LAND- en STAD- 10) JL 1Ö> '...... bl. 135. * & De  IV R E G I S T E R. £ Vondeling, of het fortuin van een arme Schoen, ?»flfl*cr. ... . .. . .. tójfe. i74> ' JV ~ 1 ' V'»- I-* * '■■ ' t r Almanzir, o/7;e« wflaff geM wz« ee« vr'y MenïcL ttStiï ( * .'■ ' * •• : r -W'; 187. Belfort ra Louisa, of de rampfpoedige gevolgen van een gedwongen Huwelyk. . . Lücinda, of het deugdzaame Meisje. . . bl. 205. Jan, of de wel te vredèhe Bedelaar. . . bl, 214. . Aeduxa, of de' verfiandige en deugdzaame Vorst. bl. 223. De deugdzaame Landman. . . ,. . bl. 24.Ï. KARAKTERSCHETZEN, ANEKDOTEN enz. Karakterfchets van SocuATrs. . . . U. 25 r. ■Karakterfchets van Plato. . . . bl. 16%. De omkoopbaarheid der Dienstboden door een jndakfe geestigheid gevoelig geftraft. . . bl. 272. Ontydige dood dbor verkreegen rykdomvien vercirzaakt. bl. 274. Het Sterf bedde van den Heer Ardison. . bl. 277. Anekdote wegens' den ouden Heer Pitt. . bl. 278. Werkzaame Staukwide van den zelvden Minister. ' • ' I . < ; % ." bl'." 279. °- Ka.  R ü G J i T £ R. V Karakterfchets van Lord Bolinceroke. . bh 281. Karaktertrek van den Kardinaal de Retz. bh 284. Ongemeene bedaardheid en tegenwoordigheid van Geest in GnsTAvus AdoLphus, te midden van'het groot. - fte gevaar » bh 2S6". Gepast middel door dien Koning te -werk gefield cm, het duelleer en te beletten. . . .bh 287. Loffdyke daad van den Groot Hertog van Toskaa- nen • .bh 288. Stoute daad vab-Weisse, Lyf-Chirurgyn van Aucrstus den ï. Koning van Polen. , . .bh 2S8. Het Tweegevegtf een zedeleerend vertelzeh bh 294. Anekdote betrekkelyk den geleerden Tetrarcha. . .... . . . . bh 'Sonderlinge Anekdote van een Chinees. . . bl. 297. Standvastige vaderlandsmin eener Vrouwe, bh 300. De vrye wil van eenen Switzerfchen Boer. bh 30L Anekdote van Frederik den II. Koning van Pruisfen . . bh 302. Anekdote van de Keizerin Maria Therejia. bh, 304. Anekdote van de Rusfifche Keizerin Eeisaeeth. . . . . . . . • bh 304. Anekdote van Keizer Leopold de eerste, bh 305. * 3 Dt  VI & E G I S' T E li. De wUudigt Fruithopjler. . . . &/arfZs ^ De weldenkende Huisvader en de deugdzaame Kamer. Wf: bl. 307. Befcheidenheid is een der voornaamfte cieraaden van een Held ,,. . bl. 309. Sonderlinge ftraffe door den Hertog van Ossuna , als Onderkoning van Sicilien 3 aan eenige Augustiner Monnikken gepleegd. . . . , bL 3IQ> Snaakfe firafoefening door den zelvden Onderkoning aan vier jonge Edellieden doen uitoefenen, bl. 3l2. De oopenhartige Galeiboef. . . . bl. 314. De baldaadigheid met haar tigen munt betaald. • • • w. 315. Vriendelyke behandeling van den Romeinfchen Conful Fabiüs Maximüs, aan een zyner Krygsknegten. bl. 318. Edelmoedige daad van den beroemden Geneesheer Ru chakd mead W. 319. LAND.  LAND- en STADBIBLIOTHEEK; bestaande in eene VERZAMELING VAN BELANGRYKE GE* S CHIEDE NISSEN, KAR AKTE R SCHETZËN VAN VOORNAAME EN ANDERE PER. ZONAADJEN, SNEEDIGE GEZEG* DENS EN ANTWOORDEN, EN WEE* TENS WAARDIGE ANEKDOTEN. Emilia en Belsor, of de verflandige m goedhartige Moeder. ^ D ^? zorg van eene moeder voor haar kroost» word van alle de pligten het zorgvuldigst in de natuur betragt. Deze algemeens hartstogt overheen alle andere driften : zy óver^ . treft zeivs de liefde tot het leeven. Zy maakt het woedendfte dier gevoelig en zagtaarcig, het tr&ag* VL Deel. A fte  2 Emixia en Belsor, o/ de verstandige fte onvermoeid, het vreesagtigfte uitermaate moe. dig; geen derzelven verliest haare jongen uit het oog, dan op het oogenblik dat zy aan hen van geen nut meer kan zyn. Onder de menfchen alleen, vind men affchuwelyke voorbeelden eener te vroegtydige verlaating. Vooral in 't midden van eene wereld, waar de ondeugd, vernuftig in zich te vermommen, duizend verleidende gedaantens aanneemt; en waar de beste inborst geftadig verligting noodig heeft. Hoe meer klippen 'er zyn en hoe meer zy verborgen liggen , hoe meer het brooze fcheepje der onfchuld en des geluks ook een' verftandigen Muurman noodig heefc. Wat zou, by voorbeeld, het lot van juffrouw de TroSne geweest zyn , zoo de Hemel haar niet byzonderlyk met eene moeder had begiftigd, zoodanig men'er weinige vind! Deze lofwaardige weduwe had het beste van haaren leeftyd opgeofferd aan de opvoeding van haar' eenige dogter. Zie hier hoe zy in den ouderdom van vyf- en- twintig jaaren reeds had geredeneerd. „ Ik heb myn echtgenoot verlooren , ik blyf „ met myn' dogter alleen, zal ik voor my zelve ,, leeven? of zal ik voor haar leeven? De wereld „ lacht my toe, en behaagt my nog; maarzoo ik „ 'er my aan overgeef, verlaat ik myn dogter, en „ ik plaats haar geluk en het myne inde waagfchaal. j, Stellen wy eens, dat een' woelige en onbezuisde ,, le'evenswys, alle de bekoorlykheden heeft die ,, men daar aan .toefchryft, hoe lang kan ik die fmaaken? Hoe weinige myner jaaren, die zagt- » jens  en goedhartige Moeder, 3 „ jens heenvloeijen, kan ik in de wereld door„ brengen ? hoe veele in eenzaamheid en in 't ge- zelfchap van myn'dogter? Die wereld welke my s, heden noodigt, zal my wel ras onmeedoogend wegzenden; en zoo myn'dogter op myn voor** ,, beeld zich vergeet, zoo zy ongelukkig word door myn' onachtzaamheid, wat zal dan myri ,, troost zyn? Verfieren wy vroegtydig myn' af* j» zondering, door dezelve zoo aangenaam alsprys» waardig te maaken , en offeren wy aan myix' ,, dogter, die alles voor my is, die vreemde mee* nigte op voor welke ik binnen kort niets meet zyn zal." Van toen af was deze zoo verftandige moeder, de vriendin en gezellin haarer dogter. Maar haar vertrouwen te winnen, was het werk niet van een' dag. Emilia (dit was de naam der jonge juffer) had van de natuur een ziel ontvangen, die voor die Jee» vendigde indrukzelen vatbaar was; en haar moe» der , die haar onophoudelyk gadefloeg , gevoelde een' bekommerende vreugd, wanneer zy deze gevoeligheid, die de bron van zooveel goed en zoo veel kwaad is, in haar befpeurde. Gelukkig, zeide zy fomtyds, gelukkig de echtgenoot dien zy beminnen zal, indien hy haare tederheid waardig is ; zoo hy door hoogachting en vriendfchap de poogingen die zy zal aanwenden om hem te behaagen, haar zal weeten dierbaar te maaken! Maar wee hem , zoo hy haar vernedert en vérfmaad 1 haar' gehoonde kiesheid zal hen beide ongelukkig A 2 maa.  4 Emilia en Belsor, of de verftandige maaken. Ik zie dat, wanneer my een verwyt, een ligte beftraffing welke zy niet verdiend heeft, ontfnapt, haare oogen een vloed van traanen ftorten; haar getroffen hart verliest den moed. Niets is gemakkelyker te beftuuren , noch gemakkelyker af te fchrikken. Hoe ingetoogen het leeven van mevrouw de TRoëne ook ware, het was. egter overeenkomende met haaren Haat, en gefchikt tot het oogmerk datzy had om zich op haar gemak te kunnen beraaden 'in de keuze van een' echtgenoot, Emilia waardig. Een drom van minnaars, bekoord door de bevalligiiedcn der dogter, maakten, volgens 't gebruik, v!y. tig hun hof by de moeder. Onder dit getal was de marquis de Verglan, die tot zyn ongeluk met de fraaifte gedaante was begaafd. Zyn fpiegel en de juffers, hadden hem dit zoo dikwils gezegd, dat hy het wel had moeten gelooven. Hy hoorde zich zeiven met genoegen , befchouwde zich zeiven met het uiterfte vermaak, lachte zich zeiven toe, en hield niet op van zich zeiven te pryzen. Niecs was 'er op zyn welleevendheid te zeggen, maar zy was zoo koel en gering in vergelyking der oplet", tendheden met welken hy zich zeiven vereerde, dat men duidelyk zag, dat hy zeiv' de hoogde plaats in zyne achting bezat. Zonder "er aan te deDkea, zou hy alle natuurlyke bevalligheden gehad hebben; hy bedorf ze door ze te willen vertoonen.^ Aan zyn verfland ontbrak niets dan juistheid , of liever bedagcaaamheid. Niemand zou beter gefprooken hebben dan hy, indien hy zyn zeg-  en goedhartige Moeder. 5 zeggen te vooren had overdagt. Maar zyn eerfte zorg was, een gevoelen te hebben verfchillend met dat van een' ander. Of hy gelyk of ongelyk had, dit was hem bykans om 't even; hy was verzekerd iedereen te zullen inneemen, verleiden en overtuigen van. 't gene hy wilde. Hy had al de beuzelpraat der toilettafel , al die fraaije nietsbeduidende woordjes op zyn' duim. Alle de geheime minnerytjes van de ftad en het hof, waren hem bekend; wie de minnaar van gisteren was, wie die van heden, wie die van morgen, en hoe dikwils irj *t jaar deze en die van minnaar veranderd waren. Hy kende zelvs iemand die geweigerd had onder dat getal te wezen, en die al zyn medeminnaars den voet zou gelig: hebben, indien hy 'er zich op had willen toeleggen.. Deze jonge zot was dc zoon eens ouden vriends van mynheer df. Troömjs , cn de weduwe fprak van hem tegen haar cogier met ccn foort van deernis, 't Is jammer, zeide zy, dat raeD dezen jongeling bederft; hy had geen kwaaden inborst, hy zou hebben konnen flaagen. Hy had reeds manr al te wel gedaagd in het hart van Emilia. Het gene belagchelyk was in de oogen van de moeder, kwam de dogter zoo verkeerd niet voor. De jeugd is toegeevend voor de jeugd, en daar zyn aardige gebreken. Verglan vond, van zynen kant, Emilia vry fchoon, alleen een weinig te eenvoudig: maar dit kon verbeterd worden. Hy gaf zich flegts zeer geringe moeite om haar te behaagen; maar wanA 3 neer  6 Emilia en Belsor, of de verjlandige neer de eerfte indruk gemaakt is, werkt alles mede om die te vergrooten. De onbeftendigheid zelvs van dezen jongen losbol, was een nieuwe aantrekkelykheid voor Emilia; zy zag 'er het gevaar in om hem te verliezen , en niets verhaast meerder den voortgang eener opwellende ^iefde, dan de minnenyd. Verglan , aan mevrouw de TRoëNE verflag doende van zyn leeven, gaf zich uit, gelyk men denken kan, voor een man die het meest in de wereld wierd begeerd. Mevrouw de TroSne gaf hem op eene befcheidene wyze, eem'ge lesfen van zedigheid; maar hy betuigde dat niemand minder verwaand was dan hy; dat hy t.en hoogften verzekerd was dat het niet om hem zeiven was dat men hem zogt, dat zyn geboorte 'er veel toe deed, en dat hy het overige aan zyn* geest en gedaante verfchuldigd was, hoedaanigheden die hy zich zeiven niet gegeeven had, en waar op hy zich in het minst niet dagt te verhoovaardigen. Hoe meer vermaak Emilia had in hem te zien en te hooren, hoe meer zorg zy droeg om te vein. zen. Een verwyt van haar moeder zou een diepe Wond' in haar ziel gemaakt hebben, en deze tedere gevoeligheid maakte haar uicermaate vreesachtig. Ondertusfchen hadden de bekoorlykheden van Emilia, door welke Verglan zoo flaauw getroffen was, aan den verftandigen en zedigen Belsor de tederfte liefde ingeboezemd. Een juist verftand en  en goedhartige Moeder. 7 en een oprecht hart, maakten den grondflag van zyn karakter uit. Zyn zagt en gul gelaat, verkreeg nog meerder luister door het verheven denkbeeld dat men van zyn' ziel had, want men is natuurlyk geneigd om in de wezenstrekken van iemand te zoeken, en te waanen dat men daar in ontdekt, het gene men weet dat in zyn hart omgaat. Belsor, wiens geneigdheden reeds van zyne kindsheid af ten goede geleid waren, genoot het onfchatbaar voordeel, van 'er zich zonder voorbehoedzel en zonder bedwang aan te kunnen overgeeven. De betaamelykheid, de eerlykheid, de oprechtheid, die oopenhartigheid welke het vertrouwen wint, die geftrengheid van zeden welke hoogachting inboezemt, hadden in hem de onbedwongenheid der gewoonte. Een vyand der ondeugd, maar zonder trotsheid; toegeevend voor belagchelykheden, maar zonder 'er een van over te neemen; infchikkelyk omtrent onfchuldige gewoonten, niet te verleiden door kwaade voorbeeldden, liet hy zich nimmer wegfleepen door den ftroom der wereld; terwyl hy de genegenheid en hoogagticg won van hen zelvs die zyn leeven ter berisping ftrekte, en tegen over welken de algemeene agting gewoon was hem te Hellen om kun' hoogmoed te vernederen. Mevrouw de TRoëNE, bekoord door het karakter van dezen jongeling, had hem by zich zelve verkooren als den waardigften echtgenoot dien zy haar' dogter geeven konde. Zy vond geen eind' aan zynen lof; Emilia ftemde 'er in toe met eene A 4 zedig-  I Emilia en Belsor, of de verftandige aedigheid aan haare jaaren voegende. Mevrouw m Troöne wierd bedroogen door het ongeveinsd qa minzaam gelaat, 'c welk haar' dogter in zyn by. ayn vertoonde. Vermits de achting welke hy Emiwa inboezemde, niet gemengd was met eeni^e iiartstogt die zy behoefde te verbergen, was zy geheel gerust, Zy was op verre naa zoo vry en gerust niet in het éezelfchap van den gevaariyken Verglan, en de ongemakkelykheid waar zyn tegenwoordigheid haar in bragt, zweemde vry wel naar geemiykheid. Wanneer mevrouw de Troène gunftig van hem fprak, floeg Emilia de oogen neder en zweeg Mi Het fchync my toe dogter, zeide mevrouw de ÏRoèNE, dat deze lugtige en fchitterende bevalligheden, welke de wereld zoo hoog waardeert, niet van uw fmaak zyn. Ik heb 'er geen kennis van mevrouw, zeide Emilia bloozende. De goede moeder ontveinsde haare vreugd : Zy waande de eenvoudige en ftille deugd van Belsor, in 't hart van Emilia te zien zegepraalen, over de beminnelyke gebreken van Verglan en zyns gelyken. Een in fchyn gering voorval, maar treffend voor een oplettende en fcherpziende moeder, trok haar üit haare dooling. Een der bekwaamheden van Emilia , was het fehilderen met waterverf. Zy had het bloemfchilderen verkooren, als het meest met haare jaaren overeenkomende. Het fchynt natuurlyk een' roos te zien ontluiken, onder de hand der fchoonheid. Ve&.glan, hier in met haar overèenftemmende in fmaak,  en goedhartige Moeder. 9 fmaak, was een groot beminnaar der bloemen; men zag hem nooit zonder een der fraaifte bouquetjes. ' Op zekeren dag had mevrouw de Troöne, by toevai, haar oogen op het bouquetje van Verglan gevestigd. Des anderendaags befpeurde zy, datEmilia, mooglyk zonder'er aan te denken, deszei vs bloemen afteekende. Het was heel natuur]yk dat de bloemen die zy den voorigen dag had gezien, haar nog leevend voor oogen ftonden, en zich als van zelve aan haar' teekenpen aanboden; maar het gene zoo natuurlyk niet was, was de verrukking in welke men haar zag terwyl zy ze teekende. Haar' oogen fchitterden van het vuur der verbeelding; haar' mond lachte verliefdelyk op ieder trek van haar hand, en een kleur, Ieevendiger dan die der bloemen welken zy wilde affchetzen, verfpreidde zich over haare ichoone wangen. Zyc gy voldaan over uw werk? zeide haar moeder op eene onagtzaame wyze. Het is niet mooglyk, antwoordde Emilia, de natuur wel te treffen warneer men haar niet onder het oog heeft. Het was nogthans waar, dat zy dezelve nimmer kragtiger had uitgedrukt. Eenige dagen daar naa kwam Verglan weder met nieuwe bloemen. Mevrouw de Trccne be* fchouwde ze een voor een zonder zulks te laaten merken, en in de volgende les van Emilia, wierd het bouquetje van Verglan geteekend. De goede moeder bleef haare waarneemingen voortzetten, en ieder proef haar vermoeden bevestigende, verdubbelde haare bekommering. Helaas! A 5 zei-  io Emilia en Belsor, of de verfiandige zeide zy, mooglyk verontrust ik my over eene geheel onnoozele zaak. Zien wy egter of zy 'er eenig' erg in heeft. De Üudicn en bekwaamheden van Emilia, waren een geheim voor de gemeenzaame vrienden haa,er moeder. Dewyl zy geen ander oogmerk had gehad, dan haar een aangenaam tydverdryf 'er door te bezorgen, en haar in de eenzaamheid fmaak te doen vinden, haare verbeelding voor de gevaaren der mymering, en haare werkzaame en gevoelige ziel voor de verdrictelykheden der ledigheid te behoeden , was mevrouw de Troöne Doch voor zich noch voor haar dogter, hoogmoedig op deze begaafdheden welke zy met zoo veel zorg aankweekte ; maar op een dag dat zy met Belsor alleen waren, en dat het onderhoud liep over het dierbaar voorrecht, van zich zeiven met genoegen in eenzaamheid te kunnen bezig houden; ztide mevrouw de Troêne : ., myn dogter heeft „ zich een uitfpanning verkoozen, waar in zy hoe „ langer hoe meerder fmaak krygt. Gy moet eens „ eenigen haarer teekeningen zien." Emilia oopende haar portefeulje; en Belsor, op 't hoogst bekoord , hield niet op van haar in haar werk te roemen. Wat zyn de vermaaken der onfchuld aangenaam cn zuiver! zeide hy; laat de ondeugd zich vry kwellen, zy zal 'er nimmer dergelyke hebben. Beken, mejuffrouw, dat de tyd wanneer men onledig is, fchielyk voortgaat! Maar zie hier, gy hebt hem gefluit; bier keert hy weder en vertoont zich op nieuw aan uwe oogen. De tyd gaat niet dan  en goedhartige Moeder. li dan voor de ledigen verlooren. Mevrouw de TRjoëNE, hoorde hem met een heimelyk genoegen. Emilia vond zyne redeneeringen zeer verlhndig; maar zy wierd 'er niet door getroffen. Eenige dagen hier caa kwam Verglan haar bezoeken. Weet gy wel 5" zeide mevrouw de TROëNE, „ dat myn' dogter door Belsor zeer is „ geroemd, over haare bekwaamheid in het teeke- nen? Gy moet 'er mede eens over oirdeelen.' Emilia , hier door ontzet, bloosde , ftamerde , zeide dat zy niets had dat afgedaan was; en bad haar' moeder te wagten, tot zy iets had dat waardig was om gezien te wprden. Zy had geen verrnoe* den, dat haar' moeder haar een' ftrik fpreidde. „ Dsm wyl zy 'er geheim mede is , fchuilt 'er erg," zeide deze fcherpziende moeder ; „ zy vreesde ,, dat Verglan zyn bloemen zou herkennen, en „ de geheime beweegreden doorgronden, van het „ vermaak dat zy heeft gehad in dezelve af te maa,, len. Myn' dogter bemint dezen jongen losbol, myn' vrees was niet dan te wel gegrond." -'Mevrouw de TRoëNE, van allen kant aangezogt wordende, verfchoonde zich nog met de jonkheid Van Emilia , 'en met het befiuit 't welk zy had ge-f, nomen van haar in haar keus niet te dwingenDeze keus bekommerde haar nogthans. Myn dogter, zeide zy, zal Verglan den voorrang geeven; ten minden is 'er reden om dit te denken, en deze jongeling heeft alles aan zich, wat 'er behoort om zyn vrouw ongelukkig te maaken. Zoo ik Emilia myn begeerte ontdek, zoo ik haar die laat merken, zal  12 Emilia en Belsor, of de verflandige zal zy zich verpligc achten, om, zonder zich te beklaagcn, dezelve te gehoorzaarnen, zy zal een' man trouwen dien zy niet bemint; en het denkbeeld van hem dien zy bemint, zal haar in de armen van een' anderen vervolgen. Ik ken haar hart, zy zal het flagtoffer van haaren pljgt zyn. Maar betaamt het my, dit fmartelyk olFer te beveelen? De hemel verhoede zulks; neen, ik wil dat haar genegenheid haar bepaale; maar ik kan haar genegenheid beftuuren door onderrigting, en dit is het eenige wettig gebruik van de magt die my toebetrouwd is. Ik ben van de goedheid van het hart, en de juistheid van het verftand myner dogter verzekerd ; vergoeden wy door* de kundigheden van myne jaaren, de weinige ondervinding van de haaren; dat zy door de oogen van haar moeder zie, en dat zy, indien het mooglyk is , alleen denke haar geneigdheid te raadpleegen. Zoo meenigmaal als Verglan en Belsor zich te faamen by mevrouw de TroSne bevonden bragt zy het gefprek op de zeden, gewoonten en de denkwyze der wereld. Zy wikkelde hen in verfchil; en gaf, zonder eenige party te kiezen, hen gelegenheid om hun karakter te vertoonen. Die gevalletjes, van welken de faamen!eevir,g overvloeit, en die de ledige nieuwsgierigheid der Paryfrhe gezelfchappen bezig houden, verfchaften den meesten tyd ftof voor hunne aanmerkingen. Verglan, lugtig, beflisfend en leevendig, koos bettendig de party der mode. Belsor, van een gemaatigder inborst, verdeedigde altoos met een ede» ■  en goedhartige Moeder. 13 edele vrymoedigheid, de party der goede zeden. De fchikking van den graav d'Auberive en zyn' vrouw, was toen het onderwerp der avondgezelschappen. Men zeide dat zy, naa een vry hevig gefchil en bittere klagten van beide zyden, over hunne wederzydfche ongctrouwbeid, het eens waren geworden , dat zy elkander niets fchuldig waren; dat zy eindelyk gelagchen hadden, over de dwaasheid van jaloers zonder verliefd geweest te zyn ; dat d'Auberive toeftond den minnaar van zyn' vrouw, den ridder de Clange , te zien; en dat zy van haaren kant had beloofd, de marquizinne de Talbe, aan wie d'Auberive zyn hof maakte, op de beste wyze te ontvangen; dat de vrede onder een maaltyd was bevestigd, en dat 'er nimmer by twee paar gelieven, een beter verftandhouding had plaats gehad. Op dit verhaal riep Verglan uit, dat niets verflandiger was. Men fpreekt van den goeden ouden tyd, zeide hy, dat men my een voorbeeld uit de zeden onzer voorvaderen aantocne , 't welk met dit te vergelyken is. Eertyds Zette een ongetrouwheid het huis in vuur en vlam; men floeg zyn vrouw, men floot haar op. Zoo de man gebruik maakte van de vryheid welke hy aan zich had behouden, was zyn droeve en getrouwe wederhelft verpligt haar ongelyk te verkroppen , en ia het binnenst van haar huis, gelyk in een' akeligen kerker te treuren. Zoo zy haaren onfiandvaseigen echtgenoot naavolgde, was zulks met de ysfelykile gevaaren vermengd. Het was om niet minder, dan  14 Emilia en Belsor, of-de verjlandige dan om het leeven van haar en haar' minnaar te ■ doen. Men had de dwaasheid gehad, van de eer van een' man te verbinden aan de deugd zynerechtgenoote, en de man, die hierom niet minder galant Jeefde, zyn fortuin elders zoekende, wierd het beiagchelyk voorwerp der algemeene veragting op den eerften misflag die mevrouw beging. In waarheid, ik begryp niet hoe men in die barbaarfche tyden den moed had om te trouwen. De huwelyksbanden waren ketenen. Zie heden de toegeevendheid, de vryheid en de vrede in de huisgezinnen heerfchen. Zoo de echrgenooten elkander beminnen , des te beter : zy leeven te faamen, zy zyn gelukkig. Indien zy elkander niet meer beminnen, waarfchouwen zy elkander als eerlyke lieden, en ontflaan de een den ander van de belofte van getrouwheid. Zy houden op gelieven te zyn, zy zyn vrienden. Dit noem ik gezellige en zagtaartige zeden. Dit geeft lust om te trouwen. Gy vind het dan heel natuurlyk," vroeg hem mevrouw de Trocne, „ dat een man de vertrou„ weling van zyn vrouw, en een vrouw de ver- ,, trouwde van haar' man zy?" ■ Voorzeker, mits het wederzyds is. Is het niet billyfc dat men zyn vertrouwen fchenkt, aan die gene'welke ons met het zyne verëert? en dat men elkander, geduurende het leeven , beurtelings de pligten der vriendfehap bewyst? Kan een man beter vriendin dan zyne vrouw, een vrouw zekerder en vertrouwder vriend dan haar' man hebben ? Met wie zal men vry zyn, zoo het niet is met den perfoon die op het  en goedhartige Moeder. 15 het allernaauwst met ons verbonden is? En wanneer men by ongeluk het vermaak tot zynent niet meer vind, wat kan men beter doen dan het elders te zoeken, en het 'er ieder van zynen kant weder te brengen zonder jaloezy of tegenftand? Niets ichynt aangenaamer, zeide Eelsor, dan deze nieuwe handelwys; maar gy en ik hebben nog veel weg af te leggen, voor dat wy dezelve recht kunnen fmaaken. Men moet vooreerst zyne eigene achting, die van zyne vrouw en van zyn' kinderen met voeten kunnen treeden; men moet zich kunnen gewennen om zonder weerzin iemand, als zyn' wederhelft te befchouwen, die men genoeg veragt cm haar over te geeven. . . . Goed, hernam Verglan, al' die naauwgezetheden zyn vooroirdeelen. Waarom zou men elkander niet met achting behandelen, wanneer het beüht is, dat 'er in dit alles geen fchande meer gelegen zy? Wanneer dit beflist zal zyn, zeide Belsor, zullen alle de banden der faamenleeving verbrooken wezen. Uit de onfchendbaare heiligheid der huwelyksbanden, fpruit de heiligheid van de banden der natuur. Bedenk, myn vriend, dat zoo 'er geen gewyde pligtcn meer zyn voor de echtgenooten, 'er weinig zuilen zyn voor de kinderen. Alle deze banden zyn aan elkander verknogt. Ten tyde van onze vaderen, waren de huishoudelyke gefchillen heftig; maar het lighaam der zeden was gezond, de wond genas fchielyk. Thans is het een kwynend lighaam, dat door een langzaam vergif doordrongen en verteerd word. Van den anderen kant, myn waar-  16 Emilia en Belsor, ef de verfiandige waarde Verglan, hebben wy nog geen denkbeeld van die zuivere en hartelyke vreugd', welke twee echtgenooten in het midden van hun kroost (maakten , van die vereeniging die de wellust hunner jeugd, en de troost hunnes ouderdoms was. Wanneer heden een' moeder treurt over het wangedrag van haaren zoon, een vader overftelpt word door de rampfpoeden der fortuin ; zyn zy dan de een den ander ten troost of ten lïeun ? Zy zyn genoodzaakt, buiten hun huis iemand te zoeken om 'er hunn' boezem vdor uit te ftorten; en de troost die men van een vreemden ontvangt, is zeer zwak. Gy fpreekt als een orakel, myn wyze Belsor, zeide Verglan. Maar wie heeft u gezegd, dat twee echtgenooten niet beter deeden, zoo zy elkander beminden, en hun geheele leeven getrouw waren? Ik begeer alleen, wanneer by ongeluk deze wederzydfche genegenheid ophoud, dat men zich trooste en het te faamen fchikke, zonder dat het hen, die elkander ten tyde onzer voorvaderen zouden bemind hebben, verboden zy elkander van gclyke te beminnen zoo hun hart hen dit gebied. „ Wat is het eigentlyk," zeide mevrouw deTroö. ne, „ dat hen zulks belet?" Wat het is dat hen zulks belet, mevrouw! hernam Belsor: het gebruik, het voorbeeld, de bon ton, het gemak om zonder fchaamte hunne driften den teugel te vieren. Verclan zal my zonder moeite toellaan, dat het leeven't welk men in de wereld leid, behaaglyk is; en het is natuurlyk vry aangenaam, van voorwerp te veranderen; onze zwakheid zelvs noopt ons  m goedhartige Moeden ij ons hier toe. Wie zal deze neiging dan weer* ftaan, zoo men ons den teugel der zeden ontnee» me? Ik ontneem niets, zeide Verglan; maaf ik wilde dat ieder naar zyn zin mogt leeven, en ik keur de party die d'Aüberive en zyn vrouw gekozen hebben, van wederzyds geen acht te liaan op het gene men verongelykingen noemt, zeer goed^ Indien zy vergenoegd zyn, moet de geheele we* reld het wezen, Zoo als hy dit had gezegd, diende men den marquis d'Aüberive aan. Hal marquis, gy komt recht van pas, zeide Verglan. Zeg ons, bid ik u, of uw' historie waar is. Men wil dat gy en uw vrouw het te faamen gevonden hebt. ó! Wisjewasjes 1 zeidë d'Aüberive op een'Jugtigen toon. — Ik heb ftaande gehouden, hernam Verglan, dat niets redelykee was; maar zie hier Belsor, die u zonder appél ver* oirdeelt. — Hoe dat? Zou hy dan niet mede zoo gedaan hebben ? Myn vrouw is jong en fraai; zy is coquet; dit is zeer natuurlyk. In den grond nogthans, geloof ik dat zy zeer kuisch is; maaf al ware zy dit een weinig minder, ik zou geen recht hebben om 'er my over te beklaagen. Ik kan onderrusfchen begrypen, dat een jaloerfer man dan ik, my veroïrdeelt; maar het gene my verwondert, is, dat Bslsor zulks het eerfte doet. Ik heb toe nog toe niet dan loffpraaken ontvangen. Niets ia natuurlyker dan myne handdwyze; en iedereen, wensebt 'er my geluk mede, ais of er iets wondérbaars in ftak; het fchynt dat men my niet veritan« dig genoeg houd, om een redelyke party te kie* VI. Deel. b zeü.  i8 Emilia en Belsor, of de verflandige zen. Op myn eer, ik ben verleegen over de Complimenten welke ik 'er over omvang. Wat de heeren zedemeesters betreft, ik heb veel achting voor hen, maar ik leef voor my ze!ven. Dat iedereen 7,00 doe, de gelukkigfte zal de verftandigfte zyn. Maar dit overgefhgen , ,, hoe vaart de maiquizin?" vroeg mevrouw de Trocne , om het gefprek te doen veranderen. Weergaoloos , mevrouw; wy hebben gister avcnd nog faameh gegeeten, en ik zag haar nimmer in .zulk een goede luim. Ik wed, zéide Verglan, dat gy haar nog eens wcêr zult neemen. — Dat zou waaragtig wel kunnen zyn; zelvs gisteren reedss heb ik, wanneer wy van tafel opftonden , my betrapt bezig te zyn met haar eenige douceurs te zeggen, Deze beproeving> der beide minnaars, mankte den leevendiglïen indruk op den geest van Emilia. Haar moeder, die zulks befpeu-d-.', liet een vryen loop aan haare overdenkingen; mnar, om haar op den weg te helpen, zeide zy tot haar: ,, Ik zie „ met verwondering, wat invloed de karakters op de gevoelens hebben. Zie daar twee jongeün* „ gen met de ze'lvde zorg opgevoed, beide in de zelvde grondbeginzelen van eer en deugd onderwezen; zie egter hoe zy van elkander ver,, fchillen, en ieder van hen denkt gelyk te hebben." Het hart van Emilia deed al wat mooglyk was om in Verglan het gebrek te verf'choonen van de zeden Zyner e< uw aangenomen te hebben. Met wat kbMnagring, zeid:-zy, handelt men met eerbaarheid en trouw! hoe fpeelt men met het hei-  en goedhartige Moeder» 19 heiligde dat 'er ia de natuur is, en Verglan laat zich door dien droom wegfleepen; waarom heeft hy de ziel van Belsor niet? Eenigen tyd hier naa, Emilia en haar moeder iri den'fchouwburg zyn de , kwamen Belsor en Verglan-haar aan haar loge begroeten, en mevrouw de TuoëNE noodigde hen beiden om 'er plaats in te neemen. Men fpeelde Incs, of dé Gekroonde naa haar dood. Het tooneel van de kinderen deed Verglan eenige kwinkflagen zeggen* die hy voor uitmuntende kritieken wou doen doorgaan. Belsor, die naar hem niet luisterde, fmok in traahen, zonder zulks te verbergen. Zyn medeminnaar boerte met hem over zyn' zwakheid. Hoe, zeide hy, doen kinderen u fchreijen? Wat zou my dan moeten treffen? zeide Belsor. Jaa, ik beken het; -nimmer hoor:ik de tedere naamen van vader en moeder zonder ontroering; de aandoeningen der natuur doen my 't derkst aan; de tederde liefde zelvs treft my, beweegt my veel minder. Incs wierd gevolgd van Nanine; en wanneer men aan de ontknooping kwam, zeidë Verglan: Ho, ho! dit gaat te ver. Dat Bolban dit meisje bemint, dit is wel; maar haar te trouwen, dunkt my is wat derk. Mooglyk is 't een dwaasheid, hernam Belsor, maar ik gevoel 'er my be* kwaam toe: warneer deugd en fchoorheid veree» nigd zyn , daa ik voor my zeiven niet meer in» Niet een van hunne redenen ontfnapten mevrouw de Troüne ; Emilia, nog aandagtiger, bloosde wagens het voordeel dat Helsor over zya' mede» B 2 min-  20 Emilia en Belsor, of de verftandige minnaar had. By het uitgaan van den fchouwburg, ontmoette hen den ridder d'Olcet in den rouw. Wat is dit, ridder? zeide Verglan, op een' Jugtigen toon. Een oude oom van my, antwoordde' d'Olcet , heeft zoo goed geweest van my tien duizend kroonen aan renten naa te laaten. — Tien duizend kroonen! kom hier, laat ik u omheizen. Die oom is waarlyk een lief man. Tien duizend kroonen! hy is allerbeminnelykst. Belsor, hem op zyn beurt omhelzeude, zeide: ridder, ik betreur met u zyn' dood: ik weet dat gy te wel denkt, om 'er een onnatuurlyke vreugd over te gevo len. Hy heeft my lang tot een' vader verftrekt, zeide de ridder, vefleegen over het vrolyk gelaat dat hy had aangenomen ; maar gy weet hy w as zeer oud! Dit is een beweegreden tot geduld, hernam Belsor vriendelyk, maar het is 'er geen tot troost. Een goed bloedverwant is de beste aller vrienden, en het gene hy u heeft naagelaaten kan u zyn verlies niet vergoeden. Een oude oom is een droevig vriend, zeide Verglan, en volgens de orde moet ieder op zyn beurt leeven ; de jonge lieden zouden zeer te beklaagen zyn indien de ouden onfterflyk waren. Belsor veranderde het gefprek, om Verglan van een vernederend antwoord te bevryden. Op ieder trek dezer tegenflrydigheid van hun beider karakters, wierd het hart van Emilia wreedelyk verfcheurd. Mevrouw de Trocne zag met vreugd de agting en minzaamheid waar mede zy Belsor bejeegecde, en de koelheid en verdrie. tigheid met welke zy de geestigheden van Verglan  en goedhartige Moeder. 21 clan beantwoordde; maar om gelegenheid te geeven tot een nieuwe beproeving, noodigde zy hen beiden 's avonds ter maaltyd. Men fpeeldej Verglan en Belsor fpeelden te faamen tiktakken. Verglan wilde niec dan grof fpeeien, Belsor fpeelde zoo als men wilde. De party was van belang. Juffrouw de TroSne was onder de aanfchouwers, en de goede moeder, een andere party doende, liet niet naa geftadig het oog op haar dogter te houden, en op derzelver gelaat te leezen wat in baar hart omging. De fortuin begunftigde Belsor. Emilia, hoe teocvreden zy wegens Verglan was, had een te goed hart om zonder kwelling te zien dat hy zich wikkelde in een verlies van gewigt. De jonge losbol bezat zich zelv' niet meer; hy wierd heet, hy verdubbelde zyn fpel, en voor de maaltyd ftond hy op 't punt van op krediet te moeten fpeeien. Hy was gemelyk , en deed zyn best om vrolyk te zyn ; maar de ontroering van zyn gelaat belette de vreugd 'er op te verfchynen. Hy befpeurde zelvs dat men hem beklaagde, en dat men niet lachte om eenige aardigheden, welken hy tragtte te zeggen; hywas 'er verflagen over, en de fpyt zou zich 'er mede gemengd hebben, indien men niet van de tafel opgedaan was. Belsor, die, noch door zyn geluk, noch door het verdriet van zynen medeminnaar was aangedaan, was aangenaam en zedig, volgens zyn gewoonte. Naa den eeten zetten zy zich weder tot fpeeien. Mevrouw de TRoëNE, die haar party had geëindigd, voegde zich by B 3 de»  sa Emilia en Belsor, of de verjlandige deze, zeer bekommerd over den uitflag dien zy zou neemen, docii wenfehende dat dezelve indtufc mogt maaken op den geest van Emilia. Het gevolg ging haare verwagting te boven. Vekglan verloor alles. Het beeven zyner handen en de bleekheid van zyn gelaat, vertoonde de ontroering die hy verbergen wilde. Belsor gaf hem, met een onvergelykelyke infehikkendheid, zoo d.kwils revengie als hy begeerde ; en toen hy, door het fpel telkens te verdubbelen, Verglan tot op een maatige fom naa zyn geld had laaten wederwinnen, zeide hy , indien gy zulks goedvind, zullen wy het hier by laaten; ik denk gevoeglyk te mogen v/innen het gene ik gereed was te verliezen. Zoo veel gemaatigdheid en verltand, verwekte in het gezelfchap een algemeene toejuiching. Verglan SÜeen fcheen 'er ongevoelig voor, en zeide, op. ftaande, met een trotfe houding:/,, Het was de moeite niet waard hierom zoo lang te fpeeien." Emilia fliep den gantfehen nagt niet, zoo zeer was haar geest ontroerd over het gene zy gezien en gehoord had. Wat onderfcheid ! zeide zy ; en welk een grilligheid doet my zugten om dat myn oogen verligt zyn? Moest de verleiding niet ophouden, zoo ras men befpeurt dac-men verleid is? Ik verwonder my over den een' en ik bemin den anderen. Van waar dit misver/fond tusfehen het hart en de reden, 't welk maakt, dat men nog waardeert het gene men zyn achting niet meer waardig keurt, 's Morgens verfcheen zy, volgens haar' gewoonte  en goedhartige Aioeder. 2.3 te voor haar moeder. ,, Ik: vind u veranderd," zeide mevrouw de TRoëNE. Jaa, moeder, ik ben het grootelyks. Hebt gy dan rikt wel geflaapen?" zeer weinig zeide zy meteen zugt. — ,, Gy moet egter tragten 'er wel uit te „ zien; dewyl ik u dezen avond naar de Thuile- ries denk te geleiden , waar geheel Parys zal „ byëenkomen. Het moeide my dat de fchoonfte „ tuin van de wereld niet meer wierd bezogt; „ 't is my zeer lief dat men 'er weder verfchynt." Verglan verzuimde niet zich 'er te laacen vinden, en mevrouw de Trocne hield hem by zich. Het gezigt dezer wandelplaats fcheen een' betoovering. Duizend fchoone juffers , in den vollen luister eener allerpra^tigfte opfchik, waren rondom de door beitetkonst verfierde fontein-kom gezeten. De fraaije wandellaan, aan wier einde deze fontein-kom zich vertoont, was vervuld met die jonge nimfen welken door haar bekoorlykheden en gaven, de begeerten tot zich trekken. Verglan kende ze allen , en lachte haar toe terwyl hy haar met de oogen volgde. Deze, zeide hy, is Fatima; zy is de tederfte, de gevoeligfle die ik ken ; zy leeft als een engel met Cleön : hy heeft haar in zes maanden twintig duizend kroonen gegeeven ; zy beminnen elkander gelyk twee tortelduiven. Dit is de beroemde Corinna: haar huis is de tempel der weelde; haar foupées zyn de luisterrykfte van Parys; zy vertoont zich op dezelven, met eene bevalligheid die ons betoovert. Ziet gy die zedige blonde, die haare oogen tederB 4 iyk  H Emilia en Belsor, of de verjtandige ïyk naar alle kanten weiden laat? zy heeft drie minnaars, ieder van welken zich vleit alleen gelukkig te zyn; het is vermaakelyk, haar in het middeu haarer aanbidders , hen eenige geringe gunften te zien betoonen, en ieder van hen beurtelings te doen gelooven , dat zy met zyne medeminnaars ipot; zy is een modél van coquettery, en niemand bedriegt de lieden met zoo veel behendigheid en gemaklykheid; op myn woord, zy zal ver komen, ak heb het haar reeds voorfpeld. „ Gy bezit haar >, vertrouwen dan ? " vroeg mevrouw de Trobne. ( ó Jaa; met my veinzen zy niet: zy kennen my, zy weeten wel dat zy my niet bedriegen kunnen. „ En gy Belsor," zeide mevrouw de TRoëS*e tot den wyzen en deugdzaaraen jongeling, die Zich even te voorea by hen gevoegd had , „ zyt gy ook tot deze geheimen toegelaaten 1" • ■ Neen, mevrouw! ik wil gelooven dat dit alles zeer vermaakelyk is, maar die bekoorlykheid daar van maakt het gevaarlyk. Mevrouw de Trocne merkte op dat de eerbaare juffers, de lagchende en gcmecczaame groet van Verglan met een koel en effen gelaat ontvingen , terwyl zy de eerbiedige groet van Belsor beantwoordden met een gelaat waar achting en vriendfebap in uitblonk. Zy boerte met Verglan over deze onderfchciding, om Emilia dezelve te doen opmerken. Het i» waar mevrouw, zeide hy, dat men my ftreng handelt in 't publyk; maar tusfehen vier oogen vergoed men my zulks weêr. GefaaoieiHlyk ten haaren huize wedergekeerd zyn-  en goedhartig; ifpeêer» 25 zynde, ontving zy het bezoek van Eleonora, een jonge weduwe van ocgemeene fchoonhcid. Eleonora iprak van den ramp dien zy geleeden had, in het verliezen van een' achtenswaardigen echtgenoot; zy Iprak 'er van, zeg ik, met zoo veel aandoening, oprechtheid en bevalligheid, dat mevrouw de Troëne, Emilia en Belsor haar hoorden met traanen in de oogen. Voor een jonge en fchoone vrouw, zeide Verglan op een' fchertzendcn toon, is het verlies van een'man gering, en gemakkelyk te herftellen. Voor my niet, mynheerl zeide de tedere en zedige Eleonora; een man, die een' vrouw van myne jaaren met zyn achting en vertrouwen vereerde, en wiens tedere genegenheid Doch de bekommeringen der jaloezy, Doch de onachtzaamheid der gewoonte immer kende, is zoo gemakkelyk niet weder te vinden. Hy had ongetwyffeld een fraaije gedaante? zeide Verglan. Neen mynheer, maar zyn' ziel was fchoon. Een fchoone ziel, hernam Verglan, met een verachtelyk gelaat, een fchoone ziel! Hy was ten minften jong? 1— Gantsch niet, hy was in de jaaren waar in men verftandig is, indien men 'er de vereischten toe bezit. — Maar zoo hy nog jong noch fraai was, zie ik geen reden om u te bedroeven. Een beminnelyke vrouw wint van zelve onze achting en ons vertrouwen , noopt ons van zelve tot een edelmoedige handelwyze; niets van dit alles kan u ontbreeken. Geloof my, mevrouw, het voornaame punt voor u is, te letten op de jaaren en de gedaante, de bevalligheden met de liefde B 5 te  26 Emilia en Blxsor, of de vèrjltindige te vereenigen, in een woord, een' fraai man te trouwen, of uw vryheid te bewaaren. Uwe raadgeevingèn zyn de galantile der Wereld, zeide ELeonorA, heen gaande, maar by ongeluk zyn zy kwaalyk geplaatst. Zie daar een fchoone prude! zeide Verglan, zoo ras zy vertrokken was. „ De „ pruderie, mynheer," antwoordde mevrouw de Troüne ,, is een uicfpoorige naabootfmg van ver„ ftand en reden , en ik zie niets in Eleonora „ 'twdk niec eenvoudig en natuurlyk is." Wat my betreft, zeide Belsor, ik vinde haar zoo achtenswaardig ais zy fchoon is. Heb achting myn vriend, heb achting, hernam Verglan driftig; wie belet u dit? zy alleen kan het kwaad keuren. „ Weet gy," viel mevrouw de Troöne hem in, „wie Eleonora zou kunnen vertroosten? een „ man gelyk Belsor; en zoo ik de vriendin was „ welke hy over een' keus raadpleegde , zou ik ,, hem aanfpooren om aan hasr te denken." Gy doet my veel eer, mevrouw, zeide Belsor bloozerde; maar Eleonora verdient een vry hart, en ongelukkiglyk is het myne zoo niet. Dit gezegd hebbende vertrok hy, verflaagen wegens het affcheid ?c welk hy waande te hebben ontvangen. Want eindelyk, zeide hy, zelv' my aan te fpoo. ren om aanzoek by Eleonora te doen, is dit niet my waarfchouwen om van Emilia af te zien? Ach! hoe weinig kent zy myn hart! Verglan, die het mede zoo begreep, fcheen zyn' medeminnaar te bekiaagen. Hy fprak van hem ais van den ■eerlykften man der wereld. Het is jammer dat hy zoo  en goedhartige Mceder. n zoo fdtnber zeide hy op een' m-delydenden toon; zie daar wat zy met bun deugd winnen, zy verveelen en men zend hen weg. Mevrouw de TroSne verzekerde hem, zonder zich te vtrklaaren, dat zy zich niet had voorgelleld iets onver* pligtende te zeggen, tegen een' man voor wien zy deïiooofte achting had. Ondertusfchen hield Ewr> lia de oogen nedergeflagen, en haar bloozen ont* dekte de ontlleltenis van haaren geest. Vekglan twyffelde niet of die ontroering wierd veroirzaakt door vreugd; hy vertrok zegepraalende', en 's anderendaags fchreef hy haar een briefje van dezen inhoud: „ Gy moet my voor zeer romanesk hebt „ ben gehouden, fchoone Emilia, dat ik tot dus ,, lang alléén myn oogen heb doen fpreeken! Be„ fchuldig my niet van een onbillyk mistrouwen'; „ ik heb in uw hart geleezen, en zoo ik dat ak „ léén had fnoeten raadpleegcn , zou ik wegens „ deszelvs antwoord zeer gerust zyn. Maar gy „ hangt af van eene moeder, en de moeders heb„ ben eigenzinnigheden. Gelukkiglyk bemint u „ de uwe, en haar tederheid heeft haar in haare kras verlicht. Het wegzenden van Belsor vèr„ ftendigt my, dat zy haar befluit heeft genomen; „ maar uwe toeftemming moet de haare voorgaan ; ,, ik verwagt dezelve met het ongeduld der teder„ 11e en vuurigfte liefde." Emilia oopende dit briefje, zonder te weeten van waar het kwam: zy was 'er zoo zeer verftoord als verwonderd over, en draalde niet om hetzelve haar moeder mede te deelen. „ Ik ben zeer voldaan," zeide mevrouw DE  a8 Emilia en Belsor, of de verftandige de Troöne tot haar, „ over dit teeken van vriend„ fchap; maar ik ben u op myn beurt vertrouwen „ voor vertrouwen fchuldig. Belsor heeft my ge„ fchreeven; lees zyp' brief:" Emilia gehoorzaamde en las: „ Mevrouw, ik eer de deugd, ik „ roem de fchoonheid, ik doe recht aan Eleono„ ra, maar heeft de Hemel niemand dan haar be„ gunfiigd? En acht gy my, naa het verrukkendst „ dat de Hemel heeft voortgebragt in uw afbeeld„ zei te hebben aangebeden, in ftaat om den raad te volgen dien gy my gegeeven hebt? ik zal u „ niet zeggen hoe wreed die is: myn eerbied ver„ fmoort myne klagten. Indien ik den naam niet „ heb van uw zoon, teD minften heb ik voor u de „ zelvde achting en genegenheid, als of ik uw „ zoon was, en deze gtfteldheid van myn hart is „ onveranderlyk." Emilia kon zonder de grootfle ontroering niet voleinden. Haar moeder geliet zich als of zy zulks niet befpenrde, en zeide: „ Nu, kom myn dog.' „ ter, ik moet deze twee minnaars antwoordden; „ maar gy moet myne antwoordden my opgeeven " — Ik moeder! — Wie anders? Verzoeken zy my ten echt? Moet ik myn hart raadpleegen? Ach! mevrouw, is uw' wil de myne niet? Hebtgy het recht niet om over my te befchikken ? „ Dit „ alles is uirfteekend we!, myn kind, maar dewyl „ uw geluk 'er van afhangt, is het billyk dat gy 'er over vonnist. Beide deze jongelingen zyn „ van een goede geboorte ; hun ftaat en fortuin ,» is bynaa gelyk; zie welke het best voldoet aan a het  m goedhartige Moeder. 29 „ het denkbeeld dat gy u van een goed echtgenoot vormt: behouden wy dien, en geeven wy den anderen zyn affcheid." Emilia , op 'c hoogst aangedaan, kuste de handen van haare moeder, en befproeide ze met haare traanen. Voer uwe goedheid ten top, zeide zy, door my in myne keus te verlichten; hoe gewigdger zy is, hoe meer ik noodig heb dat uwe raadgeeving dezelve regele. De echtgenoot dien myn moeder my verkiest, zal my waard zyn: myn hart durft 'er u borg voor ftaan. — „ Neen, myn dogter, men „ bemint dus niet uit pligt, en gy weet beter dan ik wie waardig is u gelukkig te maaken. Indien „ gy het niet zyt, Zal ik u vertroosten; ik wil ia ,, uwe fmarten wel deelen , maar ik wil dezelve niet veroirzaaken. Kom, ik neem de pen op, „ ik zal fchryven; gy hebt flegts op te geeven „ wat." Dat men zich de ontroering, de verleegenheid, de aandoening van Emilia verbeeldde. Beevende by deze tedere moeder, haar eene hand voor haare oogen en de andere voor haar hart houdende, beproefde zy te vergeefs te gehoorzaamen ; haar ftem bezweek op haare lippen. „ Wel nu," zeide de goede moeder, „ wien van beiden zullen ,', wy eerst antwoorden? beduit; of ik verlies myn ,« geduld." Verglan, zeide Emilia met een flaauwe en wankelmoedige ftem. — Verglan, goed; wat zal ik hem fchryven? Het is niet mooglyk, mynheer! dat een man, „ die gelyk gy, zich zeiven aan de faamenleeving verfchuldigd is, dezelve verkute om in het „ mid-  \

p het oogenblik wanneer zy ontluikt, zoo frisch, zoo glanM'yk was haare fchoonheid, ' Alciriades vertoonde zich, en zyne medemin* naars vtrdweenen. Het was te Athene de gewoonte nog niet te huwen, om elkander des anderendaags te haaten en te verachten; en men gaf dö C 2 joa«  36 Alcibiades, of de man die om jonge lieden de geleegenheid om elkander, voor hec huwelyk, met een betaamelyke vryheid ce zien en te fpreeken. De jonge dogters lieten de zorg voor haare deugd, niet over aan haar beftierders; zy gaven zich de moeke om zelv' voor haare kuisheid te zorgen. De eerbaarheid heefc in het ftryden niet begonnen te verfüauwen, dan naa dat men haar de eer der overwinning ontroofd heeft. Die van Gliceria deed den fchoonlten tegenftand. Alcieiades verzuimde niets om haar te verkloeken of te overwinnen. Hy roemde de jonge Atheenfche dame wegens haar bekwaamheid, haare bevalligheden , haar fchoonheid ; hy deed haar in al het gene zy zeide eene aardigheid vin. den, dien zy 'er niet ingebragt had, cn een' gees. tigheid welke zy niet vermoedde. Wat jamnier, dat zy by zoo veel bekoorlykheden, geen gevoelig hart bezat! „ Ik aanbid u," zeide hy tegens haar, „ en ik ben gelukkig zoo gy my bemint. ,, Schroom niet my zulks te belyden, een eenvou„ dige oprechtheid is de deugd uwer jaaren. Dat „ men vry de geveinsdheid voorzigtigheid noeme, „ deze fchoone mond is niet gemaakt om de ge„ voelens van uw hart te verzaaken; laat hy het werktuig der liefde zyn, voor haar is 't dat zy ,, denzelven gevormd heeft." Indien gy begeert dat ik oprecht Z3l zyn, antwoordde Gliceria met een' zedigheid met tederheid gemengd, maak ten minflen dat ik het zyn kan zonder bloozen. Ik wil wel myn hart niet verzaaken, maar ik wi! ook myn' pligt niet verzaaken, en ik zou een van beiden ver-  ' zyn zelvs wille begeert bemind te zyn. 37 verzaaken, indien ik u meerder zeide. Gliceria wilde dat hun huwelyk vastgefteld wierd, eer zy zich verklaarde. Alcibiades wilde dat zy zich zou verklaaren, eer men aan een huwelyk dagt. „ Het zal wel tyd zyn," zeide hy, ,, om my te „ verzekeren dat gy my bemint, wanneer het hu„ welyk zulks tot uwen pligt gemaakt zal hebben, M en dat ik u in de noodzaakiykheid gebragt zal „ hebben van te veinzen! Heden, terwyl gy vry. ,, zyt, zou het ftreelende voor my zyn, uit uwen ,, mond de edelmoedige bekentenis te hooren van ,, een natuurlyke en zuivere hartstogt." — Wel nu, wees vergenoegd, en verwyt my niet meer een hart te hebben dat niet gevoelig is; het is zulks ten minllen federt cat ik u zie. Ik waardeer u genoeg om u myn geheim te vertrouwen; maar nu het my ontfnapt is, cisch ik eene infehikkelykheid van u: dat is my niet meer in 't byzonder te fpreeken, voor dat gy het eens zyt met hen van welken ik afhang. De bekentenis die Alcibiades thans verkreeg, zou een'minnaar die minder kiesch was gelukkig gemaakt hebben; maar zyn harsfehfehim had hem ingenomen: Hy wilde ten einde toe zien, of hy om zich zelven bemind wierd. „ Ik zal u ,, niet ontveinzen," zeide hy, „ dat de flap dien „ ik gaa doen een kwaad gevolg-kan hebben. U,, we ouders ontvangen my met eene koele beleefdheid, die ik voor een' afwyzing zou geno,, men hebben, indien het vermaak van u te zien ,, myn kiesheid niet had overwonnen; maar zoo „ ik uw vader verpligt zich te verklaaren, zal het C 3 geen  g8 Alci3iades3 of de man die om geen tyd meer zyn te veinzen. Hy is lid van „ den Areöpagusi Socrates, de deugdry&fte der „ ^eafchea, is 'er verdagt en gehaat; ik ben een 3, vriend en leerling van Sockates, en ik vrees zeer dat de haat welke men voor hem heeft, „ zich mede tot my zal uitiTrtkken. Myn vrees j, gaat mooglyk te verre; maar eindelyk, zoo uw „ V3der ons aan zyne fïaatkunde opofFert, zoo hy „ my uwe hand weigert; wat zult gy bcfluicen?" Ongelukkig te zyn, en my aan myn' noodlot te onderwerpen, antwoordde Gliceria, — Gy zult „ my &zn niet meer zien?" — Indien men my verbied u te zien , zal ik wel moeten gthoorzaamen. —— „ Gy zult dan ook gehoorrsamen zoo „ men u een' anderen bruidegom voorflaat?" •— Ik zal het flagtofFer van-myn' pligt zyn. — „ En „ gy zult uit pligt den bruidegom dien men u ver(, kooren zal hebben, beminnen?" — Ik zal era::ten hem niet te hiaten; maar wat vranpen doetey my! Wat zoud gy van my denken zoo ik andere gevoelens had? — „ Dat gy my beminde gelvfc men beminnen moet." — Het is al te waar dat ik 0 bemin. — „ Neen Gliceria, de liefde kent ,, geen wet ; zy gaat alle beletzelen te boven; „ maar ik geef u gelyk, deze hartstogt is te fterk -,, voor uwe jaaren: zy eischt ftandvastige en moesj dige zielen, wien de zwaarigheden opwak-eren », en de rampen niet verbaazen. Zulk een liefde ,v is zeldzaam, ik beken het. Een rang, een it raam , een fortuin waar over men befchikken „ kan te begeeren , zich eindelyk b werpen in sj de  zy».zelvs wille begeert bemind le zyn. ' 39 de amien van een' echtgenoot om zich nan hut „ gezag zyner ouderen te onttrekken, dit is het „ gene men liefde roemt, en het gene ik beg'icne tot onafhangelykheid noem." Gy zyt wel wreed, zeide zy, met traanen in de oogen, van beieediging by verwyt te,voegen. Jk heb u niets gezegd, dan dat teder en minzaam was. Heb ik een oogenblik petwyffeld om Uwe medeminnaars aan u op te offeren? Heb ik verzuimd uwe overwinning aan u te bekeunen? Wat eis ebt gy meer van my? „ Ik eisen van u," zegthy, my eene? „ onverbreeklyke ftaudvastigheid tezweeren; my ,f te zweeren dat gy de myne zult zyn, wat 'er „ ook gebeure, en dat gy niet dan de myne zult „ zyn." — Waartyk mynheer! dit is iets dat ik nimmer doen zal. —— ,, Waarlyk roejuffer! ik moest dit antwoord verwagten, en ik bloos van „ 'er my aan blootgefteld te hebben." Dit gezegd lubbende, vertrok hy op 't hoogst vergramd, en zeggende tot zich zelven, ik was wel zot een kind te beminnen dat geen ziel heeft, en dat haar hart niet fchenkt dan op den raad van haare ouders! Daar was te,Athene een jonge weduwe, die ontroostbaar fcheen over het verlies van haar' man. Alcibiades leidde , gelyk een ieder, de eerfte pligten by haar af, met eene ftaatigheid die dewelleevenaheid by bedroefde lieden vordert. De weduwe vond een gevoelige verligting in haare gefprekken met dezen leerling van Socrates , en Alcibiades eene onuitfpreekelyke bekoorlykheid in de traanen der weduwe. Ondertusfchen vervrolykC 4 te  4© Alcibiades , of ae man die om $e hun zedeleer van dag tot dag. Men verhief, de goede hoedaanigheden van den overledenen, en Vervolgens wierd men het eens omtrent de kwaads. Het was wel de eerlykfte man van de wereld.' doch hy had waarlyk maar een gemeen verftand; hy was vry welgemaakt, maar zonder befchaafdhe:d en aangenaamheid; vol oplettendheid en ;tedeie zorg, maar van een lastige gediehftigheid. In 'c kort, men was wanhoopig zurk een goed man verlooren te hebben, maar men had vast beflooten geen tweeden te neemen. „ Wel hoe," zeide Alcibiades. „ in uwe jaaren, van 't huwelyk af te zien t" Ik beken u, antwoordde de weduwe, dat zoo zeer als de llaaverny my tegenftaat, zoo zeer verfchrikt my de vryheid. In myne jaaren, aan my zelve overgelaaten, en aan niets gehouden, wat zal 'er van my worden? Alcibiades verzuimde niet haar te kennen te geeven , dat 'er een middenweg te kiezen was, tusfchen de llaaverny des huwelyks en den verlaatenen ftaat van een weduwe, en dat, wat de welleevendheid betrof, niets ter wereld gemakkelyker met een tedere verbintenis was overéén te brengen. Men was over dezen voorflag gebelgd; men wilde liever fterven. Sterven in de jaaren der liefde en der bevalligheden! De ongerymdheid vau zulk een voorneemen was gemakkelyk aan te toonen , en de weduwe vreesde niets zoo zeer als zich aan ongerymdheden fchuldig te maaken. Het wierd dan beflooten dat zy niet zou fterven; het was reeds beflist dat zyniet kon leeven zonder aan iets gehouden te zyn, dat iets moest  zyn zeh'S wille begeert bemind te zyn. 41 moest een minnaar zyn, en zy Icon, zonder voor. ingenomenheid, niemand waardiger om haar te 1 behaagen ea aan zich te verbinden dan Alcibiades. Hy verdubbelde zyne bezoeken; in 't eerst klaagde zy 'er over, welhaast gewende zy 'er aan, eindelyk eischte zy geheimhouding; en, om alle onvoorzigtigheid te vermyden, nam men eene uiterfyke zedigheid in acht. Alcibiades genoot zyn' hoogden wensch. Het waren noch de vermaaken der liefde , noch de voordeden des huwelyks die men in hem beminde, het was.hem zelv', ten minden hy dagt zoo. Hy zegepraalde over de droefheid, de wysheid, en de fierheid eener vrouw , die niets van hem eisc-hte dan geheimhouding en liefde. De weduwe verheugde zich aan haare zyde, dat zy het voorwerp der jaloezy van alle de Griekfche fchoonheden onder haar gebied had. Maar hoe weinig perfoonen kunnen gelukkig zyn zonder vertrouwelingenI Alcieiades , in 't geheim minnaar, was niet meer dan een ander' minnaar, en de fchoonde zegepraal is niet dreelende dan voor zoo veel hy oopentlyk gefchied. Zeker fchryver heeft gezegd, dat het nier genoeg is op een fchoone hofdede te zyn, indien men niet iemand heeft tot wien men zeggen kan; wat fchoone hofdede!. De weduwe ondervond van gelyke dat het niet genoeg was Alcibiades tot minnaar te hebben, zoo zy niet tegen iemand zeggen konde: Ik heb Alcibiades tot minnaar. Zy vertrouwde het dan aan een boezemvriendin a welke het haaren minnaar, en deze aan C 5 gantsch  42 Alcibiades, of de man die om gantsch Griekenland vertelde. Alcibiades , verwonderd dat men zyn geval rugtbaarmaakte, dagt 'er kennis van te moeten geeven aan de weduwe, die jiera van onbefcheidenheid befchuldigde. „ Zoo ik 'er bekwaam toe was," zeide hy, „ zou „ ik zulke gerugten laaten Joopen die ik vcrfpreid „ zou will.en hebben; en ik wensch niets meerder ,, dan dezen te fluiten. Letten wy zorgvuldig op „ ons gedrag , vermyden wy in 't oopenbaar by „ elkander te zyn; en wanneer het geval ons by„ een brengt, ftpoi u dan niet aan de onopietten,, de en veritrooide houding die ik by u zal vertoonen." De weduwe hoorde dit alles met veel ongenoegen aan. Ik merk wel, zeide zy, dat gy hier door te vryer zult zyn: de oppasfingen en gedienfligheden vallen u lastig, en gy wenscht niets liever dan te kunnen zwieren van de eene naar de andere. Maar ik, welk een gedrag wilt gy dat ik zal houden. Ik zou op my niet kunnen verkrygen een coquette te zyn: verdrietig zynde in uw afzyn, peinzende en belemmerd in'uw tegenwoordigheid, zal ik fchynen van u misleid te wezen, en ik zal het mooglyk inderdaad zyn. Zoo men van ouze overëenftemming verzekerd is, is 'er geen hulpmiddel meer; dat eens rugtbaar is, kan men niet meer bedekken. Wat zal dan de vrugt zyn Yan dit gewaand geheim? Wy zuüeu den ichyn hebben; gy, van een aigedankten minnaar; ik, van eene verlaatene minnaares. Dit antwoord der weduwe verbaasde Alcibiades; het gedrag dat zy hield volmaakte zjn verwarring. Ieder dag wierd  zyn tem wille begeert bemind te zyn. 43 zy meer onbedwongen en vry. Zy wilde dat hy m den fchouwbiirg ageer haar zat, dat hy haar de hand reikte om ten tempel te gaan, dat hy haar in haar wandelingen en maakyden gczelichap hield. Bovu-.al liet zy zich vinden by haare medeminnaaresfen; en, in het midden van die meenigte, wilde 'zy, dat hy niemand dan haar zag. Zy gebood hem op een meesteragtigen toon , zy lonkte hem bedektelyk toe, zy lachte minnelyk tegen htm, en fprak hem fluisterende aan merTdie gemeenzaamheid, welke ieder doet Zien dat men het eens is. Hy zag wel dat zy hem overal, gelyk een flaaf, aan haaren zegewagen geketend, omvoerde. ,, Ik ,, heb een uiterlyke vertooning van liefde voor waare'tederheid genomen,'" zeide hy met een zugt: „ ik ben het niet dien zy bemint; 't is de ,, room van my verwonnen te hebben; zy zou my ,, verachten zoo zy geen medeminnaaresfen had. „ Leeren wy haar,' dat de hoogmoed geen ftand„ vastige liefde verdient." De wangunst der philofoofen kon Socrates niet vergeeven, dat hy in 't oopenbaar niets leeraarde dan de waarheid en de deugd: men bragt telkens in den j4re~b'ptfgüs, de zwaarile klagten tegen dezVn gevaarlyken burger in. Socrates, bezig met wel te doen, Hoorde zich niet aan al die valfche be. fchuldigingen; maar Alcibiades, Socrates zeer toegedaan zyh'de", bood deszelvs vyanden het hoofd. Hy vertoonde zich voor de overheden; hy verweet hen dat zy de eerloozen gehoor gaven, en de bedriegers verfchoonden, en fprak van zyn'meester als  44 Alcibiades, of de man die om als van den rechtvaardigden en verftandigfteo der ftervelingen. De verrukking maakt welfpreekend: in de onderhandelingen die hy had met een der Ieden van den Jreöpagus, in tegenwoordigheid van de vrouw des rechters, fprak hy met zuik een aangenaamheid en kragt, met zoo veel aandoening en biüykheid ; en wierd zyn fchoonheid verlevendigd door zulk een edel , zulk een verrukkend vuur, dat deze deugdzaame vrouw 'er tot in het dieplïe van baar ziel door getroffen wierd. Zy nam haar ontroering voor verwondering. Sockates, zeide zy tegen haar' man, is inderdaad een Godlyk memch, indien hy zulke leerlingen maakt. Ik ben verrukt door'de welfpreekendheid van dezen jongeling: het is niet mooglyk hem tehooren, zonder zich te verbeteren. De rechter, die verre was van de wysheid zyner vrouw te verdenken, herhaalde Alcibiades den lof dien zy hem gegeeven had. Alcibiades was 'er door gedreeld: fjy vroeg den man verlof, om die achting zyner vrouw te mogen aankweeken. De goede man coodigde hem 'er toe. Myn vrouw, zeide hy, is mede eene philpfoofe, en het zal my veel vermaak zyn u te hooren redetwisten. Rodopó (dit was de naam van deze eerwaardige vrouw,) maakte inderdaad veel werk van de philofofie, en die van Socrates in den mond van Alcibiades, nam haar hoe langer meer in. Ik vergat te zeggen, dat zy in de jaaren was waar in men niet meer fraai, maar evenwel nog fchoon i0j waar in men mooglyk een weinig minder beminnelyk is, maar waar'ia men veel beier  zyn zelvs wille begeert bemind te zyn. 45 .ter weet te beminnen. Alcibiades kwam haar bezoeken; zy betrouwde noch hem noch zich zelve. Het onderzoek der wysheid vervulde alle hunne gefprekken. De lesfen van Socrates gin» gen van de ziel van Alcibiades over in die van KoDOPé, en in dezen overgang verkreegen zy "nieuwe bekoorlykheden ; het was een zuivere waterdroom, vloeijende door het midden der bloemen. RoDGPé dorstte 'er ieder dag meerder naar : zy deed zich de wysheid, de deugd, de rechtvaardigheid en de waarheid bepaalen, volgens de grondregelen van Socrates. De vriendfchap kreeg haar beurt', en naa haar wezen onderzogt te hebben , zeide Rodopó , ik wenschte wel te weeten wat onderfcheid Socrates itelt tusfchen de liefde en de vriendfchap- ,, Hoewel Socrates niet be- hoort onder de philofoofen die alles verdeelen," antwoordde Alcibiades, „ onderfcheid hy drie. „ derlei liefde: de eerde, ruw en laag, die wy met de dieren gemeen hebben, is de drift der „ natuur en de lust tot vermaak: de tweede, zui„ ver en hemelsch, die ons den Goden doet gely- ken, is de vuurige en tedere vriendfchap: de ,, derde eindelyk, uit de twee eerden faamenge„~de!d, houd het midden tusfchen de Goden en de dieren , en fchynt de natüurlyküe voor de ,, menfehen; het is de band derzieleu, bevestigd ,, door die der zinnen." Socrates geeft aan de zuivere bekoorly' heid der vriendfchap den voorrang; maar gelyk hy het de natuur tot geen misdaad rekent, dea u geest  46 Alcibiades-, of de man cue etu , • „ geest met het Hof vereenigd te hebben, rekent „ hy het den mensen tot geen misdaad, in zyn neigingen en vermaaken de blyken van deze ver„ eeniging te verroonen. Vooral, wanneer de na„ tuur zorg heeft gedraagen een fchoon iighaam „ met een fchoone ziel te vereenigen, is het zyn „ wi), dat men het werk der natuur eerbiedige'} „ want hoe ieelyk Socrates is, hy doet recht „ aan de fchoonheid. By voorbeeld , indien hy „ wist met wie ik my over dc philofofie onderhou„ de, ik twyfrel niet of hy zou my beftraffen wc„ gens het kwaaiyk beflecden zyner lesfen." Ife ontdaa u van galant te zyn, viel'RoDOPê hem in, ik fpreek tegen een' wyzen, en zoo jong ais hy is, wil ik dat hy my onderrechte, en niet dat hy my vleije. Keeren wy weder tot de grondregeien van uwen meester. Hy duld de liefde, zegt gy; maar kent hy haare dwaalingen en uitfpoorigheden ? , „ Jaa, mevrouw, even als hy die van de dronken1'chap kent, en daarom egter den wyn niet vcr„ bi-d." De vergelyking is niet juist, zeide RoEorc: men is vry in zyn' wyn te verkiezen, en in deszdvs gebmik te maatigen; heeft men de zelvde vryhsid in de liefde? zy is zonder keur, en zonder maat. „ Jaa, zonder twyffel," antwoordde Agcibiades, „ in een mensch zonder zeden en zonder ,, grondbeginsels; maar Socrates maakt eerst de „ menfehen veritandig en deugdzaam , en detm „ zyn het in wie hy de liefde duld. Hy weet wel „ dat zy niets onéerlyks zullen beminnen, en dan „ loopt men geen gevaar om uiefpoorig te btmin- „ nen.  zyn zelys wille Legeert bemind te zyn. 47 „nen. De onderlinge neiging van twee deugd„ zaame zielen, kan niet arjders dan hen nog deugdzaamer maaken." Ieder antwoord van Alcibiapfs weerde eenige hinderpaalen uit den geest van Roooré, en maakte haare geneigdheid toe hem leevendiger en kragtiger. Daar bleef niet meer over dan de buwelykstrouw, en d;t was hier de Goi diaanfche knoop. Rodopó was. niet van de gene by wien men .denzelven kon doorhakken , men moest hom ontknor-pen ; Alcibiades ondernam zulks van verre. Wanneer zy eens handelden over de faameirjleeving, zeide Alcibiades: „ de nood „ heeft de meefebea vereenigd, het gemeen belang heeft hunne verpligtingen geregeld, en de „ nvsflagen hebben de wetten vco- tgebragt. Dit „ alks is heilig; maar dit alles betreft onze ziel „ niet. Gelyk de menfehen niec dan een uitwen)r dige betrekking op elksndcr hebben, zoo gaan „ de onderlinge pligten die zy elkander opgelegd „ hebben ook niet verder. De'natuur alleen is dc „ wetgecffter van het hart: ZY alleen kan dack«,$ baarheid , vriendfchap en liefde inboezemen : „ de genegenheid kan geen pligt V3n infteilirg j, zyn. Hier van komt, by voorbeeld, dat men ,, in het huwelyk niets, dan een Jighaamelyke ver,, eeniging beloovea of eisfehen kan." Rodopó, die de grondflelling 'goedgevonden had, was v. rfchvixt van het gevolg. Moe, zeide zy, ik zou myn' man niets meer beloofd hebben dan my te gèdraagen, als of ik hem beminde! — ,, Wat hebt „ gy hem dan .kunnen belooven?" Hem met de üaad  43 Alcibiades, 0f de man die ost • daad te beminnen, antwoordde zy met een flaairwe ftem. — „ Hy heeft u dan op zyn beurt beloofd, „ niet alleen beminnelyk, maar in uwe oogen de „ beminnelykfte aller mannen te zyn?" Hy heeft my beloofd 'er zyn best toe te doen, en hy houd zyn woord. „ Wel nu gy doet mede „ uw best om hem alleen te beminnen; maar noch „ de een noch de ander van u, ftaat voor het ge„ volg iri." Zie daar, riep Rodopó uit, een affchuwelyke zedeleer! — „ Gelukkig mevrouw, „ is zy zoo affchuwelyk niet: daar zouden te veel „ misdaadigen zyn, zoo de huwelyksliefde een we„ zentlyke pligt ware." — Hoemynheer' twyf- feit gy hier aan? „ Ik tWy ff el nergens aan, „ mevrouw, maar myne oopenhartigheid mishaagt s, u, en ik zie u niet gefchikt om dezelve naa te „ volgen. Ik dagt met een phiiofoof te fpreeken, „ en ik fprak flegts tegen een' verftandige vrouw. „ Ik vertrek befchaamd over myn' misvatting ; maar ik wil u tot affcheid een bewys geeven van „ myne oprechtheid. Ik denk zoo zuivere, zoo „ eerbaare zeden te hebben als de deugdelykfte „ vrouw; ik weet zoo wel als zy, waar toe ons de „ eer en de heiligheid van den óéd verbind; ik „ ken de wetten van het huwelyk, en de misdaad „ van dezelve te overtreeden; nogthaDs al had ik „ duizend vrouwen getrouwd , zou ik geen de ,, minfte zwaarigheid vinden in u alleen duizend„ maal fchooner en bemincelyker te houden dan „ die duizend vrouwen te faamen. Volgens uw „ gevoelen moet men, om deugdzaam te zyn, j; ï-iel  zyn zelvs wille begeert •bemint ie zyn\ 49 ziel noch oogen hebbeb; ik wensch ü geluk rhefe „ tot dien trap van volmaaktheid gekomen te „ zyn." Deze redeneering op een' fpytigen en grimmigeó toön uitgefproken, JietRoDoPé in een'verbaasdheid! waai- van zy met moeite weder bekwam. , Van toen af hield Alcibiades op haar te komen zien. Zy had in zyn affcheid een fterker drift ontdekt dan de hevigheid van hét verfchil medebragt, Zy ge* voelde van haarezyde, dat hetzyne philofofifche on* derhandelingen niet waren die zy 't meest betreurde. 'Haar verdriet in alles, de weêrzin tégen zich zelve, eené heimelyke afkeer van de tedere oplettendheden van haar' man, eindelyk de ontroe* ring en de blos die haar de enkelenaam van Alcibiades veroirzaakte, alles deed haar het gevaaï van hem weêr te zien vreezen; en nogthans, blaakte zy van verlangen om hem weder te zien. Haal? man bragt hem weder by haar. Alzoo zy hem gezegd had dat zy op elkander verlïoord Waren orri een' woordenflryd, boertte ■ de rechter 'er over met Alcibiades, en drong hem om weder te komen. De byëenkomst was ftaatig, de man ver* maakte 'er zich eenigen tyd mede; maar zyne bezigheden riepen hem elders. Ik verlaat u, zeidé hy tot hen, en ik hoop dat gy, naa over de woorden getwist te hebben, het eens zult worden over de zaaken. De goede man had' 'er geen erg in, maar zyn vrouw bloosde 'er over voor hem. Naa een vry lang ftilzwygen, nam AlcibiADêS het woord. „ Onze gefprekken mevrouw, waren VI. Dm. D st myn  jo Alcieiades , of de man die om ,, myn grootfte vermaafcen, en fchoon ik de beste ,,. gelegenheid tot uitfpanning had, had gy my de ,, bekoorlykheden der eenzaamheid doen fmaaken ,, en boven alles waardeeren. Ik leefde niet meer ,, voor de wereld , ik leefde niet meer voor my „ zelven, ik leefde geheel en al voor u. Denk ,, niet dat myn ziel een dwaaze hoop voedde om ,, u te verleiden en te doen dooien : de deugd, ,, veel meer dan het verftand en de fchoonheid, ,, had my onder uwe beveelen gekluisterd. Maar ,, u beminnende met een* liefde zoo kiesch als te,, der, vleidde ik my u dezelve in te boezemen. ,, Deze zuivere en deugdryke liefde hoont u, of liever zy valt u lastig, want het is niet mooglyk ,, dat gy haar in oprechtheid veroirdeelde. Al het ,, gene ik voor u gevoel, mevrouw, gevoelt gy „ voor een ander; gy hebt het my bekend. Ik kan het u niet verwyten noch my 'er over be„ klaagen; maar. ftem my toe dat ik niet gelukkig „ ben. Daar is mooglyk maar een' vrouw in Athene ,, die liefde heeft voor haar' man, en het is juist deze vrouw die my betoovert." In waarheid gy zyt wel dwaas voor de leerling van een' wyzen! zeidjE RoDOPé glimlagchende. Hy antwoordde haar op de ernftigfte wyze; zy beantwoordde hem boertende; hy nam haar hand, zy wierd verft.oord; hy kustte haar hand, zy wilde opftaan; hy wederhield haar, zy bloosde , en het hoofd der beide philofoofen draaide. Het is niet noodig te zeggen, hoe verleegen Ro. ootë was, noch hoe zy zich vertroostte: dit alles is  zyn zelvs wille begeert bemind te zyn* $J is in een deugdzaame en verliefde vrouw gemakké* lyk te vooronderftellen. Zy beefde bovenal voor de eer en de rust vari haar' man. Alcibiades zwoer haar een onfchendbaare geheimhouding; maar de kwaadaartigheid van het publyk ontfloeg hem van onbefcheiden té zyn. Men wist wel dat hy geen man was om mee een' beminnelyke vrouw onophoudelykover dephi* lofofie te handelen. Zyn bezoeken gaven vermoeden, de vermoedens gaan in de wereld voor zekerheden door. Het was allerzekerst dat AlcibiadeI en Rodopé het eens waren. Het gerugt hier van kwam den man ter ooren. Hy was verre van 'ef geloof aan te flaan; maar zyn eer en die zyner vrouw, vorderde dat zy zich buiten vermoeden Helde. Hy fprak haar over de noodzaakelykheid om Alcibiadüs van zich te verwyderén, met zod veel zagtheid, reden en vertrouwen, datzyzelvs het vermogen niet had van te antwoorden. Daar is niets moeijelyker voor een gevoelige eht natuurlyk deugdzaame ziel, dan teekens van achting te ontvangen welken zy niet meer verdient. Rodopó befloot van dit oogenblik af AtciBlADEa niet meer te zien, en hoe meer zwakheid zy voor hem gevoelde, hoe meer zy hem verzekerde vari de ftandvastigheid van haar befluit om voor altoos met hem te breeken. Te vergeefs beftreed hy haat met al zyn welfpreekendheid. Ik heb my kunneri laaten beduiden, zeide zy, dat de geheime veron* gelykingen die men een' man aandoet niets zyn? maar enkele fchynbaarheden zyn wezentlyke ver* D 2 enge.  52 Alcibiades, of ae man die om ongelykingen, zoo ras dezelven zyn eer aantasten of zyn rust verftooren. Ik ben niet verplrgt myn' man te beminnen, ik wil het gelooven; maar hem zoo gelukkig te maaken als het in myn vermogen is, is een onvermydelyke pligt. — Dus fielt „ gy, mevrouw, zyn geluk boven het myne?" Ik ftel, zeide zy, myn verpligting boven myn genegenheid; dit my ontflipte woord zal myne laatiïe zwakheid zyn. „ Ach! ik dagt bemind te zyn! " riep Alcibiades in fpyt uit. „ Vaarwel mevrouw! „ ik zie wel dat ik myn geluk niet dan aan de gril„ ligheid van een oogenblik ben verfchuldigd ge„ weest. Zie daar," vervolgde hy, ,, onze eerlyke vrouwen ! wanneer zy ons verkiezen , is „ 't uit overmaat van liefde! wanneer zy ons ver„ laaten, is 't een uitwerking der deugd; en die „ liefde, deze deugd is in den grond niet anders t* dan een harsfenfehim die haar bekruipt ofver»» laat." Ik heb alle deze beleedigingen verdiend, zeide Ronopé, in traanen fmeltendé. Een' vrouw die zelve haar' achting niet bewaard heeft, kan van anderen geen hoogachting verwagten. Het is zeer rechtvaardig dat onze zwakheden ons verachting aanbrengen. Alcibiades was naa zoo veel proeven wel overtuigd, dat hy geen ftaat meer moest maaken op de vrouwen; maar hy was geen meester genoeg van zich zelven , om zich niet aan nieuwe gevaaren bloot te Hellen ; en hoe vast hy beflooten had niet meerder te beminnen, gevoelde hy verwardelyk de noodzaakelykheid van nog te moeten beminnen. In  zyn zelvs wille begeert bemind te zyn. 53 In deze heimelyke ongerustheid, eens aan den zeekant wandelende, zag hy een' vrouw tot hem naaderen,, die hy om haar tred en fchoonheid voor een godin zou gehouden hebben, indien hy haar niet herkend had voor de courtizane ERiGONé. Hy wilde haar ontwyken, zy klampte hem aan. Alcibiades , zeide zy, de philofofie zal u zot maaken. Zeg my jongeling, moet men zich in uwe jaaren geheel leevend' begraaven in die droevige en akelige denkbeelden? Geloof my , wees gelukkig: 't is altoos tyds genoeg wys te worden. ,, lk ver„ lang niet wys te worden," zeide hy, ,, dan al- leen uit begeerte om gelukkig te zyn." —— Een fchoone weg tot het geluk! Gelooft gy~ dat ik my verknies ia het onderzoek der wysheid? en is 'er wel een crlyke vrouw zoo vergenoegd met haar lot? Die Socrates heeft u bedorven, 't is jammer; maar gy zyc te-herftellen, zoo gy naar myn' lesfen wilt hooren. Sedert langen tyd had ik het oog op u; ik ben jong, fchoon en gevoelig, en ik denk, zonder verwaandheid, zoo veel waard te zyn als een' langgebaarden philofoof. Hy leert zich te onthouden, naare weetenfchap ! kom in myne fchool, ik zal u leeren genieten. ,, Ik heb het tot „ myn naadeel maar al te wel geleerd," zeide Alcibiades: „ de pragt en de vermaaken hebben my ,, bedorven. Ik ben niet meer die ryke en mild„ daadige man, wien zyne zotheden zoo beroemd ,, gemaakt hebben, ik leef thans alleen ten koste „ myner fchuldëisfchers." — Goed, is dit het « gene u bedroeft? zoo troost u: ik heb goud en D 3 juwee- , ■  ^4 Alcibiades, of de man die om juweelen in overvloed, en de zotheden van andeyen zullen dienen om de uwen te herftellerj. „ Gy „ vleit my grootelyks," antwoordde Alcibiades, door zoo yerpligtende aanbiedingen , maar ik ,i zal 'er geen kwaad gebruik van maaken." — Wat wilt gy zeggen met uw befchroomdheid * inaakt de liefde niet alles gemeen? daar by, wie sal zich verbeelden dat gy my iets fchuldig zyt? gy zyt niet dwaas genoeg om 'er u over te beroemen, en ik bezit te veel hoogmoed om het zelv' $e verbreiden. „ Ik beken u dat gy my ver- ,, wondert, want immers hebt gy den naam van ,, gierig te zyn." — Gierig! Jaa zonder twyffel, voor de genen die ik niet bemin, om voor die welke ik bemin verkwistende te zyn. Myn' juweelen zyn my veel waard , maar gy zyc my nog meerder waard, en zoo het noodig is, gy behoeft maar te fpreeken, morgen zal ik ze u overleeye$en. ——«• „ Uw' edelmoedigheid," antwoordde Alcibiades, ,, befchaamt en treft my; ik zou u „ het vermaak geeven van ze te oefrenen, zoo ik „ ze ten minften als jongman kon erkennen; maar „ ik behoor u niet te ontveinzen, dat het onmaatig „ genot der vermaaken myn fortuin alléén niet be„ dorven .heeft; ik heb het geheim gevonden om „ oud te zyn voor de jaaren." Ik geloof het we!, antwoordde ERicoNé glimlachende; gy hebt zoo veel eerlyke vrouwen gekend! maar ik zal u nog meer verwonderen : een zuivere en tedere genegenheid is al wat ik van u verwagt; en zoo uw hart aiet bedorven is, hebt gy nog het gene my vol*^ doeq  zyn- zelvs wille begeert bemind te zyn. 55 doen kan. „ Gy boert!" zeide Alcibiades. — In 't geheel niet. Zoo ik een Herkules tot minnaar verkoos, zou ik willen dat hy een Herkules ware; maar ik wil dat Alcibiades my beminne als Alcibiades, met al de aangenaamheid dier bedaarde wellust welker bron in het hart is. Zoo gy my omtrent de zinnelyke geneugten eenige verrasfing befpaart, het is wel: ik ftaa u alles toe, en ik eisch niets. „ In waarheid," zeide Alcibiades, „ ik ,, ben zoo betooverd als verwonderd; en zonder „ de ongerustheid en jaloezy die myn medemin,, naars my zouden veroirzaaken." Medeminnaars ! gy zult 'er geen dan ongelukkigen hebben, ik geef 'er u myn woord op. Geloof my, myn vriend, de vrouwen zyn niet onftandvastig dan uit coquettery of uit nieuwsgierigheid, en gy begrypt wel dat het een en ander by my al over is. Indien ik de mannen niet kende, zou de belofte die ik u doe een weinig gewaagd zyn, maar in hen allen aan u op te offeren, weet ik zeer wel wat ik doe. Bovendien is 'er een goed middel om u gerust te Hellen; gy hebt een landgoed vergenoeg van Athene , daar de kwelgeesten ons niet zullen komen ontrusten. Gevoelt gy u bekwaam om 'er u met my af te zonderen ? wy zullen vertrekken wanneer gy zult willen. ,, Neen," zeide hy, ,, myn pligt weerhoud my eenigen tyd in de ftad; maar zoo wy het eens worden, moeten wy het ,, dan rugtbaar maaken?" — Gy zyt'er meester van, zoo gy my wilt erkennen, zal ik u oopentlyk belyden; zoo gy, geheimhouding begeert, zal D 4 ik  $6, AlcieiadeSj of de man die om ik befcheidener en omzigtiger zyn dan eene prilde. Dewyl ik van niemand afharg, en ik u niet dan om u zelven bemin, vrees noch begeer ik met de oogen van het publyk tot my te' trekken. Kwel u niet, raadpleeg uw hart, en zoo ik u geval, kom met my, myn avondëeten wagt ons,. Gaan wy de Goden van vermaak en vreugd ten getuigen neemen van onze ééden. Alcibiades nam de hapd van Erigonó, en dezelve met verrukking Jtusjende, zeide hy ; „ eindelyk heb ik liefde », gevonden, en heden is 't dat myn geluk bet, gint." . Zy kwamen ten huize der courtizane. Al het pangenaame en uitgelezene dat de fmaak kan uitvinden, om op eenmaal alle de zinnen te ftreelen, fcheen in deze heerlyke maaltyd mede te werken ter betoovering van Alcibiades. In dergelyk een zaal wierd Adonis door Venus ontvangen, toen de minnegoden hen den nektarinfchonken, en de bevalligheden hen den ambrpzyn toedienden. Toen ik, zeide Erigonc, den naam van eene der minnaaresfen van Bacchüs aannam, vleide ik my niet nog eens een' fterveling te zullen bezitten, fchooner dan den overwinnaar van Indiën. Wat zeg ik? een fterveling! het is Bacchüs, Apollo, en de Liefde, die ik bezit, en ik ben op dit oogenblik de gelukkige medeminnaares van ERicoNé, Calliopó enPsvciiEi Ik kroon u dan, ó myn jonge God, met wjmranken, Jaurieren en mirthen; ach mogt ik in uw oog alle de aantrekkelykheden bezitten die de Goden, wier fchoonheden in u vereenigd zyn, konden ver-  zyn zelvs wille begeert bemind te zyn. 57 .verrukken ! Alcibiades , dronken van eigenmin en liefde, fpreidde a!!e die betooverende begaafdheden een toon die de wysheid zelve verleiden. Hy zong zyn triomph op de lier. Hy vergeleek zyn geluk by dat der Goden, en hy achtte zich gelukkiger, dewyl men hem beminnelyker vond. Naa de maaltyd wierd hy in een naabygeleegen vertrek geleid, maar afgefcheiden van dat van ERicoNé. Begeef u ter rust, myn waarde Alcibiades, zeide zy, hem verlaatende*, mogt de liefde u met my alleen bezig houden in uwe droomen! Wil ten minden my zulks doen gelooven ; ea zoo eenig ander voorwerp zich aan uwe denkbeelden voordoet, zoo fpaar myne kiesheid, en herftel door een gedienitige loogen de onwillige misdaad die gy in uwen (hap zult begaan hebben. Hoe nu, antwoordde Alcibiaoes tederlyk, denkt gy my met de vermaaken der inbeelding te voldoen ! Gy zult nooit, zeide zy, by my andere wetten dan uwe begeerten hebben. Dit gezegd hebbende, vertrok zy al zingende Alcibiades riep verrukt uit: ,, ó kuisheid! ö deugd! wat zyt gy dan; zoo in een hart 't welk „ gy niet bewoont zuivere en kuisfche liefde ge,, vonden word; zulk een liefde als van den he„ mei kwam, om den nog onfchuldigen mensch ,, te ontvonken, en de natuur te verfieren!" In .deze overmaat van verwondering en vreugd ftaat hy op, en gaat Erigonó verrasfen. ERiGONé ontving hem met een' glimlach. Gevoelig zonder drift, fcheen haar hart niet ontD 5 ftoo-  58 Alcibiades, of de man die om flooken dan door de begeerten van Albiciades. Twee maanden verliepen in deze aangenaame vereniging, zonder dat de courtizane een enkel oogenblik het karakter dat Zy aangenomen had verzaakte ; maar de noodlottige dag die zulk een ftreelende begoocheling zou verdryven, naaderde. De toebereidzelen tot de Olympifche fpelen, maakte het onderhoud uit van al de jonge lieden van Athene. Erigon6 fprak van deze fpelen en de roem om 'er den prys van weg te draagen, met zoo veel drift, dat zy haaren minnaar deed befluiten, zich mede in de renbaan te begeeven, en de hoop opvatten van 'er te overwinnen. Maar hy wilde haar het vermaak aandoen van haar te verrasfen. Op den dag dat de fpelen zouden gevierd worden , verliet Alcibiades haar om 'er zich heen te begeeven. „ Indien men ons by dit fchouwfpel „ byé'en zag," zeide hy, „ zou men niet naalaai, ten, 'er gevolgen uit te trekken ; en- wy zyn 11 overëengekomen om zelv'het vermoeden teont„ wyken. Laaten wy ons ieder in 't byzonder naar „ de renbaan begeeven. Wy zullen elkander naa s, het feest hier weder vinden , en ik verzoek u „ op de avondmaaltyd." Het volk vergadert, men plaatst zich. Erigoué verfchynt , zy trekt alle oogen tot zich. De fchoone vrouwen zien haar met afgunst, de leelyken met fpyt, de grysaarts met fmart, de jongelingen met een eenpaarige verrukking. Ondertusfchen zogten de oogen van ERiGONé, langs deze ruime fchouwplaats omzwervende, alleen naar At»  zyn zelvs wiile begeert bemind te zyn. 5.9 Algibiades. Op het onvoorzienst ziet zy de renpaarden en den wagen van haaren minnaar voor den flagboom verfchynen ; zy durfde haar oogen niet gelooven; maar eerlang zet zich een jongeling, fchooner dan de God der liefde en moediger dan den krygsgod Mars, op dien glansryken wagen, 'c Is Alcibiades, hy is 't zelv'! die naam gaat van mond tot mond; zy hoort niets meer rondom haar dan deze woorden: 't is Alcibiades, 't is de glorie en het lieraad der Atheenfche jongelingfchap. Erigonó verbleekte hier over van vreugd. Hy zag haar aan op eene wyze die zyn overwinning fcheen te voorfpellen. De wagens fchikken zich op eenen ry, de flagboom word geoopend, men geeft het teeken, de aarde dreunt op de maat onder dë hoeven der renpaarden, een wolk van ftof omringt hen. ERiGoNé ademt niet meer. Haar geheele ziel is in haar oogen, en haar oogen volgen den wagen van haaren minnaar dwars door het midden der fiofwolken. De wagens fcheiden zich vaneen, de fnelfte hebben den voorrang, die van Alcibiades is 'er een van. Ericonó doet a! beevende gebeden aan Castor , aan Pollux, aan Herkules , aan Apollo; eindelyk ziet zy Alcibiades voor aan, en niet meer dan een mededinger hebbende. Nu houden vrees en hoop haar geest in onzekerheid. De raders der twee wagens fchynen te draai jen om den zelvden as, en de paatden geleid te worden door de zelvde teugels. Alcibiades verdubbelt zyn' yver, en het hart van E&iGoué voelt zich op nieuw bekneld: elk  6c Alcibiades , of de man die om elk voorval veroirzaakt haar een fchielyke verandering. Beide de wagens komen aan den eindpaal; maar de mededinger van Alcibiades is hem met een' rugfprong voorby gefneld. In een oogenblik doen duizend monden de lucht weêrgalmen van den naam van Pisikrates van Samos. Alcibiades begeeft zich ontfteld op zynen wagen terug, het hoofd op de fchouders en de teugels los laarende hangen, en vermydende weder te keeren, langs die zyde der renbaan waar Erigonó zich bevond, die, overftelpt van fchaamte, zich het aanzigt met haaren fluijer bedekt had. Zy verbeeldde zich dat alle de op haar gevestigde oogen haar verweeten, dat zy eenen man beminde die overwonnen was. Ondertusfchen verheft zich rondom haar een algemeen rumoer, zy wil zien wat 'er de oirzaak van is; het is Pisikrates die zynen wagen terug voert naar den kant daar zy gezeten is. Een nieuw voorwerp van fchaamte en droefheid. Maar hoe groot is haar' verwondering, wanneer die wagen voor haare voeten ftilhoudende, zy 'er den overwinnaar ziet afflygen, die haar de Olympifche kroon aanbied! Ik ben ze u verfchuldigd mevrouw, zeide hy, en ik kom 'er u hulde voor doen. Dat men zich, zoo het mooglyk is, alle de aandoeningen verbeeldde, waar door de ziel van EiucoNé op deze rede ontrust wierd; maar de liefde behield 'er nog de overhand. Gy zyt my niets ver/chuidigd, zeide zy bloozende tegen Pisikrates: myne gebeden zyn niet voor u geweest. Het is hierom niettemin, hervatte hy, de be-  zyn zéiis wille begeert bemind te zyn. 6t begeerte van voor uwe oogen te overwinnen, welke my deze roem heeft verworven. Indien ik niet gelukkig genoeg geweest ben om u te doen deeïea in den ftryd, laat ik het ten minften genoeg zyn Om u te doen deelen in de' zegepraal. Toen drong hy haar op nieuw, op de tederfte wyze, zyn offer te aanvaarden; al het volk noopte 'er haar toe aan, dodr herhaalde toejuichingen. Eindelyk zegepraalde de eigenmin over de liefde; zy ontving de noodlottige lauwerkroon, om, zeide zy, zich over te geeven aan de toejuiching en het aanhouden des volks; maar wie zou zulks gelooven? Zy ontving dezelve met een lagchend weezen, en Pisikrates fteeg weder op zynen' wagen, dronken van liefde en overlaaden met loftuitingen. • Zoo ras Alcibiades van zyn eerfte verflaagenheid bekomen was, zeide hy tot zich zelven: ,, Gy „ zyt wel zwak en verwaand dat gy u zoo over- maatig bedroeft! en waar over ? om dat 'er een „ behendiger of gelukkiger jongeling dan gy in de i, wereld is! Ik zie wat u bedroeft: gy zoud verai rukt geweest zyn» zoo gy voor de oogen van „ Ericonó had overwonnen, en gy vreest minder bemind te zyn naa dat gy overwonnen zyt. Doe haar,meerder recht: Ericonó is geen gemeene *, vrouw; zy zal u dank weeten voor den yver dien gy betoond hebt; en wat het kwaad gevolg be,, langt, zy zal de eerfte zyn om u te doen bloo„ zen over uwe gevoeligheid wegens zulk een klein ï, ongeluk. Gaan wy haar met vertrouwen zien; i, ik heb zelvs reden om my over dezen tegen- „ fpoed  62 Alcibiades, of de man die om „ fpoed te verheugen; 't is een nieuwe proef voor „ haar hart, en de liefde bereid my een triomf, „ ftreelender dan die van den renftryd zou geweest „ zyn." Vol van deze tropsteJyke denkbeelden, komt hy aan de wooning van ERicowé, en vind de wagen van den overwinnaar aan den deur. . Dit was voor hem een blikfemflag. Schaamte, verontwaardiging en wanhoop neemen zyn' ziel in. Geheel verbysterd en beevende, leidden hem zyn verdoolde fchreeden als van zelve naar de wooning van Socrates. De oude man, die de fpelen had bygewoond, liep hem te gemoet. Zeer wel, zeide hy, om dat gy overwonnen zyt komt gy by my troost zoeken. Ik wed, losbol, dat ik u niet gezien zou hebben, indien gy getriomfeerd had. Ik ben 'er niet minder dankbaar voor. Ik heb zeer gaarne dat men in den tegenfpoed by my komt. Een ziel vervoerd door geluk, ftort zich uit waar zy kan; het vertrouwen van een bedroefde ziel is veel ftreelender en aandoenelyker. Beken ondertusfehen dat uwe paarden wonderen gedaan hebben. Wel nu! het icheelde maar een enkele Hap dat gy den prys niet gewonnen hebt! gy kunt u beroemen naa Pisikrates van Samos, de beste renpaarden van Griekenland te hebben; en in waarheid, 't is zeer roemwaardig voor een' man uit te munten in paarden! Alcibiades , geheel verbysterd , verflond zeivs dezen fcherts van Socrates niet. De philofoof, uit de ontfteltenis van zyn gelaat de ontroering van zyu hart befpeurende, zeide tot hem op een ernftiger toon:  zyn zeivs wille begeert bemind te zyn. 63 toon: hoe is dit dan? kwelt gy u over een' beuzeling en kinderfpel? zoo gy een r-yk verlooren had, zou ik u naauwlyks den befchaamden en verflaagen toeftand waar in ik u zie kunnen vergeeven. Ach.1 myn waarde meester. riep Alcibiades tot zich zelven komende, wat is men ongelukkig, wanneer men een gevoelig hart heeft 1 het moet in onze eeuw van marmer zyn. Ik beken, hervatte Socrates, dat de gevoeligheid dikwerf duur te ftaan komt; maar 't is egter zulk een goede hoedaanig. heid, dat men ze niet te duur betaalen kan. Laat my intusfchen hooren wat u is wedervaaren. Alcibiades verhaalde hem zyn gevallen met de prude , de jonge dogter , de weduwe, de vrouw van den rechter, en de courtizane die hem zeivs op dit oogenblik had verhaten. Waar over beklaagt gy u? zejde Socrates, naa hem gehoord te hebben, my dunkt dat elk van haar u op haare wyze met de grootfte oprechtheid heeft bem.ind. De prude, by voorbeeld, bemint het vermaak: zy vond het in u, gy onthoud het haar, zy zend u weg: met de anderen is het van gelyken. 't Is haar geluk, twyffel 'er niet aan, dat zy in haaren minnaar zogten. De jonge dogter zag in u een' echtgenoot dien zy in vryheid en met welvoeglykheid kon bemjnnen; de weduwe een uitmuntende overwinning die eer deed aan haare fchoonheid; de vrouw van den rechter een' beminnelyk en befcheiden man, met wien haare philofofie en deugd zich zonder gevaar of gerugt een weinig zou kunnen ontfpannen; de courtizane een' man die van eik ont-  61 Alcibiades, of de man die om (j'c. ontzien, geroemd en begeerd wierd, wien zy het heirnelyk vermaak zou hebben van alleen te bezitten, terwyl alle de fchoonheden van Grieken* land elkander te vergeefs den roem zouden betwisten van hem in boeijens te flaan. „ Gy erkent „ dani" zeide Alcibiades, „ dat geen van haar „ my om my zelven bemind heeft?" Om u zelven, riep dephiïofoof uit, ach! myn waarde zoon, wie heeft u zulk een belagchelyken waan in het hoofd gebragt? niemand bemint'dan om zich zelven. De vriendfchap, deze zoo zuivere bartstogt, grond zeivs haar' verkiezing alleen op eigenbelang, en zoo gy eischt dat zy belangeloos zal zyn, kunt gy beginnen met de myne te verzaaken. Ik itaa verwonderd, vervolgde hy, over de zotheid der eigenliefde, in hen zeivs die het grootfte verftand hebben. Ik wilde wel eens weeten wat het eigen zelv is, 't geen gy wilt dat men in u beminne?' Geboorte, fortuin, roem, jongheid, bekwaamheden en fchoonheid zyn loutere toevalligheden. Niets van dit alles zyt gy zelv', en dit alles is 't dat u beminnelyk maakt. Het eigen zdv dat al die bevalligheden vereenigt, is in u flegts 't geen het kanevas in het tapytwerk is. Het borduurzel maakt 'er de waarde van. Alle deze gaven in u beminnende, vermengt men ze met u zelven. Begeef u niet, geloof my, tot onderfcheidingen die men niet maakt, en neem het gevolg van deze vermenging gelyk men het u fchenkt.-'het is een munt waar van het alliöerzel het wezen uitmaakt, cn die haar' waarde in den fmelckroes verliest. Het  Theodosia, of rampzalige uitkomst &c. 6$ Het fpyt my niet dat uwe kiesheid u dc prude ea de weduwe heeft doen verlaaten, noch dat hec befluit van Rodopó en de hoogmoed van Erigonó u weder in vryheid hebben gefield; maar ik betreur Gliceria, en ik raade u tot haar weêr te keeren. „ Gy boert," zeide Alcibiades : ,, 't is „ een kind, 't welk begeert dat men haar zal trou•„ wer." —<— Wel nu! trouvv haar. -—- „ Heb 3, ik wel verdaan? Socrates raad my te huwen!" ■ Waarom niet? Indien uw vrouw kuiscfi en verftandig is, zult gy een gelukkig man zyn 5 zoo zy boos of dartel is, zult gy een philofoof worden; gy zult 'er altoos by winnen; Theodosia, of rampzalige uitkomst van 'een al te tedere liefde. Theodosia was de dogter van een edelman irz Oxfordfliire , de bezitter van een landgoed, dat hem jaarlyks zevenhonderd panden fterlings op« bragt. Haar opvoeding was uitmuntei d kostbaar, en haar perfoon zoodanig bekooriyk, dat zy, nog geen agttien jaaren bereikt hebbende, zich van verwonderaars omringd zag. Ónder het getal der genen die zich oopentfyk voor haare minnaars verklaarden , deed een jong baron van groote goederen aanzoek by haar, en bood zulke voordeelige huwlyksvoorwaarden aan, dat de oude heer Lestock, haar vader, terftond zyne goedkeuring VI. Deel. E ver*  66 Theodosia, of rampzalige uitkomst verleende, wiar op men een' dag; bepadde, om met de uiterfte pragt dezen echt te vokn kken. Zeker fchryver heeft mei veel oirdeel aangemerkt, dat 'er voor een vrouwsperfoon geen tydpunt gevaarlyker is dan dat verloopt rusichen haar bekentenis van wederliefde tot haartn minnaar, en de voltrekking van haar Hirthyk. De bewustheid van tederlyk bemind te zyn, yerftout den verwonderaar tot het neemen van eenige vryheden; en de man die het oogenblik te vooren met alle de blyken van den diepftem eerbied zou ne ;er geknield hebben om haar hand te kusfen, zal zich zelven genoeg aangemoedigd vinden, door haar bekentenis dat hy deel in hair hart heeft, om met de allerverrrouwlykfte gemeenzaamheid een geheel uur aan haare lippen te hangen, en op haaren boezem te leunen. Behalven dat, voorliet de yrye toegang, die een mansperfoon in zulke omftandigheden heeft, hem met ontelbaare gelegenheden tot herhaaling dier vryheden; en zeivs indien hy tot eenige onbetaam iykh> id overgaat, is hy overtuigd zeer gemaklyk vergiff nis voor dezelve te zullen verwerven van ern tederbeminnend meisje, die zyne groote vryp istigheid toefchryft aan de hevigheid z\ner liefde. De gegrondheid dezer ainrheiking wierd nimmer volkomener bevestigd, dan in het ongelukkig voorwerp van het tegenwoordig verhaal. Theodosia was op ridder Edoard Ellison met de driftigfte tederheid ver/.ot, en kon naauwlyks gezegd worden te leeven, dan wanneer by zich in h:.ar  ■ vitn een al te tedere Hè/S-, M haar gezelfchap ' bevond. Van natuure vatbaar" voor de zagtfte aandoeningen, kon zy zeivs mee eene verregaande cederheid in een vloed van traanen uubeiffen, wanneer zy hem flegts met oplet* ttftttefeM aanzag, en meer dan eens zonk zy ondef het gewigt van haare eigen vervoeringen, wannefcf hy haar hand fïerk drukte, of meer dan gemeené kragt gaf aan de taal zyner liefde. De misleide vader der ongelukkige juffer, ver van waakzaarri op zyn hoede te wezen tegen de gevaarlyke rbegeeving van zyn dogters genegenheid, verheugdé zich zulk een' man naar heur fmaak voor haar gevonden te hebben, en gevoelde zoo weinig van dë volftrekte noodzaaklykheid om haar rooit eenigerl tyd by haar minnaar alleen te vertrouwen, dat hy de gelieven meenigmaal by elkander liet, naa daC hy zich te bed had begeeven, en verleende hed dus de vryheid, om geheele uureh door te bren* gen in het wisfelen van onderlinge beloften en lief. densbetu'gingen. Op een noodiottigen maandag* avond egter, omtrent elf uuren, bevonden Zich dé gelieven alleen by elkander in het agtervertrekj een gering krakeel byleggende, dat in den beginne van den aeond fusfehen hen was voorgevallen* De wederzydfche bewilügingen, tot welken deze' omfhndigheid oirzaak gaf, vertederden Ongevoelig den boezem van beiden, en gaven everi on* gevoelig aanleiding tot het pleegen eener /leeds" aangroeijende vryheid van liefkoozing aan den een j en tot het toelaaten van dezelve aan de andere zy* de; een tydpunt in 't welk reden noch hoogmoed E.2 ]j|  68 Theodosia , of rampzalige uitkomst in {laat is om aan de driften paal of perk te (lellen, en op zich te neemen om uitfpraak te doen, „ dus vcrr' zal ik gaan, en niet verder;'' naar evenredigheid dat het g. cyde der tederheid r\st, word reden en hoogmoed in dien vloed bedolven, en het is geen wonder-, dat wy , zulk een opoffering van ons veidand duldend', in een gelyken graad achteloos worden j'gei s onze rust en onze eer. In den morgen naa dit mKdaadig onderhoud, toen ridder Eduard eenigermaate io' naauei ken gekomen was gevoelee hy zich perfebeujreji door eene verfcheidenheid van verfchillende geqoelenSj betrekkelyk tot het gedrag van juffer Li'stock; maaf fchoon.hy haar inderdaad a's zyn eigen ziel beminde, ging hy eindelyk, met eene laagheid, niet zeldzaam aan dartele jonge heertjes eigen, tot de gedagten over, dat de zwakheid zyner minnaares meerder het uitwerkfel was van een' onkuifche . geaartheid , dan dat eener overmaatige liefde voor hem; en zulks deed hem beiluiten om alle gemeenfehap eensklaps met een meisje af te breeken , die hy als een voorwerp befchouwde wJke in den hoogden graad onwaaidig was om zyne echtgenoote te worden. Dit ondeugend befluit was niet zoo draa by hem genomen of hy bragt het ook ter uitvoer, door het zenden van een' brief aan de b; klaagenswaardige juffer Lestock en aan haar vader, bei ;e vervuld met opgeraapte vqorwendfels tot verdeeriging van zyn gedrag, en een herhaalden wensen voor  van een al te tedere liefde. 69 voor het geluk der juffer, fchoon hy den vervloekten ftap deed, die haar voor altoos ongelukkig moest maaken. Het zoude moeijelyk vallen de wanhoop af te fchilderen , welke deze noodlottige maare in het gezin van den heer Lestock veroir' zaakte. De goedhartige Theodosia beminde den onedelmoedigen baron met eene waare tederheid. De misdadige handel, waar toe haar dien trouwloozen minnaar had verleid, wel verre van haare achting voor hem te verminderen, vermeerderde haare liefde, en deed haar in eene vervoering vervallen, die het haar onmooglyk maakte te leeven, afgefcheiden van ridder Eduard Ellison ; het moet dus niet vreemd voorkomen dat zy, den inhoud des briefs verfïaande, gevoelloos op den grond nederzeeg. Zy werd door haar vader en eenige bedienden te bed geholpen, blyvende aldaar vier dagen in eene aanhoudende y[hoofdigheid, onophoudelyk raazende over haaren verraaderlyken minnaar, en verhaalende overluid de onbetaamlykheid, in welke hy haar zoo ongelukkig op den voorgaanden maandagavond gewikkeld had. In deze beroering fchreef de beklagenswaardige vader aan zyn' zoon, die kapitein „by de guardes was, begeerende ylings zyn' tegenwoordigheid, dewyl 'er onverwagt een' zaak was voorgevallen, in welke de eer en het geluk der familie groot belang hadden. Op het ontvangen van dezen brief, floeg kapitein Lestock terftond op weg, en bereikte het landgoed van zynen vader in weinige uuren. E 3 Ka.  ^© Theodosia, of rampzalige uitkomst Kapitein Lestock was omtrent van de zelfde ouderdom als ridder Eduard Elusojs, vier- entwintig jaaren, maar hy bezat een foort van verheven gevoelen 't welk by den baron onbekend was; boven dit was hy een jonge knaap, van eene opïoopende en vermetele geaartheid, en had de denkbeelden van eer tot geen faamenftel van beredeneerde zedekunde gebragt; hy muntte in de verfcheiden takken van befchaafdc opvoeding uit, en was daarenboven by alle zyne bekenden vermaard, als een van de beste fchermers in het gantfebe koningryk. Een man van dit flag was derhalven de ongefchiktfte perfoon om geraadpleegd te worden, in een geval, van 't welk de ter zyner familie en het geluk zyner zuster afhing. De oude heer Lestock was in eene veel te verbysterde gemoedsgesteltenis, om met bedaarde oplettenheid acht te geeven op de gevolgen die zyne onberaadene gramfehap moesten voortbrengen; hy Verzwaarde de zaak zoo veel hy kon, en begeerde dat zyn' zoon, terftond naa zyn' aankomst, Baar ïidder Eduasd zou ryden, om met hem te fpreeken over zyn ondeugend gedrag omtrent Thfodo$ia: en, indien zulks mooglyk was, hem te overreeden, tot het vervullen der verbindtenisfen, die Voorheen tusfchen hem en zyn ongelukkige dogttr plaats hadden gevonden. Kapitein Lestock had nog nsauwlvks zyn vader hooren uitfpreeken, of fprong te paard, en rende ylings naar ridder Eddard, ziedende van gramfehap, en beflooten hebbende met den ver/aader- ly-  van een al te tedere liefde. 7r lyken baron tot het uiterde te komen, indien hy weigerde eene volkomen vergoeding aan zyne zuster en de geheele familie te geeven. Bezwangerd met gevoelens van d .zen aart, kwam hy op het landgoed van ridder Eohard aan, en vond hem ongelukkiglyk in huis. Kapitein Lestock was zoo draa niet aangediend, of hy wierd binnee ge laat en: eenige weinige minuuten verliepen 'er egter in die ydele vertooning van gemaakte pligtpleegirgen, die de gewoonte van dit land volftrekt noodzaakJyk gemaakt heeft, om in agt genomen te worden tusfchen de grootfte vyanden. Ridder Eduard betuigde verheugd te zyn Lestock te zien, fchoon deze de eenigfte man in de wereld was, die hy reden had te wenfehen hem nooit onder 't oog te komen; en kapitein Lestock vernam , met de verpligtendfte houding naar de gezondheid van ridder Eduard, fchoon hy in een gefteltenis was om hem ylings by den ftrot te grypen , en op te offeren aan de fchim der geroofde eer van zyne zuster. Eindelyk kwam hy ter zaak, en de kapitein gaf zyne verontwaardiging te kennen over de mishandeling die Theodosia had ondergaan Hy hoop. te dat de man van eer, waar voor ridder Eduard zich altoos had uitgegeeven, terftond de belediging zou herflellen die hy begaan had en dus de onaangenaame noodzaaklykheid voorkomen van den perfoon, die 't meest in de wereld geneigd was zyn vriend te zyn, te dwingen zyn vyand te worden. Kapitein Lestock bragt dit uit op een E 4 toon  1% Theodosia , of rampzalige uitkomst iooa en wyze die vry wat van het beflisfende in zich had. Niemand kan een' zuster mee meer tederheid beminnen, dan de kapitein de zyne deed; zyn' genegenheid mengde zich derhaiven met zyn trotsheid, en zyn gramfchap had zich een foort van waardigheid toegeëigend, die de baron, welke geen enkele graad minder hoogmoedig was , geenzims in hem erkennen wilde; waarom hy de meerderheid, die de jonge Lestock by deze gelegenheid zich over hem aanmaatigde, met eene .•fiere houding beantwoordde, door hem te gemoet te voeren , dat fchoon hy niet kon voorwenden 2yn gehouden gedrag roet juffer Lestock goed te pleiten, hy nogchans de man niet was om door dreigementen toe toegeeving gebragt te worden; cn dat hy zulks geenzints begeerde te doen op verzoek haarer naabeflaanden, die,, naar zyn gedagten, niet gefchikt waren om in h^r' eigeu zaak te handelen. Een amwoord van dien aart, bragt welhaast de deevlykfte gevolgen voort; de kapitein gaf ridder Eduard maar van twee dingen keur, een oogenbliklyke huwlyksvoltrekking of een iweegevegt; de baron verkoos het Jaatfle, en in minder dan drie minuuten lag hy dood op zyn eigen vloer. De tyding van dit geval kwam de ongelukkige Theodosia ter ooren, eer nog de kapitein zyn's vaders wooning weder bereikt had; maar fchoon deze ellendige jonge dame in de hevigfre uitdrukkingen tegen haaren bedriegelyken minnaar uitvoer., voor dat 'er eenige maatregelen genomen wa-  van een al te tedere liefde. 7.1 waren om hem te ftraffen , was zy nu volftrekt onmagtig om het nieuws van zyn dood te kunnea verdraagen; het geheugen van zyn misdryf, was voiftrckt verzwolgen in het herdenken van zyn on geluk ; de uitmuntende fchoonheid van zyn' perfoon, de vriendelykheid van Zyn'omgang, en de hevigheid van zyn' hartstogt verfcheenen allen voor haare verbeelding, en vervulde haar op nieuw met tederheid en wanhoop. Staande de verlegenheid derhalven, waar in de gantfche familie zich wegens haar broeders veiligheid bevond, nam zy haar flag waar, en benam zich met een pennemes het leeven, ftervende met den naam van haaren aangebeden ridder Eduard Eelison in den mond. De zaak had egter hier mede geen einde: kapitein Lestock wierd vervolgd uit hoofde van moord aan den baron, en raakte niet dan met groote moeite vry van de ftraf, terwyl zyn' ongelukkige vader, wiens kwaal van het voeteuvel, door de heevige aandoening die hy ondergaan had, in de ingewanden geflagen was, den geest gaf, beklaagende zich van immer een' drift;gen zoon, en verflandelooze dogter gehad te hebben. E 5 Lo-  74 Lothario en Dorilas, of aandcenlyke Lotuario en Dortlas, of aandoenlyke leevenfchets van een Ligtmis en deugdzaam Man. Lothario was de zoon van een edelman die groote goede ren bezat. Dewyl hy tevens een eenig kind WdS , oeminde zyn vader hem tot den boogden graad van u'tfpoorigheid. Dorilas was de afkomeling van orfchuld en nedr'gheid; of om met duidelyke woorden te fpreeken. de zoon van een' eerlyk' landman, die met het zingen van den leeuwrik zich tot zynen dagelykfcbeo arbeid begaf, en het brood van b'ygeestigheid met vermaak en dankbaarheid nuttigde". Onbekend met de dwaasheden of ondeugden der grooten leidehyeen ieeven van onfchuld en was deugdzaam. Zyn grootfte vermaak be.ftond in het verzorgen der noodwendigheden van zyn huisgezin , en hy rogt naargeenegroocere gelukzaligheid dan die, welke hy genoot in and-ren gelukkig te marken. Zyn laage wooning was her verblyf van gerustheid en vrede, en fchoon hy het voorrecht van overvloed nier kende, bezat hy wysbegeerte genoeg om vergenoegd te zyn in deze wyze van leeven. Hy had geene kundi^h den, dan die hy door de natuur en door opm-rking had verkreegen; nogfhans was hy vrie delyk en menfchelyk, deugdzaam en eerJyki by begeerde niet groot, maar beyverde zich om  ieevenfchcts van een Ligtmis enz 75 om goed te zyn. Van. zoodanige geaanheid was ■de vader van Dorilas. Deze gelukkige landbouwer had een' kleine landhoeve in huur, van Lothario's vader, die vlak aan het lustverblyf van dien edelman gelegen was. In den zomertyd waren Lothario en Dorilas, zeivs van hunne vroege kindsheid af, o'affcheidelyk by elkander. Op de ydele oaderfcheiding van rang, werd in hunne jonkheid geen acht geOag-en, en zy beminden elkander met de vriendfchap der natuur. De verkleefdheid van Lothario aan Dorilas , was zoo groot, dat toen hy de jaaren beTeikt had, om zich in de oopenbaare fchsolen op het leeren van taaien toe te leggen, hy onwillig was om zyn' medgezel agter te laaten; in 't kort, zy waren niet te fcheiden. Men zond om den vader van Dorilas, en bood hem aan zyn' zoon, buiten zyne kosten, met Lothario te laaten opvoeden. Hy erkende de gunst in deze aanbieding gelegen, met groote dankbaarheid; doch tevens verklaarende niet veel zin te hebben, dat zyn' zoon de opvoeding eens edelmans verkreeg, dewyl hy naaderhand zyn hart met laager oogmerken zou moeten te vreden houden. Deze tegen werping moest egter voor de fterke aanzoeken van Lothario wyken, en tevens voor de bevelen van zyn' vader, die beflooten had om alle de verzoeken van zyn' zoon in te willigen; zoo dat Doriias met zyn' medgezel zich naar fchool begaf, en zyne ouders met grooten weêrzin en hartelyke droefheid verliet; te meer, om dat hy bemerkte dat  76 Lothario en Dorilas, of aandoenlyke dac zyn' vader, meer uit vreeze van ongenoegen te zuilen geeven dan uit genegenheid, zyn vertrek toeflo '1 Van de fchool komende, was Dorilas verpügt Lothabio naar de akademie te verzeilen; alwaar hv zynfi fludiën met groote oplettendheid en vlyt voorrzette , rerwyl Lothario de inboezemingen van ondeugd en dwaasheid volgde. De een werd een volmaakt ftudent, en de andere verbeeldde zich flegts zoodanig te zyn. Het was genoeg voor Lothario, dat zyn vader een edelman was, en hy ten eenigen dage tien duizend ponden jaarlyks zou te verteeren hebben. — Dorilas had geen hoop op iets anders dan het ger.e hy door zyne naarlbgheid kon verwerven , en hy maakte zich gelukkig met het uitzicht dat hy zyne gaaven verbeterde, tot voordeel van zich zelven en zyne bloedverwanten. Hy kende de 'waarde van de gelegenheid die hem thans werd verleend, door de goedh.-id van Lothario's vader, en hy oeffende zieh met de grootfte dankbaarheid om zich dezelve waard'g te maaken. Lothario veronachtzaamde zyne fludiën , en volgde zyne vermaaken in. Hy werd eerlang het gene de wereld valfchelyk een fraai heer noemt, zonder kennis of gemanierdheid. Hy was ecrzugtig , beledigend en trots, op den zelvden ryd dat hy laag, kwaadftookend en .bloohartig was. Hy omberde de verzoekingen der ondeugd, en verwierp de vermaaningen der deugd. Hy was flaafsch Sn het involgen zyner driften; en fchoon de uit- flag  leevenfchets van een Ligtmis enz. 77 ilag dier involging, dikwilszyn' ziel defolterendfte pyn veroirraakte, ontbrak hem nogthans den mo< d om van gedrag te veranderen. Terwyl hy derhalven in jaaren toenam , verloor hy al de deugd en onfchuld zyner kindsheid. De leevenswyze van Lothario, verwekte de grootfte ongerustheid m 't gemoed van Dori las ï en hy weende dikwerf om de dwaasheden van z^nen vriend. Het gedrag der twee ftu tenten liep aan de akademie ieder in 't oog De een werd toegejuigt en aangehaald, terwyl men den anderen ontweek en verachtte. Dorilas liet geen middel dat hy kon u;tvinden, onbeproefd, om hem aandoenlyk te maaken wegens zyne dwaaHngen. Hy redeneerde, hy raadde, hy vermaande. Hy waarfchnuwde hem , tegen het onvermydelyk gevaar dat de aar houding in een leeven van ontucht en overdaad moest voort brengen; hy fchilderde hem de affchuwlykheid der ondeugd, zoo wel als de fchoonheid der deugd; en, toen hy bevond dat dit alles niet toereikende was om hem op den weg van wysheid en onfchu 'i terug te brengen, poogde hy door ontroering zyn vrees gaande te maaken, doende hem opmerken, dat, fchoon groote goederen vqor een' tyd iemand van dienst konnen zyn tot het involgen van ondi ugd en vermaak, zonder hem de noodlottige gevolgen daar van te laaten gevoelen, zy nogth.u s eindelyk onvermogende-zyn , om hem te bevrydenvan de verachting der wereld; het grooifte o'geluk dat een wezen met verftand begaard, immer kan overkoken. Dan  78 Lothario en Dorilas, of aando.nlyke Dan wat was het gevolg hier van? Hoon en verongHykm» ! afkeer en veracftting.' — Hy verwie-p de vrirrdelvke, zagtmoodige vermaaningen van Dorilas; hf merkte hem aan als een niets, beteekenende afhangeling, diegeeneopmerking »erd*en !■ ,.en verwierp derhalven zynen raad. Door h-;t bederf der ondeugd, raakte hy dus ook onvatbaar voor de uitfpraaken der reden, en alle de geas&lige binden van vriendfchap en menschüevendheid, verlooren in hem haare kragt. — Men kan hier uit leeren, welk een gevaarlyke taak het is, wanneer men onderneemt de dwaasheden en ohvo den-.d m van anderen te verbeteren. De bedorvenheid onzer na-uur, belet ons in zulke om Handigheden de dingen in hun waar licht te zien; want fchoon wy meniamral van onze dwaalingen bewust worden, verleid hoogmoed of fchaamte ons dikwils, tot het verachten van die geen' welke ons deidlïen aanwyst en daar voor waarfchouwt. Om aan te toonen hoe ver wy door buitenfpoongneid en eene losbandige naajaaging van vermaak vervoerd konnen worden, zal het niet kwalyk voegen hier aan te merken, dat, fchoon Lothario eene aanmerkelyke fom tot zyne verteering aan de aka iemie was toegedaan, dezelve niet in Haat was om de menig uldige kosten van zyne ongeregelde leeveiswyze goed te maaken; terwyl de ged*rigé Dorilas, zonder de minde merkteekenen van gierigheid, door goed overleg en fpaarzaamheid, altoos iets overhield van het jaargeld dat hem was toegelegd, fchoon dit het tiende deel niet uitmaak-  kevenfchets van een Ligimis enz. 79 maakte van Lothario's teerpenningen; pn dat hy dikwils zyn laatfte guinie, aan dezen ond' ugenden dwaazen jongeling leende, om hem in zynen noed te verkwikken; tot het aanneemen van welke de ligtmis even zoo grèetig was, als om den goeden, deugdzaamen Dorilas te verachten. Het zou het geduld van den Jeezer tergen, indien ik my overgaf aan het vernaaien van de verfcheiden ondeugden en zotternyen, door Lothario, geduurende zyn verblyf aan de akademie, bedreeven. Eene fchroomelyke lyst! wy zullen, derhalven, met vermyding van dezelven, tot ge. wigtiger zaaken overgaan. Dorilas maakte eene luisterryke vertooning als ftudent; hy was bemind by zyne onderwy^ers. en inderdaad by de geheele akademie. Van den vereischten ouderdom zynde , en zich nog in zyn collegie bevindende, werd hy tot den kerkdi nst ingewyd, door toedoen en beleid van Lothario s vader, die pas te vooren een aanzien.yke ftandplaats had te begeeven gekreegen, en met welke hy Dorilas nu befchonk. Korc hier naa verloor Lothario, zyn'toegeevenden vader; wiens dagen merk-lyk v. rkort waren geworden, door zyn droefheid en verlegenheid, over het losbandig gedrag van zyn' zoon. Lothario ontving de tyding van dit ongeval, zonder aandoening; naa verloop van weinig- dagen verliet hy de .akademie, en, dewyl hy nu meester was geworden van groote goederen, befloot hy zyne fchandelyke vermaaken tot den hoogden top van uit-  8o Lothario en Dorilas, oj"!aandoeïïiyke üitfpdorigheid voort te zetten, zynde" nu van alle wederbouding ontflagen. Zyn leeven werd eene aanëenfchakeling van dwaasheid, ontucht en overdaad, flaande hy de minde acht niet meer op aanzien , goeden naam noch; eerlykheid; door welk gedrag, hy welhaast zyn lighaamsgeftel zoo wel ais zyne bezitting verzwakte. - Dorilas integendeel, oeffende dé grootffe oplevendheid, omtrent het volbrengen'der pligteö van zyne bediening; leevende hy zelv'zoo deugdzaam, als hy anderen vermaande te leeven. Hy onderwees zyne . toehoorders in de zedelyke pligten des lecvens, doende hen begrypen wat zy verffchuldigd waren aan 'God, hun vaderland, zich zeiven, en hunne naasten. Hy verbysterde hunnè vcrtlanden nimmer met byzbndere fteifels van Godgeleerdheid, maar leerde hen rechtvaardig en edelmoed;g, bermhartig en goedwillig te zyn. Hy bevlyturdezich, om alle gemeene volksdwaalingen uit hun gemoed te weeren ; hunne denkbeelden uitbreidende , en. hunne verltanden endcrwyzende. Hy toonde hen de dwaasheid van twist en tweedra;» t. en, hebbende hen eerst geleerd zich zelven te beminnen, deed hy hen eerlang het geluk begrypen 'van in vriendfchap met hunne naahuuren en afhangelingen te leeven. Hy gaf hen een uitmuntend voorbeeld in zyn eigen gedrag, en daar ■door maakcen zyne bewysredenen een duurzaam ■indrukfel op hunn? gemoederen. Hy was hun •vertrooster in droefheid, en hun' vriend in ellende. Gelukkig in zich zelven zynde door de deugdzaam-  leevenfchets van ben Ligtmis enz. Ui zaamheid van zyn hart, oirdeelde hy het zyn pligt te zyn, om anderen rondom hem ook zoodanig te maaken. Hier in Haagde hy boven a!!e geloof s tot dat hy eindelyk niet flegts als een mensch geacht , maar bynaa meer dan een mensch geëerd werd. Laat ons nü het oog flaan op Lothario. Hf ging op het zelvde affchuweJyke pad voort, zondei' bewustheid te hebben van zyn naaderend verderf» Hy gaf de minfte acht niet op het welzyn van att* deren; aan de voldoening van zyne eigene zinne* lyke begeerlykbeden, werden al zyn tyd en goederen te koste gelegd. Zyn hart was vreemd vart alle gezellige deugd, en hy leefde alleen voor zich zelven. Hy was derhalven onrechtvaardig en onedelmoedig, wreed en verdrukkend; gehaat zehS by zyne afhangelingen, en om kort te gaan, verachE by de gebeele wereld. Hy vond vermaak ia te zegepraalen over de in ellenden gedompelde onfchuld, en wel inzonderheid, wanneer hy 'er zelv* de oirzaak van was. ; Hy tragtte ieder vrouw die hy naaderde te verleiden, en overal waar hy flaagde, liet hy dezelve over, of aan de ellende van gebrek, of aan de verwyten eener onvergeevende wereld. In weinige jaaren egter, was zyne bezitting uit* geput door buitenfpoorigheid, en hy zelv'gevoelde het jammer van armmoede en ellende. Toen* en niet eerder dan toen, deed hy onderzoek;, cf 'er zulk een man als Dorilas in de wereld was, Op dien tyd was Dorilas aan eene vrouw van VI. Deel. F aan*  82 Lothario en Dorilas, of aandoenlyke aanzienlyke geboorte en middelen gehuuwd; en door zyne geleerdheid, voorbeeldige godvrugt en beminnelyk karakter, was hy tevens tot een aanzienlyke waardigheid in de kerk bevorderd. Lothario ging hem bezoeken, en verzogt op de onderworpenfte wyze om zyne onderfteuning. Dorilas weende toen hy hem zag, en bevond dat hy tot zulk een jammerftaat door zyn' dwaasheid en uitipoorig gedrag was vervallen. Hy ontving hem met vriendfchap en menschlievendheid, want hy benrnde hem niet alleen, maar droeg in zyn hart nog de aangenaame naagedagten hunner kinderlyke vriendfchap , en tevens die van de verpligtingen welken hy aan de goedheid van den ouden edelman verfchuldigd was. Hy nam hem in zyn huis en 'verligte zyne ellenden, zonder hem eenig verwyt wegens zyn wangedrag te doen; hy dankte integendeel den hemel, die hem gelegenheid verfchafte, om zyne erkentenis te toonen voor de gunstbewyzen die hy ontvangen had. Hier leidde Lothario voor een' tyd een maatig en vreedzaam leeven , genietende de zegeningen Vau overvloed en gemak. Het was de wensch en verwagting van Doril&s, dat, dewyl hy de jammerlyke uitwerkfelen zyner ondeugd en dwaasheid ondervond, hy nu wysheid geleerd had; dat hy nu een verfchillend gedrag zou houden, en het overige zyner dagen in onfchuld en deugd doorbrengen. Op dat hy ook geen ongemaklykheid zou gevoelen uit de bedenking dat hy thans gantfchelyk van hem afhing, gaf hy hem edelmoedig- Jyk  leevenjcliets van een Ligtmis enz. 83 lyk eene aanzienlyke fomme gelds, ten einde h.y zich voorzien konde van die dingen, welke hy mogt wenfchen te bezitten en te genieten, zonder zich in de onaangenaame en pynelyke omftandigheid te bevinden van te moeten verzoeken. In 't kort, hy poogde in hem voor te komen de be« wüstheid van gebrek te hebben aan eenig dings •dat hy redelyker wyze konde verlangen, het zy toe geryf, onichuldig tydverdryf of verftandelyk ge« luk. Maar helaas! dit alles was van geen' toereikenden invloed op Lothario , om de neiging tot het involgen zyner voorige kwaade gewoonten uic zyn gemoed te verbannen. Hy was niet genoeg verbeterd door het geen hy onlangs geleeden had» maar dorstte nog naar onwettelyk vermaak en on» gebondenheid. Dus zien wy, dat wanneer jpndeugd en dwaasheid eens de overhand op reden en deugd hebben verkreegen, zy ilaaven van haare naavolgcrs maaken, en dezelven met yzereketenen boeijen, die niet gemakkelyk te verbreeken zyn. De erkentenis, die hy aan Dorilas voor zynê edelmoedigheid en vriendfchap betoonde, was dat hy een' aanflag ondernam om zyn vrouw te verleiden, en zyn bed te ontëeren; en wanneer hy zag dat haar deugd en trouw jegens haar' echtgenoot door de konrten van vleijery niet te ondermynea waren, poogde hy de vervloekte drift van minyver in den boezem van Dorilas gaande te maaken5, door, onder het masker van vriendfchap, voor to wenden in de fchending van zyn eer belang te iïellen, 't Welk hy waarfchynlyk tragtte te maaken met F a eene  24 Lothario en Dorilas, of aandoenlyke eene verdigtfe hiftorie, van inhoud, dat hy zyn vrouwin eene ongeoirloofde vefkeermg met zyn'eigen lyfknegt ontdekt had. Maar dit laatfte ltuk van verraadery en boosheid wasuitnoodzaaklykheid verzonnen, om, naameiyk, zich door hetzelve te dekken voor de gevolgen van het eerfte ,' en de k^agt van de vrouw aan den man, tegen hem, alie geloof te beneemen. — Dit leert ons allerduidely kst hoe gevaarlyk het is, aan de eertte verzoekingen der ondeugd bot te vieren; dewyl wy, naa het volbrengen van een kwaade daad, ons dikwerf In de noodzaaklykheid vinden (fchoon zulks ons voorneemen niet was,) om veele anderen te begaan, ten einde ons te beveiligen voor het verwyt van de wereld, of voor de rechtvaardigheid van verdiende ftraf. Dorilas was doof voor de inboezemingen van Lothario, ten aanzien van de ontrouw zyner vrouw; zynde hy te wel bewust van de eerbaarheid haarer ziel, en haare aankleevende genegenheid te hemwaarts. Hy zag de guitery van deze handeling in haar waare licht, en het gevaar inziende van eene verdere gemeenfchap met iemand die alle gevoel van eer en deugd ten eenenmaalen verlooren had, bande hy hem uit zyn huis. Lothario verkwiste nu welhaast in bra eenige bleef, die Feraldo iets van de deugd toevertrouwde. Vlak tegen haar over woonde een ander koop. man, Atn onio genaamd, wiens zoon, GonzAees j deze fchoone heimtlyk beminde. Zyn vader was in lang zoo ryk niet als Feraldo . waafbta hy zich van zyn liefde geen zeer • gelukkig gevo'g.kosfi belooven. Feraldo begeerde nog meer dan livfde, deugd en overeenfteraming van gemoed, om zyn' dogter uit te trouwen. Gonzalks had onder* tusfchen gelegenheid gevonden, om aan zyne fchoone Leonora zyn' hartstogt te ontdekken. De liefde deed deze deugdzaame perfoonen we ldraa overeenftemmen, en Gonzales droeg zyn bögfilvrk mee de grootfte befcheidenheid aan zynen vader voor. Antonio beminde zyn' zoon uit den grond van' zyn harte. Hy beloofde hem zynen byltani, en vermaande hem flegts in zyn voorntemen b -hoed- , zaam te zyn. Hy wist zeer wel hoe weinig Feraldo zich door iets anders liet beweegen dan door rykdom, en gaf zich, van dien rydaf, alle moeite, om zich door eenige gewigtige onderneeming te doen uitmunten. Een geheel jaar gelukte hem alles wat hy ondernomen had. Zyne fchepen kwainen met ryke voordeden terug, en Antonio werd onder alle de kooplieden met byzondere achting aangezien. Hy begaf zich in eenige genootschappen , die hunnen handel nog verder uitftrekten, en liet zich met Feraldo zeivs in eene byzondere onderneeming in. Feraldo zag Antonio reeds met andere oogen aan. Zyn geluk en verkreegen F 5 • *yk-  DO De oninedoogende Schuldïisfcher rykdom maakten hem zyner verkeering waardig. Antonio, dien hy te vooren naauwlyfcs gekend had, was nu een verftandig, een groot man, om dat hy meer goederen bezat dan voorheen. Doch het was deze overtuiging niet, die Feraldo toe zynen naabuur genegen maakte. Hy wilde aan het geluk van dezen man deel hebben, hy wilde door zyne onderneemingen zich mede verryken, en dit oogmerk deed Antonio een geheel ander aanzien by hem verkrygen. Gonzales had door deze omftandigheid dikwiis gelegenheid om met Feraldo te fpreeken. Hy zag zyn' beminde Leonora by haaren vader, en Feraldo was veel te doorzigtig dan dat hy beider geneigdheid voor elkandéren niet draa bemerkte. Het oogmerk geviel hem, doordien Gonzales, naar alle waarfchynlykheid, in vervolg van tyd nog ryker kon worden, en dewyl hy zelv' daar van overtuigd kon zyn. Hy gaf zyn' meening aan zyne dogter te kennen , die deze verklaaring met een befcheidene gelaatenheid en heimelyk genoegen aanhoorde. Tot hier toe was Antonio alles naar wensch gelukt, wanneer hy eensklaps alle zyne onderneemingen zag verydelen. De zeeroovers waren de eerften, die hem een' ilag in zyn geluk toebragten. Zy namen drie rykgelaaden fchepen van hem weg, en ten zelvden tyde gingen te Saragosfa en te Madrid twee huizen ten gronde, die hem in hun bederf mede (leepten. In 't kort, Antonio was verlooren , en moest zich aan zyne fchuldëisfchers q verhaten. j^e_  tot inkeer gsbragt. jjt. Niemand- kon hem befchuldigen, dat hy door Verkwisting' aanleiding tot zyn ongeluk had gegeeven. Zyn gedrag was altoos befchejden gebleeven» Hy had nooit in zyne voorfpóedige omftaodigheden iemand beleedigdj en gevolglyk geene vyandeh gemaakt. Alle menfchen beminden Antonio, en lieten zyn deugd het recht dat haar toekwam wèdervaaren. Deze rampfpoedige koopman behield zyn op-., rechtheid en eer, ook in 't midden van zyn ongeluk. Hy noodigde zyne fchuldëisfchers by zich, oopende hen zyne boeken , en leidde hen den gantfchen ftaat zyner zaaken bloot. Dezen gevoelden medelyden met een' man, dien zy altoos bemind hadden ; zy flooten met hem een verdrag, en lieten hem eene aanzienelyke fom in handen, ten einde hem gelegenheid te geeven tot herftelling zyner zaaken. Hy voad zeivs vrienden, die hem daar toe nog meerder geld aanboden, en Antonio zou mooglyk weldraa zyn ongeluk weder te boven gekomen zyn, indien hy zich niet nog met Feraldo had moeten vergelyken. Het was geen geringe fom, die deze harde man van hem had te vorderen ; en de fchaade maakte hem blind voor het ongeluk van Antonio. Hy zag in hem niets anders dan zyn' fchuldenaar, dien hy al zyne geitrengheid moest laaten ondervinden. Het was vrügteloos dat Antonio zich tot hem vervoegde, met al de ootmoedigheid die het ongeluk ons kan inboezemen; hy ftelde hem zynen ramp op de beweeglykfte wyze voor. » Het  92 De omuedoogende Schuïdsisfcher „ Het verlies, dat ik geleeden heb,'- zeide hy, „ komt uit onachtzaamheid noch uit verkwisting „ voort; het is een toeval, dat door geen men„ fchelyk vermogen te weeren was, en dat de „ handel zeer dikwils ontmoet. Heb medelyden „ met my, Feraldo, en laat my toe uwe vorde„ ringen in eenige termynen te voldoen, die ik „ getrouwelyk in acht zal neemen. Ik heb nog „ vrienden, die genegen zyn my te onderfteunen, „ en my in ftaat te Hellen om rnyoen handel we„ der aan te vangen. Myn gantfche welvaart „ hangt van u af, toont dan dat gy niet minder „ grootmoedig dan myne andere fchuldëisl'chers „ zyt. Ontferm u over my en over myn' zoon, „ dewyl wy niets anders hebben dan uwe goed„ heid, om ons weder in ftaat te helpen. Wy „ zyn bereid om ons aan alles te onderwerpen ,, wat gy van ons begeert." Doch wat konden de nederigfte, de vriendelykfte voorftellingen uitwerken by een' man, die zoo weinig menfehelykheid bezat als Feraldo? Hy gaf hem het volgend antwoord op de koejfte wyze: „ Ik wil wel gelooven dat gy aan uw be„ derf onfchuldig zyt, maar wat gaat my dit aan? „ Gy hebt vrienden ; maak gebruik van hun tot „ uw voordeel, en betaal my. Ik heb u verder „ niets te zeggen." Antonio, die anderzints het karakter van Feraldo zeer wel kende, had nogthans nimmer kunnen denken dat zyne hartvogtige wreedheid zich zoo verre zou uitftrekken. 'c Is waar, hy had  \ tot inkeer gebragt. 93 had hem met het geld kunnen voldoen dat zynè vrienden hem op zulk een edelmoedige wv?e hadden geleend, dóch' doordien zulks enkel was gefchied mee inzicht, om zynen handel weder te hervatten , dagt hy geen vryheid te hebben om het tot iets anders te belteeden, maar veel eer in de verpligting om het hun terug te geeven. Hy beproefde nogmaals, of hy zynen onbarmhartigen fchuieëisfeher tot menfehelyker gedag!en kost overnaaien, doch alles te vergeefs. Hy moest ongetroost van htm gaan, en kort daar naa werd hy, op aanklagte en verzoek van Feraldo, io hegte. nis gebragt. De gantfche flad flond verbaasd, en toonde afgryzen van zoodanige behandeling, doch Feraldo kreunde zich hier weinig aan, en was woederlyk wel te vreeden zynen Schuldenaar onder zyn bedwang te hebben. Hy bragc zyn' fcbgten tegen hem in, en ftelde alles tewerk om zyn volkomen ondergang te berokkenen. Gonzales die zyn vader tederlyk liefhad, was door het gevangen neemen van denzelven in de zorgelykfte verleegerheid gebragt. H\ nam een kort befluit, en yide naar Feraldo, om hem te fpreeken, en ware het mooglyk, tot menfehelyker denkbeelden te beweegen ; ten dien einde wi ip hy zich met het droevïgite. gelaat aan zyne voeten, en beproefde alles, wat doeniyk was om hem te beweegen; doch te vergeefs, Feraldo hoorde hemzonder de minfte ontroering aan. Hy befchcuwde den kommer van dezen braaven jon-  94 De onmedooger.de Schuldeisjcher jongeling met onverfcbiHigheid , en maakte zich reeds vaardig om hem te verlaaten, wanneer Gonzales eene laatlïe pooging deed en zyne beide knieën omvattende, tegens hem zeide, teffens in traanen fmeltende: „ Dewyl gy dan, noch door ,, het ongeluk, noch door de imeekingen, noch „ door de beloften van mynen vader zyt te bewee„ gen , laat my u dan nog een' eenigen voorflag „ doen. Ik weet, Feraldo, hoe teder myn va„ der my bemint, en met wat yver hy zich zou „ bevlytigen om my uit de gevangenis te trekken, „ wanneer ik in zyne plaats, daar in opgefiooten was. Wel aan, bewys my deze eenige gunst, „ van naamentlyk voor hem uw gevangene te zyn; „ zyt verzekerd dat ik tot een geesfel voor zyn „ fchuld zal verftrekken , en hy niets onbezogt „ zal laaten om my weder vry te krygen. Ik ben „ jong, en in den koophandel nog onbedreeven. „ Al myn vlyt zal niet toereikende zyn om onze „ zaaken weder in orde te brengen, en hy is het „ alleen van wien myn welvaart enkel en alleen afhangt; ik begeer niets van u, dat uwe vorde», ring onzeker kan maaken; ik wil uw' gevange„ ne zyn, en indien gy niet voldaan word, ge„ duurende myn geheel leeven blyven. Beneem ' „ my de gelegenheid niet, mynheer! om de liefde „ te betoonen, die ik aan mynen vader verfchuldigd „ ben ; hy is zwak , en indien zyn leeven door ,, zoo veel verdriet verkort werd, zou zulks my „ tot een'altoosduurend vero ongelukkig niet zoude zyu, indieD hy zoo fterk niet geyverd „ had om my gelukkig te maaken. Ik wagt met ,, verlangen op uw verlof om my in de gevangenis te begeeven, en zal deze inwilliging voor een ,, gunst houden, waar voor ik u eindeioos verpligt zal wezen. Verwerp de bede van een' verlaaten zoon niet, die zynen ongelukkigen vader met niets anders dan zyne liefde te hulpe kan komen; laat my toe de gantfche ftad door myn „ voorbeeld te toonen, hoe veel dat kinderen aan „ hunne ouders verpligt zyn. De roem daar van, „ mynheer! zal tot u terug keeren, en alle onze j, medeburgers zullen 'er u voordanken." Feraldo had dezen voorflag nimmer vermoed; zulks trof hem. Zyn onbeweeglyk hart begon te kloppen , en bragt hem de menfehelykheid te binnen; jaa hy gevoelde zekere aandoeningen, die h^ m tot nu toe onbekend geweest waren. De traanen van dezen edelmoedigen zoon, zyn nederige geftalte, de fmart die op zyn gelaat gefchilderd ftond , en de gantsch onverwagre voorflag, maakten hem verbaasd, en vervoerde hem eerlang tot verwondering. Zoo veel deugd had hy zich van geen mensch verbeeld, en zy deed haare volkomen uitwerking. Feraldo, die tot nu toe zyn voordeel op de ftrengfle wyze behartigd had , omhelsde Gonzales, en gebood hem op te ftaan. „ Rys op," fprak hy! „ uw' deugd heeft my ge„ troffen, en ik zal dezelve terftond beloonen. „ Uw  S6 De onmeicogsnde Schuldeisfcher &c. „ Uw vader zabfiog dezen'dag'óntflagen worden, „ zonder dat ik u in zyne 'plaatze begeer. Gy i, zult daar door ondervinden, dat ik de deugd hoog „ fchat! Gy hebt my overwonnen. Gy verlangt „ wel niets dan uw' vader, maar dat is niet ge. i, no"g; ik weet uwe liefde voor myn' dogter, en „ ik ben bewust dat zy u genegenheid toedraagt, Ik zal u met haar verbinden, en my in u een' „ Schoonzoon verkiezen, die het edelaartigfte gefi moed bezit. Leonora is de uwe, en ik maak u ss Ee gelyk deelgenoot van al myn vermogen.' " Zoo veel kan waare en onopgefmükte deugd te wrge brengen, en zoo zeker is het dat ook het ruuwite hart haar vermogen niet kan wederdaan, indien 'er flegts nog de minde vonk van menschJykheid in huisvest. Gonzales ftorid a!s van vreugde verdomd, ca geraakte in de aangenaamfte verwarring. Hy verkreeg niet alleen de vryheid voor zyn' vader, maar tevens ook zyne beminde Leonora tot bruid. Hy wierp zich andermaal aan de voeten van zynen weldoener; dan de tiitvlbeijètidte traanen beletteccn hem tefpreeken, doch zyn houding en gebiarden ontdekten nogthans aan Feraldo alles wat 'er in zyn zid omging. D-ze gebood hem, ten èweedenmaalè op te daan, omhelsde hem op het tederde, en begaf zich terftond met hem naar de •gevangenis. Antonio werd oogenblikkelyk op vrye voeten gedeld, en zyn vreugd vermeerderde niet weinig, toen hy van Feraldo vernam aan wien hy zyne vry-  De beide deugdzaame &c. q-j vryheid te danken had. De vrieudfchapsverzekè* ringen werden daar op weder vernieuwd, en A». tonto liet geduurende een' gcruimen tyd zyn' zoon niet uit zyne armen ontdaan, terwyl hy hem met de tederfte uitdrukkingen voor zyne vryheid be» dankte. Het huwelyk der jonge gelieven, werd korc hief naa voltrokken. De gantfche ftad nam in deze vreugde deel. Men vergat het harde gedrag van Feraldo, énhy werd overal met eerbied genoemd» Gonzales ontving de belóoning zyner deugd, en zyn vader befchouwde hem, geduurende het ove* rige van zyn leeVen, met de heuchelykfte herden* king, als zynen behoud r. Beiden, Feraldo en Gonzales , zyn zulké voorbeelden, die niet minder naavolging dan waa* re hoogachting verdienen. De beide deugdzaame en ongelukkige Vrienden. Pedro de F***, een Spanjaard, uiteen aloud, geflagt gefprooten, aanzieneiyke goederen in dg West-Indien overgewonnen hebbende, befloot het overige zyner dagen te Siguevca, een aargenaame ftad in cad-Kastiiiè', door te brengen. De ervaarenis van vyftig jaaren, in den dienst en in de bezige wereld doorgebragt, had hem geleerd dat gee. ne ftille bedaardheid te vinden was in de faamerileeving met de vrouweiyke fexe, wier minyveriga VI. Deel. G gei  9'i De beide deugdzaame gefteltenisfen en grillige graan heden meenigruldi dige vcrftooringen verwekk.- rj; ook niet in die van het mannelyke geflagt, welkers hoogmoed en gierigheid hen tot kwaadfpreeken en benaadeelen van eikanderen aaDfpooren. Een knegt, Sylvester genaamd, die hem het leeven met gevaar van het zyne behouden had, en van wiens verkleetohJd aan zyn' perfoon hy eene meer dan twaalfjaarige ondervinding had, was zyn eenige medgezel. Verre van hem aan te merken als de flaaf zyner vermaaken, was F***, door de natuurlyke goedheid van zyn hart genoopt , overe.egaan om hem d-n tytel van vriend te geeven, en hem werkelyk te behandelen met al het vertrouwen en de genegenheid, die den grondflag van wczentljke vriendfchap uitmaakt. Deze twee perfoonen vermydden zno zorgvuldig het gewoel der faamenleevirg, dat zy volle twee jaaren in Siguenca hadden doorgebragt, zonder dac de inwooners genoegzaam hunne naarnen kenden, veel minder hunne bezitting, en wat gebruik zy 'er van maakten: om kort te gaan, het publyk was volftrekt onkundig van alle die beuzelag'ige omftandigheden , naar welken de nieuwsgierigheid zoo greetig is, en welken alleen dieren tot voedzel voor de verkeering, en tot ftof voor de fpotterny. Ondertusfchen leefde Pedro , wiens goederen hem in ftaat konden gefield hebben om her aanzien en de achting, die pragt en eene weelderige tafel veroirzaaken, tot zich te trekken, op eene afgezonderde wyze met zyn' waarden Sylvester. De over-  en ongelukkige Vriendin. 9% overvloed van een welbeftierd huisgezin, was toe» gewyd aan de verkwikking van behoeftigen. Pè» dro befteedde zyn' tyd in het opfpooren van ge» fchifctë voorwerpen, en vond vermaak in het troostten van ellendigen. Deze bezigheid , die veeleri als laag en belagchelyk zullen aanzien, maakte nee geiuk uit van zyn leeven. Beide, meester en knegt, zag men dikwils des avonds door de itraa* ten zwerven, of 's morgeüs by het aanbreeken van den dag in hunne mantels bewonden, om niet be* . kend te zyn, ten einde de gevangenisfen en hospi* taaien te bezoeken, en 'er verkwikking en troost uit te deelen. Veele ongelukkige fchuldenaars4 door ot barmhartige fchuldëisfchers opgeilootenj verwierven hunne vryheid , en ontvingen kleine fommen gelds, genoegzaam om zich op nieuw in de wereld neder te zetten, zonder te weeten wat edelmoedige hand hen uit hunne banden en ongelegenheid gered had. Wanneer zy kondfchap kreegen van eenige huwelyken, wier voltrekking dooi behoefte werd verhinderd; dan werd heimelyk aaü de familiën, door handen van den parochie-priester, een deel geld aangeboden, en dus de gelieven in ftaat gefte'd om het geluk van dezen ftaat, de vrugt hunner onderlinge liefde, te genieten. Wan* neer door eenig onweer de hoop van den landman vernield was, regtte zyn edelmoedige hand hem weder uit de wanhoop op. Dus fchiep de verügtendc weldaadigheid van een' onbekend' ambteloos burger, handen voor zvn vaderland, en deelde G 2 mes  ioo De beide deugdzaame met de Voorzienigheid, het vermaak van goed te doen aan het menschdom. Zoo veele edelmoedige daadeD konden niet onbekend blyven te Siguttya. Het gcmeene volk, 't welk overal de deugd bemind zonder dar het de» zelve oeffent, was overboodig in de groo fte lof; fpraaken omtrent Pedro en zyn' medgezel; maar die foort van menfchen welke onder de benaaming van goed gezelfchap bekend zyn, zeiden: ., Jaa, „ hy is zekerlyk een goed flag van een' man, — „ hy is mededeelzaam, — 't ig raaar jammer dat ,, hy menfcherfchuw is." Onder de lieden van fatzoen te Siguenga , had Don Felix P***} zonn des algemeenen fchatbewaarders van de Manilids, den eerfti n rang. Zyn afkomst was vergeeten, maar de geheele ftad vervuld met het gerugt van zynen grooten rykdonu Een uitmuntende kok had hem de vriei dfchap van alle de fatzoeneiyke lieden der ftad verworven, en dit goed gezelfchap was van gevoelen, dat hy een zeer uitmuntend gebruik van zyne fchatten maakte: het gemeene volk wreekte ?ich door morringen en beleedigende vertellingen wegens de onwettigheid der middelen, door welken zyn' v 'der zulke onmeetelyke goederen had byëen gebragt. Hy haalde zich dit door zyn gedrag op 't lyf want naar maate P*** verpligtend en vdëndelyk jegens lieden van aanzien was, even zoo beleedigend en beestagtig gedroeg hy zich omtrent anderen. Hoogmoedig op zyn huwelyk met de dogter van den  en ongelukkige Vrienden. ioi den gouverneur, die het verwerven van een' grooten naam door een' ryken Schoonzoon op 't oog had, betoonde hy federt dien tyd de uiterfte verachting, aan elk een' die niet cdei of ryk was, Pt** had Pedro verfcheiden' maaien tot zyne vrolyke byësnkomften genoodgd; maar deze had zulks altoos op eene beleefde wyze van de hand ■ gewezen. Zyne weigeringen hadden den financier beleedigd, hy merkte dezelven als blyken van verfmaading aan, en het gerugt dat zich vetfpreidde wegens de edelmoedigheid van Pedro, maakte zyn afgunst gaande, en gaf nieuw voedzel aan zyn' gramfchap. Op zekeren da? dat P***, met vier zyner medgezellen, een wandeling deed langs de fingels van de ftad gebeurde het dat zy Pedro ontmoetten. P***, met den vinger o.p hem wyzende, riep terftond, daar is de menfchenfchuwer. Zyn medgezellen, wier bloed, door den wyn en het goed onthaal by hemgenooten, verhit was, vatte een voorneemen op, om zich ten koste van Pedro te vermaaken. De financier vervoegde zich het eerst tot hem, met te zeggen: ,, Signior F***, het is goed de eenzaamheid te beminnen, maar „ men behoort egter beleefdheid te oeffenen, Gy „ hebt de noodigingen, die ik u gedaan heb, flegt ,, beantwoord; de begeerte die ik altoos getoond heb ,, van uw vriend te willen zyn, eischte meer dank,. baarheid." — ,, Wat vorderd gy?" antwoordde een van het gezelfchap, „ kan van een' menfchen„ haater wel een ander gedrag verwagt worden ? " G 3 „ Maar,"  %@% -00 beide deugdzaame „ Maar," zei een derde, „ wanneer men weerzin in de wereld heeft, dan behoorde men zich in j, bosfchen te verbergen, wolven zyn een aange* 9, naam gezelfchap, men vind lieden die goed zyn v om 'er mede te leeven." Geduurende deze fchimpfchocten en andere onbetaamelyke uitdrukkingen, bewaarde Pedro zyn' bezaadigdheid; gecvende p*** ten antwoord, dat hy ten vollen overtuigd was van de eer die hy hem door zyne noodigingen had aangedaan; maar, voegde hy 'er by, de zorg, die ik voor den zwakken ftaat myner gezondheid verpligt ben te draagen, berooft my van het vermaak, in het bywoojien van goed gezelfchap gelegen. Iemand, tot onthouding verpligt» is fomtyds lastig voor andoren; en gy hebt by aanhoudendheid vroiyke faamenkomften. Ik ben van geen' ouderdom of geaartheid om vreugd te verwekken. „ Wat dan?" hernam de financier; ,, iemand is altoos in ftaat „ om vermaak te veroirzaaken , indien niet door zyn vernuft, ten minften door zyn belagchelyk„ heid." — „ Signior P***," fprak toen Pedro, ,, waar mede heb ik u reden gegeeven, tot ,, een voorbedagt oogmerk om my te beleedigen ? Ik heb de onbetasmelyke uitvallen van uwe vrienden gehoord; ik ben geen perfoon om ze larg,, moedig te verdraagen ; indien gy my rekgea verloopen 'er , zonder dat hy iemand anders dan den cipier onder zyn gezigt fcry,gt» die hem, tweemaalen daags, brood en water brengt. Den derden morgen word by voor de rechters gebragt, die hem -eene lange ondervraaging doen, wegens zyn familie, bezittingen, en zy i twist met P***. Onfchuld legt hem zyn antwoorden in den mond. In 't einde word hem berigt, dat P*'** vermoord en beroofd in het veld G 5 is  105 , De beide deugdzaame is gevonden, en men hem befchuldigt den moorder en roover te zyn. „ 't h waar, ik was ge, hoond door P***, (antwoord Pedro;) maar „ ik had het hem vergeeven, en heb hem federt „ niet weer gezien. Ik heb vyftig jaaren eerlyÜ „ m Peru geleefd, de achting genietende van al„ lendtemy kenden; en heeft hetfchyn, dat ik „ raar Spanje zou komen, om my de eerloosheid „ van moord en roovery op den hals te haaien? „ De enkele befchuldigir.g van zulk een misdaad „ wond myn harr, en doet my iiddercn; myn ge„ weeten verfmaad zoo laag te zyn, dat ik my zou „ rechtvaardigen. Gy kent myn onfchuld, ÖGod! » gv die de rechter van alle rechters zyt; dit is „ genoeg voor my. Onrechtvaardigheid en dood „ hebben voor my niets verfchrikkelyks. Breng „ my naar myn gevangenis." Men leidde hem ook rtraks terug naar zyn hol, en belaadde hem nog met nieuwe ketenen by de voorige. Uit deze behandeling van zyn toekomend lot o.rdeelende , bereidde hy zich ter dood ; hy btgeerde alleen dat Sylvester van zyne ongelukkige onhandigheid mogt onderregt worden , ten einde hy een laatfte affcheid kwam nremen van zyn' vriend. Door zyne emftige verzoeken en traanen, kreeg hy van den cipier eindelyk verlof, om hem dim volgenden briefte fchryven: „ Eeef, waarde Sylvester , op dit verhaal van » mynen ongelukkigen toefiand; beef op het denk„ beeld van een flag, die 'er een eind aan moet » maaken. Ik ben befchuldigd van P*** ver- »» moord,  tn ongelukkigs Vrienden. 107 M moord, en (om de lastering ten hoogfien top te „ voeren,) hem beroofd te hebben. . . . Uw „ ongelukkige vriend heeft deze geheele veertien. dagen, in het hol eener naare gevangenis ges, ademd. Het daglicht van dit affchuwelyk ver„ b!yf door dikke yzeren traliën uitgeflooten zyn„ de, dienen zyn oogen thans minder dan zyn hart, om de hand te befluuren die deze regels „ Ichryft; behalven dat deze hand, weggetrokken door het gewigt haarer ketenen, met moeijeiyk- heid aan deszelvs wil voldoet. Kom dan, „ Sylvester , ontvang myn laatfle zugten. Uw „ tegenwoordigheid zal de angften des doods ver„ zagten, en my ondersteunen in het verdraagen a, der afgryslykheden van een eerloos uitëinde. — ,, Ik, Sylvester , ik op een fchandelyke wyze ,, fterven! Ik den dood van een' kwaaddoener fterven ! Kunt gy het denkbeeld verdraagen? ,, Het is myn grootite foltering. Hoe! zal ik een „ eerloos karakter agterlaaten, naa dat ik myn ge„ heel leeven heb doorgebragt in goed te doen „ aan het menschdom, en zullen alle de ellendige lydcrs, in wier rampen ik gedeeld heD, reden ,, Irygen om :e bloozen wegens de gunstbewyzen, ,, die ik met zoo veel vermaak uitdeelde ,, 6 Myn vriend! verzuim geen oogenblik om tot ,, my te komen. Myn hart fmelt by het bedenken van de verpligtingen onder welken ik ten uwen opzigte ben. Kom, en ontvang het laatfte be,, wys myner dankbaarheid , en fchenk my het ,, laatfle bewys uwer aankleevicg. Ik heb geen' „ an«  ï0^ • De beide deugdzaame „ anderen wensch te vormen; deze is de eenigffe „ en vuurigfte begeerte, van uwen ongelukken m vriend. b j> Pedro de F***." Intusfchen drongen de vrienden van P*** en die des gouverneurs van Siguenca, onder welken hy door zyn huwelyk had ftaan ontvargen te worden, de rechters aan, om den misdaadiger te vonnisfen. De afwezigheid van Pedro op den dag dat de moord voorviel, zyn' fchielyke t .den. Hunne ongerustheid duurde niet lang*;, zy ontdekten een' mansperfoon te paard, die vlak op hun toereed, hen vraagende of zy daar te lande-.t'huis» hoorden? Neen, was het antwoord ; wy.kornen Uit een afgelegen provintie, en gaan in pelgrimagie naar Rome, zyhde voorneemens om onze weg over Guadeloupe te neemem Dit maakt geen onderfcheid , vervolgde de ruiter; edelmoedigheid 4s aan alle landen gemeen. Daar zuilen zekerlyk eenige braave zielen onder ulieden zyn, genegen -om een daad van menschlievendheid te verrigten. Zy allen hem verzekerd hebbende van huune bereidwilligheid om hem te dienen, zeide hy ^ „ Neemt dan deze gouden keten, zy is meer óm ,, twee honderd kroonen waardig. Neemt," ging hy voort, hen tevens een' bundel overleverende, „ neemt dit pand, op 't welk ik geeüe waard** VI. Deel. h 1 a » weet  H4 De Pelgrim, of het weet te {tellen, en, wanneer gy te Turxillo-am„ komt, geef het dan o^et in de handen van een' „ of twee ridders, die ik u noemen zal, aie beij, den even ryk, edelmoedig, mannen van eer, en wel bekend zyn ; de naam des eenen is Don Francis Pizaro, en dief van den anderen ^Don Joan d'Oxellana. Zegt hen, dac zy verzogc ,, worden zorg te draagen voor dit onnoozel fchep- zei, (want het was een eerstgebooren kind dat „ by hen had overgegeeven,) en dat zy eerlang weeten zullen wien het is, die hetzelve het lee„ ven gaf. Vergeeft my dat ik u zoo fchielyk verlaat. Myn vyanden zitten my op de hielen. „ Indien zy u ontmoeten , en u ondervragen, weest dan zoo goed van hen ten antwoord te ,, geeven, dat de duisternis u verhinderde iets te „ zien ; dat gy flegts drie of vier mannen te paard hebt gehoord, van welken de eene zeide: laat ons den weg naar Portugal neemen, myne vrien,, den, laat ons in Portugal ons behoud zoeken. „ Ik heb hier nog maar een zaak by te voegen. „ Het kind is nog niet gedoopt, van welke om. ,, ftandigheid gy zult gelieven kenn>s te geeven „ aan de perfoonen, in wier handen gy het over„ geeft." Met deze woorden vertrok hy, en verdween als een blikfem uit hunne oogen. Men befchouwe thans deze pelgrims, belast met een pand, dat zy oirdeelden van groote waarde te zyn, uit hoofde van de kostbaare gift, die 'er mede verzeld ging. Een' vrouw van hec gezelfchap nam het kind, dat pas gebooren fcheen, in haare ar-  nimmer vermgte Huwilyk* n% armen, en tragtte, door haare liefkooziDgen, 'deszeivs gefchrei tot bedaaren te brengen. De trtrer, volhardde intusfchen door duisternis en mist voorr te gaan, en bereikte eindelyic de wooning der herderen. Naauwlyks. binnen gegaan zyn de , zagen zy ook een vrouwspersoon inkomen. Zy'veegde de traanen van haare oogen, fmoorde haare zugten, en bevlytigde zich om de droefheid haarer ellende te verbergen. Schoon ze bynaa naakt was, merkce men op, dat de kleederen, die zy aan had, van waardy waren. Te vergeefs tragtte zy haar aangezigt voor zoo veele menfehen te verbergen; de vlam van het vuur, dat de fchaapherders hadden aangeftooken ,. verried haar, en ontdekte iri haar, een' jeugdige vrouw van onvergeiykelyk^ fchoonheid. De herders bedagten zich geen öogeobüfc orq haar al de hulp aan te bieden, die in hun vermó gen was. Ach! zeide zy, de eenige gunsc die ik van u verzoek, beftaat vooreerst, in my in dezen of genen hoek te verbergen , waar myne vervolgers my niet kunnen vinden ; en ten anderen, in' my te voorzien van eenig voedzel, om myne bezwyming te verhoeden. Eik was even vaardig ooi. haar te dienen. Een goed oud man s het hoofd van de herders, nam eenige Schaapsvellen, de wölligde en zagtfte die hy kon vinden, en bragt dezelven in de holte van een vervaarlyk dikken eiken-dam, waar hy 'er een foort van bed uit toe. delde. Men bragt de ontroostelyke fshóone der* waarts, om voorde naafpooringen van haare vyah den' H 3 Ytf»  Il6 De pelgrims, of het verborgen te zyn; voorts gaf men haar wat melk en wyn te drinken, en terwyl zy haare kragten eenigermaate herftelde , was de oude man bezig met eenige Schaapsvellen „uit te Spreiden, en voor de holte van den boom te hangen, als of hy ze aldaar wilde droogen, ten einde door dit middel alle vermoeden weg te neemen. Ondertusfchen maakte elk zyne aanmerkingen op dit voorval, en'Sommigen waagden te gisfen, dat de jonge vrouw, moeder was van het pasgebooren kind. Althans de pelgrims baden den ouden man het goede werk dat hy begonnen had niet te laaten fteeken , maar zyne weldaadigheid tot het arme hulpelooze Schepzel uit te Strekken. Zy verhaalden hem, op wat wyze het aan hunne zorge was toevertrouwd geworden. Hier op terStond een' van de andere herderen roepende, beval hy denzei ven het kind by de geiten te brengen, ten einde de herderin eene daar van vcor hetzelve melkte, tot dat hy andere maatregels tot deszelvs behoud zou genomen hebben. De herderin had naauwlyks begonnen het gefchrei des zoogelings, met een weinig 'melks op zyne lippen te laaten druipen, tot bedaaren te breDgen , wanneer verfcheiden' mannen te paard voor de. veldwooning verfcheenen. Zy vroegen of men 'er geen' ridder had vernomen , die een jonggebooren kind met zich voerde, en eene jonge dame, die pas van hetzelve verlost was? Ten antwoord bekomen hebbende , dat men 'er niets van de zaak wist, vervolgden zy, met ongemee- nen  nimmer verwagte Hmvtiyk. 117 nen fpoed, hunnen weg. Allen verheugden zich dat zy vertrokken waren. De pelgrims bragten aldaar den nagt gemakkelyker door dan zy verwagt hadden, en hun huiswaard onthaalde hen op de best moogiyke wyze. Doch eer zy zich ter rust begaven, oirdeelden zy het noodzaakelyk de beminnelyke vlugtelinge te bezoeken. Zy vonden haar vry wat bedaarder, te kennen geevende dat haar toeftand veel minder ongelukkig voor haar zou zyn , wanneer zy verder van de vrees voor haar' vader bevryd was, die, nevens haar' broeder en eenige hunner vrienden, de perfoonen waren, door welken zy gezogt werd. Men oir. deelde noodig eene andere omzigtigheid omtrent het kind in 't werk te ftellen, eer dat de dag weder aanbrak; en deze beftond, in hetzelve te brengen ten huize van eene der naabeftaanden des ouden mans, die omtrent een uur van deze plaats woonde. Ingevolge van dit befluit, werd het derwaarts gezonden, met de gouden keten; en, in geval van naavraag, moest de voedfter te kennen geeven, dat het aan zekeren inwooner van eeDig naabuurig vlek toebehoorde. Hier op werd beflooten dat ieder zich naar zyne rustplaats zou begeeven. De wederkomst van den dag was aan allen aangenaam , behalven aan de jonge dame , die den. glans der zonne niet durfde aanfchouwen. Naa dat egter de oude fchaapherder eenige perfoonen op de verfcheiden toegangen naar de hut geplaatst had, om 'er wagt te houden, haalde hy haar uit H 3 het  fif < De Pelgrims, ef hei Jet hol van den eiken-boom, om haar wat meerder lugt te doen fcheppen. Op het oogenblik haarer verfchyning, groeide de verwondering over haare fchoonheid niet weinig aan, en met dezelve ycrmeerderde de bekommering , door welke men reeds in haar ongeluk deel had genomen. Elk deelde haar hoop en troost mede, en, haare lotgevallen verlangende te weeten, bad men haar de nieuwsgierigheid van het gezelfchap desaangaande $e voldoen. De dankbaarheid voor de dienften, haar bewezen, liet niet toe deze gunst te weigeïen, waarom zy op de volgende wyze haar verhaal aanving. JMyn naam is Feliciana Vox. Ik werd op J5 een landgoed , niet verre van hier, gebooren. „ Myn ouders zyn meer adelyk dan rykelyk van „ de goederen des geluks bedeeld. Myn fchoon„ heid , de oirzaak van dit onheil, en die thans s, zoodanig niet is als zy voor eenige maanden /, was, verwierf my minnaars uit de voornaamfte t\ familiën. Naaby myn vaders huis woont een 3, edelman , zeer aanzienelyk door zyne verdieu- ften en hoogen adel, wiens zoon, in geene min3, dere maate , erfgenaam van zyne uitmuntende i, deugden, dan van zynen aanzienelyken rykdom i?. In de zelvde naabuurfchap onthoud zich ,, een ander oud-idelyk edelman ; hy heeft ook e'-n' zoon. met wien hy, welvoogelyk, vaneen maa'ig inkomen leeft. Deze is het met wien li myne ouders wlden dat ik my in 'r huwelyk zou ti begeeven, zonder myne genegenheid, die my i, den  nimmer verwagte Huwelyk. 119 „ den eerften deed verkiezen, of de voordeelen ,, van myne echtverbindtenis met hem ,. te raad. „ pleegen; Maar de'Hemel, die my bewaard had ,, voor de rampen, weiken tegenwoordig my over„ komen, en mooglyk voor nog grootere, wederi, hield my niet van den minnaar, dien ik my ver„ koozen had, in myn bed te ontvangen. Ik zal ,, u niet lastig vallen met een verhaal van de voor. 1, vallen, die my eindelyk tot dat uiterde deeden >t overgaan. Ongelukkig voor my, was myn'moe5, der intusfchen overleeden, die zekerlyk anders „ vaardig zou zyn geweest om aan redenen, die ,, myn waar belang en de rust van myn hart be„ troffen, het oor te leeneD. Myn minnaar kwam si my dikwils zien, zonder dat 'er eenige getuige t, by regenwoordig was. Deze heimelyke byëen„ komften waren het die my op de klip duurden, „ waar myn eer fchipbreuk leed, indien men an„ ders een vrouwsperfoon voor ontëerd kan hou„ den, die hataVOÜ minnaar niet gelukkig maakt, „ dan naa dat by zich tot de getrouwheid van n ccn' wettig rchrgenoot verbonden had. " 11 Tot het tydflip gevorderd zyude om de vrugt ,, onzer onderlinge liefde ter wereld te brengen, 1, nam myn vader het befluit, om my den jonge„ lieg te doen trouwen aan wien hy den voorrang », gaf. Tot dit oogmerk noodigde hy hem gister 11 avond aan ons huis, met twee zyner naabe- ftaanden. Een voorgevoel van het gene te ge„ beuren ftond ontroerde myn geheel geftel, toen », ik Don Diego zag verfchynen; deze was de 1, naam  jaa &e Pelgrimst of hei naam van den man, dien men voor my gefchikt s, bad. Niets kon myne yerleegenheid evenaaren. 9, Myn vader, my gevolgd hebbende in een kas, mcr, binnen welke ik my begeeven had, beval j, my wat beter my te kleeden dan gewoonlyk, om de trouw ie ontvangen van hem aan wien hy 4:, voorgenomen had de myne te verbinden, laa,, tende my maar eenige oogenblikken om my in, j, ftaat te ftellen van naar vereisen te kunnen verss ichynen." Overweegende dat ik thans op den tyd myner s,'bevalling was, oirdeele men van de.uitwerking ft die myn' vaders bevel in my te wege moest brengen. De baarensweeën overweldigden my zoodanig, dat ik als dood bleef liggen. Myn „ vader had zich zoo draa niet weder tot het ge,, zelfchap begeeven, of, in plaatfe dat ik my „ myne verfierzelen door myne kamenier liet bren»> gen , wierp ik my iu haare armen , en zeide, „ met oogen vol traanen, tot haar: Achl Leohoka, het einde myner dagen i$ op handen; Don ,, Diego wagt my, om my te trouwen. Bedenk „ de grootheid myner droefheid, in myne tegenwoordige omftandigheden; uit medelyden, myn ,, lieve vriendin, dgorfteek myn wanhoopig hart; ,, oopen voor myn ziel een' weg, op dat zy verlost worde van de foltering die zy yerduureo moet. ,9 Maar ik gevoel, vervolgde ik een oogenblik •» daar naa, dat ik uw hulp verder niet noodig zal hebben. Myn zwakheid zal my de dienst bes, wyseo» om welken ik u veïzogt, en ik verlaat ,» met  nimmer verwagte Huwelyk. 121 ,, met vreugd* een leeven, dat my niet vergund „ word door te brengen met iemand dien ik lief „ heb. Hier op loosde ik een' diepe zugc, en „ Leonora meende dat ik den geest gaf. • Maar „ hoe groot was haare verbaasdheid, wanneer in „ plaarze van my te zien fterven of met den d'ood „ worftelen , zy gewaar werd , dat- ik een kind „ voor ftikken poogde te behoeden, dat luidkeels „ begon te fchreijen. Dit toeval bragt haar in „ groote verleegenheid, dewyl Zy zich nooit in „ diergelyke omftandigheden had bevonden; ter3, wyl ik, een weinig van myne zwakheid beko,, mende, niet anders dan den doodelyken ilag „ van myn' vader verwagtte." Feliciana was tot hier toe in haar verhaal gevorderd, wanneer men een alarm vernam wegens eenige onbekende perfoonen, die herwaarts aankwamen. De oude Schaapherder brak haare redenen af, en maakte zieh gereed om haar op nieuw in den hollen boom te verbergen; doch een tweede leus gegeeven zynde, dat dit volk een' anderen weg had ingeflaagen, hield de vrees op, en" Feliciana ging in haar verhaal op deze wyz» voort. - „ Terwyl Don Diego het voltrekken der huwe. „ lyksplegtigheid met ongeduld verbeidde, had myn echtgenoot zich in onzen tuin verborgen. „ Hywas gekomen om my te fpreeken, volftrekt „ onkundig zynde van het vreeslyk uiterfte waar „ toe ik gebragt was. Myn vader, van zyne zy. „ de, alle lydzaamheid verloorenhebbende, kwam ^ 5 jï zelv'  122 Be Pelgrims, of het s} zelv' om my te waarfchouwen, hen niet langer „ te laaten wagten. Kom, zoo als gy zyt, fprak „ hy; uw fchoonheid zal het gebrek van uwen op-. „ fchik vergoeden. Ik kan niet met zekerheid ,, zeggen, of hy eenig gefchrei van het kind hoor„ de, op het oogenblik dat Leonora hetzelve naar eene veilige plaats bragt, of het aan Rosa„ nio ter hand ftelde. Een kandelaar met een „ brandende kaars in zyn hand neemende, trad ,, hy naar my toe, kykende my ftyf in het aange„ zigt, terwyl ik bemerkte dat hy in een oogen„ blik verfcheiden maaien van kleur veranderde. „ Hy zou my ongetwyffeld gezegd hebben wat hy „ van de omftandigheden dagt in welken hy my „ verraste, indien de flaauwe weergalm van een „ tweede gefchrei zyne ooren niet bereikt had. „ Maar hy vloog ylings, woedende met den ont„ blooten degen in de hand, naar de plaats van „ waar het geluid gehoord werd. Op de gewaar„ wording van het gevaar, in 't welk myn kind „ zich bevond , gevoelde ik my door de zelvde „ woede van welke myn vader bewoogen werd, m aangedaan , en was niet langer indagtig dat ik ,, gewenscht had te fterven. Ik volgde hem op ,, de hielen, om hem het ftaal te ontwringen, „ waar mede hy zich fpoedde, om myn bloed aan „ zyne gramfchap op te offeren. Zoo haast ik be„ merkte, dat Leonora zyn'vervolging gelukkig m ontkomen was, begon myn drift te bedaaren; „ en terwyl myn vader zyn' voortgang fchielyk „ ftuitte , om te luisteren of hy eene herhaaling i» van  nimmer verwagte Huweiyh 123 „ van het zelvde gefchrei Icon hooren, bediende „ ik my van die gelegenheid om ter deure uit te ft komen, zonder dat hy op 't oogenbük myn vIupc „ bemerkte. Kort hier op hoorde ik hem uit„ fchteeuwen, dat by, het kostte wat het kostte, Si my, leevende of dood, in handen wilde hebii ben. My verbeelddcnde dat myn kind in verlig» ,, heid was, of, zoo niet, dat ik buiten ftaat was „ om het eenige hulp te kunnen toebrengen, ves„ tigde ik myne gedagten gantfchelyk op my zel- ve. Het denkbeeld van éen leeven te verliezen, „ dat ik, nog maar een uur geleeden , veracht »> had, gaf my vleugels aan de voeten, om naar »> het land te vlieden. Ik liep een' langen tyd ,, zonder een' bepaalden koers te houden, en zou, ii niettegenftaande myne groote zwak heid, den gan u „ fchen nagt by aanhouding voortgegaan hebben, ï't indien het licht, dat ik in deze wooning onrdek„ te, my niet genoopt had, om my derwaarts te „ begeeven, en die onderfteuning te verzoeken, welke gylieden my zoo edelmoediglyk hebt be- weezen." ,, Dit is alles wat iku, myn lotgevallen betreffen. „ de, kan vernaaien. Wat het overige belangt, „ ik moet my deswegens aan den wil des Hemels „ onderwerpen; en gy zult my onder eindelooze vetpligtingen leggen, door my met uwen goe», den raad by te ftaan , om van de gevaarlyke „ fteilte te geraaken, tot welke myn ongelukkig ,, lot my geleid heeft." Fkliciana's verhaal verwekte zoo veel verbaa- zing  124 De Pelgrim,!, of het zing als zy medelyden inboezemde. De pelgrims verhaalden haar, op hunne beurt, al wat hen wedervaaren was; de ontmoeting van den ridder, zyn overgeeveu van den gouden keten en het kind aan hen, en hunne belofte, waar door zy zich hadden verbonden, om het kind met zich naar zyne vrienden te Truxillo te neemen. ,, Wat hoor ik!" zeide Feliciana. ,, Zou dit myn eigen kind niet „ zyn? zou deze myn dierbaare Rosanio niet ger „ weest zyn, die het onderpand onzer liefde aan „ u vertrouwd heeft? Ach! laat my het kind zien. „ Schoon ik hetzelve nog niet aanfchouwde, zal « ik het mooglyk kennen uit eenige gelykheid mee „ zyn' vader, en uit de kleederen in welke Leo„ noka hetzelve gewonden heeft. Indien deze „ toevalligheden my geene behoorlyke onderrig. ,, ting geeven, zal het bloed voor hetzelve fpreen ken, en ik zal door de ftem der natuur vernee„ men, wat ik zoo begeerig ben te weeten." De oude fchaapherder zeide haar daar op, dat haare nieuwsgierigheid niet zoo fchielyk voldaan konde worden; dat her. kind naar eene zyner naastbeftaanden was gezonden, om 'er gezoogd te worden, en in meer veiligheid te zyn; maar dat hy bevel zou geeven om het terug te brengen, terwyl zy een gerust verblyf kon genieten, het zy in zyne wooning, of in de holte van den eiken-boom. Feliciana keerde naar haare Schuilplaats terug, zeer ongeduldig om bet kind te zien, van 't we'k zy tot haar gefprooken hadden ; en de pelgrims lieten niet af van met den ouden herder over haare ake-  nimmer verwagte Huwelyk. 12 5 akelige omstandigheid te fpreeken. „ Hoe vreemd," Zeiden zy , „ zyn de Strengheden vaD het lot? „ Uit de aangenaame verwaatiog van altoos een* 3, beminden echtgenoot te zullen bezitten, is zy „ vervallen in de verlchrikkelyke vrees van voor „ eeuwig van hem gefcheiden te zyn. Gist-ren „ was zy gelukkig in het midden haarer familie; dezen dag zien wy haar ellendig in de holte van ,, een' eik , neerflagtig , ongerust , en beevende op het ritzelen van een blad dat door den wind 5, b-woogen word." Zy waren nog bezig met over dit onderwerp te handelen, wanneer de voediïer met het kind binnen kwam. Hetzelve wierd aan Feliciana ter. itond aangeboden, die het wigt verfcheidenmaalen met de grootfte oplettendheid befchouwde, doch zy vond 'er; geehe gelykheid met Rosanio in; dan zulks niet vreemd vindende, doordien desze'vs wezenstrekken nog niet gevestigd waren, fchortte zy haar oirdeel op tot dat zy het linnen bezigtigd had. Zy onderzogt het een naa hec ander, en •vond niets waar aan zy de minfte kennis had. Natuur was ftom. Niets ingefchaapens wekte de tederheid in haar hart op. „ Neen," zeide zy, „ ik zie hier niets, dat dit kind voor het myne verklaart. Deze gouden keten (want men had de„ zelve haar tevens gebragt) deze gouden keten geeft my geen verder licht; ik zag dezeive nooit in de handen van Rosanio. Her is nogthans 5s waar , dat ik myn gemaal hoorde zeggen , te „ Truxillo vrienden te hebben, maar my geheugt a niet  I2Ö De Pelgrims, of het riet dat ik immer hunne naamen hoorde." De oude Schaapherder en de pelgrims poogden haar hoop te doen herleeven , en de eerfte bood haar aan om een'zyner naastbeftaanden naar Truxillo. te zenden, om die genen, wier zorge het kind door den onbekenden ridder was bevoolen, hetzelve aan te bieden. Deze voorflag verwekte zulke btweegingen in het hart vau Feliciana, dat zy, zich aan zyne voeten werpende, en zyne knieën wel Sterk omvattende, verklaarde hoe gevoelig zy was over het gene hy voorceemens was tot haare vertroosting te verrigten. De raad des Schaapherders werd algemeen goedgekeurd, en zyn naastbeftaande r.am met 't kir.d de reis aan. De pelgrims beloofden haar te volgen, en bericht wegens den uitflag vaa haare boodfehap aan Feliciana te zenden. Maar eene byzörjderè genegenheid tot het gezelfchap, voornaamelyk voor de vrouwen, die 'er onder waren , opgevat hebbende , en begeerig zynde een landflreek te verlaaten waar zy niets dan ongelukken te verwagten had, befloot zy hen te vergezelschappen, zich daar roe als een pdgrim vermommende, Zy hid erf ter geen voorneemen om by dit b.fluit te volharden , ten zy het bleek dat het nieuws, 't welk zy te Truxillo ontving, ongunftig voor haar was. Aden waren blyde ha-ir oogmerk te weeter. Weinig zwaarigheid was 'er, om een pelgrims-gewaad voor haar magtig te worden. Zy trok het aan , en verbeeldde zich nieuwe fterkte van Iighaam onder hetzelve verkreegen te hebben. jNaa dat zy aan den ouden Schaapherder al de dank had  nimmer verwagte Huwelyk. i2? had betuigd dien zy hem verfchuldigd was , en hem genoodzaakt had om den gouden keten als eene vereering voor zyne goede dier iten te aanvaarden, nam zy met de andere pelgrims affcheid van hem, begeevende zich gefaamtndyk op den togt. Om hunne nieuwe gezellinne niet te veel te vermoeijen, maakten de pelgrims maar korte dagféjzen, en veele tusfchenpoo/.en tot het neemen van rust. Somtyds- gefchiedde zulks aan den oever van een brek, fomtyds onder een verkwikkend hun ftef. Het was by eene dezer gelegenheden , dat zy uit Feliciana vernamen, dat haar toenaam van V-boe, niet tot haare familie behoorde, maar dat haar vader Don Pedro Fenorio genoemd was. Zy oopenbaarde, dat deze toenaam haarwas gegeven, onder voorwendzel, dat zy door de natuur °met eene der iraaifte Hemmen van de wereld befchonken was. Hoe groot de begeerte om haai ie hooren hier door ook werd aangevuurd, durfde egter niemand «haar tot zingen verzoeken, in haaren tegenwoordigen toeftand van een onrustig hart en zwak lichaam. Op den derden dag zagen zy de nigt des ouden Schaapherders aankomen, terug keerende van TruxUlo. Zy was de bodinne van aangenaam nieuws voor het gezelfchap. Don Francis Pizaro en Don Juan d'Orellana hadden, met alle vermaak dat men *ich verbeelden kan, de zorg voor het kind op hen genomen , onderftellende uit alle de omftandigheden van deszelvs gefchiedenis, die zy uit deze vrouw vernomen hadden, dat het aan hunn' vriend  128 De Pelgrims, of het 'vriend Dbn Rosanio toebehoorde, dén eènlgen "jongen ridder in het geheele land, voor wien zy -in zulk een geval in betrekking van voogden zouden willen handelen. Feliciana, door blydfchap opgewogen, zond duizend dankzeggingen naar den Hemel, voor zulk eene gelukkige uitkomst. Zy bedankte niet minder de goede vrouw, die 'er haar kennis van kwam geeven, en zond haar naar huis, rykelyk beloond voor haare moeite. Zich weder op weg begeeven hebbende, en het gezelfchap haar in zulk eene goede gefteltenis ziende, omhelsde het deze gnnftige gelegenheid om haar te verzoeken eenige ariaas te zingen, waar toe zy zich thans gereedelyk liet vinden. Zy verwonderden zich over de aangenaame ?melody van haar ftem, en allen waren het eens, dat zy haar' toenaam volkomen waardig was. Zy kwamen eindelyk te Guadeloiipe aan. De pelgrims fpoedden zich om de vermaarde kerk te bedoeken, die het voornaamfte iieraad dier ftad uit•maakt. Zy ftonden verbaasd op het zien der uitfteekende pragt van dit gebouw, en den grooten toeloop van vreemdelingen. Maar meest ingenoo-men met de heilige beweegredenen die hen derwaarts bragt , wierpen zy zich op hunne knieën, en verrichtten haare gebeden met groote godsdien• ftigheid. FeLictana volgde hen hier in naa, weinig voorziende dat zy aldaar de beflisfing van haar'lotgevallen ftond te ontmoeten. Zy wierp zich insgelyks in ootmoedige aanbidding neder, en eenigen tyd zonder be-  nimmer vnwagte HuiïèlyiU iap beweeging gebleeven Zynde, ais in eene föortvia verrukking , gaf zy zich aan al den yver haarë*godsdienftigheid over; voorts fchielyk opryzendes verhief zy haar hart tot God, en ving aan, over* eenkomftig een gebruik dat op het land gemeen is j eenige liederen, tot eer van het klooster gemaaktj te zingen. De klanken van haare btekoorlyke ftem weergalmden door de kerk. Vier vreemdelingen traden 'er op dat oogenblik binnen. Nedergeknield; zynde öm te bidden, werd hun' godsdienst-oeffe; ning door deze ftem opgefchort. De oudfte van de vier fcheen zeer oplettende te zyn. „ Zooii ,sS zeide hy naaderhand tot een'-van de anderen» „ of het is een engel dien ik hoor, of het is myri dogter Feliciana." „ Jaa, zy is het," antwoordde de jongeling; „ 't is myn zusterJ en geer» ,, engel; en indien myn hand myn gramfchap ter? i, dienfte wil ftaan, zal ik haar welhaast een'aö„ deren toon doen zingen." Dit Zeggende, tfÓK hy zyn' ponjaard, liep naar zyn' Zuster, eri fcftt] denzelven haar in 't hart hebben geftooteö, iödieö niet de oude man, die zyn oogmerk bevröédde* Zyn' arm had Wederhouden, Uitroepende: „ Jaaé „ af, deze kerk is geen tooneel om een treUrfpeJ „ te verwonen; ftort geen bloed in zulk een heu „ lige plaats. Gy Zoud voor een misdaad geftraffi ,, worden, om het ftrafFen van die welke zy be* „ dreeven heeft. Heb geduld, het eerloos f'chep» ,, zei kan ons niet ontvlugcen." Het bedryf van den jongeling, ert de verwogeö van den ouden man, veroirzaakten in de kerk zollc - vi. Deel. i eefl  13° De Felgüms, oj het een ftoornis, dat Feliciana met zingen ophield. De pelgrims en hunne helpers konden niet verhinderen , dat zy uit de kerk op de ffraat werd gevoerd. Zy omringden de aanvallers, om hunne woede te wederftaan, en niettegenstaande de poogingen die zy aanwendden om haar te behouden, zou het offer geflagt zyn geworden , indien niet eenige bedienden van het gerecht, die op het geiugc byëengekomen waren , in tyds den coodlottigen flag geweerd, en het ongelukkig voorwerp uit de handen der moordenaaren verlost hadden. Terwyl zy dus onder de befcherming der wetten was, tot dat men haar misdaad zou onderzogt hebben, groeide het oproer meer en meer aan, wanneer, in de verwarring van het fchreijen der dogter, het raazen van den zoon, en het gemor des volks , zes welgewapende mannen op het plein, dat voor de kerk is, verfcheenen. Twee van dezelven werden terftond gekend voor Don Francis Pizaro , en Don Juan d'Orellana. De derde, die hen volgde, was vermomd; naar de oirzaak van het oproer gevraagd hebbende, kreegen zy ten antwoord, dat het gerecht de ber fcherming van eene vrouwelyke pelgrim op zich had genomen, tegen twee perfoonen , die haar vader en broeder zeiden te zyn. In dit zelvde oo. genblik fprong de gemaskerde ridder, die Feliciana onder haare vermomming kende, van zyn paard , en den degen in de hand genomen hebbende, plaatfte hy zich aan haare zyde"; daar op zyn masker afneemende, fprak hy, dat elk het kon  nimmer verwagte Huwelyk, jgj icon hooren, deze woorden.: „ Indien gy eenige 5> reden tot klagten hebt," zeide hy tot hen, „ het is niet tegen Feliciana dat uV toorn moet ,, woeden; maar het is op my, die haar ter vratu •» we heb genomen tegen uw' wil. Ik ben RosA« „ nio ; myn edele geboorte is aan u niet onbe» „ kend, en gy zyt niet onkundig, dat ik genoeg bezit om haar te onderhouden. Was het biliyk ,j dat ik Feliciana aanbiddende , en door haar „ bemind zynde, haar over zou geeven aan Dóri „ Diego,. die gy den voorrang boven my gaaft£ „ zonder eenige andere, beweegreden dan dat gy s, 't zoo goed vond ? Behalven dat, indien ik ii 3» beleedigd heb," vervolgde hy, „ door my aan u te verbinden tegens uwe genegenheid, vergeef 33 my dan, bid ik een fout, die de liefde my heeft 3, doen begaan. Weest verzekerd, dat ik door ,, dezen ftap, de achting die men u verfchuldigd 3, is, niet zou gefchonden hebben, indien ik in t; ,, niet te veel partydigheid ten voordeele van myns medeminnaar bemerkt had, en een' afkeer voof 3, my, dien ik geenzints verdiende," Feliciana, fteeds van vrees trillende, terwyl Rosanio deze woorden fprak, had haare han.deö aan zyn' degen-riem vast geklemd. Eer dat haa* re vyanden hunn' mond oopenden, cm. haar yen* deediger re antwoorden, omarm ie Fkancis Piza» eo den vader, en Joan d'Orellana den, broe,der, wier vrienden zy lang geweest waren. „. Waaf „ is uwe befcheidenheid , Don Pedro ?" Pizaro tot hem. „ Is het mooglyk dat. zulk eeö I 2 ver.  132 De Pelgrims, of het „ verftandig man, als gy, zich tot zulk een woe„ deode drift laat vervoeren? Weet gy niet, dat „ de beleediging , over welke gy klaagt, veel „ meer vergeeving verdient dan draf? Waarom „ zou Don Rosanio Feliciana niet waardig zyn? „ Is 'er een ridder van meer verdienden in uw ge,i heele landftreek, of een voordeeliger huwelyk „ voor uwe dogter? rykdom , afkomst, deugd, ,, alles loopt in hem te faamen, en gy kunt, zon„ der onrechtvaardigheid of blindheid, geen ver* „ eeniging weigeren, die zoo volmaakt welvoege„ lyk voor uwe dogter is." Juan d'Orellana onderdeunde deze redenen naar zyn uiterst vermo„ gen. „ Indien het gezegde," voegde hy 'er by, „ niet genoegzaam zy om u over te haaien, dan heb ik ten mynen huize een pand tot uwe „ bevreediging met Feliciana ; 't is een kind, dat gy niet kunt ontkennen uw kleinzoon te „ zyn, zonder u zelven te verzaaken ; want hy ge» „ Jykt u volmaakt, en ik ben verzekerd dat gy „ niet weigeren zult te komen, en hem te erken- nen voor het gene hy is." Don Pedro Tonorio zonk, als het ware, in eene diepe overdenking , hoorende het gene tot hem gezegd werd zonder een woord te uiten. Zich fchielyk omwendende, liep hy naar zyn' zoon Don Sancho , wrong hem den ponjaard uit de hand, en ylde vervolgens naar Rosanio, dien hy omhelsde. Deze, op zyne knieën vallende, omarmde hem met al de dankbaarheid, vóór welke zyn hart vatbaar was. Feliciana volgde zyn voorbeeld. Zy  nimmer verwagte Huwely^ ^ Zy ftortte een beek van traanen. Haart zugtjn. gen deeden haar bynaa fmooren, en zy raak... zoo iterk van haar zelve, dat men groote moeite ^ haar weder by te brengen. De vreugd ftortte toen alle haare vermogens uit in de getuigen van zulk een aandoenelyk gezigt. Iedereen juichte om de gelukkige verandering, in Don Pedro en zyn' zoon Don Sancho uitgewrogt, en roemde zoo wel de wysheid als befcheidenheid van Pizaro en jd'Orellana. De rechters , die by deze bevreediging tegenwoordig waren, verzogten hen allen in het klooster te gaan , waar de prior hen op eene pragtige wyee onthaalde. De pelgrims waren aldaar door Feliciana genoodigd- Men ftelde voor, haar trouw met Rosanio te vernieuwen. Don Pedro had 'er niets tegen in te brengen, maar begeerde eerst zyn' kleinzoon te zien , welken , hem gebragt zynde, hy met groote oplettendheid befchouwde, en "zich verheugende in hem een leevendig afbeeldzel van hem zeiven te vinden, omhelsde hy hem met de tederfte verrukkingen. „ Dat de moeder," zeide hy, „ die u ter we„ reld bragt , en de vader, die u veroirzaakte, „ al het goede genieten, dat ik hen hartelyk toe„ wensch!" en hem op nieuw tederlyk aan zyn' boezem drukkende, befproeide hy zyn aangezigt met zyne traanen, die hy met zyne .gryze haairen afdroogde. Don Sancho, zyn oom, bewees hem geene mindere tederheid, en verklaarde hem op 1 3 het  134 t>e Pelgrims, of het &c. het oogblik tot zynen erfgenaam, betuigende geen' anderen te willen hebben. 1 /ELiciANA gevoelde toen voor het kind, dat gene st welk zy voor hetzelve niet gevoeld had, toen zy 't voor de eerftemaal zag. Het fchyht dat natuur de tegenwoordigheid van Rosanio had af Lucia, en ftoorc 'er welhaast de bemtnneb.ke vrolykheid welke de verzekering van een aanfta-nd genoegen, aldaar deed heerfchen. Men ryst op , loopt toe, omringd haar, luistert greetiglykj men denkt dat zy deel koomt nee-  de zegevierende Deugd. neemen in het genoegen ,'t welk de vereeniging der twee gelieven veroirzaakt; die dooling duurt niet lang. Een fchampere grimlach is de voorbode deü verklaaring die zy ftaat te doen. Zy verbreekt* met de beledigende verachting, de verbindtenis* fc welken haar man had aangegaan. Zy dompels het onfchuldige hart van Lucia in droefheid. Zy ziet haare traanen vloeijen, zy fpot nog met haaf geween. Op dit wreede oogenblik, treed Allardus binnen; hy leest zyn' ramp op aller aange» zicht; hy gaat weder heen, met het hart vol wan* hoop; hy ziet zyn zoon weer, hy befchouwt hem met. een gezicht waar in droefheid en verachting gefchilderd ftaan. Bazilius, die voor zyn gramfchap bedugt was, vond zich verligt door zyn fti.1* zwygen. Hy befpeurt niet dat dit ftilzwygen een verbitterd gemoed, een gemoed dat geen gelufï meer kent, aankondigt; het lyd nietJang of hy krygt berouw over den kwaaden flap dien hy heeft gedaan, hy verfoeit zyn' zwakheid en verwaand* heid; maar hoe weinig ftaat is 'er te maaken op het naaberouw van een znó onftandvaste zieh ■ Het huis van Allardus, voorheen het verblyf van vertrouwen, vrolykheid cn geluk, was nu de woonplaats van bedwang, ongenoegen en verveeling. De liefkoozingen welken Bazilius van zyn moeder ontving, vergoedden hem die aangenaamheid niet, welke de gemeehzaarhc ommegang me£ een' tederen vader verfchafr. Nu en dan gaf By zich nog over aan harsfenfehimmige verwagtingen, maar den meesten tyd wierd hy verwonnen K 2 doof  148 Allardus m Amelia,. •ƒ door fchaamte over zyn onflandvastigheid, en door droefheid wegens hec verdriet dar hy den besten der vaderen veroirzaakte. Hy bragt al zyn tyd in twyffeling en neerflagtigheid door; egter behield hy in zyne droefheid nog een vertroosting dien hy niét had durven verwaten. Marcellus, dien hy vergeeten had, Marcellus, wiens zusier hy had verlaaten , bleef ftandvastig getrouw aan de vriendfchap; hy tragtte de kwelling die zyn' vriend pyi.igde, te verdf yven ; hy deed zelvszy n best om hem weder fmaak te doen vinden in die vermaaken, welke de wellust van hun eerfte jeugd geweest waren ; maar die hadden uitgediend voor Bazilius De hevige gemoedsdriften maaken ons niet alleen ongelukkig terwyl zy ons overheeren, maar onzen geest te fterk verrukkende, berooven zy denzelven van het genoegen 't welk de eenvoudige geneugten verfchaffen, en dit genoegen keert zeldzaam weder, en niet dan naa dat een aanziene]yk tydverloop die driften tot bedaaren heeft gebragt. Verfcheiden maanden waren 'er verloopen federt Allardus en zyn zoon in die bedaardheid leefden, of liever in die fombere droefgeestigheid, die mooglyk ysfelyker is dan de hevigfte kwellingen; wanneer Amelia, die door haar' hoogmoedigen aart, en gevaarlyke raadgeevingen, alle hunne fmarten veroirzaakt had, dezelven op nieuw vermeerderde. Waarfchynlyk getroffen door. de fmart, van oirzaak geweest te zyn van de wanorde welke in haar huis-, gezin heerschte, maar te trots om eenig berouw te  de zegevierende Deugd. 149 te toonen, geraakte zy door droefgeestigheid aan 't kwynen. Men zag dat zy verviel, zonder deoirzaak van haar kwaal' te kunnen bezeffen. Zy onttrok zich zoo wel aan de liefkoozingen van haar' zoon, als aan de oplettende zorgen van haar' man. Alxardus, in wiens oog niemand misdaadig bleef zoo ras hy ongelukkig was , fteide alle middelen in 't werk, om haar in rust en gezondheid te herftellen. Zyn zorgen waren tevergeefs, en de toeftan d zyner vrouw wierd alle dagen gevaarlyker. Een heete koorts, gepaard met de fmarrelykfte toevallen, deed welhaast aan haare behoudenis wanhoepen. Haar zoon en haar man verlieten haar geen oogenblik, zy hielden elk een van haare handen in de hunnen; Bazilius bevngtigde het bed zyner moeder met traanen, en Allardus befchouwde baar met oogen vol aandoening en tederheid. Door dit zieltreffend fchouwfpel op het kragrigst aangedaan, verkreegen de moederlyke liefde, de erkentenis en de tederheid, eindelyk over haare trotsheid de overhand. Zy deed een fterke pooging, en haar eene arm om den hals van haar' echtgenoot, de andere om dien van haar' zoon flaande, en hen dus te gelyk naar zich toehaaiende, drukte zy hen tegen haar' boezem. Zy fcheen te herleeven, en zich met groot vermaak in dien ftand te befchouwen ; maar haare aandoening was te flerk, om die lang te kunnen uithouden; zy viel welhaast in een zwaare flaauwte. Bazilids, neffens zyn moeder, buiten kennis liggende, had niet ■minder byftand noodig dan zy zelve, en AllarK 3 DUS,  Allardus en Amelia, c-f Dtjs,.door zyn droefheid verwonnen , was buiten Haat hen dien te bezorgen. Gelukkig kwam men hen te hulp, doch Amelia wierd niet dan met groote moeite weder tot zich zelve gebragt. Naauwe]yks had zy de oogen geoopend, of men kon 'er de verbystering in leezen. Haar zwakheid wierd door uitzinnigheid opgevolgd; en door haar ylhoofdigheid nog meerder aandoening verwekkende, bewoog zy de harten van allen. Zy fpreng, ondanks alle de poogingen die men deed om haar te weerhouden , vau haar bed, wierp zich voor haar' zoon, dien zy voor haar' echtgenoot aanzag, ter neder, en zyne voeten met traanen befproeijende, fmeekte zy hem haar alle de kwellingen die zy hem veroirzaakt had, te vergeeven. Achtenswaardige man, zeide zy tot hem: verfchoon eene echtgenoote die uwer al te onwaardig is. Verfchoon Allardus, myn waarde Allardus. ... Zy hield de knieën van Bazilius in haar armen geflooten, en vervolgde : fchenk uw' zoon uw vriendfchap weder, ik ben 't, ik alleen die hem dezelve heb doen verliezen. Hier op zich naar de aanfehouwers van dit hartverscheurend tooneel keerende, riep zy: hy antwoord my niet; komt voegt u by ,my; dwingt hem my zyne tederheid weder te fchenken, die tederheid welke ik veracht heb, en waar van ik nu al de waarde gevoel . . . maar zy zwygen ... zy zyn verdomd. ... Zy waren zulks inderdaad. De pastoor, de doktor, de vmuwen die haar oppasten, alles weende, terwyl Allardus en zyn zoon niet dan een wanhoopend gegil deeden hooren. Wan-  de zegevierende Deugd. 151 , Wanneer de omftanders uitdien ftaat van orbcweeglyKheid, waar in men door treffende en onverwagte voorvallen gebragt word, bekomen waren, haastte zich.ieder ter birp van eene zieke, die zich zoo vee! recht op de harten verworven had. Men bragt haar wecer in haar bed, en de heer Chablai? , die uit liefde voor her mer&chdom, zich den dienst der hindbewooners had toe» gewyd , en, door zyn ongemeene vlyt, een der grootfte geneeskundigen van Europa geworden was, gelukte het haar' geest te doen bedaaren. Hy voedde zeivs hoop dat de heftige beweeging waar in dezelve geweest was, verre van haar' te hinderen, een heilzaam gevolg voor haar zou knnneD hebben. Hy bedroog zich niet: de geneesmiddelen deeden een gelukkige werking: zy fcheenen kragt te ontvangen van de hand die hen aanbood: dit gefchiedde altoos door die van Allakdcs, of van haar' zoon. De geneesheer vond goed dat zy zich niet van haar verwyderden. Door den geest te vervrely en word dikwerf de gezondheid des lighaams hcrfteld. Amelia was, ongetwyffeld, haare herftelling verfchuldigd, aan die zuivere wellust welke de zekerheid van bemind te zyn doet fmaaken. De oogen van haar'zoon, de ontftelfenis van zyn ftem, de ongerustheid die in alle zyn beweegirgen te zien was, toonden haar hoe zeer hy haar beminde, en hoe zeer haar toeftand hem bekommerde. Zy troostte hem, terwyl zyn droefheid haar de zoetfte vreugd dééd genieten. De bezorgdheid van haaren echtgenoot, zyn tedere oplettendheid omtrent K 4 haar,  W Allardus en Amelia, oj haar? de yver met welke hy haar oppaste, deeden zien hoe angstvallig hy vreesde haar te verliezen. Ik had dan kunnen gelukkig zyn, zeide zy tot hem, op een tedere wyze; ik had in u den besten vriend, den gevoeligften echtgenoot, den deugdrykften man gevonden Helaas ! ik heb my zulks onwaardjg gemaakt; en op het punt dat ik niet meer zal zyn, leer ik het waare geluk eerst kennen. Dwbart heeft het mygeduurig aangeboden, en myn gehaate trotsheid heeft uw weldaadig hart altoos verfmaad. Welk een onderfcheid zoud gy in myne gevoelens befpeuren, indien ik weder herfteld wierd! Allardus antwoordde haar niet dan door zyne hefKoozingen en traanen. Maar hy hield wel ras op van weenen. De heer Chablais gaf hem weder hoop. Aan de beterfchap van Amelia wierd met langer getwyffeld; haar' ziekte was van langen duur, en door den geheelen loop derzelve, was het gedrag van Allardus altoos eenpaarig. 't Was geftadig het gedrag van een' tederhartig' vriend, die met verrukking het genoegen fmaakt van zy. nen vriend zich wedergefchonken te zien. Wanneer hy omtrent de herftelling van zyn vrouw niet meer te dugten had, wilde hy zich mede ontflaan van de bekommeringen welken de kennis van haar' inborst hem nog overliet. Hy was denkende grys geworden, en zyn' ondervinding had hem geleerd dat men niet moet vertrouwen op befluiten welken gevormd worden, in zulke oogenblikken wasr in de aandoening ons vervoert. In die vervoering doet men dikwijs beloften, welke men vergeet wanneer mea  Je zegevierende Deugd. ij^ men bedaard is. Schoon hy mooglyk tederhaniger was dan iemand, wilde hy den inkeer van Amelia niet dan aan de reden alleen verfchuldigd zyn. De oopenhartigheid heeft altoos een onbetwistbaar recht op de gemoederen, zoo ras dezelve niet met ge» melykheid en norsheid gepaard gaat. Hy fprak over zyn bekommeringen, en liet zyne begeerten blyken zonder eenigen omweg te gebruiken. De Hemel heeft u aan myne wenfchen wedergefchonken, zeide" hy tot zyn echtgenoote; hy fchyne zelv' uw leeven alleen in gevaar te hebben gebragt, op dat gy hem, wien uw pligt en bovenal zyn tederheid u gebieden te beminnen, zoud leeren kennen en hoogfchatten. Ik had reden om my over ü te beklaagen, vervolgde hy: uw'koelheid, uw' minachting, uw' trotsheid, hadden myn hart van u vervreemd. Ik beken het, ik waande dat dit voor altoos zou zyn; maar de liefde welke in het hart van een' braaf man word ontftooken, kan niet geheellyk worden uitgeblust. De myne herleefde, zy hernam al haar kragt, toen ik u in gevaar zag. Ik keerde tot u weder, myn inkeer trof u; onze traanen mengden zich ondereen ; de liefde deed dezelve vloei jen, en in de overmaat myner fmarten, gevoelde ik hoe verkwikkelyk het is traanen te ftorten. Maar welhaast bragten uwe bittere klagten en de hevigheid uwer kwaaien, my tot wanhoop; doch zy wierd door de aangenaamheden der hoop gevolgd. Tot het leeven wederkeerende, herftelde gy het genoegen in myn hart; gy deed dea dageraad, des geluks daar in opgaan; ik had het & 5 nog  154 Allardus en Amelia, of rog Diet gekend. Nooit, myn waarde Amelia, pooit had gy my tederiyk aangezien. Uw . . . maar laaten wy alle veiwvtingen daar; herinneren wy ons alleen, het oogenblik dat my eene echtgenoote heeft gefchonken; denken wy geftadig daar aan, op dat alle de oogenblikken die hetzelve volgen zuilen, daar aan gelyk mogen zyn. Amelia wilde fpreeken , maar hoe meerder men gevoelt, hoe minder men zich kan uitdrukken. Zy wierp zich in de armen van haar' echtgenoot, omarmde hem tederiyk, en haare oogen waren de eenige tolken van haar hart. Allardus had zich tot d't gefprek voorbereid, en was in ftaat hetzelve te vervolgen. Myn waarde Amklia, ging hy voort, het moet u ni t v rftooren dat uw' echtgenoot, dat de itud dien gy door nog ragrer aandoeningen gedwongen hebt uw' vriend te worden, u aar fpreekt met die oopenhartigbeid welke de vriendfchap vord-rt. Vrees niet dar ik eenige gevoeligheid overhoude. indien ik wed,r aan uwe voorige gebreken denk, zal het zyn om te meer genoegen te fmaaken in d. deugden die thans derzelver plaats vervullen. Myn ongeluk volma :kende, derden zy u ongelukkig zyn. Men is altoos ongelukkig,, wanneer men zrch uit hoogmoed verwydm van die.lieden onder welken men genoodzaakt is te leeven. Schik u een wemig meer naar die vrouwen, welke door uw huweiyk uw. gelyken zyn geworden. Mooglyk zult gy in haar' omgang zoo veel mishaagen niet vinden als gy u verbeeld hebt. Gy hebt uw eerfte jeugd doorge-  de zegevierende Deugd. x. den Hemel ter beiooning hunner deugd. d'Örmond vond in haar een zagt, beminnelyk, vro-lyk, gevoelig, -eenpaarig karakter, waar van zyn verbeelding hem het modél wel gefchetst hadj maar 't welk hy waande niet in de natuur té ba» L 2 ftaa9<  i64 Allardus, en Amelia, ef ftaan. Bazilius . . . deze kende nog beter haar' waardy, hy was haar echtgenoot. De goede Allardus, op zyn manier eenwysgeer zynde, en zulks mooglyk op de gefchiktfte wyze, doordien hy ten zelvden tyde de lësfen der onder, vinding en de infpraak der natuur voigde, dagt aan het toekomende, terwyl hy zich over het tegenwootdige verheugde. Hy kende de menfchelyke zwakheid, en wist dat de ziel zeivs in het volle genot des geluks van geen walging bevryd is. Hy deelde d'Ormond zyne bedenkingen mede , en zy tragtten te faamen middel te vinden om haar voor te komen. Door de bezigheden te vermenigvuldigen zonder die nogthans moeijelyk te maaken, dewyl zy befteed wierden aan aangenaame en nuttige onderwerpen, veranderden zy dezelven allen in vermaaken. d'Ormond, met een gering fortuin gebooren, maar nooit andere vermaaken gekend hebbende dan die achtingwaardige welken ons niet bederven, de fmaak tot de letteren en de milddaadi»heid, had de middelmaatige fom, welke hy van zyn' vader had geërfd , in haar geheel bewaard. Hy bezat niet meer dan twintig duizend guldens; maar hy was waarlyk verftandig. Deze geringe fom dagt hem voldoende te zyn, niet alleen om zyne behoefteD te vervullen, maar ook om het geEoegen te vermeerderen van de deugdzaame vrienden die zyn hart had aangenomen. Een gedeelte van die fom befteedde hy ter verkryging van een ver- maa-  de zegevierende Deugd. rnaakelyke wooning op het hangen van een' heuvel gelegen; het overige wierd gebruikt tot het koopen der landeryen die de wooning omringden. Hy vormde zyn' nieuwe Itigting naar de grondfieÜingen van dien wysgeer die zoo bekwaam zou zyn om aan de natuur naa volgers te bezorgen, indien wy moeds genoeg hadden om waarlyk gelukkig tezyn.Hy vondinzyn'nigcdeheufcheeninneemende inborst van Rousseau zyn5Julia. Zy had flegts haaje opvoeding niet gehad, en haare brieven konden dit vergoeden. Hy (telde ze Lucia ter hand, die 'er fommige zaaken iu dagt te befpeuren over welken zy reeds verwardelyk had gedagt, zonder dezelven volkomen te kunnen ontwikkelen. Dit boek wierd haar ichat. Zy floot 'er zich des zon.dags, naa de pligten van den godsdienst volbragt te hebben, mede. op. Zy leidde zich voornaamelyk toe, om het gedrag van Julia in het. binnenfte van haar huishouden te onderzoeken. Zy maakte gebruik van alles wat op haar' ftaat toepasfelyk was, en verkreeg door deze ftudie geen meerder tederheid voor haare maagen, maar een meer verlicht verftand en nieuwe middelen om hen te be.haageu. d'Ormond had zyn Iandverblyf zoo gemakkelyk als eenvoudig gemaakt. Het had een betooverend gezigt; het was omringd van weiden, door Wier midden een rivier, van weerzyden met wilgen beplant , in duizend bogten ftroomde, van velden met kostelyk graan overdekt en boomgaarden wier takken, door de vrugten nederboogen. L 3 Op  lM Allardus en Amelia, of Op den dag dat hy 'er ieyn intrek in nam, tegtté hy een feest aan; maar een feest dat door d'Ormond gegeeyen en door Lucia toebereid wierd, MB niet luidruchtig noch pragtig zyn. Een gensaatigde vreugd, de eenvoudige bevalligheden, en de gulle oprechtheid van het landleeven waren al de fieraaden, en in de voortbrengzelen der na. ftjflf. belfond al de pragt van hetzelve. Lucia, die mee haar' oom alleen van de zaak wist, had alles gereed gemaakt met de grootfte geheimhouding, en met die kiesheid van fmaak welke men in allerlei ftanden aantreft, en die volkomen word door de begeerte om te behaagen. Allardus en Bazilius kwamen van hunnen arbeid terug. De hitte was ilerk geweest, en zy fcheenen voedzel en rust noodig te hebben, wanneer d'Ormond hen voorfloeg, op het hangen van den heuvel een avondlugtje te gaan fchcppen. Amelia, die de waarde der genegene oplettenheden en zorgen had leeren kennen, Helde zich niet tegen deze wandeling; Allardus, die nog beter de aoodzaakelykheid der toegeevendheid kende, ilcmde met een vergenoegd gelaat in de begeerte van d'Ormond. Hoe groot was hunne verwondering, wanneer zy aan de poort van een' tuin gekomen zynde, waar van zy den eigenaar nog niet kenden, dezelve zagen oopenen en Lucia gewaar wierden , die, zindelyk gekleed, met een fraai bouquet bloemen op de borst en roosjes om de haairen, op het fchielykst hen te gemoet trad! Zy liet hen den tyd niet om te konnen fpreeken. Zy nam  de zegevierende Deugd. 167 nam met de eene hand Allardus, met de andere Amelia, en geleidde heD naar een overdekt prieel van kersfenboomen. Bazilius volgde ftilzwygende; d'Ormond ftreclde zich over hunne verwonde, ring en vermaak. Zy vonden in dit prieel een keurige opgedischte tafel. Dezelve was voorzien met verfcheiden uitmuntende groenten door Lucia toebereid, met zuivel, verfche eijeren en de beste vrugten die het jaargety opleeverde. Groene zooden dienden hen voor doelen; de takken, zagtelyk door den noordenwind bewoogen, waren met bloemen doorvlogten, en de vogeltjes, die by het ondergaan der zon zich byëen vergaderen, lieten hunne aangenaame meiody hooren. De frisheid en fchoonheid van den avondftond, de zang van het distel vinkje en het roodborstje, het geruisch eener fontein, de lieffelyke geur der bloemen, en bovenal de aandoening van tederheid en genoegen door welke de gasten getroffen waren, veroirzaakten onder hen een alleraangenaamst ftilzwygen. Het hart van den goeden Allardus. klopte van vreugd, en zyn oogen zwommen in traanen. Amelia zag haar' echtgenoot, haar' zoon, haar' broeder en haar' dogter beurtelings op het tederst aan. Op het gelaat van Bazilius , was dankbaarheid en liefde te leezen. Dat van Lucia was daarenboven door nieuwe bevalligheden en door de vreugd verüerd. d'Ormond bemerkte dat hy nu eerst be■gon te leeven. Lucia en hy braken eindelyk het ftilzwygen af. Zy zongen te faamen de bekoorlykheden der liefde, de zoetheden der vriendL 4 fchap,  |$| Allardus en Amelia, ef fcbap, de vermaaken van een onfchuldig en ftil leeven. d'Ormond had een aangenaame en buig9aa.me fiem; zyne gezangen waren de taal van een geregen hart. Lucia had geen' anderen meester gehad dan de natuur, maar haar ftem was betoovetonde. Hunne klanken drongen door tot in de harsen, en vermeerderden de verrukking van dezelven. Die verrukking wierd nog verdubbeld, wanneer d'Ormond, naa het eindigen van den maallyd, zyne bloedverwanten in verfcheiden vertrekken geleidde, die om himne netheid beJtoorJyk waren, en hen bekend maakte, dat zy zich in hun eigen wconing bevonden. Te vergeefs zouden ff hem hebben willen antwoorden; zy konden niets anders doen, dan hem met verrukking in hunne armen drukken. Allardus en Amelia , te veel aangedaan, te vergenoegd zynde om zich aan den flaap te konneh pvergeeven, bragttn den nagt door met elkander cve? hun geluk te ouderhouden. Uw broeder, zeide Allardus, is een engel van den hemel, getèóndefl om ons heil te volmaaken. Ik begeerde niets meer, antwoordde Amelia , dewyl gy my uw hart weder gefchonken had; maar myn broeder ons door zyne weldaaden een ruimer beftaan bezorgende, ontflaat my van de vrees van u in uwen ouderdom te zien Jyden. Zyne gefprekken zullen u fa uwen Jeedigen tyd vermaaken , en onze arbeid zal uwe behoeften vervullen. Gelukkig heeft hy ons zoo ryk niet gemaakt dar. wy ons aan dén arbeid zouden kunnen onttrekken, en onze kin-  ie zegevierende Deugd, jqq kinderen zullen niet kwynen in leedigheid. . . . T-erVyl ZY elkander dus onderhielden, gaven Baziliis en Lucia, nog gelukkiger dan zy, zich over aan de verrukkingen der liefde, en d'Ormond fmaakte die zuivere wellust, welke altoos het Joon is der bedryven van een gevoelig en edelmoedig mensch,. Zoo draa de dag aankwam, geleidde by Allarpus en zyn' zoon door alle de gedeelten van hun landgoed. Zie daar, zeide hy tot den zoon, het gene door uwe zorgvuldigheid waarde moet bygezet worden; deze akkers, door deugdzaame en fterke handen bearbeid , zullen genoegzaam zyn om uw huisgezin te onderhouden, de noodlydenden byte ftaan, en u in ftaat te ftellen om onze op. rechte vrienden menigwerf tot onzent byëen te vergaderen. Weder naar huis keerende, toonde d'Ormond aan Bazilius eenige gefpannen kloeke osfen, nevens de noodige gereeedfehappen tot den landbouw* De heer Germain had eenige fterke en gefchikte bedienden voor hem opgezogr. Hy bood hen hunn' nieuwen meester aan , en zeide hen, dat hy zelv' den volgenden dag hen naar hun werk wilde geleiden. Lucia was met de zorg over het byzoudere van 't huishouden belast; Allardus en zyn vrouw hadden 'er het algemeen bewind over. Van den eerften dag af regelden zy de zaaken op dien voet, op welken zy altoos moesten blyven. Zy ontvonkten den lust tot arbeid <}■" r denzelven te roemen, de getrouwheid door vertrouwen, en den yver door goedheid. L 5 £a-  i7o Allardus en Amelia, of Eazilius, vrolyker geworden zynde, doordien hy eindeiyk het Seluk van zyn' ftaat had keren kennen, moedigde zyne landbouwers aan door zyne zangen , blygecstige gefprekkcn en vergenoegd gelaat. Zy gingen met vermaak in den vroegen morgen zich nevens hem begeeven aan den zwaarftefj arbeid. Zy lachten terwyl zy zich vermoeiden, en de vreugd verminderde de moeijelykheid. Tegen den tyd dat de zon te heet wierd, zag men een overvloedig middagmaal aanvoeren, 'c welk Lucia, nevens de jonge dogters die het aanbragten, met Eazilius en zyne werklieden kwamen deelen. Zy zetten zich op het gras neder in de fchaduw van eentn beukeboom; zy aten even gelyk zy gewerkt hadden ; zy vonden op den bodem der vlesfen, weder moed voor het overige gedeelte van den dag. Des avonds verftrekte een goed maal en vooral een vergenoegd gezicht, hen weder ter belooning. Bazilius bevond zich beurtelings in de armen van Amelia of in die van zynen vader; Lucia haalde hem e; uit om hem in haar armen te drukken. d'Ormono die te veel kennis, te veel oirdeel had om , e ge! Iprekken der braave landlieden te verachten, vermaakte hen geduurende den avor d, doo- be' -erhaalen van byzondere en leerzaame gebt ui t nimfen • dikmaals prees hy de aanmerkingen die zyi e ver' haaien veroirzaakten. Op andere tyden hield hy zich bezig in die (belletjes welken het vaisch vernuft bederft of verlmaad, maar waar mede de be., mincelyke onfchuld zich vermaakt. Men merkte J op  de zegevierende Deugd. I7E •p dat het hem niet' mishaagde, als de rechter aaa een jong, frisch en befchroomd boerinnetje beval, hem te omhelzen om haar pand weder te kryi gen. De zon- en feestdagen wierden geheeilyk der godvrugt en uitfpanningen toegewyd. Het gantfche huisgezin, op die dagen a'toos byëen zynde, vergrootte het vermaak door de verlcheidenhcid der uitspanningen. Dan, d'Ormond omringende, luisterden zy met aandagt naar het gene hy voor hen in een nuttig en aangenaam boek Jas. De veritandige Allardus , zyn vrouw, meer onderwezen dan de landlieden doorgaans zyn, Lucia, geleerd door la nouvelle Héloïfe, en nog meerder door haar gevoelig hart, Bazilius opgevoed door zyn' vader, gevormd door zyn' oom en volmaakt door Lucia, zouden de godvrugtige ongerymdheden der legenden of de buitenfpoorige verhaaien van fommige barbaarfche romans, niet geduldig hebben konnen aanhooren. d'Ormond had voor hen die eenvoudige en uitmuntende werken verzameld, die, de natuur en de deugd naar het leeven affchilderende, haar op het kragtigst doen beminnen, doordien zy 'er een getrouw afbeeldzel van maaien. Die Sara, welke Engeland ons ongetwytFeld benyd, maar die Fiankryk de eer gehad heeft voort te brengen, was bovenal hun begunstigd boek. Het leezen wierd dikmaals door een' dans onder de linden opgevolgd, over welken Alt'Aftoüs, zyn vrouw, d'Ormond, en zeivs de heer Gf.rmain het beftier voerde. Op andere tyden gaf Lucia des avonds een maaltyd aan haare gezel-  112 Allardus en Amelia, of zelliaren. Om haare vrolykheid te vermeerderen, noodigde Bazilius 'er zyne vrienden mede by. De tegenwoordigheid der eerwaardige ouderen deed hen de betaamelykheid bewaaren, zonder hen hunne vryheid te beneemen. Zy begunftigdeo de tedere gelieven die naar het geluk haakten van echtgenooten te wordeD; maar zy die de vermaaken van dien ftaat flegts zogten , zonder 'er den eerwaard:geu naam van te wiJJen draagen, wierden voor altoos verbannen uit een gezelfchap, waar het genoegen altyd verzeld was van de deugd. Op de feestdagen regtte Lucia een treffeiyker en keuriger maahyd aan dan gewoonlyk, voor den heer Germain, den heer Cbablais en Teuntje. Zy waren de weldoeners van het gelukkig huisgezin, 't was biliyk dat zy fomtyds in deszelvs hei! deelden. Bazilius, door zyn' vader onderregt, zag zyn' arbeid door overvloed beloond. Z^n welbebouwde akkers waren de yrugtbaarften van hu dorp, zyn wvngaard bragt den besten wyn voort, zyn kudde vermenigvuldigde meer dan de anderen, en zyne boomen waren bynaa altoos met vrugteu bekaden. Alles was voorfpoedig onder zyne handen • zoo hy niet miiddaadig was geweest, zou hy ip0Sl dig ryk zyn geworden; maar de armen hadden onwederfpreekeiyke en geheiligde rechten op zyn hart: een derde van zyn inzamelingen was voor hen gefchikt, een andere derde diende tot onderhoud van zyn huisgezin, en het laatfte derde gedeelte ftrekte tot betaalicg der belastingen, tot buitenge-  de zegevierende Deugd. i^g gewoone uitgaven, en om hem in ftaat te ftellen nu en dan eenige uitfteeken'de biykefj zyner w-1daaajgheid te geeven. Bai het voorbedagte verlaaten van zyn eigen kind, „ no^ minder eenige belooning verdiend. Welke » oppa^flng konde ook een vreemd kind, in tyden 3, van nood, van een man verwagten, die zyn ei„ gen vleeschlyken zoon ten vondeling had willen „ leggen? — Het kind moest, zoo als men uit m het kostgeld kon opmaaken , gegoede ouders hebben; doch dezen zouden immers liever een „ koopman, als een gemeen ambagtsman tot op. voeder over hetzelve willen hebben. Zy fpra,, ken daarenboven van een welvoeglyke kostwin3, ning, waar toe men het moest opbrengen; de,, ze benoeming paste zeer wel op de koopmanfchap, doch niet dan ten uiterflen gedwongen „ op de fchoenmaakers leest." Op die alles antwoordde de fchoenmaaker, of liever zyn voorfpraak: „ dat het nog ten uiterflen ,, onzeker was, of deze onbekende ouderen hun „ kind met eenig byzonder doelwit op de (toep * van den kruidenier, dan wel recht toe voorde eerfte deur de beste gelegd hadden. Doch zeivs >j ge-  van een arme Schoenmactkcr. \ 1P3 gefield, datzy een byzonder vertrouwen op den „ koopman gehad hebben, dan had hy zich het„ zelve door zyn gedrag volkomen onwaardig geli maakt. — Men wilde wel gelooven, dat hy het „ voor een vrugt der armmoede en ellende gehou„ den had; doch dan had het kind, ten minften ,> als mensch , op zyne menfchenliefde eenige ,, aanfpraak gehad; en waar door had de vermo- gende kruidenier aan deze aanfpraak voldaan? £i Hy had het ongelukkige kind niet gekoesterd, „ niet verzorgd, zeivs niet eenmaal naauwkeurig ,, befchouwd ; want anders zou hy by hetzelve ,> gevonden hebben , wat vervolgens de fchoen„ maaker vond. — Jaa, daar hy den laatften ge„ dwongen had, beide kinderen mede te neemen, „ zoo was dit meer een voorwendzel, dan een bil» lyk vermoeden geweest, dat deze arme ambagts„ man hem het eerfte ook zou gebragt hebben; „ want het ware toch in 't geheel niet waarfchyne„ lyk, dat een man twee kinderen zou ter vonde„ ling leggen , en geheel onwaarfchynelyk, dat n hY deze twee kinderen, een voor een, en dat „ korten tyd naa eikanderen, juist voor de zelvde „ deur zou leggen; veel veiliger ware het dan ge„ weest, hen beiden te gelyk of voor twee onder„ fcheiden deuren neder te leggen. Doch de krui„ denier had zich van het kind maar willen ont„ doen, en ieder voorwendzel, waarfchynelyk of „ onwaarfchynelyk, was hem hier toe welkom ge„ weest. — Veel menfehelyker daarentegen was „ het gedrag van den fchoenmaaker. Hy had onM 4 „ be-  ft* % Vondeling, of het fortuin befchroomd, dit derde had kunnen wegwerpen„ want daar hem altyd nog twee jonggeboorene „ kmderen overig bleeven , kon het vxrmoeJen ,, mee geen mopglykheid op hem gevailen zyn, !» £ Het was dus niet de eerfte daad, waar toe « de ymmoede en de hoop om het ongelukkig * veH ' 5 V n eigeD *ind te verbete^> hem M yerJeid hadden, maar zyn daar op volgende be- ter befloie, om zeivs fa den hoogften nood zich ,» over een verlaaten en hulpeloozen wees te ont-' * SCn* 'u^ Verdie^e' ^t hem het be-* V houd van het geringe voordeel, ?t welk aan de « opv «ding van dezen vondeling verknogt was, „ V erd toegewezen. Men wilde niet ontkennen " J , Va" d6n kruidenier alleszins beter '* lezeTrt fchoe^erj doeh ook n deze laatfte was een eerlyk onbefprooken bur» ger, en nergens wierd in't gefchrift gewag ge5, gaakt, dat men op den ftand, maar wel op de „ eerïykheid yan den opvoeder zich verlaaten had Tot we k een beroep het kind, als het tot jaaren" » van onderfcheid gekomen was, zou opgeS worden, moest aan zyn eigen keuze overgelaa3, ten blyven; t0t dien tyd toe zou niets verzuimd „ worden, om het tot een eerlyk beroep op te „ leidep en bekwaam te maaken." In het oog van den rechter ftond de weegfchaal aan beide partyen zoo zeer fa evenwigt, dat zv n.et wisten, wien de uitflag moest toegewezen Worden De meesten dagten, dat de letteriyke m van dit.gefchrift meer voorden koopman, doch dat  van een arme Schoenmaaker. 183- dat de billykheid meer voor den fchoenmaaker pleitte. Men was reeds van voorneemen de zaak naar hooger rechtbank te verwyzen; en daar dikwils in Duüschland wet en billykheid op. zeer ver.fcheiden wegen wandelden; Zou de arme fchoenmaaker zeer ligt zyn dankgebed nog te vroeg gebeden hebben, zoo niet zyn zaak door eene nieuwe omftandigheid zigtbaar en onloochenbaar was verheterd geworden. De zelvde bankier naamelyk, die volmagt had', om voor het kind jaariyks kostgeld te geeven, ftelde de overigheid een brief in handen, dien hy van den post gekreegen had, en buiten allen twyffel door de zelvde hand gefchreeven was, als het papier, dat men onder des vondelings hoofd had aangetroffen, en dus luidde: . Het kind ware in den beginne den kruidenier toegedagt geweest, die kinderloos , niet onbemiddeld, en zoo men meende, een braaf man was. Doende onbarmhartigheid, waarmede hy hetzelve had verftooten , had hem het vertrouwen van de moeder geheel doen verliezen; zy fchonk hetzelve nu aan den eerlyken fchoenmaaker. Hy moest het kind blyven behouden. Zyne armmoede verdiende, onderfteuning, zyne eerïykheid belooning. Hem had de vondeling mooglyk geheel alleen het behoud van zyn leeven te danken. Dies. wegens was hier nog een banknoot van vyftig guldens bygevoegd, en het kostgeld jaariyks met tien daa'ders verhoogd. Was hy in 't vervolg zulk een braaf man, als het icheen, en daar men onderdekhand naar verneemen zou, dan kon de ongelukkiM 5 ge,  186" De Vondeling, of het fortuin g»c. ge, doch niet geheel behoeftige moeder, zich zelven nog wel eens iets onthouden, om den opvoeder van haar zoon haare erkentenis te kunnen betoonen. Nu dagt de raad alleszints ten voordeele van den fchoenmaaker te moeten beflisfen. De eisfcher wierd door zyn eigen advokaat afgeraaden, de zaak verder voort te zetten. De gedaagde bleef in 't bezit van het jongetje, en vervulde ook geheel en al de verwagting die men van hem had opgevat. Hy kon voor zyn eigen kind met geen meer liefde en hartelykheid, dan voor dit vreemde zorgen. Zyn gantfche omftandigheden veranderden ook van dag tot dag; want niet alleen verligtte deze onderftand zyne huisfelyke behoeftens aanmerkelyk; maar, daar zyn naam by deze gelegenheid by verfcheiden menfchen bekend wierd; veelen voor hem genegenheid kreegen, en zeivs wel een verdienftelyke daad zonder eigen fchaade dagten te verrigten, wanneer zy by hem lieten werken, zoo nam zyne* neering binnen kort drie- en viervoudig toe. Als een bekwaam ambagtsman kreeg hy de algemeene goedkeuring, en wierd een fchoenmaaker naar de mode. Dit zoo wel als zyne twee banknoten, fielden hem in ftaat, om 'er een kleinen handel in leder by te beginnen; ook hier in flaagde hy gelukkig, en wierd een gegoed man; van zyne eigene kinderen bragt hy flegts drie dogters groot. Zyn handel ging over op zynen zogeling, die te. vens zyn' fchoonzoon wierd. Al,  187 Almanzir , of het w.aare geluk van een vry Mensch. Driemaal had de flang, het zinnebeeld der eeuwen , na Mahometh's vlugt, haaren Haart met haare tanden gevat, wanneer Almanzir in de vrugtbaare velden van de Andalufiefche ftad Cordua leefde. Aldaar weidde hy zyne wollige kudde, en kende geen ander geluk, dan het eeDvouwig genoegen van het gulle land. Het erfdeel van zynen vader was maar gering geweest; ééne fluit en ééne hut, zie daar de gantfche naalaatenfchap. „ Blyf flegts, waar gy zyt, en gy zult niet onge„ lukkig wezen; maak u zelven geene nieuwe be„ hoeften , en tragt nimmer naar vreemd ver„ maak ; luister nooit naar de toverftemme der „ verlokkende ftad, maar blyf op het land en zyt „ 'er gelukkig! " Dus fprak zyn Vader op zyn fterfbed, en floot zyne oogen voor eeuwig, met eenen dankbaaren glimlach voor zyne verzaadiging van het goede der aarde. Doch Almanzir vergat welhaast zyns vaders lesfen; het pragtige der ftad bekoorde zynen dwaalenden geest; hy verliet zyne gelukkige velden, lieve fchaapen, en eenvoudige hutte, en volgde de fchreden van den ryken Sarasstm. Nu woonde Almanzir in een der pragdgfte paleizen van Arabiën; maar zyne voorige kalmte van ziei-»  133 Almanzir, 0f het waare geluk Ziel, noch de gelukkige rust van zyn, toen bevred,gd hart, verzelden 'er hem niet, en Zerneb was de man, wien Almanzir diende. Hv was trotst*, en beminde de ppagt; zyn mild en wangunhhg, wellustig en wreed, gevoehg en onmenschiyk; in één woord, Zerneb was het geen zyne driften van hem maakten; zyn hart fcheen een beftendig ftrydperk van goed en kwaad. Lang was Almanzir de ftraf van Zern^'s luimen, die nu eens den jongiing aan zyne tafel vergame, waar heerlyke wyn van Grenada tintelend in den beker fchuimde, dan weder den fpedbal zyner invallen , dus voor een oogenbJifc in de hoogte geworpen, met eene nederdrukkende hand m het veragtelykftoffmeet. Eens bragt Zerneb den goeden Almanzir in het binnenst van zvn paleis waar die ongelukkige fchoonheden haar verblyf h3dden, welke tot Gavinnen der dierJyïe dn ten van haaren dwingeland waren veroirde ld! Aldaar zag Almanzir het fchoonfte en bevaliigfte «eisje; zy heette Zebra, en was uit Griekenland' dit ongelukkig offer van Zerneb's geweld z ^e onder zynen toomeloofen dwang. Zoo ras Almanzir haar zag, ontdekte hy het wreevelig rhisnöe. gen op haar droefgeestig gelaat. Haar beft* was, om te komen, of de klaauwen van het wel. u t,g roofdier, welk haar vervolgde, te ontving, ten. D,c bemmlyk fchepzel werd van Zerneb genoemd Masamaï, dat is, dauwdroppen van L morgen ^ was de beminde van hem, wien zy in haar hart veragtte. Maar gelooft niet, dat Zer- neb ,  van een vry Mensch. 189 neb, die aan zyne beminde zulk een tederen, wel» ge rezen naam wist te geeven, in zyne verkeering met haar, een even fyn en kiesc'i gevoel voor haare bevalligheden of goeden fmaak in de keus van hair onderhoud betoonde; ds ongenade verviel. Hy verlóóp zyn ambc en goedi en werd van het hof verban* nën. Nu was Almanzir weder zoö af m, als taehhi zyne hut en kudde verliet. De ondervinding leer"-» de hem, dat de gunst van groötën aan die liigj* verfchynzëlen gelyk is, die, gelyk de blikfem> flegts een oogenblik, fehitterend Ontvlammen t eri te midden hunner flangswyze vaart feeds door duisternis vervangen worden. Nu erkende hy den toe ftand waar ia hy zich bevond, te ontdekken, en.naauwlyks wettende hoe het te beginnen , als befchroomd zynde •voor de gevolgen, zyne aanfpraak tot haar, in de volgende bewoordingen. „ Ik zou, daar het niet aan onze keuze heeft ,, geftaan, mevrouw, om door elkander gelukkig „ te zyn , waar mede wy ons^eertyds vleidden, „ zeer weinig belang in uw welzyn ftellen, indien „ ik my niet oprechtelyk verbeeldde, dat het lot „ u een echtgenoot heeft gefchonken, welke een der verdienftelykfte edellieden is, dien ik im„ mer gekend hebbe, of die my met hunne vriendj, fchap vereerd hebben. De tedere banden, die „ ons eertyds vereenigden, zyn in het toekomen- de verbrooken. Ik heb dus, gelöovende, het N 5 n krag.  202 Belfort en Louisa-, of. de.rampfpoedige „ kragtigst hulpmiddel gevonden te hebben, 'om „ u te vergeeten , eene vexbindtenis aangegaan „ die terftond naa myn vertrek, 't welk op mof! .„ gen vastgefteld is, geflooten zal worden In. „ dien gy dan wenscht gelukkig te zyn, eü mv „ niet ongelukkig te maaken, vergeet dan,, mag „ ik u op .het dierbaarfie fmeekea, voor altyd, „ dat 'er op deze wereld een' Fitsroy aanwe„ zig is.'' ..„-... ■ Toen-hy deze laatfte woorden uitte, rolde 'er ;een'. traan over zyne wangen; maar het was een traan van eene heldhaftige tederheid, die hem -als een man, eer aandeed, en die hem als een gevoelig en deugdzaam krygsman, dubbel vereerde. De eemge wys, op welke lady Louise deze aanfpraak beantwoordde, was, door op hem een blik van verontwaardiging te werpen, vervuld met al het fenyn van woede en raazerriy. - Dus fcheidde men ook dien avond, 's Morgens was zy bedaarder, ten minften naar het uiteriyke aanzien; Zy zeide hem het laatst vaarwel, wanneer hy zich gereed maakte, om in de postchais te flappen , zonder het minfte teeken van gramfchap, droefheid, of van eenigen fpyt.. Zints dien dag, herkreeg zy haare gewoone vrolykheid; haare gezondheid begon zich te herflellen; zy vormde niet één'wensch, boven den heilzaamen raad, dien Fistroy haar gegeeven had, verlangende dat zy zyn beflaan volkomen vergeeten mogt.. Belfort ftelde al wat in zyn vermogen was te werk, om deze goede gefteltenis te onderhouden en  gevolgen van een gedwongen Ihtwdyk.. stng en te doen voortduuren. • Om het;genoegen van lady Louise en het zyne te vermeerderen, bragt hy haar naar Londen, en gaf haar vryheid om al' les te zien, en alle de vermaaken dier hoofdftad by te woonen. • Zy ging van eene geftrenge eenzaamheid o< er, tot eene buitenfpoorige verftiooijnig. oogmeroken van Belfort mogen goed geweest zyn, n-aair hy wist niet, dat lady Louise, hoe zeer Rn i,.>g toe'aan de deugd verbonden, geheel Hftjicen ftaat was, om hem te beminnen, en, dar, met haar in te willigen, als het ware zich in alkrleye vermaaken te baaden, hy oneindig veel toebragt, om haare tederheid trapswyze hoe langs hoe meer van hem te verwyderen. Het hart der vrouwen wil geftadig bezig zyn, ea de ondervinding leeraart en bewyst, dac derzelver driften zoo haast niet naar eenig voorwerp zyn gei rigt, of zy worden welhaast weder door een ander Vervoerd en weggefleept. Lady Louise vërftrekte tot een treffend voorbeeld van deze waarheid; want toen Zy Fitsroy beminde, was zy niet alleen geen liefhebfter van 't fpel, maar haatede het zeivs; dan haar hart nu door het pryzenswaardig gedrag van den kapitein van liefde ontledigd, gaf zy zich met de doldriftigfte vervoering aan het grof fpeeien over. Het gevolg was, dat zy aanzienelyke fommen verloor, welke zonder knorrigheid of misnoegen te doen blyken, door Belfort betaald wierden. Zy verloor op nieuws, en nog murmureerde hy niet; dan daar  204 Belfort en Louisa, of de rampfpoedigc fife. daar zy vervolgens niet ophield te verliezen, hield hy egter op , te betaalen. Deze weigering verwekte bitfche fpyt en teffens verleegenheid by deze groothartige lady, niet weetende hoe zich te zullen redden en haare gemaakte ipeelfchulden te voldoen; dan lady Louise verkreeg wei draa kundigheid genoeg, om een dienftig middel daar toe by der haud te neemen, want in den kring der Iie^ den, waar mede zy de eer had te verkeeren, ontmoet men gemeenlyk beleefde mannen, wier beurs ten diende eener fchoone vrouw altyd oopen ftaat, indien haar echtgenoot onredelyk genoeg is, cm niet geftadig welgehumeurd te zyn, by het voldoen van haare eigenzinnigheden, en buitenfpoorige eisfchen. Het is maar jammer, dat de goede dienden van deze heeren, zoo zeldzaam belangloos zyn; en, daar 'er niet meer dan twee middelen aanwezig zyn, om hun te voldoen, fchroomde lady Louise, onvermogend zynde om het onfchuldigfte te kiezen, niet, om die fchulden van eer te betaaien , door de haare op te ofF- ren , en die van haaren echtgenoot met den voet te treeden. Dit liep zoo grof, en men gebruikte zoo weinig ingetoogenheid, dat Belfort door het pablyfc get rugt, van bet Aardige leevensgedrag zyner huisvrouwe onderrigt wierd, wordende deze gerugten daar te boven , door de tastbaard e doch teffens voor een eerlyk hart treurigfte bewyzen, geftaafd; zoo dat *er geen ander hulpmiddel overfchoot, dan de dame aan haaren vader terug te zenden, en maatregelen by der hand te neemen, om eene echt- fchei-  Lucjnoa, vf het deugdzaame Meisje. 205 fcheiding te bevorderen, welke ook naa veelvuldige haatelyke proceduures, tot ftand kwam; en tot een vernieuwd bewys verftrekt, dat meest altoos, een gedwongen huwelyk, de rampfpoedigfte gevolgen naar zich fleept. Lücinda , of het deugdzaame Meisje. Lucinda was tot groote goederen gebooren, en wierd geduurcnde haare jeugd, onderwezen in die kundigheden, welke onderfteld worden het vrouwelyk gemoed te volmaaken , en tot fieraad te verftrekken van haar peribon. By deze oeffeningen, waar toe zy door gewoonte en opvoeding alleszints verbonden was, voegde zy eenige vrywillige nafpöoringën door het gebruik van boeken, en den omgang met die foort van menfchen, welke door veele dames niet dan met ichrik en afkeer gemeld worden, en die men den naam van geleerden geeft, doch die men grootendeels bevonden heeft, een order van wezens te zyn, die de dames leed noch fchaade toebrengen, wel m'et zeer veel wyzer dan die zyn, maar gefchikt zoo wel om onderrichting te omvangen als kennis mede te deelen, meer neigende om hun karakter te vernederen door bloohartige onderwerping, dan te overheeren en te onderdrukken met hun geleerdheid en vernuft. Van deze lieden , wanneer zy door eene ge-, fchikte behandeling, toe fpreekén worden aange- moe-  aoci Lucinda, of het deugdzaame Meisje. moedigd, kan men veel nut trekken, dar met wei; lor ekrndheic" v-fierd, en met zedigheid geleemgd, ajlerwégeö waardy en aanzien aan een vrou weiyk OLderhuud z„l geeven. Van Lucinda's* boekftudie of om.-ang mee dat gedeelte der weMd, 't we'k in gefchrifteD beftaat, leidde zy veeJe tWglöZelï Pal oirdeel eii ilofcregels van wysheid " ' *aar (ioor ZV in ftaat *ierd gefield alle haare i. dediDgfters voorby te flreeven, en de aJgemeene ichcing tor haar te trekken, in alle plaatfen van byé nkomst of vermaak. Haar gevoelen was de g-oote regel van goedkeuring; haare aanmerkingen wrerden herhaald door hen die den tweeden graad van lof begeerden; haare houding wierd beoeffend, haare kleeding naagevolgd, banre brieven van de eene aan de andere familie overhandigd, en door hen, die dezelVen affchreeven, voorgeleezen als of ze ann hen zelv' gezonden Waren: men bevJytig. de zich om haarhezoek te mogen ontvangen, als om een eerbewys, en eene meenigte roemden keuris met Lucinda te houden, die baar flegts eens by toeval gezien hadden, en wier omgang nimmer v rder gekomen was, dan tot het wisiëien van eene piigrpleeging, of de beantwoording eener buiging. A'thans Lucinda fbhepté groot vermaak in deze algemeene eerbiedigheid , zy was trots genoeg om dezelve in al'eu deele roe te fchryven aan haare innerlvke hoedaamgheden en onaffcheidelyke verdienden, en zy overreedde zich dus zeer gemakkelyk dat haare rykdom geen deel had in den hoogen rang dien zy bereikte. Wanneer zy in haar fpie-  Lucinda % of het deugdzaame Meisje. 207 fpfegêl ke*K, befchouwde zy niet dan jeugd en fch -o:.ue- d , die van gezondheid verzeid gaande, haar reden gaven om op .haare duurzaamheid te hoopen ; haar gemoed onderzoekende, ontdekte zy inderdaad eenige ft ei kte, van oirdeel-, en vrugtbaa;heid van verbeelding; en men vertelde haar, dat a!l' wat zydeed bevalligheid was, en all'wat zy fprak over feeding. Op deze v/yze bragt zy haar leeven als in een geduurige triumf door , in 't midden van toejuiching , benyding , aanzoek en gevlei. Lucinda vermaak te geeven, was de algemeene eerzugt; en alle de konstgreepen der listige vleijery, wierden aan haar beproefd. Gevleid te worden is behaagly.k, al weeten wy zeivs dat onzen lof niet geloofd word, van hen die denzelven uittrompet-, ten; dewyl het ten minften onze algemeene magt bewyst, en ten blyke verftrekt dat 'cr waardy in onze gunst gelegen is, als door het Iaage middel van valschheid zeivs gezogt wordende. Maar devleijer word mooglyk niet dikwils ontdekt, dewyl een eerlyk hart niet tot kwaad vermoeden, gefchikt is, en niemand het vermogen V3n onderfcheiding met kragt te werk ftelt, wanneer het bedrog door onze eigenliefde begunftigd word. . De meenigtevan aanbidders, en de. verwisfelende verandering van gedagten door nieuwe tooneelen van vermaak, weerhield Lucinda orn te luisteren naar iemand van hen, die in meenigte verfchynen om een jonge juffer tot raadslieden te verftrekkeu, en hielden haar ongehuwd en vry tot op haar ze-  2CS LvcmDAy of liet deugdzaame Meisje. zeven- en- twintigfte jaar, wanneer, terwyl ey bezig haar te verheffen in all' den hoogmoed eener onbetwiste uitmuntendheid , met een gèlaat dat nog weinig vart haare fchoonheid verlooreh had, en een gemoed dat zich alle uurèn verbeterde, het bekend worden van het verlies van haar grootfte kapitaal, door bederf van het fonds aan welk het belegd was, haar vervallen deed tot een ftaat van fpaarzaamheid, die haar weinig meer toeliet dan m eene behoorlyké netheid voor den dag te komen, èn onafhangelyk te biyven. ; Zy droeg de vermindering van haar rykdom met een edel gemoed, zonder zich aan droefheid over te geeven, of een bloohartige naargeestigheid te tooner. Zy wist inderdaad niet hoe veel zy 'er door verlooren had; want altoos meer gehoord en gedagt hebbendé over haare fchoonheid en vernuft, dan van haare goederen, drong het niet febielyk tdt haare verbeelding door, dat zy beneden haar' gevesrigden rang kon dialen, zoo lang baar geftalte en ziel in denzelvden ftand bleeven; dat zy kon ophouden verwondering te verwekken, dan alleen door dezelve niét meer te verdienen, of dat zy eenigen ilag kon gevoelen dan dien van de hand des tyds. Het was in haare magt geweest óm haar verlies Verborgén te houden én gehuwd te hebben, door de zelvde vertooning te biyven maaken waar mede iy in haare voorige bezitting verfcheen, maar zy was zoo verachtelyk in haare eigen oogèn niet geworden, dat zy zich vernederde om gebruik te maa-  Lucinda j of het deOgUzdamé-Meisjêi é$jj maaken van bedrogi ëh óm een andere reden haai te doen aanzogen, d3n om verftand én dfeijffd* Zy verminderde derh'alvën haar' ftaat, Vérkögt Qê verderfden die zy in höare nieüv?e omftandigheid voor haaf ongëvöeglyk voorkwaméü, fefi verfcHegü •onder het gezelfchap Mandie genen met Welken tj 'gewoon was rim te gaan, niét minder luister, maar even veel geest en vèrftand. By elk bezoek dat zy afleidde; vond zy zicM Ontvangen met- blykèn van droefheid; die de-na- "tuurlyke éandOeni-g, w.lïce dóór ellénden Waat aan wy ttW geen deel hebben verwekt Word|lvér te boven ging , en die gevolgd wierden van bgklag en vertroosting, atdo- aanhoudend en mériigmaalen herhaald, dkt haa^e vrienden düidelyktööftden Veel meet hunne eigen •voldoening dan haaf? opbeuring, 'er me.,e cp 't oog te hebben. Sommigen fn.-eden terftond, naa dat zy van haare ongeluk kennis hadden gekreegeh ,' de verkeerir* met haar af, en omhielden zich, zonder de mitifte reden te geev. n , van hun tegenbezoek by haar af te leggen; forttmigen b'eeven haar bezoékéöj m^ar met veël langer tusfch'enpdnzen dan voof. -heen, ieder wederkomst van langer uitftel gevolgd wordende; ook verzuimde hierna.-dVan haarevrïeö- • dinnen inzonderheid, om altoos in haar Onderhoud melding te doen van haare ongelukken; vergeiy. 'kingen tusfchen haare voorige en tegensWoördigë omftandigheden té makken, haar Voor té houden $ hoe Verdrietig het haar moest vallen van dien luister beroofd te zyn»' welke haar zoo wel deed •VI. Dfitt. O TÖOf,  210 Lucinda, of het deugdzaame Meisje. voorkomen; op vermaaken terug te zien, die zy voorheen genooten had; haar te befchouwen tot een gelyken graad vernederd te zyn met hen, die I haar rang altoos, ver- boven den hunnen verheven achtten, en haar derhalven tot nu toe rnet eerbied en onderwerping genaderd waren, dien zy ingevolge derzelver zorgvuldige onderrichting, in vervo'g van tyd niet langer te wagten had. Aanmerkingen gelyk dezen zyn doorgaans niet beter dan vermomde beleedigingen, welke dienen om lugt te geeven aan de opgeblaazenheid der ho.vaardy, maar die evenwel nu en dan, uit gebrek aan voorzigtigheid, door eerïykheid en goedwilligheid geuit worden, en dus wonden maaken daar men geneezing ten oogmerk had. Om die reden waagde Lucinda het, haar oud recht van wellevendheid zoo ver handhaavenende, tot een vasten grondregel te ftellen, dat niemand een ander ooit eenige zyner ongelukken behoort indagtig te maaken, indien hy 'er zelv niet over klaagt, of wanneer 'er geen middelen tot herftelling by aan de hand gegeeven worden. Geen mensch immers heeft recht om gedagten Qp te wekken die leed veroirzaaken zoo dikwils zy wakker worden, en die mooglyk altoos dood zouden gebleeven zyn, indien een ongerymd en ontydig meêlyden dezelven niet had doen herleeven. Lucinda's eindelooze trein van minnaars trok oogenblikkelyk af, zonder veel gerugt te maaken. Het grootfte gedeelte had alzints blyken gegeeven uit baatzugthun hof by haar.te maaken, haare , , be»  Lucinda, ef het deugdzaams Meisje-, ilï bezitting onderzoekende, en haar een hüfrelyksgift aanbiedende; en dezen hadden ontwyffelBaat recht om zonder beftraffing de wyk te heerhen 1 dewyl zy, oopentlyk, om geld te winnen gehandeld hadden, als een noodzaaklyk vereisèhtë tos hun geluk zynde; en wie zal. zeggen hoe iveihig verlet zy van eënig ander gedeelte hadden ? Men heeft altyd de klagten der vrouwen voor bhrédelyh gehouden, die zich beleedigd hielden tëzyn, otri dat de minnaars, die haar naavolgden op de onder» ilelling van een grooter kapitaal dan het hunne» haar verlieten, als zy gewaar wierden dat het rilin» der was; dan men heeft zeldzaam eenë dafne gekend , die niet van begrip was, dat fykdom rëcné gaf om aan haar' kant begunftigd te worden; ëü zekerlyk gaat het gene, dat door bezit van geld gevorderd word, billyk verlooren door verlies van, hetzelve. Zy, die eens voorrecht uit hoofde van fortuin heefc gevorderd, heeft toegeftaan dat 'er gewigt in gelegen is; hoe kan zy derhal ven, niet meer in ftaat zynde om geldverdienfte tetoönenj billyker wyze hem, die een koopje dagt te haaien, verpligt houden de zaak verder geftand té doen? Al haare minnaars warén egter niet voldaan rheè in ftilte te ontflippen. Eenige van hen wrookefi zich over haar onachtzaam gedrag ten hunnen opzichte gehouden, en tevens over een gekfcheefend woord en een boertig gezegde waar mede zy dachten beleedigd te zyn, poogende haaf een fpytig1 verdriet aan te doen, door, in haare tëgenwcqro 2 d)>  zii Lucinda, of het deugdzame Meisje. dighcid, andere dames die beleefdheden te bewyzen, welke in vroeger tyd aan haar alleen warén toegêwyd. Maar dewyl het haar regel altoos ge weest was, de menfehen naar rang van hun verfhnd te behandelen, had zy nimmer toegelaaten dat ie mand zyn leeven ia eene ydele verwagting door bragt, die het tot beter oogmerk kon beueeden, en derhal ven had zy geen vyanden dan zotskappen, wier ongenoegen en achting zy beide beneden haare opmerking oirdeelde te zyn. De eenige fmart die zy van haare ftaatsverandering gevoelde, was het verlies van den invloed die zy altoos tot onderfteuning der deugd gebeezigd had, zoo in het befchermen der onfchuld als het verdeedigen der waarheid. Zy vond thans op haar gevoelens geen acht meer geflagen, haare voordellen werdén verworpen, haare bewysredenen tegengefprooken, door hen die, zonder te durven antwoorden, naar haar plagten te luisteren, en gewoon waren te yveren om de eerde te zyn in te belyden dat zy mis hadden. De vrouwelyke twistredenaars verworpen haar gezag ten eenenmaalen, en wanneer zy haar redenen poogde te derken door haar te beroepen op de geleerden die 'er by ■ toeval tegenwoordig waren, zoo konden zich deze J rechters verzekerd houden hun hof te zullen maaken by het gezelfchap, door haar en haar delzel aan een fraaijer kleed op te offeren, en alle uuren wierd zy van tegendrydigheden befchuldigd door bloedaarts, die niet dan federt kort hadden kunnen vinden, dat Lucinda aan dwaaling onderhevig was. Twee  Lucinda, ik verpligt was om vroeg op te ftaan en zeer laat ,, te bed te gaan; maar ik had wel teeeten en te drinken, en deze leevenswys behaagde my re,, „ delyk wel. Naa het overlyden van den hoef. f, -pachter, gaf men my myn affcheid. Ik nam he,t „ bc fluit, om zelv* myn fortuin te gaan zoeken. „ Ik ging van..ftad tot ftad .myn dienst aacbieO 5 „ den;  Éi 8 Jan, of de wel te vredene Bedelaar. » dendan vond ik eens werk, en dan ftorf ik we. ,, derorn bynaa van honger. Op een dag door een „ ftuk land van een vrederechter gaande, wierd « ik een haas gewaar, die kort langs my heen Hèp, de duivel bragt my in verzoeking om hem met myn ftok te treffen, waar door hy dood bleef. „ Ik hong ■hem over myn fchouder, en droeg hem m zegepraal weg, wanneer de booze rechter my „ ontmoette, hy vatte my by de kraag , zeg my " {t ; fc5re,eUWde *y. Sy en hoe gymyl ,, wüd dus durft doodflaan? Ik vieI voor hfm £ " , t°T' ^ b3d hem °m vergiffenis, ik ver! m haalde hem myn afkomst, myne gevallen; maar „ hy verzekerde my dat ik het alles loog, en verklaagde my by de eerfte zitting, daar ik befchhl. „ digd en overtuigd wierd, en bygevolg naar New. * gate te Londen gebragt, om verder verzonden „ te worden.' Men kan van de gevangenhuizen ,, zeggen wat men wil; wat my belangt, ik zegge » dat ik deze plaats rykelyk zoo goed bevond, dan 3» eenige die ik tot nog toe gezien had. Ik had U overvloedig te eeten en te drinken, en in 't £e. 3, heel niets te doen. Deze leevenswys was veel s, te aangenaam om lang te duuren. Ten einde van ,, vyf maanden werd ik uit Newgate gehaald, op een fchrp gebragt, en naar Amerika gezonden „ met twee honderd andere misdaadigers. Onze „ overtogt was van de gelukkigfte niet. Alzoo » wy op eikanderen geftapeld waren op den bodem ,, van het fchip, ftorven meer dan honderd uit * gebrek van verfche lugt, en het overige ge. „ deel-  Jan, ef de wsi ut vredene Bedelaar. aisf- „ deelte bevond zich in eenen flegten toeftand. „ By dnze aankomst verkogt men ons aan de plan„ ters, ik wierd voor zeven jaaren verbonden. Myne onkunde, want 'ik kon niet leezen, was„ oirzaab dat men my gebruikte om met de negers en flaaven te werken; aldus heb ik den tyd door„ geftaan, over welke men zonder myne toeftem„ ming, overeengekomen wafs1."' - „ Naa dat dit lange tydperk vervuld was, werk-= „ te ik nog eenig'en tyd om myne terugtogt naar ,v Engeland te konnen betaalen, alwaar ik uitnee,, mende vreugde in het aanlanden gevoelde, zoo „ zeer bemin ik myn vaderland. De vreeze die ik had van op nieuw als een landlooper gevangen genomen te zullen worden, belette my om we„ der naa het land te keerén, en deed my in de ftad biyven, zoekende zoo goed ik kon myn on- derhoud te winnen. Ik flaagde hier ee'nigen tyd „ boven myne verwagtinge, maaf op een avond „ van myn werk terug keerende; wierd ik vaö ,', twee keerels aangevat, en tegen den grond ge„ worpen. Zy zeiden my op eene koele wyze dat ik my niet verroeren moest. Het waren pres» fers, zy bragten my met geweld voor een vrede;, rechter; deze my zonder hulpe en zonder be- fchermer ziende, gaf my de keuze, of ik fol,, daat wilde zyn, dan op een fchip voor matroos dienen. Ik befloot om het musket te draagen, s, ik deed twee veldtogten in Flaanderen, de ba- tailjes van Fontenoy en Lafelt woonde ik by, ik '„ ontving maar eene wonde hier in de borst, die „ de  E2» Jan..o/ de wel tevredene Bedelaar. » de wondheeler yan onsregiment maar taamelyk „ wel genas. By den vrede wierd ik afgedanp ,, maar cewyl ,k buiten ftaat was om te wefteD s, door de finerten die my myne wonde van tyd tot ,, tyd veroitzaakte, zoo liet ik m„ • T • „Oosundijche Compagnie ^^1^ ,> mp^np zes geregelde veldflcgen ,1, „ de Franfchen bevonden; en ikben «vertuid T „ «ooik.had kpnnen ;leezen en fcbryveDmyn k ***** W tot de waardigheid van iorPC?«£ w. de verheven hebben. Maar het wa! myn lo * dn S e!D,geVer^°^gbevorderdtewor 3, den .ft wierd z,ek en terug naar Engeland",. „ zonden hebbende 40 ponden.fterlings b7my 3, Het was ,n.'t begin van dezen oorlog?* vléTd* mygelukhg in myn vaderland tezulin alnW den , alwaar ik het genot van mynen kSnen 3, rykdom hebben kon; maar de regeering zeeTok „ nood,g hebbende, wierd ik a/matZs opg ! „ fchreeven., zeivs eer ik in de haven was " . 3,Deonderftuurman bevond my, Mob'y«ide een deugniet te zyn ; hy meende overfuigd te * S den ^ fCheCpSWerJC WCl «ÏÏ en " datlk.de\?kUOdi^a fP^ide om van 't werken „ bevryd te biyven. Maar wat hy ze^en I 3, ik verftond van de zeevaart i^S^ „ fehenwierd ik door flagen gerabraakt; egter be „ hield ik myne veertig guinieSf en dit ver* ooatte H my een wemig wegens de ftegte behandelingen die ,k zonder ophouden lyden moest, ft zoude 3, heden nog bezitter van die waarde guinies zyn! 3» zoo  Jan, of de wel te vredene Bedelaar. '221 „ zoo ongelukkig ons fcbip door de Franfchen niet „ gei ómen was, die ons van alles beroofden." ' „ Wy wierden alle naar Bi-est gebragt, en eene „ meenigte van myne rmkkers ftorven, om dat zy „ de lugt der gevang'cisfe niet gewend waren. Wat „ my aangaat, ik wi^rd 'er niet ziek van, als zyn,5 de vari overlang hier aan gewoon. 'Op zekeren „ nag' lag ik op de planken te flaapen, wel gedekt „ (want ik heb altoös veel van een goede flaap- plaats gehouden,) de onderbuurman wekte my „ m.'t een dievenlantaarn in de handen, en zeide: ,i Jan hebt gy hart om de fchildwagten dm hals te ,, beeken? Met al myn hart, antwoordde ik, my op-ech'ende, ik zal n helpen hen naa de andere ,, wereld affcheepen. Aanftonds nam ik myn dek- ze! op, dat alle myne kleederen uitmaakte, en ,, bond het rondom myn gordel, hy zeide: Kom, „ kom Jan , wy gaan een fraai fiuk verrigten! Wy hadden geen* Wapenen ; maar wy wisten het fpreekwoord, een Engelschman kan altyd zes Fran„ fchen te gelyk verflaan: wy klommen af tot aan ,, de poort,' die door twee Franfche foldaaten be„ waard wierd; wy overvielen hen onverwagt en „ ontnamen hen hunne wapenen, en maakten hen op het oogenblik af. Aanftonds liepen negen van de onzen naa de kaai, en maakten zich „ meester van de eerfte floep die zy vonden; wy begaven ons (traks buiten de haven, en ftaken ,, in zee. Naauwlyks hadden wy eenige dagen op zee geweest of wy ontmoetten de Dorfet, een » van onze kapers, die van blydfchap verrukt was » een  .222 Jan, »ƒ de tyd te vredene Bedelaar. Jt een aanzienelyk getal lieden aan zyn boord te „ zien, die gereed waren om zyn lot af te wagten „ Maar het was zoo gelukkig niet als wy gehoo'p't „ hadden. Eenige dagen hier naa wierden wy door -i, den kaper de Pompadour aangetast, die veertig ftukken gefchut voerde, en wy hadden 'er niet „ meer dan drie- en- twintig. Egter floegen wy „ men kan niet anders; het gevegt duurde drie ge* ,, heele uuren; en ik zweer u dat wy dezen Fransch. „ man genomen zouden hebben, zoo ons maar ee „ mgemanfchap meerder overgebleevenwas;maar „ by ongeluk hadden wy bynaa al ons volk ver „ looren, op het oogenblik dat wy de overwinning zouden bevogten hebben. Ik viel ten tweeden „ maale m de handen der Franfchen ; en ik ben ,, verzekerd dat ik mynen tyd zeer liegt zoude „ doorgebragt hebben, zoo zy my weder te B,est ,, georagt hadden; maar door het grootfte geluk „ der wereld-wierden wy by tyds door de Viper een andere van onze kapers, hernomen. Ik had „ u bynaa vergeeten te zeggen, dat ik in dit gevegt „ op twee plaatzen gekwetst wierd; vier vingers „ van myn linkerhand wierden afgehouwen, en „ myn been door een fchoot weggenomen. Indien „ ik zoo gelukkig was geweest, van myn been en „ het gebruik van myn hand aan boord van een „ oorlogfchip te verliezen, en niet op een kaper, „ zoo zoude ik het overige van myn leeven op „ kosten van den ftaat gekleed en gevoed zyn ge„ worden; maar ik had dat voorrecht niet. Daar I. zyn menfchen die gebooren worden, óm zoo « te  Abdula, ef de verflandige-'&c. 223 „ te fpreeken, met een gouden of zilveren lepel in den „ mond, en anderen maar met een houten lepel. Kort„ om ik gaa op ftaande voet eens op uwe gezond„ heid drinken." Hier op giDg hy al hinkende op zyn houten been weg. Ik verwonderde my over zynen moed en over de gerustheid zyner ziel. Ik kon 'er niet anders uit beiluiten, dan dat de gewoonte de ellenden verdraaglyker maakt dan alle de lesfen der wysbegeerte. Abdula , of de verjlandige en deugdzaame Vorst. Men Teest in een Arabisch handfchrift, dat, voor eenige eeuwen. Alibek, een wys en deugdzaam vorst, over het koningryk Candahar regeerde; alle zyne onderdaanen befchouwden hem als hun vader. Deze vorst, eeniglyk met hun geluk ingenomen, wenschte hen een' opperheer die hen naar biilykheid wist te regeeren, tot zyn' opvolger naa te laaten. Dë fultan had by een zyner gelieffte vrouwen een' zoon, dien hy Abdula noemde. - Dit kind had drie maanden het licht aanfchouwd, wanneer Alibek, Ismaöl-kan tot zich ontbood, die hem het getrouwst was van alle de Emirs van zyn gantfche ryk, en wiens vroomheid hem bekend was. Hy ontbood mede drie grooten van zyn hof. :N,aa 1 dat  dat iy ta tv te boei va„ «foJKfc prb„. „ digi »yn. lM.Ate.wif, Bt verrro» ,, ' tl1 B ZOT dierbaar™ fcbat, U de tp.™1" M' ."tde" »~—-*« srt fid ■» begcmo,; gedenk dat my„e o,,dLaar,e„"!„ ... wecgegeeven nebben: maar t> " 7 ïr^» in hem zien ui g de g dan dat hy, door zyne driften ƒ d t IT-r 'yde V°Ik Z0U s wuScb]yyevanzyn afkomst, tot dat hy zich w^ar?! t%T desaan*aar^ onderricht te worden; " uwen V,°°7W Z°°n d°°rgaaD- BrenS dan den » uwen, d!e denzelvden ouderdom heeft, in ftif. • te hier mcn za, hem ^ , W » het ryk aanzren; ik zal hem. als zoodanig doen » opvoeden hy zaI my ten onderpand jJrU. * ken , en ,k zal hem voor myn' zoon aanneemen ,, indien Abdula zich, ondanks uwe zorgen?der" opperheerfebappye onwaard.* maakt. Deze Z „ bel, die gordel vol edele gefteenten, en deze » ring, waarvan ik de heifcbewaar, zuilen die. »> nen  - era 'deugdzaams Vorst, aiï g% flén om Abdula te doen kennen j ingevallé das „ de engel des doods my wegrukte eer ik hem aan „ het hof herroepe : ik zal u alles doen bezor,, gen, wat tot de opvoeding en het Onderhoud van den prins noodig zal zyn. Wat u betreft, „ indien gymyeen' held in myn' zoon wedergeeft, i, kunt gy ftaat maaken op myne Weldaadem Ge« „ denk tevens dat het u uw hoofd zal kosten, in» dien hy onderricht is wegens zyne geboorte, „ voor dat ik u zulks beveel. Afgefcheiden van „ de vleijers, die zyn' moed zouden künnen doeR „ verflappen, zyn' zeden bederven en zyne drif,, ten ten dienfte ftaan, zal hy de menfchen beter leeren kennen; hy zal den rampfpoed meer van „ naaby befchouwen; hy zal denzelven hier naa op 4» den troon verJigting konnen toebrengen, de on,, deugd zal zich mee zoo Veel kunst vöor zyn' ooit gen niet verbergen; de deugd zal, minder be„ fchróomd , ver/.ekerd zyn een' befcherrner te ,, vinden. Vertrek. Emir, en maak u dit byzon- der teeken der hoogachting van uwen meester „ waardig." Deze woorden eindigende, omhelst hy den jongen Abdula tederiyk, ën geeft aan jjen Emir, nevens de drie ryks-grooten, met zyn hand een teeken van te vertrekken. Dien zelvden avond volbragt IsMAëL-kan de ruiling der beide kinderen, die, gelukkig, elkander zeer wel geleeken. Hy bragt zyn' zoon in het pa» leis; de fultane noch haare bedienden, wierden den gepleegden roof gewaar. De voedfter van den jongen prins had deel in het geheim. VI. Deel, p jyei;  22ö* - Abdula, «ƒ de verjlandige Weinige dagen hier naa, verklaarde Alibek, or» eenige billyk fchynende voorwendfels , ISj,AëL. kan in zyn ongunst vervallen te wezen, en ver. bande hem naar Cathay, om het waare oogmerk van zyn vertrek uit Candahar te verbeken Het gantlehe hof, uitgenomen de dne ryks-grooten welken deel hadden in het geheim, beklaagden h^t lot van den Emir: deze guntteiiug had zich vrien. den gemaakt. He Emir komt te Cathay, voed aldaar den pnn« van Candahar op als zyn' zoon, terwyj ZVn eigen zoon aan het hof voor den zoon van Alibek gehouden word. Wy zullen den eer/ren voortaan alleen kennen onder den naam van Muly, die de naam was des zoons van IsMAëL-kan. De prins had een gelukkig begrip, een'leevendigen en fchranderen geest, hy gaf groote hoop Zyn verftandige beftierder, die voor zyn'vader gehouden wierd , gaf hem met den eerften een grondige kennis van zyn' godsdiénst. Het geluk der vorften en der volken over welken zy eens moeten regeeren, hangt af van déze fiudie. By een uitgebreid verfiand, bezat de Emir alle die zielshoedanigheden, welken ons een' groot man en getrouw onderdaan doen kennen. Muly was van natuure trotsch en heerszugtig; deze twee gebreeken wierden in deugden hervormd, in deftig, heid, naamelyk, en gloriezugt; maar eene edele glorie, dieniet dan billykheid ten oogmerk heeft, en geenszints die toomelooze zugt tot overwinnin' gen, welke oirzaak is van het ongeluk der volke. ren.  en deugdzaame Vursu i ft$$ tên. Dé Emir boezemde; hem tedere en mébsth> lievende gevoelens in voor de rampfpoedigen; hf geleidde zyn* gewaanden zoon, in de afgelegenft^ fchuilplaatfen der ellende. Myn zoob, zeide hyj de arme lieden zyn meniehen gelyk: wy; wy bezitten geen groote goederen dan om 'er hen in te doen deelen; noodlydende grysaarts, weduwen eri wezen , ongelukkige huisgezinnen , die een min rampzalig lot verdienen, een behülpzaame hand toe tereiken, doet ons, om zoo te fpreeken, de Godheid naaby komen. Naa het onderzoeken Van den godsdienst, Waè de hiftorie van Candahar de yoornaamfte ftudie van Muly; niet die hiftorie, welke ilegts de tydreékening in de gedenkwaardige voorvallen onder öê verfcheide regeeringen bevat. IsmaSl-kAN lag zich meer toe, om het hart dan om het geheugen van Müly te volmaaken; hv deed hem het byzöndër ieeven van fbmmige zyner Voorouderen kennen* hun goedheid, hun edelmoedigheid, hun zagtmoedigheid, hunne zügt voor het gemeene welzyn4 en de befcherming die zy aan de weetenfchappen en nutte kunlten verleenden* Hy gaf hem een af» fchrik van de wreedheid, de gierigheid eö de onbepaalde opperaagt, die werktuigen derhemelfchd Wraak. De Emir onderrichtte hem Wegens den aart zyner natie; wegens de rykdommenj die, zonder dat het volk gedrukt wierd, door ieder landftreek kon worden opgebragt; wegens den binnehlandfchen koophandel; wegens dien met de vreemdelingen; wegens de middelen om die beiden uit te P 2 brei*  228 Abdula, of ie verflandiga breiden en te doen hloeijen, door den landbouw cn de bevolking te begunftigen, en zich het gerust vertrouwen zyner nabuuren te verwerven. Vervolgens ging hy over tot. de krygsmagt, de geweldenaryen der imans, der landvoogden en der rechters; hy toonde de noodzaaklykheid van het invoeren eener naauwkeurige burgerlyke regeering; in t kort, hy onderwees henl in alles wat .het voordeel, den rykdom en-de roem van een'ftaat kan vergrooten. De hiftorie der .nabuurige. volken , hun jaloezy, hun ftaatzugt, vond mede plaats in deze verftandige opvoeding. - . i Mooglyk zult gy my^eens opv0lgeDy myn zoon, zeide.hy, in de ambten, welken ik aan het hof heb bekleed, en die myne vyanden my hebben doen verhezen; indien gy 'er toe geraakt, moet gy n het vertrouwen desfultans waardig maaken. Om rmgd zynde van vleijers, is het voor een' oppervorst zeer bezwaarlyk de waarheid, te kennen- het zal uw pligt zyn, myn zoon, haar tot aan'den voet des troons te geleiden. Deze nutte leeringen wierden door een onderwys in de krygskunde gevolgd. IsmaSl-kan onderrichtte den jongen Mvly, wegens-de gedenkwaardige bedryven en de misflagen der beroemde veldoverften; wegens de ftagordening, de legerplaatfen, de geleiden, de belegeringen, de veldflagen; hy maakte zyn lighaam bekwaam tot alle de oeffeningen die een' prins betaamen, gewende hem aan de ongemakken, aan een maatige leevenswys, en behoede, door geftadige dagelykfche bezigheden, zy»  en deugdzaame Vorst. 225 pyn hart voedde overheerfching der driften, die haare tirannige regeering alleen aan de leedigheid verfchuldigd zyn. Hem de zugt tot roem inboezemende, leerde hy hem al vroeg zich zelv' te bedwingen. Een man, die zich zelv' niet kan overwinnen, zeide hy dikwerf tot hem, kan niet dingen naar het gebied over anderen; hoe zou hyde ondeugden ftraffen, door welken hy overheerd is ? .Zou die .man niet gelyken naar een* flaaf met. zwartte ketenen belaaden, die den medgezellen zyner .rampfpoed wetten wilde geeven? Begin, zou men tot hem mogen zeggen, met u van uwe boeijeu te ontdoen, en ons van die onder welken wy gebukt gaan te verlosfen, eer gy denkt om ons te gebie» •den. * . Zoo ras Muly den ouderdom van vyftien jaaren had bereikt, deed Ismacl-kan hem reizer. Zy doorliepen aanvanglyk de voarnaamfte fteden /van ieder landfchap in het koningryk Candahar; zy namen kennis van de geringde byzonderheden, bezigtigden de vestingen, de zeehavens, de publyke gebouwen , de winkels der ambagtslieden, en deeden onderzoek naar alles wat in een ryk de goede orde en den overvloed kan bevestigen. Het geleek dat de verbanning van den Emir naar Cathay toen was opgeheven, en dat het hem vergund was te reizen, mits hy de hoofdftad maar niet naaderde. De onaanzienelyke ftaat waar in Muly leefde, gaf hem te beter gelegenhied om voordeel met zyne •nderzoekingen te doen. De eerbewyzen die mei P 3 den  ■39 Abdula, of de verflandig$ den zoqnen der oppervorften betoont; de nraet die vgn hunnen rang onaffcheidbaar iS; het be dwang de gezellin der uiterlylce vertooning, verdryven d,e gemeenzaamheid, welke zoo nuttig 1 Om de zeden, de gewoonten, en den aart der on gerfcheideü natiën te leeren kennen ■ALiwKdeed zorgvuldig onderzoek naar de voortgangen die zyn zoon maakte, de drie ry7jgroo ten, welken van de zaak wisten, gingen benr^! Jmga bem heimelyk zien. De fukfn w Benomen met de opvoeding die hy den prins deed genieten. Door zyn afkomst voor hem ?é?ert£ geni, onttrok hyhem aan die eerbiedige toe^ef lykheden, welken de zedemeesters £ vofften duisterende, hunne raadgeevingen kragteloos ZZ ken. Muly, de menfchen al^yns ilyken be fchouwende zogt zich door niets" a^e» v. hen ie onderfcheiden dan door zyne zeden dieDaanTtVKnfden "5* de gewaaDd'e die aan het hof voor den naasten erfgenaam der kroon doorging, ontving een' opvoeding zeer on derfcheiden van die, welke Mult genoot Zvn heiberders tragten niet anders dan hemte Jl° gen; zy ftemden gelyk flaaven, in de geringdezy. ?er begeerten; die verachtelyke vleijers off rden de roem van den ftaat en het geluk des volks op! jan hun eigen belang; maar te vergeefs, 20gten zl hennen voedfterling hoogmoed en heerschz g ia te boezemen; zagtzinnig van aart zynde, en ° aejgd tot afzondering, ftrekte zyne grootheid hem tot een' last; hy zou een min aaLenlyketl™. wys.  en deugdzaame Vorst. 931 wys, verkooren hebben, boven al den glans van zyn' koninglyken ftaat. Alibek was verheugd in dezen gewaanden zoon gevoelens te ontdekken, die van alle ftaatzugt ontbloot waren; deze gevoelens lieten geen plaats over voor de angflen die eentedrif. tige en heerschzugtige geest, hem zou hebben kon. nen véroirzaaken. Muly had zyn twintigfte jaar bereikt, wanneer hy weder te Cathay kwam. Hy vond de ftad gedrukt door een hevig oproer. Aladir, welke aan den koning van Candahar fchatting betaalde , regeerde federt langen tyd. Het was een verwyfd wellustig; vorst; hy liet al de zorg der regeering over aan een' hebzugtigen, wreeden, wraakgierigen en heerschzugngen vizier. Het volk kon de tiranny van dien ambtenaar niet langer verdraagen, het wildezyn juk affchudden, tot wanhoop gebragt, nam het de wapens op, omfingelde het paleis, ftaken den ftandaart der muitery'op. Twee duizend mannen, aan hunn'meester getrouw gebleeven , booden den muiters dapperlyk bet hoofd. Muly, door Ismaöl-kan vergezeld, ftelde zich aan het hoofd van deze braave bende. Hy wist dat een wettig opperheer een gefchenk des hemels is, en dat men, zonder misdaadig te worden, zich aan zyn' heerfchappy niet kan onttrekken. Naa de foldaaten vermaand te hebben om hun leeven voor hunn' meester op te offeren, baande hy zich met het zwaard in de vuist een' weg dwars door de oproerigen heen; verftrooide devyanden, maakte zich meester van. alle de toegangen naar het paleis. Zyn' P 4 moed,  Is 83* Abdula, of de verflandiga jwed, «yn* jeugd doet hem aanzien voor een' wet daadigen befehermgeest, die tot hulp van Ar a P/Merfchynt. De foldaaten, door zyne'eg nw^or. d«gheid en onversaagdheid aangemoedigd, dwongen de muiters, fchoon meerder in getal dan zy, tot viugte». *1 Aladir, had aan het hoofd van zyne braave onderdaanen niet durven yerfchynen ; hy had zich met zyne vrouwen , naar het binnenfte van zyn pa', leis begeeven. De edelmoedige muzulmannen, die met zoo veel moed en beleid , hun leeven gewaagd hadden voor een' zoo lafhartig vorst! verklaarden, verontwaardigd over zyn gedrag Muly voor hunn' opperheer. Ik verdien de eer niet van over u te gebieden, ze.de hy tot hen; Aladir is uwen wettijen *»• ter gy zyt hem een voJftrekte gehoQrzaam\eid fchuld.gd. Ik tragt alleen naar de roem van her* in vrede te doen regeeren. IsMAër,KAW, zienT dat een' onbetaamelyke heerschzugt geen het minst vermogen had op het hart van zyn' voedfterling kou zyn traanen niet weêrhouden; hy hield hem Jangen tyd in zyne armen beflooten „ Myn zoon," zeide hy eindelyk tegens hem. 9, mdien een vorst alle de menfchen kondegelokkfe „ maaken, zou de troon een onfchatbaar goed zyn„ maar welke wyze voorzorgen een monarch ook kan m acht neemen, het is on mooglyk dat hv „ geen misnoegden maake, en dat hy de kuiperv, „ het verraad en de vleizugt, geheeijyk van zyn „ hof verwydere. Laaten wy enkei tragten, myn n zoon,  • en deugdzaame Vorst. -«^ 3, zoon, naar de verkryging van hét waar geluk, door het beteugelen onzer hartstogten: deze o„ verwinning zal ons de kalmte der ziel fchenken, ,, zal in haar de deugd doen gebieden , zonder „ welke geen volmaakt geluk kan befhan.'* IsMAëLkan, zich vervolgens Daar de krygsbenden keerende, fprak tot hen met zoo veel kragt, dat elk, door zyn' welfpreekendheid verwonnen, beloofde getrouw te zullen biyven aan zyn' wettigen oppervorst. Aladir volgde de raadgeevïngen van zyn twee verlosfers', offerde zyn' vizier aan den haat van zyn volk op, verkoor een' anderen, die, door zyn vroomheid, wel ras de rust herftelde, en de muitzugt tot den minflen vonk toe uitbluschte. Ismaöl-kan en Muly vertrokken, op 't hoogst geroemd, van Cathay en kwamen te Candahar, waar defultan Alibek zelv* verlangde te oirdeelen, over de luisterryke hoedaanigheden van zyn' zoon. De jonge prins in het paleis komende , wierd eea aandoening ontwaar, van welke hy geen meester was ; zich nederwerpende voor de voeten des konings, kon hy zyn' liefde en eerbied alleen door zyne traanen te kennen geeven. Alibek was niet minder ontroerd, hy had de grootfte moeite om zyne tederheid te bedwingen; doch eer hy dezen waarden zoon oo. pentlyk wilde erkennen, verlangde hy hem nog nader te beproeven. Hy bleef Mul y dan behandelen, gelyk de zoon van den Emir, fchonk hem de bediening van Selekter; een waardigheid die hem dikwerf in zyn tegenwoordigheid bragt; vervolgens verklaarP 5 de  £34 Abovla, of de verjtandigt de de fuftan voor den volien raad, dat de ongunst waar m btfA&MI was vervallen geweest, door laatenngcn was veroirzaakt, maar datby, van de waarheid onderrecht, hem op nieuw al zyn ver! , Muly maakte van den toegang, dien hy tot den vorst had, noch van deszelvs gunst geen gebruik, dan tot voordeel des volks. Hy ontving allen die hem om zyn gunst kwamen verzoeken, met zagt, heid; hy verwierp met goedheid de eisfchen van fomnugen, toonde hen de onbillykheid van dezel. ven, en zond hen voldaan terug; hy onderfteunde de aanzoeken van anderen, doch met om,igtig. heid, om de uitfpraak aan zyn' meester zelven oyer te laaten, en hem al den roem der voortreflyJce bedryven te doen toekomen. Deze handeiwvs verwierf hem de liefde en hoogachting der geheele Naa dat Alibek, Muly door verfcheiden eer. ambten allengs had doen opklimrnerj, vertrouwde hv hem eindelyk het bellier zyner uitgebreide ftaaten, hem de bediening van vizier en de zegels van het ryk opdragende. De edele en majestueufe houding, de zagtaartigheid, het fier en egter goedertieren gelaat van den nieuwen ambtenaar, fcheen hem den hoogften rang waardig te maaken. Ongetwyffeld drukt de Godheid eenonuitwischbaarroerkteeken m de opperheeren, dat hen, iD wat ftand ÜÏÏI °f b!>vindeD' Van de andere nienfchen onderfcheid. Door de aanhoudende vlyt en de zor-  en deugdzaame Vorsu 235 sorgen van den gunfteling, altoos geholpen door de taadgeevingen van IsmaSl-kan, veranderde welhaast in het koningrykCandahar alles van gedaante. • Hy nam de misbruiken weg, die in de wyze van rechtspleeging, en de ontvangst der inkomften waren ingedrongen. Hy onthefte de onderdaanen, door een verftandige en weluitgedagte fpaarzaamheid, van verfcheidene drukkende belastingen^ eindelyk herftelde hy de orde en tucht in het leger. De vreedzaame bedryven van onzen jongen held , wierden door zyne oorlogsdaaden opgevolgd, en hy toonde niet minder een groot veldheer dan een groot ftaatsdienaar te zyn. Aly , oppervorst van Vifapour, welke fchatting betaalde aan den koning van'Candahar, vreesde, jaloers over het vermogén •van dien vorst, dat hy gantsch Indien zou overheeren. Deze onrustige en ftaatszugtige gebiedvoerder, verfpreidde heimelyk den fchrik en het mis. «trouwen onder verfcheiden zyner naabuurige vorften, en deed hen befluiten hunne krygsmagt te vereenigen om de ftaaten van Alibek te overweldigen, of hem tot zulk een uiterfte te brengen, dat men niets van hem te vreezen had. Het ftaatsbewind van Muly, had Candahar zoo 1 bloeijend gemaakt; de overvloed, in welken al het volk 'er leefde, maakte zyn' meester zoo vermogend, dat geheel Indien vreesde zich overheerd te zullen zien. Muly, van den ftorm welke zyn land dreigde önderrigt, voorkwam denzelven deor verftandige en  236 Abdula, of deverftandige en voordeelige onderhandelingen; hy deed twee. dragt zaaijen onder de faam-verbondenen, en wist «f te treken. Ondertuafchen. verzamelt hy een leger, Alibek fchenkt 'er hem het gebied over! Door verfcheiden gelukkigeen bedekte togten komt de veldheer den vyand voor, en trekt het koning, xyk Vifapour in. Aly, van zynezyde, trekt met ongemeenen fpoed voort aan het hoofd van een veel grooter krygsmagt dan die van Muly Hv waant een zekere overwinning te zullen wegdraa. gen; de vizier wagt hem af, en verfchanst zich in een voordeehge post. J^^T""' ODVOor*Wyk, Muly uit 7 I f m g tc veria3gen' *aar ™ verfcheiden herhaalde aanvallen , vind hy zich genood, zaakt m wanorde af te trekken; de overwinnaar valt op de agterhoede aan, en fabelt ze ter neder De vizier, onverfchrokken moed met voorzigtig. *e,d paarende, doet voordeel met zyn eerfte geluk, en blyft nu, ondanks zyn geringe krygsmagt! aan. vallender wyze te werk gaan. Eindelyk verrast hy den vyand m zekere engten, waarin hy zich onvoorzigtig begeeven had, maakt zich meester van de hoogten ftyd den terugtogt af, omringt hem van alle zyden, en verovert al zyn' voorraad. Aly gebrek aan leeftogten hebbende, wierd geD00d! zaakt de wapenen neder te leggen en zich gevangen te geeven. ö De vizier trok zegepralende in Candahar. De vorst Aly, nevens een gropte meenigte gevange- nen,  ea deugdzaame Vorst» a^l jen, allen gekluisterd, waren onder zyn gevolg. Alibek, gezeten op zyn'troon, omringd.door zyne hovelingen, die allen in een eerbiedige ftilzwygen-. héid afwagcende waren, wat hun meester omtrent het' lor der gevangeren ftond re beflïsfen, ontving met blydfchyp den. jongen veldheer, die, geknield, voor de voeten van den fultan, hem verflag deed van zyhe overwinning.- Rys op, zef de verficniigh „ nen. fly, die tot op dit'oogenblik, onder den „ naam van Abdula, voor den naa^n erfgenaam „ dezer monarehie gehouden wierd, is het leeven „ aan ISMAëL-KAN verfchuidigd; de ongenade, in „ welke die Emir fcheen vervallen te zyn , was „ flegts een voorwendzel om myn geheim te ver„ bergeii, en voor hem een dekmantel om zich „ van het hof te verwyderen. De waareMuLY, „ zyn zoon, wierd in myn paleis opgevoed; ik „ zou hem rot myn' erfgenaam verklaard hebben, „ indien Abdula zich zulks orwaardig gemaakt ;, had.. De- deugden van Abdula verdienen dat ft ik hem in zyne rechten herftel." ■ „ Emir," zeide hy, vervolgens IsMAëL.itAif aaofpreekende, „ geef my de helft van den ring, „ den gordel met edele geiteenten en den fabel „ weder, welken dienen moesten om myn' zoon „ te doen kennen; geef my dezelven weder in de „ tegenwoordigheid dezer drie ryks-grooten , San „ v?ie ik 't geheim van myn ontwerp toevertrouw. „ de, en die, op deze blyfren, aan myn gantfche „ hof konnen getuigen, dat Muly de waare Ab„ dula is. Ik geef 'u hem dien gy net leeven ge„ fchonken hebt weder; hy is alle uwe tederheid „ waardig; Abdula zal zyn lot b,nydenswaardig ,, maaken. Ik ftaa myn kroon af ter gunfte van „ myn' zoon; dat myn onderdaanen hem voor „ hunnen wettigen opperheer erkennen; mogt de„ ze jonge prins, de troost van mynen ouderdom' „ lang en gelukkig regeeren , en zich nog meer „ door zyne deugden dan door zyn vermogen van »> an-  va deugdzaame Vorst. 239 „ andere monarchen onderfcheiden ! " Duizend Verheugde ftemmen verheften zich hier op tot aan de wolken; elk een roemde den nieuwen oppervorst, en haastte zich om hem hulde te doen. Abdula wierp zich , voor de voeten van den fultan; „ regeer, myn vader," riep hy uit; „ blyf „ een volk dat u eerbiedigt, dat u aanbid, geluk„ kig maaken, gy zult my in de konst van te ge„ bieden, onderwyzen." „ Neen, myn zoon," fprak Alibek tot hem, „ ik wil het vermaak ge- n „ nieten van het volk door u gelukkig te zien Ik „ heb u behoed voor de klippen die onaffcheide„ lyk van den troon zyn; gy hebt., van pragt en „ eerbetooningen afgefcheiden, de menfc'hen leeren kennen ;f dat de waarheid zich altoos zonder „ bedekzel voor u vertoone! verlies nimmer de -j, verpligtingen die gy aan Ismacl-kan :hebt uit „ uw geheugen." De zoon van dezen Emir was uit eigen aart tot ftudie en afzondering geneigd. Het verlies vein zyn' rang bedroefde hem niet,- zyne verftandige overdenkingen hadden hem het gevaar van denzelven leeren fchroomen. Hy wierp zich terftond in de armen van zyn' vader, en de tedere aandoeningen der natuur opgevolgd hebbende, was hy de eerfte, die hulde deed aan den prins van Candahar. Aly, gevoelig aangedaan wegens het lot van Muly, die door zyne zagtaartige zeden de harten innam, zeide tot den jongen fultan: „ om myne „ getrouwheid by u, 6 prins, buiten verdenken „ te {teilen, verklaar ik Muly tot myn' opvolger. » Op-  249 Abdula; of de vlrficütdige &c. i, Opggbragt in do ydele hoop van eens den opper. o ften rang te zuilen bezitten, zou het een te „ wreed lot voor hern zyn, zich tot een'af hang. „ Jyken ftaat gebragt te zien; ik, verzoek van u #) voor hem het recht van opvolging in myne ftaaten. Jkheb geen' erfgenaam; Muly, door den „ grooten Alibek opgevoed, zal t'eenigen tyde i, myn volk met biilykheid regeerem" • cDe fultan gaf zyn' toeftemming tot de verhef, fing van den zoon des Emirs, aan wien hy zoo groote verpügtingen had, en hegtte aan het koning, ryk Vifapour een aangrenzend gewest, 5t welk tot een fchoonfchynend voorwendzel van den oorloe had verftrekt. & Naa de krooning van AbdulA, begaf Alibek zien naar een van zyne lusthuizen ;, Aly keerde weder naar zyne ftaaten, en deed 'er Muly erkennen als erfgenaam van het ryk. De gefchiedenis van Candahar fielt Abdula onder het getai der grootfte vorften van dat ryk: hy liet zich, zoo lang. zyn vader leefde, door deszelvs raadgeevingen en door die van IsmaSl-kan, dien hy groot-vizier maakte, beftierea, De  Hl Dt deugdzaame Landman. Ik woonde te Southill, op eène landhoeve die bezeten was geweest door myn' vader> grootvader én overgrootvader, Welke laatfte een jonger broeder was van den voorzaat des zelvden mansj die • tegenwoordig ambagtsheer is. My dagt dat ik myne zaaken, gelyk zy gedaan hadden, wyslyk beftierde; ik betaalde myne renten geregeld op den vervaltyd; en hield altoos zoo veel over dat ik brood voor my eh myne kinderen had. Maar myn laatfte huurjaar liep ten einde, en ons beerfchap, die een' Londenfchen leerknaap tot zyn fteêhouder had aangefteldi wilde myn kontrakt niet vernieuwen, om dat hy, volgens zyn zeggen, onder zyne goederen geen landhoeve begeerde té hebben, die minder dan 300 ponden 's jaars opbragt; nogthans bood hy my de voorkeur aan, indien ik 'er, een andere hoeve , die hy had afgeteekend en welke aan de myne grensde, op de zelvde voorwaarden wilde by neemen; Wat zou ik doen; ik vreesde wel dat de onderneeming te Zwaar voor my was, maar, in myn ou* derdom het hüis te verlaaten in 't welk ik gebooren was, dit kon, neen dit kon ik ook niet doen; daar was geen boom rondom hetzelve, dien ik niet als myn' vader, myn' broeder, of myn kind befchouwde: ik ging 'er dan toe over, en waagde op aanbod Van ons heerfchap het geheel te neemen. HL DeeIt* q Maar  2+2 De deugdzaame Landman. Maar ik had wel haast reden om my van myn 09. derneeming te beklaagen; de fkênouder had zorg gedraagen, .dat myn voorige landhoeve het beste land van de gantfche verdeeling was; ik was genoodzaakt meer knegts te huuren, en ik kon myn oog niet over hen ailen laaten gaan; eenige ohgucftige jaargeiyen volgden op elkander, en ik bevond dat myne zaaken onder myne handen in verwarring geraakten. Tot vergrooting van myn ongeluk, maakte een aanzienlyk koornfafloor bankroet, terwyl hy eene goede fomme gelds van my onder zich had: ik bleef in gebreke myne renten zoo prompt te betaalen als ik gewoon was te doen, en de zelvde fteêhouder deed my binnen weinige dagen gerechtelyk executeeren. Dus was 'er eind aan myn' voorfpoed. Nogthans was 'er zoo veel geld van het verkoopen myner goederen gekomen, dat 'er myn fchuld meê was afgedaan, en ik van de gevangenis bevryd bleef, ik dank God dat ik niemand ce kort deed, en de wereld my nooit van oneerlykheid kan befchuldigen. Had gy ons gezien, genegen leezer, toen wy uit Southill verjaagd werden, ik houde my verzekerd dat gy op het gezigt zoud geweend hebben. De oude Getrouw , myn ruige huishond , ik zal het nooit vergeeten zoo lang als ik leef; het arme fchepzel was blind van ouderdom, en kon naauwlyks achter ons de deur uitkruipen; hy vorderde egter tot aan het kruisbefieboschje, dit Hond aan de linkerhand van de plaats; hy was gewoon zich daar in de zon te koesteren j toen hy deze plek be- ■ Jeikt  De deugdzaame Landman. 243 reikt had, bleef hy ftaan ; wy gingen voort, Ik riep hem, hy kwispelde met zyn' ftaart, rftaar maakte geen' voortgang; ik riep hem qp nieuw, hy lag.zich neder; ik floot en riep twee driemaal Getrouw, hy gaf een korte kreuning, en ftierf! Ik zou my ook by hem nedergelegd en geftorven kunnen hebben» maar God gaf my kragt om te leeveti voor myne kinderen. Schoon ik arm was, was ik egter niet geheel zoi> der krediet. Een edelman in de naabuurfchapi had een kleine bruiker, op dien tyd zonder bewooner zypde; hy bood my dezelve aan, mits ik hem borg ftelde voor de huur; ik ging den voorflag aan, en ftelde hem zoo goed ik konde te vreden. Hen was een ftuk gronds dat veel irbeidS vereisqhte, om 'er.iets goeds van te maaken; doch pas zoo groot, dat ik en myn zoon het kondén bewerken. Wy wendden alle onze vlyt aan om hei in ftaat te brengen. Wy begonden taamelyk hier in te flaagen, en leefden vergenoegd van het gene het voortbragt, wahneer een ongelukkig toeval ons het ongenoegen van een' naabuurig' vrederechter ■op den hals haalde, en al ons huisfelyk geluk we» der vernielde. Myn zoon was een uitmuntend goed fchütter.; hy had op onze voorige hoeve altoos een' brak,gehouden, en zag 'er geen kwaad in .zulks hier ook te doen. Het gebeurde op zekeren dag dat een troep vogels op ons veld nederftreek, en zich van daar op het land van den vrederechter begaf; de Jiond yolgde uU zyne eigen beweegiug hen de*« Q 2 waart.  244 De deugdzaame Landman. waart. Myn zoon lei zyn fhaphaan neder, en Heo zyn hond agter naa, om hem terug te brengende jager, die de vogels bemerkt had, naaderde! en den brak ziende, fchoot hy 'er op, toen myn zoon reeds naby hem was. Het arme fchepzd viel myn zoon liep naar hem toe; hy ftierf mee eén foor*-van klaaggefchrei voor de voeten van zvn' meester. Jacob kon het niet langer aanhooren; maar naar den jager toevliegende, wrong hy hem het roer uit de handen, en gaf hem met de kolf daar van een' flag dat hy op den grond viel. Hy was naauwlyks t'huis gekomen, toen 'er een gerechtsdienaar vérfcheen, die, met eene fchriftelyke order daar toe voorzien, hem naar de ge vangenis geleide, in welke hy een'geruimen tyd zyn verblyf moest houden, dewyl de vrederechter tot het aanvaarden van geen' borgtogt wilde ver ftaan voor dat hy op de vieren deel jaarfchen rechtdag' gevonnisd was. De boete, die hem werd opge. legd, viel ons hard te betaalen; wy kwamen overeen om zoo veel foberer te leeven, en het verlies door zumigheid goed te maaken; maar de vrederechter was met deze ftraf niet voldaan, en vond Jcort hier naa gelegenheid om ons zyne gramfchap meer daadelyk te doen gevoelen. Een officier vérfcheen met een order om volk te presfen in onze landftreek, en zich by den vrederechter vervoegd hebbende, om uit hem te ver neemen hoe veel en welke manfehap uit ons vlek kost ontbeerd worden, die hy dan vervolgens zou doen opljgten, droeg de vrederechter wel zorg yan  De deugdzaame Landman. 24$ -rali den naam myns zoons op zyne lyst te plaatfen. 't Was op een' kerstyd-avond , en tevens den Terjaardag van myn' zoons kleinen jongen. Het weêr was vinnig.koud, terwyl het een' ftorm waaide, die met fneeuw en-hagel bui jen vermengd was. Wy hadden een vrolyk vuur aangelegd in ons binnenvertrek; ik. zat 'er voor op myn' teenen ftoel, dankende de Voorzienigheid, dat ze my nog ee? ne, fchuilplaats voor my en myne kinderen had overgelaaten; de twee kleinen van myn' zopn huppelden rondom ons; het gezicht daar-van verheugde myn hart, ik baalde een bottel van myn "best bier voor den dag, en alle onze ongelukken waren «vergeeten. Het had lang onze gewoonte geweest-om op dien avond van 't jaar blindemannetje te-fpeeien, en het werd nu niet verzuimd. Wy vingen dan aan, ik, myn zoon, zyn vrouw, de dogter van een' naabuurig' landman, die toen toevallig by ons was, de twee kinderen, en een oude weid, die van een kind af by my gewoond had. Het lot om geblind te worden, viel op myn'zoon; wy hadden eenigen tyd in ons fpel voortgegaan, wanneer hy, al rond tastende, in het voorvertrek geraakte om eenigen van ons te volgen , die hy waande -zich daar verfchoolen te hebben; wy hielden ons digt in onze fchuilplaats, en deeden ons voordeel met zyn' misflag. Hy was daar niet lang geweest, wanneer hy fchielyk van agteren werd aangegreepen. ,, Nu zal.ik u hebben," zeide hy, en keerde zich om. „Zult gy waarlyk kameraad?" antwoordde q3 de  £46 Jpe deugdzaams, Landman* Ik weet dit niet zeker," was zyn antwoord; „ gy zyt al vry oud , nogthans zou het geld veel te wege kunnen brengen." Ik ftak hem het geld in de hand, en my naar myne kinderen keerende , zeide ik : „ Koo, gy zyt vry, „ leef om uw vrouw en deze kleinen van brood & te voorzien; ik zal in uwe plaats gaan; myn kind! ik hebjmaar een weinigje leeven te ver,, liezen, en indien ik blyf, word het getal der „ ellendigen, die gy agterlaat, nog met eenen ,, vergroot." „ Neen," gaf myn zoon ten antwoord, „ ik ben zulk een bloodaart niet, als gy u verbeeld ; de Hemel verhoede dat myn gTyze ,, vader aan gevaaren zou zyn blootgefteld, ter,, wyl ik t'huis in veiligheid zat; ik ben jong en „ in ftaat om veel te kunnen verduuren, en God „ zal voor u en myn huisgezin zorgen." ,, Koo," zeide ik eindelyk, ,, ik begeer niet langer met u „ hier over te twisten, gy zyt my rooit ongehoor„ zaam geweest, blyf t'huis, ik beveel het u, en „ betoon, om mynent wil, uwe liefde aan uw ,, kinderen." Q 4 Oa.  emt? waar in beiTaat de deugd?" De leeraar kpn zich niet onttrekken om hem te antwoordt, zonder gevaar te loopen van zyne inkomgen en >-o<-m te ?ullen verliezen; hy antwoordde: madr in plaats van een naauwkeurige oplosliog té geeven, zoo bediende hy zich van algemeene aanmerkirgen, en het foort voor het geflagt neemende, zoo fprak hy veel zonder iets te zeggen 't geen tot de zaak diende. Socrates juichte deze nuttelooze redeneeringen eerst toe, om zynen leermeester niet af te fchrikken; en veinzende hem in zy. ne lange redevoeringen niet te konnen volgen, zoo" bepaalde hy hem, om alleen jaa en neen te antwoorden. Hier op bragt hy hem door de naauw. keurigheid van zyne redeneerkonst van het eene gevolg tot het andere, en zeivs tot de allerbuitenfpoorigfle; en naa dat hy hem genoodzaakt had om zich zelven tegen te fpreeken of te zwygen, zoo beklaagde hy zich dat deze geleerde man de moeite niet neemen wilde om hem te onderwyzen. Wanneer Socrates , door zyne behendigheid in het vraagen, .aan anderen het gemak verfchafte om  Karakterfchetztn, Anekdoten enz. ajj .om hunne eigene gedagten te fchifeen en aan den ,dag te leggen, zoo zeide hy: „ vermits myne „ moeder eene vroedvruw was, zoo verlos ik het .„ verftand." Schoon Socrates met- de goederen van het fortuin niet bedeeld was, zoo fchatte hy zich zelven egter zeer ryk, om dat hy de behoeften? der ver.beelding, in zyn hart wist uit te roeijen. Wanneer jzyre vrienden zich op een jaarmarkt over de meenigte en verfcheidenheid der goederen verwonderden, die men op dezelven byëen gebragt had, zoo riep hy uit: ,, wat al zaaken die ik niet noodig „ heb!" Deze philofooph dagt met reden, dat het alleen moeite en geen fmaak was, dat men de orden der jaargetyden verwardde , en van de natuur voortbrengzelen afdwong, die zy niet dan met weerzin voortbragt, en die, geen hoedanigheid noch fmaak bezittende, noch de maag vergenoegen, noch de .fmaak ftreelen konden. Wanneer hy dus de vrugten , die men voor haar tyd tot rypheid gebragt had , voor een onmaatigen prys zag verkoopen, zoo vroeg hy: ,, of men wanhoopte dezelve te zullen beleeven?" Het is zeldzaam, dat men over zynen tegenwoor.digen ftaat vergenoegd is; hierom door iemand gevraagd wordende, of hy wel doen zoude wanneer hy eene vrouw nam: ,, wat gy ook verkiezen moogt," zeide Socrates, „ gy zult altoos be„ rouw hebben." Hy bewoonde een klein huis, en een ieder was dis  aj.6 Karakterfcheuiu, Anekdoten enz. dit onbehaaglyk. Welk eene wooning, zeide men voor eed man die het bezoek van de aanzieneïyk-' fte inwooners van Athenen ontvangt! „ Behaagde „ het den Hemel," antwoordde Socrates, „ dat „ ik het met waare vrienden vervuld zag!" Niets is aigemeener dan deze naam, zegc zeker fchryver, en mets is zeldziamer dan de zaak Socrates had Xantippe tot zyne vrouwe genomen, At was eene der grnhgfte, boosaardigfte en oploopendfte vrouwen die immer geleefd hebben. Wanneer deze philofooph haar rot zvn bed^enoote koos, zoo was haar karakter hem niet onbekend; maar hy verkoos haar vóorbedagtelyk, overreed zynde dat wanneer hy llaagen kon L . °nee(X i i_ j J ^u *on, om baare on. loopenheden met geduld te verdraagt, 'er nie mand zyn zoude, met denwelken hy niet zon knT renmdikkwerD' ? bra3rdige ov^aate" hem d.kwds met de plompfte fcheldwoorden Od zekeren dag wierp zy, in een vervoer]. J drift, de tafel om, aan welke haar man met eenen van zyne vrienden fpyzigde. Deze vriend door verontwaardiging aangedaan zynde, ftond Moftonda rp om weg te gaan. „ Hoe nu," zei. de Socrates, terwyj hy hem wederhield, „ Zyt „ gy vergenten dat wannéér ik- eergisteren by u „ at, er eene hen op de tafel vloog en alles om„ wierp, en wy 'cr alleen om lachten?" Xawtippe, by eene andere gelegenheid, ziende dat haar man haar liet kyven, zonder'er zich «ver te ontrusten, ftortte hem een pot met water op bet hoofd: „ ik verwagtte hetwelkz^ hy,  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 25; hy, ,, dat 'er regen op den donder volgeó zoü." Hy was aan het onophoudelyk gekyf van deze vrouwe gewend, even als men zulks aan het gefchreeuw der garzen, of aan het geraas van een katrol is; dit was zyne uitdrukking. Maar de gan». zen verfchaffen ons jongen, zeide men tot hem* „ En myn vrouw baart my kinderen," antwoordde Socrates. Wanneer zyne vrienden hem ongenoegen tegens een man wilden inboezemen die hem voorbygegaam was zonder hem weder te groeten, zoo vroeg hen deze philofooph: „ zou het veriiandig gehandeld m zyn, dat ik onvergenoegd wierd, om dat een „ ander zich minder beleefd dan ik betoont?" Hy wist zich boven den laster te verheffen, deze eïgenfchap van laage zielen, die nog bitterder gal in onze dagen op dezen grooten wysgeer durft fpuwen, dan zy in zyn Jeeftyd zoude hebben durveu beftaan , wanneer eene algemeene ftem zou uitgeroepen hebben: „ wanlchcpzel keert na.^ de „ hei weder die u uitgebraakt heeft," Hy zt(ide by diergelyke gelege. heden: „ Zoo het kwaad dat „ men var. my verfpreid, waar zy, zoo zai bes „ dienen om my te verbeteren; zoo niet, dan gaa: „ het my niet aan, om dat het van my niet is dair „ men fpree' het koste wat 't wilde gelukken. De gémakkelykfte en koïtfte weg daar toe, was het huwelyk. Doch ö&a aan *ÖS fcheidene teffens ryke juffers behaagt te hebben, zonder aan hunne ouders te behaageü, wierp hy zich als uit wanhoop in de armen van een verlepte doch fchatryke weduwe, die hy door zyne lieftallige welfpreekentheid zoodanig Wist in te neemen 4. dat de goede- floof 'er op geftorven Zou hebben» dat de bezitting van haar hart 't eenigfte voordeel was, dat hy bedoelde; 't welk haar ook des temeer aanzette, om hem met een goed gedeelte van haare rykdommen te begunftigen. 't Huwelyk had vooregang, en fcheen een voorbeeld van min te zyn? geen man fmoorlyk verliefd op de fchoonfte vrouw 5 zou meer moeite hebben kunnen aanwenden 3 om haar hoe langs hoe meer te bekooren, dan ChSy-' sorHiLUS om zyn verflenste besje tê believem Haare ongeveinsde wederliefde was zoo heftig, en fpooreloos driftig, dat zy als geduurig op de pynbank van haar tederheid lag. Door haare jaloezy Was hy aan haar geboeit, en hy kon geeh twee uuren van haar af biyvenj zonder van haar gevolgt te worden, eD de bitterfte klagten uit te ftaan; 't Zynent, waar hy zyn oog wende, ontmoette hy niets dan tronien van een uitgekipte leelykheids terwyl mevrouw de nieuwfte modes in denhoögften graad volgende, zich zoo kakelbont opflikté als een juffertje van agttien jaaren* en door de leevendigheid der kleuren van haar opfchik haar eige verleptheid in 't helderfte licht plaatzende» vooi* dö S 2 bui-  276 Karakterjchenen, Anekdoten enz. buitenfpoorigfte van alle zottinnen by ieder te boek ftond. Naar maate hy oogenfchynlyk verouderde, fcheen ze dagelyks jeugdiger te worden , en naa dat dusdanige flaaverny, duizendmaal onverdraaglyker dan die van een galeiboef, vyf- en- twintig volfla'gen jaaren geduurd had, fcheelde bet weinig of de bedoelde fortuin was hem op 't onverwagtst ontflipt. Mevrouw wierd door eenen van haare verfpieders, op een valfchen fchyn, verwittigd, dat haar man een juffertje onderhield. Hier op moest hy 't bitterfte verwyt uitftaan, verzeld met bedreigingen van een ander testament te maaken. Doch dewyl mevrouws bloed door eene raazende gramfchap aan *t zieden was geraakt, en zy daar door in eene zwaare ziekte verviel, had hy tyd om zyn onfchuld op 't klaarfte aan te toonen, en wist door haar door zyne geduurige tegenwoordigheid , en haar met eige hand de flaafachtiglte dienÜen te bewyzen, zich zoo volmaakt meester van haar gemoed te maaken, dat zy hem eenige dagen voor haar overlyden, tot algemeen' erfgenaam van alle haare fchatten benoemde. Aldus uit. zyne kluisters ontflagen en vry gemaakt, was hy niet ver van de vyftig, en befloot een juffer van verdienfte met zyn rykdom gelukkig te maaken. Doch terwyl by bezig was met een waardig portuur op te zoeken, wierp hem zyn lang opgekropte hartzeer in een kwynende ziekte, die in hem welhaast df geldzugt met het leeven uitdoofde. Kan iemand zich zoo verre vergeeten, om door eigenbaat vervoerd een oud ryk wyf te trouwen, i , dan  Karakterfchetzen, Anekdoten ent. 177' dan zou ik hem aanraaden de les van den poëet Martialis op te volgen. 'k Wil met Lvkors tog niet paaren, Zy is voor my te hoog van jaaren; Dogh 'k zou haat trouwen om haar kas Indien zy nog veel ouder was. Het Sterfbedde van den Heer Addison. Toen den deugdzaamen Addison, wiens ichriften geheel gewyd waren aan de bevordering der hoogfte belangen zyner medemenfcben ; die de deugd in haare aantrekkelykfte bekoorlykheden affchilderde, op de edelfte beginzelen, en door de beste drangredenen derzelver'betragting aanprees: debeginzels en drangredenen naamlyk van het christendom. Toen deze waarlyk beroemde man, wien het aan geene letter-eere maDgelde, op zyn doodbedde lag, ontbood hy by zich zyn fchoonzoon, den graav van Warwick; deze vraagende, wat van zyn fchoonvaders dienst was, voegde hy, zyn hand zagtelyk drukkende, hem toe: „ zie myn „ zoon , zie hoe vreedzaam een Christen kan „ fterven." S g Anëk»  fyrafoerfchei,zen, Anekdoten enz. Anekdote wegens den ouden Heer Pitt. De Heer Zimmerman (*) verzekerd, dat Pitt de vader, — en dit wist hy uit den moed van dezcu ftaatsdienaar zynen neef, dat een zyner vrienden was — in zyne jeugd als Cornet by een regiment dragonders diende , liggende in een kleine ftad van Engeland in guarnifoen; zyn dienst, 4net de grootfte naauwkeurigheid , waarnam; .maar den overigen tyd afzonderende, ging hy bygeen' mensch, en zag ook niemand, houdende Zich beftendig bezig met het leezen der voornaamfte Griskfche en Romeinfche fchryvers. Ook was de manier, op welke hy zyn leeven onderhield, ongemeen maatig, dewyl hy, hier door, een aangeboren podagra tragtte te bedwingen, waar door hy zeer jong werd aangevallen. Zyn ongefteld lighaam deed htm, misfehien de eenzaamheid verkiezen; doch ook deze is gewis, de oirzaak geweest, dat hy in zyne jeugd, den grondflag tot zyne volgende grootheid gelegd heeft. Zulke mannen, zal men misfehien zeggen, komen 'er niet meer. Doch, my'ns bedunkens, ten onrechte. AI het groote en goede komt op zyn' tyd tot ftand. Was Pitt de vader, minder, dan eenig Romein? Zal zyn zoon — hy, die, nog een jongeling zynde, in het Parlement van Engeland, eerst, als een' Demosthenes, met zyne ftem donder. -,"C0 üe Eenzaamheid, III. BeeJ-, bl. 23s.  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 279 derde, vervolgens, als een Pericles, de harten tot zich trok, en in 1785 in zyn vyf- en- twintigfte jaar, als Engelands eerfte minister, zich reeds eerwaardig en gevreesd maakte; 't welk van tyd tot tyd tot zulk een trap van hoogte is geklommen, dat hy nu (in 1795) een groot gedeelte van Europa naar zyn' wil en welbehaagen beftierd — in ■elke omftandigheid, ooit minder denken, en handelen, dan zyn vader? Den hoogen trap, dien de menfchen eenmaal beklommen hebben, kunnen zy ,altyd bereiken. Al wie juist in den tyd leeft, wanneer, op de wereld, de grootfte dingen, flag op flag voorvallen, moet nimmer denken, dat hy niets kan verrigten , zoo draa men het grootfte recht heeft, om de grootfte dingen van hem te vorderen. Werkzaame Staatkunde van den zelvden Minister. j 'n - *sb id a rfl ïSöcasw tf In derj gelukkigen oorlog, dien Engeland, onder het ftaatsbeftuur van den ouden heer Pitt, met Frankryk en Spanje gevoerd heeft, liet hy eens aan de onderfcheiden bevelhebbers der vloot, landtroepen, en artillerie, aanzeggen, dat zy op zekeren dag, dien hy bepaalde, tot eene geheime onderneeming zeker aantal fchepen, even zoo veele landtroepen, en, in evenredigheid even zoo veele artillerie , en krygsvoorraad , moesten gereed houden. Alle deze bevelhebbers gaven den minister hetzelvde antwoord; zy lieten hem naaS 4 melyk  ?8« Karakterfchetzen, Anekduten enz. melyk allen berigten, dat zyn verlangen onukvoerlyk was. Het was reeds Iaat in den nagt, toen Pitt dit antwoord kreeg. Op het oogenblik zond hy om zynen fecretaris, vloekte over de ontmoeting, welke hy, door de onkunde en flofheid van 's konings bedienden, had moeten ondergaan, en fchreef aan een van hun: „ ik beveel u mynheer Wooo, ter„ ftond naar lord Anson te gaan; gy moet hem „ op *t admiraliteits-huis niet zoeken, want daar 3i if hyaiet; gaanaar het lpeelhuis, en zeg hem, „ uit myn' naam, dat ik hem ten eerften zal aan», klaagen, zoo hy de van myn hand ontvangen „ bevelen der regeering, niet terftond ten uitvoer „ brengt. Van hier moet gy u begeeven naar lord „ Ligonier, en al heeft hy zyn bed vol hoeren, ,-, moet gy de gordynen oopenfchuiven, met her' „ haaling van mynen last. Gaa vervolgens naar „ den ridder Karei. Frederik, en verzeker hem, dat, wanneer hy de bevelen des konings niet „ naakoomt, dit het laatfte bevel is, het welk hem 5» gezonden word." De heer Woon ging dus naar Whyt's koffyhuis, verrigtede het gene hem bevolen was, by Anson, den eerften lord der admiraliteit. Deze gaf hier op ten antwoord: „ dat Pitt een zot was, en dat „ hy zyne begeerten niet konde naakomen, „ doch," voegde Anson hier by, „ daar men een' „ gek ook moet toegeeven, zoo zeg aan den ftaats. „ fecretaris Pitt , dat ik om hem te voldoen, », alles te werk zal Hellen, wat mooglyk is." — Dit  Karakterfchetzen, Anekdoten enz, 2 Sr Dit gedaan zynde, ging Wood naar lord Ligoniek, den eerften bevelhebber van de armée. Deze zeide ook: het is onraooglyk, en dat weet Pitt „ zelv' wel; intusfchen" voegde de oude lord hier by, „ heeft Pitt gelyk, om van ons tever„ langen, wat wy doen kunnen; verzeker hem, „ dat gefchieden zal, het gene doenlyk is." • Nu begaf hy zich naar het opperhoofd der artillerie , den ridder Karel Frederik. Naa eenige bedenking, was deze van begrip, „ dat de beve,, Jen van Pitt op den bepaalden tyd, toch wel ,, zouden kunnen worden uitgevoerd." Kortom, de vloot, de armée, de artillerie, de irygsbehoeften; alles was in fpyt van alle onmooglykheden gereed, op den, door Pitt beftemdea dag. Karakterfchets van Lord BoLingbroke. De zoo zeer beroemde lord Bolingbroke, was juist geen groot Stoïcyn, de tyden uitgezonderd, wanneer hy 'er een fchynen wilde, of zyn moest. Een man, die hem zeer naauwkeurig kende, en zeer wel de kunst verftond, om iemand af te beelden; de beroemde lord Chesterfield, zegt van hem: ,, Het is onmooglyk licht en bruin genoeg „ op te leggen, om het karakter van lord Boling. broke naar het leeven af te maaien. Hy was „ een ten uiterflen vernederend voorbeeld van de S 5 „ he*  482 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. ,j, hevigheid der menschlylce hartstogten , en van „ de zwakheid van een verligt en verheven ver„ nuft. Zyne deugden en zyne ondeugden, zyn „ vernuft en zyne harstogten, waren door geen s, zagt verfchiet van fchakeeringen gemenge'd; zy >, maakten een hard en plotslyk contrast uit." „ Hier de donkerfte, daar de fchitterendfte fcleu,» ren, beiden fterker door haare naabyheid. On,» ftuimigheid, overmaat, jaa bykans volkomene w buitenfpoorigheid, waren niet flegts her karakter 3i zyner hartstogten, maar zeivs zyner aandoenin» gen. Ais jongeling zogt hy zyne eer in luidrug. « tige, dolle vermaaken, waar in hy ligtvaardig „ zegepraalde , met veragting van alle welvoeg,« lykheid. Dikwils verhitte en putte hy zyne „ fchoone verbeelding uit, even als zyn Iighaam, „ door den lof en de verheffing der hoer van den ,, laatften nagt. Zvne feestelyke brasferyen, dreef „ hy fchier tot Bacchüs woede. Niets ftoorde deze driften, dan eene grooter -— de eerzugc. m Hy krenkte, door de eerften, zyne Iighaamlyke s, gefteldheid en zyn' goeden naam; maar de twee»» de, verwoestte zyn tydiyk geluk en zynen roem." ,. Jong, en gehuwd, geraakte hy aan het werk. i, Zyne fchranderheid zag dnor. Hy verfierde elk „ onderwerp, waar over hy fprak of fchreef, door 9, eene fchirterende welfpreekendheid, welke, |t niet beoeffend, noch gekunfteld, hem natuur„ lyk eigen en welvloeijend was. Hy heeft zich, misfehien in den beginne, hier op toegelegd; §i doch in 't vervolg werd de welfpreekendheid „ hem  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 283 „ hem zoozeer eigen, dat zeivs zyne onderhan» delingen over de meest voorkomende dingen den „ druk heeft ondergaan, zonder de miniTe veran„ dering in druk, of voordragt. Hy was voor eit dele en grootmoedige gezindheden meer vat- baar, dan voor vaste, welgelegde grondflagen „ van goedhartigheid en vriendfchap ; doch ook deze gezindheden waren meer hevig, dan duur,, zaam, veranderden omtrent de zelvde perfoo,, nen oogenblikkelyk, en dikwils van het eene ,, uiterfte tot het andere. Hy befchouwde elke „ gewoone betooning van welleevendheid jegens ,, hem, als pligt, en vergoedde dit met woeker; zoo als hy ook de minfte naalaatigheid daarom. trent, met hevigheid gevoelde, en daar voor des. „ gelyks met woeker betaalde. Zeivs eene enkele; 3, afwyking zyner wysgeerige Hellingen, maakte „ hem opvliegend, en hy gedroeg zich, ten min„ iten dan niet, als een beoeffenend wysgeer." Onaangezien alle de buitenfpoorigheden zyner „ jeugd, en alle de onftuimige fchokken zyner „ middelbaare jaaren, bezat hy eencn oneindigen voorraad van verfchillende en bykans algemeene ,, geleerdheid, welke hy altyd gereed had. Zyne begrippen waren ten uiterftcn vlug; zyn geheu. ,, gen was ongemeen gelukkig. Hy was voor,, naamelyk in de gefchiedenis grondig bedree„ ven. Zyne langduurige ballingfchap in Frankryk i, gaf hem gelegenheid, om met den, hem eigen „ yver, te ftudeeren. Hy'maakte daar het ont11 werp van zyne groote wysgeerige werken, het welk  a84 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. „ welk hy ook ten grooten deele uitvoerde. D» „ gewoone paaien der menschlyke kennis, 'waren „ voor zyne vuurige, hoogftygende verbeelding te „ naauw; hy verhief zich boven de vlammende 9, muuren der wereld tot in de eeuwig onbekende „ ftreeken der bovennatuurkunde, alwaar zich een ,» onbegrensd veld voor befchouwende verftanden „ opdoet, alwaar eindelooze gisfingen de plaat» „ van onbereikbaare waarheid inneemen, en zich, „ maar al te dikwils en onftuimig, haare naai , men en haaren invloed leenen." „ Hy is aan den kanker in het gezigt geftorven, 9, welke gruwzaame, verfchrikkelyke kwaal, door „ hem met ftandvastigheid is verduurd." Karaktertrek van den Kardinaal de Retz. Menfchen die zich in een gezigtpunt weeten te plaatzen , waar uit zy de wereld van haare b-ste zyde befchouwen, zuilen, in alle de omftandigheden des leevens, hoe zeer dezelve zich fchynen te vereenigen, om het ongeluk ten hoogften top te voeren, altyd nog iets vinden, dat hen kan verlustigen, of tot vrolykheid aanzetten. Laat hun zelven , of hunne vrienden , de grootfte rampen overgekomen, niets kan immer hun humeur veranderen; zy zullen het Geheelë! alleen befchouwen, als een tooneel, waar op niets dan blyfpelen vertoond worden; en de wereldberoerende daaden der  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 2C5 der helden, de ongerechtigheden der ftaatzugtigen, maaken het tooneel flegts belachgelyker in hunne oogen, en zetten hunne vrolykheid geest by; kortom zy zyn zoo min getroffen over hunne eigen te- , genfpoeden, en over die van anderen, als de doodgravers aandoening hebben, over den dood van hem, wiens lyk zy onder de aarde delven. Van alle menfchen, wier leevensbefchryving ik gelezen heb , bezat de vermaarde Kardinaal de Retz, dit gelukkig karakter in den volften zin. Dewyl hy een liefhebber van galanterie was, en niets inniger haatte, dan het fchoolvosfig uiterly» ke der Philofoophen, kogt hy het vermaak, hoe duur het hem mogt te ftaan komen. Een vriend der fchoone kunne in het algemeen zynde, trof hem de weigering eener vrouw zoo weinig, dat ü hy terftond daar naa zyne genegenheid op eene andere plaatfte. ' Vond hy andermaal tegenftand, hy ging tot eene derde, en, als hy op deze al weder niets kost verwinnen, begaf hy zich niet in het diepfte van een donker bosch, of in eene ver afgelegen wildrrnis, om aldaar zyne ongelukkige liefde met heete traanen te befcbreijen, en zich in nuttelooze fmart te verteeren; neen, hy ftelde alles in het werk, om zich in te beelden, dat hy niet verliefd was geweest, maar alleen had geloofd te beminnen , en, — terftond was hy getroost. Toen hy de pynlykfte flag'-n der fonuin ondervond, en in de magt viel van zynen doodlykften vyand , de Kardinaal Mazaryn, die hem in het kasteel van Vincennes deed gevangen zetten, riep hy nimmer in  286 Karaktèffchetzen, Anekdoten enz. in zynen tegenfpoed de wysheid of pHlofophie te hulp; want hy maakte geene aanfpraak op éóne van beiden; maar hy lachte met zyn lot, boertte 'met zynen vervolger, en fcheen met zynen nieuwen ftaat te vreeden. In dit verblyf van ellende, ver-, wyderd van zyne vrienden, beroofd van alle de genoegens, zeivs van alle de gemakken des leevens, behield hy zyne vrolykheid, en fpotte met zyne vyanden; jaa hy trok de boert zoo ver, dat hy, om zich van hun te wreeken, het leeven en de daaden van zynen cipier befchreef. Ongemeene bedaardheid en tegenswoordigheid van Geest in Gustavds Adolphos, te midden van het grootfte gevaar. Den Zweedfchen Koning Gustavus Adolphus, bezig zynde met lngolftad te recognofceeren, wierd hem zyn paard met een vierentwintig ponds kogel onder het lyf dood gefchooten. Met bloed befpat en Hof begruisd, viel hy op den grond neder: alles ftond verbaasd van ontfteltenis, doch hy zeide met de koelzinnigfte bedaardheid tegens de genen die hem ophielpen: de appel is zekerlyk nog niet ryp; en hier op beklom hy terilond een ander paard, en reed ylings heen. Ge-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 287 Gepast middel door dien Koning te werk gefield om het duelleeren te beletten. Deze'vde Vorst bepaalde de doodftraf tegens het duelleeren. Twee van zyne Generaals een verre» gaande twist gekreegen hebbende, begreepen die niet anders dan door den degen te kunnen bellis* fen, en verzogten den Koning daar toe om verlof. Deze werd hier over zeer gemelyk en toorr ig , doch willigde het ten laatften in, onder die bepaaling egter, dat hy 'er zeivs by zoude tegenswoordig zyn, waar toe hy hun tyd en plaats verordende. Hy kwam ook ter beftemder tyd, verseld 'van een detachement fo'daafen, en floot daarmede een kring om de Generaals; vervolgens liet hy een fcherprechter komen, waar tegens hy zeide: „ op het oogenblik dat een van deze beide du,, ëlleerenden komt te fneuvelen, moet gy den an„ deren het hoofd afhouwen!" Op het hooren van dit vonnis, bleeven de beide Generaals een tyd lang onbeweeglyk ftaan; eindelyk vielen zy beiden den Koning te voet, baden om genade,' en verzoenden zich met elkandereD. Naa de- zen tyd, hoorde men in Zweeden van geen duelleeren meer. Lof.  288 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Loffelyke daad van den Groot Hertog van Tos- kaanen. De laatfte Groot Hertog uit den huize van Me. itets Joan Gaston, die den 9 July r.737 geftorven w, verrigte de volgende zeer loffelyke daad Hy verkreeg naameiyk naa lang aanzoek, van den raus verlof, om een nieuwen Generaal-ïnquifitezcr m zyn Staaten zeivs te benoemen: hier op zette by zyn eigen naam in de plaats, welke de Paus w zyne bulle had oopengelaaten. Ennu, daar hy. zelv Inquifiteur was, liet hy zich alle de papieren van du Geestelyk Gerechtshof brengen, en verbrandde die met eigen handen. Stoute daad van Weisse, Lyf-Chirurgyn van Augustus den I. Koning van Polen. Onder de mannen, die Augustus den ï. Koning van Polen en Keurvorst van Saxen, by uitftek hoog! achte, .bevond zich zyn lyf-chirurgyn, met naame Weisse. Deze had vyf jaaren lang, op kosten des Konings , de buitenlandfche Gasthuizen bezogc en de beroemde Petit, een door kundige wondarts te Parys, was zyn voornaafflfte leermeester geweest. Toen hy van zyne reizen weder aan het hof  ■Karakter-jJieizen, Anekdoten enz* sfcg hof Van zynen hger terugkwam, was dé mörjjtfdï hem zeer genegen, doch hy vond tevens in deövë. Tige JyÊartzen zulke magtige tegecftandersi das zyne voorflagen maar Zelden gehoor gegêeven wler« den. Nu had de Koning reeds een tyd lang eén klein ongemak aan zyn teen gehad, dat döor verzuim hoe langer hoe erger wierd, toe dat 'er ter* laatften teekenen van koudvuur zich begonnen op* te doen; Men ontbood de lyf-artzen te gelyk mee den heelmeester. De laatfte oirdeelde, dat men den teen, zoo fpoedig als mooglyk was3 diende af te zetten; doch de artzen Weerfpraaken diti zyne gronden werden overftemd, zonder weder-; legd te worden , en men befloot eindelyk j deni reeds genoemden beroemden PETiTmen allerifpoed door ftafetten van Frdnkryk naar Bialoftak,. waar' de Koning zich ophield, te ontbieden, ——* Dd verre afftand had noodwendige niettegenftaande den grootften fpoed, het ongemak Van een lang nitftel, en de getrouwe, zynen koning bemihnenvde heelmeester was in zyn hart overtuigd, dat het leeven van zynen heer, door zulke verkeerde' maatregelen in het grootfte gevaar zyn moest, Hy bleef eenige uuren lang in een zorglyke tWyf» felmoedigheid, tot dat hy eindelyk tot eene daad befloot, die voor hem van zeer gevaarlyke gevolgen had kunnen zyn. Hy waakte riaamelyk den volgenden nagt alleen met des konings trouwften kamerdienaar, by het ledikant van den vorst* Deez'' kamerdienaar was ook een der zonderlingfte menfchen aan hét hof van Augustus. Hy heette VI; Deel. T j>w,  2<33 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Pieter August, was een gedoopte Kofak en voer. de dezen naam, dewyl de czaar van Musko^ièn en koning Augustus zyne Doopgetuigen geweest waren. Nimmer was een man trouwhartiger dan hy, doch ook nimmer fprak een bediende in een fran-fche komedie ftouter met zynen heer, dan hy met zynen koning, die ook meenige berisping van hem al lachgende opnam. Een llaappoeder, dat men den koning zonder dat hy het wiste had ingegeeven, moest hem in een diepe flaap doen vallen* Thans kwam Weisse, voorzien met alle de inlTrumenten, die hy tot zyn voorneemen noodig had, in de flaapkamer, en zag naauwiyks dat Augustus in een vasten fluimer was, of hy haalde dezelve voor den dag, deed de deuren van den kamer van binnen in het flot, en naaderde tot het bed waar de koning fliep. De verbaasde kamerdienaar , niet weetende , wat alle deze toerustingen te beduiden hadden, wierd genoodzaakt te zwygen. Weisse greep den ongeftelden voet aan, lag hem op een ftoel, die voor het bed ftond, en verzekerde den koning, die pas ingefluimerd was, en by zyn ontwaaken over den ongefchikten tyd om een verband te leggen, zich beklaagde, dat hy maar gerust voort kon flaapen, wyl hy alle mooglyke voorzorg zou gebruiken, om hem niet verder te ftooren. Augustus deed zoo, en zyn heelmeester liet hem onaangeroerd leggen, tot dat hy dagt dat hy" in eenen zeer vasten flaap was. Toen. zette hy fchielyk, met zoo veel vaardigheid als moed, den gant-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz-* ftgs gantfchen teen 4f. Het is zeer natuurlyk dat dé. Jcqning door dén pyn ontwaakt, van nieuws tegen hem uitvoer; toch ook tóen ftelde hy hem ge=> rust, onder voorwendzel, dat hy hem even met de naald geprikt had, en dat de daar op gegootèhe balfem hem zoo imertte. De koning geloofde het» en de fterke kragt van het poeder deed he,m fpoedig weder inflaapen. Zoo ging de nagt orh, eh, Augustus was 's morgens, toen hy de hévigfte pyn aan zyn voet gevoelde, óp niets minder dan op de waare oirZaak bedagt. Intusfchen drong hy toch fterk aan op een nieuw verband, en beval zynen kamerdienaar, hem eenen hollen fpiégel, waar in hyzyn voet vergroot zien konde, voor té zetten. —— Men kan ligt denken, dat dezen zoo wel, als in 't byzonder den heelmeester, het hart ilerk begon te popelen, doch even gemakkelyk kan men zich ook de verbaasdheid van den koning vborftellen, toen hy op het eerfte gezigt ?yn teen ver» miste. „ Wie heeft dat gedaan ? " vroeg de koning óp céne toon, die den heldhaftigften Wel een fchrik op het lyf kon jaagen. — ,; Ik üw majeftelt," antwoordde de getrouwe dienaar, en haalde als de deugdzaamheid zyner zaak wel bewust, den afgezetten teen uit zyn zak voor den dag. — it Hier „ is hy." — „ En hoe hebt gy dat buiten myn kennis en toeftemming durven waagen?" „ Vergeef het my, uw majefteit, dat de man3 „ die u in het dringende leeVensgevaar ziet, al* „ les waagt, om uw dierbaar leeven te behou* Ta „ denp-  292 Karakterfchetzen y Anekdoten ent. den; ging het naar den zin uwef lyf-artzen, ,, moest men, eer de afzetting gefchiedde, naar ,, de aankomst van Petit, die nog zoo verre af ,, is, wagten; dan had buiten twyffel in dien tus- fchentyd het doodlyk koud vuur reeds uw ge- heelen voet ingenomen, en 'er was geen men,-, fchelyké hoop meer overig geweest." — „ En ,, was'er dan geen ander middel, buiten de afzet-. „ ting te vinden geweest?" —e ,, Geene; dat zal „ Petit getuigen, en ook daar ftel ik myn hoofd „ borg voor." — „ En, wie is by de afzetting „tegenwoordig geweest?" vroeg de monarch verder op een toon, die wat zagter begon te worden, fw- ,, Niemant dan ik en uw kamerdienaar." — „ Wel nu, zwygc 'er dan ook béiden volftrekt van ftil, zoo lang ik het u belaste! En gyi" terwyl hy zyn tabaksdoos voor den dag haalde, den tabak 'er uitfchudde, en 'er den afgezetten teen inlag, „ houd dit intusfchen tot een gedag» ,, tenis." n Het gefchiedde; niemant kikte een woord van het voorgevallene, en omtrent twaalf dagen daar naa kwam Petit aan! 'Er werd terftond een zoogenaamd confilium medicum beleid in tegenwoordigheid van den koning, en hem daar in de gantfche toeftand der zaake, hoe het geweest was, toen men naar hem toezond, en hoe men het nog, waarlyk vry zonderling geloofde te zyn, voorgedragen. Vol verbaasdheid, riep hy uit: ,, dat niet ,,' dan een wonderwerk den monarch, daar de zaak„ düs gefteld was, nog by het leeven had kunnen t» be-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz* .2?3 behouden; dat hy zich ten hoogden verwonder* sj de, hoe men in een geval, dat zoo weinig uit' ,, ftel leed, naar een zoo ver gehaalden raad had ,, kunnen omzien, en dat 'er geen middel, dan een aüerfpoedigfte afzetting overig was." Men kan. ligt naagaan, hoe befchaamd de antagonisten van onzen heelmeester opkeeken; doch zy werden befturven van fchrik, toen deze te voorfchyn trad, en terwyl hy den doos oopen deed, zich dus tegen Petit uitte: —— „ Een middel, dat ik bereids reeds gewaagd heb; hier is de » ontftooken teen, met alle de merkteekenen van „ een ongeneesbaar vuur." De loffpraaken van den franfchen heelmeester, zyn herhaalde betuigingen dat zyn majefteit reeds in de beste handen van de wereld was, en zynen raad by een' hem zoo op zyde ftreevende leerling niet behoefde, bevestigde de verdienften van dezen getrouwen onderdaan, en zyn koning beloonde hem vervolgens op eene koninglyke wyze. Zou ik wel iemant myner leezeren bewyzen moeten, hoe veel Weisse by de onderneeming van dezen ftap waagde? hoe 'er van het geringfte onvoorziene toeval, zyn gantfche geluk afhiDg ? —— By den geringften burger zou ondank zyn waarfchynlyk loon geweest zyn, en nu dan nog aan het hof! ■— My dunkt de fchryvers van het leeven van Augustus moesten dezen trek ter eere des konings niet met ftilzwygen voorbygaan (*). Het Cï Meiszners Skizzen, ï"3  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. Met Tweegevegt een zedeieerend vertelzel. Hoe fchoon, hoe verruklyk is dit ftille, rustige dal! hoe lieflyk ademt iedere bloem de naderende 'morgen-zon te gemoet! — Niet fchooner was hef ïïesfalifche Tempé. — Nog is deez' oord eenzaam! maar wat hoor ik daar van verre? waarfchynlyk voert Amor. een te» derminnend paar herwaarts, om zulks, der zorgvuldige waakzaamheid der ouderen ontweeken, onder gindfche linden, met onverbreekbaare banden te yereenigen \ — Maar hoe! adelyke ruiters-naaderen dit lagchende dal! men ftygt af; langzaam leid men de fnuivende rosfen in een bygelegen boschje, Hemel! ach! twee vrienden kiezen dezen ftillen , rustigen oord ten bloedigen ftrydperke, en, een meisje fchynt de p.rys des kamps te wezen! Welk eene mengeling van dwaasheid en grootmoedigheid, — van vriendfchap en wraak! Met uitgebreide armen ylen de ftryders elkander te gemoet. Voorneemens, om, een van beiden, des anderen moordenaar te worden, omhelzen zy elkander broederlyk, met een affcheidskus. Beiden denken zy edel en teder. De Item der vriendfchap toept luid: ,, fpaar uwen vriend in het leeven!" maar het ellendige punt van eer fchréeuwt met een verfchriklyke ftem: „ verwond en moord!" Met afgemeeten flappen treeden zy terug, en — trekken  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 205 Jcen den degen. Alles gefchied regelmaatig. Reeds treffen de klingen elkander. Ieder weet den moorddaadigen floot behendiglyk af te keeren , en dc zege blyft lang onbefhst. — Eenftaps verhit zich het bloed, en ftroomt met fnelle vaart door de aderen:, de pols flaat fchielyker — het oog ontvlamt, en de drift der ftryderen verheft zich. De degen des eenen vliegt, als een pyl naar het doel, den grootmoedigen tegenftryder tusfchen de ribben, terwyl die des anderen in de borst valt. Deez' zinkt -kragteloos op de aarde, en laat zynen overwinnaar het meisje, dat reeds in de armen eenes Jistigen hóvelings rust, met wien zy zich gisteren heimelyk verbonden had. Staa ftil, wandelaar! Gy, die dit verrukkelyk dal bezoekt, om voor de fteekende ftraalen der brandende middagzon beveiligd te wezen ! befchouw dit bloed, waar mede de grond geverwd is! het vlood niet, op den wenk en tot behoud van het vaderland, maar op het ftreng en onherroepelyk bevel eener ingebeeldde eerzugt. Beklaag u niet, om dat het noodlot u wapens en aanzienlyke voorouders heeft geweigerd: want u is het geoirloofd, de gemeene volksdeugd te betrag, ten -—uwen vyand grootmoedig te vergeeven. Beklaag veel liever den adel, die zich, door een ellendig vooroirdeel — het overblyfzel der Gothen en Wandaalen — genoodzaakt ziet, om, zoo dikwils het een' zot van geboorte invalt, hem zyn beftaan te betwisten , zich in een onzeker tweegevegt in te laaten, en, of zyne tegenftryder te verT 4 moor-  !9 welken ik, gewis in myn geheele leeven, niet betaalen kan; gevolglyk kan ik ook niet hoopen, zalig te zullen worden." De koning keerde zich om; ging, zonder een woord te fpreeken, het huis uit, flapte vervolgens in zyn wagen, en reed weg. Maar op den naasten postdag, nam hy vier honderd daalders, en zond dezelven aan den predikant, met een briefje van dezen inhoud: Ik zend u hier nevens vier honderd daalders,* om u den twyffel te beneemen aan uwe zalig* „ heid.". Aneh  304 Karakterjciidzen, Anekdoten enz. Anekdote van de Keizerin Maria Therésia. De keizerin Maria Theresia liet zelve haar graf bouwen, verwylde menigmaaleü by dit kille toewenkend gedenkteeken, welks gezigt flegts zeer w-inige menfchen kunnen verdraagen; zy toonde het dikwils aan haare kinderen , vraagende als dan: „ kunnen wy trots zyn? ziet, dit is naa eenige jaaren de wooning der keizers!" Anekdote van de Rusfijche Keizerin Elisabeth. De omwenteling, die de keizerin Elisabeth op den throon van Rusland plaatfte, is zoo merkwaardig in derzelver oirzaak, als zy naderhand gewigtig was in haare gevolgen. Dezelve vreesachtigheid, die Elisabeth weerhield, haare maarregelen uit te voeren, werd een middel om dezen te verhaasten. Lestoc , de lyf-arts en vertrouweling van deze vorstin, haare befluiteloosheid met de uiterfte angst vermerkende, teekende in de nagt dat de omwenteling tot ftand kwam , een foort van gedenkpenning, op wiens voorzyde, Elisabeth afgebeeld was, op een throon zittende, met Lestoc aan haare voeten: de ruggezyde vertoonde de zelv-  Karakterfchetzen, Anekdoten tn&i $t>j 2elyde vorftin op; een fchavoi: benevens den icherp. rechter gereed ftaande haar het hoofd af te liaan,» en haare vertrouweling op een rad uitgéftrekt. —* „ Dit is het oogenblik," zeide Lestoc, haarde, ze teekening vertoonende, „ dat gy moet bellis. „ Ten; thans ftaat nog de keuze aari n; maar mor» „ gen moet gy geen troon meer verwagten, erj het fchavot zal onvermydelyk üw deel zyn." Anekdote van Keizer Leopold dè eersTe; Semper Augustus, is een der tytels, welke et tl Roomsch Keizer zich toeeigent, en het welk in ?£ nederduitsch Word overgebragt, door altyd vermeerderaar des Ryks. — Keizer Leopold L was door. gaans zoo befluiteloos en traag in zyne ondernee. mingen, dat hy in oorlog zynde, nimmer voor ce maand Augustus in het veld vérfcheen, waarom men hem dan ook byzonder den bynaam gaf: femper Augustus. — Hoe gelukkig zou het mensch. dom zyn, indien deze traagheid in het uitvoereu van den oorlog, algemeen in alle landen vernc». men wierd. VI. Deel. V De  30Ö Karakterfchetzen y Anekdoten enz. De weldaadige Fruitkoopfler. Zekere koopvrouw in fruit te Parys, met naame Meüthe, onderhield zich zelve en haare tien kinderen, welke van agttien nog overig waren, uit haaren geringen handel, en het gering loon van haaren tweeënzestigjaarigen man. Zy had eene eenige zuster, welke, weduwe zynde, naa haaren dood, een zoontje van vyf jaaren agtcr liet, aan het welk zy 1000 livres maakte, terwyl zy haare overige naalaatenfchap, bedraagende meer dan 40000 livres, aan eene welgeftelde vriendin, by uiterflen wille, ten erve fchonk. Dit fmartte Meüthe uitermaate; zy fprak hier over een Advokaat, die haar egter verzekerde, dat 'er tegen deze onbillykheid, in rechten, niets te doen ware. „ Wel „ nu dan," zeide zy, terwyl zy den jongen in haare armen drukte, ,, deze onbillykheid myner ,, zuster zal my geen mensch langer tegenwerpen, ,, ik neeme alleen het kind tot my, " Vrugtloos ftelde men haar,voor, dat zy zelve tien kinders te verzorgen had. Kom," zeide zy, ,, de elfde zal ,, ook wel zyn beftaan hebben — en God zal „ myn vlyt wel zegenen!" Zy nam de jongen by. zich, en behandelde hem even goed, als haare eigen kinderen. — Haar voorzegging wierd vervuld , want deze loflyke daad eenige tyd daar naa tói kennis van de Nationaale Conventie gekomen zynde,  Karakterfchetzen, Anekdoten e& $©7 êe, wierd zy door dat eerbiedéhswaardig lighaara op naam der Natie, op eene edelmoedige wyze* voor haare menschlievendheid beloond. De weldenkende Huisvader en de deugdzaams Kamerjuffer. De Graav van B*** had dooreen zamenïoop vaa rampfpoedige lotgevallen, het grootfte gedeelte zyner goederen verlooren. Hy zag, het gene vee'e anderen, die zich in gelykïbortige omftandigheden bevinden, niet zien, dat het naamelyknoodig was, wilde hy in ftand biyven en niemand te kort doen, zyne hui.shoudelyke uitgaven te verminderen. Dij ontwerp ftelde hy voor aan zyne deugdzaame gemaalin, welke hy teder beminde. „ Lieve Graa„ vin," zeide hy, „ het is volftrekt noodzaakiyk „ dat wy onze uitgaven befnoeijen, en aan onze „ tegenswoordige leevenswyze paaien fteilen. Ten „ dien einde fchynt my toe, het beste en gereed „ fte middel te zyn, dat wy alle onze dienstbo„ den, op eene keukenmeid, en één knegt raa, „ laaten vertrekken. Ik weet, dat gy Leonore, „ uwe kamerjuffer, wegens haare bekwaamheden, „ zorgvuldige vlyt en beminnelyke gezelligheid, „ ongaarne zult verliezen; en even gaarne zou ik ,, haar, van myn' kant by u laaten, indien ik 'er „ mooglykheid toe zag." De deugdJieyende Graa. V * vin,  308 Karakterfchetzen, Anekdoten enz. vin, die van de braafheid en het verftandig over* leg van haaren gemaal overtuigd was , willigde zulks zonder eenige zweem van ongenoegen te doen blyken, gereedelyk in. Hoe zeer het haar dan ook fmartte, zich van eene perfoon te moeten vcrwyderen, voor welke zy zeer veel genegenheid had, en „van wien zy, zoo hartig wierd, gediend, maakte zy egter van de noodzaaklykheid hier in overreed, deze gemaakte fchikking, met traanen in de oogen, aan Leonore bekend. Het iieve meisje was geweldig ontroerd. „ Graavin!" zeide zy eindelyk, naa een langduurig peinzend ftilzwygen: „ ik heb „ grond, om te gelooven, dat ik, door mynè handen arbeid, myn onderhoud zal kunnen vef„ dienen, zonder dat ik u behoeve te verwasrloo- zen; vergun my, derhalve, dat ik by ü blyve'! „ mooglyk zal ik u thans het nuttigst wezen." —De graav, die het edel befluit van dit braave meisje gehoord had, kwam in de eetzaal, alwaar, volgens gewoonte, alleen voor hem en zyne gemaalin gedekt werd. Hy beval, dat men nog fcën derdè bord zou gereed zetten. Verwagt gy dan eeft ,, vriend?" vroeg hem de Graavin! ,, Neen,1' was zyn antwoord; maar een' vriendin! " —Zoo als men aan tafel zou gaan, naa dat hy bevolen had, dat men Zou opdisfchen, riep hy Leono're, en zeide, haa; by de hand neemende, tot dé Graavin : zie daar onze vriendin! Een meisje dat zoo edel denkt, behoort offlk gewis' aan ons „ gelyk te zyn."  Karakterfchetzen, Anekdoten enz, 300 Ëefcheidenheid' is 'een der.weomaamfte cierctaden van een Held, Gaston, broeder van Lodewyk den XIII., verlangde van den marfchalk van Frankryk, den heer van Toiras, een uitvoerig berigt wegens de belegering \anCafal, welke ftad hy, in den jaare 1630, tegen den Spaanfchen/generaal Spinola, zoo roemryk verdeedigd had. Naauwlyks was dén marfchalk te Parys terug gekeerd, of Gaston droDg zoo fterk op dit verhaal, dat Toiras zulks niet ontwyken kon. — Onder deze befchryving, fprak die grootfte beid van zynen tyd, de bewondering van gantsch Europa, van ?ich zelve nimmer, dan in den derden perfoon, zoo als, by voorbeeld: „ de ,, kommandantbeva! dit, of dat — de komman„ dant gebood een uitval;" enz. Gaston dit bemerkende, vroeg hem eindelyk: „ en gy, myn„ heer Toiras, waart zelv* de kommandant, wiens „ naam gy verzwygt?" — „ Ik wilde alleen zeg„ gen, uwe exellentie," hernam de marfchalk, da.t het myne officieren en foldaaten zyn, die de „ ftad behielden. — Ik heb alleen bevolen, en » — zy hebben het uitgevoerd?" Sfa  5i® Karakterfchetzen, Anekdoten em^. ^onderlinge ftraffe door den Hertog van Os§una, als Onderkoning van Siciliën, aan eenige Augustinsr Monnikken opgelegd. Alle vrydagen geduurende de vasten waren de augqstiner monnikken te Palermo gewoon , eene redevoering over 's Heüands lyden uit te fpreeken, die veel toeloop had. Op een van die dagen dat pater Sorbi, die de roem had van een uïrrnuctend redenaar te zyn, zyn beurt was om dien predikdienst te verrigten, wierd de onderkoning verzoge die te willen bywoonen. Hy bewilligde zulks, en plaatfle zich op een in de augustiner kerk daar toe vervaardigde troon, van een verhemelte voorzien ei door zyn' lyfwagten omringd. De prediker eene befchryving van den rechterftoel van Pila. •rus zullendefchetzen, zeide tot zyne toehoorders: fielt u Pilatus myne geliefden voor , zyne ,i handen wasfehende, gezeten op een troon door „ een verhemelte bedekt, en met een' lyfwagt omringd, op de zelvde wyze als gy den Onders, koning daar ziet zitten." Op 't hooren van deze woorden, flond bynaa een ieder op, en floeg zyne oogen naar dien heer; welke hier op aan den kapitein van zyne lyfwagt beval, om den predikende pater by de ftoel af te wagten, en, wanneer hy daar van zoude zyn afgeklommen, oogenb'ikkelyk buiten dc poort van St. Georg te brei gen, . ■' efi  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 311 en aldaar tot nader bevel te bewaaren; verder gaf hy aan een tweede kapitein last, om alle de ande> re monnikken mede derwaarts te brengen. Voorts gaf hy bevel aan zynen lyfwagt, zieh gezamentlyk naar 'c klooster van deze monnikken te begeeven, en alles wat ze daar te eeten en te drinken zouden vinden, op te peuzelen, 't welk ook naar den letter wierd uitgevoerd. Vermits nu de monnikken 's daags te vooren gevast hadden, begost hun de honger geweldig te prangen; en zy den pater die gepredikt had met recht als de oirzaak van hun ongeval aanmerkende, vielen zy hem gezamentlyk op 't lyf, en trakteerden hem ter degen op vuistlook. Deze komedie duurde tot laat in den avondftond, als wanneer de onderkoning de pater Sorbi buiten Palermoliet bannen, en zyne makkers met hunne hongerige buiken, naar 't van fpyzen géledigde klooster terug liet zenden. V 4 Snaak-  jiz Karakterfchiizen} Anekdoten enzy Snaakfe flrafoeff&ning door den zelvden Onder, koning aan vier jonge Edellieden doen uitoefenen, • *dos qsi rft h55 »f • . i -3-1 tiib m-ï 3i00 ilaw .o I usq 03 go ('«|>m> By de komst van den hertog van Ossuna al* onderkoning van Siciliën, heerschte 'er op dat ei» land de verregaande disorders en misdryyen, jaa tiaar verliepen weinige dagen dat 'er niet in de groote fteden, zoo als Mesfina en Palermo, den gen of ander wierd vermoord, vrouwefchending gepleegd, en meer andere gruwelyke boosheden v:an geiykfoortigen aart. Ten einde hier in te voorzien, en deze wandaaden te doen ophouden, beval de onderkoning by lyf- en leevendraffe, dat niemand wie het ook mogt zyn, met eenig verdagt geweer, als ponjaarts, ftiletten of zakpiftoolen op de ftraat zoude mogen verfchynen. Vier knaapen, waar van de jongde reeds over de zestien jaaren oud was, zeer ryk en van de eerde ■adelyke familien, dorden onderneemen, om den fpot met dit verbod te dryven, 't zy zulks uit eigen beweeging gefchiedde, of wel, 't gene waarfchynelyker is, door anderen daar toe opgedoekt; hoe het ook zy, het bekwam hun als de hond de worst, en zy moesten voor het gelag daan. Zy lieten naamelyk ftiletten en zakpiftoolen van katoen vervaardigen, die zoo natuurlyk waren naagemaakt, dat men ze niet dan van naaby van de waa-  Kqrakierfüietzen,. Anekd-Aen enz. gr wei?> °P dat hy zyne andere eerlyke en onfehul„ dige makkers niet bederve." Dl  ICarakterfc heizen, Anekdoten enz. 313 De b Mondigheid met haar eigen munt betaald, - Het was in den naazomer van het jaar 1766, dat eenige jonge lisden in het bosch van Boulogne wandelden, en van verre een abt vernamen, die aan den voet van een' boom zat te zingen. Zy naaderden die plaats, en omcingelden hem op een' vry onbefchofte wyze. De abt, verwonderd over zyne toehoorders, zweeg plotzeling ftil; dan de voorbaarigfte uit den hoop, gaf hem te kennen, dat zy, door de bckoorlykheden zyner ftem uitgelokt, zich derwaarts hadden begeeven, om naar hem te luisteren, en dat zy verwagtten dat hy met zingen zou voortvaaren. De zanger ontfchuldigde zich; doch zy bieeven aanhouden, en hy volhardde in zyne weigering. De knorrigwordende woordvoerder ligtte hier op zyne rotting op, en dreigde hem de maat zyner fchouders te zullen neemen, indien hy eenige verdere aanfpooriDg vorderde. Waarlyk eene zonderlinge wyze , ,, om iemand tot zingen uit te lokken," zeide de abt. Dit moet ik u toeftemmen, hernam de andere, dan fchoon het wat hard is, willen wyuindien gy zulks verkiest, ook wel de ooren affnyden, zoo u zulks beter gevalt. Wat zou den armen drommel doen? hy bemerkte duidelyk, dat 'er fecrns deïe baldaadige niet te praaten viel, en dus koos hy de beste party, begaf zich aan 't werk, • 1 en  3ï6" Kiu-akierfchaten, Anekdoten erje. en zong, gelyk men zich zeer gemakkelyk kanbegrypen, buitengemeen fober. Van nieuws weef iaan, myn heer, zeide de woordvoerder; de tweedemaal zal het beter lukken. Gm kort te gaan, zy deeden hem alle de toonen der muzyk doorJoopen ; waar naa zy hem verlieten met groote loftuitingen , wegens zyne ongemeene fchoone ftem uitweidende, en op eene fpotachtige toon hem roemden, wegens zyne gewilligheid in het zingen. De abt die een wezentlyk braaf man was, en ten uiterften kregel, ging deze brutaale handelwyze aan't hart,en nam voor,het koste wat't wilde, zich te wreeken, en 'er voldoening voor te erlangen; ten dien einde verloor hy geen tyd, maar terwyl deze baldaadige jonge heertjes hunne wandeling vervolgden, en zich ten zynen kosten degelyk vrolyk maakten, fpoedde hy zich in alleryl naar de Bonlogneefe poort, en, door middel van de befchryving die hy daar van hun gaf, gelukte het hem hun koetzier uit te vinden. Uit dezen wierd hy gewaar, dat den genen die het woord gevoerd had de graav van N***, en een der zwarte musketiers was, bekomende tevens kundfehap waar hy gehuisvest was. Reeds zeer vroeg op den volgenden morgen, kleedde de abt zich in een wereldlyk gewaad, en fpoedde naar des graa ven wooning, waar hem terftond toegang tot den zelven wierd verleend. Met den graav alleen gelaaten zynde, die nog half flaapende op zyn bed lag, zeide hy hem wie hy was, en daar gekomen tq zyn.  Karakterfchetzen) Anekdoten enz. 317 Êyfi, om vergoeding te eistenen voor de onbefchofte belediging die hy hem den voorigen avond had aangedaan.1 Een' begroeting van dezen aart was zeer wel gefchikt om den musketier wakker te maaken, die nog by aanhoudendheid dotte. Gy zyt waarlyk een braaf man, zeide de'graav; ik heb achting voor abtten, die tot alles vaardig zyn; en, zekerlyk is niets billyker, dan het gene gy eischt; maar, ik bid u, zeg my myn vriend, of gy den degen wel verftaat? Dat is een zaak aan welke u niet gelegen legt, antwoordde de abt; gy zult dit by de uitkomst wel gewaar worden. Het zy dan-zoo, hernam de graav N***; maar waar zullen wy de plaats tot ons gevegt bepaalen? Op de zelvde plek', gaf den abt ten antwoord, waar de belediging my is aangedaan. Met al myn hart, zeide-de graav; teffens lugtig uit het bed fpringende, en zich- terftond aankleedende, beval hy zyn rytuig in te fpannen. Onze twee kampioenen reeden naar de poort van Maillet, en zich buiten dezelve begeeven hebbendé , , gingen zy vérder naar de beftemde plaats. Terwyl de müskettier zyn rok uittrok, haalde de abt een piftool uit zyn zak, en zette hem 't zelve op de borst. Wy zyn hier niet gekomen om te vegten, mynheer,"zeide hy: gy hebt my gisteren tegens „ myn wil en dank doen zingen; ik befchouw u „ voor een goed dansfer, en gy zult thans danfen, „ of ik zal u door 't hart fchieten." Te vergeefs wilde de krygsman, voor het piftool bevreesd, zich op de wetten van eer beroepen. „ Gy ken- *» de  3i8 Karakterfchetzen, Anekdoten ejuZ. „ de die gisteren niet," zeide de abt, „ en heb$ „ geen andere behandeling verdiend; voort maar, „ zonder meer uitvlugten, of ik wreek my ter. ,, ftond, laat 'er van komen wat 'er van wil." De graav krabde zyn ooren, doch het koste niets baaten, en hy zag zich genoodzaakt om te ge. hoorzaamen; dus vroeg hy eindelyk met een benaauwdde toon, wat moet ik dan danfen. „ De „ menuet van Cupris, die ik gaa zingen, " was hee antwoord van den abt, en begon daar op dezelve te neuriën, terwyl hy zyn discipel al dien tyd met het piftool beftierde. De menuet geëindigd zynde, vorderde de abt een contredans, vervolgens een hornpyp, rigadon enz. Eindelyk zyn piftool wegwerpende , en zyn' degen trekkende, zeide hy: „ wy hebben malkanderen thans niet te ver„ wyten, mynheerl laat ons nu vegten." Geenzints, riep de graav, wy zullen niet vegten, gy zyt een veel te braave overwinnaar daar toe: gy hebt naar behooren myne dwaasheid geftraft, ik bedank u voor uw' les, laat ons voortaan vrienden zyn. De twee ftryders omhelsden elkander, en begaven zich ftadwaarts, om hun vriendfchap door een gulle dronk te bevestigen. Vriendelyke behandeling van den Romeinfchen Conful Fabius Maximos aan een zyner Krygsknegten. Deez' grootmoedigen veldheer, onderrigt, dat ze-  Karakterfchetzen, Anekdoten enz. 319 zeker krygsknegt om eeoe minnaares te gaan zien, telkens zyne post verliet, en buiten het leger iicp, het welk hem eenen verren weg en veel gevaais kostede, en verzekerd, dat die krygsman anders braaf en dapper was, liet Fabius in ftike deze maagd vervoeren naar het leger, verborg haar in zyne tent, en fprak den voor zich geroepen krygsknegt aldus aan: „ ik weet, dat gy tegers de „ krygstugt en de wetten dikwils 's nagts uit het „ leger zyt gegaan: maar ik weet ook, dat gy voor „ het overige een braaf man zyt. Uw misdryf „ wordt, om uwe braafheid, u vergeeven; maar „ voordaan zal ik eenen anderen laaten waaken." Dit gezegd hebbende, ftelde hy den verlegen krygs. man het voorwerp zyner liefde ter hand, en zei. de: „ deze blyft my borg, dat gy by ons in 't Ie„ ger biyven zult, toon nu, dat gy met geen an„ der oogmerk, waar van de liefde flegts ten „ voorwendzel diende, hetzelve verlaaten hebt." Edelmoedige daad van dén beroemden Geneesheer RlCHARD MEAD, Doftor Freind had zich als lid van 't Parlement, in 't jaar 1722, fterk tegen het ministerie uirgelaaten. Dit haalde hem de befchuldigirg van hoogverraad op den hals, en hy werd in de maand maart, als ftaatsgevangen in den Tower te Londen ge-  3*?b Karakterfchetzen, Anekdoten enz. gezet. Omtrent zes maanden naa dat zulks geï beurd was, wierd de eerfte minister ziek, en liet doélor Mead by zich roepen. Deze het ongemak onderzogt hebbende, betuigde aan den minister, tiat hy voor zyne geneening inftond, maar dat hy hem niet 't allerminfte wilde voorfchryven, of zyn vriend Freind moest eerst uit de gevangenis ontjagen en op vrye voeten gefield zyn. De minister, vindende naa verloop van eenige dagen zyne kwaal verergerd, liet den koning bidden, om den. heer Freind zyne vryheid te fchenken. Het bevel daar toe afgevaardigd zynde, meende hy dat Mead hem zoude voorfchryven 't gene hem in zyne omftandigheden diende; maar de geneesheer liet zich hier toe geenzints beweegen , eer zyn vriend op vrye voeten was. Naa het óntflag begon Mead den minister middelen tegen zyne Ziekte te geeven, en herftelde hem binnen korten tyd vol'komen. Dien eigen avond bragt hy Freind een zeer aanzienlykeftuiver gelds, door hem ontvangen van de zieken, die hy voor zynen vriend geduurende derzelver gevangenis, bediend had; en Freind konde hem door geene welfpreekendheid beweegen, om deze fom te houden als eene wettige belooning voor zynen arbeid.