£>. van HOOGSTRATENS L IJ IS T DER GEBRUIKELIJKSTE ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN. DOOR ADR1AAN KLUIT.   LIJST der GEBRUIKELIJKSTE ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN, BETEEKEND DOOR HUNNE GESLACHTEN. ten dienst der ta allie venden opgemaakt,door £>'. van HOOGSTRATEN, ZESDE DRUK. AANGEVULD UIT DE BIJVOEGSELEN VAN G. O U T H O F. aanmerklijk vermeerderd en opgehelderd dóór 4 D R I A A N KLUIT, te a m s t e l d A m, bij de erven P. MEIJER en G. WARNARSj, M D C C L X_ X XIII.   VOORREDE DES UITGEVERS. 5 i. „ Hoogstraten, de Gids en Leidsman der aan„ komende Dichteren , omtrent de genachten der „ Naamwoorden, heeft met het eerfte uitgeeven, en „ vervolgens met het vermeerderen van zyne Aanmer„ kingen, of GcQachtlijst, der Nederlandfche taaie „ eenen dienst gedaan, waardoor hy verdiend heefc, „ datmen zijns Naams, zo lang er Duitsch gefproken „ wordt, met achtinge en genegenheid, gedenke." Dus fprak de beroemde b. huyoecqper in zijne Proeve van Taal- en Dichtkunde bl. 87. nadat dit Werkje van den Heer David van Hoogftratea reeds driemaal gedrukt was. De geleerde Opfteller gaf namelijk deze Gejlachtlijst in het Jaar 1700. voor de eerfte reis aan het licht, onder den eenvoudigen titel van Aenmerkingen over de Gejlachten der Zelfftandige Naemwoorden, ten dienst der Taellievendentot een proeve opgefielt. Deze Proeve werd zoo gretig ontvangen, en met zooveel ijver gebruikt, dat hij eene tweede en merkelijk vermeerderde Uitgave in het Jaar 1710. te Amlteldam vervaardigde, die reeds in 't volgende Jaar 1711. onder een, zoo 't fchijnt, nagemaakt Titelblad, werd Uitgeloofd, met een AmJiangfel van bijvoegfelen en verbeteringen. In het Jaar 1723. bracht hij eenen derden druk ter perfe. , en gaf het Werk toén eerst * 2 dea  vi VOORREDE den naam van : Lijst der gebruikelijkfte Zelfftandige Naemwoorden, betekent door hunne Ge/lachten, Hetzelve kwam , na den dood des Uitgevers, in het Jaar 1733. voor de vierdemaal in 't licht , en ging vergezeld met nog een ander werkje onder den naam van: Bijvoeg fels behorende tot d. van hoogstratens Lijst der gebruikelijk/Ie Zelfftandige Naamwoorden , betekent door hunne Gejlachten. Door Gerardus Outhof in z jn Leven Predikant en Reftor te Kampen, Te Amfteld. lij A Wor , en de Etvs G, Onder de Linden, 1733. Toen ook dees vierde Druk was uitverkocht, wilde ik mij aan't verzoek van den kundigen Pietcr Meijer, eigenaar van het Drukrecht, niet onttrekken , om denzelven weder uit te geven. Om 't welke ten nutte van den Nederlander te beter te doen, overzag ik het werk geheel van nieuws; vermeerderde het met vele woorden en voorbeelden ; voegde er eenige nadere aanmerkingen en algemeene ophelderingen bij; en maakte van de afzonderlijke en breedere Bijvoeg feit van den Heer G. Outhof zooveel gebruik , als het oogmerk dier Lijst toeliet. In het Werk van den Heer van Hoogüraten zelf, op raad van kunstkenners, geena veranderingen willende maken , teekende ik mijne hivoegfelen en Verbeteringen aldus [ ], die van den Heer G. Outhof dus: „ „, en plaatfte mijne uitgebreider Aanteekeningen meeftendeele met kleener letter onder aan den voet van den tekst. Aldus kwam het Werk van D. v, Hoogltraten met alle de Voorberichten, Lofreden, en Opdrachten in 't Jaar 1759. voor de vijfdemaal te voorfchijn. Thans is ook dees Druk uitverkocht, en de laatfre Uitgever wordt door de Erven van den Heer P. Meijer  VOORREDE. vu Meijer, en G. Warnars aangezocht tot eene nieuwe Uitgave. S- * Deze Uitgave moest of een eenvoudige herdruk zijn, of eene geheele hervorming ondergaan. Het eerde kwam met mijnen tegenvvoordigen ftand best overeen. Tot het andere waren vele drangredenen. De Nederd, Spraak had, federd de laatfte Uitgave, ook in dit taalgedeelte, aanmerklijke vorderingen gemaakt; vele taaioefenaars hadden mij hunne gedachten en aanmerkingen over die Uitgave , zoo in 't gemeen , als over eenig gedeelte , afzonderlijk, of wel openlijk, medegedeeld; ik zelf had vele misflagen mijner jeugd leeren kennen, en die wilde ik niet gaarn weder onder mijn' naam zien verfchijnen. Dit deed mij tot het laatfte befluiten. En zie hier, wat ik, in dezen zesden Druk, gepoogd heb te verrichten : 1. Ik hebbe van alle Opmerkingen en Verbeteringen, voor zooverre zij federd de vorige uitgaaf van het Jaar 1759. mij onder 't oog zijn gekomen , gebruik gemaakt. En ik fchroome niet te erkennen, dat ik zoodanige misftallen heb aangetroffen , die waarlijk de vlijm verdienden. Men is nooit te wijs om te leeren. 2. Ik hebbe,zoo uit de latere fchriften, als uit mijnen eigen voorraad, van nieuws in deze Geflachtlijst ingebracht een goed getal Naamwoorden, waarvan de Oorbeelden tot nog ontbraken ; andere Naamwoorden met nieuwe Voorbeelden geftaafd , of nader opgehelderd met aanmerkingen , die tijd en ervarenis geleerd hadden. Daarentegen achtergelaten, * 4 al-  vin VOORREDE. alles wat mij of overtollig of te omflachtig toefcheen. 3. De vroegere Aanprijzingen door de algemeene goedkeuring overtollig gewprden , en de verfcheidene Voorreden niets bevattende , dan 't geen naderhand elders juiftei bevvrocht en opgehelderd is :. zoo hebbe ik in dezen Druk, met kennis en goedvinden des Drukkers, achtergelaten alle de Aanprijzingen en LofJpraken van de Heeren Pollenhove , Moonen, Nyloë-, Verwer, Outhof y enz. benevens de vroegere Berichten, Voorreden en Opdrachten ; wier gebrek thans rijklijk vergoed wordt door de nuttige Werken, die, federd dien tijd, in 't licht gekomen zijn. Onder dezen verdient de allereerfte plaats het doorwrochte en overfchoone Werk van den Heer I/AMbert ten kate , Aenleiding tot de kennisje van het verhevene Deel der Nederduitfche Sprak?, twee Deelen in 4to. 1733. Een werk, niet alleen in ons Land en voor onize Taal van uitgeftrekte nuttigheden , maar om de algemeenheid der Taalregelen , die het bevat, zelfs hooggeacht bij Buitenlanders. Hierop volgde in bet Jaar'1730. het uitmuntende Werk van den Heer balthasar huydecoper , Proeve van Taal- en Dichtkunde in vrijmoedige Aanmerkingen op VondAs vertaalde Herfcheppingen van Ovidius, ,jto. Eene Proeve, voorwaar! gefchikt, niet alleen, om den onkundigften zelf fmaak in te boezemen ter beoefening der Nederlandfche Taal- en Dichtkunde, maar ook, om den kundigen in zijne loopbaan tot eene helderlichtende fakkel te dienen. Thans zijn ook in aller handen eenige beknopter Spraakkunlten, die , federd de Heer Hoorraten zijn werk begon , ter wereld kwamen s *ïs van Moonen, sewel, nyloe, §• 3-  VOORREDE. II | 3- Buiten dezen verfchenen er , federd de laatfte uitgave, vele taalkundige Werken, die den Genachten merklijke ophelderingen geven. Hiertoe behooren De Taal- en Dichtkundige Bijdragen; de Werken van dt Maatfchappij der Nederlandfche Letterkunde ; en het voor taalbeoefenaren onfehatbaar werk van meergemelden b. huydecoper , Rijmkronijk van M. Stoke, III. Deelen 8vo. en 4to. 1772. Maar bijzonder de arbeid van den Heer lambert van bolhuis , in zijne naaukcurige aanteekeningen op het nuttig Boekje van klaas stijl, beknopte aanleiding tot de kennijje der /peiling , fpraakdeelen, enz, te Groninge, 8vo. 1776. ook aangeprezen door fr. van lecyveld in zijne nieuwe uitgave van b. huïdecoi'ers Proeve D. I. bl. 349. Waarbij men voege e. zhydelaar, Regelmatige Nederduitfche Spelkonst, Amft. 1769- 4t0-. en 't vervolg; en h. pieterson, Rhapfodia van Nederduitfche Taalkunde, benevens eene Gejlachtlijst der Zelf • Jtandige Naamwoorden, Amft. I776- övo- welke laat" fte Heer de moeite genomen heeft , uit alle de Nederd. Spraakkunstfchrijveren, ten kate, moonen, sewel, van heule, hageman, enz. Alphabetsgewijze, bijeen te zamelen alle de Zelfftandige Naamwoorden in hunne Geflachten, bij die Schrijvers voorkomende, s- 4. Ik hebbe van deze Schriften zoodanig gebruik gemaakt, als de aard van dit Werkje fcheen teeifchen ; én vooral , bij wijze van eenvoudige aanduiding, * 5 over-  x VOORREDE. overgenomen, en tusfclien twee haakjesingelascht, alle die woorden, wier Gedacht de Heer pieterson uit de gemelde Spraakkunftenaren heeft opgegeven; doch, waar die Schrijvers zelf verfchilden, kortheidshalve alleen dat Gedacht , 't welk bij den opfteller de voorkeure fcheen te hebben, 't Is waar! de Gedachtlijst van n. van hoogstraten is eigenlijk ingericht, om door vooibeelden , meest genomen uit Hooft en Vondel, het ware Gedacht der woorden te bewijzen of optehelderen. Maar de ondervinding heeft geleerd, dat deze Lijst van Woorden nog verre af is van volkomen, en dat de aankomeüng dikwils te vergeefs naar eenig woord omziet. Zoolang nu dit gebrek niet vervuld, en daarin aan het hoofdoogmerk van Hoogftraten voldaan is , zullen velen ongetwijfeld met mij oordeelen, dat het beter zij, op voorgang der Spraakkunstfchrijveren , in deze Geflachtlijst van die ontbrekende woorden iets aantetreffen, dan geheel niets, 't Kan ook anderen, die dit gebrek zouden willen vervullen, gemak aanbrengen , om fchielijk te weten, welke woorden nog voorbeelden behoeven. S- 5- h Was te wenfchen geweest , dat de beroemde b. huydecoper bij zijn leven hadde medegedeeld de Geflachtlijst van vroegere tijden. Zulke Lijst beloofde hij reeds in 't Jaar 1730. in zijne Proeve bl. 113. waar hij, over 't VrouL Gedacht van 't woord tijd handelende, dus fpreekt: Wij zullen dit met voorbeelden jïerken, ahwe omen Gejlathtlijst, gelrokken uit Schryveren , die geleefd hebben voor de Nederlandfche Be-  VOORREDE. xï Beroerten , ïeeniger tijd in het licht geven. De Heer fr. van lklyvelu teekent in de nieuwe Uitgave der' i-roeve bl. 255. hierop aan, dat federd niets van deze Gefkchtlijst geworden is; en, indien zij door den Heer huydecoper wezenlijk is opgefteld , dezelve nog onder 's mans nagebleven papieren moet berusten, die volgens berichten in eene kist zijn weg. genoten. Die geleerde man was namelijk gewoon zijne taalkundige aanteekeningen en voorbeelden op losfe bladen, in deze en gene boeken verfpreid, bij een te zamelen. Het zoude te bejammeren zijn , indien al die arbeid veroordeeld wierd, om in eenige donkere kist voor altijd weggefloten te blijven, totdat die fchriften eindlijk ter prooie van knagend ongedierte of verdervende hoofdftoffen wierden ; gelijk het al veel met zulke al te naau bewaarde of bewaakte papieren gaat. Doch 't is te hopen, dat de wijsheidlievende erfgenamen zullen veroorloven , dat aan kundige en brave letterminnaars geen betaamhjke toegang tot die papieren geweigerd worde. Om ondertusfchen dit gebrek te vergoeden , heb ik thans deze Geflachtlijst verrijkt met alle de Naamwoorden, die in de laatfte Uitgave der oude Rijmkronijk van melis stoke, door den Heer Huydecoper uitgegeven, voorkomen. Hiertoe kreeg ik gevallig door een' taalminnaar gelegenheid; en ik hope hiermede den taalbeoefenaren gecnen ondienst gedaan te hebben. §• 6. Voords hebbe ik tot gemak der iezeren zoodanige Woor-  xii VOORREDE. Woorden , die eenige twijfeling over 't Geflacht in zich hadden, of die eenige andere aanmerking verdienden, dooreen bijgevoegd teeken (*) onderfcheiden ; de achtergevoegde nadere lijst der Woorden, die enkel met het Geflacht m. v. o. zijn aangewezen, met goedvinden des Drukkers, als- overtollig, achtergelaten ; en voor 't overige zoodanige veranderingen en verbeteringen over 't geheele werk gemaakt, dat ik deze nieuwe Uitgave, hoezeer de vorige ook hare waarde behoude, alleen voor de mijne erkenne. & 7- Daar bleef nu niets over, dan deze Voorrede tebefluiten. Maar de aangeroerde Gejlachtlijst van vroegere tijden van den Heer huydecoper geeft mij aanleiding, om over 't vermeend verloop der Geflachten , en de onzekerheid der Regels, daaruit ontftaan, een woord hierbij te voegen. Velen geven van zulk verloop groot op, Maar ziet men de zaak naaukeuriger in , en vergelijkt men de oude en verwantfchapte talen j zoo is dit verloop van weinig belang. Ik verte door verwantfchapte of aanverwante talen de zoodanigen , die met onze Nederduitfche taal in het wezen der zelve overeenftemmen , zoodat ten aanzien van alle de Spraakdeelen eene zoodanige zakelijke overeenkomst plaats heeft, dat men aanftondsontwaar wordt, dat zij allen of gelijk ftaan of uit elkander zijn afgeleid; lioedanigen zijn de Moefo Gothi/che, de JngeU faxifche , de Frank-Teutfche, de]]slandfche , de Hoogduitfcht, en allen, die uit deze Taaltakken, buiten inmen-  VOORREDE* *m inmenging van woorden uit vreemde talen, gefproten 1. Als men dezen te hulp roept, zoo is 't bew.js ras opgemaakt. Immersl't zij men lette i». op den grooten afloop veler eeuwen. tf. op de verfcheidenhe d van land- en luchtftreken. S'. °P de aanmerklijke Ietterwisfelingen, verbuigingen van woorden, en de veranderingen daarin voorgevallen («> 4°- OP het verloop van beteekenisfen door Verbloemde en Rederijkkunftige Spreekmanieren in de woorden ,ng* voerd; en eindelijk 5°- op de bijzondere Tongvallen in't fchielijk en langzaam uitfpreken veler woorden. welk alles min of meer zijnen invloed heeft op de Geflachten der Naamwoorden O) ' ™> moet meö veeleer zich verwonderen, dat de Geflachten zoo ger„ verandering ondergaan hebben. Ditzelfde u eds opgemerkt door den fchranderen L. ten kaTE die , met oogmerk om optefpeuren , hoe oud en L L ofzoogenoemdenG^/^^^vervaardigd heeft boorden in de verfchillende aanverwante talen, D. (.) Een enkel voorbeeld uit Wjjj, enéén uitje Tfranfche zullen dit ten krachugflen ftaven. m ac Stende -„ reeds het ^ £ï woord fchrijft men thans Medenbhk, <*d°Se™~™/ln >t Franfch is cmême* En 't geen in 't Franfch ouhngs was me entrant, fchrijft men thans caramentrant. m Neem bij voorbeeld de Jchielijker Uitfpraak ! M™"*" ge( edS vin ons Vaderiand = Jjo^^ in ie» si», »n <*< war, de mng>  xiv VOORREDE. L bi, 411—4(53. Men hoore hem zelfs hierover bi. 400. „ Bij deze Lijst, [zegt hij], die ik hier Gejlagt3, toetje noem , om dat hier op de Proef en Toets „ komt, hoe Oud en Nieuw zich vlyen in'tGeflagt, „ zult gij kunnen zien, dat 'er van ruim 275. Frank„ duitfche Woorden geen tg. verfchillen , dat is, „ geen 1. tegen Elf; en bij 't Moefo-Gotthisch van „ de 220. woorden flegts 25. Afwijkelingen , dat is, 5, fchaers 1. van de 9. en bij 't Yslandsch van de ■>■> 453- "egts 78., dat is, onder 6. naeulijks ï.j en „ bij 't Angel Saxisch van de 23b'. flegts 20.; dat is, „ omtrent 1. van de 12. e;> bij't Hoogduitsch (dat „ ik getrokken heb uit het Ditlionarium Regium Ao. „ 1709. te Frankfort gedrukt), heb ik van omtrent „ 640. Woorden 57. getelt , die van ons in Geflagt „ afweken , dat onder de Elf geen 1. kan halen. „ Ondertusfchen telde ik het getal onzer Woorden, 3, agter welken deze Getuigenis der Vermaegtfchap„ te Talen gevoegt ftaet, op ruim 750. Onder dezen „ zijn 'er eenigen , die bij de eene Verwantfchapte „ Tael Verfchil, en bij de andere Overeenftemming „ ontmoeten , zo dat, als men 't Verfchil alleenlijk „ rekene op die Woorden , bij welken wij alleenig „ ftaen, 't welk meest is bij zulken, van welken wij „ niet meer als eenerhande Getuigenis hebben tegen 4, ons, zo word het zeer gering , en omtrent 1. van „ de 50.; naemlijk van ruim 750. woorden flegts „ ruim 15. Afwijkelingen. In deze Lijst vertoonen „ zich ooketlijke Zinverloopingen, die den liefhebi-, ber van hst Etymon der Woorden ten dienfte kuns, nen komen." Zulk  VOORREDE. xv Zulk getuigenis, proefkundig voorgefteld, bewijst overvloedig , dat 'er oudtijds vaste en doorgaande Regels geweest zijn, waaraan men over 't algemeen de Geflachten der Naamwoorden gemaklijk onderkende, en dat, naar 't denkbeeld van dien zelfden fchranderen taalkenner bl. 401. enz. „ het onderfcheid van manlijk en Vrmlijk , ook omtrent vele levenlooze zaken , die aan geene verdeeling of onderfcheiding van kunne of fexe uit zich zelf onderworpen zijn, niet altijd een eigen goeddunken was of is van elk of vaneenig voornaam Schrijver; — naar dat het zijnen grondflag in de woorden zelf, of in hunne voor- of achterzetfcls hebben moet." Maar welke zijn die Regels ? welke is die Grondflag ? en kan men thans, even zoogoed als oudtijds, alles aan regels verbinden, en uit die regels het Geflacht opmaken ? Zie hier de zwarigheid ! Immers geheel iets anders is 't, te zeggen : daar zijn Regels ; ofte zeggen : ik weet die Regels. De Heer l. ten kate heeft der Taal eenen uitmuntenden dienst gedaan , door wegtenemen het vooroordeel van fommigen, die meenden , dat onze Taal geheel onregelmatig ware, en zoodanig aan uitzonderingen onderhevig, dat de Regelen den naam van Regelen ten onrecht droegen ; ja hij heeft met dat denkbeeld zooveel opgehad, dat hij in zijne Titelplaat verbeeldt, iemand, die het gewone zegswoord , daar is geen regel zonder uitzondering, voor zijne voeten aan ftukken fcheurt. De geleerde Man had gelijk, wanneer hij op t wezen der zaak acht gaf; immers onze onkunde geeft ons geen recht, om Uitzonderingen te noemen t geen, naaukeurig befchouwd , misfchien de hcogfte  xvi VOORRED E; Regelmaat zijn zoude. Ik befluite dan met Heffi : daar zijn vaste en doorgaande Regels, ook voor de Geflachten h geweest. Maar verder ga ik niet; alzoo de ondervinding duidlijk leert, dat de naaukearigfte fijnheid onzer tegenwoordige Taalbeoefenaren niet genoegzaam is , om ons overal thans de juifte redenen aan de hand te geven * waarom onze Voorvaderen aan deze woorden het Manlijke, aan gene het VroitUjke, en weder aan anderen het onzijdig Geflacht toewezen* 18. Ik denk derhalve den aankomelingen in de Spraak-* kunst (want voor de zoodanigen is deze Geflachtlijst ingericht; geenen ondienst te zullen doen, met te beproeven, hoe verre men het met de Regelmatige kennis der Geflachten tegenwoordig brengen kan (V); en waar die Regelmaat fchijnt te kort te fchieten; in welk laatfte geval men dan noodzakelijk eene zoodanige Alphabetifche Naamlijst voor oogen hebben moet. Ik zal mij hiertoe zeerweinig met de verfchillende gevoelens van de SpraakkUnstfchrijvers ophouden , maar mijn meefle bewijs ontleenen uit de Geflachtlijst zelve. Onze Spraakkunflenaren toeh hebben menigvuldige Regelen gefmeed , die , daar ze door fommigen afgekeurd, door anderen verdedigd, door anderen weder in 't midden gelaten worden , even daardoor leeren, dat zij weinig vastigheids in zich zeiven hebben. In tegendeel dit Werkje ten grond- flage (a) Men leze hierover vooral t. vaU bolhuis , Beknopte aanleiding, bi. 6a. en volgg.  VOORREDE. xvn flage leggende, ftemme ik vokomen in met den Heer l. van bolhuis , „ dat de waarneming van „ het beftendig gebruik der Geflachten, het welk bij „ de beste Schrijvers, dié hierin ook de Ouden vol„ gen, voorkomt, de voorname bron is , waaruit „ wij eene grondige kennis van dezelve kunnen er„ langen." En hiertoe is deze Lijst voornaamlijk ingericht. Dan ter zake. §• 9- Vooraf merk ik aan, dat men geene naaukeurige ouderfcheiding van Geflacht in de Woorden op zich zelf zoude behoeven, indien 'er in de taal geene zoodanige Bijvoeglijke Naamwoorden , Lidwoorden, en betreklijke Voornaamwoorden voorkwamen , wier buiging van de Zelfftandige Naamwoorden afhing. Het Manlijk, Vroulijk, of Onzijdig Geflacht , b. v. in Kat, Wereld , Kind, moet alleen gekend worden , om te oordeelen , of men zeggen zal den goeden man, de of der goede vrou, het vrolijk kind, de wereld met haar fchijngoed. §• io- Deze Geflachten zijn in 't Nederduitfch drieërlei, Manlijk, Vroulijk, en Onzijdig. Maar daarom heeft elk Naamwoord geen afzonderlijk Geflacht. Daar zijn woorden, die of enkel Manlijk, of enkel Vroulijk, of enkel Onzijdig zijn. Daar zijn 'er, die Gemeenflachtig zijn (Communis generis) ,dat is , die in dezelfde benaming van Mannen, Manlijk, van Vrouwen,-Vroulijk zijn. Daar zijn 'er, die Gelijk- of zelfflachtig zijn (Epiceena), dat is, die onder een en 't zelfde Ge* * flacht,  xvm VOORRED Ë. flacht, 't zij Manlijk, Vroulijk, of Onzijdig, beide' de fexen bevatten. Anderen weder zijn Twijfelachtig (iubii generif), dat is, die onverfchillig, of Manlijk en Vroulijk , Manlijk en Onzijdig , of Vroulijk en Onzijdig zijn. Deze allen worden gekend en onderfcheiden, of door hunne inwendige gefteldheid en beteekenis, of door hunne uiterlijke aandoeningen en afleidingen , en wel vooral door hunne bijkomende Voorzetfels, of Achtervoegfels. Van elk afzonderlijk ! §. Ui Zien we eerst de Naamwoorden , die volgens algemeene Grondregels voor enkel Manlijk doorgaan, zonder aanfchouw te nemen op eenige uiterlijke aandoeninge des woords. Dan vinden we Manlijk: i°. Alle eigen Namen van Mannen, als : Samuel9 Salomo, Henrik , Lodewijk. Men fpreekt daarom van den wijzen Salomo, den grooten Lodewijk. En dit fchijnt ook doortegaan in de achtervoeging des bijvoeglijken Naamwoords , Lodewijk den veertienden , Alexander den grooten. §• 12. n'. Manlijk zijn de Namen van Manlijke eigenfchapftn, hoedanigheden, waardigheden, bedieningen, als: Man. Zwager. Heer. Koopman. Koning. Boer. Vorft. Eerder. Broeder. Vijand. Vreent'  VOORREDE. xix Vreemdeling. Cherub. Gek. ' Engel. Vrek. Magiftraat. Loots. Bode. Niets doet hiertoe de Vroul. Uitgang ing , in Koning; ft in Vorst, de in Bode, en diergelijken. Te recht zegt hierom de Heer a. verweiï , dat, zoolang 'er Regel zij, die op de nature en de kern deizake ruft, alle andere regel moet achterftaan. Hoe het met Menfch gelegen zij, zie men op menscii. §• 13. 3*. Manlijk zijn alle Naamwoorden, die, van Werkwoorden afkomftig, uitgaan op aar, ier, en er; wanneer zij de werking op eenen Manlijken perfoon overbrengen (a): als Wandelaar , Looper, of die van een ander Naamwoord afgeleid eenen werkenden Manlijken perfoon , doener of bedrijver , aanduiden ; als Wijngaardenier , Hovenier, Herbergier. Ik zegge , Manlijken perfoon. Want b. v. Kaïnenier , Baker , zijn Vroulijk; maar deze behooren dan ook tot den Vrou. iijken Regel, §. 17. S- 14. 4*. Manlijk zijn (en dit is een aanmerklijke Regel) de Namen van zoodamige Werktuigen , Gereedfchappen, Plaatzen, of Zaken, die, van een Werkwoord afgeleid , het werk eens mans vervangen of verrichten; Ca) Zie hiervan l. ten katk D. II. bi. 80. en D. I. bl. 403. moowjen bl. 73. sewel bi, ioo. bolhuis bl. 66. ** a  xx VOORREDE. ten ; en die dus overdraclitig (Metaphorice) tot een zaak of werktuig zijn overgegaan , vooral de zoodanigen, die in er eindigen. B. V. Eenfnuiter is een man, diefnuit; een waaier, iemand, die waait; een looper, eenftaniper, een lichter, een die loopt, Jlampt, Jicht. Ondertusfchen zijn dit allen in 't Nederduitfch bekende zaken , gereedfchappen , of werktuigen, die 't werk eens mans verrichten. Op die wijze zijn Manlijk: Een Wijzer van een Uurwerk. Een Bladwijzer van een Boek. Uitlegger, (een fchip.) Duiker, (een verlaat of waterleiding, ook een watervogel.)Verrekijker. Levenwekker, (de westewind.) Schepper, (een watervat.) Stoker, Tandejioker. Stof er, ~\ Boender, J Klopper, y huisgereedfehappen. Veger, Roojler, j Noemer, 1 Teller, v in de rekenkunst. Deeler, j Nemer, •] Roeper, j . _ .., v in de naamvallen. Lijder, j Gever, J Klinker, Medeklinker, in de letterkunst. Blaker, Nachtblaktr. 9 Lich-  VOORREDE. xm Lichter, (een kandelaar.) Pafser, (een meettuig.) Steiger, waterjieiger. Snijder, (een mes, bij Kiliaan.) Blaffer. Brander. Houwer. Kaper, (een kap er fchip.) Klepper, (een paard.) Ruiker. Vergel. ten kate, D. II. bl. 66. Hiertoe behooren dan ook regelmatig een zwabber, voor een dweil; een munnik in het bedde; een evenaar in de fchaal; een gek op den fchoorfteen, enz. Maar zie hier weder eene noodige waarneming! Men verwarre namelijk met deze woorden geene andere Manlijke , Vroulijke, en Onzijdige woorden, die zoodanige eigenfchap niet aanduiden, als: Polder, Slinger, Donder, Sluier, Slommer, Lommer, Leger , Leder , Voeder , en diergelijken , welken , fchoon op er uitgaande , op die wijs niet van werkwoorden afgeleid worden, noch ook de werking daarvan aanduiden; b. v. eenjlinger is wel een werktuig om te jlingeren, even als een breidel om te breidelen; maar hieruit volgt niet, dat Jlinger M. zij; alzoo, dit doorgaande, ook M. moeften zijn afchfchup, fpade, houweel, 'twelk ook werktuigen zijn. In tegendeel breidel, en jlinger, zijn de wortelwoorden d erwerkwoorden breidelen, en Jlingeren. Vergel. l, ten kate D. II. bl. 66, 6j. en hierna §. jo—54. * 3 §• XS*  xxix VOORREDE. S- 15- 5°. Manlijk zijn die Naamwoorden, die, fchoonze op zich zeiven wel een ander Gtflacht hebben , of kunnen hebben, echter wel eens als eigen benamingen van Mannen worden aangemerkt, of eenige Manlijke eigenfchap aanduiden. Zoodanigen zijn bloed, ondeugd, booswicht , voorfpraak, lidmaat Bij voorbeeld. Het Moed is O. maar, gij zijl een bloed, is M. De Ondeugd is V. maar men noemt iemand eenen endeugd M, Het Wicht is O. maar den booswicht M. De Kaak is V. maar eenen blaaskaak neemt men M. Dus zijn ook M. Breek/pel, Borst Albedrijf, Albe fc hik , Albedil, Deugniet, Durfniet, Schoft , Klapfpaan , Voorfpraak , Toeverlaat , Voorzaat , Nazaat, Roervink, Breekebeen, Druiloor , Windbuil, enz. Zie hiervan breeder op de woorden wicht , blaaskaak , breekspel , borst , voorspraak , schenstraat , spaan. Dit zelfde heeft ook in 't Vroul. plaats. Bij voorbeeld; fchoon veeg M. is, echter , helleveeg Vr. Maar men heeft hier weder toetezien , dat men met dezen Regel niet verwarre , wanneer de woorden alleen Overdrachtig, bij Gelijkenis, of bij Overnaming gebruikt worden. Bij Vergelijking of Overdracht (Metaphora') noemt men bij voorbeeld den Manl. Dichter eene Zwaan , Vr.; den Keizer, de zon van Oojlerrijk Vr. Men kan hier niet zeggen den zwaan, den zon. Dus ook zijn en blijven de woorden, ding, vel, Jiaal , O.; rank , en kennis V. offchoon zij van Manl. of Vroulijke perfoonen genomen worden. Men  VOORREDE. xxni Men «egtdus overdrachtig van een meisje, 'l is eenftout ding, 't is een ondeugendjïaal; van een vrou, zij is een oud vel; van een man een kwade rank, een oude kennis; en dus van een Vroulijk perfoon niet een Jloute ding» een ondeugende ftaal, eene oude vel; noch van een man, een' kwaden rank, eenen ouden kennis. Bij Overnaming (Metonymia') blijven de woorden ook gemeenlijk hun Geflacht behouden. Hiertoe behoort vooral het voorbeeld in wacht, (bewaking), De wacht is Vr. Wanneer men dan bij overnaming zegt, de Schildwacht, de Hellewacht, de Torenwacht; zoo zijn en blijven die woorden Vr., al worden zij van Mannen gebruikt. Zie dit op wacht , min , abydus. Zulke Overdrachten en Overnamingen wel te onderfcheiden, vereifcht veel aandachts en oordeels ; en hiertoe is weder de Geflachtlijft' van groot behulp, te meer, omdat in fommige woorden geene andere reden van 't Geflacht thans kan gegeven worden dan 't Gebruik. Voert dit nu geen ander Geflacht, bij de bovengemelde gevallen, in, zoo eifcht de Reden, dat men het gewoon Geflacht moet volgen. Ik zal 't door 't Latijn ophelderen. In 't Latijn blijft confilium, overal Onz,, het zij 't de raadgeving, 't zij de raadsheeren , 't zij de raadszaal beteekene ; judicium verandert van Geflacht niet, al beteekent het dan eens het vonnis , dan de vergadering der rechteren , ja fomtijds de plaats der rechtspleging ; en al wordt dus het woord van zijne eigen beteekenis in eene figuurlijke overgebraeht. Even zoo is 't in 't Nederduitfch. Het M. woord Raad ondergaat geene verandering van Geflacht, offchoon men den Raad neme voor eene Raadsvergadering, of *oor den raad, dien iemand geeft, ** 4 of  xxiv VOORREDE. of voor een' enkelen raadsheer. Zie op RAAD. Integendeel Vlucht is Vr. maar 't gebruik noemt een Manl. perfoon, eenen toevlucht, en zelfs in zooverre, dat Vondel een Vroul. perfoon den naam gaf van eenen toevlucht. Doch of dit in toevlucht wel eigenaardig zij, onderzoek ik op 't woord. Dus verre van enkel Manlijken, volgens algemeene Regels. Zienwe de Vroulijkeri. §• «y. Vroulijk zijn: i°. Alle eigen Namen van Vrouwen als : Eva, Jacoba, Maria, Johanna. S- *?■ 2°. Vroulijk zijn de Namen van Vroulijke Eigenfchappen, hoedanigheden, waardigheden, bedieningen, als: Koningin, Vorftin. Kamenier. Dienstmaagd. Snaar. Zuster. Zondares, Prinfes. Voedfter. Meefterfche. Baker, Herbergierjler. Volgens dien regel zijn ook Vroul. alle foorrgelijke benamingen met in als , Koningin, Herderin, Priefterin (a). In fitr, als Voedfter , Stijffter. Deze allen zijn Vroulijk, niet daarom, omdat ze uitgaan op in, er, fier, O) De Heer Huydec. geeft in zijne Proeve bl. 336. een groot aantal op van zoodanige woorden, waarvan 'er velen thans vreemd luiden, als: heilandin , tirannin, momrchin, wichlann, toverin, fchenkerin, minnarin. vaderin, ftrijderin', bejluttenn, verleiderin, rechtcrin, opeftelin, hertin, enz.  VOORREDE. xxv Jler , maar omdat zij in hunnen eigen' aard en inwendige gefteldheid het Vroulijk Geflacht vereifchen, aan 't welke die uitgangen in, er, jler , 't meefte eigen zijn, in zoo verre, dat, al waren bij voorbeeld alle woorden in er en ier Manlijk, echter de woorden Baker en Kamenier Vroulijk zijn zouden, ten bewijze, dat hier niet de uitgang het geflacht, maar het geflacht clen uitgang vormt. Alleen heeft het gebruik hiervan uitgezonderd het wijf O. waarvan men zie ten kate D. I. bl. 404. en alhier op 't woord wijf. S- 18. 5°. Vroulijk wordt genomen de ftoflijke naam der letteren van 't Alphabeth, a, h, c. als : ik acht de e kort, de m lang. Zie op A. en O. §. 19. 4'. Vroulijk ook de Cijfergetalen , als zij op zich zelf (loflijk uitgedrukt worden, als: de negen, de zes, de nul , de honderd. Doch hiermede moet men niet verwarren , als zulk woord ColleEtive Onz. gebruikt wordt, als: het honderd, het duizend, het vijfentwintig kost zooveel, even als het dozijn. Noch ook, wanneer 'er een uitlating (Ellipfis) is van 't Zelfltandig Naamwoord; b. v. ik koop de zes voor zooveel, d. i. de zes visfchen. Zie hier de Regels van enkel Vrouwelijke Woorden , voorzooverre men die algemeen noemen kan. Zienwe de Algemeen onzijdigen in. §• 20. 1°. Onzijdig zijn zulke Namen van Landen, Rijken, ** 5 Steden,  xxvi VOORREDE, Steden , Streken , die in 't Nederduitfch zonder lid* woord voorkomen ; wier Geflacht dan kenbaar wordt door eenig Bijvoeglijk N-woord. Dus zegt men zon« der de Lidwoorden de, den, of het; Arabie, Abydus, Amfteldam, Nederland, Engeland; en men ontdekt dit Onz. door de voorzetting van een Bijvoeglijk Naamwoord; als, het Jleenachtig Arabie, het oefterrijk Aby* dus, het kooprijk Amfteldam, het trotze Engeland , het vrije Nederland. Zie in 't breede mijne aanteekeningen op de woorden abydus, min. §. ar. De Regel der namen van Landen , enz. dus bepaald genomen , verwekt dan zoozeer geene uitzondering in den Briel, de Beemfler, het Gein; maar die bepaling fluit zulke woorden uit den Regel, en laat plaats over tot aanwijs van 't onderfcheid van woorden, die met het Lidwoord voorop gebruiklijk zijn* Te weten alle woorden van Landen, Steden, Plaatzen , enz. die in 't Nederduitfch eenig Lidwoord voorop krijgen , fchikken zich in het Geflacht naar hunnen inwendigen aard of bijzonderen uitgang. Zoodanig zijn: De Beemfter, de Purmer, de Schermer, de Lemmer, V. Het Gooi, O. Het Gein,O. De Twente, V. DeVeluw, V, Den Berg, M. voor Geertruidenberg. Den Bofch , M. voor s'Hertogenbofch. Den Briel, M, DenPaltz, M. De Lier, V. Zie van deze en diergelijken de aanmerkingen op abydus bl. 4, 5. haeg, twente. En uit dien aflaat of bijzet komt het verfchil van de Tempé, en het Haegfche Tempé. $. 22.  VOORREDE. xxvn §. 22. a\ Onzijdig zijn de woorden, welke de onbepaalde wijze eens Werkwoords (modus infinitivus) uitmakende, nogtans als Naamwoorden gebruikt worden, als: het leven, het bewegen , het eten, het drinken, enz. Zie Op gevoelen, wezen. S- 23- 3°. Onzijdig zijn alle Bijvoegt Naamwoorden (AdieEtiva), die als Zelfftandigen gebruikt worden. Zoo komt van goed, ruim, rond; het goed , of het goede, het ruim, het rond, O. Zie op recht, vet, mensch, DIEl'. S- 24- 4°. Onzijdig zijn de woorden, die van Werkwoorden in de onbepaalde wijze, met afkapping van en afgeleid, tot Naamwoorden gevormd worden door het voorvoegfel ge , 't zij uitgedrukt, 't zij verzwegen, om de werking van dat Werkwoord aantewijzen. Dus komt met uitdrukking van ge van razen , /nappen, babbelen, talmen; het geraas, het ge/nap, het gebabbel , het getalm, en honderd anderen. Maar uit de Werkwoorden , die reeds van zich zelf de onfcheidbare voorzetfelsBE, ver , ont , voorop hebben, fpruiten even zoodanige Onzijdige Naamwoorden, maar met verzwijging van dit Voorzetfel ge. Aldus komen van beleggen , beraden, bevelen, de Onz. het beleg, het beraad, hei bevel; van ontwerpen, ontzetten, het ontwerp, het ontzet; van verblijven, het verblijft even gelijk van zeggen, werpen, blijven, gevormd kon wor-  xxviiï VOORREDE. worden het gezeg , het gewerp , het geblijf. En zoo zijn ook Onz. alle woorden, die op gelijke wijze met eenig ander woord zijn zaamgefteld, als voorjchrift, misbruik, toeval. Doch in dezen Regel zijn zoovele Voorbehoedfels in acht te nemen, dat het ook hier meefttijds veiliger zij, de Geflachtlijst raad te plegen, niec, om de bovengenoemden te leeren kennen, maar om de overigen, die tot den Regel niet behooren, te onderfcheiden; niet, omdat het uitzonderingen zijn van den Regel, maar omdat de reden van hun Geflacht uit andere gronden moet worden afgeleid- Waarvan men zie §. 71 , 72. 88—101. Zoo is den verkoop M. onderftand M. het bedwang O. het geboomte O. maar niet volgens den gemelden Regel. §. 25. Ziedaar de algemeene Regels van êénjlachtige woorden , mij bekend. Ik weet wel, dat de Heer moonen, of anderen, die Regels verder uitftrekken, en onder algemeene Regels ook brengen , b. v. de namen van ftroomen, bergen, boomen, Zienwe bij voorbeeld van de Stroomen. De Heer Moonen zegt bl. 59. uitgave 1740. „ Tot de Zelfftandige Naemwoorden van het Manl. Ge„ llachte behooren de grootfte en vermaertfte ftroomen des Aerdrijks , die ten meeften deele Manlijk zijn in ,, Van den Vondels Schriften." Op dien voorgang noemt de Heer Pieterfon bl. ico. die namen ook meest mannelijk. Waartegen anderen wederom de Namen van ftroomen allen Vr. houden. Zie op NIJL. Maar ziedaar ook in den Regel van Moonen  VOORREDE. xxix nen zelf reeds de Uitzonderingen opgefloten. Want zoodra Moonen zegt: de grootfte Jlroomen, en 'er bijvoegt, dat die ten meeften dsele M. zijn ; zoo zondert hij ftilzwijgend uit vele kleener ftroomen, en ook eenigen der 'grootften en ve'rmaardften. Maar als 'er in de woorden zelf geen onderfcheidend kenmerk is, 't zij in hunnen eigen' aard, 't zij in eenige toevalligheid, of eenigen vasten uitgang; zoo kunnen zij geen' algemeenen Regel uitleveren, of hij is, naar onze tegenwoordige geringe kundigheid in'toud verband der tale,aan even zoo vele Uitzonderingen onderhevig. Ja mogelijk zijn er meer Stroomen in 't N-Duitfch Vr. dan M. En ziedaar dan, hoe noodzakelijk ook hier weder is eene zoodanige Geflachtlijst, om uit zijne onzekerheid gered te worden. Volgenwe deze Leidftar, en zien wij, of er mogelijkheid zij, om hier met Moonen eenen doorgaanden en zekeren Regel op de namen van Stroomen en Rivieren aantetreffen. Volgens de Geflachtlijst blijkt mij, l\ dat de Namen van Stroomen zich meesttijds fchikken of naar het oorfpronklijk Geflacht van 't Latijn, of naar den aard des Uitgangs. Het oorfpronklijk Geflacht van 't Latijn flraalt vooral door in die woorden, die of geheel Latijn blijven; zoodanigen vinde ik in de Lijst: M. den Acheron. M, den Eurotas. Alfeus. — Ganges. _ Anio. — Hebrus. _ Arnus. — Mincius. Athefis. — Mus. M.  Xxx VOORREDE. M. den Oaxes. M. den Simois. — — Padus. — Tagus. — —— Rhenus. — Tanais. — . Rhodanus. — —— Timarus. — «•*-»» Sarnus. — Xanthus. Dit fteekt te fterker door, als men van een en den zelfden ftroom vindt den Arms, M. de Am, Vr. $. 07. Anderen laten 'er den Latijnfchen uitgang af, doch behouden 't zelfde woord. Dus zijn bij voorbeeld: M. den Arar. M. den Rijn. — Eufraat. — —- Rodaan. — — Iber. — Sequaan. — Nijl. — Taag. — —— Oront. — Teems. waartoe men ook brenge den Po, voor Padus, den Donau, of Donauw voor Danubius. Men vindt anders voor den Rodaan, den Sequaan, M. de Rhone, de Seine, V. S. 28. Anderen volgen het Geflacht van den Uitgang, vooral zichtbaar in den Vroulijken Uitgang in E; 't zij die uit de Latijnfche A , of uit de Franfche of Nederd. Vr. E. geboren zij. Zoo vinde ik: V. de Elve. V. de Leie. — — Eure. Linge. — — Garonne. — — Lode. — •— Geete. — — Loire. — — Honte. — — Maernt. — — Lede. «. — Marne. V.  VOORREDE. sxxi V. de Merwe en Mtr- V. de Saone. wede. ■ - Seharpe. - Regge. 5<:W'' , Rekent, Seine- Rhone. ■ Somme- , Rotte. sPree- §• 29. Anderen kappen die Eaf, of komen dien uitgang in E nabij, en blijven Vr. Dus zijn: W. de Lek, voor de V. de Dijl, (Lila.') Lekke. Zaan. Maas, de Maze. — — Am. Main. Sont' Fecht}(FtchtaT). Roer. §• 3°- Anderen gaan in er uit, en volgen den doorgaans Manlijken uitgang er in 't N-Duitfch, al zijnze zelfs in 't Latijn oorfpronklijk Vroul. Dus vinde ik: M. den Demer. M. den Niger. Ijler. Tiber- __ . Nekker. Tigtr. _ —— Nejler. Waartegen wederom in de Geflachtlijst: V. de lfer. V. de Oder. Mander. Wtm. iVar. En in navolging, de Dendir, uit het Franfch la Dtndre. § £  xxxii VOORREDE. §• 33- Even zoo is 't met den uitgang EL. De Lijst geeft ons op: V. de Dinkel. M. den Bommel. Moefti. Wijffel. Widel. En laat ons eenigzins in twijfel omtrent de keuze van: de of den IJsfel, van Ifala. de of den Amjlel, van Amflela. §• 33- Zoo treft men ook aan, De Aa, V. — Ha, V. — Eems, V. waartegen den Teems, M. Het Spaarne, O. waartegen de Maarnt, V. — IJ, O. — Vlie, O. Hoogftraaten wil ook, dat Vondel Albula M. ftelt, doch de bijvoeging, albula verloor zijn naam, bewijst op zich zelf voor het Manlijke niets , en de uitgang in a zoude veeleer het Vroul. aanduiden. Men volgt in dezen ook veelal het Geflacht uit het Franfch; zoo lees ik in 't Plakaatboek van Brab. D. VIII. bl. 3S0. Au fujet du Demar, de la Herck, de la Velpe, 6? de la Dyle, en even daarnaaft in 't Nederd. aangaande den Demer, de Herk, de Velpe, ende de Dyle. En dus ziet men klaar, hoe weinig hier een algemeene Regel te maken zij; en hoe dikwijls men hierin  VOORREDE. xxxm hierin nog op zijne hoede zijn moet in de Perfoonsverbeeldingen van Stroomen en Rivieren ; waarvan men zie op min bl. 327. Even twijfelachtig is het Geflacht in de of den Jordaan. de of den Waal. de of het Schelde. i 34. Wat de namen van Bsomen betreft; ik ftemrrie toe, dat die vrij algemeen M. zijn. Nochtans de allereeriïe boom Abeel, in Hoogftratens Lijst, wordt uit Moonens Poëzij reeds Vr. gevonden , en Moonen zelfs geeft van de Boomen geenen regel op. Ik zoude echter Abeel met Hoogftr. M. houden j hoedanig ook in deze Lijst zijn : M. den Akant. M. dên IJ>. - Berk. * IJzoop. — —— Beuk. Mirt. — Ceder. — Olijf. — —— Cypres. — —- Olm. — -—- Dadel. — Palm. — —- Den. — ——- Pijn. — —- Eik. — Popel Éis. Wilg' — EJbh. , Hiertegen gebruikt Vond; de Linde V. Vooral behooren tot het Mannelijke de uitgaande woorden op aar en ier^ als: - M. den Appelaar. M. dén IJpelaar, — - Eekelaar. - Rozelaar. — Hazelaar. — —— Populier.  xxxiv VOORREDE. S- 35- Hiertegen'vindt men aldaar veeltijds de vrucht der Boomen Vroul. Als: de Abricoos. de Perzik. Kers. — Pruim. — Noot. — Roos. — Olijf. — Fiji- — Peer. Dus dan ook de aagt. Denklijk heeft men in de Manl. woorden §. 34. (per Synefin) het M. boom 'er onder verftaan ; zoodat men voor den abricoosboom zegge den nbricoos , gelijk den beuk , den olijf; maar voor de vrucht zelve V. de abrikoos, de olijf. Zie op OLIJF, palm. Dus fchijnt men den aloë', den noot, voor den boom, M. en de aloë, de noot, voor de vrucht Vr. te mogen nemen ; fchoon mij van aloë nog geene voorbeelden ontmoet zijn; noch ook van den noot voor den boom. S- 36. De volgende Namen van bergen zijn in deze Lijst M. den Algidus. den Ida. Aracint. Nifaat. —- Etna. Glimp. —_ Helicon. Pelion. Hemus. Vultur. Doch de aanteekening op ossa doet gelooven, dat hier ook uitzonderingen kunnen zijn. s. 37.  VOORRÉDE. xxxV s- 37° Ziedaar op 't geleide der Geflachtlijst de alge^ meene Regels van Enkeljlachtige woorden. Ik °ga over tot de Gemeenflachtigen (Communis generis). Dezen breng ik tot drie foorten : De ifte foort zijn zulken, die van Mannen gebruikt Manlijk , van Vrouwen Vroulijk zijn , en dus haai* vereisch van het onderfcheiden Geflacht des Perfoons, Man of Vrou , of Manlijk zijn of Vroulijk j gelijk de Heer Bolhui? zich uitdrukt bl. 70. Vart dien' aard zijn: den of de Boel. den Gids, de Gidfe. "— —— Gemaal - Gezant, de Gezante ——- Slaaf. ——- Bode, de Bode. ï. Erfgenaam. Over welken men nazie hüydec. Proeve bl. 1384 269, 372, 568. en de Geflachtlijst op uoel. Doch dit neemt niet weg , dat, om 't Vroul. te bettekenen* aan deze woorden ook de uitgang in gehecht wordt, als boelin , gemalin; zelfs ook tiranninmmarckiri$ waarvan §. 17; S- 38. Zoodanige woorden gaan ook veeltijds uit op Èing, als: Vreemdeling. Vondelinge Tweeling. Zuigeling. Zie hiervan op zuigélïng , vergeleken mét te& kate D. II. bl. 84. D. h bl. 403. Of op Genoot. Difchgenoot. als Bedgenoot. Lotgenoot, *** » i S9«  xxxvi VOORREDE. S- 39- Dc 2de foort zijn zulken, die onbezielde zaken aanwijzende , zonder aanzien van uitgang, alleen uit kracht hunner inwendige en verfchillende beteekenis, verfchiliend geflacht aannemen. In dien zin zijn O. de woorden, die aan de eene zijde eene algemeenheid, eene erts, ftoffe, offtoffaadje aanduiden ; maar ook fomtijds, voor 't bewrochte of voordgebrachte uit die erts , of ftoffe , gebruikt worden ; en in dien zin zijn ze M. Zoo zegt men M&n de ftoffe, erts, enz. O. het Diamant. o O. het Saffier. , Robijn. Neteldoek. Doch even zoo zegt men van de bewrochte ftoffe, of het daaruit vervaardigde, M. den Diamant. M. den Doek. Robijn. Droogdoek, Saffier. Agaat. Doch over dezen heb ik wijdloopig gehandeld op '8 woord doek. Zie ook op diamant. Vergel. ten kate D. I. bl. 403. s. 40. De 3de foort is van een nog teederer en fijner on» derfcheiding. En 't is der moeite waardig, die optegeven. De Heer ten kate D. I. bl. 404. geefs hieromtrent de fchoonfte opheldering. Hij onderfcheidt namelijk de Woorden , die , op de zachte E oorfpronglijk uitgaande, en afgeleid van de Praeter.imperfeiï.fubjuntt. beteekenen eene voordgebrachte, bewrochte of gedane zaak , en die daarom Vr. zijn. Terwijl even die zelfde woorden bij hem oorfpronklijk  VOORREDE. xxxvn lijk M. zijn, indien zij de dadelijke werking , of de dadelijkheid zelf, of een wezenlijk werktuig , of middel tot bewerking aanwijzen. Hooren we liefst ten kate zelf: „ Bij onze foeminina, zegt hij,die een naefleep „ hebben, zou men konnen voegen de onzen op de „ zagte E , die afgeleid zijn van de Praet: Imperf: ,, Subjuntlivi, van onze Ongelijkvloeyende Verba, „ waervan ik in mijn I. Dialetlregel van de zagte „ lange E(ofEE), en in mijn I. van de zagte lange „ O (of 00) eenige Proeven heb aengehaelt, en die thans veelal zonder E in gebruik zijn ; als „ beet , bete , F. (fruftum , bolus) , drete , ,, dreet F. (Crepitus , merda) , dreve , dreef, „ F. (aclus , plaga), dege, deeg, F. (Salus), „ grene , gréen , F. (larva , os diftortum) , gre„ fe , greep , F. (Manipulus) , knepe , kneep , ,, F. (Compre/fura; £f Vox vel aclio decipiens, Dolus), „ nepe , neep , F. (Impreffura aclione faéïa) , re-. „ ge , reeg , F. (ordo , feries , linea) , rete , „ reet, F.(Rima), slete, sleet, F. (Restrita, „ ê? Muiier ambubaia), snede, snee, F. (Sciffura), „ splete , spleet, F. (Rima), stege, steeg, „ F. (via afcendens vel defcendens) , streke , „ streek , F. (Linea), doch ons vrede (Pax)word ,, meest Mafculin gebruikt, hoewel men ook zegt „ wel te vrede , F. en niet, Wel ten Vrede, M. „ Voeg bij de vorigen ons slote, sloot, F. (Fös,, fa) , zoge , zeuge, F. (Sus, Porca) , klove, „ kloof , F. (Rima, Fiffura), koze , keuze , keu„ re, keur, F. (EleStio fatla) , goot, gote, „ geut, F. (Canalis,fcrobs,&c.) schote , schoot, „ sgheute, scheut, F. (Projetïura, 6? tr: Sttrcu*** 3 lus),  xxxviil VOORREDE. „ lus) , en toge , teuge', teug , F (Hauftus), ,, voorts wrake , wraek , F. (VindiBa , Repulfa) „ en zode , zoo , F. (Cefpes; Acerva mum diverfarum; & Fervor Stomachi). „ Alle deeze bovengemelde beteek enen een voortgebragte of bewerkte zaek ; en hierom , vermits ?, geen kragt verbeeldende , fchijnt het dat onze eerfte Voorouders het Foemin : daeraen toegepast „ hebben; gelijk ze integendeel bij de andere diergelijken, die een wezendlijke werking en dadelijk- „ heid, of middel tot werking beteekenen, en die „ nooit een E agter zig in Nomin, gedoogen , ter za- „ ke dat ze van 't Praeter: Imperf: van den Indicat; „ en niet van den Subjunft: afdalen, in 't Mafcul: gebruikt hebben, vermits meerder kragt verbeeldende; als, band, M. bóóg, M. (olim Attractie Ar- s, ci, mme tranjl. Arcus), drang, M. drank, M. ,, dronk, M. dwang, M. kramp, M. en stank, „ M. als mede beet, M. (MorIk, £? tranjl. Bolus), „ dreef , M. QSlus , alapa , ö3 aBio concinna) , „ greep, M. (Comprehenfio, prehenjïo), kréét,M. „ (yociferatio) , neep , M. CcompreJJio), sléép, M. „ (confequentia rerum, , sleet, M. (tr.itus), „ smeet , M. (injeftio) , steek, M. (punttio), en ,, streek, IVL Qinotus linearis); Wijders schoot, „ scheut , M. Qjaculatio) , zoop , M. Qmfius), „ enz. Doch dit voorgemelde geef ik u niet op „ voor een Regel, maer flegts voor een Aenmer„ king , acngezien hierin verwarring kan fpruiten „ omtrent fommigen, die op eene en andere wijze gebruikt worden; gelijk ook de overdragt van Zin „ ons den een voor den ander kan doen neemen; „ waer-  VOORREDE, xxxix- „ waerom van dit foort ook de Lijst, even als zon„ der Regel, dient aengetoont te worden. „ Dit gebruik onzer Voorouderen van de werking „ gewoonlijk in Mafc: en 't Bewerkte veelal in Foem: „ te ftellen , heb ik in 't onderzoek der Geflagten zeer gemeenzaem gevonden op deze ftaerteloze of kortftaertige woorden, enz." Ziehier een Regel , die zekerlijk merkteekenen draagt van gegrondheid in de Taal; maar indien ergens , zoo moet hier het Gebruik, en daartoe de Gefkchtlijst geraadpleegd worden, dewijl in dezen het Verloop aanmerklijk, en hier vele uitzonderingen zijn , die niet anders dan door 't gebruik der beste Schrijveren gekend kunnen worden. Daarenboven raakt deze Regel flechts een kleen gedeelte van eenfyllabige woorden , en bepaalt zich alleen tot zulken, die, van 't Praeterit. ImperfeSt. afgeleid , eertijds wel de zachte E achter zich hadden, maar die E allengskens afgeworpen hebbende, nu meer tot het Manl. Geflacht overhellen. Men zie hiervan op vaert, greep, streek. § 4,1- Dit zelfde zij gezegd van een niet minder aardig en bevallig onderfcheid, 't welk in fammige woorden befpeurd wordt, die in hunne Overdrachtige of Oneigenlijke beteekenis, een ander Geflacht fchijnen te verkiezen , dan in de eigenlijke beteekenis. B. V., Watpekd is, weetieder, en men gebruikt gemeenlijk de pekel V. maar de Dichters noemen de Zee ook Overdrachtig pekel ; doch als dan verkiezen zij het pekel, O. Hiertoe kan men ook brengen: *** 4 De  xt> VOORREDE. De pit, V. Overdr. het pit, O. De fneeu, V. — het fneeu, O. De punt j V. —-— het punt, O. Maar in diergelijken moet het gebruik der beste. Schrijveren geraadpleegd , en dus kan hier geen' algemeene Regel van gemaakt worden; gelijk ik op pit breeder getoond heb. Vergel. schuim. Even weinig gaat dit door in woorden, die, hoezeer in klank overeenkomende, echter in den zin dikwijls niets gemeens hebben , en daardoor veeltijds in Geflacht verfchilkn. Als Roof., M. praeda; roof, V. ulceris crufta. Rijp , M. pruina ; rijp , V. voor rups. Zie OOk op rook, run, spoor, stier, stof , vlek. Ik zeg dikwijls , niet altijd; als Ruit V. een glas, en een Kruid. Schaal V. voor een balans, en beker. Schaar y. menigte, en een fnijtuig. Zie ook op schoot. §. 42. Nog is 'er een foort van woorden , die bij mij Gelijk- of Zelfjlachtigen genoemd worden. Ik vinde van dezen weinig befcheids bij de Spraakkundiger*. Zoodanige woorden zijn , die, fchoon van 't zelfde Geflacht, echter eene ongelijke kunne aanwijzen. De Latijnen noemen ze Epicoena, en zeggen, dat, fchoon bij voorbeeld het M. woord pasferculus en pasfer van een wijfjes musch , en het Vr. woord vulpes van een mannetjes Vts gebruikt wordt, evenwel pasfer M. en Vulpes Vr. blijft. Het zelfde heeft bij ons plaats. Bij voorbeeld, in 't Nederduitsch zijn altijd: M. den Arend. M. den Olifant. — —— Kemel. — Reiger. — Lceuwerk. — Struis.  VOORREDE. xr.t . M. den Uil. M. den Vink. - Valk. — Vos. Die men nooit Vr. zal vinden , offchoon ze van de wijfjes gebruikt worden. En daarom is 't gansch niet buiten bedenking, of de Heer Hoogftr, wel taalrichtig fchreef de Vos van een Wijfje, zoo als hij vertrouwelijk zegt op vos. Het voorbeeld uit Von. del aldaar is zeer twijfelachtig. §• 43- Integendeel zijn altijd bij ons Vr. de rot, de muis, de haagdis, dejlang, vooral in de Vogelen, de woorden: de Duif. de Snip. — Kraai. — Tortel. — Maerle. — Vleermuis. Mees. — Zwaan. —. Musch. — Zwaluw. Want, fchoon die van Mannetjes gebruikt worden, zal men nooit zeggen denrot, den musch, den vleermuis. Doch hier valt te gelijk eene bedenking omtrent hel; gebruik derbetreklijkewoorden hem, hij, haar, heur. Zal men van een wijfjes Vos, Olifant, enz. zeggen, dat hij [Vos] zijn jongen , of dat zij haar jongen zoogt? Ik toonde op 't woord min, dat men zeggen moest het wijf nam haar kind; en niet zijn kind; ook , zelfs O veerachtig, van een Dichter, de Vevuzijnfche. Zwaan klapt haar wieken, 't Is dan natuurlijk , en dus meer regelmatig , uit aanmerking van 't aangeteekende op min bl. 333- ■> dat men bij den Vos , den Olifant, offchoon Manlijk, wanneer de Vroulijke werkzaamheden der Wijfjes gemeld wor*** 5 den,  xlh VOORREDE, den, als dan de Vroulijke Betrekkingswoorden daar bjj voegt, even gelijk het wijf nam haar kind* §• 44' Maar bij deze woorden hebben weder twee bijzon» derheden plaats. Daar zijn namelijk i°, woorden, die het onderfcheid van Geflacht door twee bijzondere benamingen aanduiden , zelfs zoo, dat zij voor hun gemeen Gïflacht ook nog een derde benaming heb* ben. Zoo is bij voorbeeld: Den Hengst, M."] De Merrie , V. jvoor be,den' ** Paar^ °Den Ram, M.1 De Ooi V j["voor beiden, het Schaap, O. Den Haan, M.^ De Hen, V. jvoox beiden , het Hoen, O. Den Slier en 1 den Os, M. > voor beiden, het Rund x O. De Koe , V.J Doch niet altijd O. bij voorbeeld. Reu , M-'1 , ., Teef V j*voor beiden, Hond, M. Ook zonder een zoodanig derde gemeen woord , bij voorbeeld. Doffer, M. Kater, M. Duif, V. Kat , V. in welken het gemeen woord is Kat, en Duif. % 45- Maar ook zijn 'er s'. woorden, die met verandering  VOORREDE. xmt tirg van uitgang het tweederlei Geflacht aanwijzen , als: Den Leeuw, de Leeuwin. Den Paauw, de Paauwin. Den Ezd, de Ezelin. En misfchien mag men ook hiertoe brengen, den raven, M. derave, Vr. Zie op nave. Deze dan behooren tot den Regel der Zelfïïachtigen (Epicoena) §. 42. niet, Maar hoe het zij, alles toont genoegzaam aan, hoe weinig krachts of zekerheids zulke Regels hebben, zoo men 't Gebruik niet door eene Geflachtlijst kan opfporen. Ik fpreke hier niet van 't Geflacht van Fisfihen. Alles fchijnt hier onzeker , en moet uit het gebruik gekend worden. Zie op bot, baers , braessem, kabeljaeuw, tong, enz. Waarom de Regel van den Hr. Hoogftraten op kreeft , om alle Visfchen M. te dellen, te algemeen of liefst geen regel is. §• 46. Eindelijk zijn 'er ook woorden van Twij Machtigen Gedachte, (Dubii generis), dat is, wier Geflacht in *t gebruik min zeker is, of die zonder eenige bekende of genoegzame reden onverfchillig M V. of O, gebruikt worden. Zoo zijn bij voorbeeld/eiden, P M. en V. Dood, Stond, Tijd, M. en O. Oorlog. V. en O. Oog, Oor. van welken allen men de Lijst opfla , om van 't gebruiklijkfte Geflacht te oordeelen. In fommigen van dezen komt het veel aan , of op den uiterlijken vorm of gedaante van 't woord, of op de fpreekwijze, of woord-  sliv VOORREDE. woordvoeging, waarin zij ftaan. Bij voorbeeld: Ik zal zeggen, den konelijken tijd, en in tegendeel te dier tijd. Het gebruik geeft hier ook acht, of men diergelijke woorden fchrijft met de zachte E, of zonder dezelve. Zie mij op punt, gaarde, intrede, en vergelijk bolhuis bl. 68. n. 12. Dus maakt de fpelling *t woord Bake of Baak V. en Baken O. Men zorge echter, dat geene enkele Voorbeelden misleiden ; waardoor men te fchielijk de woorden twijfelachtig van Gedachte QDubii generis) ftellen zoude. Hierin is de Heer Oudhof veeltijds te ver gedaan. Zie op stam. $ 4?. Dus verre de algemeene Regels, meest afgeleid uit de innerlijke Geftalte der woorden. Gaanwe over tot de meer bijzonderen , waarin we een groot veld geopend vinden. Ik zal 't zoo kort mogelijk zie»' afteloopen. §• 48. Letten we op de Uitgangen, 't Is zeker, dat, na aftrek der algemeene Regels , waarbij het Geflacht meer gekend wordt uit den innerlijken aard deiwoorden , vele Naamwoorden hun geflacht fchikken volgens den uitgang (terminatio), of, om naaukeuriger te fpreken, dat de uitgang ons thans aanwijst, welke woorden M. V. of O. gebruikt worden. 49- Eer ik dezen afzonderlijk inzie, moet hier eene algemeene verzinning van den Heer moonen en van fom- mige  VOORRED Ei xlv tnicre andere Spraakkunftenaren aangewezen worden, hierin beftaande \ dat zij nooit onderfcheiden hebben den uitgang van 't eorfprenklijke woord, en den afzonderlijken Uitgang, die bij een oorfpronklijk woord naderhand gevoegd wordt, of, om duidlijicer te fpreken , dat zij de laatfte letter van een woord altijd voor den Uitgang aanzien * en niet de geheele Syllabe, of een gedeelte derzelve; ook niet onderfeheiden, of het een wortelwoord zeifis, of een ander, van zulk wortelwoord door middel van een' zelfbeftaanden Uitgang afgeleid. Bij voorbeeld, de k in vlek, vlak, dek en blek kan geen regel vormen van eenig genacht. De eerftenzijn Vr., de anderen Onz. De uitgang ier in bier , mier , kan geen regel vormen voor tuinier. De eenlettergrepige woorden dom , erf, fier , (lem, bier, die het grondwoord uitmaken, hebben ook niets gemeens met de woorden eigendom , verfterf, looper, tuinier, blikfem, die hunnen wortel hebben in eigen, Jlerf, loop, tuin, blik. Dit, niet waargenomen zijnde , misvormt de Geflachtregels dier Schrijveren niet weinig. Zie bij Moonen bl. 66. en volgg. Wat nu de manlijke Uitgangen betreft; de Heer l. ten kate D. I. bl. 402. rekent onder de woorden, wien de Uitgang Manlijk maakt, allen, die uit- ' loopen op aar, ier, er, sem, em, en fommigen op dom. Doch van dezen zijn 'er velerlei foorten. Van zeker foort op aar en ier, fprak ik reeds §. 13^ Breng tot dien Manlijken uitgang, volgens de Geflachtlijst, ook PEN  XLVi VOORREDE. den Bandelier. den Kandelaar. Beukelaar. Lepelaar. — Boezelaar. Lesfenaar. « Evenaar. Doch het pluvier vindt men O. Ik gaf §. 14. een ganfche Lijst van woorden , die op er Manlijk zijn, als zij een Werktuiglijken Manlijken Werker aanwijzen; doch van dien zelfden uitgang zijn 'er een groot aantal anderen, die niet allen tot het Manlijke behoorem Zienwe, of we op 't geleide der Lijst hier ook een' Regel vormen kunnen. Men befchouwe daartoe deze Lijst van M. V. eri Onz. woorden : Manlijk, Manlijk, Manlijk. den . ' den den t Aker. f Doffen Heller. Akker. Donder. Honger. Amber. Dooier. Houwer,. Beker. Duiker. ]ben Berkemeier. fEgger. IJver, ■f Bever. \Ekfter, Ister. Bladwijzen j-Elger. Kabouter i t Blaffer. Emmer. Kanker. | Blaker, Etter. f Kaper, (Schip.') t Boender. Fierter, Karper. t Bolfter. Gader. f Kater, f Brander. \Glinfter. Kelder. Ceder. Halfter. Kerker. Daeler. Haljteri Klepper. Demer. Hamer. -f Klinker, t Dobber* \ Heeften f Klopper. Man-  VOORREDE* xlvu Manlijki Manlijk. Manlijk. den den den Koker. Roomer. Rijver. Kolder. Roofter. V™ger. t Komkommer. Ruiker. Uitlegger. Kommer. Schepten t ^nder. f Kuier. Sleter. Waeier. Laster. Slinger. Wezen Lauwer. t Stommer. Wijzer. Lichter. Sluier. Winter. Lodder. t Snater. Woeker. f Looper. t Snuiter. Zolder. Luijler. Solder. Corner. Marmer, (Steen.) t Spaander. Vroulijk. Mijter. Sperwer, Modder. Spijker, DB Moker. Splinter. Mdtr. Nekker. Steiger. Ader. Nester. Stuiver. Baker. Wiger, Tarten t Blader. Oever. Tempen Boter. O&r. Tiber. Bulfteu Oorb'er. Thimber. Citer. t Oppen Tiger. Gember. f Otter. Tijger. t Haver. Panther. t Timmer, (Tim- Jfir. Pasfer. wering.) Kalander. Pijlkoker. Trechter. Kamer. Polden 'Verrekijker. Kamfer. Reiger V^per. t Kaper,(Ruifél) t Reulen + Kter. t Kever. Roemer. Uier. Klaver. Vrou>  XLvin VOORREDE. Vroulijk; Vroulijk. Onzijdig. de de Lemmer, Kluifier. Venfier. Marmer, (Stof.) Ladder. t Zever. Masker. Letter. ~ ..,. Monjler. t Onzijdig. __J Lever. J fa Offer. Lijfier. . Anker. Onweder. Lommen Bitter. Outer. Loover. f Bunder; Pantfer. f Luier, (huur.) Duifier. Poeder. Mander. Hinder. f Pulver. Moeder. Jadder. Purper. . Oder. Jammer. f Register. t Paender. Ijzer. Timmer, (Zaah) f Peper. f Karacler, Tonder, Pleijïer. Koffer. Voeder. Purmer. Kouter. . Water. Schermer,(flroonn) Lamper. Weder. Schouder. . Leder, (Leêr.) Wonden Suiker. ■ Leger. Zilver. Veder. f Lekker. De wöorden , alhier met een f geteekend, hier afgetrokken , alzoo die , nog door geene Voorbedden geftaafd, alleen fteunen op 't gezag der Spraakkunftenaren of op algemeene regelen ; zal men 'ontdekken, dat het grootfte getal der woorden Manlijk is ; doch dat het ook aan geene Vroul. en Onzijdige ontbreekt. Gaanwe nu die allen na, zoo vindt/men Velen, welken tot algemeene Regels behooren; doch eok anderen, Waarvan die Regels thans niet gemaklijk  VOORREDE. xlix lijk te vinden zijn. Zoo behooren tot de algemeene Regels , volgens §. 14. Blaker , boender , duiker i lichter, enz; Tot den regel van Vrouwen §. 17baker, moeder. Tot de Böomen §. 34. ceder, lauwer. Tot de Rivieren §. 26—33. de manlijke Namen den Demtr , Iber, Nekker, Nester, Niger; Tiber, én iri tegendeel de Vrdulijke, de Mander ,Oder, Wezér. Tot Stuffen en Ertzen, volgens §: 39. het marmer , purper , zilver. Men vindt ook Bijvoeglijke woorden , die Zelfftandig genomen , volgens §. 50; Onzijdig zijn , als , het bitter , lekker, duijler. Insgelijks Woorden, die uit het Latijn af komftig huri vroeger Geflacht of volgen of verlaten; vart de eerfte foort zijn de Vroulijke kamer , citer, kamfer, letter, venfier; de Onzijdige register, vionfter; vaö de tweede foort karatler , O. en Venfier, wanneer dit O. gebruikt wordt. Maar waarom zijn Iéder, weder , wa° ter, Onzijdig, en wederom veder, lever, ader, Vr.? Ziedaar, waarin tegenwoordig onze regels te korÉ fchieten, om reden te geven van het onderfcheideri gebruik; Buiten deze Lijst zijn 'er nOg andere wöofden uitgaande in er , die met ge voorop Onzijdig zijn , eri tot een' geheel anderen Regel §. 90. behooren, aki het gebulder , gejammer, geklater. Dit zij genoeg, om të toonen. dat 'er geen zoodanig algemeene Regel van de Manlijken öp er thanö te maken zij, dat men, alle de Uitzonderingen vaft Vroulijk en Onzijdig in aanmerking genomen , zonder behulp van eene Geflachtlijst zeker gaan kari. En zulks bevestigt ook de aanteekening van Moonènf hl 71, 72  v VOORREDE. $• 52. De Uitgang ei. verdient made eene afzonderlijke befchouwing. De woorden van dezen uitgang in 't gemeen kan men, op voorgang van ten kate D. II. bl. 68,69., tot drie foorten brengen. Voor eerst, zijn 'er velen uit het Latijn overgenomen. Zoodanigen zijn engel, duivel, nevel, taf el, tempel , ffiegel , nobel. Doch het Geflacht krijgt hier weinig licht uit. Zij zijn of uit hun aardof door 't gebruik M., uitgezonderd de tafel Vroulijk. a°. Anderen zijn Bijvoeglijk, als kreupel, fchamel, enkel, enz. Doch met deze woorden valt hier nieta te fchaffen. Ik heb dus alleen te doen met 3*. De Zelfftandige Naamwoorden , die te recht bij ten kate worden aangemerkt, als aanduidende, i°. Een middel of werktuig van beweging of werking. Hiertoe brengt hij vleugel, gordel, flegel, Jleutel, fchoffel, ketel, als zijnde zulke werktuigen , waarmede men vliegt, gordt, jlijgt. Of, 2°. een onderwerp van beweging , of het geen daardoor gewrocht of voordgebracht wordt : als zetel , bundel, bondel, drempel (van drempen, betreden) gruwel, als iets dat bezeten, gebonden of'betreden wordt. §• 53- Doch deze tweederlei beteekenis kan mede weinig Regel maken. Dit zal best blijken uit de opgave der Woorden zelve , zoo als zij zich in de Geflachtlijst voordoen; welke opgaaf aanwijst, dat ook de uitgang in ee van drieërlei Geflacht is. Zie hier de zeiven: Man-  VöORÜÉÖË. Ü Manlijk; Manlijk; Manlijk. DEN DEN DEN f Amandel. f Gaffel; Kneppel, Knuppel singel. Gëesfel. f Kneukel. f Bundel: Gevel. f Knobbel. Beitel. Gordel; f Koepel. Beugel. Gorgel; f JTogef. t Bikkel. Grendel; Krekel. Boedel. Gruwel. t Krinkel; Bommel. Hagel. f Kronkel. Bondel. Hamel; f Kwakkel; t Borftek f Haspel; f A'warrei. t Brandnetel. Hekeh f Kwispel. Breidel. Hemel. \ Lepel; t -f fleage/; t Mangel, (werk Buidel. Heuvel. tuig.) Bundel. f flive/. Mantel. f Au/W; f Hoe/)e/. f Afijpet Cfrfó/: IJj/è/. Muskadel,(wijn.) f DaoVZ, ("fcöom) Inboedel. Nagel. t Degefc jfaW. iVave/. DtV/eZ. -j- Kacchek f iVeifel. t Dobbel f ton/W. | 2VeJ*J. Dorpel Karbonkel. Nevel. Drempel. Kedel j (keêty f Oa*/; Drommel j Kegel f Oawef. Droppel Kemel. P ar del. Druppel Kerreh f Pege/; ■tfge*. f ft»/»*/. £«ge/; f Kinkel Popel. Enkel. Klepel. Prikkel t Knevel. f Rakel. 2  ui VOORREDE Vrou- Manlijk. Manlijk. Vroulijk. DEN DEN »E f Ratel. t Ttnte/. t Ötgg*L Rekel. Titel, Tittel. Distel. Regel. Truffel. Fabel. Reutel. Twijfel. Fakkel. | f Reuzel. -f Vijzel. \Feitel. t R/gget ^«fieI- + Frow/e/. f RinpfL FI«Mg«f. t Gage/, f Rinkel* Vogel. Gondel. f Rochgel, Rac/2- t WwA»!. t Grabbel. gel. Wandel. Greppel. f Schenkel, Schin- Wervel. t Griffel. kei. Wezel. t Hommel. f Schimmel, Wimpel. Horzel. (paard.) j Windel. Kafuifel. t SiAiW , (geld.) Winkel. Kervel. Sleutel. t Wis/el. t A'eHf*/. t Snavel. Wijs/el. t A'eiiveZ. f Spadel. t Wor/x?/. t Arm/. Spiegel. Wortel. ■'] t Kruimel. Stapel. Wrevel. ■ t Kwendel. t S«gef. t Wrongel. f Kwezel. f ttefe/. ZfïeZ. t Lavendel. f Stempel. t Zwachtel. t f SfrwgeL f Zwengel. Middel, (deel van f ftevei. Vrouli'k lichaam'^ Tabernakel r°U'] C' Mw/W. ■j- TegeZ. de f Pantoffel. Tempel. Bobbel Pekel. Tepel. Dadel. f Ter/geZ. t Dauwel. | Pimpernel.  VOORREDE. uil Vroulijk. Vroulijk. Onzijdig. de Koppel. Sabel. Tortel. Mangel,(gebrek.) Schakel. Trommel. f Mergel, f Schimmel, (be- Vedel (veil) Middel, (wijze.') fchimmeling.) t Venkek t Mortel. Sikkel, (zsisfen.) Vezel. Ongel, Schoffel. t Wafel. Orakel. 'Schotel. Widel. Orgel. Sedel. t Zemel. t Schepel. Sikkel. Zwavel. f Takel. f Simbal. Onziidi" Vaandel, Vendel. f'Sprokkel. ] ö' Veertel. Sprengfel. Evel. t Zavel. Stoppel. Euvel. Zegel. Tafel. Exempel. Zuivel. f Toffel. Kapittel. §• 54- Slaanwe een vluchtig oog ook op deze Woordenlijst ; zoo zien we i°. dat, na aftrek der woorden, aan wien zonder bewijs of voorbeeld , enkel op 't gezag der Spraakkunilenaren eenig Geflacht is toegewezen , (die met het teeken f gemerkt zijn,) het getal der Manlijken dat der Vroulijken, en dat der Vroulijken de Onzijdigen overtreft; dat ook de Onzijdigen veelal woorden Eijn, uit het Latijn ontleend, als exempel, kapittel, erakei, orgel, zegel. 3°. Men merke op, dat onder dezen vele woorden tot de algemeene Regels behooren ; als engel, §. ia. dadel, §. 34, 35- kwezel. \. 17. karbjnkel, $. 39. * * * * 2 3°- Dat»  VOORREDE, 3°. Dat, wanneer men van 't vormen van Regels fpreekt , men zich altijd zorgvuldig moet wachten, R!h door geen' uiterlijken fchijn verleid, met Moonen, enz. daarin te mengen woorden, die van gansch anderen aard zijn. Zoodanigen zijn fchepfel, flelfel, voed fel. Zoo ook de wortelwoorden fpel, tel, ftels vel, en hunne zaamgeftclden voor/pel, toetel, voorjlel, trommelvel. Als mede oorfpronglijke woorden , die den klemtoon (accent') hebben op de achterlte lettergreep él, als kapél , Jchabêl, gezél, waarvoor pok gezegd wordt kapelle, gezelle. Men befluite uit dit alles, even als te voren .^51., dat, hoezeer het aantal van manlijken de overigen te boven gaat, niet te min de uitzonderingen van dien aard zijn , dat 'er niet gemaklijk een' algemeene Regel van te maken zij; waardoor weder de Gcflacht3ijst van groote noodzakelijkheid wordt. En zulks te meer, als men op de volgg. §§. 55—j7. behoorlijk acht geeft. $• 55- Men moet, namelijk, met Moonen niet verwarren den vorigen uitgang tl met den zakelijken in sel; welke uitgang plaats heeft in woorden, die, afkomftig van Werkwoorden , aanduiden , of een voordgebrachte zaak , of een werking , of werktuig van voordbrenging of beweging; volgens ten kate D. II. bh 71. gevolgd door l. van bolhuis bl. 69. Op die wijze k( mt van doopen , doopfel, van dekken , dekfel. Dezulken zijn allen Onzijdig. Deze kracht en dit geflacht vertoonen zich in de navolgende Voorbeelden in de Geflachtlijst: het  VOORREDE. ïiet Ainhangjel. het Raad/el. Aanlok/el. Schep/el. ——« Bediedfel. Schoufil. —- Belet/el. — Span/el. .—- Bloei/el. Streel/el, Broed/el. —— Terg/el. Ranivatfcl. Tooi/el. - Hul fel. Verfoei/el. Infteekfel, Verfierfel. Letfel. Votdftl. Lokfel. Daar zijn in 't N-Duitsch geene Werkwoorden, of men kan 'er (zoo rijk is onze taal l) door bijzet van fel, N-woorden van maken , die allen Onzijdig zijn. Zoodat, wanneer men van ftijven, de fiijffel gebruikt , en dit gebruik als genoeg gewettigd geacht kon worden, men dit enkel aan 't verloop zou moeten toefchrijven, dewijl het fiijffel even zoo van ftijven afkomt, als het fpanfel van /pannen, het tooijèl van tooien. §• 56. Maar deze Regel heeft weder gaene plaats in de woorden fronfel en geesfeL In dezen is sel geen Uitgang, maar eene wortelfillabe van fronfelen , geesfelen, afkomende van fronfel, en geesfel, even gelijk breidelen, kronkelen, afdammen van breidel en kronkel. En dus zijn fronfel en geesfel te recht gebracht tot §. 53. Kwalijk brengt dan de Heer Pieterfon fronfel tot de Onz. woorden in fel. Van zoodanigen aard zijn dan ook de woorden in sel : 4 den  lvi VOORREDE. pen Bus/el. den Okfel, Oxel, (Axil- Dis/el. la.y Kan/el. _ Wis/el. En de eigen Namen, Wijs fel, ljsfd, Rijs/el. §• 57- Maar hier is nog een tweede Voorbehoed fel. Noch tot het vorige sel in tooifel, §. 55. noch tot het Vroegere el in fronfel en dis/el. §. 53. behoort het gefronfel. Want gelijk van fronfel komt fronfelenb zoo komt weder met voorzetting van ge van óhfronfelen, het gefronfel, even gelijk van ranflen, het geranfel, van babbden , het gebabbel, van brabbelen , liet gebrabbel; waarvan §. 24. en 91. & 58, Ook verwarre men met den uitgang el niet de woorden in eel. a. moonen heeft, met fommige letterkundigen, deze woorden niet behoorlijk onderfcheiden. l. ten kaie teekent aan, D. II. bl. 90, dat de woorden in eel gelijk Haan met de Latijnfche in ellum, illum , en 't Franfche eau, in rondeau, en, maakt die O. Doch de Geflachtlijst wijst uit, dat hier ook geene volkomene algemeenheid zij. Zie hier de woorden, zoo als zij M. Vr. of Onz. voorkomen : Abeel, M. Zie den Regel der boomen, §. 34. Barbeel, M. een visch. Jareel, O. Bordeel, O. Kandeel, V. * Fluweel, O. Kaneel, O. Graveel, O. Kantcel, M. ofV. * Houweel^ (X Kapiteel, O. Kas-  VOORREDE. lvh Kasteel, O. Prieel, O. Krakkeel, O. Rondeel, O, Makreel, M. eenvisoh. Tafereel, O. Manganeel, O. Towe/, O. Pannecl, O. Truweel, O. Penfeel, O. * Zoo men echter de visfchen, barbeel en makreel, M. en denboom, abeel, M. uitzondert; zoo zal de bedenking tegen 't Onz. alleen overblijven in kandeel, tefee»', en penfeel. $• 59- Ik ga over tot de Uitgangen sem en em. Vrij algemeen kun men l. ten kate D. I. bl. 4°3- D- 1Ibl. 70. toellemmen , dat de woorden, die dus uitgaan , M. zijn. Ik vinde dus in deze Lijst: M. den Aasfem. M. den Boezem. _ Adem. Braasfem. — Balfem. -■ \ Deesfem. , Bezem. Droesfem. Biikfem. —? —- Radem. Blossfem. Vadem, Vaam. Bodem. Waasfem. Zoo dan ook alfem, breisfem, bonfem , waarvoor ook bunzing. §. 60. En mogelijk zijn door intrekking (crafis) met e. ten kate D. II. bl. 70. ook hiertoe te brengen de woorden uitgaande in em , en rm , voor lem, en rem; welken bij moonen bl. 69. allen Manl. zijn, als: »*** g DEN  Lvin VOORREDE den Arm. den Schalm. Barm. Schelm, ■ ■ ■ Galm. — Scherm, Halm. Storm. Helm. Worm, , Molm, * Zwarm. Doch het woord Molm houdt de Heer pieterson uit moonen voor Vr., fchoon mijns bedunkens minder regelmatig; ook fchijnt het M. Molm meer overeenkomftig te zijn met het aanverwante woord Melm, waarvan bij den Heer Huydecoper op Stoke D. II. bl, 420. r. 1. in den melme. Zie ook ontferm. Doch hiertoe kan men niet wel brengen pfalm , vorm , palm, die, fchoon ook M., van het Latijn afkomen, en niet door intrekking van rem en lem in rm, lm, gemaakt worden. Misfchien ook arm van armus. S- 61. De Uitgang dom heeft volgens l. ten kate D. II. bl, 81. tweederlei kracht. De eerfte bevat zulke woorden, die den Jlaat,de macht of de gefteldheideener zaak aanduiden , in welken zin zij Manlijk voorkomen , als: den Adeldom. pen Rijkdom. Eigendom, Vrijdom. Maagdom. . Wisdom. —— Ouderdom. , Weedom. De andere foort beteekent eene gemeenfchap, ambt, bejlier , of ook eene algemeenheid , of gezelfchap van perfoonen. Zoodanigen vindt men Onz., als: het Bisfchopdom. het Christendom. ■ Bisdom. Heidendom. Hei-  VOORREDE, lix. het Heiligdom. het Pausdom. . Hertogdom. Prieflerdom. Jodendom. Vorfiendom. - Menschdom. Zie ook bolhuis bl. 70. sewel bl. 104. en mijne; aanteekening op Maagdom. Men heeft bij den Heer g. outhof, in zijne twee-? de Voorrede voor Obadja van die Onzijdigen eene ganfche Lijst, waaronder eenige ongewonen, die, voorzooverre zij in deze Lijst ontbreken, niet ongepast hier plaats verdienen; als: 'f Aartsheiligdom, Vondel Altaargeh. pag. 94. en Moonen, Poé'zij p. 307. 't Afgodendom, Vondel Altaargeh. p. 86. 't Antikristendom. 't Aposteldom, Vond. Heerl. der Kerke p. 55, 't Ariaansdoni, Vond. 't zelve Werk, p. 69. 't Ballmgsdom, Vond. Pfalm. 38. 't Befnedendom, Vond. Befpiegel. p. 217, 't Burgerdom , Anflo, Stevens martelkroon, p. 24. H Cherubinendom. H Christendom, oïKristendom, of Kerfiendom, Vond, Befpiegel, p. 2,16. Altaargeh. p. 82. 't Digterdom. 't Duivelsdom. 't Engelsdom, Moonens Poëzij, p. 419. 't Farizeeuwschdom. 't Gefchapendom, Moonens Puëzij, p. 179. 't Godendom, Vond. Heerlijkheid der Kerke p. 71, , 't Godinnendom. 't Hertogdom, Hooft Ned. Hist. p. 70, 't Herderdom, ['? Herderinnendom.}  tx VOORREDE. 't Heiligdom, Vondel, Pfalm 9. 't Hoofdheiligdom, Vond. Altaargeh. p. 58. 't Jufferdom. 't Ketterdom, Moonens Poëzij, p. 511. 't Ko7iingsdom. 'f Luitersdom, of Lutherus gezinte. 't Marteldom. 't Menschdom, Vollenhoven in zijn antwoordt aan Rotgans p. 4. 't Mozesdom, Vond. Heerlijkheid der Kerke p. 58. alwaar hij dus fchrijft: Het Christdom, met den naam van't Mozesdom getekent, Van 't Heidendom door een voor Galileers gerekent. 't Nazereeschdom. 't O ff er heiligdom, Vond. Altaargeh. p. 8. 't Onbefnedendom, Vond. Pfalm 73. en Moonen Poëzij p. 407. 't Onregtvaardigdom, Vond. Pfalm 39 en 91. 't Parnasgodinnendom. 't Prinsdom. 't Profetendom, Vond. Befpiegel. p. 205. 't Proteflantendom, Moonen, Poëzij p. 158. en.533. 't Scheependom, Moonens Poëzij, p. 347. 't Schepfeldom, Moonen, Poëzij, p. 391. 'f Spookendom. 't Statendom, Jan Kost in zijne Dankzegg. p. 2. 't Turksdom, Vond. Heerl. der Kerke, p. öQ. 'i Wonderheiligdom , Vond. in zijn Koorzang voor de Altaargeh. 't Zottinnendom,  VOORREDE. t.xï §. 62. Dit zij genoeg tot een proef, om oordeel te vellen over de ongenoegzaamheid van algemeene Manlijke Regels, ook zelfs in die woorden, wier bijkomende Uitgangen anders eenen algemeenen Geflachtregel fchijnen te volgen (§§. 50. enz.) en over de daaruit fpruitende noodzakelijkheid van eene Geflachtlijst» Befchouwen we op dien voet ook de Vroulijke Uitgangen. Zonder eenige Uitzondering kan men zeggen, dat de uitgang heid Vr. is. En indien de Heer Hoogftr. mij niet was voorgegaan , om eenige woorden van dien uitgang in zijne Lijst in te lasfchen; zoo konden de Voorbeelden hier overtollig geacht worden. Deze woorden in heid zijn van Bijvoeglijke Naam- of Deelwoorden afkomftig, en beteekenen de hoedanigheid van dat woord, in 't afgetrokkene befchouwd , als de rechtvaerdigheid, grootheid, goedheid. Zie hier van ten kate D. I. bl. 402. & W» 81. bolhuis bl. 68. sewel bl. 101. §• 63. Vroulijk zijn ook regelmatig de Woorden, uitgaande in ing, inge; namelijk de zulken, die,van't Worteldeel van eenig Werkwoord afkomende , de dadelijke •werking beteekenen , als, de aandrijving , betering, belooning, rotting (van rotten); en wel zonder uitzondering. Zie op aenbieding. Doch deze moet men weder niet verwarren met woorden in ling , van weiken ik boven fprak , §. 38- die gewoonlijk tweeJlachtig zijn. Noch ook hier mede vermengen eenige oor-  ixit Voorrede. öorfpronklijlce woorden, of zulken, die niet van Wwoorden afkomen , gelijk M. ring, kring, taelingt haring , drieling , penning , fchelling , taarling, tweeling. En zoo fchijnen dan ook Manlijk te moeten zijri Spiering , Paling, Wijting , Bukking , fchoon Hooft het laatfte Vr. heeft, niet tegenftaande hij Haring zelf M. gebruikt. Voeg 'er bij rotting voor een wandelftok, vliering voor een zolder, bunzing , Waarvoor Ook bonfem, §. 59, Zie de aanteekening op hetflot Van't woord aenbieding, bl. ij—17. §• 64. Doch meer bijzondere befehouwïng verdient de ' Uitgang te. Voor eerst kunnen met den Uitgang te alle bijvoeglijke Naamwoorden tot Zelffiandigen worden gemaakt, en dan zijn ze altijd Vr. Ik zal 'er eenigeH opgeven. Van dier , duur, droog , eng, enz. vinden we afgeleid en gebruikt: Vr. de Dier te, Duurte. Vr. de Rechtd Droogte; Ruigte. Engte. Ruimte. — — Flaauwte, SchoonU, Fierte. Steilte. — — Gemeente. , Sterkte. M — Gewoonte. stilte. Kalmte. Vlakte. m Kranktei Volte. Kromte. Vuilte, 1 Laagte, Vulte. — — Laauwte. Walmie, — — Moeite. m Warmte, Vr.  VOORREDE. Lxnt Vr. de Weinigte. Vr. de Ziekte. — Wijdte. - Zwaarte. §• <55- Deze uitgang ontdekt zich a". ook in Adjeftiva $ die van zich zelf in d of t eindigen ; als, in breedte, Vreemdte, entte, grootte , wijdte, oudte, rondff. Van welken men zie op vreemdte , rechtte , wijT- t£, oude, ronde, kromte. i 66. 3°. De achtervoeging dier te maakt ook wel eeris letterwisfeling, doch zonder invloed op 't Geflacht. Dus zegt men van heet, (liectte) hitte; van vast, veste, met zijne Vr. Koppelingen, grondvest, handvest, ente van eente, en diergelijken. • | 67.' Doch hier heeft een zeeroud en bijzonder taaleigen plaats. Wie zoude denken, indien de voorbeelden het niet bewezen , dat, in plaatze Van kromte, diep" te , gedaante , goedte, Machte , behoefte , fchaamte, moeite, enz. die zelfde Naamwoorden , ook zonder te, met eene achtergevoegde Vroulijke E gemeenzaam gebruikt zijn, aldus: de Kromme, voor kromte. -— Hooge voor hoogte. — Lange voor langte. Zoo ook: de Bederve. de Gedane. — Behoeve. — Gezonde. — Diepe, —■ Goede.  lxjv V O O R R E D E; De Klagd de Schame. — Kiene, — Vrome* — Ongezonde. 7Az echter hiervan duidlijke bewijzen op de woorderi diep, klage , lange , behoefte, kromte, schaemte, ronde. Zoo ook in navolging van 't Hoogduitsch (lieve'), bij ons lieve voor liefde. Zie Huydecoper op M. Stoke D. III. bl. 112. Dat men ook moeie voor moeite zeide, leert ons 't voor^ beeld , zonder veel muhe ende arbeit, in de Tweede Proeve van D. A. O. M. bl. 199. D. I. 't welk naaide Hoogduitfche fpelling gebogen is. Ook waarfchijnlijk bruwe , bij Kiliaan voor brouwte. Mi Stoke gebruikt meermaal de en der gebare , voor de gebaarte. Zie Huydecoper op Stoke D. 11. bl. 33. waarvan gebruiklijk is de gebeirtens , 't welk in den Heidelb. Catechismus , in 't 109. andwoord wordt uitgedrukt door : onkuyfche daden , gebeerden , woorden. Vcrgel. l. ten kate D. II. bl. 586. b. en Fr. Burm. Aanmerk. D. I. bl. 33. Thans zegt men ook het gebaar, en 't meervoud gebaren bij Hooft in den Huize Medicis bl. 53. Zijn gezin en gebaaren tot zulk een geruchte gewennen. De Heer Huyd. Proev» bl. 291. keurt gebaarde met D geheel af. Deze oude fchrijfwijs nu is de reden, dat, offchoon men nog gemeenzaam zegt en fchrijft ongezondte, oudte, rondte, men echter even taalrichtig fchrijven kon, ongezonde , oude , ronde , waarvan in gebruik blijft, de ronde doen, en integendeel in de rondte zitten. Dus kent Plantijns Woordenfchat van wijdt (ruim) geen ander Naamwoord dan de wijde ; een' eilandt van grooter wijde; in de wijde breyde ende dickté was-  VOORREDE. Lxv Vasfen , de wijde vervullen. Men fchrijft nog onverschillig , de rechte of rechtte ; maar nooit kan men met Hooft van fchoon maken fchoontte. §. 68. 4°. Maar ook heeft die Vr. uitgang te plaats iri Subjlantiva, die van W- woorden afkomen. B. V. Vaii brouwen, Jierven, weten, teelen, komt oorfpronklijk brouw'te, fterfte, wete, teelte. Waaruit ook blijkt, hoe gemaklijk door letterwisfeling of verkorting van dragen, klagen, jagen, vragen, flaan (oulings flagen) afkomen de woorden , (dragf) drachte , opdrachte , eendracht, tweedracht, klachte , aanklacht t jacht > vracht, macht, flacht, mavflacht, moeder/lacht, vaderflacht, in 't Vr. Zie op moederslachT. Zoo koblen van (driven) drijven , geven, graven, varen, oorfpronklijk de Vr. woorden, drift, gift , graft , (nu meest gracht) , vaert , en hunne zaamgéftelden, Vr. aandrifte , uitgift , uitvaert. Met zoovele anderen , die uit W-woorden gevormd worden, als fchaamtet fchroomte, fchreumte, moeite, teelte. §.69. . Ziedaar ook dé reden, dat, fchoon de woorden, met be en ge beginnende, anders Onzijdig zijn , als blijkt in het gepelte, het gebeente, (zie §. 71.) in tegendeel deze wijze van afleiding hier Vr. woordeti vormt; als, de Begeerte. Ke Beroerte — Behoefte, — Bruihfte voor bruidgelofte. — Belofte. — Gelofte. als komende van de Werkwoorden» in de on***** M'  txvi VOORREDE. bepaalde wijze, QInfinitivus modus) begeeren, behoeven, beloven, beroeren. Als mede van de lijdende Deelwoorden QPartic. paffiv.) genoegd, gefield , gedaan, geboren, gezind, bij Hoogftraten in zijne Lijst Vr. de geneugte t Cgenoegte) t ook ongenotgte, en vergenoegle, de Gejlalte, doch waarvan zie op 't woord, — Geboorte. — Gezindte, Gezinte. — Gedaante, — Verdiente, verfchillend van verdienjle. En zie hier de reden, waarom men de ongenoegte 9 vergenoegte, Vr. neemt, fchoon het ongenoegen en vergenoegen O. zijn. Zie daar een' aanmerklijken Regel van Vr. woorden in te. Maar beandwoordt die Regel wel altijd aan 't Gebruik , of liefst, komt het Gebruik thans wel altijd overeen met dien Regel ? Om hierop te antwoorden , zal ik eerst eene Lijst van Woorden opgeven , die uitgaande in te of ï' bij Hoogftraten voorkomen met bijvoeging van een (*), wanneer op 't Geflacht bedenking valt. Vr. Aegu Vr. Grift. — Barmte. —> Groete, groet. * — Boerte, boert, * — Jacht, O.vootjacht~ Bucht. fchip. * — Dief te. — Jicht , gicht, gichte-, — Dofte, doft, (roei- — Leemte. bank.) — Lente. — Ducht. * — Lucht. _ Echt. * — Milte, milt. — Graet, gratlei — Printe, print» Vr„-  VOORREDE. ixvft Vf. Rente. Vr. Walmte. — Smerte, fmert. — JVite, boekweit. — Kluft, klif te, ook klif'f, * nooddruft. — Zucht, *. geldzucht, baatzucht, wraakzucht, wa- ierzucht, weetzucht, — , foZ/ï*. — Eiechte, biecht. — Pac/tf. vr. — Pracht. — Jfac/rt. — Schacht. — * Tbc/jf, ademtocht ■, aantocht, hartstocht, lijf- tocht , overtocht, intocht, uittocht, doortocht. Zie togt, — Vlecht, hairvlecht, — Schrift, doch het gefchrift, O. — * /^üfrJ, heirvaert, uitvaert. — Zic/zt, in toezicht, inzicht, ioeverzicht, nazicht, * opzicht, — * Elft, alft. Vr. Spijt. — * /fa/t. — * Spleet, Splete. — * Hecht, (een Snoek.j — Sporte. — * Kreeft. — * Spriet. — Lijst. — Sproete, fproet. — * Nacht. _ Stelte, fielt. — Plecht, Stuurplecht. Stift. — * PfórAj. _ r«/f, — * R iat,rate,honigraat. — * Tefor, te**, uit het — * Schicht. Latijn. — Schoft. _ — * Specht, een vogel. — * Treeft. * # ^ ^ 2 Vra  lxviii VOORRED ë. Vr. * Vaert. Vr. * Wicht. _ pleet. — * Worst. Vlijt. — Zeelt. — Vont, vonte, doopvont. — Zicht, (zeis/en.) Vrucht, godvrucht. — Zift, zifte* Vlucht, * toevlucht. De vraag is nu, behooren alle deze woorden tot den uitgang te of t'? Ik laat het oordeel aan anderen. Alleen zegge ik, dat, fchoon men dit met ja beandwoordde, men echter niet genoeg in ftaat zoude zijn, om van allen den waren oorfprong aantewijzen; nog minder in ftaat, om reden te geven van fommige afwijkingen van Geflacht , en dikwils in 't zelfde woord in tweederlei beteekenis. Gelijk in de jacht, voor 't jagen Vr., het jacht , voor een vaartuig, O. Sommige woorden hebben door 't afkappen der E eene meerdere helling naar 't M. gekregen, bijvoorbeeld, echt, groet, zie groet. Anderen hebben duidlijk een' anderen oorfprong. Dit openbaart zich bij voorbeeld , in de Onz. woorden, het dicht, het fchrift , het wicht, het gift, het zult, welke waarfchijnlijk hun Onz. ontkenen uit de afkapping van ge, voor het gedicht, gefchrift, gewicht, vergift , het gezulte. Anderen zijn in hunnen oorfprong Bijvoeglijke woorden, als het hecht, het licht, het vocht, het fchurft, die even als diep en droog tot Zelfftandige Naamwoorden overgaande, Onz. worden. Of zij geven iets Stoflijks te kennen , als het vilt. Of behooren tot algemeene regels, als , den knecht.  VOORREDE. lxis S- 7U Met dit alles is 'er nog een ander foort van woorden in te eindigtnde, met ge voorop, die altijd Onz. zijn, als het gebloemte, het gebergte, geheel verfcheiden van diergelijke Vroulijken, als de begeerte, de beroerte, waarvan §. 69. Maar wat reden en regel is hierop? Ziehier de zaak! Wanneer eenig N-Woord, in te uitgaande, wordt afgeleid, niet van een WWoord. §. 68, 69. of Bijvoeglijk woord. §. 64, maar van een oorfpronglijk N-Woord , en het voorfetfel ge, of ver. voor zich krijgt : als dan is zulk woord altijd Onz. Zoo maakt men van been, het gebeente, O. van berg, het gebergte, O. En even dit is de reden, dat in deze Lijst Onz, voorkomen: Onz. het Gebloemte. Onz, het Geraamte. Geboefte. Geftarnte, , Geboomte. Gefteente. Gedarmte, Gepelte. . —-. Gedeelte. —. Gevaarte. Gedierte. Gevogelte. Gehemelte. Gewormte. — Verhemelte. van bloem , boom , boef, enz. en zoo misfchien van het bind , ook het gebindte; welken met de vorige Woorden, §. 64—70. geen verband hebben. §• 72. Doch met dezen (§. 71-) verwarre men wede? niet dat foort van woorden, dat ni»t uit een Naamwoord , maar uit een verleden lijdend Deelwoord, Qartic* prater, pajf-j afkomftig , het gewrochte , of ***** j het  xxx VOORREDE, het voordgebracbte ding aanwijst, en daarom Onzij* dig is. Zoodanig vinde ik O. het gedacht, gedachte, van denken, gedacht; zie op gedacht. Hit gewrocht, van werken , gewrocht. Misfchien ook met ver het vernuft, het ver/land, van vunemen, verflaan. t 73' Met te heeft vele overeenkomst de uitgang de , als de liefde, waarde , /"pelde, vreugde, mee'de, weide, weelce. De Heer Pieterion gcöfi b!. 62. hierop dezen regel : ., Alle Zelfftandige Naamwoorden, zegt ,. hij, in de uitgaande, grondwoorden zijn ie , of van Werkwoorden , of van B;j oegüjke Nuam„ woorden afgeleid, zijn allé Vj lulijfc'" Doch hij zondert hiervan uit vrede en b^de. Het eerfte zoude ik aan verloop toef irijven; het tweede behoort onder den algenHjenen regel van 't Manlijke , §. 12. OjIv zondert hij acht On/., woorden uit, het bedde, einde , geleide , geweide , gtwijsde , gilde, mud de, wadde, Maar hier worden mijns bedunkens tweederlei foort bij een genomen j namelijk de eenvoudig in de uitgaande , en zulken ■> die met den dubbelen klinker dd , op de zachte E eindiger. Van welke laatften de Regel fchijnt te zijn , dat alle woorden , die rnet een dubbelen klinker b , d , f,g, enz. in de zachte E uitgaan , van nature Vroulijk zijn ; waar-, toe men op voorgang van Moonen bl. 61. dan bren<. ge' de Bagze, ï>e Eppe. m* Ebbe, * — Kitte. Egge, * — Kladde,  VOORREDE. xxxï »e Klokke, de Straffe. — Krabbe. — Vlagge. Kribbe. — Vodde. — Mamme. — Webbe, * — Minne. — Wedde, * — Snabbe. — Welle. — Spinne. — JToZZf» S- 74- Ik beken: deze Regel heefc fchijn , en is in den eerften opflag vrij algemeen. Maar laat ons denzelven eens van nabij befchouwen. De vraag is, hebben, bij voorbeeld, tip], plas , nek , vlek , pad, dog, enz. ook niet een' dubbelen klinker en een zachte E pp 't einde ? En echter vindt men die in de Lijst of M. of O. met vele anderen. Of zoude men tot eene bepaling van dien regel 'er bij nemen, dat, als het gebruik niet toelaat, de tippe, plasje, nekke, vlekke, padde, dogge, (gelijk lippe, kasje, Jlekke, kladde), zulks dan eene uitzonderiug maakt. Maar dan vraag ik, hoe maakt men het met rugge, fiamme, M. bedde, O. En zijn 'er geen tongvallen , die zeergereed zijn , om bij vele woorden , fchoon M. of O. die zachte E te laten hooren ? Doch befchouwen we de Voorbeelden zelf, en zienwe de meerdere of mindere uitgeftrektheid van dien Regel. Onder de woorden in bb komen voor: Vr. Krabbe. Vr. Lubbe, — Krebbe. — Nebbe. — Kribbe. — Ribbe. — Kwabbe. — Schobbe. mm Lebbe. — Schubbe. ***** 4 Vr.  ï,xxii voorrede. Vr. Slabbe. Vr. Tobbe. — Snabbe. Hiertegen valt niets te zeggen, dan alleen, dat htt gebruik ebbe, webbe, Jlibbe, zoowel O. als V. neemt° Van rob, robbe, is geen bewijs. Onder de woorden in dd, ontmoet men; Vr. Brodde. Vr. Padde. — Kladde. — Schudde, — Kodde. — Vodde. ' — Kudde. — Wedde. Maar hiertegen is bedde O. Mudde en wadde, V. efi O. Integendeel zegt men het wed (waadbare plaats) o. Offchoon men ook het wedde zeggen konde, en zelfs voor wedde (befolding) bij Hooft en Moonen hei •wedde O. voorkomt. Van pad (weg) O. fpreek ik; nader. De Vr. woorden in ƒ mij bekend, zijn; de Beffe. de Moffe. — Heffe. — Straffe. Maar hiertegen vinde ik O. het kaf, klif, en van tweederlei Geflacht de fnuf, den fnuf; de flof, en hei. jlof, de mof, en den mof, wanneer die van verfchillende zaken gebezigd worden. Onder de woorden in gg, vindt men: Vr. Brugge. Vr. Plagge. — Dagge. — Plugge. — Dregge. — Regge. — Drogge. — Rogge. — Hegge. — Vlugge. — Legge. — Wegge. ■— Mugge. Maar hiertegen weder rugge enkel M. egge V. m O.  VOORREDE. r.xxra: O. kogge V. en M. dog , dogge (een bond) M. mg O. en'leg M. fchoon een ander legge Vr. zij. De mansfcheldriaam is M. volgens den Regeljj offchoon pluggs Vr. zij. Maar van meer bedenklijkheid zijn de woorden in kh Hier overtreft het getal van M. en O. verre da^ der Vroulijken. Vr. de Klok? klokke. Vr. -de- Plekke. — ■— 'Lekke. • Pok. Lokke. Slekke. _ Mik. Sok. _a Nok. — — Vlakke. . Nuk. 4 VloL Plakke. Hiertegen vindt men: M. den Hik. M. den Slok. _ : Kwak. ' Smak. . Nek. — —— Snak. , Plok. — ■ Snik' Prik. Stok. . p Rok. 'S^ik. . 1 Schik. Tak. - Schok. Trek* _ — Schrik. — —— Tuk. Als mede: Onz. het Hek. Onz. het Rak. Pik. ~=--Wah Van twijfelachtig geflacht de dokke, en het dokke. Vm verfchillend geflacht in verfchillenden zin, M. den ***** g Jmak  txxtv VOORREDE. fmak (worp), Vr. de fmak (fchip). De vlekke (fmet), Vr. het vlek, O, den lak (fraaad) M. het lak (zegellak) O. De lekke (ftroom), V. het lek (drup), O. Onder de Vroulijkein 11, mm, nn,pp, rr, ss, tt, zijn even zulke uitzonderingen; ik zal ze hier volgens de Lijst opgeven. op ll. Spel, O. op j?jP. Kop, M. Stal» M. V. Krip, O. Stel, M. Krop, M. Tel,M. Telle,V. Lap, M. Tol, M. Nap, M,of V, Tril, M. Sap, O. Val, M. Volle, V% Schep, M. Vel, O. Sop, O, Wal,M. V( Stap, Ut. OpMM.Dü)», M. &tp, V. O. .Kam, M. V. Strop, M« .fffcm, M. V. Tap, M. Klim, O. Tip, M. iam, O, Top , M. Ram, M. Trap, M. Sïgm, M. opRR. Schor, O. op nn. Ren, M, op ss. -/fr, V. M. Run, M, Klis, M. Wan, M. V. Klos, M. op pr. -Pop, M. Kus, M. Hap, M. O/, M, ■Hop (vogel), M. Pas (tijd),0,Pai Hoppe, V. (doorgang),M. Klap, M. Pkr, M. Klop,V.M. Tas, M. Ifnop, M. Tref, M, óp  VOORREDE. lxxv op ss. Plas, O. op tt. Rot, (hoop), V, op tt Krat, O.. O Rotte, V. Net, O. Spot, M, Ptt, V. O.. Strot, M. : Pot, M. jtut, V. M, i Pat, M. Zie hier een groot getal van woorden, die of Mt of O. of twijfelachtig zijn , die nochtans even zoo wel op dubbele klinkers uitgaan , als foortgelijke ande.» ren, die Vr. zijn. Maar wat is nu. de eigenlijke reden van dit ondeifcheid ? Zegt men, omdat die, Vroulijke woorden de zachte E achter ziqh krijgen» Zoo vraag ik niet alleen, waarom krijgen die woorden meer de zachte E achter zich, dan alle de opgegevenen in de Uitzonderingen ? Waarom zegt men meer mamme, dan. ramme, kimme dan klimme; waar* om meer lippe V. dan krip , O. meer torre V, dan fchorre, O. Maar ik ontken daarenboven, dat alle die Vr. woorden zoo gemaklijk die achterfte E achter zich krijgen, of meer dan anderen, die of M. of Onz. zijnde ook wel de E ontvangen. Bij voorbeeld, onder de Vr. zijn, bel, gal , rol , fchel, trom , kat, tram, vlam , ton , pan , pen , klep , pop , fpar , niet meergefchikt,om in 'tgemeene gebruik zich te laten hooren, katte, kl kke, nokke, nukke, plekke, belle, enz. als het M. rugge,dogge, het O. bedde, wadde, webbei en men vindt in de beste Schrijvers even zoo goed den toppe, den osje , liet fchorre, den walle, den tolle, den ramme, flippe, ftamme. Men fchijnt dus veeleer den Regel te moeten omkeeren, dat alle de Woorden, die regelmatig het Vr. volgen, niet Vroulijk zijnj omdat zij uitgaan ia bbe , gge , lle, mme, maar dat zij  txxvi V Ö O R REDE. •zij uitgaan in bbe, gge; lle , mmt\-omdat zij Vroulijk zijn van aard ; terwijl in tegendeel de zulken % die deze Vroulijke geaardheid van zich zelf niet hebben, niet zoo gemaklijk den medeklinker verdubbelen, en een E. aannemen. En zie hier dan de reden, waarom men de kalle, Vr. het hal , O. de hoppe, V. den hop, M. gebruikt. En dan volgt hieruit, dat alleen het Gebruik, en niet de Regel, ons alhier den weg wijst, alzoo in dezen de uitgang in E meer een verlenging is Van het Wortelwoord , dan een ware of wezenlijke Uitgang, afgezonderd van het Wortelwoord zelf; van hoedanige Uitgangen ik hier alleen handele. Ondertusfchen moeten ook met deze Wortelwoorden niet vermengd worden die woorden, welken in geenen dubbelen klinker eindigen, ais dak, dal, bad, pad , veg , dag, kot, fpit. Deze hebben in hunne buiging geen dakken, maar daken, dalen, baden, pa* den, wegen, dagen, koten, /peten. Zoodat bij voorbeeld uit het Vr. wegge geen gevolg kan getrokken worden tot het M. weg (via). Ook behooren hier toe niet die O. Woorden , welken in hunnen oor.fprong Bijvoeglijk zijn , als het vlot, vlak, hol, enz, die nooit Vroulijk kunnen worden, S- 75- Weinig verfehilt van te (§. 64.) de uitgang Jle. Dezelve is, naar't fchijnt, in zijnen aard ook Vr. Zoo befchouwt hem mede ten kate D. II. bl. 72. en brengt daartoe bij Vr. de konjle, komfte, gunjle, dienfle; doch welk laatfte hij, bij verloop, Manlijk ftelt. Zij komen allen af van kunnen, komen , gnn*  V O O R R Ë D E. 'hxxvih fah, dienen. Maar zien we op 'c geleide der GeÖaehtïijst, of die Regel ook, zoo algemeen doorgaat? Ik treffe daaraan: . Vr. de komfte, met zijne zaamgezetteh , aanhmfte, afkomfle , bekomfte , herkomfts , welkomst, nakotnst, tykomft, de Aanwenfte. . i>e Liste, List. \ — Befte. — Pest. — Borfte, borst, inborst. — Rest. — Druist. — Ruste, Rust. — Garst. — Teste. . — Geest, van land. — Vangst, Ontvangst. — Gest, Gist. — Vaste. — Gonfte, Gunfte. * Verlangst. — flao/ïe, ffoaft. —■ ^"«te. Joefte. — Wrt- — ^fjfej — Winst. — jTowt. — Wonfte, (blijfchap.) — Kunfte, Kunst. S. 7ö. i Doch hiertegen weder Manlijk: den flam. den .Kwtst. Bast. Last. i Dienst, fchoonV. >■ Mast. Ver dienfte. Most. = Dorst. Oogff. Geest. Post. Harst. Roest. Hengst. —— Tast. Herfst* Troost. Hoest. ■ Twist. Kost. Ook  ï,Xxvni VOORREDE. Ook eenigen, waarvan het Geflacht twijfelachtig * of bedenklijk moge fchijnen. Zoodanigen zijn: Angst. Leest, Beest. Lust. Biest. Mest. Eest. Mist. Eist. Vorst, van Vriezen Ernst. Worst. Ook zijn 'er Onz. als: het Kroost. het Nest. ——- Gewest. Anderen V. en O. Feest. Beest, nu O. i 77- Ik ftel vast, dat hier woorden onder fchuilen, die niet gezegd kunnen worden door de achtervoeging van Ji uit een W-woord te komen , maar die oorfpronklijke woorden zijn, of ook van 't Latijn afdammen. Doch mij lust niet, dit tiaauwer uit te pluizen, 't Zij genoeg, aantewijzen , waarop men te letten heeft. Vergel. op de woorden angst, dienst. En zie dan ook in den uitgang des woords dereden, dat ontvangst V. is, fchoon den ontvang M. voorkomt. Zie ontfang. De zelfde reden van onzekerheid doet mij zwijgen Van den uitgang in tfe, dfe, ts, ds. Wel is waar, men merkt van dezen velen als Vroulijk aan: de Baartje. de Knodze. — Gudfe. — Koets. — Kaets. — Koorts. — Klets. — Leits. — Kluts. — Loots. de  VOORREDE. uxn »E Muts. DE Spitt*- _ p/aatr. — W'- _ Pafze. — 5/)//tzf. — Rots. — Smz'4/i. — Sr/zaeïr. — Toorts. — &/tóar. — Tri». — Schotze. Maar hiertegen weder: M. den Erts. M. den Pato. — Flits. Toets. Kreits. Trots. . Krits. Het O. Chits behoort tot §. 39. Arts, Gids, Loots Oootsman), M. tot §. ia. Geklots, O tot §. 24. S. 78. Even zoo zijn Vr. de woorden, uitgaande op uwe: de Maluwe. *>E Zenuwt. — Schaduwe. — Zwaluwt. — Veluwe. De uitgaande op et: de Bonnet. de Trompet. Maar hiertegen Onz. «het Klinket. het Toppet. Parket. Winket. Tafeleu S- 79- Vroulijk is de Uitgang in t; , ije 5 **» ook wel rij, of 72ij, in woorden, die, afgeleid van andere Naamwoorden, eenen ftaat, bediening, of werking aanduiden, vooral als zij inftemmen met het Latijn- fche  rxxk VOORREDE. fche ia, of't Franfche ie. Zie ten kate D.- II. bl. 91. D. I. bl. 403. sewel bl. 102. moonen bl. 63, 64. bolhuis bl. 67. n. 8. en 't aangeteekende Op ABDIjf» Zoodanig zijn waardij, burgerij, bakkerij, dieverij, artfenij, partij , en buiten twijfel ook de fchilderij , fchoon in dit woord door 't menigvuldig gebruik en 't kort afbijten in de landstaal dikwils gehoord wordt t fchilderij, O. Zoo zijn ook Vr. alle vreemde woorden glorie, theologie, philofophie, de woorden lelie, falie', folie, griffie, enz. plantaadje , boelaadje, enz. fiatie , gratie , enz. Men zondert gemeenlijk uit, het euangelie, en * olie\ doch deze gaan iu 't Latijn uit in um. $. 80. Maar men verwarre hier weder niet de woorden , die. met het voorfetfel ge , van W-woorden , door afkorting gemaakt worden, gelijk van rijden, (rijen) het gerij ; van vrijen , het gevrij ; van tijgen , (tijen) het getij, enz. waarvan g. 24. en op abdij: §. 81. De Uitgang in nis, of nisfe, gevoegd achter Werlcof andere Woorden , en een daad beteekenende , wordt bij de Spraakkundigen ook Vroulijk gerekend, Zie ten kate D. II. bl. 83. bolhuis bl. 67. sewei, bl. 103. Zoodanigen zijn: Vr. Argernis. Vr. Gedachtenis. —- Behoudenis. — Gedenkenis. — Bikentenis. — Geheimenis, *. — Erkentenis. — Geheugenis. Ge*  VOORREDE. lxxxi Vr Gi ft'Uenis. Vr. Kemis. — Getuigenis, *.: — Ontfleltenis. Evenwel fchijnt hier ook verloop ce zijn in het Vonnis, O en het Getuigenis, V en O. waarvan zie op getuigkms. D >ch hiermede verwarre men niet de woorden Vuilnis, O. Vernis, O. Wildernis, V. $. 82, De woorden, uitgaande in schap, eischten eene bijzondere befchouwing. Doch over dien uitgang heb ik breedvoerig gehandeld op de woorden aanbieding , bontgenootschap , vooral op priesterschap. Alleen zal ik opgeven, hetgeen de Heer Van bolhuis bl. 68 hieruit zamentrok : ,, Vrou„ lijk, zegt hij. zjn, die, op fchap eindigende, af„ ftammen van Bijvoeglijke N-Woorden , en eene ,, hoedanigheid beteekenen ; gramfchap, dronken„fchap. Ook, die dezen uitgang hebben, en, van „■ Zelftandige N Woorden afgeleid , eene algemeen„ heid van perfoonen in een vergaderd lichaam aan„ duiden; de Broederfchap, Burger fchap ; maar wan* „ neer de/e laatlte foort van woorden eene bedie» „ ning, waardigheid, of gefteldheid eener zake uit« „ drukken , zijn ze onzijdig; het Burgerf hap, Mees, fterjChap, Stadhouder fchap." Hij beroept zich daartoe op mijne bovengemelde Aanteekeningen. 't Is zeker, dat deze onderfcheidingeo dour mij gemaakt, en breeder uügehaalj zijn , doch niet zonder voorlichting van den fchranderen ten kate D. II. bl. 85., wien ik aanhale. Maar ook zal men daar ontdekken , dat d> ze Onderfcheidingen met oordeel moeten gebezigd, en iets aan 't gebruik toegegeven) ****** wor*  ixxxii VOORREDE. worden. —— Dus verre tot een proefje over de VrouL.ke woorden, volgens den Uitgang. §. 83. Tot Onzijdige Uitgangen moeten vooral gebracht worden de achtergevoegde tetkens der Verkleinnaamwoorden, kijn, ken, ke, jeoï'tje; welke woorden, dus uitgaan ie , allen Onzijdig zijn. Waarvan zie bolhuis bl. 70. moonen bl. 60. welke laatfte hiertoe ook brengt de woorden: het Kalf. het Lam. ■ Kieken. Ree. Kind. Veulen. Doch ik voor mij vinde hiertoe geenen grond genoeg in de woorden zeiven. l. ten kate D. j. bl. 403* helt veel eer over, om, bij voorbeeld, hei kind tot de ColleSliva of Verzamelende woorden te brengtn , waaronder hij dan betrekt: het Graan. het Vink. Haas. Zaad. De Heer bolhuis brengt bl. 69. tot zulke Collectiva ook het goud, het fte.n. Waarover men zie op doek, haas en patrijs. De Heer pdterson voegt 'er bij het pluvier voor den Vogel, hoogstraaten het wicht. Doch zie mij aldaar. i 84. De oudfte uitgang ondertusfehen van de voorge* melde Verklcinwoordtn was kijn, vanwaar bij M. Stoke B. II, r. 492. datportekijn B. V, r. 57. 't paerdekijn. Naderhand beeft men ook gebruikt den uitgang lijn, in maagdelijn, oogelijn, prinfdijn, O. Doch met  VOORREDE» rxsxni Sttet dien uitgang moet men niet verwarren het Manl. vingerlijn, 't welk verbasterd is uit vingerling, bij Kiliaan» $• 85. De Uitgahg oen komt door 't Franscb kanaal van minblafon. Zie l. ten kate, D. II, bl. 94. Offchoon nu in 't Fransch on Vr. is, zoo maakt echter de Uitgang oen de woorden in 't Nederduitsch Onz.» Waarvan de Voorbeelden in de Lijst zijn: ■ O. het Blazoen» O. het Penfoen. Fat/oen. • Prifoen. m*. Galjoen* <— Rantfoen. — ■■ K.iio'.n. - Scorpioen,o.enu. m . Lat oen. — Seifoen. _ . Menizoen. — —~ Sermoen. —. Paveljoen. Ut —~ Venizoen. Ook fia^o». J. 86. Hiertegen vindt men de navolgende woorden of V. den Citroen, M. der Kiproen, V. de Feefloen, V. de Klaroen, V. «?en Griffoen, M. «te Meloen, V* den Harpoen, M. de Plant/oen, V. den Kalkoen, M. den Pompoen, M» den Kapoen, M. Doch hierop valt de bedenking, dat, wanneer men de regelmaat der Manlijke dieren, Kalkoen, Kapoen, Grif' foen, toelaat, men dan Je?z Scorpioen §. 85. natuurlijkef M. kan ftellen. Dus ook fchijnt 'er in de Vruchten of ****** a vrucht'1'  iXXS.lv VOORREDE. vruduboomen geene reden, om citrcen en pompoen M. en daartegen meloen Vr. te ftellen. Zij zijn allen van dezelfde natuur. Dus dan ook limoen. Misfchien behoorde men ook taalrichtig te zeggen het plant/oen» S. «5- 5. 87. Dusverre van enkele woorden met hunnen Uit» gang. Ik ga over tot de zaamgezetten , (Compojita.') Door dezen verfta ik niet alleen zulke woorden, die uit twee Nomina of Naamwoorden beftaan , maar ook die, welken vooraan een Praepofitio (Voornaamwoord) of eenig ander voorzetfel hebben. Van de eerften is deze de algemeene Regel: „ Woorden, uit 3, twee N-Woorden zaamgefteld, behouden het Ge„ flacht van het laatfte woord der zamenftelling." Bij voorbeeld, Zangkunst, V. rechtsdwang, M. aardtodem, M. aardrijk, O. Schoon zang, M. recht, O. aarde, V. is. §. 88. Maar ten aanzien der tweeden heeft deze Regel zoovele afwijkingen, of ordergefchikte Regelen, dat het noodig zij, van dezelven afzonderlijk te fpreken. Want waarom zegt men van val, den inval M. doch weder het toeval , het voorval O ? waarom het overleg , O. en den toeleg M. Waarom is roep M. doch gerotp en beroipO. ? rouwM. en berouw O.? Zien we dit wat meer onderfcheiden in. $. S9.  VOORREDE. lxxxv §. 89. Ik heb boven (§. 49.) aangemerkt, dat de Heer Moonen nooit op de oorfpronklijke N-Woorden roep , rouw , val, afzonderlijk gelet heeft, maar elk woord naar zijne laatfte letter, p , w, /, enz. tot Regels heeft gebracht. Iets dat onmogelijk is, en- waartoe alleen eene Geflachtlijst dienen moet. Ook fprak ik §. 24. van N-Woorden , die door de voorvoeging van ge, be, ont en ver van de onbepaalde wijze Qnfin. mod.~) van het W-Woord afkomen; en welke altijd O. zijn. §• 9°- De Regel der voorvoeging van ge kan vooral 't onderfcheid van roep , M. geroep , O. ophelderen. Die met ge cevoegd zijn, duiden eenvoudig aan de werkzaamheid van hun werkwoord. Dit valt vooral in 't oog bij de Frequentativa, of voorddurende W-Woorden in Ier. Dus komen van bulderen 9 daveren, enz. O. het Gebulder. O. het Geflonker. — — Gedaver. — — Gejammer. Gedonder. • Getimmer. Die allen oorfprongklijk niet anders aanwijzen, Jan het bulderen , het daveren. Dezen maken dus geen', afzonderlijken uitgang in i;r, gelijk §. 14. en 50. §. 91. Even zoo zijn de woorden, wier ftiartgreep el is, te onderfcheiden van anderen g. 52—58. Duo komen ****** g van  ttaocvr V O O R R E D E. van bubbelen, trappelm, tripptlen, trommelen, dommt' femelen, mompelen, enz. O. het Gebabbel. O. het Getommel, . —- Gedommel. ■■ Getrappel. — —— Gefemel. — —— Getrippel. — ■ Gemompel. — — Getrommel. — Gerammel. — Gewemel. — Getokkel. Doch het gepeupel, oullngs gepopel, fchijnt eer onsniddelijk van 't Franfche peuple afgeleid, dan van Ons Werkwoord peupelen, popelen. §. Maar 't zijn dezen niet alleen, die Onz. zijn. Uit alle Werkwoorden kan men die vormen ; bij velen heeft het gebruik die overgenomen. Zoo krijgt men van boffen, bakken, blazen, bouwen, braden, bromment brullen , bulken , dipgen , kermen , kijven , knorren , enz, C HET Gebaf% O. HET Gebalk. dbak. n Gedicht. . Qebiais, *- —— Geding. i Gebouw. *— ' Gekerm. Gebraad, Gekijf. —— Gebrom. Geknor, «- Gebrul. Gejlicht% en honderd anderen ; uit welken 'cr fömmigen van zin veranderen, zoodat zij van de w.rkende daad9 het blazen , het braden , enz overgaan , om de bewrochte zaak of bet voordgebraehte zelve aanteduiden, als het gefak, gebouw , gebraad, geding, gedicht, ge-. Juicht; welken niet meer het bakk&l, bouwen, braden, din-  VOORREDE. lxxxvii dingen zelf beteekenen ; maar hetgeen uit het bikken bouwen , braden, dingen, jlichten, dichten, v< >ordkwam , zonder dat dit center aan het Geflacht iets verandere. §• 93- De Heer Hoogftraten heeft van dezen Regel, in 't alg meen, ten aanzien van 't Onz Geflac t, iets aangelbp' op 't woord gezicht , maar juist op een w>ord, v;in 't welke men twijfelen kan, of't wel geheel tot dien R'gei behoure. Immers men heeft voor gezicht geen W-«voord zichten , maar wel zien. Zie hem ook op offer, S- 94- Gelijk dit nu met ge is in het geroep, O.; even zoo is 't met be , in beroep , berouw, O. welke woorden met weglating van ge, O'. H-) komen uit b roepen, berouw.n. Zoo ook het verblijf, van verblijven, het ontwerp, van ontwerpen. 5. 95- Dit vooraf aangemerkt*hebbende, valt nu de vraag: Waarom is roep, M. en het geroep, O. rouw, M. en het berouw, O.? Het andwoord is thans gereed. Roep en rouw zijn van die enkelgreepige woorden , wier Geflacht alleen uit het Gebruik en 't Gezag der Schrijveren gekend wordt, omd-.it de regelen van die enkele woorden door de hooge Oudheid der Tale, en door die der aanverwante Talen, zoo duister zijn geworden , dat, hoezeer men in deze en gene gevallen eenige draaglijke reden van 't Geflacht ****** ^ konde  Lxxxvrn VOORREDE. konde opperen, (zij ten kate D. I. bl 401, enz* en bolhuis bl 73.) die reden toch in v Ie anderen of mank ga, of aan vete twijfeling onderworpen zij, waartoe dan de Geflachèlijst moet geraadpleegd worden. 't Zij genoeg te iyej.cn, dat, !0ep en rouw in 't gebruik Manlijk zijn. Maar nu geroep en berouw komen niet van het Naamwoord toep en rouw; maar vloeien, volgens den taatstgemelden regel, §. 90.92. door 't kanaal van 't W Woord roepen, berouwen. En ziedaar de reden, da zij Onz. zijn , fchoon rouw en roep, M. zijn. § 96. Maar! zal men zeggen : Wanr blijft ge dan met Mi, en inval, M. toeval , O. ijland, en tot (tand, M. verjland, bejland, Q.;Jlag, en voor/lag, M. ontJlag , O. Ziehier iéts van de meest noodzakelijke en minst be^repene onderlcheidingen in onze I anl, waarin de Heer ten kate ons voorgelicht heeft. Dit wel te verftaan, zal veel ophelderen. Z.e hem D. I bl. 401-410 Alles hangt hier af van 't onderkennen van de fcheidbare en onfcheidb ire Voorzetfels; (Praepofit. fiporabiks *en infcparabiles) Door fcheidbare Voorzet/els vertta ik met hem de zoodanigen , die van een W Woord kunnen afgefcheidea worden, als in , aan, onder , over, cp , bij, enz. Onaffcheidbaren zijn die bekende Voorzet fels ge- be.' ver- ont. ; van welken §. 24. De aard van de laatften is, dat zij van de W- Woorden noch in de aanwijzende modus (hdkativ.) noch in de Lijdende Deelvoorden (Partic. Pajfiv.) kunnen gefcheiden worden. Dit blijkt ten aanzien der onfcheidbaren; Bij  voorrede. mm-** Bij Voorb., Ik GEbied, te Gebieden, ik heb Geboden* Ik Btgüi, te h&ginven , ik htb UEgoimen. IkVERjiel, te vkwjlellen, ik heb VFKJÏ ld. Ik ontwerp, te omw rpen, ik heb osrworpen. Daar integendeel de fcheidbare Voorzeifels zich afzonderlijk voordoen, en in 't Partic. Paffiv. tusfchcn zich en 't Werkwoord een nieuw Voorzetfel ge aannemen, bijvoorbeeld: (AANwij/.en ) ik vijs aan , AAStewijzen , ik heb aa sgewezen ; niet ik uanwjs, te aanwijzn , ik heb udnwezén (uooR'faan ,) ik ga door, door te gaan , ik ben VOOKgigaan (AANieggén,) ik leg aan, AAtiteleggen , ik heb aa Kgeleg '. En zoo met hondërd anderen. Maar even deze laat (ten veranderen fomtijds ook in onafjchtidbaren, met verandering van Z'n, en volgen dan den voet van die Onalïclieidbaren. Ten voorbedde zij het tweederlei W-Woord (Jnderflaan Voor inquirere, moliri, zegt men, ik onderfta, ik heb dat onderftaan. Voor fubjeëtum ejfe, zegt men , ik fla ïnier , ik heb onder hem gefiaan. Van overwegen (wikken) , ik overweeg , ik heb 't overwogen. Van over wegen , (op nieuw wegen) ik weeg over , ik heb 't overgew gen. Zoo ook volmaken. Men zegt Affcheidbaar, ik maak vol, vol te maken, ik heb vol gemaakt, (impleo). Onafgefcheiden , ik volmaak, te volmaken, ik heb volmaakt, (abfolvo). ****** 5 $-97'  VOORREDE. I 97- „ Om nu hieruit onze vrugt te kunnen trekken, „ (dus ga ik met tkn kate D. I bl. 408. voord), ,, dient men te weten, dat onze. voorouders, in 't Af„ leiden der Subflantiva , dit o erfche; ook waer„ genomen hebben: in g o verre dat de genen, die van 't Wortel-deel van een Verbum komen , met „ e.n Toev.d'g- Onaffcheidelijk Voorzetfel voorop, „ eveneens behandelt worden , als of dut Suhftant. van een Verbum, meteen Altoos-Onaffcheidelijk „ Vorrzetfel atdaelde ; zo dat gevolglijk ons over. leg, onderwijs, even zowel, als ons onthael, „ontbijt, ontwerp, verstand, verslag, verzet, benevens ons beleg, bewijs; gehael, „ gebijt; bestand, beslag, enz. Neutra moe„ ten zijn ; vermits haere Verba even zeer geenen „ inlasch van-ge-in Partic. toelaten; want over„ leggen en onderwijzen , zo wel als onthae„ len , ontbijten , enz. veranderen in Partic. 1, Pajjïv. in overlect (of overleit), en onder„ wezen , ontheelt , ontbeten , enz. zonder „ -ge- tusfchen beiden. Gelijk ook het tweede ken„ teeken , naemlijk dat het Voorzetfel zagt komt, „ ook zo wel bij deze Verba, als bij de Subfi. Neu- tra, die daer toe behooren, plaets heeft ; in ge- lijker voege als de klem valt op het agterlid bij „ onee Neutra, beleg, bewijs, bestand, be- slag. gebijt, gehael, onderwijs, ontbijt, „ on'JHAEL, onthikt , ontzach, ontzeg, ontzich , overleg, verslag, verstand, ver- j, zet, enz. Integendeel, wanneer deze gemelde „ Sub»  V O <^• R- R E D E. XCï -| Subflant tot eenig Vtrbum behoorden , dat in Praet.r. Partic, zig door • ge - laet fcheiden , zo „ hebben onze Voorouders die Subflant. Compefita, „ even als andere Compofita aengemerkt, bij welken „ 't agterdeel het Geflacht beheerscht, en hierom „ zijn ons aen-drang, in-hael, over-hael, mf „ gang, door-gang, onder-gang, over-gang, „ aen-leg, in-leg , op slag , overslag, bij- „ stand , op stand , en over-vloed , enz. allen „ Mafcul. , omdat de agterleden zoo zijn , en tot „ Vt.rba behooren , die • ge - tusfchen - in nemen, „als aen- dringen , aen gedrongen ; W-halen, in„ gehaelt ; bij ftacn , (oul. Bij-Jlanden), mj-geftaen* „ (oul. v\j-ge(landen), hebbende ook den klem op „ het voorfte lid. Dus ook ovzR-fchot, N. [Onz.], „ afkomftig van QVïV.-fchieten , wiens Partic. is „ ovvR-gefchrten , en wiens klem op over valt, „ krijgt het zelfde [Onz.] Geflacht als ons schot, §.98. Ziehier eenteeder, doch wezenlijk, onderfcheid in zaamgeftelde Naamwoorden, Kort en klaar is het uitgedrukt doT den Heer van bolhuis bl, 7a., die (op voorlichting van ten kate , vergel, huydecoper Proev, bl, 47.) zich dus laat hoo* ren. „ Blijft ook het Zelfltandige Naamwoord zijn „ Geflacht behouden , wanneer een van onze af„ fcheidlijke VoorzetJeWzn voorkomt; bijvoorbeeld „ gang M., zoo ook ingang , doorgang ; grond , M. „ afgrond, M. breuk, Vr. afbreuk , inbreuk , Vr. „ Maar, wanneer een onaffcheidlijk voorzetfel voor « een  *err VOORREttÉ; „ een Naanwoort komt, bij voorbeeld , vrftmct,' „ bejlag , dan behoudt het naamwoord met altijd, „ maar Hechts in fommige gevallen zY]<\ reflacht.** Namelijk , dan , wanneer de woorden verftand , bejlag, O. niet afkomen van fl.md, Jag, M. maar onmiddelijk van 't W-woord verflaan , bejlaan , als zijnde zaamgefteld uit het W-woord Jlaan, Jlaan, en *t onaffcheidbaar Voorzetfel ver- en be-, met wegwerping van ge. §• 99- Wel aan ! beproeven we dit met Voorbeelden uit de Geflachtlijst, die hierdoor merklijk zal opgeheld derd worden, en bijzonder in de woorden val ,Jlag, reep, leg, enz. Ik trede in geen befchouwing van 't Geflacht van zulke eenlettergrepige woorden , noch onderzoeke, of val, Jlag, roep, leg, enz. afkomen van vallen, Jlaan , (Jlagen), roepen, leggen; dan of vallen, Jlaan, roepen, moeten worden afgeleid van val,Jag, roep. Waarvan men inzie ten kate D. II. de 2de Verhandeling, 't Is mij genoeg, dat hun Geflacht uit de Lijst kenbaar is. Ik vinde aldaar vae M. Van dit val M. komen met afjchtidbare Voorzetfels de Manlijke woorden, den inval, den afval, den uitval, den aanval, den omval, den toeval (voor toeftemming). Ook met anderewoorden, den voetval, den waterval. Maar van 't Werkwoord vallen, komt volgens §. 24. vergel. §. 90, enz. het geval, O. en zijne zaamgevoegden, het ongeval, het voorval , het toeval, htt verval. Waarvan zie mijne  yOORKEDE. *cm mijne aanteekening op val , toeval , en OVERVAL. Van slag, M. komt den voor/lag, aan/lag, over' Jlag, miftag, weêrjlag, op/lag, M. Ook n g andere N-woorden vJ aflag , zeejlag , wapen/lag* Jlingerjlag, dood/lag, M. Maar van 'c W woord Jlaan (oulings ftagen) komt het bejlag, het ontjlag , het verjlag, O. Van , M. komt den toeleg, den aanleg, den inleg, M. Maar van leggen komt fat J>efcg, overleg, O. Van stand, M. komt den toejland , den afftand, den onderjland, M. Maar van (laan (oulings Jlandtn) komt het geJlaml, bejland, verftand, onverfijnd, O. Van STüL, M. komt den toeftel, in/lel, M. Maar van ftellen komt het geftel, het voorftel, uitftel, O. Van loop , M. komt den toeloop , aanloop, afloop* zamenloop, voorloop, inloop, oploop, overloop, M. Maar van loopen , komt het geloop, beloop, ver* loop, O. Van werp of worp , M. komt den inwerp, toewerp , aanwerp, M. Waartegen van werpen , het bewerp , ontwerp, voorwerp, O. Van roep, M. den inroep, toeroep, aanroep, M. Maar van roepen , het geroep , beroep , Joe§«« roep, O. Van lach , M. den toelach, aanlach. Maar van lachen, het gelach, (rz/wf.) En zoo met honderd anderen. §. ioo.  xciv VOORRÉDE §. 100* Ziehier dan de ware reden, Waarom men in de flavolgende woorden ook een onderfcheideu Geflacht aantreft* Dwang, M. Bedwang, O. Hulp, V» Behulp, O. Baad, Onraad, M, Beraid, Verraad, O. Rouw } M. Berouw, O, SchijnenZonnefchijn,M. Aanjchijn, O. Schrift, V. Affchrift, Voirfchrift a Opfchrift, O. Trek, Aftrek, M, Vertrek, O. > V. 2?«n;x Onderwijs , O. enz. In alle die Onzijdigen wordt het Voorzetfel ge, dat in geroep , geloop, van roepen, loopen , voorkomt, weggefmeten , en de pluatze van dit vervangen door een ander onfcheidbaar Voorzetfel , als ; be in befoep, ver in vertrek, ont in ontwerp. Even zoo is 't met andere woorden, als : Mis- j3ruik, O. wantrouwen, O. misbaar , O. voor Misgebanr. misdrijf , O. voor misbedrijf. %. ioi. Dit belet echter niet, dat 'er nog vele woordea overblijven, in welken het moeilijk te bepalen zij, tot welk foort zij behooren. De vraag, bij voorbeeld, is : komt van 't W w erd ac.nzoekert, een N-woord aanzoek , O. of is aanzoek , M. van 't woord Zoek, bekend in de fpreekwj's te zoek raken? Komt overval van vallen of van val. In 't eeüte zal 't zijn het overval.  VÓÓRREDE. xcv yal, 'fl 't laatfte den overval. Komt vuurflag , O. van yuurflaan ; of M. van ./Zag ? Ook zijn 'er woorden , die bet beide hebben. Zoo zagen we boven toeval» M. van 't M. val, wanneer het voor toefierrmen genomen wordt ; maar dat zeifde toeval, O. wanneer van vallen. (geval*), tongeval, gemaakt wordt, welk woord Vondel nog gebruikt in zijne Befpiegeling: Al w 't toevalligheit in zich heeft, is niet al Hetgeen zijn aert vereischt; want hier het toëGevaL Wort buiten 't wezen van zijn jleunfel zelf gevonden. ZulKe en diergelijke Woorden moeten dan uit dé Lij t in 't gebruik gekend worden. Ik heb alleen' hier aai,leiding willen gev^n, om vele fchijnftrijdigheden omtrent de Geflachten opteklaren. De Heer Hoogftraten beeft van dit alles niets begrepen , als blijkt uit zijne Aanteekening op offer. §. 102. Maar waarom is in andere Zamenzette'ingen klimop* O. en handvol V. ? Het andwoord is! Daar zijn fommige zaamgezette woorden , die hunnen oorfprong aan W-woorden , anderen , aan N woorden , nog anderen, aan Voegwoorden, fchuldig zijn. Van de eerfte foort zijn, klimop, volop, dankheb, yellekoom , roerom , vaarwel, misfchien (voor mag fchien , mag gefchien , Fr. peut être); van welken zie Of k limop , en elk op zijn woord. Van de tweede is handvol, 't welk zijne kracht haalt uit hand, niet uit vol. Waarvan zie op hand-, vol. Zoo ook kant, M. vierkant, O. Haan, M. betreklaau, O. Zie op vuurslag, vierkant. Van de derde foort, is waarom, daarom, van welken  xcvx Voorrede. ken zie op waarom, en wef.RoM. Doch in dezen fchijnt geen vaste regel te zijn, en 't is dus beier het woord zelf op té flaan. §• i°3- Behalve dezen is 'er nog een aantal woorden» die hier een uitzondering maken , 't zij dat die uit» zondering op eene bektnde reden fteune, of niet. Op bekende reden fteunt zeker, dat men, fchoon kaak, V. en ƒ/>?/, O. zij, men echter M. zegt, den blaaskaak , den breek-pel. Zoo ook met klikfpaan, yoor/'praak; van welken zie §. 15. Minder bekende reden is 'er voor den perfoon Mhet mansierfoon en het vrouwsperfoon O. domp V. roer* domp M. den en het mtnsch M. en O. maar zaamgefteld het vruuwm*nsch alleen O. Zie op men^ch. Den Kop , M. Mankop. O. Spinn^kop, V. ten zij het verloop dier laatfte woorden Ipruite uit de benaming van kruiden , en dieren. Zoo ook Zweer, V. Hoofdzweer M. Berg, M Herberg, V. Voor alle dezen is de Geflachtlijst van wezenlijk nut, §• 104. ïkhebnogiers van Lat jnfchebenamingen. Sommige fpraakkunftenaars hebben beweerd, dat men de Geflachten van woorden, uit het Laiijn af komftig, kennen kon uit het Latijn ? Of liever, dat men in Naamwoorden , uit het Latijn gefproten , het Geflacht van 't Latijn volden moet. Doch het gebruik weêrfpieekt dezen Regel. Iets  VOORREDE. xcvil Iets anders is het met l. ten üaté D; I. bl. 401* te zeggen, dat de Middeleeuwfche Schrijvers, hunne Schriften doorfpekkende met menig Duitsch- Latijnsch woord , het Geflacht der Duitfche woorden kenbaar maakten aan de toenmaals bijgevoegde Terminatie ; die hierdoor gelegenheid geven, dat wij nu kunnen opmaken, wat Geflacht toen gevolgd wierd* Zoodanige woorden vihdt men bij hem uit de Salifchi en Ripuarifche Wetten, in den 4den Naamval: Durpilum, M» bij ons, Dorpel, M. Fredum, (Pacenï), M. Vrede, M. Herbergam, V. Herberg, V. Scarani, V. Schare, V» Scellam, V. Schelle, V. Scuriam , V. Schure, V. Slufam, V. . Sluis, Sluize, Vk Sparwarium, M. Sperwer, M. Zoo ook: Cifta, V. Kist, V, jLifia, V, Lijst, V. Zie op lijs*. Sala, V. ZoaZ, V. ï *<5. Iets andere is het, omgekeerd s te zeggen >, dat echte Latijnfche woorden, in 't Duitsch gebruikt, volgen het Geflacht van 't Latijn. Het tegendeel leeren ons blijkbaar, Amygdalum, O. Amandel , ft^ Ancora, V. Anker, O. Axis, M. yfr, V. * JBalfamum, O. Balfem, M, Canattf, M. Kanaal, O. ******* Gr«3Cj  xcvm VOORREDE. Crux, V. Kruis, O. Muftum, O. den Most, M. fax, V. Pais, M. Plamta, M. de Planeet, V* Vinum, O. JFy«, M. §. 106. Ook ftrijdt hiertegen , dat de namen van hamen ^ pirus , prunus , in 't Latijn gemeenlijk Vr. , in 't Duitsch gemeenlijk M. zijn (§• 34O Daarentegen, dat de vruchten in 't Latijn veelal O. in 't Duitsch gemeenzamer Vr. zijn. Al verder ftrijdt hiertegen, dat de Latijnfche woorden in or, M. honor , color, fplendor , condor, in 't Duitsch uitgaande in eur, met dien uitgang Vr. zijn; als , honneur, coleur , fplendeur , tandeur , volgende daarin den Franfchen uitgang. §. 107. Evenwel 'er zijn woorden , die] 't Geflacht Volgen, bij voorbeeld: Camera, V. de Kamer, y. Cella» V. de Cel, V. Circulus, M. den Cirkel, M. Euangeliumt O. Euangelie, O. Fdbula, V. Fabel, V. Facula, V. de Fakkel, V. Litera , V. Letter, V. Magijlratus, M. Magiflraat, M, Majejïas, V. Majesteit, V. Port», V. de Poort, V. Privilegium, O. Privilegie, O* . Sitf.llum,Q. liet Zegel, O* %. 108;  Voorrede. kcür. §. io3; Anderen volgen het Geflacht, en nemen 'er een tweede Geflacht bij, als: Altare, O. Altaar, en Outaar, M. en Oo Feneftra, V. 'Venfier, V. en O. Fortuna, V. Fortuin, V. en O. Punclum, O. fto, punte, V. en 0; Sc/w/a, V. SW/ooJ, V: en O. Mufica, V: Muzijk, V. en O. Zoodat hier weder het Gebruik meer uit de Lijst, dari Uit eenigen Regel, moet gekend worden; 't welk de Heer ten kate toeftemt d. I. bl. 398. Van oLie (oleum), zie op 't woord. Ziedaar eenige hoofdzakelijke Aanmerkingen (Regels, durf ik niet zeggen), dienende om te zien, hoe verre wij tegenwoordig in ftaat zijn, om alles naar gepaste Regels te beoordeelen of niet. Ik had geen oogmerk om alles uit te pluizen ; maar alleen , om een proefje te geven. Men leert 'er uit, hoeveel 'er overblijft voor eene Geflachtlijst; en hoe noodzakelijk die voor eerstbeginnenden is. Want offchoon ik. wel geloove, dat 'er in de taal ef aard der woorden zelve redenen genoeg zijn , waarom Woorden , die uiterlijk gelijkregelig loopen, verfchillende van Geflacht zijn, ja waarom dikwils 't zelfde woord, iri verfchillenden zin genomen, een verfchillend Geflacht aanneme; echter, zoolang wij die redenen niet weten, of indien ze door oudheid verduisterd zijn geraakt; kan men geene Regels geven; en dus wordt ******* 3 ggn$  VOORREDE. eene Geflachtlijst ten uiterftcn noodig. Wie weet, bij voorbeeld, thans de reden, waarom ik tegenwoordig zand, land O. band, M. mand, V. gebruike. Waarom dolk, M. kolk, wolk, V. volk, O. zijn. Waarom wrok , brok, M. klok, V. hok, O. zak, M. vlak, V. pak, O genomen worden. Zoolang hiervan geene Regels, of reden van Uitzondering kan gegeven worden; is 't altijd verkiesbaar, het gebruik optefporen doormiddel eener Naamlijst, dan dat men losfe gisfingen willekeurig voor waarheid uitvente. §. iicv Doch eer ik deze bedenkingen befluite, moet ik nog gewagen van drieërlei Taaleigen inonsNederduitsch, betrekkelijk de Geflachten. Het eerfte zal ik met de woorden van l, bolhuis bl. 70. voorftellen. „ Wan„ neer, zegt hij, Perfoonen, door eenige Zaken of Naamwoorden vertoond worden ; dan wordt het „ Geflacht van den verbeelden perfoon, doch niet dat van het Naamwoord , het welk dien perfoon „ uitdrukt, gevolgd door de betrekkelijke Voor„ naamwoorden. Zoo zegt men in goed Duitsch; „ het wijf draagt een kind op haren arm ; de daden „ van zijne Majefteit, Hoogheid, maken hem onjlerflijk „ in naam; gelijk ook met j. de decker , voor 't „ aanzicht, van de zon, dien zienelijken God; en met „ vondel , de Nijd ligt op haar luimen. Even zoo „ is het gelegen met de namen van Steden en Land„ fchappen, die fchoon anders onzijdig, als perfonen „ verbeeld , een Manlijk of Vroulijic Voornaam„ woord achter zich hebben; het Aooprijk Amflerdam ,, heeft  VOORREDE. cï „ heeft haren roem verbreid over de ganfche aarde. „ antonides zegt: 't gttulband Azie deelt aan de „ Scheepvaart uit Gefteente , zijde en goud uit haren „ vollen horen. Hoe vreemd deze aanmerking in den „ eerften opflag fchijne, en hoe weinig ze ook door„ gaans , zelfs van hoogstraten begrepen zij," enz. Hij beroept zish verder op a. verwer ld. Ling. Belg. bl. 64. fortman Taalk. Aanmerk, bl. 3—1*0. ten kate D. I. 474 , 475- en miine Aa»' teekening op min en abydus , waar ik deze Schrijvers ookgebezigd hebbe. Vergelijk op vrede, %. in. Het tweede bijzonder taaleigen is dit, en ik ontleen het ook uit den Heer bolhuis bl. 71. „ Meer* „ malen heeft men het lidwoord de voor Naam* " woorden van het Onzijdig geflacht; daar an„ ders het moest ftaan ;, ook wel voor verbogene „ Naamvallen van Mannelijke Naamwoorden , daar „ anders den moest ftaan : zoo zegt men bij voor„ beeld, in navolging der beste Schrijvers : het volk „ komt op de been ; een leger in de wapen brengen', „ iemand onder de voet werpen; wij zullen de gevangene „ visch ftraks eten. De reden is, omdat die Naam„ woorden een' verzamelenden zin hebben , en als „ meervoudig gebruikt worden, of meervoudige „ zijn, met afkorting van den Meervoudigen uitgang „ en; als of'er gezegd wierd, het volk komt op de bee„ nen, in de wapenen , onder de voeten, de visfehen* y, Men zegt ook alle ding, alle man." enz. Hij beToept zich, en te recht, op ten kate D. L bl. 395» ' 396. HUYDECorER Proev. bl. 291—300. en op mijne ******* o bree»-  VOORREDE» breeder aanteekening op been. Vergelijk ook hem, zelf over de (preekwijs , alle man, alle ding. bl. ïoj—108. §• 112. ïk kan dit Taaleigen thans nog nader licht bijzetten, en 't is wel der moeite waardig, deszelfs oudheid aantewijzen. Mij is hiertoe eene aanmerking mede gedeeld door dezelfde hand , aan wie ik de Geflachtverzameling uit m. stoke (§. 5. gemeld) te danken hebbe. Men kent de fraaie aanmerking van l. ten kate D. I. bL 395 , 395, dat namelijk in woorden , die maten , fommen, gewichten , aanwijzen , of eene masfa of vergaderden hoop, onverdeeld beteekenen, men de zoodanigen, al wijzen zij eene meerderheid aan , in 't Enkelvoud kan zetten, ook zelfs meteen enkelvoudig W-woord, zeggende : daar is twee last, daar is honderd gulden, iwee pond boter, honderd man. Dit fingulier en fraai gebruik is denklijk zoo oud als onze Taal; en maakt een edel onderfcheid. Zie ten kate, aldaar. Ik trsffe dit reeds aan bij m. stoke , ook in andere, woorden : Bij voorbeeld, van jaar. B. I, r. 80. Meer dan driehondert jasr , voor. jaren. Zie ook B. I, r. 264. III, r. 1364. Van man. B. X, r. 297, Waren wel fes duf ent man, voot mannen. Zoo B. III, r. 492. Dufentpont. Maar m. stoke gaat nog een' ftap verder, en het geen bi|  VOORREDE. cm bij ons Hechts is in enkele gevallen, als, in de wapen, op de been , ftrekt zich bij hem uit tot vele andere woorden , die hij in 't Onzijdig Enkelvoudig met de gebruikt, even als of ze in *t Meervoud Honden; het welk wel verdaan zijnde bij hem veel regelmatig maakt, 't geen anders walgelijke taal fcheen. Allerfterkst zijn de voorbeelden in de woorden land en ding. B. II , r. 1130. • had in hant Toter Lavecen al de lont; voor 1158. IX, r. 833. X,r-979. £. VIII , r. 191. En sine vrient de (die) bi hem waren. OokB. X, r. 379. ******* j Doch  ëv3 VOORREDE, Doch echter niet .altijd; Zie B, IV, r. 254, Ten BoJJche ghefavmi de dine. Vergel. B. VI, r. 505. Geen wonder dan , dat in 't Meervoud de N wordt weggelaten, als, Scape, B. III, r. 1132. Scepene en Soepen, B. VI ^ 30I> 3°S> 32°- Liede, B. VI, r. 510. De tweeman, B. I, r. 812. B. V, r. 69-2. Maghe en man, B. III, r. 999. vriende ende ma?h B. VII, r. 301. In overeenkomst dier laatften zeggen wij nog, man en maagd; twee man, §• ii3- De derde aanmerking , welke den Beere bolhuis bl. 71. ook niet ontfnapt is , bepaalt zich omtrent het Verloop der Geflachten. In lbmmige woorden heeft zeker eenig verloop plaats. Zoo was leest oulings Vr., zie op beest, maar niemand zal nu zeggen dg, maar het beest, uitgezonderd in de nog gebruiklijke fpreekwijs de beest fpelen. Zie ook op stond , oog , oor. Sommigen hebben door den tijd twee Geflachten aangenomen. Zie op smaad, nacht , tijd , stond, nood, dienst. Anderen worden zelfs met drie gevonden , zie op sneeuw , slag, oorlog, pit. Vergelijk over dit Verloop de plaats van l. t. kate , D. I. bl. 397. Het is zichtbaar genoeg, dat de veiligfte weg is, het gebruik,üjkfte te volgen. §. 114. Maar dit Gebruik moet echter niet afgemeten woeden  VOORREDE. den naar dé ftraattanl, of naar het dagelijkfch Spraakgebruik onder meer befchaafde Lieden. Aan dit euvel ging de Heer moöneS , maar vooral sewel, met vele Spraakkunftenaren mank. Men weet toch, dat elke Provincie, of Landftreek, ja dikwils elke Stad, haar'bijzonderen Tongval of fpreektrant hebbe. In Friesland en Groningerland is zeergemeen 'de korter afbijting van woorden, waardoor men gemeenzaam hoort in 't zin, tegen 't wang, in 't war, op 't markt, in 'tSpiegel. Zie op markt, spiegel, zin, voor in den zin , de wang, de war. In Amftelland zal men niet licht bij Manlijke Woorden het Manlijk lidwoord den hooren ; maar men zegt daar zeergemeenzaam : ga op de hoek bij de bakker, voor op den hoek bij den bakket. Waarover de Heer Hoogftraten in een zijner Voorreden zich reeds beklaagde , 'en waaruit volgt, dat men uit de gewone fpraak in Amftelland zeldzaam eenige zekerheid omtrent de Geflachten bekomen kan, en dat deszelfs Schrijvers vele woorden voor Vr. houden, die bij anderen beter Manlijk zijn. Dus ook ten aanzien van de Schriften van den Heer hooft fchijnt het een voorzichtig behoedmiddel, indien men als een Regel vastftelle , „ dat, wanneer Hooft eenig woord in 't Manlijke Geflacht gebruikt, men dit vrij al„ gemeen kan volgen-, doch omgekeerd, in 't Vrou,, lïjke, niet te fchielijk." Doch ik geve dit maar als eene bedenking op. Zie ook op tijd , nek , put , raad , ROU , rug j SCHOUBURG, STROOM, yiïKOMST.  cviij VOORREDE. S- 115. Iets is 'er nog, 't welk in 't opfpeuren van Voor« beelden uit hooft en vondel dikwils aanleiding tot vergisfing geeft, en waartegen ik de taaloefe, naars moet waarfchouwen ; dat is', dat zij in 't oog houden, dat de woorden allerhande, allerlei > alle, zonder onderfcheid van Geflacht bij alle woorden , onveranderlijk gefield worden; zoodat men van land O. zoowel zegt, allerhande land, allerlei land, alle land, als in 't M. alle man, enz. Hierin heeft de Hr. Hoogftr., maar vooral de Heer Oudhof zich dikwils vergift. Ik fpreke hierover breeder op 't woord been. Vergel. ongemak. $. Ii6\ Maar vooral hebben aanleiding tót misverftand gegeven de woorden zulk, zoodanig, hoedanig, wanneer; men vindt Onz. zulken goed , zcodanigen goed, zonder dat daaruit iets volgt voor het Manl. Geflacht; in goed, dewijl dit bij verkorting gezegd wordt voor zulk een goed, zoodanig een goed. Deze verkorting is reeds bekend bij m. stoke, B. V. r. 1156. fuiken lesje. B. VIII. r. 786, Jo Jconen here , voor 200 Jchoon een heir. B. IX. r. 348. Si leden menighen zware joefte, voor menig een, met bijvoeging van 't Vr, zware. Kwalijk hefloot Hoogftr, dan hieruit, dat Hooft ramp M. nam in 't voorbeeld door gelijken ramp , dat op zich zelfs niet bewijst voor 't M. geflacht. Zie hiervan 0p been, ramp, joeste, huisraedt, § lijs  VOORREDE. fêl §. 117. Na alle deze Regels en Waarnemingen (mag ik met den meermaal aangehaalden van bolhuis bl. 73. zeggen) zullen 'er nog een groot, ja zeergroot^ aantal woorden overblijven, wier Geflacht men uit de opgegevene Waarnemingen niet ontdekken kan, voornamelijk volgens §. 110. de eengretpige en 'oorfpronklijke Woorden ; in welken vooral het gebruik behoort te worden geraadpleegd j waartoe deze G«Jlachtlijst ten nuttigen Leidsman ftrekken kan. Den 3 Sept. A- kluit; ,1783-  VERBETERINGEN; In de Voorrede §. 9. kat, wereld, lees man, wereld: In 't Werk bl. 29. r. 1. ynrpen daar 't an- uit. lees, worpen daar 't anker uit. bl. 07. op DADEL, §t 14. lees, §. 34, 35- • bl. 378. (*) vim land tr\ douw, lees, van land en douw. bl. 341; r. i. Zie de Voorr. $ 53. lees j Zie de Voorr. §. 60;  L IJ S T DER GEBRUIKELIJKSTE ZELFSTANDIGE NAEMWO ORDEN, BETEKENT DOOR HUNNE GESLACHTEN. Ais de -eerfte letter van ons ABC. waer van de namen Vrouwelijk zijn. Zie O. AA , [A , ADE , een rivier] V. Over de Aa, Hooft in het XVIIJ. Boek der Nederlantfche Historiën. Ik noeme dus den IJJJel, die uit Weftfalen tujfchen Veelen en hembeek oir[prongelijk , daer den mem draegt van de Ae, Moonen in de Aentekenin* gen op zijne Poëzij bl. 829. [De Heer Ten Kate D. 1. bl. 411. merkt aan, dat vele Riviertjes bij ons dien naem hebben, doordien Aa en Ahe oudtijds een rivier beteekende , die dan Vr. gebruikt -wierden : „ als blijkt uit de namen van Plaetlen en „ Perfonen daer van ontleent, als 't Huis ter Aa; „ van der Aa"~] [ABBEKDAAN, M. Outhof, uit van Heule.] ABDIJ, V. Naa de Abdije , Hoofc in de Ned. Hiftorien bl. 35. Hoe ha met de Abdije afgeloopen was, Vondel in den Inh. van Gijsbrecht van Amftel. [En reeds bij M. Stoke B. IV. r. 473. inde Abdie.'j Woorden dus uitgaende zijn zonder uitzonderinge, meen ik, van dit geflacht, als Artfenij, Burgerij, Dieverij, Heerfchappij, enz. die gebogen worden met een e achter zich, als, de kracht der Artjenije, de eendragt der Burgerij e, gejtraft over A Die-  2 A, BE. ABEEL. ABRIKOOS. AÉYDÜS. Dieverije , de klem der Heerfchappijc ; waer ondef niet te rekenen zijn getij, gerij, gevrij, en diergelijke , die van het onzijdige geflacht zijn , waer over de Spraekkunftenaers na te zien zijn. [De laatften zijn dus genoemde Injinitiva, orta per Apocopen Syllabae en, dat is, zulke Naamwoorden, die door afkapping der lettergreep en van de Onbepaalde wijze der werkwoorden, in ij uitgaande , gemaakt worden, en die daarom , met aanneming van 't voorzetfel ge, dezelfde kracht als 't Werkwoord in zijne Onbepaalde wijze (of Infiniti* yus) behouden ; zoodanigen zijn van het onzijd. geflacht , als het gevrij voor het vrijen, het gerij voor het rijen of rijden."] „ A, BE. o. Bij Chriftiaen van Heulen. En ,, zoo zegt men het abê, of a, b, leeren. Oudh. [Zo leert men haer 't A. B. van haere jonkheid aen. Wefterb. Ockenburg. bl. uo.] ABEEL, [een boom.] v. * Moonen in zijne Poëzij, bl. 583. O Nachtegael, die in de hagen, Of in een hemelhooge abeel, Al 't pluimgediert met uwe keel En zang kloekhartig uit durft dagen, Ik zou 'er echter het mannelijk geflacht aen geven, als aen andere boomen; fchrijvende L. Bake, in zijn Tafereel op Davids Rouklagt, dus beter, De bleekheit van den Abeel, [zie myne Voorrede §. 34.] [ABRIKOOS , bij Sewel, en Halma M. In Hoogft. Woordenboek V. volgens Pieterfon. Mogelijk ligt het onderfcheid hierin, dat Abrikoos voor een boom M. voor de vrucht V. te nemen zij. Zie mijne Voorrede g. 34, 35.] ABYDUS, [een ftad aan den Hellefpont.] O. Het Oeflerrijke Abydus, Vondel in Virg. I. B. der Landgedichten. [En Antonid. Yftr. B. II. Daer  Daer 't pekel jleiler fchuurt, en neêrjlort van weerzijden, En 't Griekj'che Sejtus fcheit van 't Aziaenfch Abijdenf] Hier uit blijkt, dat de namen der lieden (want dat toonen buiten de artikels ook de bijvoegebjke woorden) onzijdig zijn , als Het volkrijk Parijs , het fclieeprijk Rotterdam, liet wijshehlievend Leiden, het magtig Amfterdam: en bij Hooft, Haarlem hielt zijn poorten ge/loot en, en elders, het rampzalig Haarlem; en om uit den zeiven een wijdluftiger voorbeeld tè geven , in het VI. Boek zijner Hiftorien fpreekt hij dus: Maar luttel fcheelde 't, of hij waar voor Me» denblik onderfchept gewcejl van zekere Waaien, die ge%onden van den Hartogh om 't zelve te bezetten, hadden moeten buiten jlaan. Dus moet het zijn ; of anders moeffc men zeggen : Gezonden om deezt flad te bezetten. Nog in het einde des XV. Boeks :Wél is waar, datFalenchien, fchijneivle te willen zien, of de Hartogh van Terranova iet yorderlijks verkenen tnogte, noch wat draalde met het aanveirden der hoovengemelde punten; maar het verklaarde genncghzaem dat het binnen de gefielde drie maanden, ofte d'een oft d'andre form omhelzen zouw In de zelve Hiftorien, fel. 457. Dat de muiters Bruffel genaadert hadden, met toeleg om 't zelve te plmderen. Nog in dezelve, bl. 315. De NriJJaufchc partij nam een togi op Tertolen voor , met vertrouwen dat het lichtelijk van andere hulp waare af te fnijden, gemerkt zijn zwakke bezetting. Vondel in het II. Boek der Aliaargeheimenifien: Jeruzalem, dat aen d'Eufraet racejl weenen Zoo meenigh jaer, om zijn verfir01de jteenen, Had naeuwelijx herbout den nieuwen muur. Zoo dat het, een teken van het onzijdig geflacht, ook voor de namen van Jleden ftaet , al worden die met geen bijvoegelijke namen befchreven , waer van Moonen ook eenige voorbeelden [in A 2 zeker  4 ABYDUS. zeker geval] geeft in zijn Spraekkuafi op de 4ofté bladz.; hierin overeenltemmende met van Heulen, die te zien is op de 22fte bl. [En die Regelmaat is zeeroud, en bij M. Stoke naaukeurig gevolgd. Zie hier enige voorbeelden. B. I. r. 34. Vrieflant, dat u fo fere vloecl. B. I. r. 112. Tutrecht , dat IViltenborch Met te voren. B. I. r. 388. Tote Bladele tere Jlede, dat een dorp is. B. II. r. 411. Want Ji Damafch hadden belegen. Dat sijt mochten hebben. B III. r. 551. Hollant, dat hem was ghenomen. B. III. r. 716. Harde node van Vlaenderen hi fciet; want het was fijn. Waartegen niet aanloopt, dat hij B. II. r. 865 zingt: Hoe gaf haer op fherufalem, Afcalon, en mede Betlem, enz, alzoo 't meervoud haer flaat op alle die plaatzen, en haer bij Stoke ook in 't meervoud van Onzijdigen gebruikt wordt. Dit is dan een dier algemeene Regels , dat „ de Eigen namen van Landen, „ Steden, Dorpenen Plaetzen, Onzijdig zijn, wan„ neer het Lidwoord 'er bij komt, of enig betrek„ lijk woord'er achter volgt." Hoezeer'er echter Woorden zijn van een ander Geflacht, doch die dan met het lidwoord gebruikt worden. Gelijk de Betuwe, zie op B. Toter Lavecen (de Lauwers) bij M. Stoke B. III. r. 574. De Veluw. Zie op Veluwe. Zoo ook de Purmer , de Lier ; ook in 't O. en M. het Gooi, het Gein; den Bofch. Doch als dan zal men bevinden, dat zoodanige Woorden meer benoemwoorden (appellativa) zijn , die het Lidwoord de of den bij zich hebben, als, de Betuwe, de Veluw ; waartegen men nooit op zich zeiven zegt,  ABYDUS. 5 zegt, de of het Amfteldam, het Holland. Men ziet dan hier , waarom men wel zegt Onz. het aange~ naam's Hertogenbafch , het hoflijk 'sGravenhage, even als het fcheeprijk Amfteldam; maar integendeel den Bofch, in den Bofch, in de of den Haag, Ten tweede, waarom men in 't eerfte geval zeergoed zegt, te 's Gravenhage, te 's Hertogenbofch, te Geertruidenberg ; maar dat men in 't tweede geval niet kan zeggen te Hage, te Bofch, te Berg; zoo weinig als men zeggen zal te Veluw, te Betuw, te Lemmer, te Gooi, voor op de Peluw, in de Betuwe, in de Lemmer, in het Gooi. Die dit niet hehben, worden zonder lidwoord Onz. gebruikt.] Dit zij eens voor al gezegt, met bijvoeging nochtans, dat de Schrijvers zich dikwils hier eene vrijheit inwilligen, gebruikende het Vrouw), geflacht, als of ze van de flad , en niet van den naem der ftad fpraken. Vondel in 't V. Boek der Befpiegelingen, Waerna Athenen dorft met dezen titel pronken, DdtnAEs.de bron der kunft en wijs heit was gefchonken. ook in d'Opdragt van Joannes den Boetgezant. Konftantinopel fcheen een treurtoneel vol plagen. Na een belegering, een ftorm van vijftig dagen, Wort ze overweldigt, juift op 't hooge Pinxterfeeft. ook in 't Zeemagazijn bl. 166. I. D. der Poëzije. Men ziet 'er Amfterdam, ten trots vanentlooze eeuwen Met 's Keizers kroon gekroont, braveer en op haer leeuwen; En bei de Watergoón, grontleggers van haer' Stoet. Nog in de Afbeeldingen , op den Heer Kornelis Boelens, in het eerfte Deel der Poëzije, bl. 562. Men ziet in d'afkomft hier den Ridder Boelens leven, Wen Amfterdam noch dankt voor haere wapenkroon. Het geen echter , behoudens de eere , die onze tae] fchnldig is aen den deftigen Agrippiner, buiten noodt zoo gezegt wort. Want voor zijne A 3 wapen-  } door Andoren; en L. Meier zegt in zijn Woor„ denfch. II. D. bl, 459. [volgens de uitgaaf van „ 't Jaar 1698, in twaalve] marrubium; malroove, „ witte andoren, fprekende ook van zwarte en wa„ ter andoren; en bij Dodonaeus in zijn Kruidboek „ ook van ruikende en Jlinkende andoren of malroove, „ I, D, IV. B. 4 en 5 Hoofdft". Outhof. [Ik laat dit den kruidkenneren over. Platanus, meen ik, dat in 't N. D, vertaald wordt, door Ahornboom.'] [AN-  94 A N. [ANDIJVIE, V. PLt-rfon.] ANGEL , M. Met zijnen bedriegelijken angel, Vondel in het Ber. voor Adam. De wondt daar ik af Hot, En a"angel, dien ik knaau, Hooft in de Gezangen bl. 637. ANGST, M. * In Jladigen anxt, Hooft in de Vertaelingen, bl. 135. Hij wat bedaert van zijnen angft, Vondel in Virgi'ius lil. Boek der Eneade. [Ik wierd gedompelt en getogen in helfchen angfi, De Decker Pfalm 116.~] Men vint egter bij Hooft het Vr. gefl. in de Hiftorien, bl. 75. DeHartogin bij* gende nieuwe angft op den hals, naer allen fchijn bij verzinning. [Om de gemoeden van deze ang/l fontJlaan, Hooft in Henr. den Gr. en in zijne briev. bl. 72. fa groote anxt zijn. Het misbruik van het Mann. gefl. in dit woord is thans fchier in gebruik veranderd, door de gemaklyker uitfpraak den angfi, voor de angjt, fchoon de Taalregelmatigheid , in vangjl, komjl, gunjïen. anderen, voor het Vrouw-; Jijk geflacht pleit. En vanhier 't verfchil onder de Spraakkunftenaars in dit en foortgelijke woor^ den j bij wjen niet genoeg op den uitgang Jte gelet is, die zoolang het Vr. Gefl. vordert, totdat een ftandvaftig gebruik die regelmaat omverwerpt , of verwint, Waaromtrent zeerwel Chr van Heule, in de Voorrede zijner Spraec-r konft : Het gebruyc eener Tale , zegt hy , Jlelt de byzonderfie en krachtichjle Wet. Hier naer. volcht de reden, welke alles met toe-latinge des gebruyx regeert. Deze gezegden , voorzichtig toegepaft , kunnen in vele gevallen van dienft zijn. De vraag is hier: is het gebruik van ANGST M. reeds geveftigd, of niet? Ik denke neen. Vergel, de Voorrede §. 75. en volgg.] [ANIJS, M. bij Pieterfon.] ANIO, [een rivier in Italië] M. Die den koelen 4nio bewonen, Vond. Vil. B. der En, AN-  A N 29 ANKER, O. D'oorlogfchepen werpen daar 't tin* uit, Hooft in de Ned. Hiftorien X. B. Daer men 't anker laet vallen, Vondel in Virgilius VI. Boek der Eneade. Men fpreekt dan quaJijk te Dordrecht , daar de burgerij gemeenlijk zegt, de brouwerij van den anker. Ten zij dit hier van daen kome, om dat men van outs miffchien gewoon was te zeggen met den mann. artikel of lidtwoort, 'van den ankere: hoedanige uitfpraken vallen in veeIe woorden van onzijdige geflachten, die fomtijts het mannelijke, als waerdiger dan het vrouwelijke , volgen, zlsHij verwoefi het rijk, en, hij verwoejl den rijke: Hij is prins van het bloedt, en, hij is prins van den bloede: hij is van het echte bedt, en, hij is van den echten bedde. Maer men moet hier niet aengaen tegen het gebruik: Dat ons het recht geeft en den regel van te f preken (*)». ANTWOORT , (O. *) Hier op was 't antwoort der Koninginne van Navarre, Hopft Hift. IX. B. Het antwoort der waerzeggerinne , Vondel in het_ VI. Boek van Virgilius Eneade. Dit is 't veiligft, fchcon men bij den laetften in 't zelve boek leeft, tn deze eenige antwoort. [Doch zie hiervan den Hr. Huydecooper in zijne Proeve. Meefttijds gebruikt Vondel het V. volgende daarin de vroeger Schrijvers; en de Hoogduitf. die 't nog V. en O. gebruiken. Sommigen leiden dit woord af, als zaamgefteld uit ander en woord; waarvan zie G, van Haffeit op Kiliaan bl. 23. die dit gelijk fielt met andag bij Mieris Charterb. I. bl. 4r9- voor anderen dag. Miffchien niet kwalijk. Anderen van and, (*) 't Gebruik is hier algemeen, en lijdt geen misdoen, maar niet, gelijk Hoogftr. zegt , omdat men even zoo goed fchrijfr, hij verwoejl den rijk'.; Dit zegt men nooit in den vierden Naamval. Die onrechte buiging met de e heeft alleen plaats in den derden en zesden Naamval. Zie nader op BLOET. .  $0 A N. AP, A R. and, of liever an, waarvoor nu aan, en waarvan men aangezicht afleidt. Nader fchijnen zij aan de waarheid, die het afhalen van ons oud voorzetfel and, ant, ande , 't welk Schilterus afftammig rekent van 't Griekfche knl, die teffens aanmerkt, dat men ook oudtijds in dien zelfden zin "■ zeide gegenwoord, jegenwoord. Schoon ook antwarte, of andwijrd nog in een' anderen zin gebezigd werdt,voor tegenwoordig, (prafens.) Schilter. Theatr. Teuton. T. lil. Zie ook den Schranderen ten Kate, II. D. bl. 522. Uit wiens afleiding men befpeuren mag, dat het verfchil der fpelling in andworde, andwerde, en woord, enkel een Dialectverfchil zij.] ANXT, V. Zie ANGST. [APOSTELSCHAP, v. of O. naar mate der beteekenis. Zie PRIESTERSCHAP.] APPEL, M. Ziet gij dien appel? Hooft in Paris oordeel: (daer hij echter t'onregt op laet volgen, z'is bekoorlijk.) Galatea werpt mij eenen appel naer 't hooft, Vond. 111. Herd. in Virg. [Als hy tot den appel van 't gevefte in zijnen degen viel, Vond. David in ballingfchap. „ Het onduitfch woord Ap„ pel, voor hooger beroep , is O." Oudh.] [APPELAAR, een boom, M. Pieterfon. Zie de Voorrede g. 34.] [APPELBEET, M. Zie BEET.] [APPETIJT, M. Onduitfch van oorfprong. De Keuren varieren naa den appetijt der variërende Regenten, Hooft, Briev. bl. 25.] [APTHEEK, Apotheek, V. Ik help d'Aptheek vol luchts en geurs , En haren oeffenaer de dalers in de beurs , De Decker Lof der Geldz.] ARACYNT, [een berg,] M. Op den Aracynt, Vondel in Virgilius II. Herderszang. ARAR, [een rivier in Gallie, thans de Saone,] M. De Perfiaen zal den Arar drinken , Vond. 1. Herd. [ARA-  A R, $fl [ARARATH , een bekend gebergte, M. Dat op den Ararath ten lefte firande , Vond. Befpiegel. B. V. bl. 165.] ARBE1T, M. In den arbeit der oorloge, Hooft in de Ned. Hiftorien, bl. 26. Gelijk wij dien ftichtïgen arbeit eere en dankbaerheit fchuldig blijven, Vond. voor Lucifer: [Aldus verkracht men klai en' kluit, Zoo bouwt men 't merg des ackers uit, En in dien arbeit, al te graeg, Verliejl de klont in 't lejl heur vaeg. Vondels Lijk- en Grafdichten. Ook reeds bij M. Stoke B. III. r. 128. Daer men pine En groten arbeit ane lelde. Ook B. If. r. 939-] [ARBEITSLOON. Zie LOON.] [ARDUIN. Volgens de aanmerking op DOEK zoude arduin voor de JlofO. voor den Jïeen M. zijn.] ARENT, M. Met eenen ar ent, Hooft in Tacitus bl. 223. Van Promet heus dieverij e en zijnen ar ent, Vond. in Virg. VI. Herderskout. ARGERNIS, V. Die groote argernis aanrichten, Hooft in de Ned. Hiftorien , bl. 81. Dus zijn alle werkelijke naemwoorden, die dezen uitgang hebben. Zie Moonen, bl. 75. _ [ARGWAAN, M. Zie WAAN.] ARK, V. Noë boude eene ark , Vondel voor Noach. [Door middel van deze ark, in 't 4de bedr.] ARM, M. Met eenen arm, Hooft in de N. Hift. bl. 41. Eneas 'bont den beukelaer aen denjlinker arm , Vondel in'Virgilius If. Boek der Eneade. [Gij treckt dien arm den zwakken vader uit het lijf, Vondel II. D. der Poëzije. Reeds bij M Stoke B. II, r. ioo(5. voor een inham der Zee: Ten Arme fen* te Joris waert.~] [ARMBAND, M. Zie BAND.] [ARMBOS, v. als BOS, BUS.] [ARMELJJN, voor de ftoffe, dient O. te zijn, zoo  32 Ar. a s. zoo wel als Armozijn, fchoon Se wel 't eerfte M. ftelr. Zie DOEK.] ARMOEDE, V. In openbaar e armoede, Hooft in den Inh. van Tacitus II, B. In bittere armoede, Vondel voor Adam in ballingfchap. [En Jtrekt een Anticyr en edele artfenye Foor veinzende arremoede en vuige beedlerye. Anton. Ijftr. bh 17. Vuig is lui, en niet vuil, in welke beteekenis het oudtijds niet bekend geweeft is. Doch dit in 't voorbijgaan. Armoede was reeds V. bij M. Stoke B. JL r. 1423. Met alte groter armoede. Zie ook B. X. r. 1109.] [ARMOZIJN , de ftoffe , o. Pieterfon. Zie op DOEK.] [ARMPlJP, V. als PIJP.] ARN, [een rivier in Italië,] V. Die over de Am Jtrekt, Hooft in de Hiftor, van de Med. bl. 209. [maar M. gebruikt hij 't, met den Latijnfchen uitgang us, Dat de Clanis niet uit zijn gewoonlijk bedde in den Arnus geleidt werde , Tacitus 1. Jaarb. en zulks volgt de Decker. De beenderen in 't vier, en in den Arnus de ajfchen, Puntd. L B. Zie de Voorr. g. 26. Ook V. de Arne, oudtijds een ftroomin Walcheren, (vanwaar Arnemuiden) reeds bij M. Stoke B. V. r. 652. hevet beleghen Middelbarch, ende over Jleghen Die Arne. OokB. VIII. r. 130. overdie Aerne.'] ARSENAEL, [tuighuis, wapenhuis.] O. Bij 't arjenaal, Hooft in Henr. den Grooten, bl. xio. [ARTISJOK, V. Pieterfon] [ARTS, M. als zijnde een Manl. perfoon.] ARTSENIJ , V. De Jpelen verflrekten eene hartfierkende artjenije, Vond. Opd. van Edipus. [Met geene artjnij te helpen, Vond. in Jeftha.] AS, (axis) M. * 't Welke ik op den as van uw oordeel leg te draejen, Hooft inden 19 brief. Bij Vond. is 't V. Onder de kille Noorder as, in Horatius 1. B. 29.  AS. AT. A V. n 'ig Lierz. [Aen 's hemels heldere as, dezelve In Lucifer , 4 bedr. Het radt, dat om uwe ajje herwcntek, dezelve in HippoL 5 bedr. en elders: komt flijgeh naer de noorder as , in de "Poëzij ] het geen zijn navolger Antonides aanneemt in het Lijkdicht op den zeiven. Die zoo hoog gejtegen op Paf nas De Nederduitfche tael van d'eene aen d'andere as Uitbreidde. [Ook de Decker in den lof der Geldz. Omtrent dê, pint der affe, of Zuider'poül gezeten. Dit GefJachÈ; verkieft ook deHr. Pieterfon, die uit Vond. Hipt polijt. V. Bedr. 'er bijvoegt. Hét radt, dat oni uwe ajfe Herwentelt. Zie bl. 39 en 162 ] ASCH, (cinis) v. Met heete afch, Hooft in dé Ned. Hift. bl. 298. Zij befleldèn zijne afch ter aerde, Vondel voor Palamedes. [ASCHSCHOP, v. Zie SCHOR] [ASPUNT. O. Zie PUNT.] ATHENEN, O. Het hooghartig Athenen, Vond. in de Voorred, voor Virg. Zie ABYDUi. ATHESIS, [een ftroom in Italië,] m. Bij deh genoeglijken Athejis, Vond. IX. B. der En. [ATLAS, 'een berg in Afrika, m. Fan den hcmclhoogeh Atlas, Vónd. in Virg ÏV. B. der En. Maar is Atlas, voor zeker Indiaanfch Stof, niet Onz. ? Zie DOEK.] [AVEGAAR , eèn bbor, M: Pieterfon. Zié EGGÈR.J [AVERUIT, een bittere plant, v. Pieterfon ] [AVERIJ, v. volgens dun Uitgang IJ] A VONT, m. Om eenen fiormenden avont te floritn, Hooft in de Ned. Hiltor. bl. ui Het Treurfpel eindigt met den avont; Vondel in den Inh. van Kon. Dav. in ballingf. [Ook reeds bij M. Stoke,B. VII. r. 333. op den avont. Zie ook VU. r. 409. VUL r. 3ij. X. r. 10T. 610] 5 C [AVONT-  34 'A V. AU. A Z. [AVONTMAAL , O. Zie MAAL ] rt [A VONTSTAR, v. als Star.] [AVONTSTOND, M. Zie STOND ] AVONTUUR, O. * Noch zoekenze al in top te klimmen Op 't wankele avontuur; Vondel in Adonias voor 't IV. Bedrijf. Het geen Antonides ook volgt in den IJftroom, bl. 95. het aorlogsavontuur. [Eertijds was het V. M. Stoke B. VI. r. 1023. zegt: en namen voert davonture, B. VI. r. 206. Ende ghenote Elc fynre avonturen. Zie ook I. 1302. II. 581. Vil. 789. enz. De Goudfche Chron. bl. 5. Waert dat ghy die avontuer hadt. Evenals in de woorden uur, oog, oor, oorlog; die voortijds V. maar nu meeffc O. gebruikt worden, waarvan de reden is, omdat onze tongflag zoo zacht niet meer is, als die der Ouden. Zie ook de Legende I. D. bl. 90. Die goede aventuer hadde.~\ AÜTALR, O. *. Voor 't autaar des fiers, Hooft in den Inh. van Bato. Altaer zegt Vondel : Aen 't Altaer des eenigen Verloffers , voor den brief van Agnes, [Aen ons gehaet altaer, Vond. in Salom.; ook wel , Outer ; Gewijt voor 't bloedig outer , Vond. inwijing van 't Stadhuis. Doch anderen fchrijven den altaer . gelijk in de Bybelvertal. Genef. VIII. 20. Noach bouwde den Heere eenen altaer. Ook ' Handel. XVII. 23. Matth. V. 23. En zoo ftandvaflig ; gelijk reeds bij M. Stoke B. I. r. 593. Gaf hi hem lant en den outaer. V. 121. voer den outaer. Ik durf dit naauwlijks aan eenig verloop toefchrijven; of 't zoude al vroeg begonnen zijn.] [„ AZIJN, M. bij van Heule." Oudh. en an* deren.] B.  B A. B. BABOK, M. In 't hejiooten van den Babok, die zich aan zulk een rozelaar heeft darren -wrijven, Hooft in den 61 brief. [BAB1JN, BOBIJN, een garen klos , enz. V. Sewel en Halma. Pieterfon.] BADT, O: Wie het badt warmen zal, Vondel in Horatius, III. B. der Lierz. [BADTSTOVE , V. Mits dat liet bloedt belem ■ mert door de vreeze, traaglijk fchieten wilde , is zij door de warmte eener zeer heete badtfloove voorts gedoot, Hooft in Tacit. Jaarboeken XIV. 64. Weshalve men haer in een drooge en heete badtflove op/loot, Vond. voor den brief van Csccilia.] „ BAÈIJ, O. bij van Heule; doch dan beduidt „ het zekere wollen ftoffe; maar voor eenen zee„ arm genomenis 't V. als: In de baei van Gibralj, ter, Oudhof. BAEK, V. Dat de Koning bejievent en bezeilt heeft een andere baake, Hooft in den 37 br. [Voor Welhems dappren zoon , die heldre heldenbaeck <, Vondj op 't veroveren van Grol j doch BAKEN met den uitgang en is O. Zie BAKEN.] [„ BAEL, of BAELE, v. bij Van Heule". Oudh.] [BAEL1Ë, V. Pieterfon, volgens den Uitgang in ift] BAEN j V. Buiten de baan des krijgs, Hooft in de Ned. Hift. bl. 2. Om op de baen te geraken , Vondel in de AenL ter Ned. Üichtkunft. [En zoo reeds bij M, Stoke B. VII. r. 24 In fijnre bane. Dus ook de zaamgeftelden, Heirbaan, loopbaan , tenbaan, lijnbaan, enz.] BAER, (feretrum, fandapila,) V. De beelden werden voor de baar gedragen , Hooft in Tac. 111. C 2 Jaarb„  35 B A. Jaarb. Geen fiaetfie volgt de haer, Vondel in de Befp. II. B. bl. 74. [En bij M. Stoke reeds, Stoten Mder bare, B. V. r. 120.] Dit geflacht blijft 'ook-, als haer genomen wort voor een golf der zee. [Op de bare, Vond. Virg. En. IX. B. Voor eene baar zilver, fchijnt het ook V.J [BAERS, M. Anton. Jjftr. bl. 86. Een bot en bruinen baers verrajjen.~] l BAERSCIIAP , O. Gemerkt 1ret haar fchap van ij der, oovermits de duijlerheit van uit-en injchuldcn, quaalijk te raamen waar, Hooft in de Ned. Hift. bl. 206. BAERT, M. In den baart te varen, Hooft in de Ned, Hift. bl. 38. Dewijl gij op mijnen langen baert fchimpte, Vond. in Virg. 8 Herdersk. [Die den baert nooit fcheeren liet, Vond. Virg. En. IX. B. En reeds bj M. Stoke, B. VII. r. 640. Ojbijmen baerde trakef] [DAERTSE, V. Zeergemeen in oude Schriften voor een Vaartuig; in Viaandren nog Bargie, Barfie, genoemt. Met eenre baert Je. Zie van Hasfelt op Kiliaan bl. 35-] [BAES, M. als zijnde een Manl. perfoon.] - BA ET, V. Door inzicht van eenige baat, Hooft in het leven van Henr. den Gr. [De Jcha gaet Jom-tijds voor de baet, Vond. in Salmoneus. Tot onderlinge baet j de Decker Lof der Geldzucht. En reeds meermaal bij M. Stoke. B. X. r. 58. Vanden galeiden quam defe bate. en B. VIL r. 538. _ Met cleenre baet. Eigen voordeel te bejagen is zoo algemeen, dat hier van eigenbaat één woord is geWorden , dat mede V. blijft, doch Hooft fchijnt het nog af te zonderen, die met eige baat gevoegdt ging, in Hendr. den Gr bl. 6. Vond. fchrijft het daarom als één woord, Door Ontromv twijï en eigebaet, in Zungchin, bl. 18. maar weder in Joann. den boetgezant, om eige baet en voordeel. Men fchrijve dan of eigen1 baet, of eigenbaet, in navol*  B A. 37 ging der befte Sehrijveren , en der Regelmatigheid.] [BAETZUCHT, V. Zie ZUCHT.] [BAEUW, M. Zie BAUW.] [„ BAGGE , v. bij van Heule" Oudh. en Pieterfon. Zie van dit woord Lelijv, op Huijdec Pr. D. II, bl, 97-] [., BAGIJNHOF, O. * Dit moeft M. wezen , als „ Doolhof, en anderen. — [zie op HOF] Maar „ men zoude thans geenen Hollander fchijnen, „ indien men zeide , ik ga op den Bagijnhof, ter „ oorzaake van het gebruik, dat hier den dwinge„ land fpeelt" Pieterfon. Evenwel hoort men in Braband, en Vlaanderen, meer den bagijnhof.] BAJERT, M. Zy noemden d'eerfte jlof den Bajert, Vondel in de B;fp. I. B. [Al zou de weereb in haer' ouden baiert karen, Vond, in Salomon. ,, In de ,, voorreden van Ovidius, het fcheiden van den ba^ „ jert, welken hij nader uitdrukt door een wanfchickelijck gevaerte, ?, En ruwe mengelklomp, een lompe plompe zwaerte. „ En Meijer zegt ook in zijn Woordenfchat, ,, bayert, Chaos, een mengelklomp, rudis indigefla„ que mohs; doch 't woord Chaos is geen Latijn, „ maar, of van 't Grieks %a.u>, chao, ik gape; of „ miilcbien liever van 't Hebreeuwfch nnp chas, hah, donker zijn, afkomftig; wijl Mozes zegt, „ dat 'er in 't begin, toen Godt nam. lijk de eer„ fte ftoffe uit niet fchiep , noch donkerheit op „ de aarde was. Oudhof.] [BAJONET, een onduitfch woord, in't gebruik V. Pieterfon.] BAK, M. * Hier heeft U. E. den bak te rug, Hooft in den 89 1 rief. [Om 't kiffend koper in den koelback te verkoelen, Vond. Virg. Lantg. IV. B. Foor den regenback, de Decker, Puntd. II. B. Drinckt waC 3 ter  38 B A. ter wvt uwen back , Spreuk. Salom. V. 15. Doch, of de bak voor de voorplecht van 't Schip niet beter V. zii, twijfel ik.] [BAKEN, pharus , O. doch BAKE, V. Stier den fleven naer dat baken, Vond. I. D. Poëzije, bl. 725. En zoo is 't bij M. Stoke reeds B. VUL r. 711. Daer fi haer baken Hoghe op haren torne traken. Waarvoor ook bij hem bakene B. VUL r; 313. bjdei} bakcne.~] [BAKER, V- als eene Vrou aanduidende i Pi^ terfon.] [BAKERMAT, v. Zie MAT.] [BAKHUIS, O. Op 't bakkes kleeft een korfi% Vond. verovring van Grol. Met een ijjfe'ijk bakhuis, Vond. Horat. II. B. 19. gez.] [BAKTAND, M. Zii TAND.] BAL, M. * Hij zal dien bal wel keeren ,lloo£t ia den 88 brief. Die op den bal niet is afgericht, Vondel in Horatius Dichtkunft. [God is de groatefpil van's werelds grooten bal, de Deckers Puntd. 153. I. B. Vond herfch. bl. 310. hij brengt den reukbal Doch voor een danspartij fchijnt het O. het balf] [BALANS, v. voor Waag in Zeel. gebruiklijk, van 't Franfche balance. Voor de Amiteldamfche Waag, noemt men dus te Middelburg de balansJ] BALG , M. Een dier dat zijnen balg opvult, Vond. in Virg. UI. B. der Lantged. [En hitjl met volle kracht den blaesbalg uit den noorden , Vond. inwijingvan 't raadhuis te Amfteldam. En Poëzij, D. L Den blaesbalg van het weft fluiten, Iluigens in de Sneld. De blaesbalg geeft niet uit, als dat hij heeft gezogen. Antonides, IJitr. B. II. bl. 59. Met den blaesbalg van zijn aeffem. en bl. 259. Britanje was belujl luier hollen balg te proppen Met Neérlants Jchat, Zie ook van Hasfelt op Kiüaan bl. 31.] [BA*  B A. 39 BALIJ, V. Euryahis verheft de balije in 't hopen, Vondel in Virg. V. B. der Eneade, [BAL IJ N, de ftoffe O. voor 't bewerkte uit de ftoffe, v. Pieterfon. Zie dereden op DOEK.] BALK, M. Beelden die eenen balk onderftutten, Vond in de Aenl. [Dus brant het vier den balk, Vondel inwijing van 't raadhuis Op dezen vlot balk, Vondel in Noach. 2 bed.] [BALKON, O. Heteribn.] BALLAS I , M. Tot dat de zoldering de mijners met den ballaft beviel , en verplette , Hooft in de Ned Hiftorien, bl. 302. BALLING, M. Zie AENBiEDING. BALLINGSCHAP, dit houde ik voor V. * Dus neemt het Vondel in den Inhout van Koning ;)avid in ballingfchap , Na zijne gelede ballingfchap. In den inh. der I eeuwendalers , Haer radende den fchuilhoek der ballingfchap te verhten. Het is zamengetrokken uit banneling fchap Gedurende zijne ban'' nelingfchap , Vondel in het leven van Uvidius voor de Herfcheppinge. Dog Hooft zegt in Tacitus bl. 24 , Hij heeft veertien jaren het ballingfchap gedult. Zoo ook elders. [Decker weder V. Uwer balingfchap , in Karei den tweeden. Doch zie wat wij van dit woord zeggen op PRIESTERSCHAP.] BALSEM , M. Begoten met JJfyrifchen balfem, Vond. in Hor. II. B 2 Lierz. [Zoo ras hij den herder had gegoten den balffem over 't hooft, Vond. in de Gebroeders Die m haer' zielen goot den balfem van zijri leer, Deckers goede Vrijdag.] ■ BAN, M. Met eeuwigen of tijdelijken ban, Hooft in de Nederl. Hiftorien, bl. 53 [Zoo ook BAN, {Jurisdïclio, territorium, vulgo bannus) regtsgebied, gerechtsban ~] Die de watren van de laeghte fcheidde en flootze binnen hunnen ban , Vond, Adam in baliingfch. i bedr. C 4 Wie  P B A. Wie door zijn reden dit geloofspunt wil befeffen, Die overjchrijt verwaait en reuckeloos den ban . En merckpael. Vond. Befpiegel. V. B. bl. 190. [Zie ook V. Hasfeit op Kiliaan bl. 32 ] rBANDEL, M. Pieterfon] [BAN DEL [EK , M. Pieterion.] BANDT, M- De Paus,/laakte den bant van 't geestelijk recht, Kooftin de N. Hift.bl. 216. Zich te ontttaen van den bant, Vond. Inh. van David in balÜngfchap. [En zoo reeds bij M. Stoke B. Lr. 307. 'toe Vrieflant Eerfi quam in den Roemfchen bant. II. r. 366. Mitten banne van f varen bande. En zoo, ook zijn ziamgeftelden, armband, hoofdband ] [BrtNIEK , V. Menzwaeitde veltbanier, Vondel David in ballingfeh. Hy fcheurt de Kruisbanier, Vond. heerlijkheit der Kerk, bl. 70. Zoo reeds M. Stoke B. IX. r. 1005. De baniere nam in de hant,en r. 1 izj. In de baniere. Van de zaak zelf, zie Huijdec. op M. Stoke, lil. bl, 3r9-325-] BANK,' v. Op de bank, Hooft in de Ned. Hift. bl. 59. Achter de bank, Vond. in Horat. IV. B. [zoo ook zijn zaamgezetten. Dat ik het volck zoo. licht zou op de vleefchbanck brengen , Vond. Gijsbr. van- Aemftei, 1 Bedr. dien 't de vocthnnck noemtK Vond. in zijn harpoen, ter flaghtbank te gaan, Hooft, den 36 Brief. Een algemeene misflag heeft'er plaats in de fpreekwijs door de bank, waarvoor men zegt, duor den bank , doch kwalijk , alzoo bank V. is ; anderen zeggen weder door den band.~\ BANKET, O. Op 'ï laatfte banket, Hooft* in Tac. 1. B. Onder, het Koninglijk banket, Vond. in 'c 1. B. der Eneade. BANNiSsEMENT , O. D'oirzaek van dit geftrenge banniffement, Vond. in Ovid. Leven. [BARBEEL, eenvifch. M. Pieterfon.] ■ ' . [BA-  B A. 41 [BARING, V. Der kort aenfiaende baring, Vond. W. v. Naflaus geboorte.] [,; BARK, barkc, V. voor een Schip by van „ Heule." üudh. en Pieterfon.] _ f„ BARM, eenvifch, M. Moonen. Pieterlon.J BARMTE, [agger , een opwerpfel van aarde, gen aardhoop,] V. Men zaaide voetangels op de barmte, Hooft Hift. bl. 434- l^angs de barmte van de zoomen, Vond. Herfchepp. van Ovid. V. B. bl. 154. Meier, in zijn Woordenfchat, fpelt dit barm, en baarm, en legt het uit, door ophoopfel, hoop, ook wel mz golv, baar, om dat die zich op elkander hoopen , en bij de Gelderfchen een barm of baarm hoois , meta foem , een hoop hooi, een hooiopper; doch vergel. de Bijdragen D. 1. bl. 124.] . . [BARNING, V. Zie die barremng eens woedm ^ Vond. in de Bruiloftd.] [BARNNETEL, Zie NETEL.] [BARST, M. Pieterfon.] BAS, M. Meerminnen, Meermans, Tritons heoren Den bas, en bovenzang der Kooren, Vondel in het I. D. der Poëzije, bl. 88. [BAS, M. voor het gebas van een hond, Pie» terlbn, uit van Heule,] ' BASILISKUS, M. De zuigling durft in H hol der giftige adder fpelen, Het eerft gefpeende kint den Baftliskus Jtreelen, Vondel in de Heerl. der Kerke, bl. io- [Ik wil met mijn geziekt den Bafilisk verflaen, Vond. Maagden.] BAST, M. Tegens kling en kogel waren zijmet tegens den bafl [den ftrop] opgewajjen, Hooft in de N H. bl. 338. [Dien helpt fij in den baft, den dejen in de kroon , de Deckers Puntd. I. B. Voor de C waer ™n ech" ter fiijffel moet gefcheiden worden , dewijl men overal in Hollant zegt, de fiijffel: gelijk ik ook aengetogen zie van Willem Sewel, Echter meen ik dat het een misbruik is , en naer de reden het geflacht met bediedfel moet overeenkomen, Want gelijk dat ftrekt tot iet te bedieden, zoo ftrekt dit tot iet te ftijven. [Zie de Voorrede §. 55.] BEDING, O. Met dit beding, Vondel in den Inh. der Gebr. van Thebe. Zie Moonen m de Spr. bl. 28. [BEDPAN, V. als PAN,] , BEDRAGH, O. Geheimenijfen van 't allergrootfie bedrag. Hooft in Henr, bl. 159- . BEDRIJF, O. Het blakend bedrijf, Hooft inde Opdragt der Nederl. Hiftorien. BEDRIJF AL, M. De Nijd, die ten hove den be drijfal volgt, Hooft Hiftor. bl. 37. voor zoo veel het eenen man betekent, die alles befchikt. [Zie WICHT.] . , BEDROG, O. Met hei bedrogn der ongodhjkheden, Flooft in de 27 Nieum. van Boccal, , - [_BE-  44 B E- [BEDWANG, O. gelijk alle diergelijken, zelfs reeds bij M. Stoke, B. I, r. 8- Onder haer beduanc.~] BEEK, V. Aen ginfe zijde eener diepe beeke, Hooft in de Ned. Hiftorien, bl. 198. Het geruifch van eene fnelle beek , Vondel in Virgilius II. Boek der Eneade. BEELT, O. Eenigen begonden 't beelt aftevra-. gen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 9. Het beelt te jchoken , Vondel in den Inh. van Ifigenie in Tauren. [Reeds ook bij M, Stoke , B, I. r. 102, Dat heelde brac hi.~] B ËEMSTER, M. * De Wintvorfl maelde den Beent-, jler tot een' beemt, Vondel in de Mengeldichten, bl. 548. Bij Hooft vinde ik het V. In de Beemjïer, in den 115 Brief. [Zoo ook bij Vond. I. D. der Poëzije, bl. 573. Dijckgraef van de Bsemfter. Die Vr. fchijnt ook meer overeentekomen met de Scher-. mer, de Purmer, de Lemmer, die V. zijn.] BEEMT , M. In den beemt, Vondel in Virgi, lius 4. Herderskout. [Die fpreuck bcquam zijn hart, als dorren beemd de douw, Vond. bruiloft van den Droft. Ik , lente, koom den beemd weer inet mijn bloemen decken, de Decker Puntd. II. B. 318 ged.] Maer het bijkomen der e fchijnt dit woort v. te maken, Dus wijken zij naa de beplante beemde, Hooft in de Ned. Hilt. bl. 70$. maer ik houde het met Vondel, dien ook Moonen volgt. BEEN, O. Een boei aan 't been, Hooft in de Ned. Hiftorien, bl. 17. Het misfielde been, Von-r del in de Aenl. ter Nederd. Dichtkunft. Men zegt echter, op de been brengen, als Hooft in Ta^ citus, bl 37. en Vondel in het VIL B. van Virgilius Eneade. Ook , van de been brengen, dat Hooft heeft in de Ned. Hift. bl. 872. Ik denk fchier dat het een verkorting is, voor, op de beenen , van de beenen : waer in ik beveiligt worde door Hooft in Geeraert van Velzen, bl. 515. D'tn-  B U» 45 donwetende gemeente isfchendigh op dé beehén; en Vondel in Salmoneus,' bl. 24. Het hof is op dé beenen. Dus zegt men zonder onderfcheit hen keer van hondert duizent man , en hondert duizent mannen. [„ Tot beveiliging hiervan zegt: Vondel in zijne Zededichten N°. 7- Of d een of d ander " raakt te lichtlijk op de been. Zoo ook Moonen in !■ zijne Poëzij , bl. 294 Nu al d'afgront op de been Zie voorts Moonen Spraakk. bl. 352. „ tot wiens regel Van afkapping men dit zoude: ", moeten brengen." Outh. (*)•] b£eR (*) DeHr. Outh. taffdan zelf mis. wanneer hy op Kakebeen dit woord bij Vondel M. acht: Uit 'smonfters muil en ijz'ren kakebeen geklonken, fri de vrije zeevaart naar 't Ooften „ want," zegt de Heer Outhof! zoo dit zamengevoegde het enkele of ^ de moèft men zeggen, en 'c tjz're kakebeen . Doch wie breeder op TUK) , die zal fchielijk opmerken, dat Vondel ih 't Ü zeerwel zegt, 't ijz'ren kakebeen. Van de fpreekWijzen, op de been, van de been, voorop de beenen, van de be n>n als ook, onder de voet, in de wapen, brj de werke zie B f'Iuijdec. Proev. bl. Doch in t woord-voet Sake men onderfcheid tusfchen met de voet treden en fchojpen met den voet. Het laatfte is natuurlijker mrt m~ ken,fchaep,lam, enz. [Zie de Voorrede §. 42*45-3 Biiii* de wel 't Vr. aanduidt; welk Vr. dati een achteloosheid des fchrijvers zij? Doch achteloosheid gaat gewoonlijk met wanorde verzeld, en die fchijnt hier niet te zijn. Veeleer fchijnt Vondels oogmerk geweeffc te zijn, om, even als de been voor de beenen, te fchrijven de kunt, de wal, de hiel, enz. voor de kanten, de wallen, de hielen, uit hoofde van den algemeenen zin. Dit heeft de Heer Outh. ook niet opgemerkt op 't woord Visth, wiens Vr. hij bewijzen wilde uit Vondel: Zoo lange tot zy 't want optrokken met de vifch. Doch Vondel fchrijft zeerwel de vifch; zonder gevolg voor 't vrouwl. geflacht, zoo min als in Huigens Sneldichten XV. B. bl. 914. van eenen verdronkenen: Menfeght, hij is den wegh van alle vleefch gevaren. En mij dunckt dat het is De wegh van alle vis. Dus dan fchreef Vondel eigenaardig, de vifch; want trokken zij 't Want op met de vifch, 't kan niet wel anders verftaan worden dan mee de viffchen: 't was toch der moeite niet waard voor iénen Vifch 't wand op te trekken; En hier den vifch te lezen zou niet wel luiden, ook niet aan 't oogmerk voldoen; dat onze gedachten niet leidt tot éénen of een' bepaalden vifch, maar tot de algemeenheid der viffchen, of, gelijk 'er ftaat, tot de vifch onbepaald. Levendig ftraalt de naaukeurige kiesheid van Vondel in zulke kleenigheden door , die echter ook moeten waargenomen worden. Maar! zoo doende fchijnt dit een bijzonder Taaleigen te zijn. En dat dit Taaleigen waarlijk reeds van de oadfte tijden, ja nog in uitgeftrt-kter zin, plaats hadde , hebbe ik op eene aanmerklijke wijze bij MV Stoke ontdekt; waarvan zie de Voorrede g. 111-113. Ondertuffchen geeft mij het boven aangehaalde voorbeelduit Huigens, den weg van alle vleefch, aanleiding, om over 't gebruik van 't woord alle eenige aanmerkingen te maken. Alle (omne<) eenè veelheid aanduidende , wordt veeltijds aan een enkelvoudig woord gehecht, zonder dat daardoor deffelfs ruime beteekenis vermindert; neen: de veelheid blijft; mits men het daaraan gehechte naamwoord verzamelbaar (colletïive) gebruike , zoodat het even zooveel zij, als of het woord in 't meervoudig uitgedrukt, en het bijnaamwoord alle onbuiglijk ware. Duidlijk zien we dit in de Onzijd. Naamwoorden, alle ding, alle Lnd, alle ongemak, 01e uoodzaaklijk genomen moeten worden voor alle dingen , Me lm-  48 B E. [BEEPJSBIJT, een huis te Amfleld. buiten dê Utreehtfche poort, V. als BIJT.] BEE- landen, alle ongemakken, t Is 'er dan verre af; dat, als men bij Vondel in Onz. woorden vindt alle jlag, alle kwaad, alle oogenblik; bij Hooft, geknot van alle kroost; bij Decker, alle veld, alle land, alle rijk, alle Jlaal; dit eenig denkbeeld van 't Vroul. gt flacht zoude verwekken.. Neen! zij blijven .Onz. Kwalijk derhalve hield de Hr. Oudhof op ongemak dit woord-. Vr. in Hendr. den Gr. bl. 5. Ende hun alle ongemak door wennis tot fpel maaken. Om -vele andere diergelijke verzinningen voorbij te gaan., Vreemder mag het fcbijnen, en 't is echter ook waar, dat dit onbuiglijk alle mede eiicht plaats te hebben voor de Mannelijke Zelfft. Naamwoorden ; zoo zegt Vond. Joz. in Egypte, li bedr. Gods wijsheit zweeft te hoog en beven alle fclilmp. Altaargeh. I. B. bl. 15. in den onregtèn naamval alle fmaad. Jofeph in Dothan, V bedr. Bekhui voor alle kommer Da Dekker op Cbrift. de Was. Lijkdichten, bl. 294. Zij waardeerde Alle overvloed voor armoede en gebrek. En dat dit taalrichtig zij, bewijzen ook vroeger Vooibeek den. De kamer van Rijnsburch voor Rotterd. zegt, In den voorfpoet; firaks volgt 'er In alle voerfpoet zijnfe van fijn ge* lot gaentreén. De roo roozen van Schiedam hadt, raad M. ftraks Dies ben ick troofleloos en alle raet ten ende. Houw* Maagd. V. B. Van alle kommer en verdriet, bl. 418, en korts daar aan , IJl in mijn macht uwen kommer te ftelpen. De Gulden Legende I. D. bl. 98. 2. Alle fmaak, alle dagh, bl. 18. maar I. D. bl. 72. Hy vojle haren avmt, ende vierden den hoghen, dat is heiligen, dach harer paffen. Referein van Leiden in 't zotte 15 61, Daer door zuldy alle druck doen drijven. De Kamer van Gouwe voor de Rotterd. Acoleien 1561. los van alle lafl, ook hoven alle traaft. JMarnix , vrij zuiver in de geflachten, Pf. XXXIV. alle commer. Pf. LXIV. alle lift. Pf. LXXII1. alle fpoet, alle morgen. CXX1V: S. in alle we. derftrijt. Ook bij lateren. Huigens, Die boos is in zijn land,is boos aen alle kant, in de Spaanfcbe Wijsheid,- ook aldaar wat drommel moeit' aan alle kant. N. 190. en bl. 1144. Alle Saturdagh verleghen. Hooft volgt hier weder de Ouden, in alle ootmoedt, Ned. Hift. II. B. Kort te voren zegt hij 't veraohtere onZen ootpitedt, Tae.it. XV. Jaarb. Hij hadt alle plicht. -,, etis  BE. 49 BEEREKLAU, O. Met zacht Beereklaeu, Vondel in de derde Herdersk. Dit neemt hij zoo, denk eens Burgemeefters vervult. Voorbeelden uit Vondel heeft men boven reeds. De Heer Fortman in zijne Taalkund. aanmerk, ftemt deze waarneming toe, bl. 29. En hieruit ziet men teffens, dat weder de Hr. Outhof kwalijk een befluit wilde maken tot het Vr. noot, omdat hij alle noot; als mede tot het Vr. ramp, omdat hij alle ramp aantrof. En zie hier dan de reden, dat Vond. Herfch. B. V. r. 371. fchreef, acht alle moetwil vrij, waarvoor zekerlijk tegen zijn oogmerk, in latere Uitgaven,gemaakt is allen moetwil; niettegenftaande hij moedwil anderszins M. houdt. Zie op 't woord. Dat nu Vondel dit alle gemeenlijk voor een onbuigbaar woordeken hield, blijkt uit zijne Herfch. VII. B. r. 1102. Daar fchrijft hij van alle mijnen rouwe, waar hij alle Iaat blijven, en echter mijnen verbuigt. Maar hoe nu verder? Moet men dan zeggen alle dit verdriet, alle het volk, alle den arbeid, of al dit, al denï De Ridder Hooft, in zijne Waarnem. op de Holl. Taal §. g. geeft dezen Regel op. „ al voor 't Arti„ kei, zegt hij, fchijnt niet gedeclineerd te willen zijn; want „ hij deed alle den arbeidt wordt niet gezeidt, maar hij deed „ al den arbeid." Hij fchijnt dit te bepalen tot de Artikels de en het, en verder niet. Doch in 't een en ander wijkt hij 'er zelfs van af; en fchrijft in de XVIII. Nieumaar, van 't 2de hondert, Met verwondering van alle den raat der doortuchtigen; in Hendr. den Gr. bl. 129. alle mogelij eken afbreuk, te doen. Ook in zijne brieven bl. 24. 'f Geen alle der werelt niet bekent is. bl. 39. Alle 't velt. bl. 41. alle zijn leven. bl. 43. alle 't dierbaarst en alle dien tijdt. De vraag is dan alleen; gaat de regel van Hooft door, en moet men door alle geflachten zeggen, by voorb. alle het leugenachtig volk of al het leugenachtig ; alle den zworen lafl of al den ? En moet dit in 't Meervoud ook zijn, zoowel als in 'tEnkelvoud? Zien we ter beandwoording eerft eenige Voorbeelden in, en makenwe dan behoorlijke onderfcheiding. Ik vinde in de Legende, I. D. bl. 79. alle dat volk. De Goudfche Chron. bl. 14. Zij verwoeften alle dit lant. Zoo ook Alle vleefchelijcken htft, het Wit Angierken voor de kamer Haar!, op 't einde, waar even te voren gezeidt wordt uwen vleefchelijcken hift. Alle vrolijk bewijs, de Jonge kamer van Haarl. voor Rotterd. 1561. voor alle commerlick verdriet, de Oranje Lelie van Leiden voor Rott. aft. III. Ook bij C. v, Ghiftele in Terent. Andr. Aft. II. fc. V. jat en alle mijn wtrek. En in Proteiilaus brief aan LaöJam. grooten dsüc krenckt D dt  5o B E, denk ik, om dat het de naem Van een krult is, gelijk men zegt, zacht kruidt. Want het is anders ie jeucht; Thefeus aan Ariadne , Deze tij dingt heeft alle wijnen druc genefen, en even te voren, van alle druc ontladen. In de Heautontum. IV. pauze, met alle uwen Jleip. De Legende l. D. bl. 12. met alle fijnen volcke. bl. 19. Hy fal alle menfchelijcken raet te niet maken. By Marnix Pf XVI. en XXII. In alle fijn verdriet; Aen 't heijlig volck is alle mijn vernoegen. Zelfs in de buiging, 't Leven van S. Francife. fol. 8. vf°. ïo. veighiffeniffe alle Jiinre Jonden, en fol. g. b. onfe ttgule ende alle der gheenre. Keer ik na nieuwer. Zie Huigens bl. 10 en 2. Alle fijn bellier, alle mijn behagen. Do Decker Geldz. Met alle kloeck beleit. Van Vondel II. D. Poëz. alle uitheemfch gewelt, en diergelijken meer. Maar deze Voorbeelden bewijzen alleen, dat men aldus gefchreven vindt; doch alzoo 'er van het tegendeel ook Voorbeelden zijn, zoo is de vraag, is hier een regel, en wat regel ? Ik zal mijnegedachten opgeven. Men moet vooreerft onderfcheid maken, of alle, al, genomen wordt voor 't Lat. omnis, omnigenus, of voor univerfus, totus, om een algemeenheid van geflachten of van foorten aan te Wijzen. In 't eerfte geval zegt men onverfchillig, M. V. of Onz. alle weg, alle ramp, alle volk. voor alle wegen, alle rampen, alle volken, of voor allerlei wegen, rampen, volken. Het lijdt bij mij geen tegenfpraak, of men moet hier alle geheel uitfchrijven. Maar hiervan verfchiltzeerveel, als alle voor univerfus, totus, genomen wordt. Al het volk zal juichen verfchilt veel van alle Volk zal juichen. Het laatfte wordt genomen voor alle volkeren, of allerlei volkeren, het andere voor het ganfche volk. Zoo ook alle arbeid, en al den arbeid; alle moeite en al de moeite. En zooverre gaat dan de waarneming van Hooft door. Maar zien we 2'. op alle, geplaatft voor andere bijvoeg]. Woorden , dewijl dan die eerRe beteekenis van omnis en omnigenus plaats grijpt, zoo fchijnt men met de Ouden zeer gevoeglijk alle onbuigbaar te houden, b. v. in alle vleefchelijken lufl, alle kloekmoedig volk, alle mijnen druk , waartegen met de lidwoorden de en het, al den vleefchelijken lufl, al het kloekmoedig volk. Gelijk dus Antonides, IJftr. B. II. zegt, door al de werrelt trek. ken voor geheel de wereld. Zoo ook al den zomer voor den ganfchen zomer, en honderd diergelijken. Ten 30. In 't Meervoud dit onderfcheid minder te pas komende, zal men dan met Hooft, vooraan in Tacitus, zeggen alle DEwegen, en alle uwe Wegen. Vond. in Zungchin.bl 43. alle onze eedgenoten. bl. 35. alle uw$ wijzen. Zoo echter, dat men in deze gevallen  B E. II ders uit twee mannelijke ftammen gelafcht: waer Van het laetfte hier geld;n mofh [Doch ook aldaar bl. io- de btreklaeu.'} BEEST > vallen ook cnverfchillig zegge all' de wegen,all' deze rivieren, uitgezonderd wanneer alle door een voknal gevolgd wordt, alzoo 't weinig aan 't oor behagen zoude, zjo men fchreef, t.11' uwe wegen. Mert heldere hieruit op. en vergelijke mijne Aanteek. in de Bijdragen D. 1. bl. 341—343 met het geen naderhand hierover gefchreven is door den Hr. L. vin 'Bolhuis op Klaas Stijl, aanleid, tornde Nederd. Taal , bl. 106, J07. alsmede den Hr. Z. H. Alemjn in de Maatfch. der Ned* Letterk. D. II. bl. 136 waar hij dit ook als een taalregel opgeeft, „dat de adjectiva, al, heel, en foortgelijken, wan- neer zij, voor den artikel, de, den, gezet worden, altijd ,, onverbogen blijven, even gelijk, zulk, welk, zoo groot , „ en diergelijken, wanneer zij het woordjen een voorafgaan; Zulk een man, wilk ene vrouw, zoo gnot enen held: b. v. langs heelden oceaan; over heel den %• tereltkloot;" willende teffens, dat 'er geen gtond genoeg is voor mijne ftelling, dat men ook fchrijven kan alle de volken voor al de volken. Maar wft is 'er van de fpreekwijs alle man? moet dit ge: fcheiden, of aan een gehecht, alleman; zoo als velen willen? Men vindt Het bij de Ouden meert gefcheiden. Bij voorb. De roo roozen van Schiedam, Zij toonen haar dwaesheit voor alle man. De oude kamer van Haar!, voor Rotterd. 1561te fcheep met alle man. Marnix Pf» XXVI. met alle krachten, alle man , Wefterb. in Kneas mért rerkt een hooge maft met alle man. Hujgens meer dan eens met alle man. bl 664 893. elders een vriend van alle man. Fr. van Hoogftr. En vs er het zoo, gij zaegt hier alle man. Vond. Gysbr. van Aemftel, Het zweet met alle man. De Decket in de Geldz. Het fiimks voor alle man. Puntdichten : Zij tocht naer alle farm; gij tocht naer alle man. Doch hoe men 't neme, ft bewijst op zich zelf klaar genoeg, dat de Ouden niet fchreven allen man, m ar alle onverboden lieten. De kundige Hr. Huidec. heeft dit niet "pgemerkE, Proeve bl. 503. Gelijk nu allé niet vei bogen wordt, frhijnc het zelfde plaats te hebben in de woorden alle>h nié, velerhandt, allerlei, velerlei, en diergelijken. Hierom (lelden onze Bijbeltolken vast, dat Zij zouden fchrijven „ allerley „ indeclinabile, niet allerltyen enz." Zie Hinloper. , Btjbeloverz. bl. 115. En zij volgen dit naaukeurig op. Bij vöorb. In. 't Onzj allerley hftelkk gtfieente, Openb. XXI. 19" D 2 *rt  Si B E. BEEST, ö. Wie 't groote beeft op zijnen dollen draf. Nu dronken van zijn gufheit, wil zien fehokken j Oudaen in zijn Lofdicht op den vertaelden Herodiaen 't Is zoo ; want dat bij Hooft ftaet in d'Öpdr. der Hiftorien, ik wil dien beefte toonen^ moet verftaen worden als met meer onzijdige woorden, dus in gebruik, gelijk Prins van den bloede, en wat dit meer is. Op den zeiven voet ftaet de fpreekwijs: den beeft te fpelen, dat is, den beefte (*). BEET, In 't Vr. en in het meervoud, m allerley oorfake, Mattfos XIX, 3. allerley yvooren vaten , Openb. XVIII, 12 Zie ook a Cor. I, 4. Phil. I, 18. Zoo vindt men ook bij Vond. B. I, Enead. met allerhande kout; 't welk den Hr. Hoogftr. in 't vermoeden bracht, dat Vondel kout Vr. gebruikte. Zie op KOUT. Maagdeb bl. 47. van allerhande ftaet; Zoo nog allerhande ftaet in G van Amftel bl. 12. Hierom wilde de Hr Outhof ftaat Vr. hebben, doch hij bedacht niet, dat men ook fchreef alleihmde heil enz. en in de heerlijkheid der Kerk b). 13. in allerhande noot. JeruZ. verwoeft, tot allerhande fmatt. 't zelfde bij Aldegonde Pf. II. 4. en allerduidlijkft in de Altaargèh. 1. B. bl. 15. door allerhande en overleckren fmaeck. Schoon hij in de Maagdebr. bl. 56 zegt in twederltie ftaet. Doch genoeg hiervan. Een ieder houde zijn oordeel vrij. (*) Bij de Ouden vindt men dit woord altijd V. waarvan, buiten de voorbeelden, die de Hr. Huydecooper ter beveiliging bl. 296 en 297. bijbrengt, Hooft zelf in de vertalingen ■uit Sanfovin, Een varjl zij vos en leeuw, dewijl hij doch de leeft moet fpelen. de Decker in zijn Puntd. zotte beeft; D. van Koornhart, in 't proteft tegen den flaap, de plompe beefte; Van Mander, Uitbeeld, der fig. bl. 114. b. Aae meeninghe van Ariftateles iffer geen beeft die niet en flaept. Onverfchillig bij de Bijbeltolken, Handel. XXVIII. 4. Ende als de barbaren de beelle fagen aen fijne kant hangen. Maar vs. 5. Hij fchuddede het beeft af in het vyer. Doch in de Openbar, is altijd het beeft. Zie XI, 7. XIII. 2. Hiervan hebben wij onze fpreekwijs de beeft fpelen overgehouden. Niemand dan denke met Hoogftr., dat de fpreekwijs zij den beeft fpelen voor den beefte, gelijk Onz. woorden wel meer buigen: hier is de vierde Naam-  B E, $$ BEET, M. Om tejfens eens met eenen beet te vatten Den Jmaek van al het leKkerft, Vondel in de Altaergcheimeniffen, bl, 20. Maer Hooft, dien Moonen volgt, fchoon gewoon li fft Vondel te volgen, fielt dat V. Dat die de verkleum? de flang in den boezem ft ooft, t'hans een venijnige beet, van de verwarmde tot zijn loon krijgt, in de N, Hiftor. bl. 37. Hier zou ik Vondel liefft volgen, [zoo ook de Decker 150 Puntd. f. R. 't En baet hem niet een beet, niet eenen goeden beet. „ Zoo „ Vondel mede appelbeet M. En wat van haer gea, baardt, dien appelbeet bezuurdt, In den Lof der „ Heil. Acijt". Outhof. Maar voor een Wortel, heet, biet, fchijnt het V.J [BEF, heffe, V. Pieterfon.} BEGEERTE, V. Heet in de begeerte, Hooft in de N. Hift. bl. 33. Drong op haer fchandelijke be* geerte, Vondel in den Inh. van Jofef in Egypten. Zie Moonen bl 62, BEGIN, O. In het begin, Hooft in de N. Hift. bl. 13. Het begin des huwelijks, Vond, in de Voorr, voor Jofef in 't Hof. [Rxeds. ook bij M. Stoke B. t, f. 488. IV. r. 633. VIL r. 225 ] Dusdanige woorden zijn al meeft van dit geüacht, als Bederf, Bedrijf, Beding, Begrijp, Bekijk, Belang, Beleg, heleit; waer toe niet noodigh is getuigenisfen bij te halen. Zoo is het ook met vele woor'\ ' ' ' , 1den, Naamval. Zie op BLOET. Doch 't mag vreemd fchijnen, dat Hooft, Briev. 14. bl. 17 eerft zegt: lieden die koonen ds mcefler maaken , en dan volgen laat; heb ik mij niet konnen onthouden van den berifper te fpeelen. Doch de meejler maken of fpelen fchijnt reeds toen een gewone uitdrukking te zijn geweeft, gelijk de beeft fpelen; ik vinde de meefter fpelen, dus ook tweemaal bij- J. Burchoorn, nieuwe werclt vol gekken ö. bl. 9. en 16.  54 Eden, die GE voor aen hebben , als Geraes, G&Jpeel, Gewoel, Geklap , Geloop, Gezang, komende van Razen , Spelen , W~oelen , Klappen , Loopen, Zingen. Ook ONT , als ontwerp van ontyverpen, yntzet van ontzetten, ontzagh van ontzien; en VÉR als VERWIJT van -verwijten, verderf van verderven, verlies van verliezen. Zie Moonen in de Spr. 78. f_Doch dit is wat te algemeen. Ik heb hiervan onderfcheidenlijk gehandeld in'de Voorrede §. 24, vergel.fi. 71. en volg. §. 88 en volg.} [BKGRIJP , begrip . O. Vondel, Virg. VL Herderskout. In dit groote en ledige begrijp, bij den Hr. Outh.] ' ' " ' " "' BEHANGSEL, O. Het behansfel, Vondel in Virg. r. B, der En. Zie BEDIEDS 'L. [BEHEMOT, M. Job XL. 10.] [BEHOEF, O. Zie BEGIN, en BEHOEFTE.} BEHOEFTE , V. *f Aanbrengen d.er behoefte, Hooft in den 28 brief. [Doch als hij in de Ned" Hift. X1IL Boek, bl. 536. 't zijnen behoeve zegt, zulks komt volgens den Hr. Outh. van behoef, ih de Onz. buiging, 't Welk reeds bij M.' Stoke even zoo gezegd wordt tfinen behoef 'B. VI r 117. yergel. VI, 1217. Die echter ook behoeve voor behoefte fchijnt te' fchrijven en als dan Vroul. B. VI , r. 1316. am fine behoeve , en B. X, r„ 860, Waarvan mijne Voorred. fi. 67 ] BEHOUDENIS , v. Zie ARGERNIS. [Maar beh'itd is O. Zie BEGIN. En zoo reeds Dij M. Stoke B; H, r'. 1047,' 1288. III, r. iröi.TV, r. 1^9. V, r. 32.] BEHULP, p. Ingezien ook 't behulp dat de obderhandeling der menfeheh heeft , Hooft in H. den Gr. bl. 156. BEJAGH, O. Hier ruft de ziel van 't ijdele beja- h , Vond. in de AltaergeheimenuTen. [Zie van Hasf, op Kiliaan bl. 42.} BEI-  BEI. BEK. 55 BEITEL, M. * Als met eenen beitel, Hooft in Tacit. bl. 247. Bij Vondel is 't Vr. in Virg. I. B. der Lantg. Men kloofde het hout met de beitel. [Dezelve in de Lierged. 111. B. Met fiaele beitel zacgh voch bijl Zie de Voorr. §. 53.] BEK, M. 't Meefte deel der armen is van quade op' yoedinge, woejïen wandel, en Jlout in den bek, Hooft in de Ned. Hift. bl. 28. Zij likken den fijfenden bek, Vondel in Virg. II. B- der Eneade, [Aan den babielbek dezer penne, Hooft briev, bl. 127. Ook reeds bij M, Stoke B. X. r. 390. Alfiie voghel bi* den becke; en in den Bijbel, Genef. VIII. 11. Een afgebroken olijfbladt was in haren beek.'] [BEKENTENIS, V. Naer uw eige bekenteniffe, Vondel 21 Heldinnebr. van Nazo.] BEKER, M. Eenen beker eifchende , Hooft in Tacitus, bl. 180. Drinkt malkanderen den beker toe, Vondel in Virg. VIII. Boek der Eneade. • BEKKEN, O. Een zilver bekken dat hij in der "hant hielt, Hooft in de Hift. der Med. bl, 14, Der Engelandren tongen lekken Hun Vaders Jlrot, En toonen 's Konings hooft in 't bekken, Vondel in het Gedicht op de Monfters onzer eeuwe, [Hij Jlort heelzaem fap in 't zuivre bekken , Vond. Virg. En, XII. B. „ Afch in dat bekken „ leveren, Hooft in de Hift, der Med. bl. 46", Van de verdere aanteekening van den Heer Outhof, zie op JUK.] BEKKENEEL, O. Breetweidender in werken aen te grijpen, Dan 't bekkeneel, dat eng is, kan begrijpen, Vondel in de AltaergeheiraenifTen, bl. 62. [Een ander houwt met maght en opgeheve bijl op 't bekkeneel recht inne, Vondel Virg. En. XII. B.] [BEKLAG, O. Zie BEGIN.] D 4 BE-  S6 BEL. ■ BEKOMMERING, V. Met een godvruchtige'be« kommering, Vondel in Virg. III. B. der Eneade. i BEKOMST , V. Als zij hare bekomfte daar van hebben, Hooft in den lêbntï. Ook den 143 br. BEL , V. En blinddoekt deze bel der werrelt, Hooft in de Bruiloftdichten. Klink de bel om uwen hals, Vond. in Samfon , bl. 4. [De plaats van Hooft, waar hij blinddoekt bezigt, komt mij nu niet voor; ik meen Hooft blindhèkt fchrijft; waarvoor thans verkeerd blinddoeken : men fchreef oulings blindhokken. Gij fult s'al tftamen niet blindhocken, Jonclijs Rofelijns oogjes, voorred.] BELANG, O. 't Belang der gelegenheit, Hooft in de Ned. Hiftorien, bl. 21. BELEG, O. De intree des winters deedt hem 't beleg zwaar voorjïaan, Hooft in de Nederl. Hiftor, bl. 293. 't Rampzaligh beleg van Troje, Vondel ih Virgilius, IX. B. der Eneade. BELËIT , O. 't Kommerlijkjle beleit , Hooft in de Opdr. van Henr. den Gr. 't Hcmelfche beleit , Vond. in de heerlijkheit der Kerke. [BELET, O. Zie BEGIN.] BELETSEL, O. Het eenige belet/el, Vondel in den Inh. van Hekuba. Zie BEDIEDSEL. BELHAMEL, M- [Een voorganger onder de kudde. Een berokkener van twift. In den eerften zin bij Outh. uit Vond. Virgil. Landged. bl. 101. Kies eenen anderen belhamel uit de kudde, In den laatften zin,] Nu heb ik met der doodt doen Jlrafjen dien belhamel van Colignij, Hooft in Henr. den Gr. bl. 22. [Zie van dit woord E. Zeydelaar Ned. Spelk. bl 91.] BELOFTE , V. Hij ontfangt de belofte, Vondel in de Opdragt van Noë. [Maar gelijk behoefte V. en behoef O. in Geflacht verfchillen , zoo. zeide men oudtijds voor belofte V. ook belof O. Men vindt het bij M. Stoke , B. I, r. 778. wil mijn belof  BEL. BEN. B E R. 5? helof verghelden. Vergel. B.JII,r. 487. X, r. 809. Gelijk belofte, zoo is ook GELQFTE V.l BELOOP , O. 't Beloop der werreltfche dingen,, Hooft in de Ned. Hiftor. bl. 3, Naer het ongeftadig beloop, der werrelt, Vondel in zijn Toneelfch. bi, 4. Zie begin;. v [BELUL, Ö. Zie LUL.] BELT, een gedeelte der Ooftzee, V. Wiens zwaert bereickt den Donau en de Belt, Vondel in 't I. D. der Poëzije, bl. 50. [De Koning aen de Belt, Vond. Keurged. bl. 276. De Hr. Pieterfon bl. 45. yoegt hier uit Vond. nog bij, Poëz. D,. IL bl. ii9- Dat van den Donau af komt bruizen in de Belt. Anton. Gedicht, bl. 188. Tot heil der havenrijke. Belt. Het Manl. van Moonen is zeerhard. Ook ftrijdt niet tegen 't Vr., dat Antonides ter zelfder plaatze zegt: Waer op de: Belt zijn oeverboorden met weelderiger baren fcliaaft. " Waarvan zie op MIN.] [BEN, BENNE, V. Pieterlbn.] BENDE, V. Zij doen de bende yan Kleerhagen uit Gorkum vertrekken, Hooft in de Nederl. Hiftor. bl. 1140. Kamille voert haer ridderlijke bende aen , Vondel VII. B. der Eneade. [BENGEL, M. Pieterfon.} [BERAEDT, o. Dat korte beraadt iet fierven, Hooft Tacitus., XV. B.] BERECHT, O, Draegh dit berecht uwen Vader 9ver, Vondel in Virg. III. B. der Eneade. [BEREIK, O. Zie BEGIN] BERG, M. Staande op eenen hopgen berg, Hooft In Henr. den Grooten , bl. 89- Op den berg des verbonts zitten, Vondel voor Lucifer. [M, Stoke D 5 houdt  ^8 B E R, houdt Berg ook M. Van den berghe, B. I, r. 04.1 en II, r. 782. Binnen den berghe, V , r, 528. Van de ftad Geertruidenberg zegt hij ook B. VIII, r. 971» Van den Berghe. Ook van Bergen op Zoom, B. X, r. 93r, „ Berg is ook een gelubt „ Verken. Zie GELT". Outhof.] [BERGWACHT, V. Vond. in Eurip, PhcEniiX Men badt de bergwacht. Zie WACHT.] [BERK voor berkeboom, M. even als BEUK.] BERKEMEIER, M. Met den grooten berkemeier, Vondel in het II. B. der Lantged. [Loet den RijnJchen berkemeier luflig rujtig ommegaen, Vond. IL D. der P. „ Met den grooten berkemeier, Vondel „'in 't H. B. der Lantged. bl. 81. waar Virgilius „ in 't Lat. heeft magno cratere , Georg, II, vs. \> 457- Anders is berkemeijer eigenlijk een drink,, nap of kelk der oude Herderen, gemaakt van „ berkenmeij, dat is, van eenen berkeboem, gelijk „ beuketeker van beukeboom: en van welke berke„ meijers, of berkeboomekelken, Alkemade bree„ der handelt in zijn werk van de Bifchplegtighe„ den, IL D. Hoofd. 34. vertoonende ook de af„ beelding van zulken ouden berkemeijer in „ print". Outhof.] BEROEP, O. Het beroep, Hooft in Henrik den Gr. bl. 103. [Dit wettige beroep , Vondel in Salmoneus.] Zie BEGIN. BEROERTE, V. Zoo dat de gezeide Raadt hem zuiver van de beroerte fchoude, Hooft in de Ned. Hift. hl. 62. Van de oirzaekdezer Jchichtige beroerte, Vond. in den Inhout van het XII. B. der Eneade. BEROU, O. Een berouw, dat uit dwang draaf de, Hooft in Henr. den Gr. bl. 140. Waerachtigh berou hebben , Vondel in Horatius, III. B, 24. zang. [„ BERRIE, burrie, (feretrum) V. uit van Heu„ le". Outh.] BERT, O. Zie SCHAEKBERT. BES,  BES. 59 BES, BEES, of BEZfE , v. De bes van Argos yqlt welkleen, doek hquflt haer fmaeck, Vo hI. Virg„ Lantged. J . B P& >o dan ook aalbezie, moerbezie, braambezie, aardbezie. En miflcnkn hieruit ook aenbei of aem'.ei ] BESCHEüR, Q. 't Befcheer des hemels, Hooft, in den 104. brief. [Ik zal der Goden raedt uitvoeren ■na't befcheer. Vond. in FLkuba. Dit komt van 't oude werkwoord befcheeren, waarvan wij dén volmaakten voorleden tijd over hebben befchoren.'] Zie BEGIN. '' BESCHhIT, O. Het rechte befcheit , Hooft in Henr. den Gr. bl. 7L Te toetfen 't recht befcheit , Vondel in het I D,. der Poëzije. [BESCHOT, o. Pieterfon.] [BESCHUTTING , v. Onder de befchutting% Vond. Hor. 46 gez. IV. B.] {BESLAG, O. Zie SLAG.] BESLUIT, O. Aan 't bejluit, Hooft in Henr. den Gr, bl. 52. [BESPREK, O. Zie BEGIN.] [BESSEM of BEZEM, M. Bij Decker in zijn Mengeldichten: Hij plant den bejjem op den maft, inplaetfe van de vlag.é Zie BEZEM.] B^ST, v. Het vaetje uit te pojen paft geene oude ieft, Vondel Hor. 111. B. 15. [Gelijk Kalybe, eene overoude beft, Vond. En. VII. B. Maar een Bijvqgl. woord (Adjecl) zijnde, is't o. Vanwaar' M. Stoke reeds fchreef, B. IV , r. 110. Dat M der ojn dat bejle dade. Zie ook IV, r. 131. V, r. 459 , 959- VI, r. .200.] BEbTANT, O. Gedurende het beftant, Vondel in 't berecht voor Palamedes. [Na onderling gefpreck bejluit men het beftant, Vond. f. D. der P.j BESTEK, O. Het beftek der verraderijen, Hooft in  ft BET BEU. \n Henr. den Gr. bl. 133. Binnen het bejlek, Vond. \n 'de Aénl. ter N. Digtk. [BESTERVEN!S, v. Tdt de hefiemnis van den vcrfch gemetflen grondflag der vrijheit , Hooft Ned, Hit. Vi. B,] BESTIER, O,, 't Befbier van, alle omleggende gewefien, Hooft in de Med. BETUW , V. Die zijne wooning in de Betuwe ver* laten had, Moonen in de Aentekeningen op zjjne Poëzij, bl. 864. [„ BEVANG, O. In't bevang dier beide,Decker „ Lof der Geldz. bl. 70". Outh.] BEVEL, Q. Dit bevel, Hooft.in Henr. den Gr* bl. 26. Zie BEGIN, [BEVER , een dier , M. Pieterfon. Voor dc ftof, zal 't o: zijn. Zi DOEK.] [BEVERNEL, V. Pieterfon.] [BEVERWIJK, V.* Men z-gt in deBeverwijh 't Welk niet belet te zeggen, het aangenaam Beverwijk. Zie WiJK.] BEUGEL. M.- Ik zal zoo ras te paarde, als hij met den voet in den beugel zijn, Hooft in Henr. den Gr. bl. 171. [Sta vajl, ik zal dit touw gaen knoopen qen den beugel, Vond Jofepn in DotnanJ [BEUK , M. een boom , In fchaduw van den heuck , Vond. Virg. II. Herderskout, En zoo .fchijnt ook B.RK. Vergel. de Voorr. g. 34.] BEUKELAER, M. Hij verwonder? zich over den beuckelaer, Vond. lnh. van het VIII. B, den En. £De kant am den beukelaer te jlaen, Vond. Heldinnebr. bl 13. Hij beval den beuckelaer te brengen, dezelve in Virg. En. V. B. Waarmede de Heer. Outh. inftemt.] [BEUL, M. Dat zij, et"ee.n de neuz, d!ander de men, den beul afvorderden, Hooft Ned, Hift. VI. B. bl. 233. welk woord zaamgetrokken, is voor Beudel, 4at nog is bij Vondel, in de Helden Gods:  I E U. B E W; B E Z. <5i Gods: Gij wierdt beudel uwes zelfs , en in zijn misbruik des Kerkel. bans, Poëz. D- I. bl. ,oó. Gewetens beulel, vrees den Goddelijcken wreeker, en elders; En dit Beudel komt weer van bodet. Zie Kiliaan.] [J3EULING, van een onkundig mansperfoon is 't M. Voor fpijs wordt het ook M. erkend bij Pieterfon.] . - [BEUN, voor een vifchkaar, fchijnt V. in gebruik. Maar Sewel noemt Beun M. voor een zolder te Hamburg, volgens Pieterfon.] BEURS, v. Nu fin/met op uw rijke beurs, Vond. Poëzij, I. D. bl. 245- [ook in den zin eener ftad* koopplaats. Haer zegenrijcke beurs ontbeert een hater zuilen, Vondel 1. Dj der Poëzije. Waar voor Hooft, Briev. bl. 42. Mijn pen ter Hapborze geraakt hoort zich niet uitluien. Zie ook BÓRS.] BEURT, v. Te zijner beurte, Hooft in den 10 brief. De wacht bewaert hare beurt, Vondel in Vira;. IX. B. der Eneade. BEWIJS , o. 't Betvijs mijner trouhartigheit, Hooft in Tacitus, bl. 502. BEWiNT , o. Een Pricjler heeft het bewint, Hooft in Tacitus, bl. 502. BEZAEN, v. [Bezaan, offchoverzeil, dat te fcheep aan grooter zeilen geflagen wordt.] Wie voet zet binnen boorts, ziet met verwondren aen De groote en fockemajt, de zeilen, dt bezaen, Vondel in het Lof der Zeevaert, I. D. der P. bl. BEZEM, M. Dan voert hij op den maft den bezem tot een wapen, Vond. op Tromps Afbeelding in zijne Poëzij, bl. 5s6. [BEZIE, v. Zie BES.] BEZIT , o. 't Bezit, Hooft in Tacitus, bh 525. Zie BEGIN. BE.  62 B I. B IJ. BEZWAER, O. 't Bezwaar, Hooft ïri den 7^ brief. BIECHT, V. Om oprechte biecht te doen, Hooft in d n 61. boef. [Ook reeds hij iVl. S'oke B. VIII, r. 865. die fine biechte hadde ghedaen,] BIEA, O.' Het bier , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 228. [BIERKAN, V. als KAN.] [BIES, Bieze. V. in 't gebruik:} . [BIEST van kofien, V. Pieterfon,. fchóon van Heule het biefi z . [BIET. Zie BEET.] [BIG, bigge. Van 't geflacht is rriij geen voorbeeld bekend. Sommige Spraak kunftenaars zijn voor het bigge, andere voor de bigge. 't Welk natuurlijkft fchijnt, even als de zeuge.~] BIJ, V. Ook zijn de bijen niet alleen dieren des hemels naar den lichaame, miar zelf naar den geeft, gemerkt haar wonderbare vernuftigheit, Hooft 1 ijf brief. Niet anders drijft diaengeboren gewinzu ht de Attifche bijen, elk in haer werk , Voort, Vond. in Virg. IV. B. der Lantg. BIJBEL, M. Slaet den bijbel op, Vondel in zijrt Toneelfchilt, bh 6. [Die valfch op zijnen bijbel roemt, Vond. Maria Stuart. V. bed.] BIJL, V. Met de bijlfirajfen, Hooft in Tacitus IV. B. [Door het moorddadig Woên van Ichcrpe bijl ofknijf, Hooft in Baeto.] Houw met de bijl den wijnflok in fiukken , Vondel in Virg, IV . B< der Lantg. Dogh Hooft heeft ook het M. in de vef* talingen van Lottinus: De bijl, zo bot als fajis, klooft een hout, ja een nagel, dat hij niet doen zoude, waar hij zoo fcherp als 't pennemes, [Doch zulke verzinning met hij komt meer bij Hooft voor* Bijl is v. 't Is dan zeerhard bij van Mander. Uitbeeld, der fig, bl. 119. Eenen bos roeden , aen 't eynde hebbende het bijl op de Roomfche wijfej]  E IJ. B l.. B L. 05? . "BIJLEGÈR, O. Pieterfon.] 2BIJSTAND, M. als STAND.] =BIJT, bijtc, een open vak, dat in 't ijs gehakt Wordt, is in 't gebruik Vr.] [„ BIJTEBAEU , (larva , fpe^rvm) fpook,. „ bullebak, M. Bij de Decker Lof der Geldz. ü om den fchrick t'ontgaen van zijnen bijtebaeu ,, (Ik meen een' blaeuwe fcheen) telt hij zijn' vingers blaeu. „ Gelijk ook Pitiscus Lemures door nachtgeefkn, „ bijtebamven verklaard". Outh. Moonen nam dit woord V.] [BIKKEL, Schoon Moonen't V. neemt, fchijnt echter de voorgang van Halma , Sewel, en Hoogftr. den Hr. Pieterfon voorat M. te doen ftemmen. Ik zoude het om den uitgang in el ook liefft M. keuren.] [BIL, V. Pieterfon.] [BINT, in de bouwkunde , denklijk voor htt gebint of gebinte, en dus O. Ook Pieterfon.] BISDOM, O. Het Bisdom, Hooft in de Ned, Hift. bl. 18. Om 't bisdom te vernielen, Vond. ia de Hekeld. bl. 193. [BIT, O. Zie GEBIT.] [BITTER, als een zelfftandig Naamwoord O. Het bitter, Vond. Hor. Lierg. 16. II. B. In Zere-" land wordt bitter gebruikt voor roet in den fchoorfteen.] BITTERNIS, V. Gezult in de bitternis, Hooft in de Hift. van de Med. bl. 50. BLADT, O. Hoe is 't bladt omgekeert ! Hooft in 't begin des V. Boeks der Hift. Het onfaelbare bladt te bevlekken, Vondel in de Opdragt van Adonias, [Hij grijpt met eene tang het bladt der tonge en fnijt het met den degen af, Vond. Ovid. Heffchepp. VI. Boek. Ook reeds bij M. Stoke, al ditblat, B. VIII, r. 1030J [BLAD-  04 BL A. [BLADWIJZER, m. Zie de Voorrede , S. 14J [BLAEM, dit woord heb ik nergens gevonden dan bij de Ouden, die fchreven blame, v. Met eenighe blame, C. v. Ghift. Ovid. Brif. aan Achilles. Ook reeds M. Stoke B. VI, r. 853» Ontfaghe hare blame.~] BLAER of BLADER, (pujïuld , tubercuhm, fpiritu inclufo tumidum) [ook wel blein, een lichte zweer, in 't vleezig gedeelte des lighaams, doch hier alleen voor een vlak of plek.] v. Waer in het een fneeuwitte blaer voert, Vond. in Hor. IV. Boek. [BLAES , v. Dat zoo lang geen priem haer piemt, de blaes gefloten blijft, Vond. Befpieg. bh 10. I. B.] BLAESBALG, m. Zie BALG. BLAESKAEK , m. Die dat holle zwetfen ftraf Leerde wel den blaaskaak af. Hooft in de Gezangen, bl. 701. [Fan elcken blaeskaek houdt het wat , Vond. in de Waterbel. Hij fpreekt hier van 't gerucht, en zegt daarvan, dat ieder fnapper met zijn fnappen 't zijne 'er bij, en 't gerucht aangroeien doet. Ook de Noordemnd, Vond. Warande N°. XI. Flucx dagende ever zulcx den blaesklaeck uyt ten flrijt.] Dit woort is m. daer kaek v. is, omdat door blaeskaek iemant betekent wort die blaeft. [Zie hier van op BREEKSPEL en WICHT.] [BLAFFER, ook blafferd, vooreen regifter, M. Zie de Voorrede g. 14.] [BLAKER, m. Zie de Voorrede §. 14.] BLANK, [zes duiten bij ons,] M. Men moet de zuinigheit ook zoeken in de Jladigheit van den blank een ftwer te doen ftrekken, Hooft uit Guicchardin. [BLANK-  B L A: B L E. B L IJ. 65 [BLANKHEIT, V. Met hare blankheit, Vond. Hor. Crez. 11. 4.] [BLAS , M. u ! Laet mij eenen bias van. 'i zeldfaem heil erlangen, de Decker Puntd. I. B.J BLAZOEN, O. 't Blazoen der vrij heit, Vond. in de Hekeld. bl. 198. [„ Zoo zegt Vondel in „ zijn Papieregeld , De Leeuw die voert 't blafoen. „ Even zoo fchrijft Chrift. van Heule ook. Koo„ mende dit woordt van blazen, en wordt ge„ bruikt voor buccina, tuba. — Ook voor een „ fchildt, en af beeldinge op een fchildt, en hel„ dezinnebeeldt of wapen , waarop veele zeer jS ftoffen of blazoenen , en daarom ook gebruikt „ voor een groot/preker, magniloquus, thrafo glo„ riofus, !als bij Kiiunus te zien is; en bij ten Ka„ te, Ned. Spr. D. II. bl. 123". Outhof. Vergel. F. Burman nieuwe Aanmerk, der Ned Taal bl. 24. Kiliaan erkent tweederlei Blazoen, Symbolum heroicum, five fcuti gentiÜcii piclura , en buccina , tuba*. Beiden fchijnen te komen van 't oude woord blazen.] , [BLES , V. voor 't nair aan 't hoofd van t paard, Ptf.] BLIjDE, BLIJE, V. Gelijk een blixemftrael uii eene blijde fnori, Vond. IX. En. [Ook reeds bij M. Stoke IX, r. 174-177- Dader voren rechten (oprichten) bliden. An dé zuutfide éne. ] Kiliaan zegt ook blije, en legt het int door her. Latijnfch wooft balijla. [Zeker fchiettuig, waarvan in 't breede van Hasfelt op Kiliaan bl. 71. en Huyd. op M. Stoke D. III. bl. 194 ^ 281, 290. „ Meier noemt het ook een fprihgcl, fprinkhaal „ bi. 731. De Hoogduitfchen nemen 't voof „ loot , zeggende ohne pulver uni bley , zonder „ kruid of loot". Outh. Hiervan BLIJ , bij ten Kate O. waarvan ons blijwit, (CeriiJJa), zooveel als lootwit.] E LBLlJb  66 B L IJ. B L 1. B L O. [BLIJF voor verblijf, O. bij M. Stoke B. III, r. 564. Sonder enich blijf.'] BLIJK, O. * Het blijk, Hooft in Tac. bl. 5^9En eveneens Vondel in Ovid. Herfchepp. 148. V. B. [Daer zij niet zonder toorn, het blijk vont van haerfcha. doch dezelve gebruikt het ook veelmaal V. viermaal in Adonias. In Samfon , Ontfang tot eene blijk en zegel van ons trou. En toon mij d''eerfteblijk van liefde, dezelve, Adam in ball. 4 bed. Moonen volgt hem in 't O. bl. 171. in zijn Poëzije, Dit blijk. Zoo doet ook L. ten Kate, II. Deel, bl. 123. in de proeve van afleiding.] BLIJSCHAP , V. Met eenige blijfchap, Hooft in de Ópdragt der Hift. Toen hoorde men eene geweldige blijfchap, Vondel in Virg. III. B. der Eneade. Zie Moonens Spraekkunft, bl. 77. BLIK, * [opflag van het oog,] M. In eenen blik, Vondel in het II. B. der Befpieg. bl. 64. [Met eenen heldren blik, Vond. Bruiloftsd. O Zaegt gij maer den minften blik, de Decker aen zijne Moeder. Zie OOGEiNBLIK. Zoo ook naar den regel aanblik. In de beteekenis eener ertsftoffe (bratlea), ook blek, is 't Onz.] [BLIND, voor een luik of boegfprietzeil, V. Ptf.] [BLINK, V. Ptf.] BLIXEM, M. Tot dat het ziet en voelt den blixem van mijn donder, Hooft Gr. bl. 465. Den blixem en donder nabootfende, Vond. in 't berecht voor Lucif. BLOEI, M. De ruft heeft e erft de Koningen bedorven , En al den bloei der Steden , Hooft 1. br. [Die in den vollen bloei en lente van haer jaren, de Decker bruil. van van Simmeren.] , BLOEIsEL, O. Gezicht en de reuk van 'f bloeifel, Hooft in den 15. brief, 't Dloeifel van uw tijdt, Vond. in den I. Maegdebr. BLOEM  B L O. 67 . BLOEM., V. In de bloem haar der jeugt, lloenz in Tac. bl. 182. In de bloem zijner jaren, Vondel in de Opdr. van Jofef in Egypten. [In de bloeme van fiere joghet, M. Stoke B. II, r/107. Ah ene bloeme, VII, r. n87.] [BLOEMHOF, M. Zie HOF.] [BLOEMKOOL, V. Zie KOOL.] BLOESEM, M. Zien de hagelbuien den bloefem treffen, Vondel in de Opdr. van Zunchin. [Wat had ghe mij met uwen bloefem niet belooft, Vond. David in ball. Die fielt den bloeffem voor de peren , de Deckers Puntd. II. B.] BLOET , O. Het gefioort bloet , Hoofc in de Nederl. Hift. bl. 78. Het gewelt, dat het eene bloet het andere doet , Vondel in de Opdr. van Jofef in Dothan. Men kan hier (waer van wij boven iet hebben aengeroert) in 't voorbijgaen aenmerken , dat woorden van dit geflacht dikwils ook van artikel en uitgang veranderen in obliquis cafibus, of de onrechte naemvallen, [te weten, in den Dativus en Ablativus , den Gever en Nemer, of den derden en zesden Naamval, en in die twee ook maar alleen,] want dus zegt men, Hij legt op het bedde , en hij is van den echten bedde: Men fleurt hem hij 't hair: en, Hijfieepte mij met gefieurden haire in zijn hof, Vondel in den brief van Hermione: Hij is van dat geflachte : en van dien geflacht e. Dikwijls ; zeggenwe , maer niet, gelijk het gebruik leert, altijdt. Want men zegt zelden , Geef mij den zoute : Hij fiort in den zande : hij legt in den water e (hoedanig een voorbeelt bij Hooft is, bl. 396. Zoo weldigh een plek lants met den Watere ie verwoefien, en bij Vondel uit Hor. 5 toez. Uit den water) Hij wandelt in den boffche : fchoon in dagelijs gebruik is, het zout, het zant, het water , het bofch. In den brief van Vondel egter E a aen  <5S BLO. aen Hooft vïnt men, ter zijden uit den bofch > Voof boffche (*). In de betekenilTe van een flecnthooft of onnoozel menfch wort dit woort ook M. gebruikt. Hooft in Bocc. 18. Nieuwm. üe ij dele voorwendfelen van dezen bloet. Ook in de Rampzal. der verheffingc van (*) Dewijl deze buiging den bedde alleen plaats heeft in den derden en zesden naamval, is hetgeen wonder, dat menzeldtnzegt, en nooit zeggen mag. Geef mij den zoute: Hijftori in den zande, alzoo zonder ganfch verkeerde buiging zulks niet wel gezeid kan worden, dewijl beide woorden zout en zand biet in den vierden naamval voorkomen , waarin die onrechte buiging geen plaats heeft; immers, daar de dativus én ablativus, de 3de en 6de naamval , met elkander gelijk ftaan, zoo ftaat altoos, in Onz. woorden, de vierde naamval , met den eerften en vijfden, die ganfch geene buiging hebben, gelijk. Deze onrechte buiging in den derden en zesden naamval is volgens ten Kate in de Aenleiding, I. D. bl. 336. nog naar den trant der Ouden, of gelijk Moonen ons leert in zijn Snr. bl. 99, een Hoogduitfche uitgang, die van ouds bij de Nederlanderen overgenomen is, fchoon hij acht, dac die geheel en al, om de twijfeling, waarin de Vreemden hier door vervallen , behoorde verworpen , en niet meer in den levinne, van den ge/lachte , uit den huize, maar in hst begin, van het geflacht, uit het huis gefchreven te worden: voor al ïtdende', ons te wachten, van in den Aanklager, den 4den naamval, die met den Noemer, of den eerften, gelijk ftaat, den vleefcke, den zaede te fchrijven, dat noodwendig, even als hij (lort in het zant, geef mij het zout; het vleefch , het zaad zijn moet; welk alles hij te gelijk met de fpreekwijs tot dien einde voor tot dat einde verwerpt. Doch dat men, om een twijfeling bij Vreemden , een zoo bijzonder taaieigen zoude verwerpen , is wat vreemd ; en het Gebruik is hierin te vaft geworteld , en zelfs zeerkiefch. Zie breeder bij Moonen, bl. 85, 99, ico Maar waarom, zal men vragen, dit Gebruik ook niet gefield in den tweeden naamval , zoowel als in den derden en zesden? En mag men dan niet zeggen var. den bloede? Doch deze vraag komt uit een verkeerd begrip des tweeden naamvals. De tweede naamval heeft geen van. Men zegt in den teeler, df tweeden naamval, het boek mijns vaders. Maar als men.vara gebruikt, zoo is dit de zesde Naamval, of Nemer. Zoodat men wel zegt, Prinfen van den bloede, maar ils dan is 't de zesde Naamval, niet de tweede.  BLO. BOB. BOC' BOD. 69 van de Med. bl. 18. Ik houde mij zelf voor eenen ' moedeloozen bloet. [Maar bloet in den eerften zin is reeds bij M. Stoke O. bekend ; tedele bloet , B. II, r. 825. vergel. B. II, r. 701, 808.] [BLOETVIN, v. als VIN.] [BLOK, O. Hij fmeekt, om willig op het blok te buigen 't hooft vol grijze haren, Vond II. D. der Poëzije. Zoo knieltze voor het block, Vond. Maria Stuart, 5 bedr. Zie van dit woord van Hasfelt op Kiliaan bl. 72.] BLOS, M.* Bewaer dien vrolijken blos op uwe fneeuwitte wangen, Vondel in Ovid. brief van Acontius. [Maar wederom gebruikt hij het O. in Salom.. Treurfp. Het wangeblos verdooft den bloozenden granaet; en heefc op zijne zijde de Decker goede Vrijd. Waer op het blos in 't blanck zoo vierig plag te blaken, in zijn Puntd. II. B. Ma r 't geen uw vader trock met levend blos naer 't leven, en Brederode in Lucelle , Het klappend blofend blos tuifcht van mijn foete fmartefj BOBBEL, V. De vijant kan de bobbel doen zitten gaan, Hooft in den 95. blief. [Doch van Heule wil dit M.] [BOCH f. Zie BOGT.] [BODE, M. Na dezen tooren uw afgezonden bood' ik neemcn zie zijn vlucht , Hooft in Baeto. De wacht heeft den pojibode ingelaeten , Vond. David in bali. Verwacht den blijden bode , Vond. in Zungchin. bl. 34. En zoo reeds bij M. Stoke B. VI, r. 443. enen bode; ten bewijze , dat, hoezeer men in de dagelijkfche fpraak fchier nimmer hoort den bode, de taal echter het M. erkent. Doch als een gemeenfiachtig woord (communis generis), zoo kan 't ook Vr. zijn, als 'er een vrouw bedoeld wordt; Doch men zegt ook bodinne.~] BODEM , M. Tot den bodem toe , Hooft in de N. Hift. bl. 43. Op den bodem van Galadd; ü 3 Vond.  7ö BOD. BOE. Vond. in den Inhout van Koning David herftelt. BOD'i' , O. Ondank beging men met dit bodt, Hooft in de Hift. bl. 129. VAL.] BOEDEL, M. Bezigh met den bejïommerden boedel des Rijx te redden, Vond. Hor. 164. [In eenen boedel, Hoofts gedichten. Men vetkort dit ook in boel, M.] BOEG, M. Over dezen boeg, Hooft in Tacitus IV. Boek. Van voor den boeg , Vond. in Virgilius L Boek der Eneade. [Van voren in den boeg, Vond. En. IV. Boek, en dit fchijnt beter, dan elders, Virg. Enead. B. V. bl. 265. gedurig voor de boeg , bij den Heer Outh.] BOEI, V. [band, kluifter. Dat. ik geketent jlcip die zware minneboei, Vond. in de Leeuwendalers. Die naer hunne trouwboei'treên, Vond. inwijd, van 't Stadhuis,] Met de boei des huwelijx belaft, de Decker in de Mengeld. [En met de jlale boei aan 't been , dezelve , klagt van Sophonisba. Huigens in zijne Zedeprinten bl. 118. noemt een Koning, Een Vrijheer in de boeij; een eeuwige gevangen.] BOE JE K. , M. Zij veroverden eenen boeij er met haaring, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 216. BOEK, O. Het onvoidrukte'boek, Hooft in den 28. br. Het boek der Rechtcren, Vondel voor Jephta. [Oudtijds was dit woord onverfchillig M. en O. Men vindt reeds bij M. Stoke B. I. r. 626. Oecgaf fi enen Ewangelien boec. Maar weder B. I. x. 257. Noch vanden Vriefen en fprecl boec niet, en X. 1057. dit boec. Later bij van Mander Schilder-conften grondt bl. 21. b. Atabaliba, met des monincks wille, Nam oock den Boeck, en bef ach hem al vajle, Dan den boeck en fprack niet, maer fweeg al jlille , Ook is nog in Vlaanderen en Zeeland niets ge. meener dan den boek. Doch de Nederl. Bijbeltol- ken  B O E. 71 ken kozen reeds het boek. Zie Hinlopen, Bylag. Bybelvert. bl. 106.] BOEKSTAEF, V. Zie STAEF. [BOEKWEITE, V. Hij haehde boekweite uitzij korven, Vond. P. 1. D. 377 : Wanneer de Boekweit bloeit, die doot lag en verjtorven In d'aerde, eer klont en zon en daeu haer levenfchenkt, Vond. inwijing van 't Stadthuis.] BOEL, v. * Zekere 's Graaven boel meldde't geheim haar en broeder, Hooft bl. 430. Gewondt vm de weizingende boel, Vondel in Horat. III. B. 10. Lierz. Het M. geflacht heeft hier ook plaets voor iemant,die in oneerlijke min leeft. [Zij vont een middel om de min des boels te queeken , Vond. Ovid. Herfch. IX. B. Nog vond ik De weerga behaeght den boel alleen, Vond. Jof. in Egypte. Hoe Vulcaenden boel verrajl, te weten , den God Mars , die bij Venus lag, Vond. Virg. Lantg. IV. Boek. Vergel. Huyd. Proev. bl. 188. met de aanteek. van den Hr. Fr. v. Lelijveld , bl. 312. Boêl voor boedel volgt BOEDEL M.] [BOELLAEDJE, V. Fan de vuurige boellaadje, Hooft in de Medicis.] BOELSCHAP , V. De loosheit van zijne boelschap , Vondel in de Opd. van Samfon. Het is van dezelve betekeniiTe als boel, hoewel ik meene, dat het oneigentlijk genomen wort voor eene vrou, daer men boelfchap mede bedrijft. [Ook wordt het gebezigd van een' man. Bredero in 't Moortje , den Hopman mijn boelfchap die heeft het mij verteld. Van dit boel komt het werkwoord boelen, bij Vond., en vele anderen voor hem, waarvoor men nu met een bafherduitgang zegt boeleeren. Zie Huydecooper in zijne Proeve , die boelfchap, zoowel als boel, van Man en Vrouw, beide erkent, voegende 'er echter te recht bij ; Doch 't woord E 4 &!f  72 BOE. BO F. B O G. zelf blijft altijd van 't Vrouwl. geflacht, om den uitgang SCHAP, die nooit Manl. voorkomt. Schoon men den boel en de boel zegt. Zie op BOEL. De reden van dit onderfcheid is hierin gelegen, om,dat de boelfchap, Vr. bij Overdracht of Overnaming voor een boel gebruikt wordt ; waartegen boel, 't zij M. of v. zijne eigen beteekenis houdt. Dees regel is de toets van vele woorden. Plet gebruik nu wil boelfchap liever V. dan O.} [BOENDER, voor een huislijk werktuig, M. Zie de Voorrede g. 14.] [BOFJIT, (voor jok,fpel,) Dit woord fchijnt oorfpronklijk om zijnen uitgang TE, V. te zijn , gelijk, fierfte, dieft e, enz. en dit volgt M. Stoke, B. V, r. 1260. in groter boerden, die ook boerde gebruikt, Mij zijn geen later voorbeelden voorgekomen. Voor dit geilacht pleiten ook Sewel, en van Heule.] BOETE, [aan eens de ftraffe, dan eens %t be-, rouw ,] V. Voor ftraffe. Moeje hij nu de boete dragen, Hooft inde Ned, Hift. bl. 172. Voor berouw. Gij leerde en oeffende ons door vaflen en gebeên , en Jirenge boete, Vond. in Joannes den Boetgez. bl, 105. [BOEZEL, BOEZELAAR, M. Ptf.] BUEZEM , M. In den boezem , Hooft in de Ned. Hift. bl. 29. Een rechtfehapen dichter Jlachte de ftroomen, die niet af, maer altijdt toenemen, en met eenen vollen boezem eindelijk in de rijke zee uithuizen, Vond. in de Aanl. ter Ned. Dichtkunft. BOF , v. De Walen fchoten op de wilde bof, Hooft in de Ned. Hift. bl. 470. [BOGAERD , Hf. Zie BOOMGAERD ] BOGT, V. * Bij ons gaf het voor (tellen en aandrijven der nooit gehoorde fchattingen, aan de geftalle dei lants een heel andere bogt, Hooft in de Hift. bl. 208. In de bogt aen zes , Vondel in Virgilius IL B. der Eneade,  B O H. BOK. BOL. 73 Eneade. [De bocht der wijken ofte rooien, Vond. ïnwijing van 't Stadh.] die het ook M. gebruikt, Welke den bogt van Kajahrie affpoelt, Hor. I. B. 33, Lierz., het welk mij beft gevalt. BOHA. Dit woort, eèr een bijwoord of tuffchenwerpfel, dan te rekenen onder de zelfftandige naemwoorden , wordt echter op de wijze van die gebruikt in 't M. Voor Gronings maakte men eer nen boeha metfchieten en vuuren, Hooft Hift. bl 704, [doch weder V. in '1 acitus II. Jaarb. Die de meejie poeha maaken , en Briev. bl. 69. Ook is 't niet pieuws de boeha te maaken '] Het geen tot zoo groot eenen boha pap, Vondel in Horatius Dicfukunft. Zoo gebruikt Hooft in het II. Boek zijner hiftorien het Onduitfch woort adieu , (gekoppelt uit twes ftemmen a en dieu, als zeide men aen Gods, dewijl het een woort van affcheit is der genen, die fcheidende elkander Gode beyelen:) Der werrelt den laatflen adieu toeroept. BOK, M. Om eenen bok te winnen, Vondel voor Lucifer. [De luipert bij den bock , Vond. heerl, der Kerk, I. B. bl. 19.] ' [BOKKING. Zie BUKKING.] [BOKSEN. Zie BOXEN.] BOL, M. * Gehjck in haer en bol, een bloem, eerze qpenluickt, Vondel in Joannes den Boetg. bl. 15- £ B. [Mijn bloem in haren hol gedoken, Vond. Bruiloftd. Zoo hr eed, als God, des grooten Scheppers handen , 't Groot-Hem,eldak rondom den aerdbol /panden. de Decker. Schoon Outh. in Moonens Poëzij bl. 84. het Vr. vondt. En de nagelbloem met vlokken ter bolle uitrijzen.] [BOLK. voor Vifch, v. Ptf.] [BOLSTER, M. Ptf.] BOLPEES, V. Zie PEES. ES BOM,  74 BOM. BOM, V. Ende zenden hier nevens de bom, gefloffeerd met lekkernijen, Hooft in den 95. brief. £dat dit hier voor een Suikerdoos gebruikt wordt, blijkt uit een plaats in zijnen Warenar. Doe 't nou begon te hopen bij jloelen bij banken; Dan was 't af ter de Garzijnen , dan af ter de bom , Daar de fuiker in was, V. bedr. III. toon. In den zin van trommel (*) is (*) Ik vinde twederlei bom bij Kiliaan ; 't eene voor het dekfel van een vat, wiens opening men noemt het bommegat (gula live os doliï) vanwaar het vat bommen {operire, vas operculo claudere;) het andere bom in de beteekenis van een trommel {tympanwn). Dees laatfte zin moge aan zulken vreemd fchijnen, die dit woord alleen kennen in den zin van zeker fchiettuig , bij den Franfchen en Bafterdduitfchen bombe , maar kortheidshalve ook bom genoemd: 't welk waarfcbijnlijk is een klanknabootfend woord , wiens afleiding men miffchien kan halen uit hetGriekfche ^o^'ta, bij Homerus, 11. XUI.v. 530. Ook Odyff. VIII. v. 190. waar het van den fchijfworp gebruikt wordt, 't Is in 't gemeen een klankwoord , vanwaar men 't ook den kinderen in den mond geeft, wanneer ze bom, lam fpelen; ook wel 'tgeluid, dat holle vaten van zich geven. Dus zegt Wefterbaan II. B. .ffineas, fprekende van 't Trojaanfche Paard ; '{ hol bomde enfuchte, en gaf een zwaer geluit van binnen. Kiliaan neemt ook het laatfte in den zin van tromviel, tyntpanum; en tympanum pulfare (de trom flaan) bij hem hemmen. In zulk een' zin neemt Vond. in de boven aangehaalde plaats het getrommel der b'mme. Zoo ook Bredero in Lucelle, Mijn buijck BOMT as een trom. en't zelfde heeft ook Poot aan zich genomen in de Mengeld. Dat Perfen Hoogtijdt vier met fpel en bom en fluit. Volgens 't bekende van Vondel Lucif. Tr. IV. bedr. Zoo dra gij fleeght in 't licht, en op bazuin en bommen, Door 't blakende gejlemt en jleenen quaemt te brommen. En in Jeftha II. bedr. Hoe flom en Jlil is nu dezelve poort, Waeruit zij mij met bommen in quam halen, En zegezang. In  BOM. 75 ïs 't ook] vr. Het getrommel der bomme, Vondel in Horat. III. B. 15. Lierz. BOM- In deze zelfde zaak worden deze bommen door Snakenburg, Poëzij, bl. 69. trommelen genoemd, lk ging mijn vader te gemoet met trommelen en fchalmeien, en dit noemt Vondel wederom elders tamboeren: Injeftha, Mijn dochter juicht hem vrolijk te gnnoet, Groet vader voor de hofpoort met tamboeren en reien. Dit alles vergeleken met den inhoud der Gefchiedenis ,• Richt. 11. 34. daar we vinden met trommelen en reien, in 't Latijn 'cum tympanis et choris, blijkt, dat door deze tamboeren, geen perfoonen, maar de trommel zelf verftaan wordt, en in dien zin ook tamboer, bij J. Veldenaer in zijne Chronijk, bl. 37. So dede hi fijn trompen ende fijn tamboeren flaen; waar trompen voor ons bafterd trompetten, 't Zelfde bij Wefterb. VII. B. van -ft/neas. Sij juichen 'op 't geluit van trompen en tamboeren. Meermaal bij Vondel; in Jeruz. verweeft , Met zingen, dan-* Jen , fpelen en cyter en tamboer en rinkeltuig en fluit. Lucifers V. bedr. De Reien groeten hem met lofzang en cimbalen, Schalmeien en tamboer. en elders in Jeruz. verwoeft Die overlaén met roof, met rei en met tamboer Op 't maeghdelijck muzijck ter poorten innevoer. ten ware dit laatfte moeft genomen worden voor de tamboerijnen , trompielflagers of flagerfen , in de overzetting des Bijbels genoemd trommelende (dat is, tamboerende) maag. den. Ook verklaart Kiliaan het woord tamboer door tymp& num, trommel. Doch bijzonderlijk en eigenlijk, meen ik , is tamboer dat vel of leder, dat rondom over de holligheid van dat rammeltuig heen gefpannen en fterk uitgerekt wordt, waarop men flaande een geluid verwekt, bij ons tamboeren of trommelen genoemd. In dien zin zijn op te vatten de verzen van den Treurfpeldichter, in den lijdenden Chriftus, bl. 150. O God! hoe deerlijk hing, dat fchone lijf, gefchonden Aan handen, voeten en als een tamboer gerekt.' En aan dezen tamboer of dit trommelvel alleen is 't, dat net Latijnfche, of in zijn oorfpronk Griekfche woord tympanwn toekomt: afgeleid van 't werkwoord tuV.7«) , verbero, dat Jlaan beteekent; waarom ook Plinius Hift. nat. XXV. 5. windzuchtigen , wier buik gelijk een tamboer, of kalfsvel-, gefpannen ftaat, tympanici noemt: 'ook'doclt daai;.Vondel op, h D. ;. ■ -.der  ?ö BOM. BON. [BOMBAZIJN i O. voor deftof. Zie op DOEK.] BOMMEL, M. Goedt vondt den bommel te laten rijpen , Hoofc in de Hift. bl. 523. Ook in de be. tekeniffe van een dierken, anders Horzel genaemd: Of als zij keeren uit, met al haar burgerij, Den bommel, een gidiert zoo nijver niet als zij, Hoofc aen 't einde van Geeraert van Velzen, in de Voorfp. van de Veehc. [Doch Vond. zegt in at V. De bommel quam met haer troepen, IV. B. Lantg. van Virg. Zie Kiliaan,] BONDEL, M. Men bint in eenen bondel, Vondel aen zijnen afvy. Vrient. [Verzekert den fchooncn bondel pijlen , Vond. Amfteld, Zeemagazijn ; ook de Decker 1. B. 71. puntd. Voelt zijnen bundel weêr van Jlijver band geknelt.'] Hoofc fchrijft bundel in de Opdr. der Hiftor. maer verandert het geilacht: Uit een beknopt bundel van bladen , [en bl. 741. Het buydel fiitfen gegraveert in hunnen zegel 't Welk ik liever niet volgde.] BON Dl GHE1T , Y, De bovdigheit heb ik be-. tracht, Hooft in de Opdr. der Hiftorien. En dus zijn alle dusdanige woorden, die uitgaen op heit x en afdalen van de Adjecliva, of onzelfftandige woor-. den, als Achbaerhett van achtbacr: Barmhartigheit van barmhartig: Heiligheit van heilig : Voorzichtigheit van voorzichtigh. Het geen onnoodigh is verder aen te wijzen. ■ [BO- der P. hl. 681 Kopre kiel en kallefsvel enz. Huigens, ik Baeder foo Jomtijts een levend kalfje neven, Sneld. XIU. B. Hiervan is dit woord overgegaan tot de trommel zelf; en zijn diegenen, die dit werktuig floegen , tamboers, tab oer s, taborijnen genoemd, even gelijk de Franfchen daarvoor hun tamlour en tabonrin bezigen. Uit welk alles blijkt, dat hum, tambcer, trommel, woorden zijn van gelijke beteekenis, en gelijk ftaan met het Latijnfche tympanwn, in zijn' ruimflen zin genomen.  BON. [BONET , een hoofddekfel, V'. Om dragen de bonet , Vond. vertalingen, en in de X. En. van Virg; Wiens haer met zijne altaerbonet bedekt wiertf] [BONG, of BONK, V. Ptf.] [BONGE , voor Bom, tympanwn, V. Doe heten die rutcr die bonghe flaen, bij van Hasfelt op Kiliaan bl. 80.] , . [BO'NSEM, bonfmk, M. Zie de Voorrede §. 59. J [BONT , O. bij van Heule , In 't bont gaan. Ouch.] [BONTEKRAAI, V. als KRAAL] BONTGENOOTSCHAP , O. Het bontgenoot' fchap, Vondel in Virg. VIII. Boek der ^g^*)' (*) Alle woorden, zaamgefteld uit een Adjeüivum en den uitgang fchap , zijn Vrouwl. als blijfchap, gramfchap, zie op PRIESTERSCHAP. Onder die behoort ook dit woord , zijnde genoot niet anders dan een bijvoeglijk woord (confors, focius). Voor 't Vrouwl. pleit ook desfelfs beteekenis , als men het neemt in den zin van een vergadering, een lichaam van bond-feefi- of- eedgenooten; zoo gebruikt Vond. het enkele genootfehap, I.D. derP. bl. 505. Dekerkgenootfehap, in Samfon bl. 48- Dus vergaerde de feejtgenootfchap , Joann. den Boetg^z. bl. 86 en 82. De mtgenootfehap, Vond. Adam Balk 18. Wanneer dan Vondel in het aange. haalde voorbeeld het Onz. geflacht gebruikt, fchijnt dit betreklijk te moeten gemaakt worden op de daad, op het verbondmaken zelf, en niet op het lickaam; en zoo vindeik , m het opflaan, de zaak gelegen; 't wordt daar genomen voor de onderlinge verbondmaking (Jocietas, foedus). IVaerom net bonteenootfekap, dat gij verzoekt, al voorhene met kmttajttnge beveftis-t is, vergeleken Virg. Enead. VIII. 169. Daar nu Vondel in dezen zin het Onz.; in den anderen wederom tn het zelfde woord, voor bondgenooten (focii; foedens confortes.) Vr. gebruikt, (als blijkt II. D. der P. bl. 21. Gij hipt de banteenootfehap,) zoo beveiligt dit op het fterkfte den gegeven regel op 't woord PRIESTERSCHAP. Zoo gebruikt ook-Vondel te recht het Onz. in bedgenootfehap, niet voor de bedgenooten , maar voor de onderlinge vereeniging (focietas cmijugalis tori.) Dees regel grijpt ook plaats in 't woord verwantfehap , en de daar uit gekoppelden, dat zaamgefteld is uit 'het woord vet want, eigentl. een bijvoeglijk ö woord  78 B O O. BOODTSCHAP, V. Zij verklaren hunne böodtfchap, Hooft in het IV. B. der Hift. Die voortijds brogt de bootfchap, Vondel in 't I. D. der Poëzije. BOOG, M. Op mijnen boog, Hooft in den 33. brief. Een volk, dat wakker den boog weet te handelen , Vondel in Virg. II. B. der Lantgedichten. [Op 't fchieten van den boog zegt Vond. inwijing van 't Raadhuis , fprekende van den graadboog. Oudtijds was boog en hoge ook V.] BOOM, M. Buiten den boom , Hooft in de Ned. Hift. bl. 63. Niets te eten van den boom der kenniffe, Vond. voor Adam. [Genes. XVIII, 4. Onder dejen boom. En bij M. Stoke B. I, r. 1107. Onder enen boem.] Zoo dat vremt magh fchijnen, dat Vondel aen eenen boom den naem van Moeder geeft in de Heerl. der Kerke I. B. bl. 23. even na de woorden: Ezechiel verheft door een gebloemt enz. [Zie hiervan op MIN. BOOM , genomen voor een , woord (offinis, confanguineus); Voor de verwanten is het Vr. " gebleven. Wie 'c hooft der vloeckverwantfchappe , Virg. En. VIII. B. maar Onzijdig wederom voor de verwantfchapping, de zaak zelf. Het begin des Huwelijx , en het bloedverwantfchap hier uit geboren, Vondel voor Jof. in het Hof. In Domitius hadt hij booven de oudtheit van 't geflacht op het naabloedtver- ' wantfchap der Caefaren gezien, (prcpinquum Caefaribus fanguinem delegerat) Hooft Tacitus IV. Jaarb. 75. Hoofdd. Is het nogtans ergens, dat Hooft en Vondel afwijken, 't is in dit woord. Hooft met al te fterk naar 't Onz. te hellen, Vondel met te vaft aan de oudheid te houden in het Vr. gefl. Kwalijk ziet men dan dat Hooft elders fchreef; Een voorneemlijke flip van 't veiwantfchap te fcheuren , Ned. Hift. bl. 124.. Een Vorfl heeft meer te vrezen 't vloekverwantfchap , vertal. uit Sanfov. N. 64. (doch men kan dit ook in den anderen zin opvatten;) in den zin van een gemeen lichaam van verwanten moeft het dan eigenlijk-Vrouwl. zijn, even gelijk Onz. zijn moeft bij Vond. De fchadelijke verwantfehap der Vorften, (graves Principum Amicitias) Hor. Od. 1. B. II. De hartstochten hamen heftig door al'onderlinge bloetvetwantfchap, Vondel. Dat er onderfcheid zij in beteekenis, ziet elk lichtelijk; vergel. op PRIESTERSCHAP.  B O O. 79 een icheepstuig , is mede M, Hij jleekt met een zwaeren boom de fchuit van lant, Vond. Virg. En. VI. B. Nog voor een affchutfel, M. als blijkt uit draaiboom. Den draeiboom Jluiten van '£ langduurigh profeteeren , Vond. Joan. den Boetg. bl. 55. III. B. Van een ander BOOM zie BO DEM.] BOOMGAERT, M. In zijnen boomgaert, Vondel in Virg. II B. der Lantgedigten. [Dees zeedraekJlaet den boomgaerdga, Vond Zeemagazijn te Amfteldam. Wat zong het vrolijk vogelkijn, dat in den boomgaert zat, Vondel in den Wiltzang. Zie GAERD.] [BOON, V. Ptf.] [BOOR, V. Ptf.] BOORT, O. *Te doen leggen over't boort, Hooft in de Nederl. Hiftor. bl. 92. Men fpreekt dus gemeenlijk van fchepen, en 't is door 't gebruik beveiligt. Maer anders is boort, dat den uiterften kant van eenig ding betekent, mannelijk. Wie fcherrep toeziet, fpelt en leejt De wet van Mo/es in den boort Van haren mantel, Vond. P. I. D. bl. 481. Binnen den gewenfchten boort des Tibers, dezelve in 't IX. B. der Eneade. [Een glas tot aen den boord vol druivensap gefchoncken, de Deckers 335. Puntd. II. B. Oulings fchijnt het echter Vr. gebruikt te-zijn. M. Stoke B. IX , r. 910. hinghen Ji feilen buter hort, en X, r. 563. buter boert. Die een ander bort voor rondde, (orbis) o. neemt, B. IV, r. 830. VI, r. 922'. Vanwaar ons tafelbord ] : [BOOSHEIT, v. Die over onze boosheit vergramt zijt, Vond. Hor. gez. I. 2.] [BOOSWICHT, fchoon WICHT Onz. zij, is dit M. Zoo 't geval dit den booswicht toefla, Vond. Virg. En. II. B. Zie de reden van deze ongelijkheid van geflacht op WICHT.] BOOT,  jö B O O. BOB. BOOT , M. * Zij voer met den Stygifch.cn boot, Vond. in Virg. IV. B. der Lanrg. Dogh in het VI- B. der Eneade ftaet, Charon voert de lichamen met het boot over : gelijk ook Hooft fpreekt in de Ned. Hiftorien, bl. 1003. makende het boot tot buit. r Vondel van Venus fprekende, die in 'f boot van s,"'parlemoer te Cypres quam gevaren, op J. J. Hin, lopens bruiloft. Van Heule heeft het ook O." Öuth. JD.flar het hobbelende boot Van mijn hert op Jlukken Jloot, Hooft in de gedichten. Zoo viel Graef Jan in 't boot, Vond. Triomftorts op 't flaak. maar ook vindt men het V. bij Vond. De boot der helle ging haer gang, Virg. Lantged; IV. B. zoo dat dit woord van drie geflachten fchijnt te zijn, Doch in gemeenen fpreektrant was 'talvroeg Vr. Roemer VifTer I. Schok 1+ Embl. Ecrjï in de boot, keur van Kiemen - ,Valin de boot, bij Winfchoten, Zeeman. Evenwel het Manl. is reeds bij M. Stoke B. III, r. 1084 Ende in den boot fliep hi. Zie ook r. 1140. en B. IV, r. 928. En volgens de oude fpelling, boet. B. V, r. 68. Spranc in enen mindren beet. B. IX, r. 281. Sende enen boet. Maar loot voor Juweel fchijnt in 't gebruik Vr.] [BOOTSGEZEL, M. Dat metfchrickaanfchouwt mrdt van den bootsgezel, Hooft Pfalm 104.] [BORAT, O. Ptf.] BORDEEL, O. In 't bordeel hare kmsheit af te leggen, Vond. voor den br. van Agn. Zoo zegt ook Hooft in Tac. bl. 143. In 't bordeel en hoereren. BORG, M. Zie BURG. [BORGERSCHAP , Zie BURGERSCHAP.] BORS, of BURS, of BEURS, [zak, geldzak, tasfche] V. Het diepfie der borze, Hooft in de Ned. Hift,  BOE. BOS. 81 Hift. 2. Dezelve 1160, Voelende zich inde hurze gegeeffelt. Noch in de Vert. uit Guicc. Meer een geeft een dukaat in de beurze, dan tien, die men geJpilt heeft. [En houdende de bors met lip en tant ge'vat, de Decker Juvenaals IV. Schimpfchrift. In de beteekenis eener ftads openbare handeï- en koopplaats mede V. Haer zegenrijcke beurs ontbeert een-harer zuilen, Vond. I. D. der Poëzije.] BORS 1", V. Tegens de borjl, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 7. Zijnen yijant het zwaert in de borft duwende, Vond. jn den Inh. van 't XII. B. der Eneade. Voor eenen perfoon genomen is het, M. even als bloet fomtijts voor een' perfoon genomen wort. Die eenen lufligen borfl rtrfligh weet door te helpen, Hooft Ned. Hift. II. B. [Die echcer minder naaukeurig in zijne Brieven bl. 20 zegt: die beelden in zijnen binnenborfb als een kapelle te metfen. Doch beter bl. 86. Spiegel van de binneborfif] [30RSTEL. Pieterfon volgt hier Moonen Vr. doch op den aard des woords lettende als een werktuig, zoude het eigenaardig M. zijn. Zie de Voorrede §. 14 ] BORSTWEER, V. Ontbloot van deze borjiweer, Hooft in de Hift. bl. 124. BOS, M. Met den blancken vederbos op den helm, Hoofc in Henr. den Grooten, bl. 90. [Daar brandt de vederbos ; en niemandt Jleekt hem aan, Hooft Baeto bl. 97. Zoo ook HAIRBOS bij Decker in den goeden Vrijdag: En zoud gij wel een' fchaer ter liefde van dat hoofd Door uwen hairbos jagen. „ Wanneer men den rijsbos onder den koperen ketel „ fiookt, Vond. En. B.VII. bi. 361." Outh. In de rechte handt eenen bos roeden t'famen gebonden , Van Mander. uitbeeld, der fig. bl. 119. Kol. 3.] F BOSCH,  82 BOS. BOT. B O U. BOSCH, O. In 't bofch van Segovie, Hoofc in de Ned. Hiftorien, bl. 92. In het bofch, Vondel in den Inh. van Edipus. [Het Sabijnfche bofch, Vond. Hor. gez. I. 22. Doch voor eenftad gebruikt Vond. 't M. Om Fredrik van den Bofch te jagen, Zegez. van 's I lertogenbofch en Wezel.] BOSSCHAEDJE, * bij Hooft is dit Onz. in 'c begin van Granida: Het vinnigh (Iralen van de zon Ontfchuil ïk in 't bojfchaadje. Bij Vondel in het VI. B. der Eneade V. Naer een oude boffchaedje, ook in het XII. Boek: In eene dorre- boffchaedje. [Zie PLANTAGIK.] BOSFOR of BOSFORUS , een zeeëngte, Mi Den razenden Bosforus, Hor. III. B. bl. 4. [Fan den fteenenden Bosforus, Vond. Hor. II. B.] [BOT, * een foort van Vifch, Vr. bij Moonen en Antonides, IJftr. B. I. bl. 4. De vifchmarkt fchaft ons overvloei — De bruine en zwaere bot. De Heer Pieterfon is voor 't M. Maar voor Knop of Knoop V. Daar zijn nog meer beteekeniffen van lot, als voor touw, en voor 't uitfchieten van het touw, die O. fchijnen. Zie van dezelven E. Zeidelaar Ned. Spelk. bl. 103.] BOTER, v. 't Schijnt, de uitheemfchen deze boter tot den boodcm niet ge boort hebben, Hooft in den 33. brief. [BOTERSTANDE, Botertobbe, V. Een hot erjlaende met haer ghereetfchap , bij van Hasfelt op Kiliaan bl. 85 en 629. Men gebruikt dit woord nog in Zeeland. Zie ook Kiliaan op VLEESCHSTANDK.] [BOUT , obex , repagulum, fpijker, nagel, M. En drijf hem eenen bout door lever, milt en nieren, de Decker, Bruiloft van van Simmeren. Zoo fchijnt  SOU. 83 fchijnt het ook voor een Jlagpen van een vogel, en een ftuk Schapenvleefch , waarvan den Schapenbout, in Dordrecht gebruikt men ook den bout voor endvogel.'] BOUW, M. Tot BritJJel Was 't in den bouw van Leent af elh ouders , Hooft Hift. bl. 278. Na 't voltrekken van haren bouw , Vollenhove in de Heerh der Rechtvaerdigen , bl. 362. Zij dreef 'den bom des Rijx voort, Vond. in 't I. B. der Eneade. [Zoo dan ooic AKKERBOUW.] BOUWEN, M. Vondel in Hekuba, bl. li. Bat de fluier met zijn vouwen Gord' den neergefiagen' bouwen, [Hooft in zijn zangen: Maar toen zij zich alleen Bevondt, daar zij met vreên Moght fchiften de bekoorlijkheên, Die z'in haar' bouwen had verzaamt, Zoo voeghde zijder, daar 't betaamt. Kiliaan legt die woord uit door (cyclas, reftis fmiga , fpatiofa) , een vrouwenrok of flepende tabbaard : 'c is mij nog voorgekomen bij J. de Decker in den Lof der Geldz. AU' dit en heeft geen' plaets, ter plaets daer matigheid De broeck en bouwen vormt. C. Huigens in Hofwijk, daar bl. 359' de Kermisboer zegt: Ik heb den beften bouwen, Den nieuwen fcherteldoek, fien wringen tot einftet. In den Zeeuwfchen Naghtegaal ; Dejlechte vouwe, bl. 276. Schuilen die aen broeck en bouwen Erghens in e;n bjord of lijft, F 2 fiog  g+ B O U. BOX. B R A. nog bl. 288.. Kors verfielt Jtrijntjes bouwen; Laft hij niet, hij krijgt een grauw. Het dichtgenootschap van concokdia et labore , bedient 'er zich mede van. Het gezag van Hooft, Vondel, Huigens, wettigt genoegzaam, dat men dit woord blijve gebruiken. Vergel. van Hasfelt op Kiliaan bl. 86. De broek en bouwen, fchijnt een oude fpreekwijze te zijn, om beide de Sexen uit te 'drukken.] BOUWSEL, O. Dit bouw/el, Vondel in de P. I. D. bl. 137- [,, BOXEN, V. Om de boxen teJchorten, Hooit „ in'de Ned. Hiftorien, VIII. B. bl. 288. bedui„ dende eene broek, gelijk Kiliaan heeft, en men „ in Ooft vriesland , en elders in Neerland nog „ fpreekt". Outhof.] BR AEK, v. Door een andere braak, Hooft in de Ned'. Hift. bl 286. [BRAEM, BREM, V. Ptf.] [BRAESSEM , M. Antonides IJftr. B. T. bl. 4. De vijchmarkt fchaft-den braejjem geel van hiit.~] BRAK , [een Jachthond] M. Voor den brak, Vond. in joann. den Boetgcz. bl. 93. [Met den fnvffelcnden brak , Vond. I. D. der P. bi. 669.] [BRANDER, M. Zie de Voorrede §. 14.] BRANT, M. Hebbende den brant in verfcheiden huizen gcfieken, Hooft Hift. bl. 10. Aenftehers van dezen brant , Vondel in 't Berecht voor Lucifer. Dikwils wou ik den brant met wijn lejjchen: maer hij nam toe, dezelve in den brief van Paris. [Ook reeds bij M. Stoke B. V, r. 769. VIII, r. 1276. IX, r. 362, 549.] [BRANTNETEL. Zie NETEL.] BRAS  B R A. B R E. Sj BRAS [hoop, of meenigte,] M. En doe den ganfchen bras Der ketteren vergaen in rook en afch, Dekker in de Mengeldichten. » BRAVADE, [gezwets] V. Met een doorgaends bravade, Vondel in de Aenl. der Ned. Dichtkunft, [Met hun hoovaerdige bravade , David herftelt III. Bedr.] . BREEDE of BREETTE , V. In de breeds. Vond. in Virg. I. B. der Lantged. ' [BREEKSPEL , M. Maer willende Loys dien breek/pel nedervellen , de Decker , afoeelding van Willem den I. Schoon SPEL Onz. zij, wordt dit woord , dus zaamgefteld , even als booswicht, en meer anderen , M. gebruikt; ziende op den perfoon , en niet op de zaak; doch dit is in allen diergelijken niet het zelfde. Zie WICHT en Voorred. I 15.] BREIDEL, M. Ontjlagen van den breidel, Hooit in de Nedjrl. Hiftor. bl. 99. Naer den breidel luiJleren, Vondel in Virgilius III. B. der Eneade. [Die reucUoos ment den breidel van de Zon , Vond. in 't Lijkoffer van Maagdeburg. En bij M. Scoke B. IV, r. 1471. En grepen (grepen hem) biden bridel. IX, 727. bedwongen metten breidde.'] BREIN , O. In 't brein gequefi, Hooft in de Ned. Hiftorien, bl. 30. Het wijze en geleerde brein, Vond. in de Opdr. van Hekuba. [BREISSEM , M. volgens de Voorrede §. 59.] BRES, v. Op de brejfe , Hooft in de Hift bl. 1169. Die, na de bres, gemaekt in Plutoos poort, Zich ruggeling te maken wijt ruimbaen. Vond. in Hekuba, bl. 37. BREUK, V. Het vullen dar breuke, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 10 en 43. De hope van die breuke te Jloppen. Door de breuk, Vond. in de Maegden V. F 3 bedr.  86 B R I. B 11 O. bedr. [Zie, zie hoe d'onfchuld moet de gfouwelijke breuk , vergelden en vergoeden, de Decker in zijn goeden Vrijdag. Zoo ook SCHIPBREUK. Wij ■worden, na zware fchipbreuk verraden , Vond, Virg, 1. B der En, Voor breuke, Z'fuir- M. Stoke breke, B. II, r. 732. hadden al;e grote breke.] BRIEF, M. Verklaarde eenen anderen brief te heb" hen, Hooft in de Ned. Hift.. bl. 31, Zonde hij eenen Troiacn met eenen brief, Vond. in den lnh. voor Palam, Zoo gebruikt men dit, ook met uitlating van het Zelfft. woort : Weinig dagen na dat wij onzen laatjlen aan U. E. hadden afgeraardigt, Hooft in den 1. brief. [Reeds M. bij M. Stoke, B. V, r 20. Sende-enen brief. Ook I, r, 427. IV, r. 1273. VII, r. 18, 19] BRIEL, [een ftad] M. Op den Briel het gehikte verzoeken, Hooft in de Ned. Hift, bl. 219. Langs 'Rotterdam en den Briel, Moonen in de Aentek. zijner Poëzije, bl. 829. [BRl j. Als de uitgang hier gold , was 't V. Maar bij van Heule, enz. M.] BRIL, M. * Te zoeken met den bril, Vondel in de Bespiegelingen , bl. 1 10. [Ik zie 't gewelf des blaeuwen hemels blinken, door eenen bril van damp en dicke lucht, Vond, Jofeph in Dothan. Door eenen andren bril, in de Gebroeders en elders.] Moonen ftelt het V. en nevens hem Vollenhove in de Heerl, der Regtv. bl. 443. Door een valfche bril. BROD, V. In den handel de brod brengen, Hooft in Henrik den Grooten , bl. 49. [Dit braght de brodd' inden toeleg. Hooft in de Medicis, „ Meijerlegt brodde uit door vuil, leelijk. Zoo ook Kilianus; waarvan brodder, broddeler, een onbekwaame werker. En brodden, opflikken, brod-. ,, dewerk maaken enz". Outhof,] [BROEDERSCHAP , V. Het vermeert de broederfchap der Koningen, Vond. in Salornon.] ÜROEK,  B R O. 87 [BROEK, V. * Ter broek uit, Hooft in den 131. br. Vondel fchijnt het M. te nemen in 't II. D. der Poëzije. En in den broeck wat hof is daer toch, enz. nog eens , PVanneerze om bier den broek verhopen. Maar de Decker houdt het hier met Hoofc. Met fijn fiuweek broeck , in den Lof der Geldz. Die (zoo men ons verhaelt,) zijn fulpe broeck veeleer verflonjl had als betaelt, Juvenaais 14. Schimpfchr. Maar voor broekig land, O. bij Ptf.] BROK, M. Aen eenen voorgeworpen brok, Vondel in Hor. VI. Toezang. [Kan Imt en nijt dien broek verduwen, Vond. I. D. der P. bl. 30. Vrij hard zegt Hooft, briev. bl. 68. Met de geejlelijke brok, die zij uhbraaken. BRON, V. Naar eenige bron, Hooft in den lnh. van Granida. De ader van een levendige bron, Vond. in de Opdr. van Adam. [Zijnen d.rfb met yerfche bron ie bhffchen, Vond. Ovid. Herfchepp. III. B. doch hier neemt hij 'c voor 't water zelve; fraai daarin het voetfpoor der Ouden volgende ; zie hierover de aanmerking van den Hr. Huydecooper in zijne proave van Taal- en Dichtkunde, bl. 206.] BROOS , V. En bint de purpre broos , Vondel in Virg. I. B. der Eneade. [Hij was gelaerfi met gulde broos, Vond. in Hippolytus; dit is een hoogopgefchoeide laars , cothurnus by Latynen en Grieken, waar mede de Ouden ten tooneele traden.] BROOT, O. Alle bekenden zij, het broot en den wijn de teekenen te wezen, Hoofc in Henrik den Gr. bl. 45. Van't broot , Vondel in de Poëzij, 1. B. bl. 512- BROUWTE, V. Geplenfcht hebbende in de brouw-, té des bont genoot fchap s, Hooft in U&-~Mi^. bl 99~ [Verg. van Haslelt op Kiliaan bl. 94. op Bruwe.~] BRUG, V. Dien mceaig ovcrjle eertijds liever een ¥ 4 goude  8§ BR U. J3UC. BUF. BUI. gtude brug zou gebout hebben , Hoofc in den 169. brief. De Koning treedt naer de brug, Vond. in den lnh. van Salmoneus. [Ook reeds bij M. Stoke, B. IV, r. (567. op de brucghe. III, r. 342. doe liepen fi ter brugghe waertf] BRUILOFT , V. Men hielt de bruiloft, Hoofc Hift. Ii. B. Op hunne bruiloft, Vondel in de Opdragc van Adam in ballingfchap. [BUCHT , bult , M. Die vrcdelijk den bucht bezitten en behouwen, de Decker, Lof der Geldz.] [BUFFEL, M. Ptf.] BUI, V. Daar men de bui tijdüjk gcnoegh am zagh komen, Hooft in den 86. brief. Dat gij wilt matigen de bui van uwen turen , Vondel in Jofef in E^ypten. [Waer na een noortfche bui met kracht haer vinnen roerde. Vond. in Salmoneus.] BUIDEL, (crumena. facculus) [een ledren zak, maal, beurs,] M. Die het aanritgelt in hunnen eigen buidel jlaaken, f looft Hift. bl. 1092, [Dat flijft den buidel wel, de Decker in Juvenaals 14. Schimpd. En zoo ook 't ingekrompen buil; . „ 'f zij hoere, hoeve, dief, Die geld heeft in den buil, is achtbaer, waerd, en lief. de Decker lof der Geldz. Dezelve uitdrukking leeft men bij Brederode. Schoon de Decker, bl. 50. Geldz. zegt, met een berooijde huijl. Doch weder bl. 33. die den buijdel doen zwillen , volgens Outh. En van Mander, Uitbeeld, der fig. bl. 113. kol. 3. Hij hiel in zijn rechterhandt eenen buydel~] BUIK, M. De heer van la Noue bekleedde den buik der halve mane, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 269. Alleenden buik dienen, Vond. in de Aenl. ter Ned. Dichtk. [Met eenen lesdigen buik, Hooft briev. bl. 68. Twee volckeren zijn in uwen buick, Genef. XXV, 23.] [BUIL, buik, V. Ptf. Voor buidel, zie boven.] [BUIS,  BUI. BUK. BUL. BUN. 89 [BUIS, v. Pif.] BUIT, M. Om de helft van den hwt te genieten, Hooft in de Ned Hift. bl. 216. Elk wapent zich viet den gereetjlen buit, Vond. in Virg. II. B. der En. BUKKING, [bekende vifch; ook BOKKING genoemd] V. * Hij gaf verlof om eenige bukking op Hamburg te voeren. Hooft in de Ned. Hift. XXIII. B. bl. 1049. [Dit moge vreemd fchijnen, dewiji men den haring', denfpiering, denwyting, M. gebruikt, en Hoogft. bl. 16. haring van de Vr. uitzondert , en op HARING het M. bewijft. Het gebruik oorloft ook in Holland den bokking.^ Mogelijk zoude Hooft, eenige bukking voor bukkingen nemende , zelf het M. in goeden bukking verkoren hebben.] BUL, V. Bij de bulle, Hooft inde Ned. Hift. bl. 207. maer voor eenen ftier is het M. Laet den bul onder den hoop fpringen , Vondel in 't III. B. der Lantgedichten van Virgilius. Van den fpringenden bul. Vond. Hor. Gez. II. B. [Zoo van de koe beloeit , zoo van den bul bereden , de Deckers Puntdicht. II. B.] BULBAK , M. R zie 't daar voor aan , dat de Sax en zijn bontgenooten den Zweed gaarne voor eenen bulbak zouden bezigen. Hooft in den 72. brief. BULSTER , [ruftbeddc , matras] V. Hij trof telkenmale de bul fier, Hooft in de Rampz. van de M. bl. 19. Op eene bulfier, Vondel in Euripides Feniciaenfche, bl. 56, „ De groot e Koning Jlaept ., op eene firoje bulfier , Vond. Inwijd, van 't „ Stadh". Outh. BULT, M. Terwijl het op den uit (tekenden bult hangen bleef, Vond. in 't X. B. der En. [BUN, vifchbun, V. Ptf.] BUNDEL, M. Zie BONDEL. [BUNDER, landmaat, Ptf. V. maar in 't gebruik z-:etmenook het bunder. Middel-latijn, Bunnarium.~] b F 5 [BUN-  po B U N. B ü R. [BUNZING, M. Ptf. Zie de Voorrede ff. 63-] BURG, M. * Ben burg inkrijgen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 10. Op den hoogen burg, Vondel in Virg. I. B. der En. [Zulck een /lot en vqfien burch te derven , Vond. G. v. Amft. V. Bedr.] Voorburg, uit dit woord gekoppelt, vind ik Onz. bij Hooft in Henr. den Gr., bl. 8<5. [en Briev. bl, 133. In 't voorburg der helle.'] Ook bij Vondel in de Befp. bl. 212. In 't voorburg van de hel. Ik zie hier geen reden toe. Ook wijkt Hooft daer van af, en gebruikt het Vr. in den 124. br. Bie de voorburg der v;etenfchappen opgefiormt heeft (*). [Doch (*) Burg enkel , cn zaamgefteld, vindt men M. en Vr. Den burg inkrijgen zegt Hoofc, Ned. Hift» en wederom, ds voorburg, Vr. Bij Vondel is hetM. Op den huogen burg, En. 1. B. Op dat het u en mij tot eenen vrijburgh dien. Noach IV. bedr. Op den Vrijburgh Van 't Gemeeilebejt, Inwijd, van 't Stadh. Ook , in den Wagctibwgh van 's vijants leger zeker, Gebroed. II. bedr. Uit den vgorbvrgh opgedondert, David in ball., \velk laatfte bij ook met Hooft Onz" gebruikt. Laet den Schouburgh open zetten, Dav. ball. Ui. bedr. maar terlens Vr. Tot eene vajte burg. En zeker! hoezeer het woord Burg, mét zijne zaamgezettene, door 't gebruik nu M. is; was het toch bij alle de Oudheid Vr. ook in "t Moefogott. Angelfaxifch , Erankduitfch , en riog heden in het Hoogduitfch. Zie Ten Kate D. I. bl 417. En zoo ook altijd bij M. Stoke B.II, r. 11. Daër ghemaeQ hadde — ene vajle borch— r. 17. Wanthi de borch—. B. IV, r.365. De binnen der borch waren. Vergel. B. IV, r. 552. V, r. C47. Dit leeren ook de oude familienamen van der Burg, en ter Burg. Hoedanige vroege benamingen veelal de'wegwijzers in de^Geflacbten zijn. Man fchrijft dit ook met eene achtergevoegde t, burgt, bij onze Overzetters mijne burcht, in de burcht , Pf. XVIII. 3. XC1. 2. Dan. VIII. 2. dit laatfte volgens Outhof, Kiliaan, en Meier. Dat Vondel in 'c onderfcheid van gelling tuflehefi borg, en burg onderfcheid van geflacht gezocht hebbe, denk ik niet; waarheen echter Outhof fchijnt te willen, die het verklaart door Arx , cajlellum; een kajleel, of locus editus, munitus , en afleidt van 't Griekfche sro>y«. Doch wat die Grickfche afleiding aangaat, wij behoeven naar &eene vreemde  B U R. or TDoch Vondel ook M. en miffchien meer regelmatig volgens het later gebruik , in David Ball. II. Bedr. Ick helt Urias , lang bij Geefien afgezonden van 's levens licht, quam uit den yoorburgh opgedondert. Ook Schouburg M. Satafcn, III. Bedr. Laet den Schouburgh openzetten. „ Maar horg voor fponjor , prees , vas , vanwaar borgtocht, is M. Öuth.] [BURGEMEESTERSCHAP, O. genomen voor het ambt zelf. Toen gij beklomt den hoogen trap Van 'f eerlijk Burgermesfterjchap. Vond. I. D. bl. 335-] Zie MEESTERSCHAP. BURGERSCHAP, O. *Meihetburgerjchap van Rome de talen te gaan , als men den oorfprong in zijne eigen fpraak heeft. Men leidt het zeernatuurlijk en naaukeurig at van ons werkwoord bergen, borg, geborgen; 't Welk in alle onze Verwantfchapte tal-n bekendis, voor fervare, in tutumrecipcre. Zie hiervan Kiliaan, en duidlijkll L. ten Kate li. D. bl. 113. De gromlbeteekenis van 't woord borg of burg,is dan, al wat tot fchuilplaats ftrekt om zich te bergen. Hier van is het overgegaan , om in 't gemeen een ftad te beteekenen , met muren omringd , met wallen veifterkt : duidlijk leert zulks het Rhythm. S. Annonis v. 4. Wi fie vefte burge brechen, dat is, hoe zij die vajle heden vernielden; Wcik burge daar door jteden vertaald ftaat. Will'eramus oftcr theio borg, dat is, per avitatem; insgelijks Tatianus IV. Euangel. van de Stad Nazareth fprekende, zegt, dat Chriftus in thie burg, dat is, ftadwas. Zie Schilterus , Theatr. Teutonic. ï. I. op het woord. Hiervan zijn afgedaald de Burgi mngiftri, Bcrgemeefters, of" Poormeeflers ; want poort betekende oudtijds ook een ftad ; zood-t men ten opzichte van des woords oorfprong foeefttijds kwalijk fpelt Burgermeefter voor Burgemeefler, vergel. Plantijn Schat der Nederd. Sprake, op 't woord Burgemeefler. Van dit BURG heefc men ook burger en burgerfchap, gelijk van POORT , poorter en poorterfchap. Men beeft Schrijvers, die dat zelfde 5^-/04 van ons oud, en door den geheelen Theutonifchen tak bekende, burg, afkomftig rekenen. Doch dit in 't voorbijgaan. Zie Wachter GloJJ. Germ. 8*. p. 99. Ten Kate D. II. bl. 113.  92 BUS. BÜU. C. Rome befchonken, Hoofc in Tac. VI. B. Het betekent hier Burgerrecht. Maer voor het getal of lichaera der burgeren, zegt men ook zonder aanftoot [ja niet min goed] de burgerfchap, dat is de burgerij: gelijk de Decker in den Lof der Geld. Het puick der burgerfchap : en Vondel II. B. der Herfch. van Ovid. de godenfchap, voor al het getal der goden : En vïrtt men niemant in de ganfch e godenfchap , die dit vermagh. BÜS, V. [Heb ik den helfchen Jood, (Judas) bewaarder van de bus, Hooft, Gerr. v. Velz. bl. 49.] Met de bus onder den hoedt , Hooft in de N. Hift. bl. 814. waer nu met deze bus'? Vondel in Salmoneus, bl. 56. [BUSSEL. Indien dit woord tot den uitgangZe/ behoorde , moeft men zeggen het buffel, maar, even gelijk buidel, bikkel, neftei, fchijnt het uit een' anderen hoek te komen. Moonen wil 't V. Halma M. Mij is geen voorbeeld voorgekomen. MsLïrdiffel is voor M. bekend; en hiermede fchijnt buffel meeft overeentekomen.] BUURT, V. Voorts deed de Koning alle gereformeerde edellieden in de buurt e van den Ammirael herbergen, Hooft in Henr. den Gr. bl. 16. Het Vaderlartt en d'oude buurt te bezoeken, Vond. Inh. deiLeeuw. e. Van deze letter beginnen t'onrecht, mijns oordeels , woorden in onze taele, die men beknoptelijk en beter met K, dat meeft, of met de S, dat minffc voorvalt, uitdrukt. Dus wort gevoeglijk gefchreven Sieraedt en fier en, op den voorgang van den Droft Hoofc, en na hem van meeft alle de befte Nederlantfche fchrijveren , voor Cieraeden eieren, en het onderfcheit tuffchen or-  C. 93 'ornare en fingere zoo gemaekt, dat ornare zij verfieren , en fingere, verzieren , [dit is tegenwoordig buiten kijf] makende de letters s en z zoo groot een onderfcheit in de klanken; waer op de onaendachtigen niet letten , dat de gemelde Droffc zich niet ontziet fier en op zieren te rijmen , het geen een misfiag ware, zoo de ƒ en z geen verfcheiden uitfpraken of klanken hadden, ['t Ware te wenfchen, dat het gehoor van velen onzer tegenwoordige Taalkenners, even zoo geflepen ware , omtrent het verfchil der klanken van de letters v en ƒ; g en ch ; vooral der d, en t; men zag onze fpelling miifchien fpoediger op een eenpariger voet.] Men hoore hem in den Bruiloftzang op Kornelis Plemp en Geertruid Dobbes: Hij fireelt het lekker oor met uitgelezen fierzel Van treffelijk gedicht, en overjchoon verzierfel. Waer in hem Pels gevolgt is in Horatius Dichtkunft: Ik zal defchertferij, die 'k voor heb te verzieren, Met zoo. bevallig een' natuurlijkheit verjieren. Ook Antonides in het rijmeloos in de Voorreden van zijn IJftroom : Wij houden 't met den grooten Plutarchits, dat de dichtkunfl zonder verziering, zonder verfiering en zielloos is, en ik noem vrijmoedigh de verziering, den geeft en 't leven der Poëzij. Minder moeite maekt, als zijnde bijna alom doorgedrongen, Kap, kat, koen , kop, kuft, kunfl, en wat des meer is , fchrijvende bijna niemant, die nu boeken hanteert, Cap,cat, coen, cop, cufil, cunfl. Zoo dat de letter C naeulijx ergens toe dient, dan om ons te verbeelden de helft der Griexe x,, \_ch~] als in Chriflus, Chryfojlomus, Chryfis, en andere woorden van Griexe afkomft blijkt : [en waarin men de ch ook gevoeglijk behouden kan, te meer als men acht geeft op de aanmerking van ten Kate,  94 te, die deze ch in navolging der Grieken voor eene enkele letter houdt, welke men bezigt, daar de g te zacht fchijnt ; waarin hem voorgaat een oude Spraakkunftenaar, Montanus, die zulks met vele redenen tracht te betoogen,] behoudens dat men noch eenige woorden uitzondere, die, om het ingewortelde gebruik wat ten wille te zijn , liefft met een C, fchoon anderen hier een 5 of K gebruiken , willen gefchreven zijn: als ceder , celle, ciment, cimbel, cingel, cirkel, citroen , civet , cypres, en weinige meer, die mij nu niet iniehieten. Hoewel dezaek recht ingezien zijnde, deze woorden bij ons niet t'huis hooren, en derhalven hun het burgerfchap kan ontzegt worden. Hoe het zij. deze woorden citer, ciment, cimbel, civet enz. willen in geen Duitfche verwiffelt worden , om datze gevaer zouden loopen van niet verftaen te worden. Dus dienenze, in het Duufch ingelijfc. ons bij te blijven, en naer het gemeen gebruik met een C gefchreven te worden. Want voor celle (daerwe van gefproken hebben) kan men kamertje, voor cingel, omtrek, voor cirkel, kring of ring gebruiken. [Ten zij ze reeds als eigen namen voorkomen. Bij voorbeeld, zoo men te Amfteld. naar iemand op cingel zoekende vragen zoude, waar gaat men hiernaar den omtrek, of den gordel? zoude belachen worden. Doch waarom onze taal armer gemaakt met cirkel, celle, cingel, cedel, te verwerpen ?] Maer men weet niet te blijven met de eigen namen, wanvoegelijk met een S of K gefchreven, als Caefar, Ceder, Ceres, Circe, Cerberus, Cyprus enz. ook Oceaen , daer de C niet in X begin komt; hoewelze de K begeerenzoo men acht geeve op hunnen oirfprong. [Het is niet onwaarfchijnlijk , dat diergelijke woorden , Caefar, Cerberus, enz. bij de Latijnen hunnen natuurlijken klank gevonden hebben in de K; en dus die woorden  CED. CEL. CHA. CHE. CHT. 9S den uitgebracht, zijn als Kaefar , Kerberus, gelijk dus KiKtfKv 't zelfde is met Cicero. Doch dan is de uitfpraak een gewoon verloop te achten j en daar dit vet loop gewettigd is door een ftandvaftig gebruik, zoude het meer eene angftige kiesheid, of eigenzinnigheid zijn, die woorden tegen 't gebruik uittefpreken, of m 't fchrijven anders te handelen, dan de Latijnen gedaan hebben, fchrijvende Caefar , Cerberus , Cypres.~] Zoodat vooral hieromtrent het gebruik en voorgang der befte fchrijveren, gelijk in alle taelen , dient waergenomen te worden , zonder lichtvaerdiglijk eenige nieuwigheden in te voeren, of te volgen. Zeker Moonen , die dit zoo ftip heeft willen nemen in de woorden van Griexe afkomft, dewijl dc Grieken van geene C weten , heeft luttel navolgers gehaat : om dat het gebruik bij ons dat niet heeft willen toelaten. [Zie letter Y.] [CEDEL, epi/tolium, fchetjula , waarvoor men nu gemeenlijk zegt CEEL, V". Uit een parclement of half geronde cedel, Vond. Bruiloftd.] CEDER , M. Toortfen van welriekenden ceder. Vond. in Virg. VIL B. der Eneade. [Fan den ijzoop tot den ceder, Vond. in Salomon.] CËL , V. In de onbefmette cel, Vondel in de Befp. bl. 186. [Te Nafareth om uwe bruiloftcel, Vond. I. D. der Poëzije.] CHAOS, [bajert] M. Tot eenen Chaos , Vond. Pafcha, III. bedr. CHARANTE, [een rivier in Vrankrijk,] V. Aan gins zijde de Charente , Hooft in Henrik den Grooten, bl. 64. [„ CHERUB, M. Hij voer op eenen Cherub, Pf. „ XVIII." Outhof.] CHIMEER, V. Gyas voerde de Chimeer, Vond. in Virg. V. B. der Eneade. [Aan eene drievormige chimeer, Vond. Hor. G. I. 27.] [CIE-  9<5 CIE. Cl]. Cm. C1M. C1P. CtR. CIT. [CIERAAT. Zie SIERAAT.] [„ CIJNS, CIJS, M. van Heule bij Outh."] [,, CIKOREI, V. Een cikoreij met hare bittere „ wortelen, Vond. Virg. Lantged. IV. B". Outh.] CIMBEL of CIMBAEL, V. Door fchelle cimbel, trommel en fchalmei, Vondel in zijne Poëzij , I. D. bl. 447. ['f Geluit der klinkende cimbael, Vond. Virg. Lantged. IV. B.] CIMENT, O. En d'aengename galm bleef hangen in 't ciment, Vond. in Ovid. Herf. bl. 227. [Als 't klevende fiment. Dus fchreef Vondel met de s, in Jerufalem verwoeft.] CIPRES, M. Ciparijfus in eenen Cipres, Vond. 10. B. der Herfchepp. [Beplant met harffe hoornen en fpichtigen Cipres, dezelve in 't III. B. bl. 73.] [CIPRUS , een eiland , Venus gewijd, O. Het beminde Cyprus, Vond. Horat. I. B. 30 Gez.] [CIRKEL, M. Van dezen fnkel, Hooft in Gerard van Velzen. Tot op den cirkel van den Kreeft, de Deckers Zonneloop.] CITER , V. Op dexiter te zingen, Hooft in Ta» cit. XXIV. B. die nogtans in het XVI. B. fchrijft, De wetten des citers. Antonides neemt het ook verkeerdelijk in het M. gefl. in zijn Lijkdicht op Vondel : Nu volgt hij David na, en overal ervaren Paft zijnen citer op die Koningklijke fnaren. Vondel hout ook het V. gefl. Jopas fpeelde op de gulde citer, in Virgilius I. Boek der Eneade. [Op mijne liefelijke citer, Vond. Hor. Gez. II. 12.J Met hem ftemt Moonen in zijne Spraekkunft. CITROEN, M. Zwanger had zij zich verhit, ende heet van een kauwden citroen ghegeten , Plooft in Henr. den Gr. bl. 130. D.  DAD. DAE, DAG. 97 D. D, [deletter] V. Zie O.] [DADEL. Dit woord dient in navolging veler boomen M. te zijn. Voor de vrucht V. Zie Voorr. §• H-] DAEGEMENT , O. De wettigheit van 't daagement, Hooft in de Ned. Hift. bl. 168. . DAELÈR, [een ftuk geld,] M. Met eenen daaIer, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 481. [DAEROM. Zie WAEROM.] DAET, V. Raat na de daat, Hooft in de Né: derl. Hiftorien, bl. 108. Wiens naem met de daet overeenkomt , Vondel voor Adam. [Die geven met de daed u hier af vol befcheid, de Decker Lof der Geldz ] Zoo is ook misdaet. Om de misdaet , Vond. in 't I. B. der Eneade. [Men zal dan niet licht navolgen, den weldaadt bij Hooft, briev. bh' 74. Daar toch M. Stoke reeds voorging, B. IV, r. 264., bede inder daet eninder tak. Vergel. B. IV ^ r. 1104, 1159. VI, r. 484, VII, r. 967. Waartegen niets maken kan, dat hij B. IV, r. 802. zegt: hoe durfle hi penfen zulken daet; dewijl dit een zamentrekking is voor zulk een of zulke eene daed.j DAEU, M. Zie DAUW. DAGH, M. Die naaulijx met de verhevene luiden op eenen dagh te noemen ben, Hooft in de Opdr. der Ned. Hift. Of ze den dagh waerdig zijn, Vondel mdeAenl. ter Ned.Dichtk. [Op defen felven dagh, en kort te voren, op den feventienden dagh , Genef. VII, 11. En zoo reeds bij M. Stoke, B. I, r« 175, Op den derden dach. Zie ook B. I, r. 443 ,474, 575. IV, r. 1205. Als mede zijn zaamgeitelden , B. Vlil, r. nio. Op enen zonnendach; r. 717. toten naeflen fonnendaghe. Vanwaar ook Sondaehs, IX, r. 843. Sdomedaechts, VIII, 707. ToteanfiG r.sk  93 D A G. D A K. nenfterfdach, I, r. 256. en IX, r 49<5- Whten donredaghe,Ylll,r. 840. Op den jaersdach, VII, 818. Evenwel zondert M. Stoke hiervan met reden uit de fpreekwijze, Dat darticlitp doen, B. III , r. 56. voor den dienfi, of maandftond , die op den dertigften dag na iemands overlijden voor de ruft zijner ziel verricht wierd; dewijl hier met gedoeld wordt op den tijd of dag,maar op de plechtigheid zelve. Voor geweer „ (pugio, Jiea) , is 't V. doch dan gewoonlijk dagge gefchreven , als Kiliaan heeft , en ook Hooft in de ' Med. bl. 75. En drukt hem dezelfp dagg mt " harte" Outhof. 1 Ik ongewoon't vuurwapen te handelen zal wijjer met"de dag treffen, Hooft m de Ned. Hift bl 813 [Met domplen eener dag in t hart zijner gemaaltinne, Hooft in de Med. op 't einde.] Ook van een fcheepstuigh , van eene dagh. Zoo zegt Moonen in zijne Spraekkunft , bl. 8. Zie ook Winfchoten, die het woort uitlegt. DAGERAET, M. Met den dageraat, Hooit in de Nederlantfche Hiftorien , bl. 102. Het fpel legint met den degeraet, Vondel in den inhout van David herftelt. Vt Is t'elcken nieu met elcken dageraed, de Decker 111 Jerem. III. Klaag). Waarvoor men oudtijds zeide dagerake en daggrake. Zie Huyd. op M. Stoke D. II. bl. 496. Waardoor bij M. Stoke dan ook 't Vr. inde dagheraet, B. Vil, r' [DAGGE, v. Zie DAGH] [DAGVAEKT , V. 'Ter daghvaardt komt men hier cm in 't gemeen te raên, Hooft, Baeto bl. 84Ook voor dagreizen, Anton. IJftr. bl. 98. En daer ik hem vermoeit (de zonnegod) van zijne daghvaert troofl.1 . . DAK, O. Onder 't dak , Hooft in Tacitus van de zeden der Germanen, bl. 495- °P het dak> Vond. in Virgilius, IV. B. der Eneade. [Oulings betee-  DAL. DAM. DAN. 99 beteekende dak het riet zelf; waarvan bij M. Stoke B. IX, 'r. 389. Vanden hu/en eten Sac, dat is, tdak, het riet.] DAL , o. In 't Vatikaner dal, Hooft in Tac. XIV. B. Midden in het dal, Vond. V. B. der En. [Ook bij M. Stoke B. II , r. 790. int dal. Bij wien, als men vindt toten dale B. V , r. 1186. dit niets bewijst voor 't m.; want dus zegt men nog ten dale gaan. Zie op BLOET.] DAM, m. Een hont isJlout op zijnen eigen dam, Hooft in den 172. br. Dus de heer van Amflel naer den dam vloog , Vondel in den Inhout van Gijsbrecht van Amflel. [Ook reeds bij M. Stoke B. IK , r. 152. Dat fi den dam hadden gheflaghen. Vergel. B. IV, r. 208. VIII, r. 1025. IX, r. 451. die echter het Steedjein Vlaanderen Vr. gebruikt, B. VI, r. 1149. Sonder de Damme. Doch in Holland fpreekt men gemeenlijk van den Leidfchendam, aan den Dam.] [DAMAST, o. Zie DOEK.] DAMP, m. Men vernam eenen glimmenden damp aan den hemel, Hooft in de Ned. Hift. bl. 308. Kakus braekte eenen geweldigen damp ter keek uit, Vondel in 't VIII. B. der Eneade. [Van den damp der dartelheidzoo haefi gevat , de D;ck. II. B. 72. Puntd. Zoo ook zwaveldamp; Die eenen zwaveldamp uit' „ waejjemt, Vond. Virg. En. IX. Dies Bake bui„ ten twijffel niet wel fchrijft met eene dikke damp ,, overfielpt, in 't Tafereel van Judith". Outhof.] [DAN, m. Een oud woord voor Bofch, Woud, zit Huyd. op M. Stoke D. II. bl. 71, 568. Vut enen dan, B. VII, r. 902. In enen gheleghenen dan, B. III, r. 930. op welke plaats echter de Uitgever 't woord in dien zin nog niet fcheen te kennen.] DAN AU W, m. [een rivier] Zie DONAU W. DANK, m. -Als de verheffer den verhevenen wil G 2 re-  ioo DAN. DAP. DAR. DAS. DAU. regeren, verliejl hij met recht den dank, Hoofc in de Vert. van Guicciardin. Tegens mijnen dank, Vondel in Virg. VI. Boek der Eneade. [Laet toe, dat ik den dank, dien ik voor't langer blijven U toe te fchrijven wenfch, denjlormen toe mag fchrijven. t de Decker in Didoos brief, ook reeds bij M. Stoke aii haren danc, B. IV t r. 525. Zie ook IV r 025. VIII, r. 612. IX, r. 1280.J DANKHEB, O. Zie KLIMOP. DANS M. Zijn edelheit zagh mij sok gaarne aan den dans ,' Hooft in den 60. brief. O gij beleiders van den dans, Vondel in Jofef m 't Hof. [Verheet* JHek onzen dans, Vondel 111 Salmoneus.] [DANT, V. Ptf.] TDAPPERHEIT, 'V. Vergetende hunne dapperheit, Vond. in Horat. II. B. 5. gez.] DARM, M. De honger holt en raejl, en propt den blinden darm', Vondel in den Gruwel der verwoeftingen. f DAS , M. Bij van Heule , genomen voor een beeft, mede onder de reine of eetbare die" ren van Godt gefield, Deut. XlV. 5. waarvan daan dasfendekfel , dafTevel , Num. IV. 25. " Exod. XXV. 5- XXVI. 14". Outhof. Vond. Virg. Lantged. III. B. Gij zult, Den das verrajjchen met den winthont over 't velt. Voor een halsfieraad of halsdekking , heb ik geen gezag aangetroffen, doch 't fchijnt V.] [DAUNIE, een landfchap, O. Het firijtbare Daunia, Vond. Hor I. B. 22. gez.] DAUW, M. Met eenen lieffelijken dauw, Vondel in de Opd. van Elektra. [Laef met aengenamen douw Venus beemt en ackerbouw. Vond.  D A U. D E E. D E G. 101 Vond. in de Bruilofcd. Zo geve u Godt van den dauw des hemels, Genef. XXVII, 28.] [DAUWEL, V. Ptf.] DEEG, O. Zij vinden hem het deeg Jlaan kneeden, Hooft in de Ned. Hift. bl. 407. [Een deel het desgh met voeten kneet, Vond. Jofeph in 't hof. Zoo ook ZUURDEEG. Hij mogt geenfins het zuurdeegh raken , Vond. Altaargeh. II. B. bl. 60. Hier voor fchijnt men kwalijk den zuurdeeg te zeggen.] DEEL, O. Het derde deel van dat Koninghijk, Hooft in de Ned. Hiftor. bl. 19. Sleepte het derde deel der flarren , Vondel voor Lucifer. [Maar voor een zaagdeel, hort, of plank fchijnt het Vr.] DEERNIS, V. 't Veiwekte groote deernis, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 5. Zie ARGERNIS. ,, DEESSEM , M. Zuivert dan den ouden zuur„ dccffem uit, 1 Kor. V. 6". Outhof. [DEGEL, van eene drukperffe, M. Ptf.] DEGEN , M. Met het gevefl van den degen. Hooft in de Hift. bl. 1201. Dien vervloekten degen afleggen, Vondel in de Opdr. van Jofef in Dothan, Agamemnon in Vondels Palamedes. Maer dat uw degen pajje op 't Koninglijke Jlael. waer op Ajax antwport, 200 doet hij. Vollenh. m de Heerl. der R. bl. 50. Door het punt van den degen. [Door een Degen verftond men oudtijds ook een dapper man ; ja al wien wij den naam van degelijk thans geven zouden , gaven de Ouden den naam van Degen : zoo zegt Otfridus : Gidan ijl es miredina, thaz fie fint guate thegana , gedaan is 't met mijn redenen, dat zij goede degen , (dat is, knapen) zijn. Kiliaan noemt zulk eenen ook Degenman. Van dit Degen hebben wij nog overig ter dege, deger, degelijkheid, en ergens deeg of degevan hebben Plantijn op 't woord Degen : Een van degen, un homrne de bien ; de Taalkund, Mengel, van G 3 Ling.  ï02 DEK. DEL. DEM. DEN. DES. DEU. Ung. Patr. excol. 1782. te Leid. bl. 62. Zie hier meer van bij den Hr. Huydecooper, m de Proeve, en op M. Stoke D. II. bl. 315- en tweede Proeve van D. A. O. M. bl. 179. en Schottelius, Hoogd. hoofdfpraak, bl. 263. en 1038.] [DEK, O. Men zegt op het dek wandelen.'] DEKEN, V. Met eene deken, Vond. in Ovid. Herfch. II. B. Dat een deken van een gilt mann. is, fpreekt van zelf. DELLING, V. In eene afleggende delhnge, Vond. in Virg. VI. Boek der Eneade. [Dit woord is bij Kiliaan verklaard door vallis , lacuna ; zijnde eene laagte , valei , ook wel eene groeve , en komt overeen met delle, del, dal; welk del nog in gebruik is , in bijvoeging met duin; bij Vond. in Gijsbr. van Aemftel. Zij blazen over duin en del. J. Oudaan Uitrecht zegepralende. Die in beemden, duin en del, Beftookte 't vluchtig wild. Hooft in C1V. Pfalm, óver duin en del Die diepe dellen fchuin en laffe kluyten mijt. H. L. Spiegels Hartfp. III. B. Dclling zegt Vondel meer. De droeve Faëton, zoo diep in d'aerdfche delling van hoven ziende, Faëton, bl. 39-] DEMER, [eenerivier in Brabant,] M. Jan die zijde van den Demer, Hooft in de Hift. bl. 56°[Nu giet de moknrijeke Demer meer waters uit zijn glazen eemer, Vond. II. D. der P.] [DEN, een boom, M. De Olijf onlvonckt den Den , Vond. Jeruz. verwoeft, IL bedr.] DESSEIN, O. Van uit te voeren dit deffein, Hooft in den 10. Brief. DEUGT, v. Door de deugt. Hooft in de Ned, Hifi. bl. 20. Dat zij d'oudc deugt gedenken, Vondel in  D E U, D E X. Dl A. 103 in Virgilius IV. B, der Eneade. [Reeds bij M. Stoke, B. II, r. 108. Vol menigher doghet. Ook V, r. 936. X, r. 104., ioör.] DE VIJS, O. Van het derijs heb ik niet gerept, Hooft in den 14. Brief. DEUN, M. Om den deun, Hooft in den 182. Br. Plagt gij niet meenigen deun den hals te breken"? Vond. in Virgilius III. Herdersk. . DEUR, V. Men zag voor de deure, Hooft in de Ned. Hift. bl. 27. Voor de deur. Vondel voor den Brief van Theodore. \Ze ontjluit en fluit bij beurt de purpre deur der dagen , de Decker I. B. 29r. Puntd. In de deure der tente , Genef. XVIII, 1. Voor Deur, fchreef men oudtijds dore of door. (Zie KOKEN.) Let op een groote jaghers door, Daer light noyt groote mishoop voor. Huigens Spaanfche wijsheid, N. III. Gelijk ook in 't Hoogd. thür en thor: nogtans met dit onderfcheid; ódXthür, janua, thor, porta, zij.] DEXEL, O. liet dexel, Hooft in Tacit. II. B. DIAMANT, [voor den diamantfteen zelf genomen is het] M. * Ik heb eens gehoon van zekeren diamant, die niet gebrak als hardigheid en hoogheid van geboorte : want mij dunkt hij uit Noorwegen was, Hooft in den 24 Brief. [De kunfl kan een' harden Diamant vermurwen, en Anton. I Jftr. bl. 80. Een oogfl van goude zanden en edlen diamant.'] Voor bergftoffe, enkel diamant, genomen, is het [met en] zonder litwoort in gebruik, als gout, koper, zilver, flael, loot enz. dogh onzijdigh, gelijk de metalen. IVoer digh om in eeuwig diamant geprint te worden, Vondel in het Berecht voor Lucifer: het geen van Antonides nagevolgt is in zijn lijkdicht op den dichter: KoloJJen, niet van erts gevormt, noch door de hant Geklonken, maer gegroeit uit eeuwig diamant. G 4 Von-  IC4 D I C. DIE, Vondel in het II. D. der Poëzije: Dan fpiegelde d'Oranje zon Zich in het diamant' der oogen. [Vond. Adam in Ball. II. Bedr. Jrfoe fonckren d'oevers hier van Bdellion, Turkozen < 'Karbonklen, Onyxjteen, enflickrend diamant. Zie voords op DOEK,] " DICHT, ingetrokken uit GEDICHT O. Mat een goddelijk dicht, Vpnd. ih Virg. 6. Herd. [DIED, O. een oud woord voor.vólki Dat boo* Je dief, Huydec. op M. Stoke li, bl. 314. van hier bij M". Stoke B. I, r. 147. dat heidine diet. Ook B. I, r. 185, 531 > 64-o. III,r. ioói. V, r, 227. VII,r.305. Waarvoor gediedB. IV, r. 602. dat rike en dat arm ghediedef] DIEFSTAL, M. Om den duffial van zijn purperen hair, Vond. in 't I. B. van Virg. Lantg. Hier voor zegt men ook DIEFTE, V. Om boertige dief te te heden, Vond. in Horatius I. B. 10. Lierz. [DIEMERMEER. Zie MEER.] DIENST, M. Of het niet van zijnen dienjl ware, Hooft in de Ned. Hiftorien bl. 23. Dezelve in Granida: Zoo moeft uw heufche dienjl gepleegt ten hoof bij mij De gunjt verwekken, die ik u al droeg te voren: Nu heeft hij die vermeert. Daer NeJJus Herkules zijnen dienjl aenhpodt, Vond, in Herkules in Trachin. Vaerdigh tot uwen dienjl, Vol!. Heer!, der R. bl, 55- [Ook bij M. Stoke B. VIII, r. 843. van den dienjle.~] Dus is ook GODTSDIENST. \J¥ie treckl den Godtsdienft nu ter harte, Vond. in Peter, en Pauwels II. Bedr.] Dat niet noodigh ware te melden, dewijl zulke zamenselafchte woorden nooit of zelden verfchillen van ■ het  D I E. 105 het grontwoort, dat hier dienjl is, gelijk de Hr. Moonen duidelijk genoeg in de verhandelingen der Geflachten aenwijft : ten zij men tegenwoordigh te boek geflagen vond , dat het vroulijk gedacht hier beter pallen zoude , welk zeggen fteunt op eene bloote inbeeldinge, ftrijdende tegen alle regels. Waerom zou men niet kunnen goetvinden, dat men zeide hij van Godsdienft , zoo wel als men in 't Latijn iïle moet goedt vinden, ub'i fermo eft de cullu divino ? zeker eigenwijsheit maekt de menfchen veeltijts griJligh. Wij mogen zulke nieuwigheden niet opwerpen , maer hebben te volgen de regels, van outs alom bekrachtigt. Anders zal men telkens op gladt ijs ftaen, en een ander vrager dagelijx voor den dagh komen , en ftellen voor, zou dit niet beter Duitjch wezen ? zou dat niet beter gezegt zijn'? Men moet dan zonder eenige twijffeling zeggen , De Godsdienjl neigt ons tot aendqcht: zijn vermoogen is groot. En 't is een verzinning in Hooft omtrent dit woort begaen in 't leven van Henr. den Gr. bl. 26., daer gefproken wort van den Gereformeerden en Katholijken Godsdienft: wert hem geraaden dezelve (te weten de feite) aldaar wederom op te rechten. Een verzinning zeg ik, omdat hij 'er op volgen laet: Zelf hij gebodt gaan deedt dit men den Katholijken Roomfchen Godsdienjl wederom had in te ruimen , en ijder de oeffening des Gereformeerden te ysrlaaten. [Je Hr. Outh. geeft dit al ligt gewonnen, die, omdat hij bij L; Bake ontmoet , de waarhcidt der Chrijlelijke Godsdienjl, beide de geflachten goedkeurt. Doch die Heer getuigde zelf in zijne Voorrede , dac „ Antonides en Bake waaren twee groote Digters — „ nogtans waaren zij beiden zeer onagtfaam in 't „ waarnemen van de Gejlachten".] Zoo is met het woort naem, en andere van mannelijken geflachten te handelen. Hooft in de Ned. Hift. bl. 29. G 5 Welke  io-5 D I E. Welke naam, (hij/preekt van de fnquifitie) alzoo die, met zijn klank alleen, een geefel der ooren geworden , en tot de kracht van eene infcherpende betekenis gekomen is, wij, doorgaans, onvertaalt te werke zullen Jlellcn: doch om dat Hij meermaals ter hant komen moet, wat Hij zij en zeggen wil, hier op het bondigfi en grondigjl verklaren. Konftantijn Huigens in het begin van zijn Hofwijk. Wie kent den draet van 't lever., Hoe kort hij is, hoe taei ? In de Sneldichten bl. 280. Dirk is met rook gequelt, en weet hem nooit ïontloopen. Nogh bl. 317. Matthijs heeft brant gejlicht van boosheit, zoo ik hoor, Dogh heeft hem weer gelefcht. Nogh bl. 338. De tijdt is kojlelijk. Men zou hem voor klein geit cnwaerdelijk verquijlen. 1 looft wederom in zijne Hiftorien : In 't eerfl was hun de wint mede: daarna ging hij leggen Nogh b!. 308. Om 'f- zelffte getijde vernam men eenen gtimvienden damp aan den hemel: ende wert zoo 't een als 't ander voor teken zijner fleurnis genomen. Anderen zouden hier zeggen liaerer , en in 't voorgaende exempel zij voor hij. jVJaar 't kan niet miffenr hij en zijn moet volgen, als de woorden mannelijk zijn. Vondel beveiligt dit in het VI. Boek der Eneade : Den tak ziende pluk hem naer behooren. [Met dit alles is in 't woord dienjl., dienfle, denkhjk een taalverloop, dat reeds bij M. Stoke plaats hadt; dewijl de Vr. uitgangJie in komjle, gunjle, vangfte, dienjle dezelfde is, fpruitende uit de werkwoorden komen , gunnen , vangen , dienen. En 't Vroul. bewijs is nog overig in verdievjle Vr. Zie mijne Voorrede §. 75.] [., DIEP,  DIE. D I G. Dl J. 107 [,', DIEP, O. Dat fpoorelooze diep , Decker in „ den lof der Geldz. bl. 55- Dus wordt diep bij „ veelen gebruikt voor een water of gragt, gelijk „ dus te Groninge bekendt is, het Schuiterdiep, „ het Damflerdiep". Outhof. Dit is naar dien regel , volgens welken de AdjeSiha , in Zelfftand. woorden overgaande, O. zijn, als het droog, het nat, het hol, 'i nut. zie op HECHT. En zoo verklare men 't ook bij M. Stoke B. VI, r. 799. Op den diepe. VIII,r. 71. In fo nauwen onreynen diepe. IX, r. 869. dwars den diepe, voor het diep. Zie op BLOET. Doch geheel anders is het, als hij B. VII, r. 395. zegt: Laet ons de diepe nu belegghen , waar de diepe gefield wordt voor de diepte. Waarvan zie de Voorrede g. 67.] DIEPTE, V. Geleken bij een grondelooze diepte, Hooft in de Opdragt der Ned. Hiftorien. Uit de diepte, Vondel in Virgilius L Boek der Eneade. DIER, O. Zonder de voorzorg van dit dier, Hooft in de Ned. Hiftorien, bl. 274. Dit dier, Vondel in Virgilius eerfte Herdersk. Onder alle de dieren, die den aertbodem betreden , valt 'er geen zoo lajligh te regeren, als het dier, dat reden gebruikt, Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen, bl. r. D1ERTE, V. Overleg de dierte, Vondel in d'Opdragt der Gebröederen. [DIET, O. Zie DIED.] [DIGGEL, V. Ptf] DIJE, V. Aan 't morjfelen zijner dije , Hooft in de Medicis , bl. 21. Op zijne dije, Vollenh. in zijne Predikaetfien, bl. 15. DIJK, M. De f oblaat heeft eenen dijk geflicht, Hooft in Tacit. II. Boek. Men droeg niettemin zooden aan den dijk, dezelve in Tacitus I. Boek: daer hij op laet volgen : en ze hadt de hoogte van mans borjl, te weten de dijk , dat een misflag is. Man en  ïo8 DIJ. DIK. BIL. DIN. en vrou worden op den dijk gezet, Vondel Hor. n , 18. [Rn zoo altijd bij M. Stoke, B. III, r. 143. dat fi den dije-wt Jtaken. Zie voords IV, r. 555, 560 , 956 , 965. VI, r. 621. VIII, r. 145, IX, r. 145, 1203.] TT c • DIJKAGE, V. In t (luk der dijkagie, Hooft in den ri brief. Dl L [een rivier,] V. Vindende hier de Dijk zeer gerezen, Hoofc N. Hift. bl. 857- DIJNING, V. Nereus volk dat op de dijning woelt, Vondel in 't Zeemagazijn. DIKTE, V. Door de dikte van het pantfer, Vondel in Virg. X. Boek der Eneade DILLE , V. De blanke Nais vlecht welriekende Dille, Vondel in Virg. II. Herd. [DING, O. Dat dit woord thans O. is, behoeft geen bewijs. Doch opmerklijk is het , dat M. Stoke , bij wien het ook wel eens O. voorkomt, als B I, f. 49r. eens dinghes ic mi beroeme. Vgl. B. III,r. 1202. VII, 1110, 1.92- L\, r. 1348 veelmeer het Vr. gebruikt. Dus zegt hij B. I,r. 1180. Als u hierna tellet de dinc. Zoo ook B. II, r. 283 , 845, 1125, 1262. lil, 1067, 1299. IV, 254, 1110. VIII. 197. en vele andere plaatfen. 't Is waar; ik hebbe in de Voorrede §. 112. getoond, dat M. Stoke, volgens een bijzonder taaleigen, zeergemeen het enkelvoud met de voor 't meervoud gebruikt, zeggende de ding, voor de dingen; En deze voorbeelden bewijzen dan niets; maar 'er blijven'genoeg voorbeelden, waarin dit geen plaats heeft; zoodat men veilig ding bij M Stoke V. en O. ftellen mag; verwiffelende ook,zoo het fchijnt , het O. en V. in een en dezelfde plaats , B. IX, r. 472. Hier bi fo moghedi weten Dat ghf.in dinc es fo quaet, Up dat (indien) menre op hévet raet-, Si ns  DIN. DIS. DOB. DOE. 109 SINE mach (of zij kan) worden teneghen vrome, d. h te eenkèfl nutte Maar ding voor Geding echter neemt hij Onz. B. X, r 915- Dat fegghen uten Van den drnghe, d. i. van den gedinge, 't geding.] DINKEL , [een riviertje in het Bisdom van Munfter,] V. Door de Dinkei, Moonen in de Aentekeningen op Zijne Poëzij. bl 803. Ook 826. D1SCH, M. Voorts Jchupt ze den difch van verre, Hooft in de Ned. Hift. bl. 609. Daerna dekten wij den difch, Vondel in Virg. III. B. der Eneade. Op den Papendifch, dezelve Hor. gez. 14. II. B. DISSEL, M. Vondel in Palamedes: De voerman van den grooten beer, Op dat hij zijne beurt verwijfd,^ Vlucht heen met omgekeerden dijfél. DISTEL, V. De dificl van 't gebreck te fmooren, als '£ behoort, Vondel in Joan. den Boetg. bl. l't Velt verwildert van fpitze dijlel, Vond. Virgil. Lantg. I. B.] [DOBBEL, voor lotfpel, M. Ptf.] [DOBBER, M. Ptf.] DOEK, M. * Den doek flofferen; Vondel in II. D. der Poëzije bl. 363. Zoo is ook SCHORTELDOEK , dat Sewel Onz wil hebben. Want het fchorteldoek is ftraettael, die wel moet onderfcheiden worden van het gebruik , dat in de Spraekkunft den fcepter voert Straettael is misbruik (*). „ Met eenen Snuitdoek Hooft, Hendr. „ den Gr. bl. 38". Outh. [DOEL, (*) Op Diamant hadden wij tweederlei geflacht. Onz. voor Erts, de ftoffe; Mann. voor diamantfteen, en al wat een gedeelte van Erts uitmaakt, 't Zelfde vin de ik ook hier. Doek (lintemn) in 't gemeen voor de ftoffe , in 't onbepaalde denkbeeld, is Onz. Dit ontdekt zich in liet ztiidoek, het paneeldoek, het neteldoek, het kametijksdoek, te weten , zulk doek. en ftoffe, waaruit weder kleener lappen tot meer dan eenen daik gefne- deir  iio DOE. [DOEL, een wit, waar op men mikt, O. Zij minckt op 't witte doel, Vond. P. I. D. Maar voor de plaats, of fchuttersdocl, fchijnt het gebruik M.j [DOE- den worden ; zoo zegt Vond. I. D. der p. bl. 419. Hun Schutsheer Stuart hoort met vreught het [tamme doek en marmer f preken, ook Hooft Bruiloftd. In 't fri[f' en nette doek. Zoo fchrijft hij ook onder 't zeildoek in de Gedichten. En K. van Manders leven : Hij had op een groot jeyl-doek gsfchildert. Zoo ook Vondel, Zonder af te wachten dat de vooiwmt 't zeildoek vult, doch wien in 't aangehaalde door Hoogftr. den doek Jloffeeren ontvallen is; want dat hier niet van eenen lap, fruk, of brok, maar van de ftof, bij de Schilders gebruiklijk, gefproken wordt, is klaar genoeg. In dien zin neemt het ook Weftetb. Onz. in zijn Eneas, bl. 24. 8. Met geheiligt doek Vutifalijen; de Marre inde Schilderkunft van Rachel Kuifcb, Dcor het dundoek van haar Schellen. Wederom Hof en Mtngeld. bl. 6c. Rachels hand Natuur te kloek, Haar doet puilen uit het doek. Met hem Antonides en meer anderen. Waarmede Moonen inftemf, die Doek voor een Webbe van lijhwied Onz. Helt. En waarbij 't gebruik komt, dat nooit anders zegt, dan het kamerijksdcek, het neteldoek; enz. In tegendeel is het M., als het genomen wordt voor een ftuk van die ftof, een' lap (peplum , velamen , mappa, pannus) : zoo leze ik in de Gulden Legende den doeck, den hooftdoeck, zie I. D. bl. 74. en bl. 18. Petrus zach tot hem dalen een vierkanten doek. De oude kamer van Haarlem voor Rotterd. in de blauwe Acoleijen 156L Ook de kamer van Rijnsburch bl. 8. Marnix Pfalm C1X. 18. Houwaart V. B. Dat haer eenenfneeuwitten doeck wert gebracht; insgelijks Vondel, Met eenen toonde hij den zweetdoek, Boetgez. bl. 99. Zoo fchijnt hij het ook te willen nemen in Virg. Lantg. IV. B. dè ruige hantdoeck. De hemel zal den doeck des misverjlanis ontbinden, Heer!, der Kerk , I. B. bl. 21. By Hooft in Henr. den Gr. met eenen fnuitdoek, en zoo moeft men ook zeggen den fchorteldoek. Doek dan van de ftof, is Onz., maar een lap van zulk doek, is M. 'zie ook Ten Kate II. D. bl. 172. Moonen begreep ook bet onderfcheid, dat zich ontdekt in de zamenparing in : de Schilder neemt het dundoek, enfeheurt 'er een jluk tot eenen whdoek af. Vergel. E. Ssydel. Ned. Spelk. bl. 131. Dit is eene taaievenredigheid, die zich in vele Ertzen, en Stoffen fchijnt te vertoonen; en de reden te zijn , dat de Erts of  DOF. DOG. DOL DOK. DOL. nr [DOFFER , M. als zijnde het mannetje in 't gellacht, 't welk geen bewijs behoeft.] [DOFT, roeibank. V. De bootsman op de dof'(, Vond. Virg. En. V. B.] DOG, M. Men wijt' den dollen dog, dat dit om 't leven qitam, Vondel in de Leeuwend [DOIER, M. Zie DOOIER.] ■ [DOK, DOKKE. Winfchot. Zeeman. Een fchip weder uit het Dok uitgehaald. Doch bij anderen, gelijk in Zeelasid, zegt men in de dokkefj [DOL, V. Ptf.] DOLFIJN, M. de bruiloft van den Dolfijn, Hooft in de Ned. Hift. bl. n. \ Is eigentlijk de naem van een dkr. [En hoe de Dolfijn d'oevers fcreelt en flrijckt met zijnen ftaert en vinnen, Vond. Adam in ball. IV. Bedr. Dolfijn is ook een hemelteken of de Stoffe zelf Onz. zij. Zie op BLIK , als mede dat Onz. zijn de Gcfteenten, als zij genomen worden voor de Stof of Enze, waaruitzij komen, zie op ALBAST, o. terwijl de Steen zeif Manl. is. Zie MARMER en AMETIST, zoo ook agaat, arduin, M. Dus onderfcheidt zich ook de berg Atlas M. van hetlndiaanfch ftof, Atlas O. ZieE. Zeydelaar Nederd. Spelk. bl. 20. Zoo is miffchien ook Hout voor de Stoffe o. Maar voor de plaats, waar '( hout groeit, M. Dus zoude men dan zeggen.het hout van den Haarlemmerhout. Ten minften, het gebruik wil daarheen. Zie ook van de ftoffe; op BAAI, o. BONT, O. DBAAT, gouddraet. koperdraet. O. FLUWEEL , O. Zoo zijn ook ijvoir, O. ijzer , O. kriftal , O. Men dient dan uit dien hoofde ook te zeggen, het armelijn , hermelijn, fatijn, armofijn, bombazijn, damafl, felp, floers, floret, francijn, gaas, grein, katoen, lint, krip, leem; maar wanneer uit die ftof iets gemaakt is, zoo verandert het Geflacht. Dus dan het balijn, voor de ftof, de balijn voor 't geen uit de ftof gemaakt wordt. Het koraal voor de ftof, de koraal of de kraal voor 't bewerkte uit die flof. Het kurk voor de ftof, maar den kurk voor een ftop. Het zeem , en de zeem. Men beoordeele hieruit ook het Geflacht der woorden robijn , rots, faffier, turkois, enz. Doch gelijk 'er bijna geen regel zoo algemeen is, of daar is uitzondering, zoo zal men mogelijk hiervan de kant als Vr. uitzonderen , en voords beft doen ds woorden zelf ts raadplegen.  D O L. D O M. DON; teken; zoo zingt de Decker in zijn Starrebèelden 't Vertoont den Dolfijn fnel van v'aert.,] DOLK M. Urgulania heeft haren neve eenen dolk jonden ,' Hooft Tac. IV. B. Tot dat men haer tenen dolk in den hals duwde, Vondel voor den bnet van Lucie. , A, , - ■ DOM, M. Vondel uï de Altaergehemreruilen, bl; 95- Dan Jlapt hij op 't gebrom, Het «rof gebrom der domklokke uit den dom Van 't om end om befaemdeen roemrijck Rome. [Vond. Inwijing van 't Stadh. Niet hooger dan de dom van Utrecht met zijn/pits; B-eeds bekend bij M. Stoke B. II , r. 485Coelne ledife in den doem, d. L hij leide ze te Keulen in de Domkerk.] . _ . . DOMMEL, [een rivier m Brabant,] M. /tan den Dommel, Hooft Hift. bl. 838. Naer den Dommel, Vondel in den zegezang ter eere van Prins Fred. Henr. bl. 32- D- der Poëzije. DOMP, V. Van dikke domp, Hooft in de Ned. Hifi. bl. 1000. ... n . DONAU [een rivier,] M. Op dat ik den Dotm volgt, Hooft in Tac. bl. 501. Die den diepen Donau drinken , Vondel in Horauus IV. B. t laetfte gezang. Dus zijn de namen der meefte ftroomen. DONDER M. Ik zal dezen donder wel beletten, Hooft in Henrik den Gr. bl 126. Die van den donder gejlagen wert , Vondel in 't Berecht voor LuciFcr [DONKER, O. Om uit het donker op te dagen, Vond. Dav. in Ball.] . J DONS, O. In 't zachte dons, Vondel inOvidius Herfch. X. B. [Vondel in de Klinkdichten: Zijn bruit f omhelzen in een' beemt, bezaeit met rozen. Of in het zachte dons is geen bewijs van ïroM--1j-DQOf  D O O. ff3 [DOOI voor dooien, is M. in 't gebruik.] DOOIER , M. Een cijdop met den uitgeloopert dooijer, Hoofc Ned. Hift. bl. 695. Uit den dooier van het eij, Vondel in Ovidius Herfch. V. B. ['ff Volk zag den duier van het ei der weerelt, Vond. Leeuwend.] [DOOLHOF, M. Het GnoJJifche gedrocht, dat in den doolhof lagh. Vond. HippoJ. II. Bedr. DOOP, M. 't Stuk van den Doop, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 81. Door den doop, Vondel in 'r Bericht voor Adam in Ballingfchap. [E. Zeydelaer, Ned. Spelk. bl. 131. maakt onderfcheid tuilchen Doop , reiniging , M. en Doop , fms , V. in eierdoop; miffchien niet kwalijk.] DOOPSEL, O. Alhoewel zij het doopfel ontfangen hadden, Hooft Henr. bl. 68. [DOORN, DOREN, M. Zie DOREN.] [DOOS, V. Daer zij de doos bewaert vol deugt en oneeught, Vond. Salmon. II. Bedr. ook vinde ik bij Hooft dootdooze, (feralis urna) Met de doodtdooze in de handt, Tacitus III. Jaarb.] DOOT. * Dit woort is van beide de geflachten M. en V. Na haren doot, Hoofc in Tacit. bl. 138. Dat zulx den handel de doot doen mogt, Hooft Hifh bl. 17. Dat wij den eeuwigen dood verdienden, Vondel voor Adam: die ook in het Berecht voor Palamedes het V. geflacht gebruikt: Die eene en zelve doot gejlorven is. Ook daer hij de Doot als een perfonaedje invoert. Want hier van fprekende zegt hij in de Poëzij, II. D. bl. 59. Zij mickt met haren fchicht. en bl. 10. Hy Verlichte braef, gelyk een helt, hetpadi Der Doodt, mits hij haer rujtigh tegenttat', ['t welk vreemd mag fchijnen, gemerkt de Dood H in  ii4 D O O. D O P. in de Beeldenfpraak een man is, met de Zeifen in de hand. Volgens Outhof gebruikt Moonen dit woord M. Poëzij bl. 433. Hij treedt den doot kloekhartig onder 't oog, en ook erkent hij 't dus, daar bij in zijne Spraakkunft , bl. 75- het zelve onder de manl. naamwoorden in t uitgaande brengt; ook hadt het Vondel zelf beter in Samfon V. Bedr. Die Jlervende den Doot den dootjltek heeft gegeven.. Wel is waar; de Ouden gebruikten het onverfchillig, als blijkt uit den fpreektrant in den dood, tot der dood. Ja, zoo 'er eenig woord is, aan 't welk men met zekerheid het gemeen Geflacht van M. en V. kan toewijzen, zoo is het dit. Vergel. Ten Kate Ned. T. D. I. bl. 419- Doch zie. ook de tempering op 't woord TIJD. Men gebruikte ook eertijds den doden voor het lijk; en van hier reeds bij M. Stoke B. II, r. 1405. den doden namen ft en leidcne in ene kifte. Zie ook B. II , r 1422 V , r. 86. Anders is dood gemeenlijk bij hem Vrouwl. B. II, r. 859- Want hi dek doot cleine achte. Zie ook III, r. 1496- IV , r. 34 , 423. V, r. 943. of volgens de oude fpelling doet, B VII r. 1172. Ontfaghefiü el niet dan de doet. Zie ook'IX, r. 176, 493- Doch volgens mijne aanmerking op MIN kan men den dood vrijhjk als een manlijke perfonaadje invoeren, en evenwel taalrichtig zeggen het pad der dood , de jchicht der dood, maar niet wel, ja ganfch kwalijk, paft daar op met haken fchicht, voor met zijnen fchcht. Zie MIN. Zoodat ik dit in Vondel als eene kleene verzinning aanmerke.] DOOTSTEEK, M. Zie STEEK DOP, m. Door den dop breken. Hooft m de Neder' Hiftorien, bl. 22. Den lezer met den ij delen dop'pajen, Vondel in de Aenl. ter Ned. Dichtk. \A1 heeft dees bruit dien raetfldop gekraeckt, Vond. Altatrgeh. bl. 17.1. B. In 't afmalen van den dop, ° der  DOR. DOS. DÖU. DOZ. DRA. 115 der dingen, Hoofc, briev. bl. 55. Zoo haeft als de Jonghen uyt den dop zyn, van Mander, Uitbeeld, der fig. bl. 117. b.] DOREN, m. Om hem dien doren in den voet te houden, Hooft in Henr. bl. 170. Hij ftelde den doren , Vondel in Virg. IV. B. der Lantg Met het bijvoegen der e heeft Hooft dit v. in de Ned; Hift. bl. 258. Van deze doorne uit den voet te hebben. DORP, o. De Graef jïerkte het dorp, Hoofc iu de Hift. bl. 255. Ter fchande van het dorp, Vondel in Horatius II. Boek 13. Lierz. [bij M. Stoke dat dorp B. I, r. 731.3 [DORPEL, m. Zie DREMPEL.] DORST, m. Om den dor ft te lefjehen, Hooft in den lnh. van Granida. Eene bron die zijnen dorfi lefchte, Vondel in den lnh. van Samfen. [DOS , m. Heel deftig in den dos, de Decker' Lof der Geldz ] [DOUW, m. Ptf.] [DOZIJN, o. Ptf.] [DRAB, DRABBE, V. Ptf.] DRAEI, m. Ik zie de zeven ringen Des hemels luijlervajl aan uw bekorend zingen , En hunnen draai aan trant van dat gefchü verplicht:< Hooft in de verfcheiden Gedichten aan Arbele. Vint men het ergens v. bij hem, als in de Nederl. Hiftor. bl. 145. In deze draai der dingen 5 men moet het tekenen voor eene drukfeil, dewijl mij uit zijne fchriften gebleken is, dat hij voor 't m. geflacht is. De Heer Huigens is 'er ook voor in zijn Sneldicht op een aertfche Globe, bl. 39. 't Verzinnen van den draei. [DRAEIBOOM, m. De paerden trappelden en briefchien eerfl, om door Den draëiboom van de kim in 't open velt te raecken* H 2 Vond.  n6 DRA. Vond. Faëton, bl. 38. Dit noemt hij elders het hek spenflooten; hij fpreekthier van de ™™eVf^ln' Zulk een draaiboom noemt men ook HAMEI. Zie HAMEI.] DRAEK, M Door den draek, Vondel in t Berecht voor Lucifer. [De bosdraek 't hooft opbeurt haer Vucht; Zijn kiezen laet hij grimmig blinchn. Vond. Zegezang op den Bofch en Wezel.] DRAET , M. * Bij gevolg van den draat, Hoofc ïn de Ned. Hifi. bl. 59- Let wel op den draet van uwe rede , Vondel in de Aenl. ter Nederd Dichtkunft. De Heer van Zuilichem heeft 'er zeker wel op gelet in den aenvang van zijn Hofwijk: Wie kent den draet van 't leven. Roe kort hij is, hoe taei? Mijne meening zal men vatten uit het gene ik getekent heb over het woort DIENST. [Maar voor de ftoffe , waaruit de draad herkomt , zju men konnen zeggen, dat het Onz. ware, even als het gelegen is met het woord DOEK , dat men na zie • en zoo trof ik ook gouturaad aan. Ik meen Vondel ergens een voorbeeld heeft; althans bij Bredero in Lucelle wordt gezegt, dat Van zijn moer de fchutterlijke jonghen Dit goutdraat tot een net der Minnaars heeft bedonghen, Ook heeft het Poot in 't fchoon Vrouwenhaar: Geef dan maer zoete Jlingertjes, En pers, uit tedre min, , Dat golvend goutdraet zacht: mijn hartje fchuilt erin. En L. Trip, op 't huwel. van U. E. Alberda, Die roem van Bet- oud- over- groote- V%der Blijft 't nahrooft bij, hoe verder 't daalt, hoe vader: 't Goutdraat gelijk, dat eind'loos lang, te gader In gout verkeert. En  DRA. D R E. 117 En wie zoude hier durven fchrijven den gouddraad; fchoon weder den gouden draad goed zij. Het onderfcheid van doffe vertoont zich ook in het koperdraad , waartegen men eenen koperen draad, bij overnaming zeggen zoude.] DRAF, M. Het verlangen dubbelt- zijnen draf. Hooft in den 30. Brief. Ik zette dit 'vaers op uwen rufiigen draf, Vondel in de Opdragt van Adonias. \üm fiadig zijnen draf naer onzen toom te zetten, de Decker Joann. de Dooper I Bedr.] Zoo is 't ook, als 't genomen wort voor fpijze der varkens. Elk wallegt van dien draf, Vondel in den Gruwel der Verwoeftinge. Met aerdfehen draf, Dekker in zijn Gedichten, bl. 197. [Ook bij M. Stoke B. VIII, r. 810. die meer vloen dan den draf. Schoon de Hr. Ptf. in dien zin het draf wil.] DRAGT , V. Verbiedende de openbare dragt van geeficlijk gewaadt, Hooft in de Nederl._Hii.tor. bl. 712. Hunne dragt veranderen, Vondel in Virg. 11. B. der Eneade. [En zoo reeds bij M. Stoke, drachte, B. V, r. 1140. En wijle niet van defer drachte, d. i. lozen aanflag. B. IX, r. 1402. En dan dreghen grote dracht. Zie ook IX , r. 410 , 1427.] DRANG, m. Dat zij den drang naa zich zouden Jlepen, Hooft Ned. Hift. bl. 100. Met eenen drang., Vondel in Virg. IV. Boek der Lantgedichten. [De fortuin fmijt 's wecrelts goet te grabbel in den drang. Vondel lnwij 1. van 't Stadhuis.] DU ANK, m. Bj den drank, Hooft in de Nederl, Hift. bl. 113. Zij zagh den heiligen drank zwart worden, Vond. in Virg. IV. Boek der Eneade. [Bij m, Stoke B. V, r. 774. m f uilen drinken verfchen dranc.~\ D aEEF, v. Die den handel poogde op der dreve te helpen, Hoofc in de Nederl. Hift. bl. 405. [Door dreef verilaat men eene laan , met boomen van H 3 weer-  n8 D RE. D R I. weerzijde bezet, (longa arborum feriei) ook eertijds een drijfpad, waar door de arbeidende offen trokken , na alvorens 'er in geholpen te zijn , nu de vore genoemd. Hiervan de fpreekwijs : Op der dreve helpen.'] [DREGGE, V, Ptf.] DREIGEMENT , o. Dit dreigement, Vondel in den Inhout van Edipus. DREK, M. Door den drek te flappen , Hooft in den L-XII. brief. [Smijt, Jlingertze ten troon afin den drek, de Decker in 't Merx tartarea.] DREMPEL, M. Als hij de zool over den drempel zette , Hooft in de Ned. Hiftorien , bl. 59. Onder dien drempel, Vond. in Virg. 8. Herd. [Ook DORPEL. Van den dorpel mijner kamer , Vond. Nazoos Heldinnebr. 21. Br.] [DREUN, M. 't Weet met den dreun van roem de flechten te verbaazen, Hooft in Menelatis brief.] DRIELING, M. Het flof der aerde begrepen met eenen drieling , Vollenhove in zijne Pred. bl. 14, [Meer beteekeniffen van dit woord , en Geflacht, zie E. Seydelaer Ned. Spelk. bl. 132.] DR1ESCHT, M. Wie jlak den driefcht in brant? Vond. in de Leeuwend. bl. 30. [DRIESPRONG, M. Den drijfprong , Vond. Virg. rijm bl. 9.] [DRIETAND.M. Vond. Palam. III. Bedr. 'tilot; Ten zij Neptuin zijn wettigh bloet Verfchoone, en, aengebeên om bijjtant, Dees zee bezadig' met den drijtant.] DRIEVOET, M. Men vrage Delfos en den drievoet van Apol, Vondel in de Heerlijkheit der Kerke, bl. 50. [Ah quamenze uit den drijvoet van Apoll, de Decker in den helfchen Kramer.] DRIFT, V. Met een fchandelijke drift, Hooft in Tacitus I, Boek. Pelaghis wankelde wel vicrmael in zijne  D R I. D R O. 119 zijne drift , Vondel in het berecht voor Adam. [Het ruim der zee, behangen met de drift der waterpluim , Vond. Inwijd, van 't Stadhuis. En de aendrift, Vond. Virg. rijm bl. 28. Zoo ook voor 't drijvend zwerk genomen; Heft op uwe oogen naer die drift van zwarte wolken, Vond. in Noach III. bedr.] Bij Jan Vos leeft men het Onz. in zijn Aran en ïitus aen het begin: De Faem draegt Titus roem door 't drift der bruine wolken. [ook bij Bredero in Alphons.] Het vrouwelijk geflacht blijft ook, als het voor een troep van beesten genomen wort, Toen Atnphitryons zoon zijn zatte drift naer denflal zou drijven, Vondel in Virg. VIII. B. der Eneade. [Schoon Moonen hier het M. wilde.] DRIL, M. Laat ons mee dwerlen op haren dril, Hooft in den 12 6". Brief. DROES, M. Durft men den danffenden droes op het lijf fchenden? Vondel in zijn Toneelfch. bl. 8. [Demenfch van ik en weet wat dommen droes gedreven, J. de Decker, 112. Puntd. I. Boek. En is de droes, dien een paard heeft, ook niet M.? Men zegt ten minften, 't heeft den droes.] DROESSEM , M. Vondel in het II. D. der Poëzije, bl. 221. Gekocht van Judas bloet, den droejjem van de Schotten. [DROGGE, voor droogerij , V. Ptf.] DROM, M. Met eenen geweldigen drom , Hooft in Tacitus L Boek. In eenen dikken drom, Vondel in Virg. IV. B. der Lantgedichten. „ Ook M. „ genomen voor lïcium, inflag des Wevers. Zoo „ ftaat dit woord Jef. XXXVIIi. 2. Hij zal mij „ affnijden van den drom , H^O, dat is, van den „ drommel draaden, waarvan de Wever 't linnen „ affnijdt". Outhof. H 4 [DRQ-  i2o D R O, [DROMEDARIS , een dier , M. Het fchijnt een pojlbê , die een fnellen Dromedaris aenprickelt , Vond. Noach V. bedr.] DROMMEL, M. Te doen bekopen eenen drommel van nootlijkheden, Hooft in Henr. den Gr. bl. 169. Zoo draeft de Prins den drommel voor, Vondel in Kon. David herflelt, bl. 35. [En flap gelijck ik quam door al den drommel heen, Vond. Maagdebr. bl. 57-] » In eenen drommel verzamelen , Vond. En. IX. B. bl. 437. beduidende drommel, digt „ in een gepakte zaken , van drommen , digt te „ zamen pakken of voegen, dringen , als Kilianus heeft , die ook zegt een drommel van huizen". Outhof. [Het is ook M. genomen voor een kwaden geeft (cacodaemon). Maer toef, waer blijft al 'tfpoock, gereet om op te trecken ? 'kZal flampen, dat hel dreunt, en al ien drommel wecken. Mijnleerkint,volghmijnftem. Op,GeeJlen,klooft dengront. Zoo fpreekt Simon de Toveraar bij Vond. in 't eerfte Bedr, van Peter en Pauwels.] DRONK, M. Deurzwelgende onvertfaagdelijk den dronk, die hun de laatfte was , Hooft in de Med. Met eenen ruftigen dronk, Vond. in Virg. 5. Herd. [Nu al 't geleden leet met eenen dronk vergeten, Vond. Jofeph in Dothan. En zoo fchijnt het ook te zijn, voor dronkenfehap. In den dronk iets doen.] DRONKENSCHAP, V. Boven de gemeene dronkenfehap, Hoofc in den 121. brief. In zijne dronkenfehap, Vondel voor Edipus. DROOGTE, V. De nood der driejarige droogte, Vond. in de Opdragt der Gebroeders. [Een fchanJe leidt 'er op de droogte, Vond. Grol verovert.] DROOM, M. De waarheit van dezen aroom, Hooft inHenrikuen Grooten, bl. 2. Uit den droom helpen, Vondel in de Opdragt van Adam, [DROP. Zie DRUP.] : [DROP-  D R O. D R U. DUB. izr [DROPPEL, M. Zie DRUPPEL.] DRUIF, V. Met krachtig nat gij zwellen doet de druif, Hooft in den CIV. Pfalm. Die de druif verft en rijp maekt, Vondel in Virg. IX: Herdersk. [DRUIST , v. Een oud woord voor dringend geweld, bij M. Stoke B. VIII, r. 335. Ente van binnen liepen vut Met groot er druujl. Zie Huydec. D. II. bl. 429- en III. 110.] DRUK, M. De verongelukten uit den druk te helpen , Hooft in de Ned. Hift. bl. 173. het geen hij nader beveiligt, bl. 1170. Zulk een tuchtmeefler is den druk. Ook in eene andere betekenilTe. De misflagen in den naeflen druk, Vondel voor Jofef in Dothan. [De Pers , die foo veel kermisvreugds u broeit uit haren Druk, J. de Decker Lof der Ge!dz.]~ Zoo is ook AFDRUK hier van gckoppelt: Van •waer de Koningklijke Gezant mij gewaerdigde eenen afdruk toe te zenden, Vondel in de Opdragt der Fen. Gebroeders. Ook NADRUK: Gebreekenvan kleenen of grooten nadruk, in de Opdr. van Koning David in ballingfchap. DRUP of DROP, V. * Van eene drup bloets t Hooft in de Ned. Hiftor. bl. 506. [Doch ik fchreef liever met Huigens, bl. 312. V. B Met den minfien drop. E. Seydelaar, Ned. Spelk. bh 133. voegt hier een' anderen drop bij ; die vrouw heeft den drop in hare borjt , en voor het druipen zelf, in den drop ftaan. Doch hij meent met van Heule, dat drop voor zoethout O. is.] DRUPPEL, M. Zij namen een opzet om zich tot den laatften druppel bloets toe te weeren, Hooft in de Ned. Hift. bi. 219. Het vee proefde niet eenen druppel, Vondel in Virg. 5. Herdersk. DUBBELT, O. Het is eigentlijk bijvoegelijk, en betekent iets dat gedubbelt, of dubbel gelchreven is. Dubbelt is dan het gedubbelt fchrift , en uit dien hoofde van dit geflacht. Ik verbeide dan H 5 het  I22 D U C. DU I. het dubbelt daar af, Hoofc in den 142. brief. Zie HECHT. j tt [DUCHT, voor vrees, moeft int zijn aard Vr. zijn Zie de Voorrede §. 70. En zoo zegt M. Stoke B III, r. 418. van groter ducht. Evenwel zegt hij ook B. IX, r. 792. dor den ducht.'] _ DUT V. Adelaers telen geene duif, Vond. in Horatius', IV. B. 4. Lierz. [In fchijn van eene durve , Vond. in Joann. den Boetgez. III. B. bl. 62. Ook in den Bijbel, Genef. VIII. 8. Daer na Het hij eene duyvevanfich uyt.] DUIKER , [een vogel,] M. Ezakus m eenen 'duiker herfchapen , Vondel in Ovid. Herfch [En zoo fchijnt het ook te wezen, voor een Jluisdeur of verlaat. Zie de Voorr §. 14.] DUIM M. Als 't fchip geenen duim boorts boven water had, Hooft in de Opdr. der Hift. C^f " te eenen duim van Laurens , Hooft in de Aied.j Van mimen duim gemeten , Vondel in de AUaergeheimemffen, bl. 85. [Ook reeds bij M. Stoke B. V r. 1197. Haddent allene op den dume.] [DU1MEL1NG, M. Ptf.] . DUIN, V. * De zee omheljl de duin, Vondel m de Leeuwend. bl. 15- [*# guUe Mn en duinêront > Vond. IL D. der P. Daer nieusgierig alle duinen hare kruinen opfieken, Vond. begroetenis aan FrederickHenrik.] Moonen het gebruik volgende itelt het O [Zoo 't waar zij, dat in het gebruik duin altijd O. is, dan mag men de duin nemen voor de duinen; waarvan zie de Voorrede §. 112.] [DUISTER, O. Het duifier, Vond. Horat. J. B -U gez In 't midden- van het nare duifter , Vond'. Tofeph in'tHof. Alsdan Hooft, G. v. Velz. bl 64. zegt : O grootfie dwaalfiar , die de duijter mint, fchijnt hij het woord duijlernis in 't oog gehad te hebben.] DUISTERNIS, V. Uuiterfie en vlakke deelen des aan-  DUI. D.UK. DUR. DUT. DUU. DUW. 123 aartrijx verheffen met hunne lage fchaduw de duiflernis niet, Hooft in Tacit. bi. 512. [DUIT , M. "Tot dat de boosyvicht heb tot eenen duit betaalt, de Deckers. gedichten. „ Om eenen „ dikken duit t'oirboren, Vond. uitroep der verlb„ ren Vrijheid". Outh.] DUIVEL, M. De hoovaerdij heeft den opperflen van alle Engelen in eenen Duivel verandert , Vondel in 't Berecht voor Lucifer. [DUKAAT, en DUKATON, M. Ptf.] [DURFNIET, M. Zie Voorrede g. 15.] T [DURK, voor de plaats, waar zich't vuil in't Schip vergadert. Moonen O. maar 't gebruik zegt veeltijds, in den durk.~] DUT, M. Daar een overgang van ramp befchoren is, befpeurt met een gemeenen dut, Hooft in Henr, den Gr. bl. 14. Help mij uit den dut, Vondel in Jofef in Dothan. [Verrijzende uit den dut, Vond, Bruiloftd. Gij blijft hier in den dut, Deckers goede Vrijd., dat is, in de mijmering, (delirium.)'] DUUR, M. Bewint van kleenen duur, Hooft in den 23, brief, [Want wie den duur beziet, Het eene kent zijn endt en eirjprong, 't ander niet. Vondel in de Befpiegel. II. B. bl. 72.] DUURTE, V. Door de duurte van 'tkoren, Hooft in de Ned. Hifi. bl. 613. DUW , M. Door eenen duw van minlijke aanfpraak, Hooft in de Ned. Hift. bl. 963. DWANG, M. Het gerucht zwol door den dwang , Hooft'in Tacit. bl. 314. [Met zoeten dwang befliert, Hooft in zijn zangen. Zoo ook Decker in zijn lentelied, Fan dienjl en engen dwang ontflagenf] [DWEIL , V. * indien men uit het oude dwaal, dwale, voor een handdoek, gevolg mag trekken bij liuyd. op M. Stoke D. Hl, bh 179. Anders fchijnt  iï4 D W E. E B B. E C H. fchijnt den dweil, M. 't rechte geflacht te zijn, als oorfpronklijk uit dwegel M. Zoo maakt men van zegel, zeil; pegel, peil; (legel. fieil; kegel, keil; zegen, zein; Eginhard, Eïnhard; Regmbert, Rembert; en diergelijken.] . DWEHLING, v. f» dezff dwerltng , Hoort in de JNed. Hift. bl. 263. E. E^BBE V. * Nemende de ebbe te baat, Hooft in j de Nederlantfche Hiftorien, bl. 13. Dogh Vondel zegt in Virg. X. B. der Eneade, Het ebbe. Ik zoude het eerfte gebruiken , en volgen het varend volk , dat zegt , de ebbe , de voorebbe, enz. Zoo doet ook Moonen. [Vergel. de Voorrede ^ ECHT, M. * Den echt te aanvaarden, Hooft in 't leven van Henrik den Grooten, bl. 131- Het ÏJk des echts, Vondel in zijne Poëzij, bl. 158. Hoe trou verbonden in den echt, Antonides in de Bellone; daer hij echter in het begin des zeiven gedichts van afgaet : Nu eens de vrebazuin gefteken, ■ Ben vree gezongen, die na langen oorlogsbrant BHtanje in eeuwige echt verbint aen Nederlant. Ook in het derde Boek des IJftrooms, bl. 75. Ons luft bet van deze echt de waerheit op te zingen, En op de volgende bladtzijde: Zij vat den godt op 't woort, en tegen zeegeboden En wetten, eeuwigh in den raet der watergoden , Als hemelval, enftaetorakels vajt gezel, Onthe-lgt de echt, en eifcht verandering van bedt. Weder op de volgende: Zij had op dezen dagh miffchien nogh niet gekoren,  EDE. EDI. E E C. 125 Zn al de watergoön ontjklt van bijjtren toren Elkatr te vier en zwaerde uit minnenijdt ontzegt. Had d'Oppervoogt der zee den twijt niet bijgelegt, En aen het zeegejlacl.t de trouh op afgefneden, Om die gevaerljue echt aen Peleus te hefteden. En dezen misfiagh vinc men ook in zijne Bruiloftdichten. JVJaer Vondel ook ontwijkt zich zeiven, en fchijnt het geflacht onverfchillig te ftellen. Want in z:jne Maegdebrieven leeft men , Ten in~ tree van onze echt. In Euripides Feniciaenfche, Hen Helt te kroonen met mijne echt, bl. 8. [als mede bij de Decker, Hij heeft onze echt gedoe mt. _ In Johann. den Dooper, IL bedr. Bij Hrygens inde vertalingen XVII. B. Die ghjj toe fult honren bij der echt. Ik voor mij acht dit woord in oorfprong Vr., gemerkt de menigvuldige voorbeelden bij de oude Schrijvers te vinden, doch dat, als vele anderen, om de infmelting der klinker e, door misbruik M. geworden is. Dus heeft Vondel geen misflag begaan , als hij nog fomwijl het V. gebruikte, en vanwaar toch dit Vr. anders , dan uit de oorfpronklijke terminatie te, van echte,'} maer ik houde mij bij het M. EDELDOM , M. [Om de grootachtinge , waar in hij den adeldom hielt, Hooft Henr. den gr. bh 151. Met al den adeldom, Vond. in Salmoneus. Pijn, die den edeldom bijna fchijnt ingefchapen, de Deckers Puntd. 91. If. B.] [EDIK of EcK, M. Want hij, die is het eeuwig zoet, Moet zuren edik drinken. Vond. U. D. P. bl. 656.] EECHENIS, V. Daerna doorboort ze hem zijn flinke eechenis, Vondel in Virg. X. B- der Eneade. Om d'eechenis van zeegedrochten aengerant, Antonides in den IJftroom. [ „ Paerdekrevel, „ Hip-  ftg EED. EEK. EEL. EEM. „ (Hippomanes) 'f welk yan de eecheniffe druipt , 3, (ab inguine, van de lies.)" Outh,] EEDT, M. Toen ontfloeg de Keizer de onderdaanen van den eedt , Hooft in de l\ed. Hift. bl. 3. Het welk met eenen dhr en eedt beveiligt wort, Vondel in de Voorreden van Jof. in 't Hof. [_'t Ontbreekt maer aen wat fchijns, hem fehort alleen een kleed Voor d'oogen van het graeu; dat vind hij in dien eed; Die eed geeft fchijns genoeg (*). De Decker in den Dooper IV. bedr. Dan fult ghij yan mijnen eedt rcyn zijn , Genef. XXIV, 41. en bij M. Stoke reeds , B. VII, r. 707. en breken fclyB ll(lY6Yl66t EEKEL, [ook EIKEL en AKER,] M. Vondel in Gvid. Herfchepp. VU. B. Gelijk wanneer de herfjl, in 'f krimpen van de dagen , Den rotten appel van den- boom J'chudt, ah onnut, Of d'akkerman in 't wout den eekel nederjchudt. [„ EEKELAAR, een boom, M. Men moet den „ Eekelaar dieper planten, Vond. II. B. der Lant„ ged". Outhof.] [„ EELT, O. bij van Heule". Outh. en Ptf.] EEMER, M. Met eenen eemer waters, Hooft in 't leven van Henr. den Grooten , bl. 6. [Men blufcht een grooten brant met eenen eemer bloets, Vond. Gebr. Ook vindt men dit voor een boot, zie van Hasfelt op Kiliaan bl. 131.] EEMS, [een rivier in Duitslanc,] v. Jan de Eems, (*) Men ziet in dit voorbeeld uit de Decker , in den Dooper , zijne netheid omtrent de geflachten der Naamwoorden en derzelver buigingen; want hier onderfcheidt hij den eerften en zesden naamval in zijn lidwoord duidlijk van een. In vroeger werkjes was hij zoo net niet; het eenigft nogtans is, dat hij in den eerften naamval wel eens den hemel voor dt hemel fchreef, om de frnelting voor te komen , die hij trs woorden met h ontdekte.  EEN. EER. EES. EEU. 12? Mms, Hoofc in Tacitus li Boek. [Door dejiroom yan de Eems, Hooft in Tacitus VL B.] [EEN, van God gezeid, O. 't Eenig Een, eenvouwigh, zuiver, Jimpel, Wordt nimmermeer gefplijt, noch weet van kreuck noch rimpel, Vond. II. B. der Befpieg. bl. 51. „ In 't kennen „ van 't oneindig een, Vondel Chriftines inkomft te „ Rome". Outhof.] [EEND. Uit de bijvoeging een wilde of tamme eend, maakt de Hr. Ptf. bl. 58. te recht op, dat eend in 't O. niet natevolgen zij. De Hr. B. de Bofch volgt bij hem het Vr.] EENDRAGT, V. Daar wert met wondere eendragt gevogten , Hoofc in de Ned. Hift. bh 716. [Aen 't fnoer der Eendracht, Decker op den pijlvoerenden Leeuw.] [EENHOREN, M. Ptf.] EER, V. Hebt altijt de eer in waarde, Hooft in de vertalingen van Guicciardin. D'Onroomfchen flaen deze eer toe, Vondel in 't Berecht voor Adam in ballingfchap. [EERBIED, M. Ptf.] [EERZUCHT, V. Zie ZUCHT.] [EEST. De Brouwers zeggen gemeenlijk den eeji. Welk M. Sewel , Halma , Ptf. erkennen. Ik heb tegen dit gebruik niets. Alleen merk ik aan, dat de uitgang fie mij denken doet, dat het oudtijds Vr. geweeft is.], EEUW, V. Onder andere fieraaden der opgaande eeuwe, Hooft in Henr. den Grooten, bl. 1. Bij de bedorvc eeuw van Noe', Vondel in de Opdragt van Noah. [Dit woord thans voor een tijdperk , of tijd van honderd Jaar genomen, hadt voortijds de beteekenis in 't gemeen van tijt, als ook van een' vaftdurende regel, of wet. Daarvan zegt Willera- mus  128 E F O. E G E. E G G. mus de abt; Than thiu aufieritas thero twOj dat is4 dan die firengheid der wet, bl- 6, Zoo ook de Legende der Heiligen, anders 'tpaflionaal in 'tWinterftuk , bl. 47- Machumet yerfierde nuwe ewen, ook bl. 15. hi prees die ewe in drie faken, datfe was van Gods wegen, enz. 't Is ook nog bij de Engelfchen in gebruik , en bij Kiliaan erkend , in beteekenis in 't gemeen voor wet , maar bijzonder voor de huwelijkswet , eene verbintenis._ Men fchreef ook dit woord zonder w. zoo vind ik in 't Rhythm. S. Annon. Ein iwelich ding diu é noch havit, Di emi Got van erijï virgab, dat is, een iegelijk ding heeft nog die éi wet, of verband, dat hem God het eer[legaf. Zie hier van verder bij M. Opitius, in zijn werken T. I. bh 370. van Hasfelt op Kiliaan bl. 130. en vooral Lely veld op Huyd. Pr. bl. 485. Hier van hebben wij ook de zaamgezette woorden eegemaal, eegade; en het thans verouderd eehos voor wetteloos , onwettig ; ecwijf, eefcheid , eebreker , eefland, enz. waar voor nu echt, echtbreker , echtftand, en 't verouderd eeden, dat is, zweren, jurare.~] [EFOD, M. Zie EPIIOD.] EGEL, M. Want d'egel zonder deugt te kennen, Begon te prikkien met zijn pennen, Vondel in het II. Deel der Poëzije. [Gelijk de Slangh cnthaell den fcherpen Egel, Vond. Morgenwekk. En van Mander , Uitbeeld, der fig. bh 115. b. Den Eechel metfyn fcherpftekende borflelenf] EGGE, O.* [Een werktuig in den Landbouw.] Dat de akkerman het zware egge op holle halmen floote, Vond. in Virg. I. Boek der Lantged. Maer Moonen en Sewel ftellen het in hunne Spraekkunft, V. [Miffchien beter. Voor den buitenkant, bijzonder van linnen of zoogenaamden zelfkant, bij  EGG. EI. EIG. EIK. EIL. ElN. 129 bij de Wevers egge genoemd, fchijnt het Vr. Maai? zoude de beteekenis ook verfchil in Geflacht maken? Ten minften aen den uytere egge yan derLaen, lees ik uit Wagen. Amft. bij van Hasfelt op Kiliaan bl. 135.] [EGGER, M. voor een boor, bij Plantijn Schat der Nederd. Sprake op 't woord, metten egger boren; Kiliaan heeft ook negger, egger, eve-ger, ave* gaar.] EI, O. Dat wij daar na Jlaan als de blinde naa 't ei, Hooft in den 72. brief. EIGENDOM, M. * Schijnende de zee grooten eigendom te rekenen, Hooft in de Ned. Hift. bl. z6t Zie Moonen bl. 79. [,, Van Heule heeft het O. „ zoo ook Vond. in zijne Befpieg. Als eigenaef „ en heer in 't eeuwig eigendom'. Outh.] EIGENSCHAP, V. Op welke eigenjchap, Hoofc in de Opdr. der Ned. Hift. EIK, M. Op den gewijden eiki Vond. in Virg. 7. Herdersk. [Doch met de bijgevoegde e V. In fchaduw van eene eicke,'t welk, zonder eenige noodzake, even voor af gaat. Doch zie de Voorr. 34-] [EIKELAER. Zie EEKELAAR.] EILANT, O. Naa 't eilant, Hooft irt de Ned. Plift. bl. 15. Een eilant dat magtigh rijk was, Vond» in Virg. II. B. der Eneade. EIND , .O. Het uiterjle eind, Hooft in de Ned, Hift. bl. 24. Naer het einde, Vond. in de Voorrede voor Jofef in 't Hof. [Reeds ook meermalen bij M. Stoke O. B. Hl, r. 1521. in dit westerende. B. IV, r( 366. in 't ende. B. IV, r. 552^ op dat ende. Voeg 'er bij B. VIII, r. 198. X, ü 557 , 942, En zoo fchijnen ook genomen te worden de fpreekwijzen van beginne toten ende. B. IV, r. 1191. Van enen ende toten anderen. B. Vj n 627. (Jok dat wejlende. B. I, r. 46. Doch I hier*  l3o EIS. EKS. ÉL. ELA. ELB. ELE. hiertoe kan men niet betrekken de fpreekwijze, %en ende doen, waar hij 't M. fchunt te nemen, Zi jB I r. 514. 131 x. IV, r. 38.J EI -CH ' M. Vit den eifch , Hooft in de Ned. Hit bl 400. Naer den eifch, Vond. in de Aenl. Naer den eifch van Gods wet, Vollenhove in zijne eerfte Predikaetfie van de Heerl. der Rechtvaerd. mpk reeds bij M. Stoke B. IX, r. 766. Dan of ^EKfe&ER, M. Ptf. Maar Outh. houdc het Vr. met van Heule] EL, V. Men meet de deugt bij de elle met, rioolt 111 fELANT!eeen dier, M. De Elant vlugh en hairig laet u zijnen rugh , Vond. in f*PP°ly™-J . TELBOOG M. Met zijnen elleboogh, Vond. in den brief van Apoüonia bh 36. „ «| J> ,, haren elleboogh, Vond. m Virg: IV. B. der En. bl 262". Outhof.] , " ELEFANT M. Een zijner fchepen, dat men den Elefant noemde] Hooft in de Ned. Hift. bl. 307. ELEMENT, O. Het clement des waters, Vona. in ziin Toneelfchilt, bl. 6. ELENDE, TELLENDE,] V. Tot overmaat der ellende, Hooft in de Ned./Hift bh 834. Verlos mij uit deze ellende, Vond. m Virg. V. Boek der Eneade. [Helpt mij uyt deze el end , Wefterb VL B. van Eneas. Die bittre ellend, CornelL van Mander , de Ilias van Homeer, bl. 333- .Ook de Legende, 't Winterftuk, bl. 49- ende hifendefe m ellende. C. V. Ghift. in Brifeis brief aan AchiUes;, Ellendich zalic blijven fnevende. Zoo fpelt ook ö. Houwaart in de Maagden. En eenige eeuwen voor hun het Rhythm. S. Anron aan t begin, Von difime ellendin libe, dat is, Van dezen ellendigen leven , welk genoeg is om te toonen dat men ellende, met een verdubbelde // behoort  ELF. ELG. ELI. ELL. EM. EN. 131 te fchrijven. Vergel. By dragen D. I. bh 104. en 375-] [ELFT, vifch, M. Zie ALFT.] [ELGER, een foort van vork, M. Ptf.] [ELIXIER of ELIXIR , een raedicijne , een maagdrank, O. Dien vreemden Midas-fteen, dat • feldfacm Elixier, de Decker lof der Geldz.] [ELLEBOOG, M. Zie ELBOOG.] ELS , [een boom] M. Op den els , Vond. in Virg. VIII. Herd. [ELST, M. Ptf. Maar zoude dit niet door de zachte uitfpraak zoo fchijnen?] ELVE, [een rivier in Duitschlant,] V. Aangints zijde van de Elve, Hooft in Tacit. II. B. Daer d'Elve koockt door 't gloien har er kolckt Vond. in 't Lijkoffer van Maegdenburg. [Reeds bij M. Stoke B. I, r. 641. tuffchen der Elven.—] EMMER, M. Marcellus eifchte den emmer, Hoofc in Tacit. IV. Boek der Hift. In den emmer, Vond. in Hekuba, bl. 23. Zie EEMER. [EMPLOI, O. Onduitfch. pffe tolerabel tot dit emploi, Hooft Briev. bl. 26.] [ENDE. Zie EINDE. End, voor eend. Zie EEND.] ENGEL, M. Uit den mont van Godt of eenen Engel, Vond. in zijn Toneelfchilt., bl. 5. Van welk geflacht de Geeften en benamingen derzelven zijn. ENGTE, V. De Onderadmiraal kruifende de engte, Hooft in de Ned. Hift. bl. 14. In zulk eene engte, Vond. in Horatius Dichtkunft. [ENK , M. voor een vlakte uit eenig bou- en weiland beftaande, M. Ptf. Zie van 't woord 2de Proeve van D. A. O. M. bl. 184.] ENKEL , M. Tot den enkel, Vond. in de Altaer geheimeniffen, bh 133. ENTE, V. Om een vruchtbare ente in de kloef te I 2 zet-  X3* E P P. ERF; E R I. zetten, Vond. in Virg. II. Boek der Lantgedicht. Ik hoopte uw abele ent te zetten op mijn peer. Vond; He£ppE, V. Fan bittere eppe, Vond. in Virg. VI. Herdersk. . ERF, O.* Het vaderlijk erf, Vond. m Hor. i2de Lierz. Om 't erf zijner grootmoeder , Hoofc in de N. Hift. bl. 19. [Outhof zege dac in de beteekenis van hereditas, ervenis, dit woord bij van Heule erve gefpeld worde, en dan V. zij; doch dit gaat niet door ; Vond. zege ook die min in 't erf van Dettght, en meer in 't ijdel deelcn, in de Inw. van 't Stadhuis; maar fchrijft; men erve, dan kan't beftaan. Voor een ituk lands genomen , blijft het thans O. waarvan de Decker, zij wijd en f nijd dit erf uit haren morwen gronde, lof der Geldz. Beide fchreef men dit voorheen erve ; waarvan men t laatfte ook nog V. vindt bij Huigens Pf. XVIL Gods is alleen degronderf, die mij voedt.. Aan Outfiofs meening voldoet volkomen Marnix, Pf. XVL (hereditas) V. Ja dapper fchoon end lujlich is dees' erve, Die ik van God tot eigendom verwerve. Maar (fundus, area) O. Mij is voorwaer een fchoon erf toegevallen, in den zelfden Pfalm. [BijM. Stoke leeft men'B. I, r. 21. die tlant wonnen ent ie erve. , En ook B. I, r. 725. in gherechter erven.] ERFGENAEM , M. 't B.echt van den wettigen erfgenaam, Hooft in de Ned. Hift. bl. 26. Denk om uwen erfgenaem, Vond. in Virg. IV. Boek der Eneade. Van een vrouw gefproken , wort dit woort gebogen met een e agter zich, en vrouwelijk. [Zoo leeft Guflavusin zijn eenige erfgenaem. Vond. Afbeeld, 'op Krift. van Zweden.] ERIDAEN , M. D'Eridaen , der ftroomen Koning, Vond. in Virg. I. B. der Lantg. 5' ö ERNST,  ERN. ERT. ERV. ES. ET. EV. 133 ERNST, M. * De flerkfte plaat/en moet men bewaren met den meefien ernfi, Hooft in de .Vertalingen uit Lottinus. [Hem volgt de Decker, Hij vraegt den quant met grooten ernfi, Merx tartarea. Maar elders zegt ook Hooft, briev. met d'uiterjle ernfi. En als men den uitgang jl ziet, zoude de Regelmaat dit ook fchijnen te vorderen; ijver, en nijver, ernflig en nemftig (naarftig) verfchelcn in oorfprong niet.] ERTS, M. Zich vergapen aen Korintifchen erts, Vond. in 't II. Boek van Virg. Lantged. [Genoten bij den erts, zoo hellediep verborgen, Vond, IV. B. Befp. bl. 150 ] ER VARENIS, V. Zie ARGERNIS. [ERVE. Zie ERF.] [ERWET , ERWT , peulvrucht, bij verbastering errit, V. Ptf.] ESCH, [een boom,] M. De bijl klinkt op den hoogen efch, Vond. in Virg. XL Boek der Eneade. ESKUKIAEL, O. Het Eskuriaal of klooflcr van Sint Laurens, Hooft in de Ned. Hift. bl. 8. [ESSCHE, M. Belegen bij den Effche, en op den groten Effche tot Oldenzaal, een woord in Twente gebruiklijk voor een afzonderlijk Huk, effen bouof weiland. Zie Tweede Proeve van D. A. O, M. bl. 182-184. en J. W. Racer, Gedenkft. v. Overyff. D. 2.] ETM AEL, O. Het Treurfpel eindigt met het et' maal, Hooft in den lnh. van Bato. ETNA, [een berg in Sicilië,] M. Men ziet den Siciliaenfchen Etna, Vond. in Virg. V. Boek der Eneade. ETTER, M. Het aartrijk vergiftigt met den etter, Hooft in Tacit. III. Boek der Hift. [Die 'f lichaem dezer jladt wel zuivren van dien etter, Vond, Pet. Pauw. II. bedr.] E VAN GELI, O. Rakende het heilig Evangelio, I 3 Hooft  134 E V E. Hooft in Henrik den Gr. bl. 37- In '* boeiende Evangelie, Vond. in de Altaergeh bl. 54- [Maar bii M Stoke,B. VI,r. iiio. De Ewangehe feghet.] EVEL [euvel] O. Van 't zelve evel ziek, Hooit in den 181. brief. Zoojloeg dit evel voort, Vond. in de Heerl. der Kerke. [En wij zijn van dit evel meelt befoedelt en befioven , de Decker Joann. den Dooper , I. Bedr. Zoo fchreef men toen , maar thans zou men fchrijven, euvel; dat van dezelfde waarde is met heuvelen, leunen, fleunen; t welk nog nieuw is, en by Kiliaan niet bekent die daar voor fchryft, evel, [nevelen, lenen ,fienen. De Engel* fchen fchrijven evil; 't woord zelf wordt gebruikt vooralle ziekte, en befmetting. De gulden Legende bezigt het van de Vallende ziekte I. D. bl. 171, (*)• Vergel. Huydec. op M. Stoke D, I bl cö8 "I " EVENAER, M. Tegen den Jlaatijver der Chrijle vorjlen, dis den evenaar van de Franjche en Spaanfche mogentheden noode zagen overjlaan, Hooft m Henr. den Gr. bl. 173. Ten lefie bleef de fchael recht m den evenaer, Vond. in Jofef in Egypte. [EVEfMHOOG. Een Krijgstuig, blJ Stoke, B. IX, r. 192. Datmen (dat men hem) fonde an ene catte of an enen even hoghe.] EV£R_ (*) Men zie van de verwifleling der zachte e , meteu, L. teii Kate Aanl. der Ned. Spraakk. I. D. waar uit men teffens zal leeren , hoe kwalijk bij fommigen de zachte, e, eri. «^onder een gemengd worden, die in uïtfpraak zeerveel verfch.1len. Uit deze zachte e hebben vele woorden nu de «« gekregen ; als blijkt uit lenen {innitï) leunen ; Jlenen (ge™Jf£ > fleunen: fnevelen, Jneuvelen, daarin tegendeel woorden met de harde of fcherpe ee, nooit eu krijgen, maar eer^bij t ge. meene volk , veranderen in ie; als henen (inutuari) henen, Jleenen Qapides) Jlienen; beenen bienen enz. Die verandenng in eu heeft ook plaats in woorden die eertijds de zacht s O. hadden , maar thans meeft eu , als keuken breuk Jpreuk reuk, neus, waar voor oudtijds koken , broke , Jproüe, rm, noje. Zie op Keuken.  EVE. EUF. EUR. EX. FA. 135 [EVERZWIJN, O. als ZWIJN.] EUFRAET , M. Op den oever des Eufraats ? Hooft in Tacit. bl. 61. Tot aen den Eufraet, Vond. in de Voorr. voor Virg. Over den Euphraet, de Decker lof der Geldz, EURE, [een rivier in Vrankrijk,] V. De (Iroom van de Eure, Hooft in Henr. den Gr. bl. or. EUROTAS , [een rivier in Lacedaemonie ,] M. Bij den gelukkigen Eurotas, Vond. in Virg. 6, Herd. [EUVEL, O. Zie EVEL.] EXEMPEL, O. Van dit exempel, Hooft inde Ned. Hift. bl. 8, EXEMPLAER, O. Zulx 't eenigh exemplaar in 't lant bij UE. is, Hooft in den 8. brief. [EXTER. Zie EKSTER.] EZEL, M. Springen van den os op den ezel. Vond. in de Aenl. ter Ned. Dichtkunft. [Abraham/adelde /ynen e/el, Genef. XXJ.1, 3. Evenwel zeide men oulings ook het ezel, zie Hinlopen, Bybeloverzett. Byl. bl. ioó.] F. VAN deze letter beginnen veele woorden, die, fchoon al meeft van Onduitfche afkomft, echter door het gebruik zijn aengenomen, en in het getal der Nederduitfche ingelijft. Het onderfcheit van beide kunnen luiden van letteren aenmerken. Wij zullen een kleene lijft daer van opftellen. FABEL, V. Wij vernieuwen hier geen grijze fabel , Vond. voor Lucifer. [Van deze heiden/che fabel, Vond. in de Gebroed, in de Opdragt.] [FABRIJK (van 't Lat. fahica) fchijnt V. tr zijn; maar voor een Stadwerkmeefler, of Opziener lijdt het M, geen twijfel.] I4 FAEL,  j36 FAE. FAK. F AL. FAT. FEE. FAEL, [misflag.] V. Om de faal door te laten Jlaan, Hoofc in de Hift. bl. 464. F AEM, V. Het bezwalken zijner faame, Hooft in de Ned. Hift. bl. 61. Bij de Faem nagelaten, Vond. in de Opdragt van Gijsbrecht van Araftel. FAKKEL, V. Dezelve heeft de felfle fakkel den oorloge voorgedraagen, Hoofc in Tacit. Hift. bl. 382. Met een brandende fakkel, Vond. in 't Berecht voor Lucif, [Toen hij mij de fakkel van Godts woort ontflak, Vond. in Adonias. Die deze fakkel ons tot een* voorbo /lelt, de Decker op de Staartftarkijkers. Des werelds fakkel voert haer vier Eerji van het Ramshoofd na den Stier, de Decker in den Zonneloop.] [FALY, FALIE, V. Ptf.] [FATSOEN, O. Verbaefi om H nieuw fat f oen. Vond. Leeuwendalers. Deze Apofiaet heeft trek na H Roomfch fatzoen gekregen , de Decker Puntd. I, B. bl. 190.3 FEEST, V. * Hij hielt de feeflvan 't gulde vlies, Hooft in de Ned. Hift. bl. 24. Van deze feefl, Vond. in Virg. V. B. der Eneade. [„ Vond. in „ den Lof van Caecil. De feefl heeft haer hejlag." Outh.] Maer voor den brief van St. Katharine zegt hij. Op het Heidenfche feefl. Ook in den Inhout van Ifigenie, Minerve gebiet Orefles een jaerlijx feejl in te wijden. [., En zijn zaamgezette, O. „ Helpt mij het wijnfeefi vieren, Vond. VII. B. „ Enead. bl. 359. Pallas verbiedt de zijnen 't Of„ ferfoefl te /taken , Vond. VIII. B. Enead. bl, „ 381. Herkules offer feefl, het welk men vierde , „ Inhoudt van't VIII. B." Outh. Decker _ houdt net met het V. 'k En hebbe dan van u geen' groote feefl te maken, in zijn 443 Puntd. II. B. En zoo is 't bij de Ouden bekend, en reeds bij M. Stoke B. II, r. 1291. dede fine feefie , B. II, r. 690» ■met groter feefie.-] [FEE-  FEE. FEL FEL. EEN. 137 [FEESTOEN, een woord der bouwkunde, V. Vond. in de lnwijing van 't Stadhuis, van't gebou zelfs fprekende, zegt: Wie dees yerknochtheit ziet geftreepte muurpylajlers De hangende fejtoen, of die zich zelve fpant. Het matmerenportael, den vloer, gewelf'en pant, Het kroonwerk, zinrijk loof, rondom elks innegangen Naer eifch van ieders ampt, gevlochten en gehangen. Nog in de Befpieg. III. B. Die zulck een' regenhoogh en krans van bloemen maelt, ln paeii, en papegaei en fenixveeren praelt, En levende fejtoen gewajjen aen de hoornen. Dezelve in Salomon. 1. Bedr. Gaet, haelt nu voor den dagh Al wat gij gijlren vlocht: brengt kranfen, brengtfejloenen, Nog in 't tweede Bedr. Behangt met mirtegroen, En bloemkrans en fejtoen Portael en pijler. Dit toont aan , wat fefioen beteekent, te weten, allerhande loofwerk, aanmuuren, pijlers enz., vafl> gehegt; vergeefs zoekt men in Kiliaan of Hoog-, ftraten de betekenis daar van , geen van beide hebben het; een blijk, dat ze 't voor geen Nederduitfch erkenden, dan het is thans gemeen.] FEIL, V. ln 't kiezen der hooge Magiftraten moet men achten , dat d'allerminjie feil, die ze doen kun-r nen, den ftaat bederffelijk zij , Hooft in de Ver tal. van Lottinus No. 91. 'k Vergeef hun deze feil. Vond. in Gijshr. van Amftel II. Bedr. [FEIT, een daad, O. Ook vijt , een zweer, V. Ptf.] [FE1TEL, V. Ptf.] [FELP, O. Zie DOEK.] FENIX, M. Waar over zommigen gelooft hebb-en, I 5 dat  U8 F IE. F IJ N. F IJ T. F I L. dat deze Fenix valjch en niet uit het lant der Arabieren geweeft is , nochte iets gepleegt heeft van dat gene, dat de oude gedenkehiffen bevejligt hebben. Namelijk dat hij, 't getal der jaren vervult zijnde, als zijn doot genaakt, in zijne landen een nejl fiicht, en 't zelve met teelbare kracht befprengt,. waar uit het jong Jpruit, en de eerfte zorge des zeiven , als 't groot geworden is , zoude wezen zijnen Vader te begraven , Hooft in Tacit. VI. Jaarboek. De vlam, die den Fenix verteert, Vond. Opd. van Gijsb. van Amflel. [Al wat in zijnen nejl de gulde Phenix heeft, de Decker 159. Puntd. I. B.] [FIELT, een deugniet, M. als van een man.J FIERTE, V. Een geeft van edele fiirte, Hooft in de Mengeldichten. [FIERTER. Een oud woord, voor een draagbaar, (feretrum), M. bij M. Stoke B, I, r. 569, Enen fiertre bi mede berechte Daer bi in leide fint Aelbrechtef] [FIJN. Een oud woord van 't Lat. finis, einde, M. bij M. Stoke , B. VII, r. 210. Dat neemt gherne quaden fijn. B. VII, r, 688. VIII, r. 307, Nu fuldi doen quaden fijn.] [FIJT, V- Ptf.] FILOSOOF. Dat dit woort mannelijk is, behoeft geen bewijs. Maer mij lufl het aen te halen tegen de genen, die van een verkeerden waen gedreven , te naeu gezet zijn om het niet in Duitfch over te gieten , gebruikende hier voor wijsgierige, wijsbegeerige, of wijsgeer: welk]aetfte het ongerijmfle is. Wijsgierige of wijsbegerige, als gekoppelt uit twee bijvoegelijke woorden, deugt ook niet: zoo weinig als of men wilde zeggen rijkgierige voor begerig naer rijkdom. De begeerte is niet naer wijs, maer naer wijsheit. Onze tael lijdt ook zulk laffchen niet, gaende in de koppeling  F I U I3£ ling het zelfftandigh woort altijdt voor het bijvoegelijke. Zo dat mij met verwondering voorkomt, dat Moonen ook , anders een zinlijk en bevallig Schrijver , in zijne Aentekeningen achter zijne Gedichten , het woort wijsgerige gebruikt heeft. Die zoo flijf op de Duitsheit flaen, vervallen tot alle onguurheden: het geen ik minft lijden kan in mannen van geleertheit, die immers wel weten, dat 'er geen tael is, die niet onderfteunt wort van woorden, die uit andere taelen haer worden' bijgezet. Men houde dan het woort Fihfoof als alom verftaenlijkj of fchrijve met Vondel, heminner der wijsheit, in de Opdragt van Koning David herftelt; dat echter luttel te pas zou komen, als dit zelve woort in eene reden dikmaels moeft herhaelt worden. Vondel heeft zich hier ook ondertuffchen fomtijts vergift, of door den gemeenen ftroom laten wechflepen. Wat mij aengaet , als ik eenige vertaling van dit woort aennemen zou, liet ik mij boven andere gevallen het woort Wijzeling, uitgevonden door Lambert van den Bos; hoewel ik niet zien kan, waerom men voor Filofofen niet zou mogen Wijzen ftellen. Hooft zeker fprekende van Montagne noemt hem , den Gas- koenfche wiizeman (*). J [FIOOL,, (*) Dit alles ruft op die vooronderftelling , dat Wijsgeer uit twee byvoeglijke woorden gekoppelt zij, welke koppeling onze taal niet fchijnt te lijden. Doch 't woord wijsgeer is zoo ongerijmd niet, als de Hr. Hoogftr. meent; het zelve voldoet volkomen aan de kracht van dat van Filofonf, en is beter en nog korter , dan yvijsgeerig of gierig ; want geer was in de oude taal, dat geen, het welk nu begeerig zegt: zoo lees ik in den Rbythmus S. Annonis, des lobis was her vili ger, dat is, ies lofs was hij zeer begerig , waar bij Winsbeke aanteekent, dat men ook geren voor begeren zeide : hier van geer als een zelfft. woord , M. Stoke in Diederik I. najinen wille na finen ghere, en in Flor. IV. Het ne hadde noyt volc fulkeu gkeve, dat is, daar had nooit volk zulke begeerte. Vergel. de Tael- kund.  Ho FIO. FLA. FLE. FLI. FLO. [FIOOL , v. Ptf.] TFLAEUWTE, V. En wefae wcier op de geejten vitdeflaauwte, Hooft in de Dichten. Hij flut de fiaeuwte van zijn regement, Vond. m Lucifer V. Bedr.] [FLEP, V. Ptf.] 1 .. FLERECIJN , O. Doorgaans aan t jïerecijn 3 Hooft in de Ned. Hift. bl. 612. [Veelfiondt hij uit aan't jïerecijn, Hooft in de Med.] '_ , FLESCH, V. In den buik van eene flejch, Vond. in den 37. Pfalm. [Zij flaet gade de kokers op de rug de bogen , taei van pees , de kruitflefch op de zij, Vond. W- v. Naffaus geboorte. En bij de bijbeltolken, Abraham nam eene flejjche waters, Genef. XXI, 14.] r . FLEUR, bloei, M. Indezen fleur van voorJpoets Hooft in den 11. brief. . FLITS, M. Met eenen flits, Vond. in Edipus, bl 7 [Zij trekt uit haren hoge, die van gout blonck, eenen flits, Vond. Virg. En. bl. 520. Kiliaan verflaat 'er door eenen pijl, bij den Italiaan flizza, waar van flitsboge,'] [FLOUW, Snippenet, V. Ptf.] ; FLOEPvS , O. Met het witte floers, Hooft in Geer. van Velzen. 'rtUMt, ook gierixl dat voorheen het zelfde met begeerig was; Ende. een paté, die dief ach, wordt gurich te weten, wat daer in was, Gulde Legende I. D. bl. 9i. Zulks in dit woord het oud geer voor begeerig wel te pas gebruikt is; even zoo ook het woord mis; dat in deze koppeling hetzelfde is met wijsheid; welk blijkt, uit het oude wijszeggen, bij de Hoogdmtfchen nog ^yraeen zooveel beteekenende als waarzeggen, dat niet min goed Duitfch is, en voor waarheid wordt genomen, gelijk in waarzexeer. 't Zelfde zij gezegd van 't verouderd wijsdom (Japientiaf,dat bij de Engel fchen , zoo ik meen nog in wezen is Neemt men dan wijs in wijsgier voor het Zelfft. wijsheid hÓo is wijsgeer regelmatig en een zeer krachtig woord.  FLU. FOE. FOK. FOL. FON. FOO. FOR. 14* [„ FLUIM, V. bij van Heule." Outh. en Ptf.] FLUIT, V. Op Zanggodin, en huw uw heldenluite Aen 't zege/pel der Koningklijke fluite. Vond. I. D. der Poëzije, b!. 49. Op de zoete fluit, Vond. Hor. I. B. 17. gez. Dus vinde ik, dat het Moonen , en na hem Se wel ook verltaat. Ook ik, als ik mijn meening zeggen zal ; niet tegenItaande Hooft in de Zangen 't M. fchijnt te gebruiken : Op galm van hun geluit Schiet uit zijn' Jlaep mijn fluit. [Maar in zijne gedichten vergift hij zich wel meer.] FLUWEEL, O. Met zwart fluweel, Hooft in Henr. den Gr. bl. 184. [Ik blink niet in 't fluweel of onbetaelt fattijn, J. de Decker in de Puntd. I. B. bh 396.] [FOELIE, V. in 't gebruik.] FOK, [een fcheepswoord,] V. Rome flloeg 'er de bnefok bij, Hooft in de Ned. Hift. bl. 347. [FOLIE, bladzijde, V. Ptf.] FONK, V. Maar als men 't van de helling holp, holp het de kunflenaars in de fonk, Hooft in de Ned. Hift. bl. 662. [FONTEIN , V. In een belommerde fonteiny Vond. Nazoos Heldinnebr. XXI. Br. aen de fonteine, Genef. XVI, 7. Jefus zat neder neven de fon* teyne, Joh. IV, 7.] [FOOI, v. Ptf] [FOREEST. Een oud woord voor bofch , O. bij M. Stoke B. I, r. 429. dat foreefl. B. I, r. 423. tote dienforee/le.'] FORM, V. Als niet firijdende tegen de forme in 'f ramen van de gemaakte keure, Hoofc in den 9. en 23. Brief. Want wit, dit lochent, fcheit deform van haer  i42 FOR. FOU. FRA. FRO. FRU. FUT. haernatmren, Vond. V. B. Befpieg. bl. 193- [Zie VORM.] l i r , [FORNEIS , fornuis, O. Ik help het kook-fomeis aen 't blaken, de Decker lof der Geldz.] FORTUIN, V. Na de fortuin van Karei, Hoort in de Ned. Hift. bl. r. Het fpel der Fortuine, Vond. in 11L D. der Poëzije, i. Lierz. Zoo dat m^n niet fchrijven moet, het fortuin, met het onkundig graeuw, zeggende, in 't hrtutn, of daer hangt het Fortuin uit, enz. gelijk Dr. Smids nu onder de printen fchrijft , de Tempel van het mannelijke Fortuin. Waerom dan cok met, het Tempel, even als zekere Vriefche Knipperdolling fchrijft, [FOUT, V. Zij weegt alleen de fout, de Decker 115. Puntd. IL B.] [FRANJE, V. Geciert met gouden kant en blaeuwe en zilvrefrangie, Vond. I. D. der P. bl. 16.] FRANC1JN, O. Om dat Fr onfijn, dat was, als poppen in't vuur te werpen, Hooft in de Ned. Hift. ^'[FRONSEL. Ptf. O. Even als of dit woord van een Werkwoord afkwame , gelijk het dekfel, aanhangfel; van dekken, aanhangen. Ik zoude het liever betrekken , tot de Vr. uitzonderingen bij hem bl. 34- buffel, geeffeQ FRUIT , O. Het nieuwe fruit, Hoort in Lreeraert van Velzen. [„ Om te eeten van 't korts ver„ boden fruit, Vond. helden Gods". Oüth.'] FUIK V. Om de Hugenoten in de fuik te leiden, Hooft inde Ned. Hift. bl. 969. M ë'jf' vIoot beknelde in uwe fuik, Vond. in de Maagden, het eerfte bedrijf. GADE,  G A D. G A E. 143 G. GADE, V. Het miffen zijner gade, Vond. in Virg. III. B. der Lantgedichten. [„ Ook „ door verkorting Ga, bij Vond. de gecjivan zijne „ Ga, VI. B. der En. van Virg". Outhof. Doch gade voor een Man zoude M. moeten zijn, even als bode; doch 't is bedenklijk , of 't in dien zin wel gebruikt wordt.] [GADER , voor vergadering , verouderd , M. bij M. Stoke B. IX, r. 264. Menen gaderJ] GADING, V. [Zie AANBIEDING.] GAEF, V. Zie GAVE. [GAEI, een vogel, M. Zie PAPEGAAI.] [GA EL, fchurfi, v. Ptf.] GAERDE, v. [G AERO , M.] Hooft in Henr. den Gr. bl. 146. Zeker -paviljoen in de gaarde, Vond. in zijne Poëzij. Als zij moedig beenen rijdt, Naer den gaerde van de dieren. f_Dit onderfcheid van geflacht achte ik hier niet te onpas : ik noeme GAERDE V. omdat dit, uit Kiliaan , dus gefpeld, oudtijds ook dus gebruikt werd, en Hooft dit met zijn voorbeeld fterkt; GAERD , M. omdat my uit ten Kate blijkt, dat daar mede alle onze verwantfchapte talen overeenftemmen, en dat niet alleen het enkel GAARD, maar ook alle zijne zaamgezetten van Vondel M. gebruikt worden ; in zoo ver, dat hij het enkel gaard, fchoon met de e uitgaande, M. neemt, als boven blijkt. Zoo vinden we in het Frankduitfch van den Abt Willeramus ook al gefchreven in themo gardon, [in den gaerde] bl. 72. ze then mngardon, [tot den wijngaerdt] bl. 141. En het Ilandvaftig gebruik heeft thans in de zaamgezetten het V.  i44 GAE. GAF. GAG. GAL. V glad afgefchaft. Men zie in dit werk het M. gebezigd in wijngaard ^ boomgaard, roozegaard. Voords is gaard i'chier het zelve met boomgaard, " boeaart, waarvandaan Gaardenier, Hortulanus, " Horti Cups, gelijk Kilianus 't zelve verklaart' I Outhof. De Heer Hoogftr. houdt het in 't V. geflacht met Hooft, doch het kan dus zamengaan. Zie ook Huyd. Proev. bl. 394-] [GAES, O. Zie DOEK.] [GAFFEL. Zie de Voorreden g. 52. Ptf. ftelt voor zich het Vr.] ' [GAGEL, v. Ptf.] GAL , V. De werrelt waar een hemel, wen zoo [makelijk \en honigbeek zonder mengfel van bitternis der aller gr oen fte gal wilde vlieten, Hooft in de Med. bl 211. Met bittere gal, Vondel in Virgilius XII. Boek der Eneade. \Wien 't hart verflikte van venijn en groene gal, Anton. IJftr. bl. 72.] ' [„ GALBAEN, M. een harftgom van Herken „ reuk. Nu leer ook uwen Jial met cedrenhout berooken De felle waterflang verdrijven en bejmooken Met jlinkenden galbaen. „ Vond. III. B. der Lantged. bl. 102. waar Vh> ! gil. leeft galbaneo nidore'. Outhof.] GALEAS, [een vaartuig,] V. Zij ziet de Galeus in zeena van het [trant, Vond. m Ovid. Her- fchepping bl. 39- . ., GALEI, [een vaartuig dat riemen en zeilen te gelijk voeren kan,] V. Foor eerjl bragten dte van Amfterdam hunne galei in 't Sparen , Hooft m de Ned Hift bl. 308. De zwaermoedigheid verlaet de valei niet,'Vond. Hor. III. B. 1. Zang. [Veelmaal fpelt Vond. dit gleie. Ik zal u in Myceen her (lellen met mijn gleie,. Ifigenie in laurenbl. 31. Gelijk plei, voor polei, enz. Maar de Ouden ga-  GAL. G A N. GAK. 145 lelde. Mi Stoke B- IX, ri 281. Sende enen boot eti ene galeide. Zie ook L"£, r. 114, 590 i 808, 1315-3 GALERIJ , [een overdekte wandeldreef,] V. Dat die hiftorien de galerij mogen bekleeden, Vond. in de Opdr. der Bat. Geb. G ALG, V. Zij hadden 't preken op de galge verboden , Hoofc in de Ned. Hift. bl. 89. 1 GALIOEN , O. Onder het galioen , Vond. in Virg. X. B. der Eneade. GALM, M. Als W'ij met gretige ooreh den goddelijken galm vingen, Vond. in de Opdr. van Heku-1 bas [ Daar't oor dien galm inzwelgtj Vond. David in ballingfchap.] [GALOP, M. bij Hooft, Ned; Hift. Zij zetten 't op enen galop naar de veften toe.] GANG, M. * Om den gang der gerechtzaken, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 51. Het jaar gaet altijdt den zeiven gang, Vond. in 't II. B. der Lantged. [JVeecht den ganck uwes voets f Spreuk. IV, 26. Ook bij M. Stoke B. III, r. 278» Gheleert hadden enen anderen ganc. B. IX , r. 785. Onderranden hem den ganc. Maar zoude Gang voor eenen doorloop in huis , of de gang voor een plank aan boord van 't Schip ook Vr. zijn? Dus meent E. Zeydelaar Ned. Spelk. bl. 150. Ik geef het ter overweging. Zie op GREEP.] GANGES^ [een rivier,] M. Aen den Ganges^ Vond. in Virg. III. B. der Lantged. [Van den Ganges, Vond. Inwijd, van 't Stadhuis,] GANS, V. Hier heeft UE. de ganze, Hooft in den 26. brief, Zij hadden eene gans, Vond. in 't VIII. B. van Ovid. Herfchepp, [Zoo wie de paeuwepluim fielt voor de veer der gans, de Decker 261. Puntd. II. B.] [GARDE, V. Ptf.] GAREEL, O. De leeuwen in 't gareel, Vond. in 't III. B. van Virg. Eneade. . K CA-  1+6 GAR. GAS. GAT. GAV. GEB. GAREN, O. Met blaeu garen, Hooft in den 75. Brief, [In 't garen, Vond. En. VUL B.] GARF, V. [fchoof, korenfchoof,] Zij zien de garf, en Jezus fchuilt 'er onder , Vond. in de Altaergeheim. bl. 67. [GARNAAL, GARNAAT, V. Ptf. Te Leiden zegt de gemeene fpraak, Garnt.~] GARONNE, [een rivier in Vrankrijk,] V. Een fierke jladt op de Garonne, Hooft in Henr. bl. 39. GARST , V. Door godvruchtige garft, Vondel in Hor. III. B. 23. Lierz. GAS, V. Mits dat de Koning deze gas infloeg, Hooft in Henr. den Gr. bl. 108. [„ Hooft in de „ Hift. der Med, Hij maakte daar een' flraat deur, die zij de verraaders gas noemden. Zeggende ook „ in 't veelvuldig getal, wat grimmelden de gqffen, „ in zijne klagte op L. Reaals vertrek. Doch „ eigenlijk is dit woord Hoogd uitfch , voor pla„ tea , vicus, ftraat , wijk. Gelijk ook durch die ,, gajfen, vicatim, en gajfenmeifler, (vicomagijler,) „ wijkmeejler. En bij de Hoogduitfchen is dit „ woord ook V. eine gaffe, ftraffe". Outhof.] [GAST , zo voor vriend als vrecmdling M. In den laatften zin heeft het Vond. En. IV. B. Met dien Trojaenfchen gaft.~] GAT,O. Door 'tgat des dijx,Hooft in de Ned. Hift. bl. 960. Het welk een treffelijk gat tnaekte. Vond. in Virg. II. B. der Eneade. GAVE , V. Die deze gare ontfangt, Hooft in de Opdr. der Hiftorien. Bedank haer voor die gave, Vond. in 't L B, der Poëzije, bl. 49. [Behoudt die gaef vooru, Vond. in Samfon. M, Stoke , B. X, r. 1056. teenre gave. „ Zoo ook uitgave, als „ Moonen zegt in zijn berecht voor zijne Poëzij, Tot haere uitgave geraakende". Outh.] [GEBABBEL, o. Zie de Voorrede J. 91 ] fGEBAER, O.* bij van Mander,Ovid. herfch. :i bh  GEB. iif bi. 26. b. De trecken loos, 't dehlock , H gebatr, geveytisde zeden, 't Welk dan voor het werkwoord gebaeren fchijnt genomen te wordert, gelijk daar het aanlok voor 't aanlokken. Anders vindt men 't reeds bij M. Stoke Vr. B. III, r. 379; En helt hem in der gebare, Offer hem niet om en ware. Zie ook B. III, r. 775, B. VIII, r. 325.] [GEB AF, GEB AS, GEBAK, O. als BEGIN.] GEBEDT, O. Die'tgebedt vooifprak, Hooft in Henr. bl. 19. Het gebedt op den Olijfberg gejlort, Vorid. voor de Gebr. GEBEENTE, O. Het gebeente wert te Napels ge~ voert j Vond. Voorr. voor Virg. [Ook M. Stoke, B. IV, r. 458, 468. tghebeente. Maar waarom gebeente o. en gemeente v.? Zie de oorzaak in de Voorrede g. 69. 71.] GEBERGTE, O. Het hoogh gebergte, Vond: in Virg. L B. der Lantged. [Reeds ook zoo bij M; Stoke, B. II, r. 769.] GEBIET, O. De treken van 't bandeloos gebiet é Hooft in de Ned; Hifi. bl. 23. Gij zet mij in dit gebiet, Vond. in Virg. I. B. der Eneade. GEBIT j O. Het out gebit. Vond. in de Maegdebrieven. [Fan toom en 't montgebit , Vond. Bruiloftsdichten. Hij heeft mij ook 't gebit ontwee gefloten, de Decker in Jerem. Klaagl. UI. klagt. Vanhier dan verkort het bit, gelijk het luk, fchutj, Voor geluk, gefchüt.] [GEBLAES, o. Ptf] GEBLAFT, o. Op 't geblaet, Vond. in Virg. III. B. der Lantged. GEBÖDT, O. Ditgebodt, Hooft in Henr. den. Gr. bl. 26. Op'tgebodt, Vond. voor den briel van St. Katharina. [En zoo altijd. Zie M. Stoke B. VIII, r. 741. En acht 'sgheboets niet dat men doet.~] K % GE-  H8 GEB. GEBOEFTE, O. Eet geboefte, Hooft in de Ned. Hift. bl. ioi. Zie Moonen bl. 62. GEBOOMTE, O. Onder 't geboomte, Vond. in Virg. IIr. B. der Lantgedichten. GEBOORTE, v. In de geboorte zijner groot heit, Hooft in de Ned. Hift. bl. 4. [En zoo reeds M. Stoke B. I, r. 863. Dient van rechter gheboerten an qnam. Maar waarom geboorte v. en 't naaftvoorgaande geboomte O. ? Zie hiervan de Voorrede §. 69. 71.] GEBOU, O. Dit zwaerlijvige gebou, Hooft in de Opdragt der Ned. Hift. In dit gebou, Vond. in de Opdr. van Noë. GEBRAET , o. Met den reuk van 't gebraat, Hooft in den 162. brief. GEBREK, O. Het gebrek, Hooft in Tacit. bh 507. [GEBROEDERSCHAP ,v. * Aen d"edele gebroederjchap, Vond. Mengeld, bl. 575- Waer op de broederfchap ging 't zwaert op haere zijde gorden, Vond. Keurged. Zoo ook in Salomons Treurfp. Maar hier wordt op 't lichaam der broederen gezien. Zie op PRIESTERSCHAP.] GEBKOET, O. Het kleene gebroet te bezoeken, Vond. in 't I. B. der Lantged. GEBROETSEL , O. Dat heillooze gebroet fel. Vond. op dezelve plaets. GEBROM , O. Op dat gebrom wedergalmen , Vond. in Virg. III. B. der Lantged. GEBRUIK, O. Het dagelijx gebruik, Hooft in de Ned. Flift. bl. 28. Het rechtmatig gebruik, Vond. voor Lucifer. [Hooft in 'I'acitus IV. Jaarb. In goeden gebruik, 't welk niet te volgen is, ten ware men 'er de e bijvoegde, in gebruike.~] GEBULDER , O. Dat onfiuimigh gebulder, Vond. in Virg. III. B. der Lantgedichten. GEBULK, o. 't Gebulk der Razernijcn, Vond. in de Heerlijkh. der Kerke. GE-  G E B. G E D. 149 [GEBUUR, m. van een man, v. van een Vr- Zie cle Voorr. $. 37.] GEBUURSCHAP , O. Tuffchen 't Franfche en Spaenfche gebuurfchap, Plooft inden 180. br. GEDACHT , O. In 't gedacht, Hoofc in de Ned. flift. bl. 39. ['t Gedacht des minnaars wiljlaag weiden, Hoofc in de gediehcen. De jegenwoordige dienjl zinkt dieper in 't gedacht, Hoofc uit Lottinus. Verdrijvende het eene gedacht het ander, Hoofc in den 17. brief, en nog aldaar , Dat d'uiterlijke zinnen in 't gedacht draagen. Speelt mij in 'f gedacht, Decker Jerem, Klaagl. 111. Kwalijk fchrijft men dan in 'c enkele geflacht de gedachte. Men hoeft Hechts de fchriften der vorige eeuwen in te zien , om ftraks te vinden, dat het enkelvoud altijd Onz. was. Overvloedige voorbeelden zijn 'er van bij H. L, Spiegel, VhTcher, Huigens; zelfs bij M. Stoke B. IX, r. 27, In fulc ghedachte. B. U, r. 860. in fijn ghedachte. Ook gedochte, B. III, r. 826, 1210. IV, r. 296, 391, Waaruit dan blijkt, dat het gedachte zooveel is, als de gedachte zaak. Evenwel als men aanmerkt, dat 'er Naamwoorden zijn mee ge — te, die van een Voorleden Deelwoord (partic. praeter.) afgeleid, Vr. zijn, gelijk gedaante,geboorte, gejlahe,vm gedaan, geboren, gefield: even zoo kon ook de gedachte van gedacht afkomftig voor Vr. aangaan.' Doch hoe dit zij, tegenwoordig is het Meervoud de gedachten in gemeener gebruik.] GEDACHTENIS, v. De naam betekent de oude gedachtenis , Hooft in Tacit, van de Germanen. [Hem eene erf gedachtenis, een fleenhoop op te rechten, Vondel David Herft. I. Bedr.] GEDAENTE, v. Naar eenige gedaante, Hooft in Tacitus van de zeden der Germanen bl. 49°[Oudtijds zeide men ook gedane bij M. Stoke B. IV, r. hoi. an fmeghedane. Zie de Voorr. §. 67.] K 3 GE-  t5s G E D. GEDANS , O. 'f Wulps gedans der vingeren, Vondel in Joannes den Boetgezant. GEDARlVITE, O- Een quetfuur in 't gedarmte. Hooft in de Nederl Hiftorien, bl. 9. Tujfchen de zijde en 't gedarmte. Vondel in Virgilius A. Boek der Eneade. GEDEELTE, O. Dat Godt zelf een groot gedeelte vervatte. Vond. in 't Ber. voor Salm. [De Hr. Ptf. beroept zich op Voorbeelden van de gedeelte. Vr., doch zonder genoegzamen grond. In 't Meervoud zegt men veeltijd de gedeeltensPj GEDENKENIS, V. 't Zal mij niet verdrieten de gedenkenis der voorige jlavernije bij een gebragt te lebben, Hooft in Tacitus bl. 508. [Hij heeft te Sion uitgejpoelt de gedenkenis aller Sabbathfeden, De Decker Klaagl. Jerem. II. KI.] * [GEDICHT, O. Ptf.] GEDIERTE, O. Het gedierte liep hier en daer s Vond. in Virg. 6. Herderskout. [GEDING, het pleit, O. Daer Delius 't geding alleen aen mij verbleef, Vondels Bruiloftd. Zeergebruiklijk bij M- Stoke B. IV, 78. En makeden menich groot ghedinghe. Zie ook B. II, r. 54, 55» B. IX, r. 676.] GEDOMMEL, O. Op 't gedommel, Vond. ^n het I. Deel der Poëzije, bl. 359. [GEDRAG, O. Ptf.] GEDRANG, O. Wat wil dit gedrang!Vond. in Horatius V. Toezang. GEDROCHT , O. Dit menfehverfindende gedrocht, Vond. voor Edipus. [Met al 't gedrocht, Hooft, briev. bl. 133.] GEDRUIS, O. 't Gedruis van 't fohieten, Hooft in de Nederl. Hiftorien bl. 256. Zoo verre als 't woejl gedruis Des afgronts wicht voor 't Chrijtgezegent Kruis, Vondel  G E D. G E E, 151 Vondel in 't begin des tweeden boex der Altaergeheimeniffen, GEDULT, O. Het Katholijk gedu.lt , Vond. in de Heerlijkheit der Kerke. Zoo dient het gedult den Vorfte beft, Hoofc in de Vertalingen bl. 938. [GEER. Zie GERE.] [GEERS, GIERS, V. Ptf.] GEESSEL , M. * Drijft haar met den geejfel. Hooft in Tacitus bl. 494. Zoo is 't ook; maer bij Vondel vind ik, Tifiphone met hare geejfel, m 't Vrouw. gefl. in Virg. VIII. B. der Eneade. Zoo ftelt het ook Moonen, maer niet met mijne goedkeuringe. [De Heer Outh. brengt bij uit Vondel , VIII. £.nead. bl, 406, Bellone volgt haer met de bloedige geejfel. En Vollenh, op Brants Lev. van de Ruyter, O Vaderlanders, 0 oprechte Bataviers, Die Ruyter noch betreurt, de geejfel van Algiers, Den zeeuwfchen zeefchrik, Vergel, Ptf. die 't M. voortrekt.] GEEST, M. Quellingfcherpt den geeft, Hooft in de Nederl. Hiftor. bl. 576- In dm begaafden geeft, Hooft in de Opdragt der Hiftorien. Die van zijnen geeft gedreven, enz. Vond. in de Aenl. ter Nederd, Dichtkunft. Godt heiligt hem door zijnen geeft , Vollenh. in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen bl. 14. [Geef kracht aen mijnen geeft, en geeft aen mijn gezangen , De Decker goede Vrijd. in 'c begin.] Ook in de beceekeniffe van iemants fchim, die reeds geftorven is: Driewerf greep ik vergeefs naer haren geeft , Vond, in Virgil. II. 6. der Eneade, aen 't einde. Zoo dat 'er een verzinning is bij Vondel in de Opdr. van Jofef in Egypte daer ditVr. gefteltword: Plet beliefde de Heilige Geeft. ( ) & M. . (*) Vondel ftelt dit niet Vr. maar begaat een taalfeil. Hij neemt den eerften Naamval voor den derden. Men zegt K 4 meï:  ï5a GEÉ. GEF. GEG. GEH. [M. Stoke houdt het M. ook. B IV, r. 59. fimn gheeft opgheven. Vergel. B. V, r, 71. X, r. 842, 852. Maar voor zandige ftroken lands houdt hij "t Vr. B. I, r. 94.4. 't lant op die gheeft. B. IV , r. 223, Doe ft hadden de harde geeft. Zie ook B. lil, r. 389. IV, r. 550. Nog kent hij een derde geeft, van 'tLat. gefta, res geftae , gejcheaenis , B. I, r. 1031. te/er geefte. Waarvoorla.teren fchrijven geften, jeften, jeeften.'] GEESTENDOM, Q. In hen Geeftendom, Vond. Befpieg. bl. 120. GEETE, [een rivier in Brabant,] V. Wat over de Geete niet had kunnen raken, Hooft in de Nederl, Hiftorien bl. 198. [GEEUW, M. Ptf.] [GEFEMEL, GEFLONKER, GEFLUIT, GE* GIL, GEGONS. Alle deze woorden zijn O. volgens den algemeenen regel, Voorr. §. 55-57- en 92-3 [„ GEGRIM , O. En 't afgrijffelijk gegrim , „ Vond. Bruil. van N Pankras". Outh.] GEHEIM , O. Van 't Geheim, Hoofc in Tacii#s , van de Germanen, 'f Geheim aen den dagh. tremen, Vond. in Horatius Lierzangen. GE-. niet: dit belief ik, maar dit belieft mij. Men vindt diergelijke voorbeelden, in perfoonlijke Werkwoorden, perfooneel gebruikt , wel meer bij hem. Het lufte tlutarchus de doorzichtige redekenner , voor den, in de Opdracht van Kon. David herfteld. Wie [dat is, men] room en melk luft, Ovid. Herfch. XIII. B. De Voerman van 't gefpmi des lichts verdroot dees, ftraf, voor den, IV. B- Terjlond beroude God dien eed,_ voor die eed Gods, II- B. De boitheer van het hof ontbreekt geen (nel verflant, in Samfons Tt. waar mede gelijk ftaat hij walgt, voor hem walgt. Zie Huydecooper bl. 560 en 102. zoodat het opgegeven voorbeeld van Hoogftraten geen bewijs levert voor 't Vr. Geil. van Geeft. Hiervan (preekt Anonym. Batav. in ziin" brief aan Prof. A. Reland , rekenende dit onder Vondeis beftekfeilen {vitia Syftematis) die zeeronderfcheiden zijn van de vitia typographica, of ook zulke verzinningen , waarin Vondei zich zelf wel eens ongelijk was.  G E H. G E J. GEK. 153 GEHEIMENIS, V. * In deze heilrijke geheimetiiffe, Moonen voor zijnen lijdenden Chriftus, [Hue wij den Engkn de geheimenis ontdekken , Vondel berecht voor Lucif. Maar veeltijds, vooral in famenvoeging, bezigt hij het O. Achitofel bewufi yan 't hof geheimenis, Vond. David ball. IV. Bedr, Geheiligt door dit Paefchgeheimenis , dezelve in de Altaergeh. t B. Zoo ook aldaar het Altaer geheimenis en het Koorgeheimenis. Doch ik gebruikte liefffc het Vr. als meer regelmatig.] GEHEMELTE, O. Het gehemelte der ledekant, Vond. in Horatius XII. Toezang. [GEHEUGEN, O. Ptf.] [GEHEUGENlS, V. Uit de gekeugenis van Germanicus, Hooft Tacitus XI. Jaarb. Zonder voor* zetzel ge ook bij Hooft Tacitus II. Jaarb, Om zyner heugenijje.~\ [ „ GEHOOR , O. 't Nieufchierige gehoor, „ Vond. op den titel van zijne Altaargeh." Outh,] GEHUCHT , O. Hy betekende hun 't gehuchta Hooft in 't leven van Henr. den Grooten bl. 109. GEJAMMER, O. Al 't gejammer, Vondel in het I. Deel der Poëzije. [GEIL, O. Gelijk het zachte gheil, Vond, Virg. lantg. II. B.] [GEIN, o. Ptf.] [GÉJOK, O. Ptf.] GEIT, V. De wolf volgt de geit, Vond. in Virg, II. Herdersk. [De verfche room der dartle geit, Vond. in de Gebroeders.] [GEJUICH. O. Pcf.] [GEK, M. Voor een zot menfch, is onnoodig te bewijzen. Maar zoude dan ook niet M. zijn een gek op een fchoorfleen; eengek vooreen gekkebord of foort van fpel; en een gek vfoor een knie of mik van de pompt E, Zeydelaar bl. 151. wil die Vrouwl. K 5 heb-  1J4 GEK. GEL. hebben,maar is miffchien door den zachten tongval Ler woonplaats verleid. Vergel.deVoorrij 14J GEKERM, O. Om dit bijfter gekerm , Vondel in Virg. IV. B. der Lantg. [GEKIJF, O. Ptf.] fGEKLAG, O. Ptf.] fGEKLAK, O. Ptf.] GEKLANK , O. De Konbanten verdubbelen t geklank, Horatius door Vondel, l B, 16. Gez. [GEKLAP, O. Ptf.] [GEKLAS, O. bij M. Stoke B. IX, r. 1020, hoerde noyt man fulc gheclas.'] GEKLATER, o. 5t Liefelijk geklater , Vond, in de Poëzij L Deel bl. 412- _ GEKLIKKAK, O. Vondel m Jephta, rZv Itooten toe mei fchrickelijk gefchal. be bodem dreunt, op 't yfjelljck ontmoeten Van zeiiïenradt, en hoeve en PWdevoetm. Gefchrey, gebriejch, deftofwolck, hetgerucht% >t Geklickkldck van het harnas, aen de lucht Gejlegen, mengt zich naer in duizent nooden.) [GEKLOTS, O. Ptf] ^Z^El^AUGmKASCU, GEKWEEL, GEK WEL , GELOOP. Alle deze woorden zijn O. volgens den algemeenen Regel. Zie de Voorrede §. 55-57- en 9*-3 , . , GEKRAK, O. Dat gekrak, Vond. m de Maag- debrieven bl. 34- ,, , v ■ • f GEKRIEL, O. In 't midden van het Krijgsge- „ ïriel, Hooft, klagte op Hendr. den Gr." Outh.] GEKRIJT, O. Ophef gekrijt, Vondel m Virg, II. B. der Eneade. GELAET , O. Hooft in Geraert van Velzen bl. 49°- t"Eenvoudig, om te doen 't gelaet met fchallikheit Ja zeggen , tot het geen daer 't harte neen toe %eit.  GEL, i5J Zij heerfcht door dit gebet, Vond. in 't J. Deel der Poëzije, bi. 208. [En dit leert ook de buiging bij M. Stoke B. V, r. 300. Met finen ghelate. En VJII, r. 1186. met alfo yrefeliken ghelate.'] GÈLACH, O. Die het gelagh befchaduwt, Vond, in Virg. IV B, der Lantg. [I« een eerlijk gelagh, Vond.Horat. gez. 27. I.B. Ook voor het lacchen.1 GELEGENTHEIT , Y, Foor de gelegentheit\ Hooft in Tacitus bl, 5:3. [Beter gelegenheid.'] QSLEiDE, O. Het goet geleide der Godinnen, Vond, in Virg, I, B. der Eneade, Het geleiden zijns Heiligen Geejls , Hooft in het leven van Henrik den Grooten bl. 83. [Dit erkent ook M. Stoke B. IV, r. 1384, 1540. V, r. 3 64. Echter zege hij B. X, r. 284» Nu is hy in de Gods gheleide.] GELIDT, O. In het laatfte gelidt, Hooft in den 46, brief. Het vijfde gelidt, Vond. in 't IV. B. Van Virg. Lantgedichten. GELOEI, o. 't Geloei der runéren s Vondel in. Virg. III. B. der Lantgedichten. [GELOFTE, V. Zie BELOFTE.] GELOOF, O. Gefchillen in't Geloof, Hooft in de Nederl. Hiftor. bl. 17. In het geloof, Vond. in de Opdragt van Maria Stuart. [Doch in de oudere taal leeft men ook V. de gelove. Zie Huyd„ op Stoke D. III. bl. 150. Dat is de ghelove mi, B. VIII, r. 968. Schoon M. Stoke ook elders zegt tghelove. Zie B. IV, r. 1390. IX, r. 1356. X, r. 192.] ; GEL I', O. Een Nederlantfch Ritmee/Ier gemagtigt om geit te verzoeken kreeg t' antwoort: Weet gij 't te haaien ? ik wil mede ryden, Hooft in Henr. bl. |>8. Zorg en honger volgt het geit, Vond. in Horatius IIL B. 16. Lierz., [doch „ GELT of GEL„ TE, is V., genomen voor Porca caflrata, eene „ gelubde zeuge, als Kilianus heeft , van gelten, „ luk-  n6 GEL. G E M. lubben: diegelte ook eenen grooten beker noemt, " terwijl de Hr. van der Schelling zegt dat:geh? " ook was een taak of pop m Alkemades Difch" ïïegdgheden I. Deel Kap. XX. b . 284. Maer „ Poreus cajïratus noemt men eenen barg, oï berg, Outhof.] „T,„UT i [GELTZUCHT, v. Zie ZUCHT.] GELUIT, O. Ons oor wraekt dat getuit, Vond, ïn de Aenl. ter Ned. Dichtk. GELUK , O. Daar het geluk nog toepeg, Hooft in de Ned, Hiftorien bh 17- Nederduitfchland had het geluk, Vond. in 't berecht der Misfpelunge GEMAEL , M. 't Welk bij haren gemael gelooft mrt, Vond, voor Jofef in Egypt. [voor een man namelijk! Maar in beteekenis van de vrouw- v R kom meê begroeten uw gemael, die haer geflacht enz Vond. Jofeph in't hof, Om mij ,uwe eegemael, zegt Herodes Huisvrou bij de Decker in den Dooper, IV. bedr. En zulks is voor gern^ fa: welk woord met meer anderen niet we 10 een berijmde reden vlijt; want het voorzetfel gt, 1 welk natuurlijk kort is, ftoot, als het lang genoinen wordtin een vers , gelijk het noodzakelijk moet genomen worden , om den volgenden uit. £ang van in. Zie Huydecooper Proeve van Taal Sn Dichtkunde, bl. 269. 568, Meermaal vindt men dit gemaal. G. Brand de Jonge in den Veinzenden Torquaat, De tippen van dover/oho„en mondt van uw gemaal: Haar lippen enz. nog, nu zilt gij zijn gmaaLYond. Dees kan met zijn gemael za lfioffeerert, IL D. der Poëzije. Godt Jupi ers lemael , Bruiloftd. en elders. Zijn naeckte bed-gemael, zijn hemdeloos gebroed/el, Huigens Zedeprint, bl 136.] Maer GEMAEL afkomftig van malen is O., aljde bovengemelde woorden gekerm, getlank. [GEMAEUW, o. Ptf.] , GE_  G E M. 157 [GEMAK, o. Ptf.] GEMALIN, V. Om zijne gemalin te bezoeken, Hoofc in de Nederl. Hiftorien bl. 17. Door de hand zyner eerlooze gemalinne , Vond. in 't II. B. der Eneade. [Zie GEMAEL.] Dus zijn alle de namen van vrouwen, Koningin, Vorflin, Priefterin, waervan nogcans wijf uitgezonderc blijft; welk woort van het Onz. gefl. is ; als ook maegdeken, meisken, enz. hoewel deze alleen , omdat ze verkleenwoorden zijn, die alle het onzijdige geflacht aennemen. GEMBER, V. Met witte gember , Antonides in het II. B. des I Jftrooms, [ook bij van Heule.] GEMEEN, O. Tot kofle van 't gemeen , Hoofc in Tacitus van de Germanen. [Bij M. Stoke VI j r. in. X, r. 115. int ghemene.] [GEMEENEBEST, o. Het gemeenebejl, Vond, Horat. lierz. 29. III. B.] GEMEENSCHAP , V. Zonder de Roomfehe gemeenfchap af te fnijden, Hoofc Hift. bl. 87. De yroomen houden de burgerlijke gemeenfchap flaende, Vondel in 'c Ber. voor Palam. GEMEENTE, V. Liefde der gemeente , Hooft in de Ned. Hift. bl. 4. Bloetzuipers der gemeente, Vond. voor Jofef in 't Hof. Zie Moonens Spraekkunft bl. 62. [Bij M. Stoke B. III, r. 829. Berechte hi de ghemeente wel. Zie ook B. IV, r. 617. VI, r. 1031. Vanwaar bij hem meermaal , die meente, alde meente, ter meenten wille, B. III, r. 48 ,78. VI, r. 1033. 't Welk nog in Overijffel en elders in gebruik is. En echter gebruikt hij 't ook O. tghemeente, B. II, r. 900. IX, r. 1377.] GEMÓED, O. Het argwaanlg gemoedt, Hooft in de Ned. Hift. bl. 20. Het gemoed der menfchen, Vond. in 't Berecht voor Jephta. [Maar een ander getnoed voor genoegen, toeflemming, vrijheid, is Vr. bij M. Stoke B. III, r. 502. Doe fi hadden fine  IS8 GEM. GE N. fine ghemoede. B. I, r. 75® Sine ghemoede dom Vanhier ook Overdrachtig voor den prijs ot t loon ter bekoming van die vrijheid, bij van de Wall, Handv. van Dordr. bh 583. Met getimede ftaat eenigzins gelijk het woord moede , en de fpreekwjjs wel te moede z>jn. Zie MOED, En hieruit verklaart zich ook 'c woord moedwdm. Van de Wall bh 539 . Eendrachtelijeken ende mit onfen vrijen moetwille. Welk woord thans alleen ten kwaden gebruikt wordt; maar oulings ook ten goede. Zie de tweede Proeve van D. A. O. M. bh 201. waar moedwillig ook omgekeerd en m een' goeden zin, willemoedig, voor bereidvaardig.] GEMOMPEL, O. Die hun gemompel beluifieri had, Hooft in de Ned. Hiftor. bl. 406. GEMOR, O. Door dat rompeligh gemori Hoort in de Gedichten bh 701. [GEMUIT, O. Ptf.] GENADE, % De geneugt van de wraak duurt een korten fiondt , maar die van de genade ten eeuwigen dagen, Hooft in 't leven van Henrik den Grooten bh 84. Invloed der genade, Vondel m 't Berecht voor Adam in ballingfchap. [GENET , O. Het paert, dat met brtejjm het Spaanfch genet uittart. Vond. begroetenis van Fn Henrick. 't Moedige genet, Anton. IJftr. bl. 96. Dus wordt een Spaanfch paard genoemd.] - GENEUGTE, V. Om de geneugte, Hooft in den tweeden brief, [Zoo ook in de vertaalinge* bh 164. En Wefterb. in Eneas I. B. Verzaedt met iidele genucht, bh 23.] [GENEVER, JENEVER, M. Ptf] [GENIES, van NIEZEN, ö. Ptf.] GENOOTSCHAP. Zie PRIESTERSCHAP GENOT, O. 't Genot der fchoonheit, Hooft ui Henr. den Gr. bl. 43' Het genot van geltjlapels t Vondel in Horat IL Boek der Lierzangen. lGEt-  g é p. g E r. ïS9 [GEPEINS , bij M. Stoke gepens, o. Zie B, I, r. 26, 924. II, r. 544. III, r. 134. De Vlamers zeggen gepeis, van 't woord peizen, ook: voor peinzen.'] gepeupel, o. Maer wat befchuldig ik een wuft en dom gepeupel. Bat na den voorgang van zijn heer gaet recht of kreupel ? Vondel in 't eerfte bedrijf van Palamedes bl. 17. "GEPIEP, o. Ptf.] TJEPOCH, O. Pcf.] Bepraat, o. Ptq GERAEMTE, o. Het geraemte , Vond. Horat. in den 17. Toezang. GERAES, o. Aldatgeraes, Vondel in Virgilius IV. B. der Eneade. GERAMMEL , o. Het fchrikkelijk gerammel, Vondel in Virgilius II. B. der Eneade. [GERE, M. voor begeerte , bij M. Stoke B. V, r. 11ö4. Her Jan en hadde ghenen ghere. Zoo eok B. I, r. 376, 925. II, r. 894- VII, r. 113l Evenwel zegt hij B. III, r. 836. En hebbe altoos fulke ghere, en B. IV, r. 944. doch 't welk ook voor 't Meervoud kan komen. Voor een Jlippe of gedeelte eens kleeds, bij Kiliaan gefpeld gheere, gheerene, houdt het Ptf. v. Doch de vroeger Voorbeelden in de tweede Proeve van D. A. O. M. bl. 8, 9. zijn allen voor 't Manl. Thien mannen van allen tonghen- fullen aennemen den gheer eens ioden, aldaar de Delffche Bybel, 1477. Zach. VIII. 23. waarvoor nu ftaat: grijpen zullen de Jlippe van eenen Joodfchen man. Zijne eerfte beteekenis fchijnt meer een fchuinfchen lap aanteduiden, naderhand overgegaan tot de Jlippe. Waaruit nog bekend is het werkwoord geren: dat vertrek geert, die tabbard geert.] GLRECHT, O. De oppertoezicht over 't gerecht, Hoofc  ï6ö GER. GÈ 3. Hooft in de Ned. Hiftorien bl. 41. Hetfïrcng ge* nekt des Allerkoogften, Vondel in den Inhout va» Adam. t■ r. GEREETSCHAP, O. * Het dootfchegereetjchap > Hooft in de N. Hift. bl. 30. Toen koelden de vermoeiden 't gereetfchap, Vondel in Virgilius I. Boek der Eneade. [Doen. de uitgang m Jchap oorlott mede het V. Waarom ook de Bijbelvertalers de en het gereetfchap befloten te gebruiken. Zie Hin* lopen Bijbeloverzett. Bijl. bl. 103. Schoon zij weder bh 112. alleen het gereetfchap goedkeurden ; houdende echter Vr. de dronkenfchap, de vriendfchap, de gemeenfckap , de maagfckap. Vergeh PRIESTERSCHAP.] ' ( [GEREIDE, een oud woord, voor t zadeltmg eens paards, O. Si faten vajle in haer gereide — Moefti nv tghereide ruinen, met meer voorbeelden in de Tweëde Proeve van Taalk. van D. A. O. M. hl- 33» 34*1 '[„ GÈRIT, O. Dan naer de poerden en 't gerti „ van Tydeuszoon. Vond. 16. B. van En. in rijm.' Outhof.] , ,,r , GERIJF of GERIEF, O. Om 't gerijfder onderhandeling, Hooft in Tac. van de G. Het gerief, Vondel in het I. deel der Poëzije bh 246. GEROEP, O. Het geroep der Marfen , Vondel in Horatius 1. Toez. [GERST, V. Zie GARST.] . GERUCHT , o. Door het gerucht, Hoott in Tacitus bl. 619. Het gerucht loopt hier, Vondel in Virgilius derde boek der Eneade. GERUISCH , O. 't Geruifch des jammerpoels , Vondel in Virg. Ui b. der Lantged. GESCHAL, O. Een eendragtigh gefchal uit zoo twiftige fiemmen te fmeeden, Hooft in den 101. brief. GESCHENK, O. Dit gefchenk, Vondel in Virg.. V. B. der Eneade. Zie van Heule bl. 20. GE»  ges. m • GESCHIL, O. Om ditgefchil te middelen, Hoofc in de Ned. Hiftorien bl. i3. Men tradt tot het gefchil, Vondel in 't Berecht voor Adam. GESCHREI, O. Het gefchrei der mannen, Vondel in Virgilius, I. B. der Eneade. . GESCHRIFT, O. 'Tgefchrift, Vond.P..r. d. bh 228. [Hier van onderfcheidê men de Schrift, waarvan zie op SCHRIFT.' Doch in beidei gevalle erkent M. Stoke het O. B. VIII, r. 484; dat ghefcrifie, en B. X, r. 341; ut en fchriftef] GESCHUT, O. Met een brandde 't gefchut df\ Hoofc in de Ned. Hiftor. bl. 8. Het grof gefchut, Vondel in den Inhöut van Zunchin. . GESLACHT , O. Van het geflacht van Croij'i Hooft in de Ned. Hiftor. bl. 24. Het menfchelijk geflacht, Vondel ia d'üpdragt van Adam. [GESLACHTLIJST, v. als lijft. Zie op LUST.] * [GESMEEK, O. Ptf.] [GESNAP, O. Ptf.] [„ GESNOR, O. Ik zie mij ganfch geen eer uit „ dat gefnor te fpirinen, de Decker in den Lof der „ Geldz. bl. 49. Zoo zegt ook Vondel in Virg; En. „ XII. B. bl, 562. dat gefnor." Outhof.] [GESNORK, o. Ptf] GESP, M. * De vlechten met eenen gouden gefp opgehoekt, Vondel in 't VIL B. der Eneade. Ontgefpt den gouden gefp, in Herkules in Trachin bh' 2.9. Met eenen gouden gefp, in de Herfch. XIV. B. Zoo vele plaetfen breng ik bij voor het mann: geflacht , orn dat men 't ook Vr. bij hem vint in de Eneade. Eén kleed met een goude gefpe opgehaekt : maer het bijkomen der e fchijnt hier het geflacht te veranderen, dat veel gebeurt, gelijk ik elders- f yermaent heb. Bij' Moonen is 't Vr. Sewel ftelt' het onverfchiliigh.. [Zie 't aangeteekende op' GAARDE en GROETE.] h GE-  iö* GES. GESPAN, O. Het hecle ge/pan , Hooft in ds Ned Hiftorien bl. 104. Onder het gefpan, \ ondel in 't Berecht voor Lucifer. \_De voerman vait >t ge/pan, Vond. Herfch. B. IV. r. 327- Vanher ook O. 'tvloekgefpan, eedgefpan, enz.] [GESPOOK, O. Ptf.] . GESPREK , O. Over dit gefprek , Hooft in Henr. den Grooten bl. 67. Dit gefprek, Vondel in Virgilius VI. Boek der Eneade GESPUIS, O. Het gefpuis, Hooft m de l\ed. Hiftor. bl. 101. [GEST, V. zie GIST. Doch voor houding, gebaar, is 't mij niet voorgekomen. Ook gebruikt men dan meeft 't Meerv. de geften.] GESTALTE * V. * Fan de geftalte des lants < Hooft in de Ned. Hiftor. bl. 37- Vondel gebruikt dit Onz. in de Maegdebrieven. 'Kfchijne uit het aertfch gejlalte in 't hemelfch te verkeer en. Ook in deP. 1. d. bl. 4§3- Is dit het Koningklijk geftalt? rin Lucifer Het menfchelijk geftalt. In de maagden In Goddelijk geftalt.-] Maer in Maroos Lantgedichten bh 70. fchrijft hij, dees geftalte, dat u.deze geftalt e. [Het Onz. is ook in van Mander, Ovid. Herfch. fol. 15. Ten eerften neemt hij aen t ghejtalt eens Leeuws. Doch zie de Voorrede §. 69.] GESTALTENIS, V. Circe fchudde hun de menfchelijke geftaltenijfe uit, Vondel in 't VIL B. der Eneade. . „ GESTARNTE, O. Het waterzuchtige gejtarnte 9 Vondel in Virg. IV. B. der Lantged. GESTEEN , O. Fan dit gefteen, Vondel m Virgilius XII. B. der Eneade. GESTEENTE, O. In een langwerpiggejteente, Vondel in 't V. B. der Eneade, .' [GESTEL, O. Ptf.2 CGE.  GES. GET; 163 [GESTELTENIS, v. In die gejteltems, Vond: in de heldinnebr. van Ovid. den XXL br.] [GESTICHT, O. Zie GEDACHT.] [GESTOEI, Ó. Ptf.] GESTOELTE, O. Op 't openbaar gepelte, Hoofc in Boccal. 88. Nieum. ïn 't gepéelte des Schouburgs , Vondel in Virg. II. B. der Lantgedigten, [GESTREEL, O. Ptf.] GETAL, O. Onder'tgetal, Hoofc in tac. Bh 144. Het getal, Vondel in 't I. B. der Eneade. [GETEEM, O. Ptf.] [GETELT. Een oud woord voor tente, O. bij M. Stoke B. III, r. 419. ighetelt. B. III, r< 298. hevet ghefleghen pn ghetelt. Zie ook III; r. 894, 1374. IX, r. 462.] GETIER, O. Onder het getier, Vondel in Virgilius III. B. der EneaHe. GETIJ, [getijde] O. Om dit getij, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 27. [Ook zoo bij M. Stoke B. IX; r. 613, 897. dat ghetide.1 [GETIMMER, O. Pcf.] GETOET , o. Dit htlj'ch getoet, Vondel in Virgilius Vil. B; der Eneade. GETOKKEL, Ö. Op 't getokkel van die luit, Hoofc in de Ged. bl. 701. GETOMMEL, O. tn dit getommel, Hooft in de Ned. Hift. bl. 251. [GETOUW, o. Pcf] , GETRAPPEL , Ó. Het getrappel der voeten, Vondel in 't III. B. der Eneade. GETRIPPEL, O. Het getrippelder voeten, Vondel in zijn Toneelfchilt bl. 8. GETROMMEL, O. Het getrommel der bomme, Vondel in Horatius III. B. Lierz. 15. [GETUIGE , M. van man , en v. van vrouw, me de Voorrede §. 37.] L 2 GE-  164 GET. GE V. GETUIGENIS, O. * 't Getuigenis der tegemmrdige goederen , Hooft in Tacitus bl. 5°3. , [Era Brieven bl. II. in dat getuigende ; bl. 67 t Getuigenis der loopmaaren.'] Het getuigenis , Vondel in de Voorreden van Virgilius: maer het neemt ook het Vrouw, geflacht aen: waer in het Vondel zelf meeft gebruikt. Deze eenige getuigenis is alleen genoeg, in d'Opdr. van Adonias. [Deze erfgetuignis * Vond. Pf. XCIL.bl. 232. È11 elck zoeckt die getuyghenis, Dat hy gheén Geck gejcliapen is. Huiaens Sneld. XVI. B. Men befloot bij de Nederd Bijbelvertaling meeft de getuigenis te zetten, en n-inder gebruik van het te maken, en in Gemt, altijd Ar. Z-eHinlopen, Bylag.bl. 103.] _ GEVA1R, O. 'Tgevaar, Hooft in Tacitus bl. 510. De gel'jkheit van 't zelve gevaer , Vondel in Vireilius VU. B. der Eneade. GEVAERT, O. Het weldigh gevaart, of gevent, Hooft in de N. Hift. bl. 8. Dit gevaert is gebout, Vondel in Virgilius II. Boek der Eneade.- GEVAL, O. Foor het geval, Vondel inde Be- fpieg. bl. 20. , tt j 1 • GEVECHT, O. Onder het gevecht, Vondel in den lnh. der Leeuwendalers. . GEVEL, Mi In den gevel des botx , Hoott in den 7 brief. De maen befcheen den gevel, Vondel in de'Leeuwendalers II. Bedr. De gevel van het kadthuis begon al te bezwijken , tot dat hij door lalt der Reming afgebroken wiert , om plaets te maken voor eenen nieuwen, Moonen in de Aentek. op zijne Poëzije. bl. 853- , . , , „ GEVEST , O. Met het gevefl Van den degen , Hooft in de Ned. Hiftor. bl. 1211. Tot aen 't gevelt toe, Vondel in Virgilius II. B. der Eneade. XAls hij tot den appel van 't gevefie in zijnen degen viel, Vond. David in ball.] [GEUL „  G E U. G E V. 165 [GEUL, V. Ptf.] GEVLEI, O. Om in 't gevlei te fpreeken, Hoofc in de Ned. Hift. I. B. GEVOELEN , O. Tot h)ét gevoelen des zeiven. Hooft in Henr. den Gr. bl. 24. Naer het gevoelen, Vondel in den lnh. van Virg. 6. Herdersk. Die is eigentlijk een werkwoort, genomen voor een zelfftandigh woort, als lezen, leven, fterven, fch ijyen, wandelen. Want m;n zegt, Het lezen oeffent dejeugt, Het leven is kort, Het fterven gaet zijnen gang, Het fchrijven neemt geen eindt, Het wandelen is goet voor de gezontheit; op de wijze der öitlantfche taelen. [Voorgevoel, een zintuig;, ook O.l [GEVOGELTE, O. Zie de Voorrede §.71.] „ GEVOLG, O. Naer 't heerlijck hof gevolg, de „ Decker in zijnen Lof der Geldz. bl 4." Outhof. GEUR, M. * Dat Paulus eenen godtvruchtigen geur ontleent, Vondel in d'Opdr. van Ifigenie in Tauren. Dit geflacht keure ik voor 't rechte, ook de Heer Moonen , gelijk nu blijkt uit zijn uitgegeven Spraekkunft: fchoon Hooft het Vr. geflacht kieft in zijnen 47. brief, Om de geur der Duitfcheit: ook Vondel in 't L D. der Poëzije. bl. 80. naer allen fchijn om het vaers te gemoet te komen, De Nijdt zwoer Smirnes oogfl te Jlepen En d'Indiaenfche geur in 'lucht Naer nieu Algiers. Voor 't mann. is ook Vollenhove in de Heerh der R. bl._ 76. Hij laet, uit de werelt f duidende , den lieffelijken geur na van een lofl'.jk geruchte. [Ook J. de Decker, Die altijd geurig rieckt , is van geen goeden geur , Puntd. I. B. Dat de naem in goeden geure blijf, De Deckers Klinkdichten, bl. 226.] [GEUS, als een fcheldnaam M. maar voor een Scheepswoord, fchijnt het Vr.1 [GEUT, V. Zie GOTEJ L 3 GE-  j66 G E W. GEWAED, O. In hetgewaet, Vond. ïn de Opdr. van Adam in ballingfchap. [Dat zelf 't gewaet befmetie Der zwangere, op wipns borft de moort het zmkroer zette. Vond. Maria Stuart I. bedr.] GEWAG, O. Om het minfic gewag, Hooft in de Nederl. Hift. bh 90. GEWAS, O. 't Gewas dezer landsdouwe, Hooft inden h 8 brief Het welig gewas, Vondel in Virg. JI. B. der Eneade. [GEWEEN, Ö. Ptf.] GEWEER , O. Het geweer te laten Hooft in de Hift. bl. 88. Met dit geweer, Vondel in Virg. lnh. van 't VIII. B. der Eneade. GEWEI of GEWEIDE , bij Kiliaan , exta „ inteflina, yiscera animalium, ingewand, O. Zij halen 'er 't gewey uit , Vondel in Virg. II. B. der. Èneade. [De oorfprong des woords is optcmar ken uit Bredero in Griane, II. aft. Ik wil 't onwaerdgefpuijs vermorfen met mijn tanden, En flingren 't ingeweijd3 om dees mijn wreede handen.} GEWELF , O. In 't gewelf der kerke , Vond. voor de AltaergeheimeniiTen. In dat flarlichte ge-, welf, Vollenhoven in de Heerlijkheid 'der Kechtvaerdigen bl, 22, GEWELT, O. Al hetgeweh, Hooft in de Ned. Hift. bl. 7. Door het gewelt der goden , Vondel fa Virg. I. B. der Eneade. [Vreemd mag het fchijnen, dat M. Stoke B. I, r. 1126. fchrijvende in. fijn ghewelt, elders geweld Vr. maakt. B. I, r. 05. te nederne de Rcomfche gèewelt. B. III, r. 893. met fiere ghewelt. Doch zuike woorden zijn 'er -neer. Zie GEWISSE.] [GEWEMEL, O. Ptf.] GEWEST, O. Het gewefi yan Hederlant, Hóóft in  G E W. 167 in de Ned. Hift, bl. 1. Het geweft overtrekkende, Vondel in den lnh, van Herkules in Trachin. GEWETEN, O. Hen luiden, die 't gemeten ongeruft, maakte, Hoofc in Tacitus I. B. Onder fchijn van hun bezwaert geweten te ontlaften, Vond. in zijn Toneelfch, bh 4. Dit is eigentlijk een onzelfffcandig of deelwoord , betekenende een gewetene zaek, of die geweten word. Men zegt, Het geweten ontruft die menfehen : dat is , de misdaden, die zij weten dat van hun bedreven zijn. Dus is het geweten zoo veel als het geweten werk, of geweten zaek. Hier voor zegt men ook Gewiffe , dat van 't zelve geflacht is. GEWICHT, O. 't Gewicht der dingen , Hooft in de Ned. Hift. bl. 41. Om het zegelloos gewicht. Vond. in de Poëzij II. D. bl. 250. GEWIN, O. Om 't gewin, Hooft in de Ned. Hift. bl. 120. Afkeerig van fnood gewin, Vond. in Horat. II. B. 4. Lierz. GEWISSE, O. * [Danvelge flracks het loutren van 't gewiffe, Vond, Altaargeheimenis II.. B. bl. 62. doch ook gebruikt Hooft 't V. In de gewijje zijner moeder, Tacitus Hf, Jaarb. En hem volgt Decker in den Dooper III. bedr. Uw' altijd knagende gewijj'', Die met haer' roede, taei gepeeft, Staeg Jlaet en geejjelt uwen geejt.] GEWOEL, O. Het gewoel, Vond. in Virg. t B. der Eneade. GEWOONTE, V. Door de gewoonte, Hooft in de Ned, Hift, bh 74, Uit welke gewoonte , Vond. voor Lucifer. [GEWORMTE, O, Zie de Voorrede §. 71.} GEWOUT, O. [d^t is geweld. Zoo zei men oudtijds quitgefchouden voor quitgefcholden , onvergouden voor onvergolden. Nog zegt meti goud, koud, L 4 sui%  t68 G E W. G E Z. oud , eertijds gold, Md, old, enz.; en tvoude en wilde nog beide in gebruik. Zie van de verwiiTeling van iena, B. Huydecooper in zijne Proeve, bl.125. Hiertoe behoort ook eenvoudig, eertijds eenvoldig , eenvuldig , en nog vroeger cmfakig. Waarvoor men nu veeltijds minder goed_ hoort zeggen , ecnvouwig ; als ware die afkomftig van vouwen. Welke afleiding wel in 't Latijn plaats heeft in multiplex, fimplex, maar niet in 't Duufch; waar de oorfprong is van vuidig , voldig , fiitig, fchoon ook weder van dit vulde, volde, het Werk-' woord vouden , en bij verbaftering vouwen oorfpronklijk is. Vergel. Plantijn , fchat der Ned. Sprake op Eenfoldich.'] In 't gewout van anderen, Hooft in de Ned. 1 lilt. bl. 20. Troje ftaet in uw. gewout, Vond. in Virg. II. B. der Eneade. GEWRICHT, O. In dit gewricht van tijdt, Hooft in de Ned. Hift. bl. 67. ' [GEWROCHT, O. Zie de Voorrede §. 72.J GEZAG, O. Het Prinzelijk gezagh, Hooft m de Ned. Hift. bl. 2. Het gezag en de kroon, Vond. voor Lucifer. GEZANG, O. Dit onbejlepen gezang, Vondel in Vir^. II. Herdersk. [GEZANT van een Man M. van een Vrou V.j GEZANTSCHAP, O. Tot het gezantfehap, Hooft in de Ned. Hift. bl. 80. GEZEET, O. [toerufting, kleedij,] Dit knarsJende gezeet, Hooft in Geraert van Velzen , bl. 48. [Fan haar gezeet is klinkklaar goudt de draadt, Hooft in den 45 Pfalm. „ Dat eene vrouwe van „ haaren ftaat in zulk gezeet bij nacht bij ontijdt ' over ftraate zworf, Hooft in de Medic. L. Meier „ en Kiliaan hebben ook nog een ander gezeet voor Jedes, ftoel, yan zitten. Hier van zate , - zitorde. Luk. IX. 14. doedt haer nederzitten bij " zaten, elk van vijftig'\ Outhof.] , [ur.-  GEZ. 169 [GEZEL en GEZELLE, M. of V. voor Man of Vrou. Zie Huyd. Proeve op B. II, v. 1089. en B. VIII, v. 203. die aldaar toont, dat men ook ie gezeik gebruikt voor gezellin. Vanhier fijnen medegefelle, Prediker IV. vs. 10.] GMZELSCHAP, O. Bij d'eerlijxten van dat ge.-, zelfchap, Hoofc in den 3. br, De hooge aanflaagen beminnen het geztlfchap van 't gevaar , Hoofc Hift, hl. 182. Ónder dit gezelfchap, Vond, in 'c LV. Boek der Lantgedichten. GEZICHT , O. Jn 't gezicht der voorjladt s Hooft in de Ned. Hift. bl. 8. In 't gezicht yan zijn hof, Vond. in de Opdragt der Gebroeders. En dus zijn alle werkelijke naemwoorden van twee lettergrepen , die met hun onfcheibaer voorzetfel GE beginnen , als Moonen wel aenrnerkt. Hoedanige onder de bijgebragte zijn: Gebiet, geblaet, gebodt, gebroet, gebrom, gebruik, gedacht, gedrang, gedruis , gekerm , geklank , gekrijt , gelagh , geloei, geloof, geluit , genot , geraes , gcruijch , gejchenk, gefchrei, gefpan , gefprek , getal, getier , getoet, gevaer , gerecht, gevlei, gewagh , gewas , geweer, gewei , gewelf, gewicht, 'gewin , gewoel, gezang, gezicht, enz. Maer ik merke hier in 't voorbijgaen aen dat Vondel bij gezicht, dat hij in 't Onz. geflacht ftelt, als het litwoord uitwijft, voegt een bijvoegelijk woord in't Vr. geflacht. Maer men ftóote zich hier niet aen, dewijl hij fpreekt van het Gezicht vertoont in de gedaenté eener vrouwe. De plaets is voor de Altaergeheimeniffen aen 't einde, 't Gezicht betrout haer oog. En dus. vervolgt hij ook het Geloof: Zoo ras als fint Aquins orakel cloor haer fpreekt. Door haer, dat is door 't Geloof. Zie ABYDUS. [Vergelijk MIN.] GEZIN, O. 't Gezin, Hooft in Tac bl Tg6.. L 5 W*i  170 GEZ. GIC. GID. GIE. GIF. UVat; fchaem u voor 't gezin, Vond. Jof. in Egyp* te. Men fchreef eertijds gezinde. M. Stoke B. VIII, r. 818. met finen gliefinde, dat was clene.] [GEZONDE voor gezondheid, oulings, Vr. M, Stoke B, VI, r, 1028. ton/er ghefonde. B. IX, r. 205. Dat hire verloos fine ghefonde. Zoo ook ongezonde, nog in Datheens Pfalmen.] [GEZUCHT , GEZUIP, GEZUIS, GEZWEER, GEZWEL. Alle O. Zie de Voorr. §. 24.] GICHT, V. Van de gicht gepijnigden, Vond. in loann. den Boetgez. II. B. bh 39. [GIDS, Manl. of Vrouwl. voor Man of Vrouw, Zie de Voorrede §. 37.] . GIER , M. Door den gragen gier verjloncten , Hooft in Penta. De gier doorpikt met zijnen hek de lever, Vond. in Virg. VI. B. der Eneade. [Van Mander, uitbeeld, der fig. bl. 116. Den Gier beteeckent liefde -— want dat hij zijn jongen voet. -—] GIFT, O. * 7"egen 't gift der ketterijen, Hooit in Henr.'den Gr. bl. 36. [Het gift haars adems, Hooft, Geer. v. Velz. bl. 56. Dies zal het httig gift der peft uw hert bevatten. De Decker in den Dooper IV. bedr.] Zoo ook het koppelwoord, Tegengift, Toovergift. Hooft in den 132. brief: Met eenigh koel tegengift. Vondel in Virg. 8;. Herd. Dit tover gift. ln de betekenüTe van GAVE, YHooft in zijn Gedichten: In de bladen van een roosje, _ Vint gij, 0 mijn zoetjle troosje^ K-leene gift: waer zij zoo groot Jls: de gunjl; te kleen een doosje Waar de ganfche weereltkloot. [Door de gift des Vaders en het recht, Vond. Heerlijkheid der Kerk I. B. bl. 27. Voorheen zeide men ook gichte. Zie van Hasfelt op Kiliaan bl. 187-  GIL. GIS. GIT. GLA. 171 187. Voorbeelden bij M. Stoke , B. VI, r. 1205. dochte hem \yefen grote ghichte, ook r. 1261. Doch ook gift e, B. VI, r. 1231. je wil dat ghi de ghifte ontfeft. B, VIII, r. 886. hadde ontfaen de ghifte. Deze verandering van ch en ƒ is niet yreemd; als blijkt in gracht en gr aft; zacht, zaft 3 \tcht , koff, lucht, luft, en diergelijken; doch 'c eene is gebruiklijker dan 't andere.] - [GIL, M. Ptf.] [GIJL , v. M. Stoke B. VIII, r. 910. hoert hier wonderlike ghilef] GILDT , O. Pan 't gildt , Hooft in de NedT Hift. bl. 409. 't Schippers gildt, Vond, in den Lof der Zeevaert. GIS, V. Tegens haaxe gis, Hooft in de Zangen, bl. 661. Bij de gis, Vond. in Virg. III. B. der Eneade, dat zoo veel is, als bij gijfftng. [GIST, V. Die door een zebegift onz' quaele zp.den zwillen, onz' reden Jlinken doet, De Decker den Dooper IV. bed. bh 53. „ Ook van Heule; doch „ in zamenvoeging bij de Dekker M. „ Een deel dier fchoolgezellen ,|( Doen. mij dengallegijt niet zelden overwellen. „ Lof der Geldz. bl. 46." Outh.] GIT, V. * Vonken foelijvan die git, Hooft in de Zangen. Bij Moonen in de Spraekk. is dit Onz. dat ik beft keure. [En hier mede houdt het Vondel. Zoo dick hij zich zeif in 't git van haer fchaone. iwgen zag, I. D. der Poëzije bl. 619. Dat levendige git, in de Leeuwendalers. Ook bij Joncktijs in Minerva bh 34. Hij fpeurt aen 't bruyne git geen glibberigen keer.] GLANS, M. Tot grooten glans, Hooft in de Ned. Hift. bl. 795. [De glans, daer ijder u omme benijdt, dien gaat gij quijt, Hooft in de Zangen,] De Poëzij haren vollen glans te geven, Vond. in de Aenh  172 GLA. GLI. GLO. GOD. GOE. Aenl. ter Dichtk. ln den glans der zonne, Vollenh, in de Heerlijkheid der Rechtvaerdigen bl. 66. GLAS, O. Ziende door het glas, Hoofc in den Inhoud van Granida. GLIMP, M. Onder den glimp van zorge, Hooit in de Ned. Hift. bl. 23. Wij werden zijnen glimp gewaar. Hoofc in den 48. brief. Met fchijn van fchrift en Farizeeufthen glimp, Vond. in 'c HL tj, zijner Lierzang. \_Men yint een fchonen glimp , de vrijheit van geweten, Vollenh. verloiT. van Bric] [GLINSTER, M. Ptf.] . GLOET , M. Veele menfehen vergingen in den gloet', Hoeft in de Ned. Hift. bl. 471- Van den gloet verjlonden, Vond. in Virg. V. B. der Eneade, GLOOR, [dacis Glans,] M. Met den gloor der xon overfpreit, Vond. in Will. van NafT. Geboorte. [Die geen' eeu den gloor haars roems zallejfen, Hooft in Bato.] ... GLOP, O. Dit maah een groot glop in mijn dageïijx bedrijf, Hooft in den 72 brief. [GLORIE, V. D r akkerglorie, Vond. Horatius. Gezangen I. B. bl. 17.] GLOS, V. Als zij de glos den gafien overbnefde, Vond. in het I. B. der AliaergeheiraenilTen bl. 17[GOD , M. Welken God zal 't volk aenroepen, Vond. Hor. Gezangen I. B. bl. 22.] [GODTSDIENST, M. Zie DIENST.] GODTSVRUCHT, v. Zie VREES. Want vrucht is vrees , gelijk vruchten is vreezen. GOEDT, O. De Stadhouder hadde tegen''tbloet, de Verzorger tegen 't goedt te woeden, Hooft in Tacitus. Den oirfprrmg van het goedt, Vond. in het 1. Deel der Poëzije bl. 213. [Gods handmeit (dat is, natuur,) voegt ht Goed en 't Cierlijk tfamen. Huigens Hofwijk. Doch gelijk het diep, en de diepe, voor de diepte; zoo vindt men ook de goede voor de goedheid bij M. Stoke B. IX, r. 346. door fine goede,  GÖL. GOM. GGN. GOO. GOR. 173 goede , r. 710. door dine goede. Men zoude het nu uitfpreken door goedte. Zie op ROND.] [GOLF, V. Gelijk de orkaen op d'Indiaenfche golf, Vond. vrije Zeevaert. Van boven uit de golf, V ond. Virg. En. VI. B.] [„ GOMofgö/w/Mff, V. bij van Heule." Outh; en Ptf.] [GOME, GOEM , M. voor zorg, aandacht oulings zeer gebruiklijk, en nog bekend in't zaamgezette Bruidegom, bij M Stoke B. Vli, r. 860. de (die) fijns nam goeden gome. B. I , r. 1107* Nam hi fijns filves quaden goem ~\ [GONDEL, V. Gij zult ter firoompoorte uit met eene gondel ijlen naer Vader Changus, Vond. inZungchin, bl. 42.] [GONS, M. Ptf.] GOOI, V. * Thans kregen burgerrecht, vrijdommen en handvefien de gooi, Hooft Hift. bh 278. Voor' een landftreke in Nederland genomen is het Onz; gelijk Gooilant. Anton. in den IJftroom. Én fchoon het Gooi dit fcheen aen 't hart te raken, Nogh, lüijlerde 't om niet te Jloóren dit vermaken. [„ Vermaen den landvooght van het Goij, Vond. bi; „ 625. Poëzij I. Deel; en kort 'er bij. Ofdee den „ dageraet beklappen 't luye Goy." Outhof.] [GORDE, een fcheepswoord, V. Ptf.] GORDEL, M. Lumey, latende door deze en dusdanige woorden, zich 't hart onder den gordel fieken ^ Hoofc in de Ned. Hift. bl. 231. De Heldin gefpt den gouden gordel, Vond. in Virg. T. B. der Eneade. GORDIJN, V. * De gordijn vegen, Hoofc in de Ned. Hift, bl. 1170. Echter heeft hij het Onz. in de Hiftorien van de Medicis bh 19. Hij trekt het gordijn op. [Vond. David in ballingfchap. Schuif op de tentgordijn. Dezelve II. Deel der Poëzije bl. 350. Ji, fchuif van fchaemte de gordijn. De  l74 GOR. GÖT. GOU. GRA. De Decker L B Poëzij bl. 7fe Maer fchiet uw' oogcnjlrael eens achter de gordijn.] '[GORGEL, M. Moejl dan of brok of kinderlijk gefchreij Of liever alle bei , U, jonge bloem, den gorgel als verjlicken? De Deckers Lijkdichten.] [GORT, V. PtC] [„ GOTE, GOOT, of Geut, V. by van Heu„ lè!" Outh. en Ptf.] [GOUDE, V. een Stad van dien naam , liggende aan de Goude, een Stroom. Bij M. Stoke reeds bekend als Vr. B. VIII , r. 1182, 1255» toter Goude. B. VIII, r. n85. ter Goude; waarvan men nog zegt ter Gou; gelijk dezelfde M. Stoke B VII, r. 73 r. tèrGoes. Van dien naam is *er ook een Water in Zeeland, waarvan M. Stoke zegt, inde goude, B. VIII, r. 790.] . GOUT, O. yt Overdadigh gout, Hooft in Henrik den Grooten bl. 68- Het gefmolte gout, Vond; in Virg. VUL Boek der Eneade. Zoo zijn alle namen van metalen , als zilver , koper, ook ghti kriftal, kriftaüjn. [GRABBEL, V. Ptf] [GRACHT, V. Zie GRAFT.] . GRAED , M. In den derden graad, Hooft ra Tac. bh 5. [Tot in den hoogfien graed, Deckers Puntd. L B. Dit is graad, graaden, maar graat, graaten is V. Tot dat gij hinkt en Jlinkt en wegvalt van de graet. De Decker Lof der Geldz. aan 't einde.] [GRAEDBOOG, M. als BOOG.] fGRAEF, werktuig, fchup, V. Ptf.] • GRAEFSCH AP, O. * Van het Graeffchap Meürs, Moonen in zijne Aentekeningen bh 884. [Doot Span-  GR A, 175 Spanjen tegens 'i Paltsgraaf-fchap gevolght , Hoofc, Briev. bl. 43. Maar oulings was dit woord gemeenzaam Vr. Vanwaar nog in vele ftreken de Graaf fchap overgebleven is. Zie op PRIESTER» SCHAP.] GR AEN, O. 't Meejle graan, Hoofc in de Ned. Hift. Het graen, Vond. in 't IV. B. van Virg. Lantgedichten. [GRAET, V. Zie GRAED.] GRAEU, O. Onder 't graauw, Hooft in de Ned. Hift. bl. s8i Het opgehitjle graeu, Vond. in den lnh. van Palamedes. Dogh genomen voor een fchorre reden, den verftoorden ontvallen, is het M. Die met eenen graauw aen Keizers en Koningen 't hart in de fchoenen doen zinkén, Hooft in den 48 brief. GRAF, O. Jan het graf van Oftrohas , Hooft in den lnh. van Granida. Vondel in Palam. Her dwaelt hij van dit leven af, Dien d'onrujt nagaet tot in 't graf. GRAFT, V. Op den kant van dé graft, Hoofc ïn de Ned; Hift. bl. 10» Anderen fchrijven GRACHT, als Vond. in Jofef in 't Hof, Langs de gracht. [Doch dezelve ook graft in G. v. Aemftel I. bedr. Ik hadfomtijds door de graft bij donket nacht gezwommen. Bij M. Stoke leeft men ih de gracht, B. VI, r. 676. Zie ook B. III, r. 329.] GRAIN , O. Waerom de voorzeide man zijnen buik met dat grof grain niet heeft willen voeden, Hoofc in den 131. brief. GRAMSCHAP , V. Mits de hitte der gramfchap, Hoofc in de Ned. Hift. bh 240. Zij zijn de gramfchap onderworpen, Vond. in Virg. IV. B. der Lantged. [GRANAET. In de beteekenis fchijnt Vondel verfchil van geflacht te zoeken j althans voor de  i7ö GRA.GR e. de vrucht gebruikt hij 't M. in Salomons treurfp: Het wangeblos verdooft den bloozèndén granaet. Namelijk voor een edel gefieente , maar voor de ftoffe zelf, eifcht de aard der zake het Ö. gefl. Zie op DOEK. Voor een oorlogstuig V. Het barfien van de hantgranaet, Vond. Mengeldichten , ^ GRAS , O. Het gras maaien, Hooft in de Ned. Hiftor. bl. 6. Het gras erkaeuwen, Vondel inde Aenl. ter Dichtkunft. [„ GRAVEEL, O. van Heul. Outh. Ptf] GR.EEP , V. * Uit de greep, Hooft in de Hift. bh 769. Bij Vondel vinde ik het M. in zijn Bruilofdicht op Hooft, Hij zach zijn meefter af den greep van lantsbeftier. [Doch die misgreep V. ftelt. Wie zijne misgreep ziet, kan 't beteren hier na, Vond. in Faëton bl. 30. Decker M. Want als gij maer dien greep de Telkunji af en leert, Lof der Geldz. Hooft, zich zelf hier ongelijk, ftelt misgreep M. Morone hadt dezen misgreep , in den 32. brief. Wil men in dit alies eenig onderfcheid maken, men zoeke het in den zin van 't woord greep. Namelijk greep (manipulus) als een bewerkte zaak aantoonende , de greep yan een geweer , zij V. , maer greep (prehenfid) eenen greep doen, een daadlijke aangrijpinge aanduidende, zij M. Uit dien grond zou dan lettergreep V. en misgreep M. zijn moeten. Zie ten Kate I. Deel bh 404, 405, 427. Ook op GANG, en de Voorrede §. 40.] [GREIN, O. oulings voorgrain, graan, koren, Ook voor een korrel, en voor ftof van geite- of kevelshair, Ptf] [GRENDEL, M. De grendel van de hel gefprongen uit zijn fiot, Vond. Bruil. van Joan de Witook Ptf.] GRENS,  ö R Ê. G R I. G R Ö. 177 GRENS, V. Over de grens van zijne kintsheh, Vondel in het Berecht voor Adam» [Of ergens op de grens voor 't vaderlant te waken, Vondel In vrijing van 'c Stadhuis. Vijf uwen van de grens, Grol veroverd;] GREPPEL, V. Aan de Ooflzijde Van de greppel. Hooft in den 4 brief. bl. 7. [GRIEL, Grabbel, V. Ptf.] [GRIET, een foort van Vifch, V. Antonides IJitr. B. I; bh 4, De vifchmarkt fchaft — de koftelijle Griet.~\ [GRIFFEL, enté, V. Ptf] [GRIFFOEN, een vogel, M. Van eenen gierigen griffoen, Vond; Batav. Gebr. Griffoenen Jlaen hun klaeuw, Vond. Papieren geld. Dit is beter dan griffioen.] GRIJNS, V. Hebbende de grijns der loffelijke geveinflheh van 't aangezicht getrokken , Hooft in de Vert. uit Boccalin. Met een looze grijns, Vond. in Virg. IV. B, der Eneade. [Met geenen antikrift,die grijns , Vondel in Salmoneus. Kwalijk dan fchnjfc Moonen, Poëzij bl. 432> Die, zonder fchijnvernis of Farifeeufchen grijns.] GRIFT, V. Deze flroom door eene grift van De* Venter tot Diepenheim , en door [luizen vaerbaer gemaekt, Moonen in zijne Aentekeningen achter de Poëzij bl. 834; [En zoo fchijnt het ook voor Schrijftuig, en eene ente. Ptf.] GRIL, V. Defchaemt behindert déze gril, Vond* in Ovid. Heffchepping X. B, GRIM, V. Rijft Heer , en met ontfleeken ijver, Valt op de grim van mijn verdrijver, [dat is, grimmigheid.] Hooft in den VIL Pfalm. GROEF , V. Bezorg dat gif de groef met aerde dekt, Vond. in Virg, II. B. der Lantgedichcen, M [hij  178 G R °' [Hy rolt tien aiers fteil de groef op, Vond. Befpic- SerGROEI°,eM. % \nol het gras den groei verbiên toor't fluiten, Vond. Virg. Lantged. L B.J rrROFN O. In het piepend klavergroen, Von- defaez I D „ Als of't groen verjlenjl, Moonen Poëzij bl. 84- Vondel zegt ook: ;', in't avondjlarrig licht zijn' glans verfpreidt door BrmlofSd" 'op P. C. Hooft." Outhof.] " f GROENTE, V. Hooft op Reaels vertrek En kladden met een roejl de groente van haar bladn. " Ook Moonen. „ .... ,, „ Diep gedoken aen beekjes in de groente , Poezy bh " 83Zoo ook Vond. De Vorfi is vijant van de Groente Bruiloft van J. de Wit." Outhof.] " GROEP V De vijant begoft een recht uitkopende croeD Hooft in de Ned. Hift. bl. 302. r R OFTE v. * Het grof gefchut brult een gruwzame monet, HooftVdtNed. Hift. bl. 1004. [Op daUk de groete, die ÜW™^^ in der daedt magh genieten, Vond. Ovid. Heldinnebr. bl 105. Ook lebruikt het Huigens in van Als, V. met de achterlevoegde Van over 't noorder na u bezoekt u deze groete, vereert haer. Vond. 11. Deel der Po&dje, Ztf ï*** *j de eer van haere groete tvelm«derL.] M. in het emde van Edipus: Ik wenfch u zegen en genade, En welvaert om dien aengenamen groet. Zoo ook in Maria Stuart, bl. 6. Eer Eduard den groet des onderdaens ontjing. Nogh in het II. D. der Poëzije, bh 54Met eenen helfchen groet. [Ook  G R O, 17$ [Ook de Deeker in zijn Merx tartaren. Die naer een' heufchen groet Zijn voddekraem ontdeckt en open doet. Merk aan, dat groet M. en groete V. gebruikt ^T?X4iëtVkn zeSSen we iets °P * woord GAERDE.J GROEZE, V. ï)e gtoeze door de kudden laten af. weiden, Vond, in Virg, I. B. der Lantgedichten. [Dit woord fpelt Kiliaan Groenze, groeze, graze, en verklaart het door cespes Viridis, cespes gramineus, eene groene zode, Vondel fchijnt het te nemen voor jong en jeugdig koorn. Vergel. Vondels Vertaling in Onrijm. In de Provincie van Stad en Lande, en elders, noemt men 't nieuwe gras, groeze, eetgroeze, of eet groen, waarvoor de boeren etgroezc of etgroen zes-gen.! [GROL, v. Ptf.] ; GR ONT, M. Bederf het m den gront, Hooft m de Ned. Hifi. bl. 7. Den gront met afch en henen bejluiten, Vond. in 't Berecht voor Lucifer, [„ Vondel heeft het meermaal V." Outh. Maar het Manl, ls reeds erkend bij M. Stoke, B. III, r. 155, inden gront. Zie ook B. If, r. 18, 27* 1137. IX, r, 903.] GRONT VEST , v. Tot eene grontvefl, Vondel Voor Adam, J [GROOM, GROM, ingewand der dieren, O, Hij leeft raet met lillend groom, Vond. Ovid. Herfch. XV. B, „ De Walylfch flickt het bloedig groom, „ Vond. I. D. der P. bh 74. Men zegt ook het >, grom van den vifch. Ook voor 't ingewand der „ offerdieren bij Vond. Herfchepp. XV. Boek, „ m t groom der offerhanden'. Outhof.] GROOTE, V. Kruiden van ongemeene groote , Vond. m Virg. IL B. der Lantged. [Ook bij M« M 2 Stoke  l8o GRO. GRU. GUD. GUI. GUL. GUN, Stoke B. 1, r. 946. En gaf de grote van twe pont cheks; d i. de grootheid, of fomme.J g GROP V. [groeve , kuil , put. Kiliaan zegt grubbe en'gruppe^io groef eene grop in d aerde, Vond. in Hor. vijfden Toezang. GROS , O. Met het gros zijner magt , Hooit Ned. Hifi. bl. 198. \Eaet ons 't gros van t leger wachten, Vond, David in ball.] fGROT, v. Ptf.] „, GROUWEL of GRUWEL, M Tegens z 0 eenen gruwel, Hooft in de Ned. Hift. bl. go. Een ingekankerde-gruwel, wiens uitwen den ^ften kruishelden op zoo veel zweet fiondt , Vond. voor Lu- TGRUIS, O. Ah 1 hoe leggen't puin en t gruis 0ver alle firaten henen , de Deckers Jerem. Klaagl, IV- B.] [GRUT, v. Ptf.] . fGRUWEL, M. Zalm worden van den gruwel, Mei zij ziet, Hooft, Gerr. y. Vete. bl. 48. weken oogen wij dien gruwel zagen. Vond. 111. Deur. Jeruz. verwoeft. Zie GROUWEL.] EuiC^ V^zïefg'eniet hoede voorbijgaende luiden u de guig'nafiekenl [dat is, befpotien,] Vond. in Hor. 4. Toezang. TGUIT, M. deugniet, volgens den regel.] GULDEN , M. Een difcretie van eenen gulden zes of acht, Hooft in den 23. brief. TGULP, v. Ptf.] . , GUNST, V. Welke gunfl niet zullen gemeten de ballingen van Napels, Hooft Hift. hl^ OfH de zuniï der aenfehouweren verdient , Vond. m ae Opdr. voor Jofef in Egipten. , Met aenbiedmge van alle goede gunfie , JMr. Antonis de Hubert in de Voorr. zijner Pfalmen. [B.j M. Stoke jonfie. B IV r 114. En hi ten grove quade ion/Se . ' ^ drouch.  GUN, HA. H A E. 181 irouch. Bij lateren zeergemeen. Zoo dan ogk AFGUNST.] GUNSTJAGT, V. Met'de gunfljagt, Hoofc in Tacit. bl. 515. Zie JAGT. H. HA , [een water bij Kalaïs en, Grevelingen ,] V. Tot over de Ha , Hooft in de Ned. Hift. bl. 13. HAEG , V. * Dit hint wert in de hage gevonden Vond. in den Inhout der Leeuwendalers. [Door de bremhage, Vond. Hor. I. B. 23 Lierd.J Dus moet men fpreken , en bij gevolg ook, als men gewagh maekt van 's Gravenhage , zeggen, Ik ga naer de Haeg, die man woont in de Haeg, enz. Nu zegt men door misbruik Naer den Haeg, en in den Haeg. Deze plaets is genoemt naer eene haege of eene bofchachtige plaetfe, in den beginne zoo niet bebout als nu, gelijk het Bofch tegjnwoordigh dat genoeg bewijft ; als zeide men , de Haeg des Graven, of de Haeg der Graven, of met Welterbaen in zijn Okkenburg, der Graven Haeg. Waer in met dezen Ridder ftemt de Ridder Jakob Kats in zijn gedicht op het zelve Okkenburg: Voor mij, 'k wenfch met geen Haeg voortaen te zijngemoeit, Als met een haeg alleen, die hier bij wijlen bloeit. Dus heeft eene andere Nederlantfche ftadt [die ook enkel den Bofch genoemd wordt, en van welke men evenwel niet licht het bofch, gelijk het behoorde te zijn , zou durven zeggen, even gelijk de haag voor den haag,] den naem van 's Hartogen Bofch gekregen, dat even zoo veel is als 's Hartogen Haeg, plaetfen , daer de Nederlantfche Vorften gewoon waren te jagen, en zich te verluftigen. Dit aengemerkt zijnde , kan het geflacht M 3 hier  i8* H A E, hier niet verandert worden , fchoon het gemakt kelijk geluit deze verandering heeft ingevoert. Want in den Haeg is zachter, dan in de Haeg, of in den Hage. Hooft in de Ned, Hift, hl. 565, De gijzelaars quaamen in den Hage. Volienhove in zijn Lofdicht op de Befchrijving van 's Gravenhage door den Heer Jakob van der Does, Inden Haeg. Daer ook in den vierden naemval, Gij zult hier liever onzen Haeg bezoeken. Hooft in de Ned. Hift, bl. 372. Met het overfchot rukte hij naar den Haag, [Tot in denHaagetoe, Briev. bl. 30,] Heemskerk in zijn Batavifch Arkadie, Tot aen 't huis, dat den hooffchen Haeg , en 'f wijsheitlievende Leiden van malkanderen deelt. [Ook Vond, Bruiloft van J, de Wit: Ik zie den Haeg en Amjlerdam elkandren wel verjlaen% pe Decker in de Afbeeldingen, Will, II. Tot recht en raed-vertrek heb ick den Haeg genomen.. Huigens Hofwijk bl. 579: Ik ban den heelenHaegh met aljijn achterklap, Ta dit vinde ik ook al in eenen brief van den jare 1457 j van Hertogh Philips, Van onfen rade in den Hage. Zoo ook bij Veldenaar, in de Chronijcke van Holland, bl. 131. So dede hertoeh Philips dejen Heer Vranck van Borfelen vangen in den Hage, ende dede hem voeren op 't Jht tot Repehnende; gelijk 't ook in de Overijslèlfche Kronicke gevon. den wordt, verdreven uyt den Haegh. Zie ook Wachtendorps Rijmkron, VII. B. bl. 6.] Nergens komt ons evenwel den Haeg vremder voor, dan in den noemer, of eerften naemval , Den Haeg is het lufiprieel van Hollant; gelijk ook Antonides dit gebruikt heeft: Gins kaetjl den Haeg het licht der Zuidenon v/eér af. Ook  H A E. l83 Ook Volienhove , die anders ons voor leitsman kan Itrekken op deze wegen , op de huisvrouwe van Thaddeus de Lantman: Bus zagh den Haeg Dees paerle ftaeg Godtvruchtigh en aenminnigh. Dezelve op den Geboortedagh van Mejuffer van Achtienhoven; 't Hof en al den Haeg krijgt voeten , Om met heilwenfch haer te groeten. Nogh in zijne lijkklagt op den Secretaris Wolffen; Wat mijl den Haeg, ons heerlijk jlatenhof, Met al den Jtaet der zeven vrije landen! Moonen ook in 't vervolg zijner Poëzije, bh 10 ; Bit weet heer Bentheim , dien den Haeg Zagh op 's lants kujjenleeu gezeten. [Huigens Sneld. XII. Boek. bl. 807. Ben Haegh zou recht Jien doen.] En dus bederft men ook den uitgang van het Adjeccivum of bijvoegelijk woort, Den ganfchen Haeg ftaet over end, enz. Mijne gedachten hier over latende gaen kan ik niet vatten, waerom de Haeg harder van uitdrukking is dan de Hemel, waer in zich niemant onzer befte Schrijveren vergift, zijnde nogtans de blazinge in haeg en hemel'vm eene zelve kracht, en moetende met het zelve gewelt uitgefproken worden. Zeker Melis Stoke in zijn Rijmkronijk fpreekt dikwils van dit vlek, en zegt doorgaens, in die Hage, dat is, inde Hage. [In GraafFlorens den IV. B. IV, r. 1128. teenre fiede, de men noch heet de Haghe ; zie ook B. V, r- 503, 857- VI, r. 373, 392, 402. VIII, 508. Evenwel moet men bekennen , dat den M 4 haag  ï8+ H A E, haag en in omgang en in fchrijven zoo doorge* drongen zij, dat niet licht iemand, die van de hage fprak , zou verdaan worden. Men behoordedies , uit aanmerking van het vaftgeworteld gebruik, zoo in 't fchrijven als in 't fpreken,_hier jets toe te geven, ten zij men voor eigenzinnig wilde doorgaan.] Tot befluit dezer aenmerking moet ik nogh zeggen, dat Vondel dit woort gebruikt , als alle de namen der fteden, in het Onz. geflacht, dat ftraks kennelijk is, als 'er een bij-? voegelijk woort bijkomt. Want hij zegt in d© Befp. UI. Boek bl. 121. Om 't vrije 's Gravenhaeg te wekken mei zijn komjl. Ook fchijnt het Volienhove zoo te nemen op den lof van 's Gravenhage , 's Gravenliage met zijn naem ; want zijn kan daer het M. geflacht niet betekenen. HAEGDIS, V. Het kir.t in eene haegdis, Vond, in 't V. Boek van Ovid. Herfch. op den kant, [HAEI, M- Ptf] HAEK, M. Wen het fchoon den haak ontginge% Hooft in de Nederl. Hift. bl. 1004. Zij neemt den eemer van den haek, Vond. in Ovid. Herfch. VIII. B. [Met eenen gouden haek laet zij haer vlechten ophaeken, Vond. Virg. En, VUL B.] [HAEL, trek, M. HAAL, heugel, V. Ptf] [HAEM, O. Ptf] HAEN , M. De Koningin van Navarre droomde datzc ter werrelt gebragt had eenen jongen haan, Hooft in Plenrik den Grooten, bl. 2. De kneppel treft den haen , Vond. in de Leeuwendalers , bh 29. [Zoo ook Weerhaan, Het kraeien des weerhaens van dit hof, die zijnen trotfen kam vafi opfteeU, Vond. II. bedr. in Salmoneus. lek zie den weerhaen draeien, Vond. LD. der Poëzije bl. 172. 't wélk ik hier aanteeken, omdat de Heer Outhof uit een der-  H A E. i85 der vroege werken van Vondel, voor het Vrouwl. pleit. Doch ten onrechte.] HAENEKRAEI, M. Men zagh en hoorde den haenekraei, Vondel in 't Berecht voor Salmoneus, [Zie ook KRAEI. Doch het haangekraai is uit zijn' aard O.] ■ HAER of HAIR, O. Gij hebt mijnen heere 't hair en den baart gekort, Hooft in den 53 brief, iVat is'er onfierker dan het haerl Vond. in de Opdragt van Samfon. [Ook reeds bij M. Stoke, in de buiging, B. X, r, 773. Niet ghebeteren connen van enen hare.] [IIAERBOS, HAIRBOS, M. Zie BOS.] [HAERLOK, V. Zie LOK.] IIAERT, M. Bij den haart en 't vuur, Hooft in Tacit. bl, 433. Bij den haert , Vond. 5. Herd, [Ook bij M. Stoke B. IV, r. 446. achter den haert. Maar haart/lede is V. als fledc.'] ■ HAER VLECHT, V. Deze haervlecht wijde ik Pluto toe, Vond. in Vire. IV. B, der Eneade. [Zie ook VLECHT.] HAES , M. Gelijk een gezwinde jager den haes nazet, Vond. in Horat, 37. Gezang. Deze gezwinde jagers hebben hier in een misbruik, dat ze zeggen, Daer is veel haes in dit land, in plaets van, daer zijn veele hazen : even als men zegt , In dat water is veel vifch ; wordende het woord dan colItStive gebruikt, gelijk de Latijnfche Spraekkunftenaers zeggen. [Anderen zouden dit een keurigheid der Taal rekenen, die twee zeer verfchillende denkbeelden _ onderfcheidt. Het woord veel wordt op. die manier dikwijls colle&ive gebruikt. Houwart, Daar was er veel, die. . . Veldenaar bh 87. Daar bleef 'er zoo veel verflagen. J. Cats Trouring. Al quammer noch zoo veel, Cupido fet hemfchrap en laet denymphengoijen, Zelfs ook bij Vond. Veel velden hennips, wordt hier in een perk gevonden,. 11. D. der M 5 Poëzije  lS fum , roborea fepes : buiten dit beteekent het nog in gehucht met huizen. Vergel, Huyd. proev. bh ^HAMEL M. [En kies een andren hamel uit uwe kudde, Vond. Virg. Lantged. III. B] Zie BEL* HAMER, M. Met den hamer, Hooft in Bato bh 534. Met den hamer van Gods woord, Vond. in loan. den Boetgezant. ;*_ .' • HANDEL , M. Fan den zeer breeden handel, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 19. f> den Nederlandtfchen Vredehandel, Hooft Brieven bh r.J le zien 'den handel der Grooten, Vond. in de Opdr. van Ecupus. [Want vangt hij, Gods gezant, met God dien landel aen, De Decker L bedr. in den Dooper. J HANDELING, V. Eene handeling , die zijne Heiligheit haar aanfprak, Hooft in Henr, bl. 120. TZie AENBIED1NG.] 1 [HANG, Zie AEN HANG.]  H A N. 189 [HANGEMAN voor beul, M. bij M. Stoke B. VI, r. 1049. En droeghen Jinen hangheman.~] [„ HANS, M. Gebruikt voor een groot Heer, „ gelijk Hoogftraten de plaats van Plautus, mag„ mm mefaciam vertaaldt, ik zal Voor eenen grooten „ hans fpeelen. Terwijl Meijer berigt, dat Hans ,, in 't Gottifch beduid eenen, die anderen in ge„ luk te boven ging , en naait aan den ftaat der Helden of halve Goden quam: gelijk Kilianus „ ook Hanzen door Magnates uitlegt, en zoo zegt „ men nog , hij is een groothans ; en daar van „ daan haaien fommigen eenen Hanzebeeker , zoo „ veel als een groote beeker. [Ik zie nog niet, „ waarom het woord Hans niet kan afgeleid „ worden van den eigen naam Johannes, Johans, „ bij verkorting nog hans en hannes ; en in 't „ Hoogd. vooral gebruiklijk.] Doch Hans , of „ Hens beduid ook een gezel, een makker, oïampt„ en medegenoodt, gelijk Hanze , Henze , eene „ maatfehappij, Societas, en Hanze /leden, civita„ tes Hanfeaticae, zijn, vcrbondsfleden, die te fa- men in eene Hanze of verbondt of maatfehappij „ zijn, gelijk Kilianus en Meijer het zoo verklaa„ ren, en ik 't zelve ook dus begreep. Zie mijne „ Orat. Aufpical. bl. 62. En dus is Hanze- of „ Henzebeeker een zekere groote beeker, ter uit„ drinkinge gegeeven aan den genen, dien men „ in eene vergaderinge of gezelfchap tot medelid „ aannam, ter betuiginge van liefde, trouw, en „ lotgemeenfehap. En dus pronkten zelfs de „ Dijkgraven en hooge Heemraadfchappen met „ zulke Henzebeeker en. Gelijk die van Rijnland „ met den Henzebeeker , genoemd Koning Wil„ lem. Die van Delft met Hertog Albert van „ Beijeren , en die van Schieland met Graaf „ Floris V. Als Alkemade nader leerd in zij- » ne  i9o MAN, ,, ne Difchplegtigheden , II. D. Cap. 15.*' Out* ,, hof. (*).] HANT, V. Ontziet de dood bet een gefchepterde hant, dan een vereelte van arbeit1? Hooft in de Ned. Hift. bh ai. Over de werken van uwe hant, Vond. in 't Berecht voor Adam. [Bij M. Stoke altijd, B. I, r. 381. hebben wire de hant toeghefteken. Zie ook B. I, r. 439 , 54i , 748. B. II , r. 56. Van dit hand leeft men reeds bij hem , B. IV, r. 1356. te hants, voor bij de hand, aanfionds, vanwaar wij nu hebben thans, In eene overdrachtige beteekenis komt overhant; behilt de oVerhant, B. I, r. 1174.] [HANTGEKLAP, O. Met het hantgeklapt Vond. Virg. 2 Lantg.] HANTEERING, V. Van de hanteering, Hooft in Henr. bl. 131. Zie AENBiEDING. HANTSCHOEN, V. * Hebbende een bekende hant* fehoen laten vallen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 451. Maer mijns oordeels volgt dit woord het enkele fehoen, en is derhal ven manlijk, dat ook M. Stoke beveiligt in zijne Rijmkronijk vers 1630, [B. V, r. 41.] d£nöe fionoen ïjem fine boete «©nbert paert rael enfoete/ Decker Goede Vnjd. b). 219.] HOOGTE, v. Aan de Pauzelijke hoogte, «colt, in de Hift. bh 27. I» de hoogte opvarende, Vondel in Virg. IX. B. der Eneade. HOOGTIJDT. m. * Op den hoogtijdt, Moonen in zijne Poëzij bh 164. Dus dient het mijns oordeels te zijn. Maer Hoofc neemt het V. in Henr. den Grooten bh 161. Het houden deezer hoogtijde, en Vond. O. in de Maegdebneven bh 46. Hat hoogtijdt is nabj. Zoo ook in het 1. D. der Poëzij bh 522, Op 't hoogtijdt gaen Nog in de Leeuwendalers bh 9- Het hoogtijd, [maar dezelfde gebruikt het wederom v. met Hooft. Om vrolijk in te wijen De hooghtijdt van 't Stadhuis. Vond I. D. der Poëzije bh 217. Zie deszelfs geflacht' opgehelderd bij MAALTIJD] O-^^ (*) Dit hoos word dus gebruikt voor gewijd heilig, follemnis facer, waarvan ons hooge eed, (fillemnejacramentum) ook h ol khole, hoogdag, o( hovgedag, (fMemnis dies Jollemma-) 2 ers in dien zin gebruikt het de Legende I. Deel bl. 72. Hy volle haren avont ende vierde den hoghen dach harer paff.en. Ook konden wij, buiten ons beftek gaande . hier een voege°ke overeenkomft aanwijzen van dit hoog met het Gnekfche dat ook voorerf, geheiligd genomen word, maar Si iR fchijrtbetekend te hebben , groot hoog; zoo (omgen willen van V», tm - ™dm, f dm ^f\"e^Z Ten- en dewijl alles, sis zoo vele «,«^«r« , den goden m Simpel, werd opgehangen, zoo zou hiervar, gel=n ziin de beteekenis van hoog. verheven, groot. Van de laatlte beLuri^iel.. Bos. Ob'erv. Crit. bl 97. ..Tot groot hoort ook het Ufi o*M Sy«»,. , facra ancora, bij ons plechtanker gena"lc, eipenlijk gr»* Gelijke beteekenis heeft fomwijl het PLatijnfche woord ja«r, in welken z,n men het fchijnt te moeten nemen bij A««on , Tiber c. 27 Aao-n» ;« Voord» blijkt de beteekem» van gmt ook  HOO. HOP. 21 r HOOI, O. Op het looi om den haert leggende f Vond. in Virg. IL B. der Lantgedichten. HOON , M. Hem eenigen hoon toe te drijven, Hooft in de Ned. Hift. bh 21. D'ander bejleent luide den hoon , Vond. in Virg. lil B. der Lantged. Die weigering nam hij voor eenen hoon. Dec^ ker m zijne Ged. [Doch M. Stoke gebruikte die oulings V. met fiere hone, B. I, r. 848.] HOOP, HOPE, V. * Zij beveinsden de hope, Hooft in de Ned. Hift. bl. 4. Op deze hoop, Vond. in de Opdr. voor Lucifer. [In den Bijbel Wij verwachten de hope der rechtveerdigheyt, Galat. V. s-3 Voor meenigte genomen is het mannelijk. De dwaesheit van den meefien hoop , Hooft in de Ned. Hift. bl. 5. De laurier wort den dichter niet van dengemeenen hoop gefchonken, Vond. in deAenl ter Ned. Dichtkunft. [Ook in den Bybel, Genef XXVIII, 3. tot eenen hoop volckeren, reeds ook M. Stoke, in den hoop , B. IV, r. 14.62. in haren hoop , B. VI , r. 664. VIII, r. 378, Aardig voegt dn Vond. in de Bruiloftd te famen. Te verzekren onze hoop Van een' hoop nakomelingen>"] . HOP, V. * Daer gij bittere hop plukte, Vondel in Virg. 1. B. der Lantged. Als dit woort eenen vogel betekent, is het mannelijk. Tereus verkeerde in eenen hop , Vond. in den lnh. van het VI. B. der Herfch. van Ovidius. [HOPE, in de Grlekfche woorden eVwè» Ufb, Homerus noemt een' grooten vifch U(\ lx$i(. 11. XVI. 408. groote duifterbeid *»£«, v. Zie HOUP, HOPE] f HORD F V. Die teene horde en eg met arbeit Jleipt door 't latt, Vond. in Virg. ^B$e" THOREEST, O. een oud woord bij M. stoke B X r 708- Efi dreefs hier omme groot horeejï.] HOREN M. Herkules wrang hem den (linker horen af Vond. voor Herkules in Trachin. [en HOORN. Terwijl ikvajl den hoorn der volheid draeg, Dc Dcckèr Biifchrifcen bl. I89-] i - [HORIZON , of horizont, M. Die die fterren et mijnen horizon mocht werpen zien haer licht, Da Decker Bruiloft. Ook op den horizon te voeren, [HORLEMENT, M. Van a\T denhorlement der menhhehjke zaeken , De Decker Geldz.] f HOR.03COPUS , O. 'f Geluk , jlaeg aengebeen van (ferfelijke zielen , in let Horoscopus dees hcimlZeLefloU , Vond. Will. van Nall. geboorte.] J r HORT voor floot, M. by van Heule. Dus men : Met eerten hort uitrukken. ' Oath. en HORZEL, V. Om de wouden van Silanus vliegt de horzel . . Zij (leekt fcherp, Vond. m Virg. UL Eo k der Lantged. bl. 60/ [De felle horzel dorf haer fcherpen angel ookwelpeken in den korf, Vond. ^[HOSPITAAL, O. reeds bij M. Stoke B. II, r 643 int Diitfche HofpitaeL] ' [HOT, V. Ptf.] HOU houw , M. [voor vrijheid tot hakken , Hooft Brie*, bl. 14- Competeerde elk- te zyner bewte den houw dam in.] In de Ned Hi't. bk 5. Daar zij den vollen hou zouden vinden, [voor eenjlag , of hak. Die den houw (6 trouw beflaen!) £7i* liefde t'uwaerts heeft op zijnen hals ontfaen; De Decker , goede Vrij ag.] HOUT,O- * Het hout, waer van deze vloot gebout wort,  H OU. 213 wort, Vond. in den lnh. van Virg. IX. B. uer Eneade, Ook geno.nen voor een bofch, dat een plaets vol hout is. Dus zegt men qualijk , In den Haer lemmer Hout: Zij wandelen in den Hout , enz. Want dat dit woord uitgefproken wort met dezei artikel beelde ik mij, in,daer van daen te komen , dat men het in de onrechte naemvallen gebruikt heeft op de wijze van meer onzijdige woorden, Het vermaek van den Houte, en Het yermaek yan het Hout. Hoedanige voorbeelden wij hebben aengetekent, als van den rijke , van den bloede , van den bedde, uit dien hoefde,enz. Hooft z;ker fchijnt dit te Hemmen , daer hij in Tacitus II. Boek dus fchrijft: De flagorde had het voorfie van den Houte in. De ridders Jacob Kats, Konftantijn Huigens, en Danie] Heins gebruiken het ook O. in hunne Nederduitfehe gedichten. Kats : Wil ze een lijfier uit het hout ? Huigens : Wat ik mijje in mijn onthoud, Hinde ik altijd nieu in 't hout, het welk hij zelf met het woort van Bofch uitlegt. Heins : Ik ging heele dagen dwalen In het Hout, dat aen den kant Van den Hage ftaet geplant. Vond. ook in zijne Poëzij, I. Deel bl. 413. Haer* lem in zijn geejtgroen Hout, dat ik alleen bi|brenge, om te toonen, dat men overlang dus gefproken heeft. [Men konde twijfelen , of het Hout, voor de fi°f 5 van zich zelf Onz. zijnde , als : het hout van den Haarlemmerhout, 'er verandering van Geflacht kome, als men den hout voor eene pUats. neemt. Zie op DO ',K. Met dat alles wordt de gisfing van Ploogftraten gewettigd, doo'- het gebruik , reeds bij M. Stoke. Dees ze^t van 't O 3 Haar-  it% H O U. H O Z. H U I. Haarlemmerhout B. VIII, r. 917. In al dat lant toten Houte. Ook in 't benaamwoord hout, (lignura) B. IX, r. 1083. van droghen houte, dat hemde f'oe B. VI, r. 622. den dike verjlaen (d. i. beflaan) met groten houte.! [HOUTMIJT, V. bij Antonid, IJflr. B. I. bh 4- Als cfmen 't Noortfche wout, berooft van telgen blad, Tot eene houtmyt hier by een gejlapelt had.'] T HOUTSTAPEL, M. Ga, flel eenen houtfla„ pel toe, Vond. Virg. En. IV. B. bl. 253". Outh.] [HOUWEEL, O. Ptf.] HOUWER, M. 'k Had nu door Meefterslajt den houwer opgefleken , [dezen houwer noemt hij effen te voren , een korten krommen degen.] Vond. in Peter en Pauwels. Het is hier mede als met het woort WAKJER : dat men nazien kan. [„ HOZE, hoos, V. van Heule". Outh. en Ptf.] HUI, [wei van melk] V. Met vette huy , Vond. in Virg. III. B. der Lantged, HUIF, V. [hulfel, kap, ook de kap eens wagens.] De Dochter met de huif op 't uitgekemde hair , Vond. in het IV. B. der Belpiegelingen, bh 129. [HUIG, V. Ptf] '. , HUIK , V. Onder de enkele huik , Hooft in de Nederl. Hift. bh 519. [Die om haer kunjiwoordekens een Griekfchen mantel flaen of een Latijnfche huik, de Decker Lof der Geldz, Doch M. Stoke B. II, r. 314. zegt, gaven enen huucf] HUIS, O. Een lidt van'thuis, Hooft in Tacit. bh 145. Hoor''t driftig eiken huis, Vond. in den Lof der Zeevaert. HUISRAEDT, M. * Onder diergelijken zinnehjken huisraet , Vond. in de Opdr. van Jof. in Doth, Maer Ilooft volgt het V- geflacht in de Ned. Hift. bh  HUI. HUL. 215 bl. 99. Die alle huisraedt aen een zijde fchikten. [Doch geen van beide voorbeelden hebben kracht van bewijs. Van 't eerfte zie de Voorrede 116. van 't andere op BEEN. Men zoude-eerder denken op het Onz., als zijnde niet van raad, (covfiHum), maar verkort uit huisgeraad; evenwel men zegt ook voorraad, M. doch misfchien is dit uit raad M. en niet uk-geraad.] HUIT, V. De dingen door de huk zien , Hooft in Tacit. V. Boek. Dat het zwarte bloet bij de huit nederloopt, Vond. in Virg. If. Boek der Lantged. [Met de huit vol jlagen, Vond. in Samfon: Hij nut als de minjle boer, Zijn uien met de huit, zijn wijnen met de moer. de Decker Perf. IV. Schimpd. Hooft, vrij hard Briev. bh 60. Hij kreeghze , (de pen) tot de veêren toe, in den huit. En nog harder van Mander , Uitbeeld, der fig. bl. 114. kol. 3. die het leeuwen huyt gedraghen heeft."] HUIVE, V. Uwe Priefterlijke huive , Vond. in Virg. II. B. der Eneade. Zie HUIF. [HUL, HULLE, V. Ptf.] [HULDE, V. Ptf.] HULK, V. Zij bracht en11 met de hulk zeer naa aan den dijk. Hooft in de Ned. Hift. bl. 44.9. Een cenigh roer regeert de hulk, Vond. in het II. B. der Befpiegelingen. [Hij ontraet de hulk van 't hof niet zeil te minderen. Vond. in Jeftha. M. Stoke zegt wel B. IV, r. 928. meneghen huelc: Joch dit bewijft niet. Zie op JOESTc.] '[HULP, V. Voor alle hulpe Hooft in de Ned. Hift. bh 10. Ik verzoek uwe hulp, Vond. in Virg. I. B. der Eneade. [Met de hulpe van uwe mackers, Vond. Ovid. Held. bl. 2. Het voorbeeld vaa Hooft dient hier niet. Zie HüISRAED. Men zeide eertijds ook helpt. M. Stoke B. II, r. 1055O 4 *«  ii© HUL. HUT. HUU. HUW. JA. JAE. JAG. bi haerre helpe. B. X, r. iooi. fine- heïpe wies J.em nn.'] [HULSEL, O. En 't hulfel koninglijk van zijne goude jiraalen, Hoofts Minnezinnebeelden.] ' HUT, V. Zij hijzelden de hut in top, Hoofc in de Hifi. bl. 317. Zal ik mijn arme hut wederzien , Vond. in Virg. eerfte Herdersk. [Eener bouvalli* ge hutte, Vond. Hor. Gez. II. B. bl. 10.] 8 [HUUR, v. Ptf.] HUWLIJK , O. Dat hij 't huwlijk ongera'Ieti vont, Hooft in de Ned. Hift. bl. 34 Die het huwlijk zocht door te drijven, Vond. in Virg. VIL. B, ^er Eneade. i, [Ja, voor jawoord, O. Ptf.] „ [JADDER, O. Zij komen van zelf te kei, en „ brengen haere jongen mede, en konnen met het volle „ jadder qualijk over den drempel, Vond. 111. B. van „ Virg. Lancged. bl. 97. Zoo ook bl. 100. Het jadder fpant te flijver". Outhof ] JAER, O. Op 't eind van 't jaar, Hooft in Tacit. bl. 147. Het jaer der verlofftnge, Vond. voor Adam in Ballingfchap. [Hieraan is geen twijfel; en echter konde men denken, dat M. Stoke jaar v. ftelde; B. IV, r. 257. Als men fcreef iaer ons heren ; doch hij neemt hier de jaer voor 't meervoud de jaren, volgens een bijzonder en oudtaaleigen. Zie de Voorrede §. 112.] JAERGET1JDE , O. Dit heilige jaergetijde% Vond. in Virg. VIJL B. derEn;ade. JAGT, v. * Op de jagt afgcdwaalt, Hooft in den Inhout van Granida. In zijn boek van de jagt, Vond. in 't Berecht voor Palamedes. [Keuren en ordonnantiën , de jaght aangaande , Hooft , Briev. ^1. ï2. Op de jacht, Genef. XXV, 27. De Zee jagt, Vondo  JAK. JAM. JAR, JAS, IBE. 1DA. JEN. 217 Vond. Virg, rijm bl. -'3. Ook de Sneeujacht ald. bl. 37.] Genomen vror een vaartuig is 't O. Antonides in 't IV. Boek des IJftrooms: En 't jacht naer zijnen zin recht door den vloedt gaet jlrijken. JAK , [oudtijds een dragt van krijgslieden; thans wasbas, borftrolfj O. Dit fraai jak, Hooft in de Hift. van de Medicis. bh 18. JAMMER, O. Ende quant aan dit paar dit jam* mer over, Hooft in de Ned. Hilt. bl. 191. D'oirzaek van het groote jammer, Vond, in de Opdr. van Joitf in i;othan : [Wie Jteent om 't weduwlijke jammers Meedogender dan de Amjterdammer. Vond. op de Ilias der Med. 'k Heb mijn' lever uitgefpogen Over 't jammer van dien Jtaet. de Decker Jer. Klaagl. II. kl.] [JAREEL, O. Ptf] [JASMIJN, v. Ptf] JASPIS, M. Fan geelen Jaspis. Vond. in Virg. IV, B. der Eneade. [Doorfnê den Jaspis van 't gewijde Eskuriael, Vond. P. 1. D. Doch voor de ftoffe zelf, zoude men zeggen het groene jafpis. Zie de reden op DOEK.] IBER, [een rivier,] M. Den Iber voor altoos, dien roem te laten, Vond. in de Begroet, van Frederik Henrik, bl. 106. 1DA, [een berg bij Troie,] M. Op den jagtrijken Ida, Vond. in Virg. IX. B. der Eneade. [JENEVER, M. Ptf] [IET, O. Naerdien men niet in 't niet kan vinden En zonder 't iet het oog gelijck ftaet met de blinden. Vond. Befpiegel. II. B. bl. 77.] O 5 JEUGT,  si8 JEU. JIC. IJ. IJL. IJM. IJP. IJS. JEUGT, V. Het groenjïe zijner jeugt, Hooft in de Ned. Hifi. bl. 2. Naer de Trujaenfche jeugt, Vond. in den lnh. van het VIL Boek der Eneade. [Oulings joghet, M. Stoke, B. II, r. 107. inde bloeme van fiere joghet Dus voor deugt, doghet, B. II, r. 108 vol menigher doghet. Dezelfde gebruikt jeugd ook v jor jongman, B. IV, r. 122, 144. Florehs de jonghe joghet. En voor jonge dochter, B. III, r. 876. haddeeneioghettewiue.lt j'lC'HT of GICHT, V. Om zijne jicht, Hoofc in de Ned. Hifi. bl. 14. IJ, [een rivier voor Amfterdam,] O. Aan de Ooftzijde in den oever van 't IJ, Hoofc in de Nederl. Hift. bh 64. I» Zuiderzee verdrinkt het IJ, Vond. voor Antonides ljflroom. IJL, V. In alle ijl. Hoofc in de Hifi. bl. 29. In aller ijl, Vond in Virg. I. B. der Eneade. [In der ijl. Vond. Samfon. In der ijle, Hoofc, G. V. Velz. bh 61. Zie ook Huyd. Proev. bi. 235.] [IJM, v. Ptf] [IJP, [een boom,] M. Den lindeboom den ijp, Vond. Bruüoftd. en Virg. rym. bl. 33.] [IJPELAER, M. Ptf.] IJS , O. Hoe komt UE. vervaart voor 't ijs? Hooft in den 182. brief. Die zich gewende in fneeu op 't ijs te draven, Vond. in de Poëzij, I. D. bl. 210. [Ook reeds bij M. Stoke, B. X, r. 931. Van den ijfe, dat was Jiarc. Zie ook r. 937. B. III, r. 1530, 1543, 1552. V, r. 826. Waarvan de fpreekwijs ten ijze , wel befiagen ten ijze komen.] IJSSEL , Teen rivier,] V. * Over de ljffelt Hooft in de Nederl. Hifi. b'. 59°- Ook in 't XiV. B. Aan de andere zijde der IJjjel. Dit volgt van Heule na; ook Moonen , die echter zijnen regel vergeet in zijne Aentekeningen op dePnè'zij, bh 819. TuJTchen den IJffel, het Zwarte water, en de Zui-  IJ V. IJ Z. ILI. ar9 Zuiderzee. Dus ook elders. Hooft is zich zeiven hier ook ongelijk; want hij gebruikt het M. in de Gedichten, bl. 722: Den IJjJel zich te zeer verlatende op zijn Jlromen Hij tuigen doet. [„ Hij doet elen IJffel buigen, Hooft Holl. Groet." uuth. Ook Moonen Aanteek. op zijne Poëzij, bh 829. Ik noeme dus den IJffel.] De nieufte Spraekkunftfchrijver mek 'er niet van. Ik houde het voor M. gelijk Amflel en Wijffel. [Doch men kon twijfelen, of ook in den Amjtel, geen verloop zij voor de Amflel, de Ameflelle ; dewijl 'er meer woorden in el. uit het La jnfche ela, ella. Vr. zijn, en Amflel zeifin 't Latijn Ameflclla Vr. heet. Bij M. Stoke ten minften leeft men B. VII1, r. 1257. door deyfele. Zoo ook MOES EL, Vr. WIDEL, Vr. DINKEL, Vr. in tegendeel den dommel, Wijffel. Zie de Voorr. §. 25. en volgg.] IJVER, M. De flaatzucht ten Hoof gaat den ijver der eere te booven , Hooft in de Nederl. Hut. bl. 157. Geef uwe dichten niet in uwen eerften ijver aen den dagh , Vond. in de Aenleid. ter Nederduitfche Dichtkunft. ['t Is billijck, dat de Vorfl dien ijver dui ten goede, de Decker II. bed. J. de Dooper. Zoo ook Naijver ; Door eenen boosaerdigen naijver, Vond. berecht voor Lucifer,] IJVOIR, O. Het ijvoir, Vond. in Virg. I. Boek der Eneade. [Bezie eens dat ijvoir , Vond W. van Naff. geboorte.] IJZER, O. Al 't ijzer van Frankrijk, Hooft ia Henr. den Gr. bh 79. Het ijzer, Vond. in Virg. IV. B. der Lantged. Zoo ook alle namen van metalen. HOEEIJZER behout dus dit geflacht : Het Hoefijzer vertrappelt den gront , Vond. in 't VIII. B. der Eneade. ILIAS, V. [reeks] Waer op daethjk volgt de fchrik- kelijke  520 IMP. INB. IND. ING. INH. kelijk* overgang van het geluk in eene ilias van ontelbare rampzaligheden, Vond. voor Adam. Zoo ook Antonides in hec begin van Bellone aen bant: Wat zangheldin zal mij de bloedige ilias D r Orelogen, afgejtreên op Nereus plas. Ontvouwen? [Thans hoort men in 't fpreken niet anders dan Lias, voor Ilias.] [IMPOaT, een onduitfch woord, M. Ptf.] INBOEDEL, M. Het dierbaar ft, van den inboedel, Hooft in de Ned. Hifi. bi. 104. INBORST, V. Hebbende de befte kennis van de inborfi, Vond. in Hor. IV. B. 4. Lierz. Bij Hooft echter in Tacit. bh 22. ftaet dit woort in 't M. geflacht: Dat hij van burgerlijken inborfi was. [Maar weder V. in de Briev. bl. 99. meldende den — weledelen aart uwer inborfi. Zoodat den inborfi uit verbafterde uitfpraak voortkomt ., voor burgerlijk een inborfi.] INB REK, M, * Met een fihiehjken inbrek , Hooft in Tacit, I. Boek. [en Brieven bh 16. na den inbrek.] Zoo ook AFBREK. Doch Vond. zege INBREUK in 't zelve geflacht , jleepte met zich dien Moedigen inbreuk , in de Opdragt van Zungchin. BRüUK echter, als boven blijkt, is V. en zoo molt ook INBREUK zijn, zoo wel als SCHIPBREUK , zoo men der regelmatigheid eenige plaetfe zal inwilligen. [Op een andere plaats gebruikt Vond. het ook dus V. Op dat hij bij tijts deze inbreuck fiuit, Joann. den Boetgez. IV. B. bh 65. zoodat inbrek befl M., inbreuk beft V. zij,] [INDRUK, M. als DRUK.] [INGANG, M. als GANG.] INGEWAND , O. Het ingewand veriaaden met twift, Hooft in de Ned. Hift. bl. 16. Het ingewand der aerde, Vond. in 't Berecht voor Lucifer. IN-  INH. INK. INL. INQ. INR. 22I INHAM , M. In eenen diepen inham , Vond. in Virg. i. B. der Eneade. [Ook in den Bijbel. H indek XX VII, 39. Sy merkten eenen fekeren inham.J INHOUD, M. * Ei.n antwoort van dezen inhout, Hooft in de Ned. Hift. bl. 42. Maer men gebruikt het ook O. [Hoort fcherp toe na het inhoudt, ick zal 't u leeren. Zinnefpel van Rijnsburch voor de blau've Acoleije van Rotterd. 1561.] Uit het inhout, Ho .ft inde Ned. Hifi. bl. 1188 Het inhoud van dit Treur/pel, Vond. in den Inhoud van David in ballingf. en zoo heeft hij 't ook in de vertaelde getuigeniffe van A. Gellius voor Elektra. Ik zou 't eerfle kiezen: het zij het waerlijk M. zij, het zij het, als onz'jdigh, geflelt worde voor inhoude, naer dtn aert der onzijdige woorden, van dezen inhoude. Hoe het zij, men vint bij Von.i ook het M. geflacht in 't VI11. Boek der Eneade , Eneas verwondert zich over den inhout. [In Palamedes weder O. als ook bij Decker in zijne Puntd I. B. 't Papier zweemt naer uw' huid, het inhout naer uw hert; en dit acnte ik ook het oudfle Geflacht met andere O. woorden, die echter door toedoen des onregten tmigtrants in den derden en zesden naamval, veel al naar het M. geflacht hellen. Voor de inhouten of halken en ribben in de Schepen, zoude ik hei Onz ook de voorkeus geven, als denklijk van hout O.] "INKEER, M. als KEER.] "INKOOP, M. zie KOOP.] "INLAAG, V. zie LAAG.J ÏNLEG, M. als TOELEG.] T ,'LOOP, M. als TOELOOP.] INQUIS TIE, V. De heilige rechtbank der Inquifitie; 't welk eigent lijk Onderzoek beteekent. Hooft in de Ned. Hiit. bl. 29. 1NRIDT, [intrede], M. Zijn Hoogheidt deedt ahoo  222 • INT. alzoo haren inridt, Hwft in de Ned. Hifi. bl. 807. INT, M. Nu geeft de pen geen gouden int, Vond. ' in 't I Deel der Puè'zije, bl. 580. Anderen zeggen inkt of ink. Van dien allerfijnften inkt, Hooft in Boccalins Nieumaren , bl. 161. [In 't zwert van hunnen inkt, de Decker Puntd. I. B. Die zijnen int, dat edel nat Nooit heeft aen Vorjten lof verklad. Dekker op de werken van J. Cats. C. Huigens fchiijftiwf. Van wel gekoockten int, X. B. bl. 702.] Anconides in het tin de van het II. Boek des 1Jftrooms: Zo drenk mijn fchachten met onfterffelijken ink. [INTOCHT, M. Zie TOCHT.] INTREDE, V. * Drong op gewapende intrede, Hooft in de Ned. Hift. bl 485- Naer mijn gevoelen ook is dit woort van 't V. geflacht. Dogh Vond. verkort het, en gebruikt het in 't mannelijK. Den grooten intree om prijs te vieren, in 't berecht voor vSalomon. [Tred M. zijnde, en Vond. hertred ookM. gebruikende (zie op TRED), eifch te intred insgelijks 't M. en daar voor houde ik 't ook. Zie niettemin mijne aanteekening op GAARDE, waar ik opmerkte,dat de bijvoeging eener e van achter dikwerf verandering geve in geflacht, en 't woord V. make : is 't dan, dat zulk een woord, met de e 'er achter, nogthans M. gebruikt wordt, het beveiligt zoo veel te meer, de vaftigheid van dat M. Zoo zagen we in GAARDE, dat dus gefpeld wel V. kon gebruikt, maar (niettegenftaande die fpelling) bij Vond. in 't M. gebezigd wordt: zoo zien we ook , dat Vond. intred, zelfs met de e 'er achter, M. gebruikt in Adonias: > ' "'" ' *9  INV INZ. JOD. JOE. JOF. JOL. JON. 223 Zij wenfchen heil en fpoet . Aen Davids nazaet met den intrede in Gods rijcken. In Davids ball. Be/met door bloetfchant niet den intree van uw hof: twee voorbeelden, die 't M. fterk beweren, al ware het, dat trede, even als rede, enz. op zich zelf V. wierd' gefield; welk trede echter M. is.] INVAL, M. Zie VAL. INVOER, M. Tot nieuwen invoer, Hooft in de Ned. Hift. bh 567. INZICHT, O. * Tegens het inzicht,Hooft in de Ned. Hift. bh 35. Beneffens dit inzicht. Vond. in de Opdragt van Gijsbrecht van Amflel , [doch weder gebruikt hij 't V. in de Batavifche Gebroeders , Dit fiemt niet qualijk met mijne inzicht over een Vond. in Zungchin, bl. 13. Met onze inzicht, en zoo is ook TOEZICHT.] JODENDOM, O. Tegens het Jodendom, Hooft in de Ned. Hift. bl. 30. Zie HARTOGDO VL [JOESTE , een oud woord , V. voor aanval, (impetus) bij M. Stoke, B. IX, r. 1027. ter eer fier joefien. Waartegen niet ftrljdt, B. IX , r. 348. fi leden menighm zware ioefie, d. i. menig een; gelijk B. IV, r. 928. meneghen huelc, voor menig ten hulk. Zie de Voorr. §. 116.] [JOFFERSCHAP. Zie JUFFERSCHAP.] [JOL, boot, V. Ptf] JONG, O. Vond. in de Hekeldichten: Het likken der beerrinnetong, Bootfetrt allengs 't wanfchapen jong. [En in Virg. rijm. bl. 25. Zoo beerjong. Gelijck het beerjong, ruw geworpen, \ ond. I. D der P, bh 13.] Dit is eigentlijk bijvopgelijk, en bet .kent het jong dier. Zis HECHT. [Hiertegen zegt men den jongen, M.] [JONGELING, M. Die den reukeloozen jongeling  &24 JON. JOÓ JOR. JOÜ. IS. JUK. ling doot ter aerde Jloeg, Vond. voor den Br. van Agnes. Aardig voegt Vond. Mor. ï. 28. Lierz. bij een: der jongelingen en oulingen lylen leggen door eikanderen.] JONST of GUNST, V, [Zie GUNST.] [JOOL , druil, halvegek , M. Ptf.] JORDAEN, [een rivier in Kanaan,] V. * Aen den oever der Joriane, Vond. in de Opdr. der Gebroed. \_Aendees zij der 'Jordane, Vond. in Jefra. Doeh de Bijbeltoiken befloten Jordaen, of Jordane onverfcniiüg M. en V. te nemen. Zie Hinlopen Bijbeloverz. Byh bl 104. vergel. Tromrnius: fchoon zij 'er bijvoegden: hoewel de namen van ftroomen gemeenlijk M. zijn. Doch zie mijne Voorrede 5- r JOUW, [.en woort dat men in 't befchimpen gebruikt, waarvan ui jouwen, V.] Daar op fchreeuwden defoldaten een lange jouw van de vejlen , Hooft in de Ned. Hift. bl. 766. [Zie Kiliaan.] ISER, [een rivier,] V. Tot in de I/er, Hooft in de Ned. Hift. bl 161. [„ ISRAËL, O. 't Quynend Ijraël, Vondel Ge„ broed. De Debora van 't Chriften Ijraël, Moo„ nen Poëzij bl. 408." Outh.] ISTER, [een rivier, ook Donau,~] M. Langs den wederfpannigen Ijler, Vond. in Virg. 1T. Boek der Lantged. [Daer d'Ijler zijne kruik in Pontus uitgiet, Vond. inwijing van 't Sradh.] [JUFFERSCHAP, V. De jofferfclutp van *t trotfche Thyr zal aan uw drempel wachten , Hooft Pf. 45. Der jojferjchap, Vond. Noach Hl. bedr. Die al de jofferJchap vergat, Vond. II. D. der Poëzije bl! 92. voor eene menigte ; „ Der yffel jofferjchap, „ Moonen, Poëzij bh 250." Outa. in het Onz. fchijnt het niet gebruiklijk. Zie PRIESTERSCHAP.] JUK, O. Het juk der Jlavernije , Hooft in de Nederh  J LI K. jft) Nederl. Hifi. bl. 30. [Ge/ponnen onder't juk, een ijjrenjuki Vónd, Hor. Gez. II. B. (*).] [JURK, ,.; (*) Een onbedreven lezer moet denken, dat een ij/ren juk ook iets van 't Manl. hadde,- maar de Heer Huydec, heeft in zijne Proev. bl. 348. en verder, getoond, datmen magen moet zeggen het ij/ren juk. in 't Onz. Velen hebben zich hierin vergist, Vooral de Heer Outhof, van wien ik op 't woord BEKKEN leze: ,, slfch in dar. hekken keveren, Hooft in d? Hift. der.Me: „ dicis. Doch in 't zelveweik zegt hij ook, had getoond een „ zilveren bekken , voor %'üvei, of miffchien is 't eene paragoge. „ (achtera2nitelling), bij hem, en ook bij Vond. meermaals „ gebruikelijk. Terwijl 't 'pok wel wezen kan, om onder„ fcheid te maken tusfehen zilver, argentum, ei] zilver, ziU ,, vere, argenteus, welk anders niet blijkt, als nien zegt een ?, zilver bekken, ..Altop^ Vond. fpreekt ook zoo, als hij in 'c „ VHÏ. B. van Virg. Eneade bl. 37Ü. zegt, in een koperen watervat, voor in een koper, enz. wijl vat en watetvat O'riz! ,, zijn. Zoo ook in't zelfde, boek bl. 402. En koperen har„ nas voor koper harnas, wijl harnas Onz. is. Ook wederom „ op 't woord Kakebeen vinde ik KAKEBEEN, M. Uit 's „ monjlers muil en Jjfren kakebeen geklonken , Vond. vriie „ Zeevaart naar 'c Ooften. Zoo.dit iamengevoegde bet enkele „ vólgde, moeft men zeggsn, en 't ijz're kakebeen, wij! been „ onz jdig is." Doch zoo verbijstert men zich! De zaak is deze: Ue aard onzer Jlojlyke Adje&iya-, dat is, der zoodanig gen,.cjie eenige./?»/'oïens-, otfioffagflje aanduiden, vereischtj dat zij in den eerften naqmval op EN eindigen,met onde.rfcheiding van het zelfftandig Naamwoord , van die Jliffe. Dus fchreef Vond. een ij/ren juk ,. Hooft een z'.veren hekken; zie.op laken. Vond., een, koperen watervat, een ijfren kakebeen; niet. om daardoor,de woorden M. te maken; ook n.iet als eene {para. gage) acheraaajlelling, bijzet (want ging dit omtrent de Gellachten dobr; dezè^anfthe Lijft lag in duigen, en men kort neen een voorbeeld wis nemen,) maar alleen., omdat de bijvoeglijke Naamwoorden ijzeren, zilveren, koperen,, van de zelfftandige Naamwoorden ijzer, zilver, koper onder fcheiden, ons 't rechte.denkbeeld opleveren van hunne bij 10 jglijkheid, even jls-, a\ireus en, aurum, des en aereus. Sederd de Ncêrlandfche , beroerten in kerk- en burgerftaat, toen de> befchaafie kunflen .en wetenfehappen , gelijk 't gemeenr lijk gaat, daarinne haar deel kregen, verloor onze taal veel yan haren ouden luifter , Toen ook werd dit zoo keurig, noodig ,, en in de taal gegrond en bekend Onderfcheid langzamerhand verwaarloLstl; en men zuude in deze eeuwe misP Ichiea  2i6 J TJ R. JU W. [JURK, V. Ptf.] [JUWEEL, o. De eer. het edcljle juweel van Ko- chien nog lang, met den Heer Outhof, en den Hr. Hoogflr. op STAAL, onkundig van dit taaleigen gebleven zyn , indien niet de onvermoeide arbeid van den, in 't befchaven onzer fierlyke moederfprake, nooit volprtzenen Heere B. Huydecooper ons eene helderiichtende fakkel hadt in de hand gegeven , waarmede hy onder andere de Stoflijke Woorden in een helder daglicht gefield heeft , waartoe hem de fpraakk. van Sewel bl. ic8. en Ten Kate Redewisf. XII. g. 36. den weg openden. Alleen voeg ik hier by , dat het verzuim en verloop het goed gebruik niet aanftonds vernietigd heeft. Plantijn behielt zijne zuiverheid; ook Kiliaan, die jlaal (clwlyhs), leder (corium) wel degelijk onderfcheidt van jlalen (chalybeus) . lederen, (coriaceus). P.Viflcher, in zijne Schokken, fchreef ook nog in tienen (teeneri) korven en houten viskaren. Lees zijn' iften lchok: Het fchrale water uit een koperen vlotele, Het groene wei uit een houten fchotele, Het poffe bier uit tinnen flappers wichtigh, De klare wijn uit roemers heel deurlichtigh: Men wrgh 't weélinge ktmdeel uit gulden Jlopen fchinken; Dan niet beter als mos uit een aarden kopken drilleken. J. B. Houwaert, een Vlaamfch dichter , opflaande, komt fiiy voor B. X.bl. 116. gouden huiven, het kojlelijk guldenvlies; B. XII. de zilveren Icoveren. Maar bepalen we ons bij Hooft en Vondel. Hooft behield in't Onz. dezen uitgang en, en niettgenftaande het eene eigsnfcbapdezes uirgangs zy,in alle drie de geflachten en zonder afkorting refchryven, liet hy, door den vloed des algemeenen taalbederfs, 't welk A. Moonen ook bejegende , medegefleept den uitgang en varen in het V., en ook in den noemer van 't M. Van Vondel merk men aan, (1) dat hij in zijne eerfte Schriften, als de Helden Gods, de Warande der dieren, enz. zich ltiptlijk aan 't waarnemen van dien uitgang in alle drie de geflachten, als, een gouden bekken , O. eene gouden huive , V. eenen gouden beker, M. gehouden hebbe; 't welke de reden is, dat de Heer Outhof, die niets van die Bijvoeglijke Naamwoorden, gouden, zilveren, ijzren, wist, verkeerd zegt, dat Vond. fchaal of kopfchaal M. gebruikte , omdat hij in den Lofzang op den Chrift. ridder, een van Vondels vroejer werken, zegt: Die met haar regter htm een gouden kopfchaal biet; welk M. daar uit niet blijkt. (2) Dat Vond., nadat hij de bekende Let-  J U W. 227 Konings vrouwen , Vond. David in ball. V. bedr. Om dit juweel des outers te verpletteren, Vond. Altaer geh. II. B. bl. 91.] K. Letterkundige vergadering, te Amfterdam, waar Koornhart, Spiegel, en meer andere 'i'aalsmannen verfchenen , bijwoonde, in't ftuk der Geflachten wel zuiverer, maar nogtans in die ftoflijke Bijnaamwoorden verbafterd raakte, en na dien tijd den uitgang EN in 'c V. en in den noemer van 't M. geflacht, even gelijk Hooft, verzuimdej alleen den zeiven onverwrikt behoudende in het Onzijdige geflacht. Zoo zegt hij boven van 't ijzren juk; in 't Keurgedicht met een metalen juk. I. D. der Poëzije bl. 246. Mij rechte een Jleenen beelt; ijzren kakebeen; enz. De Heer Outhof wederom dit niet wetende , was daarom wat te 1'chielijk , in die woorden kakebeen en bekken, met meer anderen M. te rekenen; meenende, dat het ijzer en zilver wezen moeft. Hoe weinig hy er van wist , leert zijne Aanteekening op 't Levenstafereel van Cebesbl. 2. bejtaende uit kroonen, uit goudene , zilveke, en kopere vaten. Een van beide moeft waar zijn, of-hij moeft gefchreven he'oben goude, zilver e, en kopere, of met goudene moeft gelijk ftaan zilvereni, en kopcrene. Van den uitgang in 't meervoud, die Vondel altijd in alle Gedachten, met wegwerping der n fchreef, fpreek ik niet, als tot mijn oogmerk niet dienende. Hier leere ik dan, dat Vondels latere Schriften ons hier in zoozeer tot geene lootzen dienen kunnen. Maar nog een woord: leert Moonen ons in zijne Spraakkunft kwalijk, dat de Vr. woorden deze h afkappen, als gouden, goude, ziiveren, zilvere; tot een ander uiterfte vervallen de zoodanigen, die dat gouden, zilveren, era. niet willen gefchreven hebben , met eene verlengde e , als goudene. Ten minften fchijnenze wat te algemeen te fpreken. De zaak is eenvoudig, en uit de Regelmaat licht op te helderen. Wie zal b. v. ontkennen , dat de partic. pajjiva, als Adieüiva gebruikt, verheven , verloren , enz. in hun meerv. of bij Vr. Zelfftandige woorden gefteld , zich laten buigen verhevene, verlorenen. Ik weet, dat de Hr. Ptf. Rhapfodia, bl. 23-31. tot de onverbuiglijkheid derzelven overhelt; maar de Voorbeelden, bl. 27. bijzonder in 't Vroul. bedreven, eigen, bsgaan,uitgejlaan,óie [bij hem ook uitgaan In bedrevene, eigene, begane misdaad , uitgellane rarnpjpoed , ongezienen bijjland ; toonen de zwakheid van zijnen regel aan. Indien men eigen, bedreven, begaan, kan buigen: even zoo dan ook de p 2 ituffe-  S28 KAB. K, [Kabas, v. Ptf] . [„ KABEL , M. bij van Heule". Outh. eü Ptf'. Zoo ook reeds bij M. Stoke, b. IX, r. 1278, En corven haren tabel.] KABINET, O. 'K óntfluit het Kabinet, Hooft in den brief van Menel. aen Heiena, In 't hemeljch Kabinet der geejlen , Vond. in de Befpiegelingen. bh 39. KABBELJAEU, M. Nog zich fchamende eenen Kabbeljaau tot tweeëntwintig gulden te bet aaien, Hooft in Stoffelijke Adieüiva, gouden, goudene, goudenen; zilveren, züvenne. Ik fpreek van de taalregelmatigheid. Want ± offchoon 'er velen door verlamd worden, kan dit toch de Regelmaat der taal niet wegnemen, te meer daar het op goede voorbeelden (leunt, zoo uit onze eigene als verwantfchapte talen, die dit fterk beweren. Om van anderen dan de Erankduitfchen niet te fpreken, bij dezelven is zulks gemeen. Hier van mit iininemo duache, voor, met linnene doeken ,UninUm lacham, dat is, linnenen laken. Zie deze voorbeelden aar;gehaald uit Otfridus bij Wachter. Gloffar. Germanic. op de woorden LE1GHE en LEINEN. Zoo ook in 't Rythmus S. Annonis bij Opitz Oper. U D. bl. 383, guldinin Jïiitin, dat is, guldenen zuilen; bl. 309. In eener giüdine tavelin; in eene guldene tafel. Bij Willeramus, den Abt, bl. 157, naar Merulaas uitgave, Vougin wir thie dura ze famène mit Cedrinin tavelon , dat is, met cedrenen tafelen ; bl. 162. Thufent Jïherino phenningo, dat is , duizend filverene penningen,- bl. •10;). Sine hein fint marmorine Jule, thie thar gefettet fint upln guldinen funzen , dat is, Z'jne benen zijn marmerene zuilen, die daar vaft ftaan op guldene voeten. Zoozeer nu dit in die oude tale klaar blijkt, zoo zeker is het ook in onze, waartoe ik geene voorbeelden behoeve,' die men overvloedig vindt in g udene, houtene. Doch vraagt men my, of men daarom •ook nu zilverene. koperene, zoude gebruiken ? Ik andwoorde; wanneer dit Gebruik hardheid, of lamheid, zoude verwekken, .is 't best, dit te laten. Men moet onderfcheiden, of iets . taalrichtig goed zij , en of een al te naauwe gezetheid op ■die caalrichiipbeid.der (prake nuttig of nadeelig zij. Lees 00X eerder de Bijdragen D. II. bl. 125. 59S, 620.  K A B. K A C. KA E. 229 jn de Ned. Hift. bh ii6o« Dit ftemt ook Antonidcs, die hem eenen Waiervorft noemt, in het \. Boek des IJftrooms: Dan zal de, Kabbeljaeu, een watervorfi geboren, Met lieflijk voedzel weer uw oog en mant bekeren. KABOUTER , M. Een van die Kabouters deed zijn triomfelijke intree , Hooft in den 131 brief.' [„ 't Welk dien Kabouter eerft geholpen heeft te paerd, Dekker Lof der Geldz. bl. 29. waar hij „ den paus van Rome dus noemr. Waarvan ook „ Kaboutermanneken, dat is, bullebak, bitebaauw, „ die iemand vervaard maakt: terwijl een kabou„ termanneken bij Kilianus ook een drol genoemd1 „ werd. Outhof."] '* [KACHEL, Moonen V. Sewel M.] KAEDE, V. De wegwijzer vooruitgetrokken om zekere Kaade door tefteeken, ging daar nevens leggen' jkipen, Hooft in de Ned. Hift. bh.374. KAEG , [een dorp, ook zeker vaartuig,] V.' De ftreek naar de Kaag te kiezen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 212. KAEI , V. Te Antwerpen aan de kaai gefloten, Hooft in de Ned. Hift. bl. 307. Ofhuppele op mijn Keulfche kaei. Vond. in den Rhijnltroom. KAEK, [een ftrafplaets,] V. Zijne feilen op de kaak te zetten, Hooft in den 22 brief. Ook in debetekenis van een wang , bij Vond. in Ovid. Herfch. XV. Boek: fij fclreide, en ook Hdeen, nu dor en fclior. van wangen,, 'ojt weenen, toenze zwak in haren ouden dag? De rimpels op de kaek in beek en fpiegel zag. [Dus zullen hangen de laeuwe tranen, zilt van fmaek. van wederzijden op de kaek, Vond. joz. in Dothan IJ. Bedrijf] [KAEM, V, Ptf.] [KAEN i v. Ptf] P 3 KAEP,  23° K A E. KAEP, V. Aen de kaep , Vond. in den lnh. van Herkules in Trachin. [Op de kruin dcrkape, Vond. Virg. En. V. B. En Anton. IJflr. bl. 35. Eerzij de fieile Kaep van Goede Hpop bezien.] [KAER, vfthkaar, V. Ptf.] [KAERDE, V. oorfpronklijk een diftcl (carduus); zie den Schat der Nederd. Spraken op 'c W. Caerden, waarvan het yzeren werktuig, om wol te kammen. Daer zij bezig zijn met kam en fcherpe kaerd om wol te kemmen . Vond, Virg. Landg. IV. B.] KAERS V. Ik dacht niet dat de kaars, dewelke om haar quaade luchts wille nutter onder de korenmaat, als op den kandelaar fiondt, van zoo vulleen fme er gemaakt was als deze man beweert, Hooft in den 20 brief. Bij de kaers arbeiden, Vond. in Virg. I. B. der Lantgedichten. [Het rottenefi knaegde het einde van de kaers, Vond. Inwijd, van 't Stadhuis.] KAERT, V. Terwijl hij en de twee anderen tezamen met de kaert/peelde, Hooft in Henr. den Groten bl. 147. In een anderen zin mede V. Om aerde en Oceaen in zijne maenekaert te malen, Vond. Befpiegeling III. B. bl. 110. [Voor een werktuipv zie KAERD E.] KAES, V. * Hoewel ik vette kaes per/te, Vond. in Virg. eerfte Herderskout. [„ Ook bij van Heuh\ „ Doch Vond. zegt ook in 't M. „ De huisliênperjfen,s nachts den kaes, dien zij verhopen. „ Virg. Landged. UI. B. door Vond. Outhof'. Doch Vond. Warande N°. 31. Dies hongrigh ïiae de kaes , die zij genepen had. En mede Huigens in de zedeprint van een' BOER. Den Kaes, de Melk en 't Ei beveelt hij haer verteeren. Doch misfehien neme men, ik eet de kaas , voor ftoffe V. , maar voor den vorm , een grooten kaas M. Schoon ook de kaas voor de kazen kan  K A E. KAF. KA I. K A L. 23r gezegd worden. Als de kaas is duur. Zie op BEEN.] KAETS, V. Ik konde hem geen ongelijk geven, en teekendedie kaats, Hooft in den 137 Brief. [KAEUW, V. Ptf] KAF, O. Het lichte kaf, Vond. in Virg. I. B. der Landged. [Dit lucht e kaf wil haefi verfirooijen, Vond. David in ballingfchap.] KAI of KEI, M. Met eenen kai getroffen, Vond. in 't Ber. voor Salmoneus. [Hij fmeet met eenen kai, Vond. Virg. En. V. B. Die met mijn klei, (zoo 't fchijnt) of zijnen kei verlegen, De Decker Lof der Geldzucht.] KAJUIT, V. In de kajuit, Hooft in_ den brief van Menelaus aen Helena. Bij Vond. in den Lof der Zeevaert ftaet bh 152. De wachter van 't kajuit, daer beter ware, de wachter der kajuit, gelijk even te voren. Hij ziet de ftuurplecht, de kajuit, enz. Maer de Agrippiner had toen den top der nettigheid nos; niet beklommen. KALANDER , V. De kalander legt hier haer gracnen , Vond. in Virg. I. B. der Landged. [KALENDE , bij de Latijnen de eerfte dag der maand , Vr. bij M. Stoke B. I, r. 1312..^ die vyfte kalende. Zie ook B. IV, r. 37, 499.] KALF , O. Die een groot kalf verbeten heeft, Vond. in Virg. IL B. der Eneade. [KALK, M. * Gelijk de kalkkolk plag te foezcn en te ■ fiffen, Daerze ongelefchten kalk met water willen fiisfen, Vond. Ovid. Herfch. VIL B. Maar in Peter en Pauwels , IV. Bedr. zegt hij in 't O. Gemefi met bloedig kalk. Zoo fchrijft ook van Mander , Italiaenfche Schilders, bh 31. a. Oockop 't natte kalck. Vergel. Ten Kate D. I. bh 433. Doch in 't dagelijkfch gebruik zegt men Vr. de kalk.] [KALKOEN, M. Ptf] KALMTE, V. De kalmte te verwachten , Hooft in de Ned. Hift. bh 1176. P 4, [KA-  f|* KAL. KA M, '[KALOT, V. Ptf.] KAM,* M. en V. ""Want Hooft zegt in de N. Hifh bl. 554- Don Johan vermat zich Matthias en de Landzaten over eene kam te fcheeren. Ook bl!' 2 iS'. Waar'bij de ftad Montnort en de: Edelen over een zelve kam gefchorën worden. ' Maer in 't léven van Henr. den Groten bl. 2. dragende zijnen kam. Vond. houdt zich aen 't M. in Virg. VII. B. der Eneade: op, den drie dubbelden lam : met winn het Moonen hout. Ook Antonides in den ITfbrooax, bl. 66. Men kende geen pluimaedje als op den kam der helmen. [Hier voege men bij, Hoe Efraim den kam quant op rcjtceken, Vond. in Jefcha. • Zich wacht den hanenkam oft'pluymen op te [leken. Vondel, Warande, N . 33. Tot dat hij door den kam de knevels trecken mag, juvenaals XIV. Schimpdicht bijT>ecker, eri befluite dan , dat dit woord beft M. zij ] 1 KAMEEL, M. Vond. in Willem van Naflaus geboorte. ■ Wen hij. den Spfiaen ziet voor Konjlantinopelen, Zelf over Bosforus zijn legerbruggen Jlden; Den Perfifchen kameel met rijken roof eelaên. [Zie KEMEL.] i'_ [KAMELEON, een in kleuren ftaag wisfelend dier, O. De kivitsbloem en keur van fchoone 'tulpen , Die, als 'f. kameleon,' Met 'menigflagvan verwen zijn Vehulptn, Vond. II. D. der Poëzije bl. 370. Het Camelion, dat alderley verwen aenneernt, van Mander, Uitbeeld, dertig, bl. 118. b.] " • [KAMENIER, V. Geeft UEd. haar - tot mismaakte kamenier, Hooft, briev.] KAMER, V. Daar Burgermeefters hunne kamer hebben, Hoofc.in de Ned. Hift. bl. 5%'Un'de Schatkamer des Koningks, Hooft, xfte br.] Onderin, de  K AM. K. A N. 23$ de Kamer, Vond. in Virg. IV. B. der Landged. [In haere Jlaepkamer verhangen , Vond. Inh. vast Eciipus. Ook reeds bij M. Scoke B. VI, r. 419, ln de camer, en r. 431. gine ter cameren in.J [KAMERAAD , van Man M. van Vrouw V. Zie op AANBIEDING.] ' [KAMFER, V. Antonides IJ.ftr. B. II. bh 47Nu zienwe — de kuifche Kamferboomen de Kamfer, fchreien.] : [KAMILLE, \ Ptf.] [RAMMELING , korte uitgekamde wol, Vr. volgens den uitgang hg. Even als dommeling, mommeling. Doch zie ook KARSTELlNG.] KAMP, M. [een veld] In eenen kamp vol hoornen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 767. [Ook van' eenen ftrijd. D'injleller des kamps, Vondel in 't V. B. der En. Gemjl den kamp aenj'chouwen, XII. B. Ook reeds bij M, Stoke, B. VI, r. 501. Ic wil achten enen camp. En r. 503. hier ne vecht ghijs ghe.nen camp. ' Dit woord kamp komt van 't Lat. campus, veld.'] . KAMPANJE, V. Eneas lag en jliep op.de hooge kampanje , Vond. in Virg. IV. B. der Eneade. [Antonides in zijnen IJftroom gebruik^ het O- uit nood. Het allcrlaefl vaerwel 'afroepen van 't kampanje. Beter Wefterbaan in Eneas. X. B. Fan de campanje af. „ Vond. VUL B. En. bh 381. in onrijm, Toen fprak vader Eneas van de Campan je aldus, „ alwaar in-'t Latijn puppis ftaat, eigenlijk de ach,, terfleven. Outhof."] KAN, V. ln de kan, Vondel in den Inhoud der Leeuwendalers bl.' 26. [In 't vegen, van de kan, tn 't fpelen met de fchijf, De Deckers I. B. 193. Puntd.] [KANAAL, O. Ptf.] KANCÈLERIJ , V. ln de kancekrij., Hooft inde Rampz. van 'de Med, bï, 5., P 5 KAN-  ?34 KAN. KANDEEL, V. Tegens de kraam des jaars noodigen wij u op de kandeel van het pruimenfap, Hoofc in den 16b. brief. bl. 135. [Doch P. Visfcher in zijne Schokken N°. I. zingt: Men magh 't weelinge kandeel uit guldenjlopenfchinken.J [KANEEL, O. bij Vond. Zij proeft met grooten fmaek welriekend pijpkaneel. I. D. der Poëzije. Doch in dagelijks gebruik hoort men veelmaal fpreken. van de kaneel, en van de kandeel. Doch het fchrijven en fpreken wel te onderfcheiden , is dikwils zeer noodzakelijk.] KANDELAÈR, M. Op eenen kandelaer, Vond. in de Heerl. der Kerke bl. 15. [Toegelicht van gulden kandelaer, De Decker in Lucretius gevolge "1 Zie KAERS. "J _ [KANKER, M. Vond. Befpiegel. V. B. Het •nieuwe licht t'ontfleeken, Dat uit zijn leering ftraelt, Den kanker en gebreken, Der fchrifi,geleerden tnelt en aenwijft.] [KANON, onduitfch, o. Ptf] KANS, V. De Landvoogdes de kans aen 't heer en ziende, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 124. Ziet anderen die kans af, Vond. in Virg. II. B. der Eneade. Men vraegt wie de befte kans heeft om iets te worden, Volienhove in de Heerlijkh. der Rechtv. bh 32. [O772 naer de bejte kans, de kerk of 't hof, te glijden. Vond. in Salmoneus. Bohemen vlucht en Zweden wint de kans, Vond. I. D. der Poëzije. Echter ze.^t Hooft Briev. bl. 49. Wij zullen geenen kans verkijken, hoe kleen hij is.1 [KANSEL, M. Ptf] KANT, M. * Op den kant, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 10. Zijn partij hem nu van dezen, nu van dien kant beloerende, Vond. in Virg. V. B. der Eneade.  K A N. K A P. 235 Eneade. Zoo ook het t'zamengeftelde woord bij Huigens in de Zeeftraet bl. 4°9De duinkant ftaet u vrij: gij moogt hem wel begaen. [Outhof zegt, dat Hooft het V. gebruikt in zijnen br. uit Florence omtrent de kant , maar zoo vind ik' ook bij Vond. Myrten, gaerne met de waterkant belcnt, Virg. Landged. IV. B. Aen de kant, daer de Rhijnftroom loopt ten einde, II. D. der Poëzije. Ik gis, voor de kanten. Zie BEEN. Maar tof, voor naaldewerk, fchijnt Vrouwl.] KANTEEL, M. Hoe Keizer en Paus zoo beroit van gelde waren , dat zij eerder 't laatfte verquiften zouden, dan eenen kanteel der yeften inkrijgen, Hooft in de Med. bl. 16. [Zoo fchijnt hij/t ook te nemen, in Baeto bl. 105. Komt ruft op deez' kanteel.] KANTOOR, O. Het rijk kantoor, Vond. in de Poëzij I. D. bh 240". Zoo ook Antonides :' Bengale, 't rijk kantoor der morgenlantgewejlen. KAP, V- Op de kap te laten vallen , Hoofc in de Ned. Hift. bl. 34. die echter dit woord in de betekeniffe van vrouwelijk hoofdfieraet, in het Onz. geflacht gebruikt in G. v. Velzen« Mijn jluier en het kap nog wat verfchikt zijn moeften. [Vond. in zijn Gez. V. Gij ontftelt haer nieuwe kap. De Decker op Sejanus Hifi. Die uit liet rijksgewaed zijn in de kap verhuift.] [KAPEL, KAPELLE, V. Zie KAPPEL.] [KAPER, roof/chip, M. hulfel V. Ptf] [KAPITEEL, O. Ptf] KAPITOOL, O. Het hooge kapitaal, Vondel in Virg. VIII. B. der Eneade. KAPITTEL, O. Het kapittel des klooflers, Moonen in de Aent. op zijne Poëzij bl. 864. [KA-  23& K A P, K AR. [KAPOEN, M. Ptf.] KAPPEL , [KAPPELLE,] v. Tot de kappcL Hoofc m, Tac. XII. Boek. Dat die van Eolie Palamedes eene kappel toewijdden, Vond. in 'c Ber. voor Palamedes. [„ De zeekapelle wijde, Vond. Inwyd. „ op 't Scadh." Outh.] [KAPROEN, v. Ptf] [KAPSEL, o. als AANHANGSEL.] KAR, v. Zoo lang tot d"avontjlar ' De morgenjlar, en voort de niorgenjlar de kar Der Zonne opwekken koom,', Vond, in Ovid. Herfch, IV. B. bh 122 [KARACTER, q. Ptf] [KARAVANE, v. Ptf.j KARBONKEL, m. Eenen karbonkel in 't voorhooft voeren, Vond. voor Hebuka . KARDINAELSCHAP, o. Die V Kardinaalfchap opgezeit had, Hooft in Hqnr. den Gr, bl. 125 [Zie PRIESTERSCHAP.] [Kardoes, v. Ptq [KARINE, o. bij M Stoke, B. III, r. 4.62, dat karine. Zie van 'c woord zelf Huvd op M " Stoke D. II. bl. 143.] KARKANT , m. Of zij haren karkant vcrkogt, hadde , Hooft in Tac, XVI. B. Behaken dit no* eenen fcepter , en eenen karkant van paerlen, Vondt ih Virg. I. B. der Eneade. [KARMEZIJN, o. volgens den algemeene» regel der ftoffen. Zie DOEK. Over het woord zelf handelt Outh. in't öreede.T [KARN, v. Pcf] [KAROOT, v. Ptf] [KARPER, bij den Heer Outhof uit van Heule M. Maar Vr. bij D. Smits Nagel. Ged. bl. 111, Terwijl hier't vijverwater de karper^bot en paling voed 1 KARRABIJN, V. Vond. in het LI. Deel dér Pjpëzije bl. 18. jpn  k Ar. ka s. *m In zulk een' gloet en Jchijn 'Verjcheurt hij vanen en geleden Des vHjants, die dus overtreden, De zwhn'gre karrabïjn Quant op zijn boezem los te drukken. [ Een hopman drukt 'er óp de lenden van den vorft zijn zwangre karabijn, Vond. W. v. Naffaus geboorte.} KARROS, V. Tujfchen de karfos en de winkels. Hooft in Henr. den Groten b!. tïï\ Rijdt in dt karos, Vond. in Horat. IV. Toezang. [KARS, V. Zie KERS.] [KARSTELING, V. Ptf. Doch, even als Krakeling , fchijnt dit eer M. te zijn, als anderen, die uitgaan in ling.1 [KARTOUW, v. Zie KORTOU.] [KARWEI , V. Ptf. Dit woord is, naar 'c fchijnt, verbaftefd uit het Franfchè Corvee, 'corvéesi Zie F. Burm. Ned. Taal,] KAS, V. Hij fcheen de kds berooit te willen maken , Hooft in de Ned. Hift. bl. 469. [Eer men 't merkt, knaegt een Iiaegdis de kas en raeten, Vond. Virg. Landgedichten IV. B. Houd ik het in de kas, zoo Wint het niet een' duit, De DeCker Puntd. I. B. Ook fchrijft men KAST.] KASSIE, V. Plant hier groene kdjjle, Vondel in Virg. IV. B. der Landged. [KASTANJE, V. Ptf.] KASTEEL, O. In 't kajlset, Hooft in Henrik den Groten bh 201. Hoe bralt die Gallerij, dat Horjlelijk kajteel\ Vond. in den Lof der Zeevaert. [Ook reeds bij M. Stoke B. IV, r. 539- en B. V, r. 194. VI, f; 14. Vit, r. 485; IX, r. 1047. die niettemin dit woordt ook M. gebruikt, B. IV, r. 477. dedè maken enen cajleel. ■ Zie ook B. IV j r. 339* VII» r. ,095. mm-^i KAS_  53S KAS. KAT. KAW. KEE» KASTOOR, M. Een kqftoor bedekt de vlechten, Een pluimaedje den kajloor, Vond. in de Poëzij L D. bl. 197. [KASUIFEL, v. bij M. Stoke B. I, r. 676. hi offerde ene kafufie diere.] KAT, [een krijgswoort,] V. Hij ftichtte op 't verlaten ravelijn een platte kat van zakken vol aarde, Hooft in de Ned. Hift. bl. 302. [Op eeneflorremkat, Vond. Plekeld. Bekend bij M. Stoke B. IX, r. 92. Dat men (men hem) bonde an ene catte. Zie ook B. IX, r. 404; 506, 523 , 539. Zoo ook in de beteekeniffe van een dier. „ Maar een „ kat voor eenen braven man genomen, gelijk Ki„ liaan berigt; is dan M. afkomftig van de oude „ Catten, dat is- de Heffen. Outh." Men begrijpt licht, dat KATER M. is.] [KATROL, V. Ptf] KATTOEN, o. Het dunne kamen, Vondel irt Virg. II. B. der Landgedichten. [KAWOERDE, een gewas, v. Ptf.] KEEL, V. Schulden zoo hoog hopende, datzc ons aan de keele komen, Hooft in de Hul. bl. 49. Spant de keel niet uit hare kracht, Vond. in de Aenleid. ter Ned. Dichtkunft. Hiel het hem zoo licht niet zijnen vervolger de keel af te fnijden, Vollenh. in de Heerlijkh. der Rechtvaerdigen bl. 118. [Ook reeds bij M. Stoke B. IV, r. 800. bider kele. Zie ook B. V, r. 431. VII, r. 456. en zoo meermaal. Doch keel, voor kedel, kiel, een overkleed ; houdt Ptf. M.] [KEEP, V. Ptf] KEER, M. Men nam fchielijk zijnen keer na Kales, Hooft in de Ned. Kift. bl. 10. In wat gewefl Merkuur zijnen keer neme, Vond. in Virg. I. Boek der Landged. Maer men zegt gemeenlijk: Dit of dat  KEE; KEG. KEI. KEL. 239 dat fcheelt mij zoo veel in de keer. En zoo vindt men 't bij Hooft Hift. bl. 932.. Wat ons haer voorjiant of rijantfchap in de keer wilde fchelén; het geen nogtans anders in Henr. den Groten bl. 113. Haer quam te voren wat het in den keer fcheelde- [En dit M. wordt beveiligd door M. Stoke B. IV, r. 252. in enen kere. Zie ook B. IV , r. 1262. V , r. 1217. IX, k 322: Waarom ik liefft in de keer aan 't dagelijkfch gebruik zoude overlaten.] [KEERNE, V. Ptf] [KEEST [Kern, pit] M. den keefi fmaken , bij van Hasfelt op Kiliaan bl. 285- Schoon anders de uitgang ft voor 't Vr. pleit; doch zie op GEEST.] [KEET, KEETE, V. Ptf] KEETEN, V. Hij jlrijkt hem een bloedige keeten yan den hals, Hooft in de Opdr. der Hift. Gelijk de eerfte fchakel eens lange keeten na/leept, Vond. in 't Ber. voor Adam. [En wij Ellendige, wij vaft aen deze keeten zijn jlaven voor altijd, Decker J. de Dooper op 't eind. Hij fpant de waterkeeten, Vond. Inwijing van 't Stadh.] [KEGEL; M. Ptf] [KEI, een pen, M. Zie KAL In Zïerikzee heeft kaï nog een andere beteekenis van Jleutel. • Men fpreekt daar van de kai in de pifel, voor de jleutel op de eetenskaft. 't Is Engelfch en Oudfriefch. Zie Aanteek. op de oude Friefche Wett. 4to. bl. 9°- ] KEIZERDOM , O. Op het Keizerdom , Hooft in Henr. den Groten bl. 132, 133. Tot het Keizerdom, Vond. in de Opdr. van Lucifer. Van dit geflacht zijn de woorden van dezen uitgang , die eenige meenigte betekenen, als Menfchdom, Burgerdom, Engelsdoni: hoewel Keizerdom hier bij Vond* genomen word voor de Keizerlijke waerdigheid. _ KELDER, M. In eenen donkeren kelder, Hooft in _ de Ned. Hift. bl. 30. Gij moet den Falernifchen kelder niet braveer en* Vond. in Virg. II. B. der Landged. KELK,  2|o KEL. KEM. KEN, KEF. K E R. KELK, M. Ten zij ik dien kelk dtink'è\ Vond. voor de Batavifg»e Gebroeders. [_Den kelk des heli's wil ik dengrijpen, De Decker Pf. CXVL Met deh wijnkelk op de hand, Vond. in Virg. En VII B 1 [KEMEL, ook Kameel, M. ' ' J:a fchoon de deure van den hemel Den rijken gieren gaepl als 't naeldenoog den kemel. De Decker Lof der Geldz.] [KENNEWE, v. voor den houten ring, om den hals van dieren in de wei, de befte Koeije metter kennewe daer 'toe, bij- Van Hasfeït op Kiliaar* bl. 287.] KENNIP, M. De Spaanfch'en zich dienende van •den kennip, Hooft in de Ned. Hift. bi. 434. KENNIS , V. Die van de Roomfche kennifte behelft worden, Hooft in 't leven van Agricola. Bij hare wulpfche kennis, Vond. in de Poëzij I. Deel bl. 522. [Ook voor eë'ri bekend Vriend. Hóóft,' Baeto bl. iep. De vriend van oude kennis fcheidt; De burger huis en hof verlaat.] [KEPER, V. Ptf] [KEKF, v: Uit de kcrfgadndè, Hooft 17 brief] KERK, V. De Geeftelijkheid maakte de Kerk tot een argernis, Hooft in de Ned. Hift. bl. 5. D% Vaders der oude Kerke , Vond; in 't Ber. voor Lucifer: [Eri zoo reeds bij M. Stoke B, I, r. 115; En maecter ene Kerke. Zie ook B. I, r. 342, 477 = 577- X, t. 343.] In 't voorbijgaen merk ik aen, dat Gaspar Sagittarius * in zijne verhandeling van het verjaren van der Martelaren fterfdagen, aen-^ tekent, dat de oude Chriftenen aen de plaetfen l waer in zij hunnen Godsdienft pleegden , nevens andere benamingen , ook gaven die van tevpiuKiÜ (als zeide men , plaetfen des Heeren) en wil j dat: hier  k e n ut 'hier van afgekomen zou zijn het Hoógduitfch Kirch, het Engelfch Church , en het Nederduitfch Kerk, het geen wij den t'aelminftaren të óverwegen geven (*).- KERKER , M. Uit den Kerker, Hooft in de Ned! Hifi. bl. 30. In den Kerker , Vond. in de Opdr. van Noach. Zoo. ook in zijn Tooneelfchilt bh 6. Men ziet Rctrus. in den Kerker j Vollenh. ln de Heerlijkh. der Rechtv. bl. • [Diep onderin bijnen donkeren kercker , van- Mander , Sehilderconflen grondt, bl. 3. a.] Dit wóórd leit Oudaen af van het Latijnfch woord Carcer, in de Roomfche Mogentheid 81: 266. Maer dewijl ik hier ih van hem verfchille , moet ik in 't voorbijgaen zeggen, dat de rechte oirfprcng te zien is in het Öottifcrl Eiiangelie, waer ih men leeft het woord KARKAR, waer aen ons Duitfch nader komt. Want het verfchilt niet van Kerker , niet .meer zeker dan Kaizar, (gelijk Hooft en anderen fchrijven) verfchilt van Keizer j [ker* . (*) En tefFens, of 't woord Dom, voor eeri hoofdkerk, van het Latiinfche Domus ontleend zij, welk woord in de eeifte Chriftenkeïken het zelfde beteekende-, als bij de Heidenen templum; 't geen wij kerk nournen, noemdeji zij domus t domus Dei, Dominica. Wat voords het woord kerk betreft; men fehréefook, vólgens 'anderen,-in het Gottifche kilik', kiik ; doch 't welk mij in dien zin nog niet is voorgekomen ., rnaar wel in de beteekenis van een' foor»,, of van een eetzaal. Zie het Euangel. Gothic. Jun. Het eerfte, Luk. XIV. 28. Het andere Mark XIV. 15. Alleen bij de oude Duitfchen komt het voor in de Geloofsleuze, die zij den naam gaven van Clii-v dèr altin Kilchin. Zie Eccard; Cat-heg. Theotifc, Voorred! bl. 25. 'tKan zijn., .dat dit kilik .doot dialektverwis. feling van 't, zelfde Griekfche woord kome. Zie. ook Wachter. Gloffar. Gerrnan. bi. 200. op bet woord KIRCHE. - (f>De plaats in het Goto'Cth Euangel. is Matth. V. 25, Maar vartiwaar karkar ? Of zoude onzeH*gftr. carcer van't Gothifch karkar halen? Dit .denke ik niet! Zoude hij't dal zoeken in'tGr. K^xa^i, ^c/mi? Ik denke,dat alles uit eene/t O - 8:oul  242 K E R. K E T. K E U. [KERMIS, V. op de kermis, Hoofc, Briev. bl 72.J KJ RN, v. De fchel moet af, eer men de kerne fmaekt, Vond. in 't 1. B. der Altaergeh. [Gy 5 die de kerne en kracht van veele tongen kent, Vond. Opdr. der Harpz.] [KEKPER. Zie KARPER.] [,, KEKREL, bij Bake over Jezaias, M. Nooit „ den kerrelfmaeken, Outhof."] [KERS, V. Laet dan, al lefcht ze dorfl, De kartnozijne kers vrij rotten op de hoornen, Hooft in de Dichten, ook voor zeker toekruid, kors.1 [KERSMIS, V. als KERMIS.] KhRVEL, V. Die eet e look, vergiftiger dan dolle kervel, Vond. in Horat. 3. Toezang. KETEL , M. Terwijl het wijf den heeten ketel fchuimt, Vond. in Virg. I. B. der Landged. [Wanneer men rijsbofch om den kopren ketel flookt, Vond. in Virg. En. VIL B. En al wat Tyriis kan in haren ketel flouwen. De Decker Puntd. I. B. bl. 124.] KETEN, V. [Zie KEETEN.] [KETTING, V. Ptf] KEUKE, V. [of KOKEN,] Achter door de Keuke, Hcoft in de Ned. Hifi. bl. 135. [Die fijne leer die hout defpit aen 't gaen, De keuken werm, de laken wel gedaen , de Decker in zijne onderhandelinge. Soo dat fy brochte het meel in de keucken, van Man- grond komt,' en 'er vermaagfehapping zij, tuffchen het Lat. Carcer en Goth. karkar, even als cancer, en kanker; 'twelk fpn it uit de oude uitl'praak der Latijnen, die gelooflijk de c in de woorden carcer, cancer, hebben uitgefproken als een k; gelijk ook hunne namen met c gefpeld , in het Griekfch de k kregen, als blijkfin Caefar, Cicero. Mem» , en anderen. Van kark«r, 2ie ''t Gloüiir. Gothic. Jun. bl 218.  K E U, 243 Mander, Schilder-conftengrond, bl. 2. kolom. 4. De oudfte fpelling is Koken ; zie Kiliaan. Zoo zegt Bredero in 't fpel van Lucelle I. Bedr. Zegt, is het niet om dat de koken wel zou rooken. u Zoete lieve koken. Hooft in de Voorrede voor Warnar. Gij hebt hier lang genoeg magre kooken gehouwen. Ook Vond. in zijn Pafcha 3. Bedr. O^" wildij banken in de Philifcijnfche ko&ken. H. L. Spiegels Hartfp. VI. B. Daer achter an een koken.] KEUR, * v. [en M.] Om de keut op hem te doen vallen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 3. Toen hij ter keure des Roomfchen Konings trók, Vond. in 't Opfchr. van zijn Keurdicht. [Maar bij denzelven weder M. Wij koren Chrijlus voor den keur, in Peter en Pauwels; hij gebruikt het onverfchillig: dan eens, Zij weet 'er geenen keur in , Vond. Horat. Gez. II. B. Een dubbelzinnigheid geeft vrijen keur , in Samfon ; dan weer, Een die gegremelt is , zal mijne keur niet fiooren , Landged. van Virg. III. B. d'Onzekerheid der keure , Leeuwendalers. Het Vr. is bij de Bijbeltolken, in de keure onfer graven, Genef. VXIII, 6. Ook reeds bij M. Stoke B. VIII, r. 92. ter cöer, en B. I. , X- 728. ter vrier core; B. VUI , r. 865. om de je kore. Maar ook voor Land- of Stedekeuren fchijnt het Vr. beft. Tegens de forme in 't raamen van de gemaakte keure, Hooft, Briev. bl. 12. In 't Latijn fchreef men Chora; waarvan bij M. Stoke, B. IV, r. 182. metter coor. En B. IV, r. 9. Dat ln maecle de Zeufche Ccre B. X, r. 181. dat hi de kore niet foude doen af. Uit welk koor daarna gekomen is keur, gelijk van koken, keuken; door, deur. Vreemd moge het dus fchijnen, dat men B. V, r. 1175. leeft M. na den kure, met u voor eu of uè, voor nader kure. Ook Vr. Willekeur. Wat uit q z de  244 KEU. KEV. K1E. KIF. Kïj. de willekeur des menfehen komt te fpruiten, Vond. Befpiegel. I B. bl. 42. En God de willekeur te ontweldigen , aldaar II. B. bl. 67. Huigens beezigt keur, voor keus, M. in de rijke Vrijiter. Zij queit zich in den keur.] KEURS, v. * Onder de keurs der bruit, Hooft in de Med. bl. 18?, [Bij Vond. vinde ik 't M. in de Mengeld, bl. 548, Zij fchonk ze een groenen StaetJtkeurs.j [KEUS , v. Ptf] S KEUTEL, V. Ptf.] [KEUVEL, v. Ptf.] [KEVER, fpaanfche vlieg, V. Ptf ] [KEVIE, Kooi, v. Pei.'] [KIEKEN, O. Het kiecken en de vos gaen treêii in een ge/pan. Vond. Maagden. De klockhen dekt vergeefs het fidderende kiecken, Vond. G. v Amflel V. Bedrijf.] KIEL, V. De koopman kalfatert zijn lekke kiel, Vond. in Horat. I. B. der Lierzangen. [Geen avérechtfche flappen misleiden uwe kiel, Vond. Inwijd, van 't Stadh. Hier met laet ik de kiel de goken overfpringen, De Decker Geldz.] [KIEM, V. Ptf] KIES, V. Den.leeuw de kies ontrukken, Vond. in Davids 57. Harpgezang. KIEUW , [kaak , muil.] V. Het monfler blies rook en fmook, èn vlam en vuur uit ziine kieuw en kopre keelen, Vond. in zijn Ged. , de"vrije Zeevaerr, [KIEVIT, V. Pcf] [KIF, O. Ptf] KIJF , v. Der flateh magt in de kijve flellen, Hooft m de Ned. Hifi. bl. 1188. Daar zijn plaatzen genoeg nit de kijf, dezelve in den 59. brief. Men zegt opk, Die zaek is buiten kijf, dat is, daer is niets tegen te zeggen Doch deze fpreekwijs gevak mij niet. [üf M. Stoke B. X r. 650. in greten  KIL. KIM. KIN. KIR KIS. 245 groten k'me M, neemt, dan of hij kijf O- gebruikt voor het gekijf, kan uk dit voorbeeld niet opgemaakt worden.] KIL, * dit woord gebruikt Hooft M, Vlietende, fiet eenen doorgaanden kil, Hooft in Tacit. II. B. Maer Vond. ftelt het V. De zon kookte de kil der holle vlieten, in Virg. IV. B. der Landged. Ook m Horat. III. B. bh 29,. Lierz. Die met zijne kil in zee loopt. Zelf Hooft in de Ned. Hift. bl. 307. Als de (Iroom een nieuwe kil gemaekt hadde ; en zoo ook elders. Waerom ik giffe dat 'er een druk- of fchrijffout is in de plaets van Tacitus. [„ In uw „ verzande en dunne kil, Vond. Gebroeders. Zoo „ fprak de Stroom , en dook daer na onder het water, „ diep in zijne kil, Vond. Enead. VUL B. bh „ 379."- Outh. Voor koude, ook V. Ptf] KIM, V. Beneden de kim, Vond. in Virg. I. Bi der Landged. [De zon helt naer de kim , Vond. David Herft. Berijden onze kim, Hooft, Granida bh 23.] KIN, V. Toen fneed Rijhoove hem een lok van de kin, Hooft in de Ned. Hift. bh 506. Van de kin op de fchenen,;Vond. in Virg. III. B. der Landged. [De baert hangt aen de kin bequïjlt vafl, Vond. in Virg. En, VI. B.] [KINK, V. Ptf] [KINKEL, een mansfcheldnaam, M. Ptf] [KINNEBAK, v. Ptf] KLNT, O. Van'tfpraakloos kint, Hooft in den 30. brief. Waer in het kin^ lag, Vond. in 't Be», richt voor Salomon. [KIP, V. Ptf] KIST, v. Bet dan drie voeten hoog jleeg 't waterin de kerk te Schevelinge , en baard' 'er zulk een kracht., dat het een zwaar e kift van ijzer om/meet, Hooft in de Hift. bh 217. Een ander lichaem in de kift,, Vond. in 't TDeel der Poëzije bl. 268. [Oi& qf3 met  M$ KIS. KIT. KL 4; met den buik niet voor de kift, langs d'Amfterdam fche Jtraten draefde, de Decker Lijkd. „ Zoo vinde ik n *o«£/4j/?ff bij Vond. en doodkifte bij Hoofc ook V." Outh. En reeds bij M. Stoke B. II , r. i4o5„ m ene kijle. Komende dit Vr. ook over een met het Lat. cifta.~] KISTJE, O. Bet rieten kiflje, Vond. in 't Ber voor Salmoneus. Dus zijn (gelijs alom blijken kan) alle de namen van vermindering, zelfs die der fexen ingefloten , als het manneken , bet vrouwtje net boekje, het doekje, het broekie, het koekje * [KIT, V. Pti.J J KLADDE, V. Deze kladde uitwijjchen, Hoofc g J^it. i. Jaerb. [Gefchent met de onuitwiftbre klad, Vond. in den Br. van de H. Barber bh tï.1 Ook genomen voor een fchrift in 't ruw geftel't. Dat de klad van de overgezette Auhlaria al overlang in Engeland is gezonden , daer ze blijft, ld ooft in den 8. brief. [Lvjaar het klad voor kladpapier fchijnt bii verkorting in de fpraak O. te zijn.] KLAEU, M. Hij isgewapent met den bek en fcherpen klaeu, Vond. in Adam. bh 32. [Eene ader bi den klaeu beneden flacn, Vond. Virg. Landged. III: B. Zoo lang gij uw woeker enden klaeu Jlaet in uw's vaejten goed, Dc Decker Perfius IV. Schimpd.] ' Met witte gember, en haer kcjielijken klaeu. Antonides in den IJftroom bh 4?. [KLAGE, voor klagt V. 'r Voorvaderlijke bloed volhard m zijne klage , Vond. bh 106. I. D. der' Poëzije. Weinig meer in gebruik. Vervult worden '.net mijn banghe klaghen , Houwaerd V. B. Ick Jprack met fware clagen, Marnix , Lofzangen, Tezaïa XXXVII. to. Ook bij M. Stoke B. II, r 5- met fiere claghe. Zie ook B. V, r. 124 VI 706. VIII r. 832. IX, r. 203. En 't is nog bekend in de Bijbeivertolking, s Sam. I: 17. David  K L A. 247 rid nu klaechde deze klaghe. Jercm. XXXI. 15. Eene klaghe. Ook Jerem. VIL 29. Eene wee- klaghe.l __ , . , KLAGT, V. Met zijne klagte , Vond. m den lnh. van Virg, 2. Herd. ,r , KLAI, O. of V. Die het klaij affpoelt , Vond. in Virg. I. B. der Landged. Op dezelve plaets bl. , , Op dat het fieken der zomerzonne de klai) kooke. Welk laetfte ik voor beft zoude keuren. [De reden, dat dit woord p. geworden zij, dat ai> ders bij de Ouden altoos v. gebruikt is, geeft de Hr Huydecooper op bl. 60, 61. met wien ik het V. ook alleen goedkeure. _ Huygens zegt nog bl, 146. Al dangfl ik in de klei.] ' [KLAK, V. Ptf] [KLAMP, M. Ptf] KLANK, M. * De langheid van den klank, Vond. in het Ber. over de Misfpellinge. Bij Hooft vinde ik het V. in de hiftorie van de Medicis bl. 18., Door de kla'ik zijner fame. Ook in de Ned. Hift bl T22 Om hem auade klank te vertoonen. Maer ik'volg iiefft Vond."Men leze ook de Spraekkunft van Moonen bl. 67. [Ik meen dat Vond. ook welfpelt klangk; dereden is, omdat het afgeleid wordt van 't woord klingen, naderhand khngken, en allerlaatft klinken. Zoo fchrijft hij ook zang* , nangk , enz. met anderen, de Hoogd. zeggen nog Hingen. En vanhier bij hem , om den rijmflag, Ons kloofter zingt en klingt, en is niet meer-verheugt.. In g- v. Amftel. Nog Daer d' Engelen zingen, krioelen en klingen, En dan/en en Jpringen. Zoo fchreef ook nog D. R, Kamphuizen , in den, CL. Pfalm. Laet de heldre cimbael klingen.'} q^4 KLAP 5  248 K L A. K L E. ^ E^AP\^i 3deUn klap tebnek Mn , Hnofc in Vond in Hecuba bh 31 [Maar genomen voor^ een Nachtwacht* gereedfchap fchijrit het v. HU loopt met de klap. Vergel. Jfc Zfeydei. bl. , 9o ]. J! ,, Vond Ovid. Herfch. B. I bl: 14.» Outh. en jfcS] f*' * bloetklaroen te ^ KLAVER V In df groene klaver, Vond. in Virg. I. 1 i rdtrsk. , ■ ^rKLAVESIM, V. Om de klavefm te roeren, Hcofr br;ev.4 bl. 53.] KLAVIER, [of KLAWIER bij Kiliaan], M. Dragende den wreeden klavier , Vond/ in Horat I B. 35. Lierzang. \ * ^^'^T *hd> Hoofc ^ 'de Ned. Hift bl. 6. #W fcj hked bM gaf. Vond. voor Jofef in Egvnte ^ [KLEL Zie KLAI.1 Ö>P LKLEINNOODT/o. a« w* kldmml w bet II. Doel der Poëzije bh,as. • Om dat kleinnood gemeen te maken aen den heiden. De Decker Lof der Geldz. De oorfprong van ■» woord elfent geen kleinnood, maar kleinoode of Het. woord oode beteekende oudtijds alle l^ rfbewting waarvan aloa\e, Lat. a/ia en • \1 S j »™ ^ twerkzijnen klem quijt, Hoofc F f % 3Ö' Maer in ziJ"en 180. brfef heeft mj het V. ^ V welh J& ^ ' «mf f. En zoo is. 't ook bij Vond. dn den ,a Harpzang 7<*k ^ aw /jj M- fimlril ma met den kneppd dooden Hooft m fac. derde Boek. pfc hij moedtmllighhjck een eicken huppelfmijt in 'r hondert, in 7u h.°Xl.7öad leeuwendalers Laqdfpel. (Jok fchrijft. Kihaan kluppel, kleppel, de Decker klippel. Die te blindcling den klippel in 't hondert werpen, voor den lol der Geldz.] [KNEUKEL, M. ptn [KNEVEL, M. Ptf] KNIE , V. De achtbaarheii der regeeringe op de knie helpen, Hooft in de Ned. Hift. bl 108 De helt viel, daer hij ft ont, op eene knie ter aerde, Vond m Virg XII. Boek der Eneade. [Dit woord fpelt men in het meervoud knien, 't zij men 'er eene czij twee lettergrepen van make; althans kniejen) isftraattaal. Zie Huyd. Pr. bl. 213 ] KNIJF [knipmes] O. 't Welk 'hem 't knijf in de vmjt geduwt waar, Hooft in de Ned. Hift bl i 11 hPl£i T'l* '.notirddadlS bnijfvan eenen ver'raa' der bleef Hooft in de Medici.. Of in zijn borfi f f^jffot on het hecht te drucken, Bredero in Lur r 4 °fel: Mi^hien uit het Franfche Lamf Hiervan komt aft woord knijf je, waar vo^r knipje, en knipmes.'] [KNIJN, ü. Zie KONIJN.] KNIK, M. Het heir, 't w'elk dezen knik der zaken roor  KNI. KNO. 255 '•oor goenen aanvang van overkant wift aan te neemen, Hoofc in Henr. den Grooten bl. 9°- U(tlik 1S eene toebuiging van 't hoofd; hier wordt het meer rederijkkonitig gebruikt voor eene aanknikkende , dat'is, gunftige tijdsdmftandigheid.] "KNI JP, V. Pcf] 'KNIP, M. Pcf. Doch zie Voorr. §. 40.] ÏCNOBBEL, M. Pcf] KNODS , V. Met een quajtige knods gewapent. Vond. in Virg. VII. Boek der Eneade. [hij poogt met zijne knods ons heirfpits 't hooft te kneuzen » Vond. in Luc] [KNOET, M. Ptf] [„ KNOKEBËEN, O. Welk op 't Spaenfche knokebeen^ „ Zijn gefchaart voor 't algemeen. „ Vond. Welk. van Fredr. Henrik." Outh.] , , KNOKKEL , [waar voor men thans fchnjfc kneukel, doch het oude is knokel, waarvan KNOKEBËEN.] V. Maken kunt gij groot getokkel Met uw ongeknoopte knokkel j Hooft in de Ged. bl. 706. [De Hr. Ptf. maakt die M. even als kneukel, en diergelijken. Zie de Voorrede. §. 53.] [KNOL, M. Ptf] KNOOP, M. In den knoop Van haar hair, Hoofc in Tac. III. B. Van den knoop der ondertrouwe, Vond. voor den brief van Lucie. [Genoeg dien knoop te leggen in dat zeel, De Decker, I, Deel bl. 89-] « KNOP, M. Zoo moet geen ftorm den knop bederven , Vond. in Ovidius lierfchepping, XIV. Boek. [De lente geeft den knop, en dan de roos, Vond. bl. 688. L Deel der Poëzije.] r^r™ [KNOPt  S8» KNO. KÖD. KOE. KOF. [KNOPLOOK, O. Het knoplook, VöndJ Vira bi. S- m rijm.] °* [KNOR, M. Ptf.] [KODDE, V. PcL i »,V' § ^ k tornen, Höoft in de Nee.Hift. bl 231. Ik zal dees jonge koe op. zetten, Vónd. in Virg. Hf. Herderskout KOEGEL of KOGEL, M. *-Maar als hij booven den koegel was , Hooft in de Ned. Hift bl 14. Vondel heeft het Vrouwl. in Ovid. Herfcheppinge , . Het loot van eene koegel. Moonen houdt het met Hooft voor Mannelijk. KOEK, M. Gij moet u ëet dezen koek vrolijk maken, Vond. in Virg. VII. Herdersk. bl. 25 KOEKKOEK , M. Zoo fchept de koekkoek luk in zijnen ouden zang. Vond. in de Leéuwend. bl. 15. [De koekkoek houdt zijn toon , Vond. J. Deel der Poëzije.] [KOELBAK, M. Andere Jleken het h(Jende metael in dén koelback, Vond. Enead. B'. Vlif b Outh.] '. KOELTE, V. Met een wakkere koelte, Vond in Virg. IIh Bock der Eneade. [KOEPEL, ivr. Ptf] 1 KOÉRS, M. Van den koers van regéeringe, Hóóft in den XXIII. Brief. Waer wij onzen koers zullen zetten, Vond. in Virg. III. Boek der Eneade. [Den ouden koers acngaen, Vónd. Hor. Gez I cm Lierz.] .. KOETS, V. Ziet gij die rijke koets, Hooft in 'i Bruiloftd. op Reael. Voor de koets te jpannen , Vond; in Horat. 16. Lierzang. [Laetze uwe trouwkets betreden, Vond. Heldinnebr. bl. 12 1 [KOF, KUF, M. Ptf] J [KOFFER, o. Men haelt dan 't gouden vat uit het Godtheilig koffer, Vond. Jozeph in Egypte. De Hr. Ptf. houdt het Vr.' Anderen ook Mann. Ik zoude  KOGi KOK; KOU KOM. 257 zoude Vondels voorbeeld volgen; en de koffer aan 'c dagelijkfch gebruik overlaten.] KOG, V. Frankrijk en Hederlant plagten aan eene kogh te reeden , Hooft in de Ned. Hift. bl. 97 2 ■. [Doch oulings hield men 't M., ook reeds bij M. Stoke, B. VI , r. 633. met enen cogghe. r. 635. in den cogghe. Zie ook B. Vil, r. 75°- IK, r* 789, 9°5-] [KOGEL, M. Ptf] KOKER, M. Toen rukken die van Barlcmnnt het zinkroer uit den kooker, Hoofc in de Ned. Hift. bh 51Ö. Trek eenen pijl uit den kol er, Vond. in Virg. II. Boek der Eneade. [KOL, V. Ptf] KOLDER, [een borftharnas, pahfer; ook een rok zonder mouwen,] M. Hij fchoot zijnen kolder uit. Vond. in Virg. V. B. der Eneade. [KOLEUR, v. Ptf. Doch zie KLEUR.] KOLF, V. Met een ruwe kolf in de vuifl, Vond. in Virg. II. Boek der Eneade. [Met eene ruwe kolf, Vond. Virg. En. XL Boek.] KOLK , V. Van 't vuur der onder aartfche kolk, Hooft in de Ged. bl. 691. Het zij men 't laet de kolk des haerts bevolen. Vond. in de Akaergeheimeniffen, bl. 87. In voorraedt opgevifcht uit d'ongejtuime kolk, Antonides in heel. Boek des IJftrooms. [Vond. in 't Lijkoffer van Maegdenb. Daer d'Elve koockt door 't gloien har er kolckTj Zoodat ik niet weet, waerom het Mannelijk is bij Moonen. Vol' lenh. volgc Vond. In d'aüer.diepjlè jammerkolk. KOLOM , V. Tegens eene vreeffelijke kolom, Vond. in Virg. XII. Boek der Eneade. [KOM', V. Ter komme in , Vond. vrije Zee- vaerc] [KOMBUIS , V. Men ziet de kombuis, waer in R men  258 KOM. KON. men fpijze kookt voor 't driftig eiken huis, Vond. Lof der Zeevaart.] KOMEET, V. Het verschijnen ecner ijjjelijke Kömeete, Hooft in de Ned. Hifi. bl. 546 [KOMKOMMER, M. Pcf] KOMMER, M. Dat zij hem dezen kommer wijzen mogt, Hooft in de Ned. Hift. bl. 107. Ook 733. Den kommer der Nederlanden kon men niemant toefchrijven, dan alleen den Raadt van Spanje. KOMPAS, O. De pen van 't Kompas , Hooft in den 183. Brief 't Kompas kan ze brengen door ongebaenden plas, Vond. in deZeevaert bl. 158. [Ze volgen 't Zeekompas, Vond. Amfleld. Zeemagazijn.] KOMST, V. Om de komjl van de LantvoogdeJJ'e te vorderen, Hooft in de Ned. Hifi. bl. 85'. Met de kom/te, Vond. voor Jofef in 't Hof. [Hooft 19. Brief. _ Verbiedt de vöorgenomene herwaartskomjlc, en 30. Brief, acht daagen naa onze overkoomjie. Verneeme — van de toekoomjt dier verovering, 58. Brief. Ook bij M. Stoke B. VII, r. 630. waren fijnre coemfi verblijt. B. II, r. 1288. Van fiere coemjle.En zoo zijn nog de gekoppelden , aankomfi , mkomji, toekomji, opkomjl, volgens de regelmaat der woorden in Jt uitgaande.] KONC1LI, O. 't Koncili van Trenten, Hooft irf Henr.- den Grooten bl. ^r. KONIJN, [KNIJN], O. En waar de rots zich niet wil hollen Iaaten, 't Knijn is 'er bij , en nejtelt in de gaaten, Plooft in den CIV. Pfalm. [Ik tem, door min , zoo wel als 't knijn de trotfche leeuwen , Hooft in Paris oordeel.] Hij Jpant zijn paerden in voor 't dagen, En gaet met honden 't knijn belagen. Vond. in Palamedes. KO-  K O N. 1 O O. 259 KONING, M. Zie AENBIEDING. KONINGDOM, O. Het Koningdom van David, Hooft in de Medicis, bl. I. [KONNE. Zie KUNNE.] KONSTj V. Naardekonjt, Hoofc in d'Opd. der Ned. Hift. Niemant wort met de kunfl, wel met ' eenen trek tot de kunfl geboren, Vond. in den Brief aen zijnen afwezenden vrient. Dusdanige namen toelatende de e in den noemer van 't enkel getal (want men zegt ook konfle) zijn van 't Vrouwelijk geflacht: gelijk Hooft daer van de bepahnge gegeven heeft in de Xlüde waerneminge, te vinden voor den eerften en agter den tweden druk yan die boekje , daer meer dusdanige woorden, jonJle, beede, rede, zede enz. zijn aengetogen. [KOOG, v. Ptf] KOOI, V. Door de kooi der Jlavernije boor en, Hooft in de Ned. Hift. bl. 142. In de kooi, Hooft in Geer. van Velzen. [Vond. ook in Virg. IX. Boek der Eneade, Gelijk een wolf om de volle fchaaps- kooi loert.'] . KOOKET, [al wat gekookt is,] O. Het bitter kooket, dat men voor U.E. daartegen heeft opgediflht, Hooft in den 143. Brief. [Een woord reeds by M. Stoke bekend, in 't koket, B. IX, r. 1048, KOOL V. Het fop is de kool niet waard, Hooft in den 48. Brief. [Ook BLOEMKOOL ; Daer deze tafel draeght de bloemkool, Vondels twaalf maanden.] Ook genomen voor vuur, Met kruipende kool, Hooft in de Ned. Hift. bl. 714- Zoo kil een element kan noch de kool van 't minnen Niet blujjen. Vond. in de Poëzij T. Deel bh 229. Dekkende de doove kool met een plaajlerken , Hooft in de Ned. Hift. bl. 157. [Met gloeiendige kool, Vond. Brui, R 2 loftd.  26o K O O. loftd. doch zooveel deze woorden in beteekenis verfchillen, zooveel verfchillen dezelve in uitfpraak; het eerfte fpek men kooien, het andere kolen; niet, om het enkelvoudig kool, gelijk fommigen meenen, maar uit de natuur dier woorden, die zoowel verfchil van uïtfpraak als van f pelling eifchen. 'tWelk bij velen weinig begrepen wordt.] KOON, v. De fuikere koon van een dochter te kliffen, Vond. in de Bruilofcsd. bh 700. [De rozen op de koon te krencken, Vond. in Adonias. Mij doe kujfen Benjamins onnoojle koon, Vond. T0z in Egypte.] KOOF, M. Door overeen/temmen van Italië, dat den koop verfoeide, Hooft in Tac. Ut. Boek. Laet fchoonvader en fchoonzoon op dien koop vrij paren Vond. in Virg. VII. doek der Eneade. [Dat doet den koop geen fcha , Vond. Joz. in Dothan. Wij zullen 't zaam den koop wel worden eens, De Deckers Merx tartarea. Ook M. 6'toke B. I, r. 618. van dieren cope. IV, r. 230. de Grave hadt den quaetJlen coop. Men zegt ook nog aan den kwaadjten koop zijn, en dit ftaat tegen over een' goeden koop, en goed koop. „ Bij Wijnkoop voegt Moonen een „ V. ledeken. Hoe veel menglen mojl „ Ter wijnkoop van het Hooi „ V2n Tijmen zijn gedronken. „ bl. 82 Poëzij. Dit woord Wijnkoop neemt „ Hoog.tr. in zijn woordenb. M. , verklarende „ hetzelve, .door geld, 't welk men boven den „ bedongen prijs ten beften geeft, bij de Latijnen ,, aeceffto. Outh. Zie nader van Hasfelt op Kihaan bl. 808. Als koop M. zoo is ook inkoop, rouwkoop.] 1 » [KOOPHANDEL, M. Wert in zijnen Koophandel gezegendt, Hooft, Medic. bl./2.] . KOOP-  K O O, 261 KQOPMANSCHAP, v. Doordien men haar zeide dat 'er geen trek meer in die koopmanfchap was, Hoofc in de Néd. Hift. bl. ico. KOOR , O. In 't koor , Hooft in Henr. den Grooten , bl. 13, Uit het koor, Vond. in Virg. II. Boek der Eneade. [Hier wordt het gebruikt voor een deel der kerke; (adytum); anders beteekent het ook, een zang, dans, rei; hiervan de hemelkoor en , englenkooren, enz. En wilt men niet, dat van Choraules ons Duitfch woord Koraal af kon komen , men zou met anderen giffen , dat het faamgezet was, van koor, en adL voor adel, even als men zege aaloudheid; 't welk dan zoo veel zijn zou koor edelen; want edelen en adelen is een; 't welk blijkt in ons adel en edeldom Zoo ook adel Gr ave; welk adel ook nog in vele oude eigen namen te vinden is, als b. v. adelgunda. Nog ouder bij de Gothen, in atalarichus, zooveel als adelrtjk, waarvan ons fubjlantiv. adel. Zie KOORAAL.] [KOORAAL, koorjongen, koorkind, choraules , M. Laet kooraelen hunne keel, mengen met Jchalmeie en veel, Vond. in Samfon. Wat vogels zingen daer, alle engelfche kooraelen met hunne keelen na, Vond. Adams treurfp. 23. Waar uic hec gebruik van die woord kan worden opgemaakc. In Joann. den Boecg. VI. B. 100 bh noemt hij zulk een' den koorknaep. Een anaere beteekenis zie op KORAEL.] KOORD, V. Zij kregen aan hunne koorde. Hooft in de Ned. Hift. bl. 58. De herder Jloeg het eene koorde door de voeten , Vond. voor Edipus. [Hij wringt hun fiaende voets de koord om hals en handen , De Deckers Puntd. I. B.] [KOORN, O. Zie KOREN.] KOORTS, V. Overleden aan een brandende koorts, Hoofc in de Ned. Hift. bh 17. In hunne razende koortje, Vond. in d'Aeoleiding ter Nederd. Dichtje 3 kunil  2Ö2 K O O. KOP. KOR, kunft. [Het hezich werckhuis kan de luie koorts ver jagen Vond. Inwijing van 't Stadh. tn de minne kortte. Vond. Virg. rijm. bl. só.1 f KOOT, v. Ptf.] 6 J KOP , M. Aha doet hem bij den kop grijpen Hooft in ede Ned Hift. bl 20,. Den kop in dl lucht Jlekende, Vond. in den Inhout voor Adam in Ballingfchap. [Zal dees dien grijzen kalen kop yan t hair berooven, Vond. Gebroed. Dat flack den wrevelzieken kop , De Decker in zijnen helfchen kramer.] Ook genomen voor een drinkvat , Uit eenen gouden kop te drinken. Dat ook Vond. heeft m Virg. II. Boek der Lantged. [En Hooft Baeto bl. 95- Zoo drinkt, uit eenen kop , beid' van deez' zoete meej KOPER, o. Zie GOUT. KOPPEL, O. Een koppel, dat uit het be [pie gelen gebooren is Hooft in den 149. Brief. P,' Koppel honden volgt t hert op de hielen, Vond. in 'c Palcha 11. B.J KORAEL , O. 'T roode korael van u minnelijk montje, Hooft in de Gezangen bl 651. Aen\ korael van uwen mom. Vond. in 't I. Deel der Poëzije bl. 23. [Dit wordt voor de ftof genomen : maar voor het geen uit die ftoffe gemaakt wordt, is be- Zi" DOEK]'1 V' Z'j' 06 k°rakn mn ^ HalS' KOREN, O. Hier benevens flocg het horen zeer op, Hooft in de Ned. Hift. bl. 834. Het koren, Vlr^ 1 Boek der Lantgedichten. nr » ^5 ,M- Binnm den korf> Vond. in Virg. IV. Boek der Lantged. [Van Mander, Uitbeeld, der tig. bl 113. a. dragende op zijn hooft eenen korf.'] „ Zoo breikorf, Vond. Horat. Gez. III. Boek 12 " i¥'r Cypris êevleugelt wichtje ontdraegt u den " K?' byHorat-ffaat't woord qualus; Outh." ft-UKll, O. * In ruig kork gewonden, Vond. in Virg.  KOR. K O S; 263 Virg XL Boek der Eneade. [Maar zoude het geen van Aar* gemaakt is, voor eenflefchftopfel ook M. zijn, volgens den regel op DOLK, J KORNET, V. Juliaen Romero ontbiet de kornet van Mendofa, Hooft in de Nederl. Hift. bh 462. Onder de Trojaenfche Kornet, Vondel ind'Opdr van Adonias. [KORREL, v. Ptf. Doch op KERREL gebruikt Bake het M.] KORST V. ^/zoo zij door de korft heen Jtapten, Hooft in de Ned. Hift. bh 309. Met een harde korft hegroeien, Vond. in Virg. I. Boek der Lantgedicht. [De kaecken vallen in , begruijl met eene korft van fchimmel, Vond. Joz. in Dothan. Wilt gonftelijk ontjluiten de korft , die 't licht verfchutl$ , Hooft Baeto bh 93-] „ , , f,.. „ M KORT OU , of, als anderen fchrijven , KAKTOÜ V. Onder de krakende kartou, Vond. in de Befpiegelingen bh 180. [De blixem der kortou , Vond. Bruil. van J. de Wit.] KOSSEM, M. Hij ftreelt den koftem en de harde [lierenhuiden , Vond. in Ovidius Herfcheppmge, VU. Boek. [Ook van menfehen, voor de onderkin • Hola onSen derden man fie ik rechts ghinder fiaen al pronckende op zijnen Coftem als eenen waeghals; de bloeijende Wijngaerd van Berchem op t Haagfpel a. 1561. prologe, bij den Heer Huydecoo- per, bh I75-] /!,. ,7 1 KOST, M. Op den gewonnen kojt noodigen, Vond. in Virg. IV. Boek der Lantged. [Den onbezorghden koft, Vond. 't Stadh. Voorwaer met kleenen koft hefteed ghij mij ter aerde , de D.cker in Didooa brief,] doch Hooft zeSt in den XXL Brief Meer fmaex vinden in d'oude koft, en in den 28. Br. met het erkaauwen mijner kojt. [„ Maar hy gebruikt „ het ook weer M. in de Hift. der Med, zeggen„ de van Bianca, die niet langer aan den kolt „ konde komen; Derhahen Jlaat zij aan denkojb R 4 » mee  2ö~4 K O T. K O U. „ met haarligchaam te winnen , 't welk voor luchtige '^^^or^jereedjt is. Outh." En zoo b M. Stoke B. IX, r. 260. Op eyghenen coft altenen gader. En van Mander, Schilder-conften- tT1? -aA' ^ tEn is n:m' m den cnfi ^ doene. ln de middeleeuwen maakte men daarvan een l£ ^ Zooadat ^e„ voor ^0^„, ook M. zij 1 II. Bedrijf H f. benmidC k0t> Vond' Noü^ KOU, anders KOY, v. o-raeJ zoa mm verwaten Aen■ vogel eeten, dien hij aefde in zijne kou?- Vond in 't XV Boek van Oidius HerfchepninS^^^^' ^ ^ Ned°H?f 'hl*Ho°* in d^ tr ,6ls- f°°r. de koude, Vond in ««b ^er hij dus fpreektzijn. Maer Hooft heeft in de Ned. Hift hl 9* r *^ Moonen is voor 't Mannelijk gcftacht ,Ln>ondeUl'kt er met van af, mette^nftaande hij boven allerhande kout fchrijve: dewijl al- Ier-  K O ü. K O V. KR A. 265 krhandc zich in alle Geflachten fchikt, b. v. in allerhande vleefch O. Zie BEEN.] KOUTER, O. Het kouter, Vond. in Virg. I. B der Lantged. [Gelijk een purprc bloem van 't hutcr afgefneden, Vond. Virg. En.IX. B Hij doet door goeden grond bij wijlen 't kouter gaen, de Decker Puntd. li, B,] ■ FKÖUW, KOOI, V. Ptf.] [KOVEL. Zie KEUVEL.] [KRAB, KRABBE, v. Ptf] KRACHT V. Met fchicr onweerjtandehjke kracht, Hooft in d'Opd. der Ned. Hift Spant de keel niet uit hare kracht, Vond. in d Aenleiding ter Ned Dichtk. [Bij M. Stoke B. III, r. 353- met groter tracht. Zie ook B. VI, r. 675. IX, r. ^° KR AEG, M. Ik vat hem naer den kraeg, Vond. in Palamedes bh 52- , r KRAEI , V. * Dan vangt h'j eenen haes, of overzee fche krak, Vond. in Horat. 2. Toez. [Van Mander, Uitbeeld der fig. bl. 113. kol. 3- N<™en de kraije , die haer wederpaer verloren hebbende, weduwfoude bitten: Dus dan ook bontekraeu Kraet voor gekraei ïs M. Van den hanekrai ontdekt, Vond. inwijing van 't Stadh. Doch dan is het een woord op zich zelf, en met verkort voor gekraai; anders moeft het Onz. zijn, als blijkt in het hanegekraai.] [KRAEK, voor een Schip V. Ptf. M^ax kraak voor krak fchijnt M.] [KRAEL. Zie KORAAL.] ' KR AEM V. * Dat het tijdt was de kraam op te breken , Hooft in de Ned. Hift. bl. 10. Huygens zegt in zijn gedicht op Wefterbaens Okkenburg , In J kraem te leggen, dat een bijfter ongeluit is. Nogh vinde ik het in de Invallende Gedagten van Kats: Ikjlondcen wijl omtrent het kraem. Ook in Dekkers Lof der Geltzucht, niet verre van het einde: R 5 Dlt  K R A. Dit gantfche poppekraem getaft op eenen hoon Staet voor mijn munte veil. P Dogh hij ontvalt zich zeiven in zijn gedicht on den Roomfchen Paus, en den heuLn® Kramer* daer hy't Vrouwelijk fielt: ^tmer, rr r i Bi l.iere erfg«V-aam Verfchrikt en jtuipt en nijgt voor 't opgefchikte kraam. [Echter zoude ik 't liefft met Hooft houden in Waarenar Acl. IV. Sc. 3. " »"uuen in En ten fel niet veel dagen aankopen, zoo ik raam Of zij moet komen te bevallen in de kraam * En zoo dan'ook Kermiskraamf] KRAEN [een vogel], v. Het koft een StrymamfclH' kraen treffen, Vond. in Virg. Boek^. ViSn'KT kranen^emm^ op haer vieren, Vond Virgil. bl 452 ln eene kraen verkeert , Vond ïVt RHmh- Vf' B' bl' l62- Echter zegt M.' Stoke B. III, r. 48i. den her. Htnrijc den Cran ten ware de reden bij hem zat in den eigen naam ,' Henricus Grus «hen hij daar vertolkt. Kraan voor tap fchijnt ook V.] KRAFT, v. Zie KRACHT. d^lfl' , " 7/!HhTfill gewelt en trouloosheit der bontgenooten hadden den Roomfehen Staat bijna eeneni krak: gegevenHooft in Tac. III. Boek der Hlit Zie ge met dat de mafl eenen krak wech hejff? tin J„n f"' Jierzfg- £En zoo ook Plantijn, eenen krac oft kraecfj KRAKKEEL, O. In het krakkeel, Hooft in de Ned.  K RA. KR E. 267 Ned Hift bl. 6. Naer dien het krakkeel aepgroeide, Vond. in het Ber. voor Palamedes. ; rKRAKEELING voor krakeel, w Vr. Z-e AANBIEDING. Maar voor een gebak , (de fweede greep kort), *r^%, fchijnt meer naar 'tM. te hellen, Ptf. ftelt het V.] [KRAM, V. Ptf] , . KRAMP, V. Zonder nieuwe kramp, rloott in de Ned Hift. bh '501. ! , , KRANKTE, V. De kraftigheit der krankte, Hooft in Tacit. II. Jaerboek. KR4NS M. Mef ^ dTa Z l 1 \ fj ■ Indien het v09rlmfi ™ een wijMbeuck, Vondel m het II. Deel der Poëzije, bh [KREVEL, v. Ptf] KRIB, in de betekenhTe van tegenftreven, V. CLVlï BrieT hamekk'ge m * «ooft in den KRIBBE, v. ^rwachtin uwenfchoot het drietal, dat van 't Ooiten Zich boogh voor d'arme kribbe, J Vond.  K R L *69 Vond. in de Maegden ['t■ Starrenlied, At farm* Jkritóe wif/ï, Vond. Opdr. der Maagdebr Ook in T^ii^mhl II, vs l.l^emneder in de kribbe- En bij M. Stoke , B. H , r. 4*4- inde cribhe.1 ■ , , , ' KRIEKEN, O. Met het krieken van den dagh, Hooft in Henr. den Grooten bl. 68. Wet krieken yan den dagh, Vond. Hor. Gez. II. B. 9 Lierz.] [KRIE'., kreel, aan een hoed, M. rtl.j [KRIEK kers, V. Ptf] /. KR1TG M. Ten einde van deezen krijgh, Hooit in de Ned' Hifi. bl. 20. Den aengevangen krijg ten einde brengen, Vond. in Virg. IL Boek der Eneade. [Ook reeds bij M. Stoke B. IV, r 1210. in den zin van gefchreeuw , Mar ft leiden haren Cr^KRlTGSROK, M. Hij jïont 'er braef in zijne rujting en gehoor duur den bijghsrock, Vond. Enead, B IX bl 433-] [KRIJGSTUCHT, V. Uit de bedorvenheit'van ds krijgstucht, Hoofc Briev. bh 1.] [KRIJT, kring (circus, agon) O. Kom, aengename doot, en heipons uit dit krijt, Vond. in 't Pafcha I. Bedr. Dat wy u hadden verwonnen int enjt, B. Houwaert Antijcke cafereelen bh 91. Bij anderen der Ouden worde dit genoemd s werrelds krijt ; Van die heeft het Vondel ontleend , Toen liet Neptunus neef een' appel in het krijt en renperk vallen, Vond. Ovid. Herfch. X. B bh 326. Zie van dit woord Huydec. proev. bh 470. Voor kalkachtige aarde, O. Ptf] [KRIMP, V. Ptf] . KRING, M. In eenen kring, Vond. in Virg, VIII. Boek der Eneade. [Uit eenen kring van zonnen , Vond. in Lucif. V. Bedr.] [KRINKEL, M. Ptf] [KRIP, O. Zie DOEK.] [KRIS.  &7° K RI. KR o. bL98R]ISTAL' °' mM*?fM Amon- Wr. , X, STAH|N' °- D^r't licht zich fpie^elt in hetblaeuwekrijlalijn, Vond. in Lucif. b\f\Z het krtjïahjn, Anton. IJft. bl. 80,] L KRITS [kring] M. Jn zijnen vollen bits Vond. in Lucif. bl. 55. [De Ls m Iaren k%\ voltogen, Vond inwijing van 't Stadh., en Ve i m rijm. bl. 37.] ' v &• [KROEG, v. Ptf.] J^iP'u ' *r ^ ^ 7">* Souden boes gejloo. In hadde, Hooft m Tacit. XXXII. Boek Hij brengt den vollen boes, Vond. in Virg II Boek irf Tft' Evenwel Hooft moet hit Vrouwehjk geilek hebben, dewijl hij in Tacit. bl. 170 duidehjk zegt Dat d'oude man d'ontfange kroes aen Drufus gekeven hebbe. [Nu tot de volle boes van l t vergeetel zoet, Hooft, Ger. v. Vel/., bl. 47 Ech- vhd^ nl Ahe\ 'm d,e Med- 00k M™* ^ vmdw, Uat zij den boes hozen 1 [KROKODIL, V. * Verzamel eens den wahifch ZokodTT ^ N°0rtfchen oceaan ' dendraeck Te krokodtL de/langen, Vond. Befpiegel. III B bl 95. Doch Anton. ijftr. bl. 82 zegt: Vermijd denfchalken krokodil, die onder 't riet gedoken Verraderlijk komt uit zijnJchuilkoek opgebroken.^ ' [KROMTE, v. Riem, die den Leeuw en Maeed Up zijne noorderkromte draegt, De Decker in zijne fterrebeelden. Waarvoor oü hngs kromme bij M. Stoke B. Vlll , r 04/ om enecromme. Zie de Voorr § 67 ] ' KRONIJK, V. Mogt het u beuren dekroniik van KROON,  k ü ó. k r ü. w KROON, V. Zijnde het der home te naa, Hooft in de Ned Hift. bl. i. Die met kennis de kroon uitreiken, Vond. in de Aenleid. ter Nederd. Dichtkunft. [De Deught is niet gewoon Te jlréven op een bed van roozen naer de kroon, Maer langhs een' jteilen weg. Vond in Salmoneus If. Bedr.] Adonias koft het den hals, dat hij met looze lagen Salomon naarde kroon durft fiekeh , Vollenh. in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen bl. 15. [Ook in den Bijbel, Eene cierlicke kroonefalfe u leveren, Spreuk. IV , 9M Stoke, meer dan drie eeuwen vroeger, B. I, r 213. Als men hem boot de crime. Ook Keijer c'rone B. VII, ft 1228. en Coninc crone, B. I, r. 33KROONIN'Gs V. Op de krooning, Hooft in Henr. den Grooten bh 178. Zie AENBIEDING. , _ ' „ KROOS, [ook KROOST, eendgroen,] O. Boven op het kroos, Vond. in 't VI. Boek van Ovidius Herfcheppinge. KROOST, O. De Dardanen kennen hunne voorouders aen het krooft , Vond. in Virg. V. Boek der En. [Zie hiervan den Hr. Huydecoper, bl. 318- van de N. Uitg.] . , KROP M. * Dat hun dit leet tn den krop Jtak, Hooft in de Ned. Hift. bh 64. Paris oordeel fiak haer nogh diep in den krop., Vond. in Virg. I..Boek der Eneade. [Schreien met een vollen krop , Vond. Akensonderg. Maar voor falade, V. Ptf] KRUIK, V. Met de kruik, Hooft in Bato. Die den ftroom uit zijne kruik giet, Vond. in Virg. VIL Boek der Eneade. [Ook bij de Bijbeltolken , by hadde hare cruyke, Genef. XXIV, 15. Hier  272 E R LT. K U D. Hier Jlort in Simons zaal Maria Nardusgeuren Uit hare Albajle kruik. Vollenh. Poëzij bl. 81 1 KRUIM, v. '5 ovens gloet haer fteké Op 't hooft, en fluit' de kruim in eene korfl; Vond. II; Boek der Altaergeheimen. [Met de lefle broeken, ja d'allerjongfle kruim. Vond. Gebroeders HL Bedr 1 [KRUIMEL, v. Pcf.] 7™R¥,lN> V'J/an de kruin* Hooft ^ de Ned Vil; m3°R P'}™" m ho^Peken, Vond. ia Virg. III Boek der Eneade. [Gelijk ze ook op de kruin des Weftertoorens blinkt, Vond. Inwijing van i;* Njzaes h™ge ^uin , Vond. Virg. v- ■ L , ghij totter cruM u »>atc verhooghen. Van Mander, Schilder-conften grondt, bl. 4. kol. 4»] K?FJ-S' °" 0nder het kn", Vond. in de Opdrvan Maria Stnart. Bij 't nieuwe kruis van St. Euftache, Hooft m Henr. den Grooten bl. no. [En zoo altijd bij M. Stoke B. II, r. 699. dat cruus. B II , r. 805. tkrufe. Zie ook B. I, r. 624, II, r. 900.] f KRUIT, O. De dieren in het kruit, Hooft in 'c 1. Bedr. van Granida. Door kracht van dit kruit, Vond m Virg. VIII. Herdersk. Ook genomen voor buskruit : In 't midden van 't kruit, Hooft in' de Nederl. Hift. bl. 315 [KRUITNAGEL. Zie NAGEL.] K/r"SK' V- Ptf Maarvoor een broddelaar M.l rrc ■ ■■ ^ R Zie de hul in iemants neuze , Hooft in zijn Gedichten [KUCH, hoeft, V. Ptf] KUDDE,  K U D. KUL KUN. 273 KUDDE V. Een fchaep van de kudde, Vond. in Virg III. Herdersk. [Drijf, vroeg en fpa de kudde in't velt, Vond. XII. Maanden.] [KUIER, wandeling, M. Pcf.] . KUIF, v. Bekoort door deze kuif, Vond. in de Bruiloftsd. bl 680. [KUIKEN, O. Ptf.] . KUIL M. £>gm in ee»*» » Hooit in de Hiftorie van de Medicis bl. 33- Het lijk in eenen kuil te werpen, Vond. in d'Opdr. voor Jofef in Dothan [Ik heb het waerde lijk zien in den dmjtren grafkuil douwen, De Deckers zuchten en tranen.] [KUIP, V. Ptf] _ KUIT V. Een koegel, die de kuit quetjte, Hoott in de Ned. Hift. bl. 1087. Verneemt ze flux, hoe hout enkhors de kuit bnveven, Vond. in Ovid. Herfcheppinge bl. 366. [En zoo zal ook de kuit van de vifch zijn.] KUNDE , [kundigheid , kennis] V. Mits de kunde der plaatfen, Hooft in Tacit VI. Boek. KUNDSCHAP, V. Zijn Majefieit ontpng waarachtige kundfchap , Hooft in Henr. den Grooten ^'KUNNE, V. De Jlerkfle zwicht voor d''allerzwakjle kunne, Vond. in d'Opdr. voor Jephta [Gij zult de vrouwekunne eerlang zien op de been, Vond. Batav. gebroed.] (*) KUNST , (*-) Dit woord beteekende oudtijds alle voortbrenging; hiervan vervolgens-kunne voor ofkomjl, gejlxto, ëeh< I. B. bl. 161 [Men vindt ook bij M Stoke B. VIlI, r. 805. met liever lade , B. IX , r. 626 , 1243. bi liever lade. Maar dewijl hij B. III, r. 1281. zegt, met liever lede-, is mij de giffing van den Heer Alewijn, elders gemaakt , zeer aannemelijk , dat lieverlede is verbafterd uit leê voor lede, gelijk ommentom, voor omine ende om.~] LAEGTE, V. Uit de laegte, Vond. in Virg. III. B. der Landged. [Een' lofzang uit de laegte zondï, Vond. 't Bruiloftbed van Hooft.] [LAEN, een weg, of'wandeldreef', weerzijds met hoornen bezet, V. Rij fluks de jachtlain door, Vond in Jcfcha.] LAERS, V. Hij flampte met de laers, Vondel in Zungchin bl. 25. [LAEUWTE, V. Intujfchen ftreed de vaagh der innerlijke laauwte, Hooft in de Gedichten.] [LAF voor laafnis, O. Pcf] LAGE, V. Van de laage gehort hebbende, Hooft in Tac. XIV. B. Hij liet zich daer in de lage, Vond in den lnh. van Virg. XI. B. der En. [„ Stort hij „ in^ de twede laag, Hooft in de Med." Outhof. Verhief zich uit de laagh een drommel yzre Hen, Hooft , G. v. Velz. bl. 72. Ook reeds bij m! Stoke, B. II, r. 516. met ere laghe. B. III, r. 680. en B. V, r. 35. leden hem ene laghe.'] LAK, ['t zelfde met lafler, fmet, ook bij Vond. luchter genoemd] M. * Een' nieuwen lak op den hals te werpen , Vond. in Virg. II. B. der En. ' Bij Hooft is 't O. in Geeraert van Velzen, En 't trou- loos  LAK. LAM. LAN. 277 bos lak geweeven , 't welk gij hem op den hals deedt werpen. Moonen volgt Vondel. [Zie van dit woord den Hr. Huydecoper bl. 66. Hier van lacht er, d. 1. Jafter. Vond. Virg. En. VI. B Wa>.t d een fluit cnvervaert den heljchen wachthont aen een keten tot Godts luchter.'} Voor een water zoo geno. mt is t ook O. Op den oever van 'f lak Benacus, Hooi: m de Hift. van de Med. bl. 31. [Zie ook LEK. Maar voor zegellak is 'c O.] LAKEN, O. Het omgedeelt gouden en zilveren laken. Hooft in Henr. den Gr. bi. 176. LAM, O. Dit onnoozel lam , Vond. voor den brief van Agnes. ['t Onnoozel zoghlam, Vond. in de Maagden.] ,' LAMP , V. In de brandende lamp, Vond. m Virg. I. B.'der Landged. [Met die goddelijcke lamp, De Decker J. de Dooper III. Bedr.] LAMPfiR , O. Vond. in het eerfte Deel der Poëzije bl. 347. Haer pruick vermaft van gout en Jieenen, ' Die blonk door 't zwarte lamper heenen. [En zoo ook van Mander, Uitbeeld, der figuren bh 112. kol. 4. Met een claerfchijnende lamper, dat hem hing tot op de fchouderen.'] ; [LAMPET , een kom of kruik , waer in de dienftboden het handwater aanlangen, O. Die den fpiegel houdt in t toten of 't zilveren lampet, Vond. I. Deel der Poëzije.] _ . [LAMPREI , een vifch, ook een jarig konijn, fchijnt in beide gevallen V. gebruiklijk.] [LANCET, lanfet, O. Ptf] . [LANDAERT, M. Onkundig van dien landaert en zijn zeden, Vond. Opdr. der Batav. Gebr Van andren landtaar-dt, Hooft in de zeden der Germ. bl 1 "1 LANDOU , V. Over de omleggende landouwe , g 2 Hooit  27^ LAN. Hooft in de Ned. Hift. bl. 131. Men ziet de dorjlige landou quijnen, Vond. in de Opdr. der Gebr. [Dan zwelt de boezem der landouw van kruit en kleuren knop entelgk en bloem, Vond. in Lucifer (*).] [LANGE, oudtijds voor langte, V. bij M Stoke B. IX, r. 617. Si voeren cume op enen daghe Die langhe van enen armborftjlaghe. Vreemd moge dit woord fchijnen ; maar zie de Voorrede, §. 67. en vergel. diepe, kromme.] LANS, [fpies , /peer , piek,] V. Farneze vat flux de lansin devuijl, Llooft in de Nederl. Hift. bl. 557- [Z'j fihoot en drilde hare lans , Vond. Palam. IV. Bedr.] LANT, O. In 't lant, Hooft in de Ned. Hift. bl. 12. Het platte lant, Vond. in de Opdr van Adam in ballingfchap. Mij luft hr't voorbijVaen aen te merken, dat de laetfte Opfteller der Ne- der- (*) Kwalijk fchrijven velen dit woord landsdouw; even als ot het van land en douw , of daauw, ivare te zamen ge?er Het woord is eigenlijk gekoppeld uit land en ouwe, of luwe; zijnde ouwe het zelfde met veld , beemd ; zoodat land-ouwe zeggen wil een landfchap, landjlreek, bijzonder weiland. Zoo lpelde men oulmgs. Dus doet uwen dienjl in deze landouwe. het wit Angierken voor de kamer Haarlem, ln mijn landouwe Houw. Maagden XII. B. Onze en uwe landouwen , de11 r\Zr >nrAntïike JafereIen W- 94- Binnen uwer land,uV Si- G^,ftelen 0vid- Demoph. aan Phyllis, enz. Ver.gel. Kiliaan, Plamijn, en de Bijdragen D. II. bl. 324. Van dl zelfde ouwe ofm, bij de Latijnfche tongen ave, avia (de v toch der Latijnen verandert in onze w> waaruit honderden Latijnfche en Duitfche woorden tot één worden; al« wal vallis; waan. vanus; wijn, vinum; enz.) leiden fommigen af den naam van Batouwers of Bataven ; die, zoo men zept eertijdsBatten geheeten, naderhand van de landerijen oïawen van welken zij bezit namen, Bottonen en Batavieren, genoemd zouden zijn. Zie de Vaderl. Hiilor. I. D. I. B. 12. bl. in de aanteek. Hier aan beandwoordt ook de Latijnfche naam Batavia en Joatavus.  LAN. LAP. LAS. 279 derduitfche Spraekkunft zegt, dat dit woort de naeSen iAet meerder getal maekt door lanürijen: dat niet alleen ftrijdt tegen de regelmaugheit (hoewel dat fomtijds wel gebeurt} maer tegen alle voorbeelden. Lant maekt landen, landeTen, gelijk de zaek fpreekt komt van landen^ Die 't niet gelooft , zie Hoofc na m de Ned Hift. bl. 267. Tot dat zij in de landerije van Gmfe zouden gekomen zijn. «^L*. LANTAERNE, V. Zij noemden hem een groot lantaarne zonder licht, Hooft in de Ned. Hift. bh 49LANTSCHAP, O. Over't heele landfchap, Hooft in de Ned. Hift. bl. H97- Un dit landfchap , Vond. Virg. En. VIII. B. Maar, gelijk men nog in fommige Provinciën fpreekt yan de lan tfehaP, zoo had ook in 't Frankdmtfch dit Vr. plaats. Zie Ten Kate D. I. bh 399.] TLANTWERE, V. Zie WEER] K AP M. Die eenen laken lap bekomen zou zoo lanck, De Decker Lof der Geldz. wien Huygens volgt'in de rijke Vnjfter , Sij kan van dufend een den Maskerlap ontbeeren.] LASCH, [inlajfching] V% De lafch uit Tacitus vertelen heb ik op 't einde vant bladt geklampt, Hooft In dïn ^ Brief. Ook voor een heimelijK gedeelte des llchatms. In de fchaft getroffen en de lafch , Vond. in het XII. B. van Ovid. Herfch T AST M. * Tot zulk eenen lajï, Hoofc m de Ned Hift bh 3. Dus fpreekt hij te recht. . Pla- te weten * hfi, voor da, ® iMr m,. Vit ,nder. S 4  28o LAS. exempelen , doorgaens bijgebragt , blijkt dat hii zich verzint. Met den laft, Vond. in de Opdr voor Jofef in 't Hof. [elders, Met den laft om dit oproer te dempen; en zoo ook bij Decker overlaft. Spijt zachte perjftngen en harden overlaft. Klinkdichten bl. 197.] Bij misbruik der koopluiden is het, voor een maet van graen genomen, O. En men dient hen te volgen , als men in zulk een geval verftaen wil zijn. Hooft in de Ned. Hift. bl. 1159, Be Rog quam omtrent agthondert gulden 't laft te kosten. [Maer is dit wel misbruik ? Men bewijft in de Nieuwe Bijdragen D. II. bl. 393., dat zelfs ook laft voor onus oudtijds O. gebruikt wierd. Het lafl dan voor een vat is O. En, fchoon men thans ook zegt, inden teelaft, vinde ik echter, een vat wiins bij van de Wall, Handv. van Dordr. bl. 1279. genoemd : het toelaft dat begonft was te Jlijten ende vercoopen. Mogelijk is in den toelaft even zoo, als te Dordr. in den anker, voor het anker.] LASTAEDJE, V. Dat zij de Laftaadje, een treftelijke voorftat , aan aftlhe leiden , Hooft in de Ned. Hift. bl. 64. [Voor een fcheepstimmerwerf, ook wel de fcheepswalen ; waarvan zie bij Winfchoten in zijnen Zeeman.] LASTER, M Eenftank van onafwi/fchelijken lajl'er' Hooft in de Ned. Hift. bl. 63. Maer om den la/ter plaets te geven , Vond. in Palamedes bh 15. [Vreemd klinkt daarom bij Hooft, Briev. b! 3 6. de klank van een gruwlijk lajler. 't Zelfde met luchter. Mijn leerzucht, niet befchroomt voor ongerijmden lacht er, Vond. Opdr. van Ovid. Herfch genjk dit ook bij vroegeren daar voor bekent is'. Die doet hem zeiven grooten lachter en fchande B Houw XVI. B. Du enfultfte di/elven niet lachteren noch pnj/cn, Gulden Legenden. I. D o0 bl Meeft bijzonder wordt lachter oulings eenomen voor fchande, /maad. ZieHuydec. opM. Stoke D. ÏIL  LAT. LAU LAV. LEB. LED. 281 m bl. 425-427 , 474- bij wien dit ook M is. B IV r 531. te haren lachter. B. Ia, r. 098. in ghenen lachtre] Qualijk heeft het derhalven Antonides in het IV. B. des IJflrooms: D'ondankbre lafter bijte op hare tong voortaen. fDoch zie van dit hare op 't woord MIN.] [ , LASTERBOEL, M. Uit dezen Lajterboel, , Vond. Heerl. der Kerk, bh 94"- Outh-] fLAT, v. Ptf] , [LATIUM, O. Het forjje Latmm, Vond. Horat. Gez. bl. 135.] ' n _ . [LATOEN, een metaal, O. Ptf] [LATUW, LATOUW, v. Ptf] LAURIER, M. Den Laurier verdienende, Vond. m den lnh. van Virg. IV. Herdersk. [Onder mijnen Laurier, Vond. Hor. Gez. II. B. 7. Lierz.] Zoo is ook LAUWER , M. Dees boom gelijkt den Lauwer, Vond. in Virg. II. B. der Landged. [Voor de Lauwers, oulings een bekende droom , nu bedijkt land in Friefl., zeidemenin't Latijn Lavtca, waarvoor M. Stoke, verduidfcht, zeide, toterLavecen. B. I, r. 49. Zie ook B. III, r. 574. VI, r. 49-] [LAVAS, eppekruid, v. Ptf] [LAVECE. Zie LAUWER.] [LAVENDEL, V. Ptf] [LEB, LEBBE, v. Ptf. Van hier lebbige kaas. Zie Kiliaan.] [LEDE, V. een flroombij Warmond, waarvan de Stad Leide haren naam fchijnt te hebben , als die reeds a. 1206. in 't Latijn Leda gefchreven wierd. Zie mijn Hiftor. Critic. Comit. Holl. T. II. P. I. p. 306. en not. p. 9. Doch ook Leyden p. 322. Van dien ftroom zegt M. Stoke B. VllI, r. 1018. Van der Lede. En B. X, r. 528, 562. En miffchien is hiervan de naam van leimuiden, lcêmuiden, als de mond der lede, gelijk arnemuiden, leksmuiden, enz.] S 5 LEDE-  s82 LED. L E E. LEDEKANT , V. * Uit de faffranen geele ledekant, Vond. in Virg. I. B. der Landged. [Daer gij de ledekant beflrooit met geur van rozen , Vond. Bruiloft van Joan de Wit. Bij een vorjï op purpre ledekant , De Decker in 't beklag van Monime.j Dit volgt ook Moonen. Anderen zeggen , het Ledekant. [Zoo van Heule, en Vond. fomwijlen. Denklijk verbafterd uit het Franfche Lit de camp.] LEDER of LEER (corium) O. Van 't ongetoude leder , Vond. Virg. En. VII. E. Dit woord onderfcheide men wel van leêr , leeder , fcalae, climax, V. waarvan op LADDER. [„ LEEK, M. Eenjlemmigheit befliert den leek en „ klerck , Vond. Altaargeh. bl. 99. Zijnde een „ leek, een ongeletterde, gelijk Leekebroeder, Lee„ kemonik, Monachus idiota , bij Kiliaan. Buiten „ twijfel van 't Grieks ha.li; , volk , 't gemeene volk: En zoo ftaan keken en klerken doorgaans „ tegen malkander over. Zie Car. du Freihe in „ GlolTar. Gr. op het woord A«S$." Outhof] LEEM, O. Waar op eens van Antonio geantivoort was, dat hij zoo onderdaanig aan zijne Majefieit zou blijken, als 't leem aan de handt van den totbakker , Hooft in de Ned. Hift. bl. 520. Het taeje leem, Vond. in het IX. B. van Ovid. Herfch. Is 't leem niet Jtout, dat zijnen puttebakker Bedillen durft? Volienhove in zeker Lijkdicht. [LEEMTE , gebrek , verminktheid (vitium, defectus) V. Van voor'ge leemte wel genezen , Vond. Dood van Will. den II. Kiliaan fchrijft lemte, laemte: Het is breeder van beteekenis dan het gebruiklijke lamte of lamheid.] LEEN, O. Het leen van zijne kroone , Vond. in de Opdr. van David in ballingf. ['t En zij ze aen mijnen  LEE. 28S mijnen pel het leen verheergewaede, Vond. in Lucif. IV. Bedrijf] [LEEP, V. Flus krijghje van de leep, VóndHarpoen.] . LEER, V. Tegens de Roomfche leere, Hooit in de Ned. Hift. bl. 4. In ham leere kan niets gevonden worden , Vondel voor Adam in ballingf. Het licht der hemelfche leere, Volienhove m zijne Slotpredikaetfie. [En in den Bijbel, Verlaet de leere uwer moeder niet, Spreuk. I, 8. Doch van Leer , leder (corium) zie LEDER. Van leer, leeder, ladder (fcalae) zie LADDER.] . fLEERING , V. Door voorbeelt eer dan door zijne ongelooide leering , Vond. Hekeldigt. I. Deel der Poëzije.] [LEERS, V. Zie LAERS.] < LEEST, V. * Ik ben van die leeft, niet, Hooft in de Ned. Hift. bl. 992. Spreuken naer de leeft van elx lijf te paffen , Vond. voor Jeptha. [„ Van „ Heule ook V. maer Vond. in het tegengift op " de Geeftdrijvers zegt, Op den leeft te fchoeien." En wederom in Peter en Pauwels I. Bedr. Ik fchoeide meeflerlijck op eenen zeiven leeft-. Ook Anton. IJft. bl. 88. Het op de leeft gefchoeit. En dit Geflacht heeft ook naderhand Moonen erkend m zijne Spraakkonft bh 76. Ook wil de uitgang ft en (ie liefft het Vrouwl. Zie de Voorred. §. 75"77Hoogft. was hierover in twijfel, gevende in zijn handfchrift des eerften druks uit Vond. nog V. in het Tooneelfchilt bl. 3. Gepaft op de leeft der ftoffe, en bl. 9. op de leeft der geveinjtheit. Maar M. weder voor Virg. Voorred, naer den leeft, en Ber. v. Jefta, hunnen leeft. Waerin hem de Decker volgt Puntd. I. B. Gij vormtze Hicolaes op eenen hupfchen leeft; zoo doet ook Moonen in den 11. Herderszang, Van Goddelijken leeft; maer Huygens weder neemt het V. De re ft van eener leeft, IV. B. in den voorzang.] LEET,  284 LEE. LEG. LEI. LEK. LEET, O. Zij overleggen het leet trooglijk. Hooft in Tac. bl. 496. Waer hem dit leet niet wedervaren, Vond. in Virg. III. Herderskout. [Ook fchrijft men leid; hiervan is nog over de uitroep leider ! Bredero in zijn' Hommen Ridder zegt, haij mijn wat leijder maar ! nog eens , Zoo ben ik leijder! nu. Ook Vond. in de Lijkd. Toen zij de leide maer ontfing. Bredero in Alphons. Mijn daghelijckfche pijn en leijde droef heit groot, en honderd meer. Het weJk ik aa:ihale, omdat uit woord meeft kwalijk lijder \ gefpeld wordt. Leid voor leed is bekend door Datheens gebruik.] LEEURIK, M. Scille verkeerde in enen leeurik, Vond. in Ovid, Herfch. VII . B. [Nu de leeurik in Zijn vlught, Vond. II. Deel der Poëzije ] [LEr UW,M. LEEUWIN, V. naar den regel.] [LEG, M. * Van den leg der vogelen , las ik bij Hooft. Zoo ook TOELEG , INLEG. Maar LEG, LEGGE van koorn op den dorfchvloer V Ptf] " ' LEGER, O. In 't leger gekoomen, Hooft in de Ned. Hift.bh 12. Wat gevaer het leger liep, Vond. in den lnh. der Maegden. [Maar wat zal men zeggen van Vondels voorbeeld op SCHREEUW, de jonge leeu komt uit zijnen leger brullen ? Maakt hij leger, voor 't neft eens diers, M ?] LEiJ, V. hij hadt geen goede leij , Hooft in de Ned. Hift bl. 171. Ook genomen voor eenen ftroom. de Leije, dezelve bl. 699. „JlfP S ' Uu * Leift i biJ de Jagers , zie op [LEIZFEL, O. Zie ZFEL.] LEK, O. * Het Albaenjche lek, Vond. in Hor. IV. B; 1. Lierzang. [Het lek yan Lukrijn, Vond, Hor. Gez. II. B. 15. Lierz.] Maer voor een rivier, bij ons bekent, is 't V. Op de Lek, Hooft m de Ned. Hift. bl. 256. Van de Lek, Vond. in de  LEK. LEL. LEM. LÈN. 2S5 de Poëzij , L Deel bl. 177- {.De Rhijnfcke Lek met haer fchaduw , Vond. .Rijnftr. En zoo was t reeds bij M. Stoke B. Vil, * 349- De Lecke op waert ghewren. r. 402. op de Lecke. Zie ook B. VII, r. 422 X, r. 648.] [LEKKERNIJ, v. Zijjlaenhunn wreeden klaeu in deze lekkernij, Vond Joz. in 't hof.] LEL, [lelie], V. Zij gilt met haer-e lel, Vond. in Ovidius Herfch. III. B. * , LELI V. Wanneer ge met uw hp de leli leejt uit rozen, Vond. in de Begroetinge van Prins Frederik Hendrik, bl. 108. [Ontwijfter zijner lelt, Vond. I. Deel der Poëzije.] 1 EMMER O * Hij bint het Griexe lemmer op de zijde, ^ Vond. in Virg. II. B. der En. Maer genomen voor een ftreek lands, dus genoemt is het V. Uit de Lemmer , Hooft in de Ned. HUt. bl. ji q (5. - LEMMET, O. Aen het lemmet, Vond. in Virg. t B. der Landged. [Natuurlijk geeft het lemmet vlam nnch dampen, Vond. in Jeftha.] [LENDEN, V. Hij zag geen leeu meer klaeu m hunne lenden jlaen , De Decker in de Ged. Doch hier fchijnt Dekker het meervoud te bedoelen, fchrijvende lenden en niet lendenen , waartoe ik ook zou overhellen, beveiligd door het voorbeeld , dat ik aantref in het Paffionaal, anders de gulden Legende genoemd, alwaar in 't Zomerftuk, bl 104. Al waren die lenden tot affchen verbant, als mede Vondel Landged. bl. 105. in onrijm, van Offen fprekende , De lenden worden flap. De Bijdragen D I. bl. 128- merken echter,en miffchien te recht, aan, dat men oudtijds gemeenlijk lendenen fchreef; gelijk ook Hooft, Gerr. v. Velz. bh 48. Uitboosheidts lendenen is noit gefproten vrucht,] LENGTE, V. Om dat hij van wanflallige lengte was,  286 LEN. LEP. LER. LES. was, Hooft in de Ned. Hift. bl. or. In de lengte Vond. in Virg. I. B. der Landged. LENING, V. Over de ijzere leening , Hooft in Henr. den Grooten, bl. 176. [Hier van maakt het Gebruik thans leuning, 't welk nog bij Kiliaan met te vinden was; doch men onderfcheide dit lening wel van leening , beleening (mutuum) , het een met een enkele , het ander met een dubbele ee, met op gronden, die thans worden aangevoerd. Beide komen af van een Werkwoord. De fchrandere Ten Kate heeft ons hiertoe den fteutel aan de hand gegeven in zijn doorwrocht en nooit te volprijzen Werk ; de Aenleidir.g tot enz. I. Deel bh 152—320. 't Hangt thans alleen aan ons , om j door de Spelkunde, dit in onze taal zoo eigenaartig onderfcheid in wezen te houden. Hoofc en Vond. kunnen hier onze leidslieden niet zijn. J. de Decker vinde ik hierin heel zuiver. Tot twee heldere vraagbakens kunnen ftrekken het Woordboek van Kilianus, van den druk des jaars 1599, en de Nederduicfche Vertalinge des Bijbels federd den jare 1618 en 1619. Wie daar op aangaat , zal bezwaarlijk feilen. Zie hiervan mijn Vertoog in de Werken der Maatfehappij der Ned. Letterkunde te Leiden. D. III. bl. 1. en vervolg.] [LENS, LUNS, V. Ptf] LENTÉ, v. Tot de toekomende lente, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 97. In de lente van hun leven, Vond. in de Opdr. van Jozef in Egipten. [Oudtijds lentine. M. Stoke B. II, r. 924. tennaeflen lentine.~] [LEPEL, M. Pcf] [LEPELAAR, M. Pcf] LERP, V. Om de flagen eener lerpe te ontfangen, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 231. LES, v. Uit de leffe dezer punten, Hoofc in de Ned  LES. LET. 287 Ned. Hifi. bl. 348- [Zoo verre is 't met de Gefl. verloopen geweeft, dat Spiegel al fchreef: „ Recht zeit men, die de waerhelyd zeit, mach nieuwen banken, , , , , „ Maar zelf zult gij dit les u hebben te bedanken. „ InEratobl. 115, "° " Vond. v. Nochfpant gij uit om eene les, Vond.I.Deel der Poëzije. Ook De Decker in de Onderhandeling. Maer lujt u, Zoon, een' nutte les te hoor en? Ook reeds bij M. Stoke , Waende hi hebben fulke ene leffe, B. iV, r. 1243. VI. r 898. Wanneer hij dan B. V, r. 115Ö. fchrijft, le f al hem lef en fuiken leffe, zoo is dit niet anders dmjulk een leffe.] LESSENAER, M. Den leffenaar zijnen wandel nakuierende, Hooft 'in den 55. Brief. LETSEL, O. Dit letfel, Hooft in Tac. van de zeden der Germanen. Y. . [LE'1 TE, V. voor letfel, bij M. Stoke B. A., r. 1109. Dien bid ic Gode, dat hi verfette, Sine armoede en fine lette.] LETTER V. Dat Uw E. de duiflere letter wil indachtig zijn, Hooft in den 1. Brief [Schoon " hij in den 24. Brief zegt: Toen fcheelde hij maar eenen letter.] Met de letter, Vond in de Heerlijkh. der Kerke bl. 12. De Hebreeufche text heeft voor dit verhaal de letter omgekeerf, gelijk men haar voor t begin van 't volgende hooftftuk eveneens vint gefchreven, Vollenh. in de Heerlijkheid der Rechtv. bh q6q [Als ik uw letteren zo wacker op haer koten geplant zie, J. De Decker aan F. de Bomjne. Zoo vindt men het naar Outhof ook alom in t N. Teil En daar 'er zoo veel voorbeelden van het ftand-  m LET. L E V. L E U. ftantvaftig Vr. gebruik zijn, weet ik niet, waarom dezelfde Outhof Letter alleen op 't gezag van Bake M. hebben wil, wiens gezag hij zelve elders omver ftoot. Letter, litera, is V. en zoo was 't bij d Ouden meê, zie de Goudfche Chron. bl. 66. enz. Vergel. mijne Voorrede g. 108.] LETTERGREEP, V. De klank der lettergreepe, Vond. in 't Ber. over de Misftellinge. LEVEN ,0. Het heerlijk leeven , Hooft in de Ned. Hift. bh 5. Dit leven te ver/maden , Vond. in de Opdr. van Maria Stuart. Dit woort is eigentlijk een werkwoord. Zie GEVOELEN. LEVER, V. De gier yerlaet de lever van Tityus niet, Vond. in Hor. III. B. 4. Lierz. [Prometheus voelt zijne lever jlaêg van bek en klaeu verbreken , De Deckers Puntd. I. B. 403. Tot dat hem de pijl fijne lever doorfneedt, Spreuk. Salom. VII. 23.] LEUGEN, V. Dat het der leugene aan geen kundig lüteeken ontbrak, Hooft in de Ned. Hift. bh 423. Tot voorftant van de leugen, Vond. in Maria Stuart, bl. 3. [Met een Jloute leugen , Hooft in de Ned. Hift. bl. 105. Een dogter van de logen, Vond. in Palamedes. Met welke hogen, Hooft in de Ver tal. bl. 156. De belachelijke floffeering eener Spaanfche leugen, Hooft, Briev. bl. 47. In 'tflofferen van de logen, Anton. IJftr. bl. 74. Gebakert in de leugen , Huygens VI. B. Dagwerk.] f\, LEUR, v. (beuzeling, een zaak van weinig belang ; het komt af van 't deelwoord van verliezen ; hiervan nog te lore gaan; en 't woord leur , leure , lore , bij Kiliaan) „ Die mij heeft „ ter leur gefielt, Vond. Ovid. Herfch. lil. „ B. bl. 81. Ook te leur Jlellen, Vond. Virg. ., En. VI. B. bl. 306. bij van HeuJe ook V." Outh.] LEUZE, LOOZE, leus, V. Hij zelf ontfangt de leuze, Vondel Inw. van 't Stadh. Men zal de leus  LIB. LIC. LID. L1E. 289 leus veranderen, Vond. David Ball. Op 't fleecken der trompet , de renleus , Vond. Virg. En. V. B[Z' is reedt, geeft, als ghïj wilt, de looz' om aan te vallen, Hooft, Gerr. v. Velz. bl. 50.] [LIBAERT, een oud woord, voor leeuw, bij M. Stoke, M. Den fwarten Baert afwerpen , B. IX, r. 1307. 'f herte van den libaert , B. X, r. 305. waarmede men niet verwarre den hapert.] LICHAEM, O. Dat ganfche lichaam vervalt, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 32. Het lichaem gepijnigt, Vond. voor den brief van Sint Barber. LICHT, O. Dat zij het licht vlooden , Hooft in de Ned. Hift. bl. 87. In het licht te brengen, Vond. in den brief aen zijnen afwezenden yrient. [LICHTER, kandelaer , M. Wanneer de Bruiloftftichter Ouam aentreên met een torts op eenen gouden lichter, De Decker Bruil. des Heeren van Simmeren. Ook voor een fchip, volgens den regel. Zie mijne Voorred. §. 14.] ,, „ , [LIDTMAET, M. Gelijk in de volkfpraak nog bekend is, maat. De Schat der Nederd. Sprake zegt Maet oft memaet, compagnon, enz. Verg. op WICHT.] : . LIDT, O. Het eerfle lidt der Staaten , Hooft in de Ned. Hift. bl. 28. Elk lidt heeft zijne evenredenheit, Vond. voor Elektra. LIEDT, O. Foor aan met pleghtige pracht gaan de paapen, opzingende een heiligh liedt, Hooft in de Ned. Hift. bl. 30. Het onvolwrochte liedt, Vond. in Virg. IX. Herderskouc. LIEF, O. De Grooten vergeeten geen out leet om nieuw lief, Hoofc in de Vercal. van Sanfovin, N°. 489. Zie HECHT. LIEFDE, V. Door de liefde, Hooft m de Ned. Hift. bh 26. Uit blinde lief de, Vond. in de OpT dragt  «90 L I E. dragt voor Lucifer. Door de lefte en grootjie wonderen van zijne eeuwige liefde, Vollenh. in de Heerlijkheid der Rechtvaerdigen bl. 88. [Waarvoor men oulings ook zeide lieve. M. Stoke B. II, r. 3x4. dor fine lieve. Zie ook B. IV, r. 1274. V, r. 510. VII, r. 284. IX. r. 556. Vergel. de Voorrede g. 67.] LIER, V. Muzijk onder de lier, Vond. in Virg. VI. B. der Eneade. [Met haere ijvoore lier, Vond. Horat. II. B. 11. Gez.] Zoo ook voor een dorp genomen: In de Liere bij Delf, Hooft in de Ned. Hift. bladz. 281. [Ook voor een Stad in Brabant, de Lier.] [LIES, LISCH, O. Ptf. ZieLISCH. Maar de lies, een deel van 't lichaam , zal V. zijn.] LIEVEREI, V. Uitgeflreken met deze lieverei, Hooft in de Ned. Hift. bl. 105. Vond. in Faëton. En voers in eeuwigheit hierna de roulievrei. In het I. Deel der Poëzije bl. 374. Athene en Rome dragen heij Een zonderlinge lievereij. De rechte fpelling van dit woort is lieverij , het geen wil zeggen liefdeteken. Dus is de eerfte betekenis geweeft: daerna heeft men 'er door verHaan zeker kenteken aen de kleederen der genen, die in iemants dienfl zijn. Dus fchrijft men qualijk lievereij voor lieverij, dewijl het een Duitfch grondwoord is. Zie Hooft in den lellen druk der Mengelwerken bl. 725. die echter in den rijmklank fomwijlen zich vergift, gelijk ook alle, die in, en na zijnen tijdt gefchreven hebben. [Men zie van de verfcheiden afleidingen dezes woords, en de rechte fpelling, liverei, denHr. Huydecoper bl. 316—328. Van deszelfs verfcheiden beteekeniiTen en gebruik bh 301—321. Als mede de Aen-  LIJ. LIJF. LIJK. LIJM. 291 Aenmerkingen, de Nederduitfche Tale aengaende , opgeflekl onder de letters F. B. L. C. bl. 43—58.] LIJ , V. Dit wil ook een zelfflandigh woort zijn: ten minfte het wort zoo gebruikt. De gemeente was bij fier in de lij, Hooft in Tacit. III. B. der Hifi. [Zoo voert Calvijn het pleit voor zijn partij, Om Arrius te leggen in ie lij, Vond. Altaargeh. III. B. bl. I57-] Zie van dit woort den Zeeman van Winfchoten op LIJ. LIJF, O. Eenigen waagden't lijf, Hooft m de Ned. Hifi. bl. 405. Dingen die niet om t lift hebben , Vond. in de Aenl. ter Nederd. Dicht- kunfl. j»./. LIJFTOCHT , V. Regel in t rekken der lijftocht , Hooft in Henr. den Grooten, bl. 92- [Men ontdekt dan in dit woord nog niet het verloop van V. in M., in 't woord tocht en zijne zaamgekoppelden. Zie ook HARTSTOCHT, en de Voorrede g. 70.] tt r • LIJK, O. Men mofi het lijk affmijten, Hooit m Henr. den Grooten bl. 20. Het lijk in eenen kuil te werpen, Vond. in de Opdr. voor Jofef in Dothan. [Ik weet niet, of't zijn reden hebbe, dat Vond. in zijne Befpieg. IV. B. bl. 161. fchreef, Eerde ziel ter lijcke is uitgegaen ; mogelijk is 't een verzinning voor ten lijke. In navolging van lijk O. fchijnt Anton. ljfl. bh 73- den Scheepsterm Lijk ook O. te nemen. De fokken uit het lijk gerukt , de maft aan twee. Vergel. Winfchotens Zeeman, die in 't meervoud zegt: het feil is uit de lijken, en toch ook fpreekt van het lijk f onder de feilen.1 .. TT , [„ LIJM, O. Als blijkt uit Vogellijm, by Vond. „ in 't VI. B. der Eneade bl. 305. _ T 2 » Gt'  203 L IJ N. L IJ S. ,, Gelijk het vogellijm, gebroeit uit fnippemejt, „ Dat aen deJ'chors kleeft, als de winter in zijn nefl3 „ Van kille koude fnipt, in bojfchen plag te groeien." Outhof. Echter volgen de Spraakkunftenaars het Vroul. Ten Kate, die 't afleidt van leem, O. zegt LIJM v. bij Ptf. Doch even dit O. leem, pleit voor het lijm."] LIJN, V. Aan hunne lijn te krijgen , Hooft in de Ned. Hift. bh 25. Daernafchotenze buiten de lijn, Vond. in Virg. V. B. der Eneade. [Ook Noordlijn. Over de Noordlijn, Vond. En. B. IV. bh 254. En zoo reeds bij M. Stoke, an fine line, B. III, r. 201.] LIJNI, V. ln rechte of bijzijdige lijnie, Hooft in de Ned. Hift. bl. 1020. LIJNWAET , O. als zijnde , meen ik , zoo veel als lijngewaedt. In zwart lijnwaat, Hooft in de Ned. Hift. bl. 30. Bekleedt met zuiver lijwaet, Vond. in 't Ber. voor Adam in bailingf. [Lijn, bij den Latinift Linum, den Duitfcher lein , den Fransman lin , den Engelfchen linnen, beteekent vlas ; Kiliaan noemt het beide, vlas en lijn ; van dit lijn nu komt het ftoflijk bijvoeglijk Naamwoord lijnen, nu linnen, en linden; dus zegt men een linnen kleed. Doch het wordt ook Zelfflandig gebruikt, en dus O. Zie op HECHT. Zegt men dan het linnen ; 't is zoo veel , als het linnene, dat is, 't geen van lin, lijn, of vlas is. Kiliaan kent geen linnen; toen was het nog lijnen, lijnen kleed, (lintea vefiis). En zoo maakt men van lijn (linum), lijnen (lineus, linteus), even als van goud (aurum), gouden (aureus.f] LIJST \ v. Hoe de gevangen zeekere lij/le van zich geworpen hadde, Hooft in de Ned. Hut. bl. 236. Een jagtrok met een geborduurde lijft, Vond. in Virgi IV. B. der En. [Hij heeft hem op de lijft der raadts- hee-  LIJS. LIL. LIM. LIN. LIP. 293 heeren uitgeroeit, Hoofc Tac. IV. Jaarb. Met eene Wterlijft, Vond. in zijn Zangen. Dus is oJt geJlachtlijjl, en andere zaamgeftelden. Doch verkeerd zoekc men de reden van die V. in hec woord lijla, een Latijnfch woord van de Middeleeuwen, dewijl dit lifii in ?c V. gefl. zijn' oorfprong aan ons V. Bi (ie heeft dank te weten. Met meer recht kan men omgekeerd uit het V. lifia bij du Cange m Gloffario befluiten , dat het woord lijft van vroegen tijde voor V. is bekend geweeft, dewijl men regelmatig ziet, dat verlacijnfchce woorden het Geflacht'der Duitfche volgen; gelijk reeds Ten Kate opmerkte. Min naauwkeurig lprak dan in 't Manl. de Heer Huydec. Pr. bl. 113. Wij zullen dit met voorbeelden flerken, als we onzen Geflachtlijjl, getrokken uit fchrijveren , die geleefd hebben voor de Nederlandfche Beroerten , t'eeniger tijd in hei licht geeven. Doch van deze GeflachtHjfl zdve is tot nog toe niets geworden. Zie miine Voorrede §. 5.] LIJSTLR, v. Zie SNIP, [LIL, O. Ptf] [LIMOEN, M. volgens de regelmaat. Zie de Voorrede §. 86.] LINDE, [een boom,] V. Onder een groene linde, Vond. in Horat. I. B. i. Lierz. LINGE, [een rivier,] V. Leerdam op de Linge gelees-en, Hooft in de Ned. Hift. bl. 377- [LINI, LINIE, v. Ptf. Zie LIJNL] LINNEN, O. Bekleedt met dun waterblaeu linnen, Vond. in Virg. VIII. B. der En. [Hij werekt op 't ingewand, gelijck de loog op 't linnen , De Deckers Puntd. I. B bl. 47- Zie iets op LIJNWAEDJ [LINT, O. Zie DOEK.] [LINZE, zeker gewas, V. Ptf] LIP, V. Bijtende op de lip, Vond. in Ovid. Herfch VIII. B. Ook in de betekenifle eener. T 3  294 LIS. LOB. LOC. LOD. LOE. LOF. riviere , Over de Lip , Hoofc in de Nederl. Hift. bl. 702. \JVat tuffen de ftroomen van de Eems en de Lippe leght, Hoofc in Tac. I. B. 60 Hoofd.] Daer de Lip hem tol geeft met haer eiken , Vond. in het L Deel der Poëzije bl. 285. [LIS, LITS, va/lhechting, V. Pcf] [LISCH, O. in Waterli/ch, bij Anton. IJftr. bh 77. Met vrolijk ooft en blaêren van vogtig waterli/ch. Vond. Warande N°. 33. het lifck en 't groene kruit.'] LIST, V. Gianibelli vergde zijn zinnen nieuwe lift te verzieren, Hooft in de Ned. Hift. bl. 105. [Men leg te werke dan de lagen en de lift , Hooft Baeto bh 85-] [LOB, LUB, tobbe, V. Ptf] [LOCH, O. Zie LOG.] [LODDER, M. Soo wilt vermijden den dertelen lodder, Cupido vrijage lufl— Van Mander, Schilderconften grondt bl. 3. a. Zie van dit oud woord Kiliaan.] [LODE , V. M. Stoke B. VI, r. 787. op de Lode, r. 798. ter Lode.] LOEF, V. Het Spaan/ch voetvolk/leekt het Franfche de loef af, Hooft in den 52. Brief. Zoo krijgt men , recht voor wint , de loef van zijn partij , Vondel in Adonias bl. 13. [LOER , botmuil, van een' man gezeid , M. Foort voort met dezen loer, Vond. aan Hoofc, Hekeld.] LOF of loof,/rondes, O.* Naer 't lof derNaffaufche lauweren, Hooft in de Opdr. der Ned. Hift. [Het lof des deughts valt nimmer af, Vond. Joz. in Dothan II. Bedr. op 'c einde. Zie verder op LOOF. Ook] in de becekeniiïe van prijzinge : ifaus) Van dit werk komt het voornaemjle lof toe den ijver des Heeren yan Lokkegem, dezelve in de Ned. ' Hift.  log. LOL LOK. LOM. 295 Hift bl 27 [Die al te diep in 't lof van Herkules gïaecïte, De Deckers J. D. bl. ^ f b%°P maet-gedicht de dappre daden zongen en t lof van Herkules , Wefterbaen in iEneas VUL B.] Maer ook ftaet in Tacitus , door Hooft vertaelt, bl. 99Met eenen verhief hij den lof van Sejanus. En dus fpreekt ook Vond. (van wien men evenwel heeft HET LOF DEK ZEEVAERT) m het Ber. voor Palamedes : Zijnen lof aen te roeren ; en met hem de befte der hedendaegfche fchrijveren. LOG Tof LOCH , ook LOK , gat , opening, foramen] O. De Italianen rukten door tlogh in, Hooft in de Ned. Hiftorie bl. 1088. Zij pekt de duimen in het Ioch , d. i. de holte der oogen en ruil van godtloos bloet boort de oogen uit hun winkelen^ Vond. Ovidius Herfchepping bl 411. [Het zij gij brult in 't Binger loch, Vond. Rhynftn Mom is % dicht, mar ik het loch te vinden meen, Hooft, O. v. Velz bh 63. „ De Hoogd. zeggen eitl lOCSOuth.] LOGEN, v. Zie LEUGEN. . LOIRE, V. De poom der Loire, Hoott in rienr. den Grooten bh 156. r Met de luitpen van yvoir . Verwekten Veeht en IJ te luijtren naer de Loir, Vond. Poëz. D. I. bh 630.] i LOK V Men fcheert ook baert en ruige rok, Vond. in Virg. UI. B. der Lantged [Men fchoer hem de lange hairlok af, Vond m Samfon. Met zijn gekrulde en blonde lock, Vond. Virg. En. IL r3. Van LOK (foramen ) , Zie LOG.] LOKSEL, O. 't Lokfel van den vreede, Hooft m t\lOMBAERT , LOMBERT ^^R^t LOMMER, V. In de Lommer, Vond. md Oervoor Adam in ballingfchap. [De Hr. Ptf. die bl. T 4 92»  2Qf5 m LOM. L O N. 92. lommer ook V. houdt, heeft eene aanmerking bl. 162. die ik geheel zal mededeelen. Zij heeft haar nut. „ Lang, (zegt hij) na dat het blad F. afge„ drukt ware, zag ik, dat lommer , bij Vondel, „ verfcheiden maaien mannelijk gebruikt is. In „ de Opdracht van zijnen Adam in Ballingfch. „ lees ik, „ In den lommer van eene fpelonck, „ In het II. bedr. Bh XXIII. ftaat: De Godtheit wandelde in den lommer van dees Mam. „ Ook in het III. bedrijf, II. toon. bl. XXXIV. ,, In den lommer van dees hoven; „ nog eens in Jofeph in Doth., V. Bedr. I. Toon „ bh XLIII. „ Elck wijckt de hitte, ofjlaept, gedeckt van koelen lommer. „ Hierop heb ik de eerste drukken ingezien, doch „ bevonden, dat de Dichter het Vrouwlijke Ge„ flacht , in alle die plaatfen , gebruikt heeft. „ Hoogftraaten, die de uitgever van den twee„ den druk dier Treurfpelen is, fchrijft in zijne „ Geflachtlijfte insgelijks Vrouwlijk." Zie hier, hoe men zich te wachten heeft in 't verzamelen van Voorbeelden. Latere Uitgevers veranderen dikwijls naar hunne zinlijkheden, 't geen de Schrijvers zelf niet erkend zouden hebben.] [LOMP, V. Ptf.] J LONDT, V. Met de bernende londt in de handt, Hojft in de Ned. Hift. bl. 242. [Maar zoude dit niet voor het brandtuig v. genomen worden ?zoodat deM- VM, het lont, beft O. ware, volgens DOEK.] [LONG, V. Een vlugge pijl treft de leng, Vond. Virg. En. IX. B. En duwde 't lemmer in zijne opge- blaeze  LON, L O O. 297 llaeze long , aldaar X. B. Uit zijd veriord*e long, De Decker in den Goeden Vrijdag.] LONK, M. * Als hij met eenen lonk hem aenloeg, "Vond. in Salmoneus bl. 16. [En van zijn lief ten loon ontfingk een' minnelijcken lonk. Vond. Geboortetij van Amelia.] Maer Hooft heeft het V. in de Gezangen bl. 632. Zij plantte in 't oogh een vonk, En ftelde 'er hij te pronk Een heven lach, en looze lonk. ("De Decker houdt het met Vond. M. Zonne, werp \en volck'den minfien lonck niet \»™hM™££ aeneenamen dag , op t overlijden zijns Vaders, ZoHuygens bl 2oP I B. Den minften oogenlonck haren kamerraed in overfpel ontjlaet.] TLONT, zie LONDT.] LOOF, (frondes) O. Hier voorhebben wij ZOo even gehad LOF. Het * • Vond. in d'Opdr. van Samfon. [Bofchloof, t mik VonS. Hora, I. B. 2i,Gez. Zoo zal h* loofuws lofs noit zwichten voor de jaren , De Decker Sont en Ooftzee ontboeid.] f. LOOGH V. Zoo daer eenige kaerfen t Alkmaer Zijn, zij moeten ontfieken aen de loogh ^oortfe Hooft in den 103. brief. [Zie ook op YZOOP.] [LOOK, O. Thêfiylispmt het knoplook, Vond. Virg.. Herdersz. IL] . " ,, , LOON M. * Tot eenen troophjken loon, Vond. in 't Ber. 'voor Palamedes. Elders zegt hy met anderen, het loon. Gelijk Hooft fchrijft rl Tac. bh 507, Door 't loon. [En Vond m zijne Gezangen, Het loon der zaligheit. En doorgaans ook de Decker ; 't En waer door 't zoete loon de bitterheit en 't roet " Van zoo een walglijk werk eenmimg wierdt verzoet T 5 » *P  «98 ^ L O O. „ fprekende van de Heelkunft in den Lof der „ Geldz. bl. 39. en bl. 44. van 't loon. Waar hij „ ook het zamengevoegde leerloon O. gebruikt „ ten waer 't zoet leerloon hen in (land hield. En „ zoo ook dan 't arbeidsloon, 't werkloon : doch in „ den Bijbel wordt het gemeenlijk M. gebruikt, .,, als Malach. JII. 5. Ik zal ten oordeele naderen „ tegen de gene, die den loon des daghlooners met ge„ welt inhouden. Zoo ook Jez. LIX. 18. Zach. „ XI. 12. enz." Outh. Zoo vindt men 't ook in de Legende der Heiligen ; en bij M. Stoke, B, III, r. 503. :«t«R .rntt'.oS f.lKOV 1 >' ïi ••' llf».j ■ 1 Dandre hadden den argheren bon. En dus fchijnt hij het B. I, r. 337. ook te nemen. Der hoecheit der Coninc cronet Te eerne met milden lone.] LOOP, M. Door 't afkeeren van den geftadigen loop, Hooft in Tac. IV. B. Nadien hij den loop der zonne na/peurde, Vond. voor Faëton. Zij zetten 't flux ten lande in op den loop , in Ovidius Herfcheppinge XI. B. Dat heele mijlen volx het zetten op den loop, in de Befpieg. I B. bl. 9. Stellende de Paerden op den loop, Van Mander, Ilias bl. 342. Ook de Heer Joan van der Does, bij luiden van letteren beft bekent bij den naem van Janus Doufa, in zijn gedicht geflelt voor de Rijmkronijk van Melis Stoke: Indien zoo groot een hope Waer door zijn affcheit niet gebleven in den loope. [En zelfs bij M. Stoke B. VI , r. 663. in den loop; zie ook B. VIII, r. 377. IX, r. 957, 1064.] Zoo dat de artikel verkeert geftelt wort, als men zegt, Hij is op de loop ; dat elk in den mont heeft j zoo verre ook dat Hooft en Vond. zich  L O O. 299 zich ongevoeligh van dezen ftroom hebben laten medeflejen : de eerfle m de Ned. Hift. bl. 8. Kramers zoetelaars Jiaken op de loop : de lefte in Virg II B. der En. Als hij op de loop geraekt. Zoo ook in het III. B. Toen zetten wij het op de loop. De Ridder Huygens heeft het wel getroffen in zijne Sneldichten: Hij heeft, zoo lange wij hem kennen, Den Jtoelgang en den loop gehadt. en elders in dezelve: Zijn vijant op den loop, [voeg 'er bij, in den loop blijven, het welk Marnix heeft, Pf LXXX1I. 7 Ghy , Heer en, blijft oock in den loop, als d'allerminfie van den hoop. Zie den Heere Huydecooper in zijne Proeve. Voeg er bij J. Cats in den Rozenkrijg, Daer tijt het maeghden-heir in haejlen op den loop. in Abigails huwelijk, Haer brein is op den loop. Doch Bredero, in Lucelle zegt, Maer treckt men op ter loop , Hooft in Tac. IV. Jaarb._ ter loop, Vond. voor Lucif. En bl. 17. in Ihgeme in Taure Zoo 't kan ter loop gefchien. Waarvoor thans meer ter loops. Van loop M. zijn ook M. afloop, toeloop , zamenloop, voorloop. Hiertegen weder O. Het geloop, beloop, verloop. Waarvan zie den Regel in de Voorrede §. 97—99-] [LOOPER, voor zandlooper, M. Ptf. Ook voor een' man.] [LOOPGRAEF, V. Op 't uiterjle der loopgtaef, Vond. Zegedichten bl. 23.] [LOOPMAER, V. Zie MARE.] [LOOS, V. Zie LEUS.] LOOT, O. De honger, 't loot, hetjlaal, Hooft in de Ged.'bl. 691. Met het gefmolten loot, Vond. in Hor. I. B. der Lierz. Zie DIAMANT. [Maar voor  3oo LOO. LOS. LOT. LUB. LUC. LOV. LUI", voor LOOT, LOT, een fcheut offpruh, v. Ptf} [LOOTS , V. Hij maakt een leêge hots , d. i. fchuur, van dat doorluchtig hof, Hooft in zijn Dichten. Voor eenen loots, een man, is 't M.'] [LOOVER, folia. frons, V. Wat gaet het fte\flót over, dat het de befte lover yan Febus lauwer fchent, Vond. in de Lijkd. Dewijl de Heer Outhof onkundig was van de ftoflijke adjecliva, dacht hij uit Moonen , dat , in populieren lover M. was, doch zonder reden. Zie op JUK.] [LOS, lynx, een baflerdwulf. Vond. fchijnt het M. te nemen in Virg. Lantged. III. B. Wat rechten loffen, die met hun gefpiekeld vel yoor Bacchus wa-< gen gaen, niet aen.] LOT, O. Van het toekomende lot bewufl, Vond. ïn den lnh. der Maegden. 't Loffe lot der waapenen , Hooft in d'Opdr. van Henr. den Grooten. Zoo is ook NOODLOT. Bij het Noodlot niet gezien, Vond. in Virg. IV. B. der Lantged. [„ LOTBUSSE , V. Schout Minos hutfeit de „ Lotbnjfe om , Vond. Enead, B. VI. bl. 321." Outh.] LOTERIJ, V. Met eene loterije te bouwen , Vond. in 'tBer. voor Salmoneus. Zie ABDIJ. [LUB, lubbe, V. Ptf] [LUCERIE, een landftreek, O. Het vermaeklijck Lucerie, Vond. Hor. Gez. III. B. bl. 15 1 [LOVER, V. Zie LOOVER.] [LUCRETIEL, een berg, M. Van den genoege: lijeken Lucretil, Vond Hor. Gez. L 17. Lierz.] LUCHT, V. Uit de letters der lucht Godts ongena tefpellen, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 45. Den kop in de lucht flekende , Vond. in d'Aenl. ter Ned. Dichtk. De geeflelijke boosheden in de lucht, Volienhove in de Heerl. der Rechtv. bl. 17. [LUIER, luur, V. Ptf] [LUIFEL, en LUIF, V. Ptf] LUIM,  LUI. LUK. L U L. 301 T T71M V. Zi\ lagenJladig op hunne luim, Hoofc in de Ned' Hift. bl. 3^7- Met een even &>ede lum' Vond n den Brief aen zijnen afwezenden vnent. Wf maaken nu een droef en dan een hinde luim Hooft G v. Velz. bl. 5», Indien hij 't juk onthoToftreffe een goede luim, Vond. Joz. in Dohtn' Eer Ui die milde luim, die dampen heb verjlaeen ' De Decker IV. Bedr. des Doopers.] ë n TTTPFRT M. Hoe menig wert m t diereperü den%e^mge\mpen, Vond. HL Bedr. in Peter fn Svvels. Men kon denken dat dit van paard kwam Maar 't Lat. woord is Leopardus] kwam. ivi ^ dgr mden verdgo. LUlb 1 r^K, 1 j ds ven zouden, Hoottin uc^cu • i>ApJnl ter ftraek verlieft haren luijter , Vond. in dAenl. eer "Se erd Dichtkunft- Van al dien aertfehen hafter 3tf£ Volienhove in de Heerlijkh. der Rechtv. bl TUIT V Op 't getokkel van de luit, Hooft in de Ged. t.1. 701. Overmits Polymnia mij op haere hit helen laet, Vond. in Hor. 1. Lierz. LUK o. Dit is maer een verkorting van geluk. Hadden wH dat luk, H>ohm den 28. Brief. ML V Ik koos de lui voor 't zeil, om met meer Jtevaeren, Huygens Hofwijk Een woorden Schipperen bekenu , voor de kluiffok , een breeae fok H er van zegt Fokkenbrog, bedrogen Giersheiï Fok en lui bijzetten, 't Schijnt ondericheiden van ons oud lui of lol, (ratio harmonica ; tenor) waarvan lullepijp en lullen of lollen {numeroscane) nu meeft van katers gebezigd; waartoe ook hoort en zonder zin en kennis en belui. De Decker Lot der Geldz. Om cïOofiervolckeren, die woeft als bees un leefden, te brengen tot belui en burgerhjek begheu* Bredero in 't Moort e, 'k Heb noch belui noch raet^ ey raet men wat ick doe: thans tocht het woord met  3o2 LUN. LUS. LUU. LUW. veel. Zie 'er van bij Winfchoten in zijn Zeeman. Voor een pijpkan , waar de kinders uitdrinken, fchijnt het ook V. Zie van den oorfprong de Bijdragen. D. II. bl. 292.] [LUNS , LENS , v. Ptf] LUST , M. Hopende den lufl te doen wakkeren , Hooft in de Ned. Hift. bl. 26. Die 't echter veeltijds V. ftelt. 't Zij dat de Rechters hier aan hunne lufl geboet hebben, in de Ned. Hifi. bl. 26. Zoo gebruikt hij ook onlufl in Henr. den Grooten bh 165. Door afkeer yan de onlufl , Maer ik fchrijf liever met Vondel, zijnen lufl boeten, in den Brief aan zijnen afwezenden vriet. Nogtans zet deze Weïlufl in 't v. geflacht in d'Opdr. van David in ballingfchap: De korte wellufl te genieten. Ten zij het miffchien een drukfeil is: want bij zegt in den lnh. van Salomon, Salomon fchepte zijnen wellufl in duizent Heidenfche Vorflinnen. Ook in de Maegdebrieven bl. 17. De toorts des wellufls. [En met hem de Decker in de klacht van Camma, Dien lufl zal u deze beker eerlang wel drijven af. Zoo ook in zijn' Goeden Vrijdag buiklufl. Die niet den minflen lufl , den minflen buicklufi zond om zijnen wil befnijden, bl. 231. Maer ick, ick heb dien quant dien roemlufl lang verleert , dezelve I. D. bl. 89. Te merken den heerfchlufl van den Neef, De Deckers bijfchriften.] En dus gebruikt Vondel, anders als Hooft, onlufl, in den Inhoud van Palamedes, Zoo poogdenze dien onlufl te voeden. Zeker de Heer Moonen fielt lufl wel duidelijk onder de woorden van 't M. geflacht. [LUUR, luier, V. Ptf] [LUWTE, v. Wijmtjfende luwte, Hooft in Gerr. v. Velz, bl. 56.] M.  M AD. MAE. 303 M. [ TVIaDE of MAEI, V. Lang van de maei deurmeten , De Decker Lof der Geldz.] [MADELIEF, Maagdelief, bloem, V. Ptl.J MAEG, V. * Ontfieltenis der maage, Hooft in de Hift van de Medicis bl. 204. Het walgen der moege , Vond. in Hor. IX. Toezang. [Voor nabestaanden fchijnt het van beiden of gemeenen Gedachte.] n : , , MAEGDOM, M. De aanjlagh op den zoo dapperlij k verdaadigden maagdom , Hooft m de INed. Hift bl. 609. Ten loon van hoeren gefchaekten maagdom, Vond. in Virg. XII. B. der Eneade. [„Van „ Heule zegt, Het maagdom; maar dan zal tbe,, duiden het gezelfchap der maagden . Doch dan moet het niet maag-, maar maagd- of maagdendom zijn. Evenwel vindt men in den eerften zin Maagdom ook O. bij van Mander, Schilder-conften grondt, bl. 21. kolom 3. Twee Colchifche Conings (hebben) 't Maegdom benomen der Aerd om goudt.j MAEGSCHAP, het is, dunkt mij, V. fchoon Hooft het O. ftelt in Henr. den Grooten bl. 2. Ah Caefar het maegfchap van Eneas aan zich lenen liet. [Om eenigh maaghfchap met de Sueven, Hoott van de Zeden der Germanen , 38. Hoofdft. M 't maegfchap moedigt haer, Vond. I. Deel der Poezijebl. 692. Het maegfchap buurt van veer veel beter dan nabij, Vond. Jof. in Dothan. Dus zegt Hooft ook, het ballingfchap, gelijk op zijn plaets te zien is. Vond. ftelt dit ook O. in d'Opdr. der Batavifche Gebroeders. Anderen nemen 't zoo als t valt, of Onzijdig of Vrouwelijk. [Doch zie mijne aanteekening op PRIESTERSCHAP.] MAEKELAER, dit woort niet noodigh aengeroert te worden, als behoorende tot de namen van  304 MAE. van mannen, breng ik alleen bij, om in het voorbijgaen te zeggen , dat het komt van MAEKELEN , en niet van MAEKEN , niet anders als kaekelaer komt van kaekekn: het welk blijkt aan het woord MAEKELSTER , bij Hooft in de Ned. Hift. bl. 1060. gebruikt, van het zelve woord MAEKELEN afkomftig, ook bij Hoofc gebruikt in den 133. Brief: Dat ik fchijne gemaakelt te hebben ; even als handelaer van handelen , martelaer van martelen, en wandelaer van wandelen komt. [Met dit makelen, wordt dan een dikwils of herhaald maken aangeduid ; want gelijk maken beteekent een zaak befchikken , bezorgen , zoo geeft makelen te kennen een aanhoudend bezorgen, een over en weer befchikken , over en weer gaan , enz. even als van trappen , trappelen ; van praten , pratelen; van huppen, (thans verouderd voor danfen) huppelen; van fprengen, fprengkelen; van blikken, blikkeren; zijnde een gedurig trappen, praten, enz. Zie Huydecooper Proeve bl. 410—413.3 Zoodat om verre valt de vinding van zommige Makelaers hier ter ftede , die , ik weet niet op wiens voorgang , op de poften hunner deuren fchrijven niet MAEKELAER, maer MAEK KLAER ; als of het zoo veel ware, als MAEK DEN KOOP KLAER. Hoe fraei luidt het dan , als men zegt : Die man is een maek klaer: of, daer woont een maek klaer ! Wat mij belangt, ik kan het zonder lachen niet lezen. Want wie fchrijft anders als maekelaer , buicen deze neuswijzen ? Hoofc in de Nederl. Hiftorien p. 725. Twee Raadsmannen 's hoofs van Utrecht hadden gedient tot makelaars dezer koopmanfchappe. En waer komt ook het woort makelaerdij bij Hoofc in de Nederl. Hiftorien bl. 1035. anders van daen ? waer voor deze menfchen klaermakerij zouden zeggen. MAEK-  M A E. 3°S MAEKSEL, O. Indien 'f het bejle maakfcl niet is, Hooft in den 42. Brief. MAEL, V. * Hij zal de derde mael zijnen wapen» roof ophangen, Vondel in Virgilius zesde boek der Eneade. Dus is het, als het, gelijk de Heer Moonen zegt, genomen wort voor eene bepalinge des tijdts, het geen bij Hoofc zoo niet is, die het echcer onzijdigh ftelt: Hij (taakte dat maal zijnen togt, in de Nederlancfche Hiftorien bl. 91. Toen worden hem de oogen week yan hartelijke beweegenis: eh omhelsde hij haar met zoo yierigh een vrientfchap, als of dat het laatfte maal waare geweeft, in Henrik den Grooten bl. 162, [gelijk ook Jonétijs: En gaf uit fchaemt, door fijn geficht dat mael Noch hett, noch licht, noch jtrael. Rofelijns oogjes XXI. zang. En reeds bij M» Stoke, B. III, r. 1125. ten felven male. Zie ook B. IV, r. 129; V,r. 1112. IX, r. 869, 901.] Maer, voor maeltijdt genomen , wort het Onzijdigh, als blijkt aen middagh- en avontmael. Op het middaghmaal, Hooft in Henr. den Grooten bl. 13. De zaak yan 't avontmaal. in Henrik den Grooten bl 44. [„ Zoo ook bloedmaal: Het bloedmaal te „'eeten, Hooft in de Ned, Hift. B. XIII. bl. „ 536. En gevolglijk al wat hiervan faamgeftelt „' is , gaftmaal , lykmaal, bruiloftsmaal, yrienden„ maal, enz." Outh. Het Jlechtjle dat op 't mael word in den wijn gemengt, De Decker II. B. Puntd. Van de velerlei beteekeniffen dezes woords zie men Wachcer. Gloffar. Germanic. En Dulc. ante omn. -Mujae in de Proeve van Oudh. enz. D. I. bl. 131. waar ook eene tweejarige koe eene male , V. heec. Voor een kofferzak , eene male , fchijnt het V. Van Heule en Ptf] [MAELSTROOM, M. als STROOM.] MAELTIJDT. Dit woort wort Vrouwelijk V geno*  3oö M A E. genomen, Naa de maeltijdt. Hooft in den 33 brief. Op eene maeltijdt, Vondel in den Inhout van Edipus. TIJDT nochtans is Mannelijk. Waerom ik niet vatte, hoe het Vrouwelijk geflacht hier is ingeflopen. Want maeltijdt, zoo ik het wel hebbe, is niet anders dan de tijdt van te malen , dat is, eten, [of tijd van het maai] Zoo dat mij de uitdrukking des Heeren Rotgans in zijn Boerekermis gevalt : Den maeltijdt, dien hij gaf aen zes of zeven vrinden, En wat men at en dronk, zult gij in 't tietje vinden. [Dit vereifcht eenig licht. Buiten dat de arbeidzame L. Ten Kate reeds voor mij heeft aangemerkt , dat het enkele TIJD in alle onze verwantfchapte talen V. ware, teekende ik op TIJD zelfs aan, dat dit woord oudtijds , en nog bij ons altijd M. en V. beide geweeft zij , hoewel meer V. dan M. Tijd dan ook V. zijnde, zoó volgt, dat zijn zaamgezetten mede V. zijn kunnen; vanhier, dat, niet tegenftaande tijd naderhand ook M. gebruikt zij , zijne gekoppelden, hoogtijd , maaltijd enz. tegenwoordig nog V. voorkomen. Hooft en Vondel fchreven Tijd V., maar helden ook naar 't M.; de eerfte houdt meeft de gekoppelden V.; maar Vondel fchijnt die zamenzettelingen ; offchoon hij ze ook meermalen in 't Vr. gebruikt, liever op een' gelijken voet met het M. tijd te hebben willen brengen. Zoo vinde ik in Samfon Ten offermaeltijdt; en in Ovid. Heldinnebr. in pr. bl. 2. Men toont hun onder den maeltijdt den fellen flrijdt. Dit deden ook Rotgans , en Moonen, (zie op HOOGTIJDT). Wil dus het gebruik maaltijd, en anderen, in evenredigheid van 't enkel tijd, insgelijks M. ftellen , ik mag 't lijden. Doch men verwerpe daarom niet de gewone fpreekmanieren , in der tijd, te dezer tijd, enz.  U A Ë. 30? enz. Waar bij men voege, dat het eenigfl voorbeeld van het Mannl. maaltijd, 't welk ik bij de Ouden aantrof, is in C. van Ghiflelen in zijnen Terent. Heautont. lil Toon. I. bedr. Want ik haer en haer gefelfchap om de blide mare den tnaeltijt gefchonken hebbe. Zie voords TIJD. Men vindt Schrijvers , die het woord maaltijd niet zaamgefteld rekenen uit maal en tijd, maar van een' anderen oorfprong halen; waartoe men inzie Wachter, Gloffar. Germanic. Vergeh de Bijdragen D. I. bh 125.] MAEN , V. Die de wajjendc maane deede Jlil Jlaan, Hooft in de Ned. Hift. bl. 104. De horens zijner halve inaene, Vond. in d'Opdr. van Jofef in Dothan. Verfiert met die heldere mane en flikkerende (lanen, Volienhove in de Heerlijkh. der Rechtv. bh 22. [Reeds bij M. Stoke B. VII, r. 736. bider mane. B. IX, r. 1097. De mane liet haer fcinen. Van hier ook den manefchijn, M. volgens SCHIJN.] Ook voor het hair van paerden of leeuwen. Gelijk een leeuw de ruige mane over zijnen nek fchuddende , Vond. in Virg. XII. B. der En. [De wackre jlalknechts jïaen rondom; d'een kemt de maen, Vond. Virg. En. XII. B.] [MAENKOP. Zie MANKOP.] MAENT, V. Op den zesentwintigjlen der maent, Vond. in Virg. I. B. der Landged. [/« de tweede maent, Genef.'VII, 11. Ook M. Stoke B. V, r. 113 2. binnen defer maent."] Dit geflagt houd men zelf bij uitlatinge van het zelfftandigh woort. Den zeventienden dezer, Hooft in den 27 brief, daar dagh en maent uitgelaten word. Zie BRIEF. MAËRE, V. Op die maare, Hooft in de Ned. Hift. bh 7. Zoo ras Sages deze maere brengt, Vond. in den lnh. van Virg. Xlh B. der En. [De fchïelijkheidt zo leidt eener maare, Hooft in Henr. de Gr. op 't eind. Toen aij de leide maer V 2 ent-  3o8 M A E. ontfingh , Vondel Lijkd. Zoo nieumaar ; En „ braght de nieumaar, Hooft in de Med." Outh. En zoo reeds bij M. Stoke, B. II, r. 327. Die zwacrlikeverdroech de mare. B. X, r. 377. de (die) deerfle nimare brochten. Zie ook B. III, r. 376. IV, r. 999. Van eene andere beteekenis, zie MARE.] [MAERNE , een vaarwater buiten Leiden, V. Aan de Maerne. Zoo reeds bij M. Stoke , B. I, r. 873. Tenen watre dat men die Maerne feide.~] ' MAES, V. Op de Maaze, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 1166. De ftroomgodt van de Maeze , Vond. in d'Opdraght der Leeuwendalers. [Ook bij M. Stoke, B. I, r. 45. Van der Mazen. B. I, r. 299. boven der Mafen. Doch Vond. in den Zegezang op den Bofch en Wezel, zegt bl. 42. D. I. der Poëzije: Voor 's Prinfen Godtheit neigt de Maes zijn horens: Hij zegt niet den Maas, gelijk zich G. Brand, de jonge , kwalijk uitdrukte in de Bruibftd. Op d'oevers van den Maes; maar hij voegt bij de Maas, het Manl. betreklijk naamwoordeken zijn , t welk veel verfchilt; hij fpreekt van den Maasgod. Zie mijne aanteekening op MIN. Voor de Heken van een net, fchijnt het ook V.] MAET, V. Ween meet de dingen met een andere maat dan d'ander , Hooft in de Vertalingen uit Guicciardijn. De volkomentheit overtreft de maet, Vond. in d'Aenleiding ter Nederd. Dichtk. [En vanhier de fpreekwijs , reeds bij M. Stoke , Uter mate, B. III, r. 808. zie ook B. V, r. 299. bij wien ommaat, Vr. voor onmaat, en dit voor onmatigheid , B. II, r. 818. met haerre groter ommaten. Zie ook B. UI, r. 1192. X, r. 142. Zoo Digtmaat ; Bewaer de Lesbifche üigtmaet , Vond. Hor. Gez. IV. B. 6 Gez. Doch 't gemeenzame  M A Ë. M A G. M A J. 309 zame maat voor metgezel is uit- zijn aard M. • Vergel. LIDMAAT.] » MAETSCHAPPIJ, v. Zie ABDIJ. MAEXEL, O. Zie MAEKSEL., [MAGAZIJN , O. 't Gezegend Magazijn ,. Vond. I. D. der P. bl. 270.] MA GIS TRA ET, M. * Tot den Magiftraat hezen, Hooft in Sanfovins Verr. No. 110. Jenden Magi/lraet van Amfterdam, Vond. voor de Batavifche Gebroeders. Bij Hooft vindt men het fomwijlen Vrouwelijk. In de Nederl. Hiftorien bl. 255. Van de Majeftraat. Ook 581. Uit de Majeftraat. No^h 230. De Majeftraat marde met antwoorden : thans ziet zij ook om een goedt heenkomen. [Merk op, dat Hooft van het lichaam des Magiltraats, de leden, ('t welk Vond. M. bezigt) in 't Vrouwlijke, maar van de waardigheid, het ambt, in 't Manlijke fpreekt, 't welk hij onderfcheidshalve fchijnt gedaan te hebben.] [MAGNEET, zeilfteen, M. Met wat hemelfthen magneet, Vond. II. D. der Poëzije.] MAGT, V. Met alle hunne magt, Hooft in de Nederl. Hifi. bl. 8. Het ftond in de magt, Vond. voor Adam in ballingfchap. [Ook reeds bij M. Stoke, B. II, r. 1068. Daer elc dede fine macht. Zie ook B. III, r. 808, 893- V, r. 705, 1274. VI, r. 1218. En dus ook de koppeling, almacht.'] MAJESTEIT, y. Van de Majefteit, Hooft in de Nederl. Hifi, bl. 4. Aen uwe Keizerlijke Majefteit , Vond. in 't Berecht voor Lucifer. MAIJ, [de naem van een Maent,] M. Dees appel voedt het leven in onze aderen, En rekt den Meij der jonkheit, Vond. I. B. der Altaergeh. [„ Zoo zegt ook „ Rotgans: V 3 „De  3io MAL MAK. MAL. MAM. De blonde Flora hult de vlegten van den Mei. „ Evenwel zegt ook Vond. V., waarvoor de fiere „ Mei heur bloemen hadt uitgefpreet, in zijn Tr. op ,, Henr. IV." Outhof. Doch dit Voorbeeld be-s wijft in Nominat. niets ; hij kan den Mei hier ne^ men in perfoonsverbeelding , in eene Vrouwlijke geffcalte , en dan het Vrouwl. haar laten volgen j zoo zegt Vond. nog: Daer op haer fee fl de liefelijcke Mal De pruick meêfiert, wanneerze gaet ten rei, waaruit echter niet volgt, dat het woord Mei, zelf V. zijn zoude , en dat men zeggen moeft do Mei, der Mei. Het woord blijft M. In 't quikfio van den Mei, Vond. I. D. der P. Befchaduwt van een milden-Mei, de Decker Bruiloftd. En zoo reeds bij M. Stoke B. VIII, r. 1335. de eerfle weke van den Meye. Zie op MIN. Van een ander mei, zie MEI.] MAIN, [een rivier,] V. Aen d'oevers van de fyhin, Vond. in zijn Keurgedicht. [MAKREEL, vifch, M. Ptf] [MALE , MAEL, een zak, V. Ptf. Zia MAEL.] [MALI, malie, V. Ptf] MALUWE , V. In groene maluwe , Vond. in Virg. tweeden Herderskout. [Ook Malwe, Malve.] [MALVESEY. Dit vindt men M. Zie op 't woord MUSKADEL.] MAM > v- Houdende Antwerpen voor de mildfie mamme. Hooft in de Ned. Hift. bl. 911. Een ommezichtig brein mistrout hierom de mam, Vond. in de Befp. bl. 5. Of tot het bloet, of tot de mam, Moonen in de Aenteekeningen op zijne Poëzij. MAMMON, M. Hij bemint Codt boven den Mam-  M A N. 3" Mammon, Vollenh. in de Heerlijkh. der Rechtv. bl- 7- ■, i ' j [MAN, M. Dat nu zijn waer wel aen denman zou raken , De Decker Helfche Kramer. Wat van de fpreekwijze alle man zij, zie op AENBIEDING.] - , MANDER, [een vliet,] v. De brugh die over de Mander lagh, Hooft in de Ned. Hift. bl. 6)9. MANDT , [mande,] V. Waar heenen met die mandt eijercn ? Hooft in Henr. den Grooten bl. 103. [Heeft 't kinderachtig kallen van Firmiaan Lactans doen door de mande vallen , de Decker Lof der Geldz. Dat men in 't lefte valt door de mande, Van Mander, Schilderconften grondt bl. 1. b.] MANGANEEL, O. Dan 't Manganeel is mooglijk waardigh een burgh te heeten, Hooft in den 114. Brief ^ . , MANGEL, [gebrek], O. De otrzaak van dit mangel, Hooft in de Ned. Hift. bl. 1001. [Dit is een groot mangel ,17. Brief] Om dit mangel te boeten, Vond. in d'Opd. van Maria Stuart. [Maar voo'r een werktuig, om 't linnen glad te maken, hoort men zeggen den mangel.] MANIER, V. Van de manier. Hooft in de Ned. Hift. bl. 37. Over de manier, Vond. in Virg. IV. B. der Lantged. [Van fcoenre manieren, M. Stoke B. V, r. 675.] MANKOP, [een kruit,] O. Mankop dat jlaep verwekt, Vond. in Virg. eerfte boek der Lant- ^MANNA, O. Vondel in 't eerfte Deel der Poëzije, bh 490. Ontelbre zielen Verhongert voor het Manna knielen, Dat eeuwig haer in 't leven hout. [Het manna viel haer in den mont, Vond. in Jeftha ] L V 4 Vol-  3T2 MAN. MAR. Volienhove in- de Heerlijkheit der Rechtvaerdïgen, bl. 612. Het verborgen Manna. [MANSCHAP, V. Ptf.] MANSLAGT , V. Die de manjlagt aannam te doen, Hooft in de Nederl. Hiftor. bl. 13. [Maar manjlag is M. als SLAG.] MANTEL , M. Onder den mantel fchuilen , Hooft in de Nederl. Hilf. bl. 91. Zoo ook bij Vondel in 't eerfte Deel der Poëzije, bl. 481. Van hunnen mantel. [Die voor een graeuwe pij een' fulpen mantel draegt, J. de Decker Puntd. II. B.] Vollenh. in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen, bh 25. Dat Priefterlijke fieraadt van den mantel der gerechtigheit. Zie BOORT. [MARE, oulings voor moer, moeras, V. bij M. Stoke, B. V, r. 999. Inder mare verdronken.] MARIOLEIN, [een kruit,] V. Op zachte ma-. riolein, Vond. in Virg. eerfte boek der Eneade. [MARK, O. Ptf] MARKT, V. Op de groote markt, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 103. De Zon zal ude markt zetten , Vond. in Virg. I Boek der Lantged. [Ook reeds bh' M. Stoke B. II, r. 196. Entie marei branden fi.~] Derhalven niet het markt, gelijk men te Groningen fpreekt. MARMER, [voor de ftoffe zelf], O. Het vlakte marmer. Vondel in Virg. VI. B. der Eneade. [Gewelt van cedrenhout en fneeuwit marmer meeten, Poot, Bijbelftoff. Sal. Heerl Maar voor den' marmerftetn is 't M. In grafgewijden marmer, Vond. I. Deel der Poëzije bl. 630 en bl. 375. Uw namen, In witten marmer net en "braaf Gehouwen, houden hunnen luijter. In 't kinderfpel worden marmeren knikkers, ook marmers en marbers, M. gebruikt. Zie DIAMANT.] MAR'  MAE. MAS. MA T. 313 MARNE , [een rivier in Vrankrijk,] V. . Op den firoom van de Marne , Hoofc in Henr. den Gr. bl. 94. [Zie ook MAERNE.] . MARS, [een fcheepswoorc,] V. Het topzeil wort op de mars neergevelt, Hoofc in de Nederl. Hift. bl. 370. Geftegen in de mars, Vond. in het eerfte Deel zijner Poëzije bl. 88. [Aen hemelhooge mars en drijvende kqfleelen , Vond. Zeemagaz. ce Amfteld.] Ook genomen voor hec kooptuig eens kramers: Foor op de mars, Decker inde Gedichten, bl. 181. [De Krijgsgod Mars, M. behoeft geen bewijs. Ook voor optocht fchijnc marfch, M. Het leger in zijnen marfch. In Gelderland is een plaats de hooge mars , miffchien voor merfch. Zie MERSCH.] [MARTELAARSCHAP, O. Ptf] MASKER , [een mom , momaanzicht] , O. Hij worp nu 't masker daar heen , Hoofc in de Nederl. Hift. bl. 1147. [Het masker van de tucht, de Decker in J. den Dooper III. Bedr.] MAST, * bij Vondel is die Mannel. Men is bezigh om den maft op te zetten , in Virgil. V. B. der Eneade. Bij Hooft Vrouwel. Met de zeilen voor de maft , in den I73ften Brief. Zoo ook in de Ned. Hiftor. bl. 17 ; Voorde majl. Moonen volgt Vondel. [Ook J. de Decker; 't Ziet mijnen held nooit zijnen maft verlaten, Eerfpoore aan Neêrlands Zeehelden. Zoo nam 't reeds M. Stoke B. IX, r, 1047. van enen mafte.'] MAT, V. * De wilge bedfieê lagh gedekt met eene mat , Vondel in 't VUL Boek van Ovid. Herfchepp. [Ook BAKERMAT bij Anton. IJftr. bh 88. In uwe bakermat.] Genomen voor een tijdtftip van verraffinge, is 't Onzijdig ; gelijk men daeglijx hoort zeggen : Hij kwam op 't mat. Pels in 'c gebruik en misbruik des Toneels; V 5 &  gi4 MAT. ME E. Als Bellemente, die op 't mat komt, onver dient En fchelmfch bedrogen wort van zijn' verleiden vrient. [Zie Winfch. Zeeman op MAT.] [MATRAS, V. Ptf.] MEDECÏJN, V. Uit de volle medecijn , Vond. in het tweede Deel der Poëzije, bh 252. [Voor Geneesheer, M.] [MEDGEZEL, M. als GEZEL.] MEDOGEN, O. Hebt gij nogh eenig medogen, Vond. in Virg. IX. B. der Eneade. [MEEDE, mul/urn, honigdrank, V. Gij met de zoete meede, Hooft in Baeto. Zij drinkt uit deezen kop beid" van dees zoete mee, ook aldaar.] [MEEKRAP, V. Ptf] MEEL, O. Van 't lekkere meel, Hoofc in zijn Gezangen, bl. 660. Het gezouten meel, Vond. in Virg. VIII. Herdersk. [Bejloven van het meel, Vondel in Samfon, I. Bedr.] MEENIGTE, V. Door de groote meenigte, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 9. Op de menigte, Vondel in Virgil. VII. Herdersk. [Reeds bij M. Stoke B. II, r. 1092. met cleenre menechte. Zie ook B. I, r. 905. II, r. 1184-] MEER, O. * Het meer barnde en hruifchte, Vond. in Virgil. I. Boek der Lantgedichten. Dit is het lefaemde meer , Moonen in de Aentekeningen op zijn Poëzij , bl. 21 r. \JVelck Johannis en die ander euangelijlen , dat Galileeufche meere noemen , en kort daaraan , Dat es opt meere, Zie die Propheet Jona coftelick uitgeleyc, Hoofdd. I. vs. 3. En zoo altijd bij M. Stoke, opt mere, B. III, r. 1069. Over dat mere, B. Vil, r. 1118. An dat mere, B. VIII, r. 46.] Maar Hooft ftelt het V. In de meere zelf, in Tacit. bl. 201. Ook Huigens in de Sneldichten, bl. m; Verdronken in de meer. Ook in de betekenifle van een gewelfde brug te Ant-  M E E. 3*5 Antwerpen, Onder de Meere, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 134. ['Een zij dit kome van 't V. woord ware voor moeras, (palus); zie op MARE.] Het laetfte [de mere"] komt mij ongevoegelijk voor , gelijk ook de dagelijxe ftraettael, de Diemermeer, de Haerlemmermeer, voor het Diemermeer enz. fchoon het gebruik hier in goede fchrijvers ook misleidt. Van de Bergermeer , zegt Hooft bl. 48. Om in de meer te raken, bl. 308. En zoo elders. [Doch ook weder, neem ik 'tpak mede naa 't Bydelmeer, Briev. bl. 63. Waartegen Vondel in Gijsbr. van Amft. III. Bedr. En in de Diemermeer en alle burreghwallen. H. L. Spiegels Hartfp. VII. B. Na 't Zuiden leif d'ondiepe Diemermeer.] Antonides in den IJftroomï Door al de Diemermeer, des Amftelsparadijs, [Doch hiertegen fchreef Vondel weer in deLierd; I. B; Tot datze valk int Wijckermeer. Waarbij de Decker zich voegt: Duld niet, dat in dit meer\ De vijand mij verheer. in Petrus Ontkerkerd.] Voor het wijfken van een Paert is 't V. als merrij. [Zie MERRIE.] [MEERLE, MAERLE, Vogel, V. Ptf] [MEES, v. Pcf] f i MEESTERSCHAP, V. * Onder uwe meejterfchap, Vond. in Virg. VIII. Boek der Eneade. [bl. 398-] In de betekenis van een ampt wil het Onz. zijn, als blijkt uit de volgende koppelwoorden: *f Grootmeejlerfchap van H gefchut , Hooft in Henrik den Gr. bl. 129. Het Wachtmeefterfchap, dezelve ra den 200 Brief. Geduurende het burgermeefïerfchap, Vond. in de Voorreden voor Virgilius. [Zie PRIESTERSCHAP.] [MEEUW>  316 MEE. MEI. MEL. MEM. MEN. [MEEUW, V. Ptf.] MEIJ, M. [de maand] Zie MAIJ. [MEI, bloembondel, meitak; vanhier meiken, dat is, tuilken, naar Kiliaan, M. Wie zou bronnen met den mei bejleecken , eieren , toien ? Vond. Virg. IX. Herderszang.] [MEINEED. Dit woord behoorde M. te zijn naar 't enkel Eed: fchoon Hooft in Baeto bl. 100. zegt: Het vonnis uitgesproken over de meineed. Het gebeurt meer , dat Hooft het geflacht volgt van eenig ander afgeleid woord, 't welk hem voor zijne aandacht kwam ; en miffchien dus bij hem da meineed voor de meineedigheidTj MEISKEN, O. Een meisken zoo kintfeh, dat het dikwijls vraagde , Hooft in Tacit. V. Boek. Dit zestienjarig boermeisken, overtreffende, in edelaardig heit en moedt , zijn foort en ouderdom , verbeet zijn wee, en klaagde het meer zijner ziele, dan zijn oogen, dezelve in de Nederl. Hifi. bl. 608. [Doch zie op MIN.] [MELISSE, een kruid, V. Het brein, delever, 'thart, van zwarigheên ontbonden Bedancken voor haer deught de troojlende melis. Vond. Befpiegel. II. B.] MELK, V. Kannen , die van verfche melk fchuimen, Vond. in Virgil. V. Herdersk. Tuffchen het bloet des zoons, en de melk der moeder , Moonen in zijne Aentekeningen , bl. 873. [Ook reeds bij M. Stoke B. V, r. 127. mofiegheven zoete mek.,] [MELOEN, V. Ptf. Doch regelmatig moeit dit M. zijn. Zie de Voorrede §. 86.] MEMORI, V. Hoogloffelijker memorie , Ploofc in den IV. Brief. [MENGELMOES, O. Ptf] [MENIGTE, v. Zie MEENIGTE.] [ME-  M E N. Si7 TMENIZOEN, oulings voor den rooden loop, O. ïn een voorbeeld bij Huyd. op M. Stoke B. VII, r. 1304. doch waar Stoke zelf, van den memzoen, zegt denklijk voor menizoenef] MÊNSCH, M. Godt bezint den menfch, Vond, in Lucifer. Frouwmenfch is egter Onz. (*)• £MENSCH« (*) Dit woord, thans een zelfftandig NaamwoordI (nomen fubftantivum) was oulings een bijvoeglijk (adjeOimm). t Is ïaamgefteld van 't woord man, 't welk, gelijk nog in t En* Lelfch, oudtijds in het meervoudig Geflacht men had: en van den u tgang, ifche, ifch, of bij inkrimping■ (crafis) ftte of fch- IkJnnijihe/minifclK menfch. Menfch fW idUS Joo fpronglijk een bijvoeglijk Naamwoord B.jvoegl.jk^nde, en in zijnen uitgang gelijk flaande, «PW^ff'-J^S MndM, rf'. enz- fpreekt het van zelf, dat het, Zeltftandig gebruikt, van nature Onz. zij. Maar, gelijk wortog vele bijvoeglijke woorden, tot een perfoon betreklljk , of Sve ot perfonen overgaande, bij uitftek in het M. Gefl uSrukt werden; zoo kan ook dit de reden zijn waarom SS», nu me»jè« (eertijds humanus , thans b.j overdracht h moj ook 't Mann. gefl. aangenomen hebbe Die overdracht van Gefl. vinde ik al in 't Franktheutfcb. bl 65. bij T tiaan: minna thinen nahifton even als b.j ons bemin Hen naaften; daar naaft anders een bijvoeglijk woord, en de ^klimmende trap {fuperlativus gttftri van na (prope) Waarom ook M. Stoke menfch reeds M. heeft B UI, • tl84. Als de menfch wert gheburen. B. IX , £ 7«k « wonde fe pri/èn «ere. Dan dit voldoet mij nog met ten naauwkeurigften gemerkt zulks een.gzins fchijnt aantelenDen tegen het onderfcheid in 't geflacht van menfch M. en menfch O.; nooit toch zegt men den vrouwmenfeh: ging nu die Sracht van Geflacht hier algemeen door, zoo moeft^en zoowel kunnen fchrijven de als het vrmwmenjch Doch hier fchoot mij de aanmerking op been in. Merkende menfth m ziin' eigen' aard aan als Onz. gelijk meer AdjeBtva dus O. worden , zie op HECHT; zoo verbeelde ik mij, dat, daar men ™ de menfehen in't algemeen fprekende, gewoonlijk zegt de menfch , als de menfch is van nature boos ; de menfch heefc teUeWden,^. dit bij verkorting voor de menfehen gezeul werde- maa als dan moeft men altijd zeggen vv me.fch, Tn ^, gelijk men, mogelijk kwalijk, zegt en fchrijft den Znfth Doch hier fchijnt het evenwel te zitten: namelijk van de menfehen, bet menfchelijk geflacht .n 't algemeen, en  3iS MEN. ME IL' [MENSCHDOM , O. Ptf.] MERG, O. Om zich met het merg der gemeente te mejlen, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 670. Zoo dra dit vier het merg ontvonkt, Vond. in Virg. III. Boek der Lantgedichten. [MERGEL, O. Ptf] TMERGEN, MORGEN, een landmaat, O. Ptf Zie ook MORGEN.] MERK, fomwijl in tegenftelling van dieren gewagende, fchijnt men t uit hoofde der bovengemelde Overdracht van geflacht, ter aanduiding van het Collectivum of't algemeene, te zeggen , de menfch, den menfch; integendeel, een enkel menfch bedoelende, niet den, maar altijd het menfch. Blijk hier van is 't woord vrouvmenfch, 't welk, flechts op één menfch betreklijk gemaakt, ftandvaftig Onz. blijft; gelijk dus Vondel ook 't Woord Paardemenfch gebruikt, in Hercules in Trachin bl. 26". Want zon, gelijk men daetlijk hoorde, 't Vergif yan 't PaerdemenJ'ch hem moorde. Van een enkel menfch zegt van der Does, befchrijving van 's Gravenhage, bl. 112. Maer d'andere, die Was 't wanfchapenfte gebroedt, En 'ï onvolmaekfte menfch van lichaem en van leven, Dat oyt van de Natuer de wereldt is gegeven. En de Proeve van Zedepoëz. van 't genootfchap onder de zinfpreuk, Concordia et labore, neemt het mede aldus: bl. 281* Een Engel in hst vleefch; een Bidder in den geeft; Een Vraagbaak van elk menfch, dat God in waarheid vreefl. Zoo fchijnt het ook Vondel te nemen in den Brief van Theodore; In meenigh menfch wort noch een nvrechts menfch gevonden. Zie voorder van den 'uitgang , fch; de vorming van hst woord menfch; en den oorfprong van nten, in men zegt, enz. Wachter. Gloffar Gerrnan. b!. 29. 37 en 227. L. ten Kate I. D. bl. 372. en 441 II. D. bl. 74. 670. Van het Onz. gefl. in vrouw menfch, van Heule bl. 23. enz. Mij ftaat voor, gelezen te hebben , dat iemand dit Onz. geflacht alleen betrekkelijk maakte tot vrouwen , gelijk de Duitfcher das menfch zegt voor het vrouwmenj'ch, homo femina; doch in't N. D. is 't algemeener.  MER. MES. MET. MID. gi$ MERK, O. Naar 't merck, Hooft in Tacit. van de zeden der Germanen, bl. 490. "* Bloote merk des lichaems, Vondel in de Altaergeheimemflen, bl. 41. 't Merk der PythagorifcheY, Antonides in 't derde Boek des IJftrooms. [„ MERKPAAL, M. Die den worppieck voorbij „ den merkpael geworpen heeft, Vond. Horat. I. B. „ 8 gez " Outh.] MERKT, V. Zie MARKT. [„ MERRIE, ook merrij en meer, V. „ Maer laet de Merrie ook, wanneer ze eer ft hengftig wordt, ,, Met voordagt afgaen. „ Vond. Virg. bl. pu" Outhof] [MERSCH en MEERSCH , een oud woord voor beemd, meeft M. bij Huydec. op M. Stoke D. F. bl. 43-] [MERWEDE, een bekende Stroom, V. Op de Merwede. Zoo is 't reeds bij M. Stoke B. II, r. 20. inde Marwede. B. VII, r. 403. opder Merwede.] MES , O. Zij grijpt een mes , en jaagt het hem door de ribben, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 609. Met het mesfnijden, Vond. in Virg. I. Boek der Lantgedichten. [MEST, zie MIST.] [MET, van een varken, O. Ptf] [METWORST, als WORST.] METAEL, O. De deugt weegt zwaerder dan het wichtigfie metael, Vond. in de Verovering van Grol, bl. 22. De fijnte van dat metaal, Hooft in den '118. Brief. Zoo zijn ook alle de foorten , Gout, Zilver, Koper, Tin, Loot, enz. [MIDDAG, M. Zie DAG.] , MIDDEL, O. * Het eerfle middel, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 121. Vond. ook in de Voorreden van zijn Treurfpel, Jofef in 't Hof. Doch in de Aenleiding ter Nederd. Dichtkonft ftaet, door dien- mtd-  g2o M I D. middel, gelijk bij Hooft in de Vertalingen Van Lottinus N°. 92. De gemakkelijk/Ie middel , het geen mij niet wel voorkomt. Door dien middel kon ook gezegt fchijnen voor door dien middele , van welken uitgang wij hier en daer over de Onzijdige naemwoorden gefproken hebben. [Door dien middel, is waar, kan dienen voor door dien middele; maar hoe dan met den rechten vierden naamval ? Die geenen middel weet, Vond. in de Lantged. IV. B. en , 't En is de middel niet, om zich vermaert tc viaken, Decker in den Dooper III. Bed. Of anders, komt ghij u den middel aftefnijden van lang te konnen doen , het geen ghij geerne doet , de Decker Puntd. I. B. bl. 405. De middel, om betalen van dien wij fchuldig zijn, Huigens I. B. bl. 31. Dit is de middel om ten hemel in te dringen , Wefttrb. Eneas IX. B. Ghcbruijckende den middel, ons van God daer toe verleent, de Orangie Lelie van Leiden in 't konfttoonend juweel van Haarlem 1607. bh ,33. Zoo was dan middel oudtijds M. en O.j In de betekenilTe van een gedeelte des lichaems is dit woort bij Vond. in Virg. tweede boek der Eneade van het Vrouwe!. Geflacht: Nadat zij zich om zijne middel Jlaen. [In zijne Maeghdenbrieven bh 70. Zij gaen; ik worde ontkleet tot aen de middel toe.'] En zoo hout het ook Moonen in zijne Spraekkunft, bl. 71. MIDDEN, O. Het midden des leevens, Hooft in Tacit. bh 809. In't midden. Vond. in het eerfle D. der Poëzije, bl. 189. [Hhrvoor zeide men oulings ook het middel. D. van Koornh. lui leven bl. 509. Deze redene gaf't middel volc een onrufl, d. i. in 't midden van 't volk. En S. Francifc, Prolog, fol I. c. Ende heeft int middel eenen fchoonen thoorn.] MIE-  MIE. M IJ. M I K. 32f MIEDE , [tijding] V. Zal ik mijnen vaader deze miede brengen? Hooft in Tacit. I. Boek. [Dit is hier en daar nog in gebruik, in miedebrenger, miebrenger. Doch MIEDE voor gave, gif te is reeds bij M. Stoke, Vr. B. IV, r. 816. gheven grote miede.] ", MIER, V. De mier , langs haer jmal padt hopende, Vond. in Virg. I. Boek der Lantged. De Maart wort van Salomon naar de vlijtige mier terfchole gezonden , Volienhove in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen, bl. 37- TT ' . tT .. MIJL, V. Op een halve mijl, Hooft in Henrik den Gr. bh 58. Schept Goden bij de mijl, Vondel in Salmoneus, bh 17. [Reeds bij M Stoke B. VIII, r. 1285. Ene clene halve tnile. Zie ook B. IX, r. 1025.J , .. . ,, MIJN, V. Alhoewelze nogh de mijne niet ontdekken, Hooft in den 34. Brief. Indien de roode haen ontfleekt een helfche mijn , Vondel in de Befpiegelin^ren, bl. 9. [Gemakkelijcker raekt men door een voorbereide dan onbereide mijne aen een gewenfchten fchat, Vondel in Zunchin, bl. 36.] MIJT, V. [een ftuksken geld] Hun aller leven zoude eener mij te niet waardig zijn, Hoofc in 't XIX. Boek der Nederl. Hift. bl. 845- [Vergel. v. Hasfelt op Kiliaan bl. 390- Voor houtmijt, is t ook V. bij Ptf.; als mede voor een mijtworm.] . MIJTER, M. Den mijter verwerpen , Hooft in den 55. Brief. Die den mijter onder de kin knoopt, Vond in Vig. IV. B. der Eneade. Zoo ook in het X. B. van Ovid. Herfchepp. ; Hij poogt zijn fchande met den mijter af te keer en. Hier wijKt Hooft van af in de Ned. Hift. bl. 30. fchnjvende, in top der mijter. . [MIK, een herderstuig, V. Doen ick bij ömai was hoedende mijn kudd' met dees gehoornde mick, Vond. 1 Bedr. in 't Pafcha. Anders beteekent mik, een X galg»  322 MIL MI N. galg, dubbelhoir enz. Mik en rad voegt Vondel bij een, bl. 125 II. Deel der Poëzije; Mik en radt plagh eer te beven. Ick faï hem 's anderdaeglis doen hangen aen een' mick , Huigens Sneld. X V. B. Of an een galch , of an een mick, of op een rat, Bredero ïn 'c MooPtje. Hij hadde zijn goet ruijterlijck in de micke ghehanghen, C. van Ghiftele Terent. Eunuch. II. aét. II. fc. Mik wordt in Gelderland , en hooger op, ook gezeid van brood , uit fijn gezifte bloem van roggemeel met eijeren beflaande; ook wel van terwemeel , dat in Holland Kersbrood en Paafchbrood genoemd wordt. Zie F. B. aanmerk, op de Nederd. taal, bl- 126 gedr. 1757. Ook Winfch. Zeem.] [MIKT, V. h 't niet een razernij, die zeven Demoer ij ten de milt zou kittelen , de Decker Lof der Geldz.] MIN, V. Om de minne Godts, Hooft in de Ned. Hift. bl. 80. Van razende minne , Vond. in den Inhout der Maegden. Genomen in de betekeniffe van den Godt der Min, of Kupido, kan 't niet anders dan Mannel. zijn. Hooft in 't eerfte Bruiloftsdicht. Zijt gunjlig, Hymen, Jlier uw' gang tot deezer Jteede, En breng uw' broeder, den gekruifden Min, tochmeede, ' Den Min , die, met u, uit een moeders fchoot gebaart, Naar vaders jtrengheit, en naar jliefvaars hitten aart. Ook in Granida: En dat de zoete Min van u befchuldigt wort, Als die defchoonheit krenkt, daar doet gij hem te kort. Ook in de Gedichten, bl. 124. Des zij den vluggen Min toefprak, Mijn zoon. En bl. 125. En wie zal. echter dan De fchoone Venus met den Minne bidden an ? Nog bl. 172.; De Min met prikjes van zijn ftraal Vondel  M I N. 323 Vondel in den Brief van Ac'ontius; Febe, de Jagtgodin , heeft mij in den droom bevolen dit aen u te fchrijven, ook de Min , toen ik ontwaekt was. Van welke de een mij reeds met zijne pijlen gequefi heeft. Dezelve in het II. Deel zijner Poëzije, bh 54-6. Cypris met haer zoontje prat Óp den hoogen wagen zat. Min de voerman dreef de zwaen, Die haer voorttrok, wakker aen. Kort daer aen: Min zag moeders boezem blom, En wou wenden al verbaejt. Kuis heit greep hem met der haejt, Greep en fmeet hem met haer hant Schier een fteenworp verre in 't zant, Dat hij van dien zwaren val Hinkt, en eeuwigh hinken zal. [Dus doet de blinde Min hem dolen Dien hij met zijne fchichten raskt. Poot in zijn genadebeê aan Fillis. Doch zie hiervan de ondergevoegde Aanteekening (*). Minne was (*) Ik zal deze voorbeelden eenig licht trachten bij te zetten Van dezelven zijn 'er Hechts enkelen, die bewijzen, t geen te bewijzen of op te helderen ftaat; maar ook van dezen zijn 'er door den Hr. Huydecoper uitgemonfterd , omdat de echte drukken hem daarin voorgaan. Zie de Proev. van Taalk. bl. 88. .. „ , ,„. :„ Het verfchil moes niet zoozeer zijn, of men van de Min, in beteekenis van Cupido, moge zegge den min. Dit zal niemand meer ftellen, die inziet, hetgeen ik op t woord mai en zon hebbe gezeid: maar de vraag is. of men dit Vr. mm met de manlyke betreklyke woordjes, zijn, hem enz. moge zaamvoegen, zonder het Vr. geflacht van 't woord mn te kort te doen? Wij meenen ja ; en zie hier de gan.cneza.iK. Men mag nooit zeggen den min ; dit Woord is Vr. maar van de min voor een hartstocht moet men zeggen ; de mm me. haar vermogen. Insgelijks van de Mingodin: maar van « min, voor Cupido, den Mingod, mag en moet men zeggenlk zie de min, met zijn pijlen; den voerman; hem , enz. X 2  324 M I N. was ook oulings een vriendlijke benaming aan fron- En hieruit haalde de gel. Hr. Huydecoper dezen Regel: „ De geflachten der Woorden zijn alleen te kennen uit het „ lidwoord de, den, en niet altijd uit het volgend betreklijk „ Voornaamwoord die, dien [zijn, haar, hemenz.]; ook niet uic „ volgende benamingen van vader, moeder, zoon, dochter enz. Hieruit vloeit, dat niet altijd de betreklijke woordkens afhangen van het Geflacht van het Naamwoord , waarmede een zaak of perfoon genoemd wordt; maar veeltijds zien op den Perfoon zelf, dat is op het bueekende, en niet op het beteekenende, offchoon zijne kunne of fexe verfchille van het letterkundig Geflacht van zulk een Naamwoord. Ten tweeden vloeit hieruit, dat het Geflacht van den perfoon in zulk geval niets doet tot het geflacht van het Naamwoord , waarmee die perfoon benoemd wordt. Het eerfte is klaar in het voorbeeld : De Min (voor , den Mivgod,) met prickjes van zijn' ftrael; het ander in: Breng uwen Bkoedbr , de gekruifde Min,mede; zoo als, volgens den Hr. Huydecoper, Hooft eerft goed gefchreven heeft, 't welk dan, fchoon van een manlijk perfoon gebruikt, daarom niet in den min veranderd moet ■worden; 't welk den Hr. Hoogftr. misleid heeft. 't Zelfde vindt plaats in het woord zon ; 't welk vrouwlijk is in de beteekenis van 't groote hemellicht; en Vrouwl. blijven dus de betreklijke naamwoorden; zoo zegt men, de, Zon in hare baan. In een woord, alles is hier Vr. Maar genomen voor fhoebus, den Zonnegod, blijft het woord, letterkundig (grammatice) mede wel Vr., maar het betreklijke vereifcht het M. geflacht. Zeergoed zegd men dus , de Zon, dien hij verwacht ten schoonvaAr aentenemen. De Zon te zien, den Vader van den dag; als Vond. heeft. De Decker neemt dit onderfcheid naaukeurig waar; Voor't aenzicht van de Zun, dien zienelijcken God, Goede Vrijd. bl. 237. En hiertoe zijn geene voorbeelden meer noodig. Men leze de aanmerking van den Hr. Huydecoper, bl. 87-96. en men zal ten dezen opzichte voldaan zijn. Hieruit nu zal een oplettend lezer ras opmaken, hoe het gefield zij met de aanmerking van onzen geëerden Schrijver op 't woord abydus, 't welk hieruit groot licht kan worden bijgezet. Zoo men den Hr. Hoogftr. gelooft, zoude Vondel zich een al te groote vrijheid ingewilligd; en Antonides niet zuiver gefchreven hebben. 't Getulband Azië —- deelt uit haer en vollen hooren. waarvan zie boven bl. 7. Maar Vondel fchreef hier wel; en  MIN. 3*5 Vrouwen gegeven. Zie Huyd. op M. Stoke D. II. bl. 472—474. D. III. bl. 101. Ook zelfs aan Man- en de Hr. Hoogftraten zelf heeft het op 't woord gezicht bl. 169. naderhand beter begrepen. Laten we 't Stuk ophelderen, en hierin den Hr. Hoogftr. op 't woord abydus volgen. Hij fpreekt van namen van Steden, als fat volkrijk Parijs, enz. Dezen, zoowel als de namen van Koningrijken en Landfchappen, met een bijvoeglijk Woord vereenigd, zijn Onz. als het machtig Spanje , fat trotze Engeland. Maar de Hr. Hoogftr. zegt, dat de Schrijvers zich een vrijheid inwilligen , met het Vr. Geflacht hier bij te gebruiken, en brengt ten voorbedde bij: Waerna athenen dorjl met dezen titel pronken, Dat haer de bron der kunfl, enz. Maar dit is minder een vrijheid, dan een fraaiheid. Het is namelijk den Redenaar en Dichter gemeen, dat zij van levenlooze dingen Perfoonsverbeeldingen maken, frofopopoeien bij den Rederijkkonftenaar genoemd. Dit maakt fomwijl , dat zulk Naamwoord in zijn Geflacht ganfch niet met het beteekenende Woord, maar met de beteekende zaak overeenkeme. ln dezen zin moet men de door Hoogftr. aangehaalde voorbeelden nemen. Zulks leert Vondel in zijn Keurged. Germanje, waar hij het Duitfche Rijk, als een uitgefchudde , berooide, Vrouw, dus voorftelt: germanje heeft helaes'. den krijg te lang bezuurt, En ziet haere ackers noch te droef verwilderd leggen. zij ziet haer Jleden noch en merekten zonder glans, haer kereken omgewroet. Die Hollant geen slavin wou laten van den Tiber , Vond. in 't papieren Geld. Ook in de Hollandfche Rijmkronijk vaa Wachtendorp. I. B. Waer Agamemnon? die uit Griekenland gevaren, Belegert Troie, en verwint ze na thien jaren; 't Goudfche Cronijksken, hij kwam vanRoomen, die't hooft van alle die weerelt is, bl. 4. En fchoon al het Onz. lidwoord vooraf gaat, zoo blijft dit het zelfde. Een Voorbeeld bebt gij uit Antonides, 't Getulband Azie, — deelt uit haeren hooren. X 3 Met  32.6* M I N. Mannen, zie de Taalkund. Mengel, van Ling. tatr. excol amore, D. I. bl. 55~öi.] * MIN- Met de vier Werelddeelen toch, zoover ze bij perfoonverbeelding voorkomen, is hec even eens gelegen. Een gelijk misbruik zou, volgens den Hr. Hoogftr., ook vallen op de Onz. Jppellativa of gemeene Naamwoorden. Thans zien wij, dat dit geen misbruik zij: wilt ge eenige Voorbeelden ? hoor Vondel zingen van 't Geduld, 1. D. der Poëzije, bl. 471. 'X Gekridfl Gedult vint nergens Jleê Als midden in een wilde zee, Daer ziize en klappertant alken; Het omveer gunt haer droef gezicht, enz. In de Titeipr. der Altaargeh. het ijveng Gelo'f, om 't vijftal vifl verlegen, Hout aen, tot dat zich ekk ten lefte het bewegen. Zoo ras als Sint Jquijns Orakel door Haer Jpieekt. Vond. nog voor de Altaargeh. '£ Gezicht betrout haer oog. Hierin zelfs is eene zonderlinge fraaiheid, die ten eenemaal verdwijnt, zoo ras mende betreklijke naamwoordfcens zijn, haar, op het Naamwoord zelf, en niet op den Perfoon toepaffen wil; bij voorb. 't Gezicht betrout zijn oog. Alleen heb ik in deze Jaatften nog aantemerken , dat dit geen plaats heeft, als men geduld, gezicht enz. voor hartstochten of zintuigen opvat; dewijl het Onz. geflacht dan ftand houdt in de betreklijke woorden. Gaan wij voorder tot eenige hiermee gelijkftaande gevallen; ftraks ontmoeten wijde namen der Rivieren, die, al zijn ze Vroulijk, (gelijk 'er velen zijn. Zie mijne Voorrede J. 28.) echter dikwijls als Mannen uitgebeeld worden, dewijl Dichters en Redenaars den oorfprong der Rivieren, volgens de Fabelleer, uit Godheden afleidden; door welke perfoonsverbeelding de betreklijke Woorden zijn, hm, bij manlijke, en haar bij Vroulijke perfoonadien vereifcht worden. Antonides, bij wien in den IJftroom, bl. 88. IJ en Teems, te trots op hun vermogen, Poor konfl der Seine, elkaêr was in den jchilt'gevlogen; zingt  M I N. 327 MINCIUS, [een rivier] M. Vond. in de Heerl. der Kerke, bl. 78Daar Mincius zijn kruik in Padus boezem Jtort. zingt van die zelfde Seine bl. 82. Hen volgt de seine met een breet gevolg en rij Van Watergoden, die zijne opperheerjchappij, Eikennen, hum als 'e hooft, enz. Ook bl. 96. De Loire wringt de Scharp' geen halfter in den mond. En echter laat hij volgen: De Scharp' gemuilband en in zijne kruik gedonpelh De Maas Vr. Zie maes. Voor 's Prinfen Gsdtheit neigt de Maes zijn horens. Vondel Bofch en Wezel, L D. bl. 42- Het laatfte voor. beeld heeft waarfchijnlijk G. Brand bedrogen m deBtuiloitd., daar hii zegt, op d'oevers van den Maes. lin dewijl de oüde Verdicbtfels veelal de Zeën en Stroomen, As zulke Manlijke Perfoonen, of weêr anderen, als Stroomgodinnen, en Waternvmfen, ten tooneele voeren : zoo mag men hcbtiijk hieraan toefchrijven, dat fommigen dezer Woorden M., tamige» Vr anderen weder Onzeker, of gemeenflachtig gefield z.jn. Waarvan zie de Voorrede fi. 25- 33- Doch gaanwe verder. De Wacht is Vroul. ook in de beteekenis van eenen , d e de wacht houdt, vigil-, excubitor; want eigenlijk geelt dif woord de bewaring zelve te kennen, excubiae vigüiae; waarna het overgegaan is, om de plaats, waar men die wacht, die bewaring, in acht neemt, aan te duiden; van welk fooit vele voorbeelden zijn, zoowel in onze als in de Latijnicn- , Griekfche, en andere talen: voords tot de perfoonen , we ke die wacht uitmaken, en eindelijk tot eenen enklen perfoon , ook wel de Schildwacht genoemd Outhof wil dit woord M. hebben, maar geeft niet een voorbeeld aan de hand: de heet Hoogftr. brengt ten dien einde bij, Vondel Adams ball. Hoe weker heeft dees wacht zijn hofwacht nu bewaert. Dan dit bewijft wel, dat wacht van een mennet 'peVfoon gezeid worde, maar niet, dat het woord Wacht zelve M,J> X 4  328 M I N. M I R. [MINUUT, v. Ptf.] [MIRRE, V. Het Oojlen offert wieroock, gout en hittre mirrh', Vond. G. van Amftel, II. Bed.] MIRT, Voorbeelden tot het Vr. hebben wij bij de hand. Vond. ID. der P. bl. 17. Om beter te betooveren Het opgejleken oor der fchildwacltt. Virg. X. B. Na 't omgekomen der fchildwacht. In Eurip. PoeHiff. Men badt de bergwacht, 't welk hier van eenen gezeid wordt, alzoo'er volgt, d'Onheufche Bergman blaeft den horen. Dit niettegenftaande, ftaat het vrij, hier een Mann. betreklijk woordken bij te doen. Vond. Salom. III. Bedr. Dat d'oude torenwacht, om onheil te beletten, Geraên vont uit den trans te wapen te trompetten, Daer hij zijn wacht bewaert. Zoo zegt Vondel van Cerberus, Herfchepp. X- B. bl. 300. 'k Koom uwe hellewacht, den hond, verbiên te bajjen. Dit alles is zoo klaar, dat het geen verder aandrang fchijnt te vereifchen: din dit is flechts van Vr. naamwoorden; zien we het omgekeerd in 't Mannel. Vondel, die meermaal Nood M- gebruikt, zegt elders, dat Zij in haere handen draegt, Horat. I. B. 35. gez. Antonidec, van den Lafter fprekende, zegt: De mxdar.kbre Lafter bijtt op hare tong. Die hier dan ook tegen den heere Hoogd. moet befchermd worden. Zie op I.ASTEU. Van den Nijd meermaal M. bij Vond De Nijt legt op haer luimen, Joann. de Boetgez. IV. B. bl. 67. Van den Mei, bij Hooft, Vondel, Dekker M; wordt getuigd, Dat ze gaet ten rei. Vond. Roomfche lier. Zie MEr. De reden is, omdat die Woorden een Vroulijke perfoonsverbeelding hebben. Waaruit zich ook laat ophelderen het Onz voorbeeld uit de Andromache , van NU Vol. Ard. ; door onzen D. V. Hoogftr. in zijn Eerfte Berecht opgegeven: Ja geen gemeene gunft, 6 troujle mijner vrinden, Geniet ik van 't geluk, nu 't mij u weêr doet vinden. En hare gramfchap fchijnt ten deele alreê verzoet. Hm ziet daar op de fortuin, die als een Vrouw verbeeld wordt. Dus  M I R. 3^9 MIRT , [een boom] M. Met eenen groenen tnyrt, Vond. in Horat. I. Boek 4 Lierz. [Met donkergroenen myrt, Vond. Hor. Gez. I. 25-]^g Dus zien wij, dat de Betrekt Naamwoorden, en't geen met hun gelijk ftaat, niet gebonden zijn aan het geflacht van het Naamwoord, maar even keurig op de beteekende zaak , kunnen ja veeltijds moeten thuis gebracht worden. Maar'op eene geheel andere manier gaat men te werk, \vsnreer bijwijze van eeneRederijkkunfVgeSpreekmanier, (Me. tomnlia) of in eene leenfpreuk (Allegonaj, een vrouwl. woord gebruikt wordt van een' mann. perfoon, zoodat evenwel de toefpeling op 't Mann. blijve; waartoe ten voorbedde ftrekke, dat men°dikwerf een' dichter den naam van t Vr. Zwaan geve. Omtrent dit ftaan twee klippen tefchuwen: eerft dat men zulk Vr. woord, als woord, omdat het tot een mannel. perfoon wordt overgebracht, niet mannel. make; ten anderen, dat, indien men bij de Overdracht: wil blijven, men geene Mann. betreklijke Naamwoorden daarbij voege, maar altoos, zoolang de Overdracht duurt, in het Vrouwl. voordga. Tegen het eerfte zondigen, die, de Zwaan, wan. neer dit woord van een' Dichter gebruikt wordt, M. nemen, en zingen, met een bekend Dichter in het Lofd. voor dea Jlotteftroom van D. Smits. Bat gij, roekeloos, in 't bejlaen, Trotfch van moed, den goeschen Zwam ln zijn vlucht poogt f achterhalen, 't welk tegen alle regelen van netheid aanloopt, en de Geflachten op lofle fchroef brengt. Een voorbeeld hiertoe d ent ons uit de Decker, d en keurigen Dich-.er , daar hij onzen Zaligmaker, gefteld tegen den Moordenaar, m zijnen goeden Vrijdag, overdrachtig das afmaalt, Gij fpreekt de boosheid vrij, enjleekt de deugd naer't leven. Zou men op dien voet ook zeggen, dat de Decker had moeten fchrijver\ den boosheid, den deugd? ganfchlijk niet. Becer begreep het Volienhove, Lijkdicht op Antonides : Hem luflte met zijn vlerken ln grote heldenwerken onze Agrippijnfche zwaan, (Vondel) Als zij aan zij te zweven.  33ö M I S. MIS, V. Na de mis. Hooft in Henrik den Gr. bl. 13. Wanneer Urbaen met cTaertsgeheimenis Ver feefielijke in top gezonge Mis , Op 't gr af altaer, het koor heW begenadigt, Vondel in de AltaergeheimenilTen, bl. 95- MIS- En d e Agrippijnfche Zwaan liet zich zelf beter hooien in de Roomfche Lier: hij, zet zich neffens de Dirceefche zwaen, den mem der Grieken. (Pindarus.) Tegen het tweede loop-en aan, die, fchoon zij de zwam behouden, de betreklijke Naamwoorden in het M. ftelien* De Geefche Zwaeti alom te kennen Aen zijn veiheve en vlugge vaeit. Ook mift hier Antonides, in 't I.ijkd. op Vond. De Venuzijner Zwaen, meê om zijn ko>r,ft te vreên, Klapt vrolijk allebei zijn wieken tegen een. De reden is licht te bevroeden; want, zoodra het betreklijk zijn in dezen zin voorkomt, wordt men aanftonds met zijn denkbeeld ('t welk in den Lezer zuiver te houden, 't groot doelwit V3n een Schrijver zijn meet) van de Zwaan afge'eid, en eenvocd'g weder op den Dichter gebracht. Dit behoeft geen betoog. Vondel begreep zulks ooit I. D. der Poëzie * bl. 360. waar hij, van Pindarus zegt, Gelijk de Zwaen haer' heldentoon verheft. Schreef hij hier zijn' foon, hij was aanftonds zijne Leenfpreuft mis geweeft, en't denkbeeld, niet meer op de Zwaan, maar op den Dichter zelf gevallen. Hier n edc vermenge men niet, dat men een' Dichter op eene vergelijkende manier befchrijve, gelijk Volienhove in 't bovenaangehaalde, die, in den eerften regel, van Antonides zelf fprekende, dien Dichter eenvoudig bij eene Zwaan gelijkt, hem luflte met zijn vlerken : maar den zeiven evenwel in 't ganfche vers nergens een Zwaan neemt; in weken zin het vrij ftaat, de betreklijke Naamwoorden op den Dichter thuis te brengen: maar integendeel, indien hijden Dichter een Zwaan noemde, zoo had hij het gebruik van het beueklijke haam ook niet kunnen entgaan. 't is dan heel  M I S. S3i MISBAER , O. Het groot misbaar , Hooft in H den Grooten, bl. 183. Het misbaer en de tranen, Vond. in de Opdr. der Gebroederen. heel iets anders, of men van een' Dichter zegge, de Zwaan St haar wieken, of aan dien Dichter Hechts het zweven ep 3 wieken toekenne. ik heb getracht dit tweedenet onderfcheid waartenemen in het lofdicht onder den tijtel van Maatzwaan, geplaatft voor de Mengelpoëzij van Klara Ixhijben1 en Joann. Baden, waar men reg. 8. een geringe fe.1 verbe.ere, met hun, voor haar te iczen. . Helde en we 't voorgemelde met nog eemge Voorbee der, op Ik vinde Vond. Maagdebr. % Br. 1^ 19. Chnflus genoemd, Der flervelijcken troofl, Augujlus rijck verfchenen. Geliick een nieuwe zon, belooft zoo lang voorheen Eer 21] te voorfchijn kwam met wonderheen en kracht. zinfoelende op het opgaan van de Zonne der gerechtigheid, die BeSn el joden8 met haren invloed begunffgen zou Van welke plaats zie den Hr. Huydecop. bl. 05. Hierna kon met geen voeglijkheid Hij gezeid worden a zoo m n als bij Vondel in de Afbeelding van Ferdinar.d III., waar hij dien Voift dus afmaalt: de zon van Oofienrijck verheft haer fhoone flralen Uit fchiduwen van kunfl, veel fdiooner m elx oogh, Dewijlzz in haeren troon gejhgen, enz. naardien't woordje Hij dan niet mee] op de Zou,maar op den "e foon ze'.f flaan zoude. Van dezelfde waarde houde men, 'tgeen Vondel, heeft tri de Heerl. der Kerk, bl. 26. zijn jonkheid had gelet OP leiïen, die RMijn Gamaliel haer leerde, Daer m, gezeten aen zijn voetfchabel, hem eerde. In we'k voorbeeld haer en zij, fchoon van een Manl. perfoon 'zeerwel voegt; hadt hij zijn en hi, gezet, zoude de Overnaming, (Meto%Tni,C) gelijk de Redenkunrtenaren fpreKen te niet zijn geweeft, waarin hij nu volharden blijfc Met dit alles ftaat gelijk Vondels Dav. in Ball. IV. BeJr. Genadiefle, wat raet met onzen salomon, dat kint, uw' erfgenaem gevloeckt van Abfdon? Waer bergen wij uw spruitï wat jchaduw zal haee djeke»? Vond.  332 MIS. MISBRUIK, O. als GEBRUIK*. Het misbruik der Toneelkunfle, Vond. voor Lucifer, ['t welk is ingekort voor misgebruik; zie daarvan op VAL.] MIS- Vond. Joh. den Boetgez. bl. 23; Men hiet dees lieve vrucht, Joannes - - - - want Engel Galmèl hadt haer dien naem gegeven. De Decker in zijn zuchten en tranen noemt dus, God, de oorzaek aller dingen, uit wie (niet, wien) de Jloffen zijn gefproten, - Die 't al houd in haer vuijl bejloten. En eindelijk eene allerduidlijkfte plaats bij de Decker, Goede Vrijd. bl. 229. Zie daar, hoe hij den gegeefelden eti mishandelden Chriftus afmaalt; de deugd fchier uitgebloed, fchier t'eenemael aen'tflaeuwen En afgemartelt fchier, Valt van de felle vuyfl der beulen in de klauwen Des woedenden foldaets: dat 's van den vloet in 't vier. Mier wordt ze weêr befpot, befpogen en geflagen, En van gewaed berooft. Hier doet men haer om 't lijf een Jlet van purper dragen, Een'fpotsflaf in de hand, een' zotskroon om het hooft, Om 't hooft, dat binnen zich een' wijsheid houd verholen, Waer bij de wetenfchap De wijsheit en 't vernuft van alt' des werelds fcholen, Niet, niet als zotheit is, als wind, als kinderklap. Hier hoert ze zich in fpot, Vorfl, Prins en Koning noemett, Maer, ongenadig rot, Ghij lapt de waerheid uit, en meentze te verbloemen: HIJ is het in der daed , 't geen gij HEM noemt inJpot. Zie eens , met wat oordeel, deze plaats zij opgemaakt, en wat eenftemmigbeid 'er zij , tuffchen deze woordkens, De Deugd, haar, hem, hij, Breng nu alles in het mannel. geflacht, en zie of'er die fraaiheid zij. Uit welk alles men opmake de groote nutheid van den te voren geleiden regel, en hoe weder aan den andren kant de Ridder Hooft, wien ik , dit buiten gefield, een der rechte zeekompasfen noerne, waarnaarzij, die vordering in deNeêrduitfche taal willen maken, hunnen koers moeten houden, zich dikwils in het flipt waarnemen van overeenkomfb der betreklijke Voornaamwoorden met hun Naamwoorden, eene al te groote naaukeurigheid, en daardoor duifterheid, ingewilligd hebbe; fchrijvende het meisken verbeet zijn wee: het wijf  M I S. S33 MISDRIJF (zoo veel als MISBEDRIJF) O. Over 't oude misdrijf, Hooft in Henrik den Gr. bl. 168. vijf Saf nist m ZIJN kinderen> enz- in Plaats ^,m^aarwte* baar kinderen. ,. . , , Wat de Verkleennaamwoorden betreft, allen, die zich der zuivere taie beüjtigen, wil ik raden, den voorgemelden regel in acht te remen, en, in dit ge*al den Ridder Hooft over 't hoofd zie-.ue , derzulker Relativen te bepalen tot den perfoon en niet tot l et woord; of tot de kunne van den perfoon, en niet tot die van het woord. Hooft zelf gaat 'er zoo vaft niet in, of fchreef nog wel: 't 1,002e tesje, dat liep pruilen, Toen dacht ieder aen haer builen. H. L. Spiegels Harfp. III. B. zal voor alle de Ouden 't woord doefi. En deze mierkens rijck haer winterkoren zoeken. Met B. Hoüw. V. B. Jtys haer soonken quam bij haer; als Ai hem ehefien hadde. . ' Eveneens is het met wijf gelegen. Omtrent dit ftuk verdient ten Kate gehoord te worden, bl. 474. I- Deel, daar hii zeef „ Schoon wijf, als mede de Diminutiva, in t ftuk van de Letterkunde Onz. bij ons van geflagt zijn, nogtans " wordt de verwarring , die 'er in 't denkbeeld uit ontitacn " kan door 't waerlijk natuurlijke Pronomen gered . lin verder' Wil men alles zoo ftreng nemen, zo vervalt men in uitdrukkingen, die niet alleen gants ftrijdig aenloopen tegen " de Oudheid en Gewoonte, maer ook tegen de verftaen" baer- en zuiverheid der Denkbeelden , die het opperfte " doelwit der Taelfchikking behooren te zijn. Bij Voorbeeld, " na ftrengheid van die regel zou men moeten zetten, het " meisie Itnk zie in zijn, hand, in fteê van in haer hand. " En het wijf ft"k het in zijn zak voor in haer Zak. Welke " taelfchikking mij zoo gewrongen voorkomt, dat ik die met " volgen zou durven, fchoon nog zo groot een man'er mij in voorging. En ik prijze hier in onze Voorouders, dat " ze ons een gebruik nagelaten hebben van de Pronom. " poffefs Z n en haer, die wij zoo loffelijk C»ven veel " andre talen van grooten name) voor ijder kunne bijzonder " hebben Relatief te nemen op het waerlijke geflagt van den " perfoon' en niet op het grammaticale, om alzoo helderheid ',; en geen'haspeling in de gedachten te veiwekken".  334 M I S. 168. [Die het misdrijf jlont te hoeten , Vond. BafpiejreL IV. B. bl. 156-] MIS- Dit beflift atiesi Alleen zou men voorheelden uit de oudheid kunnen veiwachien ; dezelve geeft die fchrandere Taalkenner ons op uit onze verwantfchapte talen. Wij teekenden 'cr aan uit de onze van wijf. Rhythmus S. Annonis 1. Deel bl. 381. in de werken van M. Opitz. Sin wijf diu hiz Semiramis, Diu alten BMlonie fliphtifi Dat is: Zijn wijf die hiet Semiramis, Dat oude Babyion jlichte zij. M. Stoke B. I. r. 909. • Ende daer naer fijn wijf Lutgaert, de hi lief hadde ende waert. 't Oud Goudfch Cronijkskcn, bl. 48; Ende Alijtfijn wijf met haer volck. bl. 12; Ende hadde een wijf, die Ermgaert hiet. De gulden Legende , anders , het paffionaal in 't Winterftuk, In den Caflcele, dat Camptuarico hiet, was een wijf, die harén eenighen Soon, enz. Veldenaar. Ende daer quam een Wivekijn, alzo dat God hoer in feynde, bl. 57. Zie ook bl. 31. Bij van Ghiftclen in Ovid. Brieven. Hero aan Leander. 't Out wijf half Jlapende - liet is haer pijne te antwoordene, Bapt. Houwaart B. XV. der Maag Jen: De onzaligfte der Wijven, Die om 't gemeyn profijt haer zal ontlijven. Men zie nog iet op 't woord PRIESTERSCHAP , aan •'t einde. Van jonger Schrijvers zie op WIJF. 't Zal genoeg zijn, te doen zien, dat Hooft ze'fs dus wel fchreef. Tacit. Toen't •wijf vrij wis, gaet ze uitflel zoeken. Dat men vaneenen koning fprekende, zegge, zijne Maje(leit, is goed; maar dat men in de loopende rede van eenen 'koning, met betrekking op het eens voorafgegaan woord Ma- jejleit,  M I S. 33S MISGREEP, M. * Ende had deezen misgreep, Hooft in den 33. Brief. [„ Vondel gebruikt dit „ ook V. Wie zijne misgreep ziet , in Faëton". Outh. Zie GREEP.] [MISPEL, M. Ptf] MISQUAEM, [ongeval] O. Het misquaam te keren, Hooft in de Ned.Hilt. bl. 83. [Doch in Mieris Chart. D. II. bl. 25Ó. a. vindt men die mes- qua- jefleit, zou zeggen hare majelleit, voor zijne, is weerleid van L. ten Kate, 1. Deel bl. 488, 489- Maar of men van eenen koning zeggen moge 2711e Majcfteit btvseit hare onderdanen is in verfchil. In dezer voege fchrijft Hooft; wij houden 't evenwel met hem niet. Men leze de opdracht zijner Hiftorien aan Prins Henr. van Oranje, en men oordee'e, of die Opdracht tot een Vorft of Vorftin zij ingericht. Kwalijk zal men 't ontdekken: zoozeer zijn 'er de denkbeelden yeiwart, daar men met zijne te zetten, ruim zoo taalregelmatig en der Outhetd voldoende fchrijven zou. Want waartoe dient toch het onderfcheid van zijn en haar, en waartoe gebruiken de Grieken hunne Relativen avlS en èvföt, anders dan in diergelijke gelegenheid? En, mag ik met ten Kate vragen, hoe kan men dit, de Majefleit geeft haer bevel, vaneen', bij wien de Majelleit is, bij ons voor goed Nederduitfch aannemen? is dat fraai, dat men even eens een koning, als een koningin befchrijft? En zou men dit onderfcheid tuffchen zijn en hare, ons bij uitfiek eigen, voor een verward gebrek verwiffelen willen? Maar (zal mooglijk iemand zeggen) iet anders is bet, de Majefleit trekt zijne kleeders aan, iet anders, de Majefleit beveelt hare onderdanen. In het eerfte komt 's konings gezag niet te pas, en kongian; maar in het tweede is het de Majejleit Meen, die beveelt. Wij antwoorden, dat dit mis zij; want niet de majefleit is het, maar hij, die, de majefleit , het gezag tot bevelen, bezit. En dit toont ook klaar, hoe kwalijk men in den tweeden perfoon zich uitdrukke: Uwe majelleit beveelt hare onderdanen, voor beveelt uwe onderdanen; 't Verachteloozen van welk laatfte onderfcheid men oorzaak van deze verwarring rekenen mng. Men vergelijk met dit alies de Heeren , L. ten kate D. I. bl. 403, 438. 474, 489. HUYnticor-r Proeve, bl. 89- 96. en hetgeen naderhand ter meerde-e beveiliging hierbij -gevoegd is door den Hr. J. 'fortman in zijne Taal-en Dicatkund. aanmerk, bl. 2 • 10.  S36 MIS. MIT. MOD. MOE. quame, aangehaald bij van Hasfelt, op Kiliaan bl. [MISSCHIEN, O. Wij hopen op 't miffchien dien ftorm niet af te wachten , Vond. Dav. in ball. 111. bed.] [MISVAL. Zie VAL.] MIST, [nevel] M. * Met den mijl der opfprake , Vondel in d'Opdragt van Maria Stuart, het geen Moonen volgt. Bij Hooft vinde ik het Vrouwel. in Henrik den Gr. bl. 94. Bij gunfi van een dikke mijl. [M. En dacgde uit eenen mijl voor fladt op met haer vendelen, Vond. Inw. van 't Stadh. Door den mijl der qualen , Decker in den goeden Vrijdag. Doch voor meft fchijnt het V. Bij Ptf. M.] [MITRAS, M. Dees dooft den mithras uit van Terzen, Vondel Maagdebr. bl. 50.] MODDER, M. * Door den modder jagen, Vond. in Virg. III. B. der Lantged. In de modder, zegt Hooft evenwel in 't V. geflacht in de Nederl. Hifi. bl. 8., [en met hem van Mander, Schilder-conilengrondt bl. 3. a. Om niet te blijven Jleken in de modder, die al vrij naauwkeurig is in de Geflachten.] Moonen volgt Vondel. [Ook de Decker, 't Blijft in den aerdfchen modder kleven, op de Staartftarkijkers. Zie MOER.] [MODE, v. Ptf] MOED, M. Met zijnen brandenden moed, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 8. De vroomheit ontvonkt den moed, Vond. in Virg. II. Boek der Eneade. [Hou eenen zeiven moedt, Vond. Horat. Gez. II. B. 3. L. in enen moede, Vond. Virg. En. X. B. Doch in dit laatfte voorbeeld fchijnt moed meer genomen te zijn in den zin van meening, innerlijke gefieldheid van 't hart, zoo ten goede als ten kwade. Van meening zie Huyd. op M. Stoke D. III. bl. 74. Vanhier de beteekening in moedwil, zoo in een' goeden als kwaden zin. Van die innerlijke harts-  U 0Ëi 337 hartsgefteldheid komt dan de oude fpreekwijs iemands moed hebben; en de nog gebruiklijfte, wel of kwalijk te moede zijn, en het Vr. g?(L in armoede ; daar integendeel hoogmoed M; is. Doch met dit moed verwarre men niet het Vr. moete voor ledgen tijd, bij Plantijn Ned. Sprake, die goede moete oft Jlaey heeft, (otii abundans) , nader opgehelderd bij Huydec. op M. Stoke D. III. bl. 58. en 463,. Voords houdt M. Stoke het M. Geflacht, B. II, r. 1369. Om den moet te maken zocht ér B. III, n 674. in haren moet. Zie ook B. III , r. 904, 1200. IV, r. 162. V, r. 485. Doch hij willek weder beide Gefl. in 't zaamgezette overmoed. B. III , r. 269; om Jinen overmoet. B. il, r. 823. dat Godt of wiefch de overmoede. B. II, r. 13515. Bi Jijnre overmoet. 't Welk uit de tweederlei heteekenis van moed, en moede, oorfpronglijk fchijnt.] MOEDERSLAGT, V. Om zich van zijne trioederflagt te zuiveren, Vond. in den Inhout van Ifigenie. Maer zie VADERSLAGT , dat hij Minnek ftelt. [Men zegt onverfchillig yadcrflacht , moederjlacht, broederjlacht , en vader/lag * moederflag, enz.; zulks is al oud , en reeds bij Kiiiaan door een gemengd; maar 't geflacht is niet onverfchillig: met de £'er achter zijnze V. Zoo fchrijft hier Vondel moederjlacht. Ook broeder/lacht. Dé yader heeft de broederjlacht verfchoont. Vond. David in ball. doch vader-flacht gisik bij hem een verzinning, of drukfeil voor flag. Integendeel Zonder t, M. Ook zie ik dat Hoogftraten bij m.mflag in zijn woordboek 't M. gefL voegt, Zoa DOODSLAG.] [MOEDWIL,, M. Vond. I D. Poëzij , bh 378. betoom dien moetwil. De Ilias der Medic, Verdooft den moetwil van de Gotten. Dit belet echter niet, dat Vondel goed lcnrijft, aeut alls möetY wit  I 333 M O E. wil vrij, zonder dat daaruit volgt, dat moedwil Vr. zij. zie bl. 48. Men nam dit woord moedwil ook oudtijds in een' goeden zin voor bereidvaardigheid, toeflemming. Zit op GEMOED.] MOEITE , V. Van de moeite, Hooft in de Ned. Hift. bl. 63. Wij zullen deze moeite niet qua' lijk befieedt achten, Vondel voor Adam in ballingfchap. [En temperen fomtijds den wrangen fmaeck Dtr moeite met wat honigs van vermaeck. De Decker in zijn Merx tartarea.] MOER, V. Waaruit menJpeuren kan, op welke moer 't werk gelegen hebbe, Hooft in de Ned. Hift. bl. 421. [Zijn' uien met de huid, zijn wijnen met de moer , J. de Decker Perfius Schimpd. Moer had vcor henen ruimer beteekenis ; moeder, modder, moer, more, of mor, was alle flib, en flijk, al wat flijkig , morfig was, (vanhier dan ook tnorflg en mor/en;) alle flijkige landen noemde men moeren ; en dus zijn hieruit herkomftig de namen veler plaatzen, als 's Gravenmoer, Moerkerke, enz. Zie M. Zueris van Boxhorn, Aenteyckeningen op J. Veldenaers Chronijck, bl. 143. Marnix zegt rog more. Ick finck ick finck in defe diepe more, daer ick gantz vind noch vafligheid noch gront, Pf. LXVUI. Ook in de kamer van ter Gouwe, voor de bl. Acoleye van Rotterd. , De hdfche moren zullen mij doorknouwen. Zoo lees ik moeder in een der naaitlaatfte Bijbelvertalingen, Jef. XXV. vs. 6. Ende de Heere der heirfcharen zal op dezen herge allen volckeren een maeltijt doen van 't gene dat wel gemeflet is, een maeltijt van wijnen, die op haer moeder btwaert fijn, van vette ende welgemerghde (Jpijfen) van ccjfelijcke wijnen, die op haere moeder uitgejuivert fijn. En Hooft 24 Brief bl. 27. Dat het met hem op een verraderjje moeder laage. Van dezen oor-  MOE. MOF. M O a 33a oorfprong is parkmoêr verkort voor pariemoeder, dat Vondel heeft in den Tafelkrans voor G. Hulfc,bl. 366. II. Deel der Poëzije. En Frans de Haas, op de ramp van Liffabon. Zie ook Kiliaan. Moêr, voor moeras, houdt Ptf, O. maar moêr vöót droes* fem, en de moêr van een fchroef, V. Van dit moét dan komt het volgende woord MOERAS.] MOERAS, O.* Het duiflere moeras, Vond. in Virg. VI. Boek der Eneade, en dus ook elders. Maar bij Hooft is 't V.; Door de moeras, in de Ned* Hift. bl. 8. [Doch Vondel houdt zich bij 't O. Ik werdt uit het moerafeh getogen , Gijsbregt van Amflel, I. Bedr. Ook Anton. Ged, bl. 259, Maer blijft in het moeras henartïj MOES, O. Dit blijkt uit het koppelwoöft. Üit het mengelmoes, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 502, [Eer gij dit heete moes wilt proeven, Vondel Pafcha 111. Bedr.] [MOETE, V. Zie MOED.] MOEZEL, V. Om de Moezel en Ar ar f amen tè knoopen, Hooft in Tacit. bl. 229. De Moezel met haer appelvlechten, Vond. in den Rijnftroom. [Ook bij M. Stoke, opdeMuefele. B. Ill, r, 993. Fan der Muefele, B. I, r. 1183.] Wij ftellen op het voorbeelt der befte Schrijveren dit woord Vrouwel. met Moonen , ook Jordaen , Elv'e , Eems , Wezer, Schelde, Lnirc, Seine, Wael, Vecht, Eemy Maes, Merwe; maar volgen hem niet in den naerrt van tffel. [Tot welke uitzondering ik voor mij geen voldoende reden zie. Vergek echter da Voorrede §, 25. enz.] [MOF, MOFFE, v. Ptf Doch van een man is 't M.] MOGENHEIT,[mogentheit] V. GelijkdeGoddelijkê Majefleit in een ongenaekbaer licht gezeten is: zoo zit ook de wcrreltfclie Mogenheh , die haer licht uit Godt Y 2 fchept,  s4© M OK. MOL. Jchept, en de Godtheit af beelt, in haren glans verheer' lijkt, Vondel voor Lucifer. MOKER, [een zware fmidshamer] M, De Krijgsgodt wrong Vulkaen den moker uit zijn vuiflen, Vond. in het I. Deel der Poëzije, bi. 366. [Hij vloeckt Lofano en den moker, die poort en poortjlot brack, Vondel I. Deel der Poëzije, bl. 39.] MOL , * dit ftelt Hooft Vrouwel. in de Gedichten, bl. 622. 't Wroeten van de mol. Het geen Moonen aenneemt. [Maar de Decker in den Lof der Geldz. gebruikt bet M. Lang van den mol vertrapt en van de maei deurgeten. „ En met hem „ Vond. in zijnen Lofzang op de Scheepvaart; „ Die met den blinden mol niet blijft in d''aerde wroe„ ten. Bij van Heulen ook M." Outh. En van Mander, Uitbeeld, der fig. bl. 116. kol. 3. Met den Mol wort de blintheyt beteyckent. Zoo zegt ook Roemer Vifler , bij Ptf. Blijft ghefont, t'aller flondt , laet den mol deken , in 't Ged. van den Os op den Ezel.] In 't gebruik is 'took, voor Nimweegs bier genomen , van 't zelve [v.] geflacht. [MOLDE. Zie MOU, MOUDE.] [MOLOCH, MOLOK, M. Zie MOOLIJK.] MOLEN, M. Om 't waater naar zijnen moolen te leiden , Hooft in den 58. Brief. Gij draegt ons koren van den molen , Vond. in den Inhout der Leeuwendalers, bl. 30. Dit Geflacht beveiligt Moonen in zijne Spraekkonft, bl. 72. doch wijkt 'er zelf van af in zijne Aentekeningen achter zijn Gedichten, bl. 861, Als een beeft in de rosmolen. [„ Hooft in zijnen V. Brief bl. 9. fchijnt het ook „ V. te nemen, wat voor luiden t'zijner moolen geweeft zijn". Outh. Doch weder M. in den 41. Brief, Dat de vijandt eenen papiermolen had af gebrandt.'] [MOLM , mul, V. Ptf. Doch ik zoude dit naar  M O L. M O M. M O N. 341 naar den Regel liefft M. houden. Zie de Voorrede, §. 53-] [„ MOLOS, M. „ Verzuim ook niet den hont, een vliegend-in Spartaen, „ Of bijtenden Molos met hui, die vet is aen„ Te vokken. „ Vond. Virg. III. Lantged. een Doghond. Virg. „ zegt, MoloJJus". Outh.] [MOLY , een kruid O. Ze is 't Moly , zoon, waer af Homerus kout, de Decker helfch. Kramer.] MOM, V. Speel, Staetsman, met de mom, Dekker in 't 43. Puntd. des eerften Boeks. [MOMBER , een mansnaam , een voogd, M. Den momber der onnozelheit te konen , Vondels gulden Jaar van J. de Wit.] MOMPELING, v. Met zulk eene mompelingh, Hooft in Henrik den Gr. bl. 81. MOND, M. Daar het geluk noch toefloegh, dat Adriaan van Utrecht op den Roomfchen floel raakte ; yan wien te yermoeden Jiond, dat hij, als een maakfel zijner handen, hun zoude naa den mont zien , Hooft in de Ned. Hift. bl. 2. Die den mond vergeet toe te doen, Vondel in d'Aenleidinge ter Nederduitfche Dichtkunft. Men vrage het den mond des Heeren, Vollenh. in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen, bl. 113. [In dit Geflacht kent het reeds M. Stoke B. IV, r. 277. in den mont. Zie verder B, V, r. 41. VI, r. 514. VII, r. 314. X, r. 1069.] Hooft weder in den 40. Brief. Daar is 'er niettemin, die honig en melk voor de twee lieffelijkJle lekkernijen des lants van beloften houden , en alze gemengt zijn , zouden 'er geenen mont aanfleeken. Welke laetfte plaets mij met voordagt luft aen te halen,omdat ik zie, dat niemant onzer Spraekkonftenaren, hoe hoogh ook de Ridder Hooft bij hen te boek ftaet, der moeite waerdig geagt heefc, Y 3 dez..ï  34» M O N. deze woortvoeging van Daer is 'er voor Daer zijn 'er , dat den Nederlanderen vreemt in de ooren moet klinken, aen te roeren, daer mij dunkt dat het wel noodigh was: dewijl Hooft, zulk een aenzienlijk lidt van het lichaem der Taei- en Dioht* kundigen, zich zoo dikwils van deze Spreekwijze bedient heeft , dat hij 'er fcheen vermaek in te fcheppen. Eene plaets breng ik nog bij uit de Rampzaligheden van den Huize de Medicis: Daar was 'er evenwel, die ofte uit nijdt, ofte uit bedunken, den Hartoge in 't oer bliezen , enz. De lezer , bedreven in zijne fchriften, zal 'er zelf meer vinden. Want zij komen alom voor in zijn dicht en ondicht , inzonderheit in het eeuwige werk zijner Hiftorien , dat geene pen der volgende eeuwen ooit evenaren zal. Onze hedendaegfche Schrijvers , met onderfcheidende wat uitmuntend of gemeen , wat laegh of verheven is, ftooten zich aen dit geluit, en wraken het als baftaerttale, Maer deze Schrijver, gewoon , als de bijen uit allerhande bloemen, alle foort van wel zeggen op te garen , uk Nederlantfche niet alleen , maer uitheemfche fchriften, Griekfche, Latijnfche , ItaJiaenfche, Franjoifche, vatte wel haeft de Atheenfche aerdigheit, lang voorheen nagevolgt van Propertius in het lil. Boek zijner Gedichten j Eli quibus Eleae concarrit palma quadrigae: Ejt quibus in cekres gloria nata pedes. Het geen ten naefle bij hier op uitkomt : Daer is 'er die den prijs in 't rennen willen halen: Daer is 'er die met roem in 't kopperk willen pralen; en ten toon geftek van zijnen geleerden Uitlegger- , den Heere Joan van Broekhuizen , het waeracluige beelt van dien Latijnfchen Dichter, die men op de gemelde plaets kan nazien, De Frarw  ' M O N. 343 Francoifen zeker , veel werx makende van her. verrijken hunner moederfprake , hebben 'er den zwier ook van uitgedrukt in hunne fpreekwijzen: Hyena de ceux , qui foUtiennent : en il y en a qui foutiennent: daer is 'er die meenen , daer is 'er die Jiaende houden , enz. Maer wij volgen hen niet dan in dingen , waer in wij hen minft volgen moeiten. Omnia Graece, Quum fit turpe magis noftris nefcire Latine. Luiden der Latijnfche tale magtigh kunnen mij begrijpen, meer ook , als ze hier mede vergelijken het fchoon gedicht van onzen Antonides, dat den titel voert van Oirfprong van 's lants ongevallen. Zoo dat Hooft, mijns oordeels, dank heeft verdient door het overbrengen dezer maniere van fpreken in onze tale, die, als wel geaert naer de Griexe, zich daer wonder naer fchikken kan. De lezer ho'ude mij deze uitwijdinge ten befte, dewijl ik mij tot zijn befte daer door heb laten van den weg flepen (*). MQN> (*) Sommigen deen dit voor (pleonaftice) overtollig , k brabbeltaal, doorgaan; meenende, dat daar is Vr zooiveel wil zessen, als, daar is daar; doch zij veronderftellen hier, dat Vr voor daar is, 't welk zoo niet is. Dit (telde . wc lis waar, de Heer Moonen, die hieruit teffens een bewijs haalde voor de fpelling der ver!engde klinker A met AE (doch welk bewijs mank gaat, alzoo hij de zaak niet alleen am een verkeerd einde opvat, maar zich ook een veiward denkbee d vormt van de wijze, op welke korte klinkers, a, e, i enz. verlengd worden, en welke wijze alleen de zwevende verlchUlen over de fpelling met aa of at uit den weg kan ruimen door de aanwijzing der Regelmaat, (Analogia). gebjk ikm mijn Vertoog over de fpelling heb trachten te bewijzen. Doch oulings fchreef men voor't eerfte daar, in daar is erbetwoordje het Men zeide niet, daar wandelde een man, daar was een Fr ou, maar het wandelde, het was een Vrou._ Integendeel voor het tweede 'er fchreef men re. door omzetting thans er. Vvie Y 4  844 M O N. [MONSTER, voor Kerk, Kloofterkerk, van Monafterium, Vr. bij M. Stoke, B. II, r. 648. Die Monfier van Rensbonch mede, Dede ji maken. Zoo is te Middelburg bekend Wejlmunjler, Noord- munfier, nu zal zeggen, dat het en re *t zelfde zij ? En dat zulks waar zij, hoeft naaulijks bewijs. De Omzetting 'er voor re is in onze taal zeprgerr.een , als bliikt in bwi en bom , brofl en borfi, van welk nog bij de Hoogduitfchen brujï is gebleven , en waarvan bij ons dikwils, het is een brofl van een vrouw; zoo ook vrofl en vorft , vurcht en vrucht voor vrees. Ook vooral blijkbaar in 't ontkennend woordeken en, ik en wil niet, waarvoor eertijds, ik ne wil met, pok zonder niet, ik ne wil. Van re zie M. Stoke, bl. 102. ■ftlkeru. Die 't oec dede ende troc te hant, (d. i. thans) Met heer-crachte voor Vredelant. Als /ü're ten wijl had gheleghen. Florens den III, .DieRE waren ghtvaen hielden 't leven, Die waren d'Edelinghe di&z bleven. in Flor. IV. Ik faire offegghen. Waaruit men oqk ziet, dat men kwalijk bij dit woordken er het af kappingsteeken ('er) voegt. Ten aanzien van het voor daar. Dit is door den Heer Huydecoper in zijne Proeve aangewezen bl. 472, 473. En zoo is nog in Groningerland gebruiklijk, het was eene kerk vol volk. Ons woordje daar komt dan meer over een met het Franfche il, en 't woordje 'er met het Franfche en, in il y en e. Nu late ik anderen het oordeel over, of men om die reden de fraaie fpreekwijze daar is'er, wel voor brabbeltaal kan houden, ten zij men 't zelfde oordeele yan daar komen 'er, daar zijn 'er. Wat het gebruik der fpreekwijs, daar is 'er, die meenen, betreft, de Hr. Hoogftr. geeft ze met reden als iets fierlijks ep$ maar vergift zich met te zeggen, dat Hooft deze AtheenKhe aardigheid in onze Taal heeft overgebracht. Zie den Hr. Huydec. Proeve bl. 345. Mogelijk is de Hr. Hoogftr. mifleid door de aanteekening van den geleerden Uitlegger van Propertius, den Hr. Jcan van Broekhuizen, die in Prop. L. III. Eleg.  M O N. 345 piunfler. Te Utrecht Oudtnunjler. Maar voor een proefje , of ftaal , in Koopmansterm fchijnt het monlier O. Ook voor een gedrocht."] J MON- Eleg. 7. vs. 17. bl. 298- de eerfle navolging daarvan in het Duitfcb', den Droft Hooft toefchr.jft: wiens vertaling, boven bij Hoogftr. volkomen voldoet aan de fpreekwijs; doch netter , om 't ftopwoord willen te mijden , kon vertaald worden : Daer is 'er, die den prijs in 't rennen halen: Daer is 'er, die met roem in 't kopperk pralen. gelijk gefchied is door den Hr. Huydecoper voor zijnen vertaalden Horatius. In 't voorbijgaan merk ik aan, dat de Nederlander door denzelfden Heere Broekhuizen te veel bezwaard wordt, meenende, dat die fraaiheden thans niet meer bij ons gevonden worden, wegens den bedorven fmaak van geleerde weetnieten, wien al wat overzeefche aardgheid heet, walglijk voorkomt: 't welk vooral hier geen plaats heeft, dewijl deze fraaiheid van geene vreemden herkomftig, maar onze eigen taal van ouds gemeen was. en nog gemeen is. Zie hiervan, behalve Houwaart, Bredero , enz. ook (taaltjes bij de nieuwer Dichters. Ik flel Poot vooraan, die , als een Bije, uit alle bloemen het zoetfle, en als een Schilder uit alle vei wen het fchoonfte wift te trekken. Zoo zingt hij in de zucht tot de Poëzij: Daer is 'er, die alleen op piftoletten En goude en zilvre munt Het ijdel hart en dwaze zinnen zetten^ J. Targier, in zijne nagelaten gedichten: Daer is 'er, die Mevrouw tot kamenieren firekken. Hendr. Schim, in de Bijbel en Zeded. bl. 9. Daer is 'er, die heur aengezicht ontmoeten Met Jlatigheit, om dat ze Jlatig is. Het konftgenootfchap Natura et arte , in Thom. van Kern? pen III. B. 4 Hoofdd. Daer is 'er, die verblint door hun nieuwsgierigheit En opgeblazen moeit zoo verre zijn verleidt, Dat zij met hun gering verftand, enz. Y 5 Sfl*  U6 MON. MOO. MOP. MOR. MONSTERING, V. Op de monjlering, Hoofc in Henr. den Gr. b). 174. Zie AENBIEDING. MOOLIJK , M. Aan eenen moolijk van ftroo. Hooft in Henrik den Gr. bl. 20. [Met eenen gebootfien moolijk , Hooft in de Med. Ook Molock; 't welk ik beter keure: Dien zwarten molock, daer de kinder s voor verfchieten, Vond. Befpieg. IV. B. bl. 131.] MOORT, M. * Aan de verwoetheit van den moort en den brant, Hooft in den 23. Brief. Wij zien den moort der amptlieden, Vondel in de Voorreden voor Jofef in 't Hof. [De Hr. Outh. geeft ook "Vr. Voorbeelden uit Hooft; die doen denken, dat oulings dit van gemeen Geflacht ware. M. Stoke erkent ook beide Geflachten, doch meeft het Vr. B. II, r. 890. de (die) defe moert hadde ghcyifiert. B. III, r. 166. heeft verhoort die moort. Zie ook B. V, r. 178. IV , r. 1157. hoe hi de mort eerfl bedachte. Doch M. B.V1I1, r. 954- daer fi groten mort an wrochten.'] [„ MOORTLUST, M. Den dollen moordtkfl „ fpeelen, Vond. Jaarget. van Oldenbarn." Outh.] f MOOT, v. Ptf] [MOP, V. Ptf] MORGEN, M.*Het Treurfpel eindigt in den morgen, Hooft in Geeraert van Velzen. Vondel in Palamedes, bl. 55. Verr' dwaelt hij van dit leven af, Dien d'onrujt nagaet tot in 't graf, En tot den avont, van den morgen, Geknaegt geplaegt wort van de zorgen. [Van Snakenburg, in Jofephs leven bl. 524. Daer is 'er, die door vrmw, door Iroér en vriend verraden Niet weten, enz. Dit zij genoeg tot handhaving der fpreekwijs, en opheldcringe van den Hr. Hocgftraten. Zie 'er meer van bij E. Zeydelaer Ned. Spelk. bl. 121 volgg.  MOR. MOS. MOT. MOU. 347 [Van een landmaat het morgen, oïmergen O. Ptf.] [MORGENSPRAAK , handeling of rechtfpraak voor den middag , V. dwelck men de mor gefprake heet ende is, bij van Hasfelt op Kiliaan, bl. 402.] MORGENSTOND, M. De zonnepaerden voerden den morgenflont aen, Vondel in Virg. V. Boelc der Eneade. [Doch M. Stoke zegt B. II, r. 883. Men vanten doot tf.r morghen fiont. Dit is nog over in terfiont. Zie STOND.] [MORTEL, O. Pcf. Doch ik zie geen reden, om niet den mortel te zeggen.] [MORTIER, M. Dit make men op uit M. Stoke B. V, r. 653. biden mortier e, waar 't echter de naam eener plaats in Walcheren is.] [MOS, O. * Het mofch, Vond. Virg. rijm. bl. 22. Met groen fluweelen mus , Hooft in Baeto. Aldus voegt Hooft in O. woorden de n bij de ftoflijke naamwoorden. Zie op JUK. Maar voor een' Vogel, mofch, oïmufch, Vr. Zie MUSCH.] MOSKET , O. Hij werpt het mosket daar heen , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 44.1. MOSSEL, V. Als de moffel aan haar fchulp vajï is, Hooft in den 142. Brief. [bl. 118.] MOST, M. l'leffen met Rijnfchen mojl, Hoofc in het XXV. Boek der Ned. Hift. Terwijl het wijf zoeten moft opziedt , Vondel in Virg. I. Boek der Lantgedichten. Met den moft en de oli, Volienhove in de Heerlijkh. der Rechtvaerdigen, bl. 87. [Echter zegt Hooft ook , Briev. bl. 121. aan de fmaaklijke mojl.] MOT. V. * Uvj purper lang yerflonden van de mot, Vond. in het 1. Lierdicht des 111. Boeks. [Hippocrates eerlang gegeten van de mot, de Deckers Puntd, l. Boek 11. Puntd., maar mot, voor fpaanders, ftelt Pcf, O.] MOU , V. Op de ViQ'J geborduurt , Hooft in de Nederl.  348 MOU. MOZ. MUD. MUG. Nederl. Hifi. bl. 38. Men mogt het voor een gemaakte mou houden , Dezelve in den 127. Brief. Hiervan fchijnt hij in den 16. Brief te verfchillen, fchrijvende, den gek — in den mouw te leeren houden. Ook in Henrik den Gr. bl. 133 ; Dat hij fcheen middelen in den mou te hebben om alle duin tot del, en vliet tot vele te maken. [Doch beter, Briev. bl. 57. een gedicht verfch uit de mouwe gefchudt. De Dekker houdt het V. Lof der Geldz. Ik kenne, dat de nood hand uit de mou leert Jieken , en elders. MOU, moude, V. in Groningerland en Friesland nog bekend voor jlof, fijne aarde. Oulings was 't in dien zin zeerbekend. Zie Huyd. op M. Stoke D. II. bl. 418—420. en Ten Kate Ned. Tale D. If. bl. 292. Ook voor een melktobbe of houtenbak , bij den Klerk der Lage Landen bl. 163. Dat fyn feuge geraect was tot eenre mouwe met roem, dat is, een tobbe met room of melk. Zie ook Kiliaan. Van 't eerfle heeft M. Stoke B. VIII, r. J5%1- onder de moude, en B. V , r. 1038. ter wouden brengen , dat is , onder de aarde Heken, Zoo zegt hij van Graaf Willem II. die te Hoog» woude begraven werd: Maer fi groevene onder de moude, In een huis t'Hoeclwut Woude. Vanhier ook in de Oude Friefche Wetten bl. 29. molde, molhoop. Zie den nieuwen Uitgever.] MOUT, O. [gedroogde gerfif] Op het mout, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 919. MOZEL, [een rivier,] V. Zie MOEZEL. [MUD , MUDDE, v. Ptf. Anders zegt het gebruik ook het mudde.~] MUG, V. Hooft in de Gezangen: Gedachtig hoe der mug bequam Het vliegen in een fchoone vlam. MUIL,  MUI. M U N. MUS. 349 MUIL, M. Den eenen een brok van drie duizent kroonen geeftelijk inkoomens, den anderen van yiêr duizent guldens erffelijk in den muil geworpen, zoudenze Jlom maaken, Hooft in Henrik den Gr. bl. 126,. Wroeten met den muil, Vond. in. Virg. I. Boek der Lantged. Ook voor eendier genomen: Men beneemt den muil den ademtogt, Vondel in Virg. IV. Boek der Lantgedichten. [Zoo fchijnt het ook voor een voetfchoeifel ; fchoon anderen dit V. nemen; miffchien uit het meer gemeene der dagelijkfche fpraak.] [„ MUILPRANG , M. Waerom temt hij niet „ de Franfche paerden met den muilprang, Vond. „ Hor. gez. I. B. 8. L. Horatius zal dit noemen „ frena lupata\~] [MUIS, V. De leeuw die krijght de muis van d<,ent Hooft in Baeto. Zij vlammen op de muis en vale inuizevellen, Vond. Maagden. Ook denklijk, voor de muis van de hand.~\ [MUNSTER. Zie MONSTER.] MUNT, V. Van de munt e , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 48. Geit van gangbare munte, Vond. in Hor. Dichtkunft. De Zon , het zinmbeelt des Konings van Vr ankrijk op zijne munt, en elders , Moonen in de Aantekeningen op zijne Poëzij, bl. 860. [Bij 't rammelen en 't raken van mijne Here munt, de Decker Lof der Geldz.] MUSCH, V. Ik fchehl den loggen ftruis, nog ligtemufch niet quyt, Hooft in Paris Oordeel. Vondel op de mufch van Suzanne Bartelot: Hier Uit een mufch, Suzannes tijdtverdrijf en bel. Suzan, het tijdtverdrijf der mujjche, acht dit voor fpel. Hij toont het ook aan HOFMÖSCH in 'c graffchrift op den Griffier MUSCH: Hier leit de Hofmufch nu en rot. Zij broeide Jlar.gen in haer pot, Lei-  350 MUS. M U T. Leicejïers en Ducdalfs gebroet. Zij Jc heet de Vrij heit op den koet, enz. [Meer op den aerd en zeden der tortelduif gelet als op die van de mufch, de DecKer Puntd. I. B. 101.] MUSK, V. Met den geur van de Musk en Sivet, Hooft in Boec. i. Nieumare, MUSKADEL, V. Zij begaaven zich in de Muscadel, op reize te rug, Hooft in Henr. de Gr. bL 129. [Hij prijfe zijn witte muskadel, Vond. Lantged. li. B. De ouden gebruikten het ook M. Mijn vriend Nanninga deelde mij het bewijs mede uit Joan Thieullier, in Porphyre en Cyprine, Act.. IV. Scen. 2. Drinkt nu den muskadel en foeten malvefey, Inplaetje van fonteyn, en f echte boerfchewey. Miffchien is muskadel M. voor wijn, maar voor de druif of vrucht v.] [MUSKET, o. Zie MOSKET.] MUTS, V. Die hem een zwarte muts op 't hooft zetten , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 91. Met zijn bonte muts, Vond. in den Inhout des XlVden Boeks van Ovidius Herfchepp. [Wat uit de muts der Griekfche wijzen ooit gebroeit is, de Decker Lof der Geldz. Maar ook vindt men nog eene andre muts, in het Referein in 't Amoureufe van Schiedam voor de blauwe Acoleije van Rotterd. Hope van verkrijghen, doet hem zönder vertfaghen Loopen, ketfen, jaghen, het mutsken draghen. Mooij-aal vertelt hare boelaadjen bij Bredero in 't Moortje ook aldus : Na wat verloops van tijd fo quam hier doen een ruyter Een hallif mallen bloet een Roover een vrybuyter Die had de muts op mijn, en heeft mijn vaeck befocht Tot dat hij leji vertrock en reysden op een tocht, 't Sint viel u «ogh op mijn. Kiliaan  MUT. MUU. MUZ..MYR. MIJT. 35* Kiliaan verklaart die muts door caecus amor, amorfs oeflrum, blinde, brandende liefde. Hier van de muts hebben bij de Ouden een fpreekwoord voof brandend minnen (caeco amore uri, perdite amare). R. Viffcher achter zijn Schokken en Quikkea heeft het lof der mutze uitgebreid en opgezongen.] [MUTSAERT , volgens den Heer Outhof * uit Vondel M. doch zonder voorbeeld ; hij voegt er bij , dat mutfaard voor een takbos gebruikt wordt , bij Kiliaan ook moet/aard; waarvan het bij de oude Nederlanders meermaa's gebezigd wordt voor die takkeboffen , waarmede men de martelaren verbrandde , waarvan daan , hij riekt naar den mutfaard, zie G. Bidlo gemartelde Apoft. bl- 77-] MUUR, M. Onderden muur, Hooft inde Nederl. Hift. bl. 10. Langs dengejloopten muur, Vond. in den inhout van Virg. II. Boek der Eneade. Op een bouvalligen muur leunen , Vollenh. in de Heerlijkh. der Rechtvaerdigen , bl. 3Ör. [Doch bij M. Stoke M. en V. Dus M. ten mure, B. IX, r. 356. So naer den mure, r. 430. In den mure, r. 439. ten mure ingaen, r, 425. Maar Vr. Dat fi fo naer der muren waren, B. IX, 333. ter mure, r. 350. over de mure, r. 463.] MUZ1JK, V. In onze muzijk, Hooft in den 155. Brief. Een klank, die de tnuzijk der taele bederft, Vond. in de Aenleidinge ter Nederd. Dichtkunft. [Met een hemelfche muzijck, Vond. in Samfon.] Dogh in de Opdragt der Leeuwendalers ftelt hij het Onz. Het goddelijk tnuzijk. [En in Jeruz. Verwoeft, op 't maeghdelijck muzijck ter poorten inneyoerTj MYRT. Zie MIRT. [MIJT, v. Zie HOUTMIJT.] N.  35* NAC. N. jS^ACHT M. Befpiedt hebbende eenen nacht « Hooft in Tacir. II. Boek. Al wat den nacht toege* doemt zij. Vondel in den brief aen zijnen afwezenden vrient. Huigens in de Zedeprint eener Rijke Vrij fier: Zij haekt naer trouwens nacht; en vreejï hem bet en bet, Men vint plaetfen in Hooft, die hier van afwijken : maer het Mannelijk geflacht moet hier gelden, De Heer Moonen zegt het ook duidelijk in zijne Nederd, Spraekkunft En Vondel hout, dat iemant vreemt magh toefchijnen, het Mann. Geflacht ook , als hij van den Nacht fpreekt, voorkomende als eene heidenfche Afgodin : Ten dienjl van den Nacht , moeder der Razernijen , in Virgil. VI. Boek der En. [Doch dit zal niet vreemd fchijnen , als men mijne aanteekeninge leeft onder het woord MIN. Oulings was dit woord nacht onverfchillig M. en V., niet alleen bij onze Taalverwanten, zie Ten Kate D, I. bl. 443. maar ook bij de oudfte Schrijvers, Manl. gebruikt het M. Stoke B. V, r. 814. VII, r. 737. VIII, r. 107, 1171. IX, r. 616. dies f elven nachts , dien nachts , den nacht. Ook Vr. zie B. VI, r. 752. VII, r. 1148. VIII, 1181, 1287. IX, r. 935. in der nachte, in der nacht, aldenacht. Ja zelfs in ééne zinfnede , B. X, r. 983. den nacht doer, en den dach, Dat grote Vajtelavont wefen mach, Bleef hi daer, emiE nacht daer na. Ook middernacht v. Zie B. IX, r. 1093. en X, r. 30. Hiervan ook die onzekerheid bij de Bijbeltolken, die, een' regel willende Hellen, dus fchre- ven!  MAC. NAD. NAË. 353 Ven: „ Nacht videtur utriufque effe generis; des 4 »»c&w , et in d"l in Virg. VI. Bjek der Eneade. In den neus krijgt , Hooft in den 31 Brief. Den neus in fchrift of bijbel fteken. Decker in de Mengeldichten. Moonen hout het ook Mannel. [Doch in Hoofc Ned. Hift. VI. B. bl. 238. vindt men, Dat zij , d'een de neuz , d'ander de omen afvorderden ; gelijk elders ook de Bijbekolken , de adem uwer neuze. Van Mander in zijn vSchilder-conllen grondt, bl. 4. kolom 4. Boven de neuje tuffchen den wijnbrouwen. In 't Hoogduitfch is 't mede Vr. Zoodat men 't Manl. eerder voor een verloop zoude kunnen aanzien , dat echter door 'c gebruik reeds gewettigd is.] [NIER, een deel des lichaams , V. Peoni helpt de vier en toomt de razernij , Vond, Befpiegel. III. Boek, bl. 103.] NIET, O. * Dat het geen ik voor een niet hielt,nu in mijnen zin fchier een wat wort . Hooft in den 162. Brief. Zie NEEN. [Duidlijker fpreekt Vondel , die het M. maakt, Wat is de kloot der aerde dan meer als ijdelheit en een gedroomden niet, in de Befpiegel. I. B. bl. 36". met wien ik 't zou' houden. ,, Daer in 't vcrfchiet de wereltkloot in eenen„ niet verdwijnt , Vond. afftand der Kroone", Outh. Zie ook op AL.] [NIFAET, een berg, M. 'k Wil hier den Nifaet Jfellen 9 Vond. Virg. Lantged, III, Boek.] [NI-  NIG. NIK. NIP. NIJ. NIS." 359 [NIGER, een firoom, M. Die den Niger drincken, de Deckers goede Vrijdag.] [NIK, voor hik, M. Pcf'.] [NIPPE, kattekruid, V. Pcf.] NIJDT, M. * Tegens den genakenden nijdt, Hooft in,Tacit. IV. Boek. Verre boven den nijfit gefiegen, Vondel in d'Opdragt van Virg. [Ih 't aenzicht van den Nijdt, Vond. Salom. 2 Bedr. Doch Hoofc en Vond. hebben het ook V. gebruikt; van Hoofc heeft onze Schrijver, in den eerften druk van die werk, een V. voorbeeld aangehaald; doch in den. laatften druk, en ook den naaftlaatften, uitgelaten , omdat hij het M. gefl. voortrekt, gelijk de Heer Outhof in zijne Bijvoegfelen wel heeft aan-, gemerkt, gevende uit Vondel ook het V. Vergiftigt door de Nijdt, in Tityrus aan den Rhijn , zoodat dit woord M. en V. zoude zijn; doch ik houde het met Hoogftr. thans voor M.] NIJL, M. Gennanikus voer den Nijl op, Hooft in Tacit. II. Boek. In den nagebootflen Nijl, Vondel in 't Berecht voor Salmoneus. In de waterleidingenvan den Nijl, Moonen in de Aentekeningen over zijne Gedichten, bl. 814. Zoodat de Regel eeniger Letterkundigen, die zegt, dat alle namen der vloeden , uitgezeit de Rijn alleen, tot het Vrouwel, geflacht behooren , niet aen te nemen is. Maer de Heer Moonen geeft ander licht in zijne Spraekkunft, Men zie hem bl. 60 en 61. [Maar vergel. mijne Voorrede §. 25—33.] [NIJPTANG, v. als TANG.] ' [NÏJTSPEL, O. als SPEL.] [NIS, een woord in de bouwkunde ; voor een holte in een' muur, of want, waarin een beeld of iets anders geplaatft wordt , V. 't Blijkt uit altaarnis. Vondel in Jfigenie in Taure , bl. 35; Als hij de altaernis van het Kerkbeelt v'mt veriaeten. Oneigen bezigt hij 't van 't hain Z 4 A-*  $6o N O E. NO K. N O O. Nu blinckt geen Serafijn in 't hemelfch heiligdom, Als deze, in 't hangend hair, een goude nis van ftralen, Die fchoon gewatert van den hoofde nederdalen En vloeien om den rug. Vond. Lucifer i Bedr. Die goude nis van flralen fchijnt ook A. de Haen in 't bruiloftvers op J. van Eik en L. de Vogel in 't oog te hebben; fprekende van de Zon , zegt hij: Zij maalt een* goude nis van ftraalen aan de wanden, Verlekkerd op den geur der wierook - offerhanden. Nog eens mijn niffen, Vond. II, Deel der Poëzije, bl. 301.] [NOEN voor middag , is Vr. bij M. Stoke B, VII, r. 434. op de noene. Doch M. bij Ptf, Miffchien door de volgende n in noen,] [NOK , v. Het bovenfl van de nock , Wefterb, Eneas VII. B. Zie van dit woord Winfchoteng Zeeman."] NOODT, M. * Maakt een deugt van den noodtt Hooft in de Nederl. Hift. bl. 13. In den noodt gelaten, Dezelve in dezelve, bl. 14. Uit hoogdringenden nood, Vond. in de Opdragt van koning David herftelt. [Uit den noodt geraekt, Decker Lof der Geldz.] Bij Horatius in het 35 gezang des I, Boeks wordt de Noodt verheelt als een vrou , waerom Vondel daer het Vrouwel. geflacht gebruikt: De felle Noodt draegende in haere ijzer e handen , enz. [De Heer Hoogftr. moeft zeggen, dat Vond. het betrekkelijk bezitnaamwoord haar bij het woord nood voegt; want dewijl in dit voorbeeld de eerfte naamval , de felle nood, gebruikt wordt, kan hier niet uit bewezen worden, dat hij Vlood, op zich zelf, V. gebruikt. Zie op MEI. Thans gebruikt men Nood meeft M. Dat het voorheen V. geweeft zij, blijkt uit de fpreekwijze in der nood, ter mauwer nood, Dit kan men ook  N O O. 3n den I. naamval, de f ellen Zm, mijn aardfchen aard; en dewijl de H met anders dan voor een blazing wordt aangemerkt, zoo leeft men om die zelfde reden bij hem den hemel voor de; ook elders, dte kozen handelaar; 't welk alles aan die tijden toetegeven, doch nu " Voords Sun dit woord Oorlog drieërlei geflacht in aanmerking. Van de later Schrijvers fpreekt Hoogftraten ; zie •er hier uit vroegeren : Eer fij eemghe oorlooghe aennamen , B. Houwaert, Antijcke tafereelen bl. 97- ^jeet m Toor oghe, D. v. Koornhart in Cicero van de plichten bl. ao. die het ook Onzijd. gebruikt bl.44; In't mede oorlogh. Van gelijken in een' brief, 1I63. m de Over.jff. Kromjk bij Dumbar D. II. bl. 298 : in allen fchipi a s h was eer dit oerloeghe began. Ook aldaar bl 295 ; «f» *« oerloeghe dat zhewerjl heeft. Ook de Chron. van Holland bl. 105; dat Kft ftont laL. Dit O. Geflacht is ook gemeen en rn.sfchien het eenigfte, bij M. Stoke, B. I, r iccó, II, 107. tA,lntrh/> R 11 r. 1170. menich orloghe. Zie ook li. 11, r. 46 f oiS.-Il! r iSlV, r. 867. Onzeker is het, ofhij 't O of M. neemt, B. II, r. 9". des orlogen. B. 11, r.239; vm den orloehe. Maar alzoo hij B. VI, r. n9- zegt: dame orloght WeghSl, zoo befluit ik veilig, dat hij het M. Gefl. ook kende Tot Vr. kan men geen befluit trekken, dewijl die orloghe in No ninat. of den eerften Naamval ftaat. — Maar wat geflacht is dan het oudfte? Zie hier mijne bedenking! Vooraf merke ik aan, dat velen onzer Zelfftandige Naamwoorden van dien aard zijn, dat ze. eertijds Vr., thans Onz. zijn. Voorbeelden de woorden het ooge, het oore, enz. Anderen wederom a t ze van het Onz. in Manl. veranderen; by voorbeeld, d«i inhoud, oproer, oever. Nog anderen, dat zij van het \ r. door toeval mier tót het Manl. hellen, als daar.s den Oder (een rivier) den angjl .inbreuk. Wat, en in hoe verre, heeft dit r.u jn 't woord üTrlog plaats ? Misfchien dwale ik met geheel, als ik het oudfte Geflacht van dit woord Vr. ftelle. De Hr. Ten Kate Taalk. D. II. bl. 266. leidt het af van hegm , in d«i zin van verfchillen. „ Nog ook is hiertoe te betrekken (zegt hij) in den ouden zin van Verfchelen ons j loge , log , difftrentia, difftdium;waer van ons oor ■ log, t ookloge, k. nu et f," Zoo dan loge f oorfpronklijk Vr. zijnde, was dan  378 O 01, ^gnis,in,-tet Berecht voor den eerften druk dezer GeflachtJijfte. Dewijl evenwel het woort oorlog ons torloge ook eerft Vroulijk. Deze afleiding is ten minden eenvoud.ger en natuurlijker dan die van schotklius die"it woord zooveel zegt te zijn als urlager, nader verklaard door .herleger (van welke foort men 'er mèer leze in Wachter dot 't .n?"- °P, °°rl0g-) Maar nu! ^ vele wo S door t afkappen der e van 't Vr. fn 't Onz. overgingen fvnar. 12?* ÏP °?G? OOR' ANDWOORD, 1NZICH ) h?M\ ?eJ7te gef"d h2bben in OORLOG; 't welk b.j M. Stoke reeds meermaal Onz. voorkomt. Als men dan ging in e ook weder op hun beurt van Onz. tot Manl. overgaan ; (waarvan zie op INHOUD, OPROER VAI 1 en waartoe men ook betrekken kan oever, orgel, ontbijt, overleg: .zoo verwonder ik mij niet, dat dit Onz., het oorlog, ^ dm oorlog verwifTeld zij; waartoe ook dient bet voorbeeld uit Dumbars Analecla van dien oorkeghe , dat ehewe/1 heeft; waar duidlijk betgezeide beveiligd wordt. dSoven kon men nog dit M. afleiden uit het vroePer Vr de °e£t rn\k°edaÏT °Vergang de Hr" Hoogftr.'hierboven gewaagt in de verbaftenng van den Nomin. in den Haez del tZSlï Zfn toefchrijft. dat de Vroul. wooV den angft, inbreuk Oder, ook bij velen M. genomen wor- t?p"n 1 A°&^NGST- VerSeL °P IJSSEL, INBREUK,OYll' £TfCm;-?,e r6den "8t i" degemaklijker'uTt. ZïfuJ 1 d- art'kel de< Seplaatft voor woorden, die met te houden, waarin de uïtfpraak voorziet, met die zachter en lieflijker te maken door de tuffchengevoegde n Waaruit volgens het zeggen van Chr. v. Heulen, fpraakk. bh Zde heeren Hemfius Aldegonde, en vele anderen, oordeelden! tlt y°™rden va» h« M. geflacht, ook in den eerften ?«« h n c % woorden vo]S^, die beginnen met de Jeticrs n, k., ot ü, in n behoorden te eindigen, doch het wek, met reden, afgekeurd is door den Hr. Ampfing. iri zijn Taalbericht; vooral kan zulks geen plaats hebben in V™ woorden als de aarde, de eeuwe. Deze reden kan echter ook mede gewrocht hebben, dat men thans zegge den oorlog: terwijl men hier op voordbouwende tcffens" zal vinden ' waarom (gelijk de Hr. Hoogftr. zich bl 37<5. uitdrukt, , te' „ wraken is de uitfpraek, die men daaglijx hoort, den fake. „ den oever, den aers, zelfs ais deze woorden in den'eerftfa „ n;.emval ftaen enz. Dit loopt alles ten minflen beter af,  OOR. 379 ons brengt tot deze overweginge, ftaet hier nogh bij te voegen, dat het willen toefchrijven van het Mannel. geflacht aen oorlogh zich fterkt door zwak Dewijs, als men voor reden wil geven (gelijk de laetfte Schrijver der Spraekkunft doet) dat krijg Mannelijk is, en daerom oorlog ook zoo zijn moet. Gaet dit door, zoo magh men in Latijn ook fchrijven, late helium. Waerom niet? men zegt. haes müitia. Wijzer was de Droft, die een baftaertwoort (gelijk in brieven dat zoo naeu niet te nemen is) wülende gebruiken, het woort Splendeur, afkomftig van het Latijnfch Splendor , dat Mannek is, in het Vrouw.geflacht ftelt in den 32 brief: ln haere behoorlijke Splendeur. [Dit laatfte werpt omverre de ftelling van zulken, die te algemeen aan onze Duitfche woorden een geflacht toekennen, o vereenkomftig het geflacht dier tale, waaruit zij ontleend zijn of fchijnen te zijn; zoo zegt men is kifi V., omdat het in 't Latijn cijta luidt, op welken voet men zeer fraai het wijn zoude moeten zeggen, dewijl het Latijn is vinum, doch hiervan hebbe ik iet in de Voorrede aangeteekend , §. 104—109.] OORSPRONG, M. Van waar de man zijnen oorfpronk had, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 27. Uit welke gewoonte de Treurzangen hunnen oorfprong namen , Vondel voor Lucifer. [OORT, van een gedeelte papiers, of ftukje geld , wordt gemeenlijk O. gebruikt, en zoo fchünt het bij M. Stoke, Doer niemant dede een oen, J J B. VI, indien men reden wil geven, waarom men zoowel deoorlogeV. aantreft, als het en den oorlog; terwijl uit het en den niet gemaklijk de oorlog te halen fchijnt. Het geen de Heer Hoogftr. in zijne eerfte Voorrede van die paragoge gezegd lieert, Komt meeft neder op de aanmerking, da: men in Noaiir. niet behoorde te zeggen, den Hteg, d.n otver, den aewi ta«ï di Uaug, e.iz.  38o OOR. OOS. OOT. 00V. OPB. OPD. B. VI, r. 1107. Zie ook Ptf. Van een ander oord, voor een ftreek of hoek lands, zie OORD 1 OORZAEK , v. Zie ZAEK J OOST of OOSTEN, O. * Dat mijne kruiden in 't oojt met gewajfen zijn. Hoofc in den 24 Brief. [M. Vondel in Samfon uit den oojien, even gelijk in 't Lijkoffer van Maegdeburg 't Noorden M.; Die bruller uit den noorden: maar dan fchijnt er een manlijk zelfltandig naamwoord veronderfteld te worden Doch ook Onz. Van 't oojien, Vond. Hor Gez' I. 12. 't welk voor het Oofterfch gewefl genomen wordt ; daar het eerfte in het M. op den wind ziet, die uit dien hoek waait.] OOTMOED M. * In onderdaanigjten ootmoed, Hooft in d Opdragt der Nederl. Hift. [„ Op den „ ootmoedt, Hooft 12. Brief. Doch Vondel , „ Welkomft na 't veroveren van Grol, De merken „ hunner ootmoed." Outh. Als men ootmoed, van moede, (animus) en niet van moed (yirtus bellica) afleidt; zoude men het Vr. voortrekken. Evenwel eikent M. Stoke reeds beide Geflachten , Vr op rechte omoet, B. VI, r. 585. doir fine omoede , B. II , r. 702. M. foeken fïnen oetmoct, B. II , r 370. Zie MOED.] ivT^ySl' M- Achter den ooven> Ho°ft in de Nederl. Hift. bl. 113. In dengejlooten ooven, Vond. m Virg. IV. Boek der Lantgedichten. Engelen bewaren Damel in den leeuwenkuil, zijne drie vrienden in den vierigen ooven, Volienhove in de Heerlijkheit der Rechtv. bl. 18. OPBREK. Hooft maakt dit Mannel. in de Ned. Hift. bl. 17. Zij bejluit en den opbrek dertroepen. Zie AFBREK. [Doch OPBREUK en OPBRAAK Vr.] OPDRAGT, V. Brieven dezer opdrast, Hoofc m de Nederl. Hift. bl. 3. OPEN, dat is OPENING, O. Door 't zelve o«pen ingenomen, Hoofc in d'Opdragt van. Henrik den  QPE. ÖPG. ÓPH. OPK. OPL. OPR. OPS. 38t OPENING, V. De opening van vrede inzien, Hooft in Henrik den Gr. bl. 170. [OPGANG, M. In den opgang van haer dagen, Vond. David in Ball. V. Bedr.] [OPGELD, o. als GELD.] [OPHIR, O. Gemerckt men een van tween voor t mijnrijk Ophir houdt, te weten , Ooflindie of Afrijke, de Decker lof der Geldz.] [OPKOMST, V. Het diende Jofeph tot eene opkomjï, Vond. Samfons heilige wraak II. Bedr.] [OPLOOP, M. als LOOP.] [OPPER , een rook , hooijlapel, M. Ptf. Men leeft evenwel het hooiopper. Maar te Rotterdamzegt men van een ftraat, in den opper, of oppert.'] OPROER, M. * D'uitneemende jonfien van den Vorfi tot den eenen , meer dan tot den anderen , maaken grooten oproer , Hooft in de Begripfelen van Sanfovin. Dogh hij heeft het ook Onz. in Tacit. bl. 34; Van dit oproer. Vondel ook in den Inhout van Virg. VII. B. der Eneade , In dat oproer. Ook Volienhove in de Heerlijkheit der Rechtv. bl. 16; Hij dempt het oproer in zijn gemoedt. [Zoo houdt het mede Rotgans. Zie den Eneas Tr. IV. Bedr. Hoe keert men 't oproer. Ja zie er Vondel op in , Het burgerlijk oproer , Vondels Horatius Gez. II. 1. Noch vreesde Zeba niet het oproer te hervatten , Vond. Gebroed. II. Bedr. Vergel. OORLOG.] [OPSCHIK, M. Ptf] [OPSCHRIFT, O. Een appel met dit opschrift, Vond. Heldinnebr. van Ovid. 21 br.] [OPSLAG, M. Ptf] [OPSPRAAK, V. Mij jegens de ingruerende op' Jpraak verzetten, Hooft, Briev. VI. bl. 10.] [OPSTAL, M. Ptf] ^OPSTAND, M. als STAND.] 'OPSTEL, O. Pt.]  sg2 OPT. ÓPV. ÖPZ. ÖRA. ORD. ORG rOPTOCHT, M. als TOCHT 7 [OPVAERT, v. als VAERT.J OPZET, O. Hij voerde dit opzet uit, Vond, in den Inhout der Gebr. van Thebe. [Men voert met Jtatigh opzet haat, Hooft Baeto bl. 83.] OPZICHT, O. * Dat opzicht, Hooft in het XX Boek der Ned Hift. bl. 903. Onder >t opzicht, Vondel in den Inhout van Jofef in Egipten Hooft wijkt egter hiervan af in de Nederl. Hift. bl 212 ftellende het Vrouwelijk : In de opzicht. '[Ook Vondel in Samfon, de wacht ftaet onze opzicht toeletrout t Schijnt in zijn aard Vr., doch naderhand Onz. geworden. Zie OORLOG, en vereeL INZICHT.] ' g ORAKEL, o. Het allerwaerachtigfte orakelt Vond. m 't Berecht voor Lucifer. ORDE, V. Heilzaame orde te geven , Hooft in de Opdragt der Nederl. Hift. Let op de orde, Vondel m d'Aenl. ter Nederd. Dichtkunft. (In hunne orde paer en paer , Vond. in Samfon De goede Philips verhief eerft van het gulden vlies de orde, i' ^TSecker Puntd- j- B- en reeds bii M. Stoke v J' r' 5°4' enen Monich vander ordine van Premonjlreit. Zoude men uit ordine niet mogen beiluiten, dat orden voor orde gaan moeft ?] Dus is het een valfch geluit, als men hoort zeggen: het orde der Dominikanen, gelijk men tans al gefchreven vint. ORGEL, O. * 't Gewelf van 't mondigh orgel, Hooft m Paris oordeel, liet orgel in den rou, Vondel m het II. Deel zijner Poëzij, bl. 39. (Op 't orgel van zijn keel. Vond. Opdr. van Virgil. Daer light een loot op 't Orgel, het huilt onendelick , zegt Huigens in zijn Oogentrooft aan Parthenine.] Dit volgt ook Moonen. Maar 't is ook M. [Name- i r^n-ide SPreektaaI '■> de oorzaak zie op OORLOG.] [ORION,  ORI. ORK. ORO. OSS. OTT. 3S*3 [ORION, een gefternte, M. Van den ondergum* denOrion, Vond. Hor. Gez. I. 18.] [ORK, V. Ptf.] ORKAEN, M. Vondel in het I. Deel der Poëzije bl. 501- Dat ep geen' brullenden orkaen, Noch donder/lagen paft. [Bij de Decker in 't Merx Tart. Uw Vatikaen zal eeuwiglijck bejiaen Spijt donderbui, fpijt brullenden orkaen.'] Antonides in den IJftroom, bl. 28. Wanneer een krijgsorkaen, Al zuchtende van 't Jirant de vinnen-op komt jlelen, En brult, dat voor zijn jlem gebergte en rotfen breken. [ORONT, een ftroom M. Dat wij den dorft verjlaen Met bruizenden 'Oront, met Jchuimenden Rodaen. Vond. I. Deel der Poëzije bl. 163.] OS, M. In den gloeienden koperen os , Hooft ia de Nederl. Hift. bl. i85- Springen van den os ep den ezel, Vondel in de Aenl. ter Nederd. Djchtkunft. , OSSA, [een berg,] M. Zij heftenden denOJja op den Pelion te wentelen , Vond. in Virg. h Boek der Lantgedichten. Dus zijn alle de namen van Bergen. [De Heer Hoogftr. fpreekt hier wat ftellig. Het is gemeenlijk zoo. Men vindt echter Dindyma Vr. bij Vondel IX. B. van Virg. En. Loopt naer de hooge Dindyma toe , ten zij hij het Meerv. bedoele. En Hekla in Antonid. IJftr. B. Hi bl. 59. De felle Hekla — fpuwt haer verzengde long en brandend ingewant bij groote brokken uit. Doch vergel. Voorrede §. 36.] [OTTER, M. Ptf] L ' J OUDE,  3S+ OUD. O V Ë. OUDE , ouderdom , feneclus , V. Men 'vint de middelbaere oude, Vondel in den Inhout van Jephta. [Na zou die bloem opluicken in eene oude, in een getal van jaeren, Vond. Virg. En, III. B. Elders Geef mij den herder (laf tot fleunfel van mijne Oudel Poot, Voorr. van Moon. Poëzij, vervolg, Zeifin eene oude, die anderen doet fuffenen dutten, en zoo meen ik, bij de Decker, ook gelezen te hebben • Welleven in zijn jeugd , welflerven in zijn' oudde, hoewel dit woord thans zeldzaam gebruikt wordt' Zie op RONDE.] OUDERDOM. Eenige Letterkunftenaers willen dit woort Vrouwel. hebben, nevens rijkdom eri maegdom; maer zij bedriegen zich. Het is met de gemelde Woorden Mannelijk. In den ouderdom van negen jaar en , Hoofc in Henrik den Gr. bl. 3. Vm hoogen ouderdom , Vondel in Virgilius III Boek der Eneade. [En in den Bijbel , in fijnen ouderdom Genef. XXI, 7. Boven vele van mijnen ouderdom, Galat. I, 14.] OVEN, M. Zie OOVEN. 1 OVERDAET, V. In magtige overdaat. Hooft m de Nederl. Hift. bl. 26. Zie DAET. [OVERGANG, M. Tot den overgangh der flat, Vond. I. Deel der Poëzije.] [OVERHANT , V. Dien prijs der ooverhant uit der handt te werpen, Hooft Ned. Hift. bl. o 1 [OVERKLEED, O. als KLEED.] OVERLAST, M. Zie LAST. Zonder e enighen overlafl, Hoofc Ned. Hift. VII. B. OVERLEG, M. * Na langen overleg, Hoofc in Tacit. bl. 147. [Zulke en diergelijke famenzettehngen heeft Hoofc veel, en meeftcijds in 'c M., daar ze anders beft Onz. zijn. In dit O. woord beveftigt mij Vondel. Het overleg en de voorbedachte jlemming , Vond. Nazoos Heldinnebr. 21 br. Door dit overleg weer tot wat moeds geraeckt, de Dec-  \ ove. oüt. ouw. PAC. PAD. 385 Decker in de vijfde bede. Zie ook mijne Voorrede §. 99.] . . [OVERLOOP, m. Langs den langen overloop, Vond. Virg. En. VI. B.] [OVERMOEDT. Zie MOEDT.] OVERSCHOT, o. Het overfchot zijns leevens , Hooft Ned. Hift. bl. 4< Dus heeft het ook Von" del in de Opdr. van Ifigenie in Tauren. [OVERSLAG , m. Nd lang beraed en rijpen oVerjlag , de Decker in de krooning van Karei den II.] [OVERSPEL, o. Het fmetteltjk over/pel, Vond. Hor. UIL Gez. 5.] [OVERTOCHT, m. Ptf] OVERTOOM, m. Hebbende den Overtoom opgedolven, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 3°8- TOVERVAERT, v. Ptf] [OVERVAL , m. * als AANVAL. Men kan voor eenen overval den oever van dén vliet befchanfen, Vond. Dav. herft. IV. bedr. Hoor /nellen overval te redden, Anton. IJftr. bl. 97- Ook zegt men overval voor toeval, van fchiehjke ziekte. Doch dan fchijnt het o. Zie op VAL.] OVERVLOEDT, m. Tot den overvloedt, Hoott in d'Opdr. der Nederl, Hift. Verlaet den walgenden overvloedt, Vond. in Hor. III. Boek 29 Lierzang. [Om mallen.overvloed, de Decker in Juven. Schimpd. Uit uwen overvloed, de Decker Lof deï Geldz.] OUTER, o. * Zie autaer. [OUWEL, m. Ptf] P. [Pacht, v. Ptf] '■• * PADDE, v. De padde lelt in harén kuil gekropen, Vondel in Virg. I. Boek der Lantgedichten, B b PAD1»  386" PAD. PADT , O. * Het prijflijk padt, Hooft in de Opdr. der Nederl. Hift. [Het padt, Vond. Hor, Gez. I. 28. Doch Vond. zegt in 'c II. Deel der Poëzije, En nimmer ijverzat, Speurt hoe zij hem den pad Ter hoogjter eere baent. Men gebruikte dus Pad oudtijds ook M. Hooft G. van Velz. bl. 71. Ik heb volleeft en ben ten einde mijnen padt. C. van Ghiftelen, indeHeautont.TII. i. in 'c midden , Want fi haren padt fo fchoon maetl van te veuren J ln de Neêrduitfche Overzetting des Bijbels, in de Pfalmen, allen valfchen padt hebbe ik gehaet. „ Pf. 119 vs. 105 ; een licht op mijnen padt". Hierom kwam bij de Bijbeltolken in overweging, of men altijd den pad of het pad fchrijven zoude ? De Revifeurs keurden naderhand het pad goed. Zie Hinlopen, Bijbeloverz. Bijl. bl. 106. Outhof, den pad bij Vondel vindende, gifte, dat het kwam, omdat het in Accufat. of den vierden naamval ook den heeft, „ of, zegt hij , omdat het zoo veel is als van den pade, van egten bedde;" Van Heule erkent pad M. en O. met alle de Ouden.] PADUS of PO, M. Dat hij in den Padus, federt Eridaen naer hem genoemt, nederplompt, Vondel voor Faëton. Zoo zegt Hooft in Henrik den Gr. bl. 143 ; Te Sane op den Po , [Over den Po geraakt. Hooft, Briev. bl. 57. aen den Po, Vond. Lijkdichten. Den Padus overheen, Vond. Heerlijkh. der Kerke II. B.] Waervan afwijkt Jeremias de Decker , anders zeer naeuwkeurig omtrent de geflachten ; in zijn gedicht , ROMES OUDE IJVER. Want daer ftelt hij dit woort Vr. Zelf  P A E, 387; 'Zelffchroomt de Po aen zulke grouwelvhkken Te fchenden haeren vloedt. Zij fpoedt zich , om den voet Van dat lebloet gebergte niet te lekken. [Doch dit blijkt uit het Voorbeeld van de Decker niet. Zie op MIN.] [PAEI, betaling, V. Ptf] PAEL, M. Aan eenen paal, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 694. Aen dien gevloekten pael, Vondel in de Altaergeh. bl. 126. [Hij heeft den pael geftelt, hoe langh mij ftaet te dooien , Vondel Dav. in ball. III. Bedr. Zoo merkpaal. Voorbij den merkpael, Vond. Hor. Gez. I. 8.] [PAENDER, een teenen korf, V. Ptf] PAER, O. 0?n dit paar aan den live te ftraffen, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 626. In dit paer, Vond. in de Leeuwendalers. [PAERDEMENSCH, O. Vond. Herk. iri Trachin bl. 26. Want zoo, gelijk men daetlijk hoorde, 't Vergift van 't paerdemenfch hem moordt. Zie op MENSCH] PAERüT, O. Van 't paardt werpen, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 9. ln het groote paerdt, Vondel in Virg. II. Boek der Eneade. [Maar waarom zegt M. Stoke de paard voor de paarden ? Zie de Voorrede §. 112.] PAERLE [PARLE , PERLE,] V. Met dezé paarle, Hooft in den 67. Brief. Vondel in het II. Deel der Poëzije, bl. 87. Die door de Jiraten van zijn bloet Ons zuiver wiefch, en openbaerde De befte paerle * die zoo diep Begraven lagh. Volienhove in de Heerlijkheit der Rcchtvaerdigen, bl. 61Om die koftelijke paerle. , . Bb 2 PAER'  §88 PAE. PAG. PAI. PAK. PAL. PAERLEMOER, O. Inhet paerlemoer, Von* del in het I. Deel der Poëzije, bl. 200. [Op't perlemocr der lieve wangen, Vond. Joz. in Doth., II. Bedr. Zie MOiiR.] [PAEUW, M. DePaeuw, wanneer hij voor zijn ga praelt, Vond. Befpiegel. III. B. bl. 70. Het pajl den paeu uit trots den ftaert om hoogh te fleecken, Vond. Faëton, I. Bedr. bl. 9. Doch J. de Decker zegt: Dat d'Exterbeck de borfi zal dreigen van de paeu, Geldz. Maar miffchien wel, dat hij 't wijfje in 't oog gehad hebbe. Bij van Heule is 't mede M. Dat men Paauwinne, van het wijfje zegt, leert Kiliaan ; en dus fchijnt men regulier den Paauw, M. en de Paauwin, V. te moeten zeggen. Zie de Voorrede §. 45. Men vindt reeds bij van Mander, Uitbeeld, der fig. bl. 117. kol. 4. Als den Pouw ten moyjlen is, met fijnen opgeheven openen fleert. — Als hem veel flaen en befien?\ [PAGIE, M. Wat hooffche pagie, afgerecht naer zijn vaderlants wijze, Horat. I. 29. Lierz. Op vier mannen en eenen paadge, Hooft Hift. bl. 9.] PAIS, M. Om eenen pais te bemiddelen, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 6. Om den pais te (leuren, Vond. in Virg. V. Boek der Eneade. [Reeds bij M. Stoke B. III, r. 540. Volbrachten den pais deen fi fochten. Zie ook B. IV, r. 699, 768.] PAK, O. Dat pak van alles te beflieren , Hoofc in Tacit. bl. 7. Ik zal u van dit pak ontlaflen, Vond. in Virg. IX. Herdersk. PAKKAEDJE, V. Onder de heiemmer 'mg der pakkaadje, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 151. [Wij zullen der papierpakkaadje — een kamer inruimen , Hooft Briev. bl. 100. Min regelmatig derhalve, ald. bl. 704. 't luttel pakkaadje dat er was.~] PALEIJ, [een katrol, of windaas, tot ftraf gefchikt , Kiliaan noemt het een windel, enz.] V. Dat hij depaleije ontgaan mogt, Hooft in den 13. Brief.  PAL. 389 Brief. [De deirne gehecht aan de polei, Hooft in de Med.] PALEIS, O. In 't paleis, Hooft in Tacitus, bl. kj, Het paleis van Godt den Vader , Vondel voor Faëton. [PALET, * een woord, den fchilder bekend, O. Die beelden , beemden , beecken dê fchieten van 't palet, De Decker Afbeelding van D. Colijns. Maar een palet, in 't Franfch, palette, voor fpeeltuig, fchijnt uit den Franfchen oorfprong meer naar 't V. te hellen.] [PALING, v. * Ptf. Doch 't gebruik in overeenkomft met haring, fpiering, wijting, fchijnt eer 't M. te vorderen.] PALISSADE, V. Een Romein draegt ds paliffade, Vond. in Hor. IX. Toezang. PALM, M; * Om door den edelen palm verheven te worden, Vond. in Hor. 1. Lierzang I. Boek. [Naer dezen pallem flreven, Vondel in Salmon. Dit beide voor den tak of palmtaken den palmboom, gelijk ook bij van Mander Uitbeeld, der fig. bl. 120. Inde rechter handt eenen palm', maar in de algemeene benaming van palm voor 't loof, gebruikt Vondel 'c Vr. Dicht begroeit van lichte fteekpalm, in Hecuba i zoo mede PALM (yola , cavum manus) [de holte van de hand; handpalm.] Om uit de linien der palme van de hant, Vond. in Zungchin, bl. 20. Tuffchen't eerfte en laatfte neemt De Decker fraai 't onderfcheid waar, als hij,. fprekende van Rede-, en Bewijskunde, zingt: Dees is een vuijl gelijck , en die een lege palm; Deesjtrijd;maer d'anderJlrijckt nochtans den zegepalm. zoo fpreekt ook Vondel van den zegepalm te verwinnen , in de verloffing van Grol.] PALTZ, M. Men heeft ons voor dezen willen diets maken, dat het in den Paltz nogh voor. 'v4nt'£ng% Bb 3 Hooit;  290 PAN. Hooft in den 49. Brief. Ga voer den Paltz, ten berg op, aen den Necker , Vond. in de Poè'zii' I Ded b!. 55. J ' ■ ' fAN ' v- En traPl God^ vijanden de pan in dertighnael, Vondel in d'Opdr. van Joann. den Boetgezant. Ook voor bakgereetfehap: Met een koperepan, Hooft in de Ned. Hift. bl. 126. [En op de harjfenpan te treeden, Hooft , G, van Velz. bi 70. en zoo ook kockepan, kookpan, braadpan; maar voor den herdergoJ PAN, M.] PANDT, o. Door dat pandt, Hooft in Tacitus 111. Boek. In oorlog is geen heil: wij bidden u om vree, met een om 't eenige en onfehenbrepandt desvredes, Vond. in Virg. X,. Boek oer Eneade. Ook voor een kraem of winkel: Nog zijn 'er in het zelve $andt te koop , Hooft in Boec. 1. Nieum. ["Ook denkhjk voor de flip van een kleed. Bij M. Stoke wordt ook pand genomen voor leed, ongemak hinder, doch in 't M. Gefl. B. II, r. 971. meneghen paren pant gedoghet hadde. En B. II, r. n^o. dedefcade, roof, ende groten pant, met de Aanteêk ] PANNEEL, o. Op het panneel, Vondel in de Opdr. van Hercules in Tradun. [Langs dit paneel, de Deckers Klinkd. bl. 2qo.l [PANTER, een dier, M. Men zagh. rondom hem heen ge/pook van tijgerdieren, Lrevlakten panter, lojch, en wreede luiperts zwieren. Vondel Herfchepp. III. B. bl oq 1 [PANTOFFEL, V. Pcf] PANTSER, [PANTSIER], o. Maer hijvereert hem , die door zijn dapperheit den tweeden prijs verdiende, een koftelijk en /leekvrij pant [er, het welk hij zelf Demoleus van het lijf rukte, Vond. in Virg. V Boek der Eneade. ' {En hebt ge tegens Godt het panfer aengefchoten.  PAP. P A R. 39i Vond. in Lucifer. . Zoo Panftsr. Drijft fpeeren door 't pantfier in 't lijf, Vond. Virg. En. XII. Boek.] In de begroetenilTe van Frederik LIenrik zegt hij, En door den pantfer zond een heet onzichtbaer loot. Maer dit zal zooveel zijn , als door den panfere, hoedanigh men de onzijdige woorden plagh te gebruiken. Zie ANKER. [PAP, V. Ptf] [PAPEGAEI , M. Met een fchoonen papegaei, Vond. Hekeld. in den Harpoen. ,, Naer d'eere „ van den Papegaei, Vond. I. D. der Poëzije, bl. „ 358". Outh. Want 't is hier eenen Papegaey te fchieten, van Mander, Schilder-conften grondt bl. *. 3de colom, en Uitbeeld, der lig. bl. 117. Ook 't woord Gaai. Naar den Gaai fchieten. Kwalijk dan Vr. bij van Heule.] PAPIER, O. In wit papier, Hooft in den 18. Brief. Beveel het papier niet ter/lont al wat u in den zin fchict, Vond. in de Aenl. ter Nederd. Dichtk. PARADIJS, O. Het weelig paradijs, Vondel in den lnh. van Lucifer. [Hij volgt haer bleeke fchim naer 't zalig paradijs, Vondel in de Klinkd.] [PARDEL , M. Ende het beefl dat ick fagh was eenen pardel gelijck, Openbar, van Joh. XIII, 2.] [PARK, O. Reeds bij M. Stoke, B. IX , r. 730. in het pare. Zie ook PERK.] PARKEMENT, O. Het parlement, Vondel in de AltaergeheimenilTen, bl. 38. PARKET, [omvang, kreits, kring, perk,] O. De Sonoyfchen in dit parket, Hooft in de NederL Hift. bl. 31 o, [PARKIET, eenngel, M. Ptf] [PARLEMENT , O. Dat niemandt der Gereformeerden met eenigen ftaat in 't parlement zoude werden Bb. 4 rsï~  39* P A R. PAS. verzien, Hooft H. de Groote. 't Woord parlement beteekende oulings gefprek, van parler; vandaar genomen voor alle pleit, pleitzaak , pleitplaats. Waarvan M. Stoke B. V, r. 646. in dat parlement. Zie ook B. II, r. 1042,] PARNAS, [een berg in Thracie,] M. Gij zegent den Hollantfchen Parnas, Vondel voor Elektra. m PARS, V. In de pers der dienjlbaarheit, Hooft in den 101. Brief. [Zie PERS.] PART , [techna , dolus , een liftige trek] V. Wen zij ons de part/peelde , Hooft in de Ned. Hift. bl. 938. [Voor een gedeelte van iets is 't O.] PARTIJ, V. Omdat hij de partij gevolgt heeft, Hoort m de Hift. bl. 18. Tegens een ongelijke partij, Vond. in Virg. X. Boek der Eneade. PARTIJSCHAP , V. Deze hevige partijfchan Jieejt aldus haren oirfprong genoomen, Hoofc in Henrik den Gr. bl. 35. [PARUIK, V. Zie PERRUIK.] fPASCHA, o. J Zich zeiven niet vergeten Aen 't Pa/cha dat zij eten} Maer op het Pa/cha zien, waer op dat Pa/cha zag; Vat is op hem alleen, die 't PaeJ'chlam is. de Decker goede Vrijdag in 't begin, bl. 116.] PAS, dat is, (londt, O. Op dat pas, Hooft ia den 9. Brief. Op dit pas, Vondel in Ovid. Herichepp. XV. Boek. [Dat mijn benaude borft doorgrieft word op dit pas , de Decker Didoos Brief] Uok voor een doortogt of veer genomen. Over 't pas Hooft in de Ned. Hift. bl. 1163; dat Vondel M. gebruikt in het Keurged. op 'Mauritius, bh «Hi j Prins Maurits vaegt den pas: maer zelf Hooft, gelijk mij nu voorkomt in de Vertal. uit Boccalin; Ui} bekende dat hij was geraakt over dien dootlijcken ^s. [Welk Manl, geflacht in cljt woord, voor zoo  PAS. PAT. 393 zoo verre de beteekenis van Overtocht, beveiligd wordt door Vondel, verovering van Grol: E.n floot Tilly den pas van Elve en Wezerflroom. ook De Decker, Lof der Geldz. Dat zuidwaerd aen dejtreek der Africaenfhe kujl, Den open pas ter zee de kiel niet. af enjnede. Hiervan ook voor een geleibrief, paspoort.'] "PASLOOT, O. Ptf] TASPOORT, O, Ptf] TASQUIL, PASKWIL, O. Ptf] "PASSER M. Dit woord behoort onder die. woorden, welken een' manlijken Werker aanwijzen. Zie de Voorrede g. 14. vanwaar Van Mander, Schilder-conflen grondt bl. 5- a. pit op den navel 't punEt van eenen langhen poffer. Dit volgt Poot, Bijbelft. Sal. Heerlijkheid: Maer 'k zie denpaffer, daer veel duizent werUiên. zweeten, Gewelt van cedrenhout en fneeuwitmarmer meet en.} [PASTEI, V. Ptf] TPATACON, M. Die nan een ducaton van eenen patacon zou weten te, onderfcheiden , de Decker Lof der Geldz.T * . , [PATERNOSTER, den Roomfchgezinden gebruiklijk, O. Op het Paternojler , Vond. I. Deel der Poëzije. Maar M. bij Hooft, Medic. bl. 2. Met den Paternojler in de handt.~\ [PATRIJS, M. Ptf. Doch in Jagersterm zegt men daar is veel patrijs. Vandaar miffchien, dat Moonen en Halma zeggen, het patrijs , gelijk HET HAAS.] [PATROON voor een Voorltander, noett geen betoog. Maar zegt men niet het patroon, voor een fchetze van iets ?] Bb S PA*  394 PAV. PAU. PED. PEE. PAVANE, V. Defpaenfche pavane danjfen, Vond, in zijn TooneeJfchilt. PAVELJOEN, O. Het paveljoen, Vondel in het I. Deel der Poëzije, bl. 248. Het paveljoen van elzen, Antonides in den IJftroom. PAUSDOM, O. Het Pausdom, Hooft in de N. Hift. bl. 4. [PEDESTAL, piedejlal, M. als VOETSTAL 1 [PEEN, PEE, V. Ptf] J ( PEER, V. Ga, Daphnis, ent de peer, Vond Virg. Herdersz. IX. bl. 34. Voor den Peereboom zal men miffchien het M. liever volgen. Zie de Voorrede g. 34. fchoon Vondels voorbeeld ook van den boom te nemen zij.] PEES, V. Eer gij de pees laat glippen , Hooft in de Bruiloftsdichten. Gelijk een vlugge pijl gedreven van de pees, Vondel in Lucifer, bl. 54. De pijl van de pees gedreven, dezelve in 't XII. Boek van Virgil. Eneade. [Zoo paertspees, bolpees; Die de bolpees gevoelt heef t, Vond. Horat. III. B. 5. Lierz.l „ Trok den pijl met de paertspees aen, Vond. En. X. „ Boek bl. 434. Doch gelijk Hoogftraten dit „ woord pees in zijnen eerften druk van dit werk „ M. ftelde, zoo zeide Vond. ook: d''ander zet den „ pijl op den pees, X. Boek der Eneade, bl. 450. „ Waarom dan niet liever pees M. en V. geacht ? „ dan behoeft men zoo niet te veranderen , of „ verlegen te zijn". Outh. [Manlijk heeft het ook Hoogftr. in den tweeden druk, doch voor het drukken der derde uitgave is hij veranderd; gelijk mij blijkt uit zijne handteekening in het exemplaar van den II. Druk, waarvan hij zich ter uitgave bediend heeft, het welk mij door zonderlinge goedheid vergund is door den Wel Ed. Geftrenge'n Hr. Huydecoper , wien ik hiervoor met dankbaarheid gedenke. En deze verandering is te recht gemaakt; want dat dit woord alleen Vr,  PEG. PEI. PEK. PEL. 39$ oehoort gebruikt te worden, wijzen de voorbeelden genoegzaam uit.] [PEGEL, M. Ptf.] PEIL, O. Boven het peil, Vondel in 't Berecht voor Adam. [Die boven 't peil van hun vermogen ftijgen. Vond. in Adonias.] [PEIS, vrede, M. Fan den peis, Vond. II. Deel der Poëzije. Hij kufl dien vorder Heken peis, Vondel beftant van Poolen en Zweden. Zie PAIS.] ("PEK, O. Zie PIK.] PEKEL, V. * In de pekel laaten jleeken, Hooft in den 50. Brief. Men zegt ook het pekel, dat d<| Poëten veel gebruiken voor zee. Antonides in zijnen IJftroom: Het zijze alleen om winfl het fchuimend pekel klieven. [Zie hiervan mijne Voorr. §. 41. Vergel. op PIT.] [PEL, ook pefc genoemt, oïpelsrok, V. Gij zijt het, die gelijck turkijne pel t Eet water jlaan deed over duin en del, Hooft Pfalm CIV. Ook voor een rouwkleed in Zee- lan[PELGRIMAEDJE, V. In haere pelgrimaedje, Vond. in de Heerl. der Kerk, I. B. bl. 14.] PELION, (een berg in Theffalie,) M. Over den Velion, Vond. in Virg. III. Boek der Lantged. •• PELLIKAEN. M. Een Pellikaen, zoogende zijn iongen met zijn eigen bloet, Hooft in de Ned. Hift. bl. 196. Vond. op de Titelprint der Altaergeh: De pellikaen uit liefde om hoog zijn boezem wondt, Om met zijn hartebloet zijn eigen vleefch te laven. [Van Mander, Uitbeeld, der Hg. bl. 117. Den Pellicaen fiende den roock comt om fijn jongen te hel- ?VT'PELS5 M. Ptf. Doch hieraan twijfel ik.] ' ?AN,  3tf PEN. PEP. PER. PEN, V De overmagtigen hebben niet even veel voordeelmet de pen, als met het zwaart, op hun mt der Hooft in de Ned. Hift. bl. 744. Toets Ze d Aen . De vuiftdraegt thans de pen, de fchoot den Troifchen degen, Decker in den brief vin Dido fóS^jde luitpen>* Vondel bii ^enrij?g' ü' *» honderjlenpen* MSktrï?ll ^rTaCU- L B°ek- COok reeds bij Stoke B. VI, r. 255. ^ (die) rf™ Z.oyOT/^e„ ^Tpens m, " * den Uolla"fchen fal 0 W Sir*S qTnfuïS m ?ezus nomt ™ te*; Maer uit den pens van Judas is gezweet. de Decker in zijne onderhandeling. Nog eens Drehem zoo levendig heeft in den pel getroffen, de Decker op M de Ruiter. Doch , fchBon pens zoude if*^ ^ den Mk ëenoome" woS" zoude dit geene genoegzame reden voor 't m! glm Pcf ] ?WW> V°°r Vr' was vo1' ,3NVE^'°^Het Penfeel leh ™i* 0rdeel te S fX Ain d °pdr- der Gebroeders. Maer penfeel te fpelen. Ook m den 133. Brief - Afef de, ê°}pi&NMTen voigt V°"deI ° II. D W sóf W°°rd " bij Vondel' Poè'^ Met hamer en pen/oen gedreven, 60 veel hijtorien, naer 't leven, O. Pcf] [PEPER, v. Pcf] den Gr. bl, 77. In het perk, Vondel in Virgil. V. Boek;  P Ë R. 397 Boek der Eneade. [Zoo Worflelperk, Vond. Hor. gez. I. 8.] [PERKEMENT, O. Op 't zuiver perckement, Vond. Heerl. der Kerk, I. B. bl. 17.] PERKET, O. In dat perket, Hoofc in de Nederl. Hift. bl. 1038. [PERKPAAL, M. Den perkpael te mijden , Vond. Hor. I. 1. Lierz.] PERRUIK of PARUIK, V. Aan deperruik yan Rijkheldin, Hooft in den lnh. van Baato. Zult gij uwe perruïk kemmen, Vond. in Hor. I. 15. [In de perruik , Vond. Horat. gez. II. 13. In Kiliaans oude Drukken vinde ik onder de vreemde en bafterdwoorden perruycke, perhuycke; in later druk is 't in 't woordboek zelf gebracht, 't Heeft nu zijn burgerrecht. Vond. zingt I. Deel der Poëzije, bl. 323- Daer op haer feejt de liefelijcke Maij De pruik mei Jiert. Welk pruik een beter Duitfche draai fchijnt te zijn dan perruik. Het beteekent niet alleen een Hoofddekfel of fieraad van hair gemaakt, maar ook wel het hair zelf. Zoo noemt Hooft roffc perruiken, dat Tacitus comae noemt: zie hem in de zeden der Germ- IV. Hoofdd.] PERS, V. Onder de perfe , Hooft in den 203. Brief. Hij moet de pers treden, Vond. in de Befpiegel. bl. 211. Zie PARS. [Reeds bij M. Stoke B. IX, r. 67. Uter perfen,r. 1008. daar hide meejte perfe vant. Ook pors. B. IV, r. 33. en de porfe hadde fo groot, voor benaauwing.] PERSOON, M. Den perfoon van Philips uit te beelden, Hooft in de Ned. Hift. bl. 19. De rei neme den perfoon eens fpelers aen , Vond. in Horat. Dichtkunft. Tegens eenen perfoon alleen , Mr. Antonis de Hubert voor zijn Lofboek. [Maar in zanten r  Syg PER. PES. PET. PEU. PIE. PIJ; mcnftelling zegt men altijd het mansperfoon , hé vrouwtperfoonf] [PERSIK, V. Ptf. In Zeeland zegt men PER. PERSOONAEDJE, V. * Booze Heidens hebben hunne perfonaedje gefpeeh, Vond. in 't Berecht voor Palamedes. [Hoe hij zijne perfonaedje, het feefl ter eere, 'fpeelt , Vond. in Samfon III. Bedr. Elcke perfonaedje naer heuren ftaet. Vond. berecht voor Lucifer.] Genomen voor eenen man heeft het Hooft Mannelijk , even als Perfoon , in den 37. Brief: Het leven van zoo doorluchtig eenen perfonaedje. PEST , V. Alzoo zijn fchipper de peft gekregen hadt, Hooft in de Ned. Hift. bl. 346. Met ene zware pefle, Vond. voor Edipus. [„ Ook huis„ peft V. Ik heb de huispefl befloten, Hooft Hift. „ der Medicis bl. 74." Outh.] PETARDM. Hier deedt de petard zijn eerfte merkwaarde proef, Hooft in Henrik den Gr. bl. 36. [Verrajfinge met den petardt, Hooft Briev. bl. '50.] PETERCELIE, V. Laet geene groene petercelie gebrek zijn, Vond. in Hor. I. Boek bl. 36. [Laet ons vochtige petercelie vlechten , Vond. Hor. gez. II. 7.] [PEUL, vrucht, V. voor peuluw , kuffen , ook V. Ptf] ~. PIEK, V. 't Punt van eene piek, Vond. in Virg. III. Boek der Lantged. [Met zijn gevelde pijck, Vond. I. Deel bl. 110. 't Is, Prinfen, lufl, die u de picck doet vellen, de Decker Puntd 1 [PIER, V. Pcf] 'J [PIETERMAN, Vifch, M. Pcf] PIJ, V. Hij draegt een vuile pij, Vond. in Virg, VI. Boek der Eneade. Die op een graeuwe pij de wintervlagen fchut, de Decker in Juvenaels XVI. Schimpd. [Schut uit de pij, fchut uit, Vond. Joz. m Dothan.] PIJL  P I i 399. PIJL, M.. Kracht is de laatfte pijl, dien de Vorft in zijn' koker heeft , Hooft in de Ned. Hift. IV/ Boek bl. 157- Uh heb noch eenen anderen pijl op mijnen b'oogh, Hooft, Briev. bl. 33- Hij wort met eenen pijl gefchoten, Vond. in den Inhout van Hercules in Trachin. En zoo moor dpijl bij Vond. Enead. B. XII. bl. 525-' Ook fchijnt reeds M. Stoke dit erkend te hebben, B. VIII, r. 248. onderlinghe fcoten ft pilc Menighen enen eer ft fcieden.J PIJLAER, M. Aen den pijlaer, Vond. in Virg. III Boek der Eneade. Erkent voor den pijlaer der mj'heit, Moonen in d'Opdragt van zijnen lijdenden Chriftus. [Daer fchuilt hij achter den pijler van het hof, Vond. in Jefta V. Bedr.] PIJLKOKER , M. Met eenen pijlkoker , Vond. in Virg. I. Boek der Eneade. Zie KOKER. [P1JLOOT, piloot, loots, M. Ptf] PIJN,* (voor eenen boom genomen) is, gelijk de namen van alle boomen, M. [Had noit defcherpe bijl in 't bofch van Pelion den pijn gevelt, Vond.Vertal. bl. 590.] Voor moeite, arbeit, of fmart, Vr. 't Was iet der pijne waardt, Hooft in de Ned. Hift bl 453. Over haer zoons onverdiende pijn ontfielt', Vondel in Virg. XII. Boek der Eneade. Door de pijne van zijn bloedige wonde, Volienhove in de Heerlijkheit der Rechtv. bl. 13- [En zo? altijd bij M, Stoke, defepine, met fiere pine, zie B. 1, r. 26, 70. II, r. 171, 945, I0°4- llh r202. VI, r. 327, 766.] PIJP, V. Met eene valfche pijp, Vond. m Virg. III. Herderskout. [Mijn jaren danffen traeg op zulk een dartle pijp, Vond. in de Bruiloftd.] Zoo is het ook' bij Hooft, als blijkt uit het koppelwoort, m den 137. Brief : Die de Malvazeipijpe voor de keur nam. , [PIJZEL, pizel,'m Zeel. bij de boeren de groote kas, v. Hij verbergt het in., de pijzei, volgens't gebruik.] Ll1K>  4óo PIK. PIL. PIM. PIN. PIP. PIS. PIT. [PIK, O. voor een kleefftoffe ; reeds bij M Stoke bekend, intpic. B. IV, r. 1398. ook pek', B. X, r. 382. maar voor -wrok, zegt het gebruik M. Enen pik op iemand hebben.] [PIL, V. Ptf.] [PIMPEL, Vogel, M. Ptf] [PIMPERNEL, v. Ptf] [PIN, V. in Roerpin. Moonens Poëzij, bl. 281» Wiens klem met kragt de roerpin houdt.'] [PINK , de kleinjle vinger , M. ook voor een jongen os; doch voor een vaartuig, V. Ptf.1 [PINT, V. Ptf] J [PIP, v. Ptf] [„ PIS, V. Zoo leg vrij voor dat volk de garden inde „ pis, Vond. in zijn mathematifche queftie." Outh.] [PISTOOL, v. Dees blixemt met zijn zwaert en zwangere pi/looi, Vond. in de Klinkd. Na't braken der Pijlool, Vond. Naffaus geboorte.] PIT, O. * Het pit der Germanen, Hooft in Tac bl. 12. De f maek van het rechte pit, Vond in de Voorreden voor Ovid. Herfchepp. [Ten Kate wil dit geflacht zoo onderfcheiden, dat Pit voor de kern, (nucleus) Vr., maar Pit, voor merg, Cmedulla) overdrachtig O. zijn zoude ; doch miffchien is dit Vr. geflacht bij verloop ingeflopen. Vondel fchijnt ook pit in de eerfte beteekenis Onz te gebruiken. In de Maeghdebrieven, in zijne hartstochtelijke Eulalia: Noit fpeelzieck kamde zij het pit van wijze fpreucken. en Hoofc Briev. bl. 55. het pit der gelegentheden -» voordienen. Andere meenen, en miffchien met gering verfchil van Ten Kate , dat pit in zijne eigenlijke beteekenis oorfpronklijk Vroul. zij , als de pit van een noot; maar overdrachtelijk , O. het pit der zake. Men brengt daartoe nog andere voorbeelden bij. Als Pekel, Vr. in den eigenlijken  P I Ti 4or iceh zin; maar, als het van de natuurlijke beteekenis afwijkt, of overdrachtig gebruikt wordt, dan O. Dus de Dichters van de zee gebruiklijk zeggen, het golvend pekel. Maar anders, 't vleefch ligt in de pekel. Zie op PEKEL. Zoo ook fneeuw , voor een Verheveling , Vr. De witte fneeuw; maar Overdrachtig het fneeu, als, 't fneeu der blanke borfi. Zie op SNEEU. Ook punt, voor de punt van een mes. Maar oneigenlijk O. op 't eerfle punt antwoord ik- Waardoor dan ook deszelfs zamenzettelingen allen O. het afpunt, het hoofdpunt , het fpeerpunt, het toppunt , enz. Zie de Voorbeelden op PUNT. Ik erkenne , dat , als men deze Voorbeelden in hun gebruik inziet , die Regel veel fchijn heeft ; ja dat het in die opgenoemde woorden aldus ook plaats hebbe ; maar iets anders is een gebruik in fommige woorden , iets anders , eenen algemeenen Regel hiervan te maken, of zulks op andere gevallen toe te paffen. Dit laatfte heeft zijne bedenklijkheid. Daar zijn in alle talen zeervele woorden, die eigenlijk en oneigenlijk of overdrachtig gebruikt worden, maar die daarom nog geen Geflacht verwiiTelen. Zoodanigen zijn bij ons flut , trou, fcheut, flraal;, Jlinger, vleugel, vlijm, vijl, fchulp, wacht, en diergelijken, wier Geflacht daarom niet verandert. Maar! (mag men zeggen) men bepale dien regel alleen tot zulke woorden, wier Geflacht nu of dan twijfelachtig is. b. v. vlek, vleugel, flut, fchulp, Jlinger, Jlraal, fluit, trou, greep, vaert, poji, pleit} enz. Maar ook in dezen zijn zoovele bijzondere om1 ftandigheden waartenemen, dat men beter fchijne te doen, om 't gebruik van elk woord afzonderlijk intezien , dan hiervan een' algemeenen regel te maken ; in welken meermaal de vraag nog zoude Gg blij-  402 P L A. blijven , in wat Geflacht zult gij 't Eigenlijke, en in welk het Over drachtige woord nemen ? b. v. Uit verfcheidene bijzondere omftandigheden , en uit geene regels, als boven gemeld , fpruit het, dat men de vlek (macula) en het vlek (vicus) zegge ; de pont en het pond ; de pleit en het pleit; het rak en de rake. Zoo zegt men den robijn en het robijn ; den diamant en het diamant; het roer en de roer; de pink en den pink ; den pijn en de pijn; den pojl en de poji. Indien dan die boven genoemde Regel algemeen doorging, zoude men toch zoovele voorbehoedfels daartegen moeten ftellen, dat hij zijne kracht merklijk verliezen zoude. Liefll dan hier geen Regel, en het gebruik van elk woord in aanfchouw genomen. Men ziet b. v. dat vleugel M. is, maar men leeft bij Hooft, overdrachtig Vr. , voor de rechte of linke vleugel in 't leger. Men kon dat volgen , als 't gebruik daar heen wil. Maar als trouw (fides) Vr. is, zal men daarom overdrachtig voor 'i huwelijk, trouw, M. ftellen,zoo't door goede Schrijvers niet gewettigd is. Zal men de fchulp eigenlijk zeggen, maar overdrachtig M. in zijnen Jchulp kruipen ? Hier zoude dan de Regel veel te kort fchieten , of verwarring wekken.] PLAEG, V. Deze plaag hebben zommigen gezocht af te koopen, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 30. De Nymfen zonden uwe bijen die jammerlijke plaegh over denhals, Vond. in Virg. IV. B. der Lantged. [PLAESTER, PLEISTER, v. Ptf] PLAET, V. Aan d' eene zijde der plaate, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 437. Op eene plaet, Vond. in Salmoneus bl. 39. Met die goude plaet e, Volienhove in de Heerlijkh. der Rechtv. bl. 17. PLAETS , V. Deze plaats in te nemen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 8- Op hunne plaets. Vond. in 't Berecht voor Adam in ballingf. Juïïus Cezar wou  p l a: 403 wou liever in arme boerehutten op d'Alpes ct eerfte plaats hekleeden , dan binnen Rome de tweede , Volienhove in de Heerlijkh. der Rechtv. bl. 2. [Gaet uyt defe plaetfè, Gen. XIX, 14.] [PLAGGE, afgefloten zode, V. Pcf.] [PLAK, V. Pcf] PLAKKAET, O. Men heeft dit plakkaat gedrukt, Hoofc in de Ned. Hift. bl. 32. PLANEET , v. Laet uwe planeet niet lezen, Vond. in Hor. L B. bl. 11. PLANK, V. Vond. in het t Deel. der Poëzije, bl. 224. Neptuin ontziet noch dijk, noch pael, Noch eike plank. [Hooft, Briev. bl. 56. Die door geen een eike plank konnen zien,] [PLANT , V. Gij kunt de flikkerende plant niet afrukken , Vond. Virg. Eneade VI. B. Door de hoop van eene plant, Vondel 11. Deel der Poëzije. Belommert of van eick of dichte lindeplant, De Deo ker, in Lucretius gevolgd.] PLANTAGIE, V. Infchaduwe van de plantagie. Vond. in d'Opdr. van Zungchin. [Men fchrijft anders ook plantaadje , even als boffchaadje en boffchagie; hoedanige woorden van een Vroul. uitgang zijn.] [PLANTSOEN, V. * Als de jeugdige plant f oen, geen hagelbuien vreefi noch blixems , die haer treffen, Vond. in de Heerlijkh. der Kerke L B. bl. 23. Dit ftaat er. Maar de taalrichtigheid fchijnt toch meer te eifchen het plantfoen, zie mijne Voorrede §. 85, 86.] PLAS, M. Door den ongefluimigen plas, Vond. in Virg. I. B. der Lantged. [De landen langs den Nijl en zijnen langen plas, Vond. Jofeph in 't Hof. Het Vr. voorbeeld, dat Outhof heeft, geldt hier niet.] Cc a PLAT ,  404 PL A. PLE. PLL PLO. ■ PLAT, O. De koning deedt in't plat teekenen de Jlaghorden , Hoofc in Henr. den Grooten bl. 87. ['t Zal aW zijn onder 't plat van uwen voet geftelt, De Decker in zijnen LIelfchen Kramer.] Ook voor een effen dak. Vond. in de Poëzij. - Viel Kardinael van 't plat, hij zou Aen cijferletters jtukken vallen. [Zoo ook Altaerplat. Vond. in 'tPafcha; Het heilig altaerp!at; en, Wilt hem op 't plat van zijn altaren vieren. En in de Altaargeh. III. B. bl. 135. Op 't outerplat. Van welk laatfte zie Huydecoper. bl. 240.] Zie HECHT. [PLECHT, V. Zie STUURPLECHT.] [,, PLEIN, O. Hij jlaet hier op een verheven en „ met marmer gevloert plein, Moonens Lijdende j, Chriftus bl. 441." Outh.] PLEIT, O. * Ten einde van 't pleit toe, Hooft in de Ned. Hift. bl. 18. Uit een verwart pleit redden, Vond. in Horatius Dichtkunfl. Wij hebben hier lij een de rechters van het pleit, Antonides in 't I. B. des IJftr. [En zoo reeds bij M. Stoke B. II, r. 1292. Zie ook B. III, r. 1045. V, r. 552. Doch een Pleit, zeker langwerpig vaartuig, fchijnt Vr. te zijn , te meer daar Kiliaan fchrijft pleite. Zoo ook Ptf] PLEK, V. Over deze behaavenfle plek, Hooft in Henr. den Grooten bl. 1. [Ter zeiver plekke aange/meten, Hooft in Tacitus II. Jaarb.] PLICHT, M. Op hunnen plicht te pa/Jen, Hooft in d'Opdr. der Nederl. Hift. Hij verliefl zijnen vaderlijken plicht, Vond. voor Jephta. Wiltge uwen plicht hier ver/laan ? Volienhove in de Heerlijkheit der Rechtv. bl. 59. PLOEG, M. Voor den ploeg, Vond. in Virg. I.: B. der Lantgedichten. [Nu zullen de koningklijke gebouwen luttel lants voor den ploeg laeten , Vond. Hor.  PLO. PLU. 405 Hor. Gez. II. bl. 15. Na't keeren van den ploeg, De Decker in Juven. 14 Sat. Voor een Timmermans fchaaf, en boekbinders gereedfehap acht E. Zeidelaar bl. 239. het V.; waartoe ik toch geen reden zie.] PLOIJ, V. Natuur geeft ons eene ploij, Vond. in Horatius Dichtkunft. Met hem ffcemt Moonen. Maer bij Hoofc in den ir. Briefis 't Mannel. De Sequele van dezen ploij in 't ftuk der dijkagie gezet, hoewel het een drukfeil kon zijn, dewijl men vint in den 74. Brief; Een andere plooi doen nemen, [en Brief 45. In de oude plooi te brengen. Ook Vondel, Hoe komt uw kleet aldus uit zijne ploi gejleurt , Jozef in Egypte. \ Die alle zaeck , hoe quaed, ftaet in de befte ploi, De Decker Lof der Geldz.] [PLOK, M. Ptf.] PLONDERAEDJE, V. Om de pionder aedje, Vond. in Virg. II. B. der Eneade. . [PLUG, * deugniet, M, Maar voor de vik , of flop, v. Ptf.]. PLUIM, V. Vond. in't I. Deel der Poëzije bl 349- Zoodat hij luijlert naer heur luim. En vliênde 't grimmig aengezicht, Te paerde volgt d'oranje pluim. [Ik zal die zelve roode pluim uitzonderen , ■ Vond'. Virg. En. IX. B. Zoo wie de paeuwepluim om haeren gulden, glans, ftelt voor de veer der gans, De Decker Puntdichten.] PLUIMAEDJE , V. Verheft gij 't vendel, zoo volgt de witte pluimaadje, Hooft in Henrik den Grooten bl. 82. Met de pluimaedje, Vond. in Virg. ï. Boek der Eneade. [PLUIS, Vezel, V. Ptf. Maar is dit niet Onz.?] [PLUNJE, V. Ptf] [PLUVIER, vogel, O. De-veder, daer "t pluvier Cc 3  4oB PO. POE. POK. POL. opzweeft, Vond. in de Raedfels bl. 398. De Hr. Ptf. acht, dat het pluvier zij aantemerken, als het haas, bij Ten Kate D. I. bl. 403. Het kan waar zijn.] PO, M. Zie PADUS. [POEDER, POEIER, O. Die 't buffepoeder fleept door golven vlam en roock , Vond. Klinkd. Schoon de Hr. Outh. uit van Heule het v. kieft 't welk waar is in 't gemeen gebruik voor de bakpoeder ; maar de vraag is hier, of dat gebruik goed zij, en, of men, van het buspoeder, O. fpreekende, 't welk aan 't gemeen of dagelijkfch ge. bruik zoozeer niet onderhevig is , hierdoor niet ontdekt, dat de poeder, of poeier, v. in deftig gefchrift niet moet gebruikt worden, te meer, daar men ook zegt het pulver.'] POEL , m. In den poel des afgronts , Vondel voor Lucifer. [Van den jammerpoel, Vondel Horatius Gezangen II. 20.] [POEP, m. voor een Weftfaler. Voor crepitus ventris ook m. Ptf] POEZIJ, v. De Roomfche ridders verfmaden harde poëzij, Vond. in Hor. Dichtkunft. [Gij Moflert, zaus van onze poëzij, Vond. in de Roomfche her 1 [POK, v. Ptf] J _ [POL , concubinus, en leno, een boel, m. Een die den rijxten pol van Palejlijne zoo betooverde, Vond. in Samfon bl. 29.] [POLDER, Volgens de Regelmaat, m. zoo gebruikt het reeds M. Stoke, B. IV, r. 911. in den polre.] POLEIJ, pulegium, zeker kruid, v Plukkende wilde polei je, Vond. in Virg. XII. B. der Eneade. + Ufringpk,] m. Vond. in Gijsbr. van Amflel Vde Bedr. bl. 48. Hij kan met zijnen pols een burgwal over fpringen. Zoo  P O M. PON. P O O. 407 Zoo ook voor een Jlagader, Vond. in Ovid. Herfcheppinge I. Boek: Hij voelt nog aen de fchors, den pols en 't kloppend hart. [Die den pols tafie eer hij fcheide, Vond. Lijkd. En waerlijck als ghij recht den pols eens gaet betajlen, de Decker Lof der Geldz. 't Welk ook Joncktijs heeft in Venus en Minerva. Dat hij zelfs door de mouw denflauwen pols voelt woellen, bl. 71. Uit het Latijnfche pulfus.] [POMP, V. Ptf] [POMPOEN, M. Ptf] PONJAERT, M. Met den ponjaart, Hooft in de eerfte Nieumare van Boccalin. Hij fmijt den ponjaert neder, Vond. in Zungchin bl. 49. PONT, O. * Zijnde het Franfche pont, gelijk ds Hollantfche guldens, geen lijfelijke, maer Jlegts ingebeelde munt, Hooft in Henrik den Grooten bl. X53 [Voor een vaartuig is het Vr. in de pont, zelfs reeds bij M. Stoke B. IX, r. 564. Mocht hife ter ponte gheraken.~] [POOL, polus, de as, het aspunt, V. De pan afifche beer in, die aen de hude pool flaet en glimt, Vond. Nazoos heldinnebrieven bl. 103. Ook Vr. voor de Jlrekking der fijne hairtjes van wollen of andere ftoffen naar eene zijde, en den glans, die daardoor veroorzaakt wordt, zoo als dit de Heer Ptf. befchrijft.] . POORT, v. Hoor de poort, Hooft m de Nederl. Hift. bl. 90. Uit zijne poorte, Vond. in den Inhout van Jephta. [Op de wacht, geflelt bij deze poort, Vond. Salomons Treurf. Poort beteekende oulings de Stad zelve, M. Stoke B. I, r. n8, te Romen in de poert; B. IX, r. 838. Doe men des gheware waert in de porte, enz. vanwaar de benaming poorters , voor burgers , en poortrecht voor (lads- of burgerrecht, poortmeefters voor burgemeeJ Cc 4 fms'  4o8 poo. pop: por. pos. fiers. Het is met dit woord dan even eens gelegen als met burg, dat van een bepaalder eene ukgeftrekter beteekenis heeft gekregen.] POORTAEL , O. Foor het portael, Vond. in Virg. II, Boek der Eneade. [Die geen cieraet noch konjl aen dit poortael vergeten , Vond. Salomons Treurfpel II. Bedr.] POOS, [een wij], ftond, oogenblik,] v. Die hunne pooze te roer gejiaan hebben , Hooft in den 101. Brief. Na een lange poos, Vond. in Virg. III. Boek der Eneade. POOT, M. Dat tuigt dees arme hoen met zijn gebroken poot , Vond. in de Leeuwendal, bl. 29. [Doch dit voorbeeld bewijft niets. Noch fplinters uit den poot getrocken, Vond. in den Brief van Te? kla. Hang vafi gejlrikt aen uwen poot, Vond. Herfchepping VI. B. bl. 164.] POP, V. Zou zulk een Godt zich aen een wajje pop vergapen ? Vond. in de Maegden, tweede bedrijf. Wf fpeelde met de pop , Vond. Lijk- en Grafd.. 't Zijn al van ouds de Jlreken van die bloeddronke pop , De Decker in Romens ouden ijver. Mompen geldt mee: zeidt Roemer, in een geejlelijke zinnepop, Hooft Briev. bl. 56.] [„ POPEL , M. populus , een populierboom. Hier noodigt ons de popel Jlil en zacht in zijne „ fchaduwe, Vond. Ovid. Herfch. X. B. bl. 322." Outh.] ^ POPULIER , M. Den hoogen populier aen den wijngaert huwen, Vond. in Horatius II. Toezang. [POREI, PORREI, V. Ptf] [PORSELEIN, O. * Het groote Java deelt ons pjne fchatten meê en China 't porcelein , Vond. L Deel der Poëzije bl. 164. Voor groente V. Ptf] . POST, [deurjlijl], M. * Vond. in Virg. IX. B. der Eneade; Print  p O S. P O T. P R A. 4©9 Prins Turnus trots tenftrijde Neemt eene ontjteken toorts, en klitjt haer in de zijde Des torens, dat de vlam door 't Jtoken van den wint En 'tflakkren vatten aen den pojt en planken vint. In eene andere betekenifle is het Vrouwelijk bijHooft in Henrik den Grooten bl. 141 ; Zt3n Ma' jefteit nam de pojle op Parijs. [Dan in dit voorbeeld fchijnt gedoeld te worden op eene poftkoets; want voor eenen popode vinde ik 't M. bij Vondel David in ballingfch. op 't eind. Geheel Jeruzalem verwachte eerlang den poft en eene blijde pm. Doch poll, pos, voor vifch fchijnt V. Ptl.] [POSTBODE, M. als BODE.] [POT. M. Warenar met zijnen pot, Vond. II, D. der Poëzije bl. 234. Een ander fmeet met kracht enjlijf Den looden inkpot hem naer 't lijf. Vond. geftuiten Minnegod , bl. 422- Eer umn yleefchpot 't vier voelt , Marnix Pfalm LVIII. vs/. 10. De ketel wil den pot zijn zwarten neus verwijten, De Decker in den Lof der Geldz. Zoo ook bij van Heule, en van Mander, Schilder-conften grondt bl. 2. colom 3. Om 't vet van den pot te fc uymen.~\ [POTS, POTZE, klucht, V. Ptf.] POTTAEDJE, V. Met een vergiftigde pottaaije, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 185. • 1 PRACHT, V. Met de pracht, Hooft in de Ned, Hift. bl. 6. Om deze ijdele pracht, Vond. in Horatius V. Toezang. Deze waardigheit hangt aan geen werrehfche pracht, Volienhove in de Heerlijkh, der Rechtvaerdigen bl. 30. PRAEL, V- Lepidus heeft de praal zijner vooryaaderen ter eere gebracht, Hooft in Tac. III. BoekIs Rome op keizers prat, of keizerlijke prael, Vond. in, het I. Deel der Poëzije. ['* Zal in uw hoog (Ie Cc 5 fflrf  4i° PRA. PRE, prael a V poelen doen vergaen , De Deckers Puntdichten. Zoo ook Zegeprael; De fiammen juichten in de zegeprael, Vond. I. Deel der Poëzije bl. 450. waarvan Moonen ten onrechte afgaat in het vervolg zijner Poëzije, bl. 41; In den zegeprael. Zoo gebruikt hij nog verkeerdelijk kalk. Om door te zwemmen den ruimen kolk, vervolg van Poëzije bl. ri6. Vlijt; Meteen' onver moeiden vlijt, bl. 53. Ramp; Uw' alfemhittren ramp, bl. 62. Grijns; Zonder fchijnvernis of barifeeufchen grijns, in de Poëzij bl. 432. Doch de Hr. Pieterfon , Voorred, bl. XXXII. zijner Rhapfodia heeft aangemerkt, dat Moonens Poëzij in den Jaare 1700. is uitgekomen, toen hij werkIijk aan zijne Spraakkunft arbeidde, in welke, als zes jaren later uitgekomen, mj zich zelf fomwij. len verbeterd heeft, als blijkt in dit Praal. En op dien grond Verdedigt hij te recht Moonen bl. XXIX. in 't Vr. prael.] [PRAEM , voor dwang, M. voor een fchut* V. Ptf] J PRAET, M. Eindelijk viel zij weeder op den voorigen praat, Hooft in Henrik den Grooten bl. 67. Ik zwijg van anderen praet, Vond. in de Leeuwend. bl. 24. [Ooverdraager van vrijen praat, Hooft in de Med. Als oit d'Atheenfche Bie na 't leven ons trock met honigzoeten praet, De Decker aan zijn broeder. De fpiegelvolgt ons doen, mou Echo onzen praet; De Decker Puntd.] [PRAM, V. Ptf] PRANG , V. Dus werden de Brujfelaars van deze prang verlofl, Hooft in de Ned. Hilh bl. 832. [ƒ« de prang van uwen lajl gevat, Jonktijs Minerva bl. 28.] PREEK, V. Om de preeke met gewelt te fleuren, Hooft in de Ned. Hift. bl. 89. [PREI, kleine ajuin, V. Ptf] PBENT,  PRE. P"R I. 4" [PRENT, V. Zie PRINT.] PRIEEL, O. Dat prieel des aarthoodems, Hoofc ïn de Ned. Hift. bl. 259- In een genoegelijk prieel, Vond. in Horatius I. B. bl. 5. [PRIEM , M. Het haer met gloenden priem en ijzer omgekrolt, Vond. Virg. En. XII. B. Die den broêr met zijnen moortpriem griefde , Vond. David in Ballingfchap. Dit moordpriem was op zich zelve oudtijds priem; 't beteekende een lans, fpies ; 't welk men pfriem fchreef; buiten twijfel het zelfde, als ons Tacitus befchrijft, van de Zeden der Germanen, waar hij 'tframea noemt.] PRIESTERDOM, O. Zijnen zoon aan 't Priefier dom helpen, Hooft in Tacitus I. B. Met al het Prieflerdom, Vond. voor Salomon. Het eerfte betekent het ampt, het lefte de perfonen die 't bekleeden. PRIESTERSCHAP, O. Door 't injlellen van 't Priejlerfchap, Hooft in Tacitus t B. Zoo zegt Vondel het Chriflenfchap, in de Maegdebrieven bl. 3. Men gebruikt ook de Prieflerfchap van het lichaem der Prielteren , gelijk de Vroedfchap , de Kidderfchap enz. (*) Lm PK1Ji (*) Ik zal de woorden van dezen uitgang, hier ter plaatfe, een weinig naaukeuriger befchouwen , en de gefteltheid van hun Geflacht, dat tot op dezen oogenblik in de uiterfte verwarring ligt, trachten op te helderen. Hiertoe zal ik eerst van den uitgang fchap fpreken, en deszelfs verfcheideie beteekeniffen, en vervolgends uit krachte dier beteekeniflen, het verfchillende geflacht naaukeurig overwegen, en ten befluite het woord Heerfchap afzonderlijk befchouwen. Wat den uitgang fchap betreft; deze is van zeerhooge afkomst. Hij is volgens den Hr. Verwer in zijne Idea Lmg. Batav. Hoofdd. Vil. ontleend van den Noordfchen taaltak. Van deszelfs kracht fpreekt Wachter in Gloflar. bl. 38. duister; klaarder L. Ten Kate II. D. bl. 85. die denzelven zegt te verwonen , „ den aert en gefchapenheit der dingen , als in een „ vergadert lichaem , vervat in het Angelfaxifch fcyp, fcype. „ (prcefe&ura, munus, negttimi en Mgmtas) dat zijn wortel  4i* P R IJ. k ?W» v- Df «BA» & j Vond. „ Uraffcnnfc op zekeren graaf, Poëzij II. D. bl. „ 217. D^WÏ frÖ^^Ï. gefchapen (f°™»re, condLy Doch hy fcb.nthier twee beceekeniffenY aan dien worteluit- Serkt S " beteekeni(Ien dienen te worden aft. gemerkt, dewijl het wat anders is, dat men met woorden van dezen uitgang aanduidt, rfm w&« J«SÏÏw dingen ; wat anders, als men die gebruik «n e£ »/rfa^wïeT' in het^ientefcK^ vnorh 7" KHet n6r(le Sr|iPt plaats, wanneer/cAap bij ™waard^ beKekent de lening tarPP3 2 derPnefleren, het Priejierjchap. Het ander!, fle en de PriSel 6 if kennen^ het Lichaam der Prie' «era, d Pneliera m het gemeen, de Prie/lerfclmp. ze2r of1Jwn,0t/0gt0e,blj dS Vaakkunftenaaren vrij onben rLrlZ ■ 1 " van dezen uitgang een vaft geflacht hebden t\nf, Z'J danee"s Vr-dan w^r Onz. gevonden wor&n ? a"deren .Ho°g(ïrate". Moonen . L. ten Kate ften blh'lcr '?lr,trentto tWijF: hct welk V0°raI u* luiten blijkt , die , niettegenftaande hij, naar züne eewo- ne naaukeurigheid en doorzicht, het onderfcheid ithefn te d e ÏSK ™J tba"S Vele woorderi °NZ- gébruiken, o^eefhn IV™^"'- rZ1u6 L D' bl- 399-. en daar toe ons opgeeft bij de ïrankdmtfchen Vr. Landfchap , bij de An- II D hl Grfjc]WhIL D:blI98- bijde Hoogd. i«fr' n -3 7" e"?- tetw,jl 00k Moonen bl. 7s. twee zeer £ de Hr0u?hêofeft; «°°8&ate" ^ vXKtegeTrS en de Hr. Outhof, in de Voorrede van zijne Bijvoeefels on* SS??' » Zul'en geven, dLr SeTdofd daarh bevfnrnewiiW,i<;eHReSe'maatiawa/0^'^ 0D2er taal maar SnlVn/L e "'^ der Woorden thans ^ fchap , maar oulings in fchepe , oorfpronklijk Vr. zij. Hiervan fpreekt de Hr. A. Verwer, in zijne Jdea Hoofdd/ VIL wanneer hi van de uitgangen dom, fchap, heid, eertijds i^IS1 dus redenende voortgaat. 0«n« (*« tm^mtiS^ at: enz. „ Regelmatig zijn die. Uirgangen Vr„ zelfs zoo, dat (om.  P R IJ. 4iJ 217. Zijnde Trij een doodlijk of ftinkend kreng, ., als Kiliaan het vertaalt. Bij Decker zegt de „ Geld- migen, al beteekenen zij een ganfch lichaam , toch Vr. blijven, als Vroedfchap." Dit blijkt ook in de vermaagfchapto talen , vooral ten aanzien der verfcheiden buiging van dit fchap , waarvan zie L. ten Kate II. D. bl. 8$. en I. D. bl. 437. en 460. op de woorden Landfchap, Vriendschap. En gelijk onder de woorden, die uit hoofde eener zachte achtergevoegde E. oulings Vr. waren , betrokken moeten worden allen , die oulings volgens A. Verwer in dome en hede uitgingen, doch thans dom en heid hebben; van welken het laatfte geen verandering van geflacht heeft ondergaan ; zoo komt het zelfde recht toe aan dit ons fchepe; zoodat men met Ve\wer billijk mag veronderftellen, dat oudtijds dit foort van woorden enkel het Vr. geflacht gehad hebben. En vanhier de reden, dat men vele woorden oulings Vroulijk aantreft, die thans gemeenlijk Onz. zijn, maar echter in fommige gedeelten van ons Vaderland nog dat Vroul. behouden. Het gebruik dan, bij wien Veelal het fcheidsrecht, wet, en regel is van fpreken, heeft even als in de oulings Vr. woorden, ooge, oore, antwoorde , oorloge , den uitgang fchepe in fchep fchap , verandert; en daardoor het Onz. in velen ingevoerd; in zooverre, dat men in de oudfte Schriften reeds voetftappen van 't Onz. vindt; echter zoo, dat het Vr. geheel aan anderen is bijgebleven, niettegenftaande de afwerping der zachte e, en de daardoor veroorzaakte meerdere overhelling naar het Onz. Doch dit gebruik, wel verre van misbruik te zijn, fchijnt regelmatig voordgegaan te zyn , en heeft der Tale een groot voordeel gedaan; zoodat men thans al vrij regelmatig het onderfcheiden geflacht uit de beteekenis, of de beteekenis uit het onderfcheiden Geflacht, mits wel gebruikt, kan leeren kennen ; en men dus bij voorb. omtrent de Priefterfchip Vr. kan weten , dac dit van het lichaam der Priefteren , doch het Priefterfchap van hunne bediening verftaan worde ; en omgekeerd , dat men fprekende van het lichaam der Priefteren de Priefterfchap , doch van hunne bediening het Priejlerjchip zeggen moete. Uit kracht van dezen uitgang fchap kan men dan ligtlijk een tweederlei foort van Woorden en Geflacht vooronderftellen. Maar daar is nog eene nadere verdeeling, die aanmerking verdient, namelijk die der zamenflelling uit Bijvoeglijken, of uit Zelfjlandigen. Door  ♦H PR IJ, „ Geldzucht ook: Dat gij mij, uw Gadame, fcheUt „ voer een verachte prij , in zijnen Lof der Geldz. „ bl* Door B ijvoeglijken verfta ik, die zamengefteld zijn uit den uitgang {termmatio) fchap en een bijvoeglijk Naamw. f Nomen aijeüwum). Deze woorden zijn en blijven ook nog gemeen£ ^V^-Y'- Sramfchap, blijfchap, vriendje hap, vijandfehap {vijand is bijvoegelijk; zijnde een deelwoord (par. ttctpium) van vijen, haten, odio perfequi, waarvan VEDE voor haat. Zie op VEETE) Zoo ook de dronkenfehap, eigenfchap, vroedjehap; welk laatfte onder deze te huis hoort Vroed is wijs, zeggende Vroedfchap zoo veel als wijzen, wijze man«en, doch meer eigenlijk zegt het zoo veel ahwijsfehap, dat is Wijsheid, en wordt daarom door Kiliaan vertolkt door Sapientia; vanwaar het bij overnaming of in het afgetrokkene wordt genomen voor den Raad, in wien vooral Wijsheid wordt yereifcht, en dus ook voor het lichaam der Raadsheeren. Voorts waant hier op recht te hebben het woord kundfehap . vant het oudekund, kond, (notusj, bekend, waarvan oorkunde, rerkmdigen. Hooft Ned. Hift. II. Deel bl. 3; deze kundfehap heb tk uit eenen perfoon. Al verder beterfchap, algemeenfehap, t welk Hooft bezigt, brieven der bezondre gewe/ien zoo wel als der Algemexnjchap. Zie hem aldaar 21. B. En wac voorder, van hunner aller vrijheid en openbor/lige gemeenfehap. Hier van mogt iemand zeggen is hetgereedfehap uitgefloten, dan kwalijk; verleid door het misbruik of verloop. Vr. is het in de Gulden Legende, of het Paflionaal I. D. bl. 64. doe wort dye reefchap totter timmering toegemaeêt. De Overzetting des Bijbels 1637. Lxod. XXXVIII. 3. hij maeckte oock alle de ghereetfcbap des Altaars, waar ook alle het kon geweeft zijn. Doch voor de verandering van geflacht in O. is deze reden /dat het van zijne eerfte beteekenis is afgegaan; want uit de aangehaalde plaats der Legende blijkt, dat het oul. aanduidde de vervaardiging de gereedmaking eener zaak {apparatus rei), daar men het thans bezigtvoor het gereedgemaakte, het vervaardigde, ofwel meeft voor de Werktuigen, die tot de gereedmaking dienen (apparata, tnjlrumenta, arma.j Zie Kiliaan. Het tweede foort zijn Zelfftandige Naamwoorden, doch die weder van onderfcheiden aard zijn. Ik brenge daartoe voor eerit zuiken, die in een vergaderd Lichaam eene algemeenheid van perfoonen of een menigte aanduiden , en dan zijn dezelve Vr. En dit geflacht is in zijn' oorfprong ook altijd aan deze woorden eigen geweest. Ik zal hier eenigen derzelven met een Vooibeeld aanrodren en ophelderen. Ik bieng cr toepaiESTERSciur, van de perfoonen, in onderfcheidinf van  P R IJ. 4i5 „ bl. <5. En in zijn Vers op Romens ouden ijver „ in Piemont, M 6 Schande, dat zich Vorjlen noch vergapen „ Aen een zoo vunfche prij." Outh. Gelijk van het woord Priejlerfchap, dat van de bediening gebruikt worde, in welk geval men zegt het Priejlerfchap bedienen, waarvan ftraks. Dus zegt Vondel Salom. I. Be Ir. dit is de Priejlerfchap , die boelen heil belooft, buugerschap ; het puik der burgerfchap , De Decker lof der Geldz. bidderschap; onder onze jonge Rldderfchap. apostelschap , de Apojlelfchap beknelt ia ijfre boeien, Vondel in de Opdrachten; ook in Peter en Pauw. II. Bedr. maagschap voor de magen (adfines); Maer ditghy nae mijn lant ende nae mijne maeghjehap treckenfult, Genef. XXIV. 4. jonglingschap , de Jonglingfchap is ftout, lichtveerdig en vermetel, bij Breder, in Alphonf. I. handel. De manfehap, de broederfchap, de gebroederfchap, de Joodfchap voot de Joden, gelijk dus in eene verklaring van Die Propheet Jona op Hoofd. I. vs. 3. en 14 ; gelijc die Joetfcap. De Anaanfchap , de Heidenfchap, de genootfehap, waarvan zie op bonijgenootschap ; de Verwantfehap voor de bondgenoten, de Verwanten; in dien zin ook de Vroedfchap, en welke niet al meer; waarvan de Voorbeelden overtollig zijn. Zie op PRIESTERSCHAP en NAZ \ATSCHAP. Dus doende zal men veel bij de hedendaagfche Schrijvers ontdekken, het welk de proef niet kan volduren, waarvan een Maaltje is het geen ik bij een voornaam Amfteltoneeldichter, in een zijner vertaalde dicht werken leze: Dus waant het Hoofdmanfchap van 't Prieflerrot omringt. Dat hun bezweerders kunjt den grammen hemel dwingt. voor de hoofdmanfchap. Doch alle deze woorden, die in den zin van een Itcftaan of verzameling genomen, ook nog regelmatig Vr. zijn, vindt men ook in het Onz. Geflacht genomen , maar in een ganfch andere beteekenis , namelijk om daarmede aanteduiden een ambt , bediening , waardigheid , hoedanigheid , of gefieldheid eener zaak. Bij voorb. Daar de Priejlerfchap voor t lichaam der priefteren Vr. is , zoo is in tegendeel het Priejlerfchap voor 't ambt of de bediening , Onz. Door t mfiellenvan't Priejlerfchap, Hooft Tacic. Jaarb. Zoo ook, heb burgerfchap, verneemt van't Burgerfchap Ifraëls, Eph. II. 12. Het maagfehap , nu niet (adfines) de magen, maar (adfinuas) de vermaagfehapping. Het maeghjehap buurt van veer veel be-  4i6 PR IJ. Gelijk prij voor kreng een fcheldnaam is ; zoo is ook in't fr. carogne, van caronia, carof] [PRIJG1, ter dan nabij, Jof. in Doch. Door 't maegfchap van de baren, Huigens bl. 139. Kardinaelfchap ; Die 't Kardinaalfchap opeezeid had, Hooft Henr. de Gr. bl. 123. het Chriftenfchap voor den ftand der Chriftenen , geen bloet maekt iemant eêl, madr deught en 't Chrijlenfchip , Vond. Maagdebr. Het meefler. fchap , Decker lof der Geldz. Het Stedehouderfchap , Vond. Jo. Boetgez. bl. 26. Het Schepenfchap; hij bekleedde den Raet en ^ Schepenfchap, Vond. Poëzij, I. Deel bl. 562. Het Komngfchap, Vond. Held. Gods. bl. 95. Dus zegt ook Bredero, wien wij echter niet al te veel mogen vertrouwen, in Terol. Het beulfchap , het diefleierjchap. Bij Hooft Nederl. Hilt. II. Deel 21. B.; Het Ambasfaatfchap, als ook het Ballingfchap; hij heeft veertien Jaren het ballingfchap [of bannelingichap dat is, banneling te zijn] gedult. Van-gelijken ook hst genootfchap , van welk woord zie ook op BONTGENOOTSCHAP, bl. 77. hetwelk uit deze aanmerking zijn licht ontfangt. Betrek vervolgens hier onder de woorden Lantfchap ; Echtfchap; JSlutfchap ; Waardfchap , (convivium , epulaef) Craaffchap , Heerfchap , 't zij voor iemand , die het beheerfchap, dat is, Heerfchappij heeft, of voor het beheer/chip, de Heerfchappij zelve. Van het laatfte ftraks nader. Zagen wij dus, hoe het heden tert dage gelegen zij met het geflacht dezer woorden , en hoe het geen in den eerften opflag ongeregeldheid fchijnt, dikwils de hoogde regelmaat zij; thans dienen wij in te zien, hoe het bij de Ouden gefield ware, en waar het uit voortkome , dat wij tegenwoordig daarin zoo onzeker zijn. Daar men uit het boven aangeroerde overvloedig opmaken kan, dat alle woorden, die den «"gang fchap achter zich hebben, oudtijds uit kracht van hunnen uitgang fchepe , geenen uitgezonderd , Vrouwelijk zijn geweeft; heeft het niemant vreemd te dunken , dat van alle die woorden , welker voorbeelden ik onder de laatfte foort als Onz. opgegeven hebbe , uit vroeger Schriften ook voorbeelden van hun Vr. kunnen worden geleverd. Zoo vinde ik van dat zelfde Onz. Priejlerfchap , voor de bediening genomen, in de Gulden Legende I. Deel bl. 120, die oerde , (dat is, orde j der Priejlerfchap aennemende. Zoo ook Ridderfcaap, Die den Regel der Ridderfchap, oft dsr RidderUcke oerde nyt en weten , Veldenaar , in de Chron. bl. 33. en zonder onderfcheid , kort daar op , voor de Ridders zelf; Ende hoe deze Koer, d. i. Keur, meer onenbaer wert ,hoe datier meer blijfchappen was onder die Ridderfchap. Zoo bladz. 116;  P R IJ. 4*7 [PRIJG , PRIGE , M. oulings, voor ijver, drift, nijd, Huyd. op Stoke's woorden D. I. bl. J 37- 116; Metter bailyufchap. bl. 85 , Al had hijt fijnte moeier die Ruwaerifchap quyt gefchouden. bl. 57. Ende na den flaap meen- de bi dei dachin\tU* g'M'*** ™< » Pnde 'r??lXZ Vooï blijde gezet is. Zoo bl. 7- Graafjchap Dat lant van Wasda, dat aen die Greeffchap van Hollant lach. Welk laatfte inen oók meermaal vindt. Zie de Overijsfeirche Cbiomke, in Dumbars Anale» II. Deel bl. au. Voeg m b', de Chronike van Ho», van den Klerk uit delsage Landen b. der Zee, bl. 52. Dat hij h-m verleende die Graeffcap van. Hollant, die het echter ook reeds Onz. heeft. Zie dezelfde bladz. Hebbe my Byt gevoecht tot de roffiaenfchap , bij van Gh.ftelen Ter. Adelph. II.2. Landfchap; Omdat wi tonen fullen datWi onTLantfchap verfoecken . bl. 42. En de Over.jff Chron. bi, Dumbar Anal. D. II. bl. 2I2; de Lantfcap Drenthe blL 211. de Graeffcap Amelant. bl. 310, 3«. ^ imr hf, Cnj° 2" der heerfcap Dyepenhem. Nutfchap ; om dat fi gefckapen fijn temutfchap der menfehen. Gulden Legende, bl. 39. waarop bl. 66. ook de manelaerfchap. voor het ondergaan der marteling; voords, op hope der echtfehap , bl. nö. .De Overijff. Chïón. bl. 307. de Pantfchap. 270 , de hturfchap WaardIchap , de Legende I. Deel, bl. 76. Tot eenre ujtfoe bereyde des kints vader een groete werfchap , end» mode veel *»«*«• c laatfte woord vinde ik ook bij B. v. Mander Homeers II as en 't wordt verklaart door Convivium , Epulae. ivlen vmat er meer van in het zeldzaam Oud Nederduitfch of NeJerfax.fch Woordenboek van Gerardus van der Schueren, den Theiitonijla genoemd, (van welk boek men verflag vindt in het Hollandfch Magazijn , D. II. St. 1. bl 170. en StI. bl. 430—433- en nog breeder bij F. v. Lelyveld opHuydec Proeve D. II. bl. 98 —100.) op de woorden Gefelfeap', en Wersfcap ; welk werfcap in fommige Provinciën , Vooral in Stad en Lande , nog in gebruik is, waar men Was- /dMaar§aan den anderen kant ontveinze ik niet, dat onder deze woorden, welker geflacht bij de Ouden zeer algemeen Vr. voorkomt, ook reeds voorbeelden zijn van eene heil ng naar bet Onz., zelfs in de tweede foort. die anders nawurhjk thans het Vr. blijft behouden. Zoo leze ik in die zelfde Le gende, bl. 3. dat Ridderfchap. In een Handveft vanPhil.ps j558. achtervelden, bl. 222. van het bahufchap. ,.n. Deze lofle onzekerheid is reeds zeeroud j zoo zelf, dat ook Dd m'  418 P R IJ. 37. En qumer omme tenen wighe Bi Autfore mit groten prige. Doch. Vr. B. IV, r. 136. Dat dede alder lieren prijch vik. Ji onder lin ghe droughen.] PRIJS, M. Stoke, fchoon zijn tongval meer naar 't Vr. helt reeds dikmaals het Onz. gebruikt. Zien we eerft van 't Vr.' Nutfchap. B. I, r. 1038. 0;danghe M de nutfiap nam, d. i. het nut. I, r. 729. So gheven wijt Met a/der nuf fep, Dl (ti;e) hi befat. Vriendfchap. IV, r. 835- So dit al ene vrienfcap Jceen. V,r. 950. Ende grote vritnjcap toghen. Verg B. VI, r. 575. VIII, r. 1035! IX , r. 692. Verraetfchap. IV, r. 1193. Dat ik wende Weder ande verraetfeep groot d. i. verraderij. Bootfchap. VII, r. 803. Die de boetfcap hadde ghebrocht. £27. Quam hem daer de boetfcap. Ook B VIII, r. 506. IX, r. 570, 572.' IX, r. 925. Blijfchap. X,r. 834- Dies was ft ne blijcap groet. Ook B. VII, r. 1163. Maar daartegen weder Onz. Ridderfchap. voor de ridderen , of 't lichaam derzelver. II, r. 1345. Ghewan hi doe an fin- zide Groot ridderfap , ghereet ten linde. Heerfchap voor de Heeren. IV, r. 609. Datfi theetjcap - van Holla t, groet en clene hadden brocht van hare Jlrike. VII, r. 535. t'Heerfiap gincte Bife. linghe, c. not. 757. En dat Heerfcap van Remerswale Gaderden Lantfchap. I, r. 290. Hadde dat lantfcap — dat nu — leghet. IO42 En dat lantfcap quam na dien —— Qizelfchap voor Gezellen. Vr. B. I,r. 165. Soen (toenjmach ic niet Mier ghejelfcup met begheven. Onz.  7 R IJ. 419 PRIJS, M. Dien prijs der oyerhant uit der hant te werpen , Hooft in de Nederlantfche Hift. bl. 9. Be- Onz. B. III, r. ic86. Met enenfcontn ghefelfcepe Voer hi bi Wejlcappel an. VII, r. 90. Metten andren ghefelfcepe B. IX, r. 594- Het enkele woord Graaffchap is bij hem dan Vroul. Zie Br I, r. 318. Dat de Graeffcap van Hollant es Ben ftic van Vrieflant 487. Egmmie, Dat thvvet en tbeghin — Vander Graffcap vnn Hollant was. 493. Defe Gratff.ap is begonnen. 631. Al hadden wi anders geen meende IVa, en onfe Graeffcap begonde. 746. Di'. recht willen wi dat hem coemt ln dn Graeffcap, de (d:e) men dus noemt mm B. I, r. 1089. II, r. 112. V, r. 500. Dan ook weder Onz. B. I, r. 418. —— Eenforeefl dat in dat Graeffcap is meefl. 523. Dat finen Gratffcappe lach ghelaghe II, r. 455. Ouam dat Graeffcap met rechte ane. B. II, r. ~ 998. III, r. 489. 70Q- IV, r.. 55. V,r. 597. Vil, r. 243,.949- Men ziet hieruit , dat het eigenaardige Vr. Geflacht al vroeg door taalverloop in het Onz. is overgegaan ; waar in teffensde reden ligt, waarom nog vele woorden, die na en in dat verloop het Onz. geflacht aannamen , bij latere Schrijvers , die hunne taal wat dieper inzagen , natuurlijk 't Vr. geflacht behouden. Hierin heeft Vondel de eerfte plaats «erdient. Dus leeft mem nog bij hem het nu Onz. Graeffchap , in zijne Poëzij: De goude balk en 't blauwe velt De züvre Maen in 't roode melt De Burggraeffchap en Waffenaren. Op gelijke wijze leeft hij met Vaderfchap en Zoonfchap. Zie Befpiegel. V , Boek bl. 195. gelijk zich ook nog fomwijlen van dezen zagteren tongval bedienden onze Overzetters, zie ia Predik. X.JJ. in de dagen uwer Jcnglingfchap, doch fpaarzaara. Dd 3 Hier-  420 P R IJ. Behielden den verdienden prijs, Vondel in de Aenlei» ding ter Nederdukfche Dichtkunll. Die zich der- hal- Hieruit voïgt dan ook, dat het raadzamer is, dat men bij de minftetwijtelirg lie'ftde Woeden zelf opflaat; alzoo het gebruik in fommigfi Woorden zeervaft geworte'd is, en ik geen oogmerk hebbe, om d >ur m jne Hese s d t omtèkeeren. Vooral niet, wanreer in deze of gene ftieken des Lands aan de woorden een zeker eigen gehecht is; genjk n en dus elders fpreekt van de Landfhup, van de Graafjchap. Alleen zoude dan de vraag zijn , of men, or enlijke Landtregifters buiten gefteid, niet beter deed in netten ftiji het Onz. Geflacht in dezen te volgen ? Doch 't zij mij genoeg , ge egenhe d gegeven te hebben , om optemerke- , d t de uitgai g chap van oude tijden het Vr. Geflacht tre' zich bracht; dat allengs dat Vr. door harder uitfpraak . of lieffi door afljitii g der e , naar het Onz. helde ; dat daardoor eei e ganfche verwarring ontftaan zij; maar dat d e verwarring ons thans tot vonideel ftrekt, gemerkt, naar mate der verfchillerde beteekenit der woorden, een keurig onderfcheid van geflacht hier min of meer plaats gevat heeft, dat (ij Woorden van een bijvoeglijk wjord zaamgefteld Vr. zijn. (2) Dat dezulken, d:e eetie - ergadering, een menigte van perfoonen aanduiden , van gelijken het Vr. Geflacht vceifchen , maar in tegendeel (3) gemeenlijk O. te bobden zijn de woorden , die eene bediening , (laat, of gefleldheid eever zaak aanwijzen; fchoon in fomwiigen eenig verloop , of meerdeie verknochtheid aan 't Vr. befpeurd wordt. Vergel. L. Bolhuis, beknopte aanleid, bl. 68. eu Ptf. Rhapfodiebl 37. Men ziet dan 1 effens, dat door de onzekerheid der Regels ve'en ginds en weder gedreven zijn; we:ke onzekerhe d weg te nemen mij dtrmoe'te wel waardigfcheen. Doch ik leioffde op het wooid aenbieding bl. 14. een duidelijker denkbee d te zullen geven van den aard van het woord heekschap. Ik hebbe omtrent dit woord alles in de groótftë onzekerheid befpeurd. Zijne beteekenis is drievoudig. Pe voornaamfte derzeive is, die ons aanduidt het 6 wind. de bediening, als of men zeggen wilde, het beheerfihap , imperii adminif}mtio. En gelijk deze beteekenis bij Kilianus, Meier, en anderen gevonden wordt, zoo is dezelve ook nog bij ons in z ine zaanigefte'den in gebruik, als blijkt uit Vrijheerfchap, DomKeerfchap, en wordt beveiligd met de oude talen, waartoe men iiz;e Schilteri Theatrum Teutonicum T. III. d'e herfchif vertaalt door dominatio, imperium, Majeflas, en onder ande en aanvoert Notkerus Pf, XXX. 19, bij wien dsminationes genoemd worden herfchefte, ZOO'  P R IJ. 421 halven grootelijx vergift in het V. Boek der Eneade : Hij verzocht dat men den prijs hem toejtont, wien zooveel als Heer/chippen of Heerfchappijen. Doch in vrelk Werk zich een lichte misgreep opdoet, vermengende bij terMuf rret een ander woord dat herifchaf luidt, zooveel als heirfchap , leger- of krijgsmacht: welk.fcen voorkomt in; de Keékenis van een heir,* Oxercitus) . leger, waarvan b.j Willeramus in het Hooglied, Frankduitfch, nog hertberga {cajtra) 1 eeerplaats , waaraan ons woord herberg zijne geboorte verplicht is; ook het oude heriverti , d. i. heirvaart, expeditio bellica, in den Rhythmus S. Annonis bl. 377- en bi. 379. m de Werken van Opitz; waarvan ook htntz«g. thans hertog, rrede bij Willeramus, in wiens achtergevoegde woordenlijft ta de uitgaaf , 8vo , men ook herifchaf vedclaard z,et: door heerfhaar, heirfchaar. Doch dit in't voorbijgaan. De eerflebe«ekenis van hlerfchap is dm voor de heerfchappij , het bewind De tweede beteekenis, bij de Ouden mede bekend, Is dat men door de heefchap verftaat de toeren, ge ijk door de priejlerfchap de pricfleren; in welken zin M. Stoke het boven bl. 4IEefikUtott'de derde beteekenis dezes woords toetrede,' moet ik iet omtrent het Geflacht der voorgemelde vermanen; 'twelk mij alleen zou moeten affchrikken, om van deze ganfcheaanmerkingemij iets goeds te beloven, gemerkt er >n de Oudheid , ten opzichte van het Vroul. des u.tgangs fchap , m ditwoord zich zoovele voorbeelden van het tegengefte de opdoen , dat ik twijffel, of zij niet fchier het getal der genen die voor mij pleiten, kunnen evenaren; altans, om vele anderen voorbij te gaan; ik vinde in de eerfle beteekenis reeds het Onz. Geflacht in de Gulden Legende I. B. bl. 113 , Ende Diode fiaen ende Maximiaen hadden hem fa zeer hef , dat fi hem [d. i. Sebaftiaen] overgaven dat heerfchap. P- '- bewind , beheerfchap.] van der eerfter fcharen. ln de tweede beteekenis komen ook de reeds aangehaalde plaatzen van M. St°Of fchoon nu dit Onz. Geflacht van het woordJeerfch^p mijne Helling kon fchijnen omver te werpen, merke men echter hier aan, d?t. zo veel ik weet, dit het een.gfte woord ,b, de Ouden 't welk zoo fterk tegen den regel fchijnt aan to SS? Witegen echter oo/vc^beeWerikunKn^ffiebracht worden, die even zoo flerk het Vr. Geflacht be,eii gen. Zoo lees ik in de eerfte be'eekenis, de ftuk van den Saraceenfchen Oorlog bij Schflterus 1. 11- Dd. Ther  42* P R IJ. Z niet lift ontweldigt was; voor wien HIJ met M ontweliigt was; maer ik denk, dat hij met het woort HIJ Ther Knnhig in wol untphieng, sink //- rjchaf er wch'e bint hmt er ime i elite. Het welk volgens de bijgevoegde Latijnfcle vertolking zeggea zou: ö 6 De Koning hem wel ontving t Z jmn ye,ie\ hij nederbcog, Zijne hand hij hem reikte. Schoon miTchien dit fcsptrum inclinavit (zijn fcepter nederboog ,) beter ve w'.Oelii w*-e infasces fubmifit voor zijn heerfchap , zijn bewind. De Overijfielfcbe Chronijcke bl. 312. D. II. der Anaiefta van Dunibar ; Ende want wy dat niet vervallen en kunlen mit ovftn rechten dat Hues en die Heerfcap voerfz weder te loefene , uit een hand veil van den jare 1380. En nog vroeger 1287, in het Extraft des Zoenbriefs des HrJ van Woerden. Ik Harmen make kond dat ik eenen twijl hadde met _ waer bij ik uyt mijnen goeden gewijjet werd, en uit mijne heefhip van Wierden , en uiten Lande, en bl. 310. Vanden hitje ende vander heerfcap Dyepenliem. Zoodat ook hierin mijne Helling beveiligd wordt. Ik ga over tot de derde bei eekenis. Ik zeide op 't woord aanbieding la. 17. dat de Heer Huydecoper zeer tegen dit wonrd was in Jen zin van Heer, Hooien we hem zelf in een' Brief aan mij, den 22 Jan. 1757. „ Men kent dat woord nu niet „ anders dan in de betekenis van éénen Heer. Doch in die „ be Hooft in de Nederl. Hift. bl. 747. De leergierige yolge dezen regel, Vondel m de Aenleidinge ter Nederduitfche Dichtkunft. • f \GEMENT, o. Het Zeeufche regement, Hooft inde Nederl. Hift. bl. 1141. REGEN, M. Overmits den regen, Hooft in Henrik ^en Gr. bl. 167. Door den regen uhgeblufcht, Vondel voor den Brief van St. Tekla. Om Jifreël daalt er zoo vtel zegens met den regen van boven, Vollennove in de Heerlijkh. der Rechtv. bl. 87 REGEN VLAEGH , V. Wanneer de reizende man de regenvlaegh ontfchuilt, Vondel in Virg. X. Boek der Eneade. [Herfch. B. V. r. 339. Dejlrijthre Pallas was dus lang om hoogh de gangen GevolghT] broed0r' 'l met der regenvhegh, %& VLAECJH, jyg.  REG. REI. REK. 441 REGERING, v. Dewijl Godt mijne regeering btgenaadight heeft, Hooft inHenrik den Gr. bl. 1-15. [REGGE, een ftreom, V. Dit haegt de Regge, die ten water uitrijzende , haer glazen firoom , enz. Moonen, in 't vervolg der Poëzije, bl. 7.] [REGISTER, O. Ptf.] REI, (chorus) M. Met den geheelen rei, Vond. in Virg. I. Boek der Lantgedichten. \Waterlant-> fche melkboerinnen vlechten handen aen den rei, Vond, Oranjes Meilied. In 't midden van den Maegdeücke* rei, Vond. I. Deel der Poëzije. Toen zagh ik in't verfchiet nae hem een langen rei van Tprincesfen, Antonid. IJftr. bl. 69. Rei is onderfcheiden van rij, V. Zie RIJ.] REIGER, M. Om den reiger niet te gelijken} Hooft in den 54. Brief. Ardea verkeerde in eenen reiger , Vondel in 't XIV. Boek van Ovidius Herfch. REIS , V- Die de reize aannam , Hooft in de Ned. Hift. bl. 37. Zijne reis te voltrekken. Vondel in den Inhout van Ifigenie in Tauren. Voor die korte reize, Vollenhove in zijne Lijkpredikatie op de Koninginne van Engelant. [Men gebruikte oulings ook refe, reze, V. in 't gemeen voor eene onderneming. Zie Voorbeelden bij Huyd. op M. Stoke D. II. bl. 572. 't welk bij Overdracht uit den zelfden grond, als reis , fchijnt afteftammen. Aen de reifc zegt ook M. Stoke B. V, r. 1038» Vanhier ook V. afreis, wederreis, en diergelijken.] [REK, O. Zie RAK.] [REKEL, canis domejiicus, een wachthond, oppafler, M. Houdt den rekel kort aen bant of hij bijt t Vond, II, Deel der Poëzije. En toen hij uit zijnnefi den rekel leiden zou, Vond. Hippol. III. Bedr.] [REKENE, een water bij Alkmaar , V. reeds bij M. Stoke, B. II, r, 510. over de Rekcne~] REKENSCHAP, V. Hoewel ik tot geen reekenEe 5 fehap  tftft REN. R E S. REU. jfchap gehouden ben , wilze u evenwel geeven, Hoof: in Henrik den Gr. bl. 126. REN, M. Hij fiortte met eenen ren op den vljant, 'Hooft in Henrik den Gr. bl. 70. Met vollen ren, Vondel in Virg. VII. Boek der Eneade. Zoo ook Decker in Joannes den Dooper [II. Bedr. Het Jïet met moeden rtn De Sontorts in de baren dalen.'] Zie ook RUN. Rt-NTE, V. Vondel in het I. Deel der Poëzije : Het voorjaer, nu de winter fcheit, Brengt, als een jarelijxe rente, Zijn bloemen, rijk van verwen, voort. f Ook de Decker , Bij een' groote rente, Lof der Geldz.] [, RENT1ER, M. bij Hooft , in ftede van „ Rentenier, Ned. Hift. bl. 578." Ptf.] REST, V. Derefiteverhaalen, Hooft in Tacit. I. Boek , bl. 2. Turnus ging met de rejle firijken, Vond. in Virg. XI. Boek der Eneade. REUK, M. Anderen mompelden, dat zij in de hars* fencn vergeeven waare door den reuk van een paar hantfchoenen , Hooft in Henr. den Grooten bl. 12. Dewijl gij uwen reuk onder een mengt, Vondel in Virg. li. Herdersk. [In den Bijbel, De Hcere roock dien licflicken reuk, Genef. VIII, 9. Het huys wiert vervult van den reuck der falve, Joh. XII, 3.] [REUR, voor zeef, M. Pcf.] REUTEL, M. Met den reutel in de keel, Vond. in de Fenic. Gebroeders bl- 53. [„ Kiiiaan z?gt, „ Reutel , rotel, Flandr. is Raetel, crepitaculum." Ptf.] [REUTER, een zeef, M. Ptf.] [REUZEL, O. Ptf. Doch hier twijfel ik aan; men zegt ten minften gebruiklijk den reuzel] RH03-  RH O; RIB. RIC. RID. RIE. 4-41 ' RHOSNE, [of RHONE] een rivier, V. Over de Rhofne, Hooft in Henr. den Grooten bl. 151. RIB, V. Tnjfchen de derde en vierde rib , Hooft In Henr. den Grooten bl. 181. En Adam en zijn bruit door 't klappen van twee monden Oranje en zijne rib beriepen tot den toon, Vond. in het I. Deel der Poëzije bl. 186. [RICHEL , of RIGHEL , V. Winfchoten , Zeeman, op reef, „ van de Righel, — en op rig„ ghel; fet de fchootels op de riggheï'. Doch het fcbijht eer naar 't M. te hellen.] [RICHTSNOER, O. 't Richtfnoer toog hij 'er overheen, de Decker in Jer. II. Klaagl.] RIDDERSCHAP , V. Fan de voornaamflen der 'verbitterde Ridderschap, Hooft in den Inhoud van Geeraert van Velzen. Onder onze jonge Ridderfchap, Vond. in d'Opdr. van Adonias. [Namelijk voor 't lichaam, den ganfchen hoop der ridderen genomen. „ Maar neemt men het voor de waar„ digheid van die ridderlijke orde, dan is 't O, „ Gelijk Hooft leert in den Huize van Medicïs, „ Everhard van de Medicis werdt ook met het ridder„ fchap vereert: Zoo ook, Die door dappre daadenhet „ ridderfchap bevocht, (d. i. die door dapperheid „ tot die waardigheid verheven word.)" Ouchof. Zie PRIESTERSCHAP.] RIEM, M. Zulx de verbolgenheit hun 't hart onder den riem Jiak, Hooft in de Ned. Hift. bl. 103. Ik jieek u een hart onder den riem, Vond. in Virg. XII.-Boek der Eneade. [Die ook onwaerdig ben den riem van zijnen fchoen t'ontbinden , De Decker de Dooper III. Bedr. Die niet eens waardig ben den fcïioenriem te ontbinden, Vond. Joannes de Boetgez. I. B, bl. 20. en tongriem. Hooft, 30. Brief. De blijdtfchap fnijdt mijne pen van den tongriem. Ook M. voor een roeiiuig, en etn deel papier, bij Ptf] RIET,  444 RIE. RIF. R IJ. RIET, O. Achter 't riet, Hooft in de Gezangen, bl. 636. Het dunne riet, Vond. in de Voorrede van Virg. [RIEV'ER, V. Ah een Eutelides in zedige rievier zijn blonde lokken zag, De Deckers Puntd. I bl. 94- Zoo reeds bij M. Stoke, B. II, r. 950.' op ene cleine riviere.~] RIF, O. Laet mijn onbegraven rif geen aerde getrek hebben, Vondel in Horat. I. Boek 28. Lierzang. Ook genomen voor een fmalle ftrook' zeïls Bint een rif in , dezelve in Horat. II. Boek 10! Lierzang. Dit laetfte geven anderen den naem van reef, ook Winfchoten. [Doch 't is de vraag, of een rif hier Onzijdig genomen wordt.] RIJ, (ordo,) [rang] V. Een' eeuwige rij te /luwen met vorjlelijke perzonen , Hooft in Henrik den Gr. bl. 2. Een flam, die eene lange rij van brave mannen uitleverde, Vondel in d'Opdragt van Samfon. [In de rij en rei der Prieflerdommen, Vondel Altaargeh. II. Boek, bl. 103. Van 't onderfcheid tuffchen rij en rei zie Huydecoper in de proeve, bl. 97. met de aanteekening van den Hr, F. v. Lelijveld bl. 229.] [RIJF, V. Ptf.] RIJK, O. Hij verheft ballingfchap voor 't rijk, Hooft in den Inhout van Baeto. Uit het geheele rijk, Vond. voor den Brief van Katarine. RIJKDOM, M. Om den rijkdom van volk, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 5. Arm bij den rijkdom, Vondel in d'Opdragt van Virg. Een rijke roeme niet op zijnen rijkdom, Vollenhove in de Heerlijkh. der Rechtv. bl. 30. Van Heulen hout het ook voor Mannel. Zie hem bl. 22. Bij anderen wort het t'onrecht Vrouwel. genomen. RIJM, O. * [in den maatzang] , Men magh om het rijm de tael niet vcrvalfchen, Vondel in de Aenleid. ter Nederd. Dichtkunft.  R IJ. 445 f Bevêelt fnen mij dan 't rijm, 'k beveel u 't rijmeloos, Wiens pen der Franken helt deed leven voor altoos. Vond. in een' Brief aan den Droft Hooft. Gij eifcht een zout en geurig rijm, de Decker II. B. Puntd.] Huigens in de Zedepnnt van een algemeen Poëet zegt: Be min doorfichtige, dien 't klappen van den rijm Foor alle reden gaet. Hier fchijnt het M. , maer ik giffe dat _ hij het neemt voor, van den rijme, op welk een wijze men de Onz. woorden uitdrukt. Zie ANKER. [Of liever, dat dit woord eertijds Manl. geweeft zij; zoo gebruikt het nog Marnix in de Voorreden zijner Pfalmen.] Ook volgt Huigens het Onz. m zijnen Oogentrooft: De dichters zijn dicht blint: fij fien maer door het rijm. daer hij voor't Mannel. zijnde zonder de maet van 't vaers te krenken had kunnen zeggen , door den rijm. In de betekenis van rijp, pruina, is het M. Met fneeu en grijzen rijm , Decker in Joann. den Dooper. [Hij jtroijt den rijm als ajfche , Pfalm, CXLVII. id.] RIJN , [een bekende rivier] M. Daarenboven had Civilis een dwars hooft in den Rijn geworpen , Hooft in Tacit. bl. 479- Gij gaet den bevrozen Rijn bezoeken, Vondel in Virg. 10. Herderskout. Deze eenige rivier hout van Heulen voor M. [doch kwalijk.] Zie AEMSTEL. [en mijne Voorrede %. 25-] RIJP, * ['t zelfde als RIJM] , pruina , M. Daer hij dien rijp (d. i. 't manna) dat blancke ront ziet leggen, Vond. in de Altaergeh. bl. 16. [Zoa dra de zon den witten rijp en dau uit kruiden zoogh, Vond. Herfch. IV. B. bl ioo. Doch Rijp voor Rupfe fchijnt Vr.; en mogelijk bedoelde dit ook " Moo-  446 RÏJ. RIK. RIM. RIN. RIa RIS RIT Mooneix in -zijne Spraakkunft; zie ten' Kate l Deel bl. 449. op RIJM.] ft W VOert)e! T?k mch> yond. in Virg. ~jj Dü"k df L\ntgedichten. [De Aw h% njsgejleecken, Vond. Virg. En. II. B. Zfo ifo&fS «,w zoom te ontjleecken , Vond. in Hippol. V. voor eenkorrel- [RIJSBOS, m. voor een bundel. Zie BOS Voor gewas, fpelt men rijsbo/ch, O. als BOSCH.] [RIJT. canahs, V. Ptf.J J [RIJTUIG, o. als tuig. Ptf.] RIK, o. Ptf] 6 J "RIM, v. Ptf] Jf*M PvLi % Ptf- , Doch ik twiifel «^t, of » TV^ rinkeI> tintel-l u i! nl-fl' Ini!e™nr™g> Hooft in Tacitus IE iioek Midden tn den ring, Vondel in Virg V Boek der Eneade [„ Ook armring, Vond. Hor. n L 9. meldende den armring." Outh.] Dit woort is met te tellen onder de woorden van de werkwoorden afkomftig , in dezen klank eindigende, 3ls Verachting , Bezoeking , Begroeting, Ver lo [Ving, £ilr- t^J gezegt hebben Vrouwel. te zijn. [RIOEL, RIOOL, o. Ptf] 3 RIST ,(fasciculus) [een bondel, 0f aanecnfchakc hg, enz.] V De erfenis eener rifte van Vorflendommen, Hooft in de Nederl. Hift bl 2 in ^.El^ÏIS"- (d ' Un) H°0f£ [ROB, m. Ptf] den edel/len robijn, Vond. in de Altaergeh. bl. 8. [Zoo reeds bij M. Stoke B. I, r. o'i2 Daerin vant men /onder waen Den Topaes metten robine. Doch  ROB. ROC. ROD. ROE. 44? Doch O. voor den erts ; 't Robijn der lippen deed hem branden, de Decker Bruilofd. V. Die door t mals robijn der lippen die kas volperlen faegl ook aldaar. Zie DIAMANT.] [ROCH, vifch, M. Ptf.] [ROCHEL, rachel, V. Ptf.] [RODAEN, een rivier, M. Dat wij den dor[l verjlaen Met bruizenden Oront en fchuimenden Kodaen. I . : Vondel I. Deel der Poëzije, bl. 163.] ROEDE V. Een jlaartjlar, die haare roede uit het Wefie naa 't Oofiejlrekte, Hooft in de Nederl. Hift bl 546 Circejloeg den koning met haer gouds roede, Vondel in Virg. VIL Boek der Eneade, Was een magtigh geweldenaar zijne roede ooit ontwasJen ? Vollenhove in de Heerlijkh. der Recht*, bl. 113 Die uwen arm bevolen heeft de roede, Decker in de EERSPORE. . ROEF , v. Met een toeloopende roeve, .Hooit in de Nederl. Hift. bl. 999- [ROEK, v. Ptf. een oud woord , voor zorg, waarvan roekeloos.'] , ROEM, M. Met eenen roem, Hooft in de l\ederl Hift. bl. 66. Met al hunnen roem , Vondel in Virgil. II. Boek der Lantged. [Ook reeds bij M. Stoke B. III, r. 446. Maer des heeft men noch den roem.] ROEMER, M. De heer van Schaagen magh hem wel een fraaien roemer op de handt zetten , Hooft in den 48. Brief. Vondel in de verovering van Grol, bl. 8. Om het op eer en eedt zijn hopliên te doen deneken Deed Dulckenfchuimens vol den grooten roomerfc henken. ROEP, M. Op dezen roep , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 101. Magh men den roep gclooven, Von-  W8 ROE. ROG. Vondel in Virg. III. Boek der Eneade. [Vol dreefheids op dien roep Vond. Virg. En. XII. B. 'k Ben tnijnen loop bereid naer uwen roep te Jtrecken de Detv ifer m zijn Puntdichten, II. B 419 1 ' NedeT Hift' *TSt T' ^ ind'°Pdr^ der Nederl. Hift. Toen ik op het roer leunde , Vondel in Virg. VI. Boek der Eneade. Ook'genomen voor fchietgeweer: Met het roer op den half, Hooft m de Nederl. aft. bl. 320. [kt zinkrler in dl vmfi Hooft in de Dk:hten. Het voorbeeld van Outh. Merkuur zit zelf'te roer, bewijft niet.] Geno^ men voor een rivier van dien naem is't Vrouwel • Bij Je Roer, Vondel in de Klinkdichten, bl. qor' [Ook bij M Stoke, in den zin van roering, bewe- toere Vanhier de fpreekwijs in rep en roer ~) [ROERDOMP, m. Ptf] J tJ^0?^^"* Tot eenen roerm> Hooft in de Nederl. Hift. bl. 269. Dit is eigentlijk geen zelfftandjg woort, maer gekoppelt uit twee andere itemmen, eenwerkwoort en voortzetfël. Het welk ook omgezet dat is 't agterfte voor, bij hem in gebruik is, als blijkt uit de zelve Hiftonen , bl. 397 i Tot ongelooffelijken ommeroer aller zinnen. [Roerom moeft eigenlijk o. zijn. Zie de Voorrede ft. 102. Maar Hooft fchijnt het als een Manl. werker te befchouwen, volgens de Voorrede ff K7 [ROERVINK, M. van een man. Zie Voorrede J. 15.] [ROES, M. Ptf] ROEST M. Gelijk de roejl zijn tam zet in metael, Vondel m de Altaergeh. bl. 53. [Hij fchmrt der feilen kankerigen roefi, Vond. in de Roomlche l-ier. Die nauwelijx den roefi ontgaen , de Decker Joann. den Dooper, III. Bedr.1 [ROET, O. Ptf] J ROGGE, V. Men verbood, de gemeene rog hoog- er  ROK. 449 Rherdan tot twee gulden en vijftien fluivers te geeven, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 959- Met vette rogge te voeden, Vondel in Virg. HL Boek der Lantged. _j _ ROK M. Een flip van den rok fcheuren , Hoort in de Nederl. Hift. bl. 28. Den rok befirijkende, Vond. in den Inhout van Jofef in Dothan. [Zrf onzen yleefcheüjken rock, De Decker aan zijne möe- dC[ROKKEN, O. Hijwenfcht, eer't rocken dunt, het mes door uwen draed, De Decker Juven. XIV. Schimpd. Voor dit rokken {cohs) wordt ook gebruikt rok, fpinrok ; ook wel wokke; de Hoogduitfcher zegt, rokken. Van ons rok, fpinrok, hebben we rokken, iets rokken Qanam ducere; penfa trahere) waarvan bij overdragt iemant iets rokken, kwaad rokken. Dit is Nederduitfch. Het Hoogduitfch rokken (colus) hebben wij ook overgenomen, dan t is nog nieu , en bij Kiliaan niet bekend; ichoon Plantijn , rocke , reeds verklaart door 't zaamgezette fpinrocken. Nieuw dan ook het daaruit gevormd werkwoord iets rokkenen , kwaad rokkenen, berokkenen ; zoodat we thans beide en rokken en rokkenen; berokken en berokkenen; onverfcnilhg gebruiken. Het eerfte is 't oudfte. Hier is gerockt, dat nog niet en is yolfponnen, C. van Ghift. Didoos brief aan Eneas. Hoe fuldy 't rocken , in Terent. Andr. IV. ad. 2. fc. Is 't famen gerockt d Edelman en derde fiaet, Roemer Viffcher brabb. bl. 170. Met fijne rampfaliglieit , die hij eenen anderen berokkede voor berokte, Marnix Pf. LIL op den kant. Die mij berookt fchande end" oneere , Pf. LV, 13. Bij nieuwen ook nog. De Decker; maer kerckgefchil berockt onfierfehjke krijgen , Puntd. Hiervan riet Mann. Spinrok, Wens handen verdroten den fpinrockte ruerene, C. v. Ghift. Dianier aanHer^ Vondel Virg. En. VUL bij den fpinrok. De Byö r- Ff bels  450 ROL. ROM. R O N. bel, Spreuk. XXXI. 19. hare handtpalmen vatten denfpinrock. Rokkenen is bij de Ouden fpaarzamer. De Noordwijkfche kamer voor Rotterd. 1561; Ghij rockent onmaetig : bij Nieuweren meer. Huigens, fijn toefen is verdienft; fijn roekenen is winnen, Zedeprint van een' gemeen foldaat. Vondel, jjpollion naer de werelt te zenden om quaet te berockenen, Joann. de Boetgez. bl. 66. IV. Boek op den kant. Vanhier het rokken of het fpinrokken , in welks Geflacht Wefterbaan fchijnt verdwaald te zijn geweeft in Virg. bl. 209. Het fpinrock van Minerf te handelen ; voor den fpinrok , of het fpinrokken ; fchoon Plantijn ook zegt, Het werek oft rockfel aen den fpinrocken.~\ ROL, V. Ook fpeelde hij de rol, Hooft in Tacit. bl. 128. Zal een ander uwe rol verflaen, Vondel in de Aenl. ter Nederd. Dichtkunft. [Op de rol van diejlaat UE. Hooft, Briev. bl. 43 ] . [ROMAN, v.Ptf. Maar de aard van't woord fchijnt meer 't M. te eifchen.1 [ROME, O. Zie ROOME.] ROMP, M. * De vlam vermeeflerde den geheelen romp , Vondel in Virg. V. Boek der Eneade. Maer Hooft heeft het Vrouwel. in de Nederl. Hift. bl. 10 ; Omdat de Evgelfchen den Franpoifen de woefie romp gelevert hadden. [De Decker houdt het M. Van eenen dooden romp, I. Deel bl. 100.] ROND, (zelfftandigh genomen) O. Eer deg'rooie gront ontworpen was van dit geweldig Rond, Decker in den 16. Pfalm. [Hij renn' wien 't lujl om 't Jlarlichtront Ook hooger dan de veerjïe palen; De Godtheit komt hem tegenjtralen: Men loopt den Schepper in den mont. Vondel Lierd. III. Boek.] Zie HECHT. RONDAS, V. Met de rondas aan den arm, Hooft  R O N. ■ 451 Hooft in c7e Nederl. Hift. bl. 33Ö. Zij polijften de fchrikkelijke tondas , Vondel in Virg. VIII. Boek der Eneade. [Het woord, koperen rondas , bij Outhof, bewijft niets. Zie op JUK.] RONDE» v- Terwijl hij de ronde deed, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 830. Aen den hemel de ronde doende, Vondel in Virg. I. Boek der Lantgedichten. [Maar wat is de reden, dat het bijvoeglijk rowi juift in't Zelfftandige ronde verandert zij, daar men 'er zoo velen heeft, die ^hebben, ahbreeie, diepte enz. ? Ik antwoorde. De uitgang van diergelijke woorden is eigenlijk te, ahjlaaute, diepte, fchoonte, hoogte, kromte, van flaau, diep, enz. Eindigde zulk Adjecl. in d, als breed, rond oud; zoo was de oorfpronklijke fpelling, en de daarmeê gepaard gaande klank breedte , rondte, oudte; doch dusdoende kwam de uitfpraak neder op breete, ronte, oute, 't welk op de fpelling dikwils invloed had. Maar daar was nog een andere vorming bij de Ouden. Men maakte namelijk de Adjecliya tot Zelfftandige N—woorden, door de achtervoeging eener enkele e, zonder te achter op. Zoo zeide men de kromme, de diepe , de hooge, de fchame, voor de kromte, de diepte, de hoogte, de fchaamte. Zie mijne Voorrede §. 67. In navolging nu hiervan werden de woorden in d uitgaande, als breed, rond, oud, in 't Vr.. gefpeld, de breede, de ronde, de oude. Oude voor ouderdom, is bij de befte Schrijvers. Zie op OUDE. Van ronde hebben wij de rechte uitfpraak nog behouden in de ronde doen; terwijl men in tegendeel, van ronden te, zegt de rondte, en vanhier in de ronte zitten: waarvoor Kiliaan echter nog fchijft ronde. Ais : „ Ronde , rotunditas. Ronde des wereldts , ,, orbls terrarum, — globus. Ronde, bol * fphae„ ra , globus. Ronde van glas, orbis vitreus. „ Ronde, rond-wachte, circuitio militaris." Door dit niet te verftaan hebben fommigen, en ik Ff a eer-  4*2 RON. R O O. eertijds met hun, gemeend, dat men moeft zeggen en fchrijven de oudde, breedde, rondde, wijdde. Zoo als De Decker in zijn Puntd. in 's werelds wijde rondde, en Huigens Hofw. bl. .60 r. die Juichen wijdde fou beflaen. Doch kwalijk; zie mijne Voorrede §. 64-70.] RONDEEL, O. 't Rondeel van 't flot, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 377. ROOF, M. Den [maak des roofs wech hebbende, Hooft in Tacit. I. Boek. Mits de Lantvoogt het koopen van den roof verboodt, dezelve in de Nederl. Hift. bl. 251. Zijn klaeuwen in dien vetten roof te Jlaen, Vondel voor Jofef in Dothan. Het paft zoo groot een' velt heer , als Themifiokles, niet , dat hij nederbukke, en den roof oprape van zijnen verflagen en vluchtenden vijant, Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtv. bl. 60. [En reeds bij M. Stoke B. I, r. 1196. groten roef (roof) hi hem of wan. B. •II, r. 198. en namenre wel zworen roof. Doch voor de korft eener zweer fchijnt het Vr.] [ROOFZUCHT, v. Ptf.] £ROOI, M. Ptf.] ROOK, M. * Door eenen vuïlen rook, Vondel in d'Opdragt van Zunchin. [Van een' vergiften roock, Vondel in de Bruiloftd.] Bij Hooft in Boccalins -65. Nieumare vinde ik het Vrouwel. Omdat hij fijne rook te koop hielt. [Voor een hooiflapel V. Ptf] ROOM, M. Gezoogt met den room der zinlijxte zeden, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 778. [Zijne Eega mê niet luy noch loom Ontlajt de koe van haren room. De Decker in zijn' Morgenftond. „ Rotgans zegt: De melkmeid per ft den room uit d'uiers met keur „ hand. In zijnen Brief aan Vollenhove, bl. 6; „ waar in aan te merken is, hoe hij door room s, verftaat, 't geen men in Holland en elders melk „ noemt;  R O O. ROS. 453 noemt; doch zoo noemt men in Gelderland, en " 't Sticht „ Lac prefum, melk, in Holland, karnemelk „ Lac, room, ; melk „ „ Cremor Mis ,'t vet van den room, room . Outh.] [ROOME, Roma, deflad, O. Het weeldige Rome , Vond. in Hor. Gez. III. 29 ] ROOMER, M. Zie ROEMER. ROOS , V. Onder de roos , Hooft in den 66. Brief. Aen de roos van uw kerkgewelf, Vondel in Virg. IX. Boek der Eneade. Het purper van de roos, Decker in den goeden Vrijdag. [„ Zoo Slotroos; „ Of het wild aen de Jlotroos van uw kerkgewelf op„ hing, Vondel Eneas IX. Boekin onrijm; waar „ Virg. in 't Latijn tholus heeft; een rond gewelf,, gebouw, of het gewelffel van eene kerke, „ waar aan men den roof der vijanden ophing; terwijl 't ook voor de lanteern of kom der kerke „ wordt uitgelegt". Outh.] ROOSTER, M. Toen Karei Spinola den gloeienden roojler van den heiligen Laurens , dien grooten martelaer, verdoofde, Vondel voor Zungchin. [Sint Laurens om 't geloof geroojl op gloênden roojler, Vond.] ROOZELAAR, M. Voor den rooden Roozelacr, Vondel in Virg. V. Herderskout, bl. 17. [En diergelijke boomen in aar, als hazelaar, ijpelaar, zie de Voorrede §. 34.] ROOZENGAERT, M. Hoe 't paradijs den r00zengaert der kerke afbeeldde , Vondel in de Altaergeh. bl. 24. Zie GAERDE. ROS, O. 't Gezwinde ros, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 199. Een Franfch ros, dat twee witte voeten heeft , Vondel in Virgil. V. Boek der Eneade. f_Voor Ros fchreef men door letterverzetting (MeFf 3  454 ROS. R Ö T. fctffo/fif) oulings orj , er/è. M. Stoke B. lït, r. 1548. torfe.r. 1556. cr/è. Dezelfde gebruikt hier voor RoJJide, B. IX, r. 722. Men Jiet, dat men hout al ftille Metten -breidde een Jlarc RoJp.de, Al houwement met Jpor en in de JïdeJ [ROSKAM, M. als KAM.] ROT, * in de beteekenilTe eener menigte, V; Bij de billijkjlen van deze rot, Vondel in de Befpiegelingen, bl. 137. Ook in Adonias, bl. 44, Voor de rot. Maer elders, 't geen mij beft dunkt' gebruikt hij het O. Voor 't Priejierlijke rot, in den Brief van Agnes, bl. 16. 't Rot der wichelaren jn den Brief van Lucie bl. 42. Vollenh. in den Kruistriomf bl. 13; Hij bidt voor't moortrot. [Maar Vr. De heillooze reuzenrot, Vond. Virg. Eneade VI. B. Wij brengen wieroock aen, 0 ijverige rot Vond. in Salmoneus ; „ 't Welk hij meermaels „ heeft; als Pfalm CXIX.; Ik hact de rot der ongg. v rechtigheit; zoo ook Pfalm LXXXV; De rot der „ Jlerken, enz." Outh. Vergel. de Bydragen D I bl. 86. en 't vaft gebruik bij M. Stoke B i[' r. 621. ■ * Men hadde metten groten ghefcote, Qnteert altemael de rote. ?; V!' r' onder de rote- r. 46. tere roten. Voeg er bij eenige Voorbeelden van Ptf. Rhapfod. uit Vondel bl. 164 , X65. Evenwel de tegenwoordige fpraak is voor het Onz., die nochtans een voorzichtig en ongemaakt gebruik van 't Vr. in 't fchnjven niet verwerpen zal. Voor RAT , m dier, is taltijd v.] RQTS, V. * Op eene rots, Vond. in den Inh, van Jtdipus. [ie bouwen op de dorre rots , Vondels Rouwzang w't vredejaer.] Zonder li dtwoort, als rnen,  ROT. ROU. RU-G. men de rotfige ftoffe betekent, gebruikt men 't Onzijdig : Uit louter rots geklonken, Vond. in de Befpiegel. bl. 179. gelijk ook Antonides in het I. B, des IJftr. Het Hof des \}Jlrooms fchijnt uit louter rots geklonken. Vergelijk hier mede het geen wij over het woord DIAMANT gezegt hebben. [ROTTE, rivier, V. Ptf.] [ROTTING, M. Zie AANBIEDING, maar voor verrotting, V. Ptf] ROU, M. * In den rou verfchijnende, Hooft in't leven van Henrik den Grooten bl. 158. De nevel van den vaderlijken rouwe , Vond. in de Opdr. van Koning David herftelt. Steenrotfen hart van fteen verfmelten door den rou, Decker in den Goeden Vrijdag. Kleedt die toonen in den rou, Huigens in zijnen Uitlandigen Herder, bl. 30. en Decker in den Goeden Vrijdagh. Men vint het echter bij Hooft meer dan eens in het Vrouwelijk geflacht. In den 17. Brief: Ik zoek de rou niet, maar zij weet mij te vinden. In den 170. Brief; Aan de rouwe over de gemalinne neem ik deel. In de Ned. Hift. bl. 183-; Andere paal der adelijke rouwe, [üoch M. Stoke hield het reeds M. Nadien rouwe, B. II, r. 1078. Zie ook B. II, r. 1407. V, r. 536. VI, r. RUG , M. Toen heten de Spaanfchen den rug zien, Hooft in de Ned. Hift. bl. 1095. Zijnen rug met een vacht dekken, Vond. in Virg. IV. Herderskout. Op mijnen rug, Decker in den Goeden Vrijdagh. [Evenwel zegt ook Hooft , Briev. bl. 71. traagh voorttrekken , uit ernjlige zorg voor de rugge. Doch in diergelijke gevallen mag men de vervrouwing van 't Geflacht bij Hooft toefchrijven aan de fleepende E ; die echter de Bijbelvertalers niet belette , om Rom. XI , 10. M. te zeggen ; Ende Ff 4 w?"  456* RU/J. RUI. RUL. RUM. verkromt haren rugge alle tijdt. Zoo als reeds M. Stoke fchreef, B. VI, r. 668. Dat hi den rugghe ommewerpt.~] RUIT, V. Ach ! dat op deze ruij geen woejlaardt onyerjlandel dit lichaam en mishandel, Hooft in Geeraert van Velzen. [RUIG , O. Mijn ampt eifcht, dat ik't ruigh befnoeie en dan befchaef, Vondel in Joannes den Boet» gezant II. Boek bl. 44..] RUIGTE , V. Deze hadden machtige moeite, om door de ruigte te radken, Hooft in de Ned. Hift. bl. 439- In de ruigte van het bofch,' Vond. in Virg. IJ." Bo^k der Eneade. RUIKER, M. Vond. in 't I. Deel derPoëziie, bl. 345- Die poëzij als bloemen t'zamen leejl, En 't eeljle puik tot eenen ruiker Jchikt. RUIM, O. In 't ruim der Kerke , Hooft in de Ned. Hift. bl. 9,. Op het luchtig ruim , Vond. in , 11. Deel der Poëzije, bl. 321. Zie HECHT. RUIMTE , V. In deeze ruimte , Hooft in de Ned. Hift. bl. 48. In de ruimte heen te zweeven, Vond. in Virg. III. B. der Lantged. RUIN, M. Daer zat hij rufligh op zijn Amflerdamjehen ruin , Vond. in de Verovering van Grol bl. 15. RUIT, [van glas,'] V. Aen d'allerkleenjle ruit, Vond. in Gijsbrecht van Aemftel bl. 17. TOok voor kruid, wijnruit, V. Pcf] RUITERIJ, v. Over de Ruiterij, Vond. in den Inh. van het II. Boek der Eneade. -TRy^ ' v- Met dezelve rul loopenze naar 't huis. Hooft in de Nederl. Hift. bl. 242. RUMOER, O. Dat rumoer, Vond. inde Mae?debneven bl. 34. 0 RUN, M. * Met vollen run, Hooft in de Ned. Hift.  RUN. R U P. RU S. 457 Hift. bl. 294- Zie REN. [Maar RUN, RUNNE, v. Ptf.] . [„ RUND. Runderen in t veelvuldig getal, ge, bruikt Vondel V. als , Hier braght de Prieficrin " eerfl vier zwarte runderen, plengde den wijn op hae" re kar, Enead. VI. B. bl. 313- Zo° ook in den ' Bijbel, Job. I. 14. In 't enkel getal zegt men " runt, en is doorgaans O. [Altijd Onz.] Zie „ Efech. XLIII. 19 , 23 » 25- Hab- 1?' „ Kilianus heeft rund, en rind , zeggende rind, „ eigentlijk os in 't M. geflacht, enz." Outh. Iüliaan fpreekt echter van 't Gefl. niet.] [PvUNSEL, ftremfel, O. Ptf] [RUPS, V. Ptf] KUST, V. Hebbende zijnen zoone de rufl van Nederlant bevoolen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 4. De koop der aenjlaende rujie, Vond. in den Inhout van Virg. I. B. der Eneade. [Ook bij M. Stoke B. X , r. 741. De here behoeft oec enigher rafie, voor rufte. B. IV, r. 1377. in fiere ruften. Vergel. B. VI, r. 556. VII, r. 432. ONRUST, van een uurwerk gebruikt, moeft mede Vr. zijn, doch ik vinde het Onz. bij Six v. Chandelier, bl 306; Kon 't keerende onruft van de klok wel feeven keercn tüketakken. Ik volge liefft Vond. Joann. Boetgez. II!. B. bl. 61; En 't ftrijckradd'onruft drijft geduutig heene en weer.] RUSTING , V. Arcens ftont in zijne rufting-, Vond. in Virg. IX. B. der Eneade. lEn met dees harde vuijt zijn vajle rujiing rijten. Vond. Virg. Eneade XII. Boek.] Zie AENBIEDING. S.  45$ sab. sae, sa f; sai, s. [SaBBAT, M. Z)zV heiligen fabbat breech, Vond. m de Kerkged. bl. 530. Den fabbat hebben wij met ontucht flaêg ontwijd, De Decker ia de vijfde Bede bl. 262.] SABEL, M. * Bij Hooft in Tac. XII. B; Hij ■ rukt den fabel. uit. Vrouwelijk bij Vond. in Virg. III. B. der Eneade, Met de fabel. Zoo ook elders." [Waar door het hof gefioort de dolle fabel wette en' klonck door hunnen neck, Heerl. der Kerk II. B. bl. 55- Heer vader verfde noit de fabel in zijn Moet', In Adomas. Maar voor fabeldier M. Ptf") [SAEI, O. Ptf] J [SAFFIER, * de ftoffe zelf, O. Dat zuiver noit bevlekt en loutere Saffier , Vond. Lucifer II. Bedr Voor den fieen M. Zie DIAMANT ] [SAFFRAEN, M. * Bij De Decker Puntd. I. bl. 230. Metpurpren rözenglans en gloeienden faffraen. Doch van Mander, Ovid. Metam. fol. 5. 't faffraen goudgeligh gloeijde. Ptf V.] SAiZOEN, O. Naer het faizoen, Vond. in den Brief aen zijnen afwezenden vrient. [Dit woord is door 't Franfche kanaal uit het Latijn tot ons ge^ komen: de Latijnen zeggen fatio, zaaijing, gezaai, vandaar m 't Franfch Saifon , (in vroeger dagen Safion, vervolgens fafon, nu faifon) betreklijk op den zaaitijd : vanhier in meer ruimte overgebracht tot alle jaargetijden. Zoo komt van ratio raifon ; van oratio, oraifon ; mogelijk ook van manfio, verblijf, verblijving, met fmelting der n, maU fon, huis, verblijf, woon. Bij ons beteekent het insgelijks alle de getijden; en wordt dus voeglijk yerwiireld met getijde. Men behoort dan niet met  SAK. SAL. SAN. SAO. SAP. SAR. SAT. 45$ met fommigen te fchrijven zaaizoen, maar volgens het Franfch, fatzoen , of ook feizeen.'] SAKRAMENT, O. Tot de verheffing van 't fakrament, Hooft in de Hift. van de Medicis bl. 4. Van't hoogwaerdigh Sakrament, Vond- in de Altaergeheimeniflen bl. 33. . SAKRISTIJ. v. In de Sakrljïij, Hooft in de Hift- van de Medicis bl. 4. [SALADE, v. Ptf] [SALAMANDER, een bekend dier, M. Hoek juichende in den Salamander, Vond. Vrije Zeevaart. Ook bij van Mander , Uitbeeld der fig. bl 116, Den Salamander levende midden 't vyer.~] SALET, q- In 't falet , Vond. in Joannes den Boetgezant bl. 99. [Buiten het falet der maeghden, Vond. Gebr. van Thebe bl 10.] [SALIE, v. Ptf] SANHEDRIN, [de raad der Joden], M. Kalfas waerfchuwt den Sanhdrin , Vondel in Joannes den Boetgezant bl. 68. {Het paft den Sanhedrin', Vond. in Salotnons Tr.] 1 [SANT, een Heilig, M. Ptf] SAONE, (een rivier in Vrankrijk,) v. Binnen Chalon op de Saone , Hooft in Henr. den Gr. bl. ji6. SAP, O. Het fop, Vond. m Virg. I. Boek der Lanrged. Zie SOP. [Den geur van't zap, Hooft, Briev. bl. 71. Een Alchymijt, dien 't grondtzapvan een grondelooze hoop om zijn oor en fpringt, Hooft, Briev. bl. 53.] SARNUS, (een rivier) M. De velden van den Sarnus bewatert, Vond. in Virg. VU. B. der Eneade. SATIJN, O. Met wit fatijn , Hooft m Henrik den Grooten bl. 185- Uk blink niet in 't fluweel of onbetaelt fattijn , de Decker Puntd. I. B.. bl. 396.] iJ J SAUS,  46o S AU. SC H. SAUS, V. Me fpijs zal te beter/maak lebben met die zaus, Hooft in den 14.0. Brief. [S CHABELLE fcabellum, 'fcamnum, voetbank X;/00' h%re Mfthabel, Vond. Virg. Eneade tY/K J J0* eene netfchaM, Vond. in Lucifer III. Bedr.] SCHACHT, V De Jchacht gaet hoeren gang, Vond. in Virg II. Boek der Eneade. [De duif blijft op haerefchacht hangen, Vond. Virg Eneade V. B. Met zijne dicke fchacht, XII. Boek bij den zeiven. „ Eert zijn goddelijke fchacht, Vond „ heerl. der Kerk, bl. 83. De kornoelje fchacht „ gterdt en fnort door de lucht heene, en gaat regt uit „ haarengang, Vond. Virg. En. B. XII. bl 53? " Outb. Evenwel is 't M. bij M. Stoke, B X 'r 603. Dat men fijn hoeft op enen fchachte, Vor den Vrancfen Coninc brachte, in den zin van fpies, of degenj] [SCHADDE, groene zoode, V. Ptf] ■ ?C?rA?I?E.?. V' Het forten dier fchaade, Hooft m de Ned Hift bl. 27. Auguftus belette die onwaerdeerbare fchade, Vond. in de Voorrede voor Virg [Zoo ook M. Stoke B. II, r. I3i. die ghedochte al fulker fcaden.J,. II, r. 349. En fijn pLt flurte tfierefcade. Zie ook r. 565 , 1059. B. III, r. 169. V, r 1022. VI, r. 686. Evenwel, 't geen vreemd mag fchijnen, vindt men 't bij hem meermaal m. B. II r. ,95. haren fcade wraken devnefenfwaer B. II, r. 979. Daer there an nam f 10/5] E' V' 565' X' r' 570' SCHAEDUW, v. Met hunne laage fchaaduw, Hooftin Tacitusbl. 512. In de fchaeduwe, Vond. in d üpdr. voor Adam in ballingfchap. [Daer de pijnboom en populier de gaflvrije fchaduwe paren, Vond.  s c h; 46x Vond. Hor. Gez. II. bl. 3. Waarvoor oudtijds ook Schade , M. Stoke , B. I, r. 1109. Te Hatnerte onder die fcade ruften. Zie ook B. VII, r. 1192.] [SCHAEF, fchave, V. Eer hij de fchaef zijns woords aen hun te wercke leit, De Decker Puntd.] [SCHAEK, fchaakfchijf, V. Ptf.] SCHAEKBERT, O. Aan't fchaakbert, Hooft in de Ned. Hift. bl. 25. SCHAEL, V. In de fchaal hangen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 37. In de fchaele , Vond. in de Aenl. ter Ned. Dichtkunft. Waar de rechtvaerdige dus overweegt, daar komt geen werrehfch goet op de Jchaale, noch tegen hem, noch met hem , Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen bl. 12. [Uw leven, rijck en ruft , als op de waegfchael brengen , De Decker in den Dooper IV. Bedr.] Ook genomen voor een drinkvat, Ik zal u eene overoude fchael fchenken, Vond. in Virg. IX. Boek der Eneade. [Auguft zet de Nektarfchael aen zijnen koraelen mond, Vond. Horatius Gez. III. Het voorbeeld , een gouden kopfchaal, bij Outh. bewijft niets.] SCHAEMTE, V. Die de fchaamte overtreeden, Hooft in den 16. Brief. Zoo dat ze haere belofte brekende de fchaemte uittrok , Vond. in Virg. IV. Boek der Eneade. [Men zeide ook oulings de fchame, Huyd. op M. Stoke D. III. bl. 103. Si hadden dies ne ghene fcame, B. III, r.. 1259. Daer hi hebben tnochte fcame, B. VII, r. 1000. en B* V, r. 402.] SCHAEP, O. Voor het fchaep vlieden , Vond. in Virg. VIII. Herderskout. SCHAER , V. Zij porden de fchaar aan , Hooft in de Ned. Hift. bl. 100. Onder deze fchaer doolde Dido, Vond. in Virg. VI. Boek der Eneade. Wat onheil vreeft gij van een wapenlooze fchaer ? Decker . in  4É% S C H; in Joannes den Dooper .II. Bedr. [Ook bij M. Stoke B. I, r. 160. Onder der faligker fcaren. Zie ook B. II, r. 609, 902. III, r. 1118. VII, r. 350.] Dus is dit woord ook , als het genomen Wort voor een ijzer werktuig, waer mede men iet afknipt of doorfnijdt. Om het lant te breken met de fchaer, Vond. in Joannes den Dooper III. Boek. (Tot dat hij eens de fchaer op kin en koonen gebruikt De Decker Juv. XIV. Schimpd.] Zoo is ook VIERSCHAER. Want vierfchaer is een fchaer of vergadering van outs van vier menfchen , bij een gekomen om een vonnis over perfoonen te vellen. [Niettegenftaande Vondel 't woord vierfchaer meermaal O. gebruikt.] [SCHAETS, V. Ptf] SCHAKEL, V. Van de fchakel, Vond. in zijn Keurgedicht bl. 274. [Wie 't endt der keten greep en onverdrietigh zocht, langs al de fchakels mojl ten lefie d'eerfte krijgen, Vond. Befpiegelingen I. Boek bl. 34.] [SCHALIE, V. Ptf] [SCHALK, M. volgens den regel] [SCHALM, fchakel, M. als GALM.] [SCHALMEI, V. Ptf] [SCHAMP, V. Ptf] SCHANDAEL, O. Dat wij dit fchandael vernietigen, Vond. in Virg. XI. Boek der Eneade. [Terwijl verloopt de kans cm dit fchandael te ftooren, Vond. in Salmoneus. En zoo meermalen. Zie Huvd. Pr. bl. 172.] 3 SCHANDE, V. De dienaars hadden defcliande, Hooft in de Ned. Hift. bl. 48. Schut uwe fcliande. Vond. in Virg. V. B. der Eneade. [SCHANDVLEK, V. als VLEK.] SCHANS, V. Men greep defchans Rijsbank aan, Hooft in de Ned. Hift. b). 10. [SCHAPPRAAI, fchapprade, V. Ptf] [SCHAR,  S C ÊL 463 [SCHAR, V. Ptf.] SCHARLAKEN, O. In 't rood fcharhhn , De Decker Puntdicht I. B. [De Heer Outhof leidt dit van een Hebreeuwfch woord af, dat rood zijn beteekent, waarvan dan laken af zou komen. Zie hem op de woorden Scharlaken en Karmofijn. Aardig uitgedacht is het gevoelen van F. B. L. C. in deAanteekeningen op de Nederd. taal bl. 157 ,die dit woord neemt voor fijn laken, ge filmen laken, van allerlei koleuren} alzoo het enkel rood zijnde' onnoodig ware te fchrijven, roodfcharlaken, en de Franfchen ook zeggen Ecarlate noire, Manche, verte, vermeille, welk woord ecarlate, oulings efcarlate, het zelfde is met het onze, en van ons woord fchijnt afgekomen. De Schrijvers der Taalkund. Proeve , D. A. O. M. d. I. bl. 206. beweeren, dat men beter fchrijve fcharlate , dan fcharlaken* Doch dan moet die verbaftering al zeeroud zijn, dewijl ik in een oud Accijnsopftel van Middelb* MS. a. 1325. reeds leze, J'char laken.~] [SCHARPE, eenftroom, V. De Loire wringt de Jcharp' geen half ter in den mond , Antonid. IJftr. bl. 96.] SCHAT, M. Derhalven was ijder even heet in de begeerte, om zoo dierbaar eenen fchat den nakomelingen zonder afbrek achter te laatcn, Hooft inde Ned. Hift. bl. 33. Toen U lijfes zekeren fchat hadde laten begraven, Vond. in den Inh. van Palamedes. [Ook reeds bij M. Stoke B. IV, r. 815. brenghen finen fcat onder de lieden.~] SCHAVOT, O. Het hooft, datze op een fchayot liet, Hooft in de Ned. Hift. bl. n. De rompen bleven op 't fchavot, Dezelve in de Ned. Hift. bl. 183. Vond. op Maria Stuart, in 'tl. Deel der Poëzije bl. 404. Zoo  464 S C H. Zoo bloeide Stuarts jeugt,eer haat heur hoofd zag rollen". Eer ze op 't verwoedt fchavot, van hartewee gezwollen. Qnnoozel Jlorf, onthalft naar die gefmede wet. Decker op Karei Stuart den eerften: Gy brengt uw eigen hooft uitzinnigh op 't fchavot. [SCHEËDE of SCHEE, vagina, V. In defcheede , Vond. beftant van Polen. „ Maar 't is gezee„ geit in de fcheede, Hooft in het twaalfjarig be„ ftand. Ontelbre. zwaerden in de fche, Vond. „ Kriftinaas afftand der Krone. Ook G. Brandt „ bl. 22, en 130, der ftichtelijken Ged." Outh.! [SCHEEDEL, het hoofd, de hoofdkruin, M. Het uitgetogen zwaert ,dat uwen fchedel dreigt. Vondel in Pfalm CXXI.] [SCHEEL, O. Zekere kift met een gat in't fcheel, Hooft in de Ned. Hift. bl. 147. Ook voor verfchil, bij Vond. in 't I. Deel der Poëzije bl. 404; Om 't fcheel te Jlechten. [Hooft Baëto bl. 96. menigh man Dien 't fcheel niet aan en gaat. Ook voor fcheel, futura , een naad , en hair- of oog fcheel, Ptf. „ W. de Groot in zijn Trouwdicht op P. „ C. Hooft En 't glad gebraauwdefcheel, ook Wink' „ braeuwen genoemd." Outh.] [SCHEE M, V. oulings voor fchaduw. Marnix, Pfalm LXIII. 8. Soo moet ick vrolijk zijn voorwaer Onder de fcheme van dijn veiren.] SCHEbN , V. d'Oofterlantfche draght hangt neder op de fcheen , Vond. Virg. Eneade Xf. B. Hem voor de fcheen gefprongen , Vond. Bruiloftd. Ik meen een' blaeuwe fcheen, De Decker Lof der Geldz. Zoo ook bij van de Venne, Foor de fcheen of onder 't kleet, Zinnevonk op den turf.] SCHEERING, V. Haerfchietfpoel door defclieeringfchiet, Vond. in Virg. I. B. der Lantged. SCHEL,  8 G H E. 4tf£ SCHEL , (cortex , putamen , /cH, eewj booms) V. Z7/er yZeefo we» de fchel van eenen boom in, Vond. in Virg. II. Boek der Lantged. Ook genomen voor een tuig, dat aan de deuren hangt, om door het trekken daer van ingelaten te worden , of het geen men roert om geluk te geven. [tintinabulum, bel; En prachen met de fchel, Vond. in Samfon.] SCHELDE, (een rivier) V. * De Vüffingers hadden de Schelde gekropt, Hooft in de Ned. Hift. bl. 307. Anderen houden dit woort voor Onz. Vond. in de Poè'zij , L Deel, bl. 48; 't Gewapend Scheld. Antonides in zijnen IJftroom: En *£ Schelde Jlaept geruft op 't haffen Van zijn Hont. Ook in de Mengeldichten. Indien ik mij getroojt den wachter van het Scheld} Den Hont, te hoor en. [En in den IJftr. bl. 76. Dan wès de Maes, Dan 't Scheld de vierigfte in 't beminnen. Dbchin'tfchrijven zou ik Hooft volgen, en achten het Scheld meer een bewoording van de gemeene fpraak ^ gewoon de woorden kort aftebijten. Ten minIten M. Stoke kertt het al Vr. B. I, r. 46. Die fcelt was dat Weftende fine, Alfoe si valt in de Zeeen B. IX, r. 1339. van derfche\t~\ SCHELLING, M. Koopmanfchappen met eenen fchelling op 't pont te bezwaren, Hooft in 't Leven van Henr. den Grooten bl. 119. [SCHELM, M. van een man. Ptf.] SCHELP, v. Zie SCHULP. SCHEMERING, V. In de fchemering, Vond. in Virg. IX. Boek der Eneade. [In naere fchemering , Vond. in zijn Brieven.] 6 Gg SCHENK-  4-6<5 -S C H E. SCHENKAEDJE, V. Door deze fchenkaadje ; Hooft in den 146. brief. Deze volkomenheid beJlondt in eene overnatuurlijke fchenkaedje, Vond. in 't Berecht voor Adam. SCHENKEL, V. * Een der welke met een loot haaren arm trof, dat het in de fchenkel fieeken bleef, Hooft in de Ned. Hift. bl. 338. [De Heer Ptf. teekent hier m. aan. Miffchien niet kwalijk; gelijk enkel.] SCHENNIS , V. Vaardigh tot alle fchennis, Hooft in de Hiftorie van de Medicis bl. 38. Geen diamam verduurt de fchennis, Vond. in zijn Lierdicht op Athanafius Kircher. [ƒ» d'onbefchacmde fchennis, Vond. Jofeph in Egypte. Dan't veen Vond. in Ovid. Herfchepping II. B. heeft, HeJaes ! hoe laftigh valt het fchennis en dien roep 't ontveinzen met gelcet , doe niemand denken , dat fchennis O. zij; 't woord ftaat aldaar zonder lidwoord, en het .behoort tot het voorgaand werkwoord vallen 5 het valt laftigh. Men merke ook op, dat het voorbeeld van den Hr. Hoogftr. uit Hooft, alle fchennis , niets bewijft. Zie op BEEN bl. 48,] . [SCHENSTRAAT, M. Den fchenflraat Arahees tot moordt der Abiffine te maken op , Hooft , Gerr. v. Velz. bl. 49. Schoon anders ftraat V. zij. Zie de Voorrede 15.! [SCHEP, m. Ptf] [SCHEPEL, O. Ptf] SCHEPSEL, O. Dit fchepfel, Vond. in de Bezegelingen I. Boek. 't Bederf van 't fchepfel, Hooft m den 124. Brief. SCHEPTER, M. Den fchepter in de hant te geeven, Hooft in Henr. den Grooten bl. 103. Nogh eenen fchepter , die Ilione , Priaems oudfle dochter, plagh te dragen, Vond. in Virg. V. Boek der Eneade. Met den koningklijken fchepter, Vollenhove in de Heerl. der Rechtv. bl. 18. Geen  SCfiE. 4<5? Geen wonder is 't voortelen* Dat vele alom den fpot met uwen fcepter drijven , £>ecker in Joannes den Dooper, II. Bedrijf. ■ SCHERF , V. Met de fcherf, Vond. inden Brief van fint Barber. SCHERM , [befchutting, befchef ming.] M. Te leven onder dien fcherm , Hooft in de Ned. Hift. hl. 41. [Maar voor het fchermtuig zeJf zegt het gebruik het fcherm, het kraamfcherm.~] SCHERMER , een rivier, [een waard of drooge meer bij Alkmaar,] V. Langs de Schermer , Hooft in de Ned. Hift. bl. 421. Maar betekenende iemant die fchermt , is het Mannelijk, gelijk alle de namen van Mannen. [SCHERMSCHOOL, V. Zie SCHOOL.] SCHERP, (zelfftandig genomen,) O. Het fcherp van H geweer, Vond. in Virg. III. B. der Eneade. 't Scherp der tonge, Hooft in den 40. Brief. Zie HECHT. SCHETS, V. Hoewel het zijner fchetfe gantfehelijk niet geleek , Hooft in de Ned. Hilt. bl. 100, Ik hebbe deeze Aenkiding, gelijk een ruwe fchets, ontworpen, Vond. in d'Aenl. ter Nederd. Dichtkunft. [SCHEUK, Jïraathoer, V. Ptf] SCHEUR, V. Deze behendigheit fchijnt de fcheure tujfchen Luterfchen en Kalvinifchen dapper gew'jdt te hebben , Hooft in de Ned. Hift. bl. 87. [Die , waer hij ruimte zagh , de fcheur met andren flopte, Vond. Virg. Eneade II. B.] [SCHEURBUIK, (fcheurbuit, fcorbut,) V. SCHEUT. * Zie SCHOOT. In de betekeniffe vmfchot is 't Vr. Die ftelde het Jlootwerk, dat het zijn behoorlijke fcheut niet nemen koft , Hooft in dé Ned. Hift. bl. 190. [Zie op SCHOOT , waar het M. is.] Gg 2 SCHICHT,  468 S C H I. SCHICHT , M. Tot dat Eneas hem met eenen fchicht treft, Vond. in den Inh. van Virg. X. Boek der Eneade; _ [Dien jongeling den fchicht toedripen, Vond. Inwijing van 't Stadh.] [SCHIE , (een vaarwater,) reeds Vr. bij M. Stoke, B. VIII, r. 633. UterfcieJ [SCHIETSPOEL , of SCHlETSPOELE . V. Zie SPOEL.] SCHIJF, V. Die dikwijls de fchijf geworpen heeft. Vond. in Hor. VlII. Lierzang. [Toen 't volk de fchijf der fchijven zoo fchoon verguit zag boven drijven, Vond. Leeuwend. In 'f fpelen met de fchijf, in 't proncken met den degen, de Deckers Puntd. I. B. bl. 193.] SCPI1JN , M. Fan haaren fch'ijn , Hooft in d'Opdr. der Ned. Hift. In dien droeven fchijn , Vond. in d'Opdragt van Koning David in ballingfchap. Foor den ongemeenen fchijn, Decker in den Lofzang van Prudentius. ■ SCHIK, M. De Raatsheer en Wel in hunnen fchik, Hooft in Tac. bl. 309. Aceftes is met het rijk wel in zijnen fchik, Vond. in Virg. V. Bo^ k der Eneade. Zoo is ook TAELSCHIK. Moftert en Vondel hebben iets aangetekent , dat den taalfchik betreft, Hooft in den 158 Brief. [Om in den fchoonen fchik van 's hemels zolderingen 't gefchickt beleid te zien, De Decker Lof der Geldz.] [SCHIL, V. als SCHEL.] SCHILT, M. * Op eenen diamanten fchilt, Vondel voor Lucifer. [Mijnen fchilt agterlaetende , Vond. Hor. Gezangen II. 7. Want Cephas voer mij fltax al vloeckende in den fchilt. Vond. Petr. en Pauw. I. Bedr. „ Op mijnen munt„ fchild brceken, De Decker in den Lof oer Geldz." Outhof. „ Vond. Gebr. I. Bedr. 3. toon.  SCHI. 4ö> '„ Ghij hebt met uwen fchüdt zoo menighmael bedekt de „ Vaders. ,, Gijsbr. 5. bedr. Hij — klimt met d'eene hant—in d''ander met denfchilt." Ptf.] Het is ook Onz. bijzonder in de betekeniflè van het vlak , daer een wapen op ftaet , als het fchilt van Vr ankrijk , enz. [Doch ook die weer M. IVanneerze u toont den wapenfchildt, Vond. I, Deel der Poëzije. Als van uw ridder fchap en rid' derlijcken fchilt, De Deckers Puntd. II. Deel. De tijd moge dit onderfcheid van geflacht gemaakt hebben; anders meen ik, dat het Onz. geflacht het eigenaardige van dit woord zij. In de eerfte beteekenis lees ik het Onz. bij Joncktijs in Minerva bl. 24, Met 't fchild van heylzaem kruid. Aan de tweede is geene twijfeling. Wie ook KI. Koljjn mag zijn, men leeft daar, bl. 253. 't Starcke my in dit vermoede 't Wapenfchïlt en rood liber-e Das fi voerden in di were. Of M. Stoke het O. of M. gebruikt hebbe, B. III, r. 590, Volghede de wapene en den feilde. B. IV, r. 126Ö. metten feilde, kan twijfelachtig fchijnen. Nochtans fchijnt de fpreekwijs iemand inden fchild te varen, reeds haar burgerfchap gekregen te hebben , niettegenstaande ook weder Antonid. IJftr. bl. 94. zegt: Nu vaer den l]god vrij in 't diamanten fchilt.'} [SCHILTPADDE, z-ker ftormtuig, V. „ De „ Volfcen fckieten met de fchütpadi toe, Vond. Virg. „ Eneade X B. bl. 439. en bl. 430. Onder de dicke fchiltpadt alles uit te flaen." Ook Vr. voor een dier. En geen wonder; 't is zaamgefteld uit het Vr. woovd padde, en fchild. Hooft Briev. bl. 118. Gg 3 De  47o SCHO. de Schildpad aan haar harnas vafi is , en in Granida [SCHILTWACHT , v. Vond. I. D. der P bl. ij. Om beter te betocveren Het opgejteken oor der Schildwacht. Zie WACHT.] . SCHIM , V. Van de fchim des oven'edens, Vond bleeh jcbm, Vond. m de Klinkd.] S ÜA1MEL, befchimmeling, V. voor e«B paard, M. Ptf.] SC HIMP, M. Om Afar /c/z?/»* faenfchouwen. Vond. in Salomon. [SCHINK, m. Ptf:] ■ [SC TNKEL , fchenkel, M. Voor een droomtijen M. Ptf, Doch zie SCHENKEL.] P at j 25? °-Hetf?hiP> Hooft in d'Opdragt der Ned. Hift. De golf Jlingert het/chip , Vond. inVirg. I. Boek der Eneade. I^'PBREUK , v. Wie in noodt van d'aUerzwaerfte fchpbreuk drijft, Vond. I. Deel der Poezye.j [SCHOBBE, V. Ptf] ter[ïf°EFEL' fchüffd> V' Ptn MiffchienbefJbl87^' U' V°nd' b ^ AItaeröe!^menis- Het Zij de vlam uw koopjtadt leit in Men, Met Godts koppel en 't heilig pauweljoen. ÏMet tcenen doorJen fchoen, Vond. in de Gebr. In NederdmtfcJen fcheen . Vond. Koning!, Harp aan |, van Kampen,] Decker, een naeuwkeurig fe&nver, volgt den Aertsdigter op 't fpoor in dk  S G H O. 47 ï koppelwoort: Hebt gij dan t'eenemaal den fchaem' fchoen uitgedaenl Zie hem in zijne Klakte op den Engelfchen Koning Karei den 1. [Den riem van zijnen fchoen t1 ontbinden , in zijnen Joannes den Dooper III. Bedr. Ook Huigens bl. 1073 ; In den fchoen. Zoo zegt reeds M. Stoke , B. VIII, r. 192. in finen fcoe. Vergel. B. V, r. n & VIII, r. 70. IX, r. 192. Ook B. Houwaert in Milenus Clachte bl. 11; D*een coujfe hinck hem tot op zijnen fchoen.'] Zoodat bij mij het meefterlijk zeggen van den laetften fchrijver der Spraekkunft, HANTSCHOEN is vrouwelijk, hoewel SCHOEN mannelijk is , niet doorgaet; zoo weinig als de vraeg, gedaen aen den ongenoemden Schrijver der Spraekkunftige Schetfe : Waerom magh SCHOEN niet zoo wel vrouwelijk zijn , als mannelijk? Hij acht dat verfchil ook geenen twifl waerdt: ik wel. Ik zal ook vragen , waerom is MENSA in 't Latijn niet zoo wel mannelijk als vrouwelijk? gelijk hij ook TAFEL in onze taele M. fielt. Hij zoude miffchien antwoorden , dat de Roomfche fpraek een doode tael is, en de onze nogh levende , en dat ïjder daer mede magh omfpringen naer zijn believen. Dan zullen de regels wonder wel ingaen , en alle leerlingen maer hunne zinlijkheit volgen, en vragen : Waerom mag dit dus niet zijn ? Waerom mag dat zoo niet zijn ? Iemant magh zulk een vraegé opwerpen : maer eenen, die voor Spraekkunftenaer t'fcheep komen wil, paft het geenszins. Mijns oordeels is, dit de Spraekkunft in deSpraek* kunft te zoeken maken, en los werk. Zie HANTSCHOEN , en de plaets van Melis Stoke , daer aengetogen, in 't Leven van Florens den V. SCHOFT, voorfchouder, V. In zijne rechte fchoft, Vond. in 't IV. Boek. van Ovid. Herfch. [Maar voor een flecht Karei, M. Zie WICHT.] SCHOK , V. Tegens de fchok der wedj>fpoedt , Gg 4 Hooft  47* S C H O. Hooft in de Ned. Hift, bl. 1163. [Voor een zes, tigtal, O. Ptf] L [SCHOL, V. Ptf] [SCHONK V. Smelten fzaam het mergh uit elke fchonk. Hooft Baeto bl. 104.] SCHOOF, V. Bij dezefchoof, Vond. in de Altaergeh. [Nu bint de fchoof, Vond. op de 12 maanden. Uw bloem in onze korenfchoof Vond I Deel der Poëzije. bl. 191.] SCHOOL, v. * Een hooge fchool te ftkhen, Hooft m de Ned Hift bl, 23. Men gai van de lioogfle m de laegjle fchole , Vond. in d'Aenl ter Nederd. DichtkunO:. De harfens zijn in de 'eer/Ie Jchool te grof, Dezelve in de Altaergeheitneniffen. I Den roem der heimelijcke fihool, Vond. Brief van Pelagia.] Dus fpreken de befte Schrijvers: maer het is ook Onz. Het Emilifthe SchermSchool, zeet Vond. m Hor. Dichtkunft. [Maar wederom zeet hij in de Inwijd, van 't Stadh. De Schermfchool trekt haer eer, enz. Zoo ook C. Huigens IX. B bl. 639; Der wapenSchooL en reeds voor allen M* Stoke B. IV, r. 67. terScolen gaen.] ,.-!?SHOOI\FE' fchoonhcid, V. Dit is hunne zinlijkheid op de Schoontte, Hooft Tacitus van de Zeden der Germanen. Van die fpelling des woords 21e de Voorrede %. 67. en op RONDE. 1 [SCHOOR, flut, m. Ptf] SCHOORSTEEN, V.* Deeze wijji Neten naade Jchoorjteen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 406 Het moeit- evenwel M. zijn, als bij Vond. in de Voorrede der Leeuwendalers; Dat de fchoorjleen met zijn poften Vrij van louter marmer glimm'. SCHOOT, M, * In den Schoot, Hooft in Tacitus l. Boek. In den Schoot der Zanggodinnen, Vond. in ae Aenjeid. ter Nederd. Dichtk, Stort dikmaal uw, tof  S C H O. 473 hart in zijnen fchoot uit, Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtv. bl. 66. [Gekoejlert in den fchoot, De Decker in den Helfchen Kramer. En ook zoo bij de Ouden , Want dien die hemele niet legripen en mochten, dien heuejtu in dinen fchoet gho* leghet, Onfer Vrouwen ride, MS. bl. 18. Ook de Bijbeltolken , In uwen fchoot, Genef. XVI. 5. Aenfittende in den fchoot Jefu , Joh. XIII , 23. Waarom ik geene reden vinde, om dit woord met Outhof voor tweeflachtig aan te zien , offchoon Hooft het meermaal Vr. gebruikt.] In de betekeniffe van fchieten is het ook M. Pan fchutte dien fchoot, of, gelijk 'er ftaet , fcheut, bij Vond. in den Inh. der Leeuwendalers. [Men zeit ons dat de jachtgodin Is veilig voor den fcheut der min; De Decker Bruiloftd. In welken zin men ook vindt toefcheut; De heirhijl in zijn vuifi den toefcheut fluit enJloopt, Vond. Lucifer bl. 59. Ook Moordfcheut; 't Werck, 't welck mijn vader liet door eenen moordfcheut Jleken, De Decker Afbeeld, van Prins Maurits.] Op dezelve wijze fpreekt Hooft in de Welkomftaen den Prins van Oranje, fchuttende den fcheut. [Schoon Hooft weder V. zegt: „ naauw„ lijx een fcheut, oft ze deed eenen man fneuvelen, „ Ned. Hift. bl. 309." Ptf] Zoo is 't ook, als 't genomen wort voor een fcheepstou, dat de zeilen aenhaelt; Den fchoot eeniger maaten te vieren, Hooft in de Ned. Hift. bl. 974. Hij viert den fchoot , Vond. in Virg. VI. Boek der Eneade. Maar V, is het, als het genomen wort voor d'opfchietinge van eenen tak. [In dezen laatften zin neme men het ook vrij M. Want niet alleen, dat dit het voorbeeld van Hooft (waar hst Overdrachtjg is, Schuttende den fcheut hunner voorfpoedt,) fchijnt te vorderen; maar men leeft ook bij Hooft Briev. bl. Gg 5 4.  474 S C H O. 4. gelijk de quaade zuchten ma de krankjle plaatje des lichaams gewoon zijn haar en fchoot te neemen in Vond. Inwijing van Alexand. VI. Als braefjte hoofttak van den Jlam, Die Kartagoos tocht den fcheut benam. En^Marnix Pf. LXV. ; Dus fegenflu den fcheut van t koren, mits 't regenachtig weer, hoewel Hooft zich zei ven daar in ongelijk is, als blijkt op fcheut Zie boven bl. 467. Vergel. de Voorrede S. 40 "1 " SCHOP of SCHUP, V. * Roerende de fchup Hooft in de Nederl. Hifi. bl. 1011. Met heure ijzere fchop , Vondel in Hor. V. Toezang. Dit Hemt ook Moonen, die fchop in eene andere betekeniffe Mannelijk fielt, nevens Hooft in Henrik den Gr. bl. 107; Eenen fchop te geven, daer Vondel in de Batavifche Gebroeders, bl. 53. bij verzinning van afwijkt: Ijder gaf ons huis de 'fchop, dat quaet Duitfch is, zoo wel als , op de loop. [Maar_ gemerkt de fpreekwijs de fchop geven ontleend is van het fchuppen ; een werkzaamheid, waardoor het een door 't ander gefmeten , of wel iets als verachtlijk verfchupt, of weggefchupt wordt, en daar de fchup, of fchop, (het werktuig om te fchuppen,) Vr. zij; is 't bedenklijk, of niet de fpreekwijs zelve behoorde te zijn de fchup geven; immers die fpreekwijs is overdragtig; en Vondel, zien wij, houdt dit Vr. Zoo zegt hij in de verovering van Grol, Hij gaf den flaep de fchop. En in Jozeph in Dothan. Maar wederom onderfcheidt De Decker de beide beteekeniffen : Om 't zilver met de fchup wel hoog op een te taffen. in den Lof der Geldz. En kort daaraan: Om Baleis werringen alom den fchop te geven: Men kon dit het gebruik toegeven. Van fchup V. is  S C H O. 4?s is dan ook afchfchup Vr. Voor een touw, om te fchommelen, fchijnt fchop ook V. te blijven.] SCHOR, O. Een befnijding op 't fchor gemaakt, Hooft in de Nederl. Hift. bl. n 65. SCHORPIOEN, O.* Het vreeffelijkfchorpioen, Vondel in Hor. ÏL Boek bl. 17. [_'t Venijnigh fcorpioen fleeckt van zich , Vondel in Faëton, bJ. 39. Hij /lacht het fcorpioen ; 't vergif leit in den flaert, Vondel Jozeph in Dothan. Het fcorpioen verwarmt en drijft het water neer , Vondel Bespiegel. III. Boek, bl. 103. en elders; meermalen in de Herfchepp. Ook De Decker, Puntd. Ik zie den fchutter, vlug te voet en 't fchorpioen vergrooten. Van Mander Uitbeeld, der fig. bl. 116. kol. 4. Het fchorpioen , dat zijn vergiftheyt in den Jlekenden fleert heeft. Ook in Verhoeks Karei den Stouten in de tijtelpl. , waarvoor echter ; De wreede fcorpioen , uit moerig Jlijk geboren , hij die met zijnen flaart, de Clercq Huwlijks mintafereel, 't Heeft zijn bedenking, of dit M. ook niet goed zij. Zie de Voorrede g. 86.] SCHORS, V. Als een felle wint de fchors des waters komt fcheuren, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 292. Onder de ruwe fchorffe , Vondel voor Virg. {Wanneerze eens uit de fchors des lichaems is gevaeren, Vond. in Salmon.] "SCHORT, V. Ptf.J [SCHORTELDOEK, M. Zie DOEK.] SCHOT, O. in de oude fpreekwijs, het fchot' en lot. Evenwel zegt M. Stoke, B. VI, r 704. En fierven mo/le vander fchote. Doch dit is voor fchoot, Jcheut. Waarvan zie op SCHEUT , ook op SCHUT.] SCHOTEL, V. In een houte fchotel over jlraat te huipen, Hooft in den 48 Briefi In eene fchotel, Vondel in Joannes den Boetgez. bl. 94. [En Virg. in rijm. bl. 25.] £n zoo cok Decker in den Inhout  47<5 S C H O. hout van het Treurfpel van den zeiven Toannes: [het welk met vreemd is. De Ouden bezigden dit gefl ook in dit woord. Doe barch hi die Jcotel miu ter Me der Zielen troeft, bl. 52. a. Schoon weder Hooft, Briev, bl. 62. ook zegt : Defcho- ^nJAZt'lj ÏT> met liPen tonSe êegroet is.1 [üLHOlS, fchotze, van ijs, V. Ptf.1 SCHOU anders, PONT, v. Een muil, die reeds de voorjïe voeten in de fchou hadt, Hooft in de Hiftone van de Medicis, bl. 9. [Ook bij M. Stoke, B. X, r. 555. indefcoude, enr. 545. Daer Ji Jouden overvaren met ere fcouden 1 SCHOUBURG, M. * Vondel in Vinr, I Boek der Eneade : Om den Schouburg daer op te zetten. Klaerder nogh in d'Opdragt van Jephta. De Schouburg zal in zijne handen klappen. Vollenhove ook in zijne eerfte Predikaetfie van de Heerhjkheit der Rechtvaerdigen : Geene jiem op den Schouburg klinkt hem zoo aangenaam in d'oor en, Maer Hooft neeft het doorgaens Vrouwel. In Tacit. bl. 34. De ongebondenheit der Schouburge. En kort daer aen: In de Schouburg /pelende. Hoewel men ook plaetfen bij hem ontmoet, die het Mannel, gefl. voorftaen. Zoo dat eene verzinning hem en Vond. zomwijlen van den weg leit. Ik moet met Pels zeggen; Het moeitme in 't hart, ah Hooft en Vondelfomtijds mijfen. dfn?1" Zie BURG ^ ^ menfchelijkheic affcnei' SCHOUDER , v. Leunende op de fchouder des rrinjen van Oranje, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 3. Op de rechter fchouder van hare kamenier leunende, Vondel in d'Opdragt der Gebr. [Nu buig dien aen de fchouder , Vondel Jofeph in Dothan. Het panUers vel hangt van de (lincke fchouder af, Vond.  S C H O. 477 Virg. En. VIII. Boek. De pijlkoker hangt over dë fchouder. Vond. Virg. En. I. B. UweJlinckefchouder bedecken , zegt ook C. v. Ghiftele in Ovid. Brieven , bl. 55.] Een botterik in Vrieslant, te kennen aen zijn uithangbort, teken van ontftelde harffenen, fchrijft, het fchouder. [Johannes Hilarides ftelde zich tegen den Hr. Hoogftraten, omtrent het gebruik, of, gelijk hij fpelt „ het ge„ brujk der Voorleedekens de , den ; die, deezc; „ dit, dat, het: en de Nederlantfche woordrek„ kinge voor David van Hoochftraaten" enz. gedrukt te Franeker 1705. Evenwel fchijnt 'er ook eenige tongval dit te begunftigen. Ik leze bij Van Mander Schilder-conften grondt, bl. 8. kolom 3. aen hebbend' een Geytcn huyt — onder 't jlincke fchouder ; fchoon bl. 6. weder de fchouder. En dit laatfte volgen ook de Bijbeltolken, Sij hadde hare cruijke op hare fchouder, Genef XXIV, 1$. Miffchien behoort dit tot onze aanmerking, in de Voorrede g. 114. In de gemeene taal zegt men te Dordr. voor fchouder, fchoer, zoodat men zich niet ver wondere, dat van bouwer , boer, gemaakt kan zijn.] SCHOUSEL, O. Een fchoufel is 'er, dat haaren oogen nergens gebeurt is, Hooft in den 155. Brief. [SCHOUT, fchoude, zie SCHULD.] [SCHOUWE rV. 'kBen met dees fcherpe fchouwe noch niet geruft, Vondel Ovid. Herfchepp. Vlf. B bl. 220. voor onderzoek, nafpeuring. Voor een fchoorfleen ook Vr. Voor een vaartuig , zie SCHOU.] SCHRAEG , V. Met den ploeg op de fchraeg, Vondel in Virgil. II. Herderskout. SCHRAEP of SCHRAP , V. Om hun eenige fchraap te geven, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 70. Vondel zegt SCHRAB: Themille had hem eerft een lichte fchrab gegeven, in Virgil. IX. B. der Kneade. • [SCHRAM,  47* B'C H R. [SCHRAM,'SCHRAMP, v. PtfT SCHREEUW m. Vondel in de Lijkklagt over Don Antomo de Gamarra: ö Zoo komt de jonge leeu, Voor zon, uit zijnen leger brullen, tvoejtijn en wildernis vervullen, Met zijnen nuchtren jchreeuw. [Vondel I. Deel der Poëzije, bl. 316. Nooit ging Hollants fiere leeuw Druipen voor den drakefchreeuw. Hooft Baeto bl 109. Waar dat zij hoort den min* fien Jchreeuw. En in den Bijbel, Sij Jchreeuw de SxvTsff" Mtteren fchree™> Ge** EtMTcE> V; 0fdat «*k'fchreumte maaien mogte, Hooft in de Nederl Hift bl Ra deNeXrSi'/M Hooft in frlïv ?. ; ^ o578", &W Veelte der heilige Jchrift, Vondel m 't Berecht voor Salomon. Hooft Tctri7t°m^A ^ ;> Ettfjke *laatfen ¥ Uilige Jchrijt.^ Anders is è ook o. Dat Jchrijt, zegt men, u fraai enz. Ten zij dat bij afkapping gg SCHRIFTUUR, v. ZwiAr het licht der Schrifi ture , Vondel in de Befpiegel. bl 175 JcïfnCHoIJ^' V™0 Teen befloten kas of S V • j ^ ,B *r Pbrjlinne, Hooft in de Hiftonevan de Medicis, aen 't einde! t Is al een oud woord; men vindt het in de vulden Legende het Paflionaal, 't Winterftuk ,°bl. si. öinte Clement ferme met finen reliquien En vroeger bij M. Stoke , die 't zoowel Vr. als o kent. Vr.is t B. I, r. 682. Vol heilichdoms ene ferme offerde hu B. IV, r. 4J7. ter/cria9m Maar 't  S C H Ü. 479 't Onz. ftraalt door B. IV, r. 472. in enen fcrine. "Men heeft hiervan 't woord Schrijnwerker.] SCHRIK, M. Die eenen fchrik hadden, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 29. Dat gaf eenen nieuwen fchrik, Vondel in Virgil. II. B. der Eneade. Zwijmen voor den fchrik , Huigens in zijn Feeftdagen. [Strax zalze kouden fchrick door aïï zijn leden jagen, De Decker in den Dooper, V Bedr. Van haeftigen fchrick, Spreuk. Salom. III, 25.] [SCHROEF of SCHROEVE , V. Dat met de lijckfchroef 't harte fchroeft , Vondel Poëzij , II. Deel bl. 57-] [SCHROOM, M. Dat mijn geeft geen' ijdlen fchroom den bedden aenjaegt, Vondel David in Ballingf. „ Door aengejaegden fchroom, Vondel in Faëton". Outh.] [SCHROOT, O. Ptf] SCHUBBE, V. Hij wrijft de fchubbe op oVaerde, Vondel in Ovidius Herfch. III. Boek. [Mee goude fpickelen en hooft en roode fchub , Vondel Lantged.,, IV. Boek.] [SCHUIF, V. Ptf] [SCHUILHOEK, M. Geene venfier, om het hart, den fchuilhoeek van geveinflheit te kennen , Vond. in Zungchin bl. 10.] SCHUIM. O. * Om hemelfch gout te mengen met dat fchuim, Vondel in de Altaergeheimeniffen, bl. 18. Al dat razende fchuim der woejle barbaren, Vollenhove in de Heerlijkh. der Rechtvaerdigen, bl. 488. Het fchuim des woeften graeus, Decker in Joann. den Dooper. [Het grondelooze pckelfchuim, Vond. Horat. 17. Toez. Ook Hooft, Gerr. v. Velz. bl. 68. het fchuim van eenen dullen hondtf fchoon hij in Baeto bl. roo. zegt : Tot hij brer.ge op de been de fchuim en lichtfle ff of van 't reukeloze volk. Of zoude men ook de fchuim V. voor 'c eigenlijke , en het fchuim van volk O. voor 't over- drach-  48o S C H U. drachtige willen nemen ? VergeL mijne Voorre^ de §. 41. en op PIT. Maar hoe dan met het grondelooze pckelfchuim hierboven? Wie zoude hier de fchuim zeggen?] [Schuimspaan, zie spaan.] SCHUIT , V. 't Gemak der fchuit e , Hooft in den 192. Brief Charonfieekt de fchuit met den boom af, Vondel in Virg. VI. Boek der Eneade. Leert eens de min verzweren van zulk een lichte fchuit Decker in zijn gedicht, ROMES OUDE IÏVER* IN PiEMONT. J SCHULP, M. * Te drinken uit eenen fchulp, Hooft in den Inhout van Granida. Dit keurt Moonen voor goet. Maer bij Vondel vind ik, Uit eene ruwe fchulp, in de Poëzij, bl. 367. [ƒ« zijne wagenfchulp, Vondel inwijing van 't Stadh. En Hooft verbetert zichzelf, in Granida, bl. 16. Vormct in aardiger manier, dan de natuur de fchulp. Waarom ik , uit vergelijking vooral der Vroul. hulp, ftulp , tulp , het Vr, de voorkeus gave. Een ganfch andere reden is er voor wulp, welp, M.] SCHULT, v. Gezuivert van de fchuit, Hooft in Tacit. I- Boek, bl. 15. Die hunne fchuit bekenden, Vondel in d'Opdragt van Noah. Van de fchuit zijner zonder, heeft Chrijïus hem ontlafi , Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen , bl. 19. Gods zoon nam de fchuit op zich, Decker in den Goeden Vrijdagh. [Hiervoor fchrijft M. Stoke gemeenlijk fcoude. B. X,r. 820. nochtans gaf men hem die fchoude. Zie ook B. X, r. 760. VI, r. 193- VII, r. 12. Of ook fchout, B. VI, r. 1239. Daerghi toe ne hadde fchout. Zie mede B. III, t. 457- VII, r. 203. X, r. 6Ó9.] SCHUP, v. Zie SCHOP. [SCHURFT, O. Van voetevel en rappig fchurft geknaegt, Vond. Virg. Lantg. III. B. Doch de aard van dit woord helt meer tot het Vr.] [SCHUT  SCY. SED. SEG. SEI. SEK. SFX. 48* [SCHUT of SCHOT, O. Dank heb ons dapperheit, die 't fchut daar voor kon fchietev, Vond. _iozeph in Dothan. Ook voor 't gefchut , Hooft, Ger. van Velz. bl. 79. Ik zie d'Hollandfche vloot - de rook en vlam van 't fchut. En Brieven bl. 148. En* de geen grof fchut alioos daarin. Vanwaar ooit 't woord fchut gevaarte."] SCHUUR , V. In de fchuur , Vondel in Virg. 1. Boek der Lantgt-dichten. [Nu bint de fchoofy la op , en voer het naer de fchuur , Vondel in de twaalf Maanden.] [SCYLLE, Scylla, een draaikolk, V. Och of de gulzige Stille ons aen hare honden had gegeven, Vond. XII van Nazoos Heldinnebn] [SEDEL, cedel, ceH, V. Ptf.] [SEDER, ceder, M. Ptf] [SEGRIJN, O. Ptf] SEINE , (een rivier in Vrankrijk,) V. Tot aan de Seine, Hooft in Henrik den Gr. bl. 143. Tof dat de Sein het in haer armen nam, Vondel in het I. Deel der Poè'zije. [Ook M. Stoke B. I,r. 641. Tuffchen der Elven enter Seinen.] Men leeft in het lil. Boek van Antonid.s IJftroom: Ja wreek u, fchreeut de Seine, en fiijgt van zijnen Jloel. maer daer wort van de Seine gefproken, als eenen Stroomgodt. [Zie op MIN.] "SEISSEN, v. Zie ZEiSSEN.] =SEK, V. Ptf.] [SEL, celle, cel, V. Ptf] 'SEQUAEN, Sequana, de rivier de Seine, M.' Daer zich Savoje buight en neight naer den Sequaen, Vondel Vertalingen , bl. 600.] [SERMOEN , O. bij M. Stoke B. VII, r. <5ió, dit fermoen.] SERPENT, o. Het geweldige Serpent, Vondel in Vh\:. VII. Boek der Eneade. Hh SEX^  i. £. SIL. SIM. SIR. SLA. 'exi u V. Aangezien de zwak- heit dier fexêf Hou/ in den 202. Brief. O luifier van uwe Sèxt, _ Volleuluve in xijne Lijkpredikaetfie op de Koninginne van Engelant. STERAEDT, O. Met groot fieraadt van wel zegden , Hoofi in de Nederl. Hift. bl. 3. [Geen fander het geficht en lijdt bij 't hairfieraad, Hooft in oordeel.] Het fietaedt onzer eeuwe , Vondel •affchrift van Maria Stuart. E, V. Met geen gelijke fiere, Hooft in den . [£en' godlijke fiere gedaen , in den 20. Brief.] SIKKEL , V. De maejer met de fikkei, Vondel 'Virg. I. Boek der Lantgedichten. [Maar voor een Joodfche munt fchijnt het M. als penning, Jchellwg, gulden, daalder.] [SILB, V. Zie SYLLABE.] [SIMBEL, cimbaal, V. Ptf] [SIMME of SIM, fimia, aap, V. Hij mengelt zeven dieren , eenen leeu, Een' tragen ezel, een' rinoceros, van toren Ontfteken , eene firn, van achter en van voren Al even Jchaemteloos en geil en heet van aert. Vondel in Lucifer, V. Bedr.] SIMOiS, (een ftroom bij Troje,) M. Het zal u aen gcenen Simois ontbreeken, Vondel in Virg. VI. Boek der Eneade. [SIROOP, V. Ptf] [SLABBE , fiabdoek, V. volgens -de Voorrede «• 73.] SLAEK, O. [een gedeelte der Zeeufche Stroomen, die men het Jlaak noemt.] Dies Hollandts Admirael Hem nnopte, dat hij rees, geterght tot wraeck En Jloegh fijn klaeu in 't Slueck. Vond. in het 1. Deel der Poëzije, bl. 48. [Zie hier-  S L Ai 4g3 hiervan Dulces ante ömnia Mus. in de /. Proeve van Oudheid taal- en Dichtk. bl. 197. en Voorr. der 2de Proeve.] SLAEP, M. Rijcheldin verfchijnt hem in zijnen jlaap, Hoofc in den Inhout van Bato. Hektor waerfchuwt Eneas in den Jlaep, Vondel in Virgil. II. Boek der Eneade. De zege en gloritckens van den heli Miltiades wekten Thcmiftokles uit den Jlaap , Vollenhove in zijne eerfte preuikaetfie van de Heerlijkheit der Rechtv. Na den jlaep , Decker in Joannes den Dooper. En kort daer aen : Voor den jlaep. Ook voor de zijde des hoofts : Over den Jlaep van het hooft, Vondel in Virg. V. Boek der Eneade. [En zoo reeds bij M. Stoke B. IV, r. 1405. Ute finen flape,'] SLAG, M. * Ontzeggen met den Jïag, Hooft in de JNederl. Hift. bl. 6. Wie daer den Jlag van heeft, Vondel in de Aenleiding ter Nederduitfche Dichtk. Zoo zijn ook aenflag , misjlag , veltjlag , zeejlag, [hoef/lag ; Buiten mijnen hoefflag , Vondel Hor. Gez. I. 22. Weder Jlag; Ik zie op elcken wederJlag volgen een' purperroode ftraem , De Decker in zijn' Goeden Vrijdag bl. 227. Aanjlag; 't Welk hem nut tot zijnen aanjlag fcheen, De Decker in den Helfchen Kramer. Voor jlag ; Eenen voorflagh bij ghefchrifts in te (lellen, Hooft Ned. Hift. III. B. Met hozen waapenflagh, d. i. alarm, Hooft Ned. Hift. VII. B. Ook anderen. Vereert haer met den opflagh van een goedwilligh oogh, Huigens, van Als, B. IV. bl. 2or. Met eenen Jlingerjlagh, Vond. Lucifer bl. 20. In quaden raetjlag, Vond. Herkules in Trachin bl. 22. Ook reeds bij M. Stoke B. IX, r. 658. Si voeren die langhe "(langte) van enen armborfiflaghe. B. V, r. 106 , dat men hem gaf den dootjlach. Maar waarom zijn dan nu bejlag, ontflag, ver Jlag, Onz. ? Zie hiervan *t befcheid in de Voorrede §. 96.] Moet gij den Jlag die u hart valt, nogh erger Hh 2 «r:  4S4 SLA. verdubbelen ? Vollenhove in de Heerlijkheït der Rechtvaerdigen, bl. 113. Och waer het mogelijk dien Jlag te wederhouwen ! Decker in Johannes den Dooper. Genomen voor een Joort wil het Onz. zijn : Dit Jlag van menfchen, Vondel in Virg. III. Koek der Lantgedichten. [Wefterb. in Eneas \ V. B; Dit Jlagh van vechten. Vollenhoven Poëzij^ bl. 483 ; Daar ze een overzeldzaam Jlag zien van ziekten en van wonden.] Echter gebruikt Hooft het zelve in deze betekeniffe in het Mannel. gefl. , dogh zonder litwoort vooraen, in den 27. Brief: Met iets van anderen ftagh; daer hij anders z-g^en zou, van ander Jlag: g lijk men zegt van ander water, van ander vuur, van ander broot, van ander zout enz. Vondel in het I I. Bedrijf van Maria Smart: van gemeenen Jlagh [Dan wederom in Virg. Lantged. II. B ; Een hardt en ij/ren Jlag van menfchen. D. II. der Poëz, bl. 370. Die , als't Kameleon, met menig Jlag van verwen zijn behulpen ; waar hij 't duidlijk Onz. neemt, en waarmede ook niet ftrijdt de fpreekwijs allerhande flag, alle Jlag ; bij Vondel in Salomons Treurfp. Van alle Jlag van rampen, en in Virg. En. VIII. Boek. Beide deze behooren onder de aanmerking op 't woord BEEN.] Maer Breederoo in den Inhout van 't Moortje voegt 'er het Mannel. litwoort bij : Die Jlagh van menfchen. Op dezelve wijze handelt hier mede de Ridder Huigens in het [derde zijner Sneldichten , XIII. B. bl. 823 ; Is 't niet de befte Jlag ; nog 'm 't 25fte , met andren Jlag van leden.] Voor een werktuigh, om brand te verwekken , is 't bij Hooft in de koppeling ook Onz., als blijkt in de Nederl. Hift. bl. 1000 ; Eenige Schrijvers willen dat het vuurftagh zich vergifte. Ook bij Vondel in Tofef in Egipten, bl. 38; Die 't ongeveinsde vuurftag flaet. [Zoo fchrijft ook de Potïer in zijn' getrouwen Harder, IV. B. Bij 't vuurftag  SLA. 485 Jlag van de min; dan op dezen kan men zich niet zeer verlaten. Hooft gebruikt het M. en hier mede zoude ik het houden. Op het zinjlaal van den vuur/lag , Ned. Hift. II. B. op 't left] Maer als men de zaeke wel inziet, zal blijken, dat dit woort, als het Onz. genomen wort, niet anders is als /lacht , getrokken uit geflacht , waervan bij voortkruipende verkortinge Jlagh is overgebleven, het geen ook de laetfte fchrijver der Spraekkunft niet ongemerkt heeft laten voorbijgaen. [Liever denk ik, dat van ons Jlag, oalings Jlagen, nu flaan, met den achtergevoegden uitgang t , ons Jlacht gevormd zij ; van dit weder ons Jlacht en ; iemand Jlachten Qimilem effe alicui); en ons geflacht {progenies) ; want dat de t wel bijgevoegd worde tot een' uitgang van een woord, weet ik; maar van 't tegengeftelde komt mij niets voor. Zie ook Wachter, bl. 40.] Het M. gefl. blijft ook in de betekeniffe van geleg.°nheit : Toen neemt Laurens zijnen Jlagh waer , Hooft in de Hiftorie van de Me. icis, bl. 54. Neem vlijtigh uwen Jlagh aen alle zijden waer, Decker in Joannes den Dooper. [Maar in de beteekenis van vogelknip (decipulum, transenna) komt het Onz. voor; Twee duiven op het flag, Vondels Bruiloftd. In dien zin is dan ook yinkjlag Onz. bij Huigens in de Zedeprint van een zot Hoveling. Dat geit u, echte Bedd; Ei, Mannen paft op 't vinckjlag, 152. Elck paf' op 't vinchejlagh , eert' vleughjen is verbij, Wefterbaan, Ockenburg. bl. 124. Zoo fchijnt het ook voor een wagenfpoor, O.] [SLAGT (caedes, Jlrages) fiagting, V. De vader heeft de broederfaght verfchoont, Vond. David in ball. Zie de Voorrede §. 68.] SLAK, V. Zie SLEK. SLANG, V. Die de verkleumde Jlang in den boezem Jiooft, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 1027. Hh 3 Op  486* S L E. Op de glimmende Jlang te letten, Vondel in Virg. I. Boek de? Lantgedichten. [„ Der Lujlhofjlangcl „ Mon-en in zijn Poè'zij, bl. 9." Outn.] SLEDE, v. Van dejleêop den wagen, Hooft in den r 32. Brief. Op haere Jleede, Vondel in Virg V Boek der Eneade. fa" [SLEEP, m. Met eenen langen Jleep van mannen, Vondel Virg. En. VI. B. Met eenen najlecp van twee hondert, Vondel David in ball. „ Hij heeft ,, tot eenen Jleep de treurende foldaaten, Hooft in „ het twaalfjarig Beftand. Niet in den langen Jleep 3, des lijkrous , Moonens Poè'zij, bl. 431. Aen „ mijnen jufferjleep, De Decker Lof der Geldz. bl. 3, 3." Outh.] SLEET , v. (confumtio attritus) [verfJijting ; vermindering] Na groote Jleet in zijn volk , Hooft in den 58. Brief. SLEK, v. Als de (lek aan haar horentje, de mojfeï aan haar fchetp rajï is , Hooft in den 142. Brief. [Waerom heeft vrou Natuur de Jleck van dack verzorgt, De Deckers Puntd. De Huijsdrighfch flecke in 't Vr. bij Van Mander , Uitbeeld, der fig. bl. Ji8.] [SLEMP, m. Met vrijer nu den (lemp te vohen. Anton. IJftr. bl. 76.] [SLET, v. een oud vél, een ftuk kleeds, lap , enz. ook, Jleter. Zie Huydec. Pr. bl. 365. Zal met een' oude/let om zijn verkonde leden, Zal met wat Jlechte Jpijs dan duhbeld zijn te vreden. De Decker. Genomen voor een Jloor (een Jloerie) inorfig wijf, wijft het v. gefl. zich zelf.] SLETER, m. Met eenen Jleter veis, Vondel 'm Palamedes, bl. 78. [SLEUF, v. Ptf] SLEUR, v. * Om de fleur te volgen, Hooft in Henrik den Gr. bl. ïj3. [Geen eenpaarlgefleurg$- votet.  S L E. S LI. S L IJ. 437 volgt, Hooft in de Med. Maar Vondel heeft liet M. Het heidcnfch offren naer den fleur, in Peter en Pauwels. De Decker houdt het met Hooft: want om de fleur quanfuis, Lof der Geldz.] SLEUTLL, M. Zij waanden raadt om den Jleutef te weten, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 402. Maar geen van allen vond den (leutel van ditflot, Vondel in de B-'fpiegelingen, bl. 91. [Die 't kruis, denjleuteldraegt, van 't nieu Jeruzalem, De Decker goede Vrijdag. Sleutel voor jlotel, van Jlot. Zoo zeide men eertijds koken, dore, core, joget, doget, waarvoor men nu heeft, keuken , deur, keur, jeugd, deugd: zie op KEUKEN.] SLIB, O. Het warme Jlib , Vondel in Virg. I. B. der Lantged. Hooft zegt in den 72. Brief: fa den Jlib der hope; dat zoo veel is, denk ik, als in den Jlibbe. [In mijn' druk 1671, ftaat: in de Jlib der hoope. Doch Vondel weder , Van 't zwarte fpringvloetflib, Virg. Lantged. IV. B.] [SL1J, zeelt, V. Ptf] SLIJK, O. Uit het JTijk , Hooft in d'Opdragt der Nederl. Hifi. [Als van den hemel valt de fneeuw, en fmelt in 't Jlijk , Hooft Geraert van Velzen. Ook Slik. En neêrgefmeten in het Jlik, Hooft, ald. bl. 45-] Leer, Jloffer, leer, hoefnel een oogenblik Veel jaeren Jmoort in 't Jlik. Vondel I. Deel der Poëzije, bl. 48. [ö! Hoe zijnze nu gelijck 't Ongeacht gebakken Jlijek. De Decker Jerem. Klaagl. IV. bl. 299. Want hun eernaam valt in 't Jlijk, Vollenh. Poëzij, bl. 94Men kan M. Stoke ook geen ander geflacht toefchrijven, B. IV, r. 966. inden Jlike. B. ViH, r. 785, dor den Jlike. B. IX, r. 1264. anden Jlike. HI14 \vaar-  483 S L IJ. S L I. S L a W.iaruït in de fpreektaal wel eens gehoord wordt ' m den Jlik, en elders in de Jlik. Doch kwalijk.] * SLIJM, O. Het warmeflijm, Vondel in Virg, IV. B. der Lantged. [Of den vaten kleen van waerde Die men vormt van 't Jlijm der Ier de. De Decker Jerem. Klaagl. IV. bl. 200 "1 ["SLIJPSTEEN M. als STEEN ] SLIK. o. Zie SLIJK. SLINGE R, M. * Deze dont gaf eenen grooten Jlikger aan de zaken van f'Wa^krijk . LLofuin Henrik den Gr. bl. 47. Met de Baleari/che Jlmger zegt Vondel in Virg. I Boek der Lantged. Moonen volgt hem. Ik zou eg^er voor 'r Mannel. zijn. [Elders zegt Vondel ook nog, Hij Jlingert om zijn hooft de Jlmger, dat ze door de lucht omfnort. Evenwel als men op de beteekenis, en den daarbij komenden uitgang let, (Voorred. g. 14.) zoude men hierin van Vondel moeten verfchillen en 't liefft M. nemen ; 't welk de Bijbeltolken volgen m Spreuk. XXVI. 8. Gehjck hij die een edelgckeente in eenen Jlmger bindt.] SLIP v. Een voorneemlijke flip van 't verwantJc aptejcheuren. Hooft in de Nederlantfche Hift jjfl'^j ^h hij d'eene (lip gekort, Anton. SL?TEPl . Die met hem in de zelfde floep overvoer Hooft in de Hiftorie van de Medicis aen 't einde. , SL?F; [verjloffing], V. Door de gcmecne flofin de goede kunflen , Hooft in Tacit. XI. Boek. Dit voort is ook bijvoegeüjk. Hij is flof, zegt men ftI f u Zl' H'CHT' C Vooi een lof fchS fti fchijnt het ook v.] [SLOK, teug, M. Ptf] [SLOMMER, V. * ptf. Dochjlommerenkom* mer  SLO. S L U. S M A. 4R9 mtr fchijnen van een foort, voor bekommering, bekommering, en diesM.] [SLOOF , voor fchoot, V. ook voor een Vrouw. Ptf.] [SLOOP, van eenkuffen, V. Ptf.] SLOOT , V. Hij fnevelt in de Jloot, Hooft m Geeraert van Velzen. In de Jloot, Vondel in Virg. I Boek der Lantgedichten. [/* vifchte 't uit de floot, Vond. in de Leeuwend. Echter leeft men bij M. Stoke, B. V, r. 60. Inden Jloot.] [SLORP, M. Ptf] SLOT, O. Het Jlot, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 10. Het koningklijkejlot, Vondel in Horatius, I *B. 2. Lierzang. Nu fprong het (lot der oude droomen'open, Vondel in de Altaergeheïmeniffen. Dit geflacht heeft hier plaets , het zij het een kafteel betekene, of iet, daer men mede fluit. [SLOTROOS, V. Zie ROOS.] SLUIER, M. Bejloten in eenen Jluier, Hooft in den Inhout van Baeto. Buiten den Jluier, Vondel in d'Opdragt van Koning David herftelt. [De koningin van Aemjleh hooft gebouwen is nu helaesl haer blaeuwen Jluier quijt , Vondel II. Deel der Poè'zij. Doe nam zij den Jlwjer, Genef. XXIV, 65.] SLUIK , V. Ter Jluik , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 19 r. [Al komt de wraeck ter Jluik. Vond. Gebr. I. Bedr.] . ' SLUIS, V. Door de Sluis, Hooft in de Nederl. Hift bl. 308. Omtrent de kopre Sluis, Vondel in Salm'oneus , bl. 23. [Bij M. Stoke terjlufe, B. IV, r. 915-] SMAKD , V. * Door de fmaadt verhit worden, Hooft in Tacitus I. Boek. Dit geflacht keurt ook Moonen voor beft. Maer Anconis de Hubert ftelt het doorgaens Mannel. in zijn Lof boek. In Edipus zegt Vondel ook, dien fmaed boeten. Ook in Adam in ballingfchap, Van dien onverdienden Jmasd. Ook Hh 5 Vol-  49» S M A. S M E, Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtv. b! li8. Toen hij den onverdragelijken fmaad geduldig mtftondt. [En met hem ook Dc Decker in de Afbeeldingen : lek zocht dat vrije Volck te vrijen van dienfmaed. En wederom Hooft z.lve in Tacitus XI. Jaarb. 6. Hoofd ft. daar het met deezen fmaadt op gemunt was. De Hr. Ptf. houdt het V. Denklijk om 'c gebruik in fommige plaatzen.] SMAEK, M. * Een keerne van goeden fmaek, Vond. m de Aanleiding ter Nederd. Dichtk. Zoo wil het ook Moonen hebben : maer Hooft wijkt hier van af in de Nederl. Hift. bl. 22. Waer in de grootmoedigheid de meefte /maak yint. [En na/maak, in zijn 29, Brief. Om de na/maak te bet te voeden."] Dogh hij houdt het ook Mannel. in den 1. Brief bl. (. Op den fmaek van de rufte verjlingeren. [Ook De Decker m 't beklag van Monime , Ze nut het zonder rechten fmaek.'] atSjMó-a'M' * Vennh door denMk> Hooft in de Ned. Hift, bl. 308. De verheve torens korten met eenenfmak ter neder, Vondel in Horatius II. Boek der Lierzangen. [Smak voor een fchip, V. Ptf] [SMARAGD , fmaragdus, een gefleente ,M. De vrohjcl-e Smaragd heeft uit zijn' aert de macht om zwmdehnge m 't hooft en evel in te toornen. Vondels Belpiegel. ijl. Boek bl. 10r.] SMART, V. Geprikkeh door defmart, Hooft in de Ned. Ibft. bl. 13. [Waar van gij ree de voorfmart voelde, \ ondel in de Maagden. Ook reeds bij M. Stuke , B. I , r. 1307. Godevaert ghevoelde fine Jmerte. Zie ook B. V, r. 742. X, r. 364.] SMEER, O. Vondel in het I. Boek der Befpiegelingen. Die dommer dan het vee, gedreven naer het nefi. Den drijver volgt, die zich op 'tjmeer der kudde meft. SMET,  SME. SMI. SMO. SMÜ. SNA, 491 SMET, V. Om deze fmet der Ketterije te /moren, Hooft in de Ned. Hift. bl. 51. Vrij van de fmet der bloohartigheit, Vondel in Virg. XII Boek der Eneade Eer gij de fmette zult van zulk een Jchandig feit uit uw gewijfe waffen , Decker in den Goeden Vrijdag. n [SMID, een man, M. volgens den Regel.] SMIDS , V. In hunne fmidfe gefmeed , Vond, in Virg. VI. Boek der Eneade. [„ Ook fchrijft men fmiiïe en fmis, als Kiliaan heeft; ook Vond. In " de reuzenfmis gefmeedt, Ovid. Herfch. III. Boek ',' bl. 79." Outh. Bij M. Stoke, B. V, r. 356. met fiere fmijfe."] [SMOEL, M. Ptf.] SMOOK , M. Met een'ptkhgen fmook , Vond. ïn Virg. III. Boek der Eneade. [Al quaem de hemel oock te fiorten inde helle en onderaertfchenfmoock, Vondel Virg. Eneade XII. Boek.] [SMUL, V. Ptf.] SNAB , anders SNEB , V. In eene dikke fnab verandert, Vond. in Ovid. Herfch. II. Boek. SNAER , V. Dewijl men begofi had die fnaar te roeren, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 493- ^ zultee helen op eene Teifche fnaer , Vond. in Horatius LB. 17. Lierzang. Als het aengehuwde maegfchapbetekent, in den zin van nitrus [fchoondochter ] fpreekt het geflacht van zelf. [Doch dan fchrijft Kiliaan fnarre. De Hoogduitfchen zeggen fnu rre, en wij fenurre of fnarre, Kiliaan en de Teuthon. Aen de eene of andere fnaer, Vond. HelJinnebr bl. 10.] *r ■ [SNEEUW, een vaartuig, V. Ptf. Maar voor toefnaauwing fchijnt het M. Vergel. de Voorrede ^'[S°\AK, M. Doen ze zwack laes ! den hetften ademfnack tuffchen 's moeders armen gaven, De Dec, ker jer; Klaagl, II.] ^  492 SNA. S N E. [SNATER, M. ptfi [SNAVEL, M. Pcfi SNEB, V. Zie SNAB SNGEU. * Dit woort fchijnt alle de geflachten aen te nemen Het M. bij Vond. in Virfx *«. I let V. brj Hooft in de Ned. Hift bl 20* • J«r * ambten der fneeu : welk geflacht' ook aen dit woort gegeven wort door Chnftiaen van Heu. len in ajne Spraekkunft. Het O. bij Vond in Virg. IH. Boek der Lantgedichten. J Her L \Zoo zuiver als het fneeuw oit van den hemel v el Vond Brief van Theooore. In 't B- wilof d aan Dr°5 V°?h ; £B der blanckelorjl door gket aen t fmelten raeckt. Zoo ook De Decker, Men ziet nu nergens rozen blaken t En waer in 't fneeu van uwe Men. Geboorte van Chariclea. Het gebruikelijkfte ge- ook" ot hetVóen n M°°nen ook ot het Onz. geflacht. Sommigen onder- fcheiden dit zoo , dat de fneeu, eig nhjk en het fneeu» overdrachtig, zijn. Zie op PIT. J Doch in leLin?eiMende * *4 ^chtelan" mL ^ZTa1 durege s, vinden>niet make"' r^STg k^daarheen' lk wil het volgen.] Lüi\HL, eenjleeneu kanneken, V. Vrfl [MNEP, v. Zie SMP] denNr^fM' m den!™tf™M, Hooft in Henr. den Grooten bl. 158. i)* ytar den m Mi Vo del m Virg. [II. Boek def Lantged Tot zvjen doodfnik geefi, Vondel op dender SNIP, .  SNI. SNO. SNU. SOK. SOL. 493 SNIP, v. Vondel in het Dankdicht aen Jakob Back: Maer fchuwende der Jleden fmet Verfchalk ge nu met Jtrik en net Een vette J'nip, of flechte hjfter. SNIRS, M. Met eenen fnirs drinken , Vondel in Horatius 1. Boek, 36. Lierzang. [SNOEK, Vr. * bij Antonides IJftr. B. I. bl. 4. De vifchmarktfchaft de Sno:k, een vijverwolf. Maar M. Ptf. 't Welk miffchien beter ware.] SNOER, O. Middlertijdt waren een deel Grooten aan 't fnoer geraakt, Hooft in Henrik den Grooten bl. 102. Het 'linnen fnoer , Vondel in Virg. V. Boek der Eneade. [Aen 't fnoer der Eendracht , De Deckers pijlvoerende Leeuw. Een drievoudich fnoer, Prediker IV. vs. 12.] SNOFofSNUF, M.* De jonge heij hadden fnof al wech, Vondel in Virg. I. Boek der Lantged. Bij Hooft is 't in den 91. Brief V. Zoo U. E. eenige lucht heeft, gunt 'er ons de fnuf af. [Zoo zegt ook Plantijn . Nederd. Woordb. Rieckt dy dat, fo heb dy de fnof niet. Voor Poeder van tabak, de fnuf, V. En indien men uit dit gebruik kan redeneren, mag men dit v. geflacht ook het befte keuren.] [SNOL, V. Ptf.] [SNOT, O. Ptf] [SNOTOLF, M. Ptf] SNUIT , M. De walvifch vat met zijnen fnuit, Vondel in Virg. V. Boek der Eneade. [Langs den valreep en denfnuit, Vondel Virg. Eneade X. Boek. Zij zal den fnuit in alle gaten Jteeckcn , De Decker in 't Merx Tartarea.] [SNUITER, M. Ptf] "SOK, zie ZOK.] "SOLD , flipendium krijgsloon , bezolding , O. Die 't hoogfle fold geeft, Hooft in Paris oordeel. En  494 S O L; En met behoorlijk fold den gelddorfl te verjlaen , De Decker in den Dooper II. Bedr. Ook fchrijft'men /oud, reeds bij M. Sroke, B. III, r. 1006. Want fi ga/ mildelike 't /out. Zie ook B. V , r. 6. , Doch eigenlijk is dit woord geen Neerlandfch maar 3j Griekfch j lijnde frotxfay een verfcheided ,3 plankig vertrek, waarin ZenoCitikus,, 't Hoofd der Stoïfche Wijsgeefeii , leeraarde". Outh;] STOEL $ M. Toen Adridan van Utrecht 'op dén hdêmfch'én (i'sel réakte, Hooft in de Nederl; Hift; Kk S W?  516* S T O. bl 2. Van zijnen ahornen Jtoel, Vondel in Virg. VIII. Boek der Eneade. Op den Jloel der zelve heerlijkheit , Vollenhove in de Heerlijkheid der Rechtv. bl. 15. Decker in het 270 Puntdicht des II. Boeks: Al deugt dejtóel niet veel, nogh kan hij nu en dan Bekleedt zijn (ik beken 'f) van een deugtminnend man. [Doch om dit woord van twee Gefl. te ftellen, brengt Oudh. uit Vondel in 't Bruiloftsbed op P4 C. Hooft, kwalijk bij, met zuivere elpcnfioel j dus luidt de plaats: Mijn hemel, zellef'vrij van fierffelijke /metten , Mijn zuivere elpenfloel, mijn hof vermogt dat niet. waar duidlijk de eerfte naamval is. In dat zelfde vers gebruikt het Vondel M. Nu hef hem op den Jloel. Predik/loei en praatftoel erkent ook Outhof M. uit De Decker; En zoo reeds bij M. Stoke B. I, r. 122. fette-den Bijfcopfloel, B. I, r. 189. ontfïnc den ftoel. Zie ook B. III, r. 890. IV* r. 1073.] STOEP , v. Buiten de floep zijner woon (lede, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 104. STOET , M. Elke fchaar praalde met grooten, jloet, Hooft in 't Leven van Henrik den Gr. bl 166. De zoon verzagh zich van eenen (loet, Vondel in den Inhout van Koning David in balüngfchap. STOF, V. * Hij had den Prinfe zonderlinge flof tot ongenoegen gegeven , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 34. Dat moet uit de (loffe geboren worden, Vond. in de Aenl. ter Nederd. Dichtkunft. [Ook voor floffaadje. Godts mildheid heeft de flof der fulpen en fattijnen verordent tot gebruik , De Deckers Puntd. II. B. 209.] In de andere betekeniflè is het Onz. In het flof kruipen, Vondel op dezelve plaets. STOK, M. Aan hunnen flok te boffen, Hoof in  S T O. 517 In de Nederl. Hift. bl. 1069. Op eenen /lok leunende, Vondel in den Inhout van Edipas. [Met eenen gouden flrijckfiok, Vondel Hor-. Gez. II. 13, Voor een' grijzaird genomen is 'took M. 'kZal u bij Fader , dien af gelerfden flok haefi loven voor dees deught, Vond. bij Jozeph in Dothan. Maar voor het over•fchot van kaarten, op het flok blijven, fchijnt het gebruik, O.] . STOLP , V. Op eene fleene flolp , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 124. [STOM, tot wijn, v. Ptf] S I'OMP , V. ja hij fchudde nogh de flomp , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 905. [Ook voor eea ftoot met de vuift , V. Ptf] STOND,M.* Zie MORGENSTOND. Maer Hooft maekt het Vrouwel. Met erinnering van de genakende /tonde, in de Nederl. Hift. bl. 60. üogk dit geflacht beftaet uit het bijvoegen der e; dewijl ook in zijne Zangen bewijs is van het Manne^ lijk geftacht. Zie bl. 633, Na dezen fiond. [Men vindt het O:ilings altijd Vr. bij M. ótoke, B. I, r. 349. terJlonde. Zie ook B. I, r. 488 , 9°$\ H, r. 10, 351, 650, 1057. III, r. 931. X, ' r. 206. Het oorfpronglijke Vr. ontdekt zich nog in 't Bijnaamwoord , ter/lond. Thans, wil 't gebruik M.] STOOF, V. Zij fielden een houte /loof'toe, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 426. [STOOP, V. Ptf] STOOT , M. Dat weinig dijken of /luizen denfiool konden uitfiaan. Hooft in de Nederl. Hift. bl.. 217. [De waterkolk in 't ent ber/l ijflijck door denfloot , Vondel in Hippolyt. IV. Bedr.] Met den eer-, fien /loot, Decker in Joannes den Dooper. [En reeds bij M. Sto^e B. X, r. 460. die den., fiyaren wf der/loet vtederfionden. Zie ook B. X, r., 4*3'] Kk 3 [STOP^  5 iS STO. STR, [STOP, v. Ptf.] [STOPPEL, V. Met deftoppel en het ftrooi m sene hchte vlam te zetten, Vond. Virg. Lantged I Boek. Ook zoo bij van Heule.] " STOPSEL , O. Het bepekte fiopfel, Vondel in Hor. UI. Boek 8. Lierzang. 1 [STORK, ciconia, oievaar, M.. Van vorfchen* padden, Jlangen, Verzag de ftorck wel eer zijn vederbos gebroed, De Decker Juvenaals 14 Schimpd. Vergel. Van Haffeit op Kiliaan bl. 643.] STORM, M. 'Zij: bragten eenen fel/en Jlorm aan s Hooft m de Nederl. Hift. bl. 77o. Na het volhard den van dien fchrikke lijken Jlorm , Vondel in d'Opdragt van Jofef in Egipten. " • V [STORMKAT, een krijgstuig, v. Zie KAT ] [STOPMRAM, een krijgtuig, M. 't Rammeien van den flormram, Vondel David in ball.] ' ' " STRAEL, M. * Terwijl een eenigh oordeel maer gen eevjgen ftrael uitfchiet, Vondel in d'Opdragt van Virg [De vader verfierck dit met den ftrael des Uixems Vondel En. Virg. XII. Boek. Met den Uixemfirael, Vondel Virg. En. V. Boek. Van Mander Uitbeeld, der figur. bl. 113. a. Den baerdt beteeckende den ftrael der Sonnen. En voor den' fcheut eens pijfs , Hij doet een' fcherpgewetten minnejtraelhem t ingewand doorrijgen, De Decker Bruiloft van Verjannen. Welke beteekenis ook doorftraalt m die' Goudfche Chronicke, bl. 20 : daar zij van Graaf Dirk V. fprekende , zegt : Daer won hy in een cleyn ftraetgen ghefchoten met een venynden Jlrael in fyn lyf, daer hy af fterf. ' Ook vin ie ik ftraal omfchreven door eyn gefchot met federhawken , pila recurvata ; catapulta. Zie den leuthomfta. Schoon Van Mander, Uitbeeld, der % Iig' b- ln dezen zin het °- neemt: twee pijlen die ongelijck ligghen, met het ftrael aen de vederen. I [STRAEM,  S T R. 5i9 [STRAEM , ftriem, v, 'k Heb mij , om God, getroofi de firaem van a'offerpees Vondel Maagdebr. bl. 51 Ik zie op elcken flag een open wonde volgen , op elcken weder (lag een purperroode firaem , De Decker goede Vrijd. bl. 227. Zie STREIiM.] STRAET, V. Vitr'ïj (treeft voorts de ftraat van Sant Denis op , Hooft in Èenrik den Gr. bl. 110. De zeeman , die zich in de firaet waegt , Vondel in Virg. I. Boek Ier Lantgedichten. Zoo ook van eenen wegh met fteenen beleit. Op de firaet, Von* del in de Maegden , I Bedr. [Op de firate vernachten, Genef. XIK, 2. Ook reeds M. Stoke B. V, r. 555. DattieGrave voer fiere finten Zie ook r. 821. en B. VIIl,r. 1185.] Die van der GouJe Z'ggen , Het wijd firaet , [ook de Stichfch.n enz.] voor de wijdfiraet , of de wijle firaet, gelijk men t'AmH-erdam en elders zegt, de breeJlraet, of breede firaet, evz. STRAF , V. Gflijk Go lts rechtvaerdkheit den Nederlanden de flraffe der verwarringe fcr uldigh was , H oft in de Nederl. Hift. bl. 56. /ha deus ontvout deilraf, Vondel in 't öerecht voor Luciftr. Als hij zommigen daatlijk de Jlraf afvorlert, Vollenhove in de Heerlijkheid der it&h vaerdigen, bl. 117. STRANT. * Dit woort vinde ik in alle de geflachten. Decker in Joannes den Dooper M. Ik laet den vreemden jtraé. Ook Hooft in Tacit. bl. 373 , Den llrandt te genaken. Ook bl. ^03, Aen den firandt. Maer in de Nederl. Hift. bl. 13, Langs de firandt , [zoo ook Vondel m Hekuba, en Palam, vs 205. aen de onyruchtbre ftrant.] in t Vrouwelijk Geil. Vondel heeft het Onz. in d'Opdragt van Jofef in Egipten : Langs het firant, Welk gefl. Moonen volgt. [In Zeeland zegt men firange, aan het ftrangeT] STREEK V. * 't Gebeurde fomtijdts dat eemgh lijzonder inzicht het oogh des vernufts van de rechte Kk4 ft eek,  5*1 S T R. ftreek, Mg ten gemeenen befte'loopt, afleidde, Hooft m de Nederl. Hift. bl. 1206. Laet meer dan zijn halve ftreek over , Vondel in Virg. I. Boek der Lantged. [Zij laeten eene Jlreek van gout in hunne vlught van hoven na, Vondel "Adam in buil. II. Bedr Ook reeds bij M. Stoke B. IV, r. 611. van hare (Irite voor ftreek. Voor STREEK, lift, M.'Ptf] STREÊLSEL, O. Het ftreelfel 'der ondeugden, Hooft in Tacit. bl. 517.' ' • S,TREEM ' twaqm , ftriem , ook ftreep ; bij Kiliaan een Hdteeken] V.' Zijn vóorbarigheit gaf zijver achtbaarheit een afzhhüge ftrjem , ' Hooft in t Leven van Henrik den Gr. bl 80. FZié STRAAM.] ' " [STREEP, V- Ptf.] TTbTR.K1>1G ' V. Om hunne ftrengl te (lijven, Hooft m de Nedërl. Hift. bl. 79. ' ' J ' . STRIBBEL1NG, V. De hartogh had 'er eenige ftribbehng oover , Hooft in'Henrik den Grooten, bl. ioJ ■ , . ' STRIJDT, M. Schr00mende den Jlrijdt te weigeren, Hooft in d'Opdragt der Nederl.' Hift. Sint Jan heelt den ftrijdt uit, Vondel in 't Berecht voor Lucifer. Na het voljlrijdcn van dezen ftrijdt, Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtv: bl. 18, Zie eens hoe hij lieden djeri grooten ftrijdt begint, Decker in den Goeden Vrijdagh. [Zoo altijd'bij' M. Stoke, M ver loos den ftfijt, B. II , r. iq^<5. STR^m'Y'1!' I- *H IX, r. 989.] R % m ' ^nftrik, Hooft in de Nederl. 7 11 'r^S' De koningin knoopt eenen ftrik den den balk . Vondel in Virg. XII. Boek der Eneade. rualmgs zei(je rtien öók het ftrik, in de Oudere ^bel vertalingen; En 200 reeds' bij M. Stoke, g- A s J. 381. ft: hadden de Flaminghe "bracht int ftrec. ft. IV, r. 757 , 1397.' hit ftric. En B. .' r- 389. m den flrecke. De latere Bljbelherzle- nerj  S, T R. 53} ners hellen met de ouderen daartoe ook over. Zie Hinlopen, Bijbeloverz. Bijlag, bl. 106. Maar men vindt toch bij hun den Jkü 't meeft gebruikt, i Cor VU. 35- op dat ick eenenJirick over u/oude werpen: Vergel Luc. XXI, 35. Ram. XI, 9. ï Tim. UI, ?•■] ' rr ... . - STRONK , M- De olijf fpruit uit eenen dorren ftronk, Vondèl in Virgilius II. Boek der Lantge- ^STROO, O. Het ftroo, Vondel in Virg. I. Boek der Lantged. [De Deugd ligt uitgeftr.eb. op 't ftroij^ j> Decker in zijn Gedichten. En meermaal bij M: Stoke. Zie B. III, r. 129°- V > * 631^ VI, r. 934-1 >_ [STROOK, V. Ptf.]. STROOM, M. * In den helen ftropm, Vondel m Virg. V. Herdersk. Zoo gebruikt hij ook te recht MAELSTROOM : In den dkpen maeljlroom, in Virgilius III. Boek der Eneade. Maer Hooft heeft het Vrouwel. in de Nederl Hift. bl. 7 : Ovev de jlroom. [In zijn Gedichten , w.aarop men echfer zooveel niet aangaat: Aan de zoom Der Amftèljtroom. dan Hooft, zeergezet op een' zachtvloeienden tongval, verkieft meermaal'tVr. geflacht, fchoon Y woord algemeen M. gebezigd wordt; Dus wilde ik liefft het M. volgen. Met eenen fitllen jlroam,, Vond. Hor. Gez. I. 35. « dcnpoom ontgaent om in een' (trap te fmoor.cn, De Deckers fOMd-A B Puntd 203. En dit geflacht is reeds bij M,, Stoke B. II, r. 958- den firoom, Vergel B. IX, r. 941» "37. 12Ó9.] n r_ [STROOP, inval, roof, M. Ptf.j I STROOWISCH, wrongel, V. Ptf] STROP , M. Met, den firpp gwQrgt, Hoofo in - • Kk s T¥lt-  522 S T R. S T U. Tacit. VI. Boek. Amate eindigde haer leven aen eenen firop, Vonde! in Virg. XII. Boek der Eneade, \_Door (hooien firop het licht ontrouven . De Decker Jer. KI. V.] STROT, M. Met den (lm in 't geweer gevallen, Hooft in de Hiftorie van de Medicis, bl. 21. Met afgefieken firot, in Tacitus, bl. 78. Laet den gewijden firot uitbloeden , Vondel in Virg. IV. B iek der Lantgedichten. Een firop om hunnen firot, Decker in den Goeden Vrijdagh. [Ouihof wil hier het Vr. bij hebben; doch ik zie geen reden.1 [STRUIF, V. Ptf] J STRUIK, M. * Uit eenen zeben firuik, Vondel jn den Brief aen zijnen afwezen jen vrient [De Vloeck aen Ely en den firuik van Ithamar , Vondel ïn Adonias , en in den Xden Herdersz. Virg. rijm. bl- 35-] Hooft ma^kt het Vr. door het bijvoegen der ƒ, in Tacitus Xfl. Bo^k: Dat hij de vijandlijke puike te lijve hielt. [ Doch ook zon Jer e in Gerr. v. Velz bl. 9. Deez ah van de rechte puik.] SlRUIS, M. Ik fche!d' den loggen jlruis, noch lichte mufch niet quijt , Hooft in Paris Oordeel. [Ptf. wilde hier het v. uit van Heule en Halma.] ' STUDI, V. Kinderen buiten 't lants ter fiudi leg' gen. Hooft in de Nederl: Hift. bl. 128. STUIP, V. ïn zijne dootfiuip . Vondel in Ovid. PLr chepp. XH. Boek. [STÜ1T, M. * Zoo wederftuit Men fchuti' zijn* hop of wacht u voor den weder/tuit , Vondel David in bailingfch. V. Bedr. Maar voor een gedeelte van 't menfchlijk lichaam, onder den ruggegraat de (luit, fchijnt het V.] STUIVER, M. Eenen jluiver uit te fchieten , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 942. Penningen van eenen Jluiver, dezelve in de Nederl. Hift. bl. 615. Om dat mijn borg betaelde tot den lefienJluiver, bl. 9. STUK, O. Het fiuk was verbrodt, Hooft in de Nederl.  STÜ. SUL 523 Nederl Hift. bl 12. Wie dit /luk wat nader inzien, Vondel' in d'Opdragt van Jofef in Egipten. STULP, V. In eene boereftulp, Vondel in Virg, II. Herdersk. STUT, M. * Zoo zoude de partij van Momoranci eenen /lijven ftut quijt wezen , Hoof. in henrik den 'Gr. bl 14. [Dus fchijnt dit, voor een perfoon genomen, tot het M. gefl, over te gaan, ander? vinde ik voor jiutting, onderftutting, het Vr. gebruikt bij Vondel in G. v. Aemftel I. Bedr. Dien d'opperftebefchermt, die heeft een vafteflut-, en ook wederom van Hooft zelf, in de Bruiloftd. Indien ghijghene ftut bil henliên kunt bejpeuren, „ Vond. J' Jof. in Doth. II', Bedr. 3 toon. „ Zoo wriekt niet aen de ftut van vaders ouderdom, Verwrickt ghij die, zoo valt de vader met haer oth, „ En XIII. Harpz. Zij waren al van de eerfte ftut geweecken" Ptf. Ook Vondel in Kon. David herftelt, het volck alom verfiroit , ver/leken van die [lutte. En wel in dien zin , waarin Hooft het M.' nam , te weten, van den perfoon van David.] ; : STUUR, O. Zit waerheit aen het jluur van huis en huisgezin, zoo vaert het hint geluckigh , Vondel in het I. Boek der Belpiegelingen [bl. 5. Zie STIER.] a , • STUURPLECHT, V. Van de fluurplecht* Vond. in Virg. V. Boek der Eneade. SUIKER, V.*- Inde fuiker uwer zoetigheit,Hooft in den 98. Brief. ' Evenwel zegt hij in den 156. Brief, die nu in den laetften Druk de 162. geworden is: Die daar uit den lekker/ten fuiker behoorden te kaemfen. Maer de fuiker fmaekt mij beter, en met mij den Heer Moonen. [De fuiker, die wij wenfchen enz. Hooft 37. Briev. bl 36. Om dat ze de fuiker van de dierte genezen kan, 38 Br. 't Is aus < • • ' hard,  524 SUL. SYL. SYN. TAB. TAE. hard, dat hij in den 53 Brief zegt: het Engelfih soft in Hollantfch fuiker gezultf] TSUL, M. van een man, Ptf] r £!YLI^B? ? !elte/ëTeeP » v. D.en Manek dn fyllabe, Vondet m t berecht over de Misfpell Den trceulenden toon van die filb , Hooft <^fte* Brief.] ' 36 SYNODE , O. Het Synode van Dordregt Vond in t Berecht voor Salomon. Naer den zin van een gemeen Synode, Hooft in 't Leven van Henrik den Gr. bl. 44- [£n 't Synode zal nablijven , Hooft; Bnev. bl. 47.] ™ T. l X ABAK, M. Ptf] TABBAERT, M. Dat zij den tabbaart hadden, moeten zien , Hooft in Tacit.. I. Boek. Tot den tabbaert Vondel in Virg. ï. B. der Eneade. [en Verg. Herd. bl. 13.] [TABERNAKEL, M. De flof van dezen taber. Kakel, Vondel II. Deel der Poëzije.] TA EG , [een rivier,] M. Wanneer het IJ zal doen verflaauwen den Liffebonfen Taag , Hooft in Ger. van Velzen. Aen den Tacg, Vondel in de Begroetinge van Frederik Henrik. [Zoo wijd, als Ganges vliet, verfcheiden van den Taeg, De Deckex pf. cm.]. 9 TAEK, V. Gelijk een yrou, die haere dienftmaegr den iwt.de lange taeke bezig hout , Vondel in Virg. mil. Boek der Eneade. [Het voorbeeld bij Out-. ëftf dk, naer zijne magt, zijn eigen taek, bewijlt niets Dus doende kon men b. v. zijn eigen Jtelling ook M. nemen, dat echter Vr. is.] j ^l!,,l; v' Ifl onZe Wfl/» Hooft in d'Opdragt der Nederl. Hiil De muzijk der taele, Vondel in d Aenl. ter Nederd. Dicbtkunft. [Zoo vmds bij, M.  TAE. f Af. $25 M. Stoke B. 1, r. 131. Conftehi de Friesfche tale. Zie ook B. III, r. 716.] [TAELNG, eendvogel, M. Gij liet uw'water» hond ons vogelkoien ftoren om eenen teelingh , Vondel Leeuwend. Lantfpe!. II. Bedr.] [TAERLING, M. Zie TEIRLING.] • [TAERT , v. Ptf.] TAFEL, V. Op de tafel, Hooft in de Hiflorie van de Medicis, bl. 22. Zoofprakze, en plengde d'etrfte een luttel wijns , ten drankoffer op de tafel. Vondel in Virg, I. Boek der Eneade. Onder het waarnemen van allerhande plichten , zoo der eerfte j als der tweede tafel, Vollenhove in zijne eerfte predikatie van de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen. Hoe de laetfte Spraekkunftfchrijver aen het Man^ nel. gefl, komt weet ik niet. Hij fchijnt_ daer heel voor te zijn , en laet dat ook blijken in de tweemaendelijken Üittrexelen, en Loopmaren. Onze uitfpraek en 't gebruik der befte fchrijveren' zijn 'er heel en al tegen. [Velen zeggen nog in openbare leerredenen zeer gemeenzaam , den tafel; den hondtafel, den tafel des heer en , en diergelijken. Zie de Maand. Bijdrag. D. II. bl. 397. Daet echter de Bijbeltolken het Vr. altijd vertoonen; b. v. op de tafel Spreuk, III, 21. De handt des ge» nen die mij verraet , is met mij aen de tafel, Luc. XXII, 2r. Zie ook Matth. XV , 27* Mare* VU, 28. Hand. XVI, 34. En deeïachtich be.Hl tafel des Heeren, 1 Cor. X, 21. En zoo erkende het reeds M. Stoke B. I, r. 606. foe gaf hem ene taefle diere. Zie ook B. I, r. 611 , 623, 645. VI, 351, 484, 7*2- IV, r. 1361. X, r. 682. Zoodat den tafel wantaal is.] [TAFELET, (menfula, tabella), een fchrijfta* fehje; de Franfchen zeggen tahlette, O. Uw hant aenvaerde deze bladen, dit tafelet, waer in ik onlangs fchreef de fpelling van de pen , Vondel Gebr. van Thebe.] TA-  %t6 TAF. TAK. TAL. TAM. TAN. 1 TAFEREEL j O. Het gewijde tafereel, Vondel jn Hor. 5- Lierzang I. B. [Door het tafereel, Gpdr. v. Jol. in Doth.] ,TTA*\> ^; De rfafw" *&» trommel; „ waar van tamboeren, voor trommelen: doch tan* „ boer of tamborijn; een trommeljlager (tympanifles) is M.' Outh. [Dit woord is nog niet uit ge- BOM]611 'C ZelfdC bm di*' tmnmel» zie °P [TANAIS, etn rivier, te. Uit deh vergelegen Tanats, Vondel" in Horat. Lierz. III. ro.J TANDT, M. De lantman wet den /lompen tandt van het kouter, Vondel in Virg. L Boek der Lantged. Hier van is ook DRIETANDT, M. Met zijnen drietandt, Vondel in Virg. IIX B der Lantged. TANG 1  TAN. TAP. TAR. TAS. 527 TANG, V. De (laaf der nijptang, Hooft in de Nederl. Hift. bl 459- Met de taT1S » Vondel iri Virgilius, IV. B. der Lantged. en Vlil. En. TAP M. Ik wijl gaarne of de wijn wat zal kunnen duren op den tap, Hooft in den 58. Brief . TAP JT , O. Het heerlijk tapijt , Vondel ia Virg I. Boek der Eneade. \Waerom mcn't zeiltapijt gehecht heeft aen den maft , De Decker Lof der Geldz. „ De Duiftürnis betrekt het huttapijt. Vondel Altaargeh. bl. 2. en bl. 24. Nu fiaerdtu wij op 't koortapijt'\ Outh.] t _ [TARBOT, M. Ptf. Doch zie ook BOT.J I TARM, M. De putgalm volgt op rijm mijn besten tarm, Vondel Joz. in Dothan. Zie TERM.] [ TARTER , M. Loopt naer den Tart er toe; zoo ook , de groot e Tart er zelf opfpulkende zijn' " mont , Vond. En. VI. in digt bl. 32° > 321. Eigenlijk is dit woord Griekfch, t' Een beker met een fnirs. „ Alwaar thirs eigenlijk geen Nederduitfch is 4 „ maar nagevolgt naar 't Latijnfch of Grieksch, „ thyrfus, fiy/wos, een piek of lange ftok met wijn„ gertranken omflingert , als de Bacchanten of 3, Bacchuspriefteren droegen, door Vondel ver„ taald wijngaertfpiets, Hor. II. B. 19 gez. „ Sommigen zeggen, dat die fpiets met klemmer„ kruid omringd was; waarom D. Heinsinzij}, nen Lofz. van Bacchus zeide: ,, Elk hadd' een lange fpiets, bekleed aen alle kant j, Met khmmerbladen groen, in zijne rechterbant". Outh.] TIBER , M. Om 't overvloeien van den Tiber, Hooft in Tacit. bl. 35. Aen den Tiber , Vondel m d'Opdragt van Gijsbrecht van Amftel. Aaerden Tiber, Huigens in zijne Korenbloemen, Bi. 48. [TI-  TIB. TIE. TIG. TIJ. 533 [TIBUR , een fteedje in Italië , O. Het jleïle Ttbur, Vondel Hor. Gez. ïl. 4.] [TIENDE, O. * Melchizedeck ontfangt het tiende tn zegent den Vader, Vondel Alraargeh. III. B. bl. 117. welk hier dient aangevult door het tiende gedeelte ; anderzins voegt men bij dit woord ook ' den meervoud. Artikel de. Doch M. Stoke gebruikt het Manl. B. I, r. 876. Vlaerdinghe die Kerke fine Gaf hi hem en den tienden mede Tiijfchen Mattinghe eh Durlede.] TIER , V. Sint den hoon van Steenwijk had hij, noit rechte tier gehad, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 7§3, [Bloem en kruidt. Ten velden uit,. Met geile tier gefprooten. Hooft in de Zangen.] TIGER, (een rivier,) M. Den Tiger drinken. Vondel in Virg. I. Herderskout. Ook voor een dier genomen : De tiger lei zijn aert voor 's konings voeten af, Vondel in Lucifer. TIJBER, M. Zie TIBER. [TIJDELOOS, een bloem, V. Ptf.] TIJDING, V. Bekopen van de tijding, Hooft in Tacitus bl. 510. De bode brengt de tijding, Vondel in Virg. V. Boek der Eneade. TIJDT, M. * Menhadt den tijdt wel korter mooghen befpreeken , Hooft in de Ned. Hift. bl. 6. De tijdt ontdekker der waarheit, Dezelve bl. 1186. [Niet ellendich voor den tijdt, den 20 Brief] Voor dezen tijdt , Vondel in d'Aenleidinge ter Nederd duitfche Dichtkunft. [En na- den tijd ook eeuwig heerfchen t'fdmen, De Decker in den Helfchen Kramer. Evenwel gebruiken Hooft, Vondel en. anderen, volgens, den Heer Outh., dit woord mede. LI 3 V..  534 T IJ D. T IJ 1VL V. Men kan ook niet afkeuren de gewettigde fpreekwijzen, in der tijd, metter, of met der tijd, tot der tijk Doch of men daarom met Outh. het woord tijd, zoo op zich zelf, als in de zamenvoegingen, 'denfpeeltijd, den hooitijd, den hoogtijd, den zomertijd, voor te. en V. beïde moet nemen , ié een ander yerfchil, De vraag is niet, wat Hooft, de zachtheid van Taal en toon beminnende , wei eens deed; maar wat Geflacht'bij hem het Jo0r= faande of bovendrijvende was. Sla nu' zijn o r„ nef op. Daar leeflge : ons te leeren, dat de tijdt zijnen tredt gaat (niet haren). Nü fchijnt hij zich te verjlaapen — al kopt hij te poft in agr daadt. Erf 32. Brief, al rekent UE. van den tijdt af dat ze gefchreven was', ik rekende van den tijdt dat ik ze ontfing . — en , in woorden van den toekomenden tijdt» Ik erkenne niet te min met den Heer Huydec' Pr. bl 113., dat tijd oorfpronglijk van beide GeWachten is geweelf Dit blijkt reeds bij M. Stoke, die onverfchilhg het M. en v. gebruikt. 'Van M.' Zie B. III, r. 990, 1505. V, r. 210. VIII, %• I8ö, 828- ten felven tide, tenen tuis. Van V. T BrhrrT' l127' 11» ^ 3', 742, SOI. III, 629. VII, r. 1139, u55. ix, r. 358, 563. A, r. 354. tiertijt , ter tijt, fine tijt. Miffchien deed men niet kwalijk s dat men de Bijbeltolken volgde. Deze (zie Hinlopen, Overzetf Bijlag, bl, 104.) ftelden dezen regel: Tijt communiter mafc.,„ led ter tijt, te dier tijt etiam ufitatum; fimiliter 3, doot.'1 de meening is; Men neme tijd gemeenlijk ¥• (en dus dan ook hooitijd, jpeeltijd, enz.,) maar men verwerpe daarom het gebruiklijke ier tijd, ei te dier tijd niet. VergeL MAELTITDJ ; "' [TIJGER, M. Zie TIGER.J ' 4 . TIJM, te. Thefiylis fiampt wilden tijm , Vondel in Virg. II. Herderskout. [Gij bied Aiheenfche bis Jlechts Korfikasnfchsn tijm, J. de Decker Puntd. U Boek.] ^ JLja  TIJ. TIL. TIM. TIN. TIP. TIR. TIT. 535 TIJTEL , M. Die dien tijtel won , Hooft in d'Opdragt der Ned. Hift. Dewijl de Kerk dien tijtel voert, Vondel in 't Berecht voor Adam. Dat 'er niet weinig behoort tot dien tijtel, Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen bl. 47. [TIL, V. Ptf. Ook Vogeltil, duivetil. Uit de ' fpreekwijs in til zijn, kan men niets opmaken.] TIMAVUS , (een rivier,) M. Boven den befaemden Timavus, Vondel in Virg. VIII. Herderskout. [TIMMER, O.* A\s vrouw entimmer. Gaet gif nu de Joffers niet geleiden naer H vrouwent immer , Vondel Tofef in Egypte. Maar voor de timmering z lf, zoude men uit de fpreekwijs : hij is m den timmer, opmaken , dat het M. beter ware. Zie ook een voorbeeld bij van Haffelt op Kiliaan bl. 671. Hebbe ick defen timmer angehaven. Ook M. voor den timmer of timber, op den helm, (crifla galeae). Zie THIJM3ER.] TIMMERAEDJE , V. De treffelijke Timmeraadje te Jieureti , Hooft in d'Opdragc der Nid. Hift. De vlam in de houte timmeraedje geflagen} Vondel in Virg. XII. Boek der Eneade. TIN, O. Zie KOPiR. TINNE, V. Ter tinnetoe, Hooft in d'Opdragt der Ned. Hift. Van de tinne van het Jlot, Vondel in Virg. IV. Boek der Eneade. [TINTEL, M. Ptf] [TIP, 't uiterjïe van iets, M. Ziet gij van verre een fchaep al kieskaeuwende den tip van 't gras afknaegen, Vondel in Virg. Lantged. III. Ba k. De [peer vliegt voort en treft den tip van 't wapen , Vondel Eneade Virg. X. Boek.] [TIRAS, O. Ptf.] TITEL, M. Zie TIJTEL. [TITTEL , een ftip, M, Ptf.] [TOBBE, V. Ptl.] L LU [T0E'  53 die 'gij in uwen toorn geeft, Hooft in Henr. den Grooten bl. 89. Godt bejpotze m zijnen toorn, Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen bl. S<5. Loet uwen toorn vorkomen Decker m Joannes den Dooper. fZoo zegt reeds M Stoke, B. V, r. 48o. met groten toerne• Zie ook r. 537, ro42. VI, r. 768? IX, r u y j" Gemeen)lJk maakt men dit onder„ lcheidt dat toren is tam* , en toorn , ira : dos „ Vondel door eene Poëtifche Vrijheit, zegt ook j, wei , „ Zoo vele dapperen verjloegt in uwen tooren. „ Ja zelfs in Onrijm ; En zijnen toren den vrikn v toom gevende Virg. Eneade XII. Boek bl. SA 1» gebruik J^«^<*** «*t -t te min in^et TOORTS, V. Bijdetoortfe, Hooft ia de Ned. Hift.  T O O. TOP. TOR. 541 Hift. bl. 30. Zijftak hem een brandende toorts in den boezem, Vondel in Virg. VII. Boek der Eneade. „ Ook torts. Turnus nam een barnende torts, Von» ' del IX. Boek bl. 431. in Onrijm." Outh. [TOOT, v. Ptf.] TOP, M. Dragende den top, Hooft in Tacitu* III. Boek. Veen bereikt langzaem den top, Vondel ïn d'Aenleiding ter Nederduitfche Dichtkunft. [TOPAAS, een edel gefteente* M. Den moedigen topaes in 't praelen wijeken, Vondel Adam in Baüingfchap IV. Bedrijf. En reeds bij M. Stoke, B. I, r; 612. Daer in vant men den Topaes metten robine.] TOPPET, O. Met dit toppet , Hooft in Batö bl. 144. [en ald. De Jluier aan 't toppet is ook uh'° heemfch geweven.] [TOPPUNT, O. Ptf] [TOR, torre, V. Ptf] [TORF. Zie TURF.] TORN, M. Met eenen torn deurfcheurt, Hooft iü Tacitus I. Boek. Met eenen torn om hals gebragt, Vondel in. Virg. IX. Boek der Eneade. [TORNOI, voor tournooifpel, was bij M. Stoke, M. Te beften den tornoi. B. 111, r. 643. Tedienlornoi, dien ht fochte. Zie ook B. IV r. 31, 261.] TORS, M. Zie TROS. [Van 't geflacht zie op TROS. Van de omzetting op VORST.] TORTEL, V. Vondel in't L Deel der Poëzije* bl. 50- De blixem fchent zoo boom met tak en wortel t En d'dreni kluift zoo d'opgegrepe tortel. Van Mander, Uitbeeld, der fig, bl. 117. kol. 3. Met de tortel fittende op een dorre tacksken, wordt defl weduwlijcken ftaet beteykent. Ook Vond. Warande N°. 38. De tortel is yerheught; zij koomt tot hem gevlogen.] * é J [TOR-.  54» TOR. TOT. TOU. TRA. [TORTIJS, oulingsvoor TOORTS. v. Die de tortife draghen foude. Zie van Haffeit op Kiliaan bl 884j6n ' mT dC Èertniiïen 'm HM- olT?JEBEL\V?0r een Vifchnet;, fchijnt het fdgen ] ^ ' VÖÖr e6n mrJi& te r> TPY'S' K,aF h® tou> Vondel in Virg. III Boek der Eneade. [fl arf few bij dit tou dom {lij. gen uit den put, Vondel Jofef in Dothan. Op M fou, De Decker Juven. Sat.] TRAEN v. * Met de traan in >t ooge, Hooft in Henr. den Grooten bl. 77. [Maar Vondel ■gebruikt .het m Zij lacht 'er om, en ïaet niet eclh' traen, m Jeftha. Zoo ook Huigens IV. Boek van j J*6 wpftgefikapen fucht in fijnen traen gebroten. Nogm zijn Sneldicht XIV. Boek Sneld; 205. Dirck was ter wip verwefen En liet niet eenen traen. Ook De Decker en van vroeger fchrijvefs B. Houjaert Antijcke Tafereelen bl. 97; Eerjl moejten die Prieflers met menighen traen, enz, 't Welk hier genoeg zij tot ftaving van het geflacht. Mis- pï!betet *oor * * ^n1?^1' V' eene traK , Vondel in Joannes TRANS, m. «feBïrafcr, Vondel in de Be- allerhoog flen trans van eere nederklbcke aen gruis en fiofte mortel, Vondel in Lucifer. IV Bedr 1 /* zie m datjlarlichte gewelf nog iet minders , dan den laagfien trans van ons vaderlijk Ims, Vollenhove in TRïSeit der R^htvaerdigen bh 22. 1 1, m. Daar 't bellier van alle omlëggendè plaatfen  T R A. T R E. 543 plaatfen zijnen trant nazette, Hooft in de Hift. van Medicis bl. 7. Hoe zal men met een' braven trant het Jlaetgezantfchap beft geleiden ? Vondel in de Kunftkroon voor den Koning van Groot Britanje. TRAP, M. Op den naajlen trapt Hooft in Henrik den Grooten bl. 47. De Poè'zij wil niet op den middeljlen trap ftaen , Vondel in d'Aenleidinge ter Nederduitfche Dichtkunft. Fan den trap der zellef' kennis , Dezelve in de Poè'zij , II Deel bl. 249, [Op 't woord BEEN hebben we aangemerkt, dat, fchoon Vondel trap M. gebruikt, hij evenwel, van 't optreden der trappen fprekende , trap met het lidwoord de famenvoegt, de trap ; zooveel als of 'er ftond de trappen. En zoo is 't miffchien ook bij Hooft optevatten, in Gerr. v. Velz. bl. 51. En daalde van de wenteltrap. Doch M. Stoke nam het in zijn tijd ook Vr. in de woorden: Jiaken fine (Jï hem) ter trappen neder.] TRECHTER , M. Door een' dubbelen trechter s Hooft inden 99. Brief. Doordien trechter, Vondel in Palamedes, bl. 29. TREDT, M. Om ons te leer en dat de tijdt zijnen tredt gaat, Hooft in den 31. Brief. Gij waert volfchapen in uwen tredt, Vondel voor Lucifer. Foor loon van haren vluggen tredt, Decker in Joannes den Dooper. Echter gebruikt Hooft het woort HERTREDT, hier uit famengeftelt, Vrouwel. in de Nederl. Hift. bl. 766. 't Welk den fiedelingen de hertredt riedt ; en zoo ook elders. Maer Vondel hout zich daer in ook aen het Mannel. gefl. in Zungchin , bl. 35. Ik wil met vierige gebeên den hertredt van den Prins geleiden. [En dus ook, intred of intrede, en andere zamenzettelingen, welke alle bij Hem , even als TRED M. zijn. Zie INTREDE.] [TREEFT, M. Pcf.] ?> TREIN , M. Om te drijven haeren trein» » Von-  SU T R E. T R I; ff Vondel II. Deel der Poëzije, bl. 60*8". Outh; TREK, M. Dezen trek had Ferdihand Gonzaga den koning geraaden, Hooft in de Nederl. Hift. bh 7. Met eenen trek tot de kunfi geboren , Vondel irl den Brief aen zijnen afwezenden vrierit. ft Hard harte van dien wreeden Heeft niet den minften trek der moederlijke zeden: ' Decker in den Brief van Dido. ['t Eerfte is voor lift, looze ftreek enz.; 't Twede voor zucht, genegenheid tot iet. In 't Meervoudig geil. onderfcheidt men 't door trekken en treken. Het zamengezettë woord aftrek, is dus ook M. Doch vindende ndchte' dien aftrek , nacht verfchïet van herlaadinge , Hooft Ned. Hift. in. B. bJ. 82; Zoooökitói doortrek enz.] , [TRÉNS, V. a's grens, pens, lens.] 'L REZOOR , O. Het flot van 't rijk trezoor, Vondel, in de Poëzij, L Deel bi. 240. [Vergel; v. Haffeit op Kiiiaan bl. 682.] [TRIL, M. Ptf.] TRIOMF , M. Door den Dahnatifchen triomf\ Vondel in Hor. XI. Boek 1. Zang. Prins Frederijk Hentijk heeft zijne, laurieren met eenen eenigen vredetriomf gekroont , Vondel in d'Opdragt der Leeuwendalers. Een teken van den groot/ten triomf, Vollenh. in de Heerlijkh. der Regtv. bl. 90. ' Maer dit woort wort Vr. door het bijvoegen der E. In de triomf e des geloofs , Vondel in de Öpdragt van Noach. [„ TRITS, (drietal), V: Een zujler van de trits ft der Razernijen, Vondel Ovid. X. B. bl- 311. „ De Razernijen Furiae waren drie in getal. Ook „ zegt Vondel XV Boek van Ovid. Herfchepi, ping in 't laatft: ^ 3) Jupijn lejliert den borg h Des hemels, en de trits der.werelt met zijn zorg. 4 Vodr  T R O. 54S Voor mundi regna trifcrmis, als in 't Latijn ,j ftaat, de rijken der driegedaantige wereld , dat is, „ als Vondel 'er bijvoegt, de hemel, t vuur en de „ lucht. Bij Kilianus wordt trits ook uitgeleid „ voor een klein koetsken". Outh. Zie van trits voor drietal, de I. Proeve van Taal- en Dichtk. bl. 454.] TROCH, M. Nu vervalt gij tot den troch, Vond. ïn zijne Kerkdichten, bl. 5 34. TROEF, V. Het aasken oft eenken van da troer ve, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 57. [TROFFEL, M. Zie TRUFFEL.] TROEP, M. Dat niemant van den troep hadt af te wijken, Hooft in Tacitus, bl. 172. In eenen troep, Vondel in Virg. I, Boek der Eneade. [Een veulen eerfi uit den trup gehaelt, Vondel Héldinnebrieven.] TROM, V. Bij uitroep met de trom , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 1164. Op de trom , Vondel in d'Opdragt van Joannes den Boetgezant. Op 't flaenvan uwe trom, Decker in de Mengeldichten. TROMMEL , V. Gij roert alweer de trommel. Vondel in Horatius IV. Boek 1. Lierzang, [/oor "t roeren Van de trommel des ronckenden foldaets. Vondel in de Maagden. „ Op uwe trommel treet de wackere foldatt 3, Veel moediger, „ Vond. Poè'z. ï. D. bl. 104. Mijn ijver voer dé u aen± „ En holp de trommel Jlaen. ï. II. D. bl. 408." Ptf.] TROMP, V. Hij zelf biedt den geenen, die de wacht hadden, de tromp, Hooft in de Nederl. Hift. bl.516. [Genomen voor 't voirfte eens fnaphaans. Men zegt ook tromp, voor trompet. Vondel in 'c . Mm ïV.  54g van tuilen in Waren ar , daar Geertruid zegt: Wat zou men dus lang tuilen, dat is, Jlaan te dralen.] '1 UJN, M; Een haavik op den tuin, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 58. De pijnboom in den tuin , Vond. in Virg. VII. Herderdom. Om eenen tuin te maken, Decker in Juvenaels XIV. Schimpdicht. [Men  TUI. TUK, TUL, TUR. TWE. 549 rivlen gebruikt dit woord thans voor den hof y doch tuin is eigenlijk de affchutting van den hof; nog bepaalder eene affchutting uit ftaken van wilgen hout, in den grond geftoken, en raet dunner fakken van hetzelfde hout doorvlochten ; welk doorgaans maar drie of vier voeten hoog «, Hiervan zegt men tuinwerk, voor werken aan kribben in rivieren : vanwaar het is overgegaan tot alle influitingen, en vanhier het woord omtuinen; maar meeft bijzonder tot eenen hof. Zie 't werkjen, Ceni°e aenmerkingen de Nederduitfche tael aengaende, b]> 74—77. M. is dit woord ook in de verwantich. Talen. Zie ten Kate I. D. 450".] TUIT, [haartuit, opgebonden haar,J V. Lij droog} en net de groene tuit, Vondel m het II. Boek Van Ovid. Herfcheppinge. TUK, (een zelfftandig woort, genomen voor ïemants aert of gefteltenis) M. Niet veraertvan zijnen tuk, Vondel in Elektra, bl. r. Als du zelve woort bijvoegelijk is, betekent het bedreven of af- ^TULBANT, M. Op den tulbant , Vondel in den 71. Harpzang. [ } TULP, V. De rijp, de nevel, en de mijl verJtM de tulp, Vondel in de Lofdichten, bl. 3°7- TURF, M. Verbodt van eenigen turf te fleeken, Hooft in den 4. Brief, bl. 7. TURKOIS , de fioffe, de erts, O. * Maer vreefè dat blaeu turkois, Vondel in het 1. Deel der Poëzije, bl 208. [Voor den fteen zelf is 't M. Bezie dat Rout en dien turkois , Vondel W. v. Naff. Gehoorte. Zie op DIAMANT en DOEK.] [TWEEBAK, v. * Ptf. Doch is dit met eer o. ?] TWEEDRAGT, V. Eenen roof te haaien uit den brandt der tweedraght , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 1196. Zulk een weet van geene tweedragt, Vondel'in Virg. II. Boek der Lantgedichten Mm 3 [TWEE-  S5o TWE. TWïJ. TWI [TWEELING, eengefiarnte, M. Des werelds fakkel voert hoer vier Eerjt van het Ramshooft na den StierVan waerxe t na den Tweeling wendt* De Decker m zijnen Zonneloop. Zijnde'de oor. dSffe mmëi twee kind^ ^ TWEESPALT 1 V. V Einde der tweefpalt Efoeft'in de Nederl. Hift. bl 4c ^ » [TWEESPRONG, M. als SPRONG 1 Tn Ir JE C ^en lantfchapje in Nederlant,) y. In de Twente Hooft in de Nederlantfche Hift bl €72. [Het Onz. Geflacht is echter, gelijk in an= dere namen van plaatzen, in Overtjffel » 1 bruik. Zie Ptf. bl. 163, 164 1 g TWIJFFEL, V * Buiten illetwijffel, Vond m de Voorrede van Virg. [Doch befer M zit der eemghen twijfel, Hooft in Henrik den Gr bl 325. Zegt Vondel dan buiten alk twijfel, men denkedata/fc met verbogen wordt. Zie op BEEN [TWIJN, van garen, M. Ptf] TWIST, M. Door den twifl in !t geloove Hnnfr Maer d'Opgehitfte twifi Hiel fettn. ™ °f * ^ ^ I ;r t vwa\ Het Vr- v°°rbeeid uit G M Stnlfl°0rk "f opgegeven, doet niets uit, • ,Stoke gebruikt twifi ook M. Of men den tJtfZ r87^H' B' VI' r' ingroLZpTf, [17.  u. vac. vad. v a e. 551 [u. Deze letter niet anders zijnde, dan de V., doch in een andere plaats en fchikking voorkomende, en niet meer dan de I, en j. van den anderen verschillende, is door den Heer d. v. Hoogftr. alomme tuflchen de V ingeplaatft; waarom de woorden met U beginnende, moeten gezocht worden op de volgende.] v- VaCHT, V. Inde vacht, Vondel in de Heerlijkheit der Kerke, bl. 5+ [.Niemant kan'tmge; want, noch ook de vacht afwajfchen , Vondel Virgilius Lantged. lil. B.] [VADEM, VAEM, M. Ptf. Doch voor een vadem, vadm houts , zegt het gebruik bei Je het vadm, O. en de vadm V.] VADERSLA'vjT, M. * Om dezen vaderjiagt, Vondel in den Inhout van Edipus. Zie MJEDERSLAGT, daer't Vr. Geflacht is. [zie daar 't Mijne] Het dient echter met elkander over een te komen. , . VAEG , V. Dit is zoo veel als bloem of bloei. In de yaeg zijner jaren , ilooft in Tacit. bl. 382. Vond. in het I. Boek der Altaergeheimeniffen: Be zon brengt zoo, na 's winters gure vlaeght Geen' groei en s,eejt en levmdtge vaegh In al wat dor en doot lagh en begraven. [En in Hippol. II Bedr. Als 't lichaem d'eerjle vaegh van groei en bloeien derft. Van du woord zie men Huydec. Pr. bl. 209. met een bijgevoegde fraaie opheldering van de oorfprongtlyke beteekenis en 't nog voortdurende gebruik deMm 4 zes  SS* V A E. zes woords ïn verfcbeiden ftreken van ons Vaderland, door den Heer Lelyveld bl 471-47/ 1 aantoont , dat vaag eigenlijk is het geen?n'den grond des akker, het^, en vruchtbaaf/le gedeelte Ui waarvan dan Vond. in zijn Lijfc-en Grafd zeer eigenaardig ,egt,• de klont verliejl heur vaeg.' zie dit voorbeeld op ARBEITi Voeg er b.f Fon! man Taal- en Dichtk. aanmerk, bl. 21 Vand t vaag komt miffchien wel *t woord vagte, vacht voor vaagte.] * VAEK , M. Het gezichte wordt van een' afren fi» Hooft m Gerrit van Velzena V? vaak te verdreven; doch beter] Die no?h den vaek zocht te. verdrijven , Vondel £ Virgilius V Boek Vr" hebb% C°ne fprA3kkUnft « HeulfS Vr hebbend?, ftelt Outh. het onder de Tweefïacbtigen. Doch dit behoeft niet.] ' T Rnl^r Vj ?f™wt"Wxnt Hooft ïn Tacit I, Boek. Vondel in de Maegden f. Boek: f n weelig luchje/peelde, en vloog vajï af en aen En vulde nu het zeil, en krulde dun de Aen. ' L,£d u£3 .* fimimmen des ^nds met een ITAND^ERT^ tZeema^^" Outh. op ïn ïeAp™SE\ 'n°-. 1*™^ ^del, Vondel rV4FR ' n-Ded bL,327- zie VENDEL. ook iTlt'r tl? W A°rfim ^ rent kli u ?r b£ iateren' Van Ghifte,e TeTent- AddPh- 1 fc. Waer na ficdy omme? hebt  V A E. 553 hebt gheenen vaer fo lange ah ic by u ben. Zoo verklaart ook Hooft de laatfte woorden van Tacitus VI Taarb remoto pudore et metu , fchaamt en vaar weg zijnde. Datheen had kording over dit woord vrij veel te lijden, doch ten onrecht; zie de Bijdragen D. I. bl. 73-1 ƒ .... . . . • " VAERS , O. Ook had hij veehijdts het veirs in den mondt, Hooft in Henrik den Gr. bl. 18 ij Het vaers fchijne geen rijmlooze rede, maer trekke den aert van een vaers aen , en fta wakker op zijne voeten Vondel in de Aenleiding ter Nederd. Dichtkunft. In dit zelve vaers, Vollenhove in de Heerlijkh. der Rechtv. bl. 32. Brederode zegt in zijn Lietboek: Dies wacht ik van mijn Heer op deze vaers befcheitj dat zoo veel is, denk ik, als op dezen vaerze. [Of bii wiize van jok , te zoeken in de dubbelzinnigheid des woords. VAERZE is Vr. Zie op t woord.] VAERT, v. * Men voltrek de vaart, Hooft in de Nederl.'Hift. bl. 27. Zoo ook het daer uit gemaekte welvaert, gelijk hier ftraks volgt, Tegens de gemeene welvaart aan. [Gij zoud bezorgen 't nut, de welvaert en 't cieraed Van uwen eigen jlaet. De Decker Sont en Ooltzee.] En dus is ook uit* vaert, dat hier onder volgt, en wat men verder hieruit zamenftellen wil. [Bij M. Stoke de Vaert ter lansher vaert, ande vaert, B. I, r. 1228. 11, r. 336, 400, 948. UI, r. 191, enz. zoo ook ene hereyaert voor heirvaart, B. Vin, r- 594- en dinvaert, B. III, r. 172- opvaert, B. IX, r 39. op de opvaert ons Heren. B. X, r. 1039- voer de opvaert Elders veerde. Voer hare veerde, zie B. lil, r. 570. IV, r. 1283. VII, r. 363. \s kent in 't gemeen reis. Vanwaar dezelfde Stoxe B. V r, 477. ande vaert voor op de reize. En hier-r Mm 5 uic  3S4- V A E. VAK, VAL. uit zijn de woorden bedevaart, dagvaart, hebvaan, kruisvaart, uitvaart. Zie Fr, v. Lelyv. op Huyd. Pr. D. IL bl. ióo.] Vondel gebruikt evenwel* het woort vaert in eene betekeniffe, die een luttel verfchilt, in het Mannel, geflacht, Moedtfcheppende uit zijnen eigen vaert, dat is, fnellen voortgang, welk woort hem in 't hooft gelegen zal hebben , in Virg. V. Bok der Eneade. Doch ook Vr. 't Welk de vaert verachterde , in 't zelve Boek. [Doch in dien zin meeft M. Zij beletten denJroom zijn' vollen vaert, X l. Boek van Virg. en elders, En miffchien te recht.' als voordvloeiende uit den aard onzer taal, die in een en het zelfde woord het V. en het M. Gefl. toelaat, wanneer het genomen wordt om een bewerkte zaak aan te duiden , of de daadlijke bewerking te kennen geeft. Keurig redent hier ten Kate over. Zie hem in zijne Aanl. T. Deel bl. 404, 405, Vergel. de Voorr. §. 40,] Ook voor een plaets genomen, Tot Vreeswijk aan de vaart, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 130. [Van vaard komt vaardig.] [VAER.TUIG , O. Aen 't houten vaertuigh , Vond. in Joann. den Boetgez. I. Boek bl. 25.] [VAERWEL, o. Naeuwlijxs kon ick dat 'droeve vaerwel uit/preken , Vondel in Nazoos Heldinnebr. XIII.] VAERZE, V. Met een gekeelde vaerze, Vondel in Virg. IV. Boek der Lantgedichten. VAK, O. De Trojanen breken een vak uit de vesten , Vondel in den Inhout van 't II. Boek der Eneade. [Zij belegt het vack met nektar , Vondel Virg. Lantged. IV. B.] VAL, M. * Een voor/pook van den valdesrijx, Hooft in d'Opdragt der Nederl. Hift. Chrijlus ziet mede op den val, Vondel in 't Berecht voor Lucifer. Voor den val, Decker in Joannes den Dooper. [En reeds M. Ötoke B. III, r. 372. ghe- doghc  VAL. 555 doghe den fwaren val Zie ook B. VI, r. 1121. Oettnoet weet ghenen val] Zoo is het ook met de hier uit gekoppelde woorden Afval, toeval. Men zegt wel het voorval, het toeval; maer ik zoude met Hooft in den 58. Brief liever zeggen , deze toeval, gelijk deze voorval. Dus fchrijft hij te recht • in den lnhout van Tacit. Hift. het V. Boek : Bij dien voorval: en in de Nederl. Hift. bl. 672. Door du< eenen toeval; dat ook Vondel volgt m het II. Boek der Befpiegelingen : Zijn louter wezen veegt den toeval uit. Huigens ook in de Zeeftraet , bl. ai ii Slaet allen voorval na (*). Dogh val genomen ^ voor (*) Onze geëerde Schrijver verwart bier eenigzins de M. woorden van val, met de woorden, die uit hec O. geval zijn zaamgekoppe'd. Tot hec M. woord val behoren uitval; waarvan bij Vondel: Terftond dede mm eenen uitval , inhout van G. van Aemftel Waterval; Tot den waterval, Horat. Gez. L ^. Voetval'; MarnixPf. XXII. End doen hem den voetval. Dan onze fchrijver zegt, dat het zoo ook zij met de gekoppelde woorden, afval, toeval, voorval; In afval heeft hij de zaak recht• verget. afval; maar belangende toeval, voorval enz. daarin is hij mis,, 't Is waar, Hooft gebruikt deze ook ivl doch in diergelijke woorden vergift zich de Ridder Hooft wel meer. Van geen grooter waarde is, hec geen uit Huigens wordt te berde gebracht, Jlaet allen voervat na, dewij die allen meermaal voor Onz. woorden voegt. Wat Vondel betreft ik ach-e dit hier eene verzinning: ook leerde hein de regelmaat anders, en hij wift zelf beter. Toeval sa voorval kunnen niet anders dan O. zijn. Zeide men voorval SA. tzou fchijnen of het zaamgezet ware uit voor en val: val is lapjus, en du< voorval zoo vee! als prolapfus, voororervallmg. Doch voorval en toeval, en anderen meer, zijn zaarogetrokken met uit val maar uit geval met zijn Voorzettetingen, en dus Onz. Namelijk in onze taal wordt het Voorzetfel Gii in honderd gevalle» bij de zamenkoppeling weggeworpen niet alleen in de DeeU woorden b. v. hij was mismaakt van lichaam 5 dejiad is herwonnen, voor misgemaakt, hergewonnen: maar ook in Zelfft. Naamw.: zoo kom' b. v, mhbruik van mis en gebruis 5 verbod, van ver en gebod, of[chrift, huisraad, en anderen die daarom niet anders dan Onz. kunnen zijn. Hooft werd misleidt door de gelijkheid, die men in deze woorden befpeurt; ook Voiwei.  SS6 VAL. voor een tuigh om iet in te vangen vinde ik Vr Vondel in de Nederlage der Turkfche viote; De Bajfa fchimpt op 't kleen getal Van vijftien oorlogfchepen, Enftoft: wij zullenze in de val Des inhams zien benepen. Ook in 't Hekeldicht aen Hooft; De kat zit in d9 [VALIES, O. Ptf] VALK, die dat Onz beter flaaft f„ 2ij„e Bedelingen, in 't zelfde Boek, waar h.j den toeval fchrijft; zeggende. Al wat toevalligheit in zich beeft, is niet al Het geen zijn aen vereifrht: wmt h,er het toeceval Won buitm 't mzen van zijnfleunfel zelf gevondln En nu zal men licht de reden vinden, hoe het bii kome d* het woord misval dan eens M. ,ian Onz rebSufd! wnrd5 veroorzaakt uit de tweederlei LeteekeiS vj t wóofd Want' feS'nJ nC> m -den Zin van ongeluk, rampen; dan ij het Onz. Dit leest men in het Konfttoonend Juweel van Haar lem; ook bij Ph. van Mamix, Pf. XXXXII Van±laa,> Mijn fiel waerom hifiu trurick Eni beroert in dit misval. van^^weTken aard °nbepaa,de w«>e van zijn Werkwoord; we^hJHrittl • Z J1 dC W00iden ontzet, ontbijt, overleg, welk hetzelfde is, met het ontzetten, h.tontbihen enz De Sueenezien\hihihandfchrif;' 0" ^^Sf» def BefKnWn J Zegt:," Men Wnt echtef Wi Vondel in " verSShf„t-P- 5\** t0f^'- waaruit toeval bij " fch nr / «getrokken te zijn, Hetwelk zoo zijnde " Onz totvalW™&* nioelen worden tot net " Sne H^r'Tn Va" ^ "f^fliS1». Welke aanmer-  VAL. VAN. VAR. VAS. 55? VALE , M. Vondel in Lucifer bl. 57' Als of men hemel waert Een' valk zag van om laeg, op zijne wakkre pennen Zich geven in de lucht, eer hem de reigers kennen. [De Duijfkens — den Valck tot haren vooght en Ko■ ningh wierpen op , Vondel, Warande, N°. 35Vilen, die hun neflen maecken bij den valck, De Dec- ker in de Cataneefche. Welk voorbeeld door den Heer Outh. ook is aangevoerd, na dat hij het Vr. aan Vondel hadt coegefchreven , die echter in dat Gedicht de Geflachten nog met veel in acht genomen heeft.] [VALLEI, V. Ptf.] VALREEP, M. Turnus vliegt den valreep op9 Vondel in Virg. X. Boek der Eneade. Zie REEP. [VANG, M. Zie VANGST.] VANGST, V. Wij hebben met de vangji haert majefieit vereert, Hooft in Baco. \Wat dê Pythagoras zoo zeer de visvangjt laken. De Decker Puntd. Waarvan echter het woord vang moet worden uitgezonderd, dat even als ontvang , M. is, gelijk te recht bij van Heule en bij Ptf. gefteld wordt.] VAR, M. Fan den onlangs zeer beminden var, Vondel in Horatius III. Boek 27. Lierzang. [Hij klonck den varre de harjjens in, Vondel Virg. Eneade V.] [VARKEN, O. Ptf] VASTE , V. Op den eerflen dagh van de vafle; Hooft in Henr. den Grooten bl. 127. [Zoo reeds M. Stoke B. V, r. 979. in de vaflen B. X, r. 1027. buter vaflen, d. i. buiten den vaflen; namelijk voor den tijd van vaflen genomen , anders voor de zaak zoude men zeggen, het vaflen ' is nuttig. Vafle voor Jlevigheid is ook O. In  558 VAT. UCH, VEC. VED. 't va/ie van den lande, bij M. Stoke B 1T * 143.] * r- VAT O. In't vat, Hooft in den ia9 Brief uttgekoren vat, Vondel in d'Opdragt van IhVe* me m Tauren. [Als mede deszelfs zaamgeftelden als, watervat, wierookvat enz. gelijk te recht Ourh vermaant.] UCHTENT, M. Van den uchtent tot den avont Hooft m de Ned. Hift. bl. 45. * V^f'Clïï,f(eenT}vkri V- DeP°omgodtvande Vecht, Hooft ui den Inhout van G. van Velzen De voorfpellingevan de Vecht, Vondel in d'Opdraet van Gijsbrecht van Amftel. [Reeds bij M Stoke, B. V, r. 248. Up der Vechten cant.1 tt VrEr)Et' V' Hm alleenlijk de vedel na te dragen, Hooft in Boccajins 18. Nieum. ,, Ook door in» „ kortinge VEEL. Knokkels kittelen de veêl, in zijn V ?mhf^0- °P Krombalg" Outh. [Op Orpheus heiige veel, Vondel W. v. NafTaus Geboete ] VEDER, V._* Hij gaf mijn mont te kuffen zijne veder, Vondel in de AJtaergeheimemflèn bl 10 Echter gebruikt hij het Mannelijk Geflacht in 't ï Deel der Poëzije bl. 709. Maer Pallas haet de Jlavenij des veders. Hooft ook in den 51. Brief: Zoo lang zij eenen veêr van den mont kunnen blazen. [Maar Vondel houdt net Vr Met een vlugge reder, Horatius Gez. Hf 2. Op de Cherubijne veder , in Adonias j en met hem De Decker. Ik zag verblijd, het veldtapijt, Het hoofjeh zo wijd te boven gaan in glans, Als paeuwepluim de veder van de gans. ïn 't beklag van Monime.] ■ VEDERBOS , M. Daar bram de vederbos , en memant fteekt hem aan, Hooft in Baco. VEE,  VEE. 559 VEE , O. Het onvernuftige vee , Hooft in de Nederl Hift. bl. 117. tiet redenlooze vee, Vondel in 't B 'recht voor Adam in ballingfchap. [Ouhngs ook veede, vanwaar in 't Plakaatb. van Brab. D. IV. bl. 71. De plaetfe daer 't voorfz. veede — is geweyt. bl '70 Op verbeurte van hunne veeden. En bl. 69. ' Veedemerkt voor Veemarkt. Binnen onfer fladt van Uere — de Veeiemerckt ende Stapel — dat alle Veede alduer foude worden verkocht, op 't Jaar 1663.] [VEKDE, V. Zie VEETE.] VEEG , M. Met eenen veeg , Hooit in rienriK den Grooten bl. if& [E« weidt met eenen veegh, Hooft Baeto bh 89.] ^ij neep met eenen veeg den kop uit, Vondel in Virg. 1. Boek der Eneade. f Maar veeg van een vrouwmenlch gezeid is V. Zoo noemt Decker, Vrouw Eerzucht, eenftow " te veeg, in den Lof der Geldz. bl. 5-" Outh. Ook Vr. helleveeg.'] VEEM V. Deez gaat bij Imbize , en andren dier veeme, Hooft in de Ned- Hift. bl. 604. [Hy komt by gien gieften, hy had al een andere veem. Bredero , Klucht van de Koe. „ Hooft in zijrt „ Gedicht op Anna Roemer Viffch. „ Maar als g' u in de veem der Zanggodinnen vlijt." Outhof O.] VEEN, f*•) Veem een oudt Neerduitsch woordt, ook te Amftel" dam'en elders omtrent de Waag gebruikelijk, bedu.dt een " dld of rot van zekere arbeiders, door bijnaamen van Klap. "muizen, en Kontehoeden onder fcheiden. Meter zegt ook " hedendaags beduidt het een gezelfchap of maatfchappj , hoop. " Maar oudtijds een verborgen vonnis, als de misdadigers zon " der de rein l ekendt te maken , aan den halze geftraft " w.e.den; daar van die Rigters genoemde zijn Veemjchepenen: eer.e reetspleginge ingefle'dt alle%ö van Keizer Karei den " G oo en in Safen, en Weftfalen , na dat hij die: volkeren I overwonnen en to den Cbtiftelijken Godsd.enft gebragt  S6a V E E. VEEN , O. Het veen der moerajjen , Hooft in Tacitus L Boek. Het veen geraekt in brant Vondel in't.I Deel der Poëzije bl. 26. [Zoo rêeds bif M. Stoke B. III, r. 150. over al dat vene. B VIII, r. 93®. op dat vene.'] VEER , O. Befchimpende 't veer dat de ridderfchap voerde , Hooft in de Ned. Hifi. bl. 37 Dit veer. Vondel in den Inhout van Herkul'es in Trachin. [,, Zoo ook, jammerveer. S3 Dat Orfeus 't jammerveer bevaeren mogt hier na. „ Vondel in Virg. berijmd bl. 128. In den Bij„ bel leeft men veyr, ook O. gébruikt, alshetvcyr „ Jabock Gen. XXXII. 22. Het vêyr der jordane, ,, Gen. L. 11. Maar ook wordt veer gebruikt „ voor een pluim, of de kleine veertjes van een „ vogel ter onderfcheidinge van de flagpennen, >, of '» hadde, dog welk Judicium Vehmicum, Veemger echte, ook „ genoemt hst fVejlfaalfche bloedt- of heimlick gerigte, doo' „ eerbaare, verftandig.- en fchrandeie mannen heimlijk zoude „ geoeffendt worden tegen afvallge en opn erige' menfchen, om die maar ftil van kant te maaken: zooJ.it dit Veem^e„ ricbte eerft wieide geprezen; maar daarna onta.irde en wel )t eene Spaanfche Inquifitie geleek, waarin men de aangeklaagd „ den maar eerft ophing, en daarna oordeelde, laaiende dan „ de fchuld^g bevondene hangen, en de onlcmjidigen begra„ ven, gelijk men bijzonder van zulk een gerichte te Kjagen„ furt gewaagt, en waar tfgen men daarom badt.' O Heerel „ verlos ons van zulk een barbarij'ch regc, we'kteregt, een „ Duivils gerichte wieide genoemde Gelijk men daarvan „ omftandig kan Ieezen David Chytrasus Lib. 3. Saxon. Fol. » 76". 77. Herm. Coming de Orig. Jur. Geru>. Cap. 18, „ Eneas Sylvius in Europa Cap. 20. En Joh Juft. Winkel„ man in Notitia Hift Polit. Veteris Saxo-Widphaf l.ib. „ 4. Cap. 6. Die ons een formulier van 'lit gericfre opgeeft." Outhof. Het ware en valfche \an dit Verhaal, en den aard der Veemgerichten, vooral der Welfphaalfche, Kan men bi ier beoordeeien uit G. Fr. Piltor. Amoenit. Hifi. Jurid. P. IV. p. 836. fq. en Chr Gottl. Haltaus, Glo[jar. German. Mei. oevi p. 425-432. Zie ook Match, de fure Glad. p. 469.  VEE. 5<5r io of vleugelen, als Pitifcus op 't woord plumae „ aanteekent , doch dan is VEER. M. als op veder j, is gezegd, of ook fomtijds V." Outh. Op het woord veder vindt ik dit niet, de Hr. Hoogftraten, fielt het Vr. Zie VEDER. Voor een Stad in Zeeland zegt men, of ter Fere, of de JiadFere, ' gelijk ter Goude , ter Goes. Dit kende reeds M. Stoke, B. V , r; 1153. fodat hi ter Vere quam. Zie ook B. V, r. 1163. VI, r. 01. Vil, r. 157. VIII, r. 110, enz.] VEERTEL f O. Het veertel der lefie tarwe , Hooft in de Ned. Hift. bl. 959. VEETE, V. [verborgen haat, wrok,] Donverzoenlijkheit der veete, Hooft in Henr. den Grooten bl. 101. Door onmenfchelijke veete. Vondel in Virg. V. Boek der Eneade. Anderen zeggen veede , daar Antonides óp rijmt > bl. 84* D'oude veede P~an wrokkende Erts, die, uitbüldrende en t'onvrede; En lang voor hem Melis Stoke in Floris den V; Die toten anderen doe droech veede. Men zie den fraeieri druk des Heeren Alkemade. [In Huydec. Druk B. IV , r. 83.] Maar 'veie dient miffchien bij deze twee fchrijvers, om het rijm te hulp te komen. Want Melis laat hier ftrak buitendien noodt veete op volgen, r. 93. Ende fine veete wille wreken. Ook op bl. 98. [B. IV, r* 186.] De grote veete te doen ave. Weder in rijni bl. 10& Ende foehden onder hem die veten t Dat mén %è vrienden mogte heten. [Zoo vindt men ook het Werkwoord in de Rhetorijkers van jonger tijd gefchreven:, Jerufalem ghy die doot fiast de Propheten En gdetfe veten, die tot u zijn ghexmden. Nn Melis  562 VEI, VEL. VEN* Melis Stoke gebruikt het onverlchilüg; doch dé Theutonifta fchrijft veede ; dat mij beter voorkomt , en wel met een verlangde e. Zie van veete, veede, oorveede, eene Verhandeling in de N Bvdr' D. II. St. 4. bl 517, enz.] ' J ' VEIL, (een kruit,) O. Dat het veil zich om uw hooft hinkt le. Vondel in de VII1. Herderskout. VEE , O. liet vel Van een wilt dier , Hooft in Taciiu^ II. Boek. Zij ftroopen het vel van de ribben, Vondel in Virg. I. Boek der Eneade. [VELG, de buitenfie kring van een rad, waarin de fpakenJleken, V. Ptf ] VELT, O. In 't kale velt, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 274. Op het velt , Vondel in d'Opdragt van Zunchin. VELUW, V. Op de Veeluw, Hooft in de Ned. Hift. bl. 855- [Ztèj zal voortaen de Veluw niet meer vegen, Vondel in de Lijkdichten.] VEN, palus, [broek, moer, moeras,'} V. Den Scheepshophtijden , die voor de Ven laaghen , aan te fchrijven, dat zij op de ree hadden te koomen. Hooft in de Ned. Hift. bl. 243. VENDEL , O. Hij heeft het vendel na den oever gewendt, Hooft in Tacitus I. Boek. VENIJN, O. Hoe woedt dit venijn, Vondel in Horatius III. Toezang. Dit doodelijk venijn, Decker in joannes den Dooper. [VENIZOEN, O. een oud woord, voor allerlei wildbraad, bij Huyd. op M. Stoke D. II. bl. 562. Het es edel venifoen , Uit den Spieg. Hiftor, Uytlanders die 't gheflolen venoifoen oft wihbraet ontfanghen, Plac. van Brab. D. 11. bl. 177. a. 1571J [VENKEL, V. Ptf] J [VENNOOT, M. Den Vennoot, Vondel Horatius Gez. IV. 24. 't Wil zeggen makker, waarvan vennootfehap, voor gild "J VENSTER. * Het Is Vr. of Onz. Na dat heel Eu-  V E R. 5^3 Ëürope uit de venfter gelegen hadt, Hooft in den 58. Brief. Natuur fchiep geene venfter in den boezem om het hart den fchuilhoeck van geveinftheit en ontrouwe tg hrmen , VondeJ in Zungchin bl. ip. , Die aldaar hadt zitten kraffen aan 't Venfter , Hooft in Henr. den Grooten bl. 177. Voor welk laetfte Moonen 'is. [Vondel Befpiegel. L Boek. Door 't Venfter van zijn hol . Maar Vr. weder in Virg. Landged. IV. Boek ; Waar "in vier venfters naer vier winden haar gezicht de zon toekeer en. Bij Huigens is 't Vr. jn 't IV. Boek van Als bl. 225 ; Door de venfter van fijn cogh.. Ook Die Spiegel der Volcomenheit i ende affo eoemt dicwil die doot ter venfter in , 't welk mij voorkomt het oudfte geflacht te zijn s en in den Bijbel gebruikt: dat Noach de venfter open dede, Gen.. VIII, 6. Een feker jongelinck—fat in de 'venfter , Hand. XX, 0. door de venfter van mijn huys , Spreükl ■ Sal. .VII, 6. Evenwel zegt de fpreektaal thans in Holland meeft het venfter f\ VERBANT, O. Dit is Onz. als VERBONT, fchoon BANT Mann. is. Het verbant, Hooft iri de Ned. Hifi. bl. 1135. [Zie hierover de Voorrede §. 96, enz.]. [VERB1NDENIS, V. Een fchrift van menfcheiijke.verbint'enijfe, Vondel Heldinnebr. XX. Br.] , VERBLIJF, . O. Bij 't verblijf, der gelieven , Vondel in den Inhoiit van Virg. VI. Boek der Eneade. VERBÖDT , O. Daar 't verbodt van bouten op 'oogde, Hooft in de Ned. Hift. bl. 64. Het verbodt yan de veelheit der vrouwen , Vondel in d'Opdragt van Zunchin. , VERBONT , O. 't Verbont óulinx gemaakt, Hooft in 't Leven van Henrik den Grooten bl. 32, Zoo leit het verboni in ftukken, Vondel in Virg. IV» Boek der Lantgedichten. VER3REK , breuk , verbreking, ruptura , XK Nn % m\  5H VER. Dat zij Heden liever 't uiterfte te dulden, dan dit yerZek™n hun beroep aan den honing, Hooft in de l\ed. Hut. bl. 227. VERDEK O. Het meefte volk op't verdek Hooft in de Ned. Hift. bl. 34 merkeljj% yer\ dienfte bij te brengen, Hooft Tac. IV. Jaarb. waarvoor ook bij M. Stoke v er dient e, B. X r no< na fine verdientef] ' xiJEhm^G' °- Hct verdiKS> Hoo£t in de Ned. rillt. bl. 18. /™.f'a Volgens >t verdragh, Hooft in de Ned. Hift. b! 15. het verdragh des konings, Vondel in Vrrg. IV. Boek der Lantged VERDRIET , O- Dit verdriet deed hen uityaaren, Hooft in de Ned. Hift. bl. 41. Of de Fortuin Smön m dn verdriet bragt, Vondel in Virg. II. Boek dér Lneade. 0 [VERE. Zie VEER.] VERF v. De Moeder verder de haren zoon met een gloeiende verf, Vondel in Virg. I. Boek der veai 7d Wffart met de verf der befte blaên, Vondel Poezi, I. Deel. Zie VERWE T VERGETENiS, V. De nacht der 'vergeteniffe, Vondel aen zijnen afwezenden vrient. [üiealsbegraaven lagen m de vergeetenis , Hooft, Briev. bl. 125 • J VERGIF, O. Het vergif der hovaerdije, Vondd voor Adam t Vergif van zijn verkeert verftant, %ZnJ^ln- den Do°Per I. ^drijft J * *T"tVo?T°£in Henrik den Groo-en bl. 167 VERGRIJP, 0. Vergeef hem dit vergrijp, Vondel  VER. 565 del in de Poëzij bl. 5<58. [Dan dat vergrijp is nu gefchied, De Deckers Geboortedag bl. 241.J [VERHAEL, O. Ptf.] VERHEMELTE, O. Het verhemelte, Hooft in Henr. den Grooten bl. 185» [VERJUIS, Onrijp druivennat, O. Ptf.] • [VERKEN, O. Ptf.] [VERKOOP, M. Ptf] VERLAET, [Huis, uitwatering] O. Omtrent het verlaat, Hooft in de Ned. Hift. bl. 767. Gij zet bij fchemering 't verbet al heimlijk open, Vondel in de Leeuwendalers b). 30. VERLANG, waar voor men gemeenlijk zegt, belang O. Maar deze plaats was met eenige andere van geen groot verlang, Hooft in't Leven van Henr. den Grooten bl. 74. [Zoo zegt Hooft in de Vertal, van Trajaan Boccalini , 't Verlang van hunnen Jiaat, verklarende hiermede het ltal. interesfi di jïa'.o, en den 19. Brief, Dewijl 't verlang der bezigheden UED. verbiedt.] VERLANGEN, O. Het verlangen dubbelt zij• nen draf, Hooft in den 30. Brief. Het verlangen^, Vondel in d'Opdragt der Gebroeders, Zie GEVOELEN. [VERLANGST, V. Ptf] [VERLET , O. Dat dit verlet nogh langh dure, Vondel Heldinnebr. XVIII. br.] VERLIES, O. De maare van dit verlies, Hooft in de Ned. Hift. bl. 11. Door 't verlies, Vondel in den Inhout van Virg. XII. Boek der Eneade. VERLOF, O. Belangende't verlof', Hooft in de Ned. Hift. bl. 96. VERLOOP , O. Over 't verloop in den Staat, Hooft in Henr. den Grooten bl. 28. Het verloop der jaren, Vondel in d'Opdragt der Gebroeders. VERMAEK , O. Om 't vermaek , Vandel in Horatius Dichtkunft. Nu 3 VER-  ver., VERMAEN, O. Naar 't voor/pook en '.t vermaan der paarden, Hooft in de Zeden der' Germanen, bl. 491. ' VERMOGEN O Naar 't uherjle vermogen, Vondel in de Heerlijkheit der Kerke bl J tó de BerPiegelingen VERNUFT O. Had hun het vernuft niet averechts gejïaan , Hooft in Henrik den Grooten bl 16. Oefjemng en wakkerheit wetten het vernuft' V ondel aen zijnen afwezenden vrient ' VERRAET, O. Alsof zij't verraat hadden willen hervatten, Hook lq Henr.'den Grooten bl qr Het verraet der Grieken , Vondel in Virg. I Bnek der Eneade. ' 8 * VERREKIJKER, M. De Lottringer moefl een' goeaen verrekijker gehadt hebben, Hooft in den i8r .fV,^? ^B , Vondel in zijn Too- neelfchilt bl. 9. i VERSCHIET, O. Men ziet'er door eene poort tn t verfchet , Vondel in d'Opdragt der Gebroeders. 11 Welk glmftert in 't verfchiet, maer van nabij verflmd, De Decker 1. Boek der Puntd.] ' tj Vr RS,Cy'IL i °- '* Kdr/sW/ ra« V ™/ooy* , ^vÏrschotT ?Sf den GroM»w- »•. [VERSEER, O. het lant te hengen int verfeer , bij van Haifelt op Kiliaan,' bl" 724 ] ' • i ERSLAG, [yerhaaQ O. 0« daar op'tverflagh te doen, Hooft in den 174. Brief. [Ik kegh om U ' VST*  VER, 567 wr/bgft, Vondel Maegdebr. bl .4. derfpreeck , ich luifier naer 't verjlagh , Vondel G. v Amftel I. Bedr.] , r , WRSPREK O. Ge/y* êfc■* «a» f W/>"* 'mt* * «ooft - Grooten bl. 4?. Zie het aengetekende op BEGIN, VFRSTANT , O. Het voor bejl gekooren ver. aalt Hooft in de Ned. Hift. bl. 2. mi zonder IZ^rfiant, Vondel in d'Opdragt van Ad* TVERSTEK, o. Ptf.] rVERTIER, O. Ptf.] VERTOOG, O. Uwer Majefieit dit vertoog oover te fchikken, Hooft in de Hift. bl. 39'. VERTREK, O. Dat de vuurigheu hunner hef de df hmart van dit vertrek zeer gevoelig vond, Hooit m de Ned. Htft. bl. H- Voor een kamer genomen fs het van 't zelve geüacht : Dit is 't vertrek der Inluiden, Hooft in"Tacitus bl. 504. ^gjg * in het glazen vertrek was , zat fiom , V ondel in Virg. IV. Boek der Lantgedichten {■ ), r^ (m Daar is noc ander vertrek in een' min bekenden zin, 3d .ÏSSt, » **- «M op ..Mei hoopte, IKN De Dwingelanp beval Hem enielij-ck befcheic van dit vertueck te geven. J)e jonge Kamer van Haarlem voor Rotterd. Het woordeken huyden ' Dat verfchutven, uif- Cij zult yan ftoxiden aen zander vertrecke„ A ; De tafel gaen detken. ve™Wen, d. i. napen» De Jonge Kamer van Haarlem voor Rotterd rc*r n a , opent u, wilt niet lansh vertreck « ni . -6l' 0 aetd? voor Rotte, d. k6iT dfcn 1 i Nowdwnkfche Kamer Jpoet de hemel langzaem. Nog bl. 20. ?' J3e Ge*A«t eTO21wZ „„^ ^ WMff ^ ^ van Chandefe ffidjT^^ Six Poer au /f/? Mb^, vertrekken. Dit zelfde werkwoord wnr/b n^i. „„ • kenis gebruikt/ror tS, g ^ bet^ De Koning met ge duldt aarjwore mijn vertrek ^Seto^ ÏlTix. T dC bL AC°L Van Rott- Gevolgd JÖe W( alom gejlreckt Verkondigt en vertrecrt. Het handtwerck van den Heer. Bredero in Lucell. <$. Hand. Noch giftren heeft « knecht my yets daer van venmken. C.  VER. Sfy boeten , Vondel Joannes den Boetgez. III. B. bl. 53VERVOLG, O. Het vervolg der ketteren ,Uooïz in de Ned. Hift. bl. 51. Het vervolg van zaeken. Vondel in de Aenl. ter Nederd. Dichtkunft. [VERWANT , M. van man , V. van vrou. Zie Voorrede §. 37-] n ■ ...... VERWANTSCHAP, O. * Een voorncemhjkeflip van 't verwantfchap te fchettren, Hooft in de Nederl, Hift. bl. 124. Dogh het wordt ook Vr. gebruikt; De fchadelijkc verwantfchap der vorflen, Vondel in Hor. II. Boek 1. Lierzang. Zoo is ook BLOETVERWANTSCHAP. Het begin des huwelijx en het bloetverwantfchap hier uit gebooren, Vondel voor Jofef in 't Hpf, en, De hartstogten hamen heftig door Zonderlinge bloetverwantfchap. Maer Hooft hout zich aen 't Onz. geflacht ook in VLOEKVERr WANTSCHAP: Een vorji heeft meer te vreezen 't vloekverwantschap, in de vertalingen uit Sanfovin N. 64. [Zie het onderfcheid van 't Vr. en Onz, geflacht aangewezen op PRIESTERSCHAP.] VERWE, V. Fan andere verwe, Hooft in den 12. brief. Met eene zekere verwe, Vondel in 't Be? recht voor Faëton. [VERWELF, gewelf, O. Ptf] VERWIJT, O. Feroovert van dit verwijt, Hooft Ned, £. van Ghiftele Oenones brief aan Paris. Och, doen ghy dit vcrtroEt in mijn prefentie, En Vondel Dav. Ball. V. Bedr. Niet een van 's vijanls maght zal 't morgen navertrecken. 't Zelfde met navertellen. Ook HuigensIV. B. van Als, bl. 282. jjefe zal u 't heel verhael van voren af ten einde toe vertreden. Voeg bierbij de aanteekening van den Heer Lelyveld op Huyd. Pr. bl. 311. Nn 5  5?o VER. VES. VET. VEU. UI. UIE. Ned Hift bl. 171. [Van dit verwijt te ontjlaen, Vondel Befpiegel. II. B. 51.] ' [VERZEN, verzenen, V. Ptf] VERZ1ERSEL, [verzinfel] o. Een verzierzel Zich zelf befchaamende met de lidteekcnen der eerlooze ieugcnen, waar van het niet eens behendelijk t'zamenhing, Hooft in Henrik den Grooten bl. 54. ■ VERZOEK, Q. Naar het verzoek van de 'herroe-ping, Hooftm de Ned. Hift. bl. 69. Met vreemtvan du verzoek, Vondel in Virg IV. Boek der Eneade. VERZUIM, O. Filips gaf van dit verzuim den ondank aan Renard, Hooft in de Ned. Hift. bl <5. Die uit geen verzuim konnen fpruiten , Vondel in Horatius Dichtkunft bl. 100. VESPER, V. * Ter vesper, Hooft in't Leven van Henr. den Grooten bl. 104. Antonides heeft het M. in zijn Gedicht, Oirfprong van 'sLants ongevallen; Gelijk de Siciliaen ons. leert den vesper zingen. VEST, V. Dichts onder de vefle, Hooft in de Ned. Hift. bl. 12. Aen de vefle te raken, Vondel in Jofef in 't Hof. [Ook reeds bij'M. Stoke 8. II, r. *W f echte fine vefle. B. II, r. 304. Of hemde fine vefleLexmonde. ZieookB. iH,r. 76,80,178,331, doch vcfi voor onderkleed, 0.1 [VET, O. Ptf.] [VETER, M. Ptf] VEULEN, O. Een veulen fleckt den kop in de hcht: het loopt voor zijn moeder heene, Vondel in Virg. III. Boek der Lantged. VEZEL, V. Ook kon men uit geen vlies of kranke vezel weten den raet en wil der Goón om hoogh3 Von* del Ovid. Herfch. VII. Boek. bl. 214.] [UI, UIE, ajuin, M. Ptf] UIER, M. Met den vollen uier, Vondel in Virg. III. Boek der Lantged. [f t Gras verquickt het vee enfpant den uier. Vond. Virg. Lantged. III. Boek. „ Rot-  V I E. 57* Rotgans gebruikt het 'ook M. Die uk den uier " vheh, in zijnen brief aan Vollenh. In famen" voeginge zegt Vondel; Om dat zij, met mogt " melken d'orakeluier, Befpieg. V. bl. ïfx". Doch u'it d'orakeluier kan men, even zoo weinig als b. v. uit d'afgrond ', befluiten tot het Vr. dewijl dit ook voor den afgrond gezet wordt.] Dit woort ge» bruikt de Heer Moonen Onz. in zijnen II. Herderszang. 't Gezwollen uier wort met volgejlagen han% Gemolken. Echter volgt hij Vondel:, want hij fielt het [naderhand beter] M. in zijne Spraekkunft bl. 73. zonder van 't Onz. geflacht te reppen. ' VIER, O. Zie VUUR. VIERKANT, O. Bi 't lariggewerkt -vierkant, Hooft in Henrik den Grooten bl. 58. Zoo ook Vondel in het I. Deel der Poëzije bl. 231; In 't ■vierkant. [Van Mander, Uitbeeld, der fig. bl. iro. a. ghelijck 't viercant heeft vyer effen f .reken , En het achtkant, Vond. II. Deel bl. 368. Waarin doorftraalt , dat de zaatngezette woorden hun entcel, woord niet altijd volgen. Zie de Voorrede §.102. Doch het is eene gansch andere zaak, wanneer, men tred en intred,. komft en inkomfi, van hetzelfde geflacht ftelt; iets anders , wanneer -Vierlant, Bereklaau, en diergelijken , yerfchillen -van. hunne enkelen.] [VIERLING, M. als DRIELING.] VIÉRSCHAER,v. */lande vingeren der vierjchaar, Hooft in de Ned. Hift. bl. 30. De vierfchaer fpannen, Vondel in Virg. I. Boek der Eneade : die. nochtans zonder reden hier van afgaet in den Lot der Zeevaert, daar hij zegt: Het vierfchaer eijcht. zijn recht, daar beter ware, De vierfchaer etjchs. haer recht. Ook in zijn Graffchrift op zekeren <:<■■' : Graet:  572 V I E. V IJ. Graef: Gedaegt voor 't vierfchaer Godts, waer in hemAntomdes, zijn groote navolger, échter niet gevolgt heeft in het Lijkdicht hem ter eSe ge maekt. Want daar zegt hij; Men doet den krijgsraed en een valfche vierfchaer fpannen, niet, een valfch vierfchaer. Zie SCHAER [VIERSLAG O. Die 't ongeveinsde vierüae. flaet rnsieAG°]eP gyPte' DüCh2ie VUURSLAG dWÊiïïï \egTiden hloedigm vijm>Von- VIJANTSCHAP, v. Laet uwe vijantfchap niet yfergaen Vondel in Virg. XII. Boek der Enea- ven van^ nTf Hoofc ifl '£ Le^ ven van Henr. den Grooten bl. 14 fctaln^Pr1^0' ™tsSaders a»e ^men van ' Ptf- Te ^cht; men zegt het tien, het \ tWTg;c Maar Voor *z benoeming Z ■ de tS vaC ' W£der a!tiJd Vr' de letters van a, b, c. by voorbeeld Men fchrapt 17 jji •' y,' aer de bmme viJg h^cn (lam ver Ren Vondel inHoratius 16. Toezang. \Metdlv he wordt aenghewefen de foetheit, Van i^deV, ^ beeld der fig. bl. 120. b.] ' «;„Y;IJL-S V- /J7rt we!k ëwoegzaem melt, dat de koningin her m hem als een doove vijl van 's jongens loeien bezigde Hooft in de Ned'Hift, bl /sT r/f,f ! f*»" v/>7, Vondel Bruiloftdichten: iroZ Z^fJCke Vfghij °Ver « °^rpfels • (VUT, v. Ptf.] J in Vir/ln' f ^fiW Vondel m Virg. XII. Boek der Eneade. [0» vijver ot, gekraeit, Vondel Pcëzii I Deel 1 3 p [VIJZEL, M. Ptf] • [UIL,  ÜIL. VIL. VIM. VIN. VIO. VIS. 573 PUIL, M.' Men hoorde den nachtuil. Vond. Virg. En; IV- Boek. Op dat in doodfche plaets den uil min fchuw mogt zijn, Vondel Hekeldichten. Doch hier moeft hij fchrijven DE UIL; 'tis de eerfte naamval ; een vrijheid , die zich Vondel zelden inwilligde, maar hier plaats geeft , omdat 't ' woord met eenen klinker begint.] „ Uilen die hun nefien maeken, Decker Cathenefe.' 'Outh, [VILTE, M.* Ptf. Doch de Uitgang te pleit voor 't Vr.; maar voor de ftof zelve, zoude het eer O. zijn. Zie DOEK.] [VIM, ViMME, V. Men gebruikt vim ook bij Rijs : een vim rijs , dat is , honderd boffen. Ptf. Doch dit fchijnt zijn' oorfprong fchuldig aan een vadm, vem, vim.} VIN, V. Met fcherpe vinne, en vluggen vlogel, Vondel in 't I. Bedr. van Adam in ball. VINGER , M. Daar de vremdeling den vinger in hort, krijgt hij dihvils 't heele lijf , Hooft in de JNederl. Hift. bl. 260. Met den vinger te wijzen, Vond. in d'Opdragt van Gijsbr. van Amftel. \Met den vinger , De Deeker Lof der Geldz. Den ring aen den ringvingher, dat is, naejl den cleenen , Van Mander, Uitbeeld, der fig. bl. ïi8. kol. 4.] VINGERLING , [ring] M. En ftak aen deze hant, die beeft , den vingerling , Vondel in Gijsbrecht van Amftel, bl. 39. [Waarvoor ook den vingerlijn, van Haffeit op Kiliaan , bl. 75°- En reeds M. Stoke, B. I, r. 384. Met onfen vingherlijn. r. 441. Van onfen vingherlijn. Ook B. I, r. 754-] [VINK, M. Ptf] [VINKESLAG, O. Zie SLAG en VIERSLAG.] [VIOOL, vedel, en bloem , v. Ptf] VISCH, M. Bij Sfheveningen wert gevangen een vreemdt  574 V I S. U I T UITGANG, m„ Tot eenen uitgang , Hooft in de Hiftorievan de Medicis, bl; t9 [EnSendel 117ANC? ' V°ndel in MoirGetedO [UITGAVE, V. Zie GAVE.] UITGIFT, v. In de uitgift haar der rehnïnze \ Hooft in den 170. Brief. 6 ' Hnnfr1,?^-' fr^f f*« ftrantl Hooft in lacit. I„ Boek- zal men met Outhof uitkomjl m. en Vr Sen* ómdatHooft eensM. zegt,V«« t«r« r Brief. Doch weder, in Hendr/den Gr 5»: Uw de mtkomfi bekend maken. Ook • Vnnrl' t aaJje"knZm £aeClL - °m ds blijdè'uhkomji maken H V, V°°rm,j; dit i^e taal t'zoek maKen. By Hooft zijn meermaal Vr. woorden & pSSfigg* besi""en' H' êeSk": at UI,rLEGGER, zeker vaeftmi, m. hi? vk toorthollant herriepen den uitlegger, 'die dus Tang del mont  UIT. VLA, 5?J mmtder ftroome bewaart had , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 59°- %\ . ri A , , . ,„ T UITSCHOT, O. Jl'tuitfchoty Vondel in tL Deel der Poëzije, bl. 205. [UITSPRAEK, V. Op deze bilhjcke wtfpraeck, Vondel I. Deel der Poëzije.] . . • UITSTEK, O. Over de ijzere lening van t kiesne uitfiek, Hooft in Henrik den Gr. bl. 176: UITSTEL, O. * JVelk uitfielin het licht fiaet9 Vondel voor Jephta. Bij Hooft is 't Mannek in de Nederl. Hift. bl. 208. Dewijl de geltnml geenen üitjlel leedt. Zoo wort TOES TEL ook Mannek gevonden. [Maar beft is; üitjlel O. te gebrulken. Laet ons hart 'niet langer quijnen Om het uitjtel van dit licht. Vondel II. Deel der Poëzije, bl. 231. Het üitjlel peelt de pijn, Jeftha III. Bedr. Zoo ook Huigens vertaling, bh 1077. Wilm en ick Verdienen 't üitjlel wel van, eenen oogenblick. Zie op VOORSTEL.] . [UITTOCHT, v. * Bij Hooft Briev. bl. Maar meenige heerlijke uittoght doet. Doch zie TOGT.] UITVAERT, V. Hij hielt de uitvaart zijns vaders, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 17 Zijne broeders quamen zijne uitvaert bekleeden , Vondel in den Inhout van Samfon. UIT VOER, M. UAlgemeene Staat en deden allen uitvoer van fpijze verbieden, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 1032. [VLADE, vl4, V. Ptf] VLAEG, v. Na'swerelts gurevlaeg, Vondel W de AkaergeheimenüTen, bl. 53. VLAG j  S7<$ ^ V L A. ll YLTjS' J' °nder dk vlaZ ' Hoöft « dé Nederl. Hift bl. 1052. 4ugu{tm majefteit ftreek de vlag met Vondel voor Virgil. Zal ik de vlagge voor hem finjkm ? Decker m de Lijkklagte op Dr Aiminius. b ^ VLAK, *in't Latijn aequor , O. I fradien hij over 't vlak van Helle herwaert quam, Vondel in de Maegdebrieven, bl. 12 : Want 't was zijn beurt nü hier te drijven over 't vlak, Antonides in 't III. Boek des IJftrooms, bl. 85, * [Zal Triton over 't vlack met blaeuwe paerden varen\ J. de Decker Didoos Brief. R. Anslo , MaftdKroon bl. 10. Zoo glom het vuur altoos, at was h geen ojrerfeejl; Op 't vlak van Gods altaer.) él 't 'vlak van den heuvel, Hoofc in Henrik den Gï bi. 83. [En vanhier de Reê voor Rammekens ra vkk v vlek.] gen°emd- d°ch flak voor vYH^TÉ'' V- Maftlkus doorfnijdt de vlakte, Vondel in Virg. X. Boek der Eneade. [Hij fagl de gamfche vlackte, Genef. XUI, l0.] UXM?* 'r * * «* het aangè- zicht, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 265. In de vlamme des altaers, Vondel in den Inh, van Samfon. ' [„ VLAMMENDRIG, M. Van de Zon: jj Den gulden vlammendrig „ Alle oogen treckt tot zich, * Jondel_ uitbreiding over Pf. XIX. Bij Hooft in „ den Huize yan Medicis, bl. 11. leeft men ook V d^ffartdng, of Gonfalonicr, anders ook gezeet „ Lef aionier of banierheer , die den ftandaarc of „ baniere draagt, [Sykefter wen Gonfalonicr ofi „ Jlan-  VLA. V L E. 577 Handertdrig van den Staat. „ Gelijk hij ook bl. 3r. j, zegt van iJi eer Soderin, gekooren tot jlandertdrig „ dat 's opperfie der heerfchappij ■ Zijn Je ar tg hier „ zooveel aL drager , gelijk men ook zegt vaandrig, dat is, vaandrager, ['t wels verbafterd is in vening, venderig, vaanderig, of, gelijk Six van Chandel. heeft, Poëzij, bl. 309, vendrik.'] „ „ xemdrig, dat is, blikfemdrager ; fcepterdng. [Terwijl zijn mackers zien den koning feepterdrig, Vondels Heerl. van Saloraon.] „ Jleuteldrig. [Om „ P/af U ook ëeIloem£l wordt } 't Brij kruis drigh IJ.] [VLAS, O. Hier zag ik 't vlas langs zilvre bekert Op Z'ijn turkoisblaeu dragen roem. De Decker, beklag van Monime.] VLECHT . v. Om haren hals en blonde vlecht t Vondel in Ifigenie, bl. 15. . , [VLEERMUIS, V. als Muis. Bij van Mander, Uitbeeld, der, hg. bh 118. De Vleermuys — om dat fe den dagh hact."] VLEESC 1,0. Zij beginnen 'f met den geeft, en eindigen t met het vleefch. Hooft in den 82. Brief. Ten opzichte van het vleefch, Vondel voor Adam. [VLhET, V. Ptf] VLEGEL, M. PFdnneer het koren onder den vleOo es1  578 VLE. VL I. gelkraeh Vmtem Virg. in. Boek der Lantged. VLEK, V. Alswj mijn eigen gemoedt met de allermmfle vlek afzichtig te maken, Hooft in den igo Brief. En meent de vuile vlecht'ontwikken, Decker in den Goeden Vrijdagh. [Zoo fchandvlek, Von. de I. Deel der Poëzije en Decker in denDooper, S ? h rWth T, dh fch™Meck eens denvof . flehjckenflaf Vondel in 't Lijkoffer van Maag. deburg, Die moortvleck uit tefchuuren.1 Voor een plaets genomen « ft Onz Aan de andere zijde van t vlek , Hooft m de Nederl. Hift. bl. 280 Het vlek wort in eenfiaende meer verkeert, Vondel in OvidiusHerfcheppinge, in den Inhout van 't VIII Boek Maer m de Nederl. Hift. bl. 601. zegt Hooft : Een halve mijle van de vlek. Zoo doet ook Vondel in den Bnef van Apollonia, Fan de vleh [Hoewel het Onz Geflacht hier beter fchijnt te paffen. In het vleck, Matth. XXI. 2.] VLERK, V. Over(le eener vlerk, Hooft in Tacit. bl. 370. Met haere vlerk, Vondel in 't IX. Boek van Ovidius Herfcheppinee [VLESCH, flefch, V. Zie FLESCH.1 VLEUGEL,M. *Die zuivere en fneeuwitte duiveveder , getrokken ah uit den vleugel der hemelfche dut- " ve \ondel mdOpdragt der Batavifche Gebroeders Hooft heeft dit Vr. in Tacit. bl. iu Beveelt hij de vleugel der Kaninefaten. [Van Mander, Uitbeeld, der fig. bl. ng. kol. 4. Alsmer eenen vleughel aen doet. Ik kan niet zien, dat het Overdrachuge hier verandering van Geflacht zoude geven. Den rechter vleugel gebieden, is even zoo taalnchtig, als den vleugel der duif] NoIrdé^ee;ö.d00rraert * ^ in * Waer is nu 's rijx triomfgefchater Urn bchelhng en het branaend Frlit. Von'  V L f. 579 Vondel in 't H. Deel der Poëzije. Tot in 't Vlie toe j Hooft Nederl. Hift. bl. 147. VL1ÉG, V. Zoo taekt de fimple vlieg, ook eer zij 't merkt, gevangen, Vondel in Salmoneus, bl. 19; [„ Spiegel echter gebruikte dit woord M. den fpin .„ den vlieg behdght , Hartfp. B. ït bl. 27. „ Doch dat hij hier zegt den fpin voor de fpin in 5$ den Noemer , zal mooglijk door eene paragóge 3, of bijvoeginge van eene n bij hem j en zelfs wel „ bij Hooft gebruikelijk, gefchiedt zijn: want dat „ Spiegel we- wift $ dat men in den Noemer dè „ moet zeggen , toonde hij even te voren , met '„ te zeggen , de wolf het fchaap nqjaaghi.. Eri 3, voords daarop de hond den haas." Outh. Doch Spiegel was Weinig gevat op 't onderfcheid der Geflachteh ; en zulke paragóge kan dan overal gelden.] [VLIER, b. Ptf. Doch 't gebruik zegt meet de vlier, dan het vlier.] [VLIERING, V."* Ptf. Doch behoort dit mettot de Manl. woorden op ing. Waarvan in de Voorrede g. 63.] VLIES , O. Alle ridders der orde van 't gulden vlies, Hooft in de Nederl. Hift. bi. 21. Het guldsli Vlies., Vondel in de ÖpJrHgt van Virg. VL1È T , M. * Aen den vliet, Vondel in den Inh. van Koning David h . rftelt. [_In deh jammervfiet, "Vondel Hor Gez. II. 14.] Hier Komt. Moonen. mede over e.-m Maer Hooft zegt in 't Vr. Gefl. ïn de Nederl. Hift. bl. 099. Aan de vliet. [Doch reeds zeide M. Stoke B. V , r. 58. Over den vliet._\ VLIJM j V. Èneas wil dat zij de wonde met de heede vlijm openë, Vondel in Virg. XII. Boek der Eneade. Hier voor fchrijft Jan de Baiine iri het li. Deel zijns Banketwerk?, vliem 5 én lfeelt het Onz. j dan ik denke dat dit Zeeufch zal zijn. [Zoé 09 1 leéfi  58o V L I. VLO. leeft men in Datheen ook vliet voor vlijt.'] [,, VLINDER, botervlieg, M. Zo worden alle „ gevleugelde diertjes, die uit rupfen voortko,, men, genoemd." Pcf.] VLIJT, V. Zander de groote vlijt, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 35. Hij oeffent met alk vlijt zijne krachten, Vondel in Virg. lil. Boek der Lantged.' [Door een mannelijke vlijt, Vondel I. Deel der Poëzije. Een oorlogsuur bederft de vlijt van lange tijen, Poot, Salom. in zijn Heerl. I. 59.] VLOED , M. * Öpdatze mij 't gebruik afftopte van den vloed , Decker op 't lijk van Tromp. Wie in den vloed dezer pennen zwemt , Vondel in de Aenleid. ter Nederd. Dichtkunft. Maer bij Hooft vindt men het Vr. Uit vreeze van de vloedt, in de Nederl. Hif. bl. 441. [Outhof haalt nog twee Voorbeelden van Hooft aan , in de klagte van Hendr. den Gr. uit de zoute vloedt, en Ned. Elift. bl. 202. B. VI. werden vlot door de vloedt. Doch ik houde het met Vondel en met de Bijbeltolken, Noach leefde na den vloet, Genef. IX, 28. Zie ook Mare. V, 25. Den vloet des bloets gehadt. Echter vindt men 't v. oulings bij Stcke, B. I, r. 590. Tujfchen zulinghcn de vloet. Zie ook B. IV r. 501, 505. VIII, r. 102. X, r. 133. 't Is daarom eemgzins vreemd , dat hij elders in 't Onz. zegt, B. IX, r. 777. Alft vloet was een deel ghegaen, miffchien voor het vloeien.] VLOEK, M. Vellende h volk eenen vloek, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 61. Of hij zich uwen vloek op den hals haelde, Vondel in Virg. XI. Boëk der Eneade. Zij laten hunnen naam Godts uitverkorenen tot enen vloek na , Vollenhove in de Heerlijkh. der Rechtv. bl. 35. Gij hebt den vloek der wet op uwen hals gedragen, Decker in den Goeden Vriidagh [VLOEK VERWANT. Zie VERWANT 1 [VLOEKVERWANTSCHAP , O. Het verban*  VLO. VLU. 581 landelen van 't vloekverwantfchap, dat Pifo ten bederve braght, Hooft, Briev. bl. 77.] . VLOER , M. Op den bloedigeri w, Hoort m de Hift. van de Medicis, bl. 22. De deur- fl;rt op den vloer, Vondel in Virg. IV. Boek der Eneade. ÏEer het op den dorfchvloer raeckt , Vondel Altaar* 'gen. II. Boek 65. bl. [M. Stoke B. VH , r. 1120. gebruikt den vloer ook voor zekere Zandbank. Als fi binnen den vloere waren , en B. VI, r. 847. op den vloere , voor op den grond. Van Mander, Schilder-conftengrondt bl. 21. kol. 4. felfs oockden vloer becleedt met gulden platen. Eü bij de Bij bel tolken. Ende hij fal fijnen dorfchvloer doorfuyveren , Matth. UI, 12. en elders.] _ , VLOGEL, M. De wacht van uwen vlogcl,\ond. in Davids 56. Harpzang. Zie VLEUGEL.^ VLOK, V. Met het fneeu van zijne vlok. Vondel in de Altaergeh. III. Boek bl. 122. [Hier acn heeft Eigebaet niet d'alderminfie vloek, Vondel in de Klinkdichten.] VLOOI, [VLOO,] V. Het dicht van de vlooie, Vondel in Ovidius Leven. VLOOT , V. Hij brengt de keurbenden met de vloot over , Hooft in Tacit. I. Boek. Hoe men de vloot toenfte, Vondel in Virg. IV. Boek der Eneade. [Maar VLOT, genomen voor een aaneengehecht gevaart van balken, planken, die vlot op het water drijven , is Onz. Zie VLOT.] [VLOT , O. Zie hoe 't vlot de vloeden klieft, Vondel Bruiloft!. Hij , die op 't eerfte vlot het lijf heeft durven wagen, De Deckers Puntd. I. B ] [VLOUVV, fnippenet, flouw , V. Ptf.] VLUCHT, V. De vlucht kiezen , Hooft in oe Nederl. Hift. bl. 8. Eneas kieft de vlucht, Voadel. in den lnhout van Virg. II. Boek der Eneade. [Nog een andere vlucht is er, ook Vr. De vogelvlucht verheft op haren eigen zangk, Vondel Joann.. O o 3 dea  582 UNI. VOC. VOD. VOE. denBoetg. VI. B. bl. no. M. Stoke zeide reeds, ii. III, r. 417. vmiflflijï»* vlucht. Vereef B.IV,^r. 2x7, 988. VII, r. 909, 930. p, * UNIVERSITEIT V. > ^ * f«f 27»;? nodM» A«/t, Hooft in Henrik den Gr bl 109. ■ jêi y9fHJ' %}*Tm MdJre Pm het vocht van' de klippen doet afjchieten , Vondel in Hor XII Lierz. [Of om dat vifch den neus geduurig heeft in 4 vocht De Decker li. B. Puntd. 240. Huigens Vr. Twee l^er dingen doen en diem' '-er altoos vindt Defoete Vecht voor deur, defoete vocht van binnen. |5neld. XII. B. bl. 768. Doch dir Vr. voegt beter PU vncM in den zin van vochtigheid 1' ' [VOD VODDE, v. Ptf] A, Vi3?DiK ?, Hs: VOeder der hee^en > Hooft in de Nederl Hift, b 3tf. üet voeder van Troje, Vondel in Virg I. Boek der Eneade. fVoor vagim, theca , koker oïfchede, M. Voor een voeder hoois, O. Ptf hoeder voor Jchede, fchijnt ook gemaa,t te hebben wr, vanhier & vow/af, eertnds voedering.J '°' J * VOEDSEL O. Grw* vp^/ VW*« deze klapperman, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 28. ZeJ/£ voedjel voor de bijkorven, Vondel in Vire IV Boek der Lamgedichr.en. [VOEDSTERLING. Zie op AANBIEDING 1 VÜÜ.G, V. ƒ„ wwr vo^ . Hooft inHenrikden VOERAEDJE y. 0,« '* genot der voeraadL Hooft in de Nederl. Hift. bl. 263. J' ' [VOERE, V Een oud woord, bij M. Stoke, En leram hem anhare voere , dat is , zij begaven zich mar hunne oude gewoonte. Zie Huyd D III hl rt* vanhier bij Stoke B. iy, r. H?3/nia „ 'J£ re  V O E. 583 re driven B. V, r. 2. Venvoet om defe vpere. Zie ook B. V, r.376, 1284. Vi, r. 794. Vanvofr, zie VOEDER.] VOET, M. Op den voet, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 1. Maer in Tacit. bl. 6. zegt hij: Onder de voet gefmeten , dat zoo een gemeen zeggen ge.worden is, als op de loop zijn , enz. gelijk Decker *ook zegt in Joannes den Dooper : Opfiaende voet. Men moet het Mannel. Geflacht houden. Vondel in 't Berecht voor de Misfpellinge: Schoon men dezen voet volgde. Decker echter ook in Joannes den Dooper : Der Jierffelijken loop hout veeltijts dezen voet. [En bij de Bijbeltolken, Gij enfult uwen voet niet ftooten, Spreuk. III, 23. Zie ook Matth. IV, 6. Luc. IV, 11. Openb. X, 2. Wat van dit alles zij , zie op BEEN. Opfiaande voet , Vondel op de beeltnis van Ered. Henrik , en in Noachs Treurfpel III. Bedr. Met de voet te trein, Hooft Baeto bl. 106. Onder de voet bij B. Houwaert van den handel der Amoureusheit of fpelcn van zinnen van Eneas ende Dido I. Boek aan 't begin. En weder op jïaande voet, bij Heinf. in Bartas vertal. II. week 4 dag bl. 608. Alles goed; en reeds onderfcheidenüjk gebruikt bij M. Stoke, die 't enkele voet M. neemt, B. I, r. 156. En hevet den enen voet ghenomen, en dien in de vonte ghefet. r. 171. Uter vonte Ja den voet wttoech. Maar daarentegen altijd onder de voet. Zie B. Vi , r. 1126. IX, r. 1307, 1365. De Heer Outhof deeze onderfcheiding niet kennende, heeft Voet beid^M. en Vr. gefteld. Doch kwalijk. Zie bl. 45J [VOETANGEL, M. Zie ANGEL.] [„ VOETSCHABEL , voetbank, fcabellum, v. „ Aen zijne voetfchabel geknielt, Moonens Poëzij, bl. 713"- Outhof. Voor haere voe'fchabelle, V'onkel Virg. VIL Boek der Eneade. Zie SCHABEL.] VOETSTAL, M. De voetjlal was achter ledigh: O o 4 w»1  58+ VOE; VGG. VOL. VON. [VOETVAL, u.'ptn VOGEL , M- Nopende den vogel, Hooft in den Irtnout.van TacitüsVLBoek. De fchutter kon den W_lmtAken Vondera Virgil. V. Boek der En. [VOGELLIJM, O. Zie L1ÏM1 [VOGELENZANG, M. als ZANG. Maar Hooft Briev. b). 70. zinfpelende op zekere plaats van d,en naam ze^t fraai: Dat die wannen in de yógelezang geraakt a#», en niet licht wederh gelijke zwaahgheit veivfon zullen.'] ' ' ■ ■ [VuLEN, o. Zie VEULEN 1 V. 5 ?"zW v^JKO^'*' ^ ei,an4ie * V0/K O. vor# ww- V volk gemaait 1 ^ f* *9 {s een dmngelant, Hooft'in de verta¬ lmgen rat Guicaaroin, bl. 403. Het volk raekt op ?rvbl ^ Voorrede voor Jofef in tHof! Lvu^ViA^r, V. Zonder mij behoorlijke volmastte doen houden, Hooft, Briev bl J, \ OLOP Di, h gèen Zeïfltandig woort.' Maer dus georuikt voor volle ztediaemheit , wort 'bij 2eWn 5 êeV°nden in k L'V' BocH der Befpie-1 guingen, J. 144; ' r * D« hnogfie majejteit updraegen hei volop van prijs en danekbaerheit, Irns KotnSl7,3'^^ fatêejuich. En Hui- ' vnvn r " Wn ' rede!iJck volop.1 " Hooft m de Nederl. Hift.' bl. 2? ' Wie dan gunnen Vondel in \ Rerecht voor Lucifer [Toen Wden in der ijl onze ouders dezen vont, Vondel Ue-' Dien  V O N. 58-5- Dien Pharifefchen vond en vind ick ganfch nietflecht. De Decker den Dooper IV, Bedr. Doch Hooft zegt weder. Brie* bl. 18 En UE. - de vondt van 't kransvlechten goedt vondt. Van Vont of Hn~ te, zie VONT.] „ . ' ' „ . . ' VONDELING, M. Die den vondeling opvoedden, Vondel voor Edipus. Doch men zie AENB1EDING [en ZUIGELING.] . " VONK, V- Met deze laatfte vonk, Hooit in de Nederl. Hift. bl. ii. Met die vonk, Vondel in Jofef in Ègipten , bl. 20. . VONNIS. O. gloririjk vonnis, Hooit in de Nedérf. Hift. bl. 4. Toe» «)v, een doopvat, l, ofdoopbad, lavacrum ftcrum, ook wel genoemd *' doopvont, gelijk men ook z gt, doop en vonumter , van welke doopvonten te Émbden en in Ooftvrièfland nog in' onze kerken'' [ook in de groote kerk van 's Hertogenbofch en Zutfen] „ te „"zien, ik nader gewag make in mijne uitlegging " overPaulus Brief am Titus, til. Hoofdd. 4 vs. " $• I55-" Outh. In K. Kolijns verhaal van den Fnefcheh' Koning Radboud, bl'. 255. leeft men: Oo 5" Mer  |8ö VOO. Mer wen i Jïen voete plonts En ti ander in te fonte Zetten wolde, fprak i mijn Zeg m' alweer min Atteren zijn, 't welk overeen komt met M. Stoke's verhaal B I, r. 155. was ter vonten comen. r. 157. hevet den voet inde vonte ghefet. r. 170. wter vonten hi den voet wttoech. Deze vonte fchijnt men oudtijds eenvoudig, de dope, genoemd te hebben; zie den Theu» tonifta op het woord dope.] . VOOGDIJ, V Gij fchenkt mij de voogdij, Vond. in Virg. I. Boek der Eneade . £VO?RBAET V. In de Voorbaat, Hooft Tacit. XIV. Jaarboek 3 Hoofdft.1 [VOORBEELD, O. als BEELD.] VOORBURG, M. Zie BURG [VOORDACHT, V. als AENDACHT.] VOORDEEL, O. Dat hij daar veehoudigh voordeel uit trok , Hooft in de Hift. van de Medicis bl. 23. VOORHAEL, V. In de voorhaal, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 220. Ik zelf zal in de voorhael zijn , Vondel in Jofef in Egipten , bl. 37. [waar voor men ook zegt voorbaat.] T [VOORHOEDE, V. ajs HOEDE.] „ ??.RH0F » °- Het toneel is op het voorhof, Vondel in den -Inhout van Zuns-chin. Zie HOF [VOORHUID, v. als HUID.] [VOORN, vifch, M. Ptf] VOORNEMEN, O. Bet zelve voornemen, Vondel in Virg. V. Boek der Eneade. Het is hier mede als met GEVOELEN, dat te zien ftaet. VOORRAET, M. * Met dien voorraat, Hooft in Henrik den Gr. bl. 92. Men verzagh zich van eenen genoegfamen voorraet, Moonen in de 20 Predik, van den. Lijdenden Chriftus. [Doch Hooft weder  V O. O. 58? weder ook Vr. Briev. bl. 63. Raadt mij eenige voor raadt op te doen.-] [VOORREDE, V. als REDE] [VOORSCHRIFT, Q. Als opfchnft. Wat bae% u nu het voorfchrift van eenen eedt, Vondel XXL van Nazoos Heldinnebr. Het voorfchrift van Romuhs Vond. Horat. II. Boek 15 Lierz.] [VOORSLAG, M. Indien men op dien voor jlagh hadt gelet, Vondel in Samfon. Wij zullen op dien voorjlag ons beraden , Vondel Davids Ballingfchap. , Bij fchijn van loffen voorjlag , Hooft Ned. Hift. I i b." outh.] [VOORSMAAK, M0 Met eenen voorfmaek% Vond. Ber. v. jefta.] [VOORSPEL, O. Genomen voor voorzegging. Dit voorfpel van de Faem ■ Vondel Sinte Klare Ook voor den aanvang eens ipels , Vangt het voorfpel aen, Vona Virg. 3. Lantg. Men zagh het voorfpel van dees flaetfie aen livreien, Vondel in zijn Keurgedicht.] . [VOORSPOED, M. Door onzen geduurtgen voor  558 VOO. V O £, ge, verzekerde plaats), daarvan zegt men ik ben o>j mijnen flel geraakt. Doch ftel in voor- en uit (lel & heel iets anders Voorjlel is , even als andere ivoorden voorfchrift, misbruik, toeval, zamengezet uit het W-woord zelf, en uit dien hoofde Onz. Zoo gebruikt het ook De Decker Lof der Geldz Dit voorjlel heeft dan niets of hut e) te beduiden. En met hem] Vondel in Horatius Dicht, kunft : Het nutkundige voorjlel. [Men zoude dan dit yporbeeld van Hooft kunnen aanmerken , als wilde hij fchnjven , na dezen voorjlelle , gelijk zich de Onz woorden buigen. Vergel. hier de Voorrede %. 99.] [VOORSTEVEN, M. als STEVEN 1 V^RT°TGT' Hr lOorehgen in den voortocht van Mejfias, Joann, den Boetgezant, bl. i8 1 Zie ^ETOGT, ' J ■ K0™,',a Zie VAL. Het voorbeeld m Hoofts Briev. bl. 39./» gelijken voorval, voor gelijk een, bewijft niet.] ö VOORVYAERDE, V. Qp die voonvaerde, Vond. in Virg. X. Boek der Eneade. tOp deze voonvaerde is al wat 'er leeft geboren , De Decker de Dooper, V. Bedr.] ' [VOORZAET, M. * Zie NAZAAT. Maar voor eene vrouwe is 't Vr. Bij haart voorzaat e, Hoof Nederl. Hift. III. Boek, waar de Koningin Llizabeth fpreekt van hare voorzate Maria ] ^•VORl' 7' fh\ P'owJw in de vore, Vondel in virg. I. Boek der Lantgedichten. VORK, V. Neptuin die d'aerde fehokt Met zijne vork van onder. Vondel in Herkules in Trachin , bl. 16. fik voer de watervorek, Vondel Eneas IV. Boek.] VORM, M. * In zijnen vorm, Vondel in Virgif. vx  V O R» 5§9 VI. Herderskout. Doch Hooft heeft het Vr. 't Vearnaamfider vomete boeken, in den 86. Brief. En zoo gebruikt hij ook form: De Hartogin ontwerp een nieuwe f om van eedt, Hooft in de Nederl. Hift. bh 128. Moonen hout het met Vondel [In eenen vorm gegoten, Vondel Heerlijkh. der Kerk, L.Boek bh * 114 In den vorm der kerke, Vondel Hennette Marie Milfchien maakt hier de Spelling verfchil.] VORSCH, [Kikvorfch] M. Eters van een bejlijmden vorfch, Vondel in Hor. 5. Toezangh. VORST, M. *Het/nippen van den vorji, Vondel in Virg. II. Boek der Lantgedichten. Maer Hooft zegt, miffchien om onderfcheit te maken , Met een heftige vorji t in de Nederl. Hift. bl. 716- Wanëdit betekent anders den naem van_ eenen man. Waerom eenigen tot onderfcheit willen gefchreven hebben vrojl, als afkomftig van vriezen. Mijns oordeels komt het 'er ook van daen. [Hiervan in het overoud Rhythmus S. Annonis, bl. 369; Si geberent vroji unde hitze, d.. i. zij geven vorfl en hitte. In welke veronderftelling men dan de reden vindt, waarom vrofl, en vofl, in fie uitgaande, Vr. voorkomt , bij M. Stoke B. III, r. 1539. in ene vorji. Doch Stoke heeft nog een ander vorjieVr. in den zin van üitjlel, (mora) B. II, r. 1265. Bi ware ghevanghen fonder vorji. En zoo elders, Ne wilden ghedoghen — fo langhe vorfle. Te recht onderfcheidt men dit van Vorji (Heer).] Want vorji, een naem van waerdigheït en bewint, komt van voorjl, dat is voorjle, primus of princeps; waerom ook Hooft in Tacitus het woort primores door vorjlelingen vertaelt. [Dit vorji of voorjle komt van 't oude fro Frankteutfch fure, in de beteekenis van voor, boven (ante, prae) in den hoogfttntrap (fuperlativo gradu) furefi , daar van furijla, jurjï , voorjle, vorji. Doen fro, froon , beteekende ook oudtijds Heer. Hoe van het zelve zij  S0o V O R, V O S. Éijafgekorri_en,_;,T05Rtei, vroonvifch, én zelfs vroti (het welk in zijne eerfte beteekenis ook een Heer beteekende, en niet dan laat tot de Vroulijke Sexe alleen is overgegaan en, indien riien Wachter, in Gloffar. bl. 141. gelooft, het eerft aan de Maagd Maria zou gegeven zijn) zie in Eccard. Gateen. Theotifc. p. 173.] Gelijk wij dan dit woort voor/I intrekken, en daarvoor vorjifchrijven : zoo fchijnt mij vrojï ook veel te hatt voor onze uitfpraek dié in de taJe veel heerfchappij voert; De zin moet ons de betekemnge geven , en deze Metathefis of omzetting , waervan men ook voorbeelden heeft in andere talen, fchijnt gevonden om het gemak der mtfpraeke; [Van dezen hebben we een groot aantal. Voor ors (equus) rós ; tros voor tors. van t werkwoord tor/en of troffen, dragen , 't welk Vondel zelf nog gebruikt 5 Zy troffen belde haeï hout in Abrahams offerande, bl. 15. borji voor hrojl oïbiujl , zoo als nog de Hoogduitfche hebben. Bron voor hom, waarvan bornput, homwater voor bronwater. Ook firot, firot e (jugulum) voof Jtort enz. Van dezelfde waarde is vrucht, genoden voer vrees. Zie VRUCHT. Vergel. den Heer Huydec. Pr. bh 112.] VORSTENDOM, o. Op het vorftendom, Hooft in t Leven van Henrik den Gr. bl. 33. VOS , M. Het hol béwaert den vos , Vondel irf het III. Boek der Befpiegelingen, bl. 165, Men taogt zeggen, dat ik hier van afga in het Aenhang^ lel der Fabelen in mijnen Fedrus, daer ik dit woort Vr. neme. Maer de zaek wijft. daer zich zelve , dewijl het dier in eene koningin herfchapen van Jupuer , nootzakelijk heft Vr. Geflacht moetaennemen: [Dit volgt niet. Zieop STEEN, en vergel, de Voorrede $. 42/J dat echter in de Latijnfche taele gemakkelijker toegaet, omdat hec daer van zelf Vr.- is, Dus Vertaelt Vondel ook in Ho-  V O U. VR A. VRE, §gt Horatius UI. Lierzang , bl. 27. feta vulpes, een befprongc vos, daer 't Mannel. Geflacht geen plaets kan hebben. v .. VOUW, V. Slaende alksin de beftevouiï, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 1105. Ik weet deze affcheitrede in haere vou te fchicken, Vondel voor Faëton , bl. 26. . i VRACHT , V. Toen kraekte de fchuit van at vracht , Vondel in Virg. VI. Boek der Eneade. {Zij worftelen , om zich te vrijen van't garreel, verfchoppen hunne vracht, Vondel Hippol. IV. B.] VRAEG , V. Om op de vraag te antwoorden. Hooft in Geraert van Velzen, bl. 95- Hij keerde Zich niet eens aen mijne ij dele vraeg, Vondel in Virg; II. B. der Eneade. [VRAET, M. een man. Ptf.] VREDE, M. *Dit woort is van het Mannek ge* flacht >. fchoon bij Hooft in de Nederl. Hift, bl. 6, ftaet: Om de vrede te treffen, en hij ook elders het Vr. Geflacht houdt. Wij houden het dan met Vondel, die in d'Opdragt der Leeuwendalers zegt: Wij hoeren de zilvere yredettompet den vrede inblazen. En hem volgen de befte fchrijvers. Decker in Johannes den Dooper , Het huis van endeloozen vrede. [En, Dit leven (hoe gij 't maeckt) en het geen Vol vermaken Geen' vollen vrede toe: maer mengt in alle zaken De rozen van vermaek met doornen van verdriet. in de Puntd. II. B.] Vollenhove in zijn gezang vatl Pilatus en Herodes: Omhelft den vreê 3 dat waardjte pant, Moonen in het Lijkgedicht op de Koninginne vaa Engelant: Al 't Chrijlenrijk gezaligt met den vreL Onze laecfte fpraekkunftfchrijver kan zoo verte niet  59» V R Bi niet komen dat hij dit toeftemt, maer volgt zijne zmhjkheit. [De Neder!. Bijbelvertalers (zie Hinlopen over de Bijbelvertaling , Bijlage bl. 103 en 309.) verkozen ook het M. Maar het fchijnt dat oulings den en de vrede beide gebruikt wierd' Dus M. bij M. Stoke , Na defen vrede, B. II r° 251- In enen vrede, B. II, r. 1 j 12. Om den vrede] B. III, r. 538. Zie ook B; IV , r, i542. y r. 220", 38^. Maar ook weder Vr. bT IX r' 7.r. Dat beft ware vut de vrede. B. VIII, r. 704! Doe was ghemaect daer ene vrede. Ten zij deze" Voorbeelden, om den eerften naamval, niet genoeg bewezen. Van 'Onvrede zegt hij, B. II, r„248. In den onvrede. En dit M. wordt uit het middeleeuwfche Latijn beveftigd in 't woord fredum. Zie de Voorrede §. 104. Doch als Jan Vos in de vertooning, d'/Ifgeftreede Vorften , zingt: De Vreed' óntjluit «aAh troon vdn kronkelende wolken Op 't karmen van Euroop', die, in 't gedrang der volken Deemoedigh leit geknielt, en zucht door groote noodt. haar vorjten zijn, — ~—- Zoo leeren we hieruit, dat niettegenftaande 'ü woord Vrede M. is, het echter in een perfoonsgfeftalte bij zich mag krijgen de betrekkelijke woorden , haar , zij. Even zoo doet Hij mee Euroop. Men zegt het machtig Europe , m.iar ook Euroop — haar, en zij. Vondel in de Lierd I Boek. Dat deed europe wee$ Och 'ï is hoog tijthoog tijt om op te waecken; Zoo riepix. en zagh te rugge. Zie zijnen Getemden Mars. in 't zelfde Gedicht vindt men den Vrede ook aldus in 't Vr. afgemaald Vergelijk MIN.] VREEMDELING^ Zie AF.NBIED1NG. VREEMTE, V. Terwijl zich ieder aan de vreem- ie  VRE. VRE VRIJ. ÜRK, VRÖ. 593 te van 't fchoufpel vergaapte $ Hooft in de Nederl. Hift. bl. 231. [Dit komt van vreemd,, met achtervoeging van te, vreemtè, waar 't gebruik de D Wegwerpt. Zie op RONDE.] VREES , v. 't Zij dat de Gcejïelijkheit zoo verre de vrees in hem had, Hooft in de Nederl. Hift. bl. •5*1 Het aertrijk zal van langdurige vreeze onijlagen worden, Vondel in Virgil. IV. Herderskout. Godt befpot daar hunne vreeze , Vollenhove in de Heer-» lijkheit der Rechtv. bl. 36, [VREK, M. volgens den regel.] VREUGT , V. De kracht eener volle vreugt, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 308. Van dartele vréugde, Vondel in Horat. II. B. 3. Lierzang. VR1 ENTSCHAP, V. Zijne Vrientfchap te. vieren , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 19. Of hij hunne vrientfchap waerdigh zij , Vondel in Horat» Dichtkunft, [VRIEZE, eenoüd woord voor vorji (gelu), Vr. bij M» Stoke. B. V, r. 8 25. Doer de vriefe vanden yfe.1] VRIJAEDJK j V. De Hartog hief een geveinsde yrijaadje aan , Hooft in Henrik den Grooten bh 133. 't Einde mijner vrijaedje, Vondel in Hor. IV* Boek 2. Lierzang, ( VRIJBURG j M. Zie BURG. VRIJDOM, M. Als de fleden fmadk vonden in den vrijdom , Hooft in Henr, den Grooten. bh J6t Aengewende middelen holpen de gevangene aen geenen vrijdom , Vondel in d'Opdragt van Maria Stuarta [Vond. Ber. Pfalm XXX, Hoe ick van 's vijants bant geflaeckt, Aen mijnen vrijdom ben gheraeckt.'] [VRIJDAG, M. als DAG.] [URK, zie DURK.] VROEDSCHAP, v. In de vroedfehap, Hooft Pp in  594 V R O. VRü. in de Ned. Hift. bl. 91. [Om hunne annuele vroed- fchap te wiffèlen, Hooft Briev. bl. 23.3 [VROME en VRAME, een oud woord voor nut, voordeel, gelijk onvrome, voorfchade, Vr. bij M. Stoke B. UI, r. 1366. Om enighe vrome. B. iV, r. 1068. Om fine vromen. Zie ook B. V, r. 8. VI, r. 1231, 1251. VIU, r. 1352. IX, r. 475! Evenwel is M. Stoke zich hier niet gelijk, en zegt Te haren vromen, B. V , r. 586. en B. VII, r. 439. Te haren onvromen. Zie ook B. V, r. 13 iö. VI, r. 1092, 1145. VIII, r. 692. IX, r. 777." X, r. 315. Latende in alle die plaatzen onzeker, of hij het M. of Onz. neemt. Vrome nu wordt genomen voor vroomte, in den zin van voordeel.] VROUMENSCH, O. Zie MENSCH. „ [Wij „ erkennen nu (zegt Huyd. Proev. bl. 624.) met „ D. v. Hoogft., dat, fchoon menfch Manlijk zij, „ vrouwmevfch echter Onz. is. Immers hebben wij „ zelfs p. 47. reeds aangemerkt, dat hec Geflacht „ der faamengeffcelde woorden niet altijd het zelf„ de is met dat der enkelen." te recht. Vergeh op MENSCH.] [VROUSPERSOON, O. Zie PERSOON.] VROUWENTIMMER* O. Al 't vrouwentimmer, Hooft in Henr. den Grooten bl. 14. Naer '? yrouwentimmer, Vondel Jofef in Egipten bl. 18. VRUCHT, V. Gelaft van de moeder om de vrucht te verdoen , Hooft in de Hift. van de Medicis bl. i«. In Salomons oordeel wil de rechte de valfche moeder liever haere vrucht toeftaen, dan die met den zwaerde laten deelcn, Vondel in Koning David herftelt. [Daar is nog een ander vrucht voor vrees ; van 't oude vruchten , dat is, vrezen. Vondel heeft hes nog: Hij hoort de kogels wtl, matr hij en vruchtze niet. I. Deel  V Ü i. VUL U U R. 555 t. Deel der Poëzije bl. i& Dit nu is per Metathejtn (letterkeer) gemaakt van vurchten , waarvan het geen bij ons vreeslijk luidt, oudtijds was, vorchtfaairiï Her was fo michel urtti vorchtfam , d. i hij was zöo groot en vreeslijk. Rhythm. S. Annom >bl. 389- En hier van bij LVL Stoke B.VIIjr, 929. Doe hadden dander jlivesvrucht. Zie VORST.] VUILNIS, V. De Staten hadden hem den naam vah Algemeenen Lantvoogt gegeven , om , onder dat dexel, hunne vuilnis op hem te werpen , Hooft in de Nederl. Hift. bl. 1127. De zielen leggen al haere vuilnis niet af, Vondel in Virg. VI. Boek der Eneade. [In de fpreektaal zegt men te Leiden en el* ders de vullis, en bij verkorting 't vullis.] VUIST, V. De Grooten loegen in de vuifi, Hooft in de Ned. Hift. bl 36. Jupijn fchoot met zijne fehitterende vuifi, Vond. in Virg, L Boek def Lantged» [Zachte Venus 't kon u rouwen, uijfre vuijt van Mars te trouwen* Vondel Bruiloftd. En Hooft Baeto bh 95. Uw zwaardt voert in der vuifie.] Fan de felle vuifi der beulen, Decker in den Goeden Vrijdagh. VULTE, V. Godt verleene u de vulte uwer deugdelijke begeerten, Hooft in den 153. Brief. [Voor de volte, of Vervulling.] [VULTUR , een berg, M. Op den Apulifchen Vultur, Vondel. Hor. Gez. III. 4.] UUR. * Het fchijnt zoo wel Vr. te zijn als Onz» Het laetfte komt alom voor. Het eerfte heeft Hooft in Tacitus bl. 150 ; Van d'ure zijner eige ge* loorte. Ook Vondel, behalven op andere plaetfen, in Horatius II. Boek 17. Lierzang: Een deel Van d'ure der geboorte. [De Decker, Als hij d 'uure zag genaken, in den Goeden Vrijdag. Bij de Ouden meeft altijt. Huigens VI. Boek ; Tot de uer„ Pp 2 Rijns-  59t de, Vondel voor de Gebroeders. vlugge pijl quetfl de long, den waejer van '$ hart, Dezelve irf*c IX Boek der Eneade. Zoo is ook evenaer, als men van gewicht fpreekt; nemende dit tuig den plicht waer van lemant, die iet event of efent, dat is gelijk ftelt, [Zie de Voorrede g. i4.j ' ' WAEKE , V. £«& hw wel waar, dat zoo veel wedermis m den boezem van den nieuwen ftaat, ernftT!f rVa^u', '«MZWS , Hooft in 20 hielden die van ae minne de waak, Hooft, Hendr de Gr. Dl 43. Stort uw hert in d'eerfte wake voor ^St^ft»decker ij- *j f> Hooft m de Ned. Hift. bl. joÓ4. Pt Mag dan vreerad fchjjnen , dat M. Stoke tot twee*  W A E. * 599 tweemaal van dien ftroom zegt, den Waal B VU, r 41q nevens den Wak, en nog duidlijker, B.I,r. iios ter Mfl/è» waertende ten ^afe, ten zij hy op 't Lat Vahalis gedoeld nebbe. Thans verkieft men 't Vr. In een' anderen zin. Nu zwijgh ik van de Wael die zwart van fchepen hielt, Vondel Invvij. van 't Sradh. Van deze Walen fpreekt Antomdes in den ljftroom.] . WAEN. * Hooft heeft dit m Tacitus XV. Boek Vr. Waar door wij ons de waan ontgeven moten FEn in Baeto bl. 91- gegrondt op wanklewaan.] hierin gevolgt van Vollenhove in de Heerlijkheid der Regtv. bl. 2. Waar door de menfch ziek als een •waterbel opblaajl met ij dele waan van ingebeelde hoogheit Maer Moonen ftelt het Mann. in zijne Spraekkunft, even als Vondel, die inde Voorreden van Virg. zegt : Uit geenen ijdekn waen. Decker in het Treurfpel van Joannes den Dooper: Om 't woejle volk dien waen te praten uit het hooft. TEn dit M. wordt beveiligd uit M. Stoke , die B, VIII r. 896. reeds zeide , na minen waen. Zoo dient 'dan ook M. te zijn den argwaan."] WAER V. * Oorlof tot uitvoer dier waare, Hooit in de Ned! Hift. bl. 61. [„ Doch waar Zelfft: voor Waarheid is Onz., als G. Brandt in zijnen " vreedz. Chriften bl. 8, Al het waer is van geen " een gewigt." Outhof. Zie ook WARE.] " WAERANDE, V. 't Recht van de waar ande der Graaflijkheit, Hooft in den 23. Brief. [Hoogftr. vertaalt het in zijn Woordenboek ▼oor diergaarde. Vondel in Joannes den Dooper VI. Boek bl. in. fprekende, van't Verblijf der zalige zielen, door Toannes den Dooper , na zijne onthalzing , aldaar ontmoet, doet mij denken, of ons woord wel afkomen mogt van 't werkwoord waren, dat m t dm-. Pp 4 Jter  poo W A E„ Jler omwandelen, omzwerven, vanfcMmmen, hooien enz. gezeid wordt; \ Jr s #y (Joannes) fttrft met em ftandertvane In dees waerande Jlant; al wat hier waer de, in 't ront En lang en bree quamflux - , Zoo ook bl. 115, In dees waer ande, daer wij waer en. En dan za! warande , varand , met zijnen uitgang Üooren onder de woorden offerand, heiland, enz. Waarvan zie op OFFERAND.] [WAERBORG, Dit fchijnt M. te zijn, in naVolging van 't M. Borg, voor een perfoon.] [WAERD, M. * voor een bedijkte peeklands, fchijnt m het gebruik M. te zijn 5 fchoon Hooft Ned. Hift, B. VI. bl. 204. zegt: Op't we/leynt van de Bommelerw aardt. Zie ook WE1RDT Evenwel zeideM. Stoke reeds Inden groten Waert\ Trui r' 995' enFan deK gr°ten Weerde, B, . !J ! r' ,IO°7, van den verdronken Zuidholiandfchen Waerd. ., Doch weert , weerte , een „ kruid, v. Een waard in de Herberg M." Ptf.] WAER DE, V. Boven haar e waarde , Hoeft in den 68. Brief. In groote waerde gehouden, Vondel in Virg, IV. Boek der Eneade. ut WAERDIJ , V. Fan geene mindere waerdij , Vondel ln a Qpdragt van Iflgenie. Zie ABDIT. [WAERDSCHAP, V. voor gafimaal; niemant Jet mcr bidden ter werffhappe , zie van dit woord ™ aJLrdc °P Klllaan bl 794, en mijne Aanteek. op PRIESTERSCHAP.] WAEROM. * Dit woon, geen zelfftandig, rna.er bijwoon, wprd als zelfftandig in het Mann Oellacht gebruikt. Hooft in de Ned. Hift. bl. 52 Als dan zou men hun den eigentlijken waarom hunner beroepmge openbaren. Vondel in het 2 Bedr. van Lucifer: Dan  W A E. tfoi Dan zal men d'oirzaek zie», de reden, den waerom Van zijn verbolgentheên, [Bredere, in Alphonfus , Mijn vrolijck aengezicht Tal, vrees Uk', den waerom noch brengen in het licht. De'kamer in liefd bloeiende , bl, 17. in't rijm. Het Eynd is de waarom.] Hoedanige fpreekwijze de Laiiniften over zich hebben , Omne quare habet fuum quia. Het geen mij te eer te binnen fchiet, om dat ik onledigh met het uitgeven der Latijnfche Gedichten van den Heere Joan van Broekhuizen gedenk aen zijn kluchtig uitfmijten dezer woorden in zijn Querela ad publicum of Klagt aen 't gemeen , toen twee geleerde luiden al de werrelt met hunne gefchillen bezigh hielden; Ego reddidi tibi meum QUIA pro tuum QUARE. Decker echter heeft het Onz. Gefhcht in den Brief van Dido : 't Waerom was eerelijk. [Ook Wefterbaan in Ockenb. bl. 97, Maer wie kan mij 't waerom en redenen doen hooren. En Huigens , Dit lang waerom verveelt u overlang, in Hofwijk bl, 586, Indien ik 't eeren-fpoor te buiten ben getreden; 't Waerom was eerelijk, De Decker , in Dido aan Aeneas, D. II. bl. 409, Doch als men op 't gebruik ziet, zoo vindt men den daarom en den waarom gekozen boven het daarom en 'J waarom. En daar Hooft even zoo den roerom zegt, zie ROEROM; zoude ik liefft in dezen 't M. b..-houden.] WAES, M. * Die rijpe geeltjes met haaren waas, Hooft in den 92. Brief [Doch hierin zoude ik het met Hooft niet houden, maar liefft met Westerbaan in Ockenb. bl. 132. Onz, Sie hoe het verfche waes fit op de Paters pruim. Ook fpreekt alzoo Antonides, Bruilofcd. bl. 70- En kujjen't waes af Pp 5 van  602 WAE. WAF. WAG. WAJ. WAK. WAL, van haer wangen. Ik meen.ook, dat Vondel 't Onz, gebruikt, maar de plaats ontfchoot mij.] WAESSEM, M. Die al dezen waaffem deed opdroegen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 1197. Een eerde , die dunnen waeffem van zich geeft, Vondel in Virg. II. Boek der Lantged. [WAFEL, V. Ptf] WAGEN , M. Den wagen gement te hébhen , Hooft in den 5. Brief. Op zijnen wagen, Vondel in "t Berecht voor Lucifer. Door een vierigen wagen, Vollenhove in de Heerl. der Regtv. bl. 110. £Zoo reeds bij M. Stoke B. VI, r. 455. Hi hadde twee paerden in enen waghen. B. V, r. 830. Op enen waghen.] [WATER, M. Zie WAEJER.] [WAK, O. Ptf] WAL, M. Hooft bij Tacitus bl. 14; Buiten den wal. Vondel in den Inhout van Virg. IX. Boek der Eneade : De Trojanen , die den wal manden , [Vondel in Zungchin bl. 2 ; Op den afgefiormden wal. Verovering van Grol , Des Oldenzeefchen wals. De Decker , Mijn voeten nooit den wal der fiad pafjeeren , in 't Lentelied. Ook meermaal Vr. bij Vondel, welker voorbeelden de Heer Outhof heeft aangehaald, doch die daar verkeerdelijk uit befluit , dat dus beide M. en V. goed k. Zit mijne aanteekening op BEEN. Miffchien heeft ook de Amfteld. tongval deel aan Vond. Inwijd, der Amft. School. En trippelt opfluwele burregwal."] WALGE , V. De walge ftéken, Hooft in de Ned. Hift. bl. 173. [De aangehaalde plaats van Hooft luidt dus, Waar af, den meeftermaaker zelf, de walghefieken moefi. Waarin geen bewijs ligt. De fpreekwijs is , de walgfleekt mij, niet, ik fieek de walg ; en dus is hier de eerfte , niet de vierde JWaamvah Das zegt men ook, hem Jieekt de moord, niet,  WAL, WAM, WAN. 605 niet, hij (leekt den moord. Zie de Proeve van Taaien Dichtk. bh 559^5óx.] [WALM, M. Ptf.] [WALM TE, hitte, V. Door de walmt e van den ïrandt, Hooft Tacitus Taarb. XE 3 Hoofdd.] "WALV1SCH, M. als VISCH.] 'WAM, v. Ptf.] [WAMBAS, Wambuis, O. Wat deze in 't wambas voert zal nu eerjt recht gaen blijcken , De Decker, Klinkdichten.] [WAN, ventilabrum, V. * Gr aanwon. Hij heeft de graanwan van Godts oordeel gereet in zijne hant, Vondel Joann, den Boetg, III. B. bl. 48. Doch Plantijns Woordenboek heeft eenen wan, M.] WANDEL, M. Geltjk 'f meejle deel der amen •san quaade opvoedinge, woeflen wandel, en Jlout in den bek is, Hooft in de Ned. Hift. bh 28. Zij verlieten den heiligen wandel, Vondel in den Inhout van Noach, WANDT, M. * Dies gaat hij (laan Jleunen tegens den wandt , Hooft in Henr, den Grooten bl. 19, Die rukt al verbaefl den helm van den wandt, Vondel in Virg. VU. Boek der Enea le. [Wie twijfelt, of dit woord zij M. En nograns wil de Heer Outhof ook dit M. en Vr. hebben : „ Te fchrijven „ aan de want, Hooft Klagte op Reaals vertrek, „ Terwijl in die zelve plaatfe , door Hoogftraten „ aangehaald , ook ftaat, tegens de wandt, bl, 36, „ van den druk van 't jaar 1654 t'Amft, in 12. 9, Van Heule heeft het M.; bijgevolg beide Ge„ flachten goedt," 't Is waar , dat Hooft in de aangeroerde plaats, zelfs in de uitgaaf 1671, fol. die de Heer Hoogftr. in zijne Voorreden z. ide gebezigd te hebben, dit woord Vr. gebruikt, Maar dewijl de Heer Hooft, volgens aanmerking van den Heer Huydecoper in zijne Proeve, zich veeltijds te vaft hield aan het Vr., 't welk meer met zijnen  604 WAN. nen zoetvloeienden tongval overeenkwam , mag men veilig het M, volgen, als Vondel dit heeft, en Hooft het elders ook heeft.] WANG , V. UE. had een pleit aan de wang, Hooft in den 31. Brief. Hij kujl de tranen af, en yaegtze van de wang, Vondel in Joannes den Boetgezant V. Boek bl. 85- [Ook Rotgans in Eneas IV. Bed. Met opgekrabde wang en losgeknoopte vlecht. In Vriesland zegt het daaglijks gebruik, tegen 't wang,_ even als in 't zin, 't welk een goed fchrijver niet zal navolgen.] WANSCHEPSEL, O. Het Kretenfer wanfchepfel, Vondel in Virg. VIII. Boek der Eneade. WANT, O. * Een ander fmijt het want uit, Vondel in Virg. I. Boek der Lantged. Dit is een fcheepswoort, als te zien is in den Zeeman van Winfchoten ; betekenende daer nevens ook een harttfchoen ; het welk in geflagt verfchillende, (want dan is het Vr. : Met de harde offeleere want vechten , Vonde) in Virg. V. Boek der Eneade) van het bovenftaende wandt, dat een muur betekent , wel moet onderfcheiden, en op een bijzondere wijze gefpelt worden. [Doch men moet naar mijne gedachten omtrent die fpelling wel onderfcheiden , wat het gebruik, zoo het algemeen ©f ten minften vrij gemeen zij, en wat de Regel-, maat der taal (linguae analogia) vordert ; zonder dit zal men in de fpelling nooit te recht geraken. Wil men bij voorbeeld in dé verfcheidenheid der fpelling van ligt en licht, doch en dog, weg en wegh, nog en noch, en honderd anderen, daar de Analogie dezelfde is en blijft, verandering en verfcheidenheid van beteekenis zoeken , zonder dat er een ftandvaftig gebruik bij kome; men taftte licht mis. Het is te beklagen, dat de Analogie der taal in dezen zoo weinig in acht genomen wordt. Onze meefte Spraakkundigen gaan aan dat evel mank.] Gelijk wel  WAN. WAP. WA R. 605 wel is aengemerkt van Samuel Ampzing in zijn Taelbericht in den Jare 1649 uitgegeven. Dit echter verzuimt Hooft in Taeitus bl. 275. als hij zegt, Dat de huizen met geeri gemeene wanten moesten beheint worden. 'Ook in de Ned. Hift. bl. 136. h Geweer van de want. Daer het Geflacht ook verfchilt van het geen wij op zijn plaets uit Vondel hebben bijgebragt. [Kortlijk ! Want , wanten. voor handjehoen is Vr. , wand, wanden , voor een muur is M. Want, een vijjehertuig , is O. Want, een feheepstuig, mede Onz.] WANTROUWEN, ö. Het gewortelt wantrouwen. Hooft in Henr. den Grooten, bl. 166. Zie WEZEN. [Maar wantrouw is Vr. gelijk TROUW.] WAPEN , O. * Op 't Amfierdammer wapen, Hooft in den 156. Brief. Het wapen van Vallus, Vondel in Virg. VIII. Boek der Eneade. [Men zegt ook met de wapen. De Decker Romes oude ijver, Handhaven met de wapen. Huigens V. Boek; Die gij met de trouwe wapen. Het welk men gewoon is uitteleggen, even gelijk op de been. Waartoe men brenge M. Stoke B. III, r. 1567. En faghen fine wapene an. .Doch 't is bij de Ouden miffchien ook Vr. geween:; vanwaar dan Marnix in Pf. CXL1V. 10, Ter wapen, en anderen. Die wapen, zegt ook de Chron. van Holl.bl. 13 en 33- Alsmede, Onzer Vrouwen Tide MS. Doch als M. Stoke fchrijft, Inden wapen, B. III, r. 1117. EU metten wapen. B. IV, r. 267. bedoelt hij het O. voor in den wapene. Vergel. de Voorr. §. 111.] WAR, O. * De quaataartigheit van dien heer heeft het war alle zijn leven gezocht, Hooft in zijn 45. Brief. [Echter ons niet weêr in 't war enfiel, Hooit Gerr. v. Velz. bl. 59.] Men magh zoo groot een zaet  tfö IL Boek der f)^ASpH,r°' *Pief&wM,"ra,oudtyds wachsl Om datfranfijn dat wafch, als poppen in 't vuur te werpen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 154. Het klevende wafch, Vondel m Virg. IV. Boek der Lantged! [Maar voor wasfching fchijnt het M. en wafch ce- Zr i t Tn in den wafch doen> frhoon vanHetile net V. houdt.] Vn^rCJ3-Br,A?T ' a In het %uhe" ^fchbadt, wtS&SP01*® van Zungchin. Zie BADt! W AbOOM, M. Tot den wasdom van Amfierdam, Hooft m Geeraert van Velzen. Indien zulke telgen der'Enetde" ' V°ndd !? Virg' VL Boek WAT, o. Zie NIET. WA-  WAT. WEB. WED. 607 WATER, O. Door 't water, Hooft in de Ned. Hift. bl. 8. Zoo ook Vondel voor Noach. . [WATERDROP, M. Zie DRUP.] WATERSPUIT, V. Met eengeflote water/puit, Vondel voor de Batavifche Gebroeders. [Men voert de water/puit te fpade bij der kant, Wanneer de vlam in 't hof ten hemel komt geftegen 0 Vondel in Zungchin bl. 5.] [WATERVAL, M. Ptf.] [WATERZUCHT, Qiydrops) V. Het wort gehouden den wijfen voorbo van een holle waterzucht, Vondel in Maria Stuart I. Bedr.] [WATTE, v. Ptf] WEBBE, O.* Dewijl't web niet fcheen te gapen, Hooft in den 54. Brief, [en in Baeto bl. 105. 't Web geweven van oorzaken.'] Het webbe opzetten, Vondel in Virg. I. Boek der Lantged. [Zoo ook in W. v. Nalfau ; In 't paradijsweb. „ Vond. I. „ Heldinnebr. aen 't opgezette webbe." Ptf. Ook voorhenen , in de Legende I. Deel bl. 101, fpinneweb. Ende doe die tyrannen dat fpinnewebbe zagen. 3, Het faamengevoegde offerweb bij Vondel ook O» „ Hoe durf een worm dan 't offerweb beginnen. „ Altaergeh. bl. 7. Doch van Heule heeft „ WEBBE Vr." Outh. Namelijk de achtergevoegde E. geeft in diergelijke woorden wel eens oorzaak, dat men webbe, Vr. doch het web Onz. neemt. Zie mijne Voorrede §. 73. enz.] Dus zegt Antonides de webbe in 't Lijkdicht op Vondel: Zoo weeft de tijdt in 't eint de webbe uws levens af. Huir gens Hofwijk; De groote webbe is af. [En Plantyn , Woordenboek, zegt ook de webbe fcheren. WED, [WAD,] O. * De ruiters zijn door't wed gevolgt , Hooft in Tacitus XIV. Boek. Zo» dra de hinde quant, en lobberde in dit wedt s Vondel in  óoS WED. WË Ê4 in de Leeuwendal. Voor weddingfchap is 't Vr. Daer ze in de wed zongen, Vonde] in Virg. VUl' Herderskout. t WEDDE, V. * De kleenheitzijner wedde, Hooft in de Ned Hift. bl. 57. Elders zegt hij in dezelve Hiftone, het wedde ,m 't Onz. Geflacht: Het wedde zijner doorlugtigheit. De Heer Moonen hout het met het Vr. Geflacht. WEDER, O. 't Goed weder van de voorlede weeï Hooft in den 59. Brief. Tegens het natte weder] Vondel jin Virg. E Boek der Lantged. [Reeds bekend bij M. Stoke 't weder. B, Vil, r 68 IX r. 617,634.] WEDERGA, V. Zijne wederga te zullen gemoeten, Vondel in de Voorrede van Virg [WEDERSMAAK, M. Zie WüÊRSMAAK ] WE ÜERSPALT, V. De /lichters der wederfpalt' Hooft in de Ned. HilE bl. 114 [WEDERSPRAAK, v. als SPRAAKT "WEDERSTANT , M. Zie WEÈRSTANT 1 "WEDERSTOOT, M. Zie WEERSTOOT, 1 [WEDERSTUIT, M. Zie WEERSTUIT.! WEDERZIN, WEERZIN, M. als ZiN.j WEE , O. Men had het wee door al de fladt, Hooft in de Ned. Hift. bl. 289. [Noëh/lillen 't Wee in 't hart, Hooft in de Gedichten. Zoo NAWEE. Die 't nawee proeven doen der dier verboden fruiten, De Decker Puntd, (L 444. Puntd. [Als O. zal men dan opvatten bij M. Stoke B. II, r. 50. Om hem dreef Hollant groten ween.1 [WEEDE, WEDE, kruid, V. Ptf] WEEDOM, M, * Zij worflelden met dus eenen weedom, Hooft in de Ned. Hift, bl. 265. [Vondel gebruikt het Onz. Joann. den Boetgez. B. V, bl. 78. Zoo veel gevoelijeker is 't weedom en dé laft. Doch dit is hard.] [WEEG , wand, muur, vanwaar weegluis voor wand*  WEE. ©09 wandluis. Mij is geen voorbeeld van't Gefl. voorgekomen. Maar het is M. bij Stoke B. VIII,r. 1308. En hiewen den anderen weech (muur) ontwe.] [WKEGBLAD, weegbree, een kruid, O. Ptf.] WEEK , V. Van de week, Hooft in den 59. Brief. Van d'eene aen d'andre week, Vondel in het ' I. Deel der Poëzije bl. 221. [Ook reeds M. Stoke B. VIII, r. 216. inde weke. r. 1334. inde eerjle weke. Doch, wil men eenigzins onze tale in de fpelling in acht nemen, en alles niet het onderfte boven werpen, zoo fchrijve men niet weeke, (want dat komt voor weik, weiken ; even als kleen voor klein , bleek voor bleik, bleiken) maar weken. Te beklagen is , dat de twee grootften onzer gidzen in de taal, Hooft en Vondel, hier tot geene gidzen gebruikt kunnen worden; doch dezen zijn te verfchoonen , dewijl zij in Amftelland thuis hoorden, vooral Hooft, die, in dien tongval opgewiegd, het onderfcheid van klank, en dus ook van fpelling , die bij de Duitfche Schrijvers voor de Spaanfche Beroerten zuiver waargenomen werd, onmogelijk heeft kunnen nagaan. Al was het om dit alleen, is het werk van L. ten Kate (zie hem I. Deel van bl. 152—320.) voor een onontbeerbaar werk te houden. Vergel. mijn Vertoog over de tegenwoordige fpelling der Nederd .Taal vergeleken met de fpelling der Ouden, in 't derde Deel van de Maatfchappij der Nederlandfche Letterkunde. Men fchrijve dan in 't meervoud (voor hebdomadae) weken; (voor mollire, attenuare) weeken, oul. welken.] In eenen anderen zin is 't Onz. In 't week van den buik , Hooft in 't Leven van Henr. den Grooten bl. 79. Zie HECHT. [En WEEK, flukfel, waarvoor meeft wiek, V. Ptf] WEELDE, V. Tder, maar meeft devorft, moet hem wachten van geweckt te worden door de weelde^, Hooft uit Lottinus N". 19. In de weelde, Vond.in 'tBer. voorLucif. Qq. WEE-  6io WEE. WEEMGTE, V. Verfmadende de menigte, die hun 't hooft boodt, Hooft in de Ned. Hift. bl. 309. WEER, V. * Tegens eikanderen in de weer , Hooft in Henr. den Grooten bl. 43. En, Na eenige weere, in de Hiftorie van de Medicis bl. 4. [Dapper in de weer met zwaert en knods, Vondei de Roomfche Lier. De reden onderflut de noodweer,' dezelve in 't Zeemagazijn. Reeds bij M. Moke B. 1, r. 904. ter were. Zie ook B. 1, r. 1200, II, r. 714, 719. III, r. 125, 507. en Landweer, B. VJUIy.r. 43. ter lantwere. „ Weer, voor een ram, M. Ptf." Maar weer, en noodweêr, voor weder, noodweder, (tempejlas txtrema, violenta) is O. Zie WEDER. WEER voor eelt (callus) wordt bijPlantijn, Woorden fchat, M. gebruikt, Eenen weer oft weyr. Eenen weer in 't hout. Voor een ram, zegt hij ook, van den weder oft ram."] WEERELT , V. De gelukkige heeft de weerelt lief, Hooft in Henr. den Grooten bi 21. Het bijfler woelen der weerelt, Dezelve in de Ned. Hift. bl. 600. Amjlerdam de magtig/te koopfladt der weerelt, Vondel in d'Aenleidinge ter Nederd. Dichtkunft. Des grooten Alexanders groothartigheit vint een gantfche weerelt voor zich te naau , Vollenhove in de Heerlijkheit der Regtvaerdigen bl. 2. [en zoo altijd. Bij M. Stoke B. II, r. 844. Nochtan haetti de werelt fere. Zie ook B. II , r. 1425. III, r. 1331. Men fchrijft dikwils 's werelds heil'; 't welk echter geen bewijs voor 't Manl. oplevert. Over welke buiging van een Vroul. woord met j* zie Ten Kate Redewiff. XII. g. 40. D. I. bl. 394. en 465. ^ Men vindt dit, doch op eene harde manier gemijdt, bij een' oud Schrijver, Die propheet Jona uitgelegt, H. II. vs. 2. Chelijc Chrijlus oee den duvel der Werelt vorfle noemt. Vergel. Ampzing Taalber. bl. 21. De Hr. Hoogflr. fchrijft ook werrelt, zie op 't woord. Doch dit fpruit uit een ver-  WEE. WEG, 6iï verkeerd begrip van den oorfprong des woords, als ware het afkomftig van wenen , verwarren. Zie deszelfs ware afleiding in de Taal- en Dicht kund. Bijdragen D. I. bl. 371.] [WEERHAAN j M. Op den weêrhaen van d'ow wekerks tooren, Hooft Briev. bl. 126. Het kraeien des weerhaens van dit hof, die zijnen trotzen kam vaft opjïeeckt, Vondel in Salumon, II. Bedr. Jek zie den weêrhaen draeien, Vondel I. Deel der Poëzije bl. 172,] WEEROM. Dit word zoo gebruikt als WAEROM, dogh Onz. Vijant gej'paart op geen zoo goet weerom, Hooft in de Ned. Hift. bl. 3. WEERSMAEK , M. Uit eenen weerfmaak , Hooft in Henr. den Grooten. Zie SMAEK. [WEERSTANT, M. Hoe 't volk onnutten weerflant deds, Vondel G. van Amftel,] [WEERSTOOT , M. Tegens alle gheyal Van jlercken wederftoot, Hooft in Henr. den Gr.] WEERSTUIT , M. Door den weerjtuit, Vondel in Virg, IL Boek der Eneade, Zoo is ook STUIT. Zie Moonen, [WEERT, kruid en land. Zie WAERD,] WEERZIN, M. Zie ZIN. [WEESj WEEZE, M. en V. volgens't verfchil des perfoons.] WEET, v. Dat men den gekoorlingen zou de weet doen, Hooft in de Ned. Hift. bl. 1111. [En zoo reeds voor wetenfchap bij M, Stoke B. X, r, 766* Bi minre weet.] WEETENSCHAP, V. Voorleezcr in de weetenfchap, Hooft in den CXI. Brief. Met uwe krachtige wetenfchap , Vondel in Ploratius 17. Toezang* WEEZER (een rivier) V. Tuffchen de Weezer en de heuvelen , Hooft in Tacit. 11. Boek, [Zoo reeds bij M. Stoke, B. II, r, 672. up der weferen.~} [WEG, WEGGE) v. Ptf.] Qjj % WEGH,  612 WEG. WE I. WEGH , M. Den bequaamfien wegh miffcn '{ Hooft in de Nederl. Hift. bl. 7. Datze eenen langen wegh bewandelt, Vondel in Virg. IV. Boek der" Eneade. Op den wegh , Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtvaerdigen , bh 7. Decker in Joannes den Dooper: Den wegh van aenbegin ons allen voorgefchreven, Den fterfwegh trede ik in, [Zoo omweg. Hij flaet den omweg in, Vondel Horat. Gez. I. 3. Oudtijds was ook gebruiklijk onweg , voor eenen ongebaanden weg, onbruikbaar fpoor. Hiervan : Inden woejlen lande inden onwege daer ghien water en was , MS. onfer vrouwen tide , bl. 29. In de weg , in de weeg , is een ge' meen zeggen , 't is niet goed ; beter bij Hooft Henr. IV. in den weeghe , die toch ook opzetlijk in de wege fchrijft, Briev. bl. 5 en 6. fchoon weder bl. 37. in den wege ; en Inhoudt van Bato, uit den wege. Huigens bl. 721; Nu zijn de rocken in den weegh. Ja al bij ouder; de Goudfche Chronijcke, in den weghe. De Legende in 't winterftuk bh 59 ; Maer eer Egeas tot fijn huys quam fo grepen (voor greep hem) die duvel in den wege- Bij Plantijn leeft men, wt den wege, van den wege, in den wech. Bij M. Stoke is Weg altijd M. B. I, r. 691. fa dat fi enen wech vant. B. II, r. 236. dien wech belegghen. Zie ook B. II, r. 574, 654. III, r. 427.J WEIDE, V. Om de weide der heeften, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 590. In zulk een' vette weide, Vondel in Virg. III. Herderskout. [Om Godts verftroide hij door Davids ftaf te hoeden En met gezonde wei van leeringen te voeden. Vondel Befpiegel. V. Boek bl. 205. De menfche treed ook dus de wei in van het leven , De Deckers Puntd. II. B. Reeds Vr. bij M. Stoke B. IV, r.  WET. W EK, WE L. 613 1383. over de weide. r. 1451- op de weide. B. X , r. 500. tfinre weide.~] WEIT , anders huij, V. * mijns oordeels , fchoon Onz. bij Hooft in de Zangen: Wel neemt het zoete wei van geiten inne. Sewel ftelt het Onz. en Vr, [Onz, ook in P. VisK-her ifte Schok , Het groene wei uit een houten fchotele. Maar ook Vr. op MUSKADEL 3 en Ptf] WEINIG TE, V. Met den fchijn der wetmgte, Hooft in de Nederlantfche Hiftorien, bl. 178. Zie WEENIGTE. WEIRDT V. Om de weirdt te bejchermen. Hooft in de Nederl. Hift. bl. n 67. [Zie echter WAERD.] , ... WE1TE , V. De dienaers leggen de wette in de korven, Vondel in Virg. h Boek der Eneade. ff Wélck zegenrijck van kracht De weite en wijn verjlint op 's Priejters bede. Vondel Altaargeh. III. Boek bl. 143- Zie BOEK* WEITE.] ,., , [WEKE , hebdomas , ti}d van zeven dagen , V. Zie WEEK.] . WEL , fcatebra, fcaturigo, opwelling, opborlmg yan water; waarvan bronwel, V. Deze wel floppen, Vondel in Gijsbrecht van Amftel. WELDAET , V. Want de koning verjtak een eroot getal perfonen van deze weldaat, Hooft m de Nederl Hift. bl. 984. Dankbaerheit voor zulk een hemelfc'he weldaet, Vondel in d'Opdragt der Leeuwendalers. Zie DAET. . WELFSEL, O. Op het welf fel, Hooft in de Nederl. Hift. bl. 290. [WELKOMST, V. Zij fchenken Brandenburgh de welkomjl, De Decker Klinkd. bl. 219.] J Q^q 3 WEL.-  6l4 WEL. WEN WELLEKOOM. Dit gebruikt als een zelfitandig woort is Mannel. Hooft in den Inhou van Granida : Dieze met blljen wellekoom onthaalt Dc. zelve in de Neder . Hitt bl 2» • v„ j vuil iu ,i \K . 233 j Verwondert van Zulk eenen welkoom. Vondel in Lucifer, bl. 5 • Dan ging de bruiloft in met eenen wellekom En brant van liefde. [Bredero in 't Moortje: Soofchonck hy rnijn een keten tot eenen wellekom ] Lü^^f-, K.Voe«bi- ^oorbeeldenop LUST aangehaald Huigens IX. Boek bl. 6?9 ; Die naer den wellufi hellen , Vollenhove Poëzij bl tt ? TAl dkr VUuJl Van Zezkht 1 Vo«d.' Salon, II. Bedr In 't hart, dat zich van bleeken wel- Mtjpeent Doch ook wordt wellufi wel v. gevonden. Vond. Samfon IV. B. bl. d De iSlZh in den flrick der wellufi. 't Welkeen echter n e VnnïT ïet, de P^onsverbeelding Vond Samf. III. B. In wie de wellufi rol za) Jpel en; waarvan zie op MIN 1 [WELP, WULP, m. Ptn WELSTANDT, M. Zie S PANDT rCwE£VAERT> V- Zie VAERT.] [WEN, v. Ptf] J WENK M. Op mijnen wenk, Hooft in st Oorbejtiert, Vondel in Horatius III. Boek 1 Lierzang f" oïï?;' HuiPS in deBibelftof, bof C''Pr AnSf ■ M- V°ndel °P de ^ooneüj van „ rr. Ame ia , van zijnen wink. Gelijk hii ook- CoudTn31 Zmhn heeft'' °Uth' - -v7lging der Ouden Met enen winke , M. Stoke B. VI r-m J;T ™ waar gebruikelijk mwWraaa 1 &CHT*>J- ?f W^T^RA3AU.] Wii\iCH, m. Naar hunnen wenfch, Hooft in- Hen-  WER. <5i5 Henrik den Gr. bl. 14- Ntf* zijnen wenfch , Vondel in den Inhout van Herkules in Trachin. [Hoe kan een minziek hart zijn lieven wenfih vergeten, Poot in de Minned. I. Deel bl. 185.] Met eenen wenfch van wrake, Vollenhove in de Heerhjkh. der Rechtv. bl. in. 't Geen van Moonen voor goed eekeurt wort: het geen ik hbr bij voege omdat het bij Hooft echter op verfcheiden plaetfen Vr; gevonden wort. [Onze Hoogftr. liet het m den Tweeden druk in twijfel. Het Manl. is thans gemeen.] . .. 7.. WERF, V. * Dat nochte eigenaar, nocht pachtep de werf wijt na te fpeuren , waar op hij gezeten was, Hooft in de Nederl. Hift. bl. H59- Brengenze geen fchepen van de werf? Vondel in Virg. IV. Boek der Eneade. Dit geflacht doet hij echter gewelt aen om het rijm in zijn Zegevier der vrije Nederlanden, Foor 'r Oofiindifch werf: 't geen een b.j der ongeluit is. [Ook fpreekt Plantijn m zijn Woordboek in 't M. van eenen werff.] WERK, O. Dat dit werk gewracht is van de zienlijke hant Godts , Hooft in d'Opdragt der Nederl. Hift Om het werk uit te drukken , Vondel in de Aenleiding ter Nederd. Dichtkunft. Dit geflacht heeft het ook, als het genomen wort voor grofvlas: Het werk, waer mede de naden gedreven waren, Vond. in Virgil. V. Boek der Eneade. Over dit woort ftaet aen te merken, gelijk wij van eenige andere onzijdige gemelt hebben , dat men zegt, bij het werk , en bij den werke. Welke laetfte bi) den werke zijn, veel genomen wort voor, bij der hant, vaerdigh , tegenwoordig of gcreedt zijn. Waer uit blijkt het quaet gebruik hier omtrent, als men zegt, Bij de werke te zijn , in plaets van bij den werke. Zie dit ook beveiligt in Hoofts Hilrone van de Medicis, bl. 27. Om dezen werke den toon te geven. En in de Nederl. Hift. bl. 785. Als nu Qjl 4 *  616 W ER. W E S. WET 't gerucht zich verhief, was daatlijk bij 'den werke Goode tMontens. Nogh in Henrik den Gr. bl! bi! 45.J g yd Pr' bU** hierboven [WERP, m. Zie WORP 1 V. Zie WEERELT. [Vj ERVEL , M. Geen fiokebrant magh hier den wervel draeien, Vond. pap geld.] ê ™ lJ^En^ ' VA Mjn volk is van die wefp ook helden wffe De De?er Lof der Geldz." J m WESTEN, o. Inhetweflen, Vondel Vlli Ilf Bedr NOORDEN. [Hoofc in Granida hrJH '* -eJi noch niet gedaan zijn De bruine grijnzen van des hemels vrolijk aanfchijn £eDfcfö onm^Keften W°rdt f^* 3ardiS d°<* beno-md Ir ^ eVen ' en het Weft benoond met den naam van Avond, omdat de Zon daar ondergaat, maar niet omdat de duifter p r Pro^11 OI)k0mt' « HuydS IrJm it 'ff n1', M°°k n°emt Poot dk *» ««- ^fl» oo/fe» tot denfpaden ondergang. en bl. 60. avond, Tot aen den avont draegt. van daer de dagen krieken ZZeel n?°ften ^ dezdve meer ^igen , Dedbl i? ™Jr\ dm 0ofterfche Wijzen, I hl 29. m de Paefchgift aan J. Oudaen zegt; t Kmt te aenfchouwen.~] WET, v. Geen meerder kracht van de wet te doen on-  W E Z. W I C. 6ty onderhouden , dan de voorgang van den vorji Hoofc in de Vertaelingen uit Lottinus. Onder de wet, Vondel voor Jofef in ?t Hof. AlwatGodtmde wet voor khrijft, Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtv bl. 6. Die de wet ook tot eenjlip voldoet, Decker'in den Goeden Vrijdagh, bl 2. WEZEL, M.** Galantis in eenenWezel, Vondel in 't kantfchrift in Ovidius IX. Boek der Herr fch°pp [V. Ptf. Doch waarom het diertje den wezel minder M. dan den ezel, den buffel, den pimpel, den pardel, den krekel ?] In de betekenis eener ftadt is 't Onz. WEZEN, O. Dit is eigentlijk een werkwoort van de onbep'aelde wijze : hoedanige woorden, als ze dus genomen worden , van dit geflacht zijn, als we elders getoont hebben. Het enkele en eenige vezen der Godtheit, Vondel in d'Opdragt der Leeuwendalers. Ook voor aengezicht genomen: t Godtvruchtigh wezen en gelaet, Vondel agter Salomon. En kan dat zedigh wezen. Uw harte niet belezen ? Decker in den Goeden Vrijdagh. WEZER , (een rivier in Duitfchlant) V. Aen de Wezer gelegen, Moonen in de Aentekeningen op ziine Poëzij, bl. 829. Zie WEEZER. ;:r [WICHT, pondus, gewicht, V. * Dees telt mijn dwalingen , die peiltze bij de wicht, De Deckers Puntd: I. Boek 116. 8°. Doch bij verkorting voor gewicht, is het Onz. De ruggen buigen tn door't wicht van hun packaedje, Vondel Jof. in Dothan, Het Vr. kan zijn' oorfprong hebben uit den Uitgang te; wichte, van wegen.] WICHT, O. Dit onnozele wicht, Vondel in den Inhout van Edipus. Dit woort is van het Onz. Geflacht, omdat het een, vermindennge betekent Q^q 5 §dlA  >■ x v , r. 7 ^ijs' y' • * de êenoomen heb- Sri ' ^°°Sln^ Nedêrl' Hift' W. 45- ö« nam tk de wijk, Vondel in Virgtl. II. Boek der Eneade Ook, In de wijk in 't VI. Boek. Dit met eene andere ftem gekoppelt, fchijnt in de betekenilïè van eenige plaets ook het Onz. Geflacht aan te nemen als het naburig Katwijk, het vermakelijk Noortwijk enz. Katwijk is zoo veel als de wijk der Katten, en zoude aldus fchijnen te hellen naer het Vr. geflacht. [Zoo fcheidt Huigens Rijswijk van een, bl. 267. rü * * Ver verfcheiden Van de weiden Die ons leiden Na de wijcic Daer de iajzErf Moedig rijj'en.j Maer men weet met andere naemwoorden in deze betekenifle dus geenen wegh. Van Beverwijk evenwel fprekende zegt bijna ijder de Beverwijk, niet- het Beverwijk: Hij woont in de Beverwijk, of in t Sr xJl^™ °0k bliJk is biJ Hooft in de Nederl. Hift. bl. .296 en 33o. ftaende op beide die plaetfen ook, In de Beverwijk , g.iijk ook in den twaelfden Brief van den laetiten druk. fEven zoo zegt Hooft in de koelte van And woord , getijk t nedt doedt aan de Folewijk ] Het Onz Ge flacht heeft evenwel, eveneens a!s men de namen der Heden fchrijft, Antonides in 't I. Boek zi.ns JJitrooms: J Mits  W IJ L. W IJ N* 023 Mits gij voor Amfterdam komt jlreven Van 't groene Beverwijk. En dus zegt men ook te Beverwijk , gelijk te KatSb, te Notrtwijk enz. gelijk te Amfierdam te Haerlel l te Leiden enz. Antomdes m 't IV. Boek des IJftrooms: Eer de Tgodt uit zijn kil te Beverwijk gereden Te rugge komt. Gelijk men dan ook de namen der fteden zonder Utwoort gebruikt. Zoo leeft ook Hooft met deïen nlmlfin de Nederl. Hift. bl. 480. Al over eenige dagen verlhten de Spaan/chen Beverwijk; gelijk kort daer aen : Die van Beverwijk , gelijk die van Amfierdam, die van Haerlem, die van Leiden enz WITL V. Indien mij die een korte wijl geworden mogten, Hooft in den 45. Brief Hetgeene zij een Wdewijl te voren /pelden, Vondel in d'Opdragt der leeuwendaler, 'W M Stoke B III, r 909. En werden hem oec langhe mie. B. 111, r. 44*- ier /elverwile. Zie ook B. III, r. 1501. V,r. 133,. ^WIVN1' M A°De^koat is de ziel van de bezoeken, „slijk de vreugt die van de banketten. Dienefielt zoo we in 't papier , als deez' in den wijn , Hooft 31. Brief Verheugt u in den wijn, Vondel m Virg I. Boek der Eneade. Alwaer hij bekoort door t hchtvaerdige dan/fen van Herodias dogter een hchtvaerdige en reukelooze belofie van haer te zullen geven, wat zij zoude ei/chen, in den wijn uit/mijt , Decker in den Inhout van Joannes den Dooper. [Befiooven van den wijn , en verzoopen in 't goê fier maaken , Hoofc in de Ned. Hift. L Boek bl. 7- Schoon wijn M. zichtbaar afkomt van 't Lat. vinum, O. is t nogtans reeds bij M. Stoke M. B. IV, r 1427. ken den wijn, r. 1431- mm den mJn'l WJjN.  624 W IJ Ni W IJ S. WIJNGAERT, M. druiven den wijngaert vertieren , Vondel m Virgil. V. Herdersk De edele wijnjïokken , daar Godt zijnen wijngaart'zorgvuldig mé beplant heeft, Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtv bl. 49. Zoo is 't ook bij Moofien zoo wel als Boomgaert, en Roozegaert. Maer alle deze woorden gekoppelt van Gaert of Gaerde , dat Vr. is, behoorden het enkele te volgen TTe weten gaarde , dat de Heer Hoogftraten Vr rekende ; waarmen mijne aanmerking inzie' Wijngaard is ook M. bij De Decker, II. B ir- I fchrijft hij niet te min regelmatig , Nu tav ftaen van hem de woort; waarvan zie mijne Voor- ^WÜRM^M. Geen vroom geweten kan hierom den worm ontgaan , Vondel in Joannes den Boetgezant II Bo% bl 30. {/reeft den worm, die dezen rechter 't hart afbijt, Vondel Hekeldichten.] ; WORP M. Voor den laatflen worp, Hooit m üe Ned. Hift.' bl. 1204. [Met den uiterftenenjong(lenworp, Hooft Zeden der Germanen XXIV. Hoofdd! Ook reeds bij M. Stoke B. III, r. 227. ten eerften worpe. En zoo dan ook de zaamgezetten aanwerp, toewerp, inwerp."] fWORPEL, M. Ptf] . WüRPPlEK M. * Die den worppiek voorbij den merkpaal geworpen heeft , Vondel in Horatius L Boek 8. Zang. Maer het enkele PIEK hebben wij gezien dat Vr. is. Moonen hout het er ook voor! Des zal beft zijn, dat dit koppelwoort het CnrWORST, M. *Ptf. Maar de ^fchijnt het Vr. te eifchen. Vr. Outh. uit van Heule. En dit fchijnt ook Kiliaan te erkennen , fchnjvende metworfte, braetworfie.~] ^ WOR-  632 WOR. WOU. WRA. WRE. WRO WORTEL, M. De Vorji moet voor zijn werk behouden te zorgen voor den wortel van den Staat en tot andere zaaken anderen gebruiken. Wortelen lijn Krtjgh Kooren, Godsdien ft , Recht , Hoofc in de Aentekeninge van Lott. N. r. Om de ketterij met haren wortel uit te roeden, Dezelve in de Ned Hift in V?£ /^^^t61^ énigen wijn, Vondel ï« toe, De Decker Lof der Geldz.] WOUT, O 't tiercinier wout ,' Hooft in Tacitus bl. 467. In t wout van vrou Cybele , Vondel m den Inhout van Virg. VIII. Boek der Eneade dtn^XCvTpfZ ^ ' Am°niS de Hubert in WOUW, [een roofvogel], V. 't Zij de voogheh verkleumt waaren , oft gejaaght van eenighe wouw, Hooft rj de Ned. Hift. bl. 769. [„ WOUW, een „ Kruid, V." Pcf] V" ' een WRAEK , v. De geneugte van de wraak duurt een korten ftondt , maar die van de genade ten eeuwigen dagen Hooft in Henrik den Grooten bl. 84 n ie zagh de Goddelijke wraek zich fchrikkelijker open', baren? Vondel in Virg. III. Boek der Eneade Zullen wij die Chriftenen heeten , niet kunnen gedogen dat Godt zijne wraak uitvoere naar zijn behagen? Vollenhove in de Heerl. der Rechtv. bl 117* [Reeds bij M. Stoke, B. II, r. 882. Ontgine der' wrake Gods met. Zie ook B. X, r. 701 1 [WRAEKZUCHT, v. als ZUCHT.1 [WRAK, O. Ptf] J [WRAT , V. Die elke wrat, hoegroot zij zijn, metJjMf™t/ecken, Hooft Huuwlijkshaater.] WKEVEL , M. In zijnen wrevel, Vondel in den 73. Harpzangh. [Eb perfen tegen hem en zijnen wrevel aen, Vondel Maagdebr. bl. 8.] ; WROK , M. Zonder ouden wrok, Plooit bij Tacitus in t Leven van Agricola. Door Junoos onverzet-  wro. w u l: 633 zetbaren wrok, Vondel in Virg. I. Boek derEneade Hoe deerlijk moet Jacob zuchten, en duchten en vluchten voer den wrok van broeder Efau ! Vollenhove ïn de Heerl. der Rechtv. bl. 33. Decker in Joannes den Dooper: Om tegen mij alleen den wrok des graeus te draeien, En kort daer aen: De vreugt der wrake maekt dien wrok, hoe bitter, zoet. Moonen fielt dit woord ook M. in zijne Spraekkunft , en gebruikt het ook zoo ftiptehjk m zijne fchriften. Weshalven mij mishaegt in Hooft, dat hij zich ontvalt in de Ned. Hift. bl. 25. daer hij t Vr. geflacht gebruikt. Deze wrok, zegt hij, hoe zij met fchooner gelaat bedekt wert. [WRONG, V. Daer Jleeckt men langs de wrong, een Jleel met diamanten , J. v. der Does in zijn 's Gravenhage. Hij fpreekt van den tooi der Jofferen. Men kan 't verklaren door cinnus, fpira , de krullen, of tuiten, Daar van zegt C. Huigens in 't Voorhout, Eer de wrongen, eer de doppen Geven, datter noyt was. Niet onaardig wordt er mede uitgedrukt het Griekfche hccS^cc, anders tulband. Een wrong zijn hairen drukte, zegt Vondel in Hippolytus. Deze noemt Vondel ook een wrongkroon. De wrongkroon voeght dat vet gebalfemt hooft, in de Kon. Harp. Ook Sluierkroon. Zie I. D. d. P. bl. 209.] [WRONGEL, V. Ptf.] [WULP, WELP, M. Plantyns Woordenfchat kent alleen eenen wulpen ofte welpen voor een' jongen hond. Ook voor een wulpfch menfch. Ptf.] Rr 5  «34 X A N. Y. X. XaNTHUS, (een rivier,) M. Het zal u aen geenen Xanthus ontbreken, Vondel in het VI. Boek der Eneade. y. CjTeene grontwoorden in de Nederduitfche taeï hebben deeze letter , zoo als de Grieken die gebruiken. Zij Orekt bij ons maar voor een merk of verkortletter der dubbele I. Des moeten de woorden die veel met de y [of Y] in 't Duitfch gefpelt Worden, gezien worden op ij, onder de hoofdletter I (*). Heel anders is 't gelegen met de woorden van uitheemfche afkomft, als YZOOP, (*) Groot is de onkunde in een zoo gerirge zaak als deze, mag ik met den tsfr. Huyoej. zeggen. D^t deze uitlandfche Y in onze taal niet alleen niet voege, maar in het geheel uic de lijft der zuivere Nederduitfche i„etteren behoorde te worden uirgewifcht, toonc ons deze Hr. in hec Nabericht bl. 644- van zijne Proeve. Offchoon hij naderhand in de Uicgave van M. Stoke een ander flelfe! gevolgd heeft. L. ten Kate I. D. bl. ii 6. zegt er dit van. , De Latijn fche Y, fchoon die van „ de Griekfche Tp/ilon ontleent is , hebben onze Drukkers, „ feedert eenige jaeren het zelfde d^en gelden als onzen Lang„ klmkerlj." Hoewel hij daar zoozeer niet over de gedaante, als wel over den klank der letteren handelt. Dir algemeen taalbederf heeft zich door alle Nederduitfche Schriften verfpreid, is als een kanker voordgekropen , en wat moeire men aanwende, is men niet in ftaat. om er zijne boeken tegen te bewaren. Bijkans alle de oude Schriften en Gedenkftukken onzer taal hebben hiervan eene fmette Wij behoeven flecbt? de oude Handfchriften met hunne Uitgaven , en de eene uitgave n et de andere te vergelijken, om ie zien wat verwarring hier zij irgefl .pen. Ja onze Nederlandfche Bijbelvertaling, die met zooveel naaukeurigheid is opgefteld, heeft hare Uitgaven nier geheel zuiver kunnen bewaren. Uit den aard en geitetdbeid onzer taie is 't klaarblijklijk, dat dezelve oudtijds beftond uit Woorden, die meer dan eene lettergreep bevatten, zoodat er naaulijks woorden waren, die met  Y Z O. 635 YZOOP, M. Van den yzoop tot den ceder. Vondel in Salomon bl. 27. Huigens in zijn Bibelftof w. 53: a met eene Lettergreep een woord uitmaakten, zelfs zoo, dat de woordjes , af , aan , van , oudtijds gefchreven wierden ave, arte, vane. Hierdoor eindigden de woorden natuurlijk in de zachte E. Maar onze Voorouders, 't zij door meerdere hardheid van tongflag, 't zij door andere wegen, verhardden allengskens deze woorden, en kapten in 't fpreken de achtergevoegde E af; gelijk nog heden de Engelfchen, welken, to make, fcheme, J'poke, fchrijven, en dit niet anders uitfpreken, dan of er to maek, fchem, fpoek, of volgens het hunne , to meak enz. gevonden wordt. Dus fchreef men die afgekapte E niet, maarmen trok dezelve zoodanig in, dat de rechte uitfpraak, die men niet kon hooren in mak', fchem', door verlenging van die voorafgaande vokaal a of e in mak', fchem', eigenn'jkkenlijk moest worden door maafe'. fcheem'. Maar oulings werd die verlenging niet gedaan met dezelfde letter, maar in alle gevallen nam men de letter e, dewelke als een brugge, of vehiculum diende , waardoor alle woorden van twee lettergreepen , die men oudtijds altijd met één vokaal fchreef, mare, fplete, wone, mure, doordien afwerp veranderende in mar', jflef, won', mur', aldus gefpeld en gefchreven werden: maEr, fpleEt, woEn , muEr; en dit fchijnt dereden , dat men in oude Schriften leest in die poErt; wie woEnt daar, voor poort, woont. Maar naderhand is men allengskens van die verlenging met de ingevoegde e afgegaan; en men heeft eene andere verlenging gebruikt; namelijk de korte vokalen a, e, i, 0, u, verlengde men elk met haar' eigen letter. Hiervan heeft men eindelijk begonnen a met a, 0 met 0, u met u te verlengen , fchrijvende baan, doom, muur, voor boen, doem, muer. En hieruit vloeit dan ook, dat de IJ, die wij thans moeften bezigen in fchrijft, blijft, niet anders is dan eene verlenging der enkele en korte Vokaal, die oudtijds in fchriven, fchrift, bliven, zine, even als in mure, fchtome, enz. alleen maar plaats gehad heeft. Men zal mij misfehien tegenwerpen, dat de Ouden, wanneer ze Mivt, fchrive, zine, in een trokken, echter niet fchreven, blief, fchrief, zien ? Doch hier was reden voor. Want gemerkt zij ook den tweeklank CDiphthongus') IE, in gebruik hadden ; hoe toch zou dit hebben toegegaan, zoo zij de verlengde t ook met ie hadden willen uitdrukken? wijffelijic derhalve begrepen 't onze Voorouders, dat, om die onzekerheid  Y z o; IkfalhMtSneéwM«ff» f00 ghyder maer toe doet Den YJop van dijn Geeft, de hoge van dijn Moet. [MarnixPf. LI. Ont/ondig my met rechten hy/opdock} heid te mijden, mooglijk ook wel om andere redenen die i niet met de gewone e, maar daadlijk met dezelfde Vokaal ii of ft moeft verlengd worden, gelijk zij dan ook deden; fchrii'. vende bluft, Jchruft, ziin , waarvoor nu blijft, fchrii ft riin gen oplettende zal hier aanftonds vragen, of mendan ook nu met mocft fchrijven ii, II, geen ij, IJ? Ik andwoord! Dit eifchte de regelmaat, en men behoeft maar de otide Hand fchnften in te zien, om hiervan overtuigd te worden Ook den ouden Druk van M. Stoke hullandtsche rijm kr'oniikjonctys Rofehms oochjes, de CJironijk van veldenaar en later Alkemade verhandeling over de Munten. ' De oude Handfchriften hebben ook zeer veel ziin [chriif wim; 't welk door onkundige handen dikwils nagefchreveri wordt zunjchruf, wun, Om dit voor te komen heeft men naderhand de tweede i, misfchien ook wel fieraadshalve met wat langer ftaart gefchreven ;. en hieruit is de verlangde vokaal i geworden ij IJ, oulings ii, II. Deze ij is dan met andersdan de dubbele ii, die, even, als in muur, [chroom maar , voor mure, fchrome, mare , zoo ook in zijn bliiven eeue verlenging van dj i is, inbliven, zine. Dat nu twee of meer lettergreepige woorden oulings met eene enkele vokaal gefchreven zijn en konden gefchreven worden, kwam uit dien grond , dat de langheid in de Syllabes bij ons altijd valtop het zakelijke deel des woords, gelijk door L. ten Kate Huyde coper, en vele anderen, in het breede is aangetoond in welk geval in vervolg van tijd velen, (waaronder de Droft Hooft behoudens zijnen lof, moet gerekend worden) zeer hebben jmsgetaft, met leven, geven, /chromen, muren, flaren te fchrijven Zeevera, geeven, enz. ten ware men voor hun wilde inbrengen, dat, gelijk het gebruik dien Regel reeds eenigermate hadde omgeworpen met te fchrijven, wijven, blijven; men dus ook volgens dezelfde regelmaat konde en mochte fchrijven, leeven, geeven, Jchroomen.' Men ziet ook hieruit, welke de rechte klank der letter ii is, namelijk geen andere dan van een verlangde ;", hebbende zij den zelfden klank in wiin, (wijn), als zij heeft in 't Latijnfche Vinum, van 't welke wiin afkomt. Doch deze uitfpraak is in vele plaatzen van ons Vaderland ij in zoo verre verbafterd, dat men naauüjks thans meer van de ei in de uitfpraak hoort onderfcheiden, en dat nog verder gaat, dat dezelve in nette Schriften metden andere verward word't, alzoo men bereids klyn , tyken, voor kfejn , telken er, ook'anders om, gefchreven vindt,- geheel anders dan in Zeeland, Vries. land;  Z A D, z. 2^ADEL, M. In den zadel te raaken , Hooft in den 183. Brief. Akonteus wort uit den zadel gelicht, \ onland, Groningen , Overijsfel, waar die lange i, ii, ij nog dagelijks gehoord wordt in wijn, Mijven,fchrijven, zijn, even als of er nog ftond wiin, bliven, fchriven, ziin. Maar wat is nu de T, of ypfilon? deze is der Grieken (Y) U by ons u, en is zelfs niet in 't Latijn bekend, dan in Griekfche woorden , die de U hebben. Zij behoort in 't geheel bij ons nooit gebruikt te worden, dan in even die Griekfche woorden, als myrt, cypres, hysfoop, Cyrus, Cymbel, aan welken men in 't Nederd., even als in't Latijn, denzelfden klank ceeft als of er ftond mirt, cipres, hisfoop, Cirus, Cimbel; waarom ook fommige fchrijvers hier liever de i dan de T gebruiken. Het welk zeker nog beter is, dan dat fommigen hier een dubbele ij zouden zetten, mijrt, cijpres, Cijrus, waardoor onkundige lezers die woorden in 't lezen rabraken; en vrij beter ook, dan dat men tegen 't gebruik der Latijnen die Gr. Woorden hunne eigen 17 te ruggeve, en fchrijve murt, eupres, Curus, cumbal; waaruit zoude voortfpruiten, dat men geheel anders dan in 't Latijn fommige woorden zoude moeten uitfpreken, even of er ftond kupres, Kurus, kumbaal. Men zal dies bij het lezen van 't 3- en 4. Hoofdftuk van Moonens fpraakkunst ras ontdekken, dat hy niet te volgen is, vooral dat hij de letter y in myn, vry, bl. 18 kwalijk voor een zesde Vokaal houdt. ' Maar hoe komt het, zal men vragen, dat dan deze y zoo algemeen in 't Nederd. plaats heeft. Het andwoord is licht te geven. Ik zal de oude fchrijfwijs hiertoe iets hooger ophalen. De Ouden fchreven altijd na ,Jla,zo, nu enz. met eene enkele klinker; om die zelve reden fchreven zij hi, wi,bli: en zulks had mede plaats, wanneer door middel van deze i eene diphthonsus of tweeklank gemaakt werd, als ui, ei, ie; dus fchreven ze oulings heiligheit, bejluit, diejemant; gelijk uit zeeroude Handfchriften kan worden aangewezen; in tegendeel werd de lange vokaal in de woorden jlrijd, tijd enz. bij die zelfden altoos met de ij of «gefchreven. Doch bij vervolg van tijd heeftdeze i in hi,bli,wi, ei, ui, in het einde der woorden, en overal, bij een tweeklank, allengskens de teekening en gedaante van y aangenomen. Dit kwam door't zamen trekken van ij, en hierdoor vindt men in oude fchrifcen , wier nadrukkers of nafchrijvers hierop geen achtgaven , wel eens op een en denzelfden regel het zelfde woord gefchreven Ai, hij, hy. Dit verloop is allengskens zoo doorgedrongen, dat de ganl'che *,  ö38 Z AD. Vondel in Virg. II. Boek der Eneade f Zail „ voor zadel heeft Decker echter Vr. is weggeraakt, en vervangen door y. Maar hoe dat z,j % plaats gekomen van de ij Ij, maar van de enSfe plaats houden , waar men nu fpelt flriid iiidel* u hoeft flechts onze BijbelvertalFng vaT^ eTaliede^lf' drukken na te gaan, om hiervan overtuM ie 7Ïin hï 6 de Letterzetters dikwils hier vele rnTsflagn n bro l£S ni« lat men thans yS" £K ichnjve, zoo fchijnt de y thans geheel niet meer té nas If komen dan alleen in twee gevallen ,• i°! in woorden van Griekfchen oorfprong, waar de ij belacblijk en de « tezel ï gebruikt der Latijnen, en onze uitfpraak aanloop in lZ eypres, waarvoor ik in een Lofdicht op de Proeve van Zet poeztj in vroeger Jaren fchreef murtfkupres, maar kwl£ a°. In die gevallen, dat men de woorden van oude fchrii vers aanhaalt, die de reden eifcht, dat gefpeld en gelaten wo d4 well! l7Ve?nAdt- P°ch' i«d'en men hetfte fel vota 't 2"derba,nd door den Heer Huydec. in zijnen M. Stoke te aanteekeningen op Huydecopers Proeve d.ii. bl. 188-1 qü verded.gdis; volgens'1 we ke mendedubbelelIgebruikt wan! fö^'word^5 p ^ee| '1 ^. be^ende, door een vl&Se^eZ en wordt , en gevolglijk eene verdubbeling noodig heeft ; als ^ ftnjd,fchrijft, verblijd; doch, daar een enkele klinkerI volftaan kan dan de enkele Y gebruikt, als, ^« ïï' fA^ft^ in zu>k ^val zoude men de y nog g^eefc lijk blijven behouden ; hoezeer ik vreeze , dat dele onder, fcheidmg weinig algemeen gevolgd zal wordén hr.fi J?ebbe,lndit WerkJe> zoovee! mogelijk, overal de ij gel ; z'ind^bet min naaukeurige reeds van de vroegere Druk- te mt^^ frhmr ^rtrouyen zeSSe, omdat mij uit zijn eigen bantfchrifit gebleken is, dat de Zetters y gebruikt hebbfn, waar hij zelf de ij met twee flippen teekende. VMïTtiT hieA°Ver Verder na de Gefchriften, die federd de twee Sn 6265 W,6rk,S fjn uitSek™. Waaronder de J;f.?,W g^ ; 7er df fpflling' inde Nieu™ Bijdragen tot opbouw der Vad. Letterkunde, D. I. Stuk 4° ZAE. ZAK. ZAL. ZAN. „ Luk. XXIL 12. Hand. i. 13. jx 07 „ " S ?•8: beduidde 'c wóo?dVS „ bij de oude Duitfchen een huis , gelijk uit de i» oude ^tten der Alemannen blijkt Leg „ Alem. I. 8r. waarvan daan ^aïifa^en / voor „ hmszoehnge doen, en 't geftoolen goedt gelijk „ de Romeinfche Regtsgeleerden fpreeken , per „ lancem & hcmm inquirere, als in de oude wet„ ten der Xli. Tafelen gezegt wordt , en Gel„ hus ook aanhaaldt Lib. II. Cap. XVIII., en „ Feftus dit verklaardt, ook oudtijds bij die' van „ Athenen , gewoon naakendt [lees, naakt] het „ huis te doorzoeken ; alleen omgordt met een „ linnen fchordtje , houdende eene fchotel voor „ de oogen. Doch nu wordt zaal of zale geno- men voor een gedeelte, een zeker vertrek van „ 't huis." Outh.] ZAEN, (een ftroom in Kennemerlant,) v. Aen de Zaen geboren , Moonen in zijn Aentekeningen der Poëzije bl. 825. . ZAK , M. Met eenen natten zak, Hooft in den 58. Brief. Rijpe fpreidde eenen zak, Vondel in den Inh. der Gebroeders. Antonis de Hubert ook in zijn XXXV. Pfalm: 'k Hebbe , als zij waren ziek en zwak, Mij overkleedt met eenen zak. ['t Liep haejl met u weer tot den bedelzaeh De Deckers Helfche Kramer. 1 [ZALM, M. Ptf] J TTZALTE' v- Mengende de zalve met het zeer, Hooft in de Ned. Hift. bl. 93. [Hij veeght de welriekende zalve uit zijne getoide hairen , Vondel Nafoos Heldinnebr. XXII.] ZANDT, O. Op het zandt. Hooft in de Ned. Hift. bl. 265. Die het zandt in den wint fchrapt'. Vondel in Virg. III. Herderskout. ZANG,  ZAN. ZAR. ZAS. ZAT. ZAV. ZED. ZEË. 641 ZAiNG , M. Zoo ras zij dezen zang met f pelen heffen op, Hooft in het 4. Bedrijf van Granida. Zij korten de moejelijkheit des wegs met hunnen zang , Vondel in den Inh. van Virg. IX. Herderskout. [Reeds bij M. Stoke B. IV, r. 526. Singhen enen niwen fanc] • [ZARK, M. zie ZERK.] [ZAS, O. Ptf] ZAT, O. De Koning ver/lont, dat Chajiillon den foldaat zijn zat toeliet van dootjlagh en gewelt, Hooft in 't Leven van Henrik den Grooten bl. 86. Zie HECHT. [ZAVEL, grof Zand, O. Ptf.] ZEDE , V. Tegens de zede der gehoorzaamheit, Hooft in Tacitus I. Boek. In hunne zede , Vondel in de "Altaergeheimeniflen bl. 32. Moe ft gij de hrengheh ook der Roomfche zede /maken? Decker in den Goeden Vrijdagh. [Doch bij M. Stoke vindt men 't M. B. VII, r. 230. Hadden heren zulken zede. B. VIII. r. 6 Na den zede.] ZEE , V. De maan regeert de toevallen der zee, Hooft in Tacitus bl. 276. De maen regeert de zee% Vondel in Noach bl. 26. , ZEEL , O. De muis Verlofl, knagende''t zeel, den leeu, Hooft in de Ned. Hift. bl. 765- De hant aen het zeel flaen , Vondel in Virg. II. Boek der Eneade. [Zoo KLOKZEEL. Hij is aen 't klokzeel vajl gebonden , Vondel II. Deel der Poè'zij, Zoo leizeel, Vondel Ovid. Herfch. VIII, Boek. Een deel fpant netten, een gedeelte jlaeckt den hont van 't leizeel. De Jachtminnaars gebruiken hier voor leiji, en bij letterverzetting leits, volgens den Heer Huyd. Pr. bl. 203 , 204. die een voorbeeld van het Vr. de leyts geeft. Doch ik twijfele , of leits wel verkort zij uit leizeel, of leijl. Reden van twijfelen is, omdat bij Kiliaan gevonden wordt, afzonderlijk, leyffe, en men vandaar  642 ZEE, gewezen wordt naar Lace, laece, leyffe, in'tHoogd leffe. Ook kent Plantijn , Laetfe oft letfe; "zoodat lace en leiffe het oude woord is; en leizeel, een later , gefmeed en zaamgezet uit leiden voor geleiden , en zeel, voor touw.1 [ZEELTE, v. Ptf.] [„ ZEEM, O. * Daer zij den rijken 't zeem mé om de lippenjïrijken, „ Decker Lof der Geldz. bl. 48. Zijnde zeem, „ honig, als Kiliaan leert, [of de bloem, het vetfte van den honig. Zie Lelyv. op Huyd. Pr. D. II. bh 201.] bij wien men vindt , zeemkoek , placenta] „ een koek uit honig. Qok zeemfirijker voor een „ vleijer, en zeem/lrijken, vleijen, en zeemen voor, „ met honig beftrijken: waarvan daan ook zeem„ leder voor zagtleder, en zeembereider. Van Heu„ le heeft zeem ook O." Outhof. Anderen V. en M. Houwaert, Lufthof der M. B. XIII. bl. 47. Wilde hij, die tot houwen is gheneghen , Den aloë en de galle bij defen In een fchale leggen, en de zeem daer teghen, Den alo'è fou den zeem verweghen. Doch dit voorbeeld toont tevens , hoe los de Dichters van dien tijd met de Geflachten omfprongen. Honigzeem fchijnt O. te zijn. Zie Spreuk. XXVII. 7. Eene verjade ziele vertreedt het honichfeem. Van zeem is een Vr. voorbeeld bij van Plasfelt op Kiliaan bl. 580. Men kon zeggen, dat zeem voor de flof, gelijk leem, O. is. Maar voor het bewrochte , b. v. voor een wifchdoek of zeemenlap , ztgtmen, geef mij deoïdenzeem. Vergelijk DOEK.1 [ZEEP , v. Ptf.] J [ZEER, O. Wroetende in het zeer, Hooft in de Ned. Hift. bl. 676. Zie ZALVE. Men neemt dit anders bijvoegelijk: want men zegt, Hij heeft een  ZEE. ZEG. .643 een zeer been , of een zeere hant. Dit zoo zijnde, moet men het aanzien als boven van WIT ea WILT gezegt is. ZEESCHUIM, O. Het zeefchuim met hare borjï doorfnijden , Vondel in Virg. IX. Boek der Eneade. Zie SCHUIM. ZEESTEIGER , M. In voornemen den Engelfchen , nadienze zich aan dit oorlog hadden laten bouwdijken , de ftadt Cales , hunnen zeefieiger in Frankrijk , afhandigh te maken , Hooft in de Ned. Hift. bl. 10. Zoo ook OPSTEIGER: Om den opjïciger te verzekeren, Dezelve in de Ned. Hift. bl. 197. Zie STEIGER. [ZEET, zitting, V. zie ZETE.] ZEGE , V. Spoedt is de moeder der zege, Hooft in 't V. Boek der Ned. Hift. Ophuppelende om de zege, Vondel in Virg. V. Boek der Eneade. [De Heer Huyd. op M. Stoke D. I. bl. 349. merkt aan, dat de oudfte Dichters voorheen dit woord M. gebruikten met Stoke B. II. r. 30. En wan den zeghe metter hant. Zie ook B. IV. r. 597. en I, 75. Den zeghe verliefen. IX, 1301. Dus verloes her Gye den feghe.~] Dit woord betekenende overwinning , word onderfcheiden van zegen, waarvan wij hebben zegenen, fchoon anderen zegen in beide de betekeniiTen nemen. In het voorbijgaen zeg ik hier, dat het werkwoord zegepralen uit dit, en uit pralen gekoppelt , afgekeurt word van de voornaamfte Taalkundigen, als t'onrecht en tegen orde zamengeftek, zijnde het niet anders als overwinningpralen , dat immers niemant zou durven fchrijven. Nochtans vint men het veel in de fchriften van fraeie luiden , die hier van gewaerfchuwt het te overwegen hebben. Vondel heeft dit in het begin van zijnen Jephta met omzichtigheit gemijdt, fchrijvende beter dus: Ss 2 Men  644 ZEG. Men ruft zich toe, om zegerijk te pralen, Ook Antonides in zijn Lijkdicht op Vondel : Of dat Serini weer gaet met de zege ftrijken. Maer zegeprael, uit twee zelfftandige woorden zamengevoegt , duit beter deze koppeling. De flamvicn juichten in die zegepraal, Vondel in het I. Deel der Poëzije bl. 450. (*). ZEGEL, O. * Het zegel te voorfchijn gebracht, Hooft in de Ned. Hift. bl. 3. [Een drift van God inwendig fieeckt het zegel aen 't werek , Vondel in Jeftha.] Vondel zegt in het II. Boek van de Heerl. der Kerke: Wie dezen zegel breekt: hetgeen fchijnt te betekenen , dat bij hem dit woord ook M. is. Ten zij hij 't neemt voor dezen zegele. Zeker men vint dit geflacht ook dus geftelt bij Hooft bl. 741. Het bundel flitfen gegraveert in hunnen zegel. [Het M. geflacht was voor dezen ook in (*) In levende talen zijn vele Zaamgezette woerden, die, met andere woorden omfchreven , ot' met een woord van foórtgelijke beteekenis uitgedrukt, in de ooren kwalijk klinken, en echter daarom niet verWerplijk zijn. Ten voorbteide zij dit zegepralen, 't welk, fchoon goed op zich zelf, echter belachlijk fchijnt, als men het veiwisfelt met overwinning■pralen. Maar even zoo is zegepraal voor overwinningpraal, *t welk echter de .Heer Hoogftr. zelf goedkeurt. Houdt men zegepraal goed; wat belet dan, dat uit dit N-woord een gélijkvloeierd W-woord gemaakt zij, 't welk even de zelfde Werking beteekent. Bij voorb. Als het gebruik eens medebracht wimpelpraal, vlaggepraal; zoo zoude niemand fchroomen, om hieruit de W- woorden wimpelpralen , vlaggeprulen te maken, 't Zij dan zoo, dat zegepraal, en zegepralen, zelfs ook het enkele W - woord pralen, van latere tijden zij; 't is echter door het gebru;k thans gewettigd. Niet onwaarfchijnlijk komt het zelfs femmigen voor, dat pralen, brallen, en het Franfche briller, van een' oorfprong zijn. Men zie van de twee eerften den Hr. Hujdec. Pr. bl. 119, 120. Van het laatfte, de Aenmerkingen de Ned. Taal aengaande, van F. B. L. C. bl. 30, 31. Voeg er bij Maandsl. Bijdr. D. L bl. 3 en bl. 129-132. Men vindt bij Kiliaan zegtvechter, en zegevieren; ook beiden als goede woorden.  ZEG. 645 ïn gebruik. In't Paffionaal, anders genoemd de Leiende, I. Deel'bl 5*- vs0, Ende doe M fech dat dien brief mit des Keifers feghel befegelt was , fo dede Men [d. i. M hem] op, dat dye feghel nochtans heel bleef. Duidlijker nog bl. 100. Den feghel Duyfentmael bijna kufi u den zeghel zoet, C. v. Gastelen Protefil. Brief aan Laodamia. Ook altijd bij M Sfoke B. I, r. 440. Meter den zeghel angeven. Zié ook B. VI, r. 1247» 1256, I2<52' alom in Brieven en Handveften. Dit komt ook meer overeen met den uitgang el, fchoon het zegel beter overeenftemt met het oorfpronkhjke figillum in t Latijn. Zoodat er geen reden is, om bij Vondel dezen zes,el als eene onrechte buiging te nemen voor dezen zegele; 't welk in den vierden naamval ook geen plaats heeft.] • ZEGEN, At- Dit verfchilt van ZEGE in geflacht , zoo dat het geen een en zelve woord is, fchoon bij anderen zonder onderfcheid gebruikt. Hooft in de Ned. Hift. bl. 3. Toen zette de Keizer den Koning in zijnen troon, gaf hem zijnen zegen, en vertrok. Vondel in Virg. I. Boek der Lantgedichten : Door uwen zegen. Vollenhove in de Heerlijkheit der Rechtv. bl. 21; Een godtlooze ontfangt Godts gaven, maar een rechtvaardige alleen zijnen zegen. Moonen in zijnen Herderzang genaamd Nathanaël: Met den zegen in den mont. Decker ra den CUI. Pfalm: Zoo breet breit hij zijn milden zegen Jlaeg Uit over hen die oit zijn wetten hielen. Huigens in zijn Bibelffcof bl. 71. Dat weer die zegen zij gezegent met den zegen, Die uwen kinderen ten erfdeel is verkregen. ZEGE is dan wat anders als dit. [Vondel onderfcheidt dit aardig, in 't lijkoffer van Maagdenburg Ss 3 MeS  <*4Ó ZEG. Met recht verwelckt die zege zonder zegen. Maar daar is nog een andere, voorvto, in t Lacyn fagena by Huigens in Hofwijk bl 607. waar mede hij fpeelt: J ' Ick befigerdanelck op 't lichten van defeghen; Welfeghen tn der daet, diefeghen breng?0p Lhen . Diejtadigh en op nieuws een' volle vifcLiercktglefl Men vindt Schrijvers, die dit laatfte onderfcheidshalve met ee fchrijven. Doch dit zijn willekeurige verkiezingen die op geene redelijke taalgronden fteunen ] Men wil dus ook REDE en REDFN onderfcheiden, dat het eene zij ratio , het andere fermo of oratio: gelijk blijkt bij Vondel in Koning David m Ballingfchap, in het V. Bedrijf. S Die rede fchijnt bekleet met fchijn van rijpe reden. Hier is het eerfte oratio , het laetfte ratio. Maer ik zie niet, dat dit alom doorgaet. Ook weet ik met of men het niet mag behouden, als deGrie- W nT' d3t r"»> Offemo> of oratio bel L-^drizewpe onderfcheiden ook onze fchriivers HAVE in Latijn Peculium, en HAVEN, lteunt op de Ouden en den voorgang van Kiliaan d,> zulks duidlijk uit het gebruik otóSTvï hebben"' "rt^ °nderfchek dus 8****t hebben dat , gehjk oratio een letter melr heeft betekenen. Redenaer ondertuflchen dient te komen naer den^ ^ ^ ^ ' en dus zou naer den voorgang van Brant, oratio zijn. TDoch dit gaat met door Want redenaar dient te komen ren evTn 17' ^ VÊrbafterd in ^r;S'rn7ait-r0nderrcheid tuffchen red, en reden, zie men Kiliaan , voorzoover het ten zijnen tijde  ZEG. ZEI. 647 tijde plaats hadt. Want treedt men dieper ïn; men zal vinden, dat, oratio, en ratio, beide oudtijds rede zonder n geheten hebbe. 't Bewijs is in 't oude werkwoord reden , (waarvoor men zegt redenen, en bafterd redeneeren,) het welk in den derden perf, redet hadt, waarvan , die gek redet, d. i. reedt, gelijk geeft voor 't oude gevet; welk ' reden ook in dien zin nog bij Kiliaan voorkomt, met het daar afgeleide, reder voor redenaar. Van dit reden kwam ook af het deelwoord redende, voor redenende, als mede voorrede, narede, lofrede enz. En dit zoo wel ïn de beteekenis van ratio, als van fermo, gelijk dit klaar kan getoond worden uit het Vocabular. de Theutonijïa, die in dit alles breed is, zonder ïn het allerminfte van reden, als Zelfft. of redenen , als Werkwoord , melding te maken. Rede voor ratio geeft ook den oorfprong aan het Bijv. redelijk zonder n. Wil men dan rede en reden nu onderfcheiden, zoodat rede zij oratio, in lofrede, voorrede; maar reden (ratio), in reden van oen zaak geven ; 't gebruik belet dit niet. Doch 't is dan ook maar 't gebruik , en niet de oude Regelmaat der tale , zoo als zij voorkomt in have en haven,~] [ZEGEPRAEL, V. zie PRAEL.] [ZEGESTATIE, zegejlaetfee, V. als STAETSIJ.] ZEIL, O. Oogh in 't zeil te houden komt altijdt wel te pas , Hooft in den 133. Brief. Nu zoude ik het zeil flrijken, Vondel in Virgilius IV, Boek der Lantgedichten. ZEILAEDJE , V. Men zoude de zeilaadje vrij hebben, Hooft inde Nederl. Hift. bl. 430. ZE1N, V. [feiffen, fikken Vondel in Joannes den Boetgezant, II. B. bl. 37. Dan zalmen zwaerden in ploeghijzers zien verkeer en, Den wapenfmidt de Jpeer in eene zein herfmeên. Ss 4 C» Want  Dat niemant de zeiffen in de airen A', Vondel in Virgil. 1. Boek der Lantgedichten den Tijdt' VI ^ Zijn Puntdicht op Wijkt al, hoe hecht en hart, voor >t zeijfenvan den [Maar weder Vr. in zijne Lijkdichten: Zulks dat de dood, hoe 't ook mag gaen, JSoit in den acker van ons leven t'Ontij de feijfen komt te Jlaen.] Dogh Moonen hout dit woort ook Vr, rBii Hu? gens mede Vr. bl. 367. L j 1 Wie den VorJUn, groot e Slaven. Veel eifcht in haer' minfte gaven. Maet de zeis/en in haer gras. Vondel in Noach zegtin "t meervoudig, met vore ken zwaerden , meffen en zetjfenen. Het Vr GePlacht heeft reeds de Legende I D bl ,0 Met eenre feyfene.] ë ' ' bl< IOf* ZELK, V. De anderen nemen voorts de Zeik in ZttZ f Vfnh> 200 k0°Sh opgehoopt uit de ^ en dat'er de gantfche fladt voor open laghs Hooft in de Nederl. Hift. bf 2