STAATKUNDIGE ACADEMIE- VERHANDELINGEN over GEWICHTIGE ONDERWERPEN ter opheldering der yjD JS R14 ND SC HE H IS TORIE en RECHTEN. Sedert weinige Jaren te leiden verdedigd. Uit het Latijn vertaald, EERSTE DEEL. behels ende Mr. h. p. heeneman, Verhandeling o-er de Graafiyke Beden in Holland, en dm Aeloude Vrydom van den Holland/chea 4del van dezelve, e n Mr. m. v. d. pot, Verhandeling over de belasting, in Holland bekend onder den naam vm de Ordinaire Verponding, TE LET DEN, B V P. H. TRAP, MDCCLXXXXII.   VOORBERICHT Sedert de Heeren Curatoren van de Leidfche Academie goedgevonden hebben het openbaar onderwys in een' zekeren tak van Studie , van Vaderlandfche Hiftoriekennis en Oudheidkunde, onder den naam van Antiquitates & Hiftoria inprimis Diplotnatica Belgü Foederati, optedraagen aan den Wel Edelen Hooggeleerden Heer adriaan kluit: heeft men op de Academie te Leiden van tyd tot tyd uit de daar over gegeeven lesfen zien te voorfchyn komen eenige meer byzonder uitgewerkte Verhandelingen over de oude Staatsgefteldheid deezer Landen, vooral van Holland en Zeeland; grootendeels ook ingericht tot ophelderingen van vele rechten en gewoontens van de laatere en tegenwoordige tyden der Republiek, voornamelyk van Holland , waar omtrent men door het gemis of verzuim van vroegere Oirkonden en Staatsftukken of geheel geen of ten minften weinig befcheid tot dus verre gehad heeft. Deze Verhandelingen zyn met gretigheid; endikwyls vergeefsch, gezocht. Het een en ander heeft ons bewogen, evenwel met voorkennis en goedkeuring van * 3 die  1 VOORBERICH T. die Heeren , welken dezelven opgefteld hebben', om die in het Nederduitsch te doen overzetten, en alzoo ten dienfte van den Nederlander algemeener en nuttiger te maar ken. ■ Tot beter verftand van de daarin voorkomende zaken is 'er nu of dan by deze Ver^ taaling wel eens tusfchen twee haakskens eene enkele aanteekening onder den tekst replaatst, gelyk ook de Verhandelingen zeive met andere gewigtige byvoegfels (meest echte ftukken, die in de Latynfche uitgave niet gevonden worden) verrykt'zyn en verder zullen worden. Wy vleien- ons' met de hope, dat wy door dezen onzen arbeid het Publiek eenigen dienst zullen doen, te meer, daar deze- Verhandelingen ook veel licht zullen byzecten aan het gansch beloop van het Oorfpronglyke Europifche famenftel van Regeering, het welk hier en daar indezelven wordt ingeroepen of verklaard. Van de meerdere of mindere gretigheid waarmede dezelven ontvangen worden, zal het voortzetten van dit ons ontwerp'ten' eeneraaal afhangen, en de Lezer kanopnog twee Deelen vasten ftaat maaken. DE UITGEEVERS. V E R-  VERHANDELING OVER DE GR AAFLYKE BEDEN IN HOLLAND, E N DEN AELOUDEN VRYDOM VAN DEN HOLLANDSCHEN ADEL VAN DEZELVE. DOOR Mr. H. P. HEENEMAN.  JVantet dinket mi we/en fcande, Dat de lieden van den lande Ander gieften vele veten, Ende fi des hebben vergieten , Wanen fi felve fijn gheboren ; Ende wie fi waren bier te voren , Die tlant wonnen entie erve, Dacr fi of nutten die bederve. Aem. Stoke in dedicat: Chronici Rythmici verf 15.  VERHANDELING OVER DË GRAAFLYKE BEDEN IN HOLLAND, È N DÈN AELÖUDEN VRYDÖM VAN DÉN ÜOL* LANDSCHEN ADEL VAN DEZELVE. iiwmii. .li— ■ «..■■■■nu. EERSTE HOOFDDEEL. Over den vroeger en ftaat der Nederlanden on~ der de Franken, en onder de Graavertt $• t I3en oorfprong en voordgang der Beden, die! men vindt, dat oulings den Graaven van Holland opgebracht werden, zullende opfpooren, dacht my niet onvoegzaam, vooraf ;e korte fch :ts te malen van den aelouden toeftand dezer Landen. Men weet, dat deze Gewesten geduurende Verfcheidene eeuwen zyn bloot gefield geweest aan de invallen van Woefte Volken , der Franken voornamelyk; die door den kwyneriden ftaae van 't Romeinsch Gebied aan geduurige overwinningen als gewoon waren geworden, en die verwachten konden , dat hun uit de toenemende macht der Friefen eeftig nadeel mogte voordko* men. Deze dan trachtten, ora verfcheidene réA dit  2 VERHANDELING over de denen, en byzonder uit yver om het Chriftelyk Geloof voord te planten, meermalen deze Landen aan hunne heerfchappy te hechten (t >: men vindt gemeld (2), dat in de zevende eeuw de Koning der Franken dagobert eenen inval m Friefland gedaan, en 'eene Kerk ter eere van den H. Thomas in de Stad Utrecht gefticht hebbe; maar de Friefen, geen juk kunnende verdragen, deden geduurig poogingen, om het zelve at te Ichudden, zoo dat de bezitting dezer Landen den Franken altyd onzeker was/Voorfpoediger gelukte de zaak aan Pipyn, eerften Staatsdienaar des Konings (Major-Domus) die in 't jaar 6o4._ Friefland gedeeltelyk bemachtigde, en den Koning radboud zich cynsbaar maakte : want deze Radboud Czoo als de Jaarboeken van Mets zeggen) door laat berouw gedreven, gezanten aan Pipyn Jcbikkende, verzocht om vrede, en onderwierp zich met de gene, over wienhy regeerde, aan zyn gebied, gevende ook gy zeiaars, en werd Cynsbaar aan Pipyn. Voords vindt men, dat Karei Martel naderhand geheel Friesland weder aan het Frankifche Ryk gehecht heeft; dit leert ons duidelyk alfridus in 't leven van den h. lutgertjs B. I. Hoofdd. f. Karei, zegt hy, heeft vele volken aan den fcepter der Franken toegevoegd, onder welke hy ook met zegepraal Friesland, Radbodus geftorven zynde , aan 't gebied van zynen vader gehecht heeft ( 3 )! Doch CO Vande spiegel Oorfpr. en Hift. der Vadert. Rechten. Hoofdd. I. §. 21. (2) YVagenaar Vad. Hifi. d. i. hl. 331. vote van loon Aloude Hiftorie, D. I. bl. 254. volg. (3) Voeg er by willebaldus in V leven van den H.  GRAAFLYKE BEDEN &c. g Doch ook zelfs toen hebben de Friefen niet op« gehouden geduurig wederlpannig te zyn, tot dat eindelyk Karei de Groote, wien overgelaten waste voltooien, al wat aan den krygsroem zyner Voorvaderen ontbrak, Friesland zoo wyd het zich uitftrckte, zich geheel onderworpen heeft, en met de Friefen eenen vasten en befiendigen vrede te Salza maakende, in 't genot eener vreedzame be< zitting van deze Landen geraakt is, die hy ook op zyne erfgenamen heeft overgebragt: zeer vele voetfpooren van deze onderwerping der Friefen komen er in de Friefche Wetten>voor: dus leest men by schotanus in de Gefch. van Friesland bi. 57. dat jo him koninkh Kaerl, om dat hya Crifien worden, ende hetifich dae fuderne Koningh ( 4 ), en deze onderwerping wordt ook bevestigd uit de verdeeling van het Franhfche Ryk onder de kinderen van karel den Grooten; want dat aan ka rel behalven meer andere Landfchappen ook Friesland en Saxen toebehoord hebben , blykt zeer duidelyk uit het Charter van verdeeling by balüzius, Cap. Reg. pyanc. T. I. pag. 439. 't Is wel zoo, dat de Gel. grotivsaangaande de onderwerping van Holland twyfelt: als hy zegt, dat de Franken zich wel de eer hebben aan' gematigd, als of zy hun gebied tot zoo ver hadden uitgebreid maar voor 't overige behoort het voornaamelyk tot de vrybeid der Batavieren aan de Zeekusten woonende, dat zy in der daad over het Eiland H. Bonifacius, by bouquet in Col/ecl. Sciiptor. Franc. T. III. p. 665. (4) In de Handel, der Gron. Sociëteit, D. l\. b!. 31. Eginhard, inV leven van Karei den Grooten.tlooïdd.6. A 2  4 VERHANDELING over de land niet geheerscht hebben, of immers niet beneden Utrecht (5): edoch't zy genoeg alhier de woorden van johannes a leydis aan te halen : En hy (chlotarius) geheel Friesland doortrekkende, heeft in 't geheel niemand der Friefen agter gelaten die de maat van zyn zwaard te buiten ging. —- Be Hollanders nu dit ziende werden verfchrikt, en maakten daarom fpoed, om met dien zelvden Koning eene Verzoening te treffen; weshalven het land van Holland, en 't gene nu 't Sticht van Utrecht genaamd wordt, met Wiltenborch aan de landen der Franken gehecht is (6). §• II. Dat ook de grenzen van Friesland zich zeer ver hebben uitgeftrekt is buiten twyfel. \ 'it de Friefche Wetten zelve, die van ka rel deGroote , zo al niet gegeven, ten minften bevestigd, vermeerderd en verbeterd zyn , blykt allerduidelykst, dat Friesland zich uitftrekte van het Flie af lof liefst, van de We/er af] tot aan Sincfala op de grenzen van Vlaanderen (7); en dat het dus ook geheel Holland, en Zeeland, en alles, wat verder noordwaard gelegen thans by den naam van Friesland bekend is, in zich befloot, eene ftreek lands derhalven veel grooter, dan nu de Vereenigde Nederlanden bevatten ; behalven dat het land, welk nu in de golven der Zui- (5) Oudh. van de Bataaffche Republiek. Hoofdd. 4. (6) B. I. Hoofdd. XVI. w. he da, Hifi. EpifcTraj. cap. V. en matthaeus, de Nubilitate. cap. XIX. (7) Vrtefche (Vetten, Tic. I. $. 10. voeg er by Tit. I. §. 3' 10.  GRAAFLYKE BEDEN &c. $ Zuiderzee bedekt ligt, toen nog in zyn geheel was. Deze zeer groote uitgeftrektheid van grond was met verfcheidene rneeren en ftroomen doorfneeden, en door verfchillende namen onderfcheiden; doch komt in de oude gedenkfiukken ond^r den algemeenen naam van Friesland voor, even gelyk hedendaags 't Gemeenebest der Nederlanden by uitlanders veelal Holland genaamd wordt; dus worden by voorb. Utrecht , Duurftede, VJaardingen zoo wel, als Dokkum, Heden van Friesland genaamd (8): dan 't is niet zoo zeker , in hoe vele deelen dat geheele land der Friefèn toen verdeeld ware: drie of vier grootere Landfchappen komen als onderfcheidene deelen voor, namelyk 't Hertogdom Gelderland, 't Graaffchap Holland, 't Sticht van Utrecht, en de Heerlykheid Friesland eigenlyk zoo genoemd: 't is zeker, dat ka rel dit alles onder zyn gebied gehad heeft. Laat ons zien, hoe het zich in deze landen met het beftier der Franken hebbe toegedragen. §. I II. 't Was niet op eene en dezelvde wyze, dat de Franken de aan hun gebied gehechte volken behandelden ; want naar dat zy, of by erfrecht op hen vervallen , of door de wapenen overwonnen, of door vrywillige onderwerping verkregen waren , oefenden zy op verfchillende wyzen over dezelve het Oppergebied; van hier, dat de flaat der (8) Cerisier, Tableau de F Hifi. Cénér. des Provinces Unies. T. I. bl. 131. A3  6 VERHANDELING over de der Bajoaren , die zich zelve aan hun onderwor. pen hadden , altyd gematiger geweest is; maar harder, ja fomtyds allerbitterst, was de ftaat van hun, die door de wapenen veroverd waren, gelyk de Allemannen, Burgundiers, Saxen en Friefen , om anderen voorby te gaan; want onder die onbefchaafde volken fchynt het een aangenomen recht of regel te zyn geweest, dat alles den overwinnaaren toekwame, en tot hun in eigendom overging, zoo dat uit dien hoofde de overwonnene of geheel uitgeroeid en verdelgd, of naar andere landen overgevoerd werden , of indien aan eenige de vryheid van te blyven toegeftaan werd, deze tot eenen zeer harden toeftand gebragt en als lyfeigenen aan den grond toegeëigend en gehecht wierden. De Schryvers brengen verfcheidene voorbeelden by van deze barbaarfche gewoonte; dus verhaalt e gin hardus, dat kakel de Groote op zekere plaats Ferde genaamd, 4500. Saxen door beuls handen heeft doen ombrengen (.9); de Jaarboeken van Mets op het jaar 734. vermelden, dat kakel martellus Friesland innemende, alle de wederfpannelingen van dat volk heeft laten dooden; en de aangehaalde eginhardus in 't leven van karel de Groote Hoofdd. 7. bi 47. zegt: Karei heeft nimmer toegelaten, dat zy die zulks bedreven, ftrapZoos zouden blyven, tot dat hy alle die tegenftand deden , verflagen en onder zyne macht gebragt hebbende, icooo van hun, die de heide oevers van de Elbe bewoonden} met vrouwen en (9) Annal. Franc, op 't jaar 782. by bouquet in Coileêl. Scriptor. Franc. Tom, V. pag. 206. 32P. 344. 354.  GRAAFLYKE BEDEN &c* 7 en kinderen, van daar wegvoerde, en hier endaar op velerlei wyze door Gallië en Duitschland verfpreidde. Dat nu zulke gevangene aan eene harde flaverny werden overgegeven, blykt uit aijdo ë n us in 't leven van den h. eligios B. I. Hoofdd. X. en uit de Levensbefchryvingen van meer andere Heiligen, die eene groote menigte dezer Slaaven hebben vry gekocht: en van daar is 't niet te verwonderen, dat in Frankryk het getal der flaaven zoo zeer vermenigvuldigd is; want dewyl de oorlogsgevangene meestendeels tot flaaven gemaakt werden, en uit de verdeelinr gen van 't Frankifche Ryk geduurige verfchillen en oorlogen ontftonden, kon het niet wel anders zyn, of, gelyk de vermaarde montesquieu aanmerkt, er moest onder het derde Geflacht[der Frankifche Koningen] eene ontelbare menigte van flaaven, en eene zeer groote fchaarsheid van vrye lieden gevonden worden (10). s. iv. Uit deze gezegden zal nu elk gemaklyk kun- nen (10) Esprit des Loix. Liv. XXX. Chap. XI. [Men ziet hieruit , dat het toen in Europa al op den zelvden voet gefield was, als nog in die Oolterfche, en byzonder Zuidlyke Afrikaanfche Landen, waar de Slaaverny gebruiklyk, en het een regel van oorlogen is, dat de'Overwonnenen tot Slaaven gemaakt worden, en die een deel van den rykdom der vry en uitmaaken. Hoe het nog in de Colonien der Europeanen toegaat, verzwyge ik hier. Men kan echter uit deze Schetze het Charaéter van ka rel de Groot niet opmaken, gelyk te recht aaugemerkt is door den Gel. more au Principes de Morale & du droit Public de France , D. VI. maar wel het woeste Charafter van die tyden, ook in Europa. ] A4  8 VERHANDELING over de nen opmaaken hoedanig de toeftand van Fries, land onder de Franken geweest zy. Daar het zoo dikwils overwonnen, en zoo dikwils afvallig bevonden werd , heeft het ook meermalen een zeer hard lot ondergaan. Doch ka rel de Groote wel doorziende, hoe zeer de Friefen op vryheid gezet waren, en vreezende, dat het verlies van vryheid tot nieuwe afvalligheden gelegenheid zou geven, verkoos liever de Friefen door weldaden dan door geweld en vrees aan zich te verbinden, en ftond hun daarom toe, dat zy met al hun kroost, reeds geboren of dat nog geboren zouzvorden voor altoos vry zouden blyven, en in 't reheel omflagen worden van alle perfonele dienstiaarheid Hoewel mmiet ontkend kan worden, dat i « t"JIy Van eiSe^omlyke dienstbaarheid geleefd hebben, wordt echter de Brief, by welken hun die vryheid vergund zou zyn, te recht in twyfel getrokken, en Geleerde Mannen hébpen met onbetwistbare redenen betoogd , dat dezelve verdicht is; doch al ware zulks niet bewezen, zoo kan echter uit dit Charter nooit worden uitgemaakt, dat de Friefen hieruit een Vrv Gemeenebest gehad hebben. Want hoedanig toch was die Vryheid, van welke men zoo dikwils met grooten ophef gewaagd heeft.? zeker zy was van dien aard niet, als de Friefen lange geroemd hebben dat ze geweest is : meenende ook , dat zy alleen aan hun vergund > en den overigen ingezetenen van het toen gezegde Friesland geweigerd ia: immers indien er eenige Vrvheid geichon ken is, zoo was dezelve aJIeenlyk betrekkelyk tot de perfonen zelve der Friefen, die daar ze te voren Vrye lieden waren, nu uit tocht van overwinning tot den ftaat vjm Dienst- ba-  GRAAFLYKE BEDEN &c\ 9 baren gebragt waren; want toch zy bezaten geene goederen in vollen eigendom , maar Hechts onder den titel van gunftige toelating, gelyk daar uit blykt, dat lodewyk de Godvruchtige den Saxen en Friefen in het recht tot het vaderlyke erfgoed, 't welk zy onder zynen Vader [karel de Groot] wegens hunne trouwloosheid volgens de wetten verloren hadden, door zyne Keizerlyke goedheid weder herfteld heeft Q11) : Derhalven daar de rechten van Vrygeborenen en Burgers te zyn door die vergunning van lodewyk herfteld waren , zoo hebben de Friefen, boven de overige Volken, die den Franken onderworpen waren, eene grootere vryheid genoten; ja zelfs hebben de Franken, om hunne genegenheid nog meer te gewinnen, dikwils de beftiering van dat Wingewest aan eenige van hunne Aanzienlyken toebetrouwd. Zie de Chronyk MS aangaande Utrecht: Toen was daar een Koning met name Radboud, doch de Chronyken van Frankryk noemen dezen Radboud geen Koning, maar Hertog, om dat Frankryk toen over Friesland heerschte, en wilde, dat hy niet Koning, maar Hertog genaamd zou worden (12}. 5. V. Het Frankifche Ryk, daar het zich zoo wyd uitftrekte, en uit zoo verfcheiderlei volken beftond, vorderde noodwendig vele Ambtenaars, wien ( ii) Vita Ludovici PU ad annum 814. (12) By van loon, Aloude Regeeringwys I. D. bi. 142. Verg. den Hoogl. kluit, Hifi. Crit. Comit. Holl. T. I. P. I, pag. 8. not. 22. A5  io VERHANDELING over de wien deszelfs beftiering werd toevetrouwd: ten dien einde werd de ganfche omvang van dat Ryk onder de Koningen aan Hertogen en Graaven ter beftiering aanbevolen. Hertogen werden meest al over eene grootere landftreek gefield, over welks mindere deelen weder Graaven het bewind voerden; echter niet altyd, want er komen Graaven voor, die niet onderworpen waren aan Hertogen, en by fredegariüs wordt uitdruklyk gezegd , uitgezonderd zeer vele Graaven die geenen Hertog boven zich hadden (13). Het ambt nu der Graaven was onder de Franken voornamelyk daar in gelegen, dat zy in de Diftri&en, waar over zy gefield waren, in naam der Koningen, de rechtsoefening hielden volgens de wetten aan elk diltrict eigen, en daar deze zwegen, volgens de Capitularia of Landswetten der Koningen: hunne Bediening wordt fraai befchreven by makculphüs: „ Derhal ven daar wy meenen „ uwe getrouwheid en nuttige bekwaamheid on„ dervonden te hebben, zoo hebben wy u de „ bediening van 't Graaffchap N. N. in 'het Di„ ftriét N. N. welk uw voorganger N. N. tot nu „ toe heeft waargenomen , toevertrouwd , zoo „ dat gy altyd eene ongekreukte trouw jegens „ ons bewaart, en dat het volk, dat zich daar „ onthoudt, zoo de Franken, Romeinen, Bour„ gondiers, als de overige natiën onder uwe re„ geering en bewind mogen verkeeren en beftierd „ worden, en dat gy op eene rechtmatige wyze „ volgens de wet en hunne gewoontens moogt „ regeeren ; dat gy de weduwen en weezen zyt 5, een befchermer; dat de misdaden van ftruik- „ roo- (13) Hifi. Cbronic. H. LXXVIII.  GRAAFLYKE BEDEN &c. n „ roovers en kwaaddoeners ftreng geftraft en be„ teugeld worden ; op dat de volken zich wel gedragen en onder uwe beftiering blymoedig „ en gerust leven en beftaan mogen (14)." Behalven dit ambt van Rechtsoefening hadden de Graaven ook het bewind van deKrygszaken, en wy lezen dat zy dikwils heirlegers tegen de vyanden hebben aangevoerd; dus zingt zeker Saxisch Dichter over de daden van karel de Groote: Hy gaf 't krygsbevel over 't eene deel van het volk aan den Graaf Theodorikus, en aan Magenfried, die te dezer tyd de eerjïe Bevelhebbers waren; en hy gebood hun den tocht langs de noorder oevers van den Donauw fpoedig voord te zetten. En by gregoriüs van Tours; En als deze dingen aan Koning Chilperik bericht wer* den, zond hy boden aan de Graaven en Hertogen , en de overige bevelhebberen , dat zy 't leger zouden vergaderen, en in het Ryk van zynen Broeder inrukken (15). Ook ontvongen zy de Koninglyke inkomften, en beftierden in 's Konings naam 't gansch diftrict; echter nadien een Graaf bezwaarlyk fcheen in ftaat te zyn tot deze beftiering , zoo namen zy tot de waarneeming der zaken van het diftriét Vicecomites, Centenarii, Decani, en Rachimburgi (welke Jaatfte naderhand gewoonlyk Schepenen genaamd worden). Voords om een zoo groot gevaarte, als het Ryk der Franken was , te beter in goeden ftand te houden, plagten de Koningen zekere afgevaardigden te zenden, die Koninglyke Jfgezondene of Cont- C H) Formular. L. I. Cap. VIII. (15) Hi/tor. Franc. Lib. VI. Cap. ip. Voeg er by Capital. Caroli M. II. anni 813. Cap. p.  iz VERHANDELING over de Commisfarisfen (Misft) genaamd werden; deze moesten door geheel 't Frankifche Ryk naar 't beltier en gedrag derBisfchoppen, Hertogen en Graaven onderzoek doen; ook hoorden zy de bezwaaren van het Volk, en de zaken die zy zelve niet konden vereffenen, bragten zy voor den Koning(i6). De Staatszaken van 't Ryk werden op Ryksvergaderingen, welke in de maand Maart ofMai gehouden werden, afgehandeld; tot deze Vergaderingen werden op 's Konings bevel alle openbare Bedienden of hooge Ambtenaren zamengeroepen: op dezelve werden befluiten van oorlog en vrede genomen, en de verfchillen der Edelen en Aanzienlyke perlbonen vereffend ; met e'e'n woord, alles wat betrekking had op hetStaatsbeftier, werd daar geregeld; en daar in was de hooge wysheid der Frankifche Koningen te pryzen, dat zy byna nooit iets ondernamen zonder den raad dezer Eerfte lieden of Ambtenaren van 't Ryk. Alles nu wat in deze Vergaderin¬ gen werd vastgefteld , noemde men Capitulum (eene Hoofdverordening), en daar van is het dat de Wetten der Franken onder den naam van Opitularia voorkomen (*). Ik gaa voorby van de O 6") Du CANGE in WfSMISSI. (*) [Vele en vooral zelfs de Franfche Schryvers, niet onderfcheidende in wat betrekking die Ryksgrooten 's jaarlyks by den Koning zamen kwamen, en de Ryksvergadering (Comitia Regni Francici) uitmaakten; of zy daar kwamen , als Rcprefentanten of Vertegenwoordigers des ganfcben Volks, dan als groote Ryksambtenaren en Koninglyke Miniflers en Bedienden , zonder welker advys of toeftemming, als best vergaande de aangelegenheden van zoo verre afgelegene Landen en Volken , waar zy 't bewind voerden , de Koning niet lichtelyk eene generale Land-  GRAAFLYKE BEDEN &c. 13 de mindere Byeenkomften te fpreken, op weike de Koning de zaken overwoog, omtrent welke hy befloten had op de naastvolgende algemeene Vergadering met alle zyne Ryksgrooten, in tegenwoordigheid van 't volk, te raadplegen, van de plaats waar die Vergaderingen gehouden werden , en van de rechten der Ryksgrooten op dezelve : zoo ik dit alles wilde nagaan, zou ik te ver van myn oogmerk afwyken; en door 't gene hondermalen gezegd is te herhaalen, den lezer gewis verveelen; ik wil dus liever met weinige woorden van de Regeeringsform dezer Landen onder de Franken fpreken. §. VI. 't Gene aangaande de beftiering van 't Frankifche Ryk gezegd is, mag ook niet zonder reden op Landwet of Ryks verordeningen ( Capitularia ) maakte, hebben lang verward , en verwarren nog geduurig die oude Comitia Francica, of Koninglyke Ryksbyeenkomften, in 't laatfte licht befchouwd, met de Ordines Generales , ( Etats Généraux ) of algemeene Volksvergaderingen, welke eerst met de XIII. ja XIV. eeuw bekend zyn geworden, wanneer de Koningen, meer hulp en onderftand van hun Volk van nooden hebbende, vooral in de tyden van flappe Koningen of verval van aanzien, door bewerking der Grooten , bet Volk zelve door Reprefentanten, van de driederlei Volksorde, Geestlyken, Edelen, en Derden Stand, te zamen riepen. In 't eerfte geval waren de Comitia 's Konings Raden , in 't tweede geval, waren de Ordines Gener. 's Volks Raden. Die dit onderfcheid in acht neemt, gelyk het in deze Verhandelingen, waar het te pas komt, in acht genomen wordt, zal oneindig veel zaken beter verflaan, en vele abuifen, in de Hiftorie ingeflopen, zelf kunnen verbeteren. ]  14 VERHANDELING over de op deze Landen worden toegepast; wyl toch uit de gedenkftukken dezer eeuw zeer duidelyk biykt, dat het niet anders met het bellier dezer Landen, dan der overigen, die door de Franken overwonnen zyn, gelegen is geweest. Wy zagen reeds §. 4., dat Friesland van de Franken bemachtigd zynde, in de forme van een Hertogdom is veranderd geworden , en dat radboud, die voorheen Koning was, nu als Hertog het bewind van Friesland gevoerd heeft; de reden dezer zaak wordt er bygevoegd , omdat Frankryk toen over Friesland heerschte : dus vindt men in 't jaar 785. melding van witekind Hertog der Oost-Friefen, en zoo kan een volgreeks van Hertogen van Friesland worden opgeteld tot de X. eeuw, wanneer 't Hertogdom van Friesland gebracht werd onder Lotharingen, en de naam van Hertogdom verdwenen is ( 17); ook kan men in 't minst niet twyfelen, dat er ten dien tyde verfcheidene Graaven in Friesland geweest zyn ( 18 ). Daarenboven hielden de Koningen zelfs in Friesland hunne Ryksvergaderin. gen; dus zegt eginhardus in 't leven van k a r e l de Groote: hy vong aan Paleizen van een uitmuntend werk te [lichten, één niet ver van Mentz, by een vlek dat Ingelheimgenaamd'wordt, en een ander te nymegen, over de rivier de Waal; en dat in deze Paleizen ook Ryks - Verga- (17} De s AxisciiE Jaarboekfchryver, en e e gino op 't jaar 809 AnnalesBertiniani op 'c jaar8^o. regino op 't jaar 898. Annales Metenfes op 't jaar 881. ( 18) Hf da, bi. 28. 31. Mieris, Charterb. I. D. bl. 3. 7 27 Capitul. Caroli M. anni 807. Friefche Wett. Tic, 17. §.213.  GRAAFLYKE BEDEN &c; 15 gaderingen gehouden zyn , leert ons een Brief ven kakel de Groote, gegeven den 13. Junii, het IK. jaar van dien Hoogstloflyken Koning, gedaan te Nymegen, in 't Paleis (19). Dat er ook Koninglyke Afgezondene of Coni' misfarisfen naar Friesland gefchikt werden, kan men daar uit opmaaken, dat er eenige zaken wa« ren, welke de Graaven niet mogten afdoen, dan in tegenwoordigheid van zulk eenen Afgezondenen (20 ); en bovendien wordt in de Friefche Wetten met duidelyke woorden bepaald; dat zoo iemand eenen Afgezondenen van den Koning of van den Hertog mogte dooden, hy het zoengeld negendubbeld aan 's Konings Schatkist of Domeinen zoude moeten voldoen (21). De Friefen hebben altyd geleefd naar hunne eigene Wetten: by de Franken toch was 't een gewoon gebruik, dat zy de volken, die zy verwonnen hadden, toelieten naar hunne eigene wetten te leven, en clotarius in zyne Algem. Conftitut. van 't jaar 569. tit. IX. beveelt uitdruklyk, dat onder de Romeinen de zaken van rechtsgedingen volgens de Romeinfche wetten beflist moesten worden; 't fchynt dat zulks op gelyke wys omtrent de Friefen mede plaats had; 't welk echter dus niet te verftaan is, als of ze behalven de oude Friefche Wetten geene andere gehad zouden hebben, waar aan zy verbonden waren ; want by de wetten der Friefen zelve hebben de Koningen nog 'vele wetten bygevoegd, en van OsO Heda, Hijl0r.fol.4t. (20) Capital. Caroli M. ann. 815. §. 14. (21) Tit. 17. §. 3. ferh.van,tGron. Genoot/cbap, pro Excol. Jure Patrio, il, D. bl. 43.  i6 VERHANDELING over de van hier het formulier in de Friefche Wetten dikwils voorkomende: deze wet is uit des Konings Edicl voordgekomen (22); bovendien waren ook de Capitularia van kracht, als Wetten die tot het geheele Frankifche Ryk behoorden: want zoo zeggen karei^ Groote en lod e w y k de Godvruchtige in hunne Capitularia uitdruklyk: „ wy willen dat allen, die ons ge„ bied onderworpen zyn, zoo Romeinen, als „ Franken, Alemannen, Bajuaren, Saxen, Thu„ ringers, Friefen enz. en alle anderen aan ons „ onderworpen Volken, hoezeer zy door eeni„ gen band van wet, of door gebruiken ver„ bonden mogen zyn, deze Vastftelling in acht ,, nemen ( 23 )dus wordt ook in een Capitulare van ka rel de Groote van 't jaar 807. gezegd : „ aangaande de Friefen willen wy, dat „ onze Graaven en Leenmannen , die Leengoe„ deren hebben, en alle onze ridders in 't ge„ meen op onze byeenkomst wel toegerust opko„ men." Uit dit alles dan blykt genoegzaam, dat Friesland in allen opzichte aan de Frankifche Koningen onderworpen geweest is ( 42 ). i vu. Nu is nog overig, dat wy iet zeggen van de Inkomften der Koningen, en wyl dezelve haren grondflag hebben in de verdeeling der overwon- ne- (22) Friefche Wett. Tit. VII. §. 2. (23) Capitul. Caroli M. & Ludovici, L. VI. c. 366. (24) Verg, den Heer van de spiegel aangeh.pl, [not. 1.] H. II. §. 20. Ferb. van V Gron. Gen. 11. D. bl. 31. §. 4. volg.  GRAAFLYKE BEDEN &c. nene landen , zal het voldoen kunnen deze Verdeeling kortlyk open te leggen. Verfchillende en met eikanderen ftrydende zyn de gevoelens der Geleerden over deze Verdeeling; fommige ftellen, dat de Koningen alles zich in eigendom verkregen, en dus onder 't eerfie ftamhuis der Frankifche Koningen alle de overheerde landen in attodiale of Domaniale goederen der Koningen verkeerden ; maar dat ze weder van hun aan anderen in benefi' cien [of, gelyk men naderhand fprak, in Leengoederen] vergund zyn geworden: uit deze meening dan leiden zy af, dat de Koningen van alle de onderdanen fchattingen vorderden; en dit gevoelen wordt voornamelyk van du bos beweerd (25), maar van montesquieu wederlegd. Andere in tegendeel ftellen, dat alles, wat door den oorlog verkregen werd, algemeen was, en dat het Volk daar uit eenige goederen den Koning toeeigende, of toebefchikte [als Domeinen], om daar uit zich zeiven en zyn huis , overeenkomftig zyne waardigheid, te onderhouden ; en dan ontkennen zy, dat de Koningen de macht zouden gehad hebben, over zulke aanwinften , zonder toeftemming van 't Volk, daarna te befchikken. 't Zy my vergund van beide deze gevoelens te verfchillen; want wat het eerfte betreft, 't is zeker, dat de Franken hunne allodiale en dominiale goederen vry van alle cyns of fchatting (want deze beiden worden dikwils verward) bezaten, en men ftelt gemeenlyk, dat ze van dien vrydom den naam van franken droegen; maar bovendien is 't ook zeker, dat de Cynsgel- den (25) Hifloire Critique de la Conflitution de la Mtnar* cbie Franc. T. I. pag. 51. B  18 VERHANDELING over de den niet van dj Franken, maar van de flaaven, én die aan den grond gehecht waren, gevorderd werden, zoo als uit marculphus blykt Lib. l.formul. IX. en Capit. 789. waar gewaagd wordt van zulken, die met hunne vorige vryheid weder begiftigd, en van allen ons verfchuldigden cynsbevryd raakten. Derhalven door de vrylaatingweri ook vry dom van Jchatting verkregen; en Vrygeborenen betaalden die niet. Wat het ander gevoelen betreft, dewyl de gevolgen die daar uit wettig voordvloeien, alle gefchiedkundige zekerheid t'eeninaal omver werpen, zoo kan het zelve niet worden toegedaan ; want, indien het volk zelf eenige goederen aan de Koningen maar toegevoegd had , om hunne waerdigheid op te houden, zouden de Koningen deze goederen nooit hebben kunnen verminderen, of vervreemden; maar wy zagen, dat de Koningen over die goederen naar welgevallen befchikkingen maakten, die verwisfelden, tot beneficiën niet alleen, maar ook in eigendom wegfchonken: doch dat Koningen over goederen, die tot het Ryk zelf behooren, naar willekeur konden befchikken , zoude tegen alle beginfelen van 't Staatsrecht aanloopen. ''t Schynt daarom, dat men liever eene andere wyze van verkryging dier goederen ftellen moet, waar door zoodanige vervreemding der goederen van alle onrechtvaerdigheid bevryd blyve; en zoodanige heeft de Gel. bouquet voorgelïeld (26), die een middenweg inflaande meent, dat de Franken de door den oorlog verkregene landen verdeeld hebben, en f 26 ) te Droit Public de la France éclairci par les wonuniens de fantiquité. pag. 1. volg.  Graaflyke beden étc t$ en dat, naar eene Landmeetkundige evenredig* heid, het grootfte gedeelte aan den Koning toe'* kwam, maar dat de overige deelen den Frankeri in vollen eigendom by loting werden toegewezen , behoudens echter voor den Koning de zoo* genaamde Territoriale opperheerfchappy , of dé Rechten van de Koninglyke Oppermacht over het geheele Territoir. Zoodanige wyze van verdeeling was volmaakt overeenkomende met de geaardheid van een oorlogzuchtig volk, en fteunt ook op de getuignisfeu der oudfte fcliryveren , de landeryen (zegt tacitus) zvorden naar V getal der genen, die ze bebouiven zullen, van allen gelyklyk van tyd tot tyd ingenomen> die ze dan aanflonds onder elkanderen, volgens hunne waerdigheidi ver deelen-; de groote uitgeftrekihcid der Landfireken maakt die verdeeling gemaklyk en by grego- rius van tours leest menj dat de Koning buiten de loting iet verzocht had (28). En dat, ook by andere volken van Germanifchen oorfprong zulke verdeeling heeft plaats gehad, keren ons ontwyfelbare gedenkflukken ( 29).' Dat gedeelte nu, welk den Koning te beurt viel, was van de gedeeltens der overige Franken zeer onderfcheiden, en werd altyd genoemd, res fisci regii, de dingen van 's Konings Schatkist $ der Koninglyke Schatkamer , de landen van *ê Ko- C 27 ) De M. G. cap. 26. (28) Hifi. Lib. il. cap. 27. ( 29 ) Verg. b o u q u e t in -Colt. Script. Franc. T. IL pj 187. 189. t. III. p. 403. BarbeyeaCj Hifi. des Anciens Traités. t. II. p. 88. 133. Gregor. tbron, Lib. III. cap. «4. Montesqüieu, L. XXX. c. 10a Mettingh, de Statu Milit. German. pag. 74» B a  ao VERHANDELING over de Koninglyke recht; maar de goederen der onderdanen komen voor onder de namen allodia, dominia, terrae Salicae, dat is, allodiale, heerlyke, eigene goederen, Salifche landen enz. en in deze goederen kwam hun het zelfde recht toe, als den Koning in de zyne, en 't fchynt, dat de Koning, behalven de Territoriale opperheerfchappy, geen het minlte recht op de goederen der onderdanen gehad heeft ( * ). Uit dit gevoelen vloeit nu van zelfs voord, dat de Koningen door 't vervreemden van eenige landen , echter nooit eenig gedeelte van het Ryk [eigenlyk genomen] vervreemden, maar dat zy, zoo als dit ieder vry ftaat, over hunne eigene goederen befchikten; voords blykt hier uit mede, dat de Koningen geene fchattingen noodig hadden, maar, gelyk de Heer de montesquieu aanmerkt , dat de inkomften der Koningen alleen uit hun- (*) [Dit is voor 't geheel Europisch Staatsrecht misfchien eene allergewichtigfte aanmerking. Want heeft de Vorst , behalven de Souvereine Oppermacht, geen het minfte recht op de goederen der Onderdanen gehad, zoo volgt daaruit, dat die Oppermacht nooit eenige belastingen uit de goederen der ingezetenen naar welgevallen heeft kunnen halen, noch zonder voorafgaande Toeftemming afvorderen. De Oppermacht was dan ten aanzien van 't Territoir Domaniaal, en ten aanzien der bewoonders alleen Perfoneel. Zy waren verplicht, zoodra zy ten kryg geroepen werden, optezitten en gewapend te verfchynen; maar betaalden daartoe geene Lasten. Dit was der Lyfeigenen werk. Maar ook behoefden de Koningen, noch mindere Vorften zulke Inkomften niet, zoo lang hunne eigen Domeinen, zoo ontzaglyk groot en ryk zynde, toereikten. Hunne mildheid maakte hen daarna arm en behoeftig. En ook deze Opmerking is van gewicht in 't Verltand van 't laatere Staatsrecht van Europa. ]  /, GRAAFLYKE BEDEN &c. n hunne eigene domeinen voordkwamen (30): ook moet daar uit verklaard worden, 't gene zoo dikwils voorkomt, dat de Koningen der Franken uit de Landeryen leefden , niet uit de Schattingen der onderdanen, en dat de Franken Jchattingvry waren; 'tis waar, de abt du bos ontkent dezen vrydom t'eenmaal, als zynde met zyn gevoelen ftrydig; want hy kon niet begrypen , hoe zoodanige vrydom beflaan kon met het gewag , dat zoo dikwils voorkomt, van fchatting en cynJen; maar toch deze beide zaken worden door het gevoelen van bouquet ligt vereffend, mids wy deze vryheid verftaan met opzicht tot de vrye Franken, bezittende hunne eigene of allodiale goederen , maar de fchatting en cyns, met opzicht tot de flaaven of landbouwers , die in de domeinen der Koningen, of ook op dé landeryen der Franken leefden, en dus aan den Koning of aan de bezitteren van die allodiale goederen onderhoorig of landvast waren; want ook deze vorderden van hunne landen zulke Cynsgelden, even gelyk de Koningen uit hunne domeinen ; ook heeft dezelfde montesquieu bewezen, dat niet een en dezelfde cyns van alle de Franken gevorderd werd (3O; want tot eene algemeene fchatting kunnen wy die jaargefchenken niet reekenen, welke de Koningen van de vrye Franken, of Vry geborenen ontvongen; want, hoewel dezelve, in de eerfte tyden enkel toch vryxvillig gegeven, naderhand bezwaarlyk geweigerd konden worden, hebben ze echter nooit de natuur van gefchenken verloren , en konden als zoo- (30) Esprit des Loix, L. XXX. Chap. 13. (31) Aldaar Chap. 15. B 3  32 VERHANDELING OVER DE zoodanig van de Koningen geenzins als een recht gevorderd worden, en zyn ook zoo niet gevorderd. Doch over deze gefchenken , en de daar uit ontftaane Beden, zullen wy ter gefchiktere plaats meer uitvoerig handelen; waarom ik nu daar over niet uitweide. §. VIII. Dit kortlyk verklaard hebbende , ga ik over tot die tyden, wanneer het Oppergebied in deze Gewesten is gekomen op de Graaven. Hier ware rny een zeer wyd veld geopend, wilde ik den ganfchen omvang van alle de rechten, die door de Graaven geoefend zyn, en de verfcheidene veranderingen omtrent dezelve nu en dan voorgevallen, openleggen, en ook al het twyfelacht'ige wegnemen ; dan myn oogmerk is alleen om kortlyk, en zoo veel tot deze ftoffe dienen kan, aantetoonen, hoe ver de macht der Graaven zich hebbe uitgeftrekt, zoo met opzicht tot het inwendig, als tot het uitwendig bellier van Holland. De Hertogen en Graaven, aan wier zorge de beftiering van het geheele Frankifche Ryk door de Koningen werd toevertrouwd, zyn niet met ■ éénen fprong tot zulk een toppunt van macht opgellegen, welk wy zien dat zy naderhand bereikten ; maar door de begiftigingen der Koningen al te machtig geworden , begonnen zy de Koninglyke macht zelve weinig te achten , en zich dus allengs aan het Oppergebied der Koningen onttrekkende, hebben zy eindelyk zelve het iioogstgebied geoefFend. De Graaven nameJyk onder de eerfte Koningen  GRAAFLYKE BEDEN Sec. ™ gen der Franken bezaten enkel eene befiierende niachtoefening in hunne Graaffchappen , ja zy bekleedden die macht niet anders dan [precair ] onder den titel van vergunning, zoo dat zy geheel afhingen van den wenk der Koningen, gelyk blyken kan uit de Vindic. Billing. van m e "ïboom, fol. 40. (32); zy genoten geene jaarwedde; maar wyl ze uit Edele geflachten gekozen werden, bezaten zy zelve vele en groote allodiale goederen (33), en in plaats van eene vaste befolding , verkregen zy eenige landen by wyze van beneficie [of leen], welke beneficiën toen nog aanftonds na den dood van den Leenman tot den rechten Heer of Leenheer te rug keerden; doch de macht der Graaven fchoot allengs diepere wortels, federd hun beftier niet enkel ter gunst of tot wederopzeggen, maar voor hunnen ganfchen leeftyd verlengd werd, en zy niet meer naar willekeur, maar alleen om zeer gewichtige redenen daar van ontzet konden worden (34), voornamelyk daar het nu reeds door gewoonte ingevoerd was , dat de bediening der Graaven op hunne zoonen overging; ten dien einde plagten de Graaven hunne kinderen den Koningen over te geven om hun te dienen; deze kinderen aan 't Hof der Koningen opgevoed , en in alle vrye kunften , vooral de Krygskunde, onderwezen, werden dan eens tot Hofbedieningen, dan eens tot C32) Verg. van loon, Aloude Regeeritigswys van lioll. i. D. bl. 146. C33 ) Dit verklaart uitvoeriger kopp de iufigni differentia inter Comités &c. pag. 10 11. (34) Van loon, Aloude Regeeringswys. IV. D. bl. 324. B 4  &4 VERHANDELING over de tot Kerkelyke of Burgerlyke eerambten bevorderd , en zy werden, boven alle anderen, tot de ambten en bedieningen hunner vaderen toegelaten ; eene zaak die kort voor het uitfterven van den Karolingifchen ftam meer en meer gebeurde ; want toen het Koninglyk gezag byna geheel vertreden rakende, nam de macht der Graaven integendeel zoo zeer toe, dat zy bezwaarlyk van hun Graaffchap ontzet konden worden, ja ook zelfs hunne kinderen en erfgenamen niet: aanmerklyk is hier de Conftitutie van karel de Kaale in Capitul. XXIII. c. 3. Wanneer een Graaf van dit Ryk geftorven is, wiens Zoon by ons mogt zyn, dat dan onze Zoon met onze overige Getrouwen fchikkingen maake omtrent hen , die den zelfden Graaf meer gemeenzaam en nabefiaande gezveest zvaren, dat zy met de Bedienden van dat zelfde Graaffchap, en met denBisfchop, in zviens Parochie dat Graaffchap is , omtrent het Graaffchap zelf de noodige voorzieningen doen, tot dat aan ons bericht worde gegeven, op dat zvy deszelfs Zoon, die by ons zal zyn, met die eerambten mogen begiftigen (35); uit deze conftitutie blykt toch , dat de Graaven de uitdrukJyke vergunning der Koningen noodig hadden, om hun ambt en beneficiën op de erfgenamen te kunnen overbrengen; maar ook deze bewilliging der Koningen hebben zy naderhand verwaarloosd, en deze zich daar tegen niet verzettende, of niet kunnende verzetten, hebben zy op eigen naam die macht tot hunne erfgenamen overgebragt (36); en deze Erfopvolging, aanvanglyk niet C 35 ) v«rg. du o a n g e , Glosfar. in voce comes. (3<5) Wagenaar, Faderi. Hift. II. D. bl. 32,  GRAAFLYKE BEDEN &c. 25 niet geheel rechtmatig, ja geheel ter benadeeling van het recht der Koningen ingevoerd, is naderhand door gewoonte bevestigd geworden , en heeft geduurd tot op den allerlaatffen Graaf. Edoch de voornaamfte oorzaak dezer erflyke opvolging is te zoeken in de verdeeling van 't Ryk van karel de Groote ; want deze verdeeling het gezag der Koningen verminderende , heeft de macht der Edelen ten hoogften vermeerderd; want de geduurige invallen van woeste volken in het Frankisch Ryk, de inwendige oneenigheden onder Kareis opvolgers, en diergelyke oorzaken meer , bragten de Koningen dikwils daar toe , dat zy hoogstnoodig door de macht der Graaven moesten geholpen worden; en om deze te naauwer aan zich te verbinden, trachtten zy als om ftryd hen door aanzienlyke begiftigingen in hunne belangens over tg haaien, in hoop dat zy hunne milddadigheid uit de overwinningen weder vergoed zouden vinden; maar in eene zoo groote verwarring van zaken, bedoelden die Ryksgrooten geheel iet anders: want naauwlyks was kare l de Raale overleden, of de meesten ftonden naar 't hooge Oppergebied zelf in de landen, die hunne beftiering waren toevertrouwd, en met verfmading van de macht der Koningen, bragten zy de regeering ongehinderd over op hunne erfgenamen, §. IX. Echter was ten dien tyde de macht der Nederlandfche, Graaven nog zoo ver niet aangewasfen , dat zy zich naar 't voorbeeld van andere dezelfde rechten aanmatigden; maar toch niet lang daarna , hunne macht meer en meer zynde toegenoB 5 men,  25 VERHANDELING OVER DE men, zoo door de begiftigingen der Koningen, als ddbr 't geluk van den oorlog, hebben zyzich ook in hunne Graafichappen van 't Oppergebied verzekerd (37): want gerulphüs, Graaf der Friefen, hebbende godofried den Koning der normannen gedood , en ter belooning yan zyne dapperheid, van Koning arnulfus in zyn Graaflchap^ waar in godofriedeenen inval gedaan had, herfteld zynde, verkreeg daar en boven nog verfcheidene landeryen of grondheerlykheden tusfchen den Rhyn en Zuydhardes* hage , met volle macht om over dezelve naar goedvinden befchikkingen te maaken: de woorden van Koning a rn u l f in den Giftbrief van het jaar 889. luiden aldus: „ Wy hebben hem „ hiervan bevolen eenen Koninglyken briefte ge9, ven, waar by wy willen, en vast bevelen, dat de „ voren genoemde onze Getrouwe, van den tegen„ woordigen dag af, en vervolgens ten allen ty„ de, eene vrye en geruste bezitting hebbe, met „ macht om dezelve te behouden, weg te fchen„ ken, te verkoopen, te verruilen, en daar mede „ te doen alles zvat hem gelieven 20/(38): de landeryen nu of gronden, die in dezen Brief'vermeld worden, zyn van de meefte fchry vers gehouden voor de eerlle beginfelen van het Graaffchap van Holland, en bevatten toen ter tyd maar eene geringe ftreek lands, doch welke zeer groote aanwasfen verkregen hebben , federd de Keizers koenraad, hendrik, de ottoos enz. met zeer milde begiftigingen de Graaven verrykt,' en C37) Wagenaar, aang. plaats, bl. 139. 171. (38) Mieris, Charterb. I. D. bl. 27. Teu kluit CV. Diplom. Hifi. Crit. p. 7.] '  GRAAFLYKE BEDEN &c. 27 en getracht hebben dezelve aan zich verbonden te houden: by deze milddadigheid vervolgens de erflyke opvolging bykomende, als mede de bevestiging dezer opvolging van de zyde der Keizeren, fchynt zulks alle twyfeling weg te nemen, dat^de macht der Graaven reeds toen ter tyd vry aanzienlyk geweest is, en dat zy uit kracht der zelve ^aanmerklyke rechten geoefend hebben ; en het zal noodig zyn met weinige woorden te ontvouwen , hoedanig deze rechten geweest zyn (*). 5- X. Echter moet men hier vooraf aanmerken, dat, als wy in deze Charters vinden, dat zeer veele Diftiéïen of Grondheerlykheden in eigendom worden gegeven, fommige daar uit verkeerd befluiten, dat het Graaffchap zelf in eigendom gegeven is, zoo dat deze Graaven in 't geheel van niemand afhanglyk zouden geweest zyn, door geene verbindnis aan het lighaam van 't Duitfche Ryk gehecht, maar van 't zelve gansch afgefchei- den; ( * ) [ Het eigendomlyk bezit van die uitgeftrekte Landen , als grondbezittingen, moet hier onderfcheiden worden van de Macht en 't Recht, om de op-en ingezetenen, naderhand onderzaten genoemd, te beftieren en te regeereu. In welk laatfte eigenlyk het denkbeeld van Graaffchap of Graaflyk beftier gelegen is. Graaf toch was de titel, waarop hy wegen$ 't Ryk regeerde; maar ten aanzien der goederen zelf, wierd zoo een Land- of Grondheer, en Dominus Territoria/is genoemd: welke benaming ook had kunnen beftaan , al was hy geen Graaf geweest. Tot dit laatfte van Grondheer nu behoort de naderhand opgekomene benaming van Graaftyke Domeinen, die misfchien eigenaardiger, naar de tegenwoordige bevatting, Landheerlyke pf Grondbeerlyke Domeinen te noemen waren. ]  s8 VERHANDELING over de den; wier gevoelen door van loon wederlegd wordt in de aloude Regeering van Holland, I. D, bl. 169. volg. Want aan ieder , die de oude gedenkftukken zelve met behoorlyke opmerkzaamheid inziet, zal duidelyk blyken , dat het tegendeel heeft plaats gehad; zynde het uit dezelve ontwyfelbaar zeker, dat de Graaven Leenmannen van 't Ryk geweest zyn, en dat de Keizers deswegens altyd gewoon waren de Graaven hunne Getrouwen te noemen, 't welk een bewys is van die Leenverbindnis ; en van deze benaming treft men in 't Charterboek van m i e r i s vele voorbeelden aan (39)- Zoo lang ook de Nederlandfche Vorften deze Getrouwheid erkend hebben, zoo lang fchynt het recht van 't Ryk ook in deze landen onkreukbaar te zyn gebleven; van hier dat de Graaven, by alle Verdragen en Verbonden, altyd den Keizer uitzonderden(40): dus in het verdrag tusfchen den Graaf dirk VII., en den Hertog van Braband in 't jaar 1200. by mieris, I. D. bl. 137. belooft de Graaf, dat hy als eigen Leenman den Hertog zal dienen tegen ieder, uitgezonderd het Ryk, zoo als zyne verplichting jegens het Ryk dit vordert; verg. ook het verdrag tusfchen den Koning van Frankryk Philip de Schoone en ïlorens V. in 't jaar 1295. by du mont, Corps Diplomat.T.Ï. p. 295. 296. (41) [en mieris, I. D. p. 562. volg.] §. XI. (39) Verg. i. D. bl. 178. 180. enz. f40) Mieris, aangeh.pl. bl. 145. 548. (41) Deze Leenonderwerping hebben tegen hen, die van een ander begrip zyn voortreflyk betoogd, van loon in de Verhandeling over de Leenroerigheid van het Graaffchap Holland aan 't Ryk, en f. van mieris over de. zelf-  GRAAFLYKE BEDEN &c. 39 §. XI. Laat ons nu zien, welke de macht der Graaven in deze landen geweest zy; en wel voor eerst , wat aangaat de Wetgevende macht, die was 'geheel geene, zoo lang wy vinden, dat de Graaven van de Koningen werden aangefteld ; want toen waren zy niets meer dan Bedienden der Koningen, en fpraken recht volgens de Capitularia , of zulke Wetten, die aan de byzondere diftriéten eigen waren; ook hadden toen de onderdanen het onbetwistbaar recht, om zich van hunne uitfpraak op de Koninglyke Afgezondenen te beroepen. Maar eerst van die tyden af aan, in welke zy begonnen hebben niet meer onder den titel van beftiering , maar onder hunnen eigen naam het bewind der landen te voeren, mogen de Graaven gezegd worden de macht om Wetten te maaken geoefend te hebben, zoo wel die het geheele land, als die deszelfs deelen betroffen; eene ontelbare menigte van Wetten en Privilegiën der Graaven is er in de Charterboeken voorhanden : dus reeds in 't jaar 1097. gaf floken s II., bygenaamd de Vette, wetten en privilegiën aan 't ambagt van ou d erk e rk (42) (*): en in de volgende tyden komen er zeer vele voor : zoo vindt men in 't jaar 1223., dat door flo- rens zelfde ftoffe ; waar by gevoegd moet worden de geleerde Acad. Verhandeling van den Hoog Edl. Heer Baron de meerman, de folutione vinculi quod olim f uit int er S. R. Imperium, & foederati Belgii Provincias. (4») Mieris, I. D. bl. 75. volg. (*) [By nader onderzoek zal men vinden, dat dit geval van later tyd is; zynde de Brief door mieris twee Eeuwen te vroeg geplaatst.]  3o VERHANDELING over de r e ns IV. eene Chore of Keur aan de ingezeten' ren van West-Kapelle vergund is (43): ook zyn er vele voorbeelden voorhanden van wetten aan een geheel landfchap in 't gemeen gegeven : dus by voorb. in 't jaar 1290. heeft f l 0 r.e n s V. den Zeeuwen nieuwe wetten voorgefchreven, en voegt hy er by : alle dinghen die gefcieden binnen voern. mercken, ende op dezen voirfz. «ront die de ivaerliken rechte toebehoor en, die fal men berechten by defer chore, ende by gheenre andere chore (44); eénige Steden echter zondert hy uit, aan welke hy toefraat volgens de oude wetten te handelen; uit welke voorbeelden overvloedig blykt, dat de Wetgevende macht door de Graaven geoefend is geworden: ja ook is deze macht altyd by de Graaven alleen gebleven; want hoewel, in aanvolg van tyden, vele Keuren voorkomen van de fteden zelve gemaakt , zoo kan men altyd béwyzen, dat zulk recht by een byzonder privilegie der Graaven aan dezelve vergund is; en het géfchiedde altyd met voorbehouding van het recht der Graaven: dus geeft wille m III. in 't jaar 1315. aan die van Haarlem de vryheid om eenige Keuren te maaken; behouden ons onzen heerlicheyde C45), en in eenen Brief van dien zelfden wil l e m, in ?t jaar 1326., den 5. Januari gegeven tian die van Vlaardingen, behouden ons rechts, ende in allen pointen voirfz. behouden onfer heerlichede ende onfer Graafliker ' ge* C43) Mieris , I, D. bl. 185. 219. 228. 240. 252. 271. 282. 344. II. D. bl. 156. en ov£i-alin,t Charterboek. (44) Mieris, L D. bl. 511. 535. 617. II. D. bl» 28. 244. 671. 231. 240. 250. (45) Mieris, H. D, bl. 150. I. D. bl. 222.  GRAAFLYKE BEDEN &c: 3i gewelf [dat is, macht'] (46), door welke clau[uien de Graaven wilden voorkomen, dat iets ter benadeeling van hun recht in de lieden gedaan of bepaald werde. Zelden echter zien wy dat de Graaven, zonder dat zy met iemand te raade gingen ,r Wetten maakten; want meesttyds namen zy den raad in van hunne Raadsluiden; en van hier vindt men reeds in de eerfte wetten, die nog voorhanden zyn, bygevoegd, op raad van myne lieden en getrouwen, of na beraadflaging met de Edelen en die van myn huis, of ook na beraadflaging met de wyzen (47) enz.: 't is waar, uit deze woorden wordt de vraag geboren, of namelyk de Wetgevende macht aan den Graaf alleen toekwam , dan of ook aan de Edelen, en naderhand ook aan de Steden P ik zou al te ver van myn oogwit afwyken , wilde ik op dit vraagff.uk naar vereisch andwoordën ; dit echter, komt my als zeker voor, dat uit die melding van Raadsluiden ,- Wyzen, Huisgenoten enz. niet bewezen kan worden het gene dé Gel. Heer van de water fchryft in de Voorr. op het Placaatboek van Utrecht:. de Graaven hebben alleen de uytterlyke luyfler, maar de Staten de Mogendheyd en vryheid in handen gehad; want wie toch zal daar uit dat een Vorst met andere lieden raadpleegt, ooic befluiten, dat deeze tfeel hebben aan het Oppergebied ? die voorzichtigheid en gewoonte der Vorften is pryslyk, dat zy niet allés naar eigen goeddunken verrichten, maar met meer kundigen over de zaken raadplegen: dus in Frankryk be- (46) Mieris, II.D. bl. 377. (47) Mieris, I. D. bl. 222. 344. 41&  3a VERHANDELING over de beneemen de woorden, par le Roi gen der Franken leefden niet van de belastingen uit de goederen dér onderdanen ^ maar van hunné eigene goederen, gronden en landeryen; en alleen van deze landeryen vorderden zy fchattingen; van daar de fchatting van Huizen, óxqHuuslata, of Huslotbo, of ook wel Huslada genaamd Werd , hoedanige fchatting in het alleroudfte Recht der Friefen voorkomt, by schotanus in de befchryving^ van Friesland, bl. 58. Dat ma ferd -penningen jelde ende huuslagen bi des Coninges ban (91), en in eene begiftiging van otto III. aan Graaf dirk van Holland gedaan: daar by ook alles , wat hy van ons recht, in het Land 'van Texel, in beneficie bezeten beeft, uitgenomen 'wat in de gemeene taal Huslada genaamd ïvordt (92); als ook in 't Register der goederen. van! (89) Eccard, Frdncic. L. XII. L '&. (90) Vader!. Hifi. II. D bl. 25. (91) Dg Handelingen van de Sociëteit van Gronini: pro ex-col. Jnre Patr. T. II. p. 40. 43. (92) Mieris, Cbarterb. T. I. p. 495 D  50 VERHANDELING over de van de Utrechtfche Kerk: van de tollen ook en van de koopwaaren , of van alles waar van 't recht der fc bat kamer voor 's Konings aandeel fchatting moet vorderen, alle tiende kome aan den H. Martinus : op gelyke wys ook van de fchatting die Huslotbo genaamd wordt (93). Dit Huyslotho komt eenigzins over een met de belasting der huizen, Verponding genaamd; ten minften in dien zin by laatere tyden vindt men het in het Verdrag, tusfchen jan van Beieren en de Friefen, in 't jaat 1418. Item fo bekennen wy unfen gnadigen Heer en zyn Hoeft and, unde de buy slagen twee Vlemfche van idlicke Huyfe des jaars (94): ook wordt melding gemaakt'van Cyn/en (Cenfus) (95) Schot (conje&um') (96), van verfcheidene tollen, tienden, gelyk ook Oevertollen , Bruggelden , en diergelyke , over welke men kan nazien du cange in 't Glosfarium op de woorden Ripaticum, Pontaticum (*). Ook (93") He da, pag. 6*4. 65. 66. (94) Benninga, Cbron.van Oostfr. bl. 189. Verg. alkemade op Melis Stoke in diderik II. en van loon op Klaas Kolin, vs. 589. (95) Mieris, I. bl. 6. (96) Mieris I. bl. 11. (*) [Tot beter verftand van het vorige 't welk maar aangeflipt is, dient men in acht te neemen, dat in het betaalen dier belastingen, hier alleen gefprooken wordt van die goederen, die des Konings eigene Domeinen waren, die overal verfpreid en oneindig wyd uitgeftrekt waren , en waaruit de Frankifche en na dezen de Duitfche Oppervorften alle die heerlyke giften deeden, en hooge leenen, ja zelfs naderhand Vorftendommen, uitgaven met alle die genen die er op woonden, die de landen bebouwden, tn welke bebouwers wel degelyk cynzen en belastingen onderheevig waren; zo dat als Koning ot]to III. aan Graaf DISK  graaflyke beden &c: & Ook uit de Boeten en Zoengelden (Freda); ©f afkoopingen over misdaden , kwam in deze landen een redelyk goed voordeel tot de Koningen, en te meer, nadien byna alle misdaden, zelfs den doodflag niet uitgezonderd, met geld* boeten verzoend werden, ja ook een opzetlyke moord werd alleen geffraft met verlies van de erfnis, daar alleen Kerkroovers, en flaaven, die hunnen heer gedood hadden, aan 't leven geftraft werden. Deze en meer andere dingen , die ik willens voorbygaa, zyn genoeg om aan te toonen, dat in die tyden, daar de zeden eenvoudig, en alle weelde nog vreemd waren, de Koning dirk den eigendom overgaf van alles wat hy van.zyn recht (de jure noftro ) in V land van Texel bezat, uitgezonderd het huislot, hy daarmede alle inkomften of belastingen gepaard deed gaan, welke de Koningen van Duitschland te voren van de landbebouwers (colonarii feu glebae ■adfcriptitii) op zyne Domeinen woonachtig, gewoon waren te heffen, of te ontvangen. Dit nu werden de Domeinen van Graaf dirk met alle de voordeelen'daaraan vast, uitgezonderd de Huislote, welke aan de Bisfchoppen van Utrecht was gegeven. Men kan zich van dusdanige groote Uitgiften of Terreingefchenken van die tyden, geen beter denkbeeld maken , dan in vergelyking der groote en uitmuntende giften, die ook nog de Keizerinne van Rusland gewoon is te doen aan zulke Ryksgrooten, welke zich in oorlog of anderszins uittteekend by haar verdiend gemaakt hebben. Op deze wyze was het in vorige eeuwen in gansch Europa gefield, doch zulks nam niet weg, dat hier en daar volk vryen op die Grondheerlykheden zaten, die hunnen vrydorfl van belastingen behielden , en ook zelve landbeboüweri onder zich hadden en daarvan cyns ontvingen, doch buiten dat aan de algemeene landwetten van den Grondheer, t zy Koning of des Konings Begiftigden, onderworpen wa« ïen.J D &  52 VERHANDELING over nz ningen genoegzame inkomften genoten, om naar hunne waerdigheid* den luifter der Majelléit op te houden. Maar bovendien hadden zy ook groote voordeden uit de vrywillige gefchenken hunner onderdanen. Want het was de gewoonte, dat als het volk op de Ryksvergaderingen van Maart of Mei te zamen kwam, de Koningen eenige gefchenken van de onderdanen ontvingen, ten teeken van eerbied en onderwerping : fkedegarius getuigt, dat pipyn in 't jaar 766. (97) in de algemeene Landsvergadering zoodanige giften ontvangen heeft: Aldaar de Vergadering in Mei, in plaats van in Maart, zoo als' te voren, ten dienjle der Franken, beleggende, is hy met groote gefchenken van de Franken en de Ryksgrooten be« giftigd geworden. Deze gefchenken hongen wel af van het vrye goedvinden der onderdanen , doch echter vinden wy, dat jaarlyks zulke giften aan de Koningen werden aangeboden, waarom ze over al jaar giften of jaarlykfche gefchenken (annua dona) genaamd worden; dus astkon. Annal. op 't jaar 827. en daar eene algemeene vergadering houdende, heeft hy de hem aangeboden jaar-geschenken, op eene plechtige wyze ontvangen. En dezelvde op 't jaar 827. De Keizer nu twee vergaderingen gehouden hebbende , ééne te Nymegen —— de andere te Compeigne, op welke hy de jaarlyksche geschenken ontvangen heeft. Maar deze begiftigingen, die in 't eerst uit enkele milddadigheid der onderdanen voordvloeiden, zyn by verloop van tyden eenigermate eene zaak van noodzaaklykheid ge- wor-; C97) Cbronic. ad ann. 7 66.  GRAAFLYKE BEDEN óre. 53 worden, waarvan frotharius(q8) fchryft, dat de Franken tot het opbrengen gedwongen zyn : V zy zue om de Koninglyke gefchenken, die wy ter Vergadering brengen, byna als gedwongen worden te geven de beste paarden, die wy hebben: want dat vrye goedvinden om gefchenken te doen fchynt allengs bepaald te zyn geworden , en wel federd karel^ Groote verordende, dat al wie tot de Koninglyke begiftigingen paarden zou brengen, hy op ieder der zeiver zynen naam gefchreven moest hebben : want daar door werd ieder eeniger wyze verplicht gefchenken te brengen , om des Konings ongenoegen niet tegen zich te verwekken, en voornamelyk ook zyn door deze verordening dezelve zeer vermeerderd , nadien ieder om zich des Konings gunst te verwerven, boven andere in zyne gefchenken trachtte uit te munten. Nog verder zyn de Koningen gegaan; en 't gene te voren een vry willig gefchenk was, heeft langzamerhand de gedaante eener belasting aangenomen; want daar deze giften niet altyd evea vaerdig, of niet op den gewoonen tyd, of zoo als de Koningen meenden, al te middelmatig aangebragt werden , begonnen zy ze door hunne Graaven van de onderdanen te vragen (99), en dus het woord gefchenk of gifte allengs buiten gebruik raakende, komen ze ook voor onder de zagte benamingen van vragen , verzoeken , biddingen, beden, en diergelyke. Verg. du can> GE, C98) Epiff. 21. (99) Wagen aar, Vad. Hifi. II. D. bl. 24. Boprwus , de Rep. L. VI. cap. 2. Leyser , Med. ad jf. Spec. 434. D3  54 VERHANDELING over ©e ge, in Glos/ar. Med. Latin. op 't woord qu as« stae. En dk is de ooriprong der Beden geweest, zoo als die naderhand van de Graaven, naar 't voorbeeld der Koningen, zyn gevorderd geworden; zoo als wy aanltonds zien zullen. $• HL Zoo lang de Graaven [ook] in deze landen bloote Bedienden der Frankifche Koningen waren , kwam hun geen het minfte recht toe , om op den naam van Beden iet van de ingezetenen te vorderen, nadien dit door 't ganfche Ryk den Koningen alleen was voorbehouden; de Graaven hadden zulks wel eens onderftaan, maar wyl hunne Beden op geen recht gegrond waren, vond karel de Groote wyslyk goed, door een algeEdict, zulke afpersfingen tegen te gaan ( 100). Wy hebben ook vernomen (zegt hy) dat eenige jongere Graaven of eenige Bedienden van't Gemeenebest , of fommige meer vermogende Bedienden der Graaven eenige vergeldingen of inzamelingen, fommige by voedering, fommige ook zonder voedering, als 't ware by beden van het volk plegen af te vorderen, van welk alles zvy meenen, dat op eene billyke wyze 't ganfche volk bevryd moet worden , dewyi op verfcheidene plaatzen het volk daar door zoo z r gefkfaki is, dat vele het niet kunnende dragen, gevlucht, en van hunne heer en of'patronen weggeraakt, en de landen zelve tot woestenyen gebragt zyn ; maar dat men meer vermogende of Ryke lieden , 't zy by volkomen vryen wil, 't zy uit wederzydfche genegenheid, eenige er* {leo) CapituU anru 801, cap. 66.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 55 erkentenis/en wille doen, zulks verbieden wy niet. Zy ook bedriegen zich , die meenen, dat deze Beden zoo noodzaaldyk zouden geweest zyn , dat de Vorften zonder dezelve hunne waerdigheid niet konden ophouden; hoe grof men zich hierin verzint, kan men lichtelyk ontdekken , zoo men alleen de gewoone inkomften der Graaven een weinig naauwkeuriger nagaat. 1. Zy hadden hunne eigene allodiale goederen , die zy als Heerfchappen of Grondheeren bezaten , of als byzondere perfoonen, 't zy ze die door de milddadigheid der Koningen, 't zy onder eenigen anderen rechtstitel verkregen hadden ; en hoedanig deze ampele goederen geweest zyn, kunnen wy besten onderfcheiden opmaken uit de begiftigingen, waar mede zy den een en anderen zelf begunftigden; en hier toe is alleen ten voorbedde voldoende de brief van de begiftigingen , [door Graaf dirk] aan de Abtdy van Egmond gedaan ( 1 ). 2. Landsheerlyke goederen en Rechten, daar aan verknocht, waar toe men brenge de rivieren, havens, oevers, ftranden, eilanden, onbebouwde landen, tollen en diergelyken. 3. De wouden, jachten, en alle daar uit voordvloeiende rechten. 4. Het Muntwezen. 5. Alle verlatene goederen , vervallene erfnisfen, verbeurd verklaarde goederen , geldboeten. 6. De leenverheerwadingen, en andere voordeden, hun uitdeLee- nen CO Mieris, Cbarterb. I. D. bl. 70. waar uit blykt, dat die Abtdy deor de milddadigheid der Vorften , töen reeds 217 manfen bezeten heeft: en wat een m a nsus geweest zy , verklaart de Hr. kluit , in mi. ad Cbron. Hdt. pag, 21. nou 50. D4  56 VERHANDELING over de nen toekomende; als mede de begevingen van, Beneficiën, en vele andere zaken, die ik kortheidshalve voorby gaa, welke alle hun in hunne eigene laudhezittingen over 't geheel , en in de Domeinen - der Koningen, aan hun bellier toever-trouwd, voor een gedeehe toebehoorden (*_). S- IV. '■ Wanneer naderhand de Graaven, met ter zyde Helling van 't gezag der Koningen en Keizer ren, alle de rechten van Oppermacht, niet meer onder den titel van bevelfchnft, maar op hunnen eigen naam, begonnen te oefenen, is het zeker, dat zy ook Beden gevorderd hebben; en de reden is ligt te vinden; want der Graaven inkomt ften waren [naderhand] niet genoegzaam om a^les te verzorgen, wat vereischt wordt, om den welftand van 't Gemeenebest te bewaaren en te vermeerderen; en daar uit volgt, dat ook nu aan hun, als aan de Oppermacht, het recht toekwam om van de onderdanen onderftandén, by Beden, pf andere lasten te vorderen; en dat ook de Graaven ("*) [Als men de denkbeelden van onze tyden, of de grondbeginzels van 't algemeen Staatsrecht hier in mengt, zoude het vreemd yóorkóoraén alle die bovengemelde inkomften en goederen onder landsheerlyke goederen perfoneel te betrekken , daar men nu veelal gewoon is zoodanige domeinen als 's volks bezittingen aan te merken; maar dit bragt het Uomaniaale fyflema van die tyden mede , mee het daaruit gevolgde feudale fyftema, 't welk oorfpronkelyk meest- vasje landen en de rechten daar aan vast, aan een perron en zyn huis vergunde, waarvan nog by ons; de mindere Heeriykhedep , hoo^e en laage , het oude af» drukfel maaktu. ]  GRAAFLYKE BEDEN &c. sr ven alleen zich van dit recht bediend hebben , leert ons Philippus a Leidis (2). Niemand (zegt hy) hoe groot ook, behahen den Vorst, heeft of kan hebben, invordering, onder ft and of geldbeden. En verder: van al het geen wat r egalia genoemd wordt, heeft alleen de Vorst de hefchikking, het aanvaarden van oorlogen , het onderzoek over de onderjlanden en de lasten der fchatkist zyn hem alleen voorbehouden. Ook blykt dit uit de bewoordingen in de Charters gewoonJyk voorkomende: 's Graven beede, Graaflyke beede, en andere; waarom ook de Graaven ze doorgaans onfe beede noemen , en , vry en exempt te zyn van te contribueeren in onfe bede (3). Boven alles echter moet men wel acht geven op de onderfcheiding, die oudtyds plaats had tusfchen noodzaaklyke en vrywillige Beden; want vele Schryvers, meenende dat alle de beden van den zelvden aart geweest zyn, hebben fomtyds zeer zwaare misflagen begaan, en de Beden, die door de Graaven als Grondheeren werden ingevorderd, niet onderfcheiden van die, welke wy naderhand zien zullen, dat zy als Graaven gevorderd hebben. Dus zal het noodig zyn van beide afzonderlyk te handelen. Zoo veel de eerfte betreft, er is geheel geen twyfel, of deze konden van de Graaven met het hoogfte recht geëischt worden: en dat ze geëischt zyn geworden, leeren allerduidelykst ontelbare Brieven, in welke zy of uitdruklyk afgevorderd, of kwytgefcholden, of ook als Leen vergund worden; (2) De cura Reip. Caf. 43. pag. 139, 390. (3) Van leeuwen , Handv. van Rhynl. bl. 514, 5'S* D5  58 VERHANDELING over dk den: dus by voorb. in 't jaar 1199. Graaf dirk bevestigt aan de Kerk van de H. maagd maria te Rynsburg, zeven ftukken landsen een half in zekere plaats die nortghe [heden Noordwyk) genaamd werd, met al het recht, uitgezonderd dat de daar op wonende een vyfde gedeelte van 's Graaven bede moeten voldoen (4). Dus ook,, Graaf jan in 't jaar 1297. beflist een verfchil tusfchen de Cynsfchuldigen in het diftricf van den Heer Ogier en Herman Bokele, Alfe van haerre jaerlyxe bede die zy der Graafickhede [dat is, den Graaf] fcbuldich zyn (5); zulks blykt ook uit het toeftaan van vrydommen ; in 't jaar 1213. verklaart willem de Abtdy van Rynsburg vry en voor altoos ontheven van alle belasting der Bede (6); en even zoo ontbreekt het niet aan voorbeelden , dat de Beden in Leen zyn afgeftaan : dus heeft Graaf florens aan dirk van Alkemade zeker land in Reiderwaart en al het fchot ■ namelyk 21 ponden Hol- landsch, ieder jaar te ontvangen ——- onder den titel van Leen gefchonken (7); by welke voorbeelden nog gevoegd kan worden de afftand van Graaf willem aan gherard van vorne, van het vierde deel van Zeeland, Beoosterfchelde, van alle de beden die aan ons en onze erfgenamen in 't vervolg zullen opge- bragt worden ( 8 ). C43 Mieris, Cbarterl. I. D. bi. 134. C5) Mieris, i. D. bl. 586. ( 6) M1 er 1 s, Cbarterb. I. D. bl. 159. verg.Hoofdd. IIL C7) Mieris, I. D. bl. 383. (8) Mieris, II. D. bl. io>  GRAAFLYKE BEDEN &c; & 5- V. Deze Beden oudtyds van de Graaven ingevorderd, fchynen niets anders geweest te zyn dan eene belasting of cyns, die uit de Domeinen der Graaven betaald werd; waarom ze van fommige ■wettige of ook wel noodzaaklyke genaamd worden (9), om dat ze uit het recht van bebouwen {jus colonarium) voordvloeiden , en met zeer goed recht konden afgevorderd worden; in onze Charters worden ze doorgaans ordinare beeden genoemd, om dat ze op bepaalde tyden gevorderd werden; fomtyds ieder jaar, van,waar jaarbeeden; in eenen brief van willem van Henegouwen, 7. Febr. 1323. daar onfe fchot ende jaarbeeden mede te minre wort (10), en in eenen Brief van jan, van 't jaar 1297. dus: alfe van haar jaarlyxer bede (11) : fbmwyl ook tweemaal in elk jaar, van waar Mey - en Bamis fchot, herfst- en lentebede ("12); of ook fomtyds om ieder derde jaar, welke in 't byzonder, bottin ge of boddinge genoemd werden. De poorters van Leiden zullen geene caligien (*) ■— geven dan eene caligie van 't eene derdejaar tot het ander derde, welke 'gemeenlyk bottinge genoemd wordt, die namelyk 3 ponden en 5 folidi niet zal te boven gaan (13). Ook merken wy aan, dat aan deze Beden meer andere eenftem- rai- (9) Du cange, in *t woord auxilium. (10) Mieris, II. D. bl. 303. OO Mieris, I. D. bl. 585. (12) Mieris, I. D. bl. 424. C*') [Misfchien taligia, dat is, tallia, in Vrankryknog >ekend. ] (13) Misris, I. D. bl. 344. e« *V~. D. bl. 176,  6o VERHANDELING OVER DE mige namen gegeven-werden; als cenfits (cyns), tallia, Schot, Lot, Morghengeld', welke namen alle door malkanderen gebruikt worden; en van welke wy ook nog kortlyk moeten fpreken. Schot, was de algemeene benaming, alle andere belastingen in zich bevattende, die van de landbouwers, en in 't gemeen van 't geringe volk (*) betaald moesten worden, deels om de gemeene lasten te helpen dragen , deels ook om eenige dienften, aan den Graaf verfchuldigd, af te koopen; zeer fraai verklaart dit lams (14): Bit Schot, ook van alle tyden af gehad hebbende tweederly amploy ofte beftedinge, want wier den daar uyt betaald eerst alle beeden, en dan voorts mede alle den laste van de gemeenen buur en, als by exempel , des Graven hof dienften , Boddingen, vroonfchulden, thynfen, hoender gelden, en andere diergelyke meer, die gebragt wierden, ende nog gebragt worden aan den Rentmeefter van de Domeinen der Graaflykheid; waaruit ook het woord Schot zelf door g. van loon verklaard wordt, meenende dat het zoo genaamd is, om dat het van het gemeenfte foort van menfchen betaald werd, mits deze belasting in 't eerst maar alleen op de lyfeigenen of het uytfchot des volks is gelegt geworden, is daarom dezelve in het vervolg onder den naam van fchot bekend geblee- ven (*) [Men moet in die tyden in 't oog houden, dat men door plebs, V geringe Folk, geene andere verftonddan zulke cyns- en fchotfchuldige lieden, die op huns heeren landen arbeidden, niet, gelyk heden , als vrye landlieden en bouwers, maar als onvrye, aan dat land gehechte luiden. Men zie hier na. j O4) Handvesten van Kennemerland, bi, 149.  GRAAFLYKE BEDEN &c: 6i ven (ï5): andere leiden het woord af van het Duitfche Schutz, dat is, befcherming, wyl om deze reden de belastingen betaald worden; andere van Schieten, 't welk het zelvde is als uitlangen, geven; andere weder anders ( 16). Lot, was die fchatting of cyns, welke iemand gehouden was te geven voor zyn hoofd, of voor den grond of voor koopwaaren: verg. den Brief van stephanus Koning van Engeland 1159. vry van fchot en lot en geld en danegeld; van daar by de Franfchen beteekent lot, een deel (17 ). Morghengeld, was eene fchatting der landeryen, of een bepaalde geregelde fchuld (canon} die ieder jaar van den landbouwer betaald moest worden; en beteekent het zelfde als cyns, tins, cenfus, zoo als blykt uiteen diploma van Graaf willem, 131 o.; insgelyks zyn ganfche cenfus, die op Duitsch Cyns , of Morghengeld genaamd wordt (18); en uit eene bulle van paus clemens, 1313. De Graaf had alle zyne jaarlykfche cenfus die op Duitsch Tins of Morghengeld genaamd worden (19); dus moet dit Morghengeld niet verward worden met het gene wy zien zullen, dat naderhand buitengewoon gevorderd is, en welk uit loutere goedwilligheid der onderzaten , buiten noodzaak van recht, den Graaven is toegeftaan: waar van hier na. De- ( 15 ) Ahu.de Regeeringswyze van Holland, IV. D. bl. (16) Verg. Rechtsgeleerde Proev. over de Droflend. in Overysfel, bl. 27. volg. Hal ta u's, in Glos/ar. vos. schoss. " ' (17) Du cange, in Glosf. voc. lot. ( 18) Mieris, \\, D. bl. iop. C19) Haltaus, Glosfar. voce Morghengelt,  VERHANDELING over de Deze Beden nu, of met welken anderen naam zy genoemd mogten zyn, waren eene matige belasting; doch hoe ook, zy verfchilden grootlyks naar den tyd en plaats; by mieris, II. D. bl. lm. worden ze bepaald op drie penningen; ende wy zullen hebben van de voorfeide lande onfe bede, of fchot, dat es te verft aene drye Hollandfche penningen van elcke gemeete jaerlicx; en by phil. a leidis, zy worden gegeven in geld, namelyk van ieder fiuk land of bunder zoo veel of zoo veel, en fomtyds een halffchild («6)dus ook , die van Zeeland moeten aan ieder Graaf by zyne blyde inkomst geven, 12 grosfen van eiken halven bunder, die gewoonlyk ghem e t genaamd wordt ( 21). Doch om den aart dezer Beden recht te verftaan, moet men vooral acht geven op den ftaat der genen, die ze opbragten. Deze werden genaamd bedefchuldige lieden (22) fchotboort%e luyden ( 23 ) fomtyds huysluyden ( 24 ) buuren (25) cenfuales (&6) (cynsplichtige), en in 't gemeen komen zy ook voor onder den titel de gemeente, in eenen Brief van willem III* 11. Augustus 1305. waar ze dus gensemd worden in opzicht der Edelen en vry geborenen ( 27): doch (20) Be cura Reip. Caf. VI. pag. 22. (21) Aldaar, Caf. 43. pag. 139. (22) Lams, Handv. van Kennem. bl. 44. (23) Een Brief van Hertog albert, 1391. by van leeuwen,> Prjvil. van Rbynl. bl. 193. vetus jus Tranli* falamcum, P. III. art. 8. C24) Mieris, I. D. bl. 535. (25) Mieris, III. D. bl. 329. £26) Matthaeus, de Nobilit. L.III.C.9.P. o<7„ ( 27) Mieri s, II. D. bl, 48. V P 957  GRAAFLYKE BEDEN &c; 63 doch men moet tot de alleroudfte tyden afklimmen, om den voormaligen ftaat dier cenfuales in deze landen, recht te verftaan: en voorname'lyk is hier by aan te merken, dat gelyk by de Gerrnamfche volken (28), en in gansch Europa, de llaaverny grootelyks plaats had, dezelve ook in deze landen niet onbekend was: zie de friesche wet, Tit. XV. §. 4. Tit. I. §. io. De gedenkfchnften van die tyden geven overvloedig vele voorbeelden dezer llaaverny aan de hand. En och of er in onzen leeftyd geene voetftappen meer van overig waren ! maar daar waren verfchillende foorten van flaaverny, en de dienften dier flaaven waren verfcheidenlyk; van hier werden fommige fiscalini (aan de fehatkamer verbonden), andere ecclefiafiki (aan de Geeftelyken verbonden ) andere aan den dienst van by. zonder e perfoorien onderworpen; welk alles nader open te leggen , zou wel niet nutteloos, maar toch overtollig zyn; laat ons zoo veel tot onze ftoffe behoort, kortlyk verklaaren. Die ftaat van flaaffche dienstbaarheid, welke in de midden-eeuwen plaats had, was aan verfchillende oorzaken toe te fchryven. In 't begin van 't voorgaande Hoofddeel hebben wy reeds gezien, hoe wegens de woefte onbefchaafdheid dier tyden het gebruik was ingevoerd om de gevangenen in den oorlog tot den ftaat van flaaverny te vernederen, verg. L. 24. ff. de captiv. & poft hm. reverf. maar toch waren er ook vele andere wyzen om flaaven te maaken; eenige 't zy uit nooddwang, 't zy door verdrag ónder- wier- (28) J. caesar, de Belh Gaïïico. L. VI. C. nr en Tacitus f de\Mor. Germ. cap. 20. .Si ?.; ■  6\ VERHANDELING over db wierpen zich aan eens anders onderdanigheid; dus by voorb. die door hongersnood of eenige an* dere ramp gedrukt waren, gaven zich veeltyds over tot llaaverny, zoo als van dezulke gewag is in de Formulieren door sirmond uitgegeven, n. 10. andere in een tweegevecht, of ook wel door 't werpen met dobbelfteenen verwonnen (29); andere eindelyk werden flaaven by vrye verkiezing, en uit hunnen eigenen wil (30). Hoe ellendig nu de ftaat dezer flaaven geweest zy, verklaart de Heer robertson naar zyn gewoonte zeer fraai (31): niets toch, gelyk dit uit den aart der llaaverny voordvloeit, werd by hen in eigendom verkregen, maar wat zy aanwonnen, wonnen zy aan voor hunne Heeren, ja zelfs, zoo hun iets toekwame onder den naam van byzonder eigendom, was hun echter de vryheid niet overgelaten om daar over vry te befchikken (32): waar door zy eenigermate verfchillende waren van zulke, die onder den naam van LitioïLasft, op 't Neerduitsch Laat en voorkomen ( 33 ): 60 welke by matthaeus omfchreven worden, als die, daar ze in Hen oorlog gevangen zynde gemaakt , hadden kunnen weggevoerd of gedood wor- (29) Tacitus, M. G. cap. 25. ( 30) Heda, p. 118. Lex Frefonum, T. II. J. 1. (31) Inleid, op V leven van iïarelV. Seét. 1. not. 9. verg. Potgiesser, de ftatu fhrvorum.L. II. C. 1. §. 4. 10. 24. L. III. C. 6. &c. en v. d. schelling, Holl. Tiendr. I. D. bl. 134. (32) Van loon, Aloude Holl. Regeeringrjoys. III. D. bl. 251. (33) V. d. schelling, Tiendr. bl. 138. en II. D. bl. 351. volg. van leeuwen, Batavia Illuflrata, bl. 324. en 1344. gudehnüs, de Jure Novisfimo. L. U c. 5. in fine.  GRAAFLYKE BÉDEN &c. 6$ Morden, in de overwonnene landen werden overig gelaten , om de landeryen te bebouzven; of die uit den harderen ftaat van flaaverny wel niet vry gelaten , maar toch in eenen zagteren waren overgebragt, onder verplichting van een jaarlykfche cyns ( 34 ) : aan deze waren eenige goederen in eigendom gelaten, over welke't hun onder eenige bepaalingen geoorloofd was te befchikken; ook konden zy zich van hunne heerén vrykooPen (35)i en des niet tegenftaande bleven zy in den flaaffchen ftand, oefenden flaaffche dienften, en konden, gelyk de andere flaaven vervreemd worden; alleen in trappen verfchillende, waarom ze ook overgeheld worden tegen Vry en (36). Ondertusfehen is de ftaat der flaaven van tyd tot tyd verzagt geworden; men vindt, dat hun wel eens akkers en landen van hunne heeren 'vergund werden, om zich daar uit te onderhouden, en van daar leiden zy zich toe op de veefbkkery, koopraanfchappen en verfcheidene handwerken (37); zy bragten hunnen heeren den cyns op, en werden vervolgens om verfchillende Oorzaken vrygelaten; dusbyMARcuLFUs(38) beveelt een Koning der Franken : dat gylieden door alle onze hoeven, welke in uzv bedryf'zyn, of in 't bedryf van andere onze huisbedienden door 't gan. (34) Be Nobilitate , L. IV. Cap. IX. Lex Ripuar. tit. 42. §. fi (35) Lex frisionüm, Tit. XI. §. 2. (36) Lex salica, Tit; XXX. §. 1. Lex freson. Tit. I. §. 19. Ti!. VI. §. i. (37^ Lex salica. Tit. XIV. §. 11. Tit. XXVIL §. 3. Lex ripuar. Tit. LX. §. 16, 17. (38) In formuln L. I. formul. 30, E  66 VERHANDELING over de ganfche Koningryk , door uwe brieven drie dienstbare lieden van beiderlei fexe, op elke landhoeve, uit kracht van onze goedheid, van de dienstbaarheid ontflaat, en vry maakt, van wegens de geboorte van onzen zoon (39): dus ook in geval van hooge noodzaaklykheid , eft onvermydelyk gevaar, werden ze fomtyds vrygelaten, om onder de krygsbenden te worden opgefchreven (40); velen echter verworven zich hunne vryheid door in een klooster te gaan, of ook door Kerkelyke dienften waar te nemen; doch daar deze gewoonte tot misbruik verkeerde, en karel de Groote vreesde, dat op die wyze de landhoeven verlaten , en de bebouwing der landeryen te zeer verwaarloost zou worden, voorzag fiy daar in uitdruk lyk (41 ) (*) , dat van eigene luiden zoo mans als vrouwen, er niet boven een matig getal in 'de kloosters aangenomen mogen werden , op dat de landhoeven niet verlaten worden: en om niet te zeggen, hoe groot een getal flaaven dikwils tot be- (39) In formulis, L. W.form. 52. (40) Nithart, Hijl. Disfenf, Filiorum Ltidov. PU. L. IV. fol. 105. (41) Capitul. I. arm. 805. cap. 2. C * ) [ Wv moeten ons plaatzen in die tyden, en dan zal men vinden, dat geen vry man 't land bebouwde ( zoo als thans) , maar dat alle landbebouwers en bewooners der landhoeven hunner Heeren tot den flaaffchen of onvryen ftand behoorden; waaruit gemaklyk na te gaan is de oorfprong van den boerenfland door geheel Europa, die, na de Vrymakingen, in fommige Gewesten, nu met de Stedeli ïgen te zamen den derden Stand (le tiers Etat), in andere Gewesten een afzonderlykfcn en vierden Stand uitmaken; de Geestelykcn tot den Eerjlen Stand, en de Edelen, (oulings de oorfpronklyke Frycn) tot den tweeden btand behoorende.]  GRAAFLYKÈ BEDEN &e. behoudenis der ziel werd vrygelaten (42'); zoo was behalven andere wyzen van vrylating ook deze de gcwoonc, dat de flaaven zicfTuit hunnen buidel van hunne heeren vrykochten; een fraai voorbeeld van zulke vrykooping geeft van loon op-(43') : Wj Dirk van Ékenfcheyde, en Godfchalk myn zoon doen te weten en bekennen uit kracht dezer tegenwoordige, dat Everbard van Mèdrike naar zynen ftaat ons toebehoorde, en verlangde Van ftaat te veranderen; zvy aan zyne begeerte willende Voldoen, wy met hem voor den raad der ftad Sufate Verfchenen zyn,, en hebben hem daar in tegenwoordigheid der Burgemeefleren, Raden, en 't geheele Collegie vry gemaakt van alle juk van dienstbaarheid, en van alle recht, waar door hy aan ons verbonden zvas, zoo dat hy vry en daar van ontheven zy, hebbende wy daar~ voor bet behoorlyk geld ontvangen. Ja ook is 't wel gebeurd, dat eene ganfche Landhoeve vry verklaard werd, als de heeren't eenigen tyd geld noodig hadden, zoo als omtrent den Abt van Egmond a. matthaeus leert, in not. ad AnnaL Egmitndqn. pag. 201. Maar toch deze vrylatingcn veroorzaakten den heeren meestentyds geen groot nadeel; want behalven dat ze geenzins om niet gefchiedden, moet men aanmerken, dat die vryheid, welke zy in dien tyd verkregen, geenzins volkomen was.— Dat toch zeer zelden eene volkomene vryheid verkregen werd, leert ons j. a. kopp (44)- maarzy bleven nog door zekeren band van dienstbaarheid C42I Balüzius, Mifcetlan. T. IV. p. 338. (43) Aloude Regeer, van Holl. IV. D. bl. 36. not 2 (44) De inftgm dif. inter S. R. J. Comités & Nob.im'. E a mcd.  68 VERHANDELING over de heid, welke de dienstbaarheid van vrylating ge« noemd werd, aan hunne heeren verbonden; van daar, dat zy, zoo min als de flaaven, werden toegelaten om getuignis te geven , van ambten geweerd werden, 't hun niet vry flond zich met vrygcborene in huwlyk te vereenigen, een cyns bleven opbrengen , ter afkooping van flaaffche dienften, welk alles onder den naam van Schot begrepen werd (45); waar uit dus blykt, dat die jaarlykfche cyns, jaar fchot enz., een teeken was van hunnen vorigen flaaffchen ftaat, en derhalven dat die cenfuales, of fchotbaare luyden wel zeker onderfcheiden moeten worden van de in genui, vry en of welgeborene (46). . Dit Schot nu was den fchotbaren zoo zeer aanhanglyk, dat zy niet dan door eene byzonder van den Vorst gedane vergunning, van 't zelve ontheven konden worden, zoo zelfs, dat wanneer een fchotbare eene landhoeve aankocht, die van alle lasten vry was, des niet tegenftaande [in latere tyden] verplicht werd daar uit cyns te betaalen; dus vindt men eenen brief van Hertog aleer t, van 't jaar 1391. in welken uitdruklyk voorziening gemaakt wordt; waar eenig goed dat nu niet fchotbaar en waare , en namaals aan fchotbaare luydc quame, dat fel tot eeuwige dage fchotbaar blyven gelyke andere goederen ; want wy anders onfe dienst en heerlykheid daar mede verhefen ( 47 ), want op die wyze zouden zy anders, med. Seél. T. §. 10. pag. 47. Du cange, in voce li- bertu s. (45 ) Lams, Handv. van Kennem. aangeh. pl. (4<5) Matthaeus, de Nobilit. L. IV. pag. 957. Mieris, Charterb. II. D. bl. n. 38. 559. C47) By van leeuwen, Handv. van Rbyn/. bl. 193-  GRAAFLYKÊ BEDEN &c. 69 ders , tegen den wil van hunnen heer, zich zeiven van het fchot hebben kunnen vrymaaken: dus ook werden hunne Leengoederen fchotbaar, volgens eenen ,Brief van willem VI. van 3. April 1415. al hoi/det een bedefchuldigh man zyn goedt van yemand te leene, daar zal hy fchot af gelden (48 ): dit echter werd bepaald tot zulke goederen, die zy van anderen in Leen verkregen , niet die van den Graaf, waarom de Graaf er by voegt, fonder van ons, [dat is , uitgezonderd, indien 't onze leengoederen zyn]; want aan den Graaf kwamen aanzienlyke voordeden genoeg uit de Leenen , dan dat hy zyne Vafallen met eenen dubbelen last zou bezwaard hebben: ja ook wanneer een fchotbare [ naderhand ] tot ambten of bedieningen werd toegelaten, die oorfpronklyk alleen tot vry geborenen behoorden, gelyk dat van Schout, Scheepenen enz. zoo bleef hy echter aan den cyns onderworpen, al word een fchotbaar man Schout, daarom en zal hy niet vry zyn (49)- Derhalven , met uitzondering alleen van de Leenen der Graaven, bleven alle de goederen der fchotbaren ook fchotbaar , en gingen met dien last over tot ailerlei andere vrye bezitters; en als dit fomwyl niet in acht genomen werd, niet zonder merklyke benadeeling der Beden; hebben de Vorften , herhaalde reizen , bevolen fchotbaar land zal fchotbaar blyven wie het ook krygt; waar van nader. Öp het zelfde recht fteunen ook de Beden, die van de lieden gevorderd werden; want federd de Vor- (48") Mieris, aldaar IV. D. bl. 332. (49) Mieris, I. D. bl. 536. E 3  79 VERHANDELING over de Vorften in deze landen fteden begonnen te (lichten, plagren zy vele fchotbare heden met het Poorterfchap te begiftigen: onder de verfcheidene privilegiën nu, verkregen diefchotbaren mede, dat ze niet verplicht zouden worden aan iemand flaaffche dienjten te bewyzen : een Brief van Graaf willem 1.245. Nadien dat iemand Poirter gemaakt 'fa en is hy niet fchuldig iemand dienstman te xveefen, maar hy zal gebruiken die vryheeden der Poirtcn na den Poirtrecht: bovendien werd hun de cyns der landeryen kwyt gefcholden , en zy werden in vele dingen tot de vry geborenen gereekend ; maar toch, op dat niet alle grh .-u gen is van hunnen vorigen ftaat gansch vernietigd mogte worden, werd hun eene matige fommë opgelegd, om jaarlyks te betaalen, in opzicht van 't weik zy ook van de vry geborenen onderfcheüen werden,- (want geen vrygeboren, dat is, wiens voorouders nooit aan iemands byzonder eigendom onderworpen waren geweest, mogt met belastingen bezwaard worden ) en daar naarvolgens werd de oude quote, of de opbrenging der byzondere fteden gefchat; dus by voorb, in eenen Brief van gherard van voor^j aan die van den Briel in 't jaar 1306. Dat zuy otnme oorbaar onfer Steeden ende onfe goede lieden van den Briel hebben gegroet hair schot opfes fe en tzvintich pond Holland; en feeven fchellingen jairlyks te ge'even te Sin te Martyns Misfe, en dus van andere, van welke daar na. Uit deze gezegden fchynt my zeer klaar te blyken, dat die Beden eemglyk uit het recht van de bebouwing der landeryen (jus colonarium) moeten worden afgeleid, en dat ze niets anders geweest zyn f dan een zeker inkomen uit de Domei-  GRAAFLYKE BEDEN &c. ?r meinen, waarom ook van leeuwen zegt: zulks is dan Mey - ende Bamisfchot of Herfst - en Lente - beede een jaarlykfcbe Pagt ofte Erfrente (5°)» en derhalven, dat ze min naauwkeurig met den naarn van Beden beftempeld werden , nadien de fchamngfchuldige volkomen verbonden waren dezelve te betaalen. §• VI. Voords kan men deze Beden voegzaam tweeledig verdeden; namelyk in gewoone of b u itengewoone. De ge woon e waren, die eene vast bepaalde opbrenging vorderden, 't zy ieder jaar, 't zy op zekere tyden. De buitengewoone , die in onvoorziene gevallen geëischt werden, 't zy om in éénmaal, 't zy op zekeren tyd op te brengen. Van de gewoone zal'niet noodig zyn nader te fpreken, wyl die uit het reeds gezegde genoeg kunnen verftaan worden: maar laat ons kortlyk zien , hoedanige de buitengewoone geweest zyn. Er worden voornamelyk zes gevallen opgegeven, in welke deze gevorderd werden; i. in tyd van Oorlog; 2. by de Inhuldiging van eenen Graaf; 3. als de Graaf of zyne kinderen inHuwlyk traden ; 4. wanneer de Graaf ten Keizerlyken Hove geroepen werd; 5. als de Graaf of zyne zonen in den Ridderlland werden aangelchreven; 6. wanneer de Graaf in den Kryg gevangen ware. Laat ons van ieder afzonderlyk zien. Dat ter oorzaak van eenen Oorlog zulke Beden ge- (50 ) Redenerend Onderzoek over bet Recht der Edelen &c. bl. 82. E 4  '?a VERHANDELING over de gevorderd ! werden, is niet moeilyk te bewyzen ; want ieder, die de invallen der Hunnen, Deenen en andere volken, als ook de inlandfche oorlogen nier aandacht overweegt , zal aanftonds zien, dat de Graaven om deze reden niet zelden hunne toevlucht rot buitengewoone Beden hebben moeten nemen; doch fchoon die Beden dikwils kwamen, waren zy echter matig; want dewyl eene befoldigde krygsmacht door gansch Europa nog onbekend was, waren de burgers verplicht den Vorst op hunne eigene kosten in den oorlog by te ftaan. Dat geld nu werd genaamd heervaar dgeld, kogfchulariemtale, en het was eigenlyk eene vrykooping van dienstbaarheden, die de fchotbare zouden hebben moeten doen; dus vindt men by mieris een voorbeeld, dat a lb e r t van Beieren een gedeelte van zoodanige Bede kwyt fcheldt: zullen ons voortaan dienen mét, 16 riemen ende mit niet meer, ende daar of beede geven (51): dus ook vermindert die zelfde Graaf den tax der cynsfchuldigen van heil 00: zvant de gemeene bueren van Heiloo voor defe tyt altoos (fcbuldig) hebben geweest te dienen met 12 riemen ende volck nae der riemtale, als wy openbaer dienst ende heervaert geboden Imdden geven mit defen brieve dat zy ons ende onfen nacomelin^ gen voortaen tot eeuwigen dage dienen fullen in onfer hèervaert ~— met zes riemen, endedaer voor hebben fy ons gegeeven ende voldoen by bande ons ghetrouvie des Domproost van Utrecht ons treforier die ons goede reeckeninge o/f doen fal, 24 Hülants Schilden, ende fcheldenfe daer afquyt met defen brieve (52); verg. van loon, alou- d§ (51 ) M'eris, FIT. D. bl. 4^o» (52; Mieris., 111. IL bi. 631,  GRAAFLYKE BEDEN &c. 73 de Holl. Regeeringszvys, IV. D. cap. 13. en van hier ook by mieris, ende oic onfe beede ende fchot betaalen, zo wanneer ons ojf onfe nacotnelingen beede of heervaard tot Cats gegeeven zullen worden ( 53 ). Ook is her zeker, dat oudtyds, by het ontvangen der Hulde van getrouwheid en onderwerping van de onderdanen, de Graaven Beden ontvingen. Aangaande de Zeeuwen leert dit phil. a leidis (54): Die van het Graaffchap Zeeland moeten ieder Graaf by zyne blyde inkomst geven 12 groot en van elk gemet, om dat de Graaven gewoon zyn gezveest deze vereering ( of onderftand) te ontvangen; en van deze Beden maakt ook gewag de Schryver van de Politique Regeering van den Briel (55), waar men leest: als die voorfchreeve corfirmatie briev moei befegheld over geleever t fy der ftcede, fo is die Heer fchuldig te hebben een mogelyke en eene reedlyke beede van zyne jleede ( 56 ). Aangaande de Beden, die by gelegenheid van Hinolyken gevorderd werden , fchryft phil. a leidis dus (57), De Forst heeft volgens gewoonte , dat by het uithuwlyken van zyne zonen of dochteren het Land tot erkentenis betaalt duizend. Een uitfteekend voorbeeld van deze op-' brenging vermeldt wilhelmüs procurator, (53) Mieris, IV. D. bl. 88. verg. 238. (54) De cura Reip. Caf. 43. bl. 139. (55) Alkemade, Befcbryv. van den Brieïïe. bï, 235- (56) Verg. a. matthaei Anal. L. I. p. 98, \ao. heda, pag. 185. (.5?) De Cura Reip. caf. 47. pag. löt. E 5  T4 VERHANDELING over de t o R ( 58 ). In dat zelfde jaar wilde willem: Graaf van Holland twee dochters uithoven ,, waar van de eene aan den Koning van Duitsch- • land zvordt uitgehuwlykt , de tzueede aan eenen dapperen jongeling , den zoon namelyk van den Graaf van Gulik , verbonden wordt, voor welke verlooving, in de ganfche heerfc happy van Graaf' willem, in perfoon 'zelf omreizende , zekere opbrenging werdt geraamd, die zoo van de ft edelingen, als van de landlieden met grooten vlyt bezorgd werd ( 59 ) ( * ). Wy zeiden, dat ook buitengewoone beden gegeven werden, wanneer de Graaf eene reis moest doen naar den Keizer, waar van dereden was, dat de Graaven als Leenmannen en Ryks - Vorften (58) Matthaeus, Anal. T. II. p. 618. 627. 628. 67.6. (59) Andere voorbeelden, zie by id sin ga, Staatsrecht. I. D bl. 436. (*) [Merkwaardig is 't geval, dat ons van dien zelfden Graaf" willem verhaald wordt door den Schry ver der Politique Regeering, by alkemade, Befchryv. van den Briel, I. D. bl. 230. Hy verzogt Hechts om ƒ 1000 gulden. Zy boden hem ƒ 1000e. Toen begeerde hy niets. Het kon beter te pas komen. Zie hier de woorden: Die Heere is fculdich fyn confciencie te bewaren, ende te voirzien , dat hy fyn ghetrouwe onderfaten mit gheenre Beden en belaste , ten doet hem noot fake van enighe pointe voirf. Dat bewysde de goede Grave IFillem van Hollant, doe hy, by Informacie fynre Raden, op die tyt fyn Steden ende Onderfaten de de comen by hem, ende bad hem om f 1000 Holl. en fyn goede Onderfaten antwoirden hem, datiet te deen was hem laden haren Heer te geven, ende wouden hem gheven f 10000. Ende als die goede Heer dat boir- de, verdroech hy hem der Beden; ende feide, dat fy dat goet felve hielden ende bewairden, fyfouden hem wel byftacn, als by 's te doen bad.'} /  GRAAFLYKE BEDEN ccc. 73 ften (6o), zeer dikwils tot de Ryks vergaderingen werden opontboden, om over zaken 't geheele Ryk betreffende mede te raadplegen: dus by mieris (61), wanneer de Graaf ten Hove van den Heer den Keizer gaat, en de brug by Maastricht overgetrokken is zullen zy 100, Hollandfcbe folidi b et aaien ; dus ook (62): 'Ende desgelyks zullen zy ons geeven als wy tot Con in gen van Allemagnien of der Keyferen hove varen. Ook is aan te merken, dat Holland als een deel van 't Ryk zynen tax mede toebragt tot de fchattingen, welke door geheel Duitschland werden ingevorderd; dit erkennen de Staaten zelve in 't jaar 1570. in hun fmeekfchrift, en 't was uit dien hoofde, dat maximiliaan in 't jaar 1496. aan de lieden Dordrecht, Middelburgen andere, brieven zond, om de voldoening van den duizendften penning te vorderen tot den Turkfchen oorlog ( 63 ): hoe veel nu Holland en de overige thans vereenigde Gewesten hebben opgebragt, leert ons de Redevoering van v 1 g l i u s Süichem ab ayta (64): wantin hetDuitfche Ryk waren tweeërlei foorten van geldinzamelingen in gebruik, de eene werd gedaan van alle de landfchappen ten nutte van het Ryk, en werdt genaamd Reichfteur, de andere in de by- zon* f60) Mieris, II. D. bl. 702. IV. D. bl. 477. Van loon, over de Leenroerigb. van 't Graaff. Holland. (61) Mieris, I. D. hl. 158. (62) Mieris, II. D. bl. 639. Matthaeus , not. ad ann. Ëgmttn'a. p. 199. (63) Datt, de pace publica Imperii. p. 1^9. (64) Wagenaar, Vad.Hift. V. D. bl. 317. volg.  7<5 VERHANDELING over de zondere gewesten ten nutte van ieder byzonder: landfchap; die genaamd werd Land/leur (65 ). Daar toe kan ook gebragt worden de reis naar; den Paus, by welke gelegenheid ook Beden werden opgebragt, zoo als a l k e made leert (66),, als de Graaf op eene over zeefche reife van de Paus s ofKeifcrsweegen ghedaget is of geroepen, \ welk: mieris leert, dat fomwyl gebeurde uit oorzaak; van eene Krooning ( 67) : doorgaans wordt de-ze fchatting 't krooningsgeld (aurum coronarium')) by de Schryvers genoemd; waar over men kam nazien leyser, Medit. ad ff. Specim. 434. bl., 1214. tot 1218. Ook de Riddermahng verfchafte eene oorzaak; tot nieuwe beden, dat is, zoo de Graaf of deszelfs zoon Ridder gellagen werd, gelykALTE-s e r r a meldt ( 68 ) : verfcheidene voorbeelden 1 dezer gewoonte komen voor in de Charters der: Graaven: dus in eenen Brief van florens V., aan Leiden : de poorters van Leiden •— wan-neer ik, of myn zoon of broeder met bet zwaerdl der Krygsorder omgord mogten worden , zullen \ my tot tien ponden Hollandsch verfchuldigdl zyn (69), en in de privilegiën in 't jaar 1245.. van willem II. aan die van Haarlem leest: men : daarenboven indien bet gebeuren mogt, dat ■ ik of de waare beer van Holland Ridder ■ worde, zullen my de poorters van Haarlem op' • hen- • C65) Strube, Disf. de> Col/ett. & Aerar. Provinc. Ortg. ( 66) Befchryving der Stad Brielle, bl. 230. (67) M.Eais, i. d. bi. 291. (68) De Ducibus & Comitibus. pag. 179, (69) Mieris, Charterb. I. D. bi. 344.  GRAALYKE BEDEN &c. 77 brengen 20 ponden, gelyk ook zoo myn zoon of broeder, als waare heeren van Holland, Ridder worden zullen zy aan den zeiven opbrengen XVponden (j6). En men moet zich niet verwonderen over 't gene hier voorkomt, dat een Graaf Ridder gefiagen werd, even als of voor hunne aanneming in de orde der Ridders, die Vorften van Holland van geene Adelyke geboorte zouden geweest zyn; want de titel van Ridder (milesj was in de midden-eeuwen zeer aanzienlyk, en beteekende eenen titel van hoogeren luister (71), en is by de ouden altyd zeer hoog gefchat geworden , waardoor vele Koningen en Vorften gemeld worden, aan wie deze eer door den Paus opgedragen is (7a). Van lodewyk den Godvruchtigen leest men , dat by met het Krygszwaerd omgord en ingehuldigd is , by wit ekind, Munnik van Corbei (73), en dat ook Koning karel de Kaale tot Ridder verkoren is, verhaalt aimoinus , B. IV. Hoofdd. 17. om andere niet te melden. En welke rechten met deze eere gewoonlyk gepaard gingen, leert a. matthaeüs (74), gelyk ook de by uitftek groote kosten, die hefteed moesten worden om deze luifterryke plechtigheid te vieren, vooral wanneer zeer doorluchtige perfoonadien met deze waerdigheid vereerd werden (75). Ten (70) Mieris, L D. bl. 223. (7') Estor, de Minifteiïalibus. cap. VII. §. 324, (72; Matthaeüs, de Nobilit. L. IV. cap. 14. C73) Annal. L. II. p. 15. (74) De Nobiht. L. IV. c. 16. (75) Verg. over deze (toffe j. van oudenhoven, Oude Holl. Landen Hoofdd. II. en g. van loon, Aloude Holl. Regeer. V. D.  78 - VERHANDELING over de Ten laatllen komen hier nog in aanmerking de: . buitengewoone Beden, die by'gelegenheid dat de: Graaf gevangen ware, werden ingevorderd,, waar van de reden van zelfs blykt: want daar,, den Vorst van de vyanden gevangen zynde ge- • nomen, het vermogen om des volks welzyn te i behartigen hem benomen werdt, en geduurende: dien tyd groot nadeel aan de maatfchappy kon-" de worden toegebragt; zoo is 't billyk en rechtmatig, dat de burgers hem, dien zy tot hoofd van 't volk verkozen hebben, [of hun Landsheer was ] uit zyne gevangenis vry koopen; en van hier by m i e r i s ( 76 ): zoo de Graaf in den \ oorlog gevangen genomen is, zullen zy 100 folidi opbrengen; en by den Schryver van de Politique Regeering: indien de Forst gevangen is in een ftryd, die hy voor zyne onderdanen vegt, enz. Deze buitengewoone Beden nu, zoo wel als de gewoone, plagten de Graaven zich altyd voor te behouden, en 't is uit verfcheidene Charters niet moeilyk te bewyzen , dat zy by het vergunnen van Privilegiën , zoo aan lieden als aan dorpen , zich dezelve voorbehielden; by voorb. in de privilegiën aan de poorters van Geertruidenberg', van willem, in 't jaar 1213. gefchon* ken, fcheldt de Graaf alle Beden kwyt, uitgenomen die buitengewoone: wanneer de Graaf naar 't Hof van den Heer Keizer gaande de brug by Maastricht zal zyn overgetrokken, of zoo hy in den oorlog gevangen ware, zullen zy 100. Hollandfche folidi opbrengen, en zoo zyn zoon Ridder gemaakt tvordt, of zyne dochter in huwlyk trede, zullen zy even zoo vele folidi geven (77); in de Pri» (76) I. D. bl. 158. (77) Mieris, I. D. bl. 158.  GRAAFLYKE BEDEN &c. ?9 I Privilegiën der Haarlemmers, Voirt meer, wair : dat zake dat mi of den waere heere van Holland i beviel [l. geviel] te varen tot des Keizers hove i of een iVyfte neemen, of Ridder te werden, tol , elcken van deeze zullen mi gelden die poirters van Haerlem 2© pond„ oec zuairt dat enich mynre , Sus ter en, of des waren Heren van Hol/and huw, lic dede, die v&orfeyde poirters van Hairlem zuU 1 len mi gelden 15 pont. Voirt meer, wairt dat 1 myn broeder of des ware Here van Hollant broe1 der Ridder zuare gemaakt, of een Wyfnam die ; poirters van Haerlem fulle-n gelden tot eiken van < deeze 15 pont (*). §• VII. Nu is nog overig, dat wy kortlyk zien, op welke wyze die Beden oudtyds werden ingevorderd; waar by in aanmerking komt de begrooti'112 Xquotifatie) der fteden en dorpen, de verdeeling (* ) [Men moet opmerken, dat dit alles nog zyn oorfprong had uit die cenfuale of cynsfcbuldige Bede , die :oorfpronklyk van onvrye luiden geheven werd; de Stederingen, oorfpronklyk op den eenfualen grond des Graaven jgezeten, of uitgemaakt door Cenfuale luiden, die naar Idien Grond of Vryheid der Steden waren toegevloeid om iniet meer cynsfchuldig te blyven, werden by de oorfpr'onk,lyke Stedeprivilegien of oprichtingen van Communiteiten of Communes vrygerteld van alle die Beden en Cenfuale beilastmgen; maar de Graaf behield die enkele opgenoemde ■ Gevallen aan zich. Van de latere Beden, ftonds zullen aanhalen: dus by voorb. beflist: hertog albert in 't jaar 1367. een verfchilI tusfchen die van Waterland en Monnikendam 1 daar over ontftaan; fo doen wy weeten alle goeden 1 luyden, dat die van Monikedam niet meer geevem zullen dan tfeftich pond goeds gelds in mindering] van die vyf hondert ponden, die het gemeene landt van Waterlandt wtreyken ende gbeeven ( 78 ). Deze Beden nu eenmaal gefteld zynde werden 1 niet vermeerderd nog verminderd, maar de quote: der byzondere dorpen en fteden werd wel veranderd, naar dat het getal of vermogen der ingezetenen veranderde, by voorb. de ftad Dordrecht E bragt tot de gewoone Beden der Graaven op 60) ponden Hollandsch (79) Haarlem 20, en tot de: buitengewoone 15. (80): Delft 50., tot de buitengewoone 10. of 15. ( 81) : Leiden 3 pond eni 5 folidi, tot de buitengewoone 10 ponden (82):: Rot* (78) Mieris, III. D. bl. 213. (79) I. D. bl. 246. (80) L D. bl. 222. (81) L D. bl. 231. (82) I. D.bl. 344.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 81 i Rotterdam 20 ponden ( 83 ): .Schiedam ao foli1 di (84): en zoo in de overige fteden. Nöchi tans verdient het zyne opmerking, dat de Graa- ■ ven fomtyds ook de begrooting zich voorbehiel1 den ; waar van voorbeelden in de fteden Alkmaar , Enkhuizen , Ëdam , Medenblik , Broek ■ enz. voort oft geviele dat die waerachiige Heere • van Holland tot des Keyfers hove varen zouden, of een wyf neemen , of ridder wier dén, of zyn zuster een man gave, of zyn broeder een wyf, of 1 onze foone, ofte des rechte Heere van Hollandt Ridder wier de,,of een wyf name, tot elke van , deeze zullen zy alzo meenich pond gelden, ah ! wy mit onze Rade ende mit Scheepenen derzelver ; poorteren redelicke taxeer en ende ordineer en ; zullen (85), en in de privilegiën aan de ftede : 's Gravezande gegeven, die poorters zullen jaar- lycks een matige ende redelyke beede geeven (86). Gewoonlyk werden deze jaarlykfche Beden in ; twee geldfommen of termynen, opgebragt, doch ide dag van voldoening, viel niet overal op den ; zelfden tyd in; de Rotterdammers betaalden de ihelfc hunner quote ten Voorfchoter Marckt , de i andere helft op St. Maartens Misfe (87); die 'van Haarlem op Kersmis, en Si. Jan (88), en ; zoo verfchilde ook in andere plaatzen de dag van \ voldoening. Wat (83) II. D. bl 639. (84) I. D. bl 604. (85) Handv. en Privil. van Almaar, bl. 248. volg. i Verg. mieris , I. D. bl. 286. 482. 491. il. D. bl. 830. III D bl. 34. 169. (86) Mieris, I. D. bl. 236. (87) II. D. bl. 639. (88) II. D. bl. 222. verg. IV. D. bl. 708. 1004, F  32 VERHANDELING over de Wat de verdeeling dezer quote over de ingeze- i tenen betreft, om deze behoorlyk te maaken, had de gewoonte plaats, darde Schepenen eenige uit de poorteren, of op de dorpen uit de dor- ■ pehngen verkozen, om het vermogen der ingeze- . tenen op te nemen, en hen naai- evenredigheid te fchatten, welke in de Charters gewoonlyk: voorkomen onder den naam van Schotzetters ,, Schatters, Ponders, dus verordent Hertog albert in 't jaar 1397. den 16. Maart: zo zullen onfe Scheepenen van Westfancn en van Crommenie die nu zyn, ofnamaals zullen zueezen, kiezen ende nemen elk in den ambochte ende in den bedryven , daar zy Scheepenen zyn, ponders, die ons luyde voorfchreeven goeden waardeeren ende ponden zullen, wanneer zy eenig Schot gaderen zullen (89), en in een Brief van dien zelfden Hertog van 23. April 1384., zoo wanneer men schotzetters vernieuwen zal tot Hafardswoude, dat men dat condigen zal te doen op enen Sondag in der Kerken, ende dat by der ghemeente, ende op wien de meereparti valt, die fel- • lent zvefen dat jaar uyt (90). De plicht dezer Schotters of Ponders was dan, de goederen van alle de Schotfchuldige burgeren te waardeeren , want hoewel de begrooting of quota doorgaans wel dezelfde bleef, (omdat het ganfche dorp of de geheele ftad van den Graaf begroot werd,) was het echter dikwils noodig, dat men nu en dan eene nieuwe verdeeling maakte, nadien 't getal en de bezittingen der inwoonderen fomtyds vermeerderd, of door 't vertrek van (89) Miiyus, III. D. bl. 662. (po) Ui. D. bl. 411.  GRAAFLYKE BEDEN 8rc> 83 van eenige ook wel verminderd werden; en daarom maakten zy op zekere bepaalde tyden eenen nieuwen omflag, getneenlyk om het vierde jaar (91); deze omllag der ingezetenen wordt fraai opgegeven byi.AMS, in de handvesten van Kennemerland enz. bl. 149. welke plaats der byvoeging waerdig is. Ook geevt ieder Dorp byna deeze Schatting een byzondere naam, den een noemtfe ponden: -de andere tweënderligfte deelen, d'andere festiende deelen, daar van een gebaur een acht/Ie gedeelte geeft. Ende werd ook genoemt bu> renfchot, ende fommighen noemenfe pricken en ook togen % kick en prick, en al is 't fo dat daar verJe hil valt in de namen , fo is 't nochtans eene en defelve faeke en fchattinge, ende om exempel te feilen van deeze fchattinge, fo feilen die van Wor» mer en Jhisp deeze fchatting by oog, hick en prick, ende doet een oog Schots 1200 Guldens aan geld,fo dat de geene die moo Gl. heeft, diezvord' op een oogh gefield; wederom een Man ofteProu, of befiorven Kinderen die hebben 150 Gl. aan goed, fiaan niet hooger als een prick, iemand hebbende 300 Gl. die zverd gefield op een hick, en ■die 450 gulden aan goed heeft die word geftelt op een hick en prick; 600 Gl. is een half oogh; 750 Gl. is een half oog en prick ; 900 Gl. half oogh en hick; 1050 Gl. half oogh, hick en prick, 1200 guldens maeckt een oogh Schots. zoo werd de begrooting van dat oogh uytgevonden by yfchreeven: te weeten loo Gl.krygt achtien jchreeven, ende twee hondert festien fhreeven maaken een oog Schots van 1200 Guldens. Verg. den Schry- (91) Van loon, Aloude Regeeiïngmys, IV. D. bh F a  84 VERHANDELING over de Schryver van het begin, voortgang, 'en einde der vrye en der gezvaande Erfgraaflyke Bediening in Holland, bl. 142. volg. en g. van loon, Aloude Regeer in gszvyze, IV. D. bl. 243. volg. Die opneming der goederen in de byzondere fteden en dorpen gedaan zynde , werd het geld zelve opgehaald van de Inzamelaars, die Schotgaarders of Schotvangers genaamd werden., hoedanige voorkomen in eenen Brief van albert aan de ingezetenen van Westzanen, item dat de Scheepenen kiezen ende neemen zullen Schotvangers , ende die zullen magt hebben Schot te gaderen elck in fine bedryven ( 92 ): deze gaven vervolgens 't ingezamelde geld over aan 's Graaven Rentmeefleren, gewoonlyk [naderhand] de ontvangers der beede genaamd, hoedanige toen ter tyd er verfcheidene in Holland waren: dus vindt men gewag van Eingebrecht de Voorfcote, Rentmeeflervan Noordholland, van Amfleiland, Kennemerland, IVaterland en Zeevanck in 'tjaar 1316" , van Meinert Claeszoen en A.Floris Bolle (93) enz. Maar dewyl er in die oude tyden nog geene Finantie - of Rekenkamer was, die de Reekeningen van ontvang en uitgaaf van alle de Rentmeefteren nazag, zoo werd toen alles tot den Graaf gebragt , die doorgaans met die van zynen geheimen Hofraad de reekeningen van ontvang hoorde : dus zyn de reekeningeu van den Rentmeester Eingebrecht de Voorfcote in 'tjaar 1316. (de oudlte die tot dus ver zyn voorgekomen,) nagezien, voor myn Heere den Gr ave, den Heer van Voerne , Heer Simon van Bent hem, Here Ker- ftant (02) Mieris, III. D. bl. 662. (93) IV. ü. bl. 708.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 8£ plant van Raphorst, Heere Janne van Polane, ende Willem fine Broeder (94); in 't jaar 1329. vindt men dat willem III. in Holland kwam, om de Reekeningen der Ontvangers op te neemen (95) ; van de Rekenkamer zelve, naderhand ingeheid, zal ik in 't vervolg fpreken. Deze Beden nu, wyl men ze billyk en van rechtswege fchuldig was, konden van de onderzaten niet ongeltraft geweigerd worden, weshalven ook, wanneer op den bepaalden tyd het geld niet in de Ichatkist of tot den Rentmeelter gebragt werd, de Graaven zich van parate exfecutie, zoo men 't noemt, bedienden ; zy waren dan gewoon of geldboeten opteleggen , of gebruikten fomtyds meer nadruklyke middelen : dus in 't jaar 1396. den 8. April maakt albert deze verordening : waar dat zake dat daar iemand onwillig in ware , jbe willen wy dat onfe Bailluw uit des onwilligen reetften goeden vande zonder vertrek, al foe veel gelts, als dat fchot belopen mag, tot alre tyd als dat gebeuren zal, ende noot zy, fimder eenich verdrag (96): fomtyds werd tegen de gebrekige het dubbel der fchuld voor de boete bepaald, zoo als blykt uit eenen Brief van willem, 13. Januar. 1310. Zo wie ons fchot onthoud, hy zal 't gelden tweevoud, ende dat fchot van elke ambagte zulle die ge/ioorens in ieder ambagte gaderen en ontvaan en onfe bode uit* (9+) Van de wall, Handv. van Dordr. bl.567 in de Aant. en trotz, in Comm. ad L. L. Fundam. Belgii, bl. 140. (95) Wagenaar, Vadert. Hifi. III. D bl. 253. (96) Mieris, III. D. bl. 642. verg. ook bl. 304. F 3  85 VERHANDELING over be uitreiken (97), ja ook leest men, dat ze wel eens in gevangenis geraakten ; Ende waar ook iemand zvie hy zvaar die niet en quame betalen, zo Ontbieden wy ende beveelen onfen Rentmeefter , dat hy trekke van ambacht e tot ambochte, van Pro* chie te prochie, met [onderlinge magt om te bezeilen alle moeien , ende andere goeden, die den voorfz. ambachtsheren ende ghyfelen toebehoren , ende dat hy voort aantaste hoïr zelfs lyf, wie zy zyn, ende die ghene die fchot en bede aangevaard hebben, ende die brenge in Middelburg, ende flufen in onze fieen, om daar te houden tot dat zvy hen anders laten weeten (98 ); naderhand is echter die ftraf verzagt, en de Rentmeellers zyn gelast de Schotfchuldige 8 dagen lang in eene herberg in verzekering te houden, eer ze in de gevangenis gezet mogten worden, de Rentmeeflers en Ontvanger van onfe beede niemand te ghyzelen, nog doen leggen in een befloote gevangenisfe , maar in een goede berber ge, ten waare dat zy eerst 8 dagen hadden in die voorfz. berber ge geleegen (99). Nochtans hebben de meefte fteden , door 't aanbod eener groote fomme, deze Bede afgekocht, fommige zeer laat, gelyk 'Leiden, 'twelk die eerst ten tyde van 't Vrye Staatsbeftier heeft afgekogt: van hout, Dienstboek, bl. 12. deeze drie pond is door de.Stad aan de Graaflykbeid betaald tot in 't Jaar 1583. 31 December; ja de Stad Dordrecht heeft dezelve nog nooit afgekogt, (97) Mieris, II. D. bl. 90. en lams , Handv. van Üennem. bl. 3. ( 98 ) Mieris, IV. D. bl 766. (9p) Privilegiën van Haarlem , bl. 151.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 87 | kogt, maar zoo als de Heer van de wall 1 ons onderricht ; deeze 60 ponden worden nog ■ jaarlyks door den Thefaurier van de reparatie aan , den Rentmeéfler generaal van Zuyd ■ Holland ten 1 behoeve van de Graaflykheid betaald ( 100). $. VIII. Dit zy genoeg aangaande de Beden, die de Graa' ven gewooniykals Domeinheeren trokken; en daar ' wy boven zeiden, dat die uit kracht van het recht 'der bebouwing van de landen opgebragt werden, ; zy het ons vergund daar by nog aan te merken, 1 dat niet alleen de Graaven zulke Beden vorder1 den, maar dat ook dit zelfde recht aan vele Heer] fchappen in hunne Heerlykheden toekwam: en 1 wel vooreerst heeft men daar van een duidelyk l voorbeeld in de Heeren van Voorn, die op hunnen ! grond dezelfde rechten in 't ftuk van Beden uitoefenden, als de Graaven op den hunnen ( 1 ): deze macht heeft wel een einde genomen met ihet uitfterven van 't Hamhuis der Heeren van 'Voorn , wanneer 't Land van Voorn weder ;aan den Graaf van Holland gekomen is , maar : daarvan is in gebruik gebleven, dat het afzonderlyk gefchat werd; dat Voorn beede zal contri\bueeren op zyn zelfs (2): 't zelvde bewyst johannes a leidis omtrent de Heerlykheid ■Egmond (3); over jan van persyn Heer ■van Waterland; de Heeren van breda, al- te- (100) Privilegiën van Dordr. bl. 31. ( 1) Alkemade,Befchr. van den Briel. II.D. bl. 230. (2) Aldaar. II. D. bl. 34. 114. 120. ( 3 ) In Lhron. Belg. L XXXII. c. 14. en Annales Eg' :mund. cap. 68. en mieris, IV. D. bl. 178. 180. F 4  S8 VERHANDELING over dë TE na, breder0de(in opzicht tot de Heerlykheid Papendrecht) kan mieris vergeleken worden (4) : en meer andere voorbeelden by Van der schelling, in 't Hollandsch Tiendrecht, h D. bl. 183. volg. Hier uit kan ook gemaklyk verklaard worden, 't gene op verfcheidene plaatzen voorkomt, dat'de Heeren van Beaumont, van Gouda en van Schoonhoven, en anderen , die Apanagie , of Forflelyk Uitzet, bekomen hadden, in verfcheidene plaatzen ook dat gedaan, en dezelfde rechten geoefend hebben als de Graaven; want vele plaatzen, gelyk Amfleldam, Texel, Schiedam, Gouda, Schoonhoven , Purmerend; en andere, ftonden eertyds onder zulke byzondere Heeren, eer zy met de Domeinen der Graaven vereenigd waren [of hereenigd werden] : en zulks mag in 't gemeen gezegd worden van alle Dynafiien of hooge heerlykheden, ten zy anders by Verdrag bepaald ware ; in welk geval deze Heeren als zoovele Onderontvangers van de Graaven waren , (fchoon anders vry van de Graaflyke Beden , waar over wy in 't \jervolg fpreken;) Met een woord merk ik aan, dat, daar de Heerlykheden ook allengs verplicht werden om onderllandgelden op te brengen, die Heeren zelve dat recht van Onderontvangers te zyn fomwylen misbruikten, zoo dat karel V. in 'tjaar 1515, door eene uitdruklyke wet voorziening deed, dat geen Leenmannen, of by zonderen Heeren binnen hunne Heerlykheeden , alwaar de Graaflyke beede ontvangen worden , zonder by zonder verlof, Beede zouden mogen hef en. In 't Groot Placaatboek, JL D. bl. 2047. DER- (4) Mierjs, I.D. bl. 379-verg. bl. 424. 425. II. D. M. iS3. III. d. bl. 403. as?, ww  GRAAFLYKE BEDEN &c. 89 DERDE' HOOFDDEEL. Over de Frywillige Beden. i l D usver fpraken wy van noodzaaklyke Beden, die wy zeiden , dat den Graaven uit hunne Domeinen , van wegens het bouwen hunner landen Quré colonarip) werden opgebragt, en dus beschouwden wy tot hier toe de Graaven niet als Graaven , maar als Heeren hunner eigene goederen : 't wordt tyd, dat wy van de gunstbeden of vry willige Opbrengingen handelen , welke de Graaven van de onderzaten door 't ganfche Graaffchap, als Oppervorlten gevorderd hebben. Wy noemen ó\t (gratieufe) gunst - of vrywilligeBeden, om dat eigenlyk niemand kon gedwongen worden dezelve op te brengen, en zy zonder nooddwang van rechten by vrye toeflemming der burgeren opgebragt werden. Zy heeten daarom by uitfteekendheid beden, (precarien) dewyl de Graaven ze niet konden beveelen, maar by wyze van verzoek afvraagden, volgens de oude inzettingen by de Germanen en Franken, wien alle benaming van fchatting haatlyk was, en by wien niemand , om onderftanden op te brengen, tegen zynen wil kon gedwongen worden. Zoo wy den ouden ftaat dezer landen in aanmerking nemen, toen men zich met gansch eenvoudige zeden vergenoegde, en alle weelde nog verwyderd was, en er dus geringe uitgaven verF 5 eischt  90 VERHANDELING over de eischt werden, om de lasten van 't algemeen be« wind goed te maaken; zal men zich niet behoeven te verwonderen, dat de eerfte Graaven zoodanige Beden of verzogte Onderftanden geenzins behoefden , als genoegzame inkomften uit hunne Domeinen trekkende, zoo dat ze in ftaat waren zich zeiven en hunnen Staat te onderhouden , en alle de overige Landslasten en kosten goed te maaken : doch by verandering van tyden, en by toeneming van de bezorging veler zaken in deze gewesten, en ook by verandering der wyze van oorlog voeren; en daar in tegendeel de inkomften der Graaven fteeds verminderden door verfcheidene oorzaken, en derhalven niet meer toereikende waren ; zoo moest men zich van buitengewoone hulpmiddelen gaan bedienen, en de Graaven waren genoodzaakt van de onderzaten 't benoodigde geld te vragen , of ter leen op te nemen (5). De macht onzer Graaven was in dezen opzichte niet anders dan die van alle de Vorften van 't Duitfche Ryk, ja zelfs van Koningen en Keizeren, aan welken 't fchynt, dat in die tyden geen recht toekwam, om fchattingen uit kracht van Oppergebied opteleggen of te bevelen (6) (*). §• II. (5) Velius, Chromk van Hoorn. bl. 48. aant. 63. (6) Leiser, Med. ad f Spec. 669. §. 1. en nu cange , G/osfar. op 'c woord auxilium. roga. qua est a. enz. (* ) [Men voelt gereedelyk, dat ik met deze weinige Woorden het ganfche üomanitele Zamenflel van Regeering van de vroegfte Tyden in Europa heb willen bevatten, 't Welk wel begrepen zynde oneindig vele ophelderingen aan den Europifchen Regeeringsvorm en den Oorfprong van Staten en Stenden in vele Landen en Ryken kan ople- ve-  GRAAFLYKE BEDEN &c. 91 §. II. Maar op welken tyd deze vrywillige Beden begonnen zyn door de Vorften verzogt te worden, is zeer moeilyk te bepaalen: zeker is het, dat ze voor de XlVde eeuw zelden voorkomen: dat ze in 't jaar 1323. van willem IJL gevraagd zyn, leert mieris (7), aangaande willem IV, die zulke Bede verzogt in 't jaar 1340. heeft men een fraai voorbeeld in de Privilegiën van Dordrecht ( 8 ) ; uit welke plaatzen tevens blykt, dat deze opbrenging zeer matig geweest is; maar wy zullen aanftonds zien , hoe ze allengs zyn toegenomen, ja eindelyk in zeer zwaare opbrengingen zyn uitgeloopen. Vooraf moet ik aanmerken, dat ten dien tyde veelal het gebruik was, om geld ter leen op te nemen, en dat dit geld niet gevraagd werd van buitenlanders, maar dat gewoonlyk de Steden of Edelen of Byzondere lieden die ryk waren, 't zelve aan de Vorften opfchoten; verfcheidene voorbeelden van dit gebruik komen ons in de Charters en jaarboeken voor; dus reeds in'tjaar 1345. als Graaf willem IV. de Stichtenaars en Friefen zoude beoorlogen, nam hy geld ter leen van eenige Steden, als Dordrecht, Ziriczee, Middelburg, Delft, Leiden en Haarlem (9), gelyk me- veren. Doch dit is te uitgebreid om hier te verhandelen. Iets nader en op onze tyden die wy beleven, voor al op Vrankryk toepaslyk, is daarvan in de laatst uitgekomen Latynfche Disfertatie van den Hr. kempenaar , over de Prasmatique Sanaie van Kei f er Karei, p. 57. fqq,] (?) Chartert. II. D. bl. 332. en bl. 559. op 't jaar 1334' (8) Verg. v. d. wall, Privil. van Dordr. bl. 185, (9) Mieris, II. D. bl. 691.  92 VERHANDELING over de mede van eenige Edelen, als van Zweder, Heer van Abkoude, en van Johan Heer van Beaumont (10); dus ook onder 't Beierfche Aamhuis, verkreeg al bert, tot eenen krygsrocht tegen dezelvde Friefen, van de Stad Dordrecht eene fomme van 4000. Dordrcchtfche gulden, van Leiden 3000., van Haarlem 5000. oude fchilden, en van Delft 4000.(11); op gelyke wys is van verfcheidene Steden den Graaven geld geleend om het Slot van Hageftein te belegeren (12). Ook is die fchuld naderhand niet verminderd , maar nam dagelyks toe, wyl zy geduuiig geldgebrek hadden, en de gewoone inkomften naauwlyks toereikende waren om derenten te betaalen: want dat geld werd geenzins om niet toegeftaan, maar de Steden bedongen zich zomwylen zeer zware renten. De ftad Leiden aan den Graaf 3000. Schilden leenende bedong dus den tienden penning onder den naam van renten, waartoe de Graaven, met die fchuld beladen, tot betaaling der renten genoodzaakt waren hunne goederen en inkomftèn^e verpanden, ja fomtyds te verkoopen: zoo als Hertog Willem in 'tjaar 1405. alle zynegoederen [in Noordholland] te pand Helde met deze woorden : Ende waert dat onfe voorfz. fleeden , ofte eenigen van hun hier en boven eenigh e hinder ofte fc hade leede , by gebrek van betaling der lyfrenten voorfz., zo zvillen wy en ghemagtigen o?ifen goede fie eden voornoemt, dat zy zonder verbeurt enisfe teegens ons ofte yemande , daar voor aantasten zul- (10) Mieris, II. D. bl. 604.. ('O UI. D. bl. 678. (ia) IV. D. bl. 29. 30. 114,  GRAAFLYKE BEDEN &c." 93 zullen moghen alle onfe goederen ende renten die ïuy hebben in onfe landen Kennemerland en Friesland, en hen daar aan te ver haaien, die zvy hen alle gantfchelyk in handen daar voor ghefet hebben, haar vrye zuille daar mede te doen ter tyd toe dat zy los en ledigh zveezen zullen van derlyfrenten voorfz. enz. (13), en albert, om de fchulden van zynen broeder lodewyk gemaakt, te betaalen, was genoodzaakt Ifieringerland te verkoopen voor de fomme van 7000. (Bruxer fcbilden) want wy nergens Henen nog geld crygen en konde (14). §. HL Doch daar dit geld doorgaans ter leen gevraagd werd in tyd van oorlog, 'of in diergelyke gevallen , als de nood en 't gemeene welzyn zulks vorderde, en daar 't zejker hard ware, dat alle de onkosten alleen van den Graaf gemaakt werden, en dus alle de lasten voor zyne rekening kwamen, terwyl alle de burgers de voordeden genoten, zoo heeft de gewoonte om [buitengewoone of vry»willige] Beden te verzoeken allengs meer en meer de overhand genomen, dus verzogt Hertog albert in 't jaar 1399. eene matige Bede van de Brielenaren, blykens eenen Brief van 18. Februari deszelfden jaars: want onfe lieve en getrouwe Borghermeefters, Schepenen en Rade onfer Steden van den Briel, om onfer beeden wille ons gunflelyk gegheeven hebben voor hun en hunne mede. poor. (13) Mieris , IV. D. bl. 29. 30. 443. 446. 450. verg. II. D. bl. 691. III. D. bl. 49. 761. 763. 769. C14) III. D. bl. 49.  94 VERHANDELING over de poorteren , omme te Hervallen stuiken lafl endèi cop?, als wy nu ter tyd hebben van onfe Jouden aaren, [d. i. foldaten] die ligghen van onfer weegen in onfer Stee den van Staveren in Oost • Friesland van eiken gemeeten hun en hunne nteede-poorteren toehoor ende, twee groot; des wie hun gunflelyk bedanken (15 ). Onder de volgende Graaven namen de Beden meer en meer coe; wantt daar allengs eene befoldigde Krygsmacht werdl ingevoerd , eerst in tyd van oorlog, naderhand! Ook in vrede, om vaste bezettingen te houden,, zoo werden er geduurig grootere onderftandeni vereischt tot onderhoud dezer krygsknechten ;; reeds in 't jaar 1426. verzogt philips, bygenaamd de Goede, de eerfte Graaf uit hetBourgondifche ftamhuis, van de fteden, die zyne party waren toegedaan, 30000 fchilden, om den tyd i van zes maanden 1500 krygsknechten te onder-' houden (16). 't Lust ons niet alle de Beden; op te noemen, die naderhand door de Graaven verzogt zyn geworden; 't zal genoeg zyn eenige te vermelden, uit welke derzelver geduurige toenemingen duidelyk blyken kunnen ; De zelvde philips vraagde voor zes aanvolgende jaren eene Bede van 58133. Schilden , van 30 groten, 's jaars, of 43599 Gulden 15 Huivers (ip7): karel^ Stoute vraagde nog grootere; naauwlyks toch was hy aan de Regeering gekomen, of hy deed verzoek tot grootere Beden (15) Mieris, III. D. bl. 718. (16) Wagenaar, Vadert Hifi. UI. D.bl. 474. Mieris, IV. D. bl. 868. en wagenaar, aangeb.pl. bl. 480. (17) Van loon , Aloude Regeer. IV. D. bl. 226. voeg er by wagenaar, IV. D. bl. 4. 20. 39. 87. en velius, in de Cbrenyè van Hoorn, bl. 62.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 95 den dan er tot hier toe gevraagd waren, namelyk van-480000 Schilden voor zich zei ven, 32000. voor zyne Gemalin , 16000. voor de Hovelingen, en 4800. voor de kosten zyner reis : tot welke fomme Holland 372800. Zeeland 160000. moest opbrengen: en hoe groote en (leeds herhaalde Beden onder dien karel de Stoute gevraagd zyn' geworden , bewyzen zoo vele bewegingen en oproeren in de Steden, als daar uit ontftaan zyn; ook konden matige Beden voor karel niet toereikende zyn, als men in aanmerking neemt, hoe hy verfcheidene en gevaarlyke oorlogen gevoerd heeft, om aan zyne eerzucht te voldoen, en in welke hy de Hollan1 ders mede inwikkelde, zynde ook onder hem 1 eene meer vafle befoldigde krygsmacht begonnen 1 ingevoerd te worden, waarom hy ook het eerst : eene befolding voor 8000. Ruiteren verkregen heeft, om de grenzen tegen Frankryk te dekrken (18); vervolgens onder 't laatfle Hamhuis izyn de Beden niet verminderd, maar nc-g grooteer en menigvuldiger geworden ; want wy] de mu eenmaal vast bepaalde loontrekkende krygs[macht eene geduurige oorzaak was geworden om 1 Beden te verzoeken, zoo kregen dezelve in plaats ivan buitengewoone, gelyk ze te voren geweest warren, nu de gedaante van gewoone opbrengingen, :en de gefchiedenis leert, dat ze daarna regulier ;gevorderd zyn geworden: waarom ik van dezelve niets meer by voege, zynde die gansch buiEtenfpoorige Beden of liever fchattingvorderingen, .welke door philips en den medegenoot zyner ITirannifche regeering, den Hertog van al va, van (18) Smits, Craaven van Holland, bl. 152.  96 VERHANDELING over de van de onderzaten zyn afgeperst; aan ieder genoegzaam bekend (19) (*). §. IV. Sederd nu die buitengewoone Beden in gewoone veranderd zyn, werden [die gewoone] Beden weder onderfcheiden in gewoone en buitengewoone: door de eerfte moet men derhalven verltaan, die onderftandgelden, welke voor een zeker getal van jaren gevraagd en toegeftaan zynde, op de gewoone wyze ieder half jaar voldaan werden; maar door de andere die, welke terwyl de gewoone loop der gezegde Beden bleef voordduuren, in on- (19) Bor, Oorfpr. der Neder/. Beroerten;. V. B. bl. 202. volg- en wagenaar, IV. D. (*) [Des Schryvers oogmerk hier alleen zynde den oorfprong en voordgang dier Beden, Belastingen, of Onderftandgelden te verklaren, vond hy niet noodig, om over het al of niet noodzakelyke van dezelve te fpreken. 't Is niet ondienftig echter hier in 't voorbygaan optemerken, dat een Land zonder opbrenginge van lasten niet beftaan kunnende, zoo wanneer 's Vorften eigen inkomften niet meer toereikten , dit de Beden, of (zoo men 't nog blyft noemen) Petitiën billykte. De oneindig groote aanwas van benoodigdheden tot onderhoud van 's Lands Ingezetenen, en's Lands befcherming, de Hoven van Juftitie, en andere Collegien, onderhoud der Ambtenaren, uitrusten van Schepen, befolding van Soldaten, enz. deden diergelyke Beden oneindig hooger klimmen. De achterftallige renten (leepten ook veel geld weg, en oulings betaalde men ordinaar tien van 't honderd aan renten, toen 't geld nog fchaars was Men behoeft zich dan ook niet te verwonderen , dat Koning philips in 't jaar 1555. klaagde, dat zyn Staat van'tachterwezen, wegens den Oorlog met Vrankryk, toen reeds meer dan Drie Millioen Holl. bedroeg; maar dat hy verzogt dit geheim te houden voor de Francoifen. Zie dit by kempenaar, Disf. de Sanct. Pragin. p. 92.]  GRAAFLYKE BEDEN &, Woerden zou verft erken, om dus den gemaklyken 1 toegang den vyanden af te fluiten, werd er een 1 middel uitgevonden , dat alle die bezittingen ini Rbynland hadden, van lederen akker eenen pen*ning zouden opbrengen, 't zvelk" in 't Duitsch een t morgenpenninck genaamd wordt ( 79 ): waar uit! blykt, dat deze fchatting geheel vertqhilde vani die wy in 't vorige Hoofddeel zagen; want: die behoorde tot de inkomften der Graaven 1 uitl (78) Groot Placaatb. ii. d. bl. 1051. 2047. (79) De Cura ReiPublka. Cafu lxx1ii. p. 245. volg. 1  GRAAFLYKE BEDEN &c. 123 uit de Janden zyner cynsfchuldigen, en werd het jaarlyk'sch fchot of cyns genaamd; maar deze was eene buitengewoone fchatting, en werd van alle de onderzaten [dus ook van vryen] gevorderd; want van deze fpreekt willem V. in 't jaar 1355. aldus: aljoe verre alst Ridderen, Knapen, ende Steden, ende ghemeente ghemeenliken geven (80), en van die als van buitengewoone belasting werd Dordrecht vrygelaten (81): en dat, dit eene buitengewoone was, leeren ook zeer vele Brieven, in welke zy of tot zekere bepaalde zaak, of maar voor zekeren tyd werd toegeftaan, en in welke de Graaven ook verklaaren , dat ze uit goedwillige gunst is opgebragt (82); want er was toen nog geene algemeene belasting door gansch Holland, zoo als in laateren tyd is ingevoerd (83); ook werd deze fchatting niet opgebragt eeniglyk om de»Beden der Graaven te voldoen dikwils lieten de Graaven den Heemraaden toe , dat zy in hunne diftricten eenen zekeren penning van de landeryen mogten heffen ( 84). §. XIV. Eindelyk de vierde wys om de Beden te voldoen was de tiende Penning; waarover de Verhandeling van viglius a b aytta zuiche- m1 u s '.over den tienden penning kan worden na- ge- (80) Van de wall, Handv. van Dordr. bl. 254. (81) Aldaar, bl. 326. 335. (82) Mieris , II. D. bl. 332. 559. 535- 602. IIL D. bl. 397- 45°- 473. 7^- IV. D. bl. 9.33.77.79.484. (83) Wagenaa», Vadert. Hifi. V. D. bl. 275. p. PA u lus, aangeh. pl. bl. 219. volg. (84) Mieris, IV. D. bl. 278. 484. III. D. bl. 649.  124 VERHANDELING over de gezien ( 35 ); 't zy genoeg hier aan te merken,, dat deze wys jonger is dan de overige, en voor1 de tyden van karel V., in deze landen, niet: voorkomt, maar onder zyne regeering, als eeni buitengewoon hulpmiddel, in een geval van de: hooglte noodzaaklykheid 't eerst gebruikt is. Na«melyk, wanneer in 't jaar 1542. de Hertog van Kleve door Maarten van Rosfem alle de plaatzen 1 van Braband op de wreedfte wys verwoestte, en de: Koning van Frankryk niets beter dreigde, heeft: de Gouvernante , in de uiterfte verlegenheid ge- ■ bragt, de Staaten die te Brusfel vergaderd wa- • ren, van dit gevaar kennis gegeven, met verklaa- • ring, dat er om dien ftorm af te wenden buiten-gewoone onderftanden noodig waren, zynde de i gewoone en reeds toegeftaane Beden tot andere: gebruiken hefteed, zoo dat men tot buitengewoo- ■ ne toevlucht moest nemen; derhalven ftelde zy 1 den Staaten drie wyzen voor ,* om genoegzaam geld te bekomen; de eerfte was, dat de honderdïte penning van alle uitgaande koopwaaren zou; betaald worden, de tweede, dat de tiende penning; van onroerende goederen zou betaald werden, en de derde, dat de Kooplieden ook een tiende: van hunne winften zouden betaalen : deze wyzen waren den Staaten niet zeer tot genoegen; maar 1 er was gevaar in 't nemen van uitftel, en zy gaven hunne toeftemming, hoewel fchoorvoetende; , want zy waren bekommerd, dat op die wyze de rykdom der ingezetenen te duidlyk blykbaar, en er dus geduurig grootere vorderingen gedaan zou» den worden: ook was die vrees der Staaten niet" ydel, (85) By Hoynck van papendrecht , Anal. Btlg. II. D.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 125 ydel, en de gefchiedenis der opgevolgde beroerten heeft maar al te zeer bewezen, hoe rampzalig die vordering van den tienden penning geweest zy, want hoewel de Staaten den eisch van den tienden penning toeftaande, te gelyk voorzichtig verkregen hadden, dat de reekeningen van ontvang altyd verborgen moeften blyven, zoo wisten toch de Minifters van den Keizer in 't jaar 154.5. door 't zamenroepen van eenige Rentmeefteren gemaklyk middel om dezelve na te zien, en van den ftaat des lands naauwkeurige kennis te verkry;gen (86), en zoo werd onder de gewoone wyizen om onderftanden op te brengen allengs de tiende penning mede in gebruik gebragt, gelyk ;de Staaten in 'tjaar 1553. deze wys zelve voorftelden, om de gedaane Beden voor een gedeelte te voldoen (87). En dus zal ik van deze fchatting niets meer byvoegen; want op hoe harde wyze de geheele ;gedaante der fchattingen onder den laatften Graaf 'philips III. misvormd zy, leert ons de gefchiedenis op elke bladzyde. §. XV. Deze vier wyzen van het opbrengen der Beiden werden onverfchillig door eikanderen geibruikt, zoo dat als eene niet voldoende was , imen de andere mede te baat nam : dus leest rmen van Beden die betaald werden deels uit iSchiltalen, deels uit Accyfen, deels uit Morgengel* (86) Wagenar, Vadert. Hifi. V. D. bl. at/. ( 87 ) Verg. ook de Refol. der St. van Holl. van 't jaar 156*1. bl. 80. 1562. bl. 1. 3.  126 VERHANDELING over de gelden (88), gelyk ook van andere, deels uit den tienden Penning, uit Schiltalen en uit Morgengeld (89). Doch er zyn bovendien fomtyds nog andere buitengewoone wyzen te baat genomen , 't zy om daar uit de ganfche Bede te voldoen, 't zy om te vervullen, 't gene door de gewoone wyzen niet had kunnen gegaderd worden, waar toe men brengen moet het haerftedegeld', welk naderhand Schoor/leengeld genoemd is (90): de fchatting op de huizen en landeryen, gewoonlyk Verponding ( 91) , Hooft geld of Familie geld ( 92 ) , Pondgeld (93), Ruy ter geld (94), en ontelbaar meer andere fchattingen, die allengs ingevoerd, en te langwylig zou zyn alle op te noemen. §. XVI. Wat aangaat de Kamers van Reekeningen, die allengs in deze landen zyn ingeheid, is er nog overig, dat wy van deze ook iets melden. In 't vorig- Hoofdd. hebben wy reeds iets gezegd van de Rentmeefteren; en van de wyze op _ wel- (88) Wagenaar, aldaar. ( 89) V. D. bl. 385. (90) Mieris, IV. D. bl. 853. 850. Wagenaar, IV. D. bl. 55. en V. D. bl. 138. 375. (91) Groot Placaatb. II. D. bl. 2047. Wagenaar, V. D. bl. 12. enz. (92) De riemer, Befcbr. van 's Hage. III. D. bl. 322. Mieris, IV. D. bl. 899. Wagenaar, V. D. bl. 39*. (93) Van de wall , Handv. van Dordr. bl. 509., Mieris, III. D. bl. 716. IV. D. bl. 364. 370. 636. (94) Veliüs, Chronyk van Hoorn. bl. 131.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 127 welke de ingezamelde gelden in 's Vorften fchatkist zamen gebragt werden: te gelyk zagen wy, dat er oudtyds geheel geen Collegiewas, waar aan de zorg der openbare geldmiddelen was toebetronwd ; Maar naderhand, toen de menigte van zaken oneindig toenam,* en de Vorst zelf of zyn Raad niet in ftaat was die alle te beheeren, is er een Collegie opgericht, aan 't welk, onder meer andere zaken, ook de beftiering der Schatkist werd toevertrouwd. Namelyk in 'tjaar 1428. als de oneenigheden 'tusfchen jacoba en philips I. over 't Oppergebied waren bygelegd, zyn zy by Verdrag van 13. Aug. 1428. (95) overeengekomen, dat een Collegie uit negen Heeren beftaande zou worden aangefteld, om de zorg en beftiering der openbare geldzaken en reekeningen op zich te nemen; Ende die rekeninge van alle dia Ampt luyden en Dienstluyden van HoU landt, van Zeelandt, ende van Vriesland mitten toebehooren zal men doen voor die Negen voorfz. (96), nochtans heeft dat Collegie niet lang ftand gehouden, maar is reeds in 't volgende jaar weder opgeheven (97): en dus van dien tyd af, verandwoordden alle de Rentmeesters van Holland hunne Reekeningen van ontvang en uitgave voor de Reekenkamer van Vlaanderen, welke philips de Stoute, Graaf van Vlaanderen, reeds in 't jaar 1385. in de ftad Rysfel opgericht had Groot Placaatb. III bl. 14. (96) a. van loon, Aloude Regeeringswys. V. D. bl. 644. VOlg. HoYNCK van PAPENDRiCHT, de CU- meris rationum per Duces Burgund. in Belgio ereüis. bl. St. Anal. T. II. (97) Van de wall, Handv. van Dordr. bl. 567. «anm. 17.  is8 VERHANDELING over de had ( 98 ): dat Hof werd genaamd le tribunalde juftice & des comptes ( de rechtbank van juftilie en der reekeningen), de reekeningen zelve werden doorgaans gedaan voor Gedelegeerden van Rysfel, die zich ten dien einde naar Holland begaven , 't zy naar den Haag, 't zy naar eene andere plaats; dus zyn de reekeningen fomtyds te Leiden opgenomen; ceprefent compte fait &clos a la Leyde en Hollande le IX. jour de Janvier l'an MCCCCXXXIII. par maifire Berthelemy a la Truye Thierry Bourduillone & moy P. de la Tanerie ( 99 ), dat is, deze tegenwoordige reekening gedaan en gefloten te Leiden in Holland, den 9. dag van Januari 1433. by Meefler B'erthelomeus van Truye, Thierry Bourduillone, en my P. van Tafter ie, welke de Gedeputeerden waren van 't Hof van Rysfel: echter heeft dezelvde philips in 'tjaar 1446. in 's Gravenhage eene nieuwe Kamer van Reekeningen opgericht, afgezonderd en onderfcheiden van die van Rysfel, tot welke gebragt zouden worden de reekeningen die tot Holland, Zeeland en Friesland behoorden (100); maar ook deze is niet lang op zich zelve gebleven, want ze werd in 't jaar 1463. met de Reekenkamer van Brusfel vereenigd ( 1): de Rentmeefter van Noord - Holland nam toen de reekeningen op van alle Steden, ook van ZuidHol- (98) Hoynck vanpapendrecht, aangeh.pl. bl. 12. 17. Placaatb. van Vlaanderen. I. D. bl. 237. (99) Andere voorbeelden by van de wall, aangeh. pl. Boey, Oudh. van het Hof. II. D. bl. 189. volg. De riemer, Befchr. van 's Gravenhage. II. D. bl. 236. (100) Van de wall, aangeh. pl. bl. 569. 571. (1) Hoynck van papendrechTj Anal. Belg. II. D. bl. 30. volg.  GRAAFLYKE BEDEN &£ 129 Holland, en faragtze over tot de Kamer te Brus. fel. En hier mede houden de veranderingen nog niet op, welke de beftiering der algemeene geldzaken ondergaan heeft. Want karel de Stoute heeft de Hollandfche Reekenkamer, die met de Brusfelfcbe vereenigd was, te gelyk met die van Vlaanderen of van Rysfel, overgebragt naar Mechelen , en daar in 't jaar 1473. eene algemeene Kamer van Reekeningen opgericht. In dit Collegie Itelde hy eenen Prefident, negen Raaden, en een opzichter over de Reekeningen (rnagifier rationum, zoo als men dien noemde), aan welke hy de zorg aanbeval van alle de reekeningen der Nederlandfche Provinciën; hun ook opdragende de begeving der ambten, en meer diergelyke rechten daar toe behoorende, Tot dat eindelyk maria, de dochter van karel , door de klachten der Provinciën bewogen , de Kamer van Mechelen weder in drie Kamers verdeeld heeft in 't jaar 1477», namelyk eene Reekenkamer van Vlaanderen , Artois en Henegouwen, die zy te Rysfel vestigde, eene van Braband en Limburg te Brusfel ( 2 ), maar die van Holland, Zeeland en Friesland in 's Gravenhage (3). Deze drie Kamers vernieuwde karel V. (4), hy breidde derzelver wetten en ordonnantiën verder uit, en ftelde over dezelven eenen Opperden Raad der Geldmiddelen, den Raad van Finantie, wiens macht men (_ 2) Supplement auic Tropb. de Brabant. I. D. bl. S5o. (3) Groot Privil. van Maria. Art. XXII. (4 ) La Flandre iiluftr. par Vinftit. de la Cbambre de Roi a rislei I  i3o VERHANDELING over de men befchreven vindt by m. van der hoeve, Handvest. Chronyk. II. D. bl. 7. (5). ' Deze Hollandlche Reekenkamer is na het afzweeren der Graaven gedeeltelyk in ftand gebleven , en genoemd de Reekenkaamer van de Graaf* lykheids Dnmeynen, en is aan dezelve den XI. Maart 1593. een nieuwe Lastbrief gegeten: doch in deze eeuw, nadat de Domeinen zelve voor 'c grootfte gedeelte verkocht zyn, is zy gansch vernietigd, en 't beftier der nog overige Domeinen der bezorging van Heeren Gecommitteerde Raden aanbetrouwd (6) mét affcheiding der zaken van Finantie. §. XVII. Van deze Kameren der Reekeningen, van welke wy dus ver gehandeld hebben, riioet men 011derlcheiden de byzondere Schatkisten der Staaten , die by vervolg van tyd mede hebben ftand •gekregen. Want federd het vermogen en koophandel der fteden begon aan te wasfen, nam ook der zeiver gezag toe in 't bellier der huishoudelyke zaken, en men ziet dezelve dikwerf mindere Vergaderingen of Dagvaarten houden over 't gene tot de huishoudelyke zaken behoorde, als mede om eenige onderftandgelden van de burgeren af te vorderen: van deze mindere Vergaderingen fpreken de Staaten in de Rejol. der St. van Holl. 14. Ju- CO ReS'ft' van Boll. 1560. bi. pi. Deze Raad van Finantie maakte in 's Konings naam de taxatiën op, en verhoogde of verminderde die. (6 ) De riem er, Befchr. van 's Hage. T. D. bl. 119. Tegènw. Staat van Holland. IV. D. bl. 197. Groot Vlamatb. IV. D. bl. 778.  GRAAFLYKE BEDEN &cj i3t julii 1559. bi. 84. de Staaten hebben gerefheerd en verklaard, dat de voorfz. Ontvanger van 't Gemeene Land zal mogen doen befchryven alle Dachvaerden die- willigh by den -Staaten gekyt werden , als mede omme te hoor en de Gemeenelands Rekening en dicrgelyken ,\ welk breederverklaard wordt in de Registers van ty. Junie 1561. bl. 42; is gherefoheert dat den'Advocaat en Ontfanger van dè voorn. Staaten zal tot allen tyden doen befchryven voorn. Staten in alle lopende Saken, Proccsfe, of andere diergelyke aangaande die occu'rreeren zullen, welke mindere Vergaderingen 'niets gemeens hadden met de algemeene Dagvaarten, die befchreven werden , om over de algemeene zaken te handelen; want die liet de Graaf beleggen; dus in de Reg. der St. van Holl. 28. Novemb. 1564. daar gezegd wordt, dat na er ouder gewoonte generaale Dachvaarden , dienende tof bewilliging- van eenige' Petitie- by fyn Majefteit: gedaan, ofte diergelyke trejfelyke Saken, worden befchreeven van Syne 'Majefteit als Grave,van Holland by den Stadhouder ofte Raden van denzei ve. Deze onderftanden verfchilfen grootlyks van de Beden der Graaven',-Want hoewel de namen dikwils vermengd worden., zoo dat Peeden, Subventie'Ti, Petitiën , Precariegelden, Zeitin ge ,Omflag en Belaft in g door eikanderen gebruikt worden , zoo heeten echter by uitftek Omftag of Gemeenelands : Omftag die. onderttandgeld.es}., welke $ van de Staaten wordende uitgefchreven, dienden om daar uit hunne eigen fchulden ofrerrten tebetaalen, of ook de reiskosten tot de grootere Dagvaarten, de jaarwedden van.den Advokaat en der overige Ambtenaren , om den Stadhouderen gefchenken te doen,- of nieuwe privilegiën en andere dierL 3 ge*  i3a VERHANDELING over de gelyke gunnen te krygen (7); uit welk alles blykt, dat deze onderilanden voor eigene zaken met de Beden niets gemeen hadden: van daar ook, dat de Graaven omtrent dezelve geen recht hadden, maar alles volgens last der Staaten befteld werd. Zoo was ook de Ontvanger van de Gemeenelands - Om/lag onderfcheiden van de Ontvangers van de Beeden; dien Helden de Staaten aan, maar dezen de Graaven; waar uit nu ook blykbaar is, hoe zy, die van de Beden vry waren, echter niet vry waren van dezen Om/lag; en van daar, dat de Staaten zelve daarvan vrydom gunden by alkemade, Befchryv. van den Briel. II. D. bl, 104. Deze onderscheiding tusfchen de Finantien van den Vorst en de by- ■ zondere Finantien der Staaten wordt van den 1 Heer van de wall uitvoeriger bewezen ( 8)., . VIERDE HOOFDDEEL. Over den Alouden Vrydom van den Hollandfchen Adel ten aanzien der ■ Beden. 5.1 H et ftuk betreffende de Beden, als mede wiel verplicht waren dezelve op te brengen, dus verre; Registers van aart van der goes, bl. 136.' 137. 215. 216. 226. 302. 335- (8) Privilegiën van Dordr. bl. 842.aanm.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 133 re afgehandeld, is er nog overig, in dit Hoofddeel te zien, wie van deze belasting vry waren. Men kan deze voegzaam in twee clasfenoihoofdfoorten verdeelen: zoo als zy dien vrydom oorfpronkiyk bezaten, öf zoo als zy dien verkregen hebben uit loutere gunst der Vorften. Tot de eerfte breng ik allen, die door luister van ge» boorte uitmuntende, altyd eene vrye en geruste bezitting hunner goederen genoten hadden, onder welke dan begrepen worden alle Vrygeboretien, 't zy ze Edelen waren , 't zy Vrygeborenen eenvoudig zoo genaamd, alsmede^e Geestelyken• tot de andere clasfe breng ik de .Steden, Dorpen, Collegien, of ook eenige byzondere perfoonen, die door Privilegiën der Graaven uitdruklyk waren vryverklaard. Doch om van dezen vrydom in gefchikte orde te handelen, fchynt het niet ondienftig 't een en ander van den ftaat en rechten der Vrygeborenen , dat is, der Edelen en Welgeborenen, vooraf aan te merken. §. II. By de Germanen en de verfcheidene van hun 1 afdammende volken was de Hoofdverdeeling der ; perfoonen , dat ze namelyk waren Vrygeborenen 1 of Vry en, of dat ze Slaaven of Dienstluiden war ren. Vrygeborenen werden in 't gemeen alle genoemd, die noch zelve, noch hunne voorouders 1 ooit aan het byzonder eigendom van anderen wa1 ren onderworpen geweest, en die door geen laag 1 handwerk, noch door een ongelyk huwelyk, of 1 diergelyke oorzaken den luifter van hun geflachc I befmet hadden : alle deze, zoo men op de afI 3 komst  i34 VERHANDELING OVER DE komst en geboorte ziet, waren onder en aan elkanderen volkomen gelyk; maar ziet men op de waerdigheid. en macht, dan waren ze zeer verfchillende; waar van daan het onderfcheid, dat eenige Vrygeborenen en Edelen, andere Vrygeborenen , en nochtans geene Edelen waren. Tot de Edelen werden in de eerfte tyden gerekend alle zulke Vrygeborenen, die groote goederen bezaten, welke niet onderworpen waren aan de Rechtsdwang van iemand anders; wanr, zoo als eccard te recht aanmerkt, Aut, Ot % At beteekende^wdtyds eene bezitting; en daar van is het, zegt hy, dat Othelman, of naar onze uitfpraak Edelman, welk woord eigenlyk een man van bezittingen (posfesfionarius) , of een gegoed man, eenen bezitter, beteekent, tot een eernaam van eenen Vrygeborenen en Edelen is overgebragt, en dat Adel by ons den ftaat van een Vrygeborenen, of Edelheid beteekent (9); van hier by grkgoeius van tours: zy zvaren vrygeborenen, en bezittende hunne eigene goederen (-iq), dat is, zy waren Edelen; en daar uit fchynt te blyken, dat de benaming van Vrygeborenen betreklyk is tot dan oorfprong of geboorte, maar dat de grondüag van den Ade)d,m by de Ouden gezogt moet worden in de goederen, en de bezitting van vry eigen goed, en dat de titel van Edelen toen alleen aan grootere Vryheeren toekwam en gegeven werd, met uitbuiting van andere Vrygeborenen. En dat zulke Vryheeren oudtyds zeer qitgeltrekte gronden of landeryen met volkomen recht van eigendom bezeten (o) Ad Legem Salicam. pag. 34. (10) Lib. UI. de Miraculis S. Martini. Cap. 33.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 133 ten hebben, daar aan kan niemand tvvyfelen, die alleen in aanmerking neemt zoo vele goederen, aan de Kerken voornamelyk en Kloofteren gefchonken, zoo vele verknopingen , af/tanden, en verwisfelingen van goederen, waar van'men overal in de Charterboeken menigvuldige voorbeelden aantreft. . Deze Vryheeren nu, die wegens hunne al te groote macht, en fomtyds niet zonder reden, by de Keizers en Koningen verdacht waren, werden altyd als door een naauweren band van getrouwheid aan dezelve verbonden , en met dat oogmerk ook met zeer vele benefieten (naderhand Leenen genaamd) begiftigd: Maar in de oudfletyden was dit zoodanigernsys metdemachtder Opperheerenverbonden, dat wanneer zy wilden, zy eenig goed tot een leen gegeven weder konden afnemen, doch vervolgens, is het daar toe gekomen, dat het alleen voor een jaar vastigheid had, voords dat het, mids hy getrouw bleef, voor den leef tyd verlengd werd, en daar dan nog zulk goed door recht van opvolging den zonen niet toekwam, zoo is men eindelyk verder gegaan, zoo dat het mede op'de zonen gekomen is (11 ); namelyk het fcheen dan hard en haatlyk, dat de kinderen van de gunstbetooningen, aan den Vader bewezen, beroofd werden, hoewel de Koningen en Keizers fomtyds meer uit noodzaak dan uit vryen wil deze opvol" ging in de leengoederen vergunden. Uit de familien nu van zulke Vryheeren werden Hertogen , Graaven en andere voorname Bedienden van 't Hof en Ambtenaars van 't Ryj£ verkozen (li) Fsudorum. Lib. K Tit. 1. 14  136 VERHANDELING over de zen (12), en hun daarom in plaats van jaarwedden uitgeftrekte landgoederen gefehonken. De rechten nu, die deze Vryheeren op hunne allodiale goederen uitoefenden, waren zeergroot, want zy oefenden als een eigendom zoo wel de Civile als Crimineele Jurisdictie op dezelve, en daarvan is het, dat in die begiftigingen der Koningen hun ook de jurisdictie of rechtsoefening, als met den eigendom verbonden , toegeftaan werd ; en niets komt menigvuldiger voor dan dit formulier, zonder eenige» toegang van rechters ; of ook, met vrye en volzekere macht om dat tè fihenken, te verhopen, en daar mede te doen wat hy zal willen , zonder belet van iemand (13): en ook vandaar, dat zulken noch aan de Jurisdictie van Hertogen, noch aan die van Graaven onderworpen waren, en dat ze nier mand dan den Keizer of de. Koningen boven zich erkenden, wien zy onmiddelyk onderworpen waren, en hunne verfchillen alleen voor dezelve beflist werden (14). §• HL Ook waren de rechten dezer Vryheeren niet gering omtrent zaken die 't ganfche Ryk betroffen , Want alleen de Hertogen , Graaven, Bisfchoppen, en de overige Vryheeren of Baronnen hadden 't recht de Ryksvergaderingen by tewoo- nen, (ü) Gundling, in Disfertat. an Nohilitet Venter ? Cap. 2. (13) Mieris , I. D, bl. 45. 61. 64. Marcul* Füs, Formul. Lib. I, Cap. 17. ( '4) Cafitulare Caroli M. aani 812. Cap. 2,  GRAAFLYKE BEDEN &c. 137 rien, en daar over de gewichtigfte Rykszaken te /temmen (15). Zy ook waren als Ryksvorften verplicht by 't on titaan van eenen oorlog het zwaerd aan te gorden, en voor de gemeene zaak met hunne Leenmannen tegen den vyand op te trekken. 't ls daarom niet te verwonderen, dat wy deze aanzienlyke Vryheeren den perfoon des Konings fteeds zien, verzeilen, en dat ze hem in zaken van 't grootfte belang met raad en hulp byftonden; van daar zoo vele Charters, die van hun gezegeld , zoo vele verbonden die van hun bevestigd zyn, en wel niet flegts als getuigen, maar zelfs als waarborgen : 't is deswegens ook geen wonder, dat zy met hooge eettitelen vereerd, en van daar genoemd werden, de voornaam]!e, de machtiëfte, groote perfonagien, eerfte van 't Ryk (op* timates , potentiores, major es perfona , meliores regni). Zie du cange op deze woorden. Ja fomtyds werden zy van de Koningen zelve Luis* terryke Broeders genaamd (Magnifici Fratres), by marculfus, Append. Cap. 30. Ook kwam aan geene andere, dan deze Vryheeren , van welke wy dus ver handelden, de titel van Edel (Nobilis) toe; tot dat ook andere Vrygeborenen van mindere waardigheid dezen titel begonnen te voeren (16), waar door vervolgens het onderfcheid ontftond tusfchen den Hoogen Adel, dezer Vryheeren namelyk, en den Nederen Adel, die pnder deze Hoog Adelyke Heeren, en op der zei-» (15) Baluzi us, in prafat. ad Capitul. §. 7. (16) Zie den Beroemden pest el, in Commentar. ds Rep. Bat. Cap. V. 5, 71. en kluit, in Primis L,ineis, 'P9g. 13 j. I 5  I38 VERHANDELING over de zeiver 'Grondheerlykheden ontftaan is, en welke naderhand den Ridderfland begon uit te maken. M'v, Tot dezen hoogeren rang van Vryheeren moeten gereekend worden alle die Hertogen, Graaven, Bisfchoppen, en verdere Ryksbedienden der Frankifche Koningen in deze gewesten, die oudtyds zeer tairyk waren , eer de Graaffchappen nog waren zamengevoegd. Zoodanigen waren de Hertogen van Friesland, de Graaven van Betuwe, Hameland, Teisterband, en de Utrechtfche Bislchoppen ; zoodanig een was gerulfus, de vader van Graaf dirk I., die daarom in eenen Brief van Koning arnülf in 't jaar 889. by mieris, I. D. bl. 27. de getrouwe genoemd wordt (*), met welken titel toen ter tyd alleen die Vryheeren vereerd werden; en zoó wordt de Graaf van Holland uitdruklyk nobilis of Edel genoemd, in een Charter by mieris, II, D. bl. 91. Als zoodanige ook ftonden zy dikwils als getuigen over de Gift - en andere brieven der Keizeren; zoo was dirk I. tegenwoordig, en ftond over 't verdrag van Bonn tusfchen de twee Koningen karel den Eenvoudige», en hendrik den Vogelaar, in'tjaar921. (i/X*11)" En (*) [Deze Gerutfus wordt by de Holl. Schryvers thans vry algemeen gehouden voorden Vader van Graaf dirk, den Eerflen zoogenoemdeu Graaf van Holland.] (17) Mieris, 1. D. bl. 23. 30. (**) [ Dit (luk is naderhand meer opzetlyk behandeld door den Wel Edl. Heer joiian gronovius, Disf. }ur. Publ. Mens, Genera/ia quaedam de Origine Nobiliiatis Europaeae £? Sigillormn Nobilinm, Leid. 1789. of, Beni'  GRAAFLYKE BEDEN &c. i59 En hiervan zoo vele Oproepingen of Opontbod der Graaven ten KeizerJyken Hove, blykens het zeer gewoone formulier in de Charters voorkomende , zoo 't gebeurde, dat ik of de waare Heer van Holland tot het Hof van den Keizer vaaren mogte (18). Als zoodanige ook oefenden de Graaven in hunne Landen de Rechisoefening op hunnen eigen naam ; welke Rechtsoefening des wegens moet onderfcheiden worden van die, welke de Graaven te voren als Ambtenaars van 't Ryk of't hooge Opperbeftier, uitoefenden. Ook waren er by ons, behalven den Graaf, nog andere Vryheeren , of bezitters van zeer groote allodiale goederen , buiten het Graaffchap gelegen, gelyk de Heeren van Altena en andere, doch welke Vryheeren (offchoon zy reeds in de oudlte tyden hunne allodiale goederen en erflanden genoegzaam met een onafhanglyk gebied bezaten) , wanneer men met eenen oorlog bedreigd werd, of er raadplegingen over 't algemeene belang gehouden werden, zich het gezag der Hertogen en Graaven niet onttrokken, zoo als koppiüs te recht aanmerkt, de infigni different ia in ter Comités &f Nobiles im'mediatos, pag. 9. zoo echter, voegt hy er by, dat zy geenzins aan der zeiver JurisdiBie, maar onmiddelyk alleen aan de Keizeren onderivorpen waren; en van daar is het, dat, hoewel er naderhand'vele Heerlykheden voorkomen, die uit den boezem der Eenige Bijzonderheden over den Oorfprong van den Adel in, Europa , en derzelver Zegelen. Welke Verhandeling er hoope is, om in 't vervolg den Nederl. Lezer ook mede ie deelen.] (18; Mieris, I. D. bl. 158. 222. 231. enz.  i4* VERHANDELING over de der Graaven van Holland zyn voordgevloeid, als i de Heerlykheid van Brederode, en andere Appa- ■ nagiën, waar mede de kinderen der Graaven begiftigd en uitgezet werden, [alleen] tot deze Vryhee- ■ ren, buiten het eigenlyk Grondgebied moet gebragt: worden, 't gene wagenaar zegt, dat er Heerlykheden waren , die niet uyt den boefem der ' Graaflykheid waaren voordgekomen ( 19) ( *). §. v. De andere Clasfe der Vrygeborenen was van hun , die in dë oude gedenkllukken doorgaans: onder den enkelen titel van Vrye luiden voorko- • men, en die naderhand de Krygs- of Ridderor-> de, of den laagen Adel hebben uitgemaakt. Zulke Vrygeborene bezaten zoo wel als [die groote ] Edelen allodiale of eigene goederen ,, maar daar de landgoederen der Edelen zeer groot: en uitgeftrekt waren, zoo waren de bezittingen. dier Vrye lieden van geringer belang; ja zy zelve worden fomtyds arm genaamd, zoo als uit de: Beierfche Wetten, Tit, 6. H. 3. §. r. blykbaar is,, waar met opzicht tot hunne erfgoederen dus vastgefteld wordt: De kinderen, die zich naar de bil' ■ lyke nietten gedragen , zullen zonder eenige belern* • mering hunne erfenisfen bezitten. Schoon hy arm i zy, behoort hy echter zyne vryheid of erfenis niet ■ te i (19) Vaderl. Hifi. II. D. bl. 311. ( * ) [ Tot nader opheldering kan men zeggen, dat men de heerlykheden binnen het Graaflyk Territoir, niet verwarren moet met de heerlykheden buiten het zelve. Van deze laatften alleen kan gezegd worden, dat zy niet uit den boezem der Graaflykheid gekomen zyn, fchoon zy er op verfcheidene wyzen bygevoegd en ingelyfd zyn.]  GRAAFLYKE BEDEN &c. i4r te verliezen. Deze nu zich met hunne allodiale goederen, hoe weinig die ook zyn mogten, te vreden houdende, werden tot geene [zoo hooge] eerambten of Leenen toegelaten, maar als onderzaten, ten opzichte van hunne goederen, waren zy tot krygsdienften verbonden. Maar toch federd de macht der Hertogen, Graaven , en der overige Ryks - Edelen dag by dag grooter begon te worden , en deze het voorbeeld der Koningen volgende, zich bevlyu'gden om deze Vrye lieden naauwer aan zich te verbinden, is daar door veroorzaakt, dat onder het tweede ftamhuis [der Frankifche Koningen J die Vryen tot eenige wel niet tot groote, maar ten minften tot militaire Leenen mede werden toegelaten, en op deze wys ook Leenmannen der Graaven en van andere Ryksgrooten werden, met oogmerk om hen door eenen dubbelen band tot den krygsdienst te verbinden i waarom men ook vindt, dat en de eigendom van goederen, en de Leenen dezer Vrye lieden als een dubbele band dezer verplichting worden zamengevoegd. . Voords gelyk de Graaven en andere Edelen, aan de Hoven der Koningen verfcheidene bedieningen, als van jagermeefferen, valkenieren, of andere bedieningen waarnamen, en ten dezen opzichte Koninglyke of Ryksbedienden genoemd werden (20), zoo ook verkozen zich de Graaven uit deze clasfe van Vrye lieden bedienden, en gaven hun verfcheidene ambten ( 21). En nadien alle Vrygeborenen uit kracht hunner geboorte verplicht waren in den kryg te dienen, (20) Capitular. caroli M. I. ani. 802. Cap. 30. (21J Aldaar III. arm. 8n. Cap. 4.  142 VERHANDELING over de nen, van hier, dat ze reeds in de X. eeuw doorgaans krygslieden, lyfwachten, of lieden van den , militairen jiand genaamd worden; maar federd dat ook eenige van 't overige Volk onder het Voetvolk begonnen aangenomen te worden, verkregen zy [de eerften] den naam van Ridders, of lieden van de Ridderorde, dat is, die te paard dienden , welke orde vervolgens alleen uit Vrygeborenen beftaan heeft: in onze Charters komen ze fomwylen voor onder den algemeenen naam van zvelgebooren, of worden ook van hunnen krygsdienst fchildboortige luyden genaamd.. En hoewel de titel van Edel (nobills') by uitftek toen alleen aan zulken gegeven werd, die tot den hoogenAdel behoorden, vindt men echter zeer dikwils, dat deze Vrygeborenen, of lieden van den krygsftand, in een ruimeren zin -insgelyks Nobiles of Edelen genaamd werden (22). §. VI. Nochtans is ook daar in allengs verandering voorgevallen , en is weder eene nieuwe onderfcheiding ingevoerd, waar door alle Vrye lieden niet zoo onbepaald onder den naam van krygslieden of ridders voorkomen, maar dat voornamelyk dus benoemd werden zy, die op eene plechtige wys den krygsgordel verkregen, en als ter byzondere eerbelooning onder 't getal van Ridders werden aangenomen , welke eer zy echter niet konden verkrygen , zoo ze niet eerst den post van Wapendrager of Schildknaap bekleed, en by- ,(22) Struben, de Orig, ê? Progr. ordinis Equejlris in Germania. §. 3. 11.  GRAAFLYKE BEDEN &c. i43 byzondere proeven van krygsdapperheid gegeven badden ( 23 ). Deze Krygsridders genoten zeer uitfteekende voorrechten in 't Gemeenebest, verkregen van de Graaven groote Leengoederen , en dikwils ook de Jurisdictie, 't zy de Civile, 't zy deCrimineele, die aan die Leenen verbonden werd; waar uit in deze ianden zoo vele Hooge en Mindere Heerlykheden, hals - en ambagthcerlykheeden ontftaan zyn, gelyk ze ook van den Graaf veeltyds tot aanzienlyke eerambten en waerdigheden verheven werden; zoo dat men voor de XVI. eeuw niemand , dan uit dit dbort van Krygsridders vindt, die het ambt van Bailluvv bekleed heeft; naar 't getuigenis van vanloon inde Aloude : regeeringswyze van Bolland, V. D. bl. 492. waar by men voegen kan den Brief van flor e n s V. aan die van Kennemerland, ten jaare : 1291. „ Wy zullen hen zetten een bailliuw die . „ wy hen met eer en ghefetten moge cn die gheen ! ft keveskindt en is, en als wy dat Graef- , „ dingh zullen hebben begonnen, /öo moghen wy .„ zetten in onfer ftad eenen vry en edelen man die ,„ Ridder is, dat graefdinghe uyttedingene (24)." üok alleen aan deze Ridders Hond de weg :open tot Hofbedieningen, als van Hofmaarfchalk, ^Kamerheer, enz. dus by van leeuwen, Ba~ 'tav. Illuft. pag. T013. Ik Willem van Jjuyvenvoorde Camerlink myns Heeren Gr ave ; in eenen Brief van 17. May 1435. Willem Heer tot Naaldwyk ende tot Capelle, Maerfchalk van Holland ■ f23) Du £ange, in Glosfar. op 't woord Mi/es. (24} Mieris, I. D. bl. 535.  i44 VERHANDELING over de land enz. ( 25 ). Ook deze alleen waren 's Graa-' ven Raadsluiden , en ftonden over de meefte plechtige handelingen als getuigen; waarom overal zoo vele Graaflyke Gift- en andere Brieven voorkomen, door zulke Ridders gezegeld, waar van by mieris ontelbare voorbeelden. Voords verzelden zy den Graaf op Jachtpartyen , Tournoi - en Ridderlyke fpelen; zoo leest: men by boxhorn in zyne aant. op de Chronyk van vel den aar, I. D. bl. 302. Deeze Wil*- lem dede beroepen een bof te Haarlem daar waaren 10 Graaven, 100 Baronnen, en 10001 Ridders, dat hy f eestelick hielt een volle wee - • ke lanc ( 26 ). En gelyk de perfoon van een Ridder meer dan van andere lieden heilig of onfchendbaar was,, zoo kon hy ook met geen arrest bezwaard wor- • den, zie van loon, Aloude Regeer. V. D. bl.. 485. ja indien een onedele eenen Edelman had durven flaan, moest hy zulks boeten met afkapping; zyner hand; dus in eenen Brief van jan Hertog; van Braband 1229. ingeval een Dorpmanfloegmet' de hand een Ridder, verbeurde zyn hand, of met', den voet, zyn voet. §. XVII. Van deze Edelen nu moeten weder onderfchei-den worden alle zoodanige, die van de Graaven of 1 Ryksgrooten met zulke praëminentien niet vereerd 1 waren als de overige Vrygeborenen, en zich duss ver- (25) Voeg er by mieris, III. D. bl. 96. (26 ) Verg. matthaeüs, de Nobilit L. I. Cap. 2. ea.! Anal. T. III. p. 182,  GRAAFLYKE BEDEN &c. 145 vergenoegd hielden met de vrye en gerufte bezitting hunner goederen (27), hoedanige naderhand onder de benaming van Welgeboomen in 't byzonder zoo genoemd doorgaans voorkomen , en van grotius befchreven worden, die van aver tot aver van vrye en eerlyke luyden waaren gekomen (28); deze alfchoon zy in opzicht tot de geboorte met die van den Ridderftand volkomen gelyk waren , hebben echter allengs eene van bun onderfcheidene clasfe van burgeren begonnen uit te maaken, waar van dit de oorzaak fchynt te zyn, dat, wyl de leengoederen yan de Graaven aan de Ridders (dat is, aan allen die uit dien Ridderlyken ftand afkomftig waren ) gegeven, niet meer, zoo als in vorige eeuwen naar willekeur van den gever, weder ontnomen konden worden, maar erflyk waren geworden, en de meefte leenen in plaats van jaarwedden of belooning voor bedieningen zoo aan't Hof als in den krygsdienst gegeven waren, daar door veroorzaakt is, dat deze Ridders, als zynde Leenmannen van den Graaf, tot de groote bedieningen werden toegelaten, ja dat die bedieningen aan hunne orde eenigermate eigen zyn geworden ; waar uit men ook gemakiyk begrypen kan, dat die Ridders, nu reeds in 't bezit van deze voorrechten zynde, zich met allen yver bevlytigdzullen hebben , om hunne leengoederen te vermeerderen , en de andere Vrygeborenen van de ambten , die zy zelve bekleedden, uit te fluiten, en dezelve op hunne eigene geflachten voord te plan- (27) Van leeuwen, Batavia llluftrattf. I. D. Hoofdd. 8. bl. 339. en 720. (28) Inleiding tot de Holl. Recbtsge'. I. B. Hoofdd. 14. K  146* VERHANDELING over de planten,- en wie zal kunnen twyfelen, dat de Graaven, wier belang vorderde hunne Leenmannen, welker macht dagelyks grooter werd, door naauwere banden meer en meer aan zich te verbinden, zich tegen der zeiver poogingen niet verzet hebben ! Deze Welboornen nu, zich van de voorrechten der lieden van de Ridderorde ziende uitgefloten, begaven zich [in later tyden] voor een groot gedeelte naar de Steden, en zich daar met hunne bezittingen op den duur gevestigd hebbende, verkregen zy 't bellier van burgerlyke zaken, of leiden zich toe op den koophandel, of andere edele kunften; terwyl andere op het land min aanzienlvke bedieningen waarnamen, of ook ambteloos leefden , en zich met de bezitting hunner vaste goederen te vreden hielden. Doch hoewel deze Vrygeborenen allengs eene van die der Ridders onderscheidene orde uitmaakten, zoo bleef echter het aanzien hunner geboorte onverminderd , en bleven hunne rechten en privilegiën uit die vrye geboorte voordvloeiende ongefchonden, waar uit dan mede voordvloeide, dat alle Vrygeborenen zoo wel als de Edelen tot den krygsdienst verplicht waren (29). Van daar ook, dat, zoo als by de Franken de gewoonte was, dat de Koninglyke Af gezondene oïCommisfarisfen onderzoek deeden, hoe vele Vrye lieden zich in elk Graaffchap ophielden, op dat zenr.ar waarheid weten mogten, en de zulken op/chryven, die tot eenige krygsdienflen gebruikt konden worden • Capitulare van lodewyk den Godvruchtigen van 't jaar 828. Hoofdd. 7. zoo ook aan ieder (s<0 Mieris, IV. D. bl. 850.  GRAAFLYKE BEDEN &c. M7 der BailJuiv de zorg aanbevolen was, de opteekcning en monftering van alle de Vrygeborenen, die in zyn diftticT: woonden , te doen, en hen ten ftryd te voeren; dat alle welgeboren Mannen, die Manswaerd zyn, den BaiUiou navolgen zullen, zoo als men leest in eenen Brief van jan II. van 'tjaar 1303. Zie ook het Rqtionar'wm of deRekening van Phil. van Dorp. 10. Ma/71408, by van Loon, Aloude Regeer. IV. D. bl. 323. Bovendien waren zy gerechtigd om met leenen begiftigd te kunnen worden; waarom in eenen Brief van florens V. in 't jaar 1291. gezegd wordt : voort zo mach elk Fonnis wyzen voor ons ende onfe Bailliu, die onfen Man van goede is, dat is, een Vafal of Leenman (30): de meefte echter verkregen geene onmiddelyke leenen van den Graaf, maar doorgaans kregen zy achterleenen van de Leenmannen der Graaven. Uit deze Vrygeborenen , Welgeborenen genaamd, beftond 's Graaven rechtbank, waarover de Bailluw, 's Graaven plaats bekleedende, de Voorzitting had, en waarin de IVelgebooren al* leen Rechters waren: in eenen Brief van jak0ba van Beieren 16. Juli 1417. zoo zullen alle onbefprooken Schildboortige Mannen, die tot honden nobelcn toe gégoet zyn, in den Hove van ZuydHolland moogen zitten en regt vóyfen, en vol gen by hoire Eede ende anders niet ende quamyeman- den in onfe Vierfchaar voorfz. fitten, die'.niet gegoet noch geboeren en waar als voorfz. es, die verbeurde 10 Ponden, alfo dick als hy wysde of volchde of'j keuze gave tot eenighe vonnisfe, dus worden ze ook fomtyds overgelleld tegen de Scbe* (3°) Mieris, L D. bl. 535, K 2  148 VERHANDELING over d,e penen, die naderhand in laagere rechtbanken fomtyds uit de gemeente verkozen werden; uitdruklyk by mieris, I. D. bl. 617. voort, waer aat facke dat die Scheepene ons onfe regie ontzvy/en wilde, dat mach die Schout e brengen aan den Balliu en aan die Mannen, en een weinig laager, voirt waert dat eenich Man die Scheepenen weerfeyde, dat zal die Balliu berechten metten Mannen ; en deze rechtbank der Vry- of Welgeborenen was geprivilegieerd; want zoo als naar eene wyze verordening der Franken en Germanen vastgefteld was , dat ieder van zyns gelyken moest geoordeeld worden (31), zoo moest een vrygeborene voor deze vierfchaar betrokken worden, waar van in den Brief van florens V. 1291. Die Balliu, of die Ambachtsheer, of die Schout en mach gheenen vry en Man winnen ter boeten, ten zy met vryen luyden. Die Schout fal wefen vry en welbooren die over eenen vryen Man r egt en fal, ende fo wie fel wyfen over eenen vryen Man Vonnijfe voor die Sc boute, hy fal wefen vry en welbooren, (32): daarom werd ook in de zaak van eenen Vrygeborenen het getuigenis van eenen gemeenen Volkeling niet toegelaten (33), volgens den Brief van Vrouwe jakoba 16. Julii 1417. Des zo zullen die PVelgebooren luyden moogen tuygen over die Huysluyien, en die Pluysluyden niet over die welgeboore Luyden. Dan (31) Heine-Ccius, Elementa Jur. Gertnan. T. II. L. III. 5. 99. (32) Mieris, I. D. bl. 536. En over dé Rechteren zie den lieer van spaan, over 't Hooge Rechtsgebied der Graaven bl. 77 — 87. (33) Mieris, IV. D. bl. 402.  GRAAFLYKE BEDEN &c. t49 Dan met voorbygaan van de overige rechten, die dezen Vrygeborenen eigen waren, iaat ons nu kortlyk zien, in welke zaken zy voornamelyk van de Ridders onderlcheiden waren. En wel voor eerst in 't krygsleger was tusfchen die beiderlei orde eene groote verfcheidenheïd , want zoo als de Ridders daar de eerde bedieningen bekleedden , en deswegens als de voornaandle Leenmannen der Graaven hem onmiddelyk verzelden , zoo kwam dezen Vrygeborenen geen hooger rang'toe dan naast aan de Wapendragers of Schildknapen, en zy hadden geen recht om eenen gouden ring, armbanden, en bandelier of krygsgordel of andere Ridderteekenen te dragen; insgelyks waren hun de fpooren verboden, mogende' zy maar één, en wel een yzeren fpoor dragen, daar in tegendeel de Ridders twee gouden , en de Schildknapen twee zilveren gebruikten. Voords waren dezen in 't Gemeenebest door geene uitlleekendeeertitelen onderfcheiden, terwyl de Ridders in alle Staatszaken, 't zy by de onderteekening der Brieven , 't zy in andere foortgelyke plechtige Handelingen, met titelen onderfcheiden en vereerd, en by uitftek do mini of domni, Heere, Har, of Heer, in 't Fransch Sire, genoemd werden: dus in eenen Brief van florens V. by rade en vriendfehap van de Edele Mannen, namelyk heer Simon van Haarlem , heer Dirk van Teylinge — ridders • en in den Brief van verzoening tusfchen florens V. en willem, gysbert en arnold van Amftel 1285. ende dat zyn de Borgen die wy den Gr ave gefettet hebben, uyt Hollant Har Jacob van Woude, Har Gifebrecht Bokel • uit den K 3 Bis-  150 VERHANDELING over de Bisdomme zyn ons Borgen Haeren Wouter va Amersfoorde — Ridders ( 34 ). Daarenboven gelyk het fchynt, dat ieder Vry» geboren op zyne eigene landgoederen heeft mo* gen jagen, was dit in dezen opzichte een privilegie der Ridders, dat zy vryheid van jacht hadden riet flegts op hun ejgen goed, maar ook in de waranden der Graaven; dus in een Placaat van -MAxiMiLiAAN van i). Juli 1478. dat niemand wie hy zy, in de voorfchreeve Wilder nisfe van onfe Houtvefiefyen zal mogen jagen naar fionynen. Ha/en, nog ander Wild, dan die van de Ridderfchappe , en wordt ook dit recht bevestigd in eenen Brief van philips , 18. Februari J498- (35> Dat (34) Waar bygevoegd kan worden een Brief van willem van Henegouwen 25. Februari 1319. Van deze Borgen fpreekt zeer nadruklyk v da Ni el, Hifi. de Fvance. t. II. p. 648. On navoit a ce tems lapoint recours aux Princes é/rangers pour être garants, c'étoient les vasfaux mesmes qui cautionnoient Uur Souverain , £j? quand on les volt duns FHiftoire, sunir prendre les armes contre lui, . ce n'étoit pas toujours wie revolte injufte, mais quclque 1 fois fcjfet d'une garantie, a la quelle ils sétoient obligéspar ferment fi? a quoi le Prince a-voit confenti, fuppofé quil' manquat d Vobfervaiion des traités, d. i. Men bad in die ■ tyden niet noodig zich tot vreemde Vorften te wenden om ; [voor de nakoming der traêlaten~\ verzekerd te zyn; 'twa- • ren de Leenmannen zelve, die zich voor hunnen Souverain 1 borg fielden , en als men in de Gefcbiedenis wel eens vindt, dat zy zich vereenigd en tegen hem de -wapenen hebben op- ■ gevat, zoo is dit juist niet altyd een onrechtmatige opfland, , maar dikwils de uitwerking van eene garantie, waar aan zy by eède verbonden waren, en waarin de Vorst zelf bewilligd had, voo! onder field zynde dat by in gebreke bleef'j de traBaten tn acht te nemen. (35) Verg den Heer j, ren dorp, Verhand, over 'f Recht van de Jacht, bl. 107. en 176.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 151 Dat zy ook het Waapenrecht gehad hebben, leert h. grotius, Inleid, tot de Holl. Rechtsgel. L B. XIV. D. de Welgeboorene hadden het regt haar IVaapen, dat ts, £J ADR. VAN DIIR GOES, bl. l6.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 183 ften fchynt te pleiten. Want toch 9 wyl niemand met eenen dubbelen last bezwaard kan worden, zoo volgt, dat ook de Leenmannen, nu reeds van alle voorrechten beroofd , ten minften het gemeene recht met de andere onderzaten behooren te genieten, voornamelyk ook omdat de gelden, die uit de Leenen worden opgebragt, tot onderhoud der krygsknechten dienen, en derhalven als eene afkooping der krygsdienften mogen en moeten aangemerkt worden; zoo als ook in eenige ftreeken van Duitschland de dienften der Edelen in het opbrengen van geldbelastingen veranderd zyn , naar 't gene hontheim leert, Hiflor. Trevir. Diplom, Tom. II. pag. 583. n. 915. en daar 't een vaste regel is, dat hy, die de voordeden geniet, ook de nadeelen moet dragen , zal ieder gereedelyk erkennen, dat het tegen alle billykheid ftryden zoude , indien , het voordeel, of den vrydom der leengoederen, weggenomen zynde, ook niet te gelyk het bezwaar, dat met dezelve zoo naauw verbonden is , het verrichten van krygsdienften, werde weggenomen: doch laat ons de bewysredenen van gro-' tius en bort meer van naby belèhouwen. Wat de eerde reden betreft, deze fchynt van geen groot gewicht te zyn; want tot de verdediging van 't Vaderland zyn zonder onderfcheid alle burgers verplicht, voornamelyk de Edelen, die wegens hunne groote bezittingen daar in wel 't meest belang hebben; en het zou onredelyk zyn in eenen algemeenen nood, waar toe de voorbeelden, by bort aangehaald, betreklyk zyn, dat de Edelen boven alle andere burgers zich op eenig privilegie wilden beroepen: want alle privilegiën lyden uitzonderingen in geval eener alM 4 ge-  i84 VERHANDELING over de gemeene noodzaaklykheid; om niet te zeggen, dat de meefte voorbeelden, die men by brengt, voor het invoeren dezer gelykheid hebben plaats gehad, zoo als uit het boven gezegde allerduidelykst blykt. Van gelyke waerde is de tweede reden, waar tegen men ook zelf de langduurige gewoonte kan inbrengen (77): Voeg er by, dat eene ftilzwygende kwytfchelding dezer krygsdienften hier voldoende is, nadien onze leenen byna geheel gebragt zyn tot den Haat van eigen of patrimonieele goederen, met behouding alleen van het verly en 't recht der Leenhoven, zoo als dit by elke verandering van bezittingen of erfvolgingen voldaan moet worden ( 78 ). En als men dit uit het formulier van den eed tracht te bewyzen, daar mede bewyst men te veel, dat is, men bewyst het misbruik van den eed in zaken , die reeds voor lang zyn afgefchaft, iets 't welk uit de Refoiutien der Staaten van Holland zelve blyken kan, waar men op 't jaar 1566. deze woorden vindt (79): De Staaten verftaan hebbende dat de voorfz. Heere Prime in meening zoude zyn, te doen ontbieden alle leenmannen van den landen van Holland, en haar luyde te doen vernieuwen den eed, die elk refpeEtivelyk uyt zaken van haar leen hadde gedaan, met beloften van te dienen op en jeegens een ygelyk, en daar 't zelve haar luyde geboden of geordonneert zoude worden , en verder als de mesfive van de Her- (77) Van leeuwen, Cenfura For. Part. I. L. II. Cap. 30. n. 4. (78) Zypaeus, Notit. Juris Belg. Tit. de Feudis. £79) Registers van Holland van den exnde, bl. x.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 185 Hertoginne Regent V zelve breeder inhoudt , en verjlaande dat de voorfz. ampüatie van den oude en gewoonlyke eed zoude tendeer en, tot befviaar* niffe van de voorfz'. leen, die van andere natuur in de voorfz. landen zyn dan elders, in alles geredigeert zynde, tot allodiaal en eigen goed (80), dragende alle lasten , en contnbueerende in alle ordinaire en extraordinarifc.be ommeflagen fonder eenige exemtie, waar uit volgt, dat wyl de leenen hedendaags van de patrimonieele goederen niet verfchillen , zy wel tot de zelvde lasten , maar ook niet verder, gehouden zyn. 't Vierde bewys is van- allen grond ontbloot, en 't is genoeg daar tegen aan te merken, dat de Edelen zelfs daarom hunne leenen aan belastingen onderworpen hebben, op dat ze eenmaal rust genieten, en niet langer met geduurige buitenlandfche oorlogen geplaagd zouden worden. De vyfde en laatfte reden; namelyk dat die verplichting gevestigd is in de Leenmannen met opzicht tot hunnen perfoon, fchynt niet te mogen toegeftemd worden; want alfcboon de krygsdienften den Leenmannen inkleevende en met hunne perfoonen naauw verbonden zyn, zoo zyn die echter alleen met opzicht tot het leen vastgefteld en toegezegd , voornamelyk ook, daar oudtyds by ons de Leenman door iemand in zyne plaats te ftellen , den Leenheer in den kryg dienen mogt: en dus behoort het ook te voldoen, als hy voorzulken plaatsvervanger zoo vele lasten opbrengt, waar van een of meer in zyne plaats gefteld kunnen worden, op dezelvde wys als 't gelegen was met de poorteren, die oudtyds ook verbonden wa« (80) Burgundus ad. Conf. Flandr. Tr.IH.imsn. 18. M 5 "  £86 VERHANDELING over na waren den Graaf in den kryg te volgen, maar die, door 't invoeren van beïbldigde krygsknechten , van dien last ontflagen zyn geworden. Billyk derhalven, dat men' den Adel ten minften het gemeene recht late genieten, het eenige dat hun behalven dien luifterryken titel in onze gewesten is overig gelaten. Want wat is hedendaags het voorrecht der leenen? byna alle de privilegiën voortyds daar aan gehecht, liggen in eene eeuwige vergetenheid begraven; of dit zy toe te fchryven aan de eigene fchuld der Edelen, en onkunde in het leenrecht en privilegiën, dan aan de overheerfchende macht zoo der Vorften als die der Steden, en aan vorige partyfchappen, ware zeer moeilyk te bepaalen. §. XXII. Wat aangaat de GeeHelyken, in de alleroudfte tyden, zoo zy eenige eigen goederen bezaten, waren zy insgelyks van alle belastingen vry; want toch, daar zy f,oen alleen uit de Vrygeborenen verkozen werden, bedienden zy zich met het hoogfte recht van de voorrechten der Vrygeboorte, zoo als de Jaarboeken dier tyden getuigen; doch als deze voorrechten mede tot de goederen , die de Kerken verkregen , uitgeftrekt werden, is er reeds onder het tweede Stamhuis der Frankifche Koningen, eenige verandering omtrent dezelve gemaakt. Want lodewyk de Godvruchtige te recht begrypende, dat de Geestelyken niet minder dan de Waereldlyken in de behoudenis en 't welzyn van 't Gemeenebest belang moeften ftellen, maakte reeds in 'tjaar 816. deze verordening, dat aan elke Kerk éêne geheele manf  GRAAFLYKE BEDEN &c. 187 manfus (dat is, zekere hoeveelheid van bunderen lands) vry van alle belasting vierde toegevoegd, en dat de Priefters die daar op gevestigd werden, noch van de tienden, noch van de offeranden der geloovigen, noch van de huizen noch van de voorplaatzen of tuinen by de Kerk aangelegd, noch van die voorgemelde manfus eenigen dienst zouden doen, dan die tot de Kerk behoort (81). Van waar ook dezelvde Capitularia leeren , dat de Geeftelyken niet vry van cynfen waren, die uit cynsbare goederen, door hun verkregen , kwamen. Dat zy van goederen, uit welke een cyns voor den Koning betaald werd, als die aan eenige Kerk werden overgegeven , den cyns moeften betalen (82). By vervolg van tyd echter was het den Geeftelyken niet moeilyk, onder voorwendfel van armoede en Godvrucht, zich vele goederen , en met dezelve ook vele privilegiën van de Vorften te verkrygen; terwyl hun daarenboven ontelbare middelen overig bleven, om van 't ligtgeloovig en onkundig gemeen fomtyds zeer aanzienlyke goederen af te persfen ; want daar in die tyden door gansch Europa een blind bygeloof heerschte, zoo leenden de Vorften altyd een genegen oor aan de verzoeken der Geeftelyken, en maakten geene bedenking, om alseen hulpmiddel ter behoudenis hunner eigene ziel, of van de ziel hunner vrouw of kinderen hun alles toe te ftaan. Eene zeer groote menigte van zulke privilegiën , byzonder ook van gefchonkene vrydommen, is in de gedenkftukken der midden-eeuw te vin- (81) Balusius, Capitul. Reg. Franc. T.I.pag.565. Strube, Decade Obferv. Obf. 3. §. 4. (82) Baluzius, aangeh.pl. bl. 498.  m VERHANDELING over de vinden: 't zal volftaan kunnen eenige weinige op3 te geven die tot ons Holland behooren. Zoo leescc rnen, dat Graaf willem in 'tjaar 1213. in dei behoudenis zyner ziel, en die van zyne vrouw, als5 ook zyner kinderen trachtende te voorzien, 100) geweten lands mder 't ambacht Oostcapelle, tott de Kerk van de H. Maagd van Rynsburg behoor rende, van alle belasting van Bede, en van alk', andere bezwaar en van invordering vrydom 1 geeft (83). Dus ook in 't jaar 1248. dat Koning willem onder andere privilegiën aan de: Kerk van fhofan £of ter Does in Brugge J vani de Cifterfienlèr orde gefchonken , ook dezelve: vry verklaart van de Talie (Opbrenging), van 1 Schot, van allerlei vordering, met welke bena- ■ min gen zy ook genoemd mogten worden (84). Door deze en andere privilegiën, foms groo» ■ tere, foms mindere, was het, dat de Geeitely-• ken, die zeer vele rykdommen (behoudens hunne gelofte van armoede) in alle landen bezaten ( 85), tot de lasten van 't Gemeenebest ver het minfte opbragten. Doch (83) Mieris, Charterb. I. D. bl. 159. verg. 160. (84) Mieris, aldaar bl. 354. Verg. den Brief van willem van 'tjaar 1331. 30. Maart. «/flWH.D.bl.512. en IV. D. bl. 772. (85) Verg. de lyst der goederen van V Klooster van Egmond, by mieris, I. D. bl. 165. Dus fchryft terecht itoBERTsoN , Inleid, tot de Gefchied. van karel V.bl. 241. (van de Franfche Uitgave)par cette étrange abfurdité dans le Gouvernement, les Laiques fe trouvoient chargés de tout le poids des impots, tandis que les plus richesproprietaires itoient dispenfés de toute obligation de fecourir & de defendre V ét at, d. i. door deze vreemde ongeremdheid in 't Bcftier van regeering vonden de Leeken zich beswaard met alle deimpofitien, terwylde meest vermogende eige-  GRAAFLYKE BEDEN 6ca iS? Doch wyl deze voorrechten der Geeftelykéri [ oorzaak waren, dat de Schotfchuldigen door al te izwaare belastingen gedrukt werden, hebben de 1 Graaven dit misbruik op verfcheidene wyzen te I keer gegaan; zoo heeft willem III. reeds in 't i jaar 1328.voorzieningen gemaakt, dat die vrydom i niet al te ver uitgeftrekt werde, door te verbie1 den, dat zy boven de goederen, die zy bezaten j ;Zich geene andere mogten vefkrygen (86), waari om zy naderhand de uitdruklyke toeftemming van 1 den Graaf noodig hadden, als zy iets koopen of 1 verkrygen zouden: en van zoodanige vergunning ' vindt men een voorbeeld in eenen Brief van 'willem III. van 't jaar 1331. waar deze clau* ifuh voorkomt, in fulker manier e dat men ons van 1 den lande, dat fi copen fullen, fuiken dienst doen : zal, als men ons pleget te doene, ghemeenlyke 1 van onfen lieden van onfen lande (87 ). < Dan hoewel door deze bepaalingen de vrydom 1 der Kerken grootlyks beperkt is geworden, zoo \ bezaten zy echter vele vrye goederen, als blykt 1 uit de opgevolgde bepaalingen , die naderhand 1 nog gemaakt zyn; by voorb. al bert heeft in ' 't jaar 1401. aan die van Alkmaar 't privilegie gej geven, dat alle Geeftelyken , in die ftad woonen\ de, van hunne eigene goederen fchot zouden be» 1 taaien (88): een diergelyk privilegie gaf wil» i lem VI. aan JVIedenblik, dat alle Priefiers en ■ Cler- > eigenaars êntbeven waren van alle verplichting, om den ftaat ' mede te hulp te komen, en te befchermen. (86) Mieris, Il.-B. bl. 464. van- leeuwen,Ba, tav. llluftr. H. II. bl. 598. n. 166. (87; Mieris, II. D. bl. 513. verg. nog een diergelyk • voorbeeld IV. D. bl. 038 (88) Mieris, III, D. bl. 747. I  toö VERHANDELING over de Clerken in horen hedriven alle ongeld van Scote, van Beede, of anders van hore ei ge Erven mitten Steeden gelden zullen (89), en dienvolgens ftaat Hertog jan van Beieren toe, tot herfel van de Kennemerdyken, ongeld te zetten, op alle die ghene die geè'rft en geland zyn in Kennemerland, en Kennemergevolg, zy zyn Geeftelyk of Waereldlyk (90). Maar karel de Stoute floeg een' korteren weg in, en onderwierp alle de Kerkelyke goederen aan de Beden; ten dien einde gaf hy in 't jaar 1475. een bevelfchrift uit, dat alle Geeftelyken , Kerken, en huizen die onder den naam van Godshuyzen voorkomen , eene lyst van alle de goederen, die zy federd 60 jaaren in bezit hadden gekregen , moeften inleeveren, op dat ze naar evenredigheid der inkomften, daar uit voordkomende, getaxeerd of begroot werden: doch de meefte Kerkelyken zich daar tegen verzettende, gelukte dit karel niet naar zynen wensch^iï, en hy in 't ja"ar 1477. geftorven zynde , heeft die taxatie der Geeftelyken weder opgehouden. Onder karel V. is eindelyk die vrydom der Kerkelyken gansch te niet geraakt; want behalven dat hy door drie Placaaten 19 Oétober 1520. 20 Maart 1524. 16 O&ober 1531. hun alle verdere verkryging van roerende en onroerende goederen verboden heeft, hebben wy reeds boven gezien , dat op aandrang der Steden en Edelen de Gees- (89) Mieris, IV. D. bl. 358. (90) Aldaar IV. D. bl. 645. C91 ) Verg. Groote Chronyk, Divis. 300 Cap. 84—91 en s. van leeuwen, Batavia Jllufir. H. XI. bl. 594. Nura. 164.  GRAAFLYKE BEDEN Óre. 191 Geeftelyken, byna in alle de Beden net hunne hebben opgebragt; ja wanneer in 't jaar 1543. de Steden er op aandrongen , dat de nog ontbreken, de fomme van de Geeftelyken enz. zou gevorderd worden, andwoordde hun de Prefident, dat de geeftelykheid reeds de helft van haar incomfte op* bragt (92), en dat de Geeftelyken van 't Sticht van Utrecht deze contributie, voor de fomme van 10,000. guldens, hebben afgekocht , leert ons matthaeüs de Fundat. & Fat is Ecclefi pag. 225. Men vergelyke over deze ftoffe den Heer E. van zurck in het Codex Balavus, op 't woord Geeftelyke. §. XXIII. Sederd men by ons Steden begon te ftichten ^ en vele lieden, die uit hunne vorige dienstbaar? heid werden vrygelaten, daar henen lokte, hebben de Graaven zich fteeds beyverd, om door verfcheidene privilegiën den bloei dezer Steden te doen toenemen: onder deze privilegiën ( om andere met ftilzwygen voorby te gaan ) was ongetwyfeld het voornaamfte de vrydom van Schattingen, welke in 't hoofd der meefte Handvesten, > die aan de Steden toegeftaan werden, pronkt. Ik bedoel door belastingen die gewoone, welke uit 1 de verplichting der landbouweren {jas colona1 rium) aan den Grondheer opgebragt moesten 1 worden, waar van wy in Hoofdd. II. gehandeld I hebben; namelyk daar deze lieden door die pri' vilepaen nu niet langer voor Cynsfchuldigen geI houden werden , maar eenigermate den ftaat van Vryï (92) Wagenaar, Fadsrl. Hifi. V. D. bl. 249.  19a VERHANDELING over de Vrygeborenen verkregen hadden, zoo vervielen ook daar mede de lasten met hunnen vorigen dienstbaren Haat verbonden: by voorb. in de privilegiën van Graaf willem, aan de ingezetenen van Geertruidenberg, den i. Ocfober 1213., wordt gezegd: de poorters zullen vry zyn van alle petitie, en allerlei" invordering, en onder de Jurisdi&ie van den% Graaf zullen zy ,• noch op vrymarkten, noch buiten vrymarkten, eenige tollen betaalen ( 93 ), en in de privilegiën der Stad Delft 14. April 1246. zy zullen vry zyn van alle Bede, en .invorderingen, en van alle dienstbaar' heid, die hoefdienst genaamd wordt, zullen zy vry blyven (94): echter moet deze vryheid niet zoo ver uitgeftrekt worden, dat de Steden tot geheel geene Schatting verbonden waren; want, zoo als wy gezien hebben, de Steden waren volgens verdrag verplicht zekere matige geldfom■me tot afkoop aan de Graaven op te bren-^ gen ; dus in de Privilegiën der Stad Dordrecht [v. d. wall] bh 20. van alle heervaart .en petitie j uitgezonderd met ééne cogghe, laten ■wy ben vry, en voor dezen vrydom die men alJyd onfchendbaar houden zal, zullen die zelvde lieden der Stad en de poorters 60 ponden Hollandse h, de eenè helft op Paafchen, de andere op -finte Remigius, ons in 't gemeen betaalen ( 95 ): maar buiten deze matige geldfomme , die elke ftad , naar evenredigheid van haar vermogen , ver- ' (93) Mieres, I. D. bl. 158* (94) Aldaar bl. 231. en 604. (95) '£ Zelvde merkt strube aan omtrent de Steden van Duitschland, de Cöllecl. &Aerar. Origine. §. 2. p. "91. volg. & omtrent de Steden van Frankryk, bouquet le droit publ. de France éclair ei, p, 316. volg*  "GRAAFLYKE BEDEN &c. m verplicht was jaarlyks op te brengen; waren de fteden van alle belasting vry* S. XXIV. Edoch wyl de Steden deze privilegiën fomtyds misbruikten, en de overige ingezetenen meer dan billyk was, bezwaard werden, hebben de Graaven ook al vroeg dit misbruik te keer gegaan, en dezen vrydom op verfcheidene wyzen beperkt: en wel vooreerst, daar die uitfteekende privilegiën, die de ftedelingen genoten, eene al te groote menigte dorpelingen naar de fteden lokten (96), zoo veroorzaakte dit, dat de dorpen byna ontvolkt, en dos onvermogend werden om de gewoone begrooting op te brengen, alfo veele in onfe fteden poorteren geworden zyn (97); van daar dat reeds in 't jaar 1341. den 16» December willem van Henegouwen dooreen algemeen Placaat voorziening deed, dat elc huysmans land die poert er wart, ghelden zal myns heren jaarbede ende fine heervaart; want dat is zyn oudfte recht en fine oudfte heerlykheid ( 98 )• Eene andere bepaaling ontftond uit den toenemenden rykdom der Steden : want wanneer alle die maar eenigzins konden, landhoeven kochten, 1 en die lastvry maakten, verordenden de Graaven, 1 eerst by byzondere, en naderhand ook by alge- mee- CpO Verg. püilippus öb leidis, Cafu 22. eenitgen zich zeiven willende vry maken, worden poorters, zicb i begevende naar plaatzen die vryheid hebben, en als zy gevorderd worden tot betaaling van den cyns, willen zy zicb 1 van de privilegiën bedienen» (97) Mieris, III. D. bl. 577. 570. tf3o. 664. 665, (98) Dezelvde II. D. bi. 761. 4 5 N  1^4 VERHANDELING over de meene Placaaten, dat de cynsbare landen voor altyd zoo blyven zouden: dus maakte de Graaf in 't jaar 1326. den 22. Juni eene verordening, dat al het land in Zandambochte dat nu Schoutbair is, altois fchoutbair blive, oec wie zoet coept, jof vercrighet, jof an ver/lervet, eefi Edel jof'Poorter enz. ( 99 ) en by een algemeene Landwet van willem van Henegouwen wordt deze voorziening gedaan. Item heeft myn Here ghefeil fine gbemeene Huysluyden, dat hem en gheen land ontgaan en zal van hare jaerbede, ende wt hair rechte herevaart in poirten. Maar ook hier had het misbruik, dat de Steden van de privilegiën maakten, geen einde: want niet te vreden zynde, dat ze by 't verkrygen van Schotbare goederen, dezelve vry maakten , fchroomden zy niet aan eenige lieden, buiten de Steden woonende, Stadspoorterreeht te geven , en hen op dien grond vry te verklaren: zulken noemde men Landpoorters, van welke de Heer van de wall uitvoeriger handelt, in zyne aanteekeningen op de Privilegiën van Dordrecht (100); en daar nu zulks tegen de meening der Handvesten gefchiedde, gingen de Graaven ook dit misbruik voorzichtig tegen , voornamelyk Hertog willem van Beieren, die in eenen Brief aan de Bailluwen van Rhynland, Amfielland, Kennemerland, Medenblik, Delftsland, en Schieland, verordening maakte, dat alle die buiten de Steden woonende met het poorterrecht begiftigd waren, en deswegens vrydom voorwendden, zoo wel (99) Aldaar bl. 364. 392. verg. IN. D. bl. 302. 329. •419. 420. 586.642. envANLOON, Aloude Regeeringsw/. ■ IV. D. bl. 205. Voeg er by niyne Bylage N. V. (100) Bladz. 354. 356.-359. 41a. 551. enz.  Graaflyke Beden &c; 193 wel als de overige van de gemeente, hun aandeel moeiten opbrengen, en zulks op ftraffe van Ver* beurdverklaring der goederen tegen de onwilligen Ci). In opzicht der vrywillige Beden, kan men tot den vrydom der Steden brengen 't gene genoemd werd de gezvoone gratie ; de zés groote Steden namelyk waren doorgaans gewoon, by het toeftaan der vrywillige Beden, of in zulke, waar toe hunne bewilliging vereischt werd, dat ze wel de geheele Bede beloofden op te brengen, maar er deze voorwaarde aan vasthechtten, dat hare volle quote of aandeel van haar niet gevorderd zou worden (*); vanhier zoo vele voorbeelden van Beden door de groote Steden ingewilligd mits genietende de gewoone gratie. Dus in de Registers van adriaan van der goes (2): Dort confenteert in 80000. 0/90000 gl. of min of meer, zo zy gevolg hebben, en genieten de gewoone gratie; en die Registers leveren andere voorbeelden in overvloed op; ook ftrekte die vrydom geenzins tot nadeel van de Schatkist; want het gene dus van het aandeel der groote Steden ontbrak en te kort kwam , werd in verhooging gebragt op het aandeel der kleine Steden en Dorpen; iets dat zeer onbillyk was, want op deze wys werden zy, die min vermogende waren, genoodzaakt het meefte op te brengen: zoo vindt men by adriaan van der goes (3), de Mede- CO Mieris , IV. D. H. 176. ( * ) [Dit is ean weinig dullter. De meerling is, dat zy, promt en vaardig opbrengende, hun dan naar gewoonte zekere gunst van mindering gefchiedde. Thans zoude men dit eigenaardig kunnen noemen, de gewoone korting vwr t promte betaaling. ] C2 ) Op 't jaar 1544. bl. 4. O) Op 'tjaar 1550. bl. 13. n <2  i96 VERHANDELING over de Eedelen zeggen, dat de kleine Steeden en hét platte land op de penningen, gevonden by de Schiltaaien voor de gratie van de groote Steeden, hadden opgebragt 14000 gl. En van daar zoo geduurige klachten der kleine Steden, die niet dan met het affchaffen dier gewoone gratie geëindigd zyn. §. xxv. By buitengewoone ongevallen, als pest, brand, inbraak van dyken, of andere rampen, bleven de Vorften nooit in gebreke hunne burgers te verligten, en hebben meermalen voor eenen tyd de betaaling der Beden of kwytgefcholden of opge- [ houden; dus by voorb.fchonk Hertog albert in 'tjaar 1374. den ingezetenen van Riemerswaal vrydom van Schot voor 5 jaaren, om hunne dyken te herftellen (4.)- Gelyke gunst bewees naderhand karel V. op dezelvde voorwaarde aan die van Enkhuifen (5). Dus heeft philips in 't jaar 1452. de Amfterdammers voor tien jaaren vry verklaard, ten einde zy de afge- ■ brande huizen ten fpoedigftén zouden opbouwen (6), en zoo werd aan die van Rotterdam om dezelvde reden de halve Bede voor tien jaaren kwyt gefcholden; zie l o 1 s Befihr. van Rot- ■ terdam, bl. 345. ( 7 j. Ja deze kwytfchelding had regelmatig plaats by buitengewoone ongevallen; vani , (4) Mieris, I. D. bl. 291. 604. 605. enz. (5) Brand, Hiftor. van Enchufen. I. D. bl. 81.89.93. , | (6) Wagenaar, Befcbr. van Amflerdam. I. D.bl., 117. Byl. A. (7) Verg. aangaande die van Breda, zoo als die wegens i eene pest, voor agtien jaaren, van alle Beden en tollen { zyn vrygelaten, bet 68 /luk, agterdeBefcbryving vanBre- \ da van van goor.  GRAAFLYKE BEDEN &e. i97 van hier dat in de privilegiën van Haarlem bl. 151. uitdruklyk gezegd wordt: ook uytte[onderen die faken en panelen, die men ghewoonlyk in alle beden pleget uyttefonderen , te weeten van merke* lyke groot ongeval, van branden, van inbreeken van dyken, van oorlogen, fnamelykbinnen'slands) en dat in zulke plecken, daar dat voorfz. ongeval gebeurde, die voorfz. beede geen loop hebben zal. Dikwils ook hebben de Graaven, om de dapperheid en kloekmoedigheid der onderzaten te beloonen, vryheid van de Beden verleend; dus verklaarde Florens V. die van Wormer van alle jaarlykfche Bede vry, om dat zy eenige Friefen in den ftryd gevangen genomen, en tot den Graaf gebragt hadden (8): dezelvde Graaf verleende vrydom voor drie jaaren aan de ingezetenen van Aakerfioot en Uytgeest, op dat zy haar te williger ende dapperlyker zouden ftellen teegens die friefen, ende andere onze vyanden, heure medehulperen ( 9 ). Somtyds ook hebben de Graaven eenige Collegien en Genootfchappen vry verklaard; in 't jaar 1367. werden zy die tot de Munt behoorden door a l b e r t van Beieren van 't opbrengen der belastingen bevryd. Voert foe willen wi, dat fi blyven vry ende quéte overal binnen onzen Latiden van Holland, van Zeeland, ende van Vriesland, fy ende haar goed, van alle fettingen ende van alle beeden. Deze bygebragte voorbeelden zyn meer dan genoegzaam om te bewyzen, dat ook den Graaven de macht om vrydom van belastingen te ver- gun- (8) Mieris, L D. bl. 411. £9) Lams, Handvesten van Kennemerland. bl. 491» N 3  io8 VERHANDELING ovek de gunnen voorbehouden was. Dit eenige zal ik er maar byvoegen , dat zoodanige uitzonderingen aan eenige ingezetenen toegeftaan , de overigp ingezetenen van die Stad of Dorp niet bezwaarden , maar alleen tot nadeel van den Graaf ftrek? ten : volgens den Brief van florens V. in 't jaar 1291, Voort waart dat wy enen buysman van deje dage voort fchotvry lieten , dat zal helpen den buren in beur fcbout , ende zy moogen daar mede rekenen fonder ban, ende zonder boeten. Maar het tegendeel had plaats, wanneer een burger of huisman wegens armoede zyn aandeel niet kon opbrengen ; dan moest dat ontbrekende gedeelte van de overigen voldaan worden, doch dan werd die burger of huisman van 't recht van ftemming beroofd (10): Insgelyks als iemand uit dat diftrict vertrok, kwam het bezwaar van betaaling ten laste van allen, die tot die ftad of dorp, van waar die burger vertrokken was, behoorden, en dan moest er eene nieuwe taxatie of omflag gemaakt worden (11). Dit zy genoeg ter beandwoording aan myn oogmerk. Er konden voorzeker meer en aanmerklyke zaken naar waerdigheid der fjoffe zyn bygevoegd, maar om hen, die zich verwaardigen zullen deze bladen te doorloopen, door al te groote iangwylighei'd niet te verveelen, wil ik het hier by laten, met verzoek, dat de gunftige Lezer 't gene min gefchikt, of niet recht geheld 'mogte fchynen, vriendelyk overzie en verbetere» (10) Gewaande Erfgraafl. Bedien, bl. 142. (ji) Van loon, Aloude Regeeringsw.lV.d.bl.253, B Y L A-  B Y L A G E cN | ' ' " «.ra»»*; :■ %■ zAkH&tH 9Lu! y a. N c^iiio* oKr jp {ï 191 sob Js£ (,••: ïko .cslc^d r»,oai »io a\» f ti' 'xk Shh t>Ui ii"''' ■') '"'hi a.''»"!-> niKSfisQ ««A, ONUITGEGEVEN STUKKEN ( * ). r»V _üü(i3 - AlÏKMt ftitfftMv- r.. 'fi .j.^r.r» »q ■ -3 ■ qt •■'; t. 3 onr snad i 1 ! ——i —— |*&S4t rv. •♦nsfflJcü se . boa , :«flooii'fïc ïr&b JvarbjarJ No. I. 'L; m 9 (ol os ts .•• wn *w >so wawvi vs ïkö „ Roerende de bueren van Noirtwjkejr,, hout" over fommige anderen hare medebueren,1 die haar vermeten welgeboren te zyn. U' ■■■■■ \"ic:;v~> "vv •=t..BQ|fb«52 fb StW jf0J (*> Behoor ende tot 'Hoofdd, II. bl. 62. Hoofdd.-ff. M 153-157- I(58- üö/£- I Jet is te weten dat die buren van Noirtwyckerhour clachtich gecomen Jyn tot Leyden voir myn genadigen heren Rade, die als doe dair waeren, ende hebben him te kennen gegeuen, dat eenige van horen buerluden die huysluden waeren, ende dair altyt voir bekent geweest hadden, gingen in andere heerlicheden, ende zwoeren him aldair, Edele te wefen, om dat fy dair mede in hoeren ambochte meynden te ontgaen van der bede dienst ende fcote te gelden mitten huysluden, dair by die ander huys- lu- (*) Deze Bewysftukken zyn my gunftig medegedeeld door den Hooggel. Heer Prof. a. ki. uit, aan wiens Lesfen en Onderwys ik zeer verplicht ben; waarover ik niet kan nalaten , Zyn Hooggel. openlyk myne oprechte dankerkentenis te betuigen. N4  aoo B Y L A G E N. lude grotelic verafFrert werden, ende wair dat dat allo voirtgane hebben foude, fo en foude fy bofr bede niet mogen betalen, dair vp dat doe ter tyt. by den Rade gefloten, ende den genen die dat gedaen hadden off rneynden te doen ■> beuolen wert, dat fy dair in .niet voirtuaren en 'fouden, ende dattnen ten tyden, als men dairtoe verftaen mochte, ende myn here van Santes (*) jn Hollant ware,' die partie tegen malcanderen ontbieden foude, ende hoir beyder befcheyt dair afFhoeren, ende na datmen, ten rechte dair afF beuinden foude, foudemen die partien dair af befceyden , ende oec alfulcken ordinancie dair afF ramen, dat des niet meer en foude gefchien, want myn Heere dat by fynen Kade alfo felue wou? de doen te rechten. III. Memoriaal van Rofa van 't Hof, fol, 33. (*) [Dit was de Stadhouder van den Graaf, als \ Hoofd van den Raad van Holland, zittende in 's Hage.1 Ho, q,  B Y L A G E N. Sai N°. IL Roerende van den perfonen van Noirtigerhout die vermeten Wailgeboren te wezen. ... Behoor ende tot Hoofdd. IV. bl, 153. 157. volg, y an den Wailgeboren luyden van Noirtigerhout §ie hem onlangs geleden vermeten hebben IVailgeboren te wefen, ende dair om recht verfoeht hebben in een andere vierfchair, danfy behoiren, en. de nu tegenwoordich fiin geweeft inden hage voir den Kade myns genadichs heren ■ ter antwoirde tegen den buyren van Noirtigerhoute, die leggen , dat deze vairfT perfoonen in myns genadichs heren bede jnet him fchuldich fiin te gelden als buyrluyden, is fefloten byden Kade gelyc hier na bel'creuen ftaet. terft zullen die Rade myns ghenadichs heren by den Procureur een onderfoeck vp defe fake doen doen, ende wes die Procureur hier of inder waerheit bevinden fall, dat fal hy den Rade myns ghenadichs heren aenbrengen, ende als dan 't voorfz. onderfoeck wail gehoirt, die Rade zullen van myns ghenadichs heren wegen dan in der fake doen , als dat mogelic behoiren fal om myns heeren recht te bewaren, Ende alfo die perfonen die feggen dat fy wailgeboren fyn, begheeren 't recht van den lande ( *) , boven dat fy voir defe tyt voir den Rade geweeft zyn om defer faken wille, ende dat him vp die tyt byden Rade gefeyt wort, dat fy hem met hoiren medegefellen bet beraden fouden, of fy die faken anden Ra- Dat is, V Landrecht van Rynland.  fip2 B Y L A G E N. Rade blyuen wouden, ouermits dat fy in een ander heerlicheit recht verfocht hadden, dan dair fy met rechte behoirden, gelyk hier voir in 'tfelveboecgefcreuen ftaet, daer zy tegen myne here an gebruect hebben. So laten die Rade myns ghenadichs heren, die fake in ftate blyuen fonder vp defe tyt voirder dair tóe te doen gelyc dat hier voir geteyckent ftaet, als voirfcr. is, ende meynen die voirfz, per? fonen dair of toe te fpreken, als dat fiinen tyt hebben fall. Gedaen voir mynen here van Santes, den heere van Yièlfteyn, den Here van Walfenair, heren florys vanden Abele , here Gheryt van Zyl, rneefter Henric Wtenhoue, florys van Kyfhouck , Jan van den Boechorlt, broeder Jan van Neck, meefter Pieter van beoiften Zwene, GodfcalcOom, ende Jan van der Mye. Jn den hage vpten Vlften d:>ch in Marte anno XXXV. fecundum'curftim. [a jftttt III. Memoriaal van Rofa, fol. 63, No. III.  B Y L A G E N. ao3 N° JU. Roerende vanden perfonen van Noirtigerhout die hem vermeten wailgeboren te wezen. Behaarende tot Hoofdd, IV. bl. 153. 157. volg. en dingesdaghe naeftcomende is dach betey* kent van rechte mit miins heren brieue plakairt Paridaen Willemsz , grote Jan Wdlemfz., Willem Jan dircz. pieter Claisz. Willem Tacobsz. die men heet Struysknn, grote jan hugenzfz. totZaffcnem, Willem Willemlz. van Bofch, florys van duyne, ende Symon van duyne voir den Rade te wezen goerstyts voir middagh, om te horen, wes die procureur den feluen perfonen vpfeggen ende aenleggen fal, om voirr dair in te laten gefchien als dat van rechts wegen behoeren fal. Gedaen des donresdaghe XXIJ. daghe in marte anno XXXV fecundum cürfum curie, III. Memoriaal van Rofa, fol. 75. - No. IV.  «04 B Y L A G E N. N°. IV. Roerende die fentencye wtgefproken by den Rade vp Willem van Bofche ende grote Jan Wlllemfz, foe fy hem vermeten wailgeboren te welen. Behoor en de tot Hoofdd. IV. bl. 153. 157. 168. volg. J^hilips &c. doen cond allen luden, dal voir on» iën Rade clachtich gecomen fyn onfe onderfaten die huyslude van Noortigerhout, feggende dat Willem van Bofche, ende grote Jan Willemsz. die altyt tot dien dage toe, fy ende hoir ouders, hair buyreu ge* weest hadden gefeten in huys luden llate ende mit hem fcot ende. lot gegeven, ende gedient hadden, hem feluen by den rechte van den lande Wailghebuiren hadden laten maken onduechdelic, ende fondpr hem enige wete dair afF te laten doen, ah 't van rechtswegen behoirt hadde, verfoeckende aen onfe Rade , alfoe die fake onfe heerlicheyt, fcote , ende dienfte anginge , dat wy dairin wouden doen voirfien, ende reformatie van den voirfz. landrechte wouden laten gefchien, vp welke clachte onfe Kade gecommitteert ten fake onfer lande van Hollant, hem bedenckende, ende niet haiftelic dair in voirtuaeren en wouden, hebben dair vp een jnformacye en- (*) Buren en Huisluiden, waren hierin verfchiUende; zy werden namelyk buren en buurluiden genoemd ten opzichte van het dorp of buurt, waarin ze woonden; daar van werden ze in 't Latyn vicini genoemd, als woonende in dezelvde buurfchap (vicinia) of vlek , ftreek (vicus) ; maar Huisluiden, in betrekking tot, of tegenilelling van de^ry©f Welgeboren^  B Y L A G E N. 205 ende onderfoeck doen doen by onfen Procureur Ge-' nerail van Hollanr, ende by onfen bailiu van Rynlant, inden ambochte van Noortigerhout ende tot Noortich dair dat rechte van defer ivailgeboirenfcip geplogen is, by welke onderfoeck onfe voirfz. Raide clairlick beuonden hebben, dat Willem van Bofche, ende grote Jan Willemfz. voirfz. ondüechdelic ende bedriechlic hair recht verfocht ende angeleyt hebben jn een ander hèerlïchèit, dan dair fy te rechte behoiren, fonder de fchotuangers van Noortigerhout, een rechfuerdige wete dair afF te doen, ende dat fy oock hair ivailgeborenfcip niet toegebracht noch bewyst en hebben, als fy naden ouden rechte van onfe landen fchuldich hadden geweest: dit aldus by onfen Rade voirfz. onderfocht ende vernomen wefende, hebben die felue onfe Rade van onferwegen by hem ontboden, die voirfz. Willem ende groite Jan met fommige hoire evenknyen vp enen benoemden dach dair fy quamen jn den hage , -ende onfe Procureur Generail feyde hem an dat fy onduechdelic ende mit bedriege gegaen waeren wt onfer heerlicheyt jn een ander vierfchair, dair fy hem feluen gerne vvailgeboeren gemaict hadden, om ons te vercorten jn onfer heerlicheyt, ende dat fy dair om gefwoeren hadden quade eede ende nochtans niet bewyft en hadden, dat fy ivailgeboren wefen mochten, dairan dat fy ons groitelic gebreuct ende misdaen hebben, .verfoekende dair afF correctie ende beteringe te hebben van onfer wegen, wair vp die voirfz. Willem ende Jan mit hoiren euenknye verantwoirden , dat fy hair wailgeborenfcip bygebracht hadden , als fy van rechtswegen fchuldich waeren te doen, en meynden dair by te blyven, eiv de off d at yet vèrfuymt ware dat fy dair afF hebben fouden trecht van onfen lande vp welker an- (*) Dat is, zy wilden liever te recht fhan voor den Bailluw van Rynland, wiens zaak het was V landrecht te plegen. Maar wyl dit eene zaak was, die de Domeinen van den Vorst betrof, zoo moest ze volgens 't gemeene Staatsrecht van dien tyd voor 't Hof of voor den Vorst zei-  io6 B Y L A G E anfprake ende antwoirde tusfchen onfe Procureur ende Willem en Jan voirn. mit hoeren euenknyen* * onfe voirfz. Rade hair fentencie wtfpraken jn fulker voegen, want defe faken onfer heerlicheyt fcote en dienfte angaet, ende fy dairjn onduechdelic en bedriechlic hoir recht geuordert hadden na den onderfoeck dat dair vp gedaen ende beuonden was, dat defe fake vterlic by ons ende onfe Rade gewyst foude wefen, ende dat dair an cleeft, ende niet ftaen en foude noch geeyndet wefen jn der vierfchair by den rechte des lants, ende was hem vorder dair vp dach beteykent dat fy weder comen louden by onfe Rade, ende mit hem brengen, alle die gene, dair mede dat fy hair wailgeborenfcip bewyfen meynden, óm dat by tc brengen na den rechte van onfen laiide > volcomelic, ende vvairt dat fy dat nieten dedeq, foe fouden wy dair jn voirfien, welke dagefy annamen, ende quamen by onfen Rade vp hoeren beteykenden dach mit alle den genen van hoeren magen , dair fy » hair wailgeborenfcip mede meynen te bewyfen ende goet te doen, wail tot fes perfonen toe, ende om dat fy vp dien dach niet by en brachten noch goet en deden hair wailgeborenfcip, dat fy dair mede volftaen fouden hebben mogen jn derveirfchair naden rechte van onfen lande, Soe was hem noch by onfen Rade voirfz. enen anderen dach beteykent, 9 om al* xelven beflist worden. [Doch'men verbeelde zich alhier niec, da:, offchoon des Vorften naam aan 't hoofd van deze Sententie ftaat, de Vorst daarom zelf te recht zat. Die wist hier niets van. 't Was 't Hof van Holland, als 's Graven Juflitie-en Regeerinzs - Raad, die hier de uitlpraak doet in 's Hage.] (*) [Men ziet dan hier, ten tyde van philips den Goeden, deze twee zaken: 1. Offchoon de zaak voor den Raad ter eerfter Inftantie moest komen, als rakende geen Burgelyke Verfchillen, maar 's Graven Domeinrechten, de Rechtsvordering en Uitfpraak echter gefchiedde naar 7 Landrecht van Rynland, dat is, naar de aldaar plaats hebbende Statutaire Wetten en Rechten, door den Vorst aldaar verordend. 2. Hoe toegevende en infchiklyk die Hoo-  B Y L . A G E N. alles befte wil, om noeh hair mage te brengen daïf mede fy hair wailgeborenfcip fouden mogen bewyfen ende goet doen, ende noch quamen fy ten voirfz. dage , ende brachten noch meer anderen van hoeren magen wt den ge/Iagte van Duynen, dair wt fy feyden van de rechte zwairde gefproten te wefen, ende mit dien hair wailgeborenfchip te bewyfen, ende goet te doen, mer noch en konden fy dat niet bybrengen mit hoeren magen, mits dat geen drie van hoiren magen zzveeren en woude dat zy van hoeren rechte zwairde geboren waeren wt der hofftede van Duyne /onder fpille dair tuffchen te wefen. Ende dair om wort hem noch derdewerf dach beteykent te komen voir onfen Rade voirfz. jn den hage , dair fy gecomen fyn, Ende ouermits alle redenen voir verhailt, foe is gewyft by onfen Rade, dat Willem van Bofche, ende groite Jan Willemfz. mit hoeren euenknyen fouden blyven huysluden, als fy ende hair ouderen geweeft hadden tot defen dage toe, ende als van de bruecke die fy teegens ons gebruect ende misdaen hebben, jn den veruolge van defen rechte jn der vierfchair tot Noordch van hoeren wailgeborenfcip voirfz. dat houden onfe Rade an him om hair fentencie dair afF wt te fpreken, in tyde en jn wyle als hem dat punte geven fal. in oirconde &c. Datum XVJ. dage in Julio anno XXXVI. III. Memoriaal van Rofa. fol. 94. Hooge of Opperfte Vierfchaar van des Graven Hof was om elk zyn beste verwering te geven, en wel in favorem Lrbertatis ] No. V.  flo8 B Y L A G Ë & Roerenden den Welgeboren mannen uyt der Lyer, ende den Schotbaren landen in der voorfz. Lyer geleegen. Behoor ende tot Hoofdd. IV. bl» 166.194. Philips &c. doen cont allen luyden hoe dat onfen Kade van Hollandt aengebrocht is, dat niet teegenftaende dat voortyds by hun van onzen wegen gewyft ende uyrgefproken is, dat alle fcbotbaer lant gelegen in die Lier dat voortyts ahyt fcbotbaer ge weeft is, fcbotbaer blyven fal, ook wie dat het coopt, off gecoft mach hebben, nochtans eenige Welgeboren luyden ende ook Poorteren binnen onfen fteeden dat felve lant bevryen ende onfchotbaer houden ende maeken willen mit harer Welgeborenfchip off mit haaren Poortrecht, 't welk alfo niet en behoort, noch ons ook niet en ftaet te lyden, Ontbieden daerom ende beveelen onfen fchout, gefwooren, ende fchotvangers wt der Lier, dat ly van alle landt, in die Lier geleegen , dat van oudts fchotbaar geweeft is, gaderen ende inneemen, fchot, beéde endeongeldt, gelyk van oudts coftumelyk is fonder yemand des te verdregen, die dat toebehoren mach , fy fyn Poorters of welgeboren luyden, ende des niet en laten , want ons dat alfo gelieft. In oirconde &c. datum den VIII. dach in Februario anno XL. ftylo curiae. V. Memoriaal van Rofa, fol. 149. No. VI.  B Y' L A G E N. 209 N°. VL Roerende feeckere Overdrachten ge» maeckt by der Ridderfchap endefteedeh van Hollandt ende van Vrieslandt op die betalinghe ende fettinge van 50000; Schilden. Behoorende tot Hoofdd. III. bl. 101. Hoofdd» IV. bl. i64i ^\.lfoo die gemeenÈaenridzen, Ridderen, knapen ende Gedeputeerden van den Lande ende fteden van Hollandt ende van Vrieslandt, op deefe tyt verzament hebben geweeft in den Hage in groote getale omwege re'vinden, hoe men fulcke vyftich düyfent fchilden, 't ftuk voor dertig grooten gereekent, als overdragen fyn, dat men van dér voorfz". landen wegen geven fal, om die ontlaftinge van der fententie van de Spanjaerden (*) ende andere laften, ende (* ) Dit ziet op de fhikken van het Vrede-verdrag tusfchen den Koning van Spanjen en Philips van Bourgondie als Graaf van Holland, welke Stukken nog onuitgegeven te vinden zyn in de Registers van V Hof van Holland, gemeenlyk Memoriaalen van Rofa genoemd, V. D. fol. 164 verfo en volg. ann. 14^ 6. Febr. [ TefFens met eene Uitfpraak of Sententie, hier boven gewaagd, tusfchen de Vlamingers en Hollanders, beide onderdanen van Hertog philips. Men kan daaruit zien, dat het niet was Holland , noch Staaten nog Steden , die oorlog voerden of vrede of beftand maakten, gelyk onze Hiftoriefchryvers de zaken van dien tyd voordragen; maar dat het was de Hertog, die van wegen zyn Graaffchap van Holland, tot handO ha=  2io B Y L A ü E N. de cofien van den Lande te vervallen , ten dage als i men dat geordineert heeft, foo fyn fy gefamentlyk: overdragen , dat hen nutfte dunckt wefen , dat met: dat voorfz. geldt fetten fal over al dat Lande in den i formen als men die Beeden plecht te betalen. Ende: hoewel die Baenridzen, Ridderen ende knapen die: welke fommich hooghe Heerlykheden hebben in den 1 Lande feggen, ende ook bewyfen willen , dat liaere: onderfaten in de voorfz. gelde te geven fchuldich fyn 1 quyt en onbelaft te wefen, lbo hebben fy nochtans vp> defen tyt om geuoechs wille, ende van geenen rechts i tueegen, om de gunfte die fy dragen tot den Lande,, ende om eendrachticheyt te houden, en dat die feuten-- having van zyne , en zyner onderzaten rechten, oorlog; voerde en vrede maakte; maar waarover de Raad van Hol-land in 's Hage als 's Vorften Regeeringsraad, dewyl heti meest Holland raakte, van zynen wege het bellier hadde.. Welke Raad in dien tyd door onze Hiftoriefchryvers veel- • al vermengd wordt met de Staaten of Ridderfchap en\ Steden, 't Welk onbegryplyke Verwarringen in 't recht t begrip van gebeurde zaken in vroegere tyden veroor-zaakt. Dan over dien Raad of V Hofzzl breeder gefpro-kon worden .in de /leadem. Verhandeling van den Heere; ir. st. van son, over den Aard en Oorfprong van hett 11of van Holland onder de Graaven. Doch dewyl tot dit! Bettand met Spanje , uit kracht van 't Vonnis een groote: f mime gelds moest opgebracht worden, waartoe Edelen eni Steden volgens het Europisch Staatsrecht, toen reeds he£t hunne, behoudens fommiger vrydommen , moesten opbrengen , en daartoe wegen vinden: zoo vindt men ze alhier r in 's Hage in grootcn getale by een vergaderd; men vindt: daarom ook, dat zy by die Overdracht van Beftand mede ■ met den Raad van Hollana geltemd, en daarin toegeltemd 1 liebben. — De Heer Profesfor kluit, aan wien wy deze aanteekening op de medegedeelde Bylagen verfchuldigd I zyn, heefc ons geoorloofd tot opheldering dezer Aarimer-• king, dat Befland hier achter te plaatzen (No. VIII.), al-zoo van deze zaak niets anders by onzen Hiftoriefchryver f wagenaar gewaagd wordt, dan dat by Sententie van i den Grave / 50000 — Schilden hebben moeten betaald ! worden. ]  B Y L A G E N. itl tentie vp haren magen ende vrienden niet geexeeüteert en fal werden, hen felven overgegeeven, behoudelyk baeres Recbts altoos, dat fy voor haers felfs perfoon den Lande op defe tyt te baten comen willen in der voorfz. fomme, "ende daer in gelden by goeddunken van den Heere van Bingincourt, [Stadhouder] foo veel als redelyk wefen fal, ende fyri voort alle t'famentlyk overdragen eendraehtelyk dat men die voorfz. fomme voortfetten ende betalen fal in der forme dat een yegelyk daar toe gelden fal lyner taxe, ende aendeel als dié bede van X Jaaren gefet ende betaelt was, des fal elck mit fynen taxe gelyk hy daar toe gafF* quyt wefen. Voorts is overdragen dat om te vervallen die XlIIJm. Schilden, die men tot Paefchert naeftcomende betalen fal, alle die Steden van Hollandt erjde van Vrieslandt betalen fullen tuffchen dit ende Palmen Paeffchen elk alfoo veel als hem in eenre cedulle gegeven is. Ende want die voorfz. Steden defen termyn veiïegghen ende vervallen fullen 4 fo fullen fy wede- in dien anderen termyn verfchoont wefen, gelyk als dat behoren fal, nae de grootheyt van haren taxe, ende dat anderen geven fullen* Voorts is overdragen, fo Wes die Steden vérleyt hebben in den laden van den Lands dat fy bewyfen mogen, datfy dat corten ende inhouden fullen van haren taxe, eerfy die ten vollen betalen fullen, ende desgelyks meede van den Ridderfchap, ende dattet ander geleyt fal worden in die coften vanden Lande, gelyk dat overdragen is. Ende ten eerften dagen fullen fy inbrengen wat fy elcx verleyt hebben. &c. V. Memoriaal van Rofa fol. 150. f51. O 3 Na VIL  2i2 B Y L A G E N. N°. VII. Roerende het optebrengen geit in de fake van de Spangiaerden, ende hoe dat beft werden by den Dorpen gecollecteert ende geinnet. Behoor ende tot Hoofdd. III. bl. 116. 117. J^hilips &c, doen cont allen Luyden, alfo by onfer gemeenen Ridderfchap ende Steden van Hollandt overdragen is, dat die Dorpen in onfen voorfz. Lande geven lullen, tot den gelde om die fententie die wy wtgefproken hadden tuffchen onfen voorfz., Landen , ende die van Spaengien daer mede af te loffen , daer die fomme afdraegt Lt». Schilden 'tltuk voor XXX. grooten gerekent, fo veel als fy ons nu geuen jaerlyx tot onfer bede die ons vyfF jaer lanek . gegeven is le'ftwerff, ende daer toe den vyfFften 1 penninch meer, mits (*) dat defe fomme 't vyfde: deel meer draecht dan onfe bede voorfz. jaerlycks; doet; Ende want eenige van onfen dorpen in Ryn— lant feer verarmt fyn mit der fterffte, die over een 1 jaar in onfen voorfz. lande was, fo hebben wy daer- • om gemachtigt ende bevolen , machtigen ende be- ■ velen mit defen onfen brieven , onfen getrouwen 1 Rade Lodewyck van Bloys onfen Baillju van Ryn- ■ lant, Willem van Alcmade , ende Florys Paedze,, dat fy die fomme alfoo groot als onfe gemeene dor-pen van Rynlant, vrye heerlicbeeden ende andere opf defe tyd jaerlycks geven lot onfer bede van vjf /a.ren , ende daer toe den vyfFften penninek meert tax-: Dat is, overmil'l  B Y L A G E N. 213 taxeeren ende fmaldeelen fullen , op alle die dorpen voorfz. elk daer toe te gelden nae grootheyd van haren g< >ede , als fy dat by harer conl'cientie naeft raeken.fullen connen, fonder yemandt daarin te befwaren off te verlichten om eeniger faecken wille, 't welk geit fy betalen fullen binnen twee jaren tot vier termynen, daer die eerfte termyn afF wefen fal van een vierendeel tot pincxter naeftcomende. Ende dit gedaen, fo bevelen wy voort onzen Baillju van Rhynlant voorfz. dat hy in eiken doipe lette goede notabele mannen, nae grootheyt van den dorpen, die terftond dat vierendeel van den gelde voorf. wtfetten ende ommefJaen, ende dat hy dat vat ende beraemt. D, 6. Febr. Qm te verlyken ende neder te leggen die tweedracht^ ende gefchille, die geweeft hebben tuffchen die onderfaten van herde (*) vermogende ende Hoochgeboren Vorft den Coninck van Ca'ftilljen ende van Lion aen die een zyde, ende den onderfaten inde inwonende der Lande van Hollandt, van £eelandt ende van Vrieflandt aen dander fyde, overrnidts veel nemingen ende fchaden dien voorf. partyen alfoo van die eenre zyde als vander anderen voortyts deen op den anderen op die zee gedaen hebbende, op dat die goede vrundtfehap die tusfchen den perfonen vanden voorf. Coninck ende van herde hoochgeboornen ende vermogenden vorft den Hertoghe van Bourgoingnien altyts tot hier toe geweeft heeft, onderhouden ende achtervolcht fy, ende op dat die voorf. partyen fekerlyk mogen wandelen ende converferen, die een metten anderen, foo dat coopmanfehap loop hebben mach, tot welvaert van den gemeenen oirhaer, ende ook om te fchuwen die quaetheden , fchaden ende inconvenienr tien die om des voorf. gefchils wille fouden mogen fpruytcn ofF gefchien, hebben gedacht ende ge traceert geweejl tuffchen fommigen van den Kade myns, ■voorfz. Heeren van Bourgoingnien Graven van Hollandt ende daer toe gecommitteert ende geordineert van Da is, %ecry  B Y L A G E N. *i< van fynre wegen aen die een zyde, ende den Coopluyden ende Schipmeefteren vanden voorf. Coninckrycken van Caftilien ende Leon, op defe tyt refiden tie houdende int lant van Vlaenderen , over ende ir den name vanden onderfaten vanden voorf. Coninck rycken, geheten Spaengiarden aen dandere die pum ten ende faken hier na verclaert. Eerll die fomme van L™ [50000] lchilden XXX. gr. [grooten] 't ftuk, die myn Y\&exevanBingincourt(f) voorf. geordineert heeft te betalen [aan] fommigen Coopluyde-n ende Schipmeefters ende tot feeckeren termynen, om die wederkeeringe vanden thien Spaenfchen fchepen ende vander Coopmanfchap daer in wefende, die omtrent een jaer geleden, hen by den voorf. Steden van Hollandt, van Zeelandt ende van Vrieflandt genomen waren op die cuft van Vlaendcren daer af die felve van Hollandt van Zeelandt ende van Vrieflandt by den fententie van mynen voorf. Heere van Bourgoingnien, haren heren, gecondem* neert gctueeft hebben , die felve myn Heere die Hertoghe van Bourgoingnien fal den voorf. van SpaenI gnen geven fyn open brieve onder fynen groten fegele, by den welken hy hen beloven fal ende tegen hen ' verbinden in die voorf. fomme van L" lchilden ten ' voorf. pryfe, ende die te betalen ende daer aff te ' vernoeghen ten termynen geordineert by hem fonder enich vertreck off gebreck, dat is te weten, . XlIIJm tot Paeffchen naeft comende IXm tot Sinte ,Jans miffe midfomer, daer naeftvolgende, IX™ tot : Kersavont ook naeftvolgende, andere IX'» tot Sinte Jans miffe midfomer ende IX™ tot Kersavondt beyi de in 't Jaer XIIIJc XLIJ Ende opdat die voorf. 1 van Spaengnien niet meer pynen noch moeiieniffe en : hebben om te vervolgen off te verhalen die voorf. [ fomme by mynen voorf. Heere den Hertoghe noch :op die van Hollandt, van Zeelandt ende van Vries\ landt voorf., diefelve myn Heere die Hertoghe fal :committeren eenen notabelen man wonende binnen [fynre Stede van Brugge, die hem genoegen fal,. om- (*) Dees was Stadhouder van Holland, 04 ■ 10. Spacn. fche fchepen genomen.  giiS 3 Y h A G E N. Twaalfjarige vrede. omden voornoemden Spaengiaerden te betalen die voorfz. fomme, ende om t'ontfangen vanden ghenen die myn voorfchreven genadige Heere daer toe gecommitteert fal hebben, die voorf. fomme, diefelve van Spaengnien befchadicht fullen daertoe conftitueren Jiaer Procurateurs, gemachticht die voorf, fomme t'ontfangen, ende daer aff tot. eiken termyn pnde betalinge quitantie van waerden te geven ont der den zegel der voorf Stede van Brugge. ÏJ.. Item dat goeden vrede, beftandt, ende fekerheyt wefen ende blyven lullen, tuffchen den voorf. Coninck ende fynen onderfaten van Spaengnien aen die een zyde ende mynen voorf. Heere den Hertoghe ende fynen onderfaten van Hollandt, Zeelandt ende Vrieflandt aendie ander zyde, twaelf jaerlcwgb geduy rende ende after een volgende te beginnen ende in te gaen opten eerflen dach van maerte naeïr.comende, binnen welken twaelf jaren alle nemingen ende toevingen after blyven ende cefferen fullen , ende fullen die voorf. onderfaten alfoo wel vanden eenre zyde als vanden andere mo^en gaen, Itaen, wefen, verkeeren ende blyven mit haren fchepen ende goeden coopmanfeher wyze ende anderfints in allen den landen ende heerlykheden vanden voorf. Coninck ende Hertoghe, ende overal anderswaer daer hen genuegen fal te water ende te lande fekerlyk, ruftelyk ende vredelyk, betalende in elck van den voorf. landen die tollen ende andere coftumclyke rechten, forider eenige nieuwicheyt deen op dender te doen of-te fetten, noch ecnich ander letfel becommeringhe off fchade aen lyff", aen fchepen off aen goede, noch-in eeniger ander maniere, op die pene van daeraf gecorrigeert te worden als vredebraeckers by den ghenen ende als in fuiken fake behppr-t;,'  B Y L A G E N, 217 IIJ. Item als vanden nemingen ende fchade , die die yoorfchreve pjrtyen d'een den anderen gedaen hebben van allen voorledenen tyden tot nu toe , behoudelyk die fchade begrepen mist fententie voorf. die befchadigde alfoo wel vander eenre zyde als vander andere , fullen binnen den voorf. beftande ende vrede, haer fchade mogen vervolgen oft hen goet dunckt, om daer aff wederkeeringhe te hebberfby: den Heere ende inden Lande vanden ghenen die die voorf. fchade ende neminghe gedaen hebben , dat is te weten, die van Spaengnien by mynen Heere den Hertogen van Bourgoingnien , ende in fynen voorf lande van Hollandt, van Zeelandt ende van Vrieflandt wefende, ende die voorf. van Hollandt, van Zeeland, ende. van Vrieflandt byden voorf. Coninck in fyn Coninckrycke, welke Heeren elck voor hen felven ende nae goede informatie daer op gedaen fullen gehouden iv'èfen den beclager Ju ft it ie te doen, als van redene wegen pnde tot der fake behoren fa}. HIJ. Item ende oft gefchiede, dat Godt verhoede, dat binnen den voorf. beftande ende vrede eenige ne-1 mingen off fchade gedaen worden by eenigen vanden 1 voorf. partyen, deen op d'ander, daèrom en fullen < die voorf. beftant ende vrede niet geminct wefen,! maer fullen wefen ende blyven in haer craft endea macht, ende die partyen befchadicht fouden fondert eenige wederpandinge van fynre fchaden aenden Heere' vanden ghenen die hem die fchade gedaen hadde , dat is te weten , die onderfaten vanden voorf. Coninck aen mynen voorf Heere den Hertoghe als Grave ende in fynen lande van Hollandt, ende die onderfaten van Hollandt , van Zeelandt ende van VHeflandt aenden voorf. Coninck in fynen Coninckryck, welke Vorften ende Heeren, elk alfoo veele gis hem aencleeft, nae dat die voorf. fchade tot ha^ 'Q 5 rei Waer de jefcbadigJe haer Tulen addres"eren over voorgaan le geleden 'chade. Waer de lef'chadiglein'ttoeomendeaer zullen ddrefle* en.  ai8 B Y L 'A G E N. Gebergdf goederen by fchipbr uk ver gaan. De vyan den mogei met geen gewapend fchepen i wederzyd; rer kenniffe gecomen fal wefen, ende dat fy daer af duechdelyk geinformeert ende verfocht fullen worden , gehouden wefen fententie daer af te geven ende te doen recht reden ende Jujlitie den beclager binnen enen halven jare daer nae, Ende oft fake waer, dat die voorf. Vorften ende Heeren (clat off God will nimmermeer gefchien en fal) onwillich off gebreeckelyk waren Juftitie te doen ende te laten gefchien, foo foude dan die Heere vanden ghenen die befchediebt wefen foude, fyn onderfaten mogen verften van fulker Juftitie als van redenen wegen hem foude dunken tot der faken behoorlyk wefen, f onder den voorf. vrede ende beflant gemindt te wefen ofte gebroken. V. Item oft gefchiede, dat God verhoede, dat binnen den voorf. beftande ende vrede eenige fchepen ofte goede by avontuyre vander Zee vergingen, ofte • braken toebehorende eenich vanden onderfaten voorf. van Spaingnien, van Hollant, vm Zeelant of van Vricflant., ende aenquamen in eenich van den fel» ven Coninckrycken ende landen, alfoo wel yander eenre zyde als vander andere die ghene die die voorf. fchepen toebehoorden, ende dat deuchdelyk fullen mogen doen blyken, mogen comen binnen jare ende binnen dage binnen den lande daer dat voorf. fchip ende goet aengecomen waren, ende die felve fchepe ende goede aenvaerden, ende haer proeffyt daer mede doen, betalende redelyken coft ende faleris den ghenen diefe geviffchet ende in behoudenne handt gefet hadden. V I. • Item binnen den voorf. beftant ende vrede, die ' voorf. partyen en fullen niet gehengen in te comen, off uyt eenich van haren havenen te varen, alfo wel ; vander eenre zyde als vander andere eenige fchepinge ]van wapenen, wie fy waren, om te befchadigen : eenige vanden voorf. partyen, ende fullen ook opter Zee  B Y L A G E N. 2Ic Zee eenich byftant hulpe ofte trooft doen eender vandes anders vyanden wye fy fyn, V IJ. Item om dat die Coopluyden ende meefiets vanden voornoemden Spaênfchen fchepen nu tegenwoordelyk geen volk macht en hebben vanden voorf. Coninck van Spaengnien, om te maken ende overdra gen die voornoemde beftant ende vrede, ende ten eynde dat dat felve beftant onderhouden mach worden ende in fynre macht blyven, die voorf. Coooluyden ende meefters vanden fchepen fullen geloven ende hun verbinden' voorden Gherechte ende onder den zegel vanden voorf. ifede van Brugge te gecrygen byden voorf. Coninck van Spaengnien brieve van confirmatie onder fynen zegele vanden voor> noemden beftant ende vrede, inder forme voorfz, ende die doen kondigen over al fyn Coninckryk belovende die voorf. beftant ende vrede te bewaren ende te houden, ende te doen bewaren ende hou. den, ende die voorf. brieve fullen fy leveren mynen ' voornoemden Heeren van Bourgoingnien. Ende ter tyt toe dat fy gelevert fullen hebben die voorf brieve van confirmatie , waert fake , dat naden ' voorf. eerften dach van maerte eenige nemingen off i fchade gedaen worden by den voorf. onderfaten ' van Spaengnien op die voorf. onderfaten van Hol1 lant , van Zeelant ende van Vrieflant, dat fullen (die voorf. Hollanderen , Zeehnderen of Vriefen 'vervolgen byden voorn. Coninck inder manieren \voorf. om recht te hebben, waer die voorf.Coninck m gebreecke vanden voorf. rechte te volcomen, m defer faken fullen die Coopluyden ende meefters i vanden fchepen tegenwoordige off andere die vander mtien wegen van Spaengnien wefen fullen inden lande van Vlaenderen ten tyden van den voorf. nemingen gehouden wefen , weder te geven off te i doen wedergeven den befchadigden geheclyk, ende ;al e die felve nemingen, maer alfo fchier als die i felve Coopluyde ende meefters vanden fchepen gelevert havene komen nog eenige bul» pe ofbyftsnd doen, Brieven van Confirmatie te bekomen. \  Confirmatie van den Hertog van Bourgonje. Publicatie te doen. 2zo B Y L A G E N. wrt fullen hebben in handen myns voorf. Heeren van Bourgoingnien die voornoemde brieve van Confirmatie, diefeive Coopluyden ende meefters vanden fchepen fullen quyt ende onbelaft wefen. van hare voorf. geloften ende verbanden, ende van dier tyt voort fal men vervolgen byden Coninck inder manieren voorgeroert. Ende aengefien dat myn voorf. Heere van Bourgoingnien hem flerk maeckt van fynen onderfaten van Hollandt, Zeelandt, ende Vrieslandt , foo fal hy rechtevoort den voorf. Coopluyden ende meefters van den fchepen van Spaengnien fyn open brieve geven van confirmatie vanden voorf. beftant ende vrede inder felver formen als boven; ende daertoe fal hy doen geven brieve vanden Staten vanden felven landen van Hollandt, Zeelandt ende Vrieflandt. VII J. Item om te fchuwen die fchaden, die tuflchen den vooif. partyen comen mochten tuffchen dit ende den eerften dach van maerte, dat die voorf. beftant ende vrede ingaen fullen als voorfchreven is, myn Heere van Bourgoingnien van fynre zyde fal doen condigen alfoo wel in fynen lande van Vlaenderen als in fynen voorf. Landen van Hollandt, van Zeelandt, ende van Vrieflant, foo hy eerft fal connen ende mogen, die voorf. beftant ende vrede, ende in goeden trouwen voorfien, dat geen wapeninge, noch opfet gemaeckt en fal worden inden voorf. landen om te befchadigen de voorf Spaengiaerden, Ende fal doen beteykenen den wtvarende fchepen die uyt fyn die voorfchreve beftant ende vrede, hen verbiedende dat fy hen niet en fetten tegen die felve van Spaengnen, Ende dit aengefien die voorfchreven Coopluyden ende meefters vanden fchepen fullen in gelyken mit alre ernfticheyt haer macht doen te beteykenen die felve beftandt ende vrede aen allen zyden inde fchepingen vanden voorfchreven Coninckryk van Spaengnien, alfoo wel opter zee als op't lant, hen onderwyfende ende begerende, dat fy geen opfet  B Y L A G E N. saï fet en maken op die voorf. van Hollandt, Zeelandt ende van Vriellandt, maer nochtans off eenige neminge gefchiede opter volre Zee vander eenre zyde off vander andere, dat God verhoede, tufTchen dit ende den eerlfen dach van maerte, dat en fal niet gerekent worden in verbreecken vanden voorfchreve beftant ende vrede, maer men fal vervolgen als vanden fchaden van voorledenen tyden. I X. Item of die voorf. van Hollandt, Zeelandt ende Vrieflandt eenige reyfe doen willen tuffchen hier i ende den voorfchreve eerften dach van maerte indie JSaeye ende anderswaer ter ivefterfche cujl -ioaert , dat die ghene van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt aldaer reyfen mit fulker vlote, dat fymachtich fyn te wederftaen twee of drie fchepen van dieven ende rovers, ten eynde dat fy niet befchadicht en worden, Ende als fy fcheyden willen, dat fy dat beteykenen willen den voorf. Cooplrayden ende meefters vanden fchepen, ende fy fullen hen geerne geven brieve, gaende aen die meefters vanden fchepen ende Coopluyden van harer natiën, alfoo wel byder zee als byden lande, ende fy fullen hen beteykenen die voorfchreven beftant ende vrede, ten eynde dat fy geen opfet en maken op die ghene van Hollandt Zeelandt ende Vrieflandt. X. Item ten eynde dat die voorf. Coninck van Spaengnien met qualyk te vreden en fy vanden voorf. Coop luyden ende meefters vanden fchepen , van dat fy in goeder trouwen , ende al om goed hem gevordert hebben te overdragen die Voorf. beftandt ende vre- } °Pder eerü te hebben fyn confent ende macht, ende dat hy bet genegen fy te confenteren ende te conftitueren die felve beftant ende vrede, ende om dat die voorf. Coopluyde ende meefters van den fchepen hen meefters en hebben willen maken, dat diefel. Vaart naar le baaiie.  Interpofi tie van der Hertog zei ve. PJerï jjsa B Y L A G E N. felve Coninck hem fal willen verbinden recht te willet! doen op 't ghundt dat gedaen is van den voorf. be' {tandt ende vrede, binnen eenen halvenjare als boven geroert is; myn voornoemde Heere die Hertoghe fal fchryven aenden voorf. Coninck, dat hy die voorf. bcftandt ende vrede gecaufeert heeft te overdragen ende tracleren mitten voornoemden Coopluyden ende \ meefters vanden fchepen fyn onderfaten, alfoo wel om V welvaren oirbaer ende avantage vanden voorf., Spaengiaerden als van fynen propren onderfaten, en* 1 de alleene ten eynde om altoos te bet te voeden ende i ton der houden die goede vrundtfchap, die tuffchen hen \ beyden is, hem biddende, dat hy diefelve beftandt ende vrede in danke nemen wille ende conftitueren inder • formen ende manieren als fy hier boven geraemt ende! getratleert fyn, alle arch ende lrst uytgefcheyden ,, Ende was gedaen opten VIen dach in Februario int: Jaer ons Heeren XIIIJc ende XL. XXX In defen manieren ift beftant boven verclaert, dat; over gelet is van franchoys in duytsch, overdragen: ende geconfenteert by mynen genadigen Heere, ende; ook by fynen Kade , Kidderfchap ende goede ftedem van 'Hollandt ende van Zeelandt; daer waren bydie: Heere van Bingincourt overfte van den Rade vani Hollandt, die Grave van Oofteruant, die Heere vani Waffenaer, die Heere van Yffelfteyn, dieHeerevani Montfoirde, die Heere vander Veere, Heer Jan vani Waffenaer, Heer Geryt vanPoelgeeft, HeerAerndtt van Ghendt, Heer Geryt van Zyl, Boudyn vani Zwietten, ende veel andere, Aftum opten XIX., dach in meye anno XLf. [d. i. 1441.] V. Memoriaal van Rofa fol. 164. verfo.  B Y L A G E N. 223 Men ziet uit dit Verdrag (de Heer wagenaar fpreekt hiervan in 't voorbygaan ): 1. Dar er reeds toen veel handel gedreven wierd tusfchen de Spaanfche onderdanen, en die van de Graven van Holland, Vlaanderen, enz. 2. Dat de ingezetenen van Holland, om byzondere gefchillen, den Spaanfchen groote fchaden gedaan, en hun eenige geladen Schepen afgenomen hadden. 3. Dat om dit verfchil byteleggen, eenige van 's Graven Regeeringsraaden, in Holland zitting hebbende, (thans bet Hof geheten, maar toen ook den Raad van Gouvernement uitmaakende, als aan wien de Graaf de Regeering en de zaken'zyner Landen aanbevolen hadde) als daartoe gemachtigd, overeengekomen waren met deSpaanIfche Kooplieden, in Vlaanderen gezeten, wier ; goederen en fchepen het fchynen geweest te zyn, 1 onder goedkeuring van hunnen Koning, en wel 1 op grond van eene Sententie, of Vonnis over dat Ifchepennemen, door of voor 's Graven Rechtbank ;zelf geveld, waarby die van Holland verplicht 1 waren te betalen voor de fchade van 10 genomen I Schepen en goederen eene fomma van A0000-— 'Schilden. ;3 Tot ophclderinge hiervan dienen nog eenige :Stukken , en wel vooreerst de Overdracht van [Ridderfchap en Steden tot vinding van die ƒ50000. Schilden, welke Bylage No. VI. voorkomt, en omtrent Febr. 1441. gemaakt fchynt, ; waarin ook de andere Vrye Edelen , die hooge [■Heerlykheden hadden, om gevoegs wille, en beIhoudens hun Recht van Vrydom , zich verbinden, hun aandeel te dragen; als mede beramen, hoe en in wat voege zy den eerften termyn van f14000  fi24 B Y L A G E ISL ƒ 14000 opbrengen zullen, 't Welk ook kan dienen tot opheldering van 't gene na 't flot van 't voorgaande Verdrag bl. a22. gezegd wordt wegens het over dragen en confenteren van RidderJchap en Steden met den Raad in die gemaakte Vereenigins - Artikelen. lammer is het dat de byzondere Taxen er niet by uitgedrukt zyn 9 alleen vindt men achter die Bylage INo. VI. nog de navolgende namen in deze orde: „ Taxe van den eerften Termyne. Haerlem Grootebroek Pe'f Monickendam Leyden Eedam Amfterdam Oudewater Goude Woerden Rotterdam Naerden Schiedam Weesp Hoorne Muyden Alcmaer Heusden Medenblick Gornichem' Enckhuyfen Wieringen." *t Welk fchynt te zien op die plaatzen, dievoor uit betaald hadden. Hierop volgen de handelingen, die daar over geweest zyn by den Raad zn by den Forst; als eerftelyk, het fchryven van den Raad van Holland aan zynen Souverein, den Graaf van Holland Hertoge philips van Bourg. die wegens zyne uitmuntende hoedanigheden en zyn' yver yoor den bloei en welvaart zyner Onderdanen in 't gemeen de Goede bygenaamd is geworden, van den 7. July 1440. Volgt  B Y L A G E N. «5 Volgt die Misfive [van den Raad van Holland] aen den Herto:h op het felve fubject. Notre Tresredoutable Seigneur. T ant 6? fi tres humllement que plus ne pouvons a Vuus nous recommandons. 11 ejlvrai, notre tres redoutable Seigneur, que par la queftion & debat eft ant _ entre ceux de voftre pais en Hollande £? Zeelande d'une part & ceux de la nation d"1 Espagne leurs ennemis d'autre pour' caufe de certaines prifes & dommages que les dits de Hollande & da Zeelande leur ont fait 6? porté fur, il a plus ordonner certaines vos commijfaires fur la dite queftion les quels ont eft cjle par de la pour proceder fur la conduite des temoins qui ont fait & produit iceux de vos dits pais de par de ca , fur les faits quils ont propofe & mis avant. Les quels Commijfaires ont affigné jour au dits d'Hollande & Zelande de comparoir devant Vous, affavoir fur le XII. jour de ce prefent mois pour proceder en oultre £? aller en avant, ainfi quil appartiendroit de raifon, comme ces chofes nous foyent rapportez par Meiure Pierre Reneffe voftre confeiller & guarde de vos regillres & Chartres d'Hollande & Zelande qui na guerre a eflé ordonne de par uous pour entendre avec iceulx Commijfaires fur la produêion du dit temoignage auquel a leur departement de Zelande ils ont eu charge plainemenl de le nous denoncer & rapporter amplemenl fur quoi, noftre tres redoutable Seigneur plaife vous favoir, que nous efcrivons prefentement a Vous pour vous advertir, comment les dits de vos pais d'Hollande £? Zeelande ne peuvent aucunement venir ni eftre devers vous aux dit douziesme jour de ce mois, confideré que le jour qui de ja approche leurs eft trop peu d'espace de temps pour iceux bien confeiller & eftre pret de venir & comparoir de par devant vous Attendu maitnement que cetie queftion eft une matiere tres fefanP te  226 B Y L A G E N. te G? qui grandement leur touche, £? que premierement il faudroit tenir confeil avec iceulx du dit Pais fur la dite mattere les quels pour cl tof ne fe peuvent affambler afin de conclurre finalement ce quil y a a faire fur ce pour le bien publicq d"keulx vos dits Pays fi vous fupplions noftre tres redoutable Seigneur tant & tres humblement comme jylus ne pouvons quil vous plaife de voftre benigne grace pour & en faveur diceulx vos pays proroguer & ralonguer le dit jour avec la queftion principale jusques au XXIIII. jour du dit prefent mois au quel , au plaifir de voftre Seigneur ie ils envoyeront leur defut es de par ceulx qui ont fait les diEt prifés & dommages par devant vous pour lors proceder fur icellc c omme de raifon il 'appartiendra & quils ne foyent autrement reprins cependant de quelque defauts veu que le dit relongement ne procédé point par ncgligence de nous ou de vos dits pais , mais four caufe du dit bref terme d nous renoncie-, en dedans lequel il a point efte ni eft poffible, quil euff int envoyé devers vous comme il appartient cydejj'us, noftre tres redoutable Seigneur nous vous tenons & cognoijfons obligez en tous vos nobles plaifïrs & commandements pour les accomplir feablemeht cj? de toute noftre pouvoir comme raifon eft, En priant Dieu fuif vous ait en fa fainte guarde donne bonne via ? longue, enfemble accomplefement de toul ce que voftre noble cozur defire. Efcrit a la Haye le Vil"' jour de Juillet XIIIf XL. V. Memoriaal van Rofa. fol. 115. VERTAAL ING. Onzen jdllergenadigften Heere! "W^y bevelen ons op het ootmoedigfte als wy kunnen aan uwe Genade 't ïs wel waar, onze allergenadigfte Heere, dat door het verfchil en oneenigBeid tusfchen die van Uwen lande van Holland en Zee-  B Y L A G E N. Zeeland ter eener, en die van de Spaanfche Natie hunne vyanden ter andere zyde, om en van wegens zekere gemaakte pryzen en fchadens, die de voornoemden van Holland en van Zeeland hun genomen' en gedaan hebben . . . . , U behaagd heeft te ordonneren zekere Uwe Commisfarislen over dat Verfchil , dewelke van herwaard over geweest zyn, om te zitten eri te oordeelen over de gefteldbeid der getuigen, die door die van uwen Lande van herwaard over, opgekomen en voorgefteld zyn over de bedryven en feitelykheden, die aangebragt zyn. Welke Commisfarisfen gedagvaard hebben die van Holland en Zeeland [dag gefield hebben ] om voor U te compareeren op den 12 dag der tegenwoordige maand, om voord te procederen en de zaak te vervolgen, zoo als naar reden zal behooren : gelyk ons deze zaken bericht zyn door Mesfire P/eter van Remsfe, uwen Raad en Charterbewaarer Uwer Regifters van Hollanden Zeeland, onlangs door U gefteld, om met de voornoemde Commisfarisfen te zitten over de produétie van gemelde getuigen , waartoe zy by hun vertrek van Zeeland volle last mede gehad hebben om ons dat breeder te berichten: waarop, onze allergenadigfte Heer! U behage te weten, dat wy heden fchryven, om U te melden, hoe de voornoemden die van Uwen Lande van Holland en Zeeland niet kunnen komen nog voor U verfchynen op den voorfz. ia dag dezer maand , uit aanmerking, dat de dag zoo na ophanden zynde zy te weinig tusfchemyd hebben om zich onderling te beraden en bereid te zyn te komen en te compareeren voor U. Aangezien ook deze questie is eene zaak van veel gewicht, en die hun grootelyks aangaat, en eerftelyk om dat men zich beraaden moet met die van den gezegden Lande [ van Zeeland ] over die zelve zaak , welken zoo fpoedig niet zullen kunnen vergaderen , ten einde finaal te befluiten het gene in die zaak voor "t algemeen welwezen van die van uwen Lande te doen ftaat. Wy fmeeken U daarom, onze allergenadigfte Heer! zoo ootmoedig als wy kunnen, dat U Ps be-  228 B Y L A G E N. believe, uit uwe genadige gunde, voor en ten faveure van die van Uwen Lande, te willen prorogeren en prolongeren den voorgenoemden dag, met 3e principale queftie , tot aan den 24 dag dezer maand , op welken zy ten genoege van uwe heerlykheid hunne Gedeputeerden van wegen hun, die de gezegde pryzen genomen en de Schaden gedaan hebben, zullen zenden by U te wezen, om als dan daarin te procederen zoo als naar reden zalbehooren, en dat zy anderszins daarin niet behaald zullen wezen van eenig Verftek (Defauts), aangemerkt de vertraging niet gefchiedt uit verzuim van ons, of van uwe gezeide landen, maar uit oorzaak van den gezeiden korten termyn, die ons aangekondigd is, binnen den welken het niet mogelyk is geweest, nogte mogelyk is, om by U te zenden zoo als 't behoort. Onze allergen. Heer! wy kennen en erkennen ons aan U verplicht in alle uwe edele welbehagens en bevelen , om die getrouwlyk en na alle onze vermogens, te vervullen, zoo als betaamt. Biddende Gode dat hy U in zyne heilige bewaring neme, een gelukkig en lang leven geve, als mede de vervulling van alle de wenfehen van Uw edel harte. Gefchreven in 's Hage den VII. dag van Julie 1440. Hierop volgt ten derden het Andwoord van den Graaf van den 25. Aug. 1440. (fol. 174.) 't welk een laater andwoord is op een Brief van 16. Aug., na tusfehenkomst der verfchenen Gedeputeerden ; Dit blykt, omdat daarin gefproken wordt van de reeds gegevene Sententic , doch welks Stukken in de Memorialen niet fchynen te Co.  B Y L A G E N. 229 Copie van brieven die myn genadigen Heere gefchreven heeft den Heere van Bingincourt, roerende den misverftandt tusfchen den Spangiaarden ende die van Hollandt ende Zeelandt overgefet van Walfche in Duytfche tale. j^/eve ende geminde, wy hebben ohtfangen uwe brieve die ghy [met] brenger van defen ons gefendt hebt, gefchreven op ten XVI dach van deler tegenwoordiger maent, inhoudende in effect, dat by u gecomen ware ginswaert over dat wy hadden doen ordineren ende formeren fekere Sententie tuffchen die van onfen Lande van Hollandt ende van Zeelandt aan deen zyde ende die Spanjaerts aen d'andere Ende waert fake, dat die voorf Sententie gegeven ware tegen die voornoemde van Hollandt, ende dat men die foude willen executeren, ghy verducht, dat daerop gefchapen ware groote twidracht ende qualykvaren te ryfen tuffchen onfen lande van Vlaenderen ende onfen voorfz. Landen van Hollandt ende van Zeelandt, ende ook dat die voorf. van Hollandt geordineert hadden eenen Procureur om te appelleren vander voorfz. Sententie, indien dat fy hem tegenginge, waer af ghy ons adverteert, opdat wy inf uytfpreken ende executie vander voorf. Sentemie goet raet ende advys hebben mochten, gelyk dele ende andere faken claerlyken begrepen fyn in uwe voorf. brieve, daer of wy meynen dat ghy versfe memorie hebt, waerop wy u beteyckenen dat opten XX. dach van defer felve maent, ende eer wy uwe voorfchreven brieve ontfingen , om dat naerilich vervolgen van die voorfchreve Spaengiaerts, die wy in vertreck gehouden hadden , fint den XII'" dach van Julio leftleden , verbeydende die voorfchreve Hollanders , die den voornoemden XILn dach aengenomen hadden, ende daer nae weder een P 3 an-  S30 B Y L A G E N. ander darh genomen op den XXIIlIen dach daer na volgende, om daer op by ons te lenden, wy in tegériWoórdicheyt vanden Gedeputeerden van den voornoemden van Hollandt ende om recht, reden ende •jttftitie, daer wy in gehouden fyn, deden wtfpreken onlé voorf'. Sententie, inder vormen ende maniere als ghy fult mogen fien by die Copie daeraf, die wy u hier mede lenden, welke Sententie wy niet langer vertoeven en mochten, ende des niettemin die voorf. Gedeputeerden en hebben daeraff niet feappclleert, ende ook hadden fy dat gedaen fy en adden nyet foo groote géekheyt gedaen, ende verfekeren u . dat vander manieren die die voorf. Hollanders houden van hun te vermeten te fteecken inden Voorf. appellatie, ende ook dat die voorf Gedeputeerden ons gefeyt hebben, dat fy geen last en hadden op die faken van die voorf. Sententie, daer ghy ons ter contrarie gefchreven hebt, want uwe brieve hielden, dat fv by ons comen fouden opten faken vanden voorf. Spaengiaerts ende Oofterlingen [ 't welk ] ons groote vreemde geeft, ende des niet wel te vreden en fyn , ende dunckt ook dat fy niet en achten eenige faken, die wy hen ordineren, Ende daerom willen wy, dat ghy hun dat ernftelyk te kennen geeft, ende foo onderwyst, dat fy hen tot reden ende tot onfer voorf. Sententie te volcomen fchikken , ter execucy van derwelcken wy ten eynde toe ter hand houden fullen, niet tegenftaende eenige woorden of fpraken, die de voorf. Hollanderen daer afF feggen off faeyen mogen. Ende ift, dat hierin eenige lettel, hinder off wederfeg in gedaen fy, off eenige begryp op onfen lande van Vlaenderen , wy fullen aenfien wie dat doen fal, ende voort mitter hulpe Godes daerin vóorfien als wy befte fullen mogen, welke faken Wy ook willen dat ghy hen verclaarr. Ende om des willen dat wy verftacn hebben , dat in onfer Stede van Amftelredamme, ter Veere ende anderswaer in onfen voorf. landen eenige Spaenfche Schepen fyn , verclaert in onfer voorf. Sententie , die noch in wefen fyn, wy u ontbieden ende bevelen ern-  B Y L A G E N. a3x ernftelyk, dat ghy terftondt ende met allen ernfte, over all daer ghy fult konnen vernemen, die voorf. fchepen ende andere goeden die daer in waren, als die voorf. Hollanders die namen, ende die noch in wefen fyn, gy die neempt ende fet in onfen handen ende achtervolgende onfe Sententie voorf., ende die delivreert of doet overleveren heerlyk mit alle 't ghundt dat tot die voorfz. fchepen behoort onfen geminde Fufy, pourfttivant van onfer ordene vant gulden vlies dien wy tegenwoordelyk by u fenden mit brenger van defen, om die onder ons ende in on, fen Zivetje vander Sluys weder te brengen. Ende voort als wy die partyen vanden goeden die inden voorf. fchepen waren te pryfe ende tot waerde ge. fet fullen hebben , wes wy u fullen laten weten , volcoompt ende doet volcomen onfe ordinancie daeraf ende ook onfe voorf. Sententie na vorme ende inhout van dien fonder eenige veynfen , want wy 't, hoe dat fy, alfoo gedaen willen hebben, Ende ion dat ghy te bet hierin weten moecht onfe wille, i die wy in gecnre wys veranderen en fullen in after;deel van onfer voorf. Sententie, wy onfe name hier i an gefet hebben, ende wes ghy in defer fake gei daen fult hebben, ons terftondt wederfchryft, opdat i wy advys hebben mogen, wes wy daer in doen fulllen, Lieve ende geminde, Godt fy met U. Ge(fchreven te Hesdin opten XXVen dach in Augufto [1440]. Uit kracht van deze Sententie werd dan ook nog a. 1441. d. 4. Mei eene Raming gemaakt tot het optebrengen geld over de Dorpen van Ryndand door den Bailjuw van Rynland en anderen , ihierboven Bylage No. VII. En hieruit is nog idit volgende van den ai. Jul. 1441. te vinden fol. 182. verfo. i» 4 Roe*  fi3a B Y L A G E N. Roerende die van Wien'ngen, van haren taxe vanden gelde vanden Spaengiaerden. C3pten XXIen dach in Julio anno XLI. heeft Florys van Alcmade, Schout van Wieringen, gelooft te betalen ende te leveren tot myns genadichsheeren behoeff in den Hage den ghenen die machte hebben ftl dat tontfangen, fuik geit als op tlantvan Wieringen verfchenen is ende fy fchuldich fyn van haren taxe vanden gelde vanden Spaengiaerden opten VIHen dach nae Sinte Jacobsdage naeftcomende, offte binnen een offte twee dagen daer nae onbegrepen, Dit is aldus gedaen in tegenwoordicheyt vanden Heere van Tflelfleyn, den Heere van Waffenaer, Heeren Geryt van Zyl, Meefter Jacob Potter, Geryt Potter, vander Loo, ende meer andere vanden Rade ende Clerken. Einde van de Graaflyke Beden.  11. VERHANDELING OVER DE BELASTING, JN HOLLAND BEKEND ONDER DEN NAAM VAN D E' ORDINARE VERPONDING. DOOR Mr. M. FAN DER POT.   V E RHANDELING OVER DE BELASTING; IN HOLLAND BEKEND ONDER DEN NAAM VAN DE ORDINARE VERPONDING. EERSTE HOOFDDEEL. Over de belastingen, welke oudstyds in de Nederlanden geheven werden. §. L Inleidin p. ° O^m in 't verklaaren der Belastingen , die oudstyds hier te lande plaats hadden, eene gelchikte orde te houden, zal het niet ondienftig zyn tot de tyden der Franken op te klimmen ; om van daaraf, tot aan de afzweering van den laatften Graaf, en den aanvang onzer vrye Republiek, den oorfprong, voordgang, en lotgevallen der Belastingen in Holland hoofdzaaklyk aan te vvy: zen. §. II. ■  £36" VERHANDELING §■ II. Over den jaarlyhfcben cyns» m % s ' -i. X JL * J A- \ v J > U. Eigenlyk gezegde belastingen waren by de Franken onbekend; de Franken waren oorfpronklyk eenvoudig, arm, doch vry en oorlogzuchtig, en in tyd van vrede aan den landbouw alleen overgegeven. De vryen of vry geboren onder hen, gewoon de wapenen te voeren, waren alleen verplicht den Koning in den oorlog op hunne eigen kosten te dienen;"buiten deze krygsdienften bragten zy hem niets op, ja de naam zelf van belasting was zoo haatelyk, dat zy het opleggen van dezelven als zeer misdadig aanmerkten ( i ). Indien men ook de tyden in acht neemt, en de verfchillende gefteldheid der Ryken in de middeleeuw vergelykt met die, welke hedendaags in Europa plaats heeft, zal men ligtelyk kunnen opmaaken, dat er in die oude tyden ook geene redenen waren, om belastingen op de onderdanen te leggen. De Franken, met weinig te vreden, hadden weinig noodig; de geruste bezitting hunner landeryen was alles wat zy verlangden; waartegen alle vrygeboren onderzaten verplicht waren het gemeene land te verdedigen, en verder behoefden zy niets aan den Koning optebrengen; het was ook niet noodzaaklyk ; want, voor eerst, waren de behoeften van het Ryk , overeenkomftig de eenvoudigheid der tyden en der menfchen, geene of van ( i ) Dat de vrygeboren by de Franken geene fchattintingen betaalden, is tegen den Abt du Bos volkomen bewezen door montesquieu, ÏEsprit des Loix. B. XXX. Iloofdft. 12 en 13.  over de BELASTING. 237 van geen aanbelang; ten anderen, hadden de Koningen niet noodig hunne toevlucht te nemen tot belastingen om hunnen flaat met waerdigheid op te houden ; de Frankifche Koningen waren niet arm of behoeftig, zoo als robertsonzê doorgaans doet voorkomen; in tegendeel zy bezaten vele goederen, zoo eigene en voorouderlyke, als landsheerlyken of Domanialen: zy hadden verfcheidene cynfen en tollen , welke hun opgebragt werden door hunne grondeigenen; de geldboeten, waar mede in die tyden de meefte, zelfs de zwaarfte misdaden, geboet werden, maakten ook een groot gedeelte der inkomften van de Koningen uit; en boven dien , (om van alle anderen niet te fpreeken) hadden zy nog zekere jaarlykfche gefchenken , welke alle onderdanen gewoon waren by wyze van gifte hun aan te bieden ( 2 ). By de Franken waren twee clasfen van menfchen bekend , de vryen of vrygeborenen , van welker vrydom van belasting ik met een woord gefproken heb; en de dienstbaren, in de fchriften van dien tyd doorgaans voorkomende onder den naam van cenfititii (cynsfchuldigen); de laatften waren lieden, die of in den oorlog gevangen genomen, of op andere manieren dienstbaar gemaakt waren ; hun getal was in deze landen zeer aanmerkelyk, zy hoorden toe aan den Koning , of aan de Geeftelyken, of aan de byzondere vrygeborenen, en werden ook als hun eigendom, als ( 2 ) Men zie [en oordeeie] over de rykdommen en goederen der Frankifche Koningen montesquieu, ter aangeh. plaats, bort, over de Domeinen, heda, Hiftor.W. 41.43. 44. mieris, Cbarterb. I. D. bl. 70.  238 VERHANDELING als hunne eigen lieden aangemerkt en behandeld; men gaf hun de gronden ter bebouwing en bewooning; aan deze gronden werden zy geëigend, en moesten aan hunne Heeren uit die gronden zekeren cyns opbrengen. Men ziet hier uit het: onderfcheid tusfchen den cyns (cenfus j', welken i deze grondeigenen opbragten, en den cyns ( een- ■ fus), welke oudstyds by de Romeinen plaats had., By de Romeinen werd de cyns (of fchatting) \ betaald door alle vrye burgers zonder onderfcheid van rang; by de Franken daartegen alleen i door de dienstbaren of eigen lieden. By de Ro— sneinen, was het een inkomst van den Vorst, by f de Franken een inkomen der landsheeren als eigenaars van hunne landeryen, zonder onderfcheid,, of het Koningen waren, of byzondere eigenaars.. Ten opzichte van de genen , die dezelve opbragten , was ook nog dit onderfcheid, dat de: Romeinen dezelve betaalden als onderdanen, by de Franken integendeel waren het de dienstbaren,, die dezelve moesten opbrengen als een gevolg; van den dienstbaren ftaat, waarin zy als grond- ■ eigenen waren. Dit onderfcheid heeft de beroemde montesquieu uit de fchriften der middeleeuwen in het breede opgehelderd , en betoogd (3). Hier uit blykt dan ook, dat deze cenfuss of cyns by de Franken geen eigenlyke fchatting off belasting was, maar alleen voordlproot uit dem dienstbaren ftaat der grondeigene lieden. Well is waar , dat in de oude Frankifche fchrifteru doorgaans het Latynfche woord cenfus gebezigd: wordt, zoo dat men zoude kunnen denken, daci er geen onderfcheid was tusfchen den cenfus den Ro-i (3) B. XXX. Cap. 15.  over de BELASTING. 2139 : Romeinen en der Franken; doch deze zwaarigheid zal ras verdwynen, zoo men opmerkt, dat . in die eeuwen van onkunde de oude namen meer: endeels in gebruik bleven, offchoon de waare aart der zaken geheel veranderd was; de Fran[ ken, welke zich in de wingewesten der Romei1 nen hadden nedergezet, hebben vele Latynfche : benamingen overgenomen, en toegepast op zaI ken, die daarmede geene of weinig overeenkomst hadden ; dit konde ik gemaklyk met vele voor: beelden bewyzen, indien myn beftek zulks toeI liet (4): niets toch is minder oordeelkundig in het behandelen der zaken van die vroegere eeu\ wen, dan aan den klank der woorden te blyven hangen, of de gewoontens der «oude volken te beoordeelen naar de zeden en gewoontens, welke hedendaags plaats hebben; terecht zegt daarom ]de Heer montesquieu: „ Transporter dans des fiecles reculés, tont es les idéés du fiecle ou ,„ l'on vit, c'est des fources de terreur celle qui ,, est la plus feconde," dat is, „ alle de denk„ beelden der eeuw, waar in men leeft, over te „'brengen tot de verloopene eeuwen, dit is eene .„ bron van dzvaling , die zeer vruchtbaar is." ITen onrechte dan ook heeft de Heer wage. »§P (10) Mieris, II. D. bl. 691, 694. III. D. bl. 678. IV. D. hl. 29, 30, 114. (11) II. D. bl. 691. III. D. bl. 49, 761, 763, 769. IV. D. bl. 29, 30, 443, 446« Q4  g48 VERHANDELI N G In zulke benaauwde omltandigheden begonnen dan de Graaven in de veertiende eeuw buitengewoone beden te vragen. Voor die tyden weet ik niet, dat men ze gewaagd vindt. Mieris geeft ons een Charter, waar uit blykt, dat deze beden in het jaar 1323. gevraagd zyn geworden ( 12). Doch dit was zeer zeldzaam en alleenlyk in byzondere gevallen, en tot deze of gene eindens. Zoo vraagt by voorbeeld Hertog Aalbrecht in 't jaar 1399. eene buitengewoone bede van de Brielenaren, tot onderhoud van eenige Manfchap, die te Staveren in bezetting lag ( 13 ). En' dit Charter geeft ons veel licht omtrent den aart van deze buitengewoone beden; vooreerst ziet men er uit, dat dezelve den opgezetenen van rechtswege niet konden opgelegd worden,' maar dat het .opbrengen van dezelven geheel afhing van der zeiver vryen wil: zy worden ook daarom ten opzichte der ingezetenen te recht vrywillige heden' genaamd, met onderfcheid van de noodzaaklyke of wettige beden, van welke in de vorige §. gehandeld is : voords ziet men, dat deze beden niet over het geheele land, of als eene algemeene belasting, maar naar de omltandigheden , alleenlyk van den eenen of anderen gevraagd werden; ten derde , dat de gevraagde fomme oudtyds zeer matig was; en eindelyk, dat het geene ordinare belasting was, maar enkel en alleen in den dringendtien nood plaats had : ik fpreek hier van de eerfte tyden; want in de XV. eeuw ondergingen deze beden allengskens groote veranderingen. De Graa- (12) 'I. D. bl. 332. en 559. verg. v, d. wall, Priv. "ean Dordrecht, bl. 185. (13) Mieris, III. D. bl. 718.  over db BELASTING. 249 Graaven dagelyks grootere onderftanden noodig hebbende, begonnen langzamerhand de beden tot alle de fteden, en ingezetenen uitteftrekken, en generale beden te verzoeken; zoo vraagt b. v. philips de Goede reeds in het jaar 1426. eene bede van alle de fteden , die zyne party waren toegedaan (14)? en de laatere Vorften hebben hem daar in nagevolgd : de gevraagde matige fomme werd ook van tyd tot tyd grooter, het gene onder karel de Stoute vele bewegingen en oproeren in de Steden veroorzaakte. Onder de Graaven uit het huis van Oostenryk waren deze beden zoo hoog geklommen, dat de ingezetenen byna in de onmogelykheid waren, dezelven op te brengen,- en wel te minder, daar deze buitengewoone beden allengskens in ordinare beden veranderd waren, wyl zy niet, gelyk in vroegere tyden, gevorderd werden by gelegenheid van deze of die zaak van gewigt, maar regulier, voor zes of tien jaaren (15), na verloop van welken tyd de Graaven aanftonds wederom nieuwe beden vroegen; ja zelfs wanneer deze ordinare beden niet toereikende waren, vorderden de Graaven nog buitengewoone, dan namelyk , wanneer zy by eenig onvoorzien en buitengewoon geval dezelve benoodigd reekenden (16). . Om- ( 14) Mier 1 s, IV. D. bl. 8<58. wagenaar, Vad. Hifi. UI. D. bl. 474, 48c. (15) Van loon, Al. Reg. van Holland. IV. D. bl. 226. (iö) Reg. van aart van der goes, op 't jaar 1527. bl. 50, 53 en op 'tjaar 1529. bl. 15. adr. van der goes, op 't jaar 1^52. bl. 2 — 25, wagenaak, Vad. Htft. IV. D. bl. 101. Q5  850 VERHANDELING „ Omtrent het vorderen van deze zoo gewoone als buitengewoone beden, ftaat nog aan te merken , dat de Graaven eertyds gewoon waren zulks zelve te doen; zy begaven zichten dien einde (voor dat er een bepaald Collegie van Staaten was,) op die plaatzen, waar zy eene bede wilden verzoeken, aldaar fpraken zy met Steden en Edelen over het algemeene belang, en met voordracht van zaken vorderden zy vervolgens Onderftand , naar gelang des rykdoms en vermogen dier plaatzen (17). Naderhand lieten zy die beden door de Stadhouders vragen, hoewel zulks de ingezetenen zeer mishaagde; waarom de Vorften ook wel eens beloofden, om by afwezigheid geene onderftanden door hunne Stadhouders te verzoeken (18); onder karel V. was het echter reeds gebruiklyk, dat de Stadhouder, of eenig voornaam Staatsdienaar, dit deden (19); deze riepen alsdan eenige Steden en Edelen , fomwylen ook wel alle de Steden te zamen, en na voorftelling der noodzaaklykheid, verzogten zy om beden; de Staaten raadpleegden hierover fomwylen zeer lang, willigden die alsdan of geheel of voor een gedeelte in, of verzogten uitftel, of floegen dezelve ook wel eens wegens onvermogen geheel af. Wat de vraag betreft, welke meermalen zeer hevig voor en tegen betwist is, over het toeftemrnen der Staaten, en andere diergelyke,- dezelve gaa C 17) Keuren van Zeeland, Hoofdd. T. art. 46. (18) Wagenaar, Befchr, van Amjierdam. II. D. bl. 249. (19) Wagenaar, Vad. Hij!. IV. D. bl. 371. V. D. bl. 136. 417.  over de BELASTING. 251 gaa ik ftïlzwygende yoorby, als niet bepaald tot myn voorgeftelde taak behoorende. Zoo dra nu de Staaten en de Graaf het eens waren, zoo omtrent de fomme, als omtrent den tyd, binnen welken de Bede opgebragt moest worden, ftond de verdere befchikking aan den Graaf; hy bepaalde, welke belasting men zou opleggen, hy maakte de taxatie of fmaldeeling over de Steden en Dorpen (20), verhoogde of verminderde dezelve , gaf uitftel of vrydom van betaaling. Men kan echter niet ontkennen , dat in dezen veel overgelaten werd aan de Staaten zeiven, als zynde die genen, welke het vermogen der Steden en der ingezetenen het best kenden , en die beter dan eenige anderen in ftaat waren om te weten, welke belasting het bestgefchikt ware; wat ieder opbrengen , en op welke wyze hét geld met de minfte moeite kon ingevorderd worden. Evenwel blykt het uit de ftukken van die tyden overvloedig, dat de begrooting of taxatie door den Graaf zeiven, of door zyne Commisfarisfen gefchiedde (21), gelyk hy ook alleen recht deed tegen de zulken , die hun aandeel, niet op den bepaalden tyd opbragten , of de betaaling Weigerden te doen (22). Cao) Refol. van Holland, 28. Apr. 1552. [ (21) V. d. goes, op 'tjaar 1543. bl. 361. Gr. Plae. II. bl. 2047. wagenaar, Fad. Hift. IV. D. bl. 20, 412. V. D. bl. 250. (22) Wagen aar, Fad. Hift. III. D bl. 480. mieris, IV. D. bl. 706, 810, 834, 847, 950. S. VI.  i52 VERHANDELING %. VI. Over de geiooone wyzen, waarop de Beden betaald werden. Zien wy nu op wat maniere de toegeftaane geldmiddelen werden ingevorderd. Volgens het gene de Staaten [ laater ] zelve zeggen , waren er oulings vier verfchillende wyzen van de Beden op te brengen, by de fchilttalen, den impost, het morgengeld, en den tienden penning ( 23 ). Over het eerfte middel namelyk by de Schilt' talen zal ik te dezer plaats niets melden, zullende in het tweede Hoofddeel, wanneer ik den oorfprong der Verponding zal nafpooren, gelegenheid hebben om hier over breedvoerig te handelen , en gaa dus over tot het tweede middel, by den impost, gewoonlyk genoemd by de accyfen; men verftaat er door eene zekere bepaalde geldportie , welke op bevel der Graaven, van de eet- en drinkwaaren, en andere zaken, welke verteerd of verbruikt worden , betaald' moest worden. Deze belasting is zeer oud; in het jaar 1305. gaf Graaf willem III. reeds aan de Stad Ziericzee Vryheid, om accynfen te heffen (24). Maar in vroegere tyden was dit geene algemeene belasting; zulks blykt hier uit, dat in het jaar 1317. dit recht aan de Stad Schiedam vergund wordt, alleen tot wederzeggens toe ( 25 ). Het recht nu om zoodanige accyfen op te leggen , kwam ( 23 ) Reg. van v. d. goes, op 't jaar 1552. bl. 2, 3. (24) Mieris, II. D. bl. 49, 305. £25) Mieris, II. D. bl. 191, 714.  over ï>e belasting. 253 kwam den Graaf alleen toe; dit blykt genoeg uit het Placaat van Keizer karel V. van het jaar 1515., waarby hy uitdruklyk verbiedt voordaan eenige accyfen , zonder zyne bewilliging te heffen (26): vbords werden dezelve niet opgelegd dan om wettige redenen , b. v. om de Graafly. ke Beden te voldoen; om de fchulden, welke de Steden tot voldoening derzelven gemaakt hadden aftelosfen, of fomwylen ook, om de Steden in hunne byzondere lasten te verligten ( 27 ). De derde wyze van invordering, was het morgengeld. Uit een Charter van het jaar 1323. blykt, dat het mede al eene oude belasting is; in dat Charter erkent de Graaf zelf, dat het eene fchatting was , welke de Graaf .het recht niet had van te eifchen, maar die uit vryen wil door de onderzaten opgebragt werd (28 ). Van daar, dat, wanneer deze belasting ingewilligd werd , zulks meeltentyds gefchiedde , onder acle van non prejudicie (29); naderhand echter werd het morgengeld eene gewoone en altoos duurende belasting, en kreeg voords den naam van verponding op de landeryen, ter onderfcheiding van een ander morgengeld, welk by vervolg van tyd als een buitengewoon middel tot goedmaking der byzondere lasten van de landeryen geheven werd, en jibg hedendaags onder dien zelvden naam betaald wordt. Door het morgengeld verftaat men dan, zeker geld, (25) Gr. Placaatb. IL D. bl. 2047. (27) Zie de fraaie Verhandeling van den Heer h, holThenius, de Jure circa Accifas. (28) Mieris, II. D. bl. 332. (2p)P. fAüLus, Unie van Utrecht, I. D. bl. 218.  fi54 VERHANDELING geld , welk volgens eene gemaakte begrooting, van eiken morgen lands, op een bepaalden tyd moest opgebragt worden , tot goedmaking van die gemeene landslasten: het was oudtyds eene buitengewoone fchatting , gelyk uit een aantal oude Stukken blykt, doch werd naderhand allengs een ordinaar middel, voornamelyk dienende om de Graaflyke beden te voldoen, hoewel het zelve ook wel tot andere eindens geheven werd, en de Heemraaden fomwylen van de Graaven de vryheid kregen, het zelve op te leggen, om er de byzondere lasten der landeryen uit goed te kunnen maaken (30). Het vierde gewoon middel, was de tiende penning: deze belasting is van laater tyd dan de drie vorigen , en is eerst onder karel V. ingevoerd. Zie hier, wat er gelegenheid toe gaf: maarten van kossem een zeer ondernemend Geldersch Krygs-Overffe was in het jaar 1542. onverwacht in Braband gevallen, en overrompelde aldaaar verfcheidene plaatzen; de Koning van Frankryk had ook den oorlog in den zin, en de omltandigheden, waarin deze landen zich bevonden, waren alzoo ten uiterften bekommerlyk: de Landvoogdesfe deed daar op de Staaten vergaderen, ftelde hun het dringend gevaar voor oogen, en verzogt nieuwen Gnderftand in geld, daar by voegende, dat de bede, welke dat jaar reeds ingewilligd was , tot andere eindens verbruikt was, en dat de ordinare belastingen mede (30) P. paulus, aangeh. pl. van de wall, Priv. van Dordr. bl. 254, 311, 335,415,421. mieris,II.D. bl. 602. IV. D. bl. 278. ph. de leidis, de Cur. Reip. cam 3. p. 245. lams,Handv. van Kennemerland, bl.8.  over de BELASTING. 055 de niet toereikende waren, om de onkosten van zulk' een zwaaren oorlog, waarmede men gedreigd werd, goed te maaken; dat men derhalven een ander middel diende uit te denken, en wel zoodanig een, waardoor men binnen een korten tyd, eene aanzienlyke fomme in handen kon krygen: zy ftelde ten dien einde voor, 1. het heffen van den honderdften penning van de uitgaande koopwaaren , 2. den tienden penning van de inkomften van alle onroerende goederen, 3. het heffen van het tiende gedeelte van de winften der kooplieden. Na vele overwegingen befloten eindelyk de Staaten willens of onwillens, dat men den 10. penning van de onroerende goederen zou opbrengen. En naderhand is dit middel meermaalen gebruikt geweest; de Edelen zeiven ftelden het in 't jaar 1553. aan karel V. als een middel voor, en zoo doende is het zelve allengskens gekomen onder de gewoone middelen om de beden te betaalen (31). 5- VII. Over de buitengeivoone belastingen. Tot hier toe zagen wy, welke de gewoone wy. zen van heffing der belastingen waren; waarom1 trent nog kortlyk te letten ftaat, dat er fomwylen meer dan een foort te gelyk opgelegd werd, wan- tie"den Penning Zie wagen aar,P*ad. ■ tltjt. V. D. bl. 240. en 287. Viglius ab Aytta in ho Ynck van papendrecht, dnalecl. Belg. T. I. part. I. p. . 287. feqq. r r  a56 VERHANDELING wanneer eene derzelve uit hoofde der meerdere grootheid der Bede niet toereikende was. Zoo leest men b. v. van Beden, die gevonden werden, deels uit de fchilttalen, deels uit de accyfen, deels uit het morgengeld; van anderen wederom, die deels uit den tienden penning, fchilttalen en het morgengeld betaald werden, (32) enz. Buiten en behalven deze gewoone belastingen, waren er nog verfcheiden, ja ik zoude fchier zeggen , ontelbare buitengewoone middelen, die meest in laatere tyden ingevoerd zyn. Myn bellek laat niet toe, van allen te fpreken; vele verfchillen ook alleen in naam; ik zal my alleenlyk tot twee of drie bepaalen, het haardfteedegeld, het hoofd • of familie geld, en het Pondgeld. Van het Haardfteedegeld of de belasting op de haardfteeden, ontmoet men reeds voetftappen in de XV. eeuw. In het jaar 1426. wanneer de Westfriefen tegen den Graaf weêrfpannig waren, werden hun, totj flraffe hunner rebellie, door p h i» lips den Goeden, niet alleen hunne privilegiën afgenomen, maar nog daar boven eene belasting van tier grooten op ieder haardfteede opgeleid; welke belasting echter maar geduurd heeft tot het jiar 1456., wanneer zy door den Graaf in gunst wéér aangenomen, en van dezen last ontheven werden (33). Het blykt hier uit van zelfs, dat dit toen ter tyd geene algemeene, maar eene buitengewoone fchatting was, zoo als ook nog in de volgende eeuw ; immers , wanneer de Landvoogdesfe in het jaar 1537. een onderftand eischte van / (32) Wagenaar, Fad. Hift.V. D. bl. 385. (33 ) Aldaar III. D. bl. 478. IV. D. bl. 55.  oveu de BELASTING/ 257 ƒ r200000 gulden , fielde zy de eerfte maal voor, om van ieder fchoorfteen ééne gulden te betaalen , het gene echter in dien' tyd door de Staaten afgeflaagen werd} onder andere re* denen van weigering bybrengende, dat de min vermogende byna even zoo veel als de Ry« xen als dan zouden moeten; opbrengen , bec gene hun onredelyk dacht.' In het vervol;* echter, namelyk'in 1552., wanneer er ins" geJyks eene zeer groote fomme moest opgebragt worden, bewilligden de Staaten na lange twisten in zoodanige belasting, te weten van zes ftuivers van elke haardfteede. Deze belasting werd in dien tyd met alle ftrengheid ingevorderd „ zoo dat de Steden zelve verplicht waren te betaalen voor de onvermogenden, en de Prins van Orange, en de Graaf van Hoorn, welke beweerden van deze belasting vry te moeten zyn, des» wegens £door de Staaten] in rechten betrokken werden. Uit de reekeningen van den Ontvanger van 't jaar 1554. bleek , dat deze belasting 37 a 38 duizend guldens had opgebragt (34 ). Men heeft dit haardfteedegeld naderhand dikwyls gevorderd, en in 'tjaar 1665. heeft men nog een tneuw quobier gemaakt (35). Voor 't overige wordt dit haardfteedegeld ook wel fcboo*ft■eengeld genoemd, zynde wat de zaak zelve aangaat, niet onderfcheiden van eikanderen. Eene andere buitengewoone fchatting was het Hoofd- C34) Wagenaar, V. D. bi. 138, 375* (35) Cr. Plac. B. , III. D. bl. 1090, 109,, 1004. /erg. ook over deze belasting velius, Chr. van Hoorn. bl. 264. Gr. PLic.B., I. D. bl. 15*5, i^ao mieris IV. D.bl. 853,855. 0l-l5S5, I53P. mieris, R  258 VERHANDELING Hoofd- of familie geld, [cenfus, feu capitatio,] geheel verfchillende van die cenfus f reedialis, waarvan hier voren gehandeld is. Het zelve was een oraflag over de perfoonen, zoo dat elk ingezetene in zyne goederen gefchat werd, en ieder volgens deze waardeering zekere fomme moest opbrengen, om daar uit te vinden de hoofdfomme, waarmede ieder plaats was aangeflagen, ter voldoening der toegeftane Bede. Dit Hoofdgeld heeft men in 's Hage dikwerf geheven; onder anderen in den jaare 15x7., wanneer het naar elks vermogen geëvenrêdigd werd; het zelve moest alle weeken betaald worden, doch mogt niet boven de tien ftuivers van elk perfoon gaan; men benoemde er goede mannen, om deze belasting onder de ingezetenen te verdeelen, en de verdere noodige fchikkingen daaromtrent te maaken (36). Dit hoofdgeld had ook in andere Steden plaats; men leest dat hetzelve door geheel Holland gevorderd is, toen karel V. het recht, welk de Hertog van Saxen beweerde dat hem op Friesland toekwam, in het jaar 1515. afkogt, om er de benoodigde penningen tot dezen koop uit te vinden. De invordering echter van deze belasting was aan groote moeilykheden onderhevig , wyl velen zich op hunne armoede, anderen op hunnen vrydom beriepen, anderen wederom klaagden, dat zy te hoog aangeflagen waren (37) (*). Een (36) De riemer, Bepchr. van 's Hage. II. D. bl. 322. mieris, IV. D. bl. 890. (37) Wagen aar, Fad Hift. V. D. bl. 391. (*) [Men mag hier echter by aanmerken, dat deze klachten zoo zeer niet tegen den Vorst zei ven of ?ynenRegeeringsraad gericht waren, gelylt het onze Gefchiedfchry- vers  over de BELASTING. 250 ■■ Een derde buitengewoon middel, welk mede al vroeg bekend was, is het Pondgeld; men vindt van het zelve reeds melding op het jaar 1425., in een brief van philips van Bourgonje van den 24. Dec. waarby hy belooft, na het eindigen van den oorlog dit Pondgeld niet meer te vorderen (38); offchoon het kort daaraan ten jaare 1427. onder den zelvden philips, met overleg der Steden van Holland en Zeeland, op nieuws ingefteld zy (39). \ Waarfchynlyk ontleent deze belasting haren naam van de 'ponden der goederen , of koopwaaren, waarop zy gelegd werd; kiliaan vertaalt het daarom ook door exa&io in Uhras of beffing op de ponden (40 ). Met dit Pondgeld komt zeer wel overeen het Pondagium, t welk in de middeneeuw in Engeland zeer in gebruik was, zynde eene belasting, welke van ieder pond of gewicht der in - en uitgevoerde waaren moest betaald worden (41). Naar dit voorbeeld, begon men ook hier te lande zoodanige fchatting te heffen op de koopwaaren, die langs de rivieren vervoerd werden; tot goed- mavers wel eens doen voorkomen; maar dat het meest klachten waren tegen de Staaten zelve, die, federd zy van k arel V. meer vryheden gekregen hadden, om die overflagen over de ingezetenen zelve te doen, niet wilden toelaten, dat velen zich op hunne Vrydommen beriepen, j* zelfs de penningen wel eens zoo fcherp invorderden, dat de Vorst er zelf in gemoeid werd, om daar palen aanteftellen : gelyk by eene andere gelegenheid zal getoond word«n. Vergel. heenemans Verhandeling. Hoofdft, IV. S- 2°-] (38) Mieris, IV. D. bl. 812. (30) V. d. wall, Handv. van Dordr. bl. 50?. ( 40 ) Etymolog in Pondhgheid. (41) Speelman, Glojfar. inPondaciuin. R a  a6o VERHANDELING making der oorlogskosten , het gene daar uit blykt, dat, wanneer in het jaar 1416. die van Amiterdam veel te lyden hadden van de roveryen der Schotten, hun vryheid gegeven werd, om gewapende fchepen uit te rusten, en tot goedmaking der kosten een Pondgeld op alle fcepinge ende goede die van der zee comen, ende ter zee' waart varen, te leggen (42). Men merke ondertusfchen op, dat het woord Pondgeld, behalven andere beteékenisfen, fomtyds ook voor allerlei foort van lasten en tollen genomen wordt; waarvan het Charterboek van mieris verfcheidene voorbeelden oplevert (43). (42) Mieris, IV. D. bl. 370. C43) Mieris, IV. D. bl. 364, 636. en III. D. bh 716. v. d. wall, bl. 509. in de annt. TWEE-  ovkr de BELASTING. zót TWEEDE HOOFDDEEL. Over den oorfprong van de Belasting op de onroerende goederen, of de VERPONDING. % % Over den oorfprong, en bepaaling van woord VERPONDING in bet ■ gemeen. In het vorige Hoofddeel heb ik de onderfcheidene belastingen, welke oudtyds hier te lande in gebruik waren , kortlyk aangewezen; thans gaa ik over tot het verklaaren van die belasting, welke reeds van eenige eeuwen herwaard, tot op dezen tegenwoordigen tyd , van de onroerende goederen in Holland betaald is geworden, onder den naam van Verponding. Doch om zulks geregeld te doen , zal ik naar de les van Cicero (44) vooraf iets omtrent den oorfprong en^ benaming van het woord zelve zeggen. Het woord Verponding is zamengefteld uit het voorzetfel ver en het zelfftandige Naamwoord Panding, 't welk afkomftig is van het oude werkwoord Ponden, of Pondeeren, door Kiliaan(45) te recht vertaald door ponder are, aeftimare, taxare (weegen, fc batten, begroot en). Van dit Latynfche woord ponderare heeft het woord pon- dee- (44) De Ojpciis L. I. C. 2. fin. Q45) Etymol. op 't woord ponderen. < * 3  262 VERHANDELING deuren waarfchynlyk zynen oorfprong, beteekenende eene zaak waar deer en naar het getal van ponden; of wel, zoo als de Hoogl. trotz(46) het verklaart, naar de inkomften der landeryen by ponden gereekend. Men weet toch, dat men oudtyds gewoon was niet by guldens, maar by ponden te reekenen; gelyk zulks tegenswoordig nog veelmalen gefchiedt. Het voorzetfel ver, 't welk in het Nederduitsch zeer gemeen is, heeft, behalven vele andere beteekenisfen, ook die kracht, dat het eene verandering aanduide , die plaats heeft omtrent eene zaak , die op eene andere wyze plag te gefchieden; zoo b. v. is verzetten iets op eene andere plaats of wyze zetten; ver-, fchryven, iets op eene andere manier fchryven; dus ook Verpoiiden iets op eene andere wyze ponden , of begrooten. ■ % II. över de verfchillende beteekenisfen van het woord verpondin®. In de Staatsftukken, en Charters der voorgaande eeuwen, heeft men verfchillende beteekenisfen aan het woord Verponding gehecht: vooreerst, wordt he't genomen voor die belasting , welke nog tegenswoordig van de onroerende goederen in Holland betaald wordt, van welke ik in deze Verhandeling afzonderlyk zal Inreken ; in de tweede plaats, beteekent het zekere taxatie, of begrooting in het gemeen; zoo vinden wy b. v. in de Refolutien van Holland deze zegswyze : by (46) In Jure Jgrarto. Tom. II. p, 247.  over be BELASTING. 263 by manier van Verponding op de Schildtalen r4.7) 9 waaruit blykt, dat het woord Verponding aldaar niets anders beteekent, dan zekere begrooting of verandering in de begrooting, eene zetting of verzetting; zoo dat deze fpreekwys te kennen geeft, dat ter voldoening der Beden, ieder een van de quote, waarop hy getaxeerd was, eene bepaalde fomme opbrengen moest; b. v. van ieder fchild, (of gelyk men hedendaags zou zeggen, van ieder gulden,) één Huiver, of één penning: Bovendien wordt het woord Verponding nog in eenen anderen , en oneigenlyken zin gebezigd voor die quote zelve, dat is te zeggen voor de geheele fomme, die elke Stad of Dorp, jaarlyks moest opbrengen, onder den naam van Schildtalen; ten bewys hier van, zal ik eenige voorbeelden bybrengen uit de oude Staatsftukken, om deze zaak, welke, zoo veel ik weet, nietnaauwkeurig genoeg is nagegaan, in een helderer licht te ftellen: dus wórden de woorden Verponding en Schildtale in zeker placaat van Keizer karel V. van 't jaar 1515. (48) zamengevoegd, en voor eene en dezelvde zaak gebruikt; het gene daar uit blykt, dat juist het zelvde bepaald wordt omtrent de Verponding, als er bepaald wordt omtrent de Schildtalen: 't zelvde gefchiedt ook in de verklaaring van dat Placaat, drie jaaren laa- (47.) Reg. van adr. van der goes, 2. Nov. 1553. bl. 48. 1559. bl. 110. 1560. bl. 26, 34, 85, 96. ïfót. bl. 6, 9, 69, 70. (48) Placaat op V fluk van de Renten, geamortifeerde goederen, Verpondinge, Schildtalen, Beden &c. in dato den. 6- Julii 1515. te vinden tn het Groot Placaatb. II. D. p. 2047. en volg. R4 ,  öó4 VERHANDELING laater uitgegeven (49), en in verfcheidene Refo« lutien van Holland, hier onder opgegeven (50); en om allen twyfel hier omtrent weg te nemen , vergelyke men met deze Refolutien de Registers van van der goes, waar men deze woorden vindt: geduurende dat eene nieuwe Verpon* dmge, of Schildtalen gemaakt zal worden (51); op welke plaars die beide zeer duidelyk voor woorden van de zelvde beteekenis genomen worden. Men denke echter niet, dat Verponding en Schildtalen in dien zin iet gemeens hebben met de belasting op onroerende goederen; het onderfcheid is zeer groot; en het zal dus niet te onpas komen hier iets omtrent de Schildtalen by te voegen , op dat blyke , wat beteekenis htt woord Verponding, in dezen zin genomen, bebbe; te meer, daar het fluk van de Schildtalen vry ingewikkeld, en, voor zoo ver ik weet, door nie» mand nog met opzet behandeld is, en onze hi» ftoriefchryvers of er geheel geene melding van maaken, of er in 't yoarby gaan alleen van fprei ken. C49) Nader Verklaringe op het bovenftaande Placaat in dato den 8. Sept. 1518. Gr. Placaatb. II. D. bl. 2051, *n volg. (5°) 5- Sept. 1530., 3. Apr. 8. 0(1. 1530.-, 16, Apr^ I558. en 1559. bl. 110. <50 5- Februar. 1558, l ïil  over de BELASTING. 565 §. UI Over de Verponding , hy de Schildtalen. Uit den klank van het woord Schildtalen is ligt nategaan , van waar het zynen oorfprong heeft, te weten van het getal van Schilden , waarop eertyds een Dorp of Stad gefteld was , naar evenredigheid van derzelver rykdommen en goederen. Deze Schilden waren zekere munt, by de ouden in gebruik, welker waarde dan eens verhoogd, dan wederom verminderd werd, en eindelyk bepaald ftond op 15 ftuivers ( 53 ); welke waarde zy nog onder de Jaatfte Graaven fchynen gehad te hebben. Volgens .deze Schilden (*_) van 15 Huivers (want er waren verfchillende foorten van Schilden ) fchynen de quotes der Steden en Dorpen geregeld geweest te zyn: die gene, waarvan ik hier fpreek, werden Philips - Schilden, of Bourgondifche • Schilden genaamd , en mogelyk te voren ook wel WilhelmusSchilden. De schildtalen waren eene gewoone, en oude wyze van invordering, de verdeeling en om* flag in zich bevattende van eene bepaalde fomme, waarop elke Stad en Dorp, die niet vry waren, gezet was, en welke moest opgebragt worden, zoo lang f52) Em. van meeteken, Ned. Hifi. op 'c jaar 1491. bl. 8. (*) [Men noemde dezelve in 't Laty» Scutatus, van 't woord Scutum, dat ook een Schild beteekent. En van dat Latynfche woord is afkomftig het Franfche Escu, thans ■Ecu. ] R 5  m VERHANDELING lang die om/lag duurde, en de belastingen op die wyze ingevorderd werden. Omtrent op dezelfde wyze befchryft ze de Heer wagenaar in zyne Vaderlandfche Hifiorie, wanneer hy in 't voorbygaan aanteekent, dat de Schildtalen eene oude verdeeling der gemeene lasten waren, volgens welke de Steeden, met het geen er onder gereekend •wierdty op een zeeker bepaald getal van Schilden, zynde eene oude munt, waaren ge Beid ( 53 ); ik zal deze omfchryving nader ftuksgewys verklaaren. Ik zeg dan, dat het eene gewoone wyze van invordering was, zoodanige namelyk, die in gebruik was om de ordinare Graaflyke Beden te voldoen. Dit blykt duidelyk, uit eene plaats in de Registers van v. d. goes boven aangehaald (54); waar de Staaten de gewoone manieren van invorderen opnoemende , in de eerfte plaats de Schildtalen ftellen : waar by men nog voege, het gene op eene andere plaats ftaat (55), dat er geene groote excesfive Beeden federt in 't jaar 1542. van die van Hollant geeysehtzyn, door dien de lasten van den Oorlog alsdoen foo fwaer ende lastigh niet geweest en zyn, ende dat de Beeden , die alsdoen geconfenteert zyn geweest, by de ordinaris wegen, als by de Schildtalen gevonden zyn. Men kan echter niet ontkennen, dat deze wyze van invordering ook wel fomtyds als een hulpmiddel by gelegenheid van buitengewoone beden gebruikt is (56). Dit (53) V. D.bl.407. (54) Reg. van adr. van der goes , op t jaar 1552. bl. 2. 3. (55) Aid. 22. Aug. 1556. [IV. D. bl. 383.] (56 3 Aid. 8. April 1544., -9> Maart, 24. Aprilx^.  over de BELASTING, 267 Dit was eene zeer oude wyze van invordering. Schoon ik den juiften tyd niet durve bepaalen, wanneer dezelve voor 't eerst gebruikt zy, is het echter zeker, dat reeds in 'tjaar 1436. zoodanige verdeeling en ornflag plaats heeft gehad (57); mogelyk zelfs zyn er al in de veertiende eeuw yoetilappen van te vinden ; immers was er reeds in 't jaar 1334. eene zekere begrooting van alle plaatzen gemaakt, naar welke de [oorfpronklyke oude] Beden betaald moesten worden (58), en 't komt my waarfcbynlyk voor, dat deze omfiag van den zelvden aart zal geweest zyn, als de gene , welke men naderhand by de Schildtalen genoemd heeft. Ik zeide voords, dat de Schildtalen eene. verdeeling en ornflag was van zekere fomme gelds , op welk ieder Stad en Dorp gezet was. Om hier van een recht denkbeeld te hebben, dient men te weten, dat, wanneer by gemeene toeftemming belloten was, welke fomme men den Graaf zou toeftaan, dan te gelyker tyd bepaald werd, hoeveel elke Stad en Dorp, voor zoo verre zy geen vrydom hadden, (van welk laatfte ik in 't vervólg zal fpreken,) in die hoofdfomme zou dragen. Deze ornflag nu gefchiedde naar evenredigheid der grootte, en gegoedheid van iedere plaats. Dus (57) M. van der hoeven, Handv. Chron. Hoofdd. ÏV. bl. 95. en volg. eene andere begrooting van 't jaar 1464. vindt men by van loon, Al. Reg. IV. D. bl. 209. volg. (58) Zie het Handfchrifc, 't welk in de Academifche Bibliotheek te Leydcn berust, onder den titel: Een Graaflyke Reekening van Renten, en Graaflyke landen van anno 1334-j waarvan ik in de Bylagen onder Lett. A. een gedeelte opgeve.  fl68 VERHANDELING Dus leest men, b. v. dat Delft was gefield op 3000 Schildtalen, het Dorp Wyk op Zee op 74 Schildtalen (59). Dit was ook de reden, dat de Steden wel eens klachtig vielen, dat zy bovenmate getaxeerd waren; zoo klaagden die van Gouda, dat zy te hoog waren aangeflagen in de Schildtalen, naar haare qualiteit en tykdomQ6op Men kan hieruit ligt nagaan, waarom fommige Steden liefst op deze wyze haar aandeel betaalden , daar andere er geheel afkeerig van waren ; want ingevalle, na het doen van den ornflag , de rykdommen der ingezetenen zoo door den koophandel als anderzins waren toegenomen, was de invordering by de Schildtalen gemaklyk; daar en tegen zeer moeilyk, indien zy w^ren verminderd (61). Hoeveel t'elken reize van het getal der Schilden , waarop de Steden en Dorpen gezet waren, betaald moeite worden, was niet altoos bepaald; dit hing af van de grootte der Beden, fomtyds was het twee grooten Vlaamsen van elk Schild, dan wederom ée'n, of e'én en een half, naar dat de nood zulks vorderde (62). De taxatie nu gefchiedde door den Graaf zélven, of door deszelfs Commis/drisfien• dus zien wy, dat karel van Bourgondie, wanneer hy in het jaar 1462. een onderfiand van geld vorderde, zulks deed volgens eene begrooting, diehy ge- (59) R' H. Maart 1549. ik behoef niet te zeggen, dat alhier het woord Schildtalen voor Schilden gebruikt wordt. (60) R. H. 4. Sept. 1554. (61) Verg. wagenaar, Fad. Hift. V. D. bit 407. (62 ) R. H. 29 Dec. 1553. 27 Febr. 1556.  over de BELASTING. 269 gemaakt had (63), voords dat zulks veelmalen door Commisfarisfen gefchiedde , blykt uit de begrootingen, door dezelven gemaakt in de jaaren 1448. 1515. en 1530. (64): men zal mogelyk vragen, of zy dit op order van de Staaten, ofwel van den Graaf deden ? Dat het laatfte alleen waar is, blykt zeer klaar uit het andwoord van Keizer karel V. aan de Staaten, welke hem kwamen verzoeken, om by zyne gevolmagtigden uit elk der groote Steden, er e'én te voegen; te weten, dat by verfiond authoriteit te hebben om deze „ Commisfarisfen te ftellen tot zyne gelief te, zon„ der dat de Staaten daarin eenig zeggen behoor„ den te hebben (65)." Waarby men nog voegen kan, het gene de Staaten van zich zeiven zeggen: ,, dat zy in 't heffen van de imposten, en „ andere omflaagen, zyn alleenlyk naakte execu4, teurs van zyne Koninglyke Majefieits beeden, „ die zyne Majefteit heeft geauthorifeert, by fulc„ ke middelen te furneeren de voorfz. beede (66)." Waaruit duidelyk blykt, dat, wanneer eens de beden ingewilligd waren, de Staaten niets meer te zeggen hadden omtrent het opleggen der belastingen zelve. Echter is het waar, dat de Vorften , alvorens de wyze van invorderen te bepaalen, altyd het advies innamen van de Staaten, als het best in ftaat zynde kennis te hebben van den aard en gefteldheid des lands, en dat zyhun advies meest altyd gevolgd hebben; ook was het den Graaven vry onverfchillig, op welke wyzen het (63) R.H. 28 Febr. 1552. (64) R.H. 13 Juny 1550. C65 ) R.H. 10 July 1550. (66) R.H. li May 1571.  S7ö VERHANDELING het geld gevonden werd, indien het maar op den geltelden tyd inkwam : er zyn nochtans verfcheidene voorbeelden, dat de Graaven tegen den zin der Staaten, en zonder hunne kennis, zich van deze of gene wyze van invordering bediend hebben , b. v. van den honderdflen penning; waar over wagenaar in het breede handelt (67). Het moet echter niet vreemd voorkomen, dat men fomwylen vindt, dat de Staaten zelve eene invordering deden by de Schildtalen; want oudtyds was er tweeërlei foort van invordering; de eene namelyk betrof alleen den Graaf, en 'de andere de Staaten. Ik zal dit kort verklaaren. De onderfcheidene wyzen van invordering, waar van in het voorgaande hoofddeel gefproken is, als mede de begrooting by de Schildtalen, waren alleen ingericht, tot voldoening der bewilligde Graaflyke Beden, gelyk overbekend is. Maar by vervolg van tyd kregen de Staaten ook eene afzonderlyke Schatkist , om dat zy dikwyls tot goedmaking van Stedelyke kosten en andere huislyke benoodigdheden geld behoefden; b. v. om de renten der lchuldbrieven , ten behoeve van den Graaf gemaakt, te betaalen; om de Minifters van den Graaf te befchenken; of de jaarwedde van hunnen 's lands advocaat en anderen te voldoen, enz. C 69 )• Om deze penningen te vinden, werden de Steden en Dorpen mede op zekere fomme gezet; deze taxatie werd toen ter tyd by uitftek genoemd (67) Fad. Hifi. V. D. bJ. 239. én volg. (68) R. H. 1591. bl. 8. 9. en 29 Sept. 1563. (69) Van de wall, Priv. van Dordr. IV. D. bl. S44. in not.  over de BELASTING. noernd ommeflag^ of gemeene landsommeflagCyo). De Graaf had hier in byna niets te zeggen, maar alles hing af van de fchikking onder de zes groote Steden, die de begrooting maakten, en ( onder goedkeuring echter van den Graaf,) een byzonderen Rentmeester aanftelden, welke ook daarom altyd onderfcheiden wordt van den Rentmeester der Graaflyke Beden. Van deze gemeene landsommeflag was niemand vry, zelfs niet die gene, die anderzins vrydom van de Graaflyke Beden hadden; al het welk de Heer van de wall uit de Staatsftukken van die tyden zeer geleerd, en naar gewoonte zeer naauwkeurig,opgehelderd heeft (71). Om nu weder te keeren tot de taxatiën, die de Graaven zelve deden, dezelve duurden niet voor altoos, maar werden naar dè omltandigheden veranderd: dit was ook noodzaaklyk, wyl anderzins by het toenemen van welvaart van fommige fteden, en het verminderen van vermogen van andere , de lasten ongelyk gedragen werden: dus werd er eene taxatie gemaakt in 'tjaar 1436., eene andere in 't jaar 1448. (72) , eene andere wederom in 't jaar 1462. (73), en 1515. (74): Evenwel, was er geene bepaaling van tyd, waarop men zulke eene nieuwe ornflag doen moest; dit kan men daar uit opmaaken, \lat de Edelen aan karel V. verzogten, dat de nieuwe begrooting , welke hy voornemens was te maa- ken, (70) Dezelvde bl. 844. en 845, in not. (71) Op de aangeh. plaats. (72) Wagenaar, Fad. Hifi. iv. D. bl. 20. (73) R. H. 28 Febr. 1552. (74) Gr. Placaatb. II. D. bl. 2047.  m VERHANDELING leen, voor 12 of 15 jaaren rrïogt duuren (75)1 In het veranderen nu van deze begrooting, was er geen ander oogmerk, dan om zoo vee] mogelyk overal eene evenredigheid in het opbrengen j der lasten in acht te neemen : dit was de reden, dat de Staaten verzogten, dat er aan de Commisfarisfen van den Graaf, uit elke groote Stad één mogt toegevoegd worden (76), en zulke verkozen, die tot dezen last bekwaam waren; maar ook de natuur en conditie van het land van Holland kennende, wezende neutraalen, geen faveur I of gunst iemand dragende, welke hen zouden vin- I den in de groote en andere Steeden, daar het van nonden weezen zoude, en voor hen ontbieden de kleine fteeden, en dorpen, daar onder geleegen; om zulks bekwaamlyk te mogen' neemen informatien van de goederen van een iegelyk ( 77 ). Volgens deze wyze van invorderen nu, te weten by de Schildtalen, werden wel veelcyds de Graaflyke Beden voldaan, doch echter niet altyd uit de Schildtalen alleen; ik heb daarom in de omfchry ving ook gezegd, voor zoo verre de belastingen op deze wyze ingevorderd werden. Want veelmalen zien wy, dat dit middel met andere zamengevoegd werd: dus werd de Bede, in het. jaar 1552. door karel V.gevraagd,opgebragt, deels by de Schildtalen, en deels uit het Haardfteedegeld , en de penningen, die men op renten (75) R. H. 16 April 1550. (76) R. H. 10 Julii 1550. (77) R. II. 26 juny 1550.. 27 Juny 1550., 21 Aug. 1550. uit welke, en een aantal andere voorbeelden, blykt, dat zoo wel de Staaten, als de Graaven, zich altyd bevlytigd hebben, om in 't ftuk van belastingen, zoo veel mogelyk de evenredigheid te bewaaren.  bVfcfe bi BELASTING. ren had opgenomen: insgelyks in het jaar 1554^ de eene helft by de Schildtalen, en de andere heift uit opgenomen geiden (78); Dit echter1 mishaagde zeer de kleine Steden , die zich nadruklyk, (en mogelyk met ten onrechte) be-* klaagden, dat zy door de groote Steden onder^ drukt, en in het dragen der lasten te zeer bezwaard werden , en die ook daarom in 't jaar 1553; Keizer karel V; ootmoedig verzogten j dat in 't vervolg de beden altyd Schildtaalsgelyk mogten opgebragt worden : aan welk verzoek iechter nimmer voldaan is (79)* Mogelyk zal men hier vragen, uit welke be* Jastingen het geld gevonden werd, dat volgens het aandeel , waarop elke Stad of Dorp by de Schildtalen gefield was , opgebragt moest wor* den? hier op meen ik, dat men zoude kunnen i and woorden, dat het aan ieder Stad en Dorp vry* Igeftaan heeft, zulke middelen te gebruiken, als : zy zelve goedvonden; dit ten minnen zou ik op* 1 maaken, uit het bekende Placaat van karel V; 1 den 6. Julii 1515. en de nadere verklaaring van :8. September 1518. waarby bepaald wordt, dat (de Dorpelingen hun aandeel moeten opbrengent 1 uit de goederen , die zy zeiven bezaten, en niet 1 uit dezulke, die aan Stedelingen toebehoorden * ï en m de Dorpen gelegen waren: dus luiden dë i woorden van het Placaat: ( Gr. Placaatb. II. D, :bl. 2050) Item dat elk Dorp fyn portie van de 'leden en andere lasten ommeflaan fal, opte bruiklïvaar van den landen, binnen den zelve dorpe gelee* (78) Wagenaar, Fad. Hifi. V. D. bl. ?7t, 377i [403 , en ^04. a/ ó// » (79) Wage, naar, aangeh. pl. bl. 385. i  274 VERHANDELING leegen, ende op beure eigen goeden, ende niet op ten eygendom van de mergentalen, ofte landen, Poorters, ofte andere luyden van buiten toebehorende: welke bepaling in de verklaaring van dit Placaat bl. 2051. mede bevestigd wordt: in den eer ft en (zegt karel V.) fullen van nu voort-aan die voorfz. dorpen, en platte landen, elck ■ haer portie van onze beden, fubventien ende ande- re onmeflagcn van den gemeene landen van ppl- ■ land ende Vriesland ommeflaen, ende gaderen op < hen zeiven, ende opten eigen goeden, haeven, en-de neeringen van de Pngezeetenen van elcken Dor- • pe, ende ook op te bruikwaere van de landen, die', dezelve higezetcnen van de Dorpen gebruicken, 't t zy binnen den dorpe daer zy zooonen, ofte daer • buytcn, ende niet opten landen, metgentalen ofte; bruickware, die de Poorters van Steeden , ofte: anderen buyten woonende toebehooren, huyren, op gebruicken enz. Het blykt dan hier uit, dat de penningen gevonden werden , uit de belastingen zoo op roe- '• rende en onroerende goederen, als op de per- ■ foonen zelve, op ben jelven, en opten eigen goede , haven, ende neeringe. In verfcheidene plaat- • zen bediende men zich van de belasting op de i landeryen \ die men mergengeld noemde; zoo als 1 uit de volgende woorden van het Placaat bl. 2052.. overvloedig blykt: Ende ook die geene van onfe: dorpfa, die van ouds, ende van alle tyden, voor' die laat ft e Verpondinge by geufeerde privilegiën,, hare lasten van onfe beeden, ende andere ommefta-gen gewoonlicke zyn geweest meede te ftellen in 'ff geheel, ofte deel op de merge-'talen, gelyk die vani 't Ploft"van Delft, Hafcrtswoude, Aelsmeer, en-de andere van gelycke nature; die defelve hare', Por'.t  over de BELASTING. 275 portie van onfen beden, ende andere hare lasten ommefacn fullen mogen, gelyk fy van ouds,. ende altydts gewoonlyke zyn geweest van doene voor. de leste verpondinge, by ons vernieuwt, in den jaare 15'15. voorfz., fonder eenige nieuwigheidt ter contrarie te doen. De aangehaalde Hukken leveren mede in het voorbygaan een bewys op, dat ook dp de huuren der landeryen eene belasting gelegd werd: het komt my dus waarfchynlyk voor, dat de Graaven "aan de byzondere Heden en dorpen, de vryheid lieten, om naar hurt welgevallen zich van die middelen, welke zy het gefchiktfte oordeelden, 1 té bedienen , om het geld op de gemaklykfle wyze te gaderen: hoewel het zeker is, dat zy, om zoodanig middel van belasting opteleggen, de i toeflemming der Graaven , het zy uitdruklyk of : flilzwygend noodig hadden. Hier yan ook, fiat :in de zoo even aangehaalde plaats, gewag ge1 maakt wordt van privilegiën, by welke het recht ■ van het morgengeld te heffen , hun vergunde ' was. Ik meen dus verre een klaar denkbeeld gege' ven te hebben van den aart en de eigenfehappen (des gewbonen ommeflags by de Schildtalen. ' Thans ftaat nog nategaan , wie aan deze wyze • van opbrengen onderworpen, en wie van dezelve ' vry geweest zyn : hier uit zal tevens blyken, wat i» in de omfchryving der Schildtalen bedoeld hebbe, als ik zeide, dat deze verdeeling en in- ■ vordering plaats had omtrent alle de fteden," en (dorpen, die niet vry waren1. Oudtyds waren er in Holland (want van dit Ge'west fpreek ik alleen) fommige fteden, dorpen," en landen, welke tot de gewoone Graaflyke beS 2 den  276 VERHANDELING den niets opbragten ; zulke waren onder deze verdeeling en invordering niet begrepen, en werden hierom ook gezegd, buiten de Schildtalen te liggen. Hier toe behoort het gene in de Staatsftukken wel eens voorkomt; dat namelyk eenige dorpen en landeryen beweerden, dat zy vry waren (80), namelyk door te bewyzen, dat zy wegens de lasten van oorlog, of om andere redenen van gewicht, of ook uit hoofde dat hunne landeryen , bevorens door de vrygeborenen bezeten, alzoo nooit eenige belastingen betaald hadden, van de belastingen vry waren : dus b. v. vindt men gewag gemaakt van zes kleine fteden, en omtrent 34000. mergen lands, die buiten de Schildtalen lagen (81); van welke zes fteden er vyf opgenoemd worden ( 82 ): Tsfelflein, Leerdam, Asper en, Ipeukelom, en Workum: waarby men Steenbergen voegen moet ( 83 ), en in zekere ordonnantie van den 5. Maart 1560. op de Verpagting van den Jmpost op de wynen en bieren, komt een aantal zoo van lieden, als dorpen voor, welke van dezen impost vry waren, en wel om deze reden: om dat zy in de Schildtalen niet contribueerden. Hier toe kan men ook brengen, het gene de Staaten zelve zeggen (84), dat de lieden en landeryen der Graaven van Hoorn, Egmond, en Buren, als grenzende aan Gelderland, en Utrecht, (met welken die van Hol- (80) R. II. 16 Apr. 1550. (81) R.H. 15 tfov. 1555- (§2) R. II. 15 Dec. 1555. deze plaatzen waren vry, om dat zy voor dien tyd vrye Heerlykheden geweest waren, R. H. 27.'Oét. 1570. (83) R. H. 6 Maart 1553- (84) R. H. 22 Aug. 1556.  over de BELASTING. 277 Holland oudtyds geduurig in oorlog waren ,) en alzoo ook meer dan de overige landen van Holland blootgefteld aan de rampen van den oorlog, overzulks niets in de gewoone beden hadden kunnen betaalen. Uit dit alles ziet men , dat even als tegenswoordig , ook oudtyds, om gewichtige redenen, onthefÉngen,en vrydommen van lasten gegeven werden; dezelven echter bepaalden zich tot de gewoone beden; want by buitengewoone beden, droegen zoo wel vryen als onvryen, en werd hun mede zekere tax opgelegd : gelyk der Steden Zevenbergen, Geervliet, woudrichem , Asperen , Heukelom , Tsfelflein , en verfcheidene plaatzen, waar van de Staatsftukken een aantal bewyzen opleveren (85). Vraagt men my, of de Edelen van deze Schildtalen vry geweest zyn.? ik meene ja, echter met zekere bepaaling, waarvan ik dadelyk zal fpreken: en denk myn gevoelen daar mede te kunnen bewyzen, dat de Edelen, oudtyds alleenlyk verplicht krygsdienften te doen, uit dien hoofde altyd vry geweest zyn van alle fchot, en Graaflyke beden , gelyk overbekend is (86): de Schildtdle nu was eene manier van de bede optebrengen, gevolglyk ook waren de Edelen van dezelve vry. De Gel. g. van loon is van andere gedachten ( 87 ) , maar hy heeft het ftuk van de Schildtalen gansch verkeerd begrepen: hy denkt namelyk, dat de Schildtalen die penningen waren, waarmede de Welgeboren of Edelen zich (85) R. II. 19 Oft. 1543., 30 Julii, 17 Aug. 8, 15, 20 en 21 Nov. 1544., en 4 Maart 1545. C 86) Van loon, Al. Reg. IV. D. bl. 209. en volg. ( 87 ) Al. Regeer. IV. D. bl. 223 , 224. S 3  VERHANDELING zich van de krygsdienften vrykochten. Doch op wat gronden hy dit denkt, kan ik niet nagaan, ook geeft hy geene bewyzen voor zyn gevoelen op. Mogelyk heefc hy niet kunnen zamenbrengen, dat, daar de Edelen vrydom hadden van alle Graaflyke beden, hy echter vindt, dat dezelve fomtyds in.de Schildtalen mede betaalden. Laat ik deze zwarigheid kortelyk mogen ophelderen. De Edelen waren van alle fchattingen vry, en deze vrydom bepaalde zich niet tot hunne perfoonen; maar aile hunne landeryen en bezittingen genoten dit zelvde voorrecht, zoo zelfs, dat de fchotbare landen fchotvry werden, zoodra zy in handen van de Edelen kwamen: dit nu was een groot bezwaar voor de overigen, die niet vry waren, wyl deze evenwel het fchot moeiten opbrengen, waarop ieder Dorp, en plaats gefield was, en welke over de fchotbare lieden omgeflagen werd. Om dan dit misbruik tegen te gaan, is verfcheiden malen door de Graaven bepaald, dat fchotbaar land altyd fchotbaar zou blyven, offchoon hetzelve in handen der Edelen kwame. Door deze bepaling is dan veroorzaakt, dat zeer vele landen der Edelen, even als die der fchotbare lieden, in de belastingen mede betaald hebben : en hier uit kan men mogelyk ook verklaaren de uitfpraak van philips van Bourgonje in 't jaar 1445. %üelke heerlykbeeden vry van beden zoud n zyn , en zvelke daarteegen bedefchuldig weefen ( 88 ). Ik zou dus denken, dat de Edelen , van hunne voorvaderlyke bezittingen , en van hunne aangekochte landen, die niet van 't fchot bevryd waren, wel degelyk in de belastingen (88) Wagenaar, Fad. Hifi, IV. D. bl. 15-19.  over de BELASTING. 279 gen hebben moeten betaalen, en dat, wanneer wy lezen, dat zy in de Schildtalen mede begrepen zyn geweest, zulks verftaan moet worden, niet omtrent alle hunne allodiale en leengoederen , maar bepaaidelyk omtrent die goederen, die reeds van ouds in de belastingen betaalen moeften , of die zy van de Graaven gekregen hadden, met den last, dat dezelve bedefchuldig zouden zyn (89). Naderhand echter, zo als ik op zyne plaats zal melden, hebben de Edelen van alle hunne goederen zonder onderfcheid, belastingen moeten betaalen. , Uit het gene ik tot hier toe van de Schildtalen gezegd heb, is het niet moeilyk te beoordeelen, in welken opzichte dezelven onderfcheiden waren van die belasting op de onroerende goederen, welke nog tegenwoordig onder den naam van Verponding, opgebragt wordt. Het onderfcheid is zoo zeer niet gelegen in het wezen van de zaak zelve; als wel in de wyze van invordering. Zy komen beiden hier in overeen, dat, gelyk oudtyds de Steden en Dorpen op e.ane zekere fomme in de Schildtalen gefteld waren , zulks ook thans plaats heeft omtrent de Verponding: want de onroerende goederen in de byzondere Steden en Dorpen worden begroot, en volgens de lyften of Quohieren moet ieder plaats zyn aandeel opbrengen: dan zy verfchillen hier in, dat om het geld by de Schildtalen in te vorderen, zoo wel perfoneele als reëele lasten in aanmerking kwamen, zoo als uit het voorgemelde blykt; daar de voldoening van de Verponding integendeel (89) Fergel. Prof. a. kluit, Primae Lineae Collcgii Diplom, p. 134. §. 865. S 4  09 VERHANDELING deel alleen uit recele lasten, te weten op onroe-. rende goederen , als landeryen en huizen , gevonden wcrdt. Om kort te gaan, zy verfchillen gelyk geflacht gn foort: want by de Schildtalen werd de begrooting gemaakt van ieders goederen zonder onderfcheid van roerende of onroerende, maar in de Verponding gefchiedt zulks alleen van de onroerende goederen, volgens welke dan de ornflag gemaakt, en er by bepaald wordt, hoe veel geld fï moet opgebragt worden. $• IV- Over den oorfprong der verponding op de landeryen. Ik kon dit Hoofddeel befluiten, ware het niet» dat ik nog iets te melden had van den oorfprong van qnze Verponding; onderfcheiden van die Verponding in 't gemeen of de Schildtalen, wier porlprqng, zoo. veel de duifterheid der zaak het toeliet, in het vorige heb nagefpoord. De Verponding dan, of de belasting op de onroerende goederen is tweeledig; zy betreft of de landeryen , of de halzen. Van beiden afzonderJyk ! wat de eerfte, de verponding op de landeryen aangaat; men moet zich hier weêr te binnen brengen, dat in de vroegfie tyden, die der Frankische Koningen, de waare burgers geene eigenlyk gezegde belastingen opbragten : zoo als in het voorgaande Hoofdftuk uit m o n t e s q u i e ü betoogd is. Men betaalde alleenlyk een cyns Coï rccogmtie) : wam ge]yfc d$ Hopggel, Heer  ovïr db BELASTING. 281 kluit (90) te recht aanmerkt, er waren gees ne landeryen zonder bebouwers, en geene bebouwers zonder cyns, 't zy dezelve aan den Vorst, [als Grondheer] of aan byzondere eigenaars opgebragt moest worden. Hoewel nu deze cyns eene perfoneele last was, had zy niet te min [naderhand] ten gevolge, dat de landeryen, welke eenmaal aan cynsfchuldige lieden hadden behoord , voor altyd aan dien last onderhevig bleven , niet tegenftaande zy naderhand in handen kwamen van vrygeborenQgi); en dat daartegen landen welke cynsvry waren, dadelyk cynsjchuldig werden, als zy in handen kwamen van cynsbare lieden ; dit blykt zeer klaar uit eenen brief van Hertog albert van 't jaar 1391. . Ende waer eenig goet, dat nu niet fcbotbaer en zuaere , ende naemaels aen fcbotbaer luyden quaeme, dat fel tot eeuwigen dage fcbotbaer blyven, gelycken andere goederen: want wy anders onfe dienst en heerlyckheyt daer mede verliefen (92 ). Om nu eene evenredige verdeeling van dien cyns, of fchot, te beter te maaken, werd dikwyls bevorens de geheele fomme bepaald, waarop deze of die plaats gezet werd: zoo zegt, by voorbeeld, gerard van voor ne, becreklyk tot den Briel: „Dat „ wy omme oirbaer onfèr ft ede, ende onfer goede „ luyden van den Briel hebben gegroet ( begroot) „ hair fcot op fejfe en twintig pond Holl. enfeven „ fchellingen jaerlyks te geeven, te Sinte Mar tyns „ Mis- (90) Prima tinea, p. 129. (91) van loon, Al. Reg. IV. D. bl. 240-242. (9?) S. van leeuwen, Handv. van Rbwl. bit S 3 ■  282 VERHANDE LI N G „ Miffe C93)-" Deze fomme eens bepaald zynde, werd dezelve omgefiagen over alle de fchotfchuldige lieden van zulk eene plaats, naar evenredigheid van eens ieders goederen en landeryen; en werden er ten dien einde aangefteld zekere Schotzetters [taxeerders,j die aan een iegelyk naar mate hy goed had, zyn gedeelte aanwezen , welk hy in de bepaalde hoofdlömme moest opbrengen. — Merkwaerdig is op dit Huk een brief van albert van Beieren van 't jaar 1397. Soo fullen onfe Schepenen van Westzanen ende van Crommenie, die nu fyn, of namaels fullen wezen, kiefen, ende nemen elck in den ambacht e , ende in den bedryven 5 daer zy fchepenen syn , ponders, die onfe luyden voorfchreeven goeden ivaerdeeren, ende ponden/?///», wanneer fy eenich fchot gaderen fullen (94). Zie daar reeds eenige eerfte voetftappen van onfe Verponding. Men heeft hier reeds het ponden, waarvan 't woord Verponding afgeleid wordt, men heeft hier de taxeerders of Ponders, die de goederen moeften begrooten, en eindelyk de begrooting zelve der goederen, voornamelyk der landeryen. Ik zeg voornamelyk der landeryen, om reden, dat het fchot (95) eene vaste belasting of cyns (93) Bejbbryv, van den Briel. II. D. bl. 15. (*) [Dat is, volgens het vorige betoog , over alle zoodanige lieden, die oorfpronklyk onvrye of fchot-en cymfchuldigen waren, Qhomines proprii, eigene lieden) die niet tot den vryen ftand behoorden of behoord hadden, al ware het, dat zy daarna, door veelvuldige redenen of door veranderingen van tyden in andere opzichten, nu al onder de vrye luiden voor haar perfoon begrepen werden. ] (94) Lams, Handv. van Kennemerland, bl. (95) Kluit, Prima Lineee, p. 129.  over de BELASTING. 283 cyns was, die van de landeryen moest betaald worden, en ook daarom veelmaal morgengeld genoemd wordt, b. v. in den brief van Graaf willem van 't jaar 1313. itevi cenfum fuum univerfum qui theutonice cyns Jive morghengeld dicitur , d. i. , de ganfche inkomst, die in 't Duitsch CYNS of morgengeld heet ( 96), en in eene Bulle van Paus cl e mens van 't jaar 1313. Cornet habebat cum censibus annuis univetfis, qui teutonice tins y?w morghengeld dicitur, dat is, de Graaf had alle de jaarlykfche inkomften die men in 't Duitsch tin s of -morgengeld noemt ( 97 ). Hier toe behoort ;mede, het gene by mieris, IJ. D. bl. 151. 'voorkomt, alwaar bepaald wordt, hoeveel van : elk gemet opgebragt moest worden : Ende zuy , zullen hebben van de voorfeide lande onfe bede of fchot, dat es te verft aen drie Hollandfcbe penninigen van elcke gemeete jaerlicx. Bei halven dezen cyns of fchot, is er voor de XIV. ieeuw, niets, zoo verre ik weet, by wyze van I belasting betaald : dan in die eeuw heeft men besgonnen eene buitengewoone belasting te leggen i op de landeryen, welke insgelyks den naam had 1 van morgengeld, doch geheel verfchilde van dien jjaarlykfchen cyns, waarvan wy hier nog fpreken. ïDe eerfte melding van dit buitengewoon morgen;geld komt voor, zoo ik het wel heb, op't jaar 11323. waar echter hetzelve uit loutere gunst toe; gellaan werd , zonder dat de Graaf eenig recht Ihad om hetzelve te eifchen, gelyk hy zelf getuige (96) Mieris , ii. D. bl. 109. (97) Haltaus, Qlojjar. vone moRGHENGELD.  eS4 VERHANDELING tuigt (98). De Heer trotz bedriegt'zich dus (99) met te ftellen, dat die belasting niet voor het jaar 1334. is opgebragt, hoewel hy voor 't overige ook te recht aanmerkt, dat dit eene vrywillige belasting was, die de Graaven toen ter tyd en in het vervolg geen recht hadden van te eifchen : men vindt ook daarom byna altyd, dat wanneer zulk eene belasting toegeftaan werd, hetzelve altyd gefchiedde onder beding, dat zulks de ingezetenen niet zoude benadeelen in hun recht. In 't vervolg van tyd, wanneer de Graaflyke beden zoo menigvuldig en zoo groot werden, is dit morgengeld mede onder de gewoone wyze van invordering gebragt (100) en is eigenlyk nu die belasting, welke wy tegenswoordig Verponding op de Landeryen noemen , alleen daarin verfchillende , dat oudtyds het morgengeld over alle morgen het zelfde was, doch de Verponding tegenswoordig hooger of laager is, naar mate de landeryen goed of flecht zyn. i v. Over den oorfprong van de verponding op de huizen. Wy hebben dus verre de verfchillende belastingen op de landeryen nagegaan , uit welke de Verponding op de landen voordgekomen is; en moeten alleen nog kortelyk fpreken, van de be- las- (98) Mieris, II. D. bl. 332. (99) Jus jfgrarium, T. I. p. 5i.feqq. (100) P. paulus, Unie van Utrecht. I. D. bl, 59.  over.dë BELASTING. 285 ïastingen, welke in de oude tyden op de huizen zyn gelegd geweest, en die naderhand den naam van Verponding op de huizen hebben gedragen. Voor zoo veel my bekend is, komt de oudfte belasting of cyns, die in deze landen van de huizen betaald werd, voor, onder den naam van Clipfchild; zynde geweest eene jaarlykfche fchat-. ting, welke door de Deenen, die een gedeelte van het Frankifche Ryk veroverd hadden, het eerst is ingevoerd; saxo Grammaticus, PFijl. Dan. L. VIH. op 't einde heeft ons de wyze van deszelfs invordering in 't breede befchreven, tevens gewag maakende van een Huis, 't welk de Deenen in Westfriesland naby de rivier Kinhem hadden gefticht, waar een Koninglyk Rentmeefter met eenige Rechters deze fchattïng invorderden. Onder de Duitfche Keizers is dit Clipfchild vna naam veranderd, en komt hetzelve voor onder den naam van Huslata, Huslaga of Huslotbo (i) (het wordt verfcheidenlyk gefchreven); Ditü/kflage fchynt reeds eenige overeenkomst te hebben met onze Verponding; ten minften komt het in dien zin voor, in een verdrag tusfchen jan van Beieren, en de Friefen in 'tjaar 1418. aangegaan : Item fo bekennen wy unfen gnadigen Heeren , zyn Hoef and, unde de huyslagen , twee Vlemfche van idlicke huyfe des jaars ( 2 ). Het verfchilde echter hier in, dat deze belasting opgebragt werd naar het getal der huizen , tzvee Vlemfche van idlicke huyfe, de verponding daar- te- (1 ) Van loon, Al. Hifi. V. D. bl. 205. Kluit, Cod. Dipl. p. 60. (2) Beninga, Cbr. van Oostfr. bl. 189.  a36 VERHANDELING tegen bereekend wordt naar derzelver waerde," zoo dat dezelve hooger of Jaager kan zyn, naar mate de huizen meer of minder waerdig zyn. Naderhand heeft men begonnen een haardfteede, of fchoorfteengeld te vorderen, in zoo verre onderfcheiden van de huislade, dat hier het getal der haardfteeden of fchoorfteènen, en niet dat der huizen gereekend werd. Ik heb over dïrj haardfteedegeld in 't vorige hoofddeel reeds gefproken, en zal alleen hiér maar aanmerken , dat het insgelyks verfchilde met Onze Verponding op de huizen, wyl hef niet naar de waerde, waarnaar het getal ingevorderd werd; het was dus eene belasting, die'zeer ongelyk gedragen werd, en uit dien hoefde ook dikwyls gegronde reden van klaagen gaf ( 3 ). Uit deze en foortgelyke belastingen fchynt onze Verponding op buizen en landeryen haren oorfprong ontleend te hebben. Doch nu mogelyk zal mén vragen ,. of men den juisteb'. tyd bepaalen kan, wanneer de verponding ingevoerd is, en zedert wauneer zy op dezelvde wyze, als tegenwoordig, ingevorderd is geworden? Ik andwoorde, dat het zeer moei. lyk is-, dit ftuk naauwketirig te bepaalen, wyl'de oorfprong van alle belastingen zeer duifter is, en de veranderingen, die dezelve ondergaan, gemeen lyk niet op een oogenblik, maar langzamerhand gefchieden, zoo dat men in deze, en de tyden, en de veranderingen, en gefteldheid van het land', in acht dient te nemen. Ik kan dus niet inftcmmen, om met den Gel. \ \ s j J Aéïü V Süft .VK fi o o j vt k V C W)A" (3) Wacenaar, Vad. Hijl. V. D. bl. 375. 376. enz.  over de BELASTING. 287 wagenaak cïerzelver oorfprong tot het jaar 1448. te brengen (4.); want, zoo hy op deaangehaalde plaats door verponding verftaat de. Schildtalen, kan zyn gevoelen niet doorgaan, wyl de Schildtalen veel ouder dan het jaar 1448. zyn, zoo ais wy bewezen hebben : en zegt men, «Jat wagenaar aldaar fpreekt van onze Verponding, dan wordt zulks door de gefchiedenis en de woorden zelve van den fchryver wederlègd; want wagenaar fpretfkt van de begrooting, die door 's Graaven Commisfarisfen in alle de fteden en plaatzen gemaakt werd, naar welke het aandeelym elk dier fteden en plaatzen opgebragt moest worden; maar niet van dien byzonderen ornflag, wat ieder in - of opgezetene moest betaalen van de morgentalen en huizen, die hy bezat , het gene eigenlyk de Verponding uitmaakt. De Heer hoynck van papend r e c h t heeft naar myn inzien deze zaak mede niet wel begrepen (5), door den oorfprong der Verponding tot het jaar 1514. te brengen, ongetwyfeld bedoelende de nieuwe Ordonnantie van karel V. van 't jaar 1515. Dan men behoeft maar intezien de handelingen van 1515. en 1518. hiertoe betreklyk, en .hier boven reeds aangehaald , alsmede de Inftru&ie voor Commisfarisfen hier achter onder de Bylagen, Letter B. en C. gevoegd , om overtuigd te worden , dat deze nieuwe ordonnantie niet ziet op onze Verponding, maar enkel en alleen op de Schildtalen, of zoo men verkiest, op de Verponding by de Schildtalen. Ik zoude dus van gedachte zyn, dat men den (4) Vad. Hifi. ïv. d. bl. 20. (5) Analea.'ï. I. P. f. p. 33 r.  «38 VERHANDELING den oorfprong van onze Verponding eerst na hefc jaar 1515. moet zoeken. Zien we dit nader in! Uit de Schryvers der Vaderlandfche Gefchiedenisfen is het overbekend , dat onder karel V. de beden zeer gfoot en vermenigvuldigd waren , zoo dat de gewoone middelen niet meer toereikende, de middelen , die eertyds maar zeer zelden gebruikt Werden, naderhand mede gewoone middelen van opbrenging gewotden zyn, als b. v. het morgengeld, het haardfteedegeld, en ook de tiende penning, welk middel het eerst onder kar el V. ingevoerd, en al fpoedig onder de gewoone middelen gebragt is. Deze middelen werden toen ter tyd op dezelvde wyze gebruikt, als nu de verpondingen, dus werd b. v. in 'tjaar 1553. een morgengeld geheven , en werd de fomme, die van elk morgen opgebragt moest worden, bereekend naar de zuaerde van het land; want fommige landen waren gezet op vyf, andere op vier, en andere wederom op drie ftuivers (6). Zoo werd ook in 't jaar 1543. de tiende penning gevorderd van alle onroerende goederen, even als onze Verponding, en bepaald, van welke goederen, en door welke perfoonen dezelve betaald zoude worden (?)• 1° 't iaar I553- nac* zu^ een tiende penning wederom plaats, en op het ëinde van dat jaar lieten de Staaten nog andermaal een tienden penning heffen, van alle landeryen en huizen , welke getaxeerd werden door eenige bekwaame en eerlyke perfoonen in elke ftad (O W a genaa r , Vad. Hift. V. D. bl. 383, (7 ) Aldaar bl. 244.  'over de BELASTING. 289; ftad ( 8 ). In 't jaar i$$6. werd de helft van de Bede opgebragt uit een' tienden penning; in 't jaar 1561. werd er nog eene nieuwe opgebragt, en in 't jaar 1571. ftelde de Hertog van aiba voor, om alle accynfen en belastingen aftefchaffen, en in derzelver plaats alleen eene belasting op de landeryen en huizen te leggen; en in 157-3,, hieven de Staaten zelf den twaalvden penning van de inkomften der landeryen. Eindelyk, om kort te gaan, in 't jaar 1575. werd er een honderdfte penning van de waerdy der huizen en landeryen betaald (9). Uit dit alles komt het my waarfchynlyk voor, dat onze Verponding niet op eens, maar allengs uit'deze middelen voordgekomen is. En dit zal nog duidelykerblyken, wanneer ik in 't volgend hoofddeel zal handelen van de wyze, waarop dezelve in laateren tyd geregeld is, en van de veranderingen, die daaromtrent gemaakt zyn : want het was toen niet mogelyk, om de belastingen op landeryen op eenen gelyken voet te heffen, wyl dezelve van wegens den zwaaren oorlog met Spanje dikwyls verhoogd , en wegens de oorlogsrampen, die dan deze, dan gene plaats drukten, niet zelden veranderd moesten worden. Ik zoude derhalven van gedachte zyn, dat de oor- £8) Wagenaar, 1. 1. bl. en 386. (o) Van dit alles zie wagenaar, Vad. Hifi. VI. D. bl- 12» 333» 383> 384. VII. D. bl. 77. die zulks uit de Refolutien van Holland ontleend heeft; doch i|t hale hert aan, om een ieder te beter gelegenheid te geven, dit (luk nategaan. T  a9o VERHANDELING oorfprong van onze Verponding afgeleid moet worden van de belastingen van den 10. 50. en iooften penning, die bevorens meermalen van de onroerende goederen gevorderd werd. DER-  over de BELASTING. 29: DERDE HOOFDDEEL. Over den Aart en Natuur der VER» p ond ing. §• L ' Wordt onderzocht, wat wy door v ZRponding verftaan. "Wy gaa-n in dit Hoofddeel over, om de ha* tuur dezer belasting na te fpooren, en, gelyk wy in 't voorgaande de begrooting hy de Schildtalen verklaarden > zoo Zal men te dezer plaats zod duidelyk mogelyk trachten aan te toonen, wat de Verpondingen zyn. Ten dien einde moet voor alles bepaald worden, wat wy door dit woord verftaan. De verponding is by my eene gewoone belasting , welke van onroerende goederen, die geenen vrydom hebben, ieder jaar, éénmaal, volgens zekere begrooting ontzegd. 't Welk echter de overige Steden en landen, , wier belang hier grooter was, en het j| gedeelte van allö !  over de BELASTING. 303 land te doen, en uit de zes groote Steden een kundig en eeriyk man tot raad by zich te nemen , en na naauwkeurig onderzoek op de rykdommen, bezittingen en gefteldheid der byzondere plaatde lasten en verpondingen uitmaakte, niet belette, om by Keizer karel, als Souverein, aan te houden, om te komen tot een nieuwe Verponding, en't aanftellen van Commisfarisfen tot het opnemen van elks Rykdom en Armoede —— om te procederen tot vernieuwingen van den Schildtalen , 't welk zy ook verkregen.. Waarop vervolgens ook alle de Steden, zoo groote als kleine, gehoord zyn. Dordrecht alleen, bier tegen aandruifchende, heeft die zaak, door toedoen van den Stadspenfionaris Floris OemvanWyngaerden, die dat alles zelf befchreven heeft, nog lange fleepende gehouden , tot dat Dordrecht, mede begrepen wordende in de Nieuwe Verponding, maar van hare armoede en achterftallen doende blyken, Koning karel, na ingenomen Bericht (Advys~) van" den Raad van Holland, als mede van de luiden van Finantie, en zynen Secreten Rade eene ganfche Reforme deed in de Uitgaven en Beheering van de Stadsfinanciën, onder anderen, in 't houden van één Penfionaris in plaatze van drie, in de gagien hunner Advocaten voor den Grooten Rade en Rade van Holland, in 't reizen ter Dagvaarten', in Bodeloonen, Reparatien der Stede enz., met kwytfcheldinge, tot hunne verligting, van de helft in hare portie van de twee eerfte termynen in de ƒ iooooo. mids betaalende de andere Helft tiaar uitwyzens der Verponding onlangs gemaakt over al Holland. Wat hierop verder met Dordrecht gevolgd is, kan best blyken uit het MS. Register van 't gehandelde door Mr. Floris Oem van tVyngaerden , boven gemeld : 't welk wegens de aanmerklyke Stukken, die het bevat, mogelyk in 't vervolg by den Drukker dezes , aan de geleerde \ waereld zal worden mede gedeeld, 't Is genoeg, darwy uit dit kort bericht leeren, dat Keizer karel hier niets nieuws gedaan heeft, maar alleen bewerkstelligd, 't gene by zyns Vaders ph.ilips tyde reeds a. 1494. de wensen van de ingezetenen over 't gemeen genomen, en door de Staaten gereprefenteerd, geweest is. ]  3o4 VERHANDELING plaatzen , ieder , volgens evenredigheid zyner vermogens en goederen, te taxeeren, ten einde naar die begrooting zyne quoten of aandeelen der belastingen in 't vervolg optébrengen. Deze Commisfarisfen maakten in de maand September een' aanvang van dezen last, en regelden overal die verdeeling , met tegenfporreling echter van de Stad Dordrecht, hoewel dezelve naar 't fchynt vruchteloos geweest is. Hoedaniger wyze zy van de gefteldheid der byzondere plaatzen kennis namen , en van welke forme zy in alle de plaatzen gewoon waren zich te'bedienen, zal kunnen blyken uit dat onuitgegeven Stuk, 't welk ik aan 't einde dezer Verhandeling onder Letter C opgeve (25). Dit werk is ten einde gebragt in 't jaar 1515. en waren er toen in Holland tweemaal honderd duizend en dertig (200030) bunderen lands, vyf en veertig duizend (45000) huizen, en honderd twee en zeventig duizend ( 172000 ) perfoonen, die belastingen moesten opbrengen; zynde de overige landeryen in 't bezit der Geeftelyken; de overige ingezetenen waren of Geeftelyk, of arme lieden (aó). Vervolgens werd in 't jaar 1518. weder een nieuwe ornflag van 60000. guldens gedaan (27). Maar nadien eenige Steden over de ongelykheid der verdeeling vele klachten deden, gaf karel V. in'tjaar 1530. aan eenige Commisfarisfen last, dat zy nieuwe lyften opmaaken, en ten dien einde van nieuws over- (25) Ik hebbe, 't gene deze belasting betreft,ontleend uit een Handfchrift, welks titel en inhoud is in de Bylagen Letter B. C 26 ) Erfgraveiyke bediening in de Voorrede. (27) Wagenaar, IV. D. bl. 41a.  over be BELASTING* 305 overal van den ftaat en rykdommen der plaatzen kennis zouden nemen. Doch de Staaten , vreezende, dat deze vernieuwing weder zou dienen, om hunne lasten te verzwaareft, verzogten Zeet ernftig, en verkregen ook eindelyk, darde Commisfarisfen met die zaak niet verder voordgingen 9 fchoon de Gouvernante van Holland verklaard had, dat zulks alleen gefchiedde, pm aan de klagende fteden en dofpen eenige verligting toe te brengen (28). Vier jnen '1'aater Vorderden de Staaten, op bevel van den Keizer," tot vermindering dor fchulden, van ieder morgen eene ffüïver, en men vindt aangeteekend, &P%c^W. morgen in deze belasting gedragen hebben (20). In 'tjaar 1544. begonnen 'eenige fteden 'Weder te fpreken over 't vernieuwen der begroóting, 'c gene ook den Keizer niet mishaagde/en de overige fteden ook ' zeer noodzaaklyk oordeeldena hoewel ze te gelyk verklaarden niet te weten, hoe men eene geheel evenredige begrooting zou kunnen invoeren, daar niemand der tegenwoordige Staaten ooit de raadplegingen, daar over in vórigs tyden gehouden, had bygewoond, en daardoor het afnemen van den koophandel, de groote fteden voor het toekomende niet zoo veel, als'wel voorheen, zouden kunnen opbrengen." Voórds daar het gansch niet uitgemaakt Was, wie' vry waren, wie hiet i dewyl fommige fteden en dorpen vrydom voorwendden j als mede, dat ter oorzaak van vorige oorlogen die fteddn' en landen , welke 't naast aan den vyand gelegen waren , weinig of niets gegeven hadden, welker quo- (28) Wagen aar, V. D. bl. 12. (29) Erfgraveiyke bediening, B. VIII. bl. t'54. 'V ' . ■ •  I 3cf5 VERHANDELING quoten, nu de oorlog een einde had, behoorden verhoogd te worden; eindelyk, omdat wegens de onzekerheid van den koophandel, die dantoedan afneemt, het zeer bezwaarlyk was in dit Huk eene juifte evenredigheid te kunnen treffen (30);. Echter deden eindelyk de zes groote fteden den Graaf éen' voorflag. 1. dat de invordering van, den tienden penning zou ophouden. 2. dat de: begrooting niet hooger loopen zou dan tot 40000., Schilden. 3. dat de fteden hare lyften van ont- • vang en uitgave der vier laatst verloopene jaren 1 onder eede zouden overgeven. 4. dat men by 1 het begrooten der byzondere plaatzen acht zou 1 liaan op de inkomften, en bezwaaren, voornamelyk de accynfen in de fteden. 5. dat de Heer: van Beveren als Stadhouder van Holland, en uitc alle de groote fteden één lid by de Commisfaris-• fen van den Vorst gevoegd zouden worden; maart karel alle deze voordellen niet goedkeurende,, en er nog meer andere moeilykheden ontftaande,, is eindelyk, nadat men tot het jaar 1550. over; die zaak had geraadpleegd, dezelve in den vorige» ftaat gebleven (31). Nochtans fchynen federd dien tyd die oude quoten, waar op de Heden voorheen gefteld waren, in onbruik te zyni geraakt, en een voornaam gedeelte der belastingen is uit den tienden, twaalfden, vyftigften off honderften penning, op de vaste goederen gelegd,, ingevorderd geworden, zoo als blykt uit de aan-- mer- (30) Regift. van ade. van Der goes , 23. Mai., 8. 13. 24. 25. Oclob. 6. 8. Novemb. 1544. 16. 17. 26.. April 1550. .. (31) Regift. van adr. van der goes, 27. Junn., 4. Julii 1550. Wagenaae, V. D. bl. 352. 353.  over £e BELASTINa §tjf rherkingen iri 't floc van 'f vorige Hoofddeel ovef den oorfprong van onze Verponding, Waartoe ik tien Jezer wyze > om herhaling te myden. AlJeeri zy my vergund hier bytevoegen, dat dezelvdg Comimsfarisfen , die in 't jaar 1582. de nieuwe Verponding regelden, ook verklaarden j dat na'i jaar 1540. fomtyds de tiende, de twaalfdeh ja ook de derde penning der Inkomften gevorderd is (32); en dat het uit de Refolutieh van Hok land dmdeJyk blykt, dat onze Verponding in 't jaar 1581. in plaats der te voren opgebragte hoh* derdfte , en vyftigfte penningen, opgelegd is geworden ( 33 ). Daar ik voords de verfcheidenê begrootingen federd 't jaar 1552. tot 1575.= op t einde van 't voorgaande Hoofddeel kortlyk heB opgegeven, zoo gaa ik nu tot die tyden over * wanneer de Staaten van Holland met den Prins | van Orange de beftiering van 't Gemeenebest aio Heen aanvaardden, en zal nuaanwyzen, wat eï i toen ten opzicht onzer Verponding voorgevallen fen bepaald zy, tot op de bekende vernieuwing Van 't jaar 1632. die ik een weinig üitvoerigëf zal moeten behandelen. De Verponding van 'e jaar 1581. is niet op dezelvde wyze in dedörperi als in de fteden ingevorderd ; in de fteden werd :zy, even als te voren de honderdfte penning,opIgebragt, maar in de dorpen, deels zoo als vroeger de Schildgelden, deels als de honderdftepen= ninS (34): voords werd er bepaald, wat femme onder dezen naam van belasting gevorderd werd moetende die fomme in drie reizen betaald wor- der! f32) Refol. van Holl. 28. Februar. 1.583. ' (33) Aldaar 12. Oaob. 1581. (34j Aldaar 24. Auguft. ö. 8. Sepfemb. 158^ V a  3o8 VER HANDELING den ( 35 ). Doch van wege vele zwarigheden, die in deze begrootingen voorkwamen , gelastten de Staaten in 't volgende jaar 1582., eene nieuwe Verponding op te maaken, of wel de vorige te verbeteren ; en werd deze post aan zev&n Commisfarisfen opgedragen (36). Deze moesten alle de byzondere fteden en dorpen btgrooten, hoe veel namelyk ieder plaats in 't vervolg van de huizen en landen behoorde op te brengen (37); om welke begroating naar evenredigheid te doen, bedienden zy gjgh jflan de lysten 1 van den tienden penning, va», 't jaar 1565;. en 1 .1579.; ook kregen alle de -Heden, norpen, en 1 byzondere perfoonen bevel voor hun open te leg- ■ gen, hoe veel zy voorheen betaald hadden(38).. Dit werk werd voltooid in 'tjaar T584., en werden alle onroerende goederei;, (en wat daar onder: toen ter ,tyd begrepen werd , is te zien in deRe-folutien van Holland 23. Mai 1583.) volgens deni twaalfden pening der opbrenging of inkomften begroot (39): maar wanneer over die verdeeling; verfcheidene klachten inkwamen , zyn er in 'tt jaar 1585. eenige Commisfarisfen aangefteld, onn de te hoog gefielde begrootingen van fommige landeryen te verbeteren, de landen, die nog nieti begroot waren, op de lyften te brengen, en in: alles overal de mogelyke evenredigheid in achti tei (35) Rèfol. van Holl. 12. Septemb. 12. Oftob. 1581.' 23. Febr. 1582. (36) Aldaar 22. Auguft. 13. Septemb. 1582. (37) Aldaar 23. Auguft. 10. Oétob. 9. Novemb.) 1582. (38) Aldaar 27. Novemb. 1582. 28. Februar. 28, Maia 1583. £39) Aldaar J7. Auguft. en 7. Kovemb. 1584.  over db BELASTING. 309 te nemen , zonder vermindering van de totale fomme ( 40 ). Van dien tyd af is de Verponding vele jaren lang 'byna' op dezelvde wyze ingevorderd; waarby. men echter moet aanmerken, dat wegens de toenemende oorlogslasten dezelve difcwyls verhoogd is, en by de gewoone Verpondingen ook meermalen buitengewoone zyn gekomen (41). Maar eindelyk , wanneer by het voordduuren van den oorlog de quoten der fteden en dorpen weder verhoogd moesten worden , en daar de voorddurende begrooting, by verloop van tyd, en door de veranderingen in den ftaat der landen en huizen , al te ongelyk geworden was, ftelde de ftad Dordrecht in 't jaar 1620. weder voor eene algemeene vernieuwing der Verpondinge (42)9 't welk door de andere fteden werd toegeftemd, en werden toen vyf Commisfarisfen verkozen, onder welke e'e'n uit de Ridderfchap ( 43 ) , aan welke men de macht opdroeg , om alle de vaste goederen, te voren opgenoemd, op te fchryven en te begrooten, zonder onderfcheid, of de huizen al of niet bewoond, of de landen al of niet bebouwd werden; ook zonder in aanmerking te nemen, of ze met byzondere bez waaren, 't zy door renten of andere lasten gedrukt waren: voords was bepaald, dat de begrootingen der landen en huizen naar evenredigheid der inkomften gedaan moesten worden; maar C40) Refol. van Holl. 13. April 1585. (41) Aldaar 16. Maï 1587. 9. Oftob. 1588. 9. Maart. 4. Mai. 12. Junii 1589. 9. Mai 1596. 15. Mai 1599. 31. Oftob. — 11. Novemb. 1600. (42) Aldaar 15. Decemb. 1620. (43) Aldaar 18. Januar. 2. Auguft. 1627. V 3  §ïo VERHANDELING maar zoo dezelve door bedrog of heimlyke zamenfpanning der verhuurders en huurders, te laag verhuurd mogten zyn, in dit geval moest men die waerdeeren naar evenredigheid der naastgelegene landen en huizen (44); vervolgens waren |y gehouden, de landen te begrooten tegens den vyfden Penning, of het vyfde gedeelte der opbrenging , doch zoo, dat men van de opbrenging aftrok de gewoone jaarlykfche lasten. Van Molen- Hyk- en Sluis- Gelden; de huizen moesten tegens den agtfien penning begroot worden, de Ridder-Hoffteeden ook tegens den agtfien penning, en de Tien den s tegens den vyfden 'penning (45): indien de landeryen niet verhuurd, maar van de eigenaren zelve bebouwd werden, deze moesten zy begrooten naar evenredigheid van andere daar om heen liggende landen (46); maar zoo zy eenige goederen vonden, waar van de begroffting naar evenredigheid der w.aerdeering, die^zy overal in 't oog moesten houden, diende verminderd te worden, verrnogten zy zulks niet te doen, maar die goederen bleyen verplicht dezelvde fomme , als voorheen pptebrengen, eindelyk die Commisfarisfen moes? ten in alles eene zeer naauwkeurige evenredigheid m acht nemen , mogten van niemand eenige giffen of gefchenken, zelfs niet van eet-ofdrink- ba- C44") 't Zelvde heeft plaats, als zulks door onwetendheid óf verzuim gefchiedde. Refol. van Holl. 36. De.£emb. 1626, Art. 1. vergel. 21. Decemb. 1627. Art. 1. C45) De Molens moeiten ook naar den vyfdenpenning d.er opbrenging begroot worden; maar dit is in 't jaar 164^. 9J? berjcht van Gecommitt. Raaden veranderd; en in plaats, Van den vyfden is de tiende penning bepaald. Rgfol, van >$oip 9. Mai 1640. en 18. Mai 1646, ' ' Mti'W Holl.^1. Maart  over de BELASTING. 311 bare waaren, aannemen, 't zy regelrecht of van ter zyde, en zich by eede verbinden geen bedrog te plegen (47). Volgens dien lastbrief hebben die Commisfarisfen overal door geheel Holland alle de landeryen en huizen begroot; en werden er toen in Zuid - Holland alleen over de 60000. huizen, en in Noord-Holland omtrent 34000. huizen gevonden (48). Eindelyk gaven zy den 18. December 1630. den Staaten bericht, dat zy de zaak ten einde gebragt hadden ,en twee jaren daarna, in 't jaar 1632. hebben de Staaten alles wat van hun verricht was , bevestigd en goedgekeurd; en op deze wyze en naar die zelvde ,quote is omtrent honderd jaren lang de Verponding ingevorderd (40). Doch in 't jaar 29. der tegenwoordige eeuw bragt het Collegie van Gecommitteerde Raaden , voor zyn gevoelen uit, dat de quohieren zoo der huizen als der landeryen vernieuwd moesten worden (50); en nog in dat zelvde jaar befloten de Staaten, dat de vernieuwing der quohieren op de huizen naar den twaalfden penning der opbrenging gedaan zou worden ; doch ingeval het getal of de waerde der huizen mogt zyn afgenomen, en dus de Verponding minder opbrengen dan voorheen , dat dan de tiende penning gevorderd, ja zoo ook dit niet toereikende ware, de agefte penning betaald zou- C 47 ) Dit alles en 't gene daar meer toehoort, heeft de Inftru&ie van Commisfarisfen, in de Refol, van Holl. 2» Auguft. 1627. (48 ) Tegen-a. ftaat van Holland. XiV. D. bl. 4. (49) Refol. van Holl. 14. 31. januar. 1632. Verg. wagenaar, XI. D. bl. 51. (50) Refol. van Holl. 21. 23. Julii 1729. v4  p% VERHANDELING sonde worden (51). Deze vernieuwing was zeer noodzaaklyk , dewyl, zoo als de Staaten zelve zeggen , de lyften (of Quohieren) van 1632. thans grootendeejs en veelvuldig gebrekkig waren; want de waerde en inkomften der huizen en gebouwen waren zeer veranderd, en die, na. de laatfte vernieuwing gelticht of herbouwd, waren ongelyk begroot (52): wegens deze en andere gebreken, befloot men tot de vernieuwing der Verpondinglyften , en werd dit werk aan eenige Commisfarisfen opgedragen (53)» namelyk aan één uit'de Ridderlchap en zeven uit eenige groote fteden, Dordrecht, Haarlem, Delft, Amfterdam , Rotterdam , Alcmaar en Hoorn , doch wien in ieder byzondere ftad nog twee Commisfarisfen bygevoegd werden, ( met welke Zy, zoo veel die ftad, waar uit zy verkozen "waren aangaat, moeften raadplegen), voor zoo verre het platte Land betreft , werden hun bygevoegd één uit de Edelen, en twee Commisfarisfen uit de ftemmende Steden (54): in alle die pla,atzen konden zy zich van de hulp van andere be- (51) Refol. van Holl. 6. Septemb. 1729. (52) Placaat op het Redres Gen. enz. 20. Mai 1730. Qr. Placaatb. IV. D. bl. 1112. (53) Wagenaar, XIX. D. bl. 33. en andere, die hem hebben uitgefchreven, ftellen het getal der Commisfarisfen op negen, doch myns oordeels, niet naauwkeurigj want uit fommige groote Steden, in den text gemeld, zyn er %eve» verkozen, by welken één uit de Ridderlchap gevoegd werd; dus waren er geen negen, maar agt; en zoo men daar by reekenen wille de Commisfarisfen uit de Steden en "{ platte Land, die hun werden bygevoegd, zal men geen ■negen, maar veel meer moeten tellen. (54) Verg. de Refol. van Holl. 30. Mai. 15. 30, Juüi, $> l§ !$• Auguft, 1730,  over be BELASTING. 513 bedienen, zoo tot het opfchryven, als tot hee waerdeeren der huizen en gebouwen (55); voords verfchilde hun Lastbrief of Inftructie weipig van die der Commisfarisfen in 't jaar 1632. Dit werk is in 't jaar 1732. volbragt, en in 'tjaar 1734. begon men naar deze vernieuwing de Verponding te vorderen; zynde op de gemeene lysten of Quohieren gebragt Uit de fteden van Zuid - Holland - yyotf huizen. Uit de dorpen, of het platte Land 46932 126889 huizen. Uit de ftedert van Noord-Holland T1154 huizen. Uit de dorpen, of het platte Land 25419 36573 huizen. Blykende dus, dat zoo in de fteden, als op het platte land van geheel Holland 163462. huizen waren (56): na dien tyd is er geene vernieuwing gedaan , maar de begrooting van 't jaar 1732. wordt nog gevolgd, hoewel reeds meermalen in overweging genomen is, om dezelve weder te veranderen en te vernieuwen ; waarom ze ook telkens alleen voor vier of vyf jaren verlengd wordt. Dit ( 55 ) Inflruüie voor de perfoonen , -welke door last van Commisfarisfen van Haar Ed. Gr. Mog. zullen doen de opfcbryving enz. Groot Placaatb. VI. D. bl. 1117. (56) Tegenno. Staat van Holland. XIV. D. bl. 4. en 5. [Wat verfchik dit niet van honderd jaar achterwaards, toen men in 't jaar 1630. te zamen in Zuid-en NaordhollamJ niet meer dan 94000 huizen vond bl. 311.] x V5  314 VERHANDELING Dit zy genoeg van de verfchillende taxatiën; maar, indien eenige fteden of dorpen, of ook byzondere lieden zich bezwaarden over den al te hoogen aanflag, of vrydom voorwendden, wat dan ? In dit geval zoo veel de fteden en 't platte Land betreft, is vastgefteld, dat zy hunne bezwaaren voor de Staaten moeten brengen, die dan dezelve door hunne Commisfarisfen laten onderzoeken , en beflisfen (57 ) ; maar wat byzondere perfoonen aangaat: dezen ftond het voorheen vry hunne klachten by de Staaten, of die in der zeiver naam daar toe gefteld waren, te brengen (58),- doch naderhand is den Magi» ftraten, zoo in de groote als kleine fteden opgedragen , dat zoo zy t'eeniger tyd mogten oordeelen, dat de begrooting der Commisfarisfen al te ongelyk was, zy dezelve tot eene gepaste gelykheid mogen brengen, zoo om de quote der goederen , die al te hoog begroot zyn, te verminderen , als de quote der te laag begroote goederen te verhoogen, blyvende echter de ganfche quote, zoo als die aan de byzondere fteden is opgelegd, in haar geheel, als welke te veranderen den Magiftraten niet vry ftaat ( 59 ); en zoo veel de dorpen en 't platte Land betreft, zyn de Edelen en jVIagiftraten der nabuurige fteden gelast de quoten der byzondere dorpen evenredig te verdeelen, en ten dien einde met de Gerechten of Ambachtsheeren der dorpen, of ook met hun, die te voren de landeryen begroot hebben, te raad- ple- (57) Refol. van Holl. 16. Decemb. 1626. (58) Aldaar 19. Januar. 1627. (59) Aldaar 10. Maart — 7. April 1632. Art. I. en s. %f, junii - 7. Auguft. 1732.  over de BELASTING. 315 plegen, de verfchillen te beflisfen, en de wyze, óp welke voorheen de verdeeling der belasting van de landeryen plagt te gefchieden, te behouden , niets anders zoekende, dan dat ze aan ieder zyn aandeel in de opbrenging, naar de ftiptfte evenredigheid, toewyzen, waarom hun ook uitdrukJyk verboden is iets naar gunst of haat van iemand te bepaalen, ten welken einde zy ook aan eenen eed verbonden zyn (60). Ook is na de laatfte begrooting van 't jaar 1732. vastgefteld, dat zy die me.enen bezwaard te zyn, zulks in de fteden aan de Schouten en Gerechten moeten aandienen voor het einde der maand Mai 1740. en de rechtmatigheid hunner klachten bewyzen; wordende de Gerechten verboden na dien tyd eenige klachten te hooren; maar zy zyn gelast voor den aanvang der/maand Julii 1740. eeneiyst van de bezwaaren den Staaten over te geven, die, het bericht der Magiftraten zoo van de fteden als dorpen gehoord, en de zaak overwogen hebbende, de verfchillen moeten beflisfen van welke bellisfing geen Beroep of Appel wordt toegeftaan (61). f 60) Aldaar ao. Junii - j>; Auguft, 1632. fol. 68. 69, Inflru&ie waar nae de Gecommitteerden enz. 28. Julii 10332, Groot Placaatb. I. D. bl. 1518. en volg. ffji) Publicatie raakende de manier van doleantie, 32. Septemb. 1734. Groot Placaatb. VI. D. bl. 1131. en volg;.  3i6 VERHANDELING §. IV. . Over de Betaaling der Verpondinge. De orde eischt, dat wy nu onderzoeken, wie aan de opbrenging der Verponding onderworpen zyn, en wanneer die betaald moet worden. Wat aangaat het eerfte: zoo is de vraag, dewyl het zeker is, dat de landeryen zelve met die belasting bezwaard worden, welke perfoonen eygen]yk betaalen moeten, de eigenaars der landen, of wel de huurders? De Lezer moge hier denken dat deze vraag ligt beflist kan worden, met te zeggen, dat die belasting alleen den eigenaren aangaat, want dat het zeker is, dat de landen bezwaard worden, en dat hy die geene vaste goederen bezit, ook geene reëele lasten draagt, volgens de Roomfche Wetten ( L. 7. ff. de Publ. & Veel). Ik heb ook lang in 't zelvde gevoelen verkeerd; en alle de Ontvangers, Collecteurs, en Advokaten, die ik over die zaak raadpleegde, verzekerden zulks uit éénen mond, en meenden , dat men niets zou kunnen inbrengen, 't welk tegen dit gevoelen ftreed. Ook weet ik, dat in de Praktyk niets gewooner is, dan de Verponding van de eigenaren alleen te vorderen,zondereenig opzicht op de huurders, en zoo de eigenaars niet betaalen kunnen, hen by executie der goederen te noodzaken; doch de reden myner twyfeling ligt hierin, dat alle de Placaaten der Staaten van Holland dit aangenomen gevoelen duidelyk tegenfpreken: daar de Staaten by het opleggen der Verpondinge altyd een gedeelte ten laste der eigenaren , en een gedeelte ten laste der huurderen brengen. Eischt men bewyzen; zyzyn gereed. In  over de BELASTING. 317 In 't jaar i58r. wordt bevolen, dat de Verponding voor 't halve deel van de eigenaren, en voor de andere helft van de huurderen ( 62 ) betaald moet worden; 't zelvde wordt in 't jaar 1582.by veifcheidene Placaaten bepaald ( 63 ) ; en omtrent de drie verpondingen, die in 'tjaar 1583. zyn ingevorderd, wordt weder vast gefteld, daE het halve deel dezer belastingen van de eigenaren, maar de andere helft van de huurderen moet gedragen worden (64): voords toen in'tjaar 1587. de verponding een derde verhoogd werd, zyn de huurders gelast dit derde gedeelte te betaalen (65); in 'tjaar 1588. wordt bepaald, dat de ganfche verponding, uitgezonderd de tiendens, van de huurderen alleen gedragen zoude worden (66). Aanmerklyk is byzonder het Placaat in 'tjaar 1605. waar gezegd wordt, dat den Ontvangeren der Verponding geen recht op de eigenaren, en op de landen zal toekomen, voor en al eer zy zonder heimlyke affpraak de huurders by executie ter betaaling verplicht zullen hebben; en als zy dit op behoorlyken tyd en wyze gedaan hebben , zy van de eigenaren niets mogen vorderen, dan den agtften penning, welken de eigenaars verplicht zyn te betaalen (67); Mogelyk zal iemand denken, dat zulks plaats gehad hebbe voor de vernieuwing van 't jaar 1632., maar dat de zaak nu anders bepaald is; doch (62) Refol. van Holl. 12'. Septemb. ia. Oétob. 1581. (63) Aldaar 25. Julii. 24. Augug:. 13. Decemb. 9. Ocïob. 1582. « C64) Aldaar 4. Mai 1584. (65) Aldaar 18. Septemb. 1587. (66) Aldaar 6. Oétob. 1588. (67) Aldaar 8. Junii 1605.  3i8 VERHANDELING doch tegen deze gedachten lïrydt de üitdruklykë verordening der Staaten, zoo als die gegeven is na- de verbetering der Quohieren , in de maand Auguftus van dat jaar 1632. (68), waar by bevolen wordt, dat de verdeeling der verpondin* gen gefchieden moet op de gewoone wyze, name* lyk, dat twee derde deelen van de eigenaren , maar 't overige derde deel van de huurderen, be* taald worde, By dit alles voege men het Placaat der Staaten van Holland, afgekondigd den 1.Auguflus 1658. (69), 't welk genoegzaam in alles overeenkomt met het Placaat van 't jaar 1605. boven aangehaald. Naderhand is er, zoo veel ik weet, in deze zaak niets vernieuwd of veranderd} ten minften in de Refolutien van Holland, en in 't Groot Placaatboek heb ik geene befluiten, die de vorige vernietigen, kunnen vinden. Wat dan hier van te zeggen ? ik zou denken, dat alle deze wetten door Jangduurige gewoonte in onbruik zyn geraakt, zoo dat, hoewel ze bepaalen, dat een gedeelte der lasten van de eigenaren, en een gedeelte van de huurderen moet worden ingevorderd,; echter de ganfche verponding hedendaags van de eigenaren ingevorderd wordt ( 70). Ik ontken niet, dat dit recht by onderlinge bedingen en verdragen in zoo verre veranderd kan worden, dat (ÓS') Refol. van Holl. op 't jaar 1632. fol. Ofi (69) Groot Placaatb. II. D. bl. 1127. C70) Voor dit gevoelen pleit Ook krachtig de verklaring van den Magiftraat van Leiden, te vinden in de Refólutien vwi Holland op het jaar 1632. fol. 67. die ik, als1 zeer merkwaerdig hier in voege; Dog hebben de Heeren van Leide verklaart, dat de Verponding aldaar by de eygenaars in V geheel altyd is gcdraagen, ende by de voorf. gewoon/yken voet fullen moeten verblyven.  over de BELASTING. ^9 dat de huurders de voldoening van alle de lasten op zich nemen; dan van dit geval fpreek ik niet. Dit is alleen de vraag, tot wiens Jast de betaaling kome , irigevalle geene bedingen daar over gemaakt zyn, of ingevalle de huurder de voldoening van alle de lasten op zich genomen heeft, maar onvermogende is om te betaalen; van wien dan 't Gemeeneland de fchuld zou moeten vorderen ! De Placaaten der Staaten gebieden in 't algemeen , dat twee derde deelen , of de agtfte penning, van de eigenaren gevorderd moet worden; maar de aangenomene gewoonte en Praktyk leeren, dat in zulke gevallen de ganfche verponi ding alleen van de eigenaren gevorderd wordt'. Wat ik tot dus ver over deze zwarigheid heb aangevoerd, behoort alleen tot de landeryen C71 ); 1 over de verponding op de huizen is geen ver! fchil; want het is een gewoon aangenomen recht, 1 dat wanneer de verponding der huizen niet vol1 daan wordt, de Ontvanger dezelve voor de belasting kan verkoopen , zonder dat hy op de il huurders eenig acht behoeve te flaan, en er zyn ; geene Placaten, die tegen dit gebruik fchynen te ftryden. Ondertusfchen, zoo 't my voorkomt, is deze gewoonte, hoewel ftrydig met de Placaaten, voordeeliger voor 's Lands Schatkist, dan de I Wetten, die over deze zaak gemaakt zyn. Want zoo deze gewoonte van kracht is , dan volgt look, dat het Gemeene Land geen gevaar van fcha- (71) Ik heb myn gevoelen verklaard, welk Ik vertrouwe het waare te zyn. Doch zoo iemand eene andere of t betere wyze om de Placaaten der Staaten met het tegen\ woordig gebruik overeen te brengen weet te vinden, zal ik 5 gereedelyk met hem inftemmen.  320 VERHANDELING fchade loopt, dewyl toch, wanneer .de eigenaar niet wil of niet kan betaalen, 't Gemeene Land de landen zelve, die altyd voor de lasten verbonden zyn, in 't openbaar verkoopen, en dus op de goederen verhaalen kan, wat de bezitter fchuldig was: daar in tegendeel, zoo de Wetten gevolgd werden, 't Gemeene Land fomwyl fchade zou kunnen lyden; ftel, by voorbeeld, dat eene landhoeve aan een arm man verhuurd is, op die voorwaarde, dat de huurder de lasten betaale; maar dat deze na eenigen tyd affiand van zyne goederen doet, en weinig of niets overlaat, o£ dat hv door zwaare fchulden gedrukt, met alles wat hy . heeft de vlucht neemt : van waar zal 't Gemeene Land het zyne haaien. ? Volgens de Wetten zal het éen .gedeelte der belasting van deri eigenaar kunnen vorderen, maar 't overig gedeelte, van den huurder te vorderen, zal het Land verliezen. -—• Bovendien fteunt pok dit gebruik op de gronden van 't Romeinfche Recht; want behalven dat, volgens vorige herinnering, hy die geene goederen bezit , pok' geene reëele lasten kent , is het daarenboven ontwyfelbaar zeker, dat hy die goederen bezit, niet zoo zeer ter voldoening der. belasting' verbonden fchynt, als wel de landeryen , zelve: want deze belasting is eene reëele last, die het land zelf volgt, in wiens bezit het ook komen mag. Hier toe behoort het gene accursius zegt, dat, wanneer eenige last op de landeryen ligt, er by de invordering van zulk recht niet zoo zeer op de perfoonen,, dan op de Janden zelve gezien wordt, zoo dat : de fchatting, die aan 't land gehecht is, niet zoo zeer van den bezitter, als wel van 't land zelve : fchynt gevorderd te worden (Z. 4. §. 2., ff.de'. een- -  over. de BELASTING. 321 cenfibus). Daar toe behoort ook de zesde Wet ($. 2. ff. ft ferv. vind. ) waar labeo zegt, dat niet de perfoon deze dienstbaarheid fchuldig is, maar het goed, en derhalven, dat de bezitters betrokken worden van wegen het goed, 't zy ze fchuldenaars zyn, 't zy niet, nadien het zeker is, dat de landen zelve verbonden worden (72). De verplichting tot betaaling behoort dan gewoonlyk tot den eigenaar! Maar hoe, indien het vruchtgebruik van eenige vaste goederen aan iemand by legaat vermaakt is? moet dan hy, die 't vruchtgebruik heeft, of hy die by Teftament erfgenaam is, de belasting betaalen ? Ik andwoorde, dat er, zoo veel ik weet, geene Wet is, welke deze vraag regelrecht beflist; ondertusfchen kunnen wy zien, wat het Romeinfche Recht, en wat de Praktyk daar omtrent bepaalt. Wat het eerfte betreft; de Romeinfche Wetten leggen den Vruchtgebruiker den last op om de reëele belastingen te betaalen, (L. 7. §. 2. L. 27.§.3.ff.de-, ufufr. & quemadmodum &c.) waar men leest: wordt een prucht gebruik nagelaten, daar is geen twyfel, of^e vruchtgebruiker moet de lasten opbrengen. MeVbet Romeinfche Recht komt ook het in Holland aangenomen gebruik over een, in zoo verre, dat de Vruchtgebruiker de belastingen der Verpondingen moete betaalen; en zulks leeren onza Schryvers over de Praktyk, gelyk voet (73), s. van leeuwen (74), en p. van dek schelling,, welke laatfte in zyne Aanteeke- nin- ( 72 ) Verg. perezius, Praeleiïion.in Cod. L.X.Tit. 16. pag. 282. nura. 19. ( 73 ) Ad ff. L, 7. T. IF. de ufufr. &c. §. 37. en 38. (74) Cenfur. Forenf. L. II. Cap. 15. pag. 174.  322 VERHANDELING ringen op den Codex Batavus van den Gel. VAN zurck met duidelyke woorden bevestigt, dat een Vruchtgebruiker de gewoone Verpondingen betaalen moet (75). Dit zy genoeg aangaande de perfoonen, die verplicht zyn te betaalen. Niets blyft dan in dit Hoofddeel overig, dan dat wy nog een woord aangaande den tyd van betaaling aanmerken. In 't gemeen merken wy aan , dat de Verponding voldaan moet worden voor 't einde van het jaar, in'twelke zy werd opgelegd; belastingen behooren fpoedig opgebragt te worden, en er zyn verfcheidene middelen gebruikt, om dezelve gereedelyk in te vorderen, zynde het Collegie van Gecommitteerde Raaden last gegeven, zich op alle wyze tebevlytigen, dat de Verponding ieder jaar naauwkeurig worde opgebragt (76). Doch wy zullen over dit ftuk nader handelen, als wy in 't laatffe Hoofddeel de rechten der Ontvangers, en die van *t Gemeene Land overwegen. C75) Op 't woord Gemeene middelen, §. 34. (76) Refol. van Holl. 10. Auguft. 1628. VIER-  over de BELASTING. 323 VIERDE HOOFDDEEL. Over den Vrydom van Verpon' dingen, J3us verre ontvouwde ik, naar myn vermogen, de natuur en aard der Verpondingen; er is nog overig, dat ik van den Vrydom van Verponding fpreke, waar in ik deze orde zal volgen, dat ik aanwyze, hoe die vrydom verzochten vergund worde ; daarna, welke goederen vry zyn', en om wat redenen de vrydom worde toegeftaan: ik gaa aanftonds ter zaak over. $• I. Over de. wyzen, op welke de vrydommen verzocht en vergund worden. Niemand heeft van zich zeiven 't recht van vrydom; belastingen worden ten algemeene nutte van alle de burgeren opgelegd, en dus zal niemand met recht kunnen beweeren, dat hy van zelfs vry moet zyn; hy geniet toch de voordeelen , die den burgeren uit het opbrengen van belastingen toevloeien, en dus zou hy onrechtvaerdig zyn, zoo hy een deel der lasten weigerde te dragen, welk gedeelte de overige burgers dan genoodzaakt zouden zyn op te brengen ; voeg er by, dat een gelyke last ligter van vele, dan van X % wei-  324 VERHANDELING weinige gedragen wordt, en dat ook met meer gewilligheid wordt opgebragt, 't gene van allen betaald wordt: een lot, dat allen ondergaan ,wei~ gert niemand te dragen (*). Waarom er ook wyslyk by 't Romeinfche Recht ftraffen gefield zyn, zoo iemand zonder wettige reden vrydom voorwendde, of zoo de ambtfchryvers der fteden, die de zaken der fchattingen behandelen, door bedrog, of om gunst te gewinnen, of wegens iemands grootere macht, onrechtmatig zyne voorwending van vrydom aannamen (77): op diergelyke wyze hebben ook de Staaten van Holland den 19. Maart 1655. verordend, dat, indien iemand beweeren mogte vry te zyn, hy zulks den Staaten klaarblyklyk moet aantoonen, die dan, na overweging der zaak, byeen nieuw befiuit zouden bepaalen, of zoodanige vrydom zou mogen gelden , dan niet ; en is den Ontvangeren en Collecteuren der verponding verboden, zonder een zoodanig befiuit der Staaten, uitftel van betaaling, of vrydom te geven (7§). Niemand, is dan van zelfs vry ! De vrage is nu, wat te doen voor iemand die billyke redenen meent te i heb-. (*) [Men begrypt ligtlyk, dat ik hier fpreke volgens de hedendaagfche gefteldheid van de Europifche Natiën in 1 't gemeen , en die van Holland in 't byzonder, gebouwd ! op de meer gezonde beginfelen der Staatkundige Inrichtin- ■ gen van Regeeringen. Waarmede het echter (gelyk boven 1 getoond is) oorfpronklyk in Europa geheel anders gelegen 1 was, toen niemand eenige lasten behoefde te betaalen, die : een vry bewooner van eenig Landgoed was, en waaruit in 1 't Europifche Staatswezen de toetïemming van 't Volk ook : nog geëischt wordt. ] (77 ) L. I. Cod. de immunit. riem. coitced. (78) Groot Placaatb. III. D. bl. 787.  over de BELASTING. 325 hebben, om vrydom te genieten ? In zoodanig geval wordt hy gelast zich by Verzoekfchrift te vervoegen aan Gecommitteerde Raaden van het Quartier, waar de goederen, wier vrydom hy verzoekt, gelegen zyn. In zulk Verzoeklchrift wordt vereischt, dat de oorzaken en redenen, waar op zoodanige verzoeken gegrond zyn, klaar en onderfcheiden worden uitgedrukt en bewezen; en indien het verzoek ftrekke tot vrydom van een geheele ftreek, dat dan zeer naauwkeurige opgaven zoo van de landeryen als huizen, die In zulke ft reeken, welker vrydom verzogt wordt, gelegen zyn, worden bygevoegd; gelyk ook, dat eene lyst van alle de gemeene fchulden, en der overige goederen, welke zulke ftreeken bezitten, worde opgegeven. Want dus fprëekt het Placaat, mitsgaders een lyst van de Obligatien, losrenten, of andere effeclen, de voorfchreeve polders ofdiftri&en toekoomende. In 't gemeen neemt men in acht, dat de ligging der landen, welker vrydom gevraagd wordt, naauwkeurig moet worden aangewezen, op dat zy, die over deze zaak uitfpraak moeten doen, in geenè misvatting vervallen; doch indien alleen verlenging van vrydommen of van verminderingen der lasten, zoo als dezelve reeds voorheen vergund waren, verzocht worde, dan worden de oorzaken en redenen , om welke voorheen die vrydom gevraagd en gegeven was, weggelaten, en worden alleen de beweegredenen , waarom de voordduuring van dien vrydom verzocht wordt, opgegeven. Dus verre aangaande de vereischtens van het Verzoekfchrift. Alzoo de Staaten zelve deze zaak moeten beflisfen, zoo hebbenGecommitteerdeRaaden last denStaaten hierop te berichten, en ten dien einde naauwkeurig X 3 te  3a6 VERHANDELING te onderzoeken , of alles waar zy, wat in het verzoekfchrift wordt voorgedragen, dan of er iets met ftilzwygen zy voorby gegaan, van die uitwerking, dat het verzoek behoore afgewezen te worden. Indien zy alles naar waarheid bevinden opgegeven, moeten zy als hun gevoelen berichten , dat de kwytfchelding behoore toegeftaan te worden; echter zoo, dat zeven Raaden in 't Quartier van Zuid-Holland, en vyf in't jQwartier van Noord-Holland, eenparig voor het toeftaan ftemmen; waarom ook de namen der berichtgevers, op den kant van 't bericht, moeten aangeteekend worden. In dit zoogenaamd Advis behoeven de oorzaken en redenen, op welke de vragers hun verzoek gevestigd hebben, niet te worden uitgedrukt, maar alleen de gronden, die Gecommitteerde Raaden bewogen, om voor of tegen het zelve te berichten; voords moet daar in onderfcheidenlyk worden uitgedrukt de dag, van welken, en de dag tot welken die vrydom diene vergund te worden, met byvoeging van het getal der mergen lands en huizen', die in de plaats, welke den vrydom verzoekt, gevonden worden, als mede hoe de landen gefteld zyn, en hoe veel zy onder den naam van verponding gewoonlyk opbrengen. Deze'zyn de voornaamfte zaken, waar op Gecommitteerde Raaden te letten hebben by het voordragen van hun gevoelen, welk dus,-naar dezen regel ingericht, ter Vergadering der Staaten van Holland gebragt moet worden, ten einde de zaak, zoo draa mogelyk, aldaar beflist worde. Maar hoe ? indien hangende de overweging over den vrydom van eenig goed, de Collecteurs ondertusfchen de betaaling afvorderen ? In dit geval kan iemand by Ge- cora»  over de BELASTING. 327 committeerde Raaden verzoeken, dat hem uitftel vergund worde, tot twaalf daagen toe in haar Edele Groot Mog. eerfte Vergadering of Reces. En indien hy na dien tyd nog langer uitftel noodig hebbe, moet hy die van de Staaten van Holland zelve verzoeken , die ze gewoonlyk toeftaan, wanneer vyfden Leden daarin toeftemmen. De vrydom nu, op deze wyze verzocht en vergund, kan geene uitwerking hebben van dien dag af dat die gevraagd, maar eerst, van den dag af dat zy toegeftaan is, waarom ook in het Octrooi de dag behaald moet worden uitgedrukt; doch zoo iemancl nog niet alles betaald heeft, wat hy van vorige jaren onder den naam van verponding fchuldig was, kan hy de vergunning van vrydom, of vermindering niet genieten, ten zy hy binnen dien tyd, welken het privilegie duurt, alles betaale; en zoo hy dit niet deed, zou de vergunning, als niet toegeftaan, gehouden, en geene nadere verzoeken toegelaten worden. Zoodanige vrydommen worden zeer zelden voor altoos gegeven, en niet dan in fommige gevallen, over welke ik in 't vervolg iets zeggen zal, maar zy zyn gewoonlyk alleen voorzekeren tyd, en kunnen niet gaan boven het tydsbeftek van 20 jaren. Nochtans is er van deze bepaling eene uitzondering, die in het Placaat met deze woorden voorgefteld wordt: Uitgezonden (de O&röien) tot het droogmaken van uitgeveende Landen, Plasfen, Meer en, en diergelyke kostbare en gevaarlyke Be* dy kingen, welke fullen moogen worden ge geeven , voor foo veel Jaaren als na gelee gentheid van faaken fal bevonden worden te behoor en, en geen con~ tinuatie van defelve O&roien als voor den tyd van vyftten Jaaren. X 4 Dus  313 VERHANDELING Dus verre van den vrydom van de gewoone verpondingen; maar war. aangaat de buitengewoone: van deze wordt nog zeldzamer vrydom vergund, en 't ftaat niet aan Gecommitteerde Raaden voor ontllag van deze buitengewoone belasting te advifeeren, offchoon zy om gansch byzondere redenen den Staaten in overweging kunnen geven, of zy niet om deze of gene byzondere redenen (door hun open te leggen) nuttig en noodzaakiyk oordeelden, ook van deze, 't zy voor 't geheel, 't zy voor een gedeelte, vrydom te verleenen, blyvende voords de beiljgfing dezer zaak aan de Staaten ( 79 ). §. II. Over den vrydom van Kerken, en an1 dere Godsdienftige en openbare Gefiicbten. Dus verre heb ik kortlyk verklaard, hoe de vrydom verzocht en vergund moete worden; zienwy nu (79) Voorbeelden van vergunden .vrydom van de buitengewoone verponding vindt men in V Groot Placaatb. SI. Ü bl. 1005. 1097. 1098. 1100. enz. Voor 't overige wegens 't. gene ik aangaande 't verzoeken en vergunnen van vrydom gezegd heb, zie men 't Groot Placaatb. IV. D. bl. 974- op 8. Januari xyoo. en VI. D. bl. 1089. op 2.6. Augustus 1728. Refolutien van Holland 26. Mai 1756. Voeg er by 't Reglement van 30. Junii 1741. in 't Groot Placaatb. VII. D. bl 1500. en 1501. waar onder andere bepaald wordt , dat de advifen van de Heeren Gecomm. Raaden op verzoeken van Frydommen &c. van Ferpondingrn £?c. tegens eene ordinaire vergadering zullen worden gebragt in de pointen van éefebryving, met byvoegingevan de Requestcn zeiven &c.  over de BELASTING. §29 nu, welke goederen de vergunning van vrydom genieten, en voor altoos van het bezwaar dezer belasting zyn uitgezonderd; laat ons van de Godsdienftige en openbare gebouwen beginnen. Dat de Kerkelyken, zoo verre zy vrygebore" nen waren, van de oudfte tyden af aan, geene belastingen betaalden, is genoeg bekend, als mede dat de Vorften uit Godvruchtige beginfelen en oogmerken htm nog verfcheidene privilegiën hebben vergund, en alle hunne Kerken en derzelver landeryen vry verklaard, nadien zy meenden,dat het onbetaamlyk ware, van zaken, die tot den Godlyken eeredienst gefchikt zyn, fchattingen te vorderen; doch daar de Geeftelyken op verfchei* dene wyzen die privilegiën misbruikten, zoo is hunne vrydom allengs in deze gewesten beperkt gewogen. Zoo heeft by voorb. willem III. Graaf van Holland in 't jaar 1328. het aankoopen van vaste goederen den Geeftelyken verboden (80), en in 't jaar 1423. vergunde Graaf jan aan die van Haarlem, dat niemand binnen hunne ftad kloosters of conventen van Nonnen zou mogen bouwen, ftichten, of begiftigen; en buiten de ftad niet nader dan een myl van Stads grondgebied, 't Zelvde bevestigde philips de Goede, in 't jaar 1426. verbiedende daar nieuwe kloosters van vrouwen en mannen te ftichten, of het getal der kloofterlingen te vermeerderen; en om deze zaak haar volle beflag te geven, verordende hy by dat zelvde Privilegie, dat alle landen en goederen van zvereldlyke perfoonen, die totdienstbaarheid verbonden en onderworpen, en aan belastingen en beden onderhevig waren, daar aan on- (8p) Busman, Utrechtfche Jaarboeken. i. d. bl.73. X 5  33o VERHANDELING onderworpen en verplicht zouden blyven, gelyk ze tot dien tyd toe geweest waren , alfchoon voorfchrevene landen en goederen, 't zy door koop, 't zy by verdrag of op welke wyze ook , in eigendom der Geeftelyken mogten komen, uitgenomen indien mogelyk deze lasten door ons vernietigd en opgeheven werden , en wy die verplichting kwytfcholHen ( 81). 't Voorbeeld van p h i l i p s de Goede werd gevolgd van karel de Stoute, die alle de goederen der Kerkelyken aan de beden onderwierp, en ten dien einde in 't jaar 1475. beval, dat er eene lyst van alle goederen, aan Geeftelyken, Kerken en Godshuyfen toebehoorende, gemaakt werde, om ze naar evenredigheid der inkomften , die ze opbragten , te begrooten. Maar de Geeftelyken ftelden zich daar zoo hevig tegen , dat na karels dood die gehele belasting te niet liep (82). Onder karel V. is echter die vrydom vernietigd; want niet alleen verbood hy den Geeftelyken by verfcheidene Placaaten allerlei verkryging van vaste goederen, maar beval ook, dat zy tot alle beden zouden opbrengen, zoo als duidelyk blykt uit het andwoord van den Prefident, wanneer de Edelen in 't jaar 1543. aandrongen, dat de nog te kort komende fomme van de Geeftelyken zou worden ingevorderd , dat de Geeftelykheid reeds de helft van haare inkomften opbragt ( 83 ). Na dien tyd (8r) Schrevelius, Befcbryv. van Haarlem, bi. 198. , (82) S. v. leeuwen, Batavia Illuftrata. Cap. XI. pag. 594. num. 164. (83) Wagenaar, Vaderl. Hifi. V. D. bl. 245. Verg. Groet Placaatb, II. D. bl. 2047. tot 2051.  over de BELASTING. 33i tyd hebben de goederen der Kerkelyken zoo wel als die van byzondere perfoonen mede opgebragt; [hoe zich dit toegedragen heeft, is boven getoond, en meer opzettelyk in de voorafgaande Verhandeling van den Heer heeneman,]; doch echter niet alle die goederen, welke tot Godsdienftige en heilige gebruiken gefchikt waren; want deze zyn fomtyds van die opbrenging uitgezonderd , fomtyds verklaard aan de belastingen onderhevig te zyn. Dus werd in 't jaar 1581. befloten , dat de Goederen van alle Godsen Armhui/en verplicht zouden zyn de verpondinge te betaalen, 't welk echter in 't volgende jaar bepaald wérd tot die goederen, die oudtyds geenen vrydom genoten hadden ; maar tegen 't einde van' dat zelvde jaar werd zulks weder tot alle zulke goederen uitgefirekt (84). Indezen ftaat is die zaak gebleven tot op het jaar 1632., wanneer den Commisfarisfen tot herftel der verpondingen door de Staaten gelast werd, datzy alle landeryen, die tot de Godshuizen behooren, zouden begrooten; zoo echter, dat aan hun, die voor het jaar 1603. aan zoodanige huizen hadden toebehoord, twee derde zou worden te rug gegeven; en welke verordening, in't jaar 1634. bevestigd werd onder deze bepaling, dat zy dien vrydom van de Staaten moesten verzoeken ; maar wat de huizen zelve betreft, en eenige andere, namelyk die uit kracht van fondatie by Aelmoesfen %v er den bewoond, deze moesten de Commisfarisfen niet waerdeeren. Doch in't jaar 1639. is dit weder veranderd, en zyn zulke huizen mede ver- (84) Refol. van Holl, 21. Novemb. 1581. 18. Tunii, 13. Deceinb. 1583.  333 VERHANDELING verklaard aan de Verponding onderhevig te zyn: 't zelvde is in 't jaar 1659. met opzicht tot de landeryen bepaald, namelyk dat deze zoo wel als de landeryen van byzondere perfoonen de belasting moeten opbrengen, ofichoon zy voor 't jaar 1603. reeds in bezit van de Gudsbuifen geweest mogten zyn (85), en deze verordening omtrent de landeryen is als nog in volkomene kracht en gebruik; maar wat de huizingen zelve betreft, is in 'tjaar 1737. goedgevonden, dat de Kerken , Godshuifen, ÜVeeshuifen en andere pieufe ge ftichten , gelyk meede alle publicque Huifen, welke ten dienfte van het gemeen gebruikt worden, en waar van geen huur word getrokken, fullen genieten vrydom van de or dinar is Verpondingen, mitsgaders van de extraordinaris Verpondingen foo meenigmaal die geheeveln fullen worden, het fy dat fy die voor deefen genoolen hebben, of niet, en fonder datfy daar toe fullen behoeven te verfoeken en te obtineeren O&roi van Haar Edele Groot Mog.(86). Doch in dat zelvde Placaat wordt er bygevoegd, dat, indien er na dien tyd zulke gebouwen gefticht worden, zy niet vry zullen zyn dan by byzondere vergunning der Staaten, en dewyl het getal der huizen, tot Godvruchtige gebruiken gefchikt, dagelyks toenam, hebben de Staaten in 't volgende jaar bepaald, dat in 't toekomende geen vrydom meer gegeven zou worden aan (85) Refol.van Holl. 16.Decemb. 1626.2.Auguft. 1627. 9. Novemb. 1634. 19. Januar. 1639. 19. Junii, 22. Februar. 1659. Refol. van Conftder. ten tyde van de tVitt. bl. 484. (86) Groot Placaatb. VI. D. bl. 1134. Refol.van H08, 15. Januar. 1737.  evER de BELASTING: 333 aan zoodanige gebouwen, die op kosten van byzondere lieden gefticht mogten worden; oorlovende nochtans om vrydom te mogen verzoeken voor die gebouwen, welke van Collegien, of tot gebruik der fteden en andere plaatzen naderhand gefticht zouden worden. Dit alles raakt de Kerken , en Godsdienftige gebouwen der Gerefor■ meerden, en der overige Proteftanten; want de« ze laatften genieten in dit geval dezelvde voorrechten als de Gereformeerden; en wie door Proteftanten verftaan worden, leert dat zelvde Placaat, waar van ik zoo even fprak, namelyk de Lutheranen, Remonftranten en Mennoniten (87). ïn opzicht der Roomsch - Katholyken is 't geheel anders gelegen ; hunne Kerken, Godvruchtige geftichten, en overige goederen van dien aart zyn aan de Verponding onderhevig, ja ook bovendien moeten zy voor die huizen , waar in zy hunnen godsdienst verrichten, binnen honderd jaren, driemaal de belasting van Collateraal opbrengen; 't welk niet alleen plaats heeft in de fteden, maar ook op 't platte land; waarom de Magiftraten der fteden en dorpen verplicht zyn aan Gecommitteerde Raaden de lyften over te zenden, uit welke gezien kan worden, welke gebouwen overal tot dit gebruik 'dienen ( 88 ). ( 87 ) Groot Placaatb. aangeh. pl. (88) Aldaar. VI. D. bl. 1039. Wagen aar, XIX. D. bl. 229. 230. Wat de Joden betreft, ook die hebben fomtyds vrydom verzogt, en niet vergeefs; want er zyn voorbeelden van vrydom aan hun vergund voor huizen? die zy tot Synagogen gebruiken, te Amfterdam en te Rotterdam. Zie dezelve in V Groot Placaatb. VII. D. bl. 775. 776, 777. S.iil.  33? VERHANDELING §. HL Over den Vrydom van de goederen der Edelen. Dat de Edelen federd den tyd, dat de Franken deze gewesten bekwamen, van alle belastingen vry, en behalven ter verdediging van 't land tot niets verplicht waren , hebben wy in 't eerfte Hoofddeel reeds gezegd, en verfcheidene Schryvers hebben dit buiten allen twyfel gefteld; maar by aanvolg van tyd, dewyl die vrydom velen hard viel, zyn hunne privilegiën iiit verfcheiderlei oorzaken beperkt en verminderd geworden , zoo dat karel V. den 6. Julii 1515. wanneer hy den Hollanderen de nieuwe belasting der landeryen opleide, eindelyk bevel gaf: dat de Eedele Mannen zouden betaalen van de Landen, die zy niet te leen houden, maar van Landen die zy te leen houden daar of zullen zy vry weefen, mits den dienst die zy daar af'fchuldig zyn, ende van eigen Landen, dat zy huur en, of bruiken, zullen zy meede gelden en betaalen nae beur bedryf. en den 8. September 1518. die Eedelen van den Lande leevende, ende ben gedraagende als Eedele Mannen zullen vry zyn van heure Landen, die zy van ons te leen houden en zelfs gebruiken ( 89). Dus is allengs hunne vrydom geheel verdwenen; want men vindt, dat de Steden in 't jaar 1544. den 5. Maart op die voorwaarde hunne toeftemming gaven , dat daarin moesten dragen: Vryen', Geeftelyken en Waereldlyken, Eedelen en Oneedelen, en die in de Schildt'aaien niet gewoonlyk zyn te contribuee- ren (89) Groot Placaatb. II. D. bl. 3047. en 2051.  over de BELASTING. s3g ren (90), en dat in 't zelvde jaar de ftad Leiden een voorftel deed over de wyze, om de 150000 gl. op te brengen, half op de Mor gentalen over vryen en onvryen (91), en dat de Édelen bewilligden in ƒ150000. of/160000. op deSchildtaale der vryen en onvryen, half op de waerde van de Landen by de''10penn. over Eedele, Geeftelyke en Waereldlyke (92). Jaa ook in'tjaar 1553. befchouwden zich de Edelen zelve als aan de belastingen onderworpen , gelyk uit de volgende woorden blykbaar is: de Eedelen confenteeren in de petitie van 200000., te vinden op den 10 penn. van alle onroerende goederen, als Huyzen, Landen, Tienden, Duynen, Molen, Visfcheryen, en alle diergelyke, daar op de tiende penningen ghe- gadert zyn geiveest in den jare 1543. — ' ■ van welke 10 penn. zullen alleen exempt blyven Huyzen Arme luyden toekomende waardig weezende in huur een pond groot 's Jaars, -— insgelyks de order van de Mendicanten, en alle anderen die vrydom genoten hebben in den Jaare 1544.; Zullen ook vry weezen, Stadhuyzen, Waege'n, Hallen, Mondelings huyzen , enz. C93). Hier vindt men niets van den vrydom der Edelen; er worden opgenoemd, wie vry moeten zyn, maar onder deze worden de Edelen niet gemeld; ja zelfs zy zeggen, dat vry behooren te zyn, die in den jaare 1544. vrydom genoten hadden. Maar nu blykt uit het te voren gezegde , dat de Edelen toen ter tyd ook betaald hebben. Eindelyk heeft (90) Regift. van adr. v. d. goes, bl. 9. (91 ) Aldaar, bl. 18. (92) Aldaar, bl. 19. verg. 18-22. Januar. 1545. (93) Aldaar. 6. Maart. 1553. bl. 5,  33r5 VERHANDELING heeft Keizer karel V. alle de privilegiën van vrydom der Edelen als met eenen flag vernietigd, met deze zeer aanmerklyke woorden, generalyk gederogeerd hebbende alle Privilegiën weezende contrarie de defenfie en befchermenisfe van den Lande, dat dezelve niet en moogen fubfifieeren , ende van waerde weezen, door dien dat zyne Majefteit die niet en heeft moogen geeven zonder wil' le, weeten en confent van de Staaten, als daarby heur benomen wefende een party van haar defenfit (Q4) (*)• &1 niet a^een hebben zy van ge- (94) Aldaar. 2. Nuvemb. 1553. bl. 48. verg. 15. Oétob. 1554- bl. 39- (*) [Men vergelyke hierby de aanmerkinge, boven bl. 178. en 179. waarmen vindt, dat deze Derogatie door de Staaten zelve verlangd was, en wel, op zulke wyze, datzy den Keizer verzochten, zulks te doen, uit kracht zyner Oppermacht , als Graaf en Souverein, uit zyne zekere (Vetenbeid en motu 'proprio, of uit eigen beweging; zie ook bl. 346. gevende ongetwyfeld daarmede te kennen, dat zy liefst wilden, dat de Keizer dit dede door en uit zich zeiven, zonder door de Staaten daartoe aangezocht te zyn. Zelfs verzochten zy, en verkregen ter zelfder tyd een zoo genoemd Octroy van Derogatie , volgens 't Verhaal van van dek. gozs, Regift. III. D.bl.456. Eodemheeft deMajefteytons geaccordeert Oêtroy van Derogatie tegens alle die gene, die exemptie praetenderen op het Confent van /"30000a. guld. En dit gefchiedde uit hoofde, dat de Graaf van Egmond met enkele andere Edelen dien Vrydom bleven volhouden, en wien de Keizer ook afzonderlyk Privilegie gaf, om dien Vrydom voor zich te behouden: waar tegen de Staaten zich fielden, en hen party formeel wilden maaken, om met den Procureur Generaal in Judicio gevoegd, hein dien Vrydom te betwisten bl. 457. En 't is by die gelegenheid, dat men vindt opgeworpen , (gelyk een aandachtiger inzicht van den zamenhang aanduidt.) dat zyn Majefteit zonder der Staaten Confent dien Vrydom niet konde geven. Waarvan hec tegendeel anders zeker genoeg, en reeds op.  over de BELASTING. 33/ gekochte, gehuurde , of op andere wyze verkregen Janden, de belastingen betaald, maar onder karel V. waren reeds hunne leenen aan belas* tingen onderworpen; zoo als uit de Registers van Holland op het jaar 1566. overvloedig blykt, uit welke dit volgende getrokken is, (de woorden zyn zeer nadruklyk) : de Staaten verft aan hebbende, dat de voorfz. Heere Prince in meening zoude zyn, te ontbieden alle Leenmannen van den Lande van Holland, en haar luyde te doen vernieuwen den Eed die elk refpe&ivelyk uit zaaken van haar leen hadde gedaan, met belofte van te dienen op en jegens een ygelyk, en daar 't zelve haar luyde geboden of geordonneert zoude tvorden, en verder als de Mesfive van de Hertoginne Regent 't zelve breeder inhoud, en verftaande dat de voorfz. Ampliatie van den oude en gexvoonlyke eed zoude tendeeren , tot befwaarnisfen van opgemerkt* door den Heer s. vsn slingeland, Staatk. Gefchr. I. D. bl. 16. en volg. die dit zelfs een glimp noemde, die men daar aan gaf. De Heer vanslingel. zal ook wel gelezen hebben, hoe nog in laater tyd de Staaten , om 't misbruik van de nieuwe Vrydommen voor te komen , aan Koning philips in 't jaar 1556. by van der goes, IV. D. bl. 452. verzochten, dat zyne Majefleyt niemand van de andere Exempten eenige gratie fal accorderen, fonder de Staten NB. by train, van Jujlitie daer op geboort te wefen. Doch waarop die zelfde Staaten deze aanmerklyke woorden, die alles afdoen, volgen laten: dan ingevalle fyne Majefleyt bet felve niet en foude willen accorderen, dan dat V felve by fyne Majefleyt niet gefchieden en fal, fonder de Staten by fyne Maiefleyt daer op geboort te wefen, foo fyne Majefleyt, de Staten daerop geboort hebbende, als dan noch doen mach dat fyne Majefleyt gelieft, ende mitsdien sïks handt daer door niet gesloten en werdt 1 Y  538 VERHANDELING van de voorfz. Leenen, die van andere natuur' in de voorfz. Landen zyn dan elders, in alles geredigeert zynde tot allodiael en eigen goed, dragende alle Lasten, en contribueerende in alle ordinarifcbe en extraordinarifche ommefta* gen fonder eenige exemtie te genieten ( 95 ). Na dezen tyd zyn de Edelen befchouwd als aan de betaaling onderhevig, en hebben niet langer beweerd vry te zyn ln gevolge daar van werden in 't jaar 1583. de Stéden gelast naauwkeurig op te teekenen alle de vaste goederen, en bezittingen, den Edelen en Ridderen toebehoorende, midsgaders alle de rechten, welke zy op die goederen hadden , ten einde ze in de op-fchryving mede te begrypen (96); dus ook by de vernieuwing der Verponding gemaakt in'tjaar 1627. werd den Commisfarisfen last gegeven,dat zy de Ridder - Hof fteeden naar den vyfderi penning moesten begrooten (97); en 't is eene bekende zaak, dat hedendaags alle de Edelen even gelyk de overige burgers tot alle lastfn, en byzonder tot de Verpondinge, mede opbrengen. Wat aanbelangt de Princen van Orange; het gebruik brengt mede, dat zy van hunne landeryen en domanieele goederen de Verpondingen betaalen, zoo als zulks verfcheidene Staatsbelluiten, in de bnderftaande aanteekening opgegeven, bevestigen (98); maar dat zy ten opzicht van hun- (91;) Regift. van van den ende, of Refol. van Holland 27. lanuar. 1566. (06) Refol. van Holl. 2S. Mai 1583. (97) Aldaar. 2. Auguft. 1627. Art. 29. (98) Aldaar. 5. Maart 1583. 5. Maart, 9. Oftob» 1588.  over bë BELASTING. 330 hunne Huizen en Lusthoven vrydöra genieten ( 99 ); nochtans ziet deze vrydorh wel voornamelyk op zulke goederen, welke reeds door willem li bezeten werden; want die, welke HooggemeJde Vorften naderhand aangekocht hebben * genieten dit voorrecht in geenen deele, maar zyn zoo wel als de goederen -van byzondere perfoonen de Verponding onderhevig. $. IV Över deh vrydom van Buitcnlandfchè Afgezanten. Meri vraagt, óf naar 't gëmeéhe Volksrecht aan vreemde Afgezanten geen vrydom van Verponding toekome? dit ftuk kontwyfelachdgfchynen, omdat Gezanten geene onderdanen zyn yan die Volkeren, tot welke zy afgezonden worden4 ja dat ook deze over hen geen Rechtsgebied hebben ; doch zoo men de zaak recht overweegt, zou ik denken, dat hun deze vrydom behoore ontzegd te worden. De reden is niét ver tezoe^ ken. Alle vaste goederen, zoo in de fteden als op t platte land, zyn by ons met belastingen bezwaard; als zy verkogt worden, verkoopt meri ze met de lasten, die er op ftaan; en 't is niet in de macht van den verkooper, dezelve zoo teverkoopen, dat het Gemeene Land zyn recht vers heze; derhalven hy die ze koopt, erkent altyd ftilzwygende de verplichting om de belastingen te betaalen i en deswegens verkrygt ook geen Afge* zari C 99) Refol. yan Gecommht. Raaden, 27. Maart tsgtk lp. Januar. 15.98. 2J. Decemp. 1Ó55. * Y a  3,y den Heer van de wa ll, bl. aSS.aanm. t'. als ook by den Heer a. h. van der mey, van der linben in eene fraaie en nuttige Verhandeling de Privilegiis Monetariorum HoUandia. Anno 1765. Lugd, Bat. fea. Hl. fag. 58. en volg. Y 5  346 VERHANDELING Maar rnen zou kunnen vragen, of dit privilegie onder de volgende Graaven altyd van kracht geweest zy? Ik andwoorde, zoo fchynt het, nadien zy allen het zelve uitdruklyk hebben bevestigd: nochtans is er reden om te twyfelen, of het ten tyde van karel V. en philips III. met de daad van kracht geweest zy. Die reden van twyfeling is daar in gelegen, dat, alfchoon karel en philips zoo wel als hunne Voorzaten, de privilegiën der Munters bevestigd hebben , het echter fchynt, dat in die tyden alle vrydom ganfchelyk is opgeheven geweest: [zie bl. 178. volg.] toen ook hielden de Edelen , en de Kerkelyken , en ook anderen op eenigen vrydom te genieten ( 12 ) , en karel V. in 't jaar 1553. allen vrydom opheffende, voegde er [gelyk wy boven zagen , en in de aanteekening nader verklaarden ] deze reden by , generalyk gederogeerd hebbende olie privilegiën weezende contrarie de defenfie en be/chermenisfie van den Lande, dat dezelve niet en moogen fiubfifteeren , ende van waerde weezen, door dien dat zyne Majefteit die niet en heeft moogen geeven zonder mille, weeten, en confent van de Staaten, als daar by heur benomen wordende een party van haar defenfie (13). Weshalven ook de Staaten in 't jaar 1554. in de bede van 200000 gl. bewilligden, onder die voorwaarde, niemand exempt, en dat niet tegenftaande eenige privilegie, exemtie, ofte vryheeden, die zy ofte eenige van heur lieden ter contrarie hebben, of alle geer en mo- (12) Verg. den Heer heeneman, Verhandeling over de Graaflyke Beden. Hoofdd. IV. §. 18-23. (13) Adr. v. p. goes-, op't jaar 1554. bl.48.verg. 15. Octob. deszelvden jaars bl. 3p.  over de BELASTING. ' 347 mogen, boe die ook geclaufuleert moge zyn, en dat overmits de noodzaaklykheid van deeze teegensVJoordige Oorlog, en dat de voorfchr. beede geconfenteerd werd ter defenfie van 't Land, zyn Majefteit believe wille, alle het zelve uit zynezeekere IFeetenfichap en motu proprio te derogeeren (14). Of derhalven in de beroerde tyden, de vrydom der Munters met de daad hebbe opgehouden, dan of zy dien ftilzwygende genoten hebben, durf ik niet beflisfen; maar dit is ondertusfchen zeker, dat alle hunne voorrechten, door de Staaten en den Prins van Orange van nieuws bevestigd zyn, zoo als blykt uit den Brief van 3. Oef ober 1575. (15); maar wanneer de Munters in 't jaar 1583. van de Staaten nadere verklaring van 't privilegie verzogten, en beweerden, dat het zelve niet alleen tot de accyfen, maar ook tot de verpondingen betreklyk was (16), verklaarden de Staaten 't volgende jaar, dat de Munters even gelyk de overige burgers de oorlogslasten moesten dragen, zoo ze niet by exfiecutie en op verlies van alle privilegiën ter betaaling wilden genoodzaakt worden ( 17); en als de Munters in dat zelvde jaar by Verzoekfchrift zich beklaagden , dat zy door dit andwoord ten hoogften .bezwaard waren, hebben de Staaten nogmaal goedgevonden en gelast, dat zy,byprovifie, verplicht waren om alle Jasten en fchattingen mede op te brengen, wordende hun echter da vryheid (14) Adr. v. d. goes, op 't jaar 1554. bl. 2. verg, pp 't jaar 1553. bl. 5. (15) Byden Heer van de wall. bl. 1386. f 16) Aldaar, bl. 1443. (17) Aldaar, bl. 1453.  34? VERHANDELING heid gelaten, hun recht, dat zy voorgaven hun toe te behuoren, in rechten te vervolgen (18). De Munters dan , als niet machtig toen langer wederftand te doen, betaalden, maar deden plechtige tegen betuiging, dat, fchoon zy betaalden, zy echter van hunne privilegiën op geenerlei wyze afzagen , maar integendeel op dezelve bleven aandringen, zoo dat deze betaaling in vervolg van tyd nimmer ten nadeele van den vrydom, dien zy van de oudfte tyden af genoten hadden, zou mogen ftrekken (19). Die zaak is tot op heden toe in dezen ftaat gebleven; de Munters betaalen de verpondingen, en hebben na 't jaar 1584. (ten minlten zoo veel ik weet) daar over geen verfchil meer gemaakt. Voor 't overige zy my vergund dit nog aan te merken, dat zy, naar myn oordeel, toen ter tyd zeer onbillyk op vrydom aandrongen; want ieder weet, dat alle privilegiën in geval van den uiterften nood uitzondering lyden, en wie kan ontkennen, dat dit toen het geval was, daar men eenen geduchten oorlog tegen den machtigen Koning van Spanje voerde ? Weshalven het niet billyk was in eenen zoo hagchelyken toeftand van zaken zich aan de gemeene lasten te willen onttrekken; waarom ook de Staaten hun met het hoogfte recht den vrydom weigerden; hadden zy gunftiger tyden afgewacht (by voorb. na den Munfterfchen vrede), en dan op grond der privilegiën vrydom verzogt, zouden de Staaten mogelyk met dat zelv- ( 18 ) 't Request der Munters is te vinden by van de wall, bl. 1455. en 't Andwoord der Staaten. bl. 1457. (19) Aldaar, aangeh. bl. en volg. va%. 1459. 1460. en 1461.  over de BELASTING. 349 zelvde recht als voorheen zulks niet hebben kunnen afllaan. Tot dus verre over de Munters; maar wat de Munthuizen der Staaten van Holland zelve betreft, deze zyn by afzonderlyke O&rooien vry verklaard. Want wanneer de Regeering van Dordrecht den Staaten van Holland te kennen gaf, dat de munten, geduurende een reeks van jaren geene verponding hadden opgebragt, verklaarden de Staaten den 25. Februari 1667. dat de munthuizen, als die hun toebehoorden, van de verpondingen vry zyn, zoo van die, welke voorheen waren ingevorderd, als van die, welke naderhand opgelegd zouden worden (20). Maar op dat de Munters dit privilegie niet mogten uitftrekken tot alle huizen, die zy bewoonden , werd in dat befiuit bygevoegd, dat onder de voorfz. exemptie niet fullen weefen begreepen foodanige huyfen, dewelke buyten of' af fonderlyck van de voorz. reffeclive munten by de Muntsgezellen ofte andere officianten van de munte bewoond vierden (21). % VI. Over de redenen, om welke vrydomntea gegeven worden. Hebben wy tot dus verre afgehandeld de perfoonen , die ten opzichte der vaste goederen, van de Verpondingen vry zyn, of ten minften vrydom (20) Refol. van Conftder. ten tyde mbdbwitt bl, 795- en 796. (ai) Aldaar, op 't einde.  85© VERHANDELING dom beweeren; nu is nog overig, dat wy zierij om welke redenen de vrydom gewoonlyk van de Staaten vergund wordt: van elk dezer zal ik afJ zonderlyk fpreken, en wel in de eerfte plaats van brand. Reeds oudtyds werd onder de allerbillykfte redenen, om vrydom te vergunnen, brand gereekend; zoo als blykt uit een privilegie van Hertog maximiliaan , gegeven in 'tjaar 1480. waar by bepaald wordt, dat de beden niet gevorderd moeten worden van plaatzen, die door brand veel geleden hebben, met byvoeging, dat in alle beden een zwaare brand voor eene rechtmatige reden om niet te betaalen gehouden moet worden (22). En te recht; want iemand, wiens meefte goederen door de viamme verteerd zyn, kon met geene billykheid ter voldoening der beden aangefproken worden, waarom ook onze Staaten in dit ftuk den brand gewoonlyk mede in aanmerking nemen, zoo dat zy deswegens meermalen vrydom van Verpondingen gaven; dus, om maar ée'n voorbeeld by te voegen, werd in 't jaar 1606. aan eenige huizen , die in 't dorp Noordwyk door 't vuur verteerd waren, vrydom voor tien jaren vergund f 23) ; doch, dewyl niet zelden door verzuim en onachtzaamheid der bewoonderen een huis door de vlammen verteerd wordt, zoo hebben de Staaten in 't jaar 1708. verboden, dat Gecommitteerde Raaden in 't vervolg, (22) Groot Placaatb. II. D. bl. 670, (23) Refol. van Holl. 17. Novemb. 1606. verg. var» Zurck, Cod. Bat. op 't woord brand. §. 1. maar de Refol. van Holland van 23. November 1654. en 24. Maart 1655. welke hy als daar toe behoorende, aanhaalt,fpreken niets van brand.  over de BELASTING. 351 volg, in opzichte van afgebrande huizen, tot vrydom zouden advifeeren (24); doch deze bepaaling, ziet naar myn oordeel alleen op zulke huizen, die weder opgebouwd worden; 't welk daar uit blykt, dat er omtrent huizen, dieniet herbouwd, of die vrywillig weg geruimd worden , een Placaat van het tegendeel voor handen is ; hebbende de Staaten toegeftaan , dat zoo t'eeniger tyd een huis door 't vuur verteerd, en geen ander in des zelfs plaats opgebouwd werd, als mede zoo een huis werd weg geruimd, en de ledige plaats niet dienen moest ter verbetering der Steden , of van tuinen of andere plaatzen, dat het, zeg ik, in zulke gevallen zou vryftaan, in 't volgende jaar na de afbranding of afbreking, zulke huizen voor altoos van den last der verponding te ontheffen, en op de gemeene lysten door te haaien, zoo echter dat de Magiftraten zoo wel in de Steden als op de Dorpen verplicht worden zulks aan 't Collegie van Gecommitteerde Raaden te berichten, als ook dat zy te gelyk van de nieuwe en herbouwde huizen aanteekening moeten houden (25). Met afbranding wordt gelyk gefield eene ongelukkige Verwoesting, die insgelyks voor eene rechtmatige reden om vrydom te 'vergunnen gehouden wordt, waar van ons de Heer wagenaar , Schryver der Vaderl. Hiftorie, een aanmerklyk voorbeeld opgeeft (26): want wanneer het (24) Refol van Holl. 5. Mai 1708. Somtyds echter Wordt de brand nog'gereekend onder de redenen om vrydom te verzoeken, en toe te ftaan. Zie een voorbeeld in V Groot Placaatb. VI. D. bl. 1095. (25) Refol. van Holl. 26 Olïob. 1741. (aö) Vadert. Hifi. XII. D. bl. 434. 435.  352 VERHANDELING het Kruidmagazyn, naby Delft, door toeval gefprongen zynde, zeer aanmerklyke fchade aan byna de ganfche ftad had toegebragt, gaven de Staaten vrydom van verpondingen voor vier jaren aan alle de huizen, en voor 14 jaren aan zulke, die geheel verwoest waren, en van nieuws herbouwd moesten worden; dus ook als de Molen in het dorp SPYKden 1. September 1717. door zwaaren ftorm was omvergeworpen, is de verponding op de helft verminderd, om hem te gereeder te herbouwen ( 27 ). Eene andere reden van vrydom, is de Overftrooming, eene ramp, die meer dan anderen in Holland plaats heeft; want daar onze Provincie overal met vele wateren omringd is, die niet dan met zeer groote kosten, en moeiten door dyken bedwongen kunnen worden, 'zoo gebeurt het byna jaarlyks, dat de vloeden door 't geweld der winden de dyken doorbreken, en een deel der landeryen onder water zetten; weshalven ook in 't even gemelde privilegie van Hertog maxi mili aan, de watervloeden als eene rechtmatige reden om geene beden te betaalen worden aangemerkt (28). Dus gaven ook Gecommitteerde Raaden een uitfteekend bewys van billykheid , wanneer zy in 't jaar 1595. verboden verpondingen van die landeryen te heffen, welke onder water lagen C29). Wel is waar, dat den Commisfarisfen, die in 't jaar 1627. de verpondinglyften moeften verbeteren , last werd gegeven, alle de landeryen , ook de ondergevloeide niet uit- (27) Groot Placaatb. V'. D. bl. 1093. 1094. I, 38) Aldaar. I. D. bl. 670. (29) Refol. van Gecomm. Raaden 3. April 1595.  over de BELASTING. 353 uitgezonderd, te begrooten, maar dit gefchiedde niet met oogmerk, om dezelve aan de betaaling te onderwerpen; want aanftonds wordt er bygevoegd , dat de Staaten zich de macht behielden, dezelve daar van uit te zónderen (30); en bovendien , omdat het niet aan Gecommitteerde Raaden ftaat iemand vrydom te geven, zelfs niet, al ware de reden hoogst betaamlyk (31). Hedendaags wordt wegens eene zwaare overftrooming altoos vrydom van verpondingen vergund, zoo nochtans, dat die fomtyds voor eenen langeren, fomtyds voor eenen korteren tyd worde uitgeftrekt, naar evenredigheid der geledene fchade, 't gene met honderden voorbeelden zou kunnen bewezen worden (32). Maar hier uit ontftaat de vraag, of iemand zich zeiven van de belastingen kan vrymaaken, door de goederen te laten varen, en die aan 't gemeene Land af te ftaan, wanneer dezelve zoo verflegtzyn, dat hy die liever wille verlaten dan verbeteren, of wanneer de lasten zoo verhoogd worden , dat de jaarlykfche inkomften niet toereikende zyn om die te voldoen, ja dat de waerde der goederen zelve daar toe niet genoegzaam zy ? Om hier op behoorlyk te andwoorden, zal ik eerst opgeven, wat de Romeinfche wetten dezen aangaande bepaalen , vervolgens wat de Placaaten van onze Staa- fj3o) Refol. van Holl. 2. Auguft. 1627. Art. 81. waar men leest: omdat de remhften daar over gerefolveert zyn aan de Staaten, Doch voor gerefolveert moet buiten twy* fel gefield worden gereferveert. (31) Verg. BYNKershóek, Quaft. Jut. Publ. L.IT* Cap. 22. pag. 355. ( 32 ) Zie onder andere Groot Placaatb. VI. D. bl. togi. tot I!3%> z  354 VERHANDELING Staaten daar omtrent beveelen. Betreffende het eerfte. Uit de regelmate van 't Romeinfche Recht blykt ligtlyk, dat het niet geoorloofd was de landeryen voor de lasten te verlaten, (Z.34. ff. ad municip. en L. 64. ff. de ufufr?) op de eerfte wet teekent bartoiüs aan, dat een onderzaat van de lasten niet ontheven wordt, al wil hy van die landeryen afllaan, uit welker hoofde hy gehouden is dezelve te betaalen; 't welk ook van baldus op de laatfte Wet volkomen bevestigd wordt, waar hy zegt: indien een landbouwer eene heffing zy opgelegd, in opzicht van eenig woonhuis, en die heffingen zoo zeer verhoogd zyn, dat ze de waerde van dat huis te boven gaan, zoo zal hy echter van die heffing niet bevryd worden , alfchoon hy van dat huis afftand deed, omdat deze last niet enkel reëel, maar van wegen de zaak aan den perfoon gehecht is: weshalven hoewel wegens dien afftand de zaak ontbreekt, nochtans de perfoon niet ontbreekt, die uit zich zeiven hoofdzaaklyk verbonden blyft (33): ook kan men niet zeggen, dat zulks onrechtmatig of onbillyk is; want indien het eenen ieder zoo maar vry fiond, wanneer hy zulks goedvond, van zyne landeryen afftand te doen, dan zou dit al dikwyls gefchieden, niet zonder groot nadeel van het gemeene Land, namelyk, zoo wanneer de landeryen geheel onvruchtbaar, of door fchuld der bebou weren zoo uitgemergeld en verflegt waren , dat ze byna geene vruchten gaven, of zoo ze door overftrooming zoo waren ondergevloeid, dat ze niet dan met groote kosten , en die de waer- C33) Voeg er by perez. ad L. X. T. 17. Cod. dt In* diSt. nut». 27.  over de BELASTING. 355 waerde der landeryen zouden te boven gaan , tot den vorigen ftaat konden herfteld worden; want in zulke gevallen zouden de landen afgeftaan, en 't gemeene Land van zyn recht beroofd worden; waarom er in Holland wyslyk voorzie^ ning gedaan is, dat de landen niet afgeftaan kunnen worden , dan onder zekere bepaalingen , welke 't niet onvoegzaam zal zyn kortlyk te ontvouwen. Voor eerst, 't is niet geoorloofd van landeryen af te ftaan, ten zy alle de lasten tot op den dag van afftand toe betaald zyn; want daar fomtyds de landen wegens de toekomende lasten worden fpa geftoken ; zouden zy veel meer met den voet geftoten worden, wanneer de lasten van voor-, gaande jaren nog niet voldaan waren, Maar ten tweeden, de afftand van landeryen is niet toege? ftaan aan hun, die nog andere en betere landeryen in 't zelvde Ambacht bezitten ; de reden is ligt te begrypen; want daar belastingen en tollen gelyklyk moeten gedragen worden, zoo is billyk, dat hy, die zeer goede landeryen bezit, en dezelve behouden wil, ook de flegtere met de las* ten houde, dewyl hy van de goede landen over-' vloedige vruchten trekt. Uit deze verklaring vloeit voord, dat iriüien hy de goede landeryen te gelyk met de flegte ten behoeve der fchatkisf: wilde afftaan, hem zulks geoorloofd zy (34)* Doch nie't tegenftaande deze bepaalingen, heeft de boosheid der menlchen, de uitvindfter van listen en bedrog, de voorzichtigheid der Wetge? veren zoeken te loor te ftellen; want zy die on» vruchtbare landeryen hadden, ftonden die af, en ver* (34) Refol, van Holl. 6. Maart 1751, Z »  356 VERHANDELING vereerden of verkochten ze voor eenen geringen prvs aan arme lieden, die buiten ftaat waren, de lasten te voldoen ; op deze wyze werd aan het land zyne inkomst benomen, en de vorige eigenaars van 't bezwaar der lasten ontheven; maar om ook dit voortekomen , hebben de Staaten goedgevonden, dat de Gerechten en Schouten, voor" het doen der Overdracht, genoegzame borgtocht moeten vorderen, 't zy van de koopers, 't zy van de verkoopers, dat namelyk voor ten minften zes volgende jaren de belastingen naauwkeurig betaald zullen worden; voords dat geene vaste goederen op eenigerlei wyze vervreemd mogen worden, ten zy dat alle de Verpondingen betaald zyn (35); eindelyk, dat indien by exfecutie der landeryen, waarvoor de verpondingen gevorderd worden, het gemeene Land niet voldaan konde worden, de overige goederen der eigenaren ook zouden verbonden zyn, en by exfecutie verkogt moeten worden. Ik heb eenige hoofdoorzaken opgenoemd, ora welke vrydom verzogt en vergund wordt, maar ook kan men in 't gemeen er byvoegen, dat de vrydom gewoonlyk niet gegeven wordt dan aan hun, die zwaare ongelukken geleden hebben. Dus leest men, dat dezelve fomtyds toegeftaan is wegens hevige ftormwinden, die huizen en gebouwen hadden ter nedergeworpen, fomtyds wegens een brand door den blikfem veroorzaakt, fomtyds ook wegens befmetlyke ziekte van 't vee (36). Maar ( 3; ) En zoo zy dit niet doen, vervalt de Secretaris of Griffier ieder reis in eene boete van 100 gl. Refol. van Holl. 14. Decemb. 1751. (36) Groot Placaatb. VI. D. bl. 1095. 1097. 1107.  over de BELASTING. 357 Maar mogelyk vraagt men, tot wiens nadeel deze vrydom lbrekke ? of van den Souverein, die denzelven vergunt, of wel van de overigen, zoo dat die verplicht worden het aandeel der vryen te voldoen? Ik andwoorde, zulks benadeelt enkel het land, maar niet de overige ingezetenen; dit leert de daaglykfche ondervinding, en 't gewoone formulier van vergunning; want als iemand verklaard wordt vrydom te zullen genieten, dan wordt er gezegd, dat het aandeel dier plaats, waar hy woont, voor die fomme, welke vry gegeven wordt, zal verminderen; 't zelvde heeft plaats, wanneer aan een geheel dorp, of ftad, 't zy voor de ganfche fomme, 't zy voor een gedeelte vrydom verleend wordt (37); en hier in volgen onze Staaten op eene uitfteekende wyze de billykheid, overeenkomftig de beginfelen van 't Romeinfche Recht, die duidelyk leeren, dat het niet fiegts onbeftaanbaar is met de wetten, maar ook ftrydig met de natuurlyke billykheid, dat andere voor vreemde fchulden gemoeid zouden worden (38). Aanmerkingswaardig zyn hier ook de woorden van Koning theodorictjs(39): Ouzemilddadigheid'(zegt hy_) willen ivy niet, dat een ander nadeeligzy, zoo dat 't gene den eenen gegeven wordt, tot fchade van den anderen gereekend zoude vjorden; en wy begeeren niet, dat van iemand opgebragt worde, 't gene wy naar onze menschlievendheid aan een ander hebben kwyt gefcholden; op dat niet, (37) Groot Placaatb. VI. D. bl. 1093,1094. en overal. (38) Lex un. Cod. ut nullus ex vicaneis &c. (.29) Cassiodorus, Lib. II. variar.C.p. 16, 2 3  358 VERHANDELING niet, hi gene onbiüyk ware, de begiftiging, van eenig verdienfïelyk niensch tot benadeeling van den onfchnUigen gedye. ——* Dus verre van de VrydommeHi V YF-  over de BELASTING. 359 VTFDE HOOFDDEEL. Over de Invorderaars der Verponding; als mede over 't recht van 't Oe* meene Land. , §. r, Wie Ontvangers en Gadermeesiers ge* naamd worden. Heb ik in de vorige Hoofddeelen breedvoerig, over den aard der Verponding gehandeld, en alles wat daar toe fchynt te behooren, onderfcheidenlyk opengelegd ; daar blyft overig , dat ik in dit laatfte Hoofddeel iets zegge aangaande de perfoonen , die over de invordering der verpondingen gefield zyn , als ook aangaande de rechten, die aan 't Gemeene Land op de goederen der Onderzaten, en van de Ontvangers der verponding, toekomen. Laat ons van de algemeene Invorderaars een' aanvang maaken. - Ieder weet, dat den Magiftraten, zoo in de Heden als op de dorpen, de bezorging om de belastingen in te vorderen is aanbevolen; maar dewyl deze zaak gevoeglyker door eenen dan door velen kan bezorgd worden, is't gebruiklyk, dat de Magiftraten eenen zekeren perfoon verkiezen, wien zy deze bediening toebetrouwen; en zulke perfoonen worden in de fteden Ontfangers der Verpondingen , en op de dorpen Gaarders en Collectsurs genaamd; 't gene genoeg bekend is. z 4 S. II  3fJo VERHANDELING Over de Borgfiellingen, die de Ontvangers, en Gaarders geven moeten. Gelyk in onze landen niemand tot het bellier van 't Gemeenelandsgeld wordt toegelaten, ten zy hy genoegzame borgtocht flelle, zoo worden ook de Gadermeelters en Ontvangers der Verpondingen niet toegelaten, vooral eer zy genoegzame verzekering geven , dat het Land geene fchade zal Jyden; want daar in moeten de Magiftraten voorzien, dat zy aan geene Hechte en bedriegelyke lieden de bezorging van 't geld toevertrouwen , maar zulken in tegendeel verkiezen, die tot dezen post bekwaam zyn, en die de zaken behoorlyk en voorzichtig bellieren, ten einde niet door onkunde of kwaadwilligheid der Collecleuren van de onderzaten meer gevorderd worde, dan hun van de Staaten opgelegd is, en er niets gefchiede , waardoor zy fchade zouden kunnen lyden. Op welke wyzen nu de Magiftraten in Holland hier in voorzien, en hoe de Collecteurs borgtocht ftellen, zulks is, zoo veel ik weet, tot hier toe niet bepaald, maar aan 't wys beleid der Magiftraten overgelaten, 't Is my niet onbekend, dat in de voorgaande eeuw in overweging gebragt is, om van alle Collecteuren der verpondingen eene zekere bepaalde borgllellinge te vorderen, doch fchynt daar omtrent toen geen beflisfend befiuit genomen (40). 'tWelk ook daaruit blykt, dat weinige jaren geleden eenaanroerk- lyk (40) Refol. van Holl. 10. Maart 1690. Zie vam zv r ck Cod. Bat. op 't woord p 0 rpe n §. 7. in de aanm.  over de BELASTING. 361 lyk Befiuit over deze zaak door de Staaten is afgekondigd , waarin de Staaten vermaanen en beveelen, dat in elke plaats zoodanige borgftellingen gedaan moeten worden , als ieder naar gefteldheid van zaken meest nuttig en noodig zal oordeelen; ten duidelyken bewyze, dat de Staaten die zaak ganfchelyk aan 't oordeel der Magiftraten hebben willen overlaten; maar ook wordt in dit Placaat verordend, dat de Magiftraten verplicht zyn optegeven en aantetoonen, op welke wyze zy voor de zekerheid der ingezetenen voorzien hebben; en wanneer zy in de borgftellingen genoegen genomen hebben, moeten zy jaarlyks, als de Collecteurs hunne reekeningen doen, de bewysftukken, of de zoogenoemde acles van borgtocht, vertoonen, ten einde de ingezetenen mogen oordeelen, of ef voor de gemeene zekerheid genoegzame voorziening gedaan zy(4i). Hedendaags moet byna altyd en overal de Collecteur borgen ftellen, die zich voor zekere fomme verbinden, en op welke de Magiftraten, in gevalle de Collecteur geen goed bellier mogt houden, of bankroet Ipeelde, of 't geld tot eigen gebruik verkeerde , het te kort komende zouden kunnen vernaaien. S- HL Over het Ambt der Ontvanger en en Collecteur en der Verpondinge. De plicht der Collecteuren en Ontvangeren der verpondingen is tweeledig; voor eerst moeten zy zorg (41) Verg. de Refol. van Holl. 4. Decemb. 1762. 2 5  5Ó3 VERHANDELING zorg dragen, dat aan hun betaald worde alles wat van deze belasting alle de byzondere ingezetenen ichuldig zyn ; en voords reekening van hunne bediening doen. Laat ons beide afzonderlyk be* fchouwen. Wat het eerlte betreft: Voor alle dingen zyn de Collecteurs en Ontvangers gehouden aan alle de ingezetenen jaarlyks op te geven , hoe veel er door elk juist betaald moete worden; en ten einde zy dezelve niet kunnen bedriegen, door meer in te vorderen, dan de Staaten belast hebben , moet er by zoo genoemde Sommatie Biljetten uitgedrukt, hoe veel er volgens de vernieuwde begrooting van 1632. op 's Lands orde van elke morgen lands worde opgebragt, en dus hoe veel ieder naar evenredigheid zyner bezittingen moet geven; ook ftaat het den Collecteuren en Ontvangeren niet vry iemands quote te verhoogen, of er iets by te voegen onder den naam van onkosten, of onder eenig ander voorwendfel, hoe genaamd, op eene boete van honderd gulden; zynde hun mede onder dezelvde boete verboden iets onder den naam van dienstloon te vorderen ( 42 ), en dit fchynt naar 't voorbeeld van 't Romeinfche Recht te zyn ingevoerd; want zoo de invorderaars meer hadden afgevorderd, dan in het voorfchrift der ontvangers was bepaald, of zoo zy iet hadden afgeperst, werden zy als dieven in rechten betrokken , en veroordeeld om zulks dubbel weder te geven, aan wien zy te veel afgevorderd hadden (43 ). Voords zyn zy verplicht, (42) Groet Placaatb. III. D. bl. ioSo. verg. I. D. bli 1508. (43) L. S. God. defurt. L. I. §. 2. fjf 4./. de Public, & veftigal- L. 7. Cod. de exaa. trib. verg. perez, ai Tit. God. de exaa. trib. pag. 20^.  over de BELASTING. 363 plicht, van hun, die gereed zyn deze fchatting te voldoen , het geld te ontvangen, en van 't ontvangene een Kwytbrief te geven , ten einde niet tweemaal dezelfde fchuld gevorderd zoude kunnen worden. Dan de vraag is, indien iemand traag is in 't betaalen, of op den bepaalden tyd, dat is, binnen het jaar, de belasting niet voldoet, of de Collecteur dan vryheid hebbe in naam van 't Gemeene Land zoodanig iemand voor zyne fchuld door exfecutie tot betaaling te noodzaken; en, zoo hem dit vry ftaa, wanneer moet en kan zulks gefchieden ? 't Zal de moeite waerdig zyn deze vraag een weinig uitvoeriger te beandvvoorden. Dat het Gemeene Land recht hebbe op de goederen der ingezetenen voor verfchuldigde belastingen, daar over kan geene twyfeling vallen, en alle rechten bevestigen dit als uit éérten mond; maar komt diergelyk recht ook den Collecteuren der verpondingen toe, zonder een voorgaand befiuit van den Souverein? Ik andwoorde, 't komt hun voorzeker toe; want de Staaten leggen den Magiftraten der Steden en Dorpen op, dat ieder zyn aandeel moete opbrengen; derhalven dat zy moeten zorgdragen, dat alle de burgers 't gene zy fchuldig zyn, naauwkeurig voldoen; waar van het gevolg is, dat zy ook de macht hebben de zoodanigen, 't zy door •exfecutie der goederen, 't zy door andere middelen, ter betaaling te verbinden; maar de Magiftraten dragen ten gemeene nutte den last, ora tie verpondingen in te vorderen, aan ée'nen perfoon over; derhalven geven zy den zoodanigen ook de macht om die dwangmiddelen te gebruiken, zonder welke van onwillige of onachtzame Jkden 't geld niet kan ingevorderd worden. Doch  364 VERHANDELING op dat men daar aan te minder moge twyfelen, zal ik de Placaaten bybrengen, die den Collecteuren en Ontvangeren zoodanig recht toekennen; in het Placaat van den Graaf van leicester, als Gouverneur der Vereenigde Nederlanden, van den 28. Maart 1586. wordt bevolen, dat alle Ontvangers en Collecteurs hun ambt vlytig en getrouw waarnemen, en niet vermogen, uit haat of gunst van iemand, den eenen of anderen uit te zonderen ; met by voeging, procedeerende tegen den onwilligen betaelders, ende den geenen, die haere penningen ter gefetter tyd niet op en brengen , met dadelycke ende parate executie enz. (44). Dit wordt met zoo vele woorden bevestigd en bekrachtigd in een Placaat der Staaten, twee jaren daarna uitgegeven, den 31.Maart 1588.(45). Ja ook alle de Placaaten en Verordeningen omtrent de betaaling, of exfecutie, die ik.in 't vervolg zal aannaaien, vooronderftellen die macht der Ontvangeren en Collecfeuren, en houden dit als van ontwyfelbaar recht te zyn. Laat ons derhalven zien, wanneer en hoe die executiegefchieden moete. In 't gemeen kunnen wy op grond van het aangehaalde Placaat van 't jaar 1588. zeggen, dat Ontvangers en Collecteurs moeten zorg dragen, dat de fchattingen, en tollen, en alle de gemeene lasten, onder welken naam zy ook bekend mogen zyn, op den geftelden tyd voldaan worden; en indien iemand niet wil betaalen, moeten zy hem doen aanzeggen, dat hy binnen 24 uuren zal hebben te voldoen, en die uuren verftreken, en de be- (44) Groot Placaatb. I. D. Col. 1604. (45 ) Aldaar. Col. 1614. en iöis. voeg er by de Jaatfte verordening, in de Refol. van Holl. 20. Januari 1778.  over de BELASTING. 365 betaaling nog niet gefchied zynde, kunnen en moeten zy den zoodanigen, gelyk ook alles wat hy bezit, onder arrest ftellen , ja zelfs hem in gevangenis fluiten; voords zoo hy nog niet wille betaalen, moeten zy na verloop van zes dagen zyne roerende, en zoo deze niet toereiken, zyne onroerende goederen in 't openbaar verkoopen : en dit niet alleen omtrent byzondere perfoonen , maar ook omtrent Steden, Dorpen, Maatfcbappyen, Collegien , met één woord, tegen alle, die der betaaling van belastingen onderworpen zyn. Uit deze gezegdens blykt, dat hier geene gewoone forme van rechtspleging behoeft in acht genomen te worden, maar dat zy, die de betaaling weigeren , of uitflellen, door gereede en dadelyke exfecutie ter betaaling genoodzaakt moeten worden; zoo dat men geen gehoor hebbe te geven aan hun, die de voldoening der gewoone of buitengewoone Verpondingen door middelen van Juftitie trachten te vertragen of er zich van te onttrekken (46) ; echter worden niet overal de goederen voor de belastingen aanftonds verkocht, maar dezelve plegen fomtyds op andere wyzen ingevorderd te worden, welke middelen naar de gebruiken van byzondere plaatzen weder verfchillen , waar over de Gel. van leeuwen in zyn Roomsch- Hollands- Regt, 't een en ander aanmerkt (4.7)5 dan dewyl dit byzondere gewoontens van fommige fteden zyn; gaa ik dezelve ftilzwygend voorby. Deze algemeene verordening omtrent de exfecutie van goederen, fchynt evenzo") Refol. van Holl. 19. Maart 10*55. te vinden in de Refol. van Confider. ten tyde van de wi tt, bl. 220, (47) XXX. D. bl. 675.  0,66 VERHANDELING evenwel in opzicht van de Verpondingen, eenige verandering ondergaan te hebben, door verfcheidene Placaaten van laateren tyd. Want in 't jaar 1605. hebben de Staaten bevolen (48), dat de Collecteurs de exfecutie moeten doen tegen de huurders, binnen de drie eerfte maanden van 't volgende jaar , indien zy de belastingen op de Janderyen in 't voorgaande jaar verfchuldigd nog riet voldaan hadden. En zoo zy dit verzuimden , zouden zy geen verder recht hebben op den perfoon en goederen van den eigenaar. Maar naderhand, te weten in 't jaar 1657 (49) zvn er zes maanden, en in 't volgende jaar (50) twaalf maanden of een gansch jaar toegeftaan, ora binnen dien tyd de huurders te executeeren. Maar met opzicht der landeryen, die van de eigenaren zelve bebouwd, of welker belastingen van de eigenaren betaald moeten worden, is verordend, dat zoo wel de eigenaars, uls de landeryen, aan de exfecutie onderworpen, en verbonden zouden blyven (51). Wel is waar, dat deze Placaaten betreklyk zyn op de escfecutien tegen de huurders, die tegenwoordig niet meer in gebruik zyn, daar nu de eigenaar alleen voor de belastingen verbonden wordt, maar toch leeren wy er dit uit, dat de exfecutie binnen 'tjaar gedaan moet worden. Doch mogelyk vraagt men, of dan de eigenaars kunnen voorwenden , dat de Collecteurs geen recht hebben hen by exfecutie ter be- taa- (48) Refol van Holl 7. Juni 1605. (49) Groot Placaatb. II. D. bl. 1143. Art. 13. (50) P/ac. der Staaten van H-oll. \. Auguft. 1658,in't Groot Placaatb. II. D. bl. 1127. (51) Aldaar, op 't einde.  over de BELASTING. 3*57 taaling te noodzaken, dan eerst tegen het einde van 't volgende jaar ? Op deze vraag andwoord ik by ontkenning; want voor eerst de tyd vaneen jaar wordt alleen toegeftaan om de exfecutie te doen, maar wanneer de Collecteurs zulks willen doen, mids.het maar binnen 't jaar gelchiede, dit fchynt aan hunne willekeur te worden overgelaten: doch ten tweeden, de Collecteurs kunnen de exfecutie tot het einde van 't jaar niet uitftellen; want er is een Placaat der Staaten van 'tjaar 1730. , waar in zy gelast worden 't halve deel van die fomme, welker invordering hun is toevertrouwd, voor den i5den October, en 't andere halve deel voor den isden December aan het Land te voldoen (52 ); deswegens zoo zy aan dit bevel willen gehoorzamen, dan volgt, dat de exfecutie op eenen gefchikten tyd ten minften voor den i5den October kunne en moete gefchieden. Vraagt men derhalven , op welken tyd de exfecutie voegzaamst gefchiede; ik andwoorde, na het begin van de maand juli; de reden is eenvoudig: de Staaten namelyk beloovenaan die plaatzen, welke de gewoone verpondingen voor 't begin der maand juli van 't volgende jaar ingevorderd en betaald zullen hebben, eene premie van twee ten honderd (53): zoo nu de Collecteurs de exfecutie deden voor 't begin van de maand Juli, zouden zy fchynen meer hun eigen dan der burgeren voordeel te behartigen. Eindelyk moet ik hier ter plaatfe herinneren , dat den Collecteuren en ontvangeren vry ftaat, niet alleen de goederen op welke de ver- pon- (52 ) Groot Placaatb. VI. D. bl. i n \. (53) A/daar.hl. mo. en nu.  368 VERHANDELING ponding gelegd is, aan de exfecutie te onderwerpen, maar ook alle de overige, welke hy, die niet betaalt, bezit, aan te fpreken, zoo als ik reeds te voren gezegd hebbe (54)' §. iv. Over het doen der Reekeningen door de Ontvangers en Collecteurs. Gelyk alle, die eenig bellier of bezorging van 's Lands gelden hebben, verplicht zyn reekeningen te doen, dus zyn ook de Ontvangers en Collecteurs der verpondingen gehouden tot naauwkeurige verandwoording der ontvangene en uitgegevene gelden, ten einde het niet in hunne macht zy de penningen , ten gemeene welzyn gefchikt , tot hun eigen gebruik te verkeeren. Zien we dit wat naauwkeuriger in. De reekeningen moeten ieder jaar gedaan worden; maar hoe ? De Magiftraten op de dorpen zyn verplicht veertien dagen, voor dat de reekening gedaan zal worden, in de Kerken te laten afkondigen, op welken tyd zulks gefchieden zal, ten einde aan ieder gelegenheid gegeven worde oni te kunnen oordeelen, of de Collecteurs zich getrouw gedragen hebben, dan niet, en of zy mogelyk meer dan de Souverein opleide hebben ingevorderd. Waarom ook uitdruklyk bepaald is, dat geene reekeningen der belastingen, en byzonder ook der verpondingen gedaan mogen worden, dan met opene deuren en venfters, op dat ieder de vryheid hebbe in te treden en te hooren. Ja ook, (54) Refol- van Holl. 6. Maart 1751.  over be BELASTING. §6$ ook , indien iemand van de Ingelanden, vootf zich een affchrift of copie van zulke reekeningen begeerde, mag dit niet geweigerd worden, mids ten haare redelyke koste, volgens het Placaat (55): maar wat moeten die reekeningen behelzen ? ik andwoorde, twee zaken; voor eerst, eene zeef naauwkeurige aanteekening van al het geld , 't welk onder den naam van verponding betaald, en van de Collecteuren ontvangen is; ten twee* den, eene zeer naauwkeurige aanteekening van die fommen, welke ter oorzaak van die zelvde belasting hefteed en uitgegeven zyn, met by voeging der noodige onkosten, die zoo by het in* vorderen der verponding, als by het doen der reekeningen gemaakt zyn. Maar andere uitgaven de belasting niet regelrecht betreffende mag men er niet byvoegem Voords zoo de Magiftraten toelaten, dat de reekeningen op eene andere dan de voorfchrevene wys gedaan worden, vervallen zy in eene boete van drie honderd gulden (56). (55) Ordonnantie in dato 1È. Séfttemi. i6"oó. in *t Groot Placaatb. I. D. bl. 1520. Verg. Ordonn. van 30i Auguft. 1704. in 't Groot Placaatb. V. D. bl. 1202. (56) Publicatie van 29. Novemb. 1680. in 't Groot Placaatb. 111. D. bl. 1089. [Over de wyze , op welke das Verponding-Rekeningen in de Steden moeten worden gedaan, zal ik niets zeggen, alzoo zulks, zoo veel ik weet by geene generale wetten bepaald is, en dienvolgende zal afhangen van de verfchillende inftellingen en byzondere oude gebruiken in elk derzelve ] A a $. V.  37o VERHANDELING §• V. Over de Belooning der Colle&euren en Ontvangeren. Dus verre van het Ambt der Collecteuren en Ontvangeren; een enkel woord over hunne belooning. Te voren zagen wy de zwaare boeten op hen, die op eigen gezag onderftonden de aandeden der ingezetenen te verhoogen , of om eigen voordeel meer te vorderen, dan van de Staaten gelast was: nochtans is er by verfcheidene Placaaten voorziening gedaan, dat men niet gehouden zy deze bediening geheel om niet waar te nemen. De Ontvangers, der verponding in de Steden mogen niets aftrekken , dewyl ze vaste befoldingen hebben. Maar met betrekking tot de Collecteurs op de dorpen is 't anders gelegen; want dezen is by byzondere vergunning der Staaten reeds in 't jaar 1582. toegeftaan drie ten honderd af te trekken, en ten zelvden tyde is goedgevonden , dat de opbrengingen met deze fomme verhoogd moeten worden; zoo iemand meer aftrekt, wordt hy met eene geldboete geftraft: op peyne, zegt het Placaat van 't jaar 1584., van viermaal foo veele, als yemant daer boven ommeflaen oft colle&eeren fal, by den Schouten, Ambachtsbewaarders , ende andere Regierders van haer eygen goede te betalen enz. ( 57). In de vernieuwing der verponding ten jare 1632. is het-recht, om ten hoogften drie gulden van elke honderd gulden in te houden den Coilecteuren van nieuw be- (57) Groot Placaatb. I. D. bl. 1509.  over de BELASTING. 3*a bevestigd (58), en de Heer vanzürck (59) herinnert, dat het zelve by beiluit der Staaten van Holland 18. October 1692. weder vernieuwd is, zoo echter, dat, indien niemand voor deze belooning den ontvang wil waarnemen, de Magiftraten zelve gehouden zyn zulks te doen. S- VI. Over den Rechter der verfchillen , dis de Verponding betreffen. Eindelyk verdient te worden onderzocht, aan Wien het recht toekome, om van de gefchiilen en twisten, die omtrent de verponding ontftaan kunnen, kennis te nemen, en dezelve te beilisfen, of die den gewoonen Rechter, dat is, den Schepenen, of aan eenen anderen Rechter behooren? ik andwoorde; het laatfte, namelyk de kennisneming en beflisfing van alle verfchillen, behoort eeniglyk aan Gecommitteerde Raaden, en dit fchynt federd de eerfte tyden van 't Vrye Gemeenebest plaats gehad te hebben; want reeds in 't jaar 1595. komt een uitdruklyk Placaat voor, 't welk met duidelyke woorden beilist, dat alle verfchillen en twisten voor 't Collegie van Gecommitteerde Raaden moeten behandeld worden, zonder uitzondering uit wat oorzaak zy ontftaan mogten, zoo zy de verpondingen betreffen (60); nochtans zyn er in deze zaak meer dan eens, over de bevoegdheid van dat Collegie, verfchillen gere» (58) Refol. van Holl. i5. Decemb. 1626. (59) Cod. Batav. op 't woord Verpondingen. (60) Refol. van Gecommitt. Raaden, 9. Oüob. 1595. Aa 2  VERHANDELING rezen, welke echter op die wyze geëindigd zyn^ dat de zaak van Gecommitteerde Raaden de overhand behield; dus by voorbeeld wanneer in 'tjaar 1705. twist ontftond over de verkooping van zekere landhoeve, waar van de belastingen niet voldaan waren, en de zaak voor den Hoogen Raad gebragt was, hebben de Staaten daar en tegen verklaard , dat dezelve tot de rechtsoefening van Gecommitteerde Raaden behoorde, en is daar by van nieuws in 't algemeen verordend, dat zoo iemand rechtspleging aanvangt over de verpondingen , hy verplicht is zulks te doen by Gecommitteerde Raaden (61 ): en 't was op diergelyke gronden, dat het Collegie van Gecommitteerde Raaden voorheen wel eens klaagde , dat het Hof van Holland voorgaf, als of hun de rechtsoefening in deze zaken toekwame (62). < (61) Ref°l- van HolL r3' oftob' '7°5- Maart. 17. April 27. Novemb. 1706. Verg. 22. Juli 167^ 16. Auguft. 1685. (62) 22. Juli 1671. Zie ook van zurck, Cod. Batav. op 't woord Gemeene Middelen §. 46. die zegt, dat in overweging gebragt is, aan wien de rechtsoefening in verfchillen omtrent de Verponding toekomen , en hy voegt er by, dat die zaak beflist is in de Refelutien van Holland, aldaar aangehaald; maar hoe ze beflist zy, dit 2wygt hy. De Heer van der schelling , die dit boek van nieuws uitgegeven, en (gelyk hy zegt) veel vermeerderd heeft, merkt dit mede aan, en berispt zulks met recht : maar, ('t gene billyke verwondering geeft) hy vervult dat gebrek niet: want hoe die zaak beflist zy, wordt zoo wel in zyne aanteekening, als in den text van den Schryver, te vergeefs gezogt. Zie zyne aanteekening op gemelde §. 46. Over  over de BELASTING. 373 Over de Rechten van 't Gemeene Land. Dus ver, goedgunftige Lezer ! heb ik naar myn gering vermogen, alles wat tot de Verpondingen fchynt te behooren, kortlyk onderzogt, en dus zou ik deze Verhandeling hier mede ten einde kunnen brengen , ware het niet, dat ik noodzaaklyk oordeelde hier nog eenige weinige aanmerkingen over 't recht van den Fiscus omtrent de verponding,' by te voegen, nademaal de beflisfing van vele vragen, myns bedunkens, daar van afhangt : Wat nu door den Fiscus te verftaan zy, behoeve ik niet te zeggen, daar zulks aan ieder genoeg bekend is; dit alleen zeg ik, dat het recht van den Fiscus niets anders is dan 't gene wy in onze taal uitdrukken het recht van V Gemeene Land, en dat het ook in zich bevat zoodanige rechten, als den Magiftraten der Ste. den in deze zaken fchynen toe te komen. §. VII. Dat kwade trouw, en onachtzaamheid der Ontvangeren en Colle&euren niet ten nadeele van ,t Gemeene Land kunnen komen. Dat het Gemeene Land recht heeft van de onderzaten te vorderen, dat zy de opgelegde belastingen naauwkeurig voldoen, kan niemand ontkennen; doch zoo 't eeniger tyd de Burgers wel betaald hebben, maar dat zy, wien de inmaaning aanbevolen is, 't ontvangen geld in de Schatkist niet overbrengen, maar tot hun eigen Aa 3 ge-  374 VERHANDELING gebruik verkeeren ; als mede, zoo iemand geduurende verfcheidene jaren niet betaald hebbe, noch van de Ontvangeren en Collecteuren ter betaaling genoodzaakt zy; in zulke gevallen mag men te recht vraagen, aan wien zoodanig bedrog of verzuim der Collecteuren tot nadeel ftrekke, aan 't Gemeene Land, dan wel aan de plaatzen zelve, waar zy den ontvang hebben; en of hy die gedaurende eenige jaren niet betaald heeft, daar door vry zoude zyn, en zich bevryden onder voorwending van te langen tydverloop (of Praefcnpiie ) ? Laat ons deze zaken een weinig nader overwegen; en wel in opzicht van het eerfte, andwoord ik, dat, indien er door ontrouw der Ontvangeren en Collecteuren van de verponding aan 't Gemeene Land fchade zy toegebragt, zulks geenzins tot nadeel van 't Gemeene Land, maar van die plaatzen, waar zy den ontvang hebben waargenomen , zou moeten ftrekken ; en vraagt gy de redenen-waarom? ik andwoorde, dat de aart der zaak zelve dit fchynt te vorderen. Want indien de Ontvangers en Collecteurs van 't Gemeene Land zelve verkozen werden, en'tGemeene Land zelf hun de zorg om de verpondingen in te vorderen aanbetrouwde, dan zou men ongetwyfeld anders moeten andwoorden: maar in ons geval heeft gansch het tegendeel plaats: namelyk aan ieder Stad en Dorp wordt zyn aandeel aangewezen, 't welke de burgers en ingezetenen moeten opbrengen, (zoo als boven bleek,) maar de Magiftraten zelve moeten iemand aanftellen, die den ontvang waarneme, en zy moeten zorg dragen, dat het geld onder den naam van verponding opgebragt niet verfpild worde; doch dit is de zaag van 't Gemeene Land niet, 't welk zeker  over de BELASTING. 375 fcer zyn recht niet kan verliezen door de onachtzaamheid der Magiftraten, wanneer die aan een Hecht mensen den ontvang hebben toevertrouwd, of door borgftellingen, of andere middelen voor de veiligheid van 't gemeene geld niet genoeg voorzien hebben; waarom ook, wanneer in vorigen tyd de Collecteur der verponding in de ftad Woerden bankroet ging, en de Magiftraat van Woerden om die reden vrydom verzogt, dit verzoek als onbillyk, en gansch ongegrond, afgeflagen is (63). Dus verre van 't eerfte, ik gaa over tot het ander. Het zelvde wat ik zeide van Colle&euren, die trouwloos handelen, is ook waar, omtrent hen , die den ontvang onachtzaam waarnemen , en geene zorg dragen, dat ieder in elk jaar naauwkeurig betaale; want dat de onachtzaamheid der Ontvangeren en Coileéteurert 't Gemeene Land niet moet benadeelen, dit leert en bewyst zeer nadruklyk zeker aanmerklyk Placaat, waarby de Staaten van Holland in 't jaar 1762. (64), aan alle dorpen, ambachten en Polders van nieuws aankondigen, dat hun geene vrydommen of kwytfcheldingen zullen gegeven worden, indien t' eeniger tyd de Collecteurs ontrouw of onachtzaam den ontvang mogten waarnemen, maar dat de dorpen en plaatzen zelve by exfecutie ter betaaling zullen genoodzaakt worden, behoudens echter hun recht, welk hun op de Ontvangers en Collecteurs toekomt; op dezelvde wyze is die zaak voorheen door het Hof van Holland beflist, namelyk den ( 63 ) Refol. van Heil. 25. Juni 1609. (©4) Aldaar. 4. Decemb. 176a. Aa 4  VERHANDELING den 24. October 1623. (65); want als zeker ingezeten van 's Gravenhage agt jaren lang verzuimd had zyne verpondingen te betaalen, en eindelyk doorging, beweerde de ontvanger der verponding, dat hy voor de andere fchuld-eifcheren recht van praeferentie moest genieten; maar zulks ontkenden de overige fchuldeifchers, zich onder andere op dezen grondregel beroepende, dat de Collecteurs verplicht zyn de belastingen ieder jaar in te vorderen, nadien anders,hun verzuim anderen zoude benadeeien; doch van de zyde des Collecteurs werd geandwoord, datdikwyls door toegevendheid of onachtzaamheid debe* kistingen juist ieder jaar niet worden afgevorderd , en dat nergens bepaald is , dat het Gemeene Land het recht van praeferentie verliest, indien de Gemeene-Lands fchulden op den gezettentyd riiet zyn ingevorderd; en eindelyk, dat het verzuim der Collecteuren aan 't recht van 't Gemeen ne Land geen nadeel kan toebrengen. Dat r.u het Hof van Holland dit gevoelen door deszelfs Uitfpraak bevestigd heeft, blykt uit de beflisfing, welke de Raadsheer co ren met deze woorden by voegt: 't Hof heeft de fake mede foo verftaan, ende dien volghende den voornoemden (Collecleur~y jan honneür gepraefereert met d.e voorfz., Jaren Verpondingen. En hier toe moet onge-wyfeld mede gebragt worden de uitfpraak van 't zelvde Hof van Holland in dat zelvde jaar gegeven, welke de Raadsheer loenius (66) met d.eze woorden opgeeft: in fekere fake tusfchen de Heeren Rurgemeefterea en Regeerders van Dor-. dregt ^(65) Co ren, QbfervaU Rer, Judkat^Obf. ij. pag, ($fj) Decifien tn Obfervatieih Cafa 17,  over. be BELASTING. 377 dregt en N. haar Burger is verftaan; dat defelve Stad met 23 Jaaren verlopen Verpondingen ook voor ouder fpeciaal hypotheek op de Penningen van feker Huys foude werden gepraefereert; niet tegen ft aande die van Dor dregt de Verponding foo lange Jaaren niet hadden ingevordert: wanrJioewel dat verfchil voornamelyk het recht van praeferentie betrof, zoo leeren wy er echter ook dit uit, dat alfchoon de Ontvanger geduurende zoo vele jaren verzuimd had de verponding in te vorderen , nochtans het recht van 't Gemeene Land niet gehouden moet worden daar door verminderd, veel min vernietigd te zyn. Maar of een verloop van 30 of 40 jaren tegen het Gemeene Land zou gelden, hier omtrent, zoo veel de verpondingen betreft, heb ik niet kunnen vinden, dat voorziening gedaan is; en 't ftaat aan ons niet een verfchil van dit belang , zonder het gezag van uitdruklyke wetten, te beflisfen: dit echter zal onze opmerking niet onwaerdig zyn , dat deze vraag eenigermate te Dordrecht beflist is, zoo als blyken kan uit Artikel XXVII. van de Ordonnantie aangaende de defolate, en onder beneficie van Inventaris aangevoerde Boedels binnen Dordrecht £fc. volgens Öctroy by haer Ed. Groot Mog. verleent op den 20. December 1668. alwaar onder andere dit gelezen wordt: Maer fullen de Verpondingen, Haertftedegelden, en andere foo ordinaris als extraordinaris lasten, by de Ed, Groot Mog. Heeren Staten van Hollant, en PVestvrieslant, op de vaste Goederen geftelt, ofte nog te ftellen, werden gepraefereert fot vyfen een loopend Jaar fonder meer (67). $. VIII. (67) Groet Placaatb. IV. D. bl. 470. Col, B. Verg. Aa 5 BOEL,  3?3 VERHANDELING §. VIII. Over 't recht der Magiftraten op de goederen der Collecleuren en Ontvangeren. Dat aan de Magiftraten, (die volgens befiuit der Staaten gehouden worden voor de betaaling der verpondingen, zoo zy 't eeniger tyd verzuimd hebben de burgers en ingezetenen ter betaaling te noodzaken,) terugeisch toekomt op hen, die zy over 't invorderen der verpondingen gefteld hadden, heb ik reeds in de vorige § als in 'tvoorbygaan herinnerd ; maar 't komt my voor, dat het niet onvoegzaam zyn zal dit ftuk een weinig breeder te ontvouwen, 't Is ontwyfelbaar, dat de Regeerders der fteden en dorpen op de invorderaars verhaalen kunnen, wat zy uit hoofde der verpondingen fchuldig zyn, maar 't gene voornamelyk onderzogt moet worden, is, of hun't recht van wettig Verband (legaal Hypotheek ) toekome op de goederen van hun, die de verponding invorderen; en van welken tyd af aan dit rechc aanvang neme? Wat het eerfte aangaat, kan myns bedunkens geandwoord worden, dat de Magiftraten Hypotheek of verband hebben op de goederen, der Ontvangeren; want behalven dat hun zoodanig recht omtrent de Collecteurs der accyfen , en derzelver borgen en deelhebbers uitdruklyk is toegeftaan ( 68), zoo is er ook eene uitfpraak van 't Hof van Holland van 'tjaar 1636., by boel, Noodwendig lerigt op het Codex Batavia, bl. 124. (68) Groot Placaatb. II. D. bl. 1130. III. D. bl. 592. en 793.  over de BELASTING. $ 379 by welke aan de Stad Dordrecht 't recht van verband op de goederen van hunnen Thefaurier voor andere fchuldeifcheren is toegewezen; waar uit men myns oordeels befluiten mag, dat zoo dit recht aan de Steden toekomt op de goederen der Ambtenaaren in 't algemeen, het zelvde ook plaats heeft op de goederen der Ontvangeren der verponding; want alfchoon niemand gewooner wyze wettig verband heeft, dan aan wien de Wet zelve zulks gegeven heeft, zoo is hetnochr tans 't gemeen gevoelen der Rechtsgeleerden , dat de fteden dit recht genieten, om dat de Steden of Burgerfchappen in vele opzichten by minderjarige vergeleken worden, die voorzeker op de goederen hunner voogden zulk verband hebben ; en voornamelyk ook, dewyl in Holland de Steden integreerende leden van de Souvereiniteit zyn, welke als zoodanig de belastingen, die ten gemeenen welzyn worden opgebragt, zelve invorderen, of door aangeftelde beftierders doen invorderen , en deswegens op de goederen van hare bedienden 't zelvde recht moeten hebben, welk anders aan 't Gemeene Land zou toekomen, nadien zy de plaats van 't Gemeene Land bekleeden. Daar by komt, dat het Hof van Holland uitdruklyk verklaard heeft, dat de Magiftraten in de fteden en dorpen wettig verband hebben op alle de goederen der Collecteuren van de Morgengelden en Molengelden; zie hier de woorden zelve: Is verftaan dat een Collecleur van Morgengelden en Molengelden door de Colle&e van defelve officieert, en by legale Hypotheecque verbonden maeckt alle fyne Goederen, op dewelke dienvolgende de Corpora van Steden ende Dorpen praeferentie hebben voor perfoneele Schulden ofte jon-  38o VERHANDELING jonger Hypotbeecque enz. ( 69 ), waaruit my toefchynt niet ten onrecht befloten te kunnen worden, dat wegens de gelykheid der zaak het zelvde recht ook aan hun toekomt omtrent de Ontvangers der verpondingen; terwyl ook de gewoone praktyk in Holland, en 't algemeen gevoelen der Rechtsgeleerden deze meening zeer verfierken. Maar men vraagt ten tweeden, van welken tyd dit recht van verband zynen aanvang neme, namelyk of de Steden recht van praeferentie op de goederen der Ontvangeren en Collecteuren hebben , boven verbanden die ouder zyn, dan maar van dien juilfen tyd af aan, als zy de bediening van den ontvang aanvaard hebben? Ik andwoorde, dat het laatlte gevoelen naast aan de waarheid fchynt te komen, nadien aan de Steden 't zelvde recht van verband gegeven wordt, welk aan 't Gemeene Land toekomt: zoo als blykt uit de Placaaten in de vorige (68) aanteekening opgegeven ; maar nu komt het Gemeene Land geen recht van praeferentie toe op de goederen der fchuldenaren, dan eerst van dien tyd af, wanneer de belastingen zyn opgelegd, 't gene ik in dé volgende $ zal bewyzen: Derhalven hebben de fteden en dorpen op de goederen der Ontvangeren en Collecfeuren geen wettig verband, dan van dat oogenblik af aan, als zy de bediening van den ontvang aanvaarden. Voeg er by, dat, indien dit zonderlinge voorrecht aan de fteden toekwame, dat zy namelyk boven oudere fchuldeifchers gepraefereerd zouden wezen, hier van eene uitdiuklyke Wet diende voor handen te zyn, die haar dit voorrecht toekende, maar dewyl er zoo- (69) Decifien van den Htve. No. 75».  over de BELASTING. 381 zoodanige niet is, mag men veilig befluiten, dat de Steden dit byzondere voorrecht geenzius genieten (/o). §. IX. Wordt onder zo gt, of aan 't Gemeene Land wegens de verponding recht van praeferentie toekome boven andere verbandbrieven. Dat het Gemeene Land wettig verband heeft op alle de goederen van hun , die belastingen fchuldig zyn, is volle zeker, en wordt van niemand , zoo veel ik weet, in twyfel getrokken. Doch 't is een moeilyk vraagftuk, hoe verre dit recht van 't Gemeene Land zich uitftrekke, of namelyk 't Gemeene Land in alle gevallen recht • van praeferentie hebbe, zoo dat alfchoon er andere fchuldeifchers zyn , die vroegere verbandbrieven hebben, het zelve nochtans wegens de verpondingen voorga. Over dit ftuk zyn de Rechtsgeleerden niet vari één gevoelen : want fommige meenen , dat het Gemeene Land altyd behoort voor te gaan, onder welke uitmunt de hooggeleerde, en in 't hedendaagfche recht zeer beroemde joh. voet, (ad Tit. ff. qui pot. in pign. num. 23.) die dus fchryft: in opzicht nu der reëele lasten, die namelyk niet op deper- foo- (70) Verg. van zurck, Cod. Bat. op 't woord Gemeene Middelen. §. 22. boel, Noodwendig Berigt. bl. I36. Ln op loenius, Decif XVII. bl. 125. Nederl. Adv. IV. D. 213. Adv. bl. 673. en volg. waar meer over die zaak ce vinden is.  382 VERHANDELING foonen, maar op de landen, en andere zaken gelegd worden, zoo als de Verpondingen, de veertigfle penning van verkoopingen , de twintigfte van erfnisfen, de honderdfte oftweehonderdfte der eigene bezittingen, is naautvlyks twyfelachtig, of 't Gemeene Land moet overeenkom/lig 't Romeinfche Recht op de zaken, aan zulke belastingen onderhevig , praeferentie hebben. Omtrent de belasting der Landeryen is er een Gewysde in Appendice Deciftonum, pag. 24. in fine, & pag. 2.5. poft Resp. Jurisc. Holl. Part. 3. Vol. \. Maar andere, en ook niet onvermaarde Rechtsgeleerden , ontzeggen aan 't Gemeene Land zoodanig recht, en ftellen, dat het Gemeene Land, in betrekking tot eenen fchuldeifcher, die vroeger verband heeft, geen recht van praeferentie kan genieten, maar alleen praeferentie heeft federd dien tyd, wanneer de belastingen zyn opgelegd geworden: van dit gevoelen fchynt de Geleerde s. van leeuwen gansch niet vreemd te zyn, die over 't wettig verband, aan 't Gemeene Land voor de verpondingen toekomende, handelende, dus fpreekt: Sulks gaan ook de Verpondingen , en andere Gemeene- lands -om/lagen voor alle oude Lasten en Renten, het welk ik mi foude verftaan, gelyk als in alle andere Pagten en Excysfen, geen verder plaats te hebben, als voor een jaar verloops. . Ten waar by co- ken , Obferv. 17. bleek, dat anders by het Hof, en den Hogen Raad is verftaan, en alfo nog alom werd onderhouden (71). Dit zelvde gevoelen omhelst ook de Rechtsgeleerde t. boel (72), die (71) Roomscb- Hollandsch Recht. bl. 347. Num. 10. (72) Noodw. Berigt op het Codex Batavus. bl. 123.01 volg,  over de BELASTING. 38s die het zelve met veel vlyt onderzoekt, en breedvoerig met verfcheidene bewysredenen verfterkt heeft, met wederlegging der tegenwerpingen, die ingebragt konden worden; gelyk mede de Geleerde p. van der schelling dit gevoelen toeftemt, in de Aanm. op de Codex Batavus van van zurck (73)., Ik beken openhartig, dat het my lang bedenkelyk geweest is, wiens gevoelen ik hier zoude toevallen; zynde de aanmerking van den Heer voet hier waarachtig , dat het moeilyk is te bepalen, hoedanig recht t Gemeene Land tegenwoordig hebbe wegens de fchattingen en lasten, die ten gemeenen behoeve moeten dienen, of in welken rang het zelve onder de fchuldeifchers gefield moete worden. Nadat ik echter alles behoorlyk en met aandacht we» derzyds overwogen hebbe, is my de laatfte meening aanneemlyker voorgekomen. Het zy my vergund de bewysredenen, op welke dit gevoelen berust, en die ik den ervarenen boel verfchuldigd ben, kortlyk voor te dragen. L De reden, waarom ik ftelle, dat het Gemeene Land voor de Verpondingen geen recht van praeferentie behoort te genieten, wanneer er vroegere wettige verbanden zyn, is deze, dat, dewyl 't Gemeene Land geen wettig verband op de goederen der beftierderen en Rentmeefteren verkrygt, dan maar van dien tyd af aan, als zy 't beftier der geldmiddelen aanvangen , of den ontvang beginnen waar te nemen, het zelve dus ook dat zelvde, maar geen grooter recht moet hebben op de volg. Maar voornamelyk in de Aanteekeningen op deDecifien van loenius. bl. 150. en volg. (73) Op 't woord Gemeene middelen §. 22.  384 VERHANDELING de goederen der onderzaten, welke immers niet geacht kunnen worden verbonden te zyn, vooraleer de belastingen zyn opgelegd; nu lydt het geen twyfel, dat onze belastingen niet van eene voorddurende kracht zyn, maar dat ze jaarlyks vernieuwd, en telkens weder opgelegd worden; derhalven daar 't gene niet aanwezig is, ook geene uitwerking kan hebben, zoo volgt, dat het Gemeene Land zich geenzins voor nog met opgelegde belastingen wettig verband kan toeëigenen. II. De tweede reden voor onze meening is ( omdat anders niemand ooit verzekering zou kunnen hebben, alfchoon hy een legaal en conventioneel hypotheek hebbe,.indien het waar zy, 't gene de anders gevoelende zeggen, dat het Gemeene Land altyd boven andere, ook vroegere, verbandbrieven behoore gefield te worden. III. Om dat de Algemeene Staaten zelve zoodanig recht van praeferentie aan 't Gemeene Land niet toekennen, maar in tegendeel beveelen, dat zoo daar over t'eeniger tyd verfchillen ontftaan, dat die door Schepenen Commisfarisfen beflist moeten worden, en 't is wel waerdig, dat wy hier 't laatfte gedeelte van Artikel XI. van dit Placaat ( 74) byvoegen; Ende fullen de voorfz. Onlfangers ende Rentmeesters ook verdacht zyn , of het gbeviele omtrent de voorfz. Executie van onroerende Goederen, ten refpe&e van de Gemeene Middelen dat yemand in fyn -particulier, op defelve eenigh generael of fpeciael Hypotheek of andere aclie tot laste van het geëxecuteerde pant, ende (74) Te vinden in 't Groot-Placaatb. II. D. Col. "43-  [over de BELASTING. 385 de by gevolge praeferentie voor het Landt mocht komen te pretendecren, dat fy haer in foodaanige Queflien nergens fullen inlaten voor de ordinarife Juftitie, maer alleen voor Schepenen Commisfarisfen ter decifie van de differenten raeckende de Ghemeene Middelen fpecialyck geauthorifecrt. Daar nu die in 't algemeen omtrent alle de gemeene lasten vastgefteld, en er geene uitzondering met betrekking tot de Verpondingen bygevoegd wordt, zoo volgt, dat de Algemeene Staaten dit recht van praeferentie geenzins aan 't Gemeene Land hebben toegewezen. IV. Omdat, dewyl niemand wettig verband heeft, dan aan wien dit recht door de Oppermacht gegeven is, en er geene Wet gevonden wordt, die 't zelve aan 't Gemeene Land toekent, dus buiten twyfel die zeer bekende regel van 'c Romeinfche Recht ook hier in aanmerking moet komen, die de eerfte is in tyd, is de naaste in H recht. V. Ons gevoelen is ten vyfden óok daar irt gegrond, dat de Regeering van Dordrecht bepaald heeft, tot hoe langen tyd 't Gemeene Lant! in opzicht der Verpondingen recht van praeferentie mag genieten , hebbende de Staaten van Holland dit befiuit goedgekeurd en bekrachtigd, blykens het Opfchrifr, aldus gefteld: Ordonnantie, aengaende de defolate, en onder beneficie van Inventaris aen gevaar de Boedels binnen Dordrecht, den reforte van dien, en de Baronnye de Merzvede, volgens Oclroy by haar Ed. Groot Mog, verleent op den 20. December i6é8. (75), Laat ons Artikel XXVIL hooren, waar onder anderen : (75) Groet Placaatb. IV. D. bl. 467. en volg. Bb  386 VERHANDELING ren: Maer Jutten de Verpondingen, Haartfteedegelden, en andere foo ordinaris al: extraordinarii Lasten by de Ed. Groot Mog. Heeren Staaten van Hollant ende Ifestvrieslant, op de vaste Goederen geftelt, ofte nog te ftellen, werdén gepraefereert tot vyf en een loopend Jaer, fonder meer. Uit deze bepaaling nu van 't recht van 't Gemeene Land blykt, zoo ik niet misfe, overvloedig, dat het Gemeene Land niet altyd recht van praeferentie heeft ; want zoo dit waar was, zouden de Staaten deze Ordonnantie van Dordrecht niet hebben goedgekeurd en bekrachtigd, noch toegelaten, dat het recht van "t Gemeere Land op die wyze beperkt en verminderd werd. 't Gene nu aan Dordrecht vryftond , komt aan de overige Steden mede toe; derhalven zouden zy alle zoodanige verordening kunnen maaken , en de goedkeuring der Staaten daar op verzoeken ; waar door dit recht van 't Gemeene Land (indien het plaats had ) in korten tyd byna geheel vernietigd zou worden, waar uit ik befiuit, dat de Staaten zelve nooit zoodanig recht van praeferentie aan 't Gemeene Land gegeven hebben; want dan zouden zy geenzins hebben toegelaten, dat het Gemeene Land door byzondere verordeningen der Steden zoo zeer benadeeld werde. VI. Omdat de Staaten van Holland zelve erkennen, dat de Vrouwen der Rentmeefteren en Pachteren recht van praeferentie op de goederen van hare nonnen boven 't gemeene Land genieten ; dewyl zy by eene uitdrukiyke Wet verboden hebben ,' dat iemand tot den ontvang der Pachten worde toegelaten , ten zy der zeiver vrouwen vnor af van de Huwlykfche Voorwaarde ten behoeve van 't Gemeene Land afftand doen; en  over de BELASTING. 387 en er worde deze reden bygevoegd : nademael door experientie bevonden word dat bet Gemeene Land tegens de infohente Pagters, bare Borgen en Medeft anders, procedeerende tot tmnr■ dering van de beloofde Pagtpenmngen daar door grootiyks werd verkort, dat de Huysvrouwen van de voorfz. Pagters, bare Borgen en Medeftanders vyt kragte van eenige Huwlykfcbe Voorwaarden , f baarer behoeve gepas/eert bet Gemeene Land ontfetten van de principaalfte effecten van de voorfz. Pagters, baar Borgen en Medeftanders enz. (76). Daar nu blykt, dat het Gemeene Land in opzicht tot de accyfen en imposten geen recht van praeferentie heeft boven wettige verbanden, zie ik niet, waarom aan ï zelve een meerder recht zou toekomen wegens de verpondingen, nadien men geene genoegzame reden kan bybrengen, om welke 't Gemeene Land voor die belastingen een meerder recht zou moeten hebben, dan het heeft voor de accyfen. Ik weet, dat tegen ons gevoelen'ingebragt kan worden , dat in fommige Placaaten der Staaten duidelyk het tegendeel gefteld wordt, en bevolen , dat het Gemeene Land voor vroegere verbanden gepraefereerd moet worden ; dus leest men in 't Groet Placaat-Boek III. D. bl. 1055. Col. 2. in 't midden, en bl. ioói. Col. 1. alwaar de Staaten onder anderen vast ftellen, dat de voorfz. Penn. ook voor alle anderen foo Jpeciaele als legaele Hypotbeeken op de voorfz. Goederen ftaan de, fchoon ouder zynde, zullen voerden gepraefereert. Doch ik andwoorde, dat het gene aangaande de praeferentie in deze Placaaten ver- 01- (76) Grut Phcaatk. III. D. bl. 799. Bb 3  588 VERHANDELING o.-dend wordt, iets geheel zonderling is; en der-' halven in geen gevolg getrokken kan worden, gelyk blykt, nadien deze Placaaten fpreken van st opleggen van den honderdften penning der vafie goederen. Nu weet men, dat, zoo dikwils eene zoodanige belasting gevorderd wordt, er telkens een nieuw Placaat noodig is, ten einde aan ieder bekend zy, wat en op welken tyd er betaald moete worden; maar in geene Placaaten, 't zy die te voren, of daarna zyn afgekondigd, wordt dit bygevoegde flot gevonden: waar uit, myns bedunkens , met volle zekerheid opgemaakt kan worden , dat het bewys uit deze byzondere vergunning ontleend geenzins van kracht is, om daar uit 'een algemeen recht af te leiden. Er komt by, dat die Placaaten gegeven zyn in 'tjaar 1673. wanneer 't Gemeenebest zich in de grootfte benaauwdheid bevond, welke hoogfte nood ook de oorzaak was, dat deze belasting gevorderd werd; en dewyl er toen ter tyd 't Gemeenebest ten uiterften aangelegen was, dat dit geld fpoedig en naauwkeurig werd opgebragt, zoo fchynt deze bepaaling in dit byzonder geval te zyn bygevoegd; ja ook het blykt duidelyk, dat zulks iets gansch byzonder en buitengewoon geweest is, zoo wy maar recht in aanmerking nemen, wat in deze Placaaten bepaald wordt: namelyk den Magiltraten in de fteden en dorpen wordt bevolen ten laste van die geene, dewelcke in gebreeken zouden mogen blyven binnen den voorfchreven gepraefigeerden tyd te betalen den voorfcbr. Plonderflen Penning &c. te moogen negotieeren ende opneemen op foo 'hooge pitresfen als fy luyden de gelden fullen konnen bekoomen; aan dezen nu, die geld op renten geven , wordt by byzondere gunst het recht  over de BELASTING. 3I9 recht van praeferentie, maar niet in 't algemeen aan 't Gemeene Land voor de verponding toegeftaan. Voords worden tegen ons gevoelen ingebragt twee Gewysden van 't Hof van Holland, reeds te voren opgegeven, waar van 't eerfte uitgefproken is den 24. October 1623. gelyk de Raadsheer coren bericht, Cafu 17. 't ander den 10. December van 't zelvde jaar, naar 't bericht van den Raadsheer loenius, Ca/u 17. doch uit deze Gewysden (hoewel ik niet ontken, dat ze met ons gevoelen geheel en al ftrydig zyn ) kan, myns oordeels, niets anders bewezen worden, dan dat het Hof van Holland toen ter tyd van die meening geweest is want op dat men niet denke, dat dit gevoelen in Holland zoude zyn aangenomen, zal ik een uitdruklyk gewysde van dat zelvde Hof bybrengen, 't welk onze meening ten hoogften begunftigt; zie hier de woorden : Verpondingen comende tot laste van den Bruycker, die eenich Lant gebuurt heeft om vry geit, werden in deszelfs goet geprefereert op de dato van den Jaere daer in defelve fyn omgeflagen, als van doen aff nemende recht van preferentien; als verftaan is in de preferentie van Adriaen Adriaenfz. Cruyswecb, gepronuncleert in 't lest van Martio 1609. (77). Uit deze aangevoerde bewysredenen befiuit ik, dat het Gemeene Land in Holland geen recht van praeferentie wegens de verpondingen geniet, dan van dien tyd af, als de belastingen zyn opgelegd. Ik heb deze zwaare en moeilyke ftoffe maar even aan- (77) Decif. en Refol. van den Hove van Holland. Nom. 181. Bb 3  3oo V E R,H ANDELING aangeroerd; die begeerig zyn mogt dezelve breeder uitgewerkt, en opzettelyk behandeld, en ons gevoelen met vele andere bewysredenen bondig verklaard en bevestigd , te zien, die raadplege met den kundigen Rechtsgeleerden boel , in de plaatzen, te voren aangehaald. Ik durve hier niets meer byvoegen, daar ik de gewoone paaien eener Akademifehe Verhandeling reeds te buiten gegaan ben. Niets blyft my overig, dan dat ik den gunliigen Lezer verfchooning verzoeke,zoo ik eenige misflagen begaan hebbe. B Y L A-  B Y L A G E N VAN ONUITGEGEVENE STUKKEN. Lett, A. « M S. [Zie de Verhandeling bl. 267.] EEN GEDEELTE EENER GRAAFLYKE REKENING over 't jaar 1334. of 5, Verclaringe van alle des Grauen Renten in Northollant Woerden ende Oudewater van den Jare MCCCXXXJ.III. Dit fien sgrauen Renten jn northoll. van den Jare ons heren. M. CCC. vier ende dortich. Jn den eerften die Lentenbede jn Rijnland. Ontfaetmen te delft marcte tfente odulphs Miffe. ennep xx. fi Calfsloe des burcbgrauven Ambacht iij. % Nievuenveen iiij. & Seuenhoeuen ix. êr? Acrlendcrveen vij. Êê Outshome vj. ® Are ix. © x- fi Esjlickerwoude vij tê Coudckerkc xl fi Bb Leyderdorpt xl fi ■Alphen xl fi Vosholle L fi Bodegrauen xxx fi Grauencoep x fi Rauensberghe v fi Nieivebroekc xv fi Bloemendale xxx fi Groensuordc xn fi ómedclwjc xxx fi 4  S$2 B Y L A G EN. Hr.faerswoude xxx fè Soetertneer iij ff? fol. bi Will. Cardcnael. Soetartvcude v ff? Warmonde v Êê Üestgbeest iiij ff? Paclgheest xxx fi C//