HISTORIE VAN MEJUFFROUW CORNELIA WILDSCHUT; o f, DE GEVOLGEN DER OPVOEDING; UITGEGEVEN door E. B E K K E R, Wed. Ds. WOL F F, e n ^- D E K E N: [Niet vertaald.'} DERDE DEEL. in 's GRAAVENHAAGE,*iS ISAAC van CLEEF, M b C' C X C I I I,   CORNELIA WILDSCHUT; o f, DE GEVOLGEN der OPVOEDING, EERSTE BRIEF. Mevrouw christina lenting, aan dm Wel Edel. Achtbaaren Heere, den Heere jacob lenting- MIJN hooggeëerde MAN ! Indien ik ooit getwijfeld hadde , of gij mij be* mindet, dan zeker zoude uw brief aan mij , mij voor altoos daarvan geneezen; want zulk een' brief kan geen verftandig man van ftaat fchrijven , dan in het diepst vertrouwen op de befcheidenheid der geenen , aan wie hij dien toezend : en dewijl vertrouwen en liefde l„ het huwelijk onaffcheidbaar gepaard gaan , befluit ik mt *»* «pne tot het andere ; dit is het niet al 't welk mij gerust lteu. gij bemint mij zeker , hoe kunt gij anders zo een langen brief fchrijven ? gij, die zo overhoopt zijt van bezigheden ; die niets bedoelt dan het algemeene wèlwezen, zo dat het u bijna niet gegund 'III. deel. A  2 cornelia wildschut; of, ■ wordt, om, op dat ik met de fchriftuur fpreeke ! onder uw wijnftok en vijgeboom met de huisvrouw uwer manlijke jaaren het goede te genieten ; die fchatten , meen ik , die zo eerlijk gewonnen , zo zuinig vergaêrd , en nu zo wèl uitgezet kunnen worden : gij die verpligt zijt, om, of ten oorbaar van het land uw tijd en gezondheid te befteeden, op uw lludeerkamer, omringd van zulke fchrijvers, die het recht zo wel vcrkeeren als verlichten ; of ver van haardftede en altaar , in trekfchuitenhet land doortereizen , om de zeden , de gewoonten , de gebruiken , en wat al meer van de nabuurige lieden te leeren kennen; dorpen, gehuchten en volken te doorzoeken ; het goede in uwe ftad overtebrengen, het verwerpelijke buiten te ftooten : kort gezegd , gij hebt mij door uwen brief in de verzoeking gebragt om nu en dan eens van huis te gaan : in al dien tijd van ons allergelukkigst huwelijk , hebt gij nog zo veele woorden niet met mij gewisfeld, bij gebrek van tijd; zoudt gij, als ik weêr bij u ben, mij niet kunnen inwilligen met u onze briefwisfeling voordtezettefi ? bedenk u daar eens op , dit plan komt mij, tusfchen een paar getrouwde lieden, die elkander dagelijks zien , =cci fraai voor. Uw brief heeft mij geleerd en vervrolijkt, en ik betuig, u dat in alle brieven van rabener , gellert , Madame de savigne , en Mijladij montage, geen is zo vol, zo origineel, zo buitengewoon dan de uwe : uw talent van brieffehrijvei  de gevolgen der opvoeding. 3 was mij tot nu geheel-en-al onbekend, maar des te grooter is de verrasfing. Ik ben zo trotsch op mijn' man , dat ik mij niet konde weerhouden om eenige plaatzen , (die geene (taalkundige geheimen bevatten.) het gezelfchap alhier voorteleezen: ik heb mijn doelwit bereikt ; men heeft uw vernuft geprezen , en uw moed om een billijke zaak doortedrijven , heeft vooral de vrouwen behaagd ; zij tog verkiezen altoos een man van moed, boven een' zoetpraatend jabroêrtjen. Indien ik u verklappen wilde , door te laaten blijken dat gij mij over zulke zaaken raadpleegdet, 'zoude ik den Heer stands, onzen kruidenier, bij wien ik alles laat koopen en betaalen , en wiens fijne vrouw mij voor eene verworpeling heeft rondgedragen , (om dat ik een beverhoed met een pluim draag, denk ik ,) wel eens willen, beduiden , hoe kerks hij ook zij, dat. gij door het plaatzen deezer ophaalbrug meer zonden zult voorkomen, dan zijne veroor'deelende huisvrouw ooit beftraft heeft; hoewel dit haare hoofdbezigheid fchijnt te zijn,' Gij zelf, mijn goede man , weet niet hoe veel 'iedele woorden, vloeken , en eeden er op de oude brug gedaan zijn : en toen hij zo krank werd dat men er zig zelfs niet met een ligt chaisjen op vertrouwen konde , maar hij afgekeurd en afgefchut werd, raasden en tierden de reizigers en de boeren of zij bezeten waren , als zij met hunne wagens en karren daarvoor kwamen' en terug moesA a  t cornelia wildschut; of, ten gaan : de eene wenschte dat de brug in de hel, de andere dat hij op de mokerhei, de derde dat hij in de maan Hond ; deeze zeide : ik wenschte dat Burgemeester lenting den hals brak, doordien hij geene nieuwe laat maaken maar dit doet mij te veel aan : kort gezegd, mijn lieve man! indien vrouw stands zig niet meer bemoeide met de regeering van de kerk dan ik mij bemoei met die van ftad en land , dan zou er zo veel twist niet zijn, en de broedergefchillcn zouden niet alle zondagen op den fpreekftoel komen , om dat nu juist vrouw stands de Voctiaanfche haan boven de Cocceaanfche vlag wil geplaatst hebben ; en onder ons gezegd , dit ergert mij zó , dat het eene der reden is waarom ik , (het moet er nu altemaal uit,) niet veel ter kerk ga Wat den omroeper betreft, gij weet best hoe veel fchuld ik daaraan heb dat hij die bediening kreeg: dat zou ook waarlijk ellendig zijn , dat men niet iemand een amt zoude mogen geeven , die er niet alle de bekwaamheden toe had; ging dit door , hoe veele geestrijke en wereldlijke bedieningen zouden onvervuld blijven, zo men niet dan kundige Generaals , bevaareh en ftoute Admiraals , eerlijke welfpreekende Advocaaten , verftandige Doctoren, vroome geleerde Predikanten, enz. hebben wilde ! al is des onze omroeper niet zo welfpreekend als cicero , hij is ligt zo bekwaam tot zijn werk als de ftadsbode met zijn houten been, die , om dat hij nog een foort van een neef van vrouw stands is , die plaats kreeg , en, fchoon  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. £ wat hosklosfend, tot mijn groot genoegen , wèl waarneemt. Indien ik echter niet begreep dat eene vrouw niets te maaken heeft met de regeering, ik zou, toen men een omroeper wilde aanftellen, dunkt mij, hebben kunnen toonen dat zo een amtenaar geheel onnodig is, in onze ftad, die niet in den eerften rang kan geplaatst worden ; dat men des dat geld had kunnen uitwinnen , vermids onze Vrouw m en Mevrouwen^ zuiver belang't geen zij ftellen in den welvaart der ftad, dien post gratis, en met een recht ' voorbeeldigen ijver waarneemen ; dat deeze kerkfche zusjens , en bejaarde vrijfters daarom zo naarftig de wacht houden en gluuren door een reedjen der neteldoekfche glasgordijntjes , wie gaat , wie komt, wie ftaat, wie koopt, wie verkoopt, en wat er verloren en gevonden wordt, en het reeds hebben uitgetrompet, terwijl onze ftamelaar nog bezig is om zijn bekken wat optepotzen. Maar ik wil u tegen uwe Mederegenten niet opzetten; wat zoudt gij er aan hebben! dit heb ik u evenwel te zeggen , als gij eens een buitenfingeltjen omwandelt, en niet te zeer in uwe ftudie verdiept zijt, let dan eens op die fchutting aan de rcchtehand, zij is zo ergerlijk met krijt en vuilnis beklad, tot groot nadeel der zeden en der reinheid; daarbij, is zij zo zwak, dat zij u, die gewoon zijt onder weg alles wat u te binnen komt, leunend tegen een hek of fchutting optetekenen, hetzelve wel eens, zonder dat gij daaraan dacht, Hecht A 3  6 cornelia wildschut; of, zoude kunnen doen bekomen ; zij behoort tot dat Ipinnekops tuintjen , waarvoor de baas, Boomlu t, heeft laaten zetten, hoewel er geen half douzijn Wilgen in en om gevonden worden : denk dan daaraan , en kun er niet tegen, gij zoudt op de buitenplaats zelve te land kunnen komen, en men zoude u misfchien ook nog wel een proces kunnen aandoen: het is ondertusfchen droevig, dat menu, op wien de geheele last der regeering aankomt , op deeze wijze behandelt ; oordeel hoe mij dit treffen moet! mij, die u kent, en bij ondervinding weet, dat gij meer keft voor het algemeen dan wel voor u zeiven, of voor mij, uw andere ik; troost u echter, gij kent het fpreekwoord : Die huizen (bruggen) timmert aan den weg , Moet lijden iedermans gezeg. En geen Propheet is geëerd in zijn eigen vaderland : maar de vreemdelingen, en het eerstvolgend geflacht, (indien die brug dan nog ftaat,) zullen ze, want dan zullen nijd en afgunst dood zijn , prijzen. Dewijl gii mij zo vertrouwelijk fchrijft, zal ik het nog eens waagen eene bedenking in het midden te brengen ; zij betreft de kleur der brug , en het pasfagegeld : is het laatfte niet wat te hoog ? en zullen de reizigers daardoor niet afgefchrikt worden, om door onze ftad te komen , tot onberekenbaars fchade van alle neringdoende lieden , wier voor-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 7 deel gij bedoelt ? 't is voor mij onbegrijpelijk dat een eenig Regent in 't hoofd konde krijgen om uwe brug wit te laaten verwen; niet alleen om alle de weldoordachte redenen die gij daarvan geeft, maar ook nog om twee andere redenen, die ik u, dezelven aan uw oordeel onderwerpende , ga mededeelen : Vooreerst, weet gij, lieve man! (Heve man! — dit is mij tog wat al te gemeenzaam, daar ik aan een' ftaatsman fchrijf!) dat de brug aan de noordzijde der ftad wit geverwd is; gave men nu aan uwe brug diezelfde kleur , waar bleef dan die verfcheidenheid, die de fchoone Natuur zo zeer belangrijk maakt, voor kundige oogen ? indien de menfchen zig altoos door haar lieten leeren en geleiden , hoe zou het dan iemand in de gedachten kunnen komen, om twee bruggen met dezelfde vcnv te overftrijken ? In die rood te laaten fchilderen heb ik nog minder behaagen, in weêrwil van het gevoelen des Vaders , die, om dat zijn Zoon te Leiden ftudeert, en eens zijn fortuin in den fchoot der kerk verwacht, daarvoor pleitte ; in weêrwil zijner bedenking of het groenfchilderen niet wel gevolgd mogt worden van nog andere nieuwigheden ; om dat er meermaals uit geringe veranderingen ontzachlijke revolutiën in kerk en Staat gefproten zijn, waaraan men nooit gedacht, die men nooit voorzien had: welke denkbeelden van moord en doodflag kunnen fommige, cn ook bijzonder de roode kleuren, niet in den geest A 4  8 cornelia wildschut; of, oproepen! hoe levendig heb ik nu de fchrikkelijke partijfchap tusfchen het witte en roode , waardoor eens , onze vrienden en geloorsgenooten, de En* geileken , tot op den kant huns bederfs gebragt werden voor den geest! Hoe verftandig hebt gij des, lieve man! (al weer lieve man! — ik kan het niet helpen!) den groenen kleur bepaald! de kleur des vredes, en derhoope! dit moet ieder burger herinneren , dat hij een gerust, ftil leven moet leiden, het 'beste hoopen, en • met alle zijne med tin ge ze ten en in vrede leeven; ja dat gij veelmeer burgervader , dan meester zijt. Wat nu uw plan nopens de goudsbloemen betreft , het is fchoon, edel, wèl uitgedacht en lofwaardig : maar is dit plan echter niet meer maagdan ftaat-kundig? zal men, indien uw plan uitgevoerd wordt, niet te duchten hebben dat de listige fchraapzucht iet anders zal uitvinden, en der fchamele gemeente nog nadeeliger vodden voor haar halVen duiver verkoopen? denk ook of de gemeene lieden, die niet in (laat zijn om kostbaare bloemen in eigendom te bobben , niet morren zullen als meu hen hunne bloemen komt ontrukken? en de ondervinding leert, dat het gepeupel, of, wilt gij, de goede gemeente , geen kleur zo fchoon ja zo dierbaar vindt , dan die der goudsbloemen ; en waarom u misfehien in verdenking te brengen bij zulken, die u zeer zeker ftaatkundige oogmerken zullen ten laste leggen ? mij dunkt, dat ik, in uwe plaats zijnde , het als nog niet waagen zoude, even weinig als hie»  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. p te lande eene witte zijden cocarde te draagen er zijn altoos kleuren die door het volk gehaat en bemind worden, en zij hebben evenveel reden voor hunnen haat als voor hunne liefde: dan wie kan al het kromme recht maaken! lieve man ? en nu geef ik u nogmaals in bedenking of het niet haast tijd wordt om ook voor u zeiven en uwe familie te leeven; het is meer dan waarfchijnelijk, dat gij eens vader zijn zult van uw kind, of mijn , of ons kind , zo gij liever dit wilt; dan zal onze kinderkamer uw raadzaal zijn , en wij zullen als twee hoofden der regeering , over de opvoeding raadpleegen : verheug u evenwel "niet boven maate , want het zoude ook nog wel anders zijn kunnen. Mevrouw wildschut Is zeer misnoegd om dat gij, hier moetende zijn, ons zulks niet bericht hebt, maar ik weet zeerwel dat het aan uwe bezigheden en gebrek aan tijd is toetefchrijven — Wat nu mijne t'huiskomst betreft , mogelijk kom ik u verrasfchen ; mogelijk blijf ik nog wel hier ; want men wil mij niet laaten gaan, en dit is de eenige dwang die men mij aandoet; ieder leeft hier zo als hij wil, en Mevrouw wildschut is geenzins de vrouw naar de klok: ik herinner mij daar die drama, die gij zo onbefchrijvelijk fchoon vond, en die u zo zeer behaagt als mij de Metromanie van piuon — Mijn broeder verveelt het wachten öp een amt ijsfelijk, om (*) Deeze brief is gefchreven vóór de gezegende omwenteling. A 5  lO cornelia wildschut; of, dat hij nu, zegt hij, en met reden, niets te doen heeft, en daarin vindt hij zijne beftemming niet in 't allergeringfte. De Heer wildschut heeft zeer veel van uwe denkwijze en charakter, en heeft het even volhandig; maalais ik t'huis ben, en gij geen tijd mogt hebben om te praaten, dan zal ik over dit alles onze briefwisfeling beginnen — Zorg voor uwe dierbaare gezondheid, niet fiechts mijnent wille, maar om zo veele honderden wier lot gij beftuurt; allen groeten wij u , met achting , en ik noem mij, (gemeenzaam genoeg!) Uwe liefhebbende huisvrouw. c. lenting, geb. van arkel. TWEEDE BRIEF. De Heer paulus wildschut , aan Mevrouw eli- zabeth stamhorst. waarde zuster! u w brief bevat veele dier waarheden die te treffender zijn om dat wij van de gegrondheid derzelven volkomen overtuigd blijven; ik weet wel betje ! dat gij mij niet fpaart, als gij gelooft dat uwe  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. II ftrengheid voor mij nuttig is: evenwel, ik heb hier en daar, toen ik uw' brief doorlas, een weinig achteruit gefchopt; en ik was vrij geraakt toen gij zeidet , u niet te durven vleien , dat ik zo veel vastheid van charakter bezit als ik zoude noodig hebben om eenen goeden, door mij zeiven goedgekeurden, raad beftendig te volgen: wat zal ik zeggen ! als ik niet boven mijn eigen peil ben opgedraaid dan kan ik zelden volhouden ; en daar ik door mijne toegeevelijkheid bijna nooit zo verre gebragt wordt, is het ook voor u twijfelachtig of ik wel meer krach ts van geest heb dan gij uit mijne voorgaande bedrijven hebt afgeleid. Maar ik heb nu een andere prikkel , en die is, mijn kind te beletten dat zij in haar bederf loopt : doch de allergepastfte middelen daartoe zal ik mogelijk niet altoos kunnen in 't oog houden : hetgeen gij mij zegt dat ik voor eensgezindheid hield, hield ik indedaad daarvoor ; doch meer uit fleur en gemakshalve , dan wel om dat ik er van overtuigd was ; zo lang tusfehen ons alles gerust voordrolde , zo lang ik even genegen was om mijn vrouw èn kind haare verkiezingen te geeven , als ik de mijne onverhinderd wilde volgen , ging alles wonderbaarlijk wèl ; en in geen huis heerschte zulk eene groote vrijheid en vrede dan in het onze ; doch, federt ik begon te zien dat haare verkiezingen volftrckt tegen de mijnen inloopen, gaat dit niet langer: ik zal er u een nieuw bewiis van geeven: voigends uwen raad heb ik met beiden een zeer  ia cornelia wildschut; of, omltandig gefprek gehouden : over dag is keetje ongenaakbaar federt zij haare groote vriendin, die ook de groote vriendin haarer moeder is , bij zig heeft; al ware ook mijne meening geweest om haar daar dan over te fpreeken: ik nam des dien tijd waar dat zij naar haar kamer ging , mijne vrouw verzoekende mij daar te vergezellen: de laatfte was zo zeer misnoegd over mijne wijs van behandeling omtrent Mevrouw lènting , als keetje zelve , maar drukte zig ook fterk daarover uit: ik bragt daar mijne redenen voor in ; 't mogt niet helpen — „ Ik behoorde mij te fchaamen, dat ik mij in mijn „ eigen,huis zo gedroeg, tegen eene vrouw van „ zo veel verdienste en verftand, en ook nog zulk „ eene lieve vrouw, als Mevrouw lenting" — dit deed mij nog duidelijker fpreeken over haar dan ik gedaan had , vóór ik haar had waargenomen ; ik zeide, hoe ik haar hield voor eene allergevaarlijkfte vrouw , en hoe ik hoopte dat men haar zo rasch mogelijk weêr zoude laaten vertrekken ; ik fprak over haar' broeder , en voerde ook het waare oogmerk haarer komst vrij duidelijk aan : vergeefsch ! zij heeft reeds moeder en dochter betoverd , en mijne vrouw heeft mij tienmaal meer onaangenaamheden gezegd, dan in de twintig jaar dat wij getrouwd zijn; dit niet ééns kunnende worden, zeide ik , dat ik een' brief had van den Heere van veen , en waarover : vervolgends dat ik over dien brief met u geraadpleegd had; en, dit raadpleegen buiten haar weeten, nam zij zo hoog dat gij cr u  de gevolgen der opvoeding. ij[ geene verbeelding van kunt maaken: ik poogde haar te bedaaren en van alles reden te geeven; 't hielp niet; uwe fchoonzuster is des zeer op u verftoord: ik weet wel , betje ; dat gij dit vergeeft, en dat ik haar geen nadeel toebreng, met u te zeggen hoe zij thans over u denkt. Vervolgends zeide ik jeetje : „ Dat zij den » Heer van veen moest opwachten als een per* „ foon voor wien ik groote achting heb, en wensch „ eens mijn fchoonzoon te kunnen noemen " .keetje antwoordde : „ Dat zij dit niet konde „ doen ;" en gaf voor reden daarvan „ Ik „ heb geen' zin in van veen " toen werd ons gefprek een cirkel ; wij vorderden niets; en mijne vrouw gaf haar in mijn bijzijn gelijk, wees mij op mij zeiven terug, en vroeg : „ Of ik mij „ ooit daarover beklaagd had ; dat ik zelf trou„ wende, mijn hoofd had gevólgd, en mij weinig „ bekreund had aan het misnoegen mijner familie?" Ik trachtte haar toen te doen zien welk een onderfcheid er in ons geval plaats had ; doch zij vroeg mij, op den man aan , of ik ooit tegen mijnen zin zoude getrouwd hebben ? wat kon ik daarop antwoorden, dan neen ? en dit 7ieen , was de grond waarop zij vervolgends bouwde : toen ziende dat zig driften bij haar vertoonden die zij nooit had laaten werken, en het gefprek te hoog rees, nam ik een kaars op en ging zeer verftoord weg; terwijl keetje nogmaals herhaalde 't geen ik gezegd had, 't welk zij op dezelfde wijs beantwoordde,  H cornelia wildschut; of, En wat ftaat mij nu te doen ? dit fnoode fchép. zei heeft beiden, zo als ik zeg, zo overmeesterd, dat ik daaraan deezen driftigen en vrijmoedigen tegenftand wijte. Ik bragt des middags den Heer van veen van de beurs mede , beantwoordde zijn' brief mondlings, en verzocht dat hij zig niet Hete terug ftooten : aan tafel plaatfte ik hem naast mij : er waren eenige vreemdelingen, die maakten hetgezelfchap uit, nevens Mevrouw lenting , mijn vrouw en dochter , en haar broeder : ik meende dol te wor. den toen ik zag hoe zij mijne vrouw en dochter .om 't meest onderhielden , en geduurig wat aartigs of beleefds zeiden : de Heer van veen poogde meermaals met keetje een woord te wisfelen , of iet voortedienen; doeh zij antwoordde flechts ja of neen, of bedankte, terwijl zij zelve niets deed dan ter zijde te praaten met haare vriendin, haare moeder , of met den ligtmis: in 't eerst (het is waar) had onze Mevrouw mij door alle blijken der grootfte beieefdheid en oplettendheid onderfcheiden; doch ziende dat zij mij niet konde winnen, (zo denk ik ten minste,) en reeds in de gunst mijner vrouwe en dochter vast geankerd liggende, betoonde zij mij even weinig aandacht als aan mijn geringften comptoirjongen : kort gezegd , mijn toeftand is zo ongemaklijk, en ik ben zo geemelijk, dat ik niet weet wat te beginnen: blijft zij nog langer, (en nu zij haare partij tegen mij genomen heeft, geloof ik dat zij hiertoe in ftaat is,) dan zal het kwaad vodrdloo-  de gevolgen der opvoeding. 15 pen ; vertrekt zij , dan zal zij echter haaren fchadelijken invloed behouden, en de afwezigheid zelve, (zij kunnen niet meer zonder haar,) zal dat kwaad vermeerderen. Ik heb hierover met mijn' vriend de groot gefprokcn ; doch zijn hoofd is beter gevormd om mij als kqopman dan wel als vader raad te geeven: hij ziet zo wel als ik dat men mijne dochter belaagt, en heeft geene breeder gedachten dan ik van een jong lediglooper; ik heb nog meer ondernomen : ik ben bij juffrouw hoffman geweest , om haar te verzoeken dat zij den invloed die zij op keetje heeft, wilde gebruiken: „ Invloed!" zeide zij, „ invloed Mijnheer wildschut ! ik heb „ zeer weinig invloed op de denkwijze der jonge „ Juffrouw , anders zoude ik u overtuigen dat zij „ nooit ijveriger vriendin hebben kan dan Juffrouw „ sadelaar en ik voor haar zijn : federt Me„ vrouw lentiNg bij u gelogeerd is, kom ik niet „ in aanmerking ;" ik antwoordde: „ Dat ik haar „ tot mijn leedwezen gezien had, toen zij de laatfte „ keer bij ons foupeerde 5" en dit maakte mij zo verftoord dat ik eenige fcherpe gezegdens omtrent mijne dochter uitfchoot : oordeel nu eens betje , over zo eene Juffrouw, ook als eene vriendin befchouwd , uit het antwoord dat zij mij gaf: „ Mijnheer wildschut , daar gij mij de eere aan„ doet van mij te 'fpreeken over uwe dochter,' ver„ zoek ik vrijheid van te mogen zeggen , dat gij „ haar niet kent indien gij haar verdenkt van iet,  l6 cornelia wildschut; op, „ wat ook , dat niet betaamelijk is: haar oordeel ,, kan dvvaalen , en het is zo ongeoefend dat dh „ meermaal het geval blijven moet, maar zij heeft „ het zuiverfte hart, en eene meêgaandheid die al' „ les goeds belooft; doch zij is onbeftendig, traag, „ en altoos hoogst ingenomen met alles wat voor „ haar nieuw is: indien zij niet geloofde dat Me,, vrouw lenting eene zo braave als aangenaame „ vrouw ware ; indien zij niet dacht haar voldoe„ ning te geeven voor de wijs waarop gij deeze „ braave vrouw behandelt , zij zou zo geheel en„ al niet in haare magt zijn; en zo zij niet waan„ de dat van arkel zonder reden in uwe ongunst „ is , en alleen niets doet om dat hij op een amt ,, wacht, zij zou hem niet dulden kunnen , ten „ minsten hij zou niet gevaarlijk voor haar zijn: ja „ misfchien zou zij wel befluiten kunnen om van ,, veen, zo u daardoor plaiflr gedaan wierd, tot haar „ man te neemen : zo verre is het er van af dat „ zij u wil tcgenftreeven." Vervolgends liet ik haar uw' brief leezen: mij bij de overgaaf bedankende voor mijn vertrouwen, toonde zij wel dat zij met u volmaakt ééns was in gevoelen, (ik merkte dat wel) ook over mij en mijn charakter „ Misfchien," hervattede zij , „ zal ,, Mevrouw stamhorst meer invloed bij keetje „ hebben .dan de heele rei haarer vrienden en be„ kenden; een brief van Mevrouw* moet, dunkt mij, „ dit doel bereiken" hier mede,vlei ik mij ook nog al zuster: wel, zeide ik, indien gij haars  de gevolgen der opvoeding. 17 haar, zo als ik merk, niet eens vrijfpreeken kunt, (want die Mevrouw lenting houdt haar als aan haar geboeid,) doe mij dan het genoegen en fchrijf haar ook eens. Zij. Dat wilde ik met al mijn hart wel; maar wanneer? nu zij nog hier is? dan laat keetje, zeer zeker, mijn' brief aan haar leezen , en als zij zien zal dat ik denk zo als ik denk, zal zij keetje nog verder van mij aftrekken, en ik des nog minder nuttig kunnen zijn : als zij vertrokken is ? wanneer zal dat zijn? en genomen zij is weg, dan zal mijn brief aan haar gezonden worden , en het uitwerkzel hetzelfde zijn ; bedenk ook Mijnheer, dat Mevrouw wildschut mij zeer kwalijk zal duiden, dat ik mij bemoei met eene zaak, die tusfchen u beiden in verfchil is : dit beloof ik u ; ik zal de eerfte voegzaame gelegenheid waarneemen dat ik keetje fpreeken kan. Ik. Gij befchouwt de dingen zo als zij zijn; ik kan u niet weerleggen : het is zo gelegen als gij zegt maar , nog ééne vraag : denkt gij dat van aukel voor keetje niet onverfchillig is? Zij. Onverfchillig , wat verftaat gij daardoor ? meent gij hiermede, dat zij alle de nietsbeduidende fprinkhaantjens die om haar huppelen, even gaarne bij haar ziet dan hem ? dan is zij niet onverfchillig voor hem : verftaat gij er de uitfluitende genegenheid door ? dan kan ik u verzekeren , dat zij nooit hiervan de minne blijk gaf, en, dat indien zijne zuster haar die liefde niet in 't hoofd brengt, (ja III. deel. B  ié CORNELIA WILDSCHUT J Of, haar hart plant zult gij zeggen,) zij niet zoude denken om verliefd té zijn. Ik nam affcheid van haar , hoe ongaarne ook, en zag meer en meer dat ik in de belemmering was en bleef. En nu, zuster, zal ik nog het een en ander antwoorden op het fcherpfte gedeelte uws mij zo aangenamen briefs : volgends uwe denkwijze', komen zelfs de dwaasheden mijner vrouw voor mijne rekening ! ik moest haar geleid en geraden hebben ! maar was ik daar de rechte man toe? kunt gij dit eifchen van iemand die nergens gelukkig was dan op zijn comptoir , en die veel minder uit hebzucht , dan wel uit fmaak in de negotie, over niets dacht dan over geldzaaken ? van iemand die niets aangenaamer vond, dan zijne uitgefcheurde uuren van rust buiten 's huis doortebrengen ; en daardoor te meer aangcfpoord werd, om dat hij hierdoor zijne vrouw nooit bedroefde ? kunt gij een behoorelijk gezach onderftellen , in iemand , die dat nooit had weeten te oefenen , buiten zijn comptoir , en die , zo als gij zegt, (hoewel op mijne wijze, dat beken ik gaarne,) verliefd was op zijne vrouw ? eene vrouw, zo deugdzaam, zo eerlijk , met zo veele voor mij berekende, goede hoedanigheden ? Ik zag altoos het onderfcheid wel tusfehen uwe leevenswijze en de mijne : maar ik dacht, dat is een linaak; even als voor het buitenleven, of ftadleven; mijn broeder en zijn vrouw zijn op hunne, en wij op onze wijze gelukkig ; en verder bemoei-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. JIJ de ik mij niet om de oorzaak of den grond daarvan natedenken. Wat mijne dochter betreft, gij moogt zeggen wat u goeddunkt, doch men zal weinige vaders vinden, die meer voor hunne kinderen deeden dan ik deed, of hen tederder liefhadden ; maar ik kan mij met haare opvoeding niet bemoejen ; en wat vader is daar zo gefchikt toe, als eene moeder? voor 't overige heeft het haar niet aan meesters en onderwijzers ontbroken; nooit eischte zij er een zonder dat ik terftond ja zeide: zij heeft haare belijdenis geleerd, zo als alle jonge lieden; zij gaat te kerk, en ook, geloof ik, ten avondmaal: wat kan ik dan meer doen om haar de deugd aanteprijzen ? er was nooit veel gemeenfchap tusfchen ons; doch dat is in de meeste huishoudens zo al omtrent hetzelfde. Ik zie zelf wel, betje , dat alle die verfchooningen vrij blaauw zijn; maar hoe alle die misflagen te verbeteren ? en hoe zal ik die verdeeldheid in mijn huis, en die verftoordheid mijner vrouwe verdraagen kunnen? evenwel! het is om keetje's geluk te doen, en als ik mij dat wèl voorrchilder, dan ontwikkelt cr zig in mij een kracht en ftandvastigheid die mij zeiven verbaast, en ik nooit wist te bezitten, maak daar ftaat op : ik zal om leven noch dood toegeeven ; en gij zult over mij voldaan zijn , zodra ik maar wel weet hoe het aanteleggen. Was dat looze gevaarlijke fchepzel flechts vertrokken , dan konde ik ten minsten mijn huis verbieden aan den broeder: ik brand van verlangen, ona B 2  20 co rn el ia wildschut; of, haar , vóór zij vertrekt , de waarheid te zeggen; 't fchcclt mij niet hoe mijne vrouw dat opneeme, en keetje zal naar mijn pijpen dansfen , al zou de booze 'er zig mede bemoejen. Ik hoop mijn lieve zuster, dat gij, om uwe fpreekwijze te gebruiken, rijklijk oogsten zult daar gij zo mildlijk gezaaid hebt : ik omhels u allen , maar voornaamlijk mijn ftoute lieve nicht : ik wenschte wel dat mijn dochter wat meer van haare en uwe familietrekken hadde : altoos Uw liefhebbende broeder, paulus wildschut. P. S. van veen deed deezen dag zijn best om keetje te fpreeken, en dewijl Mevrouw met mijne vrouw uitreed , om eenige wisjewasjes te koopen, vond hij haar alleen: hij onderhield haar over zijn aanzoek, en hoopte dat zij hem niet ongunstig zoude zijn ; ik was daar digt bij, fchoon ongemerkt, en hoorde dat zij hem vrij onbeleefd antwoordde : „ Ik verzoek u , Mijnheer, dat gij u om mij gee„ ne moeite geeft; wani: ik heb geen behaagen in „ u" hij antwoordde dat hem dit zeer trof, maar dat misfchien een veelvuldige verkeering haar een weinig zoude kunnen veranderen , ten zijnen voordeele „ Neen!"—fpijtïg genoeg! dat was onmogelijk , zij kende hem wèl genoeg, om daarvan verzekerd te zijn : „ Heeft men," vroeg hij  de gevolgen d eii opvoeding. 21 bedeesd, „mij ookkwaaden dienst bij u gedaan?"— „ Kwaade dienst ! neen zeker! ik heb geene vrien„• den die kwaade geruchten aandraagen, en ook „ dit is niet noodig, gij behaagt mij niet, en mijn „ vader ," (ik luisterde nu fcherp ,) „ zal zeker mij niet dwingen een' man te neemen dien ik ,, niet verkies mijne ouders kunnen mij wel „ beletten tegen hunnen zin te trouwen, maar niet eifchen dat ik tegen mijnen zin trouwert van veen was zo getroffen door dit volftrckt antwoord, dat het mij recht aandeed; doch vreezende verrascht te worden, ging ik weg, en van veen haar in zo een luim ziende , dacht niets beter te kunnen doen, dan te vertrekken ; hij kwam boven bij mij, doch, zeide geen een enkel woord. DERDE BRIEF. Mevrouw francina wildschut , aan Mevrouw margaretiia richters. waarde vriendin! Dewijl ik in de krant gezien heb , dat er morgen eene groote verkooping van oude porceleinen en andere kostbaarheden in de Keizerskroon zijn zal , fchrijf ik thans aan u , en zal deezen brief B 3  22 C0RNELIA WILDSCHUT; OF, morgen ochtend daar laaten beltellen , niet twijfelende of gij zult er zijn , en misfchien den tijd niet hebben om mij eens te bezoeken; nu, dat neemen wij zo naauw niet , er is haast bij 'c werk, en ik zit op heete kooien : gij hebt mij in uwen laatllen aan mij, zulk een kostelijken raad gegeven , en daar ik mij zo wonder wèl bij bevonden heb , dat ik niet weet aan wie ik anders zoude raadvraagen , dan aan zo een verftandige vrouw als gij zijt , Mevrouw richters ; en daar bij , wij zijn zulke oude kennisfen, en hadden zo veele pretjens en plaificrtjens toen wij meisjens waren, en ik zeg je , dat dit krachtig bindt, als het er op aankomt, en dat blijkt wel aan* ons mag ik zeggen , fchoon wij, God dank! nog niet oud zijn, maar in't best van ons leven, en dat ik nog heel gaarne zo wat in 't gerommel en 't boelige ben, dat is even zo veel, en ik in mijn huwelijk geen verdriet had; ik was vrouw en voogd , en al wat ik deed was best; niet dat ik mijn' man behandelde zo als Juffrouw grijp , dat is als een'jonge die een half vat t'huis brengt , en familiair bij zijn' doopnaam noemt, zo dat men niet weet of zij van haar' kruier of van haar' man fpreekt , daar zij beiden gerrit heeten; en dat heb ik mijn zuster stamhorst te danken, die haar' man altoos bij zijn Van noemt, en mij eens een aartig lesjen daar omtrent gaf; och Heer! ik was jong en los, en hij was ook toen reeds heel befcheiden, en gaf een goed voorbeeld: nu dat is het zelfde, de bordjens zijn ten eenenmaale verhangen ,  de gevolgen der opvoeding. 23 de wind is geheel om ; en zo mijn man niet veeg is, (daar de lieve Heer hem en mij voor bewaare, want mij dunkt ik zou mij dan dood kniezen ! want ik houde het met de levendigen,) heeft hij wis en waar kwaade opftookers: ik zou mijn keetje niet in huis kunnen houden , zo wij een lijk in huis hadden; want het meisjen ftaat de geletterde dood in 't aanzicht , als zij maar een onnozel begraavcnisbriefjen inziet; en zij heeft nog nooit een lijk gezien, of een doodkist, dat ik weet, en daarom denk ik nog al, dat mijn man niet veeg zijn kan: nooit, mijn lieve mensch , was hij zo wonderlijk , of zo bemoeiachtig met mij en met keetje: mensch! wij kunnen geen vinger in de asch ftceken , of' hij wil het weeten : en nu bid ik , wat zijn dit evenwel voor malle kuuren ! als dat zo voordgaat , zal hij nog een Jan de wasfcïier, een Gortentelder, ja een Vischkooker worden': van te vooren bemoeide hij zig nergens mee, ik kon maaken en breeken, weggeeven, uitgaan, volk ontvangen, alzo als ik het maar in 't hoofd kreeg; ja ik kende al zo wel zijne correspondenten als hij, de goede vrienden van keetje en van mij meen ik; en ik durf wel zeggen , dat wij het beste gezelfchap zien dat er in heel Amjleldam is , en vcrflandige jonge lui ook : en keetje is nooit belet geworden omtegaan met die, die zij wilde: mijn man, even weinig als ik, bekommerde zig daarover : had het God den Heer behaagd mij een' zoon te geeven, ik had zijn' vader geheelen-al me,t hem laaten omfpringen , cn ik zou hem B 4  2+ cornelia wildschut; of, alleen zulke kleine handreikingen gedaan hebben , waartoe de handen van de mannen verkeerd ftaan; want , daar men een meisjen heel anders moet opvoeden dan een jongen , is 't natuurlijk , dat de vader zijn' zoon tot een man, en de moeder haar dochter tot een vrouw maakt. Nu vraag ik u , wat weet mijn man toch van keetje's charakter , humeur, fmaak of verkiezingen ? maar dat weet ik ; want ik ken haar dóór en dóór: hij zag haar nooit dan aan tafel of in groote gezelfchappcn; fprak fomwijlen in een heelen dag geen vier woorden met haar; niet meer, dan goeden morgen of goeden nacht, indien hij des avonds t'huis was , dat zelden gebeurde ; en nu is het hem zo op ééns over 't lijf gekomen, om op onze vrienden en vriendinnen te letten, wie hier uit- en inloopt , en alles afteneuzen , mag ik zeggen: ja hij zou nu wel willen dat ik geen onnozel mensch ontving , zonder hem daarvan te verwittigen ; en ik heb er immers al de moeite en den omhaal van ? zo als dat een vrouw past; 't moet mij lief en aangenaam zijn, met welk een geftoet van moffen en knoeten vrienden van hem, zegt hij hij inftuift ; en ik heb ook nooit de menfchen een onvertoogen woord gezegd; 't was altoos: welkom, welkom Jan Sanderfe! ik heb nooit zitten wrokken aan tafel , als zij mij door hun gekoeter verveelden , of mij tegenftonden, om hunne fmeerige kamifoolen , en morfig linnen ; ik dacht , op reis kan men zo niet als men wil; en zulke kluchtige  de gevolgen de li opvoeding. 25 , Fotentaaten zijn evenwel ook Gods fchepfels, al kan men hun gefnor nog minder verflaan dan het hebreeuwsch : men moet veel doen om het lieve brood , en nu geeft mijn man ftuurfche gezichten aan die vrienden , die van haver tot gort Hollanders zijn, en niet op een ftroowisch kwamen aandrijven ; ja ftelt zig aan , dat ik er befchaamd en boos over ben. Doch, mijn lieve mensch! nu ben je nog even wijs als toen ik begon ! maar mijn gemoed is vol , en nu zal ik alles in 't lang en in 't breede vertellen: gij moet dan weeten, kind, dat onder de jonge lui die hier allen dag verkeeren, ook een zekere jonge Heer van arkel is, 't is een Haagsch Heertjen , maar woont nu te Amfteldam , en wacht op een amt, dat hij van zijn' fchoonbroeder krijgen zal; zo dat, hij heeft nu niets omhanden, en daarom verzuimt hij niet, al komt hij alle daag hier aan huis: het is een hamerfche jonge, een raare, goede, losfe jonge, zonder erg of list; enverftand! ja dat heeft hij ! 0 ik merk wel, dat hij letters gegeten heeft; hij weet van alles , 't kan niet fcheelen waarover men praat , en hij praat ook alle andere knaapjens zo ftom als visfchen; en hij is zo grappig, dat ik fomwijl lach, dat mijn heele lijffchudt, en ik mijn zijden moet vasthouden , ja dat mijne oogen overloopen; en dat houd mij zo frisch en gezond; en mijn keetje is nooit zo in haar tuin , dan als wij zo wat grapjens met hem hebben : onze Dominé zelfs moet getuigen, dat deeze jonge Heer wel wat B 5  26 co ii nel ia wildschut; of, wild en dartel is, maar dat hij nog nooit een vloek uit zijn' mond gehoord heeft, en heel verftandig over den godsdienst fpreeken kan: je weet, Dominé is een goedaartig , bejaard man , die geen kwaad ziet, daar het niet is; zo dat, ik hou veel van Dominé. Nou heeft mijn man, die hem alleen van aanzien kent, de nijd op hem: waarom weet ik niet: evenwel ik gis dat onze Boekhouder de groot , die, weet gij, wildschut's groote vriend en confident is; nu, hij is ook de beste en de cerlijkfte man die ooit op een comptoir was; nuttiger dan tien anderen; en die Heer heeft een' zoon , en die zegt men dat zig mal ftudeert in de Philofophie; maar wat had hij daar meê te doen ? hij had geen Heidcnfche, maar Christelijke ouders, mag men zeggen: nu, 't zijn hunne boonen zij moeten die doppen : ik heb ook nog groen korentje op 't veld ; ja wel groen korentje , dat beloof ik je ! nu is die jongeling hier meermaals aan huis geweest; en onze hein, die een fnreeuw en fpotter is, heeft hem dikwijls fchrikkelijk voor den gek gehouden , uit puure dartelheid, want er is geen druppeltjcn kwaad bloed in den heelen van arkel : maar om hem dat te vergoeden , heeft hij hem met zig genomen na zijn zuster die te met een' Burgemeester getrouwd is : of men hem, (want die zuster is ook een heele bol,) nu daar wat al te veel geplaagd, en voor 't mafje gehouden heeft , kan wel zijn, en dat dit jongetjen, dat vrij .grootsch in zijn wapen is, dit aan zijn' va-  de gevolgen der opvoeding. 27 Jer, en die het aan mijn' man verteld heeft: want van dien tijd af, heeft hij het tegen van arkel gehad; en behandelt dat goed kalf zo bokachtig , dat ik het niet dulden kan; en mij dunkt ook dat, zo ik paulus wildschut ware, ik mij te goed zoude achten, om mij met zulke jongenskibbelaarijen optehouden : maar zo zijn de mannen, 't is te hij of te lij i en ik vind dit ook niet heel mooi van den ouden de groot : doch dit alles heeft nog niets te beduiden , mijn lieve mensch! ik zal u alles vertellen, en dan kunt gij mij uw goeden raad mededeeien. Je gelieft dan te weeten, Tante lief! dat van arkel mij eens zeide, dat zijn zuster, die Burgemeesters vrouw, in de ftad zou moeten komen, om een' Doctor te confuleeren ; het mensch verkniest zig daar in dat nest van een nadien ; alle lui zijn er zo ftijf , en zo kerks, dat men niet weet wat men er mede beginnen zal ; en haar man is een heei verftandig man, hoor ik, en heeft fchrikkelijk veel zaaken te beredderen: kortom gezegd , ik verzocht haar bij ons , en dat was het minste dat ik doen kon , want het arme fchaap had vriend noch maag, en zou in een lo'gement hebben moeten gaan: denk! een logement! voor zo eene jonge vrouw, en dat zonder haar' man , die niet meer tijd heeft dan de mijnen : ik liet haar dan verzoeken, want ik dacht, keetje zal van zo een verftandige vrouw nog veel kunnen leeren , en met haar menigen brief kunnen wisfelen; en ook aan haare Tante stamhorst wat meer fchrijven , die altoos klaagt , dat keetje zo  28 cornelia wildschut; of, weinig fchrijft; en ook dat gezelfchap zal keetje nog wat diverteeren, zij is jong , zij moet wat plaifir hebben. Nu had ik aan wildschut daar geen woord van gezegd; ei lieve, hij heeft voorleden.zomer, en volle zes weeken nog wel, een Noordsch Zeecapitein gelogeerd , ©f een Rusch , dat weet ik niet al te wel : ten minste de kaerel zag er zo bars uit, dat keetje en ik zo bang voor hem waren , dat wij alle avonden onze flaapkamers op het nachtflöt, en de knippen er op deeden; fchoon de man, dat moet ik zeggen, ons geen kwaad opflag van een oog gegeven heefc; en heb ik er een woordjen tegengekikt? ik dacht, mijn man is zo wel Heer van het huis, als ik vrouw van het huis , en hij moet van alle menfehen leeven, en ieder heeft zijne vrienden. Nu altijd, de Mevrouw is dan gekomen: ik kan je niet zeggen, welk eene allerlieffte mooje, aartige verftandige vrouw het is, en niemendal grootsch tegen ons , en het is evenwel een Burgemeesters vrouw! kind! ik dacht dat mijn man met haar over de huizen heen zou geweest zijn; want zo ftil als hij daar heen gaat, hij mag nog gaarne, in eere en deugd, een mooi vrouwtjen zien, en dat is zeer natuurlijk , ja als hij eens een glaasjen extra drinkt op het welvaaren van de negotie, dan kan hij met Juffrouw hoffman, (ook een mooi ding,) nog wel eens zo wat ftoejen en meesmuilen; en daar heb ik altoos mijn fpikkelatie in: want wij bij bennen niet jalours; maar ja! hij ontvong haar zó, dat de eene  de gevolgen der. opvoeding. 2«j kleur mij af, en de andere kleur mij aankwam: eindelijk kwam hij aan tafel, en boog zo ftijf als een ftalknecht , die veertig jaaren op den bok gezeten heeft; zag van "arkel aan, of hij met hem vechten wilde, cn dat ftak nog te fterker af, om dat hij zo beleefd als een bruigom was tegen Juffrouw hofman: je kunt wel denken dat ik zeer boos, en zeer verlegen daarover ben: ik nam hem ook daarover beet, en zei, wel te willen weeten waarom hij mijne gast zo hondsch behandelde: (de jonge vrouw had dit wel gemerkt, maar wilde het om onzent wil niet laaten blijken; zij bleef even vrolijk en vriendlijk , tot zij naar bed ging:) en dat ik mij dood fchaamde, en wat of die Mevrouw wel van ons denken moest? en wat of die zoete vrouw hem in den weg geleid had ? en, zo al meer vroeg ik: denk nu eens hoe ik verbaasd ftond, toen hij zeide : ,, Ik „ verzoek sijntje , als gij menfehen vraagt dat „ ik dan weeten mag wie in mijn huis komt" ■ . ,, En federt wanneer zijn u deeze grillen in 't hoofd „ gekomen? heb ik u ooit kwalijk afgenomen dat „ gij met heele troupen inkwaamt, en ieder logeer„ det , in mijn huis , die gij hebben wildet ; en „ hoe dikwijls heb ik lieden gelogeerd, zonder dat „ gij mij daar omtrent iet voorhield? en nu ziet gij „ als een ftier die ftooten wil het ftaat je mooi, ,, waarlijk! " zeide ik zo ; „ en," zeide ik zo : „ mag ik zo wel mijne vrienden niet kiezen als ■>■> gij?" „Als gij van arkel of iemand van zijn „ familie wilt logeeren, dan verzoek ik ten minsten  39 C0RNELIA WILDSCHUT; OF, „ dat keetje zo lang bij haar Oom en Tante gaat „ logeeren : en gij moet niet denken dat ik mijn „ dochter aan zo een' ftraatflijper geven zal:" en, mensch! hij deed er een zwaare vloek op, en floeg op de tafel dat het daverde ; kort gezeid , mijn lieve mensch! ik zweeg ook niet, en wij hadden heeie hooge woorden, zo hoog dat ik er zelve over ver- fteldfta „Loop jij," zeide ik, „naar de maan, ,, en pluk Harren; en ftaat Mevrouw lenting je „ zo tegen , wel leef buiten uw huis , zo als gij 3, gewoon zijt; ik heb er niet tegen, weet gij: of „ zoudt gij mij als een kind aan den leiband wil- ,, len houden?" zo dat, ik was zo driftig, dat hij zelf niet wist wat te denken : maar ik zal u nog meer vertellen , en hieromtrent heb ik uw verftandigen raad wel het meest noodig: hij had een' brief gekregen van eenen Fleer van veen, en een' van zijn zuster stamhorst, met wie hij, merk ik, alles overlegt, en die fchrikkelijk voor van veen is, en ik ben toch tegen haar' zin met haar' broeder getrouwd , en dat kan ik fomwijlen ook niet voor fuiker opeeten; zo dat zij zal mijn' man hebben opgezet, en zo geheel omgekeerd. Ik was niet verftandig, en niet rijk genoeg om in de familie te komen , en keetje die krachtig van mij houdt, en nu alles weet, is al zo boos op haar Tante , als ik zelve ben: wel mijn lieve mensch! zij zou mij de regecring over mijn kind wel willen ontneemen, zo zij maar konde! doch daar zal ik oppasfen: zij zou van mijn keetje wel gaarne een weer-  de gevolgen der opvoeding. gi gaêdje van haar geleerde dochter gemaakt hebben, doch dat was de mening niet; keetje weet genoeg, zo zij wèl wil, en te veel zo zij kwalijk wil. Maar nu moet ik u dien kostelijken van veen eens wat uitduiden, die mijn man en zuster zo vleit, en brieven fchrüfc: och Heer! ik word niet geteld! hij is wèl genoeg voor 't oog, maar zo ftijf als een Haak, en hij voert nooit zo eens het hoogde woord, en dat mag ik wel zien in een jong Heer: hij lacht bijna nooit over hein's grappen of vertellingen; en hij is Benist, nu, dat wijst zijn gelaat en kleeding wel uit; en ik begrijp niet, dat Mevrouw stamhorst , die er zo veel over te zeggen had , dat keetje niet heel dipt ter kerk ging , nu kan denken, dat zij haar geloof zoude verzaaken; want keetje is een goed lam,. zij zou om man te voldoen, met hem naa de Beniste kerk klungelen , en mijn man , die altoos ziet zo als zijne zuster , zou dit ook al met goede oogen moeten aanzien ; maar ik zal toonen dat ik moeder ben , en keetje zo niet laaten drijven: neen, daarvoor heeft zij te wèl haare belijdenis geleerd , om nog eens in de Benisten kerk herdoopt te worden : zij willen wel zeggen, dat de Benisten niets Gods ter wereld in den val van adam gelooven, en leeren dat onze lieve Heer voor alle menfchen gcdorven is, en begraven; daar ik geen verdand van heb , dit zijn te hooge dingen voor mij! hoewel ik met hart en ziel wensch, dat het maar waar zijn mag; want het is tog  3& cornelia wi'ldschut; of, fchrikkelijk triest, dat men moet vreezen of een eigen vleeschlijk kind wel in den hemel is , en daar uit befluit ik, dat het Beniste geloof wel mooi is; doch ik begrijp dan ook niet, waarom menfchen, die zulk een lief geloof hebben, veelal zo ftuursch kijken, en zulken hekel hebben aan de vreugd! of zij moeten ook al, zo als de meeste lui , hun geloof niet al te best beleeven : nu, ieder zal zijn eigen last moeten draagen ; en ik heb zonder van veen te noemen, weetje , eens met Mevrouw lenting gefproken , over de Benisten ; en die verftandige vrouw zei mij; „ Het charakter , het doorgaand „ charakter der Benisten, is rijkdom, trotschheid „ en milddaadigheid weet gij van de hi* ,, ftoriën ? " vroeg zij mij ? „ Ja Mevrouw! „ niets ter wereld;" zij antwoordde: „ ik juist ook „ niet veel, maar ik heb een' neef, die Benist, of „ Quakers is , en die heeft eens aan mijn' vader „ daarover gefchreven, waarom de Benisten natuur" ,, lijk meer hoogmoed hadden dan andere Secten „ in ons land: hij leide dit af van hunne afkomst, „ van weevers en fabrikanten, die, overgroote fchat,, ten gewonnen hebbende , wel gaarne ook een ,, woordjen zouden te zeggen hebben , ter plaatfe „ daar men zaaken van het hoogde belang beflist: „ doch daar zij voormaals noch het land beftuuren, „ noch 'er voor vechten wilden , is nu die kans ,, vcrkeeken , en zij moeten blijven het geene zij ,, zijn, rijke burgers, buiten alle bediening" ■ zij verhaalde mij al meer , maar ik heb geen fterk ge-  de gevolgen der opvoeding. 33 geheugen en misfchien kan u dit heel weinig fcheelen, of de Benisten trotfcher of rijker , of weldaadiger zijn, dan andere Christenmenfchen; want gij hebt geene dochter de men aan een' Benist geeven wil: maar ik heb haar verzocht, alles wat zij mij verhaalde, ook eens omftandig aan keetje te zeggen, om dat die dan eens zien zou, hoe het haar zal aanftaan, indien zij met zulke hovaardige menichen eene familie moet uitmaaken ; en dewijl er over ,dag niet veel gelegenheid is , om een goed woord te fpreeken , verzocht zij mij, dat keetje denzelfden avond in haar kamer mogt komen, en dan zou zij, (de goede vrouw!) het haar beduiden: wat is dat goed , dat keetje zo eene verftandige vriendin heeft , en die zelfs zo veel belang in haar ftelt, dat zij ook in den nacht! a!s alle menfehen flaapen , haar onderrichten wil : „een , neen i keetje zal ik nooit onder zulk volk geeven cm haar te laaten ringelooren en met kleinachting te b»handelen: ik weet hoe het mij fmaakt dat ik Geregeerd wordt door mijn mans zuster: keetje&zou dat bederven , dat weet ik vast; zij is als haar moetier, zij kan niet tegen verdriet. Ik weet van den jongen Heer zeiven geen het minste kwaad, doch ik hou niet van hem , hij is «"] te houten klaasachtig: en wat nu van arkel aangaat, ja dat is een andere bol; hij is van omver tot ouwer Gereformeerd ;. hij wacht een kostelijk nmt, en mrjne dochter is rijk genoeg: indien hij zin.n.gheid ,„ haar mogt hebben en ,n h ,m J ^ lil. deel. Q  34 cornelia wildschut; o?, denk ik, zou ik ten minsten zo veel te zeggen hebben over mijn eigen kind, als zuster stamhorst wel gaarne over keetje te zeggen had: een moeder beftaat evenwel een kind wat nader dan eene Tante, zou ik gelooven : ja , ja ! ik zal er eens een ftuit aan waagen: wildschut zal eene harde partij hebben ; ik zal zeggen: laat uw zuster haar betje aan van veen geeven, indien hij zoo'n braaf man is, die is wat beter gefchikt dan mijn eenvoudig goed fchaap. Maar wat dunkt u, Mevrouwtjen lief! indien ik eens mijnen man voorftelde om Juffrouw hofman aanteprijzen ? van veen heeft geld, en zij niet, doch zij zou een allerbeste vrouw voor hem zijn, en zo hij de vreugd bemint, dan zal hij een vrolijke vrouw hebben; zo hij maar niet te hovaardig is om een 'braave burger dochter te trouwen, wier ouders zo eerlijk en naarftig in hun winkel zijn , dat indien de man geen ongelukken en bankroeten gehad had, hij zijne dochter zeer veel zoude hebben nagelaten; en 't is eene lieve meid ook; ik hou veel van haar; ik hoor ook dat de Benisten gaarne disputeeren over de waarheden; wel dat zou wèl komen met onze naatje , die is zo wèl befpraakt, dat ik wel eens denk , als zij hier eens met iemand praat: nu meisjen! jou hoofd moet fterker zijn dan het mijne: en ook mijn keetje is altoos gewoon haar' zin te krijgen, en een menfehen zin is een menfehen leven; en zij kan ook niet disputeeren; en zij houdt er ook niet van; nu, zij heeft  DE' GEVOLGEN DER OPVOEDING. 35 dat naar niemand vreemds; zo dat, indien keetje, van arkel hebben wil, zal zij hem zo zeker hebben, als haar vader mij kreeg, hoe veele wijze redenen zijne zuster daar tegen fprak : hoor Tante, daar ieder zijn' zin doet is vrede, en daar vrede is, is zegen: en ik kan ook niet zo onverfchillig zijn, of ik mijn dochter in, of buiten mijne kerk zal laaten trouwen : neen , neen ! ik ben niet veel van zeggen ; dóch als het op Hukken aankomt wijk ik niet. Gij weet immers van ouds , dat ik wildschut zo gaarne zijn' zin laat doen, als ik de mijne doen wil? dat blijft nog zo; want om dat hij mij nooit tegenfprak, (prak ik hem ook nooit tegen; dit maakt dat ik nu wat in de war ben , en u verzoek om uwen goeden raad: zie, krijgt keetje , van arkel, dan heb ik wel mijn' zin , maar mijn man niet; krijgt zij den Benist, dan heeft hij zijn' zin, maar ik niet; dit haakt, ziet gij ? en ik weet het niet te redden: konde ik mijn' man maar beduiden dat ik gelijk heb, zo als ik altoos deed, en nog wel wat gaan zoude, indien Mevrouw stamhorst met haare wijsheid daar buiten bleef, en ik mijn' man alleen onder mijne handen had: en waarlijk, ik heb gelijk: kom aan, ik zie van arkel alle daag ; ik weet hoe hij beftaat van haver tot garst ; ik ken zijne zuster door en door , er is geen oogvol kwaad in een van beiden; en zij zijn wel aartig en grappig, doch in alle eer en deugd: zij heeft haar hart op haar tong, en hij is een rechte flapuit; en C *  36 CORNELIA WILDSCHÜTj OF, zij leest zelf voor ons wel brieven van dien Burgemeester voor, over ftaatszaaken en zulke geheimen van het land, dat ik fomwijlen mijn hart vast houde, uit vrees, of dit wel onder de roos zal blijven : want zulke dingen zijn heel delicaat, en men kan 't niet weeten in een huis daar zo veel bedienden zijn, en daar ieder een uit- en in- loopt. Daar is nu wildschut , hij kent v^n arkel en zijne zuster alleen van aanzien en van hooren zeggen; kan ik dan niet veel beter weeten wat keetje al, of niet dient ? en ook ik ken veel beter keetje's humeur dan baar Papa; ik heb het lief kind, om het zo eens te noemen , evenwel negen maanden onder mijn hart gedragen, en zelve gezoogd; toen was zuster wèl te fpreeken ; toen was ik wijs genoeg, om mijn moederlijken pligt te doen; en nu, nu ik ouder en wijzer ben , en nu keetje vrouwe-deeg is, wel mensch! zo groot als ik ben, nu zou Mevrouw stamhorst zig inbeelden, dat ik onbekwaam ben , om voor mijn eigen eenige dochter de beste partij te kiezen, en voor haar geluk te zorgen! zij is altoos bij haar moeder, en zij is ook haars moeders lieve kind: wel hoor; ik beftierf het zo keetje ongelukkig wierd, ja dat weet ik vast: wel zij is al wat ik in de wereld heb: niet dat ik niet van mijn man houde, ik hou veel van hem, maar van mijn kind, dat is mij wat nader zou ik denken. Het fpijt mij evenwel ook van zuster; want zij is zulk eene wijze vrouw, en ik hou veel van haar, en wilde altoos wel haar' raad volgen, indien zij mij  de gevolgen der opvoeding. 37 maar mijn' eigen zin voor mij zelve liet doen ; en dat is immers heel redelijk gefproken? maar nu zij mijn' man tegen mij opzet, nu zal ik ook uit den hoek komen, en haar eens ter deeg de waarheid zeggen-Weet gij wat ik ook al eens gedacht heb?(want vrede is toch best, vooral tusfehen man en vrouw;) dat wij keetje met haar eigen hart maar moesten laaten omfpringén , zo als zij dat zal goedvinden, en dat noch wildschut, noch ik,zig met dat huwelijk bemoejen moesten; want, lieve Heer ! waarom zouden wij daarover woorden hebben! 't is immers haar zaak? zij zal met den man moeten huishouden; en ook, het oog wil ook wat hebben, en zij weet bést wie zij lief heeft; en daar liefde woont woont God, zo als onze vriend de Dominé eeuwig en altoos zegt;'zo dat, keetje moet het weeten: zij moet haar' zin volgen, dat is zij gewoon, zij is geen kind meer; ja toen zij nog een kind was, gaf « en haar vader ook , (dat moet ik hem ter eere «ageeven, hij hield altoos van 't meisjen,) altoos haar wil: had zij ergens zin aan, 't kon niet fcheelen m wat ook, ik gaf het haar, nu eens een mooje caraffe, dan.een porceleine kopjen, om mee te fpeekn; ja wildschut gaf haar eens zijn mooi repetitie-horologe, om aan haar oortjen te tikken , daar het hanjen ook zo een' zin aan had, dat het hem zo weimg ais mij, doenlijk was, het haar weder aftenecmen: was er wat (tukkend of kapot; kom, kom ' zn ik , het heeft geen ziel te verliezen , en daar zullen wel caraüen, en koppen, en horologes zijn C 3  3*5 cornelia wildschut; of, als wij alle dood en weg zijn: een kind moet men niet kwellen, dat maakt die liefjes kribbig en ongezond; en daarom ziet men zo veele zieke fukkeltjens; de fchaapjens krijgen niet eens wat lekkers, en zij lusten zo wel wat goeds als wij: neen, zo was ik nu weêr niet , ik gaf keetje al wat zij lustte, en al wat zij wilde, zo lang ten minste als zij die Gouvernante niet had , maar die was mij wat te ftreng, en zij kon keetje zo uit haar flaapjen opneemen, als zij te lang Hiep, maar zij had de tijd wel, zeg ik; en wat wat! de dag is waarlijk lang genoeg: maar zo is zuster stamhorst ook geweest omtrent haar dochter, als de Gouvernante, en ik heb de arme kleine beth dikwijls in mijn hart beklaagd, om dat zij geen zier vrijheid of plaifir had; het was altoos, leeren, leeren! met haar pieter ook zo; ik zei altoos, 't is beter een dukaat of zes te verliezen , dan den heelen dag doortehooren kniezen en krijten; mijn kind te bedroeven, is zeker veel meer te beduiden, dan een horologie hTftukken te laaten vallen ; dat komt 'er niet bij ; ik had ook onder 's Heeren zegen, een frisch, zoet, en gehoorzaam kind: gij begrijpt nu wel, dat indien keetje nu immers haar' zin niet kreeg, of geen' man die haar altoos haar' zin liet doen, dat zou haar fpaansch voorkomen , en zij kon wel van verdriet de teering krijgen; en dat zou ik immers nooit kunnen verantwoorden ? Ik kan het niet begrijpen, wat wildschut heeft tegen van arkel , dan dat hij geen koopman is;  de gevolgen der o i1 v os ding. maar is dat zijn fchuld ? hij zegt, dat hij altoos zin in de negotie had ; Iaat hij hier op het comptoir komen, hij is een gaauwe jongen , hij zal de negotie wel rasch verftaan, en hij fchrijfr een mooje hand; en dan bleef het comptoir onder ons; en als onze lieve Heer keetje met kinderen geliefde te zegenen , konden wij de eerfte zoon, wildschut van arkel laaten doopen, als opvolger in zijn grootvaders affaire: en hij kan ook een fchoon amt krijgen van zijn broêr, Mijnheer de Burgemeester, en zelf nog wel Burgemeester worden, dat meer zegt: maar mijn man houdt niet van amtenaaren: dat is raar, zeg ik fomtijds ; moet het land dan niet geregeerd worden? daar zijn eenmaal kooplui genoeg in Amfteldam; 't is al koopman, koopman, wat de klok flaat. Nu moet gij niet denken dat ik iet het minffe tegen den Heer van veen heb ir.tebrengen, wat zijn perfoon betreft; integendeel, indien keetje hem liever had dan van arkel , zij zou hem hebben — Ik heb u zo omftandig gefchreven , om u in ftaat te ftellen van mij een goeden raad te geeven: Mevrouw lenting , daar ik heel intim meê fpreeken kan , hoewel zij mijne dochter konde zijn, wil mij ook wel raad geeven, doch het is, zeide zij, moejelïjk zig tusfehen man en vrouw uirrelaaten; maar ik merk tog wel , dat zij van mijne ftudie is , en er zeer mede in haar fchik zijn zoude, indien keetje haar zuster werd; nu zij zijn ook als twee zusters, wat de eene wil, wil de andere : en wat is dat aangeef 4  40 cornelia wildschut; or, naam vooral tusfehen getrouwde lui ! ik weet wel dat van arkel, (die een rechte meiejens gek is,) kêetje zo vrij zoude' laaten doen wat zij wilde, als die zig weinig met hem zoude bemoejen in dit opzicht, wil ik fpreeken. Het fpijt mij zeer dat gij altoos zo bezet zijt, dat gij niet eens bij mij aankomt; doch gij hebt altoos zo veel intepakken en te bewaaren, op zulke kostelijke verkoopdagen , dat ik wel begrijp hoe gij het druk hebt: en ik zou u wel eens in de Keizerskroon komen bezoeken , doch gij hebt de tijd niet , en komt niet in de Had om vifite aftcwachten , maar om meubelen en porcelein te koopen: wel nu, ik ontlla u dan van uw bezoek, mids dat gij mij ten eerden een antwoord zend, en uw raad mededeelt; want zo als ik gezegd heb , indien keetje, van arkel liebben wil, zal zij hem hebben ik blijve uwe getrouwe vriendin, francina wildschut, geb, de wind. P. S. van arkel , daar kom ik zo klakkeloos achter,/is Vrij-metzelaar, en zijn zuster zegt, dat die elkander altoos in den nood bijdaan;- dat kan' goed komen!  de gevolgen dek. opvoeding. 41 VIERDE BRIEF. Mevrouw margaretha richters, ten antwoordt. goede vriendin en mevrouw! T ±k had eerder een lot uit de loterij gewacht, hoewel ik er nooit een duit heb ingelegd, het is maar goed geld naar kwaad geld gegooid; en ik heb mijn 0 eigen beurs veel te noodig voor mijne verkoopingen , dan dat ik daar aan doen zoude; want mijn man wint zo veel zesthalven niet , als de uwe dukaaten: 't is waar dat men van u lieden zeggen kan: Groot is het Hof, Maar veel gaat er of. en eeii gans heeft zo wel zijn veêren noodig als de zwaluw; maar wij bennen maar burgerlui, zo dat ik had eerder honderd duizend guldens uit der Staaïen loterij verwacht, dan een' brief van u , in de Keizerskroon op de brouwersgracht : wacht laat ik niet liegen , ik heb evenwel nog eens een gulden vermorst in een loterij van zilveren lepeltjens en andere fnuisterij; en wat dacht gij dat ik trok? . wel twee nieten in een boomloos mand- C 5  ' 42 cornelia wildschut; of, jen! neen dat raaje niet een zilveren paple- peltjen , ik was toen een half jaar getrouwd , en de mijne was daar recht wèl over, het fcheen hem wat te beduiden ja de mannen zijn allegaêr mal op dat ftuk: hij was zo kruiïg als of ik al een jongen zoon op mijn fchoot hadt, en hem bierpap in den mond propte : de mannen zijn de kluchtigfte fchepzels op God's aardbodem: zij fnappen altoos van kinderen, van lieve fchoone kinderen, en naauwlijks loopen er een ftuk of vier door het huis bombardeeren, en baljaarden, of het humeur is in de war, zij grommen op die zogenaamde lieve fchoone kinderen , bekijven de moeders, en zouden wel begeeren dat die flooven met hunne heldenftukken , altoos boven in de haanebalken omkroopen, om Mijnheer tog het hoofd niet te vermoejcn ; komen er vreemde menfehen, dan moeten de fchaapjens uit de wieg gehaald, wakker gemaakt worden , ja uit de fchool komen, om ze te laaten bekijken: is hunne grootschheid voldaan, dan mag moeder zien hoe zij het met de kleinen maakt ; dan is het: „ Toe maar, pak op, ga na je moeder, of na fchool;" en worden de kinderen groot en huwbaar, dan nog mag de moeder, die zo met hen getobt en gesjouwd heeft, die hen alles geleerd heeft, wat zij weeten en moesten weeten, nog niet eens óver hun lot beflisfen; zij moet dan te vreden zijn met den fchoonzoon of dochter dien men haar geeft; al de moeite , zorgen, last en oppasfens die zij had, is al vergeten, en is voor ons; doch de regeering over hen  de gevolgen der opvoeding. 43 is voor de vaders: zou men het wel gelooven, indien men het niet bij ondervinding wist ? zo dat, sijntje , gij moogt wel van geluk fpreeken, gij had het koningjen uit den korf; een goed man , maar dat ben je ook waardig, dit is even zo veel ; gij hield altoos eerf oog in 't zeil,', en waart altoos vrouw en voogd, en alles was ook altoos wèl en goed zo als gij deed ; ik begrijp des heel wel dat gij opkcekt of het te Keulen donderde, toen gij uw' man voor den eerften maal onvergenoegd zaagt, om dat gij, zonder hem daarover te fpreeken, eene fatfoenlijke dame ontvangen had : en ik begrijp niet wat hij daar tegen kan hebben, zo zij eene braave dame is , en kan men anders van een Burgemeesters vrouw verwachten, die zelve de burgerij moet voorgaan? wel lieve Heer! zo ik mijn huis zo niet vol meubelen had , dat er geen logeerkamer overfchiet, ik zou ook wel eens iemand verzoeken, en wilde wel eens zien dat mijn finjeur dat kwalijk opnam! maar nu is het onmogelijk, ik heb mijn huis vol koopjerts, anders koop ik niet, moet gij weeten; ik heb al die meubelen zo voor een appel en een ei, en om het halve geld; en zij zullen nog wel eens te pas komen, en zijn altijd bungeld waard'; en mijn man zal die wel vinden als ik in mijn kist leg, want dat is toch het laatfte meubel dat men nodig heeft; gij zoudt niet gelooven (ja mijn lieve mensch, ik heb óók al mijn verdriet, dat ik binnen mijn deur fluit!) gij zoudt niet gelooven , hoe de mijne dan fpinnen en grommen kan , over mijn  44 cornelia wildschut; of, koopjens en mijn in voorraad koopen: en als hij eens een haardjen of een kraamfchut moet verzetten , en daar over een ftoof of kinderftoeltjen ftruikelt, om bij zijn papieren of kleêren te komen, dan is de beer geheel los; dan gromt en pruttelt hij, ■ en zegt wel eens een bastaartvloekjen, hoewel hij niet los in den mond is, dat moet ik zeggen ; of gooit al den horlement zo ver als het ftuivën wil, en dan word ik ook wel eens wat poes tig; maaiwoorden vervliegen , en wij kunnen geen van beiden lang pruilen. *. Ik heb gisteren , op de verkooping keurlijk en kern-lijk luiermandsgoedjen gekocht, 't was uit een Beniste boél, en ook een doopdekentjen dat men door een ringetjen zou haaien; maar je moet het zien! nooit is er iet zo inkcurlijk gemaakt ; en indien Mevrouw lenting het wil overneemen, ik zal het haar voor hetzelfde geld geeven. Ik begeer geen duit winst van goede vrienden: wat is het mij leed dat ik .den tijd niet heb, anders zoude ik een namiddag bij u komen praaten en thee drinken: doch ik ben nog zo een ouderwetfche burgervrouw, dat ik wat veel affteek bij zulke groote lui , als gij allen zijt, en ook, ik bemoei mij niet fterk met alle nieuwe fnofjens, ik draag dat ik heb en aankoop: nu zeit mijn mans nicht wel eens : „ Heer, Tante ! dat tuigt „ niet zamen ; een rood fchoudermanteltje , en een „ kuifmutsjen, muilen met neuzen èn een triomphan- te japon! " „lk draag wat ik heb," zegik dan, „ en die mij niet zien wil, moet maar een andereu weg >  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 45 „ uitkijken, kind!" maar als ik in groote huizen kom, dan zie ik wel dat veele nufjens haar neus optrekken, of om mij lachen, en daarom kom ik ook niet bij u, als ik de waarheid zeggen zal —A propos, van Benisten gefproken: de Neef van Mevrouw lenting is bij mij onbeloogen, maar dat weet ik evenwel , dat onze Benisten heel anders zijn , en niet erger dan wij zuiver Gereformeerden; zij zijn hier niets minder dan ftijf, en fijn : ik ken er veelen die wel zulke Iiaagfche dametjens lijken dat men 't niet zou gelooven, zo men het niet met zijn eigen oogen zag ;. en zulke losfe hcertjens die vechten en fmijtcn en kaartfpeelen, fpijt de rechtzinnigften in onze kerk: zij volgen althans hier de nieuwfte mode, verkleeden zig viermaal op een' dag, gaan gekapt en gekleed als Prinfesfen, zingen allegaêr in 't Fransch , en danfen dat het een lust is: de Heeren kunnen fomwijl vloeken als Oostïndivaêrs : zo dat, Mevrouw lenting heeft heel partijdig gefproken , over die lui: grootsch zijn zij, maar wie, zegt mijn man, is toch niet grootsch als hij rijk is, en zig boven anderen in ftaat ziet om zijne verwaandheid te oefenen ? „ Doch , grietje !" zeid hij dan, „ dat komt niet om datBenist, maar dat „ komt kind , dat zij gek zijn : want gekheid en „ grootschheid zijn zeer naauw vermaagfchapt" ■ ja, de mijne houd wel van de Benisten, en ik geloof tusfchen ons, dat hij daar meer dan'mij lief is, ter kerk gaat: hij fpreekt altijd van hunne liefdaadige mededeelingen als er geld moet zijn: „ Dat is  4<5 cornelia wildschut; of, „ alles goed man!" zeg ik dan , „ maar hoe zijn „ zij in hun geloof?" hij word dan geemlijk en zeit „ Het was beter dat ieder zijn eigen „ geloof verftond, dan dat men zig met dat van „ anderen bemoeide" dat is een fteek op mij; want om de waarheid te zeggen, ik ben het mijne zo al wat vergeeten; doch ik meen het wèl; zo dat, kind, ik ving bot met de Benisten : dan vraag ik hem ook eens (o hij weet krachtig veel ! en van alles, hij is overal t'huis!) naar de vrijmetzelaars; doch daar kon ik niet recht uitkomen , maar volgends hetgeen ik er van maaken kan , is een vrijmetzelaar even gek , even ondeugend, even goed, even wijs, als alle andere menfehen, en hunne wisjewasjes doen er niets toe noch ook af; 't zijn kinderlpelletjens, die zo wat grappig zijn; doch zo als ik zeg, hij kon het mij niet wèl beduiden: dit begrijp ik , dat al die vodderijen van doodshoofden, troffels, fchootsvellen, handfehoenen en traètementen, geld kosten, en dat men wèl bij kas moet zijn om te kunnen medefpeelen: en ik denk, dat ik mijne dochter , indien ik er een had, nog liever aan een. Benist, buiten mijne kerk, zou willen geeven dan aan een' vrijmetzelaar : evenwel zou het flecht zijn, dat de Heer de groot van zijnen vriend van arkel kwaad gefproken had; en uw man t moest zig met zulke jongenspraatjens ook niet ophouden: ik hou van geen overbrieven , en wat kan de jonge Heer van arkel helpen dat de jonge Heer de groot zig gek in de boeken geftudeerd heeft ? nu is het  be gevolgen der. opvoeding. 47 evenwel ook waar , dat men een gek mensch niet voor den gek moest houden: God de Heer kan iemand heel gaauw zijn verftand afneemen, zo wel als het geeven ; zo als wij ook allen fterven moeten: maar de jonge lui zijn los en dartel, en meenen het zo kwaad niet, en men moet vergeeven en vergeeten , daar hou ik van, Tante lief! zo dat, indien Juffrouw keetje , van arkel hebben wil, ' dan is het billijk dat zij hem krijgt, want zij is altoos gewoon om haar' zin te hebben , en de gewoonte is de tweede Natuur, mag ik wel zeggen: een kind is alzo als men het gewent, en vader cats zegt zeer wèl: Een kind is als een wit pampier, y Des'let op dit onnozel dier; Zo gij er eenig. kwaad in prent, Dan is dit edel wit gefchend. en ook: Vriend, zijt dij wijs? Buig 't jeugdig rijs; Laes! de oude ftam Is magtig ftram. Ja ik hou nog wel van vader cats, en zo des winters avonds , of als ik alleen met de meiden t'huis ben , en eens een amerij voor mij heb, dan lees ik er in : van den winter las ik nog den ,1  4-8 c0r.nelia wildschut; of, heelen Trouwring, en Spreekwoorden; maar jij", sijntjs plagt niet van leezen te houden; doch ieder zijn' zin, zo is 't óók niet: gelukkig mag men zeggen die geene kinderen heeft; vooral de moeder is gelukkig: gij weet, ik had een kraamkindjen vaneen zuster van mijn' man in huis genomen, en zou liet fchaapjen ook altoos als mijn eigen kind bezorgd hebben, doch het ftierf binnen weinige maanden, maar zo het had blijven leeven, dan zou ik het evenwel niet, zo als gij uw keetje, hebben opgevoed; dit zou in mijn huishouding niet te pas gekomen zijn; elk moet zijne eigen zaaken weeten : had ik , die mijn huis propvol meubelen heb, met kraak porcelein en met lange lijzen; (die ik zo van verkooping tot verkooping opdoe , want ik ben briezend naar oude porceleinen, en er hangt een capitaal aan ,) laaten fpeelen , dan zou het kind weldra mij arm gemaakt hebben, en wat had het kind zelf aan die diggelen gehad, dan het gevaar om zijn poeteltje te bezeeren? gij dreigt uw zuster stamhorst met een' brief van klink ; daar heb ik niets tegen sijntje , maar bedenk, dat die vrouw meer weet dan wij met ons beiden, en die u in duizend voorvallen goeden raad geeven kan, en men moet nooit die wijze lieden tot vijanden maaken; men kan er toch nooit geheel buiten, kind: wacht ten minsten tot dat gij zo driftig niet meer zijt: woorden vervliegen, maar gefchreven fchrift kan ons voor de fcheenen gegooid worden: het is goed dat ik zo veel tijd heb om u te fchrijven, want ik zit na een' fchipper te wachten,  de gevolgen dek. Oi'VOEDING. 49 ten, om mijne grootfte meubilen intelaaden, en naar Rotterdam te brengen; en hij komt nog al niet, en ik kan het goed ook niet alleen in mijn kamer laaten , en daarom fchrijf ik al voord, tot dat hij komt of niet komt. Ik breek fchrikkelijk mijn hoofd om te weeten wat ik u best raaden zal: ware Juffrouw keetje niet zo gewoon altoos haar' zin te hebben , ik zou zeggen zie het nog wat aan, zij is nog jong, en tijd gewonnen veel gewonnen ; maar indien zij haar' zin wil en moet hebben , zou dit uitftel haar wel tot een lijk kunnen maaken, en dat zou nog erger zijn : dan denk ik alweer, dat gij die twee vrijers eens onder vier oogen moest fpreeken, maar niet met elkander, daar zou moord en doodflag uit komen kunnen ; met zulke kregele jonge gastjens is dat gevaarlijk, en dan moest gij hen eens ter deeg onderzoeken, en zien wie van beiden keetje het meest haar eigen' zin zal laaten doen, wat, of van wien zij ook iet begeerde gedaan te hebben; en dat alles met groote liefde en genoegen ; want daarvan zal haar geluk afhangen: doch wees nu toch op uwe hoede! laat u niet pieren! de jonge lui zullen alles wel belooveu en bezweeren willen, maar dat zou mij niet genoeg zijn; want wat zijn minnaars eeden ? niets dan wind: ik heb een braaf man, dan, zo hij alles zoude nakomeu wat hij mij als vrijer beloofd heeft , dan heb ik nog een goeden ouden dag te wachten: nu dat is tot daaraantoe: ik wil maar zeggen, dat gij die beloften en eeden moet doen be- III. deel. D  50 CORKELIA VV IL.D SC HUT j 0 F , fchrijven op een zegel, (anders is het fut, sijntje!) en door een' Notaris publicq entwee getuigen; zwart op wit, dat is de zaak, en dan kan Jull'rouw keetje altoos, al ware het bij de Regeering, goed recht krijgen; doch dan moet gij uw best doen om üonainé voor u te winnen , en hem zien te bewegen dat hij dat zo wat vind met het huwlijksformulier : die goede man zal wel wat zeemanfchap gebruiken; vooral, zo keetje ftil trouwen wilde, want dan kan het altoos niemand ergeren : en ook als de jonge lui te vreden zijn, wat raakt dat de wereld ! het is er mede als met de conniventie der Boekverkoopers , waarover mijn man wel eens fpreekt : maar ik lees nooit dan catalogusfen van verkoopingen ; of anders kunnen de jonge lui wel in de Engelfche kerk trouwen , zo als veel groote lui; en dan kunnen zij tog het formulier niet verfraait ; maar zo Mijnheer uw man ook ik dit ftuk anders wil, want je weet Tante lief, hoe de mans zijn ; als hen de muts niet wèl ftaat , kan men niets goeds doen in hunne oogen ; dan zou ik het in vredes naam aan onzen lieven lieer overlaaten, en afwachten wie mijne dochter was opgelegd; duurt dit wat lang , wèl, wachten doet wel lieven, zegt het fpreekwoord, en die op God betrouwt die wèl bouwt, en dit is de raad die ik aan u voor keetje geef. Ik ben voor vrede en cendragt, en het zijn Hechte lui, die tusfchen man en vrouw kwaad ftooken; maar ik raad u evenwel dat gij omtrent die Me-  de gevolgen dek. opvoeding. 51 vrouw uw hoofd volgt; want dit zijn maar kuuren van den Heer wildschut ; hoe zou het hem aanftaan , zo hij in een ftad woonde daar gecne Doctoren waren, en evenwel hen noodig had? of wilde hij dat zo eene deftige jonge vrouw in een logement logeerde op de Garnalenmarkt, of in den Doelen, daar. geduurig allerlei ligte losfe kwanten uiten in- loopen, en daar zo een vrouw eenen kwaaden naam zoude kunnen krijgen? en Mevrouw lenting toont dat zij verftand heeft, door zig niet te ftooren aan de bokachtigheid van den Heer van'thuis: hij plagt zo bang niet te zijn voor menfehen: hoor, weet gij wat? het zijn grillen en anders niet — en was hij zo beleefd tegen Juffrouw hofman ? — maar indien zij, zo als ik weet, zulke eene groote vriendin van uw dochter is , dan moet zij hem eens over zijn onbeleefdheid en ftuurshcid aanfprecken : o de mannen zijn zulke misfelijke wezens, dat zij liever van vreemden , dan van eigenen de waarheid hooren. Ik moet u eens wat vraagen kind; je moet het mij ook niet kwalijk neemen : onze lieve Heer bewaare ons , maar men krijgt fbmwrjleh zulke zondige invallen door de manlui hun gekheden : hoor dan, onder ons, en in diep vertrouwen; want wildschut is een dóór eerlijk man , en, zegt mijn man, een dóór eerlijk koopman ; maar de eer der kooplui is meest altoos zo raar , en zo onbegrijpelijk, zulk eene bijzondere eerlijkheid, daar een eenvoudig Christenmensen niet recht uitkan komen; en dat noemen D 2  $2. cornelia wildschut; of, zij, „Doen als het de wereld doet:" sijntje ! zoa de uwe ook een fluikerij van contrabanden aan de hand hebben? waardoor hem dan dceze fchrandere vrouw zeer in den weg liaan moet , wijl zij zeker, als de vrouw van een Burgemeastcr niet zou toelaaten , dat de rechten van het land gedoken of bedolcn werden ? en misfchien konkelt hij wel zo wat met Juffrouw hofman's vader ; en dat dit de oorzaak is van die beleefdheden omtrent elkander; nu zal uw man misfchien vreezen dat die Mevrouw daar wat van merkt, en het aan haar' man wel zoude kunnen overfchrijven. Dit is evenwel maar een inval , en het kan ook wel geheel-en-al niet waar zijn , doch een mensch zoekt van alles wat hij niet begrijpt redens, en daarom , zo als ik zeg, de mans kunnen zo niets met zachtheid behandelen zo als wij vrouwen; zij zetten groote monden op, fchreeuwen als bezetenen, zien zo duurs als Duc d'alba , in den Spaanfchen tijd, en als zij dan de boêl in dc war geduurd, en zig kwaade vrienden gemaakt hebben, zijn de vrouwen goed genoeg om alles weör in orde te brengen en te bevredigen: de uwe is nu , wil ik zeggen , een man die u altoos uw eigen gang liet gaan; hij weigerde u nooit iet, al ware hij verzekerd dat het voor u of uw kind nadeelig zijn moest; je weet sijntje , dat was altoos mijne denkmanier , en jk kan niet falivouwen, maar dat gij dikwijls iet deed dat verkeerd was, dat heb ik u ook altoos als eene waare vriendin gezegd: daar is nu geen veranderen  de gevolgen der opvoeding. 53 aan; maar, zo als ik zeg, waarom heeft hij in zulke gevallen niet volgehouden? hij liet zijn vrouw meester en voogd, en nu zij denkt op een gouwen troon te zitten , en gelooft dat haar Vil alles zal aldoen, naar gewoonte, komt de aap uit den mouw; zo hij nu zijn zin krijgt zal hij het eens hervatten, en gij, Tante lief! zult wel zien dat alles geen goud is wat er blinkt; en dat zo alles wèl is, alles niet meer is dan wèl: zie, kind! als men van niemand wil afhangen , moet men ongetrouwd blijven , zo als ik ook dagelijks in onze ftad van Rotterdam zie en opmerk: ja, van Rotterdam gefproken, en van de volle ftraaten, daar verhaalde hij mij van de week dat Parijs grooter was dan Rotterdam ■ „ Ik „ zou liever zeggen grooter dan Amfierdam , wijl „ je toch aan 't grootfpreken zijt;" zeide ik; en hij zei, wel viermaal zo groot en volkrijk dan Am- fteldam ,, Wel man!" zei ik, „wathebje er „ toch aan , dat je daar zo moedwillig zit te lic„ gen, en mij wat wijs te maaken ? onze lieve Heer „ zou een Paapsch land zo zegenen! neen dat ge„ loof ik nooit, en ook jij weet het niet dan van „ hooren zeggen, en van hooren zeggen liegt men „ veel" maar hij lachte, en zei, dat ik niet wijzer was: nu, dat daar gelaten, van Rotterdam. Ik lees daar uw' brief nog eens over, (want de fchippcr is nog niet gekomen,) en vraag of Mevrouw lenting geen zin zoude hebben , om wat van mijne meubilen overteneemeu : jonge vrouwen hebben nooit huisraad genoeg, en dan kan zij bij D 3  54 corkelia wildschut; of, mij ldgeerèn ; ik zal dan een' hangkamertjen lcigmaaken, zo lang zij bij mij is; en dan kan zij onzen erasmus eens zien, daar zulke wijze Mevrouwen wel van weeten, en daar ik niet meer van zeggen kan, dan van de Mercurius die in mijn bloemftuk ftaat: en ik heb al eens gedacht om zelve eene verkooping aanteleggen , dan kon ik althans eens een goede plaats voor mij zelve behouden, en mijn eigen goed weêr inkoopen, zó het niet genoeg gold: en zo uw keetje eens trouwt , kan ik haar van alles bezorgen, en mijn man noemt mij als hij eens grappen wil, Mevrouw de uitdraagfter: o dat is fut! ik laat hem praaten en doe netjes mijn' zin. En nu weet ik niet of ik heb op alles in uwen langen brief geandwoord, zo als gij mij verzocht te doen ; en het zal mij lief zijn , indien gij mijnen goeden raad volgen wilt; althans al waart gij mijn eigen zuster, ik weet geen beteren raad dan dien ik u gaf: en komt gij nooit eens te Rotterdam ? voor u en voor keetje ben ik niet befchaamd, en hier zijn' ook wel aartige jonge Heeren, en die geleerd zijn ook, en wij hebben hier ook zo wel pretjens als te Amjierdam , (al hebben wij juist zoo'n fchoone Comedie niet;) en onze mooje beurs, en die groote fchepen , die zo vol en zoet voor een mensch zijn deur komen: en ik ben heel benieuwd hoe dat met keetje nog zal afloopen: ei lieve ! dewijl gij zo vlug met de pen zijt,'bid ik je, fchrijf mij eens weêr, en wees gerust dat ik u altoos zo veel goeden raad geeven zal als in mijn vermogen is: fchrijf  de gevolgen der opvoeding. 55 toch ordentelijk sijntje , aan uw zuster stamhorst , zij meent het wèl , en ik zie dat als gij boos zijt, gij heele fterkc ftreeken geeven kunt; en ik denk dat zij u daar tog nooit op zoude andwoorden ; op die ftreeken meen ik; en zo gij wilt dat ik eens aan uw' man fchrijv', ook heel gaarne zal ik dat doen : en nu moet ik afbrcekcn, want al mijn goed gaat morgen ochtend fcheep , en ik ga om wat uittewinnen maar meê;' de tijden zijn Hecht, helaas! Nu, ik blijve uwe goede vriendin, m. richters. P. S. Ik zal het maar doen, en wildschut eens beet neemen. V IJ F D E BRIEF. Mevrouw margaretha richters , aan den Heère taulus wildschut-' mijnheer ! Offchoon ik, om zo te zeggen, u niet gezien hebbe federt ik als uw bruids fpeelnood op uw bruiloft kwam; want gij hebt veel omhanden, en ik heb zelden tijd als ik te Amfterdam kom , en'hoewel ik D 4 /  56 cornelia wildschut; of, . nooit veel aan uw vrouw fchreéf of zij aan mij, dan wanneer zij mijnen goeden raad noodig had, en uit veel fchrijvens dikwijls maar krakeel ontftaat, en om dat men , wil ik fpreeken , zig met andere lui heur zaaken bemoejen \wil , en denken de heele wereld te wijs te zijn, zo geloof ik nog al dat oude vriendinnen de pen mogen opneemen, als het er op aan komt om goeden raad te geeven, vooral als men zo fchrikkelijk ver van elkander afwoont , en men zo niet maar een mantel heeft omteflaan , en mondling te fpreeken , wat men te zeggen heeft: en gij maiqnen zijt met een jas of overrok aanftonds reisvaardig, dat nu voor ons zo niet is, om het zo eens te noemen , en ook ik heb veel kleêren , ik weet allernet niet wat ik aan zal doen, die ik zo allen op verkoopingen koop , en daar onze sijntje mij altoos over gckfcheert ; gij weet zij is altoos goed lachs geweest , en ik heb geen jasfen noodig zo als veele vrouwen, die dan ook aanftonds gekleed zijn; en ook ieder zijn' zin, zo dat, er gaat fomwijlen wel een heel jaar om dat ik van sijntje , noch zij van mij, taal noch teken krijg : en als ik eens een oogenblik tijd zou uitbreek-en als ik in de ftad ben , dan hebt gij ook altoos zo veele groote lui aan uw huis, en ik heb d aar liefst geen doen mede , want ik zou nog liever aan het Hof in den Haag willen gaan, dan bij de meeste rijke Amfierdammers, zeg ik je; uw vrouw heeft mij wel honderdmaal ten eeten gevraagd , doch al die jonge Heertjens en Dametjens, daar vrees ik zo wat voor,  de gevolgen der opvoeding. 57 en ook, gelijk bij gelijk; ik ben maar een burger -' vrouw, en nu zit ik in mijn fehuit, die ik gehuurd heb , om met het goed dat ik in de Keizerskroon kocht, naarRotterdam te vertrekken; en dewijl mijn gemoed eischt , dat ik u een' brief zal fchrijven, neem ik deezen tijd, dat ik tog alleen zit, waar; want als ik t'huis kom, heb ik zo veel te fchikken en bergen, dat er het fchrijven wel in zal trekken: nu knort mijn man wel eens , om dat ik zijn huis tot een Haarlemmer pand maak, zo zeid hij, doch dit is fut, keesje» ; als ik leège kamers had, en eens eene goede vriendin wilde logecren , dan zou hij misfchien daarover pruttelen, en zuure gezichten zetten, en 't is beter dat hij mijne meubelen norsch aangrijpt, dan mijne vriendinnen: gijmerkt wel waar ik heen wil? nu dit bokkingjen kan je in je zak fteeken: zie ik ben recht en flecht. Oude vriendfehap roest niet ; en ik zou het ook altoos en tegen ieder voor uw vrouw opneemen, en zij voor mij; hoewel ik nooit voor of tegen uw huwelijk gefproken heb: ik zei altoos, hoor, sijntje, dat is uw zaak, gij moet met den man heutebeuteö , 't zijn uwe boonen , gij zult ze moeten doppen: die een zotternij bakt moet haar opeetcn; zij had een goeje ftuiver geld, en kon zo veel vrijers krijgen als zij wilde ; want zij zag er uit als een ' beeld, ja als melk en bloed; dat is maar waarheid: en gij waart in uw jeugd een rechte goede ful, en dat was goed voor sijntje , die wel in ftaat was om u te leiden : alle mans moeten geleid worden D ?  53 cornelia wildschut; o? , dat is eene bekende waarheid, weet gij? en zij was nooit eene heibei, maar had gaarne haar' zin, en dat heeft ieder een gaarne: gij waart nooit een grompot of een gierigaart; gij durfdet uw vrouw ruim en breed geeven ; maar ik had het nooit op uw zuster ! ik dacht wel eens: dat zal bedroefd voor sijntje uitkomen, zo die zuster wildschut blijft regceren; zij was mij veel te geleerd en veel te vroom ook, hoewel ik niet los over mijn geloof heen loop': en sijntje is wel goed, doch, is nooit zo geregeerd, ook niet van haare ouders, en althans een mans zuster, , is daar nooit in ftaat toe; en uw zuster had zo verbaasd tegen uw huwelijk, om dat zij u veel liever aan de dochter van een' Poëet of Profesfor gegeven had, dan aan een meisjen dat haar hoofd niet met boeken brak: en ik beklaag altijd de vrouw die tegen den zin der familie in de familie komt , zij kan nooit voldoen : en dat kon niet met uw zuster; sijntje, dit wist ik wel, zou haar eigen hoofd volgen, en dat zou uw zuster moejelijk maaken, en de vriendfehap niet doen groejen : haar ouders hadden haar zo lief, dat zij haar altoos haar' zin lieten doen ; en uw vrouw heeft mij ook altijd gezegd , dat zij een hemel op aarde had , en vrouw en voogd was, en alles deed wat, en zo als zij het begeerde; en zei, dat gij de beste man van de wereld waart, en dat zelfs uw zuster zeer wel omtrent haar was , en nog nooit gefchempt had op haare onbekwaamheid , om zeer goed te leezen of te fchrijven ; waarom zij zig dan ook had laaten overhaalen  'DB GEVOLGEN D* R OPVOEDING. 59 om het kind eene Gouvernante te geeven ; maar Duiiren is een fchoone ftad, doch Kortrijk ligt er digte bij, plagt mijn moeder te zeggen: de bordjens zijn verhangen; 't fchijnt dat Mevrouw stamhorst op haar luimen gelegen heeft, om haar' haat te koelen ; ik zeg altijd, zulke wijze lui, vooral als zij fijn zijn, vertrouw ik geen hair ; ftille watertjens hebben diepe grondjens : 't is een lange laan die geen bochten heeft, en men kan nooit zijden fpinnen uit het oor van een varken. Uw vrouw heeft dan haar nood aan mij geklaagd, ik ben haar oude kennis, en zo digt als een pot: ik geloof wel dat zij u, (zo als zij zegt,) ook altoos uw' zin gegeven heeft; want zij is niet van liegen; dat zij om u te behaagen, we} honderdmaal in een jaar , met Jutten en Nooren , ja zelfs met Rus/en en Turken, aan haar tafel eet , zonder de menfehen eens ftuurs aamezien ; en dat geloof ik heel wèl : zij is goed en goed lachs, en leeft als zij iemand dienst doen kan: en nu zij eens, om haar ' plaifir en met het beste oogmerk, een braave Dame verzoekt, een Burgemeesters vrouw ook nog , een vrouw, die, dunkt mij, naar het geen ik van haar hoor, zeer wel in uw' fmaak had moeten vallen; nu ftelt gij u aan dat het fchande is voor u zclven, cn een groot verdriet voor uwe arme vrouw en dochter: ik ben maar eene eenvoudige vrouw, die mij nooit met de zaaken van anderen bemoeit, en in mijn eigen huis genoeg te doen heb ; maar mij dunkt dat zo Mevrouw stamhorst denkt, dat die  6o cornelia wildschut; of, Mevrouw geen goed gezelfchap is voor uw vrouw, of dochter, waarom fchrijft zij dan niet eens zelve, om haar haare fouten te toonen en te beftraffen? waarom praat zij om den kant? ik hou van voor de vuist: weet gij wel finjeur, dat indien de Burgemeester het .zoeken wilde', gij wel eens met hem aan den haal kondct komen? zo dat, ik zou mij wat beleefder gedragen ; Koningen en Burgemeesters, want dat is al zo één volkjen hebben lange armen: hoor, het is alles om u te dwarsboomen, maar dat merkt gij niet eens; toen gij trouwen wildet, verftond uw zuster dat niet , om dat het huwelijk te ongelijk was; maar als gij uw dochter aan een Benist geeven wilt, maaken dan die tweeërlei gelooven geen ongelijk huwelijk? mijn man is danig gefield op de Benisten; 't zijn bij hem heele Heiligen; zo zijn de mannen ! bij vreemden is het altoos beter: uw zuster moest liever een Kwaker of Hernhutter voor keetje zoeken, als men tog geen Gereformeerd man wil voordhelpen, zo als dien Heer van arkel : en al ware hij een ligte knaap , zó zijn de meeste jonge lui, en dan kon uw zuster haar Neef bekeeren, en brieven en gedichten fchrijven, en zo had zij dan wat meer werks voor haar verftand en pen. Maar ik kan nog niet opeetcn, dat zo een goed man als gij altoos plagt te zijn, zig zo laat opruien tegen een eige vrouw, en dat om wat wijvenpraatjens: gij weet immers even weinig kwaad bij ondervinding van van arkel , als van zijne zuster ?  he gevolgen der opvoeding. Cl en zo men u voor uw trouwen verhaald had, dat uw sijntje niet puik puik goed was, ik geloof met alle uwe bloempapachtigheid , dat gij er opgeklopt zoudet hebben: en waarom zijt gij dan zo bokkig tegen een Mevrouw, die niets doet of de heele wereld mag het zien ? al ware heur broêr nu eens een deugniet ? is dat haar fchuld ? wel wie hoort er van! zie Mijnheer, zie Mijnheer wildschut , gij zijt een gaauw koopman, doch uw zuster is u veel te flim: en heeft keetje niet zo veel, ja veel meer geld voor hun beiden, als gij had voor sijntje en voor u? hij is geen koopman; maak een koopman van hem, zo gij niet wilt dat hij dat fchoone amt zal aanneemen als het open komt: hij kan zeker u genoeg in de hand komen: uw vrouw zegt dat hij letters gegeten heeft, en van alles wat men bedenkt en niet bedenkt, weet te praaten: en ik verzoek, dat gij uw vrouw en kind toch niet in 't graf helpt door verdriet; en zo gij sijnjte haar' zin niet geeft, zal dat er op zitten ; dat is eene familleziekte bij haar, en ik merk dat keetje even eens is al moeder; zie ik ben dood goed, maar mijn man moest met al zijn verftand , en boeken, en fchrijven, en ftudeeren, mij niet beletten op verkoopingen te gaan; dat is mijn zaak ; ik doe het niet zo zeer uit plaifir, (want ik gaêr daar veel kou en ongemak op, zo als nu weêr in deeze fchuit, daarin ik vonk noch vuur kan krijgen, om dat er geen een ftoof is, en ik juist onder mijne gekochte goederen geen een vind) — uit plaifir, dan wel uit pligt om mijn huishouding  6z cornelia wildschut; of, voorteftaan , ik koop menig ftuk fchande koop , en al kan ik het nu niet gebruiken , het eet geen brood, en mijn mau laat mij ook maar begaan om rust en vrede te houden ; en ik blijve uwe goede vriendin, margaretha richters. ZESDE BRIEF. Andwoord op den voorgaanden. Mevrouw! X Iet gemeene fpreekwoord zegt : „ Een brief is „ een andwoord waardig;" ik zal u des kortlijk bedanken voor het belang dat gij ter goeder trouwe ftelt in het geluk uwer vriendinne, mijne huisvrouw: in bijzonderheden zal ik mij niet inlaaten, eensdeels om dat ik geen tijd, anderdeels om dat ik daar geen lust altoos toe heb: ééne bedenking heb ik maar; zij is deeze: zijt gij wel in ftaat om te kunnen beoorcleelen, in hoe verre mijne behandeling omtrent zekere Dame al , of niet te billijken zij ? gij Mevrouw, kunt immers over den zedelijken inboedel van bij u onbekende lieden , zo weinig oordeelen, als over de waardij der meubilaire , in zulke huizen alwaar gij nooit verder dan op de ftoep trad ?  de gevolgen der opvoeding. 6^ Wat mijne zuster betreft, indien gij haar zo wèl kendet als ik haar ken, gij zoudt niet zo geheel ongunstig over haar, of haare bedoeling oordeelen; maar integendeel overtuigd zijn , dat zij het geluk van ons allen , tot haar eenig oogmerk heeft ; en de ijverige vriendin mijner braave vrouw was, en blijft : gij zoud haar hoog achten en uwen invloed bij uwe vriendin gebruiken , om haar te beweegen, dat zij mijne zusters bedoeling in een beter licht befchouwdet: met de grootfte achting voor uwe goede wclmeenendheid, noeme ik mij, Mevrouw, UEds. gehoorzaame Dienaar. paulus wildschut. ZEVENDE BRIEF? De lieer iiendrik van arkel , aan Mevrouw christina lenting. Ik zou mij oneindig hooger aan uwe vriendfchap verpligt achten, zo gij, mijne zuster, alle die onaangenaamheden waarvan gij zulk eene verbazend groote lijst aan het hoofd uws bricfs plaatstet, eenig en alleen ter liefde van mij u gctroosttet: maar ik beu  64 c o li N ï l i a wildschut; of, zo wèl overtuigd dat gij een werk als gij op u genomen hebt, uit eigene natuurlijke neiging verkiest, en met glans poogt uittevoeren, dat mijne erkentenis daardoor grootlijks daalt: gij had altoos, mijne lieve chrisje! een onuitdrukkelijk behaagen in onnozele luidjens te foppen; en uw gaaf om eene voor u voordeelige huistwist te bewerken is bekend bij mij, en misfchien ook nog bij eenige flechthoofden die er de dupes van waren : oordeel nu hoe gerust ik ben op uwen bijftand , en hoe ik het noodlot danke, dat mij-zo eene zuster en vriendin befchooren heeft! zo u echter nu of dan een weinig den moed ontzinken moge, bepaal dan uw oog op al het zoete dat er altoos voor u lag in u te wreeken — te wreeken , op een' man die gij door alle uwe kunstige natuurlijkheid niet zo verre kondet winnen, dat hij u meer dan ftijf beleefd, en ijskoud onverfchillig behandelen wilde; daar evenwel voor mij het grootfte voordeel uit dit alles moet ontftaan, beken ik gaarne zo zeer aan u vcrpligt te zijn, als ik aan geen fterveh'ng immer zijn kan , en dat gij meer dan ooit ftaat kunt maaken op alle de diensten, genoegens en vermaiaken welke in mijne magt zijn , of zijn zullen , wanneer ik in 't bezit mijner beoogde fchatten zal gekomen weezen. Dat u de converfatie van deeze twee maloten niet fmaakt, daar heb ik niets tegen; doch mij dunkt, dat eene vrouw van uw verftand meer haare partij moest neemen , omtrent het manlijk gedeelte des gezelfchaps dat gij hier meest altoos aan tafel vind: het  De gevolgen dek. opvoeding. 65 het moest wel aartig voor u zijn, dunkt mij, 11 te bevinden bij zulke wezens die vqlftrekt antipooden zijn van alle die huppelende — fnappende — flikkerende — liflaffende Petits-maitres, die zeker niet dan een paar oogenblikken kunnen doen lagchen, en die als zij hun armzalige anecdotes en flaauwe complimenten hebben uitgepiept, alle hunne onderfcheidene mooje rokken, en fnuifdoozen, en horologes enz. getoond hebben , niet in ftaat zijn om de minste aandacht optewekken; zelfs niet door hunne nageaapte grillen. Slapperloot chrisje, dat ontfchiet mij geweldig; ik ken eene vrouw die altoos, als zij in zulk gezelfchap zijn moet, zegt: „ Dit is alweer een cabinet „ van garnituuren, dat mij meer vermaaks geeft dan „ dat bloedlaauwe, alledaagfche gebubbel van onze zogenaamde wèl opgevoede mannen." Wat mij betreft, ik zie met genoegen alle die gekken , die het hunne aanbrengen tot algemeene welvaart en overvloed, en die dus ook geen ander beweegrad in hunne loome zielen hebben tot werkzaamheid, dan rijkdom: maar genoeg daarvan : beter gevalt mij uwe gevolgtrekking, indien gij dit huis gingt verlaaten, als zijnde gij dan met den Heer des huizes zo verre eens als hij zelf zoude kunnen wenfchen: ik beken ook dat gij hem beter kent, dan ik hem tot nu toe kende, en fta u toe , dat Me- vrouw stamhorst , eene voor mij geduchte partij worden kan, indien, zo als gij zelf aanmerkt, indien wij dat niet beletten ; uw begin daaromtrent III, DJiEL. E  66 cornelia wildschut; of, is meesterlijk: dit zal alles wat zij zegt of doet bij haar nicht verdacht maaken; en als wij daarvan zéker zijn , lach ik met den fraaiftcn brief dien zij fchrijven zal. Uw vermoeden omtrent Juffrouw hofman onderzoek ik niet ; doch hoe dit zij , ik durf het niet waagen , om haar in ons vertrouwen te ncemen: gij moet des nog op een ander hulp- en huis-middeltjen bedacht zijn, om ook haar voor keetje nutloos te maaken: wat zwaarigheid, zo gij dat kind wijsmaaktet, dat Juffrouw hofman , mij, zo wel als Juffrouw betje , (en beiden, dit kunt gij zweeren, is even waarachtig,) niet ongunstig was ; dat ik u dit reeds voor eenigen tijd beleden heb; enz.; gij kunt oneindig fchooncr borduuren dan ik ; ik geef u alleen het eerfte fchetsjen: vrees niet dat dit ongeloovelijk zal voorkomen, bij een meisjen als keetje : zij is zo dom dat zij niet weet, ook bij naam, wat het zij te twijfelen of natedenken: indien gij uwe vriendin daar ook van overtuigen kunt, zal zij den besten raad , die door dit kanaal komt, verwerpen! en ! en! indien het verbod haars vaders de zeer natuurlijke uitwerking heeft die ik bij haar daarvan verwachten moet, hoe zal dan haare eigenliefde gevleid worden , als zij ziet dat zij de koningin van het bal is, en dat noch het fortuin van haare nicht, noch de* fchoonhcid haarer vriendin, mij konde bewegen om haar mijn geliefden perfoon toetewijden; ik, die alleen bedrijveloos leef, om dat ik een amt wacht; ik , die de vermoedelijke erfgenaam ben van  de gevolgen der opvoeding. 67 onzen rijken neef Quaker Williams ! vergeet niet daar ook uw voordeel mede te doen; dan zal zij te meer gelooven clat ik haar en niet haar geld boven alles bemin, wat er in de heele wijde wereld zijn kan : ik vlei mij ook , dat als gij den twist nog wat hebt opengehouden , gij; dan ook de malle moeder onder de kuur zult neemen? Gij raadt om beter voor den dag te komen , ik wensch niets liever, want domheid daar afgerekend, zo is dit meisjen waarlijk begeerelijk genoeg voor het oog; maar ik wilde mijne maatregels vast neemen , en haar niet gewennen aan liflafFerijen : ik moet haar in eens overmeesteren, door haar de vuurigfte liefde, en de grootfie tederheid, en de hoogfte achting, en zo al vooras te betoonen; hoe ik daar toe kom , weet ik niet: nooit is dat hamers gekjen alleen, en gij weet, dat er als dan geen beginnen aan is : ei lieve, ciirisje ! vind de gelegenheid uit, en ik zal u toonen dat ik verdien uw broeder te zijn. Evenwel, de liefde ,moest mij niet verlakken; het meisjen is fchoon, jong, beminnelijk voor het oog: vrees daar niet voor; liefde was maar déns in mijn geheele leven mijne behoefte; doch nu ken ik die harfenfehim voor het gcene zij is: defexe, chrisje; en haar alleen, heb ik noodig voor mijn geluk; ik meen evenwel mijn liefde tot de vrijheid opteof> feren aan mijn belang; dat is, indien ik haare fchatten niet kan meester worden, (en dit is het geval,) dan zal ik haar trouwen; nood breekt wet; en inE 2  68 cornelia wildschut; of, dien zij Hechts alle mijne verkiezingen wil opvolgen; indien zij geen onderzoek, doet naar mijne geheime hiftorie, als zij mijne vrouw is, dan zal zij met mij niet ongelukkiger zijn dan de meeste vrouwen, die met knaapen van mijne foort, het huwelijksjuk draagcn ; ik beloof haar alles wat vrijheid en vermaak haar geeven kunnen, zo zij mij maar rijk genoeg maakt om alles met haar te deelcn: dit moet het lokaas zijn om haar in 't net te krijgen. Ik bedank u ook voor uw omftaudig verhaal van het gefprek in uwe flaapkamer: van veen, mijn medevrijer! ha! ha! laat hem maar komen ! voor zo een' druiloor vrees ik niet; dit zou ik mij fchaamcn. Ik heb aan keetje gefchreven , cf liever ik ga aan haar fchrijven: zo gij den brief goedkeurt, geef hem dan; en laat mij toch weeten ailcs wat er voorviel : vindt gij hem niet goed , fmijt hem op het vuur, en zeg mij hoe ik fchrijven moet. O! ik zie zo wel als gij, dat haar vader mij niet dulden kan; wat raakt mij' dat, indien zijne dochter mij bemint, en indien de moeder mij begunstigt ? ik heb niets vuuriger te wenfchen , dan dat hij haar met ftrengheid behandele haar opiluit, zo zij van veen riet hebben wil; dan is het meisjen zo waarachtig 't mijne als ik nu leef: doch ik vrees, dat de moeder dit nooit zal toeftaan, en dus uit goedhartigheid zelve mij tegenwerken : de drommel moest er meê fpeelen zo zij mij niet verkoos boven dien eerzaamen (temmigkijkendcn van veen , die wel één van de leerlingen vaiiPYTiiAGORAsfchijutJ  de gevolgen der opvoeding. 69 wat is zedigheid, eerlijkheid, eenpaarige goedheid! wat is alles, gefield tegen een fixen vent, die zo bekend is bij de vrouwen voor een onderneemenden guit, omtrent haare fexe? of gelooft gij dat dit kind wijzer zijn kan dan zo veele geestige, verftandige vrouwen, die ik aan mijne overwinningskar gekluisterd heb ? onze vriend pope heeft wèl aangemerkt, ,, dat iedere vrouw een gaauwdief in haar hart is;" o de eigenliefde is zeer in haar fchik , als zij ziet dat men haar den neusdoek toegooit, daar zij omringd is van zusterfchoonheden: vaarwel! tot nader bericht van u nu ga ik den brief fchrijven; als ik mij maar kan doen verftaan van zo een mooi uiltjen ! t. t. van arkel. A G T S T E BRIEF. De Heer hendrik van arkel, aan Mejuffrouw cornelia wildschut. mejuffrouw ! Ik moet dan eindelijk met klaare woorden zeggen, het geen ik uit eerbied voor u zo lang gezwegen E 3  <~o corneha wildschut; of, heb : maar mag ik niet vertrouwen, dat mijne betuigingen van liefde en eerbied ü door uwe dierbaare vriendin, mijne zuster, gedaan, u nog minder vcrftooren zullen, dan wanneer ik mij hiertoe verftoute ? o Mejuffrouw ! wat heeft het mij gekost dus lange mij tot ftilzwijgen te moeten bedwingen! evenwel, nu ik befpeurdat men u aan een' man geeven wil voor wien uw hart niets gevoelt, en men u dus onherftelbaar ongelukkig zou maaken, deels uit ongegronde partijdigheid tegen mij,- deels door opftookende brieven, heb ik gemeend mij te moeten vcrklaaren: wel dan Mejuffrouw! gij hebt al mijn gelak in uwe handen,; zo dit u niet beweegt tot ontferming met een' jongeling, die, in den waaren zin des wo'ords, niet leeven kan zonder uwe bezitting, bedenk dan een oogenblik dat ook uw geluk van uwe keuze zal afhangen : gij kent mij genoeg, om verzekerd te weezen , dat ik u eene zo gelukkige vrouw maaken zal, als in mijne vermogens zijn kan dit te doen - Ik durf voor ditmaal niet meerder fchrijven; ik vleic mij, dat gij door onze vriendin, mijne zuster, mij wel eenig bericht zult laaten toekomen, op dat ik weete hoe de maatregels zijn moe-; ten van, eeuwig Uwen, van ae.kel.  de gevolgen der opvoeding. 71 NEGENDE BRIEF. Mevrouw francina wildschut , aan Mevrouw elizabeth stamhorst. mevrouw ! zeer geëerde en geleerde zuster'! Ik ben niet gewoon brieven te fchrijven, ik fchrijf nooit brieven dan aan mijne goede vriendin te Rotterdam , waarmede ik vóór mijn trouwen (dat mij genoeg benijd werd, maar het is beter benijd dan beklaagd,) veel plagt omtegaan, en daar ik vrij mcê ben, en die zo naanw niet ziet op een woordjen of een fpelfoutjen; of een eenvoudige ziel uitlacht, om dat dieniet alles op zijn philofoofs of poëetisch fchrijven kan: ik heb huishouden en geen brieffchrijven geleerd , dat voor een vrouw wat nutter is denk ik: zo dat ik geen gevaar loop van veeltijds zwart op wit te zetten, en daar door twisten en krakeclcn in de wereld voordtebrengen; en een' man oprezetten tegen zijne vrouw, of kinderen tegen hunne moeder of vader , aan wie zij alle eerbied en liefde fchuldig zijn, zo als. God betert, door veele wijsneuzen te dikwijls gefchiedt die den fchoen past kan hem aantrekken. E 4  72 C0RNELIA WILDSCHUT; OF, Gij merkt wel , zuster ! dat ik fchrikkelijk boos ben? en dat word ik niet maklijk, weet gij ! maar het zou misfchien goed zijn , dat ik mij wat meer liet zien; want als ik boos ben, dan durf ik zeggen daar het op ftaat , en fchrijven wat mij voor de pen komt. Mijn man, die rijk is, en veel geld wint, en die aan geen mensch een duit fchuldig en van niemand afhangelijk is, fchijnt het, heeft zig altoos door u, zuster, als een kind laaten regeeren: hemel nog toe! wat is er al een water vuil gemaakt ! wat is er al over gefciireven en gewreven ! wat heeft hij al graauwen en fnaauwen gehad , om dat hij eene vrouw trouwen wilde, die hij lief had; eene braave burger dochter , waarop geen vinger te leggen was ! van zijn eige kerk ook nog , maar de vrouw had geen geld genoeg, en had geen philofophifchc boeken gelezen, als zekere andere vrouwen, die daarom ook denken dat zij alles mogen regeeren en alles zeggen wat zij willen; echter, zuster, beu ik niet naakt en bloot in de familie gekomen,; mijn ouders waren deugden van menfehen, dat weet de hcele Nieuwmiijk nog wel, en ik was ook niet opgebragt om niets te doen clan ordonneeren; en ik durf het wel rechtuit zeggen, dat wildschut met mij een behouwen man werd; en als ik geen vrouw was die het huishouden behartigt , zo ik ccn dier murwe vrouwtjens was, die Gods watertjen over Gods akkertjen laaten loopen, die hooien liet zorgen , dan zou ik immers zo dikwijls niet vau boojen veran--  de gevolgen der. 01'voeding. 73 deren? maar daar over werd ik ook al meermaal bepraat en belasterd mag ik zeggen; men kan althans van mij niet zeggen dat ik alles verwaarloos om in de boeken te gaan zitten fhideeren: want niemand kan zeggen, dat ik niet eerst op, en laat naar bed ben , of dat keetje en ik ooit tegen onze minderen grootsch zijn ; wij kunnen zelfs wel lagchen cn gabberen met de boojcn; wij zijn allegaêr menfehen , en bij God den lieer is geen aanneming des perfoons : ja ik kan ook wel wat uit de Schrift , al pronk ik er zo niet mee als zekere vrouwen, die de leeraars dikwijls het woord uit den mond neemen , en het gras voor de voeten wegmaajen : en die veel weet zal veel te verantwoorden hebben; dat ftaat ook in den bijbel — zo dat, mijn man had gelijk toen hij zijn eigen zin deed : en wat zou toch al dat tegenkellén ? was ik hem dan niet opgelegd ? en had hij mij niet zo lief dat hij ook aan zekere vrouwen het oor niet eens leende? Ik kan niet anders zeggen, zuster, dan dat gij cn ook uw man , mij na ons trouwen, altoos eerbiedig en beleefd behandeld hebt; en ik deed ook alles , om te doen zien dat mijn man de rechte vrouw gekozen had, en hem in alles zijn' zin laaten doen; en om te zeggen zo als het is, ik geloof dat uw broeder bij mij veel meer wils gehad heeft, dan uw man bij u; zie, mijn hart ligt op mijn tong, zo ben ik, weet gij! of hij vroeg t'huis kwam', of hij laat t'huis kwam, of hij t'huis at, of buitens huis, of hij alleen inkwam , of met een heelen ftoet van E 5  74 cornelia wildschut; of, moffen en knoeten , 't was altoos wel, en nooit gaf ik een zuur gezicht, fchoon ik wel honderd asfurante bekken van de boojen daarover moest afwachten, als deeze beklonterde en gelaarsde knaapen , het godganfche voorhuis befmeerden, en de witte marmere plinten zelf beduimelden, met hunne morfige klavieren. Eu welke vrouw zal mij dit twintig jaar aan ééa nadoen? gij, geloof ik altoos, niet! men moet met zulke lui meè koeteren, en meé lagchen, daar valt dan niet te preêken , noch lesjens te geeven : zo deed ik ook , al verftond ik de helft niet, en ik dischte rijklijk op , alles om wildschut tog maar te voldoen; en ik heb altoos twee flaapkamers met kostelijke bedden gereed, voor ieder die hij wil logeeren, al kwamen zij heel van Riga of de Straat: en nu vraag ik u eens ernflig waarover hebt gij of wildschut u dan toch te beklaagen? dat ik ook het mijne er in ordentelijkheid van neem ? ook mijn' zin wil doen? dat is niet meer dan billijk, en mijn man behoord/; ook zo te denken: bij mijne ouders, die nu bij God den Ileere zijn, had ik altoos mijn' zin: ik was een eenig kind en zij hadden mij krachtig lief: en zou ik nu , daar ik twintig jaar lang vrouw en voogd was, zo veel vrijheid niet hebben als toen ik niets dan een meisjen was? of zou mijn man mij betwisten , het geen mijn ouders mij toeflonden ? o dan was ik waarlijk nog zotter dan zekere vrouwen mij onderftellen, dat ik ben: en ik had aan eiken vinger wel een' man kunnen krijgen , en  de Gr. volgen der opvoeding. 75 in een familie komen , die niet geloofde mij eene grojte gunst te bewijzen: en ik wilde wel eens een vreedzaamer huishouden zien dan het onze zo veele jaaren geweest is, tot andere bemoeiallen zig daarover bekommerden: ik zal nog den eerften keer te goed hebben, dat herhaal ik nogmaals, dat wildschut mij vraagt, waar zijt gij geweest? waar gaat gij naar toe? wie is bij u geweest? hebt gij de meiden laaten gaan ? het zilver veranderd ? en zulke malle nieuwsgierige vraagen deed ik hem ook nooit, die waarlijk te weinig beduiden om er op te antwoorden : en mijn keetje was zo vrij als haar moeder, om dat zij altoos ondermijn oog was, in al haar doen en laaten mag ik wel zeggen; en om dat het mij barbaarsch voorkomt een allerliefst zoet meisjen tegenteitaan, als zij iet begeert: 't is eene fchoone wijsheid, waarlijk! een kind, om dat men het lief heeft, te kwellen en te plaagen, alleen om gezach te oefenen: neen, zo begrijp ik dat niet! leest de Schrift, en het ftaat in dit rijmtjen: Wat gij niet wilt dat u gefchied' Doe dat ook aan een ander niet! en ik behandel mijn dochter zo als ik zoude wenfchen dat zij mij behandelde , als ik dochter , en zij moeder waar; en die de Schrift opvolgt kan niet dooien. Ik weet ook zeer wel aan wie ik het te danken had, dat hier eene Gouvernante moest inkomen: ik  7ó cornelia wildschut; of, ben zo mal niet, dat ik niet zag dat dit gefchiedde om mij te affronteeren! o ik was niet in ftaat om keetje eene goede opvoeding te geeven: het mensch was goed, ik heb het haar nooit geweten; het was haar broodwinning, en ieder ftaat voor de zijne; ik hield veel van haar , en ik gaf haar menig prefent, om toch te toonen dat ik op haar geen wrok had ; en keetje hield fchiïkkelijk veel van haar; maar een moeder is een moeder; en keetje fchrcide als een kind toen zij dood was: ja had mijn keetje een vinnige bedilzieke moeder gehad , zo als zekere moeders, die ik wel ken, zij zou allang onder de aard liggen: zij is vreeslijk aantrekkelijk, cn als het eens een regenachtige dag is, is zij ziek en heeft pijn in 't hoofd ; keetje is teêrtjes van geitel; het is geen dikke vette landjuffrouw, die zo hard zijn als lpijkers, en door allerlei wcér er op uitdaveren; maar dewijl ik altoos alles deed om haar haar' zin te geeven , en alles zelf bezorgd heb , is zij recht frisch en gezond. Maar nu zou ik evenwel , (het mensch is dood en weg, zij zal er des geenè fchade door lijden,) evenwel gaarn eens weeten, wat eigenlijk die Gouvernante, daar men zo wijs meê was, en zulke wonderen van verwachtte, haar geleerd heeft, cf van nut geweest is, in dingen die haar eens te pas kunnen komen? Ik heb dikwijls uit de pret er bij gebleven als zij aan mijn keetje hiftorietjens vertelde, die, de hemel weet het, hoe veel tijd geleden, voorvielen; of  de gevolgen der opvoeding. JJ misfchicn wel nooit gebeurd waren; en die de oude baker ook wel verzinnen kan; zo als van een' Koning die de heele wereld verflagen had, en toen nog overal rond ftuurde, om te hooren of er nog niet andere werelden voor hem zouden te veroveren zijn! — nu , dacht ik, jij liever als ik man; 't is veel koejen veel moejen — of van een philofoof die in een wijnvat woonde, en heel veel grappen uitrichtte: kom aan! bragt zij het kind niet -in verbeelding, dat de beesten, zo als katten, en honden, en hoenders, gefproken hebben ? ja dat er oudtijds lui waren , ergens in Oostindie geloof ik, die uien aanbaden, zo als wij onzen lieven Heer? en nu vraag ik je wat keetje heeft aan al die moorddaadige hifloriën, aan al dat vechten, fmijten, rooven, fchenden en zo al voord? ik zelf heb er 's nachts wel benaauwd van gedroomd, ik laat (laan dan een kind ! Dan weêr zat zij met het kind voor een tafel met een fchrikkelijk groot papier, het was een kaart, en ik keek er ook eens in , om dat ik dacht dat het een mooje print was , en ik hou nog al van printen ; maar wat zag ik? ftreekjens , en kladjens, en naaltjens, alle door elkander gekriskrast, mag ik wel zeggen, en daarop moest keetje dan al de dorpeii en fteden, en rivieren, en duinen in de heele wereld leeren kennen , en waar die gelegen zijn; iet dat mij, noch het kind een oogvol fchelcn kon; wij willen niet gaan reizen en trekken, en ook, keetje is altoos heel bang op het Y; zo dat zuster, ik zie niet wat tiaar voor nut in zijn kan, eh ook wij zien  78 cornelia wildschut; of, vreemde tronies genoeg , wij behoeven die niet te gaan opzoeken , en zij vertellen ons veel meer van hunlui land dan men op dat papier zien kan; want, lieve tijd! wat ziet men daar toch op! kleine kerkjens, en huisjens , en torentjens, zo hoog als een fpeldenkop, en daar moet men dan uit opmaaken waar Hatavia en Parijs ligt, en Engeland en Holland, en alle landen die in de wereld zijn: nu, niemand te na gelproken, maar ik wou waarlijk de menfchen niet gekker hebben ; en die zulke wisjewasjes niet aan een kind leert is geen goede moeder! ik zeg wie hoort er van! daar moeten vreemde Franfclie Mademoifelles om in huis komen ; is 't niet wel der peine waard' ? zie, nu ik zo geafronteerd ben door u, zal er ook alles uit; want gij'weet zuster, dat dit alles uw befchik was; maar het was veel nuttiger dat men dit geld aan arme luidjens gaf, die zouden God den Heer nog danken als men hen wat te goed deed; nu, het is keetje ook allegaéT glad vergeten, want voorleden week, aan tafel kwam, het te pas, dat men over de ftad van Lisfabon fprak, en mijn man zei : ,, keetje , kunt gij ons niet „ zeggen op hoe veel graaden Lisfabon ligt?" — „ Neen vader, dat is mij vergeten; maar Julfrouw „ hofman weet het wel, denk ik althans:" en toen men het naatje vroeg, zei zij „ keetje weet „ het ook wel, maar 't is haar nu niet duidelijk, „ het ligt op 38 graaden" ik begreep er niets van , en zag wel dat het niet nodig was, dat te begrijpen; en keetje heeft gelijk, dat zij zulke wis-  de gevolgen der 01'voeding. 79 jewasjes niet onthoudt: en ik ben nog blijde dat ik het er doordrong, en zij geen andere Gouvernante kreeg, noch ik mij in mijn eigen huis liet regeercn door bemoeiallen; mijn kind kan alles wat een kind moet kennen; en genoeg leezen en fchrijven, zo als gij zuster zelve gezegd hebt, dat keetje in dit ftuk niet misdeeld is ; muziek om zig zelve te vermaaken, en mij ook: het nieuwe is er al lang af, waarom zou zij dan voordleeren ? breien dat is goed voor oude lui: netjens maaken is niet veel nutter dan leêgzittcn: naaldenwèrk! keetje flagt mij, zij kan niet lang zitten, en onze Doftor zegt altijd , dat veel voorover zitten ongezond is, en kwaad bloed maakt; dat de mcisjens er bleek en fcheef van worden, en dat wil ik wèl gelooven; en ik zal mijn fchoon gezond kind om een ftuivcr 's daags uittcwinnen haare kostelijke gezondheid niet laaten bederven : en God dank! zij is rijk genoeg om andere luï daardoor brood te geeven - zij flaapt graag; o! alle jonge lui flaapen graag, en als men gezond is en gcene zorgen heeft is dat natuurlijk — zij ftaat laat op; wel zij heeft niets met de huishouding te doen , denk ik, en waarom zou ik haar dat onnozel vermaak niet geeven? ik mijn kind vroeg uit het bed fchreeuvven , om er een zoom ie laaien nanjen , of haare oogen in de boeken te bederven! dat mogen andere en wijze moeders doen, maar ik niet; wij celen laat, en tafelen lang; dan voor dat keetje in orde gekleed is, wordt het tijd om thee te drinken, of uittegaan, en de dag is om eer men het weet : en als zij  8o cornelia wildschut; of, trouwt , zal niemand kunnen zeggen dat het te vroeg is; zij heeft ook gelegenheid genoeg , God dank, maar het fchijnt dat de rechte Jofeph nog niet gekomen is , anders zou Maria wel gevolgd zijn; maar federt weinige weeken geloof ik, dat zij hem gezien heeft: over deezen joseph nu heb ik voor 't eerst van mijn leven met wildschut hooge woorden gehad, en dat wel door uw recht zusterlijk opftooken; doch alles zal u wel overgebriefd worden, denk ik ; evenwel ik zal er niet om zwijgen ; ik mag dan zo mooi , en zo fijntjes , of zo polietjes niet fchrijven als zekere vrouwen; maar ik maak dat men mij verfban kan, voor de vuist weg , en ik zie wel dat het fchrijven maar niemendal is , want al had mij iemand gezworen , dat ik zo wèl vloot zou kunnen houden , ik had het niet kunnen gelooven, dat is even zo veel: en ik fchrijf het ook aan uwe opltookingen toe , zuster , dat mijn mp mijn dochter wil geeven aan een ftijven Jorden, die geen oog vol wereld heeft, een rechte Benist tot in zijn lagchen toe, en dat zou dan de man zijn die keetje gelukkig maaken zou? zij zou geen vrolijken dag bij hem hebben, en dat alleen om mij te dwarsboomen; want ik weet wel, dat als ik een' vrijer voor haar buiten onze kerk had opgefchommeld, men er een hoope fnaps over zoude hebben, en denken, dat ik over haar dierbaare ziel zo maar losjes heen liep. Ei lieve, zuster! indien die Mijnheer van veen zo een braaf borst is, geef hem dan aan uw betje , dat  de gevolgen der opvoeding. 8j dat zou veel beter bij malkaér voegen; dan kunnen zij zamen leczen en fchrijven, en t'huis zitten koekeloeren, zo veel zij maar willen; doch ik denk dat bij Nichtje ook de Natuur boven de leer gaan zou, en zij wel hartiijk voor zo een Memmig man zou bedanken; anders zou hij bij u veel beter voegen, jn zo een geleerd huisgezin, daar ik denk dat de' dienstboden ook hunn' neus in de boeken fteeken m plaats van hun werk te doen: nu, dat raakt mij met; ieder moet meester zijn in zijn huis, en daarom zal ik het in 't mijne zijn , al zou de droes op fielten rijden, zo als ik zeggen mag. Ik mijn man toegeevcn! ik .'"wel ik bemoei mij nooit met hem , als wat zijn linnen betreft; maar anders, hij kan al doen wat hij wil, en dat moet hij zelf betuigen : en wij hadden ook altoos rust en vrede ; doch dat öpftookén heeft de booze verzonnen! zodoende zou men twee bergen aan't vechten brengen: maar wil ik u eens zeggen, Mevrouw stamhorst! wie het zijn die anderen regeeren? zijdie andere lui kinderen willen uithuwelijken , en voorfehrijven hoe men leeven moet; wie al, wie niet ontvangen; waar al, en waar niet gaan; en geloof vrij, zuster! dat onze lieve Heer u daartoe zo een kostelijk vcrfiand niet gefchönkeri beeft : twist en twèedragt te zaajen is geen groote kunst, vooral met als de man alles voor goeje munt opneemt; maar >k weet nog wel waaruit dit alles voordkomt: gij kunt toch niet wel verkroppen dat Mijnheer wildschut mij nam, een burger dochter, die niet Hl. deel. p  8a co r nel ia wildschut; of, geleerd had in de boeken te ftudecren; hij moest eene geleerde vrouw of misfehien wel eene Poëetes genomen hebben! o dan zou hij gelukkig geweest zij'n ! dan zou man en vrouw, en dochter, ieder in hun eigen kamer zitten te fpeculeeren en te peinzen , en als zij bij elkander kwamen, meer disputeeren dan eeten: maar als de vrouw en de dochter dan geloofden dat zij wijs genoeg waren om niet door den man of den vader beftuurd te worden , hoe dan ? Gij had ook gedacht, ja zelfs voorzien, zuster! dat uw broer en ik zeer onëenig zouden leeven, en ik kan u betuigen dat zo er geen opltooklters waren gekomen, wij zouden nu voor 't eerst van ons leven geen tweedragt hebben : maar is het voor mij niet om averechts te worden, dat ik dat zo maar moet toeftaan? en wat Mevrouw lenting betreft, is zij niet een Burgemeesters vrouw , en van goede familie , en het liefst humeur dat er zijn kan! en handig! dat haare oogen zien kunnen haare handen maaken: en keetje kan veel van haar leeren: niemendal trotsch op de gaavcn die God de lieer haar gaf, zo als wel andere jonge nufjens, maar zo gemeenzaam met ons, als of wij zelveu boeken gemaakt hebben; en daarbij ook van onze kerk! weet gj" kwaad van haar? fchrijf aan haar, zij'zal u wel antwoorden ; dat beloof ik u ! en haar man ook, die heel diepzinnig en lijn fchrijven kan. Dat zou uw christelijke pligt geweest zijn: maar neen, dat moest men aan Mijnheer fchrijven , die  de gevolgen der opvoeding. 83 haar zo ftuursch behandelt, dat ik mij zelve dood lenaam voor hem • en wat praatjens betreft, het fene gt00te wij'sheid die te gelooven: haar man de Burgemeester, heeft haar ook zo een verftandigen en tederen brief gefchreven , dat mijne oogen er van overliepen; allegaér over het land, en wat best 19 voor het land, en dat zou hij niet doen zo by met wist wat vleesch hij i„ 2gn kuip had. of is hij ook al een gevaarlijk man? ja maar die Mevrouw ,s de zuster van van arkel! grut nog toe! en hij is een flechte jongen: hoe weet gij dat alles van hoorei, zeggen : ik zou om een lief ding wel eens willen weeten, wie u al die nieuwtje,» overbrieft : allcgaêr twistmaakfters zeg ik je ; gij kunt het neenien zo als je zelve wilt; 't feheelt mij niet: doch reetje is mijn kind, en zij zal in mij eene ierhebbende moeder behouden, in fpijt van die het leed zij: en om dat gij zuster, en WIldschut het m t hoofd kregen om haar aan een rijk Benist uittetromveu, moet van arkel niet deugen, en zijn zuster gevolglijk ook niet! wel geredeneerd! of keetjk zin in haar broer heeft , weet ik nog niet, maar wel dat zij uw van veen niet' wil hebben; offchoon hij aan haar een' brief fchreef zo (lijf als de heele Benist zelf: ik zelve zou hem niet begeeren, en ik ben nu evenwel haar moeder! is hij ook de overbriever en fpion ? mijn man zegt dat van arkel een fpeeler is; zie eens watlogens! de jonge denkt hier nooit aan kaarten, zo wij hem niet nöödfe  84 cornel1a wildschut.; o f , hebben om ons Whisk te fpeelen: hij is een lediglooper? wel hij wacht alle daag op een amt; is dat zijn fchüld ook al, dat er niemand fterft? of moest hij een officiant gaan dood (laan? en hij houd wel van de Negotie, en kan er zeer verftandig over praaten, met andere kooplui; doch Mijnheer wildschut verwaardigt zig nooit om hem te antwoorden, wat mag ik zeggen, aantezien: nu, zuster! gij hebt een goed leerling aan mijn' man; hij heeft uwe commisfie wèl uitgevoerd , dat recht moet ik hem doen: maar laat hem zijn gang gaan; Mevrouw lenting merkt dit alles wèl , doch zij heeft veel te veej achting voor mij om er zig aan te ftooren, anders zou zij mijn verzoek om nog wat te blijven niet involgen; zij heeft zelve een kostelijk huis denk ik; of zou van arkel nu hij op een amt wacht , wat beginnen? dat zou zijn, twaalf ambachten, dertien ongelukken; of moest hij ook boeken en gedichten maaken? om zo gek te worden als de wijze zoon van onzen boekhouder ? hij weet genoeg, en uit de Schrift ook, dat moet Dominé zelf getuigen: nooit vloekt of zweert hij, er komt geen onvertogen woord uit zijn' mond. Zo dat, zustermet uw welneemcn, zo keetje den Benist niet hebben wil, zal, al ftond haar vader op zijn hoofd en al fpaarde hij zijne voeten, zij hem niet neemen: hij deed zijn zin toen hij mij trouwde, in fpijt van alle afraaders, en afraadfters, en ik ook, en zij zal het zelfde voorrecht hebben.  de gevolgen der opvoeding. f>5 En keetje heeft een vriendin gehad, doch die was haar veel te wijs, cn zo ik jalours ware, had ik er wel rede toe, want Mijnheer wildschut is zo galant omtrent haar , als onbeleefd tegen die goede Mevrouw lenting — nu heb ik gezegd daar het op ftaat, en zo gij mij niet te gek acht om mij met een' brief te vereeren, antwoord op deezen; 'en zo het niet blijkt dat van aukel een deugeniet is, zal ik hem voorftaan; maar ik heb geen' haat tegen u, de wijste menfchen kunnen dwaalen. Ik ben Uwe genegene zuster en dienares, f. wildschut, gel. de wind. P. S. Groet toch vooral nicht eetje en neef, en uw man, en dewijl het betje's jaardag is, heb ik haar zo wat wisjewasjes van kanten , en linten , naar de mode gekocht; zij moet geen fchade hebben bij ons-verfcliil; ik hoop dat zij maar zin in het goed zal hebben. F 3.  TIENDE BRIEF. Mevrouw christina lenting , aan den He ere Hendrik van arkel. Er:n min vriendlijke zuster zou misfchien over den aanvang uvvs briefs zo geftoord zijn , dat zij u niet verder zoude willen bijftaan ; doch zo ben ik niet; neen broêrtjen , zo een beuzeling zal ons niet onöe'ns maaken : ook niet als ik overtuigend zie , dat ik geene dankbaarheid moet wachten : ik wacht die ook niet : ik ken het fnood eigenbatig menschlijk hart, en daarom moet men ook het geluk van anderen bevorderen om onzes zelfs wil, zo als ik ook voortaan doen zal ; en de wraak in 't voorbijgaan medcneeir.cn;' ten ware gij ook duidelijker aantoondct, dat zij het krachtigst beweegrad bij mij geworden is: ik beken het , daar ligt voor mijne gehoonde eigenliefde iet ITreelcnds in te denken , gij zult dien onbcfchofteu belediger eens in zo veel verdriet dompelen, dat hij niet meer te redden zijn zal; maar dit is 't niet al! zo dra gij uw oogmerk volvoerd hebt, zal hij ook wecten, (anders was mijne wraak niet volkomen,) aan wie hij dit te danken heeft. Üw brief voor het meisjen is goed genoeg, ik gaf dien haar deezen middag, en verzocht, dat zij hem 86 cor.nelia wildschut; of,  de gevolgen der opvoeding. 87 eens aandachtig en alleen wilde leezen ; zij ging terftond de kamer uit, en bleef lang genoeg weg om haare moeder in mijnefmagt te laaten; die kwam met mij overeen , dat keetje mij dieii avond zou bezoeken in mijn kamer: zo dat dien hoek zijn wij ook al weêr veilig opgezeild: wat is er op te zeggen, als de moeder er in toeftemt; genomen dat haar vader bij zijne t'huiskomst weCr in 't hoofd kreeg haar te gaan fpreeken? . Ten vervolge. Ik heb gezegd , dat ik den geheclen voormiddag aan mijn' man en andere goede vrienden te fchrijven heb , want eerst tot diep in den nacht te zitten praaien, en dan te gaan zitten fchrijven , daar bedank ik hartlijk_voor; mijn gezondheid is niet vast genoeg, om dus ongekrenkt te blijven. Naauwlijks was ik in mijne kamer , of keetje tikte aan de deur ; ik ontving haar nog hartlijker en vrijer dan den eerlten keer: zie hier ons gefprek; Ik. Gij zijt een gehoorzaam kind, aan uwe Mama. Zij. Ja, dat is waar, doch ik zou evenwel bij u . gekomen zijn, al had mijne moeder er niets van gezegd. Ik. Ik weet dat gij de goedheid en beleefdheid zelve zijt, en zo is ook de waarde Mevrouw wild- ■ schut : trouwens als dit zo niet ware, ik zou nog deezen dag, zo ongcftcld als ik ben, vertrokken zijn: (zij zuchtte.') Wel nu lief, hebt gijden brief gelezen ? F 4  88 cornelia wildschut; of, Zij. Ja 5 Ce?1 ZV èaf mtf dien •') lees hem ook eens. Ik. Hede! dat durf ik niet: zulke brieven moet niemand leezen, dan zij , aan wie zij gefchreven zijn. Zij. Waarom? er ftaat geen woord kwaad in! Carm zieltje.') ik nam des den brief en hield mij of ik hem zeer aandachtig las; maar dien overgeevende , zeide ik : Ik lees niets nieuws; dit alles was mij voor veele maanden bekend : wat zegt gij van dien brief? Zij. Ik zeg dat hij zo ordentelijk gefchreven is dat mijn vader zelf die wel zou mogen leezen, zo wel als mijne moeder. Ik. Dat is ook zo: maar mijn lieve meid, hebt gij niet genoeg aan de!ne confidente? Zij. Ik begeer geene dan u, mijne lieve vriendin! Ik. Gij doet zeer wèl; als men zijne vriendin zo recht gevonden heeft , moet zij ons alles zijn: wat mij betreft, ik zou u zo alles kunnen zeggen; maar zo alles ; niets uitgezonderd; er bindt niets zo zeer, als dat wederzijds vertrouwen; en ook 't is mijn broeder: ik ben zijne vriendin, moet des ook de uwe zijn. Zij. Dat is duidelijk : ja hij houdt ook zo veel van u. Ik. O hij is de goedheid zelf: en de vrouw die hem krijgt zal gelukkige dagen hebben, doch zijn hart is zo op u gefield, dat hij, zo gij hem afflaat, rasch van verdriet fterven zal.  de gevolgen der opvoeding. So Zij. Wel ik zeg immers niet dat ik dit doen zal? Ik. Ja maar, als daaden fpreeken, zijn woorden onnut. Zij. Hoe begrijp ik dit? Ik. Ik geloof niet dat gij hem lief hebt, keetje : gij zijt zo onverfchillig omtrent hem, zo vrij met alle die knaapjens die om u zwerven. Zij. Wel hoor , ik zal u alles vernaaien hoe dat komt: maar, zult gij wel geduld hebben? want ik heb veel te zeggen, dunkt mij? Ik. Geduld! daar ik niets liever hoor dan uwe Item? wees zo omftandig als mogelijk, en ik zal u te liever hebben. Zij. Toen uw broeder hier eerst begon te vcrkeeren , trok hij mijn ■aandacht door zijn franje geftalte, zijne vrolijkheid, zijne aartigheden 5 hij was zo beleefd, zo infchikkelijk, en dit alles in een beter fmaak dacht mij dan de overigen. Ik. Ja lief, de eerde opvoeding laat altoos fter* ke indrukken na ; en de onze was zeker op eene wijs ingericht, die niet kan verbeterd worden: maar ga voord. Zij. Er waren wel veele Heeren die mij toonden dat zij mij gaarne zouden gehad hebben, doch ik dacht nooit met eenige oplettendheid aan het,huwelijk , ten ware ik mij dit voorfrelde, als iet geheel nieuw voor mij — gij lacht? 't is zeker waar: ik ben alles zo moede wat ik genieten kan, dat zonder uw bijzijn ik niet meer weet wat met mijn tijd aantevangen. F 5  9<3 cornelia wildschut; of, Ik. Daar over eens nader: wat wildet gij voords zeggen ? Zij. Uw broeder gaf mij nooit meer blijken van beleefdheid dan aan mijne moeder : ik kan dat zo niet wel uitdrukken, maar mij dacht dat hij geheel en-al onverfchillig voor mij was. Ik. Hoe bedroogt gij u ! zo dra hij u. gezien had verliet hij den Haag , om tog digter bij u te zijn, en u dagelijks te kunnen zien en fpreeken; hij opende ook zijn hart voor mij . . . maar dit heb ik u reeds verhaald; en nu gij weet dat hij u dermaate bemint, dat hij alle verbintenisfen met rijke en aanzienlijke famillen afilaat; nu hij om uwent wil zig getroost alle mishandelende onbeleefdheden van uwen vader te dulden , om dat hij uw vader is; nu hij u zijne liefde verklaard heeft, in wat ftaat bevind zig nu uw hart? bloos niet, er is geene reden voor; hij is er niet tegenwoordig; gij fpreekt tegen uwe vriendin, uwe aanftaande zuster. Zij, Wel ik moet zeggen ... ik moet zeggen . . . dat . . . dat . . . dat ik een groot onderfcheid maak tusfehen uw behaaglijken broeder en van veen. Ik. Dit bewijst wel dat gij een fijn oordcel, maar nog niet dat gij een bewogen hart hebt; en gij ftaat dus nog maar gelijk met alle jonge Dames, en met de veele vrouwen die reeds grootmoeders konden zijn. Zij. Dat is waar: wel nu dan , als ik trouwen moet , dan wil ik liever uw' broeder hebben , dan een' ander'.  de gevolgen der opvoeding. 01 Ik. Maar gelooft gij dat een man als mijn broeder uw band zoude willen verpligt zijn aan dwang? Zij. Hoe! aan dwang? Ik. Wel ja , als men u tog wil dwingen om te trouwen, met van veen, bij voorbeeld, dau.zoudt gij van arkel nog liever hebben dan van veen : neen keetje , dat zou mijn broeder niet gelukkig maakcn; hij moest overtuigd zijn dat gij hem ook bcmindct, en hem uit u zelve zoud verkozen hebben, zo als hij u deed: en indien hij mij gehoor geeft, zal hij veel liever zijn liefde voor u poogcn te overwinnen , dan op zulk een' grond getrouwd zijn. Zij. Gij wilt ook alles wcetcn, ja Mevrouw ik zeg het aan u , ik wist niet dat ik hem lief had voor hij zo fjccht behandeld wierd, en alles geduldig verdroeg ; voor ik wist dat mijn nicht eetje hem heeft poogen te krijgen; of voor ik dacht dat hij mij ook beminde . . . nu weet gij alles. Ik. Laat ik u omhelzen mijne aanfraande zuster! och! nu zal mijn broeder gelukkig zijn , en u zo gelukkig maaken! want gij weet, hij is de infchikkelijkheid zelf, en leeft als hij iemand dienst kan doen. Zij. Ja maar, mijn vader zal dit nooit toeftaan; ik zie dat hij onverzettelijk is. Ik. En gij zult om een onredelijken dwang te gehoorzaamen, al uw tijdlijk geluk weggoojen ? gij zult uw nicht het genoegen geeven, dat haare verfmaade liefde u aangenaam zijn zal?  02 cornelia wildschut; of, Zij. Dat zeg ik niet; ik zeg alleen dat mijn vader dit nooit zal toeftaan. Ik. Maar gij zegt niet dat uw moeder aan uwen kant is? die goede vrouw, die men wel door eene pedantfche zuster zou willen ringelooren ! en dat nog te meer , wijl uw nicht betje de eigenlijke oorzaak daarvan is ? hoor keetje , hebben wij verpligtingen aan onze ouders , onze ouders hebben ook pligten omtrent ons waarteneemen ; en het is zeker de pligt niet van een liefhebbenden vader zijn dochter te dwingen, of zijne vrouw te beledigen , ter liefde van eene zuster: dit is zo klaar als de dag: is het niet zo? Zij. Dat dunkt mij ook : maar ik zal mij niet laaten dwingen: ik heb altoos alles gedaan wat ik wilde, en zal zeker nu mijn wil niet opgeeven, er kome van wat er wil : Mama heeft gelijk als zij zegt, dat ik voor mij zelve moet trouwen, en niet om een ander. Ik. Wat denkt gij nu dat er van komen zal ? wil ik het u eens zeggen ? men zal u door uwe zogenaamde vriendinnen , allerlei kwaad doen wijs maaken omtrent mijn' broeder; Juffrouw hofman , bij voorbeeld, wier belang het is uw vader te vriend te hebben, om dat hij rijk is, zal zeer gereed zijn om hem dien dienst te doen: zij zal u zeggen dat hij een fpeelder van beroep is; een verleider van vrouwen en meisjes; een deugeniet, die geen godsdienst heeft , en u alleen om uw geld bemint of zegt te beminnen; en die andere Juffrouw, waarvan  de gevolgen der opvoeding. 93 gij mij zo dikwijls fpreekt zal, ter liefde van haare vriendin , daar wel nog het een en ander bij* voegen. Zij. Dat kan zeer wel zijn ; zij zullen mij benijden. Ik. Dat is juist'het geen ik zeggen wilde: maar gij zult hoop ik, haaren raad zo verdacht houden, als die verdient? Zij. Wees dd'ar gerust op; en ook ik word niet graagtegengefproken, dat beken ik; en dat weet mijne moeder ook wel. Ik. Wat zult gij dan antwoorden aan uw' vader? Zij. Het geen ik geantwoord heb • dat ik geen' zin heb in van veen. Ik. Ja, maar dit is niet genoeg: gij moet u voor mijn' broeder verklaaren , en zeggen dat gij hem voor u verkiest ; dat hij u bemint , en dat alle dwang te vergeefsch zijn zal ; dat uw moeder het met u ééns is, en dat gij zo wel gehoorzaamheid aan haar, als aan hem fchuldig zijt: zo gij dit moedig doorftaat, zal hij eindelijk toegeeven, en gij zult de gelukkigfte vrouw der wereld worden : gij zult een mooi man hebben; een man die overal bemind wordt; een wellevend, een vrolijk, een goedaartig man; een man , die u nooit iet dat gij verkiest zal betwisten : och keetje ! dan zult gij eerst leven ; want nu groeit gij flechts als een plant ongevoelig op. Zij. Maar zou ik mijne moeder den brief niet eens laaten zien?  94 cornelia wildschut; of, Ik. Zo als gij wilt; doch ik deed het niet; zie lief! zo gij haar den brief laat leezen, zal zij de tweede verwachten, en de derde, en de vierde, enzovoord, en dat kan niet altijd: o Heer! de lui zijn zo als men haar gewent. Zij. Maar mijn moeder heeft er niets tegen dat ik uw' broeder bemin, en . . . Ik. (Haar in de rtde vallende.') O dat weet ik wel, en daarom juist is het geheel onnoodig; zoudt gij uw moeder getuigen willen maaken van alle die onnozele lief koozingen, die gij van hem moet verwachten ? Zij. (Rood wordende:) Neen, ik zou te befchaamd zijn, hoe goed ze ook zij. Ik. En ook, twee gelieven hebben nooit eene derde tot getuige; dit is de reden dat ik uw' brief' niet wilde leezen : en men is evenwel altoos veel vrijer met eene vriendin van onze jaaren, dan met eene moeder. i Zij. Ja, ik had nooit eene vriendin , als ik alles nadenk ; ieder wilde mij zo alles beduiden ; ik moest altoos raadgevingen hooren, en zo ik die niet volgde, was men misnoegd op mij; maar ik zal wel toezien, laaten zij maar komen! Ik. Ik mag dan aan mijn' broeder zeggen, dat gij hem bemint? (Zij zweeg en zag voor zig:) dat hij niet ongelukkig zijn zal, zo het van u afhangt? (Zij zweeg nog al:) nufpreekdan! zal ik ? mag ik ? Zij. Gij behoeft hem dit zo rechtuit niet te zeg-  de gevolgen der opvoeding. 95 gen; zeg hem alleen, dat ik geen kwaad van hem geloof, dat hij mijne moeder moet te vriend houden,'en dat ik te zeer gewoon ben mijn' zin te doen om mij te laaten dwingen. Ik. 't Is goed : hij zal mij verdaan , en dat Is genoeg; maar kunt gij niet iet uitvinden, om hem eens alleen te fpreeken ? dat zou hem zo gelukkig maaken? Zif. Neen , daar zie ik geen kans toe ; Mama is altoos omtrent mij, weet gij? en alle oogenblikken komt er iemand. Ik. De gelegenheid zal misfehien eerder komen dan wij denken: maar ftel eens , dat de cerfte dagdat uw vader niet t'huis eet, of naar buiten gaat, ik uwe moeder voorftelde, om met mij het een en andere te gaan koopen , en dat zij met mij alleen uitreed? wat dunkt u? Zij. Zij zal willen hebben dat ik meega? Ik. O, wat zegt dat! zeg maar dat gij het niet verkiest, en 't is afgedaan. Zij. En hoe dan? Ik. Dan kon mijn broer voorwenden, dat hij ook uit moest, en nog vóór ons uitgaan: zo dra hij de koets had zien wegrijden, terug komen; de boojen zijn dan nog aan tafel , maak in de zijdkamer te zijn, en laat hem zelve in ; ga dan met hem naar uw kamer, en zie voord wat gij beiden te zeggen hebt. (Hier Jlond zij wat voor : eindelijk zeide zij ;) Heer ! dat zou toch heel vrij van mij zijn, dunkt me : met een jong Heer alleen in mijn ka-  96 cornelia wildschut; of, „ mer , zonder dat het iemand wist ? zelf mijne goede moeder niet!" Ik. Lief meisjen! die vrijheid beduidt niets, doch ziet gij er iet beter op? men kan alles ook zo niet fchrijven: en bemint hij ü niet boven de heele wereld ? daar kunt gij niet aan twijfelen . . waar denSt gij aan? Zij. Ik dacht daar , indien Juffrouw hofman mij een' brief fchrijft, zo" als gij voorziet dat'zij doen zal, hoe moet ik dien beantwoorden. Ik. De vraag is veel meer of gij dien zult beantwoorden ? 't is immers haar zaak niet, waar bemoeit zij zig mede? Zij. Misfchien is haar oogmerk goed . . . Ik. (Haar invallende:) Gij zijt wel infchikkelijk, zo gunstig te denken over iemand die ik merk dat u als een kind aan den leiband zoude willen regeeren! en mij dunkt, dat men in onze jaaren zo eene Gouvernante niet noodig hebbe : evenwel zo zij fchrijft en gij den brief liefst niet wilt beantwoorden , ik ben tot uw' dienst, en zal u wel een voorfchriftjen geeven. Zij. . Ja wildet gij dat doen, zo ik er niet recht doorzie, hoe dien te beantwoorden: gij weet ik ben maar een eenvoudig meisjen. Ik. Gij zijt geene favante, dat's waar: maar eene geleerde vrouw is doorgaands eene zottin in de wereld: ontneem haar haare boeken en zij is nergens bruikbaar toe : bedenk ook , dat zij alles zal doen uit zucht cm uw' vader te vriend te houden , en uwe  de gevolgen der opvoeding. 97 uwe moeder tegentewerken; doch dit alles zal niets beduiden, indien gij u voor mijnen broeder verklaart, te meer daar uwe moeder, ik herhaal het, uwe zijde houdt: 0 alle meisjens zijn zo gelukkig niet! de meeste ouders hebben doorgaands op dit ftuk dezelfde gevoelens; maar als men waarlijk bemint, moet men voor zijn eigen geluk iet doen durven: nu, wat zegt gij? kunt gij niet befluiten om hem eens alleen te fpreeken? (Zij aarfelde nog.) Zij. Ik zou wel willen, dunkt mij, als het volftrekt noodig ware; maar evenwel in mijne kamer... en dat geheim! Ik. Gij zijt een lief gekkinnetjen, hoor! — ja zeker het eerfte meisjen dat daar tegen aan ziet . waar voor vreest gij toch? Zij. Ik vrees dat men het zien zal, en dat mijn vader daardoor nog veel kwaader op hem worden zal, en hem misfchien wel het huis verbieden. Ik. En dat zoude u leed zijn? Zij. Ja zeker! Ik. Gij hebt hem dan tog waarlijk lief? en gij" hebt moeds genoeg om dat te bekennen? Zij. Ja aan u als aan mijne vriendin . . . Ik drong niet verder op dit ftuk , het geval zal u mogelijk begunstigen. Zie daar het zaaklijke van ons gefprek: het meisjen is onze, indien haar vader zig blijft verzetten, anders, neen, ik geloof dat zij eigenlijk niet bemint, niet zó bemint als noodig is, om ons gerust te ftel, len: ik repte nog een woord van mijn vertrek, en III. deel. G  98 cornelia wildschut^ of, gaf daar zulke' fchoonfchijnende rede van , dat zij mij niets kon antwoorden: gaarne zag ik evenwel, voor ik ga, dat gij wat meer gronds gewonnen haddet: ik vrees ook, dat zo deeze Roman tusfchen u beiden lang duurt, men u mogelijk ontdekken zal; en dan zijt gij een bedorven man, ook bij de moeder, die indedaad niets kwaads van u gelooft, doch als men den weg gevonden heeft om achter cenige uwer flechte bedrijven te komen , vóór zij de uwe is , wat dan ? Denk aan dit allss ; zet alles zo veel gij kunt voord; en maak ftaat op alles wat in het vermogen zij uwer zuster, die u te wèl kent om eenigc dankbaarheid te verwachten. c. lenting. ELFDE BRIEF. De Heer hendrik van arkel , aan Mevrouw christina lenting. chrisje lief ! Ja wel heeft het geluk mij gediend: de inval van Mevrouw wildschut om met u onverwachts een bezoek te gaan geeven ; het uithuizig zijn van den man, en dat ik gelukkig juist toen daar heen ging,  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 95 heeft mij wonderlijk gediend: zij was des alleen, en zeide mij, dat zij niet verkoozen had om met u medetegaan : het was nog zo vroeg in den namiddag , dat er vooreerst niemand gewacht werd: ik heb mijn' tijd zo wèl waargenomen; ik heb haar zo veel verhaald , zo veel beloofd ; ik ben geheel zijde en fluweel gebleven, en dat wel, om haar aan mij te gewennen: zij moet kunnen getuigen, dat ik (arme bloed!) haar nooit iet heb gezegd of voorgelegd , het welk niet in haars moeders bijzijn konde gezegd, of gedaan worden: hoe beter ik mij omtrent haar gedraag, hoe minder zij geloof zal fiaan aan vernaaien , die niets dan waarheden behelzen: dit kost mij te minder, om dat ik, (al hing er mijn leven aan!) onmogelijk verliefd zijn kan; zelfs niet alleen als dièr, op zo een geheel-en-al bedorven kind , dat te dom is om te bevatten ach zij kan niets bevatten — zij is fraai — fchoon ! zo gij wilt — maar zij heeft noch ziel noch leven : en mijne grootschheid zelve zal fchrikkelijk vernederd zijn , wanneer ik zo een malloot bij de wereld als mijne vrouw bekend maak; en zo ik dat niet doe, loopt mijn oogmerk op niets uit : 't is de eenige weg tot haars vaders geldkist. Zij heeft mij verzekerd, dat zij zig niet zal laaten dwingen; dat zo zij niet toegeeven wil, haar vader zal moeten toegeeven: ik moet, zegt zij, haare moeder te vriend houden; zij, of haare moeder gelooven geene flechte geruchten van mij ; en als zij eens trouwt, zal het met een' man zijn, dien zij > G a  IOO CORNELIA WILDSCHUT; OF, zelve-verkiest: ik heb haar lang en breed gefprokcn over het geluk van twee lieden, die uit eigene verkiezing, en om dat zij volkomen in denken en doen overeenftemden, befloten zig voor hun gehecle leven op de naauwfte wijze te verbinden : ik heb haar beloofd, dat indien ik zo gelukkig wierd van haar eens de mijne te mogen noemen, haar wil mijn wet, en haare begeerten mijne wenfchen zijn zouden ; dat buiten dit, er geen geluk te vinden was: want dat zodra men iemand wil dwingen, de liefde de vlugt neemt : ik heb, kort gezegd, haar van haare zwakke zijde aangegrepen : dit weet gij is de gcheele kunst: ik ben geen Fat; maar, dat zij mij lief begint te krijgen (*), zag ik zo klaar als den dag, en ook wel daaruit , dat zij minder los met mij fprak dan met anderen , of ook met mij voor deezen keer; ik heb mij in haare en haarer moeders gunst bevo'en, en zo een weinigje van den wanhoopigen minnaar laaten uitkijken; dit mishaagde haar niet; wat meisjen is afkeerig van het denkbeeld, dat zij het geluk en leven van een fixen vent in haare hand houdt? vaarwel 1 dit weinigjen ter uwer onderrichtinge. Ik ben, T. T. VAN ARKELL. (*) Hier in verblindt de eigenliefde den doorzicudeu man.  BJE GEVOLGEN DER OPVOEDING. I0I TWAALFDE BRIEF. Mevrouw elizabeth stamhorst , aan Mevrouw francina wildschut. zeer waarde zuster ! De kennis die ik heb aan uw doorgaand charakter, geeft mij de vertroosting dat nu reeds die drift is gaan liggen, waarin gij waart, toen gij mij eenen brief fchreeft, welke ik u met al mijn hart vergeef. Gij, waarde zuster, weet dat dwaalen menschlijk w, en dat men met het beste oogmerk des werelds dikwijls dwaalt- het is des niet onmogelijk, dat ik m den raad dien ik uwen man mededeelde, gedoold heb: maar voor ik mij hier breeder over uitlaaie moet ,k eens zien of wij niet wat beter vriendinnen kunnen worden ; en om die reden zal ik ook eenige van uwe dwaalingcn dienen aantetoonen : voor eerst, lieve zuster! ik ontken geenzins , dat ik mijn' broeder een huwelijk met u ftcrk afgeraden heb; ik zeg nog meer; nu nog zoude ik 't hem «og even Merk afraaden : ftuif niet op ! ik bid u hoor mij eerst uit! ' Ontflond dit nu uit kleinachting voor uw perloon ? dit is zo onwaarachtig, dat indien gij mijne G 3  102 c0r.nelia wildschut; of, eigene zuster geweest waart , en de Heer wildschut mij vreemd, ik het hem even ernftig zoude ontraaden hebben — en om wat reden? om deeze: ik hield mij, en houde mij nog verzekerd, dat gij lieden niet voor elkander gefchikt waart; hoe onberispelijk , hoe goed gij ook beiden zijn moogt; en dat waart gij beiden ten uiterften: zo wildschut de aanzienlijkfte partij had kunnen doen, ik zou om die zelfde reden mij daar tegen verzet bebben ; indien ik mij had overtuigd gehouden , dat de overeenkomsten niet gefchikt waren tot huislijk geluk: het was des noch gierigheid, noch hoogmoed, zo als gij nog al fchijut te denken , die mij deeden fpreeken, zo als ik fprak: zie daar, mijn hart! dit was uwe dwaaling! ik vraag u zelve, of ik na uw huwelijk u zo niet behandeld heb, als gij verdiendet, dat ik u behandelde? gij waart mij eene lieve, mhizaame zuster , en ik was uwe waare, uwe groote vriendin. > Ik zal niet predken ; ik weet niet dat dit mijne gewoonte is; ik zal u alleen befcheidenlijk voorhouden , dat , om beftendig gelukkig te blijven , het niet genoeg voor ons is alles te bezitten, wat ons in de omftandigheden waarin wij ons daadlijk bevinden, gelukkig maaken kan, maar men moet ook hoedanighedeu hebben die ons gelukkig kunnen maaken, als wij in andere en voor ons zeer waarfchijnelijke omftandigheden komen zullen. Om deel te kunnen neemen in alle kostbaare en publicque vermaaken, behoeft men flechts rijk te zijn;  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. I03 in eene groote en volkrijke flad te woonen , en in het genot van eene vaste gezondheid te leeven : maar de kring deezer vermaaken is rasch afgelopen: wij, lieve zuster ! weeten dat meestal het aantrekkelijke gelegen is in het nieuwe, het ongewoone: hoe dikwijls geeuwen wij bij die vermaaken, welke de gemeene , of' zeer jonge lieden , ons benijden ! men gaat zo wel uit fleur, uit gewoonte, uit tijdverveeling naar de kerk als naar de comedie : zo is de mensch; het is Hecht genoeg ; maar het is echter zo en niet anders; men wordt , zo de herhaaling dikwijls en onafgebroken voorkomt, al fchielijk moede, en zoeken geduurig al weêr wat anders; men loopt, bij voorbeeld, van de wasfchen beelden, en de kunstige kanarijvogeltjcns, naar een troep wilde beesten, of gaat een bosehmensch, of afzichtlijkcn dwerg bezoeken; en dat alleen uit hoop van nieuwe aandoeningen in den vermoeiden geest te ontvangen. Het blijkt dus, waarde zuster! dat geld, gezondheid , en groote fteden niet toereiken, om ons in alle vermaaken een beftendig geluk aantebrengen : en • dit alles hebben wij zeiven niet eens in onze magt : men kan arm , ziek , en in een afgelegen oord verplaatst worden : ongelukkig wij die ons geluk op zulk een wankelenden grond" gebouwd hebben! die aanfpraak wil maaken op beftendig vergenoegen , moet zo wel weeten te ontbeeren als te genieten; hij moet zijn geluk zo veel mogelijk binnen zig zeken bepaalen , en zo min doenlijk in omG 4  104 cornclia wildschut; of, ftandighedenbuiten hem, die niet in zijne magt zijn, blijven; zijne eigene overdenking moet de bron van zijn geluk weezen; hij moet zijnen geest met nuttige kundigheden verrijken, om ook in tijden van rampfpoed daaruit vertroosting te kunnen afleiden : al wat van buiten inkomt is toegift : zulk mensch heeft de meeste kans op een gelukkig leven, in desze veranderlijke wereld; hem verwijt het geheugen niet , hij leeft bedaard , en ziet zijn , nog onbekend, lot, vrolijk te gemoet. Meermaal zeidet gij , (en nooit zcidet gij iet, 't welk gij niet meendet,) dat gij gaarne brieven van ons laast; ik hoop dat dit nog zó blijft, want anders zoude ik niet zo omftandig kunnen fchrijven, als ik wel wenschte: ei lieve ! neem dan nog ditmaal geduld ; mij hier meê vleiende zal ik u alles fchrijven wat ik geloof u te moeten fchrijven in antwoord op uwen brief. Om ooit gelukkig te kunnen zijn, als menfehen, is het noodzaakelijk , dat men bedachtzaam waake over zijne neigingen, vóór zij nog tot driften zijn opgegroeid: dit waaken beftaat in zig meermaals ook onfchuldige genoegens en begeerten te weigeren: eigen verkiezingen optegeevcn; zig te laaten tegenfpreeken; ja meermaals onze verkiezingen overtegecven, om die van anderen , minzaam , te volgen : dit komt u wat hard voor! het is minder hard dan gij denkt ; ik fpreek bij ondervinding ; als ik immers de inwilliging van alle verkiezingen , van alle wenfehen en driften tot mijn geluk noodwendig maak,  de gevolgen der opvoeding. I05 dan moet ik ongelukkig zijn , zo dikwijls ik daartoe niet geraakcn kan: dit ziet men ook al vroeg; geef een kind al wat het begeert, 't kan niet fchelen, al ware ha ook, (zo als wildschut eens gaf,) het kostbaarst repetitic-horologic; het kind ziet dit ongetwijfeld eenige oogcnblikken met verrukking, doch in dat geluk is reeds een onvermijdelijk volgend ongeluk gegrond: gij laat dit kind , bij voorbeeld , de maan, in al haaren rechten luister zien; het ftrekt zijne handjens daarna uit; het wil nu de maan, zo wel als gisteren het horologie; 't is buiten uw vermogen de maan te geeven; niet gewoon aan weigering wordt het eerst kwaad, driftig , fchreeuwt, ja ziende dat dit niets helpt, fchreit het bitterlijk; nu is het alreeds ongelukkig, en wel te meer daar het niet gewoon is dat men het iet niet geeft, wat het ook moge begceren het wil een fraai blikkend fcberp mes men geeft het dat mes; het is nog ongelukkiger, (want het kwetst zig daar mede,) dan wanneer men het gezegd had, men fpeelt niet met mes/en: had men dit kind gewend aan weigeringen, nooit ware zijn fmaak in iet tot een hevige drift opgegroeid; en het zou met iet anders even gelukkig geweest zijn ; doch nu komt reeds de groote les te laat! immers te laat voor een kind , dat men geen verdriet wil aandoen : laaten wij dit, waarde zuster! eens een weinig op ons zclven tocpasfen. Gefield, dat wij ons eenig geluk plaatzen in het doen van onzen wil, dan moet iedere neiging ons G 5  io6 cornelia wildschut; of, geluk ftooren; wij zijn altoos in de magt van anderen , en van omftandigheden die wij niet veranderen kunnen: en hoe duizendmaal is dit ons geval! ik wil volftrekt wandelen, maar het regent; ik wil naar de Comedie, en er is geen open plaats meer; ik wil van daag deeze fpijs, en zij is niet te krijgen ; ik wil morgen ergens heen , maar 't wordt mij onmogelijk; dit alles maakt mij gemelijk, misnoegd, en hoe gering in zig zeiven zijn nu nog zulke mislukkingen ! zij zijn echter in ftaat om een mensch, aan geene tegenfpraak gewoon, ongelukkig te maaken; vermits hij daar zo groot een gewigt aan hangt; doch daar komen wel eens grooter pnaangenaamheden : ik verlies mijn goed , mijne gezondheid ; nu zie ik mij genoodzaakt om niet flechts beuzelachtige begeerten onvoldaan te laaten , maar ik moet mijn geheele plan van leven veranderen; ik moet van duizend genoegens afzien, en ik weet niet wat het zij alles intevolgen wat ik wensch of vermag : hoe ongelukkig worde ik dan! Dit, waarde zuster ! is het niet all': zo ik recht heb om alles te doen wat ik wil, dan heeft ook ieder die met mij in betrekking ftaat , het zelfde recht: want het is dan eigenlijk onze wil die heerscht, en alle onderfcheidingen zijn verdweenen: de gevolgen daaijvan zijn zo tastbaar dat het bijna onnoodig is , die optenoemen : bepaalen wij ons alleen binnen het huislijk leven , en waarlijk, zuster, het huislijk geluk rust op duizende dingen, die wel gering fchijnen, maar die in hunne gevolgen vreeslijk  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 107 zijn kunnen: ftel eens, dat de man in zijn huis en in zijn huisgezin gelukkig poogt te zijn; de vrouw zocht haar geluk overal anders dan in haar huis: wie moef. nu zijn zin hebben ? beiden , zegt gij misfchien : dat ging aan, zo gij op den man geene betrekking had, en wel de naauwfte die er is uittedenken: en dan nog eischt de befchaafdheid , zo al niet de vriendfchap , dat men zig ook wat naar elkander voege, indien men in zekere verbintenis, 't zij van familie, df genegenheid , of ook alleen door bijkomende omftandigheden leeft , en omgaat met anderen. Is er nu wel, als men bedaard denkt , een ftaat zo ongelukkig als het huwelijk voor hen is, die nooit geleerd hébben wat het is verkiezingen optegeven, begeerten onvoldaan te laaten? en waar loopt dit doorgaands op uit? op koelheid, verwarring, afkeer wel eens op, haat! ondertusfehen gaan de dierbaarfte belangens verloren ; men zwijgt, ja, maar dit zwijgen is de dood der liefde en eensgefchiktheid ; en hoe zal het met de opvoeding der kinderen gefteld zijn? En nu, waarde zuster! neem het mij ten beste! maar ik moet thans duidelijker fpreeken: is het niet eene bekende zaak ; roemt gij zelve daar niet op, dat gij nooit zijt tegengefproken ? 't zij als kind, of als getrouwde vrouw ? dit is evenwel meer uw fchuld : kunt gij meermaals ook wel andere reden geeven van uwe verkiezingen dan die verkiezingen zeiven? is het des onmogelijk, denkt gij, dat,  I08 COllNÏLIA wildschut; of, als men geene andere reden daarvoor geeven kan, die verkiezingen ongegrond, nadeelig, verdervelijk zijn kunnen ? daar ik dit nu alles zeer zeker wist, moest ik des niet vreezen, dat gij, moeder wordende, uwe kinderen eveneens zoudt opvoeden ? en heeft de uitkomst niet getoond dat mijne vrees gegrond was? Heb gij keetje , van haaren valhoed af tot aan haare huwbaare jaaren toe, niet alles ingewilligd wat zij immer wenschte, begeerde, verlangde, of wilde ? en hierdoor is zij nu reeds ongelukkiger dan gij u verbeeldt ? kan haar goedaartig humeur haar wel altoos in haar minzaamheid houden , zo men haar ook maar het geringfte daar zij zin aan heeft weigert? oordeel eens met bedaardheid, of het zo niet is : en evenwel, alles laat zig niet dwingen naar onzen wil; er moet eens iet voorkomen dat ons te leur Helt , en of dit van meer of minder gewigt zij, de verdrietige aandoening is dezelfde: wij hebben niet dat wij begeerden , en dat wij misfchien te fterker begeeren , om dat het onmogelijk wordt dat te bezitten: heeft keetje niet meer verdriets gehad over het wegloopen en verliezen van een fpaanfchen hond , dan een hedendaagfche moeder heeft over de dood vaneen kind? ,, en juist toen beminde „ zij het beest meer dan ooit;" zeide zij : heeft zij wel de geringfte kennis aan menfchengcluk? aan de genoegens van het hart ? ik bid u, zuster! waarmede zult gij haar , of zij zig zelve vermaaken ? gefield dat u eens een groot ongeluk overkwame ; al het fortuin u verliet ; als de gezondheid  Dï GEVOLGEN DER OPVOEDING. lof wegvloog; als gij geen' lust, noch middelen, noch krachten bezat om menfchen te zien , om te fpeelen ? als alles u zal hinderen; (ik fpreek zo wel van keetje , als van 11;) als gij aan den nood alles moet opofferen, het welk nu noch reden, noch vriendfchap , noch pligt van u verkrijgen kunnen ? zo al ongemerkt nadert de ouderdom, en wat dan? Nu vraag ik u ernftig, zuster! of mijn man en ik dit alles voorziende , genegen konden zijn om mijn' broeder een huwelijk te zien aangaan , met eene vrouw zo onkundig van waar geluk als onbekwaam om haaren man dien weg aantewijzen , en met hem te bewandelen ? wist ik dan niet dat gij uw' wil tot uw wet maaktet ? ik moest immers voorzien , dat mijn broeder u veelmaals zoude tegenfpreeken, en des bedroeven; of, bukken, en zo wel u als zig zeiven en zijne kinderen benadeelen. Geloof mij, had gij uwen wil leeren onderwerpen aan reden en godsdienst, het beste te kiezen en te volgen , ik zoude mijn' broeder ten fterkfïen hebben aangeraden te trouwen : waar kon hij beter, goedaartiger, braaver vrouw gevonden hebben? zie daar , lieve zuster ! oordeel nu , of ik u onrecht doe! of ik onheusch over u denk! dit weet gij ten minste, dat ik nooit van de ftriktfte waarheid afwijk in mijne bedingingen, en het zou mij fmarten indien gij den brief, aan uw' man gefchreven, zo haatiijk uitlegde , als ik uit uw antwoord moet beflniten, dat gij genegen zijt te doen: ei lie-  110 c or NE Li a wildschut; of, ve! lees hem eens bedaard , en zie of mijn oogmerk zo berispelijk is? Geloof niet, dat ik het u ten verwijte zeg; het is zo niet: ik geef u alleen reden waarom ik uw huwelijk afkeurde; doch dit was het niet al : ik kende mijn' broeder, ik wist dat hij zo verflaafd was aan zijne negotie, als een dronkaart aan den wijn; dat hij alle zijne vermogens van ligchaam en geest, van verftand en reden, geheel-en-al den koophandel wijdde ; dat hij, kort gezegd , een koopman was , en niets dan een koopman! dit zeker was des de man niet, die zig, uit edele bewegingen zoude toeleggen om de groote pligten van man en vader te lecren kennen en uittevoeren: had hij zig in flaat gefield om u te kunnen leiden, ik houde mij gerust dat hij eindelijk zijn oogmerk zoude bereikt hebben ; had hij begrepen, dat een vader verpligt is , zijn oog te houden over de zedelijke en natuurlijke opvoeding zijns kinds; had hij niet alle zijne vrije uuren buiten zijn huis doorgebragt ; en meer als goede bekende met zijn vrouw en kind omgegaan, dan als liefhebbend man en vader; alles-zou nog al wèl zijn afgelopen. Maar ik wist dat hij al den last des huisbeftuurs, en der opvoeding voor u zoude laaten opkomen; dat hij ook, wanneer hij zag dat gij dwaaldet, noch iust, noch tijd, noch moed genoeg hebben zoude, om u daarover te onderhouden, en beter te onderrichten; dat hij en zijner vrouw en zijner kinderen nooit zoudetegenfpreeken, hoe verkeerd het mogte  de gevolgen der opvoeding. iii gaan, en hoe ongelukkig voor allen : is dit nu alles niet zo gebeurd? heeft keetje wel een anderen regel voor haar doen en laaten, dan eigen verkiezing? zij gaat, zij' komt, zij blijft t'huis, kleed zig, of kleed zig niet, doet met haar geld wat zij wil, ziet menfchen of ziet geen menfchen ; kort gezegd! zij doet volftrekt al wat zij wil, en zó als zij wil, zonder anderen grond dan dien wil. Houdt zij zig ooit bezig met iet nuttigs? en is ieder evenwel niet verpligt , waar hij zig ook geplaatst vinde, ten minsten een weinig rekenfchap te kunnen doen van den doorgebragten tijd ? wat is er geworden van die goede beginzels , die haar door haare overleden Gouvernante zijn voorgefteld ? en is het, waarde zuster! niet een groot geluk voor u, en voor het lieve kind zelf, dat zij geene groote overhelling heeft tot nijd, kwaadaartigheid, kwaadfprekendheid of andere fouten , die' wat meer de Natuur en de jengd eigen zijn , doch die ik niet behoef optenoemen ? hoe zou toch een meisjen , opgevoed als keetje , daar aan weêrftand kunnen bieden? en hoe onberekenbaar ongelukkig had dit u allen moeten maaken : dit alles is echter meer gelukkig, dan wèl beredeneerd ; laaten wij nu eens voordfpreeken. Wat denkt gij, is het waarfchijnclijk, dat zij eens een' man nebben zal , in deezen gelijk aan haaren vader? die ook zijnen wil altoos aan haare verkiezingen zal onderwerpen? zo neen : wel hoe ongelukkig zal zij dan naar haar inzien niet zijn! en nu  112 cornelia wildschut; of, is het misfchien een weinig te Iaat om van denken te veranderen: hoe gemaklijk is het echtereen kind te gewennen aan het geen pligt en voorzichtigheid eifchen! zal zij een man die zijn recht tot beider geluk wil handhaven, hoe goed, hoe minzaam, hoe zedelijk ook, niet aanzien als een tiran ? valt zij in de magt van een' man gelijk aan haaren vader, des te ongelukkiger voor haar: zij zal dan .alle oogenblik verder afdwaalen van de mogelijkheid om zig te leeren verbeteren; zodra zij niets meer te wenfchen heeft, zal zij verdrietig, gemelijk, onverdraaglijk worden, zo wel voor zig zelve als voor anderen : de tijd-verveeling zal haar doen wegkwijnen ; zij zal het leezen laaten, en bang zijn voor den dood ; en wordt zij ondertusfchen zelve moeder . . maar ik heb reeds aangetoond wat het lot zulker kinderen zijn moet. Dit alles bewoog mij om u beiden overtehaalen, dat gij uw dochtertjen cenê Gouvernante gaaft, die ik kende, en van wier talent om jonge lieden optevocden ik de fterkfte proeven had; eene vrouw van goeden huize, door de Natuur, en de opvoeding beiden in Haat gefteld om nuttige lesfen, en nog krachtiger voorbeeld te geeven; geoefend in alles wat het verfiand befchaaft, de zeden begunstigt; die fterkte en geduld van geest paarde aan eencn verlichten godsdienst; die terwijl zij haare Elèves in allerleie fraaje handwerken onderwees, haar duizende nuttige of aangenaame onderrichtingen gaf; en die mij meermaals fchreef, dat keetje, traag uit haaren  de gevolgen der opvoeding. II3 ren aart , doorging voor minder dan zij indedaad was. Heb ik nu hier over wel zo veele verwijfingen, zo veele fcherpe aanmerkingen verdiend? ik kan immers niet eifchen, dat, gij zelve verwaarloosd zijnde, uwe dochter leerdet en leidet ? —— gaaft gij zelve haar geen uitmuntend fchrijfmeester, om dat gij zeer wel wist dat gij haar geene goede hand kondet keren fchrijven? heb ik dan ooit gezegd, het is uw fchuld, zuster ! dat gij zo verwaarloosd zijt opgevoed? neen, zeker! zo onredelijk konde ik niet zijn; ik was het ook nooit: en wie had toch de vruchten ingezameld van decze uitmuntende opvoeding, indien zij voltooid geworden ware ? immers gij zelve, als eene liefhebbende moeder, en keetje, als een verftandig meisjen? zoude het, denkt gij, voor u, lieve vrouw! zo onverfchillig geweest zijn, indien men haar keurig naaldenwerk, haare bevallige tekeningen, haare fraaje letters met loftuitingen befchouwd had ? wanneer lieden van verftand , haar oordeel en goede wijs van zig uittedrukken, geroemd hadden? zo zij goede boeken met bedaardheid en aandacht las? zo zij u in de huisbeftuuring behulpzaam ware: enz. ? hoe zou zij dan uwe tafel vercierd en vervrolijkt hebben , en niet alleen een der fraaifte meisjens zijn , maar ook een der tvaardigfte en waarlijk beminlijkfte ! o, mijn lieve zuster ! dit alles leert mij de ondervinding dagelijks: mijn betje is niet volmaakt, zij is^ niets minder dan eene geleerde, zo als gij u geduurig laat out- III. deel. II  11 l cornelia wildschut; of, glippen, maar ik heb haar in ftaat gefteld om zig altoos nuttig bezig te houden, 't zij voor zig zelve, het zij voor ons in 't algemeen : ik durf zeggen , dat zij wèl opgevoed is, en indien zij komt te trou- • wen, haare pligten weet, en zo ik hoop, ook zal betrachten: zij is zo vrolijk en fpotachtig, dat men wel zien kan dat ik haar nooit te veel vergde: maar aanhoudendheid en orde maaken alles gemaklijk; en het zou voor bbtje zo onmogelijk zijn, niets, en niet met ijver en infpanning te doen, als voor keetje thans zig ernftig ergens mede bezig te houden : ik heb altoos gezegd: ,, Mijn kind! alles wat ik u verg, „ voorfchrijf of beveel, is om uwent wil: men heeft „ niets zondermoeite: uit ledigheid komt niets goeds: „ gij zult niet altoos jong blijven: gij kunt in tegen,, ipoedén vervallen; ftel utles in ftaat om iet te kun,, nen aanvaarden dat u een eerlijk beftaan kan be„ zorgen; en zo dit al uw geval niet mogt worden, „ zo is het echter de pligt eener vrouwe daarvan kun„ dig te zijn, al ware het ook maar om gerust te „ zijn dat men u niet bedriegt: lees mijn kind; in „ uwe omftandigheden hebt gij tijds overig, zo gij ,, uweuurenwèl verdeelt: verandert uw lot; komt gij „ in grooter beflommeringen, wèl, dan kunt gij dien ,, voorraad van nuttige kundigheden u herinneren, en ,, er uw voordeel mede doen :" zo fprak ik met mijne . dochter, en zij wist wel, dat ik het niet bij fpreeken liet, als ook dat ik mij bij zulke lesfen die mijne moeder mij gegeven had , zo wèl bevond , dat ik omtrent mijn eige-u kind niets beters meende  de gevolgen der opvoeding, 115 te kunnen doen , dan , haar aldus ook optevoeden. Bedenk u eens wèl ! heb ik ooit beweerd dat jonge Juffrouwen in haars vaders huis geencn ommegang van ordentelijke jonge Heeren behoorden te hebben ? het tegendeel is waar ; en betje ziet onder mijn oog veele menfchen: doch ons huis Haat niet (d^beken ik) open , voor ieder welgekleed jongman, die eeu berispelijk gedrag houdt; zulke kennisfen heeft mijiie dochter niet noodig: hoe gevaarlijk moet zo eene groote verkeering van allerleie jonge knaapen niet voor keetje kunnen worden! zij begrijpen wel dat zij eene, (zo als men dat noemt,) fchoone partij zijn zal; zij weeten wel, dat vleierij en toegeevendheid, gepaard aan fchoone belof en , veel moeten uitwerken, op een meisjen in keetje's omftandigheden: ik vraag u des nogmaals, waarom verdenkt gij mij, of van eene dvvaaze bemoeialachiigheid , of van twistltookerij ? kan ik anders werken dan uit hartlijke deelneeming in het geluk van u beiden, van uw eenig kind? Gij fchijnt wel het meest tegen mij opgezet , om dat ik mijnen broeder een' jongeling voor zijne dochter aanprees, die zulks hoogst verdient, en die zo( hij mijne, dochter beminde ik eveneens zoude voorltaan: hij bemit uwe dochter waarlijk ; de weinige hoop die hij heeft, maakt hem natuurlijk min vrolijk, meer peinsachtig, dan hij zijn zoude indien hij zig durfde vleien, dat hij, eindelijk, wèl Sagen zoudt»; ik heb alle' informatiën naar hem geil a  hó cor.nelia wildschut; of, daan , en men getuigd eenparig dat hij een éérlijk deugdzaam man, een naarftig, bekwaam negociant, en een goedaartig , beCcheiden en zeer rijk jongeling is: geen fteiloor , geen berisper, maar — ook geen navlieger van alle vermaaken, gezelfchappen of bijeenkomsten; kort gezegd, een man die men mag aanprijzen, en met wien eene vrouw,"op redelijke voorwaarden , gelukkig zijn en blijven kan : uwe aanmerkingen op de fecte , waartoe hij behoort , zijn, vergeef mij dit, naauwlijks wederlcggens waardig : het is even zo onwaar , dat alle rijke Menisten, trotsch en verwaand, als dat alle Leeraars van onze kerk onverdraagzaam zijn : trotschheid, mijn lieve zuster! is de gezellin van een zot, fiecht hart, van eene Hechte opvoeding, daar rijkdommen in weinige jaaren zig bijéénzamelden; maar geen eigenfehap van zekere fecte, noch van de bezitters van onmetelijke fchatten: en indien hoogmoed met .fchatten verrijkt, de tyran der zamenleving is , zo is hoogmoed zonder magt een bijtend vergift, dat het hart van zijnen flaaf pijnigt, en hem tot een fpot en verachting maakt: kortom, van veen,zo iemand, moet de man zijn , om uw kind nog eens gelukkig te maaken; hij zal door geduld en moed, door zijne liefde en minzaamheid haar misfehien nog kunnen terug brengen, tot die bcginzcls, en die levenswijs, welke haare waardige Gouvernante haar begon te gewennen,: keetje is zoetaartig, keetje is leidelijk, zij is edelmoedig, maar zij is gewoon aan haare» zin, en zij heeft eene neiging tot traage, lus-  de gevolgen der opvoeding. 117 telooze onverfchilligheid, voor alles 't welk zij niet volftrekt begeert. Het zou evenwel verkeerd in mij zijn, te begeeren , dat zij volftrekt tegen haaren zin trouwde, en dat zo wel om den braaven jongeling , als om haar zelve : dit wensch ik , dat zij hem zal willen leeren kennen; en zo zij hem als dan niet verkiest, ten minften daarvan verftandige reden zal kunnen geeven : hij is voor 't overige wèl gemaakt, wèl opgevoed, en gaat bij ieder die hem kent door voor een onzer beste jonge lieden, die zo min zig het; voorkomen geeft van een Heilig als van een Ligtmis; altoos befclieidcn in zijne gefprekken, en gefchikt van wandel ; zo een' man wensch ik Neef te noemen. Wat nu den Heer van arkel betreft, waar mede gij, zuster, en keetje ook, zo fchijnt ingenomen : eerst vraag ik u waarop rust die vooringenomenheid ? kent gij hem genoeg om gerust te zijn dat hij die verdient? kan mijne Nicht wel in waarheid» zeggen, dat zij hem bemint? weet zij wat liefde is ? kan zij die onderfcheiden van welgevallen, of oogenblikkig behangen ? ik denk het niet ; ik mag het niet deuken; ik weet dat hij geestig, vrolijk , befchaafd , kundig is ; hij is een zeer fraai man, hij is van goeden huize; alles wat hij zegt, en doet is behaagelijk, dan, in dit alles ftaat hij nog maar gelijk met zeer veeie jonge lieden in Zijnen trant: maar die mooje dingen die hij aan u, of.aau, keetje, of in 'c algemeen zegt, kunnen alle z:.Le H 3  I iS CORNELIA WILDSCHUT; OF, jonge lieden hem nazeggen: zijne liefdebetuigingen deelt hij (en zijns gelijken) uit aan alle vrouwen; aan ieder heeft hij wat galants te zeggen , en dewijl hij zijn belang vcrftaat, en hij zig in alle huizen toegang verleent, door zig uiterlijk gefchikt te gedraagen, kan hem zulks niets kosten; doch dit alles kan iemand wel doen behaagcn, maar nog niet béminnens- en vooral achtingwaardig maaken: het zijn ook dcezê mannen geenzins die de beste echtgenooten worden; al dat aangenaame verdwijnt in het huwelijk ; en die zelfde man die door laffe , looze vleicrijcen zijne beminde betoverde en overwon, zal haar, a!s zij in zijne magt is, norsch , koel, beledigend, onverfchillig behandelen, indien hij alleen haare fchatten en niet haar perfoon voor zijn geluk nodig hield; zo een man is overal, behalven in zijn huis wenschlijk ; en zo ik niet vreesde u te verveelen, ik zou u daarvan zeer natuurlijke reden kunnen geeven. Uit dit alles befluit ik niet dat hij een flccht mensch is, ik Hel hem maar met de meeste geestige jonge lieden gelijk: maar hij heeft geen beroep, doet niets dan zig divcrtecrerj, leeft in een aanzienlijke overvloed , en heeft niets van zig zclven ; waar leeft hij dan van? van het fpel ! hiervoor waarfchouw ik u; want dit weet gij niet; en wees gerust, dat mijne berichten wèl en waar zijn: bedenk nu zelve , of gij uw kind aan een' fpeeler geeven moogt, ja of gij dit zelve wel eens wilt doen: een fpeeler van beroep te zijn , valt nooit in het  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. IIO charakter van een eerlijk verftandig man : bedenk eens wat geluk een vrouw te wachten hebbe, aan zo een man getrouwd zijnde! en kunt gij een oogenblik gerust zijn , dat veel grooter fchatten dan gij uwe dochter ten huwelijk geeven zult, niet in weinige maanden zullen verdweenen zijn ? gelooft gij , dat haar vader die zeker geen gierig man is , ooit zal dulden dat zijn gewonnen geld aan de fpeeltafel verkwist zal worden , of vermeerderd door listen, ftreeken en bedrog ? van alle fouten komt men nog vroeg of laat tot berouw , maar een fpeeler wordt alle jaar nog verachtelijker , nog verflaafder aan deeze uitfpoorigheid : deeze laage drift heeft duizende huisgezinnen in woeste zedeloosheid, en de grootfte armoede gedompeld: een fpeeler heeft 'geenc gehechtheid, noch aan de verdienftelijkfte vrouw, noch aan de beminnelijkfte kinderen: zo hij gewonnen heeft , houdt zijne verkwisting geen perk ; zo hij verliest, komt hij eindelijk t'huis met een verbitterd hart, een ondraageiijk humeur, een verllonst ligcbanm , een woedenden geest; hij maakt allen die hem omringen tot voorwerpen zijner onredelijkheid, en zo hij nog iet menschlijks behouden heeft, kan de rampzalige ftaat waarin hij en de zijnen door hem gedompeld zijn , hem toevlugt tot den degen of het pistool doen neemen: dit alles is meermaals gebeurd. Ik fpreek nu nog geen een woord over zijne Hechte en wèl bekende beginzels: indien gij gelooft dat hij uwe dochter niet verdienen kan als fpeeler, dan H 4  120 c0rnelia wildschut; of, zal het niet noodig zijn, ook dit tegen hem aantcvoeren , en hem nog meer te bezwaaren ; iet dat ook mijn oogmerk niet is , zo mijne lieve Nicht maar buiten zijne magt blijft. Hoe lang ook reeds deeze brief zij, eischt mijn pligt, dat ik u nog een weinig onderhoude over zijne bij u zo geliefde en gewaardeerde zuster: alles wat gij omtrent mij zo onvriendelijk zegt, fla ik over: indien zij niet zo na aan van arkel beftond, zoude ik mij in 't geheel over haar niet uitlaatcn; haar verfland , haar oordeel , bekwaamheden , en wereldkennis, kunnen en moeten haar in alle gezelfchappen den eerften, ten minsten een grooten rang geeven ; en mijn broeder zoude door haar, uwe gaste, onheusch te behandelen, zig zeiven het meest ten toon ftellen als een lomp, onbefcheiden man , die de voegzaamheid van zijn eigen huis zo zeer verwaarloost omtrent een fatfocnlijke vrouw; maar als de znster van van arkel, en die geen ander oogmerk met dit vreemd bezoek heeft, dan keetje in het net te krijgen, voor haaren broeder, kan ik niet anders denken of wildschut heeft geen ongelijk: wat reden kon zij anders hebben om haar eigen huis, daar zij als eene vorstin gelogeerd is en leeft; daar zij zo veel gezelfchap van haar' fmaak kan krijgen, als zij bekenden in den Haag achter liet; daar zij opperheerfcheresfe is; daar zij in alle vermaaken die zij begeert declen kan , voor het uwe te verlaatcn? haare voorgewende onpasfelijkheid is een fabel, om u inteneemen, wier goed hart bekend  de gevolgen ber opvoeding. IÏI is: heeft zij ook in den Haag niet öène vriendin, daar zij in zo een geval gaan kan? en zou zij wel een onbekend huis hebben gekozen, indien haar toeleg niet ware haar' broeder te hulp te komen ? zo gij dit eens wèl overweegt, twijfel ik zeer, of gij het gedrag mijns broeders wel zo onvergeevelijk noemen zult: ik voor mij, kan niet uitdrukken hoe het mij fmert, daar ik overtuigd ben dat men u , zo eene goede, welmeenende vrouw zelve ten werktuige gebruikt om uw eenig kind te bederven! gefield zijnde dat van arkel een tamelijk gefchikte partij voor keetje ware , en dat er geen ander verlchil ware dan dat van goederen , dan nog verdiende de looze , listige, bedekte wijs waarvan hij zig bedient om een onbedacht meisjen te verfchalken, alle berisping en afkeer: wat moet ik toch denken, waarde zuster! dan, ik herhaal het , dat men uwe goedheid, uwe behulpzaame medelijdendheid misbruikt beeft, en dat gij misfehien eens, (ik hoop nog bij tijds!) zien zult, dat men u beeft doen handelen tegen het waaï belang uws kinds zelf; dat ik des gecne fcherpe verwijten verdiende, maar veel meer eenige erkentenis voor mijne poogingen om uw aller geluk te beveiligen. Ik ken Mevrouw lenting , uit zeer echte berichten, voor eene doorfiepene, looze vrouw, die al het fchoonfehijnende der groote wereld in volmaaktheid bezit; die allerleic charakters kan aanneemen, zelfs dat van losheid en onwetendheid; zij verteert fchatten op de verkwistendfie wijze ; en er H5  122 cornelia wildschut; of, heerscht een luxe in haar huis, die haar bederf zal / veroorzaaken, indien de Heer lenting niet nog veel grooter fchatten bezit dan men hier met reden gelooft dat hij bezit: haare meerderheid van verftand kan hem gemaklijk leiden in alle de ontwerpen die zij* maakt, en op zij'nen naam ook uitvoert; ik weet wel, dat zij mijne vriendin niet is: zij heeft gezien dat ik niet kon goedvinden , haar meer dan de flaauwfte burgerlijke beleefdheden te doen, federt zij hier omtrent woont : ik meende dat mijn betje misfehien te veel fmaaks in haar zou gevonden hebben, en dit konde ik beter voorkomen, dan verbieden: de levenswijs dier zo aangenaame vrouw, week ook zo verbaasd verre af van de onze, dat er geen denken was , om haar op den trant eener nabuur te zien: dewijl zij zig nu in 't hoofd gezet had , dat onze familie het gebrek aan converfatie, zo als zij het noemde , zou vervullen , kan decze teleurftelling niet dan ongevallig zijn voor haaren hoogmoed : dit alles , en meer dan dit , weet ik; zij geeft mij nu en dan wel eens eenen gcklijken bijnaam'; noemt betje een mooi wijsneusjen, (en betje is echter ongenegen om een wijsneusjen te zijn!) mijn zoon is een pedante gek; ja zelfs Mijnheer stamhorst een grillige eigenzinnige boer : gij begrijpt wel, dat wij hier over denken zo als het ons betaamt , en dat mijn betje zig daarmede recht vermaaken kan. Indien gij goedvindt haar deezen brief te laaten , leezen, zal dit mij van u niet verwonderen: en de-  de gevolgen der opvoeding. 123 wijl ik weet dat gij onmogelijk een kwaad oogmerk in iet, wat ook, kunt hebben, zal ik niet denken dat gij mij entrouw behandelt, maar wèl dat gij onvoorzichtig deedt. Ik wil u ook wel eens in bedenken geeven , of eene vrouw van dat hoogmoedig charaktcr, 't welk zij bij u, ouder een gemeenzaam voorkomen kunstig genoeg verbergt, zig op decze onheufche wijze zoude laaten behandelen, van een' man, die Jlechts een koopman is ? maar heeft zij een bepaald oogmerk , dan zeker is zo eene vrouw in ftaat om (taande te blijven, en al wat wij praaten mogen is niets; zij zal niet wijken voor zij van haare zaak zeker is; zij zal nu ook de gelegenheid niet verzuimen, om zig op uw' man te wreeken, eerst door hem in. huiskrakeel te brengen , en vcrvolgends hem zijne dochter te ontneemen : en zo van arkel een braaf jongeling is ; zo zijn charaktcr en gedrag mag onderzocht worden; zo hij alleen niets doet, om dat hij op een amt wacht — men zoude evenwel kunnen vraagen, of een jong Heer van goeden huize, en met bchoorelijke talenten voorzien, vijfen-twintig jaar wordt, zonder zig bezigheid te geeven ? want het amt waarop men zegt dat hij wacht kan hem niet zeer lang geleden beloofd zijn ; daalde Heer lenting omtrent twee jaar met zijne zuster getrouwd is waarom gaat men den Koninglijken weg niet ? indien hij indedaad keetje beminde, zou hij zig als dan niet bij haaren vader voor de vuist vervoegen ? want dan was er geen  124 c0rnelia wildschut; of, verfchildan dat van middelen; en wie van ons, zou, om die-reden, een braaf jongman afwijzen? Ik vrees, en heb daar toe allen grond, dat de fchatten van den Heere wildschut het voorwerp zijn van alle zijne wenfchen en begeerten; ik weet zelve dat hij van keetje gefproken heeft, op eene wijs, die mij overtuigt dat dit zo is : want met alle zijne loosheid is hij tog nog een fnapper, en verfchilt in deezen zeer van zijne fchrandere zuster ■ om alle deeze redenen bid en fmeek ik u, poog hem nader te leeren kennen, niet voor zo verre hij bij u in huis zig gedraagt, maar wanneer hij daar buiten is ; ik beken, openhartig , dat wij van onzen kant zo doen , en dat wel uit pligt en genegenheid beiden. Spaar u zelve het verdriet dat er uit uwe gevoeligheid , omtrent uw' man op dit ftuk konde ontftaan: met dit alles, het is uw kind, ik ben flechts haare Tante; doch geloof, dat ik niets minder-ben dan een familie-bemoeial: kom aan , lieve zuster, laaten wij ons bevredigen en ons vcreenigen ,* om uwe eenige dochter nuttig te zijn : ik herhaal nogmaals dat ik altoos recht deed en doen zal aan uwe veele en goede hoedanigheden ; dat gij mij eene waarde zuster zijt, en dat ik, na groete van mijn' man en kinderen, mij noeme, uwe liefhebbende zuster, e. stamhorst, gtb. wildschut. P. S. Ik zal in deezen een'brief aan keetje influi-  de gevolgen der opvoeding. 125 ten, die gij, hoop ik, haar zult overhandigen, na hem gelezen te hebben ; zo niet ! alwéér geduld: betje heelt mij daar ook een' brief voor u gebragt; zij is zeer gevoelig voor uwe minzaame overmildc giften. DERTIENDE BRIEF. Mevrouw elizaeetii stamhorst, aan Mejuffrouw cornelia wildschut. waarde en lieve. nicht ! H oe lang is het geleden , dat gij aan uwe eertijds zo beminde Tante niet eens een regel fchreeft? mijn betje klaagt dat gij haar geheel vergeet; maar zij zegt mij , dat zij u zelve eens braaf zal bekijven : nu gij zult dat als goede vriendinnen en nichten wel wat vinden ; en zo ik u een goeden raad mogt geeven, ik zou die ftoute meid niets fchuldig blijven met de pen : uwe laatfte brieven aan ons, hebben mij getoond, dat als keetje wil fchrijven, zij kan fchrijven: trouwens daar aan twijfelden wij nooit: dat fpoort mij te meer aan, om u eens ernftig en vriendlijk te onderhouden , over een zaak van groot belang voor u ; en ik vertronw dat gij daar eene behoorelijke aandacht aan verkenen zult:  126 CORNJiLIA wildschut; of, bierdoor zult gij mij hoogst verpligten , en de geringe moeite die ik neem rijklijk betaalen : ik zal maar terftond ter zaake komen zonder omwegen, of bewimpelingen. Gij zult mij, mijn lieve keetje , wel toeftaan, dat van onze keuze in het huwelijk ontzachlijk veid . voor ons afhangt ? het is een ftaat die uitloopen moet op ons geluk of ongeluk ; onze bezittingen, onze rust, onze vrede, misfchien ook in veele gevallen onze deugd, zijn daar zo zeer in betrokken, dat men wel eens huivert als men aan zo eene \ (taatsverwisfeling denkt! dit is het niet al, het lot / der kinderen wordt daar door bepaald : doet men los, onbedacht een Hechte keuze ; trouwt men uit oppervlakkig behaagen; laat men zig wegfleepen door opgewekte driften die vergaan ; hoe deerelijk moeten dan voor ons de gevolgen zijn! moeten , want dit alles, mijn kind, ligt in de zaak opgefloten. Zodra wij getrouwd zijn , hebben wij onze vrijheid overgegeven ; wij kannen het begin zien , ja verkiezen , maar om het te volgen moeten wij de toeftemming onzer mannen hebben, of ons hun onredelijk misnoegen getroosten, veronderfteld dat wij een' Hecht man boven een' deugdzaam' man verkoozen: hij moet gehoorzaamd worden. Zo eene vrouw moet , of met haaren man duizendmaal twisten, of tegen haar geweten handelen: zodra het huwelijk is ingezegend , moet haar wil aan dien des mans onderworpen zijn; wal» ook eene luchtige zedelecr, en ligtzinnige gekskappen daar te-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. J2J gen opwerpen ; in dit alles waagt men niets, met een deugdzaam verftandig man; doch ik fpreck niet van zo een' man ; al ziet zij haar huis te gronde gaan , zij heeft maar in enkelde gevallen de magt óm den man dit te beletten; en meermaals is de armoede daar, vóór men het vermoedde; zij moet haare kinderen meermaals van hunnen vader verwijderen , om hun geen flecht voorbeeld te geeven; de aarde draagt geen ongelukkiger vrouw, dan de vrouw van een' man zonder beginfels, zonder zeden, die ligtmist en fpeelt, en door zijn aangenaam vermaaklijk voorkomen , zig overal vrienden maakt, ook ten koste zijner onfchuldige vrouw: heeft de vrouw moed en beleid; ziet zij en betreurt zij haare verkeerde keuze, wel, dan bewoonen twist, tweedragt, gekijf, verwarring, haat, en afkeer weldra het huis: men wordt een fpot en fchande van kwalijkgeziaden, en van familie ; men doet zijne vrienden traanen ftorten, döch te vergeefsch; hoe dikwijls moet zij met het uitfchot der fexe haaren man deelen ! hoe dikwijls moet zij getuige zijn van beledigingen die bijna voor eene vrouw niet te verdraagen zijn, en nog wel eens het verwijt hooren: ,, Waarom hebt „ gij uwe oogen geloofd ; ik was genoeg bekend „ voor het geen ik ben." Een zodanig man kan onmogelijk zijne vrouw beminnen, maar naar gelang zij met hem verfchilt wordt zij hem te haatelijker: haare deugd, haar beleid, haare bedaardheid, fchijnen hem te fterk in 't oog als zij hem ook maar op de zachtlte wijs bcfchul-  j^S CORNfiLIA wildschut; of, digt, dat hij haar en haare kinderen, ten koste van zijn eigen bederf, ongelukkig maakt: intusfchen veronderfteltmenaande zijde der vrouw het bijna onmogelijke : want om dus te kunnen handelen , als alle pligten haar zo allermoejelijkst gemaakt worden , moet zij eene deugd hebben , die bij haar onbereikbaar is , een geduld dat van geen bezwijken weet, en eene eenparigheid van geest, zo zelden het erfdeel onzer fexe! leeft men dus eenige jaaren in kommer en vertroosting voord, welk een ijsfelijk voor. beeld voor de Opgroejende kinderen! hoe veele verdeeldheden, hoe veele partijfchappen! en wat dan, als hij met al de woestheid van een hard gemoed zijne verbeurde rechten wil handhaven? als hij haar naauwlijks zo veel gelds geeft , dat zij armlijk huis kan houden ; als hij op alle haare uitgaven knibbelt, en evenwel verftoordis, cm dat zij hem niets beters voorzet; als hij zijne zoons begint medetcfleepen naar die huizen, alwaar wellust en het fpel duizende flagtolfers bereiden? als hij gczelfchappen in zijn huis brengt , 't welk geene jonge Juffrouwen behooren te zien ? als hij met de vroomheid zijner vrouw fpot , en alles wat heilig is baldaadig verguist? En hoe zal zo eene vrouw haar dwaas behagen in zulken man tot haaren dood betreuren , wanneer zij denkt: „ Zo een' vader gaf ik aan deeze „ onfchtiklige kinderen ! " ik herhaal het , men kan zig niet vleien veele zulke vrouwen té vinden; h.t menschlijk vermogen beeft daarvoor te rug; de meeste  DE GEVOLGEN DEK. OPVOEDING. 129 te vrouwen die in flechte handen vallen zijn zulken, die men dagelijks goede, braave, verftapdige vrouwen moet noemen; zo zij haar geest niet geoefend heeft toen zij daartoe genegenheid had; indien zij geene vaste beginzels van godsdienst heeft; indien zij ook van haare zijde niet volmaakt is, en meer goed was uit gewoonte, en om dat zij nooit beproefd werd, wat dan ? wat jammer dat zo eene vrouw niet haar lot in handen ftelde van een' man met wien zij gelukkig had kunnen keven. Bedenk nu eens mijne lieve Nicht, of gij ooit traanen genoeg zoudt kunnen ftorten, indien uw deel eens dus, of dus omtrent bevonden wierd! Veronderftel eens , dat gij een gierigaart koost j weet gij wat dat te zeggen is, voor eene vrouw — voor eene vrouw die de waarde van geld niet kent, en aan eene ruime verteering gewoon? maar, zegt gij misfchien, ik zal nooit een vrek trouwen, ook jonge lieden zijn zelden aan deeze ondeugd fchuldig: ja, mijn lieve meisjen, ik geloof echter dat een man al heel rijk, en heel goed geefs zijn moet, om aan eene vrouw zo veel te bezorgen als zij begeert, indien zij gewoon is , zig alles te koopen wat zij ziet, en haar oogenblikkig behaagt; eene vrouw die niet weet wat het is zig zelve een vermaak, of een meubel, of een ftuk van onnodige kleeding te weigeren ; "een man moet fchatten bezitten , die , zo zijne vrouw hem kinderen geeft, haar 's jaars zulk eene fchoone goudbeurs kan bezorgen , of wil bezorgen , als gij van uwe goede moeder ontvangt; III. DEEL. I  I30 cornelia wildschut; of, zoudt gij een' man durven trouwen die tot den wijn genegen is ? die onder de fatfoenlijke dronkaarts moet geplaatst worden ? die door wijn en liquers opgewonden, het vermaak* der maaitijden is, alwaar men hem om eenig vernuft dat hij dan waarlijk bezit, noodigt, en die alleen in zijn huis komt, om zijne vrouw het leven bitter te maaken, door kwaade luimen en ftuurfche vlaagen , door de walchelijke gevolgen des overdaads ? ook zo een man Wil ik niet, . zegt gij: maar mijn lieve kind! men vindt onder onze zogenaamde mannen van, het beste gezelfchap, zulke mannen! en gelooft gij, alleen in ftaat te zijn om ook zulken te kennen , voor het geen zij zijn ? — lieffte keetje ! denk dat niet! dit zijn van die gebreken, die men zo men een meisjen belaagt kan verbergen ,' en die met de jaaren toeneemen! ik zou u nog veel meerder kunnen fchrijven, maar het zal genoeg zijn om u te bidden , dat gij toch goeden raad wilt inneemen, wanneer men u van uwe zwakke zijde zal aanvallen, door vleierijen het hoofd doet draajen , door fchoone beloften , allen ■ ingericht naar uwen fmaak voor het veranderlijke, in vermaaken, gezelfchappen, gezichten, woonplaatzen , enz. , poogt te winnen , en te verftrikkeu; zulke vl eiende beloovers van alles wat gij wenscht, zijn, of flechthoofden, daar men niets mede kan aanvangen, om dat zij natuurlijk zot zijn, of het zijn doorliepen knaapen, door de Natuur mildlijk bedeeld met alles wat jonge meisjens behaagt, zij zijn fchoone , welgemaakte, wellevende^, geestige, overal aan-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. I^I genaame lieden, vóór hun trouwen; en na hun trouwen knorrepotten , die al hunne vermaaklijke luimen buiten 's huis verfpilkn , en ondraagelijk zijn in hunne huizen. Ot' zoudt gij een fpeeler kunnen kiezen? o mijn lief meisjen! vraag aan uwe moeder om dat gedeelte van mijnen briefte leezen, waarin ik hierover fchrijf; dit alken nog maar over dit ftuk ; ik zelve heb mannen gekend, die zo verdaafd waren aan dat verfoejelijk fpeelen, dat zij niet ontzagen, hunne vrouwen , die zij waarlijk hoogachtten, hunne kinderen, die zij beminden, in de uiterfte armoede te dompelen ; en dit waren mannen, die buiten deeze fnoode ondeugd, voor verftandige, bekwaame, goedaardige mannen gehouden werden; maar zo de fpeeler een man zonder beginzels is ! . . indien hij reeds als minnaar op uw bezitting loert; die u fmeekt zijn gelukkigen dag te verhaasten, om dat hij fnakt naar middelen om zijn wankelbaar fortuin te fchraagen ... her grof fpeelen is in groote fteden, immers in ons vaderland., meer dan tioit in de mode ; in dén der voornaamfte logemenreïï.^uwer ftad , worden iederen nacht verbaazende fommen opgezet ; daar vind men de bejaarde man van Burgermeesterlijken huize , geplaatst naast ieder fchoft die honderd ducaatert te zetten heeft ; de jonge lichtmis met den ouden zondaar; de man van de eerfte afkomst, met een" deugeniet uit de helTe des volks voor korten tijd, opgebonzeld; weet gij wel, dat in meer falfoenlijke huizen een fpeeler zo welkom is, dit hij alken een U  132 CORNELIA WILDSCHUT; Of, goed kleed behoeft aautehebben , om in alle zulke gezelfchappen niet Hechts gedoogd, maar met verrukking ontvangen te worden? dat noch muziek, noch befchaafdheid, noch veelerleie aangenaame talenten, onze jonge lieden af keerig aan het verdervelijk fpeelen, een' ftoel kunnen verwerven, als men alle de partijen gemaakt en gefchikt heeft? weet gij dit alles wel, mijn lieve keetje? Wat moet gij nu denken van een jong Heer van vijf-en-twintig jaar, die geen middelen, en geen beroep hebbende om van te leeven, aanzienlijk leeft, groote verteeringen maakt, geene huislijke fchulden heeft; tot verkwisting toe mild is met allerleie kostbaare gefchenken ; die reist voor zijn plaifir , comedie-parijen geeft , en zeer gemeenzaam zorg draagt, voor niet minder dan drie mooje jonge onbekende Dames, die noch zijne zusters, noch zijne bloedvriendinnen zijn? is zo een man geen fpeeler van beroep? ten ware hij de kunst om goud uit keifteencn te haaien gevonden hadde? en is het laster, wanneer men zo een' man voor een' fpeeler verklaart ? en indien men kan bewijzen, dat zo een' man roemt op zijn ongeloof, en fpot met alle de wetten van den godsdienst en der zedeleer . . . maar dit is genoeg, hoop ik, om u tot nadenken te brengen; anders zoude ik kunnen aanmerken, dat ligtmisfen van dit ibort, hunnen roof niet zoeken onder de gemeene lieden; zij fluipen in de huizen daar overvloed heerscht , daar fpreiden zij hunne ftrikken; niet voor meisjens die men geleerd heeft be-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 133 dachtzaam te zijn , maar voor zulken, die in onfchüld en onkunde voordwandelen , en dus ligter door hun klatergoud zijn inteneemen. De fatfoenlijke ligtmis , de man van de wereld, die den wellust zelve weet dienstbaar te maaken aan zijn eigen duurzaam belang ; die zo zeer op zijne hoede blijft, dat hij wel eens meer ingetogen fchijnt dan die losfe knaapen , die meer zotte babbelaars, dan wel bedorvene fchepzels zijn; die met een diepdoorzienden blik , in ftaat is den vuilften mond te fluiten van zijne onbefcheidener medgezellen ; die nooit eene vrouw doet bloozen, door de fijnst bedekte dubbelzinnigheid, en door dit alles toegang krijgt in de beste gezelfchappen; die zijn' geest heeft geoefend; die met verftand en vernuft weet te fpreeken ; kortom , die zig weet te veranderen in een Engel des lichts ! die is het waarvan men alles te duchten heeft! en gelooft gij nu , mijn kind , dat gij zulk een' man door u zelve zult kunnen uitvinden? geloof het niet, bid ik u! Indien ik het genoegen heb van te zien, dat gij aan mijn vriendlijk oogmerk beantwoordt, door te willen luisteren naar mijnen raad, zal ik in 't vervolg eens een fchetsjen geeven, van een gelukkig huwelijk, aangegaan met een deugdzaam, beminnenswaardig man, op dat het contrast u te meer zoude in 't oog vallen. Vaarwel, mijn lieve Nicht! uw Oom , Neef en Nicht groeten u ailerhartlijkst: bet ik , zie ik, fchrijft 1 3  134 eoRNELiA wildschut; of, ook aan u, dit is mij zeer aangenaam —ik ben uwe tederliefhebbende Tante en waare vriendin , e. stamhorst, gel. wildschut. 'VEERTIENDE BRIEF. Juffrouw elizabeth stamhgrst , aan Juffrouw- » cornelia wildschut. mijn lieve keetje! n X^ewjjl mijne moeder mij gezegd heeft dat zijjari u zoude fchrijven, als ook aan mijne geëerde Tante wildschut, neem ik dceze gelegenheid waar, om u eenige regels toetczcndcn; gij kunt naauwlijks' gelooven hoe ik verlang van u te hooren , door u zelve meen ik; en hierom neem ik de pen op , in hoop dat gij mij zult antwoorden. Waarom zoude .ik voor u ontveinzen, dat wij alJen zeer ongerust zijn over de berichten die uw vader aan mijne moeder heeft medegedeeld ? ik vertrouw, lieve, beste keetje! dat gij dit uit de waare bron zult afleiden; uw goed hart verzekert mijzulks; in die onderftelling zal ik ppenhartig voordfchrijven.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 135 Ik heb eenige kennis gemaakt met zeker Heer, die fchijnt het er op toelegd om u eens dé zijne te kunnen noemen ; ik beken dat het oog reden heeft om voldaan te zijn;, dat hij, indien hij u konde verdienen , mij een zeer welkome Neef zijn zoude ; maar ik houde mij overtuigd, dat hij niet verdient gunstige indrukken inteboezcmcn, bij meisjens die de deugd beminnen, en wier oogmerk, het is niet van ftaat te veranderen dan om haar geluk te vergrooten en beftendiger te maaken. Wij zijn omtrent in het zelfde geval: hier is onlangs een man van fatfoen in onze nabuurfchap komen wooneu, die gepoogd heeft, ook buiten weeten mijner ouderen, mij op zijne zijde te trekken; doch zodra ik dit oogmerk ontdekte en zag dat hij in weêrwil zijner fraaje hoedanigheden , mij niet verdienen kon, gaf ik mijne moeder daar kennis van, en hoewel ik een zweem van oppervlakkig welgevallen in hem begon te krijgen , heeft haare verftandige: raad en onderricht mij weldra aan mij zelve wedergegeven; ik bid, luister ook naar haar! mijne moeder heeft, kan geen ander oogmerk hebben dan uw en mijn geluk ; zij is geenzins eene dier vrouwen , die haare dochters voor zig zeiven willen behouden; integendeel, zij gaf zig te meer moeite om mij wèl optevocden , op dat ik beter ln ftaat zijn zoude met een'braaven man, en in eene achtingwaarde familie gelukkig te zijn; maar het zal niet nodig wczeir dat ik voor de goedheid van haar oogmerk pleit, bij u die haar zo wel kent, en altoos I 4  136 CORNELIA WILDSCHUT; OF, zo teder beminde; voor 't overige, kan ik u zeggen , dat ik nog even vrij en vrolijk leef als ooit; en dat al komt er nu en dan eens iemand aan mijn oor piepen, dat ik maar gantsch geen onaartig fchepzeltjen ben ; als men zo gelukkig is als wij beiden zijn, dan kunnen wij gemaklijk nog een paar jaartjes wachten, voor wij eene keuze doen; lieve keetje! hoe gaarn zagen wij u eens hier! o! dan zouden wij veele confidentes hebben, dat beloof ik u! en die, hoe beuzelachtig ook voor anderen, tusfchen vrienden van groot belang zijn. Vaarwel, leef lang, gezond en vrolijk, en geloof «at gij eene oprechte vriendin hebt in uwe, 7. Dienares, BETJE STAMHORST. P. S. Ik admireer uw goeden fmaak in de keuze der linten: maar de Brusfehche kanten, die Tante mij gezonden heeft, getuigen van haar' rijkdons en haar goed hart even zeer.  V IJ F T I E N D E BRIEF. Mejuffrouw elizabeth stamhorst, aan Mevrouw francina wildschut. mevrouw I zeer hartlijk. geliefde tante! In geen honderd jaar wierd ik zo aangenaam verrascht, dan door het kostbaar gefchenk , 't welk gij de goedheid hadt mij onder adres mijner lieve moeder te zenden: hier in mijn Land komen zulke fraaje en duure dingen niet te koop; hoewel nu mijne ouders zeer wel zien mogen , dat betje knapjes en naar de mode is opgedaan, zo trekt het opdoen van zulke verfierzels er tog doorgaands in, juist om dat alles van zo verre en expresfelijk moet gehaald worden; het komt er ook in mijn land zo fchrikkelijk naauw niet op aan , hoe men omtrent is toegetakeld: wij zijn altoos twaalf modes ten achteren, 'en eenige oudachtige jonge Juffrouwen, hebben het voorkomen als of zij uit de Ark aan wal geflapt waren: vraagen wij iet aan Tante om voor ons te koopen, dat is omtrent als of wij met ons zeiven den gek hielden, want van betaalen komt I 5 de gevolgen der 01'voeding. 137  138 CORNELIA WILDSCHUT ; OF, nooit in , en daarom durven wij nooit iets dergelijks vraagen. Maar nu zegt gij misfchien, lieve Tante! zijn er dan geene Franfche winkels of kantenkramers? ja; maar die zijn uitgerust dat men er zig over bedroeven moet: gij kunt weldenken, dat men daar niets vind dan ouderwetfche, verlepte, ver/lodderde linten, die men zig zou fchaamen op een flaapmuts te draagen ; en alles is naar advenant; handfchoenea die wel fchijnen een danspartij te hebben doorgedaan; en gaazcn zo geel en gefrommeld dat zij geheel onbruikbaar zijn : kantenkramers? wat zal ik zeggen, 't is kopergeld, koper zielmis; de duurfte die men hier koopen kan, kosten geen daalder de el, en zij zijn even ongevallig voor het oog als al het andere; oordeel des, wat ik boven de huizen in mijn fchik was , en hoe ik mijne goede Tante daar voor dank. Dewijl wij juist een asfemblée van jonge lieden hadden \, om mijn Fête te vieren , had ik fchoone gelegenheid om de prefenten te toonen; alle de jonge Juffrouwen zagen die met zo. veel vermaaks, als of die aan ieder haarer zelf toebehoorden! alle de kanten en linten werden heel propertjes uit de.doos geligt; de eene lag die. op den arm, de ander hield die tegen het hart, een derde , om te toonen datzij een kejifter was , lag die . op . een ftuk blaauw papier ; een vierde , bepaalde zig bij de kostbaarheid ; een vijfde , bij het fraai desfein ; kort gezegd, ieder was gereed, om in den lof mijner Tan-  de gevolgen der opvoeding. 139 te uittewelden, en wenschte hartlijk zo eene Tante te hebben. Onze landfreulcs zijn er puur door opgevrolijkt, want nu hebben zij ten minsten voor een geheele week ftof, om, bij gebrek van iet anders, in haare gezelfchappen te praaten, over het kostelijk prefent dat Mevrouw wildschut aan haar Nicht betje gezonden heeft; een paar dier adelijke wezens, mompelden , echter zó, dat ik het wel hoorde; doch om dat ik zo blij was , onbeantwoord liet: „ Dat de Brusfelfche kanten veel te prachtig waren voor een burgermeisjen! " wel, vraagt gij misfehien zijn die Freules geen burgerdochters ? — hede neen, Tante! wel het zijn adelijke Juffers, en hoewel men zou zweeren dat zij van het zelfde deeg als wij gekneed waren , zo is dat' zo niet: er is een onuitfpreekeli,k grooten afftand tusfehen adelijke en onadelijke dochters ; ik kan u dat zo niet recht uitleggen , men moet dat zelve met zijn eigen oogèn zien — wacht! er valt mij iet in , dat zal er u eenig denkbeeld van geeven: Tante heeft wel gelezen in den Bijbel van zeven vette en zeven magere koejen ? en dat zij de zeven vetten koejen opaatcn , hoewel zij zelve zo mager als droog brood bleven ftaan hunkeren ? Tante weet wel, dat dit maar een droom was van een Egyptisch Koning? doch de Koning kwam door Jozeph te wceten, dat die zeven vette koejen, zeven jaaren van overvloed, en de anderen van zo veele jaa~ ren onvruchtbaarheid betekenden; maar, daar ik nu op komen wilde , (om de heele hiftorie niet uitte-  HO cornelia wildschut; of, ftMjveiOis dit: toen de Egyptenaars geen geld ■meer hadden om tarwe te koopen, ja geen huizen, vrouwen, kinderen en bedienden, om daar koorn voor te verruilen,verkochten zijzigzelven als flaaven aan den Koning, om geen' honger te lijden, want honger is een fcherp zwaard : nu gelieft Tante te weeten, dat de adel net het tegendeel van de Egyptenaaren gedaanheeft; deeze lui verkochten zig zeiven om brood te hebben ; maar de adel verkocht haar' brood om over anderen den baas te kunnen fpeelen: de Egyptenaaren wilden liever werken dan honger Inden; maar die adel die ik bedoel, en waar mede * de eere hebbe om te verkeeren, wil liever op de allerarmoediglft wijs leeven, dan iet nuttigs met de handen verrichten; deeze adel noemt men de kaale adel, en dit is geen fchandnaam, zoals in Amfteldam, daar kaal en ondeugend zo al bijkans het zelfde betekenen; ik heb zelve in de hïftoriën gelezen van eenen Koning, bijgenaamd kakel de Kaale, die adeldom hebben zulke edelen voor hun geld ergens bij de eene of andere Koningen of Keizers wezen koopen , ja er hun laatfte ftuiver voor uit-, geven. Daar is nog een adeldom door geboorte, daar men hee klakkeloos aankomt, zo als aan allés wat onze ouders ons bij ervenis nalaaten ; zulke lieden hebben geflachtboomen zo oud als de wereld en parkamente gefchriften die te onwaardeerbaarer'zim naar gelang men er geen een leesbaare letter in kan heipeureu; zij hebben ook geflachtboomen, maar  de gevolgen der opvoeding. 141 niet met de kruisfteek genaaid, zo als dat oud le. lijk geel ding, dat grootmoeder wildschüts achteroude Nicht voor een paar honderd jaar in haare jeugd borduurde , en nu geloof ik ergens bij ons op de vliering in een' hoek ligt; indien nu de eerfte van dien boom een Generaal of zo iet was, en zig in den heiligen oorlog voor een wreed fchepzel bekend maakte, die met eigen handen een paar honderd Turken, of Heidens, of Jooden dat is het zelfde, van kant hielp, dat is, vermoord heeft, dan zijn alle zijne kinds, kinds, kindskinderen tot aan de voleinding der wereld, edelen; hoe of het naderhand met hun gaan zal, dat kan ik niet zeggen; misfchien zullen hunne ouleesbaare perkamenten daar zo weinig gelden als de. onmeetbaare fchatten van fommige rijke kooplieden : nu dat is hunne zaak; zo lang zij ten minste hier zijn, zijn zij edelen, al • hadden zij den „moed niet om een piftool aftefchieten of een vleermuis te verjaagen ; al kunnen zij niet genoeg leezen om de groote daaden huns Itamvaders te onderzoeken; zij hebben niets anders te doen dan te eeten, te drinken, adel aan den nakomelingen te bezorgen; te fpeelen, te flaapen , te jaagen; (zo zij willen) en met hunne vaderen te ontilaapen , om in de grootfche lompe graftombes te worden bijgezet; doch het is met deezen adel, als met alle andere gezelfchappen , er is geen koorn zonder kaf: maar, en dat is het ergst voor zulken, van wien ik fchreef, er zijn zulke weldenkende lieden onder hun, die zo weinig trotsch zijn op hun-  142 cornelia wildschut; of, ne geboorte , en zig zo vereerd achten met den rang van mensch, dat zij ook hierdoor hunne verftandi* ge begrippen aan den dag liggen, en verdienen met onderfcheiding, (m fpijt huns adeldoms) door alle redelijke menfchen behandeld te worden ; iet dat ook altoos zo gefchiedt; want waarom zou men iemand, om dat hij van adel is, verachten? het is immers Jonker jan ernst, onzen buurman, zijn fchuld niet, dat hij de geflachtboom van LX eeuwen moet helpen uitbreiden? het zou zeer onbillijk in omzijn; die lieden zijn van geen geboorte, zulke lieden onderfcheidcn zig door deugd, verffand, beleefdheid, kortom door alles wat een wèl opgevoed, kundig^ verftandig man, de liefde en achting van alle menkhen verwerft; zulke edelen beminnen hun vaderland , en zijn gereed om voor haare vrijheid hun bloed te ftorten; dit zijn waarlijk genadige Heeren, genadige Vrouwen ; en hunne Freules hebben het zelfde recht op dien titel van genadige Freules. Freule Caroline eene van mijnen moeders lievelingen , heeft de kanten zo fraai gevonden dat zij mij raadde die niet te laaten maaken voor ik de ■ bruid ben-, doch daar kan ik onmogelijk naar wachten! ik heb dat met Freule lintje, overlegd, om die dan voor paaschpronk te houden: misfehien kunnen zij des een middel worden, om mij eens tot die waardigheid te doen geraaken; ik zal zeker alle oogen trekken; en aandacht optewekken is, meen ik, daalden eerften ftap naar toe? wat zal ik nu doen om mijne dankbaarheid te betooncn; Tante gij hebt zo  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 143 gaarne dat wij u wat nieuwtjens fchrijven; doch die zijn hier zo fchraal, dat er haast geen aankomen aan is, Het fpijt mij zeer, dat gij ons nooit eens bezoekt; gij zoudt dan zeker in de groote kerk gaan moeten, alleen om opfchik te zien; onze Dames draagen nu nog fakken, waarop wel drie deelen van de wereld, gewerkt zijn; of alle de dieren die er in mijne jeugd in Blaauw Jan te kijken waren: eene onzer goede bekenden heeft een kleed, waarop de wonderboom van jonas heel natuurlijk met al zijn gewaai op geborduurd is ; en 't jammer dat er voor den walvisch geen een hoekjen overfchoot. Hier is ook groot gebrek aan naaifters en kleermaakfters, zo dat Tante , indien gij eene rijkeluis naaiiter kond bepraaten , hier alle jaar zes weeken te komen werken, wij allen zouden groote verpligting aan u hebben: doch alle inwooners van mijn land zijn zo werelds niet: in deeze provincie zijn magtig veel opgewekte lieden onder edelen en onedelen, wijzen en zotten, gezonden en zieken; zij zouden niet danfen al ware het om alle de koningrijken der aarde ; zij gaan nooit op de kermisfen, en zijn met afgrijzen vervuld op het gezicht van een paar danfende aapen, of huppelende beeren; zij zouden nooit te bewegen zijn om een kaart in de hand te neemen , ook niet om gaarn optewinden; zij vieren des Heeren Sabbathdag zo ftrikt, als onze Joodfche flager, en zijn huisgezin; het zijn voor 't overige heele Htve menfchen, die zo zij niet zo gierig,  144 cornelia wildschut; of, trotscli, lui en lekker waren, het al heel verre op den weg naar den Hemel zouden gebragt hebben: doch, wie is volmaakt? en ieder heeft zijn boezem- • zonde: dit zeggen deeze lieden zelf het is de waarheid. Het trouwen gaat hier zo wel zijn gang als elders ; voor een dag of zes is hier in het heilig huwelijk getreeden eene vroome , fchatrijke jonge Juffrouw van twee-en-vijftig jaar, met een' man die nog niet mondig was; onze Uominé poogde wel dit ongelijk huwelijk te beletten, maar de Dame zeide, dat zij trouwde eenig en alleen om altoos goed gezelfchap binnens huis te hebben ; en ik voor mij geloof dat heel wèl ; want de gezelligheid is den mensch ingefchapen dit is het niet al: de oude dag is vervooruitziende ; en de jonge vrouw was beducht, dat indien haare natuurlijke erfgenamen , die van hoogen Haat, en zeer behoeftig zijn, eens achter de duiten zaten, dat het geld hun ten bederve zoude kunnen (trekken, en zij daar een ilecht gebruik van zouden maaken; wat is dit menschlievend! Onze Pieter-baas heeft een proces gewonnen, dat hem veel roems, maar weinig voordeels aanbrengt; ik zal het u vertellen Tante: een boer die om zijne zaaken verpligt was , heel naar Amfterdam te trekken, had, op verzoek, van een rijk burger die digt bij ons zijn Buiten heeft, een zeer fchoon tafelhorologie medegenomen , om het te laaten herftellen ; t'huis komende , plaatfte hij het in zijn pronkkamer, bij den grooten Staaten Bijbel, om er dien  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 145 dien zelfden avond mede te vertrekken , met het horologie meen ik; de hond eens Jonkers , verfchil krijgende onder het jaagen door den boer zijn land, ontloopt hem; de deur open ziende vliegt hij zonder complimenten in huis ; de jaager maakt geen Kwaaiigheid hem te volgen; en dewijl hij geloofde evenveel recht te hebben om in een boer zijn huis, als in zijn koornland rond te loopen, en zijne honden te ftraiTen, flaat hij het horologie in gruis en fcherven: hieruit ontftond dan een proces: en mijn broer wist met zijn Corpus Juris en Advocatenverftand, het zo fraai te maaken, dat de Edelman of hij hoog of laag fprong , ja alle duivels uit de hel vloekte , zijn proces verloor , en den burger fchadeloos moest (lellen , zo wel als den boer in wiens huis hij die baldadigheid had laaten bedrijven . . . wacht! . . weet ik nog niet wat? laat ik eens bedenken ; ja ! het fpookt hier afgrijzelijk in een huis , dat geen half quartier uurs van ons afftaat: er heeft een rijk rentenier gewoond die veele voogdijfchappeu had; nu denken de buuren dat die man tog geen weezen-geld zal hebben na zig gcftreken: en mijne ouders gelooven noch 't een noch 'tander,maar onze ftijffter, eene geloofbaare vrouw, die daar de wasch opdoet, heeft mij met haar eigen mond verhaald, dat er alle nachten getimmerd en gefpijkerd, en gefchaafd wordt, dat de 'lieden hooren en zien vergaat , en de vader van eene zijner weezen was een timmerman; er komt alle nachten ook een geest in de keuken, en dit is geen be~ III. DEEL. Iv ,,  • 146 cornelia wildschut; of, drog , want men ziet hem zo duidelijk als ik mij zelve in de fpiegel zie ; er worden ook (kepende kettingen gehoord;•• ja wel Tante lief! zo"dat, het is er heel akelig! nu wilde, mijn broer met geweld daar een heele nacht blijven, doch het fchijnt dat het fpook banger was voor een jong Advocaat, dan die voor alle de fpooken in de heek Provincie : maar dit is zo treurig, dat wij eens van wat anders moesten praaten. Zo ik niet te nieuwsgierig ben, waarde Tante! zou ik u gaarne eens vraagen , hoe het met nicht keetje's huwelijk ftaat: mij dunkt, zij moet aan iederen vinger wel een vrijer kunnen krijgen; maar zij is zo digt als een' pot tegen mij; zo ik wist dat het haast lukken zou, zoude ik mijne Brusfclfche kanten voor de bruiloft bewaaren ; want ik hoop immers Tante , dat wij nog zo op zijn ouwerwets bruiloften zullen ? ik hou zo van de vreugd, en heb echter nog nooit te bruiloft geweest, dan toen onze Dominé trouwde, en toen had ik mijne dansfchoenen te vergeefs aangedaan: als ik mij ook wèl bedenk , was dit wat gek van mij; maar ik wist toen niet dat dansfen grooter zonde was, dan zig met eeten en drinken te ovcrlaaden: het is maar zo: men leert veel als men oud wordt: ik zoek alle dagen een vrouw voor r-iETER-baas , maar nu keetje mij dat pretjcn kan bezorgen, zal ik voor eerst daar zo een fehrikkelijke haast niet mede maaken, te meer, om dat onze zeun fchrikkelijk veel nooten op zijn' zang heeft: hier is zo weinig (tofs,  de gevolgen der opvoeding. 147 en onze Freules trouwen zo niet met Advocaaten, die alleen Burgers zijn , en hunne brieven zegelen met een paar naamletters, of een-brandend hart. Hier loopt een gerucht, dat de Keizerin van Rusland den grooten Turk, met al zijn ftoet van wijven en bijwijven uit Confiantinopel wil gaan jaagen: evenwel ik wil voor de waarheid niet inftaan; want ik heb nooit het geduld om een courant heel uit te leezen; ik zie altoos maar in de advertentiën, dat is wel eens zo aartig: ja, daarvan gefprokcn: voorleden Donderdag las ik, dat er een klein Spaansch Hondjen met gouden belletjens om zijn' hals, te Amfieldam verloren was: -ieder denkt om de zijnen, en ik vreesde of het dier wel het lievelingetjen van Nicht keetje zijnmogt: „Och! " fchreeuwde ik, „dat is ,, ongelukkig:" mijn moeder die bij mij ftond verfchrikte er van; maar toen ik haar het droevig verlies verhaalde, zeide zij: „ Hoor betje! ik hou niet „ veel van zulke grillen; ik dacht dat het een on„ geluk behelsde:" moeder is ook fomwijlen heel itemmig, weet gij Tante? nu zou ik gaarne weeten of het zo zij ; want ik neem altoos deel in het verdriet mijner vrienden; en keetje moet ijsfelijk bedroefd zijn, om dat dit allerliefst rekeltjen is weggelopen : 0! dat kan ik zo begrijpen! Ik merk dat gij, mijne lieve Tante, u zeer verwondert, om dat ik zo weinig trek heb om eens te Amfterdam te komen logceren, en wat van de püblicque vermaaken te zien, zo als de Comedie, en het Doolhof, en foortgelijke dingen, daar tog jonge K 1  i/j.S co r ne l ia wildschut; of, lui altoos fmaak in hebben: om de waarheid te zeggen , en niet te jokken , daar heb ik wel grooten lust toe, maar mijn moeder is precis als gij, Tante , zij kan niet belluiten haare eenige dochter voor eenige weeken achteréén niet te zien; en ik bemin mijne ouders zo zeer, dat ik nog nooit kon belluiten om een week lang hen te verhaten : dit is wel kinderachtig, of kinderlijk — nu dat is het zelfde, maar wat kan ik het helpen? Eene oudachtige Mevrouw, een vriendin of goede kennis van mijne moeder , cn eene zo vroome vrouw ook nog, dat zij nooit printen wil zien dan uit den Bijbel , nooit wil hooren zingen dan uit schutte, en nooit te kerk gaan bij een.Dominé die geen groote paruik draagt, of nog niet wedergeboren is, fprak mij daar eens over aan: ,, Lief „ hartjen!" zei zij, „je moetje zelve zo wat „ losjes maaken, van alles wat je lief is in deeze ., wereld; hoe zou je het ftellen, kindjen! als onze „ lieve Heer in zijn' weg goed vond om je vader „ en moeder tot zig te neemen? je ouvvers zijn „ ook ftervelijk " welTante, wat werd ik boos op die akelige Mevrouw! wat behoefde zij mij iet te herinneren dat ik weet , en waarvan ik altoos vlugt zo gaauw ik maar kan, het hielp niet: zij ging voord , en ik moest eene lange treurige Predicatie over de dood hooren : het zou u ook niet te best hebben aangedaan, Tante; wij houden het met de levendigen niet waar? evenwel, die doodskloks-dreun gonsde den gcheelcn nacht zo dof ea  de gevolgen der opvoeding. I49 zo brommende in mijne ooren, dat ik niet flaapen kon, en braaf fchreide: ik vroeg haar, voor ik mijn werk had opgevouwen, evenwel nog: ,, Zoudt gij ,, dan willen hebben, Mevrouw draaimans , dat „ ik," (ik deed het om haar te kwellen, Tante,) „ dat ik mijn' ouders verliet, om te Amfteldam in „ de Comedie te gaan?" ,, Naar de Come- die! naar de Comedie! och zo je daar toe ver,, leidt zoudt worden, blijf dan altoos t'huis! Am„ Jieldam is een Babiion;" (ik dacht aan het liedjen dat onze werkmeid dikwijls zingt: Babiion met onverfhude Dieder den Bel heeft groot gemaakt,) „ een goddelooze ftad, die allang in de zee zoude „ geworpen zijn , indien de Heere daar zijn uit- 1 „ verkoorcn volk niet had , en graag-getrouwe „ knechten die voor haar heilige handen ten hemel „ heften en in die Comedie wordt niets ge- ,, fpeeld dan Heidenfche en Paapfche ftukken." Gaarn wilde ik de Comedie verdedigen , doch ik kan er zo weinig over oordeelen, en mijne moeder zegt mij dikwijls dat die nog zeer groote verbeteringen noodig heeft, voor zij een fchool van deugd en goede zeden zijn kan: zo dat, Tante lief! — wereld verdient, dan een bedorven man ooit in ftaat is te worden ; het fpijt mij altoos zo zeer, als ik 1 jonge lieden die geen kwaad hart, en veel verftand hebben, zie vervallen onder zulke deugenieten die men om hunne domheid, en flechte, botte beginzels moet verachten; zou het hier veel. beter zijn, indien gij , bij voorbeeld , het uwe poogdet toctebrengen, om eenen van arkel te bekeer en , dan hem in zulk een pik donker , haatelijk monster s zo fchoonfchijneüd als hij anderen ook voorkome, af te beelden (*). (*) Juffrouw setje kon onmogelijk gelooven dat er tntij  de -gevolgen der oi'voeding. 16j Wat aangaat zijne zuster, ik ken haar niet genoeg om over haar ten vollen te kunnen oordeelen; doch dewijl mijne zichtbaare rede, zo noem ik mijne moeder, niet goed vond kennis met haar te maaken, is mij dit genoeg; hoe beminnelijk zij mij toefchijne ; mijne moeder heeft mij verzekerd , dat Mevrouw lenting eene looze vrouw is, en onze nabuuren zijn niet half zo bang voor fpooken en bitebauwcn, dan ik voor booze vrouwen ben; mijn afkeer van zulke vrouwen is nog fterker, dan onze mietjes afkeer van een fpin : meer kan ik daar niet op zeggen. Ik zou mijne lieve Nicht beklaagen, indien zij zulk eene gevaarlijke fchoonzuster kreeg; doch hij zou in de huwelijksvoorwaarde kunnen belooven , met zijne zuster alle verkeering aftefnijden, en ons des van dien kant gerust {tellende hebben wij veel gewonnen. „ Uit dit weinige zult gij kunnen oordeelen, hoe „ groot mijne zielsliefde is voor mijne beminde;" — zielsliefde! zegt gij zo niet, vriend van veen? wel indien ik eenige kennis heb van liefde, dat ik niet denk te kunnen bewijzen, dan dunkt mij, dat uwe ten de Engelfehe Romans , van arkel's konden aanwezig zijn , en dat de Heer van veen hem genoeg kende om zijne afbeelding van hem te rechtvaardigen; alles wat zij des hierover zegt, getuigt meerder van haar eigen deugdzaam hart, dan van eene welbeproefde ondervinding. L 4 ,  IÖ8 cor.nelia wildschut; of, zielsliefde op een hairtje gelijkt naar die liefde waaraan veele jonge lieden, ten minste eens in hun leven , bedroefd fakkelen ; dit brengt u bij mij in verdenking , dat gij nog andere boeken gelezen hebt dan galenus en foortgelijken ; want deeze phrafe hebt gij nergens kunnen opdoen, dan in de een of andere zotte fentimenteele Hoogduufche Roman : iet dat ik van zulk een ftemmig Menist Hecrtjen nooit konde vermoed hebben. „ En ik fnieek u dat gij in uwen overredenden „ ffijl onze dierbaarfte belangen bij uwe Nicht ge„ lieft te begunstigen: gij vrouwen zijt gefchapen „ om de deugd te prediken en der listige huiche„ laarcn te ontmaskeren." Wij vrouwen zijn gefchapen om den mannen te eerbiedigen, zodra zij ons uit onze vrijheid gepraat hebben, om hunne trotschheid te vieren, door alles te verrichten ten algemeenen nutte, wat zij beneden hunne waardigheid achten, of waartoe zij geen moed en geduld bezitten; om hunne onvoorzichtigheden te hertellen, hunne babbelaarijen weêr goedtepraaten, om de vrede uit de familiën, door dolle koppigheid verjaagd, terug te leiden ■ om hunne verwarde zaaken te redden; fchulden die zij niet durven inmaancn , zelve aftevorderen; om alle kwaade luimen aftewachten , en nog een blij gelaat te toonen ; om hun in ziekten en nooden bijteftaan; om hun, als zij wèl gemutst zijn, den tijd aangenaam te helpen verdrijven; kortom, om beurtlings de flagti  de gevolgen der opvoeding. l6f) offers hunner gebreken , of de fpeelpoppen hunner misfclijke liefdenslïuipen te zijn. Wat. betreft de huichelarij te ontmaskeren: dit is al vrij mocjelijker dan gij misfchien denktj en wat is dan onze belooning? men houdt ons voor kwaadfpreekfters die landen en dorpen aan elkander brengen; neen, neen! dat werkjen past mij in 't geheel niet. „ De belooning, (o gij zijt toch indedaad nede„ rig!) voor zo veele weldaaden zoude mijne hoog„ fte achting en vuurigfte vriendfchap zijn, indien „ gij die beiden niet op de volkomendfte wijze be„ zat; indien gij ten minsten daar eenige waarde in „ fteldet." Ter goeder trouwe, vriend van veen ! ik geloof waarlijk, dat uw harfens een weinig uit haar rechte plaats gefchokt zijn: deeze laatfte uitdrukkingen hebben bij mij gcene de geringfte waarde, om dat zij alleen een laf compliment behelzen. Ik ben zeer in mijn fchik met uwe achting, en nog meer met uwe vriendfchap: ik kan u niet zeggen , dat is, ik wil u niet zeggen waarom , maar vriendfchap tusfchen jonge lieden ... en ook uw hoofd is zo in den hobbel dat gij misfchien mij niet wel zoudet verftaan: als gij uw gezond verftand mogt weerkrijgen, zullen wij daar eens nader over fpreeken. ,, Laat ik u liever wijzen op de goedkeuring van uw eigen dierbaar hart" — Munnikke-werk, zeg ik u ; mijne eigenliefde wijst mij eenmaal genoeg L 5  *7° cornelia wildschut; of, op mijn eigen dierbaar hart „ 0p de goedkeuring uwer waardige ouders" 0 de goedkeuring mijner ouders! dat is wat anders: om die te verdienen zou mij niets te moejeliik zijn, ik zou zelfs kunnen befluiten , u voor al uw ieeveu in het huwelijksbootjen met mijne Nicht in- en op-tefcheepen. » Ik fmeek , (al weêr dien krijtenden minnaar " „ uit den mou te doen kruipen!) om uw medelij„ den, want zonder mijne beminde is mij het le- „ ven een last" medelijden! o dat is een pligt, en ik oefen die ook altoos omtrent alle bedroefden, aangevochtenen, krankzinnigen,ja die van den Duivel zelve bezeten zijn; maak des vast ftaat op mijn medelijden. Ik heb mij de fraaje gewoonte aangeleerd , om als ik aan 't fchrijven ben, op geen handvol letters te zien ■ doch ik bemerk dat mijne mildheid tot verkwisting is overgeflagen „ Zijne fouten te ' „ zien en die niet te verbeteren , is onverfchoon„ baar" . vaarwel dan , en wees toch verzekerd van mijn medelijden; hef zal mij benieuwen, of gij moeds genoeg hebt deezen fchrikkelijk langen brief te leezen van uw Dienaaresfe, e. stamhorst.  be gevolgen der. opvoeding. 171 ZEVENTIENDE BRIEF. Juffrouw anna hofman , aan Juffrouw sara sadelaar. Het aandeel 't welk gij, mijne waarde vriendin! gelieft te neemen in het lot onzer beider vriendin wildschut , doet mij de pen opvatten, om u over het geen haar betreft, eens omftandig te onderhouden : ik vleide mij geduurig u eenige aangenaame berichten te kunnen geeven; dan ik vleide mij ver? gcefsch: ik ducht dat zij in den ftrik die men haar gefpannen heeft, zo zeer verwardis, dat haar daar uitteredden, zo al niet volftrekt onmogelijk , echter hoogst onwaarfchijnelijk zij: wat is het verdrietig te moeten zien, zonder het te kunnen beletten, dat onkunde , onnozelheid en goedhartigheid, de ■ offers worden van boosheid, list en ondeugd! evenwel dit kan niet anders volgends den loop der menschlijke zaaken: de partijen zijn te ongelijk: hoe zoude toch eene Mevrouw , eene Juffrouw wildschut beftand zijn kunnen, tegen den fchoonfchijnenden, doortrapten, arglistigen van arkel , en tegen zijne zuster, na dat die het middel gevonden hebben om de eerfte te misleiden, en de laatfte voor allen goeden raad onvatbaar te maaken , met haare welmccnende vrienden bij haar in verdenking te brengen ?  i?2 cornelia wildschut; of, Hoe onontbeerelijk is voor de meisjens in 't bijzonder eene verflandjge opvoeding! indien zij niet bekwaam zijn om zig zeiven optevoeden! maar dit is doorgaands het geval; hoe noodwendig is het dan. haar zulke beginzels van deugd intedrukken , die door de bedachtzaamheid te werk gefield, haar vei lig door het gevaarlijkfte deel onzes levens kunnen geleiden! keetje is thans in mijne oogen gelijk aan een hgtzmnig kind, dat men in eene fterke ftroom van den oever, waar langs het loopt dartelen, affloot, en dat de hand, uitgeftrekt om het te'redden , weigert te vatten: om hierover beter te kunnen oordeelen , zal ik u het volgende , en des eenigzins omftandig fchrijven: zie dan of mijne gisfïngcn gegrond zijn, dan of mijne vriendfchap&te angffig is. Sedert mijn' laatflen brief aan u ben ik ver- fcheiden keeren daar aan huis geweest; en altoos met het oogmerk om te zien of zij genaakbaar zijn zouden: iederen keer vond ik mij in mijne gedachten al meerder bevestigd, dat naamlijk het bezoek van Mevrouw lenting ten oogmerke had, haaren broeder in zijne fchuldige voornemens te komen bijftaau; zij is niet ziek, en de kennis die ik meen te hebben aan haar' Doctor, een jonge knaap, die te Leiden zig wel door lichtmisferijen , maar nooit door naarftig ftudeeren bekend maakte, en een, zo al niet de vriend, zeer zeker medgezel is van 'van arkel, heeft mij overtuigd, dat dit alles een overlegd werk is: wel is waar, dat zij zeer iïerk fchijnt  de gevolgen der opvoeding. Ifg geleefd te hebben, en dat zij ongekleed enongekapt, geenzins den blos eener frisfche fchoone vrouw vertoont; maar zij is, dunkt mij, en tusfchen ons gezegd, meer verflonst en verlieten, meer vermoeid, én verouderd, dan wel daadlijk ziek: of zij zwanger is —— daar kan ik niet over oordeelen.; doch dit doet er in dit geval niets ter wereld toe. Is onze arme keetje intusfehen niet zeer te beklaagen, om dat zij geen grooter vijandin voor haar geluk heeft dan haare welmeenende moeder ? en indien zij eens eenen verkeerden ftap doet, hoe zal dan deeze dwaaze moeder zig kunnen ontfchuldigen ; zij die zo veel deel daar aan hebben zal? is het niet even ongelukkig dat haar vader, met de beste oogmerken , zijn gezach met geweld wil handhaven , en geene dan de allerverkeerdfte middelen weet uittedenken en te gebruiken? Ik meen u reeds gefchreven te hebben , dat de Heer wildschut had geraadpleegd met zijne zuster Mevrouw stamhorst , eh haar het aanzoek van van veen, om zijne dochter, had medegedeeld: onbedacht gaat hij , in een gemelijke luim, dit zijne vrouw vertellen , en zelfs het antwoord op zijnen brief door deeze verftandige Dame gefchreven , haar bekend maaken; zijne vrouw, reeds zeer misnoegd over zijn ouheusch gedrag, omtrent haare waarde vriendin, de lieve Mevrouw lenting, krijgt in't hoofd om dit raadpleegen buiten haar weeten zo euvel opteneemen, dat zij zelfs niet eens leezen wil, wat en hoe Mevrouw stamhorst heeft geantwoord; huiskra-  174 cornelia wildschut; of, keel is doorgaands luidruchtig, vooral tusfchen oploopende menfchen: Mevrouw lenting heeft een te fchrander doorziend oog om zulks niet rasch bemerkt te hebben: het was haars , en haars broeders . belang, dien twist opentehouden , en zelf zo veel doenlijk zij te vergrooten ; zij bleef ook geenzinsin gebreken , en het is haar gelukt door wat middel weet ik nog in 't geheel niet; dat Mevrouw stamhorst om reden, haare dochter betreffende, dus ongunstig over van arkel gefchreven heeft, en den Heer van veen poogen aanteprijzen: hier zit zeker iet achter; maar wat? ik zie het niet dóór: alles is zo duister als onwaarfchijnelijk; zie daar dan ook den besten raad van dien kant inkomende, geheel-en-al onnut gemaakt. Wat doet nu ondertusfchen de Heer wildschut ? hij die nog nimmer zig met zijne vrouw en dochter bemoeide ; hij die zo veel invloed had op het huisbeltuur , en alles wat daar mede in verband ftaat, als keetje's papegaai, wil op éénmaal zijn gezach herneemen en ten ftrengften uitoefenen: zulke fchielijke overftappcn van het eene uiterfte tot het andere, draagen weinig blijken van dat vast oordeel, 't welk men eenzijdig genoeg voorgeeft, den mam. nen natuurlijker te zijn dan wel onzer fexe : hij vindt ongelukkig, nu meer fmaaks om te beweeren dat de wil des vaders , de wet eerier dochter zijn moet , dan door redenen haar vaderlijk te overtuigen dat hij niets bedoelt , niets kan bedoelen dan haar eigen geluk ; hij krijgt ook even weinig ge-  de gevolgen DER OPVOEDING. 175 hoor bij zijne dochter, dan bij zijne vrouw; en de Heer van veen vaart er te Hechter door ; ik zou keetje , (indien ik eene klopachtige natuur over mij had,) menig uur kunnen kloppen , als ik zie welke petüs-airs zij zig omtrent hem geeft : nu, denkt gij misfchien dat van veen édn dier zedige uilskuikens van moeders zoontjens is, die, uit onkunde alleen op den middenweg der goede zeden voordkuieren; één onzer fchikkelijke, onberispelijke borsjens, die wijs zijn vóór hun tijd, en zo lastig als ongevallig voor anderen : dit is zo niet; van veen is geen ftijve Joris, ook geen beuzelaar; men ziet alleen dat hij niet verkeerd heeft met zulke lieden , wier deugd niets geleeden heeft door het aangenaam voorkomen , 't welk befchaafde lieden die de wereld gezien hebben , overal bemind maakt; van veen is in zijn kring aangenaam, hij heeft die goedaartigheid die met laffe charaktsrloosheid niets gemeens heeft : ik begrijp zelve levendig, dat men hem zoude kunnen verkiezen boven anderen; maar dan moet men andere oogen hebben dan keetje ; ik beken, dat indien mijn hart geheel vrij ware, en de Heer van veen mij beminde, ik geene zwarigheid zoude maaken om hem mijn lot in handen te geeven; zijn perfbon zelf is niet onbevallig; hij is zeker geen van arkel ; ik beken het , doch hij zou mij oneindig meer behaagen , ook indien ik niet wiste dat van arkel een flecht mensch is. Gij kent mijne wijze van fchrijven ; ik fchrijf just wel niet, gelijk kees de croot, een fyftema  i?6 cornelia wildschut; of, van invallen , doch mijn pen moet mij op mijne gedachten dienen, en als ik aan u fchrijf, maak ik u de vertrouwde van alles wat er op dat oogenbïikin mijn hart omgaat: verftaat gij mij niet? ik zal dan klaarder zijn: zie eens aan, saartje, nu immers die drommelfche walter op reis is, en , eenige maanden uitblijft, en nu hij mij nog al vertelt dat hij mij bemint, zo al niet als zijn leven, ten minften als zijne oogen, (en dat is voor mij genoeg,) dunkt mij, dat ik veel meer aan hem denk dan ooit voorheen; ja dat'ik nooit zo duidelijk dat gedeelte van Frankrijk vóór mij heb dan dat alwaar hij zig thans bevind; hij is op reis, (of heb ik u dn reeds gezegd?) en heeft de geleerde van kwasten medegenomen ; goede ziel daar hij is ! zijn oogmerk is zeker, (o zo is walter.'; om te beproeven of hij zijns vriends gezond oordeel, nu verboren in fyftema's van grillen, en in metaphififche doolhoven, ook zoude kunnen t'huis. roepen: zo dit hem gelukt, zullen de vroome Juffrouw de groot, de prophetifche Tante, en Oom samuel', bijgenaamd de Joodfche de groot , zegening op zijn. krullebol nederfmeeken: en dewijl zulke braave menfchen bij den Opperften Weldoener wèl liaan moeten, heb ik daar groote verwachting van: in ernst, indien hem dit mislukt, ook dan nog moet hij ieder eerlijk mensch waardig zijn, om de goedheid van zijn oogmerk. Ik fchrijf u zo omftandig over walter , om u gerust te ftellen, dat alleen de rechtvaardigheid mijne  DE GEVOLGEN DEk OPVOEDING. I?7 nc pen beiluurde, toen ik u zulk een voordeelig afbeeldzel gaf van den Heere van veen. Niets,zou voor mij, om mij te vermaaken, gelijk zijn aan de comedie , die men aan het huis van den Heere wildschut alle daag vertoont , indien het geluk onzer vriendin daarin niet zo zeer betrokken ware : laat ik u eens zo een tooneel^en fchetzen. Het tooneel verbeeldt een prachtig gemeubileerde eetzaal, de tafel is gedekt: De Heer wildschut komt van de beurs, vergezeld van zijnen gunsteling, die, federt hij, (geloof ik althans,) hier de vrijer fpeelde, gekleed gaat als een man van de wereld -— doch wat al te kostelijk en des nog een weinigje ftijf en ftrak: men groet van wederzijden; het eetcn wordt opgedragen , de knechts wijken wat achtervvaards, en bij het buffet; ieder zet zig aan tafel; ik zie eens om, en vindt, behalven het huisgezin, Mevrouw lenting, haar' broeder, van veen, en nog een ftuk of agt vreemdelingen die ik naauwlijks van aanzien ken, en die zeer aartig contrastceren, zo door gewaad , manieren, als taal , met het overige gczelfchap : (ik zou mij zelve wel vergeeten,) en ik zelf — uw dienaar Juffrouw hofman — veele beleefde, doch nietsbeduidende vraagen tiaar mijne ouders; een ftijve groet voor Mevrouw de Btirgemee.sterfehe, een norfche knik voor moeder en dochter, zelfs geen oogwenk op van arkel, die onderwijl in zijn hart lacht over den Heer wildschut's pa$«. Hl. deel. U  i?S cornelia wildschut; of, zigc manier van zig boos te toonen; veeie complimenten tegen- de overige gasten: hoewel men zonder oogmerk fcheen plaats te neemen, vind ik echter keetje tusfchen haare moeder en haare groote vriendin; van arkel naast Mevrouw; de overige gasten vervolgends; ik over keetje en naast den Heer wildschut , die aan zijne andere zijde zijn' vriend van veen heeft: de vreemdelingen koeteren (zo als Mevrouw dat noemt,) hen Dsènsch en Naordsch en Engehch , onder elkander; en ieder doet om het meest eer aan de bekwaamheid van den kok. Mevrouw lenting houdt d'honneurs der tafel zo wèl op, als of zij eigenlijk de vrouw van het huis ' ware : niemand kan haar in deeze overtreffen; zijdient allerbehagelijkst voor; zij verzuimt, dit is waar, den Heer wildschut , doch zo behendig dat het niet floot; fpreekt veel, doch zo wèl, dat het ons' zoude fpijten indien zij minder fprake ; ook nog ééne zonderlinge gaaf; moeder en van arkel fprceken veel met elkander; keetje is geheel aandacht voor broeder en zuster; mij ziet zij naauwlijks; de Heer wildschut wordt averechts, (en des te meer om dat hij zwijgen moet,) als hij ziet hoe van veen door keetje behandeld wordt: hij is gedienffig, en neemt dikwijls zelfden knecht iet uit de handen, om het zijne beminde te geeven, doch met wat veel omhaals, en te grooteu graad van levendigheid die hem niet wèl ftaat: de Heer wildschut poogt dit goed te maaken , en het is alle oogenWik: ;,Ei,van veen!" en, „Ei lieve, van veen!  de gevolgen d e r opvoeding. j-?9 A en jongetjen ! " en, „ De Heer van veen heeft ge,, lijk," enz, terwijl de vriend van veen met zijne groote opene blaauwe oogen, en een wat vooruitfteekend gelaat, keetje aankijkt of hij haar uit klinkklaars liefde wilde opeeten, terwijl het eene half leêg gemaakte bord na het andere door de knechts wordt weggenomen, dat hij niet eens merkt, en waar over die gaauwdieven, zo als ik nu en dan in den fpiegel zie , fchelms genoeg, boe bedekt ook, lagchen. Hoe is het mogelijk, denk ik dikwijls , dat een man als. van veen, eene jonge Juffrouw als keetje, zo boven de huizen kan beminnen! keetje is geen saartje burgerhart zij kan het zelfs nooit worden. Onlangs las ik hierover iet in het fraaje werk; Etudes de la Nature ;ik heb thans het boek niet, doch mijn geheugen zal dat gebrek vervullen , de verftandige fchrijver zegt: „ De liefde wordt gebo- „ ren uit tegeuftellingen" wacht, het is beter dat ik u naar het boek zelf wijze: ik vrees da kracht ziïner redenen \ . .,. u 1 c daarin voorkomen \)< Mïs C/ patsgtaaf , en^ zeg m * l tg>f >Mh»! P^iM* veen alle de bcletf!^.'i.-!o ■v,//^4.'^r."'; ''■< onbeleefdheid, te wèl gevoelt. I I I n tijm, k om binnen 's buis haar leevensciraad afteweeven: zij leezen eenige ftichtelijke boeken, de couranten en nieuwspapieren; Neef is de voorleezer; andere lecture is daar niet bekend : buiten allen ommegang met jonge lieden, (want alle meesters komen daar aan huis,) en geheel onkundig van zulke vermaaken die der jeugd eigen zijn, klungelt hij zo nog al vrij ordentelijk op zijn wegjen voord : zo een borsjeu is overdreven kraak zindelijk en puntig; groet naauwlijks (uit verlegenheid) een meisjen dat zijn germain Nicht niet is; is nooit vrij en praatachtig dan in het gezelfchap van dienstmeiden , naaifters en ftijffters: maar die meermaals zig in hunne huizen geen hair minder wijzer gedraagen dan onze babbelaars, onze losfe wilde jongens, die met hun lijf omgaan als of hét niet llijten kon, en met hunne gezondheid zo roekeloos zijn als met hunne goudbeurzen ; die als zij met hun agttien jaar op collegies loopen , durven zeggen : „ een man als „ ik:" onze borstjens vindt men onder in nachtjaponnen gewikkelde jongetjens , en zijn onze fervetopvouwers, onze jonge janhennen, onze handfehoendraagers, en die met de deftigheid van oude mannen hun pijp rooken: fommigen zijn zo kundig das zij priiltjens uitknippen, en wasfche poppetjens kleeden; zij maaken het porcelein zelf fchoon, en fchikken het, fpijt het beste meisjen, in rang en orde* Ik werkte dit een weinig uit, om u te doen ziett dat ik uwe fchikkelijke borstjens kende : wij zei* ven hebben zo een Joris trcufelaar in onze familie* III. deel* O  210 CORNELIA WILDSCHUT; OF, Uw overgang tot onzen reiziger is handig genoeg : hij zal u knippen naatje ! maak daar ftaat op: en hoe zal dit mijn genoegen uitbreiden ! dit is de man dien gij hebben moet om op uwe wijs gelukkig te zijn : men kan althans van u beiden niet zeggen , dat de liefde altoos met de deur in huis komt: zij heeft het anders bij u overlegd, en is onder den naam van vriendfchap in uw beider harten ingeflopen : weêrfta hem nu zo gij kunt of wilt: de Heer walter zal niet alleen ondervinden dat afwezigheid de liefde doet toeneemen , en wel eens meer op ons hart en onzen geest vermag dan de eentoonige , altoos van onze verkiezing afhangende dagelijkfche verkeering: dit is zelfs waar in de vriendfchap: nooit beminde ik u zo zeer dan fedcrt ik het verlangen om u te zien niet kan voldoen; en waardoor mijne begeerte krachtiger en levendiger wordt —— nog een woord over walter. „ Zie daar evenwel," zeide mijne moeder, „ in „ onze hebzuchtige dagen, waarin de weelde ons zo „ veele onnoodzaakelijke dingen onontbeerelijk ge„ maakt heeft, en des rijkdommen eischt,een jonge„ ling die door zijn huwelijk zijn fortuin niet zoekt te „ vergrooten: hij weet zeker dat de Heer hofman ,, grootcr voorraad van vlijt en degelijkheid bezit „ dan van bank- en cas-geld" dit gaf haat- een zeer uitnemendv denkbeeld van des Heeren walters fmaak, en hart beiden: mijn vader kent hem zeer wèl, en zegt : Dat walter zeer ongelukkig zal moeten zijn , indien hij niet in weinige  de gevolgen der opvoeding. uit jaaren een onzer voornaamfte huizen van commercie zal oprechten : zo gij tijding van hem krijgt, meld het mij , en zo gij aan hem fchrijft, groet hem hartlijk , en zeg hem dat ik zijne vriendin ben; hij zal dat wel verftaan. Wat zal ik zeggen over de partij bij Mevrouw wildschut? ik ben verftomd: ik zou iet dergelijks naauwlijks in een Roman durven plaatfen; oppervlakkige lezers (en daaraan is altoos overvloed,) zouden weldra beflisfend zeggen dit is on¬ mogelijk; dit is onnatuurlijk; dit is te fterk; want deeze vrienden hebben in hun hoofd de juiste maat van het mogelijke; en alles is bij hen onnatuurlijk waarvan zij geen denkbeeld hebben , 't [zij door ondervinding, 't zij door redeneeringen; trouwens, onkunde heerscht , terwijl hat geoefend verftand meermaals twijfelt. Bij gelegenheid dat er eens bij ons over dit onderwerp gofproken werd , Verhaalde een Juffrouw wier geloofwaardigheid buiten en boven alle verdenking was, ons het volgende: Eene buurvrouw van mij, eene weduw, die, om met een klein dochter; tjen, ordentelijk door de wereld te komen, een chitfen winkel, niet van de eerftc grootte, had opgezet, waarvan zij volftrekt beftaan moest, was eene groote liefhebfter van modernen , of grootjasfen: een3 op een avond bij haar zittende , kwamen er nog twee buurjuffers; terftond floeg de vrouw van 't huis een partij voor; deeze twee geen kundige fpeelfters zijnde; vond ik niet goed iet daartegen intebren* O a  212 CORNELIA WILDSCHUT; OF, gen, maar rolde mijn werk bijéén; mij dacht een'S en andermaal, (wij zaten in een kleine binnenkamer,) in het voorhuis eenig gerucht te hooren: het was in de donkere lange winter-vooravonden , en het huis ftond niet in eene der volkrijkfte ftraaten: ik zei het ook, maar men antwoordde: ,,'T is bij „ de buuren; fpeel maar voord: Menel is troef" — „ Vijftig en twintig is zeventig oogcn" „Ze- „ ker buurvrouw! er is iet te doen" „ Het ,, zal de kat zijn , die flecht weer in 't hoofd „ heeft" „ Vier koningen en honderd van ,, aazen; dat is twee honderd en zeventig: o ik ben „ boven Jan!" de meid kwam ook te voor- fchijn met de kaars in de hand, doch weldra keerde zij in de kamer met : „, Och Julfrouw ! Juf„ frouw ! de winkel is bijna leeg geftolen ; het ,, venfter is nog open" de vrouw ftond toen op en ging in het voorhuis , was wat onthutst, floot het venfter, en zei : „ Dat is nu niet an,, ders" ,, Mijn lieve mensch," zei een deitwee vriendinnen, „je bent een geruïneerde vrouw; „ Laaten wij," hernam zij, ,, daar niet langer over „ fpreeken, maar weêr naar binnen gaan; er is immers „ niets aan te doen?" en wat denkt gij naatje dat de chitzenwinkelierfter zeide, toen zij haar begonnen fpel wéér had opgenomen?— ,, Wel nu kom „ aan, daar heb ik met al die opfchudding waar„ achtig vergeten mijn derde te" roemen!" Dit verhaal is letterlijk waar; en zo gebeurd als ik het u mededeel; is er nu echter wel de minfte  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. SI3 Waarfchijnelijklieid, dar een vrouw, eene moeder, eene weduw , eene bijna behoeftige wcduw , dus op den rand van haar ruïne gebragt zijnde, en dat wetende, zal zeggen: „ Wel nu kom aan, daar heb „ ik met al die opschudding waarachtig vergeten mijn „ derde te roemen?" Ik hou niet veel van onze vertellers van anecdotes, om dat zij doorgaands niets anders zijn: doch zulke anecdotes geven aanleiding tot denken , en brengen het hunne toe , tot de nog onbefchrevene wijsgeerige hiftorie van den menschlijken geest : de zedelijke wereld is misfchien al zo rijk, in voor ons geheel onbekende verfchijnzels , als de natuurlijke; maar die weinig weet kan weinig vergelijken , en die weinig kan vergelijken, kan bij gebrek van denkbeelden, maar een klein eng ketentjen van redeneeringen vormen: of hij des de bevoegde rechter wel zij om te oordeelen , wat al en wat onnatuurlijk is , wat al of niet mogelijk is dit is voor mij nog zo klaar niet, als wel, als ik met u overtuigd ben dat onze vriendin op den kant van haar bederf wandelt. Doch is het niet gemaklijker iemand van eene ondeugd terug te leiden, dan een charakterloos mensch met weinig verftand, denkbeelden te geeven van geluk? evenwel ik zal het waagen, en een' brief aan haar in den uwen influiten; meld mij hoe zij dien ontving, en of gij eenige goede uitwerking daarvan wacht: mijne moeder beveelt mij u van haare achting en genegenheid te verzekeren, en verlangt neV O 3  814 cornelia wildschut j of, veris mij zeer dat gij eens op een' vrijdag met mijn vader voor eenige dagen buiten kwaamt niemand is meerder uwe vriendin, dan saartje sadelaar. TWINTIGSTE BRIEF, Juffrouw anna hofman, aan den Heere reinier walter, D aar ik, mijn waarde vriend! eenmaal zo goed of zo zwak was van mij minder of meerder onder uwe voogdij te ftellen , en met onnavolgbaar geduld , nu en dan een geheelen brief van u las, overlas en overdacht, zou het mij nu niet wel ftaan, (en ook niet wel bevallen,) uwe brieven niet te leezen, doch, dat iet meer dan niets-met-al zegt — beantwoorden; evenwel wat zal ik zo al veel fchrijven ? nieuwtjens! o die zijn meest allen uwe aandacht onwaardig; wat zegt gij van die onderfcheiding, uwe aandacht! flapperloot ! dat beduid wat meer dan de handdruk eener coquette ! als zij in 't hoofd krijgt, om ook deezen zotskaps aan haare zegekoets door alle de Amjleldamfche asfembldes medetevoeren ! uwe aandacht , Mijnheer walter ! om des uw deftigheid niet door nieuwsgierigheid in  de gevolgen der opvoeding. 215 gevaar te brengen, om iet , uwe aandacht niet waardig , dan voor zo verre gij het in een' brief van mij aan u mogt vinden ; (doch dat reken ik nu niet mede,) zal ik deezen brief beginnen met eene zeer wijze wereld- en mensch-kundige aanmerking , die, indien zij uwe en onzer fexe, al niet tot eer, echter tot leering kan yérftrekken-; zij beiïaat hierin . . . daar word ik afgeroepen, om, zo als uw vriend de groot dat noemt , het ftollijke deel onzer zamengellelde Natuur te verfterken , met nieuwe voedende deelen : vroome lieden van de voorige eeuw , noemden dat deel, weet gij, de ezel; en vader luiken zegt: „ Het bed werd tot gemak gefpreid, Waar op den ezel maklijk leid, „ Dat looze en booze dier der zonde . . ." ik kom! ik kom! . . . doch dit is mij te ezelachtig .. . het ftofllijk deel gefterkt zijnde, ga ik u de beloofde aanmerking mededeelen ; zij is deeze: „ Hoogmoed is het groote beweegrad van alle de „ bedrijven die bedreven worden in alle lauden, „ tijden en voorvallen;" of wilt gij een ander beeld? „hoogmoed is de hoofdbron van alle mensch„ lijke daaden;" en dit moet Monüeur le Duc de rochefaucoult mij niet kwalijk neemen ; hoogmoed, geen eigenliefde, doet ons werken; hij bebeituurt niet flechts onze in 't oog vallende, onze groote loflijke bedrijven , maar hij zet ons ook O 4  2IÖ CORNELIA WILDSCHUT; OF, aan om beuzelingen en verkeerdheden uitteoefenen: om dit te bewijzen, zonde ik een heel boek kunnen fchrijven ; doch dewijl gij mij, met zo veel wijsheid , het boekenmaaken hebt afgeraaden, in een tijdperk dat men alleen losfe blaadjens leest; 't zij bij gebrek van munt, of om dat het verzwakt verftand , niets dan ligte fpijs kan verteeren, dit is het zelfde: ik zal daarom maar twee voorbeelden aanhaalen. Waarom zijn zulk een menigte onzer rijke of aanzienlijke lieden , die door een weinig hoofdpijn , of eene indigeftie, veroorzaakt door onmatigheid en vadzigheid , naar het zeggen van onze Doctors van de mode , gevaarlijk ziek ? waarom zeggen deeze geleerde Heeren, als zij bij eene rijke éénige dochter geroepen worden, die door zelfverveeling en vapeurs magtloos in haar fauteuil zit; „ Deeze jonge Dame heeft eene ijsfelijke zenuw„ ziekte, en de gevolgen kunnen doodlijk zijn ? " waarom anders, dan om de grootfte denkbeelden te geeven van hunne medecinaale bekwaamheden, die hen in ftaat ftelt, om lijders, welken reeds op de grenzen des doods ftonden, gezond en frisch in het leven wcdertebrengen; want naar de grootheid der kwaal berekent men de kundigheid des Doelxtrs: hoogmoed , hoogmoed alleen opende zijne wijze lippen: waarom fchrijft de bedaarde walter , vóór een kort briefjen zulk eene lange voorrede , waarin hij klaagt over de ongelegenheid waarmede hij moet worstelen zal hij een weinig fcruïjven; over de volle ka-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. tl? iner, het gewoel en geraas, over het gèduurig rammelen van crelis, de ongemaklijke vensterbank , het regenachtig weêr, fiecht papier, ftompe pen, en bleeke inkt ? niet ik , maar zijne hoogmoed heeft belang bij dit alles ; het is om dat ik zoude zeggen; mijne handen driftig opheffende : „ Is het „ wel mogelijk , een zo goeden brief te fchrij„ ven, in zulke omftandigheden cn met zulk mifc„ rabel gereedfehap!" wel nu, mijn vriend, ik fua dan voor 't hoofd geflagen , dat een jongman van, ' uw verftand, „ Zulk een zakelijken, veel behelzen„ den brief, daar ter plaatfe heeft kunnen opftel„ len, leesbaar fchrijven en afzenden! en als ik uwe „ fchoone losfe letters befchouw, moet het iemand „ van uwe geloofwaardigheid zijn, en een zo groot „ vijand van borduuren , om mij te kunnen doen „ gelooven, dat gij niet met een pen als een zwa,, velftok gefchreven hebt;" zie daar, hoe gij reeds aan den winst zijt; gij hebt niet Hechts iet gefchreven dat mijne aandacht , maar dat mijne verwondering heeft opgewekt ; ik zal nu dien brief beantwoorden. „ Vóór uw vertrek hebt gij met mijne goekeu„ ring u aan mijne waarde ouders verklaard :" het is wel zeer beleefd, van u> mijne goedkeuring verzocht te hebben: de Démon , Hoogmoed; is zeker ook in mij gevaaren, toen ik u die vrijheid gunstig verleende; want wat recht heb ik om u zo eene vrijheid te geeven of te weigeren? ,, Dat zulks hen 05  2l8 CORNELIA WILDSCHUT; OF, „ niet onaangenaam was;" o dit geloof ik zeer wel; mijne ouders, hoe ouderwets, vroom en eenvoudig zij daar ook heen loopen; (of liever bcdaardlijk voordftappen,) hebben ook van den verboden boom gefnoept, en hoogmoed heeft hen meermaals , ook als zij het niet vermoedden, oud beet; want wat, bid iku, itreelt onzen hoogmoed zo zeer, dan blijken van een uitfluitend onbepaald vertrouwen ? ja, zo als de Taalzuiveraars, en puik puik Poëeten het noemen; wanneer men raad leeft met ons? „ Hoe gelukkig zoude ik zijn, indien gij „ over deeze mijne voorftelling uwe gedachten ge„ liefdet te laaten gaan;" gij hebt mij meermaals geraaden alle mijn fchrijvens in profa en vers, in een geheime lade van mijn bureau wegtefluiten , om er in mijn ouden dag onverwacht mede in de ■ wereld te verfchijnen , zullende zij dan door mij verbeterd , met glans ontvangen en met goedkeuring gelezen worden; gij zoudt misfchien nog liever, als ik dood en weg ben, de uitgever daarvan zijn? om mij des te zekerer te beveiligen voor al die bullebakken, die gij mij eens al vrij natuurlijk afbeeldet. Hiertoe heb ik ook befloten, en er zal geen enkeld klink- of punt-dichtjen, geen enkelde fikkepit ' van een blijfpelletjen, geen twee letters van het boek zonder titel, zon of maan zien, voor ik ten minften eene jonge Juffrouw ben van 60 jaar en een dag; ten zij ik ongelukkig, in de wettige overmagt viel  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 2VJ van een' Dichter, die zelf in ftaat was, ten mijnen roeme, eene kabale te werven , en ieder naar zijn fmaak of behoefte rijklijk te beloonen , want dan fta ik er niet voor in, dat ik dit wijze voornemen zal kunnen volgen; doch dewijl ik niet geloof, dat zo een man van vermogen, en tevens Dichter zijnde , mij ten deele zal vallen , verzeker ik u , dat deeze eeuw zig zo weinig in mijn licht verheugen, als mij benijden zal, om dat ik misfchien den een of anderen in den weg fta met mijn licht: gij weet, in 't land der blinden is éénoog koning? Ik heb al eens overdacht , of ik het in geval van nood met mijne handwerken, die ik bemin, niet zoude kunnen klaaren ? en ik zie, zeer wèl; ik behoef des daar niet voor te zorgen , indien ik in den maagdlijken ftaat blijf: zo ik in het huwelijksverbond trede , en eene vruchtbaare moeder van zoonen en dochters worde, dan kunnen die na mijn dood met een boekverkooper kibbelen, over het armhartig ftuivertjen copiegeld ; ten ware deeze mijne fpruiten, of te rijk, of te dom waren, om zig met het uitgeeven van haars moeders nagelatene fchriften veel te bekommeren — Nu wéér eens in den brief gekeken. „ Ik wenschte maar de minfte verzekering te „ hebben , dat gij mij in mijn afwezigheid niet „ vergeet:" hoor jij eens hier , fmjeur ! wilt gij wel gelooven , dat dit mij gevoelig zoude beledigen , zo ik niet overdacht , dat gij dit fchreeft in een volle kamer, op een ongemaklijken venfter-  »s© cornelia wildschut; of, bank, en onder het geduurig gerammel van kees? houd gij mij waarlijk, zoude ik gevraagd hebben, voor zo een beuzelaarfter? dit heb ik niet verdiend: maar zo als ik zeg , de omftandigheden verfchoonen u, en ik zal de goedheid hebben u te herinneren , dat ik even zo wel mij zelve als mijne waare vrienden zoude kunnen vergeetcn. Maar, Mijnheer de zedemeester! mijne dankbaarheid aan uwe lesfen maakt zig des omtrent andere vrienden buuren en bondgenooten ondankbaar ; hiertoe heb ik te wel mijn voordeel gedaan met uwe gefprekken, vennaaningen en berispingen ; ik zie wel degelijk met vermaak zulke hupfche knaapen, die omtrent mij dezelfde gevoelens koesteren,, als mijn afwezige vriend walter; hoe komt gij, die anders zo gul en edelmoedig zijt, toch zulk een Egoïst ? antwoord op deeze vraag. Toen ik een klein meisken was , kwam ik veel bij een oude Tante van mij, en die vermaande mij altoos: „ Van ieder te fteelen, en ieder het zijne „ te laaten;" dit doelde , weet gij, op de leerzaamheid : de dankbaarheid kan ook haare erkentenis aan alle haare weldoeners fchenken , zonder dat de> eene door het geen den anderen krijgt benadeeld wordt ; doch de zucht om overal de eerfte perfoon te zijn, is al weder een trek van hoogmoed; evenwel, om u zo weinig mogelijk te ontrusten , en om uwer zwakheid te hulp te komen , wil ik er nog wel bijvoegen, dat ik onder mijne vrienden niemand ken , die dezelfde gevoelens als de Heer  DE GEVOLGEN DER. OÏVOEDINC. 221 walter omtrent mij koestert: daar zijn er, of zo als de puikpoëeten fchrijven, daar is.er , onder de menigte die ik zo te hooi en te gras zie, die veel gunstiger denkbeelden dan gij voor mij fchijnen te hebben; zij zeggen mij in een half uur tijds meer lofredenen over mijne bekwamheden dan gij mij de honderite part zeidet , in al dien tijd dat ik gemeenzaam met u omging.; die mij meer hoogachting , meer vriendfchap getoond, ja zelfs gegeven hebben , dan ik ooit zonder vermetelheid van u zoude durven hoopen : wat meer is; zij hebben mij nog nooit eene onaangenaame waarheid gezegd, zelfs niet twijfelachtig en op de beleefdfte wijs; hoe zeer zij in deezen met u verfchillen, laat ik liefst over aan uw welwikkend oordeel. Doch, om u wat optebeuren, kunt gij verzekerd zijn , dat gij juist om dat verfchil met uwe behandeling veel meer bij mij gewonnen dan verboren hebt; en in deeze verzekering, vind ik zeker mijn eigen voordeel! ik toon immers , dat ik genoeg gezond oordeel heb, om een waar, oprecht, eerlijk vriend te onderfcheiden van een' beuzelaar, of een' vleier? evenwel , beeld u nu niet te veel in; mijn hart is veel meer gehecht aan mijne vriendin , dan wel aan mijn' vriend; dat is, dat ik saartje sadelaar in mijn hart den rang geef voor reinier walter: duidelijker kan ik mij niet uitdrukken; gij kent haar genoeg om mijn fmaak, en rechtvaardigheid goedtekeuren ; dit hemelsch meisjen, (zo als van arkel haar noemt,) dit hemelsch  422 CORNELIA WILDSCHUT; OF * meisjen, is geboren voor alle de ftille , de oprechte, de zuivere genoegens der vriendfchap7, en heeft, zonder ooit voor mij te prediken , mij veel meer mijner dwaasheden en gebreken doen zien, dan ik buiten haar welligt in de dertig eerlte jaaren van mijn leven zoude ontdekt hebben. Haare deugd is zo zacht en zo minzaam als haar gelaat , en niets kan u ee» denkbeeld geeven van haar fijn, vast, doorziend oordcel, dan haare oogen, de waare afbeeldzels eener fchuldelooze ziel: o walter ! welk eene vriendin heb ik ! hoe zeer ik echter door haare verdienden opgetoogen ben, zo zal ik u als uwe vriendin nooit kunnan toewenfchen dat zij uwe vrouw mogt worden : indien zij uw deel wicrd, dan zond gij zo zeer in dit aardfche leven gekluisterd en verdiept raaken , dat gij uwe bcftemming, en de voorbereiding daartoe, töt een volgend leven zoudt vergeeten en verzuimen ; dan zou uw huis voor u eene nieuwe aarde zijn, waar in vrede, liefde en gelukzaligheid elkander zouden omhelzen. Ten vervolge* Sedert ik dit bovenftaande fchrcef, lag ik de pen wat neder, want ik fchrijf doorgaands in vrije oogenblikken, en die kan ik mij niet altoos bezorgen: onder het verrichten van mijne huislijke bezigheden , viel mij iet in dat ik u ga mededeelen. Als ik overdacht dat de gezondfte mensch tog  de gevolgen der. opvoeding. S23 aan toevallen onderworpen blijft; dat voorzichtigheid in het beftuur zijner zaaken, niet altoos met overvloed bekroond wordt, indien ten minfie achterdocht en hardhartigheid geen waakend oog mogen houden ; dat de huislijke rust en vrede, dikwijls door anderen van buiten inkomende kunnen geftoord, ja op den rand haars bederfs geftoten worden , dan dunkt mij, bij nadere overweging , dat 'er nog al-. toos in uw huwelijk onaangenaams genoeg zal overblijven , om u te herinneren dat dit leven geenzins de rustplaats is j en dus heb ik van deezen kant niets te vreezen : daar nu niemand van alle mijne bekenden, Juffrouw sadelaar beter verdient dan de Heer walter , zoude ik u dit huwelijk veilig kunnen aanraden. Verwonder u niet dat ik zo ernftig fchrijf; ik denk thans als onder den helderen hemel der deugd, door geene dampen der driften bewolkt : met één woord Juffrouw sadelaar heeft mij daar zo even een bezoek gegeven, bij gelegenheid dat zij een oogenblik uit haarhuis zijn moest; zij is ook reeds vertrokken ; maak de3 geene te voordeelige befluiten omtrent mij uit deezen ernst; ik ben al reeds afgedaald, en leef en zweef als naar gewoonte in den lagcren, met wolken vervulden hemel, waarin driften en dwaasheden zo veele ftormen en onweders verwekken, en waarin wij door deeze middeftof de voorwerpen geheel anders zien: ik wil eenvoudig zeggen, dat naetje hofman zelve de pen zal opvatten in haar' natuurftaat.  2S4 CORNELIA WILDSCHUT; OP, ,, Het dunkt u dat gij veel geruster waart toen „ gij mij dagelijks zaagt;" dit is zulk een gewoon verfchijnzel, dat gij uw 1'chroomvallig, twijfelachtig., mij dunkt, wel had kunnen achterlaaten: wie, bid ik u , is niet geruster in het daadlijk bijzijn der geenen die hij als zijne vrienden eert en bemint, dan wanneer hij zig op eenen verren affland ophoudt? „ Waarom heb ik zo lang gedraald, enz. „ enz." mijn hemel walter! wat begint gij, en wat begin ik ook niet , daar zo lang bij uil te ftaan ? wat kan ik op die vraag ontwaaren ? misfchien , is het maar een zedig en aandachtig zelfonderzoek ? Doch zo die vraag aan mij gericht zij, dan moet ik antwoorden, dat ik nog nooit daar over gedacht •heb ; ja dat uw aanllag op mij, mij zeer onbedacht ondernomen voorkomt { niet om dat ik geen geld heb, en ook niet te wachten heb, want ik weet tog dat gij het geld niet ten koste van uw geluk beminnen kunt; en om dat gij zeker nooit trouwen zult dan uit eene welberedeneerde liefde; maar om dat ik niet in 't hoofd krijgen kan , dat gij voor mij zo eene foort van liefde kunt opvatten, ja naauwlijks kan gelooven dat u dit een oogenblik waarlijk ernst zij. Welk een verbaasd onderfcheid is er tusfchen ons! gij geheel-en-al onder de gehoorzaamheid der bedaarde reden, en aan den dienst der deugd toegewijd; ik vrolijk , luchtig, net alles op zijn naauwst afvveegende ; zeer gevoelig, en propvol kleine ge* brG*  - t de gevolgen der opvoeding. 225 breken, hoe van harten ik ook de deugd eerbiedig, en wil op zijde blijven: gij mij beminnen! mij die u zelfs als vrouw niet behaagt ; een vrouw , die niet alleen veel leest, maar, en dat is nog erger, veel overdenkt ; een vrouw die verzen maakt, en zedekundige verhandelingen fchrijft ; die derhalven niet in den fmaak van eenen walter vallen kan; en die , aan haaren kant, ter zinfpreuk hebbende , brood en vrijheid, niet zal belluiten om haare neiging voor zulke beuzelingen optegeeven, om in het huwelijk gekluisterd te worden. Ik wil niet dat gij eene gade voor u zoekt onder onze vrouwen, die naauwlijks leezen, en zeer zeker noch fpelden , noch fchrijven kunnen ; niet onder onze vrouwen , die haar voor-den-middag met laat opftaan en lang ontbijten, verbeuzelen, en het overige van den dag zo weinig haare handen als hoofden , bezigheid, die eenig nut kan voordbrengen , laaten verrichten ; die noch goede huishoudfters , noch verfbmdige moeders zijn of worden kunnen; neen, daar zult gij ook al niet te recht komen. En denk eens , indien gij in verdenking komt dat gij mij bemint, hoe zal men voor u den neus optrekken ; u uitlagchen om dat gij eene favante trouwen wilt: zo een geleerde vrouw, zal men zeggen , moet een floddervos , onhandig , eene verwaarlooster zijn , want zij leest en fchrijft meest altijd, enz. het zal u niets baten dat gij dit beantwoordt met: „Juffrouw hofman oefent haar' geest III. deel. P  s.o.6 cornelia wildschut; of, „ in die uuren dat haare berispfters te bed lig» „ gen, voor het toilet zitten, fpeelen, of niets ter „ wereld doen ; haare moeder is over haar vol„ daan; zij verzuimt niets, zij beftëedt alleen haar „ uitgefpaarden tijd in zig te onderwijzen:" of is het ook uit zucht om mij te verbeteren, en dus op de lijst geplaatst te worden waarop abraham rijzig zulk eenen roemrijken naam is toegewezen ? als vriend hebt gij dit gewigtig werk ondernomen, en als zodanig zult gij er al de eer van genieten; ten minften bij mijne moeder, die fomwijlen zegt : zie naatje , dit is even zo veel, maar federt gij het met onzen Mijnheer walter zo ééns zijt, hebt gij veel minder kuuren in uw hoofd, en zijt veel meer naar mijn' zin — o wist de goede vrouw dat het mijne vriendin sadelaar is, aan wie ik deeze verpligting heb ! hoewel zij bekent dat het een zoet nulfeltjen is. Luister nu eens walter ! indien gij in goeden ernst , (naar rijp overleg is onmogelijk,) befloot, om met mij al uw leven te hasfebasfen; indien gij, uw geluk moede, van ftaat wilt veranderen , door u met mij , (ter oefening van geduld en lijdzaamheid ,) te verbinden; en indien ik ooit, in een vlaag van vertwijfeldheid , kan refolveeren , om mijn Gouverneur Generaal te trouwen , en des altoos , ook als ik zelfs grootmoeder zijn zal, kind te blijven , dan moet gij eerst nog meerder kennis maaken met mijn saartje ; zo gij als dan voor de Franfchen of Engelfchen durft belooven, dat  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 227 gij mij* niet alleen boven alle vrouwen bemint, maaf ook al uw leven door zult blijven beminnen . . . dan ! wel dan zullen er door uw fchuld daar ter plaatfe zelve zeer onwaardige denkbeelden mijn nieuwen meester betreffende in mij opkomen ; ik zal dan denken dat uwe fmaak niet zo goed, cn uwe voorzichtigheid niet zo groot is als ik mij had voorgefteld. „ Gij hebt u niet eerder aan mij als minnaar, „ (een mal woord om natefchrijven!) verklaard; om dat gij onzeker waart, enz. enz." dit antwoord is van een goed foort , en zo voorzichtig dat het uw credit bij mij weer ten vollen verfterkt, het welk een grooten krak gekregen had door uwe aanfpraak op mijn perfoön. ,, De laatfte gefprekken met mij gehouden, heb* 5, ben meer dan ooit overtuigd dat ik eigenlijk de „ waare vrouw , (de waare Jan-klaasfen) voor u ben;" hebt gij mij niet wel meer , maar (pour l ire) gezegd: ,, ik wil van een kind leeren ? " kom aan, leer dan nu eens van uwe dochter of pupil, al zo als gij mij noemen wilt : befluit toch nooit, cn vooral niet in een zo gewigtig ftuk als het huwelijk , uit gefprekken; men leert dikwijls de praaters uit hun gekout, als de auteurs uit hun gefchrijf kennen; of minnaars uit hunne eeden; niet om dat deeze goede lieden huichelaars zijn ; maar om dat een belangrijk onderwerp, waar over men fpreekt of fchrijft , altoos onzen geest eenige graaden boven zijn gewoone peil opwindt; wij zijn dan zo geheel P *  223 cornelia wildschut; of, daar mede vervuld dat men veel verftandiger fpreekt dan men in het gemeene leven doorgaands zelf handelt: wijl de oefening van wèl bewezene grondregels ons veelmaals geheel onverwachts en onvoorbereid aan boord klampt ; wel eens in gemelijke, afzwervende luimen, in een ongemaklijk humeur, door de driften van anderen veroorzaakt; hier is des geene geveinsdheid; hier is zwakheid. Ik heb meermaal van zeer deftige matroonen hooren beweeren , dat niets een jongeling meer befchaafd en menschlijker, dat is , gefchikter tot de zamenleving maakt, dan de dagelijkfche verkeering met uitmuntende vrouwen, dat is, met vrouwen die alle de natuurlijke deugden, al het blijmoedige , het minzaame haarer fexe bezitten, en een befchaafden geest, verfierd met kundigheden, der vrouwen betafnende, hebben; die wellevend zijn, dat is, ieder op de beste en beleefdfte wijze wcetcn te behandelen , en dus nog iet meer dan de etiquette van haar eigen land geleerd hebben; oordeel des hoe mijn begrip van uwe groote voorzichtigheid gedaald zijn moet, toen ik las: ,, dat ik uit alle vrouwen, u bekend, „ die ben met wie gij het allergelukkigst zoudt „ kunnen leeven: " indien gij immers mijne vriendin sadelaar kendet, zo als ik haar ken, zoudt gij moeten toeftaan, dat gij te voorbaarig in dit befluit waart; want dan zoudt gij naauwlijks een dragelijk lot met mij kunnen hoopen , of ik verklaar uwe begrippen van huwelijks geluk voor letters , en zo al niet voor ziel-, zeer zeker voor rust-verftoorende  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 220 gevoelens; „ O, hoe wint gij door nader gekend te worden!" dit is wel eene zoete vleierij; doch zij is echter wat op den manlijken toon ; en ik hoor u veel liever als mijn zedenmeester , dan als minnaar fpreeken : ik beken dat ik in ons laatst gefprek u de gevoelens van mijn hart meer dan nog ooit gctoonU heb; dit vertrouwen verdient gij als mijn waare vriend ; gij zijt er mij des geene de ■ minste erkentenis fchuldig voor; het was het loon uwer menigvuldige liefdediensten , en beleefdheden mij zo veele maanden achter een bewezen : waardeert gij mijne vriendfchap , blijf dan in uwe bediening bij mij; als mijn beste vriend bemin ik u, als complimentmaaker kan ik u niet dulden; ja nog | minder dan alle die dagelijkfche fchoonpraaters, die 1' ècn meisjen , als zij maar niet foei lelijk is , ligt | wat wisjewasjes kunnen voorzeggen: geloof mij, u } aanzicht dat zo weinig, als mij het paarsch lint, I 't welk gij eigenhandig van mijn' hoed naamt, I om dat geen bruinet duistere kleuren draagen moet: i in 't voorbijgaan, wie zou zeggen, die u daar zo | bedachtzaam, zo ftemmig op uw comptoir ziet zitten f werken, dat gij zo veel gout had! ik zgg: allcj: maal menfchen ! „ de gevoelens die gij voor mij ij „ hebt, kunnen door vriendfchap alleen niet voldaan I „ worden;" nu leg ik in verbaasdheid de pen eens neder; dit lijkt nergens na. P 3 i  £33 CORNELIA WILDSCHUT ; OF, Ten vervotge. . Is het de Heer walter die dus fpreekt —die dus , eh dat is erger , die dus fchrijft? moet ik u dan op mijn beurt catechifecren? 't is wel; wees geheel aandacht; ik zal zeer kort zijn: dewijl de gclukkigfte mensch in dit leven alfe zijne begeerten nooit kan voldoen , en hij de gelukkigfte is, die minst van de uiterlijke toevallen afhangt, vermaan ik u ernftig, Heer te blijven over uwe driften . . . maar ik fchaam mij, dat ik zulks aan een zo weldenkend man moet herinneren! de vrolijke luchtigheid van mijn hart , maar wel degelijk mijne, rede zijn dood vijanden van klaagers over beuzelingen ; en wat is toch een blaauwe fcheen, dan een beuzeling? ik km dat gekliem en gekerm over' geringe rukjens in den wind onmogelijk uitftaah ; er is zo weinig overeenkomst tusfchen de oorzaak en het uitwerkzel, dat ik er geen de muitte billijke harmonie in kan ontdekken; het walgt en ttuit des mijn zedelijk gehoor even zeer als een ellendig ttraatliedjen , uitgegierd door eene onzer AmJleldamfche liedjenszangfters, wanneer die ons het zwaare recht, ofte juftitie enz, opfchreeuwen; menfchen die gezond zijn en fterke zenuwen hebben, te zien bekkentrekken over een geweldig geraas, het gejuich der kinderen , of het gefchreeuw van fmoufe kooplieden ; menfchen die 's jaars twintig duizend guldens te verteeren hebben, te hooren klaagen, ais zij in hun huis een pot of pan die geen  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 23c fchelling kost zien breeken; te hooren klaagen , wijsgeeren die eene lang uitgerekte, bleeke, benaauwde tronie zetten, om dat een meisjen niet goed vind hunne billet doux te beantwoorden , doen mij altoos recht fmaaklijk lagchen; 0 he! ik bewaar mijn medelijden , mijne oprechte deelneming in het lot mijner medemenfchen, voor gelegenheden van meer belang, en dan verzaak ik nooit troef. ,, Uw klaagen zal in reiën veranderen, indien gij ,, u maar fchemerachtig kunt vleien, dat ik over u „ nog een weinig anders denk dan over een vriend;" gij zult uw zin hebben: ik verklaar u, niet fchemerachtig , maar zo helder als de zon op den middag , dat ik voor* u nog geheel andere gevoelens heb dan voor een' vriend, en die de lieve gemeenzaame vriendfchap inboezemt ; want ik nader u fteeds met ontzach en eenigzins beteuterd; ik moet altoos een reis of twee , hem, hemmen! en het kost mij altoos iet, recht minzaam en gelijk op te handelen; dit, maar gij fchijnt op dit ftuk bedroefd zwak van geheugen — dit heb ik u altoos getoond en wel duizendmaal gezegd; nu, wees gerust, ik denk over u nog wat anders, vervolg dan uw rust welgemoed: ik geeve u deeze vertroosting, „ als „ teerkost op uwen weg." De gunstige berichten van orestes de groot geeven mij het uiterfte vergenoegen, zo wel om den armen fchelm , als om zijne degelijke ouders; en om een paar douzijn lieve meisjens daar nog bij; gij zijt een waare toverdoctor indien gij hem geP 4  63* cornelia wild5c 11 ut, of, zond van lijve , ende wèl bij den hoofde aan de maatfchappij weerom levert : ik heb een geestig man eens hooren zeggen: „ daar gaat in de heele „ wereld zo veel niet verlooren als arme lui's kin„ deren verftand:" doch mij dunkt dat ik er wel bij mag voegen , dat rijke lieden dikwijls talenten bezitten die zij niet ontwikkelen kunnen: wat zoudt gij een uitmuntend vader in een dol- of gek-huis hebben kunnen worden , zo 'uw beftemming niet door den koophandel in de war gejaagd was ! dat hij reeds een aangenaam reisgezel is geloof ik; want in den ftaat zijner verrcgaandfte zotheid was hij mijne levendige Encyclopedie, of, wilt gij, mijn draaiorgel, die volftrekt en met groote naauwkeurigheid alle die wijsjes uitgaf die ik wilde, en wist dat in hem waren. Ik zal nog deezen dag zo eene blijde tijding aan zijne vroome naauwgezette moeder brengen ; „ ik „ moet Juffrouw sadelaar voor u omhelzen;" o van harte gaarne, en dat wel zonder daarvoor van n de incasfeering te wachten — Over Juffrouw wildschut heb ik zo veel te fchrijven, . dat ik niet kan befluiten dit te beginnen; weet alleen dat alles daar verkeerd blijft gaan, en dat keetje zeer nabij haar ongeluk is — De brief is zo vol gefchreven dat ik naauwlijks mijn naam kan tekenen; twee letters dan alleen, A. H.  de gevolgen der opvoeding. 233 EEN- EN- TWINTIGSTE BRIEF. JuffrOUW sara sadelaar , üün JllfftOUW cornelia wildschut. mejuffrouw , zeer iiartlijk geliefde vriendin ! 'JL oen ik u zeide dat ik voor eenige maanden met mijne moeder, om haare zwakke gezondheid , naar buiten ging, beloofdet gij mij meermaal te zullen fchrijven; en dit was te aangenamer voor mij, om dat ik geloofde dat deeze belofte zo wel uit uw hart als uit uw verftand voordloeide ; het is toch {tredend als men ziet dat onze afwezigheid ons niet bij lieve vrienden uit het geheugen wischt, en eene vriendlijke briefwisfeling brengt ons als 't waare, in het lief gezelfchap onzer van ons gefcheidene- vrienden terug; tot nog toe hebt gij evenwel aan die gulhartige belofte niet voldaan : doch zie eens bid 1 ik u , hoe behendig onze eigenliefde is! verre van dat ik die nalaatigheid zou toefchrijven, aan veranderlijkheid van uwen kant, bepaalt zij mij op uwe omftandigheden ; en zegt : ,, Juf„ frouw wildschut heeft tot nog toe den tijd „ niet gehad om aan haare beloften te voldoen." P 5  234 cornelia wildschut; of, Zij zoude ook wel gelijk kunneii hebben : jonge Dames die in uwen fmaak en in uwe omftandigheden leven , hebben alle daag meer omhanden dan zij af kunnen ; maar dewijl ik deeze verfchooning niet heb, vooral federt ik Buiten ben , weinig lieden zie , en meer omga met bloemen en boomen, dan met menfchen, ga ik er mij eens toe zetten en een recht langen brief aan u fchrijven; indien zulks verfchooning vereischt, dan beroep ik mij ook op mijne omftandigheden, en ik twijfel niet, of uwe mij zo welbekende infchikkelijkheid zal daarmede voldaan zijn; ja zulks ook toonen door een vriend-lijk antwoord op deezon. Onze vriendin hofman meldt mij, dat gij zeer welvaarend zijt , en eenigen tijd bij u eene zeer geestige Dame logeerde, in wier gezelfchap zij zig meermaal bevondt : niets is zeker aangenaamer dan den ommegang met lieden, die niet alleen ons den tijd vermaaklijk helpen doorbrengen, maar van wien wij, als jonge lieden, ook een goed voorbeeld kunnen erlangen; wat maakt toch fterker indrukken op ons, dan het goede voorbeeld, dan de verftandige onopgefierde gefprekken , met eene waare vriendin? het is daarom, dat er aan de keuze eener vriendin zo veel gelegen ligt : maar indien wij ons hebben laaten verrasfen door aangenaame uitwendigheden," zullen wij weldra zien , dat wij ons overijld hebben, en men kan het niet moejelijk vinden van zijne dwaaling terug te keeren. Gij weet wel, lieve vriendin, dat men in brie*  de gevolgen der opvoeding. 235 ven van deezen aart mag fchrijven het geen ons voor den geest komt , en waartoe men meer of min aanleiding heeft ? van die vrijheid bedien ik mij , en wacht hetzelfde van u; doch een nieuws dat mijn vader , die alle week Buiten komt , mij verhaald heeft, evenwel maar als een algemeen gerucht, is, dat de Heer van veen, met wien hij veel ommegang heeft, en veele affairen, u ten huwelijk heeft gevraagd ; doch onze vriendin voegt er bij, dat zij daarvan verzekerd is. Ik bemin u veel te oprecht, om u , tusfchen ons, geen geluk te wenfchen met deeze uwe overwinning! het is ontegenzeggelijk dat de keuze van een verflandig deugdzaam man ons tot even groote eere ftrekt, als zijne keuze hem ter eere ftrekt die een meisjen van verdienste weet uittevinden, en zig aanbiedt om haar door dit leven te geleiden. Mijne lieve vriendin! zo men de waardij van zo eenen man recht weet te fchatten, en te gelijk, in dien man den beminnenswaardigen vriend kan befchouwen, hangt het dan niet geheel-en-al van onze keuze af, om gelukkig , duurzaam gelukkig te zijn ? Hoe aangenaam moet dit verzoek niet zijn aan een' vader die u bemint ; aan eene moeder wier liefde voor u , haare eenige dochter, geene paaien kent! hoe veele jonge Juffrouwen worden ongelukkig , om dat zij door de fchijnfehoone ondeugden verleid zijn, van hem die geen ander oogmerk heeft s  23Ö CORNELIA W I L O S C H ü T J OF, noch hebben kan, dan het voldoen eener woeste drift, of een wel uitgerekend eigenbelang! Welk een geregeld plan van geheel andere' ph> ten , zult gij nu welhaast te volgen hebben ! nu zult gij geheel u nog onbekende neigingen ontwikkelen; gij zult overdenken dat het heef wat anders is, jong en ongetrouwd in het ouderlijke huis onbezorgd te leven , dan gehuwd te zijn met een' man , die alle uwe achting en liefde dagelijks al meer zal verdienen. Welk een verbazend onderfchcid moet gij niet zien, tusfchen onze jonge Heeren van de mode, cn zo een degelijk man ! gij , lieve keetje , had dikwijls , denk ik , gelegenheid om te' kunnen vergelijken : ik heb mij altoos verheeld , dat een 'ligte knaap , zonder beginzcls en*zonder reden , die meer zondigt met koel overleg , dan naar een, door hem aangenomen leerftelzel, nooit waare liefde voor een eenige vrouw gevoelen kan;, cn daaruit leerde ik altoos die wufte fnapachtigheid , dien vloed van complimenten af, waar door hij bij de zottinnetjens opgang maakt , zo hij dit van belang oordeelt; mij dunkt, dat indien ik meer in de wereld geleefd had, cn des ook in de gelegenheid geweest, om mij omringd te zien van zulke fnappers , ik zodra ik alleen was~, eens voor mijnen fpiegei zoude getreden zijn, en mij zelve gevraagd hebben: is het ook waar, dat ik zo fchoon ,zo bevallig ben ? ftraalt er zo veel ziel door mijn gelaat f zo  de ge vol gen dek. óp voeding. 2.37 veel geest uit mijne oogen? vervolgends, zoude ik mij zelve onderzocht hebben, en gevraagd: bezit ik zo veele talenten en in zo groote volkomenheid? en wat zou het gevolg geweest zijn , dan dat ik een mij befpottend vleier had gevonden, in den onbefcheiden toejuicher? Ik zou hebben moeten denken , is deeze man waarlijk een man van verftand? is hij een bevoegd oordeelaar over talenten en verdiensten? wel dan moet hij geen woord meenen van alle deeze duizeligmaakcnde lofredenen ; en hij moet mij met een voor dwaas genoeg houden om zig te kunnen verzekeren dat ik hem geloof geef; maar als ik daarbij nog wist, dat dit zijne gewoone wijs van fpreeken was, als hij ook zig met zulke jonge Juffrouwen onderhield , die indedaad noch fchoon , noch bevallig, noch uitftekend waren in bekwaamheden, hoe zou dan mijne koele verachting hem ftraffen! , Gij ziet in den braaven Heer van veen , dat de liefde niet zo luidruftig, zo weidsch , zo kakelachtig is; waare liefde voor een deugdzaam, vcrftandig meisje, is ingetoogen, fchroomachtig, en zo al niet min of meer droefgeestig , (iet dat misfchien meer door het temperament, dan door de liefde op zig zelve veroorzaakt werd",) ten minsten een weinig peinsachtig is; zo eene liefde ziet niets, hoort niets dan hetgeen in naauwe betrekking ftaat met haar eenig voorwerp. 4 Dewijl het voor ons van het gröotfte belang is, te weeten of een man die naar het huwelijk  238 cornelia wildschut; of, ftaat, ons waarlijk bemint, is het niet dan rede* lijk dat wij hem naauwkeurïg gadeflaan: ,een man die bemint, volgt met zijn oog alle onze fchreden; zijn hart vliegt ons als 't waare tegen; in ons bijzijn alleen is hij gelukkig; eene kleine onachtzaamheid omtrent hem, doet hem waarlijk lijden; hij bemint ons juist zo, als de Natuur ons vormde , minder of meerder fchoon, dit is hetzelfde ; maar zo wij door een verftandig deugdzaam man bemind worden , heeft zijne liefde een vaster grondllag; hij kent onzen zedelijken aanleg; hij ziet zo wel wat wij eens zullen zijn, als wat wij in onze omftandigheden zijn kunnen ; zo bemint een van veen mijne gehelde vriendin wildschut; nogmaals geluk met deeze overwinning ! met hem zult gij al de goede neigingen van uw gezond hart kunnen voldoen , en uwe gchecle familie en alle uwe vrienden de groote proef geeven van uw goed oordeel, nu het er op aankomt om eene keuze te doen: welk een verrukkelijk gezicht zou het voor ons allen , die u zo hartlijk beminnen , en zo vuurig wenfchen u gelukkig te zien, niet zijn, als wij u getrouwd vonden met een man die u op eene beftendige wijs gelukkkig zal maaken! zo een man gewent ons goed te zijn, niet bij vlaagen en losfe verkiezingen, maar uit beredeneerde beginzels van reden en deugd ! zo een man heeft een' bron van vrolijke weltevredenheid, die grondllag van huislijk geluk, in zijn eigen vergenoegd hart; hij heeft niet terug te zien op buitenfpoorigheden, die de verst  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 239 uitgeftrekte gevolgen na zig fleepten; zo een man heeft een te goeden, te zedelijken fmaak om zijn vermaak buiten zijn huis te zoeken ; hij is geen reeds verouderde dienaar der ondeugd, wanneer hij zijne manlijke jaaren bereikt, en dit zelf hecht hem op de tederfte wijze aan eene geliefde vrouw, zijner keuze waardig ; hij is zo verre van een vijand te zijn der vermaaken die fatfoenlijke vrouwen mogen bijwoonen, en vertieren , dat hij integendeel die in haar gezelfchap met meer genoegen geniet , dan of hij alleen ware; zo een man weigert nooit iet aan zijne vrouw, dat hij haar, zonder haar wezenlijk geluk te benadeelen , kan toeftaan; hij wil nooit beflisfen, dan wanneer haar geluk hem daar toe dwingt; en dan ook kost het iet aan zijn beminnend hart; ach mijne vriendin! hoe gelukkig zult gij zijn! en, neem dit ook in aanmerking, het zegt zo veel voor een zo goed hart als het uwe! en gij zult de voldoening hebben, die er moet gelegen zijn in een braaf man gelukkig te maaken ! Gij hebt, mijne lieve vriendin! nu nog veel meer aangenaame vooruitzichten : eene getrouwde vrouw die aan de pligten van baaren ftaat beantwoordt, heeft de ftreelende bewustheid , dat zij niet onnut I Op deeze wereld voordleeft ; en wie heeft een hart zo gefchikt dan gij , om te befeffen dat die eene zeer aangenaame bewustheid zijn moet? gij, die, volgends uw eigen getuigenis nu airede moede zijt , van alles wat er thans voor u te genieten  240 CORNELIA WILDSCHUT; OF, is ; die airede de verteerende zelfverveeling kent. Alle weldenkende lieden zien geen beminlijker en tevens eerbiedniswaardiger voorwerp, dan eene braave vrouw, die, aan het hoofd van een talrijk huisgezin geplaatst zijnde, dien post op eene voortreffelijke wijze uitvoert: het is in een welgefloten huwelijk dat de edelfte wenfchen der eerzucht en de beste genoegens voor het hart, vervuld cn genoten worden: maar, ongelukkig zij die eene kwaade of • dwaaze keuze doet ! de gevolgen daarvan zijn ijs- ^ üjker dan ik zal of kan afbeelden; en waartoe ook zou dit noodig zijn? Hoewel ik voor mij in 't bijzonder, geene neigingen heb om van ftaat te veranderen, zo geloof ik echter , dat onze waare beftemming in dien ftaat ligt, en verheug mij altoos van harte als ik hóór, dat eene mijner vriendinnen , dien ftaat met een braaf man gaat aanvaarden men is niet altoos jong; men is niet verzekerd van eene vaste gezondheid, Van eenen voordduurenden overvloed; en hoe treurig is aldan het vooruitzicht, daar men als't waare alleen ftaat ; geen waaren vriend heeft die ons onderfteunt en troost; geene kinderen, die, indien zij aan eene goede opvoeding beantwoorden , de declnemendfte aller vrienden zijn ! dan verlaaten ons onze vrolijkfte gezellinnen , ja wij zeiven begee'ren haar gezelfchap niet langer; de geheele wereld vol vermaaken en verftroojingen, is dan voor ons als eene betovering verdwenen, en men walgt van het leven,. terwijl men den dood vreest: hierom ,  De gevolgen der opvoeding. 241 öm, mijne lieve vriendin! is het noodzaakelijk, dat men zig , in der jeugd, indien onze omüandighe*den zulks toelaaten , een weinig voorbereidt, om zulke omwentelingen in ons zeiven en in onzen toeftand te draagen, zonder ongelukkig te worden: het is des wèl dégelijk ons waar belang , dat wij ons met wel gefchrevene boeken leeren bezig houden : ik herinner mij daar , dat gij u bij mij eens beklaagdet, over gebrek aan geduld, en begrip, als gij iet begon te leezen, en dat zulks u daar ook van affchrikte : dit kan zeer wel zijn ; maar gij kunt dit beiden overwinnen ; overtuig u maar eerst ten vollen, dat dit hoognodig voor u is. Niemand kan meer afkeerig zijn dan ik ben, om eene beminnelijke jonge Juffrouw tot eene nutlooze geleerde te verbrodden; maar even ver ben ik verwijderd van hun die denken, dat zo eene Juffrouw niets anders te dóen heeft , dah te leeven naar den heerfchenden fmaak. Vóór ik deezen fluit, moet ik u nogmaals geluk wenfchen, om dat het in uwe hand is uw volgend leven , veilig en alleraangenaamst doortebrengen : ach ! wie zou niet ijzen als hij nadenkt wat het moet inhebben, getrouwd te zijn met een fchoonfchijnend deugeniet, dien men gekozen heeft tegen den vriendlijken raad van alle onze beste vrienden; tegen den wil eens vaders, of, wilt gij, van ouders, die ons geluk bedoelden, toen zij zig van hun gezach bedienden, om ons dit te beletten; met een' man getrouwd te zijn die ons niet. bemint, dien wij III. deel. Q  242 cornelia wildschut; of, niet achten kunnen, die ons argelistig verfchalkt heeft ter berijkinge van" eigenbaatige oogmerken; waar zal men alsdan toevlugt , raad , befchermiug vinden? maar, zo als ik zeg, dit alles is onnoodig breeder aftebeelden , voor iemand die met genoegen haarer geheele familie, en tot blijdfehap haarer vrienden, zig zal verbinden met een'' jongeling zo achtingwaardig en beminnelijk ik omhels u teder, en verlang naar een' brief van u, aan uwe ) oprechte vriendin, sara sadelaar. - TWEE- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw christina lenting, aan den Heere hen- drik van arkel. O ns oogmerk is bereikt; het mooi mallootjen is geknipt: de onbedachte moeder aan onze zijde; het krakeel blijft geopend; van veen afgezet; allen goeden raad vruchtloos; ik kan des vertrekken, zo dra ik wil, en dit, heintjen, zal wel dra gebeuren ik kan onmogelijk langer, u ten gevalle, mij zo laaten behandelen; maar ik moest eerst wel zeker zijn, dat ik niet te vergeefsch hier gekomen  X)E GEVOLGEN DÈR OPVOEDING. C43 was: nu is het voords uwe zaak: gij ziet zelf wel, dat zij' u bemint, immers ter goeder trouw zulks gelooft? en dit komt waarlijk op hetzelfde uit: gij, hiervan houde ik mij verzekerd, bemint haar Zo weinig, dat indien gij nu nog eene rijker partij doen kondet, gij al mijne wraak zoudt verijdelen , door den Heer wildschut zijne dochter overtelaaten ; doch denk daar niet aan! nooit kan, in eene andere familie , alles zo ten uwen voordeele zamenloopen 3 wijs mij een vader die de harsfens zo verkeerd lig» gen; toon mij eene moeder die liever verkiest haare eenige dochter uittetrouwen, aan een' man zonder fortuin, en zonder beroep , die zij zo weinig : kent, eenig, immers voornaamlijk, om haaren man *zijn gezach te betwisten: een meisjen zo beuzel* i achtig, ffijfzinnig, dat zij daarom eenen man verkiest, dien zij gelooft te beminnen, maar voor wien zij onverfchlllig zijn zoude indien dit domme paar volks niet voor u arbeidde. Hoe zoude ik , kende ik deeze flechthoofden niet, gebeefd hebben, toen uw partij u, vrij hoorbaar, in den jongen Graaf van Holland befcheidde! maar nu had dit weinig te beduiden: evenwel, gij zult haast moeten maaken; men weet niet welke ontdekkingen men zoude kunnen doen ; en Mama mogt als dan om Haan, Het was hoog noodig , dat ik keetje in eene briefwisfeling met u liet, vóór ik vertrok: zie hier dan een' brief voor u; ik zag met vermaak, dat zij mij dien gezegeld overgaf; er ftond wel niets in, z en onder die lieden behoort die geen „ andere inkomsten hebben dan het fpcl: ja zelfs „ zoude hij een valsch fpeelder zijn.' dit is zeker, „ hij heeft van zig zeiven geen geld en geen be„ roep, en hij leeft ondertusfehen als een man van aanzien en middelen: dat hij geene fchulden heeft " daar ben ,k §erust van, ten minfte ieder die hem „ bedient houdt hem voor een goed betaaler , die „ nooit dan met gereed geld koopt; of hij met de „ Jooden handelt, dit is mij onbekend: en men ze*t „ dat dit met fpeelders het geval is" — Zo ,, dat," antwoordde ik, „ gij wiide da„5 Jat ik „ hem eens wat waarnam , om te zien of de be„ richten die men van hem geeft, valsch dan waar „ zijn?-„Over andere befchuklisingen," gino- 2jj voord, „ fpreek ik niet; indien de Heer va/ar. „ rel een fpeeler is, kan hij geen aanfpraak maa„ ken op Juffrouw wildschut, en men moet het s, meisjen in ftaat ftellen hem als zodanig te Iee- „ ren kennen" maar, zeide ik, genomen dat bet blijkt dat hij, 't is waar, fpeelt, doch zo als veele jonge lieden, uit losheid, uit mode, uit o*  de gevolgen der opvoeding. &8;j bedachtzaamheid, of om dat hij in flechte handen is gevallen; dat hij wel genegen, maar niet in de gelegenheid is, om eenig beroep te verkiezen : indien hij te recht te brenge ware; zou dan zijn gebrek aan fortuin de oorzaak zijn , dat- hij niet in die familie komen kan? „ Ddar zullen wij „ dan nader over fpreeken" was haar antwoord — „ Stel eens mietje , dat hij zelfs van tijd tot tijd „ eens eenige geruchtmakende zotternijen had hel„ pen uitvoeren, maar indedaad geen ligtmis zij; „ indien hij, kort gezegd, meer uit jongensachtige „ losheid en meêgaandheid veel berispelijks doet, „ dan wel om dat hij een flechte knaap is; en nog „ wel, zo hij in handen viel van eene braave ver„ Handige vrouw,te redden zoude zijn; zou, dunkt „ u, als dan de Heer wildschut kunnen befluiten „ om hem zijne dochter te geeven ?" „ Hier „ op," zeide zij: „ kan ik niets bepaalds ant„ woorden: de groote zaak is maar om het meis„ jen zelve in Haat te Hellen, wèl en naar waarheid „ over deezen altebegunstigden man te kunnen oor„ deelen; en tusfchen ons, samuel, ik geloof, dat „ indien Juffrouw wildschut niet trouwt, met een „ verftandig, deugdzaam, goedaartig man, zij zel„ ve alsdan weinig kans zal hebben om zo geluk„ kig te zijn als haar goed onbedorven hart, en „ andere fraaje hoedanigheden mij doen wenfchen „ dat zij eens worde" Ei lieve! zeide ik, ei lieve , fchilder mij dien jongeling eens wat nader af zij zeide mij, dat hij lang, niet zeer ge-  286 cornelia wildschut; of, zet, zeer welgemaakt, en van eene fchoone gedaante is; tusfchen blond en bruin, en groote bruine oogen heeft; dat hij wèl fpreekt, en niets heeft van dat gemeene, 't welk liederlijke jongens altoos aankleeft : hij heeft veel oordeel , veele kundigheden , kort gezegd, hij is geheel verheven boven die kwanten, voor wier zedelooze woestheid men geene verfchooning vinden kan, dan in hun klein verftand en flechte opvoeding. Kort gezegd , Mijnheer wildschut! van deeze berichten voorzien, maakte ik mijn werk om hem optezocken : dit mislukte mij eenige avonden aan een ; en ik hoorde Itceds : „ Is van arkel hier „ nog niet? waar d.'...r mag hij fteeken?" het welk eens dat ik het hoorde , dus beantwoord wierd, ,, Weet je niet dat hij vrijt naar dat moojc „ keetje wildschut ? zo hij die krijgt zullen ,, wij hem wel anders narijden ; en hij zal zeker . „ dan eerst met glans leeven;" nu was ik op 't fpoor , ik had hem eenigzins ontdekt, en wist het huis daar hij doorgaands kwam : ik zag er eenige avonden, of nachten mag ik zeggen, fterk fpeelen ; niet alleen door jonge ligmisfen , maar ook door oude zondaars, die met den bril op den-'neus, trente en quarante fpeelden; en in denzelfden nacht fomwijlen duizenden wonnen of vcrlooren, tot dat zij meestal, door wijn overmeesterd, of door jicht en drift verzwakt, in hunne koetzen geleid werden, die , daar fomwijlen uuren aan één in de kalverllraat ftonden te wachten.  de gevolgen der opvoeding. 287 Niets dan de hoop van nuttig te zullen zijn zou mij bewogen hebben om in zulk een laag , woest gezelfchap te komen, doch zo als ik zeg, Mijnheer wildschut , men moet zo veel men kan der ondeugd ontdekken, en der onnozelheid in ftaat Hellen om zig voor bezwijken te bewaaren. Gister avond ging ik daar dan weêr heen , zo wat op zijn Oud-zeecapiteins , met een grooten fchanslooper toegetakeld; ik vond onze jonge Heer al bezig: in den kring ftaande gaf ik met een paar woorden te kennen, dat ik geen vreemdeling in de hafartfpëlen was , hoewel ik juist zelf niet druk fpeelde: het was elf uuren, ik beitelde nevens andere mijn maaltijd en wijn.; en plaatfte het klcene tafelden zo wèl , dat de hoofdperfoon mij geen oogenblik ontfnappen konde : als zij het niet ééns waren, zeide ik, mijn maaltijd doende, nu en dan eens een woord: fommigen noemden mij een vreemd potentaat , en lachten over mijne uitdrukkingen; anderen luisterden elkander in, dat ik goede vangst zijn zou, zo men mij aan den haal konde krijgen: nog anderen, die wilden toonen dat zij fchrandere bollen waren , hielden mij voor een fijnen knevel, die in zijn jeugd met de borsten mee gedaan hebbende , niet ligt van den huig zoude te tigten zijn; kort gezegd, ieder zeide het zijne , of toonde zijne gedachten duidelijk op zijn gelaat. Onder deezen woesten hoop van oude en jonge liefhebbers van 't fpel, en vuil zot geklap deed zig onze jonge Heer duidelijk kennen : hij was even  288, CORNELIA WILDSCHUT; Otj ongefchikt en ligtvaardig als alle de overigen ; en' echter onderfcheidde hij zig door iet, en hoe zal ik het noemen? iet fatfoenlijkers: allen luisterden als hij fprak, en eene algemeene toejuiching galmde zo dra hij iet aanftootelijks of morfigs uitgalmde : ik meende in het geene hij zeide , niet zo veel losheid en zotheid, als eene groote bedorvenheid van beginzels. ontwaar te worden ; zoudt gij gelooven Mijnheer wildschut , dat lieden van aanzien en reeds verre in jaaren hem geduurig aanmoedigden, ja betuigden nooit zijn weêrgaê gevonden te hebben? dat, ik ijs daar ik het fchrijf, dat de Godslasterlijke vloeken hen tot fchaterens toe vermaakten: een oud Heer die door zijne hooge bedieningen niet zo zeer als door zijn ontuchtig leven, vijftig, jaaren aan een in verachting was bij alle eerlijke lieden, fcheen nog meer dan de anderen onder zijne toejuichers te behooren: dit alles ging zo natuurlijk onder het fpeelen zijn' gang : voor twee uuren had hij met trente & qttarante, vijfhonderd ducaaten gewonnen, waarvan een jonge lobbes die met hem had willen fpeelen, wel de grootfte helft betaalde ; doch deeze door den wijn opgewonden en door zijn verlies raazend, verweet hem dat hij valsch gefpeeld had: ik was van dat zelfde gevoelen, doch zweeg; zo deeden ook de overigen; zij deelden misfchien in den roof. ■Van arkel bewaarde die bedaardheid, die een fpeeler van beroep zo meesterlijk bezit en moet bezitten; ik kon te aandachtiger zijn wijl niemand meer  be gevolgen der. opvoeding» 289 meer op mij lettede: de jongeling moest zijn aandeel betaalen: toen zei van arkel , de vijhonderd ducaa- ten in zijne kamifoolzakken (lekende ,, Wees ,, op een ander tijd zo oploopend niet: die niet „ verliezen kan zonder boos te worden moet nooit fpeelen; en ook, jongetjen! gij zoudt het ,, wel eens ongelukkig voor u kunnen aantreffen, „ dat ik in zo eene verdraagzaame bui niet was; ik konde vergeten dat een knaapjen van zeventien „ jaar mijn partij niet is, op eene plaats daar men ,, beledigingen onder vier oogen met den degen be„ taaldzet, zo als het lieden van eer betaamt" — ,, Ga jij (kapen klaasjen," zei een ander, half be„ dronken; wij moeten morgen vroeg op 't comptoir zijn , en jij kunt nog niet nachtbraaken" ik zei tot een der knechts of oppasfers: „ Ei lieve zeg mij jongman , wie is dit vlasbaardjen dat „ nog niet tegen nachtbraaken kan?"—„Hetis de „ zoon van Mevrouw .... 't is een knaapjen van „ goede hoop, hij komt hier federt zes maanden „ meest alle avonden om te fpeelen, en zal weldra ge„ rucht maaken, want hij is zeer rijk en zijne moeder „ betaalt, tot nog toe ten minsten, zijne fchulden"— „ Zij weet het dan ? " zeide ik „ Of zij 't weet „ Mijnheer ! zie daar die knecht die daar zit te „ flaapen , moet hier blijven- tot dat het Heertjen „ verkiest heen te gaan." Dat manneken, zeide ik, in mij zeiven is bedorven! ten ware onze lieve Heer deeze dwaaze moeder fpoedig in het graf bragfe, en de zoon nog III. deel. T  290 cornelia wildschut; of, onder eene verftandige voogdijfchap mogt komen. Deezen ochtend ging ik bij mijne fchoonzuster, verhaalde haar alles , en zij vond. insgelijks goed, dat ik u dit alles fchrijven zoude , om reden in den aanvang mijns briefs te vinden. Thans weet ik genoeg van uwe huislijke omftandigheden , om te begrijpen dat die al zeer moejelijk zijn: laat ik u mogen bidden Mijnheer wildschut, ' om met geduld en wijsheid alles te fchikken , en door drift den tegenftand uwer vrouw en dochter toch niet te vergrooten: denk dat het nu nog meerendeels in uwe magt is, uw vrouw tot andere gedachten te brengen, en uwe dochter voor ongelukken te bewaaren. Begin toch nu niet, het is te laat , met : „ Ik „ wil het zo;" fluit uw kind niet op; dit zal haar in haar bederf jaagen: vaar niet hit tegen van arkel ; geef veel meer reden , waarom gij hem verwerpt voor uwen fchoonzoon : jonge lieden zijn niet halftarrig , ten zij ze door eene dwaaze opvoeding verwaarloosd zijn: een jong meisjen vooral , kan met zachtheid te recht gebragt worden : overtuig haar flechts dat gij haar geluk in 't oog hebt, en dat zij ongelukkig zijn moet, indien zij zig zelve zo maaken wil : fpreek bedaard met uw vrouw , zij zal haare dwaaling zien ; geloof mij: kunt gij niet op u verkrijgen van arkel zeiven over zijn' aanflag op uwe dochter te onderhouden ? mij dunkt indien ik vader ware; hiertoe befloot ik gercedlijk: verklaar hem uw vast voornemen: zeg hem  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. Sf)I dat hij zig niet moet vleien, ooit uwe dochter met uwe toeftemming te krijgen ; en dat zij , minderjaarig zijnde, geheel-en-al onder uwe vaderlijke magt ftaat: laat hem twijfelachtig iet bemerken van zulke fchikkingen die zijn oogmerk zullen doen mis* fen: geef uwe vrouw en dochter van dit alles kennis, en zo hij niet afhoudt, verbied hem dan uw huis. Doch gij moet ook aan den anderen kant uwe dochter niet dwingen een' man te neemen dien zij niet voor zig verkiest: de Heer van veen verdient haar om zijn deugdzaam charakter, en veelerlei goe* . de gelukkige hoedanigheden , doch dit is niet vol» doende: indien Juffrouw wildschut- hem niet verkiest , moet zij hem niet neemen; dit zoude voor beiden al zeer ongelukkig kunnen eindigen : tusfchen ons Mijnheer wildschut , de beste, de minst wufte , ja de verftandigfte meisjens hebben geene fterker behoeften, dan die van het hart: dit is zo verre af van romanescq te zijn, dat niets meer natuurlijk is : zulke meisjens maaken altoos haare vrienden van de van veen's : maar de overhelling die zij voor hen gewaar worden , is te zwak om haar zo veel moeds in'teboezemen als noodig is, om haar lot voor altoos in hunne handen te ftellen: hoe ftrikter denkbeeld zo een kind heeft van de pligten des gehuwden levens, hoe omzichtiger het zijn zal om zig daarin te begeven: ik heb in mijne I jeugd een meisjen gekend, dat mij, toen wij daar 1 over fpraken , het volgende zeide , en ik heb het ~T ft  eoa cornelia wildschut; of, zo billijk gevonden, dat ik bet hier, ook ten voor* decle van uwe dochter, zal bijvoegen. „ Men kan " zeide dit ilimme lieve ding , „ men kan een jongeling bewonderen, om dat hij dit verdient als mensch, als mensch in 't gevaarlijkst zijns levens — maar dit zal onze keuze niet ten zijnen voordeele bepaalen : deeze ongevallige aandoening belet en Hoort de overeenftemming, welke de grondllag der zuivere, der edele liefde zelve is, indien het oordeel die geleidt: zo een jongeling heeft te weinig zwakheden voor ons; een meisjen begeert geen' man, tegen wien zij altoos zal moeten opzien, maar eenen die haar, zo veel de fexe toelaat, nader komt; in wien zij ook nog wel eens iet zal te berispen vinden ; zij kan zig geen huwelijks geluk vooritellcn , met iemand die haare toegeevendheid ook niet eens zal behoeven; en wiens infchikkelijkheid zij vreest maar te dikwijls noodig te zullen hebben : de vrouwlijke eigenliefde vindt geen' fmaak in altoos de verpligtte te zijn, en nooit zelve eens te verpligten." „ Daar is nog eene beweegreden die veele onzer jonge meisjens het fterkst aanzet om te trouwen — zij willen ook eens vrij zijn; en zij hebben echter ook geen fchaduwachtig denkbeeld om die vrijheid ooit te misbruiken; maar die gekjens willen, als zij zo agttien of negentien jaar zijn, ook kunnen zeggen: mijn huis, mijn man, mijn mans affaire , mijne bedienden , mijn zin, mijne verkiezing : o ieder wil toch iet beduiden! ieder wil in verbond ftaan met anderen ; hier ligt ook voor levendige charakters  de gevolgen der opvoeding. 2O3 iet betoverends in : maar als Man meer van den heer en voogd heeft , dan van den goedaartigen vriend, dan zullen zij zig wel honderdmaal bedenken , of zij uit het vaderlijk in het manlijk gebied zullen overdribbelen." Ik weet niet , of uwe dochter dit alles zo fijn overdacht heeft: dit is zeker, dat indien zij zegt: „ De Heer van veen is voor mij veel te wijs ,, cn veel te deftig," dan heeft zij u alles gezegd wat daarin ligt opgefloten: zij kan dat zo omftandig niet beduiden; maar gij als vader moet dat uitleggen. Weet gij, Mijnheer wildschut, wat ik nog heb opgemerkt? ik zal het u zeggen : een meisjen dat fmaak heeft in het lezen van onze beste boeken, in het bijwoonen van nuttige, vrolijke, verftandige gefprekken , zal zeer zeker een' man van verftand en kundigheid verkiezen, indien hij anders met haar overeenftemt, boven een' zot; maar de meeste jonge meisjens ik reken hiertoe, zij die zestien en uiterlijk twintig jaaren bereiken die niets weeten en ook niet nieuwsgierig zijn om iet te weeten ; onze goede eenvoudige kindertjens begeeren niets dan vrijheid en vreugd, en verkiezen natuurlijk een' man, die, benevens een goed voorkomen, weinig meer geoefend is dan zij zeiven; mits hij geene haatelijke gebreken hebbe; geen gortentelder, geen Lord Izegrim is , geen droefgeestig humeur heeft: mits niemand hem voor gek kan verflijten, om dat hij het niet is; mits hij geen collegelooper, geen T 3  &94 cornelia wildschut; of, fpeeler, geen twistzoeker zij, en natuurlijk veel van meisjens houdt; (ik zeg dit in de eenvoudige betekenis , en niet in de taal der ligtmisfcn;) mits hij zijne zaaken wèl waarneemt: met zo een' man kan mon eens naar de comedie , ja zelfs naar de marionetten pampelen ; eens des zondags op den tril gaan ; eens nu en dan een vriendlijk familiemaal houden en geeven ; eens des avonds een jasje of piquetjen fpeelen ; zo een man vertelt eens wat nieuws , en men kan met hem eens huislijk overleggen, wat men eeten zal; over de kleur van een kleed of lint raadpleegen : dit alles maakt dat zo een jongeling meest altoos meer bemind en verkozen word boven ftemmiger, en, zo men wil ,verheve' ner charakters; en de ondervinding leert , dat ook deeze vrouwtjens en moedertjens veel gelukkiger leeven , dan zulken, die op haare mannen zien moeten als op groote wijsgeeren , redenaars of zelfs dichters , (die tog dikwijls Hikkend vol grilligheden fteeken.) Zie daar Mijnheer wildschut , het geen ik u wenschte te doen weeten: befchik voords over mij als over uwen vriend en dienaar, s. de groot,  de gevolgen der opvoeding. AGT- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Juffrouw anna hofman , aan Juffrouw sara sadelaar. ]^"u, mijn waarde saartje! heb ik u heel veel te fchrijven ; eerst moet ik , vóór hetgeen ik zal verhaalen , u zeggen, dat ik een' man, heb leeren kennen, wiens zedelijke waarde zeer groot is; doch die met dit alles een, zo als de Franfcken het noemen, en ik u niet kan vertaaien, een zeer vreemden tic heeft; die hem wat zonderling doet fchijnen; vooral nu , nu men in de befchaafde wereld zo weinig origineelen en zo veele copijen van reeds gecopieerde menfchen ontmoet; ik ben half op I hem verliefd, geloof ik althans.... maar om voordtegaan. Eergisteren kwam de Heer wildschut hier aan huis, cn verzocht mij des volgenden daags bij hem te komen het middagmaal houden: om hem te vergenoegen nam ik dit aan, zeer tegen mijn' zin: ik had te wèl gezien , dat keetje mij verdacht hield van uit eigenbelang tegen van arkel te werken; dank hebben de lesfen van Mevrouw lenting : dit alles is echter zo zot en zo ongerijmd, dat het zelfs in geen keetje wildschut moest kunnen opkomen: T 4  206" cornelia wildschut, of, doch dat is nu evenwel niet anders: gij moet dan weeten, saaktje , dut zij mij verdenkt van jaloufie, als ook dat ik den Heer wildschut te vriend wil houden, om dat hij misfchien mijn' vader groote commislies kan bezorgen. Mevrouw wildschut merkte onlangs aan, dat zij met niemand minder in de heele wereld zoude willen omgaan clan met Dominéés en geleerde vrouwen j, om dat die maar twist en tweedragt in de huishoudens verwekken: nu moet gij weeten, dat zij mij voor eene geleerde vrouw houdt, waarom, weet ik niet, en gij zeker ook niet! doch dit is bij haar maar zo: Juffrouw stamhorst, een aartige vrolijke, verftandige jongejuffrouw, heeft dienzelf-, den eertijtel; en met denzelfden grond : kort gezegd; ik zag wel dat men mij bedoelde. Ik zweeg: mij dacht ik moest mij zelve zo niet verachten, van dit op mij openlijk toetepasfen; het was al te gek; ik zag de wclmcenende vrouw met beleefdheid aan, en liet haar al het plaiïir van een zet gegeven te hebben. Doch zo als ik zeg , al die wisjewasjens hadden krachts genoeg bij mij, om daar zelden of nooit meer te komen; Mevrouw was zeker al vergeeten, dat ik eene favante ben ; want zij ontving mij zo vriendlijk , dat ik haar op dezelfde wijs beantwoordde : onze keetje was vrolijker dan ik haar in lang gezien heb: misfchien had het aangenaam, levend, eenigzins zonderling, gekout met den gast, die daar reeds gekomen was, haar' geest opgewekt, en vat-  de gevolgen der. opvoeding. 207 baar gemaakt voor zulke zachte minzaamc gevoelens en aandoeningen , die menfchen van goedaartigea inborst natuurlijk zijn. Het vuur zijner uitdrukkingen , de begaafdheid om alles wèl, maar ook op eene wijze te zeggen die den aandacht oproept ; het inwerpen van dingen , van bijvoegzels en toepasfmgen, waaraan geen mensch dacht, en die evenwel onbedwongen voor den dag kwamen, kenmerkte zijne wijs van fpreeken zo zeer , dat ik bijna zoude gevraagd hebben: „ Wie zijt gij, Mijnheer?" het was alleen de wellevenheid die mijne nieuwsgierigheid kon.bedwingen. Mevrouw wildschut kwam mij te hulp, cn zei: „ zie naatje , dat is Mijnheer de groot , de „ broeder van onzen Boekhouder!" — „ A ha!" dacht ik , „ dat is dan de Joodfche de groot , „ zo als kees mij wel gezegd heeft, dat zijn Oom, „ om hem van de overige de grooten te onder„ fcheiden, in de wandeling genoemd wierd;" zijn tic beftaat in het bekeeren van Jooden cn Joödena genooten , en in overal de herftelling aller dingen, en den ingang der Heidenen te prediken : hij fcheen omtrent zestig jaar , en heeft het voorkomen van iemand , die nog wel dertig jaar de ftiaaten van Amfteldam zonder ftok zal bewandelen : zijn grijs gekruld hair, zijne manlijke geftalte , zijn fijn, doch vrij uitzicht, zijne frisfche gezondheid, eene levendigheid , die andere oude lieden kwalijk ftaat, geeven u het afbeeldzel van den Heere samuel de T 5  20§ cornelia wildschut ; of, groot; zo een man is even groot vijand van complimenten, als van onbeleefdheden ; met de mode heeft hij niets te doen; ik denk dat zijn kleêrmaaker alles met haar fchikt ; want hij was gekleed zo als zij lieden van zijn' ftaat en jaaren kleeden Omtrent keetje was hij zo vriendlijk als oplettend: vóór wij nog aan tafel gingen, onderhield hij haar over haar' muziek, haar' papegaai , haar witte muisjens, ja zelfs over haare fchoonheid: mij dacht, dat hij uit de antwoorden die zij hem gaf, hoogte van haar verftand wilde neemen: Mevrouw wildschut luisterde mij in: „ Zo een va„ der moest keetje hebben , dan zou hier geen „ gemaal in huis zijn" ik zéide, dat ik van haar gevoelen was; en dit is waarlijk zo, saartje; doch de goede floof nam dit op in een anderen zin, en drukte mij de hand van vergenoeging. Toen wij aan tafel zaten , boog deeze man een weinig voor over op zijne handen, en dankte ongetwijfeld zijnen hemelfchen weldoener: dat niemand hem volgde ging hij zonder aanmerking voorbij: Mevrouw die hem een bord foupe wilde voordienen , hield haar hand en arm onbeweegelijk uitgefirekt ftil, haalde haare fchouders op , en dacht misfchien : deeze oude Heer is ook waarlijk tien modes ten achteren! keetje, niemand anders dan juist mij hebbende , om haare verregaande verwondering uittedrukken , zag mij aan cn glimplachte vriendlijk; zo dat, aan het gebed van den Heere de  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. £09 groot , had ik eene gunst te danken , die nu zo zelden mijn deel is! Toen het disfert was opgedragen, en de knechts vertrokken waren, zeide hij: „ Ik ben nergens met „ zulk een levendig genoegen, dan in welvereenig„ de gelukkige familiën; en ik heb geen denkbeeld „ van zuiverer vermaak, dan dat, 't welk men ge„ niet in , en met een huisgezin , daar liefde en „ goedwilligheid, ouders en kinderen op de geluk* „ kigfte wijs doen leeven." Ik zag duidelijk dat deeze aanmerking door niemand van het huisgezin op zig zeiven werd toegepast; en dat ieder hunner dacht : het is al geen goud wat er blinkt: de Heer wildschut, wiens ^zwak charakter hem onbekwaam maakt, om, indien hij niet door eene fterke drift is opgewonden, veel uittewerken , ja nooit , ten minsten iet van gewigt, hoe nuttig en noodzaakelijk ook , met ftandvastigheid te volvoeren , maar dan ook , (en dit is vrij natuurlijk,) door die drift alles in de war jaagt en bederft; had pas zo veel gedulds als noodig was om den goeden Heer de groot te laaten uitfpreeken; hij vroeg ook met veel ijvers : „ Is een va„ der, die ziet dat zachte middelen niets voordbren„ gen, niet als vader en voogd verpligt, met geweld „ eene dochter te beletten om zig in haar bederf „ te ftorten, en haare familie met een flecht fujet „ te belasten? of moet hij met goede oogen aan„ zien ,. dat een fpeeler , een ftraatflijper hem in „ zijn eigen huis in den weg loope?" . . . Mc-  300 cornelia wildschut;'of, vrouw viel hem hier in de rede , (dat wel meer gebeurd is,) en een glaasjen infchenkende, zeide zij • „ Mijn hemel! kind! hoe komt dit nu evenwel ook „ hier te pas?" en befloot deeze zo ihedige vraag met een, ei jik! een geluid, dat men, door de lippen fpijtig te beweegen, maakt. Keetje werd nu eens rood , dan weder bleek en met haar mes wiewauwende , hield zij haare' oogen op haar bord geflagen; maar ik twijfel zeer of zij wel zag , of het Sasten , dan Oostindiseh porcelein was: „ Mijnheer!" zeide de Heer de oroot, „ ik ben gewoon, als men mijn oordeel „ vraagt, hetzelve onbewimpeld te zeggen, des ik „ ook nu uw voorftcl zal beantwoorden:" keetje was geheel aandacht, doch wat ongerust. De Heer de groot. Eene jonge wèl opgevoede Juffrouw, die gevolglijk haare ouders bemint "en eerbiedigt, boven alles wat er in de wereld is, kan indien zij eenige gezonde begrippen heeft van pligt en geluk beiden, onmogelijk zo eene keuze doenten minsten daarin volharden; ook dan niet, als dit haar eenvoudig verfchalkt hart al eenige fmarten zoude veroorzaaken : en des, geene gelegenheid om ftrenge middelen te gebruiken daar zijnde valt deeze vraag ook heel weg; zo eene jonge Juf! frouw, kan, ik herhaal het, daar geene gelegenheid toe geeven. Mevrouw. Ja, mijn lieve Mijnheer de groot' wij beleeven al zeer booze tijden: ik weet het niet maar m mijn jonge tijd was dat toch heel anders-  de cev0lgen der opvoeding. 3OI wel groote Grietje'! wist men toen van lasteraars, en overbrievers! maar wat is 't, als een jong mensch geen falijvouwer of pijlaarbijter is , dan kan men hem rasch een lak opleggen ; en kan men ligt in huishoudens, daar nooit een onverfchillig woord voorviel, gemaklijk twist en tweedragt zaajen : maar als zekere jonge Heeren, zekere jonge Juffrouwen aangezocht hadden, o dan zouden er geen braaver jonge Heeren zijn kunnen ! wat zegt gij Juffrouw • hofman ? (Mij ftijf aanziende.) Ik. Ik denk dat Mevrouw gelijk heeft: niaar is het niet wat onredelijk , dus ongunstig over ieder te denken, en dus alles wat men doet aan een verkeerd oogmerk toetefchrijven ? Zij zweeg: keetje gaf mij een onwaardige blik: ik wilde dit niet eens zien: de Heer wildschut, wiens drift gekoeld was, herkreeg zijn fraai inneemend gelaat: waarlijk saartje , hoe weinig hij ook in de zamenleeving beduide, waarvan ik meermaals getuige ben, hij was aangelegd om een veel waardiger broeder der uitmuntende Mevrouw stamhorst te zijn ; doch zijne alles overfchreeuwende drift voor den koophandel, gevoegd bij zijn' fmaak voor verftroojende uithuizige vermaaken , hebben zijn' geest, hoe zal ik het noemen? — onbebouwd gelaaten, buiten dat vak 't welk de koophandel aan zig behouden heeft, en dat zo als men zegt, wèl bearbeid is : verfchoon deeze leenfpreuk , ik weet mij , in eenvoudiger woorden , niet klaarder uittedrukken;  3ca gornelia wildschut; of, denk ook kind, dat ik min of meer met de dichten] behebt ben. De Heer de groot. Ik heb dikwijls opgemerkt; (want gij weet vrienden, of misfchien weet gij het ook niet, dat ik mijn groote bezigheid maak van opmerken in het dagelijksch leven ,) opgemerkt, dat meest alle jonge meisjens al vroeg de hehoefte hebben van eene vriendin , aan wie zij alle haare kleine onfchuldige geheimtjens mededeelen; met wie zij alle vermaaken genieten, en als zij nog niet denken over de keus van een' vrijer , met haar ten minsten raadpleegen over de keus van een muts of een lint indien zo een meisjen met oordeel een vriendinnetjen wist te kiezen , ben ik altoos vrij gerust, dat ze, als zij een keuze van meer gewigt, ja, voor haar ganfche leven doen moet, zij dan ook dat zellfde oordeel zal laaten blijken: dit is het niet ah": maar dewijl zij gewoon zijn, met die vriendin alles te overleggen, zo maaken zij haar zeer zeker de vertrouwde deezer roemrijke overwinning; en, wèl gerust dat de vriendin geen ander oogwit heeft, noch kan hebben, dan haar geluk, laaten zij zig dankbaar raad geeven en geleiden , door iemand die als toekijkfter beter kan waarneemen, dan zij die zelve medefpeelt. Die duikerfche oude vrijer ! hij kent ons , ziet gij saartje ? maar misfchien heeft Mejuffrouw de groot hem wel een handjen geleend: ik kan hem de eer daarvan onmogelijk toekennen : mij dunkt  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 303 dat hij zijn handen al te vol heeft, met „ de be„ keering der Jooden," om nu niet te reppen „ van het ingaan der Heidenen , of de herftel„ ling aller dingen." De Heer wildschut, (Driftig.) Of zij toont dat zij eene zottin, geene braave, welmeenende vriendin waardig is; en een ondankbaar kind ook , om dat zij in fpijt van haaren vader voor den Duivel loopt. De Heer de groot fchudde zijn hoofd, en zou zeker daarop geantwoord hebben , indien niet de knecht Dominé brands had aangediend. De goede man zat nog naauwlijks bij ons, of de Heer de groot wendde, ('t is ze*ker waar, saartje!) het discours, en viel, „ op de herftelling „ aller dingen, de volheid der Heidenen en de be„ keering der Jooden;" ik merk dat hij dit onderwerp altoos voor zijn' geest heeft, en geloof dat hij, al fprake men over de nieuwe Opera, Richard Cceur Lyon, hij het op het tapijt zoude weeten te brengen, ja, al fprake men over de Balons van Montgolfier: niets is grappiger dan twee verftandige lieden , die ieder een bijzonderen tic hebben, waartcnecmen: die van Dominé weet gij, is de muzijk der Ouden, die hij zelfs, zeggen de fpotters, in een leerrede op den dank- vast- en beden-dag op den kanfel bragt! ik beken dat ik fchelms genoeg was, om te wenfchen, dat beide deeze braave goede menfchen ieder op hun hobbelpaard een tourtjen door het. rijk der herfenfchimmen mogten doen.  3°4 cornelia wildschut; of, Mijn aandacht kreeg intusfchen , door zulk een geweldigen overgang, een ouderwetfchen ftoot; en Dominé keek zo verbaasd, en met zulk een uitgerekt aangezicht en zulke opengetrokkene oogen, dat men niet twijfelen konde of hij in zig zeiven dacht: „ Is die man wel bij zijn zinnen? of wil hij mij „ om mijn kleed befpotten ? " Dominé, is weet gij, alles behalven een man die ketterij in de wereld zal brengen; ik wil zeggen, dat hij geen kettermaaker is : hij gelooft wel dat niemand buiten onze kerk zalig kan worden; doch zijn oog is niet boos om dat zijns naastens oog goed is. De Heer de groot had ondcrtusfchen zulk een weg op zijn hobbelpaard afgelegd, dat hij niet zien kon dat keetje geeuwde, Mevrouw de lip liet hangen, Dominé ftom zat van verbaasdheid, de Heer wildschut ongeduldig rond keek, noch dat naatje de heele group met een levendig vermaak waarnam : waarlijk dit was een onderwerp voor iiogart of godewiski; Mijnheer wildschut verzettede zig geduurig, wreef zijne handen, draaide zijn diamanten ring telkens om ; kort gezegd , hij maakte al de vertooning van een' man die gelooft zijn verveeling te mogen doen zien, om dat hij fchat rijk is, en in het fchoonfte van Amfteldam woont. Mevrouw luisterde toen met aandacht, of het was om de nieuwigheid, dan om haar' man te kwellen, weet ik echter niet zeker : de Heer wildschut rees op, en wij volgden hem fpoedig: de Heer de groot nog al voordrijden de, ging met beide Heeren  de gevolgen der opvoeding. 305 ren in den tuin wandelenMevrouw nam haar middagflaapjen in haar kamer; zo dat, er was voor keetje niets op, dan zig met mijn gezelfchap te vergenoegen; wij gingen ook in den tuin; zij was noch vrolijk , noch praatachtig om tog iet te zeggen, vroeg ik haar; hoe bevalt u deezen Heer de groot? „ Heelwel," was het antwoord, „hij is wel aar,, tig, voor zo een ouderwets man, enveelmensch„ lijker dan zijn broêr, die mij geen zesmaal in een jaar toefpreekt, cn hier nooit eeten wil." Ik. Men kan wel zien dat die oude Heer meef in de wereld verkeerd heeft, en dat met voordeel. Zij. Ik wou dat mijn vader zo vrolijk was. Ik. Ieder heeft daartoe dezelfde gefchiktheid niet! Daar mede was dat weêr afgedaan; maar ik Hervat* tede den draad : 't is toch vreemd, zeide ik , dat wij , die nog onlangs altoos ftof tot praaten hadden , nu dikwijls naauwlijks weeten hoe het gefprek levendig te houden. Zij. Dat komt om dat gij zo veranderd zijt, naatje. Naatje ! en niet, deftig, Juffrouw hofman ! dat, dacht ik, beloofd wat goeds; kom aan nu zal 't lukken. Ik. Indien dit zo zij , is het tegen mijn oog* merk, en ik ben er onbewust van: maar, mijn lie^ Ve keetje ! zijt gij federt gij Mevrouw lenting leerde kennen, ook niet een weinigje veranderd? III. deel» v  30Ö CORNELIA WILDSCHUT , OF, Zij. O Heer ! alweer van Mevrouw lenting ! dat is wel een gemaal over die Mevrouw lenting! hoe komt, (gemelijk) hoe komt Mevrouw lenting hier te pas? Ik. Kunt gij' gemelijk worden op het hooren noemen eener vriendin , indien men daaruit alleen het beginzcl afleid van zekere verandering, die men in ons befpeurt; indien gij Juffrouw sadelaar genoemd had, gelooft gij dat ik misnoegd zoude geweest zijn , ook als gij van het oogenblik haarer kennismaking met mij, mijne verandering in'eenige dingen dagtekendet? Zij. Had gij Mevrouw lenting behandeld, zo als ik Juffrouw sadelaar, wij zouden nog dezelfde goede vrienden zijn. Ik. Ik heb Mevrouw lenting altoos met zo veele beleefdheid behandeld als de wellevendheid mij geboodt; maar men kan zig met alle vrouwen niet ver genoeg inlaaten , om te zien of men vrienden zoude kunnen worden. Zij. (Spijtig.) Gij geeft u dunkt mij vrij wat airs! zij kon uwe vriendin, merk ik, niet worden: zoudt gij haar ook liever tot zuster gehad hebben ? ; Ik. Geeft men zig airs, als men eene algemeene waarheid zegt? Zij. Maar gij ontduikt mijne vraag? Ik. Geenzins ! indien zij een' broeder had gelijk aan den Heer van veen , zoudt gij dit wel hebben kunnen raaden. Zij. Zal ik deeze boodfehap aan den Heer van  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 3°? veen doen? misfchien befluit hij dan ook wel om mij niet langer te plaagen : ik geloof dat hij zeer deugdzaam, en ik weet zeker dat hij zeer rijk is. (Zij glimplachte.) Ik. (Een weinig geraakt.) Dat zou u heerlijk te pas komen , want gij zijt gewoon fchatten voor beuzelingen weg te goojen. Zij. Vooral als ik eene vriendin heb die op zulke beuzelingen nog al gefield is. Ik. Deeze fcherpe aanmerking is op mij gemunt t ' maar gij weet zelve , dat zij mij niet kan treffen; zij doet ook weinig eer aan uw hart : nooit heb ik mijn voordeel met uwe milddadigheid gedaan; maar ik fchaam mij hier langer over te fpreeken: dit zeg ik alleen, mijne oprechte vriendfchap voor u heeft mij alles doen in 't werk ftelleu wat ik dacht noodig te zijn tot uw wezenlijk geluk; alles wat ik ooit zeide fproot daaruit voord .... (zij viel mij in de rede.) Zij. Juffrouw hofman ! ik ontfla u van uwe oprechte vriendfchap: eene Gouvernante behoef ik te minder, wijl mijne moeder denk ik althans, wel in ftaat is, mij de wet voortefchrijven. Ik. Ik zie tusfchen deeze twee gezegdens geen verband altoos ; en ik bedank u Juffrouw wildschut, dat gij mij zo openhartig toont, hoe gij over mij denkt. Hoewel ik maar in 't geheel niet behoor onder onze wceke , waterachtige , wegdrijvende mallootjens, die alle oogenblikken de traancn in de oogen V ft  '3°8 cornelia wildschut ; of, komen, zo gevoelde ik echter dat ik keetje wild* schut al heel veel liever had dan ik ter goeder trouw geloofde ; en ik was verpiigt een hartlijke traan weg te wenken : zij, ging heen : de Heer wildschut zeide mij in 't voorbijgaan, dat de thee gereed was, en dat de Heer de groot met zijne dochter zoude fpreeken; mij de hand drukkende, voegde hij er ernffig bij: „ Vergeet toch niet „ dat gij haare vriendin zijt; naatje heb geduld, heb medelijden! " Hier zal ik afbreken , om morgen , zo ik tijd heb, een tweeden briefte beginnen: vaarwel, tot zo lang. Ten vervolge. Naauwlijk was deeze ceremonie geëindigd, of de Heer wildschut zeide , (echter niet zeer vriendlijk ,) „ keetje , de Heer de groot heeft u een „ bericht medetedeelen, dat wel verdient met aan„ dacht door u gehoord te worden, en waar naar „ ik vertrouw dat gij u zult gelieven te fchikken;" keetje zweeg; zag verdrietig; Mevrouw haalde de fchouders op , en vouwde haare handen zamen : ik geloof dat zij vreesde of niet de Heer de groot keetje voor zig zeiven ten huwelijk zoude vraagen; en dat Dominé wel een handjen leenen zoude: zij bemerkte nu, dat zijn Eerwaarde ook op bet middagmaal verzocht , doch door amptsbezig. heden belet was, aan deeze uitnoodiging te voldoen; keetje zag mij aan met oogen die zeiden: „ Dit  de gevolgen der opvoedinc. 309 alles wist gij, Juffrouw hofman ! maar ik zal mijn' zin doen, verftaje." De Heer de groot. (Ernfiig, vriendelijk.) Ik vertrouw dat zo eene lieve, jonge Juffrouw , (hier vattede hij haar hand vaderlijk gemeenzaam,) mij het recht doet van te gelooven, dat ik geen ander oogmerk heb om u een zeker bericht medetedeelen, dan uw eigen geluk , en dat uwer ouders : eene jonge Juffrouw, door de Natuur en het Fortuin zo rijk bedeeld, wordt geen twintig jaar zonder omzet te worden van knaapjens, die ligt begrijpen dat haare bezitting wenfchelijk voor hun zij; allen hebben dezelfde begeerte ; geenzins hetzelfde eerlijk oogwit: ik heb gehoord, dat onder uwe navolgers en belegeraars, ook zeker jong Heer is, wiens zeden al te berispelijk, en wiens beginzels te fchandelijk zijn, om ooit aanfpraak op u te kunnen maaken : het kan wel zijn dat een zo gaauw , listig man, zig, bij u, door fchijnfchoone uitwendigheden heeft in gunst gebragt, ja dat gij ter goeder trouwe gelooft, hem ook te beminnen . . . Zij viel hem zeer onbefcheiden in de rede: Keetje. Ik oordeel niet, Mijnheer , over uw oogmerk: ik zeg alleen dat ik den Heer van arkel ken, voor een verftandig, goedaartig en misfchien niet minder braaf man, dan veelen die, om dat zij ongevalliger zijn, minder opmerking trekken: dit is het niet al: daar zijn Dames, die in fpijt van haare groote wijsheid en geleerdheid , gunstig genoeg over hem denken, om, indien hij zig bij haar adresV 3  310 cornelia wildschut; of, feerde, wèl aangenomen te zullen worden: Dames die uit nijd en jaloufie hem lasteren ; maar hoe veel vernuft zij ook hebben, boven mij ten minste, zij zullen haar oogmerk niet bereiken : en genomen dat ik hem niet lief had , dan nog zoude ik hem recht doen. De Heer wildschut was ftom van gramfchap; Mevrouw zag als of zij zeide: ,, Onze keetje is zo ,, een doetjen niet als haar vader geloofde!" Dominé verfchikte zijn bef, die evenwel zulks niet noodig had; en naatje was (til aandachtig. De Heer de groot. Dat een jonge Juffrouw een braaf man niet opgeeft om babbeiarijen, of uit laffe toegeevendheid aan baatzoekende, zogenaamde vrienden, is loflijk: zij toont hierdoor dat zij charakter heeft , en met iemand die charakter heeft, is altoos nog wel iet te beginnen ; maar wanneer zij daarenboven overtuigd is , dat die braave man gelasterd wordt, neigt haar natuurlijk goed hart fterker tot hem; het zal hem vergoeding doen, en gij weet, jonge Juffrouwen, dat het hart dikwijls meer zijn wil doordringt dan de reden met goede oogen, (in uwe jaaren,) kan aanzien; maar als men in ftaat is om overtuigend te toonen , dat de zogenaamde braave man, een zedelijke huichelaar , een verleider, een fpeeler, (om niet meer te zeggen,) is; cn dat Zij viel hem nogmaals in de rede: de Heer wildschut was woedend , en {tampte met zijn voet, zig op zijn' ftoel genoegzaam omkeereude.  de gevolgen der opvoeding. ju keetje. Dit alles kan wel zijn : maar de Heer van arkel is een braaf man , die mij belangloos liefheeft; doe geen moeite meer ; ik bemin hem; en er is voor een ander niets te haaien , dan afkeer , en dat wel te meer om dat ik niet wil gedwongen worden: (niemand fprak, en zij ging dus voord met een drift en vuurigheid, die mij verzekeren dat zij bewerkf en opgewonden, bezield, of wilt gij, bezeten is door de gevaarlijkfte vrouw, die ooit een meisjen in haar bederf lokte;) maar mijn vader heeft zig laaten opftooken, en daarom is van arkel nu een flechte jongen geworden. De Heer wildschut. Durft gij dus over uw' vader oordeelen ? ik mij laaten opftooken? gelooft gij dan dat ik geen oogen heb om te zien? Keetje. (Een weinig tergend.) Wel wat hebt gij dan toch gezien, dat hier zo een geweld maakt? De Heer wildschut.- Mijn geduld is ten einde: ik zal andere maatregels moeten gebruiken : Mijnheer de croot vergeef dit dwaas meisjen haare onbefcheidenheid: ik bedank u voor de moeite die gij hebt aangewend; en u ook mijn goede Dominé, voor uwe welmeenendheid: (de man had geen kik gezegd, doch zijne welmeenendheid ftel ik buiten allen twijfel:) en gij dochter; (niet meer keetje,) zie wel toe wat gij doet, gij kunt mij fchande aandoen , doch ik kan mijn vaderlijk gezach omtrent u oefenen : pas op ! zo gij mij tergt , zal het u al uw leven berouwen. Hij rees op, en ik geloof dat hij heen zoude geV 4  3is cornelia wildschut ; of, gaan zijn, zo Mevrouw hem niet bij zijn rok had vastgehouden, en op zijn' ftoel neergeduwd , met een, blijf toch. Mevrouw. Wel paulus wildschut ! hoe is het evel christelijk of mogelijk , dat gij over van arkel kunt oordeelen? gij kent hem niet dan van aanzien: maar ik die hem ken, verzeker u dat hij zo gefchikt en wèl is, als dén jongman die hier komt; van veen niet uitgezonderd: en jij Dominé, die hem hier dikwijls aantrof, moet gij niet betuigen , dat van arkel geen kwaad llag is , en veel verftands heeft, en veel van de Schrift weet , en hebt gij ooit een vloek van hem gehoord? Dominé. Indien men den Heer van arkel alleen moest beoordeelen uit zijne converfatie alhier, dan zoude men hem niet als in een gunstig licht befchouwen, maar . . . Mevrouw. (Hem in de rede vallende.'). Maar zo is mijn man federt eenigen tijd : men kan hem nooit voldoen; het is om keetje en mij een ziekte op den hals te haaien , met dat gefchreeuw en gebouha: wij zaten daar zo wèl en vrolijk thee te drinken, en wildschut gooit alles in de war: ik fchaam mij voor Dominé, dat hij zig zo aantiert. Dominé. Gij hebt veel goedheid , Mevrouw: mag ik de jonge Juffrouw bidden , den Heer de groot gelegenheid te geeven , om zijn bericht te kunnen mededcelen ; zijn goed oogmerk , verftand en jaaren ..... Mevrouw, rpetje hoort gij dat wel? zie eens  de gevolgen der opvoeding. 313 Dominé, (en je houd zo veel van Dominé,) wil u bidden dat gij hooren wilt; kom meisjen, wees niet hoofdig : je vader is evenwel je vader, (keetje zweeg en zag zuinig.) De Heer de groot. Geloof mij, Juffrouw, indien ik niet wiste dat de Heer van arkel uwe genegenheid onwaardig was, en dat hij u alleen zoekt om uw geld, uw rijkdom ..... De Heer wildschut. (Opfiuivende.) Haar geld ? haar rijkdom? wat heeft zij, dan alleen van mij? maar ik zal wel weeten te beletten , dat mijn eerlijk gewonnen geld niet in haare handen komt — Dit was Mevrouws kroon te na! zij liet het ook niet onder haar, maar hetgeen zij zeide was zo uitfpoorig, en zo driftig, zo weinig gefchikt om keetje gehoorzaamheid te leeren , dat ik ftom was door verbijstering; het was veel meer dan verwondering, toen ik eene moeder, en dat in zulke omftandigheden , zo onbedacht hoorde fpreeken , en den Heer wildschut nog raazender maakte : hoor wat zij zeide en oordeel. Mevrouw. Zo dat, ben jij de man , ik ben de vrouw; en ik weet geen kwaad van van arkel. Keetje. (In 't rond' kijkende.) Ik ben zo gek niet, al heb ik niet veel verftand , en al weet ik niet veel, dat ik een ondeugend ligtmis tot mijn man zou willen hebben : dat begrijp ik duidelijk, zou heel verkeerd zijn; en ik verfoei veel te veel alles wat onbetaamlijk is: maar al zwoer men het mij dat van arkel een flechte jongen is, nog V5  314 cornelia wildschut; of, zou ik het niet gelooven: ik zou alleen denken dat hij buuren gelijk, en zo als alle jonge Heeren is: ik weet dat hij mij niet uit belang verkiest: o ho! een jong Heer die zo in den fmaak , en zo de mignon onzer Dames is, ook van zeer wijze en geleerde Dames, kan alle daag een rijker en aanzienlijker vrouw krijgen dan juffrouw wildschut. Dominé. Jonge Juffrouw, gij fpreekt wat fterkJ al zwoer men het u ! heb ik u de heiligheid van den eed niet in mijn onderwijs zo wel geleerd, als dat eerlijke lieden zeer fpaarzaam zijn met hunne eeden ? doch indien een man als de Heer de groot u op zijn woord van eer verzekerde, dat hij niets zeide , dan hetgeen hij zelf gehoord en gezien had, zoudt gij dan nog twijfelen! wat dan? Keetje. (Meteen fpits aartiglipjen.) Wat dan Dominö? wat dan? wel dan zoude ik denken, dat de Heer de groot, indien hij met onze meeste jonge Heeren familiair bekend was , insgelijks zoude kunnen getuigen, dat de Heer van arkel de berispelijkfle van allen in verre na nog niet is; maar dat hij zelfs niet over het hart koude oordeelen. De Heer wildschut kon dat onmogelijk langer uitflaan: hij vloog op, beet op zijne tanden , en floeg op de tafel met een gefloten vuist, zweerende: „ Dat indien zij in haare dolligheid voordging, „ hij haar onterven zoude, en dat halftarrigheid bij „ hem niets zoude winnen " . „ Noch dwang," mompelde keetje „ bij mij;" Mevrouw wildschut zat op haar' ftoel te beeven.  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 8f5 Mevrouw. Ik ben danig ontftcld; maar ei lieve Mijnheer de groot! zeg ons dan, of keetje het wil of niet, wat is er van? hetgeen hij verhaalde kwam hierop uit: „ Dat hij , kwaade vermoedens hebbende , en „ ziende dat van arkel mogelijk eene jonge braa„ ve Juffrouw zoude kunnen inneemen , beüoten " had hem uittevinden; dat hij eindelijk daarin ge„ flaagd was , en hem gezien had in zeker voor„ naam logement, omringd van de allerflechtfte lie„ den, en aan het fpeelen" hij was zeer omftandig in dit verhaal, want hij poogde te overtuigen, dat hij met recht van arkel voor een fleebt mensch moest houden; ik fla dit maar over ; gij kunt het niet met vermaak leezen, saartje: keetje fpeelde met haar horologieketting en antwoordde niets: wildschut werd bijna woedend. Mevrouw. Hede kind! waarom fpeel je nu juist met je ketting? je bent ook een lastig zeefchip, als ik het zeggen zal: als immers de Heer de groot het zo vast weet, heeft je vader gelijk! kom, kom, als een meisjen, zie jij maar van hem af: wat zouden je vader en ik er aan hebben, als jij ongelukkig waart? je mooje geldjen opraakte , en jij nog bedroefde dagen had? zie, kind, ik zou je liever naar je graf zien draagen , dan je met een deugeniet getrouwd" te zien : waarom toon je nu een hoofd? dat maakt geen vreugd, meisjen. Keetje. Wel nu Juffrouw hofman , zo doende, hebt gij nog hoop.  315 cornelia wildschut; of, ? Vl00g Van miJ"n' ^el op; omhelsde haar in beide öHjn armen: „ Ja," zeide &; met een bewQ ftem, „ ja mijne ]ievej beste reetjEj .k " ?°°PJ h0°P °P "w geluk, hoop op uwe redelijk. neid, en des ook op uwe vriendfchap'" ik kuschte haar met traanen. Dit trof haar meer dan ik had durven hoopen; f omhelsde mij nu ook, en van harten; ik voelde het; , zij zag mij niet aan; maar het was uit veregenheid: ik wilde terug wijken, zij hield mij nog f 1X1 ai'men: » Ach mijne vriendin! » zeide ik: „ik bemin u te veelom uwe beledigende aan,, fcerktogèn te willen gedenken; geloof alleen dat V,,lk ^ ^ vegend heb;" keetje zeide niets: dan, ik zie dat gij eene waare vriendin zijt." De Heer wildschut, die zo wel uit zwakheid ' ha , als bemmt, toonde zig geheel vader; maar welk een. voor dit meisjen gevaarlijk vader! haare traanen hadden al zijn toorn uitgedoofd, en met die was zijne ftérkte verdweenen: ik vreesde waarlijk dat Ih.1 zou gekmeld.en om vergeeving gevraagd hebben. . MEf0üf (Gehed verh^ Z'^zo, dat been » weêr in t lid: nu daar is ook water genoeg over vu.1 gemaakt : kom aan keetje ! laat er nu geen malhghe.d onder loopen, zie, dat zou mij ook beginnen te verveelen: als van arkel een ilechtert is, dan zal hij u niet hebben, zie, al ftond hij op Z'jn h°fd en %™d' voeten; en al toonde jij nog zulk een humeur; daar lach ik in; en jij Tuf frouw hofman, jij bent een braave meid; maar  de gevolgen der opvoeding. 317 daar heb ik je ook altoos voor verfleeten; (en zij kuschte mij ook dat het klonk.) Dominé. Ik zie, Juffrouw wildschut, dat uw • vader alles wil vergeeten, enu, zo gij maar de minfte gezeggelijkheid toont, zo liefhebben als ooit: ik ben ook vader: ik gevoel levendig wat het hem gekost heeft, u zulke groote blijken van misnoegen te geeven; indien de Heer van arkel een deugdzaam jongeling was , dan weet ik dat zijn gebrek aan middelen uwe ouders niet zou doen befluiten hem aan u te weigeren; gierigheid is de zonde van dit huis niet! bedenk ool^, dat de grootfte pligt eens kinds gelegen is de redelijke bevelen haarer ouders met bereidvaardigheid optevolgen : gij zijt misleid: dit is wel intefehikken; maar nu fpreekt men waarheid, en dat wel om uwent wil : ik zie I met leedwezen dat een jongeling met zo veele gaven door de Natuur en eigen oefening bedeeld en aangekweekt, zulk een rol fpeelt onder domme en verachtelijke ligtmisfen. Alles kwam in rust en er werd niet meer over gefproken: ondertusfchen zie ik duidelijk , dat keetje meer met haar halftarrigheid, dan met haar hart te ftrijden heeft: zij bemint hem niet: zij heeft alleen veel meer fmaak in hem, en dat neemt zij ter goeder trouw voor eene drift, die in zulk een onvast, beuzelachtig, veranderlijk charakter nooit diepe wortelen fchietcn kan; keetje heeft de behoefte niet van lief te moeten hebben ; zij heeft alleen tijdverdrijven, en vermaaken van nooden; maar zij wilde vol-  3i8 cornelia wildschut; of, houden, om dat zij zig heeft laaten wijsmaaken, dat haare Tante oogmerken heeft, die niet ftrooken met dat huwelijk; voeg hierbij dat Mevrouw lenting haar heeft wijs gemaakt dat zij bemint , en dat van arkel zonder haar ongelukkig zijn zal — vóór de Heer de groot heen ging, vroeg hij: „Wel „ nu Juffrouw wildschut, wat is uw befluit?" Keetje. Indien de Heer van arkel zig niet behoorelijk kan verdedigen, dan dunkt mij zal het mij niet mocjelijk vallen , mijne ouders te gehoorzaamen. De Heer de groot. En wie mijn lieve kind zal oordeelen of de verdediging behoorelijk is ? wees op uw hoede , de Heer van arkel heeft list en loosheid genoeg om zig fchijnbaar te verdedigen: ik zeg niets meer: overweeg alleen, indien gij hem zig wilt laaten verdedigen, wat hij zeggen zal? ik kom in geene bijzonderheden; de tijd zal alles ontdekken: zie maar niet te laat , dat ik een te eerlijk man ben, om iemand ooit te misleiden of te lasteren. Mevrouw. Hoor keetje , jij moet dien van arkel maar laaten loopen ; laaten voor het geen hij is: ja ja, hij zal u wel een hoope grapjens vertellen , en als hij mij aan 't lagchen krijgt, dan weet gij hoe ik ben; jij bent rijk en fraai; en nu is dat praatje ook uit: ik ben zo ftijf gezeten dat ik eens. op moet: en jij raulus wildschut , had jij wat meer van den Heer de groot , wij zouden leeven als de bloemetjens: ik ben niet kwaad ; wel lieve  DE GEVOLGEN DEK. OPVOEDING. 3I9 god ! ik woonde liever in Oostinje, dan in zo een overhoop huishouên: ik heb de koetst belteld, kom aan kinderen, wij zullen eens na Amftelveen rijden: (Wij volgden haar.),Hoor Mijnheer de groot, jij bent een door en door braaf man , en een goed vriend ook, onze keetje moet geen ftijve houte fmterniclaas, noch bullebak hebben, maar een goed man, die haar haar' zin laat doen ; dat is zij zo gewoon : zij is een eenig kind , en nog nooit tegengefproken : laat mij maar begaan met van arkel , ik zal dat wel redden, en word hij boos , a ba , daar lach ik wat in : hij is wel een raare mooje jongen, doch dat raakt niet. Wij Hapten in de koets x en ik verbeeld mij dat Dominé over de mufiek der Ouden, en de Heer de groot over de herltelling aller dingen zullen gedisputeerd hebben , tot weinig genoegen, van den Fleer wildschut , die zijn hoofd en handen beiden vol heeft om keetje wat opte- beuren , befloot Mevrouw de koetzier toeteroepen , naar den grooten porcelein-winkel , en daar kocht zij voor twee-en-veertig ducaaten, niet aan keurelijk porcclein, dat was nog intefchikken, maar aan allerleie foei lelijke Oostindifche zeldzaamheden en Chineefche iezegrimmen, die wel uit een zottenhuis gebroken fcheenen, en als gekken zaten te fchuddebollen; keetje was weêr keetje ; ik denk dat zij voor één dier lelijkerts van arkel zoude gegeeven hebben , indien haare hoofdigheid het had toegelatea Nu was de tijd verlopen, en ik verzocht  320 cornelia wildschut- of, Mevrouw mij in pasfant t'huis te brengen; dit deed zij, en beiden omhelsden mij, zo als ik in gedachten u omhels. Uwe vriendin* n. hofman» NEGEN- EN- TWINTIGSTE BRIEF» Mevrouw ciiristina lenting, aan den Heere Hendrik van arkel. 7 ^teg eens , lelijke jonge! lacht gij evenwel niet in uw fchelmfche hart ? gevoelt gij niet iet van dat vermaak, 't welk geest-kundige babbelaars ons verzekeren, dat het lot der verdoemden eenige verhgting toebrengt , als gij uw aandacht vest op de verlegenheid en de moeite waarin ik door u gebragt ben , om u, ondankbaar fchepzel! te verpligten ? ja gij moest dit kwaadaartig vermaak gevoelen! Ik heb kennis gemaakt, ik heb een vriendfchapsverbond opgericht met de twee zotfte beuzelaarsters , waarmede onze fexe ooit beladen was , en dat eenig en alleen om u te vergenoegen : ik heb mij getroost daar te logceren , en dat zonder uitzicht om deel te kunnen neemen in de vermaaken der Had; (want ik was ziek, dat weet gij:) zij hebben mij  de gevolgen der opvoeding. j«| mij verflikt door gunsten , en dol gemaakt door hunne laffe liefkoozingen; maar, en dit hoont mijne eigenliefde gevoelig, deeze twee mallooten hebben hulde gedaan aan mijne meerderheid , waarvan zij het tienduizendfle gedeelte niet kunnen gisfen ; en zij hebben uitgeroepen: ,, Dat haare achting voor „ mij rustte op die meerderheid die zij in mij er„ kenden!" dit is waarlijk ondraagelijk voor een zo trotsch gemoed als het mijne : dit is even als of een fchildcr van uithangborden , een raphaed durfde prijzen, over zijn School van Athenen ; of dat een ellendig rijmelaar , een zot vers maakte, waarin hij Mevrouw van winter , eene uitmun* tende Dichteres noemde ! was het piiocion niet, die , als het volk hem toejuichte , wanneer hij in 't openbaar fprak , zig tot éénen zijner vrienden wendde, en vroeg : „ Heb ik ook eene zotternij „ gezegd, om dat het Atheenfche volk mij zo toe„ juicht?" Leeve des de Nabal van dit huis! hij ten minsten gevoelde zijne geringheid te wèl om mij blijken zijner goedkeuring te durven geeven ; hij vereerde mij integendeel met zijnen haat : hij heeft mij bekwaam gekeurd , om , in weèrwil der gastvrijheid, zijne dochter te misleiden , en dus een huislijk fchelmftukjen te onderneemen. Hoe! zoude ik, een keetje wildschut, geheel bedorven door de dwaasfte opvoeding, geheel za» raengefleld uit zotternijen en grilligheden, tot mijne vriendin maaken ? (voor mijne kamenier konde ik IJl. deel. X  3^3 CORNELIA WILDSCHUT ; OF, haar niet gebruiken:) daar zoudt gij mij ook nooit toe bewogen hebben ; een zottin tot fchoonzuster te hebben, mits zij zo veele fchatten bezit, dat gaat aan, ja kan prettig weezen: het is 't noodlot dat haar in ons genacht inlijft, maar eene vriendin, die is het werk onzer handen : haar eer is onze roem, haar geluk onze gelukzaligheid , zeggen de Dweepers in de vriendfchap, maar ik zou immers met zo een vriendin nooit buiten mijn huis durven komen? f Juffrouw hofman is nog minder tot die eer gefchikt : ik had mij verbeeld , (en dat komt door uwe malle wijze van waarneemen,) dat zij te veel poëetisch vernuft, en levendige verbeeldingskracht bezat, om gezond, bedaard oordeel, en een redenmaatigen geest te kunnen hebben : zij is, in fpijt van dit alles, zo doordrongen door de volksvooroordeelen, dat zij met mij nooit genoeg kan overeenkomen, om flechts tamelijk gezelfchap voor mij te zijn: anders had ik het plan gemaakt om haar tot mijne vriendin dat is Juffrouw van gezelfchap meÊ te neemen wees omtrent haar op uw hoede. Om u een langen neus te geeven zend ik u deezen brief ingefloten: ha, ha! zo zeilen lieden van vernuft ook de moejelijkfte hoeken te boven — ik met zulke wezens briefwisfeling houden? ik zou wel eens willen zien, wie, of wat mij daartoe dwingen konde ! „ Erkentenis !" loop, gij zijt een uil! SJ belang!" welk belang? laat ik u toch eens meer  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 323 overeenkomstig uwe beginzels zien handelen; indien de oude fmous den gouden medaille, niet voor twee duizend jaaren gehaald had , op de prijsvraag, wié is de fterkfte door het antwoord, de vrouwen zijn de jlerkfte; in mij zou die Helling nieuwe bewijzen erlangen Erken mij voor uwe meesteres, en vaarwel, wenscht u, c. LENTING. DERTIGSTE BRIEF. Dezelfde', aan Mevrouw francina wildschut. MEVROUW, HOOGGEëERDE VRIENDIN ! j Ik kan u geen denkbeeld geeven van de gevoelens die uwe verdiensten mij hebben ingeboezemd, noch van mijne dankbaarheid voor de ontelbaare bewijzen uwer goedheid te mijwaards: gij zijt niet alleen eene goede, gij zijt eene groote vrouw, indien geduld en wijsheid omtrent onredelijke, met ons ten naauwften vereende perfoonen , ooit dien eernaam waardig zijn: twijfelt gij ook, of de beledigende handelwijs van den Heere wildschut, mij niet al te zeer bedroefd heeft, om mijne herftelling te verhaasten? dit is zo niet, want ik ben weder zo gezond en vrolijk als ik Wenfchen kan; de fmaak is X a  324 cornelia wildschut ; of, vrij: de eene verkiest eene fatfoenlijke vrouw tot vriendin, de andere fielt zijn vertrouwen in eene fraaje jonge Juffrouw (*) : wat is daar op te zeggen? de Heer wildschut heeft mij echter in het denkbeeld verfterkt, dat kooplieden zelden uitmunten in befchaafde manieren. Verwonder u niet , Mevrouw ! dat ik geenzins onderneem , met uwe beminnelijke dochter te corrcspondeeren : ik weiger mij dit gevoelig vermaak , om dat de Heer wildschut zig in 't hoofd heeft laaten brengen, dat ik de jongejuffrouw poogde te beweegen , om mijn' broeder te begunstigen: arme man! hij weet dan niet dat deeze twee jonge lieden de zaak ééns waren vóór dat ik de eer had uwe gaste te zijn ? vermits mijn broeder evenwel het geluk niet heeft om bij den Heer wildschut aangenaam te weezen, wil ik ook den fchijn vermijden van hem te begunstigen bij zijne beminde: Juffrouw keetje kan even gelukkig zijn met den man dien haar vader voor haar heeft uitgekozen: groet haar duizendmaal, en geloof dat ik ben, Uwe oprechte vriendin en dienaares, c. lenting, gel). van arkel. CO JuffrOUW hofman,  de gevolgen der. opvoeding. 225 EEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Heer hendrik van arkel , aan Mevrouw christina lenting. I£r is wat aan chrisje ; ik diverteerde mij zeer met de gedachten , dat gij doodlijk verlegen zoudt zijn om u te ontdaan van twee fchepzels die met u in devriendfchapsboot waren ingefcheept — „ Wat," dacht ik, „ zal chrisje toch kunnen fchrijven aan twee vriendinnen die naauwlijks fpelden kunnen, „ en geen fchaduwachtig denkbeeld hebben van eene „ geestige briefwisfeling ? " een gaauw danfer kan wel uit de grap zijn hand geeven aan eene groote vierkante frisfche landjuffer, en, aangemoedigd door de toekijkers , den dans eens herhaalen ; doch indien dit alle baldagen moest gefchieden, of dat hij daardoor verpligt zoude worden , om zo dikwijls het de Schoone in het hoofd kwam , hem uittekiezen, haar te volgen; mafoi! hij zou liever een oude predikatie gaan zitten leezen, dan dit beginnen. Eveneens kunnen lieden van verftand wel eens een verlegen uur doorbabbelen, met domme of onkundige modepoppen vooral zo hun belang dat eischt zulke geestlooze vrouwlui, (vergeef mij dit woord, dat u zo haatclijk is!) zouden het X 3  326 cornelia wildschut; of, ' opraapen niet waardig zijn, indien zij niet in de blakende gunst der fortuin Honden; of indien knaapen yan mijn foort,als de falamander, (zo als het fprookjen luidt) van den wind konden leeven, en — figuur maaken; echter, zo die klugt wat dikwijls moest gefpeeld worden, dan woonde ik nog liever in een wildernis, dan in een zijkamer; zulke vrouwen (niet weêr uw haatlijk woord,) hebben in haare logse zielen niet één plaatsjen, zo groot als een klein fpeldenkopjen, dat vatbaar is voor het waare comicq; en redeneren is nog onverftaanbaarder bij haar; zij zijn te dom om ook maar kattenkwaad te helpen doen. De aanftaande Mama moet woeien, fchateren, den baas fpeelen , fnappen , kakelen , rijden , rosfen , lekker eeten en drinken, flaapen, en zig opfchikken: zie dit is haar zielenvoedzel — keetje ? wat is met keetje te beginnen ! zij is even ongefchikt voor verftandige als voor zotte vermaaken: zij kan even weinig haar voordeel doen met uw gezelfchap, als met dat haarer fchrandere vrienden— deugd, charakter ! wat zijn dat voor haar anders dan klanken die zij nafnapt, zo als haar papegaai ; zo lang er in het rijk der dieren, beesten; in dat der mode, nieuwe beuzelingen voor haar te vinden zijn, is zij tamelijk gelukkig; doch als'het nieuwtjen er afis, is haar hond voor haar zo weinig van belang, of een welgepluimde hoed haar van zo gering een bezitting, als haare vriendinnen hofman en sadelaar.  de gevolgen der opvoeding?. 3a7 Ja maar, zegt gij, „ de liefde die zij voor u /heeft:" — liefde? ik ken de liefde! mijne beminnelijke jansje heeft mij in mijn eerfte jeugd , ten minsten drie maanden aanéén, met haar bekend gemaakt : zij kan onmogelijk in zulk een onbezield beeld opgewekt worden; dwang, zelfverveeling, en halftarrigheid, zullen haar in mijne armen brengen: zij hoopt dat zij door in eenen nieuwen ftaat te treeden, genoegens zal leeren kennen, die de Natuur haar misfchien duister voortelt; evenwel dat gis ik flechts. Hoe veele verpligting hebben evenwel de van arkel's, aan die dwaaze, verkeerde, verwaarloosde opvoeding! zij is het die onze overwinning gemaklijk maakt: hoe dankbaar ben ik des dit waardig paar, dat zij hun eenig kind niet naar de ftrengfte stamhorstsche beginzels hebben onderwezen, of dat onderwijs bekrachtigd door een Heer en Mevrouw stamhorst natewandelen ! ik geef het den flimften guit in tienen, een bethje stamhorst, met al haar geest, vrolijkheid en keurlijke gezondheid, in 't net te krijgen; anders had ik al eens onzen vriend jaques op haar afgezonden; zo een meisjen was nog de zonde waardig ; doch er is geen kijken na; ik heb dat al in den neus. En dewijl ik merk dat Juffrouw hofman zig zelve heeft opgevoed, en een befchernvengel in haare vriendin sadelaar heeft, zou een attaque op haar geluk even zot uitkomen: ik neem haar nu wat naX 4'  32S cornelia wildschut; of, der waar, ziet gij, dan vóór gij mij dit zo ernftig aanbeval. Ja, ik beken, gij'zijt deeze moejelijkheden doorgeworfteld; doch gij verheft er u wat te veel op: het is even weinig kunst om rasch rijk te worden , zo maar alle middelen even goed voor ons zijn , als een huislijk fchelmftukjen , (een aartig woordjen,) te bedrijven , wanneer men geen confcientie heeft. Ieder kan liegen, bedriegen, valfche cedendoen; daartoe behoeft men noch vernuft, noch verftand: onbefchaamdheid en gewetenloosheid doen alles af: vermits gij nu een grooten voorraad van beiden helft, kan ik mij, al hing er mijn leven aan, niet over u verwonderen : men kan immers den naam van een groot Generaal niet geeven aan een' Vorst die met twintig duizend banjonetten, een flecht bewaarde Stad of Republiek doet bukken? - aangezet door wraalc, omtrent Mevrouw stamhorst enhaaren broeder; bewogen door eigen kwaadaartigheid, bedriegt gij uwe weldoenfters, befpot gij uwe op! rechte vriendinnen, en hebt het er op gezet , om beiden ongelukkig te maaken. Uw oude fmous heeft des den gouden medaille niet verdiend, ten ware onze Apostel in zijne Archives , een oud Hebreeuwsch handfehrift bewaarde, waaruit bleek, dat in de grondtext ftaat; „ De flechte , de gewetenlooze vrouwen zijn, om„ trent de verwaarloosde jonge meisjens de fterk-  de gevolgen der opvoeding. 3-S> ,,ften;" en dan heeft hij met glans den prijs gewonnen. Onderwijl laat gij mij mooi in de pekel! wat voordeel hebt gij mij toch bezorgd ? het hart van keetje voor mij gewonnen ? haare moeder op u verzot gemaakt - keetje heeft geen hart; zij heeft alleenlijk zelfverveelin'g en hoofdigheid; en ik was reeds de vrolijke vriend van Mevrouw, vóór zij wist dat gij in de wereld waart. 't Is waar, gij hebt keetje een opgelapten moed bijgezet , om met haaren laffen opvliegenden vader zo wat te harrewarren; gij hebt de zaaden van achterdocht en jaloufie geftrooid in het weeke hart der moeder; gij hebt haar doof gemaakt voor alles wat alle haare vrienden tegen mij kunnen voordpraaten; gij hebt haar doen gelooven dat zij mij beminde, dat geen meisjen het ftuk haarer verkiezing in het huwelijk ooit had opgegeven zonder dat haar zulks altoos berouwde ; maar gij hebt ook haaren vader wel duizend mijlen van mij verwijderd; hem zo veel achterdocht ingeboezemd , dat hij mij heeft laaten befpieden; door wie weet ik nog niet, maar zo ik daar achter kom , zal de befpieder in mijne munt vorstlijk betaald worden. Dit heb ik opgemaakt uit het billet, 't welk ik hier voor u nafchrijf. mijnheer ! „ Daar zijn mij geruchten ter ooren gekomen s X 5  33° cornelia wildschut; op, „ die mijn befluit verhaast hebben , om u te ver„ zoeken dat gij voortaan mijn huis gelieft te ver„ fchoonen van uw bezoek ; ik geef mij geenzins n & vrijheid u voorfchriften voor uw gedrag te geeven, noch uw geluk te beproeven met trents „ & quarante; hiertoe heb ik geen het minste „ recht; maar ik vertrouw, dat gij, als een man ,, van fatfoen en opvoeding, u niet zult verzetten „ tegen mijn recht; zo al, ik zal het weeten te „ handhaven; ik raade u echter, ftel u niet bloot ,, aan perfoonlijke onaangenaamheden : ik wensch tfr nooit iet met u te maaken te hebben. Ik ben mijnheer! U Wel Eds. Dienaar. paulus wildschut." ^ Ik was zo opgetoogen over dit zotte verbod, dat ik het affront, mij aangedaan, van harte vergaf: „ Dat begint te gaan, heintje;" zeide ik , „ nu' „ is de buit mijne: o die braave, die goede Heer „ wildschut! hij is toch waarachtig in mijn be» lang ! maar als hij mij zo in de hand werkt, „ vrees ik niets meer: kom maar voor den dag def3S tige Mevrouw stamhorst! en gij ook beminne„ hjk bethje ! en gij ook fchrander naatje ! ja „ breng uwe vriendin , het engelachtig saartje „ vrij mede! doch het zou onedelmoedig zijn, den J} braaven man niet te helpen , en lui en leêg te  de gevolgen der opvoeding. 3ji gaan zitten, tot dat het duifjen van zelve bij mij overvliegt." Ik fchreef des een' brief met de fraaifte pen die ik krijgen kon : mijn antwoord gaat hier nevens ; lees, en roem vrij op zulk een' broeder. Gij hebt nu , denk ik , den brief gelezen uit nieuwsgierigheid, vóór gij deezen uit hebt: „ En," vraagt gij, „ Wat verwacht gij nu eigenlijk van dien brief?" o! wonderen! daar wacht ik van,dat Mevrouw wildschut tot fchreiëns toe zal zijn aangedaan ; mij dunkt , ik hoor haar zeggen ; (wil ik haar ftijl eens naardoen?) „ Wel hemelfchen tijd! „ wat is die hein toch een oprechte jonge ! die ., goedaartige , grappige ziel , is die zo ongeluk„ kig! is hij gedwongen om met aanzienlijk i'chor„ rimorri gemeenzaam omtegaan ? en daar moest hij „ nog zijn goeden naam bij opzetten! ja, ja, geld „ is. de boodfehap : eet eens van fatfoen; of van „ een mooje tafel, daar niet op is." Daar wacht ik van, dat mijn fchaapjen van onberedeneerd medelijden zal wegfmelten; zij zal het haar' pligt achten mij alles te vergoeden.; vooral, den hoon, mij door haar' vader aangedaan; en dien ik, om haarent wil, met job's geduld, verdraag: welk een bloemden voor haare eigenliefde ! dat ik een moojen frisfehen vent ben , zal er geen nadeel aan doen: als de eigenliefde gewonnen is, is alles gewonnen ; want eigenliefde is zo ftekenblind, als haat zijn kan. Daar wacht ik van, dat de malle moeder het be-  331 cornelia wildschut; op, dorven kindjen zal troosten en opbeuren , door te belooven, dat zij alles met mij wel goed zal maaken; zij zal mij zelf noodigen , en om haare uitmuntende opvoeding tevoltoojen, keetje overtuigen, dat haar vader geen magt heeft om te bevelen, wie hij al of niet in haar huis wil ontvangenmoeder en dochter zullen vervolgends, om man en vader te dwarsboomen, en ook uit medelijden met den armen fchelm, mij meer, dan haare zotte herfens bedenken kunnen, bevoordeelen; en weldra zal van arkel, in fpijt van wildschut, in fpijt van ieder die belang in keetje ftelt, fchoonzoon zijn: daarna zal de laffe wildschut vrede maaken , en van de duiten aftellen; hierdoor zal hunne huislijke vrede , (die niet rust dan op de onderwerping des mans aan de vrouwe, der moeder aan de dochter,) geheel-en-al herfteld zijn , en wij zullen met ons vieren , een Epicurifchen hemel op de aarde hebben; wildschut zal fchatten winnen, en van arkel die verteeren - zie daar wat ik nu van dien brief verwacht. Mevrouw stamhorst zal vervolgends, (want het is eene vroome vrouw hoor ik,) beginnen te gelooven , dat Neef van arkel indedaad nog te recht komen kan: er is maar iet, dat mij fomwijlen wat moejehjk valt:ik ontwaar zelfs in mijne luchtigfteluimen, eenige hoe zal ik dat voor u verftaan- baar maaken? - eenige neepen der confcientie; en denk fomwijl, of blondel niet een veel zekerder pad om gelukkig te zijn heeft uitgekozen : dit is  de gevolgen der opvoeding. 333 zo waarachtig, als dat gij mij, volgends uwe loflijke gewoonte, voor een uil , een gek , een bloed, uitmaaken zult -Nog een verzoek: ei lieve ! beweeg uw' man , om eens een kwaadaartigen brief te fchrijven : een Burgemeester is ook nog al meer dan niet met al vaarwel! Uw liefhebbende broeder* h. van arkel. j TWEE-EN- DERTIGSTE BRIEF. Den Heer hendrik van arkel, aan den Heen taulus wildschut. mijnheer ! \zVeinige jonge lieden zouden de bedaardheid van geest hebben, die hen in ftaat fielden, een affront als gij, Mijnheer, mij hebt durven aandoen, lijdzaam te verdraagen; en daarenboven nog de pen te kunnen opneemen , om zig befcheiden te verdedigen: doch de liefde die ik uwe dochter toedraag , gevoegd bij het denkbeeld, dat mijn belediger de vader mijner beminde is, verheft mij boven mij zeiven, en doet alle andere driften zwijgen.  334 cornelia wildschut; op, Ik beklaag mij minder daarover, dat gij mij uw buis verboden hebt, als wel de wijs waarop dit bevel mij door u is bekend gemaakt: gij Mijnheer zijt onbetwistbaar meester in uw huis ; gij kunt daar ontvangen dien gij wilt, en voor anderen uw deur fluiten; maar dewijl gij mij die eer weigert om dat gij mij van flechte zeden , en een fchuldi» oogmerk verdenkt, eischt de pügt van een' man van eer , dat hij of daarover onder vier oogen afrekene of dat hij zig verdedige. Wat misdaad heb ik begaan? ik heb in uw huis verkeerd, zo als ieder fatfoenlijk man die daar ontvangen wordt: ik beroep mij op uwe waardige vrouw en dochter; laaten zij getuigen : of was het een misdaad m mij, eene zo beminnelijke Juffer niet te kunnen zien zonder haar te beminnen? o dan roem ik in mijne misdaad; en zal een man van fatfoen die met genoegen in de beste gezelfchappen ontvangen wordt, daarom uw huis verboden worden dan Mijnheer zal uw huis weldra een woestijn gelijk'zijnwant mijne misdaad is die van verre het grootftè getal onzer jonge lieden. Dat ik Mevrouw wildschut voor mij heb poogen inteneemen, is waar; doch niet dan door de eerhjkfte middelen; gaarne zoude ik mij bijt, hebben bekend gemaakt; doch uwe koele afkeerigheid omtrent mij , maakte dit ondoenlijk ; dit is zeker mijn ongeluk meer dan mijn fchuld. Ik heb verftaan, dat gij mij houdt voor een fpeeler, een leêglooper: genomen dit ware eens zo, had  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 335 w dan de billijkheid niet mogen eifchen dat gij onder> zoek gedaan had, of het mijn fchuld is dat ik tot 3 nog toe mij met geenig nuttig werk bezig houde, j. te meer daar ik door mijne geboorte, niet in den rang der ambachtslieden geplaatst ben ? alle jonge lieden zijn niet in de gelukkige omftandigheden, % van hunne talenten door een werkzaam leven te i, oefenen: weet Mijnheer, dat mijne ouders ftierven vóór ik in ftaat was, om mij door aanbeveeling of door geld een goed amt te bezorgen — dat ik niet is rijk ben, is mij even min te wijten; „ Maar ik .. „ leef in de groote wereld, en op eene wijs die ... „ mij met de aanzienlijkfte lieden gelijk ftelt" ., ' ik vertrouw dat de Heer wildschut , die wereld genoeg kent, om te weeten dat men om fortuin te maaken haar niet ontwijken moet , en dat ik door haar alle hoop heb op eene rijke bediening: het zijn zo zeer niet talenten en verftand , die ons daar aanprijzen; men moet zig noodzaakelijk weeten te maaken; die deeze kunst bezit , zal vroeg of laat wèl flaagen: hoe menig jongman maakt nu figuur, die, zo hij niets dan bekwaame reden en deugd ten i zijnen voordeele gehad hadde % nog in onbekendheid en bekrompenheid zoude voordleeven, en des buiten de mogelijkheid zijn om zijn vaderland voor, i deelig te weezen! — daar ik nu alle hoop heb om i i een amt te krijgen, dat aanzienlijk en vooral winst'< gevend zijn zal, kan ik immers niets anders onderi neemen, genomen dat ik daartoe de noodige fom'. • men bezate? of ben ik te verachten, om dat ik als-  33^ cornelia wildschut; of, dan door een goede partij mijn fortuin zal poogeii vastteftellen ? welk jongeling heeft een ander oogmerk, indien zijn hart getroffen is door eene jonge Juffrouw , die daaraan kan voldoen ? of zoudt gij willen dat ik Juffrouw wildschut niet beminde , om dat.zij, zo als ik bij gerucht hoor, eens groote goederen te wachten heeft ? dit ware onredelijk. Ik beroep mij op uwe dochter, of ik mij ooit omtrent haar anders gedroeg, dan als een fatfoenlijk man zig altoos gedraagt omtrent een deugdzaam meisjen dat hij bemint, en eens hoopt op de wettigfte wijze de zijne te noemen : het is waar, dat ik haar wel eens gefprokcn heb over zekeren bloedverwant mijner overledene Moeder, die in Lon~ don woont, en daar, zo als ik hoor , groote goe* deren gewonnen heeft, en ongetrouwd of weduwnaar , (dat weet ik niet recht,) is; en dat het te vermoeden is, dat hij mij, als zijn naaste vriendt een gedeelte zijner goederen maaken zal : heb ik niet dikwijls te kennen gegeven , dat indien zij de mijne wierd, ik mij met het grootfte genoegen door u in de negotie zoude laaten opleiden, en als koopman mijne opvoeding mij ten nutte maaken? — dat ik des, zo als gij, Mijnheer, dit, vrij onbefcheiden, noemt, een leóglooper ben, is in deezen wel vér* klaarden zin niet te ontkennen ; maar dat dit mijne verkiezing is , hieromtrent doolt gij geweldig : en waarom zoude ik het voor u verbergen ? dat ik veele uuren bij mijne boeken ter beoefening van mijn  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 337 mijn verftand doorbreng, is eene waarheid, waar* van alle mijne vrienden en bekenden u zullen ver* j zekeren ; ik acht het de pligt eens eerlijken mans te zijn, zig voortebereiden, door het naarftig ge* bruik zijner talenten, tot het wèl waarneemen een» amts, dat ook door hem kan bekleed worden. „ Maar ik ben een' fpeeler;" dat ik meer dan te veel mij met dit tijdverdrijf bemoei, is maar al te waar, doch dat ik een fpeeler van beroep ben, dit ontken ik: dan, de vraag is, fpeelt gij uit ver* kiezing? en dan antwoord ik, neen! ik zie mij ingewikkeld met lieden die door deeze ziekte zijn aangetast; ik verkeer in gezelfchappen daar men, zo men niet fpeelt, geen' ftoel zoude kunnen krijgen , ja waaruit men, als een man die nergens goed toe is, geweerd wordt; en daar bij, zo als ik reeds aantoonde, vind ik mijn wèl bedacht belang, geen-, zins ; dat ik fomwijl groote fommen win, is mijn geluk , of misfchien ontftaat dit ook om dat veclen hunne fchatten bij mij als een zeer goed * fpeeler willen waagen, maar bewijst niet dat ik een Griek ben. Ik zelf zoude alle ouders vermaanen: geeft uwe dochter nooit aan een' fpeeler , indien hij uit verkiezing deeze allergevaarlijkfte drift involgt: niemand, Mijnheer! is beter overtuigd dan « Landspenningen ten zuinigften te belleden ; de lieden te verfieren, door nieuwe graften, fchoon geboomte en prachtige openbaare gebouwen , en wat iet meer Jij; door te-zorgen voor de zindelijkheid der wijken en dus de gezondheid te bevorderen , door ook de fmalle gemeente een zuivere frisfche lucht . te doen inademen. Het zoude mij, die zelf mijne uitgefpaarde fnip. peruuren daaraan edelmoedig toewijde ; weinig hemmen mij tot het fchrijven van brieven uit lief, hebbent te verledigen, indien ik niet gedrongen wierd door eene overdrijvende kracht: over die  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 349 kracht zal ik u wat nader onderhouden : zonder roem mag ik zeggen , dat ik met achting in dit groot uitgeftrekt oord bekend ben , als hebbende onder anderen veele verbeteringen ingevoerd; de ftad verfraaid met bruggen en poorten ; goede en gemaklijke logementen opgericht, en die voorzien met beleefde casteleinen , aartige jonge deerns en vlugge knaapen ter prompter bedieninge, om daardoor reizigers te trekken, die hun geld hier laaten en van onzen roem getuigen : ja dit gaat zo ver, dat ik voorzie, wel haast de ftad te zullen uitleggen. Tot nog toe is het hier 't gebruik geweest dat men, des avonds, uit de gezelfchappen komende, zig door dienstmaagden en dienstknechten met lantaarns deed t'huis geleiden , van wegens de duifterheid, maar nu heb ik voorgefteld, om onze ftad met twaalf lantaarns te laaten verlichten en verfieren, en wat dies meer zij; maar fommige mijner mederegenten hebben , of uit eene onberedeneerde huiverigheid, of om dat zij mij de eer der lantaarnbezorging laaghartig benijdden, daar veele bewegingen tegen gemaakt; evenwel, poft nubila phxbus: tandem bona cauja triomphat; zo als wij geleerde Latinisten zeggen : ik heb het genoegen dat mijn voorftelling is aangenomen ; men is nu nog alleen bedacht om het fonds te vinden: dit alles beneemt mij veel tijds en kost mij menig flaapeloozen nacht: men wil, wel is waar , dat alle ingezetenen , bevoordeeld door het fchijnzel der lampen, even ge-  35o CORNELIA WILDSCHUT ; OF, lijk in de kosten zullen draagen ; maar ik vraag waarin zal die gelijkheid beftaan? zal zij daarin beftaan dat ieder evenveel betaalt, of dat ieder betaalen zal naar dat hij gegoed is? het eerfte is eene fchreeuwende onrechtvaardigheid; het andere is billijk, redelijk, en behoort de maatftaf van alles te zijn: hoe ! vraag ik , zullen de fchamele lieden, die zeker weinig buiten 's huis foupeeren , zullen oude vrijsters , wijsgeeren en vroome lieden , die nooit na vijf uuren op de openbaare wegen omdwaalen, evenveel betaalen, als zij die rijk zijn en groote familiën hebben? zoude het niet beter zijn, dat herbergiers, koffijhuishouders, en logementhouders , ten minsten de helft der geheele hoofdfom betaalden , om dat zij immers het meeste voordeel daarvan hebben ? dit is het niet al: ik wil dat alle rinkelroojers en nacbtloopers , die tog niets buiten hunne huizen te verrichten hebben , drie dubbeld betaalen, en dat naarftige Mille ingezetenen huisvaders en huismoeders , 'geeven naar hun believen ; ik zal ook poogen eene wet vasttcftellen, uit hoofde van welke, ieder die overtuigd kan worden, dat hij in de vier wintermaanden , zesmaal befchonken langs den weg gewaggeld heeft, zesmaal meer zal betaalen dan hij gefchat is ; om dat hij door het licht der lantaarns bewaard werd voor verdrinken, en wat iet meer zij: en zo hij onwillig of onvermogend is, verwezen zal worden, om zes weeken lang de lampen in eigen perfoon aantefteeken. Of nu een man, die zig ten nutte des lands af-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 351 flooft, achting Verdient, kan niet in twijfel getrokken worden ; en of zijne huisvrouw , als zijne vrouw, verdient in die achting te deelen wie zoude daaraan twijfelen? Op den man aan Mijnheer ! u Wei-edele waart ( niet verpligt, mijne beminde en waardige huisvrouw, 1 Vrouwe lenting , ten uwen huize te noodigen of I haar te huisvesten , maar het was uw onvermijdelijke pligt, om haar, daar zijnde, zó te behandelen li 'als men eene vrouw van rang en groote verdienften behandelen moet, indien men eenig recht meei^ te hebben op den naam van een welopgevoed man. Was het tegen uw gevoelen aan, dat Mevrouw wildschut , mijne dierbaare huisvrouw logeerde, gij had dan uw gezach als man moeten gebruiken; uw vrouw de wèt gefield, maar geenzins mijne onfchuldige vrouw , ten doel uwer onbefcheidenheid neemen : ik vraag u des in mijne qualiteit, reden van uwe onbeleefdheid, als ook wat recht gij hebt om haar' broeder, den Heer hendrik van arkel, uw huis te verbieden? ik eisch reden, van u Mijnheer! waarom gij het recht der gastvrijheid gefchonden hebt, omtrent twee mij zo waardige perfoonen. Gij zult, Wel-edele Heer! misfchien zeggen, dat gij een onbetwistbaar recht hebt, om uwe dochter te geeven of te weigeren aan den geenen dien gij zult goedvinden: het is mijn oogmerk niet, met u daarover te fpreeken, mijn tijd is te kostelijk , en mijne amtsbezigheden zijn te menigvuldig; maar dit  352 cornelia wildschut; of5 gaf u geen recht om den Heer van arkel dus onbeleefd te behandelen : en dat wel hem, dien ik bij de eerfte gelegenheid een amt zal bezorgen, en dien ik prote&eer of zoudt gij het een hoofdmisdaad in Mevrouw lenting rekenen , indien zij wenschte haar geliefde vriendin met haaren eigen broeder gelukkig te zien? voor't overige, ik ben een man des vredes, al draag ik als Overheid het zwaard niet te vergeefsch kunt gij mijne geliefde huisvrouw eene behoorelijke fatisfaclie gee-' ven, dan zijn wij veel te redelijk, om al het geen voorbij is, niet te vergeeten. Mijne vrouw is thans in eenen ftaat, dat haar geene moejelijkheden dienen; laat des alles tusfchen ons'afgehandeld worden Ik blijve, wel edele heer! Uw gehoorzaams dienaar* jacob lenting- NB. „ De Heer lenting zijn Itaatkundig hoofd „ altoos vol hebbende met de belangens van ftad „ en Staat, begaat een' misflag die eene groote ont„ dekking veroorzaakt: men zal er uit zien dat de „ loosite lieden niet altoos op hun hoede zijn, en „ meermaalen in hunne eigen ftrikken verward raa„ ken." VIJF-  de gevolgen der opvoeding. 353 VIJF- EN- DERTIGSTE BRIEF. Mevrouw christinA lenting, aan den Heere hen» drik van arkel. 2^iedaar, beuzelaar! uw fraai verdedigingsfcbrift terug , ik wil het niet langer in huis houden; het hindert mij te veel: alles wat het mij verzekert is dat gij een Jan Trijntjes , een krnimelaar zijt; en naar alle gedachten wel zo blijven zult, tot dat gij of tot ftof wederkeert , waaruit gij genomen zijt, "of u nog door de eene of andere kwezel zult laaten bekeeren: blondel is de bruigom! o dat was wel te voorzien! de Natuur heeft haare eifchen, en die den moed niet heeft om een tuindief te zijn, moet door het hek kruipen om aan den fnaai te komen: zijn aanftaande vrouw was nooit van de onzen ; en hoe of die blondel zo lang uw vriend bleef, is voor mij een raadzel: of het moest zijn om dat hij altoos een leiband noodig had? —of dat hij een zekerder weg om gelukkig te zijn heeft ingefiagen dan gij ? droevige kwast! begrijpt gij dan niet dat ieder zijn eigen foort van geluk heeft, zo wel als zijn eigen fmaak van het fchoone? dit is zeker, dat hij die geen erasmus worden kan , ten minften zien moet dat hij Cardinaal wordt — Wat u betreft gij hebt zo III. deel. Z  354 cornelia wildschut; op, weinig moeds om een blondel , als om een jaques te worden A propos , gij moet zo een ruwe beer niet in ons quartier brengen , hij zou door onze Dames-. . . maar ik zal u niet alles zeggen; gij zult altijd in den onbeduidenden kring van kruipende ligtmisfen blijven: gij hebt geene inwendige kracht: en is het niet eene algemeene bekende waarheid; er zijn wel vermaarde fchurken , maar geen vermaarde zwakken: de cromwel's zijn altoos in alle vakken zeer zeldzaam. Zo waart gij altoos: dat kakelt, dat fnoeft, dat blaft tegen de confcientie, en gij hebt het hart niet om haar als een man onder het oog te zien, en de rest te geeven: toen gij een kleinen bengel waart, gcdroegt gij u even eens omtrent Vaders grooten brak ; gij fardet, gij plaagdet het dier , trokt het bij ooren en fiaart , ja waart baldaadig; maar als het geweldig dier u eindelijk de tanden deed zien, liept gij als een waare bloodaart, al fchreeuwende , ergens in een' hoek , en zoudet wel gewild hebben, dat ik, jonger en wijzer dan gij, u in mijn' zak geflopt hadde: gij vreesdet het dier, en kondet uw rust niet houden: maar men moet den effenen weg der droomige deugd bewandelen , of men moet in de jaarboèken haarer vijandin als een held bekend ftaan : hoe dikwijls heb ik u dit niet door lesfen en voorbeelden getoond ! zo waar is het dat de Natuur ons vrouwen vroeger ontwikkelt, maar ook, dat ieder die ondeugend zijn wil, niet kan.  de gevolgen der opvoeding. En wat verwacht gij , vraag ik nogmaals , van I deezen zotten Hecht gefchreven brief? * Men behoeft geene fchrandere Juffrouw hofman .' ; te zijn , om zo een voddig ding te houden voof ihet geen het is: hiertoe is uwe domme aanftaande Mama, ja zelfs uw kuikeskopjen wel in ftaat. Ik zou wildschut, dunkt mij, noch meer dan u 1 verachten, indien hij zijne mooje dochter, en zij* '" ne nog veel moojer geldzakken gaf, aan zo een arm* hartig ligtmis: door fophistifche ftreeken te bewijïen, dat gij om u in de groote wereld aangenaam Et Èp maaken , een fpeeler zijn moet .... ik heb jecn geduld meer! ' Nu.dunkt mij vraagt gij weêr in doodlijke veregenheid: ,, Maar zuster , wat moest ik dan tog II , gefchreven hebben?" had gij mij dat nu '; vooraf gevraagd , ik zou u zulks gezegd hebben; ioch nu is het te laat; ik wordt belet, . . . er komt rezelfchap ik breng lenting den brief , die 3ok fchrijft: hij heeft den tijd niet om zijn' neus n mijn gefchrijf te fteeken — hij durft ook niet — '" kort en goed (*). c. lenting. Of en :' (*) De Heer lenting zet bij verzinning, het adres aan den Heere wildschut , op den brief ann den Heere van . miKel, en dat aan den laatften, op dien ann den eerfteru Z %  35<5 cornelia wildschut; of, ZES- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Heer reinier walter , aan Juffrouw anna hofman. mijne waardste vriendin ! Toen wij in den morgen hier aankwamen , bemerkte ik weldra, dat er aan het afdoen van eenige alfairen, die ik in het doorreizen had meenen te fchikken, niet te denken was; ieder inwooner was in 't zondags gewaad ; voor elke wooning hingen . of fraaje tapijten , of zuivere witte lakens ; al de klokken luidden , en de procesfie begon juist , zo als wij uit onze post-chais flapten het was het feest der Befchermheilige deezer ftad, Sainte Sophia: opgefierd als een pinxterbloem, werd zij door twaalf jonge , in 't wit gekleede , en met kranfen op het los gekruide hair, dochters rond gedragen, in een foort van draagzetel, waarover een kostbaar gehemelte gefpannen was ettelijke jonge kin¬ deren, als engeltjens gekleed, huppelden en ftrooiden uit aartige bloemkorfjens allerleie bloemen en groene takjens ; deeze werden gevolgd door een groot getal muzikanten, die het oor verrukten door hunne kunst; daarop volgden een bende Geestlijken,  de gevolgen der opvoeding. 357 in allcrleie gewaad, met en zonder kappen en fchoenen; terwijl lieden van allen rang en beide (exen, met waschkaarfen in de hand, de Sainte Sophie ter eere, den fleep vergrootten, en van minuut tot minuut'het kanon losbrandde: de groot, die nooit iet'dergelijks zag, en in wier wilde verbeelding, nimmer zulk een tooneel was opgerezen, ftond onbewecgelijk , ja toen het Fenérable voorbij ging, was ik genoodzaakt hem zeer onzacht aanteftooten, op dat hij knielen zoude: wij volgden daarop zeiven met de procesfie, en bragten de Heilige weder in haar wooning, dat is op haar altaar, in de hoofdkerk : ik zoude hier kunnen aanmerken, dat indien de Proteftantfche Godsdienst de Godsdienst, is van denkende menfchen , de Roomfche eerdienst volmaakt berekend blijft voor het gros des volks; zij tast de ziel aan door pracht en vertooning, en moet des, door alle de zinnen bijgeftaan, geweldiger uitwerkzels hebben , dan een Godsdienst die alleen door de reden tot het hart fpreekt, en die ons beveelt den god van alles wat is , was , en worden zal, aantebidden in geest en in waarheid: .ik zoude er bij kunnen voegen: dat de Roomfche Geestlijkheid te wèl haar belang vernaai , om immer het haare toetebrengen, tot de verlichting des verftands; terwijl domheid natuurlijker wijze haar gezach uitbreidt , ja verfchrikkclijk maakt; maar dit alles weet gij, en "ik heb u, dunkt mij, over geheel andere onderwerpen te onderhouden. Offchoon wij den geheelen nacht gereden hebZ 3  35-5 cornelia wildschut; of, ben, waren onze dierlijke geesten te fterk in beweging en de vreugd was te algemeen om ons naar bed te bcgeeven. Thans is het drie uuren , de Vesper is geëindigd , en ik ben naar mijn logement wedergekeerd: en de groot, vraagt gij misfchien, is die ook nog in de kerk bij de Heilige, in verrukking? de groot die is daar zo eveii, opgefchikt als een bruigom, de deur uitgelopen , om met wel zes honderd perfoonen buiten de ftad te gaan — dansfen ! dewijl da ftad op het hangen van een' berg ligt, en ik uit mijn kamer het gezicht heb op de dansplaats, bleef ik t'huis , om dat ik hartlijk verlangde , met u een weinig te praaten: ik heb hem beloofd als ik mijn' brief af heb , bij hem te komen , en deel te neemen , aan 'de gulhartigfte algemeenfte vreugd, die op het gelaat der rijken en armen, zo levendig als overmeesterend doordraait: ik heb hem gevraagd of hij zal fchrijven; „ Dit is vast," zegt hij; „ doch morgen of overmorgen , of na over- morgen, is onbepaald." Tot nog heb ik geen antwoord op mijn' brief: de tijd valt mij zeer lang: het onderfcheid is ook wat fterk , tusfchen u genoegzaam alle daag, ten minsten een paar minuten, te zien , en zo verre van u af te zijn: waarlijk! men waardeert zijn geluk nooit zo hoog , dan wanneer het buiten onze magt is ; dit alles wist ik door overdenken , door onderwijs, maar nu weet ik het door eigen gevoel, m dat veel fterker dan ik mij dit ooit had kunnen  DE.GEVOLGEN DER OPVOEDING. 35? verbeelden mijne liefde voor u fcheen mij zelfs zo kalm, zo gelijk, zo vriendfchaplijk, dat ik wel eens in twijfel ftond, of ik u wel waarlijk beminde : maar nu weet ik het voor al mijn leven: de vriendfchap maakt ons zo ongemaklijk , zo rustloos , zo geheel ftrijdig met ons zeiven niet: hoe misnoegd ben ik nu dikwijls op mij zeiven, dat ik u niet meer bezocht, meer bij u bleef! V nu, dat hoop ik te vergoeden, want hoewel gij mij tot nog toe niet geantwoord hebt, vlei ik mij echter, dat gij uw' vriend walter niet zult vergeeten , en ik zal des de vrijheid neemen, om u nog het een en ander, u zelve betreffende, te fchrijven: geen onderwerp is voor mij aantrekkelijker. Ik heb meermaals gedacht, dat jonge Juffrouwen die , zo als mijne beminde naatjen , eene groote gefchiktheid van de Natuur tot de Poëzij ontvingen , en die haaren fmaak door leezen en denken vormden, tot die wereld behoorden, die, volgends het leerftelzel der Oosterfche Wijsgeren, haar beftaan kreeg, en onder den invloed blijft, van twee beginfels, het goede en het kwaade: de twee beginfels dier wereld noeme ik roem en afgunst : maar dewijl men doorgaands gelooft, dat het kwaade beginfel over het goede den baas fpeelt, ja dat altoos dwarsboomt ; en dat de braave , de wijze lieden alleen gefchapen fchijnen , om de overigen te dulden ; zo. zit ook doorgaands de fcheele Afgunst als een woedend tiran over het goede beginfel, roem, baldaadig heen; ontrooft de DichteZ 4  360 cornelia wildschut; of, res niet Hechts haar welverdienden lofkrans , maar hitst een bende, naare , door nijd vermagerde fcharminkels, op haar aan, die, om des te zekeren te gaan, hunne aanvallen doen van eene zijde , welke haar bij ligtgelovigheid en onkundige welmenenheid, onherftelbaare nadeelen toebrengt : of deeze laatften onderwijl ons ook niet aantoonen, dat het kwaad beginfel veel' meer invloed hebbc , dan men gelooft, als men genegen is alles van den besten kant te befchouwen, geef ik in overweging. Indien de jonge Dichteres buiten alle betrekking met de fatfoenlijke wereld leeft , 't zij door verkiezing , 't zij door opvoeding en. familie ; of indien zij onder de lievelingen van plutus geteld wordt , dan mag zij zig een beter lot beloven; zij wekt geen perfoonlijke aandacht op nie- mand kent haar; of zij is in ftaat om veelen aan haar belang te verbinden; maar dewijl dit uw geval niet is , zo heb ik u , uit eene overdrevene zorg, voor uwe dierbaare rust, en om u voor het kwaade. beginfel te behoeden , u als uw ernftige en beste vriend altoos afgeraden voor het publiek te fchrijven. Ik twijfel ook , of die fraaje kleine verhandelingen , en een vrij groot getal van keurige Dichtftukjeus, die uwe bijzondere vrienden , met zulk een levendig vermaak leezen, wel genoeg in den algemeenen fmaak zijn, om u, door het debit daarvan, gen edel, eerlijk voordeel te bezorgen. Indien gij alleen fchrijft onder het geleide uwer  0e gevolgen der opvoeding. 3^1 genie, dan voorzie ik dat onze landgenooten over u niet altoos voldaan zullen weezen; indien gij u fchikt naar den heerfchenden fmaak, zult gij nooit boven het middenmaatige komen: ik vrees dat men den dwang! (en welk een dwang!) waar onder gij zijt, te duidelijk zoude ontdekken, en u misfchien ' verdenken van uw pen te verkoopen aan den meestj' biedenden. Gij, mijn lieve naatjen ! zijt ook niet gefchikt om met bittere , zwartgallige , zuurkijkende berispers, in het ftrijdperk te treeden: uwe natuurlijke goedaartighcid zoude u niet toelaaten , u van dat fijn fnedig vernuft te bedienen , 't welk zulk een belagchelijk licht kan fpreiden , over zekere foort van lieden , die zig nooit dan gemaskerd vertoonen; en ik voor mij zou becven , op het denkbeeld alleen, dat gij u gingt blootftellen aan de woede derzulken, die zig eene verdienfte zouden maaken van u te haaten. Dewijl gij veel meer gezond oordeel dan geest bezit, waagde ik niets , met u op deeze wijze te onderhouden ; gij kent mijn' fmaak : ik verkies ' ..eene dagelijkfche vrouw, die weinig verkregen kundigheden bezit , verre boven eene Savante zonder oordeel : ik ben fchrikkelijk bang voor vrouwen, die geduurig, bij gevolg ergo dit ergo dat , zeggen , en een goeden ful van een jongen doen ftaan kijken als een gek : maar met welneemen van hun , die anders denken , geloof ik dat een vrouw , die gelukkige talenten bezit , cn Z 5  36a cornelia wildschut; op, dezelven zonder verzuim van haare pligten beoefend heeft , verre te waardeeren is boven zulke vrouwen , die zig eene dwaaze eer zoeken , in haare onkunde te belijden: ik bemin eene welopgevoede, geestige vrouw, die al lagchend eene treffende aanmerking maaken kan, en door een fnedig gezegde meer afdoet , dan door eene lange reeks van ergo's de Natuur wil niet dat haare fijne ge¬ laatstrekken, haare fchitterende oogen, verdiept en verduisterd worden , door Ovcrnatuurkundige en Geometrifche voorftellen, waaraan een i.eibnitz of wolff een huis vol werks zouden vinden: haare talenten moeten in het Rijk der fraaje kunsten werkzaam blijven; zij moet haare kundigheden altoos betrekkelijk maaken op de zamenleving, waarvan zij het fieraad is. Maar ik voor mij geloof, dat eene vrouw, die veel liever een ledig uur, met een goed boek, dan met een fpel kaarten doorbrengt, daardoor zig niet belagchelijk maakt, en ,zo weinig den naam van wijsneus verdient , als een vrouw die nu en dan een omberden fpeelt, den naam van fpeelfter doch, indien het mijn lot zij, vroeg of laat, met een aartig beuzelaarftertjcn tc trouwen, dan zal het een Fransch dingetjen zijn : want liever beuzelaarfters zijn er niet, dan in het rijk der Babioles. . . Mijn Correspondent alhier , heeft mij daar zo even bezocht, en mij uitgenodigd, om eenige dagen op zijn landgoed te komen doorbrengen: dit voorftel was te beleefd om niet aangenomen te wor-  de gevolgen der opvoeding. 363 den: herinner u ook, dat er voor mij thans niets te vergelijken is, bij het ontvangen vaneen' brief, die mij uw gezindheid en vergenoegen meldt; en dat ik onveranderlijk ben, Uw vriend, r. walter. P. S. De groot heeft zo veel te fchrijven, dat ik deezen direft op de post breng : de tijd is te kostlijk , want hoe eerder ik fchrijf, hoe fpoediger ik antwoord kan krijgen. ZEVEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. De Heer cornelis de groot, aan zijne Ouders. HOOCSTGEëERDE vader en moeder! JLven weinig als een bekwaam werkman een goed ftuk werks kan vervaardigen, met bedorven gereedfchap, even weinig kan de geest zijne denkbeelden bearbeiden en mededeelen, indien het ligchaam door ziekte of toevallen weigert hem ten dienfte te ftaan; dan ziet hij alles in verkeerde betrekkingen, en als door een floers ; de loomheid , die dagelijks veld wint, en onze natuurlijke zucht tot traagheid be-  364 cornelia wildschut; of, gunstigt, doet zig bij ons voor als Wijsbegeerte, cn wij gelooven dat wij wijzer zijn dan anderen, om dat wij grilliger en luier zijn; vooral indien wij durven onderneemen, met de wijze Voorzienigheid te twisten, en haar voor den rechterftoel onzer fuffende reden te dagvaarden : indien wij 'altoos nog eene zwarigheid weeten optewerpen , en van de eene pikdonkere overdenking, tot de andere afdaalen. Dit, mijne waarde Ouders! was mijn geval: ik geloofde wijzer te zijn dan anderen , om dat ik mij ftomp dacht, over onderwerpen, die voor de vcrlichtfte Wijsgeeren ondoorgrondelijk zijn , en des geheel onnut voor den mensch : met mijne ongefteldheid verdwijnt ook langs hoe meer deeze dwaaze hoogmoedige fomberheid; dank hebbe mijn onvergelijkelijken vriend ! hij kende den aart mijner kwaai te wèl, om met mij ooit daarover te redeneren: het geween deezer zieke knorrepotten, en het gelach der fpotters met het geweten , zijn loutere ftuiptrekkingen van een verwrikten geest: het boekvertrek is voor den eerflen een fchool van guurcn menfcbenhaat, en bittere bedilzucht; maar als men de wereld intreedt, aan de hand van eenen walter , en des met geweld gefcheurd wordt uit dien bedorven dampkring, waarin wij alle oogenblik vergif inademden , dan beginnen wij de geheele Natuur in een vrolijker licht te zien ; dan keeren wij tot onzen Schepper weder , en bieden Hem een door dankbaarheid geroerd hart aan ; dan komt men in dien ftaat, waarin ik mij aanvanglijk bevind.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 3«"5 Die gezetter, afkeer van het werkzaame leven is in jonge lieden een vast kenmerk deezer ongefteldheid • en weldra word alle ligchaamsoefemng voor ons bijna onmogelijk: welk eene verwoesting moet deeze ongefteldheid bij mij veroorzaakt hebben , daar zij mij zo veele maanden ongevoelig maakte, voor het Vaderlijk misnoegen en de traanen mijner beminde Moeder! zonder dat ik zien konde, dat ik mij ten ipot ftelde bij de losbollen; en ik mij integendeel hierdoor vleide, dat ik al te groot was om door de ligtzinnigheid gekend te worden. Welk een vriend heb ik! zoude ik ooit kunnen vergelden , dat hij aan mij doet ? de menschhjke geest dus in zijne edelfte vermogens geknakt te zien, wekte bij hem medelijden ; hij vondt daarin een voorwerp van treurigheid, niet van gelach: hoe moet zulk een menschlievend jongeling niet wel geijst hebben , op de enkele mogelijkheid, dat zijn jonge vriend nog eens uit de zamenleving gefloten, en in een dolhuis geplaats zou worden! maar ook, hoe veel welgevallen heeft de goede Hemel niet m zijn oogmerk gehad, daar ik reeds binnen weinige weeken zulk eene verbetering in mij gewaar worde. Vernedering mijns 'hoogmoeds bragt mij tot ftaan; doch zonder mijn' vriend , zoude zij mij in eene gevaarlijke droefgeestigheid geftort, en mij geenzms herfteld hebben: oordeelt, mijne lieve Ouders over mijne aanvauglijke herftelling: ik kan nu reeds die zelfde opftellen en verhandelingen, die mij voor zo weinige maanden, nog over mij zeiven deeden verdom-  366 CORNELIA WILDSCHUT J OF, men, niet leezen , zonder de allerlastigte aandoening van fchaamte en vernedering. Indien het wéér is, dat eene hooplooze liefde of eene alles overmeesterende droefheid niet beter te hertellen , laat ik liever zeggen , uitteroejen is , dan door het horzen, het is niet minder waar, dat er geen beter 'geneesmiddel is tegen de ziekte die mij zot en ongelukkig maakte, dan zulke vermoe- jenisfen als op onze reis onvermijdelijk zijn hotzen en ftooten in ongemaklijke fnel voortfchokkende deligenfes; geduurig te paard zitten, groote wandelingen over hooge en hobbelige wegen, doen wonderen op het getel: de geduurige ommegang en gefprekken met allerleie foort van lieden; de vrolijkheid van den eenen , de bijzonderheid van den anderen , leiden de aandacht telkens af, en geeven haar andere richtingen; alles werkt op ons, en des gevoeliger naar maate alles de volle kracht, der nieuwheid voor ons heeft; de blijmoedige geaartheid deezer gunstelingen der Natuur, deelt zig aan allen wederzijds mede; en zou dunkt mij den wijsten Wijsgeer tot lagchen verleiden : als men overal vrolijke aangezichten ziet, zou men zig fehaamen een lange tronie te zetten; en weldra ploojen zig onze gelaatstrekken naar die ónzer reisgenooten: het komt mij voor, dat de Franfcken zig van andere Natiën 't meest onderfcheiden door maatigheid, onbekommerdheid, inneemende heusheid voor vreemdelingen, die het voorkomen hebben van fatfoenlijke lieden, een groote trek tot^dansfen, cn  DE gevolgen der opvoeding. 367 door de gezelligheid en ongemaaktheid hunner verkeering; maar het ftaat mij niet heel mooi, dunkt mij , te oordeelen en te vergelijken , daar ik nog , zo weinig gezien heb. Wij *:ijn voor eenige dagen hier op een landgoed gelogeerd: de familie is verpligtend, en beftaat uit i niet minder dan tien kinderen, die met hunne ouders als de beste vrienden leeven , en des genoegens doen fmaaken , die men te vergeefsch buiten I het'huislijke leven zoekt ik denk nog met : deezen post aan mijne itoute vriendin hofman te fchrijven, en haar het een en andere van dit fchoone Land aftemalen. De ingeflotenen voor mijn' Oom de groot en mijne Tante klinkert , zult gij wel zo goed zijn adres te geeven (*), hoe verlang ik naar een' brief van u, mijne waarde geliefde Ouders! verzekert mij toch nogmaals, dat gij mij alle de moeiten en het verdriet, dat ik u heb aangedaan, vergeeft,, en ge- 1 looft dat ik, met alle gevoelens van eerbied en erkentenis, ben, mijne waardste ouders! Uw gehoorzaame Zoon en Dienaar, c. de groot. (*) Deeze brieven zijn niet voorhanden.  36S cornelia wildschut; of, AGT- EN- DERTIGSTE BRIEF. De H#er cornelis de groot, aan Juffrouw an- na hofman. mijne waarde vriendin ! Ik heb u beloofd , vóór ik met onzen vriend , mijn beste walter, op reis ging, dat ik u eenig bericht zoude geeven van het land alwaar ik mij thans bevind mijn oogmerk om u te fchrij¬ ven , heeft twee beweegredenen: de ééne beftaat in u te doen zien, dat ik mijn woord houde; en de andere om u te overtuigen , dat ik mijn verftand wedergekregen heb — in zo verre dit beftaanbaar is met eene fterke zucht tot Poëzij, zoude ik zeggen , indien gij, mijne vriendin, niet een weinig met dezelfde euvel behebt waart. Uit mijn' brief aan mijne Moeder, kunt gij zien, in hoe verre ik mij herfteld vinde ; dit zal u dies te aangenaamer zijn , om dat gij weet , aan wien ik alles te danken hebbe ; aan onzen dierbaaren, onzen geliefden vriend walter ! Kon-  de gevolgen der opvoeding. S0> Konde ik u de landilreek maaien Die zig aau mijn oog vertoont, 'K fchetfte heuvlen, bergen , dalen Door de vruchtbaarheid bewoond! Overoude duiftre bosfchen, Aan wier rand, des ochtends vroeg, De akkerman, met trekkende osfen Langzaam gaat naast zijnen ploeg; Daar de looze vogelaaren Loeren op het ;pluimgediert; En de vlugge jaagers waéren Als de herfst het land ontciert; 'T grove wild ter nederleggen, Met het fcherp gelaên geweer; En de hond door ftruik en heggen Giert op Vfein van zijnen Heer; 'K hield uwe aandacht opgetogen, Waar die 't oog ook lieenen richt'; 'K fchetfte voor uw' keurige oogen In een grijs-blaauw vergezicht, De Alpen, als de landman regen Hagel, fneeuw of ftorm voorziet, En de zon daar lijnrecht tegen Haare westerftraalen fchiet; 'K maalde koele lustpriëelen Daar men zig des daags onthoudt; Trotfche kerken en kafteelen, Naar der Gotten fmaak gebouwd; Muuren tot den grond gefpleteu; Torens, half omvat gehaald; Boogen, over 't veld gefmeten Daar nog Romes pracht doorftaalt; III. deel. A a  37e gevolgen der opvoeding. , Mijn zuster zal u met opene armen ontvangen, en hoe,veilig gij bij haar zijn zult, kunt gij oordeclen : mijn fchoonbroeder moet u met kennen; gij zult daar ontvangen worden , als een Nicht van zijn vrouw: alles is daartoe al voorbereid: vrees niet; hij bemoeit zig zo zeer met- de zaaken van Europa, dat hij zijn eigen zaaken vergeet en zi- nooit ophoudt met zijn vrouws gezelichappen: hoor, mijne beste! mijn zuster verlangt vuung om u vergoeding te doen voor al het verdriet dat gij, ook om haar, in uws Vaders huis geleden hebt* én gij kunt dan zo lang bij haar blijven als gij wilt, want mijn wil zal de uwe zijn. _ ^ Wees nu voords vrolijk, vlei uw' Vader m zijn humeur, wees minzaam, wees gedienftig, en wend voor dat gij, liever dan uw Vader' verdriet te willen doen, mij wilt vergeeten: ontvang van veen beleefd, dit zal hem hoop geeven, en die hoop zal uw Vaders hart geheel en al voor u inneemen : uwe Moeder zal gelukkig en gerust zijn, als alles maar weêr wèl is: uw Vader bemint de colleges en coffijhuizen; hij zal dan daar weêr als voorheen den tijd, dien hij uit kan fpaaren, doorbrengen, en Wij zullen zonder moeite ons oogmerk bereiken: dan zal ik u nog eens vermomd komen fpreeken, en plaats en uur mondlijk bepaalen, om het njtui- te koopen, want dit is mijn intentie, om met gevonden te worden - Mijn lieve keetje! bedenk eens hoe gelukkig gij zijn zult, met een'man E z  68 cornelia wildschut; of,- die u zo zeer bemint dat 'er niéts is, 't welk hij#" om u te bezitten, niet durft onderneemen. Deeze brief zal u worden overgeleverd , door een' koopman in prenten, indien hij u alleen kan fpreeken, en daarom komt hij tusfchen twaalf en twee uuren, als hij ziét dat uw Vader naar de beurs gaat: hij zal over agt dagen komen, om uw antwoord wees gerust, het is een mijner vrienden die deel genoeg in uw ongelukkig lot neemt, en mij genoeg bemint om mij' deezen onnozelea dienst te doen — De inleggende van mijne zuster, wacht ik te rug, met een antwoord, gunftig voos ons beider geluk — Eeuwig ben ik, Uw h. van arkeu AGT- EN- VEERTIGSTE BRIEF. Mevrouw christina lenting, aan den Heere'Hen« drié van arkel. Wel mijn olijke vindingrijke jonge! dacht gij waarlijk dat de harfens uwer zuster in haaren ftaat van twijfeling , zo al niet gedefideerd gezegenden ftaat, zo verward en verkeerd lagen, dat die zig zouden verbeeld hebben, dat uw geheele brief t6r  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 6$ goeder trouw gefchreven ware ? zo gij mij een trek fpeelen wilt, moet gij het wat fijner aanleggen Hoe kon ik een oogcnblik geloof liaan, aan het geen gij fchrijft over keetje, die gij bemint als uw eigen leven, of over haare moeder die gij als een zuster lief hebt, en eerbiedigt; ook vóór ik, het blad omilaande, las, dat alle die bcfchuU digingen, en alle zotternijen die gij beiden toefchrceft, B ter ooren gekomen waren; en dat gij mij die ovcrbriefdet, om mij te doen zien, hoe weinig de wereld uw juweel kent , en hoe de faletvriendinncn van Mevrouw wildschut beftaau: ik raade u, hein! meld toch aan deeze braave lieden geene deezer babbelaarijen: ik houdc 'er niet van, dat men zijne vriendfchap toont door ons ovcrtebrengen , wat anderen ten onzen nadeele * zeggen; dat niet weet dat niet deert ; ■ gaarne fchreef ik nog langer, doch ik krijg belet, cn mijn man zal de goedheid hebben van op deezen aan U het opfchriftte fchrijven: ik heb geen' tijd om een brief toetelakken , alles breng ik hem maar zo toegevouwen omhels mijn lieve aauftaande zuster met beide uwe armen; zo ook haare waardige Moeder voor uwe zuster , C. LENTING (*). 1 (*) Deeze brief had de verwachte uitwerking, bij een meisje» wier onbedachtheid groot, wier verftand ongeoefend, en wier arvarenheid niet bet uiinfte te beduiden had. E3  cornelia wildschut; of, NEGEN- EN- VEERTIGSTE BRIEF, Jufrouw cornelia wildschut , aan den Heere hendrik van arkel. Heer in den Iiemel! h e i n ! het is of 'er een (leen van mijn hart is, nu ik uwen fraajen brief gelezen heb: hij is recht in mijn' fmaak ; want ik hou niet van liflaffen, en verliefde klap, dat is mij veel te flaauw, zonder zout; en'men kan het wèl meenen met elkander, al komt daar niets van in: ik ben net aleens als Mama, die heeft mij wel verteld dat zij ook zo tegen minnebrieven was: zo dat uw brief is heel wel naar mijn' zin, dit aangaande. Wel wat heb ik een verdriet gehad, in deeze JaatlTe dagen, en federt gij hier niet meer kwaamti en wat viel mij de tijd lang! cn men kan altoos evenwel niet tot elf uuren flaapen, of leezen; en mijn-Moeder liep fomwijlen drie - vier-maal daags uit, en zei altoos dat zij met haare vrienden of goede bekenden over zaaken fpreeken moest; maarik kan niet bedenken , wie of die vrienden zijn; ik dacht dat zij 'er even weinig als ik van voorzien was: ik ben niet nieuwsgierig; ik deuk kwaad nieuws komt altoos vroeg genoeg; ik dacht, mijn Vader zal mij naar mijne Tante willen iluurcn, en daar zal Moeder, die mij niet mjsfcn kan, dol  be gevolgen dek. opvoeding. 71 «ver zijn, en bij haare vrienden raadpleegen, want want wat kon zij toch anders voor zwarigheden hebben? gij weet wel, hein! dat mijn Moeder graag uitgaat, cn nu heeft zij zo eene fchoone gelegenheid met mij , in alle jongeluis prettige geZelfchaPPen,daar zij anders, indien zij alleen was, zo niet meer komen kan; want al ziet zij 'er nog uit als een beeld, en wel vijftien jaar jonger dan zij is, men weet tog.. dat zij over de veertig jaar telt; en dan dacht ik weêr: (onze lieve Heer vergeev' het mij!) dat gij in een droefgeestigen luun „w zeiven verdaan hadt, en was blijde dat ik het „iet zoude te verantwoorden hebben: dan dacli ik weêr: ó 't levends zoet! en van arkel zal zo zot niet zijn, hij weet wel dat als hij dood is 'er geen grapjens meer te beleven zijn;en zo dacht ék al uit cn in. Nu wist ik niets, maar trijn onze werkmeid, die veel van u houdt , om dat gij een fnaaks goed Heer zijt, zegt trijn, en altoos wat te ïagchcn hebt, als gij inkomt cn zij den gang «itfchrobt, en om dat gij mijachtig zijt, als gij met beüikte fchoenen inkomt; nu althans, ifc weet dat trijn ook veel van mij houdt, en ik dacht, kom aan, ik zal haar eens in vertrouwen fpreeken: zij wist in 't begin nergens van: dat is waar, dat alle partijen achterbleeven, en daar was den heelen dag zo een geloop , en gefchel, en gedruis, vooral op het comptoir, als ik nog nooit fceleefd heb: onze frans liep de beenen uit het E 4  7* cornelia wildschut; op, lid, en had de tijd niet om eens in de zijka, mer te komen , zo als ik hem dat gewend heb j ó Heer! waarom zou ik grootsch zijn? zijn ou* ders zijn braave lui, en frans kan zo wel eens een rijk koopman worden, al is hij een fchoen* maakers zoon, als Juffrouw Sa z el aars man; die zijn Vader, zeit Mama, was een Haarlemmer weversgezel , al zijn zij nu grootsch en vergiftig fier: maar frans is zo digt als een pot, en vertelt ons altijd wat nieuws, maar nooit van zaa. ken: Juffrouw hofman is hier ook meermaals geweest, doeh zij liep altoos-direct naar het comp. toir, zonder naar mij te magen j haar Vader is lner mi zesmaal geweest, maar zij fpreeken zo zacht dat men niets hooren kan, en ook, ik durf met luisteren, om dat 'er zo vCCl geloop is; Vader ziet mij naauwlijks aan, zo dat, ik ga hem zo veel int den weg als ik maar kan: cn aan tafel fpreekt men bijna geen woord , zo dat ik heel blijde was, dat'er een koopman met prenten kwam; ik dacht dat zal mij wat amufeeren: mijn Moeder bad 'er geen erg in, en ik kocht voor een paar rijers aan goed : hij wees mij dat hij een' brief voor nnj had; dat verftond ik wel,maar den koopman naauwer beziende, zag ik dat het uw vriend Jaques was: nu, gij gijt tog een r . ^ gen ! hoe bedenkt je 't wel zo ? ik hield mij maar mal: en nu heb ik, want mijn Vader is druk bezig en mijn Moeder is 'er al weêr op uit, tijd om te fchrijven, doch ik heb mijn karna op fiot ge-  be gevolgen der opvoeding. 73 daan, zo als uw zuster mij raadde te doen als ik fchreef: ik fchrijf wel geen kwaad, noch onwaarheden, maar evenwel, ik fchrijf zo gebrekkig dar ik 'er mij over fchaam. De Boekhouder, de broór van die kluchtige oude Heer, die u eens zo hamers kappittetde, is met een bof van 't comptoir geraakt, en mijn Va. der hieldt altoos zo krachtig van Mijnheer de groot! misfchien maakt dit geval mijn' Vader zo grammottig; waarom of nu de groot weg is, weet ik niet; misfchien is zijn zoon, die op reis is, onder weg vermoord , want men verhaalt dat 'er op den weg dien hij langs moet , veel üruikroovers zijn; of misfchien is hij wel geheel cn al gek geworden, en dat zijn Vader daarom uitten* dig is; iet dat mij nog al moejen zou, want ik hield altoos van kees; hij was wel wat gek,maar tog goed en braaf, en hij had fchoone talenten om te leezen, en om gedichten te maaken;nu, dat is het zelfde; en 't was een mooje jongen ook, vóór hij zo mal werd; en ik heb nog mooje versjens van hem, die ik niet vinden kan, maar tot. zijn gedachtenis wèl bewaar, En mijn Vaders zaaken zouden in de war zitten, daar hij eeuwig en altijd op het comptoir is? engisteren kreeg hij nog een heel pak brieven met de post? en dan zou hij zijn Boekhouder afzetten, van wiens trouw en bekwaamheid ieder den mond vol heeft! hoor nu evenwel zulk liegen eens aan! Nu .hein , het is voor u misfchien wel goed, dat *'5  74 cornelia wildschut; of, Vader ook eens proeft hoe zuur het valt , belogen en belasterd te worden, en mijn Vader . . . daar word ik geroepen om te eeten , 't is goed dat ik gekleed ben, want nu zou Vader daar ook al naar kijken—Als ik wat hoor zal ik 't je fchrijven, want gij zijt een verltandige bol, en Moeder en ik hebben nu wel goeden raad noodig. ten vervolge. Nu kan ik u veel meer vertellen toen ik beneden kwam, zaten zij beiden al te wachten: Moeder zag zo rood als bloed, en Vader was geheel en al ontfteld, en boos ook: ik dorst naauw- Ejks eeten, laat ftaan ictvraagen Aan het dis- fert zei Vader, tegen Moeder: „ Nu Madam !" (als hij boos is , zeit hij altoos Madam:) „ nu Ma„ dam! nu heb je het door je flechte huishouding, „ verkwistingen, en door uw dochter als een Prin„ fes optevoeden, en haar geld te leeren verkwis„ ten, het zo verre gebragt, dat gij van geluk zult „ mogen fpreeken , zo gij gelds genoeg overhoudt, „ om op een dorp met één meid te blijven leeven ; „ en jij Mademoifelle, kunt zien in den eenen of „ anderen modewinkel;uw kost te verdienen; want „ ik ben bedorven." moeder. En is dit mijn fchuld, driftig, onverftandig man? Ik die van den vroegen morgen tot laat in den nacht mijn huishouden waarnam a  be gevolgen der opvoeding. ?5 en genoegzaam alle zes weeken van boojen veranderde, om dat zij mijn dingen verwaarloosden? heb ik niet altoos gezorgd, dat alles in orde en kostlijk op tafel kwam , als jij zou Deenen of Nooren en knoeten hier logeerdet? ik heb altijd wel gedacht, dat jij het te breed aan lei, met die kaale Baronnen; het zijn haalders, maar geen brengers: gingt gij niet alle avonden met hun uit, en wie was de °betaalder dan Mijnheer wildschut? en hoe veel u uwe Coleges en het fpel gekost hebben , dat zal je niet klappen: en mogt ik mijn cenig kind geen zakgeld geeven? jij gaaft het mij, e,i het was uw zaak om te weeten, hoeveel dat gij misfen kost: ik wist nergens van; dat weetje. vader. Heb je haast gedaan met die malle praatjens?hebikniet altoos alles toegeftcmd om Ü in een goed humeur te houden? en wat de Priufes betreft, die heb jij in den grond zo bedorven, dat ik haar mijn vijand niet tot vrouw zou willen geeven: zij weet niets, zij doet niets, zij heeft zelfs niet eens ergens lust in, dan om uitteloopen, cn zigoptefchikken, of met haar' hond te fpeelen,ol met haar papegaai te praaten , die omtrent zo veel Wijze reden kan fpreeken als zij zelve. (Mijn moeder wérd zo heftig dat ik verfchnkte, en ik fchreide om dat mijn Vader mij bij een papegaai geleek', dat ook niet heel vriendlijk was.) moeder. Je bent een onverftandig vat, dat geen reden verftaan wil; en als je driftig bent, gebruik je geen reden: wiens fehuld is het dat kee-  ?S cornelia wildschut; of, tje zo veel vaii leeren kostte? wie heeft u in 't hoofd gebragt dat zij een Gouvernante hebben moest, even of zij een Burgermeesters, dochter was ? en hoe veel heeft dat hraave mensch u gekost? ik heb het je al eens meer gezegd, doch je moet het nog eens hooren: heb je haar niet in de nieuwe kerk, met drie verzuimen, en heel als de rijkdom, laaten begraven, en alle rekeningen betaald? zo is 't niet; het mensch was wèl genoeg, maar als men niet rijk is, moet men zulke u itgaa ven mijden: en was ik niet in. ftaat om mijn eigen kind opteVoedcn ? vader. Had zij die Gouvernante behouden, zij zou nu een gefchikt, wèl geleerd, lief, jong, meisjen zijn; maar nu is zij geen oprapens waard', voor een degelijk man , die wat meer begeert dan een mooi aangezicht; en zij mag nu blij zijn, dat 'er nog een halfbïanks makelaarfjen , of convooilooper zig over haar erbarmt. Ik werd zo kwaad, dat al had mijn Vader mij geklopt, ik zou gefproken hebben: zulk eene verachting, dat kon ik niet uitfiaan, maar het was: „ Zwijg, of fcheer je uit mijn gezicht, jou zot,, tin!" Ik dacht dat ik een* ftilftand in mijn bloed kreeg, zo raar was ik; maar ik liet geen traan, ik was al te boos op Vader: mijn Moeder begon te fchreiëm en zweeg: dit kon Vader niet zien: hij bedaarde, en nam haar bij de hand; zij trok die niet te rugj zo als ik verwacht had.  Dg gevolgen der opvoeding. f$ Vader. (Zacht fpreekende.) Hoor sijntje!verwijtingen komen nu te laat, en het geen gebeurd is, is niet te herdoen." (Toen verhaalde hij haar van een comptoir dat, in Hamburg meen ik>geiprongen is, en van wisfels, en zo al voord daar ik niet uit kon komen;maar dat begreep ik wel dat wij kleiner zullen moeten woonen, en maar één meid houden:) „dit zal de jonge Dame vreemd voorkomen, doch het is zo, en," (zig voor mij buigende),, ik hoop dat zij voortaan ten minsten zig zelve zal lieden en haar goed verftellen: dat is wat anders dan Mevrouw van veen te worden. ik. Heden vader, als dat dan alles waar is dat gij zegt, dan zal Tante stamhorst u wel helpen ;'het is zo eene wijze en vroome vrouw, zegt gij altijd. Dit maakte hem zo woedend dat hij, zo mijn Moeder hem niet vastgehouden had, mij zou geHagen hebben. „ Ondeugende meid!" zeide hij, „durft gij uw* Vader van logen cn bedrog verdenken?" hij ging uit de kamer, daar ik heel blij over was, doch ik vertroostte mijn Moeder, door te zeggen dat ik'er niets van geloofde ; dat het maar een uitftrooifel was om u eens te beproeven, hei-n, of je mij wel meent, en anders niet: dat zeide mijn Moeder zouden evenwel duventerfche kuuren van mv'Vader zijn, ons zo de dood op 't lijf te jaagen: maar uw Vader is tog goed al is hij wat wonderlijk.  ?S corné lia wildschut; or, Toen fprak ik van u, en dat gij ons wel helpen zoudt, a!s gij uw amt had: maar zij wilde niet van u hooren; in *t geheel niet: gij hebt, zegt zij, haar in uw' brief voor een zottin uitgemaakt, en zij bedankt 'er voor, om bij haar'fchoonzoon voor een zottin doortegaan , cn zij wilde dat ik u liet loopen voor het geen gij zijt: ik zou haar gaarne dat brief;en van uw zuster hebben laaten leezen, doch dan zou het uitkomen dat gij aan mij fchreeft, en dan had ik nog maar meer wisjewasjens met Moeder: en ik heb nu, mag ik zeggen, niemand om mijn verdriet aan te klaagen dan u, en om dat ik nu zie dat gij geen zotte minnebrieven, maar heel bedaard en verftandig fchrijft, wil ik gaarne, eens een' brief van u ontvangen: ik ben overtuigd, dat gij geen fchuld hebt, en dat Vader dat briefjen niet wèl verftond; hij is als vuur, weet gij, als het u of uw zuster raakt; en gaf zig den tijd zeker niet, om alles te leezen. Nu, ik zie dat gij het wèl met mij neemt, want zo als de waarheid is, gij zijt zo bemind en overal gezien, dat gij zo veel vrouwen kunt krijgen, als gij zelf maar wilt hebben. Nu is mijn Moeder alwéér naar Juffrouw de groot; maar wat zal dar helpen, zo wij geruïneerd zijn, dat ik zo min geloof als gij: zo dra zij uit was, riep ik trrjn de werkmeid,en praatte wel een geflagen uur met haar; zij zei ook, dat zij 't niet geloofde, en dat Mijnheer van  de gevolgen der opvoeding. 79 arkel maar vol moest houden; en trijn zei, dat zij gaarne bij ons woonen wilde, om dat gij zo een goed Heer zijt. Wat nu mijn moed betreft: o Heer! ik heb altijd moeds genoeg om mijn hoofd te volgen; al ben ik bang voor fpooken en dooden: mijn Vader zegt dat ik koppig ben; dat kan wel weezen, ieder heeft zijn humeur: op uw zuster vertrouw ik mij wel; en als uw koopman (ik moet nog ragchen,zo hakkelde hij het Hollandsen ,) weêrkomt, zal ik hem deezen brief geeven, en hem mondling zeggen, dat ik alles wat gij mij voorftelt doen zal; doch was het niet best dat gij zelf eens infloopt? men kan alles zo niet fchrijven, "of aan een ander zeggen? Maar ik denk daar al: ftel eens, dat ik weg ben, dan zal mijn Vader wel denken, dat ik bij uw zuster ben, cn hij zou wcrempel niet te goed aijn, om mij daar van daan te haaien, en dan zou 'er een groot leven uit voordkomen : maar dan denk ik weêr, dan zou uw zuster wel iet verzinnen , want zij is zo llim , cn weet altijd raad , als men in nood is! één ding moet gij mij beloven, anders fchei ik 'er nog uit, zie zo ben ik; gij moet mij verzekeren dat gij mijn Moeder, zo dra wij getrouwd .zijn, bij ons zult laaten inwoonen: zij is zo goed, en houdt zo veel van mij, en ik van haar; en dan kan zij het oog nog over ons huishouden houden, als wij op reis zijn; want , «ij zal anders misfchien bij vreemden moeten fuk-  Sö cornelia wildschut; OFj kelen, en vreemd is toch altijd vreemd,- cn aH mijn familie ziet dat gij een goed en braaf man zijt, zal alles zig wel fchikken: het-is maar om dat Zij u voor een flechte jongen houden, dat Tante zo tegen u is; ik geloof het niet; want hoe zoudt gij dan overal zo bemind en geacht worden ? wel zie, als je mij dat niet belooft, van Moeder, moetje geen ftaat meer op mij maaken: neen, neen! wij zouden geld in overvloed hebben, en mijn Moeder zou op een kamer woonen ! dat in eeuwigheid niet! doch dit is een malle zorg, want, zo als ik zeg, ik geloof het niet, dat mijn Vader, geruïneerd is; ik heb altijd gehoord dat hij rijk, en een groot koopman was; ook van Tante, die het wèl za-1 weeten, en nooit onwaarheden fpreekt: maar Tante ftookt h em nu op, om dat het je zin in u heeft en zij gaarne zag dat ik met van veen trouwde. Tante klaagt geduurig dat ik niet fchrijf: daar bedank ik voor; ik weet wel dat ik dat niet geleerd heb, en 't is wat anders aan u te fchrijven.; het is goed genoeg voor u, om dat gij nooit den gek met mij fteekt. Daar houd een koets ftil: het is mijn Moeder 1 .nu zal ik wel wat meer hooren, en het u hier bij fchrijven, op dat gij mij zoudt kunnen ten besta raaden. Wel mijn Moeder kan niet uitfpreeken, hoe vriendlijk Julfrouvv de groot haar gisteren ontving; zij moest theedrinken , en mijn Moeder zeit dat Juffrouw de groot haar heel veel uit de fchnft vertroost heeft;  be 'gevolgen der opvoeding. 8t fïeeft; zo dat mijn Moeder was verftomd dat deeze vrouw zo verftandig is: nu altijd, zij heeft verzekerd dat mijn Vader een zwaar bankroet heeft: en dewijl Mijnheer de groot veel gelds in het comptoir heeft , verkoos hij dat een ander de zaaken zoude beredderen, om geene gelegenheid tot kwaade praatjens te geeven: zij zei, dat zij haar iot geduldig afwachtte, en op onzen lieven Heer vertrouwde: ken jij hein, daar nu wijs uit worden? ik niet! maar ik denk, dat alles een opgeftemd werkjen is, want mijn' Vader gaat alle daag, zo als altijd, naar de beurs, en bankrotiers hebben het hart in hun lijf niet, heb ik wel gehoord, om op ftraat te komen: kom, kom! alles is larij; het is maar om te zien, of gij mij waarlijk zoudt neemen, als ik niets had: Juffrouw hofman is een valsch mensch; ik mag haar luchten noch zien: Moeder is goed , weet gij, die ziet dat niet; maar al lees ik dan niet in geleerde boeken, ik begrijp echter dat ik geen eene vriendin heb, dan uw zuster, en ik verlang krachtig om haar te zien, al fchrijft zij niet aan mij,dat is om dat mijn Vader, haar zo geaffronteerd heeft, dat ook niet aangenaam is, voor een vrouw van fatfoen: nu, houd maar moed, en toon dat gij geen flechte jonge zijt, want zo gij dat waart, zou ik u in 't geheel niet willen hebben ; want dan hadden mijne ouders gelijk, en ik had mijn loon zo ik ongelukkig met u waar'; ik ben uwe Vriendin c. wildschut. IV. deel, F  82 cornelia wildschut; of, VIJFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw cornelia wildschut , aan Mejuffrouw elisabeth stamhorst. mejuffrouw, geëerde nicht ! Ik ftond lang in beraad of ik uwen brief zoude beantwoorden: eindelijk befloot ik 'er tog toe: dat gij verlangt om mij te zien, kan heel wel zijn, maar ik verlang niet om u te zien; neen eetje ! ik zie nu heel wel, dat gij maar van mij fcheent te houden, om over mij te regeeren , en dewijl gij veel meer verftand hebt, dan ik, hebt gij dat nog altoos zo wat bedekt gehouden, doch zo als Mama, (daar zekere lui ook wel zouden over willen hcerfchen,) doch zo als Mama zegt: als de maan vol is fchijnt zij overal: ik verzoek vriendlijk dat gij de moeite niet neemt, om mij mijn les te geeven: en gij die zo veel naar de kerk gaat, gij zoudt beter doen, dat gij niet zo ligt allerlei kwaad geloofdct, van menfchen die gij immers niet kent niet kent, zeide ik, ja! zo gij zekere menfchen in 't geheel niet kendet, of gezien had, zoudt gij misfchien minder bemoeial achtig zijn: alles heeft zijne reden: en zo als gij zelve zegt, de Heer van arkel is wèl voor 't  de gevolgen der opvoeding. 83 oog: ik geloof Nicht betje, dat ik zo deugdzaam ben, als gij, al weet ik daar zulke mooje brieven niet over te fchrijven, en dat ik niet zot genoeg ben, al heb ik zo veel geleerdheid niet, om ooit een flechte knaap tot mijn man te willen hebben: maar ik wil van veen volftrekt niet: mijn Vader zal mij daar nooit toe krijgen: indien hij zo behagelijk is, neem jij den heelen VaN veen zo als hij gaat cn ftaat; doch daar zult gij ook wel voor bedanken, en het oog wil ook wat hebben:- gij zult mij wel verftaan betje. Wat dien Heer in uw buurt betreft, ik begrijp dat allegaêr; dat is maar een fpookjen van u, om mij quafi te toonen, hoe ik in zo een geval doen moet; en ook als hij u niet kan verdienen, zo als gij nederig zegt, wat hebt gij dan toch veel uitgevoerd dan voor u zelve gezorgd? Ik hou krachtig van Tante , maar ik zie ook wel waarom zij zo een lange predikatie fchrijft, en ik ben niet in ftaat, dat beken ik, om op zo een kostelijken brief te antwoorden; doch Tante moet mij niet kwalijk neemen als ik zeg dat zij misleid is; dat wil ik wel gelooven; en dat van arkel niet erger is, dan de meeste jonge Heeren, als zij geen ftijve klikken zijn: ik zeg dat niet op neef pieter, het tegendeel is waar, maar die is ook wel een- witte raaf, en ik altoos ken zulk een lieven grappigen verftandigen jonge Heer niet meer, die zo deugdzaam leeft, meen ik: dat gij gelukkig zijt, kan heel wel weezen; gelukkig ia F a  84 CORNELIA WILDSCHUT* OF, een fmaak ; ik zou heel ongelukkig zijn, als ik buiten moest woonen, maar men vindt meer zulke menfchen en die zijn daarom echter ook niet gek , ik had ook geen haast om te trouwen, doch federt Papa zo gemelijk en knorrig is, en federt hij zegt dat hij geruïneerd is; maar ik weet wel waarom dat hij dat zegt, 't is nog goed voor mij dat ik fomwijlen in de Comedie ga, en onthoud wat ik zie fpeelen: maar van arkel neemt mij niet om mijn geld, hij weet wel dat alles maar een fabel is; en zo hij mij niet lief had, kon hij, dat weet gij ook wel betje , zo veel meisjens krijgen als hij wil, en ook wel heele aartige deugdzaamc meisjens, die meer verftand hebben dan ik, en die ik altoos wel heel mooi vond — ik bedank heel zeer om nu Buiten te komen, want het zou zeker zijn om mij te catechifeeren, en twee op één is, zijt het fpreekwoord, moord: zie zo betje nu weet gij dat ik de dupe niet ben, van al die mooje raadgevingen, ik blijve na groete aan Oom en Tante, uwe, Dienaar es en Nicht, cornelia wildschut.  Ï)E GEVOLGEN DER OPVOEDING. »5 EEN- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. Jufrouw elizabeth stamhorst , aan Juffrouw cornelia wildschut. MIJNE lieve nicht keetje ! Uw brief is wel wat zonderling, maar dat fla ik over: 't zal mij niet beletten dien te beantwoorden: zie keetje lief! men moet zo aan'donds niet boos worden, al wordt ons goed oogmerk niet, op eene voor ons aangename wijze, aangenomen. Ik zie ia weerwil van alles, dat gij een oprecht meisjen zijt; gij verlangt niet mij te zien, en zegt mij dit ook zo maar eenvoudig weg: dit complimentjen is juist voor mijne eigenliefde geen zijden cn fluweel; maar ook al weêr wèl: ik verlang nog even fterk om u te zien, en dat niet om u te chatcchifceren, iet dat mij te mal liaan zoude , om dat ik 'er mij nooit aan verliep; doch ik wist niet, (en ik ben evenwel, niet waar?eene geleerde jonge Juffrouw!) dat gij mij hier ooit van verdenken kondet: nogmaals verzoek ik u, kom Buiten, en in één uur zullen wij alles zamen wel vinden: wist ik dat gij ons deeze vriendfchap doen zoudt, ik zoude u met geen meer letters lastig vallen. Ik begrijp ook niet keetje, hoe gij zegge» F 3  86 cornelia wildschut; of, kunt — „lkhoud krachtig van Tante;" — en haar zo onheusch behandelen, ja zelfs haaren brief aan u niet eens beantwoorden, dit bedroeft mijne Moeder om uwent wil; en zo ik boos op u konde wordéh, ik zou recht, ja zeer boos zijn; doch kom gij Hecht bij ons, en mijn Moeder zal u alles vergeeven: ach keetje! wist gij hoe zij voor u zorgt, en hoe zij vreest dat gij in flechte handen vallen zult! Het geen gij van den Heere van arkel, in betrekking op mij, laat blijken, overtuigt mij, dat men u op dat punt, ook misleid heeft; en aan wie ik dit te danken heb, kan mij niet onbekend weezen : men heeft u bedrogen, mijn lieve keetje } en zo gij de historie van mijn hart wist, zoudt gij daarvan overtuigd zijn .... maar genoeg daar van, gij zult mij wel verdaan, indien gij wilt. Wat de Hesr van veen aangaat, ik zie niet dat hij deeze uwe kleinachtig verdient; doch dit ben ik met u de'ns, dat men niet, tegen een beredeneerden afkeer , met iemand trouwen moet; wilt gij hem niet hebben, daar zal misfchien nog wel een meisjen zijn, die hem met andere oogen befchouwt — Over het gedrag van Oom, omtrent u, laat ik mij niet uit; het fmart mij alleen dat geen van u allen gelukkig is: of Ooms zaaken in de war zitten, daarvan weet ik niets, zo als gij zeer ligt denken kunt. De onderfcheiding die gij maakt omtrent mjfa' Broeder, doet u zo veel eer als hem; bet fpijt mij  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 87 fomwijlen dat Tante conlcientiewerk maakt, van een Germain Neef en Nicht te laaten trouwen; wie weet of gij, hoe afkeerig gij ook van het buitenleven zijt, hem niet naamt, en dan waren wij-uit alle moeite, en hadden ons hoofd niet te breeken met flechte jongens, of looze vrouwen, en keetje was in behouden haven: niet, dat ik weet dat hij nog niet verliefd is, 't geen heel wel zijn kan, want pieter- baas is een fchrikkelijke meisjensgek , maar het is alleen om u te toonen dat ik u alles goeds gun: nu ga ik mijne Moeder deezen voorleezen. Zij heeft 'er niets tegen dat ik hem afzend, en herhaalt haar verzoek om Buiten te liomen , al ware het nog deeze week mijn brofir zal u met de fargon haaien, en wij zullen ons wèl di- verteeren Nu, alles is vergeven en vergeten, en ik ben uwe liefhebbende nicht, die zeer verlangt u te zien. BETJE STAMHORST. F 4  80 cornelia wildschut; of, TWEE- EN-VIJFTIGSTE BRIEF. De Heer willem stamhorst, aan den Heert paulus wildschut. waarde broeder!; Het was niet uit ondeelnecmeudheid dat ik uwen laatften brief niet eerder heb beantwoord; maar om dat ik hier in eene voogdij geplaatst ben, die mij overgroote moeite en bezigheden verfchaft : het medelijden met verongelijkte weezen heeft mij! genoeg getroffen, om mij voor eenige weeken, met niets anders bezig te houden, dan met het onaangenaam werk van fchurkerijen te ontdekken, en geroofd goed te rukken uit de klaauwen der zul'ken, die zig in het vertrouwen huns overledenen vriends zo wèl gevestigd hadden, dat zij zonder veele moeite zijne kinderen tot den bedelzak konden brengen: dit weinige zal u doen zien , waarom ik u niet eerder fchreef; en mijne vrouw is «enigen tijd al zeer onpasfelijk geweest, anders zou zij de pen hebben opgevat; doch het was haar niet mogelijk : eene aanhoudende hoofdpijn belettede het haar. Gij zijt zeer zeker in moejelijke omftandigheden , en hoe wel ik mij vlei, dat uwe vrees voorzeker  de gevolgen d f. r opvoeding. !?9 iet oneegrond is, zo blijft echter uw lot lastig; vooraf, om dat gij, niet wèl weet, hoe u best en verftandigst daar in te gedraagen; immersnaar uw eigen betuiging. Hierin zijn wij het ten minfte ééns, dat Nicht keetje nooit zulk een flecht mensch tot haaren man hebben moet: ik weet niet, of eene vrouw van de verhevenfte deugd en het uitmuntendfte verftand , wel eene voldoende verfchooning kan vinden, in haar goed werk, als zij onderneemt niet een los , een woest jongeling , maar een waar ligtmis te trouwen, welke fchoone beloften zij ook doe, en hoe veel zij van zijn gezond verftand moge verwachten; doch hoe dit ook zij, -geen keetje wildschut, moet ooit in de magt van eenen van arkel komen; dit is buiten alle bedenking, ik herhaal het nogmaals: gij zelf fchijnt daar nu zo wèl van overtuigd, dat het nodeloos zijn zoude , daaromtrent verder iet aantemerken. Daar moet, waarde Broeder! al zeer vroeg eene merkelijke verzwakking in uw' geest zijn voorgevallen: het hart laat zig dan ook gemaklijk wijs maaken, dat het gelukkig is; cn de zedelijke fmaak is ook. ligtlijk ovcrtchaalen, om toeteftemmen, dat het wèl kiest, cn in dat gekozene iet aangenaams vindt: hoe gaarne zag ik , dat gij uwe aandacht hier eens eenige oogenblikken bij bepaaldet 1 De uitmuntende r i c ii a r d s o n , deed het beste deel der vrouwlijke fexe een bijzondcren dienst, F 5 „  ffO cornelia wildschut; o.f, toen hij Clarisfa deed belijden: „ Dat de Hemel „ haare trotsheid geftraft heeft, toen zij zig door „ dien zelfden Lovelace , die zij had poogen te „ recht te brengen, op de fnoodfte wijs mishan- * deld , ja onherftelbaar bedorven vond " * dit is ook de groote les in dat boek. Denk intusfchen niet, dat ik een' van arkel niet zo zeer beklaag als verfoei: eene allerflechtfle opvoeding, geiterkt door het fchandelijk leven zijns Vaders, maakt hem in veele opzichten lijdelijk: gij noemt hem een huichelaar: een huichelaar is zulk een geheel bedorven mensch , dat ik huiver om met dien naam iemand te noemen, die mij daarvan door herhaalde bedrijven , alle zedelijke zekerheid geeft: hoe dikwijls noemt men een aan zig zelf zeer ongelijk mensch, huichelaar! vooral, indien wij hem, nu eens door eene vuurige devotie , dan wéér door zijn alles vernielende drift, tot, bij voorbeeld, wellust zien wegfleepen: dit bewijst, *t is waar eene berispelijke zwakheid van geest; maar maakt hem nog niet tot een huichelaar; zo een mensch fchreit even zowel de oprechtfte traanen, in den arm der minnaaresfe, als aan den voet des kruifes : het komt mij dus voor, dat meer een gehoond Vaderlijk gezach, dan wel uw reden, den jongeling deezen vrezelijken naam toebijt. De bedaarde opmerker der mcnschlijk natuur, ziet intusfchen in zo een man veel meer den dronken involger zijner overheerfchende driften, dan  BE gevolgen der opvoeding. 9* wel den veinsaart: is het ook al zo klaar dat eea^ jongeling met zo veel verftand als van arkel heeft, na zijn gefprek met den deugdzaam goeden de groot, alleenlijk geveinsd heeft, zijn levenswijs te zullen verbeteren; en indedaad is voortgegaan om een loos, op k e e t je s bederf uitloopend plan, ter uitvoer te brengen ? doch nu, ontdekt zijnde, moest hij immers geloven, dat voortaan alle zijne betuigingen voor valsch zouden worden aangezien? wat kon hij nu meer verliezen? hij zag zig als uit het rijk der deugd gebannen; hij wacht des van de ondeugd zijn geluk; dat is de be- reikins zijns oogmerks —^ éétté der droeviglte gevolgen eener gezette hebbelijkheid in het kwaade, is ook, dat zij den misdrijver in de noodzakelijkheid brengt, om veel verder te gaan dan hij zelf immer zig, voortelde: hoe veele ondeugden moet men aaneenfchakelen, om de ichraale vrucht eener eerfte misdaad te kunnen erlangen! — alle zulke overwegingen doen mij wenfchen dat de Heer samuel de groot, den indedaad ongelukkigen jongman , niet geheel los Hete ! dit is maar te dikwijs het geval: de waare vriend der menfchen, ziet met afgrijzen, en deernis, die fchepen vertrekken, waarop zo menig verdoold jongeling, door zijn eigen Vader, geworpen wordt, om overtefteeken naar gewesten, alwaar hij, bijna noodzaakelijk , het bederf en ongeluk door zijne opvoeding begonnen, zal voltoojen; hij ziet ook roet een diepgehaalde zucht, de zogenaamde ver-  92 cornelia wildschut; of, beterhuizen, waarin men de laffe losbandige, de wellustige Jeugd overbrengt , ten einde daar, zo heet het, tijd en gelegenheid te hebben, om zig tot een gefchikter gedrag te leeren bepaalen; en daar zij, of door ledigheid en eenzaamheid, het verftand verliest, of een trap van fphurkerrj beklimt, die men in alle zyne gevolgen niet kan uitzien ik begrijp wél, dat dit middel veel gemaklijker is, om een flecht jong mensch uit de maatfchappij te bannen, dan alle mogelijke middelen ter zijner verbetering, met oordeel cn langmoedigheid te beproeven ; doch of het met den pligt van waarachtig dcugdzaamer menfchen meer overeenftemt , dan zeg ik neen: o zodra een jongman deeze openlijke fchande wordt aangedaan, heeft hij, (immers naar zijn inzien,) niets meer te verliezen; en indien hij veel geest en fterke driften' heeft, ftaat hij nu nergens meer voor. Gij, waarde Broeder! zult mij immers niet kwa-' lijk neemen , indien ik u met bedaardheid, en ernst nu eens een weinig over u zeiven onderboude ? uwe opvliegende drift heeft u in het geval met van arkel tot veele onvoorzichtige flappen gedreven: indien de drift u niet alle overweging onmogelijk gemaakt hadde, zoud gij uwen brief, die bij uw vrouw en dochter zo veel moesten afdoen , nooit uit uwe handen gegeven hebben: indien van arkel, daar hij dien brief in zijne magt heeft, keetje te fpreeken krijgt, of een middel vindt om haar te fchrijven, (waar-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 93 toe hij zeker loosheid genoeg heeft,) zal hij dien brief in éfen geheel ander licht piaatfen ; misfchien wel een geheel anderen fchrijven, en haar dien ter haarer eigene beoordeeling toezenden; uw dochter zal, alleenlijk om haar hoofd, (naar gewoonte,) te volgen, daarbij geredelijk willen berusten; en zal uwe-vrouw denkt gij, u gelijk geeven, als 't 'er op aankomt om haare dochter tcgentefpreeken? Ik bid u ernftig, breng haar, zo rasch doenlijk, bij ons Buiten! en twijfel nooit, aan de declneemende vriendfchap, van uw Broeder en Zuster, stamhorst. DRIE- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. De Heer willen stamhorst, aan dm lieert paulus wildschut. waarde broeder! 'J3e verzekering van het u dreigend ongeluk hebben wij met de grootfte deelneeming verftaan, een ongeluk,'twclk u, om uwe en uwer vrouwsen dochters levenswijs, nog te zwaarder moet treffen: het zoude wreedheid zijn, een ongelukkig man, die zig zeiven zo verregaande befchuldigt, met verwijtin-  $4 c o r ne lia wildschut; oe, gen te overladen: het finart mij dies te meerder, wijl ik niet, (zo als gij weet,) in ftaat ben, u een krachtige hulp medetedeelen, niet alleen door bet verlies het welk ik in uwe zaaken lijde, maar ook om dat ik twee kinderen heb, voor welken te zorgen mijn grootfte pligt blijft ; doch ik heb n een ander voorftel te doen: verkoop alles, en betaal als een eerlijk man, zo verre het u moge- . gelijk zij; toon nu, door dus te handelen, dat gij het vertrouwen van braave lieden niet onwaardig zijt, al hebt gij misfchien niet zo voorzichtig gehandeld , als men van u mogt eifchen; verklaar alles oprecht; en wend toch geene uitftaande fchulden vóór, die gij niet hebt: maar ik vlei mij dat gij dit mijn vermaan niet noodig hebt, cn u zult gedragen als de broeder eener der beste vrouwen zig moet gedragen; dan zult gij als een ongelukkig koopman, en niet als een fnood banqroutier, uw leven kunnen zien ailoopen; en wij bieden ons huis aan, om voor u en uwe vrouw en dochter ten verblijf te ftrekken, indien gij best oordeeldet uit de negotie'te fcheiden: ik houde mij verzekerd dat de weldenkende Heer van veen even zo wel nu als voorheen, uwe dochter ter vrouwe begeert; dat hij zig zeiven geluk zal wenfchen, met de gelegenheid die hij heeft, om haar van zijne op- rechte liefde, en u van zijne achting te verzekeren; zullende hij wel zorg draagen, dat alles met' , eer en cordaatheid behandeld worde — Zie toch uwe dochter met zachtheid en met reden te overtuigen  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 95 dat dit huwelijk haar en u allen gelukkig maaken zal: evenwel, gij moet haar niet dwingen! kan zij hem niet beminnen, of weigert zij hem nader te leeren kennen, ftel haar dan voor, om bij ons te komen inwoonen: wil zij dit ook niet, en geeft haare Moeder haar haaren zin, dan zal zij zig de gevolgen van haare dwaasheid raceten getroosten j doch dan past het u, als Vader, haar aantezetten, ja zelfs te noodzaaken, om voortaan huislijk ftil en eenvoudig te leeven: zij moet haare verzuimde talenten weder opvatten, en zien nuttig te worden, immers alle noodlooze uitgaaven poogen te leeren verminderen: misfchien dat zij nu nog in ftaat wordt om al uwe liefde, al uwe goedkeuring te verdienen , en uw ongeluk kan des nog een bron van waar vergenoegen worden dat gij uwe eigene overdaadige levenswijze moet veranderen daar over kunnen wij geen verfchil hebben Daar ontvang ik uwen laatften brief — ik voeg hier niets bij, dan dit: overweeg mijn voorftel met zo veel bedaardheid, als u thans mogelijk is; en wacht een omftandig antwoord, zodra ik dien ge» heelen brief gelezen en wèl overdacht heb dit weinige alleen om u te verzekeren dat gij waare vrienden hebt, in uwe Broeder en Zuster, STAMHORST.  5* cornelia wildschut; of, VIER> EN- VIJFTIGSTE BRIEF. De Heer paulus wildschut, aan den Heers willem stamhorst. waarde broeder! ]Na de allerrechtvaardigfte woede, waarin immer een Vader omtrent een ecnig kind een meisjen dat hem ten bloede getergd heeft, vervallen kan, fchrijf ik u deezen; ja maar ook onder het gevoel van een knaagend verwijt, en allerbitterst zielsverdriet • geloof mij , waarde stamhorst! ik draag mijn verlies met geduld; hoe ook gewoon aan een prachtige en overdaadige levenswijs, en, 't geen nog meer zegt, hoe zeer ook gewoon aan het tcgenfpreeken en dwarsboomen mijner vrouw en dochter, als onze verkiezingen ftreeden , hoe wel ik mij befchouwe als maajende het geen ik gezaaid heb; hoe hartlijk ik u toefta als gij mijn gedrag als man en Vader ten fterkften afkeurt; hoe onverftandig zorgeloos ik leefde, en hoe ik verzuimd hebbe, mijne vrouw zo goed te maaken als zij zoude geworden zijn, indien ik gewild hadde; hoe veel ik mij ook omtrent keetje te verwijten hebbe, zo valt het mij echter ondraagelijk eene behandeling te ondergaan, ge-  be gevolgen der. opvoeding. 9? ](jjk zij mij durft aandoen: dat zij halstarrig en kop^ pïg is, dit is mijn fchuld; ijsfelijk'verwijt! maar dat zij deeze onverzettelijkheid kan opofferen, aan de onnatuurlijke drift, om haaren Vader te kwellen; dat zij iet tegen haaren wil doet, zodra zij weet dat dit mijn wil is, ó dit gaat alles te boven, wat ik inftaat ben te draagen; en te meer is dit onvergeevelijk in haar, daar zij mijn ongelukkig lot weet; weet dat dit lot mij te zwaarder drukt, om dat zij, en haare moeder, daar door lijden! moet dit mij niet tegen haar verbitteren? haar doen haaten ? en ik ben echter Vader! — zij heeft dan befloten ongehoorzaam te zijn, en mijn ongeluk te voltoojen! nu zelfs druist zij aan tegen haare goede altoos welmeenende moeder, federt zij zag dat deeze met mij in een ftuk van het grootfte belang, één lijn trekt: oordeel uit het geene ik u | sa mededeelen, of mijne klagten overdreven zijn » gisteren ochtend liet de Heer van veen door een klein briefjén belet bij ons vraagen, en gaf ons zijn oogmerk daarvan duidelijk te kennen wij antwoordden: „ Dat wij Mijnheer met veel „ genoegen wachtten s" een haatelijk fpottend lachjenvan keetje, hierover, ftoorde mij niet weinig ; ik wederhield mij evenwel, en liet dit als ongemerkt doorgaan aan tafel komende was zij in volle orde gekleed; ik bedwong mij nogmaalss hoe wel ik haar oogmerk raadde, ik zeide alleen* lijk: „ Hoe zo magtig opgefohikt kektje?" IV. deel. O  j)<1 cornelia wildschut ; of, keetje. Opgefchikt! dat weet ik niet, ik bei? als altoos, wanneer ik uitga. i k. Ik hoop, kind j dat gij wel zo beleefd zijn zult van t'huis te blijven, daar gij weet dat de Heer van veen belet heeft laaten vraagen. keetje. Hij heeft bij u , meen ik , belet gevraagd ; en ik had met dat bezoek des niets te maaken ; had hij bij mij belet gevraagd , ik zou hebben laaten zeggen, dat ik hem niet kon afwachten , cn uitgegaan hebben, zo als nu ook mijn voorneemen is. i k. Ook als uw moeder en ik het u verbieden? keetje. O hol mijn moeder verbiedt mijniets; en gij vader , verbiedt mij alles : ik ben , hoop ik , geen kind meer , dat zonder een leiband nog niet loopen kan ? moeder. Geen kind meer ! wel wie hoort'er van ! geen kind meer ! zo lang je ouders leeven , ben jij een kind : zou ik daarom zo voor je gefloofd en gearbeid ■ je altoos in alles je zin gegeven hebben , om dus door u beloond te worden ? en nu wil ik dat je t'huis zult blijven : heb het hart nu eens , een voet uit het huis te zetten — is dat niet ageeren tegen uw vader en mij, die het zo wèl met u meenen, en die, Godbeter"t! zo weinig door u geteld worden , als of het je bedienden waren : jou ontaart kind ! . . . . keetje. ( Heel tergend koel.) Ik zie alles wèl door , geloof het : keetje is zo dom niet , als 1'ommige lieden denken : men heeft van veen  re gevolgen dëu. opvoeding. 9<| Wijs gemaakt, dat vader geruïneerd is, alleen om hem mij aan te plakken; een fraaije list, zeker! —• hij zal nu de bclangelooze fpeelen ; hij zal mij willen hebben zonder een duit ; maar hij weet wel beter, doch houdt zig onkundig; alles is afgefproken om mij te dwingen; maar ik neem hem nooit, neen nooit! — zij vloog de kamer uit, mijn vrouw hield mij tegen ; ik weet niet wat ik niet al zoude gedaan hebben ; want ik gevoelde dat mijn hoofd draaide , en ik eene Iigte bedwelming had : zij fchreide als een zottin : „ Nooit heb ik zulk een haastig man „ gekend ! je zult nog eens door u zo dol te maa„ ken een zwaare ziekte krijgen! laat mij in 's Hee« „ ren naam met keetje toch alleen omfpringen! „ jij kent haar zo weinig als of zij u wild vreemd „ waar'" ó dat verwijt gevoelde ik , want ik had het verdiend ■ vervolgends gaf zij mij goede woorden, en ik bedaarde, in zo ver dat ik kon zeggen: „ Gij ziet, vrouw, dat van veen niet veran„ derd is ; dat hij keetje hebben wil , hoewel ., zij nu geen fpeld medekrijgt : wat hebt gij toch „ tegen dien braaven jongen ? waarom zijt gij te« „ gen hem ?" z ij. Ik ! wel wie heeft u dat gezegd ? ik ! ik heb niets het minfte tegen van veen; ik ontvang hem altoos even vriendlijk, en heb hem dikwijls ten eeten gevraagd, zo als hij zelf zal moeten toeftaau, even ais alle jonge lieden die zin in keetje hadJen ; maar moet keetje evenwel tegen haar zin aan G a  100 CORNELIA WILDSCHUT ; OF trouwen ! dat zou jij wildschut immers om lief noch leed gedaan hebben ? gij weet nog wel hoe zuster betje tegen ons huwelijk was, om dat zij begreep, (wijze lui hebben fomwijlen heele malle begrippen, dat blijkt wel aan ons,) dat wij niet met elkander gelukkig konden zijn? en toen deed gij zo als keetje nu , dat is, liet ieder een praaten en deed uw' zin. i k. Wie vergt haar dit ? ik wil alleen dat zij van veen beleefd ontvange . . . Zij viel mij in de rede, en beduidde mij dat van veen, keetje's flag niet was enz. ; ik wcdcrlei dit zo veel doenlijk , maar zij verftond mij niet wèl : ik herhaalde dat zij hem alleen met beleefdheid ontvangen moet, en zien of eene nadere kennis met hem, hem niet verkiezelijker voor haar maaken zal; en dan kunt gij zien of ik een onredelijk vader ben , of ik haar zal willen dwingen : doch zij kent van veen niet; dit is bet maar , en ik wil dat zij hem leere kennen-: doch zo zij mij ook dit weigert, dan zal ik, zo waarachtig als ik hoop gelukkig te worden , haar niet meer voor mijn kind erkennen, zij moge toezien. zij. Vloek en zweer maar zo niet, de zegen is al genoeg uit ons huis ! God beter' 't! ftel jij je hoofd gerust , ik zal keetje daar wel toe krijgen ; ik zal haar wel neêrzetten : ei ! jij kent het meisjen niet, dat is het maar; doch ik weet hoe haar hoofd te zusfen : ik zal bij haar in haar kamer gaan , en wij zullen een piquetjen fpeelen, en dan  be gevolgen der opvoeding. 101 kan jij van veen bij ons brengen , en alles zal wèl neêrkomen, zo jij met jou driftig hoofd'er maar buiten blijft; doch laat mij dat varken alleen wasfchen : ik bid u w i l d s c h u t , maak je weêr zo driftig niet : het is om een beroerte op je hals te baaien , enz. Ik zeide dat ik hem zoude afwachten , en ging naar mijn comptoir, en mijn vrouw naar haar bidjrven kindjen : even na vijven werd 'er gefcheld: hetwas van vee:N: ik was onthutst; hij ook: ik bragt hem op keetje's muziekkamer; mijn vrouw ontving hem heel beleefd, gemeenzaam zelfs: de halnarrice groette niet , en rees ook niet op : dit ergerde zelfs haare moeder: ik was ftom: van veen heel verbijsterd ; doch zweeg : maar ik zag duidelijk dat dit gedrag van haar hem bijna zo zeer trof als mij: „ Mejuffrouw!" zeide hij, „ gij zijt „ niet onkundig dat ik u bemin; de groote cmwcn^ teling van Mijnheer uw Vaders zaaken , mogen „ anderen affchrikken , maar ik die nooit iet zocht " dan u zelve , en geen ander oogwit had dan ons " beider geluk door het huwelijk uittebreiden en te " bevestigen , geef mij thans de eer om u nogmaals l te verzoeken , dat gij mij gunftig gelieft aante. neemen, ais eenen vriend die u met de grootfte " genegenheid bemint : toen ik vermoedde dat uw hart niet vrij was , heb ik niets ondernomen dat aanleiding had kunnen geeven tot eenige onaangenaamheden tusfchen den Heer wildschut en , u Mejuffrouw; doch nu mij vleiende dat die kin* G 3  109. cornelia wildschut } OF „ derpaal is weggenomen, verftout ik mij nogmaals „ om u mijn hand, mijn hart en alle mijne goede„ ren aantebieden" —* Hij haare hand willende vatten, trok zij die met haast en afkeer te rug —— „ Wat zegt gij, mag ik hoopen ? " zij. Gij hebt uw les wèl geleerd : is nu het moojen licJjen uit ? of moet ik nog al meer hooren ? van veen. Mijn oogmerk was u nog veel en ook, waar gij Mejuffrouw belang bij kunt krijgen, te zeggen; doch de wijs waar op gij mij ontvangt, is hiertoe niet aanmoedigend : zeg mij, bid ik u, waarom behandelt gij een fatfocnlijk man , die u bemint, die u gelukkig wil maaken , op zulk een trant ? keetje. Ik heb u niets te zeggen Mijnheer, dan dat ik geen behaagen in u vind , en mij niet zal laaten dwingen, vooral nietten uwen voordeele;. en nu heb ik u niets meer te zeggen: zo gij mij plaifir wilt doen, zult gij affcheid neemen, en mij niet meer kwellen — ik kan u niet dulden. Ik ftond als een beeld, kon onmogelijk iet zeggen ; mijn vrouw was ftom : ziet hier wat van veen antwoordde : „ Nooit had ik mij kunnen „ verbeelden, dat een wèl gekleed meisjen een fat„ foenlijk man dus zoude kunnen behandelen : ik „ heb u meer bemind dan ik u zeggen kan ; dit „ heeft mij buiten ftaat gefield om u wèl te heoorr „ deelcn ; uwe verachting zal mij mijne vrijheid „ weörbezorgen ; en die rust herftellen die mij z& j, veele maanden ontvlooden was,"  de gevolgen der opvoeding, io3 Zij ging de kamer uit : van veen vervolgde dus : „ Mijnheer ! 't is mij leed dat uwe dochter „ dus over mij denkt ; doch , dit is niet anders ; „ met zulke afkeerigheid van mij zou ik haar, hoe „ fchoon zij is, niet begceren, ook niet, al deed „ zij meerder eer aan haare opvoeding , dan zij „ mij zo aanftonds toonde : wat ik voor u doen kan zal ik doen , even als of ik uw fchoonzoon. „ ware , maak daar ftaat op ; doch ik ben thans „ niet bekwaam om ergens over te fpreeken : de „ ontmoeting was te ftrijdig met de hoop , waar„ mede ik mij gevleid heb : ik moet haar vergeten „ die in ftaat is mij zo verregaand onheus te be„ handelen : ik bedank u Mijnheer en Mevrouw , 5, voor de voorkeur die gij omtrent mij had; doch „ ik kan geen vrouw begeeren die mij veracht, zoude ik zeggen , indien iemand in de wereld „ mij verachten konde" Hij nam affcheid. Ik zweeg nog eenige minuten: ik was zo geheel in de magt van tegen elkander ftrijdende driften , en zulke geweldige aandoeningen , dat geene derzelve het vermogen had om te kunnen werken : het was of ik Hikte hoe gezond , hoe fterk, hoe welvarend ook , ben ik niet gefchikt voor zulke fchokken, die de ziel tot in haar binnenfte beroeren — ik ging naar mijn kamer, en daar fchreide ik dat ik fniktc : ik geloof dat indien de Natuur zig op deeze wijs niet gered hadde, ik zou bezweken zijn : nooit had ik zulke gewaarwordingen ; zij zijn voor mij onbefchiijvelijk. G 4  JP4 CORNELIA WILDSCHUT '7 OF, Ik bedaarde, ik kwam als uit eene bedwelming tot mij zeiven, en was weêr geheel Vader ! en ó Hemel! alle mijne gevoeligheid keerde tot mij zeiven weder ik, ik had de fchuld van alles : mijne goede vrouw heeft geen meer talenten , zij heeft reetje opgevoed, naar haar beste inzien ; zij verwijt zig zelve ook niets : maar ik, ik nam een vrouw, die ik goed had kunnen maaken , en verwaarloosde in alles , mijne zuster! uwen raad ! ik heb de fchuld van alles . en dit zelfs maakt dat de wonde ongeneeslijk is, en keetje was, nog een kind zijnde, aan geen meer gebreken onderhevig, dan andere kindereu ; zij zoude onder het be■ftuur haarer Gouvernante de vreugd en roem mijns levens geworden zijn; doch dien zegen heb ik mij, door mijn eigen losheid en onverfohilïighcid , onwaardig gemaakt ; ik heb altoos wel gezien , dat zij verkeerd wierd opgevoed ; doch wat deed ik ota dit tegen te werken ? niets! niets het minlte: mijn kind was vreemd van mij , en haare Moeder ftelde haar grootfte genoegen in haare dochter zo gelukkig te maaken als zij waande, dat het opvolgen haa-» rer eigene grilligheden en verkiezingen haar in de daad ongelukkig maaken zal : keetje had, bij gebrek van groote levendige begeerten, nooit meer dan dagelijks goed, dagelijks verftandig en bekwaam kunnen worden; doch zij zou gelukkig geweest zijn, cn mij het gemaakt hebben. Nu , nu kan men een' vader haaten---mi haat zij mij! want ik dwars-*, boom haaren wU - ?n W n^ opvolgen van dien w4  de gevolgen der opvoeding. 1=5 vond zij , van baar eerfte jeugd af , baar geluk ; Zij befchouwt mij als baar' vijand , die haar aan mijn onredelijken wil poogt te onderwerpen ; zij durft mij verdenken van logen en bedrog, om dus van veen bij haar verdienftelijk te maaken: wat is dat ijsfelijk in een kind ! ik weet wel dat zij geen verftand genoeg heeft om dit zo alles in zij nagevolgen te zien ; maar voor mij is het allerlmartlijkst : en kon ik met mijne vrouw nog fpreeken . doch zij verftaat geen goed menfchenverftand: haar hart is goed , maar troost , toevlugt bij haar te zoeken, is*even onmogelijk als bedachtzaam met haar te fpreeken, te overleggen : ook hierin befchuldig ik mij zclven : nooit heb ik met haar ergens over geraadpleegd : nooit wist zij het allergeringste van mijne zaaken ; 'er was geene harmonie , maar eene doodfche fiüte , die Hechts nu en dan eens werd afgebroken , door eene dolle vlaag van kortduurende drift , waaraan geen van beiden zig veel ftoorde , dewijl men wist dat dit geen genoegen hadt. Uit dit weinige zult gij kunnen opmaaken , hne treurig mijn lot is, als koopman, als man, als vader ! en wat is 'er aan te doen ? wees gerust, braave stamhorst, ik zal als een eerlijk , zo al niet als een voorzichtig koopman, naar mijn graf gaan ; alles zal betaald worden; 'er zal voor mij weinig, zo iet, overblijven; doch dat zal gig redden ; ik zal eerder beuuiten, om als Böek. houder door de wereld te komen , dan onrechtG 5  Ic6 cornelia wildschut OT, vaardigheid voegen bij onvoorzichtigheid , of liever zorgeloosheid ; doch mijue ziel is te bedroefd om in eene omftandigheid daarover te treeden ; nogthans , wees gerust ; gij zult nooit te bloozen hebben over uwen fchoonbroeder als bankroetier. Keetje, keetje! trekt al mijn aandacht; maar ik , ik ben haar onnut geworden ! dat een kind zijn vader niet liefheeft, niet vertrouwt, niet gehoorzaamt , is zo geheel vreemd , zo firijdig met de natuur , dat noodwendig de oorzaak daar van moet gezocht worden in de verkeerde behandeling des vaders : geen kind , wèl opgevoed zijnde , heeft ooit zijn' vader fmaad of verdriet aangedaan ; en als ik nadenk , hoe ik alles heb gedaan of loegelaaren om haar te bederven , voor de zedelijke 'en verftandige wereld , dan ijze ik op het denkbeeld van 't geen nog gebeuren kan! Ik zie maar een eenig verlicht punt; het is dit tracht haar, waarde zuster! te bewegen, om bij u voor eenigen tijd te komen logeeren : doch ik bid u , dring dit verzoek niet aan met het genoegen , dat mij , haar vader , daar door zoude veroorzaakt worden. Als zij evenwel hoort dat alles verkocht wordt, tot ons kostbaar huis toe ; dat wij een kleinder gaan betrekken ; kort gezegd , dat ik geruïneerd ben , dan zal zij waarfchijnelijk zelve verlangen bij eene Tante te blijven , die zij altoos eerbiedigde en lief had ; bij een' Oom, die haar zo veele goed-  de gevolgen der opvoeding. logheid bewees ; bij een neef en. nicht, die haar altoos zo wèl ontvingen als den tijd aangenaam hielpen doorbrengen : kort gezegd, ik hoop, dat dit middel nog iet goeds zal uitwerken. Kende ik nu aller harten niet , ik zou vreezen u te veel te vergen ; maar ik ben ongelukkig ; behoef ik meer te zeggen ? mijne vrouw ziet wel dat keetje verkeerd doet, doch zij zegt,: „ lk heb „ het mijne gedaan ; wil zij geen goeden raad vol„ gen , dan moet zij zien wat haar te wachten ^ ftaat" haare onnadenkendheid is oorzaak dat ons ongeluk haar niet heel veel treft: zij zal nooit ongelukkig kunnen worden, zo lang zij maar vrolijke partijen heeft; zij zal alle haare vrienden even druk bezoeken in haar tegenfpoed als voorfpoed , en zig aan tafel zetten bij lieden die zulks bij haar gewoon waren te doen , zonder daar erg in te hebben zij zal niet eens bemerken , dat men de geruïneerde vrouw niet behandelt als de overmatig rijke ; zij zal blijven en komen zo dikwijls zij wil, en misfchien nu en dan eens iet zeggen dat meer blijken van verftand dan van voorzichtigheid in haaren ftaat zal aantoonen. Haar charakter zelf bewaart mij voor veele verwijtingen : indien zij mij verloor zij zou fchreiën , welmenend zelfs , en om dat de dood akelig is 4 doch zij zou in haar rouwgewaad de Provinciën doorzwerven, zo zij maar kon uitrekenen daar een goede bekende te hebben : haare dochter , indien die wilde , mede neemen , zo niet haar haar  cornelia wildschut ; of, zin laaten volgen ; doch gij , waarde zuster ! kent mijne vrouw! dank zij den Hemel, ik heb haar niet ongelukkig gemaakt Ach , daar hoor ik keetje een vrolijk aria zingen! dit is mij te fterk! ik voel mij wat bedwelmd: zingen, en haar vertoornde vader weent manlijke traanen over haar, over zig zeiven : ik ga eens lucht fcheppen , eens wandelen , en zal deezen zelf op de post brengen : 6 ! mijn Broeder en Zuster ! leeft lang gelukkig met elkander, en met uwe braave kinderen ! — Ach! en keetje zou evenwel ook de vreugd mijns levens hebben kunnen zijn ! mijn hart barst van droefheid, van leedwezen ! Eeuwig uw vriend, zo wel als broeder en dienaar wildschut.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 100 VIJF- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw maria de groot, aan Mevrou» el1sabeth stamhorst. MEVROUW HOOGSTGEëRDE VRIENDIN! Indien het woord verpligting in de vriendfchap van eenige betekenis zijn konde , dan zoude ik zeggen dat gij mij door uwen laatften verpligt hebt: ik "zeg wel niet, waarde vriendin! dat gij mij gevleid hebt; neen, menfchen van onze jaaren en onze begrippen zijn daar boven verheven; maar dit is echter waar, dat gij mij ter goeder trouwe en uit een overvloejend hart, te hoog gefchat hebt in mijne zedelijke, en te gering in mijne tijdlijke middelen, of wilt gij, bezittingen. % Even als men te recht zegt, van menfchen die elkander alleen ter aankweking van goede kennis , uit hoofde van vermaagfehap, of om zig met elkander naar hunnen fmaak den tijd te korten, zegt, dat zij elkaêr op hun zondags zien, kan men ook ze^en dat braave deugdgezinde vrienden zig ook , opium zondags zien de meeste gebreken van hen die niet bedorven in hun charakter zijn, komen voort uit het geen men humeur noemt: dagelijkfche, huislijke, en familie-voorvallen, ontmoetingen van ftrijdigen aart, drukten, zorgen, berichten, tijdingen, enz: waarin wij bijna geheel  ito cornelia wildschut; op, lijdelijk zijn, wijzigen onzen wil, en treffen ons zeer onderfcheiden: zo zelfs dat wij bijna nooit, (hebben wij eene tamelijke maate van gevoel,) daar bij gelijkmoedig blijven kunnen, maar in gezelfchap van goede vrienden en met wien wij of uic een eerlijk belang , of uit vermaak in hun bijzijn vcrkceren, waarin ons niets hindert of ongevallig aandoet, alles rondsom ons een zacht licht verfpreidt, kalmte en ftille blijmoedigheid alles veraangenamen ; daar wij alle zorgen voor eenige oogenblikken vergeten; moeten wij elkander zeker veel beter, veel aangenaamer toefchijnen: wij doen dan, (om leenfpreukig voordtegaan,) ons dagelijks gewaad uit, dat goed genoeg is, om in onze bezigheid aan te hebben, en kleden ons wat aan; zo doen ook onze vrienden: indien wij nu echter onzen wederzijdfehen rijkdom daar naar fchatteden , zouden wij verkeerd rekenen; als dan laaten wij onzefraaiftc talenten, en aangenaamfte, befchaafdfte kundigheden zien, evenwel ook zo weinig om daar mede te pronken, als vrouwen van onze jaaren zig met dat jeugdig oogmerk eens beter of kostbaarder kleeden; intusfchen krijgt men echter hierdoor beter denkbeelden van elkander, zo wel betrekkelijk op ons verftand als gezellige deugden, dan wij, indien wij altoos en huislijk met elkander leefden, misfchien hebben zouden. Zeer weinige cn althans geene wèl opgevoedde menfchen gaan buiten eene hooge noodzaakelijkheid, zo uit als zij in hun eigen huis zitten, voor-  DE CEVOLOXN DER OPVOEDING. III al indien zij werkzaam van aart zijn, of veel te doen hebben; en vooral niet bij lieden met wie men niet zusterlijk gemeenzaam is; en even weinig vertoonen wij bij hen ons dagelijks humeur, huislijke onvolkomenheid of gebreken, al zo men dat noemen wil. Wanneer nu verftandige vrouwen die een hcogen prijs ftellen op deugd, Godsdienst, en zo wel nutte als aangenaame kundigheden , elkander van harte bezoeken, en de gefprekken op zulke onderwerpen vallen, alwaar zij indedaad mede doordrongen zijn, of daarover in brieven handelen; ó dan wordt men in elkanders oogen weinig minder dan Engelen; men is dan zo getroffen door de wijs waar op men ons onderhoudt; men is het zo waarlijk ten vollen ééns, dat men zig niet zo terftond herinnert dat die zelfde vrouw in huislijke beflommeringen, in lastige ontmoetingen, niet altoos op die hoogte blijft, noch kan blijven: of «u echter dit oordeel billijk is, laat ik aan uwe bedaarde overweging geheel over ; ik denk dat wij als dan ook daaromtrent niet geweldig véél zullen verfchillen. Ik verzoek u des, mijne waarde Vriendin! dat gij alles wat ik u fchrijf, boude voor mijne waare bedaarde begrippen en denkbeelden, doch befluit 'er niet uit dat ik die altoos even helder doorzie , en even onwankelbaar volg ; alles is hier nog zo onvolkomen en zo onvast; men wordt zo dikwijls afgeleid van iet goeds en weldoordachts,  itü cornelia wildschut; of, Nu ga ik meer bijzonder uwen geëerden beahfa Woorden; ik kan u in waarheid verzekeren , dat ik in mijn geheel leven geen een waar ongeluk gekend heb, dan den zorgelijken toeliand waarin mijn zoon zig eenige maanden, en dat door zijn eigen fchuld, in bcvondt: nooit was ik ongelukkig, ik herhaal het: want dat ik niet behoor onder de rijken en aanzienlijken, dat trok nooit dan vlugtig mijn aandacht, meer behoef ik daar over niet te zeggen: fchatten had ik nimmer noodig, noch voor het aangenaame, noch zelfs voor •mijn hart: ik leefde in matigheiden in een ordentelijken overvloed; want wij verteerden nimmer het geen wij bezaten, ook niet nu de gewoonte ons allen min of meer veele onnodige uitgaven en genietingen afvordert en bezorgt : noch voor mijn hart, want ik ben zeer zeker overtuigd, dat men Gode aangenaam is, niet naar het geene men heeft maar naar maate men geeft; volgends zijne bezittingen : ik denk ook dat de begeerte om zelf, door zig zeiven alle behoeften der armen te willen vervullen, indien het blijkt dat dit Gods welbehagen niet is, wijl wij daartoe de middelen niet hebben , meer kau voordvloejen uit ijdelheid , uit hoogmoed, dan uit de zuivere zucht om wèl te doen aan allen: voeg hier bij dat al het goed van mijn' Schoonbroeder zo zeer ,het mijne is, als het zijne; dat al dit goed mijn zoon zal toekomen, indien hij zijnen oom overleeft: mijne gezondheid is bellcndig, mijn braave de groot bemint en acht  DB GE VOLGEN DER OPVOEDING. 113 rvcht mij, zo zeer, dat mijne dankbaarheid, zo al biet mijne vriendfchap, mij hem waardig zoude moeten maaken: mijn zuster kent gij in al haare waarde , hoe verkeerd men haar ook beoordeele, om eenige bijzonderheden in haar denken en doen. Oordeel nu eens of ik nog ooit in de gelegenheid ware , om mijne deugd te kunnen oefenen! 'er viel voor mij nooit te ftrijden, ik kon dus verre niet dan dankbaar zijn, en het beste gebruik voormij cn anderen maaken van zo veele zegeningen! het verlies der aanzienlijke fom, waarover gij met mij zo begaan zijt, zie ik met bedaardheid; maarhet bedroeft mij niet in 't allerminlte: dit neemt niet weg, dat ik u voor uwe vriendlijke aanbieding de grootfte dankbaarheid fchuldig ben —— ik beken hij herhaaling dat de zorgelijke ftaat mijns zoons mij meermaals bittere traanen kostte, en dat mijn moederlijk hart te meerder leedt, vermits ik mij zelve niet konde vrijfpreken van daar wel eenige aanleiding toe gegeven te hebben: maar dit alles heb ik u beleden in eenen voorigen brief — ik heb niet altoos levendig voor mijnen geest gehad, dat de overfpannen vermogens des verftands , de deerelijkfte verwoestingen in den geheelen zamengefteldcn mensch kunnen ,. ja dikwijls moeten voordbrengen; ik vond mij geftreeld door te zien, dat een jongeling meer fmaak vond in wijsgeerige dan minder aandacht vereifchende werken; ik voor mij was zo verzekerd, dat de waare wijsbegeerte de groote vriendin des Christengeloofs is^ dat ik IV. DEEL. H  ÏI4 CORNELIA WILDSCHUT; OE, den trek voor zulke boeken aanmoedigde, en ik herinnerde mij niet, dat om zulke werken wèl te kunnen toepasfen 'er zekere gefchiktheid des geestes, geregelde begeerten en bedaarde overdenkingen noodig zijn; hoedanigheden die men bijna on, mogelijk kan aantreffen , bij zeer jonge lieden, van wat charakter zij dan ook fchijnen: hadde ik niet moeten zien dat de fcherpfte prikkel tot kezen m een jongeling, wiens verftand zig eerst begint te vertoonen , mens oordeel nog zö ongeoefend is, moet liggen in werken van fmaak en vernuft; in zulke boeken die de verbeeldingskracht opwekken en het geheugen werk verfchaffen? dit zijn boeken voor de jeugd maar zo was het niet bij mijn' zoon; cn ook ik heb hem eer zijn zielsoog fterk genoeg was, toegelaten dat te vestigen op voorwerpen, te groot, te glansrijk, te Verheven voor hein in die jaaren hoe aanlei- delijk was dit alles om hoogmoed voordtebrengen! en is hoogmoed niet zo wel de vijandin des verftands, als der deugd? maar genoeg over het geene mij zo onmiddelijk betreft, Iaat ik u liever^eens onderhouden over de familie van den ongelnkki- gen Heere wildschut -ik kan hem zonder deerenis niet zien; angst, kommer, diepe zwaarmoedigheid, misvormen zijn eertijds zo gul zorgloos gelaat, en hebben alle zijne fraaje goedaartige trekken uitgewischt; hij zit in zijne eigen bedwelmde overpeinzingen verboren , of is in eene foort van razernij, die noodwendig zijne levenskrachten  be gevolgen der opvoeding. "5 tno«t ondermijnen : dit alles wordt niet zo zeer Veroorzaakt door de geheele ruïne die hem trof, als wel om dat hij alle de dwaasheden zijner dochter, alle haare onbetamelijkheden omtrent hem en zijne bevelen, zig zeiven verwijt; en wat kan ik, wat kunt gij, mijne vriendin! wat kan de Heer stamhorst veel daar tegen inbrengen? keetje- bemint haaren Vader niet: dat denkbeeld is Zo ijsfelijk voor mij, dat ik 'er mij niet bij kan ophouden! zij is zelfs hem niet eens dankbaar voor alles wat hij om haar haaren zin te geeven, ook heeft ingevolgd ; want hij heeft haar nooit eene weldaad als eene Vaderlijke gunst leeren befchouwen; alles fchijnt haar als een recht toe, en daat mede is dit afgedaan: zij die geene de minfte kennis heeft van Vaderlijk gézach, ziet nu in hem een grillig dwingeland, die door eene andere (en gij Mevrouw zijt die andere!) geregeerd wordt, om haar te kwellen en te dwingen : zijn eenige hoop, gevestigd op het huwelijk met den Heere van Veen, is hem ook ontvlogen: maar ik weet dat bij zelf u daar over in drift en woede gefchreven heeft: Mevrouw gedraagt zig in dit alles, zo als gij u kunt verbeelden: zij zegt: het is mijn fchuld niet, ik wist nooit van wildschut's affaire, en het is meer gebeurd dat een braaf man zijn rekening verkeerd maakte: zij beklaagt zig daar alleen over dat (NB!) keetje haare lesfen zo flecht opvolgt, en zo onbefcheiden zo halflarrig is, omtrent haar' Vader; maar, voegt zij 'er bij: hij is H a  'llS cornelia wildschut* of, ook zo haastig en oploopend dat hij alles bederft j voor 't overige gaat zij uit naar gewoonte, en bezoekt ieder haarer goede bekenden, als of haar niets deerde: keetje is ortdertusfchen volmaakt vrij» en doet al wat zij verkiest, zo verre ten miniïen als haar beurs nog toelaat: Juffrouw hofman, dat braave mensch, die waare vriendin van haar, wil zij niet meer zien of fpreeken: zekere Juffrouw sadelaar, een meisjen dat alle uwe achting verdient Mevrouw, heeft allen invloed op haar ver-r loren: 'er is niemand dan.een der jongffe comptoirbedienden, frans ligtharT, die nog zo wat in gunst was , en- die gaat haar ook zo veel hij kan overal na; doch is ook in haare ongenade vervallen: misfchien heeft zij iet daarvan ontdekt: want hoe weinig doorzicht zij ook hebbe, zo heeft zij echter zekere loosheid, die mij wel eens verwondert; komt zij niet weldra onder uwe befcher- ming dart zie ik niet dan ongeluk te gemoet Mijn Schoonbroeder hoopt alles goeds; zijn heerfchend denkbeeld ; de wederoprichting aller dingen., gegrond op de uitgebreidfte liefde van zijn deugdzaam hart, fielt hem gerust dat alles te recht zal komen maar ik, ik herhaal het, vrees het ergfte, hoewel ik niet zwaartillend ben; doch ik zie niets aantevangen met een meisjen, zo onverzettelijk als Juffrouw wildschut: ware zij maar in uwe handen! ik ken uw geduld, uwe zachtmoedigheid uwe bedaarde ftaudvastigheid; gij Me-  de gevolgen der opvoeding. 11/ vrouw zijt de eenige die een wonderwerk van deezen aart zult kunnen verrichten. Gaarne zal ik u eens voor eenige dagen, of misfchien weeken, bezoeken: mijn verlangen om u te zien, is grooter dan ik u zeggen kan: doch ik blijf voor eerst nog hier; men mogt mijnen dienst of tusfchenfpraak noodig hebben indien keetje de wijze keuze doet van naar u toetegaan, zal ik haar gaarne verzeilen: ik heb juist wel geert geen' invloed op haar, doch zij behandelt mij altoos met onderfcheiding — met achting zelfs. Morgen zal ik daar eens heen gaan en het zo zien te fchikken dat zij aan dien wensch voldoe; ik zal haar fpreeken over het vermaak dat men in dit fchoone jaargetij buiten heeft; ik zal haar voor oogen ftellen , hoe aangenaam wij den tijd bij haare lieve Tante zullen doorbrengen; ik zal over Juffrouw betje fpreeken, en haar herinneren, hoe veel vrolijke dagen zij met haar Nicht heeft doorgebragt: kort gezegd, ik zal haar van haare zwakke zijde aanvallen in mijn post fcriptum zal ik u den uitflag melden ik blijve intusfchen met de grootfte achting, uwe vriendin cn dienares m. huisman, nU de groot» p. S. Ik heb niets verworven! zij weigert vol* ftrekt naar buiten te gaan: nu is alles verloren, vrees ik. H3  «5 corneiia w.ildschutjof, ZES- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw elizabeth stamhorst, aa» den Heere paulus wildschut. mijnheer 5 zeer geëerde en geliefde oom! Het is zo lang geleden dat ik mij de ccr niet gaf aan u te fchrijven; niet om dat ik u niet hartlijk beminde, maar, ik weet het niet, mij dunkt dat een zo los en vrolijk meisjen weinig gefchikt is om aan een* man van uwe jaaren brieven te zenden; te meer daar gij altoos zo veel in uw hoofd hebt: met Tante ging dat beter, die is zo goed dat zij alle mijne grillen en gekheden in de beste plooi vouwt; maar nu, mijn waarde Oom! heb ik u ééne gunst te ver» zoeken; naamlijk deeze: zoudt gij ons allen het genoegen niet willen geeven van Tante en Nicht bij ons te laaten komen ? wij zullen alles wat ons mogelijk is in 't werk Hellen om beiden den tijd aangenaam te flijten. Ik weet niet, waarde Oom! of het mij wel voegt u te zeggen dat ik het grootfte deel neem in den ramp die u getroffen heeft, en waarvan mijne moeder mij het een en ander heeft verhaald: ik hoop dat alles zig beter fchikken zal dan men denkt: hoe dit zij, ik behoef u niet te verzekeren dat mijne  de gevolgen der opvoeding. II? waarde Ouders uwe beste Vrienden zijn; dat ons huis groot genoeg is voor uwe en onze familie, en dat wij aan het onze genoeg zullen hebben antwoord mij, bid ik u! met eenige weinige regels, en zo Nicht en Tante ons dit vermaak geeven, zat mijn Broer beiden komen afhaalen. Dus verre was ik toen ik deezen mijne lieve Moeder voorlas: zij vondt dien zeer goed om het liefderijk oogmerk van mij, en om mijn pligtmaatig gedrag omtrent mijn' Oom; doch , zij zeide mij tevens, dat gij u' thans in zo veel verdriet en onaangenaamheden bevindt, dat zij niet wist of zij mij wel konde toelaaten u dit briefjen te zenden: ziende dat mij uw ongeluk dermaate trof, dat ik zeer, ja met al mijn hart fchreide, fprak zij dus m— „ bet je! ik heb u reeds verfcheiden jaaren als mijne vriendin beginnen te handelen: gij hebt „ aan die eer dankbaarlijk beantwoord; ik ben ook „ bedroefd mijn kind-, en ik zal 'er u, als aan mij- „" ne vriendin,de reden vantocbetrouwen uw' „ Oom is zeer ongelukkig, niet alleen om dat hij „ geruïneerd is; maar om dat uw Nicht zig op „ eene wijze omtrent hem gedraagt, die ik u in alles zo niet kan mcdedeelen: weet alleenlijk dat „ keetje onverzettelijk weigert den Heer van „ veen te trouwen, hoe edelmoedig hij ook nu zijn aanzoek vernieuwd hebbe dit maakt uw* „ Oom raazend op zijne dochter, en ik vrees voor „ Hechte gevolgen" — ik verzocht toen verlof om nog een weinig in deezen te mogen fchrijven: dit H 4  120 cornelia wildschut; of, is mij toegeftaan, ik bedien mij van die vrijheid. Och mijn lieve Oom! gij waart altoos zulk eea goed man; zoudt gij Nichtjen nu met te groote ftrengheid willen dwingen dat zij tegen haar' zia trouwde? Geloof mij, laat keetje bij ons kamen, en wij zullen niets verzuimen om haar dat huwelijk aanteraaden: ik voor mij kan niet bedenken wat keetje tegen den Heer van. veen heeft; doch de fmaak is vrij; ik zou misfchien geen' zin hebben in iemand die haar weêr behaagde • . vergeef haar ook indien zij u niet zo wèl behandeld mogt hebben, als haar pligt eischte: zij was tog altoos goedaartig, en meegaande: vooral iedroef u zo zeer niet dat het uwe gezondheid zoude fchaden: ik wenschte dat ik u wat van mijne vrolijkheid konde bijzetten, want mij dunkt dajt ik altoos nog genoeg zou overhouden ■ Nu, lieve Oom 1 omhels ik u en Tante en Nichtjen, mejt mijn geheele hart, en blijf: . Uwe liefhebbende Nicht en dienaar es. e. sta m ii o r s t. P. S. Vader zal u in de volgende week, een heel grooten brief fchrijven, hij heeft nu geen' tijd,  ne gevolgen der opvoeding. i.m ZEVEN- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. antwoord op den voorgaanden. Wees vrolijk, mijn allerliefite betje ! de vreugd is het deel der jeugd en der onfehuld! Waarom zoudt gij niet blijde zijn, gij die alle uwe kmderpiigten zo getrouw waarneemt; gij die uwe ouders bemint, eerbiedigt en des beloont, voor alles wat zij omtrent u deeden, en dagelijks voor u doen' Hemel! welk een contrast! • nj?iar z^ ik vreugd oogtlen, ik die den zaaitijd liet voorbij 0.nan? . ongelukkig vader! {moor uwe droef, heid in uw eigen benaauwd hart, en plaats niet één \ droevig denkbeeld voor het blijmoedig ziels- oog eener bevallige deugdzaame jonge Juffrouw, die u nu nog weder de grootfte proeven geeft van haar vriendlijk hart en liefde te uwaards! gij hebt dan, lief meisjen! geweend, met uw gehecle hart geweend over mij! uwe traanen zouden een balfem voor mij zijn, ware de wonde van mijn hart niet ongenezelijk! uw Tante heeft gefchreid over uw' brief keetje heeft geen gevoel dan van het vermaak dat 'er ligt in haaren vader te tergen: zij fchreit niet meer! ik ben niet verftoord, mijn lieve bet je, op uw Nicht, om dat zij van veen niet kan beminnen, maar H 5  IS* cornelia wildschut; of, ik ben weinig minder dan woedend, over haare behandeling omtrent hem, en te meer om dat zij hem aldus behandelt, in fpijï van haaren altoos alte toegeevelijken vader. En zo eene dochter als gij zijt had ik ook kunnen hebben! mijne aandoeningen overmces- ' teren mij te zeer; ik kan niet voordfchrijven — keetje wildschut is verloren, voor zig zelve, voor haaren vader en zij was zulk een engelachtig kind, aleer —- aleer zij bedorven wierd ik moetfchielijk.afbreeken; alleen; KEE, tje wil niet naar Buiten; ook niet met haare moeder en om die te verpligtea Duizend groeten' aan allen , ik blijf: Uw dood/ijk bedroefde, doch hartlijk lifiebbende Oom wildschut.  de gevolgen der opvoeding. 123 AGT- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. pt Heer jacob van veen, aan Mevrouw elizabeth stamhorst. mevrouw I Zult gij het niet al te vrijmoedig achten, als gij ziet dat ik u alweder met een' brief lastig val? ik vlei-mij u wèl genoeg te kennen, om daarvoor «iet te duchten gij Mevrouw behoort niet onder zulke Dames, die het beneden zig achten, zig intelaaten met jonge lieden, ook als die jonge lieden geen ander^oogmerk hebben dan, door haaren wijzen raad optevolgen, beter, en ecnpaariger goed te worden mijn hart is vol, en dewijl ik in waarheid geen een vriend heb; niet uit ftuurfche ongezelligheid, of om dat ik mijn ideaal van een' vriend te verheven ontwierp, maar om dat ik tot nog niemand aantrof, voof wien ik eenige bijzondere genegenheid gevoelde, of die mij van zijnen kant bijzondere genegenheid betoonde, neem ik dies te eerder de pen op, om aan Mevrouw sta schorst mijn hart te openen, en haar nogmaals over mij zeiven te onderhouden; vertrouwende dat zij met haare natuurlijke minzaamheid dit alles ten beste fchikken zal.  124 cornelia wildschut; of, Gij' hebt dan Mevrouw, vergeefsch mij bij uwe Nicht, Mejuffrouw wildschut, poogen te begunstigen : eergister avond heeft zij mij niet alleen gezegd, dat zij mij niet wilde zien, maar zij heeft mij met ecne zo verregaande onwellevendheid, ja, zoude ik het durven zeggen? aller onver' diendfte verachting behandeld, dat dit zelfs mij de oogen geopend heeft de betovering is uitge- wisJht, en ik heb mijne vrijheid weder. De ongelukkige omftandigheden waarin de Heer wildschut zig bevindt, troffen mij te minder, wijl ik daar door gelegenheid kreeg om te toonen, dat ik Juffrouw wildschut beminde, om haar zelve: en, Mevrouw! wat kan ftrelender zijn voor een' man die zonder maate, en voor de eerfte maal zijns levens beminde, dan het denkbeeld, nu kan ik mijne geliefde, de fterkfte proef geeven van mijne vuurige, eerlijke genegenheid: gij, Mevrouw die het menschlijk hart zo wèl kent, zult met mij daar over niet verfchillen ! Ik liet des belet vraagen, en werd ontvangen: Juffrouw keetje, vergat bij mijn inkomen zelfs de geringde tekens van beleefdheid: ik liet dat ongemerkt doorgaan, en fprak haar aan op eene wijs die haar van de grootheid mijner liefde, en de eerlijkheid van mijn hart moesten verzekeren i doch, zo als ik zeg, zij behandelde mij zo verachtelijk dat ik haare verachting zoude verdiend hebben,, indien ik die verdragen hadde „Dat „ zij mij niet bemint;" wat is daar op te zeg-  DK rtEVOtGËN DER OPVOEDING. i3jf maar dat zij, uit onverzettelijke ftijfzinnigheid een fatfoenlijk man, die met het beste oogmerk citer was, met klcinachting durfde behandelen, gaf mij 20 veel blijken van Hechte opvoeding* als'van alles verblindende dwaasheid, en van een verkeerd hart. • In mijn ziel getroffen door zulk eene belediging* en nog meer door de wijs waarop zij mij antwoordde, viel 'er eene; verandering in mijn' geest voor, die, indedaad , veel geleek naar eenen geweldigen eleétriken fchoki zij bleef, ja, fchoon, manivoor mij was zij nu niet meer beminnelijk ik antwoordde haar, zo als ik oordeelde mij zeiven verpligt te zijn; en zij ging de kamer uit. Ik geloof dat 'er iet van deezen geweldigen aarttnoest voorvallen, om mij, durf ik het zeggen om mij te redden Indien gij, Mevrouw! mij de eer wilt doen, van mijn' brief daar over gefchreven, eens overtezien, zult gij overtuigd zijn dat ik door drift en liefde geheel verblind was; en des niet over de waardij van dit fchoone meisjen konde oordeelen: zij heeft gebreken, zie ik nu, die ik niet vermoedde: daar ik nu voor mij denk, dat eene onredelijke ftijfzinnigheid even weinig hoop geeft op een gelukkig leven, als de laffe charakterloosheid; en daar ik bij geen mogelijkheid een ander oogmerk hebben kan, dan gelukkig te leeven met haar die mijn vrouw zijn zal, is het wel te begrijpen, dat het gezond oordeel, mijn vrij gemaakt hart onder zijne beftuuring nee-  32'■;; Zo dacht, de onnadenkende man, ter goeder trouw*. I 2  c0rnelia wildschut; of, tergde; of mij trof een nieuw, en zo als ik ducht, onherftelbaar onheil. Mijn Boekhouder de groot, dien gij kent voor een braaf man, en allernuttigften medehelper op mijn Comptoir , had mij voor verfcheide jaaren, meermaalen onderhouden, over de overgroote uitgaven die mijne vrouw en dochter deeden; hij verzocht mij, dat ik, indien ik niet goed vond, mij daar tegen aantekanten, ten minsten van mijne zijde, door eene wijze zuinigheid, dit zoude poogen goedtemaaken; dat anders eene ongelukkige wanbetaaling ons onvermijdelijk zoude kunnen bederven. Gij weet, dat ik nooit inftaat was mijne vrouw iet te weigeren, dan in een korte vlaag van dolle opftuiving; en dit kwam mij altoos nog duurder te ftaan dan wanneer ik haar niets geweigerd hadde; ik kon haare ftuursheid, en nog minder haare fchijnbaare droefheid uitftaan; en om alles tog* maar weêr in rust en vrede, en in eensgezindheid te brengen, verfpilde ik wel eens groóter fommen, dan ik bij haar, voor mij zeiven weeten wilde : ik beken echter, dat mijn weigeren ook niets zoude gebaat hebben: zij zou voor zig,en voor keetje, dan alles zelf hebben gekocht, en mij op nieuwejaar de rekeningen hebben laaten t'huis brengen r daar was dan voor mij niets anders op, wilde ik dit beletten , als in de Couranten te doen adverteeren, dat men Mevrouw of Juffrouw wildschut, geen goederen buiten mijne order moest laaten volgen; hier was voor mij nooit aan te denken — dewijl mij  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 133 evenwel de geheelc wijs van leven, en alle zulke verkwistingen tegenftonden, befloot ik, om zo veel mijne zaaken maar eenigzins toelieten, (en die heb ik nooit een oogenblik verzuimd,) ook buiten mijn huis mij te amüfeeren: hoe groot mijne winden waren, begreep ik echter, dat 'er, dusdoende gcene óngemeene fchatten zouden overblijven ƒ evenwel wij konden het uithouden, temeer, wijl ik-maar dén kind had — doch, daar krijg ik met de laatfte post dc tijding: „Dat de loopendc geruchten „ maar alte waar en het huis van den Meere caspers, te Elbwg, gefprongen is" de negotie is een fcha- kel kort gezegd, ik verlies in en door dat Comptoir, een fom van driemaal honderd duizend guldens, en nog een andere, in Hamburg, voltooit mijnen ondergang. Dc Heer be groot heeft twee-en-dertig duizend guldens in mijn comptoir: ik bad hem het zijne, eer mijn ongeluk zichtbaar wierd , daar uit te neemen, zijnde het onbillijk , dat hij die niets tot de huislijke verfpilling gedaan had , en mij door zijne kunde, eerlijkheid en oplettendheid zo veel had bevoordeeld , in deeze fchade draagen zoude : hij wees het met ernst en verontwaardiging van de hand „Ik zal," zeide hij , „geen crediteur „ misleiden , ik heb voordeel in de Negotie gehad, „ maar ik moet ook in de fchade deelen " ■ hij heeft mij verzocht dat ik een ander in de boedel wilde ftellen , vermids hij buiten alle verdenking blijven wil, en toonen een eerlijk man te zijn. I 3  134 cornelia wildschut; of, De braave man is ook reeds van het comptoir: ik zal niet accordeeren: liever befloot ik, om, hoewel bijna vijf-en-vijftig jaaren , mijn lot in Oost- of West-Indien te gaan beproeven: geen een mensch, dat in mijne eerlijkheid vertrouwde , zal door mij van liet zijne beroofd worden : ik zal betaalen zo weinig en zo veel ik kan. Sijntje hoorde -deeze tijding met eene onverfchillighcid die mij verdomt! zij heeft geene huwelijks voorwaarde: gij weet, waarde Broeder en Zuster! dat dit,(zo eerlijk dacht zij,) haar zin was , en dat haare voogden zulks aan haar overlieten : is 'er des voor haar, die twintig jaar aan een als een Vofffiti leefde, wel een duisterer vooruitzicht uitteclenken ? — zij is overal zo bemind om haar goedheid, goed vrolijk humeur, als gemaklijke lijdelijkheid ; en nu verbeeldt zij zig, (zo weinig kent zij de wereld!) dat dit, nu zij anderen noodig heeft, ook zo duuren zal: zij heeft des , fchijnt het, voor zig zelve weinig zwaarigheid: zij rekent, denk ik, dus: „Al mijne kostbaare kleêrën en juweelen zijn „ mijne;mijn bed en toebehooren, enz. is het mij„ ne:" ja waarlijk dit verbeeldt zij zig. Mijne Dochter hoorde dit bericht met een zo beledigende twijfeling, dat ik mij met moeite be„ dwong haar daar voor te ftraflen: wat ik zeide, het hielp niet; zij dacht zeker, dat ik dit maar voorwendde, ter bereikinge van een oogmerk, 't geen zij vermoedde: wie zal echter ongelukkiger zijn dan keetje? indien zij wèl en in allen op-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. igjf zïchte bij u bekend is, zult gij daar in (temmen. En aan wie heeft men dit te wijten? aan mij, haar laffen Vader, die nooit dan medehielp om haar te bederven, en onnut voor zig, zo wel als voor anderen te maaken ! mijne zucht om in ongeftoord genoegen te leeven, (loot mijne oogen zo dikwijls ik zag, dat haare moeder haar, zo geheel en al, verkeerd behandelde. Moeder en Dochter vleien zig ook, dat keetje een goed huwelijk doen zal: zij weeten beiden dat het meisjen ongemeen fraai is, maar eene mooje zottin,.zonder geld, wordt hedendaags niet fterker gezocht dan in onzen jongen tijd. Hadd' zij wat menfehen - verftand; bezat' zij wat geest; ware zij minder eigenzinnig en onverzettelijk ; ware zij zo goed, zo fchommelig vrolijk, als, haare Moeder, dan zoude misfehien haare fchoonheid haar in veiligheid brengen, ook nu zij geen duit bezit; 'er zou misfehien voor haar nog wel een wildschut opkomen, die niet minder op haar veliefd ware, dan ik op haare Moeder was; doch zij is niets, volitrekt niets dan fchoon : zij is, zo al niet dom, ten minsten lui en onwetend, en ik boude mij verzekerd, dat zo wel de ligtmis, als zijne zuster haar voor eene mooje malloot gehouden heeft; trouwens de mij in handen gevallen brief, (telt dit buiten twijfel: wat kost het een' Vader, op deeze wijs over zijn eenig kind te moeten fchrijven! hoe treft hem dit als hij niemand dan zigzelven te befchuldigen 14  Ï3 „ ting en liefde van zijn kind moet weeten te ver„ dienen, indien hij die begeert te hebben:" dat meisjen zal mij in 't graf brengen: want ik hel) haar lief! en aan wie heb ik het te wijten dat zij  DEGEVOLGEN DER OÏVÓEDlNfl. Ut haaren Vader niet eerbiedigt, en bemint? aan mij zeiven! ... Hoe gelukkig is mijne vrouw; zij heeft zig mets te wijten: zij volgde het geen zij voor best aanzag: haare onkunde , niet haare laffe toegevendheid heeft keetje bedorven; en waarom leidde ik deeze vrouw niet, toen zij jong en geleidelijk was? dan zon ik een gelukkig Vader, een gelukkig Man zijn , en een waare beftendige vreugd in mijn huis genoten hebben! zij zelve zou dan ons kind beter hebben kunnen opvoeden. O mijn lieve betje! had.de ik uw' raad gevolgd, toen ik u mijn oogmerk om Juffrouw de wind te ttoü'wen bekend maakte doch, alles wat gij mij voorhicldt kwam mij zo romanesq godsdienflig, zo vrouwlijk dweepachtig voor, dat ik het verwierp; nog heb ik dien fchoonen brief bewaard , waarin gij mij daarover onderhield: hoe zijn alle uwe voorfpcllingeu bewaarheid! gij hebt mij eens gezegd, dat gij geen copie had van dien brief: ik. ben 'er zo door getroffen, dat ik bij deezen een uittrekzel zal inOuiten, van de pasfage waarop ik doel. Dwaas die ik was! ik koos een vrouw voor mijn oog en niet voor mijn hart! voor de oogenblikkige°bevrediging mijner drift; mijner geheel zinlijke drift, niet voor mijn huislijk geluk, niet voor mijn verftand! Hoe gelukkig zijt gij door en met elkander! gelukkig zijt gij in de herdenking van het voorledene, in  c0rnelia WILDSCHUT} of, het genot van het tegenwoordige, en in uwe uitzichten op het aanftaande: waarom bleef ik, waarde Zuster! niet zo als gij, onder het oog onzer braave verftandige ouders? ~ waarom moest ik zes jaaren fchool liggen? - waarom moest ik reizen, voor ik eenig gezet charakter ten goeden had? maar alle deeze waarommen doen niets uit ik kon ik moest des uwen raad gevolgd hebben, langer fchnjven, dan alleen nog dat ik ben, Uw dienaar en Broeder wi ldschut. uittrekzel des briefs waar. van de heer wildschut melding maakte. Bedenk, mijn waarde Broeder! dat men in het aangaan van een zo ernftige verbintenis als het hu-' wehjk is, zeer bedachtzaam behoort te zijn: dat men behoort te overweegen, of het voorwerp 0„. Zl * gT' h0edaniShe^n heeft die een braave Moeder, of verftandigen Vader beloovcn; dat men zo eene verbintenis niet moet aangaan zonder de nakomelingen daarin te bevatten: het huwelijk, ia  ÖÈ GEVOLGEN DER OPVOEDING. H3 sïjne hoofdbedoeling befchouwd, is de voordplanting des mcnschlijken gcflachts: van de keuze die wij doen, hangt het af of wij der maatfehappij met nuttige en gelukkige Burgers, dan met onnutte ea ongelukkige inwooners zullen verrijken , of belasten. Een kind hangt zo niet geheel, ten minsten oneindig meer af, van zijne opvoeding, dan van alles wat wij goedvinden natuurlijke begaafdheden, natuurlijk oordeel te noemen: ja de opvoeding geeft wel eene reden, ook een geweten; zij vormt deugden en ondeugden: ik bepaal mij thans grootendeels, bij de opvoeding die binnen ons huis, ea door onze Ouders ons gegeven wordt, en niet op alle voorvallen, omftandigheden en (landen, waarin wij vervoigends ons zullen bevinden: deeze keuze is nog te zorgelijker voor een' man, om dat hij weet dat de Moeder de eerde indrukken aan zijne kinderen geeven zal: hoe veel, hoe oneindig veel hangt 'er des niet af, van de keuze eener vrouw, die men hoopt Moeder te zien! het kiezen eener vriendin of vriend is zeker iet van groot gewigt: maar eene vrouw te kiezen, die eens de Moeder van onze kinderen zijn moet . . . mag ik u bidden, wildschut! overweeg de zaak nog eens erndig, in dat licht befchouwd.  14} cornllia wildschut; ZESTIGSTE BRIEF. Mevrouw elizabeth stamhorst, aan Mt. jufrOUW maria de groot. mijn waardige vriendin! Offcboon gij' mij den zwaaren flag die met den val van mijns Broeders credit getroffen heeft, niet melddet; ben ik 'er verre af dat ftilzwijgen aan een afneemen de vriendfehap toctefchrijven; of aan mistrouwen, of aan bedektheid: voor deezc gebreken is geen ziel, gelijk aan de uwe,immer vatbaar: ik ken uwe kieschheid: gij kondet niet bcfluifen mij over iet te onderhouden, dat u zulk een groot nadeel toebrengt, om dat gij dien ramp grootendeels aan mijnen Broeder wildschut te wijten hebt: gij waart ook altoos zulk eene waarc groote vrouw In mijne oogen; zo doordrongen van die troostlijke waarheid, dat deeze wereld ook zo wel als alle millioenen werelden die het aanwezen verkregen, beftuurd wordt door de Hoogfte wijsheid, welke met de Hoogfte goedheid altoos het beste voor ons wil, en wiens magt zo oneindig is, dat ons dat beste altoos, (hoe wij daar ook over denken,) toekomt: gij befchouwt de geheele zedelijke fchepping als één huisgezin, gadegeflagcn door den eeuwigen Vader van alles: gij berusttet altoos \ zo  1)e gevolgen der opvoeding. I4S izo blijmoedig in alles, dat ik u meermaals, ook nog in onze jeugd, met zo veel eerbied als vriendfehap omhelsde, en uitriep: uw geheele godsdienst is eerbied en vertrouwen! gij kunt des een , voor u en de uwen, zwaar verlies, niet alleen met bedaardheid , maar zelfs met blijmoedigheid ondergaan; dewijl 'er niets zonder den wil uws heiueliehen Vaders gefchiedt, en dat zo wel tegen als voor-fpoed ons leiden tot Hem die ieder vergelden zal, naar zijne werken; dat is naar dat hij zijn weldoorzocht geweten volgde, en dat licht getrouw bleef, 't welk een socrates tot den grootften der Heidenen, en een paulus tot den grootllen der Christen-Leraars maakte. Hoe wreed is die wijsgeer die zig toelegt om den fterveling eenen troost te ontrooven, die hij in dit wisfelvallig leven zo gedtiurig noodig heeft! genomen ook, dat dit een dwaaling ware ■ hoe on* fchadelijk is zij in zig zelve, en hoe heilzaam in haare gevolgen! maar ook hier over hebben wij meermaals gefproken: die gerustheid uwer ziele is mogelijk geduurende uw geheele leven niet verbroken , dan in dien tijd dat uw zoon zo weinig beantwoordde aan de verwachting die gij billijk van hem had opgevat; doch gij hebt reeds aauvanglijk het genoegen, van uwe gebeden, om zijne Jjgcbaamlijke en geestlijkc herftelling, verhoord t8 Vinden: het geen gij mij daar over gefchreven hebt, Uwe aanmerkingen vooral, hebben mij nog ai IV\ deel. K  Ï4Ö CORNELIA WILDSCHUT; OF5 meer overtuigd, hoe wèl ik mijne keuze geplaatst heb in u tot mijn vriendin te neemen! Gij hebt al vroeg de wijze partij gekozen om duistere begrippen optehelderen, door klaare waarheden ; en nooit de laatlle door de eerde bewolkt: wèlbewezenc waarheden waren de grondflagen van uw godsdienftig gebouw, en het werd des ook nooit door fijne overnatuurkundige fpitsvinnigheden in het allerminst befchadigd, veel minder op zijne fondamenten gefchud. Gij kondet u nooit den Eeuwigen geest, het alles vervullend wezen, voordellen, dan iri geen plaats of tijdvak omvangen : gij befloot des dat 'er voor dit Wezen niets dan het lieden was: dit was uwe eerfte grondwaarheid; maar gij zaagt even duidelijk dat zedelijke vrijheid tot den aart eens zedelijken wezens behoort*,- dat indien die vrijheid niet bcftonde, alle wetten onnut waren,- ja, dat de mensch even weinig de fmart van het berouw, als de deugd van een goedkeurend gewisfe zoude kennen: uw Zoon was des fchuldig in uwe oogen; hij was des ook fchuldig voor Gód; dit denkbeeld benevelde uw zielsoog; doch gij hooptet dat terwijl zijn hart niet boos was, en zijn verftand alleen doolde, de Godheid zig over hem zoude erbarmen , zo als een Vader zig erbarmt over een land dat van den weg der deugd meer is afgefleept, dan met bedaardheid afgetreden. Wat nu uw verlies betreft: de aanmerkelijke  de gevolgen der opvoeding. 14? fom, die Mijneer de groot bij mijn' Broeder lijdt; eene fom die hij zo eerlijk gewonnen, als uit uw erfgóed zelf daar bij voegde, deeze fom is indedaad voor u ontzachlijk, niet alleen voor u beiden, maar ook voor uwen zoon: ik ken u genoeg om te , begrijpen dat gij daar bij bedaard bleeft, en alleen eenige traanen ftorttet uit medelijden met een' man die geen fterkte .van geest genoeg heeft om zig niet boven zijn lot te plaatfen: gij zult zeggen: ,,'t Is waar, mijn verlies is „ groot, doch ik boude nog veel meer overig dan „ duizende millioenen mijner natuurgenooten im„ mer bezaten : wat recht heb ik toch op over„ vloed? ik bezit het noodige, leef gezond, heb „ een kundig eerlijk man; mijn zoon zal hoop ik „ eerlang als zijn Vader het brood des vlijts eetén , „ en wij zullen even gelukkig zijn." Gij, die u gewendet een weinig nodig te hebben, zijt in het onwaardeerbaar genot der onafhangelijkheid altoos te vreden, wat u dan ook moge wedervaaren: maar gij hebt zulk een goed menschlievend hart; het zal u des bedroeven dat gij uwe wèl uitgedeelde liefdegiften zo zeer zult moeten verminderen: de overdenking hoe veele waare armen, kranken, en magtloozen 'er door uw zwaar verlies zullen lijden, moet u zeker bedroeven, dit kan niet anders: o ffa des aan uwe vriendin toe, u 's jaarlijks eene genoegzaame fom overtezenden, om dit als voorheen aan znlke edele menschlievende oogmerken en uitgaven te be« K 2  t4? cornelia wildschut; o?) fteden: hier bij kan uwe kieschheid niets lijden: Mijnheer stamhorst heeft mij deezen voorflag gedaan, en wilde u in voorraad een bankbriefjen in deezen brief influiten; doch mij dacht dat ik u daar over eerst behoorde te fchrijven: ons oogmerk is ook u de fom die gij bij mijn' Broeder verliest tegen drie ten honderd 'sjaars te betaalen, en het capitaal zelf op uw' zoon te verzekeren — dit is alles wat wij thans doen kunnen, vermids wij ook, zo als gij weet, niet weinig bij wildschut te kort komen: maar ons komt voor, dat wij u deeze flaauwe fchadeloosrtelling doen moeten , dewijl het verlies dier fom u indedaad zeer in de engte moet gedreven hebben, en wij, indien het den Hemel behaagt, genoeg voor onzen zoon en dochter, die wij hebben leeren denken zo als wij, zullen overhouden. Nu heb ik u nog één verzoek te doen: zoudt gij mijn Broeder en Zuster wildschut niet kunnen bewegen om hunne dochter voor eenigen tijd bij ons te laaten komen? en zoudt gij zelve keetje, dat verblijf bij ons niet fmaaklijk kunnen maakèn, indien gij haar van rijden, vaaren, wandelen, van gezelfchap-zien fpraakt? kort gezegd, van alles wat in haaren fmaak valt? Ei Hevel neem dit oogenblik, daar zij het in haar 's Vaders huis zeer ongevallig heeft,toch waar! gij kunt haar verzekeren dat zij van veen hier niet vinden zal; en dat wij haar met alle liefde en genegenheid zulleu ontvangen: ik voor mij, vrees altoos  RE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 149 dat zij nog niet uit de ftrikken van van arkel "ered is; ten ware dat het dérangement in haars Vaders zaaken hem hadde afgefchrikt haar waarlijk te trouwen; doch indien hij zo Hecht is als men zegt, dan moet nooit een jong, mooi, onnozel meisjen, met hem in de minste vcrkecrmg zijn: zijne Zuster is hier terug gekomen, en fpreekt overal van de onwaardige wijs waarop de Heer wildschut haar behandeld heeft; zij is te trotsch om dit niet te wreeken; en bij flot van rekening vrees ik altoos voor keetje, indien die niet bij ons verkiest te komen. Ik moet u ook in vertrouwen nog over iet anders fpreeken: ik twijfel zeer, of mijn ketje niet wel wat zin heelt in van veen! zij ziet zo heel fterk hoe ongefchikt haar Nichtjen voor zo een' man is; zij acht keetje verloren zo van veen haar moet bekeeren; zij ziet'er niet dóór, hoe die twee vrienden het fchikken zullen om niet elkanders kwelgeesten op dcezc wereld te zijn; zij wenschte zo gaarne dat de vriend ja pik, (zo noemt zij hem altoos,) toch bedacht, dat al tc ongelijk niet voegt; zij is zo verwonderd dat van veen, niets, fchijnt het, in zijne vrouw zoekt dan een fraai aangezicht: wat haar betreft zij zou als zij een man ware juist wel geen foei lelijke vrouw hebben willen, maar met een dagelijks wezentjen, (indien het een paar fchoone oogen, een frisfehen mond vol tanden had, en niet beneden de maat ware,) het heel wel, en veel liever Hellen» K 3  c011nelia wildschut; of, en een mooi zottinnctjen voor anderen Jaaren: betje is, zo als alle meisj'ens, gaarne wel gekleed, maar heeft geen de minste aanleg tot coquetteri, of tot de modepop: ik merkte echter dat zij in haaren fpiegel zag, en haare oogen, (die ahoos zeer duidelijk en zeer openhartig fpreeken ,) fcheenen te zeggen: „Met zo een bolletjen om„ trent als ik ben: " ik zal u ons gefprek, door haar begonnen, eens overfchrijven: het zal u meer van haar charaktcr doen kennen, en u misfehien eenige oogenblikken vermaaken: ik. Denkt gij dan dat van veen u gemaklijker bekeereH zou? betje. Hede, Mama! behoef ik ook juist bekeerd te worden ? heb ik ooit gezegd: „ Ik ben „ pa ulo, ik ben cep he, of ik ben jacobi? heb. ik ooit dan het ouderlijk gezach geëerbiedigd ? ja, wie weet zo net, als ik door u eens tot alle deugd bekeerd zijn zal, of ik ,, Nu het zou ook niet vriendlijk van keetje i,, zijn , haar' moeder zo dc dood op 't lijf te jaa•„ gen" „ Is," vroeg ik, „ dit dan nooit gebeurd?" „ Dikwijls, doch nu vind ik het wat raar van keetje." Behoor ik mij niet dood te fchaamen, dat ik dit moest vraagen ? O! welk een vader heb ik mij betoond — „ Maar altoos met braave jonge lieden, en „ wat kwaad was dan daar bij ? zij is jong, en zit „ genoeg" Toen, weêr aan 't fchreien zij wilde uitloopen , buuren oproepen , kort gezegd: eene algemeenc opfchudding maaken ; ik belettcde het haar ; echte* met veel moeite : kort daarop komt frans bi'itcnadem gelopen en zeerontfteld „ Mevrouw!" riep hij, „ hebt gij het wèl verftaan ? „ was 'het wel bij' Mevrouw S . . . ? " IV. deel. L  ' ida co r nel ia wildschut; of, U te zeggen wat jk toen gevoelde , is onmogelijk! ik verzonk in mijne duistere, geduurig tegen elkander aanftootende overdenkingen: mijne knieën knikten; ik kon niets zeggen dan : „ O mijn kind! „ mijn ongelukkig kind !" „ Een andere naam ! mijn God ! neen; zij heeft „ het mij wel driemaal gezegd ■ zij heeft mij „ nog doen lagchen over dc malligheid die Me„ vrouw S . . . heeft met haar papegaai: de jonge „ Heer valentijn heeft haar zelf afgehaald, „ zij zou met hem bij zijne moeder gaan, en van „ daar met haar koets, nevens de twee jonge Juf„ frouwen valentijn, afrijden naar het be„ zoek" — Frans , als een weerlicht uit ons oog binnen weinige minuten komt hij met 'Hen jongen Fleer valentijn te rug „ Mijnheer „ wildschut ! ik kom hier om mij te verant„ woorden : dat ik onfchuldig ben zal ik u too„ nen ; maar dat ik lelijk bedrogen ben , daar „ moet ik u kennis van gceven" • „ Zeg mij „ maar, waar is mijn dochter ? en alles is wèl" — „ Dit , Mijnheer, is u niet onbekender dan mij — „ wilt gij bedaard hooren het geen ik u zeggen kan, „ dan zal ik u op 't oogenblik alles melden wat ik „ 'er van weet" lk knikte en zuchtte : zie hier zijn verhaal. Val e n t ij n. Voorleden donderdag ontmoette ik Juffrouw wildschut bij Mevrouw ruan : men plaatste ons aan de zelfde tafel: wij fpeelden piquet doch zij is , fchijnt het, even weinig  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 163 gezet op het fpel als ik : wij raakten dan aan de praat over allerleie wisjewasjens , en weldra ftond zij op ; ik ook ; zo wandelden wij door de kamer en zagen fpeeleu : eindelijk bragt zij mij aan een venfter , en zei: „Chris ik heb u iet te ver- „ zoeken " gij weet Mevrouw , hoe een jong Heer hier op antwoorden moet ik was o^gc- toogen iet ten genoege van zulk eene mooje jonge Dame te kunnen doen „ Hoor," ging Z1J voord, „ mijne moeder is dingsdag jaarig : ik wil„ dehaareenfuperbehorologieketting koopen, doch l zij moet 'er niets van wecten; wilt gij nu maan„ dag om vijf uuren mij af haaien, en zo Moeder u mogt vraagen, (doch dat zal niet gebeuren,) «: waar wij gaan, zeg dan maar naar huis om zamen van daar bij Mevrouw S ... te gaan; het ove« >< rige zal ik wel goed maaken ; doch mijn Moe\ der is niet lastig nieuwsgierig naar alle beuzelin" gen" - niets liever dan haar eenen dienst te doen! dit is te begrijpen : ik haal haar don op het gezegde uur af, en izag niemand dan haar in de zijkamer : wij gingen uit ; al praatend over dien ketting , en hoe zij u zoude verrasfehen , gingen wij den CLn- gel langs ■ „ A propos," zegt zij , „wacht ■ mij een oogenblik, ik zie daar iemand mijner bo " kenden in dien winkel" wij waren nu recht voor Maïtha — zij vliegen elkander in de armen , cn meer zag ik niet ; ik fta ondertusfehen zo wat te drentelen , doch eindelijk ga ik ook in huis, en Vroeg of de jonge Juffrouw nog piet gereed was ; L 2.  ï'(>4 cornelia wildschut; op, de Winkeljuffrouw Ziet mij aan en begint te lagchen; ,, Gij moet zeker wat aan deeze twee Dames ver„ diend hebben," zegt zij, „ want zij hebben u „ mooi gefopt" daar ftond ik als een gek , doch lachte ook . „ De eene Juffrouw," zei zij , „ heeft hier eenig garen en catoen gekocht ; „ meer weet ik niet , dan dat zij oude kennisfen „ fcheenen, en dat zij mij, (zo als dit hier mcer„ maals gebeurt ,) verzochten haar achter uitte„ laaten: ik liet beiden op den achterburgwal uit, en zij gingen haastig door; meer weet ik niet, „ dan dat zij zeide , dat dit haaren weg grootlijks „ opkortte , zo als waar is : zo dat , Mijuheer, „ gij zijt gefopt , doch jonge Heeren ncemen dit „ zo kwalijk niet, en kunnen altoos hunne trekken „ wcêrgceven" — ik ging des heen, voorneemende Juffrouw wildschut op mijn beurt ook eens te foppen : zie daar Mijnheer, xal wat ik 'er van weet. Hoe dit alles mij trof kan ik niet befchrijven ! ik zag nu alles door —- mijn' dochter wa3 weg! — ondertusfehen maakte mijne vrouw mij dol , door 'er zo geduurig in te rammelen, dat de jonge Heer zijn verhaal ftukswijze doen moest — „ En wou '■v,, zij haare Moeder verrasfehen ! en wou zij dat ;, voor mij niet weeten! daar had zij gelijk in, want „ dan was het raêr 'er af geweest ■ ja zij is „ goed , en houdt krachtig van mij — maar mis„ fchien is zij verdronken, want de achterburgwal „ is zo bedroefdjfmal, en keetje altoos wild en „ onbefuisd; ze ziet nooit waar zij gaat" enz.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. l6g „ Ziet gij," zeidde ik, met eene fchijnbaare bedaardheid, „ziet gij nog niet dat alles bedrog en „ list en logen is? dat 'er geen partij was bij Me„ vrouw S. . . . blijkt; en dit zegt alles." valentijn. Ik zie dat de zaak ernftig is, en dat men mij gebruikt heeft als een werktuig om ecu oogmerk te bereiken daar ik niets van kon vermoeden ik wist wel dat zekere van ark el haar had nagelopen, doch ben onkundig van alles, hem of haar belrelfeiiden ;■ de lieden in Maltha zijn bekend voor zulke braave menfehen dat die even weinig in verdenking kunnen komen. mevrouw. Dat is de waarheid: mijn Moeder plagt daar al gaarn te koopen, en 't zijn eerlijke ernftige goede menfehen; zij weeten van niets dan van deugd en eer: maar ik zal zelve eens imar Matha gaan; ik moet daar meer van hebben: misfehien zal ik kunnen merken aan de belchrijving, wie het is die zij daar vondt; misfehien wel Mevrouw lenting, want zij en haar broêr zijn koek en ei, enz. De Heer valentijn vertrok ,en beloofde niets van het geval, aan wie ook, het minfte te zeggen. Terwijl ik dus in doodlijke verlegenheid was, en mijne Vrouw zo al heen en weêr gaande praatende dat het nergens naar geleek, wordt 'er gefcheld : die fchel klonk door mijn ziel heen! nog, nog vleide ik mij, dwaas man ! — het was een huisboodfehap ;. mijn Vrouw wilde naar Maltha , tegen mijnen raad aan: krans vloog om een paard; zijnde hij Viin L 3  166 cornelia wildschut j of oogmerk naar .... te rijden, om te zien of men daar ook jonge lieden , zo en zo gekleed, had zien komen: Juffrouw de groot kwam in: frans was ook reeds bij haar geweest: zij bewoog mijne Vrouw om in huis te blijven: zij zelve zou naar Maltha gaan: een andere knecht was naar het logement van van ark el gegaan, en had daar gehoord , dat hij 'er federt een week niet geweest was; maar meer wisten zij niet. Eindelijk kwam Juffrouw de groot met dit antwoord: „ De Juffrouw met wie keetje uit„ ging, was niet zo fraai als Juffrouw wild„ schut, wat ouder en zeer bijzonder ffemmig „ gekleed, met een geknepen mutsjen op, en „ fprak zeer bedaard: (*) het is des Mevrouw „ lenting althans niet! ó ik ken haar wel in„ (laat tot zulk een guitenftuk! maar wie is het „ dan? dat kan ik onmogelijk gisfen: zeker een „ van des deugenicts vrienden ! " Juffrouw de groot kan niet veel ter onzer vertroosting zeggen; die braave Vrouw weet maar te wèl welk een Vader ik geweest ben; en mijne Vrouw is niet zo zeer bedroefd, als raazend dol op keetje, nu zij weet dat zij geen ongeluk heeft. frans reed terftond naar .... men had geen Heer of Juffrouw zien pasfeeren, maar wel veele rijtuigen: hij ging voord naar .... en nam ge- C*0 Dit is nog zo heel zeker niet Mijnheer wildsch ut.  de gevolgen «er opvoeding. l6? duurïg veriche paarden: des ochtends ten zevert uuren3 kwam hij in de ftad; ging naar het huis van den Ileere lenting, en wendde voor dat hij hem moet fpreeken: Mevrouw zat aan haar ontbijt; ongekleed en met de reis van eookEi op de tafel': zij ontving hem ten uitedten beleefd, ja zij dwong hem met haar te ontbijten: „Mijnheer lenting!" zeide zij „is fedcrt agt dagen m „ commisfie; zo dat, gij kunt hem niet fpreeken, „ ten ware gij tot morgen wildet wachten, want ',> dan komt hij vast t'huis" hier op verhaalde frans, (met oogmerk om haar waarteneemen,) het geheele geval: „Dat fpijt mij," zeide zij: „Juffrouw wildschut heeft wel niet veel „ vcrfland,en is zeer flecht opgevoed, doch zij is te goed voor een' knaap als mijn' Broeder; zijn " bedrag is zo flecht dat ik eindelijk met hem heb " moeten breeken: indien de Heer wildschut ' mij niet zo onwaardig behandeld, en duidelijk " getoond had 4 dat hij geen de minste achting • voor mij had, dan zoude ik hem bewaard heb" ben, voor het grootfte ongeluk dat ouder? kan * overkomen; dat is, hunne dochter te zien in de " handen van een zeer flecht man; die even wei" nig godsdtenftige als zedelijke beginfels kent: ik " beklaag den armen Man, en zijne dochter nog A meer;'doch dit is nu vruchtloos: waar hij haar * heen voert weet de Hemel: ongelukkig meisjen!" (Over mijne Vrouw fprak zij met kleinachting% dit bemerk ik duidelijk.) L 4  168 cornelia wildschutS of, „ Ik eisoh , " zeide zij, „ligthart! dat gij „ mijn geheele huis doorzoekt: de Heer wild„ schut heeft zeker goedgevonden u hier te „ zenden,- bericht hem wat gij gezien hebt" . frans weigerde dit, doch hij moest het doen om haar te vergenoegen: vóór hij mogt vertrekken liet zij hem een middagmaal bereiden , en terwijl zij aan tafel zaten, (het was elf uuren,) kwam daar een bejaarde ftemmige Juffrouw in , die vroeg of Mevrouw lenting nu wat beter, en of de koorts weg gebleven was? „Ja" zeide zij, „Vrouw klaase, ik beii „ wat beter; doch houd voor eerst mijn kamer ;dce-, „ ze laatfte agt dagen hebben mij zeer verzwakt, „ doch ik beu merkelijk beter:" de Vrouw be-. toonde zig daar zeer verheugd over, en zeide dat ieder wenschtc dat zij weldra geheel herfteld mogt. weczen. Hier uit worden wij in de gedachten verfterkt.' dat het Mevrouw lenting niet kan geweest, zijn: frans was door zijn geduurig nacht en dag rijden zo vermoeid, dat hij, dit verhaald hebbende,, naar bed moest om uitterusten: en nu zitten wij. raadcloos,- alle onze gisöngen zijn even vermoejend als nutloos: wat mij betreft, ik ben ongelukkig, boven alle befihrljvingj want ik heb de fchuld van alles, doordien ik mijn kind geheel en al verwaarloosd heb, en des ten prooje liet der fchijnfehoone ondeugd .... daar komt mijne Vrouw iufluiven „Ziedaar," riep zij, „daar „ hebje nu 't geval.' al uw gezucht en geftamp-  de gevolgen der. opvoeding. IfV> „ voet is vergeefsch; och ik dacht het wel dat al„ les zou uitkomen: maar zó ben je altijd, dat „ loopt zig zelf voorbij, en dat voor niet met al daar vind ik een' brief van keetje, „ nu zal je weeten waar zij is, dat kan niet mism rcn" — met een iïdderend verlangen rukte ik haar den brief uit de hand: de moed ontbrak mij om hem intezien, hoe vuurig ik ook deszelfs inhoud trachtte te weeten! ik gaf hem aan Juffrouw de groot over - Scheur, barst mijn hart! ik had dan niet te veel gevreesd! neen, neen het is van arkel niet die het ontr.arte meisjen vervoerd heeft, zij —zij zelve—kan ik het fchrijven! zij zelve is in zijne armen gevlogen! o Hemel! kan ik dat overleeven! een kind zoekt befcherming tegen haaren Vader bij een fnooden lichtmis! maar lees zelf wat zij fchrijfc: lieve moeder! „ Ik ben het t'huis moede, en dat was zo fe„ dert men mij mijnen wil betwistte: ik bedankte „ hartlijk om Buiten bij Oom en Tante opgeüoten „ te zitten: indien bet waar is dat uw man ge,, ruïneerd is, dan komt het goed dat hij voor „ mij voortaan niet te zorgen heeft: van arkel „ ziet gij, is even onbaatzuchtig als van veen: „ hij begeert mij zonder fortuin,en heeft zulks ge„ toond door mij in zijne befcherming te ncemen: „ ik heb alles wat vuu eenige waarde, cu het mij* L 5  17° cornelia wildschut; of, „ ne is, medegenomen; Mijnheer wildschut „ mogt eens in 't hoofd gebragt zijn, om mij het „ mijne niet te geeven,.en ik moet echter als een „ meisjen van fatfoen voor den dag kunnen ko„ men, dit is klaar: zoek mij niet, onze maatrc„ gelen hebben dat vruchtloos gemaakt: ik verze„ ker u dat hij mij niet vervoerd heeft; dat ik „ hem tot mijn gezelfchap medenam — Vaarwel lie„ ve Moeder! leef vrolijk, en bekommer u niet om „ mij; ik heb het heel wèl, en ben zo vrij als „ ik ooit bij u was,aleer fommige lieden den.Hcer „ wildschut tegen mij opzetteden." Uwe liefhebbende dochter, c. wildschut. Juffrouw de groot poogt mij wel te beduiden dat zo een briefjeu onmogelijk door haar zelve kan gefchreven zijn; dat van arkll dit misfehien heeft opgefleld, en dat zij dat zonder 'er veel bij te denken , heeft gecopieerd: wat troost geefc mij dit misfehien, t zeer weinig: lees ik niet haar eigen hand? fpreekt zij niet van mij als van baars Moeders man, niet als van haaren Vader? ongelukkig, verdoold, verleid kind! ware ik meerder uw Vader, dan uw Moeders man geweest, dan zoud gij mij niet ter dood toe bedroeven; gij zoudt mij liefhebben, gif zoudt geen eene fchrede gezet hebben op den weg der zedeloosheid zedeloosheid! ach! hoe- door-  de gevolgen der. opvoeding. 171 boort mij dit voordel! waar voert het mij heen! wat zet het ijsfelijke vergezichten voor mij Uit, en die alle» eindden in . . .-. mijn pen valt mij uit de hand. Ik word raazend! zo eene Vrouw als ik heb leeft 'er niet meer: maar ik zal u fchrijven wat zij mij voorgonst: „Wel wildschut! wat hebje nu „ toch in'sHeeren naam aan al dat geweld? je bent een rechte zwaarhoofd- wel die niethooren wil , " moet voelen!" - laaten zij het kopken zo als „ zij 't eetcn willen: onze hein, (onze hein! is dat uittefiaan?) „zal haar niet ppeeten; bij is „ goed, en zal haar wel bcwaaren, want hij heeft " verftand en kent de wereld" Hel u in mijne plaats en oordeel dan over mijn' toefland. Onderwijlen zitten de Heeren en Juffrouw de groot en ik ons ftömp te denken, waar zij zijn i hij heeft wel een' Neefin Engeland, een Quaker, en fchat rijk, doch zou hij haar daar heen brengen — Misfehien heeft hij hem wijs gemaakt dat zij getrouwd zijn, en haar een anderen naam gegeven: mijn Vrouw viel mij alweer in de rede en zei: Dat keetje veel te bang voor de zee was, " want dat zij nooit op het Y wilde vaareii, ook " niet om een pretjen" zij fchikt en pakt, en draaft al heen en weêr; is eigenlijk veel kwaader on keetje dan ongerust over haar: zij behandelt Juffrouw de groot met de uitneemendfte en vvelmeenendfte achting nooit is zij zo llilzwij- gend dan als die braave vrouw fpreekt: men ziet  172 CORNELIA WILDSCHUT; OF, zo dat zij wenscht alles beter te kunnen verftaan wat. die zegt: gij kent haar, mijne lieve Zuster! van uwe eer/te jeugd af, gij weet welk een zonderling verftand en bedaardheid zij bezit. Ik bevind mij zo onpasfelijk dat ik moet eindigt1 -— Vaarwel! en verlaat niet, Uw ongehikkigen Broeder, wildschut. TWEE- EN - ZESTIGSTE-BRIEF. Mejuffrouw mar ia de groot, aan Mevrouw ELIZABETII STAMHORST. MEVROUW, ZEER GEeERDE VRIENDIN ! De post was vertrokken toen men den inleggendaar heen bragt: ik zal des bij dien brief eenige regelen voegen . ; U den toeftand uws Broeders te befchrijven, daar toe heb ik geen de minftebekwaamheid: angst, berouw, zelfverwijt, kommer , en eene zwaare ongefteldhcid hebben hem geheel onkenbaar gemaakt. Uit den inüggenden zult gij zien, hoe listig baa-, re vlugt beftoken is; zo listig, dat ik keetje  DÉ GEVOLGEN DER OPVOEDING. IJ'S daar niet toe Maat ken: men heeft zeker alles voor haar gereed gemaakt, en zij heeft, als eert dwaas meisjen, alles gevolgd wat men van haar eischte: het zal mij niet verwonderen indien zekere Dame, u wèl bekend, daar in de hand heeft, en dat al heeft men haar in haar eigen huis en onpasfelijk gezien , evenwel ondeugende knaapen hebben altoos genoeg werktuigen om onnozelen ts verftrikken: indien ik verkeerd oordeel over haar, dan doet het mij leed, en ik vertrouw mijn vermoeden ook alleen aan u toe. Mijnheer wildschut kan zulke heftige.gemoedsbewegingen in zijn fterk bloedrijk geitel niet doorftaan: indien hij niet bedaart, moet hij, vrees ik,krankzinnig,of een lijk worden: maar ik hoop, ik vlei mij, dat alles te. hevig is om zeer lang te kunnen duuren laat de vriendfehap vrij, zo veel zulks met de oprechtheid beftaan kan, verlichte punten poogen te ontdekken; gevoel van eigen fchuld laat zig niet gemaklijk vleien; het waar berouw zoekt zijn fchuld op tot in de eerfte bronnen, en in alle de verzwaarende omftandigheden: mijn Broeder moge den armen Heer wildschut met al den ernst van een .eerlijk, wel van zijn zaak overtuigden man zeggen, dat God niemand verwerpt ; dat de herftelling der dingen aanftaande is „tk," antwoordt hij dan, „ik-heb mij zel- „ ven verwerpelijk gemaakt: God is rechtvaardig: „ de zonde mijns kinds komt ter mijner verant,, woordingc:" en wat zal ik daar al veel tegen  ï?4 counelia wildschut ; of, zeggen ? ik die zo volkomen overtuigd ben dat nooit een kind Hechter, verwaarloosder werd opgevoed dan keetje wildschut! Hoe vuiirig wensch ik dat gij, mijne vriendin! hier waart, dit zou uw' Broeder misfehien eenige verligting geeven ! h,eu optefpooren daar zie ik duidelijk het onmogelijke van; en genomen, men vonde hen; wat zal het helpen? re e tje zal immers nooit toevlugt neemen willen tot de ontferming eens liefhebbenden Vaders? tot een' Vader die zij niet acht, niet bemint? Indien het geval min ernftig ware , ik zou u zelfs doen glimplagchen over de drukten der goede Vrouw: zij keurt het zeer af, dat men hem zo eene fterke Iaaüng deed; zij meent dat dit hem zwak en ijlhoofdig maakt; zij trekt bouillons, en gelijen; en bedenkt allerlei krachtig voedzel om hem te verfterken : „Hij moet wat eeten ," zegt zij, „ik „ ken pauwtje wildschut, hij had altoos „ goede appetijt: kom kom, men is wel eens ziek „ al flerft men niet!" omtrent keetje kan zij het niet verder brengen dan „ dat zij haar „ dit klacht jan niet heel vricndlijk afneemt, en be„ looft haar eens een goede fchrobbeering!" Ook alweer een verwaarloosd characrer, Mevrouw stamhorst ! en is dat doorgaands het geval niet ? waar zullen nu evenwel de wanorden der verwaarloosde, zo wel als der Hechte opvoeding eindigen, indien die bron , van gedacht tot geflacht , bij de, groote meerderheid eens blijft voordftroomen ? ,  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. IJS ik voor mij vind, voor,mijne geliefde ftelling, „ dat de mensen niet ten boozen geneigd is in „ zijnen aart," nooit troostrijker bewijzen , dan wanneer ik mij bij de grooter huishouding der wereld bepaal ; en 'er bij in aanmerking neem , hoe het gros der kinderen in alle ftanden wordt opgevoed y groote God ! wie zou niet bceven op het denkbeeld , dat men alles aanwendt om hen van hunne beflommering als zedelijke wezens te verwijderen — maar ook op dit ftuk zijn wij het zo volmaakt ééns, dat het onnodig is, u mijne gedachten daaromtrent breeder te fchrijven — gij vindt even weinig als ik, de bron van alle huislijke en burgerlijke, zedelijke en geestlijke wanorden , in de driften als driften , maar in het valsch beoordcelen van alles wat ons Om'ringt de driften maaken ons niet noodzaa- kelijk tot Hechte menfehen; zij zijn gefchenken van onzen God , cn zo diep in onze natuur ingeweeven , dat alleen de dood die kan uitrukken : zou deeze goedaartige weldoende blijmoedige vrouw , niet een zegen voor allen zijn die haar omringen , indien die neigingen ten goeden geleid waren ? indien men haar oordeel geoefend , haar' Smaak verbeterd hadde ? Ongemeen ben ik federt dit droevig geval bij *aar in gunst; zij zegt mij gaarne te Hooien fpreeken , en wel het best van al te verftaan : gij vertrouwt wel, Mevrouw , dat ik dien invloed op de mij best mogelijke wijze zal gebruiken ? « „ Ik „ moet," zeide zij daar, „ noodzaakelijk een' brief  tfS corkelia wildschut ; of, „ fchrijven aan mijne vriendin te Rotterdam," (ik wist niet dat de goede vrouw ooit een' brief fchreeff) „ blijf gij bij.rnijii' man, dan ben ik gerust, en zie „hem toch wat optebeuren , hij is toch dood„ goed, hoewel wat haastig, maar zo ben ik ook, „ God beter 'tl" zij is zeer in haar fchik dat ik u verzoek om overtekomen, en noemt het „ een ver„ ftandige 'inval waarop zij niet gedacht had!" was Mijnheer wildschut nu maar in zijne nieuwe wooning ! daar zou alles hem minder aan dat droevig •voorval herinneren ; alles zoude hem daar zijne dochter- niet vertegenwoordigen. Ik hoor niets van den Heere waller , niets van mijn' zoon , dit maakt mij fomwijlen wat ongerust Daar kwam Juffrouw-n ofman in huis , zij had eenige dagen bij haare vriendin Juffrouw sa de la ar doorgebragt : de tijding van keetje's vlugt verbleekte haar als de dood; zij ■weende bitter; zij, dit zie ik, had keetje lief: wildschut frak haar beide de handen toe , en barstte uit in traanen : zij fprak met zo veel ernst en verftaud, dat ik haar moest omhelzen als of zij mijn eigen kind geweest ware : dit lief jong meisjen heeft zig zelf opgevoed , wat het zedelijke betreft : haare Ouders gaven haar veele meesters om -dat zij grootsch op het kind waren ; doch toen zif geen grooter vermaak kende , dan het beoefenen haarer talenten , (die uitmuntend zijn , voor zo een jong meisjen,) had zij duizenderleie onaangenaamheden, die zij allen met eerbied en'fliizwijgen veti droeg,  be gevolgen der. op voeding. 177 droeg, en ieder vrij uur befteedde aan het oefenen van haaren geest, door goede boeken te leezen , en zig voortebereiden om haare begaafdheden op he t nuttigst en voordeeligst te gebruiken , zijnde haav ouders ongelukkig geweest in de negotie: Juffrouw 1-10 f m a n gelooft vast dat Mevrouw L . . . . dat heele werk beftoken heeft; en dat wel om zig over de kleinachting , door den Heer wildschut haar zo fterk en bij herhaaling getoond, te wreeken : Juffrouw hofman herinnerde zig een gezegde , dat blijken droeg van betaald te willen en te zullen zetten Het papier is geheel vol zie ik — vaarwel beste vriendin ! Ik ben als altoos» Uwe waare Vriendin m. de groot. IV. deel. M  y/iS cornelia wildschut ; of, DRIE- EN- ZESTIGSTE BRIEF. Mevrouw christina lenting, aan den lieert l'aulus wildschut. mijnheer ! Jrloewel ik reden heb om te denken dat uwe hoonende vooroordeelen omtrent mij ongenezelijk zijn, vooral om dat ik de eer niet heb van te behaagen aan zekere Dame , die ik misichien beter ken dan gij zelf, hoe na zij u in den bloede befta ; doet echter het medelijden dat ik gevoel voor u , voor uwe huisvrouw, mijne goede vriendin , (aan wie ik ook de grootfte verpligting heb ,) en voor uwe dochter , mij de pen opneemen , en ik zie mij in ftaat tot iet , waartoe ik nooit had gedacht te zullen belluiten ik fchrijf aan den Heer wild- s c hut! — aan dien man , die mij op de beledigendfte wijze durfde behandelen in zijn eigen huis , en dc gaste zijner vrouw zijnde maar ik heb mij daar boven geplaatst, en heb de voldoening van te zien, dat ik beter ben dan ik van mij zelve durfde deuken ken mij eens te recht Mijnheer wildschut! nogmaals geef ik u de gelegenheid ; gij denkt mij te kennen , maar gij vergist u de tijd zal toonen dat ik u in deezen de waarheid zeg.  de gevolgen der opvoeding. If<} Indien mijn Broeder mijnen raad gevolgd badde, hij zou een geheel ander man zijn dan hij nu is : hij was al vroeg een fehepzel , dat men fatfoenlijk ligtmis noemt : wat ik ooit daar tegen inlag baatte niets ; ik was Hechts zijne zuster , en alle zusters hebben geen even grooten invloed op haare broeders , ten zij dat die broeders heele zwakke hoofden , en des geleidelijke zielen hebben — hoe verheugde ik mij , toen hij mij zijn oogmerk van te willen trouwen , mededeelde ! het zusterlijke hart vleit zig zo gaarne -met de zedenverbetering eens eenigen broeders! hij verhaalde mij, op wie hij zijne zinnen gevestigd had het is altoos zorgelijk een liderlijken knaap te trouwen ; doch van a r kel had verftand , veel zelfs ! hij kon des te recht komen, indien hij een meisjen vond dat verftand en gedulds genoeg had, om hem met liefde en zachtmoedigheid te leiden: federt dit zijn voorneemen gedroeg hij zig minder flecht — dat is hij maakte minder gerucht ; om kort te zijn, de uitnoodiging van Mevrouw, vermits ik in de ftad moest komen, en een' Doétor fpreeken, was mij te aangenaamer , daar dit mij gelegenheid zoude geeven , om mijne aanftaande zuster te zien en te leeren kennen : fta mij toe oprecht te fpreeken , Mijnheer ! ik vond uwe dochter ongemeen fraai , doch ontdekte geene dier vereischten , die noodig waren om een wilden knaap, als van arkel, te recht te brengen ; ik zag dat de wil der jonge Juffrouw de wet voor haare Moeder behelsde; dat gij Mijnheer u zo M i  i8o cornelia wildschut; op, weinig met uwe dochterbekreundet als u meermaals ophield met de jonge Juffrouw hofman ■ nooit fpraakt gij haar toe dan met eene onverfchillige koelheid, die wel toonde dat gij over den pligt eens Vaders al heele gemaklijke begrippen koesterde. Dit alles hield ik mijnen Broeder voor oogen ; doch drift had hem doof en blind gemaakt, voor alles , behalven voor de fchoonheid zijner beminde keetje: eindelijk koos hij de partij om mij op dat onderwerp te misleiden , en ik , willende hem dit betaald zetten, beantwoordde hem op den zelfden trant : dit hebt gij gezien in die brieven , die mijn man bij verzinning verkeerd adresfeerde , en die zo veele haspeling en verwarring gemaakt heb- hen Juffrouw keetje zal nooit ontkennen, dat ik haar gewaarfchouwd heb , voor mijn' broeder ik verhaalde haar zelfs , om haar toch te behoeden , dat hij, onder allen , een uitmuntend fchoon, beminnelijk, deugdzaam zestienjaarig meisjen,(zonder middelen doch van goeden huize,) verleid en haar daarna verlaten had keetje beantwoordde dat op eene wijze, die haar geen eereaan- deedt met Mevrouw over dit alles te fpreeken? waartoe zoude dat gebaat hebben? zij zelve was bijna zo gezet op mijn' Broeder als haare dochter: en was de wil van de Dochter dan geen wet voor de Moeder ? met u, Mijnheer ? gij waart ongenaakbaar, en toondet mij meer blijken van kleinachting dan ooit eene vrouw onbetaald verdraagen .heeft »  de gevolgen der. opvoeding. l8i of behoort te verdraagen niet Juffrouw hofman ? ik admireer haar verfiand , en begaafdheden , maar ook dat meisjen vond geraden uw voorbeeld omtrent mij zo wel in acht te neemen , als of het haar hoogfte belang ware, in uw haar voorbeeld te zoeken dit was des onmogelijk : ik zou nu zelf mijn' Broeder nog te goed achten, om door zo eene trotfche , op.haare gewaande deugd trotfche Savante , te recht gcbragt te worden ; daar ik in 't eerst nog al over dacht zij had ook, merkte ik, geen geld genoeg voor hem — dit in 'E voorbijgaan. Ik fpoedde mij naar mijne ftille vreedzaame wening , liet van ark el zijn eigen zaak voordzetten , of bederven , en fpottede met hem naar gewoonte van tijd tot tijd , altoos hoopende dat hij wijzer worden zoude ; doch weldra brak ik met hem , hoorende dat hij voordging in allerleie buitenfporigheden , ( uitgenomen de dronkenfehap ; ) dat hij fpeelde, en wel valsch fpeelde: eerst echter fchreef ik hem nog eens, doch dit maakte hem zo woedend , (en woedender fchepzel is 'er niet , als hij kwaadaartig is !) dat hij hier heen vloog, en zwoer , nooit een voet meer bij mij te zullen zetten : zijne baldaadighcid ging zd hoog, dat de hoop die ik had van moeder te zullen worden, daar door op de geweldigfte wijs is verijdeld. De tijding die de braave jongeling ligt hart mij bragt, ontrustte mij zeer: ik Melde vast dat vajj arkel haar vervoerd heeft — wie toch anders.? M 3  iö2 cornelia wildschut; of,' Hij heeft vcele fchulden van eer , (zo als zulke knaapen fpeelfchulden noemen , ) en zal des de goudbeurs van Juffrouw keetje nevens haare juweclen noodig hebben — wat beklaag ik u Mijnheer wildschut ! en wat beklaag ik het arme dwaazc meisjen , indien het waar is, zo als wij gehoord , maar noch van arkel noch ik geloofd hebben, dat gij geruïneerd zijt, dan is hij ten minften geltraft in zijne bedoeling, en zal het vermaak niet hebben uwen rijkdom ten zijnen eigen bederve te verfpillen ; doch uwe dochter zal niet minder ongelukkig zijn : arme goede man ! had gij mij niet zo zeer gehaat en veracht, hoe nuttig konde ik u geweest zijn ! Ik heb bij een zijner vertrouwdtle makkers, (zulke endeugende jongens hebben geene vrienden ,) verïiomen waar hij heen is, en die verzekerde mij te gelooven , dat hij naar Engeland is overgeftoken : het kan zijn , want wij hebben daar , en wel in London , een' Naastbeftaande , zijnde een oud man die rijk en Kwaker is: dien zal hij zeker opzoeken, zeggen dat hij getrouwd is , en komt zien of hij hem niet iets kan bezorgen , 't zij in zijne zaaken of bij andere kooplieden : hoewel hij even weinig vanNegotie weet als van deugd of eer : hij is wel in ftaat , om door zijn fchoonfehijnend voorkomen den goeden vroomen man'te verftrikken , indien deszelfs geest niet tegen hem getuigt; doch om daar niet losjes bij te berusten, zal mijn geest tegen hem getuigen: en gij kunt hoopen dat uwe dochter met  de gevolgen der opvoeding. l8j de eerfte Paqetboot te rug komt ; en ik zal het genoegen hebben u te hooren zeggen , dat zij , die gij de verleidfter uwer dochter noemt, haare be- houdfter is zoudt gij nu nog denken, dat gij aan Juffrouw hofman grooter verplichting hebt dan aan mij ? Ik zal de copie mijns briefs aan dien eerlijken man hier influiten < oordeel daar uit , hoe ik voor u ijver Ik heb hier niets bijtevoegen , dan dat ik ben , m ij n h e e r ! Uwe Dienaares en Vriendin , C. lenting , geboren van arkel» M 4  184 co 11 nelia wildschut; of, VIER- EN- ZESTIGSTE BRIEF. C O P i A. W A A Tv D E OOM! H oe wel ik in zeer lang niets van u gehoord hebbe, vlei ik mij nog dat gij leeft en gelukkig zijt: ik zou niets te wenfehen hebben indien mijn eenige Broeder door zijn flecht gedrag mij niet het allcrgevocligfte chagrin veroorzaakte : ik zoek hem niet bij u in ongunst te brengen, maar u de gelegenheid te geeven om hem eens een' brief van vermaning te fchrijven: hij mogt misfehien nog hooien en zig bekeeren. Thans heeft hij de dochter van een zeer farfoenlijk Amjbeldams koopman op een listige wijze haarer ouderen ontvoerd: oordeel, waarde Oom ! over de droefheid dier ouderen, daar zij hun cenig kind in de magt zien van zulk een flecht mensch, die zijn verftand misbruikt tot allerleie guitenftukken, een valfche fpeeler, een bederver van vrouwen en meisjens .... maar ik heb te veel eerbied voor u, om u langer op deezen trant te fchrijven. Men vermoedt dat hij met het onnozel meisjen naar Engeland is overgeftoken: indien hij zig, (want dit zal zijn oogmerk zijn,) bij u vervoegt  j)E gevolgen d e 11 opvoed in ó. i»5 wees dan zo goed aan den Hcere wildschut, Ncgotiant te Amfteldam, van haar bericht te zenden, op dat die Heer u zijne bevelen* kan laaten toekomen Een brief aan mij, aldaar insgelijks geadresfcerd, zal mij wel geworden. Ik woon federt mijn huwelijk meest op het land of in een boersch ftcedjen, en vind daar meer genoegen dan weleer in den Haag en alle zijne pracht: de levenswijze die ik leide en de Natuur die ik volg, zijn zo vreemd van complimenten, dat ik mij maar eenvoudig teken: Uwe liefhebbende Nicht, christina lenting, Geboren van a r k e l . M 5  iC6 cornelia wildschut; of, VIJF- EN- ZESTIGSTE BRIEF. De Heer jacob lenting, aan denHeere p a u- l u s wildschut. Hoe weinig- reden ik ook hebbe , om voldaan te zijn over de behandeling mijner waardige vrouwe , zo onbeleefd ten uwen huize aangedaan , is het echter met het grootfte leedwezen, dat ik de vlugt uwer dochter vcrftaan heb : ik heb het met mijne gewigtige bedieningen altoos zeer volhandig; evenwel als mensch — als Burgervader , neem ik ..een gevoelig deel in alles wat u betreft : ik befchouw in u, 't is waar, den onheufchen belediger eener fatfoenlijke vrouw, maar ook een der voornaamfte zuilen des koophandels, en offer des als een edelaartig Romein of Griek , onze bijzondere gefchillen op aan de voor u treffende omftandigheden : niemand ziet met meer achting dan ik op alle die rmtte leden , die ons vrij en aanzienlijk Vaderland thans groot maaken en verrijken — mijn aandacht vest zig daar op het nut der edele fchrijfkunst , en ik herinner mij , hoe in de dagen van Koning asuerus, Koning van Perfiïn en Meden, reeds brieven gefchreven werden ; dit blijkt uit de gefchriften die hij liet afgaan , door zijn magtig uitgeürekt Rijk, 't welk ten minden zo groot was als onze vrije Republicq en alle de geasfocieerde Land-  de gevolgen der opvoeding. l87 fchappen daar bij gerekend : doch of'er in die bewuste affaire toen reeds vaste Posten waren, komt mij niet klaar voor ; ja mij dunkt dat bet de wereld beruchte Cardinaal d e r i c he li e u was; of het moest de Engelfche Protector cromwel geweest zijn , die het Postwezen heeft opgericht : zoude het niet goed zijn, Mijnheer! om overal (in'alle landen en plaatzen , daar Posthuizen en Comptoiren zijn, ) te laaten aanplakken , dat indien twee jonge lieden, zo als van arkel en uwe dochter, die men dan moest omfchrijven , daar doortrekken, hen aantehouden ? Ik las daar dit ontwerp mijne verftandige vrouw eens voor , en zij dacht dat indien zij de profüen van beiden, die zij heeft, aan u zondt, gij door middel van dat fraaje machine, 't welk zulke profüen zo vaardig en net transponeert , in ecnige dagen ettelijke duizenden kondet laaten maaken , om die in alle brieven, daar over afgezonden, te fluiten, en dat dan uw oogmerk bijna niet zoude kunnen misten ■ overweeg dit eens met aandacht • lk ben, mijnheer ! Uw gehoorzaame Dienaar, jac 0 11 lenting.  188 cornelia wildschut; of, ZES - EN- ZESTIGSTE BRIEF. Mevrouw francina w i l d sc h ut, aan Mevrouw mar g ar e t ha r 1 c h t e r s. Nu mijn lieve mensch heb ik u recht veel te febrijven, hoewel mijn hoofd draait als een tol — ik ben, weet gij, voor de vreugd,en houd 'er om de dood niet van, om mij over alle wisjewasjens dood te kniezen, en eeuwig en ervelijk te zitten huilebalken; evenwel nu heb ik mij tot water gefchreid, en heb ook zulk een danige hoofdpijn, dat ik meende naar bed te gaan, doch de tecpot is mijn Doftor, en nu ben ik weêr veel beter. Wel grietje wat is hier een leven, en een toeftel, en een bereddering.' wat is hier een geinen geuit-loop! de buuren zullen denken dat wij de dienders in onzen boêl hebben, en God dank! dat is zo niet: al mijne beste meubelen gaan naar de Keizers kroon : Zuster s t amh orst fchreef ons dat wij alles zouden inkoopen, en dat zij het betaalen zou, maar wildschut kon 'er niet toe befluiten; je weet hoe de Mans zijn: en Zuster is niet gierig, al is zij zo wat fijn en rijk wil ik zeggen: wij gaan in een klein huisjen woonen dat heel lief en netjes is, en daar zou ik tog al mijn kostelijk goed niet kunnen bergen: het zijkamertjen is zo groot als een Utrcchtfchc roef; vol ge-  de gevolgen der opvoeding. i&£) «Kikken, en dan komt men door een dubbelde deur in een binnenkamertjen, heel proper, en het rookt 'er nooit, daar'ik magtig wèl over ben,- en de keuken is klein; doch ik heb nu geen groote noodig, zo dat dit komt heel wèl, en ik zal maar één meid houden, want 'cr zal nu zo veel oploop en gedraaf niet zijn, als met dat drukke comptoir; zo dat mijn meubelen zal ik laaten weg brengen; zij werden mij ook al wat ouwerwets, en nu kan ik nieuwe koopen; en ik zal wel minder hebben; maar echter alles zal keurlijk cn keurlijk zijn, want ik heb een' benisten kastenmaker, die mooi en zindelijk werkt: zodat, den veertienden van de aanftaande maand zullen onze meubelen in de Keizers kroon verkocht worden: gij moest eenige dagen van te vooren zien hier te komen , of 'er wat van je gading is; alles glimt tegen je aan; alles is wèl onderhouden, behalven de meubelen op keetje's kamer, die zijn wat vlakkig cn beduimeld .... ja, van keetje gefproken, die is gevlugt mijn lieve mensch • doorgegaan met dien ondeugenden jongen, daar ik zulk een goed oog op had; en zij heeft wel netjes al haar geld en juweelen, en zeer veel linnen en fraaje ftellcn kleêren en kanten, en zelfs de zilveren tafelfchel in haar kamer meêgepakt: nu, zij kon niet naakt heen gaan, dat fpreekt van zelf; en zij moet eeten zal zij leeven, en de vent heeft zijn gat vol fchulden en is een raare compeer, dat beloof ik je: en nu ben ik al mijn vreugd en al mijn gczelfchap kwijt! wel hoor  I90 cornelia wildschut," of, mensch, het is mij zo raar en zo wonderlijk nu ik haar niet zie, dat ik het zo niet zeggen kan; ik hen altemet zo dingfig dat ik geloof dat ik ziek ben : nu 't is een heele gemeene grap van van arkel, en keetje heeft flecht gedaan: nu zie ik, dat Broér en Zuster,en mijn man, ook gelijk hadden als zij dien van arkèl niet breed mogten zetten. vervolg. Nu dat is hier een leven! ik moest uitfeheiden want Holland is in last met wildschut: het is of hij het niet te vast heeft; en daar zo even kreeg hij een' Brief van Mevrouw lenting, een kostelijken brief, kind! en daar doet zij ecu mooi boekjen open van haar' broer,- en dat hij een liederlijke jonge is, en wie weet hoe veel meisjens bedorven heeft, en één onder allen dat maar nooit te vergeven is; maar dat zijn vijgen na Paafchen, mostert na de maaltijd: zij moest dat eerder gezegd hebben, zij heeft toch zo veel in vertrouwen met mij gepraat, en zij wist wel dat ik alles zwijgen zou: nu 't was haar Broêr, en die zijn' neus affnijdt fchent zijn gezicht, zegt het fpreekvvoord; kort, zij maakt hem uit dat de.honden geen brood van hem zullen eeten; nu hij zal zijn brood ook zelf wel opkunnen, en keetje mag haar lekkeren tand wel laaten uittrekken: zij zegt dat zij keetje veel goeden raad gaf, doch die wilde  de gevolgen dek. opvoeding. iqi baar hoofd volgen: ja dat was een lelijke gewoonte van het meisjen; dat zij begreep dat begreep zij, en wat men haar verbood dat gebood men haar; nu ik heb haar nooit iet verboden, ik wist dat zij op haar' zin gezet was, even als ik altoos was, en wildschut had 'er ook wel wat van; en dan is al dat verbieden maar pek in 't vuur; en 'er komen altoos hooge woorden, en dolle hoofden, zo als het deeze laatfte weeken met wildschut en onze dochter was; en wat heeft de man 'er mcê gewonnen ? fut Ariaantje! en ik dacht altijd , zii is nog jong, 't verftand komt niet voor de jaaren: en wist ik, mijn lieve mensch! dat die raare drommelfche jongen zo een lelijke valfche gaauwdief was? men ziet de menfehen wel op den kop maar niet in den krop: hij had altoos wat aan de hand; en altoos wat te vertellen, en ik, och Heer ! ik zag daar geen kwaad in! want ik heb nog nooit een vloek of een flecht woord van hem gehoord; en hij had verftand ook had hij 'er maar na gedaan; maar daar hoor ik je, zei doove jaap: Mevrouw lenting denkt, dat zij heel naar Engeland gedaverd zijn; wel wat zal keetje ijsfelijk zeeziek geweest zijn! wel zij kon niet naar Buik/loot vaaren, zonder, met verlof te zeggen overtegeevcn; nu, 't fchaad haar niet, zij mag wel eens zien dat haar moeders huis heel anders is dan een Engehch koolhaalder: maar kan jij begrijpen, wat zij in dat Engeland doen zal? en zij verfiaat van 't Engehch niets meer; 't is alles vergc-  iq2 cornelia'wildschut j óf, ten, federt Mademoifelle dusart dood is; en, lieve Hemel! ik kon haar haar les niet overhooren,ik verfta het zelve niet, en wildschut had nooit den tijd: nu dat is het zelfde; hij zal die taal wel kennen, want hij kende Latijn als een aap, en was krachtig leesachtig, en zei altoos, dat de Engelfche menfehen zulke mooje boeken hadden, en veel vieren cn vijven, dat ik zo hoorde als hij met onze naatje rn-aattc: wel kind hij kon zelfs de Smoufen zo natuurlijk nadoen, dat ik fomwijl van mijn' ftoel viel van 't lagchen: ja de jonge had een tong als een advokaat; en hij is 'er geen zier te goed toe, om keetje daar in dat Londen, keulen en aaken wijs te maaken; en zij, goed fchaapshoofdjen! zal alles voor goede munt houden: en hij heeft daar een' Oom die een Engelfche kwaker is, en het zal neef voor, neef na weezen, want de jonge zou een non uit liet klooster praaten; en die Oom is rijk, dat zal goed komen, want reizen is kostbaar, en keetje heeft geen fpaaren geleerd de Kwakers houden van vrede en liefde, zegt men, gelijk ik ook wel in hunlui kerk op de Keizersgracht in den driehoek gemerkt heb, als ik daar eens inging wel lachten de jonge lui daar om, maar ik, hoe goed lachs ik ook ware, deed nooit meê; ik dacht altijd het is die lui hun Godsdienst, en ieder zijn meug Mevrouw lenting zegt ook, dat haar Oom een godvruchtig man is: nu dat zal met •Neef mooi tuigen! doch keetje kan 'er nog wat goeds  re gevolgen der opvoeding. IO3 goeds leeren; dit troost mij zeer hij zal haar ook zeker terug brengen; mijn man zal niet maklijk zijn, en ik denk haar eens oud beet te neemen: hoor, hoor, die wat verdient moet wat hebben; eu als zij niet wèl wil, ftuur ik haar bij Tante stamhorst, die zal haar wel zeggen waar het op Haat: als men geen plaiüer van zijn kinderen heeft, raakt het hart 'er ook af; wel dat is natuurlijk; ik kan 't niet helpen, maar het moeit mij tog dat zij weg is; zij was al mijn gezelfchap; wij waren als Zusters, en hadden menig pretjen zamen; doch nu zij haare Moeder bedrogen heeft ben ik recht boos op'haar: zij moest mij dat evenwel niet weêr bakken of ik zou anders uit den hoek komen. Maar nu moet ik je eens verhaalen mijn lieve mensch hoe dit is toegegaan: ja! ik had nooit gedacht dat zij zo flim was; doch hij zal 'er wel wat geholpen hebben. Je moet dan weeten, dat zij mij wijs maakte op een partij te gaan met eenen Heer valentijn, een braaf jong Heer; en zij ging daar heen op haar best gekleed, zo als ik dacht: die goed-hals wist van den Prins geen kwaad; zij gaat met hem tot voor Maltha, weetje? in de groote Garen winkel; daar ziet zij een jonge kleuter (*), en vliegt 'er ïn ; de jonge Heer wacht voor de deur, doch het begon hem te verveelen; hij trekt tdan zijn ftoute (*) Niet zo heel jong. IV. DEEL. N  154 cornelia wildschut; of, fehoenen aan, en hoort dat de twee nufjens op den achterburgwal zijn uitgegaan; zeker om hem te foppen, en dit dacht ik ook% want keetje had altoos zo war grapjens in 't hoofd; maar toen hij hoorde, hoe de vork in den Meel zat, en dat zij was weggegaan, was hij daar gantsch niet gefticht over, en was'er puur van onthutst geweest, en zag 'er uit als de geletterde dood; nu, hij had geen ongelijk; want hij vreesde dat wij hem verdacht hielden dat hij van den moord geweeten had; en dat was ook zo; en ik dacht, hij zal haar misfehien zo wat Engehch geleerd hebben, want zij kwamen veel bij één, en zijn Vader heeft een Engeheh comptoir: en nu van arkel mij bedrogen heeft, geloof ik geen christen ziel meer: zo van veen met haar was doorgegaan, ik zou gezegd hebben, dat zijn Beniste ftreeken, maar van onzen hein had ik heel andere gedachten; en hij zal nooit meer een voet binnen mijn nieuwe huis zetten : nu ik denk haar niet na te loopen, zij is mij te flim, en hem meen ik wat netjes op mijn mans comptoir te plakken; en zij mag zien hoe zij het red; doch dat zal beroerd gaan, want zij kan niets deegs uitvoeren met de naald , daar flaan haare handen verkeerd toe. Nu, een ongeluk komt nooit alleen; mijn man trekt het zig danig aan; hij is dikwijls of hij in zijn barsrens geüagen is: dan fchreit, clan vloekt, dan bidt en dan zucht hij, zo al bij beurten, cn je kunt wel denken dat dit alles de zaak niet veran-  DE GEVOLGEN I)ER OPVOEDING» Ip5 dertl het is ook, dat beken ik, niet aartig, voor eene zo braave familie, daar geen vinger op te leggen is; doch het is wel meer gebeurd: en trouwen zal best zijn; zij moeten dat fchikken zo als zij kunnen; van arkel heeft fchoone talenten voor het tooneel,en keetje gaat graag in deComedie, dan kunnen zij zanten hun brood winnen , zo als wij gedaan hebben; als zij getrouwd zijn, zijn wij 'er af; 't is haar fchuld, en niemands anders: niet dat het mij ook niet hard valt; maar al trok ik de hairen uit mijn hoofd, wat zou het helpen? en onze lieve Heer kan een mensch altoos de bekeering geeven — Ik begrijp niet, hoe wildschut zig zeiven alles zo aantijgt! hij zag haar bijna nooit, dan te hooi en te gras aan tafel, cn fprak zelden een woord met haar; en nu zij weg is, Helt hij zig aan als een dol mensch: en wat verliest hij toch ? maar ik die al mijn gezelfchap en al mijn troost verlies, dat is wat anders; doch zo zijn de mans! ik heb een' Buurman, die, door zijn gebabok en boozen kop, zijn Vrouw in 't graf gejaagd heeft, en nu zij dood is, gaat hij aan en tiert als een bezetene, en zou alles wat hij bezit geeven willen om haar weêr te hebben,- ja, toen zij begraven werd, viel hij in oumagt, en men dacht dat hij wel haast bij haar zou gelegd worden; doch dat is mij te geleerd: ik hou 'er van om de menfehen goed te doen als ik bij haar ben; want al het overige is maar gekheid; wat zegt gij, grietje? je weet wat een pot ik te vuur had, om dat ik Mevrouw N 3  I96 cornelia wildschut; of, lenting logeerde? Broer en Zuster stamhorst , jft zelfs onze naatje, toonden hun ongenoegen daar over; want ik ben goed, weet gij; en nu was dit nog niets, maar wildschut, (zeker om mij te plaagen,) behandelde haar zo inperk neut, als of zij een fpeelhuiswaardin, of zielverkoopfter was: wel hoor, mensch! ik weet niet hoe zij het kon uitftaan! en dat eeuwig fchempen en grommen; 't kek nergens na! en ik wist niet hoe ik het dan weêr goed zou maaken; want het was evel een Burgemeesters vrouw! en als wij alleen waren in onze fiaapkamer, was de beer heel en al los: ja ik heb toen wat overgebragt! meer dan ik nu naar mijn nieuwe huis overbreng: doch ik liet hem praaten, en deed wel mooi mijn' zin: en nu, nu zij hem een' brief van medelijden en om hem te helpen gefchreven heeft, nu zou hij haar wel zelf in huis haaien, doch dat verfta ik niet; ik hou niet van dat te hij of te fij: en wat onze ruïne aangaat, ik denk nog al dat hij het erger maakt dan het is; want, lieve Heer! wij hebben wef ordentelijk geld verteerd; doch ik heb altoos mijn huishouden zelve nagezien, en dat kunnen mijn vijanden — maar ik heb geen vijanden ■ vijanden niet anders getuigen: ik ben fbmwijl bang voor hem, zo fpookt het in zijn hoofd, cn bleef om geen duizend guldens alleen bij bemin huis. Ik laat al mijn boojen vertrekken, zij zijn tog babbelachtig, en in mijn nieuwe buurt zal niemand weeten dat ik ooit een dochter had; en zo zal dat  de gevolgen der opvoeding. 197 dan flijteö als eeiT kleed: het huis is klein, doch nu keetje 'er uit is, is 't groot genoeg, want die had wel een huis alleen noodig; en ik zal nu , ook niet verpligt zijn zo veel moffen en andere vreemde fatfoenen te logeeren , en daar ik niets aan had, dan moeite en onkosten: en daar is een klein zoet tuinden bij, wel twintig mail kleiner dan die tuin dien wij nu hebben; cn een aartig zomerkamertjen, daar zal ik wildschut veel in zetten, met een-goed boek, want hij heeft een hetle kamer vol van zijn' Vader, en die denk ik zijn evenwel de zijnen: cn ik denk ook kippen te houden, het is zo aangenaam altoos verfchc eieren tc hebben, en de mijne houd nog al van een ei uit den dop; anders ben ik niet tuinachtig: ik zeg altijd ieder zijn fmaak; en wordt het mij te Uil of te bcnaauwd dan ga ik uit: ik heb veel vrienden, en beu , om dat ik geen twistachtig naturel heb 9 altoos welkom. De wijsfte ftuurlui zitten zelden aan het roer: maar voor mij is het onbegrijpelijk dat mijn man ooit onder zulke handen beter zal worden: Juffrouw be groot, en alle de overige vrienden mogen zo veel van het goede, en van de fcbrift weeten als zij willen, doch zij weeten niet met steken omtegaan; hoewel de Doctor ja en amen zegt, op alles wat zij doen: ik denk dat zij hem vermoorden; want denk eens aan, de map is zo zwak cn ziek, dat hij op zijn becnen niet gaan kan; al zijn bloed is hem afgelaaten, en nu gcevea N 3  3p8 c0rnelia wildschut} of, ' zij hem niets dan zo wat likkepotjens, en goed ota te bedaaren; ja, hij zal weldra zo bedaard zijn, dat hij ffil in zijn kist zal liggen: en ik kook goede krachtige foupen voor hem, en wil dat hij eens eei flesch goede oude rijnfche wijn, of Bourgogne - wijn drinke, dat geeft moed en kracht: de keuken is dc waare doctor voor hem} maar neen! hij mag niets gebruiken van dat alles; en als zij mij zo kort hielden, ik zou, hoe gezond ik ben, wel rasch in mijn bed moeten blijven; dat kan een kind begrijpen : het is niets dan zwakheid die hem zo ijlhoofdig maakt: en evenwel wat krijgt hij ? een gedoofd peertjen; wat besfenfbp daar een mensch llaauw van wordt; en als hij dan van tijd tot tijd naar den Barbiers Hemel gaat, duwen zij hem een doek met azijn onder den neus: een glaasjen Malaga, met een befchuitjen, is zijn kost, net of hij drie jaar oud was: en de man is een goede keuken gewoon: en indien ik maar meester ware, ik zou eens een fchoon ftuk patervleesch opfchaffen, dat zou hem deugd doen. Nu hoopt hij weêr dat de Kwaker haar zelf zal t'huis brengen: had wildschut zo niet 'er op geftaan dat keetje, van veen trouwde, zij zou hem nog wel genomen hebben; maar gedwongen gaat niet: ik zie dien Heer ook niet, federt zij hem zo onbeleefd behandeld heeft; ik hoor dat hij uit de (tad is, om zijn verdriet eens te verzetten denk ik! ja de mannen hebben altoos ge. legeuheid daar toe, eu het is goed dat de vrouwen  de gevolgen der opvoeding. 199 die tog t'huis moeten blijven, alle wisjewasjes j zig zo" niet aantrekken, als het loopen van een I blaauwe fchcen : — Ik denk immers niet dat zij bij I u is? zij wilde zo gaarne eens te Rotienlam zijn; doch ware dat zo, dan zoudt gij mij dat wel gefchreven hebben, ten minsten zo gij het aan de tijd had: ik geloof dat zij zelfs wel eens in Oeffinje zou hebben willen zijn, daar die mooje Neteldoeken, en die lekkere Confituuren van daan komen, maar zij was te bang voor de zee. Ik heb daar eene heele intime vriendfehap gcmaakt met onzen Boekhouder zijn vrouw, een allerbraafst godvreezend mensch, die zeer gemoedlijk fpreekt, en geen zier fijn is, zo als ik altoos plagt te denken, om dat zij zo ftemmig gekleed gaat; en ik was ook altoos wat bang voor haar: die verilandige lieden zijn zo ftijf ,zo op zig zeiven , en zij praaten voor mij kramers latijn; doch deeze vrouw is heel anders, en ik hou ontzachlijk van haar, en verfta heel wel wat zij zeit, en ik wenschte dat ik haar twintig jaar eer gekend hadde, dat zou goed geweest zijn: zie, ik weet wel dat ik niet veel weet, en ik zie heel wel dat indien keetje zo een moeder gehad had, zij zeker den Heer van veen boven dien fchavuit zou gekozen hebben; zij leest veel boor ik; ja wij hebben de fchoonfte boelen die men met oogen aanfchcaiwen kan , en vol kerjeusde plaaten , doch ik bad daar zo geen befef van, cn wildschut nam zelden ook ecu boek in zijn handen.- en als keetje naar  200 c0rnelia wildsc hut; of, Juffrouw hofman had willen luisteren, zou zij nu niet in Engeland zitten te koekeloeren: maat alles heeft zo moeten wezen , en wie weet wat best is ? zij behoefde immers, om dat zij niet veel wist, zulke wegen niet in te gaan? ik wist ook nooit veel, en evenwel ik heb mij altijd wel gedragen, dat weet de heele ftad van AmfteJdam. Nu, bezoek mij eens, als ik verhuisd ben: gij behoeft nu niet bang te zijn voor groote gczelfchappen, dat is uit met u en Arfazès; en onze wildschut zal nu ook meer t'huis blijven, en dan kunnen wij eens van ouwe dingen praaten, en zien dat wij hem wat opbeuren: Juffrouw de groot zal u wel aanftaan, dat weet ik van te vooren; maar wildschut is zo bang voor de dood alsof hij een ongerust gemoed had, en dat kan hij niet hebben, want hij heeft nooit iemand ia goed of eer verongelijkt: dat moest ik weeten: ik heb het 'er juist ook niet te breed op; doch als een mensch zwak cn dingzig is praat hij uit en jn Nu fpreek eens met uw' man over het geval , misfehien weet hij nog wel wat raad —— Ik ^roet u hartlijk, cn blijf: Uwe oude vriendin, s ij n t Jf e wildschut.  I)E GEVOLGEN der OPVOEDING. 201 ZEVEN- EN- ZESTIGSTE BRIEF. Mevrouw jacoba wil hel mi , aan den Beert ABRAHAM BLONDEL. HART/lijk GELIEFDE BROEDSll! Mijne veelvuldige bezigheden hebben mij tot nu belet aan u te fchrijven : ja, ja bezigheden ! lach vrij, dat is u gegund ; maar het geen ik u zeg is de zuivere waarheid : hoe ! ben ik dan geen getrouwde vrouw ? geenc moeder van twee kinderen? moet ik mijne meiden en den knecht niet beftuuren ? niet zorgen voor de kippen , de duiven, de vogeltjens, het paard, onze koe , en haar kalfjen? heb ik niet een huis vol gehasfebas om twee baldaadige wilde vliegpootcn van bonden in bedwang te houden, de* wijl zij maar in 't geheel het zedig voorkomen niet hebben , dat zo wel betaamt aan dromende honden , die in eene eenzame Pastorie worden opgevoed ? moet ik niet zorgen voor de keuken , voor dc tafel? voor den moes- voor den bloem-tuln? moet ik niet ieder oogenblik de menfehen", die hunnen Herder komen raadpleegen en fpreeken, ontvangen , en taal en antwoord geeven? moet ik ... . maar gij zult alles begrijpen als ik u zeg , dat ik hier naaüwlijks nog aankwam, of wilhelmi gaf mij de fleutels van onshetnelsch koningrijk, cn deed N 5  £02. cornelia wildschut; of, mij klaar begrijpen ; dat hij noch fmaak heeft in , noch verfiands van alles wat de huishoudkunde betreft ; dat hij in zijn eerfte huwelijk daar niet wijzer in geworden was, wijl zijne vrouw ( een mooje les voor mij !) alle gelegenheid daartoe had weggenomen. Vóór ik u echter de reden mededeel , waarom ik niet langer uitftel u te fchrijven, moet ik u nogmaals bedanken, voor al de, vriendlijkhcid, en al de vricndfchap , mij altoos en vooral federt wij met elkander woonden , betoond ; ook' bedank ik u zeer, daar gij, in dc balans mijner dubbingen, zo veel gewigts wicrpt, dat de fchaal aan de zijde van wil hel mi overfloeg : dit is eerst eerlijk opgebiegt ! Ik zoude anders, hoogstwaarfchijnelijk, het beste van mijn leven hebben doorgefienterd , en tot den flaat van oude jonge juffrouw beftemd geraakt zijn, vóór ik het zelf wist : juist wel niet veel kwaads bedrijvende, maar ook niet veel nrts aanbrengende, als alle die jonge meisjens, die zig verbeelden dat zij niets te doen hebben , dan voor haar plaifir te keven ; en dat plaifir loopt meest altoos uit, ja gaat altoos verzeld van zelfvcrveeling : het is (en dat bedenken wij zo niet,) onmogelijk alleen voor ons plaifir te keven. Weinige middelen voor onzen flaat bezittende , en mij veele onnodige dingen broodnodig gemaakt hebbende, was dit juist geene aanprijzende voorrede, bij onze meeste Haagfche Heertjens, die door-  de gevolgen der opvoeding. 203 gaands minder in de gunst van Koning Midas deelen , dan zij wel tot hunne manier van leeven zouden behoeven. De Majoor S werd , wel is waar , daar door van mij niet afgcfchrikt, en zoude mij, doordien hij zelf rijk was, in mildeu overvloed gefield hebben ,• doch hoewel ik hem met gecne overfchiU iige oogen aanzag , toen hij zig eerst aan mij verklaarde , en hij maar in 't geheel geen grooten naam verworven had, door zulke losbandigheden , als veel te veel onder jonge lieden van fatfoen in zwang gaan , offerde ik echter het behagen in zijn perfoon en manieren op, aan mijn duurzaamer geluk: zo dra ik>ziine wijs van denken kende, beefde ik op het enkel voordel om de vrouw te worden van een rijk man, die alle deugd en ondeugd hield voor uitwerkzels der werktuigkunde ; wiens God van geen meer gezach of waarde was dan dien van Spinofa. " Hoewel ik nu degelijk ongeleerd ben, en vooral nooit boeken las, die voor of tegen het Syftemedela Nature fpreeken, begreep echter mijn gezond men* fchenvcrftand, dat'er niets gevaarlijker zijn kan , dan zig voor altoos te verbinden met een' man , die, volgens zijne eigene gronden , niet aanfpraakelijk is voor het geene ik zijne daadcn, zijne bedrijven noemen zoude ; ook dan niet, als zijne werktuigelijke fchokken mijn geluk onherftelbaar verwoesten. „ Neen coosje ," zeide ik, „ dat moet gij voor-  204 cornelia wildschut; of, „ al nietjwaageft: gij beduidt wel niet magtig vcelj „ doch een mooi jong meisjen , dat niet ftapel mal en „ n et geheel beuzelachtig is opgevoed , moet veel „ te grootsch zijn , dunkt mij, om den naam aante„ neemcn van een' man , die zig zeiven voor een „ Automate heeft opgegeeven" een losfe wilde jongen kan ten minften te recht komen , hoewel ik daar mijne handen wel zal afhouden , maar wat is 'er te beginnen met een Mariönette ? ik bedankte des den Majoor , en werd daarom bij onze meeste jonge lui voor een gekkin verklaard , die om eenig verfchil in denken een man affloeg, welke mij rijk en gelukkig zoude gemaakt hebben. Van arkel en zijne zuster waren het die mij het fterkst befpotteden, en dewijl ik tegen hun vernuft weinig was opgewasfen , liet ik hen hunnen gang gaan : het was mij genoeg, waarde blondel ! dat gij mij goedkeurdet. Gij weet wel, dat ik over hein niet zo gunflig dacht , als gij nog al gaarne wenschte over hem te kunnen denken ; doch nooit heb ik hem voor zo flecht gehouden , dan federt ik mij hier bevondt —„ Hoe ! wat hamer heeft hij u bezocht, dat hoop „ ik immers niet, hij zal immers" . , . fpaar uw immers ! ik heb hem noch gezien , noch een letter van zijne hand aan mij : „ Hoe is dat dan , „ coosje ?" — Coosje ! en dat-aan eene Moeder van twee kinderen ! en aan eene Dominéés vrouw I nu ik zal dit voor deezen keer door de vingeren zien, en u alleen een gemeenzaam brampjé. in betaling geeven.  fiB gevolgen dek- opvoeding. £0$ Voorleden zóhdsg met mijne twee kinderen zeer deftig in de kerk zittende, viel mijn oog op eene fraaje, welgekleede jonge Juffrouw: mij verbeeldende dat ik haar ergens gezien had, zag ik haar fterker aan ; zo dra zij dat bemerkte, tloeg zij haare oogen neder, werd zo rood als vuur, en dewijl ik mijne oogen geduurig op haar hield , (ik kon het niet laaten,) zag ik dat zij de haare niet meer opfloeg , hoewel ik geloof dat zij weinig meer van dc preêk hoorde dan ik zelve. 'tIS jansje green w 003," Zeide ik — (in mij zelve begrijpt gij?) „ of nooit heeft iemand „ zo op haar geleken . . . maar hoe komt die hier? * ja zij is het zelf — daar ftond ik voor" — toen de kerk uitging , vertrok zij met eene oudachtige Dame, maar zij was zo veel eerder aan de deur dan ik, dat ik alleen zag hoe een knecht haar beiden in een Fargon hielp , de oude Dame het leizei gaf en achter opfprong : „ Jan sje hier!" zeide ik nogmaals , „ zij is het zelf:" ik moet daar meer van hebben. Onder het theedrinken zeide Dominé ; „ Ik ge., loof dat gij wat heel verftrooid waart, althans „ uwe aandacht was niet zonderling" — „ Wie," vroeg ik, „was die oudachtige Dame, die daar zat, „ zo en zo gekleed was,' cn eene ongemeen fraaje „ jonge Juffrouw bij haar had?" ■ „ Dat is „ Mevrouw Tv..." «eide hij , „ zij heeft hier „ een groot uur van daan een aangenaam Landgoed „ alwaar zij met deeze jonge Juffrouw woont: zij  206 CORNELIA WILDSCHUT; OF» „ komt, vooral federt zij met de Dominé van haar „ dorp wat in onmin is , hier altoos ter kerk ,, doch zij ziet zo weinig lieden van mijn kleed , „ dat ik mij haar als 't ware niet wil opdringen — „ het is eene verflandige braave vrouw, maar die, „ fchijnt het, niet groot genoeg was, om een paar „ dwaaze, meer dan booze, aanmerkingen, van den „ predikftoel op haar gemaakt, met ftilzwijgen te „ verachten" . „ Heeft die jonge Juffrouw „ lang bij haar gewoond V" . „ Het is dunkt „ mij bijna drie jaar , dat ik haar voor 't eerst in 3, de kerk zag" ,— nu was ik op den weg. Ja, zeide ik in mij zelve , jansje greenwood hier, dan begrijp ik dat men, buiten haare Voogden in den Haag, niet weet waar zij zig bevindt , want geen een ranzer oude kennisfen zal het in 't hoofd krijgen, in dit oord den fchoonen geest te komen fpeelen : mijn verlangen, (zo als dat gaat,) groeide met de weinige mogelijkheid die ik zag om dat verlangen van haar te fpreeken , te voldoen : een vrouw, die hier ruim een uur van daan woont, en zelden of nooit lieden in het kleed van wilii el mi ontvangt; een vrouw , die , offchoon zij hier altoos ter kerke komt, niet kon befluiten, om Dominé met zijn fpikfpeldcr nieuwe vrouw geluk te wenfchen ! hoe zal dat ? heel wel zei ik , (want, zie , b l o n i) e l ! ik heb mij, weet gij nog wel , aangewend veel met mij zelve te denken,) zeg jij maar alles aan wilhelmi, en hij zal u wel naar gewoonte te recht helpen ,, Gij hebt gelijk,  d e ge volgen der opvoeding. 20? „ Dominé , ik was niet heel aandachtig ;" ik verhaalde hem toen het geen gij nu reeds weet , 'er bijvoegende : „ zoude ik het genoegen niet kunnen „ hebben met dceze jonge Juffrouw in gczelfchap „ te komen?" „ Heel goed denk ik; fchrijf ,, haar een brief jen , of zij u kan afwachten, en „ zo al, dan zal ik 'er met u heen wandelen :" zo gezegd zo gedaan, zie hier het brief jen, dat ik haar den volgenden dag fchreef: „ mejuffrouw ! „ Gij kunt niet heel vreemd vinden dat coosje „ blondel, die met u uit dezelfde plaats komt, „ en met u voortaan in dit oord hoopt te leevcn, de „ kennis die zij aan u heeft, wenscht te hernieu„ wen, en u in perfoon blijken te geeven, hoeaanv genaam het zijn zoude, u deezen nadenmiddag aan het huis van Mevrouw T . I . . optewach„ ten : indien gij mij dit verzoek inwilligt, zoudt „ gij ten hoogtten aan u verpligten, haar , die zig „ ondertekent , „ Uwe dienstvaardige Dienaares, „ c. wil hel mi." Zie hier het antwoord , dat de knecht mij te rug bragt :  aoS coenelia wildschut; of, „mevrouw! „ Juffrouw grlenwood is niet zeer wèl: dit „ is de reden dat ik mij de eer geef u allervriend- lijkst verzoek in haaren naam aanteneemen : fe„ dert gisteren dat wij uit de kerk kwamen, klaag„ de zij over onpasfelijkheid : evenwel zij heeft u „ in zo een beminnelijk licht aan mij voorgefteld, „ dat ik niet twijfel, of gij zult haar met uw be,, zoek vereeren, al vindt gij haar niet wèl gefchikt „ om u met eenige plechtigheid te ontvangen groet den waardigen man die u bij ons gebragt „ heeft , en zeg hem dat , indien hij u gelieft te „ verzeilen, hij ten hoogften zal verpligten , „ Uwe genegene Dienaar es, „ sophia r. . . . „ Weduwe T. . . ." Terftond liet ik dit antwoord aan mijn'man leezen en wij befloten derwaards te wandelen — Mevrouw ontving ons met alle tekenen van achting en genegenheid : doch Juffrouw greenwood zag ik niet: Mevrouw merkte wel dat mij dit ontfehoot: „jans„je" zeide zij, „is in haare kamer, indien Dominé „ met mij gelieft thee te drinken , en haar te ver„fchoonen dat zij niet binnen komt, zal ik u bij uwe „oude kennis brengen, en dan kunt gij beiden eens „met elkander praaten" . Dominé boog, en Me-  DE gevolgen der opvoeding. 30f> Mevrouw zelf ging met mij de kamer uit —I— „ jansje !" zeide zij , „ daar breng ik u Me.,, vrouw wil hel mi," en ging tcrftond weg —• ik zag , en met een omhelsde ik haar ; zij kon niet fpreeken , bloosde , en zag mij naauwlijks aan : ik was ook een weinig in de war; maar hernam het woord en zei : „ Ik hoop niet, Juffrouw ,, greenwood ! dat mijn bezoek u eenige moei0, te aandoet ; maar dat gij de trek om u weêr te s, te zien , wel zult gelieven te verfchoonen : als 9, men u kent en u weervindt, is het zeer natuur„ lijk, u te willen houden: onze verkeering in den 4, Haag was niet zo groot dan ik wel gewenscht „ heb, doch hier hoop ik dit verzuim intehaalen"zij begon te weenen : ik zweeg ook : ik zag dat zij hartlijk bedroefd was ; en het theegoed gereed ziende, begon ik, zonder daar eenig excus over te maaken , intefchenken ; ik zag wel dat dit haar niet mogelijk was: allengs bedaarde zij, in zo verre dat zij mij bedanken kon voor het belang dat ik nog in haar ftelde het woordjen nog fprak zij zeer nadrukkelijk uit. ik. Daar zijn fommige lieden die ons dwingen altoos belang in hun te Hellen; Juffrouw greenwood behoort tot die lieden. z ij. Zijt gij, Mevrouw, zo verre boven zekere vooroordeelen , die men wil doen doorgaan voor bewijzen van naauwgezette deugd , of die men 'er ook, ter goeder trouwe zelfs, voor aanziet? (Zij weende !) IV. deel. O  aio cornelia wildschut; of, ik. Ik zoude mij kunnen onkundig houden vatï het geen waarop gij doelt; doch mijn hart en verftand beiden verbieden het mij: ik weet dat gij ongelukkig in handen gevallen zijt van een' jongeling „ (meer was hij niet,) die maar al te beminnelijk moet voorkomen aan ieder meisjen dat onnozel is, en dat hij genoeg onderfcheidt om het te verleiden. ( Zij viel mij om den hals , en (hikkende zeide zij:) „ Dit weet gij ! en gij zoekt mij op ! gij neemt „ belang in mij ! gij betoont mij de grootfte blij„ ken van genegenheid , durf ik zeggen van ach„ tingr ik. Ik weet veel, u betreffende , evenwel niet alles ; doch ik ken hem die u zo fnood behandelde ; en dit is genoeg om u niet alleen te rechtvaardigen, maar zelfs om u . . . . (zij viel mij in de rede ,) niet te verachten ? (Zij zonk weg in overpeinzingen.) ik. Zo gij, lieve Juffrouw greenwood! weet hoe mijn braave Broeder, en hoe ik, durf ik zeggen , over u denken , gij zoudt wel bewust zijn, dat 'er niets ongepasters zijn kan dan deeze vraag i ik hoop maar, en dat om uw eigen rust , dat gij dien fchijnfehoonen listigen verleider niet meer bemint ! gij bemindet hem ; anders had hij nooit bij u gezegepraald : is uw rede fterk genoeg , om die neiging geheel en al te overwinnen ? zo gij ecnige achting voor mij hebt, vertrouw mij dit dan volkomen toe. zij. Gij zult alles weeten : het is nog niet zeer  de gevolgen der opvoeding. su lang geleden, dat ik maar al te veel aan hem dacht; en dat wel op eene wijze, die zijne ondeugendheid, aan mij gepleegd, weinig verdiende ik zocht nog altoos ecnige verfchooning voor hem ; ik vreesde nog fteeds dat hij meer uit losfe veranderlijkheid , en door aanfpooring zijner zuster , mij verhaten had , dan wel uit voorbedachte ontrouwheid : ik herriep in mijn' geest dien tijd dat hij mijne vriend, fchap zacht, cn door duizenderleie onfchuldige en uangenr.amc gefprekkeu ook verkreeg: ikfteldemij, met één woord , hem voor , zo als ieder hem bcfchouwt, die ten haaren nadeele niet geleerd heeft, dat'er welligt geen Hechter en gevaarlijker man voor de fexe zijn kan. i k. En wat, bid ik u, heeft u ten zijnen opzichte geheel doen veranderen V z ij. Een brief van hem ! i k. Een brief van hem ! —■— hij heeft li dan eindelijk opgefpoord! en hij heeft altoos aan blondel gezegd , dat hij niet wist waar gij waart; dat alleen uwe Voogden zulks wisten! — door welk een' weg ? zij. Door welk een' weg is mij onbekend, doch Ik ontving met de ordinaire post een' brief, onder couvert van Mevrouw T . . . . : u een denkbeeld van dien brief te geeven onderneem ik niet ; maar de inhoud was zodanig, dat ik hem voor eeuwig verfoei , en naauwlijks in ftaat ben , om den belcdigenden voorflag, mij daar in gedaan, ooit te vergeeven : zie hier is die brief, en hier is mijn ant- O 2  cornelia wildschut ; op, woord : neem beiden met u , en lees ze eens op^ lettend over : gij zult meer dan ooit overtuigd zijn , Mevrouw , dat 'er , tot geluk der Vrouwen , maar zeer weinigen zulke mannen zijn kunnen. ik. Zo gij mij vergunt die brieven terftond te leezen, dan zult gij mij verpligten. Ik las ze — wat zal ik zeggen ! van arkel alleen , denk ik , kan zo een' brief fchrijven : hoe hij gefchreven is , daar kan ik u geen begrip van geeven ; hoe wèl gij ook met zijnen llijl bekend zijt : doch de voorftelling die hij 'er in doet , loopt hier op uit : hij gaat, fchrijfthij, trouwen, om zijn vervallen zaaken te herftellen , en heeft , om dit oogmerk te bereiken, een mooje rijke zottin uitgekipt ; vol verwachting , dat hij haar in 't net zal krijgen , fielt hij Juffrouw greenwood voor , om, als hij gtrouwd zijn zal, daar in huis te komen, en onder den naam van huishoudfter of gezelfchapsjuffer voor zijn vrouw te blijven: met wat oogmerk kunt gij gisfen , als gij weet dat hij haar zweert , dat hij haar meer dan ooit bemint , ea wenscht vergoeding te doen, enz. Haar antwoord draagt alle kenmerken van een deugdzaam gemoed, en zoude alleen in ftaat zijn om de fchrijffier achting te doen verwerven; ook dan ■als zij zig meer berispelijk gedragen hadt; ten minften bij ieder die bedenkt dat een zeer jong meisjen in jansje's omftandigheden was verleidt , door den fchoonfchijnendften, ftoutften en listigften deugeniet, die ooit zijn' roem ftelde in de.  de gevolgen der opvoeding. 215 fexe te bederven: zij, mijn waarde blondel, viel niet uit ligtvaardigheid! zij beminde van arkel om dat zij geloofde dat hij haare liefde verdiende, en zo als ik duidelijk zie, meer in een onbedacht oogenblik dan wel uit eenige redenen, welke dan ook —- zouden verltandige menfehen nu juist zo ftreng zijn om haar te verwerpen, dewijl zij, nauwlïjks meer dan" zestien jaar zijnde, en geen eene vriendin hebbende ouderloos alleen het leven doorgaande niet overwogen had, dat zulk eene voorftelhug onmogelijk komen koude van eenen man die haar waarlijk achtte en beminde V dit kan ik niet gelooven in haare oprechte en alles overfchreiënde liefde voor hem, Hgt alle haare verfchooning; doch ik ben zo verzekerd dat gij even eens als ik over dit ftuk denkt, dat ik het onnodig acht u hier over iet meerder te fchrijven Hoe veel verftands van arkel ook hebbe, zijn brief toont wel dat hij j a n s > e nooit gekend heeft, want welk een flecht hart hij ook bezitte, ik denk niet dat hij als dan in ftaat zoude geweest zijn haar zo een' brief te fchrijven. Ik gafbeidebrievenhaarweder; cn mij zelve gaf ik het genoegen van haar te verzekeren dat ik haar met achting beminde, en het mij eene eere zoude rekenen haare vriendin te worden ■ dit werd beantwoord zo als het verdiende;zij hervattede dus het gefprek. z ij. Gij ziet dan, Mevrouw! dat ik mie O 3  2^4 cornelia wildschut, of, fchuldig ben dan ik gefchenen heb ik ben gevallen, maai- ach! (en zij-weende,) uit zuivere liefde, uit goedhartigheid, om een' ntan dien ik go? lukkig kon maken, zo als hij -betuigde, alle twijfeling te beneemen, of ik hem ook beminde: doch toen ik zag wie hij was, heb ik, zelfs ten koste mijner gezondheid, niets verzuimd om hem uit mijn zwak hart uittefcheuren, cn zag met ijzing op zijnefchuldige begeerten neder: hoe gelukkig was het voor mij dat ik hem, die bleef voorwenden mij te beminnen, koude ontwijken, cn onder de befcherming kwam van eene vrouw die ik u nooit in alle haare verdiensten kan leeren kennen. ik. Hebt gij aan Mevrouw T . . . . uw geval verhaald? zij. ja; mijne fchaamte en droefheid zelfs konden mij niet beletten haar alles te belijden ik kon het denkbeeld niet verdraagen, haar te misleiden , door baar onkundig te laaten van eene on-? voorzichtigheid die mijn geheel volgend leven bewolken zal: ik was nooit zeer blijgeestig, maar federt ik op deeze zwakheid heb te rug te zien,heb ik al den troost van dcu Godsdienst, en alle de tederheid dcezer dierbaare vrouw noodig, om niet te bezwijken; ia fomwijlcn kan ik dit nog min aan mij zelve dan wel aan mijn' verleider vergeeven — ö Mevrouw! toen ik u in de kerk zag- . . . maar dat is onbefclirijvclijk; fchaamte, droefheid, berouw, alles wat fmartlijk, cn voorde eigenliefde hard is , verfchcurden mij dermaate, dat ik  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING» 2ljf t'huis komende ten uiterften ongefteld was. (Zij weende.) iic. Wel, lieve JmTrouw greenwood! hebt gij mij zo weinig gekend! vreesdet gij dan dat ik behoor onder die welken den eerden fteen werpen op ongelukkigen ? dit bedroeft mij! onze verkeering was wel niet groot, doch gij had u behooren te herinneren, dat coosje blokdel noch in haar voorkomen, noch in haare gefprekken, ooit iet had het welk haar voor u zo vreezelijk moest gemaakt hebben: ik zal u, hoop ik, daar van dagelijks overtuigen, en verzoek uwe vriendfehap. zij. Mijne vriendfehap! altoos beminde ik u het meest van alle mijne goede bekenden; doch ik kan u nooit genoeg nabij komen om u daar van te overtuigen: dit was ook mijn ongeluk • de wijs waarop van arkel altoos over u fprak, gaf mij de verzekering dat hij eene deugdzaame vrouw hoog achtte ; en .. . maar genoeg daar van, ik omhels u, dewijl gij mij dit toeftaat, als mijne vriendin, en hoop dat gij over mij in alle opzichten voldaan zult wcezen. Vervolgends vroeg zij mij, of ik niet wist wie die jonge Juffrouw was, met wie hij voorgeeft te zullen trouwen? ik. In perfoon ken ik haar niet, blondel ook niet, maar ik weet wel wat naam zij heeft, en waar zij woont, (ik merkte wel waar zij heen wilde.) zi). Ik behoef u niet te zeggen, Mevrouw! dat ik deezen brief en mijn antwoord heb medegedeeld O 4  t\6 cornelia wildschut; of, aan Mevrouw T . > . maai- dit dien ik u te zeggen , dat zij en ik niet liever begeeren dan een middel uittcvinden om het onfchuldig meisjen, ware 't mogelijk, te redden. ik.. Ik had zo dra zijnen brief niet gelezen of ik had het zelfde voorneemeu : ftaat gij mij toe, dat ik aan mijnen Broeder deeze twee brieven doe ter hand komen, op dat hij daardoor in ftaat gefield worde , van de jonge Juffrouw of haare ouders te waarfehouwen voor eenen man, dien hij tot nog toe niet losliet,dewijl hij geen denkbeeld konde hebben van zulk een alles overfchreeuwende fnoodhcid en zedeloosheid. zij. Zou dit ook Mijnheer blondel in moejelijkbeden met zijn' vriend van arkel kunnen wikkelen ? ik. Dit is niet onmogelijk, maar ik ken mijn' Broeder,- daardoor zal hij niet afgefchrikt worden om zig van zulk een' pligt te kwijten, als de eer en het geluk van eene onnozele in veiligheid ftellcu zal —— of weet gij 'er iet anders op? zij. Mij dunkt ja: indien Mevrouw T ,.. , dit op haar name; haare woorden zullen denk ik van groot gewigt zijn, zo wel bij de jonge Juffrouw als bij haare ouders. ik. Goed* niets kan beter dat oogmerk bereiken: zond mij dien brief, ik zal hem aan mijnen Broeder influiten, om hem adres te laaten geeven san haare ouders: want viel hij in de handen deijonge Juffrouw» dan zou zulk een listig bedrieger.  de gevolgen der opvoeding. 217 zeker in flaat zijn, haar (die hij zegt dat weinig verftands heeft,) deeze waarfchuwing onnut te maaken. Wij zijn dan afgefproken dat zij Mevrouw T. .. dit zal voordellen, en dewijl zij verzekerd is dat deeze braave vrouw in onze fchikking treeden zal, hoopt zij mij overmorgen dien brief te zenden: ik wacht van u dat gij allen fpoed zult maaken om hem adres te geeven. Vervolgends nam ik affcheid, en ; hoopte haar weldra tot mijneut te zullen zien ik vond wil hel mi cn Mevrouw T . . . in een veelbevattend gefprek, waarin Juffrouw greenwood veel aandcels had „Ik heb," zeide Me¬ vrouw T ... uwen waardigcn man het een en ander „ verhaald,nopens jansje : mij dacht dat zo een „ man het hart wèl genoeg geplaatst had, om van „ haar geval wel iet te mogen weeten: mijne ver„ wachting is beantwoord, en ik bedank u nog Me„ vrouw, dat gij mijne jonge vriendin met uw be„ zoek vereerd hebt, ook om dat ik nu de kennis „ met onzen Dominé heb aangevangen , en hoewel " „ ik weinige menfehen, en nog minder Dominé „ zie, zo verzeker ik u dat uw beider bezoek mij „ zo bevalt, dat ik bij de eerfle gelegenheid in per- „ foon u daarvoor zal komen bedanken" 11c beantwoordde dit op eene wijs die haar, overtuigen moest dat ik dankbaar was. Het werd mooi laat, en dewijl wiliielmi de fargon buiten mijn weeten had laaten komen, en 0 5  ftlS cor.jjf.lia wildschut; of, die nu gereed ftond, namen wij affcheid zo als ik ook doe omtrent u . . . Daar brengt men mij den brief; ik maak zo veel fpoed om u die te zenden dat ik fchielijk afbreek — Wacht weldra een twee* den van, Uwe liefhebbende Zuster, ■ coosje wil iie l mi» P. S. Duizend groetcnisfen van Dominé, ook aan het vrouwtjcn, AGT, EN- ZESTIGSTE BRIEF. Mevrouw T . .' . aan den Heere en Mevrouw . . , mijnheer en mevrouw ! Ais ik u verzeker dat ik de eer niet heb van u in perfoon, of zelfs bij naame te kénnen, en dat ik' mij insgelijks verzekerd houde, dat gij niet weeE dat-er een Mevrouw T . . . . in de wereld is; zal het u zo al niet onbefchciden, echter zee? vreemd voorkomen als gij deezen brief ontvangt'~< vreemd fchijnt het, indien men niet weet waarover ik u wensch te onderhouden: kom aan, ik zal „ zonder meerder voorbereiding, u in ftaat ftéltea zelf te oordeelen.  de gevolgen der opvoeding. 219 Ik ben onderricht geworden dat zeker lieer ïïendrik van arkel moors maakt, (dit is het kunstwoord, helaas!) bij Mejuffrouw uwe eenige dochter: dat is niets ongemeens, zult grj zeggen, en ik zeg het ook; om dat uwe dochter, zo als men mij verzekert, een fchoon jong mensch is, cn op veele goederen uitzicht heeft: zulke mcisjens zijn gading voor ieder jong Heer, die of een mooje vrouw zoekt of geld noodig heeft; cn ik behoor niet onder die moeders die gelooven dat indien ééne der beide jonge lieden gelds genoeg heeft, om in hunnen ftaat, fatfoenhjk te leeven, de grootc ongelijkheid van middelen voldoende zijn moet, om onze goedkeuring aan zulk eene verbintenis te weigeren: ik zelve heb een' zoon die reeds drie jaaren uitlandig is, om dat hij een overdreven neiging had om een groot gedeelte van Europa, onder het beduur van een verftandig eerlijk Gouverneur, te bezichtigen, en hoop hem vóór mijnen dood uittetrouwen met eene jonge Juffrouw, die geen het minde fortuin bezit, indien naamlijk de jonge lieden gelooven dat zij eens met elkander zo gelukkig zouden kunnen zijn als mijn genegen hart vuurig wenscht. Dat de lieer van arkel niet rijk is, zou des bij mij geene reden zijn, om hem bij u onaangenaam te maaken: ook (cn dat is nu zo niet!) ook al hadde ik zulks in mijn vermogen: neen Mijnheer! neen Mevrouw! hier toe durf ik zeggen denk ik te wèl: ook niet indien ik hem moest houden voor  220 C0R.NELIA WILDSCHUT; OF, een onzer dagelijkfche deugdzaamejonge lieden:een jongeling, vroeg aan zig zeiven overgelaten, of door zijne opvoeding voorbereid, om, zo als de Heilige Schrift het noemt, den weg die ten Hemel leidt aftetreedeu, kan te recht komen, vooral indien hij zijne liefde vestigt, op een deugdzaam meisjen dat hij zelf hoog moet achten. Maar van arkel heb ik leeren kennen voor een zeer ondeugend,< fnood man; een dies te gevaarlijker man, om dat hij alle de verleidende voordeden der Natuur, en eene befchaafde opvoeding genoten heeft, cn de bekwaamheid meesterlijk bezit, om alle zulke gedaanten aanteneemen als hij, ter bereikinge zijner oogmerken, noodig acht. Indien ik daarvan alleenlijk door hooren zeggen kennis hadde, ik zoude ijzen om u op deeze wijs over iemand, wie ook, te fchrijven: maar Mijnheer, ik ken hem voor zodanig uit eeuen brief dien hij zelf gefchreven heeft , aan zekere jonge Juffrouw , welke tot haar onherftelbaar nadeel ondervond dat hij de fchurkachtigfte kaerel is, die men onder de llechtfle ligtmisfen zoude kunnen aantreffen. De verachtelijke wijs waarop hij in dien brief over u Mijnheer, over u Mevrouw, (over u ook jonge Juffrouw 1) fprcekt, is zo verregaand hoonend, dat de befcheidenheid mij. verbiedt in eenig detail daaromtrent te treedeh; doch geloof dat gij deez?.n brief ontvangt van eene bejaarde vrouw van eer cn geweten; wie de laster eene gruwelijke zonde zij; en dat niets dan het geluk van uw  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. £21 eenig, omeMldig kind mij kan beweegen u dit tc iehrijven. Lieve jongeJuffrouw! vlei u niet! hij bemint u niet; hij fielt u zelfs voor als een meisjen dat hij niet achten kan, en maakt reeds fchikking om u —■ onder uwe eigen oogen —eene opvolg/ter te geeven: laat dit u genoeg zijn; want waarlijk! zo gij die edele kieschheid hebt die ik verwacht in eene jonge welopgevoede deugdzaame jonge Juffrouw, zal 'er niets meer nodig zijn om zo eenen deugcniet niet de dicpfte verachting aftewijzen; en hen zelfs niet eens dc eer aantedoen, van de reden daarvan te zeggen. Evenwel ik fluit mijn adres hier in: indien gij Mijnheer mogt goedvinden den onwaardigen fcaerel reden te geeven van uw gedrag te hemwaards: hij kent mij niet in perfoon, maar weet zeer wel dat ik in de gelegenheid ben om hem tc kennen. Ik vrees niets het aller minfie voor zijne ondernemingen: hij verhaale des, vindt hij zulks goed, alles op mij; ik zal rijklijk beloond zijn, indien ik maar het geluk heb uwe oogen te openen, en een Jong braaf meisjen voor het grootfte ongeluk te behouden, dat onze fexe immer kan overkomen — te vallen in de baldaadige banden eens kaerels zonder godsdienst, eer, of eenige beginzels van zedelijkheid. De Hemel geeve dat bet nog niet te laat zij! ik wist dit alles voor eenigen tijd, doch zag geen de minlte gelegenheid om mijn toen reeds opgevat voor-  £22 dORKELIA WILDSCHUT OFi neemcn uittevoerdn ; doch federt eergisteren kreeg ik die, en het is met allen fpoed dat ik daar gebruik van maak u excus te verzoeken over de vrijheid die ik gebruik in u deezen te fchrijven,zou even ongevallig voor u, als voor mij weezen. Ik vertrouw integendeel dat braave ouders mij zullen bedanken voor het uitoefenen van eenen pligt, waaraan beiden zo veel gelegen is ja daar het tijdlijk, misfehien ook wel 't eeuwig, geluk huns kinds van afhangt. Ik zie niet dat ik hier iet heb bijtèvoegen, dan mijne bede dat cod mijne pooging gelieve te zeggen , en gij, (en gij ook lieve onnozele!) ftoffe erlangt om Hem van harte te danken, voor dat Hij u voor zulk eene droefheid bewaard heeft. Ik hebbe de eer mij te noemen: mijnheer, en mevrouw ! Uwe dienstvaardige dinaaresfe, T . . . .  de gevolgen d ë r opvoeding. 2C3 NEGEN- EN- ZESTIGSTE BRIEF. J)e lieer abraham blondel, aan Mevrouw \ , jacor-a wilhelm i. Op liet zelfde oogenbltk,mijn waarde Zuster! dat ik uwe mij zo aangenaame letteren ontving,bragt ik j zelf den aan mij aanbetrouwden op de post: maar twee dagen daar aan hoorde ik, nevens vcele andere jonge lieden, (die met mij in het coffijhuis waren,) de tijding, dat van arkel met een mooje jonge rijke Juffrouw doorgegaan was--: „Mooi en jong," zeide een der omltanders, „dat is " waar; maar, rijk dat fehut ik; want de Heer "wildschut, is door elkander fehielijk op„ volgende zwaare flagen geheel geruïneerd, zo dat, hein zal daar blaauw afkomen; doch hij , zal 'er zig wel doorredden, en de ouders zo „ wel als het meisjen moeten zien hoe zij 't het tl ii kest Ibellen." Hier uit befluit ik dat de brief te laat gekomen is, en nu alleen dienen kan, om de droefheid der t ouders te vergrooten: neen cootje! nooit had ik geloofd dat die van arkel , dien wij zo goed en zo beminnelijk gekend hebben, nog zo jong, zulk een fnood en verachtelijk charaktcr zoude hebben aangenomen ik wist wel dat hij Juffrouw G .' r . zeer onwaardig behandeld had; doch  224 CORNELIA WILDSCHUT; OF, fchreef dit meer toe aan onbedachte losheid, dart wel aan die vuile bron, waaruit ik nu zie dat alle zijne bedrijven voordvloejen. Thans heb ik geen' tijd om u te fchrijven, maar zal het eens hervatten bij de eerfte gelegenheid, zo als ik u ook verzoek; want uw brief brak zo fpoedig af, dat ik niet half genoeg weet. van uwe huislijke omltandigheden; en gij ,vveet welk een belang ik neem in uw geluk. Mijn lieve vrouw en ik groeten zijn' Eerwaarde en u, met ons geheele hart — Ik teken mij kort en goed; Uw Broeder, dienaar en vriend, BLONDEL. P. S. co os-lief! de oude Dame kan u fchoon de kaart van 't land geeven, alwaar gij u als Ds. vrouw bevindt; doe 'er uw voordeel mee. ZE-  £)£ gevolgen der opvoe ding. 2ü«| ZEVENTIGSTE BRIEF. De Heer paulus wildschut, aan Mevrourt ciiristina lenting. mevrouw! Hoewel ik bijna geen pen op het papier kan Zetten, eischt evenwel mijne dankbaarheid eene pooging te doen, om nwcn dierbaaren brief te beantwoorden: ik ben diep getroffen door het gerucht mijner onwaardige behandelingen te uwaards % dit vergroot mijne droefheid: edelmoedige vrouw! kunt gij beledigingen vergecven die u te dieper moesten treffen, naarmaate gij het zo wèl met ons allen meendet? • ■ kunt gij mijne erkentenis , mijn berouw niet beneden u achten ? ach Mevrouw! ik zoude ter gurifie van u uwen Broeder alles vergeven kunnen; maar wat zal hij met mijne dochter aanvangen ? ik ben zo zeer geruïneerd, dat indien alles eerlijk is afbetaald, (waarmede men reeds bezig is,) 'er voor mijne vrouw en mij naauwlijks een allerbekrompendst beftaan zal overblijven: ik weet zelf niet wat ik fchrijf; de vlugt mijner ecnïge dochter , en dat wel met iemand van zulk een flecht charakter, maakt mij woedend, zinneloos! wat is 't verlies van alle mijne goederen bij het verlies van mijn IV. deel. P  2:6 co rn el ia wildschut; of, arm, arm kind! wat verlang ik naar brieven uit Engeland! zo kan ik niet heel lang leeven mijn toeftand is onhefchrijvelijk! ik, ik heb de fchuld van alles: mijn kind is door mij verwaarloosd; zij is veel ontfchuldiger dan een eenig meisjen, dat ooit in de listen eens deugeniets haar bederf vond Ik kan niet langer: alleenlijk vergeef mij alles, en befchouw met medelijden: Uwen dankbaaren vriend en dienaar, p.. WILDSCHUT. EEN- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. juffrouw anna hofman, aan Mevrouw christina lenting. mevrouw! Gij kunt niet onkundig zijn van alles wat hier deeze laatfte dagen is voorgevallen: de inliggende brief, dien de Heer wildschut, tegen allen goeden raad, wilde fchrijven, zal u daar echter nog meerder van zeggen: het is groot in u, Mevrouw ! alle belediging in dit huis u zeer onwellevend door den zelfden Heer aangedaan, te vergeeven, indien gij waarlijk u getroosttet hier tc ko»  de gevolgen der opvoeding. S">7 men met het goed oogmerk om een jong onnozel meisjen te bewaaren, voor de ftreeken, en vleierij eens jongeliugs, dien gij zelve, Mevrouw, leboon uw Broeder, (en ongevergd,) een allerflechtst mensch noemt! Het fpijt mij dat gij, Me¬ vrouw, mij zo weinig hebt fchijnen te kennen,en zo weinig fcheent te houden voor de waare vriendin van dat ongelukkig meisjen, dat gij mij daarover nooit ter uwer hulpe hebt ingeroepen! Hoe moet het thans zulk ' eene braave welmeenende vrouw fmarten, zulks zelfs niet eens fchemerachtig beproefd te hebben! Mijne intime vriendfehap met den Hecre wildschut, had zeker hem in ftaat gefteld, om zijn voordeel te doen, met waarfchouwingen die bij zijne dochter, volgends uw zeggen, ijdcl en vergeefsch waren! -—>—• gij zult, wees gerust, Mevrouw! immers daar mede vlet ik mij, in uw eigen geweten vroeg of laat de belooning Vinden, voor alles wat gij gedaan hebt alles wordt betaald, al is dat juist zo niet op het eerfte oogenblik — gij zult, Mevrouw! misfehien geen brief van mij verwacht hebben; maar mijne intime vriendfehap, en nog veel meer mijn medelijden èn verontwaardiging voor, en over den Heere wildschut, hebben mij gedwongen zijn zinloozen brief met deeze weinige regelen te vergezellen: ik ben Mevrouw, met zo veele achting als -gij van mij verdient, om alles wat gij deed en nog doen zult: Uwe dienaar es, anna hofman. P 2 \  22$ c ornelia wildschut; of, TWEE- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. Mevrouw margare-tha ric hters, aan Me-' vrOUW francina wildschut. Wel nu , mensch ! je zult mij in lang zo niet doen verblijden, als je mij nu verfchrikt hebt! ja, zo zijn de kinderen ! eerst trappen zij ons op de kleéren en daarna op liet hart! wat zal ik daar aan doen ? geloof jij dat de jonge luidjens, om zig in hun huishouden te zetten, mij den penning zullen gunnen ? of zij mal waren ! dan liepen zij hier gaauw in den kijkert; en ook, ik denk niet, dat een eenige onzer Leeraars hun zoude willen trouwen ; daar zij ook deugdzaam gelijk in zouden hebben : de meesteu hunner hebben ook nog-groene korentjes op hun veld : ik althans , en ik ben veel uit om een koopjen te doeu, heb geen keetje of keetje's gelijke gezien, daar kan je gerust op zijn : en gisteren in den Haag zijnde , om een kostelijk tafel-horologie te verkoopen , waarover eene groote Mevrouw mij gefchreven had , en dat ik haar te gaauw geweest was, of dat haar kooper niet genoeg durfde belleden, ben ik nog expres op de parade geweest, om te zien of ik haar kon oploopen ; want wat mij betreft, ik ga 'er nooit, het is 'er mij te vol Officiers , en jonge möfjens , die niet te goed zouden zijn mij uittclagchen, vermids  df. gevolgen der opvoeding. , ÜS-0 ik 'er maar zo eenvoudig doorloop , en draag wat ik heb : ik dank God dat ik geene kinderen heb, want met mijne affaire zou ik 'er niet altoos bij kunnen blijven , en ze altijd meê te ncemen, zoude mijn ftudie niet geweest zijn : zij komen overal aan , en zouden meer gebroken hebben dan mijn winst waardig was ; je weet , Tante , ze moeten alles beduimelen en in handen hebben , en ik zou 'er mijn' man alleen meê hebben moeten laaten tobben ; en hij is leesachtig , en zou gewild hebben , dat zijne kinderen ook zo waren : ik zou hen wel vast bij den eenen of anderen braaf chatigifeermeester befteed hebben, en dat had gij ook moeten doen, daar zou keetje wat meer bewaard gebleven zijn voor alle ligte parlevinkers, en Avat goeds geleerd hebben; van arkel zou haar daar niet gezocht hebben, want die losfe gastjens zijn zo bang voor een ftijven hoed en een palmboome paruik, (en dit komt evel bij hun werk te pas,) als de droes voor het wijwater: en wat zal ik veel tot vertroosting zeggen ? ik heb in mijn hart medelijden met u; zie, ik ben maar een ouderwetfche vrouw, maar ik heb een goed hart, want ik kan geen droefheid zien. Je zult keetje wel weêrkrijgeu, en zulke wilde knaapen zijn zelden lang bij hunne vrouwen, en dan kun je weêr met haar op en neêr gaan; terwijl Sinjeur weêr op een andere vangst uit is Ik zend u maar vast in dit kistjen een hoope Luiermandsgoed, want het uwe moet tog om- zijn keu* r 3  23P corkelia wildschut; of, ngheid ook tot geld gemaakt worden, zo 'er nog eén brok jen van overig is, en gij alles niet aan fchoonmaakftcrs en oppasfters gegeven hebt; je waart altoos goedgeefs sijntje, en het fpreekwoord zeit: „Die in't veen is ziet op geen turfjen:" cn die wilde robbedoes zal zeker daar niet om denken : en ik doe het je prcfent, en het is uit een kraakzindelijke boêl; zo dat, je kunt het je aanftaanden kleinzoon, (of dochter,) gerust aandoen; en je zult nu wel weeten waar aan uw geld te beneden denk ik: nü, God de Heer kan alle menfehen bezoeken, en voor mij zijt gij daarom de zelfde: had je nu evenwel mijn' raad gevolgd,en keetje bij haare Tante gebragt, dan zou al die gekheid niet gebeurd zijn, zij zou niet in dat Engelfche Londen, ergens in een bierhuis zitten, en je man zou zijn kostlijk verftand behouden hebben: want dat van arkel haar bij zijn' Oom den Kwaker zou brengen, geloof ik niet; ik heb meer Kwakers gezien dan Mevrouw lenting, .het •zijn deugden, en zij mogen zig zo wat mal aanstellen, doch ieder heeft zij gekheid, en deugd is het waare En Mevrouw lenting mag zo wijs zijn als salomon, ik heb het tog niet op haar; en mijn man denkt dat zij u wat om den tuil leidt, dat is, zo wat piert: en meer weet'ik, al fchréef ik honderd vellen vol, niet tot uw troost te zeggen • 'T is goed dat gij niet heel aantrekkelijk zijt; wat zoudt gij 'er ook aan doen? en ook, sjjntje! gij had den flag niet om kin-  1>e gevolgen der 01'voeding. ÜJl tieren optevoeden; je waart zelve te joolig, en op zulke watertjens, vangt men zulke vischjens! en je had veel te veel op met dien fhaak en met zijn Zuster ook — zie, dat moet gij zelve bekennen —• ik zeg het niet om u te verwijten, doch het is de waarheid, en waarheid is waarheid, al praatte zij als brugman: leer mij die jonge fpringers niet kennen! ik hoor hen genoeg (happen en ginnegabben op verkoopingen , daar zij evenwel geen duit befteeden, maar Hechts komen om wat te kijken en te gaapen. Nu zou ik heel gaarne uw' boedel eens zien willen, maar ik weet 'er te veel van, anders kocht ik alles op , om dat 'er niemand vreemds zijn' neus in fteeken zoude; en ik zou ook met ü niet over een duiver of dubbeltjen kunnen talmen; evenwel negotie en kaartfpèelen kennen geene vrienden (*); cn zo dikwijls ik een duk van uw huisraad zag zou het mij te veel aandoen; het zou dan zijn of gij dood en begraven waart; en ook, andere lui mogen daar een broodjen aan verdienen, ik behoef ook alles niet naar Rotterdam te flëepen; en ik heb hier alle daag gelegenheid om mijn groot nieuw huis vol te proppen, want de eene koopman gaat voor, en de andere na de breeveertien op, zonder te betaakn; veelen gaan kleiner woonen, en men wil wel zeggen dat de negotie flapjes gaat: zo dat,fraaje meubelen kan men te kust en te keur krijgen , en ieder visfeher (*) Dc mensch is veranderlijk. P 4  232 C0R.NELIA WILDSCHUT; OF, vischt op zijn getij; en ik vaar 'er, God dank! wèl bij: en de mijne heeft een heerlijk cabine* printen en tekeningen gekocht, voor een appel en een ei, en dat wel van zulke grootfche impertinente lui, die zes weeken te vooren, hoewel zij in mijn buurt woonden, zig niet verwaardigden ons te groeten; nu, hoogmoed komt voor den val; e'n in den Haag, daar nu wel allegaêr groote lui woónen,zijn zij niet trotfeher dan hier in Rotterdam veele kooplui en makelaars: elk wil meer zijn dan een aêr, en daarom gaan zij naar de kelder: nu, als het mijn man diverteert mag ik het wel lijden: een mensch moet wat hebben voor zijn geld; eh ik heb niet veel tijd om met hem te praaten, zo dat die printen heeft hij, zo als ik zeg, voor niet gekocht om het zo te noemen; en hij is geen drinker of klinker, gaat nooit in coflijhuis of herberg; ja 't is een kostelijk man! hij gromt wel eens over al mijn gekoop; doch dat hoor ik niet eens, en wij leeven als twee ouwe kneutjens: zo dat, laat uw verkooping zijn gang maar gaan: als ik in de Had kom, kom ik vast bij u, 'er zullen nu zo veel gouwetorren, en jonge nufjens niet zijn, die een ouderwetfche vrouw uitlagchen; cn ik denk dat uw tijtel van Mevrouw, 'er nu ook wel wat zal intrekken. YVat fpijt het mij dat uw-man zijn kostelijk ver» ftand weg is; daar ligt wat meer aan dan aan zijn ruïne en aan een ftout ding van een dochter! 't geld is weênewinnen, maar het vcrlland is dc ziel  de gevolgen der opvoeding. =33 van de negotie: en hoewel het mij danig fpijt van keetje" om haar kostelijke ziel, zo denk ik daar is maar één paar bedorven: en als zij zo wat moris geleerd heeft, zal zij wel wijzer worden; maar als een mensch zijn pofitive weg is, is alles verloren. Maar als ik het je zeggen zal, daar het op ftaat, je man was veel te mal met u, cn jij had den broek aan; en als hij eens een amerij met keetje zig bemoeide, was het mis, cn hij, patertje Goedleven, liet dan blaauw blaauw: hoor, sijntje! jij moest weêr zo ecu Mammefcl voor k e e t j e gehuurd hebben; want ik zeg je dat ik mij dat braave mensch nog wel herinner, en hoe zeer zij ook naar de mode was, het was een zedig, vriendelijk mensch, en keetje was in drie maanden omgekeerd als een blad, en zij leerde haar uit de febrift ook, dat merkte ik wel; cn ik moet zeggen,, dat zij keetje zelfs prees bij mij, om dat zij goed en gezcggelijk was; maar neen, Moeder moest dat werk opneemen: je ziet nu hoe mal het' uitkomt: en nu moet die goeie paülus wildschut 'er voor opdraajen: je moet niet boos worden, want dan kan ik, noch geen christen mensch u troosten, of opbeuren: maar het opvoeden van uw kind diende je als een vuist in de oogen: had je met vrouwen van mijn jaaren kransjens gehouden , een gebakjen met wat dun gefneden rookvleesch en een hefchuitjen opgezet, dat zou beter hebben uitgekomen, en keetje zou met ilille I' 5  234 c o r n e l ia wildschut," of, kerkfche juffertjens, een domineetjen of op 't loterijtjcn hebben kunnen fpcelen, en zij had dan eens wafelen kunnen,bakken en een flempjen 'er bij geeven, op zijn oud burgers, dan zou je wat beter gedaan hebben, en zij zou nu een huwelijk doen dat klonk als een klok; en ik zou haar het mooifte hursraadjen gegeven hebben , dat nu in de mode is, en alles voor een prijsjen: maar neen! Madam moest met lieden van ftaat omgaan, en,lieve sijntje! wat wist zij toch al veel meer van du ton dan ik zelve? en wat had ze 'er toch aan, met al die burgemeesters zoontjens? jij had immers geen" zoon die je moest zien te bevorderen, en dacht zeker nooit een taxeerfters plaats , of een bank van Leening voor keetje te follififteren? daar zou zij, grootsch ding, wel voor bedankt hebben : en ik heb heel veel gouden rokken en vesjens van zulke kaale jonkers; o Heer! ik krijg genoeg zulk goedjen half te geef! maar wat is 't? neem 'er een vodjen van een bloemetjen, of een kantjen, af, en het is dan zijde papier: mijn goede man heeft altoos gezeid, al die finjeurs komen daarom dc pret, en om het kostelijk eeten: nu nu, zij zullen u op de Roozengracht niet overloopen: zij hebben daar een bagijn zien geesfelen, en al zat keetje nog zo opgefchikt, gekrulden geftrikt en gelint in het zijkamertjen, zij zouden haar niet eens zien, of het moest weezen om nog eens wat mei baar tc gabberen, in een verlegen uur; om dat het een mooi ftout ding is . Dat gij uw' man krach-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 2j5 tigc Coupes eu ouden rijnfchen wijn geeft , daar doe je&wel aan; al dat liflaf maakt een gezond mensch ziek; 'k laat ftaan een mensch die 't niet vast heeft. En wat zal je beginnen als je jou kostelijken man verloor? bij mij ben je altoos welkom , maar het zou je hier gaauw verveelen: want mijn man zit altijd hij zijn°boeken, en heeft veel te fchrijven en te wrijven voor zijn liefhebberij: hij is niet veel van zeggen, of disputeren, maar hij zou het vcelen die voor hun verftand betaald worden , wel te kwaad kannen doen hebben: cn ik, ik ben veel uithuizig om een duitjen te winnen: je zoudt hier niet lang banken, want het zou u hier veel te doodsch cn te ftil zijn; zie sijntje, je bent tog eene rechte Mevrouw woelwater, dat is even zo veel wat ik zeggen wou? en veel uit logeerén te gaan, kost geld, eri de vrachten zijn duur, dat weet ik die veel uit moet, en 't is alles geen winst: 't is over algeeven, geeven! wel men kan hier niet een onnozel kopjen thee drinken, of het is twee zesjens; en veel flijtagie ook; want men kan niet uitgaan zo als men in zijn eigen huis zit, cn dat kost handen vol gelds; en als men een jaartjen ouwer wordt, is het tog, oost west, t' huis best; men wordt dan zo wat gemaklijken als men, zo als ik, het niet doet om een duujen te winnen, is dat alles meer lastig dan plaifirig Buiten bij uw Zuster? wel Tante! daar zou je jou verkniezen! boomen zijn boomen; en bloemen, ja! ik zelve zie daar niet veel raars aan: en je wandelt  23Ö c0rnelia wildschut; of, niet gracg, als door de ftad: fla je wel ooit een oog in den Bijbel? en ik meen dat daar veel in geftudeerd wordt, bij uw Zuster; zo dat sijntje, bid jij onzen "lieven Heer om je mans leven; en dat bij zijn pofitive wéér mag krijgen, of het zal 'er voor u al heel gek uitzien; en zeg hem dat hij zig over keetje zo niet moet aantijgen, om dat het alles jou fchuld is; dat jij 'er voor zult verantwoorden, zo als waar is; en niet hij die maar zweeg om geen baal in zijn huis te hebben: cn 'neem jij jou huishouding waar, zo als uw pligt en post is; en leef (til met burger-menfehen, die zullen u nu nog nuttig zijn kunnen, en dan kun je nog een genisten ouwen dag hebben, en dan behoefje om een mond vol ecten niet overal te kaajen, en alles aftewachten, en dit is al de troost die ik je geeven kan; al waar je mijn eigen vlees chlijke Zuster: en die Juffrouw de groot is net je flag, daar moet je nu naar luisteren; 't is beter laat dan nooit; en die zal u beter troosten kunnen dan ik die weinig uit het Woord weet; want het is zonde en fchande zie, ik fpaar mij zelve zo min als ik u fpaar zonde en fchande , dat ik niet meer in den Bijbel lees, en ik heb wel twintig folio Bijbels, cn de eene nog moojer dan de andere, die ik zo al van tijd tot tijd op de verkoopingen gekocht heb, en die nog al werkelijk zijn, om het zilveren en koperen beflag dat 'er om zit; en een met fchoone plaaten daar ik den mijnen ook meê verjaard heb; en allerlei Luthcrfche, Ge*  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. £37 reformeerde, of Beniste Bijbels, met de falmen van Davitf, met de oude Gereformeerde en nieuwe Gereformeerde Luterfche Belijdcnisfen 'er achter; ook nog een van dirk raphaels kamphuizen, doch die zijn wat heel diep en duister, en ook heb ik nog een Bijbel van eenen kats, die mij veel gelds kost, om dat hij, zegt mijn man, verboden is: ik heb 'er al eens ingekeken, maar mij dunkt dat het ook Gods woord is; en dan nog al een van Beuxaas, daar de mijne veel fpikkel in heeft: nu dat is mij wat ligtvaardig, fpikkel te hebben met een' bijbel, evenwel mijn man is een zo verllandig man: en ik zal dien k a t s - bijbel maar verkoopen vóór men hem vrij leezen mag; nu zit 'er een winstjen op, en veele lui koopen verboden boeken uit aartigheid, en niet om 'er in te ieezen Die Juffrouw de groot zal daar ook niet zonder kleerfcheuren afkomen, van uw comptoir meen ik! wel groote vrede dat is het waarel zie eens aan! zij wil alles voor u doen wat maar christelijk of mogelijk is, en dat al heb jij, vriendin ! zo wat mooiwcêr gefpeeld van haar geldjen: nu hou u maar bij die vrouw, en misfehien dat zij keetje ook nog te recht brengt ■ onze lieve Heer ziet gaêrne dat vroome menfehen hier veel goeds doen en nuttig zijn willen, en aan zijnen zegen is het al gelegen. En als ik mijne koetjens op het droog heb, meen ik ook uit de wereld te ftappen, en met mijn' man  «3§ c0rnelia wildschut; of, die daar tog altoos over maalt, ook Buiten gaan woonen, op een zoet Itü plaatsjen, en dan hoop ik braaf in al mijne Bijbels te zullen lcezen , in mijn tuinhuisjen, cn meen alle zondag ftip ter kerk te gaan; door regen en flegen te gaan ben ik wel gewoon, en waarom zou ik, om het geestlijk brood des Hemelsch zo veel niet doen dan om het we» reldfche brood? nu,een hard hoofd die dat beleeft, en dan zal ik u wel eens een ander troostlijk brief» jen kunnen fchrijven, dan nu, nu ik zo tusfehen bergen van meubelen zit: ik hoop maar dat ik mijn verftand zal behouden; want, lieve Heer! dat is het al: maar mijn man, die heel goed vrouws is, zegt, dat Mevrouw lenting het heele fpel beftuurd heeft, en het kon wel zijn, zeit hij, dat zij zeifin Maltha gekomen was om keetje wegtevoeren; en eer gij tijding hebt van dien Kwaker, heel uit Engeland, kunnen de vrienden .lang en breed in Oofiinje zitten; nu daar is 't warm cn keetje zal niet veel kleêren behoeven aautekoopen: en zij is in den Haag bekend voor een zeer gemeen fubjeét, en trouwde met een mallen Burgemeester: 't was daar,zeide de Mevrouw aan wie ik mijn tafelhorologie verkocht, zo als de oude zongen, zo piepen de jongen: zo dat, troost u maar Tante, als al keetje's geld op is, zal zij wel t'huis komen; wel met een jonge van arkel 'er bij, daar gij zo veel pret niet meê zult hebben als met zijn Vader; nu, je zult dan ook een dagjen ouder zijn,  de gevolgen der opvoeding. 239 en nood leert bidden , dat gij nu wel dubbeld doen moogt, voor uw man en kind; ook om bekeering en troost voor u; want ik ben, Uwe oprechte oude vriendin, . juargaretha richters. DRIE- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. V ]\Tevrouw elizabeth stamhorst, aan Mejuffrouw maria de groot. Welk een treurig bericht geeft gij ons, mijne waarde vriendin! cn welk een zinnelooze brief is die mijns Broeders! door beiden ben ik zo zeer getroffen dat mijne gezondheid, die federt eenige weeken niet zeer gevestigd was, daar door een grooten fchok gekregen heeft; dit is de eenige reden dat ik nog niet ben overgekomen: evenwel ik maak mij gereed tot de reis, zodra ik zonder onvoorzichtig mij tc waagen, komen kan: Mijnbeer stamhorst heeft eene zeer verdrietige zaak onderhanden, als voogt van minderjaarige kinderen,wier wettig goed men gedeeltelijk geroofd en gedeeltelijk verdonkerd heeft, doch hij zal mij, hoop ik althans, verzeilen: gij kent mij te wèl  24Ö CORNELIA WÏLÖSCHÜt; OP, om te geloven dat mijtte mening zijn zoude, dat een deugdzaam , jong, onnozel meisjen, door eenen deugeniet ten val gebragt, onherftelbaar verloren zijn zoude. Ik beween keetje van gantfcher harte, zo dtoet ook mijne betje: had liefde, of dat geene 't welk onervaaren jonge lieden daar voor, ter goeder troüw, aanzien, haar dwaazen ftap veroorzaakt;, had keetje uit dit beginzel zig geworpen in de magt.van een niets minder dan onberispelijk jongeling, zij zou wel mijn medelijden, maar geenzins mijne verachting opgewekt hebben: nu zie ik de bron in onvergeevelijke halftarrigheid, en in de zucht om haaren Vader te kwellen evenwel, mijne vriendin! waaruit is die bron voord gevloeid ? vraag het haaren bedroefden Vader zelvcn : zijn eigen geweten zal u die aanwijzen — laaten wij toch niets onbeproefd laaten om haar wedertckrijgen; hoe zij dan ook gefield zijn moge ik, ik haare liefhebbende Tante, zal haar, met openc armen ontvangen: ik laak ten allerfterkften haaren misflag, doch zij moet daarom niet verworpen worden Mevrouw lenting is een monfter in mijne oogen: keetje moest in zulke handen vallende,en zo voorbereid door haare opvoeding, het flagtoffer worden: ik houde mij verzekerd dat zij alles beftuurd heeft, zij werkt uit wraak, en haar bij-oogmerk is Hechts haare Broeder eene rijke vrouw te bezorgen. De brief van wildschut is een trïümph te meerder voelbaar het fpijt mij dat dien brief is afgezonden; wacht  de gevolgen der. opvoeding. 44! / . 1 wacht geen bericht uit Engeland, vooral niet van haaren Oom de Kwaker De toeftand van mijnen Broeder moet ijsfelijk zijn! ik kan 'er mij niet bij bepaalen! hoe veele droevige gevolgen kan een ■enkele daad voordbrengen! nu hij zijne verkeerdheid levendig doorziet, heeft hij maar te veel reden om zig zeiven te befchuldigen; doch daardoor is keetje niet gelukkiger. Hoe zou wildschut in 't hoofd krijgen om bij Mevrouw lenting informatie te zoeken? geloofde hij dan dat zijne dochter ddar zijn zoude? alles is met de grootfte verwarring aangelegd, en het verftand mijns Broeders moet toen reeds een deuk gehad hebben: ik bedank u dat gij u zo edelaartig omtrent het geheele huisgezin gedraagt: verlaat mijn armen wildschut niét. hij is des te ongelukkiger naar maate hij zig zelven te befchuldigen heeft Mijn zoon, die weet dat ik deezen fchrijf, zegt mij daar, dat hij Mevrouw lenting op eenen avond, (kort vóór keetje's vlugt,) alleen cn verkleed heeft ontmoet; zij was onkenbaar, doch hij merkte aan haare ftcm dat zij het was: zij was te paard em betaalde aan een tolhek pasfagegeld; zij heeft hem, denkt hij, niet opgemerkt, en hij, gewoon aan die niasquerades floeg 'er geen acht op, dan nu, nu Wij hooren dat zij „ettelijke dagen ziek was en „ haar kamer heeft gehouden" Groet dert bedroefden Vader en de, (wat woord zal ik anders gebruiken?) zorgelooze Moeder, voor ons en IV. deel. Q  1242 cornelia wildschut; of, verblijd beiden met onze aanftaande overkomst: iè kan wildschut's brief thans niet beantwoor. den: hij moet rust hebben: troosten kan ik hem niet, en bedroeven ware nu wreedheid — Ik ben: Uwe hoogstachtende vriendin, e. stamhorst, geboren wildschut. VIER- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. De Heer h e n d r i k v a n a r k e l , aan Mevrouw christina lenting. Zoudt gij, chrisje! wel geloven kunnen da^ ïk met deeze mooje malloot veel meer werks had om haar zo verre te krijgen als mijn oogmerk cischte, dan ik nog ooit tegenfrand ontmoette want, wat mijne beminnelijke santje betreft die viel bij verrasfing, en om dat zij, zo Z!y foe^ iet dacht 't welk ik niet geloof, mij hield voor haaren vriend, haaren teder beminnenden vriend, voor wien zij alleen leefde, zij viel zelfs met eens uit zwakheid . . . maar daarvan hebt gij geen denkbeeld — 0 dat lief, onnozel, deugdzaam meisjen! en zij veracht mij te zeer om m%  1)e gevolgen der o 1> v oëdi n c. 24j met haaren haat te vereeren: dit lag mij zo zwaar op het hart dat het 'er eerst eens af moést voor ik u over dit moojc malle kind fchrijven kan: „Zij is evenwel zo verwaarloosd opgevoed! ' dat is waar; maar zij heeft mij zo weinig lief als zij haar' hond van voorleden jaar lief heeft: dit ftelt haar zeker, voor zo verre, in veiligheid mijn oogmerk was; achter haar geld tc komen; het haare, veel pret en plailier te hebben,- dat zie ik duidelijker dan ooit: zij fprak van zonde, van groote zonde, en heeft, fchijnt het, geen denkbeeld van andere zonden dan die daad waartoe ik haarwilde bewcegen : zij was mij, (al hadde ik zulks veilig kunnen doen,) geen geweld waardig: ik zag, dacht -mij, wel een beteren weg dan die van geweld „Dit," zeide ik!" bedenkt gij ij „ wat laat; weet gij wel dat gij u vrijwillig in mij„ ne magt gefield hebt?" „ keetje. Dat is waar, maar ik hield u voor I "een braaf jong Heer, en dacht niet .... (hier begon zij te fchreien,) anders had ik het niet gedaan. ik. Dat ben ik ook keetje, maar het édne fluit het andere niet uit. keetje. Dat begrijp ik niet van arkel: • ( en zij Weende nog meer.) Had ik toen bericht gehad dat haare Vader gej ruïneerd ware, ik geloof dat ik niets meer zoude ondernomen hebben; geen liefde, geen drift zelfs dan de algemeene, meer niet: maar nu moest ik Q a  tt/]4 - COB.NELIA WILDSCHUT.; OF, liet voor haar onmogelijk maaken aan terug gaan te denken ik nam des een zeer bedaard vriendlijk gelaat aan „Dat ik een braaf man „ ben daar kunt gij gerust op zijn: zoude ik an„ ders zo veel moeite om u gedaan hebben, in„ dien ik fchuldige bedoelingen omtrent u gehad , hadde? zoude ik zo veel ondernomen hebben om' „ u uit uws Vaders dwinglandij te redden, en u te bewaaren voor een' man dien gij niet kost beminnen? in de eerde ftad daar wij aankomen „ zal ik u trouwen: wij zullen weldra daar heen „ rijden." Ik merkte dat dit denkbeeld;^ rijden, gevolglijk plaifier hebben, haar aandacht trok: ik omhelsde haar'en leidde haar aandacht nog meer daar heen: zij heeft geen begrip dat zulk trouwen onmogelijk is buiten Engeland: zo dat hier over kon zij niets opmerken „ Zullen wij," vroeg zij, „dan daar alles zien en alle partijen cn „ comediën bezoeken?" • „Alles zult gij en dat wel met mij uw* man zien; ik zal geen ander oogwit hebben dan u zo veel vermaaks te " geevenals mogelijk is als gij zelve begeert j „ dat zal wat anders zijn als in Amfteldam, daar gij tog alles gewoon waart, en alleen uit tijd" verveeling uitgingt — wij zullen rijden, wandelen, de fatfoenlijkfte lieden zien; wij zullen in „ de grootfte logementen eeten, en des alle daag „ nieuwe gelegenheid hebben om ons te diverteel ren" zij omhelsde mij nu waarachtig ook*  de gevolgen der. opvoeding. 24? m noemde mij „Jieve van arkel!" Ik beet op mijn lip van fpijt: zulk een verd . . . dc oorvijg bad mijne eigenliefde nog nooit gekregen — hoe! ik, een knaap die meermaals eene zwakke doch nog deugdzaame vrouw den wellust onderwierp; ik die voor eene jansje onweêrftaanbaar was; ik die de lieveling der meisjens was! 't is waar, zij kenden mij niet; doch dit zottiunctjen kent mij even weinig: dat was onvergeevelijk, mij .niet om mij zeiven te beminnen hoe! om co- medies, om danspartijen, om maaltijden te kunnen denken als men in mijn' arm is! niet alleen geeue liefde, maar zelfs geene de minfte neiging der Natuur voor mij ontwaar te worden! — dit moest ik wreeken ■ toen beduidde ik haar dat ik een' brief had ontvangen waarin men mij fchrecf dat haar Vader toevlugt genomen had tot de Regcering, en dat hij 'er op uit was, om zijne minderjaarige dochter wederteheb . ben; dat zij mogelijk morgen geligt zoude worden, indien zij zelve niet verklaarde dat het te iaat zijn zoude voor de eer haarer familie: maar dat 'er geen grooter zonde zijn kon dan "een valfchc eed — gevolglijk dit begreep zij ook, zeidde zij — gevolglijk alle uwe vrolijke dagen zullen dan uit zijn — gij zult opgeflotcn en flecht behandeld worden; misfehieu wel bij uwe Tante stamhorst, want die is oorzaak van alles wat uw Vader onredelijk deed en nog doen zal: ik voegde Q 3  24(5 CORNELIA WILDSCHUT; OF, 'er bij, dat bij gezworen bad een exempel aaa haar te ftellen. Zij vroeg mij niet eens om dien brief tc zien; had zij het gedaan, ik zou haar wel hebben wijs gemaakt dat hij in charakter gefchreven was ; en des voor haar onleesbaar • geen 'Jood is ban-, ger voor de Heilige Inquilitie, te Lisbon; geen Catholiek banger om zonder abfolutie heen te kruien , dan zij nu is voor haar' Vaders huis — zij fchrikte geweldig; begon zelfs aanteroeren dat ik haar verleid had, cn des oorzaak was van haar ongeluk; kort om, praatte een hoope gekheid, doch 't was alles geen logtm: „Als gij dit gelooft", zcidde ik, „dan zult gij best doen om weder naar uw „ Vaders huis te gaan; ik dwing u niet; daar heb „ ik u te lief toe: gij kunt vertrekken; ik zelf zal u „ tot .... brengen; doch kunt gij eenen man die „ alles aan u heeft opgeofferd dus behandelen? kee„ tje hebt gij mij dan niet lief!" en ik hield mijn1 „ zakdoek aan mijne oogen; dat kon de ik, maar meer was niet in'mijn magt, zelfs niet om den buit meester te worden —— „Ik heb u wel lief van ,, arkel, maar het geen ik u zeg, is tog waar, „ en uw Zuster!" .... ik trok aan de fchcl \ „ Wat zult gij doen van arkel?"— „Order „ geeven om terftond een rijtuig gereed te maaken, „ wij zijn nog niet verre buiten Holland:'''' ik gaf ook die order aan - mijn' knecht; doch die was gaauw genoeg om mijn bevel niet zo terftond in-  be ge volgen der. opvoeding. 247 tevolgen : hij kwam weder in de kamer, en zei dat hij niet voor morgen ochtend vertrekken konde, dewijl 'er iet aan de postchais gebroken was „Goed, morgen ochtend" zeide ik, en hij ging weg — keetje was wèl te vreden: vervolgends roerde ik dien fnaar niet meer, wij gingen aan tafel en ik haalde uit het valies een flesch Liqucur, die zij 's daags te vooren zeer aangenaam gevonden had toen, al dartelend, en al vertellende wat bekwaam was haar te doen lagchen, dronk zij, zonder 'er op te letten, daar boude ïk mij verzekerd van, meer dan genoeg was om haar flaaperig en bedwelmd te maaken niets was toen gemaklijker, dat beken ik, dan mijne zegepraal te voltooien: meer behoef ik u niet te zeggen : kort om, ik heb haar het vertrekken onmogelijk gemaakt, anders dan met mij bij zig zelve komende weende zij echter, doch zeide niets, en ik zag wel dat ik, door alles op mijne onnitfpreckelijke liefde voor haar enz. enz. te fchuiven, haar nog al fpoediger tot rust bragt dan ik gevreesd had: zij is ook federt veel meer aan mij gehecht: ö, zij is, ziet gij, niet ondankbaar? ik geloof zelfs dat zij mij begint te beminnen voor zo verre haar zulks mogelijk is —• doch nu is het mijn beurt, en ik ben zo onverfchillig voor haar als of zij ter goeder trouwe en naar kerklijke plechtigheid mijn vrouw ware Naar nog een' brief van u wachtende, hield ik mij onder allerleie voorwendzels nog eenige dagen hier op — jaques Q4  S4"1 c0rnelia wildschut; of, mijn oude vriend, fcheef mij liet bericht dat wildschut geheel en al geruïneerd is -r-nu veranderde ik van batterij; en verlangde fterk om van dit mijn nieuw vrouwtjen af te zijn, dat nu niets verbindeuds meer voor mij had Geen brief van u! ik vloekte, ik fchold op u; en zij zelve1 wist niet wat te denken -—- eindelijk uw brief komt — „Wij zijn verfpicd keetje", zeide ik, wij moeten terftond voord — „ Laat mij den brief „ zien"—„Daar is hij, doch hij is in 'tEngehch ge„ fchreven, zo dat gij kunt hem niet leezen"; ook dit geloofde zij terftond, die malloot! — „Wat „ nu gedaan van arkel?" „Dat zal ik „ u zeggen —geld vermag alles, dat weet gij;ik zal „ u een uur hier van daan brengen, bij een half „ boer half Heer, die op zijn landgoed woont, „ want ik had wel gedacht dat dit noodig zijn zou„ de, en heb 'er mijne maatregels naar genomen:„ het is een broêr, of vriend van onzen Castelein: „ dan zal ik met ecnig goedvan ons, naar ... rijden , „ en haaien u met eene koets nog deezen avond, ten „ laatften morgen daar van daan, en breng u in dc frad „ die maar vijf uuren hier van daan ligt, en groot en „ volkrijk is — het denkbeeld van Buiten, en des van vermaak , van loopen en draaven , ja wat weet ik het, misfehien wel van room te eeten gij kent haar daar wel initaat toe, chri-sje? maakten dien voorflag aanneemelijk — „Maar"," zeide zij, „ als mijn Vader mij daar eens ontdekt! wat zaL ik beginnen? ik wil volftrekt niet met hem, daar  de gevolgen der opvoeding. 'M-9 „ kunt gij gerust op zijn; ik zou het nu nog er„ ger hebben dan ooit, en ook ik had nooit ge„ dacht dat ik u zo lief zou gekregen hebben" — zij bloosde, nooit zag zij 'er zo wel uit, ik kusch- te haar ook recht hartlijk „Daar is ook al „ voor gezorgd, die plaats is wat eenzaam, en „ van den grooten weg af, in weinige uuren ben ,, ik weder bij u, dan hebt gij maar te zeggen dat „ gij in waarheid zeggen kunt, en alles, zo dra ik ,', 'er bij ben,zalzigfckikken" — „'t ïs wel," zeide zij, „Nog wat keetje, nu moet gij in „ uw kamer blijven, tot dat dc hospes u komt „ waarfchouwen dat het tijd is, en niet aan 't ven„ fter ftaan of u vertoonen:" dit nam zij aan; ik fprong in de met koffers beladen postchais cn liet de Schoone daar zij was: nu ben ik reeds door fterk en onophoudelijk voordrijden te Parijs, terwijl keetje mij nog zit te wachten, of misfehien zig naar haar Vader begeven heeft, of zig zorgeloos diverteert zo goed zij kan alles heeft zij haars Vaders ruïne te wijten, want het was mij waarlijk ernst haar te trouwen. Ik heb reeds mijne oude kennisfen^en vrienden beginnen optezoeken, en zie wel dat ik overal aangenaam ben: morgen ga ik met een' Heer en zijn vrouw, aan wien ik adres had naar hun buiten,cn zal daar niets verzuimen om mij noodzaakelijk te maaken, ten minden voor hun eigen vermaak, en voords zien wat te doen.  25° cornelia wildschut j of, „Maar," vraagt gij misfehien , „hoe ftaat gij met „ uw geweten?" mijn geweten! ó dat is federt ik mijn beminnelijk jansje verleidde en verliet, zo ftom als een visch: 't is waar dat de oudfte Heer de groot het een neep gegeven heeft! doch nu ^wijgt het, cn bemoeit zig zo weinig met mij als ik mij met hetzelve: of gelooft gij dat mijn geweten zig met zulke wisjewasjes ophoudt ? keetje is mij in den arm geloopen, haar Moeder zal ook niet over haar met haar geweten overhoop raaken; zij is 'er te dom, en te welmenend toe, maar alles komt op voor haar' Vader; indien hij zig onfehuldig kan houden moet hij al grootesr bol zijn dan ik hem voor leerde kennen. l Indien gij meesteresfe waart van het nog overig gebleven capitaal, gij zoudt niets beter doen kunnen dan hier bij mij te komen; doch dat zit 'er mi niet op: gij zijt, wel is waar, eene verflenste fchoonheid, doch als gij , zo als ieder die niet Janfenlst is, doet, rood lag, zouden uwe oogen nog alles goed maaken; en wie weet welke Con~ quetes gij deedt! Uwe kundige hoogachting voor voltaire, het gebruik dat gij, van de lesfen eens la metrie gemaakt hebt, zouden u de délices dier bijeenkomflen maaken, alwaar ik u brengen zoude: men fpreekt hier nog met verrukking over onze andere groote vriendin Madama p-t-r; maar indien deeze bcoordeclders u leerden kennen zij zouden moeten toeftaan, dat haare fchoonheicl  de gevolgen der opvoeding. fl^I Öiisfchien ja grootcr was dan de uwe, doch dat ïj over het geheel eene zeer charmante vrouw zijt: Madame p-t-r met al haar ton, met al haar ophef, had,zeide onlangs een oud liefhebber,echter un air béte; en ik merk dat haar afftand tot u zeer groot is. Ik ben nog al benieuwd hoe het met reetje zal afloopen": zo gij kunt, fchrijf mij daar cenig bericht over; als ook of de Kwakeru geantwoord heeft — Vaarwel; ik ben: Uw liefhebbende Broeder, hendrik van arkel.  252 counelia wildschut; of, VIJF- EN - ZEVENTIGSTE BRIEF. Mevrouw c n r i s t i n a lenting, aan den lieer hendrik van arkel. ]N"ooit zag een vrouw een onverdienden hoon dus zwaar gewroken! nooit ("maakte zij zo al het zoet der wraak als uwe gelukkige Zuster; doch om al dien wellust te genieten moesten ook alle krasfen uit de lei, zo als zeker oud zondaar de opvoeding der zedige menfehen plagt te noemen, en moet men boven alle vooroordeclen zijn — Het geweten moet voor ons even weinig beftaan als het licht voor eenen blind geborene. Gij kruk in het kwaad! die altoos de paarden achter den wagen fpant, en nooit meer dan armiaanfche flijkgrondjens gelegd hebt, niet om dat gij het met hun ééns zijt in denken, maar in bouwen; gij, die niet uit overtuigende gronden het geweten voor een harfénfehim houdt, maar alleen zijne predikatie niet hoort om dat de driften u zo hamersch aan den haal hebben, en de ooren vol blaazen;doch uwe driften zeiven, al waren die veel geweldiger, zullen u nooit die gerustheid geeven die ik vond in mijne weldoordachte redeneringen. Zeggen de vroomen niet, dat de zonde haare dienaaren zeer flecht vergeldt? Geen wonder! zij wil geen oogendienst; zij wil zo min uit vrees, en  ï)e -gevolgen der otvoeding. 2^3 m een ftuip van drift gediend worden, als de deugd zelve; zij zegt ook „Mijn zoon! mij- „ ne dochter! geef mij uw harte"; men moet haar ook geheel liefhebben met geheel ons hart, met alle zijne vermogens, en vooral met zijn geheel verftand: zij is ook jaloersch, zij wil geen mededingers op den weg die ten doode leidt: gelooft gij dat zij haare dierbaarfte giften dan uitdeelt aan zulke laffe klagende hondsvotten, die achter haaren rug vertellen, dat zij haar tegen hun eigen wil dienen ; dat haar dienst hard is, en haar loon weinig om 't lijf heeft; ja die op den fprong ftaan om vroeg of laat haar vendel te fcheuren, en tot haare vijanden overteloopen? denkt gij dat zij haare flaaven gelijk fielt met haare vrienden, haare edelen , haare grooten? denkt gij, dat zij hen zal behandelen zo als zij mij behandelt? nimmer had ik nog één onrustig oogenblik bij haar; zij verbergt voor mij niets; ik ben haare vriendin favorite; onze vriendfehap zal, (en dat is volgends mijnen Leermeester helveti u s, natuurlijk,) met de jaaren, of door bijna onmerkbaare kleine veranderingen in onze organes, wel wat verkoelen; dit is ontegenzeggelijk ; maar wat maakt dit uit ? wij zullen dan ook minder behoeftens hebben, en men kan, zonder dat 'er iet op tc zeggen valt, wat minder gehecht zijn aan elkander, dan men in het warmde levens faifoen en in volle gezondheid noodzaakclijk zijn moest: en komt dc dood ons fchciden! die gerust jkapt weet niet of hij nevens, zijn vriend of vijand  354 CORNELIA WILDSCHUT; OP4 ligt, en dewijl ik nooit zal ontwaaken, zal mij dit geheel en al onverfchillig zijn: dan is 't Hedjen uit „ en het zal blijken, dat naar het zeggen des Jood* fchen ivijsgeers, alles ijdelheid is. Wat hebt gij, zult gij vraagen, nu toch weêr uitgevoerd? Een fmkjen daar over uw krank hoofd zal verbaasd ftaan — ik ben verzoend met dert Vader uwer Beminde: „Gij!" — Ik! - „Hebt gij „ mij dan nogmaals trouwloos verraaden ? " trouwloos! wat is trouwloos? al weêr een kras die nog in de lei zit, en 'er niet te bestig uit wil, zie ik —■ fchrab door dit woordjen, 't past in uw' mond niet het minde; immers niet als eene befchuldiging, cn voor zodanig komt het te voorfchijn een knaap, die, met oogmerk om zijn eigen fortuin te vestigen, een meisjen wegvoert, dat hij even weinig bemint als zij hem, en dat hij zeer zeker, indien hij weet dat de Vader geruïneerd is, aan haar eigen lot zal overlaaten! Wel nu, het ware eens zo; ik hadde u trouwloos verraaden: achttet gij mij daar te deugdzaam, te gek . toe? immers geen van beiden! en indien dit nu met mijn waar belang indemde, wat was 'er door u op te zeggen? vreest gij nu niet al dat de dienaars der juftitie, zo als mijn Burgemeesterlijke gekskap de rakkers noemt en met evenveel recht als men een beul in verfchcide Duitfche deden Doelor heet, om dat hij de menfehen, hoewel wat onzacht, voor altoos van alle ziekten, kwaaien , en ellenden in den grond cureert u na zit*  JDfi gevolgen der opvoeding. 1$$ fcen ? Wat zal ik zeggen! één' raad geef ik u, fnij uw fchoon hair tot op den wortel af, befchaar een ftijf fmcerpruikjen; koop bij een oud kleêrkooper een gelieel pak kleêren; maak u zo zwart als de duivel zelf—maar, zo gij niet hangen wilt verkoop u dan aan een'zielverkooper! — „Maar keetje „ heeft immers het briefjen dat zij nafchreef laa„ ten liggen ? hier uit zien zij dat zij gewillig met „ mij gegaan is!" En denk jij dat ik het kind niet voor zulk eene dwaasheid bewaard heb? — fchreef ik u dan niet dat ik mij als eene vrouw gewroken heb? en op wie anders dan op u! of gelooft gij, misfehien, dat ik niet meer denk aan alle de beledigingen die gij mij door mij bij wildschut te brengen, hebt doen ondergaan? zo veel kostelijkcn tijd treurig hebt doen doorbrengen ? zo veele kinderachtige gemeenzaamheden moest uit ftaan, van de malle Moeder en noch maller dochter? gij hebt mij dien trek niet omniet gefpeeld! of denkt gij, dat ik u, om dat gij mijn Broeder zijt, zoude gefpaard hebben? Zot! gelooft gij dan dat de Natuur iet tc zeggen heeft in een hart, alwaar de Godsdienst niets heeft te gebieden? Hoe! is het door mijne belhiuring dat gij mijn Broeder zijt? en zoudt gij daaruit eenige verbintenis willen oproaakeu, in ftaat om mij van het geringfte vermaak te weerhouden ? ben ik niet, als een waardige decipul der moderSiePhilofophie, mij zelve de naaste? of zoude ik u geluk boven het mijne kunnen Hellen?  &56 corneiia wildschut; of* Ja, ik ben met wildschut verzoend: hij heeft mij in een nederigep, kruipend - nederigen brief om verfchoning gebeden — Zijt gij nog op de gren*zen van Holland, of der geasfofieerde landfehap* pen? lees dan niet verder voord, voor gij op een Vreemden bodem zijt; vrees alles, alles is onveilig. Veronderftellend dat gij mijnen raad gevolgd hebt,1 fchrijf ik door; en adresfeer den brief daar gij mij belast hebt: nu vlei ik mij dat gij in twee nachten geen oog hebt toegedaan, of zo al, niet gedroomd dan van gewapende lieden, dienders, fchouten, allen gelast om u bei den kop te krijgen; dit is ftraf voor uwe pekelzonden, en gij moet wel te vreden zijn zo gij met den fchrik vrij komt. Nu zal ik u het geheele geval vernaaien — Zo dm ik wist dat gij met uwen buit vertrokken waart $ ging ik naar huis: ik kon wel voorzien dat men bij mij hulsbezoeking doen zoude; daar had ik mijne maatregels naar genomen, ik had mij in veertien dagen nergens laaten zien, en door uwe oude vriendin ,mijne kamenier,doen vertellen dat ik ziek was, doch geen Doctor liet komen, dewijl ik allé mijne medicijnen van mijn Amfteldamfchen Geneesheer ontving: uitgaan zonder bekend of gezien te worden,is voor mij hier, en zo als mijn huis ligt, zeer gemaklijk; alle daag werd 'er door de Burgers en Inwooncrs deezer ftad naar mijne gezondheid geïnformeerd — „Nu wat beter; dan wa* » 'er  H* GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 25? i 'er weinig of niet gerust— nu, dat loog ik niet altoos; ik heb in die laatfte dag of vier wat afgedaan, en daags na uwe vlugt wachtte ik bezoek uit Amfieldam: net zo! maar al was wildschut, met alle de Amfteldamfche Dienaars der Juftitie aangekomen, wat had hij 'er mede gewonnen? hij zelf kwam niet; hij fchijnt ook zo wat met dat ding, dat men confeientie heet, in de war, wijl hij keetje's opvoeding uit lafheid, uit gemaklijkheid, uit onverfchilligheid, geheel en al heeft verwaarloosd; dat is zijne zaak: ja zo waar, des daags na den dag van uw vertrek kwam hier frans ligthar t: hij vond mij zo wat iri een ziekachtigen dos, en aan het ontbijt: frans is veel te moojc aartige jongen om niet ook om die reden beleefd ontvangen te worden; evenwel ik had nog andere bedoelingen: hij heeft mij ook geduurende mijn verblijf bij zijn Baas fatfoenlijk behandeld ; 'er was des geen oorzaak om hém niet met onderfcheiding te ontvangen: weldra verhaalde hij mij de reden zijns bezoeks: ik hoorde met het grootfte dcelncemen alles wat hij mij zeide Mijnheer!" antwoordde ik, „het geen dat nu gebeurd is, was wel te voorzien; ik kende mijn'Broe„ der, en hoewel wij federt eenige weeken in groote „ verwijdering en oneensgezindlieid leeven, kan ik „ wel denken dat hij niets verzuimd zal hebben, ,4 om het arme meisjen te verleiden: dit fmart j, mij temeer om dat hij zulk een (lccht mensch is, j, en zijne vrouw in allen opzichte ongelukkig maa- IV. deel.' R  253 cornelia wildschut; of, „ ken zal" — om hem te toonen dat ik (NB!} onfchuldig was, dwong ik hem het geheele huis te doorzoeken: ik zag al het befpottelijke daar zeer wèl van, doch hij moest ten minften gedeeltelijk mijnen wil doen: ik hield hem zo lang op als mogelijk ware: dit won ook al weêr tijd: dat hij bij zijnen Heer goede getuigenis van mij geeven zoude, daar was ik zeker van doch hier niet mede voldaan, vattede ik de pen zelve op, en fchreef aan wildschut eCn' brief die hem nog wan» hoopiger moest maaken, dewijl ik hem daarin uwafbeeldzel gaf, en hem verzekerde dat keetje mijn' raad om van u aftezien altoos had veracht , en mij in de gedachten gebragt had dat haare beginzels niet zo ftreng waren als men van een jonge welopgevoede Juffer moest verwachten; want dat uwe ligtmisferijen, ja zelfs uwe historie met eene zekere jongejuffrouw, haar niet afkeerig vanu gemaakt had: ik zond hem de copie van eenen brief door mij aan Oom den Kwaker gefchreven, waarin ik u even weinig fpaar; en verzoek dat indien gij met de jonge Juffrouw u bij hem vervoegd had, de zaaken zo te belijden, dat zij weder in haar ouders huis geraakte: enz. terftond, kunt gij dit gelooven ? krijg ik van hem, van hem zeiven, een antwoord dat mijn wraakzugtig hart de hoogtte voldoening geeft; 'er zijn wel trekken in van krankzinnigheid; doch dit behaagt mij te meer: alles is het gevolg van mijn' list, van mijne wraak voorde beledigingen mij aangedaan en zeg nu of/  30é gevolgen der. opvoeding. 2§$. Ik hem niet naar verdienfte geflraft heb? De mij hooncnde, de mij verdenkende wildschut aan mijne voeten te zien kruipen; mij, terwijl ik zijn eenig kind bederf, zijne vriendfehap aantebieden; mij om vergeeving te bidden voor alles wat hij uit argwaan omtrent mij deed! — zo eene wraak zou zelfs eene Italiaanfche courtifane verrukken. ■ cleoi'atra is eene zottin in vergelijking met mij; om zig op dien laagen listigen fchobbejak, augustus,te wreeken,door hem te leur te Helïen in zijne hoop om haar in triumph, in eene Romeinfche zegepraal, te doen vercieren, zet zij een Hang aan haaren eigen arm , en ontduikt in den dood deeze fchande: ik! ik flingcr en wring een vergiftigenden adder om en om het hart mijns vijands, en heb het vermaak van te zien dat ik het ben die hem al dit lijden veroorzaakt doch dit is nog niet genog: ik zal niet voldaan zijn voor hij weet dat ik hem bedrogen heb ; zo lang hoop ik zal hij nog bij zijn krank verftand blijven; anders zal ik tog niet ten vollen gewroken zijn. De Moralisten zijn het daar in ééns, dat eene bedorven vrouw altoos veel erger is dan een bedorven man: maar hoe veel erger? daar Haan zij voor: pope die groote vijand der fexe, zegt bij deeze gelegenheid: „van den besten wijn maakt „ men den fehcrpHen azijn:" doch dit zou mij te verre van mijn oogmerk, om u wat nieuws tc fchrijyen, verwijderen: ik omwinde mij des in mijne onR 2  *6"o cornelia wildschut; op, deugd als een Stoïcijn zig in zijnen mantel, en durf al de vruchten genieten die zij haare bijzondere gunftclingen aanbiedt: erken des mijne meerderheid boven u ; erken uwe af hangelijkheid van mij: ik heb u niet alleen bewaard voor allerleie nafpoorïngen, maar gij kunt in vrij veel veiligheid den buit uwer beminde verteeren, terwijl men hier ant» woord van den Kwaker wacht: bij die gelegenheid heb ik mij gepoogd te dringen in de gunst deezes rijken fokkerts, en ten dien einde u zo afgebeeld als gij zijt, en nog worden moet: want hoe veel gelds lenting ook hëbbe, mijne verfpillingen gaan bijna zijne fchatten reeds te boven , en ik zou in tijd van nood gaarne wat van dat Engelsch geld in mijne magt hebben: met mijn zotskap te leeven als hij zo arm zijn zal als een mier, dat ftrookt niet met mijn plan van geluk — nu, over dit alles eens nader: dat wildschut geruïneerd is , ( voor ik dat vergeete,) kunt gij uit zijn' eigen' brief leezen, of zou dit ook een trek van krankzinnigheid zijn ? ik zal u nader fchrijven —< meld mij eens hoe gij het al fielt — Ik ben, Uwe Zuster en Meesteresfe, christina lenting»  Ï)E GEVOLGEN DER OPVOEDING. ü6t ZES- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. yuffrmtsv anna hofman, aan Juffrouw sara z a d e l a a r. JlWu, mijn lieve sa art je! heb ik u een belicht te geeven dat u zo zeer als mij zal bedroeven : het geen wij vreesden, het geen wij poogden doch niet konden beletten, is gebeurd: keetje, ons lieve keetje! is onherftelbaar verloren: zij heeft met van arkel haar 's Vaders huis verlaten: nooit gevoelde ik zo fterk dat ik haar lief had: laat men zo veel goeds zeggen van onkunde die in domheid ontaart en moet ontaarten; laat men, zo handig zulks mogelijk zij, onkunde en domheid met eenvoudigheid verwaaren; het komt Blij nog voor, dat domheid en onkunde veel gevaarlijker zijn dan overhellingen tot een verkeerd gedrag; ja dan ongeregelde fterke driften zelfs. Zie op keetje! was zij niet in de magt van ieder die het van zijn belang achtte, haar, door haare verkiezingen te vleien, te overmeesteren? ja mijne vriendin! vaN" arkel heeft haar uit haars Vaders huis getroond, cn wij hebben hier een briefjen gevonden, aan haare Moeder, dat keetje onmogelijk kan gefchreven hebben; hij heeft het opgefteld: zij verklaart daarin --dat zij vrijwillig niet hem is weggegaan! zou zij in Baat geweest R 3  2Ö2 cornelia wildschut} of, zijn, genomen zij ware op hem verliefd geweest,' zig in zijne befcherming te begeeven, indien zij maar het minde oordeel bezate ? onmogelijk ! Hoe veele jonge lieden hebben hunne ontvlngting en heimelijk trouwen niet met heetc traanen. beweend! ook dan, als zij,-in hunne oprechte we» derzijdfche liefde, ecu bron van troost, cn in hunne vlijt en begaafdheden ten minften een fober onderhoud vonden! ook dan nog, als zij een talrijk huisgezin moesten voeden: maar wat zal het uitzicht zijn van onze arme dwaaze vriendin? zij is der baatzucht en getergde wraak ten prooie gevallen; want dat Mevrouw lf. nting hier de hand in heeft, is bij mij zo zeker, als dat zij een zeer bedorven vrouw is: het is dc onverzettelijke ftijfzinnigbeid, gevoegd bij het uitzicht op vrijheid en vermaak, dat haar ten val gebragt heeft; zij bemint even weinig als zij bemint wordt; zijn oogmerk was allecu zig in het bezit te ftellen van haare fchatten: hoe! zoude een zo flecht mensch, een' ligtmis als van arkel, de liefde kennen? onmogelijk ! zo dit al eens mogelijk ware , is keetje dan een voorwerp van liefde voor zulk een kenner van geest cn talenten? zij is geheel en al onbekwaam tot iet, wat ook, 't welk buiten zig te vermaaken, omgaat: zij zal zelfs het goed dat «zij medenamen niet in orde houden kunnen: zo dra des slles wat zij hebben weg is, is zij het ongclukUigfte fchcpzel dat 'er leeft, want haaren trek» tof allerleie kostbaare en dwaaze vermaaken ,zal dezelf-  de gevolgen der opvoeding. 20*3 üe blijven zonder dat zij die immer zal kunnen voldoen: wat zal het einde zijn? ik verbeelde mij , zeker, dat van arkel, zo dra hij overtuigd is van haars Vaders ongeluk, haar verhaten zal; maar waar zijn zij? dit is voor ons een onnafpeurelijk ' geheim. Verbeeld u dan in dien ftaat, keetje , dat kind der weelde! en, mag ik het zeggen, der kwistigfte overdaad; nedergezonken in een' ftand van behoefte; onder vreemden, zonder de minfte talenten om zig ook Hechts brood te bezorgen; op niemand haar ongemaklijke vlaagén kunnende uitftorten, dan op zig zelve; verdoken van alle vertroostingen , die reden , godsdienst en het geweten kunnen verwekken: zij kan in het voorledene niets vinden dan dof tot eene pijnigende herinnering; in het tegenwoordige niet dan droefheid, en in het aandaande . . . doch dit alles is zo ijsfelijk voor mij dat ik 'er niet meer bij kan ftilftaan. Nooit gewoon zijnde aan tegenfpraak, niet weetende wat het is, vergeving te bidden voor eenen misdag, kan zij ook dan opdaan, tot haaren Vader gaan, en zeggen: „Vader ik hebbe gezon„ digd, ik ben niet waardig uw kind genaamd te' „ worden! verdoot mij echter niet!" Door baars Vaders laffe toegevendheid bedorven, door dijfzinnigheid verhard, door haar lot verbitterd, ja haaren Vader zelfs voor de oorzaak haars ongeluks houdende, zal het haar minder móejelijk vallen gebedeld brood tc eeteu, dan zig voor haaren Vader R 4  / HÓq- cornelia wildschut, of» te vernederen: 'er is geen twijfel aan, mijne vriendin! of zij is door hem onteerd: hoe zou hij anders zeker van haar geweest,en hoe zou Mevrouw LENtinc anders-gewroken zijn? welke droevige gedachten benevelen mijnen geest! eiï bepaal ik mij op het deerlijk lot 't welk op het kind wacht dat zij .... ik moet mijn pen wat nederlcggen! ten vervolge. Nooit, nooit in mijn geheele leven was mijn ziel zo beftemd tot treurigen ernst! ik wist niet dat ik voor zwaarmoedigheid zo verbaasd vatbaar was! 't is of ik nog meer ,onheilen te gemoet zie; wie weet zelfs wat mij genaken zal? ik word geflingerd door allerleie duistere gedachten, die allen op mijn hart aanvallen, mijne reden in verwarring brengen, mijne vrede ondermijnen: eilieve s aartje! laat ik u eens Vraagen. Kon keetje wildschut met zulke eene onkundige, gedachtelooze Moeder, met zulk een laf tocgeevend Vader, in haare omflandigheden wel bij mogelijkheid anders geworden zijn dan zij wierdt? is zij des te befchuldigen? koos zij de omftandigheden waarin zij kwam zelve uit ? verkoos zij door deeze ouders te worden opgevoed? waar is nu haar, fchuld? ja zij had eene uitmuntende Gouvernante; doch had die tijds genoeg om, reetje zulke bcgiufels vast intcdrukken, wel-  de gevolgen der. opvoeding. 0-6$ ke de deugd en goede zeden ten grondflage hebben ? Heeft dc uitkómst niet geleerd dat het goede zaad misfehien nog meer in de doornen viel dan in eene onbereide, wel wat Beenachtige aarde? kan men zig verwonderen dat alle die goede indrukken verdweeuen zijn, te meer nog daar alles hier toe zig vereenigde, in en buiten het ouderlijke huis? Haare waardige Tante heeft haar bij hcrhaaling verzocht daar tc komen; dan ware keetje oogenfchijnclijk behouden geweest: doch kon keetje, met haare geaartheid, met haare verkeerde neigingen dit verkiezen? Heeft men haar niet gegewend om in haare verkiezing haare wet te vinden? beftondeu pok alle haare begeerten niet, of liepen zij niet allen uit op zulke beuzelingen die weinig in ftaat waren om eene gedachtclooze Moeder, om een' zijn rust beminnend' Vader waakzaam» heid inteboezemen? had zij liever in het oog vallende , fterk in het oog vallende driften getoond ; had zii neigingen gehad tot wellustige gewaarwordingen; tot zulke buitenfpoorigheden die der zedigheid in gevaar brengen, dan zoude haare Moeder oplettend geworden zijn, ja zelfs haar logge Vader uit zijne zorgeloosheid zijn opgeroepen, en zij, zij zelve zou het billijke gezien hebben van waarfchouwingen en vermaningen door beiden haar voorgehouden: wat is 'er veel met oordcel gefchreven tegen het misbruikt ouderlijk gezach, tegen te verregaande eigenzinnige geboden eeus ftrengen-Vaders! maar ik voor mij twij. R 5  a56 cornelia wildschut; of, fel wel eens of eene zo flappe, zo zorgelooze opvoeding, als 'die waarop wij doelen,niet nog veel meer ongelukken heeft veroorzaakt! regeeringloosheid is voor het behoud en den bloei eens Staats nog neel nadeeliger dan tirannij een kind dat nooit geleerd heeft onderworpen te zijn aan vaste, hoogst noodige wetten; dat niet weet wat het is gehoorzaam te zijn aan den wil van Ouders , zal weldra het geringde gebod verachten voor een grilligen eisch : en den minften tegenftand haaten als dwingelandij. Zo dra de Vader wat te laat zijn gezach begint te gebruiken, beklaagt het kind zig over onrecht; houdt hij vast aan zijn bevel, dan — ik ijs daar ik het fchrijf! . dan zal het dien Vader haaten als den eigenzinnigen verdoorder zijns genoegen, die, om dat hij dc magt heeft het te kwellen, nu die magt misbruikt. Hoe dikwijls heb ik wildschut, als hij over keetje klaagde, onderhouden over zijne onverantwoordelijke dofheid, en mag ik-zeggen, flaaperigc onverfchiliighcid, omtrent den pligt der opvoeding! hij zag dit ook altoos, en zuchtte: ik weet dat Mevrouw stamhorst hem daar over veeknaalen fchreef; dat zij hem met al den ernst eener deugdzaame verdandige, keetje beminnende vrouw, hem onderhield; dat zij zo wel als de Heer stamhorst hem zijnen pligt voor oogen delde, hem de gevolgen van zijne traagheid voorzcide; hij, zo als ik zeg, dond alles toe3  de gevolgen de" opvoeding. k0 nam ook voor dit alles te veranderen, maar hij had noch moed, noch vastheid van geest om met bedaardheid cn bcllendigheid zijn voorneemen nittevocren: hij kon niet bevelen, hij kon niet wéfeeren dan op eene wijs dat zijn geweten zelf hem noodzaakte daaromtrent vergoeding tc doen; deeze vergoeding, moest noodwendig alle zijne met geweld uitgefchreeuwde bevelen doen verachten; alle Zijne weigeringen krachtloos, ja bclagchclijk maaken; hoe kon hij op gehoorzaamheid hcopen daar niet dc reden, maar drift hem die bevelen lingave? hij gebood -al vloekend cn wischte door I laffe onmanlijke traanen die geboden zelf uit; en met dit alles, geloof mij saartje ! wildI schut heeft verftand, oordeel, goede bcginfels, t is, in veelc opzichten, een beminnelijk een achI tingswaardig man. Dat hij in een allernaarfte omftandigheid is kunt I gij denken! ik vrees dat het hem zijn leven of I verftand kosten zal! ach hoe zal hij, die den moed niet had oiri een kwaad voortekomen, den moed I hebben om dat te draagen ? hij gevoelt levendig dat I bij alle de pligtcn van man en vader opofferde aan I zijne vadzïgheid, zijn zucht tot vrede; dat hij 1 keetje verwaarloosd heeft zo wel door zijne I overgrootc drift tot geldwinnen, als door zijnen 1 trek tot uithuizige kostbaarc vermaaken! keetje rijk tc maaken, was, geloof ik, zijne hoofdbedoeI ling, al het overige liet hij, gemakshalve, zo als liet was; en wat is zijne belooning? hij is geru-  SöS C0RNELIA WILDSCHUT; OF, ïneerd, en dat kind, waarvoor hij die fcbatten opzamelde, dat eenig, geheid, (op zijne wijs geliefd) kind, verkiest nog liever haaren Vader fchande en verdriet aantedoen, dan hem ééns in haar geheel leven genoegen te geeven,in een zaak die haar niets zoude gekost hebben, indien haar Vader daar niet op gedrongen hadde : dat kind verkiest veel liever met een flecht nian, (die zij echter niet voor zodanig houdt,) het huis te verhaten, cn zig te gaan biootgeevcn aan aile de gevolgen dèezer verkeerdheid ! hoe ongelukkig is zo een Vader! maar dit is het nog niet al! hij ziet zig gedwongen zijne vrouw, die hij nooit de dwaasfte verkwistingen onthicldt, tot eene zuinigheid te bepaalcn die voor haar zo ondraaglijk zijn zal als voor keetje zelve: en ook hier van is hij de eenige oorzaak: hij maait het geen hij gezaaid heeft: wat moet dit zelfverwijt hem ijsfelijk treffen! Mevrouw wildschut is zeer boos op haare dochter,doch haare natuurlijke ligtziunigheid, haare gedachtenfooze woelachtigheid, bewaaren haar voor eigenlijk verdriet: het verlies van haar goed doet haar minder aan dan men zo oppervlakkigzoude kunnen gelooven, van eene vrouw meer dan twintig jaaren gewoon aan eene overdaadige, prachtige levenswijs; doch zij heeft eene andere bron van troost en die voldoet ten vollen: haar hoofdvermaak is zo zeer niet rijkdom, pracht en weelde , dan wel het geen zij in haar trant noemt pret hebben: zij verheugt zig alreeds ( in ecu au de*  öe gevolgen der opvoeding. s6g huis te gaan woonen; en in eene andere buurt; en andere lieden tc zullen zien, en misfehien hoopt zij met die menfehen nog weêr eens zulke vermaakjens te neemen als waarin zij vóór haar trouwen met haare jonge karnuitjens deelde: een baarspartijtjen op Buik/loot, een fcharretjen en een glaasjen wijn te Diemen, een vrolijkheid in een wafelhuis op de Brouwersgracht, een oesterpartij in een Oesterfchuit, dit alles heeft voor haar veel meer aantrekkelijks dan de wèl ingerichte bijeenkomsten der fatfoenlijkfte lieden, met wie wildschut haar gelijk maakte: zij en keetje hebben geen grooter zaligheid dan in het iet anders; mids dat dit iet anders dól prettig zij: en zij zegt nu nog : „ Ik ben niet grootsch: een mensch die „ gezond is en geen fchulden heeft kan altoos gc„ lukkig zijn." Deeze vrouw zoude echter, indien zij een'ander' man gehad hadde dan den Heer wildschut , een man die haar als een vriend en Vader had weeten te leiden,en te onderrichten,ten minlten eene dagelijkfehe Moeder geworden zijn, en met 'er tijd eene onzer beste vrouwen.ook: dit zie ik meer dan ooit: die zelfde kinderachtige, woelzieke, altoos bezige en niets uitvoerende vrouw, die niets weet, wat ook, kan, met de aandacht van een leerzaam kind luisteren, als Mejuffrouw de groot haar, of zelfs iet in 't algemeen, zegt: 't is als of zij denkt: „Die vrouw, geloof ik, begrijpt de dingen „ beter dan ik, ik wenschte dat ik wildschut ook  ito cornèlia wildschut; of, „ zo troosten konde" —— nooit dan met liefde èfl eerbied ontmoet ik deeze onbekende verdienftelijke vrouw: ik geloof dat wildschut weldra voor zijn lot bezwijken zoude, indien deeze verdandige vrouw hem niet als eene Christinne, vol vaiï cle zalige hoop der ontllervelijkheid, aanfprake, bad, vermaande, troostte; als zij hem aanfpreekt bedaart zijne woede, hij weent, cn valt afgemat cn uitgeput in flaap; ontwaakt, en is wat be« d aarder. Mejuffrouw klinkert, haare Zuster, is eene veel geleerder, even braave, maar voor het uiterlijke niet zo beminnelijke vrouw: zij heeft zig in 't hoofd gezet de Prophcten te bedudeeren, cn men zegt, dat haare uitleggingen ten minden zo oordeelkundig zijn, als die van cocceus en ste ver sloot: zij is een allernuttigst lid der maatfehappij; en de Doetorcsfe van alle Leidfche armen, in en buiten haar buurt: haar huis is een apotheek en haar keuken een gaarenkeuken voor zieken en zwakken: dit alles is wel wat vreemd, doch verdient echter onze achting en erkentenis. Zij heeft van haar overleden man zeer veel goeds gëerfd, en heeft maar een eenigkind, eene dochter: der zeiver bedemming ligt nog meer buiten den ordinairen kring waarin wij jonge meisjens zweeven; want, oordeel zelve! haar Moeder heeft haar aangelegd om gemeene lieden en dienstboden de Catechismus vcrvolgends de belijdenis te lee- ren: Juffrouw de croot heeft mij gezegd, dat  de gevolgen der opvoeding. 27Ï fcij verfcheide meer dan gewoon kundige leden uit die clasfe aan de kerk geleverd heeft, doch zij is een weinig de martelares haars christelijkcn ijvers: het fchijnt ook dat haare gezondheid niet fterfc genoeg was om zulk hoofdbrekend werk, bijna zonder tusfchpoozingen, te verrichten; 'er moet waarlijk al niets lastigcrs zijn, dan lieden, die niet uitmunten in vatbaarheid, klaare en wel aanneemelijke begrippen te geeven , van zulke godsdienftige waarheden die den kundigften niet allen even wèl betoogbaar voorkomen: dit meisjen had, fchijnt het, ook de gewoonte om door het drinken van veel thee en coffij, haar maag geheel te bederven, en als zij des avonds in den zomer uit benaauwde Vertrekjens kwam, onder de zwaare boomen in haa. ren tuin tc gaan zitten uitrusten: zij ziet 'er zo geelbleek, zo kwaadfappig uit, dat men haar zoude aanzien voor eene hafcrer moeders patiënten: haare Moeder de Doctoresfe, meent. dat eens van lucht te veranderen goed voor haar zijn zal, en was nu in de ftad gekomen om naar eene gelegenheid in het Sticht, of nog verder, omtehooren: ik Helde de plaats voor alwaar gij u thans, en uwe Moeder, zig zo wèl bevindt, doch men wilde haar liever onder wat meer menfehen brengen, ten minften daar zij gelegenheid zoude hebben, om, bij voorbeeld, op eene boere landhoeve, eenigen gezonden ligehaamsarbeid te kunnen verrichten. Daar nu Mejuffrouw de groot de vriendin is Van Mevrouw stamhorst, denk ik dat zij die  ijl O R nel IA wildschut? of j Dame daar over fchrijven zal: „Mijn Nichtjen"i zeide zij tegen mij, „is gocdaartig, dit is alles, „ wat ik ter aanprijzinge behoef; en indien. Me„ vrouw stamhorst zulks, goedvindt zal zij „ daar het allerbest zijn: juffrouw betje is „ vrolijk, vriendlijk, gezond en werkzaam, zij ■ ■ zal daar een geheel ander mensch worden" ■ 'T is waar, dit arme fchaap is zo ftijf als een ftaak en zo geheel buiten den toon, dat het verlegen is, zo wel als men het beleefdheid doet, als wanneer men het niet aanmerkt: arme leentje ! zeg ik duizendmaal, 'er is iet zo gocdaartigs, zo verlegens j hoe zal ik het noemen? zo iet dat aanduidt • „ Ik heb verftand, maar weet 'er niet meê omte„ gaan: zwijg ik, men zal mij voor dom, fpreek „ ik, men zal mij voor eigenzinnig houden" al weêr een gebrek van opvoeding, saartjeS want fchoon niets, ten minnen in den besten burgerllaat, zo is aftckeuren, dan dat fnoeshaanige i dat ftoute, dat al te vrije voorkomen in een meisjen, zo is echter een jonge Juffrouw van een- en twintig jaar, niet bevallig, indien zij, ik zeg niet de beminnelijke onnozelheid eens kinds heeft, neen, maar indien zij noch weet te zitten, noch te ftaan, noch te groeten, noch te fpreeken, zo als die jaaren voegt ■ en moet l eentje niet veel oordeels hebben,om, zo kwalijk gefield,en zo altoos bezig in 't.catechifeeren en kranken te b»zoeken4 niet fijn of mal wordt? Met fchijnt des dat haare Moeder ook al den (lag- niet had om met de beste oog-'  t) E GEVOLGEN DER OPVOEDING. 2^2 öogmcrken en het liefderijkfte hart haar eenig kind} bp de beste wijs optevoeden —» die vrouw fchijnt niet te weeten, of vergeeten te hebben , dat een jong meisjen niet in de wereld kwam om haar hoofdbezigheid te maaken van chatigifeeren en onderwijzen; dat baar dochter ook behoeften had, die het hart dierbaar zijn; dat een werk, 't welk zo veel hoofdbrekens kost, geene uitfpanning zijn kan, vooral als men door een zittend eenzelvig leven; daar niet buiten kan, zonder of den geest of de gezondheid grootelijks te benadeelen ; dat zo een meisjen meer bij haare fexe en jaarert moest gehouden zijn; dat indien zij een gevoelig hart heeft, eene vriendin veel noodiger voor haar zij, dan dc groore en de kleine Knibbe, Hellenbroek en de dierbaare Molenaar, waar mede ik als een kleine meid zeer bekend .was, doch die u in Uw Luthersch geloof evenweinig te pas zijn gekomen , als Luther over den knechtlijken wil, bij mij: zo een kind moet wel met een zo geheele dogmatifche ziel verlegen zijn , in zulke gezelfchappcn, daar men niet opzettelijk onderwijzen kan: zij is ook zo fchüw of zij in een klooster ware opgevoed; zij gevoelt echter, (dat is natuurlijk ,) haare zedelijke meerderheid boven veelen, die den groot* ften, (oppcrvlakkigcn) aandacht trekken : altoos geWoon zijnde omtegaan met de laagfte clasfe uit den burgerftaat , verkeert zij" onder ons, als lieden die hün leven op Urk of Marken hebbende doorgebragt, eens te hooi en te gras in d« kV. DEEL» È I  ft74 córnelia wildschut ; of, ftad komen : meer kan ik daar niet over zeggen. Haare moeder bemint baar , geloof ik, al zo zeer als zij eenen der oude Propheten bemint : gaf haar gaarne meerder vermaaks; zou gaarne zien dat leentje meer uitging, meer gezelfchap zag, enz: begrijpt deeze goede vrouw dan niet, dat men, om genoegen te kunnen vinden in de wereld, daar toe wat meer voorbereid zijn moet? — dat men in alle fatföenlijke gezelfcbappen evenwel niet praaten kan over leerftükken der kerk? Zeg mij eens saartje, is het dan waarlijk in de opvoeding zo moejelijk , alle uiterften te vermijden ?• moet men dan het hart of den geest of de gezondheid verwaarloozen ? ■ moet men de jonge lieden dan noodwendig voor deeze of voor de toekomende wereld ongefchikt maaken? waarom begrijpt men in het plan der opvoeding niet den geheelen mensch, met alle zijne levensfaifoenen , behoeften en betrekkingen? zou men de reden daarvan niet mogen zoeken daarin: de bes» te — dat is nu eens de welmeenendfte — ouders, offeren maar te dikwijls aan eenen fijnen of groven hoogmoed , het waar belang hunner kinderen , bij aanhoudenheid op men wil liever, dat zij in één punt uitmunten, dan in veelen buuren gelijk zijn: men wil, uit hoogmoed, veel liever eene deugd overdrijven, dan eene eenparige ftille menschlijke volkomenheid veroorzaaken ! men weet dat het bijzondere meer aandacht trekt  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 275" dan het eenvoudig nuttige —f— een drie jsarige jongen die leest, trekt meer óogen, dan een zestien jaarig meisjen dat met oordeel (preekt, en befcheiden handelt: een jonge Juffrouw die in ruime omftandighcdcn is, en in een aanzienlijke ftad , kleinverltandigen , en lieden uit de laagfte clasfe, weinig vruchtbaare befpiegelemle waarheden leert, trekt noodwendig meer oogen tot zig, dan zij die door een ftil eenparig verftandig gedrag , het voorSeeld zijn kan van allen die haar kennen: dit laatfte is niet flectus gezonder en aangenaamer, maar ook oneindig nuttiger ; want dit ftaat met het geluk der menfehen in'een vast verband , daar het eerltc weinig gegronde kennis voordbrengt, en weinig of geen invloed heeft op de betrachting. Ik heb alle achting voor Mejuffrouw klinkert, maar mij dunkt dat zo lang onze univerfiteiten in bloei zijn, en zo wel groote Taalkenners als Geneesheeren uitleveren , zo lang wij gemoedlijke Predikanten hebben, die het nuttig onderwijs der jonge lieden niet overlaaren aan cathegifeerb-oers en zusters, de beftemming der meislens , of der vrouwen , niet kan gelegen zijn , daarin zij die zoekt en uitoefent: de christelijke Uefde kan heilzaam er, en des verkiezelijker werkzaam zijn. Het verheugt mij dat de Natuur bij dit jonge m'ensch voor haar recht fpreckt, en baar in zieklijkbeid en andere ongemakken tol doet betaafai, voor haare wederfpannigheid, al eer het nog S a  *76 c 0rne lia wildschut j Of,' te laat is: nu wensen ik maar dat de braave Mevrouw stamhorst het zal kunnen fchikken, dan zal Juffrouw leentje ondervinden,, dar de Godzaligheid tot alle dingen nut is, hebbende de belofte van dit en van het toekomende leven; doch dit is eene Godzaligheid verzeld met genoegen; en hoe kan eene, die Hechts beftaat in befpiegelende waarheden in het geheugen te prenten, aan lieden , minst daar voor berekend, veel vergenoegen baaren? Nog een weinig over den Heer wildschut: de eenigtte troost daar hij* zig mede vleit, is da allerdeerlijklte die men kan uitdenken: Mevrouw lenting, die ik u reeds eeniger maate heb keren kennen, maar die nog veel flechter vrouw is dan ik zelf durfde denken, heeft een' brief gefchreven aan den Heere wildschut, waarin zij betuigt deerenis met hem te hebben ; cn ter bc~ vestiginge daarvan zegt zij, dat zij keetje fterk heeft afgeraaden , met haar' broeder iet te beginnen; zij maalt zijn portrait, ik geloof naar het leven- doch met geen ander oogmerk dan om den Vader uitzinnig te maaken : zij meldt daar ook in dat zij met haar' broeder in onmin is, en gelooft dat hij met keetje naar London vertrok, bij eenen Oom van haar, een Oiiaker misfehien is die geheele Oom ook een verdichtzel ; evenwel dat weet ik niet: aan dien Oom heeft zij zelve daar over gefchreven en dien brief, of het Copie daarvan, in dien van wildschut kigefloten: zie daar nu den troostgrond van dien armen  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING» ü?7 zwakken man, die zig, nu hij 'verdrinkt aan een ftrootjen vasthoudt. Dit alles heeft zij gefchreven, om nafpooringen voortekomen: maar wat moet zij de zwakke zijde van wildschut wèl gekend hebben! hij weet, dat haare oogen hem wraak gedreigd hebben; hij weet, hue veel'hij als gehoonde vrouw aan haar verdiend heeft, en hij kan belluiten om haar een nederig antwoord te fchrijven maar ik ben te veel verontwaardigd om hier meerder over te zeggen: ik boude mij verzekerd, dat, ware Mevrouw stahmorst hier geweest, dien brief zoude geen adres gekregen hebben ; doch wat kan Mejuffrouw de groot , of ik toch doen? dit nog'; alles wat,zij deed omtrent Mevrouw len tin Gis het eenige , en van 't welk hij zig niet, met opzicht tot k e e t j e, te befchuldigen heeft: en daar, daar over, vraagt hij haar vergeeving! Lieve vriendin! hoe veele reden hebt gij om den goeden God te danken, voor dc ouders die hij u gaf, voor de opvoeding die gij ontvingt: gij trekt den aandacht wel niet door zeer fchitterende talenten; maar gij zijt altoos goed, altoos redelijk, altoos nuttig, altoos beminnelijk: geen een pligt is u vreemd of ongewoon ; men heeft u geleerd allen in een zamenftelzel te befehouwen, en u de bijzondere betrekkingen van allen tot eikanderen zo klaar aangetoond, dat gij overtuigd zijt, dat hij die eenen overtreedt, in zekeren zin fchuldig is aan allen: ik bemin mijne Ouders, ik eerbieS 3  2.j-5 cornelia wildschut of, dig hunne braafheid , ik ben dankbaar aan hunne weldaaden; zij hebben mij opvoed naar 't licht, het welk zij zeiven hadden; of zij dat hadden kunnen uitbreiden, en hunne verftandige vermogens meer vastheid en Iterkte geeven,onderzoek ik niet; dit zou ook niemand minder betaamen dan mij; ook als ik aan mijne vriendin fehrijf, en met het beate oogmerk des werelds: dit is waar, zij hadden het zvvak om van mij een kunstftukjen te willen maaken, en het is maar een groot geluk voor mij, dat ik klaar begreep, mijne beftemming lag niet buiten den vrouwlijken nuttigen kfing; dat ik mijn naald even lief had, als mijne pen, en wel ja ■mij e iiacbiru-l. insar nuott mijne bezigheden, veel minder mijne pligtcn opuüerde, aan de in mij aanvuurde dr.'ü t-i r,fcW||to 01 tot net beoefenen i ',. .. *»',• H111.L zeer gemeen zijn, zo ik ^W-vc brjt; lwP%' 't algemeen zegt ik ontken nfeit dat ik in deezen veel ge- hoors gaf, aui zti;Li-v;i': F'ct , iifü ik om zijn verftand hoo|i||||k;. cii t'L-i;i:.jlj»ii;e om zijne oprechtheid; dit-uk, en misfchicn ook ichemcrachtig het zijne. Het is zo lang geleden dat ik niets van hem gehoord heb; Mejuffrouw ui guoot kreeg ook in al dien tijd geene tijding van haar' zoon; dit begint mij wat ongemaklijk te vallen, en te meer om dat ik in mijnen km g van verUering, niemand vind, om de plaats van walter te vervullen: de groot heeft mij in eenen brief aan mij  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. C?* getoond, dat zijn verftand minder verward is; het fpijt mij echter, dat hij zig nu nog met de Poëzij bemoeit: gij lacht sa art je! nu 't is echter waar; een groot Dichter zegt men immers, is altoos in den ftaat van iemand die de koorts heeft: hij is gelijk aan een' verliefde, aan een'dweper; hij ziet alles anders dan verftandige lieden, wier koel oordeel alles weegt, en des de waare gehalte geeft : zijne regels zijn niet kwaad gefield; 'er is veel fchildering in: bij gelegenheid zal ik u die eens overfchrijven — Dit niet fchrijven, maakt mij ongerust, ik zie dat wal ter niets minder dan overfchiliig is: toen hij dagelijks bij ons was, bemerkte ik dat zo niet; ik onderfcheidde hem alleen van veelen die met hem voor dagelijkfche opmërkers al vrij gelijk ftonden» zo zij hem den voorrang niet mogten betwisten: ik vrees dat hem een ongeluk is overkomen, of dat zij beiden'ziek zijn Mijn geest is door de verkeering in het huis van den Heere wildschut tot treurigheid geftemd : ik zal mijne gedachten wat afleiden. Dikwijls hebben wij gehoord, dat de opvoeding (ik bepaal mij bij de oorfprongüjke huislijke ouderlijke opvoeding,) den mensch vormt: dit plagt veel beterbeflist voor mij te zijn, dan tegenwoordig: (*) f*0 Men leeze de brieven van Mejuffrouw ds groot aan Mevrouw stamhorst en aan Mejuffrouw klinket, dar. zal men zien voor hoe vare Juffrouw iiof man gelijk heeft. S 4  ftS© cornelia wildschut; of, ik zie dagelijks al meer door, hoe bepaald de menschlijke uitzichten, en boe bekrompen hunne vermogens zijii; een klein verzuim ,Jiet overdrijven van één' pligt, kan de verdrietigfte , ja vertiervelijklte gevolgen naar zig lleepen, indien die verzuim, en dit overdrijven plaats heeft, omtrent) de zwakke zijde des harten: Juffrouw de oroot liet haaren zoon veele en veelerleie boeken kezen; dit niet alleen, zij keurde, hoe wel zwijgende; dit wat al te veel goed , en keesje had zulke aanfpooring niet noodig : al vroeg beeldde hij zig in, dat hij die meer wist dan allen van zijne jaaren, ook meer oordeel bezat, eri zijn hoogmoed maakte hem wijs, dat hij te veel moeite gedaan had, om alleen wel bewezene waarheden te omhelzen : ik geloof zelfs dat hij zig verbeeldde ver-; geefsch gedacht te hebben, indien hij niet zonderling dacht, maar zijne misfelijke (tellingen niet kunnende bevatten, wijl die onbevattelijk waren, en die evenwel om hunne zondeiliughdd niet wil, lende opgeeven, verviel hij van de eene zotternij tot de andere : maar genoeg van hem , ik zeg U alleen hoe mij alles düidiijker wordt, wat ik in hem zag. Hoe lang mijn brief ook reeds zij, ik fchreeve nog al voord , indien huislijke bezigheden mij 'er niet in verhinderden: ik ben thans zo veel aan. het hui§ van den Heere wildschut, dat 'mijn tijd nog bekiompener dan ooit uitkomt: vaar dan wèl, en antwoord mij eens, indien gij zo yesj,  be oe vol gen der. opvoeding. 281 lust als tijd hebt, omftandig ik ben altoos dezelfde. Uwe hoogst achtende Vriendin, anna hofman, ZEVEN - EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. De vriend henrij williams, aan den Heers paulus wildschut. vriend wildschut! IVTct veele droefheid, fmarten, en veel duisternis in mijnen geest, ontving ik eenen brief van mijne Nicht , die ik dacht dat haaren eenigen Oom al lang uit haar geheugen gejaagd had , hoe wel ik voor haar en haaren broeder dagelijks ftrijde in den gebede: langen tijd was ik geheel rustende in mijne gedachten, voor den Ileere ; alle wijze overleggingen tot zwijgen brengende, en mij geheel inwachtende aanftellende voor de openbaaringen des Geestes, om te verueemen uit het Godlijk onderwijs, of deeze brief waarlijk van haar gefchreven was, in den goeden cn heiligen Geest , die ter bekeeringe leidt , en of zij dierhalven werkzaam ware in christelijke liefde en S 5  282 ' C O II NE LI A WIL D S C HUT ; OF , deelneeming in het lot haars naasten , clan wel eene zeer galbittere vrucht van den geest deezer wereld, der duisternisie, in haar gewerkt door den invloed, die den kinderen der duisternisie onderfcheidt van de kinderen des lichts: eindelijk heeft de Geest mij geopenbaard, dat alles wat zij fchreef niet uit Gode maar uit den boozen zij; en tevens aangedreven om u te verlichten, nopens de gefchiedenis van deeze mijne zo verre van de genade verwijderde bloedvrienden; hoe wel mij dit veel vernedering en tiaancn kosten zal, voor den Heere, doch u nuttig zijn kan , al ware het maar om u te behoeden , voor de llrikken die zij u nog zoude willen zetten -— mijn Vader was een geboren Engehchmani mijne Moeder,afkomftig uit een Rollandfche Vader en Moeder, allen te Lontion woonachtig: beiden waren zij. door den Geest geleid, en zeer Gpdvreezende weldoende lieden, recht christelijke zielen; dierbaar bij allen die het licht der wereld kenden, cn dat volgen; neigende zeer fterk over tot de Puriteinen: nu was de oudfte hunner kinderen de broeder waarover ik u moet onderhouden, verfchillende merkelijk in jaaren met mij, naamïijk twaalf jaaren: van de overigen die vroeg in den Heere ontfliepen, zal ik u niets behoeven te melden: mijne ouders poogden onk dien broeder even vuurig te brengen, tot het geleide van dien Geest die ons wederbaart tot zahgheid, en tot een nieuw fchcpzel in Gode, ter Euangelifche Gerechtigheid en Heiligheid:  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 283 het zaad nu des woords was ook, door de werking des Heiligen Geestes niet onvruchtbaar in mijne ziele; en ik kreeg kennis aan zulke vrienden mijner ouders, die men ondeifcheidt met den naam van Kwakers: hun innig Christendom, geheel ontbloot van verblindende, en bedekkende overkleedzeis ; hun leven, geheel in den geest des Euangeliums, niet van de letter die dood, niet van dat woelig druizig geruchtmakend hartstochtiijk wettisch wezen, maar alles in den Geest en door den geest genietende , maakte mij dien dienst aangenaam; ik geloofde dan dat God die een Geest is, ook in den Geest wilde gediend worden: de geest fprak 1 in mijn hart; de Vader zoekt alle zulke aanbid1 ders die hem alzo aanbidden: zo dra ik nu dien 1 geest des levens als een zacht zuiden windeken in 1 mij gevoelde blaazen, was al mijne zorg dien Geest niet te wederfpreken, overtuigd dat hij al het Gode behaagelijke goede in ons werkt; en in alles 1 zo zeker werkt , als de Zoone die dien Geest | voor ons verworven heeft, een Zaligmaker van alI len is; maar dat deeze geest wederftaan kan worI den , en, helaas! dikwijls daadlijk wordt wederI ftaan! . Ik liet dan mijn natuurlijk verftand, mijne reden geheel in diepe rust, en vóór ik ondernam beiden in voorwerken van geloof, en in het beproeven des wandèls te laaten oordeelen, leide ik hen | ter fchoole bij den eenigen Leeraar der heilige Godgeleerdheid, en zedekunde, den Heiligen Geest:  CORNELÏA WILDSCHUT} 0F5 die leerde mij zijne door hem zeiven ingegevene fehriften uitleggen ,• den zin zijner woorden verllaau , en herinnerde mij altoos in alle voordellen, wat de goede en behaagelijke wil des Hec- ren was bragt mij in alle voorvallen des levens in gedachten wat ik doen moest, en hieldt mij dus bij den heiligen redelijken Godsdienst: hij opende mij de fehriften en verklaarde voor mij mozes en de Propheteu, de Pfalmen en de Euangeliën, en opende ook mijn hart, op dat ik acht gave op alles wat daar in voor mij gezegd werd : die Geest lcide mij ook in den Geest van Christus, der liefde, der verdraagzaamheid, en vereënigde mij met allen in hem, die den Heere christus lief hadden in vreeze en onverdervelijkheid; welke bijzondere befpiegelingen zij ook hebben mogten, overtuigd dat dit der Godzaligheid niet konde benadeelen bij zulken wier hart oprecht was voor God. In deezen ftillen vreedzamen, werkenden oefenenden'weg, fta ik door de genade tot op deezen dag ; alle menfehen lief hebbende, aller dienaar zijnde , en echter den fleere alleen aanbiddende , hem alleen dienende, en daarom alle fehoone woorden, alle iedele complimenten en afgodifche kniebuigingen; alle uitdrukkingen of tekenen die iet te kennen geeven, 't welk niet in het hart plaats heeft, noch hebben mag, vermijdende, maar in oprechtheid en broederlijke liefde en vreede omgaande ; niemand Rabbi noemende , maar  tit gevolgen der. opvoeding. 283 door liet woord vriend, alles uitdrukkende wat dit woord waarheid betekent, en moet betekenen; eerlijk leevende in handel en wandel, blijft mijn woord ja, en neen , dewijl al het overige is uit den booze. Dus heeft het ook den Geest goed gedacht voor u mijne vrienden en vriendinnen dit te betuigen, ; of ik u ook aanvanglijk winnen zoude, om op den weg der zelfverzaking te komen, of daar op meerder voord te wandelen; op dat gij zoudt ontI vangen licht en genade , om 11 tc vernederen en te troosten in het zwaar ongeluk u lieden overgekomen; en geenzins om u te doen befluiten op j mijnen bijzonderen weg te komen, of tot Leden te maaken , eener Broederfchap die de dwaaze wereld befpot: ó neen! de Geest des Heeren is geen ) Geest van feilen; noch minder van ketterijen; die hebben martelvuuren geftookt , bloedplacaaten geI fchreven , Landen en zeeën doorgereisd , om I Profeliten te maaken, en zij verwekken nog he1 den ten dage twist en tvveedragt, dit alles is "uit den booze; de Geest van chr i s ï u s is liefde, I vrede, infchikkelijkheid , weldaadigheid cn vergevelijkheid: het Koningrijk der Hemelen komt niet ; met uiterlijk gelaat; die zo gezind zijn, houden avondmaal in den Geest, zonder uitwendige teke| nen, die wij als dan niet behoeven. ' i Hoe tegenftrijdig was den weg mijns Broeders, 'j§' wiens natuurlijken en zedclijkcn dood ik nu nog met een diep cn weemoedig zwijgen voor God  286* cornelia wildschut; of, den Heere betreure! ach mijne vrienden! hij behoorde onder hen die de genade wederftaan , ja den Heere verlochenen, die ook voor hun geftorven is; hij deedt den Heiligen Geest imaadheid aan, zo dat het woord des Heeren hem ten doode werd: noch vloejen mijne traanen over hem, en nooit zullen die ophouden: hij bezat eene groote maate van dat vernuft, 't welk hedendaagsch zo hooglijk geroemd en verheven wordt: dat vernuft, wanneer het ook reeds geheiligd zijnde, zig nog veelmaal zo vijandig toont tegen den Geest des Euangeliums , als het zig zo dartel toegeeft in fpeelzieke vindingen , en het woord verkwanfelt in een aartig Raadzelboekjen; en daar in vind zaaken en lesfen, waaraan de Geest nimmer dacht, waardoor dan ook alles tot duisternisfe en twijfeling gemaakt wordt. Doch het vernuft mijns Broeders, was een zeer fpotziek, onheilig, lasterend vernuft: dit,gaf hem toegang bij zulken die zig zo wel hier als elders flerlte Geesten noemen; en die zulke ontzettende verwoestingen in het rijk der deugd, en des geloofs aanrichtten! hij las niets dan zulke fehriften , welke de losbandigheid leeren, en het geweten poogen te dooden : voltaire was zijn groote man; van dien fchrijver leerde hij alles, wat heilig en eerwaardig is, befpotten; hij beleefde ook zijn ongeloof veel naauwkenriger dan zeer veele Engelfche Vrijgeesten, want zijn geaartheid was hem daar behulpzamer toe: hij was een dienaar  de gevolgen der opvoeding. 287 van den wellust, der pracht,deroverdaadigbeid >en verteerde eene aanmerkelijke bezitting binnen korten tijd: lang had hij mij gefehuwd en befpot; doch toen hij genoegzaam tot den bedelftaf geraakt was, kwam hij aan mijn huis, en verzocht mij om eehig geld, zijn oogmerk zijnde, als dan naar Holland overtefteeken; hij toonde mij een brief van eenen zijner begunftigers, die toen m den Haag in »s Konings dienst was, en hem daar een amt beloofde, 'er bijvoegende dat hij, indiett hij hiertoe befloot, hem ook eene vrouw zoude bezorgen , zo hij althans voornemens ware, daar in het huwlijk te treeden: toen, mijne vrienden! had ik. eenen zwaaren ftrijd in mijn gemoed: niet' om hem geld te geeven, op dat hij zoude leeven en zig nog bekeeren : God laat zijne zonne opgaan, over goeden cn kwaaden, en Hij regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen; wist ik of God ook uit deezen fteen een kind ab"aham's verwekken zoude? of zoude ik, zijn Broeder, hem Slangen en keifteenen gegeven hebben, daar hij mij om "een brood bad? ik beloofde hem te helpen , en bepaalde daartoe ook den dag: ik begreep, en de ondervinding had het mij dikwijls getoond, dat een goed huwlijk een losbandig jongeling, zo al met tot een kind des Geestes Gods, echter tot een gefchikt Lid der samenleving konde maaken: "kreeg bij eene vrouw, dacht ik, zo als ik van den Heere voor hem fmeekte, dan kon hij nog behouden worden; maar konde ik, die hem zo wel kende,  ü8§ corkelia wildschut; óp, hem de middelen geeven, om misfehien een deugdzaam meisjen met hem ongelukkig te maaken? konde ik dit voor mijn geweten, voor mijnen God, voor het kind zelf, voor haare familie verantwoorden ? hier was het uurtjen om niet met vleesch en bloed te raade te gaan; hier moest ik nu ftille zijn, en wachten op den Geest; hier wist ik mi zelf niet wat ik zoude bidden ; bier moest de Geest zelf voor mij bidden, met onuitfpreekelijke verzuchtingen. Ik liet dan-ook alle aardfche uitzichten vaaren^ alle eigenbelang zwijgen , en pleegde raad meÊ den Heere, en bad uit den grond van mijn eenvoudig hart, om licht, om heilig inzien, befluitende mijnen Broeder niets te zeggen , dan het geen de Geest mij zonde gebieden: hij kwam ten geftelden dage, en toen had ik de vrijmoedigheid om bij hem de waarheid te betrachten in de lief* de: ik fprak hemernftig, gemoedlijk , en vrijmoedig aan ; ik vroeg : Broeder zijt gij inftaat om een jong meisjen, waarmede gij, fchijnt het, een groot fortuin zult maaken, dat zig onder uwe befcherming zoude begeeven, immers indien 'er een we* derzijdsch welgevallen mogt plaats grijpen, bloot te Bellen aan alle de natuurlijke gevolgen eens losbandigen levens? haar geluk, het tijdlijke alleen nu maar in aanmerking komende, te verwoesten? hij gaf mij den tijd niet om op dien toon voord te gaan: maar ik zal mij wel wachten om zijn ijsfelijk antwoord op het papier te zetten!  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. agfj ten! dikwijls bid ik nog den Heere om zijn antwoord uit mijn geheugen te wisfehen! want dit is nog voor mij een doorn in het vleesch ! ja een Engel fatanas die mij met vuisten flaat ! doch Gods genade is mij genoeg ! zo zelfs dat de taal der ontucht mij niet tot zonde zij. VVeetende dat ik hem zijn oogmerk niet beletten konde , gaf ik hem boven zijne eigene verwach* t-ing, hem biddende zig te bekeereh eh wijs te worden , en zijne fchoone zielsvermogens niet langer der zonde dienstbaar te maaken, maar door een goed gedrag zijne dwaasheden uittewisfehen , vooral om toch, indien hij getrouwd was, geert meerder ongelukkigen te maaken, 't zij als Man of Vader ; hij bedankte mij ja , maar fpottend , ert voegde 'er bij, dat ik zo veel voor hem bidden mogt, als ik zelf zoude begeereh. Kort daar aan hoorde ik; want ik ging hem altoos met een Broederlijk bekommerd hart na, dat hij getrouwd was , met een jonge Juffrouw die een zeer goede ftuiver gelds bezat, en ouderloos was: hij zelf fchreef mij niets: geduurig ontving ik berichten die mij in mijne ziel fmartte ! ik fchreef hem bij herhaaling; doch kreeg nooit antwoord: hij kreeg ook het beloofde amt, maar zijne levenswijs was te buitenfpoorig om hem niet te verarmen : vcrvolgends werd hij Vader van twee kinderen: deeze fchaapen had ik zo gaarne uit het vuur des verderfs gered! ik fchreef vervolgends, en na verloop van eenige jaaren, alweder, en ver- XV- DEEL, ï  apo CORNELIA WILDSCHUT; OF, zocht om beide deeze jonge kinderen te mogen hebben, hem belovende beiden ten mijnen koste optevoeden, en tot mijne erfgenaamen te verklaaren ; doch de Moeder wilde hier niet toe bewilligen, en dat vrees ik, niet uit Moederlijke liefde, door verftand geleid, en die overtuigd is, dat kinderen nooit beter zijn kurmen dan bij eene braave Moeder , maar uit onbedachtheid cn zorgeloosheid: het charakter dier vrouw was niet boos, maar verwaarloosd fchijnt het, en zij overgegeven aan alle die dwaaze ijdelheden baarer fexe, als die geen verftand bezit, en in de verleidende groote wereld vleefchHjk en gerust leeft. Deeze wensch mijner ziel werd mij dan ook geweigerd , en ik moest Gode zwijgen onderwijl kwamen deeze kinderen in het gevaarlijkfte huns levens, en zo vroeg geleerd hebbende kwaad te doen, konden zij geen goed doen: mijn ongelukkige Broeder ftierf in de volle kracht: zijns levens aan de gevolgen zijns zedeloozen wandels; zijne vrouw overleefde hem een jaar, toen de Heere haar door eene beroerte uit dit leven, nam; zonder hoop en zonder God gingen zij — waar? — zwijg mijn Geest,en wees dille ïmaar hij die ongerechtigheid zaaide zal . . . ik kan, ik mag het vonnis niet uitfpreeken: oneindige wijsheid , is ook oneindige goedertierenheid! Zie daar dan twee jonge lieden in de wereld, en zonder middelen: het Testament werd mij gezonden, en ik zag daaruit dat hij twee voogden, zijne bijzon-  BE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 20* uere vrienden, had aangefteld, en verboden om zijne kinderen aan mij afteftaari, ook indien zij daartoe mogten genegen weezen dit laatfie trof mij bitter, anders had ik nog hoop gehad hij gaf daarvan deeze reden, dat hij zijne kinderen voor de wereld, en hun geluk had opgevoed, en niet wilde dat zij door mij ongelukkig en gek zouden gemaakt worden— dat is ijsfelijk! ik fchreef ondertusfchen aan de jonge lieden, doch onder heu- ! fche en fchijnfchoone voorwendzels , gaven zij mij te kennen, dat zij het bevel huns Vaders zouden j opvolgen: ziende dat zij vervolgends niets op mijne vermaningen antwoordden, hieldt ik mij ftil: wat konde ik doen , dan voor hen bidden? ik had hun ook van tijd tot tijd een wisfel gezonden , waarop dan mijn neef wat meer betamelijk antwoordde, dan zijne zuster, doch 'er was niets hartlijks in; het was uit zelfbelang ; en toen ik bemerkte hoe flecht dat geld hefteed werd, hield ik af hij, mijn neef, was met zijn twintig jaar door zijns Vaders beftuur meerderjaarig ver- klaard, en zijne zuster insgelijks ik wachtte des geduldig alles af. Mijne nicht trouwde, en zo als ik vernomen heb, met een rijk man, Burgemeester in eene uwer buitenlieden doch federt dien tijd heb I ik, dewijl mijn vriend overleedt, niets meer van haar, en even weinig van haaren Broeder gehoord — maar voor eenige dagen ontving ik den brief, waar van ik reeds gemeld heb, en die ook de oorzaak T a  3Qft CORNELIA WILDSCHUT J OF, is, dat ik , mijne vrienden! u deezen fchrijf —die brief draagt wel blijken, van een onbekeerd hart, dat geheel in het booze ligt, maar toont mij niets van dat verftand, waarmede zij, zo» men mij gezegd had, bedeeld is: het getuigenis dat zij daarin van haaren eenigen broeder geeft, heeft mij innerlijk bedroefd,dewijl ik alle reden heb, om te duchten , dat het maar te veel waarheid be- ]]elst! wat zal ik zeggen? gij zijt een ongelukkig Vader, want uw kind is in de handen eens grooten zondaars, en hoe is het Dochtertjen te redden , dan door hem die weleer daniël verloste uit den kuil der leeuwen en beeren indien gij,mijn vriend! u niets tc verwijten hebt, zo als ik hoop en bidde, dan zult gij, ja wel bedroefd zijn, doch niet ten doode maar zo gij uw kind hebt opgevoed, zonder God en zonder het waare vaste beginfel van deugd en Godzaligheid, in te drukken , wee u dan! want gij zijt Vader: ik weet wat het zegt Vader te zijn, de Heere gaf mij veele kinderen, doch die zijn in hunne vroege jeugd van mij weggenomen , en ilc beween mijn verlies, een verlies dat hunne Godvruchtige MceJer ten grave bragt ; doch mijne jaaren zijl hoog, en ik hoop allen binnen weinigen tijd weder te vinden, in die plaats waartoe ik hen met de hulp des Heeren , en door zijnen Geest heb voorbereid. Mijn neef cn nicht zijn, ó gruwel! door hunne ouders den Moloch deezer wereld opgeofferd;  DE GEVOLGEN DER. OF VOEDING. 2f)3 «n voor zo verre zijn zij lijdelijk : 6 diepte! ik heb wel gepoogd hunne zielen te winnen, en te behouden, doch zij hebben de genade verworpen; zij hebben de verzenen tegen den prikkel geflagen, en zijn voordgegaan van zonde tot zonde — mijne ziele zwijgt en aanbidt. Gij weet, mijne vrienden! dat de Broederfchap waartoe ik behoor, en die zo wel in Engeland als in Holland vecle leden heeft, gewoon is de roeping des Geestes te volgen , en niet alleen in . de (leden, maar ook in de huizen, alwaar Hechts twee of drie in den naame des Heeren vergaderd zijn, leeren, Richten, troosten ,. varmaanen ; zo als het den Geest dat goed vindt — Voor zeer veele jaaren, ik was toen nog weinig meer dan een jongeling , werd ik geroepen, tot des Heeren gemeente te Amfteldam, om die te (lichten ; dewijl ik nu van eene Hollandfche Moeder geboren ben , had ik ook het voordeel dier taaie, welke ik ook om mijnen koophandel onderhield! daar verkeerde ik toen met de vriendinne timmerman , eene zuster vol des Heiligen Geestes , en vol goede werken , zij die uit den fchat haars vroomen hans , voordbragt oude dingen, en nieuwe dingen : hier betoonde zij zig een kind Gods, en is nu reeds eene erfgename des Koningrijks . thans ben ik door een getrouw vriend en Broeder welke in Duitschland zijne wooning heeft, gewenkt, om een klem getal opgewekte zielen, die door den Heiligen Geest, in onzen bijzonderen weg geleid zijn.  £94 C0RNELIA WILDSCHUT J OF, te komen verfterken —-— op het woord deezes Macedonifchen mam, die in mijnen Geest fprak: „ kom over en help ons! " ga ik derwaards; mijne hooge jaaren, zijn niet belemmerd door ligcbaams of verftands zwakheden , zij zullen mij des ook niet weerhouden, dit christelijk liefdereisjen aantevangen , wetende dat hij die mij roept, mij ook in ftaat zal ftellen, zijne roeping te gehoorzaamen — zo de Geest mij nogmaals naar Holland leidt, dan, mijne vrienden ! kom ik u zien en zal u vertroosten , met de vertroostingen Godes! dan kom ik u melden hoe de Heere mij in een geval, al vrij gelijk aan het uwe, vertroost zal hebben. Ja, mijne vrienden! een jong zedig goedaartig meisjen , dat onder mijne voogdijichap ftond, en ia wie de dageraad des lichts en der genade was beginnen optegaan, is door een fnood ligtvaardig jongeling, doch onder de gedaante der Godzaligheid , want hij beminde onze Synagoge, en was zelf een ijverig fpreker , zo verre verleid dat zij hem gevolgd is men heeft mij verhaald, dat hij aan zijne vrienden alhier gefchrevcn heeft, dat hij naar America vertrokken is hoe bloedt mijn hart over het kind! wist ik maar waar zij zo zwerft en doolt, ik zoude haar opzoeken, en als het verlooren fchaap op mijne fchoudcren neemen , en tot de waare fchaapskooi terug brengen : zoude ik dan het geknakte riet verbreken, de rookende wiek uitblusfchen! is zij geen kind mijner gebeden, cn was zij niet de vreugd mijns.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING» &95 Onderdoms ! — zwijg mijn Geest,en aanbid! vóór ik mijne reis aanvaardde, heb ik niet willen noch mogen afzijn, om u dit weinige te fchrijven gij ziet dan, dat ik u geen het minlle bericht geven kan, noch van mijn' neef, noch van uw dochtertjen; en ik dacht dat mijne nicht alleen ten oogmerke had, tijd te winnen , en dus' haaren broeder in de band te werken ach! mogten zij zo eensgezind zijn, in de liefde tot God en den naasten, als zij nu zijn in den dienst der zonde! laaten wij voor hen bidden in éénen Geest! Nu voel ik mij gedrongen , eer ik fluite , u nog eene Broederlijke vermaning te geeven • Ik fmeek u, dat gij uw kind, indien het opftaat, en tot zijnen Vader gaat, zeggende Vader ik hebbe gezondigd , ik ben niet waardig uw kind genaamd te worden ■ toch niet hard handelt; vooral niet verfto-t of beftraft in toorn, maar in genade en ontferming aanneemt beftraft, maar met de ingewanden "eens Vaders, en met Moederlijke tederheid denkt mijne vrienden! dat ons tienduizend talent ponden zijn kwijt gefeholden, en zouden wij dan iemand om eenen penning in de gevangenis werpen? hier voor bewaare ons des Heeren Geest! ach! misfehien is zij voor weinigen tijd u ontnomen , om u nog eens blijken te geeven haarer oprechte bekecring de val van fommigen dient wel eens om hen te doen opftaan ten eeuwigen leven; en wat zoudt gij te verantwoorden hebben, indien zij door u ver* T 4  4$>6 cor nelia wildschut; of, ftnoten in den dienst des fatans overging ? de Heere neige haar hart , tot u en het uwe tot ha.tr; dit is mijne oprechte bede — Ik blijve in den Geest der oprechtheid, der liefde, en der Godzaligheid , Un> Vriend, hen rij williams. ?, S. Mijn Broeders naam was williams, maar het dacht hem goed in Holland komende, dien te veranderen; waarom gis ik, doch durf niets beflisfen. AGT - EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. De Heer h end rik van arkel aan Mevrouw christina lenting. Ik ken mij zeiven te wel om niet te weeten dat ik een fchurk hen: dat is afgedaan, fpreeken wij daar nier meer over; alles wat gij mij ten laste legt is waar; ik beu een ligtmis, een valfche fpeeler; ik heb een wel mal, maar echter een dom deugdzaam meisjen verleid, zonder de minste verfchooning te hebben in eene drift. die in mijne faaren veel verfchoonelijks maakt, ten minsten bij de wereld; eenig en alleen om achter haars vaders fohat-  de gevolgen der opvoeding. 20? ten te komen, een ander oogmerk had ik-nooit. Doch gij , Ma feeur! zijt zulk een ondeugend fcheplel dat ik u nog niet in alle uwe waarde van die löort ken: in zo verre geef ik u den lof die u toekomt; gij zijt boven (of beneden,) mij, zeer verre: maar, dat gij gerust, dat gij gelukkig zoudt leven, hier aan geloof ik zo weinig als aan het bettaan eener eerste vrije oorzaak zelve. Uw alt* fpoorigheden toonen mij dat 'er iet bij u niet richtig is, want het kan niet langer het nieuwe zijn, dat u daar toe aandrijft: gij moet u van u zelve verwijderen; gij kakelt mij ook veel te veel over het geweten, om daar niets mede te maaken te hebben: breek mij des niet meer het hoofd, met uw redeloos gefnap, het doet niet uit: 't is gasconade, anders niet. Nu ik zo verre van u af ben, heb ik lust om u tc ftaan; ja, uw charakter is zo b^os, dat ik anders voorzichtigheids halve mij daar zo fterk niet zoude over uitlaaien: gij hebt ook al het verftand niet alleen, gij moogt mij uw gek, gij zult mij echter nooit uw aap kunnen noemen. 't Is, op mijn ziel , eene heerlijke zegepraal, waarop gij u zo opblaast als de vors in de fabel! een zegepraal van weinige weeken, 't is wat te beduiden! zo dra 'er tijding uit Engeland komt zult gij die zelve uitkraajen; en ook welke zotte fchepzels hebt gij gefopt! Gij vleit u immers niet dat gij de Heeren de qroot, dat gij Mejuffrouw en Juffrouw de T 5  eoS cornelia wildschut; ot9 groot en hofman onder uwe Dupes moogt tellen?geloof mij, zij hebben geen' brief van onzen Oom nodig om u te houden voor het geen gij zijt de verleidfter van een meisjen zonder verftand; en evenwel, daar op beroemt gij u, daar maakt gij zo veel gefchreeuws over 1 hoe dikwijls moet ik u dan zeggen, dat als men zig riet fchaamt log.m en bedrog ter zijner hulpe te necmen, men altoos eenvoudiger en zotter vinden zal die men knipt? Nooit maakte ik ftaat op het Engelfche geld; doch federt ik uw' brief aan den vroomcn dweeper las, zie ik dat gij niet alleen eene pestilentie zijt, die in de duisternis wandelt, maar ook dat gij op verren afftand uwe vergiftige pijlen uitfehiet: ik zal nooit in dit ftuk uwe voetftappen nawandelen: uwe hoop om mij bij hem te benadeelen is des zo zot als kwaadaartig: ik zou mij ook fchaamen dien Oom onder 't oog te komen, en ik fchaam mij niet u dit te zeggen: oordeel des of ik moed heb: na dus uw' hoogmoed eenige fchoppen gegeven te hebben, ga ik tot iet anders over. Aleer ik uw' brief ontving, had ik het bericht 't welk gij mij geeft: jaques meldde het mij in deeze woorden. „ Ik mag ver - d - d zijn, in„ dien gij niet bedrogen zijt: wildschut is „ geruïneerd, maar gij' geloofdet , dat .het een list „ was om u van zijne malloot te doen afzien: zie „ wèl toe hein, en doe uw voordeel met dit be- l „ richt" — op uw fchrijven alleen zoude ik het niet  bk, gevolgen der opvoeding. 20f> geloofd hebben: ik wachtte uw' brief maar af, vóór ik naar Parijs vertrok, volgends affpraak met u gemaakt. Ik heb hier Buiten niet heel veel tc doen, en daarom fchrijf ik nog wat voord —over wat?wel' over de fchoone verlatene: o! zij zal zig wel redden; ik liet haar een paar dukaaten en de Ideeding die ik niet wilde oppakken, om dat die overal verfprcid lag cn weinig waard was: in vier dagen kan zij te Amjleldam zijn, en de malle Moeder zal blij weezen als zij haar keetje maar weêr beeft: wildschut durft immers niet kikken als zijn wijf het niet hebben wil; voor 't overige, 't is hunne zaak: ware hij niet geruïneerd ik zou haar toch genomen hebben, hoewel fchrikkelijk tegen mijn' zin: ik heb gebreken in haar ontdekt die voor mij ondraagelijk zijn zouden, ook in mijn vrouw: zij heeft eene halstarrigheid, zo groot dat ik die nergens bij weet tc vergelijken, dan bij uwe drift tot kwaad doen : zij bemint mij even weinig als ik haar; maar dewijl zij flecht is opgevoed, weet zij niet eens wat het is uit beleefdheid een beuzeling toetegecven : het eerste meisjen dat ik aan mijne drift opofferde beminde mij, en daarom geloof ik geeft mij mijne concientie, (die ik, al wat ik doe, niet vermoorden kan,) mij van tijd tot tijd zulke verv - k - e beeten, dat mijn hart beeft in fpijt van mij zeiven maar dit keetje bemint mij niet; ik heb mij des (volgends mijne logica) niets te verwijten: tans-  3oo cornelia wildschut; of, je hielt mij voor los, voor onbedacht, maar niet voor een loos,listig verleider,die, onder fchijn van vriendfehap , alle toegangen tot haar lief, rein, o«- fchuldig hart had ingenomen ik kan fomwij- ïeu voornemen, om haar te gaan opzoeken, haar te fpreeken, alles te vergeeven en mij toeteftaan haar in haare eer te herftellen; doch ik ben zo een guit, dat ik mij zeiven niet genoeg betrouw , en ook ik heb geen middelen, en , dat nog alles overtreft, zij veracht mij — o dat begrijp ik! zo een edel meisjen dat ik verleidde, verliet, en daarna nog zulke fchandelijke voorflagen durfde doen... maar wat fchrijf ik, gij verdient niet dat ik u over haar onderhoude. Wat praat gij van mijne veiligheid? is zij niet vrijwillig met mij gegaan ? heeft zij het zelve niet betuigd? en wie heeft ooit gehoord, dat een jonge knaap om zo een fchakerijtjen naderhand minder geacht of bemind wierd? kent gij uwe fexe zo weinig? weet gij niet dat een van arkel altoos de lieveling der vrouwen zijn zal, om dat hij een zedige guit bij haar is, en zij des of ter goeder trouwe geloven dat hij een hupfche vent is, of uit hetzelve eigenbelang zo naauw niet onderzoeken.... ik word aan 'c fpel verzocht - Vaarwel tot weêrziens mijn naam is Thans, he n ry cabi. P. S. Mijn adres fchrijf ik in 't Couvert.  de gevolgen der opvoeding. 301 NEGEN- EN- ZEVENTIGSTE BRIEF. Mevrouw francina wildschut aan Mevrouw de Weduwe t . . . • • mevrouw! Ik ben vrij wat verlegen om aan zo eene geleerde Mevrouw te fchrijven; want uit uwen brief moet ik befluiten dat gij zeer geleerd en zeer wijs zijt; doch ik heb wel gehoord, dat, als geleerde lui wijs zijn dat zij dan eene groote infchikkelijkheid hebben, en dat komt thans zeer wèl voor mij, dewijl ik de pen moet opvatten, vermits mijn man. door het confertifjen dat bij ons is voorgevallen , ziek, en zo zwak van hoofd is, dat de Doétoren hem op hals en keel het leezen en fchrijven verbieden: wel, mijn lieve Mevrouw! ik onftel niet heel ligt; ik ben altoos vrolijk en prettig, en breek nüjn hoofd niet met allerleie wisjewasjes : als ik een fpin zie, fla ik hem met mijn zakdoek dood, en als ik een muis hoor ritzelen, zoek ik hem op en geef hem met de tang aan poesjen, (zonder dat het mij bleek of ontlteld maakt,) die ik ook al om dat liefelijke del van een Dochter gehouden heb; want ik voor mij ben niet katachtig; en ik -dacht altijd, een meisjen moet wat hebben om aig  goa cornelia wildschut; of, te vermaaken: ik hou niet van die benaauwde ftrikte opvoedingen; ik zelve werd zo opgevoed; al wat keetje 's nachts droomde, ftond des och» tends voor haar bed, en zij heeft fcangkasfen en burcaux vol kleêrcn, alle even kostelijk en naar de eerste mode, en kanten die in Brusfel niet fchooner gemaakt worden, en zij had juweelen als of zij een burgemeesters dochter of een Prinfes was; en nooit had een Koningin meer plaiüer dan zij; alle daag uit, alle daag naar de Comedie, en geen danspartij zonder Juffrouw wildschut; ik beloof je dat zij haar deel gehad heeft, zo zelf, dat zij 'er al ba van was ; en ik liet baar alles leeren wat zij maar wilde , behalven naajen en huishouden, dat. is goed voor burgermeisjens, en dat platje begreep dit ook zeer goed: ik. moest eens gezegd hebben: keetje naai een zoom, of zet een boord op een overhemd, zij zou gedacht hebben dat haar moeder veeg was. Ik ben 'er niet voor om naarstige burgermeisjens het brood uit den mond te houden: naaifters en winkeliers bidden ook om haar dagelijks brood, doch wij rijke lui moeten dat gebed wat te hulp komen: de luf zitten op zware lasten, en als wij haar geen werk geeven, zouden zij 'er bedroefd aan zijn. Zouden mijne buuren 'er geen fchande van gefproken hebben , - als ik mijne eenige dochter opgevoed had als een kind dat met haar handen de kost moest winnen ? daar mijn man van veel fatfoen en fchatrijk was? ik liet haar ook in de franfehe taal onderwijzen.  be gevolgen de 11 opvoeding. goj om dat het de mode is, en de mode moet gevolgd: ik dacht dan kan zij zelve de vifite kaartjcns leezen en beantwoorden, dat geeft nog wat I handgebaar; want zij kon toch niet altoos voor haar toilet zetten, of met haar hond fpeelen, dat wordt ook oud en verveelend: voor 't overige ik had mijn huishouden; als wildschut niet uit eetcn was, hadden wij altoos open tafel, en ook i wel al was hij 'er niet; men moet veel doen om het brood , en de vreemdelingen zijn de beste vrienden van het Comptoir. Ja Mevrouw ik herhaal het, geen kind in geheel Amfleldam, heeft meer plaifier of meer vrijheid gehad , dan keetje wildschut: laat zij zelve fpreeken, of ik ooit gezegd heb; keetje, 1 op dat uur moet je opftaan, op dat uur moet je naar bed gaan; je moet nu t'huis blijven; je moet nu met mij uitgaan; je moet dit of dat kleed aandoen; bij ons aan tafel eeten; die mag je ontvangen , en die niet; zo laat i mag je uitblijven , en diergelijke fottifes meer; want dat je een kind verbied, dat gebied je het; zo als gij, Mevrouw, met uw' zoon denk ik ook al ondervonden hebt: alle jongelui zijn zo al het zelfde; of | zij moeten, zoals mijn nicht stamhorst, altoos naast Mamas fchoot geplakt zijn; wat helpt dat gehasfebas, de kinderen hebben ook hun zin, en een mensch zijn zin is een mensch zijn leven: en haar Vader, dat moet ik den man ter eere nageven, liet mij altoos ook met onze dochter be-  g04 cornelia wildschut; CF 9 gaan; want wat weeten mannen van meisjens opvoeding, ten zij liet Janhennen of'Gortentellers zijn;en ook liij had op zijn Comptoir wel wat anders te doen,dan zig met alle beuzelingen te bemoejen,van het huishouden; en zo lang hij zig daaraan hield, was alles wèl met keetje: ik ging met haar op en neêr, cn overal heen, want ik ben nog jeugdig, en zie niet dat ik daar kwaad aan deed, ja ik mag heel wel 'wit zien , en dans nog als een jong meisjen; 'er viel ook nooit een oog vol kwaads voor; geen gevloek noch vuil gepraat, dat moet ik zeggen; ftoejen en lagchen, zo als de jongelui zijn, dat was het al, en ook onze keetje had geen erg in kwaad, zo weinig als ik zelve , en droeg zig heel wèl: werd het wat laat, ik flapte ten twee uuren in mijn koets , want te agt uuren mocsr ik al weêr met de bedienden aan 't opredderen : ik wist waar keetje was, en zij kon ook zo lang fkapen ais zij zelve wilde, zo dat, het kwam 'er met haar niet op aan, cn de dag was lang genoeg voor haar: zij ftond op ten één uure, dronk chocolade, en tegen eetens tijd was zij tog gereed, want wij ceten fchrikkelijk Iaat; wat had ik daar verlet bij ? en haar kamenier was een zoet ftil nufFeltjen , daar keetje heel wèl meê was, en 'er meniren dukaat in de hand flopte, wijl zij haar op haare gedachten diende; ook al wèl: maar Mevrouw, wat wil het geval? op éénmaal werd daar Mijnheer wildschut geheel anders; hij werd zo kribbig zo achterkou- »gs  de gevolgen der opvoeding. 305 fig, en viel overal over; bemoeide zig met allerlei vrouwen - genestel ; werd zo oud paajig, zo preekachtig! en maakte mijn hoofd mal met vraagen, en weêr vraagen: „ Wat doet mijn dochter? 3, wat leert zij ? wat leest zij ? wie zijn haare vrien,, den ? waar gaat zij ? wie ontvangt ze ? wanneer „ komt zij t'huis? wanneer gaat zij naar bed? ftaat „ zij op ?" enz , en duizend foortgelijke beuzelingen , dat ik ook altoos niet even mak bleef; en ik antwoordde wel eens ■ „ Wel heer kind! wac weet ik dat? vraag het aan keetje zelve, p, die zal u alles wel uitleggen " dan was dc beer los! en het was; „ Weet gij dit niet $ dat moest gij wee ten, da^fr voor zijt gij Moeder:" kort gezegd Mevrouw, de man was onredelijk, en zo beestig narrig, dat ik dacht hij is veeg: ik zei> dat zal op eene ziekte uitdraajen met wildschut; en ik heb het wél geraden ! van vraagen ging hij aan het gebieden ja zelfs, kunt gij het wel geloven ? aan het dreigen! kijk, toen wierd mijn kind ook dol, en ongehoorzaam ; dat moet ik bekennen; 't geen zij, toen hij 'er zig niet mede bemoeide nooit deed, of dacht, geloof ik, deed zij nu , eu toen haar Vader driftig werd, werd «j hoofdig; dat was altoos haar gebrek , maar wie is volmaakt ? wij niet! en een kind is een kind, dat is» niet anders! Dat was een le- ventjen ! ik moest 'er mij altemet eens mee moejen , en mijn man en mijn dochter alle ' bel doen ■.zwijgen; dan liep hij dol naar zijn Comptoir, of IV. deel. V  306 c011 nel ia wildschut; op, t de deur uit, en keetje was zo ongalijk dat ik job's geduld noodig had, en dat men Moeder zijn moet, om het te kunnen verdragen: en ik kreeg nog graauwen en fhaauwen van mijn' man, en hij durfde wel zeggen dat ik haar in den grond bedorf: een Moeder zou haar kind bederven! dat laat ik nu evenwel aan het oordeel van zo eene wijze vrouw of dat mogelijk is; doch zo is wildschut, als hij zijn haastige buien heeft; en zo lang zij alleen onder mijn beftuur was, was ons huis een huis van vrede en vreugd. In dien tijd verkeerde hier een zekere van arkel, een fatfoenlijk mans kind, en die een eigen zuster heeft, welke met een' Burgermeester getrouwd is; vrolijk en aartig, en een mooje dief van een jongen ook; maar heel gefchikt, en altoos in 't zelfde humeur, eu overal wèl gezien, in de eerfte huizen, om zijn grappen, cn hij kon allerlei beesten nadoen, en dat ik mij fomwijl flap moest lagchen, en 'er kwam nooit een vloek uit zijn' mond; en verftand, dat beloof ik je! zie het was een jongen om op te verlieven; ten minften als men een goeden fmaak had; en hij hield zeer veel van zijn zuster, en die moest in de Bad komen , om een doftor te fpreeken, en ik logeerde haar uit goeder deugd, en ook ik hou zo nog wel wat van dat woelige, en mijn huis is groot, en het kwam ook goed voor keetje, die van zo eene vrouw nog wat leeren kon ; want zij had ook> veel verftand.  Ï)e gevolgen der opvoeding. 307 Maar Mevrouw, nu moest gij den mijnen gehoord hebben 1 het is ongelooflijk voor een wellevend man, hoe In}* zig aanftelde! al had ik een meisjen van den Zeedijk of uit de Jonkerftraat in huis genomen, het kon niet erger: alle dagen choqueeren, en allerleie onbeleefdheden deed hij dat zieke mensch aan; en dat zij daar wat knak over is , kan ik heel wel infchïkken; en nu blijkt het zo klaar als de zon, dat die Mevrouw het wèl met ons meende : zij heeft het zelve met haar eigen hand gefchreven, en dat zij die heele reis gedaan heeft, om keetje van haar' Broêr, dat nu blijkt een flechte, opperflechte jongen te zijn , mat zijn geveinsd bakkes en manieren, te ontdaan; maar keetje, fchrijft zij, wilde nooit naar haar luisteren , en die niet hooren wil, moet ondervinden: zij heeft mij daar, hoe wel wij heele intime vrienden waren , nooit iet van gezegd : zij kon ook haar eigen vleeschlijken Broeder niet bij jan en alle man te fchande maaken, en wildschut heeft 'er nu wel zo veel berouw over, als hairenop zijn hoofd; doch dat is nu te laat bedacht; en hij heeft haar ook om excus verzocht, en zou gaarne alles vergoeden, dat moet ik hem ter eere nageeven: en nu is 't hem in zijn hoofd geflagen , om dat hij zijn kind op den doolweg gejaagd heeft, daar hij wist dat keetje geen tegenfpraak dulden kon. Keetje fchorttegeen man,even weinig als mij, V a  g©8 c0rnelia wildschut; of, toen ik trouwde, maar ik dacht, kom aan, wat is een mensch alleen? en dat geeft nog zo wat pret; nu een commisfarismaal, dan een bruiloft, en alle zulke partijmens, daar ik in eer en deugd altoos veel van hield; en ook hij zat 'er wèl in, en won geld als water, en ik was voogd en vrouw over de kas, en hij was dood goed, ik hield veel van hem: mijn mans zuster had 'er veel tegen, niet om dat ik maar een burger duiver had, maar om dat ik geen verdand genoeg had voor zo een man: nu dat is vergeven en vergeten, en zij heeft mij altoos allerliefst behandeld, en ik haar ook —> en daarom wilde keetje ook liever trouwen "met van arkel, dan met zekeren dijven klik van een Benist; want zij heeft geen' zin in een geleerd man, zij verdaat dat zo niet, en wij behoeven allen niet even geleerd te zijn, noch even lijk: zij hoorde wel veel tot zijn nadeel, maar de wereld is boos , keetje had veel benijders om van arkel, en lieve Heer! alle jonge lui fpeclen en leven op hun plaifier;en hij wachtte op «en amt, dat zijn zwager, de Burgemeester, hem geeven zoude: je weet, Mevrouw, van die lieden moet het komen, en ten minden was hij geen mof, of heerenknecht, dien de man wilde voordhelpen , maar een gewonnen en geboren Hagenaar, in veel fatfoen opgevoed; en dat hij geen groot fpeeler was, zag ik zelf wel; dikwijls gaf h'j zijn fpel over om met ons te praaten of te  T> E GEVOLGEN DER OPVOEDING. lagchcn: zo dat, dit was des een jokken : en als hij het wèl gemaakt had, zie, hij zou kee 1 jk gehad hebben, boven broeder cn zuster, boven man, en boven pompftok, al had hij geen roojen duit bezeten: ik ben niet kwaaddenkend, en zie echter niet, dat ik meer bedrogen wordt, dan die achterkouligc menfehen, die altoos verder zien dan zij kunnen: en geld brengt juist ook altoos het geluk niet aan; anders zou ik nu wel te beklaagcn zijn, want mijn man is geruïneerd, en als hij alle dingen zig zo wil aantrekken, zal het hier wel haast zijn, het hooi op, en de koe dood; daar onze lieve Heer mij evenwel voor beware! fchoon ik mij wel redden zal, want ik \eb overal goede vrienden, en ook is mijn Zuster stamhorst veels te braave gemoedlijke vrouw om een weèuw in nood te laaten: 6 ik ken haar! ik weet hoe zij is! en als dc droefheid wat verlieten is, want alles flijt als een kleed, zal dat wel weêr fchikken; het zijn wereldfche dingen, en ook die dan leeft die dan zorgt: ik kan mij, God dank ! overal naar voegen, als ik mijn' zin maar heb: ecu vischjen te BuikjJoot, een kopjen thee met een ver' fnaperingetjen, diverteert mij zo wel als onze grootfte maaltijden cn gezelfchappen van den eerden fmaak, daar men allerleie kostelijkheid eet en drinkt: lekker is een vinger lang, zegt het fpreekwoord, en't is de waarheid: en ook, wil ik uitgaan , dan doe jk mijn prachtige kleêrcn aan, en ben overal wcllckonv, V 3  -giO cornelia wildschut; of, Mijn dochter mag het nu kooken zo als zij het eeten wil: ik ben boos op haar; ja terdeeg, dat beloof ik je! zij heeft mij bedrogen, en dat vergeef ik haar nooit, neen nooit ! zij wist wel wie van arkel was; zij zou zijn zusters goeden raad gevolgd hebben, maar dat heeft dat flimme ezel wel voor mij verzwegen! zij wist wel dat ik haar liever naar haar graf zou gedragen hebben, dan aaneen ondeugend kaerel gegeven: neen, neen! wèl goed, maar ik ben Moeder, en zou het nooit toegelaten hebben: ik heb ook een confcientie, zou ik denken; ook een kostelijke ziel te verliezen; wel hou wat! Nu, Mevrouw, kan ik voor God betuigen, dat haar katten en honden, en muizen en vogels en rijpaard , en wat weet ik het al, haar papegaajen, en haar aap mij meer gekost hebben, dan ik aan de groote klok hangen zal: ik durf niet zeggen, hoe veel ik eens gaf voor een Oostindifche Raaf, en wat ik door zijn gefchreeuw wel een last in mijn hoofd had! ik was bang voor aapen, maar ik gaf ook al weêr toe, en dat ondeugend dier, deed mij dikwijls groote fchade aan porfelein, en andere meubelen; alles om haar plaifier te doen ; en zij had een goudbeurs die wat afdeed : en nu laat zij mij in het lange pak loopen, en bruit ftil met den jongen weg; en laat voor mij, asfurant, een' brief leggen, waarin zij fchrijft, als dat zij uit haar zelve is weggegaan, hoe wel ik  de gevolgen der opvoeding. 3?s nog al denk dat hij dien blief opflelde, en dat zij hem maar nafchreef; want mij dunkt zo ontaart kon zij tegen haar' Vader niet weezen: en wie weet of de fehelm, als h'j hoort dat hier niets is,dan een O meteen P, haar niet ftÜ laat zitten; die niet te goed is tot het eene is niet te goed tot het andere nu, dat moet zig redden! fehoon ik veel gczelfehap aan haar mis : en de jongens die hier altoos waren , hebben hier nu een zwijn zien geesfelen; en mijne goede vriendinnen komen " in 't geheel niet,dan uit nieuwsgierigheid: nu, het „ is hier ook in 't geheel niet prettig, zo als Mevrouw wel denken kan; 't is goed dat ik welhaast zal verhuizen, dat zal mij nog wat diverteeren: het huis is klem, maar voor mij groot genoeg, want ik zal nu niet traclceren. Had ik uwen brief een week vroeger ontvangen, ik zou mijn keetje dat ftukjen waar over gij mij fchrijft eens voorgelegd hebben, en dan zou zij zo een deugeniet vast nooit genomen hebben: maar dit heeft zo niet moeten zijn: gij moet wel een vroome vrouw wezen, daar gij zulk een' brief fchrijft aan menfehen die geruïneerd zijn, en die gij in 't geheel niet kent; doch kniezen cn klaagen baat niet: ik bid dat onze lieve Heer keetje andere zinnen geeft, en mijn man zijn verftand mag weèrkrijgen : het werelds goed is wel weêr te winnen, en , zo als ik zeg, geduld is het beste middel gaarne fchreef ik nog wat aan V 4  3T2 c0&nel1a. wildschut; of-, zo eene deftige Mevrouw, maar de tijd ontbreekt; zo dat, ik blijve met dankbaarheid, mevrouw.1 Uwe oprechte Vriend in-x francina de wind, i nu wildschut. ]f. S. Zo ik u van eenigen dienst zijn kan, ia Amfteldam, ik zal niets ontzien, tijd noch kosten: en indien gij Mevrouw die lieve jonge Juffrouw kent, zeg dat zij maar moed houdt, en dat zij wel van geluk mag fpreeken , dat zij zo een ondeugenden vent niet gekregen heeft; want dan was zij wel anders te beklaagen: arm jong mensch.' nu, geen braave lui zullen haar verftooten, en heeft bij haar gebeten, hij heeft baar niet gegeten: zie zo ben ik, och God ja! was ik nog in mijn voorfpoed , ik zou haar in mijn huis neemen, en als mijn eigen doch? ter behandelen, want wat onze keetje betreft, die is in haar verderf gelopen, en zij heeft haar eigen Moeder bedrogen., da-t ik haar nooit vergeef,  de g evolgen der opvoeding. 3*3. TAGTIGSTE BRIEF. Jufrouw, sara «adelaar, aan Jufrouw anna hofman! Dat gij, mijn lieve naatje , mij dierbaarder wordt naar maate ik u al meerder leer kennen, behoef ik u niet met veele woorden te zeggen. ' Ik ontving uwen belangrijken brief, naast mijne Moeder in het prieeLtjen zittende; terwijl ik haar uit het onfchatbaar werk van den Heere necker, waar van gij mij met zo veel lofs gelehreven hebt, , voorlas; ik lag echter het boek terftond neder: naauwlijks had ik de eerfte bladzijde gelezen, of ik ontroerde mij zichtbaar, en viel werktuigelijk, om het zo te noemen, mijne waarde Moeder om den hals, doordrongen van erkentenis voor de zorg waarmede zij mij heeft opgevoed : nooit was ik zo getroffen door de befchouwing, of wilt gij, de herinnering van al het nut dat ik van haar zo wel door lesfen als voorbeelden ontvangen heb , en nog dagelijks ontvang : dit zeide ik haar ook, terwijl mijne oogen in traanen zwommen; en Uc plaatfte mij nog veel digter bij haar; om als 't ware in dc Moederlijke befcherming te blijven. Mijne Moeder was zeer bedroefd door de tijding die gij ons nopens onze vriendin melddet: V 5  3*4 CORNÏLU WILDSCHUT; OF, ik las haar vervolgends uwen brief geheel voor, cri ■ zeide daar op : Mijne lieve Moeder 1 — wat zegt gij van deezen brief? r- zie hier haar antwoord, en het gefprek, 't welk 'er vervolgends tusfehen ons voorviel : ik beu verzekerd dat gij alles wat deeze waardige vrouw over zulk een onderwerp zeide, lezenswaardig vinden zult. moeder. Dat ik het grootfte medelijden heb met de ouders, en voor al met den zeer berispe- lijken Vader: ik beklaag echter boven al . het verwaarloosd meisjen. ik. Ach had keetje wildschut eene Moeder gehad, als de mijne! (en ik kuschte haare hand met de grootfte levendigheid.) moeder. En had keetje wat meer gehad van uwe leidelijkheid mijn kind! ik. Onder uw beduur zou zij, ongetwijfeld, zo geworden zijn. moe d er. Dat, s a a r t j e , is in lang zo zeker niet als gij" u verbeeldt! ik. Hoe zo? maakt de opvoeding dan den bsfchaafden mensch niet? doet zij dan niet alles? moeder. Zij doet zeer veel, zo wel om te behouden, als om te verwoesten: maar alles ! —■ denk eens na, wat daar uit moet volgen. ik. Ja , alles , is wat derk; ware dit zo dan was het kind dat opgevoed wierd, geheel lijdelijk; niets dan een bloot werktuig: maar kon kee-  T)F. gevolgen DU Ol'VOEDIKfi. £15 ■< tje met zo eene opvoeding wel anders geworden \ zijn, dan zij is? moeder. Hoogstwaarfchijnelijk zou zij, anders opgevoed zijnde, niet gedaan hebben het geen zij deedt: maar het volgt niet noodzakelijk-, dat J zij met deeze verwaarloosde opvoeding, baars Vaders huis moest verhaten, en, ik eis daar ik het zag, hem haaten ; doorgaan met een' man voor wien zij zo getrouw gtwaarfchouwd was, en dien zij niet bemint; want dit ben ik met uwe verftandige vriendin ten vollen ééns: ook hier heeft zij | geene verfchooning, en in zo een geval is 'er, kan 'er geen andere zijn: haar oordeel is des op dit ftuk niet verblind; zij wist, of kon het wecten, | dat zij daar kwaad aan deed: zij ontving ook zo \ veele weldaaden van haare Ouders, en een recht j geaart kind is nooit ondankbaar. ik. Maar mijne lieve Moeder! Juffrouw wild\ schut is niet zeer verftandig, en nooit heeft : men haar, haare pligten geleerd; was zij dan niet j in het grootfte gevaar om zo te doen als zij deedt? en wie gaf haar oiidertusfchen zulke Ouders? door ! wie is keetje dan in die verzoeking , in dat gevaar gebragt? moeder. Men moet een onveranderlijk onj derfcheid maaken tusfehen de gelegenheid om kwaad te kunnen, en tusfehen die van het te moeten doen: in de eerste gelegenheid ftelt de wijze Voorzienigheid ons allen, min of meer; dit behoort tot onzen proefftaa: , tot onzen ftaat vaw  Sïö cornelia wiuiseiiur; op, voorbereiding; dit maakt onzen wil vrij; zondor zulke gelegenheden is en kan 'er geen menschlijke deugd zijn: want menschlijke deugd is meest altoos, immers zeer lang, ftrijd; maar nooit komt een mensch in de gelegenheid dat hij met zondigen; dit floot tegen alle zedelijke en Godsdienstige gronden, ja tegen den aart van ons wezen; doch wij worden beproefd als wij in dc gelegenheid ko. men om te kunnen zondigen. ik. Gij zuhvmij, mijne waarde Moeder! wel vergunnen u te' belijden, dat 'er met dit alles nog zeer veel duisters overig blijft: ik vraag ook: was deeze beproeving voor dit verwaarloosd, wei- 1 nig doorzicht hebbend meisjen niet te groot? zh nu de beproeving onze krachten overftreeft, wordt dan voor ons, beproeven niet verzoeken? Wees zo goed, en onderricht mij toch op dit gewigtig Huk: bij wie kan ik mij vervoegen dan bij mijne Moeder? • moeder. Mijn pligt en genegenheid beiden zetten mij aan om u, zo veel in mijn vermoaen is daaromtrent meer doorzicht te geeven: om juist te oordeelen, mijn kind, moeten wij ons niet alléén bepaalen bij de zedelijke kracht van tegeailand in uwe vriendin, die zij bezat toen zij"bcfloot met van" arkel te vlugten; toen had zij haare beproeving reeds tot eene verzoeking gemaakt: maar men moet haar befchouwen bij het gebruiken haars verftands; toen zij onder het beftuur haarcr Gouvernante ftond; zou zij toen met  Ï1E gevolgen der opvoeding. ST7 gebeefd hebben op het denkbeeld van haars vaders h«is te verbaten-, en dat wel met iemand waar omtrent zij zo veele waarfchouwingen had? toen zij met Juffrouw hofman omging; toen zij u leerde kennen, zou zij 'er zig buiten ftaat toe gekend hebben; maar zij zelve heeft die goede indrukken uitgewischt, en baar eigen zedelijke kracht verkwist, en verbeuzeld: het is natuurlijk dat alle bekwaamheden die men niet oefent afneei men, verzwakken, ftomp worden: kan niet een lui, vadzig leven, ook hun die zeer goede beenen ; hebben, in de daad buiten ftaat dellen om een I enkeld uur lievig doortewandelen ? dit leert de ondervinding alle daag; als ook dat maatigheid, naarstigheid en oeffening, hen verfterken die van de Natuur geene groote krachten ontvingen: had uwe vriendin derhalven bij tijds gebruik gemaakt van hetgeen zij waarlijk bezat, zij zoude nooit deezen dwaazen ftap gedaan hebben: wiens fchuld is het des dat zij bezweek voor deeze beproeving? Dit verzwakt echter in 't geheel niet aan het grootfte onafoogbaar nut eener goede opvoeding; en daarom hebben jonge lieden, die men zo eene opvoeding gaf, de hoogfte reden om den goeden God daarvoor, op de vuurigfte wijze, te danken, en moeten zij met een diep en edelaartig medelijden oordeelett, over andere jonge lieden, die van zulke voordeden verfteken zijn. Indien men alies en geheel aan de opvoeding toefchrijft, dan, ik herhaal het, wordt het kind niets  3i8 cornelia wildschut; of, dan een werktuig; en waar leidt dat heen? Maar deeze noodzaakelijkheid over welke ik u thans onderhoude, neemt geenzins de vergelding van goed en kwaad weg, en ftrijdt ook bij gevolg niet tegen alle wetten en allen godsdienst: de zedelijke noodzaakelijkheid is geheel iet anders dan de waare noodzaakelijkheid; zij is in de daad niets anders dan de zekerheid, befchouwd in onze vrije daaden; maar omdat de mensch niet aflaaten kan zig te beminnen; omdat het voor hem onmogelijk is niet dat geene te verkiezen, 't welk zijn verftand voor hein best houdt; om dat zijn wil zig natuurlijk uitftrekt tot het geen goed is, of hem als zodanig toefchijut; volgt nu daar uit, dat de mensch werkt als een werktuig? of dat de wetten hem niet kunnen beftuuren tot het oogmerk waarom hij geworden, en hier op deeze wereld geplaatst werd ? dat hij niet kan opmerken? noch verftand noch wil noch vrijheid heeft? dat zijne daaden hem in geenen opzichte kunnen toegerekend worden? dat hij niét'vatbaar is voor geluk en ongeluk? met één woord, dat hij geen zedelijk wezen is? i k. Voor zo verre ik oordeelen kan, is dit juist geredeneerd; zoud gij mijne lieve Moeder, om mij dit nog klaarder voorteftellen, al her gezegde wel eens op keetje gelieven toetepasfen? moeder. Waarom niet? te meer daar ik hoop dat gij dit ons gefprek aan uwe braave vriendin zult mededcelcn —— laat ik het des herhaalen:  be gevolgen der opvoeding. 3*9 Indien Juffrouw keetje opgevoed ware, of door haare overledene Gouvernante, of door eene vrouw, bijvoorbeeld, als Juffrouw de groot, zij zoude zonder eene alleroverheerfcbende drift, of, wil men , liefde, (en die heeft bij haar geen plaats,) niet met eenen van arkel zijn doorgegaan: maar indien zij ook dan, (en dit hing van haar af,) geen beter gebruik gemaakt hadde van haare , zedelijke kracht, die dan echter veel fterker zoude geweest zijn, zou zij dan, saartje! met alle haare onberispelijkheid, een zedelijk beter jong mensch geweest zijn ? zeker voor de menfehen, om dat die alleen uit daaden kunnen oordeelen, maar zeer zeker niet voor haaren Schepper , die ons geheel en al oordeelt naar de grootheid en oprechtheid onzer poogingen, en niet naar de vorderingen, die wij voor het uiterlijke maaken ,• om, dat het eerfte geheel en al van ons afhangt, en veel vaster bewijs heeft van waaren Godsdienst, waardoor men den Aanbiddelijken poogt te behaagen: gij zijt hoop ik daar zo wèl van overtuigd, dat het onnodig zijn zal, 'er meer over te fpreeken; en waartoe dit ons verpligt, zult gij zelf dóórzien tot Euangelifche waakzaamheid — dit poogen, dit op onze hoede zijn, maakt ons eigenlijk deugdzaam voor het alziend oog: hij die de meeste goede daaden oefent; hij die de minfte mistreden op den weg der deugd doet, is ongetwijfeld de vroomfte, voorbeeldigfte mensch, bij zij-  320 c0rnelia wildschut ; of, ne medeburgers, en het nuttigst, het eerwaardigst voorwerp hunner achting ; dit lijdt geen tegenfpraak: maar hij die in den ftrijd der deugd en tegen kwaade hebbelijkheden en overhellingen, het ijverigst het ftandvastigst is; hij die in zekere omftandigheden ongeloovelijke moeite aanwendt, en dat om zijnen God te behaagen, is ook bij dien God de beste mensch: wilt gij des, mijn kind, naar waarheid over u zelve leeren^ oorcleelcn, vraag u niet zo zeer af: wat gij goeds gedaan hebt? maar hoe veel heeft het mij , in mijne jeugd wel gekost? en deed ik dat goed uit liefde en eerbied voor mijnen Maaker , die mij zijne wettert beeft laaten bekend maaken? Nog iet, mijn sa art je! en dit zal u misfehien in het lot uwer verdoolde vriendinne eenigen troost geeven -— die zelfde orde, die zelfde opklimming die wij zien, bewonderen en aanbidden in het rijk van God, beeft ook plaats met opzichte tot dat gellacht, bet welk wij menfehen noemen — de eene mensch is zo verre verheven boven den anderen , als, durf ik het waagen te zeggen ? het infect boven het jong kind, dat zig begint te ontwikkelen : naar maate de mensch meer dier word; naar maate zijne opvoeding verwaarloosder is , daalt hij af, in de rei der wezens waartoe hij behoort, en in alle eeuwigheid toe zal behooren. ik. Wij lazen onlangs in helvetius, dat alle menfehen in hun aart en wezen volmaakt gelijk  de gevolgen der opvoeding. 32Ï lijk zijn , en dat alles afhangt van dc omftaudigheden, waarin zij zig meer of minder kunnen ontwikkelen: is dit ook uw gevoelen? moeder. Neen: doch dit zoude ons te verre keen leiden: ik geloof liever met dien zonderlingen man, dat aandacht het groote vereischte is , om ooit ergens in uittemunten, ja dat hij den Vader der Genie is. Mijne Moeder zweeg; en ik verzocht of zij mij wilde toeftaan, mijn antwoord aan u te beginnen, op het oogenblik haar gefprek met mij optefchrijven, en haar te laaten leezen, of ik wel alles zo fchreef, als zij zig had uitgedrukt dit werd mij geredelijk vergund, en nu ik het haar heb voorgelezen , is zij zeer voldaan over mijne oplettendheid, en voegt 'er bij, dat ik haar ten vollen verdaan heb: zie daar des, mijne lieve naatje! het beste antwoord, dat ik op dat gedeelte uws briefs geeven kan morgen hoop ik deezen te vervolgen. ten vervolge. Indien een ongelukkige zig niet met alles vleide , hoe zou het mogelijk zijn , dat een Heer w il'dsc hut, na zo veele proeven van het Hecht hart eener Mevrouw lenting gehad te hebben , zig nog door haar zoude kunnen laaten mis- IV. deel. „ X  3ai cornelia wildschut; of, leiden? indien van arkel geen zo flecht mensch ware als hij in de daad is, ilc zoude bijna niet wenfcben om keetje nu buiten zijne magt te zien; doch thans hoop ik, en bid ik, dat zij tot haare ouders mag wederkeeren en de braave Mevrouw stamhorst zal zeker het ongelukkig meisjen niet verltooten, maar bij zig neemen; dit ftel ik vast : de groote zwaarigheid is nu : waar is zij ? hooge nood, diepe ellende, breekt wel eens een dwaazen hoogmoed : zij zal misfehien, ziende hoe deerelijk zij zig bedroog, befluiten tot haare Ouderswedertekeeren ,en dan,mij- ' ne vriendin! zullen wij vreugdetraanen florten — haar val is groot, ik beken het; maar dan kan zij terecht komen; en dit doet bij ons alles af. Nu eens wat anders ik beklaag Mejuffrouw de Weduwe klink ert, om dat haar eenig kind zo flecht gefield is ; doch is het niet bijster vreemd in een verflaudige vrouw, eene jonge Juffrouw tot Catichifeervrouw van armen en behoeftigen aanteleggen? ik kan dat niet anders befebouwen: uwe befchrijVing van het lieve meisjen is uwer penne waardig; maar ik houde het geenzins voor eene carricatmir: zo geduurig met domme menfehen te moeten tobben, kan ook geene vriendlijke driften opwekken: zo het vriendinnetjen 'er een goed humeur, en een zacht hart heeft van af gebragt, moeten wij haar al zeer hoog wanrdecren, en zif moet bijna in dit fluk een zo grooten dof hebben, als de man mozes, die , hoe goedaartig hij wa-  DË GEVOLGEN DER OPVOEDING. 323 te , echter door moedeloosheid tot murmureeren overlloeg. De meeste onderwijzers der jeugd, waar die dan ook geplaatst zijn, en wat tijtel zij hebben, hebben eene befpottelijke trotschheid, die, om dat zij zulk een grappig contrast maakt, met hunn' ftaat als lid in de maatfehappij, met hunne opvoeding, en met zulke kundigheden en gebruiken, die met hunne amtskundigheden in geen verband altoos ftaan, hun meest altoos een onaartig voorkomen geeft, en het fpreckwoord omtrent de fchoolmeesters bewaarheid : honderd fchoolmeesters, negenen-neaentig gekken; en waardoor ook lieden met een h'ooger tijtel zo dikwijls voor geleerde zotten te boek ftaan : ik voor mij vond dit alles zeer * vcrfchoonelijk , indien zij waarlijk in hun eigen werk uitmuntten : men verhaalt van den grooten newton, dat hij eens zo diep in gedachten wegzonk, dat hij den vinger eener mooje lieve Dame, i met wie hij gefproken had, en wier hand hij in de zijne hield, gebruikte tot een pijpenftoppertjen, om de gloejendc asch weder in de pijp te douwen: newton was zeker boven alle gemaaktheid ; ik beklaag echter zijne misvatting om der jonge Dames wille dit in 't voorbijgaan. Lieden die ook altoos alleen en met gezach gewoon zijn te fpreeken, neemen weldra eene geklijke meerderheid aan, en verloopen zig geduun'g in dathaatelijk onwellevend bel!isfen, ook dan als hei gezond oordeel, en met recht twijfelt: men moet, fchijnt X 3  324 cornelia wildschut; of," het, eene uitmuntende opvoeding gehad, en zeer veel dagelijks menfcbenverftand hebben , om, in zulke om Handigheden geplaatst, niet zulke hebbelijkheden aanteneemen, die ons nooit beminnelijk maaken kunnen: ik heb wel eens gehoord dat de ftaatigheid deezer lieden niets meer bewijst, dan dat hunne fpieren alle buigzaamheid verloren hebben; doch zo een flag van gekken kan in een vrolijk uur ook wel eens ftof tot vermaak geeven. 1 Ik verzoek dat gij dit niet toepast of Juffrouw klinkert; gij zoudt mij ongelijk doen, en dan tog wilt gij niet : ik beklaag haar met geheel mijn hart: mijn Hemel! wat is een mensch, wat is een jong mensch zonder gezondheid ! en zou men tegen de Moeder niet kunnen zeggen: „ Wie „ heeft dit van uwe handen geeischt ? al weêr een bewijs dat een goed oogmerk, niet geleid door een juist oordeel , meest altoos verkeerde gevolgen hebben moet: het oogmerk, om armen en onkundigen te onderwijzen is loflijk, maar daartoe eene jonge Juffrouw te verpligten; mij dunkt dat dit verkeerd is : liever heb ik dan nog dat eene bejaarde vrouw zig toelegt op het, verklaaren der Prophetiëu, en te meer, daar zij zig om armen en ellendigeu te herftellen en te verkwikken, genoeg ligchaamsoefening geeft. De lucht is hier zeer gezond, cn ik zou wel een optrek bij braave burgerlieden vinden kunnen; het zou mij zelfs aangenaam zijn, met Juffrouw  S}£ GEVOLGEN DER OPVOEDING. 3?5 KLïnkert kennis te maaken, en baar zo veel genoegens te verkenen als in mijn vermogen is; ik vrees maar dat zij te veel opheeft met Theologifche questiën, iet daar ik fchriklijk bang voor ben; dat z j des voor mij onnut zoude zijn , en haare herllelling vertraagen: het komt mij ook voor, dat zij eens in ecu geheel anderen kring van lieden moet komen, en bij een geheel ander dieet ook geheele andere uitfpanningen moet hebben : het vrolijk vernuft zal haar veel meer dienst dien, dan al de mogelijke Logica's; en gij weet, naatje, dat ik geen greintjen vernuft rijk ben: mijn bijzijn zou des niets uitwerken: geloof ook niet dat ik, deeze jonge Juffrouw voor lastig gezelfchap houdende, mij maar van haar wil af maaken ! 6 tedét wil zo gaarne raad geeven; zo gaarne de eer hebben, dat zijh' raad opgevolgd wordt: dit vleit ons met onze meerderheid; want wij zijn allen min of meer trotsch : J uffrouw burgerhart, die zeker geen wijsneusjen, geen bedilfter was, maarzo leerzaam en geleidelijk als een kind , indien zij,' maar wèl geleidt wierd; wel nu die lieve, losfe", fehrandere Juffrouw jjurgerhart, wilde nog veel liever een zoet onnozel lotje kinderkoufen leeren breien, dan in 't geheel niets aan geen fchepzel diers,of menschlijks, iet te bevelen te hebben: daar bij komt nog dat ik overhel tot al wat ernftig is; ik zelve hoor maar te gaarne, waar ook over, wèl red-meeren: dit is het niet al; wij hebben, ongelukkig in onze buurt een geloofs-onX3  32(5 c0rnelia wildschut; of, derwijzer der jeugd, die zo ijsfelijk geleerd ala driftig rechtzinnig is , en hij toont alle zondagen daarin zijne gaaven, onder het beftuur des Predikants; hij raast zo fchrikkelijk op alle onrcchtzinnigen, dat hij den Dominé, om dat de man redeneeren kan, en nooit zijne goede opvoeding vergeet, zelf voor min of meer Armeniaansch houdt; en de goede man heeft dat raazend ventjen niet tot ftilftand gekregen, dan door het altoos toetejuichen, zodra het zijn' mond maar open deed— oordeel nu zelve of Juffrouw klinker t niet in gevaar zoude kunnen komen, om weder inteftorten; want dat fchepzcl is de fmid van onzen Huisheer, en komt om allcrleic beuzelingen dikwijls hier: maar genoeg, zoniet te veel, over dit onderwerp, om u te overtuigen, dat de jongejuffrouw hier niet, voor haare omfrandigheden, komen moet. Ik wenschte wel, mijn lieve naatje, dat gij u niet al te veel bedroefdet over Juffrouw wildschut : ga alleenlijk voord met, is het mogelijk, haar nuttig te zijn, en troost, zo veel gij kunt, den berispeüjken Vader ; doch wat gij veel daar toe kunt aanwenden, begrijp ik niet al tc wèl. Als menfehen van eene logge, traage geaartbcid, zeer ver van den weg hunner beltemming zijn afgeweken , dan zien zij 'er verbaasd tegen aan, om terug te keeren ; zij ftaan befluitloos en moedloos ftil ; niets dan een grooten ramp, kan hen •daar boven verheffen, en voor zo verre kan het nmgeluk, den Heere wildschut overgekomen»  ïje gevolgen der opvoeding. 7,27 in zijne goederen, en in zijne eenige dochter, bert nog ten gelnkke (trekken; immers voor zijne zedelijkheid, en terbereikinge van dat oogmerk , waartoe hij in de wereld geplaatst werd. Ik kan, noch wil voor u niet verbergen, dat ik binnen weinige maanden, met het uiterlte genoegen mijner ouders denk van ftaat te veranderen; > kent gij het Comptoir van eelijwijk, te Amjlerdam ? Misfehien wèl ; het is niet ongeacht: de Vader heeft hier een fchoone buitenplaats, met eene boerderij, en alles wat tot een groote Landhoeve behoort de laatfte is geheel voor den oud- ften zoon aangelegd, die, geen fmaak in Negotie hebbende, en echter zeer werkzaam zijnde, en het buitenleven beminnende, deeze Landhoeve tot zijn aandeel gekregen heeft: hij fchreef onlangs eene verhandeling over den Landbouw die men zegt, dat uitmunt onder alle foortgelijke fehriften, en geen geringe gedachte inboezemt van des fchrijvers oordeel en kundigheden : hij is agt- entwintig jaar, wèl genoeg van perfoon, wèl opgevoed, en heeft zelfs eenige aangenaame talenten, die hij niet verzuimt. Hij beeft reeds het geluk gehad van veele Landlieden overtehaalen, tot het inenten van hun vee, en dat met zulke gezegende gevolgen, dat zij zeiven beginnen te zien dat deeze inenting zo wel als die aan menfehen juist den toorn Gods niet op ons laadt, maar integendeel een weldaad is X 4  32ft corneua wildschut; op, voor alle menfehen , met betrekking tot hun Ie» ven, en ten behoud van duizenden van allernuttigdc dieren , die den rijkdom des veemans uit* maaken. De Heer le lij wijk heeft een zeer talrijk huisgezin; doch mijne Ouders hebben, hoewel ik zeker veel meer goederen bezit,zijnde een eenig kind, dit aanzoek met genoegen aangenomen; en dewijl wij allen gaarne Buiten zijn, hoop ik dat miine ge > liefde Ouders nog wel eens befluitcn zullen om Amftelddm te verlaaten, en met ons hunne dagen te eindigen: ik vlei mij ook, dat gij in le lij wijk geen mishaagen zult hebben; hoewel hij niets uitfehitterends heeft, en het tot zijn groot voordeel is nader gekend te worden: hij is goedaartig , beleefd, minzaam, leest veel, bemint de muzijk, tekent goed, doch is in geenen opzichte een Hrer van de mode, maar ook niet /.o bijzonder, dat'er ooit aandacht op hem val!en kan. Ik bemerk dat gij u vrij wat ontrust over den Heer wal ter.: bedenk eens, hoe veel oorzaaken eenen reiziger beletten kunnen aan zijne vrienden te fchrijven ! nijn Vader, die in zijn jeugd veel gereisd heeft, heeft mij daar meermaals over gefproken, en wij, die in onze huizen blijven , hebben geen denkbeeld van zo veelerleie binderpaaleh: of de post is vertrokken, zo als men fchrijven wil; of men geeft den brief om te beltellen, en die wordt in zeer drokke Logementen verge-  »e gevolgen der opvoeding. 3^9 ten: kort gezegd, het niet fchrijven dier Heeren, moet u niet onthutzen: denk nu eens met het gemeene fpreekwoord: geen tijding, goede tijding: het zoude kannen zijn, dat de groot, overgebragt in een geheel andere levenswijs , en door verraoejing en luchtsgeflel , ziek geworden was; doch denkelijk zal dit hem geheel redden , en hij, als vernieuwd, met een gezonde ziel in een welvaarend ligchaam terug komen, en de Heer waltf avond misfehien goed Mejuffrouw de groot niet te ontrusten misfehien hebt gij nu reeds tijding. Wat mij betreft, nu mijne waardige Moeder zo veel beter is, denk ik fomwijlen dat ik al te gelukkig ben : ik heb zt weinig gelegenheid om mij zelve te kennen: maar hoe kan ik van mijne deugdgezindheid wèl overtuigd zijn, daar mij niets dan voorfpocden vergenoeging omringen? ik weet nog niet wat mijne hoofdneiging, of zelfs hoofdzwakheid is; alles is zo ftil, zo gerust, inwendig;.en welke vijanden van buiten heb ik? dlt 1S zeker, dat indien ik mijnen Schepper niet met geheel mijn hart en geheel mijn Verftand beminde, eerbiedigde, dankte,ik een zeer onwaardig fcbepzel zijn zoude: ik heb reeds mijn' Hemel op deeze aarde, is dat niet wat te vroeg? en moet ik niet wel eens met de uitmuntende Mevrouw helder denken, dat mij eens een zwaaren ramp, een treffend verlies naaken zal? ik onderwerp mij echter X 5  3go cornelia wildschut; of, in mijn vooruitzicht aan alles — ik weet, God t§ aan allen goed! Met de hoogfte achting en genegenheid , ben ik Uwe oprechte Vriendin, s. sadelaar. EEN- EN- TAGTIGSTE BRIEF. Jufrouw anna hofman, aan Juffrouw sara sadelaar. Mijn lieve vriendin! gisteren avond ontving ik uwen brief; ik heb de grootfte verpftgtjng aan Mevrouw uwe Moeder, en ook aan u, dewijl gij mij dat gedeelte fchrc\ft, welk uw gefprek met deeze waardige vrouw behelst 'cr js een last van mijn hart, federt ik dat gefprek Jas . Hoe verbaasd is de afftand van geheel domme jonge lieden , en verftandige vrouwen, die haaren tijd naarftig waarneemen, en denken over de voorvallen des gemeenen levens! weet gij waar ik voor .ftond ? — hier voor: Kon keetje wild„ schut wel anders handelen in haare omftan„ digheden?" — kon zij niet anders? dan, dacht ik, is zij geheel en al onfchuldig, want zij is geheel en al lijdelijk : maar dan verviel zij tot den rang der machines ! des was zij geheel en al onaan.'  i> E gevolgen der opvoeding. &§t fpreekelijk voor haare daaden: evenwel dit ftuitte mij zo geweldig, cn dit leidde ook tot zulke gevolgen op, daar mijn verftand niet bij koude berusten ; ik zag 'er voor mij geen redden aart ■ de eerbied die ik heb voor onzen aanbiddclijken Maaker, liet mij dit ook niet toe: wat is dc mensch zonder vrijheid? een dier! weg vallen dan alle betrekkingen die 'er zijn , tusfehen hem en zijnen God wetgeeving is een enkeld woord; belooning en firalfen', kunnen onmogelijk plaats hebben, indien de mensch door dc omltandigbeden geheel en al bewerkt wordt bedank uwe waardige Moeder van ganfeher harte, toch voor deeze weldaad: zij heeft mijn verftand verlicht, cn mij. ne bedachtzaamheid, nieuwe aanfpooringen gegeven, om de beginzels tot zekere overhelltrigen te wederltaan Ach s aart je! hoe gelukkig z'jt gij! weinige Moeders , Mevrouw stamhorst uitgezonderd, zijn de uwe gelijk! laat hen wat aanpraaten , die zeggen , dat een denkende vrouw een onnatuurlijk verfchijnfel is: doch wat hebben wij met hun oordeel te doen? Nu ga ik u heel wat anders medcdeelen. Mevrouw stamhorst en haare dochter zijn eergisteren in den avond hier aangekomen , en ik was zo gelukkig van bij die aankomst tegenwoordig te zijn: de knecht kwam binnen, en zeide, dat 'er twee Dames in de zijkamer waren, die gevraagd hadden, of ik daar was, en of ik mij de Hioeite wilde geeven om bij haar te komen : ik  83* cornelia wildschut; of, kon niet vermoeden wie het waren ; maar ging terftond heen , terwijl Mevrouw wildschut mij nariep : „ Laaten de vrienden maar binnen ko„ men!" dat is, saartje, in de ziekenkamer ik trad in de zijkamer, en de oudfte Dame zeide: „ Heb ik de eer van Juffrouw hof„ man te fpreeken?" ik. Mevrouw! mijn naam is hofman; ik vermoede dat ik de' eer en het geluk heb, van Mevrouw stamhorst te zien. mevr. stamhorst. Ja, ik ben de zuster. van Mijnbeer wildschut hoe vaart hij thans ? — Is Mejuffrouw de groot hier aan huis ? ik. Mijnheer wildschut is niet zo wèl als wij wenfchen —- Mejuffrouw de groot is hier, Mevrouw. mevr. stamhorst. Wilt gij de goedheid hebben, van mij en mijne dochter aantedienen, Mejuffrouw? Zo als ik dat doen wilde , kwam Mevrouw wildschut, door woeligheid en nieuwsgierigheid bezield, denk ik , zelve in de kamer; en het was; „ Nu zuster dat is verrasfehen ! wees wel„ kom !" en zij kuschte haar hartlijk: „ Dag „ mijn allerlieffte de tje! ja kind het is hier nn „ geen huivjen van plaifier! maar wat zullen wij „ doen?" en .zij kuschte de jonge Dame, ook met de zelfde drift: noch Mevrouw , noch Juffrouw stamhorst, hadden de gelegenheid om een eenig woord te antwoorden; want dus ging  de gevolgen der opvoeding. 333 aij al aanéén (luk, rommelig en fcbommelig voord: „ En zuster! had jij dat ooit gedacht, dat onzs „keetje haar ouders deeze fchande zoude aan» doen ? maar boontjen zal wel om zijn loontjen „' komen ; wacht maar wat: en Juffrouw hofman, * dat moet ik zeggen, heeft haar wèl goeden raad „ willen geeven, maar dat ft out ezel wilde daar niet „ naar hooren; en, Juffrouw s ad el aap, ook, „ een (lil zedig meisjen,maar keetje wilde haar „ hoofd volgen, en nu is wildschut bij vlaagen als of hij zijn verftand verlooren heeft, daar ik heel ndaï over ben; want hij was niets " minder dan mal, zo als gij, Zuster, ook wel „ weet — nu , de Heere heeft mij zo veel niet ge■ geven, en ik heb een gerust gemoed, dat is be* „ ter dan alle wereldfche fchatten: en jij, mijn „ lieve Nicht, ziet 'er uit als een bloejende roos , „ wel ik dacht dat gij daar buiten u verkniesdet, " maar me dunkt datje 'er niet naar uitziet! ja, ,', keetje is ook niet lelijk, maar daar heb ik „ nu wat aan! doch zij heeft mij zodanig in 't „ lange pak laaten loopen, dat ik het haar nooit „ vergeef; zij kan zien hoe zij met haar lieven „ peuzel het maakt: 't is haar fchuld, en zij wou „ niet naar Buiten; en zij wou van veen niet „ hebben; en kon ik haar dwingenV maar kom „ toch binnen , en laat ik je wat prefentecren: „ mijn man is in de rust,maar wij moeten wat (lil „ praaten — en jij betje - lief, jij zu't nu met Tante geen grapjens hebben, want zie, kind!  334 cornelïa wildschut; of* „dat kan nu niet enz, enz." Eindelijk verzocht Mevrouw stamhorst of zij, vermid» haar broeder fliep, haar in de zijkamer een kop» jeu thee wilde laaten fchenken, en Mejuffrouw d b croot zeggen, dat zij hier was? „ Och „ gaarne, mijn lieve zuster! al wat gij wilt: maar' „ef.tje zal gaarne wat eeten ; jonge lui zijn „ graag — kom naatje bezorg jij dat eens, voor „ mij:" Ik was daar zeer mede in mijn fchik, temeer wijl ik Mejuffrouw de groot dit liefst: zelf wilde zeggen: ik deed zo; die ging terftond naar vooren : mijn verlangen om deeze twee voor mij vreemde Dames te zien, deed mij in een oogenblik alles gereed hebben : ik zag toen dat Mevrouw stamhorst eil haare vriendin een weinig onthutst waren: zij hadden elkander in een geruimeu tijd niet gezien; en zijn zeer hartlijke vrienden: de twee Dames bleven nog al in gefprek , en Mevrouw wildschut rammelde 'er zo al door heen, hoe wel het 'er weinig op floeg: ik fchonk thee; Juffrouw betje leende mij ongevraagd ongeweigerd haar hulp, en had mij al zo eens met haare fchoone levendige oogen van ter zijde aangezien, (terwijl haare Tante haare geheele welfpreekendheid uitflalde;) evenwel ik durfde daar niet op antwoorden , dan fteelswijze, doch zij begreep 'er uit, dat wij over de waarde dier welfpreekendheid omtrent het zelfde dachten ; en weldra hadden wij kennis gemaakt : Mevrouw stamhorst is eene vrouw van inde veertig jaar  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 335 denk ik; heeft een ernftig, bedaard , minzaam , recht VFOUwlijk voorkomen ; zelden ziet men , indien men zien kan, zulke vrouwen: het contrast tusfehen haar en haare fchoonzuster is zo groot, dat het, ook als zij niet fpreeken, in 't oog valt:maar Juffrouw betje —- wel s aart je ! die is min noch meer dan eene van milton's vrolijk zweevende Engelen , in den vollen bloei der gezondheid en fchoonheid, maar geene fchoonheid zo als onze ongelukkige vriendin : zij is geheel geest, geheel bezield , en door overmaat van geluk en vergenoegen , wat veel tot dartele vernuftigheid geftemd: het fpijt mij dat 'er in onze taal voor het geen zij is, geen ander woord is dan dartelheid; om dat dit eigenlijk niet recht uitdrukt wat ik zeggen wil; en aan eene verkeerde uitlegging onderworpen is ; want zij heeft een zedig , hoog fatfoenlijk voorkomen, en het geen zij zegt, is in den waren converfatietoon: — wij beiden fpraken wel niet veel, doch wij kenden reeds elkander; daar ben ik zeker van. Kort daar na gingen wij in de kamer van den Heere wildschut : Mejuffrouw de groot zeide dat Mevrouw stamhorst daar was: hij • richtte zig op, en floot haar in beide zijne armen; naauwlijks konde hij iet zeggen dan: „Zie hier uw' „ ongelukkigen Broeder!" doch bette in 't oog krijgende , barstte hij in traanen uit , en zig op zijn kusfen nederwerpende, fchreeuwde hij:,, Ach „ mijn keetje! mijn ongelukkig verboren kind!  '33<5 cornëlia wildschut; of* „ en door wie vcrlooren?. . . Het gezicht deezer" Dame herriep in hem een denkbeeld, dat hem ver» fcheurde ïbetje weende, Mevrouw s t a m h or st had de traanen in haare oogen; Mejuffrouw de groot poogde hem te bedaaren; ik ftond in gedachten en Mevrouw wildschut? Mevrouw wildschut, die vond goed dus te fpreeken, .— „ Hoor wildschut! als jij je zo wilt aanftellen , dan kun je nooit beteren: „ kom als een man , wees nu blij dat uw Zuster „ hier is je hebt zo verlangd dat zij komen zou, „ en nu is 't weêr niet wél: denk je dan dat het voor mij plaifierig is, dat gij u zo alles aantijgt ? „ laat jij jou dochter maar begaan; die niet hoo„ ren wil moet ondervinden ; en laaten wij nu „ maar gerust en wèl bij elkander zitten , dan „ kunnen wij eens over ons verhuizen, en het „ verkoopen van ons goed praaten ; dat zal jc „ nog wat diverteeren: wat zeg jij 'er van, Zus» „ ter?" . mevr. stamhorst: Ik wensch niets liever dan dat Broeder zig poogde te bedaaren, en te onderwerpen aan een lot dat reeds geworpen, en niet meer te veranderen is ; indien hij dat niet poogt zal hij zijn gezondheid geheel verwoesten, en zijn eigen ongeluk verrrrooten de heer wildschut: (haar invallende.) Hadde ik uwen raad gevolgd! hadde ik een beter Vader geweest!nu,nu zoude ik mijn eenig kind... (hij kon niet meer zeggen.) si e v Kt  ÖE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 337 mevr. stamhorst, Laaten wij daar nu niet meer over fpreeken ; het is te laat , en dient nergens toe, dan om nutloos hartstochten optewekken; de reden van mijne overkomst is geheel iet anders: Ik wenschte u van dienst te zijn, u bijteftaan, en zo veel doenlijk in het fchikken uwer zaaken te helpen. I De Doftor trad binnen, en zeide dat zijn patiënt zwak bleef, en niets noodiger had dan rust, gevoegd bij een goed dieet. Ik voorzag dat Mevrouw wildschut nogmaals zou ijveren voor de keuken, en alles veroordeelen> wat men den goeden man toediende: doch bij geluk moeide zij 'er zig niet mede, maar was met betje in gefprek geraakt over haar nieuwe huis , en ftèlde haar voor om het den volgenden dag eens te gaan zien; 't welk deeze uit beleefdheid aannam : vervolgends fprak ,hij over keetje, maar met eöue onverfchilligheid die mij zoude geërgerd hebben, indien ik niet geweten hadde, dat dit zo kwalijk niet gemeend was, en zeer wèl inftemde met haar haat tegen bedrog èn misleiding, ja zelfs met die denkbeelden die zij zig van deugd cn geluk vormt. Juffrouw betje iiam keetje's partij, en zei,' dat zeer zeker Mevrouw lenting haar misleid had, en dat van arkel haar ongetwijfeld alles moois' zou hebben voorgepraat, en hoopte tevens dat haare Tante toch niet hard zijn zoude , omtrent haar éigen kind: wat zij daarop antwoordde weet ik IV. deel: Y  y0Z cornelia wildsc hut; of, niet, doch Juffrouw betje haalde haare fchouders op, en zweeg. Het werd laat, en vermids ik niet konde blijven, nam ik affcheid, terwijl de jonge Juffrouw mij haar verlangen te kennen gaf, om mij weldra weder te zien: zo deed pok Mevrouw stamhorst: „ Ja naatje, dat moet vooral zijn: „ kom, jongelui bij jongelui; en nu kan je met „ mijn Nicht eens < over geleerdheid, en over de „ boeken praaten, want daar had keetje geen „ verftaje wel van" -Wie dit zeide behoef ik niet te zeggen? Ik ben zeer verheugd met de komst van Me- ^ vrouw stamhorst, ik vlei mij dat dit in allen* opzichte goed zijn zal, zo wel voor den Heer wildschut, als voor zijne zaaken: ik hoop ook dat zij hier lang blijven zal; want als men het geluk beeft te verkceren met zulke vrouwen, word men alle dagen wijzer cn beter. ten vervolge. Wel zo, saart je! gij zult dan ook het huwelijks wegjen inflaan: eer heeft uw hart! wij kunnen nooit te veel zulke vrouwen en moeders hebben, als wij ons in u, en uws gelijken beloonen: ik ken den ouden Heer le lij wijk niet, dan van naam, en als een geacht koopman, met3 meen ik, tien kinderen: van den oudften zoovt  BB GEVOLGEN DER OPVOE&INC. heb ik wel hooren fpreeken als van een' Philofoof; doch zij die hem dien naam gaven , acht ik g.'hcel buiten ftaat, om te kunnen zien of de naam hem al of niet toekomt : dit is zeker, ik denk dat zij 'er iet befpottelijks mede wilden verbinden : deeze fnoeshaanen en hennen, leven omtrent met het woord Philofoof, als met dat van Fijn of Huichelaar, en dat wel, om dat zij zo beestig onkundig zijn, omtrent de waare betekenis van het eerfte , als van het laatfte uit het weinige dat gij mij daarvan gezegd hebt ; maak ik op , dat gij recht uw' man gevonden hebt: belang kan hier geen plaats hebben, noch de zucht 'Om vertooning te maaken : hij zal echter in alle opzichten een fchat met u ten huwelijk krijgen, en dagelijks gelegenheid hebben , om zig zijner keuze te beroemen. Ik vvensch u waarlijk alles wat ik mij zelve wénseh , indien ik in uwe omftandigheden kwame — dit leid mij zeer natuurlijk tot onzen vriend walter : nog geen brief! ik merk niet dat Mejuffrouw I de groot ongerust is; dit geeft mij eenen geleenden moed: evenwel, ik ken wal ter! ik weet hoe gaarne hij aan mij fchrijft! zou 'er in zo veele weeken niet ée!ne gelegenheid geweest zijn, om ons eenig bericht toetezenden? en wat kan ik doen, dan geduld hebben! gij, mijn saartje, zijt ook de eenige vriendin, met wie ik over zulk een onderwerp fpreeken kan: nooitj Been nooit had ik gedacht, dat mijn hart zulk een Y 2 -  349 CORNELlA WILDSCHUT ; OF, groot belang Melde in mijnen vriend; doch waarlijk, federt ik hem niet meer zag, gevoel ik dat mij iet ontbreekt, vooral tegen dat gedeelte van den avond, dat hij meest altoos eens aanwipte, en zo hij mij t'huis vond, een uurtjen met mij doorbragt: ondervindig is, en blijft tog de eenige, immers de onfeilbaarfte Leermeesteres: ik moet u nog eene eonfidente maaken: ik vrees waarlijk dat ik een weinig aan een verliefd koortsjen fakkel, en dat wel, om dat ik veele dingen zo geheel anders begin te zien , dan voorheen; alles is zo niet meer roozenkleur en zonnefchijn ; ik zucht dikwijls zonder recht te weeten waarom ; en heb zulke verbaasd denkachtige buien, die allen uit de zelfde bron oprijzen : het is of Heintje Pik 'er meê fpeclt, maar nu denk ik meer in een uur aan wal ter, dan toen hij hier was in een maand: moet dan ook altoos het ontbeeren van iet ons met de rechte waarde der dingen bekend maaken? ik dacht aan wal ter zo .als aan mijne gezondheid, zonder 'er iet bij te gevoelen, dan eene zachte bijnaar onmerkbaare aangename gewaarwording; doch die geen invloed had, op mijne overige verrichtingen, dewijl zij mijn aandacht niet zeer trok: ei lieve, werk dat zelf uit om mij beter te verftaan — Nog één woord over Juffrouw stamhorst: zo v a n veen mijne oogen en mijn hart hadde, hij zou zig de weigering van onze verdwaalde vriendin zeer wel getroosten kunnen; ja ik fcheur mijn brieVen, indien hij haar leerde kennen, zonder haar  DE GEVOLGEN DÉR OPVOEDING. 34ï Voor zig tc verkiezen: hij heeft, fchijnt het, een groot zwak voor het fchoone; maar hoewel Juffrouw jetje niet zo regeknaatig fchoon zij, en niet zulk eene,zeggen de Franschjens, riche taille heeft, als haare Nicht, dunkt mij evenwel, dat zij overal conquetes moet maaken, daar het hart vrij, en het oordeel niet vooringenomen is : haare oogen duiden haar verftand aan, en alle de fijne trekken van haar vrolijk, wèl te vreden gelaat, roeren onmidrdelijk het hart als zij fpreekt; wat zeg ik! zelfs als zij zwijgt: maar of een betje stamhorst nog kiezen kan; en zo al, of zij genoeg hehaagen in van veen kan krijgen, dat is iet anders ; zij is zo gelukkig bij haare Ouders, en haar trek tot het buitenleven is bijnaar eene behoefte geworden — zo drukte zij zig ten min» ften uit: ik zie den vriend nergens ! zoude hij waarlijk om zijne blaauwe fcheen, zo al niet het bed, dan echter het huis houden....? Als men van de drommel fpreekt , zegt het fpreekwoord, is hij niet verre van ons: toen ik. deezen dus verre gefchreven had, ging ik naar beneden, en de Heer van veen kwam in huis: na wat gepraat te hebben, over het weêr en de boomen, vroeg hij mij , of ik niet verkoos een wandeling te doen? dit verkoos ik zeer wel, en wij gingen uit: naauwlijks waren wij de plantage ' door , of hij wendde het gefprek op de familie van den Heere wildschut: wij konden niet verfehillen , noch over 's mans charakter , noch Y 3  |4a c0rnelia wildschut; of, over het ongeluk, waarin hij geftort was: ik fprak met medelijden over keetje: hij bekende, dat hij aan haar niet konde denken , dan met aandoening. i k. 'Er zijn véélerleie aandoeningen, Mijnheer van veen: mag ik u vraagen , van welk een aart de uwe thans is ? hij. Zeer wel; die van medelijden; want hoe men keetje ook befchuldige, zij is, en moet zeer ongelukkig zijn. ik. Zij heeft u zeer flecht behandeld. hij. Zij heeft mij getoond dat zij gebreken heeft, die ik niet vermoedde, ja, mij zo behandeld , dat ik mij zeiven zoude moeten verachten, indien ik nog langer aan haar verflaafd gebleven ware. ik. Dat meen ik ook; en uwe eerfte vrijerij zal u misfehien wat huiverig gemaakt hebben , om nogmaals een vrouw te zoeken? hij. Ten minsten ik zal nooit meer eene vrouw zoeken die niets is dan eene fchoone vrouw. i k. Uw voornemen blijft dan nog om een kans tc waagen? ii ij. Ongetwijfeld: ik zal, zo het van mij afhangt, geen, zegt vader blank aart, nietsbeduidend oud vrijer worden — Ik bragt daarop het discours alweêr op den Heer wildschut, en zei hem heel droogjes: Mevrouw stamhorst js voorleden donderdag niet aangekomen. nij. (Met levendigkeid.)Mevwuw stamhorst,*  »f CEVOLCEN DER OPVOEDING. 343 ik. Zij zelve met met haare dochter — Hij werd zo rood als vuur: ik hield mij of ik het niet bemerkte: kent gij de jonge Juffrouw? hij. Ik heb eens een groot gedeelte van den dag met haar doorgebragt, bij gelegenheid dat ik mijne zuster in haare Provincie en nabuurfchap bragt: maar ik was toen niet in ftaat om haar recht te doen. ik. Toen! zou dit nu, den' t gij, beter gaan? (Ik lachte.) hij. Hoor Juffrouw hofman, ik zal u eenvoudig zeggen hoe het is: ik heb aan Mevrouw stamhorst alreeds gefchreven, of zij mij tocftond mijne opwachting bij haare lieve dochter te komen maaken : maar heb nog geen antwoord : wat duurt die tijd ijsfelijk lang ik. Gij zijt, voor een bedaard Heer al zeer haastig. hij. Ik weet dat ik vrij ben, en des mijn hart haar kan aanbieden : waarom zoude ik des mijn geluk niet zo rasch beproeven als mogelijk zij? Juffrouw betje is eene groote vriendin mijner Zuster, en die is idolaat van betje: indien gij mijne Zuster kendet, dan zoudt gij dit voor een (tuk van een hedendaags mirakel houden; want mietje is niet zeer geftemd om te adoreeren. Het vooruitzicht om deeze beminnelijkheid eens bij ons in Amfteldam te hebben, èn mijn genegen hart voor den alierbesten jongen Heer, (één uitgezonderd zie, mijn hart dwong mij tot dee- Y 4  g44 CORNELIA WILDSCHUT; Oiïa ze voorwaarde,) deed mij deeze gelegenheid waameemen, om het volgende 'er bijtcvoegen. Het zoude kunnen zijn, dat ik wat meer geftemd ben om te adoreeren dan Mejuffrouw uwe Zuster; ik weet dat zo wel niet; maar dat weet ik, dat, indien ik een man ware, ik fmoorelijk, ja fmoore3ijk verliefd zoude zijn op betje stamhorst; 't is al engel, 't is al geestig, 't is al goede, fmaak, (bij iedere vergelijking drukte hij mij zeer. warm de hand;) met één woord, het is een ju7 weeltjen: zij heeft iet zo fchalkachtigs in haare oogen, en levens iet zo opens, zo eerlijks Hoor, v a n veen, ik droom , ja droom, zo waar als ik het u zeg, van Juffrouw stamhorst; indien zij mij echter ooit confuleert — zie zulke goede gedachten h%b ik van u, om dat ik u wèl Ken Zal ik haar zeggen, dat zij met niemand meer kans heeft om gelukkig te zijn dan met u; doch zou dat lief fchepzel nog zo geheel en al, aan de hand der blijde vrijheid, voord zweeven? ■iiij. Dit heb ik ook aan Mevrouw gevraagd: ik durf niet hoopen, en echter ik hoop: had ik maar een' brief: want deeze braave vrouw zal mij Zeker met een antwoord vereeren. ik. Dat denk ik ook: de betje's stamhorst zijn dun gezaaid; maar Mevrouw, weet wel dat het getal der van veen's niet overmaatig groot is; en zij is eene voorzichtige vrouw: kom aan, van veen, wij moeten maar moed . jjouden —-- wij? ja wij! want ik neem het groot-  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 34S fte deel in alles wat u betreft: en Juffrouw stamhorst, 6 die is voor altoos mijne vriendin! T'huis gekomen zijnde, wilde ik niet naar bed gaan, vóór ik u dit aangenaam nieuws had medegedeeld: o mijne lieve saartje! ik ben 'er altoos zo wèl over, als de beste jonge lieden trouwen: 'er zou anders aan de menschlijke maatfehappij geen beredderen zijn. Laaten niets beduidende f malooten, cn flechte jongens hunnen neus optrekken , als zij aan 't huwelijk denken: wel goed! de Hemel bewaare hen, bij deeze der zamenleving zo gunstige, gedachte! maar laaten alle braave, gezonde, gevoelige, der Natuur onderdanige jonge lieden , eenen ftaat aanvaarden, die in zig zeiven gejchikt is, om het menschlijk geluk door alle levens faifoenen uittebreiden , en te bevestigen: van de keuze hangt alles af: ik ftel mij dien ftaat niet voor als eenen droom in een zotte fentimen- teele Roman neen, gantsch niet! maar ik meen , dat een mensch niet recht in rust, niet recht in zijn eigen huis is, vóór hij dien ftaat aanvaard heeft; en dat 'er veel meer goede geluk" kige huwelijken zijn , en zijn zullen in alle Landen, alwaar befchaafdheid cn goede zeden geëerbiedigd worden; dan Hechte huwelijken, al maaken de laattten meer geruchts dan de eersten, door den aandacht optewekken; even als het gefchraap of een, flechte fiool boven een verrukkelijk Forte piano die ik niet noodig zal hebben om mij te doen ontflaapen — alweer een zucht — Nu,morgen Y 5  34Ö cornelïa wildschut; Of, komt de Franfche Post Nacht beste saar¬ tje! — omhels uw waardige moeder voor uw vriendin naatje. P. S. De Heer van veen vond den volgenden brief, t'huis komende; hij kon des niets anders aan Juffrouw hofman zeggen. TWEE- EN- TAGTIGSTE BRIEF. Mevrouw elizaüeth stamhorst, aan den Heere jacob van veen. mijnheer ! . Een brief als dien waarmede gij mij vereert, verdiende wel dat ik hem eerder had beantwoord; doch de droevige omftandigheid waarin mijn waarde Broeder zig bevindt, gevoegd bij mijn verdriet over den dwaazen flap zijner dochter, hebben mij de vereischte vrijheid van geest niet gelaten, om dien zo omltandig te beantwoorden, als mijn oogr merk was. Gij fchijnt mij al vrij wèl te kennen, als gij zegt dat ik niet tot die vrouwen behoor, welken zig zo ongenegen toonen om jonge lieden nuttig te zijn3i  BE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 347 door goeden raad als anderzins; maar Mijnheer, ik zelve heb in mijne jeugd te veel mijn voordeel gedaan met de lesfen en het voorbeeld van beminnelijke verftandige lieden, van zekere jaaren, dat ik eene reden te meer heb, om, zo veel mogelijk zij, dat aan andere jonge lieden te vergelden: hierbij komt nog, dat ik de ijverige vriendin der jeugd ben, cn bij ondervinding weet, dat zij gecne zó* vastgcwortelde vooroordeelen heeft, dan zij die den levensweg verder zijn opgegaan: hoe veele aanmoediging geeft dit niet, als ons oogmerk is, hun oordeel te leiden, en hen den ons best mogelijken raad te geeven , om zo gelukkig als wij wem? fchen hier hun leven voordtezetten en te voltoojen: ik geloof ondertusfehen, dat!gij, Mijnheer van veen, nu wederom wel in ftaat zijt om uw ontneveld verftand met juistheid te doen werken: gij hebt eene bedaardheid die zelden het erfdeel is van jonge lieden, en waardoor zij dan ook niet zelden van de eene dooling tot de andere óvergaan. Evenwel, om u een blijk te geeven dat gij uw ■vertrouwen wèl geplaatst hebt, en dat ik u met reden onderfcheide van zeer veelen die zig echter niet flecht gedraagen, ga ik aan uwen beleefden %vensch voldoen, en omftandig fchrijven. Vóór ik nog uwen geëerden brief ontving, had mijn ongelukkige Broeder mij een bericht gegeven van de wijs waarop zijne dochter uw eerlijken, ja cdelmoedigen voorflag had beantwoord • ik kfin u niet zeggen hoe mij dit trof! ik meende  34^ CORNELIA WILDSCHUT OF* het zo wèl met het verkeerde meisjen! ik had zsr veel hoops dat zij door u nog te recht zoude te brengen zijn,- gij waart zo verzot op haar, en had tevens, docht mij, een charakter, om haar tot haar eigen geluk dat geen te maaken, wat ik vuurig wenschte dat zij ware. , Het zoude voor mij een raadzel weezen, hoe het mogelijk zij dat een van veen verheven konde op eene keetje wildschut, indien ik niet wiste, dat eene onberedeneerde drift, ia den beginne niet tegengegaan , ons weldra zo zeer verblindt, dat wij niet meer zien noch opjnerken, gelijk zij die bedaarde aanfehouwers zijn: zijt gij ook, volgends uw eigen getuigenis, een zo hoogfehatter van fchoonheid, en had gij nooit gelegenheid om keetje van haare zeer onvolkomene zijde te kennen, dan laat zig alles in een jong verliefd man zeer- wel oplosfen ik be- floit des uit uw veranderd denken omtrent haar, niets minder, dan dat gij los en veranderlijk vaii aart zijt; maar zo als gij wèl zegt, dat de betoovering geëindigd is. Ik geloof ook, dat de liefde, die nooit door hoop onderfteund wordt, nimmer die kracht kan verkrijgen, die haar in ftaat ftelt onverminderd voordteduuren; door hoop zeg ik, want als gij alles wel nadenkt, zult gij moeten toeliaan dat gij nooit hoop had; ook dan als gij u daar al eens mede vleidet; een verfchijnzel dat in de liefde niet zo zeldzaam, en misfehien zelfs in haaren, aart gegrond is.  DE GEVOLGEN OER OPVOEDING. 349 Het kan ook wel zijn, dat de gegronde bewustheid uwer eigen zedelijke waardij, u na die onheufehe afwijking, zeer is te ftade gekomen; en ik althans, kan u daarom niet van eene dwaaze trotschheid befchuldigen. lien minnaar kan zeker, zo lang zijne drift duurt, zig veele caprices , veele onredelijkheden getroosten; maar welk een laag fchepzel moest hij zijn, die zoude kunnen uitftaan veracht te worden! d Mijnbeer van veen! haat kan men dulden ; zij is wel eens eene fterke blijk onzer meerderheid , en onze eigenliefde bedroeft 'er zig nooit over; maar verachting, verachting van iemand die men bijna dwingt om ons met dankbaarheid hoogteachten, om die te kunnen dulden, moet men affland gedaan hebben van die eer, die hoogheid des gemoeds, die den deugdzaamen man zo zeer charakterifeert als zijne uitgebreide goedwilligheid zelve het kan ook zijn , dat gij juist nie¬ mand vondt die u meer behaagde , dan dit waarlijk ongemeen' fchoon meisjen gij zijt ook in die jaaren, dat de Natuur zig bij een deugdzaam jongeling zeer flerk doet hooren; want ik voor mij houde mij verzekerd, dat niemand zo vuurig beminnen kan, in Usve jaaren, dan eert jongeling die uit beginfels van Godsdienst en zedelijkheid,naauwgezet leefde, en dan een voorwerp ontmoet, of waant te ontmoeten dit komt hier op het zelfde uit — dat door aan zijne oogen te behaagcn? weldra den weg tot zijn hart gebaand heeftï  CORNELÏA WILDSCHUT ; OF, maai* genoeg om u te overtuigen, dat ik u nergens van bcfchuldig, als gij de partij neemt, om uwe vrijheid wedertekrijgen,' noch minder verdenk ik u van eigenbaat : laaten wij daar niet over fpreeken ; 't is geheel onnoodig. Wat nu uw voorftel aangaat, om bij mijne dochter uwe opwachting te maaken, daar op zal ik nu antwoorden : eerst , ik vinde mij zeer gevleid, door de bijzondere achting die gij voor haar hebt, dit kan niet anders, en Mijnheer stamhorst' Uit wiens naam ik deezen fchrijf, is met mij van het zelfde gevoelen: maar Mijnheer, hoe wel ketje een beminnelijk meisjen zij, en haar voordeel deed met de opvoeding die zij van haare ouders kreeg, zij is niets minder dan volmaakt; ja , ik geloof zelfs dat haare opvoeding nog niet geheel en al voltooid is; dat zij haare Moeder nog zeer noodig heeft, om eens zo eene waardige vrouw te worden, als ik haar wenschte te zien: zij is ook geene regelmaatige fchoonheid; doch gezond, welgemaakt, en niet flecht gemanierd zijnde, begrijp ik dat zij gevoelens kan inboezemen die voldoende zijn, om een' eerlijk man naar haare bezitting te doen wenfehen: ik heb daar ook reeds meer dan ééne proef van; doch zij is zo vrolijk, zo los , en tevens zo vergenoegd in haars ouders huis, dat zij tot nu toe ongenegen fcheen om van ftaat te veranderen; zij heeft geen groot ongelijk: uaauwlljks twintig jaar, cn zo overtuigd, dat de pligten eener .getrouwde vrouw zeer gewigtig zijns  de gevolgen der opvoeding. 35t kan zij over eene zekere ftaatsverwisfeling niet zeer eraftig denken : het is echter geenzins ons oogmerk haar , doet zij eene keuze haarer waardig , daarin te beletten. Het is in zekeren opzichte ook waar, dat zij u niet in uw voord ecligst licht gezien heeft; doch ik vertrouw dat zij oordeel genoeg bezit, om het geen t«evalligï$i wèl te onderfcheidcn van het geen iemand natuurlijk eigen blijft: zij heeft ook al heele raare begrippen over de driften, van welk een aart die zijn; bij voorbeeld, als haar broeder, die, met veel verftand, en het beste hart, eene opftuivendheid heeft, welke jonge lieden niet heel oneigen is, zig aan die dwaasheid fchuldig maakt , heeft zij hem wel eens gezegd: „Pieter-baas! „ gij bebt de koorts; kom, ik zal u eene verfris,, fchende limonade maaken , een voetbad ordineeren, en u veroordeelen om veertien dagen „lang, niets dan gort, rijst en allerlei groenten „ te eeten:" of: „ ik beklaag u mijn jongetjen, „ dat is weêr een attaque van die boofce koorts." ïlet kan des zeer wel zijn, dat zij u als iemand befchouwde die een hevige koorts had; en dewijl zij zeer medelijdend van aart is, heeft zij u zeker wel beklaagd, maar even weinig voor een zotskap gehouden, als zij lijders voor gekken uitkrijt, die door ligchaams ziekten gefolterd , een weinige duizelig in 't hoofd zijn: evenwel dit weet ik niet; ik redeneer maar uit het geen ik in haar • opmerk.  354 gornelka wildschut; of, Mijne dochter ontvangt, noch fchrijft ooit brie«> ven buiten mijn weeten, en het hangt altoos alleen van mij af , die te leezen ,• ik herinner mij uwen brief aan haar zeer wèl, en ook haar antwoord : gij hebt uit dien brief gezien , dat zij vernuft heeft, en dat aartig genoeg weet te gebruiken , maar niet , dunkt mij, dat zij u voor een zotskap hield; ware dit zo, zij zou zig, dit weet ik wel, de moeite niet gegeven hebben, u zo veele regels te fchrijven; maar /deeze gelegenheid was te fchoon voor betje stamhorst, om daar geen gebruik van te maaken, om u te kwellen, en al haar dartelend vernuft eens lucht te geeven: gij zijt zulk een eerlijk man, dat ik voor u het gefprek , 't welk ik met haar, kort na ik uwen brief ontving, gehouden heb, niet wil verbergen ■ betje, zeide ik, uw Nicht keetje heeft detï Heer van veen zijn affcheid gegeven. betje. Wat zegt gij daar Mama? ik. Verwondert gij u daar zo over; kind? eet je. Wel in 't geheel niet, dan voor zoverre de Heer van veen dit afwachtte ; want ik ken keetje genoeg, om al vrij zeker dit té hebben voorzien. ik. En waarom toch? betje. Hede Mama! ■ wel vermits* keetje geen verftand genoeg heeft, om te kunnen zien, wie van veen is. ik. Geen verftand genoeg? betje. Neen Mama , geen verftand genoeg: zoir  de gevolgen der opvoeding. 353 èou zij anders niet hebben moeten zien , dat bij j (zo als de mans dan zijn, wil ik fpreeken,) al een heel draagelijk fchepzel is? ik. Maar misfehien was het niet zo zeer gebrek aan verftand , dan wel eene vooringenomenbeid of liefde voor van arkel. ',. betje. En Mama denkt dan, dat zo een mallootjen in ftaat is verliefd te kunnen worden? IK. Behoort daar dart, dunkt u, zo veel toe? betje. Wat zal ik zeggen? ik heb ten minfteu nooit opgemerkt, dat lieden die maar weinig verltands bezaten, ooit waarlijk verliefd geworden zijn: en dat is een groot geluk voor ons arme meisjens, dat ftelt ons beter in veiligheid, dan alle ouden hedendaagfche Philofophie. ik. Gij hebt al zonderlinge begrippen, merk ik. eeTje. Niet, met u wel neemen, zo héél zonderling : hoor Mama: (doch alles is , dit zeg ik voor af, befpiegcling bij mij:) heden die weinig verltands hebben- hebben nooit fterke begeerten, en zij zijn zo weinig bekend met den aart van hun - eigen wezen, of hunne beftemming, dat zij de weinige gevoeligheid die zij nog hebben, verkwanfelen aan allerleie beuzelingeu. ik. En boe voord? betje. Maar lieden die denken, die levendige aandoeningen hebben, zijn, zegt rousseau, de natuurlijke onderdaanen der liefde: het komt 'er maar op aan om eene goede keuze te doen; ÏVi deel. E  g54 cornelia wildschut; of, : ik. Maar de verftandigfte lieden doen niet altoos de beste keuze; dit zien wij dagelijks. betje. Dat komt Mama , om dat alle menfehen, wijzen en onwijzen, niet altoos het oog in 't zeil houden , en daar des de verftandigfte lieden de fterkfte driften hebben, moeten zij veel meer dwaasheden begaan dan de anderen: het ■valt ook bij hun veel meer in 't oog, dan als een zot een gekkernij doet. Ik lachte, en zo eindigde dit gefprek: kort nog, Mijnheer! gij hebt de vrijheid om te komen zien of uw behaagen in mijne dochter ger'grond zij — en ik heb de eer mij te noemen, zo ook uit naam van Mijnheer stamhorst; mijnheer! Uwe genegene Dienaares, elizabeth stamhorst, geboren wildschut. J?. S. Ik zal deezen mur Amfterdam medcneemen, en daar adres geeven.  ï>e oev0lcen beu opvoeding. 355 DRIE - EN- TAGTIGSTE BRIEF. Mievrouw christina lenting, aan den lieert hendrik van arkel. Ik heb naaiiwlijks geduld om aan zo een dubber te fchrijven — hoor alleen dit, als gij eens weder 'een gewetensftuip op het lijf krijgt, en u des ver van u zeiven moet verwijderen, fchrijf mij dan eens eenige vellen vol over de Item der Natuur, de zedelijke gewaarwording, het zesde zintuig ; over liefde, over zusterlijke en broederlijke liefde, en dergelijke wisjcwasjens , die al zo gewigtig zijn als het Syftema van invallen, en de Republicq der Vliegen tot iet deegs zijt gij toch onbekwaam : en zo een Sir uilskuiken wil ook nog de Philofoof uithangen! arme hein! ik wil u echter fchrijven, om u dol te maaken — gij hebt te Parijs veel te veel vermaak, om dat zo geheel zuiver en onge» ftoord door de eene of andere lastige overdenking, of woedende drift te genieten ■ • gij wilt dan nog iiiet bekennen dat gij aan mij uwe goede dagen te danken hebt ? 't is wèl, ik zal u dan ten minsten toonen dat ik al dat vermaak kan vergiftigen: ik ben, de Duivel haal, heel wèl! gij zult eindelijk erkennen dat ik uwe meerdere ben - »»--■■ dat ik ü in mijne magt heb: fcheld zo veel op mij als gij ivilt, om U zeiven zo veel valfchen troost te geaZ i  35 gornelia wildschut; of, ven als gij behoeft; want gij zijt een lafaart, die tog altoos dien toevlugt behoeft: nog meer, ik verhef u tot mi;n' lofredenaar ; gij zelf, als gij mij denkt te hoonen, verheft mij; want ik beleef mijn fyfteina met glans: hoe zijt gij dan gefopt als gij u inbeeldt dat het haatelijk fchilderij, 't welk gij van mij gaaft, mij vernedert! indien gij, als klopstok, de bekwaamheid haddet om gevallene Engelen te fchilderen, gij zoudt mij meerder recht gedaan hebben: maar ik ken uw onvermogen. Vooronderftel eens dat alles wat de Philofophen meenen bewezen te hebben, en de Christenen waanen te gelooven, waarheid is; wat maakt dit u een hair beter? is het niet geheel buiten u? gij noemt een meisjen dat u beminde, te bederven, een ondeugd; ik noem het een grapjen, dat alle dag voorvalt, en waardoor gij bij mij geen oog vol lofs behaald hebt. Het is voor hen die in den fchoot van deugdzaame familiën leeven, of die niet gevat zijn op het beftudeeren van menschlijke charakters, onbegrijpelijk, dat zij zo menigmaal, niet flechts door zotten en loskoppen, maar ook door hen, die zig met duivels geweld Philofophen willen noemen, deeze woorden van je zus hooren misbruiken: „ Zalig zijn de armen van geeste," en dat dit ééne der meest geliefde, aartigfte gezegden dcrèeau monde uitmaakt: hoe dikwijls boort men daar, als 'er van een flechthoofd gefproken wordt, zeggen: „ Zalig  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING, g5f >, zijn de armen van geeste;" terwijl dit een algemeen gelach en toejuiching veroorzaakt: men wil niet zien, dat de Leeraar, daar ter plaatfe, van nederigheid cn leerzaamheid fpreekt, maar dat zie ik wel dóór: wat begrip hunne ligtzinnigheid en hoogmoed toch vormen van deeze twee, hen geheel en al noodzaakclijk vreemde gemoedsneigingen? Dikwijls, verontwaardigd door hunne zotheid , heb ik hun dit ook poogen te beduiden; dan dat was onmogelijk, zij behoorden tot die armen van geeste, diens het Koningrijk der Hemelen zij, naar hunne gekke uitlegging; zo dat, maat! de overdenking, „Ik ben tog nog zo fnood niet als mijne zuster, ik heb daar zelf geen denkbeeld van," is niets dan een pharifeeuws compliment, waardoor gij geen oog vol rechtvaardiger naar uw eigen huis gaan zult; doch daar dit u nog zo wat troost gaf, moet ik, volgends mijn charakter, u zulks óók ontneemen — buiten dit is het mij volmaakt onverfchillig waarmede gij uw krank hoofd in een ledig uur bezig houdt. Wat fnapt gij ook over mijne kortftondige wraak? maar altoos fteekt gij uw' neus in dingen daar gij niet doorziet! gelooft gij dan, dat ik zot genoeg ben om mij wijs te maaken, dat wildschut niet weldra weeten zal hoe ik alles gelogen heb? dat was mijn oogmerk; hoe verachtelijker hij mij dan zal afbeelden, hoe grooter zijn laag kruipen voor mij, hem bedroeven zal! moet hij, denkt gij, niet raazend worden, als hij overweegt: „ Ik heb zulk ïl  cornelia wildschut; of, „ een nederigen brief gefchreven aan de verleidfter. „ mijner dochter! ik heb haar om vergeving ver„ zocht, om haare vriendfehap gebeden, ja de mij- ' „ ne aangeboden!" ... maar gij zijt niet in Haat om te begrijpen, dat alleen uwe zuster zig op deeze wijs wreeken kan! Al uw gekakel over mij, en mijn lot, reken ik zo veel als het waardig is — als niets: denk ik dan dat ik den ouderdom van methusalem zal bereiken? (trekken mijne wenfehen zig daar wel ooit naar uit? ftervcn dan, zo dra 'er niets meer voor. mij te genieten is; dan keer ik, zo als salomon zegt, „weder tot het ftof waaruit ik genomen „ ben, ". en dewijl niet aanwezig zijn alle fmart te leur fielt, en ik in het aanwezig zijn zonder genot, meer last dan vermaak moet vinden, is dat zeer wèl naar mijn' zin. lenting is voor 't eerst van zijn leven in geen goeden luim: geld noodig hebbende, heb ik hem voor eenige duizend guldens obligatiën ontkaapt, en ten mijnen profijte, (dat was billijk,) verkocht: dit heeft hem in de noodzaakelijkheid gebragt van zig te ontdoen, van ééri zijner beste Landerijen, vermits 'er geen geld bij kas, en veel noodig is: 0 die bui zal wel bedaaren! ik zal hem deezen avond eens al de Couranten, beftaande uit voor u oud nieuws, met een paar posten, voorleezen; en dan zou 'er de drommel meê fpeelen, indien ik niet weêr de vrouw van zijn hart wierd! — |Jog wat - Waar of het mooi malootjen toch zwerft;  I)E GEVOLGEN DER Ol'VOEDING. 359 en wat oF zij doet? ■ • nu dat is bas? zaak. Ik blijf, Uwe gemgene Zuster, c. lenting. VIER- EN- TAGTIGSTE BRIEF. Dj Heer reï nier wal ter , aan Jufrouw anna hofman. Zeg eens, lieve naatje! zijt gij riet een weinigje verwonderd over mijn niet fchrijven? over mijn niet antwoorden op uwen brief; een brief uwer zo waardig; daar ik veel op zou kunnen antwoorden, en dien ik ook op zijnen tijd ontving? doch ik heb u thans redenen te geeven van mijn ftilzwijgen, en die zijn van zulk een'aart, dat zij mij bij°u verontfchuldigen zullen, ook indien gij mij de eere aandeedt, dit ftilzwijgen niet wèl optencemen: zie eens, hoeveel ik mij laat voorltaan. Wij hadden,tot dat ik uwen laatften aan mij ontving , altoos zo voorfpoedig als aangenaam voordgereist; ik had in verfcheide plaatzen, mijne zaaken, ten mijnen genoegen, afgedaan, toen wij tusfehen Mcnnx en Parijs het ongeluk hadden, dat een wiel der postchaife brak: dewijl wij fncl voovdteden, zou het gevolg daarvan, op eenen fteen* Z 4  360, cornelia wildschut; of, weg, doodelijk hebben kunnen zijn, indien de Postillon niet met eene zo groote kracht als behendigheid, de paarden had opgehouden: de groot en ik lagen op den weg, hij met een gat in 't hoofd , en ik met een gebroken, of verzwikten arm, dit wist ik niet te onderfcheiden. Vermits deeze weg de groote postroute is, waren wij in een oogenblik door eene menigte welgekleede menfehen, die naar Parijs gingen, of'er van daan kwamen., omringd; allen zig het meest beijverende om ons de grootfte, blijken van hun goeden wil en medelijden te.geeven—> de groot bloedde fterk, en verloor zijne bewustheid ik, het ergfte duchtende , vergat bijna mijn eigen pijn, fchoon die geweldig ware! nooit was ik meer getroffen dan door hem daar bebloed en bijna levenloos te zien liggen: niet alleen om het ongeluk , maar vermits ik mij voor de oorzaak daar van hield, daar ik zijne Ouders bewogen had, hem met mij te laaten gaan; op de goedheid van dat oogmerk lettede ik niet; ik zag niet dan den gewonden jongeling , die mij dagelijks dierbaarder wordt, en aan mij eene gehechtheid heeft boven alles wat ik zeggen kan maar ik wil uw gevoelige ziel hier niet langer bij bepaalen ö die goede vriendlijke menfehen! nooit vergeet ik het deel dat zij in ons ongeluk namen, en nog veel minder de wijze waar op zij dit betoonden. Onder-alle deeze .menigte trad 'er eene bejaarde 'Dame uit haare koest; zij hield hem zelf een renkgeschjen onder den neus, terwijl eene andere haa/s-  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 361 tig een valies opende, en daar een geheelen ftapel witte zakdoeken uithaalde, om het bloed te ftelpen: men hoorde ondertusfchen niet dan: „O moti Dieu ! ó Saint e Fier ge! quel malheur! pauvre En- ,,fant! Soyer tranquil Monfieur l" , hij bekwam, en opende zijne oogen: gij weet dat hij, niet pedant zijnde, een fraai voordeelig voorkomen heeft: dit zagen alle de omftanders, en ik geloof dat dit het medelijden met hem zeer vermeerderde —— een Femme de chamlre verbond zijn hoofd, dat al geftadig bloedde. Ik vroeg hem: Hoe is 't ? „ Wat bedwelmd, " zeide hij „ Zijn de Heeren Hollanders?" vroeg een welvoorkomend man dit met ja beantwoord zijnde, verhaalde hij mij, dat hij, veele jaaren geleden, in Hollandfchen dienst geweest was, en fprak met zo veel lof en erkentenis van onze Natie, dat hij ieder nog almeer voor ons innam; en het woord HoUandois vloog van mond tot mond. Hoe hem te vervoeren! de Postchais was gebro» ken, en wij nog wel een groot uur van Pasfy — deeze mijne bekommering was onnodig; dc zelfde Dame liet hem door haare bedienden in haare koest brengen , het goed van de Chais afligten, cn achter op haare koets plaatzen, mij verzoekende intetredeu: aleer ik zulks deed, zeidde ik, aan de omftanders, dat ik geloofde, een gebroken of verzwikten arm te hebben, en dat het rijden voor mij ondraagelijk zijn zou —- nieuwe ter kens van medelijden, en nieuwe hulpmiddelen. Z 5  j6l COR.NELIA WILDtCHUTj OF, Eene jonge fchoone Dame ontftrikte het breed kostbaar zijden lint, dat zij als een fluier droeg, en dit om mijn' hals geflagen hebbende, ftettnde zij daar mijn' arm in; kort gezegd, men deed alles wat mogelijk ware voor ons: ik vroeg aan één der omftanders: wie is die Dame die ons in haare koets neemt ? doch dewijl allen reizigers waren , kon men mij dit niet zeggen; men hielp mij ook in de koets, ons duizend goede dingen toewenfchende, terwijl ik, zo veel in mij was mijne erkentenis betoonde — zo reden wij zachtjens voord: de oude Dame had niemand bij zig dan eene Femme de chamhre, en die deed niets dan de groot met alle aandacht en vriendlijkheid helpen; zo dikwijls hij flaauw werdt, weende zij, maar zeide niets „ Aïïons juliette, vons èteZ ff» bon Enfant; „ f aime cette fenpbititè; mats fespere què cc „ fera bien." Ik nam de vrijheid te vraagen, of dit de naaste weg was naar Ptisfij? „Neen," antwoorde zij: „ maar naar mijn Landgoed; gij zult daar „ beter zijn, in uwe omftandigheden ,'en te meer „ dewijl ik door een ongeval mijn Fermier overgekomen, voor wfén ik een groote achting heb, „ en die vader is van cïf kinderen, thans een be„ roemd Chirurgijn gelogeerd beb —:— bekom„ mer u over niets, ik zal mij met het grootfte ge„ nocgenvan mijnen pligt omtrent u kwijten"—wat knndc ik zeggen? Ik boog, kuschte,haar hand eerbiedig, en zweeg -— „Ik verft* u," zeide zij»  de gevolgen der opvoeding. 363 glimplagchende, „de taal van't hart is overal dezelf- ' de" Nu waren wij voor het prachtig huis, terftond omringd van veele iperfoonen in en zonder livrei: „Is Mijnheer du port in huis? verzoek „ dat hij terftond in de zaal ga:" men droeg de groot derwaards , en ik volgde zo goed ik ]{m — De Heer du port verfcheen, en de Dame berichtte hem in weinige woorden, van het ongeluk ons overgekomen — hij bezag zeer oplettend de wonde, maar hoe fprong mijn hart op, toen ik hoorde dat zij niet in 't geringst gevaarlijk was, en dat deeze bloeding was veroorzaakt door een fcher- pen fplinter die een der bloedvaten openhield den fplinter nam hij uit, legde het verband, en liet hem te bed brengen — 'daar kreeg hij een zwaare koorts; men gaf een' kamerdienaar bevel hem optepasfen; mijn arm was mij zo pijnlijk, dat men mijn roksmouw openfneed, om mij niet te martelen ■ ■ hij was zwaar verzwikt, doch niet gebroken . daar ik nu wel wist dat een bekwaam Chirurgijn liever een gebroken dan dus verzwikten arm wil genezen, ontzettede dit mij een wei,nig — de Heer'du port ging aan 'twerk; ik ftond ongeloovelijk veel uit, zo dat 'er groote druppels zweet langs mijn gelaat nederdroopen : maar geduld , ik was in goede handen, en weldra voelde ik dat alles, gefteund zijnde, op de rechte plaats zat nu was ik gerust en de pijn veel verminderd • ik ging daarop naar de groot; hij lag in eene zwaare koorts , doch heel en al bedaard van  3Ö4 cornelia wildschut; of, geest hij ftak mij de hand toe, en drukte die aan zijn mij zo liefhebbend hart; wees op mijn' arm; ik zeide hem, dat hij niet gebroken, was; doch beval hem zig zo Uil te houden als mogelijk ware. De Dame liet mij daarop verzoeken aan tafel te komen; het was twee uuren: zij had geen anderen gast dan den Heei\d u port, een zeer bedaard, verftandig man, die grooten opgang maakt, en van wien ik naderhand te Parijs met de uiterfte goedkeuring hoorde fpreeken. Het gaf deeze waardige vrouw een groot genoegen, dat zij met mij in haare taal fpreeken konde; als ook toen ik haar zeide, dan mijn jonge vriend ook die eer konde hebben: zij fchcen nieuwsgierig om te weeten waarom wij in Frankrijk reisden: ik voldeed daar aan, en zeide, dat ik een koopman was , die te Amjlehlam woonde , en om mijne zaaken deeze reis noodig geoordeeld had: dat de jonge Heer mijn vriend was, dien ik van zijne Ouders tot mijn gczelfchap verzocht had; waarin die te gereeder bewilgd hadden , dewijl hij door een overdreven zucht tc* ftudie, zijne gezondheid geknakt, cn zijn verftand een weinig verbijsterd had; doch dat het reizen hem van ongemeen veel dienst geweest was; dat hij zeer wèl was, en dat zijn geest weder geregeld en helder begon doortedenken: ik voegde 'er bij, dat hij een deugd* zaam goedaartig charakter had , cn op de beste wijs was opgevoed ik zag dat onder dit ver-  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING* StSj haal baar eenige traanen ontvielen ; en dat die voordvloeiden uit bet bitter berdenken aan een groot ongeluk —■— gij begrijpt dat ik daaromtrent mij niet konde informeeren doch zij zag wel, dat haare droefheid bij mij veel edeler aandoeningen opwekte , dan nieuwsgierigheid : zij gaf mij haare hand, cn zeide: „ Men heeft mij „ zeer veel verhaald van de goedaartigheid, en het „ medelijdend hart der Ilollanderen; doch nooit „ had men daar aangcnaamer bewijs van, dan ik „ thans ontvang" ik boog, en zeide, dat de'menschlijke natuur overal dezelfde was, hoe onderfcheiden zij ook voor het uiterlijke gemodelleerd wierd dit ftemde de Heer du port toe: „ Ik heb," zeide hij, „ 'mZweeden en Polen , „ en in Italiïn, den mensch gevonden: cn zo men „ hem weet te onderfcheiden van de toevallige „ omftandigheden j van zijne taal, kleeding, en ge„ bruiken, zal men overal dezelfde menfehen vin„ den; ik geloof zelfs, dat de luchtftreek minder „ invloed;; op hem heeft,dan wel dc wetten,waar- „ naar hij geregeerd wordt ■ ■ doch," zig' tot mij wendende, en eenigzins zachter fpreekende; „ dit is zeker, dat men overal zeer weinig vrou„ wen vinden zal, gelijk aan de weldoenfter van „ allen die het geluk hebben, met haar in eenige „ betrekking te ftaan" „ Als men rijk is," gaf zij ten antwoorde , „ en vermaak vind, in „ goed te doen, zie ik niet, dat dit laatfle ons „ eenige verdiende geeft; men toont dan alleenlijk,  gö"6" c0rnelia wildschut ; of, „ dat men een goeden fmaak heeft, in het üit„ kiezen zijner vermaaken." De Heer du port ging zijnen patiënt zien, die niet verre van het Landhuis woonde, en ik had het genoegen van dien geheelen nadenmiddag met de Dame doortebrengen: het was eene vrouw van ,denk ik, vijftig jaar, doch men konde zeer ligt zien, dat zij meer verouderd was door verdriet dan wel door de jaaren ik zoude te breed¬ voerig zijn moeten, indien ik u alle onze gefprek- ken mededeelde zijf gingen allen over ern- liige onderwerpen , en ik was zo gelukkig van haar genoeg te behaagen, om mij het volgende, 't welk ik u zal mededeelen, të vernaaien. „ Gij hebt, Mijnheer! bemerkt dat ik, toen gij ' mij over uwen jongen vriend fprak, eenige traa,, nen ftortte; en ik zag zeer duidelijk dat dit u aandeed: ja, zij vloeiden uit eene aJlerbitterfte „herdenking; doch, hoe fmartlijk het mij ook ,, valle, mij daar bij te bepaalen, zal ik mij echter den troost geeven , van u de oorzaak te „ melden." Ik ben eene allerongelukkigfte Moeder: en „ wat dit, in zijne volfte betekening, zegt, kan „ zelfs uw gevoelig hart maar zeer onvolkomen „ gisfen ik ben de weduw van den Graaf „ du tour, een man met wien ik nooit het min„' (te misnoegen had, dan over een cenigen zoon mijn man heeft, met het beste oogmerk, dit weet ik zeker, hem geheel en al verkeerd laa-  J3E GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 367 ,, ten opvoeden: zelf geen verftand van den eerften rang hebbende, en zeer ingenomen met alle de overdrcvene pligten eener domme devotie, „ wilde hij zijn zoon niet, dan aan lieden met hem van dezelfde gevoelens, aanbetrouwen;en of dit „ niet genoeg ware , regeerde hij hem met de „ grootfte ftrengheid ■ 'er waren gcene zo „ onfchuldige vermaaken, waarin hij deelcn mogt, „ en zijn geest, die, vlug en werkzaam was,moest j,, zig bezig houden met alles wat een' jongman „ zeer eigenaartig mishaagt: hoe zeer'ik ook over„ tuigd ware , dat men een kind fmaak voor het „ aangenaamfie gedeelte der Litteratuur moet gee„ ven, en zijn hart bekend maaken, met zulke „ genoegens die de deugd alleen kan fchenken, 't hielp niet." „ Mijn zoon werd overgegeven aan een zo dom,, men als bigotten Abbé, welke hij tot zijn' Gou- „ verneur aanftelde -ik ontken niet dat ik denk- „ beelden, hemelsch breed met de zijnen verfchil„ lende, koesterde : niet, Mijnheer, dat ik be- hoorde tot die vrouwen, die al het dwaaze van „ onzen uïterlijken eerdienst ziende, denzelven niet ,, Hechts verachten, maar tot een geheel ander uiteri5 fte overflaan: een bedaard onderzoek had mij in- flaat gefteld, om het overtollige, en wilt gij, 9, het buitenfpoorige , wél te onderfcheiden van „ het zedelijk gedeelte: dat gedeelte vond ik zo 9, redelijk, zo den mensch betamende, dat ik voor „ 't gezegde ongeluk, bewaard bleef; maar ik ging  «j68 cornelia wildschut; of; „ om met lieden die of te groote vooroordeeleti „ hadden, of te onkundig waren, om mij recht „ te doen : hier voor zoude ik volmaakt onver„ fchillig geweest zijn, indien men daaruit ook „ al geene gelegenheid genomen hadde, om mijn' zoon , van mij aftehouden, of hem tegen mijne j, wijze van denken voorinteneemen: zelden fprak j, ik hem, en nooit alleen; „ Ik bemerkte echter wel dat hij te veel geest, „ en te gelukkige vermogens bezat, om niet te „ befelfen dat hij in zeer verkeerde handen geval„ len was; en het geen ik voorzag gebeurde: hij, „ deezen dwang moede, onlfnapte het Vaderlijk „ huis, en wierp zig, naauwlijks zestien jaar zijn■ „ de, in dien dwaalftroom, waarin hij zijn bederf j, gevonden heeft: zijn Vader, cn ik ook aan mij» ;, nen kant, verzuimde niets om hem wedertevinj, den; hij, om hem in een klooster optefluiten, ^ en ik om hem, ware 't mogelijk ,■ te recht te „ brengen: Parijs, weet gij,is een wereld op zig ^ zelf, en zo als alle groote (leden, opgevuld met • j, bedorven menfehen, die weldra een onkundig, „ aan zijne driften alles opofferend jongeling, tot dé „ fpooreloosfte bedrijven kunnen verleiden : alles „ wat wij onderftonden was vergeefsch: wij von- „ den hem geduurende de drie eerfte jaaren na „ zijne vlugt niet weder onderwijl ftierf mijn man , en gaf in zijn Testament nog zijne verbit,, tering te kennen, want hij fchonk zo veele fchat„ ten aan kloosters en kerken, dat 'er voor mij niets  Ï)E GEVOLGEN DER OPVOEDING. 369 „ niets zoude overgebleven zijn, indien ik van mijne familie niet groote goederen geërfd had„ de, na zijn' dood. „ Onophoudelijk poogde ik den ongelukkigen te ., vinden; de droefheid over die mislukking maak- „ te mijn leven tot een last eindelijk vond „ ik hem : maar, Mijnheer! in welk een' ftaat! ver„ tcerd door de affchuwelijkfte gevolgen zijner los„ handigheid; vervloekingen uitbraakende om„ trent zijnen overledenen Vader, die zelfs na zij„ nen dood hem nog ongelukkig had kunnen „ maaken hij lag in een der allerarmoedigfte „ hutten, alwaar het armfte deel van het volk, des „ nachts zijn verblijf houdt, en dan nog in aller„ leie buitenfpoorigheden het gebedeld geld ver- „ kwist het was genoeg voor mij te wee- „ ten waar hij was; ik ontzag niets ach! „ ik was Moeder: mij geheel en al verkleed heb„ bende, reed ik in een Fiacre daar heen; men . bragt mij in een affchuwelijk duisteren gang, „ die uitliep in Fauxbourg St. Martaux: behoef f „ ik meer te zeggen ? maar gij zijt nog niet te „ Parijs geweest daar lag het ellendig flagt- „ offer zijner buitenfpoorigheid te zieltoogen — „ dit gezicht ontroerde mij zo geweldig dat ik „ een fchreeuw gaf: hij wendde zijn ffervend ge' ,, laat om, en had naauwlijks de kracht om uit- „ teroepen Mijn Moeder! 6 mijn Moe- ,, der ! hij poogde zig op zijne knieën te werpen; hij kon niet; ik wilde liem omhelzen, IV. deel. Aa  S7o c-ornelia wildschut; ofj „ hij weerde mij af: Dat ben ik niet waardig, „ zeide hij ik begreep dat hij maar terftond „ van daar moest: ik betaalde zijne fchulden, cn „ leidde hem, met hulp van mijnen braaven Fer„ mier, dien ik alleen in mijn vertrouwen mede„ genomen had , in den Fiacre: ik bragt hem in „ mijn huis te Parijs, en liet terftond den Heer „ du port bij mij roepen het bericht „ dat hij mij van mijnen zoon gaf, maakte mij „ weinig minder dan zinneloos — hij was twintig , jaar, Mijnheer! en zijn leven konde geen jaar „ meer duuren ik behoef u niet te zeggen, „ dat deeze braave kundige man, of dat ik, zijne „ doodlijk bedroefde Moeder , niets onbeproefd „ liet, wat ter zijner herfteilingezoude hebben bun„ nen dienen — hij genas ook van zijne fchan„ delijke ziekte , maar viel in de teering : tien „ 'maanden deed hij verfchrikkelijk, en al dien tijd ,, leefde ik niet dan voor hem toen hij een weinig begon te beteren, en ik nu en dan eens „ een uur met hem fpreeken konde, zag ik dat hij verre genoeg bedorven was, om zonder God „ en zonder hoop in deeze wereld te zijn: zijn „ bijgeloovige , ftrenge, dwaaze opvoeding, had hem , tot het Atheïsme, en tot de grootfte ligtmisfe. . rijen geleid hoe ernftig bad ik den goe- ,; den God, dat hij de poógingenv eener doodlijk „•bedroefde Moeder geliefde te zegenen, in haa„ ren ong-lukkigen zoon — ik zag, ó vreugd! dat 9i hij mij beminde; dat hij mij eerbiedigde, ja dat  DE'GEVOLGEN DEU OPVOEDING. $ï s,zi]a hart fmolt door dankbaarheid, voor het s, geen ik omtrent hem deed: dit gaf mij hoop —1r ik fprak van tijd tot tijd met hem hij a, luisterde eerst uit beleefdheid , en om mij te behaagen , maar allengs begon hij aandachtiger ,, te worden kan ik ooit genoeg dankbaar zijn! „ nog vóór zijnen dood had ik het geluk hem met ,, zijnen God te verzoenen, door een oprecht be,, rouw — zijn geest was min verzwakt dan zijn ,, ligchaam; ik zag dat 'er zig bekwaamheden ont„ wikkelden, die, hadde hij tijd van leven ge,, had, hem tot een groot man zouden gemaakt „ hebben ik ontdekte ook edele neigingen, „ menschlicvende gevoelens, met één woord, ik zag dat hij de vreugd en glorie zijner Moeder „ zoude geworden zijn, indien men mij hadde toe- gedaan hem te lei Jen de opvoeding die „ men hem gegeven had, moest noodzaakelijk on„ eindig gevaarlijker voor hem zijn, dan wel voor ,,, een zeer ordinair kind Weinige uuren vóór ., zijnen dood zat ik alleen bij hem; hij hield mijn ,, hand aan zijne lippen, en zag mij aan — ó Mijn- heer! hoe zag hij mij aan! zijne oogen doudcn ,, onbeweegelijk; hij zeide niets, hij weende ook ,, niet; en indien ik zijn ilaauwen hartflag niet ge,, vocld hadde, ik zoude geloofd hebben, dat hij ,, reeds dood geweest ware— eindelijk kreeg hij de ,, kracht om met mijne hulp zig een weinig overeind te zetten; ;n kusfens gedeund, en met zijn uit5, geteerd gelaat tegen mijn hart , dat bezweek Aa 2  37* cornelia wildschut; of, „ van liefde en medelijden , leunende , zeide hij — „ In de eeuwigheid zal ik u danken zó „ lang is naauwlijks toereikend Godlijke vrouw ! onvergelijkelijke Moeder ! ook ',' ter liefde van u , vergeef ik alles aan dien ^ ," man, dien ik Vader noem ik heb door „ „ u leeren zien, dat zijn oogmerk goed was; „ „ en het was niet noodzaakelijk dat zijne dwaas„' „ heid bij mij deeze ijsfelijke gevolgen hadde — „ „ troost u! bid altoos voor mij, en wees ver- „ „ zekerd, dat ik gelukkig zijn zal " " ■ „ zo gaf hij den geest ; ik was in een' ftaat „ dien ik niet kan befchrijven droefheid over „ zijn verlies, vreugd over zijn zalig uiteinde ... „ ik moet mij, gevoel ik, daar niet bij bepaalen; „ en echter ik brand van verlangen om u zo „ rasch mogelijk deel te geeven, aan mijn lot! de „ aandoening waarmede gij mij hebt aangehoord overtuigt mij dat ik u wèl heb beoordeelt — Sedert den dood mijns zoons, ontrok ik mij geheel en al het fladleven, en flijt hier mijne da", gen, zo veel in mij is , weldoende aan allen, en God dankende dat mijne goederen zo ruim 1 zijn als mijn hart reeds tien jaaren rust l hij in zijn graf, maar hoe wel ik geene misfen ' voor hem laate doen, vertrouw ik dat het gebed " eener Moeder bij God aangenaam zijn zal." ' Zij zweeg,, droogde haare traanen af, en leidde mij voor het bed mijns vriends - De koorts was aan 't afgaan —— zij voelde zijn pols, en  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. S73 fprak met hem als eene Moeder — gij kende de groot , vóór hij tot zijne zotternijen verviel? — hehoef ik u te zeggen, dat hij buiten ftaat was, eenigen afftand te houden? hij omhelsde haar die hij zijne weldoenfter noemde, en kuschte haare beide handen „ Ach! Mevrouw! " zeide hij, „ kendet gij mijne Moeder! zij is de deugd, de „ goedheid zelve;" hij wilde voordfpreeken , doch zij verzocht hem het tegendeel, en zeide dat zij ons lang genoeg bij haar hoopte te houden, om met vermaak alles te hooren , wat hij haar wenschte te zeggen — zij fprak hem aan met den naam van mon enfant; en als zij tot mij fprak was het niet meer Monfieur, neen, het was mon bon ami: welk een eertijtel voor uwen walter! -t Ik haast mij om u deezen te zenden; weldra zullen wij vertrekken, en als ik te Pafijs mijne zaaken gefchikt heb , over Metz te rug komen; gaarn zoude ik dit gedeelte van Duitfchland zien Groet de braave Ouders van de groot, en verzeker hun dat hij wèl is , en in weinige dagen zelf fchrijven zal mijn adres zal zijn: h ï'hotel des trois Evèches; rue filles de faint Thomas ; NQ. 7 : daar wacht ik een' brief: ik bemin u zo zeer als ik u acht, oordeel des of ik dit kan uitdrukken —■— Altoos Uw, w a l t e r. Aa 3  • - 374 c.ornelia wildschut; of, IK S.. Ik kan keesje niet uk het hoofd praaten, dat hij te Rhcims van arkel, met nog een' Heer heeft zien voorbij ons logement rijden; zij gingen den . weg naar Parijs gelukkig indien het waar is ; uwe vriendin zal dan van een flecht fujet iontflagen zijn: mogelijk heeft hij Amfteldam verlaten, om het een of ander fchelmftuk in het fpel. • VIJF - EN- TAGTIGSTE BRIEF. Juffrouw anna hofman, aan den Heere reimier w alter. Ik kan niet bedenken , mijn waarde vriend! hoe het bijkomt, dat ik uwen laatften eerst ruim een maand, na dat hij aangekomen moest weezen, ontvangen heb waarom zoude ik voor u ontkennen , dat uw niet fchrijven mij ongevallig was, en zelfs eenige bekommering veroorzaakte? wees gerust, ik befchuldigde u geen oogenblik: ik ken mijnen wal ter te wèl, om hem ooit te verdenken , van iet 't welk tegen zijn welgevest cha- j-akter aanftoot integendeel, ik vreesde dat u, of uwen vriend, eenig ongeluk ontmoet ware — kort gezegd ik vreesde zo al iet omtrent als 'eï  DR GEVOLGEN DER oi'VOEDINO. 3?5 gebeurd is : dit maakte mij minder blijmoedig , min- ■ der gerust;-en nooit verlangde ik fterktr naar iet dan naar bericht van u. Hoe beuzelachtig zoude onze vriendfehap moeten zijn, indien zij mij door uw afwezigheid ontglipte; en hoe los zoude mijn fmaak zijn moeren, indien ik nu reeds vergeten hadde, dat ik walte n altoos en zeer hoog onderfcheidde uit en boven allen, met wie ik gemeenzaam verkeer; ook, fchoon geen van hun als uilskuikens of babbelaars ooit opgang maakte. Eindelijk dan, ik weet niet, zo als ik zeg, door welk een toeval, en gij misfehien ook niet, ontving ik dien zo verlangden brief! Hemel! hoe trof mij deszclfs inhoud ! ik kan mij daar niet verder over uitlaaten: herinner u alleenlijk dat ik u mijn vriend noem, en dat mijn hart meer heeft van het 1 medelijdende , dan van het onverfchillige geruste; ook dan als de vriendfehap daar geheel en al niet bij in aanmerking komt. Ik,ging terftond naar Mejuffrouw de^groot, en zeide dat ik eindelijk een' brief van u had baar een weinig voorbereid hebbende, deelde ik haar den inhoud mede: zij weende: (ik ook — waarom dit te ontveinzen?) fprak weinig, doch ïeed niet minder maar gij kunt u wel ver¬ beelden hoe deeze vrouw fprak., over een eenigen zoon die haar dierbaar is, en dien zij nog eens, van zijne dwaasheden herfteld, met een gezonde ziel eh ecu welvaarend ligchaam hoopt te omhelzen. Aa 4  37<» c0rnelia wildschut; of, Hoe zegenden wij beiden die edelmoedige Dame, bij wie gij u bevond ! hoe wcnschten wij elkander geluk, dat dit breeken der Postchaife juist daar en op dat oogenblik gebeurde! hoe verlangden wij bericht svan u beiden te ontvangen! wat zagen wij iederen Postdag met onrust en begeerte te gemoet! hoe dikwijls fpraken wij over u beiden; over de Dame; over over alles wat emige betrekking op u had; over uwe omftandigheden , uitzichten , voorneemens ; kort gezegd, over alles , waar over eene welmeenende Moeder, en eene hartlijke. vriendin fpreeken kunnen, als het onderwerp loopt over eenen zoon, en eenen vriend. Nu hoop ik maar, waarde goede walter! dat de val u geen ander letzel zal gedaan hebben dan dat waar over gij klaagt > uwe manlijke bardvochtigheid was dan niet geheel bcftand tegen de fmart, u ter uwer berdelling aangedaan! gij moet dan wel ijsfelijk geleden hebben! en dc hemel geeve dat dit al het ongemak zij, 't welk dien val u zal veroorzaakeu! — ik kan niet ontveinzen dat ik daarvoor beducht ben ; evenwel, het zou mij leed doen, indien u zulks ontrustte; maar zie eens, zo onbeftaanbaar is men dikwijls als het hart ons oordeel half aan zijne zijde heeft ■ ik kan niet op mij verkrijgen, deeze vrees geheel en al voor u te verbergen denk daar over wat gij wilt, geloof alleen dat ik op deeze zwakJieid met geen mishaagen in mij zeiven zien kan.  de gevolgen der. o v v o e d in g. 377 Ik haast mij zo zeer om u bericht van mij te doen toekomen , dat ik u veel minder fchrijf dan ik thans zelf wenschte mijn tijd komt heden ook zeer bekrompen voor mij uit: als ik u het volgende mededeel, zult gij 'er zelf over oordeelen • doch hiertoe moet ik terftond op uw Postcriptum komen. Dat keesje den deugeniet heeft zien voorbij rijden, toen gij te Rhelms waart, is niet onmogelijk; doch het befluit 'c welk gij daar uit opmaakt is niet zo zeker! Helaas, mijn vriend! Juffrouw wildschut heeft met hem haars vaders huis verlaten: de droefheid die mij zulks kost kan ik niet wel befchrijven: gij kent mij, gij weet dat ik Juffrouw wildschut lief had, en hoewel geencn invloed op haar hebbende, vleide ik mij altoos dat zij mij eens beter zoude leeren kennen, en ik des in ftaat zijn zoude om haar eenigzins nuttig te weczen. Het dwaas, verwaarloosd, ongelukkig meisjen, beeft dien flap gedaan, niet uit liefde, daar ben ik verzekerd van, maar uit afkeer voor het geen zij vaderlijke dwingelandij noemde, en om haar eigen hoofd te volgen dit geval is zeker eenig in zijn foort, ten minsten ik weet niet dat 'er ooit een meisjen doorging, die niet ter goeder trouwe, althans' dacht, verliefd te zijn ■ misfehien heeft zo iet ook nooit plaatst gehad dan in een Roman: nu is het historiëel waar Dat van arkel geen andere liefde had dan voor de groote fckatten van den Heere wildschut, is Aa 5  f;B cornelia wildschut; of, even zeker, maar hier verder over uitteweiden is onnoodig: ik heb u genoeg van hem gezegd, om ti met mij op dit Huk het zelfde te doen denken — zie hier kortlijk hoe het geval gebeurd is. (N. D. Hier volgt het verhaal, 't welk den lezer reeds bekend is, en ik hier uitligt om alle herhaalingen voortekomen — dan vervolgt zij dus. ) Doch hoe is de bedrieger, de verleider geftraft! de Heer wildschut is door ettelijke, kort op elkander volgeude, buitenlandfche verliezen, geheel geruïneerd, en zal genoodzaakt zijn, indien alles betaald wordt, ( en dit wordt werkelijk gedaan,) in een klein huis te gaan woonen, en gelukkig zijn, indien hij een makelaarsplaats krijgen kan — deeze rampen, vooral het misdrijf zijner dochter, , hebben hem ziek en bij vlaagen krankzinnig ge- maakt • ■ geen wonder! zijn geweten verwijt hem ieder oogenblik dat hij geen een' pligt als Vader immer betracht heeft! — wat moet deeze overdenking bitter zijn en over iuftaat, om een' man die wel verftand, maar geen de minste vastheid Van charakter heeft, raadeloos te maaken! Sedert ik uw postcriptum las, denk ik dat van arkel, daarvan het zeker bericht ontvangen hebbende, keetje verlaten heeft deeze mijne vrees heb ik aan Mevrouw stamhorst, die met haare dochter hier thans logeert , medegedeeld, en die waardige, die uitmuntende vrouw is daar niet vreemd van; maar waar is het ongeluk-  DE GEVOLGEN D E IV. OPVOEDING. S?3 kig meisjen? en, (ik bloos door ik het fchrijf,) in welk een' ftaat heeft hij haar verhaten! mijn hart krimpt op het denkbeeld van haar droevig lot! ach! wist zij, kon zij befeffen, dat indien men haar wist optefpoorcn, zij eene Tante heeft, die wel haar gedrag laakt, maar haar met moederlijke ontferming zoude ontvangen , en dat zij geene fehcrpe verwijtingen te duchten heeft van iemand — haare moeder uitgezonderd ; doch ken ik haar eenigzins, dan zal zij zig tegen haar lot verbitteren , en God weet waar toe zij vervalt! Vaarwel mijn beste vriend! de Hemel herftelle u en uwen vriend! Uw afzijn is mij ongeval- liger dan gij u verbeelden kunt — men gewent zo aan alles, en ik heb zoveel, zo heel veel onvervulde uuren, federt gij vertrokken zijt Alle uwe zaaken, hoop ik gaan naar wensch; en hoe wel ik niet afkeur dat gij in pasfant dat gedeelte van Duitschfand zien wilt, en des den langden weg neemt om terug te komen, verzeker ik u echter dat'gij met verlangen verwacht wordt, van uwe vriendin die gij zio gaarne noemt, Uw NAATJE.  gSo CORNELIA WILDSCHUTi OF» ZES- EN- TAGTIGTSE BRIEF. , Juffrouw elizabeth stamhorst, aan den Heere pieter stamhorst. O man lief! ik merkte wel, dat de groote reden, waarom gij Moeder zo aanzettede om mij medetenecmen, gegrond was in uwe nieuwsgierigheid , „hoe een brief van mij toch wel mogt uitzien" — als ook, dat gij mij daarom deed beloven véél aan u te fchrijven: „Indien mijne Zuster daartoe „tijdheeft," voegdet gij 'er met een effen troniewerk bij gij zult gedacht hebben, dat betje stamhorst, te Amfteldam zijnde, zo veel, ja zelfs zo fchrikkelijk veel te kijken en te gaapen , te gaan en te komen, te koopen en te begeeren zoude hebben enz, dat het lange brieffchrijven 'er wel wat zoude intrekken: lange zeide ik, letwel op het woord lange; want uwe nieuwsgierigheid zal zeker voldaan zijn, met een' brief van eene burgerlijke grootheid: dit was het r i e Te r - baas, al wendet gij recht broederlijk voor , dat gij uwe allerlieffte Zuster gaarne dit plaifiertjen gundet: o gij zijt heel gul! dat weet ik, vooral als gij daar door de gelegenheid krijgt, om door mij, is .het dan al niet met looden fchoenen nagegaan, ten minsten niet door mij geleerd, vermaand en beftraft te worden maar gelooft gij, dat het uitvoerig  de gevolgen der opvoeding. &l fchrijven dan niet kan zamen gaan, met het neemen van zulke vermaaken, als 'er thans voor mij te beloopen zijn ? dit zal iku toonen. Haddet gij de eerlijkheid gehad om mij oprecht te behandelen, ik zou u minder geftraft hebben , door mijn fchrijven. Trek des de volle wapenrustig des Geduhls aan , (hoe mal die u ook moge aanzichten:) ik had mijne reis - en - lotgevallen wel aan mijnen lieven Vader kunnen melden; ik ken zijne infchikke- lijkheid doch dan zoude ik mijn pen zo den vrijen loop niet hebben kunnen geeven; en vooral, ik had de gelegenheid laaten ontfnappen , om u voor het verdriet, 't welk gij mij hebt aangedaan , federt dien dag dat wij voor 't eerst paardjen fpeelden, tot op het uur van mijn vertrek met Mama; voorbeeldig te ftraffen maar, zult gij zeggen, men kan over zo een klein reisjeu niet veel bijzonders fchrijven: zeg dit niet pi eter -baas! gij zoudt met befchaamde kaaken ftaan, en dat voor een Advocaat! denk op de gevolgen daar van Zie zo, het eerste biadzijdjen is reeds vol , en ik fchreef zo klein en in elkander als maar mogelijk is — 't is waar,op eene, hoe wel groote dagreis, en die te drie uuren in den ochtend begon, kan niet veel voorvallen, verhaalens waardig; te meer daar gij Vaders zorgvuldigheid kent in bet zelf nazien van het rijtuig, van de tuigen, de Jeifels; daar onze paarden bijna zulke wijsgieren 2ijn als. maar ik noem niemand; en den weg ih dit fchoone drooge weder zo effen is, als dien  'I cornelia wildschut; Oï?4 weg welken wij tot nog tce in ons leven afliepen J daar brak ook niets aan dc koets; de vier paarden deeden hunnen pligt, zonder af-cf uit -wijken ; de wegen ftootten niets van beduiden; onze koetzier was nuchter en wèl bedacht, en onze jan .... maar genoeg. Evenwel onze zoete dieren hadden alle hunne bedaardheid en wijsheid hoognoodig, toen zij de ftad inreden • het was marktdag, en des was het gewoel, gefchreeuw, gefcheld, geraas, geloop, gedraaf, gcfleep, gefjou, tc menigvuldiger: zij haastten zig ook om al dien toeftand te ontloopen , en van zo veel gewoel in hunne ftille zalige velden uitterusten. Wij middagmaalden in den Menisten hemel, alwaar de aan de wereld verlochende Oom van den vriend van veen, geen onaartig hurjen gebouwd heeft als men echter deezen Menisten hemel eens wèl in oogenjchouw neemt, zal men rasch gewaar worden, zo wel aan den fmaak, als aan de onnatuurlijke fchikkingen van veele voor-x werpen, dat deeze hemel geenzins de flad Gods is, wier fondamenten eeuwig zijn-, en wier Bouwmeester en Kunstenaar God is: het kwam mij zelfs voor , dat de Menisten hemels bouwen in den zelfden trant als onze moderne wijsgeeren werelden fcheppen; cn dat het wel eene algemeene, doch echter gegronde waarheid' is, dat alle bedillers geen verbeteraars zijn: 'er is echter eene volmaakte overeenftemmnig met deezen Hemel, en deszelfs  f) e gevolgen der opvoeding. 383- Wtereheze belijders overdrevene orde, die in üijfheid ontaart, en pracht die zig daar anders voordoet dan wel bij andere menfehen , zo dat het eenige waarmede zij overeenkomt met den nieuwen hemel, dien wij verwachten, daarin beftaat, dat 'er, in eenen natuurlijken zin, niets mag inkomen dat onrein is : men ziet ook duidelijk dat alles daar is aangelegd door menfehen, die, indien zij al den verhevenften fmaak niet hebben, echter zeer veel tijds, en zeer veel fchats bezitten Met Mama heen en weder wandelende, zagen wij op een dier Landgoedcrtjens, een half douzijn jonge lieden die geen minder drukte maakten, noch zig minder hooren lieten , en dat hun eenige termen ontvielen, die ddar, noch ergens betnamelijkwaren: toen dacht ik aan dat vroome Boekjen, waarin wij 'in onze kindschheid prentjens zochten, het heet „Schat der ziele," daar, bij gebrek van wacht , in den fchoonen hof der heilige zusters van het huis Ootmoedigheid, het wilde zwijn, genaamd Bijzonderheid, inbreekt, en al het kostelijk gebloemte vertrapt, en verhaveloosf. ' Ik denk ook dat mietje van veen haar geheel plan van huishouden naar deezen hemel gevormd heeft, ja haar fpoelkom , als zij theedrinkt, zal haar zeker iet van haars Ooms vijver herinneren: haare muuren in de keuken zullen zeker uit dezelfde pot .gewit zijn, als de ftammen der boomgn die voor de boerenwooning ftaan; meer helder en noord-hollandsch blaauw dan wel  384 gornelia wildschut; OP, eenvoudig fpicr wit: neem nu dit bericht aan, irt plaats van een verhaal onzer lot-en reis - gevallen , die anders in een reisboek, (zegt keetje,) zulk een grootfche en zotte vertooning maaken, en mij' doen zien, dat de reiziger krachtig is ingenomen met zijn eigen perfoon; geenzins dat hij het talent heeft, om als coke, of onzen eerlijken Vaderlander ei hoe heet hij nu ook ? althans het is een heremiet — willem sciiou- 1E w zijn reis naar Qosindïèn, te fchrijven, een boek dat wij, niet in de malle vernieuwde uitgaaf, maar in zijn fchoonen eenvoudigen verhaalenden Mijl, zo gaarne leezen — En nu zijn wij te Jmftcldam vlak voor het huis van Oom: zie zo , dat's drie bladzijden vol nu zal ik mij eens wat gaan opknappen — of, wilt gij, mijn tweede Toilet maaken. eerste vervolg. Den ftaat waarin wij onzen Oom vonden is treurig, zijne uitzinnigheid, toen bij mij zag, was ijsfelijk! ik zal verpligt zijn, niet veel onder zijn oog te komen ; iet dat mij waarlijk bedroeft; doch over dit naarc onderwerp te fchrijven, dit betrouw ik mijne pen niet toe; en ook Moeder zal( zeker daar van het beste bericht mededeelen — ik ga des tot wat anders over. Maar piet e r-baas ! wat zoud gij met alle uwe aan-  de gevolgen der. opvoeding. 3^ aangeboren en bijéén gefcbraapte wijsheid , wat zoude ik met alle mijne goede neigingen, evenwel ellendige zedelijke figüirrén geworden zijn, indien wij zo eene Tante wildschut tot Moeder en vormlter onzes charakters gehad hadden ! en zij is met dit al een goed mensch, eene braave vrouw! gij met uw haastig hoofd zoud reeds wie weet hoe veel moorden en doodilagen begaan; en ik, och wie weet of ik niet met mijn romanesq bolletjcn, al lang op den dril ware, zo al niet met een' van arkf. l, ten minften met een z i e g w a r d , w ii e r t e r , of dergelijk fentimenteel fchepfel; want, ieder wandelde hier naar den lust zijner oogen , en het goeddunken van zijn hart, zo men maar geen kwaad doet; en Tante heeft geen • denkbeeld dan van daadlijk kwaad, noch erkent daarin oogmerk of graaden : ja misfehien had ik wel met eene looze vrouw eene vriendfehap aangegaan , dien ik nu nog in alle zijne ijsfelijke gevolgen kan door- of af zien: arme, arme keetje !.. kom dit is voor mij te droevig ; en wat kan ik daaraan doen! ik geloof, pieter.-baas! dat het aan vrouwen, gelijk aan Tante, waarlijk niet geoorloofd is, zo al een man omteleiden, ten minnen ' kinderen optevöcden : ei lieve, bepleit de billijkheid van dit mijn geloof eens voor den rechterftoel, van de door en door gezonde, wèl verlichte reden —— get jongen , had ik, wil ik fpreeken , uwe talenten, ik maakte mij wis onftervelijk door dit proces , en ik vertrouw dat gij het bij IV. deel. B b  .f?,6 cornelia wildschut", of, die wijze Matrone met kosten en al winnen zoudt nu bedenk 'er u eens over, en kat uw wijs hoofd eens op uw hand rusten; doch bijt mij de nagels niet van dc vingeren, hier toe gaf de Natuur u te fraaje handen, en men kan wel peinzen zonder aan een deel van zig zeiven te zitten knaagen, als uw jagthond op een kalfspoot, of een ezel op een doorntlruik. Gelukkig was het dat onze lieve Moeder, en ik, in de zijkamer ontvangen werden, niet door de blocdverwantfchap, maar door de vriendfehap, en de ■ wellevendheid ; want anders zoude ik door fehrik het huis al zo fpocdig zijn uitgcloopen, als onze oude boerin , die in haar twee- en-_zestigfte jaar voor 't eerst in Amfteldam komende, zo ontlteld was, door het geweld, dat zij haar muilen in de hand nam, en haastig de poort uitliep, zonder verder dan den Haarlemmerdijk geweest te zijn : met dat al heb ik de gewoonte niet om door alle wisjewasjens in ftuipen te vallen - maar zulk een aanfchrceuwing, en aanvlieging, wie is daar ook voor gewapend? en zo men , wil ik fpreeken , daar met aart gewoon is? Mijne aanftaande Zuster ontving ons... ja, ja mijne aanftaande Zuster; want zo gij niet, zodra mogelijk is, in de ftad komt, om op Juffrouw hofman fmoorelijk te verheven, dan zal ik overal van u vertellen dat gij uw fortuin met den voet fchopt en ik zou deeze mijne nieuwe maar allergelieflte vriendin, niet eens aan uw waagen  be gevolgen dér opvoeding. 3S7 willen, wiste ik niet, dat onze jongelingfchap, in fpijt onzer verlichte — wijsgeerige befchaaf- de eeuw, zo diep bedorven is , dat eene jonge Vrouw wel van geluk mag fpreeken , indien zij een wezen krijgt, als gij zijt; indien dc arme floof zeggen kan; „ Ik heb een eerlijk doorbraaf man , ,, een man van verftand; hij is maar een beetje „ haastig," en dat beetje, beftaat hierin , dat hij Vorken en lepels van de tafel afkeilt, wanneer hij, gezegd hebbende, ik moet uit, en daarom precis te twee uuren eeten, quartier voor vieren t'huis komende, het eeten of niet fuik heet, of wat al te gaar op de tafel ziet komen: of indien zijne vrouw 's morgens om agt uuren geen maas in zijn zijden kous geflopt heeft, die de braave man 'er te één uur door zijn onbefuisdheid uitfeheurde; dat beetje beftaat maar daar in, dat Sinjeur het huis door de glazen gooit, en al de boojen de dood op 't lijf jaagt, om dat hij zijn ftrop nergens vinden kan , die hij , onder het boord van zijn overhemd, zelf met eigen handen om deed! Juffrouw hofman is niet rijk; eene reden te meer voor u, want zij verdient rijk te zijn, door het nuttige gebruik dat zij daar van maaken zoude, zo zij geld had: zij is meer dan fraai, en dewijl gij zo verzot zijt op een paar fchoone oogen, zal alles van dien kant meer dan overvloedig voldoen ook, haare oogen zijn geheel anders fchoon, dan die van onze lieve keetje . gy zien verre en diep dóór ■ dit zou zeer goecl. Bb 2  3*U! cornelia wildschut, of, komen bij een borstjen , zamen gefield uit buspoeder, en kwikzilver, meteen fcheutjen koekende melk daar bij; zij ziet tot op den bodem van ons hart; zij zal des door uwe wenfchen vóórtekomen, door uwe gedachten te zien, eer zij nog op uwe lippen geklommen zijn, u op uwe wen- • fchen dienen: gij zult nooit lang behoeven te wachten ; het zal zijn als in het fprookjen van den Visfcher, ons zo dikwijls door ouwe pieternel verhaald ; ,, Ga naar je huis, je heb het al" —- denk dit ook eens dóór, en zeg, of ik het wèl met u meen — nu daar aan twijfelt mijn eigen eenige broêr even weinig als daaraan, dat ik hem met al mijn hart lief heb. tweede, vervolg. / Nog meer ontdekkingen gij hebt zeer veel verpligting aan uwe Nicht keetje; want Tante zegt, dat naatje veel gedulds met haar geoefend heeft, en hier uit befluit ik, dat gij het huwelijksreisjen met niemand beter kunt aanvangen , dan met iemand die haar geduld door oefening verfterkt heeft: Mejuffrouw de groot zegt aan Mama: „dat naatje zeer veel, en dat met „ oordeel en orde gelezen heeft " maar dat ik het prettiglle vind, men zou bij kris en kras zweeren, dat zij niet meer wist dan alle meisjens die niet ijsfelijk dom, en niet zo flecht al K E E-  Ï>E GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 38"S> 5TJE opgevoed zijn ik heb u ook dit mee- nen te moeten fchrijven, dewijl •gij zo een grooten hekel hebt aan mooje, als aan, (zo zegt gij, en ik geloof 'er 't mijne van,) lelijke pedante vrouwen haare gefchriften zien zon noch maan, even weinig als het geld der gierigaarts ; en gelijk men deeze fchtaapers moet overvallen en op de daad betrappen, als zij hunne gouden rijders tellen, zo heeft men haar ook wel eens in 't opftellcu, en verbeteren verrascht —Nu een paar woorden van uwe aanftaande Ouders: Mijnheer hofman is een eerlijk, vlijtig, wèl op zijn zaaken pasfend, dagelijks man, die, ten miafteö , in zijn heele ftraat bemind word, zonder dat men hem benijd : zijne vrouw, eene waare huishoudelijke Moeder; beide goede eenvoudige Amfteldamfche burger- menfehen de vrouw verbeeld ik mij zal van de maitres in het kleuterfchool gehoord hebben, dat naatje" veel eerder bet fpelden beet had, dan de andere kinderen; ook beter haar kleine vraagjens leerde; en daar uit begoten, en met zo veel gronds, .als eene andere Moeder beiluït, dat haar jongen, om dat hij een bakkes kan openzetten als een groote klok , gefchapen is om Dominé te worden — beflooten, dat haar naatje een groote Po'êtes moest, en zoude worden: zij kocht het meisjen dan boeken die voor baar zelve arabisch waren: naatje moest leezen en fchrijven, zesmaal meer dan alle andere kinderen in haar buurt: gelukkig dat naatje Bb 3  5pb cornelia wildschut; o?, weetgierig was, en zo gezond als een visch, an* ders kon dit heel gek met haar hebben uitgekomen ; doch haar hoofd was te wel georganifeerd, om van haars Moeders bevel eenig letzel te ontvangen, en dat, al wierd zij met haar twaalfdejaar, vooreen klein wondert jen gehóuden veele jónge Heeren, die van de beste foort waren, begonnen nu, even als de Koningin van scheba om s alom ons wijsheid te hooren , naatje hofman te komen hooren, en geloof ik, nog al zien onk; want zo als ik immers zeg, pieterbaas; 't is een mooje lieve meid; zij maakten juist wel zo eene lange reis niet, of bragten zulke verbaazende fchatten mede; maar om dit weder zo wat goed te maaken, kwamen zij een keer te meer, en om toch niet alte veel van de Oosterfche Brunet te verfchillcn, offerden zij zulk eene menigte wierook, dat het maar op een drommels doodjen af waj, dat zelfs een verftandig meisjen daar door niet geheel bedweld wierd. Vermids nu de liefde echter altoos eerst van zig zelve begint, was Moeder, ja wel grootsch, op haare beroemd wordende dochter, maar het bolde haar geenzins, dat door naatje haare eigen talenten overfcheenen werden: hij, die met het meisjen praaten kon, liet Moeder ongemerkt zitten: niemand fprak dan over Moeders netheid, over Moeders huishoudelijkheid ; noch van haare zonderlinge bekwaamheid in het dun en breed uit(hijden van gerookte zalm, of eigen rookworst5  de o evoloen der opvoeding. SOÏ noch van haare luchtige wafelen, noch van haare heerlijke hoog opgezette focsjens , en het was wel eens „Ja vrienden! ik zie zelve wel, dat „ naatje veel bekwaamheden heeft; maar wat „ doet zij ook anders dan leezen ? zij flopt geen gat in „ haars Vaders kous; ik zou haar geen onnozele „ pot broedertjens durven aanbetrouwen: 't is heel „ breed a's de Jufrouw eens een kaften om- , wascht " ■ naatje mogt daar wel eens vriendlijk op antwoorden: „ Wel mijn lieve Moeder! „ je belieft immers alles zelve te doen? ik mag „ nergens aankomen , 't geen mij genoeg leed „ doet, want ik zoude zo gaarne u in alles helpen!" dan was 't „ dat is om dat gij nergens verftand. „ van hebt, dan van de boeken; 't is jammer datje geen jongen bent, dan deed ik u op de ftudie: zie, zulke cohfeftièfjes konden naatje die, hoe veel zij weet, echter begrijpt dat een vrouw wat anders te doen heeft dan leezen en fchrijven , niet aangenaam zijn; doch zij overwon alles, cn oefende zig zonder 'er veel over te praaien in de allernutftc kunst, die des huishoudens; waardoor zij zelfs- nu onze Oom en Tante groote dienften doet. Dit alles heeft Mejuffrouw de groot ons verhaald , en ik fchrijf het aan u, om u te tooneil dat ik zo iet ver Ha van het langwijlige in het brieffchrijven: kom aan , nu zal ik eens een ander fchoou blad papier beginnen, lib 4  392 cornelia wildschut," of, derde vervolg, of, nieuwe proef op uw geduld. En nu ga ik u voldoen nopens uwe nieuwsgierigheid, hoe wij Tante toch vinden zouden — zij , is even de zelfde woelige, goedhartige malloot, (Mama hoort ons immers niet, p i e t e r ?_) dan toen zij, ('t is haar woord,) nog op een gouwen troon zat: haar man is geruïneerd; wat zegt dat! zij heeft altoos genoeg te eeten en te drinken: dat reetje met een ligtmis weg is, treft haar zo ■omtrent, gelijk het haar trof, als zij in 't kinderfchool door een fpeelkameraad bedrogen was: Oom is krank; dit moeit haar, maar 't is zijn eigen fchuld; zij heeft hem wel gezegd; „ wildschut , als je jou alles zo aantijgt en alles zo aantrekt, ,-, dan zal je ziek worden: " het fpijt haar ook nog om deeze reden, wijl zij nu zo veel menfehen niet zien kan, en veel t'huis moet blijven: even weinig verdriets geeft bet haar , dat zij uit haar fchoon kostlijk huis moet:zij is gelijk de kinderen , die blij zijn, dat zij op een andere gracht gaan woonen; cn zij gaf ons reeds eene omhaalde befchrijving van het lief klein huisjen dat „ zij „&zou betrekkeu;" en zij zeide in vertrouwen aan mij, dat wij 'er eens zouden heen gaan, en: thee drinken,om dat ik zo voor Buiten ben-, en 't is daar veel Buitenachtiger dan op de Heere ' „ Gragt Nicht" tot weerziens. Wij hebben het hondjen van een huisjen ge-  de gevolgen dek. opvoeding. 393 zien: het was zulk fchoon weêr, dat wij daar naar toe wandelden, met JuiFrouw hofman , en frans , de Comptoirbediende : zij wilde volftrekt over de Prinfcgracht gaan, om dat ik dc Groenmarkt zien moest: daar was't: „Kijk BETi-i-lief! dit zijnbloem„ k jolen, cn dit zijn fnijboonen , en dit zijn meer„ kooltjens;" even als oF ik die dingen zo weinig kende, als Tante het onderfcheiden graan, of het loof van aardappels , en raapen, als zij nog op den akker ftaan „ Zie, kind! dat is nu een „ aardappelenfchuit; dat is 'er een met fnijboonen, . „ en dat een met vroege appelen;" mij al geouurig nu in een modderhoop , dan tusfehen fleën en karren intrekkende : zij noemde mij alle grachten, ftraaten en fteegen ; als of zij geloofde dat ik eens te Amfteldam bricvenbeftelfter worden zoude: zo kwamen wij op de Lauwriergracht daar Tantes wooning is: ik was blij dat ik uit al het gedrang was, cn eens wandelen kon; daar zijn ■ten minften zo veel fleën en kruiwagens niet: nu liep. Tante voor uit, even als dc paarden die hun ftal ruiken, en ik haar na, zonder tc weeten waarom; zij klom een trap vier vijf op, cn fchelde; ik moest, om geen tijd te verzuimen, door het raam in de zijkamer tuuren : ik zag niets dan een behangzel — men deed open; Tante viel op een' ttoel neêr, en 't was „ Wel nu e e t h- „ je! wat zeg je van zulk een lief vertrekjen? „ wij kunnen 'er wel met ons zesfen thee driu„ ken; en kijk eens, Nicht! al wat hier van daan Bb 5  594 cornelia wildschut; of, „ en uit de Jordaan, naar de Westerkerk en nvat „ andere kerken wil, moet hier ailegaêr voorbij „ pasfeeren; dat maakt het hier op dc kerkdagen „ heel plai'ierig; en alle de groenfehuitjens uit de „ flatuintjens moeten hier voorbij; je zoudt zweé„ ren dat je buiten woonde, en je hebt tog al „ het aangename van de ftad, en je kunt alle vcr- maaken bijwoonen kom aan, nu het huis „ zien: "de gang is zo breed dat wij als kippen de een achter de andere moesten gaan: toen traden wij een'trap of zes op, en kwamen in de zaal die op den tuin uitziet; de zaal is niet wel zo groot, als het hok waarin wij, kinderen zijnde, onze geiten, onze rijtuigen, cn onze tuïngereedfchnppen plagteu tc houden: deeze zaal zag op den tuin uit, onder deeze voorwaarde , dat men ten halver lijve uit het fchuifraamtjen moet leggen, om hem te zien; dat men uit deeze zaal niets van den heerlijken hemel zien kan, ten zij men zijn hoofd met geweld achterover boude, is tc begrijpen: „Het zaaltjen,'* zei Tante," is wat ouderwets, om dat het met „ goudleer behangen is; doch het rookt 'er nooit; „ men kan hier pot digt en warm zitten, Nicht! „ cn daar hou ik van; en ook al de deuren en „ raamen zijn met zelfkanten bezet; zo dat het „ is hier maar eens recht lui:" kort gezegd, dit vertrek is zeer wel gefchikt om een gezond mensch te Hikken, als of hij in een fuikerltoof zat opgefl'oten — over het meidenkamertjen, de voor - en achter - kamer, fpreek ik nu niet,, om u deezen mei  de gevolgen der. opvoeding. 395 in eene haastige bui in ftukken te doen fcheuren, want gij moet hem tont qu'il coute, geheel uïtleezen — om uwé zelfs wille. De tuin is omtrent zo groot als twee onzer billard tafels, en het bleekveldjen als een uwer grootfte witte zakdoeken, die ik u geef, wanneer gij moet pleiten voor een zaak van belang, en ik u opdril als een bruigom. Het tuinkamertjen is het beste van 't heele huis, en voor de raamcn ftaan twee jonge aangename linden!->oomen, dat moet ik zeggen; het heeft twee verdiepingen, op de bovenfte zal Oom zijn comptoir houden „ Wel nu betje! is het hier „ niet net als Buiten? hoor, je Oom zal hier heel „ opluiken, en hier niet van daan te praatcn zijn; „ en nu zal dat Collegie loopen uit weezen: hij kan „ onder deeze hoorntjes ook zijn pijp rooken, zijn „ flesch drinken, en met mij een piquetjen fpee„ len: en ik denk hier ook mijn wasch optedocn, „ dat is makkelijk; dan kan in eens een jongen' „ van 't comptoir roepen , om een handjen te lee- 5> nen " „ Maar lieve Tante, waar is toch „ de keuken?" „ Dat is ook waar; ik zou „ het voornaamfte wel vergeten hebben; ja ik heb „ een allerliefftc keuken, met een furnuis, een s, kostelijke regenwatersbak, en een gootftcen zo „ bruin als een fpiegel " —- toen naar de allerliefftek e uken: het was alles zo als Tante mij berichtte: doch wat donker, komende al het licht in «por een valluik: „ Kijk, kind! hier is mijn kei-  «OÖ c ornelia wildschut; Of, „ der, een niooje kelder! net zo groot als mijüï „ keuken" ik bedankte om dien te zien. maas ik boorde met aandoenig dat hij niet vochtig was , dat 'er drie ankers wijn in konden, met een vierrendeel boter, en eenige potten met groetens — voor wij echter in de tuinkamer, cn aan het theedrinken waren",' moest ik de beste kamer ook zien, 't is waar, pietër-baas! en 'er ook eene lofrede over hooren. Eindelijk lukte het; hetporcelein was overfchoon ; Tante, vroeg of ik het mooi vondt ,, Alte „ mooi voor Buiten!" —- Juffrouw hofman zat in gedachten ; en zuchtte „ Waarom „ zucht gij, lieve ? " vroeg ik —- ,, Ach ! ik dacht „ daar zo fijerk aan onze arme keetje! " „ a, ba! zorg jij maar niet voor keetje, zij zal ,, in geen twee flooten gelijk loopen — zij mag ,, wel wat hebben: haar Moeder zo te misleiden! „ wie hoort 'er van! en haar'Vader ziek gemaakt! „ dat zal weêr' handen vol gelds kosten aan Doftor „ en Apteker: zij was genoeg gewaarfchouwd, ,, cn Juffrouw hofman heeft haar altoos ge„ fmeekt en gebeden, om toch van veen te ,, neemen , en dien fuoeshaan te laaten waajen : ,, maar neen , die was niet naar de Juffrouws ,, fmaak: zij wilde altijd haar' zin hebben: nu heeft zij haar' zin, laat zij nu zien hoe 't uit- komt: hij zal wel wat grapjes voor haar maa,, ken, als zij eens een beetje bedrukt ziet: en zijn Zuster is nog erger Ilipocrit dan door dies  de gevolgen der opvoeding. 397 „ in 'c fpinhuis zit; daar zal zij vast ook eens „ koekeloeren, of in 't helfche vuur dat bereid is „ voor alle goddeloozen en geveinsden." ik. Wel foei Tante is dat fpreeken! zij. (Mij nabaauwende.) Wel foei Tante is dat fpreeken! Waar is de hel anders voor gemaakt dan voor geveinsden en logenaars? en dat is zij door en door! een Hecht vrouwsperfoon! heeft zij niet gelogen als een makelaar, dat keetje naar Engeland was, bij een' kwaker, en haar geloof zou verzaaken; cn nu fchijnt het dat die man onze keetje niet onder zijn oogen gezien heeft; en die man fchrijft heel vroom en gemoedlijk ; doch ik heb 'er zo maar hier en daar wat van begrepen . en ik verzoek dat 'er noch van het vrouwsperfoon, noch van keetje gekikt worde: wij zitten nu zo zoet bij elkander, en dan word ik maar kwaad: kan zij haar Moeder vergeten, haar Moeder kan haar vergeten Tante is waarlijk verbitterd op haare dochter; zij wil 'er niet van hooren , ook van mij niet ! wat kan ik' 'er aan doen ? Zij ftond op, en wij gingen weder als de kippen, de een achter de ander, naar vooren; dewijl zij ons verzocht nog eens in de zijkamer te gaan , niet om de kerk te zien uitgaan, maar om den groenen koker te zien die om t een jong linden- feoomtjen ftond , en recht voor 't raam . w Kijk," zei zij, „als wiedschut nu een „ makelaarspiaats heeft, zal ik op dien koker de  3ü3 cornelia wildschut, of, ,, placaaten der vcrkoopingen van huizen en meu„ beien laaten plakken, en zo zal dat nog al aar-, „ tig zijn, als ik hier zo achter 't gor ijntjen zit, „ en kijk al die nieuwsgierige Lezers zo eens van „ 't hoofd tot de voeten" naatje is zo gewoon aan Tantes denk-en handel-wijs, dat dit alles haar aandacht niet meer opwekt maar, denk hoe ik opkeek, toen ik, in het tuinhuis weêrkomeude, een groote fchotel met rookende Evenveeltjeus ftaan zag! onder het nuttigen daar van , kwam frans met limonade en wijn; zij had zeker alles bij haare buuren geleend, en zij zal denkelijk de eene of andere fpikfpelder nieuwe buurvrouw bewogen hebben om die Evenveeltjens in haar huis te laaten bakken ■ wij gingen heen en lieten alles zo maar ftaan: dat zal wel gered worden riep Tante; de meiden hebben nu weinig te doen — zo gingen wij het huis uit, maar om mij toch al* les te laaten zien, waarin zij belang ftelde, gingen Wij wel drie quartier uurs om, en het was: „ Kijk „betiije! daar woont mijn apteker; hij is een „ Duitfcher en heel beroemd: daar over woont mijn „banketbakker, heel befaamd om zijn bitterkoek„jens daar uw Oom zo veel van houdt: dat is mijn „(lager, hij (laat voor alle rijke lui en voor de „Godshuizen, en heeft kostelijk kalfsvleesch, zo „blank als een fneeuw en fta nu eens ecu mo- „ ment (til, b e t h j e j dat is nu dat Maltha daar die • „ondeugende kee uit gevlugt is— ja kind!en het „huis komt uit op deAcSter-burgwal—Nu laatzij „haar gang gaan, boontjcn zal wel om zijn loontjes  IïK GEVOLGEN DER OPVOEDING. 399. komen; alles betaalt zig, kind: doe jij maar wèl, „en je zult wel eens een kostelijk man krijgen, en „dat met ons aller toeftemming, en niet hoeven „ heen te bruiën zo als juffrouw keetje, noch uw „Moeder voor de maf te houden; maarzo als ik „zeg, 't zijn haar boonen, zij moet die doppen; „ik heb mijn' pligt gedaan, en heb een geruste consciëntie ten haaren opzichte, en ik heb haar be„mind als de appel van mijn oog; maar 't is ge„daan, zij heeft mij bedrogen;" enz. enz. Wat was ik blijde toen wij de deur intraden, en ik met naatje mij alleen bevond! Wij zagen elkander aan als of wij zeggen wilden: hebt gij evenwel ooit zo eene moeder, zo eene malle goeje gons gezien? wat mij betreft, in zes weeken, zo ik alle dag dus met Tante moest opgefcheept zijn, wierd ik ijlhoofdig, 't Is niet uitteffoan; en zij is zo goed, zo welmeenend, dat men nog al niet op zig kan verkrijgen haar alleen te laaten voordbabbelen. Wij vonden Oom veel beter: denkelijk dat de rust cn ftilte in huis daar wel de grootfte oorzaak van v/as : en nu zal Mama het zo zien te fchikken , dat zij en Juffrouw de groot bij Oom blijven, terwijl Tante , en wij jonge lui, helpen verhuizen: hier mede is Tante zo blij, dat zij Mama hartlijk kuschte én haar, haar lieve zuster bethje noemde, „Zie zusjen! ik heb geen taldtot van zie„ ken optepaffen: ik zelve was nog nooit ziek, M zelfs toen ik van onze keetje kraamde,  40o cornelia wildschut ; of, „ was ik zo gezond als een yisch, en in vier dagen „ al weêr over huis als niks." ■ Wij hadden een uitmuntend foupé ■ Tante zou eene volmaakte vrouw voor een' Castelein zijn, zo als in den Doele, of de Zwaan, of het Rondeel, of in een ander Logement; maar voor een'Heer wildschut, dat kan niet! ■ Nu ,adieu, wij gaan morgen mietje van veen bezoeken, en om u te toonen dat ik nog wel tijd heb om te fchrijven , zo wel als om te kijken en te gaapen, zal ik met de volgende post u weder occafie geeven, om uwe lijdzaamheid te oefenen draag u onder- tusfehen wèl, op dat ik, t'huis komende, u met een gerust hart prijzen kan, en u niet behoef te ftraffen, met het ongenoegen van uwe Genegene Zuster en Leidsvrouw, bethje stamhorst. P. S. Ik fchrijf aan onzen lieven Vader in den brief van onze allerbeste, zo wel ' als meestgeliefde en geëerbiedigde Moeder Veele groetenisfen aan Snel, uw' jagthond. Z E-  DE GÊVÖLGEN DÈR OPVOEDING. 4«ï ZEVEN- EN- TAGTIGSTE BRIEF. 4 Juffrouw elizabeth stamhorst, aan haaren Broeder. Het is van daag zulk een flobbige regenachtige' dag, dat 'er aan ons zwaarwigtig verhuizen niet te denken is: JuiFrouw hofman kan niet komen; Tante heb ik beduid dat ik veel te fchrijven en te wrijven had, ergo! de dag is mijner, want Mama en Mejuffrouw de groot blijven bij Oom om hem alle dienften te doen; en Tante? dat weet ik niet, ik heb, om niet alle oogenblikken ijlhoofdig gemaakt te worden, mijn deur op 't flot gedaan; doch na den middag ben ik tot de goede welmeenehde vrouw haar' dienst, als zij maar wil; maar tot twee uuren kan ik u met mijn gefchrijf plaagen, indien gij al niet wilt toeftaan ver. p.igten. Wel p ie tee.-Baas ! al waren hier alle meisjens , die goede huishoudPcers zijn, en haar broeders niet laaten loopcn als fmoufenjongens die over hun' vader rouw draagen in gefeheurde kleêren en morlig linnen, zo onwetende , ( dom dat fchut ik,) zo onwetende als de — als de ——- ei! als wie? Wel als dc Kamfchatkafche of Groenlandfche Dames, ik zou het kunnen infehikken—is dat Asnfteldam een ftad ! wel niemand dunkt mij, kan "tt- IV. deel. Ce .  4.0s eORNËLIA wildschut; ofj fortuin maaken dan kleêremakers en fchoenlappers s' de jongens hebben hier zo veel fchoenen en laarzen van nooden als er zon- en feest-dagen in een jaar komen ; en de zuster van ten, knaapjen dat bij zijn' vader op het comptoir,ftaat, indien zij omtrent hem zig zo zorgvuldig en gedienftig gedraagt, als ik mij gedraag omtrent den uitwendigen mensch, verdient een derde in de winst; dat is ongetwijfeld. Indien zulke braave rijke burgerdochters, want van dc overigen , die zig door ton en mode onderfcheiden, ja zig mal genoeg boven den Bur- gerllaat verheffen, fpreek ik niet a propos van dat verheffen: Rijkdom en Hoogmoed ftelleu zig, merk ik, hier al even zot aan als Adel en Rang in onze Provincie: 't is zo al loot om oud ijzer; geen wonder! gekheid, of domheid, hoe wilt gij? zijn de oorzaaken in beiden. Hoe, moet men, dunkt u, in een Republicq die met vrijheid en Negotie ftaan of vallen moet, zo als Vader ons meermaals onwederlegbaar aantoonde in een Republicq, niet even weinig menfehen -verftand hebben om te kunnen geloven, dat een millioen meer of minder, dat een plaats in de Regcering, (ik herhaal het in een Republicq,) enz. ons verheffen boven nuttige amptlooze gefchikte Burgers-, als men in onze Provincie aan den dag ligt, wanneer men zig boven ons en onze medeburgers opblaast en affnoeft, om dat men federt twee drie honderd jaar kan aantoonen, wie zijn voorvaders waren en wat amptcn zij bekleedden; ook dan,  DÉ GEVOLGEN DER OPVOEDING» 403 als het uit de hiftorie blijkt, dat deeze voorvaders Hechte Generaals, ontrouwe Staatslieden, kruipende Hovelingen waren, of in domme werkeloosheid, in hunne oude nesten, die zij kafteelen noemden, Geflachtboomen tekenden, of de boeren raazende dol maakten door hunne Drost- en Heeren - dienften. Maar om tot mijn onderwerp wedertekeerem Zie eens aan! ik die alleen met Tante voor mijn plaifier wandel, heb in vier dagen twee paar fchoenen zo in den grond geflonst, gefleten en bedorven , dat 'er niets meer mede te beginnen is: uit louter economie heb ik eene gelofte gedaan om nooit meer witte zijden koufen aantedoen zo lang ik hier blijf: wel p ie ter -baas! een mensch zou zig ruïneeren , en ik had aan dat artikel al mijn fpeldengeldnoodig: waarom, vraagt gij, neemt gij geen koets?Om dat ik dan niet genoeg, zo als gij het noemt, kijken en gaapen kan men moet, indien men hier overtuigend zien wil dat de Heniel ook over Amjieidam als een gordijn is uitgefpannen , zig noodwendig op de grachten en pleinen houden; doch die zijn nagenoeg dezelfde in alle groote fteden; zij charakterifeeren Amfteldam niet; en ik ben het ééns met onze vriendin, die, zo dikwijls zij te Parys komt, zegt: Ik moet Parys zelf zien, in zijne groote bevolktheid ; de oude naauwe hemelhoog opgebouwde ftad ; want hoewel pracht en fchoonheid oneindige groote vakken beflaan , zo charakterifeeren alle die paleifen til lusthoven , (de Louvremisfehien uitgezonderd. ) Cc a  4»4 coiinelia wildschut; of,' Parys zo zeer niet, dan wel de oude ftad bi] Ijle de France. Alweêr een uitftap nu dat is menlchlijk, en ook, gij weet pieterI ik geef u dezelfde vrijheid als gij mij antwoordt. Veele ftraaten zijn immers zo naauw,(trouwens dat weet gij,) dat indien twee koetzen elkander daar in ontmoeten, de paarden,die, zo zij Hechts het verftand of de menschlievendheid bezaten van biliams ezel, knielen zouden om geene ongelukken te veroorzaaken, al ware de koetfier zo onredelijk als de valfche Propheet. Denk niet dat ik Amfteldam geen fchoone heerlijke ftad noem; dat ik de fraaiheid dc regelmaatige gelijkvormigheid der grachten niet ondek; integendeel, ik zie dit alles,en zeg bij mij zelve: „dital„ les is gebouwd voor geld , met den koophandel „ gewonnen": ja, ik geloof zelfs dat een kleuter als ik , niet in ftaat is om wèl te oordeelen over het Stadhuis : flapperloot piet er , ik denk dat men hiertoe kundigheden hebben moet, die zo niet in mijn klein kringetjeu vallen; maar dewijl onze ouders' mij in ftaat gefteld hebben om te zien, ben ik niet te fcheuren van de fchilderïjen! och piete r - Baas! dat is heerlijk! wat ben ik blijde dat mijne oogen zo verre draagen! -camillus" in de Tent van philippus. . • maar- zo als ik zeg, alles is in zijne foort heerelijk; en dan nog dje graauwtjens van de wit! en dan dien hassei.aar op zijnen trommel! en dan nog die Heer die een glas rijnfehen wijn  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 405 overreikt! — zie ik was daar gisteren eens met Juffrouw hofman uitgeloopen , alleen' om dat te zien zonder Tante , die zeker mij zoude geamufeerd hebben met het kleinffe fterretjen te zoeken maar dat verftaat gij niet 't hoeft ook niet ! Ik vond daar eene Dame aan het copiëeren van verfcheiden koppen der Burgerofficieren — wie is dit, vroeg ik miinaatje, „ Het is", zeide zij, „ de beroemde fchilderes ï roos t": ik durfde haar niet ftooren, daarom fprak ik haar niet aan, maar ik deed mede hulde aan haare begaafdheden , door ééne mijner beste meestbedui«lende groeten. Ik heb, begrijpt gij des, niets tegen Amfteldam, dan dat de twee voornaamfte elementen daar bedorven zijn, Lucht en Water — de levenswijze is mij ook te vreemd; ik ben zo aan de Natuur gewoon, dat ik 'er niet van kan afltaan; en alles dwarsboomt mij hier — ik begrijp ook niet hoe de ■ rijken hier hun leven tot de helft brengen; flechte en weinige lucht, veclen en alle voedzaam efp ijzen, tot een mismas geplamoot ; veel heet water drinken, veel zitten, niet in de koets te gaan dan om zig te laaten brengen daar men weêr gaat zitten in henaauwde vertrekken; veel banger voor een dunne flraal verfche, dan voor een millioeii ponden bedorven afgebruikte lucht : hunne zaaien zijn vergiftigd door den reuk der Hinkende kooien , of nog naarder turf; door veel te veel kaarfrn en ftoovcn ; door den geur der fpijzen die men Cc 3  40(5 CORNELIA WILDSCHUT ; OF, in dezelven zorgvuldig bewaart; want de werkmeiden hebben naauwlijks tijd om des nachts ten Twee uuren, en des met gefloten luiken , alles zo fcboon te fchuuren als een (taaien fpiegel: des ochtends alweer vuur, alweer alles zo digt geflooten als een helm; of als de Threforiekamer der ftad. Ik zelve ben in zulke zaaien geweest, waarin mijne reukzenuwen onthaald werden op den geur van fpijzen, drie dagen te vooren daarin gebruikt. Hoor nu eens hoe ik het zal overleggen indien ik mijn lot in de ftad bepaald vind, en dit zou kunnen weezen: ik zal juist het tegendeel doen van het geene onze rijke, en dat ook aanzienlijke lieden practifeeren; ik zal naamlijk zo veel van Buiten naar de ftad fleepen en draagen als zij gewoonlijk uit de (tad naar Buiten brengen; ja al kreeg ik daardoor in mijn geheele Buurt den naam van wel wonderlijk te zijn. . . ,, Maar ik meende „ dat gij mij van Juffrouw van veen zoudt „ fchrijven?" — en ik dacht, dat ik in mijnebeltuuring over u niets moet verwaarloozen, of dat dan weldra de varkens in 't koorn zouden loopen, en gij als ik t'huis kom een onhandelbaar ongezeggelijk fehep- zel z in zoudt > ik wil des uw geduld zo wat oefening geeven kom aan, zoet weezen, en naar Zuster booren! Indien ik kon gelooven dat het u ernst ware als gij zegt:, dat gij verliefd zijt op mietje van ej n:; zo als ik, voegde gij 'er bij, zeer wel denken kan-, om dat het zo net uw flag zijn zoui  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 4 hunne tanden, potten, hunne vrouwen of zus ers helpen in liet afftoffen van porceleinc wisjewasjens; vier toiletten 's daags maaken; in die jonge fterk gefpierde breed gefchoudcrde aapen, die bidders, knoópemaakers, lijfknechts zijn, in plaats van hunne handen aan den ploeg of het aanbeeld te liaan, en des nuttige leden der zamenleving te worden. Over het algemeen zijn en blijven echter de mannen onbefuisd onhandig, min of meer woest en ruw, en de vrouwen bedachtzaam, zindelijk, halil: in dit licht befchouwd, voldoet onze mietje veel meer aan haare oorfpronglijke beftemming , dan zij die met drommelsch geweld zig uic dien kring feheuren, om altoos ondergefchikte Genicn te zijn en te blijven; voor al, iïetje ! in onzen tijd , nu iedere ftad een Genootfchap van Dichters heeft, en ieder genootfchap ten minsten zo veel geesten bezit van zo hoogen vlugt, dat horatius en virgilius daar bij armhartige verfenmakers zonder waar Poëtisch vernuft , te achten zijn. Lijdt nu onze mietje's gezondheid min of meer bij al dat getreufel en geteutel ? wel, is het al niet groot zijne gezondheid opteoffeten, indien men buiten dit niet aan zijne waare beftemming voldoen kan? Hoe aangenaam moet het voor haar' broeder zijn, als die, t'huis komende, alles gereed en in orde vindt! want dat hij ooit zo als gij mij fchrijft, moet wachten tot dat zijn linnen, 't welk hij dim  4^6 C0RNELIA WILDSCHUT ,* OF, malle jongens, en dwaaze mannen; ik erken zelf dat hun getal zo weinig te tellen is, als het zaad van abraham; maar hoe grooter gij het getal maakt, dies, te meerder bewijzen maakt gij tegen uwe eigen ftelling: deeze groote fchaare van gekken en deugenieten, zijn immers de eléves der vrouwen? hoe kunt gij des nog geloven, dat het goede Beginzel in de vrouwen te vinden is? Indien gij . tog volftrekt eene Syftema- maakfter zijn wilt het misfelijkst denkbeeld dat zeker ooit in een vrouwlijk hoofd heeft omgedwaald — bewijs dan dat de vrouw het goede Beginfel is van alle burgerlijk, huishoudelijk en wereldsch goed — laat 'er flechts het zedelijke uit — en ik zal vrede met u hebben , ja, alles blaauw blaauw laaten. Ik geloof ten minsten half, dat de man door de Natuur gcfchikt is, om alles overhoop, en in de war te helpen, om te flijten , te fcheuren , te breeken, in 't kort om den boêl d .or elkander te fmijten; dat zij de meisjens handjens en zieltjens gaf, om dit alles met geduld en behendigheid te verdellen, en weder in orde te brengen t de Natuur, 't is waar, vergist zig nu en dan, indien men immers, en voor die gedachte verklaar ik mij, niet al het goede, al het verkeerde aan de opvoeding gelieft toetefchrijven: en die verzinning word ik gewaar als ik jongens zie die borduuren, beursjens knoopen, printjens afzetten, papier uitknippen ; die disferten fehikken, confituuren inmaaken, hum» ne fervetten opvouwen, hunne gespen, zo wel als  de gevolgen oer 01'voeding. 421> hunne tanden. pOteen, hunne vrouwen of zus crs helpen in het afftoffen van porceleinc wisjewasjens; vier toiletten 's daags maaken; in die jonge fterk gefpierde breed gefchoudcrde aapen, die iniiders, knoópcmaakers, lijfknechts zijn, in plaats van hunne handen aan den ploeg of het aanbeeld te Haan, en des nuttige leden der zamenleving te worden. Over het algemeen zijn en blijven echter de mannen onbefuisd onhandig, min of meer woest en ruw, en de vrouwen bedachtzaam, zindelijk, halil: in dit licht befchouwd, voldoet onze biietje veel meer aan haare oorfpronglijke beftemming , dan zij die met drommelsch geweld zig uic dien kring fcheuren, om altoos ondergefchikte Geniën te zijn en te blijven; voor al, eet je ! in onzen tijd , nu iedere ftad een Genootfchap van Dichters heeft, en ieder genootfchap ten minsten zo veel geesten bezit van zo hoogen vlugt, dat horatius en viroiliu'6 daar bij armhartige verfenmakers zonder waar Poëtisch vernuft , te achten zijn. Lijdt nu onze mietje's gezondheid min of meer bij al dat getreufel en geteutel? wel, is het al niet groot zijne gezondheid opteofferen, indien men buiten dit niet aan zijne waare beftemming voldoen kan? Hoe aangenaam moet het voor haar' broeder zijn, als die, t'huis komende, alles gereed en in orde'vindt! want dat hij ooit zo als gij mij fchrijft, moet wachten tot dat zijn linnen, 't welk hij dan  428 c o rn el ia wildschut; of, juist moet aandoen , uitgezocht, en een weinig verholpen is , ft rijdt zo zeer tegen de handelwijs haars geyestigden charakters , dat ik dit nog al niet zo maar voetftoots aanneemcn kan — hoe zou des zijn drift of oploopendheid op de proef kunnen gefteld worden? dat onze mietje niet zo zorgvuldig werkt voor haare gezondheid , als de pligt van ieder mensch eischt, behoort onder de toevalligheden, en behoort des ook niet zo belacht tc-worden, gelijk gij, ftout dartel meisjen! u aanmaatigt: gij hebt zo veel van uw natuurftaat behouden, om dat pij Buiten werd opgevoed, dat gij duizend gelegenheden hebt, om voor uwe gezond' heid te zorgen, gij kunt draaven, wandelen, arbeiden in uw' tuin; gij kunt rijden, vaaren, alle uuren van. den dag; gij kunt u met een vluggen Hap overal heen begeeven, zo verre uws Vaders grond reikt, zonder dat gij iet tegen de algemeen aangenomene welvoegelijkheid verzet; van alle die voordeden is onze mietje verdoken, en gij weet zelve wel , dat dit niet bij haaren fchuld toekomt ; is het dan wel edelmoedig, is het wel w&Ar vernuftig, haar daarom uittelagchen? men gelooft vrij algemeen, dat onder de navolgfters van bjenno de grootfte huislijke orde en zindelijkheid gevonden wordt; ja ik heb wel eens gehoord, dat men daarin al vrij zeker den maatftaf haarer (frikte rechtzinnigheid zoeken kan: of nu liet belluit: „ overdrevene zinlijkheid onderfielt overdrevens „ deugd;" gegrond is dit zie ik nog niet duidelijk  DE GEVOLGEN DER OPVOÏDINC 4*9 in : ik laat liet ter uwer verantwoordinge, wanneer men dit betwist. Gij weet ook wel, bette, dat een zo altoos voordduurend ftudeeren , of onafgebroken arbeid, ons eigenlijk alleen nadeelig is, indien wij die ftudie, dien arbeid altoos eenzelvig, en omtrent bet zelfde voordzetten ; geenzins als wij onzen geest, of onze handen van tijd tot tijd geheel ander werk geeven de ondervindig leert u dit allen dag, en daarom doet gij veelerlei werk op één' zelfden dag; zijt gij moede van wandelen , gij houdt u bezig met leezen; verveelt u dit, gij werkt in uw tuin; vermoeit u dit, gij gaat zitten tekenen of bordtiuren , of hebt het zonderling vermaak om uws broeders geduld, door gekwel en gefnap te oefenen, en alle die op elkander volgende bezigheden geeven uwen arbeidznamen geest, ja,uwe woelaehtigheid, alle mogelijke voordeden en genoegen geeft nu zulk eene overdrevene altoosbezige zindelijkheid niet genoeg verandering voor de daarin vveikzaame Zuster? zij werkt ook zeker met orde, en orde heeft altoos iet behaagélijks voor den geest: zo een meisjen heeft in baar welgeregeld hoofd , vrouwlijke pligten betrekkelijk her huishoudelijke, redelijke pligten ter regeling haars gedrags; en eindelijk geoorloofde uitfpanningèn : haare zedelijke pligten leiden,tot wèldaadigheid ,eerlijkheid , minzaamheid en geduld; haare huishoudelijke pligten, fpooren haar aan om alles te doen blinken cn glimmen;  43