik vertrouw gy zult aan deze zyde van het eraf ,, myn gryze haairen niet meer ontrusten Ik * weet gy zyt edelmoedig. Gy zult myn vriend „ wezen, indien ik de uwe ben. Ik fchenk u eene „ volkomen vergiffenis. De God des hemels doe ,", den voorfpoed op u nederdaalenj Draag zore „ voor uwe vrouwe; zy heeft het, hoop ik, by f, haare ouders goedgemaakt, en u genomen op „ een onzeker uitzigt; zy liep 't gevaar van de ge« volgen, en dit is een bewys, dat zy u bemint, „ en tevens eene rede waarom gy haar moet be- „ min-  De weldenkende Oom, 20^ „ tninnen en befchermen; ik hoop uw eigen „ naarftigheid en kunde, zal u bier toe in ftaat ftel. „ len. Tragt gelukkig te leeven, en, 't geen u in middelen ontbreekt, door deugd te vergoe„ den. Denk nimmer terugge op 't gene gy door „dezen onvoorzicntigen ftap verlooren hebt, „ maar overweeg wat gy bezit 5 en laat de zelvde ,n liefde die u tot trouwen aarfpoorde, in uwe harten brandend blyven, door de onderlinge ,, genegenheid tot de deugd en tot elkander. Laat „ hec begaan van eenen misflag geen oirza«ik gee- ven tot het begaan van eenen tweeden, noch u „ aanzetten om uw' pligt, als een goed echtge„ noot, een goed burger, of een goed christen, te overtreeden. — Ondertuslchen heb ik be„ flooten u dit — te fchenken. Myne gunst in het toekomende, zal geheel van uw gedrag en „ dat uwer vrouwe afhangen. Hou u verzekerd van myne toegenegenheid, zoo lang als gy de deugd bemint en aankleeft." Dusdanig een befluit was gegrond op verftand, menfchenkennis en deugd. Middelerwyl Was de diepe ftilzwygendheid van Hendrik, van meer nadruks dan de welfpreekendfte verontschuldiging zou hebben kunnen wezen, in zyne omftandigheden; en terwyl de oom zyn gezag deed gelden, pleitte hy voor de Zaak van Hendkik, beter dan die zelve zou hebben kunnen doen. — Vervolgens bedankte hy zyn oom, met de nadruklykfte bewoordingen, en verzekerde hem, met een hart vol van dankèrkentenisfe, van zyne wederliefde et  io% Joinvai» en Rosette, of het «n vast befluitom zoodanig te handelen, dat hy geen rede zou hebben zich der betoonde vergiffenisfe te beklaagendaar by aanmerkende, dat, hoedanig zyn gedrag ook mogt voorkomen, hy grond had om te.gelooven, dat zyne vrouw hem zou gelukkig maaken, en dat hier van reeds de duidelykfte biyken ontvangen had. Jo in va t en ItosETTE, of het deugdzaam Huisgezin. De graaden van gevoeligheid zyn zoo verfchejden, dat wy veele menfchen vinden, welker neigingen zich nimmer verder data tot een enkel voorwerp uitftrekken. Het gevoelige hart van anderen daarentegen gloeit van een edel vuur, dat hen alle voorwerpen, die flegts op hunne liefde aanfpraak kunnen maaken, terftond doet omhelzen. Dezen, — en hoe heuchelyk is die gedagte, — was nooit eenig gevoel der menfchelykheid vreemd. Zy onderhielden ter gelyker tyd een oprechte hoogachting voor eenen vriend, een tedere genegenheid voor een' broeder of zuster, een hartelyke zugt .en eerbied voor hunne ouderen, en de vuurigfte liefde voor eenen minnaar of geliefde. Zulk eene ziel bad de heldin dezer gefchiedenis Rosette (dus was haare naam) had nooit ergens* ■ eene der pligfen van natuur of vriendfchap verzuimd. Zy ging in baar zeventiende jaar; een tyd-  deugdzaam Huisgezin* 2 Op tydpunt, waar in een hart, gelyk het haare, niet langer vry kon blyven van het tedere gevoel der liefde. Joinval, een jongman van een voorbeeldig en beminnenswaardig karakter, vond bet onmooglyk zulk een fchoon beeld van deugd en on» fehuid te zien, zonder met onwederftaanbaare drift naar hetzelve te worden weggerukt, en Rosette kon nimmer met Joinval fpreeken, zonder iets ontroerends te gevoelen, dat, fchoon niet de liefde zelvs, egter de voorbode der liefde was. Jaa op den dag, toen zy eikanderen voor de eeritemaal hunne onderlinge tederfte gevoelens beleedden, zeiden zy beide eikanderen niets nieuws ; want reeds lang voorheen hadden hunne oogen alles gezegd, wat de wederzydfche liefde hunne harten deed gevoelen. De natuur had aan beiden een warm en gevoelig hart gefchonken; derzelver geboorte en uiterlyke omftandigheden waren genoegzaam gelyk, en zy zagen dus in het uitzicht; op het toekomende niets, wat hen verbieden kon-, de van zich aan alle de wellust eener deugdzaame liefde over te geeven. Daar nu gevolglyk Joinval's verwagtingen niets in den weg fcheen ta ftaan, kon hy niet wel verwagten, in het hart van de beminnenswaardige Rosette, — in dat hare 't welk zoo geheel zyn eigen was, — een hindernis te zullen vinden. En egter zag hy zich genoodzaakt de beweegreden, waar uit dit wreede gedrag ontftond , te eerbiedigen ; want Rosette had, gelyk wy in 't vervolg zien zullen, geen andere reden om zoo wreed jegens haaren IV. Deel. O min-  219 Joinval en Rosette , of het minnaar te zyn, dan de tederheid voor haaren vader. Deze vader, dien ik Firmin noemen'zal, had reeds een hoogen ouderdom bereikt. Hy was weduwenaar, en had geen ander kind dan Rosette, welker hulp en zorg' hem ieder dag noodzaakelyker fcheen te zyn. % dezen zynen toeftand kon Rosette, die anders geen reden had over haare liefde voor Joinval te bloozen, het van haar niet verkrygen, om 'er haaren vader oopemrg van te geeven. Zulk een' belydenis, dagt zy, moge de yverzugtige tederheid van den goeden ouden man krenken: — hy mogt vreezen, dat het hart van zyue dogter hier door van hem vervreemd, van dag tot dag koeler worden, en de kinderlyke onderdaanigheid, die zy hem tot hier toe bewezen had, met den tyd voor de kragtiger aanfpraak van een' minnaar of echtgenoot, wyken mogt. Rosette wees ondertusfehen het dringend verzoek van haaren minnaar, niet volftrekt af; jaa 'er waren zelvs oogenblikken, waar in zy het befluic nam om haar hart voor haaren vader uit te ftorten s dan zoo draa zy op het punt ftond, gaf zy den moed weder op, en ftelde deze netelige zaak, geduurig , van den eenen tot den anderen dag uit. Ondertusfehen kende haar vader Joinval nog niet. Indien de tederfte opmerkzaamheid, en de zuiverfte bewyzen van de oprechtfte liefde, in ftaat zyn een ongeduldigen minnaar te beloonen , had Joinval alle reden, zich voor een der gelukkigften te houden. Met de onfchuldigfte vrymoedigheid, lag zy voor haaren minnaar alle de gevoelens oopeu  deugdzaam. Huisgezin. 21 j •oopen van haar hart, dat door de beftudeerde kunüenaaryën der etiquette, en het gemaakte van eene walgelyke kieschheid, niet bedorven was. Met één woord, zy vergat niets wat hem troosten konde wegens de zorg, die zy met meer fmarte dan hy zelv" ondervond, om dat zy zich zelv' ais de 'eenigftc oirzaak van dezelve beichouwde.. Het lyden van Joinval over dit draaiende uitftel in een zaaki waar van zyn geheele geluk afhing, was zekerlyk onbefchryflyk. Doch wat kan een minnaar niet uitfiaan, die zich in de onfchatbaare zekerheid bevind, dat de afgod van zyne ziele hem liefheeft! De hoop op het geluk, fchoon het dan nog verre af is, is egter eene ftreelende Vergoeding van het geluk zelve. Dus was de bevallige Rosette verdeeld cusfchen natuur en liefde; doch met zulk eene geftadi«e aandagt op alles en onafgebrooken werkzaamheid, dat men naauwlyks het geringfte gemis van haaren tyd bemerken konj want zy wilde niet, dat haare vader ooit iets aan dat gene verloor, wat zy haaren minnaar toewydde. Dan daar zy zoo gelukkig was in het ftreelend vooruitzicht op een nog grooter geluk, trok zich onverwagt een onweder te faamen, dat haare tedere aandoenlykheid op de wreedfte toetfe ftelde. Haar vader, die tot hier toe van eenen kleinen , doch genoegzaamen handel geleefd had, vond zich nu eensklaps buiten ftaat gefteld om denzelvec voort te zetten. Het eene onvoorziene verlies naa het andere, benam hem zelvs*de hoop om zyne fchuldeisfchers te kunnen voldoen 0 2 Tg  a-ia Joinval en Rosette, of het In een enkelen dag, zag hy zyn vermogen en «* diet geheel vervallen; en, het gene hem alleen in ftaat kon (tellen, om beide weder te winnen ■ zyne vryheid, ach! was nu ook verlooren Onder zvne fchuldeisfchers was een van die onverbiddelyke fchepzels, welke de ongelukken Onder het getal der misdaaden plaatzen; die by een koopman een misfiag in de rekening, als een voor. bedagte diefftal aanmerken; in 't kort, by w-Ikcn ongelukkig en fchuldig, woorden van de zelvde be teckenis zyn. Doch wat zeg ik? Dürmonts," (dus heette deze onbarmhartige man) Dürmonts geftrengheid was geenzints het werk eener al te naauwkeurige gezetheid op vlyt en trouw in handel en wandel, maar alleen van een eigenbaatige, wreede en onverzoenlyke inborst. Nimmer, zou hy de geringfte fomme gebruiken, om ongelukkigen te helpen; doch hy was verkwistend in zyne uitgaven, als het hem te doen was om het kwaadaartige vergenoegen der wraakzugt te genieten. In 't kort, daar ieder Firmin betreurde, daar alle zyne andere crediteuren het niet over hun hart konden brengen, om hunne uitftaande ichulden in te vorderen, dreigde Durmont alleen, dat hy hem naar alle geftrengheid der wetten vervolgen wilde. Vergeefs was het, hem om ontferming tefrneeken; bidden en traanen fcheenen geene andere werking' op hem te doen, dan zyn verhard harte nog meer te verharden. Hy gaf bevel om den ongelukkigen Firmin gevangen te zetten, en dat met even zoo groot vergenoegen, als een edel hart zou onder- von-  deugdzaam Huisgezin^ .vonden hebben, om de traanen van het lyden af te droogen; zoo dat het fcheen als of hy door de ellende, die hy veroirzaakte , voor zyn verlooren, .geld zich vergoeding wilde bezorgen. Alle deze ongelukkige voorvallen volgden zop fchielyk op elkander, dat Joinval, van alles wat 'er gebeurd was, nog niets wist, toen hy om zyn .Rosette te zien, denzelvden avond by eene vriendin kwam, alwaar hy haar dikwils plagt aan te treffen. Deze vriendin had last om hem alles wat zyjne liefde ftreelen, doch tevens ook alles, wat zyne hoop ten eenemaal moest nederflaan , te zeggen. Zy bragt hem van Rosette de tederfte verr zekeringen eener onkreukbaare trouwe, doch verzogt hem tevens in haaren naam, om haar in 't toekomende, zoo lange de omftandigheden zich nie,t beterden, haar niet verder te bezoeken, en herinnerde hem, dat, gelyk hy zich op haare liefde verlaaten konde, zy zich ook op zyne befcheidenheid verliet. Door dit berigt werd Joinval des te gevoeliger getroffen, om dat het hem geheelonverwagt voorkwam, en zyne ontroering veroirloofde hem niet meer dan eenige afgebrooken woorden voort te brengen. Eer hy heen ging, verzogt hy om- verlof eenige brieven aan Rosette te mogen fchryven, en deze deelneemende vriendin beloofde hem dezelve te zullen bezorgen. Den anderen dag zond hy haar den volgenden brief: „ Uit uw eigen bezorgdheid , myn' dierbaare „ Rosette, kunt gy afneemen wat ik arme Joinval moet uitftaan. Gy lyd, en het is my niet O 3 )} ver-  Joinval en Rosette, cf het h vergund u te **«mw Ben brief , dien ilc in dit ,, oogenblik ontvangen heb, wikkelt my in nieuwe „ -verdnetlykheden. Myn familie begeert, dat ik, V Van wegens/ekere belangen, die myn ïetó ,, woordigheid noodzaakelyk maaken, in myn vaderland komen «al; en naauwlyks laaten zy my tyd om aan u te fchryven. Zyn dan de onge„ ïükMge gevallen, die ons in een gemeenfchap„ pelyke ellende geftort hebben , niet genoeg? si en moest de angftjgfte vrees nog by de fmerte der fcheiding komen? Niet dat ik van zins ge „ weest was het verbod, dat gy myhad opgelegd, » en dat ik beloofd had te eerbiedigen, te over treeden; dóch' ik was ten minften digt by myne 3, geliefde gebleeven; ik had haar meermaalen ge•3, fchreeven, en meermaalen antwoord van 'haar 3, ontvangen jt en alles , wat haar betrof had ik hgter en fcmelyker vernomen. Ach.' myn al te aandoenlyke Rosette , zal de zorg, d?e u het harte drukt, u nog vergunnen, nu en dan „ eens aan onze liefde te gedenken? Vergeef het 3, my, als ik het waage u aan eene zugt te herin„ neren , die niet ftrafbaar zyn kan, daar gV haar ,, een plaats in uw hart gegeeven hebt. —Vaar „ wel! leder minuit is my thans toegetcld. Mor" 3, gen zal ik my door een langen brief, voor dit „ kort biljetje fchaadeloos ftellen. 6 Myn en^I roep alle uwe ftandvastigheid ttf-faamen' *Dé 3, myne word alleen onderfteund door de hoop dat gy my nog bemint." ' 'Joinval hield zyn-woord. Den volgenden dag kreeg  deugdzaam Huisgezin. Sic kreeg Rosette een brief van hem, waar in hy haar alle de om (handigheden fchreef der belangen, dia tot zyne reize aanleiding gegeeven hadden : omftandigheden, die men my wel zal vergunnen voorby te gaan, daar zy geen wezentlyk deel van myn gefchiedenis uitmaaken. Rosette, die haar vader zelden anders verliet dan om de noodzaakelykfte behoeftens te vervullen, vond egter tyd om aan haaren minnaar te fchryyen. Zy oopende hem geheel haar hart, met de bekoorlyke vrymoedigheid van de jeugdelyke onfchuld. Zy fchreef hem veel van haare zorg en bekommernis voor haaren vader, doch met een hart vol liefde jegens haaren minnaar. Deze vermengde uitftortingen van kinderlyke tederheid en liefde, verligten eenigermaate haar bekommerd hart, en bezielden haaren zinkenden moed. Dan zoo onvermoeid dit beminnenswaardig meisje in de tedere bediening en zorg van haaren vader was , zoo bleek het toch ras, dat haare fterkte flegts een foort van overfpannen flryd was, en dat zy het onder een zoo harde proef niet lang kon uithouden. Dit begon zy nu zelvs te voelen; doch het gene haar het meeste ontiTelde, was niet zoo zeer het denkbeeld van haar eigen gezondheid te verwoesten, als wel van geheel onnut te worden voor haaren vader, die zy nu begreep dat onder zoo veelvuldige ellende bezwyken moest. Ongeacht alle hulp, die de ongelukkige Fxr•min van zyne voortreffelyke-^dogter kreeg, en al ■ic troosc welke deze laatlie in het gevoel eener O 4 deugd-  »iq JoiavAÈ en Rosette, of het deugdzaame liefde vond, fcheen hun wederzyds ongeluk egter nu het toppunt bereikt te hebben, waar de wanhoop gewoonlyk haaren fomberen ze* tel in de ziel op'flaat. Doch indien flegts de onfchuld niet al te dikwils vervolgd wordt, vind zy ook fomwylen grootmoedige verdeedigers, die de menschlyke deugd, tot op haar edelflen trap, het heroïsmus, verhoogen. En deze zaligheid had de hemel nog voor Rosette en haaren ongelukkigen vader, bewaard. Op een dag, dat zy zich genoodzaakt vond hem voor een' tydlang in de gevangenis alleen te laa. ten, maakte zy te huis zeker werk in gereedheid, dat zy voor haaren vader had aangevangen, ea was' juist van zins om weder naar hem toe te gaan. Eensflags, en met welk een verbaasdheid! ziet zy hem — ziet zy haaren vader zelvs, met alle' d* trekken der vreugde op zyn gelaat binnen komen, en haar om den hals vallen. Zyne verrukte dogter konde haare oogen naauwlyks gelooven; zy vrees! de, dat het flegts een zoete doch oogenblikkelyke begoocheling was. Toen haare verbaasdheid ophield, en zy zich in woorden kon uitlaaten, riep zy: „ Hoe, myn vader! zyt gy het — zyt gy „ het in de daad, wien ik zie — en zyt gy vry ? " „ Jaa, antwoordde de eerwaardige man, ik ben „ het, en ik ben vry, geheel vry." Rosette verzogt hem nu by haar te gaan zitten. ,, Rust nu uit, lieve vader, zeide zy, en indien ,, uwe kragten het u toelaaten, verhaal my dan, „ wie u aan myne traanen heeft wedergegee- p» ven?"  deugdzaam Huisgezin, j, ven?" — „ Een rnan," antwoordde hy, of liever een engel, kwam my myneboeijens afnee„ men ; maar kunt gy het wel gelooven, myn dogr „ ter? het gefchiedde daar door, dat hy zelvg „ myne plaats innam. Hy blyft in de gevangenis, in myne ftede, — val my niet in de reden my,, ne lieve Rosette, laat uwe kieschheid my niet ongehoord veroirdeelen. In den beginne ver„ wierp ik zynen voorflag; doch ik moet beken,, nen, dat ik onbekwaam was zyne dringende be,, de te wederftaan, cf de gronden, die hy aan„ voerde, te beftryden, Zelvs gy , myn kind» „ zoud door de warmte, de goedheid, en onwederftaanbaare kragt zyner gronden die hy aan„ voerde, overwonnen geworden zyn. Aan zyne ',, vryheid," zeide hy, ,, was noch hem , noch „ zyne familie in 't minfte gelegen; daarentegen de myne voor my volftrekt noodzaakelyk was,, om myne eer te redden, en myne omftandighe, den weder te herltellen. Gy kunt u niet voof,, Hellen, zeide hy, hoe zeer gy.my verplichten „ zult, als gy myne wensch vervult. Gy zult dan „ myn weldoener zyn. Ik heb reeds alles met u,, we fchuldeisfchers afgefprooken, zelvs de bar„ baarfche Burmont heeft in myn voorflag be? „, wilügd; en zoud gy dan onverbidlyker zyn dan ■„ hy? Met één woord, zeide hy, noch gy noch „ Rosette, zyt niet langer in flaat om de last vaa „ zulk een gevangenis te verdraagen ; en gykunt „ niet van u verkrygen haar te verfaaten, zonder „ de zorg voor haar leeven en haar eer te verwaas- Q -s „ iqq.  _u$ Joinval en Rosette, af het loozen, en zonder eene dogter in den grond te helpen , die u aanbid en uwe tederfte liefde „ waardig is. Ach! myn beminde Rosette, ik „ voelde eene huivering by .deze woorden. Zy „ overweldigden my. Intusfchen zeide hy my, „ dat ik nooit op een andere wyze myne vryheid weêr erlangen zou, en dat hy zeker wist dat „ zyne gevangenis niet veele dagen zou duuren." -— „ Ach! myn vader," riep Rosette, van dankbaarheid gloeijende, „ laat my heengaan, en mv „ voor dezen edelen man te voet werpen." —L „ Neen myne dogter," zeide Firmin, „ hy heeft „ my de grootfte geheimhouding aanbevoolen, ea ,, zelvs de cipier heeft hem moeten belooven, „ geen woord van dc zaak te fpreeken. Ik heb „ hem myn woord gegeeven, dat wy niet eerder „ by hem zouden komen dan wanneer hy ons roe* Pen^at. Mooglyk is deze geheimhouding het „ eemgfte beding geweest, waar op de wreede „ Donmont in myne vryheid bewilligd heeft ,, Mooglyk wenscht hy dat dit voor een daad der „ weldaadrgheid jegens my aangezien wordt wat „ alleen een fchandelyke rekening van zyn- gie „ righeid is, daar hy een gevangene, wien de „ dood hem mooglyk binnen weinige dagen zou „ ontrukt lubben, tegen een man verwisfeldheeft „ wiens jeugd en lighaamsgeftel, hem in alle op' „ zichten voor de betaaling zyner fchuld beter K borge ftaan. Gy moet nog een weinig wagten, „ myn' dogter. Indien de gevangenis van dezen „ edelmoedigen man verlengd mogt worden, zal sj ik  'deugdzaam Huisgezin. 2ïf gy waart daar niet tegenwoordig. Zonder on„ dankbaarheid kon ik hem zyne bede niet af„ liaan, — en deze vuige misdaad is by u niet „ minder gehaat. — In 't kort, ik gaf hem myn ,, woord." Welk een donderflag voor Rosettk's gevoelig hart! Zelv' in het oogenblik dat zy haaren minnaar ontdekken wil, vind zy eeD' medevryer, en deze medevryer is de verlosfer van haaren vader. Zy zegt geen woord, en zinkt in onmagt in de armen van haaren vader. Firmin twyffeide nu niet, dat hy tegen de wenfchen van zyne dokter, zyn woord gegeeven had; doch een onverwagt bezoek belette hem hier verder over te fpreeken. Men bragt intusfchen Rosette alle mooglyke hulp toe , waar op zy ras weder by zich zelv' kwam, en zich in haar kamer begaf. " Des avonds liet Firmin van hartzeer neergedrukt, naar de gezondheid van zyn' dogter verneemen, doch vermydde het haar zelvs te zien, om ze niet door eene vroegtydige verklaaring te kwellen. Welk een avond was dit voor Roseite! en welk een nagt had zy nog uit te ftaan! flaap kwam niet in haare oogen, en haar hart wierd door den fmartelykfren ftryd vanëen gereeten. Nu eens roept zy haaren minnaar, die haare zugten niet beantwoorden kan ; dan weder denkt zy aan het hartzeer, waar in zy den besten en bemindften vader flor-  2'22 Joinval en Rosette, oj het ftortea zou, als zy hem ongehoorzaam was.. „ Maar dagt zy een oogenblik verder, hoe komt „ dan deze nieuwe minnaar, dien ik niet kenne t, daar toe, dat hy my tot zyn vrouw, — tot zyn „ cffer hebben wil? wat heeft hy gedaan, om op „ my aanfpraak te maaken? — Wat hy gedaan. ,, heeft? —■ Hy heeft myn vader de gewigtigfte j, dienst bewezen; ben ik hem niet alles fchuldig? „ kan hy niet alles van my vorderen? " in dit oog, nblik achtte zy zich fterk genoeg, om haaren pligt, zoo als zy het noemde, te voldoen , en liet. JotNvAL vaaren. „ Maar hoe!" riep zy een öogenbük daar naa, „ zal ik Joinval verlaaten! „ wat heeft hy toch gedaan, dat ik hem ongeluk„ k;> maaken zou? voor welk een misdaad moet „ ik hem ftraffen?" Hier weende zy bitter. Naa deren fmertelyken ftryd tusfchen natuur en liefde, boezemde zy een diepen zugt uit, en riep in den angst der vertwyffeling: „ Ach, Rosette! had „ gy u niet aan die onzalige drift oVergegeeven, „ gy waart een getrouwe beminnenswaardige do«„ ter geweest, gy zoud uwen vader, — den beé„ ten der vaderen gelukkig gemaakt hebben!" Nu dagt haar, zag zy dezen eerwaardigen man volkomen te vrede, dat hy in ftaat was zynen wel. doener een bewys zyner dankbaarheid te geeven, en dan weder op eens aan het verwyt van de fchandelykfte misdaad blootgefteld. „ Hy zou zyn va„ derlyke magt niet gebruiken," zeide zy, „ maar fterven van hartzeer. Ik kan 'er niet aan denken, dat ik my zelvs niet gelukkig kan maaken, zon-  deugdzaam Huisgezin. 223 „ zonder eene vadermoorderesfe te worden. ——« „ Het is befiist" '■— voer zy voort, en ftond welgemoed op — ik zai my myn eigen geluk ont- zeggen; tot dus verre was myne liefde onfchul» j, dig, thans worde zy ftrafbaar." By deze woorden raapt Rosette alle haare krag. ten te faamen. Zy fchryft een zeer teaerea brief aan haaren minnaar ; geeft hem bericht van het offer dat zy hem dagt toe te wyden, en vermaant hem zyne liefde te vergeeten , zonder het egter te waagen hem het zelvde te belooven. ,, Ik hoopte eens voor u te leeven, zeide zy, doch „ nu zal ik ras fterven van hartzeer, dat ik u ver,,, laaten heb." Deze brief, van welken naauwlyks een regel meer leesbaar was, zoo zeer had zy hem met haare traanen bevogtigd, zond zy terftond op de post, en om haaren opwellenden moed niet te laaten verflaauwen, ging zy op ftaande voet by haaren vader, om zich wegens het gene gefchied was, zoo goed zy kon te verontfchuldigen. „ Myn „ vader," zeide zy, „ daar ik gisteren eenige af3, keer tegen dit huwelyk betoonde, zoo heeft nu de reden myne vrees doen verdwynen, en my „ tot myne pligt terug geroepen» Ik ben nu be3, reid u te gehoorzaamen." Deze woorden gaven den goeden grysihrt de rust weder die hem verlaaten had, doch hy was niet zonder zorg voor den toeftand van het hart zyner dogter. — „ Myn 3, kind," zeide hy, ik hoop niet dat gy, terwyl ,, gy my gehoorzaamt, uw eigen geluk aan het 3, myne opoffert. — Neen, neen, myn vader!" ant»  824 Joinval £•» Rosette, of het deugdzaam tfc. antwoordde Rosette met een vroom bedriegerytje; — en nu gingen zy beiden heen naar de gevangenis; maar ach.' Rosette als een offerlam, dat zich voor het doodelyk mes uitftrekt. De deur wordt geoopend; zy treed met haaren vader binnen, en waagt het niet haare oogen op te flaan. Eensüags werpt zich de gevangene minnaar voor haare voeten, en nu kan zy niet naalaaten hem aan te ziun. Hemel! zy ziet — zy erkent — wien? Joinval, haaren Joinval zelvs. Zy geeft één'gil, onvermogend om óén woord uit te brengen, Half dood van hartzeer kwam zy in de gevangenis, en nu denkt zy van vreugde te fterven. — „ Jaa!" riep haare minnaar, „ het is Joinj5 val , die niet ophouden zal u te aanbidden. ,, Hier," voer hy voort, terwyl hy zich tot Firmin wendde, ,, neem gy dit papier, dat van alle „ uwe fchuldeisfchers onderteekend is. Uwe zaa,, ken zyn thans weder geheel vereffend. Ik kon „ 'er niet eerder aan denken van myn eigen geluk „ te fpreeken, voor dat ik het uwe voltooid had. „ Alles, myn dierbaarfte Firmin, is thans afge,, daan. Wy zyn alle vry, en als het u gelieft, „ zullen wy nu heengaan en gelukkig zyn." Men kan zich ligt voorftellen, dat de menigvuldige vraagen wegens de maatregelen, die de waardige jongman genomen had om deze gelukkige omwenteling te bewerken, van den kant van Firmin en zyne dogter niet fpoedig uitgeput warem Doch de leezer zal ze reeds voor zich zeiven beantwoordden. Wy laaten dus aan deze deugdzaa- me  De last des rykdoms, &c.< me en.aandoenlyke harten aJ het genot der ftreelen» de wellust van eene zoo zoete verrasfing, en al het geluk, dat nu zoo wel het verdiende loon der vaderlyke en kinderiyke tederheid als der onbaatzug'tigite liefde was* Be last des rykdoms, of de onverwagte erffenis. Toen ik onlangs hoorde, dat een myner óudè vrienden, Dorset genaamd, die lang van een zeer fchraal inkomen, gantsch afzónderlyk, ge* leefd had, door den dood eens verren bloedver» wands, van wien hy, doordien zy naauwlyks immer elkander zagen, weinig verwagtte, bezitter van veel gelds geworden was; oirdeelde ik hec myn pligt hem te bezoeken, en wegens het fterfgeval, naar gewoontej een compliment te maaken. — Dan eer ik hier toe een ledig uurtje kon •vinden, om dit bezoek af te leggen, had het geheele gezin, het kleine huisje, dus lang in een fteeg by Islington bewoond, verlaaten, en den intrek genomen ia een groot aanzienlyk huis in PallMali, als niet in ftaat ohi langer adem te haaien in een zoo klein verblyf, in zoo gemeen een ftand. Aan 't nieuwe huis myns vriends komende, ga€ ik myn naam op aan een knegt by de deur, die door zyne houding toonde, dat zyn heer een man van aanzien wasj doch hy had de.beleefdheid om IV. Deel, p my  216 De last des rykdomst my aan te melden, en ik werd verzogt boven tè komen. Ik vond myn vriend, zvne huisvrouw, drie dog. ters en twee zoons, alle in de g'ootfte drukte, omringd van een verwarden hoop huisraad, naar den nieuwtlen en eerden fmaak. Ik: ontdekte, nog'thahs, welhaast, dat de behoeften van dit gezin, in geenen deele voldaan met het reeds gekogte, uitgeftrekt genoeg waren, om de middelen van een prms, tot het inkomen van een landman, te brengen. Myn vriend ftond voor een tafel, opgevuld met zydeftoffen, kanten, porcelein, allerlei foort van opfchik en galanteryën, en was omringd van kleermaakers, naayfters, kraamers, pruikemaakers en winkeliers, die op zyne bevelen wagtten; hy was bezig, met een potlood in de hand, aan te teekenen, wat zyn huisvrouw hem voorzei; zy fprak, toen ik intrad: ,, ik bid u, lieve Dorset, teekcn „ tog op dat 'er meer porcelein in 't bufet moet „ wezen; laaten 'er nog twee of drie ferviefen by „ gevoegt worden. Als gy zoo Veel menfchen „ ten eeten vraagt, moet ik ze kunnen ontvangen. O fdertusfchen riep een zyner dog¬ teren: ,, papaatje lief, ik hoop, gy zult myn „ paard niet vergeeten; alle de dames komen heerj, lyk uitgedoscht te paard in Hyde park." De valer antwoordde. „ Uw paard! — Hoe, Kaat,» js, gy kunt immers niet ryden," ,, Och," was haar wederwoord, ., ik zal het fchielyk leeren; want ik gaa dezen morgen myn rydpakje beftel- „ Jen."  of de onverivagte erffenih fej* „ len." Juffer Maria fchreeuwde uit een anderen hoek, j, papa gy denkt "er wel om, dat ik een zak „ moet hebben: want ik ben onzichtbaar in deze „ kleeding." Hier op zag myn vriend my, daar ik onder deii hoop vermengd was; hy deed ze ter zyde gaan, fen gaf my de hand; zeggende: „ ho, myn oude „ vriend, hebt gy my kunnen vinden?" — ik wenschte hem toen geluk, met de groote vermeerdering zyner middelen. „ Wy menfchen," antwoordde hy daar op met een genoeglyken lachj ,, denken zelden dat wy te veel kunnen hebben j „ doch Veel gelds myn vriend, veel onrufts. Gy zult het misfchien niet willen gelooven, en 't is egter de zuiver? waarheid, dat ik, zints de eers, fte tyding van 't overlyden myns neefs, geen oogenblik rust gehad heb; De eerile drukte „ was, een voeglyken rouw te bezorgen óver een ,, man, wiens dood ons grooter blydfchap gaf, dan wy immer in ons huis ondervonden. De tweede ,, beftond; in geen tyd te verzuimen, orri. zoo ras ,, wy de buit beet hadden, een geheel andere leeit venswyze aan te vangen; want waarlvk mvne „ vrouw en dogters konden geen oog fluiten, in het huis waar wy zints zoo lang gewoond, en ,, ons voorgefteld hadden töt onzen dood te bly- ven woonen. Zy wilden my, noch zich zeiven, met rust laaten, eer wy, uit zulk een kot, een „ huis be rokken, beter gefchikt naar onze veel ruimer nmftandigheden. — Nu zyn wy in dit „ huis gekomen, en hebben, haars bedunkens3 Pa „ geeü  228 De last des rykdo?nst „ geen enkel ftuk hm'sraads, geen kleed, geen s> eeten of drinken, aan lieden van onzen ftaat s, voegende. En fchoon wy maar.drie weeken zul. '»> len rouwen, hebben myne dogters reeds een half „ douzyn verfchillende kleederen, en myn vrouw „ heeft zoo veele dingen te koopen, dat ze de helft ,, niet kan onthouden. Ik ben, dezen morgen „ t'huis gebleeven om eene lyst te maaken, niet 3, van alles wa' wy noodig hebben, maar van alles „' wat wy zullen koopen." Hier viel zyne echigenoote hem in de rede: „ ik weet niet, man lief, wat de menfchen aan „ 't geld hebben, ais zy 'er niet voor koopen, en „ een figuur maaken gelyk anderen." „ J.ia, myne waarde!" was zyn antwoord, „ maar, als „ wy op dezen vo.-t voortgaan, zal ik, binnenkort, » geen figuur in 't geheel maaken, want gy hebt „ my reeds half dood gefoold v3n vermoeijenis." — „ Gyzyt een armhartig fchepzel," hervatte zy, en zich mywaards wendende, voer zy voort, „ wy 3, hebben zoo lang ftil en afgezonderd geleefd, „ dat wy naauwlyks in ftaat zyn om by andere „ menfchen te verfchynen. 't Is, derhalven, geen „ wonder, dat ik alles op zyn ftel wensch te heb. ben, eer anderen ons zien; en daar wy zoo fe„ zegend zyn met tydelyke middelen, zou bet be„ lagcheiyk wezen, zuinig te zyn. Vaar dan voort, „ (zich tot haaren man wendende,) en maak aües „ zoo fpoedig gereed als gy .kunt, op dat .ik iema-id in de eetzaal kan opwagten. als hier ie„ mand komt, hebben wy waarlyk geen verttek om  ff de onverwagte erffenis. a.23 j, om hem te ontvangen. — „ Tyds genoeg, tyds „ genoeg," zeide myn vriend, „ laaten wy onti zen ouden vriend zoo goed ontvangen als wy s, kunnen. Ik zal myne kinderen binnen laaten „ komen, eenigen zullen reeds uit de kennis ge„ raakt zyn. Hier Thomas! " riep hy aan zyn oudften zoon, die al dien tyd bezig was geweest, met een ouden degen voor een fpiegel op zyde te doen, en uit te trekken, en door te groote aandagt op de heerlyke figuur, welke hy daar mede maakte, verfcheide keeren door de flp van zyn rok geftooken had, in ftede van in den draagband, kom Thomas! maak uw compliment voor dien heer." De jongeling kwam hier op , naa my toe treeden, met het hoofd gemaakt op zyde geboogen, ftak my op 'c onbevalligst de hand toe, die in grootte, kleur, en-'wyze van aanbieding, voor die eens ploegjongens niet behoefde te wy. ken. En als zyn vader hèm op den fchouder klopte, en zeide: „ de jonge zal het wel leeren!" fprak hy met een onaangenaams lach, de tong uitfteekende. „ Jaa, als ik twee pf driemaal op een „ gemaskerd bal geweest ben." —. „ Ondertus„ fchen," dus liet de jonge juffrnuw Maria zich hooren, „ heeft, myne zuster noch ik, bepaald ,, welk eene kleeding wy zullen neemen; maar ik „ geloof, dat ik die van eene fultaoe zal kiezen; „ want dan kan ik een heerlyk vertoon maaken, „ als met goud en zilver bedekt zyn, en alle my. „ ne juweelen aandoen." „ Zwyg, kleuter! "was het zeggen van vader, „ wat beteekent de vertoop 3 „ ning  .839. $>e last des ryksdoms, ning die gy maakt, indien gy uw karakter niet „ bewaard?" — „ Uw karakter niet weet te hou. ?, den, meent gy, papa.» _ „ Neen, ik weet wel wat ik meen, ik zeg uw karakter bewaaren; ,» want ik weet geene plaats, waar men 't eer kan s, verhezen, dan op een masquerade, ik hou my 3S verzekerd, jonge juffrouwen kunnen op zulke „ plaatzen. geen goed leeren; maar loopen veel ge. li yjar , van kwaad over te neemen." — ILer op riepen de beide jongejuffrouwen uit: „ zie daar' , |k hen verzekerd, dat wy-zoo wel buiten de we' „ reld^als buiten de mode, zullen moeten bly? *» 1 'n"!' ~ Eene aartige kleine meid, van omtre;,t tien jaaren, kwam huppelend na*, my toe, ai-, my aanziende met een bekoorlyk lagchend wezen, „ wat moet ik wezen ? ?' — „ Mya iitve „ kmd," voegde ik haar toe, „ gy zyt al te jong, „ om eemg ander karakter dan uw eigen te Vi.r„ toonen." Zy antwoordde, op een misnoegden toon, „ neen, neen, praatjes, ik moet netjes re„ kleed wezen, en 'er als een dame van fatzoen „ uitzien ; myn haair moet naar. den nieuwftèn „ zwier gekapt worden; ik wil, een tabbaart met ^een Heep hebben, een opwippende hoepelrok, Ie fchoenen, en een mof zoo dik als ik „ aejve, en dan weet gy, kan ik gaan naa een Ke„ rnaskerdb.al, ma het pantheon, de festino, dö oper;s m, kortom, overal." Ik kon my niet wederhouden van te glimlachen over de vernuftrykheid van myns vriends jongfie *ind, om ia kleediag ea uithuizigheid zoo vaardige " vor- 1  of de onverwagte erfenis. 2r,j vorderingen te maaken; zy fcheen, ruim zoo veel als de andere kinderen, van goede hoope, om eer te doen aan haars vaders middelen. Haare leeven, dsgheid, en 't vuur waar mede zy haaren voorflag deed, gaven den ouderen zoo veel genoegen, dat zy haar in de armen namen, en kuscht-n, daar ze veeleer ernftige beftraffing verdiend had. —. Haar jongfte broeder was in zoo verre van myn gevoelen, dat hy haare verkiezing niet goedkeurde, maar zeer veragtte; verklaarende, dat hy, wat hem betrof, het haatte naa bals en pantheons.te gaan. Ik vroeg hem hier op. „ War is dan van „ uw fmaak, gy hebt zeker, veronderfkl ik, uwe „ uitfpanningen, uwe fhidiën ? " — „ Ik haat," was zyn antwoord ., alle fludie, beha'ven die van •I lanterlu en quadrille -— en een potfemaaker op „ zyn theater is my 't grappigst divertisfement." Kaarten, dagt ik, enomugt, zyn ongetwyffeld de befchaafdfte vorderingen in deze eeuw.'; doch van waar deze jonge reeds zoo vroeg, en in een afgezonderd leeven, die denkbeelden gekreegen had, kon ik niet begrypen. Een geweldig kloppen aan de deur kondigde het bezoek aan van eenigen, op 't bezoeken afgerigt. Drie of vier juffrouwen van den eerften fmaak, en even zoo veel heertjes, vloogen de trappen op. De eerften fpraken de vrouw van den huize aan. „ Hoe, madame? wat, zyt gy cog niet gekleed? • „ Wy komen u vraagen om meê te gaan naa Mr. „ Christiaan. Hy zal van daag lord Nissle „ Nassle's verzameling verkoopen." — „ Waar P 4 „in  8*a Be last des rykdoms, 35 in beftaat die?" was haare vraag. — Och! f fprafc een uit de hoop, „ daar is alles wat gy kunt 3, bedenken of noemen, gy hebt 'er de liefiykst„ ruikende ichulpen, de fchoonfte pluimen." — 3, Jaa, maar zy zyn van geen gebruik," antwoordde dc vrouw van myn vriend. — „ Excufeer my, „ mevrouw, " was 'c wederwoord van een der heertjes, „ ze zyn van de grootfïe importance, ,, en in de beste perfervatie," en hy keek, dit zeggende, in den fpiegel naa zyne tanden. — „ Daar zyn," riep een ander, „ zulke fraaije „ cabriole's en fopha's, zulke gemakkelyke cran„ key's voor alle bedden, en 'er is zoo charmant V eeD pelüce gevoerd metarabifche vosfenhuiden.'.' 3, Wonderlyk! " zeide de vrouw van den huize; 3, maar, ik weet niet wat deze fraaije dingen zyn, »» ik ken de naamen zelvs niet." „ Hemel! " fchreeuwde een derde, „ waar zyt gy gebooren en 3, opgevoed!' Maar kom, kom, wy zullen ze u ,, wel fchielyk doen kennen." — Neen!" fprak zy, „ ik heb bellooten alles fpikfpelder nieuw te hebben. Nogthans wil ik met u meê gaan, ,, en deze dingen zien, dan zal ik beter in ftaat „ zyn om te zeggen, of ik ze noodig heb of niet, „ en ze ook kennen als ik ze weder zie, en van de zelvde foort kunnen beftellen." „ Dat is regt!" riep Dorset. „ Kom," voegde hy 'er by, zich mywaards wendende, „ myn vriend wy ,, zullen 'er allen naa toe gaan, en zien wat wy moeten hebben, orn gelyk andere menfchen te „ leeven.'* — Doch, daar ik ai myn leeven wat by- j  sf de onverwagte erfenis, 2^ fcyzonder, en altoos een vyand geweest ben van het gaan met een zoo talryke fieep, wendde ik voor, elders myn woord gegeeven te hebben, en ging naa huis, niet weinig vermaakt over dit bezoek van rouwbeklag. Naa 'er eenige aanmerkingen by my zeken over gemaakt te hebben, befloot ik nimmer eene groote fomme gelds aan één enkel per., foon te befpreeken; door de fchieiyke verheffing van myn vriend en zyn gezin, ten vollen *>ver. tuigd zynde, dat hy met hetzelve veel gelukkiger zou geweest zyn , als hem een tiende gedeelte der tegenwoordige bezitting was ten deele gevallen; die groote ruimte diende alleen, om heni benevens zyne vrouw en kinderen trots en grillig te doen worden, en behoeften te baaren, van welke zy voorheen geen denkbeeld altoos ge., had hadden. p 5 My.  £34 Mylord Fortvee, of ie Mylord Fort vel, of de geredde Menfchenhaater. Het leeven moede, door hartzeer en eene ysfe. jyke zwaarmoedigheid uitge;eerd, ontvlood Fortvee de menfchen, en gaf zich geheel en al aan de akeligfte gedagten over. De helft van zynen leeftyd was voorby; hy zag op de vervloogen uuren terug, even als een fchipbreukeling, die op ft rand zittende, de hemelbooge baaren befchouwt, welke zyn fchip en alle zyne vooruitzigten hebben te grond doen gaan. Zyn geest was onrustig, en zoo dikwils hy zich de handel wyze der menfchen herinnerde , leed zyne ziel geweldig. „ Ik heb," zeide hy by zich zeiven, „ nu dertig jaaren ge„ leefd; i!c ben de halve wereld doorgetrokken, „ en wat voordeel heeft my zulks aangebragt ? „ Het grootfte gedeelte van het menschdom leeft ,, in bedrog. Aan hunne bcrcstog'e.i overgeiaaten, „ Haan zy alleen hun eigenbeang gade. In de „ meeste landen worden belagchcly ke gewoonten s, en aangenomen voorohdeelen gf ëerbiedigd; „ m n eischt zelvs, dat de deugd zich voor de on„ deugdj en de wysh-id zich voor de dwaasheid „ zal nederbuig,jn. Zekerlyk m ia ken de verftan,, digen het kleinfte gedeelte van het menschdom uit. List fa bedrog fpeelen overal den baas;—■ „ zelvs verftrekte myn eigen hart my ten verraai, der. Het vleide my, daar het my eene aange- naa»  geredde Menfclienliaater. ggj „ naame aandoening beloofde, en bedroog my, i, zoo dikwils ik aan die gevlei gehoor gaf. Ik „ zogt den deugdzaamen, en ontdekte den ver„-momden booswigt; ik zogt eenen vriend, en b vond eenen verraader; ik zogt troost in de ar„ men der liefde, en vond fchoonheid zonder ge„ voel, en eene vrouwelyke gedaante zonder ziel. O zalige dagen myner jeugd! Aangenaatne co,j genblikken van vermaak en vreugde! Koe fiiel „ verdween uwe lieflyke betovering! — Meisjes! t, meisjes ! aan weiken de natuur een onbeperkt „ vermogen over onze harten fchonk, en die ons „ in onzen gelukkigften leeftyd geheel ondf.r uw s, juk kromt, hoe zeer worden wy door het febyn-. „ fchoone uwer bekooriykheden bedroegen! Waar „ zyn die zaligheden , welken gy ons met een „ vriendelyk lachje zoo dikwerf beloofdet ? ■ „ Helaas! wy worden het rampzalig offer uwer list; wy worden vermoord door uwe zwakheid „ en fchanden, of lyden allerleije fmarten over w „ we onftandvastigheid. Schoonheid, dogter des „ Hemels! uitmuntend konstftuk der Natuur! hoe „ vreesfelyk is uwe gunst, hoe ysfelyk uwe haat! ,, Wie kan mensch, en fterk genoeg zyn, om u te » wederftaan? zelvs dan, wanneer wy overwonM acn voor uwe voeten liggen, zelvs in onze ver„ nedering, behoud gy uwe rechten. Wy bidden „ uwe bekooriykheden nog aan, wanneer gy ons 5, van het toppunt onzer grootheid, hebt ter neder» „ geftort. Bedrieglyke? liefde! welk een gevoelig „ jongeling ontkomt uwe magt, wanneer het jeug/ » dig  Mylord Fortvel, of de »» dl'g vu«r nog in zyne aderen gloeit; wanneer be„ koorlyke lippen van vyandfchap en deugd fpree- ken, en wanneer eene doorfleepen' vrouw zich „ toelegt, om ons te bedriegen.V Dusdanig waren de klagten van Fortvel, wanneer hy beiloot, zich van een leeven te ontdoen, welk hem tot last. geworden was. Fortvel hoorde de zagte ftem der natuur niet meer, zyn hart was vol menfehenhaat. Hy was reeds aan den oever van de Theems, waar in hy zich wilde nederwerpen, wanneer een jammerlyk gekerm zyn hart nog opmerkzaam maakte op de rampen van dit leeven; met een gevoel van medelyden , wendde hy zyne oogen naar de plaats, van waar het geluid gekomen was, en zag een omver gevallen rydtuig, waar onder een meisje lag, welke om hulp fchreeuwde. Van zyne jeugd af gewoon, den ellendigen by te ftaan, ylde hy, zonder te weeten, waarom? naar de ongelukkige toe, om haar te redden. De natuur befchouwt, in gevoelige harten, altyd haare heilige rechten. — De begeerte, om de ongelukkige hulp te bieden, vervulde thans het geheele hart yan Fortvel. Hy droeg het fchoone meisje in het naastbygeiegen huis, alwaar hy alles aanwendde, om haar van haare ontfttltenis te doen bekomen. By eenen zagten opflag van het oog, bezat zy de grootfte bekooriykheden; de uitg< ftaane fchrik zettede aan haare fchoonheid nog meer luister by, even gelyk het fchemerlicht van eenen aangenaamen morgen- of avondltond, wanneer de zon  geredde Menfchenhaateft 931 zon nog niet boven de kimnvn pereez^n, of bf reden dezelven gedaald is, de natuur nieuwe bekooriykheden fchenkt. — Vol van eerbied ftond Fortvel voor de onbekende fcho ns, wdke hy, coor zyn gelaat, en zyne deelneeming in haar ongHukj van zyne edele denkwxze en de grootheid zyner achting overtuigde. Volgens myne naauwkeurige waarneeming n, houde ik my overtuigd, dat onze hedendaagfche mannen maar al te weinig de achting kénnen , welke zy de vrouwen verfchuldigd zyn. Ik weet niet, of dit een gebrek van hun verftand of hart is; en wanneer ik zu ks moest beflisfen, zou ik" zeggen, dat het een gebrek van bei Jen was. Het gaat aile begrip te boven , op welke wyze m n in den omgang met vrouwen den baas tragt te fpeelen, en het geeft de duidelyklte bewyzen aan de hand voor de onbefchaafdheid van de meesten onzer mannen. ■ De verkeering in de maatfchappy moet ons befchaaven; de jongeling moet door den omgang met meisjes, zagtaartiger en gevoeliger worden; het meisje daarentegen ftoutmoediger, mannelyker en verftandiger; — dus moa het eene geflagr het andere befchaaven ; dus zoude het een zegen der natuur zyn, onder menfchen te leeven; dus zoude ons aanwezen, ons tot blydichap verftrekken. Wanneer men flegts ter loops het minnelvke geAagt gadcflaat. welke woeste en onbezonnen wezens vind men niet onder hen; welke uitgelatenheid in hunne bedryven, welke zedenloosheid in hunne handelingen? — Op eene verachtelyke wy- ze  '233 Mylord Fortvee, of de té b handelen zy de fchoone fexe. Wanneer ftü* ren eene meeschlyke gedaante aannamen, en var. *éBS in jonkers herfchaapen werden, dan zouden ry even vriendelyk met de vrouwen omgaan, als veelen onzer tegenwoordige mannen. Nimmer zal ik het zeggen van eenen myner beste vrienden, die hier doorreisde, vergeeten: „ men vind onder u. ,> we mannen veelen, die louter zinneivk zyn; en >, bn is evenëens, als of elke tedere aandoening i, onder de zwaarte van het vleesch verdrukt word; », Dé vonken van zuivere liefde fchynen hun ge* ,. m 1 oi bekend te zyn, en het gene niet tot het «, dierlyk genot behoort, gaat alle hunne begrip. " P 'n re boven. 'Deoirzaak hier van befïaat ong twyffeld in hünne ledigheid. De jonge lieden », hébbén te weinig bezigheden; men boezemt hun ook geene.genoegzaame achting voor de vrou» wen ih. De eer van een meisje geene laagen t» *» le^tn- de wijdheid met achting te bejenen-n „ is by hun bèlagchelyk; orn het tegendeel'uit te ,, oeffeuen , behoorden zy een' goede opvoeding » gehad te hebbtn, en hoe weinigen uwer jonge„ Üngen zyn wel opgevoed? Men behoeft de lee. „ venswyze van veelen maar naa te gaan, hoe ge. „ heel dferiyk is dezelve? De geest fchynt onder „ het logge Vleesch te beawyken. Het is, helaas! „ reeds zoo verre gekomen , dat de vrouwen de ,, waarde der zielsvermogens, in hunne minnaars, „ naar de breedte hunner fchoudcren beoirdeelen; a ook vinden de meeste meisjes nergens anders j» fmaak in, dan in geduurig te lagchen; vooral, n wan*  geredde Menfchenhaateti 23j „ wanneer men haar eenige zotterny''n verhaalt. „ Zoodanig een , zeggen zy , is eer>t een richt „ aartige en geestige knaap. Dan, ik zou over „ deze aartigheid kunnen weenen , wanneer iic ,^-:naadenk, welke gevolgen dezelve1 kan hebben» ), Voor hem, die eene dog er heeft, of die zich „ voor eeuwig aan zulk een meisje wil verbinden, is zulks gantsch zoo aardig niet." Onder deze foort van menfchen behoorde zeker» lyk noch Fortvel , noch mifs Fanny Selton. Hy bezat een fyn gevoel, en zy had eene goede opvoeding genooten. Naa dat mifs Selton van haare o> itfteltenis eenigzints bekomen was, fprak zy Fortvel dus aan: ,, Mylord," zeide zy, „ ik „ ben de ong. lukkigde aller ftervelingen, en bid 3, u om uwe befclvrming; ik heb het ongeluk gej, had, mynen vader te verliezen, toen ik nog een ,, kind was; myne moeder was jongen onbedagt, 3, en vei teerde het geringe vermogen, haar door 3, myn' vader naagelaaten, in zeer korten tyd; zy 3, werd arm, en aan allerleije ellende blootgefteld. 3, Zonder hoop, zonder onderfteuning, waren alle 3, haare vooruitzigten op my gevestigd , en zy wil. ,, de — ö Mvlord! durf ik u de fchande myner ,, moeder ontdekken? — durf ik u zeggen, hoé ,, zeer zy zich zelve verlaagde? — myn God} j, kan ik zulks voor eeuwig vergeeten! — zy wij* j, de myneonfchuld aan eenen ryken wellustigen „ ten prooy geeven. Hy voerde mv met geweld weg — waarfchynelyk met voorkennis myner j, moeder; dan, de Voorzienigheid waakte voor 35 my;  240 Mylord Fortvex, of de ,j my; de wagen brak, en ik geraakte onder uwe „ beicherming. Schenk my uwe hulp en bylïand, *» Firtvel! onderzoek naar alles, wat ik u verhaaid heb; en wanneer ik u ergens in heb zoo „ ken te misleiden, zoo laat my gerustelyk aan „ myn rampzalig noodlot over." By het uiten van deze woonen, greep zy zyne hand/en befproeidè dezelve met traanen. Fortvel konde zich naauwiyks bedwingen, want Fanny Selton had den grootften indruk op zya hart gemaakï. Het gevoel, welk eene ichoone vrouw in ons hart verwekt, word grooter, wauneer wy haar ongelukkig zien. Thans was Fortvel's ziel geruster; de gruwo lyke gedagten van zelvsmoord, hadden hem geheel verlaaten , cn de zagte kalmte van zynen geest deed al het gevoel van menschlykheid, welk het kenmerk is van ieder edel hart, weder geheel herleeven. Zyne gewaarwordingen waren te hevigj hy kende de diyfveeren zycer verrigtingen niet Wie heefr ooit het fynfte uitvioeizel van het treflykst inftinkt der natuur recht opgemerkt! Hoe onduidelyk is deszelvs gevoel; en wanneer hetzelve duidelyker werd , voert het reeds een onbepaald vermogen over ons hart. De liefde vermomt zich altyd, wanneer zyzich Van ons hart meester maakt • zy vind zelvs in onze zwakheid voedzel. Reeds' bloed de wonde, eer wy van dezelve eenig gevoel hebben, en wanneer wy die gewaar worden, dan (trekt zulks enkel voor een blyk van haare volkomen zegepraal. - Fort-  geredde Menfihenhaaten *4i Fortvel had, by eene aHervnungfte liefde; të gelyk, de grootfte achting voor mifs Selton; hy twist zeer zeker, dat waare liefde zonder hoogachting eene hersfenfchim was. Ik ben uw vriend " zeide hy tegen haar, „ en zal zulks eeuwig zyn; Gy verdient de achting van elk rechtfchapeü „ man; ik zal u tegen alle vervolgingen van laag^ hartigen; die van uwe armmoede een misbruik „ zouden kunnen maaken, befchermen; ik bezie een landgoed , in eenen eenzaamen oord gcle~ „ gen , waar gy veilig zult zyn; aldaar zult gy alle gemakken des leevens genieten, en behaagt; 3, het u, Fortvel, Wanneer gy hem door een erf „ langduurigen omgang hebt leeren kennen, met 33 uwe vriendfchap te verëeren, dan zal hy de ge» lukkigfte aller ftervelingen zyn." Naa dat hy" dit gezegd had, bragt hy mifs Selton op zyn land* goed; hy onderzogt in ftilte naar de omftandigheden van haare arme moeder , bezorgde haar eed inkomen, zonder dat zy wist, van wien zulks kwam, en fchreef haar den volgenden brief „ Uwe dögter is onder de befcherming van eenJ i, rechtfchapen man; ik reken my verpligt, u hier „ van kennis te geeven. Ik weet, mevrouWl dat ons hart dikwerf geen deel heeft aan daaden, „ welken wy door bekrompene omftandigheder} „ menigmaal bedryven. Ik hoüde my verzekerd , dat gy leedwezen gevoelt over den ftap, welken „ gy gedaan hebt. De Hemel heeft u gered, ert „ van den vloek bevryd , dien uwe ongelukkige „ dogter mooglyk eens over u zonde uitgefprookeh IV. Deel. q 3) heb„.  242 Mylord Fortvel, of de „ hebben. Ik heb u een maandelyks inkomen toe„ gelegd, welk u , ,op hec dode van elke' maand, „ door uwen predikant zal ter hand gefteld wor„ den. Ik begeer hier voor geene dankbetuigin„ gen, welke de Voorzienigheid alleen toekomen, ;, het is enkel eene fchatiing, welkëik den onge„ lukkigen fchuldig ben, en de overtuiging, dat „ ik twee m'nfchen aan het verderf ontrukt heb, „ is voor my de grootfle belooning." Toen mevrouw Selton dezes brief ontving, konde zy haare aandoeningen naauwlyks bedwingen. Zy viel ter aarde, en dankte den Almagtigen voor haare redding. Met afgryzen zag zy op den ftap terug, welken zy g-daan had; alle de rampen, welken haare dogter door haar toedoen zouden overgekomen zyn, vertoonden zich thans in al derzelver ysfelykheid voor haaren geest; zy verbeeldde zich dan eens, haare dogter te zien onteerd, en door hartzeer en vertwyffeling uitgeteerd, dan eens zag zy haar door den wellustigen booswigt verlaaten en befpot; vervolgens in de uiterfte wanhoop met den dood worftelen , terwyl haare iaatïte zugfeaj ok* dan vloek, over haare moeder ademden. „ MBeg met deze fcVikbeelden!" riep zy in hsn'e mymerende oogenblikken uit, „ vervolg my „ tiet! Ellendige! ik — ik ben hetmonfter, dat „ u ongelukkig gemaa'.'t heeft! waar zal ik uw ge„ zigt ortwykcn! Ik bén uwe moorderes!" Naa cat zy dus een geruimen tyd de ysfelykfte wroegingen had ui:gcftaarj, ontfermde de Hemel zich einde-  geredde Mcnjehenliaaten defyk over haaren jammerlyken ftaat. Zy werd bei daarder; zy genoot die kalmte en vrede der ziel weder, door welken wy de genoegens van het lee» Ven fmaaken kunnen. iNaa verloop van eene maand, ontving zy ook eenen brief van haare dogter, met een omftandig •berigt van al het voorgevallene, en van de edele handelwys van lord Fortvel. „ De Hemel heeft „ons niet geheel verlaatten, lieve moeder!'* fchreef zy, ,, want hy fchonk my de befcherming „ van eenen engel, voor wien de ellende in de „ armmoede nog heilig is. Hy kent de waarde van „ de traanen der onfchuld; en de wyze, op welke „ hy dezelve van de wangen der ellendigen af» „ droogt, gaat in gevoeligheid en edelmoedigheid alle begrip te boven. Geef u niet aan een al te ,, groot berouw over; zorg voor uwe gezondheid, „ om uwe Fanny gelukkig te maaken, die u zoo 5, teder bemint, ais ooit eene goede dogter haare! moeder lief gehad heeft." Fortvel gevoelde Wel ras, dat hy zyn leeven aan mifs Selton . te danken had. De treurige gedagten des doods waren geheel van hem geweeken; hy wenschte te leeven om haar gelukkig te maaken. Hy had reeds lang beflooten, aan zyne Fanny alles te ontdekken; maar de vóorzigtigheid wederhield hem , want hy kende haar hart nog niet genoeg; hy tragtte, alvoorens hy haar zyne liefde oopenbaarde , eerst haare neigingen te doorgronden ; Want zy alleen maakte hem het leeven aangeQ 3 naam;  244 Mylord Fortvel, of de geredde &c. naam; zy alleen fchonkhem het vooruitzigt, opnoe gelukkiger dagen. 5 In rust en eenzaamheid, word ons hart hoe langs hoe gevoeliger. Fortvel was onophoudelyk by zyne Fanny en wanneer hy haar fomtyds ver! liet zoo gefchiedde zulks enkel, om aan zynen verliefden hartstocht des te vryer bot ce vieren. i1 annygevoelde voor hem de zelvde genegenheid, en was — zonder zulks eens gewaar te worden — reeds enkel liefde. Hy konde haar niet langer zien zonder haar de neiging van zyne ziel te ontdekken ï ui™** Zyn gCheeIe hart voor baar bloot gelegd hebben, indien hy niet gevreesd had, dat zy voor hem niet zoo veel gevoélde, als hy wel wenschte; hartelyk verlangde hy, dat gene aan de liefde yerfchuldigd te zyn, welk hyvan haare dankbaarheid verwagtte. Eindelyk kwam het beflisfend oogenblik; Fortvel werd de gelukkigfte ftervebng, want — mifs Selton beminde hem. Zy dankte den Hemel, dat hy haar tot het werktuig gemaakt had, waar door rust en vreugde in Portvel's hart waren terug gekeerd. Fortvel werd met Fanny vereenigd, en dit oo genbhk was het gelukkigfte van zyn leeven. Mifs Selton leefde geheel-voor hem. Haare deugd, haare liefde , haare zorgvuldigheid , haare tederheid , maakten hem tot den gelukkigfien echtgenoot. Mevrouw Selton bragt haar leeven by baare dogter door, en deze gelukkige familie genoot op bet land, in den fchoot der vergenoegdheid, de  Jacob Dumouliiï, of de onfchuld cfc. 24.5 de zuiverlïe genoegens. Fortvel dankte de Voorzienigheid voor zyne redding ; hy zag, dat de Godheid voor braave menfchen waakt, en nimmer den genen verlaat, die een edel hart bezit. Jacob Dumoolin , of de onfchuld door waarfchynlykheid in leevensgevaar gebragt. Jacob Domooliw , een franschman , die zyn vaderland wegens den godsdienst verlaaten had, ging met zyne familie en alle zyne goederen, die niet veel om het Iyf hadden, naar Engeland. Hy hield zich bezig met het opkoopen van waaren, die op het pakhuis als verdagt waren aangehouden, en verkogt ze dan weder aan elk en een ieder. Offchoon nu deze foort van handel juist niet in den besten reuk was, om dat zy, die zich daar mede ophielden, onder het voorwendzel van aangehouden goederen, dikwils zelvs verboden handel dreeven; zou Dumoulin's naam egter daar by niet geleden hebben, indien 'er niet een vermoeden , dat hy zich fomwylen van valsch geld bediende, tegen hem ontïtaan was. Het gene dezen argwaan nog meer waarfchynlykheid byzette was, dat hy dikwils by de genen kwam, die hem betaald hadden, en valfche ftukken terug bragt, die hy voorgaf van hen ontvangen te hebben, en als zy hem niet genoegzaam overtuigen konden, bleef hy hardnekkig by zyn voorgeevec. Hier door Q. 3 raak-  %4S Jacob Dvmovliz,. of. de tmfohuld door raakte hy fchielyk zyn goeden naam en krediet kwyt Eens had hy met zekeren Harris, met wien hy anders nog niet te doen gehad had, een negotie van agt- oa. zeventig ponden'ïte-rlings gedaan^en dees betaalde hem het geld deels in guinjes, -deels in portugeesch goud, -en daar hy eenige ?waangheid maakte, verzekerde hem Harris, dat hy de ftukken zorgvuldig onderzogt en gewoogen had. DuMoDLiN nam ze aan, en gaf 'er een quitanue van. Naa eenige dagen kwam hy weder by Harris met zesvaliche ftukken, die volgens zyn voorgeeven onder het ontvangen geld zouden geweest zyn.: Harris wilde ze niet aanneemen. DüMoom* beweerde dat hy zyn zaak zeker wist, dewyl hy, zoo als hy zeide, al het geld byëen gezameld en in een ichuiflaade gelegd, en het *er niet eer uitgenomen had, voor dat hy het had willen gebruiken; hy was dus zyner zaake volkomen verzeperd, Eindelyk kwam de zaak werkelyk zoo verre, dat Dumoülin een gerechtelyken ééd a'. leide, dat dit de geldftukken waren, die hy van Harris gekreegen had, en dat deze hem andere daar voor geeven moest. Harris wierd woedend dat hy by zyn bedrog nog een vaiiche ééd voeg! de, en vertelde overal wat hem bejegend was. ®?WVm kwam dus in een algemeene verach. «ng i en een ieder vermydde het, om zich met hem in te laaten, en toen hy merkte dat Harrts hmr van de fchuld had, klaagde hy hem aan. Nu bragc deze alles in beweging, verdeedigde zich *eer nadrukkelyk, en bragt alle getuigen byëen, die  marfchynlykheid in leevensgevaar gebragt. 24."? die Dumoulin het zelvde te verwyten hadden , zoo dat deze als een valfche munter aangeklaagd en gt vangen genomen wierd. Zyn huis wierd nnderzogt , en.'er werden in zyn fehuimuden verfcheiden naagemaakte (tukken , formen , gips , fcheiwater, beitels, in't kort alle werktuigen gevonden, waar van zich valfche munters bedienen; d.t alles te faamen genomen, maaktehetvolkomenfte bewys tegen hem uit. De onbefchaamdheid en ftoutheid, waar mede hy de lieden dikwils de val. fche ftukken geld terug gebragt had, en zyn ééd in de zaak, die hy met Harris gehad had, (telde zyn karakter in een zeer naadeelig licht, en de geheele wereld was het daar in eens, dat hy de op dergelyke misdaaden vastgeftelde ftraffen onder-' gaan moest. In 't kort, naa dat hy zoo oogenfehynelyk overtuigd was, wierd zyn proces opgemaakt, en hy ter dood veroirdeeld. Eenige dagen voor zyne executie, ftortte een' zekere. Wilxiam van 't paard en kwam aan dezen val te iterven; hy was voor dezen plaatfnyder'geweest, doch had, men wist niet waarom, dit ambagt verlaaten. Zyn vrouw, die juist in gezegende omftandigheden en digt by haare bevalling was, kwam van fchrik, over het onveiwagt fterven van haaren man, buitenstyds in de kraam, en verviel in de fchrikkelykfte vlaagen vau krankzinnigheid. Toen zy haaren dood voor oogen zag, liet zyde vrouw van Ddmotjlin verzoeken, om by haar té komen, en naa dat zy begeerd had met haar alleen te zyn, fprak zy dezelve aldus aan: J5 Ik moet u Q. 4 „ iets  #4§ Jagob Domouun, of de onfchuld door &c. iets {onderlings te kennen geeven, juffrouw! »> Myn man en nog drie anderen , die zy ook noemde, leefden ftdert verfcheidene jaaren al. leen van het valfche munten , en daar ik dik„ wds het geld uitgeeven en aanbrengen moest, hebben zy ffly hun gantfche geheim roever¥, trouwtf; daar door heb ik vernomen, dat een g van de vier by Dumooun in dienst gegain is : „ en daar hem een fmid met loopers voorzielhad, „ zoo had hy akyd de fehuiflaaden van zyn heer weeten te oopenen en valfche ftukken in plaatze f, van echte, die hy'er uitgenomen had, ingelegd; %, daar door heeft Dümoüliw zyn eer en kostwinnmg verlooren en zal nu gerecht worden, wanv neer men hem niet zoekt te redden." Naa dat de vrouw haare reden met veel moeite geëindigd en aanwyzing gedaan had, waar zich de m.sdaadIgerS ophielden, viel zy weder in een vlaag . van krankzinnigheid en ftierf. Op haar getmVems, wierden deze lieden gevangen genomen. De eene bekende terftond, in de eerfte ontfteltenis waar de werktuigen en valfche munten van zyne kameraads waren. Men vond by Dumouxin's bediende, verfcheiden afdrukzels van fleutels in wasch en een' gantfchen bundel loopers. Als de ze zoo fterk overtuigd wierd, begon hy bitterlyk te weenen en bekende alles. Op de vraag, hoe dan de werktuigen, waarvan hy zich by het munten bediend had, in de fecretaire van zyn' heer gekorren waren? antwoordde hy: „ toen zyns heers huis gerechtelyi doorzogt wierd, had hy,'uit » vrees  De verlegens Ecktgenoet over het bedienen £fc. 240 vrees dat men ook zyne zaaken doorfnuffelen mogt, door een looper de iecretaire van zyn heer geoo. „ pend en ze daar in gelegd." Nu begreep men tevens duidelyk, dat, zoo dikwils Dumouxin geld had betaald gekreegen, zyn3 bediende de munten heimelyk opgewisfeid hadde, en dat dus de arme man volkomen onfchuldig was. Hy wierd oopentlyk daar voor erkend; zette zyne kostwinning eer]yk en met beter gevolg, dan te vooren, voort, en de wezentlyke misdaadigers kreegen hunnea 'verdienden ftraf. De verlegene Echtgenoot over het bedienen van zyne vrouw door ntansperfoonen, by wegs van een brief aan zynen vriend •medegedeeld, Kuischheid is in de fchoone fexe altoos 'in het selvde licht aangemerkt geworden, als kloekmoedigheid in de onze. Een bloodaart is verachtelyk in de oogen van beide de fexen; en fchoon men dit van een ligtvaardig vrouwsperfoon in zulk een volkomen zin niet kan zeggen, weeten wy egter dat ze by de haare in eene algemeene verfmaading is. Wy mogen ook zeggen dat zedigheid zulk eene üoodzaakiyke gezellinne voor kuischheid is, als eer voor kloekmoedigheid; een man die van zyne eer naayvrig is, zal nooit een bloodaart zyn; maar Q.5 , hy,  %*« De WjWH ^genoot over het bedienen hy, die men onverfchiilig omtrent dezelve vind zal een knip voor zyn neus, of een flag om zVnê ooren ontvangen, zonder te bloozen. 0n eelvk* wyze zal een minzieke vervolger welhaast zynaan! £ag laaten vaaren op de kuischheid van eenig voor. werp dat zyn verwondering tot zich getrokken heef, wanneer die lastige gezeilde, LdS naamly. met van de hand is te zenden; terwyl hy integendeel geen reden zal hebben om aan een goeden uitflag zyner onderneeming te .wxffe'en wanneer zy als eene fchikkelyke en' beleefde* dienstbode, zich gereed toond om te vertrekken! Zoo draa de minnaar het begeert, Die is een'waarheid, zoo algeméén aangenomen, dat, zoo haast eenige eeuw biyken vertoonde, dat deswegens de noodige oplettendheid by het fchoone gefla-gt ontbrak, de fchryvers van zulk een tyd nimmer in gebreke zyn gebleeven om dezelve te onhandigheden, in de kleeding myner vrouwclyke Jandgenooten, banen weinige jaaren, aanmerkelyk veranderd zyn, op de voorftelling, dat zy te ligt en onbetaamelyk waren voor haar karakter Gy moet weeten, mynheer, dat ik onlang» getrouwd ben aan eene jonge juffer, die, met r< cht, fchoon en ryk wierd genoemd, £n alle vereischte hoedanigheden bezat om het huwlyksleeven geluk kig te maaken; en dat ik voor geen gering by voeg. zei tot haare andere volmaaktheden oirdeeide , was dat zy haare opvoeding op het adelyk landhuis van haaren vader genooten, en, zoo min als ik, in eem-  vm zyne vrouw door mansp erf omen, £fc. 251 -eerjige groote'ftad verkeerd had, voor dat wy in 't huwlyk traden. Wy zyn nu vier maanden getrouwd geweest, en gy ziet dat ik myn brief uit dagteekene,'waar zekere commisfie myn verb/yf eenigen tyd noodzaaklyk maakte. -Kon ik haar nn maar overreeden, om weder terug 'naar te gaan, zou alles nog wel zyn, want ik wil wel gelooven dat 'er tot heden niets kwaads bedreeven is, fchoon ik de vrees niet ge-heel kan verbannen dat ze my geblindhokt heeft; •althans door ons vertrek zal: myn voorhoofd van meenige angftige zweeting bevryd worden.. •Ik ben van geene jaloerfche geaartheid; zy heeft my ook nooit, dan federt onlangs, reden gegeeven om zoodanig te zyn; Ik begaf my op zekeren morgen naar haar kamer, om te verneemen of zy eene -wandeling met my naar buiten wilde, -doen; maar de deur naderende, hoorde ik haar zeggen: „ van daag is het onmooglyk, mr. Toupet, maar „ morgen zal mynheer E*** den méesten dag „ uit zyn, en dan'zal ik u ten twaalf uuren precies y, verwagten." Hemel! dagt ik, welk een af» fpraak, met een man in haar kamer! en terftond -gierde my een jonge flukfche bol op de trap naar beneden voorby ; ik had geen gelegenheid om hem wenden een naairvlegter of fchoer maaker ce zyn ; zy ftond voor hem in haar keurs'yf, mei haaren bas geheel naa*t; het fcheen my roe, dat hy zich ftoiïd te verwonderen over de bekooriykheden dis; zich voor zyne oogen vertoonden, fchoon ik bekennen moet dat het niet als een minnaar gefchiedde, maar met het bezadigd en naauwkeurig gezigt van een flavinnenkooper. In dezen ftand merkte ik haar aan als een fchoon circasfich vrouwsperfuon, onderzogt wordende op de koop, en dat hy bezig was om te zien, of het gene men 'er hem van gezegd had, met de waarheid overeenkwam, lettende op houding en ftand, op gefteltenis en evenredigheid van leden, om dus te zien of zy zyn geid wel waardig was. Ik kon my op dit gezigt niet van lagchen weêrhouden, dat ik deed, zonder de meening van deze vertooning te begrypen, fchoon ik 'er te ge. lyk gemelyk en onvergenoegd over was. Ik was gemeiyk, dezen knaap, fchoon jong fchynende en een franschman zynde, in zulk eene gunftige gelegenheid zoo lomp en onaandoenlyk te zien omtrer-t bekoorl, kheden, die my, op het gezigt daar van , in brand zetten, fchoon zy myn vrouw was; en ik was onvergenoegd, te vr den, dat mevrouw E * * * zich zelve dus konde ten toon ftellen z •■ der te bloozen, en dat voor zulk een vreemden knevel, wat zyn bedryf ook mogt zyn, ik oopen«  256 De verlegehe Echtgenoot over het bedienen oopende de deur. Kleed of ontkleed gy u, mevrouw? vroeg ik; en heeft mevrouw Nachtkaveu dezen monfieur voor eene kamenier gezonden? Maar zoo als ik deze woorden geuit had, zag ik hem een maat in de hand houden, en door hetftuk flof dat op de tafel lag, bemerkte ik dat de eerlyke juffrouw Lint, de wollenaaifter, op verre naa zoo bekwaam niet is om eene dame te kleeden als iemand van onze fexe. Myn volgende ontroering was vry wat fterker dan deze. Eenige dagen naa dit voorval, zag ik in den voormiddag, een vierden monfieur in eene zeer gemeenzaame onderhandeling met myne bemmde pynigfter. Hy trok haar de zak uit; daar op het zy hem toe haaren halsdoek weg te neemen, dat hy met groote driftigheid fcheen te verrigten; ik verbeeldde my, dat de oogen van den knaap begonden te branden, op het gene hy zag; hy begaf zich terftoad agter haar, en be-on fchielyk haar keurslyf los te maaken, 't welk hy met zulk eene vaardigheid verrigtte, dat ik niet kon twyffelen of hy was dit werk zeer gewoon. Toen ik zag dat het keurslyf uit was, hield ik my voldaan, en kon niet langer wagten om te zien wat 'er meer gefchieden zoude; ik ging naar binnen. Wel, myn lief, zeide ik, is dit mevrouw Nacht. *aves linnennaaijer? En zal hy u nieuwe hembden pasfen? Zeg my toch, om alle betaamelykheids wil, waar toe gy al over gaat! Op myn eer, ik bloos uwentwege. „ Bloost ge om my, myrJ„ heer E * * *? Ik bid u, n -« cenig kwaad « in  ■1/m zyne vróuw door mansper/oonen , &rV; ü in gelegen dat ik een nieuw keurslyf pasfe ?" Geen kwaad misfchien, zeide ik, maar vry wat ongefch'ktheid voor iemand, behalven uw man; Wel, mynheer j zeimr. Veter, met .een gemaakt ten lach, ik ryg en ontryg alle dagen de keursiyven van dames van het eerfte fatfoen; en van ongetrouwde juffrouwen ook. Treflyk, mr. Veter, gaf ik ten antwoord; ik geloof Ook .dat gy ze dikwils veranderen moet, en wel om byzondere re* denen. Maar gaa voort met u werk. — Verfchoon my, myn lief,.zeide ik, en verliet de kamer, j Doch alles wat tot hier toe gebeurd was, komt in geen vergeiyking, by het gene ik tiu zal verhaaJen. Ik zou bynaa gezwooren hebben myn huwelyk te zullen doen breeken, op het zieq van het gene myn vroüw onderging, van den vyfden mansperfoon die zich in haar vertrek vertoonde. Myne nieuwsgierigheid, gelyk te vooren, involgende, zag ik een mannelyk fchepzel met mevrouw E** + omtrent het ledikant; en hoé ik tuurde, ik kon niet bemerken dat het de kapper, fehoenmaaker, kleermaaker, of keurslyfmaaker was; Hy had haar niet by den voet, hy had haar njetrWf kleed, en zy was ook niet ongereegen; hy was zddiger dan haare andere manlyke öpwagters, en evenwel minder zedig. Jjfe zag hem, — ik zag hem — in 't kort ik was overtuigd dat myn belediger het met haar Volmaakt eens was, zoo dat ik my geen oogenblik kon weêrhouden van op den fchurk aan te vallen. De deur willendé oopenen , vond ik dat 'er de, knippen op waren; dit, en dB IV. Deee. R \os  258 De verlegen* Echtgenoot over het bedienen éfc. blos die ik, voor de eerftemaal, geduurende deze omftandigheden, op haar gelaat had gezien, en het zagt praaten dat zy te faamen deeden, gevoegd by de plaats waar zy zich bevonden, bragt my oogenblikkelyk tot het befluit om de deur op te loopen. Myn voet tegen een panneel zettende, baande ik my welhaast een ingang. Gy zult u misfchien niet gemakkelyk kunnen verbeelden, welk eene vertooning wy alle drie op myn binnenkomen maakten ; mevrouw E*** fchreeuwde luidkeels , en viel, doodelyk bleek, agter over op het ledikant neder; myn party vloog overeind, en zag zoo rood als een'kalkoenfchen haan; en ikwas, by beurten, zoo bleek als de eene en zoo rood als den andereu. Ik fchelde een meid boven om haar mevrouw te helpen, die in zwym lag, terwyl ik myn belediger de trappen afvoerde, om my voldoening te geeven wegens het gene 'er was voorgevallen. Ik wierd fchielyk gewaar dat de man, die ik zoo ruuw had behandeld, n>'et anders dan volgens zyn beroep was te werk gegaan, zynde hy door mevrouw E * * * ontboden , op haar vermoeden, dat zy zich in een ftaar bevond, die haar zyn raad noodig maakte. Het fpeet my ver» fchriklyk dat ik my zoodanig ten toon had gefield; maar nogthans was ik zeer blyde dat ik geen gelyk, en myn vrouw ongelyk had. De meester heeft vryheid om te zeggen, dat ik zoo verleegen ftond te kyken als een fchaap, zoo hy maar niet kan zeggen, dat ik de vertooning maakte van een ftier, KA RAK-  Karakterfchetzen) Anekdoten en.. 2J$ KARAKTERSCHETZEN, ANEKDOTEN enz; Karakterfchets van Atticüs; Men vind weinig karakters onder deRomeinen, die zoo naabyaan de volmaaktheid gegrensd hebben, als dat van Atticüs. By de edelfte trekken van een verheven wysheid en milddaadigheid, voegde hy een byzondere bevalligheid des leevens, welke zoo zelden bereikt word, zelvs van dezulken, die met ontbloot zyn van fmaak voor deszelvs fchoonheid. Dan zyn goede naam, is in Jaater dagen door de laster bevlekt geworden. De abt St. Real heeft m de weelderigheid van zyn ydel vernuft, het karakter van Atticüs zoeken te verkleinen, door de geloofwaardigheid van Cornelius Nepos, die zvr leeven te boek gefield heeft, te betwisten OnL lukkig voor St. Real is de voomaamfte plaats die hy uit Cicero aanhaalt, om onzen historiefchryver van valschheid te betigten , klaarblykelyk bedorven; en indien men dezelve in haaren rechten zin herftelt, bewyst zy niets, van het gene Real be- ' doelde, gelyk men zien kan by den befchaafderi Melmoth , in zyne fraaijeaanteekeningen op Cicero's Proeve over den ouderdom. Desniettemin waagt het de abt, dezen bemincelyken man voor teftellen, als een die den huik naar den wind hangt, als een listig ftaatsman, wiens wysheid zich alleen be& 2 'i paal-  2<5o Karakterfchetzen, Anekdoten enz. paalde tot alles wat zyn eigen veiligheid betrof. De doordringende Middelton heeft ook minder gunftig van Cicero's vriend gefprooken', dat men) wel zou verwagt hebben. Hy denkt, dat zyne Epicuristifche beginzelen, hem eene zelvzoekende omzigugheid inboezemden, die geheel oabeftaanbaa- is met de oprtch'heid der vriendfchap. In die voorzigtig, fchoon niet zeer lofiyke gedrag, moet men, volgens hem, de rede zoeken, dat 'er niet een' brief van Atticüs in 't licht gekomen is, fchoon 'er niet minder dan zestien boeken van Ci. cero aan Atticüs tot onzen tyd gekomen zyn. Daar is, men moet het bekennen , een groote fchyn van onoprechtheid in het gedrag van Atticüs. Doch St. Real heeft al te voorbaarig, het loflyfc getuigenis verworpen, dat Nr.pcs ten zynen voordeele geeft; en Middleton fchynt al te zeer tegen hem ingenomen te zyn, door een enkele plaats van Seneca. Seneca naamelyk, beweert, dat, indien Cicero geen melding van Atticüs gemaakt had, hy altoos onbekend zou gebieeven zyn. Dit egter kan waar zyn, zonder zyn verdiende te verminderen. Hoe kon zyn naam tot de naakomelingfchap afdaalen, dan alleen door de pen van zyn beroemden vriend; daar hy nooit met de daad in de ftaa'szaaken eenig deel genomen heeft, dat hem een' plaats zou ingeruimd hebben op de bladzyde der gefchiedenis, of een letterkundig gedenkteken opgerigt, ter bewaaring van zyn eigen roem. Indien dus het karakter van zynen tydgenoot Cornelius JVepos, als historiefchryver gevestigd is,  Kar akte rfchetzen, Anekdoten enz. 2pr ■i>, blyft de roem van Atticüs ongekrenkt, in weerwil der haairklooveryën van de hedendaagfehe onderzoekers. , Ter beantwoording van de betigtiging, dat Nepos een flegt fchryver was, die zelvs in zynen tyd in geen groote achting ftond , kan men verzekeren dat hy, gelyk wy by Gellids leezen , de gemeenzaame vriend van Cicero was; zelvs zouden zyne landslieden van Ferona, een ftaudheeid voor hem hebben opgerigt. Indien 'er gebreken in eenige van die fchriften gevonden worden, welke onder zyn naam doorgaan, moet men dezelve toefchryven aan de vervalfchingen van Mmuvs Proiïüs. Men ftaat algemeen toe, dat zyn Atticüs zyn eigen werk, en een meesterftuk van beichaafden en netgekuischren arbeid is. Cicero geeft 'er hoog van op, en hy ftaat in byzondere achting by de beide Pliniussen. Hy leefde op den zelvdeq tyd als Atticüs-, en, indien hy eenige in 't oog Joopende onwaarheden had neergefteld, zouden zy wel ras wederiegd geweest zyn door den algemeenen ftem van leevende getuigen , die zelden gepeigd zyn, om den ftem der loftuiting al te ligt gehoor te geeven. Dan, alle gezag''ter zyde gefield, kan men in 't algemeen zeggen, dat zyne onloochenbaare daaden , dat zyne hartelyke vriendfchaplykheid met beide partyen, met C^sar en met Pompejus, met Antonius en met Brutus, met Cicero, Clodius en Hortensius, een bewys is van een ongemeen beleid, dat men geen dubbelhartigheid noeR 3 men  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. men kan. Hier uit wilde ik egter een ander gevolg afleiden: zyn vriendfchap met de grootfte mannen van dezen tyd, hoe verre zy ook in 't ftaatkundige onder eikanderen verdeeld waren, doet zyne ge. maatigdheid zoo wel als zyne oprechtheid eer aan. Had hy zich zeiven met de partyfchappen bemoeid, geen fchranderheid zon hem beveiligd hebben voor de haat van een der partyen, en een daar op gevolgde verbanning. Was hy laag genoeg geweest om zich m alle bogten te wringen, zou hy by allen eenpaarig veracht geweest zyn. Zy die in alle andere zaaken van elkander verfchilden, zouden daar in zyn overeengekomen, dat zy iemand ten toon gefield hadden, wiens fnoodheid verachting verdiende, en wiens invloed niet groot genoeg was om yerfcboond te worden. Dit fchynt waar te zyn, dat hy verheven was, boven de laage inzichten der partyschap. Zyn algemeene menfcbeniiefde Was fterker dan zyne byzondere betrekkingen, en in de warme aandoeningen voor de uitmuntende hoedanigheden zyner vrienden, zag hy de gebreken over het hoofd, die hunne verbitterdheid veroirzaakten. Schoon hy op zekeren afftand van de hoofdftad leefde, en niet verkoos zynen invloed, dien hy mogt bezitten, te doen gelden, was eg! ter de waardigheid van zyn perfoon zoodanig, dat hy in zyne gemeenzaame verkeering met Cicrro en de grootfte mannen van zyn tyd, nooit in een zwakker, lichr behoefde te verfchynen. En indeda^ fchynen zy hem met eene buirengemeene achtmg behandeld te hebben, en hy fchync die echte waar-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 203 waardigheid bezeten te hebben, welke uit waare wysheid en deugd ontftaat, en die geen kunfienaary of uiterlyke vertooning kan voortbrengen. Dat hy vriendfchap met hen onderhield en een ieder van hen alle die pligten bewees, waar van de menfchelykheid, door het gezond verftand beftierd, zich immer kwyten kan, is een bewezen waarheid , doch wy vinden tevens aangeteekend, dat hy den gelukkigen alleen niet liefkoosde, en dat hy altoos gereed was om die genen zyne hulp te verleenen, welke zynen byftand het meest noodig hadden, en oogfchynlyk het minst in ftaat waren om dezelve te vergelden. Hy befchermde de vouw en het huisgezin van Antonius, wanneer zy tot armmoede vervallen waren, en zond geld aan Brutus, toen hy in behoeftigheid gedompeld lag. Verkleefd aan de Jetteren, en aan alle die weetenfchappen, welke het edelaartig gemoed verfynen en verheffen, was hy te Athmen als een afgod gediend, alwaar hy een lieflyke fchuilplaats vond tegen het gewoel der partyzugt. Zyn toeftand ter dezer plaats, was waarlyk benydenswaardig. In het middenpunt van fmaak en geleerdheid, verfierd met een oirdeel, dat hem in ftaat ftelde om de beste voortbrengzelen te kiezen en te fmaaken, bemind hy alles wat het omringde, en zelvs geliefkoosd by de grooten , bragt hy zyn tyd door te Athmen, in de bevallige rust van den verfynden Epicurus. Zyn vertrek van hier, wierd oopentlyk èetreurd, en deze droefheid van een verftandig £ 4 volk,  »(?4 Karakèerfc heizen, Anekdoten enz, volle, doet hem grpoter eer aan, dan eene plegtige zegepraal. • Schoon hy een man was van fmaak en geleerdheid, bezet met gewigtige bezigheden, verzuimde hy egter zyne huisfelyke zaaken niet. Zyne buisfelyke inrigtingen waren zekerlyk zeer byzonder, doch egter zoodanig als een wysgeer betaamt. Allé zyne dienaars moesten voor hem leezen, en het ambt van affchryvers verrigten. Hy was jn aijes zegt Nepos, zeer voor het fierlyke en bevallige, doch niet voor de pragt; wel kostelyk, doch niet, overdaadig. Hy beminde de onopgefmukte fchoonheid van eene kiefche zinnelykheid , doch geenzints de uiterlyke vertooning van rykdom. Het voornaamfte en edelfte gedeelte van zyn karakter, was zyn' verfoeijing van bedrog. Hy had een afkeer van leugen, Eene omftandigheid, die da beichuldigirjg als pf hy zich naar den tyd fchikte, ten hoogften onwaarfchynl.yk waakt. Dat hy zoo weinig aangedaan fcheen met de ongelukken van zynen vriend Cicero, moet men niet zoo zeer toefchryven aan zyne onoprechtheid, als wel aan zekere zwakheid in Cicero zelv'. En mooglyk, klaagde Cicero over hem zonder voldoende reden • want de tegenfpoed valt altyd klaagagtig. • Dc braafheid van zyn hart, vertoonde zich in dc ftandvastige verkleefdheid aan zyne vrienden, en in het vermaak dat hy geyoelde in daaden van weldaadigheid; doch het fcheen nergens zoo beminnelyk, dan in zyn gedrag als zoon en broeder. 2yn moeder, bereikte den ouderdom van, negentig *• ' jaa-  Kitrakeïjïhiizv:, &nMqté& enz. |aarcrj, en hy pleeg met vermaak te zeggen, dat hy nooit met haar eenige moeijelykhecen of verfchil gehad had. Hy beroemde 'zich in de aandoenelykfte woorden, dat hy op de zelvde wyze. met zyne zuster leefde. , Hy ftierf in een zeer hoogen ouderdom; doch het is jammer, dat hy, naa een lang leeven, dat zoo volmaakt was, als de menfchelyke reden hetr immer brengen kan, zyn dood verhaastte, door de hulp niet te willen gebruiken die hec wederkecren van een pyulyk ongemak moest voorkomen.. Hy handelde overeenkomftig met de beginzelen van Epicurus , die dagt dat fmarte het grootfte kwaad was. Een man als Atticüs, zou de eerfte geweest zyn om zulke dwaalingen te wederleggen , indien hy in een laater tyd geleefd had, en de leerling van een grooter man dan Epicürgs, geiveest was. Zyn afbeeldsel, zoo als wy het by CoRNELius Nepos vinden afgeteekend, is fchoon en kragtig. Ik kan ook het nut niet zien van die heuzeiagtige, haairklooveryën, die alleen ftrekken om een verheven karakter te verlangen.. Hoe meet voorbeelden men vind van menfchelyke uitmantendheid, des te edeler en voordeeliger het is voor de menfchelyke natuur. De waarheid moet zeker, lyk, in alle gevallen, een ftrenge naafpooring kannen dulden; doch wanneer zy reeds van de zyde <3er deugd gevestigd fchynt, is de rusteloosheid van een geleerd onderzoek, die deszelvs gronden zoekt te ondermynen, niet alleea onbehoorlyk maar zelvs misdaadig, R 5 «er-  16*6 Karakterjchetzen, Anekdoten enz. Scipio den Romeinfchen Veldheer, zyne edelmoedige ingetogenheid. Den Romeinfchen veldheer Scipio naa zyne ver-" ©vering van Nieuw-Carthago, bezig zynde mee de befchikkingen over de buitgemaakte goederen, bragten eenige Romewfche jongelingen , die zeer wel wisten , welk een hoogen prys hun veldheer ftelde op het genot van vrouwelyke bevalligheden, eene maagd van den bloeijendften ouderdom, de edelfte geftalte en uitfleekendfte fchoonheid, naar zyne tent. Overal, waar deze bekoorlyke gevangene door hun werd langs geleid, trok zy aller greetige oogen*-In den eerflen opflag zeide Scipio, als nog onder zyne gewigtige bezigheden verkropt: „ was ik geen veldheer, geen buit kon my aange,, naamer zyn, maar, met 's lands belangen be„ last, komt zulk een gefchenk my te onpas." By het terugkeeren in zyne tent, naa het afdoen zyner bezigheden van dien dag, bleef egter deze wysheid buiten. Scipio zag nu zyne gevangene, en bewonderde met fpraaklooze verrukking haare zêldzaame bevalligheden. De jongelingen , die haar voor niemand anders, dan voorden minnenswaardigften veldheer, zouden afgedaan hebben, droegen voorts zynen hartlykften dank weg. Maar hoe geneigd ook van natuure tot den wellust, hoe dienstbaar aan denzelven in zyne aliereerfte jeugd, hoe betoverd door de aan hem oyergelaatenc maagdj,  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. 2§? maagd > hoe bekwaam , om door zyne eigen uitfteekende manlyke fchoonheid, hetwelverdeedigfte hart te veroveren , de traanen zyner krygsgevangene hadden hem niet zoo draa deelneemend naar haare ouders en betrekkingen doen vraagen , of haare bloozende erkendnis , van reeds verloofd te zyn, deed hem terftond de heilige rechten haares bruidegoms eerbiedigen. Met haare ouders tevens dien gelukkigen minnaar, eenen jongen CeltiberiJchen vorst, Alluciüs genaamd, wiens liefde de waardy zyner beminde evenaarde, by zich ontboden hebbende, fprak hy dien droeven en wanhoopenden jongeling, afzonderlyk met deze woorden aan: „ ik fpreeke u, ö jongman, als zelv' nog „ jong zynde aan, om alzoo te vryer ons gevoel ,, te uiten. Myn krygsvolk heeft my een meisjen „ gebragt, waar op ik hoor, dat gy verliefd zyt, ,, en 't gene my haar gelaat zeer wel_ doet geloo„ ven. Viel my haare wettige wedermin ten deel, ,i en verbood my 's Jands belang derzelver genot niet, elk zou my de hevigfte liefde voor zulk „ eene bruid moeten vergeeven : thans doe ik, „ 't gene ik kan , en begunftige uwe min. Uw meisjen bleef by my zoo zuiver, als zy by uwe „ fchoonouders, by haare eigene ouders, was: „ zy is voor u bewaard, om aan u als een heilig „ en edel gefchenk, dat uwer en myner waardig „ is, te worden wedergegeeven. Dit loon alleen „ beding ik voor dien fchat, dat gy een vriend des „ Romeinfchen volks word. Houd gy my voor een „ braaf 'man, waar voor deze volkeren mynen „ va»  KGS tfaalttrfohetzen, Anekdoten enz. (, vader en oom gekend hebben, weet dan, dat „ Rome veele zulke burgers heeft, en dat 'er geen s, volk op de gantfche aarde is, 't welk gy minder ?> voor u en de uwen ten vyand, of meer ten s, vriend behoord te wenfchen." Allucius van ichaamte ever zyn wanhoopend wantrouwen, en van verrukking over zyn herkreegen fchat vervoerd, riep, terwyl by Scipio's rechte hand aan syn hart drnkte, alle de Goden te hulp, om hem eenen dank te helpen betuigen , dien zyne ziel voor zoo veel groots en goeds niet wist uit te drukken. — Nu eerst, riep de edele Romein het reeds bemoedigd meisjen met haare verleegene ouders, voor zich, die eenen fchat aan goud tot haaren losprys hadden medegebragr. Scipio Helde Alluciüs zynen veel dierbaarer fchat, zondereenigrantfoen ter hand. Haare geheel verrukte ouders imeekten , dat hy hun goud thans tot erkendnis zouneemen, beweerende, dat zulks hun niet minder aangenaam, dan het wederkrygen van hun ongerepte kind zou zyn. Scipio liet zich hier toe verbidden, maar riep daar op den jongeling toe: „ dit zy voor u myne huwelyksglft!" De welverdiende lof van zulk een edel, kiesch en eerlyk gedrag, klonk niet flegts geheel Nieuw-Car. thago door, en deed aldaar de overwinning van zulk eenen vyand zegenen; maar Allucius . die meer, dan eenig ander mensch, 's veldheers grootheid bewonderde, riep wel draa allen zynen landgenooten toe, dat 'er een jongeling, den Goden gdyk, in Spanje was gekomen, wiens edelmoedig. heid  KarakterfchetzenAnekdoten enz". %gq heid zoo or.wedtrfhanbaar was, als zyne dapperheid. Eerlang keerde hy in het Jeger van SciPioi jnet veertien honderd uitgelëzehe ridders van ?y. nen aanhang, als vrienden des Romeinfchen volks terug. Cyrüs voorbeeldige maatigheid. Koning Astyages vierde eens zyn' geboortedag, by welke plegtigheid, ook zyn kleinzoon Cyrus tegenswoordig was. 'Er werd veel wyn gedronken, doch de jonge Cyrus deed niet mede. D.es anderen daags'vraagde zyn grootvader hem, waarom hy ook geen'wyn gedronken had? ,, om dat „ ik gezien heb," antwoordde de fchrandere Cyrus, ,, dat niemand van hun, die zich gister met „ den wyn verheugd hebben, by zyn verliand ge- bleeven is! en niemand heden zoo fris, gezond ',» en vrolyk is, als ik ben." Wie den grooten Alexander voor de bests Kok hield. Alexander, had op zynen togt naar Azien, aan Ada koningin van Carien, verfcheiden' gewigtige dienden bewezen, waar voor zy hem wederkeerig, alle moogiyke beleefdheid en vriendfchap betoon-  2?©: Karakterfchetzeti, Anekdoten enz. toonde. Eens zond zy hem verfcheiden' foortea «van ververfchingen, aUerleije lekkere fpyzen, en eenige koks die voor de beste gehouden werden Aiexander ram deze gefchenken niet aan, maar bet de koningin weeten:',, dat zyn hofmeester „ Leonidas, hem reeds van den besten kok voor„ zien had, naardien deze hem had geleerd, des „ morgens vroeg op te liaan, en te arbeiden, om „ des middags met goeden trek te kunnen eeten, j, — en des naamiddags maatig te zyn, om een' „ fmaaklyken avondmaaltyd te kunnen hóuden." Grootmoedig gezegde van Rutieius Rüptjs, Naa dat Rutilius Rufüs uit Rome was gebannen, wierd hy door een der afgezanten van Smirnd bezogt, die hem onder anderen vertrooste met te zeggen, dat Rome met inlandfche beroerten gedreigd wierd, en dat men wel genoodzaakt zoude zyn , om alle gebannenen terüg te roepen. ■ - „ Wat heb ik u gedaah," antwoordde hier op Rui-us, „ om myne herftelling door middel van „ eene gebeurtenis te wenfehen, die my meer „ verdriet zoude veroirzaaken als myne verban„ ning? Neen waarlyk, ik heb liever dat myn m vaderland zich fchaame over het eene, dan dat „ het zich bedroeve over het andere." Edel.  JCarakterfchetzen, Anekdoten enz. Edelmoedige behandeling van den Romeinfchen Redenaar Crassüs, zynen vyand aangedaan. De Romeinfche redenaar Crassus, befcrnjMigdè nog jongrynde, Papirihs Carbo oopentjyk voor het gericht wegéns genlef-gd^ org-ohloofde handelingen. Papirius wierd do->r een zyner flaaven verraaden, die htm een kistjf met geheime paperen ontftal, en op hoop van eene milde belooning, hetzelve aan Crassus ter hand (lelde. Dan deez' fchurk wierd deerlyk door de edelmoedige inborst van den eerlyken redenaar, te leur gefield • want Crassos verontwaardigd over dat fchend'g verraad, zend de flaaf geboeid en het kistje ongeoopend aan zynen vyand terug, niettegenftaande hy daar overtuigende biyken, tot bewys van zyne befchuldiging in had kunnen vinden; hem teffens daar by doende zeggen: „ dat het edelmoediger „ was, een' ftrafwaardige vyand te behouden, dan „ hem door een lafhartig verraad te bederven." Geen lofreden betaamd voor een in leeven zynde Vorst. Pecenniüs Niger, door het Romeinfche ktygsvolk tot Keizer verkooren zynde, vervaardigde zekeren redenaar eene loffpraak op die -gebeurtenis; de Kei-  Xai akterjchetze:ij Anekdoten ent. Keizer zulks -hoorende,-liet den redenaar by zien komen, en zeide tegens hem in tegenswoordigheid van zyne legerhoofden: ,, rhsakt veeleer een lof„ reden op deh een of ander beroemd man, die „ door de dood van ons is weggenomen, en ftelt cns zyne daaden voor oogen , -pp- dat die voor s, ons cöt naa volging kunnen 'dienen; het betaamd ,> niet dat men den leevendigen roemt, en wei inzonderheid niet de Von'ten , daar altoos iets van te höopen of te vreezen is; voor my ik zal „ geduurende myn leeve,jslr>op zoeken wel te H doen, en ik wil niet gepreèzen worden dan naa myn' dood." Keizer Otho zyn grootmoedig karakter* Schoon opgevoed in het fhoodfte hof, de gunfteling en medgezel van Nero, behield OthO, -'fiogthans , eenigzints; de oiriprongelyke uitfteekendheid van zyn karakter;, en, by zyn' dood, betoonde hy eene grootsheid van gevoelens en edelheid van gedrag, waar toe de fterk gevleide Ah. custcs nimmer bekwaam was. Alüdiutius imperium tenuèrMi'l lchryft Tacitus, nemo tarn fertiter reli~ querit. — ,, Anderen hebben langer het ryk be„ heerscht, niemand het zoo kloekmoedig verlaaten." Overtuigd, dat, indien hy den twist met Vitellius voortzette, alle de verl'chriklykheden van een .burgerkryg zouden volduurd hebben,  Kardkterfche'tzen, Anekdoten ehzi. 27-3 ben, befloot hy zyn leeven aan d'e rUst zyris iahds, en de veiligheid zyner vrienden op tte OiTereÉó ,, U in nieuwe rampen in te wikkelen," zeide deze edelmoedige vorst tegen de bevelhebbers, dfö hem aanboden nog zyne 2aak te willen verdeedigen, „ is het leeven koopen boven den prysj dieri het, myns oirdeels, Waardig is. Zullen de Ré, „ mcinfche legerbenden tegen elkander aangevoerd* en zal de Romeinfche jeugd ih onderlinge flagting % g'eoeffend worden, mynenthalven ? Neen! Orfi „ uwe behoudenis, en ter voorkoming van zulke „ rampen, fterf ik vergenoegd. Laat ik geen fiitfi, derpaal wezen, dat gy met den vyand verdraagt> „ en wederftreef myn bepaald befluit niet langer. „ Ik beklaag my niet over myn lot, ik befchuldig „ niemand. De handelWyze der Goden of detr » menfchen te bedillen, is alleen het werk Van huü die Wenfchen te leeven." Karakterfchets en leevensbyzonderheden van den Heer Voltaire in zyn tagtigfie jaars door den Heer J. MooRe. De doordringeiidfte bogen, welke ik immer èafr fchouwde, zyn die van Voltaire nü in zyn tag. tigfte jaar (in 1776). Zyn geheel gelaat duid vernuft, Waarneeming, eö eene wonder tedere ge*, voeligheid aan. > Morgens ziet hy er bezwaard en onverge1V' ^ S nö— Deze zet aan om deel te neemén in het fmaaJen daar op, met lieden, die géén eisch altoos hebben op eene maate van geestigheid, welke alleen hunne boerteryën draaglyk kan maaken. — Het gefprek over dit onderwerp loopende, zeide iemand: Indien men aan den priester den hoogmoed ontneemt, zal 'er niets overblyven. — ,, Wel,'1 fprak Voltaire, „ rekent gy dan de zwelg- e» £ vraatlust voor niets." Marmqntel's dichtkunst, Helt hy veel hooger dan eenige diehtituklcen van dien fchry ver; hier van fpreekepde, verklaarde hy: „ Marmontel J3 kon, even als Moses , anderen naa het heilig s, land geleiden , fchoon het hem niet vergund ss werd daar in te treeden." Voltaire's onvoeglyke zinfpeelingen op plaatgen uit de heilige bladeren, en zyne poogingea pm eenige der eerwaardigfte karakters, daar in voorkomende, in een belagchelyk licht te zetten, zyn maar al te wel bekend om 'er van op te haaien. Zeker zult gy wel gehoord hebben van de vyandfchap tusfchen Voltaire en Freron, een journalist te Parys. De eerstgemelde op zekeren dag, met  Karakterfchetzeii) Anekdoten-enz. sf iïiet een heer van Geneve in den tuin wandelende, kroop 'er een padde dwars over het wandelpad. Deze heer, zei3 om Voltatre te behaagen, op de padde wyzende: „ Daar is een Freron!" „ Wat," viel Voltaire hier op in, „ wat kan ,, dat arme dier u gedaan hebben, om zulk een „ naam te verdienen?" Hy vergeleek het Britfche volk by een ton van hun eigen fterk bier; het bovenfte is fchuim, het henedenfte troebel, het middelde uitfteekend goed. Een vriend van Voltaire hem aangepreezen hebbende, een byzonder ftelzel van bovennatuurkunde te leezen, onderfchraagd met eene meenigte bëwysredenen, waar in de fchryver zyn vernuft en bekwaamheid toonde, zonder den leezer te overtuigen ,• of iets te bewyzen dan dat hy wel fchryven kon en drogredenen voortbréngen, vroeg hem, eenigen tyd daar naa, wat hem van dat werk dagt? — „ Bovennatuurkundige fchry vers," fprak Voltaire, „ gelyken zeer naa die eenminuetdans,", fen, en, op 't beste uitgedost, een paar buigingen „ maaken, de kamer op het kunftigst doorzwee„ ven, alle hunne bevalligheden ten toon fprei- den, in eene beftendige beweeging zyn, zonder „ een ftap te vorderen, en, op de zelvde plaats, „ van waar zy begonnen zyn, wederkeeren." Voltaire als een heer aangemerkt, vertoont zich in een beminnelyk lichr. Hy is gefpraakzaam, zagtaartig en edelmoedig, omtrent allen die van hem afhangen. Hy is 'er op gefield dat het hun wélgaat, neemt deel in hunne byzondere en s 4 huis-  ?Sq Karakter fc]ietzen3 Anekdoten enz> huisfeiyke belangens, met de zorgvuldigheid v«t. een aartsvader. — Hy zet, door alle middelen, Welke hy kaa bedenken, vlyt en handwerken onder hun vpqrt; dopr zyne zorg en hefcherming is Ferney, van een ellendig vlek, welker inwoondcrs ip luiheid *en armmoede gedompeld lagen, een hloeijende en welvaarende kleine ftad geworden. JDe bits, en bitterheid , welke in eenige van Voltaire'? werken doorfteekt, fchynt alleen gcïigt tegen mededingende vernuften, en gelyktydige fchry vers, die hem dc onderfchcidene plaats op de Farms,, waar toe hem zyne bekwaamheden ge^echtigen, betwisten. Heeft hy veelen hekelend behandeld, hy is niet vry gebleeven. Wie de aanvaller geweest hebbe, Jfap bezwaarlyk bepaald worden \ doch djt gaat vast, dat hy, in alle gevallen, waar men hem als fchry ver niec verbitterd heeft, blykt een goedaartig man te wezen; en in fommige betoonde hy zich een waare menfehenvriend. Zyn geheele gedrag omtrent het huisgezin van Calas, — de befcherming aan dat van Sirvens verleend, — zyne zorg voor eene jonge juffrouw, van Corneille afdammende, en verfcheidene andere voorbeeldden, die wy zouden kunnen ophaalen, zyn van dezen aart. Eenigen zullen willen beduiden, dat al de beweeging, welke by,,by die en andere foortgelyke gelegenheden maakte, uit trotsheid voortkwam; doch, myns bedunkens, is de man, die zyne poogingen aanwend, qm verdrukte onfchuld te rechtvaardigen, de verontwaardiging des menschdoms te-  jKciTakttrfchetzcn, Anekdoten enz. ggp regens wreedheid gaande te maaken, en behoeftige .verdiende te onderfteunen, hoe veel trotsheid ook zich onder al dit bedryf menge, een nutter lid der maatfehappy, dan de nederigfie monnik, dia geen ander Jeevensplan heeft, dan om in een afgefcheiden hoek voor zyn eigen geestlyken welftand te zorgen. Voltaire's oirdeelvellingen over de fchriften, van Shasespear, ftrekken hem niet tot eere; zy, verraaden zyne onkunde van den fchryver, wiens Werken hy zoo voorbaarig veroirdeelt, Shake spear's onregeJmaatigheden, en verzuim van de eenheid in zyne tooneelftukken, loopen den minstkundigen hedendaagfehen beoirdeelaar in 't oog: maar Voltaire's volksvooroirdeelen, en zyn onvolkomene kunde van de Engeljche taal, doen hemde fchitterendfte fchoonheden van den Engelfchevr dichter over 't hoofd zien ; zyne aanmerkingen» nogthans, fchoon niet altoos oprecht of keuriga hebben voor 't meerendeel iets aartigs. Op zekeren avond liep het gefprek te Ferney-, over het vernuft van Shakespear ; Voltaire; weidde breed uit over de onvoeglykheid en ongerymdheid, om laage karakters, en de taal van 't gemeen, op het treurtooneel te brengen; en hy haalde verfcheidene voorbeelden aan, waar in de Engelfche dichter aan dezen misflag zich fchuldig maakte, zelvs in zyne aandoenlykfte fpellen. Een heer; iu 't gezelfchap , die een groot bewonderaar van S,hakespear is, merkte, by wyze van vergoely» kjcgj op, dat, fchoon deze karakters laag mogten Ê J we-  *8s' Karakterfchstzen, Anekdoten enz< wezen, ze nogthans natuurlyk waren; hygebruikte de uitdrukking, dans la nature. „ Met uw ver„ lof,-" zeide Voltaire, „ myn achterfte is ook „ in de natuur, en evenwel draag ik een broek." Voorheen had Voltaire een klein theater aan £yn eigen huis, waar op, eenigen van het gezelfchap tooneelfpelen uitvoerden, en hy zelve eene hoofdrol fpeelde; doch alle berichten bevestigen êenpaarig, dat dit zyne zaak niet was; de natuur had hem gefchikt om de gevoelens van een held te vormen, en op 't papier te brengen, niet om die met de daad te vertoonen. ' GeIufckig zoude het wezen, indien dezefonderImge man zyn vernuft bepaald had, waar 't zelve eigentlyk t'huis hoort, geene andere paden betreedende dan de aangenaame der dichtkunst, op Welke hy altoos met groeten roem gewandeld heeft, dezelve nooit verlaatende, om de doornige wegen van geichilvoering in te Haan. Want, daar hy de dwingelanden en verdrukkers des menschdoms, en de zoodanigen, die den liefhebbenden aart'des christendoms tot de baatzoekendfie en fnoodfte oogmerken misbruikt hebben, aantastte , is het voor altoos te bejammeren, dat hy zyne fpotterny tegen den christeiyken godsdienst zelve gewend heeft. Dit doende, dit by aanhoudendheid doende, heeft hy niet alleen de godvrugtigen geërgerd, maar zelvs de ongeloovigen verveeld, die hem verwyten, dat hy, in onderfcheide fchriften, de zelvde bewysredenen gebruikt, en die van zich zei.  Karalterfchetzeii, Anekdoten enz, zeiven geduurig ontleent; zy fchynen zoo moedê van hem fteeds den zelvden zang te hooren zingen, als 'verdrietig over de langwyligfte vertoogen tot wederfpreeking van het ongeloof. Voltaire's gedrag, ftaande zyne ziekte, is in een zeer verfchillend en tegenftrydig daglicht vertoond. Veel heb ik gehoord van zyn diepgaand berouw en betoonde bekeering, toen hy reden had bei te gelooven dat zyn einde naaderde. Deze vertellingen, hadden zy grond in de Waarheid, zou-' den ten bewyze gediend hebben , dat zyn ongeloof gemaaktheid, en hy een christen in zyn hart was. > Ik beken, dat ik nimmer eenig geloof kon Haan . aan zulke vertellingen ; want, fchoon ik dikwils jonge losfe knaapen heb aangetroffen, die zich het air van vrydenkers gaven, terwyl zy bygeloovigen waren, kon ik, egter, nooit begrypen, dat een man als Voltaire, of eenig mensch van gezond verftand, zulk een ongerymde gemaakte rol kon fpeelen. Voor te geeven dat gene te verachten, \ welk men waarlyk eerbiedigt, en als menschlyfc ts behandelen, 't gene men gelooft God'yk te wezen, is zeker het onverfchoonlykst flag van veinzery. Ik heb eenige moeite aangewend, om, ten op» : zigte van dit ftuk, zekerheid te bekomèn ; en : zy, die vecle jaaren gemeenzaam met hem verkeerden , verzekerden my dat alle die vertellingen geen grond altoos hadden. Zy verklaarden, dat Voltaire , fchoon ongaarne de genietingen des lee»  084 Karakterfthetzen, Anekdoten enz, ïeevens verlaatende, en alle middelen gebruiken.' de, om zyne gezondheid te herftellen, op geenerlei wyze voor de gevolgen van het fterven bedugt fcheen; dat hy nimmer, 't zy in gezondheid, 't zy in ziekte, eenig berouw betoonde over de werken tegen den christelyken godsdienst, aan hem toegefchreeven, jaa, dat hy, tot zulk eene maat© verblind was, dat hy zich ongemakkelyk betoonde op de gedagten van te zullen fterven, eer een en ander ftuk van dien aart, toen by hem onder handen, voltooid was. Hoewel dit gedrag op geene veronderftelling, welke ook, kan verdecdigd worden, is 'er meer beftaaabaarheids, en, naar myn inzien, min fnoodheids in, als wy het verftag van zyne vrienden geJooven, dan 'er in zou wezen, wanneer hy, tegen de aangenomene denkbeelden des menschdoms, tegen de overtuiging van zyn eigen geweeten, en de oopenbaaringen der Godheid, fchreef, enkel om de toejuiching te verwerven van eenige misleide ongeloovigen. Hoe zeer hy moge dwaalen, kan ik hem niet verdenken van zulk een ongerymden handel. Integendeel verbeeld ik my, dat Voltaire, zoo ras hy overtuigd worde van de waarheden des christendoms, oopentlyk zyn gevoelen zal belyden, zoo wel in gezondheid als in ziekte; zich zelve gelyk blyvende tot zyn laatfte oogenblik. Held-  Karakterfchelzens Anekdoten ent. ö8y Heldhaftige en Vryheid-ademende denkbeelden van een jong meisje van zestien jaaren. Naa het verhaast ontruimen van het fort Was. hington in den Amerikaanfchen oorlog, vond men 'er den volgenden brief, gefchreeven door eene Bostoniaanfche juffer zestien jaaren oud, aan haaren broeder, welke aldaar in bezetting lag. Wat nieuws? dit is de eerfte vraag die gy my zoud doen, als ik u kon zien; en ik zal die met de pen in de hand beantwoorden: 'er is geen nieuws. Hoe vaart gy? zou de tweede vraag zyn ; en ik zou daar op zeggen, zeer wel. Maar Loe ftaat het met u? my dunkt ik hoor uwe mannelyke, en door 't gedruisch der veldflagen verwilderde ftem, zich verzagten, en my antwoorden: Betje ik vaar wel! 6 Gelukkige klanken! Myne inbeelding houd zich bezig met een' betoverenden droom van myn'broeder, die zynen vyand afweert! Wat zou ik gelukkig zyn, te hooren, dat myn' broeder het eerfte tot een wanhoopige veldflag gevlogen was! — Nooit moet de naam van ***, de wangen van zyne zuster fchaamrood maaken; herdenk dat ik uwe zuster ben, — dat myn geluk van uw braaf beftaan afhangt, — komt zegepraalende, of komt nimmer terug. Liever zoude ik hooren, dat een kogel, met uwe grootmoedige ziel van haare vermogens te berooven, dezelve al ruisfchende naar het hemel-gewest had afgevaardigd , dan te moeten ver-  2$$ . KxrakterftLetzeii, Anekdoten enz. fa r-, le&eiu c1:'.?. gy een laffe en bloohartige verdecd g r der rechten van uw vaderland geweest zyt. jaa liever zou ik mee de ftandvastigheid van eene %gter der Viyheid, op de verminkte lyken het hoedend lighaam van mynen broeder opfpooren, — deszelvs wonden met myne traanen wasfehen. — en zeggen, — dat hy voor my, voor hem, én voor zyn vaderland vegtende, is gefneuveld! Cfk zou den verwonderden befchouwer u lyk toonen, en met een glimlach zeggen: dat het myn ; r «eders lighaam was. — Maar genoeg daar van: ik gaa niet verder. Gy zult hoop ik, uwe Brit. ƒ- e vyanden bevegten, — hunnen ondergang zien; — en, uwe handen in het bloed der dwingelanden geverfd, zullen voor u lauweren verzamelen, die nimmer verwelken, die u eeuwig verfleren zullen! Wanhoopig bejluit ten uitvoer gebragt. Reinier KlAaszoon, Onder-admiraal van Zes. land, in den jaare 1606 tegens een Spaansch galjoot vegtende, en door de andere fchepen verlaaten zynde , houd egter den vyand twee geheele dagen bezig. Hy had 'nu zyn meeste volk verlooren, zyne masten waren over boord geraakt, zyn fchip van alle kanten lek gefchooten, toen hy, geene hoop altoos hebbende op ontzet, een fchrikkelyk ftuk voorflaat, 't welk dagt hy, den Vader- lan-  Karakterfchetzen-, Anekdoten enz. 287 .lande in dit uiterfte ten dienst ftrekken zon. En op zynen voorflag, word 'er eenpaariglyk toe beilooten. Hy en de zynen God op zyn knieën om vergiffenis gebeden hebbende van 't gene zy beftonden, fteeken den brand in hun eigen buskruid: waar op het fchip met 60 menfchen in de lugt vliegt. Twee van dezen werden, half verbrand, gevischt van de Spanjaards, verbaasd over de wreedheid en ftyfzinnigheid die in 't gelaat en in de woorden van deze zieltoogenden uitgebeeld was. — 1 ■ Betoonde vrouwelyke dapperheid en heldenmoed. De Franfchen op den 26 juny 1672, het ftad je .Aardenburg ftormenderhand zoekende in te neemen , wierden door de moedige dapperheid der burgers en inwoonders met bebloede koppen en achterlaating van 620 krygsgevangenen waar onder 39 officieren, afgeflagen. Inzonderheid blonk de heldenmoed der vrouwen by deze gelegenheid tefl fchitterendfte uit: dezen begaven zich, met hoeden op 't hoofd, naar de wallen, om van den vyand voor mannen aangezien te worden. Zy vulden de bandeliers met buskruid, en toen 'er kogels begonden te ontbreeken, bragten ze den mannen fpykers en loodgewigt uit haare winkels aan. Eenige der aanzienlykften waar onder Margareet Sandra, hui svrouw van Pieter Roman, voorzittend fchej.pen der ftad, zat met eenen hoop jongens in haaren  225 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 'ten ftoép, kappende de kogels die te groot waren, midden door, en dezelven, by hoeden voj haar den wal zendende. Kortom, deze dappere tegenftand, zoo wel van vrouwen als mannen, was oirzaak dat de ftad behouden werd. Garderobe van den Grooten Frederik Koning van Pniisfen, De heer Moore geeft 'ei- ons de volgende bëfchryving van: De geheele toeftel van kleederen beftond uit twee blaauwe rokken met rood üitgemonfterd; de voering van de eene was eenigzints los, — twee geele hembdrokken , voor 't meef endeel met Spaanfche fnuif bemorst, — drie paar geele broeken, en een kleed van blaauw fluweel, met zilver afgezet. Ik verbeeldde my eerst (Vervolgt de heer Modre,) dat de man die ons de Garderobe vertoonde eenige oude kleederen verzameld had, en hier bewaarde om de vreemdelingen wat Wys te maaken; doch het nader onderzoekende, werd my verzekerd , dat het gemelde, met twee ftel uniformrokken, die hy thans te Suns-Souci heeft, alle dé kleederen des konings vanPruisfen uitmaaken. Onze leidsman betuigde, deze toerusting, nooit volkdmener gezien te hebben. Wat het fluweelen kleed aanbelangt, het was omtrent tien jaaren oud, eh zag 'er nog geheel nieuw uitr In de daad, wanneer  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. a8p fleer de mot het zoo fpaart als zynë majeftéit gedaan heeft, kan het de dagen van Methusaleu* wel düuren. Aartig gezegde van een knorrig gemaakten Schilden Een fchilder eh tefFens een gróót k'enher, door den zelvden koning van Pruisfen verftoord gémaakt, dewyl deze eemge ftukken, door hrm aangeprezen, verwierp, en ahdere, door hem gewraakt, kogr, zeide van den koning fpreekendes „ De rrta'n verbeeldt zicH, öm dat hy op de fluit „ kan fpeelen, gepreezen is döör eenige dichters „ en wysgerrdn, en tien óf twaalf velaflagen ge» i, wonnen heeft, dat hy verftard van fchilderyen ,, heeft; maar veldfl igen te winnen en rechte ken. „ nis van fchilderyen te hebben, zyn twee zeer onderfcheidene dingen; dat zal hy tot fchaade ,, van zyn' beurs ondervinden." Be Kroonprins van Pruisfen, met zyn volant. De laatst overleeden koning van Pruisfen Frederik den III, maakte ongemeen veel werks van den tegenswoordigen krooopnns , toen deze nog een kind was, zynde een zeer leeveLdig knaapje IV. Deel. T dien*  200 Karakterjchetztn, Anekdoten.ews, dien hy dikwils by zich deed tomen. — Op zé» keren dag in zyn kabinet aan hec fchryven zitten» de, terwyl de prins agter hem met de palet (peelde, viel de volant of pluimbal op het papier en maakte 'er een klad op; waar op de koning hem verzogt dit fpel tedaaken, doch waarfchynlyk op een min gebiedender toon, dan waar van hy zich in de veldllageu van Resbach en Lis/a bediende. Althans het knaapje hervatte zyn tydverdryf, en de volant viel wederom op het papier; de koning nam die toen op en (lak hem in zyn zak* —- Voor eenige oogenblikken hield zich de prins dil, doch eindelyk kwam hy zagtjes zyn oud-oom op zyde, ging op zyn fchouder leunen , fpeelde met zyn epaulette , en verzogt hem minzaam dat hy zyn volant terug mogt hebben: dan Frederik was doof voor dat verzoek, en bleef aan 't fchryven, waar op de knaap eenige treeden agtorwaards deinsde, en daar op met zyne armpjes in de zyde met de trotsheid van een paauw weder- vooi waards treedende, met zyn voet op de vloer dampte, en met buitengewoone naadruk zyn oom toeriep : „ Sire „ zegt my maar ronduit, of gy myn volant terug li wilt geeven, dan niet." Frederik keerde zich op dit zeggen, met verbaasdheid om, bekeek het kleine platje met verrukking, drukte hem aan zyne borst, en riep uit: ,, echte telg der groote keurvorst, daar is geen vrees, dat men „ u immer Sihfiïn zal afhandig maaken!" /tneh»  Karakterfchetzen s Anekdoten enz* Anekdote betrekkelyk Frederik den III, Koning vm Pruisfen. Dien koning zich op zekeren tyd alleen in zya kabinet te Sans - Souci bevindende , wierd door den flaap overvallen ; om de lugtigheid had hy de raam opgefchooven , voor dit oopen vengfter' ftond op een tafel een kasje vol rolletjes dukaaten ; een lakey daar voorby komende, het glas' oopengefchooven vindende, de koning (lüimerende, en het kasje met dukaaten op de tafel ftaandes bekroop hem de duivèl der begeerlykheid, hy nam zyn kans waar, en fta' een rollede daar van* waar naa hy fchielyk zyn biezen pakte en wegfloop, zonder dat iemand hem was gewaar geworden; Fbedehik ontwaakt zynde, bemerkte ras dat 'ér een pakyé met dukaaten'w-ggenomen was; hy riep hh-r op éen van *yn kamer- husfaaren tot wien hy /eide: daar mist een rolletje van deze dukaaten; en ik moer. weeten wie het geftoolen „ heeft. " De husfaar ten uiterften bevreesd wordende, verzekerde den koning dat hy niets diaf van wist; en dat zyne majefteit denkelyk in een verkeerd begrip ftond , doordien het onmooglyk fcheen, dat in derzelver tegenwoordigheid, zoodanige diefftal konde gepleegd zyn: jj zoo gy,'' antwoordde de koning, „ den dief niet uirvorscht,houd ik u voor den diefftal vérantwoordelyk; *' De arme husfaar, op dit zeggen hoe langs ->oe T 2 xneet  5.92 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. meer verieegen wordende, viel op zyne knieën, en ftelde den koning nogmaals vöor, dat hy niet vérantwoordelyk konde zyn , voor het gene in deszelvs vertrek gebeurde, terwyl hy afwezig was: „ ik ben niet onrechtvaardig," antwoordde hem hier op de koning, „ maar gy moet uwe kamët, raaden kennen, en weeten of 'er een dief onder „ dezelven is; gy zyt behendig, cn Helt al uwe „ poogingen te werk dat gy dit fchelmftuk ont„ dekt, ik moet den dief weeten." — De fens* faar had het geluk om zulks te ontdekken; en gaf 'er terftond aan Frederik kennis van, die den boef in zyn kamer liet komen, en tot hem zeide: eerlooze fchurk, gy hebt een rolletje dukaaten ,, hier van myn tafel af geftoolcn , zie daar nog „ een dergelyk rolletje van gelyk e waarde; maar „ nu pakt uwe biezen, loop, verlast myn huis en „ gamfche gebied zoo fpoedig gy maar kunt, ver„ lies vooral geen tyd, want zoo gy weder in my„ ne handen valt, zult gy onfeilbaar gehangen „ worden." Peter de groote neemt een Burgemeester in de Kerk zittende de paruik van 't hoofd, en zet die zeiven op. Czaar Peter , op een zondag des voordemiddags, te Dantzich komende, bekroop hem de lust om de godsdienst-oeffening in die Had by te woonen, en verzogt ten dien einde aan den kastelein om  Karakttrfcheizin, Anekdottn «fy 24,3 óm hera Daar de kerk te verzeilen. Daar bevond zich ook een regeerend burgemeester, die reeds van den poortier bericht bekomen had, dat zyn ■Czaarfche majefteit was aangekomen. Zoo als de burgemeester den Czaar zag, ftond hy van zyne plaats op, ging den Czaar te gemoet, en leidde hem naar het verhevene burgemeesters geftoelte. Zyn majefteit plaatfte zich daar zonder eenige opfchudding te maaken , verzogt den burgemeester .naast hem te gaan zitten, en hoorde, met groote aandagt, de predikatie aan. De opeengedrongen .vergadering in de kerk had, uit nieuwsgierigheid om den Rusfifchen Czaar te zien, de cogen meer op zyn majefteit, dan op den geestlyken redenaar, gevestigd. Hier door liet de monarch zich in zyne aandagt niet het geriDgfte ftooren, en had geduurig een ftaarend oog op den predikant. Dan, daar hy tusfchen beiden op zyn ontblootte hoofd eenige koude gevoelde, greep hy éénflags, zonder een woord te fpreeken , naar de groote alonge-paruik van den naast hem zittenden burgemeester, en zette dezelve op. De burgemeester zat dus met, een kaal hoofd, en Peter de groote in een deftige ftaatfie-paruik, tot dat de predikatie geëindigd was; wanneer hy het haairig hoofddekzel weder afnam, en met een'kleine buiging, als een dankzeggings-compliment, den burgemeester wedergaf. Men kan ligt denken, hoe vreemd de burgers van Dantzich opkeeken wegens dit verfchynzel, dat hun zoo wonderlyk voorkwam, doch dat voor T 3 - den  &D\ Karakterfchetzen, Anekdoten enz. «pen Riisfifchen monarch niets fonderlings in zich had. Toen de magiftraat van de ftad, naa het eindigen van den godsdienst, haare gedeputeerden aan den Czaar gezonden had om zvne majefteit te bedanken voor de eer die hy de ftad had aangedaan, en verder een voorfpoedige reize tewenichen, verhaalde hun een Rufisch heer van het gevoh' van den Czaar, dat dc Dantzicher godsdienst-oefte^ing zyne majefteit zeer wel bevallen was; doch-het gene in de kerk met de paruik van den heer bur-. gemeester was voorgevallen, moest men voor niets, nieuws of ongewoons aanzien, daar de Czaar zich aan geene kleinigheden kreunde, en altyd gewoon was, onder de godsdienst-oeffening, wanneer hy eenige koude op zyn dunhaairig hoofd gevoelde, den vorst Menzikof, of een ander naast hem ftaand heer, de paruik af te neemen, en zelve op te zetten. De verwaande Paruikmacker. Een paruikm^aker te Verfailles, zynde een groot kunfienaar in zyn beroep, had alle zyne bekwaamheden te werk gefield om een paruik te maaken voor een beroemd prediker, die, by eene byzondere gelegenheid, voor het hof zou prediken, en verbeeldde zich daar in wonder geflaagd te zyn. „ Ik laat my hangen," zeide hy tot een zyner med-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz, 295 medgezellen, indien zyne majefteit of eenig man „ van fmaak, dezen dag veel op de preek let." De naaiiwkeurige Prcefnaaziener, Twee kunstminnaars, hadden zich bezig gehou, den, met het naazien eener proeve van het werk een huDner vrienden. — 't Was laat eer zy vanëen gingen, en het was een vervaarlyk onftuimig weder van donder, blixem en regen. Toen de heer aan wiens huis men de byëenkomst had gehouden, op het punt ftond van naa bed te gaan, wierd 'er gefcheld. Zyn knegt vraagende wie'er was? kr\eeg ten antwoord, ik; en den ftem des kunstminnaars kennende, deed hy met verbaazing 00}ien. — Zyn heer kwam vol verbaasdheid uk den fiaapkamer, vreezende dat zyn vriend eenig ongemak was overgekomen; maar deze ftelde hem gerust, met te zeggen: „ in 't minst niet vriend, „ maar my dat couplet herinnerende in het naa „ huis gaan, fchoot my in, dat wy achter den der. 'den regel een comma in plaatze van twee punten „ gezet hebben, en dus keerde ik terug om u te „ vraagen, of wy dit niet voor het afdrukken moe„ ten verhelpen?" „ Ik heb 'er niets tegen," was het antwoord, „ maar was in zulk een onftui„ mig weder, daar geen kwartier ver om terug ge„ komen." T 4 iï'/eg-  226 karakterfchetzen, Anekdoten enz. Slegte trom van Ferdinand Koning van Spanjen. Ferdinand koning van Spanjen, liet nimmer eene gelegenheid voorbygaan , om zich tegens Frankryk te verkiaaren , zelvs met verbreeking van «le allerheiligfte beloften; jaa, hy ftelde roem ia zyne bcdriegeryön en kwaade trouwe. De fecretaris Quintana hem op zekere dag naa zyne terugkomst uit 'Frankryk daar hy eenige negotiatiön had waargenomen, verhaaiende, dat koning Lodewyk aiph beklaagde, dat hy hem tweemaaien had bedroegen : tweemaaien? was het antwoord van Ferdiï» and , pardieu dat liegt dien dronken lap, ik heb hem meer als tienmaalen bedroegen. Da Hertog van Alea op een ontbyt by Catha- rina van schwarseorg (*.). Catharina van Schwarsburg was een' Dukm fche dame, uit een huis, dat reeds voorheen door heldenmoed uitgeblonken, en eeDen keizer aan het Duitfehe ryk gefchonken had , die den gedugten hertog van Alea, door haar kloekmoedig gedrag, V by- C») Deze anekdote is ontleend uit herwerk, ten tytel voerende: Res iti ecclejia & politica chrfstiana gesta ab anno 1500 ad nnuua löao. Aui. ]. Sopfing, RudolflrJ. ifi76, en word bevestigd, inde Mai/Jplca rnanibm-Mctzelü pafta, a Fr. Melch. HedMtuio 1738. Zie ook Adeljpiegd, van SPANGÜjitytG, a Deel, bltidz. 445.  K-ar aki rfchcizen., Anekdoten enz. ao1? bynaa had doen fidderen. Toen keizer Karel dk V. in den jaare 1547, naa den flag by Muhlberg, op zyn tocht naar Franken en Swaben ook door. Tliu* vingen kwam, had de graavinne weduwe Catiia> kina van Schwarsburg, een gehooren vorftin van Rennenberg, een fauvegarde-brief van hem weeten te verkrygen, dat haare pnderdaanen van de doortrekkende Spaanfche armée niets zouden te lyden hebben. Daarentegen verbond zy zich, brood, bier en andere leevensmiddelen, tegen een rede.lyke betaaling , uit Rudolftad aan de Saalbrug te laaten bezorgen , om de Spaanfche troepen , die da3r moesten overgezet worden, te proviandeeren. Doch zy gebruikte daar by de voorzigtigheid , om de brug, welke digt by de ftad was, in aller yl te laaten afbreeken, en op een zeer verren afftand over het water te laaten flaan, op dat de al te groote naabyheid van de ftad haare roofzugtige gasten niet in verzoeking mogt brengen. Te gelyk wierd aan alle de inwoonders der naabuurige p'aatzen , door welke de troepen trekken moesten, vergund, om met hun beste huisraad op het f!ot te Rudolftad te komen vlugten. ', Ondertusfehen naaderde de Spaanfche generaal, vergezeld van den hertog Hendrik van Bruxswyk en deszelvs zoonen , de ftad , en noodigde zich zeiven door een bode, dien hy vooraf zond, by de graavin van Schwarsburg op een morgen-ontbyt. Een zoo befcheiden verzoek, aan het hoofd' van een leger gedaan, kon niet wel afgeflagen worden. Men 30u geeven wat het huis opleeverde4 T 5 was  ïjj.3 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Was het antwoord; zyne excellentie kon komen, en voor lief neemen zoo als hy het vond. In tusfchen vergat men niet nog eens aan de fauvegarde «e herinneren, en den Spaanfchen generaal op het hart te drukken, om dezelve wel in acht te doen sieemen. De hertog wierd by zyn komst op het flot minzaam ontvangen, aan een welvoorziene tafel. Hy jnoest bekennen dat de Thuringfche dame een' zeer goede keuken had, en de eer van het gastrecht wel ophield. Naauwlyks was men gaan zitten, of'er kwam een bode in aller yl binnen, die de graavin buiten de zaal riep. Hy bragt tyding dat in eenige dorpen, de Spaanfche foldaaten onderweg geweld gebruikt, en het vee van de boeren weggedreeven hadden. Catharina was een moeder des volks; wat den armften haarer onderdaanen wedervoer, trok zy zich zelv' aan. Ten uiterften gebelgd over dit woordbreeken , doch egter van haare tegenwoordigheid van geest niet verlaaten, beveelt zy alle haare dienaaren zich in aller yl en halte te wapenen, en de poorten van het flot wel te fluiten; zy zelve begaf zich weder naar de zaal, alwaar de vorftén nog aan tafel zaten. Hier beklaagde zy zich by hen in de beweeglykfte : :: Jrukkingen, over het gene haar zoo even was a Mgebragt, en hoe flegt men het gegeeven keizerlyk woord gehouden had. Men beantwoordde haar al lagchende, dat dit üegts een krygsgebi jik was, en dat men by eeü doortogt van foldaaten, dergelyke kleine ongevallen niet verhoeden kou. „ Dat zuilen wy ,, eens  i Karakterfchcizx:, Anekdoten enz. 359 „ eens zien," antwoordde zy, vertoornd. ,, My. nén armen onderdaanen moet het hunne weerge„ geeven worden, of, by God!" — (terwyl zy dreigend haar ftemrne verhefte,) „ vorftenbloed „ voor osfenbloed! " Met deze korte doch bondige verkfaaring verliet zy de. kamer, die in wei. nige oogenblikken met gewapende lieden vervuld --was, welke met het zwaard in de hand, doch egter met allen eerbied, zich agter de ftoelen der vor•ftelyke perfoonaadjen plaacften, en het ontbyt bedienden. By het inkomen van deze ftrydbaare fchaare, veranderde de hertog van Al ba van kleur; ftom en bedremmeld zagen zy elkanderen aan. Afgefneeden van het leger en van een overmagtige handvaardige meenigte omringd, bleef hen niets overig, dan het zich te laaten welgevallen, en de vertoornde dame op de best mooglykfte wylse te verzoenen. Hendrik van Brünswyk betitelde zich het eerst, en brak in een fchaterende lach uit; hy bediende zich van de vernuftige zet om het gantfche voorval een grappige keer te doen neemen, en prees de graavin uiurmaate over haare landmoederlyke zorg en mannelyken moed; voorts verzogt hy de graavin zich verder niet ongerust te maaken , en nam op zich, den hertog van Alea, tot al wat billyk was, te beweegen; ook bragt hy het by den laatften indedaad daarheen, dat hy terftoDd bevel aan het leger afvaardigde, om het geroofde vee aan dc eigenaars zondt r uitftel weer te geeven. Zoo ras de graavin van de teruggave verzekerd was, verontlchuldigde zy zich  5Q0 Kv&ktqrfchciztn, Anekdoten ent.. Zich op de boflykfte wyze by haare gasten, d|e Zeer beleefd van haar affcheid namen. Zonder twyffel was dit het voorval, dat Catiiafm& VAN Schwarsburg, den bynaam van de held" haftige bezorgde. Men roemt nog hedendaags haare ftandyastige werkzaamheid, om de hervorming, die reeds in haar land door haar gemaal dea graave Hendrik XXXVII. was ingevoerd geworden , te bevorderen , het monniken-we.zen af te fchaff.m, en het fchool-onderwys te verbeteren Veele protestantfche predikanten, die om der godsdienstwilie vervolgingen hadden uit teftaan, nam zy m haare belchcrming, en gaf hen onderftand. Onder dezen was zekere Caspar ^qiula, predikant te Saalveld, die in vroegere jaaren de armee van den keizer als veldprediker naar de Nederlanden gevolgd wrs , en om dat hy daar geweigerd had een kanonkogel te doopen, van baldaadige foldaaten in een vuurmortier geftooten wierd, om in de lucht gefchopteo te woid n; een noodlot dat hy nog gelukkig ontkwam, om dat het kruid niet branden wilde. Nu was hy voor de tweedemaal ,n leevensgevaar, en 'er ftond ten prys van 5000 ^ulJens' op zyn hoofd, om dat de keizer op hem gebelgd was, wiens Interim hy op den kantel (maadelyk had aangetast. Caiharina liet hem,.op bet verzoek der Saalvelders, heimelyk by zich op het flot brengen, waar zy hem veele maanden verborgen hield, en met de edelfte menfchenliefde verzorgde, tot dat hy zich weder zonder gevaar dorst vertoonen. — Zy ftierf, yan een ieder geëerbiedigd en  Karakterfchetzen , Anekdoten enz. 501 en betreurd, in het agtr en- vyftigfte jaar van haar' ieeven, en het negen- en- twifltigfte van haar're. geering. De kerk te Rudoijtad bewaart haar ge* been te. Ongemeene list van Olivier Cromwel-, Cromwel was, gelyk bekend is, de behendig* fte bedrieger en fuoodfte veinsaart van zyne eeilw: veele lieden beichouwden hem niet in zyn waare daglicht; hy bedroog bynaa geheel Europa, doch fiaagde egter niet even gelukkig met allen dien hy zogt te misleiden, dan hy wist het doch egter doorgaans zoo te beftuuren , dat hy op 't einde zyn doelwit bereikte ; ten blyke hier van verftrekc Caoenas ambasfadeur van Spanje aan 't hof van Londen , deze kende de heersenzuge en ontrouwe oogmerken van Cromwel, en wist veelal zyne omwerpen te ontdekken, niettegenftaande de gemaaktheid en gewaande zedigheid van dezen En^elfchen Sylla. Cromwel werkte, om den Spanjaard, zoo veel hy konde, door fchynbaare grootmoedigheid te winnen ; doch Cadenas liet zich niet blindhokken; hy ontving alle. eerbewyzingen welken men hem te Lorden aandeed met de uiterfte behoedzaamheid, en hield zich te meer geflooten voor Cromwel; die, ziende dat hy door dezen weg zyn oogmerk niet kon bereiken, om de geheimen gewaar te worden, welken hy doorgronden wil-  302 Kdraklerfchetzen, Anekdoten enz. wilde, gebruikte een ander middel, welk hem be. ter gelukte, en den ambasfadeur in den rtrk deed xAkn. De proteftor deed een ontzachlyke toerus. tinge ten oorlog vervaardigen; deze groote toebe* reidzelen maakten Cadenas ongerust, hy vraagde den protector zelv', wat 'er mede beoogd werd? Cromwel antwoordde met een koelen en bedaarden toon, dat deze toerusting tot'geen ander einde gefchiedde, dan om Spanje een byzonderen dienst te doen , om hetzelve te onderfteunen tegeD de aanvallen van den hertog van Güjse, welken tot nog toe geiukkig waren geweest. — Cadenas dankte Cromwel uit gevoel van erkentenisfe, en bevorderde zelv' deze toerusting zoo veel hy konde: dan hy ftond verbaasd, wanneer de admiraal Elack de eerfte daaden van vyandlykheid tegen Spanje zelv' rigtte. De ambasfadeur, dus getergd, deed zyne gramfchap oopentlyk biyken. De vyandLykbeden werden geftaakr; doch zyne ingetrokkenheid werd té grooter. Naar Spanje terug gekeerd , leidde hy zich op geen ding'meer toe, dan, zoo veel in zyn vermogen was, de aanflagen van Cromwel te doorgronden , die, van bet Spaanfche hof niets kunnende verkrygen, zoo lang hy zulk een' vyand had, op niets ieveriger was bedagt dan op middelen om 'er zich van te ontdoen; en dit fcheen vohlrckt onmooglyfc, wyl Caoenas een volkomen vertrouwen by zyn' meester had, en groot gezag in den raad. Dan niets was den onderneemzugti" gen Cromwel onroooglyk. Hy liet den gevangenmeester van Newgate komen, floot zich met hem op  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 2=3 op in zyn kabinet, ondervraagde hem aangaande de behendigheid en de verfcheide trappen van fchelmery der gevangenen , welken hem aanbetrouwd waren: zou 'er, zei hy, niet eeD onder zyn, die allerhande flopten weet te oopenen ? jaa, ongetwyffeld , antwoordde de cipier; daar is 'er een die reeds ter dood veroirdeeld is, en eerstdaags moet gehangen worden: hy is de uitmuntendfte keerel van de wereld in dit foort van konstgreepen, en als hy zyn' handen vry had, ik geloove, hy zou aanneemen alle de flooten welken men in Londen mag hebben," in minder dan een halven dag te oopenen. Cromwel door deze ontdekking verrukt, doet dezen man ten eerften by zich komen, over wiens houding, als een man die ter galge ge* doerad was, hy zich zeer verwonderde; doch hy was nog meer verwonderd, als hy hem zyne bekwaamheid zag toonen op de allermoeijelykfte flooten, welken hy in een Oogenblik, zonder eenige hapering, oopende. Naa deze proeve deed Cromwel dezen man weder naar de gevangenisfe brengen, doch zond den volgenden nagt een vertrouwd perfoon naar Newgate, met een bevelfchrift, door hem zeiven onderteekend, dat men dien gevangenen vry zou flaaken en geheel uit zyne boeijens ontflaan; dat op'tzelvde oogenblikgefchiedzynde, hy terftond tot hem werd gebragt. Zoo draa hy by hem was gekomen, toonde de protector hem een plan van een tuin, in welks midden een tent ftond, waar in men niet konde komen, dan door het oopenen van verfcheide poorten welken derwaards leid- den3  Öc4 ' Karakterfchetzen, Anekdoten enk. den, hebbende elk van dezèlverJ drie verfchillende flooten. Laaten 'er honderd poorten zyn, zeida ce dief, en elk met hónderd flóoten voorzien, ik Kal ze alle oopenen en 'er ingaan. Ik geeve u een volkomen pardon, zeide Cromwel, en beloove u daarenboven een groote vergelding ; maar gy moet naar Madrid-trekken, en in 't hotél van Cadenas iluipen; dit plan zal u den tuin en de Randplaats tan de tent aanwyzen; gy moet in de teut gaan, en daar zynde, dezen brief (welken hy hem gaf) Onder de tafel werpen; dan moet gy 'er Weder uit. gaan» alle de poorten wederom fluiten, en tot my terug keeren. De gaaüwdicf, dit onderrigt ont. vangen hebbende met het plan en den brief, begaf zich terftond te fcheep naar Spanje , verzeld van een perlbon, wien Cromwel ook- het geheim had toevertrouwd. Zoo draa deze twee verraaders te Madrid waren aangekomen , ging de tweede van daar naar Venetië, gelyk hem bevoolen was, om een' brief te brengen aan den Engelfchen ambasfadeur. De oopen brief, waar mede de dief was afgezonden, hield aan Don Cadenas, fecretaris van ftaat des konings van Spanje,- was gefchreeven door -Cromwel zeiven, die den Spanjaard bedankte, dat hy het gene waar toe hy zich verbonden had, met zoo veel behendigheid had uitgevoerd, en hem berigtte de 20,000 pond. ft., volgens hunne overeenkomst, wanneer hy het goedvond, te kunnen .ontvangen uit de bank van Venetië, waar deze fom gereed lag. Gelyk Cromwel voorzien had, werd deze brief, in het midden van het kabinet van het pavil-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. gpf paviljoen neergeworpen, opgeraapt door dén koning van Spanje, die gewoon was zich alle mor* gens in deze tent te begeeven, Om over de gewig, tigfte zaaken van ftaat te beraadflagen, .en de zaaken vooraf te overzien waar over beraadflaafd moest worden, eer Cadenas hier verfcheeDs D@ koning de hand van Cromwel kennende, maar der Engeijche fpraak niet verftaande j was zeer verwon* derd, en zond aanftonds om een' Enpelfchen tolk, die den brief vértaaide, en zyne majefteit betuigde, voiftrekt niet te weeten wat die verbindtenis* waar van de protector fprak, beteekende, en hy hier van by Caüenas niets had hoorén fpreeken. De ongerustheid en het mistrouwen van den koning wakkerde aan, en de raad was naauwlyte Byëengekomen, of de koning beval aan CadejvaO om heen te gaan. Hier op toonde de koning den brief, gaf den inhoud daar van te kennen, en berigtte hoe hy die gevonden had; bedenkende dat Cadenas, daags te vooren, het iad-fte uit den raad was gegaan. Alle deze omftand gheden getuigden ten Daa* deele van deez' minister; die eenftemmiglyk ver-* klaard werd een verraader en aan Cromwel verknogt te wezen. De koning, die Cadenas bemin? de . wilde niet dat hy als nog voiftrekt veroirdeeld zou worden, en beval dat men dugtiger bewyzen zou afwagten: tót dit einde befloot.men zich vooraf te verzekeren, of .die 20,000 pond. ft. wezent» lyk in de bank van Venetië gereed lagen, om aan CadenAs overgemaakt te worden. Men zond op 't oogenblik een courier naar Venetië, en deez* IV. Deel, V bragc  306 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. bragt den koning berigt van de oiripronglyke or-^ der, met de hand van Cromwel gefchreeven en-, zyn zegel verzegeld, van de zelvde dagteekening* als die van den brief. Nu fcheen 'er geen twyffel meer over, wegens het misdryf door den minister begaan: de raad vergaderde, Cadenas werd van zyne waardigheid afgezet en infaam verklaard, alle zyne goederen verbeurd verklaard; en enkel uifi aanmerking van zyn' voorgaande veelvuldige dienHen en hoogen ouderdom, fchonk hem de koning, door toegeevendheid, nog het leeven. Anekdote betrekkelyk den zelvden Cromwel. Men leest in de gedenkfchriften van den graave D'Orrery, de volgende zeer aanmerkenswaardige anekdote. Op een zekeren dag dat Cromwel, met lord Broghill en Ireton, aan het hoofd van zyn leger in Ierland was, viel juist hun gefprek over den dood van Karel den I. Cromwel betuigde, dat die vorst, indien hy den raad, welken zyn eigen hart hem gaf, opgevolgd ware, en hy getrouwe dienaars onder zich had gehad, hem, (Cromwel) met al zyn volk had kunnen vernielen. Hy voeg. de 'er by, dat hy zelvs eens een oogenblik op het punt geftaan had, om vrede met den koning te maaken; maar dat zekere gebeurtenis, die juist op dat oogenblik voorviel, hem geheel van voorneemen  Karakterfchetzen, Anekdoten enfr «jpj. men deed veranderenj en 'er hem van aftrok. Lord Broghill, wiens nieuwsgierigheid door die verhaal opgewekt wierd, haastte zich, om hem eenige ophelderingen daaromtrent/te vraagen, en de protector was zoo goed vap hem de volgends te geeven. „ De Schotten eh de Presbyteriaanèn ,33. zeide hy , begonden magtiger te worden dan wy; en zoa ,, zy vrede met den koning gemaakt hadden, zou„ den wy onfeilbaar, zonder uitkomst, opgeofferd zyn geworden. Deze omftandigheid deed my befluiten, om zulks voor te komen, en op re„ delyke voorwaarden, zoo wel myn' vrede, als „ die van myn vaderland te maakeD. Terwyl ik „ met dit voorneemen bezield was, cn my fchikte ,, om 't zelve ter uitvoer te brengen,. ontving ik „ een brief van een myner fpions, dat een kamers, dienaar varj den koning was. — Hy onderrigtte „ my, dat de dag van onze totaalë vernieling be,3 paald was; dat de maatregelen genomen wier„ den, en dat men niet zöu draaien van dezelve „ uit te voeren. Maar onze fpion wist 'er geen „ juist verflag van te geeven; hy bepaalde alleen» „ lyk de plaats, waar wy naadere onderrigting zout i, den kunnen vhoden; dezelve was* vervat in. een, », brief, welke de koning aan de koningin fchreef; 't welk ons noopte om denzelven te onderfchep'j, pen. — Deze brief was verborgen in eeb zadel, „ dat een man op zyn hoofd naar Holbom droeg; s» alwaar hy zich in een gemeene kroeg moest op. »> honden, om daar ter plaatfe een paard te neev a „ men,  3"b& Karctkterfehetzen, Anekdoten enz, ,, men, met bet welke hy naar Doevres konde ryï: „ dén: Te Doevres waren vertrouwde perfoon en „ aanwezig, die zich van dat zadel meester moes„ ten makken, 'c Zelve onderzoeken, en den brief „ 'er uitneemen ; tërwyl de draager of 'brenger ,, zelve niet wist, dat by 'er mede belast was. —•' Ik bevond my te Windzor" vervolgde Cromwel, wanneer ik dit berigt kreeg; vertrok hier„ op terftond door een vertrouwd vriend verzeldnaar Ireton, en naa dat een derde zicb by ons „ had gevoegd, die even onvertzaagd was als wy,,, bêfloóten wy, om ons rrieestcr te maaken van „ dezen brief, die voor ons van 't uiterfie gewigt ft was, ten einde de ftnkken, die men tegen ons „ fpande, te kunnen ontdekken. Wy ver- ,, kleedden ons en trokken foldaate-pakjes aan,. „ en,'met alle fpóed naar Helborn fnellende, traden wy in de bewuste kroeg, naa oözen makker ,, belast té hebben, om als fchildwagt aan de deur ,, te blyven ftaan, ten einde de aankomst van den „ draager van het zadel 'te befpiedën, en 'er ons „ -kennis van te geeven , zoo draa hy naaderde* Wy pasten middelerwyl van binnen in da kroeg op, een pot bier drinkende; daar wy, in afwag» ting van den courier, bleeven* tot tien uuren 's avonds; ten laatften kwam ons de fchildwagt berichten, dat de man gekomen was. — Wy „ ftonden terftond op, en vloogen naar hem toe „ met uitgetrokkene fabels, en vonden hem reeds „ bezig, om zyn zadel op het paard, 't welke „ naen hem gegeeven had, te binden, en£ich geI u reed  , Karakterfchetzen, Anekdoten enz, .302 rsei. te maaken om 'er op te klimmen. Wy zei» }, den hem, dat wy verpligt waren alles te ondér.,, zoeken, wat teHolborn in- en uitging; dan door3, dien hy een eerlyk man fcheen te zyn, wy ons j> enkel zouden vergenoegen met zyn zadel te dooris zoeten. Hier op namen wy het mede, en brag,> ten 't in de kamer, daar wy gedronken hadden; 3, intusfehen dat onze fchildwagt by den reiziger J} bleef om hem in 't oog te houden. — Wy 00» „ penden eene der zyden van liet zadel, en von„ den terftond den bewusten brief, dien wy fpoedig in onze zak ftaken. Het zadel dus niet meer „ noodig hebbende, gaven wy 't den brenger teil, rug, tot hem zeggende, dat hy een braaf man was, en dat hy verder zyn reis en zaaken kon„ de vervorderen. De ongelukkige reiziger, niet „ bewust dat hy zulk eene gewigtige boodfehap ,. by zich droeg, en bygevolg niet wcctende.dat „ wy die hem afgenomen hadden, vervolgde zyn „ weg naar Doevres. — In gemelde brief onder„ richte de koning de koningin, dat beide de par„ tyën naamelyk het Leger en de Presbyteriaanen het hof by hem maakten, en dat hy zich zou ,, vereenigen met die genen daar van, welke hem „ de voordeeligfte voorftellen zouden doen; doch „ dat hy evenwel voor 't naast beflooten had, de ,, voorkeur te geeven, aan de Presbyteriaanen, ten „ einde 'er zich mede te vereenigen. —— Door ,, deze ophelderingen," vervolgde Cromwel, „ verlicht, joegen wy met alle fpoed weder naar 5, Windzor; en bevroedende, dat wy geene gun-. ■ V 3 „ ftige  |§§ Karakterfchetzen 3 Anekdoten ens. 9, ftige voorwaarden Van den koning konden ver9s werven , wierd zyn ondergang beflooren. De „ kennis van zyn voorneemen ftelde ons in ftaat, „ pm zyne maatregelen te verydeJen en nutteloos „ te maaken." Deze lord Broghill was de eerfte graav d'Orkert, honing Karei, de II. verkoos hem, ter belooning van het deel dat hy gehad had in deszei vs herftelling; hoewel hy, geduurende het beWind van Olivier Cromwel , altoos door dezen oproermaaker gebruikt was geworden, dien hy ook beftendig getrouw gediend heeft, Ongemeene Staatkunde van Cromwel. Geduurende het prote&orfchap van Cromwel, bragt hy het herftellen der jooden in Engeland op 'het tapyt, willende hy, dat hen vryheid zou vergund worden tot het dryven van hunnen koophandel en het oeffenen van hunnen godsdienst. Die ontwerp ontmoette grooten tegenftand, by de hoofden der verfchillende gezindheden. Cromwel drong het egter door, en verwierf dat een kleinen hoop jooden verlof kreeg om zich in een oud gedeelte van Lenden neder te zetten, onder het bellier van Manasse-Ben Isracl, een' vermaarden rabbyn, die terftond den grondflag deed leggen tot eene fynagoge, en dezelve eerlang voltooide. De correspondentie en onveranderryks vriendfchap, tus-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. £ijE tusfchen de verftrooide jooden, in de verfcheiden Janden van den aardbodem onderhouden wordende , ftrekte den protector toe byzonder voordeel. J3y was dikwiis aan hen verfchuldigd voor zaaken van gewigtig nieuws en kundfehap, die Diet weinig toebragten tot het flaagen der ontwerpen, welken hy van tyd tot tyd tegen uitlanders gefmeed had. En dit is een zeer waarfchynlyke reden, waarom de jooden boven de bevordering van den koophandel en andere nuttigheden, by het Engelfche ftaats.bellier nog in een goed aanzien zyn, wordende de listigfte van hen gebruikt tot verfpieders in alle de hoven van Europa, of elders waar men hunnen dienst noodig heeft; waarom het grootfte gedeelte van 't geld, dat voor geheime dienften word toegeftaan, door de jooden getrokken word. Maar om tot Cromwel weder te keeren, onder een groot getal van voorbeelden die hier waren aan tc haaien, zullen wy 'er maar een bybrengen, om het gezegde te bevestigen. Op zekeren dag dat Cromwel met lord Broghill in een der galleryën van Whitehall wandelde, .vertoonde zich aan hen een man, die zeer gemeen gekleed was. Cromwel verliet terftond het gezelfchap van den lord, en den man by de hand neemende, bragt hy hem in zyn kabinet. Hier vernam hy uit hem, dat de Spanjaarden befföoten hadden een groote fomme gelds af te rfeheepen, tot betaaling van hun leger in Flaanderen; dat dit geld aan boord was van een Hollandsen fchip, zelvs was de jood zoo naauwkeurig in de omftandigheden, V 4 dat  $ia< Karakterfchetzen,. Anekdoten cli, dat hy bericht gaf., in wat gedeelte van 't fchip d» penningen geborgen waren. Cromwel vaardigde óogenhlikkelyk kundfchap hier van at, aan ridder Jeremias Smith, die in het Kanaal kruiste, met bevel van niét in gebreke te blyven den Spaanfchen fchat tq veroveren, zoo draa'het Rollandich fchip in deze zee-engte verl'cheen. Het werd 'er naauwlyks vernomen , of Smith vaardigde eenige officieren af om hetzelve te doorzoeken ; doch de Hollandjche kapitein antwoordde, dat hy niemand dan zyn meesters zou dulden aan boord te komen, waar op Smith hem dreigde in .den grond te fchieteu. De Hollander, te zwak om zich te verdeedigen, onderwierp zich ten laatflen; het geld werd gevonden, en naar Londen gebragt; CroMwel ontving hetzelve, en kort hier op lord Broghill ontshoetende, gaf hy hem een verhaal van dit voorval; daar by voegende, dat indien hy den armen jood, die zich voor eenige dagen aan hen vertoonde, niet had geTprooken, dit goed geluk zy^e haudèn zou ontfbpt zyn. De oirfprohg der zwarte Stropkoufen. Onder de^gedenkwaardigheden uit het leeven van de l nadier-batailjon te Kremjir in Mahren, en had .onder anderen aldaar op den muur, niet verre van de v/ooniag van een geestelyken, een fchildwagt geplaatst. Dees, geduurig verfchrikt door het ger roep van wer da? dat de fchildwagt alle vierendeel uuren herhaalde, geraakte op den inval, cm den foldaat van deze post, en wel in de gedaante van den duivel , weg te jaagen. In zulk eene verklee. ding, met hoornen, klaauwen, ftaart en een mistgaffel voorzien, verfchten hy des nagts den fchildwagt. Doch tot zyn ongeluk was dezen grenadier, vry wat Bekkeriaar.sch, en wenschte met den heer duivel wat uader kennis te maaken, en hield zich terug, tot dat het gewaande fpóok hem nader by kwam, hem zynen drietandigen gaffel voor dé neus hield, en met eene vreesfelyke ftem den dood dreigde. Het gevolg hier van was, dat de valfche fatan door den grenadier, met eenigen zyner in de naabuurfchap zich bevindende kameraads, ge-vat, op den naabygelegenften wagtpost gebragt, «fn den anderen morgen in zyn helfche pakje door de gantfche ftad geleid, naar de hoofdwagt wierd gebragt. De geestelykheid wel inziende, dat dit onbezonnen mensch, door zyne onbetaamelyke verkleeding, niet flegts tegen zynen ftand, maar ©ok tegen het guamilben zich vergreepen had,, bood den overfte Fotjquet , om ayne loslaatkig te verwerven, eene aanzienlyke geldboete, aan. FoaY 5 qde?  |t4 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. qvut nam hier de gelegenheid waar, om voor zy. Se grenadiers te zorgeo, die toen nog witte ftropkoufen droegen , en by de geleeden ongemakken des oorlogs, hoognoodig nieuwe voetbekleed'zel» van doen hadden. Hy liet de onkosten berekenen, die noodig waren om zwarte ftropkoufen voor al «yn onderhebbende manfchap aan tefchaffen, die .omtrent op honderd dukaaten beliepen. Deze wierden door de geestelykheid betaald. De arme geestelyke moest voor zyne zotheid in het klooster boeten, en de grenadiers kreegen zwarte ftropkoufen, die hun vervolgens op hunne marfchen wel te itade kwamen. Een ieder vond vermaak in dit voorval. De foldaaten dankten fpottender wyze het bekleedzel hunner voeten aan" de zorgvuldigheid des duivels •van Kremfir, en de koning vond den inval van Fouquet wegens de zwarte ftropkoufen zeer nuttig: want hy befloot, dezelven by de gantfche armée in tg voeren. . Deze anekdote, zegt de geestige Meisner, h> dien zy anders waar is, — en als zy het niet zyn mogt, verdient zy wel wederlegging! — is alleszints aartig. Heeft werkelyk voor den jaare 1742 nog geen infanterye zwarte ftropkoufen gedragen? Perfoonen van militaire kundigheden, en die zelvs van het detail van den dienst naauwkeurig onderricht zyn, hebben dit ten minften in twyffel getrokken. — Zou men daar van geen zeker bericht kunnen kjvgen? Anek*  Kuaherjchetzea 3 Anekdoten enz. gij '"*''' ii' ~- Anekdote betrekkelyk de eerlykbeid vax\ lord North. Geduurende het bewind van den zoo berusten lord North, omftond 'er op een avond in zeker koffybuis ce Londen , een gefchil betrekkelyk de vraag: „ of lord North wel eenige eerlykheid be- zat?" — Een heer, die ter oirzaak van eene weigering op een billyk verzoek, zoo hy zeide, aan hem gedaan, knorrig en geftoord op dien lord was, beweerde, dat men aan hem geen het miafte deel van een braaf en eerlyk karakter konde toekennen; hier op nam een ander met veel yver zyne party, en hield met veel drift ffaande, dat hy op alle zoo zedelyke als gezellige deugden, een rechtmaatige aanfpraak had. Dit gefchil liep hoog , party ën wierden vuurig , en deze twist zoude zeer waar* fchynlyk in een vuistparty geëindigd zyn; zoo niet een derde van het gezelfchap zich daar had onder gemengd, met op een fpotagtige wyze te zeggen: „ hoe, wie kan doch de minfle twyffel flaan aan „ de eerlykheid van hem, die de helft der eerlyk,, heid van de gantfche Datie heeft weeten te koo„ pen." — Dit geestig gezegde, verwekte een algemeene fchatering van lagchen in het gezelfchap, en onthutste niet weinig den yverigen verdeediger van North , die voorts zich omkeerende op een knorrige wyze, antwoordde: — ,, het was een koop die zeer gemakkelyk koste gefchie* „ den!" Snee*  $ifi garakterfcketzeti, Anekdoten enz. .t Sneedig antwoord van Pieter de Groot aan den Franfchen Koning Lodewyk den XIV. Pieteb. de Groot, eerst penfionaris van AmfleU iavi en naaderhand van Rotterdam, een zoon van den geleerden en alom beroemden Huig de Groot, die zoo veel om het voorftaan der vryheid van zyn vaderland, heeft moeten lyden; wierd in het janr 1670, als gewoonlyke ambasfadeur van dezen Staat, naar het hof van Frankryk gezondeD. Audiëntie by koning Lodewyk den XIV. gehad hebbende, zeide deze in het heenegaan tegens hem, zinfpeelende dat hy een weinig mank ging : „ dat uwe „ excellentie niet valle." — & heb geen gevaar uwe majefteit, was zyn antwoord,-want ik weet dat de trappen van het hof glibberig zyn. Gepast antwoord van den marfchalk d'Estróes aan Lodewyk den XIV, Koning van Frankryk. Lodewyk de XIV, nog maar vyftien jaaren oud, luisterde met zeer veel aandagt naar een gefprek 't welk over tafel voorviel, betrekkelyk de regeeringsform en zeden der Turken. — Een der aanzittende gasten, eenige itaaltjes bvgebragt hebbende van het willekeurig gezag, waar. mede de Suh  XarakïerfcJutztn, Anekdoten ènz,' 317 Sultan over het lot en leeven zyner onderdaanen befchikte; konde de jonge vorst zich niet bedwingen, om op een' vergenoegden toon uit te roepen: dat heet eerst regeeren! waai op de marlchalk d'EsTuéES hem met veel bejaardheid toevoegde : jad maar Shr.' in myn leef tyd zyn 'er reeds twee of drié zoodanige Sultan's geworgd. - Verftandig antwoord van een Commisfaris politiek aan zeker Predikant, op een Synodaale vergadering. Op de eerfte maaltyd van een Rerkelyk fynode, waren de aanzittende gasten ongemeen oop<.nhartig en vrolyk. Een der dominéés, die in het drinken van veelvuldige conditiën op de bloei van kerk en ftaat, zyn' post getrouw had te roer geftaan, raakte hier door buiten postuur en aan het overmeeten, — Den volgenden morgen , by het begin der zitting, zette de commisfaris politiek-, die het tooneel van daags te vooren had bygewoond, een vry ernftig gezigt. De predikant maakte, by zekere redewisfeling, de aanmerking, hoe nood. zaakelyk het was, dat Moses en ASron op een vriendelyke Wyze met elkander verkeerden: dat is zoo dominé, antwoordde de ed. mog. heer, maar als Moses en AaRpN goede vrienden zullen blyven, dan behoorde AaRON ook geene kalveren te maaken. Hoog.  Ê$$ Karakterfchetzen, Anekdoten tn&, Hoogmoedig antwoord van Prins Mauritz van Nassau. De vrouwe van *** vraagde aan dien vorst: wien hy voor den grootften veldheer hield?" Naa een poos lang gemymerd te hebben, antwoordde hy: „ de marquis vaïï Spinola, u de „ tweede," Geestige inval van zeker Hoogleeraar over het hervormen en verbeteren door Willem de IV. Zeker hoogleeraar in gezelfchap van eenige dames op zyne buitenplaats de aangenaamheden van eenen fomerfchen avond genietende, even naa dat Wiilem de IV. ftadhouder was geworden, die men waande, dat alles hervormen en verbeteren zou; beklaagde zich een' der dames, die wat gevoelig was, wegens den geweldigen overlast, die men hier te lande 's avonds van de muggen had. „ Een weinig geduld mevrouw," zeide de profes- for, „ zyn hoogheid kan alles niet gelyk doen!" ,£on.  Karakterfchetzen, Anekdoten em> ^ïr> Zonderlinge wyze van hoogachting van een Zwolsch Burgemeester voor Willem de IV. Zeker burgemeester te Zwolle in het jaar 1747 door den verkooren ftadhouder Willem de IV. uit de regeering geremoveerd zynde; zeide op het hooren hier van aan een van zyne mede-regenten , die de oranje-party was toegedaan: „ ik kan „ my njet begrypen dat de prins my uit de regee„ ring fchopt, daar ik zoo veei van hem boude, „ want ik wenfche van harten, dat hy, zyn kinderen ,, en kindskinderen mag overleeven!" Het Stadhouders zakje in 's Hertogenbosch. In het jaar 1786 toen de inwoonders van de Mèijery in 't algemeen en die van 's Bosch in 't byzonder, met reden zoo deerlyk klaagden over de vexatien door de onderfcheidene ambtenaaren aan hun gepleegd § gaf eene fonderlinge invorderirg, verfcheide kooplieden in genoemde ftad reden om dezelven zoo wel als eene meenigte andere zugtende bezwaaren, ter kennis van hun hoog mog. te brengen. Het geval beftond hier in, dat, wanneer zy, voor hunne rekening, eenig zout, ten verderen vertier , ter haven der ftad inkreegen, en opfioegen, als dan by de uitmeeting, door daar toe  g2o Karakttrjchttzèn, Anekdoten enz» , toe aangebelde me.tcrs, buiten voorkennis en toe? ftemming der kooplieden en eige.naaren, door zeker pbrfobn, zich noemende de kolkcteur van den hooglchoat over de Stad en Meijerye , Willem, baron van Lvnden tot Hemmen, van dat zout, op de .uitmeeting van zekere hoeveelheid, telken reize en zoo meenigmaal, als ten betioeve'van dien hoogicbout werd gevorderd, eenige hoeveelheid, in een zakje te doen, by hem bekend onder den naam van het Stadhouders zakje; welke hoeveelheid twee vaten bedroeg van de negen honderd en zestig vaten. . Knevelary van twee Secretaris/en in de Meijery. Zie hier twee fchreeuwende Haaltjes van de behandelingen, die de' Meijeryfche landlieden moesten 01 dergaan. — Tm tyde van den gevrecsden oorlog met den K-nzer, haalde een boer van den dorpaiccretaris een borgbrief, op den buitenkant ftond ƒ4.13-: Een ander, dit ziende, vroeg dien boer, of hy tegens dien prys niets had gezégd, dewyl men 'er gewoonlyk ƒ 2 - 12 - : voor betaalde? Dit had ik ook altoos gehoord, antwoordde de botr; maar de fecretaris zeide: dat mei den oor'ïbg alles duurder was! — Een ander llcreraris deed zeker kruiskensgeld, en dat niet garing ten behoeve van zyne kierken, betaalen, wanneer ierriand, met kunnende tchryven in plaats van zyn naam te tce» keneh, geüuodzaakt was een kruisjen te zetten.