LAND- en STAD- BESTAANDE IN EENE KËURIGE VERZAMELING vam jielangryke geschiedenissen, karaeterschetzeti van voornaame en andere perzonaadjen» sneedige gezegdens en antwoorden, en weetenswaardige anekdoten. Door een Gezelschap onder de zinspreIjx utile dulci. VT F D E DEEL. #fe ê% #fe %0 %0 Te C A M P E AT, Ter Drukkerye van J. A. de CHALMOT, MDCCXCVIÏ.   RE GISTER van p e STUKKE N IN HET VYFDE DEEL der LAND- EN STAD- BIBLIOTHEEK VOORKOMENDE. De Jlandvastige liefde, gefchetst in de gevallen 'van Lorezzo én Nina. . ... . bladz. I. De gedwongene Ondankbaarheid. . . bl. 117. De Tweelingbroeders 3 of de billyke uitfpraah bl. 128. De edelmoedige en dankbaare Negerf^aaf. bl. 138. JoachiMj'o/ treffend voorbeeld van kinderlyke trouw. . - . .... . . . bl. 143. Riedesel en Margaretha of de edelmoedige liefde . . bl. 150. De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid van een volkomen geluk op deze aarde. . . bl. 159. Reimar en Helene, of voorbeeld van waare edelmoedigheid. u. 176. Edelmoedige en verhevene zegepraal der vriendfchap over de Liefde u, 184. * a KA-  REGISTER. K ARAKTERSCHETZEN, ANEKDOTEN enz. Rood en. karakter van Pejbucola , het jaar van Rome 251 bladz. 245. X)e Sabynfche Vrouwen, of de kragt der echtelylc liefde en die der bloedverwandfchap. . . bl. 247. $yzonderheden betrekkelyk de Vestaalfche Priesteres/™« • • • • . . 1 . bl. 249. Ijl/yze van aanflelling en ambtspligten der Gemeensmannen onder de Romeinen. . . . bl. 253. Wat het oude Rome heeft groot gemaakt. bl. 254. Geestig gezegde van Frederik den III^ Koning van Pruisfeq, aan den Keizerlyken Generaal Laüdon. ........ bl. 255. Qnverfchrokte heldenmoed van den vier- en- tagtigjaarigen Marfchalk Sqhwerin. . . bl. 255. Smedig antwoord van den Marfchalk van Luxem- burg. .... t ... 256;. Be bedriegelyke Heremiet. . . . bl. 257. Hst trouwen der Adriatifclfe Zee door den Venetiaifvnfchen Doge. . . ' . . . . bl. 258. Aandoenlyk voorbeeld van de haatelyke onbuigzaamheid der Venetiaanfdie Gerechtshoven. . . /;/. 260. Svnderlinge trotsheid van een Vtnetiaansch Edelman. • bl. 2(T6, Aan-  REGISTER. V Aangenaame verrasfing van Czaar Peter de I. te Parys. . - Uadz. 267. Geestig antwoord van dien zelvden Monarch aan Wir> ' lem den XII. Koning van Engeland. . bl. 269. Zinryke weigering van dien Vorst, om aan de Joodeit een verblyf in zyn Ryk te vergunnen. . . bl. 269. Wonderlyke geboorte van een Kind. . . bl. 2721 Sonderlinge ontdekking van een gepleegden moord, door een" Aap. , . . . . bl. 272» De Koninglyke Bilj ar dfpeeier bl. 275. Anekdote betrekkelyk den Wiskonflenaar Izaak Newton ' bl.\ii. Sonderlinge ontmoeting van dm groeten Wiskonfienaar Nicole . bl. 278. Scherp antwoord van een jonge juffer aan den geesligen heer L. Sterne bl. 279. Stekelige fpotterny van Dr. Swift. . . bl. 2-79. Geestig antwoord van een Fransch Afgezant op het Concilie te Trente bl. 280.' Job met alle zyne ellenden, konde' evenwel pisfen. bl. 28 r.' Een Monnik zeer ontydig in de Keuken. . bl. 281. De fpöedig getrouwden. . bL 282. * 3 , Anek~ )  VI R E G I S T E R. Anekdote betrekkelyk de Hertogin van Marlborouch. bladz. 282. Vuige gierigheid van den Hertog van Marlboroügh. bl. 284. Verregaande fchraapzugt van dén zelvden Hertog. • t bl. 285. Groothartig antwoord van Marlboroügh aan den Franfchen Marfchalk Tallard. . . bl. 285. Vzrpligtend antwoord van den Hertog van Montague aan Marlboroügh bl. 285. Prins Eugenius zyne loffpraak van Marlboroügh. bl. 285. Ongemeene bezaadigdheid van den Marfchalk de Türenne W. 287. Edelmoedige denkwyze van George den I. Koning van Engeland. ^ 2gg# Groote bezaadigdheid van Hough, Bisfchop van Ro. c}iester # K 289. Koninginne Elizabeth's ligte geraaktheid en duurzaame gevoeligheid u. 290. Eene Dame die geen liefhebfler van de tydrtkening was- • ... . . . bl. 291. Anekdote betrekkelyk den Konstfchilder Correggio. ' . . bl. 292. Edel-  REGISTER. vil Edelmoedige daad van den Heer Faluere. bladz. 293. Sonderling fortuin door een Boeremeisje gemaakt. . . bl. 294. Aanig gezegde van Willem den I. Prince van . Oranje. . . .- $ . . U. 295. Bloedig gevegt tusfchen twee Amfteldamfche Regen, ten, in het jaar 1787." . . . bl. 290". Be waare Willem van Hattem. . . bl. 300. Beknopte karakter/chefs van een echt Vrymetzelaar. • . bl. 301. Sonderlinge Kloosterziekte in de vyf tiende eeuw. bl. 304. Anekdote van den beroemden- voetganger Gkoothaus. "•••'■-* • • . . bl. 305. Edelnioedige daad van een' Spaanfchtn Gouverneur in de Havannah. . , . . . . bl. 30J. Verbaazende daad' van een Amerikaansch Matroos. bl. 307. Wel gepast antwoord van eene Amerikaanfche Davte. ' • • ■ bl. 309. Anekdote van Henry Fielding , zyn 'ongemeen goed hart aanduidende bl. 310. Sonderlinge Hofs-vcmaaklykheid ten tyde van Lode- WYK DEN XV. . . . . . bl. 3lr<. Een  / VIII R E G I S ï E R. Een verwaaid Ridder die de Spaanfche taal leert. . • • • • . bladz. 314. Geestig antwoord van den Dichter Milton aan Jacos den I, Koning van Engeland'. . . bl. 3 [4. Anekdote betrekkelyk den Menfchen-vriend Howard. . • . . . bl. 315. Het hoed afneemen voor zyne oude bekenden, bl. 317. Anekdote van Voltaire met zekere Dame. bl. 317. Geestige trek van den Heer Zimmerman. bl. 318. Klugtige anekdote van Lord Sandwich en John WlLKES. . . . * . bl. 318. Scherp antwoord van den Marfchalk Richelieu aan Lodewyk den X V4 Koning vanFrankryk, bi, 320. LAND-  LAND- en STAD- BIBLÏÖTÖËËK, bestaande in ee'ne VERZAMELING VAN BELANGRYKE GESCHIEDENISSEN, KARAKTE R SCHETZÊN VAN voornaame EN ANDERE PERzonaadjen, SNEEDIGJS gezeg- DENS EN ANTWOORDEN, EN WEETENSWAARDIGE ANEKDOTEN. De flandvastige liefde, gefchetst in de gevallen van Lorezzo en Nina,. ^ T %rapant, oudtyds Drèpanüm, is eene van öe fchoonfte lieden van Siciliën, liggende Vyftien mylen van de hoofdftad, eb omringd van verrukkeiyke beemden en valleijen, in welke de Natuur, door menigvuldige fchilderachtige voorwerpen het nieuwsgierig oog kan bezig hoaderj V. Deeü. A '  3 De fiandvastigt liefde, gejcheüi in de en eene aangenaame verrukking ia de zinnen te weeg brengen. Alle de natuuriyke bevalligheid en eenvoudige grootheid, die Theocritos zoo vérwonderlyk gefchilderd heeft, word hier nog gevonden. Heuvels, als bcz3ajd met kudden geiten; beemden gefchakeerd met welriekende bloe. men en kruiden; ontallyke fonteinen van vloeibaar kristal, die met kronkelende bogcen door het duizeDdverwig veldtapyt voortkruipen; wyngaardranken om hooge oimboo.men gcflingerd , uic wier zwaare en volle trosfen het fap fchynt te willen uitbarften; g-;heele bosfehen van moerbeziën-, olyf-, citroen- en oranje-ljoomen; uitmuntende graangewasfen, die reeds bekwaam zyn om voor den zikkel te vallen, in een jaargety, als dezelven in andere landen naauwlyks beginnen op te fchieten; velden van verfchillende eigenaars door haagen van jasmyn, myrth, en granajten afgei'cheiden; kreupelboschjes, van allerhande foorten van roozeboomen; alle deze betoverende veldtooneelen, daarenboven verleevendigd door het verrukkelyk gezang van duizend nagtegaalen ; de naabyheid van den berg Eryx, en van de overblyfzelen van den beroemden tempel van Venus Erycina, die de voorkeur van fchoonheid der vrouwen van Trapani boven die van het overig gedeelte van Skiliën nog heden kunnen aanduiden; dit was het verblyf van Lorezzo en Nika. Lorezzo was agttien jaaren oud, hy bad eene edele houding en welgevormden leest; de leevendigheid van zynen Jandaart, beltttede niet, dat men eenige tedere trekken in zyn ï* ■ge-  gevallen van Lorezzo en Nina. 3 gelaat befpeurde; zyne geheeJe gedaante had iets inneemends, 't welk nog vermeerderd wierd door zynen bevaiJigerl omgang. Wat Nina betrof die zonde met rechc den prys van fchoónheid aan de Godin hebben kunnen betwisten, die hier oüdtyds aangebeden wierd; de meisjes van de omgelegen gehugten, noemden haar het Roosje, van wegen haar fris en bevallig gelaat. De Siciliaanfche vrouwen hebben veel van de Griekfche fchoónheid, en Nina bezat dezelve in alien haaren luister; twea groote zwarte oógen , die als vuurvonken tintelden j en teffens de. aandoenlyke kwyning-der wellust bezaten , een fneeuwwit vel, eene geftalte van eene volmaakte gepastheid, mals van omtrekken , en allen gevormd naar die evenredigheid, welke de fchilders en beeldhouwers zoo zeer bsgeeren, een ouderdom van vyftien jaaren^ met één woord, zoo' bevallig als de bloem j welker naam men haar gegeeven had, by de eerfte ontluiking is; eene roos der fchobnheid, want niets kan ons een juister denkbeeld daar van geeven dan deze bloem: zie daar het afb.eeldzel van dit betoverend meisje; Deze tweè beminhelyke mènfchen .waren tevens zoo fchoon van ziel als van lighaaffl ; zy hadden eene tedere genegenheid voor elkandercnj de broeder maakte zyne voornaamlte bezigheid van zyne zuster te behaagen, en de zuster vond, van haaren kant, niets zoo aangenaam, dan alles aan te wenden om van haaren broeder bemind te worden. Serano was het hoofd van dit bekoorlyk en A 2 deugd-  4 De Jlandyastige liefde, gefchetst 'in de deugdzaam huisgezin, dat door harteJyke liefkoozingen hem den naderenden ouderdom tragtte aangenaam te maaken; hy betreurde nog eene huis. vrouw, die hy tederlyk bemind had, en die, korte jaaren naa hun huwelyk, overleeden was ; ia zyne jeugd had hy in de ftad gewoond, maar eenige byzondere omftandigheden hadden hem ge> noodzaakt den landbouw te aanvaarden, waar voor hy dagelyks den Hemel dankte, en aan zyne vrienden betuigde, dat hy eerst recht had beginnen te leeven, federt hy zich op het land had nedergezet. Alle menfchen, zeide hy, zyn van den beginne af aan beftemd, om het veld te bebouwen; ongeregelde driften, laage oogmerken zyn de eerfte oirfprong der fteden geweest; deze zyn de oirzaak geworden van die dwaaze ongelykheid van rang, van alle die gemaakte uitvindingen, welke ons het leeven tot een' onophoudelyke last doen worden, van alle die vermaaken, welken zoo fpoedig verveelen. Hoe veel aangenaamer daarentegen, hoe veel gevoeliger is het voor een aandoenlyk hart, wanneer het de aarde door de hand der natuur, met de fchoonfte fieraaden ziet opgepronkt ! Kan wel eenige aangenaame aandoening gelyk gefteld worden, met het vermaak van eenea fchoonen dageraad te zien qanbreeken ; van de aangenaame geuren van een welriekend veld in te ademen; van zich geheel en al over te geeven aan die bekoorlyke droefgeestigheid, welke zoo zagt tot in de ziel doordringt; van zich in het diepst van een oud en ftaatig bosch te begeeven; van, in  gevallen van Lorezzo en Nina. s in zeker opzicht, met het oog den loop te mogen zien van dat uitmuntend gefternte, 'twelk, uit eene blinkende zee van licht, als met een' vuurigea wagen fchynt op te ryzen, het toppunt der hemelen te beklimmen, en vervolgens neder te daalen in de golven van goud, purper, en azuur! Welke treffende en tevens bedaarde denkbeelden boezemt ons een zoo verrukkend tooneel in ! Dan tragt ons opgetoogen gezigt tot in den hemel door te dringen; wy worden aangefpoord om onzen Schepper te danken , en onze oogen zoeken als dan op de aarde het evenbeeld van dit weldaadig Opperwezen; en wat kan ons van hetzelve een duidelyket denkbeeld geeven dan de deugd ? en deze heerscht in de eenzaamheid, in de oprechte eenvoudigheid van het landleeven, jaa dezelve is ner-» gens elders te vinden. Door deze en dergelyke redeneeringen, tragtto deze achtenswaardige man Lorezzo en Nina aan te moedigen, om van zyne onderwyzingen, die van alle verwaandheid ontbloot waren, ten besxe van hunne opvoeding gebruik te tnaaken; hy wist altoos de geftrengheid en onaangenaamheid daar van, door eene aandoenlyke bevalligheid aangenaam voor te ftellen. De jongeling beminde den au-* den man uit den grond van zyn hart; hygaf achc op alle deszelvs aandoeningen; hy befpeurde, dat die hem fomtyds met aandagt befchouwde; dat Serano fomtyds zwaarigheid fcheen te maakens in hem zyn' zoon te noemen; dat hy fomtyds van hem meer werk maakte dan van Nina, dit laatfte A s trof  <5 De ftandvdstige liefde, gefchetst in di trof Lorezzo, — Waarde yader! zeide hy dan3 is onze lieve Nina niet zoo wel uw kind als ik? ach! (lort alle uwe goedheid op haar alleen uit! geloof my, ik zal haar zulks niet benyden; rnyne' zuster moet, naa u, de voornaamlte in ons huis zyn; met welk een vermaak zal ik'haar dienen; geen grootergenoegen is my bekend, dan haar irf onzen veldarbeid by te ftaan; ach, hoe zeer bemin ik die J'eye zuster! Seraho flond dikwils op het' punt van hem te antwoorden, maar bleef geduurig Weder als verdomd ftaan , en wgenoegdezicb' .met den jongeling te omhelzen. Lorezzo kon, by gelegenheid der veldfeestea,; den ?angprys aan alle de herders' der omgelégene' landftreekep betwisten , en doorgaans was Nina: het voorwerp yan deze veldzangen, die rrog hedendaag? de zelvde zyn, welken ons Theocritus en Virgilics gefchetst hebben ; deze prys bellaar, even als by de oude Grieken, in een' herdersftafy of sec gevlogten teenen mandje. Zoo dikwils Lq! re?,zq dien behaalde, droeg Nina zorg om dezelven met een HHf, dat haar het best beviel te verfier en ; de verwinnaar nam dezelven als dan met eene zoodanige verrukking aan, dat men daar uit duidelyk zyne genegenheid voor haar kon befpeuren; maar deze genegenheid die uit eene onfchuldige zuiverheid ontftqnd, en eene ziel, die gcenc misdaad kende', oopenbaarde zich door eene onbepaalde oopenhartigheid. Lorezzo gaf zich in zoo verre over aan deze tedere aandoening, die hy zonder eenig mistrouwen kon involgen, dat hy, zon-  getallen van Lorezzo en Nina. y zonder het te Weeten, de taal van een en verliefden minnaar voerde. In deze bjkoorlyke fireeken bragt Lorezzo den dag door met het land te bebouwen, terwyl Nina , die hem overal verze'de, minder zwaaren arbeid verrigtte; Serano had haar belast met de zorg van bloemen te plukken, en ruikertjes temaaken, die vervolgens te Trapani te koop geveild wierden. Hy zelv' gaf zyne twee kinderen een goed voorbeeld van naarftigheid, en liet hen gerust alleen,, zonder te vreezen, dat zy de pligten van eer en deugd zouden te buiten gaan. De jongeling zugtte geduurig zoo-dikwils hy-NiNA aanzag, die vermaak fchepte in hem door onfchuldige aarcigheden «p te wakkeren. Op zekeren dag, toen zy haar besc deed om de fchoonfte bloempjes uit se zoeken, zeide Lorezzo tegen haar met een' bevallig glimlachje; „ Nina, voor wien zyn -die zoo fraai „ uitgezogte bloemkransjes?" Voor my,./zeide de dogter van Serano, met eene kinderlyke bevalligheid, die zoo betoverend is; „ ik wil my „ van daag eens opfchikken." —Hoe! gy u op„ fchikken, NinA? gy kunt u immers niet opt» fchikken ? integendeel, gy verfiert alles , dat ,i u mag genaaken. Wanneer gy aan myne zyde 3» zit, fchynt alles my toe te lagchen; deze vel. den fchynen my dan duizendmaal bekoorlyker » te wezen; dan fchynt de lucht, die ik inadem, „ my veel zuiverder te zyn; de bloemen, die u omringen, vertoonen zich voor my veel welde„ kender en veelverwiger. Ach, Nina ï lieve a 4 n zus;  1 ï)e ftmdvAstigè, liefde., gefchetst in de. p» zuster, hoe teder bemin \k u 1 geloof my, ik ?, kan het u niet zeggen, zoo als ik het wel gevoeli Seranq vroeg my onlangs, ofikookverkoos naar de ffad te gaan; maar ik zou u daar. ,, niet vinden .... neen, nooit, nooit zal ik u „ verlaaten; indien men my een koningryk, jaa », de geheeje wereld aanbood, en ik Nina moes? „ misfèn, zou ik zeggen: herneem uwe koning„ ryken, en alle uwe gefchenken, indien ik deal zeken met myne zuster niet deelen mag, Kunt gy wel gelooven , lieve vriendin , dat ik min„ yverig ben van alles, dat u omringt?" — Hoe, gy zoud minyverig zyn, en ... . toen ik eergis^ teren aan Zimeni dat roozenruikertje gaf, '* gene ik voor u geplukt had, fcheent gy 'er niet eens., acht op te geeven! — „ Nina, gy fchept ver„ maak in my te kwellen! hebt gy my dan toen „ niet zien fchreijen ? Ik vreesde, ik weet niet waarom, dat Serano zulks zien zou; fchooq „ hy, naar ik my verbeeld, de eerfte geweest is, „ die my aangefpoord heeft om u te beminnen „ ik herhaal het u nogmaals, ik kan u myne liefde „ niet uitdrukken, dezelve gaat alle denkbeelden a> te boven."— Ik wil gaarne bekennen, Lorez. zo, dat deze neiging my vergenoegen haart. Zoud gy waarlyk alles laaten vaaren om hier by my te blyvenl hoe kan men het weeten? Indien, by voorbeeld, eens eene aanzienlyke juffer u haare hand aanbood, zoud gy die niet aanneemen? :— „ Hoe kunt gy my zulks ten tweedenmaale vraa„ gen 2 indien men my,. zander ua opperheer-. ,> fcher  getallen van Lorezzo en Nina. „ fcher van de geheele wereld wilde maaken, zou, „ ik liever het armfte hutje willen bewooaen, in- „ dien. ik daar uw byzyn rnogt genieten. Maar j> „ ,. . . wy mogen immers niet met elkandereq. jj trouwen! — Welaan, fchoon ik u als echtge,» noot of minnaar niet mag beminnen, zal ik u, U egter als broeder liefhebben. . , . Dit zal my „ niet beletten u te aanhidden, even gelyk Venus, M hier oudtyds aangebeden wierd. Lieve Nina^ ,» weet gy wel waar uw tempel is? Niet daar bo„ ven op gintfchen berg; neen, die is hier" (dit, zeggende vatte hy haar de hand, en drukte die tegen zyn hart,) „ hier is uw tempel, en zulks we! „ voor eeuwig; voelt gy wel hoe het klop*, fe», dert datgy het aangeraakt hebt? . . . eenkwy„ nend vuur, eene betoverende verrukking zweeft. „ door alle myne aderen .... en gy, zoud gy „ my verlaaten , zoud gy my om eenen minnaar „ vergeeten?" — Neen, myn lieve Lorezzo, ik beloof het u, ik zal nimmer met een' ander' my in den echt begeeven; en zoo ik voor u niet zyn mag, zal ik voor niemand zyn; wy zullen onzen overigen leeftyd te faamen flyten; wy zullen met eikanderen onophoudelyk van onze liefde fpreek.cn, kan 'er wel grooter vermaak gevonden worden? Waarlyk ik gevoel, dat dit fteeds myn hoogfte geluk zal zyn ... . maar laat ons, bid ik u, altoos even vrolyk zyn ; ik zie geduurig, wanneer gy my aanziet, de traanen in uwe oogen, en-de droefgeestigheid op uw gelaat! — „Nina, ,6 Nina, die vyaatlyk bemint is mecsttyds droef. A J „ gees-  !fe De flandvastige liefde., gefchttst in de n geestig. Kan 'er wel iets aangenaamer gevonj» tien worden, .dan zich aan eene zoete mymering „ over te geeven? hebt gy.nog nimmer het ver„ rukkelyk genoegen gefmaakt, 't geen" menge„ voelt, wanneer men traanen ftort, die uit een. „ teder hart voortvloeijen ? Zoo haast gy flegts-.' »» één oogenblik afwezig zyt, zet ik my hier onder „ deze oranje-boomen.neder, en fchrei van teder„ heid wanneer ik aan myne lieve Nina denk; dan „ zeg ik by my zeiven: wanneer zal ik haar we„ derzien? zou zy my voor altoos blyven bemin„ nen? dan zie ik uw beeld in het binnenfte van „ myn hart; dan zweer ik duizendmaal by my zel„ ven, dat ik u eeuwig zal beminnen. O! Nina! „ hoe gelukkig ben ik; dat ik altoos by u mag we„ zen; gy hebt wel gelyk, men behoeft juist niet „ getrouwd te zyn om gelukkig te wezen „ Waarlyk, nimmer zal een echtgenoot u zoo vim. rig beminnen als ik u bemin. Ach! wist gy eens „ hoe bezorgd ik ben voor alles, waar by gy eenig „ belang hebt! Gy zult .... jaa , gy zui£ de „ koningin van alle onze buurtmeisjes zyn; ik zal j, alles, dat ons land ons opbrengt, befteeden, „ jaa alles zal ik belteeden om u kleederen, fraai„ jigheden, en alles, dat u behaagen kan, te koopen. Gy zult alles hebben, myn goed, myne „ ziel, jaa nog duizend daarenboven, zoo ik die a, bezat; ik wil voor niemand leeven dan voor u." 1 En ik, Lorezzo, ik zal ook alleen voor u keven. Ik weet zeker, dat ik u nog vuuriger zal beminnen dan gy my bemint. ,,, Nu moet gy ten / min-  van Lorezzo en Nina. ^ fftinften wel te vreden zyn! Ziet gyniet, dat gy my doet fchreijen? Kom aan laaten wy vrolyk zyn ' laaten wy elkanderen blygeestig beminnen;, laatêa wy naar vader toe gaan; misfchien "zal hy óns wa-gteh. Van dezen aart waren de vervoeringen van deze" twee verliefde zielen, welker aandoenlykheid des te ieevendiger was-, om dat hunne harten oprecht en onfchuldig waren. Men heeft weleer gezegd, dat het waardigfte fchouwfpel voor de Goden was, een groot man worftelende met 'tcgenfpoed;'maarzonden de Goden niet liever dè oogen flaan op het tafereel van eene onderlinge onfchuldige tederheid, die geen veinzen kent , en gevestigd is in twee harren , die volkomen met eikanderen overeenftemmen , die hunne aandoeningen elkanderen mede-deelen, die, als het'ware, van eene yerrukkelyke liefdedrift dronken zyn? Dit is ontegenfpreekelyk*" een hemelsch fchouwtooneel, dat, hier op aarde niemand kan treffen, 'dan die zich een denkbeeld van de waare wellust kan vormen. De omzigtigheid, waar mede Serano den jongeling ^behandelde, nam toe met den tyd; Lorezzo bedroefde zich hier over: — Ach, vader! gy flaat myne klagten in den wind ! bemint gy my minder dan voorheen? Uwe tederheid voor my, heeft gelyk ik u reeds meer gezegd heb, niet meer die gulhartigheid, die aanvalligheid, als te vooren; de vaderlyke liefde kent geene omzigtigheid .... ben ik dan uw zoon niet meer? Serano deed zyn best om hem gerust te Hellen; maar be-  hï De fiandvastige liefde, gefchetst in de behield egter fleeds die foort van ontzag, welk® Lorezzo zoo zeef bedroefde. Op zekeren tyd, terwyl Lorezzo bezig was eea ïammetje, dat hy aan Nina wilde fchenken, met bloemkransjes te verfieren; kwam Serano naar hens toe, en zeide, naa wel rondgezien te hebben of 'er ook iemand was, die hen zag: — Lorezzo, draag zorg, dat niemand de plaats ontdekke, waar Iieenen ik u thans geleiden zal; laaten wy ons deze qogenblikken ten nutte maaken; daar is heden weinig volk in het veld. Maar boven alles ontdek Dimmer aan eenig' mensch hoegenaamd, het gene gy misfchien moqgt komen te zien of te hooren. Volg my. De jongeling gehoorzaamde, en volgde Serat?o, met het hoofd vol van allerhande verwarde gedagten; zy kwamen aan een van die hutjes van öroo, waar van de landlieden van Sicilién zich bedienen om de hitte der zon te ontwyken, of voor den regen te fchuiien. De oude man deed het deurtje ten halve oopen ; in deze hut zat eene vrouw met een' fluijer omhangen; zoo ras zy naaderden, ftond dezelve met verhaasting op, en vatte Lorezzo in haare armen; drukte hem, onder het loozen van diepe zugten, fchreijende, aan haare borst; zy fcheen hem met oplettendheid te befchouwen , fchoon zy haar aangezigt fteeds met den fluijer bedekt hield; zy fprak vervolgens een' tydlang in ftjlte met Serano; zy wilde heengaan, taaar keerde oogenblikkeiyk weder terug, en omhelsde den jongeling op nieuw m,et eecen hartely. kes  givallffi van Lorezzo en Nina. *eü zugt, drukte hem nogmaals aan baai-en boezem , verdubbelde haare zugten en traanen en icheen hem niet te kunnen verlaaten; eindelykvertrok zy, terwyl zy nog, van tyd tot tyd, de oogen naar hem toewendde, en gaf haare hand aan Serano, die by het uitgaan, aan Lorezzo bs* val, dat hy hem in de hut zou blyven wagten. Alleen zynde, begon Lorezzo alles by zich zeiven te overweegen; hy twyffelde, of hy niet door eenen droom misleid was geworden. Wie mogstoch die vrouw zyn ? wat mogt toch de oirzaak wezen van alle die omhelzingen? waarom droeg zy zoo veel zorg om zich met den fluijer te dekken, en dus onbekend te blytpen ? Zyn verftand Hond over dit alles verftomd, hy verviel van de eene harsfenfchim in de andere, en wist niet wat hy voor het waarfchynlykfte zou houden; hy was even als een mensch, die uit een' diepen flaap ontwaakt, en zich de vlugtige denkbeelden wil herinneren , die zich aan zynen geest vertoond hebben. Serano kwam eindelyk terug, op zyn gelaat waren de duidelykfte kentekenen van verwarring en verlegenheid te leezen: Lorezzo! . . . zegt hy, Lorezzo! draag zorg, dat gy nooit uwen mond oopent nopens het gene hier gebeurd is; vergeet dit voor eeuwig. . . . — Hoe, vader, en Nina? ... — Zy moet vooral hier van onkundig blyven. Jonge lieden kunnen veeltyds niet zwygen. . . , Gy moet vroeg de deugd der ftilzwygendheid leeren. — Kunt gy my dan niet eenige opheldering gee-  *)« Jiandvastige liefde, gejcketst in-Je geeven? ... — Gy-hebt van my niets tewagtea dan eeuwigduurend ftilzwygen, en beloof my," op uw woord, dat gy u insgelyks daar aan zult onderwerpen. — Maar, vader; wie is toch die vrouw? .... — Alle uwe vraagen zyn onnut, ik kan u daar in geene opheldering geeven; beloof my flegts* dat gy van dit gantfche geval niet één enkel wo^ord zult fpreeken. Lorezzo beloofde zulks, doch niet zonder eeni* gen tegenzin te betoonen; zoo ras by alleen was, zeide hy by zich zeiven : mag ik het zelvs aan Nina niet zeggen! Hy kwam weder by haar, met een vast voorneemen om zyn geheim voor zich te houden; maar zyn gelaat gaf, zyns ondanks, zy. ne ongerustheid duidelyk te kennen. — Wat deert u Lorezzo? gy fchynt ongerust te zyn? \Vje ik, Nina ! . . . „ my deert niets. . . . En wa't zou my toch kunnen deeren, zoo lang my»e Nina my bemint! Ach, Lorezzo! zou ik zonder deze genegenheid wel één cogenbiik kunnen lee. ven ... . dezelve neemt dagelyks meer en meer toe ... . jaa, ik bemin u hoe langer hoe meer, maar . . . . gy houd iets voor my verborgen! gy zyt de zelvde niet meer als toen ik u verliet. ïk weet het niet; maar gy ziet my met eene foort van verlegenheid aan; ik heb u met vader uit gintfche hut zien komen; heeft hy u misfchien bekeeven, dat gy daarom droevig zyt? maar waf; zou hy u •toch te verwyten hebben ? .... zeg my toch wat u deert maar gy antwoord my niet? — Ach, Nina, Nina ! vraag my niets, bid ik u .... my! ne  gevallen yan Lorezzo en Nina, ne genegenheid voor u is even fterk als te vooren. — Uwe genegenheid! gy geeft my waarlyk eene fchoone blyk daar van! .... gy veinst tegen.my, dit zie ik, en gy durft nog zeggen, dat gy my begint! .... Vaarwel, lieve Nina! vaarweJ. . — Hoe! Lorezzo onrvlugt my! by deze woorden begon Nina te fchreijen. De jongeling, die zich reeds eenige fchreeden van haar verwyderd had, vloog op dit oogenbiik naar haar terug: Gy fchreit, NiNA! gy fcbreit! ach! gy doorfnyd my het hart! wat begeert gy van Lorezzo ? - Dat hy in myne genegenheid, en in myn vertrouwen zal deel neemen, dat onze beide harten niets geheims voor eikanderen zullen hebben .... is 'er wel iets in het myne, dat u onbekend is ? .... Hoor eens, Jieve .... ach.' droog uwe traanen; dezelve treffen my tot in de ziel .... ik zou hec u gaarne zeggen .... maar, Nina, ik zou myn woord breeken, ik zou myne eer te kort doen, ik zou my aan valschheid fchuldig maaken ; ik heb aan vader beloofd begeert gy dan, dat ik ee. ne misdaad zal begaan? — En zoud' gy eene misdaad begaan door my uw geheim mede te deelen ? .... zoo gy my waarlyk bemint, kunt gy dan geheimen voor my hebben? ik vraag u nogmaals, zyn onze beide harten niet één? worden wy niet door de zelvde neiging aangedreeven ? Zweer my dan, Nina, dat gy nooit, nimmer nooit in uw leeven, ontdekken zult, het geue ik u verhaalen zal. — Lieve Lorezzo ! ik wil u alles zweeren, het gene gy begeert! om u, om u alleen begeer ik . ' UVT  i5 Ds ficmdvastige liefde, gefchetst in de uw geheim ie weeten . . . . gy weet hog niet hot veel belang ik ftel in alles, dat u aangaat. — W«l aan, Nina, gy ziet my neg in eene onuitfpreekeJyke verwarring van gedagten. Gy weet nog wel, dat vader my is komen afhaalen? Jaa, dit weet ik, en dat wel met een geheimbeduidend gelaat; dit heeft my ongerust gemaakt: — Hy heeft my in een ftroohutje gebragt,.... daar was eene vrouw, ... — Eene vrouw! — Zy was geheel met een' fluijer bedekt; ik heb niets van haar gelaat kunnen zien; zy heeft my in haare armen gevat. — Hoe! zy heeft u omhelsd! — Jaa, en haare zugten gingen gepaard met traanen; het fcheen mytoe, als Of zy bovenmaate aangedaan was ; zy heeft met Serano eenige woorden in flilte gefprooken, die ik niet heb kunnen ver/laan, hoe naauwkeurig ik ook daar naa geluisterd heb. — Wat! eene vrouwl .— Vervolgens is zy weder by my gekomen, en op het oogenblik, toen zy my verliet, drukte zy my met veel leevendigheid tegen haar hart. — Wat zegt gy! —— En daarop is zy met Serano weggegaan. — O Hemel! — Zoo ras Serano terug gekomen was, heeft hy my bevolen om tegen niemaDd te fpreeken van dit vreemd geval, dat my eene zoo groote verwarring van denkbeelden veroirzaakt. — Dat geloof ik. — Ik zal ook wel zorg draagen van dit geheim voor my zeiven te houden; ik heb het aan niemand gezegd dan aan u alleen, en ik houd my Verzekerd, dat uweftilzwygendheid de myne zal evenaaren ; uwe liefde verzekert my daar van. Nina , zonder te hooren naaf  gevallen van Lorezzo en Nina.' naar het gené Lorezzo haar zeide,'Viel hem in; zy heeft u aan.haaren boezem gedrukt! ach, li», ve . . . eene andere vrouw bemint Lorezzo misfchien zal hy haar wederminnen! Dit jónge meisje verloor3 van dit oogenblik af aan die löevendige vrolykheid , welke zoo. veel bevalligheid aan haare fchoónheid byzette; Haare genegenheid, voor Lorezzo was van een' minyvengen aart, en ging verzeld van die ongerustheid en kwellingwelke meesttyds aan eene vuurige. liefde eigen is; duizendmaalen herhaalde zy by zich zelve: ach.' Lorezzo bemint eene andere! Serano vond Nina in haare traanen «wemmen t ■ Wat zie ik, lieve dogter, gyfchreit! .i. Wat deert u . , . (Nina zogt haare droefheid té ontveinzen.) Neen gy kunt myniet bedriegen; ik begeer de oirzaak te weeten van deze droefheid, die my verwondering baart. Nina was eindeiyk genoodzaakt in het herhaald verzoek van haaren vader te bewilligen, zyn bevel op te volgen, en hem alles te ontdekken, dac zy van Lorezzo gehoord had. Maar, vader, voegde zy daar by, ifc heb, enkel om u te gehoorzaameri, myne belofte verbrooken, verzwyg zulks toch zorgvuldig voormy^' broeder . . . Voor Uw' broeder! valt Serano. haar in, zonder haar den tyd te laaten van te vervol, gen, voor uw'broeder . . . indien hy. . . Nina, gy moet geene de minde opheldering van my verwagten ; laat deze onvoorzigtige praatachtigheid voor eeuwig vergeeten worden, maar . . . welfe belang fielt gy toch in Lorezzo ? Welk be V. Deel. . B ^  ï& De ftandvastige liefde, gefchetst in de lang, vader? geen ander, dan dat het my fpyten zou zoo eene andere vrouw hem zoo fterk beminde als ik. — Dogter, ik beveel u uitdrukkelyk van nooit met Lorezzo alleen te blyven. — Mag ik niet alleen zyn met myn'broeder? — Welk een' naam gy hem ook geeven moogt . . . Wagt u van my te mishaagen; gaa heen, myn kind, wees my gehoorzaam, en vraag my niets meer. Lorezzo bcfpeurde, dat Nina hem ontweek, en egter meende hy te kunnen bemerken, dat deze onverwagte verandering haar mishaagde; en terwyl hy zyn best deed om de rede daar van te ontdekken , wist het meisje hem den naavolgenden brief te doen toekomen. ,, Ik heb my aan eene ftrafwaardige misdaad „ fchuldig gemaakt, dié ik my zelve nooit zal kun„ nen vergeeven; ik heb de zwakheid gehad van „ aan myn vader een geheim te ontdekken, dat „ ik,, als het ware, voor my zelve had behooren te verzwygen; ik heb een misbruik van uw vertrouwen gemaakt, . . . het aandenken aan die ,i vrouw baart my eene onophoudelyke ongerust,, heid; vader heeft myne kwelling befpeurd. Laat, bid ik, uw misnoegen myn hartenleed niet vermeerderen. Ben ik niet reeds genoeg ,9 geftraft, daar men my verbied met u te fpreeken, en u te zeggen hoe zeer ik u bemin? . . . „ Ach! niets ftaat my vry dan u aan te zien; en dan zelvs vrees ik, dat myn vader het zal bemerken; maar laaten myne oogwenken u te kens, nen geeven, 't gene myn hart voor u gevoelt! ik  gevallen van Lorezzo en Nina," k§ ik denk-onophoudelyk aan n . . „ . Ach! Lo„ rezzo ! myn ongeluk is grooter dan myne mis. iy daad .... geloof my> niets kan den band ver„ breeken, waar mede ik voor eeuwig aan u veri, knogt ben. My dunkt zelvs, dat die den band van bloedverwantfchap te boven gaat. Ach! ,5 Lorezzo ! lieve Lorezzo ! hoe aangenaam is „ het voor myn hart dien naam te mogen noemen! n niemand zal my zulks ooit kunnen beletten, en „ fchoon het aan myn' mond verboden wierd, ssou „ egter myn hart dien ieder oogenblik herhaalen. „ ... . Goede hemel! war mag toch de rede zyn „ van deze dwiogelandy, van deze wreedheid vaa ,, myn' vader, van hem, die tot dus verre fteeds „ getoond heeft onze hartvriend te wezen? Ach! ,, LoRKZiOl zou men u willen uithuwelyken? He„ laas' ik heb het reeds bemerkt, men wil u de„ ze vrouw ten echrgenoote fchikken. . t Waaf„ de Lorezzo ! hoe fchrikkelyk is dit denkbeeld „ voor myn gevoelig hart! Zoud gy kunnen ver„ geeten het gene gy my zoo meenigmaal beloofd hebt? zoud gy voor eene andere kunnen leeven l zou eene andere dan Nina in uwe fmart, in uw „ genoegen , in uw aandoeningen , in uwe ziel kunnen deelen! Neen, nooit Zal ik dat toppunt „ van myn ongeluk beleeven. Maar van waaf toch die vervoeringen van minnenyd? Zyn on* „ Ze harten niet één, zyn dezelven niet beiden vol „ van de tederfte liefde? wat kan toch de gene„ genheid evenaaren, die reeds van de eerfte jeugd j, af aan my aan u verbonden heeft ? waarlyk gee» B a 4, U2  f 20 Be jtandvactige Hefde, gefchetst inde „ ne echtgenooten kunnen eikanderen " zoo zeer „ beminnen, als ik u bemin. „ Gy zult my antwoorden'; ik zal my verbceld„ den, dat ik u hoor ipreeken, dat ik by u ben; „ ik zal myne traanen op uwen brief Horren, en „ de uwen daar van aftusfeu ; ik zal zorg draa„ gen, dat geen mensch dien ziet; ik zal dien op „ myn hart drukken, dezelve zal voor eeuwig in „ myne ziel geprent blyven 4 . . . Ach! Lorez,, zo! deze vrouw zal oirzaak van myne dood . 3s zya!" Hoe zeer de jongeling ook mogt tragten om aan Nina haare onbefcheidenheid te verwyten ; kon by egter niets in zyn antwoord plaatzen dan nieuwe betuigingen, van eene genegenheid, die alle hinderpaalen zou te boven ftreeven. Het aandenken aan zyne zuster, maakte fteeds zyne geliefde beezigheid uit. Te vergeefsch lachten hem de velden "van Siciliën toe, met alle de bevalligheden, waar mede de natuur dezelve zoo mildelyk fchynt bedeeld te hebben; gepynigd door de droefheid, die hem tot in de ziel trof, en die hy met vermaak fcheen aan te kweeken, begaf hy zich doorgaans, naar een cypresfenbosch om dezelve lucht te gee. ven. Serano kwam Lorezzo in het veld opzoeken; hy vond hem gezeeten by een' bron, en geheel gedompeld in die aangenaame droefgeestigheid, welke misfchien de bekoorlykfte weliust is, die een gevoelig hart kan fmaaken. Zoo haast de jongeling hem zag, ftond hy op, vloog haastig raar hem  gevalim van Lorezzo en Nina. 21 jTertt toe, en, vroeg, wat hem, op dit oogenbijk, Daar deze-plaats: voerde., Verfcheidene redenen, zeide de oude man, Lore?zo, ik had een volftrekt ftilzwygen van u gevorderd; gy hebt my uw woord gegeeven, hier op heb ik.-ftaat gemaakt ; dewyl ik pieende,,- dat uwe genegenheid voor my voldoende was om u te doen zwygen. Maar, integendeel, wat hebt gy gedaan? gy hebt alles aan Nina gezegd. • ... . — Jaa, vader, het is waar, ik heb zulks gedaan, maar was het my wel mooglyk, om het ;voor haar te verbergen! zy is immers myne Jieffte vriendin, zy is immers het waardfte pand, dat ik, naa u, in de wereld heb! — Uwe genegenheid, Lorezzo, moet Nina tot eer{trekken... maar deze aandoening moet binnen zekere paaien blyven. My dunkt, dat ik myne zuster eer aandoe door haar fteeds de zeivde genegenheid te betoonen, die my, als het ware, aangebooren is, en die de natuur my gebied; moet deze niet myn pligt, myn,vermaak, myn hoogst geluk zyn? . . . Ach! vader, wat wilt gy toch zeggen, ik zie eene zekere verlegenheid op uw gelaat ... Gy hebt my afgefcheiden van Nina; ach! wist gy eens, welke eene fmart dit afzyn my veroirzaakt! ik kan u myn hartenleed niet uitdrukken. . . . Het is my onmooglyk, langer van Nina gefcheiden te leeven; haar byzyn is my even noodzaakelyk als de Jugt, die,ik inadem; ik fmeek u ter liefde van de vaderlyke genegenheid, die gy my altoos hebt toegedraagen , maak toch een einde van myne fmart. ... Nina is alles voor my; ach! zie my £ 3 voor,  Ü ■£« Standvastige liefde, gefchetst in de voor u geknield, zie myne traanen . . . helaas! ik zie het maar al te duidelyk; ik ben uw zoon niet meer! By het uiten van deze woorden, wierp zich Lorezzo voor de voeten van Serano, die hem'00genblikkelyk weder wilde opbeuren: — wat doeê gy? dit was veeleer myn pligt ... ik zal fteeds voor u de zelvde gevoelens van tederheid behouden . . . houd u daar van verzekerd; maar het is thans geen tyd om van Nina te fpreeken. — Ach vader! wie kan my nader aan het hart leggen? —Ik zal u uwe onvoorzichtigheid niet verwyten, ik durf van u hoopen, dat gy niet wederom tot die fout vervallen zult; — en waDneer zal ik Nina wederzien ? — Laaten wy niet meer van Nina fpreeken; gy zult haar wel zonder veel moeite kunnen vergeeten. —- Ik zou haar vergeeten, 6 hemcl! — Ik moet u iets vertrouwen, en dan zult gy voorzeker u niet meer aan haar laaten gelegen leggen. ... — Nina zou niet meer het voorwerp van alle myne wenfchen zyn! ach vader! hoe kunt gy dit denken? waar is zy? waar is zy? laat ik my voor haare voeten nederwerpen! Iaat ik haar op nieuw zwceren, dat ik haar eeuwig zal beminnen! welke aandoeningen, welke vervoeringen kunnen leevendiger zyn dan de myne? .... — Wilt gy my dan niet hooreD? Ik moet u zeggen dat ... . Nina .... —- Wel nu, Nina! .... ach ver. vklaar u naader! De oude man wilde vervolgen, toen een onbekend man naar hen toe kwam loepen, geheel be. zweet  gevallen van Lorezzo en Nina. 23 «weet en buiten adem. Ik heb u Overal gezogt, zeide hy tegen hen beiden; vervolgens riep hy Serano een weinig ter zyde, en fprak eenigen tyd in ftilte met hem. Lokezzo, die als geheid buiten zich zeiven was, en brandende van verlangen om te weeten wat Serano hem wilde zeggen, zag, dat de vreemdeling met veel ernst redeneerde. Naa het eindigen van dezefaamenfpraak, kwam Serano weder by Lorezzo, omhelsde hem, en zeide, onder het ftorten van traanen, die hy te vergeefs tragtte te verbergen; —— wy moeten fcheiden.... volg dezen man ; hy zal u geleiden ter plaatfe , daar men u verwagt; fpoed.u. — Hoe! ik zou u verlaaten , zonder met Nina ... — De tyd laat niet toe, dat gy haar gaat fpreeken; gy moet terftond vertrekken. — Wat is toch de rede? . . . i— Gy zult die wel verneemen, . . . jaa, ik zal altoos voor u het hart van een' vader blyven behouden ; maar laaten wy eikanderen niet droevig maaken; de tyd roept u . ... gy moet allen mooglyken fpoed maaken om te Palermo te komen. — Te Palermo! .... en Nina! .... zou ik haar niet nog ééns mogen zien! Gy zult gewis wel verlof krygen om ons weder te komen zien; deze troost zal men my niet ontzeggen .... ik hoop, dat ik ten minften van uw geluk zal verwittigd worden. De vreemdeling was genoodzaakt, om Lorezzo als met geweld uit de armen van Serano te rukken. Hy was geheel verftomd, en wezenloos, even als iemand, die, op het onveiwagtst, in een' B 4 die-  De. fianivasuge. liejde., gefchetst. in de diepen afgrond nederftort. Bigt by Trapani vonden zy paarden, tot hunnen dienst gereed ftaan. De vreemdeling fprak geduurende hunnen togt, ilegts eenige weinige onverfcbillige woorden met Lorezzo, die tusfchen verwondering en droeflieid dob. berde. Hoe meer hy zich van Nina's verblyfplaats verwyderde, hoe meer zyne droefheid toenam; tot dat zy eindelyk aan de haofdftad van Siciliën kwamen. , De vreemdeling geleidde den jongeling in een afgelegen huis, en ging met hem in eene kamer, daar het eerfte voorwerp, dat zich vöor zyne oo* gen opdeed, eene kleeding was, overeenkomftig met den ftaat wan lieden van den grootften rang* Haast u, zeide de vreemdeling tégen Lorezzo, haast u,. trek fpoedig uwe kleederen uit, en trek dezen aan. Lorezzo wilde hem naar de rede ven deze verwisfeiing vraagen; Gy zult hier van welhaast berigt worden, zeide de onbekende; haast u ilegts met deze kieederen aan te trekken. Zoo ras de jongeling verkleed was, vervolgde de au. dere: —r~~ kom, volg my. Zy gingen de Had door, zonder één enkel woord tc fpreeken. Hier moeten wy zyn, zeide de onbekende. -Lorezzo zag by het fchemerlicht een: pragtigen voorgevel, die het paleis van een' aan, zienlyk man fcheen aan te duiden. De onbekea» de klopte zagtjes aan de poort, dezelve wierd terftond gcoopend; een rykgekleedde. liverybediende kwam te voorlchyn, met een dievenlantaarntje in de hand; dezelye lichtte hen y.opr, en geleidde .■ hen  gevatlea vm Lorezzo en Nina. %m nen zonder één woord te fpreeken, door eene lange rey van vertrekken, waar in rykdom en pragt om ftryd fcheenen uit te blinken. Welk eene meenigte van denkbeelden, ontftonden toeoin den geest van Lorezzo! Wat mag toch, dagt hy, de ont> knooping zyn van alle deze voorvallen! De knegt ging hen voor in eene kamer, waar van de deur ten halve oopen ftond; de.onbekende volgde hem; Lorezzo hoorde hem deze woorden zeggen: prinfes, ik heb uwe beveelen gevolgd, met zoo veel vlyt als my mopglyk was; hier is hy. De jongeling kwam birmen; hy zag een vorfielyk vertrek, Waar in een ledikant ftond, dat met.goud, zilver, en pragtige zyden Troffen op het heerlykst verfierd W3S. Op deze vorftelyke legerflede lag eene reeds bejaarde vrouw, die met de dood fcheen te worfteien, en-een' briefin de hand hield; voor het bed zat een oud man, die pragtig gekleed was, en op wiens gelaat men duidelyk hoogmoed en barsheid kon befpeuren; een weinig verder ftond een jongeling van zestien of zeventien jaaren, eveu pragtig gekleed, wiens bevallig gelaat, een op. recht en gevoelig hart fcheen aan te duiden. De fta»vende dame, riep met eene halfgebrokeneftem, törwyl zy Lorezzo de hand toereikte: — „ treed nader, zoon!" Op het oogenbliïc riep Lorezzo uit: hoe! zou zy myne zuster niet zyn! De zieka voer voort: „ kom hier, myn waarde kind! jaa,'' zich naar den'ouden man, die voor het bed zat, keerende, „ jaa, broeder! dit is myn zoon; dia „ is de eerfte vrugt van eene verbindtenis, dia ^5 ,, dooi  i6 De Jlandvasiige liefde, gefchetst in de „ door de verbittering van onzer beider geflagtea *. »oo iang tegengehouden is. En gy, myn zoon' (zich naar den jorgeling keerende) „ omhels uwen „ oudflen broeder." Op het hooren van deze woorden nam de oude heer eene nog veel trotfer houding aan, terwyl de jongeling, met eene op. xechte gulhartigheid Lorezzo om den hals viel. De priores vatte vervolgens het woord weder op: „ myn echtgenoot had my, vóór dat ons huwelyk door de wetten bekragtigd was, tot eene buitenfpöorigheid vervoerd, die doorgaans het gevolg " V»n *J verleiding der driften is. Naa dat einde„ lyk dit lang belette huwelyk voltrokken was, » moest ik my fchaamen over deze vrugt van eene « zoo getrouwe liefde (op Lorezzo wyzende) » en hem van het moederlyk hart verwyderen. De schaamte, die zoo veel vermogen op onze fexe « heeft, en vooral in dit land, daar dezelve een „ onbepaald gebied fchynt te voeren; de fchaamte s, fmooroe üe item van het hart; maar wat zeg ik ! „ dezelve was alleen in (raat om de gevoelens," die „ ik in myn hart voedde, voor eenigen tyd te ver„ bergen. Ik heb dn, toegedaan, dat men my „ dien waarden zoon uit de armen rukte, en een „ onzer vrienden heeft hem, onder den na.m van » Lorezzo, byeen'landmangebra-, opwienseer„ Iykheid en ftüzwygendheid men ftaat kondemaa„ ken; en die daarenboven geheel onkundig was * van den rang en ftaat van dit kind , dat door »» zyne ouders niet mogt erkend worden. Veffcheidenmaalen heb ik het voorneemen gehad, om ;> hem  gevallen van Lorezzo en Nina. 27 „ hem aan-dezen genegen Haat, die zoo grievend „ was voor het moederlyk hart, te onttrekken, „ dewyl dezelve nog daarenboven ftrydig was met „ de billykheid en met de menfchenliefde. Maar „ myn gemaal heeft zich altoos tegen myn voor„ neemen aangekant, door my voor te flellen, dar, ,, zyne eer, en de myne daar van afhingen; dat „ het onze pligt was alles aan onzen goeden naam „ op te offeren, en ondertusfehen hebben wy on„ zen voornaamften pligt, de wet der natuur over,-, treeden! Eens heb ik, op zekeren dag, terwyl ,> de prins, myn gemaal, by den onderkoning op„ gehouden wierd, het gewaagd, om de ftem der „ natuur gehoor te geeven ; dewyl het my nies mooglyk was die langer te keer te gaan; toen heb ik my, buicen weeten van onzen geheelen „ hoffloet-, naar het verblyf van Serano begee„ ven; en daar, zonder iets meer te ontdekkea „ dan ,'t geen de infpraak der natuur duidelyk zou aangetoond hebben, te weeten, dat ik de moeder van dien jongeling was,-genoot ik het ge« „ noegen van mynen zoon tegen myne borst te drukken, en hem met myne traanen te befproei. jen; ik kon niet naalaaten myn' gemaal kennis „ te geeven van den flap , dien ik gedaan had ; kort daar naa verviel hy in eene ziekte, die hem „ in 't graf heeft gefleept; doch eer hy flierf heeft „ hy my dit papier ter hand gefield, 't gene myn" „ zoon in alle zyne rechten herfleld. Ik haastte „ my om aan zyne begeerte te voldoen. De He„ mei, .die gewisfelyk deze beleediging der natuur >» wi?  48 Be fujidvastige .liefde, gefchetst in de „ wil ftraffen, heeft niet goedgevonden de uit„ werkzelen van het berouw, of veeleer van de h liefde af te wagten; dezelve doet my thans on„ der den last der krankheid bezwyken; ik vrees, >, dat ik aan het einde van.myn leeven gekomen >, ben; en uit dien hoofde heb ik my gefpoed, om „ aan de waarheid, de billykheid, en de moeder„ Jyke liefde recht te doen, al zou dan deze daad „ van rechtvaardigheid ook eene fchandvlek voor „ myne naagedagtenis zyn. Jfc wii de ftem vaQ „ myn gevoelig hart en van mynen pligt liever ge„ hoor geeven, dan eenen ongelukkigen, die waar„ lyk myn zoon is, overlaaten aan de behoeftige „ geringheid van een' ftaat, die hem zoo weinig „ voegt; jaa, broeder, hy is inderdaad uw neef, „ en dit papier," voegde zy daar by, „ 'c welk „ myn gemaal eigenhandig gefchreeven heeft, kaa „ u bevestigen 't geen ik u thans ontdek." De prins van * * * nam het papier, 'terwyl hy nog fteeds zyn trots gelaat bleef behouden, waar op eene koele minachting en gevoeligheid van hart dutdelyfc te leezen was. Hy had, geduurende het gefprek van de prinfes, Lorlzzo vcrfcheidenmaalen van het hoofd tot de voeteu bekeeken; hy doorlas het papier met groote aandagt, en zeide, toen by hetzelve wederom aan zyne zuster ter hand ftel. dc: Ditgefchrift bewy^t voorzeker ontegen- zeggelyk, dat deze jongeling uw zoon is; maar zou hy van dat gemeene volk niet misfchien eene zeT kere boersheid overgeërfd hebben, die den verhevenen rang, waar in wy hem willen plaatzen, fchan- de  gevallen van Lorezzo en. Nina» n$ de zou kunnen aandoen? zo<; hy w 1 waardig gyn. de ftambouder van ons geilagt t;ei o md te wor* den? weet gy wel, dat hy den titel van prins van * * * zal moeten voeren? Lorezzo ftond eveneens als die menfchcdyke li» guuren, wlke men ons, in de gefchiedcnislen der tovergodinnen affchüdert, als door eene n:ag;tige toverroede aangeraakt. Doch egter lpeeide NinA hem fteeds in de gedagten; hy ftoDd op het punt van haaien naam te noemen, maar de befchroomdheid wederhield zyne tong; rtaauwlyks was hy in ftaat om de hand van de prinfes aan te vatten, en die met grooten eerbied te kusfen. Hoe, myn zoon, zeide zy, durft gy uwe moeder niet omhelzen , en dien zoeten naam niet uitfpreeken? De jongeling door het goedaartig onthaal van de prinfes aangemoedigd , beantwoordde aan haare liefkoozingen, en gaf de duidelykfte blyken van een gevoelig hart, op het leevendigst van tederheid en erkentenis getroffen. Mynheer, zeide hy tegen zyn' oom, wees niet bezorgd; ik vlei my, dat ik my niet onwaardig zal toonen een bloedverwant van uwe hoogheid genoemd te worden, en dat mevrouw geene rede van berouw zal hebben , dat zy my voor haaren zoon verklaard beeft. Schoon Serano van laagen ftaat is, heeft hy my egter denkbeelden ingeboezemd, die my uwe liefde niet onwaardig zullen doen zyn, en die myn hart tot uwen rang kunnen verheffen> deze achtenswaardige grysaart beeft eene dog'er, die alle deugden en alle ■bekoorlykheden in den hoogften graad bezit. Hy  g© De ftandvaslig$ liefde, gefchetst in de Hy zou verder voortgegaan zyn, en zyne liefde voor Nina zekeriyk ontdekt hebben, indien de prinfes, die zich weder meer onpasfelyk begon te gevoelen , niet genoodzaakt was geweest het bezoek af te breeken: — Myn waarde zoon, verlaat my voor het tegenwoordige; keer terug naar Serano, binnen kort zal ik u weder by my laaten komen; maar als dan zult gy niet terug keeren als Lorezzo ; geheel Palermo zal u dan begroeten als myn' zoon, als den prins van ***; myne liefde verzekert my, dat ik u door de tederfte blyken van genegenheid de onrechtvaardigheid en wreedheid, waar aan ik my tegen u fchuldig gemaakt heb, zal doen vergeeten. Omhels my nogmaals, en tevens uwen oom en broeder. Wees fteeds gedagrig , dat de ftilzwygendheid eene der voornaamfte hoedanigheden van een'jongeling van géboorte moet zyn; ontdek niets van dit alles aan Serano, noch aan één'eenigen mensch, vóórdat gy in den rang zult gefield zyn, die u toekomt. Lorezzo begaf zich wederom naar zyn voorig verblyf. Hoe! zeide hy by zich zeiven, Nina is myne zuster niet! ik mag haar vryelyk alle de vervoeringen van myne liefde betoonen! ik mag haar tedere minnaar zyn! ik ben een prins! . . . Jaa> zy zal prinfes zyn; ach! kon ik haar beheerfcheresfe van de geheele wereld maaken! Hy kwam eindelyk op zyn landverblyf terug. Het eerfte voorwerp dat zich voor zyne oogen opdeed, was Nina, die de droefheid nog fchooner maakte; zy kwelde zich over het afzya van Lo- RSZ-  gevallen van Lorezzo en Nina. .j£ bezzo ; zy vreesde, dat zy hem nimmer weder zoude zien, en hair vader had de rede van deze reis z-t^vuldig voor haar verborgen gehouden. Toen Lorezzo aankwam, had de oude man zyne dogter jui.-t aieen g- laaten om zyn' arbeid te gaan verrigten. De jongeling wiep zich ongenblikke]yk voor de voeten van Nina: — Nina! zegl> hy, Nina! . . . gy yyt myne zuster niet, . . . . ik ben uw broeder niet < ... ik ben .... ik ben .... de prins van * * *; maar ik zal u daarom nog des te meer beminnen. Nina! myne verheffing zal alleen ftrekken om u des te meer van myne liefde te overtuigen; ach! hoe zeer verlang ik om met myn hart, ook myn' rang en goederen met u te deelen! .... Ach! Nina , mogt ik u een geheel koningryk kunnen opdraagen! Nina verrukt om dat zy Lorezzo wederzag, luisterde naar hem met de grootfie nieuwsgierigheid, maar kon niets bevatten van alles, dat deze verhaalde ; Lorezzo deelde haar vervolgens alle de omftandigheden van zyne ontmoeting mede; en gaf haar een kort verflag van al het voorgevallene. Door blydfchap vervoerd, riep zy uit: „Lieve „ Lorezzo! gy zyt. . . . Ach! gy zyt een prins, „ mynheer ! en ik , (dus voer zy voort op een' „ ernfligen en droevigen toon .) ik ben geene prinfes! . . . . gy zult my vergeeten .... neen! ,, gy zult uwe Nina niet meer lief hebben! " hier borden haar de traanen met geweld ten oogen uit. — Droog uwe traaren, a.mbiddeJyke Nina! gy zoud my immers niet zoo verheugd zien over myn' nieu-  32 De fiandvastige liefde, gefchetst in de mouwen ftaat, indien ik deszelvs Juister niet met u moge deelen. Gelooft gy niet dat de titel van uw minnaar te zyn my meer behaagt dan de allergrootfte titels, die het lot my zou kunnen toevoegen ? Hebt gy rede, lieve zuster.' want ik zal altoos vermaak fcheppeu in u dus te noemen, om dat gy my onder dien naam het eerst deze altoosduurende genegenheid hebt ingeboezemd, hebt gy rede, Nina! om aan de gevoelens van myn hart te twyfieien? Geloof my hetzelve kan de hardde beproevingen doorftaan ! gy za\t welhaast verpligt zyn my recht te doen ; als gy zien zult dat de prins u nog oneindig fterker bemint, dan Lorezzo imtoer gedaan heeft. „ Ach! zeide Nina, toen gy I, nog Lorezzo waart, fmaakten wy immers-alle „ de verrukkingen, al het geluk, alle de bekoor„ lykheden der zuivere liefde! wat my aangaat, „ ik gevoel dat deze liefde myn hart zou voldaan „ hebben; wy zouden eikanderen bemind hebben, h enkel om het genoegen te imaaken van elkande»» ren te beminnen. Daar is eene onuitfpreekelyke „ zoetheid gelegen in eikanderen te zien, en de „ onderlinge vermaaken, de innigfle hartsgehei,» men, jaa zelvs de onderlinge fmarten mede te „ deelen ! welk een genoegen fmaakte ik, zelvs „ wanneer ik om u fchreijen mogt» thans zal ik „ van myne tederheid, die my waarder is dan het „ leeven zelv' moeten afzien. Myn vader heeft „ my altoos gezegd, dat de waare liefde alleen by „ lieden van een'gelyken ftand kon plaatshebben; i, en gy zult nu met rykdom en eer overlaaden wor- j> den  gevallen van Lorezzo eh NiNAj fa „den ... . neen , gy zult myd Loresszo niec meer zyn!" Serano naadérde Tien; zoo ras Lórèzzó herri zag, viel hy hem om den hals: —i vader! NinA .... is myne züster niet; Het ftaat my vry haar te trouwen; ik ben de prins van * * *. (Hief op verhaalde hy aan den ouden man alles, dat de prinfes hem ontdekt had, nopens zyne geboorte fen afkomst.) Serano! waarde Serano! gy zult egter altoos myn' vader blyven, en zy myne echtgeüock te, het eënig voorwerp van allé myne wenfchen zy zal prinfes zyn. SerAnó ftónd roerloos van Verbaasdheid. Alle deze omfiandigheden i Zeide hy eindelyk, heeft men voor my bedbkt gehouden; ik heb niets meer geweeten, dan, dat uwe ouders U weigerden te erkennen, en dat men beflootèn had u onbekend te laaten vóortleeven hier op het land i dat tot ons beroep gefchikt is. — Myne moede? had my bevolen tegen geen' mensch te fpreekëri. van den rang, dien ik te wagten héb; maar Sera-* No, door zulks voor ü te verzwygeh, zou ik tegefi de pligten van genegenheid en dankbaarheid ge* zondigd hebben ; jaa, gy zult altoos myn vader Zyn, dewyl gy de vader van NiKa zyt. — „ Myn„ heer, ik zal fteeds de eerfte zyn iri u déh veri, fchuldigden eerbied te bewyzen. Ik beken, dat ikray verftoütheb, u te beminnen als myn'eü „ gen' zoon. Maar hoe kunt gy ip'reeken van n i, met myne dogter te verbinden ? Ik ken m'ynó „ pligten, zoo wel als de geringheid van myn' töei ,, ftand; Serano is niet in ftast om een misbrnik V- Deel- ( C „ vaa  34 De Jlandvasüge liefde, gefchetst in de van uwe zwakheid te maaken. Dewyl myne „ dogter thans niet meer met u gelyk is, mag zy zelvs niet eens denken om uwe hand aan te nee,, men, en ik houd my verzekerd, dat zy over „ dit onderwerp eveneens denkt ais ik: is het niet ,, zoo, Nina?" Nina beantwoordde deze vraag aüecnlyk met eene diepe zugt. Lorezzo wilde het woord opvatten. — ,, Mynheer, ik zal aan de vervoeringen der liefde geen gehoor geej, ven; ik zal den raad der rede, der billykheid, en der eer opvolgen, cn van het gene deze my 5, bevoelen, zal ik nimmer een' enkelen ftap afwy- ken; en wees verzekerd, dat myne dogter myn ,, voorbeeld zal volgen." Lorezzo vleidde zich, dat hy de tegenkanting van den ouden man ligtelyk zou verwinnen; hy zag niet ééne hinderpaal in het gantsch geval; alles fchynt ligt in de oogen van een' minnaar; hy durfde alles hoopen van de tederheid van zyne moeder; het vuurig verlangen om zyn gelukte bevorderen, dat zy hem had laaten blyken, zou haar, dagt hy, nicttegenftaande het onderfcheid van den rang, overhaalen om haare toeftemming tot zyn huwelyk met Nina te geeven. Kort hier op ontving hy een brief van de prinfes, waar in zy hem meldde, dat haare gezondheid begon te hei dellen, dat zy hem welhaast by haar dagr te ontbieden, en hem in den rang, die hem toekwam , hoopte te vertoonen am Palermo en geheel Sicilicn. Thans gaf de jongeling zich aan de fireelt ndfle denkbeelden over: — het zal my dan mogen gebeuren „ aan  gevallen van Louezzo, t« Nina. „ aan Nina blyken van myne tedere liefde te gee- ven! hoe lang zal ik nog moeten wagten, eer ik „ haar naar het outer zal mogen geleiden; eef ik „ haar zal mogen plaatzen in den rang, dien zy van „ wege haare fchoónheid, deugd en onfchuldige ii tederheid, niet zoo veelrecht verdient! hoezeer „ zullen de overige grooten myn lot moeten behy„ den ! zekerlyk is 'er niet ééne prinfes, die by Nina kan vergeleeke'n worden; neen, geeneko5, niügin kan haar evehaaren; hoe treffend zal het ,, tafereel zyn, dat ik van haare bevalligheid aan 33 myne moeder zal fchetzen! voorzeker zal ik haar 3> de zelvde gevoelens voor dit bekoorlyk meisje inboezemen; voorzeker zal zy even begeerigzyn. ,i om eene verbindtenis te voltrekken, waar van myn leeven afhaDgt; want! hoe zou ik zondet ,, INina kunnen leeven ? wat zoude my de ryk~ i, dom, de grootheid, jaa het leeven zelv' kunncü baaten, indien ik die niet mogt deelen met de i, meesteresfe van myn hart?" Serano verdubbelde zyn verbod eh zyne voor» zorg; hy had Nina volltrekt verhoden ooit meer, gelyk voorheen, met Lorezzo alleen te zyn; du3 kon zy hem nimmer zien, dan in de tegenwoordigheid van, haaren vader. Hoe fprtekende waren de oogwenken van een' minnaar, die ónbedreeveh was in de kunst van die te bedwingen! weike vuurige blyken gaven dezelven van de tederheid zyner liefde! ieder oogenblik vernieuwden zy de dierbaard belofte van haar eeuwig te zullen beminnen, en nimmer gene andere echtgecoote te zuilen kiezen 1 Ca De  y5 De Jlandvastige 'liefde, gefchetst in de De liefde geeft naauwkeurig acht op alle de gelegenheden, die haar kunnen van nut zyn. Lorezzo bediende zich van de gelegenheid ; hoe greetig maakte hy gebruik van het oogenblik, dat de oude man hen alleen liet! — Lieve Nina! allerlieffte Nina ! van waar komt toch deze akelige droefgeestigheid? — „ Van waar! Ach verlaat my, ver„ laat my! . , . . gy zyt een prins!" (haare traanen beietteden haar voort te vaaren.) — Nina, ik ben uw minnaar, uw allertederfte minnaar; ik zweer het u by uwe aanbiddelyke fchoónheid; wy zullen ons aan eikanderen verbinden , wy zuilen voor eeuwig voor eikanderen leeven.. . —,, Hoe! „ ik zou uwe echtgenoote zyn! .... ach! neen, gy zyt niet meer Lorezzo! onze ftaat is thans „ al te zeer verfchillendj ik ben niet gebooren om „ uwe echtgenoote te zyn; gy zult thans eene da„ me van het hof kiezen. Maar, Lorezzo! zy „ zal u zoo teder niet beminnen als ik u bemin.'" — Gy gelooft dan, meesteresfe van myn hart... gy gelooft dan, dat eene andere myn hart en myne hand zou bezitten? weet gy dan niet, dat gy over dezelven de opperheerfchappy voert? Lieve Nina.' zeg my toch, welke vrouw op de geheele wereld, al was zy ook eene koningin, kan by uwebekoorlykhcid, by uwe bevalligheid, by uwe betoverende fchoónheid haaien ? Met hoe veel recht heeft men u den naam van het Roosje gegeeven.' geloof my, fchoon gy minder fchoon waart, zoud gy my egter niet minder behaagen ; uwe gevoelens zyn overeenftemmig met de mynen ... ik moet ira>  gevallen van Lorezzo en NiNA» 37 immers beminnen, indien ik eene verbindtenis zal aangaan, die myne bloedverwandten ... — Uwe bloedverwandcen , Lorezzo , zullen niet denken gelyk gy . . . ik zeg het u nogmaals, gy zyt een prins, en jk ben flegts de dogter van een' geringen landman. — Gy zyt Nina, . . . gy zyt alles voor nwen minnaar; myne moeder heeft my de duidelykfle blyken van haare genegenheid gegeeven; zy zal my niet zoo veel fmart willen aandoen; zy begeert myne dood niet. Ik zal met haar fpreeken over u; Jaa, Kina, ik zal u aan haar voordellen .... gelyk gy zyt. Zoo haast zy u zal zien, zal zy de zelvde genegenheid voor u gevoelen, zy zal myn hart hebben, en zich fpoeden om ons met eikanderen te vereenigen. — „ Ach, Lorezzo, ,, ik ben geene prinfes.'" — Moet ik het u dan nogmaals herhaalen : gy zyt Nina, gy zyt het eenig vermaak van myn hart; gy zyt het voorwerp van eene liefde, die my waarder is dan het leeven zelv'. Üwe fchoone oogen worden door traanen verduisterd! ach.' vergun my, dat ik eene vuurige kus moog drukken op die bekoorlyke hand, welke zoo dikwils de myne heeft afgedroogd. — „ Lo„ rezzo, moogt gy de hand van uwe zuster kus. „ fen?" — Vergeet gy dan, Nina.' dat ik than$ niet meer uw broeder ben, maar uw' bruidegom.' Hier aan uwe voeten geknield herhaal ik deze be.lofte, in de tegenwoordigheid van het allerheiligst Opperwezen. — „ Ach my ongelukkige/ wat heb ik gedaan.' myn vader heeft my verboden u te zien, u te fpreekena u aan te hooren . . . Ach.' c 3 „ die  $2 Be-fiandvastige liefde, gefchetst in de s, die gelukkige oogenblikken zyn verdweenen, s, waar in het ons vryftond ongedwongen met eU s, kanderen te yerkeeren. . . , Lieve Lorezzo! |, gaa heen, gaa toch heen . . . vader mogt ons 3, betrappen.' gerechte hemel.' kan eene zoo zui. s« vere liefde eene" misdaad zyn.' ik ben waailyk 3> wel beklagenswaardig.'" Lorezzo verliet Nina, terwyl hy haar egter naa|ag tot in eene flingeriaan van citroen-boomen , welker vrugten haar vader haar bevoolen had afte plukken; deze vond haar hier mede bezig by zyne terugkomst, maar zag tevens, dat zy fterk aangedaan was, en dat de traanen haar in de oogen ftonden. — Nina, gy zyt my ongehoorzaam gewéest! — ., Ach, vader!" — Ik begryp derede van uwe verleegeaheid ... zeg my alles rechtuit; gy hebt Lorezzo gefprooken. — „ Jaa vadcr!:)... — En dat fchoon ik het u verboden had! — „ Ik zou aan uwe begeerte voidaan heb„ ben; maar, vader, het was my onmooglyk, my„ ne kragten begaven my, en toen" . . . Zeg my fchièlyfc, wat heeft hy u gezegd ? „ Vader, Si hy heeft my gezegd ... dat hy my nog lief had, as en dat ik zyne vrouw zou wezen; ik heb hem ,, voorgehouden, dat onze ftaat te veel verfchiJ„ de; daar op heeft hy my gezegd, dat hy wel s, verzekerd was, dat zyne moeder eveneens zou „ denken als hy, en . . . dat zy wel zou toeiTaan, dat wy met eikanderen trouwden .... en waarij, om zouden wy niet, vader ? ach ! wy hebben eikanderen zoo lief! * Hoor my, Nina . Uwe  • gevallen ven Lorezzo en Nina. 39 Urfe oopenhartigheid döet my'uwe misdaad ver. geeten . . . Liefkind, het zou onnut zyn u langer omtrent deze zaak te wijlen misleiden; ik zal thans niet met u fpree'-en als een vader, maar als een vriend, ali een getrouw vriend: gy moet vollbekt deze buitenfpoorige liefde uit uw hart verbannen. ,i Lorezzo . . . ." voor u is 'er geen Lorezzo. meer; van dien Jrant, Nina, hebt gy niets meer te hoopen. Zoud gy kunnen ge'oover, dat een prins zich in den echt zou begeeven met de dogter van een' geringen landman, gelyk ik ben ? en fcheen hem zyne liefde zoo verre vervoerde, meent gy, dat zyne bloedverwandten, .... dat ik, ik zelv' daar in zoude toeftemmen? Nina, daar blyft voor u niecs anders over, dan alles te vergeeten, tot zelvs de geringde fchets van een beeld .... dat even als eene fchaduw voor uwe oogen verdweenen is; verbeeld u ilegts, dat dit alles een droom voor u is geweest. — „ Ach! vader, die droom zal „ nooit uit myne gedagten gaan ; neen, waarlyk „ nooit. . . ." — Ik verbied u nogmaals volftrektelyk, van ooit met hem te fpreeken, en ik hoop, dat gy my thans beter zult gehoorzaamen; ik zeg het u nog eens, gy moet aan hem niet meer denken. — ,, Ik zal niet met hem fpreeken, vader, ik beloof u, dat ik hier in uwe beveclen zal op„ volgen; maar niet meer'aan hem te denken,: „ Lorezzo te vergeeten .... neen, vader, dan „ zou ik my aan valschheid fchuldig maaken; dit „ is my onmooglyk; myn hart is geheel met dat „ denkbeeld vervuld .... ik begryp maar al te c 4 „ we]  De Jéandvadigë liefde, gejlheM in de ?» wel de waarheid van het gene gy my gezegd i, hebt ff... Ik zou zelve wel wenfchen, dat s» myn'hart in ftaat was om, naar rede te luisteren; », ik wil gaarne bekennen, dat het buitenip.oo.rig „ is te hoopen op een huwelyk met Lorezzo, met ij» een' prins . . . maar deze hersfenfchim kan my f* genoegen baaien; beneem,, bid ik u, beneem ,s my dezelve niet, al zou my die ook in het graf £, fleepeu; dit is, helaas! het; eenig vermaak, dat ?, my nog overblyft." Een postbode van Balerno kwam op dit oogenblik by hen aan, die bevel had om Lorezzo, zoo ifboedig moogïyk, met zich te voeren. Nina viel in pnmag!;, en kon niets meer voortbrengen dan deze woorden; „ ach! Lorezzo, gy gaat ons dan s, verlaaten! .... ik moet u dan voor altoos vers, liezen .... lieve'LoREzzo!" Op het hooren ym deze woorden ftiet Lorezzo , Serano , die hem wilde omhelzen, van zich af; hy zag niets dan Nina, en Nina in doodsgevaar: — lieve NiïiAl allerlieflle Nina.' ik werp my aan uwe voeten ; herftel u; gy zult my wederzien; jaa, ik zal my we'der herwaards fpoeden om eene verbindtenis aan te gaan, die ons nooit naauw genoeg zal kunnen verecnigerj. Serano gaf hem geen' tyd om verder te fprec-ken, maar ontrukte hem met geweid aan dit akelig tooneel, en dwong hem te vertrekken. Njna, nog naauwlyks uit deze verdooving van droefheid bekomen, vervolgde met eene flaauwe item; „ helaas/ lieve LorezzoZ.gy,gaat ons dan » ver-  gevallen van Lorezzo en Nina. verlaaten.' ik zal u nooit wederzien ; ik zal r^. nooit wederzien.'" eindelyk oopende zy haare, oogen geheel en al, en zoo, ras zy zag, dat SERANq haar in zyne armen hield, riep zy met eene verwilderde verbaasdheid uit: ,, zyt gy het vader,' heeft hy my dan niet willen hooren? is hy ver- trokken? Thans ziet gy alle de hevigheid van s, myne wanhoop; dezelve kan u myne tedere lief- de te kennen geeven .... jaa, die liefde zal 5, my in het graf ileepenJ" Gy moet die tegengaan» gy moet die fmooren . . . ,, Wat! 3, ophouden Lorezzo te beminnen-' neen vader, 3, dat is my onmooglykl." ■— Ik heb u immers, leeds gezegd, lieve dogter, dat deze genegenheid thans eene buïtenfpoarigheid geworden is, die u misdaadig maaken zou .... en wat kunt gy toch. hoopen.' laat'my u dit toch onder het oog brengen; Lorezzq's rang. ... », Ach, vader.' zyn 35 dan gevoeligheid, oprechtheid, en tedere lief,j de geene voorrechten? . . . ." — Ongelukkige Nina.' gy gaat alleen met uw hart te raade.'Lorezzo word gedwongen door de faamenleeving, door de weivoeglykheid, door zyn' eigen' rang om van u af te zien; hy kan nimmer uw echtgenoot worden; hy mag u niet beminnen; hy moet u vergeeten. En zoud gy, lieve dogter., nog langer eene genegenheid aankweeken, die ons beiden tot fchande zou ftrekken? — „ Vrees niet, va„ der, vrees niet, dat ik ooit de lesfen der deugd, die gy my hebt ingeboezemd, zal vergeeten; ,„ indien het volftrekt noodzaakelyk is, dat ik deC 5 ze  4* B: 'finnfymgt liefde, gefitiim in de * zs neiging .... die my aangeboorcn fchynt te h zyn, moet opofferen wel aan.' ik zal het doen. Jaa vader.' ... ik beloof u, dat ik moeds „ genoeg zal hebben om te fterven .... maar „ verg my niets meer." mm beminde Lorezzo zekerlyk bovenmaate, maar zyne liefde kon ook, voor het minst de haare eve; aaren. Hoe zeer verdroot hem de langduurig. heid van de reis; hy brandde van verlangen om te Palermo te komen.' Einddyfc kwamen zy in de ftad, en ftapten af voor het paleis van den prins van **.*. Lorezzo vroeg aan zyn' geleider, of dit de zelvde plaats wei was, daar men hem nog eens te vooren gebragt had; dewyl hy zulk eene groote verandering zag, waar van hy de rede niet kon gisfen. Hy zag uirerlyke rouwftaatfie, en kwam vervolgens in een vertrek, dat 'er nog treuriger uitzag; hy zag overal rond naar zyne moeder, maar vond niemand dan zyn' oom en broeder, beiden in diepen rouw. Treed mader, zeide zyn oom, met een gelaat, dat nog fteeds trotsheid en minachting te kennen gaf, gy fchynt u te ontttellen, dewyl. gy de prinfes uwe moeder niet ziet; de Hemel heeft ons haar op het onverwagtst ontrukt Helaas.' rieö Lo^zz.o uit, is myne moeder overleedcn! Jia, zeide zyn broeder fchreijende, de ziekte, waar aan gy haar hebt zien kwynen, heeft haar in het graf gefkepr; maar dit ons verlies kan u geen het minde naadeel doen, gy blyft in hec bezit van alle uwe rechten; oom heeft het gefchrift in handen, dat  gevallen van Lorezzo en Nina. 43 dat tot bewys daar van moet ftrekken; ons geheefe geftegt zal u als den wettigen erfgenaam erkennen; en, wat my betreft, ik brand van verlangen om voor altoos te mogen leeven met een' broeder, die my, op het eerfte gezigt eene genegenheid heeft ingeboezemd, die gewisfelyk door een' dagelykfchen omgang, en door eene grootere gemeenzaamheid zal toeneemen. Lorezzo mengde zyne traanen met die van den jongen prins; hy kon niets, meer uitbrengen, dan deze weinige woorden: helaas! ik zal dan nooit meer het genoegen fmaaken van myne moeder j, tje omhelzen! zy is niet meer! " De prins van * * * vatte toen het woord opï jaa, zeide hy, het is waar, dat de prinfes my- ne zuster my het papier ter hand geiteld heeft; ,, dat de echtheid van uwe geboorte bewyst, en' „ waar van uw lot afhangt. Maar het is niet ge„ noeg , dat gy de eer geniet van myn' neef te j, zyn; gy moet daarenboven toonen, dat gy ge- voelens bezit overeenkomftig met dien hoogen 5, rang, en dat gy waardig zyt alle de groo'theid ,5 te genieten, welke u te wagten ftaat; ik heb 3> geene kinderen, gy en uw broeder zulc myne eenige erfgenaamen zyn; neemt derhalven bei,» den wel in acht, dat gy my.in alles blindeiing moet gehoorzaamen, en u geheel en al naar my,, nen wil fchikken." Vervolgens zich naar Lorezzo keerende, zeide hy: „ uw lot is in myne j» handen, gy ver ftaat my; nu ftaat het aan u my„ ne gucst te verdienen." Lorezzo beloofde, dat hy  44 De fkandvasiige liefde, gefchetst in de hy hem fteeds als zyn* vader zou eerbiedige*. „ Jaa, ik zal u toonen, dat ik inderdaad eenva„ derlyk hart voor u heb, en hier van zaMk u[ „ zelvs op dit oogenblik, eene doorllaande blyk „ geeven; ik zal allen onze bloedverwanten by. „ een roepen, en door my, mee dit gefchrift in „ de hand, aan hen te vertoonen, zal ik hen ver. „ klaaren wie gy zyt; geheel Siciliën zal u erkennen voor den prins van * * * Ifc zaj nog meer „ voor u doen; op den zelvden dag, dat ik dit „ geheim zal oopenbaaren, begeer ik, datgy eene „ echtyerbindtenis zult aangaan, die ik voor u „ uitgekozen heb; gy zult in het huwelyk treeden j, mee ... .» ^ch ! ifc klQ me(; niemand ia het huweiyk treeden dan met Nina. „ Van „ Wie fpreekt gy V van de dogter yan een'herto- » " ~~ Mynheer, want ik durf n den naam van oom met geeven, gy fchynt vee! belang in myn lot te ftellen; vergun my, dat ik u verftV doe van eene neiging .... dje uwe hoogheid goedkeuren, zekerlyk goedkeuren zal; ik bemin een meisje zy is het beeld der liefde zelve; zy bezit a}le mooglyke deugden en bevalligheden; zoo gy haar maar ééns zaagt! haar naam is Nina .... ,, Hoe, gy durft iemand beminnen, en „ dat zonder myne goedkeuring! ... en wie is „ die Nina? . .. ik ken djen naam niet; nog eens, „ uit welk een huis is zy voortgefprooten ? wiens dogter is zy ? " — Zy is de dogter van den braaven man, aan wien de zorg van myne opvoeding is aanbetrouwd geweest, die my altoos eene vader-  gzvallen van Lorezzo en Nina. 45 •ierlyke liefde heeft betoond .... zy is de dogter -van Serano .... ach! hy is zoo deugdzaam, zoo achtenswaardig/ hy verdient met recht de vader van Nina te zyn.' — „ Wat.' gy fpreekt „ misfchien .... van dien boer .... maar neen* 9, dat kan niet wezen . . . ." — Jaa, mynheer* van hem zelvea/ .... — „ Onwaardige! en dit A, zou myn neef .... neen gy zyt, .... gy Zyt „ myn neef niet; dan zou een veel edeler bloed „ door uwe aderen vloeijen; uwe moeder heefe ons zekerlyk bedrogen. Ik heb het wel voor„ zien, dat eene dergelyke opvoeding naadeelig „ zou zyn aan het voorrecht van eene hooge ge„ boorte!" — Ach.' mynheer, zoo gy u ilegts éénmaal verwaardigde Nina te zien, en haar te hooren fpreeken; .... — ik durf u verzekeren ... . „ Dat gy geen zoon zyt van een' „ prins, en wel van den prins myn' broeder; in» a, dien gy zulks waart, zoud gy zekerlyk van hem „ die verhevene denkbeelden, en dien kiesfchen „ fmaak, welken alleen aan lieden van rang eigen „ zyn, geërfd hebben. Een laag en kruipend „ hart alleen, kan op eene geringe boerin verlieven; „ en gy durft nog de ftoutheid hebben van my ... „ my den prins van * * *, myne toeftemming af te „ vraagen tot eene zoo laage, zoo verachtelyke ,, verbindtenis.' moest dan ons huis nog dezefchan„ de ondergaan.'" De prins wierd geheel door toorn overmeesterd; hy wandelde driftig de kamer op en neder. Lorezzo verzonk in zyne droefheid; zyn broeder Hort-  46 Di ftandvcutige liefde, gefchetst in de ftortte traanen; en liep dan naar zyn' oom, en dan wederom naar Lorezzo, en drukte hen beurtelings in zyne armen. De prins van ***.bleef eindelyk flilftaan,'cn hervatte aldus, hep gefprek: „beormy, laagfchep» ,, zei, uw lot is in myne banden, nu kunt gy kiel ,, zen; of het bezit van rnyne gunst, een' aanj, zienlyken rang, en eene bevallige vrouw, uit „ een der eerfte huizen van Sicilièn, of dat van „ uwe Nina, gepaard met een' liaat, die weinig „ meer is dan niets; en daarenboven hebt gy als ,, dan nooit weder op myne gunst te hoopen" Mynheer! . . . —- „ Ik eisch van u een ftel- lig antwoord .... hoe ! gy zwygt?" Myn zwygea zegt u genoeg. — „ Gy ver- m kiest dan de fchoouzoon te zyn van Sera„ no!" — Jaa, die wil ik zyn, riep Lorezzo onder eene meenigte van zugten en fnikken uit. Mynheer, ik wil d niet bedriegen, ik beklaag my niet over het verlies van alle de eertitels, die my te wagten ftonden; ik bedroef my alleen over het verlies van uwe genegenheid, over het genoegen, dat ik zou gefmaakt hebben in u te mogen befchouwen als myn' befchermer, als een' bloedverwant, die my waard zou geweest zyn, en die in my, een' liefhebbenden, een' onderdaanigen zoon zou gevonden hebben; ik gevoel, dat myne ziel verheven genoeg is om te denken, dat ik den luister van ons huis niet zou bevlekt hebben. Jaa, voegde hy fchreijende daar by, ik zou in ftaat geweest zyn om groote daaden te verrichten, om, in geval van nood,  gevallen van Lorezzo en Nina. 47 nood, myn vaderland te verdeedigen. ... Ik durf u verzekeren van myn' moed, en ... . dan zoud gy gezien hebben, of ik niet verdiende den titel van prin^ vau *** te voeren, of ik rier waardig was uw neef te zyn; geloof my, ik zou onder dien last van grootheid niet bezweeken zyn; ik zou myne voorouders den voorrang betwist hebben. —• Wel ru, toon dan, dat gy waardig zyt uic hen „ gefprooten te zyn." —— Zou ik dan niet mogen trouwen met Nina.' zou ik dan eere andere moeten trouwen! — „ Anders zult gy fteeds een laage en kruipende boer moeten blyven .... het bewys van uwe geboorte is in myne handen." —• Wel aan, mynheer .... ontneem my myn' naam, myne fchatten, myn' rang. Ik zal my over niets beklaagen dan over het verlies van uwe gunst, dit zal my het hart treffen, maar egter zal ik niet zoo onimenscht, niet zoo meinéédig, niet zoo onredelyk zyn dat ik'haar,zou verlaaten. Ach! wat eischt gy? Nina is alles voor my . .'.. ach! oom, zie my voor uwe voeten nedergeknield; ttrwyl ik die met myne traanen bevogtig .... ik kan nooit eene andere verbindtenis aangaan. Jaa! zoo ik haar verliet, zoo ik ophield haar te beminnen, dan zou ik my !aan laaghartigheid fchuldig maaken.. . . —— „ Is het mooglyk, dat gy zoo weinig gevoel kunt „ hebben!" « Wat noemt gy gevoel, mynheer? —— De zugt tot het behouden-van on„ zen rang, die ede e fierheid, wdke zoo eigen is „ aan een adelyk gem ed, welke alle neigingen, ,, die nut de geboorte ftrydig zyn, te keer gaat, » en  48 Di Jlandvastige liefde, gefchetst in de s, en met den voet verfchopt. Laage ziel! begrypt gy niet, dat zoo het inderdaad waar was, dat gy ,, de eer had van myn' neef te zyn, het u onmodg„ lyk zou zyn eene boerin lief té hebben? heeft „ ooit iemand van ons geflacht eene zoo Jaage keus ,s gedaan ? en ik zou die fchande .... vertrek Uit myn gezicht, of vrees . . . ." Ach! waarde bom, riep de jonge prins, laat uwe gramfchap niet bp hem rusten; hy verdient veelëer üwmedelyden, hy zal u wel gehoorzaamen, hy zal zyne dwaaling zien. —- Neen, broeder, nooit; ik heb het u gezegd; ik zou zyne hoogheid , ik zou u zeiven bedriegen; en dit is my onmooglyk; ik bemin, ik öanbid Nina; ik heb gezwooren, dat ik haar myne hand zou geeven ; jaa, zy zal myne echtgenoote zyn, of men zal my het leeven moecen beneemen. ■ Maar, lieve broeder, begryp toch hoe gröot een onderfcheid 'er is tusfehen u en haar, overweeg toch wel de aangenomen begrippen der faamenleeving; ik zie duidelyk, datgy dezelvèn niet kent. — Het is waar, dat ik de trouwloosheid en ondankbaarheid niet ken .... ik ben, van myne jeugd af aan , met dit aanbiddelyk meisje opgevoed; en myne liefde .... is zoo zuiver, dat zelvs toen ik meende haür broeder te zyn, ik haar éven Vuurig beminde als nu, daar zy myne zuster niet is. Welke wreede vooroirdèelen, weJke zotte hersfenfehimmen kunt gy my toch tegenwerpen? Laat ik eens ftellen, dat de trotsheid van ons huis door deze verbindtenis beleèdigd wierd, egter zou SiciUh'ti my zulks niet kunnen verwyten; ik zou die fchand-  gevallen van Loreezo en NiNAs 40 fchahdvlek nitwisfcheü , en veelligt is hee. gëerie fchandvlek, door een zoo braaf gedrag ,-.;».. jaa, dit durf ik van my zeiven denken; zekerlyk zou myne liefde voor my de fterkfte aanfpooring tot deugd en groote daaden zyn. De oom, die fteeds meer én meer toornig Wierd* ftond op het punt van in eene oopenbaare woede; uit te barften. Lorezzo wierd door zyn' broeder naar deszelvs vertrek geleid, daar deze hem, geduurende eenige dagen verborgen hield. „ Ach! „ broeder," zeide h> gsdnurig, Lorezzo omhelzende, „ laat u door myne traanen en gebeden. „ beweegen; befchouw toch met aandagt den ake„ hgen toeftand, waar in gy u zeiven zult neder„ ftorten; bet hangt enkel van u af, in den luister. „ rykften ftaat te leeven, een van onze eerfte edel,, lieden te zyn, voor myn'broeder erkend te wor„ den, voor een' broeder, dien ik zoo zeer be«» „ min, en zoud gy u met moedwil aan een fchan» ,, delyk en armmoedig lot onderwerpen! " Aan een fchandelyk lot, broeder! ach! ik herhaal héo u nogmaals, indien ik myne belofte verbrak, indien ik meinéédig wierd, dan zou ik my eene onuitwisbaare fchande op den hals haaien. Gy hebt die aanbiddelyke meesteresfe van myn hart niet gezien. Vv at de armmoede betreft, dezelve kan my nieo aflchnkken , ik ben wel gewoon vermoeijing td yden; maar nimmer zoü ik het denkbeeld kunneri lyden, van Nina één van haare deugdzaame gevoelens ontnomen te hebben . . . 2y bezic die al]eQ m den hoogften graad. — Gy zoud haar weldoeV. Deee. n net  jo De Jlahdvastige liefde, gefchetst iii de ner kunnen zyn. — En ik zou haar zoo grievend fceleedigen? ik zou haar echtgenoot niet zyn? neen gy kent het meisje niet, dat ik bemin; waarlyk gy kent haar niet. Zy zou alle de fchatten der wereld van de hand wyzen, indien ik haar dezelven aanbood zonder myne liefde. Zy zou van droefheid fterven! En ik, ik zou haar moordenaar zyn? goede hemel! .... Het eenige* dat my bedroeft, is dat ik een' bloedverwant moet verliezen , wiens gunst ik zou hebben tragten te verdienen; en een' broeder .... dien ik ftaa Nina boven alle menfchen bemin. — „ Maar, waarde broeder, in„ dien het u volftrek: onmooglyk is eene neiging „ te overwinnen, die zoo ftrydig is met uwe be,, langens, veins dan ten minden, beloof alles aan ,, onzen oom, en door den tyd zal 'er wel middel „ gevondeu worden, om u beiden tevreden teftel,, len." — Wat wilt gy? dat'ik, al was het maar voor één oogenblik, deze liefde zou ontveinzen, die my voor altoos aan Nina verbind, dat ik zou fchynen my over dezelve te fchaamen; ik zou den gewigdgften, den allerheiligflen ééd verbreeken? neen, broeder, ik reken my deze neiging tot eer, fchoon anderen die voor eene misdaad houden; ik wenschte wel, dat ik ter liefde van haar nog veel meer kon opofferen , ik zou geen oogenblik in twyffel fhan. — „ Maar begryp toch welk een „ lot u te wagten ftaat." — Een beroep waar te neemen, dat lastig fchynt in uwe oogen, de aarde te beploegen, en die misfchien nu en dan met myne traanen te bevogtigen; maar Nina's hand zal die  gevaïkn van LoRkzzó en NmA. £t die afdroogen ; waarlyk, broeder, ieiriabd, die bemind, en weder bemind word, is nimmer ongelukkig ; ik herhaal het u nogmaals', niets dan u te moeten misfen zal my bedroeven. Myne opvoeding heeft my geleerd dén tegènfpoed te tarten» Met één woord, ik zal bemind zyn , en in eea° hoogen ftand is hét misfchien onmooglyk dit ge« hoègen te fmaaken; hetzelve is enkel voor den laagen ftaat gefchikt. Lieden van den eerflen railgj, worden door veel te menigvuldige voorwerpen afgeleid; ik zal daarentegen niets zien, niets bemin* nen dan Nina alleen; zy zal alles voor my zyn! Geduurende deze voorvallen, verliepen ser eenlge dagen; terwyl Lorez?o door alle de aanZoekeru gebeden, traanen, en verwytingen van zyn'broeder Biet kon overgehaald worden. De prins Vaft *** had zich, geduurende al'en dien tyd, biec Weder aan hen vertoond; op zekeren ochtend trad hy in de kamer ; eene gemelyke woede was op zyn gelaat te leezen; by keerde zich naar Lorezzo: —• „ Ik heb u tyd van overdenken gelaaten * ,, ik heb myne gramrchap en uw lot tot dus verré „ opgefchort; ik heb nog rrïedelyden genoeg oni ,i u te komen wederzien, hebt gy uw befluit gei „ nomen? bedenk wel, dat ik thans voor de laat„ ftemaal met u fpreek; moét ik U omhelzen als myn' neef, of moet ik ü als den zoon van SeraNo gebieden van hier te vertrekken, en nimmer weder onder myne oogen te verfchynen?" —' Mynheer, gy ziet my aan Uwe Voeten geknield* verwaardig u my aan te hooren. . . — „ Zeg my 0 2 mee  ja De ftandvasiige liefde, gefchetst in de met één woord, wie wilt gy zyn?" Lorezzo ftond met eene edele drift op: — De minnaar en de echtgenoot van Nina! „ Gy hebt het gehoord," zeide de prins van *** tegen den broeder van Lorezzo; en op dit oogenblik door drift vervoerd, haaide hy een pa* pier uit zyn' zak, fcheurde hetzelve in Hukken, ■en vertrapte het onder zyne voeten: — „ Ik heb „ thans niet meer dan een' neef, laaghartig fchep„ zfiU het gefchrift, dat ten bewys van de echt„ heid uwer geboorte ftrekte, is vernietigd; dit „ was het papier, dat uwe moeder my op haar „ fterfbed ter hand ftelde." De jonge prins gaf een' fchreeuw van fchrik; en Lorezzo betoonde eene mannelyke kloekmoedigheid. Waarde broeder, zeide hy , indien het my nog vry ftaat dien naam te noemen , laat de droefheid u niet overmeesteren ; ik zal u achten en beminnen als den erfgenaam van het huis van ***; dewyl gy my opvolgt in alle myne titels en voorrechten, rekene ik dit verlies geene ftraf voor my te zyn. Ik heb myn' plicht betragt, door myn hart gehoor te geeven. Vervolgens zich naar den prins van *** keerende, zeide hy tegens hem : ik verlies een' oom, en dit verlies is het eenige dat my treft. „ Vertrek oogenblikkelyk uit de ftad, en verlaat „ alles, tot zelvs een' naam, dien gy ontëerd ,, zoud hebben." De prins van *** verliet met deze woorden het vertrek. „ Ach! waarde broeder! riep de jonge n prins uit, terwyl hy Lorezzo om denhals viel, » gy  ■gtvaikn van Lorezzo en Nina. 5-3 „ gy ontrukt my dan een' broeder, wiens vriend„ fchap het wezentlykst gedeelte van myn geluk ,1 uitmaakte.' thans ben ik buiten ftaat om u de s, gevoelens te toonen, die zoo aangenaam voor », myn hart zyn! het bewys van uwe geboorte is „ vernietigd, en myn getuigenis zal niet aangeno», men worden!" Hunne harten waren beide aangedaan ; zy fchreiden te faamen. De bediende, die Lorezzo naar Palermo gevoerd had, kwam hen ftooren: — Zyne hoogheid heeft my-bevel gegeeven, dat ik dien heer op het oogenblik moet wederbrengen ter plaatfe, van waar ik hem gehaald heb. Kortom, naa nog eenige nieuwe wederzydfche betuigingen van vriendfchap en droefheid, begaf Lorezzo zich Weder op weg naar Trapani. De droefheid van Nina was doof voor alle vertroostingen. Zy tragtte zich, als bet ware, meer en meer in de wanhoop te dompelen ; haare ziel ftelde zich niets dan de akeligfte denkbeelden voor; haar eenige troost, indien men het zoo noemen mag, was, alle haare hartkwellingen, en alle haare liefde voor haaren vader bloot te leggen ; zy fcheen langzaamerhand in zyne armen te fterven. Ach! zeide zy, mogt ik nog ten minften het geluk hebben van Lorezzo te zien, eer ik ftierf'! maar helaas! zyne hand zal my de oogen niet luiken! ik zal moeten fterven zonder hem weder te zien; ik zal met een hart zoo vol droefheid myn leeven moeten eindigen! Waarde vader! als gy Lorezzo wederziet, zeg hem dan ... . dat hy de oirzaak D 3 y*H  £4 $3 Jtandvastige liefde, geSchetst in de van myne dood is; maar, hoe kon dit verwyt myn'. mond ontflippeu! ik moet my enkel over myn lot, en over my zelve beklaagen! De toeftand van haaren minnaar, was waarlyk niet min beklagenswaardig. In den eerften op. flag, wanneer hy enkel de oogen vestigde op zyne liefde, had hy rede om zich zelve toe te juichen vanwege de uitmuntende overwinning, welke'hy" behaald had, door den titel van prins af te Haan, zich vrywillig over te geeven aan een' laagen ftaat f zich bloot te Hellen asn alle de ongemakken'der behoeftigheid; alle deze denkbeelden verheften zyne ziel, en zetteden dezelve die waare grootheid by, welke de bron van alle verhevene daaden is. Maar zoo ras hy zyn' toeftand niet meer van. dien kant befchouwde, bedagt hy wederom; welkeen genoegen het zou geweest zyn voor zyn gevoelig bart, indien hy Nina uit haaren laagen ftaat had kunnen verheffen, indien hy haare fchoónheid door uiterlyke pragt en rykdom een' nieuwen luister had kunnen byzetten , indien hy ,t met één woord, baar met fchatten had kunnen overlaaden, en haar geluk bevorderen; en dit ftreelend genoegen, dit zoo zuiver zielsvermaak, was hem voor eeuwig ontzegd; hy kon thans niet meer zyn dan andere minnaars, en hy had zich gaarne door weldaaden boven dezelven willen verheffen. Alle deze aangenaame vooruitzigten, waren thans voor zyn oog verdweenen; en weiiigt was zyn hoogmoed, Want word 'er wei één hart gevonden, dat geheel vry van denaelven i$x ook hier door getroffen, en dit  góviileii van Lorezzo en Nina, 3-5 d/tis eene foort van kwelling, die men gaarne-voor aich zeiven zou willen verbergen, de trotsheid vestigt zich in onze ziel onder allerhande gedaan* ten, en bovenal willen wy gaarne uitmunten voor de oogen van d.e gen eet, welken wy beminnen. , < Aan welk een' hevigen zelvlTryd was Lorezzo bloqtgefteld ; maar egter behield de gedagte, dat hy het verblyf van Nina begon te naaderen, en dat hy in weinige oogenblikken het genoegen zou imaaken vanJiaar weder te zien, de overhand boven alle zyne droevige en vernederende denkbeelden; de .liefde is eene drift, die alle driften, welke tot haar geene betrekking hebben , verdooft. Dezelve regeert even als een alleenheerfcher, die geene medeheerfchers wil dulden. Zooras Lorfzzo in zyn oud verblyf aangekomen was, vloog hy den ouden Serano om den hals: — ,, Waarde vader! ik mag u dan wederzien! ik „ mag myne Nina wederzien!" het meisje had haaren minnaar zien aankomen , en was fchielyk naar haaren vader geloopen. „ Het (laat my thans vry myne hand aan uwe bekoorlyke dogter aan „ te bieden. . . . Thans ben ik geen prins meer; „ maar, waarde Serano , zoo myne erkentenis»; „ en myne liefde u kunnen voldoen, dan zal ik „ uw zoon zyn, en de echtgenoot van Nina, die ik boven alles bemin." Hy hield de omftandigheden van zyn geval voor Serano verborgen, en tragtte hem te doen gelooven, dat alle deze fchoone beloften van ftaat en rang niets daja hersfenfchimmen geweest waren, en P 4 tot  '$6, 'De jlandvdstige liefde, gefchetst in dt dat hy, volgens zyne geboorte, gefchikt was om het beroep van Serano te aanvaarden. Maar desuiettegenftaande ftraalde in ayn geheel verhaal eene veileegenheid door, die hem verried; hy was aiet gewoon te liegen; en de oude man liet zich door zyn verhaal niet verblinden. Op zekeren dag vond de jongeling Nina in het veld zitten naast haaren vader,- die lag te flaapenj hy wenkte haar, dat zy naar hem toe zou komen; en zy gaf hem van haaren kant den zelvden wenk; en toen hy haar tot op eenige u-eeden genaaderd Was, zeide zy met eene zagte ftem: Lorezzo, zyt gy dan geen prins? — „ Nina! ik ben Lorezzo., 3» ik ben uw'minnaar. Thans heb ik het ondervonden, hoe zeer de liefde alle grootheid te baai ven gaat J een enkele wenk van uwe lieve oot$ gen overtreft alle de gunftea, die ik van het lot 3, had te verwagten! Ach! ik heb alleenlyk ge3, wenscht een prins te zyn, om uwe deugden en 3, bekooriykheden een' grooter' luister te kunnen 9, byzetten." — Lieve Lorezzo! om oprecht ta beminnen, behoeft men geene prinfes te zyn; want welk een rang, welk een ftaat zouden by my het bezit van uw hart kunnen opweegen; dat is myn eenige fchat. — „ Dierbaare minnaares! herhaal „ my deze verrukkelyke woorden, dezelven liaan „ reeds met brandende Ietteren voor eeuwig in „ myne ziel gegraveerd; jaa zy brengen die in „ eene aller verrukkelykfte vervoering! .... Ifc word bemind van Nina . . . waar over zou ik 3, my beklaagen! neen* het bcrouw-t my niet..." Wa;  gevallen van Lorezzo en Nina. Jgg VVrat berouwt u niet, vroeg Nina verleegen; mid*i den in alle die verrukkingen van blydfchap, welke ik by u befpeur, heb ik kenteekenen van droef* heid op uw gekat gezien . ; . . ik heb u hooren, zugten! .... Lorezzo hebt gy eenige geheimen, voor uwe zuster? — „ Neen, Nina! . . . Gy „ alleen zyt het voorwerp van deze zugten ; ik. „ zoude wenfchen eene kroon op dat geliefde vooë-, „ hoofd te mogen zetten, en ik ben ilegts een ge»ïi ringe landman! Ik kan u niets aanbieden daa„ een hart, dat, weliswaar, met de tederfie liefSi de is aangedaan, maar dat u egter niet naar ,i waarde kan baloonen." — Ach! Lorezzo! ea. is' dat hart niet alles voor Nina V maar gy houd iets voor my verborgen ... ik befpeur in uw gemoed eene ontroering, waar van de rede my onbekend i«! — „ Nina, vergeet alle die naagedagten, al-; „ le die voorbygaande hersfenfchimmen van groot„ heid; indien het my gebeuren mag my met u te „ verbinden, zal ik P-alermo, jaa de geheelo wereld vergeeten." ■ Serano befpeurde welhaast, zoo wol 'als zyne dogter, de kwelling, waaraan Lorezzo kwynde, en die hy met zoo veel omzigtigheid tragtte te verbergen. De jongeling had aan den jongen prins zyn' broeder een veilig kenmerk van de woonplaats van Lorezzo en Nina gegeeven, en hoopte, nifi dien hoofde, dat hy eenige tyding van hem zoude ontvangen, maar tot dus verre had hy niets van hem vernomen. Een jong heer te paard gevolgd van twee JiverciD 5 be-  58 De Jlandvastige liefde, gefchetst in de bedienden, hield ftil voor het hutje van Serano,* ïiet eerfte voorwerp, dat zich aan zyne oogen opl deed, was Lorezzo, die van zyn' veld-arbeid terug kwam , en zyne werkgereedfchappen op de fchouders droeg; zoo ras hy. denzei ven zag, vielhy hem om den hals: — „ Lievo broeder! mag ik ,, u, .... ach! mag ik u dan eindelyk nog eens „ omhelzen!" de bedienden waren, op zyn bevel , een weinig ter zyde gegaan. Wat zie ik, mynheer! hernam Lorezzo „ Neen, waar- „ de vriend! noem my uwen broeder, uwen lief. „ hebbenden broeder; en dit is uw lot? ach! gy „ doet my fchreijen! welk een zwaaren last moet „ gy draagen!" Waarde broeder, fchoon dit geene bewyzen zyn van myn' adeldom , zyn het egter fpreekende bewyzen van een getrouw hart, dat ftandvastig by zyne ^oorneemens blyft .... Ik zal u het voorwerp van myne liefde toonen. JNTaauwlyks had hy deze woorden gezegd, toen de grysüart verzeld van zyne dogter binnen trad. Beiden waren zy getroffen door het inneemend gelaat, waar mede de jonge prins van *** hen ontving. Zoo ras deze hen zag, riep hy uit: „ Goe*» de hemel ! welk eene fchoónheid ! is zy het, „ broeder, ;Waaraan gy alles hebt opgeofferd! jaa, „ zy is het dubbel waardig! zy verdient aangebem deq te worden!" Nina bloosde; de vader en dogter zagen eikanderen met verbaasdheid aan, toen zy dien jongenheer den naam van broeder aan Lorezzo hoorden geeven. Deze tragtte daarentegen, voor eene nadere ontdekking bevreesd, het  gevallen van Lorezzo en Kina. lef onderhoud op iets. anders te doen vallen. De jonge prins bemerkte de verlegenheid, van :zyn5 broeder niet, maar .voer voort: „ Jaa, broeder,' n z.y is ieders liefde waardig; maar het. is genoeg dien braaven. gryaart en Nina te zien, om te „ gelooven, dat zy de eerften zullen zyn om myn . „ verzoek te onderfleunen, Braave Serano, ver-. „ eenig u met uwe bekoorlyke dogter; help my s,.-mynen broeder overreeden , dat hy zyn geluk ,» en zynen rang niet met voeten floot; zyne liefj,. de doet hrm aiJcs verlaaten." — Ach! waarde broeder, zeide Lorezzo; gy begeert dan ... —. 3J Dat gy u zult overgeeven aan de noodzaakiyk„heid, aan uw eigen belang, aan myn verzoek, „ aan uwen pligt; dat gy den rang zult bekleeden, ,, die u toekomt, naamelyk dien van ftamhouder „ van ons gefhgt > niemand zal u het genoegen 5) ontzeggen van dankbaar te zyn jegens den braaven Serano, en de weldoener van Nina te wem zen-" — Wat fpreekt gy van weldaaden, riep Nina fchreijende uit; neen, mynheer, ik heb geene weldaaden noodig .... ik ben dan de oirzaak dat Lorezzo geen prins is? — „ Schoone Nina, ,y gy alleen zyt daar van de joirzaak, maar zoo myn „ oom myne oogen en myn hart had , zoud gy „ welhaast tot den rang van prinfes verheven zyn." — Myne dogter, mynheer, viel de oude man hem in, is niet gebooren om in de groote wereld te leeven;. hier is zy gebooren en opgevoed, en hier moet zy ook haare dagen eindigen. Lorezzo, . . . . vergeef jiet my, mynheer, dat ik my fee»  ïo De Jiandvasiige liefde, gefehelst in de bedien van dezen naam, dien de vaderlyke teder; beid my telkens in den mond geeft, hoe! gy zyt dan in ftaat geweest om my zoo zeer te misleiden! en myne dogter zou de oirzaèk zyn, datgyuaan^ kant tegen de begeerten van uw doorluchtig huis, en tegen uwe eigene grootheid en roem! en denkt gy, dat de vader van Nina eene zoo verregaande vernedering zou dulden? Neen, mynheer, gy hebt Jjoch van my, noch van myne dogter een' zoo hoo, ' gen graad van zwakheid te wagten. Zy zal de zelvde gevoelens en den zelvden moed als ik betoonen. Van dit oogenblik af aan, verbied ik haar 11 ooit meer te zien , of met u te fpreeken; ifc weet, dat zy my zal gehoorzaamen j haare deu^d verzekert my van haare onderdaanigheid. Nina zweeg fïil, en fcheen in haare traanen te zullen verflikken. „ Schrei niet, Nina, zeide Lorezzo, „ ik zal nimmer van befluit veranderen; ik verze„ ker u, dat gy myne echtgenoote zult zyn, nim„ mer, nimmer zal ik eene andere kiezen. Zoo „ ras men my toellaat u myne hand aan te bieden, „ zal ik myn' oom in de armen vliegen, dsn zal „ ik myn' hoogen rang aanvaarden , om u daar in „ te doen deelen. Het za! my niet moeijelyk val„ len my als een'prins te gedraagen; ik gevoel, „ dat myne ziel tot groote daaden bekwaam is; „ maar broeder, zou ik myne liefde verzaaken, „ eene liefde die my waarder is dan myn eigen „ leeven! zou ik Nina? . . . jaa, zy zal alles be„ looven, 't gene haar vader van haar vergt; zy s, zal zich zelve geweld aandoen j zy bezit de'ugd » ge-  gevallen ven Lorezzo en Nina< $j 5 ^, genoeg, om alles ter liefde van haaren vader op „ te offeren .... maar zy zou het befterven! en wat baat my zelvs de allerhoogfte rang zon„ der Nina? Daarenboven ftelt gy my voor, dat ik my zal onderwerpen aan den wil van den j, wreedaart, dié my het hart zoekt te verfcheu„ ren; hebt gy dan vergeeten, dat ik alle myne „ rechten verlooren heb, dat het bewys van de „ echtheid myner geboorte niet meer voorhanden ét is , dat hy dit papier in itukken heeft ge„ fcheurd?" — En, ingevalle, broeder, dat dit bewys nog in wezen was, welk een befluit zoud gy dan neemen? — „ Van in myne liefde te vol„ harden, en die door eene geheiligde verbindte„ nis te wettigen. Laat men my van Nina verwy33 deren, laat men my in eene gevangenis opflui,, ten, myn hart zal altoos het zelvde blyven, en myne laatltö zugt zal haar gewyd zyn. Dus ziet „ gy, broeder, dat gy u te vergeefs vleit; en dat .„ gy nooit iets van my zult verkrygen, dat ftrydig „ is met myne liefde. Indien myn oom u heeft ,, uitgezonden, zeg hem dan, dat de minnaar, dat 5, de echtgenoot van Nina zich gelukkiger acht ,, dan alle de vorffen van den aardbodem; bezie „ haar, broeder, bezie haar te recht?" Zy zal nimmer uwe echtgenoote zyn, viel hem Serano in. — ,, En evenwel zal ik haar als zoodanig be„ minnen; evenwel zal zy het eenig voorwerp „ zyn , waar aan ik alles zal opofferen." Myn- ' heer, hernam Serano, zich naar den jongen prins keerende, ik durf my vleijen, dat de tyd en myne ver-  <52 De flandvastige HSfèej gefchetst in de verrhaaningeh, ren zelvs die van myne dogter, ons in ftaat zullen ftellen om uwen broeder weder tot zyn' pligt te doen keeren; ik durf op my neemen, dat ik hem by u te Palermo zal brengen. Lorezzo en de jonge prins bleeven nog eenige ©ogenblikken met eikanderen alleen. Deze laatfte hervatte op nieuw zyne ftheekingen en liefkoozmgen. Ach! broeder, riep hy uit, gy bemint my dan niet! — „ Wees verzekerd, dat ik u, naa „ JMina, boven alle menfehen bemin." — Welk een vermaak zou het voor my geweest zyn, indien 3k u als myn' ouder' broeder, als myn' boezem, vriend had mogen beminnen! Ik Weet niet hoe het komt, maar myn hart heeft zich reeds aan u overgegeeven, federt het eerfte oogenblik, toen ik u gezien heb. Ach! lieve broeder, indien ik myn eigen meester was! jaa, dan zoud gy voorzeker met Nina in den echt treeden; gy zoud prins zyn, al moest ik ook om u myn'rang en goederen verliezen. Maar tot nog toe ftaat het my niet vry daar over te befchikken; ik ben thans nog geheel en al afhanglyk van onzen oom; ik wil u niet ontveinzen, dat hy niets weet van dit geheel geval, dat ik, uit eigene beweeging u heb komen bezoeken , dewyl gy myne brieven niet beantwoord hebt, en . . . — „ Uwe brieven, broeder; vol„ gens uwe belofte had ik gehoopt eenige tyding „ van u te zullen ontvangen ..." — O hemel? wat zegt gy! dan heeft myn oom die voorzeker weeten te onderfcheppen, en te beletten dat men U die deed toekomen; maar . . . geloof my, broe. der.  gevallen van Lorezzo en Nwa, $3 der, alle deze beletzelen zullen nimmer mvne vriendichap kunnen verdooven .... ach! moeë ik dan beroofd blyven van het genoegen van u tot den rang van ftamhouder van ods huis verheven te zien! in welk een' toeftand moet ik'u verlaaten? Moet ik dan zien, dat de prins van *** vernederd is tot den ftaat van landbouwer, en dat hy misfchien ten eenigen tyd genoodzaakt zal zyn gebrek te Jyden! — ,, Ik bezit alles, ik ben gelukkig, „ Nina bemint my; gy, broeder, «y alleen vermindert, uws ondanks, mvn geluk. Gy vcr„ toont my een allergevoeligst hart, een' teder„ minnenden broeder, een'trouwhartigen vriend, „ en egter mag ik met u niet leeven! — Geloof „ my, broeder, zoo lang my dit niet gebeuren 3, mag, zal 'er altoos iets. ootbreeken aan myn ge„ luk. Denk dikwils, maar denk tevens billyk „ aan my. Zoo gy immer de liefde leert kennen, „ dan zult gy eerst te recht begrypen, wat Lorez„ zo moet uitftaan." — Ik neem van harte deel in uwe fmart, en ben wel verzekerd, dat gy my bemint; waarlyk myn hart is niet minder tot u genegen! lieve broeder! dewyl het buiten myne magc is u de fchatten en eertitels op te draagen, waar over het my, tot dus verre, vryftaat te befchikken, neem dan, bid ik u, dit geringe pand van myne eenwigduurende vriendfchap aan ; dit juweel heeft onze moeder altoos boven alle haare andere juw.-elei in waarde gehouden ; lieve Lorezzo! fteek dien ring aan uwen vinger tot eene gedagtenis van een' broeder, die u altoos zal liefheb-  «4 Dt jlandyastige liefde, gefchetst in de hebben; ik zal tragten eenig middel uit te vinden.; dat veiliger is om u van myne omftandigheden te verwittigen; maar ik fmeek u tevens, dat gy my insgelyks kennis geeft van de uwe .... Vaarwel' laat ik u nog eens omhelzen; ik kan u niet verlaaten zonder myne heete traanen op uwen boezem uit te Horten. Indien het mogt gebeuren, dat een bedaard oogenblik u tot inkeer bragt, kom dan fchielyk raar Palermo; dan zal ik u met onzen oom verzoenen,, en gy zuIt den rarjg bekIeeden) die voor u gefctekt is. -( HeC hart yan ^ „ maakt al myp ge!uk, en alle myne grootheid „ uit; ik begeer niets meer, broeder, dan dat gy my bemint; bekleed myne plaats; toon u waar,, djg om den hoogen rang en den luisterryken Haat M van ons huis op te houden; ik zal, in weerwil „ van een' wreedaart, zoo wel als gy deze voor„ rechten geniéten; ik zal immers in u dezelven bezitten." De twee broeders fcheiddén eindelyk van elkanderen , naa eene belofte van onderlinge vriendfchap, en verzekering dat zy geduurig fchryven, en^elkanderen nimmer vergeeten zouden. Zoo ras Serano zich met Lorezzo alleen bevond, wierp hy zich voor zyne voeten. — Myn waarde Lorezzo, zeide hy, wat hoor ik, kan de -liefde u tot zoodanig eene buitenfpoorigheid vervoeren ! zou dan de vader van Nina zorg gedraagen hebben voor uwe jeugd, en zou zyne dogter u ontrukken aan uw geflagt, aan u zeiven, aan ge• heel Sicilïën! neen, nimmer zal ik my aan zooda- nig  gevallen van .Lorezzo en Nina. tig eene misdaad fchuldlg maakem C»ï Èa het zou waarlyk eene misdaad zyn, myn waarde zoon, ik zal ü dien naam altoos geeven, (terwyl hy den jongeling omhelsde) eene misdaad, die ik my ze', ven nooit zou kunnen vergeeven, dat ik laag genoeg zou Zyn om de ihfchikkelykheid te hebben „ van deze vernederende verbystering in uw hart aan te kweeken! Neen, gy zult u nimmer verlaagen? gy zult de prins van ***, gy zult onze befchermeir, gy zult onze vriend zyn; ik hóud my verzekerd, dat deze denkbeelden in uw hart zullen ge* preht blyven, en dat Nina eene néiging zal overwinnen, die wanvoeglyk is voor ons allen . . , t Dwing my niet om tot hevige middelen óver te gaan . . i . houd uwen pligt fteeds in het öög • onZe pligt is ü te eerbiedigen, ü te beminnen, ën u hulde te doen; zoo gy ons ilegts vergunnen wilt, die te dntvangen! — „ SèrAnö! ik erkett „ u vóór myn' vader, ik ken geen' andèreh; ik „ bemin uwe dogter, en zoo ras ik kenhï* gekfee* gen heb van myh lot, heb ik voorgenomen der* ,, naam van zuster tegen dien' van echtgenoot te ,, verwisfelen; dewyl ik gevoelde, dat onze har-: s, ten gevormd waren om zich met eikanderen té „ verbinden, en dat wy gefchikt waren Om veree^ nigd te leeven. Ik gaf my over aan myn lot.; „ en aan deze myne neiging, die geene paaleri „ zal kennen , zoo ras men die zal willen dwin„ gen. ... Gy zegt, dat gy gehoodzaakt zbud. „ zyn u aan verregaande uiterften over te geeven* „ maar vrees veeleer, dat ik u daar in voor zal y* Deel. E „ ^  CO De jiandvastige liefde, gefche^t inde „ komen. Myne dood ftaat vast, indien gy my „ Nina blyft weigeren, wees daar van verzekerd 3 „ myn broeder heeft zich door zyne genegenheid „ laaten misleiden ; ik mag voortaan niet meer „ denken aan den titel van prins van ***, het „ bewys van myne geboorte is niet meer in wezen; „ maar niets dan de dood. za! my den titel van „ echtgenoot van uwe aanbiddciyke dogter kunnen „ ontrukken; ik herhaal het u nogmaals gE.ano, „ gy moogt beeven, zoo gy my tot wanhoop ver-» », voert; gy zegt, dat gy my bemint, wel .nu, „ wees verzekerd, dat het einde van myne ver„ wagting ook het einde van myn leeven zal zyn.7 Serano was ontroostbaar, en zyne dogter verkwynde door duizenderleije kwellingen gefolterd; fchoon zy Lo ezzo niet zag, fprak haar hart eg. ter met hem: Hy bemint my dan zoo flerk! hy verlaat om my alles, dat eene verhevene ziel kan iïreeten! hy verfmaad om my zyne rykdom. men, zynen hoogen rang, en zya aanzienlyk geilagt! by wil liever een eenvoudige landman zyn dan een prins! en waar aan offert hy dit alles op? zou ik moeds genoeg hebben om myne neigingen' zeo zeer te bedwingen , om Lorezzo alleen om Lorezzo te beminnen ? . . . laat ik aan hem fohf yven; laat ik tragten my zelve te verwinnoo, laat ifc niets dan zyne belangens in het oog houden; door de geboorte is hy prins geworden, dus moet hy dien rang bekieeden; ik moet myne liefde aan zyne grootheid opofferen, hy moet my vergeeten; hy moet nooit meer aaa my denken .... maar ach!  gevallen van Lorezzo en Kina. ïfljö ach! kan Nina deze gedagten voeden! . . \ Wel aan, al zou ik het bederven, laat ik enkel zyne vriendin zyn; zou Nina als zyne zuster hem geenraad gegeeven hebben ,' overeenkomftig met de voorfchriften der deugd? . . . . Deze verregaan. de-edelmoedigheid, zal de fmart die myne liefde daar door lyden zal, wel kunnen opweegen maar ik zal zulks toch niet kunnen overleeven! Zy nam hier op het befluit van aan Lorezzo te fchryven; doch de pen viel haar uit de hand; eu eindelyk, naa verfcheidene poogingen, was zy in ftaat om de naavolgende woorden, die haar zoo veele zugten en traanen kosten, aan Lorezzo es fchryven. ,, Lieve Lorezzo! „ Ons lot is thans voor eeuwig bepaald! ïnèkp „ Ik enkel met myn hart te raade ging, zou ik niet „ aan u fchryven, maar ik moet dit al te weerbsr„ ftig hart paaien ftellen; u, u alleen" moet ik be„ minnen eh aanbidden; wat is toch Nina in ver» h gelyking van Lorezzo ? Ik had myn voorge» voel, dat my dit droevig gevolg voorfpeldei „ moeten gehoor geeven. Ach ! dat gy altooS „ myn broeder gebleeven waart! ach! had gy my „ altoos uwe zuster mogen noemen ! Lore'/zo! ' ,, heve Lorezzo! ik mag u niet zien, misfchien „ zal ik u nooit wederzien; en egter, zelvs op dis „ oogenblik, ... heb ik de pen opgevat, . . . „ waarom? en wat moet ik aan u fchryven? HeC „ is myn pligt u een voorbeeld te geeven van eend Ea „ lief-  68 De jlcmdvastige liefde, gefchetst in de „ liefde , die voorzeker geene weêrgaa heefa Gy „ bemint my , hier van ben ik overtuigd, jaa, a> hier van ben ik volkomen overtuigd; hier van „ hebt gy my blyken gegeeven door eene handel„ wyze, die in geen menfchelyk hart buiten het „ uwe kon opkomen» Zonder prinfes te zyn, durf ik my verftouten u in gevoelens te evenaaren; „ of liever, 'aaten wy tragten in moed en deugd „ eikanderen te overtreffen; en dus onderzoeken, „ wie van beiden het hevigst bemint. Lorezzo , „ ik ontflaa u van uwe belofte; ik verzoek u my „ enkel als uwe vriendin, als uwe zuster te be„ fchouwen ; deze genegenheid kan my immers „ niemand verbieden? dezelve is zoo zuiver! zoo „ vry van eigenbelang! geef u over aan de bej, geerten van uw doorluchtig huis, aan den Iuis„ terryken rang, die u te wagten ftaat; word een „ prins, en niet de echtgenoot van Nina; ftel u „ gelyk met haar , fchoon zy u boven alles zou bemind hebben. . . Laat de rang, de liefde te „ boven gaan! onderzoek niet wat 'er van my zal „ worden; wees gelukkig, uw geluk moet immers „ noodzaakelyk dat van Nina zyn! Jaa, Lorez„ zo! uw geluk zal het myne wezen; en zoo gy „ ooit by toeval weder deze plaats komt bezoe„ ken, dan zal men u immers niet beletten dezel- * „ ve met uwe traanen te befproeijen! dezelve zul„ len tot in myn verdorven hart doordringen, ea „ het wederom leevendig maaken. Maar welk „ eene drift vervoert my ! wees gy ftaadvastiger ,i dan ik; vestig uwe oogen niet op de traanen, ii die  5 gevallen van Lokezzo en Nina. ;,, die dézen brief bevlekt hebben, vlieg naarP> „ lermo om den luisterryken ftaat, die u wagt, met „ roem te bekleeden. Indien het uwe Nina nog „ had mogen gebeuren , u tot het toppunt van ;,, grootheid te verheffen, dat haare hand u eene „ Icroon op het hoofd had mogen zetten, dan zou de dood haar minder fmartelyk vallen .... 9, Denk niet, Lobezzo, dat ik het ben, die mét j, u fpreek! neen.' in deze letteren ontvangt gy a, myne geheele ziel, die de uwe wil ontmoeten, „ die myne traanen, myne hartkwellingen, myne wanhoop .... en te gelyk myne liefde tot u », overvoert ! Ach ! my ongelukkige ! moest difr „ dan het onderwerp van myn' brief zyn? vergeet n my! vergeet my! de nood vereischt zulks, laat eene anderen .... Neen! nooit zal de deugd my kunnen overhaalen om hier toe myne toe„ ftemming te geeven; niets kan zulks uitwerken „ dan de zugt tot uwe rust, tot uwen roem, en tot „ uw belang; ik heb uwe rust geftoord . . . maar ,, welhaast zal ik u niet meer hinderlyk zyn, ea „ die liefde, welke ons beiden zoo ongelukkig „ maakt, zal my niet lang meer kwellen. Lokezj> zo, ik heb u verzogt, dat gy de ongelukkige „ Nina zoud vergeeten; maar zou het wel eene „ misdaad zyn, wanneer gy fomtyds eens aan haar „ dagt? Wat my betreft, gy kent de neiging, die j> my tot het einde van myn leeven zal doen „ branden. Ik wil wel belooven, dat ik uwe oo„ gen zal ontwyken, dat ik uw byzyn zal vermy, „ den; maar., dat ik u niet meer zal beminnen! ® d ,y neeni  )fo De ftandvastige liefde, gefchetst in di S) neen! ik verklaar u thans, dat myne liefde nog s, heviger is dan die immer gewee?t is. Ach J hoe „ zeer beleedig ik myn' vader 1 hoe zeer ben ik s, te belclaagen! hoe zeer gaa ik thans myn' pligc 3, te buiten ! Vertrek, lieve Lorezzo! vertrek; uw leeven is het myne; ik vergeef u alles, in3, dien gy ilegts nu en dan om uwe Nina denkt, ',, en dit aandenken ftrekken kan tot vermeerdes, ring van uw geluk!" Van myn geluk! riep Lorezzo, naa den brief geleezen te hebben! Van myn geluk! Daar is voor my geen geluk meer! Ik.zie myne Nina Tiet! de geheele natuur vertoont my thans niets meer, dan een zwart fchouwtooneel van akelige voorwerpen! Helaas, broeder! hoe duur ftaat my uwe vrisndfchap! Serano wist niet om welke reden ik Palermo. verlasten had, het oogenblik was reeds naaby! .... Misfchien was ik thans reeds de echtgenoot van Nina geweest! welk een ilreelend denkbeeld,-en welk een akelig vooruitzigt doet zich daarentegen thans voor myne oogen op! De jongeling geheel aan zyne diepe droefgeestigheid overgegeeven, zogt eene der eenzaamfte en afgelegenfte valleijen , die aan den voet van dea berg Eryx gelegen zyn, en begaf zich daar in een duister hol, wiens ingang met een rcoeras% mos begroeid was, en dat zich uitftrekte onder eene rots, die ieder oogenblik fcheen te zullen iiftorte» Niet verre van dit hol ftroomde eenè beek, welker £!ykige wateren met een dof geruisen in eene onpeiibaare diepte nederftortten. Een akelige weder?  gevallen van Lorezzo en Nina. yr Verklank. liet zicfv hooren uit de verftrooide ov'erblyfzelen der gebouwen, die duidelyke biykcn gaven van dè verwoestingen van den alvernielenden tyd. Cyprcsfenbcomcn en pynboomen, die even oud fchi'cnen als de grond, d*e ben had voortgebragt, zettcden door hunne vaale groente deze p!a.;r$ eene fomberc ^duisterheid by. Geen vbgeleczang wierd hier gehoord, dan het gekrysch van kwaadvoorrpellcnde ragtvogels; kortom deze plaats fc:.: -n het vcrb.'yf van het ongeluk zelv' te zyn. Serano had intusfehen Nina raar eene van zy* ne bloed verwandten gezonden, en bevel gegeeven , dat men haar naauwkeurig zou in het oog houden ; dus was het haar volftrekt onmooglyk Lorezzo te zien. Deze ongelukkige bezweek eindelyk onder den last van het verdriet, dat hem kwelde. Eene zwaare ziekte bragt zyn leeven welhaast in gevaar; de oude man betoonde hem alle de genegenheid en zofg van een' tederen vader;, hy omhelsde hem, hy befproeide hem 'met zyne traanen. „ Ach! „ Serano, zeide de jongeling met eene fiaauwe „ ftenr, gy zoud deze traanen kunnen fpaareb, en ,t my van de dood redden, indien gy my zob lief „ had als gy rr,y wilt doen gelooven .... Ach! „ .vader, terwyl hy de hand van Serano vatte, en „ die aan zyne lippen drukte, ■ ftaa my toe, dat „ ik uwe aanbiddelyke dogter moge Szien, dat ik „ haar maar éénmaal moge zien .... ik zal niet „•met haar fpreeken .... Verftaat gymy? . . . s>-gy zoud-myn leeven verlengen, dat toch welE 4 a, haast  De Jlqndyqstïge ltffdes gefchetst iu d& „ haast geëindigd zal zyn ... . Ik fterf, en gy „ . , , . Serano! t . . . gy zyt oirzaak van myne' „, dood!" — Ach! dat, het den hemel behaagde »ny veeleer het leeven te beneemen! antwoordde de oude man., gy weet niet met hoe veel zorg ik u, Van uwe vroege jeugd af aan, heb opgevoed, en d.at het belang my nooit hiertoeheefc aangefpoord, dewyl ik onkundig was van uwen ftaat of geboorte , , , . federt dat dit geheim my ontdekt is, is myne oplettendheid voor u mooglyk toegenomen, ïïjaac myne liefde kon niet meerder toeneemen ... Waarde Lorezzo' ach! dat uwe ftaat met de onze gelyk was, dan zou Nina voorzeker uwe huis., vrouw zyn; ik zoude aan u beiden dit hoekje land naagelaaten hebben, hetzelve is.wel klein, maar het isou u egter het noodige verfchaft hebben, ea ais men eikanderen bemint, als mejj dezie aangeraame belooning der eenvoudige natuur, der oprechtheid, en der deugd mag fmaaken, als men die zoete gerustheid in het hart voed, welke het gevolg is van een vreedzaam leeven, dat door de kweiliagen e.n ondeugden der fteden niet vergif, (igdris, als bet ons gebeuren mag het-leeven ten einde te brengen, zonder tot het, Jaatde oogenblik top gefolterd te worden door wroegingen, die mep niet kan fmooreg,,is men dan niet waarlyk gelukkig ? is zulk een lot niet inderdaad bcnydenr. w^artSig? Qy hebt een gevoelig hart; ik heb u geJeferd rondborftig en billyk te zyn; oirdeel zclv', wat my re doen fta?t; js het my geoirjoofd voord-sl te trekken «it eene nejging, die n uw be• • «Kg*  gevallen van Lorezzo en Nina. $5 Jang, en uwen pligt uit het oog doet verliezen? De menfchen zyn, als het ware, mét eikanderen overeengekomen, ongeiyke huwelyken tot fchande, te rekenen, bedenk nu wie gy zyt, en wie Nina. is. Het ftaat tbans niet te onderzoeken , of dit vooroirdeelen zyn; men moet met de vooroirdeelen handelen, eveneens als met de dwingelanden; men moet dezelven gehoorzaamen, zonder de rede te hulp tex roepen. Geloof my, ik heb in die groote wereld geleefd, tot welke uwe geboorten toept; wy moeten ons aan dezelve onderwerpen, zoo lang wy leden daar van zyn; gy moet op dat tooneel eene der voornaamfte plaatfen bekieeden; het lot roept u derwaards, uit deze eenzaame ftreeken ; gy zyt verpligt de ftem der eer gehoor te geeven. Gy hebt u den haat van een' oom, dia u thans tot vader ftrekken moet, op den hais p-ehaald. Men zondigt tegen de wetten der «enfeha* lykheiJ, jaa, tegen de Goddelyke wetten zelve, wanneer men zich aan de magt der ouderen wil onttrekken; zy zyn onze eerfte wetgeevers; trage dan u zeiven te verwinnen; gy zoud my immers niet gaarne willen-beieedigen? vergeet myne dogter ; eene dame van den eerfteo rang moet uwe echtgenoote zyn. Vergun ons, bid ik u, uwe be, fcherming en uwe vriendlchap, en word prins •van' *.**. ,, Serano!" antwoordde de jongeling, terwyl hy zyne traanen afdroogde, en dè uiterfte poogiu. gen aanwendde om zyne ftem kragt by te zetten, „ ik heb nog niet vergeeten, dat ik u van jong*  Di Jtanivastige liefde, gefchetst ia ds af den naam van vader gegeeven heb; zoo lang „ ik leef, zult gy de geheiligde rechten, en de „ tedere genegenheid, welke aan dien naam ver* „ knogt zyn, in myn hart biyven behouden; ik „ heb u nog op dit oogenblik eene duidelyke blyk s daar van gegeeven ; ik heb ,u aangehoord met „ alle de oplettendheid, die de prins van *** mya „ vader ooit van my als van een' onderdaanigen „ zoon zou hebben kunnen vorderen. Hoe kunt 3, gy fpreeken van fchatten en hoogen rang ? hebt „ gy dan vergeeten , dat die thans niets anders „ zyn dan hersfenfchimmen, die ten eenemaal „ verdweenen zyn ? De prins myn oom heeft het „ bewys van myne geboorte verfchcurd; en, .„ naardien nu dit gefchrift voor altoos vernietigd „ is, heb ik geenen rang ter wereld meer; maar „ wac zeg ik! zal.ik in myne eigen oogen niet dui„ zendmaal grooter zyn indien het my vry ftaat „ Nina te beminnen, en haar myne hand aan te „ bieden? Ik zal het my tot eer rekenen, met u „ gelyk te zyn; ik zal u byftaan in uwen arbeid; „ ik zal u van deszelvs moeijelykheid ontlasten. „ Kunt gy my nog meer hinderpaalen aanwyzen ? „ zoo gy my waarlyk bemint, weet gy hier tegen „ niets te zeggen; en ik durf my vleijen, dat Ni„ na niet weigeren zal my gelukkig te maaken." De oude man fcheen eene overweegende hou. ding aan te neemen; hy zweeg een oogenblik, en zeide vervolgens op een' tederen toon: — Uw toeftand Lorezzo is inderdaad beklagenswaardig; ik kan niet ontkennen, dat dezelve my treft. . . • Nina  gevallen van Lorezzo en Nina.: m Nina is niet minder ongelukkig dan gy . . . Ik heb een middel uitgedagc .... maar egter beloof ik u niets .... Vergun my ilegts eenige (-dagen uitftel, en naa verloop van dezelven zal ik ,ti rondborftig zeggen wat gy te wagten hebt vaa een' man, die u als zyn' eigen zoon bemint. Ik zou met het grootfte vermaak myn leeven voor n opofferen; maar myne deugd .... daar voor zot? Ik zelvs het leeven van myne dogter opofferen; een myner vrienden zal by u blyven, zoo lang ik 'afwezig ben; het eenige, dat ik van u verzoek, is, dat gy goeden moed houd; gy weet, hoe zeer ik u bemin; geen zoon zou my ooit waarder kun» nen zyn. Dit gezegd hebbende, omhelsde hy Lorezzo, tragtte hem op nieuw moed in te boezemen, ea verliet hem den volgenden dag, naa hem op het tederlïe aan de zorg vao zynen vriend aanbevooJen te hebben; en deze betoonde geduurende de afwezigheid van Serano, ailemooglyke oplettendheid voor dien ongelukkigen. Dé verleegenheid , die Serano betoonde over den toeftand van zyne dogter, was niet zonder pjrond. Zy was waarlyk in geen minder gevaar daa hnar' minnaar. Te-vergeefs ftelde haare bloedverwandte alle middelen in het werk, om haar tot bedaaren te brengen; zy gaf zich over aan de allerdiepfte droefgeestigheid , haare fchoone oogea , 'waren ononhoudelyk met traanen beneveld; de•zelven keerden z;ch , of liever, dezelven warefi •geduurig gevestigd op die bekoorlyke valleijen-, daar  f.S De ftandvastige liefde y gefchetst in de daar Lorezzo haar zoo dikwils eene eeuwigduaïende liefde had gezwooren. Zy onderkende vaa Verre den' myrtenboom, waar van hy haar zoo dik*dls de eerfte bloemknopjes gebragt had; zy meende het geruisch te hooren van den waterval, aan Wiens oever zy zich zoo dikwils hadden nedergezet, om de koelte die in deze gewesten zoo aangenaam is, te mogen genieten; jaa zelvs vei beeldde zy zich het tortelduifje te onderkennen, dat haar minnaar op haaren verjaardag met een halsbandje van haare geliefde kleur had verfierd, en 9an haar gefchonken, doch 't geen zy weder vrygelaaten had, terwyl zy tegen Lorezzo zeide: laaten wy het niet van zyn gaêtje affcheiden, dan zou het immers ongelukkig zyn! metéén woord, haar geheele hart was vol van Lorezzo, en egter mogt zy niet eens den troost genieten van eenige fcondfchap nopens zynen toeftand te ontvangen; zy wist niet eens, dat zyne liefde hem op de oever van den dood had gebragt. Dezelvde onzekerheid, vermeerderde insgelyks de kwaal van Lorezzo. Hy wist niet, of hy zich mogt vleijen met eenige hoop, dan of hy zich aan de wanhoop moest overgeeven; zyne veiflaauwde ftem, kon naauwlyks iets meer dan den naam van Nina voortbrengen; hy floeg geduurig zyne oogen ten hemel, en lag de hand op de borst, om aan den man, die hem oppaste, te toonen, waar de oirfprong van zyne ziekte gelegen was. SeraKo kwam eindelyk terug. —- Ach! zyt gy daar, waarde vader! .... wel nu! hebt gy myne dood  gevallen van Lorezzo en Nina. beflooten De oude man omhelsde hem, zonder te fpreeken. Lorezzo hie;d niet op van hem te vraageu naar de onzaafc vaa zvne reis, en waar heen hy gegaan was; maar Serano vennydde zorgvuldig'yk hem daaromtrent eenig ftellig antwoord te geeven. Alles , dat Lorezzo kon ontdekken, was, dat Serano tederder en gemeenzaamer met hem fprak; en hem ten laatften beloofde, dat hy Nina weder zoude zien. Deze belofte van den ouden man was in de ziel van Lorezzo even als eene blikfemflraal in eene ftikdonkere nagt, van dit oogenblik af aan , begon de jongeling te herltellen, hy was welhaast in ftaat het bed te verlaaten , en zyne gezondheid nam meer en meet toe; binnen korte dagen, begon hy reeds wederom te kunnen gaan; zoo ras hem zulks eenigzintsmoog. lyk was verliet hy het huis van zynen vriend, en kroop, als het ware, naar dat van Serano; hier fcheen de hemel voor hem geoopend; hy zag Nina, die met het hoofd op de borst van haaren vader geleund, traanen ftortte. ,, Ik mag u dan eindelyk wederzien, lieve Nina!" meer kon hy niet voortbrengen , en oogenblikkelyk wilde hy zich voor haare voeten nederwerpen; Serano hield hem tegen: — „ Hoe! gy belet my het ,, genoegen van de voeten van uwe bekoorlyke „ dogter te omhelzen! ach! ik wenschte wel, dat „ de geheele wereld zag, dat ik haar aanbad; „ dat ik van liefde, van de tederfte, van de vuu„ rigfte liefdeftierf; dat ik in hetftof gebukt, haa3, re voetftappea kuste! Ach! ik mag u dan we- ,, der-  7U Da jlandvastlge liefde, giftlMst i„tfe „ derzien, myn allerhoogfte goed!" Nina za"haaren vader aan, en; fcheen bevreesd om den jont geling antwoord te geeven. Men kon duideiyk befpeuren, hoe hevig haare ziel door verfchétdea hartstogten geflingerd wierd; het gezigc van Lorezzo, had haar als buiten haar zelve verrukt. Serano befchouwde hen beiden met aandagt; hy verkropte zyne traanen, die op het punt Honden van uit te barden; hy wilde den jongeling aanfpreeken5 en de ftem fmoorde op zyne lippen; het icheen of hy hem een geheim wilde ontdekken, dat hem als een zwaare last op het hart drukte. Intusfchen vergunde hy aan Lorezzo eh Rina wederom de zelvde vryheid van omgang, welke zy, vóór Lorezzo's reis naar Palermo, genooten hadden; het hond hen thans weder vry eikanderen te zien, en hunne bezigheden te faamen te verrigten, „ Zal „ het my voortaan," vioeg de jongeling aan den ouden man, „ vergund zyn uwe aanbiddelyke do<». „ ter te beminnen, haar deze gelofte gedauriglyk „ te herhaalen, zal ik mogen hoopen .... dat ik s, haar echtgenoot zal zyn ? " Ik vrees antwoordde Sbranó, met eene diepe zugt, dat 'er zich nog veele zwaarigheden zullen opdoen tegens eene verbindtenis, die zoo weinig gefchikt is voor beiden! daar is al te veel onderfcheid in den rang! ook zeg ik nog niet, dat dit huwelyk vast beflooten is; bint nen kort zult gy daaiomtrent een beflisfend antwoord van my bekomen; en dan zuk gy weeten, of ik u als den prins van * * *, dan of ik u als myns gelyi(en en als myn' fchoonzooa most beL'chouwen. ?> Jaa!"  gevallen van Lorezzo en Nina. ^ g, Jaa!" riep Lorezzo uit, „ ik zal uw medemak„ ker, ik zal uw fchoonzoon zyn! ik zal myne „ lieve Nina trouwen!" Serano betoonde by aI!e de liefkoozingen van zyn' voedih-rling eene verlegenheid, die hy niet kon verbergen. • Lorezzo mogt than.*. m t recht vergeleeken worden by iemand, die eensklaps overgevoerd word uit eene akelige wcestyn in een bekoorlyk dal, dat met alle de gaven der natuur rykelyk beichonken is; zyn hart ftelde zich reeds het gelukkig oogenblik voor, waar in het hem zou mogen gebeuren zich voor de voeten van Nina neder te werpen» haar zyne aandoeningen te kennen te geeven, en zyn gemoed, dat door eene diepe droefgeestigheid federt Jangen tyd gepynigd wierd, voor haar uit te Horten. Eindelyk geDaakte dit lang gewenschte oogenblik; zoo ras Lorezzo Nina van verre zag, vloog hy haar tegemoet, en wierp zich neder voor haare voeten. De vreugd, de verwarring, kortom alle de vervoeringen der liefde hadden zyn hart ingenomen: — „ Nina! .... Nina! .... he» „ mag my dan gebeuren u te zien, met u te fpree„ ken, u te zeggen hoe vuurig ik u bemin, hoe „ zeer ik u aanbid! ik kan geene woorden vinden „ om u uit te dmkken hoe Ach! lees, lees „ in myn hart, goddelyke Nina! gy zult daarin „ uwen naam met brandende trekken gegraveerd „ vinden; die alleen heeft my opgebeurd, my be„ zield, en myn leeven behouden. Ik zal my dan „ eenmaal in het bezit van alle uwe bekoorlykhe„ den mogen verbiyden! .... Hoe! gy fchreit, aan- 1  go De fiandvastige liefde, gejlhetst in de „ aanbiddelyke minnaares! neemt gy dan ges* „ deel in myne verrukking?" — Kan Lorezzo ewyffelen aan het hart van Nina? maar helaas! gy moet onze verbindtenis niet voor zoo zeker houden. Herinnert gyn dan niet!.. . „ Neen, niets." Nie-s is zeker dan myn eeuwigduurend ongeluk! ik ben de oirzaak van den flag, die u getroffen heeft; om my hebt gy uwe fchatten, uwe grootheid, en den hoogen rang, die u toekwam, verlooren; om my hebt gy alles opgeofferd, het voorrecht van uwe geboorte, uw doorluchtig geflagt, uwen broeder zeiven, een'broeder, die u zoo lief fchynt te hebben .... alles, alles hebt gy om my verlaaten! dit denkbeeld zal my voor altoos het * leeven bitter maaken, niets zal hetzelve kunnen uitwisfen; en ik, Lorezzo! ben de oirzaak van dit alles, ik die gewenscht zou hebben u alle de fchatten, en alle de heerfchappyen van de geheele wereld te mogen opdraagen! — ,, Myne lieve Ni„ na! gy doet immers veel neer, gy verheft myn geluk boven dat van alle andere Vervelingen? „ gy oemint my! is 'er wel iets op aarde, dat dit „ genoegen kan opweegen? Slaa, flaa ilegts uwe ,, betoverende oogen op uwen minnaar; die, die „ zyn alleen myne wetgeevers; jaa, een oogwenk „ van Nina, zou my de geheele wereld doen ver,, agten, zoo ik die zonder haar moest bezitten. „ Laaten wy alles vergeeten, dat geene betrekking. „ heeft op onze liefde; laat die alleen onze harten „ vervullen. NiNa! wy zullen eikanderen gedun•„ rig meer en meer beminnen. Welk eene verruk- %» king,  ■gevallen van Lorezzo en Nina; U 3, king; welk een genoegen fmaak ik in fiet óan. „ kweeken van myne liefde!" Maar; zoo wy nu eens niet met eikanderen'verbonden wierden $ — „ Ach! Nina! van waar komt u toch dat droe„ vig denkbeeld ? gy verfpreid een' nevel over s, myne fchoonfte Jeevensdagen ! duizend goede « voorteekenen daarentegen voorfpellen my ons„ geluk; alles fchynt hier reeds ons te begünfti» j» gen, en onze keuze toe te juichen; ik brand vari „ ongeduld en van overmaat van blydfchap; eri j» gy alleen blyft droefgeestig!" . . , „ — Ach! Lorezzo ! wy zyn nog niet vereenigd! Serano liet nog fteeds die ongerusthèid biykènj Welke Nina zoo zeer bedroefde, en die zelvs de verrukkingen van haaren minnaar deed verminderen; op zekeren ogtend riep hy Lorezzo ter zy-, de: — Ik heb ü iets te zeggen. Ik moet u nog voor eenige dagen verlaaten; gy zült u wederoni zoo lang begeven naar dien vriend, wiens gene.; genheid gy. geduurende uwe ziekte, ondervonden! hebt. ... — „ En Nina?" — Nina zal by haare bloedverwandte blyven , gy zult haar niet mogen zien vóór .... — „Hoe! zal ik Nina „ wederom moeten misfen! ach! waarde Serano! „ ach, vader! ik zal dit nooit kunnen uitftaaö,' „ neen! nooit zal ik dit kunnen uitftaan, ... ik „ kan onmoogiyk" .... — Hoor my; binneri vier of vyf dagen zullen Wy het onherroepelyk lot Van óns allen weeten. — „ Vyf dagen! ik zal vyf „ dagen beroofd zyn van Nina, en dat nu, daar » ik meende voor eeuwig aan haar te zullen vf*r- v- BfiBB, F „ hoa.  %1 De Jlandvastige liefde, gefchetst in dg „ borden worden! ach! dit is voor my meer dan „ eene eeuw van kwelling.en verdriet . . . Sera„ nr ! gy zult my niet wederzien, ik zal voor uwe ,, terugkomst reeds overleeden zyn;" De oude man tragtte met de tederfte genegenheid hem op te bturen, en vermaande hemi om meerder' moed te toonen: — Het is immers, zeide hy, flegts een korte tyd. — „ Ach! Serano! Serano! het „ is wel te zien, dat gy niet verheid zyt! " Nina wierd door een' nieuwen flag getroffen, toen Serano haar kwam aanzeggen, dat zv zich ten tweedenmaale van Lorezzo verwyderen moest. „ Wel nu!" riep zy uit, zoo ras zy zich alleen bevond, ,, heeft myn voorgevoel my bedroogen? ,, dat is nu de trouw, die eene liefde verzegelen moest, welke myn vader zelv' fcheen goed te „ keuren! waar uit mogen toch alle deze vreemde „ tegenftrydigheden ontftaan? Beurtelings worden wy geflingerd tusfchen het leeven en de dood, ,, tusfchen vreugde en droefheid , tusfchen de „ ftreelendfte hoop en de allerakeligfte wanhoop! „ . . . Wat mag toch het voorneetnen van myn' %, vader zyn? hy is op nieuw van hier vertrokken, ,, wat mogen die geheimbeduidende reizen toch „ in hebben? Gisteren nog heeft hy my met de te« ,, derfte liefkoozingen overlaaden; maar egter zag „ ik, dat hy diepdenkend fcheen, zoo dikwils hy 5, my aanzag, en als ik fprak van Lorezzo gaf hy ,, my gpen antwoord, maar drukte my tegen zyne borst en begon in traanen uit te barften .... „ welk een nieuw ongeluk mag my over het hoofd „ han-  gevallen van Lorezzo en Nina. 83 >, hangen? ö Hemel! gy kent myn hart; gy weet,, „ dat het alleen vervuld is met het belang van Lo„ rezzo ... o Laat hy gelukkig zyn .... laat jfi my alleen van verdriet en kwelling vergaan „ maar hoe! hy kan immers niet gelukkig zyn, als „ ik het niet ben? wy zyn immers één hart én ,, ééne ziel ? kan wel één van ons eenige fmart lys, den, die de andere niet insgelyks zoude gevoe3t len? ongelukkige liefde! welke grievende tarra* „ pen doetgy mylyden!" Lorezzo gevoelde waarlyk geene mindere kwellingen; de betovering, die hem met eene vleijende hoop geftreeld had, was van voor zyne oogen verdweenen; voor een oogenblik door een3 aangenaamen droom misleid, zag hy by zyn ontwaaken, het graf voor zyne voeten geoopend. Alles was voorby; bet outer, dat zich aan zyne verbeelding vertoond had, met bloemen verfierd, en voor het welk hy gereed ftond om zich voor altoos met Nina te verbinden, dit gedenkteeken van zyn geluk was niet meer te vinden; hy weigerde gehoor te geeven aan de vertroostingen van den vriend, by wien hy thans zyn verblyf hield; hy wilde zelvs geenerhande voedzel gebruiken. Te vergeefs flelde zyri vriend hem voor, dat hy dus doende zyn leeven in gevaar bragt. „ Dat is juist myn oogmerk," zeide hy, „ my te ontdoen van een leeven, dat my „ ondraaglyk geworden is; wat kan hetzelve my „ baaten, zonaer Nina? helaas! ik heb reeds te lang geleefd! ik kan my niet te zeer haasten om SJ een hart te verdelgen, dat niet leeven kan dari Fa „ voor  84 De Jlandvastige liefde, gefchetst in de ,, voor de beminnelykfte aller vrouwen ! mynt „ fchim zal fteeds op haare ftappen waaren, 'om „ haar byzyn fmeeken, en fteeds branden van ee„ ne liefde, die geene wtêrgaa kent; ach! wie op „ aarde kan ooit zoo vuurig beminnen als ik? voor. „ zeker niemand; laat my ten minften dit ftreelend ,, denkbeeld behouden; niemand heeft ooit myne „ gevoeligheid en myne tederheid kunnen evenaa„ren ... . en dit zyn dan de vrugten van dezel„ ve!" Hy was in de diepfte neerflagtigbeid gedompeld, en zat met het hoofd gebukt naar de aarde, die hy met zyne traanen bevogtigde; toen Serano fchie. lyk binnen trad. Lorezzo ftond met drift op, en tragtte met eene angftige nieuwsgierigheid uit deszelvs oogen te leezen wat hy hem zeggen zou: — „ Welke tyding brengt gymy, Serano! het lee„ ven of de dood?" — Lorezzo, kom, omhels uwen vader; jaa gy zult myn fchoonzoon worden. Nina volgt my, zy weet het reeds . . . zy zal uwe echtgenoote zyn. Om zulke omftandigheden te befchryven, valt zelvs de bekwaamfte pen te zwak. Het is onmooglyk eene fchets te geeven van de fchielyke omkeering in alle de denkbeelden van een hart, dat zoo hevig beminde, deszelvs verrukkingen, dien uitroep van blydfchap ; en van den anderen kant, Nina, die naar Lorezzo toe fnelde, buiten ftaat om te kunnen fpreeken, in de armen van haaren vader nederyallende, terwyl zy haare band aan haaren minnaar overliet, die dezelve met vuurige kus- fea  gevallen van Lorezzo en Nina, 5y fen en traanen befproeide, gebrekkige woorden uitftamelde, die de waare keoteekenen van hevige aandoeningen zyn. De beide jonge lieden riepen te gelyk, en als door ééne drift vervoerd: wy zullen te faamen trouwen! Jaa, kinderen, zeide Serano, die wel verre was van eene zoo leevendige blydfchap te betoonen, jaa gy zult te faamen trouwen. „ Ach! vader, viel hem Lorezzo in, neemt „ gy geen deel in het geluk, dat gy my fchenkt... „ Nina ! lieve Nina ! ik zal u in myne armen en „ tegen myn hart drukken! Grooten der aarde nu M moogt gy myn geluk benyden!" Maar begrypt gy wel, vroeg Serano, hoe veel gy verliest? —■ „ Myne ziel is enkel vervuld met het denkbeeld •» van myn geluk." — Maar allé grootheid isvoorby, de titel van prins van *** is verdweenen, myn waarde Lorezzo! — „ Jk zal de minnaar, de echtgenoot zyn van het bekoorlyk voorwerp „ van alle myne wenfehen! Ik bid u vader, fpreek 3, van niets dan van Nina .... zy is alles voor „ Lorezzo , in haar bezit ik de gactfche aarde, ,, den hemel, jaa meer dan het gantsch heelal. „ Godheid van myn hart! terwyl hy zich voor haa„ re voeten nederwierp, heersch, heersch voor altoos over hetzelve ! Op dit oogenblik zweer „ ik u, in de tegenwoordigheid van uwen vader, 3, de allerheiligfte trouw, die ik voor het outer „ nader zal bevestigen, myne fchoone Nina . . . „ Serano, ... ik geloof, dat myne ziel „ ik kan myne blydfchap, myne verrukkingen niet „ bedwingen! ik zal de echtgenoot vanNiNAzyn," F 3 Lol-  %l Be jlandvastige liefde, gefchetst in de Lorezzo. ondervond, dat overmaat van geluk de zelvde uitwerkzelen voortbrengt, als overmaat vaa droefheid, hy zeeg gevoelloos neder; doch de zorg van Serano en van Nina, deedenhem welhaast weder bekomen. Gy vraagt niet, zeide toen de grysaart, werwaards ik, tot tweemaalen toe, gereisd ben,' en wat het onderwerp van deze reizen moge geweest zyn ? „ Ach! kan 'er wel iets in de we„ reid van eenig belang voor my zyn, zoo lang ik ,s Nina mag zien, en nu vooral, dat het oogen,i blik genaakt .... om haar heb ik alles vergee„ ten.", — Ik moet u egter bericht geeven van den flap, dien ik gedaan heb; thans kan ik u denaelveo ontdekken. Hoor nu derhalven myn wedervaaren, en de rede, die my, in zeker opzicht dwingt, om uw huweiyk niet alleen toe teflaan, maar zelvs te verhaasten ; uw leevensftand is thans onherroepe'yk bepaald : getrofFsn door de edelmoedigheid van uwe gevoelens, en aangedaan door die neiging, welke uw ongeluk veroirzaakt heeft, heb ik , in eigen' perfoon willen beproeven , of het niet mooglyk Zou zyn, u te herftellen in den rang die u , door het recht van geboorte, eigen v/a ; ik heb my ten dien einde, naar Palermo be. geeven; en middel weeten te vindén, om gehoor te krygen by den prins van ***, uwen oom; ik heb yetzogt hem alleen te mogen fpreeken. Maar .:: -nwlyks had ik hem myn' naam gezegd, of hy ny op de allerlaagfte wyze bejeegend. Ik heb my voor zyne voeten nedergeworpen en hem gofmeekt, dat hy u zyne gunst zou wedergeeven; ik  gevallen van Lorezzo en Nina. 3: ik heb hem beloofd, dat ik Nina voor altoos vaa uw gezigt zou verwyderen; maar niettegenfhande dit alles, heeft hy niet naagelaaten my met verachting te behandelen; ilc zal u niets meer zeggen van zyne beleedigende uitdrukkingen, dan dit, 'c gene u betreft: „ Ik heb myn befluit genomen ; uw „ voedllerling toont, dat hy waardig is onder uw »» geflagt geteld te worden; zyn broeder zal voort. „ aan de eenige bezitter van mvne genegenheid, ,» goederen, tite's, en geflagtnaam zyn ; deze »» denkt even gelyk ik, en erkent geen' broeder, „ waar aan hy zonder fchaamte en verontwaardi»> ging niet zou kunnen denken, Voo<- het overi„ ge, is het bewys, waar op deze laage ziel zich zou kunnen beroepen, reeds vernietigd; en, indien ik eenige kondfchap kreeg, dat gy, ten „ een'igen tyd, een kwaad gebruik maakte van dé „ zaak, die ik u thans ontdek, dan zoud gy kun„ nen verzekerd zyn, dat ilc door eene fehielyke „ ftraf, uwe onbefcheidenheid zou weeten te be„ dwingen. Dit kunt gy aan uwen lieven Lorezzo „ zeggen. Vertrek , en kom nooit wedir voor „ myn gezigt." Hoe! riep Lorezzo uit, is dan myn broeder even wreed , even ontmenscht geworden! heb ik dan zyne vriendfchap insgelyks verboren! Ik heb verzogt hem te mogen fpreeken; maar hy heeft my onder zwaare bedreigingen zulks doen verbieden. Dit is de uitflag geweest van myne eerfte reis naar Palermo. Hier terug gekomen, beb ik u, federi. dienUyd, als myn zoon beginnen te befchouwen, en te gelooven, dat Nina mis* ff. 4 fchieo  1$ Ls Jtandvastige liefde, gefchetst in de fchien de eer zou mogen genieten van uwe echtgfr. uoote te worden; en dit heeft my hewoogen om ■ aan u beiden die vryheid, welke niet ftrydig is met de deugd, terug te geeven. Egter hefchuldigde ik my «elven in 't heimclyk, om dat ik dit huweJyk toefierade, 't welk, fchoon aangenaam voor l«ya hart, ftrydig was met het denkbeeld van bilJy.kheid, dat my, tot myn'laatften adem toe, zal bezielen. Ik zal bet u fteeds her haaien, dit huwelyk outrooft u uw geluk en uwen rang, en is volitrekt ftrydig met de aangenomen begrippen, d;e men gewoon is in de menfchelyke faamenleeving als geheiligde wetten te eerbiedigen , aan welke men zich noodwendig moet onderwerpen. Deze vaoroirdeelen, die dikwils door eene kwaalyk bqdagtè wysbegeerte voor eene ongerymde en wrcede dwingelandy gehouden worden, hebben veel? overeenkomst met onze pligten; alle deze ongelyke verbindtenisfen, die tegen het aangenomen gebruik ftryden zyn meesttyds oopenb?are misdaa$ea, waar aan wy ons fchuldig maaken in de oogen van de genen, die ons omringen, en misfchien doeu Wy daar door de eer te kort. Met deze denkbeelden vervuld, en bedroefd om dat gy uit den hoogen rang van prins ftond te vervallen tot den laagen ftaat van een' geringen landman , heb ik my tea tweedenmaale op reis begeeven , en nieuwe poogingen aangewend om u in uwen rang te herftellen. }k heb my °p nieuw naar den prins uwen oom begeeven, ik heb op nieuw, zyne knieën omhelsd; maar hy heeft myne traanen en gebeden afgewezen-  gevallen van Lorezzo en Nina.' g5 zen, en zelvs my met drift weggeftooten ; en ein•delyk heeft hy de kwaadaartigheid gehad , van my jtot in de ziel te grieven; hy heeft my gezegd op een' verachtelyken toon: „ dat, wel verre van u., we verbindtenis met myne dagter af te keuren, „ hy my integendeel ried dezelve hoe eerder hoe „ beter te voltrekken , want dat gy , door met .,, Nina te trouwen, vrywillig fcheent af te zien, i, van uwe ingebeeldde voorrechten;" zelvs heeft hy my te kennen gegeeven, „ dat, indien gy niet „ fchielyk met Nina trouwde, hy wel middel zou ,, weeten te vinden om uwe vermeende voorrech» „ ten, die'niet meer in wezen waren, tegen te „ gaan." Kortöm, hy heeft u voor eeuwig den weg tot ftaaten en eerambten geflooten. Ik wil u niet ontveinzen, dat eenige van zyne bedreigingen my voor uwe vryheid hebben doen vreezen; doch het is onnoodig dezelve hier te herhaalen. Du» ben ik thans, als het ware, genoodzaakt om toe ie Hemmen in uwe keus om myn fchoonzoon te worden. — „ Gy fchreit, Serano, daar gy my den gelukkigften mensch van de geheele wereld „ maakt! ach! aan u alleen ben ik de allergrootile ,, weldaad verfchuldigd; laaten wy nooit meer v dénken aan den prins van ***, aan alle deszelvs „ eertitels, of aan den luister van een huis, dat ik „ niet,meer voor het myne wil erkennen. In het „ vervolg zal ik met u gelyk zyn. Ik zal, wel is ., waar de voorrechten van grootheid en overvloed niet bezitten, maar ik zal daarentegen al het geT „ noegea raogpn fmaaken, da.t de liefde aan ge-» F 5 ,, voe.  '%o Be Jlandvastige liefde, gefchetst in d& „ voelige harten fchenkt .... jaa, vader! dit „ overtreft by my den hoogden rang. Indien de „ tegenfpoed my ooit zyne flagen doet gevoelen, „ zal één oogwenk van uwe aanbiddelyke dogter -, my die doen vergeeten; ik gevoel my in ftaat o, om de grootfte vermoeijingen uit teftaan; ik zal „ vlytiglyk de aarde bebouwen; kortöm, daar ig »» Seen arbeid, hoe zwaar ook, die Nina my niet „ zal doen vergeeten; Nina is voor my meer dan j, de geheele wereld." De dogter van Serano was niet minder getroffen door het onverhoopt geluk , dat hen te wagten. ftond. In den eerften opflag vestigde zy enkel haare oogen op dit ftreelend vooruuzigt; maar wanneer zy overwoog, hoe duur deze zoo gewenschte vereenigmg aan Lorezzo, jaa aan haar z,lve kwam te ftaan, daar haare gevoelens niet min kiesch dan teder waren, dan bedroefde zy zich, en wenschte, dat haar ongeluk nimmer mogt geëindigd hebben , als maar Lorezzo verheven was geworden tot den luisterryken ftaat, waar toe hy door zyne geboorte gefchikt was. Ach! riep zy by zich zelve uit, mogt hy prins zyn, en ik voor eeuwig in een' vergeetenen in een' allerveragtelykften ftand gedompeld blyven! Hy verlaat alles om my; hy offert om my veel meer op dan zyn leeven; en wat geef ik hem voor dit alles weder? Myo hart, een hart, dat, wel is waar, nimmer dan voor hem geklopt heeft, een hart geheel en al met de allertederfte befde tot hem vervuld. Zekerlyk is 'er geen gevoeliger, geen verliefder hart in da wereld te via-  gevallen van Lorezzo en Nina. vinden; maar wat is dat een gering gefchenk in, : lyking van alles, het gene Lorezzo doet voor een eenvoudig mefeje, die deswegens van rouw en »an liefde zal fterven! .... Maar wanneer ik eens myns vaders huis ontvlugtte; wanneer i!c my Ontrukte aan hem, dien ik boven alles bemin; wanneer ik verre van hem af myne dagen eindigde, wat dan? .... Maar neen, myne dood zou hem geen voordeel baaren; alle hoop om ooit weder in de gunst van zyne bloedverwandten te komen is hem voor eeuwig afgefneeden; hy heeft op deze wereld geene vertroosting, geene vrienden meer dan Nina . . . dus is het myn pligt hem den last te verligten, dien ik zelve hem opgelegd heb, te. meer daar ik hem in den grond van myn hart aanbid; dit is alles, dat ik voor hem doen kan! ach! ach! my ongelukkige! waarom moest ik beminnen 1 i Nina fmolt in haare traanen; de haaïrea hingen onachtzaam over haare fchouders verfpreid; nimmer kon eenjg af beeldzei van de droefheid, eene grootere deelneeming in het menfchelyk hart verwekken; dezelve vermeerderde haare fchoónheid nog oneindig veel. Psyche word gezegd toen het hart van den God der liefde zelve getroffen te heb. ben , toen haare fchoone oogen door traanen bcvogtigd wierden; juist in een dergelyk oogenblik, trof Lorezzo Nina aan. Aan hoe veele ftrydige aandoeningen was hy thans blootgefteld! zy zat onder een' boom, geheel verzonken in haare droefheid ; de jongeling vloog naar haar toe: — „ Moet „ ik u dan altoos zien feftreijen, Nina! en wat is thsns  %% De fiandvastige liefde, gefchetst in de » thans de rede van deze traanen?" — Ach' ka» Lorezzo my dat vraagen ! (dit zeggende lag zy liaar hoofd op den arm van haaren minnaar), vergeet gy dan altoos tot welk eene prys ik uwe echt. genoote zal worden? Lorezzo, ik alleen ben oirfcaak van uw ongeluk. — „ Vaa myn ongeluk, zegt m gy» van mvn ongeluk! moet ik het u dan ge„ duurig op nieuw zeggen? wat kan uw minnaar, M uw echtgenoot toch op deze wereld meer begeem ren? Nina, gy fchynt het vermogen niet te ., willen kennen, dat uwe fchoónheid op myne ziel heeft . . . ach! Nina! ik zal u bezitten, s, myn geluk overtreft dat van alle andere men„ fchen." —■ Wat fpreekt gy van geluk, Lorezzo, daar gy gebooren zyt om den eerften rang te bexleeden, en de grootfte gunrten der fortuin te genieten ; overweeg toch te recht uit welk een' ftaat gy vervallen zyt, en wie u in dien afgrond heeft nedergcftort! - Ik fmeek u nog „ dat gy deze traanen voor myne oogen vert, bergt, laar die tot laafenis van myne liefde ftrek5, ken. Ach! Nina! lieve Nina! wik gy my de „ hand niet geeven? hoe beeft dezelve! hoe verin rukkelyk fchoon zy. gy! hoe fterk gevoelt myn „ hart a.de de aandoeningen, die gy my inboe„ zemt! Neen, zoo myn oom u gezien had, zou *. hy nimmer zoo wreed geweest zyn! Maar wat „ heeft zyne wreedheid my toch kunnen fchaaden? Ik word bemind van haar, die ik boven alles aan„ bid; ik bezit uw hart .... ik zie vader naar 9, ons toe komen .... Serano, zeg toch aan a uwe  gevallen van Lorezzo in Nina; 53 5, uwe dogter, dat zy eene droefheid verbant, die „ my wanhoopig maakt." Nina floeg haare oogen op, en keerde die teder- lyk naar haaren minnaar. De oude man gaf hem te Verftaan, dat ,hy de dag bepaald had., waar op deze langgewenschte vereeniging zou voltrokken worden. Lorezzo viel, op het hooren van deze woorden Serano met verrukking "»om den hals, kuste hem wel duizendmaalen, en vloog roen naar INina om haar insgclyks te omhelzeo; deze trad eenige fchreeden terug, om zyne, a!s het ware, al te hevige vervoeringen te ontwyken. — Ach! Sera* No, waarde vader! beveel toch aan uwe dogter, ,, dat zy my eene gunst toeftaat, die haare deugd ,, in het minst niet kan beleedigen." — Nina, gy moogt in myne tegenwoordigheid vryelyk deze blyk van tederheid, die in het minst niet ftrydig is met uwe eer gerustelyk ontvangen, de wetten zullen binnen kort uwe liefde verzegelen. Lorezzo fcheen met deze kus, zyne gantfche ziel op den mond van Nina te drukken; de wangen van hét meisje wierden daar door met een' bekoorlyken blos geverfd. „ Ach!" riep toen haar minnaar uit, „ welk een genoegen heb ik ge„ fmaakt! wat zyn eertitels, en rykdommen, wat „ is de geheele wereld in vergelyking van deze „ verkwikkelyke kus? Ssrano, wanneer zal ik u ,, eens myn' vader mogen noemen." De dag was eindelyk gekomen , die Lorezzo tot het toppunt van zyn geluk ftond te voeren* Geene befchryving is in ftaat tot het affchetzen van  94 De fiandvastigg liefde, gefchetst in de .van de blydfchap, en de verrukking, die hem vet. meesterden. De jonge dogters van alle de omleg, gerde gehugcen waren byëengekomen, om Nina op te fchikken; zy geleek Flora, die met haare eigene gaven Verfïerd was. Maar egter kon men èenen nevel van droefheid, temidden denglans van haare fchoónheid befpeuren. ■ Zoo ras zy uit de kerk kwamen, verzogt Lorezzo zyne echtgenoote, dat zy met hem zoude treeden in een prieel van groen loof en bloemen, dat hy zelv' vervaardigd had; en dat waarlyk eenmeesterftuk was van verliefde geestigheid. Geene fiè. raaden vertoonden zich hier voor het oog dan die de eenvoudige natuur opleevert, te weeten kruiden en bloemen; maar dezelven waren gefchakeerd met dien uitgezogten fmaak, die aan de zugtTom te behaagfen byzonder eigen is, en die alle'kunst en pragt te boven gaat Dit prieel vertoonde eene foort van tempel, ter eere van Venüs Erycina; in het midden was een klein heuveltje van groene zooden, en boven hetzelve een verhemelte van de allerfchoonfte en welriekendfte bloemen ; in dit verrukkelyk verblyf,' zag men van alle kanten zinfpreuken, waar van de Liters uit bloemflingers in. een gevlogten waren, alle toepasfelyk op Vends, wier wederkomst in Sicilièn aangekondigd wierd \ daar zy op nieuw begeerde aangebeden ce worden; kleine kinderrjes van beide de fexen, met bloemkransjes gekroond en omflingerd, verbeeldden de minnewigtjes. Zoo haast Nina binnen trad, liet zich een aangenaam veldinuzyk hooren: Lorezzo nam  gevallen van Lorezzo en Ninas 95 nam haar in zyne armen, droeg haar mee veel Jee. vendigheid op dit met myrten- en jasmynbJoemen beftrooide heuve'.tj , en bcog zich vervolgens voor haar neder: ■ Schoone Nina, zie hier uwen troon , den troon der fchoónheid zelve; heersch van daar over my, over deze velden, jaa, over de geheele natuur ; waarde medemakkers het is Venus zelve, die wy op den naam va'* Nina aanbidden; herhaal derhalven mee Lopczzo zyn lied4 verzeld van den klank van uwe veldfluiten: Laat ons gelyk van ouds af aan, Dione, eeren, dienen, vreezen; Want, febooh haare outers zyn vergaan, Zien wy haar beeld by ons verreezen! Iedereen yverde als om ftryd om aan de begeerte van Lorezzo te voldoen. Deze trok vervolgens den ring van zyn' vinger, die zyn broeder hem gegeeven had , en denzelven aan den vinger van Nina fteekende: — Waardfte echtgenoote! zie daar alles, dat het lot my heeft overgelaaten; die is het eenig gefchenk, dat ik u kan gee,ven; ontvang met het gefchenk van myn teder en verliefd hart dezen ring, als een onderpand van dien gloed, die niet dan met myn leeven te gelyk zal uitgeblust worden. Terftond hier op kwamen de kleine kindertjes hunne kroontjes voor de voeten van Nina nederleggen, en omhingen haar met bloemflingers. en dansten vervolgens met veel bevalligheid rondom haar heenen. Serano kon zyne vreugdetraanen niet bedwingen, en omhelsde beurtelings zynen fchoonzoon en dogter. De  $6 De fmdvastige liefde, gefchetst in de De bruiloftsdagen waren nu ten einde geloopen en Lorezzo, die Nina thans als echtgenoot meer en meer beminde, deelde met haar in alle den arbeid en in alle de bezigheden van het huislyk leeven; geduurig zeide hy tegen haar: „ lieve Nina' „ toen ik nog niets meer was dan uw' minnaar, s, meende ik, dar. ik zoo teder beminde, jaa.' zoo „ teder als het ooit in een menfehélyk hart vallen „ kon; maar Nina, nu ik uw echtgenoot ben, be„ min ik u nog duizendmaal meer; van dag tót „ dag komt gy my fchoonder, en beminnenswaar„ diger voor." De oude man nam van tyd tot tyd deel in hunne gefprekken, maar zugtte telkens zoo dikwils hy zyn' fchoonzoon aanzag, en zeide als dan: Lorezzo, moest uwe liefde u dan zóó verre vervoeren! „ Ach! waarde vader," antwoordde Lorezzo, „ moet gy my dan altoos her„ inneren .... iets, dat my geheel onverfchillig „ is? Spreek my van niets dan van den echtgenoot „ van Nina; die is de gelukkigfte van alle fterve„ lingen; niets kan de kalmte van myn gelukkig é, leeven beroeren, dan de onverfchilligheid van „ myn' broeder; hy fcheen een gevoelig hart te „ hebben, maar ik heb my bedroogen; doch laat „ ik alles vergeeten; laat ik niets befchouwen, ,, niets beminnen, niets aanbidden dan Nina; zy „ alleen is waardig bemind te worden." Lorezzo was inderdaad thans als echtgenoot meer verliefd, en meer oplettend dan hy als minnaar geweest was. Hy befchouwde de fchatten en eertitels, die hy bynaa zou bezeten hebbeo, als een  gevallen van Loéezzo en Nina. ^ een' droom, die gehéél Verdweenen was; hy gaf zich aan den landbouw over met den zelvden yVer en werkzaamheid als of zyne geboorte hem daar toe beflemd had. Dikwils gebeurde het, dat Nina j traanen Hortte, wanneer zy haaren echtgenoot met eene hark of fpade in de hand den zwaaren arbeid waar aan de akkerlieden blootgeftéld zyn, zag verrigten. — )S Bemint gy my dan niet Nina, vroeg ,, haar. dan Lorezzo?" — Ach! lieffte échtgeè noot! het woord van liefde is veel te Zwak om ü de aandoeningen te kennen te geeven, welke myn hart voor u gevoelt; hetzelve word geduurig meer en meer met het uwe verknogt. — ,, Wel nu, „ zoo dan uwe gevoelens voor my niet veranderd zyn, geniet ik dan niet het allervolmaaktfté géti luk? ik beni wel is waar, flegts een eenvoudig „ landman; maar ik bezit het hart van Nina; uwe hand droogt het zweet van myn aangezigt; ge„ loof my, zoo dikwils gy my ziet zugten, dan „ zyt gy alleen de oirzaak daar van, allerlieffte ,, hartvriendin ! Nina alleen heeft rede om zich „ over de onrechtvaardigheid van het noodlot te „ beklaagen; haare deugden, en haare bekoorlyk,, heden verdienden tot den hoogften rang verhe„ ven te worden. Welk eene verrukking van blyd„ fchap zou ik gefmaakt hebben,, indien het my „ had mogen gebeuren u ten top van eer te Verheft „ fen, u met fcbatten te overlaaden, uwe fchoon„ heid door uiterlyke pragt te doen uitblinken! „ ach! Nina." .... Met deze woorden viel Lobezzo in de armen van zyne echtgenoöte, en be* V- Deel' G toon-,  95' Dejlandvastige liefde, gefchetst inde toonde haar de tederfte blyken van een onuitdrukkelyk genoegen; hy ftortte als dan die verrukkelyke traanen, wolke de waare kenteekenen zyn van de tederfte aandoeningen der ziel. Hoe verre overtreffendeze kuisfche vermaaken de dierlyke driften, die de losbandigheid en het bederf der zeden doen ontftaan! Zie daar, gevoelige harten! zie daar de waare tederheid, in alle derzei ver onuitfpreekelyke bekoorlykheden, en hemelfche verrukkingen. De onfchuld en de deugd kweeken zoodanig eene liefde, of doen dezelve veeleer vermeerderen. Lorezzo en zyne echtgenoote waren het waare tegenbeeld van de bekoorlyke fchildery, die ons Mixton geeft van Adam en Eva ; de ftreek, die zy bewoonden was een recht Eden; daar heerschte de waare liefde, en het waar geluk voor zoo verre den mensen vergund is die te genieten, en zich te verbeelden. Drie jaaren verliepen geduurende deze foort van verrukking; twee kinderen, die vrugten van deze zoo benydenswaardige echt waren , ftrekten ten zegel van hunne geloften, en zetteden aan dit verbond eene nieuwe bevalligheid by. Serano wierd oud in het midden van een geliefd huisgezin; hy gevoelde nipt, dat de rimpels op zyn voorhoofd vermeerderden, maar befchouwde van verre de dood als het einde van eene aangenaame reis. Lieve kinderen, zeide hy tegen Lorezzo en Nina, gy bekranst my nog met bloemen op den rand van het graf. Zoo dikwils ik hoor, dat gy eikanderen eene eeuwige liefde zweert, die nog fteeds meer \ • en  gevallen van Lörézzo eüi Nina. en meer zal toeneemen, gevoel ik deze geloften tot in het binnenfte van myn hart; als gy eikanderen omhelst, dan omhelst gy my aan uwe borst» Ongelukkig is de gene, die het vermaak niet kent van in het midden zyner huisgenooten zyne dagen met genoegen te fiytem Die gene welke geené kennis heeft van in de vreugd' zyner kinderen tc deelen, en, als het ware, in hen te verjongen, die word waarlyk oud, en gevoelt alle de akelige angstvalligheden van eene aannaaderende dood j maar ik, lieve kinderen.' ik zal niet fterven! iri u zal ik op nieuw herleeven! De oude man fchepte zyn groötfte vermaak in zyne kindskinderen geduurig te liefkoozen ; hy' nam hen mede naar het veld, jaa nam zelvs deel in hunne kinderlyke vermaaken; hy leerde hen de behandeling der akkertuigen, en boerte vrolyk met hen over hunne zwakheid en onkunde. De langduurigheid van tyd, en het zoet genoegen van met Lorezzo verbonden te zyn, kon* den egter niet beletten, dat Nina fomtyds treurig was, hoe zeer LorIzzo haar ook-van dag tot dag verzekerde , da# hy zyn geluk aan niemand verfchuldigd was dan aan haar, en dat alle de luister der grootheid en rykdom, hem niet een enkel oogenblik zou hebben kunnen fchenken, dat hem zoo aangenaam zou geweest zyn als die, welken hy thans genoot. De veragting van myn' broeder, dit heb ik u meer dan eens gezegd, is het eenige verdriet, dat my kwelt; maar, lieve Nina! zoo ras myne oogen de uwen mogen aanG 2 fchoü.  ioo Dejlandvastige liefde, gefchetst in de fchoiwren, dan zie ik, dan gevoel ik niets dan mya geluk. Wanneer de lente deze bekoorlyke ftreeken met haare gaven kwam verderen, deed Lokezzo zyn best cm de fchoónheid der natuur door kunst te vergrooeen ; hy vermeerderde door zyn' nyveren arbeid de vrugtbaarheid van dit weeiig land; terwyl zyne echtgenoote de eerfte fchoone bloemen, die het veld opleeverde, in een korfje byëen verzamelde; zy fcheen inderdaad de godin, die, volgens de oude verdigtzelen, over de minnewigtjes de heeffchappy voert. Serano zat, op eenigen afftand van zyne dogter en fchoonzoon, onder de fchaduw van een' populierboom ; en fmaakte dat zuiver en aangenaam genoegen, 't welk zoo aandoenlyk voor den ouderdom is, de verkwikkelyke warmte van dezen fchoonen lentedag drong tot in zyne ziel; hy bewonderde de kalmte van den helderen hemel, en ademde de welriekende geuren • in, die een zagt westewindje hem toeblies; alle zyne zintuigen waren geoopend voor die onuitfpreekelyke bekoorlykhtilen, welke de ongelukkige ftedelingen niet kenntn, en die de vermaaken zyn van het veld en deszelvs gelukkige bewooners; hier, terwyl hy deel nam in de fpellen en in de onfchuldige vrolykheid van zyne kleine kindertjes, fcheen hy even gelyk dezen op nieuw zynen leevensloop te beginnen; hoe weldaadig is de natuur jegens haare fchepzelen.' deze tedere moeder verbergt dus op eene zoo aangenaame wys het graf voor ons gezjgt, en doet ons geduurig de  gevallen van Lorezzo en Nina. ioï 4e oogen vestigen op de wieg van onze nakomelingen ! Eene wolk van dof kondigde op zekeren dag de aankomst van verfcheiden lieden te paard aan, die van een' draagdoel gevolgd wierd : zy kwamen fpoorflags aanryden naar de plaats, daar Serano en zyn'geheel huisgezin zich bevonden, dit wekte hunne nieuwsgierigheid; een der reizigers vloog met eene onbegrypelyke fnelheid de anderen voorby, fprong met de zelvde drift van zyn paard, en viel oogenblikkelyk Lorezzo om den hals: Ach! broeder! lieflïe broeder! Terftond riepen Serano en Nina te gelyk: ó Hemel! de prins van ***! en deze was het ook inderdaad. Zyne armen fcheenen als bedorven om den hals van Lorezzo, en hy kon zich niet dan door de allertederde verrukkingen van blydfchap uitdrukken, terwyl hesi de traanen langs de wangen droomden. Het hart van Lorezzo was niet minder hevig aangedaan. De beide broeders wilden fpreeken, maar konden niets meer doen dan eikanderen op nieuw omheizen, ea op nieuw op elkanders boezem traanen te dorten. Zoo ras Lorezzo eindelyk in ftaat was om te fpreeken, riep hy uit: Gy bemint my dan nog, waarde broeder! en gy verwaardigt my nog dien naam te geeven! „ Ach! waardfte vriend, zeide de jonge „ prins, hebt gy één oogenblik aan myne geneif genheid kunnen twyffelen? Ik brand van verlan„ gen, om u hiervan de duidelykde blykentegee„ ven; dit alleen, myn waarde Lorezzo heeft my »» Eerwaards gevoerd. Ik zal kort zyn in het verG 3 é ha«-  ■i.Qz Be Jlüuilvasüge liefde, gefchetst » di 9, haaien van onhandigheden, die zekerlyk onaasW ,, genaam voor u moeten zyn. Ik was te Palermo, en zelvs in ons paleis, toen Serano aankwam, ri en zyne uiterfte poogingen aanwendde om myn5 „ oom te beweegen; doch deze bleef onverbidde. s» tyk, gelyk u zekerlyk bekend zal zyn; en vree3, zende, dat ik zou tragten u dienst te doen, had 9, hy de ftrengfte beveelen daar tegen gegeeven, a, en my dus beroofd van het genoegen van Serafs no te fpreeken, en naar uwen toeftand te verneemen. Myn oom ging zelvs nog verder; hy s, zond my uit reizen, enkel verzeld van lieden, die aan hem vcrflaafd waren, en die uitdrukke„ lyk bevel hadden om my het vermaak te belets, ten van eenige kondfchap van uw lot te krygen.. „ Hoe dikwils heb ik in 't heimelyk alieen om u ?, traanen geliort! Kortom, broeder, onze oom is s, overleeden. Zoo ras ik deze tyding kreeg, yL. >, de ik naar Palermo terug; en myn eerfte werk is „ thans om u te herftellen in den rang, die u toe« komt' GY zYt myn ouder broeder, en de wec„ tige erfgenaam van ons huis; neem dan bezit van 3? uwe titels, en van uwe goederen; van dit co. 9) genblik af aan, ftaa ik alles aan u af. Het paleis «s, van ***,, dat thans het uwe is, verwagt u en „ uw huisgezin: en ik zal fteeds uw broeder en uw „ vriend zyn, uw allertederde broeder; dit zyn „ eertitels, die ik nimmer aan iemand zal afftaan, die wil ik fteeds in alle derzelver voorrechten „ blyven behouden.Lorezzo kon niet antwoorden, by viel den jongen prins op nieuw om dee hals;  gevallen van Lorezzo en Nina. 103 hals ; eindelyk riep hy uit : Onvergeiykelyke broederi goddelyk fchepzel! wat hoor ik! ... . broeder! zie daar uwe kinderen! Terftond drukte de prins die lieve fchepzeltjes met de tederfte aandoening in zyne armen: — „ Jaa, zy zullen my„ ne kinderen zyn,, ik zal nooit eenige andere kinderen hebben;" deze woorden gingen met duizend liefkoozingen gepaard. Nina had de hevigheid der aandoeningen, die een zoo aandoenlyk tooneel noodzaakelyk moest veroirzaaken, niet kunnen doorftaan; zy was in onmagt gevallen; haar echtgenoot onderfteunde haar; de grysaart met traanen op de wangen, die zyne rimpels fcheenen uit te wisfen, was opgeftaan om zich voor de voeten van den prins neder te wer» pen; doch deze haastte zich om zulks te beletten, en viel hem om den hals: —- gy zult ook myn vader zyn. (Intusfchen waren de edellieden en dienaars, die hem verzelden nader gekomen.) „ Gy „ ziet hier myn' oudften broeder, den wettigen j, prins van * * *, laaten wy ons fpoeden om te „ Palermo te komen; laaten wy voor de oogen van „ geheel Siciliën de deugd, de fchoónheid, en de ,1 edelmoedigheid in haaren vollen luister ten toon ,1 ftellen; de uiterlyke pragt zal haar niet verfie„ ren, maar integendeel haare wezentlyke waarde ,, van dezelve ontleenen. Waarde zuster, vervolg„ de hy, gy zult u, met myne neefjes, en met „ uwen vader van deze draagkoets bedienen, ter„ wyl myn broeder, ik, en myn gevolg u te paard s-, zullen verzeilen." (Vervolgens riep hy Lorezzo G 4 pe*  |o4 De ftandvastige liefde, gefchetst in de een weinig ter zyde.) „ Myn hart zegt my alles; a, dat het uwe moet gevoelen; de braave inwoonders van dit gehugt zyn u zekerlyk waard, en f, gy zult, zonder twyffel, voor uw vertrek, hen s, wel eenige blyken van uwe genegenheid willes 3, geeven; zie hier een' van uwe bedienden, want 9, zy ayn thans allen de uwen meer dan de mynen 3, deze zal u eenig geld ter hand fteilen, dat gy, 9, naar uw genoegen, onder deze goede lieden zult „ kunnen uitdeelen." Houd op ... . houd op, broeder 1 antwoordde Lokezzo al fnikkende; deze overmaat van goedheid .... ach! .... gy zjet myne traanen; de traanen van de allertederfte, op. ïechtfte, en leevendigfte dankbaarheid . . . myn hart broeder is ... . „ Denkt gy dan, lieve „ Lorezzo, dat ik geen hart heb? dat hetzelve s, niet op het leevendigsc getroffen is ? dat het niet „ geheel vervuld is met genegenheid voor u ? . . .. myne droefheid over uw lot neen, nooit zal ik u die kunnen befchry ven.' laaten wy ons., „ zoo fpoedig mooglyk op reis begeeven, waarde „ vriend; alles , dat ik doen kan ten voordeele van 3, een' broeder, dien ilc zoo tederlyk bemin, zal „ my altoos nog meer genoegen geeven dan hem s, zeiven. Dezen dag reken ik voor de fchoonfte en „ aangenaamfte dag van myn leeven. Ongelukkig „ is de gene , die voor zulk een vermaak onge„ voelig is, deze kan nimmer de aandoeningen van i, den waaren wellust fmaaken." Het gerugt van dit zeldzaam geval, verfpreidde süch welhaast door het gantfche gehugt; de akker- lie.  gevallen van Lorezzo en Nina, 105 lieden door dit nieuws verrukt, ftaakten hunnen arbeid, en kwamen met hunne gereedfchappen nog in de hand, gevolgd van hunne vrouwen en kinderen, in meenigte Lorezzo omringen; zy dankten den hemel voor deze zoo byzondere omwenteling; alle riepen zy, genoegzaam eenftemmig, met eene gulhartige vrolykheid uit: God dank! hy verdient wel prins te wezen! hy heeft recht het hart var* een' prins! zy liepen, de een naa den anderen, naar hem toe om hem te omhelzen; men zag en hoorde van alle kanten, niets dan eene algemeeno blydfchap. Maar, naa dat deze eerfte oogenblikken van verrukking voorby gegaan waren, betoonden zy hunne droefheid over het gemis van eert zoo deugdzaam huisgezin, dat zy befchouwden als de oirzaak, waarom de hemel het gantsch gehugs zegende. Dit was, zeiden zy, zekerlyk-de belooning van hunne deugd en weldaadigheid! Hunne aandoening wierd nog veel leevendiger, toen Lorezzo, terwyl hy hen voor de eerftemaal omhelsde, hen met deze woorden aan fprak: „ waarde „ vrienden! want dezen naam zult gy altoos in ,j myn hart behouden, de prins zal zich fteeds met „ genoegen herinneren, dat hy een landman, dat „ hy uw' medemakker geweest is; als zoodanig }, fmeek ik u, dat gy deze gefchenken aanneemt „ als blyken van eene ftandvastige en waare toe„ genegenheid, die nimmer verflaauwen zal." Dit zeggende, deelde hy eene aanzienlyke fomme geld onder deze braave lieden uit. Welk een fchouw. ipeli welk «ene overmaat van verrukking voor een G $ hart,  |otf De JLandmtige lijfde, ge/chttst in de hart, dat de bekoorlykheden der aandoenlykhcid kent! Deze landlieden, door eene ongeveinsds dankbaarheid getroffen, vielen Lorezzo te voet, en heften de handen naar hem 0p als naar het evenbeeld van God zeiven; zy konden al (hikkende niets meer voortbrengen dan deze woorden: „ ach! », waardfte weldoener! tedergeliefde vriend! gy „ gaat ons dan verhaten! de hemel zorge voor uw 3, leeven, voor 'dat van uwe waardige echtgenoo» s, te, en van uw geheele huis, mogt hetzelve, 3, zelvs ten koste van het onze, verlengd worden ! want wat kunnen wy u anders geeven?" — Ik begeer niets myne waarde medemakkers, dan uw hart; laat het aandenken aan een' man, die voor altoos aan u zal verknogt zyn, eeuwig in hetzelve geprent blyven! — „ Helaas! gy zult ons wel. 3, haast vergeeten.' iunnen prinfen wei aan ons 9, denken?" — Wanneer myne vriendfchap u van dienst kan zyn, komt dan te Palermo ; en niemand van u allen zal kunnen zeggen, dat het hart van Lorezzo veranderd is. Waarlyk, myne vrienden, vervolgde hy, hen allen, den een' Daa den anderen op nieuw omhelzende, terwyl hy van tederheid traanen ftortte, wees verzekerd, dat ik u fteeds zal blyven beminnen. Toen zy op reis gingen , volgden alle de inwoonders van het gehugt, en zelvs veelen van de omleggende dorpen hen nog een' geruimen tyd; Êoen zy fcheiden zouden, begoDnen de zegenwenfchen, de tedere vaarwelzeggingen, en de traanen Vaa aandoening wederom op nieuw; zy konden Lo*  gevallen van Lorezzo eji Nina. 11* Lorezzo niet verlaaten, zonder hem alvoorens nog. maals omhelsd te hebben. „ Hoe aangenaam," feeide de jonge prins tegen zyn' broeder, „ zyn „ de verrukkingen van deze braave lieden voor j, myn hart, en hoe duidelyk toont deze algemce- ne toegenegenheid, hoe zeer gy verdient bemind te worden!" Maar zeg my eens, vroeg Lorezzo, hoe is het mooglyk geweest, dat uwe vriendfchap my van dienst heeft kunnen zyn? het gefchrift, dat de echtheid van myne geboorte-moest, bewyzen, is immers verfcheurd ? dat papier... — Is nog in wezen, waarde broeder. — Wat zegt 'gy! en door welk een wonder .... ——- „ Gy zuit u nog wel herinneren, dat de prins onze oom, in de vervoering van zyne drift, dat pa» „ pier verfcheurde, en de flukken wegwierp; ik „ heb de voorzorg gebruikt van dezelven op te s, neemen, en die op een ander papier weder by- een te voegen; ik heb hetzelve vervolgens zorg-,, vuldig bewaard, dewyl myne vuurige begeerte „ was u daar door ten eenigen tyd van dienst te zyn , en u voor de wreedheid van onzen oom te „ beloonen. Ons geheel geflagt heeft dezen brief „ gezien. Wees verzekerd, dat niemand thans ,, uwe geboorte langer in twyffel trekt; geheel Pr« „ lermo verwagt u met het uiterfte verlangen, eq „ met u uwe beminnelyke echtgenoote, hsare „ fchoónheid en deugd zyn reeds bekend in onze „ hoofdftad." De twee broeders hielden niet op eikanderen betuigingen van hunne genegenheid te doen; de jonge  ïoS Dg fiandvastige liefde, gefchetst in de ge prins wierd hoe langer hoe minzaamer en vtoi ïyker naar maate zy Palermo naaderden. Zy kwamen daar eindelyk laat in den nagt aan, en flapten af voor het paleis van * * *, >t welk Lorezzo terftond herkende; zy fpoedden zich ter rust. Zoo ras Lorezzo des ochtends de oogen oopqnJ de, meende hy nogmaals het fpeeltuig te zyn van een' bedrieglyken droom; hy zag Nina in zyne kamer treeden in vorfleiyke kleederen, die met edelgefteenten bezaaid waren, gevolgd van haare kinderen, die even pragtig gekleed waren, terwyl de jonge prins haar by de hand binnen leidde. Zie daar, zeide zy tegen haaren echtgenoot, zie daar weder nieuwe weldaaden van den prins. Zeg liever, viel haar deze in, eenige flaauwe blyken van de vriendfchap van een' broeder, die u allen in zyne ziel lief heeft. Lorezzo trok eene bloem uit een' ruiker, die op eene marmeren tafel in zyn vertrek ftond, en plaatfle dezelve met een bevallig glimlachje in de haairen van Nina: Lieve Nina! zeide hy, vergun my, dat ik u altoos de herdenn moge herinneren , deze heeft my het eerst bekoord; waarlyk de prinfes kan de tedere gevoelens niet vermeerderen, die ik Nina voor myn geheele leeven gewyd heb. Zy ontvingen de verwelkomingsbezoeken van hun aanzienlyk geilagt, en van de overige grooten der hoofdftad; en wierden voor wettige prins en prinfes van *** erkend,- iedereen, jaa zelvs de vrouwen preezen Nina hemelhoog; men verklaarde eenftemmig, dat dit doorluchtig paar zyn geluk en verheffing dubbel waardig w;y». Ook \  ■gevaiien van Lorezzo en NiNAë i©^. Dok toonde Lorezzo duidelyk door zyn gedrag, dat nimmer de grootheid by hem de eenvoudige natuur konde verdry ven; men kon met waarheid zeggen, dat de oprechtheid en oopenhartigheid van zyn gemoed, volkomen geleek naar de fchooriheid van zyne echtgenoote; de kunst had geen het minile deel aan dezelve. De jonge prins bleef by hen, en weigerde zich in den echt te begeeven; hy hield het geluk van zyn' broeder voor zyn eigen; hy had, by hunne ontmoeting, beloofd, dat hy deszeivs kinderen als de zynen zou aanmerken, en hy hield hier in ook zyn woord. De fchoónheid en aandoenlykheid van Lorezzo's ziel bleek vooral, wanneer de inwoonders van zyn voormaalig landverblyf te Palermo kwamen, en gehoor by hem lieten verzoeken. Hy betoonde hen allerhande beleefdheden, en deed zelvs aan zyne tafel hen aan zyne zyde zitten. Dit onthaal moet u geene verwondering baaren, zeide hy als dan tegen de grooten, diezich by hem bevonden; gy ziet hier myne oude makkers, myne waarde vrienden; wy hebben te faamen het land bebouwd. Hy zond hen nimmer terug , dan naa hen alvoorens met gefchenken overlaaden te hebben; wanneer zy arm waren, vervulde hy alle hunne behoeften, ontzag hunne fchaamte en befchroomdbeid , en befpaarde hen de fmart van hem hunnen nood te ontdekken; hy handelde als een' vader, die alle zyne kinderen, zonder eenige uitzondering, hartelyk bemint. Nina befpeurde, dat haar echtgenoot dikwils het  iid De Standvastige liefde, gefchetst in de het gezelfchap verliet, en zich in zyn geheimveïtrek ging opfluiten, daarhyfonryds uuren agterëen' bleef zitten; en dat hy telkeDs den fleutel met groote omzigtigheid verborg, zelvs in zoo Verre, dat het niet alleen zynegemaalin maar ook anderen in het oog liep. Dit baarde haar eenige droefheid. Is dit, zeide zy by haar zelve, de waare kieschheid van eene liefde, die nog heden het geluk van myn leeven uitmaakt ? myn echtgenoot heeft dan ge. heimen voor my! jaa, zekerlyk bemint hy my niet meer! neen ik word niet meer bemind van Lorezzo! ik ben niet meer Nina! waarfchynlyk heb ik haare bevalligheden verboren, fchoon iknogfteeds haar hart heb. Zy tragtte zich te bedwingen, haar hartenleed te ontveinzen, en geene de minfte blyk te geeven van droefheid b>de tegenwoordigheid van haaren gemaal. Maar haar aandoenlyk hart verried haar; zy kon op zekeren tyd niet ontveinzen wat de rede was van haare traanen, die zy te vergeefs tragtte te verbergen. Lieve Nina! z-ide Lorezzo, want ik fchep altoos vermaak om u by dien naam te noemen, het moeit my, dat ry begeert onderrigt te zya van myn geheim , indien het gering vermaak , dat ik voor my zeiven heb doen vervaardigen, zoo genoemd mag worden- ik zou u hetzelve, van het eerfte oogenblik af aan] medegedeeld hebben; maar ik oirdeelde, dat het voor u van zoo veel belang niet zou zyn als voor my, en daarom heb ik het voor u verzweegen maar egter wil ik u geene de minfte droefheid veroirzaaken. Gy kent my; ééne traan, éëne en- keie  gevallen van Lorezzo en Nina. iit fcle traan van myne lieve Nina doorboort my hes hart. Zie daar den fleutel: oopen zelve de deur en gy zult zien, of gy niet nog fteeds het voorwerp3 van alle myne gedagten zyt. Nina ftond een weinig verleegen, zy wenschte wel even edelmoedig te kunnen zyn als haar echtgenoot, en haare nieuwsgierigheid te overwinnen; maar dezelve was fterker dan haare overweeging; zy zwigtte, en oopende het geheimvertrek; Welk een fchonwtooneel deed. zich op voor haare oogen! Eene lange reeks van tafereelen, die allen Lorezzo en Nina afbeeldden, gelyk zy zich vertoonden in de velden van Siciliën, bezig met verfcheiden handwerken van den landbouw; hier zag men hen zitten onder een' myrten- of oranje-boom, terwyl zy op eene onfchuldige wys eikanderen liefkoosden; daar zag men het jonge meisje, verfierd met alle de bevalligheden der natuur, bezig met bloemen te plukken; verder op ftond zy agter één boom, begluurde haaren minnaar met een fchalk glimlachje, eü gooide hem met kleine oranje - appeltjes ; terwyl hy naar alle kanten rondzag, van waar toch deze fpeelende uittartingen mogten komen ; het veldfeest, dat hun huwelyk verzeld had, was in deze tafereelen insgelyks afgebeeld; ook zag men 'er Serano , met zyne twee kindskindertjes op den fchoot, in derzelver kinderlyke vermaaken deel neemen. Eezyden deze fchilderyen, hingen de gereedfchappen van Lorezzo, en de kleederen, die hy nog op het land zynde gedraagen had, en tevens de opfchik van Nina, waar mede zy zich op feest-  in De ftandvastige liefde, gefchetst in de feestdagen gewoon was te verfieren, wanneer zy boven de andere landmeisjes haare fpeelgenooten, zoo zeer in fchoónheid en bevalligheid uitmuntte. De echtgenoote van Lorezzo kon niets meer doen dan een' oogwenk, die alle de aandoeningen van haar teder hart uitdrukte, op hem te flaan; en te gelyk viel zy hem om den hals, met deze woorden: Ach! lieve Lorezzo ! gy zyt nog fteeds de minnaar van de getrouwe Nina! „ Jaa," antwoordde haar echtgenoot, terwyl hy haar de hand kuste, en dezelve befproeide met traanen, die zoo bekoorlyk zyn voor iemand, die recht weet wat liefde is: „ jaa, hier fluit zich Lorezzo op, om aan Nina „ dagelyks op nieuw, eene eeuwigduurende trouw ,, en ftandvastigheid te zweeren. Maar weet gy „ wel, welk tafereel my het meest behaagt? Dat, „ waar in men my heeft afgebeeld, daar ik vernomen heb, dat gy myne zuster niet zyt, en „ daar ik my mag overgeeven aan de aangenaa„ me hoop, van eens uw echtgenoot te zullen wor,, den. Ik fchep het grootst vermaak in het wederzien van myne herderin ; geen rykdom of rang hebben my op u doen verlieven, maar uwe 3, natuurlyke, uwe aandoenlyke, uwe eenvoudige bekooriykheden, die ik my onophoudelyk we- ,, der te binnen breng, en waar mede myn hart „ geheel vervuld is! Waarde echtgenoote, in ,, dit eenzaam verblyf geniet de prins van * * * 4, nog fomtyds een klein firaaltje van het waar geluk; lees flegts het gene boven den ingang ge- 9, fchreeven ftaat: Schuilplaats van het geluk. Kort- „ om  s gw0en van Lorezzo en N/na» tU „ om in deze afgelegene eenzaamheid ontwyk ifc „ de lastigheden, die noodzaakelyk aan myn' nieu„ we rang .verknogt zyn; hier begeer ik gebragt „ te worden wanneer myn fterfuur zal beginnen te naaderen , jaa zelvs zou ik wel wenfchen bier „ begraaven te worden. i\ch! Nina! het is im„ mers onmooglyk, dat myn hart ooit ophoud li „ te beminnen; zoo dikwils ik my uwe liefde të „ binnen breng, komt my het denkbeeld van onzë „ onflerflykheid onbegrypelyk aangenaam voor.'' Deze waare wysgeer oirdeelde het niet genoeg; dat hy een' leefregel uitgedagt had, die op een aandoenlyk hart en op de gezonde rede gegrond was; maar beodFende dezelve ook inderdaad. Zyne deugden van allen uiterlyken ophef ontbloot» muntten uit door zyne befcheidenheid; hy begaf zich geduurig, met vernieuwd genoegen, naar die geheimvertrek, dat hy gewoon was zyne Oefenplaats der züvskermis te noemen. „ Geloof my," zeide hy dikwils tegen zyne echtgenoote; en teged eenige andere vrienden, die zyne wysgeerige eenzaamheid ontdekt hadden: „ hier vind ik het waar „ geluk; hiV vind ik den mt-nsch, den mensch; „ die alle zyne kragten infpant om zich zeiven niet „ te leeren kennen, om zich zeiven te ontwyken* „ daar hy integendeel een onuitfpreekelyk genoe„ gen zou fmaaken, in zich zei ven recht te bezit-s „ ten; hier herinner ik my de eenvoudige natuur* „ myne eerfte jaaren, myne eerfte aandoeningen, „ en myne eerfte vermaaken." Op zekeren-tyd klaagde de prinfes, dat haare fchoónheid begon af V. Deel. h ö  H4 Ds fiandvdstige liefde, gefchetst in de te neemen. „ Ik weet niet, Nina," zeide haar gemaal, „ waar over gy toch kunt klaagen, gy zyt «, in myne oogeD altoos dezelvde', altoos het voor„ werp van myne tedere en zuivere liefde. Nina ! de gevoelens'Van het hart verouderen immers ,, niet? myne liefde zal niet dan met myn leeven ,, eindigen1." ' f Het fcheen, dat de fortuin zich in de perfoonen van Lorezzo en van zyne huisvrouw wilde zuiveren van de befchuldiging, die men haar da^elyks te last legt, te weeten , dat zy zeer grillig is in het uitdeelen van haare gaven, en dat zy dezelve, als het ware, blindeling wegwerpt; dit deugdzaam paar toonde, dag aan dag, dezelve dubbel waardig te zyn. Lorezzo leende, geduurende eene lange reeks van jaaren, geen ander verdriet, dan dat hy zyn' fchoonvader zag fterven, die onder den last der jaaren bezwykende, eindelyk denonvermydelyken tol aan de natuur betaalde. Doch het gene hem nog veel leevendiger deed gevoelen, dat het menfchelyk geluk altoos met eenige bitterheid vermengd is; was, dat zyn 'broeder , die broeder, welke zoo veel deel had aan zyne liefde en erkentenis, de hevigheid van eene kwaadaartige koorts niet kon verduuren; hy overleed in den bloei van zyn leeven, en Lorezzo beweende hem geduurende het overige van zyne dagen. De Hemel rekte den leevensloop van dien achtenswaardigen man, tot eenen hoogen ouderdom. Men zou bynaa mogen vastftellen, dat het een der voorrechten is, die eigen zyn aan de deugd, dat de- ■  gevallen van Lorezzo en NinA, jij dezelve met hooge jaaren bekroond word. Hy geleek veel naar die eerfte weldoeners vari het meuschdom, die-, naar maate zy in jaaren toenamen, ook hunne medemenfchcn meerder genegenheid en eerbied inboezemden, en ten laatften goddelyke eerbewyzingen genooten. Geëerd van zyne gelyken, aangebeden van zyne minderen, dë boezemvriend van zyne huisgenooten, de. roem en de liefde van geheel zyn vaderland , en van het gantfche mensehdom, zie daar het lot van Lorezzo; hy ftierf niet, hy lag zich neder tot eene aangenaame en zalige rust, omringd en aangebeden van zyne kinderen en huisgenooten, in de armen Vaü zyne gémaalin, die hem de oogen look. De. aahdoenlyke Nina had altoos gebeden, dat zy haaren. geliefden echr-genoot niet mogt overleeven, en de Hemel vervulde ook dezen haaren wensch; zy ftierf eenige weinige dagen naa hem. De laatfte begeerten van den prins, wierden naauWkeüriglyk volvoerd; hy had bevoolen, dat zyn lyk zónder eenige pragt zou ter aarde befteld worden* en dat men by zyne ridderteekenen ook zyn bóerenkleed zou ophangen ; alleenlyk had hy te kennen gegeeven, dat hy wel zou wenfehen, dat dé inwoonders van zyn oud verblyf, die met hem opgevoed waren, en nog in het leeven mogten zyn; zyne begraaffenis zouden volgen; zy allen hadden % by zyn' uiterften wil, op nieuw blyken van zyne genegenheid ontvangen; nimmer heeft eenige lyk» ftaatfle een zoo aandoenlyk fchouwfpel vertoond; alle de landlieden niet alleen van het dorp daardë H 2 prins  n6 De jtandvastige liefde, gefchetst in de ffc. prins was opgevoed, maar ook die van de omicg. gèhde dorpen kwamen naar Palermo; zy beweenden hem als hunnen algemeenen weldoener, en ais een' vader, die hen door de dood ontrukt was. Hoe zeer overtreffen zulke eerbiedwekkende rouwkiagten, die leugenagtige lofredenen, welke men dagelyks in onze kerken door geleerde vleijers hoort uitfpreeken! Deze braave dorpelingen fpanden de paarden af van de Jykkoers, en betwisten eikanderen de eer van dien zoo zeer geliefden en betreurden last voort te trekken ; zy kusten fchreijende de doodkist. Lorezzo liet een' eernaam naa, die voor altoos by alle deugdzaame harten zal geëerbiedigd worden , even ais eene welriekende bloem, die, naa dat zy reeds verwelkt is, nog een' aangenaamen geur naalaat. Van alle menfchen, als een voorbeeld van volmaaktheden geroemd, fielden de vaders hem aan hunne kinderen ren voorbeeldde, en beroemden zich dat zy hem gekend hadden. De minnaars beflooten hem naa te volgen, wanneer zy aan hunne minnaaresfen blyken wilden geeven van eene trouw , die hier op aarde weinig te vinden is; boezemvrienden riepen hem in de verrukkingen van hun hart aan als den God der vriendfchap ; de Hemel vergunde hem nog grootere belooning, zyne naakomelingen volg. den hem op in alle zyne deugden, en vereeuwig, den door hunne braave daaden zyne roemryke naagedagtenis. De  TIJ De gedmngene Ondankbaarheid. Aristus, koning van Kandia, was met zulk een' haat tegen de ondankbaarheid vervuld, dat hy, door een fcherp be^el, elk eenen des doods fchuldig verklaarde, die met deze ondeugd bevlekt was, Geen beroep op hooger rechtbank, geen opfchorting van ftraf, zoude het eens gevelde vonnis verzagten; ten zy , dat de klaager zelv' aanzoek daar toe deed. Men vind geen voorbeeld dat iemand, zoo lang die deugdzaame vorst den leep» ter zwaaide, om een misdaad van dezen aart is geftraft geworden; dewyl hy kort daar naa overleed. Hy wierd door zynen onmondigen zoon in de regeering opgevolgd; en de raad nam het bewind der zaaken waar, geduurende zyne minderjaarigheid. Kandia was in een' Jangduurigen en bloedigen oorlog met de Venetiaanen gewikkeld geweest, en zou gantfchelyk te ondergebragt zyn gewor, den , indien de veldheer Casilanes , door zyne dapperheid, zyn vaderland niet tegen dit magtig gemeenebest beichermd en het behouden had. Het zou voor ons oogmerk te wydloopig vallen, een verhaal te doen van alle zyne dappere bedryven. Het zal hier genoeg zyn te melden, dat men hem de befchermer van Kandia noemde, en dat hy by zyne landgenooten van allerleijen ftand, meer by dezen eertitel bekend was, dan by den naam en rang zyner voorvaderen. H 3 Hy  %i% De gedwongene Ondankbaarheid, Hy genoot die .eer een geruimen tyd, en zon» der iemand te hebben, die met hem gelyk ftond. Eindelyk plaatfte het lot zyn'eigen zoon, als zvn' mededinger, aan zyne zyde. Deze jongeling, die hy van zyne vroegfte jaaren tot het beroep der wapenen had opgetoogen, bragt het zoo ver, dat 'er geen kunst in 't oorlogen, waar door zyn vader zoo beroemd was geworden, overbleef, van welke hy niet, met een gelyk voordeél, gebruik wist te rnaaken. De moed was in beiden gelyk; doch de fterkte en vlugheid des jongelings overtroffen die van den ouden. Hy had zich reeds in twee veldtogten uitmuntend gedraagen. In den derden verzamelden de Venetiaanen. alle hunne krygsmagt byeen, die door den zoon van den Doge, in perfoon wierd aangevoerd, maar Antinous, de jonge Kandifche held , rigne zich by deze gelegenheid een'eerzuil op, die de vergeetelheid niet in ftaat v/as immer te verwoesten. De Kandifche benden, verdeelden zich in twee heiren; Casilanes voerde het eene, en Antinous het andere aan. De eerfte was ter naauwer nood in ftaat om het veld te behouden, terwyl de andere den vyand op de vlugtftoeg, en ftraks zynen vader ter hulpe vloog. Antinous behaalde eerlang eene volkomen overwinning, zoo dat de Vcnetiaavfclie gevangenen zeiven moesten getuigen, dat de hoop der republyk, om de Kandiaanen het hoofd te bicden, ten minften voor een'langen tyd, vernietigd was, en zy genoodzaakt zou zyn om vrede te bid. den. De bloem van htjaren adel was deels ge/lagen en  .40* gedwongens Ondankbaarheid. n9 cd deels gevangen genomen, en het gene dc zege des jongen helds nog volkomener maakte , was, dat hy, naa een langduurigen ftryd en tweegevegt, de zoon van den Doge had in handen gekreegen, en tevens een oud' ervaaren bevelhebber, op wien Venetië zich niet weinig verliet, en welks geluk of ongeluk van den grootften invloed op den ftaat was. De vreugdebetuigingen en de toejuiching van den raad zoo wel als van het gantfche volk, waar mede deze dappere krygshelden ontvangen wierden , by hunne intreede in de hoofdflad , waren niet geringer dan de voordeden, die zy voor het vaderland bevogten hadden. Doch deze luisterryke dag wierd wel draa door treurige wolken beneveld, en eerlang brak een onverwante orkaan uit, die bynaa alle in het verderf zou geilormd hebben. Sedert onheugelyke tyden, wierd in Kandia eene inzetting waargenomen , hier in beftaande, dat elk, die volgens een algemeen oirdeel, wierd toegefchreeven in den oorlog den hoogden roem behaald te hebben, vryheid had, om alles te verzoeken wat hy begeerde. Over dit recht ontflond by deze gelegenheid twist, tusfchen de beideveldheeren. Bioedverwantfchap noch kinderpllgt, kon hen tot toegeevendheid beweegen. De vader wist en erkende de verdienften van zynen zoon, doch de belooning fcheen hem te uitfpoorig, dewyl hy 'er de eere zyner gryzehaairen aan moest opofferen; terwyl Antinous, die op het geringfle bevel van zulk een voortrefH 4 lyken  12ö jDs gedwongens Ondankbaarheid. lyken vader zyn bloed en leeven niet te dierbaar zon geacht hebben, zyn aanfpraak op den verkreegen roem niet aan de flerkfte verpligting tot gehoorzaamheid, onderwerpen konde. Beiden verfchcenen zy voor den raad, en beiden zogten zy hun recht te beweeren. Casilanes beriep zich op zyne voorige dienften; Antinoüs op zyn laatfte geluk. Op het oogenblik dat zy hkr mede bezig waren, kwamen 'er gezanten van Venetië aan, die bevel hadden om vrede te fluiten, en zy bevestigden niet minder dan de eenfïemmige uitfpraak van het gantfche leger, alles wat AntïNous ten aynen voordeele had aangevoerd. Hier op wierd de zaak beflist, en men vonnisde: „ dat de jonge held voor verlos fer van zyn vaderland „ zou uitgeroepen worden, en dat hem, naar inhoud „ der inzettinge, de keur van een verzoek te doen, „ wierd toegeweezen." Antinoüs begeerde niets anders, dan dat men een ftandbeeld voor CmiEanes zou oprechten, en, door het byvoegen van een ppfchrift, zyuegroote daaden tot de naakomeüngfchap overbrengen. De gantfche vergadering gaf op het naadrukkelykfte haare goedkeuring te kennen, over deze blyk van kinderlyke liefde in zulk eea rechtfehaapen zoon , die, Sn zvn vermogea hebbende om alles te begeeren wat hy verlangde, pm niets anders dan de vereeuwiging van de verdiende zyns vaders verzogt. Doch by den vader zeiven, dien Antinoüs door deze daad zo^c te believen, had dit eene gantsch ftrydige uitwerking. Jaaren en gwakhedea hadden den ouden veldheer ^ , i eenig*  De gtêéongéhs Ondankbaarheid. ra? ¥»Bfgzints grillig gemaakt. De gedigte van de zon zyner glorie door een' fter verduisterd te zien, die, door zyn voorbeeld, haar eerfte glans en haar eerfte vuur was medegedeeld, bragc Zyn gemoed ia 'de heevigfte beweeging. Dit bewys van kinderïyken eerbied, kon by hem het minfte behaagen niet vinden; hy hield het veeleer voor een teeken van hoogmoed en verwaandheid. Antinoüs, peinsde hy by zich zei ven, heeft op 't oog, om door het gedenkteeken van de overwinningen zyns vaders, den voorrang van de zyne te vereeuwigen. Aller •dankbaarheid, en alle belooning is, in dit geval, op de laatfte en gewigtigfte verdienfte gegrond. Hoe onbillyk dit gevoelen ook was, maakte het egter zulk een diepen indruk op zyn gemoed , dat hy , .ten uiterften misnoegd op zynen zoon, zich naar buiten op het land begaf, hem verbiedende ooft weder onder zyn gezfgt te komen, en hem met de bitterfte vloeken van zich verftootende. Antinoüs bedroefde zich ten hoogden over zulk •eene behandeling, ziende zich met de uitfpoorigüe kwaadwilligheid van zynéh vader belaaden. Te 'rivier om dat door alle de blyken van gehoorzaam, beid, waar mede hy zich aan hem wilde onderwerpen, den haat van Casilanes meer toe dan afnam: hy verviel 'er in zulk eene droefgeestigheid door, dat al de verkreegen eer niet in ftaat was, om dezelve eenigzints tot bedaaren te brengen. B&OTË , een' zuster van den laatst overleeden koning, beminde hem. Zy verzaakte rang en hoogt heid, en bood hem haar perfoon en alle haare fehaeH 5 ten  mi Dc gciwongenc Ondankbaarheid. ten tevens aan. Antinoüs bleef ongevoelig voor alle haare bekoorlykheden. Hy was op niets anders bedagt, dan om zich met zynen vader te verzoenen, en wilde haar op geene andere voorwaar, de ten huwelyk neemen , dan onder beding, dat zy eene aanzienlyke fomme gelds aan zynen vader zoude zenden, sin eenige goederen te losfen, die hy , wegens zyne groote milddaadigheid omtrent de krygsbenden , voor eene leening te pande gefield had; te gelyk van haar begeerende, dat zy, als een geheim van het grootfte gewigt, aan niemand zoude oopenbaaren, dat zulks op zyn aanzoek gelchied was. De oude onverzoenlyke Casilanes aanvaarde het gefchenk van de prinfesfe, met de grootfte dankbaarheid. Tot vergrooting van het ongeluk, blies hem naderhand eene van haar vertrouwden in 't oor, dat Ekote Antinoüs beminde, en dat zy op aanhouden van haaren minnaar, hem dit ^eld had gezonden. Deze nieuwe blyk van kinderlyke teêrhartigheid, had hem verzoenlyk moeten maaken; doch hy wierd nog oploopcner dan te vooren. Hy tragtte zich van de gewaande befchimping te wreeken, en nam het buitenfpoorigfte en onnatuurlykfte befluit, dat ooit in een menschiyk hart heeft kunnen genomen worden. Haat en woede gaven hem vleugelen. Hy was voor alle tegenredenen doof, ylde naar de hoofdllad, en eischte dat men hem tegen zyn'zoon, volgens de wetten, recht zoude laaten wedervaaren. Hy befchuldigde hem, op de beweeglykfte wyze, van \  De gedwongene Ondankbaarheid. 123 van ondankbaarheid ; toonde, by herhaaling, de verpligting die hy hem , als zyn' vader en leermeester, verfchuldigd was ; verhaalde hoe hy in 'c heetfte van 't gevegt,.toen Antinoüs in de kunst des oorlogs onbedreeven was, hem uit meenige gevaaren gered, de flagen die op hem hadden moe* ten vallen afgekeerd , en ontelbaare maaien hem tegen ongeval en dood befchermd had. „ Tot ,., dank voor alle deze weldaaden," voegde hy daar by, „ berooft Antinoüs my van myn'eere, 3, die ik verworven had, lang voor dat aan de zy„ ne gedagt wierd; en ontrukt my den roem, die « my dierbaarder dan myn leeven zelv' is , en „ heeft dus myn ouderdom door 'misnoegen en treurigheid, op den rand van het graf gebragt." Antinoüs wilde niets tot zyne verdeediging hier op bybrengen. Hy haatte een leeven , dat door den wrok zyns vaders, hem zoo ellendig gemaakt wierd. Hy onderwierp zich aan het oirdeel en 'c vonnis, dat de leden des raads, huns ondanks, over hem moesten uitfpreeken. Erote had naauwlyks eenig naaricht hier van bekomen, of zy begaf zich met allen mooglyken fpoed naar de gerechtsplaats, waar het vonnis zou uitgefprooken worden. Zy deed in 't eerst haar uiterfte best, om Casilanes door zagtzinnige cn vriendelyke redenen tot bedaaren te brengen; doch hy bleef onbeweeglyk. Hier op nam Erote het befluit om alle ongelukken met den onfchu'digen Antinoüs te deelen. Zy klaagde Casilanes van de hoogfte ondankbaarheid aan, dewyl  124 De gedwongene Ondankbaarheid, wyi hy, niettegenftaande hy de Josfiog zyner goederen aan haar verpligt was, zich nogchans bevlytigd had, om het gene haar liefst en onwaardeerbaarst was, uit haare armen te rukken. Deze befchuldiging was zoo wel gegrond, dat Kien haar geen recht konde weigeren, en de raad vond zich genoodzaakt, om aan haar verzoek voldoening te geeven. Antinoüs was ftandvastig genoeg om zyn eigen vonnis met gelaatenheid te kunnen aanhooren, maar zyn vader te zien doemen, was hem onverdraaglyk. Hy overwoog en bedagt alles wat in zyn vermogen was, om hem te redden, en klaagde eindelyk de prinfes zelve aan. Hy befchuldigde Erote, dat zy 'er lang haar werk van gemaakt had, om hem tot wederliefde jegens haar te beweegen, en dat hy haar eindelyk beloofd had haar te zullen huuwen. Dat Erote dus alles verkreegen had wat zy van hem begeerde, en nogthans uit ondankbaarheid een geheim verraaden , dat zy verpligt was boven alles verborgen te houden. Dat deze ontdekking de oirzaak was, die zyn vader op nieuw tegen hem in toorne ontftooken had, en nu de grond van hun beider verderf wierd. De verliefde Erote verklaarde zich zelve fchuldig. Zy wenschte met haaren Antinoüs te fterven, hoe afgrysfelyk haar zulks ook moest voorkomen. Niemand, van wat ftand of waardigheid kon in de wet eenige verandering maaken , en dus wierd zy met de anderen tot eenegelykeftraffe verwezen. Ca-  De gedwóngen* Ondankbaarheid. ,125 Casilanes alleen had de magt in ^n^den, om. de uitvoering van zulk een «>ee|voud wereld niets dat den naam dezer ondeugd verdient. Verlaat uwe zetels, 6 rechters! en on3, derwerp u aan de ftraffe, die dit fchandelyk verss gryp op u gehaald heeft!" Geene ontfteltenis, geene verwarring was immer grooter dan die, welke uit dezen vreemden eisch haaren oirfprong nam. Het volk onderdeunde de aanklagt van Annophel, en vorderde recht. De leden dezer aanzieniyke vergadering verdomden., en zagen eikanderen aam Wat konden zy inbrengen? Hoe konden zy eene zoo billyke, eene zoo overtuigende aanklagte omver werpen ? De wet doemde hen, en haar uitdrukkingen waren te duidelyk, om de drafFe te kunnen ontgaau. Geene wederleggingcn konden daar tegen gevonden worden, en die genen, welke voor weinige oogenblik- ken  jje gedwongene Ondankbaarheid* S2j ken het vonnis des doods tegen anderen hadden uitgefprooken , r moesten zeiven zich daar aan onderwerpen. Men ontdeed hen van het rechterlyk gewaad , en plaatfte hen by de overige gevangenen, om met dezelven naar de fff afplaatze gevoerd te worden. Verfchrikkelyk oogenblik! Erote, Casilanes, Antinoüs en de gantfche overheid des koningryks, zullen gefaamentlyk op een' tyd ter dood gebragt worden! Wie zal de rust en orde onder het volk in wezen houden? Wie zal Kandia befchermen? De oopenbaare handhaaving van recht en gerechtig, heid zal ophouden; de wetten kragteloos worden, en het geheele ryk in eene woeste verwarring ten gronde gaan! De overweegicg de?er gevo'gen, was Casilanes niet 'mag tig te wederftaan. Het denkbeeld dat zyn vaderland ten ondergang neigde, vermurwde zyn hart. Aan zyn leeven hing het leeven van alle de anderen. Hy ftond Antinoüs vergiffenis toe. Antinoüs verleende die zelve gunst aan Erote, on* der het Horten van vreugdetraanen. Erote was niet minder vaardig, om Casilanés zulk eene goedheid te laaten wedervaaren. De jonge Annophel, die door haar verftand en beleid, de oirzaak van zulk een 'gelukkigen omkeer was, veroirloofde de leden des Taads hunne plaatzen weder'in bezit te neemen , en dus raakte eerlang alles tot zyne voorige orde en rust weder herfteld. De droevige gevolgen, die deze wet in het tegenwoordig géval had kunnen voortbrengen, en die men ook in  I23 Bè. Tweelingbroeders, in her toekomende daar van te dugten had bm£ eindelyk te wege, dat dezelve, door een ce'nftem. mtg befluit der vergadering, afgefchaft en kragté, loos verklaard werd. ° j Deze gefebiedenis toont aan., dat fomwyl, de ver heventte deugd, niet zonder een febynbaar zwprmzei van de tegengeilelde ondeugd kan geoefFend wordenden dat 'er inderdaad gevallen kunnen voorkomen, in,welken men eenigziuts ondankbaar moet s-yn, om eene waare dankbaarheid aan den dag te leggen. De Tweelingbroeders, of de billyke uitfpraak. , Midden in de groote wcesteny van Afrika is eer, land, welks inwoonders zoo talryk, en even zoo befchaafd zyn, als de Chinecfen; men noemt ze de Mesforanie'rs. Twee tweelingbroeders uit dit aan onze aardrykbelchiyvers nog onbekend land, verliefden op een jong meisje, die hun beiden ook even toegenogen was. De beide minnaars en de fchoone hadden elkandcren by geval op bet feest der Zoime ontmoet Dit feest word tweemaal 's hars gevierd, om dat het konmgryk tusfchen de beide keerkringen, doch jets meer aan deze zyde der linie Iigc, en twee lente's en twee.fomer's heeft. By den aanvang van jeder lente, word in alle difhieïen van dit land een godsdienftig eerbewys aap dit groote licht bewezen Eet  of de hillyke uitfpraak. i2£ Het gefchied ia het oopen veld, ten èlbde om daar door aan te tobnen , dat de zonne de Qnrriiddelbaare oirzaak zy van alles, wat de natuur Voortbrengt. Zy offeren dezelve vyf kleine pyrarniden Van wierook, in gouden fchaalen. Vyf jongelingen en even zoo veel jonge dogterën wordeh van de overigheid benoemd, öm dezelve op hei: altaar te plaatzen, alwaar zy zoo lange blyven moe* ten, tot dat het offer door het vüur Verteerd isi Ieder dezer jonge lieden is in den frrtaak van haare plaats gekleed, en draagt een tulband op hen hoofd. Een van de beide broeders maakte met bet meis* je , waar van wy hier fpreeken, het eerfte paal* uit, dat den wierook op het altaar liggen moest* Naa dat zy dit verrigt hadden, groetten zy eikanderen. Het was de gewoonte, dat zy nu van plaaté verwisfelden, en de jongeling aan de zyde van het meisje, en deze aan den kant van genen overftupr. Wanneer de vyf paaren op deze wyze gereed ftaanj volgen alle de overige byftanders, in de zelvde orde, waar door zy gelegenheid hebben öm elkander haauwkeurig té zien. Gemeenlyk komen hier de genen, die nog geene keuze getroffen hebben , tot eene beflisflng; eri daar het alleen óp de goedkeuring van het meisje aankomt, geeven zich de jongelingen alle mooglyke moeite om de liefde der genen, die zyuitgekoozen hebben, te winnen. Órri alle misverftand en jaloezy te vermyden , neemt de jongvrouw i wanneer de jongëiing haar gevalt, een nog niet V. Deel. . i 0Dt,  Ï3P De Tweelingbroeders, ontlooken bloem, die hy haar aanbied, van hem aan, en fleekc ze op haaren boezem. Doch is zy reeds in onderhandeling, zoo geeft zy hem dit te verftaan door hem eene andere bloem te toonen, en wanneer deze nog Ilegts een knopje is, is dit een teeken, dat 'er niet meer dan het eerfte aanzoek is gedaan; doch is zy reeds half ontlookcn , zoo beduid dit. dat de liefde reeds eenige fchreeden gewonnen heeft; en ftaat de bloem' in vollen bloei, zoo geeft het meisje daar door te kennen, dat haare keuze bepaald is, en zy niet meer terug kan treeden. Doch zoo lang zy nog niet oopentlyk dit teeken draagt, ftaat het haar vry te doen wat zy wil. Is zy vry, en de man, die haar de bloem aanbied, behaagt haar niet, dan 'maakt zy hem eeu diepe buiging, en fluit de oogen zoo lang toe, tot dat hy vertrokken is. Somtyds, doch egter zeer zelden, gebeurt het hier, gelyk in andere plaatfen, ook wel eens, dat zy jegens haare minnaars veinzen. Staat een jongman reeds in onderhandeling, zoo draagt hy hetzelvde teeken; en &émeisjes, welke nog geene minnaars gevonden hebben, hebben de keuze of om jongvrouw te blyven, of zich onder de weduwen te laaten tellen , fchoon zy als dan egter nog geen weduwnaar behoeven te trouwen. Doch dat wy tot onze Tweelingen terug treeden. De broeder, die met het jonge meisje aan het outer was, gevoelde voor haar eene even zoo fteike liefde als zy yoor hem. De plegtigheid hield  of de bilijke uiifpr-aak. 131 hield haar al te- bezig, dan dat zy eikanderen de gewoone teekess hadden kunnen geeven; Toen zy van bet altaar wegging* zag haar ook de andere broeder, verliefde op haar, en vond gelegenheid , toen de plegtigheid voorby was, haar de bloem aan te bieden. Zy nam ze aan, om dat zy zeker geloofde dat hy het was, dien zy aan het altaar ontmoet had; doch toen zy met haare fpeelgenooten in haast wegging, verloor zy het ontvangen teeken, zonder zulks te merken. De oudftë broeder ontmoette haar veivolgens, en bood haar ook een' bloem aan. Ach! zeide zy, met eene lieftallige-verwarring tegen zich zeiven; het is de zelvde! en nam hem ook aan. De jongman; die het gehoord had , was in het zeker vertrouwen; dat zy hem gemeend had ; doch daar de wetten heh niet langer veroirloófden by eikanderen té blyven, fcheidden zy van een. Hy, die de bloem het eerst had aangeboden, vond naa eenige. dagen gelegenheid, zyne fchoo* ne aan een tralievengfter hy nagt te zien. Soortgelyke gefprekken , offchoon zy eigentlyk by dc wetten verboden waren , Wierden gemeenlyk by oogluiking geduld. Het meisje fcheen zoo lieff / dat hy het waagde haar het teeken van een half ontlooken bloem te geeven. 1 Zy nam die aan, en fchonk hem daarentegen een fcherpe bloem, die' met harten geftikt en met doornen doorvlögtea was; zy gaf hem hier door te verftaan, dat 'er altyd nog ^eenige hindernisfftn waren te boven te ka? men; tevens vergunde zy hem, zich voor haaren I 2 min-'  I32 De Tweelingbroeders, minnaar te verklaaren, zonder haar egter te noemen, of zelvs zich daar op te beroemen. Kort daar naa, ontmoette zy ook den oudftea broeder aan dit zelvde vengfter; doch de nagt was zoo duister, dat hy de tweede bloem, die zy aan haar' boezem droeg, niet zien kdnde. De buitengemeene vrolykheid, die zy by zyn aankomst toonde, kwam hem wel wat byzonder voor, doch hy fchreef dit toe aan eene fympathie, die alien dwang tusfchen gelieven verbant. Hy begon zich te verontfchuldigen, dat hy haar in zoo langen tyd niet gezien had, en verzekerde haa/, dat, zoo het flegts naar zynen wensch ging, 'er geen nagt voorby zou gaan, waar in hy haar niet van zyne liefde verzekerde. Zy verwonderde zich over de hevigheid zyner liefde, en gaf hem zulke duidelyke teekenen van haare neiging, dat hy geloofde, de plegtigheid van het tweede teeken te kunnen overflaan, en gaf haar dus het derde, een bloem die in den vollen bloei was. Zy nam dezelve aan, doch zeide hem, dat zy ze niet terftond draagen zou; dat hy eerst nog eenige formaliteiten moest ondergaan, en ook zy nog eenige proeven zyner trouwe ondervinden moest; doch om hem van de oprechtheid haarer liefde te verzekeren, gaf zy hem door het vengfter haare hand, die hy met degrootfte verrukking kustte. Hier op maakte zy hem een gefchenk van een' band, met twee harten vaa haar haair doorwerkt, en met een krans van granaat-appelen , die bynaa ryp waren. Een heuglyk teeken, 't welk hem te kennen gaf, dat de tyd vaa afplukken naaby was. Zoa  of de billyke uitfpraak. 133 . Zoo waren zy alle drie gelukkig in hunne dwaaJiutf. By aile oopentlyke gelegenheden droegen beide Moeders de teekenen van haare neiging, en wenschtèn 'er eikanderen geluk mede; doch daar het geheim zoo bekoorlyk was , verbergden zy voor ebianderen zorgvuldig ieder omftandigheid, waar door het had kunnen opgehelderd worden. De groote feestdag was niet verre meer af, toen de jongde broeder dagt, dat het nu tyd was zyne beminde het derde teeken zyner liefde te durven aanbieden. Hy zeide haar, dat hy hoopte, dat zy de volkome octlooken bloem als een bewys van haare toeftemming voortaan draagen zou; te ge'yk gaf hy haar een kunftige angelier, die met kleine vlammen en harten doorviogten was. Zy weigerde geenzints dit nieuwe gefchenk, 't welk zy aan hec vuur zyner liefde toefchreef, aan te neetnen; zy plaatfte de bloem op haaren boezem, en konde haare vreugde daar by niet verbergen. Haar minnaar wierd hier door zoo verrukt, dat hy befloot by haare ouders om haar aan te houden. Zyn ouder broeder, die de ontlooke bloem gegeeven had, dagt ook dat aan zyn geluk nu niets meer ontbrak, dan de bewilliging van haare bioedverwandten. By geval, kwamen zy juist op denzelvden dag by de ouders van hunne beminde. Doch hoe groot was hunne verwondering, toen zy eikanderen ontmoetten. Zoo ras de vader by hen kwam, hield ieder van hen om zyne dogter aan; hy verzekerde hen, dat hy ilegts één kind had, I 3 van  Ï34 De Tweelhiglrceders van welkers deugd hy overtuigd was, dat zy niet, tegen de wetten van het land, twee minnaars te gelyk begunftigen zou; egter befloot hy, uit de volkomen gelykheid der beide broeders, dat hier een' dwaaling plaats had, en liet zyne dogter roepen om dit raadzel op te helderen. Zy verfcheen, verfierd met de vier bloemen, die zy ontvangen had, in het zekere vertrouwen, dat de beide ohf looken bloesfems van eéne hand waren. Venus zelv', verzeld door de bevalligheden, kon met fchooner zyn dan Berilea — zoo heette het meisje. Haare gedaante was edel en vorftelyk; haar koloriet befchaamde de roozen. Kaauwlyks wierd zy haare beid.* minnaars, derzeivcr buitengemeene gelykheid, en de teekenen van liefde, die beiden droegen, gewaar, ofzy gaf een kreet, en riep uit: „ Ik ben bedroogen! ma-ure s, Zon! Gy kent myne onfchuld!" — Mee^kon zy niet uicen , en viel in onmagt neder. Haar ichocn gelaat was met den fluijer des doods bedekt. Be vader, van fmart buiten zich zeiven, hield haar iü zyne armen , en drukte ze aan zyn hart. ,„ Leef, myn* eenigfte dogter, of ik fterf" met u; 9, ik weet, gy zyt onfchuldig." — Men riep haxre moeder en bedienden, die haar met veel moeite weder tot zich zeiven bragten. Zy floeg haare oogen op, flaakte een diepe zugr, floot ze weder toe, en zeide: „ ongelukkige Bê„ siela, gy zyt ontëerd! Gy waart'de troöst u„>er ouderen', die u h3rrelyk bèmfn'den, en, „ tot belooning van hunne tederheid, word gy j, het  .*ƒ ck billyh uitfpraé.. & het voorwerp hunner fmarte." By deze woor• den weende zy bitter. Haar vader, wien de droef, heid zelve neêrflagtig maakte, zogt haar egter door liefkoozingen en door de verzekering, dat hy vaa haare onfchuld overtuigd was , gerust te ftellen. .„ Vader!" riep zy, „ ben ik nog uwer Waardig?"— „ Dat gy het zyt," fprak "de oude. man, „ toont uwe „ fmarte, die te gelyk uwe rechtvaaidiging is. 3, Stel u gerust," voegde hy 'er met zugten by, — ik keu uwe onfchuld." De beide broeders ftopden by dit treurig tooneel fpraakeloos; zy wierpen eikanderen beurtelings, wantrouwende , toornige of medelydende blikken toe. Ondertusfchen kwam het beminnenswaardige meisje weder tot haar zei ven, en kon ilegts eenige vraagen, die haar voorgehouden wierden, beantwoorden. Zy verklaarde dat de eerfte, door wien zy voor het altaar was geleid, haar behaagd had; dat zy kort daar op, zoo zy meende, van hem het eerfte teeken zyner liefde ontvangen, en eindelyk haar' toeftemming gegeeven had om de zyne te worden, door.het draagen van deontlooken bloem; doch zy wist «iet welke van beide de broeders ze haar gegeeven had. Zy voegde 'er by, dat zy bereid was zich aan het vonnis der oudften te onderwerpen, en welke ftraf men haar ook opleide, dezelve goedwillig te zullen draagen. Daar de inrichtingen der huwelykszaaken onder de gewigtigfte belangen des ryks behoorden, en 'er geen wet in zulk een fonderling geval voorhanden was, werd het aan de befiisfïng van den Pophar I 4 of  of regent van het land overgelaaten. De zaal werd in tegenwoordigheid van hem en de oudden, voorgedraagen. De gelykheid tusfchen beide broeders was indedaad zoo groot, dat men ze bynaa niet ondcr/cheiden kon. De regent vroeg, wie van hen beiden haar aan het altaar geleid had? De oudfte, .antwoordde zy; teffecs erkennende, dat hy haar ui den beginne wel behaagd had, doch dat de indruk, dien hy op haar hadgemaakt, zeer flaauw was geweest. Daar op wierd gevraagd, wie de eerfte bloem gegeeven had, en het bleek dat het de jongde was. Bajuila zeide verder, datzy dezen had verlooren; doch kort daar op had haare minnaar ze haar zelv' terug gegeeyen, offchoon hy haar in dit oogenblik minder beminnenswaardig dan voorbeen hadtoegefcheenen, hoewel zy altoos gedggt had, dat het de zelvde was. De pointen welke den rechter het meest in de war hielpen, was dat het meisje de ontlooken bloemen van beide minnaars behouden had. Zy zagen elkanderen aan, en waagden het niet een'uitfpraak te doen. De Pophar vroeg verder aan het jonge meisje, pf zy, toen zy haare toeftemming gif, niet gedagthad, dat zy ze aan die genen fchonk, die haar naar het altaar geleid had. Zy ftemde dit wel toe, doch zeide teffens, dat haare grootfte neiging op den genen geya]!e.n was, van welken zy de eerfte bloemen had ontvangen. Beide broederen wierden hier op aan haar voorgefteld, en gevraagd wie van beiden ay kiezen wilde, dewyl men aan haar de keuze overbet? Zy werd rood, en, naa eene kleine verlegenheid fprak zy: „ de jongde fcheen d e grootfte  vf de biilyke uitfpraak. '»> genegenheid voor my te hebben;" tevens wierp zy hem een lonk toe, die haar gantfche ziele ver.» raadde. Een ieder verwagtte nu met ongeduld de uitfpraak van den rechter, en tragtte in zyne oogen ■het vonnis te leezen. In 't byzonder fcheen het, als of beide minnaars de uitfpraak over leeven en dood verwagtendu waren. Eindelyk fprak de regent, zich met een ernftig opflag van oog, naar Berill* wendende: „uw ongeluk, of veeleer uwe onvoorzig. „ tigheid, belet u voor altoos een dezer broederen tot uwe echtgenoot te bekomen. Gy hebt aan t» beiden een onbetwistbaar recht over u gegeeven. ,, Een' zaak is ilegts nog voor u overig, en dat is, „ als een van beiden zyn aanfpraak op u wil intrek,» ken. Nu, zoonen," fprak hy, „ wat zegt gf ,, 'er van? wie van beiden, wil zyn genoegen aan „ het geluk van zynen broeder opofferen?'' Zy antwoordden beiden, dat zy liever hun leeven wilden ten beste geeven. De regent wendde zich toen weder tot het meisje, dat bynaa ter aarde zonk, en zeide: ,, Uw geval doet myleed, doch daar zy „ beiden niet willen toegeeven, moet iku tot den „ echteloozen Hand verwyzen, ter tyd toe dat een „ uwer minnaars van gedagten verandert of fterft." Dit lot was wreed, want in Mesforanièn was de echteiooze ftand zeer fchandelyk. De vergadering wilde reeds uit eikanderen gaan, toen zich de jongüc broeder voor den rechter op de knieën wierp: ,,' Wagt een oogenblik," riep hy, „ ik wil hem „ liever myn recht opofferen, dan Berilla zoo I 5 ,, hard  Ï38 De edelmoedige „ hard behandeld zien; neembaar, myn broeder, „ en leef met haar gelukkig. En gy, dierbaare, . „ vergeef my het verdriet, dat myne onfchuldige „ liefde u veroirzaakt heeft; dit is myn eenigfte „ bede." De vergadering ftond op, én de grootfnoedige minnaar wilde zich juist cp weg begeeven, toen hem de regent tegen hield. „ Zoon, „ wagt een weinig," fprak hy, „ uw> edelmoedig„ heid verdient beloond te worden. Het meisje M is het uwe , want door dit offer hebt gy haar verdiend. Geef haar de hand, en leef met haar ta gelukkig." . Zy wierden kort daar op getrouwd, en de regent verwierf zich door deze uitfpraak grooten roem. De edelmoedige en dankbaave Negerjlaaf. Een inwoonder van Sf. Domingo had een Neger, die reeds lange om zyne vryheid gebeden, en del zelve ook indedaad door zyne getrouwe genegenheid en zwaaren arbeid wel verdiend had ; maar even hierom kon hem zyn heer niet wel ontbeeren. Hoe meer de Neger fmeekte, hoe meer voorwendzelen zyn' heer vond om dit verzoek te on. wyken, tn de beloofde yrylaating op te- fchorten. Dit maakte den armen Neger nog reikhalzender naar de vryheid, die zich fteeds met alle haare bekoorlykheden voor zyne verbeeidingskragt opdeed. Eindelyk beüooc hy, daar het bidden en fmeeken toch niet  en dankbaars 27egsrjlaaf. 133 niet baat'en kon, een' anderen weg in te flaan; by wilde naamelyk zich zeiven loskoopen; en fchaifè zich naar de waarde daar zyn heer hem zelv' op ge'lcld hadüe, toen hy hem zyne vryheid toczeide. In eenige ftreeken van St. Domingo,'bekommeren zich de inwoonders niet om voedzel ea kleeding voor hunne Negers, maar geeven hun in plaatzfe hier van eenige kleine landeryën , en vergunnen hen dagelyks dezelve twee nuren te bearbeiden. Die genen nu, welke verftandig en vlytig genoeg zyn, trekken niet alleen hun noodig onderhoud daar uit, maar houden nog daarenboven zoo veei over, dat zy daar mede eea' kleinen, en dikwils zelvs een zeer voordeeligen handel, dryven kunnen. | Onze" Neger had'in de jaaren van zyne dienstbaarheid veel meergeld, dan tot zyn loskoop irg gevorderd wierd, byëengezameid. Ky oopenbaarde nu jegens zynen heer zyn befluit om zich los te .keepen, had reeds een trouwen Neger in zyn plaats befprooken, en bood denzelven tevens zynen heer aan', Deze' ontzette zich. ,, Gaa," zeide hy, 3» ik heb reeds al teveel handel met myne mede* ,. ibhepzeléh 'ge'dreeven , geniet uw leeven. Gy ii rrmkt, dat ik my over my zclven fchaamen ,, moet." Kort daar op verkogt deze man alle zyne bezittingen, hield zich niet langer te St. Domin« go op, dan hy tyd noodig had om zyn geld byëefl te zamelen , en nam de terugreis naar Frankryk aan. Hy moest zynen weg door Parys fieemefi , om' naar  De edelmoedige naar zyne geboorteftad te gaan; doch zyn vertoeven in deze hoofdftad was voor hem al te aanlokkelyk, en de oirzaak van zyn bederf. Hy kon *er zich niet weer van losmaaken, en ftelde alle zyne vermogens te werk, om het denkbeeld van grooten rykuoin , dat de lieden reeds met den enkelen naam van een IVest-hdïèr verbinden, door zyn voorbeeld te bevestigen. Hy gaf zich ruimfchoots, aan allerlcije veifpilhngen q#er: vrouwen, het fpel, een ryken disch, fchouwfpeelen, enz. ]n 't kort het duu.de niet zeer lang, qf zyn vermogen was ten eenemaalen verteerd. In deze treurige oraitandigheid, moest hy egter ergens toe befluiten; maar waar toe? In Frankryk blyven? Een in den grond geruïneerd man ontbreekt het aan krediet en gevolgejyk aan «Ue bronnen vanonderftand. Naar St. Domingo terug keereti ? Aan welke vernederingen en belemmeringen was hy hier niet blootgefteld! en egter dagt hy hier nog eer dan in Frankryk voort te zullen komen ; hy ging dus weer getroost te fcheep, en zeilde naar zyn' oude woonplaats terug. Zyne aankomst op ae Kaap. deed een ieder verbaasd ftaan. Zyn ongeval was terftond overal bekend, en rugtbaar. Hy wierd algemeen betreurd, doch' daar by bleef het ook. Zyne oude vrienden, dien hy mrei ig een' vrolyken dag en dikwils het genot eener gezellige vreugde verfchaft had, lieten hen, i;iet het gerjnglb? van hunnen welftand toekomen. Ze vs d< genen dien hy werkiyke dienlten en hulpe betooi d had kwamen niet naar hem omzien. Hy moesi zicü dus in een' elieadigen herberg, die aan  w dankbaar e Negerjlaaf. 141 aan de haven ftond.en waarniet anders dan het gering, fte gemeen zyn intrek nam, behelpen. Men kan zich ligr voordellen, hoe dit een mensch , die zich met de wellust van Parys verzadigd heeft > fmaaken moet. Nog had hy zyn'ouden Neger niet opgezog'; deels wist hy niet, waar hy gebleeven was, deels wdde hy ook in zynen tegtnwoordigen toeftand', zich niet gaarne aan hem vertoonen. Doch de Neger, di'e in een fraaije hernerg woonde, had van hem hooren fpreeken, zogt hem in de ellendige kroeg op, en wierp zich voor-de voeten van zynen beminden heer, zoo noemde hy hem by herhaaling, en huil. de en weende over den treurigen toeftand, dien hem deze thans zonder verbloeming affchilderde. Zyn yver liet het niet by deze ydele uitroepingen van mededoogen berusten; hy nam hem met zich, en gaf hem het onbepaald gebruik van zyn huis en boedel. Doch de edele Neger gevoelde wel ras, als hy zich in de plaats van zynen heer ftelde, hoe fmertelyk dit hem vallen moest; hoe zeer zyn' eigenliefde daar by beleedigd wierd ; welk een afkeer men noodzaakelyk van alle foort van afrtangelykheid heeft, hoe gering, hoe onmerkbaar dezelve ook zyn mag. Hy gevoelde reeds by voorraad, hoe lastig zynen gewezenen heer de weldaaden van zynen voormaaligen fiaaf met den tyi vallen moesten. Myn lieve heer, zeide hy op zekeren tydtegens hemenomhelsdezyneknieën,ikheb n alles wat ik ben en wat ik heb re danken; neemeen ruim gedeelte daarvan, en yeriaat dit land, waargy u  142 De timotdigt ó-C u altjjd aan uw ongeluk herinneren moer. Maar waar zal ik in Frmikryk van leeven, myn kind, zeide de koopman: ach myn goede heer' antwoordde de Neger, wilt gy wel iets van uwen flaaf annnecmen, dat hy u reeds voor lang uit dankbaarheid heeft toegedagt? wilt gy hem wei die geaade bewyzen? De heer ftond onbeweeglyk én ■frist niet wat hy antwoordden zou. De NegYr voer voor, zoud gymet vyftien honderd livres 's jaarlykfche inkomften toekomen? — Jk kan het niet langer uithouden, riep de heer, en borst in traa- nen uit. De Neger liep heen en bragt hem binnen de tyd van een uur een gerechteiyk op. Öd , waar by hy hem 5 geduurende zyn leeven lang, een inkomen van vyftien honderd iivres befpraki De koopman woont in Fraèhrph, en fcrygt zyn penfioen alle zes maanden vooruit betaald , eer het vervallen is. De Negen is Lodewyk desroc. leaux genaamd; verfcheidene Euroneefche kdtip'Réden hebben hem aan den Kaap St. Domingo gekend. Joa-  143 Joachim, of treffend voorbeeld van kinderlyke trouw. Madame de Villermont was, naa haar mans dood, weduwe gebleeven met drie zoonen, genaamd Victor , Maürits en Joachim. Vermits het gene deze drie kinderen wonnen zeer gering was, en de inkomften ter onderhoudinge van dit huisgezin daar door niet genoegzaam onderfteund kosten worden, zoo wierd hetzelve in korten tyd, in den allerbeklaaglykften toeftand en armmoede gedompeld. Zy leefden al federt eeuigen tyd in de fchraalfte behoefte, eer zy zich durfden vermeeten, de hulp van anderen te verzoeken. — Wanneer men arm is, word men nog armer, om dat de ryken de behoefte fchuwen, en de geringe voordeden, door de armmoede, dikwils ophouden. Dus ging het ook met dit huisgezin. Eindelyk vervoegde zich Joachim, de jonglle zoon, aan de huizen der r#ken en aanzienelyken, dezelve hunnen ongelukkigen toeftand affchilderende, en de ellende, waar mede zy te wortielen hadden, enz. Dan welk een' fmeefcenden toon Joachim ook aanname, en met welke dringende redenen hy zyn verzoek bekleedde, by was egter niet in (laat, hunne harten te vermurwen, of hen tot medelyden te beweegen. „ Laat een ander u hel„ pen," was hunne taal, „ wy kennen u niet." Met  144 Joachim, of treffend voorbeeld Met zulk een antwoord, en andere fmaadredenen, wezen zy Joachim af. Zie | daar een huisgezin ten uiterften rampfnoedig, in de benaauwdfte armmoede gedompeld; verlaaten van menfchen, en ontbloot van de middelen om te kunnen beftaan! — Zie daar eene ihoeder, magteloos, om haar eigen kroost onderhoud te verfchaffen, en bynaa bezwykende onder deze drukkende behoefte! — Maar, Wanneer een ongeluk op 't hoogst is, fchyht de Hemel eene uitkomst te geeven. Madame dé Villekmont kon de ellende en rampen, waar in zy met haare kinderen worftelde, niet langer wederftaan; zy zeeg in de armen van die lievelingen neder, eh had bynaa den geest gegeeven, zoo niét eenige hartlterkende middelen haar weder Opgewekt hadden. — Joachim kon dezen zoo ellcndj'gen toeftand van zyne moeder niet langer zien; hy zogt des, en vond ten laatften, eén middel, orii haar te redden. Men had, eenige nagtcn geleeden, een aanzienlyk heer, op eene wreedaartige wyze, van het leeven, en by hem hebbenti geld, op ftraat beroofd. — De zoon van dien vermoorden heer had ten eerften eene premie van eenige duizend livres beloofd, aan hem, die den moordenaar zynes vaders aan het gerecht zoude weeten aan te wyzeri, ten einde daar voor loon naar werk te ontvangen! — Joachim had zoo draa het gemelde geval niet , vernomen, of hy hield zyne broeders voor, dat 'er éen middel voorhanden was, om hunne móéder te redden. Men  van kinderlyki trouwi ' ^ Men kan ligtelyk begrypen, hoe greetig zy Waren, om zulks te hooren. Dan wie hunner moest niet fchrikken, op het denkbeeld, dat dó. eene broeder den anderen zonde aanklaagen; als een medepligtigen, in den ftraksgemelden moordt ten einde, op die valfche aanklagte, de toegezegde premie te ontvangen 1,„ Hier door," zeide hys ,, raisfen wy, wel is waar, een,' broeder; doch „ door het ontvangen van deze aanzienlyke pre,, mie, herroepen wy als 't ware drie andere men„ fchen in het leeven; daar benevens word de „ moeder, die op zoodanig eene wyze als tegen* Woordig niet langer leeven kan, behouden, eri „ in ftaat gefteld om dit ons vervallen huisgezin „ weder in ftand te brengen*" Naa lang bedenkens, wierd 'er eindelyk,. onder bitter zugten ett weenen, over dien hoopelpozen toeftand, beflooten, het voorgeftelde middel van Joachim ter band te neemen. „ Men moest," vervolgdehy, s, om.. ,, het ten eerften werkftellig te maaken, zweerert „ elkander getrouw te zyn; den gewaanden medepligtigen aan te klaagen, zonder zyn woord ver» „ volgens weder ip te haaien ; in alle deelen ftand„ vastig in de befchuldiging te volharden, zonder „ eenig mededoogen te laaten blyken j en niets van dit alles, hoegenaamd, aan de moeder oopen, „ baaren." Wyders.helde hy hun voor te loocen, wie van hun de aanklaagers, en wie de misdaad] ger zoude zyn. Waarlyk eene zeldzaame, doch te vens allerrampzaligfte uitvinding; WK- moet 'er nieC van zidderen! . Alles dus beflooten zynde; V. Deel. K *  146"' Joachim, of treffend voorbeeld nam men drie ftukjes papier, Waar van 'er een van binnen zwart befchreeven was. Zy die de witte rolletjes trokken, zouden de aanklaagers, en hy die het zwarte rolletje trok, de gewaande misdaadiger wezen. Zoogezeid, zoo gedaan. Men leide de drie toegerolde papiertjes in een hoed. Victor , als de oudfte der broederen , trok het eerst; doch trok een wit papiertje, gelyk ook de tweede broederMaurits deed; des trok Joachim, als de derde en jongfte, het laatfte, en by gevolg dat, het welk het lot van den gewaanden moordenaar befliste. — Dit verwekte eene onuitipreekelyke droefheid in aller gemoederen; maar Joachim bezat de kragt van geest, om hen het gezwoorene indagtig te maaken, van noch ter rechter noch ter (linkerhand daar van af te wyken. Verheugd zynde, dat her, lot hem ten deeie viel, om zich van zyn kinderpligt, op zulk eene buiteugewoone wyze, te kwyten, wilde hy den dood, op deze misdaad gefield , grootmoedig ondergaan. Zyn broeders volvoerden derhalven het gene zy beflooten en gezwooren hadden; ontvongen daar op de aanzienlyke premie, en Joachim wierd in de gevangenis geworpen. Zie daar, dit allerbehoeftigst huisgezin, ten koste van Joachim gered; en Joachim zelve, ais het ilagtoffer, in de gevangenis, verlaatcn van zyne broeders, en beroofd van 's moeders tedere omhelzingen! — Zie daar, Joachim in ketenen geklonken ; wagtende op eene terechtftelling voor het gerecht, om bekentenis te doen van eene misdaad die  van hinder Ijke trouw* \gA die hy niet 'gepleegd heeft, en de ysfelyfce uitfpraak van een vonnis des doods te hooren dat over hem ftaat geveld te worden. In deze zoo hoopelooze als jammerlyke toeftand hield Joachim zich met niets anders bezig, dan om zich tot zyn einde te bereiden. — Laac ons thans tot zyne moeder era broeders terug keeren. Victor en Mauiuts hadden zoo draa de premie niet ontvangen, of zy ftelden het geld aan de bedrukte weduwe in handen. Men kan begrypeni hoe verwonderd de moeder wierd; voor een half uur was zy ter naauwer nood in ftaat, om voor zich zelve of haar kroost voedzel te bekomen; en thans ziet zy zich op eenmaal uit alle haare rampen verlost. ■ Madame de Villèrmont peinsde maar kon niet begrypen, wie zulk eene verregaande edelmoedigheid omtrent haar gebruikt zoude hebben. Victor en Maurits hadden haar enkel gezegd, dat Joachim, in zyne onderneeming van aan de huizen der ryken en aauzienelyken rend te gaan, eindelyk gelukkig geflaagd was; doch haar niets gemeld, van den ongelukkigen toeftand, waar in JoachiM zich thans bevond. —— Maar, hoe zeer de premie, of, zoo als zy meende, die vry« willige gift, haar verkwikte; hoe blymoedig zy zich nu weder in ftaat vond,, oni haar huisgezin op nieuw onderhoud te verfchaffen, dat alles ging egter gepaard met zwaarmoedigheid. Ehar JoachiivI' was, federt eenige nagten, niet t'huis gekomenJ en naar maate hy langer uitbleef, naar maate nam1 de ongerustheid van de bedrukte weduwe al langs & 2 hoe*  Ï4? Joachim, Gunftige heevl —. K 5 Ach  354 Riedesel *s Margaretha, Ach ifc fterve! — Hoe, deert u iets, ridder? .sa De ridder viel voor den landgraav op de knieën' — Genadige landgraav, doe my de vriendfchap van my niet te vraagen, waarom ik fterve: ik leg - onder een ééd. — Ridder.' thans, daar ik u dage 1 uit te trouwen? heden wilde ik voor u om des marfchalk's dogter verzoeken. — Menschlievende vorst, dring niet meer op my aan; waarlyk ik mag niet! — Ach was ik, toen ik aan uwe zyde vogt, een roemryken dood geftorven! dwing my niet te fpreeken; ik moet lyden en ftil zyn, myn ééd legt my zulks op. De landgraav drong hem aan, en wilde hem zyn geheim met geweid afpersfen. Riedesel was ftandvastig genoeg om het te bewaaren, en bejamanerde, terwyl hy het hof verliet, dat hy nu verSe van den besten heer verwyderd leeven moest. De landgraav ging Riedesel's bedroefde tóeftand zeer aan het harte, want hy beminde en fchatte hem hoog. Wat of toch den armen Riede. 5ee zoo bekommeren mag, zeide hy eens tegen den marfchalk, en Margaretha was 'er by tegenwoordig; ik geloof dat hy niet lang meer le Ik verlang, myn pligt te doen : maar, geluk„'kig .... dit waren wy in vroeger dagen, eer „ ik de regeering kende. Oneindig gelukkiger is „ de landman, de arme die onder een ltroo-dak „ Woont! Ach! hoe gaarne zou ik met ieder my* ner onderzaaten van ftaat verwisfelen . . .!" Hier volgden alle de bittere klagten, van welken wy zoo even gewag maakten, en welken Clemen* tiNA met het uiterst geduld aanboorde , tot dat zyne droefgeestigheid hem een traan uit de oogen wrong. Nu fprak zy hem minzaam op deze wyze. aan: Dat de vorften-itand zoo veel aangenaams ,, niet heeft, als men doorgaans Wel denkt, wil ik „ u gaarne toeflaan, myn beste; maar, heeft niet ieder ftand op aarde zyne zorgen? zou dan juist „ deze de zorgelykfte zyn, waar in Gods voorzie„ nigheid u geplaatst heeft? zoud gy, in eenen V. Deel. L, „ an.  162 De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid „ anderen rang, zoo veel goeds hebben kunnen „ ftigcen, als gy nu reeds vier jaaren gedaan hebt, „ en dan zegt gy nog, dat uw lot ellendig is, en „ dat gy met ieder uwer onderzaaten gaarne van ftaat „ zoud verwisfelenV' — Adolf haar hier op in de rede vallende, zeide: ,, ten minften met verfchei„ den hunner . . . ." „ En met welken," vroeg Clementina? mooglyk met den eerften ftaacsminister, die zekerlyk „ een braaf man is! . .,. maar, zyt gy waarlyk „ niet veel gelukkiger? zyt gy niet verheven bo„ ven den nyd, die hem geduurig onderkruipt en „ belastert? fpreekt gy niet, daar hy moet zwy„ gen? daalt niet op u de dankbaarheid en de ze,» gening — en op zyn hoofd de klagten en de „ haat des volks ....?" — „ Neerjj Clemen,i tina," was 't antwoord van den vorst, „ 't is „ niet aan hoven en paleizen , dat ik geluk zou „ zoeken; maar wel in laage Hulpen, op het „ land ..." —■ Clementina wierd hier op aangedaan, en vroeg hem: ,, wat ondervond gy op ,, uwe laatfte reis door bet land? Ach! denk eens „ om het jaar, dat min yrugtbaar was; denk eens „ aan vee-fterfte, één onweder, één' ftorm, één „ ftortregen , één jagttyd , één knevelary van „ fchout of land-heer maakt den boer zoo arm, „ dat hy, even min, als de ambagtsrnan Adolf, driftig. „ Genoeg, genoeg, myne waardn fte! de billykheid is aan uwe zyde .... maar de ondankbaarheid, met welke wy vorften . . ." » Gy vergist u, Adolf! Op dit zelvde oo- » gen-  van een volkomen geluk op deze aarde. 163 „ genblik ftygen'er ongetwyffeldj, ten onzen aan* zien althans, duizende weldaadige zegenwen» „ fchen ten hemel! zoo lang wy onzen pligt be« „ tragten ; zoó lang God en ons eigen hart ons „ nier. veroirdeelt, hebben wy reden, om óns te „ verheugen ; zoo lang hebben wy troost, ver„ kwikking en zegen; zoo lang heeft ieder ftand „ zyne geneugten . . . ." Adolf zich in de armen zyner Clementina werpende; boezemde orj een tederhartige wyze uit: „ Ach! myn' waardfte» „ gy zyt my een engel des hemels, die my myn' ,, pligt herinnert, en myne kwellingen leenigt; „ zoo lang wy leeven, zullen wy deugdzaam en m te vrede zyn ; elke ftaat heeft zyn zoet en zyn bit. ,, ter! maak my dit indagtig, zoo dikwerf ik wan* kele! Een volmaakt geluk op aarde is onmoog„ lyk!" De goede vorst begaf zich nu met zyne deugdzaame gade ter ruste, fliep Zagt en ongelloord, eri ontwaakte in den morgen met zulk eene opklaaring van geest en inwendige vrede, als hy nog nimmer gefmaakt had. Soorrgelyke opwellingen vaa onvergenoegdheid ontroerden in dien zelvden nagt , ook honderden andere burgers. — Zie hier eenige proeven. De reeds gemelde ftaatsminister, van HilMar^ had den avond, in 't gezelfchap van drie hofraaden, zyne vertrouwdlle vrienden, doorgebragt, en kwam mistroostig te huis; Menigvuldige gefprek» ken en klagten, over gebreken in het ftaatswezen, waren de oirzaak dezer weemoedigheid* Bedrukt L 2 wierp  164 De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid wierp hy zich in den armlroel neder, en hield met het hoofd m de hand leunende, by zich zei' ven het volgend gefprek: - X Morgen wenscht „ men elkander weder geluk, by het vernieuwde „ jaar; ook my zal men geluk; - ook myzal men „ eene reeks van jaaren by de reeds verloopen toe„ wenfchen; — eenigen zullen het mooglyk wel ,, meenen, fchoon zekerlyk deminften: — maar „ ach! — wat zal ik my zeiven van den Hemel „ affmeeken — leeven of dood? — Rust ware zekerlyk het verkieslyksc; maar rust . . . dur„ ve, kan ik dezelve wel hoopen ? ik draag* yzeren „ ketenen, wier zwaarte my langs hoe meer be„ lemmert, terwyl myn noodlot my verwyst, om „ dezelven voort te fleepen tot aan den rand des „ grafs! en het loon ? nyd » wangunst, laster, haat, ondank of ongenade' „ zal ik dan eeuwig Haaf zyn — eeuwig voor an- „ deren, nimmer voor my zeiven leeven? „ Maar," — hier had hy eenigen tyd in een diep naadenken gezweegen: — „ maar, waarom zou j "^uwcu, aaar , honderden od dit oocrpnhKt- s„ Q„„ . ' --o » J" «-cue zagterust , hunneren, ztch op de befcherming van den ko. , ning, welke ook de myne is, verlaatende Dit w^ucc.u ,s toen itreeiend; — voor anderen te waaken en te zwoegen, is toch niet zonder belooning» - „ MoogIyk Jjgt Qp ^ bhk meemg een, op het eenzaam leger te peinzen, over ontwerpen, hoe hy in 't volgend jaar een hooger top van eer en aanzien beklimmen, » — en  van een volkomen geluk op deze aarde. iöy „ — en zich al naauwer en vaster in de gunst van „ den vorst zal dringen. De nyd zelvs, die my „ aanblikt, toont my voor 'e minst eenige voor» „ rechten en geluksgoederen , welke aan mynen „ Hand moeten verknogt zyn. Twintig, in plaats „ van één, zouden in dezen nagt juichende van het „ bed fpringen, wanneer hun deze boodfchap te- genklonk: treed in Hilmar's post! Bedaar, be„ daar dus, myn geest.' arbeid is het lot des lee,, vens; — laagheid en lediggang alleen, zyn vry „ van nyd en van ondankbaarheid." ,, Ach! nog waakt mooglyk myn vorst, zugt misfchien eveneens over grievenden ondank; en ,, egter is hy zoo weldaadig; — de welvaart zyt, ner onderhoorigen ligt hem zoo naa aan 't hart! — Hoe gelukkig ben ik in zynen dienst, in ver„ geiyking van duizend anderen! Tot nu toe be„ hoefde ik nooit tegen deinfpraak van myn hart te „ handelen: — zoolang ik, overeenkomftig my„ ne zedelyke overtuiging handele, ben ik van zy„ ne genade verzekerd! — Kunnen de ftaatsdie„ naars en raaden van andere vorften, zich daar op „ wel beroemen? O! hoe veelen zullen 'er onge„ hoorde fommen moeten byëen fchraapen , om „ alle luimen, grillen, en dwaasheden hunner ge„ bieders te bevreedigen, en alle zyne , geheel „ buitenfpoorige, uitgaven te bekostigen, al moet ,, ook het zweet en bloed zyner arme onderdaanen „ daar aan worden opgeofferd ! Alles, wat den ,, vorst behaagd, het moge nog zoo tegenftrydig, voor 't algemeenebest verderflyk, onmenschlyk, L 3 „ gruw-  W5 Be Oudejaarsavond, of de onmooglykheid » gruwzaam, met het geweeten ftrydig zyn, moe. |i ten zy egter inwilligen, goed noemen en helpen ¥ beyorqeren; of verwylen zy daar in een oogen„ bh.; zweeft hun eens een eerlyk, befcheiden s, woord op de lippen, dat uit het gevoel van menv ichcnhefde, van recht en van billykheid voort„ welt, wel draa verdonkert een zwarte wolk van toorn en gramfchap het vorftelyk oog; zy wora, den met ongenade, fmaad en fchande afgewe|, zen — en een minder redelyk, een geweeten. « loosfchepze/ treed juichend in hunne plaats; ~3, dit heb ik, God zy geloofd.' nimmer bv mvn* vorst te vreezen ; by hem is het een gedeelte zyner vreugde, om my, onverhinderd, goed te » laaten doen, — jaa, bied ray zdvj da2r fe de », behulpzaam? hand; — hoe, zou ik dan klaa„ gen t — dan zou ik morren regen de Voorzie „ aigheid. Geen ftand op de wereld is van onaahgenaamheden en zorgen vry; — dank zy den V HemeJ-' dat met den mynen minder, dan met „ veeie anderen verbonden zyn: — Ik zal de ze„ denfpreuk zeer diep in myn hart prenten, we!. H ke hedea VTOeë myne Louïze aan haaren broe'. ,, der, die van allerleije groote voorneemens en **, Ultz'gten droomde, uit Geszner voorlas- hy X allem is wys> h a,^n is gelukkig, die gewillig 5 den kring vervult, v eiken de wyze Schepper, die „ hel geheele plan doordagt, voor hem beftemd heeft." «r— Met deze overdenkingen lag de ffaatsminister Zich, in eene volkomene rust, terneder. In de voorzaal van het hof zaten, ten zelvden ty  van een volkomen geluk op deze aarde. 1C7 tyde, eenige edellieden by elkander, van welken - de een zat te leezen, en de ander op de nieuwjaar: complimenten te ftudeeren, die hy den volgenden morgen by het hof zoude afleggen. Metklokflag van twaalf, riepen zy eenftemmig: „ profit het nieuwe „ jaar!" Schertzend wenschtenu de een den ander, dat hy in het volgend jaar kamerjonker, faandrig of iets dergelyks worden mogt ; — de boert veranderde in een ernftig gefprek — niemand hunner was met zynen toeftand te vrede. De eene klagte kwam by de andere, elk hoopte aanzienlyker en grooter te worden. — Wanneer ik" —■ dus was het woord —- „ eens dat en dat'ben, de,, ze en die goederen bezitte, ó! — dan zoude w bet my eerst wel gaan — dan zoude het my „ wel gaan dan zou ik niets meer op aards „ wenfclien, geen' vorst,'" geen' koning ter we„ reld benyden!" Zy werden onder dit planmaaken en lugttimmeren zoo luidrugtig, dat de gouverneur der pages, die eenige vertrekken van hun af woonde, en nog vreedzaam in zyn PrATo las, het hoorde, een tydlang hen beluisterde, en eindelyk naar de jonge ridders toeging. Al lag- chende vroeg hy hen, welk een gewigtig ftuk zy uit de wysbegeerte behandelden ? Naa een weinig ftüzwygeo, verhaalde één hunner den inhoud des gefpreks; „ derhalven," ving de gouverneur aan: ,, zoekt gy het geluk: Ó! myne jonge vrien„ den! gy gelooft, het niet in u zeiven, maar in „ dezen of genen ftand of leevenswyze te kunnen „ vinden! ——- Gy meent dus, dat hetzelve aan L 4 „ uwe  |68 De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid s, uwe jaaren niet verbonden is waarlyk, ik „ sou u durven verzekeren, dat gy, ééns mannen „ geworden zynde, op de tyden en jaaren, waar in gy nu leeft, al zugtende zult terug zien: ,, althans dit hebben reeds honderden, zelvs zeer „ wyze mannen gedaan. Herinnert u alleen » het gezegde, 't geen wy onlangs in Ovidius l&. ?s zen; • O mihi pmteritos referat ft Jupiter annosl » en wie weet, hoe dikwils gy nog,. in het toeko. „ mende, dezen zelvden wensch ten hemel zult op„ zenden! ^ dit is wezentlyk de aart der men„ fchelyke —. en byzonder der jeugdige harten: » alles, wat wy vaa verre zien, en niet bezitten, ,, houden wy voor hee wenfchelykst goed; naauw*• lyks zyn wy egter in het bezit, of wy achten s» het niet, en hebben al weder nieuwe uitzi*. 3, ten en begeerten; alles, wat in 't verfchiet is, éi fchynt ons duizend volkomenheden te bezitten' „ welke wy, in de naabyheid, geheel voorby „ zien; zoo lang wy egter zoo denken , kunnen „ wy nimmer vergenoegd en gelukkig leeven: —„ hy, die op dit ondermaanfche, naar eenen „ ftand, naar eene leevenswyze zoekt, welke, ge'. ,, heel volmaaktheid is; — hy, die éénmaal dit i, beeld van geluk, van.geheel zuivere, daar uit 3, voortvloeiende zaligheid, in zyne ziel gedrukt „ heeft, zal altyd met zynen tegenwoordigen toe." „ ftand, hoe geweascht en voordeelig ook in ann dere opzichten, onvergenoegd zyn; hy zal ge. ** „ duu-  van een volkomen geluk op deze aarde. i 6p 3, duurig een fchaduw-beeld naajaagen, welk, zoo „ draa hy hetzelve wil aangrypen , in rook ver^, vliegt; hy dwaalt immer onrustig voort —— 5, heeft nergens eene blyvende plaats, tot dat hy eindelyk afgemat en kragteloos op zyn graf ne» derzinkt. —- Gewent u dus, de.wereld en het „ menschlyk leeven voor datgene te houden, dat „ het waarlyk is, en, volgens de inrigting des wy„ zen Scheppers, zyn moet! — De wereld is ,, noch hel, noch paradys! — zy is enkel een mengzel van fchaduw: en licht, van arbeid en rust, van vreugde en verdriet! — Gelooft niet, ,, dat rang of aanzien, ouderdom of jeugd, het « waare genoegen in pagt heeft; maar, deugdzaam ,, te handelen, en zyne pligten, in eiken kring waar ,, te neemen — zie daar, wat ons, wel niet tot en„igelen, maar egter tot gelukkige, vergenoegde „ wezens vormt, die den rang van engelen te ge„ moet fnellen ; en dit, myne jonge vrienden! „ wensch ik u, als vriend, in dit vernieuwde jaar!" i Met deze woorden, verliet de gouverneur de jonge edellieden. In de zelvde hoofdftad, had by verfcheiden eerlyke burgers, de gewoonte plaats, om den laatftea avond des jaars met elkander in een oopenbaar •wynhuis byëen te komen, en met den eerften klokr fag van twaalf, een glas op het welvaaren van vorst en vaderland uit te drinken. Ingevolge hier van, zaten eenige honderd burgers, in onderfcheiden herbergen, byëen; de wyn vertdrzaakt veelvuldige gefprekkenj men bragt el, L 5 kan-  T7o De Oudejaarsavond, of de onmooglykheid *ander dan deze, dan gene gezondheid toe en eindelyk dronk men op de beterfchap der tyden — „ Jaa wel, deze kunnen wy hartelyk drin„ ken, dus begon een deftige fchoenmaaker • „ het ziet 'er erbarmlyk genoeg by ons uit; ik zwvg van het leer, maar ook alle andere dingen ,, worden in deze dagen duurder; deneering ver. „ mindert, en tollen en imposten gaan, egter, als ,, voorheen, hunnen gang, -— Df worden zelvs nog zwaarder - „ Buunnan.» vieJ hem een kaarfenmaaker in de rede, „ men heeft we*, der den impost op de talk verhoogd ; en de „ vorst? -_. deze fteekt bet geld in den zak en „ brandt, God beter 't! waschkaarfen ■" ,, Recht zoo," zeide een barbier, terwyl hy de£. tig zyn hoed afnam, „ wy Rebben eea' zoo g0e. „ den vorst, als 'er in gantsch Europa niet is; hy „ zou goed en bloed voor ons allen laaten, en „ heeft ook veel eerbied voor doctoren en chirur„ gyns; — maar zyne ministers — God ver „ geef me de zondel — dat zyn rechte bloed„ tappers; onlangs nog hebben zy, in het ind. „ fche dorp,.weder een kwakzalver met zyne „ aapen en hansworst, drie dagen lang de arme „ h.den kiezen laaten trekken; op zulk eene wy. „ ze moet de eeriykfte man, in weerwil zyner „ kunst voor fintfelten!" - 6l z Jm „ van klaagen," hervatte een tinnegieter, „ Sin3, jeur Wilms — neen, dan weeten wy wel an„ ders van kommer en verdriet te klaagen; zints „ dat het vervloekte Engelsch aardenwerk — of ,, hoe  vaa een vólkomen geluk op deze aarde. 175 „ hoe hiet dat duivels tuig? — in de wereld ge< „ komen is, zyn wy met vrouw en kinderen ver„ iooren!" — „ Kom, kom," fchreeuwde een verioopen advokaat, „ geen van allen weet, wat ik weet: — laat my eens fpreeken, — ik es „ allen, die van myn' profesfie zyn, zullen eer* „ lang gerust ons handwerk nederleggen en onze ,, knokkels kunnen vreeten, zoo draa de nieuwe ,, ordonnantie voor de justitie, welke op 't tapyt ,, is, haar befiag heeft; dan zal elke domme dui,, vel zelv' zyn' zaak kunnen voordraagen; dan zal „ met twee woorden uitfpraak gedaan worden , en ,, uit is de klugt; terwyl wy — wy — dia „ ons door de procesfen en de geheiligde justitie ,, kommerlyk geneerden, van honger fterven, of ,, een handwerk zullen moeten leereD."—»,,Praat- jes voor de vaak — gekheid, gekheid!" « bromde een boekverkooper zonder kalanten , die zich op 't laatst met de lotery-colleóte onderhouden had: — „ zints de duivel de regeering in 't oor „ geblaazen heeft, om het AStiën-fpel te vetbie,, den, federt dien tyd gaat alles de kreeften-ga„ lop: — voorheen kwam 'er nog braaf geld in 't land, toen werd meenig een, die des avonds „ van honger aan zyn feboenriem knaauwde', in „ éé:*en nagt een fchatryk man: — eerst zullen ,, wy kommer en gebrek lyden, en in ettelyke jaa- ren, — kyk, men zal het zien, dan zyn wy al„ len volmaakt als bokkems uitgedroogd." Jaa, jaa," voegde 'er een fnyder by, ,5lfcdert „ dat het rouwdraagen uit de mode raakt" : . , „ en  172 De Oudejaarsavond, cf de onmooglykheid wMa TW'" beet hem een ***** * * oor, „ de foldaaten met inlandsch goed heeft beginnen te ileeden " J zoo . het klaagen by den rei rond. Eindelyk befloot >nen eenftemmig, dat het in alle landen vry wat fceter ware, dan in 't .vorftendom D * * * Dan een jong burger, een ilootenmaaker van Z■ d? ,at hm,T> 0QS jj™ „ vee-  van een volkomen geluk op deze aarde. 173 „ veele opzigten niet zoo gezegend, als ik wel „ andere landen gezien heb; maar het levert toch „ alles op,, wat wy tot onderhoud des Jighaams „ noodig hebben. Alles, wat-de landman „ zaait, kan hy toch inoogfien, en aan ons voor „ een biilyken prys verkoopen. — By anderen „ wroeten geheele benden wilde zwynen den ak« ker om; de herten vreeten des nagts het lieve m zaad af, en den volgenden morgen ziet de boer, ,, met traanen in de oogen, zynen fchoonen akker „ verwoest, omgewroet en te fchande getrapt. „ Het gene hy, met veel floovens, nagtwaakens „ en nagtvuur, voor het wild bewaard heeft, „ koopt de vorst hem af, en verkoopt ten minlfen ,, voor een verdubbelden prys dit aan den burger „ en handwerksman. — Meer dan ééns, zag ik „ honderd armen van honger verfmagten, of aan „ een hard ftuk gerftenbrood knaagen, en honderd „ vorflelyke honden het fchoonlle wittenbrood „ vreeten. Wanneer de boer zyn veld zal gaan bebouwen, dan moet hy jagt-dierjften „ deen, met leevens-gevaar het groot wild te faa,, men dry ven en bewaaken, en dan, als de beste „ tyd- voorby is, zynen akker, onder zugten en ,, fteenen, in orde brengen; — hebt gy immer „ zulk iets in ons land gezien? Hier is, waarag,, tig, de boer een halve vorst. Van het foldaaten,, leeven wil ik geen woord fpreeken. By ons hun. „ keren de jonge maats , om eenige jaaren den „ dienst agter naa te loopen; zy hebben ook eene „ goede bezolding; in den fomer en herfst kan „ elk,  i74 Be Oudejaarsavond, of de ohhiuogïykheid „ elk, met verlof, naar zyn dorp keeren; met de „ zynen het veldwerk verrigten, en daar door „ veelal nog eenig geld verdienen ; geeD officier „ durft hen, naar welgevallen, te fcnande f]>arj. „ niemand dier blaauwrokken is ons, ia huis of „ aan tafel, hinderlyk; dit is in veele landen'ge„ heel anders; daar fchryfc men elk eerlyk burger. „ kind, eer hem nog de baard wast, in 't foldaa„ ten-regisier; zoo draa men volk voor zich of " °°k VK°°r Vtreemde vo^n> «oodig heeft, p'rest * meD ,her; kiest eJ^ «ie de maat houd, 'er uit „ en rukt hem dus uit zyn vaderlyk huis, of^tej „ den ploeg weg. _ Dan moet de jonge knaap, dag aan dag, zich half ziek exerceren; zich „ kreupel, of lam, of dood laaten Haan, en word " W3nneer h/ 'tr n°S m«den ha!ven huid afkomt, „ zynen ouderen, vrienden, burgers, boeren, en „ zien zelv' ten last; boe 2on(J_ ... j- „ , , , 5 UL z°uae dit-aan ons, „ die geheel anders gewoon zyn, niet fmaaken? „ — voorheen was 'er flof tot klaagen ! Over 4c „ nen en Proces/en heb ik dikwils myn gevoelen «ë„ «gd ï - ik .boude het dus voor my; maar, w' „ de tollen en imposten betreft, Zeer zei „ moeten wy die ook betaalen: maar — no»mt » my toch, om 's Hemels wil, eens een land in"de " rWere d> waar ™n «iet geeven moet? — Z " ï'Tetam dG V°rSt VaD de ^ leeven „en eéémgde in het land zyn , die voor n" „ werkt? Een arbeider is toch _ zoo lang d » bybel Gods woord blyft zyn loon waardig; en denkt gy, dat een landen volk teregeerec, „ kin-  van een volkomen geluk op deze aarde. 175 „ kinderfpel is? Geef den Keizer, dat des Keizers is! „ By dezen regel blyve ilc, en geef het myne „ hoe weinig het dan zyn mag, gaarne en met een „ gewillig hart. ó! Gy moest eens een vier maanden onder een anderen vorst liaan; door „ de halve wereld zoud gy heenloopen, om we- der uw oude vaderland terug te vinden. By ons „ kan, God dank! elk zich eerlyk en redelyk ge',, neeren, die fJegts werken wil, en die niet vreest, „ door een zuuren appel te byten: maar die niet wil, ,, reize naar Lui-lekkerland; daar wasfen fchoeneu „ en kleederen, flooten en fleutels en volle geld„ zakken aan de boomen; daar behoeft elk maar „ te fchudden, en het valt hem van zelv' in den ,, fchoot." Het gezelfchap begon by dezen zet van den Ilootenmaaker, hartelyk te lagchen. De meestea geloofden, dat hy zoo veel ongelyk niet had: — men moest toch éénmaal in de wereld door een zuuren appel byten, waar het ook wezen mag. —Op het oogenblik floeg de klok twaalf, en men dronk verheugd op het nieiwe jaar. Rei.  176 Reimar en Helene, of voorbeeld Reimar en Helene, of voorbeeld van waare edelmoedigheid. De deugdzaame jongman, die ons de ftof tot dit gefchiedverhaal opleevert, woont in een groo. te Jroopftad, heet V***, en is de zoon van een met zeer bemiddelden koopman in fpeceryën, of zoo als men bier zegt, kruidenier. Zyn vader wa's dood, en hy was zyne moeder, die de negotie voortzet, in haare bezigheden behulpzaam. *HeEene, zyne zuster, was ten in alie opzïgten deugdzaam en beminnenswaardig meisje ; werkzaam en onvermoeid bezig in het huisfcJyk bellier, had zy egter daarom de vorming van haar hart en verftand niet verwaarloosd. Zy maakte zich hier toe al den tyd, dien zy maar befpaaren kon, ten nutte; en in plaatze van geduurig, even als haare mede-meisjes, op thee- en fpeel-partytjes, bals en concerten rond te huppelen, las de ingetoogen Helene een nuttig boek, of oeffende zich in de muzyk aan het klavier. Intusfchen was haar hart egter niet vrygebleeven van eene kleine zwakheid. Zy bermhde den jongen Reimar, offchoon zy het zelvs naauw. lyks bekennen wilde. Reimar leerde in haar moeders huis de negotie, en verdiende ook wel van een zoo goed meisje bemind te worden. Hy was als jongeling wat zy ais meisje was , naamelyk vroom, zedig, naauwgezet en eerlyk. By zoodaDige elkander gelykende verdienften, behoeft men niet  van waare edelmoedigheid. r?7 niet te vraagen of hy iets voor Helene gevoelde"? Hy beminde haar zoo teder, zbo van gantfcher harte, als zy hem beminde. Hy was egter tevens te verfrandig, dan dat hy niet zóu hebben kunnen mzten , dat het dwaasheid was, in zyne tegen"*woordige omftandigheden aan een huwelyk te denken, en veehte eeriyk, dan dat hy een lief meisje met een onzeker vooruitzicht op den tuil zou wil*, len houden. Dikwils dagt hy by Zich zelv'; in* dien ik ryk was, zou ik juffrouw Helene wel te kennen geeven, hoe lief ik haar hadde, maar — zulk.een arme jongen als ik ben, moet zich dat niec m het hoofd brengen. Ik moet 'er ilegts Op denken, hoe ik myne neiging onderdrukken zal j maar. lieve God» hoe zal ik dat kunnen doen? ik bemin haar zoo hartelyk! — dan ftortte hy wel eens eert traan. Doch hoe Verftandië ook zyn vóorneemeri was, beminde hy Helene dagelyks nog fterker. Het is zeer moeijelyk eene neiging te keer te gaan» die geduurig nieuw voedzel krygt. Hy was egter; fterk genoeg om niemand iets van zyne liefde te laaten merken, zelvs Helene's broeder nieti wiens boezemvriend hy was. V*** nam eens éent lot in de lotery en bepraatte Reimar om dit ook te doen. Deze bekende oopenhartig dat by daar geen geld toe hadde. Als het anders niet is, zeide V***i zal ik 'er zoo veel byleggen als gy noodig hebti en telde hem tevens het geld toe. 01 als de hemel my eens een klein geluk befchoorén had, riep Rei, mar , hoe zou ik buiten my zeiven van vreugde zyn ! y*** gaf op de beweeging van Zyn vriend  I7& Reimar en Helene, of voorleeld niet byzonderlyk acht, orh dat zy in dergelyke gevallen niet buitengemeen is. Naa eenigeii tyd wierd de lotery getrokken, ,en onder de hand ging 'er reeds een gefchreeven lyst om. V*** ftond niet weinig verfteld, toen hy zag dat op zyn nommer vyftig duizend guldens getrokken was. Zyn vriend was 'er met. een niet uitgekomen. Ih de eerfte opwelling van vreugde, liep hy naar Reimar. — Ach, myn lieffte vriend, denk. eens — myn lot! — ik heb vyftig duizend guldens getrokken. Gy arme goede jongen hebt niets. Ik heb het wel gedagt, riep Reimar, ik heb het wel gedagt! my zal zoo iets nooit gebeuren; ik gun u uw fortuin van gartfcher haite, intusfchen zou ik het egter ook gaarne gehad hebben; de traanen biggelden hem langs de wangen. Lieve Rei- ■ mar, zeide V***, hebt gy geld noodig, zoo zeg hetmy flegts; ik wil u alles geeven, wat gy heb. ben wilt. Toen viel hem Reimar in de armen, en bekende, onder zugten en traanen, alles wat wy reeds weeten: naamelyk, dat hy Helene meer dan zyn leeven,beminde, hy had dikwils zyne neiging zoeken te onderdrukken; toen hy in de lotery gelegd had, was 'er een ftraal van hoep in zyn hart opgegaan; had hyeen prys getrokken, hyzou haar zyn hand hebben aangeboden; de moederen dogter, die zyn karakter kenden, zouden hem denkelyk niet hebben afgewezen; en wat hy nog al verder in de opwelling van zyn hart, jegens zynen vriend oopenbaarde. V*** ftond verfteld, en hoorde opmerkzaam- toe.  van waare edelmoedigheid; 179 toe. Myne zuster? zeide hy, gy moet haar dan zeer hef hebben. O! meer dan ik zeggen kan, riep de jonge minnaar uit. Had ik wat getrokken 5 I— doch dat is voorby, ik moet 'er maar niet meer aan denken. Vergeet, lieve V***, vergeet alles wat ik u gezegd heb, en wees verzekerd dat ik my over uw geluk oprecht verheu'ge. Gy zyt immers myn Jieffte vriend, en HeLene's broeder! V*** wilde antwoordden, doch Reimar wierd geroepen. Het gene hem dezen toe vertrouwd' had hield nu zyn' gantfche ziele bezig. Het is zoo een goed eerlyk mensch, zeide hy by zich zelv'; hy heeft myn zuster zoo innerlyk lief, zy zouden zekerlyk met eikanderen gelukkig zyn! — jaa twee perfoonen zouden gelukkig zyn! Twee menfchen gelukkig te maaken, is toch een alleraangenaamfte bewustheid. — Vyftig duizend guldens, zyn evenwel ook niet te verachten. — Maar als myn lot 'er nu eens met een niet uitgekomen was ? Ik zou zeker minder hebben, dat is waar; maar is dan myö vaderlyk erfgoed, myniet meer dan genoegzaam tot myn beftaan? en —■ de arme goede Reimar heeft in 't geheel geene uitzigten, en dan nog zulk een hartstogt die hy beftryden moet! — Myne zuster l.gt my naauw aan 't harte zou zy hem ook wel lief hebben? daar heeft het^kleine fchelmpje my nog geen woord van gezegdi Naa deze alleenfpraak, welke genoegzaam dé uitkomst van zyne gewaarwordingen behelsde, ging hy by zyne zuster: Helene, (dus fprak hy) gy moet my iets in vertrouwen zeggen j gy weet M st hóe  iSo Reimar en Helene, of voorbeeld hoe lief ik u hebbe, en hoe zeer my uw geluk en welftand ter harte gaat; zeg my toch oopenhartig, wat dunkt u van den jongman die by ons is? HE lene wierd fchaamrood. Dat bloozen beteekend zoo wat, voer hy voort, wees niet agterhoudend jegens my. Is hy u niet onverfchillig ? Onze moeder zal 'er niets van wceten, zyt 'er niet bekommerd voor. — Waar toe toch deze vraag, broeder? — Nog eens Helene, wees oopenhartig, bemint gy Reimar? — Bemint hy my dan? — Ik vraag of gy hem lief hebt? — Als ik ilegts met myn hart te raade ging, lieve broeder — ik zou hem boven een ander de voorkeur geeven. Recht zoo, gy zoud hem dan wel trouwen willen, zoo ik u wel begreepen heb. — Jaa, jieve broeder, indien gy toch weeten wilt, Wat ik voor my zelvs niet heb willen weeten ; m.iar zeg 'er töch vooral niets van aan moeder. — Heeft hy u nooit gezegd dat hy u beminde? Nooit, nimmer, dat kan ïku verzekeren; maar ik heb egter altyd gedagdat ik hem niet onverfchillig was. Hy heeft my dikwils op een tedere wyze aangezien. Maar, zoo als gezegd is, verklap my toch niet by moeder. Ik heb 't u beloofd, lieve Leentje, en hou myn woord. — Doch waar toe dient dit gantfche ge- fprek? Stel u daar mede te vrede, dat ik u niet verraaden zal; en daar mede ging hy merkelyk-ontroerd van haar af. Toen hy weder alleen was, zette hy zich aan tafel, met de hand onder het hoofd, en in deze geftalte raakte hy in duizenderlei gedagtenverdiepf. Hier,  van waare edelmoedigheid, .1% Bier, tan men zeggen, kampte de mensch met zich zei ven, en behaalde van dien ftryd den edelHen zegen. Hy wierd tot den avondmaaltyd geroepen, maar hy gebruikte niets, en was als verzonken in gedagten. Vergeefs vraagde hem zyn moeder, wat 'er aan haaperde? Naa het ëeten nam hy Reimar mep zich op zyne kamer. Naauwlykg waren zy beiden alleen, of hy floot de deur agter zich toe, en fprak zynen vriend dus aan: ljeve Reimar, ik heb my zeiven naauwkeurig getoetst. — Waar is uw lotery-lot? — Hier is het. — V*** nam het, en gaf hem het zyne daar voor in de plaats. — Na hebt gy, myn lieve Reimar de vyftig duizend guldens gewonnen, en ik heb het onuitfpreekelyk genoegen, mynen zwager in mynen besten vriend te omarmen. Reimar begreep hem niet terftond, ftamelde en zag hem. aan. —— Dit lot is nu geheel het uwe, en gy trouwt myne zuster. Ik zal om haar voor u by myne moeder aanhouden. Reimar viel hem om den hals, en weende zonder een enkel woord te kunnen voortbrengen. Bedwing u zeiven, zeide V***, ik ben nu nog gelukkiger dan gy. Dit is het bruiloftsgefchenk, He, eene bemint u; ik dank u voor uwe befcheidene agterhoudendheid. Bedwing u ilegts tot morgen, en als de gedrukte lyst uitkomt, geef u dan aan uwe vreugde over , en zeg alle menfchen dat gy het hoogde lot getrokken hebt. Reimar was in zekere opzigten half buiten zyn zinnen, en zogt nog fteeds naar woorden om zyn© M 3 over-  t§i Keimar m Helene , of voorbeeld pyerftroomende gevoelens uit te drukken. V*** pmarrnde hem; geen woord meer, myn vriend; ik zeg u nogmaals, dat dit het fchoonfte oogenblik van myn leeven is. Nu vloog hy ylings naar zyne zuster en zeide haar alleen heel zagtjes, dat zy geen reden vinden zou om berouw te hebtien over haare oopenhartigheid. Den volgenden dag wierden de lysten uitgegeeven, en Reimar gedroeg zich juist zoo, als zyn vriend hem voorgefchreeven had. Hy liet nu zyne vreugde haaren vollen loop, en alle lieden uit de Saabuurfchap kwamen aanloopen om hem hier me. «3e geluk te wenfchen, want hy was overal bemind. Pe grootmoedige V***, liet het by deze fchoone daad niet berusten; hy fprak nu ook met zyne moeder, en verkreeg haar verlof om zyne zuster aan Reimar uit te trouwen. Kort hier op wierd de vsr+. bindtenis van dit braave tederlievende paar voltrokken, en zy genooten het echte duurzaame geluk eener liefde, die op deugd en wederzydfche hoogachting gegrond is. De hemel zegende V***'s edele daad, en het paar dat hy gelukkig gemaakt had, zag hunnen welftand dagelyks vermeerderen. Doch geen mensch wist den waaren grond van deze zaak, zelvs de moeder niet. V*** had zyn' vriend, om zoo te fpreeken, een eeuwig ftiizwygen opgelegd, pffchoon deze zich hier toe ongaarne verbonden had. *Er verftreeken hier naa eenige gelukkige jaaren. Reimar vierde eens de geboortedag van zyne He-  van waars edelmoedigheid; 183 Helene, en leidde een gastmaal aaD, waar op hy alle zyne bloedverwanten noodigde. Men kan ligt denken, dat zynen weldoener een der voornaamfte -gasten was. Het gezelfchap was zeer vrolyk, en een volle pokaal en vrolyk gezang, ging de tafel rond. Daar de maaltyd reeds genoegzaam geëindigd was, wierd nog een pastei opgedraagen. De gasten riepen allen dat dit overbodig was, men had reeds te veel fpyzen gehad. Doch Reimar ftond daar op dat dezelve opgefneeden zou worden, en fchoof ze met dit oogmerk naar zynen zwager toe» Deez' liet zich eindelyk bepraaten, ligtte de korst op, en vond tot zyne groote verwondering een groote hoop goud, met dit opfchrift dat 'er by lag; Aan mynen Weldoener, den heer V***! Het gezelfchap ftond verbaasd. Nu ving Reimar aan te fpreeken , en verhaalde de gantfche gebeurtenis met het lotery-lot; dit was het oogenblik waarin hy een klein deel van zyn fchuld wilde afleggen. Het was agttien duizend guldens, die hy van zyn* handel had kunnen opleggen. Het gezelfchap was ten uiterften getroffen, en de meesten ftortten traanen van vreugde. Doch V*** weigerde het geld aan te neemen, tot dat zyn vriend 'er zoo fterk op aandrong, dat hy het niet wel afflaan kon, zonder hem een innig hartzeer te veroirzaaken. Lieve V***, zeide Reimar met aandoening, neem dit aan; het fchoonfte geluk myns leevens, myne echtgenoote, heb ik u te danken; wat zou ik u daar voor vergelden kunnen? M 4 Het'  1C8^ Edelmoedige, en. verhevene zegepraal Het gantfche gezelfchap vereenïgde zich nu om |>y V**t aan te houden, dat hy deze dankërkentenis van zyn3 broeder zou aanneemen. Hy deed hei;, doch heeft altyd beweerd dat het oogenblik, waar in hy zyn broeder gelukkig gemaakt had, het fchoonfte zyns leeyens was, en dit gelooven Wy gereedelyk. Edelmoedige en verhevene zegepraal der vriend, fchap over de „Liefde. In eene van die fchooien van zedekunde, waarin de Engelfche jeugd, de pligten van den menscb *n van den burger leert beoeffenen, zich den geest "verdichten en de zie] verheffen, waren Nelson ea Beanford bekend door eene vrjendfehap, die de gulden eeuwe waardig was. Doordien deze vriendIch.ap. zich grondde op eene volkomene overeenftemming van gevoelens en beginzelen, bragt de M malkanderen met vermaak te zien? en waarom y malkanderen eene zoo zagte aandoening te versa berger. ? Is het vermaak niet eene weldaad ? en „ waarom het dan benomen aan den genen , die het veroirzaakt ? Men veinst zich te vermaaken met de genen, die men niet bemint, en het niet „ te doen met lieden, wélke men lief heeft! hec ,, js e,en vyand van de waarheid, die zoodanige ze„ den heeft uitgedagt!'' Dusdanige, bedenkingen ilortten haar in droof- gees-  ér vriendfchap ever de Liefde. geestigheid; en toen Julietta haar. zulks ver.* weet; gy weet daar de reden van, zeide zy: alles wat de natuur weerftreeft, moet haar bedroeven, en in uwe zeden is alles met dezelve ftrydig. Coraly had in haare kleine buijen van ongeduld iets zoo zagts en zoo aandoenelyks} dat lady Aleury zich zelve befchuldigde, van haar door te veel ftrengheid te bedroeven. De kunstgreep om haar te vertroosten en wederom in een goeden luim te brengen, beftond om haar zekere kleine dienften te laaten verrigten, en als haar kind toe te fpreeken. Het vermaak van te denken dat zy eenigzints van nut was, vleide haar buitengemeen; zy Voorzag het oogenblik daar toe om het aan te grypen; maar de zelvde zorgen, welke zy voor Julietta had, zoude zy aan Nelson hebben wil, len bewyzen, en men bedroefde haar met haaren; yver te maatigen. „ De bewyzen der dienst„ baarheid," zeide zy, „ zyn laagen veragtclyk, „ om dat zy niet vrywiüig zyn; maar zoo draa zy „ vry zyn, fteekt 'er geene fchandë meer in, en de vriendfchap veredelt die. Zyt niet bevreesd, myne goede-vriendin, dat ik my iaat vernede„ ren. Schoon zeer jong, wist ik, vóór dat ik Indiè' verliet, hoe groot de,waardigheid is van ,, den ftam waar uit ik gebooren ben; en wanneer i, uwe fchoone dames en uwe jonge lords my met ,-, eene zoo gemeenzaame nieuwsgierigheid komen „ bekyken, werkt hunne verontwaardiging niets an5, ders uit dan myne ziel te verheffen,, en dan voelik dat ik wel deegelyk tegens, hun opweeg. Maar N 5 „ met  11 Soa Edelmoedige en verhevene zegepraal „ met u en Nelson, die my beiden als uwe dogter „ bemind, kan 'er niets vernederends voor my in e, fteeken." Nelson zelv', fcheen fomtyds befchaamd over de moeite welke zy zich gaf. „ Gy zyt dan wel s, 'trots,'" zeide zy tegens hem, „ dewyl gy bloost 9i van my noodig te hebben! Ik ben zoo grootsch 9, niet als gy: dien my maar, ik zal 'er door ge„ vleid zyn." Alle die trekken van eene oopenhartige en gevoelige ziel, ontrusteden lady Alijüry. Ik vrees, zeide zy tegen Nelson toen zy alleen waren, ik vrees dat zy u bemint, en dat die liefde haar ongelukkig zal maaken. Hy nam dat zeggen op voor een' hoon, welken zy de onfchuld aandeed; zie daar, zeide hy, hoe het misbruik van woorden de denkbeelden verbastert en misvormt. Coraly bemint my, ik weet het, maar zy bemint my gelyk zy u bemint; is 'er iets natuurlyker dan genegenheid op te vatten voor de genen die ons weldoen ? is het de fchuld van dit meisje, dat de zagte en leevendige uitdrukkng van eene zoo rechtvaardige en zoo lofFelyke aandoening in onze zeden, misduid wordt? is het misdaadige dat men daar aan liegt, ooit in haare gedagten opgekomen. — Neen, myn vriend, gy verftaat my niet; niets is onfchuldieer dan haare liefde voor u; maar .... — Maar, myne zuster, waarom onderftelt gy, waarom wilt gy dat het liefde zy? Het is goede en eenvoudige vriendfchap, welke zy voor my gevoelt , en welke zy eveneens voor u heeft. — Gy t L  der vriendfchap over de Liefde. 233 Gy overreed u zeiven, Nelson , dat het 't zelvde gevoel is; wilt gy daar de proef van neemen-? houden wy ons als of wy fcheiden wilden, en haar de keus laaten om een van beiden te verlaaten. —Zie daar hoe gy handeld ! ftrikken ! omwegen? waarom haar te willen misleiden? Waarom haar te leeren veinzen? helaas! haare ziel, vermomt die zich? — Jaa, ik begin haar onaangenaam te worden, zy vreest my federt zy u bemint. En waarom hebt gy haar die vrees ingeboezemd ? men wil dat men ongeveinsd zal handelen, en men ftelt gevaar in het te doen; men preekt de waarheid aan, en zoo ons dezelve ontfnapt, maakt men daar een verwyt van ! Ach! de natuur heeft geen ongelyk; zy zoudé oopenhartig zyn, zoo zy vry ware; het is de konst, welke men aanwend om dezelve te bedwingen, die haartotvalsheiddoetoverhellen.—• Zie daar zeer ernftige aanmerkingen ten aanzien van iets, dat in den grond Ilegts een fpel is; want waarlyk,wat bedoel ik? Coraly een oogenblik te ontrusten, te zien naar welk eene zyde haar hart zal overhellen; zie daar het al. — Zie daar het al, maar zie daar een leugen, en, wat erger is, een bedroevende leugen. — Spreeken wy 'er maar niet meer van, het is nutteloos te onderzoeken, wat men niet wil zien. — Ik, zuster! ik vraag niets liever dan my te verlichten om my beter te gedraagen. Het middel daar toe heeft my alleenlyk mishaagd, maar laat het daar aan niet houden; wat eischt gy van my ? — Stilzwygen , en eene ernftige houding. Coraly koomt, gy gaat ons'hooren, ' „ Wat  404 Edelmoedige, en-verhevene zegepraal . „ Wat is dat daa," vroeg Coraly, hen aanfpreeJcende? „ Nelson in den eenen hoek! Julietta in „ den anderen ! zyt gy boos op malkanderen?" Wy jkomen , antwoordde haar Julietta j een befluic ceemen dat ons bedroeft; maar wy zyn in de noodzaak om daar toe over te gaan, Wy zullen niet langer byëen woonen, ieder van ons beiden zal zyn byzondere huishouding hebben; en wy zyn overeengekomen u de keus te laaten, wien gy van ons beiden wilt volgen. Op deze woorden zag Coraly Julietta aan, met oogen, die onbeweeglyk ftonden van droefheid en verwondering. „ Ikben," zeide zy, „ de „ eenige oirzaak dat gy Nelson wilt verlaaten. ?) Gy zyt kwaad, om dat hy my bemint; gy zyt „ jaloers, over het medelyden dat hem een jong a, weesmeisje inboezemt. Helaas! wat zult gy niet ,, benyden, zoo gy het medelyden benyd, zoo gy dat benyd ten aanzien van haar, die u bemint, en „ die haar leeven voor u zoude opofferen, het ee,i nig goed dat haar nog overig bi'yft? Gy zyt on„ rechtvaardig, mylady, jaa, gy zyt onrechtvaar„ dig! Al bemint uw' broeder my , zoo bemint „ hy u daarom niet minder, en zoo het mooglyk „ ware, zoude hy u fterker beminnen, want myne ,, gevoelens zouden in zyne ziel overgaan,'en ik kan hem voor u niet daa goedwilligheid en liefde „ inboezemen." Tevergeefs zogt Julietta dit lieve meisje te oyerreeden, dat Nelson en zy als goede vrienden fcheidden. „ Dat is niet mooglyk, zeide zy. * Gy  der vriendfchap over de Liefde. 2oy „ Gy fteldet beide uw vermaak van by malkande„ ren te woonen, en federt wanneer hebt gy twee ,, huizen noodig gekreegen? Lieden diemalkande,, ren beminnen, woonen nimmer bekrompen; de ,, verwydering behaagt ilegts :aan dezulken , die ,, malkanderen veragten en haaren. En gy, 6 he, ,, melf" riep zy uit, „ gy malkanderen haaten! . „ wie zullen malkaaderen dan langer beminnen, , ,, indien twee zulke deugdzaame harten dit niet , „ wederzyds doen? ik, ik, ongelukkige ben het, : ,, die de verwarring gebragt heb in het huis daar 1 „ vreede heerschte. Ik wil my daar van verwyde1 ,, ren; jaa, ik fmeeek u daar om, zend my terug 1 „^naar myn land. Ik zal daar gevoelige zielen „ vinden voor myn ongeluk en voor myne traanen, 3, en die het my tot geene misdaad zullen reke„ nen, een weinig medelyden in te boezemen." Gy vergeet, zeide haar Julietta, dat gy een pand zyt, dat aan ons is toevertrouwd." Ik ben ,, vry," hernam de jonge Indiaane, op eene hevi;ge en trotfche toon: „ het ftaat my vry, over my .»> zelve te befchikken; en wat zoude ik hier doen ? ,„ By wien zoude ik blyven? met welk een oog i„ zoude een van u beiden in my die gene befchou:„ wen , welke hem van den ander beroofd had ? :„ zoude ik by Nelson de plaats van zyne zuster „, vervullen? zoude ik u over het verlies vaneen' i„ broeder kunnen troosten? ik, gefchikt om het ,,, ongeluk te bewerken van die genen welk ik vuu. ,j, riglyk bemin! neen, gy zult malkanderen niet j, verlaaten; myne armen zullen een keten voor u » zyn."  aoö Edelmoedige en verhevene zegepraal „ zyn." Toen zich naar Nelson keerende, en hem by de hand vattende; „ koom gy,'» zejde zy tegens hem, „ aan uwe zuster zweeren, dat gy M niets in de wereld zoo teder bemint als haar " Nelson, bewoogen tot in het binnenst van zyne ziel, liet zich aan de voeten van zyne zuster geleiden, en Coraly zich om den hals van Jülïeïifa ftrengelende: „ Gy," vervolgde zy, „ zoo gy „ myne moeder zyt, vergeef hem dan van uw kind „ te bemmnen; zyn hart zal genoeg voor ons bei-, „ den zyn, en zoo gy daar iets by verliest, zal het „ myne u daar van fchaadeioos Hellen." Ach! gevaarlyk meisje, zeide haar mylady, ten uiterften aangedaan, wat gaat gy ons al fmarten veroirzaaken ! Ach , myne zuster, riep Nelson uit, die zich door Coraly tegen de borst van Julietta voelde drukken , hebt gy moeds genoeg om dat bekoorlyk meisje te bedroeven! Coraly, verrukt over haare zegepraal, kustte tederlyk Julietta , op het eigen oogenblik dat Nelson zyn aangezigt tegen dat van zyne zuster drukte. Hy voelde aan zyne wang de gloeijende wang van Coraly raaken, die nog nat van traanen was. Hy was verbaasd over de ontroering en ontfteltenis, welke dit toeval hem veroirzaakte. Gelukkig, zeide hy, is dit ilegts eene enkele aandoening der zinnen, die niet tot de ziel doordringt ; ik bezit my, en ben meester van myn' hartstogt. Hy vertroostte Coraly met de vriendelykfte bewoordingen, haar te kennen geevende dat alles wat men haar gezegd had, ilegts eeneboer- tery /  der vriendfchap over de Liefde. s.g"j tery was. Maar geenzints is van dien aart, voeg. de hy 'er by, de raad dien ik u geef, myne waarde Coraly, om naamelyk uw al te eenvoudig, te oprecht en te aandoenlyk hart te mistrouwen. Niets is bekoorlyker dan dat genegen eD teder karakter», maar de beminnelykfte hartstogten worden nies zeldzaam gevaarlyk, wanneer men die zonder be« hooriyke inteugeling, den vryen loop laat. | „ Zult gy myne ongerustheden niet ftillen," vroeg Coraly aan Julietta , zoo draa Nelsoi* was heengegaan? „ Wat men my ook tot verfchoo„ ning moge zeggen, het is waarlyk niet aartig dat „ men een fpel maakt van myne droefheid; wat gy my ook moogt wys maaken,daar fchuilt iets ernftigs „ onder deze boertery. Ik zie u op eene bedroef„ de wyze aangedaan; Nelson zelv', was ik weet „ niet met welk een'fchrik bevangen; ik heb zyne ,, hand, in de myne voelen beeven; myne oogen „ hebben de zynen ontmoet, en ik heb daar te ge,, lyk iets aandoenlyks, iets teders in vernomen. „ Hy vreest myne teêrhartigheid. Hy fchynt te „ dugten, dat ik my daar aan zal overgeeven. My„ ne lieve vriendin, zoude het een kwaad zyn te „ beminnen?" — Jaa, myn kind, dewyl ik het u moet.zeggen, het is een kwaad voor u en voor hem. Eene vrouw, dit hebt gy in Indïè kunnen zien even als onder ons, eene vrouw is gefchikt voor de faamenleeving met één man; en door die plegtige en heilige vereeniging word het vermaak van te beminnen, een pligt voor haar. „ Dat weet ik," was het rondborftig antwoord van Coraly; » i»  208 Edelmoedige en verhevene zegepraal „ is dat niet het gene gy een huwelyk noemt?"—ï Jaa Coraly, en die vriendfchap is" loffelyk onder twee echtelieden, maar daar buiten is zy verboden. — „ Dat is niet redelyk," zeide de jonge Indiaane; „ want vóór dat men zich met malkanderen i, verbind, moet men weeten of men malkanderen „ zal beminnen; en men is niet zeker van malkanderen in het vervolg te zullen beminnen , dan „ voor zoo verre men dit reeds doet. By voor„ beeld, indien Nelson my beminde gelyk ik hem „ bemin, zoude het kiaarblykelyk zyn, dat ieder SJ van ons beiden zyhe wederhelft gevonden had." Ziet gy ook niet, aan hoe veele omzigtighedon en welvoeglykheid wy verflaafd zyn , en dat gy niet gefchikt zyt voor Nelson? „ Ik verftaa ü," zeide Coraly, de Oogen neerflaande; „ ik ben „ arm, en Nelson is ryk; maar myn ongeluk ver„ bied my evenwel niet, de weldoende deugd te „ eeren en lief te hebben. Zoo een boom gevoel „ had, zoude hy vermaak fcheppen om den genen „ die hem opkweekt, onder zyne fchaduw te zien ■ ,» zitten, het welruikende van zyne bloemen te „ zien inademen , en de aangenaame fmaak van „ zyne vrugten te hooren roemen: ik ben die boom, ,, die door u beiden is aangekweekt, en de natuur „ heeft my eene ziel gegeeven." Julietta glimlachte over de vergelykin*; marr wel draa deed zy haar begrypen, dat niets onbehoorlyker voor eene vrouw zoude zyn, dan h-t gene baar zoo billyk voorkwam. Coraly hoorde haar met oplettendheid aan, bloosde; en van toen af  der vriendfchap ever de Liefde. 309 af aan nam de koelfte houding, eh het befchroomdfte voorkomen, de plaats in van haarè natuurlyke rondborftigheid. Het gene haar het meest in onze zeden tegenftond, fchoon zy daar van reeds voorbeelden in Indïè konde gezien hebben, was de verregaande ongeiykheid van rykdommen ; maar zy was daar nog niet door vernederd geworden : zy wierd het nu voor de eerfte reis; „ Mevrouw," zeide zy den volgénden dag tegen Julietta, „ myn leeven verloopt, met my ,, van taamelyk overtolhge dingen, te onderrigten ; „ eene bezigheid die my onderhoud kan verfchaf„ fen, zal my Veel nuttiger zyn; dat is een nood„ zaaklyk vereischte, welke ik u bid my wel te ,, Willen bezorgen." Het zal u daar nimmer op aankomen, zeide haar mylady, en zonder van ons te fpreeken, zoo is het niet te vergeefss dat Blanford met u de hoedanigheid van vader heeft aangenomen. „ De weldaaden," hernam Cöralyj, „ verbinden dikwils iemand naauw'er dan hy wel voorneemens is. Het is geene fchandë weldaaden „ te genieten; maar ik voel wel, dat het nog vry „ aangenaamer is dezelve niet noodig te zyn." Te vergeefs beklaagde Julietta zich over die overmaat van kieschheid; Coraly wilde niet meer hodren fpreeken van vermaaken of van ydele ftudiem Onder de verrigtingen , die aan zwakke handen voegen, koos zy uit die de grootfte behendigheid en het meeste vernuft vereischten ; haare eenige ongerustheid, terwyl zy zich op dezelve tbelag* was Ilegts om te weeten of zy genoeg gayen ornl V. DïELi O v van  2io Edelmoedige en verhevene zegepraal van te kunnen- beftaan. Gy wilc my dan verlaaten, vroeg haar Julietta ? „ Ik wil my," antwoordde Coraly, „ boven alle behoeften Hellen, behalven „ die van u te beminnen. Ik wil u van my kunnen ,, ontflaan, zoo ik hinderlyk ben aan uw geluk; „ maar zoo ik daar aan kan toebrengen, zoo zyt niet bevreesd dat ik u zal verlaaten. Ik ben u van „ geen dienst en ik ben u waard; deze belange„ loosheid is een voorbeeld, die ik my waardig acht om naa te volgen." Nelson wist niet wat hy denken moest van den yver, waar mede Coraly zich op eene geheel werktuigelyke bezigheid had toegelegd, noch van den afkeer, welke zy voor werkjes van enkel vermaak had opgevat. Hy befpeurde, met de zelvde verbaasdheid , de zedige eenvoudigheid , welke zy haaren opfchik bad toegevoegd; hy vroeg de reden van 't een en ander. „ Ik beproef arm te Ieeren j, zyn," antwoordde zy hem met een glimlach, en haare nedergeflagen oogen fchooten vol traanen. Deze ontglipte woorden en traanen, roerden hem tot in het binnenfte van zyn hart. ó Hemel! zeide hy, zoude myne zuster haar bevreesd gemaakt hebben van arm en verlaaten te zullen worden! zoo draa hyzich met Julietta alleen bevond, drong hy haar aan om dit op te helderen. Helaas! zeide hy, naa haar gehoord te hebben, welke wreede zorgen neemt gy niet om het leeven van dit bekoorlyke meisje en het myne te vergiftigen! Al had gy reden om minder gerust te zyn op haare onfchuld, dan moest gy ten minlieo op myne  der vriendfchap over de Liefde. au ue eerlykheid vertrouwen. » Ach, Nelson i het is niet de misdaad, het is het ongeluk daar ik voor vrees! gy ziet met weJk eene gevaarlyké |e« rustheid zy zich overgeeft aan het vermaak van tt te zien; hoe zy ongevoelig meer genegenheid voor ü opvat; hoe de natuur haar, zonder haar weetena in de ftrikken trekt, welke zy voor haar verbergt» Gaa, myn vriend; op uwe jaaren en op de haarei is de naam van vriendfchap Ilegts een' fluijer. Ach, waarom kan ik u beide niet in de begoocheling laaten! Maar, Nelson, uwe pligt is my waarder dar! uwe rust. Coraly, is voor uw vriend gefchikt; hy zelv' heeft haar aan u vertrouwd; en zonder dit te bedoelen, ontrukt gy haar aan hem. — Ik, zus» ter, wat durft gy my voorfpellen? — Het gene gy moet vermyden. Ik onderftel eens dat zy zicli in weerwil van haare liefde, aan Blanford over» geeft; ik onderftel zelvs dat hy zich vleije van haar bemind te worden, en gelukkig met haar te leeven; zal zy dan gelukkig met hem zyn? En al waart gy flegts gevoelig voor het medelyden, dat zy zoo wel verdient, welk eene fmart zult gy dan niet gei voelen, van, misfchien voor altyd, de rust vari deze ongelukkige geftoord te hebben? Maar nog zoude het een wonder zyn dat gy haar zaagt vari liefde verteeren , en u vergenoegde met haar te bekbagen. Gy zult haar beminnen .... Wat zeg ik? Och, Nelson, gave de hemel dat het nog tyd ware! Jaa, myne zuster, het is tyd om zoodanig een befluit te neem^n als het u zal goeddunken. Ik verzoek u flegts de gevoeligheid van O s die  4,1 a Edelmoedige en verhevene zegepraal die cnfchuidige ziel te ontzien, en haar niet te ve-I te bedroeven. — Uwe afwezigheid zal haar on-etwyfFeld bedroeven, maar die alleen kan haar belwezen. Het is tyd om naar buiten te gaan; ik moest u derwaards volgen, en Coraly mede neemen, gaa daar alleen heen, wy zullen in Londen blyven. Schryf ondertusfchen aan Blanford, dat wy zyne tegenwoordigheid noodig hebben. Zoo draa Coraly zag dat Nelson haar met Julietta te Londen liet, achtte zy zich in eenewoestyn beflooten, en van de gantfche natuur verlaaten. Maar gelyk zy had geleerd te bloozen, en gevolglyk te ontveinzen , nam zy toe verfchooning van haare fmart, het verwyt dat zy zich deed van oirzaak te zyn, dat zy van malkanderen fcheidden. „ Gy moest hem volgen," zeide zy tegen mevrouw Aleury; „ ik ben het die u terug houd. „ Ach, ongelukkige als ik ben ! Iaat my alleen, „ laat my aan my zelve over." En deze woorden zeggende, fchreidde zy bitter. Hoe meer Julietta haar vermaak zogt aan te doen, hoe heviger zy haare fmarten vermeerderde. Alle de voorwerpen dfe haar omringden, maakten flegts eenen oppervlakkigen indruk op haare zintuigen ; een enkel denkbeeld hield haare ziel bezig. Daar was een'foort van geweld noodig om haar daar van af te trekken; en zoo draa men haar aan haar zelve overliet, fcheen men haare gedagten wederom te zien overvliegen naar dat voorwerp, het welk men haar had doen verlaaten. Wanneer men den naam van Nelson in haare tegenwoordigheid uitfprak, kleurde eene  der vriendfchap over de liefde. eene leevendige blos haar aangezigt, haar boezem zwol en zwoegde, haare lippen trilden, en haar geheele ligbaara wierd door eene merkelyke beeving-aangetast. Julietta verraste haar onder het wandelen', terwyl zy bezig was van plaats tot plaats de letters van dien geliefden naam in het zand te trekken. Het pourtrait van Nelson verfierde het vertrek van Julietta ; de oogen van Coraly misten nimmer zich daar op te vestigen, zoo draazy vry waren; te vergeefs wilde zy dezelve daarvan afwenden, zy kwamen daar weldraa als van zeiven weder op neder, en dat door eene van die beweegingen, waar van de ziel ,dc medepligtige en niet de vertrouwde is. De verveeling, waar in zy gedompeld was, verdween op dat gezigt, haar werk viel haar uit de handen, en al wat de droefheid en de fmart het tederst hebben, bezielde als dan haare fchoónheid. Lady Albury dagt die flaauwe beeldtenis ook nog te moeten verwyderen; dit was in de oogen van Coraly een vreesfelyk ongeluk. Haare wanhoop kende geen paaien langer. „ Wreede vrien„ din," zeide zy tegen Julietta, „ gy fchept „ vermaak met my te bedroeven; gy begeert dat „ myn geheele leeven flegts droefheid en bitter,, heid zy. Zoo eenige zaak myne fmarten ver„ zagt, ontneemt gy het my op eene onmeêdoo„ gende wyze. Het is niet voldoende my te ver„ wy deren van het gene ik bemin; zynefchaduw „ zelve heeft nog te veel bekoorlykheden voor » my, gy benyd my het vermaak, het gering ver°3 „ maak  «r4 Edelmoedigs en verhevene zegepraal ,, maak van die te zien.*.' — Ach, ongelukkig Jtind, wat wilt gy? „ Hem beminnen, hem „ aanbidden, voor hem leeven, terwyl hy voor 95 een ander leeven zal. Ik hoop niets, ik'vraag s, niets. Myne handen zyn genoeg in ftaat om my s, te doen leeven, myn hart is voor my voldoende 3, om te beminnen. Ik ben u lastig, jaa misfchien ,, haatelyk; verwyder my van u, en Iaat my flegts „ die beeldtenis, waar in zyne ziel leeft, of waar M m sk my ten minften verbeeld dezelve te zien 9> leeven. Ik zal hem zien, ik zal hem toefpree»> ken, ik zal my overreeden dat hy myne traanen s, ziet vloeijen, dat hy myne zugten hoort, en dat 3, hy 'er door aangedaan, wordt." — En waar toe, myne waarde Coraly , die vlam gevoed , die u verflind. Ik bedroe» u; maar het is voor uw best, en de rust yan Nelson. Wilt gy hem ongelukkig maaken ? Hy zal het zyn zoo hy weet dat gy hem bemind, en nog meer zoo hy u bemind. Gy zyt .u^l 1U Ut,at ujyne reaepen te hooren; maar deze neiging, welke gy geloofd zoo zoet te zyn, zoude bet vergift van .zyn leeven worden. Heb medely. den, beminnelyk meisje, met uwen vriend en met #ryn' broeder: befpaar hem traanen enzelv'aanve*. tmgen, die hem in het graf zouden fleepen. Coraty trilde op dit gezegde. Zy drong mylady haar te zeggen, waarom de liefde van Nelson voor haar, zoo noodlottig voor hem zeiven zoude zyn Zoo' ik my verder verklaarde, zeide haar Julietta, zoude ik u haateivk maakpn . - "** s^-"- ay >uur ai« tyd moet liefhebben. Maar de heiligfte van alle plig-  der vriendfchap over de Liefde. siy pligten verbied hem, de hoop om de uwe te zyn. Hoe de troosteloosheid uit te drukken waar in dr; ziel van Coraly gedompeld wierd? „ Welke ze- den, welk een land," zeide zy, „ waar in men ,, niet over zich zeiven kan befchikken ; waar in „ het voornaamfte goed, de wederzydfche liefde, „ een verfchrikkelyk kwaad is! ik moet dan beeven „ om Nelson weder te zien! ik moet dan beeven „ om hem te behaagen! om hem te behaagen, he„ laas! ik zoude myn leeven gegeeven hebben om „ één oogenblik in zyne oogen zoo beminnelyk tc „ zyn als hy in de myne is. Verwyderen wy ons van dit doodelyk ftrand, alwaar men zich een », ongeluk maakt van bemind te worden." Coraly hoorde dagelyks van fchepen fpreeken, die naar haar geboorteland zeil gingen. Zy befloot, zich op een daar van te begeeven, zonder van JuLietta affcheid te neemen. Qp zekeren avond, dat het tyd was om te gaan flaapen, voelde Julietta flegts, dat toen zy haarde hand kustte, haare lippen dezelve tederer dan naar gewoonte drukten, en dat haar diepe zugten ontglipten. Zy verlaat my meer aangedaan dan zy ooit geweest is, zeide Julietta met ongerustheid in zich zelve; haare oogen hebben zich op de myne gevestigd, met de leevendigfte uitdrukking van tederheid en van droef, heid. Welke nieuwe gedagten wellen 'er in haare ziel op ? Deze ongerustheid ontroerde haar den gantfehen nagt, en den volgenden morgen zond zy iemand om te zien of Coraly nog rustte. Men kwam haar zeggen dat zy alleen was uitgegaan, op O 4 de  de gerustheid der onfchuld op haar voorhoofd, den glimlach der opïecbtheid op haare lippen,, en het.vuur der begeere in haare oogen draagende, en,'in alle de bevalhgheden van haare perfoon de aantrekkelykheden der" wellust verwonende, zoude hy i„ zyne beginzelen, in de geftrengheid van zyne zeden, wei een bolwerk tegen de verleiding gevonden hebben; maar hy geloofde dat meisje, even gevoelig tezyn alshy, doch .wakker en tot haare verdeediging flegts eene wysheid hebbende, die de haare niet was, zich onfchuldig aan eene neiging te zien overgeeven, die haar ongeluk zoude maaken; cn het medelyden dat zy hem inboezemde, «rekte tot voeding van zyne liefde. Nelson befchuldigde.zich van Coraly te beminnen, maar hy begreep dat het niet onbiljyfc was haar te beklaagen. Gevoelig voor de fmarten, •welke hy haar. ging veroirzaaken, konde hy zicb haa-  der vriendfchap over de Liefde. 221 haare traanen niet voorftellen, zonder om de fcbooüe oogen te denken die dezelve moesten ftörten, en om den pas ontlookenen boezem welken zy zouden befproeijen; dus maakte het befluit om haar te vergeeten, haar nog waardiger aan zyn hart; hy verbond zich nog naauwer aan haar, terwyl hy van haar afzag; maar naar maate hy zich zwakker voelde, wierd hy moediger. Laaten wy het voorneemen ftaaken, zeide hy, van ons te willen, geneezen; want ik put my daaromtrent in vrugtelooze poogingen uit. Dit is een' ftuiptrekking, die ik moet laaten uitwerken. Ik gloei, ik kwyn, ik fterf; maar dat alles bepaalt zich tot lyden, en ik ben niet dan aan my zeiven rekenfchap verfchuldigd , van het gene in my zeiven omgaat; Mits dat my uitwendig niets ontfnappe dat myne drift verraade, heeft myn vriend over niets te klaagen. Het is flegts een ongeluk zwak te zyn, en ik heb moeds genoeg om ongelukkig te wezen. Het was naa het neemen van dit befluit, om eerder te fterven dan de vriendfchap te verraaden, dat hy den brief van zyne zuster ontving. Hy las denzelven met eene onbegrypelyke ontroering en aandoening. O lief en teder flagtoffer! zeide hy, gy zugt, gy wilt u aan myne rust en aan myn pligt opofferen. Vergeef my! de hemel verftrekt my tot getuige dat ik, leevendiger dan gy, alle de fmarten gevoel, welke ik uveroirzaak. Moge uw'vriend, uw'man, uwe dierbaare traanen komen afwisfehen! hy zal u beminnen gelyk ik u bemin; hy zal zyn geluk van het uwe maaken. Ik moet haar evenwel nog  222 Edelmoedigs en verhevene zegepraal nog eens zien, om haar op te beuren en te vertroost ten. Haar nog eens zien! waar aan ft el ik my bloot f i Haare aandoenelyke bevalligheden , haare fmart ' haare liefde, die traanen, welke ik doe vloeïjen" en welke het zoo zoet zoude zyn op te zamelen* üie zugten, welke een eenvoudig hart doet ont' glippen, dat zonder konftenaary is, die taal van de natuur, waar in de gevoeligfte ziel zich met zoo veele oprechtheid affchildert: welke proeven om door te ftaan ? wat zal 'er van my worden ? en wat kan ik haar zeggen? dan het mag gaan zoo 't wil, ik moet haar zien, haar toefpreeken als vriend, als vader. Ik zal, naa haar gezien te hebben, daar flegts te meer ontroerd, te fterker ongelukkig om zyn; maar het is myne rust niet daar het op aankoomt, het is de haare; het koomt vooral en inzonderheid aan op het geluk van een' vriend, voor welken zy moet leeven. Ik ben overtuigd van my zeiven te zullen overwinnen, en boemoeijelyk ook de ftryd zal vallen, het zoude zwakheid verraaden en fchandelyk zyn, denzei ven te willen vermyden. 3 By de aankomst van Nelson durfde Coraly, beevende en befchaamd, zich naauwlyks voor hem vertoonen. Zy had naar zyne terugkomst met drift verlangd, en toen zy hem zag, beving eene koude rilling haare fpieren; zy verfcheen als voor eenen rechter, die met een enkel woord over haar lot ging beflisfen. Hoedanig was de aandoening van Nelson, toen hy de roozen der jeugd op haare fchoone wangen verS  der vriendfchap over de Liefde. 223 L verwelkt zag, en het vuur haarer oogen bynaa uit; gedoofd ! Koom, zeide Julietta tegen haaren broeder, Room den geest van dit meisje gerust ! /tellen, en haar van haare droefgeestigheid geneei zen. De verveeling verteert haar bymy; zy wil 1 naar Indië terug keeren. Nelson, haar met vriendelykheid toefpreekende, wilde haar door zagte verwytingen overbaalen, om zich in 't byzyn van zyne zuster te veri klaaren ; maar Coraly hield een volkomen flöf: zwygen ; en Julietta, die bemerkte dat zy haar 1 in den weg zat, vertrok. Wat fcheelt u Coraly? Wat hebben wy u ge. daan? zeide haar Nelson; wélk eene fmart drukt u? — ?> Zyt gy daar onkundig van?" was haar iantwoord; ,, hebt gy niet moeten zien dat myne „ vreugd en myne droefheid Ilegts ééne oirzaak „, kunnen hebben ? wreede vriend! ik leef niet dan „, vooru, en gy ontvlugt my; gy wilt dat ik fier„, ve! . . . . Maar neen, gy wilt bet niet, men „, doet u zulks willen; men doet meer, men eischt „ van my dat ik van u afzie, en dat ik u vergeete. „ Men verfchrikt my, men breekt myn hart, en „ men verpligt u my wanhoopig te maaken. Ik „ verzoek u flegts om ééne guust," vervolgde zy, zich voor zyne voeten werpende, „ van my na*n melyk te zeggen wien ik beleedig als ik u be1, min, welke pligt ik verraad, en welk ongeluk ik „ veroirzaak. Zyn hier dan wetten die wreed ge u noeg, of dwingelanden die geftreng genoeg zyn3 „ om my het waardigst gebruik van myn hart ea « vaa  224 Edelmoedige en vemevene zegepraal „ van myne reden te verbieden? Moet men dan *» niets beminnen op de wereld? of, ZOo ik mag ,, beminnen;, konde ik beter kiezen?" Myne waarde Coraly , antwoordt haar Nelson, niets is oprechter, niets is tederer dan de vriendfchap die my aan u verbind. Het zonde onmooglyk, het, zoude zelvs onbiilyk zyn , dat gy daar niet gevoeiig vpor waart. — „ Ach! ik fchep „ adem, dat heet eerst redelyk fpreeken." - Maar fcnoon het voor my zeer geneuglyk is het voorwerp te wezen dat gy het liefst op de wereld hebt, is dat iets waar naar ik niet mag ftaan, noch waar i'd ik zelvs niet mag toeiicmmen. „ He- „ laasl ik begryp u niet." — Toen myn vr'i'end u" aan myn woord heeft toevertrouwd, was hyu waard. — Hv is het nog. — Gy zoud uw geluk gefield hebben in de zyne te wezen ? — „ Dat geloof ik." ■— Gy beminde niemand op de wereld zoo veel ais hem? — „ Ik kende u nog niet." ~ Blanf st) i uw'verlosfer, aan wien uwe onfchuld be. trouwd is, heeft, u beminnende, het recht van op zyne beu.t bemind te worden. — „ Zyne weldaa„ den zyn my altyd tegenwoordig, ik heb hem lief ,. gelyk myn tweeden vader." — Welnu, weet dat hy beflooten heeft u aan hem te verbinden, dooreen nog zoeter en nog gelukkiger band, dan die der weldaaden. Hy heeft my de heifc van zich zei ven toevertrouwd, en by zyne terugkomst reikhalst hy niet dan naar het geluk van uw echtgenoot te zyn. „ Ach," zeide Coraly, door deze woorden verligt, en als uit een droom ontwaakende, t> zié  der vrienijchap over de Liefde; ■ 2o_5 „ z?e daar dan den hinderpaal die om -Van ééa „ fcheid? Zyt gerust, dezelve is vernietigd!" — Höe dan? — „ Nooit, nimmer, dat zweer ik u, „ zal 'Coraly de vrouw van Blanford worden." — Dat moet wel gefchieden. — „ Dat is pjefc „ mooglyk: Blanford zelv' zal het toeftemmen." — Hoe! iemand die u uit de hand van een' fïer* venden vader ontvangen heeft, en die zelv' u voor valer gediend heeft! — „ Om deze geheiligde * rechten wilie, eerbiedig ik Blanford ; maar iaaG » hy niets meer eisfchen." — Gy hebt dan zyn ongeluk beflooten? — „ Ik heb beflooten niemand! „ te bednegen. Zoo ik my aan Blanford grgeeft ven had, en dat Nelson mV myn leeven vroegi „ zoude ik myn leeven aan Nelson geeven i m 5, meifiéédig worden aan Blanford." Wï.c zegt gy? —, 5) He(. gece jk Blanford zelvert » zal durven zeggen. En waarom zoude ik veïn. si zen? Is het van my, dat het afhangt te bem^n^ „ nen?" —- Ach, hoe verregaande maakt gy m| lehuldtg! ~ „ U! en waar aan? van beminnelyk: i, m myne oogen te zyn?" — Ach! de hemel bo fchikke over ons! „ Hy is het die aan Nelson die ,, bevalligheden, die deugden gegeeven beeft, „ die my betooveren; hy is het die my die ziel „ gefciionken heeft, WeJke hy roet Vóordagt voor 31 Nelson heeft gefchaapen. Indien men wist höo „ zeer zy vervuld is, hoe onmoogiyk het is dat zy 4> iets meer beminne dan u, iets zoo zeer als u .. t „ Ach! men ipreeke my nooit van leeven, indien i, het niet voor u is dat jk mag leeven," — Kur V, Deel, p  0.26 Edelmoedige en verhevene zegepi ml -zie daar het gene my wanhoopend maakt; met welke venvytingen heeft een vriend het recht niet my te overlaaden? — „ Hy! en waar over kan hy „ zich beklaagen? wat heeft hy verboren? wat hebt gy hem ontroofd? Ik bemin Blanford a!s „ een teder vader; ik bemin Nelson a!s my zel,, ven , en meer dan my zeiven ; die gevoelens „ fluiten malkanderen niet uit. Heeft Blanford „ my in uwe handen gefteld als. een pand dat hem ,, toekwam, is het niet gy, maar is hy het, die ,, onrechtvaardig is." — Helaas! ben ik niet verpligt het aan my vertrouwde goed, wanneer hy zulks eischt aan hem terug te geeven; en zoude ik anderzints van een bewaard pand niet een roover worden? — „ Neen, myn vriend, wees recht„ vaardig. Ik behoorde aan my zelve, nu behoor ,, ik aan u; ik alleen heb my kunr,eu geeven, en ,, het is aan u dat, ik my gegeeven heb. Door aan de vriendfchap rechten toe te kennen, welke zy „ niet heeft, zyt gy het die u dezelve voor haar j, aanmaatigd, en maakt gy u medepligtig aan het ,, geweld dat men my doet." — Hy! rnyn vriend! u geweld aandoen! — ,, Wel wat gaat het my aan „ of hy dat zelv' oeffent, of dat gy het voor hem „ doet? word ik daar minder om als eene ftaSvin „ behandeld? een enkel belang houd u bezig, en gaat u aan het hart; maar zoo eens een ander dan uw vriend, my gevangen wilde houden, zoud gy u dan , wel verre van daar in toe te ,, ftemmen, geenen roem maaken van my te be„ vryden? Het is dus flegts voor de vriendfchap » dat  der niendjchap over de Liefde, 227 „ dat gy de natuur verraad! wat zeg ik? de na& „ tuur! en de liefde, Nelson; heeft de liefde „ ook niet haare rechten? Is 'er niet eene wét on* „ der ulieden, ter begunftiging van gevoelige zie* „ len? Is het billyk en edelmoedig van eene mm> „ haares te onderdrukken en wanhoopig te maaken, ,1 en mededoogenloos een hart te verfcheuren, ,» wiens eenige misdaad is u te beminnen?'* Be fnikken braken haare ftem af, en NelsoSj, die haar daar door overkropt zag, had den tyd niet om zyne zuster te roepen. Hy haast zich om dé linten los te maaken die haare borst bekneld hiel* den, en toen vertoonden zich alle de bekoorlykheden, welke de jeugd in haaren bloei bezit, onbewimpeld voor de oogen van dezen driftigen min. naar. De fchrik, waar van hy bevangen Was.» maakte hem daar in het eerst ongevoelig voor; maar toen de Indiaane. weder by zich zeiven komende, en zich in zyne armen voelende drukken, van liefde en vreugd trilde, en dat zy haare fchóonö kwynende oogen oopenende, de oögen van Nelson zogt; almogende hemel/zeide hy, ftaa my by; alle myne deugd verlaat my! Leef, myné waarde Coraly. — „ Gy wik dat ik zal leeven, „ Nelson! gy wilt dan dat ik u beminne?" - Neen! ik zoude meinéédig zyn aan de vriendfchap, ik zoude onwaardig zyn van het licht te aanfchou. wen, van myn vriend weder te zien. Helaas! hf had my zulks wel voorzegd, en ik heb my niet verwaardigd hem te gelooven. Ik heb te veel op de kragten van myn hart gefteund. Heb daar me* p 2 dc*  228 Edelmoedige en verhevene zegepraal delyden mede, Coraly, met dat hart, dat gy ver. fcheurd. Laat my vlugten, 'en my zul ven overwinnen. „ Ach! gy wilt myne dood," zeide zy tegens hem , in flaauwte voor zyne voeten nedervallende. Nelson, die het voorwerp zyner liefde dagt te zien fterven, fchoot toe cm haar te omheizen, en zich eensklaps op het gezigt van Julietta wederhoudende, zuster, zeide hy, help haar; my blyft niets over dan te fterven. Deze woorden gezegd hebbende, ging hy het vertrek uit. „ Waar is hy?" vroeg Coraly, de'oogen oopenende, „ wat heb ik hem gedaan? waarom my „ ontvlooden? en gy nog wreeder, Julietta, ,, waarom my in het leeven terug geroepen ? " Haare fmart verdubbelde, toen zy hoorde dat Nelson vertrokken was; maar de overdenking verleende haar weder een weinig hoop en moed. De ontroering en aandoening, die Nelson had doen blyken, en welke hy voor haar niet had kunnen verbergen, de fchrik waar mede zy hem vervuld gezien had, de tedere woorden die hem ontfhapt waren, en het geweld dat hy zich had aangedaan om zich zelve te overwinnen en zich van haar te verwyderen, alles overreedde haar dat zy bemind was. „ Zoo dat waar is," zeide zy, „ ben ik ge„ lokkig. Blanford zal wederkomen, ilc zal hem „ alles bekennen; hy is te rechtvaardig cn te edel,, moedig , om my als een dwingeland te willen „ behandelen." Maar deze begoocheling wierd welhaast verdreeven. Nel-  dé vriendfchap over de Liefde. 22» Nelson- ontving op zyn landgoed' een' brief van zynen'vriend, die hem deszelvs cerug? de ruk door, welke men voor had haar weder te geeven. AUe oogenbiikken van den na-c ont*noette men haar waarende rondsom het vertrek van den zieken, of haare oogen onbWéeglyk ot den drempel van de deur gevestigd, waar uit heéte traaaen vloeiden, de ziel genoCgZ3am op de lip. pen. en de ooren met de uiterfte aandègt op do tainite beweegingen van den zieke lettende; die geen zugc koste uitten, of zy verftyfde ais 'twaté van fehrik. Nelson bemerkte, dat zyne zuster Coraly niet dan met ichroom by hem liet komen. Bedroef het ïneisje doch niet, zeide hy tegen haar; zulks is Vïugtefoos, de geilrengheid is thans ontydig; het te enkel door aagtheid en geduld, dat gymoct tragstval* ligfte vreeze te gemoet. „ Ik aarzel," zeide zy tegen Blanford, „ door eene vrees, overeenkom* „ ilig met de uwe. Zoo lang ik in u niet dan als „ een' vriend, dan een' tweeden vader befchouwd „ heb, heb ik in my zeiven gezegd: hy zal te vre,, den zyn over myn ontzag, en over myne teder„ heid; maar zoo de naam van echtgenoot zich ,, met uitdrukkingen vereenigt, die reeds zoo hei„ lig zyn, wat hebt gy dan geen recht om te wag» ,> ten, en waar mede zal ik my dan by u van my. ,, ne fchuld Jcwycen?" — Ach, die bcminnelyke zedigheid, is waardig van uwe deugden te vertieren! Jaa, wederhelft van my zeiven, uwe pligten zyn vervuld , zjo gy aan myne tederheid beantwoord. Uwe beeltenis ;s my overal gevolgd, Myne ziel vloog wederom naar u toe, dwars door de afjrbnden he->n, die ons van eikanderen fcheidden: ik heb den naarn van Coraly aan de echo's van' een ander' na'.'-.-oad geleerd. Mevrouw, zeide hy tégen Juliette , vergeef my zoo ik u het geluk benydde om Baar te bezitten. Het is weidraa tyd dat ik zelv' voor eene gezondheid zorge, die my zoo dierbaar is. Ik zal u de befiiering laaten over die van Nelson, hy is een pand dat my niet min- der  238 Edelmoedige en verhevene zegepraal der waard is. Laat ons gelukkig leeven, mynê trienden, gy zyt het die my de waarde van het leeven hebt doen gevoelen; en terwyl ik hetzelve in" de waagfchaal ftelde, heb ik dikwils gevoeld, dat ik door fterke banden aan hetzelve verbonden was Het befluit wierd genomen, dat Coraly binnen den kring van agt dagen de vrouw van Blanford zoude zyn. Geduurende deze tyd bleef zy nog by Julietta , en Nelson verliet haar niet. Doch zyn' moed bezweek, door die van de jonge Indiaane te willen opbeuren. Onophoudelvk zyne traanen te moeten fmooren, terwyl hy die van zyne minnaares afdroogde, die , dan eens troosteloos aan zyne voeten, dan wederom bezwymd in zyne armen vallende, hem bezwoer, medelyden met haaf te hebben; doch hy zonder zich een oogenblik zwakheid toe te ftaan, en zonder haar te dringen om haar wreed befluic te herroepen, wierd hy door eene kwelling geteisterd, die genoegzaam alle de kragten der natuur te boven ftreefden; ook verliet hem de deugd alle oogenblikken. Laat my met vreden, zeide hy togens haar, ongelukkig kind' ik ben geen tyger, ik heb eene gevoelige ziel, en gy verfcheurd dezelve. Befchik over uw zelve, maar laat my getrouw aan mynen vriend fterven. — „ En kan ik, ten kosten van uwe dagen', ge„ bruik maaken van mynen wil? Ach, Nelson! „ beloof my ten minften te leeven ; niet meer „ voor^my, maar voor eene zuster, die u aan„ bid." — Ik zoude u bedriegen, Coraly. Niet dat ik myne dagen Zoek te verkorten; maar zie den ftaat,  der vriendfchap over de Liefde.' 239 Itaat, W3ar in myne droefheid my gebragt heeft j zie het uitwerkzel van myne wroegingen en van de fchaamte, welke ik reeds in voorraad gevoel ; zal ik daar minder haatelyk, minder onverbiddelyk om zyn voor my zeiven, wanneer demisdaad zal voltooid zyn? — „ Heiaas, gy fpreekt my „ van misdaad! is het dan geene misdaad my te „ dwingen?" Gy zyt vry; „ ik eiseh niets meer;" ik weet zelvs niet welke uwe pligten zyn; maar ik weet te wel welke de myne zyn, en ik wil die niet verraaden. Dusdaanig was het dat hunne gefprekken tot niets anders dienden, dan om hen troosteloos te maaken. Maar de tegenwoordigheid van Blanford , viel hun nog angstvaliiger. Dagelyks kwam hy hen onderhouden, niet met dorre liefde-praatjes; maar met de zorgen, welke hy zich gaf, op dat alles in zyn huis aangenaam en een vrolyk aanzien mogt hebben , ten einde daar alles de begeerten van zyne vrouw mogte voorgekomen worden, en tot haar geluk medewerken. Zoo ik zonder kinderen ïlerf, zeide hy, is de helft van myn goed voor haar, en de anderejielft voor hem, die haar naa mv zal weeten te behaagen, en te vertroo.'-ten 'van my verlooren te hebbeo. Dit raakt u, Nelson! men word zelden oud in het beroep dat ik omhelsd bebbe; vervul myne plaats, wanneer ik niet meer aanwezig zal zyn. ik bezir. de haatelyke trotsheid niet van te begeeren, dat myne weduw getrouw zal blyven aan mynen fchim. Coraly is gefchaaocn om de wereld te verfieren, en om de nutuur te , ver-  840 Édelmoedigs en verhevene zegepraal verryken met de gefchenken van haare vrugtbaarhcid. Het valt gemakkelyker de gefteldheid van onze beide gelieven te begrypjn , dan te befchryven. De aandoening en verleegenheid waren genoegzaam de zelvden in beiden; maar Nelson ichepte een' foort van genoegen, van Coraly in zulke deugd?.aame hnnden te zien, in plaats dit de Weldaaden en de liefde van Blanford voor haar eene kwelling te meerder waren. Met Nelson te verliezen , zoude zy de verlaating van de gantfche natuur verkoozen hebben, boven de zorgen, de wel. d;;adcn, de liefde van alles wat hy niet was. D<: ir wierd evenwel beflist, jaa met v'mkomen toefteaming van deze ongelukkige, dat men niet langer moest aarzelen, en dat zy haar noodlot ouder, gaan moest. Zy wierd dan als een ftagtofFer naar dat zelvde huis gebragt, het welk zy te vooren als haare eerfte fcbuilplaats had bemind, en dat zy thans als haar graf aanmerkte. Blanford ontving haar daar ais eene vorflin ; en het gene zy hem niet konde verbergen van den onftuimigen toeftand van haare ziel, fchreef hy aan haare befchroomdheid toe, en aan de ontroering, welke, op haare jaaren , de naadering van het bruiloftsbed fomtyds veroirzaakt. Nelson bad alle de kragten van eene ftoïfcbe ziel byeengeraapt, om dat feest met een bedaard gelaat by te woonen. Men las het koatrafet voor, dat Blanford had doen  der vriendfclmp ever de Liefde, 441 doen opitelien. Hetzelve flrekte, vaa het begin tot het einde, voor een getuigfchrift van liefde > van achting en van weldaadigheid. De baanett vloeiden uit aller oogen, jaa zelvs uit de oogen van Coraly, Blanford nadert eerbiedig, haar de band toe* reikende: koom," zeide hy, „ myne welbe4 i, minde, koom aan deze blyk van uwe trouw» ,, aan dezen tytel van het geluk van myn leeven j> „ de onfchendbaare heiligheid byzetten , waar », mede dezelve bekleed moet zyn," Coraly, het uiterfte geweld op zjch zelve doende, had naauwlyks de kragt om toe te treeden en de pen in de hand te vatten; doch op het oogen* blik dat zy wil teekenen, bedekken zich haare oo» gen met eene wolk; haar geheele Bghaam word" van eene fchielyke beeving aangetast; haare knieen buigen > en zy zoude gevallen zyn, indien Blanford haar niet onderfteund had. Spraakei loos, verlïyfd van fchrik, ziet hy Nelson aan, en word de bleekheid van den dood op zyn gelaat gewaar. Mylady Julietta was naar Cokaly toegeichooten om haar te helpen. ,, o hemel''; roept Blanford uit, „ wat zie ik hier? angst» „ fmart, en dood bmringen my! Wat beftond i| „ te doen? Welk een geheim hebt gy voor my „ verborgen? Ach, myn vriend, zoude het moog. „ lyk zyn ! Zie het licht weder, myne waarde „ Coraly , ik ben niet wreed, ik ben niet on^ „ rechtvaardig, ,k verlang niet dau uwlieder bei* t, de geluk! V. Deel. Q g  24» Edelmoedige en verhevene zegepraal De vrouwen, die Coraly omringden, yverden zich op het zeerst om haar weder byte brengen; en de ingetoogenheid verpligtte Nelson en Blanford, om wat ter zyden te wyken. Maar Nelson bleef onbeweeglyk, en met de oogen nedergeflagen ais een misdaadige aan'wien zyn vonnis word voorgeleezeD. Blanford koomt naar hem toe, en drukt hem in ?.yne armen. ,, Ben ik niet meer uw vriend?" zeide hy tegens hem; ,, Zyt gy „ riet altyd de helft van my zeiven? oopen my ,, uw hart, zeg my wat daar in omgaat . . . . ,, Maar, neen, het allernoodzaaklykfte is, zeg my „ niets; de fluijer valt van myn gezigt, ik zie ,, thans alles in het helderlle daglicht. Dit meis„ je heeft u niet kunnen zien, niet kunnen hoo„ ren, niet by u omgaan, zonder u te beminnen; ,, zy is gevoelig, zy is door uwe goedheid, door „ uwe deugden getroffen geworden; gy hebt haar tot ftilzwygen veroirdeeld, gy hebt van haar ,, geëischt, dat zy de voor haar fmartelykfte op„ offering volbragt. Ach, Nelson! welk een on,, geluk, zoo dezelve voivoerd ware! De goeder„ tierene hemel heeft zulks niet gewild: de na„ tuur, welke gyzogt geweld aan te doen, heeft „ haare rechten hernoomen. Bedroef u daar niet ,, over, het is eene misdaad, welke zy u befpaart; „ jaa, de opoffering van Coraly was de misdaad ,, der vriendfchap." Ik beken het, antwoordde Nelson, zich aan de voeten van zynen vriend werpende; ik heb, zonder het te willen, uw ongeluk, het myne, dat van dit beminnelyk meisje ge.  der vriendfchap over de Liefde. 24/3 gemaakt; maar de trouw, de vriendfchap, 'de eer, zyn myne getuigen J . . .. s J} Laat uwe ééden „ daar," viel Blanford in : „ zy hoonen ons „ beiden. Gaa, myn vriend," vervolgde hy, hem opbeurende, „ gy zoud niet iü myne armen Zyn, „ zoo ik u van eene fchandelyke trouwloosheid „ konde verdenken. Het gene ik voorzien had, „ is gebeurd, maar zonder uwe bewilliging. Het „ gene ik thans zie, is daar het bewys van, en „ dit bewys zelv' is nutteloos; uw vriend heeft „ hetzelve niet noodig." Het is zeker, hervatte Nelson, dat ik my flegts myne gerustheid en myne onvoorzigtigheid heb te verwyten; maar dit is genoeg, en ik zal 'er voor geltraft worden. Co*. raly zal de uwe niet zypj maar ik zal ook de haare niet wezen. „ Is het dus dat gy een' edelmoe„ dig vriend beantwoord?" vroeg Blanford op een emflïgen en geftrengen toon: acht gy u „ met my verpligt tot kindéragdge omzigtighe„ den? Coraly zal d" myne niet wezen, om dat „ zy niet gelukkig mer my zoude zyn. Maar een „ braaf man tot ecÜtgèböbt, welken zy zonder n ,, zoude bemind hebban, is voor haar een verlies, „ waar van gy oirzaak zyt; en het is uwe Zaak om „ dit te herftellen. Het kontrakt is gemaakt, meft „ zal enkel de naamen veranderen; maar ik wil „ dat de artikels zullen blyven Het gene ik aan „ Coraly gaf in de hoedanigheid van haar' echt,, genoot, geef ik nu aan haar in die van haar „ vriend, of zoo gy wilt, in die van vader; Nel. s, son, doe my niet blöozen door eene vernedè* Ó. 2 b ren-  244 Edelmoedige en. verhevene zegepraal 6fV. „ rende weigering." Ik ben overftelpt, maarniet verbaasd , zeide Nelson , over die edelmoedigheid, welke alles te boven gaat. Ik moet my daar met befchaamdheid aan onderwerpen, en dezelve ftiizwygend eéren; zoo ik niet wist hoe eigenaartig de eerbied zich met de vriendfchap paart, zoa« de jk u niet langer myn vriend durven noemeD. Geduurende dit zieltreffend onderhoud, was Coraly weder tot zich zelve geraakt, en zag met fchrik het licht aan, dat haar wedergegeeven was. Dan hoe groot was haare verbaasdheid, en de omkeering, die eensklaps in haare ziel voorviel! Al. les is bekend, alles is vergeeven, zeide Nelson, haar omhelzende ; val aan de voeten van onzen weldoener, het is van zyne hand dat ik de uwe ontvang. Coraly tragtte haare dankbaarheid uit te Hameien: „ Gy zyt een kind," zeide haar Blanford; „ gy moest my alles bekend hebben. Doch „ laat ons daar niet meer van fpreeken, maar nim„ mer vergeeten, dat'er proeven zyn, waar aan de „ deugd zelve voorzigtig doet, van zich niet bloot ,, te ftellen." KA RAK-  ^Karakterfchetun* Anekdoten enz. 245 KARAKTERSCHETZEN, ANEKDOTEN enz:. Dood en karakter van Püblicola, het jaar van Rome 251. PüBLicoLA ftierf aan eene ziekte, en liet zynen kinderen niets agter dan zynen roem, zyn voorbeeld, en de genegenheid des volks voor de telgen van den uitmuntendften vader. Van zyn eigen overgroot erfgoed was by zynen dood niet genoeg overig, om 'er de onkosten voor zyne uitvaart van goed te maaken. Erkentelyk voor zyne uitfteekende dienften aan den ftaat, fchonk men zyn lyk van 's lands wegen een graf ter zeiver plaatfe, waar zyne grootmoedigheid den aanfloot des volks over zyn te grootsch verblyf had weggenomen. Men fchonk zelvs deze plaats tot een familie-graf voor alle zyne naakomelingen, wier alzins volkbelievend karakter egter door deze onderfcheiding geene ergernis wilde geeven, en daarom in hett zelve hunnë lyken flegts lieten byzetten, om voorts buiten de ftads muuren verbrand te worden. De Romeinfche vrouwen vereerden de naagedagtenis van dezen medewreeker van de gefchonden eer haarer kunne door een rouwdragt, als over den naasten haarer bloedverwandten. —- Dus erkende Rome, de verdienften van deszelvs braafften burger: dus nam elk het leevendigfte deel in het Q 3 alge-  !4f Karakterfchetzen, Anekdoten ejiz„ algemeen verlies van den ftaat. Twee trekken» die het Romeinfclie volk zeer gunftig onderfcheiden Van andere volken, en zeer veel toegebragt hebben, om de onbaatzugtige opofferingen voor een erkentlyk vaderland in deszelvs gel'chiedboeken zoo veelvuldig te maaken. In Püelicola verloor de vryheid, haaren bekwaaraen en dapperen voorvegter; deraad, deszelvs tfchranderften en eerlykften ftaatsman; het gemeenebest den gernaatigden, wyzen wetgeever; het volk, deszeivs belangloozen begunftiger; zyne kin■deren» den braafften vader; en eene geheele reeks van maatfchappclyke deugden, derzelver fpree* Jcendst voorbeeld. Geene eerzugt deed hem ooit het onbepaaldst vertrouwen misbruiken. Door hem viermaalen in een kort tydbeftek de hoogiie waardigheid in het gemeenebest op te draagen, Waagde de vryheid niets. —— De raad misnoegd over zyn volksbelievend beftuur, het gene hem aller hanen toeeigende, mogt fomtyds zyne grootheid willen krenken , hy was verheven boven de aanvallen van den nyd, en kende de wraakzugt niet. —- Geene baatzugt was onder den fchyn van edelmoedigheid de dryfveder zyner daaden. Hy, die 's dwingelands goederen ten buit aan het volk gaf; die telkens het befchik over alle de uitgaven en inkomften des lands had; die tweemaal zegepraalend zyn verrykt leger binnen Rome wederbragt, die dus alle middelen bezat, om zich, sonder eenig verwyt, met fchatten te verryken, ftierf 200 arm aan eigen bezittingen als ryfc aan goe.  Karcikterjchetzsnt', Anekdoten enz. ^ goede werken. — Alle zyne grondbeginzelen had. den geeh enkel befchouwende verdienften, maar werden geleerd en bevestigd door zyn eigen leeven , het gene wy door niet eenen trek hebben misvormd gevonden, en waar van wy, naa alle die veredeling, welke de godsdienst aan onze begrip, pen van deugd heeft gefchonken, nog eerbiedig de hulde bewyzen, zoo wel van ons veriland als van ons hart. DeSabynfche Vrouwen, of de kragt der echtelykt liefde en die der bloedverwandfchap. De Sabynen, te rechte gebelgd over den roof van hunne vrouwen en dogters door de Romeinen onder fchyn van gastvryheid gefchied, beieiden zich tot hec ncemen van een bJoedige wraak, en gingen wel gewapend en vol vuurigen moed, ócRo' meinen tot kort onder de muuren van hunne ftad opzoeken; doch dezen van hunne geliefde prooi geen afftand willende doen, verdeedigden zich met geen minder onvertzaagtheid en heldenmoed, als zy aangevallen wierden. Daar nu, van wederzyden, alles dewanhoopigfte en bloedigfte ilagting dreigde; daar elk met ontmenschte woede zyne tegenparty vervolgde, en met brandende oogen een gewisfen dood dreigde; ocpende zich eensklaps een tooneel van tederheid en liefde, het welk de menfehelykheid op het ilagveld deed zegevieren. 0.4 De  S4/| Karaherfcketzen, Anekdoten enz. De Sabynfche vrouwen, om wier bezit zoo veel bloeds werd geftort, zien, met raadelöoze wanhoop van Rome's muuren, den voor haar zoo noodlottigen , ftryd aan. Daar fneuvelt- een vadT, hier valt een echtgenoot, ginds vind een bloedverwand den dood onder het zwaard zyn's zwagers. Met gillend gejammer aanfehouwden zy reeds lang <*kt rampzalig gevegt, 'e welk haar weduwen of weezen, of beiden tevens maaken zou. Eindelyk boeaemt de Üxm hm het heldhaftigCte befluit in. Met nederhangende haairen, en van rouw gefcheurde- kleederen, met bekreeten oogen en wunhoopig misbaar, ylen zy gefaamcntlyk, met hunne kinde-' ren op den arm, naar het bloedig flagveld toe, ftappen dwars over de gezaaide dierbaars lyken been, en werpen zich, daar duizenden van pylen over haare hoofden faorren, midden tusfchen de vyandelyke legers ia. Dezen fpreeken haare vaders, genen haare echtgenooten met de tederfte taal aau. ,, Houd op, wreedaarts," roepen zy ^eenpaarig, „ met geheiligd bloed te vergieten! 3, allen zyt gy door ons vermaagfehapt. Berouwt u deze bloedverwandfchap, vermoord ons, die „ dien band tusfchen u uitmaaken, en de oirzaak „ uwer woede zyn. Liever willen wy fterven, „ dan op deze wyze als weduwen of als weezea a, leoven."1' Dit tooneel treft den krygsknegt, even aeer als den bevelhebber. De traanen van hunne kinderen, van hunne ega's, vermurwen hun hart, êt bloeddorst ontwykt het, terwyl de liefde het geheel vertedert. Het doodlyk wapentuig ontvalt de»  KarakterJehetzen, Anekdoten enz. tt^ den arm, die met geene woede meer onderfteund word. De vrouwen kusten de ontwapende handen, en de diepe ftilte, welke, voor een oogenblik, beiden de legers bevangt, word afgewisfeld door de teder/Ie omhelzingen van vrouwen en kroosr. Men denkt nu niet meer aan oorlog of wraak; de onderfcheiden veldheers treeden met malkander in minzaam gefprek, en beraamen billyke voorwaarden van een edel vredeverdrag. ïntusfchen bieden de heldhaftige en lieve Sabynfche vrouwen haare mans aan haare /vaders aan , en bewerken fpoedig, met behulp van haar jong, zuigend, kroost, de allerhartlykfte verzoening. Byzonderheden betrekkelyk de Vèstaaljcht Pries- teresfen. Schoon de infteliing van Vestaalfchs priesteresJen veel ouder dan Nüma Pompiliüs was, wyl de moeder van Romulus daar van reeds een flagtoffer was geworden, egter word de eerfte vestiging dier geestelyke orde binnen Rome, aan dezen koning toe» gefchreeven. Hy bouwde eenen tempel ter eere van Vesta als de Godin der aarde, welke, in zyn oog, het middenpunt des heela's' was. Op deszelvs altaar brandde een geheiligd vuur, waar aan bet bygeloof, het behoud van Rome verbonden achtte. De zorg voor het onderhoud van dst vuur. werd toevertrouwd aan vier ongerepte maagden, welker 9.5 aui-  *5<* 'Kdrakterfclteizen, Anekdoten enz. zuiverheid, de reinheid des vuurs geiyk, der heilige Godin niet onwaardig zyn kon. Nüma wilde, dat derzelver keus aan den koning ftaan zou. Naaderhand werd haar getal met twee vermeerderd,en zy door de opperpriesters gekozen. Zy moesten zoo wel van een aanzienlyk geflagt, als van een volmaakt üghaamsgeftel zyn, en werden, tus. fchen den ouderdom van zestien jaaren aangenomen voor d rtig volgende jaaren, waar van zy het eerfte tiental doorbiagtcn in het leeren van den tempeldienst, het tweede in het waarneemen van dezelven, het laatfte in daar in jonge priesteres, fen te onderwyzen. Naa dezen dertigjaarigen dienst, Mond het haar vry, denzelven te verkamen , en dus, van de beloften van kuisheid ontliagcn zynde, in het huwelyk te treeden. Zeld. zaam maakten zy, egter, hier van gebruik; 't zy om dat de gewoonte den last der onthendin» verligtte, en, haare jeugdige jaaren reeds vervloogen zynde, zy weinig kans op een gelukkig huwelyk hadden; 't zy, om dat de eerzugt haar te fterk aan het altaar verbonden had. Do opoffering dezer maagden, werd zoo die immer vergoed kon worden, rykelyk fchaadeloos gefteld door de aanzienlyke voorrechten, aan haaren geëerbiedigden rang gehegt. Zy hadden het recht, om. by mterften wil over haare goederen te b°. fchikken, fchoon haar vader nog leefde. Zy waren van de verpligting ontflagen, van onder voogden te Maan , waar onder alle andere Rmneinjche vrouwen altyd Honden. Op ftraat werden zy voor.  Kar alterjchetztn, Anekdoten en%. gegaan door eenen byldraager, en een' misdaadiger die men ter ftraf wegvoerde, wss vry, wanneer hy zulk eene priesteres toevallig ontmoette. Geen rechter kon haar tot eenen ééd dringen, haar enkel woord was heilig, gfn oopentlyke fchouwplaatzen was voor haar de aanzienlykfte p!aats gefchikt, haare voorfpraak had zeer veele invloed, en, op 's Jacds kosten, werden zyrykelyk onderhouden. De tempel, waar in zy dienden, was haar verblyf, dezelve ftond by dag oopen voor eer, ieder, doch by nagt was deszelvs toegang doodlyk voor het andere gefla.;t. Zoo groot, intusfehen, de voorrechten der Vestaalfche priesteresfen waren, niet minder waren, van den anderen kant, de ftraffen welke zy ondergaan moesten, by eenig verzuim of overtreeding van haaren pligt. De opperprksters waren haare rechters, die de geringe onbetaamelykheid ia haar gedrag ftreng ftraften / en onmenfchelyk wreed tegen haare zwaarder' overtreedingen waren. Het geheiligd vuur uit te hebben "laaten gaan, was een verzuim , waar in Rome de voorfpeliicg van haaren ondergang las. Hetzelve moest door de ft raaien der zon weder ontftooken worden, en zy wier beurt het was geweest, hetzelve te bswaaken, werd door de opperpriesters, geheel naakt in eene duistere plaats, of flegts met een dunne fluijer uit eerbaarheid bedekt, ftreng gegeesfeld. De zwaarfte misdaad der Vestaalfche priesteres, fen, wss de fchending haarer kuisheid; en de wree. de ftiaf, welke zy daar voor moesten ondergaan, doet  ■ï>52 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. doet de menfchelykheid, by het bloot verbast yzen. Zy, die van deze misdaad overtuigd was, werd, geheel bedekt, en zoo knellend met riemen gebonden, dat zy geen hoorbaar geluid maaken kon, op een draagbed gelegd, en over de markt als in lykftaatie, door haare weenende vrienden en naabeftaanden gevolgd, naar de ftrafplaats gevoerd. Elk ander burger week voor dezen trein, en volgde denzelven in diepe friite en met eene treurige houding naa. Dit alles vormde het allerakeligst tooneel, terwyl, de geheele Had zich in de droevigfte rouw vertoonde. By de poort Coltina> wagtte een langwerpige grasheuvel deszelvs prooi. Onder dien heuvel, was een klein onderaardsch hol vervaardigd, waar in men met eene ladder klom, om 5er een rustbed, een brandende lamp, eenige leevensnoodwendigheden, als brood, een kruik met water, melJc, en olie in te plaatzen; ais of' men het heiligfchennis rekende , eene gewydde perfoon van honger te doen omkomen, terwyl men ze leevendig durfde begraaven. Tot deze noodlottige plaats genaaderd , ontbonden de gerechtsdienaars de ongelukkige. De opperpriester ftrekte zyne handen ten hemel, en Hortte in ftilte, eenige gebeden. Daar naa geleidde hy het flagtoffer naar de ladder, en wendde zyn gezigt, gelyk ook de overige priesters, van haar af. Wanneer de rampzalige in het verblyf des doods was afgedaald, werd terftond de ladder weggetrokken, en de oopening met aarde volgeworpen, tot dat de grasheuvel met den grond gelyk was, en 'er van  Karakierjehetzen. Anekdoten enz. 233 van het flagtoffer des onmenfchelyken bygeloofs, geen het minfte gedenkteeken overig bleef. De verleider der ongelukkige deelde even zeer in de ftraf als in de misdaad, en werd op geene mindere wreede wyze, door geesfeling.ter dood gebrast. Het gevaar, van eens door de na^uuriykfte driften , in een onverhoed oogenblik, overmeesterd te worden, en in de eerfte jaaren der jeugd, in geen afgeflooten, eenzaam, yerblyf, maar te midden der faamenleeving, bloot te ftaan voor zulk een aderfchriklykst lot; was de reden, dat recht-, fchaapen ouders, in laater tyd, hunne geliefde dogters, in weerwil van alle eer, voorrechten, en voordeden aan dien rang gehegt, en niettegenftaande alle andere bygeloovige denkbeelden, zich zeer bezwaarlyk overgaven tot zulk eene bloedige opofFering voor den ftaat, en daarom niet zelden met dezelven Rome verlieten, wanneer men eene nieuwe priesteres kiezen moest. Wyze van aanftelling en ambtspligten der Gemeeiismaïinen onder de Romeinen, 's Jaarlyks, werd deze overheid door het gemeen uit het gemeen gekozen. Zy hadden de magt, om zulke raadsb;jfluiten, welke hun drukkend voor het volk fcheenen, voor kragteioos te verklaaren. Hunne huben (tonden nagt en dag oopen voorde klagten van hunne medeburgers. Zy hadden hunne  254 Karakterfehetzen, Anekdoten enz. te zitplaats aan den ingang van de raadzaal, en Werden by elk raadsbefluit ingeroepen, het gene zy door hun Veto, ik verbiede het, vernietigden; of, door de onderter-kening van eene T bekragtigden. Zy bezaten geene reekenen cener hooge overheid. Zonder eipenbeenen ftoel, omzoomden tabbaard of bundeldraagers , had elk flegts eenen Viator (bedienden) die hem op ftraat vooruitging. Buiten de ftads muuren bezaten zy geen gezagi en, behalven op de Latynfche vierdagen, was het hun ongeoirloofd, eenen dag uit de ftad te gaan. Het g-jhe hun gezag we! 't mèest beperkte, was, dat een van hun alle de p'oógingëh zyner overiga ambtgenooten verydelen kon, en hier van kon de raad zich nog het langde met vrugt bedienen, wanneer dezelve flegts een der vyf, en naaderhand tien, gemeensmaanen op de hand wist te krygen. Wat het oude Rome heeft groot gemaakt. Wat heeft het oude Rome tot zulk eenen top van grootheid verheven, dat het bykans aan de geheele bekende wereld, wetten gaf? . riet anders, dan dat alle burgers dier wereldftad kryg'slieden waren, die, hö« aanzienlyk, hoe vermogende, op den eerflen oproep, huis en haardftede vaarwel zeiden , den degen aangespten , en juichende tot in andere werelddeekn trokken om hunne vyanden op te zoeken, aan te grypen, neder te  Kar akterfch elzen, Anekdoten enz. 255 te vellen. —- Hadden die dappere krygslieden geaarzeld, om hunne haardfteden te verlaaten, en de krygstrompet te volgen , zy zouden ih plaats van de beroemde helden der wereld , nooit anders -dan de veragte flaaven , dan de rainlten hunner vyanden geweest zyn. Geestig gezegde van Frederie den III. Koning van Pruis/en, aan den Keizerlyken Generaai Laddon. Toen de koning van Pruis/en, reeds veele jairen geleeden, met den keizer eene faamenkomst had, middagmaalden zy altoos te gader, met eenige hunner voornaamfte officieren. Op«zekeren dag, zette zich de generaal Laudón aan 't benedeneinde van de tafel, waar op de koning, die aan 't hoogereinde tegen hem over zat, hem toeriep: „ Ik „ bidu, mynheer L/vudon, neem hier uw' plaats. „ Ik heb u veel liever naast my dan tegen my j, over." Onverjchrokte heldenmoed van den vier-èn-tcgtig. jaarigen marfchalk Schwerin. Wanneer de marfchalk Schwerin in den vermaarden flag by Praag, bemerkte, dat zyueman.-. fchap  2j6 Karakterfcheizcn, Anekaoten enz. fchap op het punt ftond van te wvlren, rukte hy denftandaard uit de handen des officiers, die denzeiven moest draagen; en op den vyand losgaan, de, riep hy: Allen, die geene bkodaarts zyn, volgen my! Liet krygsvolk, zich ïchaamende hun' generaal te verlaaten, fchoot nogmaals toe, en^deed den kans keeren. Maar de dappere oude marfchalk, fneuvelde in zyn vier- en- tagtigfte jaar ■ Dunkt het u niet leezer, dat de onrust, van "zoo lang te leeven, rykelyk vergoed wierd door zulk een' dood? Sneedig antwoord van den marfchalk van Luxemburg. Willem de IIL. ton mg van Engeland * hoe dap. per en krygskundig ook, was doorgaans ongelukkig in zyne veldeogten, inzonderheid wanneer den marfchalk van Luxemburg, dat een klein mannetje en daar by mismaakt was, zich aan 't hoofd van zyne party bevond. Eenen aanfJag van den koning door het beleid van den Franfchen marfchalk mis! lukkende, wierd den eerstgenoemden daar over dermaate knorrig, dat hy in dien luim in bywe-n van veele officieren zeide: „ dat geBochèlt kerelr„ je geeft my meer te doen, dan her beftieren van „ myn ryk en het ftadhouderfchap der Nederlan„ den." Dit zeggen aan Luxemburg overgebragt zynde, antwoordde die 'er zeer bedaard op: „ hoe « weet  Karakterfchetzen, Anekdoten, enx, „ weet Willem dat ik gebocheit ben, daar by ,, rny immers nimmer van agteren heeft gezien." De bedriegelyke Heremiet. De heeren Moore en Laval een landhoeve viek mylen van Presburg gelegen, aan een Hongaarsch edelrban toebehoorende, bezigtigende , kwèmeit onder anderen in een klein bosch, in een zeer afgelegene plaats: wanneer die heeren naaderden; ontdekten zy' een eerwaardig oud man, 'met éett langen baard, die, zyne hand uitftrekkende, diö heeren fchefen tenoodigen, om in eene hereraita* gie te treeden ,'■ daaromflreeks zich opdoende. De heer Laval, onverduldig om kennis te maa.% ken met eenen perfoon van zulk een uitnoodigencl Voorkomen-, liep de heer Moorè vooruit naar hemt toe; tothemgenaaderdzynde, bleef hy bot ftaan* en, als verbaasd zynde, ligtte hy, met alle teekenen van verontwaardiging , den voet op , en gaf den oüden eerwaardigen heremiet een geweldigen fchop. De heer Moore betuigd, zich niet te'kunnen herinneren, immer meer geërgerd geweest te zyn % ftaacde tefFecs geheel verbaasd over eene daad> zoo onwaardig in zich zelve, en zoo onbeftaan» baar met het karakter van den beer Laval. —3 Binnen kort nogthans wierd de heer Moore geheel te vrede, over de behandeling, den oüden v. Deel, r, m^  258 Karakterfchetzen, Anekdoten^enz. man aangedaan, toen hy naamelyk bemerkte, dat deze eerwaardige peribonaadje de braave man niet was voor 'wien hy hem gehouden had; maar een volflaagen bedrieger, van gefchiiderd hout gemaakt, en gekleed in 't gewaad eens heremiet? om de voorbygangers te bedriegen. Het trouwen der Adriatifche ' Zee door den Venetiaanjchen Doge. i Den -Bucentaurus, of het fchïp,.waar mede de Doge vaart, om zyne b>uid, de Adriatifche Zee, te trouwen, word te J^enetië onder een verdek bewaard, en komt 'er nooit van onder, dan tot het vieren van dit huwelyksfeest. Dit vaartuig is gemaakt om een groot go^elTehap te hergen, van binnen fraai verguld en opgefierd , van buiten met zinnebeeldig beeldwerk opgepronkt, 't Zelve mag landlieden behaagen, doch za! niet ligt het oog eens zeemans voldoen, het is breed gebodtmd, gaat weinig diep, en kan dus ligt door een windvlaag over zyde geworpen worden. Hier voor, is nogthars, geen groote zwaarigheid: dewyl 'er twee voorborgen gedraagen worden, om zulk een miskwaam re voorkomen : het eene fchynt geichikt tot gerustfielling van de gemoederen der geloovigen, en het ander om 't vertrouwen der ongeloo- vigften te Herken. De eerfte voivoert de patriarch, die, zoo ras het vaartuig de zee paadert, zorge • draagt  KarakUrjchttzen, Anekdoten enz. ajr, draagt om 'er eenig gewyd water in te Werpsftj 'twelk men gelooft, de kragt te hebhen omdeftcr. men te beletten, of te doen bedaaren. -■''v'-bj tweede is vertrouwd aan den admiraal, die dcma '6 bezit om dé tröuwplegrigheid uit te ftellen, wani neer de bruid zich eenigzints ongeftuimig vertoont; Een der kragten van het gewyde water, te weeten dat om de ftormen te doen bedaaren, word door dit middel volftrekt overtollig* gemaakt. Doch wanneer het weer geheel gunibg is, wortl de plegtigheid eiken hemelvaartsdag voltrokken» Het luiden der klokken, en het aflleeken van 'c kanon, kondigen dezelve aan. Omtrent den middag gaat de Doge, vergezeld van een groot aartal des raads en der geestelykheid, aan boord van den Bucéntaurus: het vaartuig word een klein ftuk wccS in de zee geroeid, vergezeld van heerlyke jagttri der vreemde afgezanreo, de gondels des Venetiadn*. fchen ad'els, en een'ongelooflyk groot aantal barken, en vaartuigen van allerlei fcorti Gezangen* met m'uzyk gepaard, worden 'er aangeheven, tlr£ wyl de Bucéntaurus en de medevarende v!,-ofc langzaam voortgaan naa St. Lido, een klein efl&gfo tweemylen van Venetië. Men (lort1 gebeden "bas welke de Doge een ring, van geen- gfÖocé de, in zee werpt, onder het uitfpreèk. 'n dtzef woorden: Defjumfamus te, Mare, in Wghum veri per. petuique dominii. Dat is. „ 'Wy trouwen u. ?ee, „ ten teeken van een waar en dumv.aanf eigen' dom." — De zee geeft, als eene zedige bruid* haare ftilzwygende toeilemmmgi en de echWfi R 2 bind»  26o Karakterjchetzen, Anekdoten enz. bindtenis word, in alle opzigten, wettig en volkomen gerekend. Vast gaat het, dat 'er tyd geweest is, in welken de Doge een volkomen bezit van, en een volftrekt bevel over, zyne bruid gehad heeft: doch zints lang hebben verfcheide andere minnaars in haare gunften gedeeld. Aandoenlyk voorbeeld van de haatelyke ónbüig- ■ zaamheid der Venetiaanjche Gerechtshoven. De zoon van den Doge Foscari, had door eenige onvoorzigtigheid, den raad beleedigd, en was op last van denzelven, te Trevifo vastgezet; wanneer Almar Donato, een van den raad van Tienen, op den vyfden van flagtmaand des jaars 1250, vermoord wierd, zoo als hy in zyn eigen huis ging. Eene belooning in gereed geld, met ftrafloosheFd voor deze of eenige andere misdaad, en een jaargeld van twee honderd dukaaten , 't welk op de kinderen zou overgaan, werd beloofd aan een ieder die den ontwerper of volvoerder van dezen moord wilde ontdekken. Geene ontdekkinge volgde. Een der knegten van den jongen Foscari, Oli. vier geheeten, had men, niet verre van Donato's huis, zien zwerven op den avond dat de moord gefchiedde, — hy vlugtte den volgenden morgen uit Vmetië. Deze vlugt, gepaard met andere om. ftan-  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. s«-j ftandigheden van minder belang, verwekte een fterk vermoeden, dat Foscari dezen man had overgehaald tot het pleegen van dien moord. Om vier werd gevat, te Venetië gebragt, op de pynbank gelegd, en beleed niets; de raad van Tienen, nogthans, vooringenomen met het denkbeeld van de fchuld dezer beiden, en zich verheeldende, dat de meester min hardvogtlg zyn zou in het doorftaan der pyniginge, behandelde hem op de zelvde wreede wyze. De ongelukkige jongeling bleef te midden van de fmertlykfte pynigingen, beweeren, dat hy niets van den moord wist. Dit overtuigde het hof van zyne ftandvastigheid, niet van zyne onfchuld; dewyl 'er nogthans, geen wettig bewys tegen hem was, Icon hy niet met den dood geftraft worden. Men veroirdeelde hem, om het overige zyn's leevens als balling te flyten te Canéa, op het eiland Kandia. Met meer ongedulds verdroeg deze ongelukkige jongeling zyne ballingfchap , dan hy de pynbank had doorgeftaan; dikwils fchreef hy aan zynebloedverwandten en vrienden, hun biddende, dat ze tea zynen behoeve, wilden tusfchen beiden treeden, ten einde de tyd zyner ballingfchap mogt verkort, en 't hem vergund mogt worden tot zyne familie weder te keeren, eer hy ftierf. — Alle zyne aanzoeken liepen vrugteloos af; zy, by welken hy zich vervoegde, hadden nimmer voor hem gefprooken, uit vreeze van in den verharden raad ftoorenis te verwekken, of te vergeefsch zulks te beftaan. ' ft 3 Na»  %6z Karakterjchetzen 3 Anekdoten enz. Naa vyf jaaren in ballingfchap gekwynd, en alle hoope van immer te Venetië' weder te komen, door de tusfchenfpraak zyner eigene familie of Jandsgenooten , verloeren hebbende , vervoegde hy zich , in eene vlaage van wanhoop , tot den hertog van Milaan, deze in gedagten brengende, welke dienften de Doge, zyn vader, hem gedaan had, en fmeekende, dat hy zyn veel vermogenden anvioed, by de raad van Venetië, wüde aanwenden, om het vonnis der ballingfchappe te doen inroepen. Hy vertrouwde zynen brief aan een koopman, die van Canéa naa Venetië ging, en beloofde de eerfte gelegenheid te zullen waarneemen, om dien, van daar, aan den hertog te zenden; doch, in ftede van dit te doen, gaf deze fnoode, zoo ras by. te Venetië kwam, den brief over aan de hoofden van den raad van Tienen. Dit gedrag van den jongen Foscart was misdaadig in de oogen dezer rechteren; want, volgens de wetten van dit gemeenebest, is het allen onderdaanen wel uitdrukkelyk verboden, de befchermi g te verzoeken van eenige vreemde Mogendheid in eenig ftuk, 't gene tot het ftaatsbeltuur van Venetië behoort. Men beval, derhalven, dat Foscari van Kandia afgebragt, en in de ftaatsgevangenis zou geworpen worden. Hier . lieten de hoofden van den raad van Tienen hem nogmaals op de pynbank brengen, om uit hem de beweegredenen te haaien, welke hem aangezet hadden, om zich 'tot den hertog van Mi. Imn te vervoegen. Zuil; eene uitvoering der Wet  Karakterjchetzen s Anekdoten enz. 263 .wet is de fchreeuwendfte onrechtvaardigheid. De ongelukkige jongeling verklaarde den raad, dat hy den brief gefchreeven en overg-.-gceven had , in voikomene overtuiging, dat de koopman, wiens karakter hy kende, hem zou verraaden , en den brief in hunne handen leveren; 't gevolg hier van voorzag hy, zou wezen, dat men hem gevangen naa Venetië zou terug voeren, het eenig middel 't v/elk hem overfchoot om zyne ouders en vrienden te zien; een genoegen, om welks gemis hy eenigen tyd zeer gekwynd had, en 't gene hy zich wilde verzorgen ten koste van allen gevaar en pyn. De rechters, weinig bewoogen door dit edelmoedig voorbeeld van kinderliefde , gaven last, dat de jonge Foscart naa Kandia terug zou gevoerd worden, daar óén jaar gevangen zitten, en op dat eiland, vooral zyn leeven, gebannen blyven; onder bedreiging, dat, indien hy zich, op eenjgerlei wyze, weder by buitenlandfche Mogendheden vervoegde , zyne gevangenis altoosduurend zou wezen. Ten zelvden tyde gaven zy verlof, dat de Doge en diens echtgenoote, hunnen ongelukkigen zoon zouden mogen bezoeken, Floog bejaard was de Dogehy had nu meer dan dertig jaaren dia waardigheid bekleed. De ellendige ouders zagen hunnen zoon, in een der vertrekken van 't paleis; zy omhelsden hem met al de tederheid, welke zyne ongelukken en ouderliefde verdiende. De vader maande hem aan, zyn hard lot gelykmoedig te draagen; de zoon verklaarde, in de hartroerendfte bewoordingen, dat ft 4 het  $64 Karakterjchetzen > Anekdoten enz. tiet hem onmoogtyk was; dat, fchoon anderen de deerlyke naarheid eens kerkers konden uitftaan, hy het niet kon doen; dat zyn hart gevormd was voor vriendfchap en de wederkeerige aangenaamheden des gezeJligen leevens'■; zonder dezelve "noest zyce ziel in eene kwyning vervallen, erger dan de dood, van welke hy alleen veriosfing kon verwagten, indien hy anderwerf de verfchriklykheden des kerkers moest verduuren ; in traanen fmeitende, wierp hy zich neder voor zyns vaders voeten, hem fmeekende medelyden te hebben met een zoon, die hem altoos de grootfte genegenheid toegedraagen , en volftrekt geen fchuld had aan het 'misdryf, hem ten Jaste gelegd; hy bezwoer hem, by alle banden van de natuur, by den gods* dienst, by het hart van eenen vader, en de barmhartigheid van een' vcrlosfer, dat hy al zynen invloed by den raad wilde te werk ftejlen om het vonnis te verzagr.en, ten einde hy bewaard moge Uwen voor den wreedften dood, het fterven aan de langzaame pynigingen van een verbrooken hart, in een fchriklyke ballingfchap, verwyderd van elk fchepzel door hem bemind. , „ Myn zoon " fprak de Doge, „ onderwerp u aan de wetten „ uws lands, en verzoek van my niets, 't welk ik ii niet in myne magt heb te verwerven." De vader, dit zeggen van 't vaderlyk hart afgepynd hebbende, ging in een ander vertrek ; en buiten ftaat om de geweldigheid zyner aandoeningen langer te verdraagen, verviel hy in een ftaat van gevoelloosheid, waar in by eenigen tyd verbleef,  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. aör' bleef, naa dat zyn zoon reeds weder naar Kar dia gezeild was. r Niemand heeft het zich onderwonden de fmerten van de troostlooze moeder te befchryven; zy, die aandoenlyke harten omdraagen , en een onheil, eenigzints naar dit gelykende, ondervonden heb. ben, zullen 'er zich alleen eenig denkbeeld van kunnen vormen. De opgehoopte ellenden dezer bedrukte ouderen troffen de harten van eenigen der voornaamfte raadsheeren; die, met zoo veel ernsts, om eene volkomene vergiffenis voer den jongen Foscari pleitten, dat zy op het punt Honden om dezelve te verwerven, wanneer 'er een fchip uit Kandia aankwam, met tyding, dat de rampzalige jongeling,' korten tyd naa zyne terugkomst, in de gevangenis overleden was. Eenige jaaren laater beleed Nicholaz Erizzo een Venetiaansch edelman, op zyn doodbedde, dat hy, van wraak ziedende tegen den raadsheer Donato, den moord bedreeven had, om welken de ongelukkige familie van Foscari zoo veel had geleeden. De jammeren van. den Doge namen ras een einde , hy overleefde de tyding van den dood zyns zoons maar weinig maanden. Hy leefde, tot dat hy zyn zoon ter doodftraffe toe, vervolgd gezien had, om een haatlyk misdryf; mair niet tot dat hy deze fmette van zyne familie afgewist, en de onfchuld van zyn geliefden zoon voor \ oog der wereld ontdekt zag. R 5 Hoe  tC5 1 Kaïukterfchetzen, Anekdoten enz. Hoe duister, hoe ingewikkeld, vertoont zich de weg des Hemels in de gevallen en de uitkomst dezer droeve gebeurtenisje. De ove/éenbrengmg van de toeiaatiDg dezer gevallen, met onze denkbeelden van oneindige magt en goedheid , hoe bezwaarlyk ook, is eene natuuriyke pooging voor den mcnsch, en heeft dit vertoon van dingen het yerftand der wysgueren van alle eeuwen bezig ge. houuen; terwyl in het oog des christeus, deze fchynbaarc verwarringen tot een bykcmend bewys ftrekkcn voor eenen toekomenden ftaat, waar in de wegen van God met de kinderen der menfchen, ten v. Uen zuilen gerechtvaardigd worden. Sonderlinge trotsheid van een Venetiaansch Edelman. . De vader van den Venetiaanjchen Doge Laurentius Celsus betoonde een JbnderJinge bJyk van zwakheid en trotsheid, 't welk eenige gefchiedfchryvers waardig gekeurd hebben om op te tee» keren. Djze oude edelman keurde hef beneden de waardigheid van een* vader, zyn hoed af te Deernen voor zyn eigen zoon; en," ten einde hy zich zoo verre niet mogt fchynen te vernederen, zelvs wanneer alle de andere edelen, die teeken van eerbiedenis hunne opper-overheid betoonden, gïng hy, van den tyd der verkiezinge zyns zoons af, by abe gelegenheden, en, hoe het weer ook mogt  Ka.dïterfcheizin, An.Llotcn enz, 267 mogt zyn, met ongedekten hoofde. De Doge\, verleegen voor zyns vaders gezondheid, en vin> dende, dat geen reden, geen bedenking uit den aart des voorvals ontleend, kon bygebragt worden, kragtig genoeg om hem van dit oogmerk af te brem* gen, bedagt dat zyn vader zoo godsdienftig als trots was, en deze bedenking gaf hem een middel aan de hand, van een gewenschte uitwerking. Hy zette een kruis vooraan op zyn hertoglyken muts. De oude man begeerde zoo zeer zyne eerbiedenis voor het kruis te betoonen, als hy afkeerig was eenig bewys van ontzag voor zyn zoon te geeven; en, buiten ftaat, om eenig middel te bedenken toe het afneemen van een hoed , welken hy nimmer droeg, won zyne godsvrugt het eindelyk van zyn* hoogmoed; hy droeg zyn hoed als voorheen, op dat hy denzelven, zoo dikwils hy zyn zoon ontmoette, moge afneemen ter eere van hec kruis. Aangenaame verrasjing van Czaar Peter de I, te Parys. Geduurende het gantfche beloop zyner reizen, wierd deez' Rusfifchen monarch op geen aangenaamer wyze verrast, dan in het koninglyk munthuis te Parys, tot welker bezigtiging hy een gantfehen voormiddag befteedde. Als hy hier alle de werkplaatzen met groote aandagt was doorgegaan, en. van het kleinfte tot het grootfte alles vlytig door- fnufV  $68 Karakterjchetzen, Anekdoten enz. fnuffeld had, verzogt hy eindelyk ook, dat men hem het medaiije-ilempeJen mee de muntfehroef {Balancier) wilde laaten zien. Terflond liet de intendant zilveren en gouden ronde plaatjes van de dikte eener medailje aanbrengen, en riep den munïemeester toe hem een medailje-ftempel te geeven. Wat voor een? vroeg deze, het is evenveel, anti moordde de intendant, de eerfte de beste. Deze zette men terflond in de draaypers, bedekte hem met een rond plaatje van goud en liet hem ftempelen. De Czaar, die op alle handgreepen naauwkeung had acht gegeeven, was de eerfte die naa de mnnt trad, en 'er de medailje zag uitneemen. Dan hoe aangenaam wierd hy verrast, toen hy de gouden medailje nog, geheel warm uit de pers Tan den intendant ontving, en op derzeiver eene. zyde geheel onverwagt zyn eigen welgetroffen borstbeeld, en op de andere zyde een zeer vleijend. compliment vond, voorgefteld in een emblematic ke afbeelding, van een vliegende faam en een rivier, met hetopfchrift: Crescit eundo. (Hoe verder hy gaat, hoe grooter hy wordt). Hy ftond" een lange poos in verwondering opgetoogen, over deze onverwagte medailje, die hy naaawkeurig befchouwde, ettelyke maaien omkeerde, haar'eindelyk aan zyne reisgenooten toonde, en tegen hen in 't Rusfisch zeide: „ Dat ben ik ! waarlyk dat „ ben iki" 'Er wierd vervolgens met het munten van deze medailje voortgevaaren , en den voornaamften van het gevolg des Czaars, ieder een gouden, doch den anderen een zilveren penning, van. de-  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. z6g dezen zelvden. ftempel, gefchonken. De ordinantie van deze medailje had men reeds vooraf ge. maakt, en den ftempel in aller yl laaten vervaardigen , zoo draa men in Holland tyding gekreegen had, dat de Czaar te Parys komen, en daar buiten twyiïel alles zou willen zien. . Geestig antwoord van dien zelvden Monarch aan Willem den III. Koning van Engeland.' Wanneer Czaar Peter in Engeland zynde, eens den voordemiddag, met de befchouwing van het pragtige gebouw en de voortrefFelyke inrichting van het Greenwicher hospitaal, waar in de invalide matroozen gehuisvest waren, had doorgebragt, cri, 's middags aan het hof met koning Willem fpyzigde, vraagde hem de koning, hoe hem het Green. ^fc/;er hospitaal bevallen was: „ Ongemeen wel,'* antwoordde de monarch, „ jaa zoo wel, dat ik „ Uwe majefteit wel raaden mag, 'er zelvs uw hof* te neemen, en dit hof aan de aldaar woonende „ matroozen in te ruimen." Zinryke weigering van dien Vorst, om aan de Jooden een verblyf in zyn Ryk te vergunnen. Reeds toen Czaar Peter zich de eerftemaal ia Holland bevond, de fcheepsbouwkunst te Sardam leer-  £70 Karakterjchetzen, Anekdoten enz. •leerde, en zich overal van alles liet onderrigten «vat tot aanwas van den koophandel, het aanleg! gen van fabrieken, en de bewerking van 's lands producten, vereischt wierd; reeds toen zag men zeer duidelyk, dat zyne werkzaame poogingen, onder anderen, ook voornaameiyk de kfigi ting van den koophandel in zyn eigen land ten doel hadden. Daar hy nu zeer veel werk maakte, om bckwaame kunftenaars, fabrikanten, ambagts* lieden en kooplieden, door het toeftaan van verfcheidene privilegiën, eene voikomene vryheid, en veelerleije voordeden mar Rusland te trekken, dagten de flimme jooden te Amjieldam zich ook van deze gelegenheid te bedienen. Zy wisten wel, dat de jooden dbor Czaar Iwan Massiolowitz uit het Rusjisch ryk'verdreeven waren, en hun het verblyf in de Riisjijche landen, ook van de volgende Czaaren ontzegd was; doch'zy meenden dat Peter dij groote , by eene gantfche hervorming van het Rusfifche ryk, en aflchaffing van zoo yede oude gebruiken en herkcmens, ook wel de ordonnantie van den ouden Czaar Iwan Massiolowitz , ten aanzien van de kinderen Israëis , zou afichaffen. In deze hoop wendden zyzich, tot den aanzien-* lykflen vertrouweling van den Czaar, den beroem* den burgemeester Nrc. Witzen, en vérzogten om zyne voorfpraafc by den Czaar, dat hy den jooden, even als andere buitenlanders, den toegang tot het Rusfisch ryk mogt toeftaan, en hun veroiriooven om zich in Rusland neder te zetten ; aMaar comptoiren van'koophandel aan te leggen, en koop. man-  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. r.?r jnanfchap te dryven ; waar by zy niet vergeeten hadden, de aanzienlyke voordeelt*, die de Rusjen trekken zouden, van het flyten hunner Jandspro. duclen aan de joodfche kooplieden , op he- leevendigfte voor te Itelttn, terwyl zy 'zich "daarenboven verbonden, cm den Czaar, indien hy hunne bede verhooren wilde, huane erkentenis, met een gefchenk van honderd duizend guidens baar geld te betuigen. De burgemeester Witzen liet zich van de Israëliten bepraaten, en beloofde hun', by de eerfte ge. legen heid, hun verzoek en voorflag den Czaar voor te draagen. Deze wakkere man, wien de Czaar, by zynen ddgelykfchen omgang met hem, in veele d'i'ngen voor zynen trouwften, leermeester hield, als zynen vertrouwden raadgeever hy uitftek boogachtte, en niet gewoon was hem iets te weigeren, hield zyn woord, en droeg den Czaar, by de eer:ïte gelegenheid",' bet "verzoek van de jooden omftardig voor. De Csaar hoorde hem lo 't eerst zeer ernftig aan, doch, eindelyk, gaf hy hem al lagchende het volgende antwoord: „ Myn goede „ heer Witzen, gy kent de jooden en de denk„ wyze van myn' natie; ik keme beiden ook. In ,, aanichouw van de laatfte, is het nog geen tyd ,, den jooden een v. rblyf in myn land top te ftaan. .,, Zeg hun uit myn naam , dat ik hen voor hun ;„ aanbod bedankt-, en dat Ik waarlyk medelyoen ti[tf met nuc" zou hebben, als zy zich in Rusland „ moesten nederzetten ; want , offchoon zy den „ naam hebben , dat zy in handel en wandel: de „ gant-  272 Karaklerfclietzen, Anekdoten enz. „ gantfche wereld .bedriegen, zou ik toch bedust' wezen , dat zy by myne Rus/en ver te kort j, zouden fchieten." Wonderlyke geboorte van een Kind. Geduurende het beleg van Eergen-op-Zoom in den jaare 1622, wierd eene hoogzwangere vrouw, bezig om linnen in de vioed der zoom op te fpoedoor een kanonkogel uit de ftad midden door gefchooten, zulks de ingewanden in 't aanfehou, 1 van verfcheidene omfiaanders op den kant ottten; welke, ziende in dezelve eenige beng^ ftraks daar op toefchooten, die oopen0 , jja het kind zelv' onbefchaadigd vonden, .t gene dus fonderüng gered Aalbert Amerozius genaamd, en op last en bosten der aartshertogin ne izABELLA Clara £ug£nia is opgevoed geworden. Sonderlinge ontdekking van een gepleegden meeul door een'' Aap. Met zeldzaam zyn de gevallen, dat honden hunnen meester nog naa zynen dood getrouw blyven; dat zy de ontdekkers en itrafeisfehers van zynen moord worden, hier van leevert de gefchicdenis verfcheidene voorbeelden op. Doch dat ook ande-  Karakterfchetxen, Anekdoten enz, andere dieren het werk eener rechemaatige wraake op zich neemen, hier van heeft men ook wel eenige, doch egter veel zeldzaamer ondervindingen; en des te merkwaardiger is het geval, dat voor eenigen tyd in 'Hungaryën is voorgevallen. Een man die zyn leevensonderhoud door de arm* Zalige kunften van eenige aapen won, trok met deZe dieren door een digt en groot bosch. Hier overvielen hem de roovers, en vermoordden hem met al zyn dierlyk gezelfchap» Slegts een eenige was nog zoo gelukkig om te ontfnappen. Daags daar aan ging een jager, op zekeren afftand van deze gevaarlyke plaats, door het bosch* zag den ontvlugten aap op een boom zitten, en. wilde op hem mikken. Reeds had hy zyn geweer tot het fchot aangelegd, tóen de aap zonder van de plaats te wyken, zulk eene weekmoedige houding aannam, dat hy den jager vverkelyk tot medelyden bewoog. Hy trok zyn geweer weder terug, kwam digter by den boom, en juist op-hec oogenblik fprong hem de aap op den fchouder> liefkoosde en vleide hem. De jager liet dit toe, en zette bedaard en langzaam, met zyn'nieuwen makker, de reis voort. Doch nu naa eene lange poos, wierd hy plotzeiing in zyn voormaalige zorgloosheid geftoord; want de aap fprong fnel van zyn fchoüder, liep als raazend een eind wegs door het bosch heen, en jammerde en fcbreeuwde dat het gantfche woud 'er van weergalmde. De jager daar door verbaasd, volgde het gefchrei. Maar boe verfchrikte hy, als hy den aap by een bloedig !h> V. Deel. .0 u ~ * haam  274 Karakterjchetzen. Anekdoten enz. haam zag zitten, rondom het welke andere doode aapen lagen. Wat hier ook gebeurd was, kon hy • ligt gisien, doch hier lang te vertoeven vond hy niet raadzaam. Hy pakte dsarom fchielyk zynen wcgwyzer op den fchouder, hield hem vast, en verdubbelde , zoo als natuurlyk is, zyne fchreeden; en nam het vaste befluit, in het naaste fteedje, de gantfche gefchiedenis voor het gerecht aan te geeven. Hy bereikte hetzelve zonder verdere ontmoetingen, voerde zyn voorneemen uit, en ging vervolgens in de herberg. Naauwlylcs had hy hier een half uur gezeten, toen een zeer wel gekleed man in de kamer kwam. Dezen te zien en met de grimmigde woede op hem aan te vliegen, was by den aap een werk van een en het zelvde oogenblik. Tot dus verre had het dier bedaard gezeten, en tot nog toe, fchoon a!s in diepe droefheid verzonken, egter geen mensch beleedigd; doch dezen pakte hy met den zigtbaarften toorn aan, en kon naauwlyks van hem losgerukt worden. Dit gaf den jager agterdogt, hy zond om geTcchtsdicnaaren; de vreemdeling werd in hegtenis genomen. Men onderzont en verschte de zaak verder naa; en, eer nog twee uuren verloop in waren bleek het, dat de gevangene de aanvoerder van een rocversbendc was, die den aapendry ver vermoord had. De  Karakterjchetzen, Anekdoten'enz. 275 De Koninglyke Biljardjpeeler. De heer Moore zich aan het hof van Napels bevindende, fchreef aan zynen vriend: Zyne Napelfchi majefteit heeft veele begaaftheden, Ik zal alleen fpreeken van die ik zelve als ooggetuige gezien hebt, Geen vorst in 'Europa wil men dat beter op de biljard fpeelt. Ik had het genoegen van hem den ftoutHen ftoot te zien doen, die, misfchien, eenig gekroond hoofd ooit deed. De bal van zyn' party lag digt by een der middelfte zakjes, en zyn eigen in zulk een' ftand, dat het volftrekt noodzaaklyk was, dien op twee bnderfcheide plaatzen te doen terug fluiten, eer hy den ander in het zakje kon. brengen. Iemand van min onderneemenden aart, zoii zich vergenoegd hebben met zynen bal een veiliger plaats te geeven, met een klein verlies, en nimmer gewaagd hebben zyne.party aanvallender wyzè aan te tasten; doch de moeilykheid en het gevaar fcheenen dezen vorst eer moed te geeven, dan be» fchroomd te maaken. Hy riep alle zyne bekwaamheid faamen ; hy mat met een wiskundig oog de hoeken af, welke de bal moest maaken, en ftootte met een moedig hart en een vaste baad. De bal liep fchuics van de tegen-over-zyde, tot het eindé van de biijard-tafel, en van daar in een regte lyn naa het middelfte zakje, 't welk fcheen te gaapen om denzelven te ontvangen. De harten der toekykeren klopten terwyl de bal rolde, enzy toonS 2 deü  276 Karakterjchetzen, Anekdoten enz. den doof de trekkingen'van hun gelaat en lighaamsgebaarden, hoe zeer zy vreesden, dat dezelve een haairbreed van de lynregte richting zou afwyken. — Ik moet hier dit gewigtig verhaal afbreeken, om op te merken, dat gy, wanneer ik van gelaatstrekken fpreek, geen juist denkbeeld kunt vormen van die zich te dezer gelegenheid vertoonden , als gy het wilde opmaaken uit die rondsom een Engel. Jche Êljard-tafil gezien worden; uwe verbeelding moet de kragt van. èlkenEngeiJchen gelaats-trek driemaal verdubbelen, eer dezelve recht kan doen aan die een Italiaansch wezen vervullen. — In 't einde raakte de bal des konings'die zyner partye, en dreef denzelven van de tafel. 'Er rees een algemeene vreugdegeroep; maar Bedagretoos geflagt! in 't Noodlot onbedreeven Te fchielyk neergeploft, te fcMe.'yl: opgeheeven! De overwinnende bal, den vyandlyken te ver vervolgende, deelde in 't zelvde lot, en werd met den overwonnen in 't zelvde graf begraaven. Deze noodlottige en onvoorziene gebeurtenis, fcheen eenen'diepen indruk' te maaken op de gemoederen Vari aile aanfehouweren; en zal, ongetwyffeld, in de jaarboeken der tegenwoordige regeering vermeld, door de dichters en gefchiedfehryvers in het toekomende bygebragt worden, als een treffend voorbeeld van de onvastheid en onbeftendigheid des geluks in dit ondermaanfehe. Anek-  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. S77 Anekdote betrekkelyk den Wiskonftenaar Izaak Newton. Een buitenlandsch geleerde had een werktuig, tot de wiskunde behoorende, uitgevonden, van het welke Newton zich ongemeen veel beloofde. De uitvinder zond het ten gefchenke aan de Engelfche koningiyke maatfchappy der weetenfchappen, waar van Newton toenmaals prefïdent was, en deze, van deszelvs aankomst verwittigd, raakte in zulk een vervoering van blydfchap, dat hy zelve naar het tolhuis fpoedde, om het af te haaien. Het werktuig moest volgens de waardy vcrtold worden, en toen een der tolbedienden hem daar naar vricg, antwoordde hy, tegen zyne gewoonte, met eenige drift: ,, Meent gy, dat ik de waarde daar van be„ paaien kan? Het is van een oneindige waarde! h Dewyl het werktuig een gefchenk en derhalven nooit oopenbaar verkogt was, fielden de tolbedienden zei ven het op eene prys, die vry wat hooger was, dan die de koningiyke maatfchappy zoude bepaald hebben. De tol moest voldaan worden, en de maatfchappy befloot, den grooten Newton nimmer wederom te gebruiken om haare zaaken aan het tolhuis waar te neemen. S 3 Son.  Karakterfchetzen, Anekdoten ems* Sonderlinge ontmoeting van den grooten Wiskonfienaar Nicole. Nicole een der beroemdfte wiskoniïenaars van zynen tyd, was door een voornaame dame in Parys3 om zyne groote kennis in de kromme lynen, ten eeten verzogt. De goede Nicole , had neg nimmer van zyn leeven, een zoo fmaaklyken maaityd gedaan. H:enen gaande bedankte hy de da-, me hartelyk, met verzekering: dat hy nimmer zou naalaatsn haare fchoone oogjens te bewonderen. „ Dat was een zot compliment voor zulk een' groot' sj geleerde," zeide hem een vriend, by het afgaan der trappen. — „ Wel nu," hernam Nicole, dan zal ik het oogenblikkelyk weder goed maaken;" en, zonder dat die vriend hem kon tegenhouden, liep hy terftond met verhaastefchreeden naar de dame terug, verzogt haar nederig om vergeeving, en, daar hy van begrip was, dat eene fchoone dame het vermoeden niet zou kunnen verdraaien , dat 'er aan haar geheele Jighaam iets klein ware, bevestigde hy op nieuw, dat hy nog nooit zulke fchoone groote oogen, nimmer 'zulk eeti fchoonen grooten neus , nog nooit zulk een' fchoonen grooten mend, nimmer zulk een'fchoonen grooten voet gezien had. Scherp  Karakterjchetztn y Anekdoten enz. 27$ Scherp antwoord van een jonge juffer aan den geestigen heer L. Sterne. De heer Laurence Sterne, fchryver van dea Sentimenteelen reis en meer andere geestige fchriften, in Londen, by zekere gelegenheid, in een groot gezelfchap beweerende: „ dat elk fchryver, ,, die uit zyne pen een' eenige zotheid liet vloei„ jen, boven zyn' eigen deur moest worden bp„ geknoopt." — „ Het is dan jammer," am> woordde hem zekere jonge juffer, „ dat gy myn„ heer Sterne, flegts in een huurhuis woont!" Stekelige fpotterny van Dr. SwiFT. Wanneer het Parlement in Engeland is vergaderd, heeft 'er het gebruik plaats, dat 'er twaalf predikanten worden benoemd om voor hetzelve te prediken. Dr. Swift de geestige fchryver van het Vertehei der ton, wien dit beroep was te beurt gevallen, predikte by die gelegenheid eens over de verwaandheid, en merkte aan, dat de menfchen gemeenlyk op vier zaaken hoogmoedig kunnen zyn: r. geboorte en rang; "2. rykdommen; 3. fchoonheid; en ten 4. verftand. Ingevolge dezer aanmerking, verdeelde by zyne predikatie in vier deelen, en naa dat hy de drie eerften verklaard had, S 4 be.  •agf Mfaraktpftheim\t Anekdoten enz. befloot hy op de volgende wyze: „ wy zoude» ,, thans'moeten overgaan tot onze vierde afdee„ ling s doch dewyl 'er in deze christeiyke ge„ meente niemand is, die zich op de voortreffe„ lykhcid van zyn verftand zeer beroemen kan, », zoo zoude het onnoodig zyn, en ook niet tot uw.e (ligtipg dienen, myne geliefden, indien ik >, my hier by wilde ophouden. Ilc zal dus myne j, leerrede met een korte aanfpraak befluiten." — Deze, ftekelige fpotterny, die met de fluijer der fcoflyJcheid niet bedekt was, verftrekte tot oirzaak ^iat de Deken van Patrik zyn plaats kwyt raakte. Geestig antwoord van een Fransch Afgezant op ket Concilie te Trente. Toen op het Concilie te Trente het gcfchil over het gebruik van dvn kelk in het avondmaal vry hevig wierd, cn, onder anderen, de Franfche Afgezant ziph . esweg-ns met naadruk liet hooren, zt ï de Pqusfeiyke Nuntius, op een' fpottenden toon; ace qiiomodo Gallus canlat! „ hoor eens hoe die Franscfrman kraait!." — Zeer aartig was de uitdrukke, doofdien Gallus zoo. wel een Haan als een Franschnian beteekend. Dan de minister bleef hem niet fchukHg, nrnr antwoordde hier op onmiddelyk: Q ! ft Petrus at galli cantuvi recipisferct! „ Ach! dat PrfRUs toch naar het kraai jen van den haan wilde luisteren!',' Job  Xarahttrfchetzen, Anekdoten enz, #8ïj Job met alle zyne ellenden, konde evenwel pisfen. Een predikant van de Walfche kerk eener onaet Nederlandfche fteden, was zeer fterk met het gra. veel gekwek, 't gene hem dikwils verhinderde zyn water te losfen, en aan hem als dan bynaa oniydelyke pynen veroirzaakte. — Zyn collega die hem grootelyks achtte, veelvuldig in die benaauwde omftandigheden bezogt, en by diergelyke gelegenheden op de best mooglyke wyze zogt te trocsten; maakte onder anderen eens gebruik om hem tot geduld aan te maanen, van het voorbeeld van Job , zyn bitter lyden en daar by geoeffend geduld; dan onze man ter zeiver tyd door een hevige vlaag van fmerte overvallen; antwoordde hem in zyne benaauwdheid: „ Collega, dat gy daar zegt „ is waar, maar Job was nog zoo ongelukkig niet 3> als ik, — want hy konde pisfen."- Een Monnik zeer ontydig in de Keuken. Een prior by de geestelyken van een naabuurig klooster, op een' treffelyken maaltyd onthaald wordende, was recht in zyn nopjes, en gluurde geftadig op een' treffelyke gebraadep karper, die voor hem ftond, en daar hy met graagte op belust fcheen. Een monnik die hem yerzeld had , en S 5 naast  ïSi Karakterjchetzen s Anekdoten enz. naast hem aan tafel zat, fluisterde hem zagtjes in het oor: „ eerwaarde pater! wees voorzigtig van ,, niet van dien karper te eeten; ik heb zelv' gezien, dat de kok hem met fpekgelardeerdheeft." — Wat had gy in de keuken te maaken? graauwde hem de prior gramftoorig toe. De Jpoedig getrouwden. In de maand maart 1795 viel in eene der kerken te Londen, de volgende fonderlinge gebeurtenis voor. . Een matroos met zyn bruid verzeld, twam geduurende dat de leeraar op 't yverigfte ftond te prediken, de kerk met verhaaste fchreeden wloopen; fprak met luider ftemme den predikenden dominé aan, en verzogt hem oogenblückelyk te trouwen, dewyl hy niet kon wagten en terftond weder naar de vloot moest vertrekken. De predikant fteeg , tot genoegen der gemeente van den tanzei, trouwde het jonge paar, en vervolgde daar naa weder zyne leerreden. Anekdote betrekkelyk de Hertogin van Marl. borough. De hertogin van Marlboroügh word door Dr Johnson een'onbefchaamde en hersfeniooze vrouw genoemd, fchoon zy met dat. al voortreffelyk haa- ze  Karakterfthelzcn3 Anekdoten enz. 285 fe gelegenheid wist waar te neemen. En egter ontbrak het haar aan moed, om zich boven zekere gemaaktheid, die de vrouwen van aanzien toen eigen was, en waar mede Addison zoo dikwils in zynen fpeSlater den fpot dryft, te verheffen. Een vrouw van aanzien hield het toen voor zeer onwelleevend en gemeen, te zeggen, dat zy welvaarend was. Niemand maatigde zich deze hovelyke zwakheid met meer buitenfpoorigheid aan, dan de hertogin. Zoo dikwils zy van Londen naar Blenheim ging of anders in de provintie rond reisde, moesten gantfche voeren ftroo voor de poorten en aan, den ingang der herbergen gelost en de ftraat daar. mede belegd worden, op dat geen voettred o£ hoefflag de tedere ooren der hertogin zou kwetzen. In fteden waar guarnifoenen lagen, zond zy terflond iemand aan den kommandant, om te verzoeken, dat de trommels, geduurende haar verblyfj niet geroerd zouden worden. Eens zeide zy den minister Walpole, dat haat vriend niet was, een' groote lompheid in 't gezigt, toen deze van haar nieuw en welbetimmerd buis in 't Park met veel loffpraak melding maakte : „ Wel nu," antwoordde zy hier op, ,, het huisje % is zeker net genoeg, zoo het maar" — en hier by zag zy den minister, die niet verre van daar woonde, ftyf in de oogen — ,, zulk een duivel„ fchen flegten naabuur niet had." \ Vuu  a84 Karakterjchetzen, Anekdoten enz. Vuige gierigheid van den Hertog van Marl- eorough. Gierigheid was, naa de eerzugt, de heerfchende hartstogt van den hertog van Marlboroügh. Welk een belagchelyke verfyning hy in de edele kunst van fpaaren bezat, bewyzen onder anderen de twee volgende anekdoten. — Zekeren avond, Waar in door den krygsraad een beflisfende flag voor den volgenden dag beflooten was, herinnerde zich prins Eugeniiis , naa dat hy in zyn tent gekomen was, eene omftandigheid, die hy nog op het oogenblik aan den hertog van Marlboroügh meende te moeten mededeelen. Hy ging dus zonder zich verder aan te melden, in de tent des hertogs, en vond den grooten man, die nog weinige minui ten te vooren in den krygsraad de verhevenIte ftandvastigheid en het fchranderfte doorzigt getoond had, bezig — om wat te doen? om papieren-blaadjes voor de kandelaars te knippen. De tweede anekdote plagt dikwils een hoogbejaard Engelsch officier te vernaaien , die eerst korte jaaren geleeden in zyn ro2 O In zyn werk de Eenzaamheid Ui. Deel, Dl. 170 ear-U T 2  292 ■Karakterjchetzen, Anekdoten enz, dingen , die haar leeven geene vergenoeging en veraangenaaming konde byzetten, niets wist en niets verlangde te weeten. Men zeide haar dus': „ Wy tellen thans 1781." „ Goede hemel!" hernam Zy, „ dat is een verbaazend groot'getal; „ de wereld zou derhalven reeds zeventien höri„ derd één- en- tagtig jaaren geftaari hebben!-" op dit antwoord der dame, wilde de hofjonker haar beduiden , dat wy onze jaaren niet tellen van de fchepping der wereld; maar zy viel hem in de redeD, met verzoek: „ dat hy zich daar toe geene „ moeite zou geeven, dewyl zy dat alles toch, in „ het eerfte kwartiers-uur, weder zou vergeeten ,, zyn; dat ze in haar leeven, dikwils gelegenheid „ had gehad, om alles te leêren; maar dat zy zich, „ als zy niet zag, dat haar leeven daar door kon „ veraangenaamd worden, nergens mede bcmdei„ de , vooral met geene tydrëkeofog , welke zy haar dogter ook nimmer zou laaten leeren." Anekdote betrekkelyk den Konstfchilder Cor- reggio. Ten 'tyde van Correggio was de liefbebbefy voor konden en weetenfchappen zoo laag gedaald, dat dit puikjuweel der fchilders, geduurende zyn gantfche leeven z'00 bekrompen werd beloond, dat eene betaaling van tien pistoolen dien hy te Parma ontvangen moest, hem zoodanig met blydfchap ver-  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. 2p3 vervulde,, dat die oirzaak van zyn' dood was. De betaaling van voor,hem zulk een ongewooneflfchat, wierd ia kopergeld gedaan,. ter waarde van om' trent een oortje,(quadrins). De vreugd, met welke CQRRECGio bezield was, van zulk een zwaaren last geids aan zyne beminde huisvrouw over te brengen, maakte hem noch opmerkzaam op den last, die hy droeg, noch op de bujtengewoone hute van dien dag. Hy moest twaalf mylen gaan. Hy kwam te huis met een zydewee, en — ftierf. Edelmoedige daad van den Heer Faluere, 1 De heer Faeuere, eerfte prefident van het .parlement van Parys, was nog raadsheer toen men hem benoemde om de ftukkenvan een proces naa te zien, ten einde door middel van het daarop doorhem gemaakt adyys, hetzelve in ftaat van wyzing te brengen; de banden vol werk hebbende, vertrouwde hy zulks aan twee rechtsgeleerden, die hy dagt dat even eerlyk waren dan hy; en, ingevolge het rapport dat door dezen daar van .aan hem gedaan wierd, gaf hy de ftaat van het geding aan de rechters over, die ingevolge hetzelve vonnisden. — Dan wat gebeurt 'er? eenige maanden naa dat dit.vonnis geftreekenwas, wierd hy by toeval gewaar, dat zyn al te groot vertrouwen op fchurken die zich door een aanzienlyk gefchenk hadden laaten omkoopen, een eerlyke familie van de hun weinig overgebleeT 3 vene  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. vene middelen had beroofd. Doordien nu het ar-, ïesc dat geteekend was, niet koste herroepen worden , fchaamde hy zich niet om zyne begaane misflag te erkennen, en wende alle tnooglyke moeite aan om 4e ongelukkige flagtoffers daar van te ontdekken; zulks gelukte hem., en hy beleed hun niet alleen oopenhartig, dat hy door misleiding de onfchuldige oirzaak was geweest dat zy hun proces verlooren hadden, maar vergoedde teffens de daar door geledene fchaade uit zyn' eigen beurs. Sonderling fortuin door een Boeremeisje gemaakt. Geduurende de beroerten in Engeland onder de regeering van Karel den I, begaf zich zekere boeren-dogter naar Londen, om aldaar een dienst te zoeken; doch hier in niet kunnende fiaagen, was zy verpligt eenig ander werk by de hand te neemen, en wel het draagen van vaten en tonnen in een brouwery, welke-arbeid aldaar gewoonlyk door vrouwen verrigt word, die men tubwomen noemt. De brouwer ontdekte in dit meisje, ondanks haare laage afkomst, zeer veel ordentelykheid, gepaard met een gunliig voorkomen , 'het gene hem deed befluiten haar in zyn huis als dienstmeid te néemen* en zelvs in vervolg van tyd, te trouwen. Hy kwam kort hier op te fterven. en liet haar in het bezit van een aanzienlyk vermogen. De brouwery egter was in mcrkelyk ver-  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. 2.9$ verval, en aan den naagelaaten boedel vry wat te redden; waar toe men de jonge weduwe den heer Hyde , als een wel bedreeven rechtsgeleerde, aanprees. Hyde, naaderhand de beroemde graav van Cearendon, kreeg behaagen zoo wel in de bevallige weduwe, als in haar aanzienlyke goederen, en begaf zich met haar in den echt, waar uit alleen ééne dogter voortkwam, die naaderhand echtgenoote wierd van Jacob den II. en moeder van Maria en Anna, beide koninginnen van £kgeland. Aartig gezegde van Willem den I. Prznce van Oranje. Filips de II. koning van Spanje, liet het pourtrait van Willem den I. prins van Oranje zynen gedugten wederftreever, uit veragting op zyn geheim vertrek hangen; de prins zulks hoorende, zeide niets anders als deze woorden : „ indien „ Filips een purgatie of zweetmiddel noodig is, „ behoeft hy geen andere medecynen als daar „ naa toe te gaan , en myn afbeeldzel te be,, fchouwen." T 4 sioe*  ggg - %q,-akterfefotzen ^ ■Ai;e& ' <- . < •< .'.r.r.iiad■^■^ta ^a^i.^zaSj • ..• •/ .Toen de Romeinen 'en Albaanen, beide, op. het Je.venigst om. de. heeffchappy dongen, en met geweid van wapenen . zulks zogten, te verkrygen ; Wierd een wederzyds verdrag getroffen,, en goedg^vondm, hun gefchil ter beflisfing aan een kampgfvfcgt tusfchen weinige byzondere peifooncu, van. weerskanten een gelyk getal te verkiezen , over ie laaten,- met dre pfegtfge en ondefling'é overëenkuirist: ,, dat het volk wiens burgers de overwinning V 2l*udén"bevegten ,' het andere onderbiifyke wetten „ zoude beheerfchen en beüuuren. " Ten gevolge bier van, wierden wederzyds drie dappere jongei-ifi^a benoemd, beide drielingbroeders, uit twee JDoeders gebooren die tweelingzusters waren; die van de zyde der Romeinen, droegen de naam van iloRATius, en die der Albaanen, Cüriatius. ■ iiievig en woedend was dit gevegt, oiigelóoflyke uaaden van dapperheid wierden 'er van weerskanten v^rrigt, en de overwinning ftond langen tyd in het evenwigt van den weegfchaal, dié 'nogthans ten löatften, naa dat reeds twee der broeders-Horatiüssen gefneuveld waren, ten voordeele van den derden broeder overfioeg, dewyl hy alle de dne CiSRATjussEN het doodend zwaard door 't harte joeg, en daar door de Albaanen onder dc wetten ca beilicnng van de Romeinen onderwieip. • * Het  RiraM.rfclutzen, Anekdoten' enz. 5,57 Het gevegt dat wy hier zullen befchryven, was zoo woedend en van zulk een' noodlottige uitkomstBiet , daar by befliste het ook in geecen oeele het gsfchil der partyën wiens gevoelens onze kampioenen aankleefden; dan met dit al was het bloedig, dewyl den eenen een prik in den arm bekwam, en den anderen een fteek in zyn bil of dik van zyn been ontving. Zie hier hoofdzaaklyk het gene in 's lands historie - bladeren , betrekkelyk dit zoo veel gerügt gemaakt hebbend duël, benevens de aanleidende oirzaaken daar toe, ter bewaaring van het aandenken daar van voor de posteiiteit, is opgeteekend (*). Men weet, dat toen 'er ter ftaatsvergadering van Holland op den 30 van lentemaand des jaars 178^ eene coramisfie ftond benoemd te worden, tot bepaaling en daarftclling van des Volks-invloed, de gevoelens ten eenemaalen verdeeld waren ; want daar agt lieden voor eene commsfie van agt liften ftemden, wilde integendeel de ridderfchap en agt andere fteden, dat men negentien heeren daar toe zoude benoemen, als naamelyk een uit de r'dderfchap en uit ieder ftad een lid van regeering. Op de ftem van Amfteldam had men voor bet eerstgemeide agttal gerekend, en zou die zich daar by gevoegd hebben, hadden depenfionarisfen van Berckkl en Visscher dezelve uitgebragt; doch zeer onverwagt waren de vroedfehappen die? Had van der Goes , Muilman en Munter in 's Ha. C'5 Vc.lcrl. Wfi, by Allart, XXXIX. Deel, bl. 345 enz. T 5  so8 Karakterjchetzen, Anekdoten enz. i 's Rage gekomen, die hun ftem by die der ridderfchap voegende, de fchaal aan die kant deed overhelien, en 'er diensvolgecs eene commisfie van negentien leden wierde benoemd. —— Deze zaak, die gantsch en ai niet naar het genoegen van de meeste UoUandfche burgeryën was uitgevallen; verwekte ook een zoodanig misnoegen te slmfieldam, dat een sanzienlyk getal leden van den grooten krygsraad aldaar, befioten een addres aan burgemeesteren en vroeüfchap in te leeveren, 't welk mede door verfcheidene duizenden andere burgers wierd geteekend, en waar by men onder anderen ten fterKften aandrong: — „ om de gedeputeerden „ ter ftaatsvergadering van Holland, Muilman, Munter en van der Goes ten fpoedigjien te „ rappelleeren fc?c." Dit verzoekfchrift 't welk op den derden april in de vroedfchap door burgemeesteren ter deliberatie wierd gebragt, kwam een gunftig appoiu£tement op, en de gemelde heeten wierden ingevolge genomene refolutie niet alleen terug geroepen , maar ook hun gedrag ten hcogften gedisavoueert. Ligtelyk begrypt men, dat deze refolutie niet met eenpaarigheid wierd genemen ; jaa zelvs vermelden Ioopende gerugten, dat het in die vergadering zeer hoog gedaan is; ook bleef deze twist niet binnen de wanden der raaizaale, jaa een oopenba-ar betoon, hoe verre de verbittering, uit tweefpalt gebooren, kan aanvuuren, keverden deze dagen op. De heer van der Goes naamelyk, had zich eenige fcherpe uitdrukkingen , ten opzigte van den gryzen burgerva-  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. *o vader Hooft, als mede tegen den.raad en vroedTchap L. Hovy, die 's burgemeesters zyde koos, laaten ontvallen; jaa hy vergat zich tot zoo verre, dat hy onder anderen zeide: de burgemeester Hooft is het hoofd der oproermaakers! Hier uit reezen tusfchen die beide heeren hooge woorden: dan met dat al verbeeldde men zich,:dat, naa het fcheideh van den raad, de zaak hier mede afgedaan zou geweest zyn; doch de uitkqmst leerde, dat de heer van der Goes het daar by niet wilde laaten berusten ; want hy zond naa verloop van eenige dagen, eene uitda,aging aan den heer Hovy, die dezelve aannam. De tyd en plaats om met den degen dit ftuk te beflisfen, werden bepaald. Op den twaalfden tegen den avond, buiten de Muiderpoori aan den Diemerdyk , naaby de herberg Zeeburg * zouden partyën zich laaten vinden. Zy verfcheenen. Met den tweeden of derden ftoot ontwar pende de heer Hovy zyn' vyand; die voorts, opt de vraage, of hy voldaan ware? neen geantwoord hebbende, zyn degen terug ontving. De heer van der Goes tapte het eerfte bloed aan den arm van den heer Hovy , die vervolgens zyne partye eene wonde in het dikke des beens toebragt, en terftond daar op door een bchendigen ftoot des gekwetften degen in ftukken brak, en dus een einde aan dit bloedig tweegevegt maakte. Vt  3oo karakterjchetzen y Anekdoten enz. De waare Willem van Hattem. Het is algemeen bekend, dat' toen in den jaarc 1786, de twee Gelderfche fleden Hattem en El'jurg, door de onbepaalde heerschzugt van Willem den V, kwanfuis door de ftaaten van Gelderland-daar toe bevel hebbende ontvangen, door de bezoldigde krygsknegten van den ftaat wierden overweldigd , verre weg de meeste ingezetenen genoodzaakt voor erger vreezende, hunne geboorteftad te moeten verlaaten, en elders om een goed heenkomen te zoeken ; en, inzonderheid de eerstgenoemde plaats op eene 'deerlyke wyze door eigen krygsvolfc wierd uitgeplunderd, en veele fchandeJykheden aldaar bedreeven; voorts, dat aan dep ftadhouder tot vereeuwiging van deze zynen uitgevoerden heldendaad, de naam van Willem van Hattem werd gegeeven,. Dan de volgende anekdote, die men ons als een zeer echte gebeurtenis heeft medegedeeld, is voor zoo verre wy weeten zoo wereldkundig niet: Zie bier het geval. Jr. Willem. S****, als een der bevelhebberen in Hattem hebbende gefungeerd, was op de aannaaderende krygsbenden, benevens de gantfche bezetting, uit detachementen van verfcheidene burger-genootfehappen beflaande, en de meeste ingezetenen van die ftad, naar elders geweeken. Toen nu in het jaar 1787, de zaaken in de republiek door de komst der Eruisfi. fche  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. 30I Jche krygsbenden eene geheel andere keer namen dan men verwagt had, en de Patriotten volkomen in 'het onderipit geraakten , waren 'er veeien onder dezen, die hunnen peis met den triumfeerenden Willem zogten te maaken. Onder dit getal nu behoorde ook Jr. Willem S****, aan wien dit ook gelukte : deze nu in den Haag en op de vorftelyke antichambre gekomen zynde, om door een welgepast compliment de geflöoten peis te rafificseren, bevond zich daar mede de drost van Zalland die den Jr. tot geleide verilrekte, en hem den vorst aanbiedende, zeide: „ Men heeft uwe s, hoogheid Willem van Hattem genoemd, „ maar zie hier," op S**** wyzende, ,, 'hier is „ de waare Willem van Hattem !" Beknopte karakterfchets van een echt Vrymetzelaar. • Een echt Vrymetzelaar, is een eerwaardige geest'dryver. De wereld weet wel niet, wat hy doet; maar het grootfte arbeid hy in ftilte. Hy is in het pleegen van alle grootmoedige en menschüevende daaden onvermoeid, welken dit gezelfchap, thans ook fomwylen oopentlyk verrigt. Maar inwendig, voert hy veel meer uit; want hy bezigt zyne grootfte kragten iu het verborgene. Eene nimmer verdoovende neiging gloeit in hem, by dag en nagt, voor alles wat wys, goed en grootmoedig is. De ech-  302 Karakterjchetzen, Anekdoten enz. /echte Vrymetzelaar rust Dimmer, is nooit traag, pooit moede of naalaatig; maar fteeds vol van verhevene en geheime denkbeelden; inwendig altyd in een hitte van aandoening, maar uitwendig fteeds kalm en bedaard. Liederen en redevoeringen van echte Vrymetzelaar en ftorten, door byzonder fchoone en goede gropdleeringen, in bem eene onverdoof baare geestdrift. De edele Vrymetzelaary verwekt verrukking van geest, zelvs by ongewyden, die, op alles lettende, wat echte Metzelanrs zya en doen, ten minften uit de heilige duisternis eenige vonken opvatten. Wje bewonderd bet gezonde menfchen verftand van echte Vrymetzelaar en niet, welken geene adelyke hoogheid verblind, geene burgerlyke geriDgheid tegenftaat, met wien de aanzienlyke, onder de blaauwe kokarde, zich zoo gaarne inlaat, en de geringe zich zoo moedig verheft! Adel en gemeen, die, inzonderheid in Duitschland de menschheid verdeelen, verbind en voegt de edele metzelaary, als broeders, te faamen. De uitgeleezenfte bloem der jeugd, der wyzen en braaven, het zuiverfte deel der menschheid, vind overal, en alleen, ingang by deze orden. Eene echte loge plaatst alleen den eerftoel voor den wysten, verlichtften en deugdzaamften broeder. Deze ziet over alle partyfchappen heenen, en houd alle onderfcheiden geloofsgenooten voor Metzelaaren, gelyk de verftandige christen alle gezindheden voor broeders. Hy herinnert eiken , zich zeiven eenigzints vergeetenden, broeder, door  Karakterjchetzen 3 Anekdoten enz, «sog door een opflag van het veel beteekenend oog, door een teelcen zyner zagte lippen, het verheven oogmerk der orden. Onder alle de broeders van het echte teeken heerscht, ter bereiking der hoogde zedenlyke grootheid , de naauwde, zuiverde en werkzaamde veréénigiDg; allen hebben één geest en één hart; één hunner ftaat, door de geheele wereld, voor allen, en allen daan voor éénen. Hunne gronudellingen zyn meesterdukken .van wysheid. Alle waardige Metzelaars verharen, overal, alle fcoode voorcirdeelen en booze hartstogten der menfchen , geeven elkander altyd de hand , maaken te faamen ééne onverbreekelyke onzigtbaare keten, en trekken zich, met dezelve, door de wereld en het leeven , in «ene zagte , heilige eendragt, in eene verhevene, vertrouwde, bedendige en eeuwigduurende vriendfchap. Een Metzelaar derhalven, die, in het algemeen, de warmde menfcbenliefde over de afgelegende landen, over alle zyne medeburgers "en landgenooten, verfpreid, gelyk de zon haare draalen; die, als een dille in den lande, ongemerkt, de zuiverde en verhevende deugd, met den grootden yver, by eiken dap zyns leeven oeffent; deze is een grootmoedig, edelaartig, beminnenswaardig man, een ongemeen achtbaar en voortreffelyk geestdry ver. 5e» r  £o*4 Kardkterjclutzen, Anekdoten enz. Sonderlinge Kloosterziekte in de vyftiende eeuw. Boven alle aanfteekecde vrouwenziekten, welken ik in Duitschland, zelvs heb bygewoond, of waar van de gefchiedenis my bekend is, zege de heer Zimmerman munt de beroemde kloosterziekte der vyftiende eeuw het meeste uit, web ke ons Cardanus verhaalt. — Het kwam eens, in zeker Duitsch nonnen-klooster, eener non in de gedagte, om alle haare medezusters te byten, — en, naa verloop van korten tyd, beeten zy aften elkander. Het gerugt van deze raazerny der nonnen verfpreidde zich weldraa, het welk ten gevolge had, dat dezelve door een groot gedeelte van Duitschland, inzonderheid in Saxen en Brandenburg van klooster tot klooster overfloeg ; vervolgens kwam zy in een Hollandsch nonnen-klooster, zoo dat de nonnen eindelyk elkander, tot in Home toe, beeten. — Dien zelvden geneesheer verhaak (f), dat het, in een zeer talryk nonnen-klooster in Frankryk, eener non in de hersfenen gekomen was, om als eene kat te maauwen; kort daar naa begonnen andere nonnen den zelvden deun , eindelyk maauwden alle de nonnen, eiken dag, op een' bepaalden tyd, verfcheiden uuren , agter elkander, te faamen. Alle christenen daar omftreeks, hoor- den CO In zyn uitmuntend werk, getyteld: de Eenzaamheid, II.Deel, bl. öo, 61. Cf) H. bl. 59.  Karakterjchetzen% Anekdoten enzi 305 dén met even veel ergernis en verbaasdheid, die dagelykfche katten-conceris, het welk niet ophield , vóór dat alle deze nonnen te recht gefteld waren. Anekdote van den beroemden voetganger GroqT» haus. Keizer Jqsephus vraagde, eenige jaaren gelee* den, in Bohemen den beroemden Hanoverjchen voetganger, den baron van Groothaüs, „ waar heen. ,, hy nóg vcorneemens ware "te wandelen?" Groothaüs noemde hem nog een groot aantal larden óp. „ En dan verder?" vroeg dè keizer. „ Dan koom ik," was zyn antwoord, „ ha het „ Hanoverjche terug, om kool te planten." wu „ Ach! " hernam dc keizer zoo minzaam als ver» ftandig, „ keer dan oogenblikkelyk liever naar ,, Hanover terug, en plant eerst üwkool!" , ' - Edelmoedige daad van een' Spaanjchen Gouver* verneur in de Havannah. Het Engelsch oorlögfchip de EHJabeth, gevoertl door kapitein Edwards , zou in den jaare 1745onvermydelyk op de kust van Florida vergaan zyn, indien deze het niet gewaagd had in de Havannah in te loopen. 'Er was toen oorlog tusfchen do V. Deel, f k;  Karakterjchetzen» Anekdoten enz, aanmerking, dat 'er by de troepen der rebellen geen generaal Howk , noch generaal Clinton was. Jaa myne heeren, dat is waarheid," antwoordde de dame, „ maar in uwe armée vind men s, geen Washington." Anekdote van Henry Fielding, zyn ongemeen goed har; aanduidende. Goedaartigheid en mcnschlievendheid waren , gel] k bekend is, de üitfteékèndé hoofdtrekken in bet karakter van Henry Fielding. De volgende anekdote leevert hier van een voileedig bewys. De?e aanbidder d. r zanggodinnen had het met de o>-erig« verzemaakende heeren, die den Pat nas beklimmen, gemeen, dat de» goudmynen van 2Vmfc hem niet ten dienfte ftonden. Zyn inkomftèri waren riet groot , doch zyn beurs was een oopenbaare leei bank- voor ellende en vriendfchap. By deze milddaadige neiging van zyn karakter was bet niet vreemd, dat hy dikwils, wegens geldgebrek, in verleeeenheid kwam. In e-cn dezer onaangenaame omftandighedpn was zyn gedrag zoo yriendelyk, en zoowfinig op zyn eigenbelang berekend, dat her als 'r ftrjri.fte bewys van menschlievendheid, ter zyner eere, tot de naakomeliDglchap dient te worden overg^bragt. FrELniNG hoi eens de belastingen van zyn huis in LeauforS-Buddings niet betaald, è'a wierd des- we-  'Karakterjchetzen, Anekdoten enz. 311 degens dagelyks gemaand; jaa eindelyk gaf hem de ontvanger, die veel van hem hield, niet onduideiyk te kennen, dat hy met de executie zou moeten voortgaan. In dezen nóód riep de fchryver van Tom Jones zyn' geheimen gedagtenraad byëen, om te verneemen, tot wien hy zich keeren zou, om hem op pand zyner toekomltige hersfenvrugten, de noodige fomme te verfchieten. De boekverkoper Jacob Tonson wierd eindelyk gekoozen om hem uit den nood te helpen; hy ging by hem, en verpandde de eerfte bladen van een werk, dat hy juist onder handen had; hier op kreeg by tien of twaalf guinies, en met deze fom ging hy vrolyk naar huis; —- maar zie! bet Doodlot befioot hem, in de gedaante der vriendfchap, onderweg op te vangen, en hem in zyn gelukkige t'huiskomst met zyn' geldleening is verhinderen. Op het ftrand, niet verre van zyn huis, ontmoette hem een' oude akademie-vriend en fpitsbroeder, dien hy in veele jaaren niet gezien had. Fielding wierd van het enthuiiasmus der vriendfchap overweldigd, endeed hem in een oogenblik honderd vraagen, waar hy zoo lang geweest was, waar hy heen moest, en wat hy doen zou? Zyn vriend zeide hem, dat hy reeds lang door de baaren van het misfortuin was heen en weer geflingerd, doch dat zy hem nooit hadden kunnen overmeesteren: per varios cajus per tot discrimina rernm. Het gevolg kan ieder gisfen; Fielding gloeijende van vriendfchap, vroeg zynen ouden zielvriend, of hy met hem in het naaste koffyhuis fpyzen, en by een glas wyn van oude V 4 his-  QTUS, Karakterfcheizens Anekdoten enz., historietjes praaten wilde? De uitnoodiging wiersl Sangenoomen, en het eeten opgedischt; het hartverkwikkende druivenfap fchuimde in de glazen, en de zorgen wierden in den wind geflaagen; de oogenbükken vloogen vergenoegd heenen, en heitien verlustigden zich aan het gastmaal van vernuft en laafden zich met de uitftorting der ziele. By deze gelegenheid leerde Fielding wel ras de Jedigheid van de geldbeurs zyn's vriends kennen, en fchudde de zyne uit om deze te vullen. Kort Voor het aanbreeken van den dag, ging hy vrolyJcer en gelukkiger dan een koning naar huis. By ^yn t'huiskomst, vroeg hem zyn dogter Amalia, die met de grootfte verleegenheid hem had zitten pp te wagten, waar by toch den gantfchen nagt geweest was ? Fielding verhaalde baar zyn gelukkige ontmoeting. Amalia zeide daar op: „ de ontvanger is gisteren tweemaalen hier geweest, om het geld van de belasting te haaien." Dit berigt bragt onzen FieldtNG weder op aarde, daar hy zich met zyn' gedagten reeds in den zevenden fiemel verheven had. —. Zyn antwoord was lakoniek doch merkwaardig : een vriend heeft het geld h geerd en gekreegen, laat de ontvanger weerkomen! Hy wendde zich ten tweedenmaale tot Tonson, die htm in ftaat ftelde, de belasting tebetaalen, geiyt hv te vooren zyn vriend uit den nood geholpen had.  Katakttrfeketzin, Anekdoten enz. 313, Sonderlinge Hofs-vermaaklylheid, ten tyde van lodewyk den XV. De heer Zimmerman verhaalt (*), dat hy eena op een zondag, by fchoon weder van Trianon komende, in de tuinen van Verfailles, van verre op de groote plaats vóór het paleis des konings, een verbaazend gewoel van menfchen vermerkte. Naader komende, zag hy Lodewyk de XV met zyn gantfche hof, aan de vengfters. Men had hier een' kaerel, die vlug ter been was, een paar hoorens van een hert op het hoofd gebonden, waai by hy zulk een dier moest verbeelden, met honden agter zich, beftaande uit duizend anderen van zyne foort. Het hert en de honden fprongen in ~q& weder uit den vyver voor hec flot te Verjaillesi liepen heen en weder met het grootfte gejuich van de wereld. Hy vroeg aan een', by hem ftaande Franschman, waarom zulks gefchiedde? Mynheer, antwoordde deze hem op een zeer ernftige toon: dit gefchied om het hof te vermaaken. (*) Iu zyn werk over ie Eenzaamheid, JIJ^ Deel, SI. 50; V5 Een  5ï4 Karakterjchetzen, Anekdoten enz. Een verwaand Ridder die de Spaanfche'taal leert. Lodewyk de XIV, vroeg eens aan een ridder Van het hof, die vry wat kasteden in de Iügt bouwde, of hy de Spaanfche taal verftond? Neen uwe majefteit, was zyn antwoord, maar ik zal die leeren. Buiten twyffel dagt hy, wil de koning my als gezant naar Spanjen zenden, en hy leerde dus met de grootfte vlyt de taal van dat land. Naa vier of vyf maanden fprak hy den koning aan, en maakte hem bekend, dat hy nu Spaansch verftond. — „ Dat is goed," antwoordde hem Lodewyk, „ nu kunt gy Don Gthchot in 't oir,, fpronkelyke leezen." Geestig antwoord van den Dichter Milton aan Jacob den I, Koning van Engeland. Jacob de I. bezogt eens, toen hy nog hertog Van Tork was, den beroemden Milton, en vroeg hem onder anderen: „ of hy niet dagt, dat het „ verlies van zyn gezigt een ftraffe des Hemels „ ware , wegens het gene hy van zynen vader „ Karel den I. gefchreeven had?" De onfterflyke dichter, gaf hem hier op het volgende antwoord: „ Indien uwe hoogheid van begrip zyt, -, dat de ramp-en, wederweerdigheden, en onge- „ luk-  Karq&rfdetZên, Anekdoten enz. 3:* j, lukken, die ons op deze wereld overkomen , „ voor blyken van ongenoegen en toorn des Aller. „ hoogden moeten aangemerkt worden, hoe zul„ len wy dan het bitter noodlot van/den koning uwen vader, kunnen oplosfen ? het misnoegen „ van God, moet, naar deze onderflelling, veel fterker tegen hem, dan tegen my geweest zyn; ,, want ik heb flegts myne oogen, doch hy zyn kop 3, verhoren." Anekdote betrekkelyk den Menfchen-vriend HOWARD. De dood van den beroemden Howard , die inde maand january van het jaar 1790 te Cherfon in de Krim aan een' rotkoorts ftierf, werd algemeen betreurd. Dees menfchen-vriend , wiens bezigheid niet dan weldoen was , ofFerde zyn leeven , gezondheid, rust en een aanzienlyk vermogen, aan den dienst der lydende menschheid op. Hy bezogt op zyne reizen de gevangenisfen en gasthuizen in Europa, toonde de misbruiken aan en gaf verbeteringen aan de hand, die wcrkelyk ter uitvoer gebragt wierden , waar door het lyden van duizenden verzagt en het leeven draaglyk gemaakt wierd. Vol van het edeifte zelvgenoegen, dat zyne poógingen niet vrugteloos geweest warén, ondernam hy een' tweede reize naar de Levant 'en eldets, om de lazaretten en pesthuizen, alwaar qua- ran-  gi£ Karakterjchetzen, Anekdoten enz. rantaine gehouden word, te onderzoeken. —- De volgende authentyke anekdote is beter gefchikt om Howard's karakter aan tetoonen, dan de uityoerigfte fchildery zou kunnen uitwerken. Toen, hy voor eenige jaaren de gevangenisfen en gastbuizen in Weenen bezogt, wenschte keizer Josephvs hem te fpreeken. Howaro wierd hem voorgemeld, en de keizer vraagde wat hy van de gevangenisfen zyner hoofd/bad dagt ? Howard antwoordde met die vrymoedigheid, welke hem zoo eigcnaartig was: „ dat het de affchuwelykfte kerkers „ W3ren, die hy ergens gezien had, en verzogt „ met een vyurigen naadruk, dat de arme gevan,, genen beter voedzel mogten krygen, dat men 9, hun bedden of ten minden een leger van ftroo „ zou vergunnen, en dat in 't toekomende belast „ mpgt worden, dat de oppasfers de gevangenen ,, niet met voetboeijens aan den grond zouden ke„ tenen." De keizer zeide dat deze aanmerkingen hem vreemd voorkwamen in den mond van een' Engelschman, in wiens vaderland men de misdaadigers by dozynen ophong, terwyl niemand in zyn land met den dood geftraft, maar voor zyn leeven lang gevangen gezet wierd. „ Dit kan ik „ niet loochenen," antwoordde Howard, „ doch „ ik wilde my liever in Engeland laaten ophangen, „ dan in uwe majefteits gevangenisfen leeven." De keizer keerde zich om met een donker gelaat, en zeide tot den graav P*** die naast hein ftond: in waarheid, die kleine Engehchman is geen vleijer. Uet  Karakterfchelzen, Anekdoten enz. 31-? Het hoed afneemen voor zyne oude bekenden. Een jong mensch las den dichter Piron een treurfpel voor, dat hy den fchouwburg dagt aan te bieden. Terwyl hy eenige vaarfen las, nam Piron zeer beleefd zyn hoed af, en herhaalde dit telkens. De autheur was hier over zeer verwonderd , en vroeg eindelyk de reden, waarom hy zulks deed: „ Ik ben altoos gewoon," antwoordde Piron, ,, myn hoed af te neemen, als ik myn oude be„ kenden ontmoet." Anekdote van Voltaire met zekere Dame. Voltaire noemde zekere dame , die hy dikwils in gezelfchappen aantrof, in zyne gefprekken altyd mon coeur, myn Hart; de dame, die mooglyk op dezen gemeenzaamen toon van zulk een ouden filofoof niet gefteld was, en dit verveelde, zeide hem ten laatften in een groot gezelfchap op eene leevendige wyze: „ Mynheer Voltaire , noem „ my liever myn Geest, in plaatze van myn Hart." — Het is bekend dat Voltaire veel vernuft, doch in verfcheidene opzigten een zeer liegt hart had. Gees*  318 Karakterfchetzen, Anekdotes enz, Geestige trek van den Heer Zimmerman. Een ieder die Ferney bezogt heeft, weet, dat de heer Voltaire op dat landgoed een armhartig kapelletje liet bouwen, boven welker ingangrraj# zeer groote gouden letter; n deze wóórden , in zwart marmer gegraveerd, een ïéfiet aan.vionker- den: Gode gestigt hoor Wljaire. Toen de vernuftige heer Zimmkkman in den jaare 1755 deze kapel bezogt, wierd hy, boven een taamelyk goed alcaarftuk, den heiligen Geest gewaar , in hout gefreeden en verguld-, onder het gew'oóne zinnebeeld van een' duif, doch die by ongeluk flegts een' vleugel had. Met een fchynbaare bevreemding zeide hy dieswegens, 'tegens de opper- kop iliaan van den heer Vor.TAmE, icrwyl hy niet zyn' rotting naar de verminkte duif wees: ,, Myn. heer! het fchynt my toe, dat den heiligen Geest hier „ J'egts met eens vleugel klapwiekt." Kiugiige anekdote van Lord Sandwich en John Wilkes. Voor eenige jaaren had men in Engeland een gezelfchap opgeregt, welk met allen godsdienst fpottede, en den naam van Hellfre club, dat is, gezed* fchap des helfchen vuurs, had aangenomen; maar het is  Karakterjchetzen, Anekdoten enz. 319 is wederom te niet geraakt, om dat de heeren, die 'er onder behoorden, onderling oneens werden , en gedeeltelyk elkander uitlachten. De beroemde lord Sandwich en den niet min vermaarden John Wilkes waren 'er beiden leden van. Volgens de inrigting moest één van allen, die aan de beurt lag, zich in de vergaderkamer by een foort van auter plaatzen, en in fpotterny een gebed aan den Duivel doen , denzelven fmeekende, dat hy in 't midden der byëenkomst mogte verfchycen en dezelve met Zyn geest bezielen. Wilkes , die een poets aan lord Sandwich fpeelen wilde, had, toen deze op zyne beurt het ambt van duivelspriester moest waarneemen, een redelyk grooten aap ergens in de kamer verftooken; en toen de lord, onder meenigvuldige verzugtingen, met groote vuurigheid , zyn gebed voor de helfche mejefteit Tjitdortc-le, en den fatan plegtiglyk uitnoodigde om te verfchynen, liet Wilkes eensklaps het dier by denzelven op de tafel fpringen; het welke den biddenden ongeloofs-held eenen zoodanigen fchrik aanjoeg, dat hy veelligt geheel in onmagt zoude gevallen zyn, indien het ftraks uitberftende gefchater van alle de aanwezenden hem niet wederom tot zyn zeiven had doen komen. Lord Sandwich onderwyl nam deze klugt zoo kwaalyk op, dat hy dezelve nog nooit aan Wilkes heeft vergeeven (*). Scherp Q) Zie Staat van Regeering, Godsdienst, Geleerdheid en Kon. ften in Grooi-Britcmjc, omtrent het eind; van de sgttiende eeuw; door  320 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Scherp antwoord van den Marfchalk Richelieü aan Lodewyk dek XV, toning van Frankryk. Toen de abt Beaüvais zich in een' zyner redevoeringen fterk uitgelaaten had tegen die veragtelyke grysaarts, welke in den winter van hunnen Jeefcyd, nog de onreine lusten der jeugdige driften voeden , zeide Lodewyk De XV, tegens de marfchalk Richeeieü: „ my dunkt dat de predi„ ker veele ftcenen in uwen tuin heeft gewor- pen!" jaq Sire, dat is waar, antwoordde Richeeieü, en hy heeft ze zelvs met zoodanigen kragt geworpen, dat, 'er by weeromftuiting eenigen in de tuinen-van Verfailles zyn gevallen. Het is bekend, dat de koning ZOo wd ais ue marfchalk genoegzaam tot hunnen dood toe, yverige aanbidders der fchoone fexe zyn geweest. door Gww. Fhisnrt. Auc. Wendeborn Prédikaht te Londen. iii. Deel, bl. 3öy. Dit werk, het beste dat ten aanzie^ van genoemde onderwerpen over Engeland het licht zier, is door een beroetnd Staats-Slihistcr vertaald, die 'er keurige aameektningen heeft bygevoege!»