HISTORIE van MEJUFFROUW CORNELIA WILDSCHUT; 0 f, DE GEVOLGEN DER OPVOEDING; UITGEGEVEN DOOR E. BERK E R, Wed. Ds. WOLF F, e n A. DEKEN. [Niet vertaald.] in '&GRAAVENHAAGE, bit ISAAC van C L E E F, M D C C X C V I. V IJ F DE DEEL.   INHOUD Eerfte Brief. De Heer Pieter Stamhorst, aan zijne zuster. Ten antwoorde op den tweeden brief van dezelve. i Tweede Brief. De Heer Cornelis de Groot, aan zijne Moeder. 18 Derde Brief. De Heer Cornelis de Groot, aan Juffrouw Anna Hofman. 30 Vierde Brief. De Heer Jacob Lenting, aan den Heere Paulus Wildfchut. 34 Vijfde Brief. Juffrouw Anna Hofman, aan den Heere Cornelis de Groot. 45 Zesde Brief. Juffrouw Anna Hofman, aan den Heere Reinier Walter. 52 Zevende Brief. Mejuffrouw Maria de Groot, aan haaren Zoon. 53 Agtfle Brief. Juffrouw Elizabeth Stamhorst, aan haaren Broeder. 65 Negende Brief- Juffrouw Magdalena Klinken, aan haare Moeder. 81 Tiende Brief. Juffrouw Elizabeth Stamhorst, aan Juffrouw Anna Hofman. 105 V. DEEL. Bb VAN HET VIJFDE DEEL.  INHOUD. Elfde Brief. Elizabeth Stamhorst , aan Juffrouw Maria van Veen. 123 Twaalfde Brief. De Heer Reinier Walter, aan Mejuffrouw Maria de Groot. 147 Dertiende Brief. Juffrouw Cornelia Wildfchut, aan Juffrouw Elizabeth Stamhorst. 182 Veertiende Brief. Juffrouw Petronella Aalders, aan Juffrouw Cornelia Wildfchut. 197 Vijftiende Brief. Juffrouw Anna Hofman , in antwoord op den voorgaanden. 205 Zestiende Brief. Juffrouw Anna Hofman , aan Juffrouw Elizabeth Stamhorst. 211 Zeventiende Brief. Mevrouw Jacobi Wilhelmi, aan den Heere Abraham Blondel. 230 Agttiende Brief. Juffrouw Elizabeth Stamhorst, aan Juffrouw Cornelia Wildfchut. 244 Negentiende Brief. Mevrouw Elizabeth Stamhorst, aan dezelfde. 255 Twintigfle Brief. Dezelfde aan de Heeren Walter en de Groot. 257 Een- en- twintigfle Brief. Mevrouw Elizabeth Stamhorst, aan Mejuffrouw Maria de Groot. 263 Twee- en- twi7itigfte Brief. Mevrouw Franfina Wildfchut, aan den Heere Jacob Lenting. 266 Drie ■ en- twintigfle Brief. Antwoord op den voorgaanden, 274 Vier- en- twintigfle Brief. Mejuffrouw Maria de Groot, aan Mevrouw Elizabeth Stamhorst. 280 Vijf- en- twintigfle Brief. Juffrouw Elizabeth Stamhorst, aan Mevrouw Petronella Klinkert. 209  INHOUD. Zes- en- twintigfle Brief. Antwoord op den voorgaanden. 315 Zeven- en- twintigfle Brief. De Heer Reinier Walter, aan Juffrouw Anna Hofman. 33a Agt- en- twintigfle Brief. De Heer Cornelis de Groot, aan zijne Ouders. 370 Negen- en- twintigfle Brief. Mejuffrouw Maria de Groot, aan den Heere Reinier Walter. 373  ■  CORNELIA WILDSCHUT; o f, DE GEVOLGEN der OPVOEDING. EERSTEBRIER De Heer pi-ftek stamhorst , aan zijne nister. (Tm antwoordt op den tweeden brief van dezelve.') waarde zuster' V V ergeefsch poogt gij mij tegen mijne vrienden optezètten: alle uwe grappen zijn om niet: hoe! ben ik dan geen praétifêerend Advocaat ? heb ik mij niet geoefend in de rechten en wetten, zo wel die der maatfchappij als die der Natuur? heeft mijn gezetten afkeer van onrecht en geweld , mijne keuze niet tot deezen (bat doen neigen ? leef ik niet in V midden mijner daardoor verkregene vi[anden? — gij zijt eene groote zedelijke heldin , eene voorbeeldige hervormder! men kan 's Keizers vriend blijven , al befpot en belacht men een goedaartig méisjen over haar huislijk getuntel, vrede met dl v. deel. a  a CORNELIA WILDSCHUT ; OF, wereld houden, en zeer bedaard blijven: maar als men te doen heeft met onrecht en geweld, met magt en loosheid, met rijkdom en aanzien; als het er op aankomt om fchraapzuchtige edele vrekken, het afgeperde goed van een armen arbeider , of eerlijken, doch weerloozen boer te doen wedergeeven; om magtige overtreeders van 's Lands wetten te dwingen der wetten hulde te doen , en vergoeding te gceven ; dit is het werk niet van fcherts en boerterij, zelfs niet eens der koele reden: hiertoe moet de hulpbende der driften op de been en te wapen komen: hij die in zijnen Hand, en om recht te kunnen doen erlangen , zulke driften nodig heeft, en te werk ftclt, kan niet altoos zo bedaard, zo eenparig zoetfappig in zijns vaders huis terug keeren; heeft zijne trekken zo niet onder zijn beduur, dat hij ni'et wel eens de onvriendlijke broeder fchijnt aftebeelden ; als de ziel niet kalm is; als de geest in oproer is tegen cle onrechtvaardigheden der menfehen ; als de ondervinding ons leert, hoe veel moeite men zig gceven moet, om alle de wetten te handhaven , tegen gierigheid en bedrog, tegen geweld, en verleiding; hoe veel welfpreckendheid men verfpillen moet om den rechter te overtuigen , dat de gepleegde daad eens magtigen, uit overheerfching en fchurkerij bedaat , toereikend om een armen daglooner of gemeen burger aan de galg te brengen ; dan kan me» dikwijls in zijn eigen huis zo afgetrokken door, zo vervuld met, het groot oogmerk 't tvelk wij ons delden, zijn, dat  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. fi men niet altoos alle de onderfcheidene betrekkingen waarin men is, naauwkeurig ziet, of zig daar naar regelen kan : men heeft wel eens de behoefte om zijne verontwaardiging wat luchts te geeven, door een' graauw of haastigheid. Dit ter verfchooning van die opftuivendheid, die norschheid, waaromtrent mijne kwelgeestige zuster, nu en dan , ik beken het, wel iet te lijden heeft; gij kunt niet twijfelen of ik u bemin , en als het hart goed is, fchikt zig alles nog al weêr: mannen, na genoeg in mijne omftandigheden, mogen mij wel bedanken dat ik hen zulk eene verfchooning aan de hand geef. Waarlijk de vrouwen, de meisjens, en ook gij, hebben niet veel reden , om te roemen op haare pedante, heldere, minzaame zielsgefteldheid : wat verzoeking hebben zij, (indien zij een dagelijks verftand hebben, van anderen fpreék ik niet;) om optevliegen , om ftuursch , om bijtend te zijn ? zij zitten ftilletjes haar handwerken fe doen, zien gecne menfchen dan in het best humeur , en die komen om haar te bezoeken, om den tijd aangenaam te verflijten : wij mannén vliegen er op uit, zijn overal, en overal omringd van allerleien flag van volk; geduurig ontmoeten ons onaangenaamheden, zorgen; geduurig botst men aan; geduurig redentwist men , en maakt zig het hoofd .warm : onze eerlijk de poogingen mislukken , of zien wij gegedwarsboomd ; om alle die redenen zijn de man* nen, die in hun japon en op hunne floifen zo huisA 2  4 cornelia wildschut; of^ lijk zijn als hunne vrouwen, zelden zo driftig al3 jonge knaapen die er op uitfnuiven, en werk vinden. Vader jacob was zulk een beuzelaartjen niet, toen hij bij zijnen Oom, den gierigen laban, de kudden hoedde, als toen hij in zijn moeders kcu,ksn allerleie delicatesfen leerde kokkerellen, en voor zijn' vader de tafel dekken: daVid , indien hij altoos herder gebleeven ware, zou voorzeker nooit met zo veel kracht de oorlogen des Heeren gevoerd hebben , noch de halftarrige Jooden zo dikwijls naar zijn hand gezet: en hoe dikwijls toont gij, meisjens en vrouwen ! ook niet , dat al uw verwijt van haastigheid en oploopendheidons toegemeten, geheel ongegrond is ! vliegen veelén niet even wild op tegen eene arme dienstmaagd , om het breeken van een kopjen of tafelbord, dan wij tegen onze knechts over het vergeten van een boodfehap, dikwijls van het grootfte gevolg voor een geheel huisgezin? uit dit alles zult gij begrijpen, dat mietje mij wonder wel dient: zij zal mij, 't is waar, daar ik wat heet gebakerd ben, door haar getalm wel eens doen opftuiven; doch dat zal wel wat wennen, en zoetaartigheid breekt ook in haastige , doch goede lieden altoos den grootften flag: zo een uitval komt ook erger toevallen vóór ; als men zo van tijd tot tijd eens van binnen ruimte maakt, blijft alles gezond, er heeft geen wrok , geen kaauwen, geen zwaarmoedig in zig zeiven morren plaats ; dit alles maakt echter het leven veel lastiger, en ondermijnt altoos  de gevolgen der op voeding. $ de onderlinge genegenheid: de beledigde partij blijft altoos aan den besten koop: een man , die zig in zo een luim heeft toegegeven , en goede woorden kreeg, zal misfchien in die korte razernij nog doller worden , om dat hij niet aan den haal komen kan : doch wacht een paar minuten , en hij zal ftaan kijken als een vervaarde gek: hij wil en durft de vrouw niet toefpreeken — allengs doet hij vergoeding , belijd in de armen zijner vrouw , dat hij een elendig fchepzel, een haastige gek is: vrouwtjen is daar wel van overtuigd, fpaart hem de moeite van daarover uitteweiden; men maakt vrede, ja van harte, en vrouw blijft aan de vqlle eer, zij krijgt meer voldoening dan zij begeert — zo gaat het , leetje. Lees nog al voord , het is tot uw best , kind, dat ik u onderwijs; vrolijke, dartele levendige meisjens , met dén woord betje's stamhorst , kan een verftandig man niet dan bij geluk en in de v'ugt treffen: het valt zeer moejelijk, ooit haar aandacht lang genoeg vasttehouden; zij zien alles los en luchtig over,en alles in een helder, zo al nietbefpottelijk daglicht: er zijn maar weinige zaaken waarover zij ernftig denken — godsdienst en vriendfchap, al het overige komt weinig in aanmerking hoe is zo een meisjen te beduiden , dat duizende dingen , die ons veel overpeinzens , veel moeite kosten en ons wel eens uit ons humeur brengen; dat peinfen, die moeite, die ongelijkheid aan ons zeiven waardig zijn? zij bezitten echter goed oordeel en helder verftand genoeg, om, wilden zij , daarA 3  6 cornelia wildschut; of, van overtuigd te worden, doch zij hebben den hooi van dat bedaard wikken en naauvvkeurig overweegen , om te zien of de dingen die ons zo fterk aandoen, dat zij de genoemde gevolgen bij ons hebt ben , ook in betrekking daan met die pligten, en dien godsdienst, die zij'zeiven voor zo uitmuntend erkennen: zij zouden anders zien , dat, bij voorbeeld , de lust tot rechtvaardigheid , de liefde des vaderlands , den jongeling kan doen bloozen van verontwaardiging ,' zo dikwijls hij ondervindt dat zijn ijver voor beiden, of met koelbloedige onverschilligheid befchouwd, of met fpot en fchimp uitgelagchen wordt; als hij hoort: „ Waar bemoeit „ gij u al mede ? kunt gij al het kromme recht „ maaken? gij zult weldra met den naam van be„ moeial ter kerk gaan ; de menfchen zijn niet te „ verbeteren; men moet de wereld neemen zo als „ zij is;" enz. zie, betje, zulke woorden maaken mij dikwijls averrechts, juist om dat ik zulk een goed oogmerk heb ; zo gaarne het mijne doen wilde om het menschdom gelukkiger te maaken; ten minsten de onderdrukte partij voorteftaan ; en als nu zulke platjens als mijne vrolijke zuster, zig een pretjen maaken uit mijn ernst en ijver; als zij mij uit mijnen weg poogen te fpotten , dan meen ik mij, door mijn eigenliefde, niet door mijne gevoeligheid, ten hoogden graade optewinden , mij te troosten zo al niet te wreeken op die doute . djngeu % daar ik nu zeker niets dergelijks van een mietje tc wachten heb , begrijpt gij zelve ligtlijk.  de gevolgen der opvoeding. 7 dat zij mij boven anderen verkiezelijk zijn moet — zo des de liefde kan toeftaan , dat de reden alleen een huwlijk fluite, en zo mietje mij niet afwijst, dan hebt gij uwe fchoonzuster gezien — vrij uit — Juffrouw hofman moet veel verftand , veel geest, veele verdiensten hebben; doch daar zij u zo boven alles behaagt, zoude ik om eene nadere betrekking met haar niet durven denken: gij weet, bethlief! hoe ons huislijk leven geheel-en-al beftaat uit fpiegelgevechten , eenig en alleen oorfpronglijk uit ons groot verfchil in humeur , en de wijs waarop wij eeuwig en vervelijk alle voorwerpen befchou- Wen hoe uw kwelgeest mijn ernst geduurig opjaagt ; hoe uw fpottend vernuft mijne bedaarde reden dikwijls het veld doet ruimen, terwijl gij al lagchend uit de hoogte uwer overwinning op mij nsderzict; hoe ik ook fchreeuw, en tier: „Lagchen „ is geen redeneeren," dat gaat u zo weinig ter harte, als mij de trotfche wenk eens door mij vernederden vreks, als ik hem dwing, het onrechtvaardig na zig genomen geld, tot een' penning toe, en met volle intrest, aftegeeven — gij zult ook zien, (en zeker om deeze rede,) dat zelden een broeder de intime vriendin zijner zuster zoekt: hij ziet te veel gelijkheid , en proefde te dikwijls van de vruchten des lands: hij bedankt er voor, om van de eene flavernij tot de andere overtegaan, of zulk eene hulde te doen aan den zo dikwijls betwisten fmaak zijner zuster biegt eens op ! zoud gij nog niet liever eenen van veen trouwen, dan mijn A4 , *  5 CORNELIA WILDSCHUT; OF, grooten, mijn eenigen vriend? juist om dat de eerfte zo weinig , en de laatfte zo heel veel heeft van den armen drommel, dien gij den bijnaam gaaft van PiE-iEa-baas? Waarom geeft gij u echter altoos zo veel moeite , om voor mij eene vrouw te zoeken ? bedenkt gij dan niet, dat gij mij in uw ongehuwden ftaat, en in onzes ouders huis nog zo hoog noodig hebt? al ware het maar om u bedachtzaam, geduldig, en infchikkelijk te maaken onze ouders geeven u wel goede lesfen en een goed voorbeeld doch zij brei,gen u niet in de gelegenheid om te kunnen toonen, in hoe verre gij het in alle de vrouwlijke deugden gebragt hebt zonder mij ware alles befpiegeling gebleven hoe moeit het mij , u geduurig te moeten herinneren: nu, gij zijt nog jong, als gij war ouder en wijzer zijt , zult gij mij dies te hartlijker bedanken. Als ik eens tijd heb, en mijn geest opgeheklerder is, kon het gebeuren,dat ik u eene lijst voorlas', waarop ik alle meisjens die ik deeze zes laatfte jaaren leerde kennen , gefchreven heb , en dan zult gij zien, dat geen uwer vriendinnen te Amfieldam op die lijst met een No. getekend ftaat. Maar, ik zou wel vergeten u te vraagen, hoe het met u en den vriend van veen ftaat? ja ja, ik weet van 't geheim get, beth-/zV/7 top hem, hij zal, door u wat verhanfeld, en gij door hem Wat verbeterd, u nog al best voegen. Et lieve, fchrijf mij toch weêr een langen brief»'  de gevolgen der opvoeding. 9 gij weet niet, kind, hoe aangenaam hij mij was, al ftrekte hij niet om proeven op mijn geduld te doen het is hier zo ftil, zo eenzelvig, zo alles op zijn plaats , nu gij , woelwater! hier niet zijt , dat vader en ik daar dikwijls aanmerkingen over maaken wat is dat leven zonder vrou¬ wen toch druiloorig! neen, het bevalt mij in 't geheel niet: ik hoor niet eenslagchen, niet eens zingen, niet eens boven mijn hoofd roezemoezen: de honden zitten zo bedaard en ftil als oude wijsgeeren: geen een meisjen is hier te zien: de bloemen in de bloemvaazen zijn zo verlept en treurig, de kamer is zo niet in orde, en dat alles om dat mijn allerlieffte befebikal , mijn levendige bethje hier niet is vader en ik zijn zeer vergenoegd , en zitten wèl te praaten , onder het eeten ; doch ik weet het niet, het mooje is er zo af, en ook, ik ben zo gewoon door u gekweld te worden , dat die gerustheid mij niet meer fmaakt — „ Ik zie," zeide vader daar even, ,, ik zie met het grootfte „ verlangen , uw moeder en zuster terug; dit le„ ven bevalt mij niet, pieter !" — wij ftaan ook zo vroeg niet op; wij zitten zo lang na het avondeeten niet bijéén; wij hebben elkander zo niets te zeggen, en hoewel geen zoon zijnen waardigen vader tederer kan beminnen, hooger achten, of daukbaarer zi.'n,dan ik den mijnen, zo kunnen wij het echterniet altoos piaatend houden— praatend zeg ik, entusfehen huislijk praaten en een geregeld discours voeren is een onafmeetbaare affiand wij hooren ook A5  io cornelia wildschut; of, niet eens zo wat nieuws , zo wat potzigs, en ik verzeker u, dat wij in al deezen tijd nog niet eens imaaklijk gelagchen hebben, hoe groote liefhebbers wij ook zijn , om in de vreugd te deelen — kom des zo dra gij kunt , en ik zal met alle uwe ge-, breken u hartlijk welkom heeten; u nooit naar fint feiten wenfchen; u nooit meer . . . maar wat behoef ik alles te fchrijven? ik fchrijf zelf aan Moeder, zo doet ook Vader, over de omftandigheden van Oom — A propos , Mevrouw lenting heeft aan haar' man een nieuw fchelmftuk gepleegd zij heeft hem zaaklijk van den huig geligt, en dc Burgemeester heeft zig- in 't hoofd gehaald, daar zijn gramfchap zo duidelijk over te toonen, dat het , gerucht maakt arme gekskap! wat deed bij in de galei? Het papier waarom gij fchrijft gaat hier nevens ; doch Juffrouw hofman, die ik eerbiedig groet, moet zig laaten*beweegen, om uwe belofte te voldoen — Ik omhels u met mijn geheel hart», en teken mij, Uw vriend en broeder stamhorst. waarde zuster! Hoe, vreemd mij uwe onlangs gedaane vraag ook voorkwame^ bevind ik echter , dat zij , nu ik die meer aandachtig overweeg, al vrij wèl gegrond is; indien het mogelijk ware met u daarover, eenige mi-  DE G E V 0*L GEN DER. OPVOEDING. II tuiten vertrouwelijk te praaten , zoude ik niet weigeren , u over die vraag mijne meer uitgewerkte gedachten te zeggen : zo gij nu echter tijd en lust hebt , zo gij geduld bezit , om naar mijn pen te luisteren, dan zal onze afwezigheid niet beletten u die gedachten te doen weeten. Uwe vraag was deeze: „ Zoude men niet een geestig onderwijs kunnen „ vormen , uit de gelijkheden die er zijn tusfchen de wetenfchappen en fraaje kunsten; en tusfchen „ de gebruiken en de zeden der lieden, die zig de „ fatfoenlijke, en die wij burgermenfchen de „ aanzienlijken noemen?" Hoe zeer ook gewoon aan uwe invallen en bedenkingen, en hoe dikwijls de ongemeenheid dezelven kenmerken , was echter deeze vraag mij magtig vreemd: juist om die reden dwaalden mijne gedachten daarom heen; ik liet niet los; zij, die mij die vraag deed, kende ik voor eene onzer met gezond menfchenverftand , zo wel als met geest bedeelde meisjens reden genoeg , om er mij mede bezig te houden : (met u, of met uwe vraag ? met beiden.) Wat dunkt u? zou men omgaan uw oogmerk te voldoen , niet deezen of dergelijken weg kunnen inflaan ? en zouden in dit geval, de regels die ik voorfchrijf, niet met zo veel nuts door onze jpnge Schilders, als door onze jonge Dames kunnen  12 cornelia wildschut; of, gebruikt;worden? — deeze regels zijn, voor 't minst, eerde handleidingen mag ik mij niet vleien, dat zij , die, belang neeiSen in de fexe , en in de fchilderkunde, mij recht vriendlijk zullen bedanken voor de moeite die ik aanwend?— zie hier dan mijn' eerste regel. Het edel origineel blijft onbereikbaar voor hen, die niet veele leerzaame uuren in het nutte fchool der navolging gefleten hebben de kunstenaar of kunstenaares die in dit vak eens hoopt uittemunten, moet eerst een geruimen tijd copiëeren. tweede regel. Het fchoone papier der kindschheid, wordt door de eerde trekken der opvoeding doorgaands zo weinig verfraaid, als de fchoolboeken der jongens door de eerde dreeken , en halfronden der rekenkunde: maar ook hier kunnen ijver en aandacht wonderen doen: leveren zij dagelijks geene proeven van groote vorderingen ? o dan hebbe men niets grootsch te wachten alles blijft ondraagelijk middenmaatig. Ik ontken geenzins dat er tusfchen onze hand en , ons vernuft veele overeenkomsten zijn ; maar ik meen echter, dat de volmaaktheid voor beiden niet even ligt te verkrijgen zij ja zelfs dat men gemaklijker een gebreklijken omtrek, dan eene verkeerde daad kan verhelpen.  de gevolgen der opvoeding. ij Zij die het wezen der fchoonheid tot deeze hoofd-' ftoifen oplosfen : „ Fraaje kleur, keurige evenre„ digheid , fijne kiefche gelaatstrekken," handelen al zo grillig, als zij, die van een fchoone fchilderij deeze definitie geevcn: ,, Zij beantwoordt aan de ,, werktuigkundige bekwaamheid der grootfte Kleu,, risten; en is, ontworpen naar de zuiverfte omtrek,, ken der verhevenfte tekenkunst." Wij zullen ons alleenlijk bij uwe fexe houden; dit zal geen nadeel aan het ftukjen doen; wel dan. De vrouw die , op den duur behaagen wil aan het bedaard, vast oordeel eens verftandigen mans, moet een charakter hebben , dat geheel en altoos vrouw is ; maar in dat charakter moet tevens zekere overeenftcmming zijn van alle de deelen tot het geheel; in deezen gelijkt zij naar een Hiftorieftuk: maar voldoet dit ooit een' waar kenner zo de groupen Hecht verbonden , en de tekening gebrekkig is ? de kenner eischt éénheid in de daad, en fchoonheid in de uitvoering dan, nu zie ik in de buitenfpoorigheden der fijnen en coquetten eene merkbaare overeenkomst met .de fchroomvallige nauwkeurigheid , en de dartele losbandigheid, die den ftijl de manier den fmaak van fommige fchilders kenmerken. 'T is waar, daar zijn vrouwen , die een' graad van vrijheid verre boven het betaamelijke weeten te verbinden met de treffcndftebckoorelijkhedenrnog onlangs waren wij daar onthutfte aanfchouwers van: zulke vrouwen zijn fchilderijen van paul ve-  14 cornelia wildschut; of, ronese ; haare ftoute trekken roeren veel fterker dan ooit in het beperkt vermogen der koele zindelijkheid , en geestlooze fegelmaatigheid, zijn kan : maar keuriger mannen dan het gros, vinden echter altoos oneindig meer behaagen in die juiste , hallbedekte , altoos terug wijkende ftilheid , die fteeds binnen de perken der bloóheid blijft: deeze foort van mannen, noem ik de bijzondere hoogfchatters van correggio's edele fchoonheden. De oplettende verkeering in het groote fchildcrfchool der beau monde , heeft mij nog een derde foort van vrouwen leeren kennen: het zijn die Dames die de kunstgreep fix hebben , om door de ftoutfte afwijkingen van het betaamelijke, door 't verwaarlozen der gebruikelijkheden , door losfe invallen , door vreemde grilligheden, door in 't oog vallende onregelmaatigheden in den opfchik , verwonderaars optedoen: gij kent, (immers uit zijne tekeningen,) den grotesquen piper? wel nu , onze Nicht H . . . geeft hem in deezen niet voor ; en welks penfeel is uitfpooriger? Ik wenschte echter dat deeze Dames altoos begrepen , „ Deeze kunstftreek is nooit met een gewenscht „ gevolg in 't werk te (tellen , dan door waarlijk „ fchoone vrouwen, die een fchat van gezond oor„ deel, immers oorfpronglijk vernuft bezitten; want „ daaraan zijn zij alle haare overwinningen ver,, fchuldigd." Er zijn dunkt mij, zo veele foorten van welgemanierdheid als onderfcheiden ftijlen in de fchilder-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 15 kunde: daar zijn waarlijk fchoone fchilderijen , alhoewel zij het werk der eerfte meesters niet zijn: ik noem meer dan eene vrouw beminnelijk, al ontbreekt haar de fchoone welgemaaktheid eener Mevrouw P . . . ; het is geheel onnodig , dat wij om oogen te trekken, van anderen verfchillen: men moet alleen maar nooit het belagchelijke copiëeren, of iet onderdaan , dat boven ons vernuft of onze bekwaamheden is. Het waare in de houding, de kleeding en de uitdrukking , hangen zo verbaasd veel af van de charakters , de omftandighedcn , de bedoelingen, dat mcnjn dit opzicht niet veel kan bepaalen, of totvaste regels brengen: zie hier dan eenige losfe aanmerkingen. Wie kan ooit in twijfel trekken, of de houding, de kleding, de beweegingen eener koordendanferesfe, dezelfde zijn kunnen als die eener Dame, welke naar een bal gaat om te danfen ? Zo lang eene vrouw zorg draagt , dat zij der ftrikte betaamelijkheid hulde doe , mag zij , onberispt, een volkomen gebruik maaken van alle de vlugge, losfe, lenige rijkheid haarer welgemaakte leden; want in deezen gelijkt zij naar een' fchilder, dien de anatomie ter onzichtbaare leidsvrouwe ftrekt. Niets anders is het met de kleding;'zo lang zij maar in 't oog houdt, haare jaaren , omftandigheden, haaren rang, haar charakter, en de gewoonte. Ik kan het niet helpen , maar nergens vind ik  2<5 cornelia wildschut; of, meer gelijkheid dan tusfchen de owi-dekkende leer der kteiingkuhdesj en het naakÜGMAétsa'. alles wat men daaromtrent zeggen kan , (laat op beide deeze kunsten even zeer : en de groote vraag is hier wel degelijk: Wzar blijft de vrouw daar geene fchaamte is ? Goede beoordeelaars, en bekwaame fchilders zeggen, dat er oneindig veel verftand en bekwaamheden noodig zijn, om het naakte, keurig en krach* tig natevolgen : is dit te verwonderen ? als het naakte , (de arm bij voorbeel.1,) niet fchoon van kleur en edel van omtrek is , zal de afbeelding daarvan zo veel afkeer verwekken als de afgebeelde .... maar hoe misnoegd zal de zedigheid zijn, als men tegen haar in houding en tekening zondigt? zou ook een ligt zomergaas het oog niet genoeg voldoen, en de fcheppende inbeelding genoeg werks geeven? Maar ik dien de volgende aanmerking hier nog wel bijtevoegen. De erVarenheid leert, dat het waare in de kleeding, veel meer afhangt van het gebruik en de mode , dan wel van de Natuur; bij gevolg ei^cht de voorzichtigheid, dat een meisjen, niet uitfteefcend Iraai , zig nooit met een ontblooten boezem vertoone ; hoewel zij nu naar de regels der mode en gebruikelijkheden, dit teken der fexe zonder eenigen blaam mag doen zien, zo kan zij evenwel niet dan ten  de gevolgen der opvoeding, 17 ten koste van haar gezond oordeel in deezen de regels der mode volgen. De heerelijkfte kledij, de prachtigfle ftoffen trekken geene oogen die daaraan gewoon zijn: het nieuwe, niet het kostbaare, verwekt aandacht ; en een kiesch man word door het twijfelachtige meer geroerd, dan door de geheele befchouwing. Wat dunkt u, indien wij eens een leerboek opftelden, waarin alle de regels van zig wèl te kleeden bijéén gebragt waren? vrolijkheid en vernuft zouden ons misfehien in eenen fchertfenden 'luim daartoe in ftaat ftellen : in dat werk zouden wij ook eens wat netter kunnen bepaalen: „ In hoe verre „ perfooneele fchoonheid, het werk der Natuur, door „ de kledingskunst kan verbeterd worden; " dit gefehrift moest echter meer opzettelijk handelen „ over „ de fatfoenliike naaktheid onzer jonge Dames, „ die , of Amfteldamsch rijk, of zeer fchoon, of „ ten minften van ouden Gelde;fchen adel, of ..... „ zijn" - wat dunkt u van den titel, zo wij die dus maakten? grondwetten voor het toilet. pieter stamhorst, V. deel. IJ  li cornelia wildschut; of, TWEEDE BRIEF. De Heer cornelis de groot, aan zijne Moeder. waarde tederbeminde moeder! Hebt gij, daar gij in zo lang geene tijding van mij ontvingt , niet gevreesd, dat de val door het breeken der postchais mij toegebragt, doodlijke gevolgen voor mij gehad hadde , en dat mijn edelmoedige vriend te zeer met mijnen ftaat bezig was, om u van mijne herftelling of dood eenig bericht te kunnen zenden? helaas! mijne geliefde Moeder! dit was echter de oorzaak geenzins! ik ben, Gode zij dank! geheel herfteld; maar mijn vriend, mijn weldoener, mijn leermeester in alles wat goed, nuttig, groot en godsdienstig is , dees mijn vriend is op den oever des doods geweest: de kundige Geneesheer, die wij het geluk hadden te vinden, had geene hoop, terwijl ik zelf met al de angst eener verftijvende droefheid voor zijn bed geknield lag, en naauwlijks in ftaat was , hem anders dan door traanen en zuchten , van mijne dankbaarheid, van mijne onuitfpreekelijke vriendfchap te overtuigen: mijn hart kromp toe , en ik zelf dacht in mij-  de gevolgen der opvoeding. 19 ne droefheid te zullen frikken ; vóór ik hem nog den laatften adem had zien uitblaazen ! en wat zou er dan van mij geworden zijn? nooit ben ik in ftaat, om uittedrukken hoe veel ik hem verfchuldigd ben: ik vond in hem een' leidsman, een voorbeeld om natevolgen : hij heeft mijne wilde verbeelding betoomd, mijn hart tot rust gebragt , mijne ziel bedaard, mijn hoogmoed, mijn dwaaze zondige hoogmoed! verbroken : hij heeft zo veel ter herfteilinge mijner gezondheid bijgebragt; hij heeft mij in ftaat gefteld om den besten godsdienst tè kennen in zijne zuivere bronnen; ja mij overtuigd, dat de groote leeraar der menfchen ook Gods Zoon is; hoe weinig genots had ik van alle mijne vermoejenisfen , toen ik mijne zo weinig beduidende Ikheid tot het middenpunt van alles maakte! toen ik mij zotlijk verbeeldde , dat ik iet groots was! dat ik eens een wolff, een leibnitz , een bonnet, een newton zijn zoude, en eeuwig bij het nageflkcht in roem zijn; toen ik zelf te dwaas en gek was , om gevaarlijk te kunnen zijn voüè anderen ; toen ik , hoe afkeerig, zo wel in mijn' aart, als door de opvoeding, van allerleie losbandigheden, de mensch tot een werktuig maakte, en des, terwijl ik Jen Schepper uit "de fchepping bande , der deugd haar groot fteunpunt, en der ondeugd alle viees ontnam : en dit alles is mij, onder de beftuuring des Allerhoogften, door de vriendfchap met mijnen walter ten deele gevallen ; in duizend kleine, ons zo toefchijncnde, kleine voorBa .1  20 cornelia wildschut; 0 f , vallen, toont zij mij die Voorzienigheid, die altoos over haare fchepfelen waakt ! en dien vriend zag ik op den oever des doods. Neen, lieve moeder! er zijn geen walters meer; ik durf het menschdom niet genoeg vleien om het te gelooven , dat zij er zijn ; en die vriend zeide mij reeds , met een gebroken ftem en geflotene oogen , vaarwel! zijne laatfte woorden waren nog ingericht om mij gelukkig te maaken vergeet ik ooit dit oogenblik? ik was niet raadeloos, niet wanhoopig, ik was vernietigd; ik kon niets meer denken; ik zag niets dan mijn ftervenden vriend — zo kan ik niet voordfchrijven; of u een geregeld verhaal mededeelen weet alleen , vóór ik dit begin, dat de beste der vrienden, der jongelingen buiten gevaar is , en dat zijne doodlijke zwakheid alleen, hem thans het bed doet houden ; ik verlaat hem geen oogenblik , en fchrijf in zijne kamer: dank zij Gode! hij zal herftellen. Mijn vriend heeft mij gezegd j dat hij aan Juffrouw hofman, het ongeluk ons tusfchen Meaux en Parijs overgekomen, gefchreven heeft dit alles fla ik des over; ik zeg alleen nog , dat wij drie weeken aan 't huis der Dame gebleven zijn, en toen naar Parijs vertrokken: deeze vrouw is boven alles dat wij loflijks en edelmoedigs zeggen kunnen: mijn pen kan haar geen recht doen: ik verliet haar ook met hetzelfde hart, als een dankbaar zoon zijn hoogstgeëerbiedigde moeder verlaat: io die uitmuntende vrouw! gaarne zoude zij ons lan- /  de gevolgen der opvoeding. 21 ger gehouden hebben, maar mijns vriends zaaken leeden geen langer uitftel: dit was het eenige middel, 't welk haar bewegen konde in ons vertrek te bewilligen : zij gaf dan mijnen vriend verfcheide adresfen aan de beste huizen van negotie, zo wel te Parijs als elders overladen door waare weldaa- den , vertrokken wij: zij behandelde mij als een' zoon, maar den Heer walter als een' vriend, met wien zij volmaakt inftemde : zij gaf hem een kostbaar horologie, om uit achting voor haar te draa- gen, en mij een' ring van groote waarde eens zeide zij: „ Gij weet, mijm kind! de ongelukkige ,, hiftoric van mijnen eenigen zoon : bewaar altoos „ uwe Ouders voor een verdriet dat aan niijn hart „ knaagt, en waar boven ik mij, noch door reden, „ noch door Godsdienst altoos weet te verheffen: „ bemin en eerbiedig uwen vriend ; niets anders „ kunt gij, ter zijner belooninge doen: gij zijt jong, ,, de geheele wereld ftaat voor u open , en zij is „ gevaarlijk voor ieder die haar niet kent , en op „ zig zeiven vertrouwt, zonder zijne krachten be„ proefd te hebben" ik kon niets antwoor¬ den, maar het was uit een overmaat van gevoeligheid, niet alleen over het geen zij zeide, maar ook over de wijs waarop zij mij dit zeide. Nauwlijks waren wij te Parijs aangekomen , of mijn vriend gevoelde zig niet wel: hij had er eenige dagen wat bleek en ongedaan uitgezien , doch klaagde nergens over: hij was flechts wat dojfer en ingetrokkener dan ik hem ooit zag, of zijn aart eiB 3  sa cornelia wildschut; of, gen is: dit ontrustte mij; doch ik durfde hem niet geduurig lastig zijn, met miju vraagen of hij niet wèl was: bij onze aankomst had hij zeer veele bezigheden , en ik hoopte dat dit hem goed doen zoude: op den tweeden avond van ons verblijf te Parijs ■> gingen wij in de Opera; doch toen wij t'huis kwamen, zag hij zo naar en pijnlijk, dat ik hem zeide: „ Ach miju vriend! verberg het niet langer „ voor mij! gij zijt ziek" hij klaagde over pijn in de borst, die hem het ademhaalen moejelijk maakte , en zijne linkerzijde was zeer bezet ; hij vroeg aan de lieden daar wij twee kamers hadden, naar een' goed' Doftor , en terftond verzocht hij dien- bij hem te komen : deeze kwam weldra, voelde zijn pols, fprak weinig, en vroeg of hij koude gevat had ? of hij gelaten was ? — Neen, zeide ik, maar mijn vriend heeft, door het brecken van het rijtuig, voor bijna een maand, zig den arm zwaar verzwikt, door met mij uit de postchais te vallen: de Doótor liet een' Chirurgijn haaien , men vond hem niet; hij, begrijpende dat eene aderlaating niet te fpoedig konde, verricht worden , deed die terftond, en de lijder gevoelde zig wat beter; zijn bloed was zeer ontdoken : hij herhaalde de laating des anderen daags , en fchreef hem karnemelk met- honig voor, tot zijnen drank: toen ik hem uitliet, zeide hij mij: „Gij moet mij, indien het erger wordt, ter„ ftond laaten haaien, ook in den nacht" — hij kwam tegen den avond en vond" den lijder iet beter . mijn hart voorfpelde mij niets goeds ! ik weigerde  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING, 23 volftrekt te bed te gaan, en bleef bij hem op: mijne droefheid was onuitfpreekelijk, daar ik zag hoe veel hij leed ; maar met welk een geduld en bedaardheid! hij had een Hechte nacht: vroeg inden morgen kwam de Doftor, zag hem met alle oplettendheid, en deed alles, wat men van een kundig, eerlijk medelijdend Geneesheer kan wachten : de pijn in de zijde was heviger en aanhoudender ; al weder eene laating : het bloed nog zeer ontftoken — „ Wat denkt gij van mij ?" vroeg mijn vriend: zie hier het antwoord ,, Gij zijt jong, fterk, „ en van eene goede gefteldheid; gij zijt niet bui„ ten gevaar; dit te ontveinzen kan ik niet, maar „ morgen zal ik u denkelijk meerder kunnen zeg„ gen; gebruik ondertusfchen het voorgefchrevene; „ beter middelen zijn er niet in uw geval, en ver,, trouw, dat er niets kan te doen zijn 't welk ik „ niet met ijver in 't werk ftel" de Doétor, ziende dat ik onuitfpreekelijk bedroefd was, en dat dit den lijder ontrustte , verzocht mij in het uitgaan , ook in deezen mijns vriends voorbeeld wat meer te volgen; doch hij bekende tevens, dat mijne zwakheid zelf, hem gunstige gedachten voor mij inboezemde: och Mijnheer! riep ik uit , hij is niet alleen mijn vriend, hij is mijn weldoener; alles ben ik hem verfchuldigd — ik fnikte, en was zo waarachtig bedroefd, dat hem zelf de traanen in de oogen liegen O mijn moeder ! welk een dag was dat ! nooit, nooit vergeet ik dien! hoop, vrees, medelijden, hulploos medelijden verfcheurden en B 4  U CORNELIA WILDSCHUT; OF, ' vleiden mij beurtlings : tegen den avond kwam de Dofter weder, vond alles in denzelfden ftaat: „Ik „ zal," zeide hij, „ om bij de hand te zijn, hier „ deezen nacht blijven ; meldt daar niets van aan » deu !iider:" hij nam eene kamer voor zig in hetzelfde huis - wat trof, maar ook wat doorboorde mij deeze voorzorg! Om twaalf uurön, wat gerust hebbende , (zo ik dacht,) zeide hij mij: „ Mijn ,vriend! ik wenschte „ dat het reeds dag ware! ik geloof dat ik zeer „ vererg" dit was genoeg, ik vloog naar de kamer des Doftors , die nog op was ; ' hij kwam oogenbliklijk, voelde de pols, bezag zeer aandachtig mijnen vriend, zat in gedachten; „ Wel nu Doc„ tor!" zeide mijn vriend, „ is er nog hoop of moetik fterven?" ik gaf een fchreeuw, en viel op zijn bed neder; maar kon niets meer zeggen , hoewel ook bij mijne vólle bewustheid zijndé. „ Mijnheer," zeide de Doctor, „ het algemce- „ ne zegswoord is , daar leven is , is hoop i* doch dewiJ1 men in zulke gevallen nooit te voor„ zichtig zijn kan , vooral indien die voorzichtis„ heid in geenen opzichte nadeelig kan weezen, zo „ dunkt mij, dat gij, indien gij nog eenige fchik„ kingen te maaken hebt, die maaken moest — Zijt „ gij getrouwd Mijnheer? kan ik u hier, in „ het fchikken uwer zaaken, behulpzaam zijn? ik s, weet , dat gij, ter verrichtinge daarvan, op reis „ zijt" zie hier het antwoord „ Alle mij, „ ne befchikkingen héb ik gemaakt vóór ik op reis  DE GEVOLGEN DEK. OPVOEDING. 25 „ ging; ik ben niet getrouwd maar ik bemin , en „dit, denk ik, is de reden dat ik minder bed'aard „ van deeze wereld fcheiden zal , dan voor mij „ wenfchelijk is, en voor een' Christen voegzaam; „ ik lijde onuitfpreekelijk, en bemerk wel , dat ik „ weldra of beter, of dood zijn zal -— Gode zij „ dank , dat ik met de ontwaking mijner reden, Si mijnen weg zó heb uitgekozen, dat het uur des „ doods^ voor mij niet verfchrikkelijk wel ont- „ zachlijk - zijn kan - kunt gij mij niets anders „ meer voorfchrijven ?.'ƒ „ Nieb> was het antwoord, „ wèl dat u zoude verligten, doch tevens „ hoogst nadeelig weezen" - „Geduld dan; zó „ kan het niet lang met mij aanhouden" de Doctor bleef in de kamer , en walter wees mij dat ik mij voor zijn bed zoude nederzetten: ik deed dit: hij zag mij pijnlijk doch fterkaan; vattede mijn hand, en poogde mij moed inteboezemen! hij fprak, bij tusfehenpoozingen, veel, alles mijn eigen nut betreffende; „ Zie eens de groot," zeide hij onder anderen: „ 'hoe gelukkig men fterft, „ als men wèl op dwaasheden en zwakheden, maar „ niet op verbreking der Godlijke wetten heeft te„ rug te zien: ik heb onder Gods zegen mij zeiven „ opgevoed: ik was vroeg ouderloos: niemand nam „ veel deel in mij , maar het gezond oordeel dat „ God mij gaf, een gezetten afkeer van .ongere„ geldheid, eene groote werkzaamheid en de nood. „ wendigheid, om door mijne vlijt en eerlijkheid », "i de wereld voordtekomen , ftrekten allen daar B 5  i6 cornelia wildschut; of, „ heen , om mij met voordeel aan mij zclven bekend te doen worden: de ommegang met de bes„ te menfchen , die ik in mijnen kring ontmoet„ te, was mij onuitfpreekelijk nuttig, en dewijl ik „ ieder uitgefpaard uur met hun doorbragt , of „ daarin mij toelag , om nog andere dan koopje mans kundigheden te erlangen, gleeden mijne jaa„ ren gerust voorbij : ik beminde het leven ook „ als een oefenfchool voor een ander leven , en „ indien het den Hemel behaagd hadde, mij niet zo „ vroeg wégteneemen, ik zoude gepoogd hebben, „ met eene verdienstelijke vrouw mijn geluk uitte? „ breiden , en als man en vader , mij in mijnen „ kring eenige achting te bezorgen ; doch het „ fchijnt dat mijn leven ten einde loopt ; zo gij ,, mij bemint als uw vriend , bewandel dan den „ weg der' deugd, wordt nuttig in alle betrekkin„ gen die gij voor u ontdekken zult: bedenk dat ,, hoogmoed de gezellin der dwaasheid is dat „ wij hier veel te veel te werken hebben om 011„ zen tijd in befpiegelingen te verkwisten: bedenk „ dat deugd in den aanvang ftrijd is, maar dat hij, „ die uit eerbied voor God poogt te overwinnen, „ zalig zijn zal." Hij zweeg, en lag geheel ftil de koorts verhief zig weSr , hij ijlde verbaasd; fprak veel, en altoos met Juffrouw hofman ; kreeg van tijd tot tijd ftuiptrekkingen; wilde woeste aandoeningen, die mij door angst en medelijden deeden wegkrimpen — de Dodter kwam ; hij zeide dat dit de crifls der  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 27 ziekte was meer kon hij niet zeggen tegen den morgen viel mijn vriend in een diepen flaap , die ik f duchtte dat zijn laatfte zijn zoude de koorts liep af, en toen de Doftor wederkwam , helderde zijne oogen op: hij vond mijnen vriend veel .beter doch zo zwak dat die niet in ftaat was een eenig verftaanbaar woord te ipreeken — De fteekende pijn was verdwenen; het hoofd helder ; een zacht zweet, ruimer ademhaaling —i- „ Houd moed, Mijnheer!" zeide de Doctor, „ ik begin te hoopen" naauwlijks had hij dit gezegd, of ik viel den eervvaardigen ouden man met vervoering om den hals, en betoonde hem eene gevoeligheid, die hem deed zien hoe dat woord mijn ziel geroerd had. Dus verliepen er vier dagen, geduurig beter wordende, en thans is hij oogfchijnelijk buiten gevaar. Nu wilde ik den brief afzenden , doch ik bedacht mij: het zal beter zijn dien nog eenige .dagen optehouden, om u aangenaamer nieuws te kunnen overbrengen immers zo als ik hoop en bid. Alles gaat naar wensch mijn vriend is nog zwak, maar genoegzaam herfteld, en deezen middag hebben wij bij den Doftor op zijn Buiten gegeten : hij haalde ons met zijne vrouw in zijne koets af: het was een aangenaame dag , en het gezelfchap geheel-en-al ingericht naar onzen fmaak: befchaafdhcid, verftand, Franfche inneemende voor-  28 cornelia wildschut ; of, komenheid , vrolijkheid die -binnen de behoorelijke paaien blijft, vergrootte de aangenaamheden van een zeer goed-middagmaal: nooit was ik zo verheugd, zo dankbaar , zo wèl te vreden! o! nu ik mijnen vriend behouden heb, weet ik niet, wat te doen, om hem te overtuigen van mijne hoogde achting en vuurige genegenheid nooit was ik zo aan hem gehecht, dan federt ik in gevaar was van hem voor altoos te verliezen ; hoe ijs ik nog op dat denkbeeld! — O mijne lieve moeder! ik kan u zijne bedaardheid , zijne welgevestigde godsdienstigheid, zijn beminnelijk charakter, altoos werkzaam, helder bedaard , altoos gelijk , nooit naar waarde afbeelden: zijne doodlijke ziekte heeft hem bij mij op alle mogelijke wijzen bekend gemaakt, ik heb zeer onderfcheidene deugden in hem ontdekt, ook die ik niet zo fterk vermoedde. Daar ontvangt mijn vriend een' brief van Juffrouw hofman — hij las dien met veel aandoening , doch die heeft niets nadeeligs uitgewerkt — uit dieii brief zien wij het ongelukkig geval van den Heere wildschut , en den dwaazen ftap zijner ongelukkige dochter ik heb zeer zeker van arkel alleen, dat is te zeggen onverzeld van Juffrouw wildschut, te Rheims zien doorrijden: en wel zo duidelijk als ik het monument uit mijn venster zag, waarvoor zij, in een postchaife zittende, een oogenblik ftil hielden, om het wat nader te bezien : ik kan u niet uitdrukken hoe ik het arm meisjen beklaag: 't zij dat hij haar verlaten heeft , of m  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 20 niet ; hij is zo ondeugend dat zijne zuster , die ik, nu ik met bedaardheid mij haar herinner, beter ken, dan toen ik bij haar was, hem alleen overtreft : hoe jammer is het, mijne lieve Moeder! dat 'zo een bekwaam man, zo geheel buiten God en de 'deugd omzwerft ! wat heeft hem zo doen ontaarten van zijnen oorfpronglijken aanleg? is het hoogmoed? is het toomelooze wellust? of hebben beiden zijne zedelijkheid derwijze verbasterd? ik weet niet genoeg van zijne hiftorie, om dit te beflisfen. Ik denk, dat vóór mijn vriend zijne zaaken hier in orde heeft, (en hij heeft mij in ftaat gefield om hem ook daarin zeer dienstig te zijn,) er nog wel veertien dagen zullen verloopen, vóór wij vanhier vertrekken , om met kleine dagreizens over Duitschland terug te komen: ik groet mijn waarde Vader en Oom met de grootfte onderdaanigheid, en durf u allen verzekeren , dat ik voortaan beter zal beantwoorden aan a]ler verwachting : hoe onwaardig ware ik anders het gezelfchap, het onderwijs van mijnen onwaardeerbaaren vriend! ik zal een' brief voor Juffrouw hofman hier influken , die ik op het vertrek mijns vriends reeds heb afgefchreven — Ik omhels u met kinderlijke liefde en eerbied, mij noemende , Uw zoon en dienaar, c. DE GROOT.  30 cornelia wildschut; of, PS. Groet toch mijn besten frans, mijn goeden, getrouwen vriend! aller hartlijkst. DERDE BRIEF. De Heer cornelis de groot , aan Juffrouw anna hofman. mejuffrouw , waarde vriendin ! Ik twijfel niet of mijne geëerde Moeder zal u den brief, die deezen vergezelt, mededeelen: gij zult daaruit de doodlijke krankte van onzen geliefden walter , met aandoening geleezen hebben : evenwel , mijn vriend verzoekt mij , aan u zelve te fchrijven; vermits hij nu nog te zwak is om de pen opteneemen. , Gij kent mijn' vriend , maar niet in alle zijne waarde : konde ik hem recht doen, konde ik u melden, hoe verre hij boven de dagelijkfche menfchen verheven is , door zulke deugden die onze Natuur verhoogen , en door dat gezond oordeel, 't welke zijn geruste ziel en onbedorven hart altoos beftuurt; doch kunt gij u wel veel denkbeeld vormen van mijnen lof, als gij mij u voordek zo als ik mij, voor eenige maanden, bij u vertoonde ?  de gevolgen der opvoeding. 31 toen ik u van liefde durfde voorprevelen, die ik even weinig kende als uwe verdiensten, en mij zeiven — evenwel geloof niet , dat ik dus lange met onzen vriend konde verkeeren , zonder mij naar hem te vormen: mijne dwaasheid was toevallig, en nu de bron verdopt, en mijne gezondheid volkomen herfteld is, vlei ik mij niet langer het billijk voorwerp uwer befpotting te zullen zijn ; om dat ik zulks niet verdien. Nooit kan ik dankbaar genoeg omtrent eenen man zijn, die, uit medelijden met mij, zig wilde belasten met mijn bijzijn : doch mijne erkentenis heeft geene paaien, zij is gelijk aan de hoogachting, die mijn ziel voor hem gevoelt. Oordeel nu, waarde vriendin ! hoe zijne doodlijke ziekte mij bedroefde! en hoe groot mijne blijdfchap zijn moet, nu hij zig zo merkelijk beter bevindt: beiden zijn boven alles wat ik zeggen kan; en ik heb de goede Voorzienigheid nooit vuuriger gedankt, dan voor zijne herftelling: ik ben zo Vervuld met dit denkbeeld: „ Walter leeft, hij zal ,, weldra geheel herfteld zijn;" dat dit altoos en geheel mijn aandacht bezig houdt ; mijn geest is niet vrij genoeg , om zig bij iet anders te bepaalen, immers niet op iet, het welk niet in verband ftaat met mijnen dierbaaren vriend! zo eindig, zo bepaald zijn onze vermogens, als wij een vast, groot, voor ons belangrijk voorwerp, onophoudelijk voor ons hebben ; buiten dit doet ons alles maar flaauvv en onmerkbaar aan; ook zulke dingen,  S» cornelia wildschut; of,, die anders, al ware het ook flechts om de nieuwsgierigheid , onze opmerking zouden trekken - verheug u met rnij; doch u hiertoe te vermaanjin zal onnoodig zijn de vriendfchap die er tusfchen u beiden beftaat, zal u hiertoe genoeg aanfpooren; maar wie kent mijnen vriend, en die zig over zijne herftelling niet zoude verheugen ? hij is eene dier zeldzaame mefrichen, die, naar maate men hen leert kennen, in onze achting (tijgen ; zijn blijmoedig, eenparig charakter, zijn bedaarde geest, hebben hem in zijne krankheid niet verhaten ; altoos onderworpen aan den Godlijken wil , legde hij zig gerust neder, geheel doordrongen door de gelukkige verzekering , dat God hem ten zijnen beste dat lot zoude toededen, het welk hem geworden zoude. Ik verlang zeer om u te zien ; en mijne vrienden , vooral mijne Ouders en mijnen Oom, te overtuigen, dat ik met fchaamte op mijne dwaasheden terug zie, en geen andere plannen meer vorm, dan die door het gezond menfchenverftand wèl doorgezien, en door de deugd goedgekeurd worden ■ met de grootfte hoogachting, teken fli mij, Uw dienaar en vriend^ c. de groot. PS. Ik kan mij zeiven , mijne lieve naatje ! het genoegen niet weigeren, om u, hoe weinig ook, te fchrijvcn keesje had deeze reeds gefloten toen uw  üe gevolgen der opvoeding. 33 uw lieve brief mij verraschte; ik begrijp even wei* mg als gij, hoe het bijkomt, dat mijn brief zo laat is aangekomen het doet mij leed vermits het u zo veel onrust heeft veroorzaakt ,,u dat is voorbij; mogelijk zal deeze u te welkomcr zijn «aar maate gij hem zo fpoedig niet verwachttet Ik ben tot aan den oever des doods geweest; mi weet ik brie een mensch te moede "is , die alle oogenblik verwacht uit dit leven te zullen vertrekken 5 immers nu weet ik zeker, hoe ik mij bevond; de ondervinding heeft het mij geleerd : het is geen nnsfchien: met het toeneemen mijner ziekte, verminderde ook de gehechtheid aan dit leven, en ik meen, dat indien ik niet door alle banden van liefde en vriendfchap aan u Ware gehecht geweest, de dood mij toen niet onwelkom zoude geweest zijn; -gchaamsfmarten verzwakken den geest, ten minden beletten hem in zijne werkzaamheden ik ver langde fterk om te leeven , dewijl ik zeer wel wist \ dat mijn vroege dood u bedroeven zoude , en dat gij in mij uwen getrouwden vriend zoudet hebben beweend: ik verdeelde mijne aandacht eeduung tusfchen u, en de aanftaande ftandverwisfcling; doch naar maate mijne krachten toeneemen „ hecht zig mijn aandacht weder geheel op het voorwerp mijner hartlijke liefde en gevestigde hoogachting: ifc omhels u in mijne gedachten, en hoop in weinige weeken u te zien. De groot heeft mij zulke groote en oprechte blijken zyner vriendfchap gegeven, dat zij mij ze{f V. deel. C  34 cornelia wildschut; of, ontroeren; hij is mij zo ^allernuttigst in het bezorgen mijner zaaken, dat ik voor mijn goed oogmerk om hem te behouden, mild beloond ben : ik vond in den Doftor een zorgvuldig vader , die vlijt en kundigheid te mijner genezinge vereenigde, maar alles, onder den alles vervullenden zegen van den God, in wiens dienst alléén ons geluk gegrond is. Met den ijver eens vriends , en de liefde eens minnaars, noeme ik mij mijn lieve naatje's Eigen walter. V I E R D E B R I E F. De Heer jacob lenting , aan den Heere paulus wildschut. wel edele heer! "Vóór ik minnaar was, was ik burger ; en burgervader, voor ik in den houwelijken ftaat mij tot den rang van echtgenoot verhief : den vaderlande wijdde ik alle mijne krachten, zorgen, en met vlijt bijeen gezamelde kundigheden: aan den vaderlande heiligde ik mij, mijn goed, mijn leven, mijn eer,  de gevolgen der opvoeding. 9,$ indien ik het maar nuttig konde zijn: ik zoude als een andere brutus , indien ik eenen zoon uit mijnen echt hadde mogen zien , dien zoon opgeofferd hebben, zo het heil des vadelands mij zulks geboden hadde ; in de handhaving der wetten was ik geftreng als cato van Utica , en achtte met Tl* tus iederen dag voor mij verloren , waarop ik niets goeds verricht had : om mij der ftaatkunde geheel-en-al te kunnen toewijden, nam ik eene vrouw die veel verdand, veele begaafdheden, veel moeds en doorzicht bezat, die fcboon en beminnelijk was5 ik dacht dikwijls met den Dichter: Vnale zorgen zoet op kwellen, Staatsrarap, vrees, noch ongenaê, Kunnen brutus nedervellen, Aangelonkt door porcia. Of zij geld had, dat onderzocht ik niet eens: ik had overvloed; dit was mij genoeg : ik maakte haar Regentesfe en Gouvernante over. mijn huis, en . alle mijne bezittingen; op dat ik mij dies temeer* der aan mijne ftad konde verbinden, die zig op mijne zorg en waakzaamheid betrouwde, die ftad, die mijn wieg en bakermat was, en waarin ik tegen het algemeene lot der Propheten , (der groote mannen,) geëerd ben! terwijl ik de finantiën der ftad op de beste wijs aanlag, de wegen en ftraaten verfraaide, het Raadhuis, (mijn Capitool,) luisterrijker , de huizen beter en gemaklijker maaktelist C 1  36 CORNELIA WILDSCHUT; OF, ik het beduur mijner eigen zaaken , geheel en alleen over, aan het zorgvuldig kundig oog mijner vrouwe Qouvernante. Daar nu de grijze ervarenheid mij geleerd had , dat ik mijne ingezetenen geen nut konde doen, indien ik niet hun volkomenst vertrouwen hadde, zo had ik, nevens de onbcpaaldfte magt, ook het allergrootfte vertrouwen aan mijne vrouw betoond, en ter hand gefield* geene waarfchouwingen , geene bedenkingen , van wat aart , ontftaande uit de overdaadige , prachtige wijs , waarop wij leefden; noch het fpel, noch welke verkwistingen ook, waren in ftaat mijne oogen te openen: ik was ook zo geheel bezig in 's lands oirbaar, zo verdiept in 's lands welwezen, dat ik in lang daar ook niet heel naauwkeurig over dacht: evenwel de kas raakte ledig, en ik begon oplettend te worden: in weinige maanden bevond ik , dat er fchatten verteerd waren; het fpel vooral was een groot artikel: ik zag mijne obligatiën na , het meerder deel was weg: verfcheiden landerijen of beleend, of verpand , en de rekeningen der arbeidslieden, die zij in ruimen getale, van het verbeteren mijner wooning en landgoederen had, grootendecls onbetaald! ik fprak mijne vrouw over dit alles ernftig aan : zij poogde mij te bedaaren , en wilde zelfs mij de couranten van die week voorlezen: 't hielp niet, ik zag nu dat zij mij bedroog, ik mistrouwde haar om miine verwarde zaaken te redden, verkocht ik dén mijner beste landerijen , beneden de waarde , en  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 37 floot het geld ter betaalinge van fchulden, in mijn bureau: dewijl alles in goud beftond, was de zak wel zwaar , doch niet groot: 's daags daaraan moest ik naar den landdag, en konde niet dan den volgenden dag 's avonds wederkomen : naauwlijks was ik t'huis , of mijne vrouw zeide mij , dat er dieven geweest waren, en dat zij de zilverkas had opengevonden, doch te zeer ontfleld was, om te gaan zien, of er veel uit geftolcn was: wij deeden onderzoek ; en veele dingen van waarde vonden wij niet ; ik liet geen argwaan blijken : zij verzocht mij, dat ik voortaan des nachts meer t'huis blijven wilde, vermids wij dan ook nog wel twee knechts meerder hadden, en dat als men wist, dat de meester zelf t'huis was , de gaauwdieven minder ftout zijn zouden: ik gaf haar gelijk , en beloofde het: ik bemerkte dat het flot van mijne bureau verdraaid was: ik zeide niets: 's daags daaraan wendde ik voor, nogmaals van huis. te moeten, en beval haar wèl toctezien , dewijl er een groote menigte goud geld in mijn bureau lag: ik ging uit, doch kwam door een verborgen deur in huis, floot mij in mijn kamer , en wachtte met geduld wat er gebeuren zoude: ik had hier een geruimen tijd gezeten, toen een oude knecht, die ik voor mij in dienst hield, mij zeide: „ lk hoor gerucht:" het was tw-aalf nuren in den nacht : ik hoorde en :  %Ü cornelia wildschut; of, het flot te breeken: ik liet haar begaan, doch toen zij beiden juichten, over den buit, en helder lachten , over mijne zotheid en ligtgeloovigheid ; toen zij mij met de grootfte verachting bepraatten, werd ik woedend; en zo als zij weg zouden gaan, iprong ik te voorfchijn, en greep haar aan ,, Uit is het mijne , leg af! " zij verfchrikte zo zeer, dat zij de zwaare vracht , die zij in haar voorfchoot hield, liet vallen ; mijn knecht maakte zig meester van de kamenier , en zonder mij te verwaardigen haar iet meer te zeggen, floot ik beiden in deeze kamer op, die zo gefitueerd is, dat zij het niet qntflippen konden. Ik ging daarop na haar kamer, en nam alle haare fleutels: ik maakte mij meester van alle haare papieren , en vond het geftolen zilverwerk , nevens veele dingen van waarde : ik bragt zelf alles in mijn comptoir, en dat wel gefloten hebbende, ging ik te bed. In het doorleezen der brieven , werd ik overtuigd , dat Juffrouw van arkel , die de roem haare r fexe zoude hebben kunnen zijn, derztlver fchandvlek is: ik ontdekte zo veel ftreeken, bedrog, en mij onteerende verbintenisfen, dat ik fpoedig maatregelen nam, om haar voor altoos te doen zetten, in een huis, dat voor eenige jaaren hier in den omtrek der ftad gefticht is doch met deeze mijne huislijke zaaken , houde ik u niet langer op ik heb 't alleen van mijn' pligt geacht, u dit in 't algemeen te berichten: ik moet u echter nog verze-  de gevolgen der opvoeding. 39 keren, dat Juffrouw wildschut door deeze ondeugende vrouw verleid is, en dat gij haar des als de oorzaak van het bederf, en het ongeluk uws kinds kunt befchouwen: ik leg hierin twee brieven, van haaren broeder aan haar gefchreven , na zijn vertrek met Juffrouw wildschut : gij zult daaruit zien, dat hij haar verlaten heeft, en thans in Parijs is mijne ftaatsbezigheden laaten mij niet toe, langer te fpreeken over iet, dat het algemeene heil van ftad en Land niet in den eerften opflag fchijnt te bedoelen: zo veel echter, om u in ftaat te Hellen maatregelen omtrent uwe ongelukkige dochter te neemen: de brieven hier ingefioten, hebben geene plaatstekening, dit zal het opfpooren der gevlugten , moejelijk maaken: het door mij reeds uitgevoerd befluit, maakt haar woedend , en dewijl zij haar leven door allerleie losbandigheden en overdaadigheden ondermijnd heeft, kan het wel zijn, dat de wereld niet lang met zulk een bedorven fchepzel zal belast blijven: haare kamenier, zo ondeugend als haare meesteresfe, zal ik in een openbaar tuchthuis laaten zetten, als een bedriegfter van haaren Heer, en een medehelpfter in den diefftal — maar genoeg van beiden. Ik bid u , Mijnheer , behandel uw verdwaald , verleid kind, toch zachtmoedig ! bedenk hoe allerongelukkigst zij zijn moet, ook nu van arkel haar verlaaten heeft lees in welken ftaat hij haar brengt o Mijnheer wildschut ! mij dunkt dat zo ik vader ware , ik mij geene ruste gave, C 4  40 CORNELIA WILDSCHUT; OF, voor ik mijn kind gevonden en behouden hadde. Vervuld met al het mij bekend geworden zijnde, en nog dagelijks veele ontdekkingen doende, haare bricfwisfeling , en fchuldigen ommegang met verfcheide ligtmisfen betreffende, heb ik wel expresfcr lijk eene comparitie belegd , als hebbende iet van het hoogfle gewigt ten dienfte des vaderlands voortedraagen: ik fprak mijne Mede-regenten dus aan: „ Keeren Collegaas ! niemand uwer is onbewust, „ wat er binnen de muuren van mijn huis is voor„ gevallen : uit zucht en ijver voor 's Lands wel„ vaaren, trouwde ik eene vrouw, die in ftaat was, al den last des huislijken levens alleen te draar „ gen, en mij des veele uuren uittewinnen, die ik „ allen ten oirbaar des lands, zo als gij allen weet, „ befteed heb dan , deeze vrouw heeft mij getoond, dat ik mijn vertrouwen zo kwalijk ge„ plaatst heb , als alle burgers deezer ftad en „ voorfteden overtuigd zijn , dat zij hun vertrou7 ,, wen in mij , als Burgemeester en Hpofdfchoijt ,, wèl geplaatst hebben : ik heb ontdekkingen ge„ daan in eene groote menigte brieven, zo voor „ als na het trouwen , door mijne vrouw ger „, fchreven , en bij haar ontvangen, die mij noo- '„ pen u aantezetten , dit befluit te neemen ,, alle vrouwlijke briefwisfeling volfirekt te verbier „ den, en daartoe ons te vervoegen bij den SouT „ verein deezes Lands" ik zweeg, niet twijfelende, of dit heilzaam voorftel zoude toegejuicht en bekrachtigd worden doch zie hier wat men  de gevolgen der opvoeding. 41 daar tegen opwierp: men zeide: „ Dat indien dit „ plan tot ftand kwame , de lectuur daardoor een „ onvergelijkelijk nadeel zoude toggebragt wor„ den" onze Rector, een man van groote geleerdheid , voegde er bij „ Dat het gedeci- „ deerd talent der vrouwen beftond in het fchrijr „ ven van brieven:" hij fprak van Madames de sevigne, montagore, rone , en de maintenon ; hij haalde eenige Engelfche Romans aan, door vrouwen, en in brieven gefcbreven; hij fprak van eene Madame de roccieoni enz. wier werken, uit brieven beftaande , al zeer na aan het ideaal der volmaaktheid komen: een ander Heer voegde er bij, dat vrouwen, die het publicq fpreken niet vrij (fond , ten minften deeze oefening voor haar verftand, niet moest ontnomen worden, en dat het even onredelijk zijn zoude, om het misbruik dat mijne vrouw daarvan gemaakt had, zulk een befluit te neemen, als dat men het preêken verbood, om dat er veele oproermaakers bij fommige gelegenheden , den kanfel beklimmen , en hunne duizenden de ooren vol blaazen; dat het eene algemeene en aangenomene waarheid was , het misbruik neemt het gebruik eener zaak niet weg ; mijn oude vriend de Schepen, had nog een tegenwerping „ Veele „ mannen," zeide hij, „ wikkelen zig te meer„ maaien in zwaarigheden , zo wel in, als buiten „ de Negotie, en veelen zouden hunnen ondergang „ bewerkt hebben, indien het beleid en de wèl ge* n oefende pennen hunner vrouwen, niet alles her-  42 cornelia wildschut; of, „ Meld en behouden hadden" nu is het be¬ kend, dat die Heer zijn winkelboek even weinig houden kan, als zijne correfpondentie met Amfteldamfche winkeliers : zijn oordeel was des door eigenbelang wat gezwaaid; evenwel ik liet dit zo — nog een ander Heer zeide: „ Vrouwen kunnen zul„ ke zaaken te vertrouwen hebben , die zij met ,, geene befcheidenheid of kieschheid den mannen „ kunnen aanbetrouwen, of er mede over raadplee„ gen, ten ware met hunne Doctoren , Chirurgij„ nen, of geliefdfte Predikanten en gemoedsbeftuur„ deren;" kort, Mijnheer wildschut! ik zag zelf wel, dat dit plan zo in 't algemeen niet uitvoerlijk was : ik ftelde toen voor, om in alle fteden, naar derzelver grootte en bevolktheid, Matroonen aanteftellen, van zekere jaaren, doorzicht, ondervinding , en die ten miuften federt haar vijftiglte pilaaren van de kerken, en leermeestresfen en voorbidders in de oefeningen geweest waren , om alle brieven die met adresfen door vrouwen gefchreven kwamen, te onderzoeken, vóór die aan hunne adresfen bezord werden: men toonde ook de onuitvoerelijkheid daarvan aan, door te beweeren ; eerst dat verfcheide vrouwen zeer fchoon , los , ftout en fix fchrijven; ten tweeden, dat veele mannen geen dier talenten bezaten, ja dikwijls niet fpelden konden: opende men nu zulke adresfen , als door vrouwen gefchreven fcheenen, en het waren brieven van mannen , welke geduchte gevolgen konde dit hebben , zo wel met opzicht tot de publique zaaken , als  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 43 tot de huishoudelijke: konden ook, vroeg één der Regenten , vermaard om zijne fcherpziendheid en groot doorzicht , konden ook vrouwen en meisjens , niet altoos door fchoolmeesters, minnaars, of andere huis- en comptoir-bedienden , de adresfen laaten fchrijven? dit moeten wij alle toe- ftaan , was niet onmogelijk ergo! toen ftelde ik voor: deeze voorfchrevene Matronen te gelasten, in haare aangewezen wijken of dorpen, alwaar zij geplaatst en gebruikt zouden worden, met zulke brifbeftellers te gaan , in alle die huizen alwaar men brieven aan vrouwen brengen moest, en de ontvangeresfen te verpligten — echter in haare eigen handen — deeze brieven te laaten inzien, om uit de ondertekening te ontdekken, of zij van een' man kwamen dan van eene vrouw: zo het eerfte waar werd bevonden , dan zouden die brieven moeten gelezen worden door gemelde Matronen ; was het eene vrouwlijke briefwisfeling , dan konden de ontvangeresfen altoos geen zwarigheid maaken om aan vrouwen zeiven den inhoud medetedeelen. Na hierover lang en aandachtig geredeneerd te hebben , bleven de ftemmen ftaken , tot de eerst aankomende vergadering, wanneer dit groot en gewigtig plan zal aangenomen, of zo mij meermaals is overgekomen, al weder onder de beuzelachtigfte voorwendzels verworpen worden : hoe dit zij , ik heb mijnen pligt gedaan, en dat zal mij in het laatfte geval vertroosten : ik redeneer dus , Mijnheer wildschut, en daarop verzoek ik dat gij let:  44 cornelia wildschut; of, „ Is ieder braaf Regent, ieder deftig Huisvader, „ ieder rechtfchapen Burger, niet verpligt voor het „ algemeene welzijn te waaken? maar dat groot „ algemeen beftaat uit deelen ; hoe kan men nu „ zig van zijnen pligt hierin kwijten , indien men „ die deelen niet gadeflaat en bezorgt ? welk een „ Staat, welke ftad, dorp, wijk, ftraat, huis, kan „ in rust zijn en blijven, indién men de vrouwiij„ ke briefwisfeling niet onder curateele fielt; en in„ dien men niet verhindert dat zij , of onder el„ kander, of bijgedaan door de mannen , verwar„ ringen voortbrengen , waarvan ik in mijn huis, ,, en gij Mijnheer, in het verleiden uwer dochter, „ zulke treurige bewijzen ziet?" zal men dan altoos zo bevreesd zijn voor nieuwigheden ? zal men dan altoos verkiezelijker vinden,' waarlijk ongelukkig dan belagchelijk te zijn , of te fchijnen? welk een ijsfelijk voorbeeld hebben wij daar niet van , in het fchrijven en prediken tegen de inenting der kinderpokjens en van het rundvee ! tegen het gebruik der kina! ja hoe veel onrust en moeite kostte het, eer men het zingen der nieuwe pfalmen konde invoeren ! doch dit zoude mij te ver brengen, en mijn tijd komt reeds al te bekrompen uit. Als gij de inleggende brieven gelezen zult hebben , laat mij die dan weder ter hand komen : ik zend u, die alleen om u te overtuigen, hoe fnood mijne huisvrouw gehandeld heeft, en in welke handen uwe dochter geraakt is : ik deel u mijn plan  de gevolgen der opvoeding. 45 zo omftandig mede, om u te overtuigen welk een groot belang ik neem in uw allertreurigst lot ; en teken mij, wel edele heer! Uw onderdaanige dienaar, jacob lenting. PS. Mijn plan is verworpen , onder het kinderachtig voorgeven, dat het onuitvoerbaar is — wat is onuitvoerbaar voor moed en geduld, wanneer het bedaard oordeel, en dekennis aan menschlijke en politique zaaken, het beduur houden? doch zo is de mensch — dat hij onmogelijk vindt, is onmogelijk! V IJ F D E B R I E F. Juffrouw anna hofman , aan den Heere cornelis de groot. E-en (jongeling, die, zo als gij, mijn vriend, met zo veel waar gevoel zijne verpligtingen aan den Hemel, en aan eenen oprechten vriend, onzen walter , gedenkt , kan zeker bij geene mogelijkheid langer een voorwerp mijner fchertferij zijn — doe  46 cornelia wildschut; of, mij des zulk een ongelijk niet: laat ik u liever mogen verzekeren, dat uwe brieven, zo wel die aan uwe Moeder, als aan mij gefchreven, mij uit eene zo ijsfelijke ongerustheid en vertwijfeling üered hebben , dat. het ergde te weeten mijn ftaat niet verergerd heeft; mijne ongerustheid was tot eene hoogte geklommen, dat zo al niet mijne reden, immers mijne gezondheid daardoor gefchokt werd ; en dat hi weeïwil der menigvuldige bezigheden, die eenen zamenloop van zaaken mij dagelijks aanbragten: nu zie ik, met eene innerlijke angst, hoe gegrond mijne vrees ware — de wereld — de kring waarin Uw vriend verkeert, zou zeer veel aan hem verloren hebben : ja ik ken hem in alle zijne waarde, en mijn hart koos hem uit, voor mijnen vriend — die naam in den derkden zin genomen, bevat veel, ik weet dit wel, doch hij is mijn vriend, en beloonde zulks bij alle gelegenheden , als hij in ftaat was mij den besten, getrouwden, niet altoos den op het eerde voorkomen aangenaamdcn raad te geeven : niet om dat hij onder het legio ^Raadgevers behoort, of gelooft in daat te zijn ieder en in alle omdandigheden goeden raad te kunnen geeven, zo als veelen dit pluimtien aan hunne eigenliefde toekennen ; maar uit dat eerlijk beginzel , die oprechtheid , die deelnemende heuschheid , die zijne daaden en woorden charakterifeeren ; maar uit die vriendfchap , waarmede hij mij van mijne vroegde jeugd vereerde; eene vriendfchap die ik beloonde, door dankbaar mijn voordeel te doen met zijn be-  de gevolgen der. opvoeding. ^47 daard, helder, geoefend oordeel: de deugden onzes vriends, zijn ftille, nuttig werkzaame , maar weinig geruchtsmakende deugden; zij zijn voor het hart berekend , en hebben veel meer innerlijke waarde, dan uitwendige vertooning: uw vriend is al een fchoon jongeling, maar geenzins kenbaar dóór iet zonderlings : men moet met hem zeer naauw verkeeren om hem te kennen, gelijk wij .hem kennen; en dit moet bij alle welgevormde harten voor hem de onderfcheidendfte genegenheid voordbrengen ; ik word , ziet gij , niet moede in zijnen lof: geen wonder, nu fpreek ik over walter , met iemand die hem ten zijnen gelukke zo wèl kent, die mij verftaat, die met zijn geheele ziel alles bevestigt , en brandt van begeerte , om er nog meer over te hooren en zelf te zeggen; ons verlies, mijn goede de groot ! zou onherftelbaar geweest zijn, zo wel voor ons menschlijk geluk en volkomenheid, als voor ons hem waardeerend hart! hoe veel weet hij niet! en had de nijd , die verfpiedfter onzer begaafdheden, nog wel ooit het geluk hem uittevinden? Maar terwijl ik mij zelve eenige voldoening geef, met over hem te fpreeken, is hij mogelijk nog niet zo zeer buiten gevaar als gij u vleit : evenwel zijn waarde brief aan mij , draagt wel eenige bewijzen van een verzwakte onvaste hand, doch zijn hoofd is helder laat ik mijne gedachten daarvan aftrekken: hoe gelukkig zijt gij! gij kunt hem alle die diensten doen die hij noodig heeft, en door de vriendfchap alleen op de beste , de voldoendfte  48 cornelia wildschut; of, wijze kunnen betoond worden ; ik , ik moet mij vergenoegen met hem alles goeds te wenfehen; God voor zijne aanvanglijke herftelling te bidden , en om zijne volmaakte gezondheid te fmeeken : ware hij hier, hier in Amfteldam, niets zoude mij belet hebben , dien dierbaaren pligt aan hem te verrichten: de wereld mogt gezegd hebben, alles wat babbelzucht en kwaadaartigheid zeggen kunnen ik zou wel getoond hebben , dat ik mijn vriend niet opgave; geen een enkelden nacht minder zoude bewaakt en bijgeftaan hebben , om haare goedof af-keuring te verdienen. Er is federt uw vertrek, hier zo het een en ander voorgevallen , in en betrekkelijk op , het huis van den Meere wildschut : doch dit heb ik reeds in mijnen voorigen brief, aan onzen vriend medegedeeld! dit geval heeft mij in kennis gebragt met verfcheide uitmuntende perfbonen, en die kennis met anderen zeer uitgebreid: de waardige Mevrouw stamhorst , met haare beminlijke dochter , Juffrouw bethje ; uw zonderlinge , en echter wijze detigdlievende Oom; uwe uitmuntende door zachtheid, minzaamheid, bedaardheid, voorkomenheid, alles aan zig hechtende Moeder; uw rondsom eerlijke , oud Hollandfche Vader , een man, wiens verftand meer diepte en Vastheid , dan wel uitgebreidheid en oefening bezit, zijn onder deezen de voornaamften: uwe Tante klinkert, en haare zoetaartige Dochter, federt eenige weeken bij uwe Ou'ders gelogeerd; deeze ftaatige Matrone behaagt mij veel  ÖË cïevolgen der opvoeding. 49 Veel meer door haare bedrijven , dan door haare woorden: ik geloof wel dat alle die woorden goed en getrouw zijn ; doch zij loopen zo verre boven en buiten mijne bevattingen, dat ik er weinig aan heb : de oude Propheeten zijn in zigzelven niet al te klaar, ten minften voor mij; zeker om dat ik niet voorbereid ben, om die te verftaan, doch als Mevrouw klinkert die ons zeer geleerd en om* flagtig uitlegt, worden zij piklijk duister: had deeze braave vrouw in haare jeugd een' vriend eehad, als wij, de groot , zij had zeker zo vroeg uitgefeheiden met het uitleggen der Prophetifche fchnften, als gij met het fchrijven van fyftema's vart invallen, en ik met papier bekladden: zie keesje, als men zig zeiven een draai in den loop geeft, mag men anderen wel eens op den fchouder tik' ken: en ik weet niet, of gij wel zo vee] aan hem verpligt zijt , als ik : u bewaarde hij Hechts om door gekken uitgelagchen, en door verftandigen onaangemerkt voorbij gegaan te worden ; maar mij heeft hij beveiligd voor nijd, en kwaadaartige aanmerkingeni het verfchil is zeer groot! - a propos ik onving uwen brief, waarin gij eenige Dichtregels gevoegd hebt: zo ik oordeelen kan, zeg ik, darbij zeker beter zijn, dan alles wat ik ooit van u las; doch tusfchen u, en een w4ar Dichter, blijft eenen arftand, als tusfchen mij en eene van merken.... maar ik zal als gij t'huis gekomen zijt, dit wel eens met u overpraaten thans heb ik meer lust om «, over uw Nicht leentje te fchrijven, V. DEELt JJ  «o cornelia wildschut; 01', Uwe Tante heeft haar een werk opgelegd , dat noch voor haare onhandigheden, noch voor haare jaaren geknikt is ; en ik geloof niet dat het goede kind lang dit keren van belijdenisfen zoude goedgemaakt hebben; zij is onder dat harde en vreemde werk , ook bijna bezweken en Juffrouw stamhorst zeide mij eens: „Juffrouw leentje's „ gelaat tekent niets minder, dan iemand die eene ,', goede boodfehap, vrede op aarde en welbehagen des „ hemels verkondigt:" zij zal met Mevrouw stamhorst als die ons verlaat , voor eenigen tijd medegaan : maar Juffrouw bethje zal dan zeker al haar verftand en welbefpraaktheid hoognodig hebben om haare genadige vrouwen en freules te beduiden , dat zij geen kloosterzusjen onder haar dak heeft: dit merk ik aan , om dat veelen dier edele wezens de vereischte domheid en onwetenheid hebben, om ter goeder trouw te gelooven, dat allen die buiten de eenige yvaare kerk zijn, zo zeker ter helle vaaren, als een oud ftug Monnik weet, dat alle ketters zo wel verdoemd zijn , als zij die in zijn eigen kerk, zonder biegt en abfolutie de groote reis durven onderneemen; het arme leentje zal misfehien, om geloof bijtezetten aan de verzekering van Juffrouw stamhorst , haare geheele catechismus , en geloofsbelijdenisfen van a tot z moeten repeteeren ... nu, dat zal zig wel redden doch hoe zig de zaaken bij den Heer wildschut redden zullen, zie ik zo zeker niet; de ongelukkige vader en het verleide meisjen zijn , geloof ik,  de ge volgen der opvoeding. 51 voor altoos verloren : Mevrouw , (nu gij kent haar,) kan niets doen, dan alles in de war ftuuren; uwe moeder alleen heeft nog al wat invloeds op haar; zij heeft geen inzicht in den gevaarlijken toeftand haars mans : keetje's verkeerdheid heeft haar niet bedroefd , maar verbitterd ; en hoe veel deel heeft Mevrouw lenting aan dit alles! Gisteren ontving de Heer wildschut een' brief van den Heere lenting , een' brief zo als die man alleen fchrijven kan , onder alle wijzen en gekken die ooit een pen in de hand namen: hij meldt daarin , dat hij befloten heeft , zijn geliefde echtgenoote een vast verblijf te laaten geeven, vóór zij hem nog onherftelbaar bederft. Hoe zeer ik ook yerlange naar uws vriends terugkomst , zo bid ik u , raad hem toch die reis niet te verhaasten, en zorg voor hem , zo als hij voor u doen zoude. Onze krans groet u hartïijk , gaarne zoude hij ook aan u fchrijven, doch de druktens die hier thans zijn, geeven hem zo veel tijd niet hij is dezelfde braave, vrolijke, wat potzige jongen, die hij was toen hij ter uwer herftellinge zulk een nuttig werktuig ware in de handen van uwen Oom . maar dat is abracadabra voor u. Nu ga ik aan onzen vriend nog een weinig regelen fchrijven na dat ik mij getekend heb,' * Uwe oprechte vriendin, naatje, D a  5* cornelia wildschut; of, ZESDE BRIEF. Juffrouw anna hofman, aan den Heere reinier walter. mijn waardste vriend ! Ïk neem de pen weder op, om uw vriendlijk postcriptum te beantwoorden; maar mijne aandoeningen op het gezicht uwer bevende letters , doen mij zo veel gevoelen, dat ik vrees niet in ftaat te zijn, u zo veel te fchrijven als ik wenschte , niet alleen om u te vergenoegen , dan wel om mij zelve het grootfte vermaak te bezorgen dat thans voor mij bereikbaar is. O mijn beste walter! wat heb ik door uw afwezen, door uwe doodlijke krankte, ontdekkingen op mijn hart gedaan! ja mijn vriend, nu weet ik, dat ik alleen en afgefcheiden van u , niet meer zo gelukkig zijn kan, als ik voorheen was : hoe misnoegd ben ik nu niet dikwijls op mij zelve, dat ik veelmaals verzuimde alle uuren die gij voor mij uitfpaardet, geheel-en-al met u doortebrengen! ik ontveins niet, dat uw brief mij traajen gekost heeft — ,, Uw aandacht was in het uur des doods nog „ verdeeld tusfchen uwe aanftaande ftandsverwisfe-  de gevolgen der opvoeding. 53 ,, ling en uwe vriendin" in deeze woorden zie ik de grootfte , de gevoeligfte liefde, die ooit een denkend, bedaard, godsdienftig jongman, voor zijne beminde koesterde; alles wat gij mij ooit had kunnen zeggen , zoude mij Zo niet geroerd hebben! — ik vermoei den Vader aller fchepfelen met mijne gebeden om uwe herftelling welk eene laage , onbetamelijke uitdrukking! ik voel dat zelve, ik wilde dit alleen zeggen, dat ik geduurig bid : O he„ melfche Vader ! herftel mijnen vriend , en laat „ hem , zo dra zulks zonder een gevaarlijke ver„ haasting zijner reis gebeuren kan, gezond en ge„ lukkig wederkeersn, om met eigen oogen te zien „ hoe zeer hij bemint en geacht wordt, door zijne tedere vriendin, naatje." ZE VENDE BRIEF. Mejuffrouw maria de groot , aan haaren Zoon. geliefde zoonï T -Ik kan mij niet herinneren , ooit in mijn geheele leven zulk een zedelijk, groot en toeneemend geluk gefmaakt te hebben , dan mij met het leezen uws D 3 "(  54 cornelia wildschut; of, laatften briefs ten deele viel: ik las hem uwen vader geheel voor: de braave man fnikte van aandoening, hij omhelsde mij, en zeide; maar met een vuur en kracht, welken zig niet laaten befcbrijven : „ Kun- nen wij nog over verlies van goederen klaagen, ,, daar wij onzen zoon zó hebben wedergevomkn, „ als wij meer hoopten, dan verwachtten ? Over dat verlies nog wel een woord Zal ik u nu aanfpooren tot dankbaarheid aan uwen Schepper en uwen vriend? neen ! uw hart vloeit over van zulke gevoelens, die een deugdzaam hart waardig zijn: zal ik uwe aandacht terug leiden, op dien tijd toen gij in dwaaze vermetelheid, aan dun fteilen rand eens afgronds van twijfelingen en ongeloof heendwaaldet? zal ik u tot berouw aanmaanen, daar uw. geheele ziel met hem vervuld is? — zal ik u lesfen en vermaningen fchrijven , nu gij bij^uwen deugdzaamen , verftandigen vriend zijt? heeft hij dan u niet zo wel in de uure des doods, als in eene vaste bloejende gezondheid , volmaaktlijk bewezen dat de redelijke mensch niet gelukkig leven , of gerust ftervcn kan , zo hij den weg door onzen Grooten en Godlijken Leermeester zclven betreden, en voor ons afgeperkt, niet bewandele ? Waar over zal ik u dan best fchrijven? — over de bijzondere Voorzienigheid indien wij in alle oogenblikken onzes levens , daar met overtuiging wèl aan dachten, hoe veel gelukkiger zouden wij zijn ! hoe veel aanmoedigingen vinden in het  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 5.5 doen onzer pligten! hoe veele vertroostingen zouden wij genieten in rampen en tegenheden, zorgen en ziekten - ieder mensch, mijn zoon! die aandachtig leeft, die niet in eene geduurige afwisfeling van vermaaken of zorgen zijnen weg voordgaat, zal in zijn leven zulke voorvallen ontdekt hebben, die hij buiten eene bijzondere Voorzienigheid niet verklaaren kan , ook dan niet als hij zeer opmerkzaam op de omftandigheden en derzclver eigenlijke gevolgen let: ten ware hij toevlugt neeme tot het geene men geval noemt; en 't welk eigenlijk niet is dan eene aaneenfchakeling van gebeurtenisfen, die wij in haar eerften verband niet kunnen ontdekken daar nu echter niets natuurlijker fchijnt, dan dat bedroefden en lijdenden vertroosting zoeken, komt het mij hijfter vreemd voor , dat men in de armen des gevals , 't welk men zelf met den bijnaam van het blind onverbiddelijk noodlot noemt, toevlugt neemen wil, dan zig onder de befcherming begeeven eener almagtige liefde, die alles met de hoogde wijsheid beduurt. Ik weet wel dat er veele zaaken gebeuren , die niet zeer fchijnen te pleiten voor zulk eene liefde; en die men des uit ijdcle.fchroom van haar te zullen beledigen aan haar niet durft toefchrijven: maar waartoe dient een kortziendenzijnen leidsman? is het niet om hem voor gevaaren, ftruikelen en vallen te behoeden ? zonde hij nu zijnen geleider niet beledigen, zoude hij niet meer blijken geeven van vermetele dwaasheid, dan van wijsheid, zo hij zijnen D 4  5<5 CORNZLIA WILDSCHUT ; OF, zo dikwijls getrouw bevonden leidsman van liefde» loosheid en onrechtvaardigheid verdacht ? zo dikvvijls hij door hem op eenen moejelijken weg geleid werd , als hij op eenen hem fchemerachtig beter voorkomenden weg wilde overgaan ? heeft hij dan de fteilte en fmalheid van dien weg beter gezien? ontdekte hij wel juist waarheen dien door hem begeerden weg leidde? Zijn verre de meeste ja ik mag zeggen -— zijn alle menfchen niet kortziende , in vergelijking met de verlichte reden, en het nimmer feilend verftand? kunnen aj beter dan die den waaren, den eenigeh weg tot hun bijzonder doel , geluk, ontdekken? alles waarover wij kunnen oordeelen, beftaat hierin , dat onze weg aangenaam of hard is; dat «celen , ook langs lieflijker paden hun oogmerk bereikèn maar welke gevaaren daar op voor ons te ontmoeten zijn — dit weeten wij niet; wij handelen des zeer onbeftaanbaar met onze eigen beginfels, indien wij, zo het alles afziend verftand zig niet naar ons voegt, dat verdenken, of van liefdeloosheid, of van verblinding; ja twijfelen aan deszelfs geleide. Niets komt mij zo vreemd, zo onbevatbaar voor, dan dat men uit eerbied voor den Eeuwigen Geest, zijne bijzondere Voorzienigheid ontkent; of er ten minfien aan twijfelt; dit is echter te meermalen het geval, ook bij zeer godsdienstige menfchen : zij denken dat het veel te gering, te laag gedacht is, als men gelooft, dat de Schepper van duizenden  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 57 millioenen van werelden, zo oneindig verheven boven alles wat beftaat, zig bemoeit met alle aangelegenheden van zulke verachtelijke wezens, als waar voor zij, meer ijverig dan verrukt, de menfchen aanzien. Maar geldt deeze tegenwerping niet even veel tegen eene algemeene , als eene bijzondere Voorzienigheid ? ja zo veel tegen God als Schepper , als tegen God aangemerkt als beftuurder ? indien wij den aartsengel vergelijken tegen het geringfte infect, dan vinden wij in onze gedachten een onafmeetbaaren afftand tusfchen die beiden; tusfchen het menschlijk verftand en een hair onzes hopfds , is dezelfde afftand, zo nog niet grooter; doch vergelijken wij den aarts-engel en het geringfte infeét, het menschlijk verftand en een hair onzes hoofds, met den oneindigen , alles vervullenden Geest, dan is de afftand van Schepper, tot zijn allerheerlijkst fchepzel, zo boven alle verbeelding groot en verheven , dat wij verdommen , en alle afftanden in het rijk der fchepzelen, fmelt als in één punt; dan is het even beneden God , den aarts-engel als het infedf. gadeteflaan ik geloof dat wij van dee¬ ze waarheid niet genoeg doordrongen zijn, als wij anders denken: ons verftand alleen is overtuigd, maar ons hart gevoelt het niet; als onze gezegende Leermeester zegt: „ Geen hair zal van uw hoofd „ vallen , zonder den wille mijns hemelfchen Va„ ders," zegt Hij niets meerder, dan wanneer Hij ons verzekerd had, „ Geen zamenftelzel zal wegD 5  58 cornelia wildschut; of, „ vallen , zonder den wil mijns hemelfchen Va„ ders" maar het eerde heeft nader betrekking op ons , als menfchen ; is dienstelijker voor ons, en daarom verkoos de goedertieren menfchenvriend, zo het mij voorkomt, deeze eerde verzekering: ik denk, dat het even ongerijmd is, de bijzondere als de algemeene Voorzienigheid te ontkennen. Gaarne zoude ik hen die, uit onverlichter eerbied voor hunnen Schepper , eene bijzondere Voorzienigheid niet gelooven kunnen, wel eens in overweeging willen geeven : of het ook mat hunnen eerbied indemt , te onderdellen dat God iet gerings gcfchapen heeft; of zij wel hebben doorgezien dat alles wafgefchapen werd, een groot geheel is, en dat daarin alles in betrekking daat — is dit zo ? waar is dan het geringe? beter ware het, dunkt mij, onze onkunde te belijden, die ons vaak belet, de voorvallen en dingen in hun oorzaak , verband en gevolgen te zien : hoe veele dingen, hoe veele fchepzelen , hoe veele deelen der fchepzelen werden, vóór de fchrandere natuuronderzoeker die nader betracht had, als gering, ja als overtollig gehouden, waaromtrent hij, nu beter onderricht zijnde, het gewigtige, zelfs het onontbeerelijke duidelijk inziet! als ik tot bijzonderheden kwame , zoude ik te wijdloopig worden voor eenen brief, en ook uw eigen leer- en lees-lust heeft het onnodig gemaakt, u daar voorbeelden van optegeeven : verliezen wij maar nooit het heereüjk denkbeeld : dat alles één groot geheel uitmaakt, dat God de dingen die niet  DE GEVOLGEN DEK. OPVOEDING. 59 waren , riep als of zij reeds beftonden ; dat alles ontwikkeling, omzwachteling is, zo wel in de zedelijke , als in de natuurlijke wereld en het dwaaze denkbeeld van gering , zal wegvallen laaten wij liever dankbaar uitroepen ; hoe heerlijk zijn alle uwe werken, o Heere! het aardrijk is vol van uwe goedertierenheid! dat de aarde de bewooners der milioenen werelden zig verheugen , want de Heere regeert! laat het ongeloof fpotten ; de verzekering des Heilands belagchen, •die uitdrukking is echter zeer wijsgeerig. Wanneer wij zullen verwaardigd worden, tot de meer onmiddelijke tegenwoordigheid van onzen God; als wij dit bekleedzel des ftofs afgelegd zullen hebben , en ons verheerlijkt ligchaam, dat hier in 't verdervelijk ligchaam gezaaid werd, zullen ontvangen hebben , dan zullen wij de wegen der bijzondere Voorzienigheid beter kennen : gij weet wel, mijn Zoon! dat ik niet onder die wonderbaar vroome menfchen behoor, die ons zoheerelijk, zokunftig, zo fchoon toebereid ftervelijk ligchaam, aanzien als de kerker der ziel; ja, dit leven eene ballingfchap noemen: neen, mijn Zoon! dit leven is onze ftaat van voorbereiding : de volmaakbaarheid kenmerkt het allertreffendst de menschlijke natuur: ons tegenwoordig ligchaam , onze zo verbaazend kunstig gevormde zintuigen , zijn volmaakt berekend naar den ftaat dien wij hier bekleeden , en voor den planeet waarvan wij de bewooners zijn ; onze ziel verkrijgt door dat ligchaam, en door dat ook alléén,  6o • cornelia wildschut; of, kennis van alles wat buiten haar beftaat; welverre des het aantemerken als een kerker , moet gij het befchouwen , als het onbegrijpelijk fchoon werktuig, waardoor wij in ftaat komen, om onze verftandlijke en zedelijke vermogens te ontwikkelen; in beweging te brengen , en zonder het welk wij niet in de rei der menschlijke wezens zouden be- hooren : finaal ook niet op de driften waar bleef onze deugd, indien er geen ftrijd ware? hoe konden wij van onzen eerbied voor de Godlijke wetten ooit zeiven verzekerd zijn, indien wij, immers in onze jeugd , en bij den aanvang onzes denkenden levens , niet in de gelegenheid waren om ons daadelijk te onderwerpen aan die bevelen? laaten wij liever ons zeiven poogen te kennen en te bewaaken; niet deeze of geene temperaments-gebreken tegengaan , maar alles wat de orde der zedelijke wereld verbreekt beftrijden, en alles wat deugd kan genaamd worden naftreven , op dat ons charakter een fchoon geheel worde1, en hier zijne zwakke plaatzen behoudt: dit is de doorgaande fout van de meeste menC-hen ; doch ik vergeet dat ik een' brief, en geene uitgewerkte verhandeling fchrijf. Dus betamelijker denkende dan veelen, zult gij, bij voorbeeld in het geluk, 't welk gij met uwen vriend verkreegt, eene bijzondere Voorzienigheid aanbidden: hij die voor u zo noodig was, om uw door hoogmoed verduisterden en verwarden geest, sje verlichten , uw gekneusd ligchaam , afgebeuld .  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 6l door diepe, nutlooze overpeinzingen te herftellen, en ü dus weder te brengen tot die goede beginfels, die eerlijke neigingen, die goedaartige gevoelens , welke ik in uw eerfte jeugd zo zorgvuldig indrukte, als met genoegen zag vestigen; dan zult gij met diezelfde eerbied, de bijzondere Voorzienigheid befchouwen , als wanneer gij u op den Eeuwigen Geest bepaalt , toen hij zeide : „ Daar „ zij licht, en daar was licht." Ik heb u, mijn Zoon ! over dit gewigtig onderwerp wat omftandiger onderhouden , om dat ik vrees of gij daarover wel zo denkt, als de bedaarde reden den godsdienst onderdanig gemaakt, daarover moet denken : nogmaals : bij God is noch klein, noch groot, noch voorleden, noch aangaande; alles is heden , alles is verband , betrekking, één': Gods bijzondere Voorzienigheid is niet altoos voor ons zichtbaar , of bij gebrek van ons doorzicht, of door onze onoplettendheid; alles wat rust op tegenwoordige gewaarwordingen , duurt doorgaands niet langer dan die gewaarwordingen : tegenftrijdige gewaarwordingen , veroorzaaken tegenftrijdige begrippen; doch een redelijk mensch moet vasthouden aan ééns wèl beweezen waarheden, die de reden en de opmerkende ondervinding hem overtuigend geleerd hebben. Het geloof aan eene bijzondere Voorzienigheid, geeft fommigen aanleiding tot eenen zondigen en dwaazen hoogmoed: wees des, mijn kind, op uwe hoede: hoe zoude uwe moeder zig bedroeven, in-  62 cornelia wildschut; of, dien uw verftand wel eene geheel andere, maar tevens flechter richting kreege. De bijzondere Voorzienigheid, die over de oude Jooden zo zichtbaar waakte; de Godsregeering waaronder zij leefden , leidde hen door hunne dwaaze redeneeringen en verkeerde beginfels, tot dien haatelijken volkshoogmoed , die hen zo kenmerkt, en zulk een vreeslijke bron werd van boosheden , wreedheden en geweldenaarijen; zij grondden in hunne eigen waarde hunne voorrechten, en zagen niet dat hunne uitkiezing hen Hechts diensbaar maakte aan het geheelé plan , door God gevormd ter behoudinge des geheelen menschlijken geflachts; door de éénheid, of het denkbeeld daarvan levendig te houden; zij merkte niet op, dat God zig aan niemand had onbetuigd gelaten, goeddoende aan allen: om zulk een allergevaarlijkften, allerdwaasften, alle denkbeelden van redelijkheid verwoestenden hoogmoed , tegentegaan, fchreef de Apostel paulus zulk een groot gedeelte zijns briefs aan de Romeinen; en deeze' brief is door fommige Christenen gebruikt , om even dat vooroordeel 't welk paulus zo verftandig beftreed , te bevestigen ; zij hebben zig en anderen den naam gegeven van Gods uitverkooren lievelingen, zijn bondvolk, (louter Jood. fche uitdrukkingen,) om dat zij eenige voordeden zijner bijzondere vrije genade ontvingen; hen echter alleen gefchonken ter bevordering en uitwerking van het groot ontwerp der Godheid; een ontwerp, 't welk men zo klaar ontdekt in alles wat de groo-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 63 te Zoon van God , ter behoudinge van zöndiga menfchen geleerd en geleden heeft: het geheele leerftuk der Verkiezinge en Verwerpinge , zo als men het doorgaands leert, is gegrond in hoogmoed, niet op iet het welk men verheerelijking van God noemt: ik heb ook opgemerkt, dat allen die niet zwartgallig zijn, of aan verborgen ligchaamskwaalen zuchten , zo zii dit leerftuk omhelzen , zig onder de uitverkorenen Gods tellen: genoeg hiervan, ik laat zulke ontdekkingen liefst over voor uw eigen aandacht. Laat dan, mijn Zoon! uwe overtuiging van uw vertrouwen in de bijzondere Voorzienigheid , niet Hechts op uwe gewaarwordingen, maar ook op uw bedaard verftand rusten; dan zult gij ondervinden, dat niet flechts gij , maar dat alle uwe Natuurgenooten onder haar geleide leeven, beweegen en zijn ; dat zulk eene merkbaare leiding , doorgaands meer een zedelijk gebrek, dan volkomenheid aanduidt. Het altoos waakzaam oog eener verftandige, tederlievende moeder, flaat wel al de treden eens opvvasfenden jongelings gade; zij waarfchouwt, vermaant , raadt hem , daar' hij zulks behoeft , maar een zwak nog jong kind, draagt zij op de armen, en blijft het bij : even zo handelt de Voorzienigheid; zij zorgt voor alle haare fchepzelen; doch zij, die door zwakheid haar 't meest behoeven, leidt zij zichtbaarder: zeer veele jongelingen erkennen de bijzondere Godlijke Voorzienigheid, daarin, dat zij in gelukkige omftandigheden geboren, door  H cornelia wildschut; of, deugdzaame, verftandige ouders opgevoed: werden % maar fommigen hebben eenen walter noodig; die voor hen deeze Voorzienigheid zichtbaar maakt : wie oordeelt gij de waardigften? Ik fchrijve dit niet, mijn Zoon! om u te bedroeven, maar om u te onderwijzen: ik poog u voortebereiden, om mij het geluk te verwerven, 't welk ik zo vuurig wensch met mijn eenig kind, meermaal huislijk, vertrouwlijk te kunnen ipreekeu over de allerbelangrijkfte waarheden van onzen uitmuntenden Godsdienst; een Godsdienst , zo volmaakt berekend naar de zwakheid, en naar de oorfpronglijke voortreffelijkheid onzer natuur. Ik heb niet veel nieuws te melden, dan dat de Heer wildschut geruïneerd, en in zeer zorgelijke omftaudigheden is: uw Vader verliest zeer veel daar bij, en is reeds van het comptoir : de Heer van veen is onder hen die de zaaken fchikken ; uw edelmoedige Oom heeft aan de uitgebreide goedheid van zijn hart , en aan de ruimte zijner middelen, meer dan ten onzen opzichte voldaan — De vlugt van Juffrouw wildschut weet gij reeds: haar Vader is te raadloozer, naar maate hij zig haarer verwaarloosde opvoeding meerder te wijten heeft. Uwe Tante klinkert is hier met uwe Nicht gelogeerd, de laatfte zal om haare verloren gezondheid te erlangen, met Mevrouw en Juffrouw stamhorst naar Buiten gaan. Omhels uwen waardigen vriend voor mij, en zeg hem , dat ik met een moederlijk hart God vuurig bid,  de gevolgen der opvoeding. 65 bid , voor zijne gezondheid en lang leven ; maar dat mijn hart te veel voor hem, ten uwen opzichte , gevoelt, om mij in woorden daarover uittedrukken : indien gij ooit de waardige Dame, de Graaft1 fchrijft, of haar fpreekt, zeg haar alles wat dankbaarheid eene tedere Moeder immer kan doen zeggen , als zij uit haar eigen bewogen hart fpreekt Uw goede vriend frans, heeft *ig zo gedragen, dat hij bij alle braave menfchen, nog geheel nieuwe verdiensten verkrijgt; zijn ijver, zijn liefde voor zijnen Heer , kennen geene paaien Uw Vader betuigt zijn genoegen over u — uw Oom wacht u met alle toegenegenheid, en zal alles voor u doen, wat gij van zo een' man ooit durft hoopen God geleide u beiden, en bren* ge u in de armen uwer liefhebbende moeder, maria de groot, geb. huisman^ AGTS TE BRIEF. jufrouw elizabeth stamhorst , aan haaren Broéder. T Ik heb u zo veel te fchrijven, dat ik niets zal aanmerken op de beide brieven die gij mij gezort* V« deel. E  66 cornelia wildschut ; of, den hebt; hoewel ik u gaarne zo nu en dan eens op de vingeren geeven zoude: maar misfchien kan ik u voor uwe ftoutigheden niet beter ftraffen, dan door u een verhaal te doen leezen, over een onderwerp, van welk gij altoos afkeerig waart reden genoeg om mij niet al te zeer te bekorten. Wij zijn gisteren op het middagmaal geweest, bij den Oom van onzen japik wij dat is, (want ik wil u tog alles omftandig vernaaien,) de Heer en Mejuffrouw de groot , Mevrouw wildschut , Juffrouw hofman , en ik in eigene perfoon : Mama bleef bij Oom , die reeds in zijn , „ allerliefst hondjen van een huisjen," is overgebragt: in 't voorbijgaan, wij zijn hier zo bekrompen gelogeerd, dat ik meer dan ooit wensch Buiten te zijn; hoe Buitenachtig het ook naar Tantes ooggeftel, in haar tuinkamertjen zij: Oom is niet beter, "zo deukt Moeder; doch dewijl zij t'huis hoognoodig is, en de zaaken zo verre gered zijn als.kan gefchieden, hoop ik weldra mijnen hoogften wensch voldaan te vinden Sus ! ik zie daar, dat ik een , en dat wel de hoofdperfoon, op mijn lijst overgeflagen heb den Heer samuel , alias de Joodfche de groot, meen ik. De oprechte Hollandfche Keukenmeid alleen, acht ik in ftaat, om u dien maaltijd in al zijne keurigheid en geurigheid te befchrijven — ik die mij beter verfta op het toemaaken van eene goede gezonde vaderlandfche fchotel, dan op het omfchrijven van eenen maaltijd , zal echter mijn kranke best doen : ik geloof  de gevolgen der opvoeding. Óf vast, dat onze mietje dat beroemde werk beter van buiten kent, dan gij uw Corpus Juris, of een Aéteur zijn rol : het zou mij nu in 't geheel niet verwonderen , dat mietje , als ik dacht dat zij in een zoet Menist boekjen zat te leezen, (ik denk ook' van ketters en dwaalgeesten het best!) met die Hollandfche Keukenmeid haar verftand oefende. Er is denkelijk, bij de rijke Menisten nooit keuriger maaltijd gegeven, noch fijner cn heerlijker wijn doorgediend; evenwel dit laatfte is hooren zeggen, en ik wil er niet over achterhaald zijn; want ik heb veel meer verftand van melk en room, dan van wijnen en liqueurs : ,, Orde en netheid zongen den ,, boven toon, en overvloed had alles ter tafel ge- „ dragen" hoe behaagt u zulk Herviaansck profa ? — trek uw' neus zo niet op! ik zeg je , dat die man mij in mijn kinderjurk magtig, en veel meer dan vader cats beviel , waarmede gij altoos zo lag te sjouwen en te maaien, ja waarin gij, (tot leedwezen uwer Moeder,) alle de fierlijke plaaten van visscher , met geele giddegom beftreekt; overtuigd dat dit uw CATs-boek , geen kleinen luister zoude bijzetten : het disfert was zulk een fchoon ftuk van fmaak en fymetrie , dat de Heer de groot — de Joodfche — te kennen gaf, hoe het jammer zijn zoude, daar het minfte van afteneemen, dewijl er dan iet ongevalligs voor het oog uit zoude ontftaan: ik was niet van dat gevoelen, te meer daar er de fchoonfte vruchten van verfcheide faifoenen en landen op ftondeii te pronken. E 2  68 cornelia wildschut; of, Ik heb onze mietje hoog en duur opgeftreden, dat zij in geen vier nachten uit haar kleêren geweest is, en wel tien bijeenkomften gehouden heeft, met hofmeesters , koks , en confituriers, en door het huis heeft loopen rinkelroojen en aangaan, zo als onze jonge boerinnetjens , wanneer zij palmknoopen, kroontjens vlechten , en een boog over den fpiegel maaken: ik beken , dat zij er niet het minst nachtravig , of vermoeid uitzag : geen wonder ! zij doet alles zo bedaard , zo gepast , zo logisch , dat afmatting nimmer vat krijgen kan op haar wèl teder , maar fijn , wèlgebouwd ligchaamtjen; en daar zij de erfzonde volfrrekt ontkent , heeft zij ook geen deel willen tekenen, in eene zijner gevolgen in 't zweet des aanfchijns brood te eeten mietje en haar volkjen laaten geen oogenblik ledig op de aarde vallen, zij kunnen des op hun aife alles doen , wat haar hand te doen vindt, zo al niet met magt, echter met langzaamheid; en langzaam gaat zeker , of hoe zeggen je lui Latijnfche fchepzels : Festim lente : zo is het niet met mij en foortgelijke wilde vlieguiten : als wij onzen tijd vermald en verpraat hebben, moeten wij meermaals, repje fcheerje, onze zaaken verrichten , en ons degelijk vermoejen: de dood blijft evenwel hun kettermeester; zij kunnen even weinig als wij zig aan zijn vonnis onttrekken; maar fterven zelf is voor hen meer eene verandering van plaats, dan voor ons : wij gaan , zo hoor ik ten minften pieter-Zwos dikwijls zeggen, uit een katij-  de gevolgen der opvoeding. 69 vig leven over, in een oord van rust en vrede: zij gaan uit hunne hoven en lusthoven over in het paradijs Gods: wij gaan uit een traanendal, een verblijf van zorgen en ellenden over , tot het nieuw Jerufalem , wier ftraaten van goud zijn , en wier muuren beftaan uit paerlen en diamanten, om ons eens wat kostelijk te verheugen , in de droefheid der geenen die dit geluk ontbeeren ; om ons genoegen te vergrooten op het zien der fmarten van alle vijanden Gods : doch dewijl de volmaakbaars mensch, (zegt onze Moeder,) nooit volmaakt is, zullen wij nu en dan Gods vijanden wel wat verwarren met de onzen: onze mietje en haare lotgenooten, gaan uit een valei der lieflijkheden , naar een plaats, daar alles vol zijn zal van Gods goedertierenheden „ Nu," zegt gij, „ dat is al- „ les goed en wel, maar waar blijft het nieuws, „ en waar de maaltijd, die gij, denk ik, (om mij „ te plaagen,) zult gaan omfchrijven ? " — gij hebt nog al geen ongelijk ook: ik begin met den Heere jan de groot : zo ik aliasfen mogt geeven, ik noemde deezen man rondsom eerlijk; hij kan zwijgen , zo het volftrekt zijn moet, maar niet ploojen : ik hoor van van veen, dat hij doorkundig in de negotie is; hij is hollebollig en goed, en, let daarop , pieter ! heeft de grootfte achting voor zijn eigen vrouw, ja hoe zeer zij hem in veele zaaken overfchijnt , heeft hij haar lief; geeft u dit geene goede gedachte van beiden? Mejuffrouw de groot , verdient, (zo ik oordeelen mag,) al de onderfchei» E 1  70 cornelia wildschut; of, ding onzer Moeder: wellevendheid, uit de Natuur zelve ontleend, gezond oordeel, en wereldkennis, gevoegd bij inneemende ernst en heufche voorkomenheid zie daar de hoofdtrekken van haar charakter: de grootfte fyftemamaaker bragt zeker al zijne nieuwe fnofjens van waarheden op den vliering , indien hij te overtuigen ware , zo dikwijls deeze vrouw zig voor eene oude waarheid verklaart. Het geen ik nog in haar heb opgemerkt, is eene groote duidelijkheid in zig te doen verftaan, ook dan, als het gefprek over iet bijzonders loopt: dit is oorzaak , dat Tante met hetzelfde vermaak als de Heer van veen naar haar hoort; terwijl zij mij inluistert: „ Nicht, wat moet die vrouw een „ al boeken gelezen hebben! " over den Heer samuel moet ik u het volgende mededeelen federt ik dien man leerde kennen, heb ik geloofd, dat de Voorzienigheid hem gefchapen heeft, om, geduurende zijn geheele leven , ten tegenwigt te ftrekken aan de magt des Duivels : alles wat die menfehenbedrieger krom maakt, maakt hij recht; zij leeven in eenen altijdduurenden oorlog, en zien geduurig elkander een fchoon kansjen af: zaait samuel bij gunstig weêr, en zonnenfehijn, het goede zaad in het jonge hart, de Satan komt des nachts, als een looze dief, en fteelt het weg; maar samuel zet het hem een volgenden keer dubbeld betaald: ftroojt de Vader der logenen, op een blijden dag , en onder een glaasjen van vrolijkheid , zijn  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. Jl vermuft oudbakken lasterzaa'd, of zijne fchielijk opwasfende zaaden van ijdelheid, en zo voords, in het hart van een zwak, teder, verfentimenteeld, of onbedacht meisjen ; terftond is onze vriend daarbij, en weet dikwijls, zonder dat die flooven het merken, er het heele boêltjen uittegrijpen: bemerkt de Booze , dat list hem geen voordeel aanbrengt, dan neemt hij geweld te baat; hij treedt maar asfurant weg over 's Heeren ftraaten , en poogt zo veel te overweldigen, als hij grijpen en vangen kan; maar hij vindt zijn'man; die gaat er op uit in alle weêr en wind, bij de zielverkoopers, in alle hoeken en gaten, in kroegen en flechte buurten , en hij ontzet veele proojen aan den ouden Draak ; ja dikwijls is hij hem vóór, en belet hem iet optedoen: terwijl nu de Duivel omgaat als een briefchenden leeuw om te verflinden , gaat samuel om als een goede Herder , om te vergaderen , en te recht te brengen ,, Een man, die zo buiten „ het gewoone waterpas werkt , moet ook geheel ,, buiten den haak ftaande begrippen hebben," zult gij denken, en gij denkt wèl: 't is een bedroefd ketter, en het is goed , dat hij bij ons onder de; roos fpreekt ; fub rofa, zeidet gij, toen gij de eerftemaal met uw langen degen van de Academie kwaamt; ja piet! gij waart toen een grouwelijke pedant:) veelmaalen ben ik bij zulke gefprekken tegenwoordig: hij beweert geduurig, (hoewel bij Oom geen ftervcling hem tegenfpreekt ,) dat God een God der waarheid is , en dat des, als zijne AposE 4  *2 CORNELIA WILDSCHUT; OF, telen ons verzekeren, dat God niet wil dat iemand Verloren ga, maar allen tot de kennis der waarheid komen, en behouden worden; wij dat zo goed moeten aannemen , als of het in het Euangelie zelf ftondt : hij leert dat men waardiger denkbeelden vormt van het opperfte Wezen , naar maate men uitgebreider begrippen heeft van zijne goedheid: zo 3ls zijn leerdelzel is , is ook zijne handelwijs en zedenleer: hij houdt ftaande, dat tot de liefde des naastens, ook zeer zeker behoort, het zorgen voor hunne zielen; dat men, verpligt zijnde zijn leven te dellen voor zijne broederen , men ook niet bang moet kijken, als het op onderfteunen, en des noods op het waagen zijns goeden naams aankomt: hij broedert zo verbaasd fterk, dat hij daar onder ook de gemeende luidjens begrijpt; ja zelfs de arme ellendige groenfmoufen: hij herhaalt dikwijls, dat de openbaare gebeden, om de bekeering der Jooden en Heidenen fut zijn, zo lang men zig niet bevlijtigt hen te vermaanen , te leeren , te dichten doorwoorden en daaden: het bidden, daar ik van fpreek, voegde hij er bij, doet net zo veel uit, als het, word warm, word verzadigd, indien men de beurs gefloten heeft , en zal ook even weinig uitwerken : als hij recht op zijn paardjen is , en in vollen ijver gallopeert, roept hij uit, dat naauvvgezette menfchen wat voor hun God zullen te verant-i woorden hebben , als zij zo fpoedig anderen loslaaten, die, of door fterke driften in verwarring geraakt, of door de opvoeding verwaarloosd zijnde , l;e{  de gevolgen der opvoeding. 73 effen pad der deugd misloopen ; en hij ijvert ijs» felijk tegen dat op fchepen 1'makken van losfe wilde jongens , die door een goed , verftandig voorbeeld, en menschlievende vermaningen, ftijlen van de beurs, en vaders des huisgezins hadden kunnen worden: hij is ook een groot vriend der vrouwen z „ Alle vrouwen," zegt hij, „ zijn min of meer „ kinderen; zij zijn in haaren aart goed , of zij „ zijn goed te maaken; " in hoe verre hij daarin gelijk heeft, laat ik aan het advis mijns rechtsgeleerden Broeders over; het is er mede, als met het uithangbord, daar de Ridder coverlij op uitgefchilderd ftond, met een paar knevels en een huzaaren muts op het hoofd: „er is veel vóór en tegen." Onze japik !.... nu gij kent hem — neen gij kent hem niet ; gij kent hem niet huislijk : 't kan zijn dat hij op zijn zondags was;' maar ten minden alles dond hem natuurlijk : en zo ik keetje niet wèl kende, ik zou niet kunnen begrijpen , dat zij hem een blaauwe fcheen had gegeven . hij is geen verteller van anecdotes; neen, en echter ver-: haalde hij aan Juffrouw hofman en mij , bij gele-, genheid dat Tante klaagde , dat haar fchoen knelde, het volgende „ Een Parijfche Petite-mau tresfe , had van haaren fchoenmaaker een paar fchoenen t'huis gekregen; de fchoenmaker die wel wist dat zo eene Dame nergens meer grootsch op is, dat op een klein, wèlgemaakt, fijn voetjen, had geest genoeg , om haar naar haar' fmaak te dienen —- de fchoenen werden t'huis gezonden, en E 5  74 cornelia wildschut; of, men vondt die mignon, divin; kort daaraan wilde de Dame dezelve aantrekken , doch zij fcheurden uit, zijnde van zeer fijne zijden gemaakt : zij liet den man komen, toonde hem de fcheuren: hij nam die op zijne hand, draaideze om en om, bezag de zooien , en zeide eindelijk „ Ha ! ,, Mevrouw heeftze mogelijk willen aantrek,, ken!" de wijs waarop van veen dit verklaarde , was zo eigenlijk , zo aartig, dat dit vertellingjen ons te meer deed lagcheu Tante zeide: ,, Wel die malle ! waarom laat men toch an„ ders fchoenen maaken ? " zij begreep er, ziet gij, niets van: daarover verwonder ik mij in 't geheel niet: voor zulke anecdotes heeft zij geene gefehikt- heid De converfatie van van veen , ftemde zeer wel overeen met den rijken keurlijken maaltijd, door zijn Oom gegeven : nooit was ik in een gezelfchap, daar minder geraas, en meer vrolijkheid heerschte. . Tante herhaalde dikwijls: „ Nu, van veen , gij „ hebt ze in de mouw! had ik ooit gedacht, dat je ,, zo een vrolijke vogel waart, toen je daar ftondt te „ kijken als een Klaas van Kloenen? — had keetje „ dat geweten, zij zou met jou hebben doorgegaan ; ,, maar ze verdient je niet, ik zal wel een andere „ vrouw voor je opdoen;" en zij trapte mij op den voet , of zij zeggen wilde: „ Gij zult de voor„ keur hebben, kind!" Tante was in haar fchommeligen trant vrolijk, en fprak met een uitftekend genoegen van haar nieuw  de gevolgen der. opvoeding. 75 huisjen ; viel niemand lastig met haare rampen ; even weinig als zig zelve: die haar niet gekend had, zoude niet vermoed hebben, dat die .bloazende , fraaje, vrolijke vrouw , de Moeder was, van eene jonge Juffrouw , die met een ligtmis door was, of de huisvrouw van een geruïneerd ziek man: trouwens, wij die haar kennen, hadden alle moeite van de wereld noodig , om het te kunnen gelooven: is deeze vrouw gelukkig? zij? zeer zeker, want het is haar geluk ; maar welk verftandig mensch, zoude toch op deeze wijs gelukkig kunnen of willen zijn ? op het gezicht van een fpiegel in de eetzaal , alwaar een heel fijne fcheur doorliep, maakte zij twee aanmerkingen,waarvan de eerde haar eén paar groote norfche blikken van Oom van veen bezorgde , die zij echter niet zag ; en de laatfte verwekte een algemeen meesmuilen; „ God „ bewaare u!" zeide zij, tegen onzen tapir , „ dat „ die gefcheurde fpiegel u den dood van uwen Oom „ niet voorbeduide!" en zijboog voorden ouden Heer, die in zigzelven mompelde: „ Gekheid, gek- „ heid!" de tweede beftond hierin, dat zij, zo de vrienden fraaje fpiegels noodig hadden , eene vriendin te Rotterdam recommandeerde, een vrouw, zeide zij, die altoos op verkoopingen gaat, en een fchat van meubelen in voorraad heeft; een braave vrouw , en die ik wel dertig jaar gekend heb. • Om nu de duistere groote oogen van Oom duidelijker te maaken, dient gij te weeten, dat hij zig  76 cornelia wildschut; of, zo fterk verbeeldt te zijn als samson , en zo vlug als absalon ; ja het methusalem hoopt na te doen: hij zoekt al de korsten brood , die hij grijpen en vangen kan , of laat zijn' knecht hem die afgefneden voordienen, om zijn fterk gebit te verheffen : hij eet altoos het minst gaar vleesch dat op tafel is ; kraakt een vijf-en-twintig abricofen-fteenen, zonder de kern te proeven; fnijdt een perfik met den kern door midden, en deelt die grommig uit, om dat men zulk tuig eet; een harde korst brood , is voor hem van hetzelfde nut , als voor een verzenmaker de hengftenbron ; het helpt den eerden aan 't praaten , en den laatden aan 't rijmen : hij ziet duursch en drak , ook als hij weldoet; en durft, uit vrees dat de jongelui mogten denken, Oom keurt het goed, niet lagchen, om iet hoe aartig ook, al begrijpt hij dat zeer wèl; zo a"ls bij voorbeeld , dat van de fchoen : niets maakt hem . fpraakzaam , heusch , menschlijk , dan een korst brood, een noot, of iet dergelijks; zijn gebit moet aan 't werk, zal zijne tong los komen ; maar dan hebben wij ook de hidorie van zijn leven en heldendaaden; dan hooren wij dat hij in allerleie wind en weder, zonder overrok of jas wandelt; in donder- en blikfem-weör uitgaat; om den regen nooit t'huis blijft; dat hij nooit ziek, nooit verkouwen was; niet weet of hij een maag heeft; dat hij meermaals een vol fpel kaarte heeft doorgefcheurd ; eens een koe, die vier boeren niet uit de floot kondenkrifgen, door den flaart van het beest te flingeren, uit het  de gevolgen der. opvoeding. 77 water trok , en zijn' tuinman die veel grooter en dikker is dan hij zelf, over de rivier gedragen heeft; uit aartigheid — dat hij, fchoon reeds een-entagtig jaar, noch naar Leyden wandelt, maar vijf uuren 's nachts flaapt, en nooit uiltjes knapt, geen coffij of thee drinkt, nooit getrouwd was, en geen halve fiesch wijn 's daags dronk. Van veen zeide mij, dat dit altoos de lijst was van het verhaal, en dat hij nooit eindigde dan met de halve flesch wijn 's daags Mama heeft mij eens verhaald, dat zij in haar jongen tijd in Am. fteldam een Dominé hadden, bij wien de jonge lieden , om dat zij van de familie waren, meer dan hun lief was, ter kerk moesten gaan, die zijn gebed altoos floot, met: „ Laat Babel vallen als een mo„ lenfteen , en alle de Heidenen ingaan:" Oom wildschut zat bij zo eene gelegenheid, een uiltjen te knappen, door het gefeul van den goeden ouden man in flaap geraakt 5 eene verheffing van ftem deed hem ontwaaken en vreemd opkijken; zijn makker, die naast hem zat, luisterde hem in , op zijn vraag of 't gebed uit was? „ Neen, gij kunt „ nog meê doen Babel is nog niet gevallen, „ of geen een eenig Heiden nog ingegaan." Tante maakte haar hof aan den ouden Heer , door te zeggen: „ Nu Mijnheer! zo ben ik ook, ,, zo ben ik juist, en ik zeg altijd, al die piepe„ rige kleinzerigheid is maar gekheid, en ton , en „ inbeelding." Deeze man is echter een braaf man , heeft een  78 cornelia wildschut; of, goed hart, en een goed verftand; doch zijne gebreken zijn wat lastig voor zijn huisgezin hij leest veel, gaat veel ter kerk, betaalt zijne bediende rijklijk , geeft veel aan de armen; hij is milddaadig zonder medegevoel; helpt zonder te verpligten , ja zonder te verblijden ; ieder die hem niet kent is bang voor hem; ieder die hem kent houdt hem voor een veel beter man , dan hij fchijnen wil; kortom, deeze man zal gemist, maar niet beweend worden, wat is het jammer , dat zulke degelijke menfchen, volftrekt een norsch en ftuursch voorkomen hebben willen , en ons beletten hen te beminnen. Mijne vriendin hofman deed zig zelve geen recht, zij kan het zo 'tfchijnt, niet verder brengen, dan tot wellevende weltevredenheid, en vrolijke gezelligheid; ieder heeft zo al zijne dubbingen en onaangenaamheden onze mietje ! kijk die iwas allerliefst: zij hield al de honneurs op, en ik zag dat de oude daarover maar recht te fpreeken was , al zeide hij niets; zij en van veen fchaakten zo aartig en fijn, dat het Mejuffrouw de groot zelve bij uitneemendheid beviel; en ik heb onze mietje nooit zo lief gehad, dan federt ik ontdekte*, wie en wat zij in haar' natuurftaat is. Nogmaals: deeze maaltijd was volkomen in mijn trant; de zinnen, de driften, het vernuft, de — eetlust, allen werden voldaan ; het hart en 't verftand zijn naar hunnen ftaat bediend: Oom is vergenoegd , want hij heeft veele korsten brood gegeten,  de gevolgen der opvoeding. 70 én mogen fnoeven op zijne gezondheid , als een Duitsch Baron op zijnen adel: Tante heeft gegeten en gelagchen ; zij begeerde niets meer — Nog een woord over van veen : deeze vriendlijke bijeenkomst, heeft hem in een licht vertoond waarin ik zelve hem nog nooit zag: geen wonder! bezig in de moejelijkfte fchikkingen van Ooms verwarde zaaken, zelf aan het hoofd van een aanzienlijk comptoir , kon hij onmogelijk die vrijheid van geest hebben , die jonge lieden, minder bezig met gewigtige beredderingen , doorgaands zo aangenaam maaken, als zij maar geen volftrekte uilskuikens zijn: maar zo doende zou ik u wel meer fchrijven dan ik wil, en wij fpreeken elkander welhaast. Mevrouw klinkert komt met ons; ik geef u de les die Koning david gaf aan joab: „ Handel het ,, meïsken zoetkens;" zij heeft wel geen gevaar, om met haar fchoon hair in een onzer boomen te blijven hangen , want het is zeer zorgvuldig onder haar muts verborgen, en ergert door deszelfs veelheid en losheid niemand, zo als 't mijne Mevrouw draaimans , die mij ook eens ried, om er de fchaar intezetten , dewijl 't mij al te fraai ffond : reden genoeg om er federt nog een lok meer bijtevoegen; maar gij zoudt met uwe fatyrique pijlen het teder hartjen wel ten doode kunnen treffen: doch gij moest mij niet tot een ander uiterfte overgaan en op haar verlieven; dit zou nog gevaarlijker voor haar zijn, dewijl ik nooit zal toe-  So cornelia wildschut; of, Haan, dat zij u trouwe, Gij moet zo dra gij kunt naar de ftad komen , en dat wel om te verlieven op Juffrouw hofman ; dat is uw flag , meter ! leentje is veel te rijk voor u; gij moet voor 't vaderland pleiten, en uwe ledige handen bezigheid geeven, 't geen er wel eens in kon trekken als gij u Heer en Meester zaagt van zo veel gelds, als u in onze Provincie tot een geweldig rijk man zoude kunnen maaken: neen, Juffrouw hofman moet gij hebben : zacht dat ik zo veel voor mijne moeite heb, voor alles wat ik omtrent uw zedelijk en ligchaamlijk beftaan toebreng , dat gij mij een zuster naar mijn' zin geeft; en ik ook meer dan gij zelf met haar zal moeten omgaan; want weldra zult gij door uwe vermaardheid als Advocaat er meer op uit moeten zijn, dan onze Burgemeester lenting tot heil en oirbaar des vaderlands A propos! hij heeft een' brief aan ons gefchreven, waarvan Tante mij heeft toegelaten een copij teneemen, en ik maak er een féte van, u dat voorteleezen ik zeg er geen woord meer over Onze lieve Moeder groet u , doch voegt er geen een lesjen bij: de braave vrouw weet wel dat ik u onderhanden heb, en wonderlijk naauwgezet ben in het doen van mijnen pligt, als het er op aankomt om u het goede voortehouden Vaarwel , mijn goede pieter- baasl ik omhels u, en mijn' Vader, met al mijn hart Nog wat: Tante verzoekt u te logeeren 5 zij zal u, om het Buitenachtige, boven het tuinkamer-  ÖÉ gevolgen der opvoeding, ' &1 öiertjen plaatzen, want Ooms comptoir is nog niet begonnen; en of het ooit daar zal gehoudaTworden, weet ik niet; wel dat ik ben uwe, Liefhebbende vermaanfier , Zuster en leermeester esfe, betje. NEGENDE BRIEF. Juffrouw magdalena klinkert, aan haare Moeder. waarde, geliefde moeder! T Xk bedien mij van de eerfte gelegenheid , die zi<* opdoet, om aan u te fchrijven vermoeid kwa¬ men wij op het bekoorelijk landgoed van den Heere en Mevrouw stamhorst; ja zeer vermoeid aan: dit woord past alleen op mij, en niet op de twee oude Dames, die meer aan beweging gewoon zijn-, men doet, hoor ik , zelden het reisjen in eenen dag; doch het is Mevrouw stamhorst's gewoonte ; en daarom reden wij, in den vroegen morgen, onder het fchijnen der maan, niet uit Amfteldam; maar uit een logement buiten de poort af, en kwamen V. deel. F  §2 cornelia wildschut; of, met de fchemering hier aan ; deeze vermoeidheid heeft mij echter een betere fiaap bezorgd, dan ik, zo lang mij heugen mag, genoot: ik ftond ten zeven uure ook reeds op ik zal op uw verzoek zeer omftandig zijn het flaapvertrek is boven, en zo ruim en zuiver, als of de Artz, (een boek daar ik hier kennis mede gemaakt heb,) het zelt had uitgekozen ; hoewel ik geloof, dat het heele huis en alle de vertrekken op dien voet gefchikt zijn, en zo lang reeds zo waren als Mevrouw stamhorst hier woonde: wij ontbeeten met versch gemolken melk en befchuit ; koffij of thee was er niet te vinden; er ftond een venster open aan de hofzijde ; het was fchoon weder, en het zuiden windjen blies helder op : ik fchoof behendig een weinig ter zijde, fpelde mijn' halsdoek toe; met een woord, gaf door veele tekens te kennen , dat -:ik voor een tochtjen vreesde : het venster bleef open, en ik verzeker u, dat ik noch koude gevat, noch eenig ongemak daarvan gekregen heb. Onder het ontbijt las Juffrouw stamhorst eene predikatie uit sollicoffer: wij vonden allen dat het een fraaje, Euange'.isch- zedelijke leerrede was: wij fpraken er een wijl over, tot dat Mevrouw ons eene wandeling voorftelde door den tuin en het bosch: bethje nam mijn arm, en fleepte mij , zo als men dat noemt, braaf door den mostert: men kan het bosch in geen twee uuren doorwandelen: voor mij ging men zeer rasch , doch bethje betuigde mij dat dit maar drentelen was : ik bleef  de gevolgen der opvoeding» 8». voor iederen zitbank (taan; zeide dikwijls: „ Hier „ is liet heel lief! hier is het fraai ! o welk een „ heerelijk gezicht ishïer'thiê^p niet: eindelijk waagde ik het te zeggen, „ Hier moesten wij eens „ rusten! het is hier zo fchoon!" „ Dat is „ waar," zeide Mevrouw, „ maar ik zal u op „ nog veel fchooner plaats brengen" onder- tusfchen gingen wij al voord, en ik merkte wel dat bethje in haar fchehnfche hart mij uitlachte : ik zag op iedere rustplaats, als het wijf van loth, terug : eindelijk dacht Mevrouw dat het genoeg voor mij was, want zij floeg een zijlaan in; daar traden wij in een-foort van hermitage, geheel verborgen en overfchaduwd van fchoone eikenboomen: het was hier voor mij zo verrukkelijk , dat ik mijne vermoeidheid geheel vergat, en ftaan bleef bij een helder beekjen, 't welk men langs eene hoogte,al fchuimend , zag voordvloejen, en zo geheel vreemd voor mij was, dat ik er niet van daan konde: op deeze hoogte , die met gemaakte groene trappen opging, geklommen zijnde, hadden wij het heerelijkfte uitzicht op velden, koorn- en gras-landen, vol vee, werkende landlieden, dorpen, kerken, en hier en daar ccne ruïne van vervallene kasteelen: de vogelen zongen geheele concerten, en dit contrasteerde te meerder met de ftilte , die in de geheel door de zon verlichte Natuur heerschte „ Heb ik u geen „ woord gehouden?" vroeg Mevrouw ; „ is het „ hier niet fchoon?" Ik drukte haare band, en zeide alleen „ Nooit heb ik iet gezien, F a  ($4 CORNELIA WILDSCHUT; OF, „ 't welk mij zo treft, Mevrouw! o wat is " hier alles heerelijk" ,, En alles natuurlijk, „ ziet gij ?" ik was geheel aandacht , nooit heb ik, federt ik het zieklijk ligchaam omfleepte , een zo levendig genoegen gekend; het was als of iedere ademhaaling mij herftelde „ Hoe dankbaar „ ben ik u Mevrouw!" was alles wat ik zeggen konde: Mevrouw omhelsde mij, en zeide mij veel verpligtende dingen. Juffrouw bethje , die gij altoos met zulk een levendig genoegen hoordet, is in den huislijken ommegang geheel beminnelijk: maar toch, ik kan niet recht vrij met haar zijn; ik gevoel te fterk, dat ik haar niet kan behaagen; dat ik niet voor haar berekend ben : zij heeft zo veel geest, zo veel geoefend menfehenverftand, zo veele keurige kundigheden , zo veele aangenaame talenten , en van dit alles bedient zij zig zo los, zo vrolijk, zo geheel ongemaakt, dat gij u dit zo niet verbeelden kunt; ik °zie dat alles ; en het onderfcheid tusfchen ons is zo groot, dat ik verzekerd ben, alle haare minzaamheid verpligt te zijn aan haar medelijdend, wélgeplaatst hart, en waare wellevendheid; men heeft meermaals opgemerkt, dat vrolijke goedaartige jonge lieden, de lievelingen van alle braave menfclien zijn; en mag ik er bijvoegen, dat de ondervinding mij leert , juist eene Juffrouw stamhorst zou ik , zo heel , zo ftrak, zo ziel- en leven-loos als ik voorkom , voor mijne vriendin verkiezen , indien ik maar durfde; ik gevoel het nuttige , het  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 85 hoofdzaaklijke van haare verkeering voor mij , alle oogenblik: zij begon, terwijl zij haare lieve oogen overal nieuwsgierig rondlloeg , eens helder optezingen: juist niet uit voet of schutte, maar het liedjen zelf behaagde zo zeer aan haare Moeder, dat die vroeg, of dat niet van haar zelve was — ,,Ja," zeide zij, „ viEThR-baas en ik hebben het opge„ fteld, en het is nog al wèl uitgevallen" — Wat gerust hebbende , wees Mevrouw mij de omliggende dorpen , kasteelen , en andere fraaje perfpectiven , terwijl wij langs den belommerden grooten weg naar huis keerden Ten elf uuren kwamen wij t'huis, en vonden den Heer stamhorst bezig met het geeven 'van zijne orders aan de landlieden, die voor hem werken. Hij vroeg mij met waare deelneeming , hoe ik mij bevond ? en verzekerde mij , dat hij en zijn huisgezin niets zouden verzuimen , om mij mijn verblijf aangenaam te maaken ; doch dat ik met zijn ftoute meid wat geduld zoude moeten hebben — die ftoute meid was reeds aan zijn arm, en kuschtehaaren vader hartlijk , wel als een kind, doch. niet met dien afftand, die zij zo haatelijk noemt. De Heer stamhorst is een bejaard, fchoon, groot, magerachtig man, die men niet kan leeren kennen, zonder hem met de grootfte onderfcheiding te zien: hij is zo eenvoudig in zijn voorkomen, als in zijne kleeding, en heeft iet zo natuurlijks, zo voor het land gefchikt, dat men niet behoeft te vraagen, of hij ook wel recht in zijn' kring en gelukkig is, F 3  86 cornelia wildschut; of, Ik beantwoordde dit, zo als mijn dankbaar hart mij ingaf": bethje nam mij naar haar muziekzaal: die huis is zo groot en ruim, dat ieder zijne vertrekken heeft; allen luchtig, zindelijk, en met de grootfte eenvoudigheid gefchikt : zij nam de harp-, gaf mij grappig een' leuniugftoel , er bijvoegende: ,, Nu hartjenl rust een weinig, gij hebt rust noo„ dig, en ik zal zien of mijn getinktank u daar „ wat aan kan helpen" ik lachte , en zij begon. Het is wel waar, dat ik bijna nooit muziek hoorde, en geene kenfter ben — ook niet zijn kan; doch , mij dunkt , dat indien mijne zieklijkheid niet hardnekkiger ware, dan de booze geest van Koning saul , ik door zulk fpeelen, in één week, zo gezond zijn zou , dat ik geen het minfte excus zou kunnen vinden, om hier langer de frisfche buitenlucht intearlemen — Vervolgends ging zij haar tekenwerk voor den volgenden dag bij elkander krijgen, en toonde mij zo eenige prulietjens, (haar woord, gelieft gij te weeten;) ik verwonderde mij, doch wist zo wel dat ik daardoor haar geen eer konden aandoen, dat ik zweeg, en met lust alles befchouwde : ik vond alles mooi , maar ,wist niet eens waarom : o wat valt dit lastig, zo geheel overïchenen te worden! — „ Wat kan ik toch," zeide ik , dan catcchifeeren „ en koufen-breien? het eerde komt hier in 't ge„ heel niet te pas , en het laatfte behoort zeker ,,'niet onder de fraaje kunsten" „ Dat is „ waar," zeide zij, „ maar het eerfte kan een  de GEVOLGEN DER OPVOEDING. 8? „ onfchuldige broodwinning zijn, voor zwakke the„ ologifche menfchen, die niét werken kunnen, en „ het laatfte behoort echter onder de nuttige kuns„ ten; en of die met den voorrang boven de aan3, genaame verdienen , daarover zal mijne Moeder „ u wel eens fpreeken: ik beken echter , dat het „ voor mij een plaag is, en dat ik nooit brei dan „ uit kinderlijken pligt." Om één uur ging men aan tafel, niet in de eetzaal , maar onder zwaar eiken-loof, waardoor de zon haare ftraalen niet fchieten konde; dit, en de fpijzen zeiven waren zo aangenaam voor mij, dat ik, zo lang mij geheugt, zo veel eetlust niet ontwaar werd: ieder deed voor zig een kort gebed: men fprak veel onder de maaltijd: bethje, die nooit anders dan water drinkt , fchonk mij tweemaal een glas overheerlijken wijn in, en Mevrouw beval mij die te drinken : met het disfert hadden wij rasch gedaan; ieder ftond op : Mevrouw zeide mij , dat zij gewoon waren, een paar uuren na den maaltijd, ieder te laaten doen wat hij verkoos; en vroeg mij, dewijl eetiije in den tuin , en in het kleine bosch, aan 't loopen ging, en zij zelve eenige noodige bezigheden had, of ik de biblioth^k zien wilde? zij gaf mij daarop den fleutcl: ik behoef u niet te zeggen, ■ dat ik dien met blijdfchap aannam — de bibliotheek is groot , wèl gefchikt, en wèl yerfierd met borstbeelden en wereld-globes : ik zag er veele Mathematifche inftrumenten, die ik niet ken, en ook verfcheiden Muziek-inftrumenten : ik zag eens rond, F 4  88 cornelia wildschut; of, en vond eene groote verfcheidenheid van werken, die ik, of.in 't geheel niet, of alleenlijk door de tijters kende: de Artz lag op een tafel opengeflagen; hij bepaalde mijne keuze : een uur daar na kwam bethje, aan de deur tikkende, binnenj; zij zag het' boek, en vroeg: „ Hoe bevalt onze Doctor u ?'' — „ Voor zo verre ik oordeelen kan, uitmuntend "-— Maar zouden wij het recept, dat hij zo juist nu „ gaf, niet eens gaan probeeren?" ik ftond op, en Mevrouw verzelde ons aan het eind eener laan , die op de rivier uitkomt: daar vonden wij een aartig klein plaifier-jagtjen : o wat verraschte mij dit! —wij voeren met ons drieën en eene kamenier, de rivier op , tot aan een fraai liggend Dorp , ftaptcn aan land en traden in eene groote zindelijke boerderij, die aan den Heere stamhorst toebehoort : de lieden van het huis , en bethje's Petekind waren verblijd , hunne Dames weêrtezien ; wij(wandelden vervolgends braaf om , zagen veele fchoone boömgaards, en landerijen vol beesten: in huis komende , vonden wij een kamer gereed om ons te ontvangen: Mevrouw eischte theewater: dit verwonderde mij zeer ; maar zij kwam mij voor, en zeide, dat meiyalle zulke gewoonten, ook die niet goed zijn , allengs moest afwennen ; ik verftond haar duidelijk : zij dronk ook een kopjen meö, maar Juffrouw bethje flapte zo veel fuikeken koude melk in haar kommetjen , dat ik duidelijk zag, boe zij mijn geliefden drank alleen dronk om de bijvoegzels: ik bedankte met het derde kop*  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 8y jen , en zij, mij grappig bij de baud neemende , luisterde mij in, „ Als je altoos zo zoet en ge- „ hoorzaam blijft, dan beloof ik je eens bo- „ ter te laaten karnen:" - Alwéér aan 't wandelen, en bethje onder de kinders aan 't maaien, en aan het laaten doen van kunstjens , waarvoor zij die dikke lummels dan een paar duiten uitdeelde - wat is zij gelukkig! alles, alles vermaakt haar! Aleer wij vertrokken, gingen wij nog eens binnen, en vonden toen eert proper gedekte tafel, met alles wat het fchoone faifoen van keurigheid , en het buitenleven verfterkends en voedends heeft: ik had een grooten zin in room te eeten, doch bethje, dit merkende, nam mijn lepel weg; en ik vergenoegde mij met een ftuk fchoon tarwenbrood met kerfen: zij liet mij echter met mijn lepel eens van haar bord proeven, en beloofde mij, als mijn maag zo verre heen ware, dat zij niet tegen alles rebelleerde , ik zo wel room zou eeten als zij zelve , doch dat dit nu zo weinig mijn kost was, als het eeten van warme ham. Terwijl wij ons gereed maakten om te vertrekken , kreeg zij het in 't hoofd om nog eens in het touw te fpringen ; toen ik niet zeer gezet was op te flingeren , zetlede zij mij een vinger , en vroeg: „ of ik wel om de room dacht?" kortom, mijn lieve Moeder! deeze dag was vrolijk, en te elf uuren lag ieder te bed - zie daar , u éénen dag befchreven , alle de overigen zijn even aangenaam, en echter altoos anders. F 5  tja cornelia wildschut, of, Ik heb u nog geen woord van den jongen Heer stamhorst gezegd; hij verdient echter wel dat ik over hem een weinig fchrijve — Toen wij aankwamen was hij van huis : maar 's daags daaraan met bethje wandelende, reed er een jong Heer de laan op „ Daar is mijn broêr," zeide zij, met-zo veel vreugd en levendigheid, dat ik haar antwoordde : „ dit is zeer aangenaam voor u" „ Ja, „ voor u ontken ik dit niet, maar hij moet daar „ niets van vermoeden , of ik zou geen huis met [, hem kunnen houden , of meester blijven" dit deedt mij lagchen: hij fcheen niet van 't zelfde begrip, want hij omhelsde haar met zo veel blijdfchap, dat hij mij naauwlijks zag: evenwelwas hij te welleevend om mij geheel te verzuimen; fprong fehielijk van zijn paard , gaf het aan een bedienden, en ons ieder een arm; zo gingen wij, (zij druk praatende ,) naar binnen : zijne t'huiskomst maakte het genoegen zijner ouderen nog grooter, en de verwelkoming zijner Moeder , die hij in zo lange niet gezien had , roerde mij : hij gelijkt zo veel op bethje, als een fraai jongman op een fraai meisjen gelijken kan; doch alle haare trekken zijn geftemd tot'vrolijkheid enfcherts, en de zijnen tot ernst en nadenken: ik -bemerk dat hun geheele ommegang een geestig ftoejen is hoe zal ik het beter uitdrukken ? dit verlevendigt hier alles , en maakt dat er niets eenzelvigs in de converfatie blijft : dien dag zeiven begon dat reeds, en als stamhorst zijne zuster een kans afzag , was hij  os gevolgen der opvoeding. 91 zo grootsch als of hij een proces gewonnen had; doch als bethje, en dat gebeurde meermaals, hem te gaauw was , was zij tot dartelheid toe vrolijk. Als ik dit alles nadenk , dan zeg ik : wat ken ik weinig van de beste genoegens der Natuur , en niets van het gezellige huislijke leven! mijdunkt dat ik eigenlijk nooit een kind was ; alleen opgevoed, door mijne lieve, minzaame , maar geheel-en-al in haar huis levende moeder; geen fpeelmakkertjen, geen broeder, geen zuster, geneigd tot peinzen , en zonder de minfte afleiding, hoe is 't mogelijk , dat ik nog zo ben , als ik ben ? ik weet , mijne lieve Moeder ! dat gij mij dee- ■ ze aanmerking niet kwalijk zult neemen, uwe toegeevelijkheid , die ik nooit misbruikte , is mij bekend : boe weinig brengen wij zeiven toe tot het geene wij worden! wat moet de gezondheid bevorderd, wat moeten de vermogens van ligchaam en ziel der kinderen verfterkt , ontwikkeld , en beziggehouden worden, als men het geluk heeft, door"' ouders als de Heer en Mevrouw stamhorst, en in hunne omftandigheden, te worden opgevoed! als men van zijn vroegfte jeugd een' medgezel heeft die deelt in alle onze vermaaken ; die onze zucht tot (happen en gewoel begunstigt, aanzet, en geduurig met ons. iet anders, iet nieuws, iet aartigs iet voor kinderen belangrijk uitdenkt, en met glans' Voltooit ! nooit verlangde ik zo zeer een' Broeder 'te hebben, dan federt ik deeze twee lieve jon-e  s)2 cornelia wildschut ; of, lieden kende; zij zijn'in den uitgeftrektften zin des woords vrienden: maar hunne vriendfchap toont zig niet in grimaces , of naauw afgeperkte beleefdheden ; neen ! door vertrouwen , openhartigheid , en door elkander zo veel waar vermaak toetebrengen, als men van beiden kan verwachten: zij zijn zo wèl overtuigd van elkanders goede hart, dat de aartigfte , fcherplte zetten , alleen doen lagchen, hoewel ieder fijn gevoel genoeg heeft om ze te gevoelen , en niet onbetaald te laaten: de fout van st amhorst is opftuivendheid, die zijner Zuster plaagachtigheid; op dat punt harrewarren zij zeer dikwijls , en ontveinzen wel eens een oogenblik deeze fout; doch zij fchijnt weldra te fterker dóór , en het fpiegelgevecht wordt grappig. Ik heb den jongen stamhorst lief om zijn goedaartigheid , en om de tederheid en achting, waarmede hij zijne moeder bejegent ; hij is zijns vaders vriend, en verdient het te zijn; doch bethje ! ik geloof niet dat een verftandig vader , ooit een lieve dochter meerder kan beminnen: als haare moeder haar goedkeurt, of ergens over prijst , drijven zijne oogen van genoegen, en hij ziet haar aan als een — vader — ik fchrijf, mijne lieve moeder! bij rukken en ftooten, zo als gij zien zult uit de onderfcheidene letters, en den weinigen zamenhang die er in mijn brief is. Het gefprek viel daar op Juffrouw wildschut v wij wandelden met ons drieën : bethje, fchijnt het, heeft haar' broêr het copij gegeven van den brief  de gevolgen der opvoeding. Qj des zwagers van van arkel; die brief bragr hen op het gefprek „ Arme lieve keetje !" zeide de Heer stamhorst, ,„ wat moet zij ongelukkig ,, zijn! en konden wij iet voor haar doen!" /> bethje. Dat zeg ik duizendmaal : konden wij iet voor haar doen ! hoe zal dat nog afloopen , stamhorst ? (Zij vroeg dit met een ernst en belangueeming , die mij drong haar hand aan mijn hart te drukken:; zij merkte het wat merkt bethje niet!) Ja lieve, (vervolgde zij tegen mij,), ik kan u verzekeren, dat de dwaaze flap van keetje mij voor 't eerst van mijn leven bedroefd heeft. Mij ook , zeide de goede jonge Heer : ik zou niets ontzien, en (er met drift bijvoegende,) den Duivel ftaan, konde ik haar maar te hulp komen: het heugt mij nog zo klaar , hoe veele uitren wij sis kinderen met haar fleeten , en hoe lief, hoe goedaartig zij was! haare onnozelheid zelve maakte dat ik altoos haar partij nam, in kleine verschillen die zij met u had. bethje. Dat bewees dat 'de Natuur u tot Ad- ' vocaat beftemd had, en dat een broer nooit de gelegenheid laat ontglippen om zijne zuster tegentefpreeken: (hij lachte:) maar zo gij mijn' raad gevolgd haddet, en op keetje had willen verheven „ dan zou zij nu onder uw befcherming zijn, en ik geen ander verdriet kennen , dan door u verongelijkt te worden. stamhokst. .Ik heb over dit ftuk al zo veel woorden met u gewisfeld , dat het overtollig zijn  94 cornelia wildschut ; of, zoude, daar meer over te praaten: gij gelooft zelfs niet, dat men kan willen verlieven op iemand, doet gij wel? (wat, dacht ik, zal het antwoord zijn?) bethje. O ik fpreek niet van zulk een onmagtig fchepzel als ik zelve ben: doch een bol als gij, die gaarne u zeiven zoudet wijs maaken, Heer te zijn over zijn' geest, (behalven over uwe poestigheid,) moest daar niet over fpreeken: neen, stamhorst , ik zeg als nog, dat dit uw pligt was: gij waart haaide naaste, en zo als ik zeg, dan waren al die wisjewasjens niet voorgevallen, en gij zoudt zo al niet, (gelijk blijkt,) eene rijke, ten minsten een zeer mooje vrouw gehad hebben, zo gezond als een hoen, en zo goed als een — kind. hij. Zou men niet kunnen ontdekken, waar hij haar verlaten heeft? want dit ftel ik nu vast, heeft hij gedaan; mij dunkt dan waren wij op het fpoor, bethje. Genomen dat wij zulks met zekerheid wisten, wat dan? hij. Dan zouden wij met Moeder daarover fpreeken , en zien dat wij het ongelukkig meisjen te recht bragten. bethje. Nu , gij zijt tog nog al de ergfie niet: zie stamhorst , ik geloof dat gij morgen op reis gingt, indien gij hoop haddet haar te vinden en hier te brengen. hij. Morgen? dit oogenblik! mijn hart breekt als ik denk in welk een nood, kommer, droefheid, en (want er zijn tog overal fchurken,) in welk gevaar zij is, of nog komen kan.  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 95 bethje. keetje heeft één geluk zij is niet zeer nadenkend; mij dunkt indien mij zo een geval ware overgekomen , ik zou al lang dood cn begraven zijn. hij. keetje heeft juist wel niet veel vooruitzienheid; dit is waar, bethje; doch de ftaat waarin zij zig bevindt, is zo ijsfelijk voor een meisjen, gewoon aan alles wat rust, gemak, overvloed en weelde kunnen doen genieten , dat zij mogelijk tot nadenken komen zal Arme lieve meid! en zo fchoon als een engel! bethje. Dit alles zegt Moeder honderdmaal, en ik weet dat zij zelve , konde zij keetje redden, u verzeilen zoude, om het meisjen te overtuigen, dat haare Tante te deugdzaam , te verftandig , te gemoedlijk is, om haar niet op den weg der deugd weêr te brengen, en te behouden; maar keetje is niet eens het geen men met recht een flecht meisjen noemt; zij heeft laakbaar gehandeld , doch zij kan niet ondeugend zijn zij heeft zig zeer tegen haaren vader bezondigd , dat beken ik ; zij heeft dwaas, zij heeft verkeerd gedaan ; maar hoe is zij ook opgevoed ? en heeft Oom zig wel ooit als een goed verftandig vader omtrent haar gedragen? 't is billijk, dat, als men de mispasfen der kinderen berispt, men tot de- oorzaak daarvan opklimme, en dan vraag ik: kon keetje anders handelen dan dwaas, zodra zij in de gelegenheidkwame(*)? (*) Deeze vraag heeft de lezer reeds beantwoord ge-  $6 cornelia wildschut; of, hij. (Ons beiden omhelzende.) Wat zijn wij gelukkig in zulke goede handen gevallen te zijn! ach als onze keetje dooi- Mama ware opgevoed, zou zij wel ooit zulk een dwaazen ftap gedaan hebben? ik dank den Hemel nooit vuuriger dan voor de ouders, die Hij mij fchonk; en mijn lieve beth zal op dit (luk ten minden haar' broeder niet tegenfpreeken . . . ? bethje. (Hem invallende.') Daar hebt gij gelijk in: ik ben nog te jong en te los om te kunnen befiisfen of de opvoeding en de omdandigheden, altoos, en bij ieder , alles afdoen ; maar dit is echter, dunkt mij, zeker, dat het bij de meeste menfchen zo gaat: en daarom eischt ten minsten het bijzonder geluk, en de algemeene veiligheid, dat de Ouders zig in daat dellen om hunne kinderen een goed voorbeeld te geeven , zonder 't welk alle hunne lesfen even weinig afdoen, als voormaals mijne vermaaningen en beHralïïngen bij mijne poppen, die even wild, en onbedacht, en flonzig waren als haare Moeder: (deeze inval deed mij lagchen:) 't is niet anders, hartjen! en zoud gij dit op uw catechifeerend leven niet wel wat gemoedlijk kunnen t'huis zien, in een gefprek van Juffrouw sadelaar met haare Moeder; doch onze jonge lieden za«en dit niet zo wèl door: er blijft een groote afftand tusfchen bekwaarae zig oefenende jongelieden, en vrouwen van verftand, wier oordeel en ondervinding even groot zijn.  de gevolgen der opvoeding. t'huis brengen ; zo ais onze ouwe Dominé zegt, als hij het niet langer praatend houden kan? ik. Wat zal ik zeggen: ik zie geduurig dat ik het hoe van veele dingen niet weet; en ben wèl overtuigd dat ik niet in ftaat ben om tegen u té redeneeren. bethje , (mij grappig aanziende.) Gij maakt mij een compliment , en ik doe niet fterk in complimenten ; evenwel, ik vergeef het u, op deeze voorwaarde , dat het niet meer gebeure: vrij uit dan, mij dunkt, dat het werk 't welk gij ter hand naamt, niet gefchikt was , noeh voor uwe jaaren, noch voor uwe omftandigheden, maar dat gij aan 't catechifeeren gingt , zo als veele jonge meisjens fpeelen , bij gebrek van iet anders om handen te hebben. ik. Ik had al vroeg fmaak in het leezen vari Godgeleerde boeken ; ik hoorde zo veel fpreeken van de groote en algemeene onkunde der gemeene lieden , op het ftuk van Godsdienst ; ik ftelde zo Veel belang in dien te verdaan; mijne waarde Moeder , hield zig zo veel bezig met het verklaaren der Propheeten, wat zal ik zeggen? de zucht om nuttig te zijn, deed mij hiertoe overgaan. bethje. Dit is gedeeltelijk waar; de ondervinding leert het ons, vooral, indien men zig bepaalt bij de kennis van Theologifche lecrftelzels; uW oogmerk was voor zo verre niet Hechts onberispelijk, maar lofwaardig : evenwel dat neemt het vreemde daar niet van weg, met opdicht tot u : en ik zo* V. deel. G  98 corn elia wildschut; of, nog vrede met u hebben , indien gij uwe gezondheid als een buit had weggedragen : doch gedaane dingen hebben geen keer: als gij eens wèl overtuigd zijt , dat noch de Natuur , noch de Godsdienst u dit werk heeft opgelegd, zult gij zeker, wanneer gij te Leiden wederkomt , u daar niet meer aan te buiten gaan. ik. Ik heb daar nooit zo over gedacht, en ben bet reeds veel meer met u ééns, dan gij misfchien denkt ; weet gij waar ik mij het meest over beklaag? daarover, dat ik zo veele mijner beste leerjaaren verloren heb , waarin men in mijne ruime omftandigheden, zo veele nuttige en aangenaame talenten kan aankweeken: wat zal ik nu met mijn ledigen tijd ,doen ? ik zing niet, ik teken' niet, ik verfta geen muziek, ik heb bijna geen' ommegang met iemand. bethje. Aan dit alles kan wel wat zijn, doch zie hier mijne huismiddeltjens: eerst, gij moet hier zo lang blijven, tot dat uwe gezondheid, (want dat is en blijft nommer één,) herfteld'is ; gij moet daartoe al de gelegenheden waarneemen, en al den raad volgen , die mijne Moeder u geeven zal: uw trek tot leezen is groot en gevestigd, onze bibliotheek zal dien trek tot verzadigings toe voldoen, en mijn Vader zegt altoos, dat als men lust heeft tot leezen, en dien lust kan involgen, men nooit met zijn' tijd kan verlegen zijn,' vooral indien men Buiten woont, en des alle oogenblik ligchaamsbewegingen neemenkan: er zijn veele verftandige, kun-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. pO dige menfchen, die geen een deezer drie talenten bezitten, en echter geen uur ledig op de aarde laaten vallen ; vervolgends moest mijne Moeder de uwe zien overtehaalen, om in onze buurtfchap een Buiten te koopen , en daar moest gij dan voords het uwe doen ter uwer herftellinge: o ho! binnen twee jaaren zult gij , (want daar zal ik voor zorgen,) een knap flag van een vrijer hebben , met wien gij een wettig huwelijk zult fluiten, en des niet een catechifeerend maar een werkzaam lid der maatfchappij worden; zie eens, hartjen, dit zijn zo mijne zoete uitzichtjens , en lieve bedenkingen : want ik meen het zo wèl met u, en heb mijne Moeder nog veel liever, federt zij de uwe wist te bepraaten om leentje aan ons overtedoen. Zie daar, mijne lieve Moeder! zo het een en ander van de gefprekken die vrij meisjens houden —Het Buiten-leven bevalt mij reeds zo zeer, dat ik begin te wenfchen om altoos Buiten te blijven, indien gij, die om mijnent wil zo vriendlijk alles gewoon zijt te doen, zulks goed vond. Het is niet te gelooven , hoe ik in éèncn week reeds beter ben: ik word vrolijk , 't is zeker waar; en zie er reeds goed uit : in mijn geheele leven heb ik zo veel niet gewandeld, dan in deezen eenen week: dit, gevoegd bij al bet vermaak, en een geheel anderen leefregel, zal mij welhaast hoop ik, die gezondheid wedergeeven, waarom gij, mijne waarde Moeder! den Hemel zo vuurig bidt. Gisteren is hier een asfemblée van jonge lieden G a  100 cornelia wildschut; of, geweest: Mevrouw stamhorst was er, naar haare gewoonte, bij: wat zag ik tegen deeze bijeenkomst op ! ik op een asfemblée van jonge lieden ! mijn hart doeg op dat denkbeeld : ik zag zeer wel dat daar mijn plaats niet was: gaarne zoude ik mij in mijne kamer gehouden hebben, doch daar was geen denken aan , ik durfde er ook niet van fpreeken: Mevrouws bijzijn gaf mij nog al wat geleenden moed, en ik ftelde mij gerust, dat zij zeker geen andere, dan befchaafde jonge lieden ontving: bethje , die de gaaf heeft van iemand zo tot op den bodem van zijn hart te kijken, moet gemerkt hebben , dat er iet dergelijks bij mij te doen ware: want, zeide zij! alles zal beter gaan dan gij denkt, geloof mij, 't zijn goede kinderen , en wij zullen maar met ons zestienen zijn , PiETER-baas en mij medegerckend ; (maar met ons zestienen , Moeder !) ik. Ja maar, ik kan dunkt mij zó gekleed daar niet komen, ik zal zo affteeken. bethje. Laat mij maar begaan, kind, ik zal u wel wat opdrillen. (Tegen haare Moeder.) Wat dunkt u , Mama , als leentje haar wit keurlijk fijn japonnetjen aan heeft, met .een groote dormeufe van mij op, een groote gaazen halsdoek om, en een dito boezelaartjen voor , zal het dan niet wel gaan mevrouw, Qagchend.) Dat behoeft niet eens, bethje; Juffrouw klinkert is zeer wèl gekleed, en ook de jonge lieden weet gij , zien zo naauw  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 101 niet, vooral, nu zij weeten dat gij eene vriendin bij u hebt, die hier komt om haare gezondheid te herftellen: evenwel fchik het zo als gij goed vind, het is mij wèl. bethje. Goed, ik zal het wel maaken, wees gij maar gerust, leentje lief. Dat bleef daarbij : maar des morgens zeide zij: „ Kom aan als een kind , de koffer moet open:" ik opende dien, en nam er eenige fraaiheden uit — Neen ! dat is veel te kostelijk; die kanten moe,, ten in de koffer blijven ; wat hamer hebt gij ,, zulk een fchoon horologie? als de haak. erafis, „ en ik er een zwart zijden lint aan gezet heb, „ zal dat horologie al uw fieraad uitmaaken" — zij kreeg vervolgends een heel ftel witte kleeding bij elkander, en zei: ,, De fnorrepijpen zal ik er „ bij doen;" ik was befchaamd um mijn muts af- tezetten , en talmde zo wat ,, Kom, het is ,, tijd, waar wacht gij na?" en met een hielp zij mij; „ leentje ! maar leeneje ! hebt gij zulk „ fchoon hair ; daar-had ik zo weinig vermoeden „ van, als van al de kostelijkheid in de koffer: dat „ moest ik geweten hebben , ik zou u anders „ hebben opgeknapt: nu , dat in 't vat is zuurt „ niet: gij zult daardoor alleen een half douzijn „ oude Freules, die ieder een hair of dertig over„ hielden, en daar nog meê pronken als oude op„ getuigde narrenpaarden, dol maaken;" op dien toon ging zij voord, terwijl zij mij een, zo als zij G 3  102 cornelia wildschut; of, het noemde , fraaje cliignon maakte, en er noch poejer, noch pomadc in vergat; ook twee boucles die zij met fpelden, en hoe weet ik het, vastmaakte; toen kwam de dormeufe met een zacht blaauw lint te voorfchijn; in een oogenblik was ik zo uitgellreken , dat ik mij zelve niet kende, doch, ik beken het, mij met genoegen befchotiwde; vervol* - gends moest ik haar ook kamenieren , dat in een wip gedaan was , hoe onhandig ik ook ware : zo gekleed gingen wij naar beneden: Mevrouw stamhorst zag ons beiden met genoegen. Vervolgends kwam het gezelfchap; Mevrouw die zig zo veel zij kan , naar jonge lieden fchikt , bleef er bij; zij nam mij bij zig om thee te fchenken, 't welk door de jonge Heeren werd voorgediend: Freule leentje , eene gunstelinge van Mevrouw, vroeg mij, hoe ik mij bevond, en wikkelde mij in een inneemend gefprek; bethje was overal , en overal even aangenaam; Mevrouw had zo veel attentie voor mij , dat dit mij innerlijk aandeed; ik zeide alleen :.,, O Mevrouw! wat zijt gij ,, goed;" bethje riep onderwijl: „ Juffrouw klin„ kert vergeet gij niet dat gij al twee kopjens ge9, dronken hebt?" ik boog vriendlijk, en keerde het mijne om. Zij wist zeker wel , dat ik zo weinig .van de kaart verfta als van de Algebra , en ftelde daarom voor, (zij beleed het mij naderhand,) om vingt un te fpeelen, 't welk aanftónds werd goedgekeurd en  de gevolgen der opvoeding- ' ioj wij plaatften ons allen aan een groote tafel: „Kom," zei Mevrouw, ,, Juffrouw leentje wij zullen za,, men doen;" er ging wel duizend pond van mijn hart! want ik wist niet wat fret was, en gij ook niet mijn lieve Moeder; onder een geftadig gelach , en gejuich fpeelden wij ; doch de vreugd was tot fchaterens, toen bethje eens en tweemaal alles moest betaalen: nooit heb ik mij zo vermaakt of meer gelagchen; ieder zeide het zijne, en ieder zeide iet aartigs : na een. uur ons gediverteerd te hebben, fmeet Freule leentje al de kaarten op een hoop, en zeide: „ Dit alles is mooi en goed, „ maar zouden wij niet liever wandelen?" allen overcnd, en de jonge Heer stamhorst gaf mij zijn' arm; wij wandelden allen, behalven Mevrouw, een uur of anderhalf, en toen wij t'huis kwamen vonden wij een rijklijk collation : nu was de Heer stamhorst ook bij ons : bethje kwam bij mij , en kuschte mij hartlijk, ,, Ik kan niet over„ al zijn," zeide zij, „ maar denk dat' room de ,, verboden boom voor u is, en gij Freule leentje ,, zult uw ftem, die wij hoog noodig hebben, niet ,, door nooten gelieven te bederven;" die dit even eens als ik beantwoordde. Na dat ieder voldaan was, gingen wij naar een groot overfchaduwd grasperk, en de danfen begonnen: de jonge Heer stamhorst zeide, zo dat ieder het hoorde: „ Juffrouw klinkert! ik zou de eer „ verzoeken van met u te dansfen, indien ik uwe G 4  J.g>4 CORNELIA wildschut, OF, „,gezondheid niet fchattede boven miju vermaak;" en koos een andere Juffer: ,, Nu," zeide bethje zachtjes, ,, zijt gij veilig, en hebt niets te doen dan u te amufeeren:" dit danfen duurde bij het heerlijk ftarrenhcht en een paar verlichte glazene klokken, die daartoe in voorraad hingen , tot tien uuren; toen ieder vrolijk en dankbaar van Mevrouw stamhorst vertrok — zie daar mijn waarde Moeder, zo gelukkig hen ik , en zal 't alle daag nog meer worden , indien ik van u het aangenaam bericht ontvang, dat uwe vaste gezondheid beftendig blijft, en gij mij toelaat , hier zo lang te blijven als ik wensch. Ik heb op uw verzoek zo omftandig gefchreven; ik weet dat mijne waarde Moeder, mijne waare vriendin is, en ook ik heb niets te verbergen; dit is het niet al; mijn dankbaar hart moet zig eens uitftorten; o ik zie zo duidelijk , dat in alles wat men hier doet , men de vriendlijkfte oogmerken met mij heeft ; maar de wijs waarop men die bereikt is nog kiefcher. Ik kan u niet zeggen, welk een uitmuntend meisjen bethje stamhorst is , noch hoe zij overal bemind en gezocht wordt, niet alleen om haaren be* koorelijken ommegang, maar ook om haare wezenlijke hoedanigheden; haar broeder fielt mij geduurig in ftaat haar nader te leeren kennen — maar ik moet eindigen; zij roept mij reeds voor de tweedemaal, en vraagt: „ Q.f zij mij haaien zal?" Vaar dan  de gevolgen der opvoeding. io< wèl, mijne lieve Moeder; duizend groetenisfen van de geheeje familie, en ik omhels u in mijne gedachten, mij noemende, Uwe dankbaarfte en gehoorzaamde dochter, TÏENDE BRIEF. JllffroUW elizab&tii stamhorst , ÜÜU JllffrOUW anna hofman. .♦Zodra, mijne beste, het maar half mogelijk is de pen bij de lurven te vatten, neem ik haar op, en dat alleen om door haare bemiddeling wat met u te praaten; „ Hebt gij het dan zo volhandig ? " — „ O dat is onbegrijpelijk!" „ Ik heb meer dan ik ié afkan" — „ Hoezo?" — Hoe zo! — vooreerst, moet ik mijne kennis vernieuwen , met alle mijne bloemen en heesters; ik moet zien of zij wèl zijn opgepast , of zij wel in de beste orde (taan, of die wel zon , en deeze wel fchaduw , en nog een ander wel vocht genoeg heeft; dat kost tijd, naatje; ten tweeden , ik moet ons ziek hartjen bezig houden , door wandelen , rijden , vaaren ; ik moet voor haar al mijn muziek fpcelen , even als G5 leentje klinkert.  IOÖ CORNELIA WILDSCHUT ; OF, of zij door de tarantula, (zo als het fprookjen luidt,) geftoken ware , hoewel zij , het zoete leentje , zo weinig de dansziekte, als de kwaade luimen heeft van Koning saul, grimmiger en ergdenkender gedachtenis; ik moet haar kleeden en reden, opkappen en veel met haar kallen: maar het meeste werk heb ik met onzen Zeeuw, die mij zo gaarne de wet zoude geeven, ik moet zijn geduld onophoudelijk oefenen, en zijne opftuivendheid tot eene manlijke vastheid verbeteren: kort gezegd, ik heb het zo druk als Tante martha met haar zwaare huishouding, haarman, die alles van zijn lijf zaagt, en haar flijtigen jonge; doch dewijl ik ook gaarne mijn gedoententje knap hield, moetik bethje zelf dikwijls eens onder vier oogen fpreeken, en haar — want zij is bedroefd los en vergeetachtig, haar pligt herinneren; dit is ook nog al een sjouwtjen; van mijne hulp in het hidsbeftuur fpreek ik niet eens, noch van mijn tekeningen, noch van mijn borduurraam, noch van mijne bijzondere lectuur, noch van . . . wat weet ik al meer: anders naatje , had ik geen dagen gewacht, voor ik u een paar duizend letters toezond; laat dit u genoeg zijn: wel hoor, meisje maat! het is mij toch wat vreemd, dat ik u niet zie , en ik wensch fomwijl half, dat gij ook de frisfche buitenlucht noodig had, |zo niet ter herftellinge uwer gezondheid, ten minften ter uitwisfchinge dier al te ftille afgetrokkene oogcnblikken, waarop ik u meermaals betrapte: ik praat zo gaarne met u, over perfoonen en zaaken , ik hoor zo gaarne uwe opmer-  de gevolgen der opvoeding. i07 kingen; ik zie gaarne dat gij iet, 't welk ik uitrammel, nog al tamelijk goed vind; kortom , om dat wij zo weltevreden met ons zeiven zijn, vermids onze gebreken en zwakheden meestal beftaan in fotifes ; gij moet u niet ftooren aan het woordeken onze; want, hoewel gij ten minsten zes weeken ouj der, en wel tien pro cento wijzer zijt dan ik , zo kan ik mij om de hamer niet hierin buiten u befchouwen; ik tel u dan als een deel van mijn' arm zelf; en uw land is mijn land, Uw ftad mijne ftad, uw volk mijn volk, uwe deugden mijne deugden, en des, volgends eene ftrikte gevolgtrekking , zijn mijne gebreken ook uwe, en mijne zotternijen ook uwe gebreken en zotternijen; dit is de toereikende grond, waarop ik van onze gebreken en onze gekheden {preek. Hoor, naatje , ik geloof dat de Natuur of het lot , wie van beide zig dan ook moge belasten, met het befchikken onzer aardfche wooningen, Hernhuts is ; ik moet het onze leentje , die alle gezindheden , welke er maar in de wereld bekend zijn , zo naauwkeurig kent, eens vraagen wat zij er over denkt: zie hier mijne reden; de oudfte of overlfe van het beruchte zusterhuis te Zeist, plaatst fomwijlen een half douzijn jonge zusjens in een klein kamertjen bij elkander; komen die lieve fchaapjens wel met elkander overeen ; zijn zij in haar hokjen zo te vreden, dat de Engelen zeiven er hun fpikkel in hebben ; leven zij met één woord zo zoetfappig vriendlijk, dat men haar allen „ Voor kindje-  lo8 cornelia wildschut; of, „ ren van den Heiland" houdt; dan komt er weldra een oude matrone , of bloemzoet broederoudfte, aanfleepen, met een paar grienbekjens, lelijke ftukjens, Hechte knorrige humeurtjens , zuure fmoeltjens, geelgrauwe uitkijkjens, die om dat zij kwaadfappig zijn , altoos knoopen in de biczen zoeken, en nooit eens een, ook maarzuster-glimplachjen durven meö doen; om aan die zes lieve floofjens de zelfverzaking te leeren ; en of deeze ,, Kinderen „ des Heilands" nu al bidden: „ Leid ons niet ,, in verzoeking , verlos ons van den boozen ," 't is vergeefsch; één dier oude fchepzels fpeelt de rol van den Duivel, en zift haar als de tarwe; en zij blijven om haare ziel te tuchtigen, met die twee lastige figuurtjens opgepakt, in haar klein kamertjen ; maak gij nu de toepasfing : daar is, zo als mijn Vader dikwijls zegt: „ Een heelen fchat van „ allerbeste foort van menfchen in de wereld, maar „ men vindt die zelden;" heeft men dat geluk, vind men lieden die ons op den duur behaagen, och! het is droevig, zeg ik u! zie eens aan, daar vind ik eene naatje hofman , en zij vind mij ook! wij vinden een saartje sadelaar , een mietje van veen , o wij zouden een Salem, een huis des vredes met elkander hebben, ja een recht kippetjens leven; wij zouden woonen op den Heiligen berg, daar geen twist of gekijf tegen op kan klauteren, om dat zij het beneden veel te druk hebben; (die Mejuffrouw, de Weduw klinkert uit de Propheteii opmaakt, dat nog gebouwd worden moet:) is nis  d e gevolgen der op voeding. 100 de Natuur of het lot niet veel kwaadaartiger, dan die Hernhutfche verzoekers? zij zondert, neen, het zondert mi], (want het zal de goede Natuur niet zijn, als ik mij nader bedenk,) van die lieve vriendinnen, en vooral van mijne naatje, om mij te plaatzen bij een driftigen piETER-baas, en een ziek zwak fukkeltjen; dat noem ik ook zelfverzaking en geduld leeren! zo is mijn jeugdig leven een proefftaat; daarbij komt nog, dat mijne piepjonge deugd, (het ftcunzel aller deugden,) trotschheid mist; zij die zo knaphandig de zwakke deugd te hulp komt: niemand zou mij willen toeftaan, dat ik het zwaar en lastig heb ! mijn Broer moge mij kwellen en poogen te vernederen; onze leentje veel verftand toefchrijven, ja wel heel lief vinden, (dat mij, zo ab gij denken kunt , nog fpinniger boos maakt!) I hij moge uitbazuinen, dat het een lief, zwak engeltjen is ; dat ik heel gelukkig ben, met zo eene zoete huisvriendin; zie, als hij mij nog langer zo tergt , zal ik het meisjen opzetten , om hem zijn belijdenis te leeren, naar het Cocceaansch Leidsch fyftema; want hij is, zo als onze meiden zeggen, „ Nog niet an;" helpt dat niet, dan zal ik hem laaten loopen, als een fmeerige havelooze pruikmaaker, op een Comediedag ; dat zal erger voor den vriend zijn. Hoe gelukkig zijt gij, geen Broer te hebben! zij zijn nog ondraagelijker dan de mans van de mode; hierbij komt nog, dat mijne Ouders dit zieke fchaapjen beminnen; en door alle haare lichaams-zwakhe-  iio cornelia wildschut; of, den heen , door alle toevalligheden haarer opvoeding en aangeleerde denkwijze heen, een onzer verftandigfte , goedaartigfie, zoctfte, deugdzaamfte meisjens ontdekken , die hun ooit welkom waren , zo dat, ik zou bij hen altoos niet durven kikken van mijn geduldsoefening met leentje ; ik moet dan zo als veelen ,. mijn toevlugt neemcn tot het laatfte hartfterkingjen de bewustheid, ik doe wel, en ik doe het uit goede beginzels. Nu zal ik eens beproeven, of ik niet over zulk een ernftig onderwerp als magdalena klinkert, wat ernftiger fchrijven kan; hoor, u wil ik het niet ontkennen, dat leentje is, (maar het moet tusfchen ons blijven,) is een zeer - braaf meisjen; ik had mij verbeeld , dat zij eigenwijs en ongezellig zijn zoude; hoe? moet ik dit niet denken van iemand , die den blinden was tot oogen, en den onwetenden tot leidsvrouw? doch zij heeft zulk een fchoone provifie van hecht , fterk menfchen-verftand , dat al de fyftemaas van alle kerken, daar geen fchade aan konden toebrengen; zij hebben dat verftand wel eens een paar brillen opgezet, of een prisma in de hand gedouwd, maar, waar nadeel konden zij, met al hun gezwets, gefchcrm, en gefchreeuw het niet toebrengen , en zij heeft het nevens haar natuurlijk lief meisjensachtig humeur, als een fchat weggedragen; zij heeft een vrij lang discours gehouden met mijn' Vader; en zij die gewoon was altoos gelijk te hebben , en gevraagd te worden in alle zwarigheden , luisterde, zo als ik luis-  de gevolgen der opvoeding. iii ter , als mijne Moeder mij onderricht ; beproefd, bedaard , befcheiden hoorde , en wederlei zij, (zo' veel zij kon,) en mijn lieve Vader betuigt, dat leentje ten minnen weet, wat zij meent te geloven, en er de allerbeste bewijzen in een flagorde die kunstig was , tegen aanvoerde ; maar nu moet gij u niet gaan inbeelden, dat mijn Vader het zwak heeft van profelites te willen maaken ; 't lijkt er niet na ! de braave man heeft vrede met alle de befpicgelende begrippen van alle deugzaame menfchen; 't was alleen een fiukjen van liefhebberij, zo als zekere Dominé fomwijlen eens eenfeerrede doet; en om eens te zien of het lief hartjen vast in de fchoenen haarer begrippen ftond. Ik geloof zelve, dat zij voor ons een weinigjen verlegen is, niet om dat zij arme lieden, (dit zou verkeerd zijn,) leerde en onderwees, maar om dat zij begint te zien, dat •zij van dat leeren zo verbaasd afweek van onzen Grooten Leermeester, als hij tot de fchaare fprak op den berg; dat zij die domme menfchen, verborgenheden, (waarvan de wijste en de domfte, net even weinig weeten, of weeten kunnen,) wilde doen bevatten, die niet voor den menfche gemaakt zijn , en zo wat losjes heenliep over het voor alle menfchen verftaanbaar te maaken redelijk gedeelte des Godsdiensts; ik merk ook, dat het'haar fpijt, zo geheel-en-al onkundig te zijn van die fraaje kundigheden , die zij zelve nu wel ziet , dat het leven zo aangenaam maaken; en geene dier talenten heeft aangekweekt , die zig bij haar zeker ergens /  iia cornelia wildschut; of, in een hoekjen verfchuilen, en nog diep in flaap W gen, toen zij hier kwam. Onze vriendin , ja onze vriendin , (zij verdient dien naam,) heeft mij met groote vertrouwelijkheid beleden, dat zij, vooral federt haar geheele machine begon te haperen , veele fouten had: „ Groo„ te kicschhcid in het eeten, groote gehechtheid '„ aan haaren zin, eene lastigheid in haare gewaar„ wordingen, die haar wel eens onvriendlijk maak", te tegen haare vrienden, en ftijfheid in haare „ begrippen;" ik zeide niet te gelooven, dat cicero die vier dingctjens, onder de vier Cardinaaleondeugden plaatfte ; dat zij door onze Roomfche • Priester zelf niet onder de doodzonden geteld wierden; dewijl hij die voor een beuzeling abfolveerde: doch dat zij tot de groote familie van de Koningszondetjens der fijnen behoorden , en onder de zwakheden der catechifeer-zusjens te tellen waren; ik bewees, dat haare gekrenkte gezondheid, daar de moeder, en hebbelijkheid, de tedere voedfter van was; doch dat haar hart er niets mede te maaken had; ik beloofde haar mijn kranke best te helpen doen, om al dat janhagel weg tejaagen; doch om niette haastig aan 't werk te gaan, beloofde ik haar daarbij, dat ik nog een geheele week lang, alle daag in de keuken gaan zoude, om te zien of alles wel naar de wetten der kookkunst behandeld wierd; of alle dekzels wel net flooten; of men het eeten niet te gaar of te ongaar opdischte ... dit deed haar lagchen, en dewijl lagchcn de doorftraaling bevordert, ook  re gevolgen der opvoeding. h3 ook de onzichtbaare doorvvaasfeming herftelt en des een onontbeerelijk middel was ter haarer'herftelling , heb ik allen hoop , dat leentje binnen een maand meester in haar gemoedshuisjen weezen zal, en zo gezond zijn als gij of ik : om haar wat optebeuren en te vertroosten, vertelde ik haar een geflagen uur niets dan mijne grillen, zotheden, onredehjkheden, ongelijkheden aan mij zelve; dit deedt alweêr eene goede uitwerking, en mijne eigenliefde kwam er zelfs met glans af - zij zuchtte, „Zucht „gij? vroeg ik „nu eigentlijk over mijn geluk of " °VÊr miJ'ne f'^ten?"-,, Over geen van beiden, „ maar ik wenschte ook zulk een vrolijk humeur » t£ hebben"- U Leentje! kind! gij weet niet " W3t glJ daarwenscht: alle rechtertjes hebben hun „ duikertjes, hartjen ! met zo veel levendigheid zo „ veel fatyricq vernuft, loopt men meermaals gevaar „ aartig te zijn, ten koste eens pligts; en dan" weet „ het geweten ons zo fchoon de mette te leezen | en zo oud beet teneemen, dat men zig zeiven,' „ (met de vriendinne burgerhart .) wel eens hel„ der zoude willen kloppen; zulk een vrolijk huls meur, ook als het zonder erg of list loopt fpelen en kaajen, moet met den huik te kerke gaan, „ van ijdelfchepzel, werelds kind; ten mins- „ ten bij zulken, die nog zo wat opgeflikte achting bij de menigte verwierven , door een vieze tfo» me, een bruine japon, en een gaaf van zuurkij„ ken; vraag maar eens aan Mevrouw draaimans » de gi, zult leeren kennen , naar bethje sTam- V. deel. Jj[ «die gij zult leeren kennen , naar bethje stam-  114 cornelia wildschut; of, „ horst, dat^ meisje is al wèield; men verlacht „ ook wel eens zijne achting, bij betere, fchoon „ geen hair wijzer menfchen ; de heele droevige „ fefte der Piëtisten , verwijst ons naar het hel„ fche vuur; en alle ouwe lelijke meerkatten, waar „ zij ook t'huis hoorcn, roepen amen, amen! dat zij zo!" Zo fpreek ik met onze vriendin , en dat terwijl ik haar, (zo als men hier zegt,) over duin en dijk voer , en haar zeker op de kosten jaag , van ten minsten een half douzijn paar fchoenen te ontbieden. Nu ligt mij nog iet als loot op 't hart; maar het fchijnt dat ik het u zeggen moet; de eerbre maagdlijke fchaamte , die roozen fchildert — ei dat is eene recht poëetifche uitdrukking! — ik doe die u prefent; tegen dat ik de bruid ben kunt gij er uw bruiloftsvers mede opfchikken — zoude ik wel kunnen zeggen, belettede het mij u mondlings te verhaaleu; doch dat is zo niet ; want ik vind niets onbefchaam^s daarin , dat een jong meisken aan haar zuste>-fchoonheid, (nog een naatje! of zij te pas kwame,) zegt: „ Dat een knap kereltjen zin in haar „ heeft; " gij weet dat ik het niet zeide , geef er mij wat voor op de vingeren ; gij hebt mij ook niet eens aanleiding gegeven, door te zeggen: „ Hede Juffrouw bethje ! ik geloof dat de Heer „ van veen zin aan u heeft;" en dan had gij er wel kunnen bijvoegen: „ dat gij over zijne keuze „ zeer voldaan waart" of zo iet, naatje. Nu althans , nu fchrijf ik het u, dat de vriend  de gevolgen der opvoeding. 115 japik mij tot troonopvolgfter mijner fchoone Nicht benoemd heeft; zou men niet zweeren dat zo een knaapjen verlieven moest op het ftaatig verftand, en de erentfeste deugd ? ondertusfchen liep hij daar immers als een groote ijdeltuit, de vergankelijke fchoonheid na; kreeg een verweerde blaauwe fcheen; doch werd er geen hair wijzer door: in plaats van zig onder het beduur te begeeven van het een of ander zoet, ftijfachtig nuffeltjen in zijn eigen kerk, dat men immers van japik moest verwachten, naatje ? m3akt hij, als een losfe malle jongen , nog eens zijn hof bij een dartel-vrolijk fpicht van een landmeisjen, die overal tevens, en te vangen is als een aal bij den ftaart; een fchepzel dat geen geduld genoeg heeft, om een half Menist te hooren redeneeren , over heete zomers, harde winters, asfurante werk- en florzige keuken-meiden; die geen geduld heeft om op een zedig bezoekjen, daar men niet fpeelt, maar koufen breit, haar naasten, ten nutte en ftichting der aanwezenden, te hooren lasteren! ik doe mogelijk niet wèl door alle zulke invallen, niet in de onderfte verdieping van mijn hart, als de vorst der duisternis vast te ketenen ; maar gij moet die fnaaken kennen, al zoudt gij ook een' brief fchriiven vol vloek en dood; ja al zoudt gij een geheelen langen zomerdag op Ebal klimmen, om tegen mij te grommen en te fchelden, (een talent daar ik geen groote verwachting van heb — bij u!) van veen heeft zig immers in zijn hoofd gaan zetten , een lid van onze familie te willen , en m H %  iiö cornelia wildschut; OF, zullen worden? maar, waarom zou men mi], (weerloos lam!) opofferen aan den gril van een' Menist? waarin ik mi] zelve bezwaard vinde door buiten mijne kerk te trouwen ? zie hier dan ten minsten een inval, die ik moest naar beneden en in ketens zenden: als ik mijn ongelukkigen Oom wildschut kwam te verliezen, dunkt mi], dat ik van veen als mijn Oom zoude kunnen eerbiedigen ; maar als man , eeren lieven vreezen ook al ware het maar in alle dingen die recht en billijk zijn, wil ik fpreeken dat heeft hij aa, mij immers niet verdiend, naatje? hoe dunkt u? zeit onze mietje, als zij den knecht vraagt, of de caral wel ichoon gefpoeld is, en het tegendeel denkt ^ zien: „ Hoe dunkt u gerrit , is die caraf „ wel fchoon?" Mama zegt in zo een gewigtig geval: „ Jan, is dat water wel heel helder?" Hoe! mi] meugebed te maaken van mijne Nicht eene Nicht, die hij zelf nu niet meer achten kan' (anders vondt mijne eigenliefde ook nog daarbij eene vertroosting:) ik heb het japik ook zeer duidelijk gezegd : 't helpt niets ; en wat de Menisten niet goed kunnen maaken, mag Joost wel afblijven: hij heeft mij poogen te beduiden , dat ik zijne eerfte liefde waarlijk had; dat hij blind en buiten zijn verftand was, toen hij keetje beminde; dat ik , (i\B.) ik zelve, in eenen brief aan hem, zulks eezegd had: ctet is een lelijkert! een liefde-dienst die ik hem bewees , nu tegen mi] zelve aantevoeren' mijn lieve naatje! mag ik u bidden en fmeeken,  de gevolgen oer opvoeding. 117 doe toch nooit iemand uit de baldaadige fex, (zegt de zagtmoedige Mifs houe ,) den minsten dienst; ei wat, de mans weeten niet wat het zij, edelmoedig te zijn: ik geloof dat, zo de mensch een machine is , volgens de gevoelens van dat Atheïstisch zwijn, la' mettrie , hunne ziel , of hoe noemt hij dat eerst werkend beginfel? veel te grof en te plomp is, om zig tot deeze edele , deeze geheel vrouwlijke deugd te kunnen opheffen: geweld, gefchreeuw, gcfnoef, geblaas, daar zijn zij t'huis; zij hebben te hooi en te gras nog wel. moed, om elkander voor den degen te roepen , en als dolle ftudenten in 't honderd te vechten, doch tot edelmoedigheid zijn zij doodlijk onmagtig ; (want, let op het redengevend woordeken want'.) wriare edelmoedigheid is eene grootheid van ziel; zij fpoort ons aan, om , op de edelfte wijs, veel meer te doen dan de rechtvaardigheid eifchen kan — in 't voorbijgaan: gij gelooft immers met mij, dat veele deugden tot onze fexe, bij uitfluiting behooren, zowel als veelerleie foorten van fchoonheden en begaafdheden ? een vrouw zo gefpierd als een man, en des ook zo ftout en fterk als een kruier, is iet monftreus: een man, zo fijn, zo keurlijk wèl gemaakt, teder als onze mietje; kunt gij u iet kinderachtigers verbeelden? eene vrouw die fchermt, en een man die kloosterbloemen maakt . . . noem mij eens iet rebutanter: een meisjen moet zeker geen liever gezelfchap kennen , dan dat haarer lieve Moeder, maar een jongen , die altoos aan zijns moeders fchortekleed H 3  "8 cornelia wildschut; of, hunkert, k zo belagcheI.jk Qf ' S uhZT 3andeed: " ikZ°U ptETER-&a- jen tn duB1 gaan . mafg., ^ ^ wtóM peisjen » toch nog iet; maar dat twee vriendinnen breken zouden om een jongen vrijer A ba ' C«gt Tante,) het fop is de koo] niet mard, h.egt mij des eerlijk op: is van veen en dépot de vous meme, meester van uw hart? zo gij tog eens huwehjken wilt, dan kunt gij al niet in beter han, &fl gcraaken; ei, wat mij betreft, ik behoor onder  de gevolgen der opvoeding. im die gelukkige wezens , die wel eens een fnor kunnen wegkrijsen, doch de roes gaat van zelf weer over. Mogelijk denkt gij: „ Mijn Hemel! kan bethje „ zo luchtig fchrijven , daar er in haare familie " zulk een ongeluk gebeurd is, en haar Oom in " zulke treurige omftandigheden blijft?" ja, maar b'ethje is door de Natuur tot zulk een fijn gevoelig wezen gefponnen, dat zij, indien zij, in onaangenaame omftandigheden geen grappen met zig zelve maakte, zij den hoek niet zoude opzeilen : al mijn fcherts, en al mijne jokkernijj zijn noodfchooten , als mij iet onaangenaams ontmoet - tnft , mag ik zeggen en ik vind tot nog toe veel meer hulps bij de vrolijke luchthartigheid, dan bij de eerwaarde reden ; en mijne Moeder is dubbeld wèl tevreden als ik bij de eerfte te recht kom: zie kind, ik ben aangelegd om eene overdreven gevoelige Roman-heldin te worden; doch een greintjen gezond oordeel, deed mij begrijpen, dat ik dan in levensgevaar zoude komen , om gek, of ziek, of beiden te zijn . en voor beiden heeft bethje niet heel veel fmaak: ik beklaag keetje uit grond van mijn hart, en in fpijt van alles wat een zotte, kwaadaartige menigte babbelaars en lasteraars, (die zig de wereld noemen,) mogten uitfchreeuwen, kon ik baar redden , ik zou niets verzuimen, om keetje in de armen mijner deugdzaame, waarlijk vroome Moeder te brengen. Over mijn' Oom ben ik indedaad verdrietig ; zo hij herftelt en hier wil komen inwoonen , zal ik H 5  122 cornelia wildschut , of, juichen van genoegen wat kan ik meer doen ? Gij weet wel , dat Mevrouw lenting voor altoos haar kost gekocht is ? o wat geluk ! freule leentje heeft mij nog een paar fchelmftukjens verhaald, waarin die looze vrouw haar had weeten intewikkelen; de Burgemeester wil van dit fchepzel geheel-en-al fcheiden , en een ander trouwen: hij heeft belet bij Mama gevraagd: heer naatje! misfchien vraagt hij mij wel ! hij is er gek genoeg toe; en het zal de laatfte gekheid niet zijn, die hij «i^ hoofd heeft ... nu ik lach er maar mee; maar in ernst onderteken ik mij uwe waare Vriendin, 15ethje. P. S. Nu ga ik zo dra mogelijk aan onze mietje fchrijven.  de gevolgen der opvoeding. I23 ELFDE BRIEF. Juffrouw elizabeth'stamhorst , aan Juffrouw maria van veen. / vriendin "Voor mijn hart! „ Dat's weêr wat nieuws!" doet het liefde ? 't kan zijn laaten wij dat dadr laaten, want ik heb zo een ijsfelijke lust om aan u te fchrijven, dat ik onze leentje met pieTKK-baas uit rijden gezonden heb, en belast, niet voor zeven uur en t'huis te komen kinderen van den vloer , als moeder albedil fchrijven moet, zeg ik — vooral over zulke gewigtige onderwerpen, en als ik de pen opneem om u te onderrichten. Ja mietje lief, ik heb mij al heel vroeg toegelegd , om , zo als de Franschjens het noemen partij uit alles te trekken: ik heb vriendinnen in foorten; want ik heb behoeften in foorten; ik heb ook niet veel trek , om altoos en ervelijk dezelfde voorwerpen, en dezelfde perfoonen om mij te zien, (mijne Ouders zijn daar niet onder begrepen;) altoos onze pieter over mij aan tafel te zien, 't is zo eenzelvig, mietje ; hoewel ik wel eens uitfehater van lagchen, als hij in een proces verdiept zit,  *** corne1.1iV wildschut; of, «het contrast befchouw t welk er dan 'uitkijkt n- kien"" ***** ^ kV , " e" ftaarende Sroote oog», — om die ^en hou ik tafelvrienden m-.éoié, best da ^*«^i (?e, menhtïo nlt ei : .rVéégS 20 ^'OPeenfmall e , ve nT ' ee"fchoo»^rchuurderonc an in Tu ' ger°°sd brood ^ eeten , gerichte tafel , 0p een gemaklijken ftoel een half ^ °f ^- - knappen; doch oin d k M co"trasteerende zeer bemin, ga ik ook al TmTT:zi]nde'bi} m « iijke 1 digloopers uit eeten: evenwel, mijn groo oogmerk is hen nuttig te zijn, als mijn co cient e m geen rust laat , voor ik eens eene hoogwel" boren vrouw wat op de vingers getikt heb 'Te t" Zf tefS^'-trent ifeden van^e boorte ; of eene belagchelijk trotfche Freule ^ Phgt herinner; of een lompen vlegel van een jo" ke , goede manieren leer; of mijn best doe om een ^urt0;chnetGraa-r'dat nog niet £ zijn adel tot het zottehuis gepromoveerd is, p,-efentbe te maaken, dan zeker, doe ik nut d el e tn!:m;TnhetiS ^^-rk:'doen ; er hun voordeel niet mede? Tant-pis!- dit zijn des ook m,„e tafelvrienden, en niets anders - 2 u nu te doen denken dat ik ze.ve trotsch ben, verffr. * zo dikwijls van mijne edele en rijke vrien. *S vertel, zal ik u ook mijn gezelfchapsvrienSi  de' gevolgen der OïVOEDING. 1-5 vertoonen daar onder zijn drie dochters van onzen Dominé ; twee van den Schout ; één van den Voorzanger; en vier van drie Burgemeesters: met deeze fpreek ik over de mode en den opfchik onzer buurmeisjens; wij bepraalen de kostlijke kanten van deeze, de japon van die, en de hooge zijden fchoenen van een andere; hekelen de lange manchettes van buurman over ons, de korte paruik van buurman op den hoek , of de dikke fchoenen van onzen gruttersbaas: is onze iedelheid wat hooger geftemd, dan praaten wij wel eens over de laatfte preek van ons geestlijk huurpaard ; of Dominé vast naar 't fynode gaat; wie hier de beurten zal vervullen ; ja wel eens , of wij de eer niet zullen hebben, om Dominé nog eens bij ons op het avond- eeten te ontvangen vóór zijn vertrek; wij keuvelen over de domheid onzer boerenkinders, enfnappen , als oude wijze matronen, over den ouden tijd, toen het dorp floreerde, toen de boeren nog paaschëiers aan den meester, nu en dan een emmer melk aan Dominé, bragten; en zeggen : „ Ja 't was toen tog „ heel anders!" wij fpreeken over de flecht onderhouden wegen, over de bekroosde flooten, over het inkavelen der rivier; over het kostlijk tuinhuis van Mevrouw lenting; over de diefflallen in een tuin gepleegd , de duurte van het garen , haaken en oogen, veters en fpelden; kortom, wij diverteeren ons zonder een kant aanteraaken , tot dat het tijd is om te fchciden; en ieder is zo voldaan, als een Aéteur , die met toejuiching achter de fcher-  1*5 cornelia wildschut ; oe, men gaat ; of (als een Poëet, die voor de eerfte maal zijn' naam in de courant ziet, met het bijvoegzel, Lid van 't Haagfche, Leidfche, of Rotterdamfche Genootfchap. De jongfte dochter van onzen Dominé, en de oudfte van onzen Schout, Heken echter nog dikwijls met mij haare wijze hoofden bij elkander, om het verhandelde eens te overzien , en het beste te behouden, doch waarlijk dat beduidt zo bloed weinig, dat wij het dikwijls aan het eerfte kind, 't welk wij ontmoeten uitdeden in vermaningen: in 't voorbijgaan, deeze twee zoete dinsen leeren bij onzen vmxEK-baas de Geographie, en leentje is nu zijn derde fcholier, doch ik blijf er bij, om de wijsheid zuinig te bewaaren: alle dagen van elf tot twaalf uuren, houd Profesfor stamhorstius , hier collegie, als zijne amptsbezigheden het toelaaten, en anders beklim ik den catheder dat is vervang zijn plaats; dit is een inval van Mama, en de invallen van Mama zijn altoos veel gegronder en veel veruitziener, dan de meestdoordachte ontwerpen van een hoope domooren, die met simon den Tovenaar gelooven wat grootsch te zijn. Ik houde mij overtuigd , dat er zo veel foorten van vriendfchappen als van lagchen zijn ; of is u dit watteijdel? als foorten van liefdens is u dit te fentimenteel? als gelooven, religiën en philofophifche fyftemata's, en dat een werk getijteld: „ 'S werelds vriendfchappen," een zo vervaarlijk dik boekdeel zoude uitmaaken, als dat, genoemd , 's we-  de gevolgen der opvoeding. 12? relds godsdiensten : ik las daar eens een extract, van; maar de fchrijver zegt al heel lelijke dingen van uw' vader menno ; en dat nog wel in verzen, ■ dat altoos veel meer indruk maakt op het gemoed: ei lieve! zeg mij eens, is het hiftorieel waar, of is het een poëtisch verdichtzel, of is het een theologifche logen? dus zingt hij: „ De manke menno rijdt op kollen, „ Daar hij het waterbad den kinderen verbiedt." Is het waar, dat de oude ftijve Hervormer mank ging ? dit is wel geen zedelijk kwaad , .maar zou hem fchuldig maaken aan onbedachtzaamheid en vermetelheid ; daar hij in eenen tijd leefde , dat de Geestlijkheid - in en buiten de Roomfche Kerk , overtuigd was , dat bannen , branden en vervolgen wel zeer bondige wederleggingen waren van alle zulke belijdenisfen die met hun eigen in de war zaten ; vermits het gedachte Hervormer door dit ligchaamsgebrek , bezwaarelijk zijn en blijven moest, zijne vijanden te onthopen, en hunne duchtige argumenten te ontfnappen : kreupel wil vóórdanfen, zegt de deftige Poëet jacob cats ; en dan is het te begrijpen, dat hij', in het vermaarde geval , zijnen toevlugt tot een wagen genomen heeft, en door een Meniste ftreek het leven redde. Dat hij het waterbad den kinderen verbood, is een bekende zaak; maar ik zie nog niet duidelijk, waarom juist daarom de oude Hervormer , (of  12* CORNELIA WILDSCHUT; OF, dwaalgeest,) op kollen moet gereden hebben: heeft hij dit echter gedaan? dan zoek ik de oorzaak nog kever in het ligchaamsgebrek, doch dan is de zin niet volledig, en moet noodzaakelijk dus verbeterd worden. De manke menno reed op kollen, om dat hij van zijne partij gevolgd of vervolgd werd: misfchien is het woord kollen ingeflopen, en er ftond in den grondtext op Koln; zo als de Hoogduitfchers fchrijven , hoewel zij het woord uitipreken Keul, en waarvan de Franfchen Cologne, en wij Keulen gemaakt hebben; op Kollen zal dan zeggen, hij vertrok op Keulen, en misfchien wordt dit nog waarfchijnelijker door het geval op den wagen. Want op wie weet, en eens gefield, Krijgt onze inbeelding open veld, En vliegt ook vaak met reuzeufchreén Door al de perioden heen, Tot dat de reden die dit ziet, Den waan dien luchtfprong wijs verbiedt. Verwondert gij u over deeze wijs van fchrijven? 't kan zijn; doch ik heb te dikwijls aanleiding om mij daarin toetegeeven , federt onze Prediker meest iederen fabbathdag ons op zulke en diercelijke uitleggingen vergast: ik wil ook geene invallen verzuimen , als ik denk dat die iet leerzaams behelzen; en wie twijfelt aan het nut deezes invals? maar dit, mijne geliefde , in 't voorbij gaan : ik keer  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. I* cornelia wildschut; of, dien hij zig ernftig toelage , om aan de betrekkingen waarin hij omtrent zijnen Maaker, omtrent zijne Ouders, omtrent de groote Maatfchappij, waarvan hij een lid was , en in wier voordeden hij deelde , voldeed : ongelovelijk zijn de vorderingen dje hij maakt; hij haast zig, mag ik zeggen, om zijn verbeuzelden tijd intehaalen , en dewijl zijne gezondheid volkomen, en zijn geest helder is; dewijl zijn hart niet ontrust wordt door dwaaze of al te fterke driften, mogen wij hoopen, dat hij de vreugd zijner Ouderen , de eer zijner vrienden , en de verdienstelijke jongeling der beste menfchen worden zal : ik heb mij wèl bediend van zijne dankbaare en vaste gehechtheid aan mij; mijne meerderheid in jaaren zelfs , was hiertoe behulpzaam; en dewijl zijn hoogmoed de lelijke vrucht zijner verbijsterde herfenen was , moest die met zijne Phyfique herftelling ook weldra verkwijnen — die plaats is thans ingenomen , door eene edele, den mensch betamende grootschheid , op zijn natuur; den rang die hij, door haar, bekleed in den keten der wezens; in zijne beftemming als redelijk en zedelijk wezen, en in de heerlijke voorrechten, die de beste godsdienst hem , zo hij zijne wetten volgt, belooft; al hetgeen ik tot dus verre gezegd heb, hoe aangenaam het u , Mejuffrouw! weezen moete, en hoe zeer het mij vleie, u zulks te kunnen berichten, is echter geenzins de waare oorzaak waarom ik mij de eere geef aan u te fchrijven: mijn brief zal intusfchen zeer verre de langte eens ge-  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 149 wonnen briefs overfchrijden, en dit zal u op het eerfte inzien, ook zeer verwonderen , doch ik hoop, dit als gij hem ten einde zult gelezen hebben, uwe'verwondering zal ophouden; dan zal mijne verfchooning niet moejelijk te verkrijgen znn bn eene vrouw die in alles wat den mensen betreft, zulk een groot aandeel neemt. ' Vóór ik mijn verhaal begin, moet ikuzeggen, dat bij mijne afreis van Patijs , mijn' 'Geneesheer mi] onder alles niets zo ernftig afraadde , dan het rij* den in den avond, of vóór het opgaan der zon. het weer is op den dag nog wel heel fchoon , en zelfs zeer heet, doch dit maakt de avond en morgenlucht, voor iemand in mijne omftandigheden, nog zorgelijker: ik weet echter niet hoe nauwkeurig ik dit bevel zoude zijn nagekomen , indien uw zoon, mijn zorgvuldige vriend, mij niet gedwongen hadde, aan dat bevel bijna al te fchroomvalhg te voldoen : mijne verlangens naar Jmfleldam, zo wel om mijne zaaken, als uit een nog dringerder aandrift , maaken mij dit bevel wat onaangenaam, en beneemen mij ook veel tijd in mijne reis. Uw zoon , ziet zodra niet dat de zon aan de kimmen geraakt, of hij dwingt mij , ook fomwij - in een armhartig ongerievelijk dorp, of gehucht, ftil te houden, indien er geen beter verblijf omftreeks is- voorleden maandag was het uitneemend heet, en dat weldra dooreen fterke daauw gevolgd werd: mijn vriend werd beurtelings bleek en rood van ' angst en vrees voor mij ; hij zag nergens een.g K 3  i|0 cornelia wildschut; of, dorp; en de postillon verzekerde ons, dat wij no» wel twee mijlen van de naaste ftad af waren: eindelijk fcherp rondziende , ontdekte hij eenige huizen, aan het hangen eens bergs; en deed, wat ik ook zeide, den postillon ftil houden, fprong uit de Postchais, en liep voords den weg op: na omtrent een half quartier vooruit gelopen te hebben, hield hij voor een huis ftil: hij blijft ftaan, loopt, keert terug, blijft nogmaals ftaan: kort gezegd , hij ver, roonde de gebaarden van iemand die verfuft , befluiteloos, in verwarring is: ik reed een weinig op en naar het gehucht toe: hij vliegt naar de chais, en lchreeuwt - „ Juffrouw wildschut! . . . zij „ is hier! ik heb haar gezien!" ik, weetende hoe zeer het ongelukkig lot van dit meisjen hem ter harte ging, vreesde waarlijk dat zijn hoofd een wei, mg ontfteld was, door eene geringe gelijkenis, geholpen van zijne eigene inbeelding - ik antwoordde alleenlijk: „ Gij zult u bedrogen hebben" hierop wees hij mij een pngfter, dat wel van papier, maar nu nog open was: „ Op die bank " zeide hij, „ klom ik, om te zien, want de deur „ was toe , of ik niemand konde fpreeken ; daar 3, zat Juffrouw wildschut te naajen" zon der veel te denken, klom ik uit de chais, en ging met hem een houten, hek in , dat'voor een foort van tuin , achter het huis ftond : daar zag ik bijeen bron , eene bejaarde vrouw, gekleed als een boerin, die bezig was, voor twee jonge Dames, een glas water te fcheppen: de eene ons ziende, wilde  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. Ï*X ontvingen , doch werd door de andere daarin belet de groot omhelsde haar, fnikte, maar zeide ^heen meer verfchrikt dan ontftel , en z de, met eene gemelijke koelheid, in tamelijk goed F^ch:„ Wat is dit Mijnheer? ik ken u£ Kent gij mij niet!" - zeide uw zoon; „ uw vriend ''^oW kent gij mij niet? mijn geheugen t " mij getrouwer, ik ken Juffrouw wildschut ! beur "Top verberg u niet voor ons; ons geluk tsou" uiZeekelijk uhier gevonden te hebben;uw geval " , »ic „iït die u uit uws vaders mast eens kaerels zijt, au. u i» " huis getroond heeft;» hij omhelsde haar weder "^■ak niets, maar ik zag wel dat onsbezoek haar ten uiterften onaangenaam was wij gingen in hu "na dat ik den postillon mijne orders gegeven nad — ^ koffers en de proviüe werden m Z ik volgde; de goede oude vrouw had reeds toegeftemd in mijn verzoek; en.dewi haar huis groot genoeg was, zag ik wel , dat wij geen ongelegenheden aan de twee jonge Dames zouden d°TÓen ik in eene foort van kamer trad, vond ik de groot bezig om juffrouw wildschut , (want die was het,) oP alle mogelijke w.jze, zijne t dere bekommering vóórhaar te tonnen, terw,1 « les met een norsch ffilzwijgen beantwoordde, biero barstte de andere jonge Juffrouw * ^ 1 „ Ach mijne vriendin!" zeide zij , 0» "w") „welk een geluk voor ul indien tk bij K 4  Ï32 cornelia wildschut; of, den aanvang mijner rampen zulke vrienden » vonden hadde, hoe zoude ik de Voorzienigheid „ danken! - nooit, nooit zal ik mijn vaderlijken „ weldoener, den besten, den deugdzaamften aller „ menfchen wederzien! gij zult zeker op uw berouw " worden aangenomen; uw Vader, uw Moeder"... Juffrouw wildschut viel dit engelachtig fchepzelj onbefmst, en met woede in de rede: „ Dat in eeu„ wigheid niet: ik veracht mijn Moeder, en mijn' » Vader haat ik5 zij heeft mij door haare opvoe„ dmg bedorven, en hij heeft er mij voor geftraft „ als een tiran" -r~ dit deed ons ijzen en ver. ftommen : zo zaten wij eenige minuten , terwijl Juffrouw wildschut ons met eene fchijnbaare bedaardheid allen aanzag , en wij allen haar met be- ' kommenng en droefheid befchouwden. Het is altoos mijn vaste regel, nooit te redeneeren met menfchen die in drift zijn; dien regel volg- ' de ik ook; ik verzocht aan de vrouw ons een tafel te geeven; dewijl er geen bedden in dit vertrek waren, begreep ik dat dit de kamer der Dames niet wezen konde: mijn vriend , die wel weet dat wij fomwijlen op de dorpen, en in enkelde huizen daar wij vernachten, niet veel vinden, had, naar zijn-e, woonte, daartegen gezorgd, en weldra hadden wijeen zeer goed collation : dewijl het avond was , ver, zocht ik de twee jonge Juffrouwen met ons te'maaltijden, op 't fortuin van depot: de postillon kwam binnen, dewijl hij mijn vaste rijder is, dien ik van Parijs medehragt, om de reis met hem geheel-en, al  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 153 te doen , gelastte ik hem naar de naaste ftad te gaan, daar de post-chais te laaten, en des anderendags morgen met een koets hier te komen ; ik zeide dit in prefcntie der Juffrouwen : Juffrouw wildschut tekende iemand die dacht , „ Ik zal niet „ van de partij zijn!" ik wilde dat niet zien; en over de koets werd vooreerst niets meer gefproken. Ik ging eenige oogenblikken bij de oude vrouw, die zat te fpinnen Moeder!" zeide ik, „ kent „ gij deeze twee jonge Dames?" — „ De eene „ ken ik wel," antwoordde zij , „ zij woont „ thans te dat maar twee mijlen hier van daan „ ligt, zij is hier eenige tijd om de frisfche lucht en „ om de m-elk te gebruiken o Mijnheer het is een lieve Juffrouw! ik bemin haar ook als of „ zij mijn kind ware" — En de andere? - „Een „ geheel ander humeur, maar zij is ook ongeluk„ kig, geloof ik, hoewel zij mij nooit iet verhaald „ heeft: ik heb wel gemerkt dat zij geene Fran" caife was; doch zo als ik zeg, zij logeert hier „ federt vier weeken; en de andere Juffrouw". . . hier kwam Juffrouw wildschut binnen, en zeide, „ dat zij een kaars verzocht , om naar haar ver- „ trek te gaan" „ Doe mij de eer aan," zeide ik, „ eet met. ons" zij bedankte; ik praatte echter zo mooi als ik kon , en zij bebewilligde ; zij at even als iemand die zeer boos en te onvreden is; fprak weinig , dronk zeer veel water, 't welk zij zelve geduurig infchonk, en 011K 5  154 cornelia wildschut; of, befuist doorflokte haare gezellin was geheel beleefd, beminnelijk, maar innerlijk bedroefd, zuchtte al hoestend, en wenkte verfcheiden maaien haare traanen weg: Juffrouw wildschut zeide — „ Nu „ Mijnheer, nu heb ik gegeten, en nu verzo'ek ik „ dat gij mij niet meer lastig valt;" zij nam een kaars op, en ging naar haar eigen kamertjen - Juffrouw chalon , (zo hoorde ik dat Juffrouw wildschut haar noemde,) bleef bij ons zitten; ik, beducht of Juffrouw wildschut ons ook mogt poogen te ontwijken , gaf order aan den jongen boer om opteblijven, hem beloovende wèl te zullen beloonen, en ons te roepen zodra hij gerucht hoorde ; die nam dit gcreedlijk aan; Juffrouw wildschut gaf haar den fleutel, kuschte haar, en zeide, ik zal u wachten, doch ga naar bed. Naauwlijks waren wij met ons drieën alleen, of Juffrouw chalon begon haar geheele hart uitteweenen ; dit trof ons zeer, en de groot, haar hand neemende, drukte die aan zijne 'lippen , haar met de eenvoudigheid van een kind, en de gemeenzaamheid eens broeders , verzekerende , dat hij haare traanen niet zien konde , zonder die ook te ffor- ten hiJ gaf haar onderwijl veele zoete, en bijna beuzelachtige benamingen, noemde haar chere amie, ange, bon enfant, enz.; kort gezegd, zijn hart regelde alle zijne woorden. Dit lief jong mensch, boezemde mij zo veel belang voor haar in, dat ik, hoe vermoeid ook, niet kon befluiten haar te verlaatcn ik vroe<*  de gevolgen der opvoeding. 155 aan de groot, „ Hebt gij het thee-koffertjen uit de „ chais genomen? dan dunkt mij moesten wij een " kop thee drinken" in een oogenblik had¬ den wij gekookt water , en de groot alles op de tafel, wat tot theedrinken noodig is: Juffrouw chalon was veel te-bedroefd, en in zig zelve verboren , om daar eenige acht op te kunnen geeven: toen alles gereed was fchonk hij haar in, en zij dronk met eenige moeite een paar kopjens: zij bedaarde een weinig: ik ham haare fraaje hand, en zeide : „ Gij zult mij het onrecht niet doen, van „ aan nieuwsgierigheid toetefchrijven , 't geen bij i, mij uit het zuiverst en vuurigst deelneemen in uw " lot ontftaat;" zij drukte mijne hand, en gaf de groot haare andere hand, zo als hij met een beminnelijk bedroefd gelaat voor haar ftond. (*) „ Ik kan u daarvan niet beter overtuigen, dan „ u een verhaal te geeven van het geen gij wenscht te „ weeten: de wijze waarop gij mij beiden behan" delt, overtuigt mij, dat ik met eerlijke, gevoe- • \\ lige jonge lieden fpreek, meer is er bij mij niet „ noodig, om u alles te verhaak» wat mij betreft: „ indien ik dit niet met zo weinig woorden doe, ^ " als gij mogelijk zoudt. verkiezen, daarvoor vraag „ ik verfchooning ; mijn hart is vol ; mij dunkt „ dat zulks mij uwe toegevendheid zal vervver„ ven. , ('*) De Heer walter heeft dit verhaal uit het Fratisch overgebragt.  *5ó* cornelia wildschut; of, „ Gij beiden, mijne Heeren! merk ik, zijt Hol„ landers: de jongde Heer fchijnt zeer bekend met „ Juffrouw wildschut ; zo heeft zij mij gezegd » dat haar naam is; thans ben ik daarvan verze" f7 lk befpeur dat gy mij voor eene Francadfe „ houdt; dat ben ik niet; ik ben in Engel and, „ en wel te London geboren en opgevoed; hoor dan „ door welk eenen ramp ik mij eindelijk hier be" Vmd,e; fflaar> geliJk ^ zeg, ik zal, vrees ik, uwe " aandacht wat i^ng bezig houden Mijne ou „ ders waren welgeftelde zijden-winkeliers: mijnVa„ der was van Franjehen afkomst; mijne Moeders " 6 UIt den El™> doch reeds veele jaaren in „ Engeland woonachtig: ik was hun eenig kind- zo „ veel ik mij kan herinneren, werd ik met verftand „ en al te tedere zorgvuldigheid opgevoed ; doch " * Was zeer Jong» naauwlijks zes jaar, toen ik „ beiden verloor; ik had geen een bloedvriend daar „ ter plaatfe , maar mijne Ouders hadden hunnen „ vaderlijken vriend, den Heer williams tot mijn' „ Voogd aangefteld , en hij had beiden op hun „ doodbed beloofd, alle zorg voor mij te draagen „ ja mij zelfs in zijn huis te laaten opvoeden : hij had „ verfcheiden kinderen gehad, doch die waren ne„ vens zijne vrouw overleden: hij is zeer rijk en „ behoort tot de broederfchap der Kwakers: 'dee„ ze braave, deeze uitmuntende man, kwam niet „ alleen zijne belofte getrouw na , maar hij deed „ alles voor mij, wat een liefderijk Vader, immer » voor een' gehoorzaam kind doen kan —- hij gaf  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 15? mij in zijn huis eene uitmuntende opvoeding, zo " wel ingericht om mijnen geest te vercieren; mij onderfcheidene talenten te geeven, als vooral om • mij den Christelijken Godsdienst wèl te leeren " kennen; zijn voorbeeld was niet dan eene nim" mer afgebroken les: infchikkelijk, vriendlijk, on" beperkt milddaadig , naauwgezet , godvreezend, ' deed hij eere aan die fefte, waarbij hij zig reeds in zijne jeugd gevoegd had : hoewel hij mij in „ den Godsdienst mijner Ouderen liet onderwijzen, " door eene bejaarde matrone , die hij als eene „ vriendin, meer dan als eene huishoudfter behan, delde; deeze bekwaame vrouw, leerde mij aller,', leie fraaje handwerken, zij had altoos het oog " over mij, ook als men mij lesfen gaf - zo groei" de ik op, en was zo gelukkig als een kind zijn " kan In mijn vijftiende jaar kreeg ik kennis " aan een' jongeling, die zig bij de broederfchap, '„ zo hij betuigde, door de infpraak van den Geest, Z gevoegd had, en die door zijne zedigheid, ge" fchiktheid en ijver voor den koophandel, zeer " bemind had gemaakt bij mijnen Voogd, en bij zij„ ne vrienden : hij werd weldra op het comptoir " gebruikt, en had des gelegenheid om mij wèl te " leeren kennen : hij was fchoon, innemend, be" fcheiden en bedaard , zó zelfs dat mijn Voogd " hem het getuigenis gaf, van iemand die niet ver- " re af is van het Koningrijke Gods hij vondt " mij behaagelijk genoeg om mij te verzekeren „ dat hij mij beminde, en verzuimde niets van al-  153 cornelia wildschut; of, „ les wat hij vermoedde mij aangenaam te kunnen „ zijn - zo zedig opgevoed wordende, en geduurig „ het verhaal krijgende van de zedeloosheid onzer „ meeste jongelingen; nooit bemind hebbende, kon „ het niet misfen , Gf ik moest deezen jongeling " mCt onderfcheiding zien ; hij maakte daar ook „ geen geheim van : onze wederzijdfche genegen» heid behaagde aan mijnen voogd; >t is waar, ..mijne vriendin befchouwde een weinig an„ ders, doch dewijl zij zelve een' zoon had, die „ mdien ik met hem trouwde , in ftaat zijn zou' „ zijne eigene zaaken te beginnen, verdacht ik haar „ tan e,genbelang: het onderfcheid tusfchen deeze » twee jonge lieden was ook verbazend groot., mrar zoon had het voorkomen en de manieren ., van een. los mensch, die geheel-en-al in de we» reld leeft; en fprak zo als alle andere jonge lie" f"'. ^ * biJ geval ontmoette: de vriend van » huis deed hem ook kwaade diensten, en toon»^mnaan,dat deeze jonge Heer mij niet Z Mdewn, hij „och zeden , „och godsdienst ad' Zek£r niets anders beoogde, dan doof » mn geld zig inftaat te ftellen vJzi^n JZ » begi„ne„:hiji„tege„deel wachtte m. geduld ., tot dat onze vriend willmms met zijne eigene "KLT?^ huweli]k floot' » " o h,? hlJ2e!fzo«deg-dvinden: ik was » Jong, had geene ondervinding, en was vooringeno" ,ffle h0Ê konde * ^mand wantrouwen die al " " vertrou™n van zijnen patroon bezat? dus  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 159 „ verliepen er twee jaaren ; mijn Voogd zag met genoegen dat ik deezen man voor mij koos en geloofde, zo als hij zig uitdrukte, dat ebt " werk uit God was." Kind!" zeide hij eens tegen mij, „ ik be " 'mi„ u als het kind mijner zalige vrienden ""als mijn eigen dierbaar kind; dus lange heb " " ik u dit ook getoond; ik moet u eens fpree" " ken • wilson beeft u van mij ten huwe""lijk gevraagd; bedenk u wèl: daar zijn twee " " zaaken waaromtrent Ouders en Voogden gee" " ne magt hebben; zij kunnen voor hunne kin" " deren geen man, geene vrouw, en geene gods" " dienstige feéte uitkiezen, veelminder hen daar " " in dwingen: ik zie eehter Gods leiding m dee" "ze zaak; bedenk u wèl; kunt gij den vnend " " wilson zo wel uw gehoorzaamheid belooven, " " als met uwe liefde verblijden , ik geef mijne " "toeftemming; en Gods zegen verzelle alle uwe fchreden" & omhelsde mijnen eerwaar- " 'gen grijsaart, die floot mij in zijne armen en " bad God voor mij;" (hier weende zij bitterlijk,) " Ach' nog zie ik dat ernftig , dat minzaam gelaat die zegenende handen en oogen; nog dunkt "mij hoor ik zijne ftem ; maar, helaas! nooit „ nooit zal ik hem wederzien; dit is het gnevendst " voor mij dat er kan gebeuren." _ " CZii herftelde zig een weinig , cn ging dus voord,) „ Kort daarop gaf ik mijne toeftemming: hij viel op zijne knieën , noemde mij zijn uit-  I<5ü C011NELIA WILDSCHUT; OF, verkoren bruid , en ftortte een ernffig gebed uit, „ om d.en God te danken die mijn hart tot het ,* zijne geneigd had nu was alles gereed; doch „ eene krankheid van mijnen Voogd, belettede mij „ aan de voltrekking van ons huwelijk te den" 'Cen nacht en dag bleef ik bij hem, en gaf " hem de Srootfte blijken van mijne dankbaare en „ tedere kinderlijke liefde: wilson bleef altoos bij * miJ' immers in die "«en dat hem de zorg over s, het comptoir niet uit de kamer weerde,- deeze „ bewijzen van tederhartigheid voor eenen man, mij „ zo dierbaar, wonnen mijn geheele hart; ik be„ minde hem zonder maate ; hij had al liet ver„ trouwen van mijnen Voogd; is 't wonder dat ik *' hCffl 20 h0°g^htte als bij mij voorgaf te bemin„ nen? geduurende deeze krankheid, had hij alles „ zo wèl beffuurd, dat, toen de braave man begon te beteren , hij daar zijn uiterfte genoegen » over toonde , en nu zelfs aandrong op de vol„ trekking van het huwelijk met zijnen waardigen ft jongen vriend: eens op een avond werd er veel gefproken over de zonderlinge bekwaamheden die „ een leerling van den beruchten witefeld in * het prediken had ; ik toonde mij daar nieuws" gler'S naar » e" konde niet gelooven het <*een „ men van de uitwerkzels die dit prediken voord„ bragt verhaalde: wilson üelde mij voor, dat in" dien onze ™d dit niet afraadde, hij mij gaar„ ne in zo eene vergadering zoude willen breo, „ gen . kort gezegd, op eenen zondag morgen „ re-  de gevolgen der opvoeding. l6l „ reden wij in de chais van onzen Weldoener, zon„ der knegt of eenige bedienden, naar een plaats „ alwaar zoude gepredikt worden, en die omtrend „ tien engelfche mijlen van Loudon af lag On- „ derweg verzachtte hij geduurig mijn hart, en wondt „ hij mijne verbeelding op, door wel verliefde doch „ niet onbefcheidenc uitdrukkingen en bewonderin„ gen. Dus hadden wij een groot eind voordgereden, „ toen ik vroeg of wij niet haast ter plaats kwamen, „ daar wij wezen moesten ? hij zag rondsom, keek ,, op zijn horologie, en betuigde dat hij zo was „ weggevoerd door het genoegen van met mij eens „ geheel alleen over mijne gevoelens en aandoenin„ gen te kunnen fpreeken; dat wij die ftad echter ,, reeds moesten gepasfeerd zijn " Doch," „ zeide hij, „ ik zie daar een boeren huis, houd „ „ de paarden een oogenblik, ik zal den naas- „ „ ten weg vraagen" ik deed zo: hij zeide „ toen dat wij een verkeerde weg gereden hadden , „ doch een weinig mijlen verder ook gepredikc ,, werd ik had'op het eene zo weinig argwaan „ als op het ander ; hoe konde ik zelf ook fchaduw,, achtig wantrouwen? het fpeet mij maar, wijl ik „ gemeend had nog tijdig t'huis te zijii — even- wel, wij reden al weder voord — eindelijk hoorden ,, wij, dat nog twee mijlen van (ons af, werkelijk vergadering was wij kwamen ook nog tijdig ,, daar aan na ons verfrischt te hebben, gin- „ gen wij in een foort van fchuur of kamer, en daar „ hoorde ik een' man fpreeken, die mijh reeds oitt- V. deel. L  lÖft cornelia wildschut; of, „ hutst, vermoeid gcftel, dermaaten aandeed, dat ik „ mij niet wèl bevondt, en hoewel ik veel te ge„ zonde, redelijke en zedelijke begrippen had van „ den Godsdienst, die volgens het bedaard onder,, richt van alle welgezinde menfchen , wier oor,, deel genoeg gefterkt en opgehelderd is, om daar „ over bevoegde Rechters te zijn, volftrekt van een ,, hemelfche oorfprong is, en des de Maatfchappij „ niet moet verbannen maar bevestigen, en die ver„ vullen met weinige menfchen welke elk in hunne „ betrekking werkzaam blijven; zo werd echter „ mijne getroffen verbeelding weder meester van „ mijn verftand de hevigheid, en de of fchijn- „ baare of waare geestvervoering, waarmede deezen „ alles voor zig inneemende grijsaart fprak , de voor,, beelden die ik zag, vooral in jonge menfchen, ,, overrompelden mij derwijze, dat ik nog vóór de ,, vergadering fcheidde , min levendig dan dood „ werd weg gedragen de mannen fchreiden, „ de vrouwen wrongen haare handen, de jonge meis„ jes fchreeuwden of vielen in onmagt neder, en in „ zwaare lluiptrekkingen. Ik herinner mij ook nog, ,, dat, terwijl wij in de chais zaten, er iemand op ,, eenen afftand ons toeriep, en zig haastte om bij ,, ons op den grooten weg te komen; doch mijn „ verleider weigerde optehouclen, zo als ik voor„ floeg, voorwendende, dat zulks op zulk een een,, zaamen weg, ongeraden was , dewijl het meer,, maal gebeurd was, dat dit met reizigers van een „ zeer ongelukkig gevolg was geweest; iet het welk  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 163 „ mij niet onbekend zijn konde, dewijl men in En„ geland daar meer voorbeelden van gezien heeft. „ Na eenigen tijd, ik weet niet hoe lange zulks „ geduurd heeft, bevond ik mij in de kamer van een herberg te bed, en in de armen van deezen „ huichelaar Schaamte en droefheid beletten „ mij mijne Heeren, daar iet meerder van te ver„ haaien. Ik opende eerst zeer bedwelmd mijne " oogen, en bevond mij in een' ftaat die zeer gelijk to is naar eenen waar in men zig bevindt, na uit„ geftaane fmarten , door het inneemen van dert w opium geheel krachteloos, en zo als ik zeg , in een alleraangenaamften dommeligen toe„ ftand, zeide ik niets, ten minften ik weet niet, „ of kan mij niet herinneren wat, en of ik wel iet „ gezegd heb. „ Eerst regen den morgen kwam mijne gewaar„ wording weder; zeer vermoeid naar ligchaam en " geest, was echter mijn verftand helder, immers l bij vla'agen. Ik ftond op, en na mij een weinig '„ aangekleed te hebben, trok ik aan een fchel; de ", vrouw kwam binnen 5 ik vroeg naar den Heer die " mij hier gebragt had indien mij een donder op dat oogenblik getroffen hadde, konde ik niet „ meer wezenloos geweest zijn. „ Ontftel it , niet" zeide de goede vrouw, „ uw man heeft ** " ons gezegd, dat hij noodzaaklijk te Brifiol ,' '„ zijn moest, dat hij u overmorgen wederhaa,', „ len zal, en heeft mij bevolen alle zorg voor U " ,', te draagen, hij was zeer bewogen u in die ont a  104 cornelia wildschut; 01', „ „ pasfeüjkhcid te moeten verlaaten , doch hij „ „ voegde er bij: dat de Heere hem in zijn be» „ roep gefield had, en dat hij daaraan moest " » voldocn." Wat zij meer zeide, weet ik „ niet, ik viel weder in onmagt, en toen ik bij mij „ zelve kwam, vond ik de fpreeker der Vcrgade„ ring voor mijn bed geknield, die God dankte „ voor de genadige bewerking op mijne ziel, en bad „ om die genade te voltoojen, door mij een nog „ levendiger gezicht te geeven van mijnen verlooren „ toeftand ik antwoordde geen enkeld woord; „ ik kon niet; ik weende ook niet; maar mijn toe- „ ftand was des. te ysfelijker voor mij toen " Saven de woede en wanhoop mij mijne krachten „ weder, en ik was in, hetl uiterfte gevaar om mij „ ze-ve te dooden. » ó Mijn Voogd! mijn Vader! meer kon ik niet „ zeggen; ik wrong mijne handen; ik fcheurde mij„ ne lubben; ik ilampte met mijne voeten, ik fprak „ zelfs vervloekingen uit tegen het monfter dat mij „ in deezen ftaat gcbragt en gelaaten had. Liever „ verkoos ik te fterven, dan onteerd tot mijnen „ Voogd weder te keeren; hier, maar dat zag ik „ toen niet - konde ik toen niet zien; hier ligt die „ groote misvatting u!t dit befluit vloejen alle „ mijne rampen — ik had bij de eerbied, zulk „ eene liefde, zo veel dankbaarheid voor hem dat „ ik nog liever befloot fchuldig te fchijnen in'zijne „ oogen,dan zijn dierbaar hart te doen breeken over „ het verhaal van mijn ongeluk.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 165 „ Dit, mijne Heeren! zult gij mogelijk afkeuren, „ doch ik moet oprecht zijn; zo dacht, zo verkoos „ ik: fchaamte belettede mij, aan deeze lieden te ,, belijden wat waarheid was ; ik betaalde de vrouw, „ en wandelde met eene fchijnbaare gelatenheid den „ weg op; ik had niets dan mijne kleederen die ik „ aan had, een kostbaar goud horologie, en eenige „ juweclen van geen groote waarde ik zag „ mijn geld naar, en vond dat het omtrent vijftien ,, guines in alles haaien kon. —>— Ik belandde bij „ een1 boer die mij dien nacht huisvestte; ik verhaal„ de hem dat ik van London kwam, en dat ik naar ,, Calais moest, alwaar ik zoude infeheepen , om „ naar Frankrijk, en in dienst eener aanzienlijke „ dame te gaan. Deeze man, ook het huisge- ,, zin,geloofde mij, en den volgenden morgen bragt „ men mij naar de naaste postplaats den zelf- „ den avond kwam ik te Dover; fprak niet dan ,, Fransch, en hield mij als of ik geen andere taal „ verftond. Onze overvaard was , door het ftil „ weder, langer dan gewoonlijk. Nu was ik in „ Ca!ais; maar wist niet wat te beginnen zou- „ de ik Frankrijk weder ingaan ? zoude ik naar „ Holland overfteeken ? Ik zat befluiteloos dit „ kon mij weinig verfehiilen; en ik weet niet wat „ ik zoude befloten hebben, indien eene aanzienlij„ ke Dame met haare familie niet in het zelfde lo- „ gement was aangekomen mijne kleeding was „ tamelijk, doch zeer zedig, en van mijn horologie „ of juweelen bemerkte men niets deeze Da- L 3  IÖ6 CORNELIA WILDSeiIUT; OF, „ ffle huurde een Paqtretboot om naar Holland te „ vertrekkan; en dewijl ik reeds bemerkt had, dat ,t.zij gun (lig over mij fprak, in eene taal, die zij „ niet vermoedde dat ik verftond, verzocht ik haar, „ of zij mij de eere wilde aandoen, van mij medete» „ neemen, dewijl ik naar den Haag moest „ ik noemde maar de eerfte plaats die mij in- „ viel dit accepteerde zij, en ik ging op den ,, naam van eene Femme de Chambre met haar over. „ Eene onoverwinbaare droefgeestigheid, en een, „ zo als men het geliefde te noemen, gelukkig voor„ komen, deed deeze Dame begrijpen, dat ik geene „ avanturiere was: de kleine dienden die ik haar „ deed geduurende onzen overtogt,namen haar nog „ meer voor mij in, en ik zou niets liever ge„ wenscht hebben, dan bij haar te blijven; doch „ tot mijn ongeluk, bemerkte ik, dat haar oudde „ zoon fchuldige oogen op mij floeg, ja dien zelf- „ den nacht maar genoeg, ik ontkwam het „ fnood opzet, en verborg zijn onderneeming, niet „ om zijnent wil, maar om dat ik begreep , hoe „ weinig eer mij zijne fnoodheid bij het ordinair ,, menfchenverdand mij doen konde. Ik hield mij ,, voords bij de eerde bedienden, geduurende onze „ heele korte overtogt deeze hadden mij ver- „ haald door haaren Valet de Chambre, de eenige ,, man die goed fransch fprak, dat Mylady naar „ Parijs ging, alwaar Lord T reeds was aange- komen, en in eene aanzienlijke commisfie was;  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 167 om uw aandacht niet op te houden, zal ik u al" leenlijk zeggen, dat ikden weg naar Utrecht nam, en van daar op Keulen ging, in gezelfehap van verfcheiden pertbonen , die mij onderweg allen met betamelijkheid behandelde." ; " Op die reis maakte ik kennis met een bejaarde vrouw, die een burgerlijk voorkomen had, " zich zeer voor mij interesfeerde, en, met een Hoogduitsch accent, Fransch fprak: eens op eene pleifterplaats tusfchen Xanten ên Keulen, alwaar " wij ons eenige uuren ftil hielden, om dat er iet " aan den postwagen gebroken was, trad zy bij m,j op den weg, alwaar ik in de diepfte droeigeesug" heid, en zonder iet in 't bijzonder te overpem" zen, voordwandelde. „ Ga niet zo verre'', zeide zij,,, gij zijt reeds zo vermoeid, dat ik dee„ renis met u heb" — jonge heden die zo , treurie.zijn, wekken de aandacht op van bejaarde " vrouwen, die zeiven moeder zijn. Daar op " nam zij mijn' arm onder de haare, en leidde Pi] '„ zachtjes te rug — nu borsten mijne traa„ nen los, ik viel haar om den hals, kuschte " haar fnikte, doch kon niets fpreeken: „ Zijt gij " , zo' ongelukkig, mijn kind", zeide zij; „ dat " „-ij uw hart ook niet aan eene medelijdende \ vrouw kunt openbaaren? gij kent mij ' " niet , dan federt twee dagen, dat is waar;_ " " maar zo gij mij kende*, gij zoudt overtuigd " " zijn dat ik uw vertrouwen verdien, door het " " deel, dat ik al dien tijd, in uwe overgroote L 4  m Rornelia wildschut; of, » U treurigheid genomen heb"; ik v " tm°eds geme^ ™ haar mijne dankbaarheid te " '0n0r'en ^ haar'dat ik 2eer ongelukkig " Wa.S'maar "lets defchaamte belettedehet „ mij.^ „Héht gij ouders"? vroeg zij, „ zij> » „ g>J uitFrankrijk? zit gij uit lhlland"P Neen » zeide ik, ik ben 0l]der]00S5 en eJders ^ » "n. - „ G.j Zljt nog zeer jo „ _ », zeventien jaaren u, i • . ' , , ^cueii. „ ik zaj met onbefchei- „ „ den aandringen om bijzonderheden te mom, „ „ weeten, die gij liefst verzwijgt. Zo als ik zeg * " g,J kent miJ' lliet^ PC wereld is vol flecbte' „ * menfchen, en uWe voorzichtigheid bevalt mij „ „ tn zulke jonge jaaren; evenwel zo gij geen „ „ oogmerk hadt , om bepaald ergens heen te * " ?an' verzoek * d« gil in mijn huis komt >. »rk woonteM^,ga met mij, en ik zal u als „ „ mijn dochter behandelen, dit zal u voor on„ ,* befcheideneof onbedachte ontmoetingen beveili- " " ge" ' dit IK™ ik aan, en bedankte haar' „met zo veel vuurs, dat wal zag, dat mijne „ ftdzwijgendheid niet uit wantrouwen ontfproot„ Zo reisde wij tot Meiz — ik noemde hm m |, Moeder. Een jonge Juffrouw, al vind men haar „ fchoon en behaagelijk, is overal veilig met haar " ."10eden ' Toe" wij te Metz kwamen, ginsr ***** haar naar haar huis: zij was klein be- , htusd, doch had een tamelijk groot magazijn van ' kruide">erswaaren: het feheen dat zij om haare , mten naar Holland geweest was. Zij h,d een'  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 169 „ zoon, en eene bediende; was eene weduw, en „ leefde eenvoudig, bij haar rustte ik eenige „ dagen uit, en leerde haar al meer kennen : dik„ wijls kwam daar haare zuster , die een vrouw van „ veel verftand was, en een moden-winkel had: „ met deeze kwamen wij overeen, dat zij mij als ,, een leerling die daar zoude inwoonen, mede nam. „ Nu had ik bezigheid , dit was mijn geluk. Mijne „ zucht, om mij dankbaar te betoonen, deedt mij „ onvermoeid arbeiden ieder was over mij „ voldaan; des daags verborg ik mijn verdriet, „ maar den nacht fleet ik met traanen, en dacht om „ niets of niemand, dan om mijnen Voogd : ik ver„ beeldde mij zo levendig zijne droefheid : nu vroeg „ ik mij zelve: had ik niet beter gedaan,van te rug „ te keeren ? doch dit was te laat. Ook dat, „ het is te laat , trof mij . geweldig. Twee „ maanden bleef ik in dezelfde droefheid , doch „ toen vermeerderde die oneindig. Ik bemerkte iet „ 't welk ik voor mij zelve wilde verbergen : ik „ ftortte krank te bed het medelijden 't welk „ deeze twee eerbaare vrouwen met mij hadden, „ de deugdzaamheid haarer begrippen, de achting „ waar mede ieder haarer mij behandelde, dwongen „ mij eindelijk haar alles te openbaaren : ik ver„ zweeg alleen mijn naam en geboorteplaats, ook „ mijnen Voogd. „ Zij hoorden mijn verhaal met deerenis, en be„ wezen mij alle mogelijke dienden. Zij toonden „ mij, dat ik niets van mijne deugd verloorcn had, L 5  170 cornelia wildschut; of, „ dat de wil alleen ons aanfpraakelijk maakt. . „ Zij laakten alleenlijk in mij, dat ik mijnen Voogd „ ontvlugt was, die, volgens de befchrijving welke „ ik van hem gaf, mij zeker als een onfehuldig on„ gelukkig meisje zoude ontvangen hebben. Ik „ konde daar niet veel tegen inbrengen, ten minften „ niets dat in ftaat was, om deeze beide vrouwen van „ oordeel te doen veranderen; alles wat zij mij hier „ over zeiden, was zo verftandig, dat het u mijne „ Heeren zeiven zal in 't oog vallen. „ Mijn ftaat was een volftrekt geheim voor ieder; „ er waren nog zes jonge Juffrouwen in het zelfde „ huis, die, of daar inwoonden, of deeze affaire „ leerden ik kon zo veele oogen niet lang „ ontfnappen : om dat voor te komen , befloten „ deeze twee waardige vrouwen , mij een ander „ verblijf te bezorgen, alwaar ik mijnen toeftand. „ verbergen koude, en echter mijnen arbeid ver„ volgen. „ Het was hier in dit huis daar men mij bragt; „ de dochter deezer vrouw, had het dochtertjen „ mijner Meefteres, dat nu vier jaaren was, ge„ zoogd, en men onderhield de kennis, als lieden „ gewoon zijn , die achting vbor elkander heb- „ ben met de zevende maand verlostte ik van „ een dood kind, lag lange zeer gevaarlijk ziek, en „ deeze lieden behandelden mij met al het medelij- „ den der tederhartigheid meer dan een jaar „ leed ik aan de gevolgen van deeze verlosfing, „ en bleef ten uiterften zwak ik keerde echter  ~- ~f-Kt nwc OPVOEDING. 171 DE GEVOLGEN DER weder tot mijne weldoenfter, en bleef daar in " lezelfde bezigheid. — Zo dikwijls als * be" flo * aan mijnen Voogd te fchrijven ontzonk " Zl den moed. — Hoe zonde ik ft» verhel "Tanvanoen? moest ik niet weeten , dat de hui" chelaar diemij vervoerd had, en geheel meester " Was van zijn Patroons vertrouwen z.jne maatrc" Len te wèl zoude genomen hebben, dan dat " mijne droefheid mij zoudehebben kunnen verde i" Jn Zou een man, zo naauwgezet gocs- " LkL mij willen aanneemen? zoude ik het " ^kbe°eld verdraagen, van na het gebeurde, ou" der de oogen mijner vrienden en bekenden te Ver" fchiinen? ik bleef dan bij deeze waardige vrouw, " dïrig altoos vleide, dat ik dit ftuk eens beter " zoude doorzien , en haaren raad volgen. Deezen zomer bevond ik mij zo ongefteld dat 'de Doelor mij de buitenlucht, en het gebruik der melk aanprees. Ik verkoos weder dit huis en mijn gezondheid herftelde merkelijk. Hiu " trad op eenen fchoonen zomer-avond, eene jongejuffrouw in, die verzocht, of zij daareven "koude. Zij had iet verfufts, iet wilds iet ver" moeids in haar voorkomen, en fprak tamehjk " goed Fransch, ten minften men konde haar ver- " Lu mijn hart floot toe op dat gezicht; herinnerde mij zo levendig mijn eigen lot, dat ik (*) Weinig kende deeze ongelukkige een fnooden huichelaar!  ï/2 CORNELIA WILDSCHUT; OP, „ deeze vrouw, die eenigzins in twijfel ftond wat „ te antwoorden , in het hoogduitsch verzocht, „ haar in te neemen. De jonge Dame was zeer „ kostelijk, doch wat verflensd gekleed, en had „ niets bij zich, dan een klein pakje in een zak„ doek geknoopt, aan de hand. „ Ik zal", zeide „ zij, „hier eenigen tijd blijven moeten, daar is „ „ mijn beurs, betaal u in voorraad." Zij „ had mij nog geen woord toegefproken. De vrouw „ weigerde de beurs aan te neemen , en verzocht „ haar in huis te gaan; zo dcedt zij. Zij had „ een voorkomen van verftrooidheid, en tevens van „ eene verregaande onverfchilligheid , dat mij ver„ baasde; ik had medelijden met haar, en vcr„ zocht haar, (om toch in gefprek te komen,) iet » te gebruikètl: zonder veel daar op te antwoor„ den, deedt zij dit, en ging vroeg naar bed : ik „ fliep den gantfehen nacht niet, zo zeer hield mij „ dit voorval bezig ; ik vleide mij , dat de flaap „ haar herfteld zoude hebben, en zij in ftaat zijn „ met mij te fpreeken bij haar ontwaa- „ ken, ging ik in de kamer, vroeg naar haaren wel„ ftand, en betoonde haar alle heusheid. Dit roer„ de haar, zij begon te weenen, en zei, ik ben „ zeer ongelukkig, zie hier mijn geval. , Zij ver„ haalde mij, dat zij met een jong Heer was weg „ gegaan, die haar verlaten, en al het haare ontroofd „ had , met zeer veele omftandigheden , die ik „ liefst verzwijge; dat zij uit Holland was, en nu „ hier in den omtrek zijnde aanbeland, van voor-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 173 neemens geweest was, naar Metz te gaan, om ' te zien of zij niet het een of ander bij de hand " zoude kunnen neemen, waartoe, dacht haar, in ' • een groote ftad wel gelegenheid zijn zoude; want „ dat zij volftrekt niets meer had, dan het geld 't ", welk ik in haar beurs gezien had; zij verhaalde " mij dit alles met eene onverfchillgheid die mij verbaasde, en die, konde ik benijden, haar toen s' bijnaar zoude benijd hebben meer heeft zij „ mij nooit gezegd. Ik fchreef een' brief aan " mijue weldoenfter, en gaf die deeze goede vrouw mede, om haar van alles te onderrichten. Mijne „ Meesteresfe kwam wel dra hier, poogde met de „ jonge Dame te fpreeken over haare omftandigheid; dan,tevergeefsch; zij verzocht alleen, of zij ook ' eenigwerk voor haar had, en zeide, dat zij hier ',' als dan meende te blijven ; kort gezegd, men gaf ons ', beiden werk, en het is reeds drie weeken dat wij ons hier bevinden; de herfst is nog zeer fchoon, ", en het land alleraangenaamst, dit maakt dat ons den tijd, die wij ieder naar onze bekwaamheden H bededen, niet verdriet; doch ik denk weldra naar " Metz te keeren, en dan het te waagen om aan " mijnen geliefden Voogd te fchrijven." Hier eindigde zij haar verhaal, waar in wij haar niet eenmaal dan door een traan gedoord hadden. „ Ik „ heb, Mejuffrouw", zeide ik, „uw verhaal met „ die gematigheid aangehoord, die een eerlijk man „ natuurlijk is; ik bedank u voor de eenvoudige open„ hartigheid, waar mede gij ons vereert: ik zal mij  174 cornelia wildschut; of, „ gelukkig achten, zo ik iet kan toebrengen, om „ uw lot te verbeteren; doch zo ik u bidden mag, „ fchrijf aan uwen Voogd; dat kan niet dan beste „ gevolgen hebben : een zo deugdzaam, zo gods„ dienftig man, zal ongetwijfeld geen kind verftoo„ ten , wier wil zelfs zuiver bleef; maar het ontvan„ gen met al de liefde en tederheid die zulk een „ beminnelijk verftandig meisje verdient. Ik ben „ zeer vermoeid, en ik geloof,Mejuffrouw, dat de „ rust u dienftiger zij, dan u langer optehoudenj „ morgen hoopen wij de eer te hebben, veel met „ elkander te fpreeken "! Naauwlijks waren wij te. bed, of wij fliepen in, doch eenig gedommel hoorende , ftonden wij op; het was Juffer wildschut, die zich verzettede tegen den Jongman, welke haar belettede het huis uittegaan: in een oogenblik was Juffrouw harius daar bij, en bad haar, om toch zulk een onbezonnen belluit niet uittevoeren. 't Mogt niet helpen: „ zij was vrij, en wilde gaan; niemand konde haar „ houden": ik, bemerkende dat al het geduld, al de goedhartigheid deezer Dame, te vergcefsch was, kwam te voorfchijn, en verzocht eerst met alle mogelijke befcheidenheid, dat zij naar haare kamer geliefde weder te keeren, en dat wij des ochtends over alles vriendlijk fpreeken zouden : 't was vergeefsch; zij wilde niet: wie heeft , vroeg zij mij, hier de magt, om mij het heen gaan te beletten? Ik haalde mijn portefeuille uit,en zeide: „die magt heb „ ik — dwing mij niet u dit verder te toonen, of  de gevolgen der opvoeding. 175 cr zouden meer onaangenaamheden voor u gebeuren " Zij ftond verzet, en uw zoon bragt haar in 't hoofd, dat haar vader order gegeven had aan ieder, wie ook, haar vast te houden; dat in gevolge die order, de Heer walter wel degelijk gelastigd was: doch dat alles zig zoude fchikken , indien zij morgen bedaard luisteren wilde naar zijnen vriend. Haare verzetheid veranderde in woede tegen haaren vader , dien zij, fchijnt het, haat als een tiran. Zij viel op een' ftoel neder, en Juffrouw harris wenkte ons beiden om te vertrekken. Zij floot de deur, en hoewel wij niet onderfcheiden hoorden, dewijl zij zeer bedaard en minzaam fprak, bleek het echter, uit de korte antwoorden die Juffrouw wildschut gaf, dat zij niet bedaarde, en in veele lelijke uitdrukkingen omtrent haare Ouders verviel. Duidelijk hoorde ik, dat zij, bijnaar fchreeuwende , zei: „Ik zie „ thans hoe Hecht ik werd opgevoed, ik ondervind " dagelijks hoe onbekwaam ik ben om mij zelve 1 het beftaan te bezorgen; maar ik zal liever mijn " brood bedelen, dan gewillig wederkeeren tot hen, " die van alles wat ik deed, de oorzaaken zijn." Hier volgde eene lange ftilte; doch ik bemerkte dat Juffrouw harris weende : want Juffrouw wildschut zeide : „Waarom fchreit gij? men dwingt „ u immers niet? doch nooit liet ik mij dwingen, " en ik voel dat ik overal toe zal in ftaat zijn, m„ dien men mij blijft beletten dat geen te doen, 't „ welk ik voor mij kies." Dit duurde zo tot 'dat het licht werd, en wij beiden in de algemeene ka-  176 cornelia wildschut; of, nier traden | Juffrouw harris kwam zeer bedrukt bij mij, en verhaalde mij het geen ik gedeeltelijk gehoord had. Juffrouw wildschut ftoof in 't vertrek, en gaf te kennen, dat zij gaan wilde, in fpijt van mijn volmagt toen zettede ik den hoogden toon, en voegde er bij : „ Wel nu, dat „ zullen wij zien onderneem het echter niet, „ want uw wil is geheel krachteloos." Zij verdomde, werd van bloed rood, bleek als de dood, en zweeg zonder ons aan te zien ik Het het ontbijt komen, en zag dat in de verte, op den grooten weg, mijn podilion met een koets aan kwam ik betaalde zeer bedaard de vrouw van 't huis, boven haare verwachting, en zeide: dat dit ook voor de jonge Juffrouw was, die men mij gelast had, met mij naar Holland te brengen, alwaar zij met tederheid van haare familie gewacht werd , .dewijl ieder wel verzekerd was , dat zij ongelukkig moest zijn, zonder zeer fchuldig te weezen; ik liet de koets oprijden, en verzocht de beide Dames met mij te gaan. Juffrouw harris bewilligde terdond; toen bad ik Juffrouw wildschut nogmaals, met mij te gaan; zo niet, dat zij hier moest blijven, tot dat ik aan de Regeering der dad, order gevraagd' had, om haar tot nader bevel haars vaders, in een klooster te bezorgen. Dit bragt haar tot daan; zij bedaarde, ik bediende mij van dat oogenblik^ en, naast haar zittende, zeide ik het volgende l „ Lieve Juffrouw wildschut! geloof, dat ik uit „ geen ander beginfcl werk, dan om u gelukkig te „ maa-  de ge vol gen der opvoeding. 177 s, maaken gij hebt een laakbaaren , maar „ wel te voorzienen ftap gedaan, door uws va„ ders huis te verlaaten; gij hebt uw vertrouwen „ gefield op een zeer Hecht man , beide maakt u ,, een voorwerp mijner tedere bezorgdheid ■ „ berouw zal uw misftap uitwisfehen , bij alle zulke „ menfchen, wier achting den hoogden prijs ver- „ dient uwe opvoeding was niet ingericht om „ u duurzaam gelukkig te maken, doch het oog„,merk uwer ouders beftond daar echter in; dat ,, oogmerk verdient wel, dat gij van uwe Ouders „ met meer betamelijkheid fpreekt. Hunne „ liefde was niet verftandig, ik beken het, doch het was echter liefde voor u. Ik zal mij wel „ wachten de zedemeester te fpeelen, anders zoude „ ik u aantoonen , dat gij niet geheel onfchuldig „ zijt, vermids gij aan uwe onverzettelijkheid alles „ hebt opgeofferd, de waarfchouwingen u gedaan, ,, den raad u medegedeeld, niet hebt opgevolgd; „ doch, zo als ik zeg, dit doet hier niets ter zaake; „ ik bid u nogmaals, ga met mij, ik zal u bij uwe „ Ouders wederbrengen, en durf u verzekeren, dat „ zij hun eenig, zo het hen toefcheen, verlooren kind, „ met ontferming en tederheid zullen ontvangen; „ dank de Voorzienigheid voor die gunst, dat onze „ vriend de groot u hier gevonden heeft; en maak „ daar het beste gebruik van. — Ga met mij." — Dit was haar.ontzettend antwoord. ,, Mijn Heer! „ mijne Ouders hebben mij geen ander geluk leeren „ kennen, dan 't geen beftondt in het opvolgen V. deel. M  I78 cornelia wildschut; of, „ mijner verkiezingen; hier in vinde ik al mijn ge- luk; zij hebben mij niets anders geleerd, ik her„ haal het, en nu is dat voor lang eene hebbelijk„ heid geworden, waarvan het mij niet lust mij te j, onterven., al fchoon ik konde. ik. Kunt gij daar na zeggen gelukkig te weezen ? . zij. Ja, dit noem ik geluk, vergeleken met den dwang, om te moeten leven met zulke lieden, die mij geen ander geluk hebben leeren kennen, en die toelieten, dat ik, twintig jaar zijnde, onbekwanitr ben dan een kind, om voor mij zelve te zorgen — kort om, met lieden, die zo onverantwoordelijk mijne opvoeding verwaarloosden, en mij geduurend mijn geheel leven, niet dan kwaade en verkeerde gewoonten lieten opvolgen. ik. En uwe Gouvernante? zij. Indien ik die behouden hadde, ik zou zeker mij hier niet bevinden: ik verloor haar te jong, het voorbeeld mijner moeder, ook misfchien mijne aangeborene traagheid, wisenten alle goede lesfenuit, en nu ben ik voor altoos veroordeeld tot onkunde en nutloosheid. ik. Onkunde is te overwinnen, en die zijne vermogens gebruikt, en aankweekt, is nooit onnut. Ik beklaag u in duizend opzichten: uwe vriendin hopman bemint u nog zo zeer, dat zij, om iet tot uw geluk toetcbrengen, niets te moejelijk achten zoude: uwe Tante, (zij begon te weenen,) zal zeker niet weigeren, haar broeders eenige dochter aanteneemen, indien die wenscht bij haar te zijn... Gij  de gevolgen der. opvoeding. 179 antwoord niets? de tijd verloopt, en ik verzoek nogmaals dat gij met mij gaat. zij. Wat er gebeure, ik zal, ik wil nooit mijn' vader weder zien. ik. Het is zeer waarfchijnelijk, dat gij in deezen uw wil hebben zult. Ik bemerk',* dat men met zulten charakter , geene voorzichtigheid- behoeft te gebruiken, als men hun eene lijding geven zal, die een menfchlijk hart doet üdderen ; doch een zo ontaart kind, kan met harde onverfchilligheid hooren, dat een vader, door berouw over zijne verkeerdheid en lafheid, toorn, fpijt en droefheid, eerst zijn verftand verloor, en nu op den oever des doods ligt, indien hij niet reeds uit dit ftervelijk leven verlost is zonder den troost gehad te hebben , van zijn kind nog maar éénmaal te zien, en alles te vergeven. Naauwlijks had ik dit gezegd, of zij verbleekte , haare oogen ftonden ftijf, de groot kon niet ontveinzen, hoe het hem fpeet, dat ik dit zo plotzeling gezegd had; doch dit heftig middel was het eenige, 't welk ik nog konde beproeven : nu brak haar hard en vergramd hart, zij zag Juffrouw harris aan: die omhelsde haar met'de minzaamheid eens engels. Juffrouw wildschut viel in een flaauwte, waaruit zij echter wel dra te rug kwam; zij vouwde haare handen zamen,en zeide met een alles overfchreidende wanhoop — „ Ik heb mijn „ befluit genomen: 't is gedaan, mijn vader heeft boe„ te gedaan, voor het verwaarloozen van zijnen va„ derlijken pligt — niemand moet zig verder met mij M a  160 cornelia wildschut; of, „bemoejen ik zal ook boete doen. Ik zal op „ de aarde rond zwerven; dit was het lot van den „eerften broedermoorder — ó mijn vader! mijn va„ der, ik heb u vermoord! ik heb, toen uwe oogen „ open gingen, mij tegen u verhard: ik heb u den „ dood veroorzaakt." Zij ftond op. Laat mij gaan, tegen de groot, die op zijn kniën viel, en haar fmeekte, om zulk een' onuitvoerlijk befluit niet te ondernemen: hij fprak, hij fprak van zijne eigene dwaasheden, van het verdriet, zijne ouderen aangedaan, van zijn berouw, van ons reeds ter uitvoer gebragt voornemen, om alles, alles te verbeteren — hij fmeekte haar in deezen, door berouw haare verkeerdheid uittewisfchen. „ Ach", zeide de lieve aandoenlijke jonge, „ indien uw vader wee„ ten konde, dat gij berouw hebt, en u met deugd „ en bctaamelijkheid vertoont, hoe zou zijn hart „ zig verheugen! hoe zou hij God om zijnen bij„ ftand voor u bidden! Dan konde hij gerust zijn, „ dat zijn pligtverzuim, zijn eenig eens zo bemind „ kind, niet voor eeuwig zoude ongelukkig maken; „ dat zij zig liet bewegen om tot haare familie we„ dertekeeren, en zig te beveiligen voor alle ge„ brek, verleidinge , en meer op haar wachtende „ rampfpoeden." Juffrouw harris , fprak met zo veel gemoedigdheid, en zo veel ernst; ik voegde er in dien toon zo veel bij, dat zij befloot, mede te gaan, en zeide: indien mijne Tante mij wil ontvangen , zal ik mij in haare befcherming begeeven : de groot omhelsde haar in vervoering. Terftond re-  de gevolgen der opvoeding. l8l den wij af Onderweg was zij zeer ftil , bedaard , in gedachten , fprak geen woord , dan: „ ik kan niet fchreien, en wenschte wel"; wij fpraken met haar op een allervriendlijkfte wijs, zonder echter de hoofdzaak aanteroeren, veel minder haar iet te vragen, over haar bijzonder geval, na dat de dengeniet haar had verhaten Juffrouw harris had mij reeds gezegd, dat zij, fcheen , het, hier over niets wilde uiten. Wij traden te Metz af in een logement, en Juffrouw harris ging bij haare vriendin, om haar het een en ander te berichten: zij kwamen wel dra beiden te rug : deeze vrouw voldeed ten volle aan het getuigenis van juffrouw harris , en na zij wat met elkander gefproken hadden, Helde zij Juffrouw wildschut voor, het antwoord op den brief aan haare Tante, bij haar, in gezelfchap van Juffrouw harris , aftewachten deeze voorftelling vond ik zo goed, dat ik Juffrouw wildschut bewoog , dit aantcnemen; zij deed zulks, en ik zelf bragt die drie Dames daar aan huis. Juffrouw wildschut heeft mij gezegd , terftond te zullen fchrijven; zo dra zij mij den brief zend , zal ik hem in deezen fluiten, en niet vertoeven , tot dat wij een gunftig antwoord hebben. Mijn volgenden zal ik aan mijne dierbaarfte vriendin hofman adresfeeren, met verzoek, om u, Mejuffrouw! den inhoud mede te deelen, zo als ik u verzoek, omtrent deezen aan haar. Gij zult zekerlijk deezen aan de waardige Mevrouw stamhorst zelf zenden, op dat M 3  cornelia wildschut; of, die omftandiger bericht hebbe , wegens Juffrouw wildschut. 2o heb ik den brief gehaald, en fluit hem hier in. De hemel geve dat Mevrouw stamhorst haar aannéeme! — Uw zoon groet u met al den Eerbied en liefde, zo eener moeder waardig insgelijks zijnen braven vader , en ik hebbe de eer mij te noemen, Mejuffrouw en waardfie vriendin! Uw ootmoedige Dienaar, r. walter, DERTIENDE BRIEF. Juffrouw cornelia wildsciiut , aan Juffrouw elisabeth stamhorst. waarde eetje ! [Nicht! ach! zo durf,zo mag ik u niet noemen; herinnert gij u den brief nog wel, waarin gij mij zo minzaam en oprecht , uwe vriendfchap aanbood? hoe gelukkig voor mij, dat ik die tóen niet aanname! denk niet, dat dit eene fchrijf-fout is, en dat ik moest fchrijven , ongelukkig. Ongelukkig was  de gevolgen der opvoeding. 183 het dat is zeker, dat ik toen-de waardij daar niet vm'bevattede; maarhadt ik die aangenomen,hoe zoude ik u in eene dubbelde betrekking, ichande hebben aangedaan, als uwe nicht, en als uwe vriendin. Mijne moeder voedde mij op voor geheel anSJ* vrienden, daarom.verkoos ik de ondeugende Mevrouw lenting , boven u, boven Juffrouw man, en zadelaak. p ..»,<,. Mag ik echter, zonder mij te willen oiitfchuldigen, wel vragen: was ik, zorgeloos, vciweelend, dwaas meisje, wel bekwaam, om deeze bednegder wel te kennen? Ach mijn lieve ketje! mag ik u nog wel eetfs zo noemen? gij kunt mij nu met meer lief hebben; ó daftbegrijp ik duidelijk, ik geloof, dat ik mij zeiven haat, hoe zond gij mij dan nu dulden kunnen, hoe goed en vriendelijk gij ook altoos waart? Durf ik vragen, of gij, die zo veel ver land hebt, indien gij zo eene moeder niet gehad haddet, wel beftand zond geweest zijn tegen eene Mevrouw lenting? ik was eene zo zekere prooi voor haar. 6 Dit alles zie ik nu, nu ik begin te denken, zo duidelijk, en federt ik ongelukkig wlerd, dacht ik heel veel, meer zelfs dan in mijn geheel leven. Ik had geene zorgvuldige ouders, nooit zal ik die meer hebben! mijn vader! mijn lieve vader, is immers, of reeds dood, of zal van verdriet over mij, derven ! Dit naar bericht, gaf mij, in weêrwfl van zk zelve,en door mijne eigene onverzettelijkheid gedrongen , de.Heer walter: mogelijk heeft znn dervende mond, mij, zijn eenigkind, verwensclit, M 4 ■  IS4 cornelia wildschut; of, zo als hij meermaal in zijn leven, door mij getergd mij verwensehte. 1 * Wie, dan mijne moeder, is van dit alles oorzaak? zij leerde mij niets, dan mijn eigen hoofd te volgen : nooit betwistte men mij mijnen wil , tot dat het mij onmogelijk was, die meer optegeven of goeden raad te volgen: evenwel, zij is mijne moeder, zij bedoelde mijn geluk, en ik kende geen ander, dan alles te doen, wat, en zo als het mij behaagde: ik bedroog haar, nu zal zij verbitterd op mij zijn; dit zal zij mij nooit vergeven. Ik ben met te ontfchuldigen, dat zie ik'nu duidelijk: waarom vergat ik zo fpoedig de lesfen mijner waarde ■ gouvernante? ó toen was ik gelukkiger , hoe zeer zij mij ook mijn zin, als die dwaas was, betwisttehoe toonde zij mij, dat infchikkelijkhcid , bezig' neid, leerzaamheid, de pligten der jonge lieden waren. Hoe deugdzaam voedde zij mij op? haar dood was voor mij een 'groot ongeluk : maar waarom hoorde * niet naar u, lieve moeder? konde ik twijfelen , of zij het wèl met mij meende? wist ik niet hoe hef zij mij had? hoe minzaam noodjgdè zij mij pm bij u te komen; maar neen! ik wilde mijn zin doen, ik hield niet van buiten, en evenwel ik verveelde mij in-de ftad, zo als ik u dikwijls fchreef Daar kwam naderhand bij, dat Mevrouw lenting mij wijs maakte, dat gij uit eigenbelang handeldet en zin had in haar',broeder; iet, dat ik te ligter geloofde, om dat alle Dames hem beminden; zeker' wijl zij hem niet kenden, anders was dat onmoge- ,  de gevolgen der opvoeding. 185 lijk. Nu denkt gij misfchien , betje ! dat ik hem lief had? ik geloof dat dit zo niet is; ware dit zo geweest, dan dunkt mij, was ik verfchoonelijker: ik handelde uit veel onvergeevelijker beweegreden; 't was om mijn vader te dwarsboomen, hem tegen te fpreeken, toen hij mij wilde dwingen; mij dacht ook, dat ik hem vergoeding moest doen, voor al den fmaad, die mijn vader hem aandeed, en hij om mij verdroeg; ik wilde mijn vader, den hoon, mijne vriendin aangedaan, betaald zetten. Ik had alleen meer fmaak in hem, dan in anderen; dit zie ik nu, was het al. Hoe laag behandelde ik van veen, die zo edelmoedig aanbood, mijn'vader te redden, en mij te trouwen: als ik dat alles nadenk, dan barst mijn hart van droefheid : neen, neen! niet mijne opvoeding, maar mijne hardnekkigheid, bragt mij ten val: ja, betje! al zoud gij mij ook haaien, ik zal u oprecht alles verhaalen, al wildet gij mij ook nooit weêr zien. Hoor dan het volgende nog: ook toen ik reeds begon te zien, hoe alle mijne vrienden, hoe mijne ouders , gelijk hadden, als zij mij vermaanden, ja geboden, den Deugeniet afteflaan, wilde ik niet toegeven: toen ik reeds de gevolgen fmaakte van mijne onverzettelijkheid, en in de grootfte verlegenheid en angst was, en dit wel befefte, wilde ik nog mijn hoofd volgen: ik had geen berouw, alleen fpijt, om dat ik bedrogen was; ik was zo verbitterd , dat ik liever armoede Wilde lijden, dan fchuld bekennen: armoede moest mijn lot zijn toen, toen mijn verleider, na mij be. M 5  i8<5 cornelia wildschut; of, roofd te hebben, mi] verliet; ja betje, hij heeft mij beroofd, en verhaten. Onder voorwendzel, dat mijn vader mij had opgefpoord, en order gegeven, om ons beiden te vatten, vertrok hij naar eene andere ftad, om daar een veilig logement te zoeken, nam alles mede, en beloofde , mij 's daags daar aan te komen haaien. Dit geloofde ik zo vast, dat ik niet eens voorftelde met hem te gaan. Ik wachtte twee dagen; hij kwam niet: nu begon ik te zien, dat ik bedrogen was: ik merkte, dat hij alles in de herberg betaald had: wat zoude ik doen ? daar blijven, en mijn' vader de gelegenheid geven, om mij te rug te voeren? daar beefde ik voor, fchaamte zelfs gaf mij moed zo dacht mij; ik verliet op den derden dag, zonder iet tegen iemand te zeggen, het huis,Voor er nog volk op was; en ging de poort uit; waar? — daar dacht ik niet aan. Geheel verfuft ging ik al voord: tegen den avond kwam ik in een dorp: door honger en vermoeidheid bezwijkende , zeeg ik bij een' boom neder; ik fchreide niet, ik zuchtte niet , ik antwoordde niets aan de lieden die mij voorbij gingen. Er trad eene armoedige vrouw naar mij toe, die mij in haar patois vroeg, of ik met haar gaan wilde?'Ik verftond haar zeer gebrekkig, flechts hier en daar een woord. Ik ging met haar naar haar huisje; zij zettede mij brood en melk voor; ik at, door honger geperst, zonder iets te zeggen: zij ging de deur uit, doch kwam wel dra weder met een man, die mij in 't Fransch  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 187 vroeg, waar ik van daan kwam , en waar ik heen o-ing- ik,antwoordde niets op de eerfte vraag, en zeide alleen, dat ik nog niet befloten had, waar ifc heen zoude. Hij poogde met mij te fpreeken^ doch ziende dat ik zo ftuursch en ftilzwijgend was, gmg hij weg , mij raadende , voorzichtig te zijn. Ik merkte, dat dit een kraamer was, die uit Frankrijk kwam, en nu in dat dorp vernachtte. Ik bleef dien nacht in dat huisje, en viel van vermoeidheid, op mijn' ftoel in flaap : vroegtijdig ontwaakende , zag ik mijn geld eens na, het beliep in alles twee ducaten en vond in mijn zak een gouden étui en vingerhoed, die ik niet wist dat ik bij mij had: ik betaalde de vrouw, en vertrok, zonder te weeten waar heen. Ik gevoelde wel, dat ik ongelukkig was; maar zo verfuft, zo verward was ik, dat ik er met heel veel door getroffen was ; ik wist zo weinig wat ik deed, als waar ik ging: zo ging ik al voord, zonder iemand te ontmoeten; nu ftond ik eens ftil, dan haastte ik weder. Omtrent twaalf uuren. ontmoette mij eene koets, die hield ftil , en eene bejaarde Dame welke er uit trad, fprak mij dus in 't Framch aan : „ Mejuffrouw! ik behoef u niet te zeggen, hoe het mij " verwondert, een zo jong, fchoon, welgekleed ',' mensch, dus alleen op den grooten weg te vinden ! ik zag u reeds van verre, en meen, dat gij " in verlegenheid zijt; dat kan niet anders: zonder u iet te vragen, verzoek ik u, met mij in mijne koets te gaan; ik rijde naar mijn huis; als  löö cornelia wildschut; of, „ wij daar zijn, hoop ik u meer dienst te kunnen „ doen." Ik vond dit zo beleefd, en was tevens zo moede, dat ik mij niet beraadde, of ik dit verzoek moest inwilligen of niet : zij was zeer beleefd en voorkomend ; doch ziende, dat ik niet gaarne fprak, liet zij mij aan mij zelve over. In den namiddag, kwamen wij aan een aanzienlijk huis, daar werden wij ontvangen van vier jonge Juffrouwen , die haar Mama noemden : allen waren even aartig en minzaam; de oude Dame zeide met weinige woorden , dat zij mij op den weg ontmoet, en verzocht had met haar te gaan; dat ik de goedheid gehad had dit verzoek aantenemen zij waren allen zeer in haar fchik. Ik bleef daar dien nacht, maar had nog niets, mij betreffende, gezegd. Eene der jonge Juffrouwen, nam zo veel belang in mij, dat Uk, die met haar dezelfde kamer had , het een en ander van mijn geval verhaalde; doch niet wie ik was , of waar van daan. Zij troostte mij; zeide, dat haar moeder zeer rijk was, dat zij wel voor mij zoude zorgen, en dat zij allen mij het leven zo aangenaam zouden maaken als mogelijk was; ik zal het geen gij mij verhaalt, aan mijne moeder mededeelen; zij is goedaartig en -medelijdend, gij kunt hier zo lang blijven als gij wilt. Ach, betje ! hoe gerust was ik toen ! mijne kleederen waren zeer verhavend ; mijn linnen morfig; men gaf mij des morgens anderen, met alles wat ik nodig had. Toen ik gekleed en gekapt was,  DK GEVOLGEN DER OPVOEDING. l8o trad ik in de eetzaal, en ik hoorde dat zij onder elkander zeiden : „ Quelle belle femme! quelle ri„ che taille!" Gij weet, ketj,, hoe tk denk over mij zelve; ik lettede daar niet eens op,en ookikheb dit zo dikwijls gehoord; nu hoorde ik ook, dat ik te Luxemburg was ; gij zult wel weeten waar da legt: deeze ftad is op een rots gebouwd, en is vol m Dien zelfden avond , kwamen daar zeer veele officieren, die mij allen met groote beleefdheid behandelden, en Hoogduitsch of Fransch fpraken ieder was even vrolijk, en ik begon ook fpraakzaamer te worden. Er werd fterk gefpeeld; de oude Mama bleef bij ons; ik vond daar niets ongewoons in; ik ben wel gewoon aan groote asfemblees, en dacht,deeze Dame bemint het gezeHchapj zij is net als mijne moeder. Zo verliep er omtrent een week: ach betje! ik had geene kwade gedachten, en was hier' zo wèl! Ik had geene zorgen, en deed wat ik wilde; fomwijlen kwamen er nog verfcheiden jonge Juffrouwen, die men zeiden, dat zij in den vleugel van het achterhuis logeerden; allen vleiden en liefkoosden mij, en fpraken. van mijn_ geluk; zij hoopten dat ik lang bij haar zoude bhjven. Ik begreep toen niet, dat, indien zij het wèl met m,j temeend hadden, zij mij zouden gehouden hebben om te zien, hoe best naar mijne familie weder te kecreu, en met mijne ouders te verzoenen; doch dit zie ik nu dies te duidelijker. Onder de officieren , die daar alle avond kwamen,  iöo cornelia wildschut; of, was een Colonel, die voegde zig altoos bij mij, en zeide mij veele complimenten, waar van ik niets' geloofde, maar waarmede ik den gek ftak. Hij fpeelde fterk, en liet mij altijd winnen: gij weet, betje ! ik ben eene bedroefde fpeelfter, en niet winzuchtig: ziende, dat ieder zijn gewonnen geld met zich nam, deed ik ook zo; ik wist niet dat hij mij met oogmerk liet winnen; ik dacht zo ver niet. Maar nu moet ik u iet vernaaien, dat bijna voor mij onmogelijk is, zo befchaamd ben ik: evenwel gij moet het weeten. Zedert verfcheide dagen, had ik eene kamer voor mij alleen, die ik heel mooi vond; daar was de Colonel, mij, zonder dat ik het wist, gevolgd. Toen ik mij begon uittekleeden, kwam hij te voorfchijn ; ik verfchrikte, en wilde de deur uitgaan, doch kon haar niet open maaken: ik durf u'alles niet fchrijven] hij gedroeg zich op eene wijs, die mij zo ontftelde, dat ik beefde, en hem afweerende, vroeg ik hem? of hij zig niet fchaamde, zich zo tegen een fatzoenlijk meisje aanteftellen ! Hij lonkte, ik werd ernftig boos, en zeide, dat hij mij niet voor een braaf meisje moest houden, om zo te handelen. Brave meisjes, zeide hij, vindt men niet in huizen, als dit. Gij zijt een mooi meisje, en daarom maak ik mijn hof aan u : Ik poogde weder de deur te openen, ik kon het flot niet omdraajen ; hij trad naar mij toe, wilde mij kusfchen, ik verweerde mij, ik riep, ik floeg op de deur, maar niemand fcheen mij te hooren: dit maakte  „» gevolgen dee opvoediko. >W « 7„ woedend, dat ik niets meer ontzag, en hij krad-:::t r:; -.fer^eenw, d« van. IK maa.uL au & doen S^'l - Ikwas zo kwaad enzo ik niets konde eenige biaauwe verfehooningen, maar ik wilde ner Is naar hooren: hij ging ,nog al bloedende de karn r u het infame wijf, dat was;^V^^ ; •? rP hedaaren: zij zeide, dat zij dit ftuk ^aatdi. Colonel zeker te veel v n moest gedronken hebben, en niet wist wat h 7; 7«ól zou hij in haar huis niets van dien deed, anüers zou n k aart ondernomen hebben U e. e dat ee„ dronken man gezien l«d en dat zi ^ konde hebben. Dan, betje. aiu ^ on,Tan te bedriegen; want nu zag ik wel, m welk n üs ik wast zij geloofde mij, en prees mij " zij verzocht ook, dat ik dit aan niemand 2'huii zeggen ^ nacht. Ik ging, kunt g« denken, ,«V te be want ik zag nu, dat er geene knippen op de Tbefloot ik, dit huis te öntvlugten maar begreep, dat ik, om dat oogmerk te bereiken, tuj  m CORNELIA WILDSCHUT' OF, des morgens wèl en vrolijk moest houden : ik had «den nacht eens uit mijn venfter gezien, of ik er bu het fferrenlicht niet konde uitkomen doch k Ik wist dat allen des ochtens naar^ de Mis gen en at dan de bedienden hun werk h d!n wdde ontbr ten? neen, zei ik, dat is mij te eenig, 1 f ,naar geW°0me' wachte" ^t dat dien ult de kerk komt. Zij hadden geen er, » ging» weg: terftond kleedde i/ mij floop de achterdeur van den tuin uit, 2 'een waldeurtje.uit, en was wel dra in de opeT luc *e Sha lT7: ^ ^ fP°edigeen ^00t «nd S n et „u f£gd' ^ ik ^ bek™^ * e nd njk vroeg ,k aan een> ^ hoe de ^ die Ik hem wees; hij noemde mij die, zi| was -een lk, r/«ik ging a ^ d-ng zag ik menfchen , die mij aanzaj 'doch -ts vroegen, en ik ging maar voord, ^tld d£n midda« was ^t zo heet, dat ik niet v rdr g-n konde: ik trad in eene boerderij, Z0e Z een oud man, die alleen voor zijn deur7at" om ™* ^en ..te «eten: hij H^C engaf mijwathij had; daar bleef ik omtrend een uür - vroeg hoe ver de naaste ftad was: hij zeide het ,7hèen'^gt ?len;.het " Mm'^ „ neen? - ik zeij ja jjHoilcl daHj„ „ dee-  de gevolgen der opvoeding. 193 y, deezen grootenbreeden weg,en gij kunt hietdwaa» len." Ik vertrok, maar wist niet, of ik naar Metz gaan zoude; ik had dit maar gezegd, om iet re antwoorden. Ik ging echter dien weg op; dan, indien mij niet een kar ontmoet ware, ik zou, geloof ik, niet langer hebben kunnen gaan , zo moede was ik. Ik reed nog vier uuren, doch toen de man een' zijweg infloeg, verzocht ik af te klimmen : ,, Gaat gij ,, naarilfeïz", zei hij, „danmoet gij u haasten",om „voor het fluiten der poorten daar te zijn." Toen hij was weggereedcn, klom ik op eene hoogte, zag de ftad voor mij, en ftond in gedachte,wat te doen* Zoude ik daar naar toe gaan ? ik wist het niet ! maar mij omkeerende, zag ik in een dal een huis dat alleen ftond: zonder veel te denken, fchccn het mij beter, daar te gaan. Ik deed zo : eene bejaarde vrouw die voor de deur ftond , groette mij ; ik vroeg, of ik daar dien nacht blijven konde? zij antwoordde niet veel; ik ging in huis; daar zag ik eene jonge Juffrouw, die, dacht mij, de vrouw toewenkte,, mij te logeeren; ik wierp mijn beurs op de tafel, en verzocht de vrouw,zich zelf daar uit te betaalen. Deeze jonge Juffrouw was daar om haare gezondheid; zij was zeer vriendelijk. In dat huis heeft de Heer walter en de groot mij gevonden, zo als zij aan Mejuffrouw de groot fchrijven : nu zal ik u vernaaien , hoe ik dacht, toen ik dat ondeugend huis ontvlugt was; gij zult er uit zien, lieve betje, dat ik nog dat zelfde ftijfzinnig fchepzel was, waar voor gij mij met zo veel V. deel. N  194 cornelia wildschut; of, reden hield. Hoewel ik mijn ongeluk begreep, zo konde ik echter niet denken, om weêr naar mijne ouders te keeren, ook niet naar mijne Tante, er mogte van komen wat er wilde; ik wilde mijn eigen hoofd volgen, niemand zou mij dwingen; ik fchaam mij, u dit te fchrijven; doch ik wil mij niet beter maaken dan ik toen was. Mijn ongeluk had mij zo verbitterd, dat ik ook niet met Juffrouw harris, over mij zelve wilde fpreeken; ik zag echter wel, hoe onbekwaam ik was, om, zo als zij, door borduur- en naalden-werk,voor mij zelve te zorgen, in een land daar alias zo goed koop is: 't mogt niet helpen; zij wilde gaarne vertrouwelijk met mij zijn, doch mijne ftuurfche ffilzwijgendheid, liet het niet toe: ik hield echter veel van haar, en zij deed alles voor mij wat zij maar kon. Wat er van mij zoude geworden zijn, indien de Heer walter mij hier niet gevonden had , weet God. Zo dra ik zag dat de groot mij gezien had, was ik radeloos; ik wilde naar niets hooren, mij met walter niet inlaaten : hij bad, hij dreigde; Juffrouw harris fchreide, 't hielp niet; ik zeide alleen, dat niemand mij dwingen zoude, en , rond uit: ,, Ik wil mijn vader niet weder zien !" ja, betje, ik werd zo woedend, dat ik eene zonde beging, die God mij nooit zal vergeven: gij zult ijzen, als ik u die noem ; ik zeide, mijn vader te haaten mijn hart wringt mij, terwijl ik dit fchrijf; maar toen, dunkt mij, was ik bedaard; ik wist wel wat ik zeide; maar wat ondervond ik, toen walter mij  de gevolgen der opvoeding. 105 antwoordde: „Gij zult uw'vader nietzien ! in dat „ opzicht zu}t gij uw' wil hebben^ hij ligt op ,, zijn doodbed, indien hij niet reeds dood is." Dit was mij zo ijsfelijk, dat ik, voor 't eerst van mijn leven , in eene flaauwte viel, die zeer lang duurde. Bij mij zelve komende, was ik wanhoopig: nu zag ik mij, zo als gij mij beichouwen zult, als een monfter , als de moordenaares mijns vaders! doch, hoe wenschte ik nu dien goeden vader nog eens te zien, en op mijne knieën om vergiffenis te bidden! maar die gunst ben ik onwaardig, het is te laat; ik zal mijn geheele leven boete doen.... dan, waar toe zal het dienen ? Een kind dat zijn' vader konhaaten, is geheel bedorven. God zal mij vcrftooten , ik zal eeuwig ongelukkig zijn. Ach, betje! ik durf niet fchrijven aan mijne tedergeliefde Tante; hoe zoude ik dat in mijne gedachten kunnen neemen? ik ben dit al te onwaardig: niet alleen door den ftap die ik deed, maar ook om dat ik haare goedheid verfmaad heb. De Heer walter hoopt wel, dat mijne geliefde Tante mij zal ontvangen. . . Wat ben ik ongelukkig, en dat door mijne eigene halftarrigheid ! bedrogen, verlaten , bedorven. Hoe bang ik ook altoos voor de dood ware , nil verlang ik te fterven; zoude ik zo fchaamteloos zijn kunnen, van ooit mijne oogen, in 't bijzijn mijner bekenden, te durven opflaan ? Durft gij, lieve bbtje,! voor mij, bij uwe moeder fpreeken? Is 't waar , dat zij mij niet verftoot? N i  l<)6 cornelia wildschut; of, kan zij mij nog dulden? Ik bid niet om onder haare oogen te mogen komen; ik fmeek alleenlijk,dat zij mij op een uwer landhoeven laat verfchuilen, tot dat ik fterf. Ach, betje! gij zult ichrikken als gij mij ziet, zo vervallen ben ik: want, al heb ik niet geklaagd, ik heb veel uitgeftaan , van dat oogenblik , dat ik mijnen toeftand zag. Ik had meer verdriet dan gij denkt, en zag er geen eind aan, om dat ik mijn hoofd wilde volgen. God zal mij mijne zonde, omtrent mijn' vader, niet vergeven; dit zal ik belterven; want al heb ik na den dood mijner gouvernaute, niet veel aan Hem gedacht, zo weet ik tog wel dat Hij rechtvaardig is, en het kwaade zo wel ftraft, als het goede beloont. Indien mijne altoos tedergeliefde Tante, mij wilde aanneemen, dan beloof ik, dat ik alles doen zal, wat zij van mij eischt; zij zal zien, dat ik nu geheel anders ben: ik heb een oprecht berouw van alle mijne verkeerdheden ; doch wat zal het mij baaten ? Ik weet, betje, hoe goed gij zijt, gij zult des zeker over mij bedroefd zijn: wees dat niet, ik verdien het geenzins; ik ben al te fchuldig. Met angst wacht ik uw antwoord, niet aan mij, maar aan den Heer walter, die hier blijft , tot dat hij weet, wat uwe moeder zal goedvinden. Wist ik., wist ik, of mijn dierbaare vader nog leeft! maar ik vrees zo zeer voor het ergfte, dat ik het niet durf waagen, dit te vragen. Wat zal ervan mij worden, indien ik hem verlies ? God weet het! ik durf mij niet on-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 197 derfchrijven met mijn' familie-naam. Vaarwel, wenscht u uw eertijds geliefde keetje. VEERTIENDE BRIEF. JuffrOUW petronella aalders , ÜÜU JuffrOUW cornelia wildschut. waarde keetje! j£o dat gij mij bijnaar vergeeten had? Neen, zo ben ik nu weör niet! Toen wij te Amfterdam woonden , hield ik veel van u, en waarom zoude ik, nu ik te Leiden woon, niet meer van u houden ? dat fluit niet, dunkt mij ; maar, dacht ik, als keetje zo raar is, dan ben ik ook niet rouwig, al fchrijft zij mij niet : ik zou u ook niet meer gefchreven hebben, ware mij niet iet ontmoet, dat ik u fchrijven wil, om dat gij belang daarin hebt; ik hoop maar, dat gij mijn' brief niet weêr ongeopend in een laê zult goojen,want dan kondet gij hem wel te laat leezen... nu, ik zeg dit maar om te lagchen , en niet om dat ik er boos over ben: ó hé! ik word zo gaauw niet boos, ik weet wel dat dit gekheid is. Gij weet dan, dat wij voor eenige maanden in den Haag logeerden, en dat daar een jong Officier N 3 ■  If/8 cornelia wildschut; of, was, die veel aan Niclits huis kwam , en met wie ik op het Bal danste ? Gij weet nog wel , dat ik u fchreef over mijn Nicht? nu, die Nicht liet hier belet vraagen; mijne moeder ontving haar vriendlijk, het was net zo een lief mensch, als die Dame waar over gij mij fchreeft , de zuster van dien zekeren Haagfchen Heer — mijne moeder was wel heel beleefd tegen Nicht, maar ik weet het niet , 't was of zij ons geen amerij alleen liet, om met elkander te praaten; waren wij buiten geweest, dan hadden wij, onder 't voorwendzel van te wandelen , meergelegenheid gehad; doch om mijne vaders ziekte, bleven wij te Leiden: evenwel, zij zeide mij te hooi en te gras zo een paar woorden : „ Heden „ Nicht! zei zij, ;, gij moet nog wel veel leeren, „ gij hebt geen oogenblik voor u." Dat is waar, zeide ik, maar Mama vind dit goed, en zegt, dat ik haar daar nog eens voor zal bedanken , als ik ouder en wijzer ben. Zij lachte, en zeide, „ dan „ zult gij wel wat anders te doen hebben, dan te„ kenen, fchrijven, of borduuren ; dan zult gij „ getrouwd zijn, en in de groote weereld leeven, s, zo als alle mooje rijke vrouwen ! Hebt gij nog „ geen vrijer, pietje"? keetje, toen vleide zij mij zo, dat ik het u niet mag fchrijven, gij mogt denken , dat ik daar geloof aan floeg. Mama zegt zelf dat ik mooi ben, maar ook, dat een mooi mallootje nooit bemind word door veritandige lieden, en dat fchoonheid. zeer broos is: „ Ja Nicht!" zeide ik, „ik ziehier aan huis wel jon-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 199 „ geHeeren, die zeggen dat zij mij beminnen, maar „ ik heb geen zin aan hun." -Waarom? — „Wel „ om dat zij mij niet behagen -" En wat zegt uwe moeder? - „ Dat ik nog jong genoeg ben, om eens „ eene keuze te doen -" Zijt gij niet [al zeventien jaar? - „Al agttien, meent gij!" Nu, Nicht is, (zeggen de menfchen) eene verftandige vrouw, en ik geloof het ook; maar in dit ftuk verfchil ik met haar: hier ftoorde mijne moeder ons; federt dacht ik dikwijls aan dit gefprekje. Kort daar aan hadden wij gezelfchap; Nicht was er tegenwoordig; zo dra zij mij alleen fprak, zeide zij : „ Nu begrijp ik „ wel, dat deeze Heeren u niet behaagen kunnen; „ zij zijn zo ftijf en deftig, dat men er bang voor „ word; ó pietje! dat is uw trant niet" — Ja, Mama zegt evenwel, dat zij zeer deugdzaam, verftandig, en goedaartig zijn, en zeer aangenaam gezelfchap; als wij in Nichts jaaren zijn, zullen wij ook zo denken; en ook men kan wel braaf zijn, al is men wat meer in den Haagfchen trant - Dat geloof ik ook, ik denk nog dikwijls aan den Haag; wat is het daar levendig! en het doet mij wonder, Nicht, dat gij in Leiden kwaamt, nu den Haag, door al die fêtes, waar van wij in de courant lezen, zo brillant is? „ Dat is, Nichtje, om dat ik u „ liefheb, en om dat Nicht de brief, waarin Mama u verzocht, niet gunftig beantwoord heeft; " wij zouden u zo gaarn bij ons gehad hebben." Ik weet niets van dien' brief; Mama weet echter, hoe dol veel ik van den Haag houde. Denkt gij nog N 4  200 cornelia wildschut; of, „wel eens aan dien Officier, die om u zo dikwijls bij „ons kwam?" dat kan ik niet zeggen, in'teerst dacht ik wel aan hem, maar 't is zo lang geleden : „Hij „denkt te meer aan u; hij is ook dikwijls te Leiden „ geweest, doch hij kon u niet te zien krijgen." Gaarn zoude ik nog wat gevraagd hebben , maar Mama kwam in; om kort te gaan, keetje, zij gaf mijeen' brief van hem; maar keetje, zo een grooten brief, en zo verliefd ook! Ik las dien alleen in mijn kamer, en was zedert zo verdrooid van gedachten, dat ik het u niet zeggen kan: ik weet niet, wat hij' mij niet al beloofde. „ Hij zeide, dat hij een Graaf „ was, doch niet rijk genoeg, om in een fchatrijke „ hollaudfche familie met goed fucces amours te „ maaken; hij beklaagde mij, om dat ik in dat „ naare Leiden zo doodig leefde; en nog heel veel, „ dat ik maar ovcrfla, en daar ik, om de waarheid „ te zeggen, de helft niet van begreep; ook nog „ dit, dat, indien ik hem beminde, hij wel kans „ zag mij gelukkig te maaken; dat ik hem moest „ vertrouwen, en openhartig fchrijven, zonder over „ dit alles met iemand te fpreeken , dan met „zijne vrienden : want, zeide hij, ik ben een „ edelman, en mijne familie zou mij misfchien be,, letten met een burger-meisje te trouwen." Nu was ik met dien brief zeer verlegen; ik wist niet, hoe hem te beantwoorden; dien geheelen'dag liet Mama mij geen oogenblik alleen met rust. julie mompelde, 't is of Nicht denkt, dat goede jonge lieden geen goed gezclfchap zijn voor elkan,.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 201 der; zij is altoos de derde; ik durfde niets antwoorden. Maar keetje, nu zult gij wel anders opzien: dien zelfden dag dat ik dien brief ontvangen bad, kwam mijne moeder des avonds in mijn kamer, zo als ik mij begon uittekleeden, om naar bed te gaan. Mijn kind, zeide zij, ik heb gemerkt, dat gij dees namiddag viermaal alleen gegaan zijt, en uw kamer, tegen uw gewoonte, toefloot; gij peinst ergens aan; dit is zo vreemd ! waar hield gij u mede bezig? ik zag voor mij neêr, en zweeg: Gij kunt het mij niet zeggen? goed, ik zal u de moeite fpaaren — Gij ontvingt een brief - IkMama? —Gij mijn kind ! dien brief moet ik zien , dit eischt uw belang , en mijn geluk! Gij word rood, pietje; gij ziet mij verlegen aan, dit verheugt mij; beef niet, mijn meisje! uwe moeder is uwe beste vriendin; wist gij, hoe dierbaar uw geluk mij is! Zou ik zo ongelukkig zijn, van het vertrouwen mijns kinds niet te hebben? Bemint gij uwe moeder niet? zij zuchtte. Ach keetje ! dit kon ik niet uitftaan; ik viel haar om den hals : „ Ach mijne lieve moeder, kunt gij „ daar aan twijfelen"?- Neen,als gij mij den brief geeft — „ Ik wil wel, maar, durfniet — " Waarom? „ Omdat ik u dien brief niet uit mij zelf getoond „ heb—" Ditwasdanuwpligt! -„Lievemoeder,gij „ hebt mij gezegd,dat dit de pligt van eene dochter ,, is, omtrent haare moeder!" Wel nu mijn kind, gij ziet dat gij verkeerd deed, het berouwt u; ik vergeef het u met deezen moederlijken kusch. Ik weende van aandoening, over haare goedheid. N 5  202 CORNELIA WILDSCHUT; OF, Mama las den geheelen brief uit; toen zeide zij: Het is zeker u we Nicht, .die u dien brief gaf, want onze bedienden zijn veel te braaf, om u zo een Hechten dienst te doen! „ja, moeder, het was julie": En wat hebt gij haar gezegd? „Niets,ik fprak haar „ niet alleen" - Maar zo gij haar gefproken had? — „ Ach, Mama, dat weet ik waarlijk niet! Ik voelde wel, „ dat ik dien brief buiten uw weeten niet mogt beantwoorden!" Hoor,mijn kind,ik beveel u,niets van ons gefprek aan julie te zeggen : ik zal u' geen oogenblik alleen laaten; poog, zonder onbeleefd te zijn, dit ook; en laat mij voor 't overige zorgen. Mijne moeder ging naar haar kamer, en zeide^iat zij zeer over mij voldaan was; ik Hiep bijna geen oogenblik , zo dacht ik aan mijne goede moeder, ook aan den brief, en aan julie , zo als gij , keetje, wel kunt denken. Ik deed omtrent Nicht , zo als mijne möeder mij belast had : julie zag wel, dat haar bezoek niet zonderling aangenaam was , en vertrok kort daar op naar den Haag. Zij vroeg mijne moeder , of die ook eenige commisfie voor haar had? keetje, ik beefde! Zie hier mijn moeders antwoord : „Ja, Nicht, ik heb eene voor u; ,, ik hoop dat gij u de moeite zult geeven om die „ uittevoeren; ei lieve ! bezorg dees ,bricf eens; „ 't adres zult gij wel weeten hoe het te vinden." julie was zo capot, dat zij zweeg; en wat kon zij zeggen? ik voor mij zou het niet weeten. Hier op vervolgde mijne moeder : „ julie ! indien gij „ een onbedacht, lichtzinnig meisje waart, ik zou-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 203 „ de het u kunnen vergeven; ik zou mij vleien , dat gij de gevolgen 'niet vooruit gezien had; doch gij zijt geen kind, gij hebt veel ver„ ftand , veel menfchenkennis ; gij wist des wat \\ gij deed, en hoe gij een jong onervaren meisje in „ gevaar bragt haar pligt te vergeeten , en dus „ haare ouders, met haar, ongelukkig te maaken; „ hoe moet ik over u denken , daar gij uwe „ meerderheid over mijne dochter dus misbruikt"? julie poogde toen iets ter haarer verfchooning in te brengen; mijne moeder {paarde haar deeze moeite, door aantetoonen, dat zij, als vertrouwde des Schrijvers , zeer wel wist, wat zijn laag oogmerk was. Uw bezoek in dit ftil huis , kwam mij te verdacht voor, om u niet in 't oog te houden, daarom liet ik geene confidence toe. Zij weigerde den brief aan* teneemen, en vertrok dien zelfden dag. Mijn vader die zeer goed, doch wat haastig is, weet hier niets van. Mama liet den brief op de post brengen, en ik zende u den inhoud. „ Een brief, Mijnheer! als gij aan mijne doch„ ter fchreef, verdient niets dan een fmadelijk „ zwijgen ; evenwel haare moeder zal zig ver„ nederen , om u het volgende te fchrijven. „ Weet des, dat uw ondeugend oogmerk verijdeld „ is, vermits een meisje, opgevoed als mijne doch„ eer, geene andere Confidentie heeft, dan haare „ zorgvuldige, teder liefhebbende moeder." Ik kan niet uitdrukken, hoe de minzaamheid mijner moeder, mij treft ! doch wie zoude iets doen  204 CORNELIA WILDSCHUT; OF, willen dat haar mishaagt ? Sedert dit geval lui, fter, ik niet alleen uit gehoorzaamheid, maar uit liefde en dankbaarheid, naar alles wat zij zegt. Ik weet wel, dat ik zo veel verftand niet heb als moeder, doch dit zal mij niet ongelukkig maaken, als ik het weinigje dat ik heb , maar wèl gebruik. Maar keetje , wat zoude ik nu ongelukkig geweest zifn , indien ik zo eene opvoeding niet gehad hadde; indien'ik zo eene moeder niet hadde! Hoe zoude ik haar dan bedroefd hebben; zo dat ik blijde ben, dat ik uw' raad, om dien Haagjehen Heer te neemen, niet gevolgd heb: en nu hoop ik, dat gij dien Heer ook maar zult afflaan ; want Mama heeft gehoord van Nicht, dat hij zo heel charmant is, en dat zeide zij evel van den Officier ook; en zijne zuster was, voor zij trouwde , heel groot met julie , zo dat Mama niet veel goeds van haar denkt. Mama heeft nu ook uw antwoord op mijnen brief gelezen; zij houdt veel van.u, keetje, en zij zou zeer bedroefd zijn, indien gij verleid waerd ; zij verzoekt vriendelijk, dat gij bij ons komt, dan zullen wij buiten logeeren, en veel vermaak hebben: ei lieve keetje , dat moest gij doen ! Uw Tante stamhorst, zo zegt Mama, is eene verftandige vrouw," die niets bedoelt dan uw geluk; ja, ik herinner mij, betje , noch zeer wel, zij was altijd zo potzig, en leerde van alles: en naatje vergeet ik niet; zij was altijd zegoed, als wij op 't fchool waren , en men mij plaagde. Mama zegt , dat naatje uwe waare vriendin is; ik hoop, dat gij mij  de gevolgen der opvoeding. 205 lpoedigzult antwoorden, en mij fchrijven zult, dat gij bij ons komt logeeren; dan zal Mama veel met ons praaten, en ons alle plaifier aandoen. Ik blijve uwe liefhebbende Vriendin! p. aalders. VIJFTIENDE BRIEF. Jufrouw anna hofman , in antwoord op den voorgaanden. mejuffrouw ! IVLvrouw wildschut, vond uwen brief in eene lade, en heeft mij verzocht dien te beantwoorden; dewijl zij dit antwoord niet leezen moet, zal ik den brief, zo als ik dien adres heb gegeven, weg zenden. Ik heb u een duchtig nieuws te berichten. Onze vriendin verliet voor eenige weeken haar vaders huis, met den fnooden fchelm, die haar verleidde ! De Heer wildschut heeft door droefheid daar over, bij na zijn verftand verlooren, en is zeer krank; zwaare flagen in de Negotie, hebben hem geruï-  206 cornelia wildschut; of, neerd: ik ween, terwijl ik dit fchrijf; zo zult gij ook, als gij dit leest; gij waart altoos zo zoetaartig, zo geleidelijk; gij werd zo uitnemende opgevoed naar uw charafter: ik weet des, hoe gij over ongelukkige menfchen denkt ; hoe zeer ik ook het bedrijf onzer vriendin Iaake, zo beklaag ik haar echter uit grond van mijn hart! Verzeker toch uwe waardige moeder, dat keetje geen flecht meisje is, ik durf zeggen, nooit kan worden : zij is bedrogen door de ondeugende vrouw, die altijd haar vermaak vond, in jonge lieden te bederven. Ik merk uit uw antwoord, dat zij over haar aan ufchreef: hoe weinig kende zij eene Mevrouw lenting! O had zij mij willen hooren, had zij haar voordeel weeten te doen met de vriendfchap eener Juffrouw sadelaar ! Mevrouw aalders kent Mevrouw wildschut , zij weet, dat zij met de beste oogmerken, en het' deugdzaamfte hart , haare opvoeding dermaate iarichtte , dat keetje onmogelijk ooit gelukkig zijn konde: de Heer wildschut deed nooit, als vader, zijn' pligt; hij zag wel, dat zijne vrouw de bekwaamheid niet had, om haare dochter optevoeden, en liet haar echter dit werk over. Dit zijn pligtverzuim, maakt hem zinneloos: hij wijt zig alles, en wat kunnen wij daar tegen inbrengen ? ■ keetje viel meer door ligtvaardigheid; niet door liefde, maar door halftarrigheid: ik ken haar zo wèl, dat ik dit durf verzekeren ; hoe vreemd dit luide, het is echter zo : zult gij u daar over zeer verwon-  de gevolgen dek. opvoeding. 20? deren, als gij weet, dat zij nooit werd tegengefproken? HaarVader en haare Tante, zouden zo gaarne gezien hebben, dat zij met eenen Heer van veen trouwde; hij is een braaf, aangenaam, verftandig man, ik kan niets ter verfchooning zijner verzotheid inbrengen, dan haare ongemeene fchoonheid , en dat hij de gebreken niet kende, die haar in haar ongeluk geftort hebben: Mevrouw lenting en Mevrouw wildschut, zijn de voomaame aandrijtfters van haaren verkeerden ftap. Wij twijfelefl niet, of de lichtmis zal haar verhaten hebben, zo dra hij wist, dat de Heer wildschut geruïneerd is : ik denk wel eens, of ik mij daar over behoor te bedroeven; en ik zoude mij er over verheugen, indien wij maar wisten, waar het onnozel meisje zwerft: dan, als ik daar aan denk, dan is mijn angst onuitfpreekelijk; haare moeder * zo verbitterd over bet gebeurde, dat die, hoe ijsfeliik voor eene moeder! zegt , haar aan haar lotte zullen overlaaten. Zij zegt: „ ik heb het mijne gedaan; dieniet hooren wil, moet ondervinden: " kan zij haare moeder verhaten, haare moeder kan " baar vergeeten." Het onbegrijpelijke hier van valt weg, als men deeze moeder kent, en weet, dat zij In waarheid gelooft, haare dochter zeer wèl te hebben opgevoed. Mevrouw aalders zal mij echter toeftaan, dat nooit een 'meisje in keetje's omftandigheden en van haar inborst, zo traag, zo eigenzinnig, zo itijt-  208 cornelia wildschut; of, hoofdig, flechter opvoeding onving, Mevrouw stam. horst, is echter eene te deugdzaame, braave, medelijdende vrouw, om dit verkeerd meisje, indien het berouw heeft van dwaasheden, waar van het thans de gevolgen zien moet, niet met opene armen te ontvangen — Juffrouw betje , de beminde van elks hart, heeft mij meermaal gezegd: „ ik ben nog „ nooit bedroefd geweest', dan om keette " hoe veel rede zij ook hebbe, om misnoegd te zijn; maar haar goed hart zou huppelen van vreugd konde zij keetje bij haare moeder te rug brengen * zo waar is het, dat deugdzaame, verftandige jonge' Heden, altoos willen behouden, en nooit liefdeloos oordeelen. Tloe gelukkig, Mejuffrouw! zijt gij met zo eene Moeder! uw onbedorven hart voelt dit ten vollen en Mevrouw aalders heeft het genoegen , van haar eemg kind zo nuttig te zijn, als nodig is voor haar en uw geluk Groothartige en ervaarene meisjes, mdien zij fchoon en rijk zijn, zijn meest m gevaar van verleid te worden; 'doch dit gevaar is met groot, indien de moeders de uwe gelijk zijn Maar, veronderftel, dat de fchurk haar verlaaten heeft, wat zal het ongelukkig meisje beginnen? In een vreemd Land,onverzien van geld, zo uitnemend ichoon , met zo weinig doorzicht , zo los, zo eigenzinnig,en gewoon aan den kwistigffen overvloed, zo geheel onbekwaam om, door eenig hand- werk, zig ten minften brood te bezorgen , keetje weet niets, kent niets nuttigs; zij is , met één  £,£ gevolgen der. 0pv0edinc. SOp één woord, een groot veriooren kind, en dat zelfde meisje zoude, indien zij haare verftandige Gouvernante had mogen behouden , ten minften. alledaags goed en gelukkig geworden zijn; doch federt derzeiver dood, deed zij niet dan beuzelen; haare • traagheid werd niet meer aangevuurd, men vierde in tegendeel alle haare gebreken den teugel; haare vadzigheid week Hechts voor woeste, wilde vermaakeu; maar ook toen was zij niet gelukkig; niets voldeed haar, dit zeide zij mij dikwijls. Ik poogde haar, geregelds aan eenige bezigheden te gewennen; ik fprak haar van het nut en vermaak, dat men verkrijgt door het aandachtig lezen van goede boeken; om de nieuwheid, beproefde zij dit; doch haar geest was niet meer bekwaam tot aandacht, zij nam nergens belang in; en wat is er met zo iemand aan te vangen? niets! Somwijlen vlei ik mij nog al, dat dit duifter, doch fterk gevoel.: ik ben niet gelukkig, en ik heb alles wat ik begeer; tóg eene fchemering was van iet goeds in haar; dat zij tog minder beuzelaarfter was, dan veele jonge lieden, in haare omftandigheden : die vinden ten minften genoegen in al dat niets beduidende : mogelijk zal Mevrouw aaldeus ook zo denken. Hoe dikwijls poogde Mevrouw stamhorst haar te bewegen, om bij haar te komen! keetje beminde haare Tante, haaren Oom, haar Nicht, haaren Neef, en werd van allen bemind; maar keetje vond geen welgevallen in dat vsrV. deel. O  ftIO CORNELIA WILDSCHUT; OF, zoek, en nooit deed zij iet tegen haaren zin, hoe dwaas, hoe verkeerd die zijn mogte. Hoe veel ik vertrouw op haar deugdzaam hart, hoe zeer ik overtuigd ben, dat zij noch minziek, noch coquet is, zo weet ik echter ook, dat zij niet gewapend is tegen loosheid, die zij niet kent; en dat armoede wel eens tot ondeugden, die men verfoeit , afleidt; wie weet in welk gevaar zij is! overal zijn deugenieten, die niets anders bedoelen, dan jeugd en fchoonheid aan hunne driften op te oiferen : zulk een fchoon jong mensch, moet oogen trekken: wie zal haar befchermen? dit denkbeeld maakt bij vlaagen, den troósteloozen vader uitzinnig ! zelf befchuldiging — en wat kan ijsfelijker zijn ? Verfchoon deezen langen brief: ik meende Hechts eenige weinige regels te fchrijven, maar het onderwerp neemt al mijn aandacht in; mijn hart beftuurde mijne pen. Hoe vleit mij uw aandenken! ik zie er uit, dat gij uwe oude vrienden niet vergeet; wees verzekerd Mejuffrouw, dat ik u altoos beminde om uwe zachtaartige, zoete zeden ; ik weet niet, of uw Nicht veel verftand heeft, maar ik oordeel zeer gunftig over het uwe, dat u in ftaat ftelt, uwe uitmuntende moeder in alles te gehoorzamen : mag ik Mevrouw van mijne hoogfte achting verzekeren, en mij noemen, Uwe befiendige vriendin, en dienaar es, A. HOFMAN.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 2It ZESTIENDE BRIEF. JuffrOUW ANNA HOFMAN, aan JuffrOUW ELIZABETH STAMHORST. WAAU.DSTE , LIEFSTE BETJE ! D e dag, waar op ik u eerst 2ag, is voor mij eene nieuwe epoque; alle mijne brieven aan u, tekende ik, het eerfte jaar der vriendfchap , de zo veelfte maand, de zo veelfte dag; hier over kunt gij u zeker niet verwonderen, als gij weet, dat gij mij de hoogfte vriendfchap hebt leeren kennen. Mevrouw LËLijwijK is mij eene zeer waarde vriendin; doch zij is zo verbaasd hoog boven mij geplaatst ; zij heeft zo veele zedelijke meerderheid, zo veel meer geoefende krachten van ziel, dat ik eigenlijk nooit recht op mijn aife met haar ben: ik durf met haar niet ftrijden in het oefenperk der deugd, die ons ons zelf leert overwinnen — het zou geen rein fpel. zijn: mij dunkt dat ik u nader kom; wij ftaan op een gelijken grond : ik dacht daar juist aan de Olympifche fpelen ; ik zag de kroon aan 't einde der loop* baan; nu is alles klaar voor u. Maar waarom onderdek gij, dat ik u vragen zoude: hoe hebt gij het zo volhandig? Hoe konde ik dat vragen aan een Zo levendig, zo werkzaam meisjëj O a  aia cornelia wildschut; of, opgevoed zo als gij? Al zatet gij in het goud van Oplur tot aan uwe mollige elleboogen toe; al haddet gij zo veele dienstmaagden en dienstknechten , als weleer de wijze koning salomon, die alle op uwe wenken vloogen, ook dan zoudt gij het altoos zeer volhandig hebben: wij, die weeten wat er hier voor ons te doen is, hebben nooit gedaan werk; men kan des ook in deezen zin zeggen : die werken wil, vindt werk. Gij vooral zijt overkropt door bezigheden ; gij hebt naauwlijks genoeg aan uwe wèldoorziende oogen , en vlugge handen; daar blijft voor u geen minut overtedoen aan, zo zeggen de luie Italiaanen , dat kostelijk niets doen. In hoe veele kringen werkt gij niet! in uw tuin, uw huishouden , aan uwen geest, aan uwe opvoedelinge, aan uwen broeder, en aan uw eigen hart! Ons hart is tog wel in ftaat, om zeven handen werk te geven; dit mijn kind, weeten wij beiden ! Schikt gij ook de verdeeling uwer uuren naar de opgaaf van clarisse? In de ftad is zulks onbegonnen : dit is zeker, dat orde tijd wint, en dit geloof ik, is het, wat richardson ons leeren wilde. Gij zult wel gelooven, dat ik genoeg mijn belang verfta, om uw aanbod te toppen, als gij mij voorftelt , om ons zedelijk huisraadje bij elkander te brengen? Nooit deed men mij zo een voorftel; ik neem het aan met alle mijne handen: men zegt wel, dat vriendfchap alles gelijk maakt; maar om dit toe te (temmen , zou men in de fombre gedachte komen, dat er geene vriendfchap is; want nergens  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 213 vindt men dat gelijke: ik ben intusfchen aan den besten koop, en dat, zegt gij, om dat ik zo wel tien per cent wijzer, als zes weeken ouder ben dan gij, want hoe veele jaaren aan ondervinding, hebt gij van uwe ouders ten gefchenke gekregen, in hunne lesfen ! 'Dit was mijne ouders niet te vergen, hoe braaf en degelijk zij zijn,hoe zeer zij mij beminden; hunne omftandigheden lieten zulks niet toe. Evenwel , om u te toonen , dat gij 't niet aanlegt met eene ondankbaare, betuig ik u plechtig, nu, of ten eeuwigen dage, geene pretentie te maaken op den perfoon van zekeren tacob van veen , zo als ik thans belijde, nooit daar op gemaakt te hebben : ik ben in zekere gevallen zeer verreziende, en daarom ga ik u het volgende voorhouden. Sommige hedendaagfche Denkers zeggen: dat de Wet, die eischt Vader en Moeder te verlaaten, en de vrouw aan te hangen, ons Vrouwen gebied , om , zo dra wij getrouwd zijn , met onze oude vriendinnen te breeken , en vooral geene nieuwen te zoeken. Deeze lieden doen fterk in Ergo's: zij ïevelen dus : ,, Men moet ter ,, liefde eens mans, zijne ouders opgeven; hoe „ veel te meer dan zijne vriendinnen! ergo, geene ,, nieuwen verkiezen, zo dra men één vleesch, en „ één been met den man geworden is." Zie, betje, als ik mij deeze moderne philofophen voordel, dan moet ik zeggen met Dominé boscoop: ,, De philofophie is zo ijskoud, dat, als ik haar „ hoor noemen, is 't of mij een emmer water op „ mijn lijf gegooid wordt; ik klappertand, en ben O 3  914 cornelia wildschut; of, „ zo verkleumd, dat ik werktuiglijk naar een groot „ vuur loop, om mij te warmen." Hoe eng moet het hart deezer Wijsgeeren zijn, als daar in geene ruimte is voor liefde en vriendfchap ! Dit alles konde echter wel geveinsdheid zijn; zoude ook hun oogmerk weezen, de vrouw een Tast opteleggen , die zij zeiven niet met het uiterfte der vingers willen aanroeren ? Laten wij dit eens zien. Zij zeiven mogen zo veele vrienden hebben, als er postdagen in een jaar zijn; en hunne vrouwen willen zij zelfs de eenige niet laten: deeze letterknechten fchijnen niet te zien, dat de letter der wet, hen, en niet de vrouwen aangaat: er ftaat echter duidelijk, de man; van de vrouw word zo weinig gefproken, als of zij nog niet gefchapen geweest ware. Hier over moet gij u niet veel verwonderen: ondervinding heeft altoos geleerd, en leert het nog alle uur van den dag, dat het de mannen zijn, die het eerst hunne gehechtheid aan hunne vrouwen afflonzen, het minst bij hunne vrouwen duuren kunnen; altoos pagaajen zij de deur uit; zijn 't noch colleges, noch koffijhuisloopers,dan kuieren zij naar hunne ouders, daar rooken zij hun pijp, lezen zij de couranten, vertellen zij de ftads nieuwtjes, in plaats van hunne vrouwen gezelfchop ite houden; en dat zijn die zelfde kwanten, die vóór hun trouwen, geen quartier uur t'huis blijven konden 3 in mijne familie zijn zulke knaapen, en men vindt die overal; indien nu echter deeze Wijsgeeren min of sneer christenen zijn, dan zie ik niet te hest, hoe  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 21$ zij het met paulus zullen fchipperen , als die hen vermaant, niet flechts ieder goeden dag, en goeden avond te zeggen; maar, elkander lief te hebben met hartlijke liefde. Mogelijk beroepen zij zich op den regel dat niemand verpligt is tot het onmogelijke; en als zij nu maar voor een klein capitaaltje aan liefde hebben, wat dan? Eenige deezer norsfche fchepzels zeggen wel, dat zij hunne vrouwen beminnen , doch hun gedrag zoude ons echter het tegendeel doen denken, indien wij hen niet op hun woord geloofden : zoude het ook daaruit ontftaan, dat zij alle hunne liefde aan zich zeiven te kost leggen , zo dat er voor vrouw en kinderen niets te haaien is? ik ftap van dit onderwerp af, na alleenlijk nog gezegd te hebben, dat deeze mannen , die , naar de letter der wet, gehouden zijn ,vader en moeder te verhaten , en hun wijf aantehangen, die wet zo zeer overtreden, dat zij hunne vrouwen niet zien,dan om lijflijke dienfien van haar te ontvangen, hunne gefrontfte voorhoofden optehelderen, of om in eene knorrige vlaag iemand te kunnen hebben, die zij ongeftraft bedroeven kunnen: om alle deeze redenen, dunkt mij, zoude het goed zijn, leentje , die zich wel zo wat op confcientiegevalletjes verftaan zal, te vraagen , of gij, indien gij met van veen getrouwd zijtuin gemoede verpligt zijt, uwe vriendinnen optegeven, ja zelfs voor uwe ouders niets dan de liefde van wèl willen moogt behouden ? Ik geloof dat de Gelderfche lucht, in uw gezel04  ai6 cornelia wildschut; of, fchap , mij thans zeer dienftig zijn zoude; in zo verre is uwe vriendelijke wensch vervuld : mijne vaste gezondheid ontving zeden eenige weeken meer fchokken, dan gij zelve kunt denken: ik moet, om het goed te maken, ijzere krachten hebben, zo veel kommer, angst, kwelling en verdriet, treffen mij een geruimen tijd. Gij weet boe veel mijn hart om keetje geleden heeft, en nog lijdt: ik nam altoos het grootlfe belang in haar: was het des niet voor mij om averechts te worden, toen ik het ondeugend oogmerk van Mevrouw lenting zag, en er echter niets tegen doen konde; daar als ik overtuigd was, dat uw Oom juist alles zo aanlegde , als voor de fnoode vrouw wenfchelijkst was, om keetje te bederven; dat hij dan eens door ontijdige toegevenheid, dan weêr door raazende drift alles tegenwerkte, wat men ten haaren beste ondernam; alles verijdelde wat Mevrouw stamhorst best had uitgedacht: na dat zij ons verlaten had, vermeerderde mijne droefheid en bekommering voor haar. Hoe trof het mij, te zien, hoe zelfverwijt den laffen vader bijkans zinneloos maakte, en te meer, om dat men niets, met waarheid, ter zijner ontfchuldiging kan voordbrengen: ik befluit hier uit, dat niets zo fmartlijk zijn kan voor een mensen, bekwaam tot overdenken, dan zelfverwijt , die ons zegt , gij voldeed niet éénen uwer pligten omtrent een kind, dat uwe zorg was aanbetrouwd befchouw ik de moeder, dan bedroef ik mij al zo zeer: Wij mogen eens lagchen over haare wijs van fpreeken, doch wanneer men  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 217 dieper doordenkt, is het. onmogelijk, zig niet te bedroeven, om dat zo eene vrouw de magt kreeg 1. de opvoeding te beltuuren: zij blijft even onverbiddelijk , en wil van keetje niet hooren fpreeken, zo wel is zij overtuigd, dat zij haar wèl opvoedde, en een goed voorbeeld gaf: zij heeft keetje overmatig bemind, en nu gelooft zij, dat zij haar haat: dit is beuzelpraat; zo een vrouw kan zeer boos worden, opftuiven , maar haaten , onmogelijk ! Misfchien komt er nog eens gelegenheid, om haar de zaak in een ander licht te doen zien, en dan zal zij haar goed hart zeker gehoor geeven. Uw Ooms toeftand verergert dagelijks: hij fpreekt weinig, en niet dan over zijn ongelukkig, door hem verwaarloosd kind : zijn geleden verlies treft hem geenzins; zijne geheele ziel lijdt hier toe te veel als vader. Tot voor weinige maanden, kende ik geene dan huislijke onaangenaamheden , die ik, of weg dacht, of weg lachte, al naar dat ik geftemd was; zorgen had ik niet, alle mijne uitzichten waren helder; alle voorwerpen roozenkleur : ik ben des nog zeer onhandig, nu het er op aankomt, mij te wapenen tegen het te fterk inrukken van verdrieten, die ik niet voorzag. Gij begrijpt wel, betje lief! dat die des uit eene u nog onbekende oorzaak moesten voorkomen? Hoe veel goeds mij evenwel de buitenlucht, lij u, zoude doen, zo kan ik echter niet befluiten, dat middel te beproeven. Ik kan niet op mij verkrijgen, uw' Oom, die zeer met mijn gezelfchap O 5  SIS CORNELIA WILDSCHUT; OF, gediend is, te verhaten ;■ en ook uwe Tante zegt maar rond uit, dat ik blijven moet: uws Ooms ziekte komt haar, 't is waar, ongelegen; maar bedroeft haar niet. Zij doet hem, naar haar inzien, wél; zij houdt veel van hem, verder kan zij dit niet brengen: zij zegt: „ Men is wel eens ziek, al „ fterft men juist niet. wildschut heeft gefchikt „ geleefd , en is gezond en fterk ; als hij; al die „ wisjewasjes van keetje maar uit zijn hoofd „ ftelt, zal hij ons allen nog overleeven; anders „ zal hij het hoekje niet opzeilen; zeg dat ik het je „ gezegd heb; maar hij ftelt zich aan als een mal „ mensch, en wat is er aan te doen? 't is haar „ fchuld, zij moet eeten het geen zij gebakken „ heeft." Zo hij fterft, zal zij zeggen : „ Alle „ menfchen zijn ftervelijk; ik hoop dat de goede „ man bij God is." Mijne dankbaarheid houdt mij hier even zeer als mijn medelijden. Altoos werd ik hier ontvangen als eene vriendin, en met zo veel onderfcheiding, dat ik mij zelve zoude verachten, indien ik nu dit huis verliet. Dat alle tafel- en faletvrienden verdweenen zijn, met den voorfpoed, dat is natuurlijk; er is geen uitwerkzel zonder oorzaak - „ ja", zegt uwe Tante, „ die menfchen „ Aagten mij, ik hou ook niet van droefheid; en „ zieke lui hebben geen bezoeken nodig" I3 zo eene vrouw evenwel niet gelukkig, betje? ongetwijfeld J Indien ik beloond konde worden voor het doen van het geene alleenlijk pligt is, hoe rijkelijk wierde ik  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 210 het dan door den gemeenzaamen ommegang met uwe moeders waardige vriendin ! hoe nuttig zijn haare gefprekken voor mij! mij dunkt, dat ik nooit dan verbeterd, of wijzer van haar ga. -Ik heb voor haarno- eene verhevener neiging, dan vriendfchap: ik gevoel het duidelijker dan ik het zeggen kan. Zouden niet alle jonge lieden aan hunne beftemming, ongemerkt, leeren beantwoorden, als zij gemeenzaam omgingen met zo eene vrouw? Zij fpreekt dikwijls over u met een welgevallen die mij verrukt; zij ziet veel meer in u, dan een luchtig bolletje; en Mevrouw klinkert Is verliefd op uw bijzijn. A propós, zijt gij niet een weinig grootsch, betje' als gij ziet dat men u bekwaam kende, om de fouten der opvoeding eener waarlijk verftandige moeder te verbeteren? Laten wij ons hier onder nederig houden; ons, gij weet, dat wij onaffcheidelijk geworden zijn. Laten wij denken, dat het veel semaklijker is, een mooi meisje wèl op te drillen en hedendaagfche manieren te geeven , wat op de vingertjes te tikken, als zij te veel thee drinkt, met haar in het touwtje te fpringen, ja, zelf eens boter te karnen, dan het een leentje zijn moet, zich met leidelijkheid te fchikken naar alles wat voor haar zo als wij uit haaren brief aan haare moeder zien' zo verbaasd vreemd is. Zij moet des door haare opvoeding een zeer goed oordeel, en van de Natuur een allerbest hart ontvangen hebben. Zo dat vriendin! mj zorgen alleen voor de vercierzels' dit is het al. Het zou voor onze grootsch-  820 CORNELIA WILDSCHUT} OF, heid te gering zijn , ons daar op te verheffen. Als ik echter-op uw oogmerk zie, en op de goede gevolgen, die dit voor leentje heeft, dan bemin ik u oneindig. Even weinig als gij, begrijp ik, hoe het eene verftandige vrouw in 't hoofd kwame, eene eenige dochter dus optevoeden: doch hier over hebben wij dikwijls onze wijze hoofden bijéén geftoken. Het uitleggen der duisterde prophetiën, kan zijn nut hebben. Juffrouw de groot zegt mij, dat de haare vol oordeelkunde zijn. Ik kan er niets van zeggen, nooit las ik deeze ftukjes van liefhebberij. Ik heb wel eens hooren beweeren, dat eene vrouw altoos wèl flaagt in het geen zij met lust onderneemt, en met geduld voordzet : dit heeft misfchien eenige uitzonderingen: van die uitzonderingen fpreeken wij niet ; het zoude ons te verre brengen. Bij voorbeeld, onderzoekt zij de H. fchriften, dan fchrijft zij te vrijer, naar maate zij niet behoeft te vreezen dat men haar een voordeelig amt zal ontneemen; zij heeft niets te maken met kerkelijke afkeuringen, want zij behoort niet bij deeze of geene fecbe, maar bij de christelijke algemeene kerk : zij bekommert zich niet, wat haar'uit dien hoofde zal wedervaaren. Kleine beuzelingen, zotte lasterfcbriften, zijn niet in ftaat, haare gerustheid te ftooren; hoe helder moet des haar verftand zijn, als dat zich onvermoeid bezig houdt met het zoeken der waarheid ? Deeze waardige Mevrouw klinrert, heeft geen ander oogmerk, dan nuttig te zijn , zij verdient  de gevolgen der opvoeding. 211 des even weinig bekorting als de groote newton, fchoon die eene verklaaring fchreeve over de openbaring van johannes. Men kan alleenlijk zeggen: 't is wat vreemd. Er is voor mij iet zeer aanlokkelijks in, als ik mij voorftelle, op uwen Heiligen berg verplaatst te zijn ! En hoewel de Seister Oudften niet vriendlijk handelen, als zij, om uwe fchilderij te copieeren, komen aanfleepen met een paar gncnbekjes, lelijke ftukjes, flechte humeurtjes , geelgraauwe uitkijkjes, enz. zo ben ik echter wel ruim half overtnigd, dat ons leven een proefftaat is, waar in men voorbereid wordt, om eens eindelijk op den Heiligen berg in alle eeuwigheid te leven. Maar dat wij hier ongelijk geplaatst zijn, om elkanders lasten te dragen, en zo veel tot nut der maatfehappij bij te brengen, als in ons krank vermogen is; in deezen boude ik het met den eerlijken abraham blankaart, die zeker abt, fchrijver van verdiensten, een voorbeeld zoude genoemd hebben van het goede hart. Gij hebt zeker dat boek? ei lieve! lees eens wat hij van richaudson, als fchrijver zegt; ik geloof dat gij hem gelijk zult geeven. Dat de haastige piETER-baas uw deugd, handen vol werk geeft, is mij zeer lief, om uwent wil. Deugd groeit door oefening , gij hebt er des het grootfte voordeel van. Uwe deugd zal zeker u als twee druppels water gelijken, en nog liever moejelijk werk doen, dan met gevouwen handen op haar ftoel, rust, nederzitten. Mijn compliment aan hem die u werk geeft.  222 cornelia wildschut} of, Tusfchen ons, betje, ik denk ook nog al, dat het onafgebroken bijeenzijn , ook van best voor elkander berekende vrienden, die tog altoos onvolmaakt blijven, zo mooi niet is als het oppervlakkig fchijnt. Dit zal u niet zonderling fmaaken, ik weet het zeer wel. Zie hier waarom ik dit vermoede. Men toont zig dan altoos niet van den besten kant ; ieder behoudt zijne wijze van zien, van verkiezen , van beoordeelen. Men geeft zo niet meer altoos toe, als toen men bijéén kwam, om ons wederzijds behaagelijk te maken. Het hart blijft het zelfde, doch het hart alleen maakt niet altoos alles goed, vooral niet, als het beuzelingen raakt, waar op men wel eens meer gezet is, dan op zaaken van groot belang. Het vooruitzicht op een goed, 't welk wij verwachten, vuurt ons te zeer aan, om dat uit alle gezichtspunten te befchouwen. De ondervinding alleen, leert ons de nette waarde der dingen kennen. Het najaagen, zeide eene verftan* dige moeder dikwijls tegen haare kinderen, is meer dan het bezitten: .zij had deugdzaam gelijk} de fout ligt in onze opgewondene verbeelding} doch dit belet niet, dat wij altoos minder genieten, dan wij verwachtten. Wij willen dat juist niet altoos voor jan en alle man weeten , ook wel eens niet voor ons zei ven} maar het is echter niet anders} de mensch, weet gij, is tog een misfelijk fchepzel. Het eenzelvige mishaagt fchielijk, dit houdt hem werkzaam, en zo gaat hij al van het eene tot het andere , tot dat de-levensreis is afgelegd, en hij zo zeggen moet;  de gevolgen der opvoeding. 223 alles was ijdelheid. Dit ondervind ik dagelijks; afwisfeling geeft fmaak aan het genot; men moet het begeerde zo eens misfen; nu eens door. het gegons eener Mevrouw wildschut , dan door de klagten eens bedroefden vaders; of het gehasfebas met een rebelleerend broeder, een gramftoorig man, of ftout kind; ó dan keert onze ziel zo tot haare rust, als zij zich eindelijk bevindt bij de tedergeliefde van ons hart. Ik kan mij onmogelijk verwonderen, als de Heer van veen u bemint. Weet gij wat mij verwonderde ? » dat hij ooit konde verlieven op uw Nicht: als ik getuige was van zijne drift voor haar, was het mij zo duifter, dat ik er mij toe zettede, om de oorzaak uittevinden. Zie hier, wat ik meen gevonden te hebben. Alle mannen worden geboren met den waan hunner meerderheid boven ons; daarom zoeken zij vrouwen,wier aart met den hunnen ftrijdt. Overtuigd, dat zij zeiven het naast aan de volmaaktheid komen, tijgen zij aan het verbeteren ; eerst moesjanken zij ons na, vrijen ons, met het voor hun ftreelend vooruitzicht, dat zij hunne vrouwen zullen verbeteren; haar , hunner waardiger maken, 't Helpt niet , dat zij dit met edeling ontkennen, het is zo. Hij verkoos zijne saartje , om het kind te verbeteren, gelukkiger te maaken de eerzame bram reizig kwam er nog openlijk voor uit, dat hij een ftoute, plaagachtige, fpotzieke meid nam , om haar tot de beste vrouw te maaken. Hij wil bekend ftaan als een  »24 cornelia wildschut} of, hartenkenner der vrouwen. In dien waan van meerderheid , zie ik ook de verliefdheid des ftemmigen van vef.n's; al weet de vriend dat juist zelf zo net niet; al denkt hij,dat hij ter goeder trouw handelde. Hoe zelden kent toch de mensch het eerfte voerzel zijner daaden! Hoe ligt zien wij het mogelijke, van iet 't welk wij driftig begeeren; hier bij komt nog, dat van veen, die een eerst liefhebber van het Schoone is, 't zelve niet zien konde, zonder er zo op verzot te worden, als een antiquarius op een anticq van socrates — wat doet hij nu ? Wel nu wenscht hij dat dit fchoon meiske, verftandig dacht, een weinig geoefender, en wat huwelijkachtiger was. Zij is het nog niet, wat zwaarigheid? Zal zij geen wasch zijn in zijne vormende handen? Zal zij ter liefde van hem, niet met vermaak zich toeleggen op het verkrijgen zulkerhoedanigheden,die hij wenscht? Nu word hij nog meer op haar verzot; want nu befchouwt hij haar reeds als pegmalion zijn beeld. Maar, (en daar lettede de vriend misfchien niet op,) daarom is alles reeds niet dan eene fijne eigenliefde ! Is het wonder, dat hij, daar de drijfveer zo krachtig'is, aanhoud? Doch toen zijn juweel hem begint te behandelen met hoon en verachting, hem verdenkt van laage oogmerken, hem duidelijk zegt, dat hij mishaaglijk is, gaan zijne oogen open. Deeze hoon treft niet flegts keetjes aanbidder, hij treft een veel waardiger perfoon; hij treft den minnaar van zich zeiven ! Nu geeft die zelfde Eigenliefde hem kracht; zij ftelt hem in ftaat, zijn hart van haar af-  db gevolgen der opvoeding. 22$ afterukken. Hier mede is zij, nog niet voldaan, zij moet hem beloonen voor al zijn deerlijk lijden : en jacob van veen oordeelt, door zijn geduld, verdienden genoeg verkregen te hebben, om zich u als een zeer hupsch man aan te mogen beveelen. Hoe ! zoude Juffrouw stamhorst geene vergelijkingen kunnen maken? Zoude een man, die zo getrouw volhardde in zijne liefde voor eene Juffrouw wildschut, vóór hij haar nog hervormd had, zich zclven niet aanprijzen bij een verftandig meisje, die zeker zijne verdienden als minnaar, naar waarde zal fchatten ? Welk een echtgenoot mag zij in hem haar niet beloven ? nu hij alles gevonden heeft, wat zijn oog als kenner van het fchoone, behaagt, en zijn hart, zo vatbaar voor liefde, kan voldoen? Zeg des niet, dat gij de meugebet van keetje zijt; dit is zo niet. Gij zijt het ideaal, 't welk hij in uwe Nicht zig voordelde, als hij er het zijne aan gedaan had. Ondertusfchen blijft er voor zijne gewaande meerderheid nog genoeg voedzel. Dit is het einde, waarom , en het oogmerk, waar toe hij zich niet begeeft onder het beduur van het een of ander zoet nuffeltje van zijn eigen kerk. Geen fixe Bol kan ooit denken om geregeerd te worden; hij zelf moet regeeren, hoewel dit de meesten deerlijk mislukt, en allen wiskundig zeker moest mislukken, indien de vrouwen maar wèl doorzagen, hoe zij dit haar oogmerk, moesten doen wegvallen. Slapperloot, betje ! ik zelf ken eene vrouw, die, hoewel haar Heer fehrikkelijk op zijn point V. deel. P  226 CORNELIA WILDSCHUT; OF, d'honneur als man, gezet is , en altoos zegt, ik wil het zo, want ik ben uw man, hem nooit zijn zin geeft, dan wanneer die netjes met de haare overeen ftemt : hier van woon ik fomtijds tooneelen bij, die comicq zijn, doch die bij het befchrijven te veel verliezen. Gij zelve moest die zien, en de vrouw kennen, om er recht deeg van te hebben. Ik ben zeer gemeenzaam met haar; zij kent mijne denkwijze; ik vroeg haar eens in vertrouwen, hoe of zij het toch fchipperde ? Zij, geen brood voor vrienden willende fpaaren, (zo als ik ook omtrent u niet doen wil,) gaf mij dit antwoord : „ Hoe ik het „ fchipper? zeer eenvoudig! ik fchijn altoos te ,, wijken, toetcgevcn, maar bewaar mijn grond, „ en geef nooit toe. Weet ik dan niet, dat men „ altoos het tegendeel wil, van het geen ik verkies ? ,, niet om mij te kwellen , daar is hij onbekwaam „ toe; maar om dat hij wil regeeren. Zo dra hij ,, nu waant dien haanenveer op zijn muts te hebben, ,, is hij gerust, en hoe onhandig moest niet eene „ vrouw zijn, die een man, welke haar lief heeft, „ niet in dien waan konde brengen ? De vrouw moet „ maar nooit zo geheel vrouw blijven, dan als zij „ dit onderneemt, anders zal zij degelijk ondervin„ den , dat haar wil den manne onderworpen is. „ Bij voorbeeld : 'Ik heb zin om eens uit te gaan, ,, maar ben zo gek niet van het te zeggen, anders „ was t'huisblijven de uitkomst. Men verzoekt „ ons, ik krijg de boodfchap , ik breng die zelf „ beleefd naar zijn ftudeerkamer; ik zeg hem die,  de gevolgen der opvoeding. 227 „ maar voeg er bij: ,, dit verzoek komt wat onge„ legen , gij zelf wilt immers liefst t'huis blijven"? ,, Dan word de pen neêrgelegd, en hij poogt mij, „ die daar zo onderdanig bij hem ita, uittevinden. ,, Ik ben op mijne hoede, en geef nog een paar beu„ zeiachtige redenen, waarom ik liefst t'huis bleef. ,, Wees nu verzekert , naatje ! dat wij beiden ,, gaan , dat wij een alleraangenaamfte dag hebben „ met onze goede vrienden, dat de man puur opge„ ruimd t'huis komt, en dat ik de verdiende heb, „ van toch recht infehikkdijk te zijn. Hoor kind, „ de mannen zijn zulke grappige fchepzels , dat ,, men hen moet behandelen als de kinderen, of zij „ zouden niet half zo veel pret hebben, en wij ook „ niet. Ik denk fomwijle, dat hij, want gij weet „ mijn man is een heele Bol , fomwijle twijfelt, „ of ik hem ook te gaauw ben; doch zijne eigen„ liefde wil het niet toedaan, en wij leven zeer „ gelukkig." Deeze vrouw is echter niet wat men een fchoone vrouw noemt; zij is meer, zij is vrouwelijk bevallig , heeft verdand , en gebruikt het tot beider voordeel. Erndige mannen, die zich veel werk geven, zijn het ook; maar verdandige mannen , en niet flechts Geleerden , beminnen altoos vrolijke , geestige, gaauw e vrouwen; en zulke vrouwen , indien zij ook verdand hebben , verkiezen altoos deeze foort van mannen, om mede te huizen en te hoven. Geen loverknipper; geen windbuil; geen, zegP a  22Ï5 cornelia wildschut; op, gen de Fraufchen, Tapageur, zal ooit de eere hebben, van haar te behagen. Zo een vrouw weet, dat zij een befchermer, een raadsman nodig heeft; het is des de verftandige man, die zij kiest. Zulke twee verfchillcnde wezens, maken eene fchoone harmonie , en de orde der dingen blijft bewaard. Oor-" deel nu, of van veen reden heeft, om bij u zijn hof te maken ! Nu zult gij ook zien, ó weerloos lam! dat gij niet zult opgeofferd worden aan den gril van een Menist. O maar hij heeft een liefdendienst, die gij hem, (in alle eenvoudigheid) beweest, tegen uw gebruikt ! dat is waarlijk affchuwelijk! doch zo dit moet dienen om te bewijzen , dat hij niet edelmoedig is, dan zie ik niet, hoe gij dit zult aanleggen. Ik voor mij , zie er veel duidelijker eene vergelding in voor uwen liefdendienst. Ik heb mij wel laaten wijs maken, dat men in het donker, of met geflooten oogen , het best kan nadenken , of men van zekere aangenaamheden het volst genot heeft, wijl dan niets onze aandacht aftrekt. Herinner u nu de plaats in uwen brief, en ik behoef voor van veen niet meer te pleiten. Gij zegt zelf, dat gij voor hem niet onverfchillig zijt, en gij zout dien regel niet doorhaalen, ware het niet om dien nog eens heel langzaam, en met uwe fraaifte letters over te fchrijven. Er is ook geene reden, om uwe opkomende genegenheid te overlachen, of overfnappen; uwe ■ ouders kennen die goed, en mij kan die onmogelijk een eenig kuchje, of zuchtje kosten, ó Mijn arme hart is van alle tijden bewaard;  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 22<) want het bemint: zie daar, zo betaalen wij elkander met geflooten beurzen. Nu is het raadzel opgelost; gij weet nu, waarom ik de laatfte dagen zo in- en af getrokken was. Ik ontdekte tóen , dat ik voor een' afwezendcn, ook nog iet meer dan vriendfchap gevoelde. Gij zult u niet verwonderen , als gij weet, dat het dien walter is, waar over gij hier met zo veel achting hoordet fpreeken ? Als vriend, had ik voor lange veel verpligting aan hem. Hij behaagde mij meer dan de heele kudde. Op den dag der vrolijke maaltijd, had ik juist een brief ontvangen, waar in de groot mij fchreef, dat mijn waarde walter doodelijk krank geweest, en nog niet hcrfteld was: u mijne dooefhcid daar over te befchrijven, onderneem ik niet; er zijn aandoeningen, die men niet kan uitdrukken; maar gij kent mij, verbeeld u des eens, hoe ik mij bevond. Het denkbeeld alleen, dat de groot mij het ergfte niet gefchreven had, de groote afftand, de onmogelijkheid om hem te zien; ach! misfchien zie ik hem nooit weer; mogelijk is hij reeds - dood! — Hoe verfcheurde mij de wreedfte onzekerheid ! Had ik maar kunnen vermoeden, dat gij van veen's liefde niet onbeantwoord liet; ik zoude u mijn geheel hart geopend hebben: ik ftond echter in beraad, maar uwe vrolijke levendigheid deed mij afdeinzen. Ik voelde dat ik te zwak was, om eenige fchertzerij te kunnen verdragen, die mij anders zo zeer in u verrukt. Ik vreesde hier door uw goed gevoelen te verliezen , en daar konde ik niet aan denken. Ik meenP 3  23° cornelia wildschut; of, de ook, dat gij mij niet zoud verftaan hebben, en dus niet zoude zijn ontvangen, of beantwoord met het troostend medegevoel. Het drukte mij geweldig, mij dus voor mijne uitgelezen vrienden te moeten verbergen. Met al mijn hart bid ik u, dat gij deeze verfchooning gelieft aan te nemen. Zie daar, mijne allerlieffte vriendin ! . . . Daar ontvangt Mejuffrouw de groot een brief van wal ■ ter ; God zij geloofd , hij is herfteld ! Doch, het geen u meerder zal verheugen, hij heeft keetje gevonden. De brief gaat hier nevens ; lees en oordeel, of ik mijn hart wel geplaatst heb. Mejuffrouw de groot haast zig zo zeer, u allen dit te doen weeten, dat zij thans niet fchrijft — Altoos de uwe, a. hofman. ZEVENTIENDE BRIEF. Mevrouw jacoci wilhelmi aan den Heer abraham klondel. waarde broeder! II oe leed is het mij, dat de brief van Mevrouw T. te laat gekomen is, om iet goeds uittewerken! Zo als ik uw antwoord ontving, gaf ik haar een  de gevolgen der opvoeding. 231 bezoek. Hoe bedroefde ons uw verbaal; wat beklaagde wij de ouders, en het onbedacht meisje! Mevrouw T. wenschte nu bijnaar, dat zij niet gefchreven had: „ Wat moet," zeide zij, „dienbrief de ongelukkige moeder bedroeven! ik beef voor het antwoord; het is natuurlijk, dat zij mij eenige regels zal zenden. Indien mijn eenige zoon in de magt was van zulk een deugeniet; mij dunkt, dat ik mij nooit zoude troosten; maar een meisje, een eenige geliefde dochter, Mevrouw wjlhelmi," . . . mijn hart lijdt met de moeder; wat is het verlies van goederen , bij het verlies van een kind? wilhelm of ik, konden met haar daar over niet verfchillen. jansje , dat zoetaartig fchepzel , weende , maar • zweeg ; zij floeg alleen nu en dan haare fchoone oogen, hoewel toevallig, op mij. Na nog wat gepraat te hebben , over dit treurig onderwerp, zeide Mevrouw T., ik heb u een zeer aangenaam nieuws medetedeelen. (Juffronw greenwood was niet in de kamer, doch daar had ik toen geen erg in,) Mijn zoon is reeds te Brusjel, en zal in weinige dagen hier zijn. Het is reeds drie jaar, dat hij met zijn Gouverneur, de vriend mijns overleden mans, en die hem van zijn veertiende jaar opvoedde , gereisd heeft. De berichten die ik van beiden ontvang, ftellen mij gerust, dat hij de deugd bemint, die wij hem zo wèl leerden kennen, en dat hij met veele goede hoedanigheden terug komt. Hij was negentien jaar toen hij vertrok, ik denk dat ik hem als een man zal weder zien. Welk een P 4  cornelia wildschut; of, uitzicht voor eene moeder , die het geluk haars zoons zo hoog waardeert, en die haar nog nooit reden tot misnoegen gaf? Zij wenschte haar en ons zelf geluk met de verwachte t'huiskomst.... Dominé, zeide zij, ik beken, dat ik u of uwe vrouw, niet konde leeren kennen, zonder aan u beiden, met de grootfte onderfcheiding te denken; wij hebben, dunkt mij, elkander zo recht gevonden; vriendfchap en vertrou, wen, moesten des natuurlijk volgen. Ik ga u daar een bewijs van geven; ik hoop dat gij mijn, en mijn zoons oogmerk , genoeg zult goed keuren, om dat te begunftigen. dominé. Mevrouw, ik hoop, dat het onnodig zij, u te zeggen, hoe zeer wij ons vereerd achten met de vriendfchap eener vrouw, die wij in alle haare waarde kennen, of hoe dankbaar mijne jonge vrouw is, voor zo veel goeden raad als gii haar geeft; maar ik beken, niet te zien, hoe wij dat oogmerk zouden kunnen begunftigen, zelf niet waar in het heftaat : wees des zo goed, ons iets meerder te zeggen. . mevrouw t. Gij weet, dat ik weinig ommegang heb: dit ontftaat niet uit ftuurfche ongezellig, beid, ook niet, om dat ik niet geleerd heb de menfchen te nemen zo als zij zijn ; in tegendeel, ik verwonder mij dikwijls, dat zij het nog zo verre brengen , en weet , hoe zeer ik zelf infehikkeliikheid nodig heb; maar ik beminde altoos de eenzaamheid, ook toen ik in de groote wereld leven moest. Ik  de gevolgen der opvoeding. 233 befloot des, toen ik mijn braave man verloor, dien trek intevolgcn, en befloot, mijne dagen op bet land te flijten. Mijn zoon en mijn mans vriend, waren bijnaar mijn eenig gezelfcbap. Tijdverveeling is onbekend aan werkzaame menfchen, die zig wel weeten bezig te houden: ik heb ook zo eenige kleine gezetheden, die eene vrouw van mijne jaaren zo gaarn involgt, Vooral, als die niemand lastig zijn. Doch federt ik u leerde kennen, begreep.ik, dat ik mijn gezelfchap gevonden had, en onze verkeering is mij bij u inzonderheid aangenaam. Nu zal ik u zeggen , 'tgeen ik wensch u te doen weeten; Jnffrouw greenwood was reeds mijn huisgenoote voor mijn zoon op reis ging; hij konde-haar even weinig als zijne moeder leeren kennen , zonder haar lief te heb-. ben. Dit zag ik met zo veel meer genoegen, als ik het zorgvuldig verborg. Ik had hem gewend, zijne moeder alles te betrouwen; hij fprak mij des dikwijls van zijné vriendfchap voor haar, van haare beminlijkheid, van haar verftand; hij zag ook bijzonder duidelijk dat zij ongemeen fraai was. Evenwel, niets trof het hart des armen jongens zo zeer, dan te zien, hoe zeer zij dit poogde te verbergen, dat zij dikwijls zeer droefgeestig was; als hij zag dat zij geweend had, hij liet niet na, wat hij dacht in ftaat te zijn haar te troosten, en dan waren zijne lief koozingen zo geheel in de nog onfchuldige natuur; ja dikwijls (tonden de traanen in zijne oogen. Moeder, zeide hij, de heele liefde, (zijn woord,) is niet gelukkig; weet gij de oorzaak niet van haare P 5  234 CORNELIA WILDSCHUT; OF, droefgeestigheid ? wat konde ik aan een jongeling daar al veel op _ antwoorden ? hem daar de oorzaak van te zeggen, daar was niet aan te denken. Juffrouw greenwood, antwoordde ik dan,is een zwak meisje; zij is ouderloos, en misfchien treft haar dit verlies te meer, als zij ziet, welk eene moeder ik voor u ben : zij heeft geene middelen, zij weet dat men zonder die, in eene waereld als de onze, geen aangenaame vooruitzichten hebben kan; vooral een meisje; maarzij zal met er tijd haare blijgeestigheid wéér krijgen, als zij ondervind, hoe gij en ik, over haar denken. Laaten wij, zonder haar lastig te vallen, alleen het onze doen, om haar gelukkig te maken, en zij zal het eens zijn. Huislijke verkeering, en overeenftemming , maakten haar voor haar onontbeerlijk. Evenwel, ik haalde hem over, om zijn reis te gaan doen. Voor hij vertrok, zeide hij mij, dat hij mij iets in vertrouwen zeggen moest: het was, dat hij haar beminde; zo dra ik dit wist, voegde hij er bij, mij dacht, dat ik u dit zeggen moest: zijn oprecht vol hart, kon dit ook voor haar niet verbergen, offchoon zij zo wel als ik, dit reeds voor lang met zekerheid wisten. Zij ontving zijne verklaaring met medegevoel, en maakte mij insgelijks haare vertrouwde. Ik gaf mijn genoegen aan haar daar over te kennen, zonder er veel over te zeggen. Mijn zoon was nog zo jong; hij meende het wel, doch zou hij, in de wereld komende, niet kunnen veranderen ? dit wist ik niet. Ik fprak hier over met zijnen Gouverneur, die  de gevolgen der opvoeding. 235 hem als een zoon beminde ; hij beloofde mij, van tijd tot tijd afzonderlijke berichten te geven, zo wel van zijn gedrag, als van zijn hart, op dat wij zouden kunnen oordeelen,of hij waarlijk beminde, dan of dit alleen eene jeugdige drift waar. Thans ben ik verzekerd, dat mijn zoon eeredoet aan zijne opvoeding , en dat zijne lange afwezigheid, waarin hij geduurig door zo veele nieuwe voorwerpen omringd wierd, niet heeft belet dat hij mijne jonge vriendin bemnt, zo als zij verdient bemind te zijn. jansje weet zeer wel, met hoe veel genoegen ik in zijne keuze ftem. Gisteren fprak ik daar omftandig over; zij antwoordde mij met Rille traanen; ik wist daar zeer wel de oorzaak van. Zie hier, wat zij eindelijk antwoordde : „ Hoe gelukkig zoude ik zijn, indien ik in mijne " eigen oogen, de liefde van uw zoon , waardig " was; doch dat die haar thans bedroefde," Zij beleed, bloozende, dat zij hem zoude beminnen , indien zij durfde; maar dat zij hem daar geen eere door konde aandoen; dat hij eene betere vrouw verdiende." Ik antwoordde haar met moederlijke tederheid , en poogde haar te doen zien , dat zij, in dat opzicht doolde; dat zij in haare eerfte jeugd, in een zwak oogenblik gevallen zijnde, reeds lang door waar berouw, en een voorbeeldig gedrag , alles vergoed had, en indedaad een deugdzaam hart bezat ; dat zij eens eene uitmuntende vrouw en moeder zijn zoude, indien zij mijnen zoon, die haar zo beftendig en vuurig beminde, gelukkig wilde maa. ken: dat ik niemand kende , die zo zeer gefchikt  236 cornelia wildschut; or, was, om hem gelukkig te doen leven, dan haar. Ik ben er voor, dat zij aan mijnen zoon meer zegt van haar ongelukkig geval: maar zij verzekert mij, dat zij mij ongehoorzaam zijn moet, indien ik dit volftrekt eisch. Nu vraag ik aan u, Mijnheer, als aan een verftandig, ernftig denkend man , wat of gij best oordeelt ? dominé. Mevrouw, ik vleie mij , dat gij mij wel genoeg kent, om verzekerd te zijn, dat ik het getal der onbedachte beflisfchers niet vergroot; vooral in gevallen, waar in kundige menfchen-kenners, en waare vrienden der Deugd, zo onderfcheiden, ja, zo verfchillend oordeelen; evenwel, ik meen dat Juffrouw greenwood gelijk heeft. Gij hebt mij in ftaat gefield, uw zoons charakter te kennen; dit edelmoedig vertrouwen, 't welk hij zal begrijpen, hoe veel het haar kost, zal hij onmogelijk tegen haar kunnen gebruiken; hij zal zien, dat, indien zij hem niet beminde, zij daar voor hem een diep geheim van zoude gemaakt hebben : dit zal hem , die zo wèl denkt, verrukken ; zijne achting zal door dit vertrouwen gevleid worden , en beiden zullen gelukkig zijn. mevrouw T. Maar, Mijnheer, zij is zijne liefde niet onwaardig; ware dit zo,hoe zoude ik die dan kunnen goedkeuren? ik. Dat is zo, Mevrouw; maar mijne vriendin beoordeelt zich zelve zo geftreng , dat zij dit denken moet, en ik beken, dat ik haar daarom nog te hooger fchat.  DS GEVOLGEN DER OPVOEDING. i37 mevrouw T. Ei lieve, Mevrouw! zoudt gij, als haare geliefde vriendin , niet willen onderneenien, om haar van deeze dwaaling te ontdaan ? Jonge vriendinnen van uw charakter, hebben zo veel invloeds op het hart en de denkwijze van haar, die mijne jansje gelijk zijn. Er is zulk eene zoete gemeenzaamheid, zulk eene lieve openhartigheid, het voortbrengzel der gelijke jaaren , en overeenftemming. Ik was ook eens jong, ik weet zeer wel, dat dit de jeugdige vriendfchap tusfchen deugdzame jonge lieden charakterifeert. Zij zien vrouwen van mijne jaaren en ondervinding, te zeer boven zich; zij beichouwen ons met dankbaarheid als haare weldoenfters; doch de achting die zij ons toedraagen, verwijdert haar altoos een weinig. I1C. Niets, Mevrouw, zal mij aangenamer zijn, dan wèl te (hagen: evenwel het is, dunkt mij, al zeer moeilijk, een waarlijk deugdzaam mensch, 't welk in eene zwaare fout viel, te overtuigen, dat de deugd het berouw heeft aangenomen. Ware Juffrouw greenwood min peinsachtig , dacht zij minder naauwgezet, had zij minder kiefche begrippen van de pligten in 't algemeen , en die onzer fexe in't bijzonder, vooral, indien zij uwen braven zoon niet beminde, dan zoude ik meer hoop hebben, om haar te overtuigen, dat zij met de deugd verzoend is. Evenwel, mijn zucht voor haar geluk, mijn eerbied voor 'u, mijne achting voor uw zoon, zal mij mogelijk eene welfpreekenheid geven, die mij niet eigen is.'  238 cornelia wildschut; of, Naderhand fprak ik met jansje. daar over; ik overtuigde haar bijnaar ; evenwel dacht mij , meer om dat wij dit dus befchouwden, dan om dat zij het zelf geloofde. Doch hoe zachtaartig zij ook is, zij gaf het groote punt niet op, hoewel ik mij hield, als of ik het. met Mevrouw ééns ware. Neen, zeide zij, mijn vriend moet mij kennen zo als ik ben, dit eischt mijn pligt, en misfchien ook zo veel mijn, als zijn geluk. Toen ik mijn verleider leerde kennen, was ik weinig meer dan vijftien jaar; ik kende noch mij zelve, noch de wereld : ik was ouderloos , niemand nam belang in mij; ik had geen een vriend, dan hem ! Gij kent zijne fchijnfchoone beminlijkheden ; zijn aangenamen ommegang : hij had zulk een voorkomen van belangeloosheid, van eerlijkheid; hij deed mij zo veele beloften, zwoer zo veele eeden: mijn dwaas vertrouwen in hem, bragt mij ten val; zijn geluk was mijne bedoeling. Dit alles heb ik Mevrouw T. beleden ; zij behandelde mij als een moeder, troostte mij, en toonde wel, dat zij mij alles vergaf: evenwel, ik verdien niet, de vrouw te worden van een zo braaf man. Hoe kan ik ook , indien ik hem dit verzwijg, ooit weeten dat hij mij altoos zal beminnen ? „ Dooft deeze bekentenis zijner liefde voor „ mij uit, ik zal, hoop ik, in ftaat zijn, mijne lief,, de in vriendfchap te veranderen. Biljft hij mij „ beminnen, en dus ook "$chten, dan zal mijn ge„ heel leven toegewijd zijn, om hem zo gelukkig „ te maken, als hij verdient te zijn."  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. &39 En zo een lief fchepfet werd de prooi eens fchoonfchijnenden deugeuiets ! eens monfters , zo bedorven 'in zijne beginsels, als van zeden! Wat, mijn waarde blondel , moest er toch geworden zijn van dit meisje, indien de Voorzienigheid haar „iet in de befcherming deezer uitmuntende Mevrouw T «revoerd had? Ik weet, hoe veel deel gij altijd in haar naamt, hoe gij haare jeugd en onnozelheid beklaagdet; om die rede zal ik u nog het volgende toebetrouwen. „ Ach", zeide zij mij eens, „ toen mijne oogen open gingen, ik was zo getroffen " door den ftaat waarin ik mij bevond, dat ik in " eene zwaare krukte viel; mijn naaldwerk reikte " «iet meer toe, om mij voor gebrek te bewaaren: mijne voogden , ruwe onverftaudige menfchen, "i zelf niet in gunftige omftandigheden, deeden mets " voor mij. Eens was ik zo wanhoopig, dat ik op " het punt ftond, mij omtcbrengen; maar de moed " ontbrak mij , ik kwam tot bedaaren , en vcr? trouwde op God; en nu ziet gij , hoe gelukkig ,, ik ben!" wiLHF.LMi merkte eens aan, dat over gevallen van deezen aart, de vrouwen altoos het ftrengst oordeelen hoe zeer haar hart ook gevormd is, om alles wat zacht, teder, en aandoenlijk is, beter te gevoelen, dan dat der mannen. „ Ik", zeide hij, dacht hier meermaa^over, maar kon geene reden " vinden, die het hart of het verftand der vrou1 wen, toteere ftrekt!" Hij bragt mij op dat onderwerp, en ik vroeg mij zelve meermaal? Is het de  24° CORNELIA WILDSCHUT; OF, opvoeding, die ons, en te recht, inboezemtx dat de kuischheid, de hoofddeugd der fexe is ; even als moed die der mannen? Of is het de vrucht der ligtzinnigheid ? zij, die oordeelt zonder onderzoek, die alles bekijkt, en eigenlijk niets befchouwt? Of vloeit het voord uit onze natuurlijke zwakheid, die fehroomt verdacht te worden, als zij de verraschte deugd poogt op te heffen? Ik doe geene uitfpraak; maar dit is zeker, dat door dit ftreng veroordeelen, veele jonge lieden worden afgefchrikt , om zich te verbeteren. Zo dra men veracht word , kan geen ordinair charakter den hoek meer opzeilen; haat kan men, en wel eens met zelfgenoegen, draagen,maar verachting! zij kent geene betamelijkheid meer, zo een jong mensch, uitgcdooten in de weereld, kan niet, dan door een wonderwerk, tot de deugd wederkeeren. Hoe bedachtzaam moet dit ons maken in het beoordeelen ; die veroordeelt, verheft zich boven hem die hij beoordeelt, en kent zich zelf eene meerderheid toe, waar op hij doorgaans geen het minde recht heeft. Dus verre had ik deezen gefchreven , toen Mevrouw T. ons allen een vifite gaf; zij had een' brief ontvangen, van de ongelukkige moeder, en was daar zo door getroffen, dat zij niet rusten kon , voor zij ons dien getoond had. Wel mogt de braave vrouw bekommerd zijn over de gevolgen die haar fchrijven hebben zoude. Zie hier ons gefprek. mevrouw T. (Gister avond ontving ik een' brief van Mevrouw wildschut; hij is van zo een aart, dat  de gevolgen der opvoeding. 24I dat ik nog mijn geheel? leven , zulke aandoeningen niet had, als die brief in mij deed oprijzen. ik. Mevrouw, dit kan, ik wel begrijpen: wat moet dit eene tijding geweest zijn voor eene moeder! dominé. Ik kan u niet zeggen, hoe ik begaan ben met de ouders! eene eenige dochter in de magt van zo een flecht man! mevrouw t. Ei lieve, Mevrouw! lees, bid ik u, dien brief eens! Ik aarfelde, gij weet hoe ik ben, blondel: mijne traanen dreven in mijne oogen ; ik durfde het niet onderneemen; evenwel ik nam den brief aan. Naauwlijks had ik een bladzijde gelezen , of ik fchaterde uit in een hartelijken lach. wilhelmi zag mij fterk aan, en zijne oogen vroegen, hoe is dit mogelijk? „ Lees voord", zei Mevrouw T. ,, laat ik dan nogmaals beginnen, en dien aan mijn „ man vóorleezeu." Ik deed zo; wilhelmi lachte niet, zijne verwondering was te groot; hij was verftomd, en zo zult gij ook zijn, indien gij hem leest; ik heb aan Mevrouw verzocht, om u die eens ter lecture te mogen zenden. Ik kan u daar geen denkbeeld van geeven — Nu onderftel ik, dat gij hem geleezen hebt; en nu vraag ik u, hebt gij ooit zo een brief gelezen? Dit is zeker, dat ik niets dergelijk» las., hoe veele Romans ik ook doorbladerde. Laten de vreemdelingen vrij zeggen , dat wij Hollanders geene origineele charakters hebben ; zijn zij in ftaat daar overteoordeelen? kennen zij ons genoeg? V. deel. Q  242 CORNELIA WILDSCHUT; OF, waar zien zij ous? in die groote gezelfchappen, alwaar alles op den mode-toon geftemd is; daar zien zij niets dan Hechte copijen van Franfchen, Engelfchen of Duitjehen; zij kennen ons niet in ons huislijk leven. Na nog wat over dit onderwerp gepraat te hebben , berichtte Mevrouw T. ons, dat haar zoon 'sdaags te vooren was aangekomen: dat hij haar gezegd had, zijne reis verhaast te hebben, uit verlangen , om zijne jonge vriendin weder te zien; ik heb , zeide zij, een lang en e rnftig gefprek met hem, over haar gehouden: hij bad mij, dat geheim waar van ik fprak, hem toetebetrouwen : ik deed zulks, en hij antwoordde mij op een' toon, die mij gerust fteide, dat hij haar verdient. Nu is mijn hart gerust , en beider geluk zal weldra voltooid zijn. Vervolgens fprak hij met jansje alleen en zeer ernftig, zo als ik zag; zij waren in den tuin, maar zij zagen mij niet: zij was aan 't bezwijmen, hij omhelsde haar, zij hield haar eenen arm om zijn hals, beiden weenden. Hij bad haar, met zijne geheele ziel in zijne oogen, dat zij hem niet wanhoopig maakte, door te twijfelen, of hij haar zo hoog achtte als vuurig beminde. Ik naderde, en omarmde beiden als mijne kinderen, verzocht haar, mijn zoon dus niet te bedroeven, maar zijn' en mijn' wensch te vervullen; ik lag beide handen in één, gaf haar mijnen zegen. Beiden zijn reeds aanvanglijk gelukkig, en binnen korte dagen hoop ik, dat gij Dominé de groote plechtigheid zult verrichten.  de gevolgen der opvoeding. 243 Ik weet tslondel , hoe veel deel gij neemt in een meisje, wier mi'sftap gij zo betreurdet; hoe gij haar altoos verdedigdet, bekhagdet; over wie gij mij zo dikwijls onderhield; mij dacht, ik moest uw goed hart eens recht verblijden. Tegen den avond kwam de Heer T. met zijne vriendin hier, om met Mevrouw naar huis te rijden. Nooit had ik haar zo vuurig omhelsd; zij drukte mij aan haar hart, doch zeide niets, de Heer T. ziet er uit als een fatzocnlijk man, is groot, ; welgemaakt , heeft een behaagelijk voorkomen ; hij was ten uiterften beleefd, en hoopte dat mijn man en ik, zo zeer over hem zoude voldaan zijn bij nader kennis, dat wij hem ook een plaatsje in onze vriendfchap zouden vergunnen. Wij beantwoordden dit met hartlijke uitdrukkingen. Welk een groot toevoegzei is die verkeering in dit huis voor ons geluk-? Het Oord is natuurlijk fchoon, doch met zulke vrienden zou men op Urk gelukkig leeven. Wij zien- hier des zomers- veele menfchen, zij behaagen mij genoeg, om hen met vermaak te .bezoeken, en te .ontvangen; evenwel, geene zijn onze bijzondere vrienden. Des winters is het hier zeer eenzaam; allen, behalven Mevrouw T, verhaten hunne Buitens; maar, dewijl wij dan geene bezoeken van welftaanshalve hebben, zien wij haar dies te meer. Zij heeft mij de kaart van een Land gegeven, danr aan heb ik het te danken, dat eene 'jonge Haagfch'é-vrouw , hier nog al zo gunftig beoordeeld 'wordt, - door lieden die over veele zaaken Q *  244 CORNELIA wildschut; OF, geheel anders denken , dan men denkt in groote fteden en hofplaatzen. Ik ben gelukkig met mijn' man, en onze kinderen, die mij beminnen als hunne eigene moeder. Met zo een verftandig , bedaard man, moet ik zeker mij dagelijks verbeteren, en hem meer waardig worden. Gij weet, ik had juist nooit geen lastige gebreken, en men fchreef mij altoos eenige goede hoedanigheden toe; maar ik leefde te veel in de wereld, minder echter uit verkiezing, dan uit gewoonte. Ik heb mijne kindertjes beloofd, hun een fpeelmakkertje te bezorgen, waarmede zij zeer verheugd zijn : zo dat, blondel ! als alles wtl gaat, zal ik u verheffen tot de waardigheid van Oom. Omhels uwe lieve vrouw voor ons beiden, en denk veel aan uwe liefhebbende zuster, j. wilhelmi. AGTTIENDE BRIEF. Juffrouw elizabeth stamhorst , aan Juffrouw cornllia wildschut. tedergeliefde nicht, waarde vriendin! TT Aloë weinig kent gij betje, stamhorst ! dit fpijt mij nog meer om mij, dan uwent wil. Kunt gij een oogenblik twijfelen, of ik de fpeelnoot, de  de gevolgen der opvoeding. 245 vriendin uwer kindschheid , de dochter van mijn lieven Oom, kon vergeeten? Ach, keetje! nooit dacht ik aan u, zonder dat mijne blijmoedigheid verdween; en zelden waart gij lang uit mijne gedachten : toen gij nog in uws ouders huis waart, zag ik wel, hoe alles zamen liep, om u te bederven ; vooral, toen gij de vermaningen uwer Tante, die gij altoos zo teder bemind had, niet in acht naamt, en mij zelve verdacht van een oogmerk, te dwaas en te beledigend, om daar op iet te antwoorden. Ik achtte u voor verboren, toen gij die verfoejelijke Mevrouw lenting in alles geloof gaaft, en uwe getrouwe vriendin hofman zeer flecht behandeldet; doch, toen gij uw ongelukkigen ftap gedaan had, was ik zo bedroefd over u, dat een gevoelig hart alleen dit wèl kan befeffen. Ik beweende u als mijne vriendin , die het buiten mijn magt gefield had, haar ter hulp te komen. Gij weet, hoe goedaartig mijn broeder is, hoe hij u altoos beminde; oordeel des, hoe het hem trof, u in de magt te zien van zo een deugeniet: „Wat is", zeide hij dikwijls , „ onze keetje ongelukkig! „ wisten wij maar waar zij is, alles zou te recht ,, komen." Mijne ouders hebben traanen over u geftort: beiden beminnen u! Nu kunt gij oordeelen, of die brief van den Fleer walter., door Mejuffrouw de groot aan ons' gezonden , of uw brief ons verblijdde! Indien de Heer walter niet aannam, u te recht te brengen , dan zou nog dien zelfden dag mijn broeder naar u' ger Q 3  246 cornelia wildschut; of,. vlogen zijn, om u in de armen uwer Tante te ru te voeren. Ik ben veel te oprecht, om te veinzen of te vleien; gij hebt u zeer bezondigd tegen uwen vader; doch daar van hebt gij zo een levendig befef, dat het wreedheid zijn zoude, u langer daar bij te bepaalen. Gij hebt, dunkt mij, gelijk, als gij zegt, dat uw ftap verfchoonelijker zijn zoude, indien gij die uit liefde gedaan had, dan nu gij (zo als ik altoos dacht) die uit harftarrigheid deed. Ik beken, dat ik daar van niets zoude begrijpen, hielde ik niet in 't oog, hoe gij zijt opgevoed, hoe de fnoode Mevrouw lenting u betoverd en misleid heeft. Gij had eigenlijk geen afkeer van van veen: wie die hem kent, zou af keerig van zulk een braaf man zijn kunnen ? gij hadt flechts meer behaagen in van arkel, niets meer; en had alles niet te zamen geloopen tot uw bederf; nooit zoud gij om hem, uws ouders huis verlaaten hebben. Hoe moeten wij ijzen voor de gevolgen der ftijfzinnigheid? zij ftelt ons buiten ftaat om nut te doen met den besten raad, de heilzame vermaaningen ; zij benevelt ons eigen oordeel; wat moeten de gevolgen deerlijk zijn ! ó ! Hoe dank ik den hemel,dat men mij zo vroegtijdig dwong, gehoorzaam te zijn, aan alles wat mijne ouders eischten ; dat men mij leerde mij zelve te overwinnen! Onze dwaaze eigenliefde, leidt ons ten bederve, zo dra wij niets willen doen dan 't geen ons behaagt; dit is geene vrijheid, dit is los-  de ge volgen' der opvoeding. 247 bandigheid. Ik weet wel, reetje , dat gij zedert de dood uwer gouvernante, geheel aan uw eigen zelve werd overgelaaten; datjiet u des zeer moejelijk zoude geweest zijn, uw eigen ongeleid oordeel niet te volgen; evenwel, gij zoudt toch hebben kunnen zien, hoe wèl uwe oude vrienden het met u meenden: had die verleidfter u maar niet,bedrogen, dan, dunkt mij, had gij toch willen hooren; te meer, daar gij niet bemindet; van dien kant waart gij immers vrij? Ja, keetje , ik zeg met u : „ had ik niet zo „ eene moeder gehad, hoe gevaarlijk zoude deeze „ vrouw voor mij niet hebben kunnen zijn ! " Ik , die zo vatbaar ben voor inneemendheid, zo verliefd op fchoone talenten! Eene mijner beste vriendinnen, de lieveling mijner moeder, Freule caroline, heeft mij verhaald, hoe zij in gevaar geweest is, om door haar verleid te worden; zij heeft echter veel verftand, en is voorbeeldig opgevoed. Hoe behooren jonge lieden op de wacht te ftaan tegen dit welgevallen , 't welk niet rust op zedelijke volkomenheden. Wij zijn doorgaands zo ongenegen kwaad te vermoeden , daar wij het niet zien , en wij zien doorgaands niet verder dan onze neus. Wij vermoeden geen ondeugd, daar wij zo veel geoefend verftand en fchoone begaafdheden vinden. Wat weeten wij van achterdocht? wij zeiven meenen het wèl, en denken ook zo van anderen, vooral, als zij ons vleien. Hoe prijs ik u over het'verlaatcn van dat fnood Q 4  24» cornelia wildschut; of, huis; maar hoe ongelukkig had gij daarna nog kunnen worden ? ik durf er naauwlijks aan denken. Een jong, onbedacht, onkundig, zeer fchoon meisje, arm, en eenzaam onder vreemden omzwervende; dit is mij al te akelig. Laaten wij God danken, die uwe treeden bewaakte ! Hij wist dat uw hart niet door de ondeugd was aangeftooken, dat in uw hoofd uw misdrijf lag; wees des niet wanhoopig; voor alle zonden is vergeving, indien men die betreurt met een waar berouw, en uitwischt door een deugdzaam leven. Uwe braave gouvernante, heeft u zo veele goede dingen geleerd, kunt gij u daar van niets meer herinneren? Mij dunkt, keetje, dat uw geheugen, nu gij tot uw zelve' komt, u dien dienst wel doen zal. Zij leerde u uwen Schepper kennen, en poogde u voortebereiden voor dien godsdienst,die ons opleidt tot deugd en geluk, Ik hoop, dat gij weldra hier zijn zult, dan zal dit herinneren u gemaklijker worden^ door de omftandigheden, waarin gij u zu\t bevinden, en de aanleidingen die gij krijgen zult. Wees niet al te bedroefd, troost u liever in uwe eoede voorneemens. Nu zult gij eens recht gelukkigen, gij zult uwe vrienden kennen , en bedaard doorzien , hoe verre gij van alle verftandige genoegens waart afgedwaald. Gij waart zeer onbedacht, ftijf hoofdig * maar dit alles komt niet geheel en al voor uwe rekening; en indien gij u daar van verbetert, hoe Jief en waard' tzult gij ons dan nog eens zijn! Ik weet wel, dat gij zeer oprecht zijt; als gij  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 249 nu evenwel zegt, uw' vader gehaat te hebben, dan geloof ik u even weinig, als wanneer gij zeidet, dat gij uwe Tante niet lief hebt. De rede is dood eenvoudig; ik geloof nooit het onmogelijke; hoewel het nu zeer onbefcheiden in een jong kleuter zijn zoude, te zeggen, ik kan altoos de nette grenslijn trekken tusfchen het mogelijke en onmogelijke; zo durf ik echter (taande houden, dat geen kind zijn' vader haaten kan. Haat, is zulk eene zwarte gruwlijke ondeugd, dat geen mensch ooit zijn God of zijne Ouders kan haaten. Haat, vindt behaagen in het bederf van anderen; zij brengt met boosaartig vermaak alles daar aan toe : en nu vraag ik u, vond' gij ooit vermaak in uws vaders ongeluk? poogdet gij dat, zo veel in u was, onherftelbaar te maaken ? hier voor beeft gij! gij hebt des nooit uw' vader gehaat; gij deed hem zeker veel verdriets, en dat gij u hier over hartlijk bedroeft, is zeer natuurlijk. Ik poog dit niet te verzwakken, alleenljk het tot uw eigen geluk te leiden; het oprecht berouw, heeft ook zijne aangenaamheden, als gij weet, dat God u alles genadig vergeeven heeft, zal uw hart zulke lieve aandoeningen ondervinden, dat gij u daar nu nog geen denkbeeld van kuut maaken ! ik ken die eenigzins bij ondervinding. Hoe dikwijls is het gebeurd, dat mijne toegcevclijke moeder, aan mijn oprecht berouw^Bjk mijne kha'uU; ';l^den vergaf! Zeg niet, hfj|||, dat ■ Relingen ! dit is zo; n|p |f - W^ll1*' zaamheid omtrent MÊÊ^fi UefderijMte moe-  25° CORNELIA WILDSCHUT; OF, der, nasr maate ons hart gevoeliger, en ons verftand (ook als kinderen) verder doorziet, treft dit ons te fmartlijker: gij weet nog wel, hoe los en onbefuist ik plagt te z^ijn? hoe dikwijls ik het verbruide ? als ik dan bij mijne moeder kwam, met een handfchoen te weinig, een fcheur in mijn jurk, of een buil in mijn hoofd; als ik iet door woestheid gebroken, of iet opgefnoept had, dan ftonden er groote traanen in mijne nedergcfiagene oogen; ik ging fleep, fleep, fleep, een weinig op zij; dan zuchtte ik zo bitterlijk! het hoogfte woord moest er uit; vroeg moeder mij -niets , zo als zij dikwijls niet vroeg, dan beleed ik alles , verzwaarde de omftandigheden, gaf mij al de fchuld, was ontroostbaar; en waarom? om dat ik ongehoorzaam geweest was omtrent eene zo lieve moeder : ó dat kon, dat zou ik niet uitftaan, keetje ! om dat ik haare vermaaningen : ,, betje, let toch op het geen gij doet, „ zie toch waar gij loopt, vergeet toch zo alles „ niet wat ik u zeg ", vergeten had. Meermaal bad ik mijn' vader of broêr , om een goed woordje voor mi] te fpreeken; want hoe fnapachtig ik ook ware, ach! dan had ik niets intebrengen : Als moeder dan zeide : „ Nu lief! ik vergeef het u, „ wees toch oplettender ! ik bid u, bedenk toch „ wat gij doet"; wel zie keetje, dan gingen er honderd duizend millioenen ponden van mijn verflagen hart; dan klom ik tegen haar op, kuschte zelf haar voorfchoot, floeg mijne kleine handen en armen om haar, zag met een opgericht befchreid  de gevolgen der opvoeding. 2-51 gelaat, haar aan; fprong, huppelde, kuschte mijn' vader, mijn' broer, dat het klonk; was in mijn kleine ziel zo verblijd, was ik zo dankbaar, en beminde onuitfpreekelijk mijne Moeder, deed fchoone beloften, en die waren zo oprecht, dat het een lust is, daar nu nog aan te denken: kort om, ik was, zo als gij mij eens zaagt, toen piet, zonder te weeten dat hij verkeerd deed, mij een heel glas most, (daar ik zo veel van hield) liet uitdrinken: heugt u dit nog wel? het was kort voor wij uit Amfterdam gingen, en nog bollebuisjes in Mama's kamer , op het affcheid , gebakken hadden. Dan dacht ik: ei, het berouw is ook wel prettig: ik hoop nooit weêr tè misdoen; maar misdoe ik • voord naar moeder, en alles beleden ; geen nitvlugten, recht op biegten, en dan vergeving bidden, is mijn zaak. Als piet me: zijn haastigheid het eens verkorven had, dan was ik voor dien grooten lummel voorfpraak bij moeder; gij weet, zij regelde onze eerfte opvoeding geheel. Dan. ftond hij ineen hoek te huilebalken, met zijn aangezicht tegen de muur: „ Kom naar moeder", Ik durfniet, bromde hij met zijn grove ftem al tegen den muur Waarom niet? Wel om dat ik ook nu wéér put geweest s hen Je moet wel gaan", en dan fleepte en rukte ik hem zo lang bij zijn rok of arm, dat hij meê moest. Daar kwam hij dan aan mijn hand, al beevende, bij Moeder, die het heele droevig geval al wist: Ach, moedertje lief! piet zegt dat hij ftout geweest is door zijne wildigheid, en hij durft  252 cornelia wildschut; of, niet bij u komen; maar dat is, om dat het hem zo leed is : och! vergeef het hem , moedertje lief! hij zal het niet weêr doen onderwijl trok en rukte ik hem nader bij Moeder; eindelijk kuschte hij haar hand, maar durfde haar nog al niet aanzien : dan ging het vendel over zijn hoofd, met eene zachte vermaaning; Moeder kuschte ons alle beide, en wij waren ten minften wel een uur, betje lief voor, en piet-broer na recht groote vrienden, tot dat wij, naar gewoonte, over hoop raakten, ieder een anderen weg heen vloog, tot dat wij elkander weêr opzochten. Zo gaat het ook met die zaaken, als wij nu ouder zijn, en in meer betrekkingen komen, meerder misdoen kunnen; doch, het middel om vergeving te erlangen is het zelfde als ons alles vergeven is, zijn wij daar door zQ getroffen, dat wij fteeds onzen iever verdubbelen om wèl te doen, flaan zo ter goeder trouw op de brandwacht, dat het der peine waard' is; zulke poogingen worden hebbelijkheden , en deeze maaken ons het pad van onzen pligt zo effen, dat men er met het grootfte vermaak op voord loopt, totdat wij weêr eens glisfen, tuimelen, opftaan, en zo al vallend en opftaand, komen wij eindelijk waar wij weezen moeten. Maar, om eens ernftiger te fchrijven. Spijt, angst, wanhoop, zijn zulke heftige driften! zij beneemen ons de bewustheid van ons zeiven; maar dan wecten wij bijster weinig van het geen wij doen ; wij zijn dan niet aanfpraaklijk voor hpt geen  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 253 wij doen; wel daar voor, dat wij deeze lelijkerts zo over ons den baas lieten fpeelen : ik heb eens -lezen van een oud Philofoof, die de toorn eene korte razernij noemde: hoewel ik niet iukkel aan deeze -ziekte, heb ik echter ook gebreken, die mij doen befluiten, dat hij gelijk heeft. Mijn broêr is, dat wèct gijy de beste, de lieffte jongen die men wenfchenkan; maar in fpijt van zijn goed hart en verftand, zeer opvliegend : als ik hem nu kwel, of zo wat plaag, gooit hij mij (is Mama er maar met,) al heele lelijke woorden naar mijn hoofd ; maar meent gij dat ik een oogenblik denk dat hij dat meent? ó zo gek ben ik niet! hij bemint mij; zo 'dra hij bedaard is, weet hij niet eens wat of hij al .-babbelde; hij ge-looft mij naauwlijks, als.ik hem al die titels.opnoem- Waart gij maar bijous! ó-lieve keetje, wij zullen nog. eens recht gelukkig zijn. ..Gij gelooft wel dat gij niet van Buiten houdt? gij kent het Buitenleven niet, dat is het,maar., Wij hebben hier eene Nicht van Mejuffrouw de groot-,-het liefste fchepzel dat men-zich verbeelden kan : wij allen willen alles voor u doen, wat gij redelijker wijs denken of begeeren kunt. Mijne moeder, uwe lieve Tante, zal uwe opvoeding opvatten ,■ daar uwe gouvernante die liet; hou maar moed ! Mama zal het gemeste kalf Aagten, zo als de vader van den verloren zoon; maar uw Nicht betje, zal zich daar over verheugen en niet nijdig zijn, zo als dien lelijken aap van een jongen, de broer des losfen ziels: wat zou ik  254 cornelia wildschut; of, ook jokken, indien ik zeide: Mama, gij hebt mij nooit een boksken gegeven, op dat ik met mijne karnuitjes eens recht vrolijk zijn zoude; of als ik daar aan de deur ftond te grienen , en er bij voegde : nooit heb ik uw gebod overtreden: de fteenen zouden tegen mij getuigen! Hoe verlang ik Juffrouw harris te zien ! haare hiftorie heeft mij traanen gekost : mijn hemel, keetje ! wat zijn er al ondeugende Venten! Wat zijn wij gelukkig, als wij van onder de moederlijke vleugels overwippen in de befcherming van een' braav' man, (zo als de mannen dan braaf zijn:) al leeven wij hier buiten de groote. fteden, wij zijn niet altoos veilig, ten minffen als men niet foei lelijk is, of zo arm als een mier. Die vlegels zoeken overal als de duivels , wie zij kunnen, zo al niet verflinden, ten minften zeer ongelukkig maaken : mijne moeder was altoos mijne Confidente, en ik gaf hen lange neuzen. Daar vraagt Mama mijn' brief, om in den haaren te fluiten : Ach, keetje! hoe blij zult gij zijn met een' brief van uwe lieve Tante! Vaar wel! welhaast hoopt u te omhelzen, Uw Nicht, fpeelkameraadje en Vriendin, betje. ■  de gevolgen der opvoeding. 255 NEGENTIENDE BRIEF. Mevrouw elizabeth stamhorst , aan dezelfde. Verwondert gij u niet, lieve Nicht, een' brief van mij te ontvangen? Gij' fchreeft niet aan mij, 't is waar, doch ik zie daar de reden van, en acht er u om. Gedaane dingen zijn niet te veranderen r U zonder maate daar over te bedroeven, is geheel verkeerd.:'het kan noch voor u, noch voor ons, eeiii^e nuttige gevolgen hebben. Uw berouw is oprecht,-want gij befchuldigt u zelve; ik boude mij verzekerd,dat gij door een deugdzaam gedrag,die zo zwaare fout zult poogen uittewisfchen. Nu weet gij bij eigen ondervinding, hoe ongelukkig ftijfzmnigheid jonge lieden maakt; gij zult des tegen deezen uwen grootften vijand, op uwe hoede zijn. Indien de tijding van uws-vaders ongelukkigen toeftand uw hart niet verbroken had, dan zoude ik niet durven hoopen, u ooit van eenig nut te kunnen zijn : nu is dat zo niet; gij kunt des nog getroffen worden, alles kan nu nog tot uw geluk tutloopen. Hadde u uwe ftijfzinnigheid niet vervoerd, gij zoud voor de wereld, misfchien ook in uwe eigen oogen, een veel beter mensch gefcheenen zijn, dan nu , nu gij met een lichtmis uws vaders huis verlaaten hebt: maar fchijn.is geen waarheid; hij,  256 cornelia wildschut; of, die zijne fouten niet kent, of ten minften die niet wil belijden, fluit zig den weg der zelfverbetering; en wat is er van zo een menscli te wachten ? Ik ben het met mijne betje volkomen ééns; de uitdrukkingen gebruikt omtrent uwen vader, zijn onbetamelijk, zijn ijsfelijk; doch geen kind kan zijnen vader haaten. Beween uwe zonde, verootmoedig u voor God; geen zo jong mensch, kan eene onvergeevelijke zonde begaan, zo het nog in ftaat is om berouw te gevoelen. Indien gij uwe gezondheid verwaarloost, en uwe krachten wegweent, dan maakt gij u fchuldig aan ondankbaarheid tegen God, die uw leven .wil fpaaren, op dat gij den tijd hebben zoudet, om hier u door een deugdzaam en verftandig gedrag, voortebereiden tot het eeuwig leven. Gij geniet een geluk, dat zeer weinige verleide meisjes ten deel valt; het is, als of de Voorzienigheid, die zeer wel weet, hoe verwaarloosd gij werd opgevoed, u meer bijzonder in zijne befchcrming name. Er is zo iet niet als men Geval noemt; alles ftaat in betrekking, doch ons doorzicht is te bekrompen, om die verbintenisfen te zien. De beide Ileeren moesten daar aankomen; u vinden; ware dit niet gebeurd, wat zoude uw lot geweest zijn ? Naar maate gij uw kommer en armoede had zien vermeerderen, en gezien had, hoe onbekwaam gij waart u zelve te helpen, zoude uwe halftarrige onbuigzaamheid u tegen uw lot verhard en verbitterd hebben. Maar genoeg ! Kom mijn kind, in de geopende armen uws Ooms, uwer  de ce volgen der opvoeding. 25? uwer Tante, uwer twee ionge vrienden: troost u daarmede, dat uw val heeft moeten dienen, om uw verftand te doen ontwaaken. Ik zal bij u de plaats uwer moeder beklecden; eene moeder, die met de beste oogmerken, zo veel toebragt tot uw en haar ongeluk. Ik weet dat gij haar, indien uw berouw oprecht is, nog bemint,, en ik vleie mij, u nog eens in haare gunst te herltellen. Vrees hier geene nutlooze moedbreekende verwijtingen. Laat geene verkeerde fchaamte u beletten , ons te zien ; poog veel meer ons te overtuigen, dat gij recht doet aan onze liefderijke oogmerken. Nu ga ik aan den Heer walter fchrijven, en alles met hem fchikken, wat betrekking heeft op uwe overkomst. Uw Oom wil deezen ook ondertekenen; gij weet hoe lief en waard' gij hem altoos geweest zijt. Vaar wel, van uwe genegen Oom en Tante, willem stamhorst, en zijne VïOUW. TWINTIGSTE BRIEF. Dezelfde aan de Heer en walter en de groot. Woorden ontbreeken mij, mijne Heeren ! om u de gevoelens van mijn hart uittedrukken ! Dat mannen van jaaren en ondervinding , zich ond^rV. deel. R  258 CORNELIA WILDSCHUT, OF, fcheiden door het deugdzaam en' werkzaam deelneemen in de belangen hunner medemenfchen; dat zij daar aan de dierbaare verlangens van hun hart opofferen; wie kan zich daar over verwonderen? dat vaders zich geene moeite ontzien , om een verdwaalden jongeling, op den weg der deugd te rug te leiden; dat zij een onnozel verleid dwaas meisje, geftraft door de gevolgen haarer onvoorzichtigheid, niet los laaten, wie kan daar iet grootsch in vinden ? zij toch kunnen dus denken : Dees jongeling konde mijn zoon, dit meisje konde mijn dochter zijn; hoe ongelukkig waren zij, indien zich niemand over deeze kinderen ontfermde? vooral, indien zij van onvoorzichtigheid overfloegen tot zedeloosheid, tot verharding, en des fchande en armoede ten prooi ftrekten ; maar dat jongelingen, geheel vervuld met zwlke voorwerpen, waar uit zij hun geluk verwachten; die zich niets dan blijde tooneelen in het aan(taande fchilderen ; Jongelingen , die, terwijl zij met aandacht reizen , geduurig getroffen worden door nieuwe , door grootfche , door aangenaame vertooningen; die alle oogenblik fraaje ontdekkingen doen in het rijk der Natuur, en der Kunsten; die overal iet nieuws ontdekken, overal met achting en heuschheid ontvangen worden , terwijl zelfs het fcheiden van goede vrienden, hen dikwijls roert; dat zeg ik, zulke jongelingen, die geen lastig ledig in hun hart ontwaaren; zeiven noch broeder,noch zuster hebben, op het zien van eene verdwaalde, zich zo gedi agen, als gij beiden u gedraagt; terwijl noch  de gevolgen der opvoeding. 259 dwaasheid, noch halftarrigheid, hen kan affchrikken, om de ongelukkigen , infpijt van haar zelve, te behouden; haar fmeeken, hunne reis opfchorten, terwijl hun hart door verlangen brandt, om het voorwerp eener tedere liefde, om waardige ouders weder te zien; dit is uitmuntend ! Mijn waarde stamhorst , die ik uwen brief voorlas, zeide: „Welkeen fchoon charakter is dat „ van walter! hoe veel voordeel moet zijn vriend „ niet reeds door zijn gezelfchap ontvangen hebben? „ beiden moeten reeds hunne pligten zoowel kennen, „ als getrouw opvolgen." Mijn hart klopt van erkentenis , voor alles dat gij voor de dochter mijns ongelukkigen broeders ondernaamt. Die God, die gij dient, beloone u daar voor ! U, Mijnheer walter ! hoop ik weldra te omhelzen , en geluk te wenfchen met de vrouw die uw hart voor u verkoos, en die u verdient. Ik verlang ook zeer om den zoon mijner uitgelezene vriendin te zien , zo als hij door u van zijne dwaasheden herfteld is. Nu, zeker , zal hij dien Godsdienst eerbiedigen, dien hij uit onkunde verachtte; hij zal reeds overtuigd zijn, dat de waare Wijsbegeerte de vriendin eens Godsdiensts is, die ons hier ook reeds aanvangelijkgelukkig maakt. Dat zij, die hulde doen aan la Philcfophie moderne, of flecbte harten, of zeer kwalijk geplaatfte hersfenen hebben; dat zij het gezond oordeel ook niet bij naame kennen. O de groot ! als uw braave, wat zonderlinge Oom, samuel, hoort wat gij voor een verkeerd dwaas meisje deed , dan R a  a6o cornelia wildschut; of, zal zijn geliefd fyftema, van de herftelling aller dingen , kracht ontvangen. Indien dit eene dwaaling zij , hoe eerbiedig ik dan nog deeze vrucht eens goedertierenen geestes, en van een hart vervuld met liefde en eerbied voor zijnen Schepper! Hoe wèl, Mijnheer walter, moet gij keetje gekend hebben, daar gij befloot, u eindelijk van het eenigfte middel te bedienen , 't welk er over bleef, om haar te behouden, Er is echter nog eenige verfchooning voor haar; maar gij weet zeker, hoe zij werd opgevoed, en hoe alles te zamen liep, om een meisje van keetjes charakter te bederven. Ik zie niet, dat zij uit eigen vrijen wil tot u is overgekomen ; een geweldige hartstochtlijke ftorm heeft haar in uwe befcherming overgezet; haar verftand heeft er geen deel aan. Het ijsfelijk denkbeeld: ,,lk ben de oorzaak van mijns vaders dood," heeft haar geheel overrompeld. Wat zegt dit, als het haar tot nadenken bragt! Zij ziet ook alreeds, hoe ongelukkig haare ftijfzinnigheid haar maakte: het was geenzins het geen jonge lieden zo gaarne liefde noemen, dat haar ten val bragt ; maar het was onverzettelijk vasthouden aan haaren wil; droevige gevolgen haarer verwaarloosde opvoeding; daar in ligt de bron van alle haare gebreken, dwaasheden en ongelukken ! Als ik dit nadenk, krimpt mijn hart van ontferming; cn zij behoefde mij niet in den bloede te beftaan , om haar met tederheid aanteneemen, of voor haar als eene moeder te zorgen.  de gevolgen der opvoeding. 261 Mijnheer stamhorst en ik hebben overlegd, om haar niet in dit ons huis te ontvangen; wij zien daarin te veele menfchen : ik moet ook voor haare edele fchaamte zorgen. Wij hebben nog een Landgoed, twee uuren van hier gelegen, alwaar wij dikwijls eenige weeken aanéén ons verblijf houden, om de fraaiheid der ligging, en als wij eens geheel onder onze familie leeven willen.; als gij in het dorp .... komt, neem dan den eerden zijweg aan uwe linkerhand, die zal u al flingercnd, en langs de rivier de , brengen aan eene hoogte: op die hoogte ftaat het huis, omringd van zwaare hooge eiken; daar zal ik u wachten: om geene nieuwsgierigheid optewekken, befchrijf ik het dus naauwkeurig, gij zult niets behoeven te vraagen.' Indien gij Juffrouw harris beweegen kunt, keetje te vergezellen, zal ons dit hoogst aangenaam zijn. Verzekert dat ongelukkig jong mensen, dat zij ons allen welkom zijn zal. Ik vleie mij, dat wij naderhand wel gelegenheid zullen krijgen, om haar bij haaren Voogd in gunst te herftellen , en haar bij hem te brengen : een man, zo als zij hem befchrijft, behoeft Hechts haar geval te weeten, om haaf als een vader te ontvangen. Mijn betje heeft gefchreid over haar verhaal; wij allen waren zeer aangedaan : wat moet die wilson een fchurk zijn ! Hoe konde zulk een jong meisje door dat masker heen zien, daar een verftandig bejaard man hem niet ontdekte, zo als ik zelf in een' brief van hem, aan mijne moeder gefchreven, las ? AVat zottin 3  tfj2 cornelia wildschut; of, de er van de zamenleving worden, indien er nog niet een groot getal walter's en stamhorsten beftonden, die uit wèl overdachte beginzels , de ondeugd haaten en verachten; die zig de belangen der deugd aantrekken, en zig voor de ongelukkigen verklaaren? Maakten Dengd en Godsdienst zo veel geruchts in de wereld, als ondeugd en losbandigheid, hoe duidelijk zouden wij zien, dat het getal onzer brave jongelingen , die der verleiders verre overtreft. Men zal, zo lang de opvoeding niet verbeterd wordt, altoos wilson's en van arkel's aantreffen; doch het gros uwer fexe, zal ons echter een veel grooter aantal van losfe onbedachte knaapen uitleveren. Mijn ongelukkige broeder leeft nog; maar ik voorzie, dat hij weldra deeze aarde zal verlaaten. Zijn eigen pligtverzuim treft hem te grievender, wijl dit de grond lag van zijner dochters ongeluk. Ik ducht dat mijne Nicht haar' vader niet meer zien zal. Wij allen groeten u en den Heer de groot, met hartlijkheid: ik noeme mij uwe Dienaar es en Vriendin, e. stamhorst geb. wildschut.  DE GEVOLGEN |)ER OPVOEDING. 263 EEN-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw elizabeth stamhorst , aan Mejuffrouw maria de groot. waardste vriendin ! De brief van den Heere walter, heeft ons allen onuitfpreekelijk verheugd. Nu kunnen wij eindelijk de liefderijke neigingen van ons hart voldoen ! Het was, weet gij, ons vast voorneemen, de ongelukkige, zo wij haar immer opfpoorden, in ons huis te ontvangen : reeds heb ik aan den Heer walter gefchreven , als ook aan keetje, en zulke maatregels genomen, als ik denk, dat best aan ons oogmerk voldoen zullen. Thans verlang ik zeer, om een' brief van u te ontvangen , waarin gij mij onpartijdig over mijnen broeder fchrijven zult; mijn hart hangt hem aan! hij is mijn broeder, mijn.eenige broeder, en was, zo veel hij een vriend zijn kon, altoos mijn vriend! hij had altoos veele goede hoedanigheden. Zoude uw fchoonbroeder gelijk hebben, als hij beweert, dat alles in de zedelijke wereld zal herfteld worden? is ook in deeze, zo als in de ftoflijke, alles ontwikkeling? zouden wij, indien ons verftandig oog konde doorzien, tot op de grondFv 4  2°4 CORNELIA WILDSCHUT; OF,. formcerzels der charakters, daar niet even klaar, als in de leere der Genade zien, dat God wil dat alle menfchen tot de kennis der waarheid, en tot de zaligheid komen zullen? Daar zijn zeker veele kiemen van zedelijke krachten in den meufchlijken geest opgeflooten: de Voorzienigheid kan het niet aan middelen ontbreeken, om die tot werkzaamheid te brengen, en haare rijpheid te doen bereiken; vroeg of laat, zal dat kleintje bezield worden door dien God,die niets te vergeefseh gefchapen heeft - welk eene vertroosting voor een menschlievcnd hart! Eens zullen alle beletzelen verdwijnen; het zaad, gevallen in de doornen, of op eenen ft-eénaebtigen grond zal wortel vatten, opfchieten en vruchten draagen ; maar, zo dat kiemtje moedwillig verftikt werdt, dan is ieder mensch buiten de mogelijkheid, zig te verbeteren; doch, wie dan God, die ons hart doorgrondt, kan dit bepaalen? Uw zoon verfterkt mij in deeze aansenaame gedachten, de beletzels zijn weggenomenen zijn geluk moet het uwe vergrooten. Bepaalen wij ons eens bij mijne Nicht, daar fcheenen maar weinige vruchrbaare punten in haar hart, en die zelfs werden verwaarloost door haare moeder. Hoe konde zo eene vrouw die ontdekken? boe konde haar vader die vermoeden? hij, die van traage lafheid, tot onverftandigheid overfloeg! de welmeenendfte vriendfchap werkte niets uit; evenwel dat hart konde geraakt worden. Hoe hadden wij durven zeggen: „Uw „vader ligt aan den oever des doods, gij zult'hem  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 265 „niet zien,'gij zult in deezen uwen wensch erlangen; „de droefheid over uwen Hap, zal hem in *t igraf „brengen, indien hij daar nog niet binnen is?" Zouden wij niet gedacht ^hebben, dat ditjniddel voor haar zo hevig zoude geweest zijn, dat zij het zoude beftorven hebben? Om dat hart te ratte»-, zend God een jongeling , die dóórzag, dat dit eislehjk middel het eenige was om haar te behouden : hij had moeds genoeg om er zig van te bedienen: lees haar' brief aan mijne betje , zij durfde niet onderdaan aan mij te fchrijven; kunt gij dan twijfelen, of haar berouw oprecht is ? Nu is haare halftarngheid te ondergebragt, de eerfte ftap is gedaan; ik hoop dat zij aan mijne grootfte verwachting zal voldoen. Hoe verheugt het mij, dat zij zig niet bij haare moeder vervoegde; deeze moeder kan haar niet nuttig zijn : ik dank God, dat Hij mij de gunst verleend heeft, om haar als uit zijne hand te ontvangen. Toen zij beftuurd werd door haare waardige Gouvernante, beloofde zij véél; niet met opzicht tot groote talenten, maar tot zedelijke goedheid : zij zal zich nu deeze lesfen herinneren, te meer, daar zij voor deeze vrouw altoos zo veele achting als liefde behield. Ik zal op die gronden bouwen; het voorbeeld mijner dochter, die haarteder bemint, en zeer voorkomende is, zal haar doen zien, hoe gelukkig jonge lieden zijn, die den raad en het onderwijs van verftandige Ouders volgen. Ik zal haar bezigheid geeven, en door ons voorbeeld toonen , dat de beftemming der vrouR 5  206 cornelia wildschut; of, wen ligt in het huislijk leven ; ik zal iedere goede pooging aanmoedigen, iedere werkzaamheid met goedkeuring beloonen. Indien mijne dochter getrouwd is , zal keetjf voor mij een goed gezelfchap zijn. Zij is te befchuldigen, maar ik zie echter zo veel ter haarer verfchooning ! hier van zijt gij zo wèl overtuigd, dat ik daar over niets meer zeg. Altoos beminde ik haar, en zij mij ook; God geeve dat zij fpoedig hier zij ! Vaarwel, mijne lieve vriendin! verpligt met eenen langen brief, uwe getrouwe vriendin, e. stamhorst. geboren wildschut. T WEE-E N - TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw fransina wildschut, aan den Heer jacob lenting. heer burgemeester! Ik ben zo geleerd niet, of ken zo veele taaien niet als uwe liefelijk gewezene huisvrouw, en ik fchrijf ook zo veele brieven niet; maar ik heb, zou ik denken, verftand genoeg, om te zien, wat recht en billijk is, en dat een Burgemeester door recht en  de gevolgen der opvoeding. 267 billijkheid te oefenen, een goed voorbeeld geeven moet; want de fchrift zegt, dat hij het zwaard niet te vergeefschmoet draagen. Niet dat ik nu zou eifchen, dat gij zoud vechten met dien liederlijken kwant, uw fchoonbroêr; daar zijt gij geen postuur naar, en hij zou u misfchien als een vlieg doodflaan z ook denk ik, dat gij lang zoud zoeken eer gij hem vond : mogelijk zit hij nu al in Groenland; daar zal hij evenwel geene mooje meisjes vinden, om te verleiden; want ik heb wel van onze Groenlandfche Commandeurs gehoord, dat die daar onbekend zijn; zo dat hij daar zo zijn gading niet zou vinden om te verleiden, zo als hij mijn keetje verleid heeft. Maar gij weet misfchien nog wel, doe je niet? dat gij eens zo een inpertinenten brief fchreeft aan mijn doodgoeden man, paulus wildschut , die nu bijnaar zijn kostelijk «aftand kwijt is, en krank ligt uit chagrijn , over zijn Belia van een dochter^ om dat hij uw ondeugend vel van een wijf, niet de zooien uit haar fchoenen diende, of met zijn hoed onder den arm, aanfprak, en zo beleefd was als een boodfchaplooper. Nu, ik was er ook knak genoeg over, en dacht dat hij aan een Burgemeesters vrouw , meer respedt moest bewijzen, daar die ons de eere deed, bij ons te logeeren , en ik had er hooge woorden over ; maar hoe konde ik weeten, dat zij onze lieven Heer in den mond, doch de duivel in haar hart had? en was zij niet zo kostelijk gekleed, en had zij niet zo veel nooten op haar zang, als of zij begomen een Prinfes, of. zelf Schepen  a68 cornelia wildschut; of, en Raad was ? Zij heeft mij bedrogen, en mijn kostelijk kind misleid; zij heeft haar overgehaald, om met een ondeugenden vent, uw lieven fchoonbroêr, door te gaan : zie, ik fteek het niet onder ftoelen of banken; ja, is zij zelfs niet, als een fijne zuster verkleed, te Amfleldam gekomen, om keetje opteligten? Nu, dat is Hebreeuwsch voor u ; maar voor mij is dat plat Hollandsch : ik zegje , dat zij zelve in Maltha geweest is; wat wilje er nu van hebben, he? en dien fchavuit zoudt gij een fchoon amt geeven! je mogt wat! 'k zeg amt geeven, tegen jou : aan wien geeft men kostelijke arm ui? Wil ik je het eens ongezouten zeggen? aan moffen en knoeten , die het gras noch tusfchen de tanden zit, en naauw leezen of fchrijven kunnen; aan joului mostertjongens, geefje fchoone amten; maar voor een braaf burger kind, dat geen livreirok wil dragen , geeft gij niets dan graauwen en fnaauwen. Zie, ik ben Mevrouw flapuit, ik zeg daar het op ftaat, al ftondcn alle de groote paruiken voor mij; zachts dat men in ons vrij land, daar wij op hooge lasten zitten, mogen fpreeken zoals wij denken; al bent gij dan een Burgemeester, dat fcheelt mij niets ter wereld. Nu, ik beken echter, dat de domfte mof, veel beter is dan zo een fnoeshaan met al zijn geleerdheid : en ik meen zo averechts te worden, als ik nadenk, hoe hij mij met zijn mooi bakkes en quinten, kon doen fehudden van lagchen; want die jonge had altoos wat bijzonders; en uw wijf was een dito in 't goud: ach Heer! ik wist toen van den  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 269 Prins geen kwaad : ik dacht dat ik een Engel in mijn huis had, maar het was een zwarte Engel, voor wie het eeuwige helfche vuur bereid is , dat mij recht goed doet, zo kwaad ben ik op haar : mijn goed vertrouwen breekt mij fchoon op: nu, 't is voor ééns, het zal nooit weêr gebeuren, dat verzeker ik u ! En nu zit zij achterliet Hot in een verbeterhuis; doch 't is boter aan de galg, zij kan zich niet meer verbeteren, 't is de moriaan gewasfchen; zeg dat ik het je gezegd heb : wel zij gelooft in Hemel noch in Hel , zo als mij eene zekere jonge Juffrouw , die ik juist niet noemen wil, verhaald heeft, was zij dan niet ftapel , dat zij zich bekeerde ? 't Sop was immers de kool niet waardig, mag men zeggen! nu, 't zijn haar boonen , zij moet die doppen; doch 't zal haar vreemd voorkomen, denk ik, als zij haare oogen opent in de vlamme : en gij deed als een deftig man, en als een Burgemeefter voegt, dat gij haar kost kocht : nu zal zij niet meer twist maaken in de huishoudingen, of jonge meisjes bederven ! En zo ik van huis kon, ik zou overkomen, om eens te zien hoe Madam daar zit te koekeloeren ; zie het zou mij deugd doen, en nog zo wat troosten. Dit alles is nu goed en wel .voor u, doch daar ben ik niet mee 'geholpen ! ik eisch ook vergoeding , zo als uw mal portrait van een wijf, vergoeding van eer van mijn' man eischte, om dat bijvoor haar geen meer respeél toonde: mijn kind  270 cornelia wildschut; of, is door haare listen en laagen bedorven; en wie denk je dat haar nu zal willen hebben ? en evenwel trouwen moet zij, 't gaat hoe 't gaat: want, in mijn huisje is geen plaats meer voor keetje wildschut, zij heeft haare moeder bedrogen, en daar is niets in de God gantfche wereld , dat ik meer haat dan bedriegen : ik wil haar niet meer voor mijne oogen zien, zeg ik je immers: kan zij haare lieve moeder verhaten , haar moeder kan haare ftoute dochter vergeeten : wat! zou ik mij van zo een jong ding laten uithgchen? ö he! daar heb ik een broêr aan verlooren! en al wilde zuster stamhorst uit malle liefde de goê vrouw zijn, die kan haar ook niet altoos houden , zij heeft zelf twee kostelijke kinderen, en lijdt veel meer dan gij denkt bij ons comptoir : keetje zou ook niet te bepraaten zijn, om ffilletjes met haare Tante betje op en neêr te gaan ! zij kost geld, dat heb ik ondervonden : nu , ik hou ook van de roering, en heb geen zin in Buiten, dat is mij te akelig en eenzelvig. Gij fchrijft Heer Burgemeester! dat ik mijn kind toch niet hard moet behandelen; ik zie daar uit dat gij een goed man zijt; wees des gerust, ik zal haar niet hard behandelen; want ik wil'van haar niets hooren, of haar ooit onder mijne oogen zien ; zo dat, wees gerust, het zal er niet aan toe komen; zoet wat. Zij dacht, dat zij het bij andere menfchen beter zou hebben, dan bij ons, hoewel zij hier vrouw en voogd was, en altoos haar zin deed, zo als ik  de gevolgen der opvoeding. S.71 den mijnen ; (nu, dat zeg ik niet, om haar dat te verwijten; dit ligt in de Natuur; een menschen zin, is een menfchen leven;) tot dat haar vader dit anders begreep, en wilde dat keetje uw fchoonbroêr liet loopen voor 't geen hij was ; want wildschut hield hem voor een opperflechtert, en daar hou ik hem nu ook voor; wat wil je er nu van hebben? Gij moet u daar niet aan ftooren, Heer Burgemeester! fnij hem maar af, als een verrot lid; hij beftaat je immers maar door't huwelijk? en zedert dat uw wijfje achter de traliën zit, is dat dood en te niet, zo als het fpreekwoord zegt. Maar daar ik nu op komen wilde: voorbeelden, trekken , leeringen wekken, gelijk mijne oude vriendin te Rotterdam altoos fpreekt! hebt gij uw belia om dat zij een huisdief was, in een ipinhuis gezet, dan dunkt mij, moet gij mijn keetje , wier eer zij geftoolen heeft, in uw huis neemen; gij kunt immers niet vergen dat haare Ouders dit zoude doen ? dat was malle praat , en gij zijt een wijs geleerd man; zo dat, fpreek mij daar nooit van: en ook wildschut is zo week gebakken , en veel te dingfig voor een man , en is heel ziek en maalachtig over dat confertiefje met keetje : Gij moet ons vergoeding doen voor al het ongelijk dat uw diefegge van een wijf ons gedaan heeft; want zij heeft gelogen als een wachter , dat zij ziek was, en den Doótor moest fpreeken, en God noch goed mensch in Amfterdam had; nu dat geloof ik wel, dat zij in Amfier dam geen God had , want zij heeft er nergens  272 CORNELIA WILDSCHUT; OF, een : zij heeft mij voor de maf gehouden, en reetjes hoofd vol gekheden geblazen, en mi,n armen man dol gemaakt; anders zou zij al lang en breed met de Heer van veen getrouwd zijn, en nu eene rijke vrouw weezen, die haar eigen koets had, en zo waren alle deeze wisjewasjes, die wildschut zich zo aantrekt, niet voorgevallen : zo dat, gij zij£ verp!igtj haar te trouwen; gij zijt nu eenvaij man, en kan met uw eigen perfoon doen wat gij wilt, en gij hebt wel een braave vrouw nodig; gij kunt zonder geen vrouw, om dat gij een deugdzaam man zijt"; te meer daar gij veel reist en trekt voor ons Land,dat ik heelwel kan gelooven, om dat gij het zo wél met den burger meent, en ook wel zag uit dien kosteüjken brief, dien gij aan uw vrouw fchreeft, en dien dat ezel mij nog in vertrouwen voorlas, want zij was koek en ei met Óns; hoewel het bij mij bleef en ik nooit tegen een levendige ziel gezegd heb van uwe ftaatszaaken,en keetje ook niet Ik weet wel, dat zulke zaaken heel teêr zijn; van het Land meen ik, en dat beduide ik mijne dochter ook. Nu is 'twel waar, dat ik keetje geen roojen duit kan meêgeeven; doch dat zal bij u geene zwaar.gheid maaken, wijl gij uw eerfte portrait trouwde zonder geld : maar mijn keetje is gaauw, zij zal het hooi niet over den balk fmijten als zjj wat ouder is; als gij haar maar genoeg geeft voor haar plaifier en denkt dat het huishouden geld kost, zo als ik bij| ondervinding weet. keetje is dóór eerlijk, zij zal u geen ftuiver te kort doen: neen , daar is zij¬ niet  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 273 xiïet van t'huis; ook niet van liegen, wees daar gerust op; en zij kan ook wel met den adel omgaan; zij verkeerde altijd met groote lui, en weet ieder te ontvangen, dat het een lust is; ja beter dan ik: uwe freules zullen goed gezelfchap aan haar hebben; want hoewel zij geen dingzigheid voor de kaart heeft, heeft zij alles geleerd, en danst als een Engel; en zij is zo gezond als een visch; gij kunt nog een huis vol lieve kinderen met haar krijgen; dat zal u voordeel aanbrengen; gij kunt de meisjes mooje ambten gceven, en die door arme zielen voor een beuzeling laaten waarneemen; en uwe jongens plaatzen zo dra zij in de wieg liggen die de magt heeft, bedient er zich van; ten minsten in Amfterdam gaat dat zo. Nu moest gij niet zeggen, dat dit alles uw fchuld niet is, of ik zou eens anders uit den hoek komen. Wist gij niet wat vleesch gij in uw kuip had? daar hoor ik je ! gij moest uw vrouw bij u gehouden hebben, dan had zij hier geen kwaad gedaan. Zo een wijs man, kon wel zien dat zij eene looze prij was; en de fchrift zegt, dat hij, die zijn eigen huis niet kan regeeren, ook de Staat of Kerk niet regeeren zal : gij moest ons gewaarfchouwd, en niet zo een inpertinenten brief gezonden hebben; zo dat, gij zijt verpligt mijne dochter te trouwen ; en maakt zij het u te bont; (doch daar vrees ik niet voor;) gij weet waar gij haar voor altoos de kost kunt koopen. Ik twijfel niet , of gij zult mijn voorftd billijk V. DEEL. S  ft74 cornelia wildschut} of, vinden, want gij zijt een eerlijk en wijs- man : ik heb er aan mijn' man niets van gezegd; ik zal wachten tot ik uw antwoord heb : dit zal hem nog wat opbeuren ; want hij maalt fchrikkelijk over zijn kind. Ik teken mij maar in voorraad, uwe aanftaande fchoon moeder 1 f. de wind, nu wildschut. DRIE-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Antwoord op den voorgaanden. mevrouw ! Indien ik niet als Vader des Vaderlands, het mijne behoorde te doen, om de weerloozen, vooral die van uwe fexe, recht te doen wedervaaren, ik zoude niets antwoorden op uwen'; bij mij ontvangen brief ik ben zo overhoopt van gewigfige zaaken, heb zo veele bezigheden van het hoogfte belang, dat ik naauwlijks tijd heb om mijn eigen huisboek natezien uw brief is zo vreemd opgefteld, dat ik er niets in-vinde, van dat keurige, 't welk brieven, opgefteld door verftandige vrouwen , zo zeer charaéterifeert : edoch, ik eerbiedig het goede hart, al heeft de dwaasheid het onder haar beftuur; ik weet dat ongelukken bet fterkfte hoofd kunnen  de gevolgen der opvoeding. 2 75 doen draajen : ik zal des eenige oogen blikken affnipperen, om u die toetewijden: ongetwijfeld zal dit wel in ftaat zijn, u die vergoeding te geeven, die gij eischt voor den bewus,ten brief, lk beken, dat ik te goed dacht , over iemand die zulks niet verdiende : de veelheid mijner moejelijke bezigheden is mijne verfchooning. Ik kan u, denk ik, geen fterker blijk geeven van mijne achting, dan door u in diepen vertrouwen het volgende te melden weet dan , dat wij thans in de burgermeesterlijke kamer een zeer netelig ftuk verhandelen; een ftuk vol veruitziende gevolgen: dat ftuk moeten wij beredeneeren, uit alle punten bezien, en vervolgendsvmet wijsheid beoordeelen ;• naamlijk, op wat wijze het mogelijk is, een zwaar en langduurig proces voortekomen , en dus de Grijpvogels der Rechten , geene gelegenheid te geeven , hunne beurzen te vullen. Trotschheid en vrekheid doen hun voordeel genoeg: wij willen familie-breuken en vijandfchappen voorkomen; wij willen 'dat onze burgers als broeders leeven , en in rust en veiligheid het goede genieten : dit betaamt eene wettige Overheid, aan wie het volk zijne dierbaarfte belangens aanbetrouwt, en mij koos om de gerechtigheid, als een andere cato te handhaven. Gij weet, Mevrouw 1 Of wel, gij weet niet; want het valt niet in den kring der vrouwüjke kundigheden, dat-de asch van hout, zo als wij hier, of van turf, zo als men in Holland, brandt, zoutdeeltjes in zich heeft, die ftrekken otn'de vruchtbaarheid der landerijen krachtS a  276 cornelia wildschut; of, dadig te ontwikkelen; want in liet groote rijk der Natuur gaat niets verboren, zo als onkundigen zich dwaasüjk inbeelden : en het past braave Regenten, daarvan kundig te zijn, en die kennis ten nutte der Burgerij aantelcggen, en door eene wijze ceconomie de groote wet der fpaarzaamheid, zo fraai bcfchreven door den beroemden maupertuis , in de hand te werken: hierom ziet men ook in. groote ftcden en aanzienlijke dorpen van ons handeldrijvend Gemeenebest, 's daags asehkarren rijden langs 'sHeeren ftraaten, of in de grachten fchuitem vaaren, zo als-,: bedrieg ik':raij .niet, dit pfactieaak is in het Leidsch Athene.,zo 'beroemd door zijne-geleerde Profesfooren, als'onbedachte ftudeerende.je.ugd..-. In dit opzicht, volgt mijne .ftad, het wimpelvoerend y, niet om 'dat wij gelooven, dat Amfterdamrecht:lieeüj andere lieden de Wet te ftéllen;.-maar .om dat wij' altoos volgen het geen: .-ons het cuTbaarst voorkomt.-' Tweemaal 'sweeks:, rijdt' hier.,zo eene welgeflotcn kar, door al-Ie::ftraate'n-en wijken; die vergadert 'al .den'asch, welke men in ijzeren, en ftecnen, doch geenzins houten vaten , heeft opgezameld : die asch wordt vervplgends gebragt buiten de flads muuren, daar uitgedordiQp.-éat men.die zoudé: kunnen verkoopen tot nut vde;r:janderijen : nu! dees .aschbild of'aschhoop , is".-verpacht aan een' burger deezer ftede; edoch, die man trekt de natuurlijke-zucht tot winst, veel te verre; .hij geeft de infchikkelijkheid geene plaats., en zonder haar, kan geené Maatfchappij, van welk een' aart ook, in ftand.blijven; want wij  de gevolgen der 01'voeding. 2/7 Zijn toch alle gebrekkige, zeer feilbaare wezens, zo als cicero in zijne werken, al voor 2000 jaar leeraarde, en de ondervinding dagelijks bevestigt. . Het is er nu wel verre van af, dat in de emmers en vaten, niet dan zuivere asch zoude verzameld worden; men fmijt daar in ook vuilnis, oude lompen en vodden , voor den Pachter van geene de minfte waarde; hoewel tegen de Plakaatèn der ftad : deeze lompen en vodden, trekken dagelijks de fchamele gemeente, die den aschbild omwroeten, om voornoemde lompen en vodden daar uittehaalen, en ten haaren voordeele te verkóop'én aan de Papiermaakers. Nu, dit klein winsje misgunt hun deezen oresos! Meermaalen joeg. hij de kinderen met eenen ftok daar van af; meermaalen dreigde hij de ouders met de gevangenis, als dieven van vertrouwd goed. Een mijner ambtgenooten , een man van aloude deugd, beweerde nevens mij, dat hij, ja wel de asch, edoch niet de lompen en vodden gepacht heeft; dat er gevolglijk hier geen disput is, of zijn kan: twee ^ of drie van 's gierigaarts tafelvrienden en af talige* lingen, zeiden, dat hij de asch, en het geene daarin mogt gevonden worden , gepacht heeft; de overige zweegen ! toen ik na het fcheiden des Raads, naar mijn huis ging, om aldaar in diepe ftilte, alles nog eens rijplijk en bedaard te overweegen, Relde men mij uw' brief in handen; ik ftaakte mijn overdenken; opende den brief, en thans antwoord ik u op uw verzoek. Gij merkt zeer juist aan, Mevrouw! dat ik overS 3  2?S cornelia wildschut; of, laden ben met gewigtige Stads-en Staats-zorgen , dat ik ten beste des Lands, veel reizen en trekken moet; dat ik getrouwe huisbediendens behoef, en eene verftandige huislijke vrouw nodig heb: daar gij hier van overtuigd zijt, kunt gij immers klaar doorzien, dat ik uwe dochter niet neemen moet,al hadde mijn fchoonbroeder zich niet zo flecht omtrent haar gedragen: beginge ik deeze dwaasheid in Israël, dan zouden, gemerkt uwer dochters charafter, op mij de woorden des Propheets, toepasfelijk zijn : „ 'T „ geen de fprinkhaan heeft overgelaten, dat heeft „ de kever opgcgeeten." Wat nu betreft, dat ik uwe dochter zoude moeten trouwen, om dat mijne vrouw haar verleid heeft; ó dit is zo ongerijmd, dat het geen aandacht verdient! hoe veele meisjes zoude ik dan wel moeten nemen? want het getal daarvan is zeer groot ! dan ook maakte ik mij fchuldig aan veelwijverij , zo ftreng bij Plakaatèn verboden; dan toonde ik mij een vriend der losbandigheid; ergo, dat te veel bewijst, bewijst niets, zo als gij, Mevrouw! zeer wel weet: ook, geen ezel fbot zich tweemaal aan één' Reen; dit zal in mij blijken. Ik ga eene verftandige deugdzaame vrouw zoeken,'al zoude ook de adel mijn drempel nooit betreden ; doch onze Edelen zijn niet zeer gezet op vrouwen van den hoogden Bon Ton , die verwekken'hnn maarfpijt en jalouzij - Zo dra ik het eens kan uitbreeken, ga ik de waardige Mevrouw stamhorst bezoeken; mogelijk behaagt mij haare fchoone dochter genoeg, om haar mijn hart en hand  de gevolgen der opvoeding. 2?0 aantebieden; en zo de Pachter wil procedeeren, zal ik den Advocaat stamhorst tegen hem gebruiken; die toch wijdt zich der rechtvaardigheid! Onderwijl bejammer ik ü , Mevrouw ! van harte. Indien uw man mogte herftellen, zo als ik vuurig bid, dan zal ik wel in ftaat zijn, hemdoor mijne veelvermogende voorfpraak , een ambt te bezorgen. ■ Nogmaals : indien uwe dochter berouw heeft, is het uw onvermijdelijke pligt, haar aanteneemcn, en alles te vergeeven ; gij zelve zegt, dat zij misleid, verleid en bedrogen is : ware Mevrouw lenting boetvaardig, ik zoude minder ftreng zijn; en evenwel zij misdeed veel meer tegen mij, haar' Heer, haar' Meester, haar' Man, haar' Weldoener : dan zij fpot met het eeuwig verderf, dat op haar wacht! mogelijk is dat weldra haar deel; want men bericht mij, dat zij, reeds ondermijnt door fchandelijke losbandigheid, in Hechten ftaat van gezondheid is. De dwang waarin zij gehouden wordt , veroorzaakt haar zo veel fpijt en woede, dat zij dit niet lang zal goedmaaken; zij kan niet vergeeten , fchijnt het, dat zij door een zot zo verfchalkt is ; mij ongetwijfeld bedoelende ! Ik heb haare .geheele zondige correfpondentie gevonden , en zie daar uit, dat -ik een Hang in mijnen boezem koesterde : ik zal met Mevrouw' stamhorst raadplegen, over het af of niet in druk geeven deezer brieven : indien die wijze vrouw mij zulks raadt, dan zal ik u een zindelijk exemplaar daarvan S 4  a8o cornelia wildschut; of, toefchikken; dan kunt gij, en de. geheele wereld zien, hoe veef-reden zij mij gaf, om haar uit de zamenleeving te rukken, op dat zij geen meer onbedachte jonge heden moge verleiden; zij is eene groote zondaresfe. Nu heb ik geen oogenblik meer voor mij zeiven, dat is voor u. Ik noem mij,. Uw zeer nederige dienaar, jacoe lenting. PS. Ik open miju' brief noch eens, om u te berichten, dat de ftad de aschbildt aan zich getrokken heeft: dit bericht kan u niet onverfchillig zijn. VIER-EN-TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw maria de groot, aan Mevrouw elizabeth stamhorst. waardige vriendin! ïk zal zo omftandig zijn als gij begeert: mijn brief moet dan zeer lang zijn , want ik heb u veel te fchrijven. Ik ken uw' fmaak, ik zal des niet alleen fchrijven wat er gezegd wordt, maar ook poogen het hoe daarvan medetedeelen: dit zal u nader bij ons brengen,  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 2Sl De brief mij door u gezonden, is mijner vriendin waardig: meer zal ik daar over niet aanmerken; de wijze man zegt : „ Eene goede tijding uit „ verre Landen, is koud water op eene vermoeide „ ziel:" maar een brief van eene vriendin, ons zo dierbaar als g j mij zijt, en in zulke omftandigheden als waarin ik mij bevinde, is als een zachte balfem voor een gewond hart, indien zo een brief gelijk is aan dien, die gij mij vercerdet: ik kan bezwaarelijk de gewaarwordingen mededeelen, die ik ondervind , als ik mij bevinde voor her krankbed uws broeders; als ik zie, hoe veel hij in ligchaam cn ziel lijdt ! zijn hart wordt beurtelings verfcheurd door berouw, fpijt en wanhoop; dan weder geheel uitgeput, zinkt hij weg in kinderlijke weemoedigheid,, en zorgelijke wezenloosheid : fomwijlen ziet hij in zijne verhitte verbeelding, dien grooten dag, waarop ieder rekenfehap zal geeven van zijne daaden : hij noemt zich zeiven de oorzaak vr,n zijns dochters val en ongelukken : dan zijne vermagerde handen boven zijn hoofd houdende , fmeekt hij : „ O genadig , Rechter! mijn kind daagt mij voor uwen troon; „ zij is onfchuldig ; ftraf mij , ik heb het ver- „ dieud" dan weêr waant hij, haar aan het voeteneind van zijn bed te zien; hij zegt : „ Ga, onnozele ! gij hebt geen' vader: nooit deed ik „ mijn' pligt omtrent u ! ik gaf u eene moeder, „ die niet in ftaat was, dit mijn pligtverzuim te „ vervullen: ik volgde in mijne keuze, niets dan „ zipnelijken lust" dan weêr befchuldigt hij S 5  aSa cornelia wildschut; of, zich, om dat hij allen goeden raad verwierp : nu weêr ligt hij roer-en ipraak-loos fomwijlen klaagt hij, dat zijn harsfens in brand ftaan, dat zijn hoofd van één fplijt; ziet ons aan, als 't ware, om ons te vragen: Kunt gij mij niet redden ? Onderwijl is niets in ftaat, ik mag zeggen wat ik wille, om hem gerust te ftellen : hij meent dat ik zelf niet overtuigd ben van het geen ik zeg. Voor eenige dagen kwam zijn vrouw voor het bed, hij hefte zich met drift overeind , omhelsde haar, zag haar fterk aan, zeide : „Ja, mijn lief! „ gij hebt gelijk; gij moogt bedaard zijn ! gij hebt „ u niets te verwijten; gij deed alles voor uw kind, „ wat gij oordeeldet verpligt te zijn : gij bedoeldet „ haar geluk, en gebruiktet zulke middelen, als gij oor„ deeldet best te zijn: wat deed' ik ooit voor haar? „ betoonde ik mij een liefhebbend vader? ook toen men mij dit aantoonde; toen ik dit klaar begreep, wijl ik er ernftig over dacht, zweeg ik : ik zag „ dat zij in haar bederf liep, en in plaats van te „ vermaanen, liet ik mij door drift en gramfchap „ vervoeren. Ik word gehaat, door mijn eens mij „ zo liefhebbend kind ; en wat zal nu mijn lot „ zijn ?" Zie hier het zorgeloos antwoord — „ Wel paulus wildschut ! als je zo kinderach,, tig gelieft te redeneeren, zal je, onze lieve Heer „ vergeev' het mij,nog ten eenenmaal gek worden, „ en je zeiven in 't graf helpen: je weet niet wat je „ zegt, en je jaagt mij de dood op 't lijf. Hebt gij „ dan keetje niet genoeg gewaarfchouwd ? het  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. £83 „ genoeg op hairen en fnaaren gezet? zijn er niet " dikwijls hooge woorden over geweest? ben jij dan " God de Heer? heb jy oogen in je nek? ken jy 11 weeten, wat zij uitvoerde als zij alleen, of uit 11 was? je waart in uw beroep, daar moest het " brood van komen; of denk jy, dat je een men" fchenhart veranderen kunt? neen man! dat kan dewijsfte man niet doen, dat is Gods werk, zo \\ ais Dominé immers altoos zeit heb je haar „ niet alles laaten leeren, tot haar belijdenis toe? gaf je haar ooit een flecht voorbeeld? je waart ", een nuchter en bekwaam man. Weet jy al zo " net, hoe rijke huiskinders worden opgevoed, of "hoe'veel verdriet zij hunne Ouders aandoen? „ Kom wildschut , dat geval zal wel dood bloe- „ den, alles zal flijten a|s een kleed keetje „ is zo onnozel niet, als jy denkt; zij was ten „ minften flim genoeg om haar eigen zorgvull, dige moeder te bedriegen ; nood leert bid„ den; zij zal zich wel redden, daar zorg ik niet " voor; zij zal zelve rekenfchap moeten doen, " niet jy vóórhaar, zou ik denken; want ieder zal \\ zijn eigen pak draagéa , het zij goed, het zij , kwaad ! Kom paulus wildschut , breek jy je hoofd niet langer met al die wisjewasjes : eet jy „ maar Weêr jou vleesch en foupe . . . kom, ik zal " eens wat lekkers voor je gereed maaken ; drink '„ eens een goed glas roode wijn, om al die muize" nesten te verdrijven, en dan zullen wij nog met ons tweetjes een kippetjes leven leiden; al zijn wij  = 84 cornelia wildschut; of, „ met rijk, dat zeit niet Santje; en keetje is » immers...."? Gelukkig kwam er eene bediende , die haar verzocht eens in de keuken te komen anders had zij hem zeker plotzeling gezegd, het welk hem nu te zeer zoude aandoen : en toen zij weder kwam, dacht zij daar niet meer aan : zij ftak haar hoofd in 't ledikant, en gaf te kennen, dat hij het niet vast had. Ik kan u, mijne vriendin! niet zeggen, hoe ernItig mij haare woorden geraakt hebben! Hoe veele kinderen worden niet beter opgevoed dan keetje? welk een treurig vooruitzicht ! hoe veele talenten hoe veel aanleg tot deugd en goed oordeel, gaat hier door intusfehen verlooren ? Mogelijk nog meer in deeze clasfe van burgers, dan bij den gemeenen man. Moet men zich des niet verwonderen, dat alles nog zo wel in de maatfehappij gaat? hoe gerust zijn ech! ter de Ouders? Wie was ooit door pligtverzuini zo getroffen, als uw broeder? Wat moet het getal der verlichte geweetens klein zijn.' hoe weinig nadenken hoe weinig godsdienflige ftennis ! Hoe gaat door achteloosheid, door verffroojende vermaaken, alles verlooren , wat de christen de mensch' cha- racterifeert ! Hoe weinig kennen de meeste Ouders hunne pligten , en hoe weinig is er aan te doen ? Hoe vuurig wenfehen wij, dat deeze arme man krachten genoeg bezate, om dit bericht te kunnen hooren? wij verzuimen niets om hem voortebereiden. Ik fprak hier over met den Doctor, doch  de gevolgen der opvoeding. 285 die zegt i «Jet hij voor de gevolgen niet durft of kan inltaan, zo zwak vond hij hem. Eergisteren gaf de Doétor hem iet om te rusten, wijl hij in eenige nachten geen oog geloken had. Hij fiiep vier uuren heel gerust, en zeide dat bij verlangde om wat optezitten: geholpen van licthvrt', die hem geen oogenblik verlaat, hielpen wij hem in zijn' leuningftoel , voor zijn bureau ; hijopende die met veel moeite, en liet krans daar pa,m&M rennen uitkrijgen: wij baden hem, dat hij zich toch niet wilde vermöejen; 't was vergeeSsch , hij zei dat zijn hoofd zeer helder was, dat dit hem wat zou afleiden van zijne verfcheurende overdenkingen Ziende dat hij volftrekt, fchrijven wilde, oordeelde mijn broeder, dat men hem niet moest te-enfpreeken, vermits hij verdrietig en gemelijk vierd. r»j verkoos alleen te zijn tot dat hij fcheidfl Een uur daar aan fchclde.hij; JuiTrouw hofman ging naar boven; hij verzocht, dat men hem te bedde brast; hij was zo afgemat, dat hij in flaap viel; ontwaakende, bevond hij zich tamelijk-wel, en verzocht,met ons eens bedaard te fpreeken, vóór, zeide hij , mijne koorts zich weêr verheft; nu ben ik wel bij mijn -verftand. samuel, Juffrouw hof, man en ik, plaatftcn ons voor, zijn ledikant; uwe zuster was- in haare bezigheid : „ Zeg mij nu, , wat bedoelt gij,dat gij u bevhj'ügt om mijn fchuld „ te. verkleinen ? als gij .mij wijst op de Godluke „ genade ; is die zelfde God ook niet rccjnyaar; jl dig? wat isfaer dan te hoopen voor iemand^uit  286 CORNELIA WILDSCHUT; OP, ,, lafheid , uit zorgeloosheid , uit zucht tot ver„ maak, zijne groote pligten als vader, dus fchan„ delijk verzuimd heeft ? Is het voldoende, eenigen ,, tijd te wijden aan berouw en boete? waarom be„ vhjtigen zich dari deugdzaame menfchen, om hun „ gantfche leven door, te ftrijden tegen alles wat de wet „ verbiedt? tegen alles wat hunne volmaaktbaarheid „ hindert ? zouden beiden het zelfde loon der gena„ de ontvangen? heb ik wel iet voor mij intebren„ gen? zondigde ik uit onkunde? wist ik niet wat „ mijn pligt als vader was, omtrent mijn eenig „ jammerlijk verwaarloosd kind ? wat zegt gij, ,, mijne vrienden?" Ik was zeer te vreden, hem zo bedaard te vinden; tot nog toe konde men met hem (gij weet net) niet redeneeren. samuel ging met groote treden over de kamer, floeg zijne oogen ten hemel, en barstte dus beweegelijk uit : „ Zo waaraehtig zegt de Hee„ re, indien ik lust hebbaan den dood des zondaars ; „ maar daaraan heb ik lust, dat hij zich be„ keere !" Ik zag wel, dat op deeze woorden; vrij wat was aantemerken, vodral door den zieken, die, nu bedaard, verftand genoeg had, om niet door uitroepingen bevredigd té worden. Ik nam des des het woord : „ Niemand', die denkt, kan twijfelen, of „ er een groot onderfcheid blijft tusfchen het be„ trachten en het verzuimen eens onvermijdelijken „ pligts, ook in derzelver gevolgen; dit eeuwig en „ voordduurend onderfcheid, kan de Almagt zelf  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 287 , niet wegneemen, het is gegrond in den aart der „ dingen zeiven. Geen zondaar kan het loon der „ deugd ontvangen: geen deugdzaam mensch kan „ ongelukkig zijn : God is, blijft barmhartig, ge„ nadig, groot van goedertierenheid ; maar Hij „ houdt den fchuldigen geenzins onfchuldig! der„ zeiver uitwerkzels op den vroomen en den zon„ daar, zijn zeer verfchillend, en worden gevestigd „ naar de onderfcheiden behoeften , en de maate „ haarer eigene gefteldheid. Geheel anders is het lot „ van hem, die lijdt onder het fmartlijk mes des „ Heelmeesters, en van hem die met zijne vrienden ., zig verkwikt en voedt aan eene fmaaklijke maal„ tijd. De Heelmeester doet hem fmarte aan, „ tot zijner genezinge,-op dat hij bekwaam worde „ nog eens gezond en gelukkig te kunnen weezen; „ alles wat gij mijn vriend lijdt, lijdt gij zo wel door de Godlijke barmhartigheid, als door uw „ eigen fchulden: thans zijt gij in het vuur der lou„ tering, dat u tot zuiverheid brengen moet; daar „ door zult gij een voorwerp der genade worden , en „ die ook genieten , zonder nog gelukzalig te zijn. Gij kunt zeker op uw ziekbed zo gerust niet „ zijn, als 'hij, die uit liefde tot God, zijne plig„ ten deed ;' zo gij nu gerust waart, zoud gij u „ bedriegen, en in de eeuwigheid ontwaakende, „ daar van overtuigd worden. . . .  nBB . cornelia wildschut; of, hij (Driftig,) Gelooft gij aan een Vagevuur ? ik. ( Glimlagchend.) Ik ben niet bang voor woorden ; ik geloof in ee.ncn wèl verklaarden zedelijken zin, een ftaat van loutering, men neeme die zo als men wil: alle rampen, alle fmartlijké gewaarwordingen, elk verdriet, zo gefchikt om ons tot nadenken te brengen, is reeds hier op aarde zo een ftaat van zuivering. Ieder, die zich daar tegen verzet, 't zij door onze heerfcheude driften, 't zij door verftroojende vermaaken, is geen voorwerp der barmhartigheid ; want hij onttrekt zich dat genademiddel; hij gaat heen zonder de gefchiktheid ter gelukzaligheid te bezitten : ontflagen van dit ftoiiijk ligchaam , zal hij ongetwijfeld veel pijnen en aandoeningen hebben; veel pijnlijker de beeten zijns geweetens gevoelen; zijn geheugen zal veel levendiger zijn, en hem alle zijne misdaaden op het krachtigst affchilderen : hij kan tot zinnelijke lusten niet meer toevlugt neemen , die zullen dan zijne beulen zijn : Gods mishaagen zal dan voor hem ondraagelijk zijn ; doch dit zal zijn aandacht, treffen, onafgebroken bezig houden : zoude zijne overdenkingen hem niet nog kunnen aanzetten tot berouw, tot den wensch om zich te verbeteren ? zal hij niet vuurig begeeren in het geluk van zo veele duizende millioenen zijner uatuurgenooten te deelen? zoude hij geheel en al buiten de mogelijkheid blijven, om dat oogmerk te bereiken, waar toe God re-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 2§g redelijke en zedelijke wezens fchiep? Deeze gedachten zijn voor mij zo troostelijk, mijn hart heeft die zo nodig, dat ik altoos wenfch: „ Mogt het zo „ zijn !" Uw broeder drukte mijn hand; zie hier zijn antwoord : „ 6 mijne vriendin! hoe heft gij mijn ver„ ilagen geest op ! Ik mag dan; nog, hoopen , „ dat mijn arm, mijn verwaarloosd, mijn onge„ lukkig kind, nog te recht kan komen" ! Hier kreeg hij zulk een geweldige fchok door zijne zenuwen, dat hij eenige minuten fpraakloos lag Wij zweegen: hij ging dus voord : „ Is uw voorftel ,, echter niet veel troostrijker, dan wel bewezen? „ Leert men ons niet, dat met onzen dood alles „ befiist is? Blijft de boom niet liggen zo als hij „ gevallen is? " Hier ftak hij zijn bekommerd minzaam gelaat, digter bij mij, en hield zijne wijd geopende oogen onbeweegelijk op mij vast. ik. Dit leert men ons, maar men bewijst niet altoos wat men ons leert. Men leert ons, dat anderen voorpraaten , en nooit onderzocht is : vraagt men bewijzen? men geeft ons zinnebeeldige uitdrukkingen: ik ken mijne eigene onkunde te wèl om mij optewerpen tot Leermeefteresfe van anderen: ik gun aan elk die vrijheid, die ik nooit aan iemand wil afftaan ; dit is het al : evenwel aan een' vriend zal ik mijne gedachten mededeelen. Sedert ik begon te denken over het geen ik zag en hoorde; meende ik te zien, dat alle ongeregeldheden, alle ondeugden, vruchten zijn van een verwrikt oordeel. V. deel. T  29° CORNELIA WILDSCHUT; OF, Wij zoeken geluk; wij' kunnen niets anders zoeken, maar wij dwaalen in de voorwerpen, en ongelukkig fiaan wij meest allen een zeer verkeerden weg in. Indien wij geene zinnelijke vergenoegens kenden,of, indien zij niet de eerfte en fterkfte indrukken op ons maakten, dan zouden wij onze keus bepaalen tot verftandige geneugten : dit, dunkt mij, is iet meer dan gisfen : bij voorbeeld, een kind , opgevoed door verftandige ouders, buiten den invloed der wereld , en dat men , naar maate zijner vatbaarheid , fmaak heeft leeren krijgen in het goede, het welftandige, in orde, in onfchuldige zachte vermaaken; vindt geen behaagen altoos in zulke vermaaken, waar door zijne onfchuldigheid, of opluikend verftand niets geniet. Verftaanbaare, aangename boeken en gefprekken, het leeren van muziek, ep tekenen ; het wandelen , lichaams-oefeningen, trekken zijne keuze : ja zelfs lieden, in de wereld opgevoed, indien zij al hun verftand niet verbeuzeld, of hunn' fmaak verflempt hebben , doen nog wel eens fterk e poogingen om deel te kunnen krijgen ïian de vermaaken van den geest en het hart, zo dra zij te zwak, of te ongezond worden, vooral als zij buiten het ftads gewoel leeven; als hen lust of gelegenheid ontbreekt, om zich te vermaaken in nietige, rasch voorbij fnellende verlustigingen, van 'wier onvolkomenheid zij zeiven zo wèl overtuigd zijn : met er tijd getroosten zij zich dat gemis, en weldra vinden zij in dat poogen eenig vergenoegen. Dit alles pas ik toe op het toekomend leven, voor  de gevolgen der opvoeding. 291 een wezen dat toch altoos geluk zoekt : onvoldaane hevige begeerten, maaken den mensch zo rampzalig, dat hij daarin niet volharden kan, indien hij nog eenige vonk van reden in zijn' geest behield. Zal zo een wezen daar 'niet met verdriet zijne ongefchiktheid tot geluk zien? zal hem zijn eigen fchuld niet pijnigen? kan dat hem niet brengen tot waar berouw? zal hij niet trachten de bijna verllikte zaaden der deugd, in zijn eigen wezen optezoeken, aantekweeken ? zal hij niet alle zijne redelijke krachten oproepen, in één punt vergaderen, infpannen, ter verkrijging van dat goed, 't welk hij nu eerst recht, en in derzelver waarde leert kennen? Kunnen wij ook wel, indien wij denken bij het geen wij zeggen , ftellen, dat de ftraffen der zondaaren beftaan zullen in de daadlijke onmogelijkheid van zich te verbeteren : ftrijdt dit niet met het oogmerk van een genadig alwijs God? is eene voordduurende verharding, wel gegrond in den aart onzer wezens? .ftrijdt die niet in tegendeel daarmede? De hel, waar op men ons wijst, is waarlijk een ijsfelijk meesterftuk, waardig eenen Spaanfchen Inquifiteur, zo zwartgallig, zo melancolicq boosaartig, als de wreed dominicus; en die Godgeleerden , welke deeze Hel met zo veele koelbloedigheid befchrijven, als met verrukking verdedigen, doen mij vermoeden, dat zij die niet te grouwzaam zullen vinden voor allen die zij God's en hunne vijanden noemen. T 2  2Ö2 CORNELIA WILDSCHUT; OF, Naar mijn inzien, vind ik üiet ééne plaats in den Bijbel, die dit mijn gevoelen veroordeelt; veelen fchijnen het te bevestigen : het woord eeuwig, is te onbepaald, de fmarten der rampzaligen veel te figuurlijk, om er een Leerftuk op te bouwen : dat geduchte uur, waarin zedelijke, van het ligchaam ontflagen wezens, rekenfehap aan hunnen Rechter geeven zullen, noemt de Schrift de algemeene; maar wij voegen daar bij, de laatfte, dag des oordeels. Men kan die des in zekeren zin zo noemen, om dat dit het einde onzer bewoonde wereld zijn zal; om dat wij dan naar eene andere Planeet zullen overgaan. In die andere plaats, kan niemand gelukkig zijn, dan die zich daartoe de gefchiktheid verworven heeft; die dit verzuimde, zal boete doen naar de grootheid zijner misdaaden ; doch deeze ftraffen zijn aanvangelijk weldaaden eens genadigen Gods, om hen in de mogelijkheid te brengen, van zich te bekeeren. Voegt men hier nu nog bij, de onderfcheiden graaden van bedorvenheid, het groot onderfcheid in zedelijke verlichting der omftandigheden, waarin wij leefden; het verfchil der temperamenten, en driften, enz. dan dunkt mij, moet men zien, dat de ftraffen niet even vreeslijk, of even langduurend zijn kunnen; vooral, als men in 't oog houdt, dat God, zo wel barmhartig als rechtvaardig is : kan men des denken, dat, bij voorbeeld, uw lot, of dat uwer dochter, gelijk zijn zoude, aan dat haars verleiders? of zijn er misfchien nog on-  de gevolgen der. opvoeding. 293 deugender zuster ? dat uwer weinig doorziende vrouw, aan dat uwer verftandige zuster, indien zij haare kinderen dus had verwaarloosd? Niemand kan minder waardij hechten aan een doodbeds berouw, dan ik : niets is dwaaz-er, ondankbaarder, gevaarlijker; maar dit is uw geval geenzins. De Voorzienigheid heeft ontelbaare middelen , om den zorgeloozen mensch bij zijnen pligt te bepaalen; om een mensch van eene heerfchende drift, (welke door zijn eigen verzuim zo veel magts verkreeg) afteleiden. De ftap uwer dochter was wel 't harde, maar ook't gelukkige middel om u te doen zien, hoe zeer gij uwen vaderlijken pligt verwaarloosd had, dewijl gij uwe vrouw, die gij wist dat daartoe geheel onbekwaam was, haare opvoeding overliet. Gij ziet wel mijn vriend , dat ik u niet vleie , dit zoude onverantwoordelijk in mij zijn. Dit genadig middel hebt gij* niet verwaarloosd, gij maakt daarvan een goed gebruik : het heeft u tot berouw gebragt, en dat wel zulk een fterk berouw, dat uwe gezondheid en verftand daar door lijden : het is des geen uitwerkzel uwer krankheid, maar het gevolg daarvan. Berust nu, in 't geen niet te herdoen is: verootmoedig u voor God ; beveel uw kind in zijne befcherming ; mogelijk zal haar val haar eeuwig geluk uitwerken. Vreesde ik niet u te veel te vermoejen, ik zou hier over nog veel ter uwer vertroostinge zeggen kunnen. hij. Troostrijke woorden verveelcn niet ligt; maar mijne vriendin, ik ben zo onervaaren in de H. T 3  294 cornelia wildschut; of, Schriften, om u te kunnen tegenfpreeken, of om zo veel troost uit uwe woorden tefcheppen, als ik genieten zoude, indien uwe waarheden ook de mijne waren. Hier zweeg hij, en bad met vuurigen aandacht. Des middags ging ik eens naar mijn huis, en nam Juffrouw hofman met mij: dit jong mensch is zeer belezen, heeft veele talenten'; maar, en dit is wat meer, veel gezond oordeel; haare vriendfchap met uw betje , is voor beiden voordeelig; samuel was bij den zieken gebleven : om vier uuren wederkomende, vond ik hem niet zo wèl; de koorts verhief zich, hij ijlde, en kende geen van ons allen. Ik vroeg mijnen broeder, is er iet voorgevallen? Zie hier zijn antwoord : „ Voor een uur kwam zijne „ onvoorzichtige vrouw met veel gebaar en geraas ,5 inftuiven : wildschut zat een weinig op. „ ik heb haast geen geduld om het u te verhaa„ len ! — hij, arme man! denkende dat het misfchien „ tijding van keetje, of misfchien een brief van „ haar zelve was , want'zij hield een' brief in de „ hand, rijst machinaal op, doch zijne krachten „ begaven hem, en hij zeeg weder neêr; zij viel „ dus uit : „ Wat is 't uu weêr, paulus wild„ „ schut ? mijn hemel! ontftel u niet, ik kom u „ „ wat nieuws zeggen: ja, ik zorg overal voor! „ „ maar ik word niet geloofd : daar heb ik zelf ,, „ gefchreven aan Burgemeefter lenting , en „ „ hem netjes gezegd waar het op ftond, en dat 55 5, hij verpligt is keetje te trouwen, om dat  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 295 „ „ zijn ondeugend wijf haar bedrogen heeft. Nu, „ „ vertrouw eis op menfchen ! onze lieve Heer bewaar evel ons Land voor zulke beroerde Bur„ „, gemeesters, die het recht moeten verftaan, en „ weduwen en weezen helpen; (want ik ben zo \\ " goed als een weêuw:) Hij fchrijft mij daar immers een' brief als een lijnbaan, waarin hij mij \\ „ finaal voor den gek houdt , over aschbelten, ]] „ aschkarren : nu, wij zitten hier wel in den asch, zo als job ergens zeit ! en ik geloof „ „ dat hij daar op fchempt : hij zeide maar vlak „ „ uit, dat hij keetje niet wil neemen, en dat „ hij onze Nicht betje denkt te vraagen ; zo „ „ dat nu al mijn hoop uit is; want ik wil haar „ „ niet binnen mijn deur hebben; als zij er inkomt, ga ik naar Rotterdam bij mijne vrien',' ]] den ; zij heeft mij bedrogen , en ik geloof niets " „ van alles wat zij fchrijft." Zo zou zij al voord gegonsd hebben, meenende dat haar man luifterde/terwijl frans en ik haar ftonden aantegaapen: mij omkeerende, zag ik, d;;t wildschut zo ftijf zat als een beeld, met geopende oogen: dit was een aanval van eene beroerte. Mijn broeder, zeer ontfteld, riep uit: uwe onvoorzichtigheid, zal uw man den dood aandoen! Hij dacht zeker, dat het een brief vau zijne dochter was; dit overrompelde hem zo fterk. „Nu," riep zij, „Mevrouw wildschut heeft wel een breejerug, „alles is mijn fchuld; kan ik helpen wat hij denkt? ,nu noch moojer! Ik meende dat ik voor keetje T 4  2S><5 cornelia wildschut; of, „zorgde,en dacht, als zij een Burgemeester trouwt, „zal die wildschut wel een goed ambt geven. Daar „Mijnheer samuel, lees den brief zelf. Ik hem „de dood aandoen? daar bewaar mij God voor; wel „ik zou mijn ergften vijand niet willen dooden: maar „al dat redeneeren uit den Bijbel, dat maakt zijn „ hoofd op hol; leer jy mij paulus wildschut niet „kennen; zo ik meester in mijn eigen huis was, dan „bragt ik hem in mijn tuinkamer , ik zou hem een „ Heschjen wijn voorzetten, met een hartig beetje, dat „zou hem wat nutter zijn dan die liflaffen en fpaan„fche vliegen; of in de zijkamer, dan kon hij de „menfchen zien voorbij gaan; of eens een jasje met „mij doen; maar ik leg hier voor een oortje t'huis: „ was ik niet goed , het zou niet te verdragen zijn ? " Onderwijl vloog frans naar den Doétor,'vond hem gelukkig t'huis: wij legden den lijder te bed, en alle aangewende middelen ftelde men vergeefsch te werk : ik bleef dien geheelen nacht; hij fprak niet, maar zijn groote, eertijds zo fchoone oogen, itonden dof, onbewecgelijk. Toen hij tekens van leven gaf, verbood de Doétor alles wat hem konde aandoen, vooral met opzicht tot zijne dochter, te melden : dit verbod heeft uwe zuster zo verdrietig gemaakt, dat zij daarop de deur uitging, om een bezoek te geeven aan een bejaard Heer in de buurt, die haar was komen verwelkomen. Wij bleven ftil voor het bed zitten : eens drukte hij samuel de hand, zag hem aan , doch fprak niets. Om zeven uuren kwam zij zeer wèl te vreden  de gevolgen der opvoeding. 297 t' huis, en zeide, dat wij allen dees Godvreezenden man moesten leeren kennen : hij fprak net als ik, en was een broeder Hernhutter. Hier uit kunt gij al weêr opmaaken , hoe de vrouw oordeelt. Hij had haar een geestelijk Loterijtjen geleerd; de bladen zijn gelijk aan ordinaire fpeelkaarten : hier op ftaan texten, korte fpreukjens en rijmtjens, waarin geen het minfte menfchen-verftand te ontdekken is. Elk in het gezelfchap trekt een blaadje, en verbeeldt zich, dat de Voorzienigheid het zo fchikt, dat elk juist dat trekt , 't welk op zijne omftandigheden voegt: zij dwong mij te trekken; ik trok: „ Dat ik „geboren was vóór de afgronden waren." frans moest ook trekken; hij trok: „ Om 's Vaders harte te verblijden, „ Viel hem des werelds fchepping in." Gij, mijne vriendin! 'kent zeker geene geestlijke Loterijtjens, hierom geef ik er u eenig denkbeeld van. Zij, die zich zeiven zo gaarne noemen, fpeelen op zulke Loterijtjens. Het zoude mij niet verwonderen, indien deeze lieden nog eens geestlijke viesjes lieten maaken, om die tot nut en ftichting, al handdrukkend te breeken : dan, zou Dominé B. . . die zo fterk doet in geheiligd vernuft, zijn zonderling talent kunnen oefenen, en de Confifcus. W. als zijnde van de kudde, een fterk debiet hebben yan geestlijke viesjes. T 5  *08 CORNELIA WILDSCHUT; OF, Om ernftig te zijn : wat is het echter beneden de waardigheid eens christens, zulken naar te aapen, op wie deeze vroomen zien, als op genadeloozen? Wanneer zal onze verheven Godsdienst in zijne oorfpronglijke fchoonheid algemeen bekend zijn ! als het gezond menfchen-verftand zich meer toelegt hem in zijne eerfte bronnen optefpooren. Ik hoop dat het Loterijen maar wat lang nieuw voor dit goed, groot kind zijn zal, dan zal uw broeder rust hebben, en ongefbord kunnen fterven. Hoe verlang ik naar bericht van het verdwaald meisje! Mogt uw broeder herllellen, en bij u, zijn kind gelukkig zien ! Hij fpreekt niets, doch zijn gelaat tekent kalmte en gerustheid. * Uw zuster groet u hartlijk, en is zeer in haar fchik, dat gij keetje bij u neemen wilt: de reden daar van, is echter wat zonderling ! „ Het zal mij „ benieuwen", zegt zij, „ 0f eene Tante meer op „ een ftout koppig kind vermag, dan eene moeder. „ Nu, 't fpreekwoord zeit, vreemde oogen dwin„ gen; en Zuster heeft veel geduld"; zij dwingt mij ook den brief van lenting hier intefluiteu betje zal zich, denkt zij, daar eens recht meê diverteeren ; maar zij raad haar Nichtje fterk af, om lenting te neemen, 't is haar flag „iet! Ik zag den brief eens in; hoe wonderlijk zijn de hersfens van fommige menfchen georganifeerd! Vaarwel mijne waarde vriendin ! Wij allen  de gevolgen der opvoeding. £0*> groeten u , en al de uwen hartlijk. Ik blijve altoos Uwe oprechte Vriendin, maria de groot , geb. huisman. VIJF-EN-TWINTIGSTE BRIEF. JufrOUW elizabeth stamhorst flflW MeVrOUW petronella kl1nkert. ( ge-eerde mevrouw ! Ik bad veel eer gedacht eens een brief te zullen fchrijven aan den chan der Tartaar en, of aan den keizer van China, dan aan eene vrouw van uwe jaaren en geleerdheid, waar bij zulke kleuters, als ik ben, indien zij met moeder daar eene vifite doen, niets beter doen kunnen, dan zwijgen en hooren : „ Aan den Keizer van China, kind, dat is „ een inval"! Ja, Mevrouw! ik ben zo los, dat mijne meeste gedachten, niet veel anders zijn dan invallen. Ik heb de flag niet van, zo als Mama dat noemt, dóórdenken, en of ik arm wicht het zo verre zal brengen, moet de tijd leeren. Gij zijt zo goedaartig, Mevrouw! gij had zo veel gedulds met mij, dat ik onderneemen durf, u daar eens over te  300 cornelia wildschut; of, fchrijven, - — over die invallen — „ Tante zegt „ immers , betje is de mignon van Mevrouw „ klinkert , zij heeft vier witte voetjes bij haar." Mijne epistels zijn meer zonderling , dan in den bedoelden briefftijl gefchreven, zonder, en dat is het mooist, dat ik zulks bedoel; ik zie dat eerst bij het overleezen, anders is dat zo moejelijk niet. Veele half blanks vernuften, die het fchoone niet weeten te attrapeeren, knoejen en broddelen op het zonderlinge: zie veele onzer hedendaagfche fchrifjens maar in ! Dit is ook de reden, dat mijne brieven, wil men den draad niet geduurig verliezen , met veel aandacht moeten geleezen worden: of de moeite beloond wordt, dat is een ftuk, 't welk ik zedigheidshalve, niet onderzoeke. Gij, Mevrouw! kunt er beter over oordeelen, indien gij deezen niet ongeleezen verbruikt tot peperhuisjes voor uwe kruien of poeiers, of om er een plcifter in te bewikkelen — aan den Keizer van China! want ik zal, dunkt mij, den Chan der Tartaaren maar doorfchrappen, (als ik het niet vergeet) als ik den brief overlees, om er de , ; ? ! ? bij te zetten; om dat ik onlangs in het wetboek van confusius las, dat hij nog al zo eenige dingetjens eischt, die, niet flecht zijn, gevvoogen op het goudfchaaltje der naauw toeziende reden; maar op de waage des Heiligdoms iet meer zouden weegen dan blinkende zonden : hoewel ik voor mij, als een onkundig meisje, moet bekennen, dat alle zonden er zo zwart uitzien, als baarelijke droezems, of zo bleekgeel als de deugden eens huiche-  de gevolgen der. opvoeding. 30I laars. Hieromtrent had ik wel eens dit zoet invalletjen: zou de Dortfche fchaal wel net geykt, en in orde zijn? vermits niet flechts de Chineefche deugden van confusius, maar ook de Heidenfche van socrates, epictetus, enAURELius, daar op gewogen zijnde, zo ligt zijn als kaf, of een hand vol pluimen. Hoe fpijt het mij, dat er hier geen meesters zijn in de Chineefche taal! hoe gaarne zou ik met mijn eigen oogen zien , of in den grondtext niets te vinden ware, dan zo wat van 't burgerlijk potjen in 't pannetjen! en als het wat goeds was, gedacht hebben, als 't redelijk is, moet men het looven. Ik zou aan den Keizer (want ik ben droevig nieuwsgierig gevraagd hebben, of China haare vrede en Grootheid te danken heeft aan de opvolging der wetten van confusius , of aan den grooten muur waarvan in de reizen van de bruin zo eene fchoone prent en befchrijving is? Ik weet wel, dat socrates, naar zijne gewoonte daar over babbelt; maar Mama heeft mij getoond, dat men hem niet verder moet betrouwen dan men hem ziet, en wel op de handen te letten, op dat hij ons geen knollen voor citroenen verkoope. Ik zou den Keizer ook verzocht hebben, om de oudfte Jaarboeken zijns Pvijks voor mij, met een fraaje hand, door een eerlijk Mandarijn te laaten copieeren,om te zien, of China reeds een magtig Rijk was landvoor de man mozes ons verhaalt, dat de wereld-efchapen werd : mij dunkt, dit zou voor een nieuwsgierig meisjen, de briefport wel waardig zijn,  S02 cornelia wildschut; of, ten ware zijne Majefteit, uit zucht voor den roem zijner natie, mij een verweerde knapuil wijs maakte, door mij een afichrift te zenden, weinig tijds vóór de christelijke Jaartelling opgefteld; dan was myn geld en moeite te vergeefsch. Ik kan im mers voor een prijsje en met weinig aandacht, logens genoeg leeren in mijn eigen taal, en over mijn eigen land ? Dit kan niet misfen, als men in de lan- • ge winter-avonden, hiftoriën leest; 't helpt niet al pronken zij met den naam van wijsgeerige Staatkundige gefchiedenis van Toen wij dat boek be- gonnen, zeide mijn vader, ik durf er op wedden dat dit werk in zich zelf flecht is; want de fchrijver fchijnt onkundig, dat alle welgefchreven hiftoriën zonder dat te adverteeren, wijsgeerig en ftaatkundig zijn moeten ! Zoude het ook al billijk zijn, als de dochter eens Patnottifchen vaders , buitens lands liet koopen dat men in ons land te kust en te keur vindt? Hierom zal ik maar niet aan den Keizer fchrijven- en ook, als 't nipte, zoude ik , zo ik het mij niet fchaamde, zelf wel een hand vol logens over ons eigen land kunnen in 't honderd fmijten; ten minften, zo naatje mij wat hielp in rijm, dan heeft men de elleboogen vrij, en veel gaat door voor één zegt mijn broêr: licentia poëtica. Ik weet, Mevrouw! dat gij u door Taal-en Oudheidkunde, in ftaat gefteld hebt, om de duiftere Prophetiën te kunnen uitleggen; ik zou die gaarne ook verftaan willen; maar alle de ophelderingen  de gevolgen der opvoeding. 303 die ik er ooit van hoorde, waren al zo pikkelijke duider, als de texten die zij zouden licht bijzetten. Ik heb den voorgaanden winter, door eenen zeventigjaarigen Zielenherder , het heele Tempelgezicht van ezechiel hooren verklaaren ; hou wat ■ voorgonzen, en voorfuizen : dikwijls was ik zo duizelig door al die oogen en raderen, en dat getramd der dieren , dat ik nog onkundiger uit de kerk kwam, dan Dominéés oude goede Hoof, die onderWijl een zoet uiltje in haar bankje geknapt had ; en Mama ontkende niet, dat zij dikwijls een fnuifjen had moeten neemen, om wèl toeteluifteren. Mijne moeder las ons eens, (ook al in die lange winter-avonden ; want des zomers hebben wij zo veel drukten, dat er, behalven aan het ontbijt, weinig van leezen in komt,) eene verhandeling over de LXX weeken van daniel , die mij veel duidelijker fcheen, hoewel gefchreven door een' ftil burgerman , die nooit door oplegging der handen, of des Bijbels, tot Lceraar was ingewijd : hij behoorde tot de gruwelijke Ketters , die te Rhijhsburg, tot groote ergernis der R^chtzinnigen, de menfchen nog op zijn Euangelisch doopen. Daar ik nu met de Propheeten niet weet omtegaan, ging ik mij daar immers in mijn hoofd haaien, dat deeze mannen niet voor jonge nufjes zullen gefchreven hebben. Ik las die dan niet meer; en nog te minder, dewijl ik de Zedenleer des Euangeliums, en het charakter onzes Meefters zo uitmuntend vind, dat ik dommer zoude moeten zijn dan de oude en hedendaagfche Jooden  3°+ cornelia wildschut; of, met elkander, om niet te zien , dat deeze leer, en deeze Leeraar van God zijn; gevolglijk, daar niemand ooit zo fprak, als Hij ons zegt : „ Ik ben Gods Zoon !" heb ik de Propheeten ter mijner overtuiging niet nodig. Nu komt de overgang in mijn' brief. Ik had des geene overdrijvende begeerte om u te fchrijven, of met u te correspondeeren. Toen ik leentje leerde kennen, was dit omtrent haar het zelfde; hoe veel achting ik ook voor haar hadde, en hoe veel vermaaks ik vinde in het fchrijven van brieven: ik houd er zelfs van , om mijne vrienden zo wat te plaagen en te kwellen uit puure dartelheid, en heb niet gaarne, dat zij het zo van a tot z met mij ééns zijn; ik houd' er zo van, om wat te fchaaken onder het fchrijven : flapperloot, Mevrouw ! dan moeten zo alle krachten op de proppen, en men moet zich zo met handen en voeten weeren, om in 't ftoejen niet het onderfpit te delven. Dat droomige/a, en amen, wel, dat is niet uitteftaan voor een ftoute meid, die fomwijl met haar eigen ftroovuurs vernuft geen raad weet. Ik bemin ook, om mijne brieven tot gefprekken te maaken. Van de Logica weet ik niets; maar dat ik wèl begrijp, laat ik mij niet door alle haare ftreeken ontfutzelen. Ik hou er ook van, om er zo eens een grapje onder te goojen, dat houd de aandacht zo kwiklevend, en geeft wel eens aanleiding tot eene goede gedachte. Ik dacht des, dat leentje en ik, elkander niet zouden verftaan : ware mijn oogmerk geweest, een cabinet van zeldzaame brie-  de gevolgen der opvoeding. 30$ brieven, te verzamelen, ik zou u, Mevrouw! den Heere samuel,en leentje,verzocht hebben,mij te fchrijven. Ik zou een kas hebben laaten maaken met drie. laden , en daar deeze opfchriften opgeplakt hebben : Lade voor de Propheeten: Lade voor de Jooden: Lade voor Heidelberg: waren de goede vader blankaart, en Tante MARTHA nog onder de levenden, ik zou hen het zelfde verzocht hebben: maar, ongezien, kan gefclnên, las ik eens voor een klein fpinnekopstuintje buiten Amfteldam, en 't is waar: juist dat geen dat mij het bcletzel toefcheen, wordt de oorfprong onzer briefwisfeling: „Wat is dat „ groot!" zeide Mevrouw draaymans tegen Mama, toen die haar zeide, dat zij een plaats op een boerenwagen konde krijgen , om een zeker Leeraar, twee uuren hier vandaan, zijne intrede te hooren doen : „Wat is dat groot, Mevrouw stamhorst!" Ware onze leentje niet door haar wurmen in de Heidelbergfche waarheden, en door haar gehasfebas over de-leerftukken onzer Kerk, met domme menfchen, niet ziek en kwaadfappig geworden, nooit ware mijn groot talent uitgelokt, om zieke, zwakke, uitgebleekte fukkeltjes,, hunne jeugd te vernieuwen als een arend , en zo mooi te preêken , dat zij onder het wijs beduur der Natuur wederkeerden; de Natuur, die , wat de Schoolgeleerden, Godgeleerden, daar ook tegen zeggen, in het zelfde gelukkig verband ftaat met de Genade, als het gezond ligchaam met eene welvaarende ziel. Nooit had ik durven onderneemen , een regel te fchrijven aart V. deel. V  306 cornelia wildschut; of, eene vrouw, voor wie ik de grootfte achting heb; doch de eene zijn dood, is de andere zijn brood; en nu ik zo gelukkig ben, zoude ik gaarne mijn voordeel daarmede doen! Ik vraag u dan, zeg mij, lieve Mevrouw klinkert ! gelooft gij , dat ik den tijd nog kan beleeven : ,, waarin niemand tot zijnen „ naasten zal zeggen : kent den Heere; dewijl zij al,, len , van den grootften tot den kleinften, toe, Hem „ zullen kennen?" dan hadden wij noch Academiën, noch Profesforen (zelfs geene Honoraire) in de Theologie noodig; geen catechizecrbroeders noch zusjes : hoe veel gelds won dit voor den Staat! hoe veel getwist en, gekijf zou dat voorkomen! wat zou ik gaarne daarvan getuigen zijn! doch dit zijn beuzelingen bij het volgende ; dan ook zoude zeker ons niets leed doen op den berg des Heeren, niet waar, Mevrouw? niemand zou kunnen pronken met fchools vullis, of iedele fpitsvinnigheden, dewijl die ons geen oogje vol wijzer of beter maaken, en zo veel getwist en geharrewar voordbrengen. Ik denk daar, of, wilt gij, ik had daar den volgenden inval : zouden de Prophetiën niet zeer lang en breed vervuld zijn, indien men zich eenvoudig hieldt aan de leer des Euangeliums? zij toch leert ons, dat liefde tot God en den naasten, het waare is : zoude men den Heere niet leeren kennen uit zijne werken in de Natuur, ook zonder natuurkundig onderwijs van anderen ? zoude men daartoe juist clarke over de Godlijke eigenfchappen moeten kunnen verftaan ? zien wij alle deeze volmaaktheden  de gevolgen der opvoeding. 307 niet overal uitblinken ? verkondigen niet de hemelen zijne eere, en het uitfpanfel zijne groote wijsheid? O geloof mij, Mevrouw ! de wolf zoude, weldra met het lam verkeeren, en de luipaart met de ezelinne: ja, een kind kon zijn hand veilig fteeken in een wispennest, indien wij, eenvoudig, ons bij het Euangelie hielden. Gij ziet wel, Mevrouw! dat ik thans niet fchrijf als het vrolijke jonge betje stamhorst , maar als de gewigtige perfoon, die geroepen werd om de misdagen in de opvoeding te verbeteren ; begaan, niet door eene Mevrouw wildschut;-maar door eene vrouw, die om haar verftand en deugd, het voorwerp is der achting van alle braave menfchen die haar kennen : misdagen, door haar begaan in de opvoeding van haar eenig kind; hoe zoude ik anders hebben durven onderneemen, aan zo eene vrouw, dus gemeenzaam te fchrijven? Ik heb opgemerkt, dat men, om alles te durven zeggen wat men wil, men een zeker character moet aanneemen , 't welk ons daartoe recht fchijnt te geeven zoude ooit een Leeraar zo heethoofdig, en biiter zijn kunnen omtrent zijne medegeloovigen, indien hij het character niet aanname van dienaar en wreeker zijns Gods ? zou de Paus nog jaarlijks ons arme Proteftanten, plechtig vervloeken, indien hij het niet deede in het charakter van knecht der knechten Gods , en Stedehouder van Christus? ik geloof het niet; want veele Leeraars zijn goede menfchen, en V a  3°# cornelia wildschut; ctf, veele Paufen achtingwaarde, verftandige manneir; zij doen het derhalven ex officio. In het charakter van leentje's Doctores, Voogdes, Tante, tweede Moeder, fchrijf ik u op eenen trant, dat, indien Mama dit zage, zij mij zeker wat op de handen tikken zoude, ten ware, dat zij mij dit charakter toeftonde, en dat ik zo Veel als moeder ben over eene huwbaare dochter : ei lieve ! zie mij ook in dit ftaatig licht, en gij zult mij alles vergeeven ! dit vertrouwende, zal ik mijn pen maar laaten uitpraaten, en. mijn hoofd zijn' zin geeven. Het laat zich aanzien, dat onze dochter eens een zeer volkomen mensch zijn zal; alle tekenen zijn daar toe gunftig : mijne ouders fchrijven haar veel vërftands en nette begrippen toe: mijn broer moet zo zeggen, dat leentje het beste meisje van de wereld is , zijne zuster niet uitgezonderd : 't is waar, hij is niet eenzijdig genoeg, om te kunnen oordeelen over iemand die onder mijne directie ftaat; hij fpreekt zeker dus, om mij te vernederen, en om dat. hij veel houdt van een lekker beetje; want nu ziet hij, (om leentje's maagjes wil; wel eens iet op de tafel, dat veel te delicaat is voor een gezonde fterke klos van een jongen: misfchien maakt hij zijn hof aan haar, op hoop, dat zij hem nog eens zijne belijdenis zal leeren : want nu is hij, naar het liefderijk oordeel van een half douzijn oude Fyntjes, nog niet veel beter dan een blinde heiden. Om u nu te toonen, dat ik uw licht niet wil be-  ee gevolgen der opvoeding. 309 timmeren, beken ik rond uit, dat u, Mevrouw! de eer toekomt, van alle de goede hoedanigheden uwer dochter; en ftond een menfchlijk ligchaam niet in zo naauw een verband met de menschlijke ziel, dat het eene zonder de andere niet recht voord kan, ik konde geene de nutrite aanfpraak maaken op leentje's goede hoedanigheden , of op de welgefteldheid haarer ziel : fchoon men mij des de eer niet kan ontzeggen , van haar gezonder , levendiger , blijmoediger gemaakt te hebben, door haare gebukte houding te verbeteren , haare leden de rechte plaats te geeven, die vlugger en leeniger gemaakt te hebben; haare deugd voor haar gemakliiker, en voor anderen nutter gemaakt; haar meerder vrienden te hebben bezorgd, dan zij zich wist te verkrijgen ,toen hetmeiskezo treurig en bleek uitzag,als of zij inden dienst haars Gods het bedroefd flecht had , zo komt echter aan o die eer toe, van den grondflag gelegd te hebben, daarop ik bouwde : gij had haar eene fchoone , rijke, zedelijke garderobe gegeven, niet zo wat ligt en digt , en mooi van kleur; maar in waarde gelijk aan de famaaren onzer overgrootmoeders; doch die ftonden haar te ftijf, en te dood ouderwets ; ik heb die wat verplooid, en er eenige fraaje ornamenten bijgevoegd; en nu, wel Mevrouw! nu ziet haare deugd er uit om te fteelen; zo dat, het zoude een zotte deugeniet zijn moeten . die niet op haar fmoorelijk verliefde. Nu kom ik eindelijk tot bijzon derheden ; en zal al het figuurlijke daar laaten. leentje zal voortaan niet in verdenking komen, V 3  3i° cornelia wildschut; of, als of haar hair geleeke naar dat van judas , ten minften zo als hij ons is uitgefchilderd; want zij is reeds gekapt en gekleed, als of zij-de dochter ware van Mevrouw stamhorst: let wel, bid ik u op hetwoordeke reeds. Zij loopt en gaat, ten minlten drie uuren daags, ja begint mij zelfs wel eens vooruit te franken; zij flaapt als een roos, ftaat vroeg op, ontbijt met gezond voedzel, en heeft mij al viermaal helpen hainen : kort gezegd, Mevrouw' leentje is zo gezond als gij mij gezien, en bewonderd hebt; zij leert nog veel, doch bij afwisfeling; en dewijl praaten en zingen zeer gezond is, moet zij mee doen : hoewel haare oogen niet uitpuilen van vet, (want ik zou haar om geen werelds goed, tot eene godlooze maaken willen,) zo ziet zij er bloozend en welgedaan uit. Nu kom ik tot het groote oogmerk, waarom ik deeze eigenlijk fchrijf. Eene lief hebfter zijnde van wandelen, is het niets vreemds, dat ik in mijne brieven zo watompampel, en niet altoos recht toe recht aan loop : uw geluk, en mijn roem eischten, dat ik u verhaalde, hoe voordeelig het Buitenleven voor leentje is; maar zou het niet alles om funst zijn, zo gij nu volftrekt wildet, dat zij weder bij u in de ftad kwamekoekeloeren? zij zou weêr tot dat doodig zittend leven moeten vervallen, of veel wandelen, werken in de Boerderij, rijden, vaaren, en in het touwtje fpringen : hoe zij dit alles in de' ftad zal aanvangen, daar zie ik met al mijne wijsbeid niet dóór! - met wie zal zij ook uitkomen?  de gevolgen der opvoeding. 3U met wie denLeiderdorpfchen weg, het Studentenlaantje en de cingels omwandelen? zij heelt geen' Oom, geen Broer, en ook daar geen vrijer. Is zij niet bekend door haar Theologisch verftand ? zoude zij een voet kunnen verzetten, zonder gevolgd te worden van jonge Nazareërs, inzonderheid als zij er zo fnoepig uitziet ? zoude dit haar goeden naam niet kunnen benadeelen ? bedenk, dat jonge Theologanten ook menfchen zijn, en de loosheid en boosheid van 's menfchen hart, en de diepten des Satans, doorgaands proefondervindelijk moeten kennen , om er met nut over te kunnen fpreeken, wanneer zij met ruimte in den oogst zijn uitgeftooten. Hoor nu, bid ik u, het refultaat van leentje's, en mijne overleggingen; ik ontken echter niet, dat mijn broêr ons hier in geholpen heeft. Geen half uur van hier, is een fraai, niet altegroot Landgoed, uit de hand te koop : nu moest gij mijn' Vader last geeven, dat voor u te koopen; wat zegt gij daar van ? daar zoudt gij veel nader aan de Natuur en den Hemel leeven,dan zelfs in Leiden; gij zult daar duizend aanleidingen krijgen, om de Propheeten wèl te verftaan , dewijl die toch hunne meeste voortellingen aan het land ontkenen : de uitleggingen zullen u minder moejelijk zijn, en u des veel tijds uitwinnen : alles is hier zo fchilderachtig, zo poëtisch! ja, wel eens wat romanesq; dat óók al te pas kan komen, als men het maar wèl weet te plaatzen : de verbeelding werkt hier vrijer, en wordt niet geduurig geftoord ; dit doet mij vermoeden, V 4  312 cornelia wildschut; of, dat, indien de Gelderfchen poëtifche hersfcns hadden, men hier weldra den Nederlaudfchen Zangberg zoude verplaatst vinden, en dat Mevrouw "van winter niet altoos de grootlle Dichteres' onzes Vaderlands blijven zoude. Mogelijk vindt uw mcnschlievcnd hart zwaarighejd, om uwe zieken en kranken te veriaaren : ik weet, dat hun verlies groot zijn zoude, dewijl gij nooit door Leiden gaat, dan om wèltedoen en te zegenen, zo al niet te genezen. Maar ik hoor, dat CU, Mevrouwl Hollandsch rijk zijt; gij küot des in uwe plaats, een bekwaam man aanftellen , en die overmildbetaalen; gij kunt een armekas opmaaken om de noodlijdenden te helpen : mij dunkt, dat gij dit eens in overweging moest neemen. Maar zijt gij niet eene vrouw van uitgebreide liefdadigheid 9 werp des een oog van medelijden op ons Bethesda ' onze armen en Boeren , zijn verftooken van alle hulp; er is zo iet niet bekend, 'c welk men een goed Doctor kan noemen : hoe veel nodiger is des hier een vrouw van uw charakter en kundigheden dan in eene Acadeinie-ftad ! alle zieken, kranken eij' gezonden, moeten thans toevlugt neemen tot een hoogduitscliBaardfchrapper, die zich den naam geeft van Chirurgijn; hij vermoordt hier de Boereu bij donzijnen; zijn arcanum beftaat in pillen, maar die hamerlche pillen hebben hier zulke deerelijke verwoestingen aangericht, dat men dien Hansjohan wclgeprivilifeerd moordenaar mag noemen : hier komt ook van tijd tot tijd een kwakzalver met een gek, dje9  ) de gevolgen der opvoeding. 313 onder voorgeeven van tc zorgen voor het menschdom, zijn Hof verlaaten heeft, alwaar hij Lijfmedicus , van ik weet niet welk een Mofs Vorst, is: de gevolgen zijner menschlievenheid, zijn ligt te vermoeden. Indien gij, Mevrouw! nu befluit, hier te komen woonen,dan zou ik den Schout, en Burgemeefter lenting wel, kunnen beweegen , om dien Kwakzalver met zijn' gek wegtejaagen ; ik zou hem van de zijde zijner confcientie aantasten, met hem door onzen.PiETERT&aat eenige ergerlijke zotternijen, die zijn gek hier uitfloot, te laaten voorzeggen; ik twijfel niet, of Burgemeefter zou, in deezen , Koning saul navolgen, als die alle toverhexen uit het rijk verbande; hoewel hij toch eindelijk de dupe was van zo een oud lelijk vel, vermits zij hem in een donker hol, misfchien doormiddel van een fpiegel, een ouden paai ljet zien, gedosfeerd in een bruine nachtjapon , die zij' alles liet zeggen wat de benaauwde saul haar, zonder het te weeten, reeds gezegd had ; zo als gij, Mevrouw! zeer wèl weet. Met dit alles, ontken ik geenzins , dat ik ook mijn eigen voordeel bedoel : ik kan buiten leentje niet meer; zij begint mij zo "zeer te gelijken, dat ik haar hartlijk lief krijg : ik regeer ook zo gaarne, en zij. ftelt mij fchadeloos voor de ongehoorzaamheid eens broeders: om nu nog niet te fpreeken van het voordeel, dat ik mij beloof uit uwen ommegang. Ei lieve, Mevrouw! befluit tocb! ik zelve zal uwheelen apotheek helpen in orde bren- y 5  314 cornelia wildschut; of, gen, en op alle de potten , door ónzen pieter , mooje gouden opfchriften laaten zetten, met een fijn penceeltje; ik zal zelfs een lief Amfterdamsch meiske, een heele zomer Buiten houden, om, op een gemaklijk ftoeltje, plukzel te laaten maaken, zo zacht als zijde; leentje en ik zullen alle de fleschjes fpoelen, zo zelfs, dat de plaats onder water ftaat. Gelei vau vlier en aelbesfen maak ik zeer goed; ik geef die nooit aan Mama om te bewaaren , dan na ter deeg geproefd te hebben, of zij wèl zijn uitgevallen. Nu hoopt gij zeker, dat mijn brief af is ? 't is zo niet; ik heb nog het volgende te melden : meermaals hoorde ik, dat meisjes die veel zitten, en veele fentimenteele Romans leezen, groote Romeinftukken in het rijk der liefde uitvoeren kunnen: hoe gevoelig mijn hart ook zij, ik zal bij gebrek deezer twee ingrediënten , daar nooit veel beduiden; dikwijls wensch ik, om nog eens figuur te maaken in het rijk der deugd; zo iet wierd, wat de wereld voor heel braaf houdt,en het gros der menfchen met wie ik omga, deed zeggen, dat ik op eenig deugdzaam werk goedkeuring had; wat zoude ik het dan verbaasd ver brengen. Zie daar, Mevrouw] nu heb ik fchoon uitgepraat; vergeef mij al dit gefuap,en toon zulks door ons fpoedig te berichten, dat gij uwe meubelen begint intepakken, en ons huis zult betrekken , tot het uwe gereed is. Duizend groetenisfen van  ds gevolgen der opvoeding. 3»5 ons allen; (leentje fchrijft ook.) Ik ben met de hoogde achting, Mevrouw klinkert's Liefhebbende dienaar es, betje stamhorst. ZES-JEN-TWINTIGSTE BRIEF. Antwoord op den voorgaanden. waarde lieve jonge juffrouw ! Uw brief is mij zo aangenaam, dat ik u daar van een bewijs in uw' trant zal geeven; ik zal u een zeer uitvoerig antwoord fchrijven : dit zal u beter, dan veele betuigingen, doen zien, hoe ik over u en uwen brief denk. Vleien is mijn talent niet; maar ik durf, zonder mij zelve een compliment te maaken , u zeggen, dat ik de rechtvaardigheid en billijkheid zo hoog waardeer, als de oprechtheid; want ik vind een groot welgevallen, om anderen den lof te geeven, die hun toebehoort, en naar mijn vermogen, iedere goede pooging goed te keuren en aantemoedigen : hoe kan men dit omtrent jonge lieden beter uitoefenen, dan door hun te toonen, hoe zeer men over hen voldaan is ? Gij hebt mij , niet alleen door de goedheid die  3iö cornelia wildschut; op, gij voor mijne leentje hebt, oneindig aan u verpligt, maar ook door uwen vrolijken brief. Ik zag, ik hoorde u nooit, dan met een levendig welgevallen; gij werd mij zelfs dierbaar: door u te toonen zo als gij zijt, hebt gij mij geleerd, war ik gepoogd moest hebben van mijne dochter te maaken; gij zijt mij des zeer nuttig geweest in de beste 'aller kunften - de zelfkennis : ik zal daarom uw lieven brief beantwoorden in die zelfde betrekking, a]S waarin gij de goedheid had mij dien te fchrijven'; als aan mijne vriendin , de voogdes mijner dochter, omtrent wie gij zo zeer gepoogd hebt, die gebreken wegteneemen, die ik haar door mijne opvoeding gaf. Ik houde er niet van , dat Moeders een te grooten afftand houden omtrent haare dochters; even als of zij niet zo wel Moeders als Leermeesteresfen waren. Eene moeder behoort haare dochters zó optevoeden^ dat die, als zij zestien jaaren zijn, de vriendinnen' hunner Moeders zijn kunnen , zonder dat er eene te groote gemeenzaamheid plaats hebbe. Jonge juffrouwen zijn ook vroeger gefchikt voor de gezelfchappen, dan haare broeders voor die der bejaarder mannen : in de vrouwlijke bijécnkomi'ten verhandelt men geene onderwerpen boven het bereik van het jeugdig verftand, zij hopen veelal over huwelijkszaaken, over eenige zedelijke onderwerpen, die niets duiders of betwistbaars hebben; ook niet voot zeer verre doorziende verltanden : zii kunnen daaromtrent vraagen doen, of haare geuachten zeggen,  öe gevolgen der opvoeding. 3*7 zonder de minde wijsneuzigheid : hiervan overtuigd, kunt gij weldenken , dat ik in onze gezelfchappen, het lastig voorbeeld der dichters nooit volg, die naauwlijks een' ftoel hebben, of zij brengen het discours op de Poëzij , en dreunen hunne verzen onverzocht op ; nooit kwam ik op een théviüte of kransje, met mijnè geliefde Propheeten voorden dag ; wèl overtuigd ,dat daar hunne plaats niet was : ik onderfcheidde mij in dit opacht zo weinig van andere vrouwen, dat veelen, die jaaren lang met mij omgingen, niet dan bij gerucht weeten, dat ik meermaals een uur befteedde aan het verklaaren der oude Voorzeggingen, Mijn Neef de groot, moge mij (uit aarugheid, geloof ik,) zijne Propheetifche Tante noemen, maar geen mensch noemt mij de Propheetifche buurvrouw of Nicht, ot Schoonzuster: wij vrouwen hebben immers de gaaf om over geringe voorvalletjes lang, en nog ai geestis te kunnen praaien V Met de mannen, in onzen ftaat is dit zo niet: in onzen ftaat, zeg ik; want ik heb wel gehoord, dat in aanzienlijker clasfe, veele mannen al zo groote fnappers van beuzelingen zijn, als wij vrouwen zouden durven denken : evenwel, ik ken de groote wereld niet genoeg, om te weeten of het waar is: met onze mannen is dit wat anders, die kunnen niet-met-al aartigs of geestigs- over wisjewasjes zegden; zij praaten over negotie, over ernftige zaaken , waarin jonge knaapjes weinig genoegen vinden.  318 CORNELIA WILDSCHUT; OP, Is het fpreekwoord waar, dat hij, die eene wel* daad geniet, zijne vrijheid kwijt is, zeker, dan ftaat het mij niet vrij, genomen, dat ik al eens dwaaslijk ligt geraakt ware, u, wegens het mij behandelen over mijne zonderlinge opvoeding, te berispen : gij behandelt de zaak ook zokiesch,zo bevallig j neen, het zou mij niet van 't hart mogen : ik zal een geheel anderen weg inflaan; ik zal aan u, als aan eene Vriendin, oprecht alles biegten, en u zeggen hoe ik op den vreemden inval gekomen ben, om mijn kind tot een catechifeer-vrouw te maaken. De eerfte grond van dit vreemd denkbeeld, is een even wonderlijk idee mijner Waardige Moeder, waar door die mij tot eene Doctores opleidde. Mijne Moeder had zeer naauwgezette begrippen van de eerbaarheid; het ftootte haar geweldig, dat jonge meisjes over fommige ziekten en ongefteldheden, raadpleegden met mannen, dikwijls ongehuwde' ja zelfs met losfe fnaaken : de waarde vroome vrouw' begreep dës , daar onze fexe Logifche, Theologifche, Poëtifche, Natuurkundige vrouwen oplevert, zij ook wel eene Doctores konde dulden : zij wist' dat de vrouwen in veele opzichten regeeren , en dacht, dat men haar het beftuur over de gezondheid niet zoude weigeren - in gevolge van dit zonderling begrip, kocht zij de beste medicinaale boeken voor mij : ik lasNatuur-enKruid-kundige fchriften in menigte; om haar te voldoen, leerde ik Latijn van een zeer kundig' Apothecar, en als de les geëindigd was, nam hij mij in zijn Laboratorium , leerde mij de  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 31$ gronden der Scheikunde, en het bereiden van medicijnen: ik was zeer leerzuchtig, en ontdekte dagelijks zo veele wonderen in de Ziektekunde, de Chimie, enz. dat mijn vlijt wèl beloond werd: dewijl ik overfloeg tot ernst, (niet tot zwaarmoedigheid, jonge Juffrouw,) werd mijn geheele ziel vervuld met eerbied voor God, en den mensch; alles hield mijn' geest, mijn hart, niets mijne driften bezig: ik las, ik zag, en verwonderde mij; alles leidde mij aan tot zuiveren Godsdienst. Na dus drie geheele jaaren gewerkt te hebben, en na ik reeds gelukkig eenige arme lieden genezen had, ftierf mijne moeder. Mijne zuster, (de boezemvriendin uwer braave Moeder) trouwde zeer jong, en ik mij dus alleen bevindende, lag ik mij, meer dan ooit, toe, om geneeskundige kennis te verkrijgen: weldra maakte ik opgang onder de armen ; doch toen was ik niet rijk genoeg, om de kostbaare medicijnen er bij te fchenken; ik nam des meermaals toevlugt tot welgezinde lieden, die de genegenheid en de middelen hadden om mij te helpen. Eens werd ik gehaald bij eene braave vrouw, eene moeder van agt kinderen; ik zag dat zij zo zeer verzwakt was, dat niets dan een aanhoudend gebruik der kina, en zeer verflerkend voedzel, haar konde behouden : deeze lieden waren niet in de clasfe der bedeelde armen. Ik bad veel hooren fpreeken van eene zeer liefdaadige overmaatig rijke weduwe: ik kende haar niet in perfoon, evenwel ik ging bij haar, verhaalde haar  S20 CORNELIA WILDSCHUT; CF, de oorzaak mijns bezoeks; zij ontving mij zo als eene Chnftinne iemand ontvangt, die haar gelegenheid geeft om eene weldaad te kunnen bewijzen: zij verzocht mij, dat ik haar veele zulke gelukkige dagen wilde bezorgen; zij vond zelfs behaagen in mij, en prees mij over het geen ik deed. Haar eens met dat zelfde oogmerk bezoekende, trof ik een'Jongman bij haar aan; 't was haar eenige zoon; hij was reeds dertig jaar, en nog ongehuwd : dees Jongman was uit eigen' fmaak gevallen op de Chimie , doch had zich in dat vak zo zeer afgewerkt, dat zijne gezondheid daarbij geleden had : hij had veel verffands, en dacht altoos ; gaarne had zijne Moeder hem ge* trouwd gezien, doch hij, fchijnt het, had gee'ne vrouw voor hem gevonden-; de meeste jonge Juffrouwen waren ook niet gezind om met zo een' man haar geluk te beproeven : hij wilde een vrouw hebben, die een natuurlijk goed verftand, en een vrolijk humeur had, met wie hij praaten kon, ook over iet niet geheel en al beuzelachtigs; dit nu meende hij. 111 mij gevonden te hebben. Men fpreekt altoos met vuur en levendigheid , als ons hart ons doet praaten; daar nu dit bij mij het geval was, (want ik fprak voor ongelukkigen,) beviel ik hem dermaate, dat hij zijne Moeder voorftelde, mij ten huwelijk te verzoeken - wac zal ik zeggen ? zijn perfoon bevid mij ; zijnc wijs van denken ftemde met de mijne ; ik befloot er toe , en werd weldra de gelukkige vrouw van een fchatrijk man - zijne moe -» der overleed tot onze groote droefheid, en wij be- floo-  DB GEVOLGEN- DER OPVOEDING. 32I llootcn, om kort daarna, naar Leiden te gaan woonen. Wij beiden volgden ons geliefd plan; al mijn tijd verdeelde ik tusfchen mijne kunst, het bezoeken van zieken en mijne huishouding : binnen het jaar werd ik moeder; mijn man was opgetogen van blijdfchap : hij was geheel vader, geheel liefhebbend man — wie was ooit gelukkiger dan ik? evenwel, de Voorzienigheid had befloten, mij het verhuizen uit deeze wereld, niet al te moejelijk te maaken : Zij wil niet alleen dat wij goed, maar ook dat wij groot zijn zullen; daarom geeft Zij ons pligten te vervullen, die niet in ons temperament' gegrond zijn : mijn man en ik, waren uit onzen aart milddaadig en menschlievend; lijdzaamheid en onderwerping , waren deugden die wij leeren moesten; hier toe gaf Zij ons de gelegenheid; ons kind ffierf; onze droefheid was onuitfpreekelijk: de dood van de waardige moeder mijns mans, had ons zeer getroffen; wij betreurden haar hartlijk ; doch het verlies van een kind! . . genoeg hier van. 'sjaars daaraan kreegen wij leentje : nogmaals waren wij gelukkig; doch, mijn geliefde man kreeg eene ziekte, die op de teering uitliep : alles was vergeefsch , zijn helderen blos, zijn fchitterende oogen, zijne rusteloosheid alles voorfpelde mij mijn ongluk : dikwijls nam hij het kind in zijne zwakke armen, zag het aan, zag mij aan, weende, maar fprak niets: mijne droefheid verborg ik, om hem dien moed te gceven, dien ik zelf niet had : hij fleepte zijn leven V. 1 deel. X  322 CORNELIA WILDSCHUT; OF, nog eenige maanden voord, toen hij, met mij fpreekende, onverwachts den geest gaf. Maar reeds te lang, hield ik u, beminnelijk jong mensch! bezig met een treurig verhaal : evenwel, uw aandoenlijk hart, zal het eene vrouw vergeeven, als zij in uw bijzijn traanen ftort over een geliefd man. Ik had dees,voor mij, zo volkomen gefchikten man, zo hartlijk bemind; zijne gedachtenis bleef mij zo dierbaar, dat ik nooit weêr heb kunnen denken aan eene tweede echtverbindtenis. Mijn verlies was te grooter, om dat wij weinig verkeering gehouden hadden: ik gaf mij meer bezigheden dan ooit, om mijn leed te verminderen, en was eene zorgvuldige moeder omtrent mijn eenig kind : de ruime omftandigheden, waarin ik mij bevond, fielden mij in ftaat, om veel uitgebreider weldaadig te zijn, dan vóór mijn huwelijk; ik poogde des dat vermogen op de beste wijze aantewenden. Er zijn in groote fteden zeer veele menfchen, die, hoewel zij niet onder de bedeeldwordende armen behooren, indedaad onderfteuning noodig hebben : het zijn onze naarftige ambachtslieden, die alleenlijk van hunnen arbeid leeven, en met veele kinderen belast zijn : alles gaat echter nog al tamelijk wèl, zo lang zij gezond blijven, en geene bijzondere huislijke rampen lijden : deeze foort van menfchen , hebben een gefchikt burgerlijk gedrag; iet-ordentlijks; iet dat hen onderfcheidt van de laagfte clasfe : zulke lieden  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 323 zijn des Zondags wèl gekleed, gaan naar de kerk, neemen met hunne kinderen, ter uhfpanninge, eene wandeling , leeven vergenoegd , en niet ongelukkig, zo lang zij. gezond blijven en veel werks hebben; maar zij raaken te gronde door ziekten, door ftrenge-winters, en andere voorvallen, die in onzen rang geen invloed altoos hebben op ons onderhoud : dan maaken zij wel eens fchulden ; moeten, het geen zij nog al het kostbaarst hebben, verpanden of verkoopen, en weldra (terven zij in de bitterfte armoede, ten ware zij zich bij de arme-kas aangeeven : hiertegen echter zien zü op , niet uit trotschheid , maar uit fchaamte; zij kunnen er niet toe befhnten : eischt nu een onbarmhartig huisheer betaaling, dan is alles reddeloos; meer dan één braaf man zoekt als dan troost bij de onmaatigheid; dit maakt twist en huiskrakeel, en weldra leeven zij zo ongelukig, dat men voor de gevolgen beeven moet — bij zulke lieden, dacht mij, kon ik mijn tijd, mijn goed, en verkregene kundigheden, nuttig aanwenden : zulke lieden zocht ik op, liet mij die door goede vrienden aanwijzen, en deed mijn' pligt : veelen heb ik uit zwaare krankten gered, en weder in ftaat gefteld om wat te beginnen — wat vreugd genoot ik , als ik zag, dat God mijn goed oogmerk zegende! medicijnen alleen, zijn niet altoos toereikende , om de verzwakte lijders te herftellen ; zij hebben beter voedzel nodig, dan zij zich verfchaffen kunnen; zij moeten een weinig langer uitrusten, dan hun nood het toeftaat, voor zij zonder gevaar hun werk kun- X 2  3^4 cornelia wildschut; of, Ben opvatten; zij moeten eerst getroost, eerst met goeden raad bijgedaan worden; zij moeten eerst iet ter verkwikkinge hebben ; de kraamvrouwen moeten wat ruimer onderhoud genieten , en genoegzaame fpijzen hebben voor zich en haare zuigelingen: men moet eens fchoolgeld betaalen, en de kinderen iet aan 't lijf koopen, enz. Nu wist ik, wat ik met mijn overvloed van tijd en geld zoude aanvangen; want hoe ruim ik in mijn huis leefde, mijne uitgaaven beduidden bij mijne inkomden zeer weinig. leentje had eene overneiging tot ernst, en was zeer dil van aart; zij zag weinige menfchen, en bijna nooit kinderen; had zucht tot leezen, maar vond in onze Bibliotheek niet dan Godgeleerde Medicinaale boeken; zij wist zeker niet, dat er ook andere waren : de Juffrouw die haar de Franfche taal aan mijn huis onderwees, had niets van den aart haarer voorouderen, zij was zeer demmig en bijzonder naauwgezet,fchattede de vrijheid van godsdienst, waarom haare ouders Frankrijk verhaten hadden, zo hoog, dat zij al het overige voor niets achtte. Mijne dochter had zich door eigene oefening in daatgedeld, om zeer jong haare belijdenis te kunnen doen; zij had tot groot genoegen des Leeraars, zijn fydcma met glans verdedigd : zij kende haare derkte,"dacht gemoedlijk, wist hoe onkundig de gemeene lieden zijn, en nam voor, deezen inden godsdienst te onderwijzen : zij verzocht mij hiertoe vrijheid; ik prees haar goed oogmerk, en zie daar, een catechizeervrouw van vijftien jaar! Medelijden met de onkun-  de gevolgen der opvoeding. 315 digen, werkte bij baar het zelfde uit, als bij mij voor de behoeftigen en zieken : dit ging eenigen tijd tamelijk wèl; maar zij kreeg zo veele leerlingen , en gaf zich zo veel moeite , dat dit weldra haare gezondhnid, die niet groot of gevestigd was, benadeelde: weinig, of geene afleiding hebbende, bijna niet wandelende, altoos, of met onderwijzen bezig, of peinzende, hoe de waarheden der kerk, voor onkundigen, bevattelijk te maaken, werd zij ftrak en ingetrokken. Mijne zuster de groot zocht ons dikwijls te overtuigen , dat er een groot onderfcheid is tusfchen noodzaakelijke en befpiegelende waarheden, of leerftukken der kerk : dat onze heilige Leermeefter geheel anders gefproken had tot het volk, dan paulus tot die van Athene; dat onkundige lieden niet in ftaat waren om zekere waarheden dóór te zien; dat zij flechts de woorden in hun geheugen drukten, zonder daar iet bij, of over te kunnen denken: mijn dochter was jong, zij zag dit nog wat anders in: zij ging dan voord met haar onderwijs, en had het genoegen van te zien, dat veelen tot leden der kerk werden aangenomen, die na veele maanden leerens, door den Dominé, om hunne onvatbaarheid waren weggezonden : dit moedigde haar aan in haar moejelijk, lastig, hoofdbreekend werk : ik geloof als nog , dat het voor de laagfte clasfe des volks, nog beter is, lidmaat te zijn van eene kerk, wierleerftukken zij alleenlijk uit het geheugen kennen, da® tot geene kerk, hoe ook genaamd, te behooren; X 3  3^0 cornelia wildschut; of, en' dat niet enkel om in tijd van nood bedeeld te kunnen worden, maar om dat zij zich dan meer verbonden achten ter kerk te gaan, en het Avondmaal te gebruiken : dit geeft gelegenheid om iet goeds, iet nuttigs te hooren: zij hooren het geen zij niet verftaan, als niet hoorenden, en kunnen, t'huis gekomen, op hunne wijs nog al (lichtelijk fpreeken over het geen zij verftonden ; des komt er iet gefchikts, iet zedigs, iet menfchlijks in deeze ruwe onbefchaafde lieden, en dit brengt iet christelijks voord; dit troost hen in tegenfpoeden; hoe veel is daar mede reeds gewonnen ! zij hebben ook een" God, een'' Zaligmaaker; zij (taan in gelijkheid met zulken, die in de Maatfchappij zo zeer boven hen verheven zijn; dit geeft hen eenig, hoewel verward, gevoel van hunne waardij als menfchen; bewaart hen voor zeer veele onbetamelijkheden : immers dit alles heb ik meermaals opgemerkt. Ik beken echter dat ik bij de uitkomst zie, hoe ik, met het beste oogmerk, verkeerd handelde: over het geheel genomen zijn de lieden waar over wij thans fpreeken , volftrekt onbekwaam om de redenen voor de waarheid der Christelijke leere te bevatten; zij moeten alles op goed geloof hunner Onderwijzers aanneemen : leer hen het tegengeftelde, zij zullen het even goed gelooven, bij gebrek van te kunnen vergelijken ; ik geloof ook dat leentje niet genoeg tot hen konde afdaalen, niet genoeg in hunne taal fpreeken : lieden van deeze clasfe verftaan elkander veel beter; zij hebben dezelfde leiding  de gevolgen der opvoeding. 327 der gedachten : zoude ik des niet beter'gedaan hebben, indien ik een paar braave menfchen, die daartoe, niet uit luiheid, of nog fchuldiger oorzaaken overneigden , ruim betaald hadde, om zulke geringe lieden die dingen voor niet te leeren, welke zij, om leden der kerk te kunnen zijn, nodig moeten weeten? zoude ik dus mijn kind gewaagd hebben aan het overneemen van lastige gebreken, en aan fukkelende ligcbaatnskwaalen ? zij zoude haare jeugd in kalmte en vergenoegen hebben doorgebragt, en tijd gehad hebben, om zich te verrijken met zulke kundigheden en talenten, die beter voegen in haare omftandigheden ? zij zou wel nooit bette stamhorst geworden zijn, maar zij zou een zo beminnelijk als veritan ug meisje zijn, dat met vermaak konde terug zien op den doorgebragten tijd. Hieruit bïijkt al weder, hoe wü, indien wij een zaak maar van ééne zijde befchouwen, of die uit een verkeerd licht zien, met het beste oogmerk dwaalen kunnen. Het berouwt mij nu, dat ik mijne dochter geene dan Theologifche kundigheden gaf; geene dan Theologifche boeken aanprees; maar ik had ook aan mijn' Neef de groot gezien, dat bet leezen van veele werken van fmaak, en ook zulken die zijne moeder goedkeurde, zijn verftand ontfteld, ja zelfs zijn beginfels verwoest hadden : ik vreesde dat miine dochter door foortgelijke fchriften met te veel drifts, en te weinig oordeels te leezen,zoude kunnen, zijn afgetrokken van die eenvoudigheid, die X 4  S^S cornelia wildschut; of, ons gefchtkt maakt, om de lesfen des Euaneeliums optevolgen. - Het is het menfchlijke zwak, zig eerder te vercveaoegenxött het vermijden van zulke gebreken, die ons by anderen in het oog vallen, dan voor ons zeiven een wel overdagt plan van leven te vormen, en daar naar getrouw tc handelen : dit is oorzaak, dat wij tot geheel andere fouten vervallen, die wij niet voorzagen : voeg hier bij, dat ik, zeer hooge waarde hechtende aan de leerflellingen mijner kerk, dikwijls met verontwaardiging hoorde , hoe armzalig die verdedigd werden; hoe veel gelegenheid men daar door.gaf, om te twijfelen, ofdezelven wel inftemde met het groot oogmerk der Godlijke zending : ik kon niet verdraagen , dat men onze Leer zo geduurig deed twisten met de Reden ; Ik was. een weinig grootsch, dat mijne dochter, bij ieder die haar kende, gehouden werd voor eene haarer bekwaamde verdedigers ; ik vleide mij, dat zij het mogelijk met er tijd nog zo verre zoude brengen als de achtingwaardige Mevrouw b-t , die, volgends Logifche gronden, de Drie-eenheid, den Val ^deszelfs droevige gevolgen, de Voorbefchikking', bewezen heeft, tot voldoening haarer leerlingen, 't Is wanr, dat mijne grootschheid wel eens een geweldigen ftoot kreeg, als ik bemerkte, dat mijne dochter zo fijn redeneerde , dat zij haar zelve in de war hielp, en er zich zonder een Logisch loopje niet wist uitteredden : meermaals was haar bewijs een-  de gevolgen der opvoeding. 329 cirkel; dikwijls nam zij voor bewezen aan juist dat, het welk nog moest bewezen worden, of voor onze zwakke reden onbewijsbaar bleef. Uit alles wat ik dus verre fchrijf, zult gij toeftaan, dat ik overtuigd ben van de groote verpligting die ik aan u , en uwe geëerde Ouders heb, niet alleen met opzicht tot de gezondheid van mijn dierbaar kind, maar ook, om dat zij nu kennis krijgt van die wereld, waarvan zij een lid is , en waarop zij voorbereid wordt, om dezelve niet alleen nuttig te worden, maar die ook te vercieren door zulke hoedanigheden en talenten, welken haar verftand uitbreiden, en haar leven voor haar zelve zo voordeelig als aangenaam zullen maaken : er drijft een traan in mijne oogen, als ik nadenk, hoe gelukkig zij hier reeds worden zali'zij zal infchikkelijker , meegaander, zij zal veel menfchlijker worden, en verftandiger leeren oordeekn, naar maate zij meer zal kunnen vergelijken. Weest gerust, lieve ketje ! dat ik uw begonnen werk nooit zal verbrodden : ik begrijp ook, dat leentje , althans voor eerst, niet in de ftad komen moet; evenwel haar afzijn valt mij ongemeen lastig; ik heb alle mijne moederlijke tederheid nodig, om haar bij u, en zo ver van mij te laaten ; ik ben zo aan haar gewoon, haar bijzijn is mij zo dierbaar, zij bemint mij zo hartlijk , en ik, ach , Juffrouw betje ! wie beminde ooit eene dochter meerder dan ik! Ik wensch ook zo vuurig haar vergoeding te doen voor alle de ongefteldheden die ik haar heb X 5  J3° cornelia wildschut" op veroorzaakt. Ik gevoel, als ik des avonds t'huis zit, dat ik nog ander gezelfchap behoef, dan dat mijner hoogwaardige Propheeten ; zo dat, ik nam wel ai eens in overweeging, om een Buiten te koopen, maar mijne armen en zieken hielden mij terug. Uw plan daaromtrent voldoet mij ; ik zal het werkftellig maaken; ik heb reeds zo een' Doctor gevonden; mijne conditiën fchijnen hem zo aanneemelijk , dat hij weldra hier mijne plaats zal bekleeden: als ik bij u ben, zal ik alles nader ontvouwen. Voor het onderwijs heb ik ook reeds gezorgd; de waardige man die ik hier toe uitkoos, zal ongetwijfeld zijn eerlijk belang vinden in dien pligt te vervullen, dien ik hem heb voorgelegd. Zo dat, ik heb dan het aangenaam vooruitzicht, om het beste deel mijns gezonden levens doortebrengen met menfchen, zó voor mij berekend, als de Heer en Mevrouw stamhorst , en omte^aan met de beminnelijke jonge lieden , die reeds de vriendinnen mijner dochter zijn - hieruit ziet gij, dat ik uwe voorftelling aanneem; ik ga zelfs aan uwe Moeder fchrijven , om het Landgoed te koopen, en mijn verlangen, om leentje zo gezond en gelukkig te zien, is zo fterk, dat ik zelf overkom , hebbende hier orde gelaaten, om mij, op mijn eerfte fchrijven, mijne meubelen overtezenden ; kortom , ik zal weldra bij u zijn, en gebruik maaken van de vriendlijke aanbieding, om bij u te blijven , tot dat ik mijn eigen huis kan betrekken. Maar, mijn lieve betje! prefenteer mij niet' te  de gevolgen der opvoeding. 331 veel ! ik wijs nooit goede vrienden van de hand; het kon gebeuren, dat ik u in mijn Laboratorium meer te roezeboezen gaf, dan u lief zijn zat ; evenwel, gij zult ook van alle mijne firoopen, geleien en verfterkende toebereidzels , zo veel proeven als gij zelve wilt, en zo zullen wij recht goede vrienden blijven. Uwe aanmerkingen over het bijzondere, zijn waardig der beginfelen die men u gegeven heeft. Ik geloof mijn kind,dat het bijzondere.nooit onder onze oogmerken plaats moet vinden ; integendeel, wij moeten ons, zo veel deugd en verftand toelaaten, in de zamenleeving fchikken naar anderen. Ook over dit onderwerp zal ik eens recht vertrouwelijk met u praaten; thans moet ik eindigen; ik ga aan Mevrouw uwe Moeder, en aan leentje fchrijven. Ik omhels u met mijn dankbaar en beminnend hart, en blijve van het lieve betje stamhorst , De toegenegene Vriendin, p. klinrert.  33* cornelia wildschut; of, ZE VEN-EN-TWINTIGSTE BRIEF. De Heer reinier walter aan Juffrouw anna hofman. mijne geliefde naatje ! Gij kunt mijnen laatften brief aan u, nog niet ontvangen hebben , en ik begin reeds een tweeden. Mijn verlangen om u te zien, is zo fterk, dat ik niet weet, hoe de tijd met tamelijk geduld aftewacuten, vóór ik u zien zal : ik neem des de pen op, om mij in gefchrift met u te onderhouden. Dat gij mijne doodlijke ziekte met zo veel deelneemens hoorder, roert mijn hart meer dan ik u kan zeggen • maar gij kent mij, gij weet hoe ik u bemin! en hoe gelukkig ik mij acht in uwe dierbaare genegenheid : wat mij betreft, hoewel ik, Gode zij dank! op geene groote misdrijven had terug te zien, en in hoope op de barmhartigheid onzes hemelfchen Vader , de groote reis naar het Onbekende, durfde aanvaarden, maakte echter mijne gehechtheid aan u, mij dit zo jong fterven, moejelijk. oe groot, die thans mijn vriend zijn kan, en op alle mogelijke wijze is, maakte mij doorzijne onuitfpreekehjke droefheid, dat fcheiden nog moejelijker : maar verheug u! mijne gezondheid is ten vollen herfteld  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 333 en mijne krachten groejen met mijn vergenoegen i ik wensch, dat uwe gevoeligheid niet te fterk zal lijden, op het gezicht eens vaders, die thans alles gevoelt wat een zich zelf befchuldigend geweeten hem moet doen gevoelen; die zich door vermaaken of ligtzinnigheid niet tegen deszelfs geweld kan verharden ! leeft die ongelukkige lijder nog? Is hij niet vatbaar voor hoop? voor vertroosting? ware dit zo! hoe zoude ik hem dan kunnen opbeuren door de berichten nopens zijneenig kind! God geevehet,op dat hij niet zo moedeloos fterve. Ik heb u thans zo veel te fchrijven, en zo veel dat voofitt van gewigt zijn zal ,dat mijn brief, zo ik de ftoffe in ééns afmaak, wel een klein boekdeeltje zal beflaan. Gij weet, dat ik even zo weinig bij- als on-geloo»vig ben; ik heb altoos zorgvuldig tusfchen deeze twee even gevaarlijke klippen poogen heen teinturen: ■ miju bedaard charakter was hiertoe ongemeen gunftig: hoe veel achting ik ook hebbe voor den zonderling vroomen i.avater , geloof ik echter niet, dat het fterkst Geloof ooit meer mirakelen zal voordbrengen : ik durf u nogthans verzekeren, dat ik gereisd heb onder het zichtbaar geleide der aanbiddelijke Voorzienigheid, zo als de Israëlieten onder die der vuur-en wolk-colom ; gij zult verbaasd zijn over het geene mij ontmoet is , en alles loopt uit op vreugd en geluk. Ik kwam met de tweeJulfrouwen , en mijn' vriend, te Metz aan; Juffrouw wildschut was doodlijk  334 cornelia wildschut; or, bedroefd , en fprak geen woord in de koets : ik bragt haar en haare vriendin in het huis daar deeze logeerde, (zo als ik meen gemeld te hebben:) daar wenschte zij weder in de boerenwooning te zijn; evenwel niet uit dwarsdrijvende ftijfzinnigheid; zij handelde nu uit betere, beginfek; zij achtte zich onwaardig in het gezelfchap te zijn van menfchen, die zich niets te verwijten hadden : „ Ik ben eene „ onwaardige!" riep zij, haare handen samengevouwen; „ Ik heb mijn'Vader getergd, gehaat; ik „ heb mijne Moeder bedrogen! mijn Vader, o mijn „ Vader! heb ik u niet reeds zo wel van uw leven, „ als van uw verftand beroofd ! mogt ik in armoede' „ en kommer boete doen , tot dat ik ongelukkig „ ftierf." de groot huiverde, werd bleek, was fterk getroffen; hij zag haar aandachtig aan, zeide met een zucht, die uit zijn hart opbarstte : ,', On„ gelukkig fterven! ijsfelijk denkbeeld ! " — ,,"ja » viel zij hem in de rede, „ ik zal eeuwig ongeluk„ kigzijn! " Hijvattede met eenige woestheid, (hem zo oneigen) haare hand, zag haar met-zijn geheele Ziel inde oogen aan: „Wantrouw aan u zelve, aan „ mij, aan mijnen vriend; maar God is eeuwige „ liefde!" dit zeide hij op een toon, en met een gelaat die ik niet kan befchrijven : ik omarmde hem met zo veel vuurs, dat hij als tot zich zeiven terug kwam - keetje zweeg, doch zag hem aan met een, hoe zal ik het noemen ? een fmart- lijke glimplach ! Juffrouw harris vloeiden de traanen langs de kaaken, en zag de groot met zo veel  de gevolgen der opvoeding. £38 genegenheid als Verbaasdheid aan. Hoe zeer hij mijn vriend geworden is, laat zich niet befcbrijven; hij "heeft al de eenvoudige levendigheid van eeti kind , met den aanleg tot alles wat een vasten geest , en een veelvattend ver doordenkend verftand 'belooft : hij is zulk een blijmoedig christen; hij acht zich zo overmaatig gelukkig , door zijne overtuiging van de waarheid der Godlijke zending; hij ziet in zijnen God zo geheel den liefderijken Vader , die het verdwaald kind in genade aanneemt; hij gevoelt zo levendig zijn geluk; hij heeft iet dat inneemt, zonder dat hij het zelf bemerkt, en nog minder bedoelt : als gij hem leert kennen, zo als hij nu is,zult gij- mij toeftaan,dat ik hem nog geen recht gedaan heb. Dikwijls'als ik hem waarneem, zeg ik bij mij zeiven : „Indien gij niet wordt als dees „'jongeling, zult gij geen deel aan den hemel er„ langen." Hoe is mijn goed oogmerk , en mijne geringe moeite beloond! hoe zal zijne dóór goede moeder hem met haare vreugde-traanen omhelzen! ... Ik kon niet tot het eigenlijk oogmerk deezes briefs komen, voor ik u de gevoelens van mijn hart, omtrent mijnen vriend had medegedeeld., In mijn voorigen brief hebt gij gezien , dat Juffrouw harris, te Metz bij eene zeer braave vrouw inwoonde, daar bragt ik haar en keetje: de braave vrouw weigerde mij niet, ook haar bij zich te houden, tot dat ik fchrijvens uit Holland ontving:  33^ cornelia wildschut; of, ik nam met de groot mijn intrek in een logement i des namiddags deeden wij eene wandeling buiten de ftad : omtrent een uur van daar, zagen wij eene zeer fchoone Buitenplaats ; doch het hek gefloten vindende, wandelden wij die flechts om : de ligging was zo fchoon, de plaats zo groot en aanzienlijk, dat wij alles met meer dan gemeenen aandacht befchouwden : in de ftad terug komende, gaven wij onze vrienden een bezoek; ik zeide ouder anderen, dat ik eene ongemeen fraaje plaats gezien had, doch dat mijne nieuwsgierigheid nog niet voldaan was : de Juffrouw antwoordde mij : „ dat ik die „ konde voldoen, dewijl dezelve behoorde aan een' „ man, die zich voor eenige jaaren hier had nedergezet, „ en zij het geluk had van zeer met hem bekend „ te zijn : ik heb meermaals het genoegen, den ei„ genaar eenige dienften te doen; ik zal u thans „ niet meer zeggen, om dat gij misfchien nooit „ wonderlijker man gezien hebt:" Dit wekte onze nieuwsgierigheid nog meer, en zij ftelde ons voor, om daar ten volgenden dage het middagmaal te houden, wèl verzekerd , dat dit haar' vriend zeer aangenaam zijn zoude : Juffrouw harris gaf te kennen , dat zij gaarne met ons gaan zoude : Juffrouw wildschut, die thans nergens liever is dan alleen, verzocht hier te mogen blijven, dewijl zij ongefchikt was om gezelfchap te zien; maar dit vonden wij niet goed, en eindelijk gaf zij, onwillig, haare toeftemming : Juffrouw harris zeide, dat zij zich naauw-  de gevolgen der opvoeding. 337 haauwlijks konde herinneren , iet met zo veel drifts Verlangd te hebben, dan met ons dat bezoek afteleggen. In ons logement gekeerd zijn de, fpraken de groot en ik over dien zonderlingen man , zonder het verder te kunnen brengen, dewijl men ons niets bijzonders gezegd had. Den volgenden voormiddag haalden wij onzé vrienden af, en reeden naar buiten : het was eeri der fchoonfte Herfstdagen, die ons te aangenaamer zijn, naar maate zij zeldzaamer worden: wij reeden de plaats op; de breede eikenlaan bragt ons aan een ruim Terras : wij fteegen uit, en het huis naderende, ontmoette ons omtrent dertig jonge kinderen, allen eenvoudig en zindelijk gekleed, die ons beleefd groetten, en de laan uitgingen. „Dit," zei de Juffrouw, „ zijn kinderen van arme naarftige „ lieden, die men hier in het leezen, fchrijven, cijf,, feren, en den Godsdienst onderwijst, en die zeker „ nu naar hunne Ouders gaan." Het huis was groot, prachtig,en fcheen voor niet veele jaaren herbouwd: de Eigenaar heeft ook een Doclor in zijn' dienst, die alle behoeftigen bezoekt, en zo veel mogelijk is , herftelt, of hun lijden verzacht; alle de medicijnen worden in dat vertrek , 't welk zij mij wees, gei reed gemaakt. „ Daar ginder, dat groot vierkant gebouw, is een huis, waarin arme oude lieden bezorgd worden ; eenige vermogende weldaadige menfchen, hebben den Aanlegger daarvan, toé„ reikende fommen bijgezet, om zijn liefderijk plari V. deel. ¥  338 cornelia wildschut; of, „ des te beter te kunnen uitvoeren : alles wordt op „ de uitmuntendfte wijs beftuurd ; dees man is „ een zegen voor dit Oord, God geeve dat hij nog ,, lang op deeze aarde vertoeve." de groot ftond verftomd, hij durfde naauwlijks zijn adem haaien, of zich beweegen, uit vrees of hij ook een woord verliezen zoude. Toen ik den naam des mans vraagen wilde, en wat hem in ftaat gefteld had, zo uitgebreid liefdaadig te kunnen zijn, zei de groot, mij fterk aanziende : „ Niemand heeft ooit God gezien , de ,, Zoon van God heeft Hem in zich, en dees zijnen ,, navolger, aan ons verklaard." Ik wilde hem antwoorden , maar wij zagen een eerwaardig fchoon man naar ons toctreeden : ,, D.iar", zei onze geleidsvrouw, „ ziet gij den weldaadigen man." de groot ijlde naar hem toe, boog zich beleefd, maar konde niets zeggen , dan : „ Godlijk man ! wij „ komen bij u, om geleerd en gefticht te worden." De groote man zag hem aan, zo als ik mij verbeeld, dat onze Godlijke Meefter den rijken jongeling aanzag, toen hij zeide: „ Gij zijt niet verre „ van het koningrijk der hemelen —" „ Zijt hart„ lijk welkom, mijne vrienden!" zeide hij; „ en „ gij mijn jonge vriend" tegen de groot, „ ik ,, hoop dat uw edel oogmerk niet geheel zal te leur „ gefield zijn." Onderwijl befchouwde ik hem zwijgend. Verbeeld u een' man van zestig jaaren, wiens houding deftig, wiens gelaat fchoon is, wiens oogen ftil en doordringend zijn; zijn fchoon  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 339 bruin hair, begon een weinig grijs te worden; hij droeg het zo als de Natuur het hem gegeven had; Zijne kleeding was zo als alle faifoenlijke lieden in zijne jaaren draagen ; de kleur was zwart. Juffrouw N. zeide: „ Dat wij te Metz zijnde, haar ,, bezocht hadden, en dat zij het genoegen had ons „ te doen wenfchen, om haar' vriend van naderbij te „ leeren kennen, zo wel door het geen hij tot nut „ der menfchen deed, als door zijne gefprekken." Hij antwoordde met de houding van een welleevend man : ,, Ik had mij niet gevleid, mijne vrienden! „ een zo buitengemeen aangenaamen dag te zullen doorbrengen : ik geloof niet, dat het gezelfchap 't „ welk gij mij brengt,alléén door tijdverveeling, en „ ijdele nieuwsgierigheid , hier geleid wordt, zo als tot „ mijn groot tijdverlies, meermaals de oorzaak is: en wat wacht men toch hier te zien? (glimlag,, chend) gij zult,jonge lieden! hier niets zien,dan ,, een' man, die zijne eenzaamheid, zijn rijkdom, ,, zijn verftand, ten nutte van zijne me 'cmeufchen, ,, poogt te belteeden; om dat hij gelooft, dus best i, zijnen Weldoener dankbaar te kunnen zijn , en „ zo gaarne omringd is van. blijmoedige, gelukkige, „ gezonde menfchen : mijne gastvrijheid is oorzaak „ dat ik, (hij zag de twee jongejuffrouwen aan) „ onweetend Engelen geherbergd heb." Vervolgends noodde hij ons in huis: de tafel ftond gedekt, zij was zeker veel te groot voor zo weinige gasten, doch dien middag at daar niemand dan de Huisheer, dc Doftor, en wij; iet dat mij ongemeen Y a  34° cornelia wildschut; of, wèl beviel. Een bejaard huisknecht zonder livrei, diende; alles wat opgedischt werd , was goed en Wèl toegemaakt : vleesch , visch , groenten en vruchten, dat was het onthaal. Ik vroeg, of er in de omliggende bosfchen veel wild was ? Dit gaf aanleiding tot het volgend gefprek, of zo gij wilt, tot bet geen de Heer le blanc zeide. (dit is de naam van onzen Gastheer.) „ Ik weet, dat alle fchep„ zei goed ter fpijze is, met maatigheid en dank„ baarheid gebruikt zijnde; de gewoonte, misfchien „ ook ons climaat, maakt voor ons het vleesch „ noodzaaklijk : mijn vriend de Doctor, die voor „ zijn' fmaak nooit dierlijk voedzel verkiest, eet, „ uit aanmerking zijner gezondheid , vleesch en „ visch. De Joodfche Wetgeever ftond het eeten „ daarvan toe, hoewel in eene heete luchtftreek; „ hij had gelijk; de hitte verzwakt de vcrteerings,, krachten, veroorzaakt dorst, doet ons verlangen „ naar vruchten en groenten. Hij verbood alleenlijk „ zulk vleesch, dat ligt tot bederf overgaat, en „ des de heerfchende ziekte des lands zoude ver„ grooten. Zal men gezond leven , dan moeten „ onze vochten behoorelijk vermengd blijven: hier„ om dient men vleesch en groenten te eeten,dewijl „ dit die vermenging in gezonde menfchen onder„ houdt. Ik geloof alleenlijk, dat de Schepper ons het ,, klein gevogelte niet gaf om ons tot fpijs te ftrek„' ken : het is het rieraad der Schepping; het ver„ vrolijkt ons door zijnen zang, en verlevendigt „ onze fombre bosfchen ; het voedt zo weinig  de gevolgen der opvoeding. 341 , dat eenige honderden den honger niet zo wel , verzadigen, als een maatig ftuk rund-vleesch : het , is des niet nodig, juist die te eeten; vooral in , een Land als dit, waar men zulk een overvloed , heeft van flagtbeesten; nooit komt gevogelte op mijn , tafel, en zeer zelden hoenders en duiven : nooit , wordt hier, om den fmaak te ftreelen, de natuur , der dieren geknot, dit is barbaarsch : de groote , menigte van visfchen in zeeën, meiren en rivie,, ren, doen mij vermoeden, dat zij meer bijzonder „ tot onze fpijs gefchapen zijn : evenwel , indien „ men bedenkt, dat de meesten levendig gekookt „ of gebraden worden, dan kan ik mij niet troos„ ten, dan door mij te overtuigen, dat zij het fijn „ gevoel der andere dieren niet hebben; doch ik „ wensch het veel meer, dan ik er zeker van ben. „ Veele dieren die men een fpoedigen dood aandoet, ", worden zo overrompeld , als een mensch, die „ door een kogel of donder, oogenblikkig gedood „ word : het krimpen der leden gaat buiten de „ bewustheden, en is veel akeliger voor den aan, fchouwer dan voor hen ; maar de wellustige „ fpot met zulke bedenkingen; hij offert alles op „ aan zijn' fmaak, en zo hij iet denkt, vind hij, „' ik herhaal het, zulke bedenkingen alleen belag„ chelijk." Mij dacht, naatje! dat het gezond verftand hier tegen juist niet heel veel konde inbrengen ; hoe komt het u voor? Vervolgens viel ons gefprek voor eenige oogenblikken op Frankrijk in 't algemeen, Y 3  34^ cornelia wildschut; op, en deszelfs tegenwoordigen toeftand in 't bijzonder: hij voorzag eene groote geduchte omwenteling," " De maat", zeide hij, „ is overloopend vol; Frank„ rijk is verloren, indien er niet iet voorvalt, 't „ welk kundigen verwachten , doch het gros van „ Europa zal doen verbaazen. In het fchoonfte, »» vruchtbaarfle Land dat men zich kan voorftellen, „ is het volk zo ongelukkig, dat, indien flavernij „ het niet alle gevoel ontroofd heeft, het eerlang „ zijne boejens zal verbreeken, en zijne onderdruk„ kers ftraflen-" Gaarne had ik hem bij dit onderwerp nog wat gehouden, maar hij ontweek het beleefd. Na dankzegging aan den alles zegenenden God, Hond men van tafel op , en wij gingen het huis zien. „ Ik wenschte wei", zei de groot tegen mij, „ dat mijne Tante dees fchoone Apotheek „ zage, ingericht met het zelfde liefderijk oogmerk, ,, dat zij zich heeft voorgefteld." Vervolgends traden wij in verfcheide vertrekken , allen zindelijk en overvloedig gemeubileerd; alles overtuigde ons, dat de Eigenaar zeer rijk zijn moest. Vervolgends liet het fchoone weder ons toe, de tuinen; de boomgaarden , de wijnbergen te zien , en wij bewonderden zo wel de fchikking, als de groote' vruchtbaarheid der Natuur, die zich thans in alle haare mild-' heid vertoonde, Toen gingen wij het bosch in, wandelden eenigen tijd, en traden toen in een ruim geheel dicht belommerd Prieel, dat door de frraalen der zon geheel verwarmd was: het had zijn uitlicht op het omgelegenen land, de rivier, en ft;md  de gevolgen der opvoeding. 343 op eenen langzaam rijzenden grond. Hoe aangenaam werden wij verrascht door daar alks gereed te vinden , wat men om thée te drinken, nodig heeft. Wij zagen elkander aan; wie had zo veele oplettendheid gewacht! hij wist nu reeds dat hij Hollanders in zijn gezelfchap had; dit, fchijnt het,was genoe-; het verwonderde ons echter, in een man , zo gérieèt vervuld met zedelijke en Godsdienftige onderwerpen; evenwel, zou een mcnfcbenvnend, min zorgvuldig zijn omtrent het genoegen van anderen, dan de kunft-ige befchaafdheid? zij , die toch flechts het goede hart nabootst ! zou de gastvrijheid minder keurig zijn, dan de zucht om vertooning te maaken? Onder, en na het théé drinken, hadden wij het volgende gefprek. de groot, die van deezen man niet was aftefcheuren , kon niet langer zwijgen: Ma? ik u, Mijnheer! ", zeide hij, „ web vraagen , " wat" heeft u toch zo rijk gemaakt in goede ,, werken? " De Heer le blanc tglimplagchende.) Om rijk te kunnen zijn in goede werken, moet men rijk zijn in geloof en vertrouwen op God : als men den kinderen vraagt, wat is de mensch? dan antwoorden zij, dat hij beftaat uit twee deelen, ziel en ligchaam; dit antwoord, goed op zig zelf, verdaan zij niet, en is niet aanleidelijk om hen tot deugdlijke leden der maatichappij te vormen. Y 4  344 cornelia wildschut; of, Het komt mij des voor, dat men hen moest leeren bevatten, dat de mensch het werktuig der Voorzie-, nigheid is. De geheele Natuur toont den aandachtigen befchouwer, dat er een almagrig, wijs, goed, vrij werkend Wezen beftaat : ik eerbiedig die Wijsgeeren , welken ons dien Schepper door en in zijne fchepfekn nader poogen te doen kennen; evenwel, daartoe behoort niet ieder mensch een Natuurkenner te zijn, het geen van God is, en ahoos kennelijk was, is hen altoos door Hem zeiven bekend gemaakt, zo als paulus zo voortreffelijk het naar waarheid en alt gemeene ondervinding gezegd heeft. Ik vereer een lyonnrt, en bonnet, en hen die hun in het navorfchen der Natuur gelijk zijn; maar ik voor mij, leer mijn' God liever kennen uit grootere werken: het zien van den fterrenhemcl, is voor mij zo eerbied inboezemend, dat ik wel eens onze Planeet uit het oog verlies, en in verftommiug aanbid : daar zijn, mijn jonge vriend, weinigerAtheïsten, dan men zo doorgaands gelooft dat er zijn : doch , dit zou ons te verre brengen. Veelen twijfelen , 't is waar, aan, de Voorzienigheid , aan de bijzondere Voorzienigheid, zonder welke er echter voor ons geen God beftaat; dit komt juist niet voord uit hoogmoed, of uiteen fchuldig geweeten; zij zien flechts niet dóór, en dat willen zij echter dóórzien, dat vrijheid, en voorbepaaling onzer daaden, zamen gaan kunnen. , Laaten wij, is 't mogelijk, hen te recht brengen, vooral laaten wij hen niet veroordeelen. Het verheugt mij altoos , als ik lieden leer kennen  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 345 die de bewijzen van dat bijzonder Godlijk toeverzicht poogen te ontdekken, die toch voor den aan, dachtigen mensch zo zichtbaar zijn, als het beltaan van God zelf: alles wat gij hier nuttigs, en voor mijne medemenfchen weldaadigs moogt zien, zijn niets anders dan uitwerkzels deezer bijzondere Voorzienigheid, die mij verwaardigd heeft, haar werktuig te zijn : dat wij niet zo duidelijk overtuigd zijn, dat alle de hairen onzes hoofds geteld zijn; dat niet een van hun, even weinig als een muschje op de aarde valt, zonder den wil van onzen hemelfchen Vader komt hier uit voord , dat men niet zo algemeen, zo getrouw , zo in alles den wenk der Voorzienigheid zien, om anderen nuttig te zijn, als onze pligt en onze vermogens eisfchen : indien wij de ftern der Natuur opmerkzaamer kenden, baar voorbeeld volgden, als zij de aarde verciert en vruchtbaar maakt, dan zouden wij meerder werktuigen zijn in de hand onzes Gods : indien niemand ?ich hier toelag, op, bij voorbeeld, het bebouwen der aarde; op het .opvoeden, en bezorgen van boomen. kruiden en gewasfen; maar flechts in vadsige ledigheid van den voorraad leefde; hoe rasch zou de aarde in eene wildsrnis veranderen, en voor den mensch, befchaafd door zeden, kunsten en weetcnfchappcn , onbewoonbaar worden ! zeer weinigen zouden alsdan den Schepper en het gefchapene kunnen ontdekken; er bleef niets over, dan de befchouwing der Zon, Maan en Sterren , waarvoor het gros der menfchen weinig aandacht heeft, of waatX5  34°" cornelia wildschut; op, van het zich, zo als de Gefchiedenis leert, zijne Godheden vormt. Oordeelt zeiven , mijne vrienden! indien ieder mensch zijn vermogen, en de gelegenheid die zich geduurig aanbiedt, om wèl te kunnen doen, te helpen, te leeren, te troosten, te vermaanen , medetedeelen' eene Godlijke roeping erkende, om zulks daadlijk te doen, zoude men dan niet allezins zo veel bewijzen zien , van die bijzondere Voorzienigheid, als wij nu hebben van Gods beltaan? Almagt is' eene onmededeelbaare eigenfchap ; zij alleen 'kan fcheppen; maar goedheid, weldaadigheid, zijn mededeelbaare eigenfchappen der Godheid', ons gefchonken, om hier op aarde zijne goedheid aftebeelden : zijne zorgende Voorzienigheid in onze handen vertrouwd, is ons tot onzer eigene beproeving gegeven, om ons te doen zien, wat gebruik wij zouden maaken van onze vrijheid ; even als een verftandig Vader zijne kinderen meer mededeelt, dan zij voor zich zeiven behoeven, op dat hij gelegenheid zoude hebben, zich te kunnen verzekeren, welk gebruik zij daarvan zouden maaken. Naar maate men de menfchen meerder leert kennen, zal men zig ook minder verwonderen dat zij minder acht seeven op de bijzondere Godlijke Voorzienigheid , dan op zijne magt ; alles wat ons buitengemeen overkomt, trekt fterker onze aandacht, dan geduurige " onderhouding, en weldaadigheid : men wil altoos wel een teken zien : wat was, en wat blijft altoos de groote tegenwerping tegen de bijzondere Voor-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 347 zienigheid? is het niet de ongelijke geluks-bedeeün^de overmaatige rijkdom die door zijn' bezitter» weelde en pracht verkwist wordt; de armoede, de ellenden van zo veelen die men vermoedt dat daar van een beter gebruik zouden maaken? Verre zij het van m, dat ik armen en behoeftigen zonde verdenken, evenwel wie zegt mij, dat geheel andere omftandigheden , ook het hart en de denkwijze niet zouden veranderen? doch dat zou ons te verre afleiden. Is nu deeze onafmeetbaare ongelijkheid der bezittingen, het werk van God ? dit kan ik niet denken: indien wij alle getrouwe Rentmeesters waren van onzen tijd, onze vermosens, onze talenten, onze aardfche goederen; zo wij die allen befteedden tot dat oogmerk waartoe God ons die gefchonken heeft, waar bleef dan deeze ftootende ongelijkheid? zoude dan de volgende woorden niet bewaarheid worden: „Die veel verzameld hadden, hielden niets over, en " die weinig verzameld hadden, kwamen met te kort " Deeze fchreeuwende ongelijkheid is geheel ons werk : even zo als de ongelijke bedeeling der behoeftigen,dat der flechte Armbezorgers bij de christelijke Gemeenten: wanneer zij luiheid, geveinsdheid, en vrijpostigheid begunftigen, ten nadeele van eerlijke, naarftige, fchaamachtige armen. Wij hebben troost, wijsheid, talenten, middelen „enoe? voor alle Gods min bedeelde kinderen, indien wij flechts het hart hebben,rm uit-en mcde-tedeelen • indien wij niet als verachtelijke vrekken, alles voor ons willen behouden : wij kunnen, 't is waar,  34» CORNELIA WILDSCHUT; OF, deeze zedelijke en tijdelijke Armenkas belleden want anders waren wij niet vrij (*) _ en niet aan' fpraakhjk voor onze daaden ; maar wij zullen de gevolgen daar van, zo al niet hier, immers hier namaals, moeten ondervinden : 't vonnis : „ Het „ geen gij aan de minfte uwer broederen gedaan „ hebt, zal ik u vergelden», is in een dubbelden zin waarachtig: wee hen, die veele ongelukkige» voor hunne rekening hebben, die zij hadden kunnen redden, maar niet wilden te hulp komen; zij hebben de blijken der bijzondere Voorzienigheid verduifterd en verzwakt. Als een ongelukkige, die nergens meer uitkomst zien kan, door een deugdzaam man op éénmaal en onverwachts gered wordt, dan erkent meermaals een geheel huisgezin , en alle deszelfs bekenden even zo klaar en overtuigend, de hand der Voor' ziemgheid, als hij in de werkende Natuur zijnen Schepper ziet: „Welk een bron van vertroostL „ opent zo een Weldoener niet voor allen die hij „ daarop opmerkzaam gemaakt heeft"? Wij hadden dit alles aangehoord met al dien aandacht, die innerlijke toeftemming, de waare deel neeming, die eene redevoering, welk uit het hart des Spreekers onmiddelijk vloeit, bij welgezinde toe. H Als dees Wijsgeer zegt, dat de mensch het werktuig der Voorzienigheid is, verliest hij den niet uu het oog: men geeve des aan deeze woorden een welyerklaarden zin.  de gevolgen der opvoeding. 3# hoorders doorgaands verwekt, de groot ftoorde mij in mijne overdenkingen, hij ftond op, greep mijn hand, gaf die aan onzen Wijsgeer, en barstte dus uit : „ noach was een Prediker der gerechtigheid; maar dees mijn vriend is een Leeraar der " bijzondere Voorzienigheid." Vervolgends verhaalde hij , ik mag zeggen uit zijn overloopend vol hart, al wat ik voor hem gedaan had, om hem zo wel naar ligchaam als verftand , te redden en te herdeden. Juffrouw wildschut fchreide : zij had nog, zo veel ik weet, geen woord gefproken: „ Ach!" riep zij uit, „ deeze twee Heeren hebben mij ook , zo wèl sedaan; zij wenfchen mij, ware dat mo" gelijk ook nog eens gelukkig te maaken; maar ik , heb te veel misdaan, ik heb mij alles te verwij" ten ik had mij verhard tegen mijn lot dat ik mij " zelve veroorzaakt heb." De Heer le blanc zag haar met aandoening aan, plaatde zig nog nader bij haar, vatte vaderlijk haare hand: „ Hebt gij, lieve Juffrouw! geene Ouders? gij zijt, dunkt mij, nog " zo volle jong, om veel misdaan te kunnen heb" ben -" „Ik heb", zeide zij, „nog een Moeder, " maar zij heeft mij door haare verkeerde opvoe" ding bedorven: mijn Vader, ach! die heb ik ze- " ker alreeds door mijn flecht gedrag " Zij dikte bijna, en konde niets meer zeggen : ik nam bet woord, en verhaalde, zo kort doenlijk was, haar geval. De eerwaardige man glinderde de traanen in de oogen; hij was geheel medelijdend, geheel  356 cornelia wildschut; of, vertroosting: „ Zie daar", zeide hij, na wat ftilzwijgens, „ mijn gevoelen over de bijzondere „ Voorzienigheid , al weder bevestigd ! wees niet „ wanhoopig mijn kind ! denk dat de altoos vvaak„ zaame Voorzienigheid u deeze jongelingen ter ,, uwer behoudenisfe toezond : haar wil is des u te „ behouden, en door uw leven te verlengen, u de „ gelegenheid te geeven, uwe fouten te verbeteren " Deeze zachtheid gaf haar moed, en hem weene'nde aanziende, vroeg zij : „ Zal dan mijn lieve „ Vader geftraft worden, om dat hij omtrent mij » zijn' phgt verzuimde,en geen gehoor gaf aanbraave menfchen, die hem daartoe vermaanden? „ want ik heb uit uw gefprek begrepen, dat dit „ vermaanen, als de ftem der Voorzienigheid was: », 6 dat denkbeeld doet mij de dood!" De Heer le blanc. Bedaar een weinig, op dat ik tot uw nut met u fpreeken kan. Uw Vader, mijn kind! is immers reeds door u geftraft, tegen wie hij zo zeer zijn' pligt verwaarloosd heeft, en door de gevolgen zij ner lafhartige toegeevendheid omtrent eenewouw die, zo ik hoor, niet bekwaam was zijn verzuim te vergoeden : hierdoor verbeurde hij het recht van zich de Vader tè mogen noemen eens deu-d'zaamen, verftandigen, welopgevoeden kinds; maar z.jn oprecht berouw, heeft hem bij een goedertieren God nog de genade verworven, van een verbeterd  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 35» berouwhebbend kind te mogen behouden : ik geloof dat zijn oprecht berouw hem zal ontheffen van meer lijden. Zoude uw Vader zijne dwaasheid gezien en betreurd hebben, indien gij u minder had te verwijten? laat u dit opbeuren, en poog voortaan het beste gebruik te maaken van dat leven, dat gij waarfchijnelijk nog veele jaaren zult genieten : troost u in uw oprecht voorneemen , en keer in vrede weder bij uwe Ouderen, alles zal nog op de gelukkigfte wijs herfteld worden , indien gij dien weg blijft bewandelen, waarop de Voorzienigheid u gebrast heeft." Zij hoorde dit alles met zo veel aandacht, leergierigheid, en alleroprechtst deelneemen, dat ik alle hoop heb, om in haar nog een zeer waardig jong mensch te zien : zij was zo gevoelig, zo dankbaar, er kwam reeds zulk eene lieve, zachte gerustheid over haar verbleekt gelaat; men zag dat zij minder in haar ziel leed. Nu trad de bediende met een klein briefje aan zijnen Heer, in het prieel : hij las het zeer bedaard, vouwde het toe, en zeide : „ Mijne vrienden! dit bericht is voor mij de Macedonifche man , die " zegt, kom over en help ons ; dit is de wenk der " Voorzienigheid; ik moet gaan, maar verzoek dat \\ gij hier vernacht : het wéér is zo ongemeen " fchoon, de Herfst is nog in al zijne mildheid " overal te zien; blijft tot ik weder kom , mijn H vriend de Doclor, zal bij u mijn plaats bekleeden, " en den tijd aangenaam helpen doorbrengen : ik  352 cornelia wildschut; of, „ merk, dat gij niet naar Holland vertrekken zult, „ voor gij antwoord op eenen brief hebt : ik wachc „ binnen weinige dagen een'vreemdeling, die mij „ beloofd heeft te komen bezoeken, vóór hij naar M UVV herland vertrekt: het zal voor u allen „ denk ik, welgevallig zijn, de reis met elkander „ te doem" Dit, naatje lief! was niet met een nietsbeduidend compliment aftewijzen : wij zeiden, dat wij aan z.jn vriendlijk oogmerk zonden voldoen, door hier zijne terugkomst aftewachten : hij groette ons en wij geleidden hem tot in zijn rijtuig. Wij fieeten den avond met wandelen, en met over het voorgevallene te praaten. Toen de groot en ik in onze kamer waren, zeide hij ï „ walter! mijn vriend • >, wat ben ik toch onverfchoonelijk,daar ik zo veele » uuren geheel misbruikt heb; hoe dwaas was ik >, hoe verkeerd befteedde ik mijne gezondheid, mijn „ verftand, mijne talenten, en dat om iet grootsch " ie,,Tden •' J'a' mi]n Vrknd ! ho°gmoed , zotte >, dolle hoogmoed, was mijn afgod; ik kan mijzelvert j, met uitftaan, als ik dit overdenk; ach! mogt ik „ ook nog eens iet goeds, iet nuttigs in de hand der „ Voorzienigheid verrichten ! " ik. Dat hebt gij reeds gedaan, mijn vriend ! gij hebt immers zo gelukkig geweest van een verdwaald meisje te vinden? hij. (Mij invallende.) 6 Daar toe koos de Voorzienigheid u , mijn vriend 1  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 353 vriend! die reeds mij behouden heeft: 'hoe weinig deed ik zelf daar toe ? Zou er ook geen gelegenheid zijn, walter! om Juffrouw harris een aangenaamer lot te bezorgen? Wat zou het jammer zijn, indien wij haar hier moesten laaten! wij moesten haar voordellen , om met ons naar Holland te gaan : mijne Tante klinkert, of mijne Moeder, zullen haar, dit weet ik zeker, met blijdfehap huisvesten ; dan kan men haar zien te beweegen om aan haar' Voogd te fchrijven; of zo zij zulks niet durft onderneemen, kan zij bij ons blijven. Ik ben verzekerd, dat hij dit zonder eigenbaatige oogmerken voorftelde ; maar ik ben ook verzekerd, dat hij haar teder bemint ; medelijden met haar, heeft zijn geheel hart voor haar vervuld : hij behandelt haar met zulke onderfcheidingen, die misfchien de vriendfchap zelve nooit uitdenken kan; haar fraai gelaat, waar van de blos der gezondheid geweeken is, heeft ook, dit beken ik, iet zo belanginboezemends,dat,indien men een vrij hart heeft,men haar moet beminnen; zij heeft eene zachtheid in haare ftem, en in haare manieren, waarvoor geen rechtfchapen man beftand is, en hoe weinige dagen ik I nog met haar hebbe omgegaan, zo ontdek ik reeds zo veel verftand en befchaafd oordeel in haar, dat ik mij verheug over de keuze mijns vriends : ik antwoordde hem. „ Dat ik het haar zoude voorftel- , „ len, ja zelfs aanraden, indien zij mijn oordeel j „ daarover wilde inneemen : ik zal haar het cha„ rakter uwer Moeder en Tante zo befchrijven al9 V. DEEL. Z  354 cornelia wildschut; of, „ het is , en misfchien zal zij ons vergezellen/* Dit verheugde hem tot verrukkens toe,mag ik zeggen. Onder onze morgenwandeling had ik de geiegen- neict om met Juffrouw harris alleen te fpreeken; zij zeide mij : ,, Dat onze vriendin door het gefprtk „ van gisteren , zeer veel getrooster en geruster „ was, dan zij haar in alle de weeken die zij met „ haar fleet, gezien had. Naauwlijks was ik met „ haar in de kamer, of zij omarmde mij met zo „ veel tederheid, dat ik onthutst werd; dit ver„ fchijnfef was mij zo vreemd ! ik had haar begin„ nen te houden voor een dier jonge lieden, die „ geen vrienden nodig hebben; want ik heb niets „ onbeproefd gelaaten, om haar te winnen : mij „ dacht, dat vriendfchap zo natuurlijk was bij twee „ jonge verlaatene, ongelukkige lieden ; doch een „ geheel onverfchilhg, om niet te zeggen, afwij„ zend gedrag, was het loon mijner zucht voor, en „ van mijn medelijden met haar : maar nu is haar „ hart verzacht, zij durft weder hoopen; zij heeft ,, met mij zo openhartig gefproken , dat zij mij „ zeker thans voor haare vriendin houdt : zij ver„ fchoont zich niet; zij belijdt mij dat zij uit ffijf„ zinnigheid gehandeld heeft. Haar berouw is op„ recht; haar eenige wensch is nu, haar'Vader „ nog in 't leven te zien, zich voor hem te ver„ nederen, en haare moeder om vergeeving te bid„ den, dewijl zij haar misleidde." „ Uit het geen", ging Juffrouw harris voord, „ wat zij mij wegens haare opvoeding gezegd heeft,  de gevolgen der opvoeding. 355 moet ik befluiten, dat zij minder te befchuldigen „ is dan wel te beklaagen ; ik zie ook, dat zij meer „ verftands heeft dan ik tot nu toe vermoedde : zij „ heeft mij over haare Tante gefproken, maar met „ zo veele tederheid , zo veele achting als een dank„ baar hart fpreeken kan. Ach"! zeide zij, „ik ken „ mijne Tante, ik ken mijne Nicht, zij zullen mij „ niet verftooten, ik zal aangenomen worden: " dit ftemde ik haar toe, uit het geene zij mij van beiden verhaalde. Mijn hart, Mijnheer walter! is zeer gevoelig , het denkbeeld dat ik van haar fcheiden zou, bragt traanen in mijne oogen : ik beken u , dat ik haar lief had , ook vóór zij zich mijne vriendin betoonde. Ik zeide haar dit! hoor nu wat zij mij antwoordde — „ Indien mijne „ Tante mij aanneemt, en dit, als ik alles wel „ overdenk , mag ik hoopeu , moet gij met mij gaan : gij zult met liefde ontvangen worden; „ mijne Tante weet reeds door den brief van den „ Heere walter , dat gij geheel en al onfchuldig zijt; en zij, die eene fchuldige, welke berouw 4, heeft , zal aanncemen, zal zeker mijne lieve onnozele vriendin , met blijdfehap ontvangen: „ daarbij komt nog, dat ik niet kan denken om „ u hier te laaten i nu ik tot mij zelve begin „ wedertekomen, zie ik u," ( geliefde het haar té zeggen,) „ in alle uwe waarde : ik moet u ver„ goeding doen voor al het ftuurfche, het afwij., zende , waarmede ik Uwe vriendelijkheid en „ hulp heb beantwoord neen, harris! lieve Z ■  356 cornelia wildschut? of „ harris ! ik verlaat u niet!" Ik beken, Mijn„ heer ! dat zo veel hartlijke genegenheid mij trof; „ maar hoe zal ik mij durven dringen in het huis „ eener mij geheel onbekende vrouw? " Zie hier, naatje ! wat ik hier op antwoordde : „ Ik bemin „ Juffrouw wildschut,ook haare gehechtheid aan, „ en haare dankbaarheid voor u: onderlid eens,dat „ gij niet kunt befluiten naar Mevrouw stamhorst, „ met ons te gaan, zo bid ik u echter, dat gij met „ ons naar Holland vertrekt ; ware ik reeds ge„ trouwd, mijn huis zoude het uwe zijn; doch dit „ laat thans de betaamelijkheid niet toe; maar ik „ ken eene zeer uitmuntende vrouw, die u met „ opene armen zal ontvangen; daar kunt gij blijven, „ tot wij aan uwen Voogd gefchreven hebben , en „ weeten of hij genegen is u te ontvangen ?" Zij vroeg mij , bij wie ik haar meende te brengen ? „ Bij de moeder van onzen vriend de groot", was mijn antwoord : zij wierd rood, zag voor zich ' antwoordde niets, en ik hield mij of ik geen acht floeg op deeze zichtbaare verandering. Hier trad keêtje met de groot naar ons toe, en ons gefprek nam eene andere richting. De Doctor was nu ook in het gezelfchap, en onderhield ons over zijnen vriend, op eene wijs die hem eer aandeed. „ Het zal u ", zeide hij , „ mis„ fchien een weinig verwonderd hebben, dat dees „ man, op het ontvangen van een briefjen, een ge„ zelfchap verliet, dat hem zo ongemeen aange„ naam was; te meer, daar gij misfchien nooit wd-  DE GEVOLCEN DER. OPVOEDINC. 357 „ leevender man ontmoettet : gun mij het vermaak, „ u nog een weinig over hem te onderhouden. De Heer le blanc' is indedaad het geene veelen zich „ zo te onrecht noemen; hij is een wijs man; hij „ heeft zijn geluk gevest op onwankelbaare gronden, in zijne liefde tot God, en zijne medemen„ fchen : hij leefde en werd opgevoed voor de „ groote jwereld ; doch zodra hij zijn lot konde „ fchikken, verliet hij haar, niet om als een trotsch „ of droefgeestig meufchenhaater, zich in eene plit„ looze eenzaamheid optefluiten ; maar om zijne „ weldaadigheid ruimer te vergenoegen : voor meer „ dan dertig jaar reisde hij in dit Land, en vond „ het zo fchoon, dat hij befloot, zich hier neder „ te zetten : hij kocht dit Landgoed, en herbouwde „ dit huis naar zijn eigen plan; maakte weldaadige „ inrichtingen voor armen en ongelukkigen : daar, „ dat groot, mooi eenvoudig gebouw, is er nog „ een bewijs van; het is in twee vakken verdeeld; het eene is gefchikt voor zieken , het andere ',' ftrekt tot wooning aan oude lieden, die hun brood „ niet meer winnen kunnen - nog wat verder is „ eene Spinderij, waarin al wat behoeftig is, en " werken kan, werk vind : hij zeifis de Direfteur, alles word onder zijne oogen beftuurd ; alle dag " bezoekt hij met mij de zieken, en oude lieden, ", die hem nimmer zien zonder hem te zegenen : hij " was, fchijnt het, nog jong, toen hij reeds duidelijk doorzag , dat de Christelijke Godsdienst gegrond is op de betrekking waarin de mensch Z 3  35^ cornelia wildschut; of, „ ftaat met zijnen Schepper, en met zijne mede„ fchepzels; dat, uit die betrekking alle onze plig, „ ten, en alle de wetten des Natuurlijken en Chris„ telijken Godsdiensts , als uit eene hoofdbron „ voordvloejen : hij befloot des, dat iedere gele„ genheid, die zich aanbiedt, of die men zelf op„ fpoort, om zijn evenmensch ter hulp te komen, „ 't zij met geld, raad, troost, enz. eene Godlijke „ roeping is, waarvan men zich, onder geenerleie „ voorwendzels , ontdaan mag : de eenige vraag, „ die hij zich bij zo eene gelegenheid doet, is dee„ ze: ftaat het gevergde in mijn vermogen? — zo een „ deugdzaam wijs man kan zich hieromtrent niet „ vergisfen , dewijl geen hartstochtlijk medelijden, „ maar het gezond verftand hem beftuurt : hierom 3, ontziet hij geene ongemakken, geene moeiten, „ geen onftuimig weder; geen afftand houdt hem „ te rug : indien men uit tedere bekommering „ voor zijne gezondheid, hem eenige tegenwerping maakt , antwoordt hij bedaard : „ Dit is mijn „ „ beroep; God heeft mij daar in geplaatst, en „ „ zoude ik niet op Hem vertrouwen?" Onder„ tusfchen is zijne gezondheid, in weêrwil van al„ le zijne reizen op ongelegen tijd , en langs „ moejelijke wegen, zo vast en ongekrenkt, dat hij „ met zo veel vaardigheid, en zulk een gerust hart, „ den hoogden ouderdom fchijnt te moeten be„ reiken." Vcrvolgends verhaalde ons de Doclor, dat de Heer le elanc gisteren vertrokken was naar een afgele-  de gevolgen oer opvoeding. 359 een vlek, grootendeels vernield door het onweder: hij ontving dat treurig bericht doormiddel van het briefjen, hem door één der inwooners gezonden: hij, gaat nooit uit, durf ik zeggen, dan om te troosten en te zegenen : ik denk dat hij nog dees dag zal terug zijn, indien de omftandigheden cht Naauwlijks hadden wij een uur omgewandeld , of wij zagen den waardigen man terug komen; onze harten vlogen hem tegen , wij zagen niemand dan hem; doch de groot kon zich niet wederhouaen hem tegen te loopen, en hem de hand te geeven, toen hij uit het rijtuig ftapte. Het was nu tijd om te eeten; wij zetteden ons allen aan tafel,en deelden elkander ons genoegen mede , om dat de braave dierbaare man bij ons was. Wij fleeten dien nademiddag op zo eene' nuttige als aangenaame wijze: mijn brief zoude te lang worden, indien ik u onze gefprckken mededeelde. Dees dag was nog fchooner en warmer dan de voorgaande, en dewijl wij zo verrukt waren over de . landgezichten , die men uit de groote berceau, of het prieel had, ftelde de Heer le blanc ons voor, in onze wandeling daar in te treeden, om thée te drinken. Omtrent vier uuren trad de bediende de laan op, en zeide, dat de Heer die verwacht wierd, in huis was, naar den Heer le blanc vroeg, en hem volgde. Een oud eerwaardig grijsiiart, met een grooten nederhangeilden hoed, en in 't bruin gekleed, trad naar ons toe: „Vrede ziju!" zeide de onbe. Z 4  3oo cornelia wildschut; of, fcende cn kuschte den Heer le blanc , die hem omkeerde, en in het prieel bragt; alle oogen waren op hem gevestigd: zo a}s hij naderde om plaats te neemen, gaf Juffrouw haur,s een gil, en viel in llaauwte; de groot vliegt naar haar toe, vat haar Zijne armen,- haar hoofd zeeg op zijn fchouder; 20 lag Z1j als een beeld': de Kwaker keert zich om, ziet haar, omhelst haar , en roept uit : ó „ Voorzienigheid, dit is uw weldaad! mijn kind mijn dierbaar kind ! ik vind u dan weder!" Door middel van reukwater, kwam Juffrouw harris bijhaar zelve, ziet zich in de armen van haaren Voo-d zijgt daar door,omhelst zijne knieën,en bid om zij'. »en zegen : de groot drong zich naar hem, knielde insgelijks, .en zegt : „ Geef mij ook uwen ze„ gen, mijn Vader!" De vroome man weende en zegende beiden. Nooit in mijn geheele leven was ,k zo getroffen; alles was zo verrasfchend, zo oogenbhkkig: iaat, mijne geliefde naatje ! u dit aandoenlijk tooneel eens afmaaien door uwe levendige verbeelding ! mijn pen is daar te zwak toe : wij overigen zweegen door aandoening; Juffrouw wildschut weende bitter, en ik hoorde haar met eene zachte ftem zeggen: „ ó mijn Vader! ... en zou „ ik u niet op mijne knieën ook dus om vergeeving „ kunnen bidden?" - dit trof mij in de ziel, ik nam haare hand, drukte die aan mijn bewoógen hart en zeide : „ hoop op God, gij ziet hoe goedertie„ ren Hij is." Nu kon juffrouw harris fpreeken - „ Ach"'  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 361 zeide zij, met eene zielroerende ftem, „ hebt gij, „ mijn Vader! ooit getwijfeld, of ik deel gehad heb „ aan dat fnood bedrog? dat ik uwe lesfen had ver„ geeten ?.. 6 wist gij, wist gij alles!" williams. Nooit, mijn kind! wees gerust, de Geest des Heeren heeft voor u in mijn binnenfte getuigd, dat gij niet verloren waart : altoos bleef de hoop leevend, dat ik u in alle uwe onfchuld zoude wedervinden; dat gij mijne ftervende oogen fluiten zoudet. Juffrouw harris. Ach, ik ben fchuldig ! eene verkeerde fchaamte heeft mij belet tot u wedertekeeren :' ik mistrouwde de goedheid van mijn' weldoender, mijn' leidsman , mijn' Vader: ik vreesde voor u te verfchijrren, na dat ik het flagtoffer van bedrog en fchijnheiligheid geworden was. williams. Bedaar, mijne lieve eenige! de Heere is niet in de aardbeeving, noch in het vuur; een (til verbroken hart is de woonplaats des Heiligen Geestes : gij zijt onnozel; ik heb mij te befchuldigen, om dat ik niet genoeg beproefde, of de Geest, die in de gedaante eens vroomen jongelings woonde, uit God was ; ik heb te veel op eigen krachten gedeund; ik ben ook daarvoor geftraft — 'wat heb ik niet om u geleden ! ik konde (ü niet loslaaten ! ik wenschte onophoudelijk , vóór mijne vreemdelingfchap hier ge-ëindigd is, u nogmaals te zien, en in den naam des Heeren te zegenen : de Geest dreef mij om herwaards te komen, en eenige Geloovigen rpet wie ik in den geest vereenigd ben , te bezoeken; Z 5  302 CORNELIA wildschut; OF, door dezelfde genadige leiding, kreeg ik kennis aan deezen gayus (op den Heer le blanc wijzende;) mijn hart dreef mij naar hem toe, hoewel ik hem van aangezichte niet kende; ik hoorde dat hij willeloos gehoorzaam was aan de leiding der Voorzienigheid; bij ons is tog het Koningrijke Gods niet in woorden maar in doen : alles wat ik van hem hoorde, zeide mij, dat mijn hart met het zijne vereenigd is voor God; en nu wensch ik te hooren, wat de groot door zijn' mond met mij fpreeken zal. Vervolgens verhaalde hij kortlijk, dat de booswicht hem een grooten fchat ontdooien had, en dat niemand, voor zo veel hij wist, iet van hem had gehoord. Toen floeg hij zijne oogen ten hemel, viel op zijne knieën , en zeide : „ ó Heere ! ik „ dank u, dat ik mijn kind heb wedergevonden; ,, ik zocht haar in grooten angst, en met veele traa„ nen; ó laat zij voortaan U dienen met haar ge„ heel hart, en lei haar altoos door uwen Geest — „ Amen! Amen! " De Heer ee blanc betoonde zijn genoegen over het bezoek des Heeren williajis , en beiden fpraken zo als hun hart hun ingaf: hun verfchil in deezen is zeer groot, maar hun oogmerk is het zelfde. Nu rees Juffrouw wildschut op , en omhelsde haare vriendin met traanen, terwijl zij baar zelve gelukkig noemde — dit roerde de Kwaaker ; hij vroeg : „ Kind! zijt gij de vriendinne mijner Pupil? „ hoe veel verpligting moet die dan in een „ vreemd Land, en in zulke droevige omftandighe-  de gevolgen der. opvoeding. 363 den niet aan u gehad hebben? de Heere zegene u, en eene eeuwige zaligheid zij u deel! " keetje kon niets antwoorden, dan: „ Eeuwige zaligheid! „ ó ! die heb ik verbeurd." De Heer williams zag haar ernftig aan, en fcheen te vraagen, waarom wanhoopt gij? ik, ziende dat Juffrouw wildschut niet in ftaat was om te fpreeken over haar zelve, vattede het woord : „ Vriend williams !" zeide ik, „ gij ziet hier een onnozel verleid meisje; bedrogen „ door zeer ondeugende lieden die op haar bederf „ toelagen : ongelukkig was haare opvoeding niet „ ingericht om op haare hoede te zijn; zij was eene „ zeer ligt te verkrijgen prooi, voor hen die haar „ onder het masker van vriendfchap en liefde mis„ leidden. Deeze Juffrouw is niet uit dit Land, zij „ is uit Holland, het eenige kind haarer Ouders; ik „ was met deez' jongeling zo gelukkig van haar we„ der te vinden, en zo ik hoop, zal zij weldra „ met haare familie verzoend zijn " — „ Hoe," vroeg hij, „is haar naam,mijn vriend?" —wildschut-! „ wildschut!" zeide hij; „ zijt gij dat kind, „ waar over men mij gefchreven heeft? zijt gij „ het lam dat de booze poogde te verfcheuren? „ zie in mij den Oom uws verleiders, die u in zijne ,, befcherming neemt. Kom mijn kind ! ik zal u „ bij uw' Vader brengen , en gij ault zegg< .1 : „ „ Vader ik hebbe gezondigd tegen den Hemel, „ „ en voor u , ik ben niet waardig uw kind „ „ genaamd te worden , maar ontferm u over „ mij!"  364 cornelia wildschut; of, Vermits Juffrouw wildschut te zeer was aangedaan over deeze woorden, nam ik de vrijheid, voor haar het volgende te zeggen : „ Vriend! ons oog„ merk is uwer waardig, maar wij durven ons niet „ vleien dat wij den Heer wildschut nog leven„ djg vinden zullen, als wij in Holland komen : mij „ is bericht , dat hij gevaarlijk krank is : zijn be„ rouw over de verwaarloosde opvoeding zijns „ kinds, heeft hem zo getroffen, dat hij te bedde „ ftortte, en bij vlaagen onzinnig is: verfcheiden „ kort op elkander komende verliezen in zijn Nego„ tie, hebben hem geheel geruïneerd ; doch daar „ aan fchrijf ik toe, dat uw Neef, (zulk een Oom „ geheel onwaardig,) deeze door hem en zijne zus„ ter verleidene, verlaaten heeft, na haar van alles „ beroofd, en in een vreemd Land aan haar droe„ vig lot te hebben overgegeven : ik wacht hier „ antwoord op een' brief die ik aan den Heer wild. „ schut's zuster gefchreeven heb ; die zal zeker „ geen meisje verftooten , dat haar verkeerdheid met ,, berouw ziet, en voorneemt door een oprecht „ deugdzaam gedrag, de begaane fouten te verbe„ teren." Dit alles hoorde de man met teder deelnemen; zie hier zijn antwoord : „ De Heere heeft ., mij rijk gemaakt; ik zal voor dit kind zorgen; „ haar zal niets ontbreeken; zij zal dat gedeelte mij- ' „ ner goederen hebben, 't welk ik mijne bloedver„ wanten bad toegedacht : zij zijn oorzaak van haar „ ongeluk: ikdankGode, dat ik verwaardigd word, „ om vóór mijn dood nog eene daad van billijkheid  de gevolgen der opvoeding. tfS en menschlievendheid te volvoeren. En gij, mijn " kind ! aanbid de genade die u zo wonderbaar mt " de magt deezer booze menfchen gered heeft." " keetje ftond op, omarmde hem; maar haar hart was zo getroffen, dat zij niets zeggen konde, dan: Zo veel goedheid ben ik onwaardig!" Juffrouw harris konde haare blijdfchap hier over niet verbergen , maar bedankte baar'Voogd voor haare vriendin0, op eene zo aandoenlijke wijs, dat ons allen de traanen in de oogen ftonden. De Heer le blanc dankte de Voorzienigheid, dat die hem verwaardigde van dit alles getuige te zijn; en, voegde er bij, dat dees dag, één der gezegendftc dagen van zijn geheel leven was. Des avonds toen ik met de groot alleen was, zeide ik onder anderen: nu is ons plan verijdeld, om Juffrouw harris met ons te neemen, en bij uwe moeder te brengen; zij zal nu met haar' Voogd terug gaan; valt u dit niet een weinig moejehjk? Zeer moejelijk", zeide hij, „ik ril op het denk" beeld dat zij ons zal verlaaten : ach walter! ik " bemin haar! oordeel wat het mij kost ! ik kon » haar niet leeren kennen, zonder haar te bemin" nen» _ „Engij hebt mij daar niets van gezegd ?"", Ik achtte mij onwaardig naar haar te ftaan; ik " vreesde dat gij mij vraagen zoudt wat ik nog " gedaan had om haar te verdienen : ik beminde " thans zo weinig in mijne eigen oogen. Gij hebt " mij mij zeiven leeren kennen,en die kennis heeft " mij vernederd; evenwel ik verheug mij over haar  366 cornelia wildschut; of, „ geluk : zoude ik haar beminnen, indien dit mij „ bedroefde? Nu heeft zij haar grootften wensch „ verkreegen, en de vreugd deezes vroomen mans, „ daar hij haar weder vond, moet mij troosten; haar „ geluk is alles voor mij : mogt ik echter mijn hart „ voorbeiden uitftorten!... maar konde ik dan pligt„ fchuldig handelen omtrent mijne dierbaare Ouders! „ evenwel, indien zij dees engel kenden, zouden „ zij dan mijn keus niet billijken"? — Dit denk ik zo „ weinig, dat zij in tegendeel die zeer goed keuren zouden „ Er is maar eene zwaarigheid ", ( hij mij driftig invallende) " „Welke"? - „Gij zijt nog zo jong! " — „Nooit bedroefd men zig daar over, even„ 'wel nu wensch ik, dat ik uwe jaaren had : ik zie „ dat zelf wel in; maar indien zij weet dat ik haar ,, bemin? „Ik verftaa u: de jongheid is een „ fout,waar van men zich dagelijks verbetert." Hij nam echter voor, Juffrouw harris te zeggen, het geen die ongetwijfeld reeds zo wel wist als ik. — Des volgenden daags vond hij haar met haaren Voogd alleen; hij voegde zich bij hen, en zonder veele voorbereidzels, zeide hij zo alles wat in zijn eerlijk gevoelig hart omging : fprak over zijne Ouders, zijne omftandigheden , zijne uitzichten in de wereld, en fmeekte den Grijsaart om zijne toeftemming, daar hij poogen zoude, het hart zijner aangenomene dochter voor zich te winnen : „ Ik ben", zeide hij onder anderen, „ nog jong; maar, indien ik „ flechts mag hoopen, zal ik mij gelukkig achten." Ik was hem gevolgd, en hoorde met aandoening,  de gevolgen der opvoeding. 3<5? hoe ieverig hij fprak. Zo dra hij mij zag, riep hij: Kom mijn vriend ! help mij verkrijgen, 't welk ik zo vuurig begeer! " - „ Dit", zeide de vroome man, „ is, wat mij aangaat, onnodig : ik bemin u, , 6 Jongeling ! om uwer oprechtheids wille 5 ik " weet dat het rein geloof in u woont, dat de Hee" re u met genade befchouwt ! bewaar Hechts, 6 ", mijn THEMOTiiEUS!" (en toen lag hij zijn' hand opdeszelfs hoofd ;) „bewaar flechts het pand u toebetrouwd; heb een afkeer van ongodhjk ledel ge" roep, van valfche weetenfchap : vlied de begeerZ lijkheid der jongheid; bouw de waare Gemeente „ van God in alle liefde en ftichting; en de God " der liefde en der vertroosting, geve u hier na" maals een deel aan de hemelfche ervenis. Amen ! " En gij, mijne dochter! indien de Heere uw hart " tot deezen lieven jongeling neigt, ontvang ook " mijnen Vaderlijken zegen : hij is mij dierbaar ge„ worden als een geliefde zoon; als de Geest mij toelaat van hier te vertrekken, dan zullen wij ',' naar zijne ftad gaan, en ik zal met zijne vroo„ me Ouders fpreeken : evenwel, mijn kind! gij moet de leiding van uw hart volgen." de groot' kon zich niet wederhouden de hand, die hem gezegend had, te kusfchen. Juffrouw harris bloosde en zweeg; hij omhelsde haar met vervoering, zag haar aan, maar was te overftelpt om iet te kunnen zeggen. Als ik deezes Kwaakers gedrag, en woorden, overpeins, en die zijn mij zo vreemd, dat zij meermaals  3<58 cornelia wildschut; of, mijn aandacht bezig honden,zeg ik bij mij zelven; de dweeperij , als zij door de Natuur zelve in een zacht gemoed word ingeftort, en door vriendlijke begmzels geleid, en op liefde tot God uitloopt, kan met gevaarlijk zijn voor geoefende lieden; het dat »* den Jeeru^ecroot fterk aanzag, en zeide: „Is H ^ vvaar!... 0 mijn kind r _ Zo ^ die =oorden (foof zijne vrouw naar het bed, hadden gezie„ dat de Heer de oaoox nalr boven gegaan was en waren hem gevolgd,) en riep : „Wel ongeloovige thomas! zei ik niet altoos dat „al dat zoeken vergeefsch was, dat zig alles fchikken „zoude? daar, lees het zelf," (zij hield uw> brief Tr i°tT °°gCn' en weI dat «la git ichnjft, dat gij keetje gevonden had.) Hij richtte zich, met moeite, overeind, knielde, hield *jne oogen nu op den brief, dan op ons, wilde fpreeken maar kon niet; hij hield den brief n zijne verftnfde banden, en zijne oogen ten hemel heffende zeide hij IBet eene beweegelijke ftem: „ 0 „God! zie hier een'zondaar,die u niets heeft opte- offeren dan een gebroken dankbaar, ootmoedi„hart: neem het aan om Jezus, mijns Zaligt „wdl H.er looten ztch zijne liPpen en oogen, en - hij was dood! ' Verbeeld n onze ontffeltenis j verbeeld u den «aflaad waarin de oroot zich bevond;, maar  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 9 dat kunt gij niet, en ik ben onbekwaam u die te befchrijven. 6 Mijn vriend! indien eene verwaarloosde opvoeding altoos zulke ijslijke gevolgen naar zich fleepte, wie zoude moeds genoeg hebben zich in het huwelijk te begeeven ? Maar zijn deeze gevolgen echter niet zeer natuurlijk? Zouden zij niet altoos zo zijn, indien onkunde, onverfchilligheid en gewetenloosheid , niet tusfchen beiden kwamen, en deeze gevolgen achteruitfchooven, tot aan de intrede der toekomende wereld? Indien de mensch (en dit houde ik voor bewezen) verantwoordelijk is, niet flechts voor de kennis die hij heeft van zijne pligten en zijner beftemming, maar ook voor de kennis die hij verzuimd heeft daaromtrent te verkrijgen , en ik mij bepaal bij dat groot getal ouders, die verzuimd hebben die kennis te erlangen, hoe wel hen niets daar toe ontbrak, en alles daar toe aanleidde, zo dat zij hunne kinderen opvoedden gelijk onze reetje; dan huiver ik terug als ik mij hen voorftelle, ftaande voor den Rechter der wereld. Bedenken wij, aan den anderen kant, in welk een' draaikring van gewoel en afleiding, van bedwelmende vermaaken, zulke ouders reeds bij hunne intrede in de wereld geplaatst waren ; hoe alles zamen kwam om hen van ernst en aandacht te verwijderen, om hunne zedelijke krachten te beproeven, te kennen, hoe bezwaarelijk hunne omftandigheden het voor hen maakten de ftem huns gewetens te hooren, 't welk nog daar A 5  IO CORNELIA WILDSCHUT? OP, en boven zo weinig verlicht en onderwezen is, dan vraag ik in hoe verre waren zij vrij ? dan vraag ik den (trengften veroordeelaar : Kunt gij bepaalen hoe gij u , in dezelfde omftandigheden geplaatst , zoudet gedragen hebben ? " En indien hij zich bedaard befchouwt, zal hij zeker niets ten zijnen voordeele kunnen beflisfen. Ik zeide dit onder anderen aan de waarde Juffrouw de groot, en haar antwoord trof mij zo zeer, dat ik het u, mijn vriend ! moet mededeelen: „ Indien de befchrij„ving van den plegtigen Oordeelsdag letterlijk moet „verftaan worden , en zo als onzen godlijken „Leermeester die ons gegeven heeft, dan moet Hij „die in den beginne bij God was; Hij die God, en „ den mensch kende , zo als Hij alleen God en den „mensch kent, de middelaar Gods en der menfchen , „ons gedacht oordeelen , indien wij rechtvaardig „zullen geoordeeld worden: een Engel zoude hier„toe even onbekwaam zijn, als hier op aarde de „ welmenendfte naauwstgezette fleilige: en waarom V „ om dat het niet gegeven is aan hun - de geesten „te weegen." Laat ik tot mijn verhaal wederkeeren. Hoe denkt gij dat de van haar' man, haar kind, haare goederen beroofde Weduw zich gedroeg? Geheel inflemmend met haar doorgaand charakter ! zij fchreeuwde het geheele huis bijéén ; zij kuschte den dooden met zo veele vervoering , als zij hem zeker geen eenmaal in zijn geheele leven gekuscht had; hoewel zij hem altoos zo lief had als zij lief-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. II hebben kon; tierde en baarde zonder een' traan to weenen , hoewel zij met haar'zakdoek haare oogen rood wreef: zij fchold op keetje, op de groot, en barstte dus uit: „Nu kind! nu heb „je jou zin: nu is je vader om u van chagrin ge',' ftorven; je zult wat voor God te verantwoorden hebben; had je nu van veen genomen, 'dan „ zou mijn lieve man hier niet dood op zijn bed "liggen;en nu is al dat vifitegeld, en al die Doctors dranken om niet, en nu moet ik nog de zwaa„re kosten doen van hem te laaten begraaven als een „fatzoenlijk man; als ik je Tante niet had, mogt „ ik de goede lui wel gaan dienen, of mijn brood „bedelen; 't is goed dat je bekeerd bent, anders „zou jij ook gaauw onder de aarde liggen, want „gij hebt je vader den dood gedaan." Toen vloog zij naar beneden , kwam met haar toiletfpiegel, blies 'er de poeder af, en legde dien op wildschut s dooden mond; voelde zijn pols; zei dat hij nog warm was ; hield hem een Eau ■ de ■ luce fleschje onder den neus, ftreek de flaapen van zijn hoofd, maar geene beweging befpeurende, ging zij naar de groot, die als een beeld ftond en riep: „ Zie daar, dat zijn nu die wijze lui! die zouden „ alles zo verftandig fchikken 1 mij werd op hals „en keel verboden niets van keetje te melden; „ik mogt nooit alléén zijn bij mijn eigen kostlijken „man; net als of ik niet zwijgen kon; en wie „heeft het nu gezegd? Ik dank den Heere dat ik mij „niets te verwijten heb; dat ik zijn leven door mijn  li cornelia wildschut; o-f, „grooten mond niet verkort heb: maar de mensch „ moet ééns iterven , en die wèl geftorven is, is gelukkig, want als men arm is, is 'er in de we„reld niet veel te beleeven." Niemand onzer antwoordde een enkel woord. Zij moest uiiraazen; 't was ook fpoedig gedaan ; zij ging naar beneden; zette koflij, liet warm brood haaien en riep toen: „Kom vrienden! wij moeten ons troosten „en wat gebruiken voor de fchrik." De droefheid van frans trof mij ten uiterften; hij weende als of hij zijn eigen vader verlooren had; en zo dra hij fpreeken kon, wijdde hij uit in den lof van zijnen meester; fprak van al de goedheid die hij altoos voor hem gehad had ; zei dat hij hem nooit zoude vergeeten; bleef bij de uitkleeding, en toen wildschut in zijn doodsgewaad uitgeftrekt lag, knielde hij bij het lijk , kuschte zijne handen, zag hem aan, en 't fcheen, door zijne traanen en zuchten, als of zijn hart zoude breeken: tot op dit oogenblik heb ik niets dan droefheid op zijn altoos zo vrolijk gelaat gezien ; hij fpreekt niet dan wanneer hij moet, en is naauwlijks ia ftaat om iet te doen. De Weduwe gaf het horologie dat haar man altoos bij zich gedragen had, aan den Heere jan de groot, als aan zijnen boekhouder en vriend; deeze weigerde het, maar verzocht dat zij het aan lic hxhart prefent deed. „Daar mijn goeje jonge," zei zij, „ draag dat horologie ter gedachtenisfe van uw' „ Baas, gij hebt het wel verdiend, en hij zou eeu*  DE GEVOLGEN 6er OPVOEDING. 13 1 man van uw gemaakt hebben; nu, de Heere zal l wel voor u zorgen; gij zijt een braai k.nd dat 'zijne ouders nooit verdriet aandeed; dat kan keetje niet zeggen; maar die wèl doet, die „wèl vind." Zij beeft geen denkbeeld van de waarde van geld of goed; ten bewijze: terwijl het lijk nog boven aarde ftond, pakte zij in eene groote koffer en bahjmanden, een goed gedeelte der kostbaare Boeken van den Heere wiloschut's vader, en zei: „Zie naatje! die boeken geef ik , Uj ik lees tog niet, en jij leest gaarne." Ik had alle moeite van de wereld om haar te beduiden dat ik mij fchaamen zoude misbruik te maaken van haare goedheid, en indien Mejuffrouw de groot mij geen gelijk gegeven had, dan zoude zij mij dien fchat hebben t'huis gezonden: wij raadden haar daar in't vervolg een gefchenk van te maaken aan Mevrouw stamhorst, die zeker de Boeken haars vaders gaarne zoude bezitten, en het wèl met haar zoude maaken. Vervolgends liet zij het bed en ledekant des overledenen wegbrengen, om dat zij te bang was beneden een vertrek te flaapen, waarin haar man geftorven was. Welke denkbeelden! zij dwong mij zelfs bij haar te flaapen, zo bang was zij om dat de doode boven ons lag: ongaarne volgde ik dat in. De Heer stamhorst en zijn zoon kwamen zo dra zij den doodbrief ontvangen hadden, over: beiden waren bedroefd en ontfteld: zij traden  *4 cornelia wildschut; or, met den Heere SAMuëL naar het lijk en weenden beiden. De oude Heer stamhorst zag den dooden met diepen aandacht en zeide: „ ó God„Hjke zaligmaker! indien gij hier geweest waart dan „zoude mijn broeder niet geftorven zijn! maar Gij „hebt zijn berouw aangenomen. " De weduw viel hem dus in de rede: „ Ja broer! dat hebben wij „duizendmaal gezegd, wam God is almagtig, maar „hij vertrouwde niet op God, en ik zei altoos, pau„lus wildschut! dit zijn veege tekens." De Heer stamhorst zag haar aan met misnoegen en medelijden; hij zag dat zij hem niet begreepen had - Wij hadden veel moeite om haar een zeer zotten inval uit het hoofd te praaten - Uit zuiver overleg wilde zij gemaakte rouwklederen voor haar ontbieden, van eene vriendin die zij te Rotterdam heeft ! Om haar te doen veranderen ontbood ik fchielijk rouwgoed; dit gaf haar bezigheid. Alles is met de grootfte betaamelijkheid uitgevoerd; de Heer jan de groot heeft zich, als of hij nog Boekhouder ware, in den rouw gekleed, zo OOk lichthart - van veen w3s op de begraavenis, en ten uiterfte aangedaan. De oude Heer stamhorst zoude zeer wèl overeenftemmen met uwen wijsgeer le blanc: hij fpreekt weinig, maar niet uit ftroefheid; 't is een man die denkt, en fterke denkers zijn zelden groote praaters : ik heb opgemerkt dat hij dit leven uit een zonderling oogpunt befchouwt; zijn zoon is geen gemeen jongeling; hoe gelukkig dat  „E GEVOLGEN DER OPVOEDING. 15 hu zo een vader heeft I zijn fchoon gelaat tekent fcrke levendige driften; hij vecht met het vuur eens doolenden Ridders tegen alles wat hij onderdrukking, en geweld noemt, en is maar tamelijk te vrede met onze fchoone orde der dingen: hij beweerde eens tegen mij, dat lafheid de bron is van alle ondeugden: „Want," zeide hij, „ deugd is ftrijd, maar wat kan zij aanvangen met zulke lat"fe zielen die den moed niet hebben om ondeugd "en dwaasheid onder de oogen te zien?" Zo een knaapje heeft niet veel op met verdraagzaamheid; hij heeft zulke overfpannen begrippen van de menschlijke natuur, dat hij een ftreng wetgever zijn zoude; zijne groote regel is: „men kan wat men ernftig en bepaald wil; niets is onmogelijk zo men "maar moed en behendigheid heeft." (Gaarne zoude ik, mijn bedaarden walter, eens met zulk een vuurig hoofd en fterk doorflaand hart hooren redeneeren.) Ik fcheen daaraan te twijfelen , maar hij antwoordde mij, dat hij in ons berouw over eene verkeerde daad zijn bewijs vond. „ Ik heb, zeide hij, „immers geen berouw, als ik, bedaard voord, gaande, mijn been breek; als mij een neervallende fteen kwetst; als een donderbui mijn huis in brand "ftaat? want ik weet dat dit niet door mijn fchuld "is- maar ik heb, indien ik een verlicht geweten "heb berouw over iedere laage daad; iedere onwaardige gedachte die ik involgde en niet fchielijk "verjoeg; waarom? om dat dit mijn eigen fchuld  16 coenelia wildschut; of, „is, en mij mijne lafheid toont - men moet," voegde hij 'er bij, „ vertrouwen hebben in zich zei„ven; hij die dit mist daalt beneden zich zelven; uit „ wantrouwen aan zijne krachten word hij traag, on„nut, en een ballast zo wel voor zich als voor de „ maatfchappij. Ik weet wel dat fterke driften groo„ te verwarringen kunnen aanbrengen ; maar dit is „niet noodzaaklijk; alle rijken zijn geen verkwisters „ of gierigaarts ; alle groote geniën, en zij zijn „ de produclên der driften, hebben geene verwoestingen aangericht; en daarom befluit ik," (is dit befluit wel in orde walter?) „dat veelen die „men geniën noemt en het menschdom verwoest, „of tot ondeugd verleid hebben, geen recht heb„ben op dien eertijtel; het waren mannen van „groote talenten, meer niet. rousseau is een „genie, een groot man; voltaire een fraai „vernuft met veele talenten; paulus was een „genie; ju liaan een fijn fophist." Wat konde ik daar veel op antwoorden ? De oude Heer stamhorst heeft een ziel die ik mij verbeeld geheel oog te zijn ; zijn zoon ziet veel, maar mogelijk ziet hij niet bedaard genoeg; ik geloof echter dat hij den aanleg heeft tot een groot, misfchien wat zonderling, man; 't fchijnt mij toe dat zijn pols tot in de toppen zijner vingeren flaat; hij mag de Natuur wel dankbaar zijn, om dat die hem zulk eene ijzere gezondheid gegeven heeft, anders kon zijn zenuwgeffel hem wel eens eene lelijke trek fpeejen ; want niets is voor hem onver-  de gevolgen der opvoeding. ij verichilig, • wat zeg ik? alles zet hem in vuur en bcweeging. Zo een Neef kan niet zo eene Tante niet zonderling harmoniecren; hij kan haar, (al zegt hij dit niet) niet uitftaan: zij merkt daar niets van, en lelt, en gonst hem onophoudelijk aan 't hoofa; doet hem duizend malle vraagen , en verhaalt hem Uiets dan beuzelingen: hij Haat eisfelijk veel uit, door haare vriendlijkheden: gisteren zijn beiden de Heeren vertrokken tot groot genoegen van deii zoon; beiden logeerden bij den Heer samuel: bij bleef weinig in 't fterfhuis, en was meest altoos bij zijn aanftaanden Broeder van veen-, ik hoop dat die hem wat menoniten zal. Tante heeft aan Neef verzocht toch dikwijls aan haar te fchrijven: ik ken wel aartige jongens die dit zeer zouden amufeeren, doch voor een st amhorst is daaraan geen denken: hij beantwoordde dit op eene wijs, dat ik mij verpligt achtte hem daar over iet te zeggen:- „Waarlijk „ Juffrouw hofman dat kan ik niet helpen! ik kan „ mij niet diverteeren met zo eene malloot" — Maar „ 't is haar fchuld nier." —■ „Maar 't is ook mijn „ fchuld niet; ik kan haar niet uitflaan" —— •• Maar de wijzen zijn in de wereld om de dwaa* „ zen te verdraagen" „ Maar ik ben geen „ wijze, dit weet gij zelve wel; lieve Hemel! Wij „ zijn toch ook niet verpligt om ons in een zot- „ tenhuis te laaten opfluiten! " • „Ja, zij houd „ echter zo veel van u" — „Ja, ja, ik mud VI. deel. B  ïü cornelia wildschut; of, „ ouk veel van haar: ik zal haar zelfs een Oqst„ indifche Raaf prefent doen die ons een vriend, „ even mal als zij, t'huis zond; dit zal haar ze„ ker aangenaam en goed gezelfchap zijn: betje „ zal haar wel fchrijven dat dit een gefchenk van „ mij is en dus zullen wij groote vrienden blij„ ven." Uit dit weinige zult gij zijn charakter kunnen vinden. . „ Mijn Hemel! " zei hij eens, toen de goede vrouw hem een geheel uur had voorgegonst, „indien ik veroordeeld ge„ weest ware met deeze vrouw altoos omtegaan, „ ik zou als een gunst verzocht hebben om toch „ liever Baas in Blaauw-jan te zijn:" hij heeft ook met dit alles iet droog grappigs: zijne Tante verzocht hem eens een briefje te fchrijven, aan geloof ik, haar kastenmaker: hij deed dit ook, maar op zulk een klein (tukje papiers, dat zijn vader hem vroeg, waarom hij niet een ordentelijk ftuk papiers genomen had ? Hij zag bij zijn neus neêr, en zei „Vader ik dacht dat frans „ het dan gemaklijker draagen kon" stamhorst is een zeer braave deugdzame jongen, en echter, welk een verfchil tusfchen u en hem! stamhorst is het in de betrachting met u ééns, maar, hij denkt zo geheel anders: moeten wijniet noodwendig in ons oordeel over anderen dwaalen, indien wij alleen wet, en charakter vergelijken, zonder het temperament, de opvoeding en omftandigheden daarbij in aanmerking te neemen? maar wie is zo fcherpziende om te kunnen opfpooren, wat al  de gevolgen der opvoeding. 19 vreemds, ftrijdigs, belemmerends zich kan plaatzen tusfchen willen en doen? 11c mag, ik durf deeze bedenking niet verder voordzetten; de mensch wordt gewijzigd door het geen buiten hem is, en echter hij is vrij. ó Diepte! .... Laaten wij toch nooit van anderen zeggen dat hun hart niet recht is voor God! 6 dat oordeelen! dat veroordeelen! wat is dwaazer, wat is hoogmoediger? De oude Heer stamhorst heeft in zijn Broeders lesfenaar een, verzegelden brief gevonden; hij las die ons voor, aan het huis van van veen: De Weduwe weet hier niets van, men oordeelt best 'er niets van te zeggen. Men neemt als eene waarheid aan dat het geweten in de uure des doods, ons een waarachtig bericht geeft van onzen zedelijken ftaat: is dit wel zonder uitzondering waar? Ik twijfel 'er fterk aan! het fchijnt mij toe dat ziekte en fmart ons niet zeer gefchikt maaken, om ons zelven recht te beoordeelen, om naauwkeurig met ons zelven afterekenen: zien wij ook niet zeer zondige menfchen gerust Iterven? terwijl voor deugdzaame Gelovigen, de dood wel eens een Koning der verfchriklang is? De Heer wildschut moest zich omtrent zijn verwaarloosd kind zeer veel verwijten: maar zijn berouw daarover was zo diep gaande, zo oprecht, dat wij ons mogen troosten in de overdenking, dat zijne zonden vergeeven zijn: indien hij van deeze ziekte ware herfteld, dan zoude hij B a  20 cornelia wildschut; of, zeker eeir geheel ander leven geleid,en gebruik gemaakt hebben, van die oorfpronglijke vermogens die God hem gegeven had. Het aangenaam tooneel 't welk gij u in het huwlijk dikwijls maaldet; de kring onzer vrienden, onzer uitfpanningen, zal, nog iet meer zijn dan een handvol menfchenvreugd; ja zelfs iet meer dan men zich in dit leven belooven mag. Gij weet wel walter, dat de aarde voor mij niet meerder een dal van traanen is dan de mensch het kind des DuivÉls: maar zij die in fpyt van mode en gewoonten gelukkig durven zijn , door zo digt bij de Natuur te blijven als mogelijk is, blijven toch in betrekking, en zijn dus afhangelijk van zo veele toevallig- en omftandig-heden dat zij zeer dikwijls hunne redelijkfte vooruitzichten verduisterd, hunne deugdzaamfie poogingen gedwarsboomd vinden : om die reden houde ik het met Arlequin, die zo dikwijls hij naar zijn huis ging zich voorftelde befiolen te zijn, zijn vrouw dood, of zijn dochter verleid te vinden „ Kom ik dan t'huis," zeide hij, „ hoe gelukkig vinde ik mij dan! Ik vind „ alles wat ik daar liet, mijn vrouw is gezond en „ mijn meisje zo deugdzaam als beminnelijk:'" — zo dat ik, zegt-blank aart, maar zeggen wil, dat men de dingen zich niet al te mooi moet vooritellen,dan zullen wij die altoos nog beter vinden, dan wij gedacht hadden; of om meer in uwen trant, dat is, ernftiger te zijn, deel ik u den volgenden inval mede, zij zal u mogelijk ftof tot denken gee-  de gevolgen der opvoeding. 21 ven Indien de van het ligchaam afgefcheiden géésten reeds veel gelukzaliger zijn dan zij hier op aarde, en met hun ligchaam verbonden, ooit ivaren; dan dunkt mij heeft de opgewekte jongeling, en lazarus, niet veel verpligting aan onzen godlijken Meester, toen die hen in dit onvolmaakte leven te rug riep: lazarus vooral verloor daarbij zeer veel, dewijl zijne vijanden hem zochten te dooden. Gij zijt thans eenigen tijd als in abraham's fchoot geweest, door u te bevinden bij zo veele braave lieden: ik vrees des dat het u hier niet zeer zal toevallen. Gij hebt reeds zo veel goeds gedaan, dat indien gij niet blijft erkennen , ik ben het berktuig der Voorzienigheid, Am zult gij een Engel Satanas noodig hebben, die u met vuisten flaat! Ik moet u nog een zeer aangenaam nieuws me. dedeelen: lichthart is Boekhouder bij van veen geworden. De Heer jan de groot heeft mij gezegd, dat hij, hoe jong nog, in ftaat is tot zo eene directie, en de Heer van veen, heeft daar, in de reddering des comptoirs van den Heere wildschut, de voldoendlte proeven van gezien: ik had dikwijls opgemerkt dat lichthart bijna nooit naar de kerk ging; ik verhaalde dit eens aan van veen; die hoorde het met weinig genoegen, en vroeg hem naar de reden.'- „Dat komt" zei hij, „om dat ik zo weinig verfla van het geen ik hoor: onze dominéés " zijn zo magtig geleerd, of zeggen mij dingen, ¥> 3  és cornelia wildschut; of, „ daar ik zo bedroefd weinig aan heb." van veen raadde hem, zich wat voortebereiden, door nu en dan met aandacht in den Bijbel te leezen, doch fprak hem geen woord van zijne kerk: zeker men kan de Lamfche Menoniten niet befchuldigen, dat zij, om profeliten te maaken, landen en Heden doorreizen; hunne Leer is zo zedelijk, zo bijbelsch, dat het gezond verftand en onbedorven hart niet weigeren kunnen daaraan hunne toeftemming te geeven. . Nu weet ik dat hij reeds meermaal bij onzen christen wijsgeer, wier predicatiën gij nooit verzuimt, onder het gehoor geweest is; hij moet daar veel aandachtiger geze• ten hebben, dan veelen der Gemeente, die zo grootsch is op haaren Leeraar, en echter meermaal een flaapje neemen, terwijl ik mijn hart vasthield om dat de tijd zo verbaasd fnel omvloog» want hij gaf mij een volledig verhaal van alles wat hij gehoord had; zo dat, ik ben verzekerd dat dees braave jongen niet zal behooren onder onze ftroovuure esprits fort: gisteren betrapre ik hem zelf op ketterij, want ik zag hem den trap der gaanderij afkomen. Mijne goede Moeder heeft mij menigmaal bekeven om dat ik zo dikwijls naar de Menonite kerk lieij>; hoewel zij mij niet, gelijk zeker eerwaardig geleerd predikant, zeide, dat ik, indien ik ten avondmaal gaan wilde in de groote kerk, ik mij van dat gaan naar deeze kerk zoude moeten menageeren: mogelijk vreesde zij dat ik in dit geval,  de gevolgen der opvoedins. *3 z0 als de vrouw die men dit compliment maakte, Zelve zoude bedanken: dit gevalletje is my onlangs verhaald, en ik weet van goede hand da het waarheid is. Een der argumenten door den Celeerden man aangeroerd, was dit: „Dat ieder moest blijven in die kerk waarin hij geboren was ik weet niet of hij ooit r o u s s e a u gelezen heeft, anders zoude ik denken dat bij dit argument daar geleerd had: de aangefproken zuster antwoorder — „Wel dominéI indien uw bewus in orde is, dan kan ik niet zien dat de Roomfche Geestigheid ongelijk had , toen zij, ten " tijde der Reformatie, onze geloofsgenoten bij duizenden verbrandde: het argument bleef bet " zelfde» en zo fcheidde de Dominé en de zuster, met groote beleefdheid zo als het fatzoenhjke lieden, die't in een zaak niet ééns zijn , betaamt. Dominé was een veel te goedaartig man om de zuster fmaad of finart te willen aandoen, genomen dat hij zulks hadde kunnen doen; en de zuster betuigde overal dat Dominé veel te braaven, en j en man was om hem niet zo eene beuzeling van harten te vergeeven: doch hield aan haare beginzelsvast, en ging voords daar; te* kerk en ten avondmaal daar zij bet meest geleerd en gefticht wierd: gelukkig dat haare familie zo verdraagzaam als Dorisch rechtzinnig ™; en de Kokende Vader alleen zeide: „ Mijne dochter « ond en wijs genoee om voor haar zelve te kiezen, "ik heb echter, toen 'er laatst gedoopt wierd, B 4  *4 cornelia wildschut; 07 zu geloof lk het wel eens herdoen 7a, ' Zo kom ik van Mevrouw wildschut- zi," heeft m,j als oen Jood gep,aagd om een [J^J op haaren man te mail-™. ^J^vers plaatz'en ttfh ^ ^ te -»»« piaatzcn, tusfchen een Nieuwjaarswemrf, ^ --.TE gefchreven, teen d- ~^ ^ en het portrait van haar' mans profil dat z»Z' - fchildermet kleuren heeften ^ aken Gelukk.g dat .ij haare invallen rasch vergee nn" ers zonde ik met dit verzoek zeer verleg X - «Jk zal het 'er wel weer doorwaa£l ' Om mnn hart getrouw te zijn, moet ik u, mHn waarde walter- zegge„, dat ik uw kom t met t-ehjk veel ongeduld verwacht; dat de dagen m dat ik u Van post tot j?* fl en,b";mr h™P i« gij deezen lan.en brief Z ^ "-en I voór .. ^ Jbnrf reeds meermaal belet om uw reis voordter ten -en w „ièt wat ,er ^ ^ en «j* «onze lieve keetje, zo getroffen 1 wantuwhart zou haar in zo een geva, „iet vt Vaders dood al of niet zult melden: mijn verten,  de gevolgen der opvoeding. 25 *cu om haar te zien, te fpreeken, te omhelzen is onbefchrijvelijk groot: als zij bij Mevrouw stamhorst is 5 zal ik de uitnodiging, mij gedaan, aanrjeemen. Gij zult mij wat verbleekt en vermagerd vinden, doch mijne gezondheid is in orde, laat u dit gerust Hellen. Het moge voor onzen geest beter zijn te gaan in het klaaghuis, dan in dat der maaltijden; evenwel*, het ligchaam krijgt daar geweldige fchokken, indien ons hart zo zeer deel neemt in de ongelukkigen als het mijne genomen heeft in den armen overledenen. Vaarwel mijn uitverkoren vriend 1 ik omhels u in mijne gedachten, terwijl ik mij noem, Uw naatje. B 5  20" cornelia wildschut; of, TWEEDE BRIEF. M'Ievrouw francina wildschut, aan Mevrouw margaretha richters. Wel mijn goede ouwe Klos! ja zie, wij noemen elkander zo als wij willen, en oude vriendfchap roest niet, en gij waart tog altoos zo wat klosfig: grietje! heb je nu in deeze laatfte maanden met geloopen of je een been om een duit, en nog een lijf onder je meubelen had, met een beklemd hart op alle verkoopingen, om te zien of je onder de jongelingen die daar maar komen om te lagchen en te gabberen, en niet om geld te befteeden, dien fnoeshaan van een van arkel, met zijn lief peuzeltje niet zaagt, om voor een prijsje wat huisraad te koopen, en een brulgomspak, dat de een of ander Pitit-mattre wat te ouwerwets vond 2 want keetje is krachtig en daanig koopachtig; nu dat is zij gewoon, al wat zij begeerde kocht zij, en mij was dat wel, en heeft al haare juweelen en groote goudbeurs wel netjes meegepakt: nu daar had zij gelijk in, het was haar goed, en 't is met onze hein zo gewonnen zo geronnen; en zijn valsch fpeelen heeft dien deugeniet geen oortje rijker gemaakt nu Tantelief! al je zorgen kwelling was voor niet: heb ik je niet altijd gezegd dat keetje in geen twee flooten te gelijk  be gevolgen der opvoeding. 27 loopen zou? * is zo uitgekomen, en 't is met hen dat de eene niet weet, weet de andere: nu, MeVrouw lenting heeft haar fchoon in de manege geha-di ja, die manege heeft mij voor mijn Pnnfes handen met geld gekost, en de carrouzels ook; maar daar weet gij zo niet van; doch dit kwam nu zo te pas, dewijl ik van eene andere manege fprak: onze goeje f rans is bij haar geweest, om haar te zoeken, even of zo een vrouwsperfoon niet wist dat wij eerst bij haar ftuuren zouden, om te zien, of keetje in haar huis was; maar met zo veel confertiefjes weet men niet altijd wat men doet; 't was wèl gemeend, en fransje heeft „og een zoet plaifierreisje gehad, dat ik ook wel noodig zoude hebben; maar ik was niet zot genoe* en veel te boos ook om dat ftout ding nateloopen: keetje heeft mij bedrogen, mij, haar eigen vleefchlijke moeder, mag ik zeggen, die haar in alle eer en deugd heeft opgevoed: nooit zag zij iet kwaads van mij, want dat ik vrolijk en voor een pretje ben, dat is zo mijn natuur, en een mensch heeft zich zelf niet gemaakt: had zij haar moeders voorbeeld gevolgd, zij zou 'er nu wat beter aan zijn; en ik had het wèl met haar voor; ik liet haar vroeg haar Belijdenis leeren, en dacht, anders kon 'er dat ook wel intrekken, en ik verftond dat zij ook zou aan zijn. Nooit viel ik haar ftreng, dat kan mij geen mensch nageeven zonder mij te beliegen; ik wist wel dat al die ftrengheid de jonge lui maar op een' dwaalweg brengt: ik  s8 cornelia wildschut; of, dacht altijd, men moet zijn kind het huis aangenaam maaken, dat brengt liefde en genoegen voord : nu, ik moet ook zeggen zo als het is, wij waren als twee zusters; dat keetje wilde, wilde ik ook: z,j had mij ook recht lief, want ik gaf haar altoos haar zin: maar zij heeft mij wèl beloond, God betere V! Ik dacht, zij is jong, zij is rijk, wat heeft zy te zorgen ? en ^ ^ j^j dacht ik als zij eens getrouwd is en een huis vol kinders heeft, zal zij wel zien dat het haar zaak is haar huishouden, 20 als haar moeder waarteneemen; want dat moet ik zeggen, 't meisje' 20 fchoon als een beeld, en had zo veel vrijers als 'er dagen in 't jaar zijn: nu, ik moest eens gezegd hebben, kind naai een Heekje; help mij wat aan de wasch: wel ze zou gevraagd hebben of de ftuffters en naaifters dood, dan of ik dood was, of veeg, (want zij was zo een doedje nier als zuster stamhorst geloofde,) zo als haar vader dacht, die nu bij God is; ja dat was wel een veeg teken, dat hij zich zo overal mede bemoeide; en het meisje zou gelijk gehad hebben; en zij hield niet van leezen; nu, dat had zij naa geen vreemd: vader en moeder lazen „ooit; ieder *.jn meug zei de boer en hij at viJ . hoor grietje! ik geloof dat haar Gouvernante haar te veel deed leezen,. want zij was zo bang voor een ooek, als mijn Motje zaliger voor een kat. Ja dat geld van Motje zou mij nu goed komen, maar h,er over heb ik gefchreeven, en uw maa  de, gevolgen der opvoeding. *9 had gelijk, het was te laat om een huwlijks voorwaarde te maaken. Nu zul je wel begrijpen dat wij tijding hebben van het ftout nest? dat is ook zo, grietje, ö net zo als ik het voorfpeld heb! daarom brak ik ook mijn hoofd niet met het wegloopen van dat kreeft: die jongen had haar bepraat om een plaifierreisje met haar te doen, en keetje, die gaarn vreemde landen zag, floeg dit niet af: hij heeft haar van liefde en trouwen aan 't hoofd gegonst, en zij die tog een hekel had aan van veen, en vreesde dat haar vader haar zou dwingen hem te neemen, drilde met hem op, zeker om haar' vader tegen te fpreeken, en haar' eigen zin te volgen, 6 daar ken ik haar wel toe infaatl xnaar van arkel, die overal zijn fpions bad Ml gehoord hebben dat hier niets overfchoo dan een O met een P, heeft haar verlaten; heeft al haar goed meêgenomen en haar laaten zitten voor 't geen zij was: zo dat, Tantelief! het eene kwaad loont het andere; ik zei altoos wacht maar, wacht maar! boontje zal wel komen om zijn loontje, want die zijn moeder bedriegt kan het niet wèl gaan, en het is met hem zoals inde Comedie, de bedrieger bedrogen: ja ja, onze Lomedie is wel heel leerzaam - Hoewel Ik nu de nijd op hem heb, want hij heeft door zijn ftreeken «MJ ook bedrogen, zo kan ik de jongen nog al geen ongelijk geeven; wat zou hij toch, mag ik je bidden, met haar begonnen hebben? eet eens van  cornelia wildschut; of, een mooje tafel, als 'er niet oo f« . een kostelijke huisvrouw geweest zijn zif e: ^;^1 * ^ ^ht'hebro, i/I t,5 W3nt kê?e b£Urs een be- roo d hoofd, dat zag ik wel aan den mijnen, e„ PA L,üs WIL"^Hur was, dat weegH zo goed ,s brood: 20 dat, ft ben 6 » maar s heen jrPhr„w u» J J Maar nu zul Je alwéér in de benaauwdheid zitd'e wildT" °f dat a™ *>»* ftN* nu ' Kom ? ! ZWerfC' e" hoe z* aa» brood komt ui een vreemd land, daar zij God noch goed mensch kent? Dat hü v , heeft dat ei J KEETJE bedorven ti' net ,f , C.-,00it; 2ij" W3S niet ma"^h- n'pr t hetl 5 J haar h°öfd vo^n en pret hebben; en hein zal zeker alles blaauw Waa w gelaten hebben, want hij had b ar 1T Z "\.nU duide,ii'^ ->t lief; an'ders zo ,dj w Zyo arm als een worm, bij haar gebleven «J". of zij arm IS dat moet zij weeten • ^ mensch fterft van honger 'er Sn \ ë * rw,,.- . »Lr> er zijn overal °-npr)f» Chneten menfchen, ook onder d Papist n zo * de wijze Juffrouw ÜË croot Z ze« en «t Wel wil geIooven. dat ^» -Ü' Herberg bleef daar ,k n J J J in die 8 ' * daar z,j alIes zo peperduur moest  de gevolgen der opvoeding. 3* betaalen? zij ging,, en daar deed zij wèl aan uit dat huis, en ergens hier of daar bij een boerin, en zij had nog twee ducaaten, en was nu weêr vrouw en voogd: maar het is eene heele historie die ik zo niet kan navertellen: ik denk dat zij zich wat te soed zal gedaan hebben, en braai room en andere fnoepetij gegeten heeft: de boeren zien zo naauwniet, en ook alles is in dat land veel «toedkooper dan hier, en nu had Mejuffrouw weê/wat nieuws aan de hand: die lui zouden haar niet verftooten hebben-, want zij is haar gezelfchap wel waard', als zij op haar dreef is; zo dat zij was daar warm en wèl geweest: maar wat wil'het geval? een oude kennis van haar, een jong Heer die door zijn ftudeeren ziek en mal geworden is en nu reist om zijn gezondheid en verftand wéder te krijgen, met een jong Heer die gij tog „iet kent al noemde ik hem: nu haar oude kennis, de zoon van onze boekhouder de groot, die zich eerst verbeeldde zo wijs te zijn als salomon's kat, heeft zijn kostelijk verftand weêr gekre-en en fchrijft dierbaare brieven van berouw aanVnne ouders: nu altijd, die twee Heeren komen in een dorp aan, en daar vinden zij mijn Del, dat zich daar in een boeren huis ophield: zij ftond aan 't venfter, of de deur, (daar wil ik af zijn ) de groot kende haar terftond: kort gezegd, (zie, ik heb de historie maar ééns hooren voorlezen , om dat de brief naar zuster stamhorst moest, daar ik niets tegen had, want  3* cornelia wildschut; of, zuster is mij eene lieve vriendin, en haar uette is al wat men met oogen zien kan;> de Heeren moesten al heel mooi praaten, en het zelfs op hanen en fnaaren zetten; want zij zei dat zij met hun met mêe wilde, en haar eigen meester was en veelen zotte praatjes meer; en zij durfde nog wel zeggen, dat zij boos was op haar' vader, en op mij ook: 'k zeg, beknijpen en bekrabben zou men ZIch! nu ik was zo danig kwaad, dat ik veel met verdaan heb, van 't geen Juffrouw de groot, die eene zoete zachte item heeft, ons voorlas: doch dat heb ik wel gehoord, dat hij haar, haar aslurante grooten mond verweten heeft: nu vreemde durven altijd meer zeggen dan eigen, en manue-woorden doen wat af, maar het was fut are3**ntje; nu, dat wist ik wel; keetje was doof aan dat oor: nu, Madame werd dan zo boos als een fpin; maar onze jonge Heer, die heel wijs en deugdzaam is, fprak toen eens anders , en zei dat hij order had om haar meêteneemen waar hij haar vond; dat al haar getveld niets uit deed, dat zij meê zou en meê moest: zij zag op of het te Keulen donderde; zulke taal was Spaansch voor haar; z.j hield vol, en de jonge Heer wist niet van opgeeven, en toonde dat 'er meester boven meester is: eindelijk zeide zij, dat zij haar' vader met weêr zien wilde, en hij zei: nu dan zul je je zin hebben, want uw braave vader is van verdriet krank, zo hij niet reeds in 't graf is - daar viel keetje van haar zelf en klaagen en fchreien geen  üe gevolgen der opvoeding. 33 geen gebrek; en toen bad zij berouw, en veel vieren en vijven, zij wilde evel niet naar haac Moeder toe: dat geloof ik wel! als goede lut kwaad worden zijn zij niet mak, en zij had voor 't eerst van haar leven wel een hababbel kunnen beloopen, want ik ben, hoe goed ik ben, niet gek zou ik hoopen ook is het hier niet raar; daar komen geene vifites, en de lekkere tand zou uit moeten, en Moeder zou haar leêge goudbeurs niet meer kunnen vullen, of alle nieuwe fnofjens koopen. 't Is goed dar zij zulks zo begrijpt: en ik vrees ook dat haar Vaders Geest alle nachten in de kamer zou gedwaald hebben , want hij is tot zijn dood toe, zo met haar bezig geweest, en ik ben bang voor Geesten; en waarom zoude de Heere mij flraffen, om het geen zij gedaan heeft? en nu fchrijft die jonge Heer dat zij bekeerd is; en wel zo veel berouw heeft als hairen op haar hoofd, over haar' Vader, die haar zo lief had en altoos haar' zin gaf; maar hij fchrijft dit alles heel anders, weetje? dan, dit is de zin. — Ik heb nooit gedacht dat zij nog zo aantrekkelijk was, maar een mensch kan op reis zeer veranderen , zo als ik wel gehoord heb; en ook, zij heeft nu mores geleerd; nu, 't is beter laat dan nooit; hoewel zij nog jong is; ook is de Heere magtig een fteenen hart wegteneemen en een van vleesch te geeven: het komt mij echter naar mijn domme verftand voor, dat walter haar niet zo pardoes de dood Van haar' vader moest gezegd hebben; zij kon 'et VI. d E e l. C  34 cornelia wildschut; of, wel een fchrik voor al haar leven van houden $ en dat was 'ook niet aartig. Zo dat, ik ben blij dat zij naar haar Oom enTante gaat; maar ik geloof dat ik dat al eens gezegd heb;, nu dat mag geen kwaad. Hoor grietje! ik ben klein behuisd, en als ik in mijn tuinkamer zat, kon zij wel de deur uit wippen; en dat zou zij', zij mag zo veel bekeerd zijn als men wil, doen; want zij kan niet in huis blijven en ik heb nu geen meid die haar kan naloopen: maar als zij nu bij zuster komt en daar alles in den rouw ziet,, zal zij wel'lont ruiken, en zij kon denken, dat ik, die altoos met haar plagt op en neer te gaan, en menig pretje met haar had, uit verdriet geftorven was; zij kan wel denken dat ik veel met haar gezelfchap mis,-' meer dan haar Vader, die- haar nooit eens meênam. Als ik nu hoorde dat zij zich dat had ingebeeld, orize lieve Heer bewaare mij !'maar dan zou ik denken dat dit een rouwgevoel of voorfpook was; en dat ik mijn goede paulus w i l i) s c n u t weldra zoude volgen: daar heb ik evel niet veel trek in, want men mag eens zo wat zeggen, het leven is tog zoet; en een mensch leeft tog gaarne, en men weet hoé het hier is, en niet hoe het daar zijn zal, zo als de fchrift zegt evenwel zo als het de Heere behaagt. Maar keetje beeft aan mij geen letter of jota gefchreven, hoewel zij ann haar Nichtje, hoor ik, gefchreven heeft; en een kosieüjken Brief voJ  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 35 van berouw, en goeje beloften — ja, als het kuif verdronken is dempt men dé put: en waarom fchrijft zij niet aan haar Moeder? maar zij kent mij, zij weet wel dat ik het haar nooit zal vergeven , want ik ben als vuur tegen logen en bedrog, en kan geen valfche menfchen uitftaan, en zij heeft mij bedrogen : nu , laat zij mij fchrijven , ik beloof haar een oud kattebakkes , en eene goede fchrobee'ring 'er bij: zij heeft wel gezien, toen zij haar* vader zo afjagtte, dat Moeder, als zij uit den hoek komt, geen wollen lap is: en denk vrij, dat het «iet aartig voor mij is, te zien dat mijn eenig kind dat ik zo wèl opvoedde, en zo- wèl voorging, mij zo veel fchande aandoet: zouden de menfchen niet moeten denken dat het mijn fchuld was? dat ik haar bedorven had ? maar ik heb een gerust gemoed, en weet dat ik als een braave Moeder mijn.' pligt gedaan heb.' Hadde ik, zo als veele ouders doen , haai bet huis door graauwen, fnaauwen , hasfebasfen en huishouden, moede gemaakt, ik zou denken dat het mijn fchuld waar'; doch nu,zo als ik zeg, heb ik een vrij gemoed, en dat is mijn troost. Broer stamhorst is ook zo een haastig fchepfel niet als de mijne waÜ, kort vóór zijn dood: nu, men moet de dooden laaten rusten; hij was anders altijd zo een goed man, en ik ben recht bedroefd over zijn dood; maar hij is gelukkig en wat wil men meer? zo denk ik dan. Of ik haar evel weêr in huis zou neemen als p.ij mij een' brief vol berouw fchrecf, en om ver* 'C 3  36 cornelia wildschut; of; giffènis bad, (dat nog nooit gebeurd is mijn lieve mensch! want Moeder moest altoos hoop geeven;) dat weet ik nog niet, en daar leg ik dikwijls over te maaien; want het is nu onchristelijk en onmogelijk, dat ik haar nu zo kan onderhouden als zij gewoon is: flaapen kan zij zo lang zij wil, want terwijl zij flaapt eet zij niet; ja, zij was een tvittebroods kindje, een kindje van weelde, en dat kan nu niet; wij hebben alles eerlijk betaald, en nu fchiet 'er niets over; maar zuster geeft mij genoeg; dat moet ik zeggen: nu ik een vrij man ben, zal ik nu en dan eens een klein reisje doen, zo als naar u, eens in den Hout gaan eeten, eens aan mijne buuren een oesterpartijtje geeven; dat ben ik zo gewoon, en dat wil ik zuster niet aan den neus hangen. Als men zo van ftukje tot beetje overal rekenfchap van geeven moet, is het raar 'er af: ik moet vrouw en voogd blijven, en zuster is niet voor zulke grapjes; en, lieve Heer .'een mensch heeft geen meer plaifier dan hij zich zelf aandoet; en daarom moet ik het op een andere wijs weêr wat bezuinigen: ik weet ook niet of haare bekeering wel lang duuren zal. Wat zou jij mij nu raaden, grietje! zie, kind, gij gaaft mij altijd zo veel goeden raad en wij verftaan malkander tog best: denk 'er eens over: ik zie fchrikkelijk aan tegen die lange winteravonden; ware keetje bij mij, dan kon ik evenwel met haar een vijfhonderdje fpeelen, en nog eens met haar praaten en lagchin; 't is tog mijn  de gevolgen der op v*oe ding. 37 kind, en ik ben haar Moeder; maarzij heeft mij bedrogen, dat kan ik niet vergeeten: ik merk ook dat zij nu heel kniesachtig geworden is; dat zijn weêr nieuwe grillen, en die mij niet aanftaan; want men kan wel bekeerd zijn al ziet men niet of men den azijn gepacht had. Daar is nu Juffrouw d e groot, die zeker wel zo goed bekeerd is als keetje durft denken, maar zij ziet 'er zo ftil en wèl te vreden uit, dat het een lust is, en die heeft ook haar kruis, want zij verliest groot bij ons comptoir. Nu had zuster mij voorgefteld, om bij deftige burgerlieden intewoonen; maar daar bedank ik voor; mij dunkt dat dit mijn flag niet is. Nu heb ik hier een ouwe fchoonmaakfter, die mij wel eens een handje leent, en die zei, dat ik mijn kost moest koopen op Sint Joris kof, of in het Proveniershuis te Haarlem; daar , zei jannetje, woonen wel heele deftige menfchen , en dan had ik voor niets te zorgen. Maar grietje! wat zou ik bij al die ouwe teuten uitvoeren ? en ook ik bemin de vrijheid: neen, ik niet op Hofjes of in Proveniershuizen; wat denk jij? En ook ik kan zo niet eeten naar een vaste X>\tyx of mij als een dienstmaagd of weeskind laatst* «eggen op vgyiur ik t'huis zijn moet: ik deuk ook als het .^y van den winter in huis vrrvei.lt , dik'^jls n).yt. ïfè;flcê naar de Comedie te ca:::i, e& ?ftANS meê te neemen , die verdient wel dat ik heiW eens een pretje geef, zo trouw heefflE;;.feii>'v:. ,|»-iK?.v!t» opgepast, en  38 cornelia wildschut; o ? , van veen,daar hij nu op het conrptoir gaat, za2 om mij dienst te doen dat niet weigeren; en dan braave lui: men heeft wel eens een meisje van plaiOer naast zich, doch dat is in de loges niet beter, want daar komen de maitresfen van onze groote lui, en men kan fomwijl aan het uithang, bord dat niet zien, eu men is dan nog .„ om met die peuzeltjes i„ gefprek te komen zo als mij zelve meermaals gebeurd is: en het is nóg beter m noach's ark met rein en onrein vee overtevaaren, dan i„ de roef te koekeloeren met een ligt vrcuwsperfoon en haaren maintineur Ik fchrijf deezen,, tegen jou gezeid, in mijn zijkamer, om dat het bier vrolijker is dan op mijn «e 0f in mijn tuinhuis, en ook daar durf ik met m komen, om dat mijn mans lijk daar geftaan heeft; he » mij gedurig of ik hem nog hoor zuchten; ja, de man heeft veel uitgedaan ' Daar komt een Heer de floep op, >t is pijn hl>^ man ^ m.j zeker den rouw komt beklaagen; ZQ dat, ik kan deezen nu niet affchrijven, vervolg, Nu grietje! je hoeft nu uw hoofd niet meêr te breeken om mij raad te geeven over keetjeik geloof dat de Heere dien man bij mij gezonden üeelt, om mij te troosterf en op den goeden weg  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 39 te brengen: het Commediegaan zal 'er nu ook wel intrekken, want het is of zo mijn hart is omgekeerd: nooit heb ik geweten dat een mensch zo klakloos, en in zo weinig tijds zo geheel en al veranderen kan, als ik nu ondervind maar nu weet je nog even veel: hoor dan hoe dit is toegegaan: die Heer, mijn buurman, heet jordaan; hij is een Hernhutter, daar ik wel van gehoord heb, maar hier in Amfterdam, weet gij, zijn zo veelerleie Godsdiensten of religieën dat ik'er zo geen agt op doeg; men heeft mij veel lelijke dingen van die lui verteld; maar clan dacht ik: ja, men liegt altoos het meest *an heele vroome, heele verftandige, en heele bekwaame lui; en dat is maar waarheid grietje! zie , die lui ftaan anderen in den weg, en een mensch is tog'altoos nijdig, hoewel ik nu daar nooit van t'huis was, maar altoos zulke menfchen wel zetten mogt, al wist ik dat mij zo veel niet gegeven was: deeze goede vriend zei: „Zuster! ik heb veel gehoord van de ziekte en „ het fterfbed van uw' man, en ik zou hem gaarne „ eens getroost hebben, maar ik hoorde dat hij „ te zwak was, en dikwijls zeer ijlde: ik hoop echter dat hij als een kind van den Heiland „ ftierf, en nu rust in de door den fpeer geopen„ de zijde des I.ams." Ik verftond niet wat hij zeide, maar ik dacht: kom, dat zal wel wat wennen: hij kwam mij zo vriendlijk voor, en'was zo uitermaaten minzaam, dat ik hem het heele geval van keetje van A C4  ie cornelia wildschut; oi, tot Z vertelde, als ook dat wildschut zich vast had ingebeeld, dat hij de grootde fchuld had om dat hij haar niet genoeg in de vreeze des Heeren had opgebragt; en dat hij zo een groot zondaar w is; iet het welk ik niet geloof, want hij was altoos een braaf eerlijk man geweest, die niemand benadeelde met woorden of daaden, en veel goeds gedaan had aan den armen; maar, zei ik, alle menfchen, zo men wil, zijn groote zondaars voor den Heere. Hij nam mijne hand in de zijne en zei j „ Lieve „ zuster! gij zegt daar eene groote en dierbaare „ waarheid; dit leert men in de fchoole van den „ Heiland; deeze waarheid verheerlijkt het Kruis „ van Christus; gij hebt zeker wel gelezen dat „ paulus niets wilde weeten dan Christi en dien „ gekruisd? dat hij betuigde dat hem bermhartig„ heid gefchied was, daarom dat hij de grootfte M zondaar was." „Wel," mogt ik zo zeggen : „ ja dat heugt mij nog ergens gehoord of gele* „ zen te hebben" „Wel zuster! dit te erkenr „ nen, is gelooven in den gekruisten, en in hem „ te gelooven is rechtvaardigheid, heiligheid en „ zaligmaking." „Maar," vroeg ik, „moet „ een mensch zich dan niet bekeeren en den Hee„ re gehoorzaamen? " ("want dit had ik nog uit mijne belijdenis onthouden,) . „ Zeer ze- „ ker! maar om dat te moeten, is het noodig dat „ men kan: uit onze natuur zijn wij dood onmag„ tig, en om dat te kunnen doen, moeten wij ons  de gevolgen dek opvoeding. 41 innig vereenigen met het Lam Gods, aan den flam " des kruifes geftorven; het bloed dat uit alle zij" ne wonden gevloeid is , maar vooral zijn dier„baar hartenbloed, dat uit zijne zijde vlood, moet ons geestlijke krachten geeven; want zo " als de 'ranken geene vruchten draagen, indien l zij niet in den wijnftok blijven, zo kunnen wij " o-eene vruchten voordbrengen indien wij niet in " den Heiland blijven: zijn vleesch is waarlijk " fpijs, zijn bloed is waarlijk drank; wij moeten " het zo waarlijk ftoflijk eeten en drinken als het op Gelgotha verbroken en vergoten is, en zo " als de Israëliten, op bevel van mozes, het ftof^ lijk bloed aan de dorpels en posten hunner deuren ftreken, om deu verdervenden Engel afte- " weeren." „De Heere zegen mij!" riep ik, dat lijkt wel paapsch! en hoe kan een mensch " dat vleesch en bloed eeten, en 'er zich meê be" ftrijken dat voor zo veel duizend jaaren op Gol- „ gotha was?" „De Roomfche kerk," zeide hij heeft veele dierbaars Apostolifche waarheden „ behouden, die onder de Protelfanten verlooren " zijn; en ook, God is almagtig; Hij kan zich aan l ons mededeelen." Toen vroeg hij om een Bijbel, ik fchelde aan mijn meid, en die bragt mij 'er een, en toen las hij daarin wat hij mij van dat eeten en drinken gezegd had: hoor grietje! ik moet het gelooven, want het ftaat in den Bijbel; maar ik zie 'er niet dóór: nu, hij zei ook dat dit de groote verborgenheid der GodC 5  42 cornelia wild schut; of, zaligheid was. „Men moet," zeide hij, „zo „ als de Heiland eischt,zijn verftand verzaaken en „ een kindeken gelijk worden: hang den Heiland „ aan; Hij zal u het dierbaar geloof fchenken; gij „ zult door alle de geloofsclasfen doorgaan, en „ eindelijk geheel het eigendom des Lams zijn: „ gij zult gevoelen dat gij van zijn ligchaam gevoed „ wordt, door zijn bloed gedrenkt zijt; alle we„ reldsverftand, alle redeneeringen, alle wijsbe„ geerte zal u dit niet ontpraaten: niemand zal u „ rukken uit de hand des Vaders, als gij eens het „ eigendom des Zoons zijt" Ik werd recht week en bedroefd onder dit alles; ik vroeg aan dien dierbaaren man: „ Of ik nog wel tot dien „ zaligen ftaat zoude kunnen komen? ik die zo" „ blind in het goede ben!" O!" zei hij, „ zalige erkentenis van deeze blindheid! hoor de „ liefderaad van den Heiland: ik raad u dat gij „ van mij koopt goud, beproefd, komende uit het „ vuur, op dat gij moogt rijk worden; en witte „ kleederen, op dat gij moogt bekleed en uwe „ naaktheid niet openbaar worde; en de oogen „ zalft op dat gij zien zoudet" „Ach!" mogt ik zo zeggen, „waar voor zal ik dat alles koopen „ ik ben eene geruïneerde vrouw?" De Broeder troostte mij, en zei: „Koop dat voor het bloed des „ Lams, die u gekocht heeft, en alle deeze goe» „ deren voor u heeft verworven: o hoe rijk zult „ gij zijn als al de rijkdom des algenoegzamen „jezus uw eeuwig deel zij! Wij hebben ts-  nE GEVOLGEN DER. OPVOEDINC. 43 Seist, eene heele dierbaare Gemeene, wier ei"* gendom jezus is: daar verkeert Hij dagelijks " met de zielen; daar openbaart Hij zich door " den Geest aan de geroepene en gezalfde Oud* den, en Herders; daar verzegelt, en heiligt Hij " de huwlijken, op eene geheel geestlijke wijze; " daar is hij zelf de echte man der Bruidkerk, en ''van iedere Zuster, die het huwlijk met een, door een' Oudfte verkoren kind des Lams, „ heeft aangegaan: daar Hij (*)•••• Daar „ zult gij kindertjes, jongelingen, vrouwen, we„ duwen in christus vinden, die in de ziel vereenigd, hun beroep drijven in ftilheid en eer'a baarheid ; liederen zingen voor het gedachte " Lam ; geduurig hun ■ hart, hoe zondig het is , " aan den kindervriend ter reiniging overgeven; " met hem raadpleegen in alle wcreldfche verlei" dingen,, die des duivels en hunnes zondigen " vleefches; zich verfchuilen in zijne bloedige wonden; zich met zijn bloed voeden, zo als de " mug zich voedt met ons bloed; dus wasfen zij ',' geduurig op in de genade, tot dat c i-ir ist us eene geftalte in hun krijgt: ik wil u gaarne daar eens medenemen; wie weet wat de lieve Hei3, land daarin wil werken! o als gij eens alle ran- C») Wij fchaamen ons om hier bij te voegen wat de Broeder meer zeide, met betrekking tot dat geestlijk huwlijk met Christus. Alles is hoogst onbetaamelijk; H is uitgedacht door een wellustig hipocrict, of een Mazend zot Geestdrijyjr. DE UITGEEFSTERS.  44 cornelia wildschut; of, „ gen zijt doorgegaan, die 'er in 't geloof zijn, „ dan zal de geest ten teken dat gij een kind des „ Heilands zijt, en een eigendom des Lams, het ,, zegel van dat Mndfchap het heilig ftofllijk bloed „ dat op Golgotha geftort is aan uw voorhoofd „ ftrijken; dit teken zullen alle groote geloovigen „ zien, maar zij die wettisch zijn, en hun eigen „ gerechtigheid zoeken is dit onzichtbaar (*)." C*) Onze Lezers die deeze dolligheden leezen, zullen welligt denken dat Mevrouw wildschut den Broeder zeer verkeerd begreepen moet hebben; en zijne redenen nog veel verminkter heeft nagekhdj dat zij ligchaamlijk opvatte 't geen geheel geestlijk gemeend was. Zij heeft geen fchuld. Een onzer, heeft in haare jeugd, een eigenhandigen brief van den Grave van 8inzend0rp geleezen, door hem gefchreeven aan eene Zuster. Daar in las zij onder veele prophane dingen ook dit: „ Ilc „ heb de Zuster ..... gezien, en met veel vertroosting in ?, Christus het roede bloed van den Heiland duidelijk aas * haar voorhoofd ontdekt. Niet op eene Geestelijk'wijs, neen:' m het eigen [loffelijk bloed, zo als dat door den lieven Heiland " °P Oolgotha gedord is. Zo zeker het (loffelijk bloed jezu „ als bet Hoffelijk bloed dat de Israëliten flxeken aan de posten „ der deuren op dat de Engel des verderfs niet in hunne hui. ,5 zen treden zoude." In mijne jeugd ging ik meermaals uit nieuwsgierigheid in de Broeder-Gemeente te/lmftirdmn, om te weeten of de ongerijmdheden die men van haar verhaalde vêrflerd, of waarheid waren: daar hoorde ik zelf, onder veele andere onbetamelijkheden: de Leeraar het volgende woordlijk zeggen „ Lieve Broeders „ en Zusters! voed u toch met het bloed van den Heiland, ter „ verfterking van uw geestlijk leven! hecht u aan Hem, zuigt „ het bloed uit zijne wonden, zo als de muggen het uit uw „ vleesch zuigen: gij jaagt deeze kleine bloedzuigertjens weg,  de gevolgen der op voeding. 45 Ik was hier toe wel genegen, grietje! hij beloofde mij op Pinxter eens in gezelfchap zijner vrouw naar Seist meê te neemen, en wel voor huisvesting te zullen zorgen: dat zal heel goed komen dacht ik zo, dan kan ik met een bij de Broeders het een en ander mooi ftukje koopen, als ook fchoenen, tegen dat ik uit den rouw ben: ja, men moet in voorraad zorgen, en zij maaken tog nergens zulk net werk zo als heel de wereld Weet Toen fprak ik hem in 't breede over keetje, en vroeg maar op den man aan: „Of „ ik, indien zij mij een' berouwbrief fchreef, ver" pligt was haar alles te vergeeven en weder on„ der mijn moederlijk opzicht zoude moeten nee" men ?» Ik zal nu, zo als in de Comedie- maar 6! de lieve Heiland heeft gaarne dat gij Zijn bloed " zuigt« ieder die onze fchriften kent weet dat wij aan- bidfters zijn van Vrijheid in de Kerk, zo wel als in den Burgerfhat; dat de vervolging ons béte wir is: wij blijven aan de zijde eener welvcrklaarde verdraagzaamheid, die niets gemeens heeft met de fcaandelijke onverfchiUigheid die geduurig meerder Leerlingen verwerft: wij weeten dat 'er onder de Hernhutters veele eenvoudige vroome, braave Lieden zijn, wij kennen die in perfbon: wij gelooven dat deeze het onbetamelijke deezer uitdrukkingen niet doorzien, dat eene verhitte inbeelding daar wel de bron van zijn kan: evenwel, tart het ons, en alle hoogachters van den redelijken Godsdienst, zulke uitdrukkingen ps 'vinden die zo verkeerd toegepast, als indedaad befpottelijk 2ijn; doch men verzekert ons dat deeze fecte fterk afneemt, en zien de oorzaak daar van in de verdraagzaamheid onzer Overheden.  46* cornelia wildschut; of, boekjes, de naam van hem en mij op den kant zetten, dan is het duidelijker voor n, het fpijt mij dat ik dit niet eerder bedacht heb. de broeder. Wel mijn lieve Zusje! gij zoudt den Geest der genade die nu in u zijn zalig hart-veranderend werk begint, wederftaan, indien gij'zoudt toonen dat gij nog booze driften in ons binuenfte voedt, indien gij het verloren fchaapfe, niet van gantfcher hart alles vergaaft; anders zoudt gij den zoeten kindervriend bedroeven. Gij moet zoo vergeeveu als gij vergeving bidt, in het bloed des Lams: o! de Heiland zal n daartoe kracht en wil geeven. ik. Wel Mijnheer, gij doet mij fchreien! Ik zal nog van daag aan Zuster stamh o r s t fchrijven, dat die keetje ten eerften naar mij toezend. Ik ben tog haar Moeder; zij is mijn kind. de droeoer. Niet zo haastig Zuster! ik moet u nog iet vraagen. i k. Vraag mij alles! och! ik heb niets te verbergen. de broeder. Hebt gij uw kind heel teder lief? hangt uw hart haar aan? wenscht gij, hoewel zij u misleidde, haar weder te zien? haar te omhelzen, en in uw bijzijn met haar te verheugen? dit moet gij mij in waarheid zeggen, ik. ója! ik vergeef het haar, federt ik met u fprak,- en indien zij mij niet zo voor de maf gehouden had, dan zou ik zelve haar gaan haaien : ik dacht altoos dat ik fchrikkelijk, boos op  gevolgen der opvoeding. 47 haar was", en haar heel wel zon vergeeten; maar Ït is zo niet, en nu verheug ik mij al ifl voorraad hoe gelukkig wij leeven zullen. de broeder. Zoet, mijne Zuster! Maar de lieve Heiland die zich zo geheel met ahe zijne Jeldienstenaanons geeft; die mgS^ „et eene eenwige liefde; dié hartenbloed niet fpaarde, om ons daar door van zLn Vader te koopen , ziet, H>j is toch on e Eloed-bruidegom! Hij begeert ons ook .geheel; Hij is niet alleen een teder, Hij 18 ook een Samm minnaar, Hij wil ons hart met niemand deelen; Hij eischt uw kind , uw eenig kmd, zo als Hii van abraham zijnen izak eischte; met om het met eigen handen te Aagten, maar om het aan het Lam opteofferen, op dat Hij het lade, heilige, in zijn bloed wasfehe. Hoor wat Hij 7P,t- Wie vader of moeder, of zuster of broeder "of man of kind liever heeft dan Mij, kan " mijn Decipel niet zijn:" zo dra uw maker uw oan 'geworden is , moet gij alles om hem verlodienen ; gij zoudt, om u dit gemaklijker te maaken , uw Dochter naar Hernhut kunnen zenden, zo als veele vroome Ouders gedaan hebben; en die kindereu zijn meest allen het Lam ten Bruide ge- ^Maar keetje zal bij haar Oom en Tante woonen, en dat zijn heele wijze Godvreezende menfchen. . : . rJwi de broeder. Wij dwingen niemand, ó. d.e  4§ cornelia wildschut; of, lieve Heiland wil een geheel vrijwillig volk hebben: en daar Hij haar zo wonderlijk 0P den weg als saulos op dien van Damskus\ geroepenln bekeerd heeft, kan zeer wel bij uwe ZÜSte h* werk des Geestes in haar vollagT w^d z an zelfs een middel in Gods hand worden J om deeze heden hnn gezond verftand, en werelofchë Wij heid te leeren verzaaken, zich geheel in den Heiland re laaten vinden: 6 als uw kind zi Tl dat geen zedig gedrag, gee„ bedriegelijke burger hjkes deugd en, het hart in rust brengen ,71 conic^e bevreedigen; als zij niet blijven kan op «gen troostgronden die de geheele bedorven reden haar aanbiedt, dan zal zij van zelf vlieden t " Bloedfontem, die geopend is voor de zonden en ongerechtigheden. n Toen was de heilige man zo opgewonden, dat hij met eene zielroerende ftem begon te zi. een het was het zelfde Liedje da ik onze Lu Ze oude ftyffter wel heb hooren zingen: i Hoofd vol bloed en wenden, enz. maar dat ik glad vergeeten ben zo dat dP man fprak heel rechtzinnig, en had zulk een'in! zoet voorkomen, zulke tedere zachte oogen en " t- „„Th" W£ek'Z0 ^en/dat* dacht nu de Heere verlaat geene Weduwen; Hij zond ees Broeder om mij te troosten en optebeu! ren, ueeze heeft mij bewoogen om eens aan mijne ar-  de gevolgen der opvoeding. 49 «rme ziel te denken, dat ook de tijd wordt; want een mensch kan 'er gaauw uit zijn, zo als wij alle dagen hooren, en grietje, wat zou ik nu ook al veel in de wereld doen? de Heere heeft mij immers al het aardfche ontnomen, zelfs mijn' man, en ik kan tog in mijn diepen rouw niet op alle publicque vermaaken gaan: en met frans naar de Comedie te gaan voegt niet als ik mij wel bedenk , 'er zou op de theeviüten maar een heel gebabbel over zijn , en het kon den jongen benadeelen, hoe* wel ik zijn Meter ben, en hij naar mij genoemd ijn jongens-dreeken vertelde, van zijn fchootsvel, en troffel, en dat gebons met doodshoofden, en meer gekheden; maar dat de Hernhutters niet willen zeggen hoe zij God in hunne verborgenheden dienen, daar heb ik geen puf op: zo dat, sijntie , als uwe bekeering bedaat in Hernhutsch te worden dan had ik veel liever dat je nog maar onbekeerd waart. Ik ben nu maar eene eenvoudige vrouw, die al haar leven in groote beflommering zat,, om een duitje te winnen, maar ik heb evel ook, hoop ik, in den Bijbel gelezen, vooral federd mijn man mij dat fterk aanraadde; maar wie heeft daar ooit gelezen, dat men, om den Heiland lief te hebben zij-  de gevolgen der opvoeding. 63 De kinderen, die God de Heer ons geeft, en waar voor wij verantwoorden zullen, moeten verftoten en door Knoeten en Duitfchers te Hernhut laaten opvoeden? Zeit paulus dan niet dat wy onze kmderen moeten liefhebben?. Zeit niet, dat wij onze naasten moeten liefhebben als ons zelf, erf zijn onze kinderen ook onze naasten niet? En jij die het heele huis op ftelten zette, om dat uw man eene braave Mamefel huurde voor keetje, zon haar nu onder wild vreemden ftuuren, zo het van u maar afhing - is 'er dan ooit in heel Am Her dam geen mensch die haar leeren Kan God te vreezen, en zijne geboden te onderhoud? uw Buurman is waarlijk wel beleefd, dat hij u toeftaat keetje bij haare braave verftandige Tante te laaien; dat zou voor een jaar, toen gij nóg rijk waart, zo gemaklijk niet gegaan hebben: maar als 'er niet te haaien is zijn zulke vroomen zelden ftauis; en hoe weet hij dat het verftand uwer Zuster bedorven is, dat zij maar burgerlijke deugden heeft? Of heeft zijn lieve Heiland hem dat geopenbaard? Jij, noch je Buurman zullen mij niet wijs maaken, dat de Heiland zulke onchristelijke openbaringen geeft; maar ik mag mij met die malle praat niet langer ophouden; ik word 'er veel te boos over. Daar heb je immers nu de verloren zoon uit het Euangelie, die komt, fen daar deed hij wèl aan) bij zijn' Vader te rug, na dat hij het deerelijk verbruid had, belijd alles , en bidt om vergeving-wat doet nu de Vader ?Klun-  <*4 cornelia wildschut; of, geit hij „aar de ee„ of a„der Hernhutjche fijnbaart > of ptanfeeuw? gaat hij bij jannes, die wel een ander klnd des Heilands was dan uw Buurman,on te vraagen, of hij den Jongen wel alles mogt vergeven eil_weêr in Zijn huis neemen? hij vraagt het zelfs met eens aan den Heiland , die geleerd heeft dat men zeventigmaal zevenmaal des daags Cby gelijke gefproken) moet vergeeven, die zon hem zeker niet geraden hebben zijn' zoon naar Hernhut xt ftuuren. ;,flde?Vi] flU WMr!ijk' J'0U ^apshoofd! dat je bekeerd bent? en dat zo fchielijk? nu, het f °ükteene bekeeri"g God 'er zich over erbarmel en dat om dat Je nu niet meer naar de Comedie wdtgaan? daar Je nu, al was Je „og 0„_ bekeerd, zo weinig fa Je rouwgewaad voegt, als re^T li:dm°,en: ^ ^of niet dat 'er eei.e Comed.e te Jeruzalem of te Nazareth geweest waren de Jooden daa,om » I maar aan johannes den doope ^ * \ 1 ie beduiden: „iet dat ik zeg dat fe o'oit flec van e^e„ waart; Je bent ligt zo vroom geweest als ik ben doch dat bekeeren gaat zo niet met tien zeven haastene - er, als Je ftiJtetJes nadacht hoe veel verdnet glJ uw' man gedaan hebt door keette mets dan gekheid te leeren, met haar altoos uit! hÏZZ'r n" di£" Sij haar "iet Se™^huwd hek voor flecht gezelfchap, hoe gij uw kostelijke M als een malle Prinfes, mst zotte Iosfe { verkwanfeld hebt, in plaats van t'huis te bli ven en uw  de gevolgen der opvoeding. '6$ uw dochter wat te laaten naajen en breien, of eens een mooi boek te leezen, of wat moois te tekenen ; zulke tekeningetjes, als zij wat goed zijn, zou ik van u gekogt hebben, en daar zou zij nu nog een duitje meê kunnen winnen: als je daar over berouw had, en de Heere dankte om dat zij nu in zulke goede handen was, en om dat uw Zuster alles wil goedmaken dat jij bederft, dan Zou je jou beginnen te bekeeren, dat zou hecht werk zijn kind! Zie, al vraag je mij nu om geen' raad ik wil u die echter geeven, en u eens oud uw pligt zeggen. Als je nu waarlijk bekeerd waart, zoud gij zeer bedroefd zijn om dat gij uw man door chagrijn hebt doen derven. Mogt hij wel ooit zijn zin hebben met keetje? (lijfde jij haar niet door jou malle 'toegevenheid, in haare koppigheid omtrent haar'Vader? en hoe heb je jou man afjagt gegeven om die lelijke feex, die jij logeerde; en nu dat de man ' het met de dood bekocht heeft, gaat het je niet eens aan je kouwe klcêrcn. En dan denk jij nog dat je bekeerd bent' Kom kom, gij zijt te mal om kikkers te vangen: «n uw Buurman mag zo innig voor God zijn als ik hoop, ik hou 'er tog niet van. dat hij zo bij ü komt teemen en kwezelen; gij zijt nog zulk eene mooje frisfche vrouw, en de Broeder zo murf als een gebraden appel. Pas op, de booze zoekt altoos meê te doen, en gij zoud de eerfte niet zijn, die onder dat malle Godzalig gelaat en dat gefleem het gelag betaalde: zulke manlui zijn VI. deel. E  66 CORNELIA WILDSCHUT; OF, altoos zeer amoureus, kind; en ik betrouw hen, met móöje vrouwen die zij bekeerd hebben, niet verder dan ik ze zie, en dat zou mij tog van u leed doen, gij waart altoos eene eerbaare vrouw; doch je kunt weg zijn eer je 'er aan dacht. Ik heb wel gehoord dat in Roomfche Landen de Biegtvaêrs zo veel vermogen op hunne biegtelingen, dat een braaf man of Vader hen altoos met huivering ziet. Déir heb je gelijk in, dat ik wel wat eerder en meerder voor mijn kostlijke ziel mogt gezorgd hebben; maar ik heb ten minste nog nut gedaan, ik heb een mooi duitje gewonnen en altoos welgedaan aan arme fukkels, en ik heb menig jong paar, heel goed voor een prijsje in hun meubeltjes gezet, en wat toegeftoken; niet dat ik daarop roem, dit was mijn pligt; en hoewel men in dat geroezeboes van koopen en verkoopen, niet veel aan God den Heer denkt, kan men dat nog minder doen in zotte gezelfchappen, waarin jij altoos pietje de voorde waart; des avonds kon ik ten minde met de mijnen nog een goed woord fpreeken, aan tafel, en van hem leeren, want hij is niet bang dat ik hem met mijn grooten mond overfchreeuwen zal, of over malle jongens aan 't hoofd lellen, verüaje? En nu heb ik aan een zoet jong meisje, die mij veel geholpen heeft alles overgedaan, na dat ik den rompflomp verkocht had; ik geef haar een zoet fommetje voor zes jaar zonder intrest, om naar voordtehelpen, en ik heb een mooi Buitentje  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 6? gekocht op den Goudfchen Weg', daar kan ik alles waarnemen wat uit of in de Stad gaat; want ik wil mij niet heiliger toonen dan ik ben; ik zoü mij zo op ééns niet aan de (tilte kunnen gewennen, en nu is de mijne zo vergenoegd als Adam in 't Paradijs; want buiten is toch zijn lust ert leven; en ik zal hem een heele mooje Neftuin, met zijn vork , die ik achterbaks hield, prefent doen voor zijn blocmftuk; en dan hoop ik des Winters avonds veel in't woord te leezen , en onzen lieven Heer te bidden dat hij mijne oogen verlicht als de Emausgangers, en mij mijne zonden vergeve; en nu zal ik ook zo veel doen als ik kan om mijn poestigheid te overwinnen; want de mijne zeit dikwijls; „grietje! je bent zulk eene „ degelijke, zulk een goedhartige vrouw; je bent „ niet gierig, niet grootsch, je doet zo veel goed „ aan jou evenmensch, 't is jammer dat je zo be- „ droefd over een beuzeling kunt opftuiven" eh daar heeft de man gelijk iri; ik zie dat zelf wel; nu, alles met 'er tijd. En nu zal ik ook naar Gods huis gaan zo lang mijn beenen mij draagen willen: hoe! daar ik noch weêr noch wind ontzag om een koopje te doen, en een zoet winstje te hebben, zou ik dan ontzien om heil voor mijn kostelijke ziel te koopen ? want jij meugt zo veel gonzen als je wilt over onze Leeraars, ik zeg jou, en mijn man zegt het ook, dat een braaf' Predikant een waardig huttig man is^ en dat het 'ër bedroefd uit zien zotl, indien wij ten minften niet; Ë a  cornelia Wildschut; of, iZ^fr™ g°edS e» ffich^li]ks hoorden. TL? T T, met.u naar c,e Hernh^ *-* 7 g "! k wl er n'« van hooren, zeg ik ie wmtf ik ga niet naar de Kerk o'm e ^ ren zingen, e„ dingen te hooren daar geen Chnsten-mensch,. die niet ftapcl zot is, et™ begrijpt. ' dU En ais ik n;ets in mijn huis te doen heb of «te begaffelen vind voor mijn evenmens'ch d e nu ; ;U e"dan £CnS ™ ^ jong mensch ie nu u, mijn dingen zit, op de kijkdagen gaan orn het me.sje zo wat te recht te helpen; wan bet is wel een fnel maar nog een jong fchaap d "U l°Z haar «ie weêuvv's met v^che de kinderen, het brood zal winnen. En, als ik dan eens niets te doen heb, dan meen ik in mijn tninhms aan den weg te zitten, om zo wat J2 kilken; de goede God wil heel wel hebben dat wij ■jne fchepfelen befchouwen, en zien hoe druk i der het heeft en hoe wèl te vreden ieder is, en hoe H,j ons Rotterdam zegent, zo dat elk met de negotie, zijn brood kan verdienen. 't Is buiten in het groen wel aartig voor luf die voor de (lihe, en voor de fiudie in de boeKen znn, zo als mijn man, en die graag fchrijven en wrijven, of hun gedachten bij één weeten te houden; maar ifc ben nog te dom> Qm te dat het Godvreezender en aangenamer is, Gods heve vogeltjes te zien huppelen en te hooren zingen , (daar ik. echter ook recht miju fpikkel aaa  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 09 heb, en de tuinman ook verbood hier geen fnnp. haan aftefchieten; want zie,ik kon het niet uitftaan als hij daar een onnozel vogeltje dood fchoot, om dat het in een kersje of druifje pikte, en mijn man is net alleens: ,,'T is ook voor hun,vrouw 1" zegt hij: (ja hij is een wijs en een goed man , nu dat geloof ik gaat altoos zamen,) dan Gods beeld, de menfchen te zien wandelen, te hooren lagchen of vriendlijk te zien praaten, als zij zo voorbij mijn tuinhuis'gaan; zo dat, ik maak geen zonde van menfchen te zien; ik bepraat ze niet over hun kleding of houding, of kapzels; ik begrijp dat het onze lieven Heer weinig fcheelt hoe zij gekleed zijn, als zij maar braaf en goed arms zijn; en ook ik weet niet van de mode ; ik loop 'er zo maar fiecht en recht door: maar ik wil dat richters is als alle lui van zijn (land en jaaren; hij is dat zo gewend, en het raakt niemand, wat ik hem koop of aantrek: als ik helder en fchoon ben, is mij dat genoeg: zc dat ik maar zeggen wil, dat men zich wei itan oeitceren tot den levendigcii God, al gaat men niet met een inzoet Broeder naar Seist, om te zien hoe alle vroomen éénder gekleed zijn, net als de Weeskinders: ik hou niet van die malle bijzonderheden: ik kan in mijtt huis ook wel orde houden, bidden en danken zou ik hoopen: wil ik je eens wat zeggen ouwe kennis ? 't is u maar te doen om eens op den dril te gaan: 't zal je mooi aanftaan daar voor een oortje t'huis te legsen, jij die tog gewoon waart je zin te doen: E 3  7° CORNELIA WILDSCHUT; 01-', ^« gezegd; jou bekeering is maar Wa,J Jezus Chif» * Z6ggen' »Geef i£ ha»^ Jezus Chnst, maar ik ken u van haver tot gord, hebt de wereld nog Iief e„ Je kunt onmogelijk ' twee Heeren dienen. J overaoan"Uin,0et * " D0S eenS 0ud beet neemen ov r onze Leeraars — is dat gefch e„ tT 0°Ï ? beW1> * Peering? JL *»• b.j je at, wel zal gezien hebben dat hij met t rw Jf le zac te lagchen en te gabberen met uwe r"oesbaanen,daar invallen, als een vlieg i„ den bnj? Neen, „een da£ * de .Oorzaak hebben: dat kwam daar niet te pal: n da .i:°r°;KEETJE m°efen -antwoorde. , jo «ui je als je „djn brief ge]e2en hebt weêr in dewarznten, en niet weeten naar wie Je hooren moet; wantje volgt altoos uw eigen hoofd, behat ven ,n het goede: Je zu,t zeker deez' brief we goeder voorlezen, en die za, Je dan zegg! ! I geen deel heb aan den Heiland; doch dm 1 Heere hef heeft onderhoud zijne gebod • ' S dat aan roede, Het Za, Je „ogLS be.uwe WW kind met te willen zien, a!s de Natuur  de gevolgen der opvoeding. 7* Kerker wordt dan de Leer, zeg dat ik het je gezegd heb. Nu groet ik je en wensch u het beste, en mijn man groet u ook, en ik büjf, Uwe ouwe Vriendin m. richters. VIERDE BRIEF. >/r)WELlZABETH stamhorst, aan >ƒfrOUW anna hofman. Ik ontving, waarde naatje! uw' brief met zo veel blijdfchap als natuurlijk eigen is aan een meisje , wier geheel hart gevormd werd voor vriendfchap: maar waarom zeg ik dit? wie is daar beter van overtuigd dan gij, die mij zo wèl kent? Hoe gelukkig voor ons beiden dat wij elkander gevonden hebben! Ik huiver als ik denk dat wij dit leven zouden hebben kunnen eindigen zonder elkander te ontmoeten. Gij zijt volkomen gerechtvaardigd: het was mijn fchuld dat gij u voor mij verborgt . . . mijn fchuld, zeg ik! is dit echter wel zo? de Natuur gaf mij zulke gelaatstrekken, en mijne groote levendigheid E 4  n cornelia wildschut; of, veen ó„ a 7 Vm miJne °verneigin t0C VA« iÏÏwï"" V°°r mijZ£lVe ^ ^eten evenwel gIJ „ent mij wel half overreed dat ik de -eugebetvanKEETJE niet bcn; en nu ^ % vrede met mij zelve, de vriend zal 'er vroeg of laat de b,ijken van zien: bij eiken brief die h| dat ikv"J,,,Va,t hiimiitoe'ik-meer en meer dat ik veel kans heb om met hem gelukkig te zijn • zijne liefdensbetoigingen zijn niet met al melkmuil! achtig; ik zie wel dat hij het ellendig weg beeft doch, hij ze:gt mij dat op eene wijs, die zelfs mijne5 Moeder behaagt: maar de mannen zijn zulke looze fchepzels, naatje! misfchien fchikt hij zich naar rmjnen fmaak, om mij des te zekerer te knippen: flapperloot zo ik dat evenwel wist!.. (hier Wijf ik mijn wang met het bovenfte van mijn linker hand,en zeg: //^/weetje, 20 a!s wanneer men ergens over denkt daar men niet recht dóór ziet en zo drommels graag door zien zoude:; kom aan, ,k zal u alles maar eens eerlijk opbiegten, dat zal maar best zijn. Je moet dan weeten, kind« Czeit Tante) dat voor eenige maanden mietje van veen, niet verre van ons huis logeerdedat van veen zijne Zuster bragt; doch des volgenden daags vertrok: gevallig was ik daar aan huis, en bleef daar dien geheelen dag en toen ketje! ja ik fchaam het mij half en toen kreeg ik het weg! Wat is de fchrijfkunst toch een  de gevolgen der opvoeding. ?3 allerlieflte kunst! zonder haare tusfchenkomst zoud gij, gij zelfs, dit nooit geweten hebben: de vriend beviel mij dit is het al! Ik zag niet waarom, want hij onderfcheidde zich niet van andere braave jongens die, bloed zo graag ! betje stamhorst zouden genaast hebben: denk ook niet dat hij mij in verzoeking bragt: ö daar heeft hij geen fchuld ter wereld aan : hij was wel zeer beleefd (hij kan niet anders) maar ik zag wel dat mijne fchoone oogen hem zo weinig troffen als of hij zelf blind geweest ware: „Kom, kom, „ betje!" zei ik , „dat zijn vreemde kuuren van „ u; gij moet dit maar uit uw hoofd zetten: mijn „ Hemel 'er is ook zo héél véél raars niet aan j5 hem!" Naderhand hoorde ik van mietje dat hij tot over zijne ooren toe verliefd was op keetje: „Dat is erger," dacht ik! Zij verhaalde mij zo veel goeds van haar' Broeder; zei, dat zo hij eene goede keus deed, zijne vrouw gelukkig zijn zoude, en gaf mij zo heel fijn, hairfijn menist te kennen, dat mijne Nicht haar niet fmaak- te ik die altoos veel van keetje hieldt, nam haare partij, en gaf te kennen, dat haar Broeder, indien hij zo veele goede hoedanigheden had, haar, (keetje,) zeker gelukkig maaken zoude, mids hij begreep dat hij een groot kind trouwende, haar, als 't ware, zo wat zoude dienen optevoeden, en wat geduld moeten hebben. Van zijnen brief aan Mama, en van zijnen brief aan mij, weet jij —Kort gezeid, naatje, ik beE 5  74 c0rn ejlia wtlbschdtj of, greep dat van veen mijn Neef worden zouden. Onderwijl dacht ik echter veel te veel aan hem en rn0et mij fomrijds overdemmen om mij niet'te' ontdekken : ,k geloof echter dat mijne Moeder mij uitvond, hoewel zij >cr niets tegeil mij yan ^ onze p;ie t e rfbaai, die ook kennis met hem ge«naakt had, vond bijna zo veel behaagen in van li*,',*!8 Z!J;e ZuSter; °* m te kwellen, P g , mij fchrikhjk met hem, en ftreed mi Cdie lehjke ohjke jonge daar hij is!) op dat £ kudde van Pastor fidos. Om mij uutelokkeu voegde hij er wel eens bij, dat hij niet in 't hoofd l^n knjgen dat van veen, als hij KEExje nader kende, niet zoude begrijpen dat zij de vrouw met was die hij hebben moest. Vrouvvlijke, of wild gij meisjesachtige hoogmoed vooral, de zucht om mijn' Broer in de war te hel' pen, deed mij mi nooit van hem fpreeken : dit, ik beken het, was niet natuurlijk, en moest mijn kwelgeest grond doen ruimen: maar ik betrouwde mij nietdooreen loopje, (dat ik hem nooit zal vergevengeloof ik althans,) kwam hij 'er achter - hij trad' eens op een middag bij mij in den tuin, na dat hij een rit te paerd gedaan had. „betje1" zei die gaauwdief; „daar heb ik iemand ontmoet in » wen gij en ik het grootlte belang neemen, ik „ wist niet dat hij hier was: maar hij zei mij de „ reden, en komt van daag ons een bezoek geew ven „Tg van veen hier?" zeide ik,  de gevolgen der opvoeding. ?j (vóór dat ik wist wat ik zei en werd zeer rood.) Hij greep beide mijne handen in de zijnen, lachte hartlijk, en zei: „Nu word niet rood; neen het „ is Jonker ernst, die eenige maanden afwezig was." Wel naatjü! nooit was ik zo moejelijk! Daar lag nu mijn kostelijk geheim! Ik hield mij zo boos dat hij waarlijk dacht dat het mij meenens was, en dewijl hij mij niet alleen lief heeft en eerbiedigt zo als zijn broederlijke pligt van hem eischt, maar zelfs mal met mij is, en een allerbest hart heeft, wist hij niet hoe het weêr goed te maaken : hij beleed dat hij niet edelmoedig gedaan had , doch dat hij niet dulden kon, dat ik hem, die mij alles vertrouwde, (en dat is ook waar,) daar zo een geheim van maakte: hij beloofde ook mij daar nooit (wat ik deed) mede te kwellen : hij hield zijn woord, hoe dikwijls ik hem, om hem te beproeven , half raazend maakte -- 6 zo hij zich overfnapt hadde, dan had ik hem getoond dat hij veel minder een man ware dan hij dacht; iet, dat zijne trotschbeid een verbruiden oorvijg zoude gegeven hebben, en mij de gelegenheid verleend om uit mijne hoogte op hem neder te zien: zelfs in een brief die hij ' fchreef toen ik te Amflerdam was, bewaarde hij, gaauw genoeg, mijn geheim op dat ftuk. Vraagt gij nu wat mij zo veel behaagen deed krijgen in van veen? Ik kan dat niet onderfcheiden zeggen, ik gevoelde dat: dit zal u misfchien wat gek voorkomen; geduld! het was niet anders: nu, nu ik hem nader ken weet ik dat zeer  cornelia wildschut; op Zift T 56 ZIJn h°f' d0Ch 2!> ftond ie n den weg; lk km nkt ^ doQr b v^rerr;deid wor bet fchijnt dat van v N »>J ^.PPgelegd: dat ik hem bemin is X dat hij daar 20 zeker van is d nl \ ' r ~ erba™en; dit is ook al ge„oe(I. aIs £ »»J» magt ben, en hij het 'er nat mt'kt za dat krachug toevaüen: ik ben niet coquet maart ~fen,reke^ iiue zeit richardson? - Bj.i » ^ geene manlijke deugd» f ftooe^e,d ~^nik het toedond, dan zou h t '"heb h g°mS k,eé'"en gek0C,,t hebben; doch * beb hem nog deeze week gefchreven dat daar  de gevolgen der. opvoeding. 77 go een gruwlijken haast niet bij is; en dat meen ik naatje: hij bemint mij, en nu legt mijn hart ïn-roozen! Indien gij ooit twijfeldet of gij mijne uitgelezen vriendin waart nu ten minsten zult gij daar nooit meer aan twijfelen: ik toon u mijne vriendfchap uit mijne werken; zo ik echter niet gerust ware dat gij mijn geheim zoud bewaaren, nooit zoude ik u dus gefchreven hebben. Ik fchrijf deezen dus verre, vóór wij keetje sullen zien: morgen zal de dag zijn. vervolg. Wij reden, dat is, Mama, ik, en haare kamenier'(eene bejaarde vrouw van een braaf charakter, die reeds vóór mijne komst in de wereld dat gemaklijk werk aan mijne Moeder verrichtte,) naar een ander Buiten , alwaar mijn Moeder den Heer walter befcheideu had, om reden die zij hem ook melde. Omtrent vier uuren in den namiddag reed er een postchais de laan op; mijn hart floeg fterker: Mama zuchtte., maar zweeg: voor het huis trad i,w walter uit, en hielp keetje, terwijl hij haar met beide zijne armen onderlteunde m het gaan: zo als zij mijne Moeder zag, viel zij haar om den bals, doch durfde haar niet aanzien; zij was aan het bezwijmen toe Mama drukte haar aan haar hart, kuschte haar teder, doen  73 'cornelia wildschut; or, konde niets zeggen: ik weende in een' hoek van 't vender _ -Mevrouw!» zei uw walter „ k hoop dat ik naar uw genoegen voldaan heb „ aan uwe mij zo zeer vereerende bevelen; » en I«de haar en keetje naar eene Canapé" -ü keetje was flaauw, men bragt haar met moeite b.J haar zelve: nu zag zij eerst dat wij |„ en rouw waren - zij gaf ee„ gil , en riep J £ ™ wanhoopende: „oGod! 6 God! o mijn Vaderr „mynheve Vader!» meer kon zij niè ze J, .* »J verflikte bijna, drukte zich vast aa„ S terug mp. gI) Ieiliand du]den ^ fa 'LZ araa weende, ik trad naar de Ca¬ napé , omhelsde keet te miïn tfr nnb- • . * J Moeder wal- ter ook, die in z,jn ziel ontroerd was, zonder bijna te weeten wat ik deed cu ». -, .. Moeder tegen kefttr '• b ^ ^ Kom nu tv i ' "Z,Jt n,et wèl miJ» „Kom nu, Nichtje en ik zullen u wat te bed %rmn§e;kbs:jmhebtrust „ kind zijn . dit roerde haar dermaate d t zij begon te weenen. a Miin t , . • i . " iVilJn J-ante! m in „ Moeder! wIst gij hoe ik u bemin! » — Z omhelsde zij mij ook, maar met zo veel vuurs da Jk naauwlijks mijne oogen konde gelooven Mt h rt^olt als ik zag hoe vermand, h e d!od Week f,j was: ik kon haar niet zien 'zonder" -deinden en deelnemen dat alle befchrijvn" —er,. „aar ^ ^ ™*  be gevolgen oer opvoeding. 79 en los over haare fchouders en «jds zo flonkerende groote blaauwe oogen (tonden ÏÏ\n ingevallen; geen de minde kleur^ dan en letterende blankheid, was 'er op haar nog zo fchoon zo keurlijk getekend gelaat te zien: 6 naatJ^o gij haar zaagt! in den vollen bloei der gezondheid kan zij 'er nooit zo intresfant uitgezien hebben: alles zo zacht, zo weereloos . . . o naatje! indien gij haar zaagt! Mijn Moeder en ik leidden haar naar mijne flaapkame , en hielpen haar te bed: zij hield mijn Moeders hand,weende, zag haar aan, haare oog- zeiden: „Verlaat mij niet!" - „Goed, m.jn hef! zeide nogmaals, en ging bij walter ik bedankte hem voor alles, maar was te onthutst ommeer te zeggen dan de dankbaarheid eischte. keetje was uit vermoeidheid in öaap gevallen: mijn Moeder beval haare kamenier bij haar te blijven en trad bij ons in de kamer: zij zei dat zij ontroerd was door den flechten ftaat van gezondneid waarin zij haare Nicht zag: „ Zij" moet zeer veel geleden hebben Mijnheer walter? - Dit ftemde hq Toe, doch hoopte dat rust, vertroosting en zo een minzaame behandeling alles zouden herdeden dat het denkbeeld: „Ik heb mijn Vader door verdriet doen derven," het eenige was dat z,j voor haaren Teest hieldt; dat dit bij een kind, 't welk met ont; r is, eisflliiker zijn moest dan men z.ch konde beelden! hij hoopte dat mijne Moeder alles zou-  8° CORNELIA WILDSCHUT- QF „ fcherpte aan haar berouw da* hïp t „heid ondermijnt: evenid i * 7 . » laaten wij hoopen Mevrouw!» * J0D6» Wat zal ik n vee! il t™„ •O" * tfj mij, of mijne Moeder ziet 7'. »*w lieve tanden nM/Dn! Z'et tetl *J zo even naar u «emwH. ;i •, J ft daar *» ^minde,, ell VeeIe ^vi~ « ">* voor haar had door"ebr.«* .7 ' ,u ren u't zorg en weende. °0iöebr^t: ^ drukte mij de hand Mama neemt voor haar ,~ a ■• , Moeder hem met het u te de : " dagen houden. ^ ^ door zeer veel ten Jp R le*a"d dicnst -nhemT " r !^ dan geill J ? " im fc"/« dat wif "«genegen zijn iet oneunftfo te vïn,ia„ » •- af-  de gevolgen der opvoeding» Si fgunst: maar hoe wij ook door Mejuffrouw de kroot vooringenomen waren, uw walter komt 'er met glans door: mijne Moeder, die verdiensten kent, en, vooral in jonge lieden, zo hoog waardeert, beïctiouwt hem als een zeer uitmuntend Jongman: evenwel zij gelooft dat gij hem verdient, en prijst uw beider keuze: het doet haar zelfs leed dat mijn Vader hem niet dan een oogenblik zien zal: hij heeft aangenomen hem een kort bezoek te geeven, om hem te zeggen dat keetje hier is, en hoe zij zich bevindt. Vraagt gij mij nu hoe hij mij bevalt ? ó dat kunt gij wel gisfen, evenwel om u plailir te doen, zeg ik u dat, indien ik een vrij hart had, en hij over mij dacht als over u, ik het zoude durven waagen mijn geluk in zijne handen te dellen. Hij is niet alleen een redelijk, verftandig, maar ook een goedaartig man, die de menfchen van hunne beste zijde ziet. Onder en naar het Soupé heeft Mama veel met hem gefproken: gij zult zeker nieuwsgierig zijn waar over het gefprek liep: om u te voldoen ga ik van mijn leefregel af, en fchrijf deezen in die uuren die ik anders befteedde met flaapen. Hij fprak veel over keetje, en toonde ons dat hij haar in haar waar licht ziet; meer ongelukkig dan fchuldig: vervolgends fpraken wij over u: hij betuigde zeer veele verpligting aan u te ]lebben „Aan mij!" ja, zeg ik immers! aan u; doch om u dit verflaanbaar te maaken moet ik u verhaalen hoe dit te pas kwam. Mam zeide» VI. deel. F  $2 CORNELIA WILDSCHUT; OF, ik meen Mijnheer walter, dat gij uwe Ouders Vroegverioort, en zo als men dat met recht noemt, u zelven hebt opgevoed. walter. Reiden, Mevrouw! is waar: ik heb mijn' Vader naauwlijks gekend, en ik was maar veertien jaar toen ik mijn Moeders dood beweende i mijn Vader was een zeer braaf man met wien mijne Moeder gelukkig, doch in geen ruimen overvloed leefde: hij was Kapitein in Hollandfchen dienst, en zoude mogelijk bevorderd geworden zijn indien hij langer geleefd hadde: zij woonden in een klein Overtjsfelsch Steedje, en leefden daar verge- noegd na zijnen dood ging mijne Moeder met mij naar Amfterdam, leefde daar onbekend, doch verzuimde niets wat in ftaat zijn kan een kind eene befchaafde opvoeding te geeven; haare huislijkheid en zuinigheid ftelde haar daartoe inftaat: zij ontdekte dat ik fmaak had in den koophandel, en hoopte dat ik, door mijne kundigheden, en goed gedrag, eens voordeelig zoude kunnen geplaatst worden: zij befpeurde in mij eene groote overhelling tot ernst en denken; voor zo veel een kind denken kan: dit zag zij, 't is waar, met genoegen , maar geloofde tevens dat zij die neiging niet al te veel moest vieren: zelve eene blijmoedige vrouw zijnde, overtuigde zij mij weldra dat indien men tamelijk gelukkig in deeze wereld leeven Zoude, men moest poogen veele dingen in een helder licht te plaatzen. Dat men menfchlijk en gesellig zijn moest, dat men om te behaagen zich  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 8j feehaagelijk maaken moest; zij toonde mij echter, aan wie, en waardoor men moest trachten te behaagen: zij liet mij ter uitfpanning de best gefchrevene boeken leezen, fprak daar veel met mij over, maakte mij bekend met deugd en Godsdienst, toonde mij dat men hunne wetten moest volgen indien ons oogmerk ware hier reeds gelukkig te zijn: zij waarfchouwde mij voor verleidingen waar voor ik misfchien eens zoude blootgefteld zijn: zij gaf mij fmaak in bezigheid, toonde mij dat orde de groote wet is; dat ondeugd en domheid de grootfte vijanden dier orde zijn; en als zij zag dat ik geheel en al aandacht was, omhelsde zij mij meermaals, mij vermaanende dit. alles in mijn geheugen en hart te drukken. r „ Gij zult," zeide zij dikwijls, „door eerlijkheid, „ door naarftigheid, door kundigheid u noodzaak„ lijk kunnen maaken in een Land van Koophan„ del; maar gij moet door een goed en bemin„ nelijk charakter u vrienden zien te verwerven, „ die niet alleen in ftaat zijn, maar ook genegen „ u behulpzaam te weezen — De weg der deugd ., is elfen, indien wij ons door het involgen van ,, verkeerde driften die niet doornig maaken — ik „ heb u dien getoond, het zal eens uw zaak zijn „ dien zelf te bewandelen: poog een verlicht ge■„ weten te verkrijgen; pleeg dat altoos raad; hoof „ wat de Godsdienst u beveelt, i wat uw verftandig zelfbelang u raadt, en gij zult bij onder„ vinding zien dat uwe Moeder nooit iet zeidii Fa.  cornelia wildschut; of," „ of deed dan om u gelukkig te maaken" ■■■ „ Dus voorbereid trad ik in de wereld: mijne Moe-* „ der had kennis en vriendfchap gemaakt met de ,, vrouw van een voornaam Koopman, die nam mij ,, toen ik dertien jaar was op zijn comptoir: ge„ zond, fterk, arbeidzaam zijnde, had ik het ge„ noegen van mijn' meester meerder te voldoen „ dan ik had durven denken: als het comptoir ge„ floten wierd, ging ik altoos naar huis, en hield „ mijne Moeder gezelfchap; al onze uitfpanning „ beftond in praaten, leezen, en wandelen: hoe „ gelukkig was ik, als ik zag hoe deeze liefheb„ bende Moeder over mij voldaan was! om mij „ eenige aangenaamheden te kunnen bezorgen hield „ zij zich naarftig bezig met borduuren; al dat „ geld befleedde zij voor mij; zij wilde dat ik in „ zekere fatzoenlijke ruimte zoude leeven; gaf mij „ ook een' meester in de muziek, eene kunst die „ zij zo hoog fcbattede, als nuttig hield voor jonge „ lieden, die veel moesten werken en droog een- ,, zelvig bezig zijn ü wat vormde ik mij toen „ plannen! ik zou eens zelf Koopman zijn, en „ dan niets winnen dan voor deeze lieve Moeder, „ Dikwijls glimlachte zij over mijne ontwerpen; doch keurde die goed." „ De Hemel ontnam haar na eene ziekte „ van weinige dagen aan mijne liefde!" (hier naatje Hepen de traanen over zijne wangen) „zij „ ftierf! Op haar doodbed bad zij mij dat „ ik haare lesfen toch zoude volgen, en bezwoei  RE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 8$ r„ mij op dien weg te blijven, waarop zij mij ge„ leid hadt: dit beloofde ik zo heilig, dat zij ge„ rust henen ging: zij had vóór haaren dood ook „ de vertroosting van te weeten dat mijn meester „ mij onder zijn opzicht en in zijn huis nam: nu „ verloor ik alles voor mijn hart; en hoe wel ik „ uit pligt en dankbaarheid, alles deed wat men „ op het Comptoir van mij eïschte, ftortte ik „ in eene diepe droefgeestigheid, die zeer nadee„ lige gevolgen voor mij konde gehad hebben: ik „ had de behoefte om mijn hart te openen; maar „ vond niemand onze jonge lieden Hemden „ niet met mij in, hunne verkiezingen ftieten te„ gen de mijne, hunne wilde vermaaken ftonden „ mij zo zeer tegen als hunne jeugdige lichtmis„ ferijen: zij befpotteden mij dikwijls, doch, ik dacht „ aan mijne Moeder, en had den moed niet die te ver- „ achten mijn meester was een braaf doch zo „ ftuursch en ftreng man, dat ik nooit dan hui- „ verend met hem fprak zijne vrouw leefde „ geheel voor de wereld, en kon weinig aandacht „ hebben op een Comptoirbediende van zestien „ jaar, die de gaaf niet had om haar te doen „ lagchen." „ Weinig tijds daar na zond mijn meester mij „ naar het huis van den Heer hofman , met wien „ hij veele zaaken deed: daar zag ik een meisje „ dat mij uitermaate beviel: zij was fchoon, vrien„ delijk, beminnelijk; ik werd zo beleefd ontvan„ geu in dat huis , dat ik befloot mijn bezoek te F 3  t6 cornelia wildschut; of, „ herhaalcn: naar maate ik naatje leerde kenM nen, geraakte ik aan haar gehecht; en weldra „ konde ik, zonder dat het mij moeilijk viel, „ geen dag laaten voorbij gaan zonder haar, al ware 't maar een oogenblik, te zien haar „ vrolijk geestig bijzijn, verlevendigde mij even „ als een goed glas wijn, als men vermoeid en „ flaauw is: het duurde niet lang of ik wist dat „ ik haar beminde; zij was toen veertien jaar: „ ik begreep echter dat het dwaas zijn zoude haar ,, dat te zeggen: ik fprak des nooit met haar dan „ als haar vriend, en vergenoegde mij met haar » dagelijks te zien, en veel met haar te fpreeken! M Nu was ik veilig voor allerleio verleiding; en „ mijn iever om toch eens zelf Koopman te wor,, den vuurde fterk aan: nu wist ik waarom ik „ arbeidde: mijn geheele hart was vervuld, en de „ hoop die ons tog nooit verlaat, maakte alles „ goed • Juffrouw butje zal zeker het ove- „ rige ons betreffende wel weeten," (hij lachte:) „ de jonge de groot maakte kennis met mij; „ dat gaf mij toegang in zijn ouders huis: zijne ., uitmuntende Moeder zag met genoegen dat hij „ mij onderfcheidde: ó hoe vee] voordeels deed ik „^met haar gezelfchap! hoe bedroefde het mij dik, ,,*wijls dat mijne Moeder haar niet gekend had; „ die zoude ook haare vriendin geworden zijn: „ haar zoon, die van de Natuur fchoone gefchikt„ heden ontving, om eens een ongemeen bekwaam „ jongeling te zijn, was door overfpannen denken s  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 8? „het flagtoffer zijner verkeerdheid geworden; hij " werd ziek en bij wijlen ijlhoofdig: de gelegen„ heid deed zich op om buiten 's Lands te gaan; a ik verzocht zijne Moeder om zijn gezelfchap, " hoopende dat beweging, vermoeidheid, en een , getrouw doch vriendelijk gedrag van mijnen „ kant, hem geheel zoude herftellen: ik bedroog l mij niet; en thans is hij reeds bij zijne Ouders „ met een gezond ligchaam en welgeftelde geest." " Wij hadden dit verhaal met aandacht en niet zonder aandoening gehoord: ik geloof naatje! dat gij dit alles min of meer weet; doch het kan u niet ongevallig zijn dunkt mij, te weeten hoe uw walter dit aan ons verhaalde: vóór wij ter rust gingen, ging hij nog eens bij keetje; fprak weinig, doch troostelijk, en nam affcheid dewijl bij des ogtends vroegtijdig meende te vertrekken: zij richtte zich in haar bed op: „Nogmaals en nog „duizendmaal dank," zeide zij, „vóór alles: „ breng dees kusch aan uwe beminde, bid dat " zij mij mijne dwaasheid in haar miskend te heb" ben vergeeve; en indien ik niet rasch Kerf hoop " ik dat zij zich haarer vriendin nooit meer zal \\ moeten fchaamen: zo mijne Moeder het u toelaat, kusch haar ook voor mij en zo dra ik ", fchrijven kan zal ik fchrijven; maar ik ben zeer „ zwak, zeer ziek: ó mijn Vader! mijn lieve Vader! konde ik! . . . doch die gunst heb ik mij " onwaardig gemaakt" hier zweeg zij, en weende dat mijn hart brak. Als ik het verhaal van F 4  cornelia wildschut; op, uTn!tWhnLn r °Verdenk' ka" ik miJ' *« «iet ui t hoofd brengen dat de eerfte opvoeding ons maakt het geen wij z.jn: ik weet wel dat dit door veelen anders word befchouwd; doch ik zie het tot «u nog niet anders in: en hoe moet dit mijn hart omtrent mijne lieve keetje verzachten! ik weet wel, wat gij mij uit een brief van uwe zadelaar, daar eens over voorlaast, doch alles wat haare Moeder zeide overtuigt mij tot nu n-arm 't geheel niet. Moe het zij, keetje had altoos en zal altoos in mij haare vriendin haare verdedigfter behouden: ik zelf weet zo wet bij ondervinding hoe noodig ik tot mijn geluk eene Moeder heb als de mijne: ik verbeelde mij dat de mensch noch goed noch kwaad op de wereld komt ' maar even vatbaar is voor goede als kwaade in! drukken: zie naatje, ik weet wel wat hunne en andere grootcr Wijsgeeren daarover gezeg hebben, ik weet wel wat onze Theologanten beweeren doch zij overtuigen mij niet: ik zie overal zwarigheden; dan ik zie de minde aan mijnen kantik zou mij ook wel wagten daar over te fpreken met iemand buiten mijne Moeder en ik. En nu wensch ik u met mijn geheel hart geluk met de komst van uwen geliefden' waarden lieven walter; meer kan ik daar niet over zeggen: fchnjft m:j toch veel, en veel over Juffrouw harRis.z.j gaat, zegt walter met haar'voogd naar Engehni: welk een verlies voor ons! hoe Uef heb ik haar!  de gevolgen der opvoeding. §0 Het (laat daar twee uuren na middernacht; en ik wil volftrekt met walter ontbijten die te agt uuren vertrekt Goede nacht! flaap wèl, en geloof dat gij buiten maate bemind wordt, van Uwe ïetje stamhorst. . V IJ F D E BRIEF. De Heer paulus wildschut, aan zijne Dochter. ( N. B. Deeze brief vond frans lichthart ongezegeld in de portefeuille van den Overledenen , en gaf die aan Mejuffrouw de groot.) mijn eenig dierbaar kindï Gij zult mij toch toelaaten u zo te noemen, hoe weinig rede gij ook hebt te gelooven dat gij mij dierbaar waart Ik kan niet derven voor ik u deezen gefchreven heb: ik bedien mij van eenige heldere oogenblikken die ik thans geniet: gij zult dit niet leezen voor ik in het graf rust. F 5  $0 CORNELIA WILDSCHUT; OFJ Thans mijn kind, fpreek ik tot u zonder toorn zonder drift, zonder dwaaling, maar als een rede- h}k, u beminnend Vader ó indien de goede en W1Jze God, zo als ik onophoudelijk bid, u niet verlaat in 't midden van duizende gevaaren die gij met kent, maar mijn hart verftijven; als gij in deezen brief mijn berouw leest, dan zult gij zeker mornet verachten; niet kan ik het fchrijven? niet haaten: ik heb uwe gehoorzaamheid uwe-liefde verbeurd, maar ik ftraf daar mij zelven over; ik lijde onuitfpreekelijk! Ja, mijn kind, ik ben de oorzaak van alles: ik heb uit onmanlijke lafheid, uit. zorgelooze onverfcbilligheid, uit fchandelijke traagheid, uit gehechtheid aan mijne vermaaken, u in uwe eerfte jeugd verwaarloosd: o mijn kind! indien ik den raad uwer Tante intijds en bedendig gevolgd hadde, hoe gelukkig zoud ik -I zoud gij thans zijn! maar hoe onwaardig gedroeg ik mij! ik liet drift en dwang opvolgen, toen ik logge laffe toegevenheid verliet: hoe konde ik mij toch vleien een verwaarloosd, verdoold, verleid meisje, daar door te winnen? was dit dan het middel om haar te recht te brengen? heeft uwe Tante mij niet alles voorfpeld? zag ik, a!s ik bedaard was, dit zelf niet door? Wat zal, wat kan ik ter mijner ontfchuldiging bijbrengen! Ja, mijn kind, gij hadt gebreken, maar ik heb die g'ederkt door dwaaze oogluiking; en toen het u bijnaar onmogelijk geworden was eischte ik eene blinde gehoorzaamheid : gij hadt ook zeer veele goede nei-  DE GEVOLGEN DEK. OPVOEDING. e gevolgen der opvoeding. 53 lijk bevoordeeld: geene.fchatten bezorgd voor deezé of voor de toekomende wereld. Indien gij uw' Vader den waardigen Jongeling dien zo teder zo geheel belangloos beminde, ten fchoonzoon gegeven haddet; indien zijne liefde, zijne deugd, u had kunnen bewegen hem toetedaan u gelukkig te maaken! ach mijn kind, wat zoude ik thans te wenfchen hebben? Ook dit wijt ik u niet, ik gaf u nooit de gefchikthetd om wèl te kunnen kiezen: uwe natuurlijke gebreken ftelden , door mijne dwaaze toegevenheid, u de wet: nooit kan ik vergelden wat de Heer van veen mij ten beste deed': ware ik te redden geweest , hij zou door zich zelven, en door zijn credit alles herfteld hebben - Wees gerust , mijn kind! uw Vader is geen Bankroutier; arm maar eerlijk daalt hij in 't graf: had ik den raad van mijnen vriend de grooT opgevolgd, ik zou geene ondernemingen gedaan hebben wier mislukking den val van mijn huis na zich fleept. Nu ik aan u gefchreven heb is mijn hart minder pijnlijk: 6 mijn kind! indien gij van deezen zwaaren val opdaat, zo verneder u voor uwen God: bid hem voor u en v-or uw' Vader om vergeving en poog, dooreen deugdzaam leven, de ergernis die gij gaaft uittewisfchen: leer uw God en Zaligmaker kennen, en bereid u vroegtijdig voor den hemel; ó mogt ik u daar eens weder zien! want op deeze aarde vrees ik u nooit meer te zullen £ien— O God! zijt Gij mijn eenig kind, zijt haaren  94 cornelia wildschut; of, fchuldigen Vader genadig, 0m Jezus onzen zaligmakers wille - Vaarwel, vaarwel, en nogmaals vaarwel, is de bede Uws zieklijken , doodlijk bedroefden Vaders , wildschut. ZESDE BRIEF. De Heer pieter. stamhorst, aan Juffrouw klink ert, en aan zijne Zuster. Waarom, gij meines! heb ik, die allen dvvanr doodlijker haat dan de Duivel het kruis; die door de Natuur geftemd werd om onrecht en overheerfching tegentewerken; ik die mij bijnaar van mij zelven niet wil laaten dwingen, mij eene belofte laaten afpresfen door twee lieve ftoute dingen van meisjes (want jij knaapjen, jij betje, hebt ongetwijfeld uw lief zachtzinnig vriendinnetje verleid, om zich bij u te voegen in uwen dwang;) waarom heb ik die voor de Vrijheid vecht als een oud Batavier, mij laaten overhaalen om te belooven, ten minden een briefte fchrijven in een korten tijd dat ik mij te Amfterdam zoude ophouden? mijne allerlieffte Moeder zelve vergde dit niet van  djs gevolgen der opvoeding. 95 mij: hier zit ik over te peinzen en te grommen: line kwam dit toch? ; ' Voor ik dit onderzoek of liever uitvind, vraag ik aan u , betje; federt wanneer, hadt gn toch zo veel zorgs voor mij, zo veele (zeggen de meisjes zo niet?) innerlijke dingzigheid, dat gi] zeggen moest, geen rust of duur te zullen hebben zo lang gij niets van mij arme fakkel hoordet? ö dat is recht teder (wilde ik het maar gelooven.) nogmaals zusje, dien dwang is uw werk geheel en el - het lief kind dat u hielp (want zij heeft naauwlijks zo veel van haaren vrijen wil bij u overgehouden, dat zij kan monsteren met mart en luther's knechtelijken wil;) heeft'er geen deel aan dan door u. Nu, indien gij dan zo week, zo murw, zo fentimenteel geworden zijt, dat gij zoud wegvallen » opgelost worden , indien gij niet wist of uw teder zielsbeminde broeder wèl is, indien gij de dagen al mijmerend zoud doorbrengen, en alle nachten (flaapeloos misfchien!) zoud droomen van fpooken en bitebaauwen, van moord en huisbraak enz., ja misfchien wel de nachtmerrij, in de gedaante van een oud zwart grof lelijk wijf zaagt, die u de borst wilde toeknijpen; dan is het mijn broederlijke pligt uit dankbaarheid en medelijden, u van deeze fentimenteele grillen en romanziekte te genezen 0f die voortekomen, eer zij uw bloed en pappen bederven; gij moogt anders fanaticq, me* fcncolicq, phlegmaticq, fcorbuticq enz. worden:  PG" cornelia wildschut; of, hoe zoude ik hét kunnen verantwoorden den lift denderiwherter eene Zuster gegeven te hebben? Draalen kan hier niet dan gevaarlijk zijn; ik begm des aan uwe toekomende herftelling te arbeiden; door uw teder hart aan mijn treurig afzijn te gewennen; daarom nam ik al eens in overweging, om, nu ik toch te Amflerdam ben, mij voor matioos te laaten aannemen bij de OostïndifcheMaatfchappij. en dan zult gij wel van geluk mogen fpreken zo gij van de Caap een brief krijgt. Vleit gij u thans niet, dat pieter-jW de dupe van de historie is? ó dan zijt gij beiden zeer rms! zoude ik zot genoeg zijn om mij i„ te beelden, dat ik bij meisjes die haare waarde zo wonderlijk wel kennen, zo veel in aanmerking kwame ; daar en b°ven, ben ik niet uw beider Broeder en vriend? nu kindertjes, geen fchurk van een z.elverkooper heeft mij.geronfeld; geen dame uit de Jonkerdraat heeft mijn hoed afgenomen, om mij te noodzaken, wil ik niet bloodshoofds wandelen dezelve bij haar optezoeken: wij zijn heels huids en in goede gezondheid aangekomen: 6, pieterBaas, en Mijnheer stamhorst zien de rede wèl, van al dat getalm om een brief! ik heb geloof ik de meisjes zo naarltig beftudeert als lijneus de Rupfen; en zo ik mijne obfervatiën uitgaf zij zouden een al zo groot dik boek uitmaken als het zijne: ligt, dacht ik dan, dat een fix jong karei-zo veel aandacht heeft voor de meisjes als voor de Rupfen: evenwel zij zijn zo lijdelijk niet als  de gevolgen der opvoedïnc. 'Op a?s deeze Infeften', en ontfnapten mij duizend ën duizendmaal als ik dacht, nu heb ik 'er een vast; nu kan ik proeven doen op haar, op haar verdand! jij lui meisjes hebt zo veel van de Sylphides dat gij te vangen zijt als een hand vol vliegen: dit echter heb ik ontdekt: allen ftaan , bloed zo graag! bij ons in een goed blaadje: zij zijn zo in haaf tuin als men haar voor iet meer dan modepopjes, lieve mallootjes houdt; zij zijn zwakke zieltjes, daarom beurt onze lof haar zo op; al is de lofredenaar ook flechts een Broeder of vriend: zij Weeten wel dat Broeders en vrienden nog al iet of wat grootsch zijn op hunne Zusters of vriendinnen, die wat meer beduiden dan het groote hoopje; dat zij in gezelfchap daar wel eens iet van zeggen; dat zij daar wel eens heele aartige aanprijzende voorredens maaken , die vraagers koopers doen worden : ontken het eens zo gij durft! vooral als ik u in de fchalke oogen kijk; want fchrijven doet niet veel af. Hoor, beth-lief! hoe gaarne zoud gij leezen dat Broêr het met u van A. tot Z. ééns ware ovef Amfterdam, de gebouwen, de zeden, de inwooners, over hunne deugden en gebreken, uitfpanningen, bezigheden, over hunne Comedie enz.: hoe trotsch zoudt gij worden dat gij het ééns waart met een man die reeds tot beider Rechten Doctor gepromoveerd wierd, en meer dan één Proces met glans gewonnen heeft: zo een brief zoud gij* zeker nog aan uw kinds kinderen voorlezen om te VL deel. G  98. cornelia wildschut; op, toonen, hoe de groote Advocaat stamhorst , (dis dan lang bij de mieren zijn zal) het met hun Grootmoeder céns was, over zaaken van het grootst gewigt! Ik zal meer zegge»; zegt onze Buurman tegen Mama, als die, om een lief ding wilde dat hij „iets meer zei; wel dan , ik zal meer zeggen; luister wel toe: gij weet wèl betje» dat ik ook geen adres op een' brief fchrijven kan ■ indien ik geraas en gewoel om mij heb: ik ben zo geen meester van mijn aandacht als gij, die, als gijhet zo wilt, u door niets laat aftrekken en al mijn gebabbel, om u in de war te helpen niet meer rekent dan of poesje eens zedig en deftig door uw kamer wandelde: dikwijls kreegt gij een graauw en haastig woord als gij met leentje, of met Freule leentje boven mijn hoofd teveel fpookte: hier uit kunt gij opmaken dat ik in ftilte fchrijven moet: bij Tante fdit wist gij wel) kon dat met; noe buitenachtig ook haar tuinkamertje is; bij de Heer samuel, alwaar wij logeeren geeft geen pas; als ik d^r ben moet ik niet in een hoek gaan zitten krabbelen maar met hem en met Vader praaten: ik moet des fchrijven bij onzen vriend „ van veen?" ó jou platje dat hebt gij alles voorzien! „Maar wat bewijst'dit nu?" vraagt gij met een aartig opgefchort lipje; die bewijst het geen ik bewiizen wilde: ik ben bij van veen, ik zeg: „ Lieve Jonge, ik wilde gaarn een brief fchrijven !"~ „ Een Brief"? — ,Ja aan niijne Zuster»_ ^ „ uwe Zuster, zij zal die zeker, zo gij zo lang als  de gevolgen der. opvoeding. 9£ „ Ik hoop hier blijft, beantwoorden; wat lees ik " gaarne brieven van haar!" — „Ja,betje fchrijft „ een goede losfe brief, 't is of zij die zo maar „ uit haar pen behoeft te fchudden" „ Ach „ stamhorst, wie fchrijft zo als uwe Zuster!" — „ Veele meisjes geloof ik, indien zij zo veel ver„ nuft hebben als zij: hoor van veen! bet„ je is mij te na om haar te prijzen, maar zij „ heeft zo veel geest zo veel oordeel enz. enz. „ enz." Zie, dit alles moet ik dan om mijn eigen fatzoen te bewaaren zeggen: dit alles wist gij van te vooren: gij berekendet het zo juist dat gij u daar reeds in voorraad mede verheugdet: maar om die uw oogmerk te bereiken, moest uw Broer, die goede (lokkert, verteld worden dat men zeer ongerust zijn zoude enz. indien ik niet fchreef, dat het zo raar zijn zoude als ik zo lang van huis was: ik moest fchrijven of ik wel tegen de bedompte üadscblucht kon, enz. Meisjes! Meisjes! gij zijt allen geveinsde hesjes in de liefde, en de vriendfchap! in de Zusterlijke genegenheid! Ik geloof dat de orthodoxe Kerkvader, aan wien wij het geloofs artikel der booze menschlijke Natuur tc danken hebben , geene menschlijkc wezens beftudeerde dan Vrouwen: „ Dit is een fraai compliment Broer" Het is in 't geheel geen compliment , zelfs niet eens eene befchukliging, Zusje! —— wat kan de dood-onmagtige mensch toch tegen de Natuur doen ? Zijt |ij des kindertjes des duivels, wij die ook niet G a  ï°° CORNELIA WILDSCHUT; OF, nÏÏheidTeB hebbe" °P °"Ze 2edeIii^ menh.d beminnen doorgaands zulke duivelinne- gr ag bennnd word blijft gij aan den besten koopgelooft gy dat Jonker erns r, die braave verftan°ige man, u zo zoude beminnen indien gij niet ZUlk£ "«danigheden had als van uw oorsprong geungen? — „Maar nu Juffrouw „ J Ó,èe is mv fchad^ Zij bemint, zij verkiest -elve zo als gij; 0 het zou het lief meisje e door haar menigvuldig heufebeuzen Czo als gn he noemt ) met domme creatuuren, om hen de Heidelbergfche waarheden inteftampen, reeds eene goede verdraagzame Natuur verkreeg, niet van het hartje mogen u tegen te fpreken betje was er zo op gefteld; betje maakte zich daar zo een feest van; ei lieve, Mijnheer stamhorst icbnjf ons dan eens uit Amfterdam: gevolglijk leentje insgelijks. J Vermids nu echter Juffrouw klinkert daar door al meerder vordert in lijdelijke onderwerping; en z,ch dus voorbereid om met gemak en graal het huwhjks ijzeren juk te draagen, heb ik op dit «uk, vreede met haare Beftuurfter: maar nu vraag ik u betje! op uw confciente, of gij gelooft dat de meisjes langer en breeder over niet-met-al kunnen (happen dan ik dus lang fnikfnakte? Of uw hollebol van een Broêr wel zo ongefchikc is als gij beweerdet, om eens, zelfs te Parijs, figuur te maaken? Plaag mij niet meer om brieven of ik  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. IOI zou u daar wel andere proeven van geeven kunnen! doch misfchien zoud gij dan zeggen dat ik als Advocaat veel gelegenheid had dit talent te oefenen: «laar kan wel wat aan zijn ik betuig u ook , dat ik zo men mij eens vrederechter wilde maaken , ik u mijn Bul en Corpus Juris prefent doen zou, om 'er den oven mede te ftooken zo dra gij ons eens een lekkere pastei maakt: dat amt komt mij zo fchoon voor, dat hij die het wèl bekleed de eer der hooger hand moet verwerven bij alle Eerwaardens en Hoog Weleerwaardens , indien zij vergeten dat hunne bediening bijnaar het zelfde bedoelt. „ Ja," zegt gij, „dit is alles zeer mooi en zeer ■ verftandig, wisten wij, nu maar dat de goede „ jonge het wèl heeft; dat de paarden, gewoon „ aan ftilte en eenzaamheid niet fchrikten, toen zij „ op de Utrchtfch Straat en Groenmarkt, door „ dat gefchreeuvv en al dien drang doorkwamen: „ of hij ook te veel in de avondlucht uitloopt, en „ uit een dwarsftraat in den Jordaan, die in het „ midden van de Prinfengracht aan het water door „ geen ijzeren leuning befchut, uitloopt, of hij, „ verdiept in hooge methaphififche of rechtsgeleerde „ befpiegelingen niet in den modderigen burgwal „ geloopen is." Nu, ftel uw fentimenteel zieltje gerust: van dit alles is niets gebeurd; gezond en onbefchaadigd landde ik aan bij onze Tante: de Amfterdammers zijn zo polit dat zij overal voor ons ter zijde weG 3  102 CORNELIA WILDSCHUT; OF, ken, om ons onbelemmerd door te laaten; eenige pohsfons uitgefloten: onze paarden die van kindsbeen af gewoon waren aan ftilte, en weinig menfchen zien, vooral hooren , namen in 't midden van al dat gefchreeuw, getier, gekijf, en gelach, de Partij die alle wijze lieden doorgaands neemen, zij verdubhelden ook hunne fchreeden om 'er maar door en af te zijn: ik geloof niet dat jan, onze Koether, hoe welfprekend hij ook voor hen zij, en hoe zeer hij hun altoos weet overtehaalen om rijn wil te doen, ooit in ftaat zoude geweest zijn om hen te bewegen, nog meer dan een nacht hier te blijven: hij zei mij ten minfte: „ Mijnheer mijn „ paarden zijn zo melancolicq dat zij hier geen „ druppel water proeven willen." ik ging 'eens in den ftal, en zag zelf dat zij dit weigerden, hoewel het hen met veel beleefdheid werd aangeboden, uit dien zelfden emmer, waarin eenige oogenbhkken te vooren een fchoon rijpaard, toebehoorende aan een jong Vader des Vaderlands prachtig getoomd en gezadeld, zijn mond nog had ingedoken. Ik hou 'er niet van om de verbeelding der meisjes te verfchrikken door akelige voorwerpen, daarom ga ik ftilzwijgend voorbij, hoe ik op het gelaat onzes overleden ooms, nog alle trekken van zorg, angst, lijden, en droefheid duidelijk zag; noch hoe Vader op het gezicht daarvan was aangedaan: het was voor mij te fterk: de omftandigheden zijns doods, zal Vader beter dan ik verliaa-  de gevolgen der opvoeding. . K3 len' ik kuschte hem de hand en week te rug, zo onthutst dat ik iet moest gebruiken: die zorgelooze, goede, fchoone, gezonde man lag daar bijna onkenbaar. . . • Laat ik u liever over onze Tante fchnjven ik hoop maar dat Mama dit niet leezen zal! — Hoor, betje, ik kan haar niet uitftaan: men moet zoetigheid in de ingewanden van een LeeuW weeten te vinden, of zonneftraalen kunnen trekken uit een laffe waterachtige komkommer, om onder haar geplauder, niet alle geduld te verliezen: ik twijfel fterk, of ouder alle de Vrouwen van s al o m Ón zo eene malloot te vinden was: hj verkoos liever te zitten op de nok van zijn dak met een fchooteltje groente, dan in een huis vol lekkerheden met eene kijfachtige huisvrouw; en ik zat nog liever met zo een haancveer op de mokerhei aardappelen te fchranfen (dan kon * nog ten minfte weêrom kijven en tieren,) dan met zo eene Tante alleen te zijn en evenveeltjes te eercn; en gij weet echter, die fmaaken mij zo lekker als u een boterham met kerfen — waaraclmg , be tje (vergeef mij dit bastaartvloekje!)' gij moet td| meer talenten hebben dan ik u oAt wilde toefhan: gij moet uit arfenium balfem weeten te bereuien, om u te kunnen amufeeren met Tantes gekheden: ik kan 'er, met al mijn disteleerkunst, mets mt ftoken dan een vomatif zo krachtig als de Ipecacuanha; of, als ik mij recht boos maak, een goed zweetmiddel: en die vrouw was het echtjuweel G 4  «04 cornelia wildschut; of, eens mans, die, zo hij gewild had nog wat meer een dagelijks man 20ude geworden ^ rm,n leven kreeg ik zo veele donkere gezichten tm van m.jn Vader; ook niet zo veele berispingen Vader zegt zij is goed; ik dmk zj. js Vader beweert dat dit haar fchuld niet is, dat zij "iet meer ontving: ik zoude ook iet dergelijks voor mr, kunnen zeggen zo ik durfde: Vader zegt men „10et de zotte„ verd ik mejl moet die ontloopen: Vader heeft paulus, en ik Koning achis aan mijne hand. Het ergst is dat zij mij altoos naloopt en vervolgt als een fpook eenen hangen Geestdrijver: *t * lieve Neef voor, en lieve Neef na: dan vertelt *y mij alle de goede en gebrekkige hoedanigheden h-ars mans zaliger; en maakt eene Lijkrede dat ^ haar, ware zij mijne Tante niet, wel zonde wdleu ranfelen, zo zot en gek koeskoest zij alles door één: dan lelt zij mij aan den kop hoe kostelijk z,j keetje opvoedde; haar alles gaf wat ziï begeerde, nooit tegenfprak: dan fpijt het haar da"ig , dat zij mij nooit konde overhaalen bij haar te Jogeeren toen zij nog op een gouwen troon zatdat ik mij dood zou gelagchen hebben om al di« malle jongens die daar kwamen: onder dat alles Plamoot zij het goeje 'er door, en fpreekt van God den Heere: dan weêr dat haar man van berouw ffierf m dat hij haar' raad niet gevolgd had! altoos zit Zij naast m,j: zie ik uit tijd ver veeliug op mijn horologie; dan zegt zij, „Foei! dat is y^el te ou.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. IOj „ wervvets;" en wil aan haar vriendin te Rotterdam fchrijven om het te verruilen; dan knipt zij met haar fchaar mijn hair af om dat het te lang over mijn voorhoofd hangt, of krult het wat anders : ik durf niet fnuiven, zij is terdon d in mij doos, en dewijl zij niet gewoon is te fnuiven, fniest en proest zij dat mij hooren en zien vergaat; en dan is het: „Neef waar koop je toch „ die kostelijke fnuif? is dat nu Duinkerker? Je „ Oom had altijd zulke drooge fnuif in zijn doos; „ ei lieve geef mij wat in een papiertje als ik „ kiespijn heb doet het mij altoos zo goed." Dan moet ik van die kiespijn een uur lang hooreu vertellen, dit verveelt mij zo zeer, dat ik liever zelf eens een dolle vlaag daarvan uithardde: kort gezegd, deeze heele vrouw is wangeluid voor mijne zinnen, mijne driften , mijn fmaak, mijn hart en voor miju verdand in een dolhuis bevangt mij een waarachtig medelijden, ik ftort een tedere zachte traan; ik maak zedelijke bedenkingen die mij zeer nuttig zijn: bij onze door adelijke vooroordeel geheel gek geworden Jonkers en Freuleskan ik recht fmaakiijk lagchen, vooral als mijne fatirique Zuster de befpottelijkheid daar van zo aartig aantoont, maar bij Tante kan ik niets dan geeuwen of mij boos maaken: zij, en dit troost mij dan weêr over mijne onbefcheidenheid, merkt daar niets van: ja ja, zij heeft eenige goede hoedanigheden , zij is goed geefsch en eene uitmunG 5  io6 cornelia wildschut; of, tende keukenmeid; maar met dit al ik kan haar niet uitftaan. Zij moest hospita in een groot Logement zijn, ik zou haar overal recomandeeren, zelfs als mijne Tante; want hoe zóluie ik mij kunnen fchaamen de Neef te zijn van eene braave nuttige vrouw die haar beroep wel waarnam? Maar nu, nu zij in een anderen daat is fehaam ik mij over haar: met vermaak zoude ik dan haare praatjes met haare gasten hooren: verwonderd u dit? Wel hoe dikwijls is 't het geval dat wij een paar gemeene wijven, als die kijven, alle haare welfprekenheid zien gebruiken ? hoe lachten wij dikwijls over haare Katsbalgerijen (zeggen de Duitfchers;) maar verbeeld u dat een Predikant als hij op den kanfel tegen de Ketters ijvert, zich dus uitdrukte, zou dit niet walgelijk zijn ? Uit dit alles kunt gij, meisjes, wel opmaken dat ik niet langer aan het fierfhuis blijf dan de beleefdheid, of mijns Vaders bevel van mij eischt: ik zeide u reeds dat wij bij den Heer samuel de groot logeeren: gij bëtje kunt dien zonderlingen man niet hooger achten dan ik: kon iemand mij mijne Tante leeren verdraagen dit zou de man zijn: gij kent zijne geliefde (telling alles zal te recht komen „Alles, " zegt hij, „is ont- „ wikkeling tot hooger volkomenheid, en de eeu„ wigheid zal zeker toereikend zijn om de lang. „ zaamde groei tot de volkomenheid onzer zede-  de gevolgen der opvoeding. 107 lijke Natuur te bereiken" hij voegde 'er zo uit de overloopende volheid van zijn goedaartig hart bij „Veele menfchen moeten ten behoeven van anderen, op deeze wereld in een' ftaat „ van kindsheid blijven: de Schepper beeft hen dienstbaar ec maakt aan meer ontwikkelder, ver- " ftandiger menfchen" Hoewel ik daar niets 'te-en inlage, en aandachtig luisterde ging hij dus V00rd „Twijfelt gij daar aan, Jonge Heer? wel zonder menfchen als uwe Tante, zonder „ werkezels, zonder lieden die altoos in de aarde " wroeten, zouden geene Wijsgeeren, geene Na" tuuronderzoekers, geene Leeraars, geene Kuns" ftenaars het zo verre brengen bij gebrek van — " tijd- zonder deeze voor de Maatfchappij nuttige l leden, zou newton achter den ploeg moeten, " een böffon de kruiwagen trekken, en gij * knaapje op den drieftal zitten; maar indien dee" ze , aan ons dienstbaar gemaakte menfchen , hun " pligt wèl waarneemen,zuilen zij beloond worden ' door verplaaizing in hoogeren rang, en eens zo " bekwaam zijn om de groote ftad van God te " bewoonen 'als de Aards-Engelen die voor Gods troon ftaan: zie dan nooit op zulke menfchen " neder als op langzaam voordkruipende wormen, l maar zie op hunnen geheelen kring; ontdek in dien worm ook de aanftaande Capel die eens " op zijne ontwikkelde fchoon gekleurde vleugelen zich in het zonnelicht zal verheugen, en deel heb" ben aan den rijkdom der Natuur: leer de fchran-  roS cornelia wildschut; of, „ dere man in den dartelenden jongen, de ntme „ huismoeder in het beuzelend meisje, de verlichte „ geest in de zwakke ongeoefende vrouw kennen, " en g,J' zu,t alles wet vermaak, met teder declnej, men zien." Ik was verdomd en befchaamd: en deez' man, deez denker word niet gekend, men noemt hem «echts de joodfihe de groot! men belacht zijne zonderlijkheid, zonder te onderzoeken of dit hem ook onze hoogachting moest verwerven: Vader is zo ingenomen met deezen man, dat hij wel altoos bij hem zoude willen blijven om hem te hooren praaten. bij zegt met ^ de groot: de Voorzienigheid geeft niet alles aan iedere eeuw aan ieder Land; maar mij dunkt dat hij aan ieder Land en eeuw een' Denker, een' Apostel geeft. Vermids Vader zijn aangenaamde uuren in dit gezelfchap doorbrengt, en ik nog te jong ben om nuj dikwijls in hunne erndige gefprekken te mengen, en dan zo veel hoor dat voor mij vreemd geheel nieuw, of niet wèl bewezen is, loop ik groot gevaar om 'er mijn' mond in te deeken; nu door vraagen dan door tegenwerpen, wip ik dikwijls de deur uit en zoek lieden die mij gelijk zijn, met wie ik vrijuit praaten kan: ja bethlief , ik disputeer, ik argumenteer, ik redeneer met van veen dat het rookt en Huift: en Vader wenno's levendig af beeldzei, de oude van veen, die beneden ons zit te ftudeeren in de  be gevolgen der opvoeding. 1o0 ftkhtelijke Predicatien van Dominé bremer, kan van angst niet op zijn' ftoel blijven zitten; hij treed met groote fehreeden over zijn kamer, utt vrees (denk ik) dat ik zijn Neef zal onmenomten terwijl wij twisten over onderwerpen die met de menisterij niets te doen hebben; ja zo weinig daar mede overeenkomen als de Trentifche. Kerkvergadering met het eerde Sijnode der Apostelen te Jeruzalem, want wij haspelen over de zoete meisjes, en bemoejen ons zo zeer met de liefde dat het geloof geen beurt krijgen kan, en 't zij om elkander te plaagen, of om toch den beelen fchat van ons vernuft te toonen, het meermaal zo oneens zijn, als gij en ik, wanneer wij aan den haspel zijn. Gij begrijpt levendig, dat ik heel veel moet te vitten hebben op dat mooi ftout dingetje waarin het verliefd, en des ook verdwaald hart van van veen zo veele uitmuntendheden ontdekt, bewondert en bemint, vermids ik toch dat juweeltje veel beter ken door huislijken ommegang dan hij: dat ik al de kuuren en potzen en onvolmaaktheden van dat hemelsch meisje (zo noemt hij u!) beter doorzie, en om mij, die het bloed altoos kookt en borrelt en bruischt, raazend dol te maaken, beweert dat knaapje met eene bedaardheid die gij u niet zo verbeelden kunt, en met een lach die inftaat is mij den toom der reden in de nek te doen werpen, dat een meisje 't welk zich voorbereid heeft om domheid en armoede te onderwijzen, en  110 cornelia wildschut; of, des geheel van haar afhangelijk te maaken, noodzaaldijk een wijsneusje, een lastig meubeltje zijn moet, ja zelfs eene heerschzuchtige vrouw zijn zal, gewoon aan grommen en bedillen: maar als ik dan met een vuurig penfeel fchildcr, ja als ik Juffrouw klink ert naar de Natuur voordel, van haare bevalligheid, verdand, van haar lief charakter en hart fpreek; dan zegt die lelijkert zeer bedaard, en bij zijn' neus neer: ik ben het volmaakt met u ééns mijn vriend over uwe Zusters vriendin, en mij dunkt dat gij haar in uw hart beledigd hebt door zelfs maar aan haar te dui ven denken, toen ik u te kennen gaf welk een hekel ik heb aan meisjes die haare arme afhangelingen onder den fchh> van haar te onderwijzen hekelen en berispen, zonder de minde toegeevelijkheid te hebben voor de ongundige omdandigheden : kent gij dan zo weinig de Catigifeerzusjes uwer eigen Kerk? dan moet gij op een dingsdag eens met miï naar de Oude KVrfr me Broêr. H 4  Il6 cornelia wildschut; of, Ik zie het fchoone waar ik het ontmoet, mijn hart gevoelt zo fterk dat gij dat niet half weet; en ik fta toe dat naatje eene fchoone vrouw is, dat zij mogelijk meer talenten, meer kundigheden een even goed hart en inborst heeft als zeker lief fchepzel dat gij wel kent, en ik boven alles bemin , en echter ik zoude uwe en ook mijn lieve hofman niet voor mij kunnen verkiezen, tot een hulp die tegen mij over is; want als zodanig behaagt zij mij niet: hier over kan ik niets anders zeggen dan, de Natuur wilde dit zo niet hebben; en in zo verre geloof ik dat ieder zijn eigen weêrpartuur (zegt onze HEiN-te,) eigen weêrpartuur is opgelegd: als de Natuur ons een uitfluitend blijven behaagen voor een eenige heeft ingedrukt; een behaagen dat men gevoelt maar niet dan gebrekkig kan befchrijven; hier door word de groote wet, wasten vermenigvuldigt, recht Voldaan; bier door krijgt ieder zijn deeltje, hartje; zo als uwe groote vriendin Mevrouw draaimans zich liefst Uitdrukt: hier door blijft de onbevalligfte vrouw bewaard om, zeggen de Duifekers, eene enkele Zuster te blijven; zij, zo wel als de fchoontte haarer fexe, krijgt de waardigheid, de uitmuntendde aller wereldfche waardigheden; zij wordt moeder der levendigen: hier door wordt zij nog wel eens de troost, de hartvriendin haars mans, aan wien zij blijft beha:igen, wanneer verwelkende fchoonheid in 't verborgen de koude grillige onverfchilligheid eens mans betreurt, die zijn behaagen eenig en  de gevolgen der opvoeding. »7 alleen grondde op de fchoonheid: wat zegt gij nu van pieter-W? Ja zo verftandig kan hij fchrijven! troost u des betje, gij zijt, 't is waar , een lief ihoepig, gij zijt een mooi meisje , maar niet zo fchoon als uwe vriendin; en onze japik zal, dit voorzie ik, u nog beminnen als gij 'er met den bril op den neus recht grootjesachtig begint uittezien. Gij kent Mejuffrouw de groot zo wel dat ik over haar niets behoefte zeggen: haar braave man bewijst veel klaarder en zekerder dan alle Philofoofschristelijke verhandelingen, dat de Koopmanfchap, hoe veel aanleiding die ook geeve tot ftreeken en bedrog; hoe zeer hij den geest tot zelfbelang geheel kan intrekken, evenwel zeer beftaanbaar kan gemaakt worden, met de zuiverde begrippen en de edelfte pligten van den Christelijken Godsdienst: zulk een man bewijst niet door redeneeren maar fl0or voorbeeld even als onze Moeder veel treffender bewijs is voor de waarheid en nuttigheid van den. Godsdienst, dan alle de Engelfche Predikatiën die men zo veele jaaren aan één, volgends eene Testamentaire fchikking (en beloo„lug) in de St. James Kerk, tt^n Paapisten en Vrijdenkers door den neus voorleest, en wamp de zeer bekende prent van hogarb, komt alle tot mij en ik zal u ruste geeven, zo toepasfelijk is. Meermaal zeide ik u dat onze mietje niet verdient van u niet gep'aagd ie worden: maar.dat gaat mijne Zuster niet aan, (zeggen de meisj.s,) H 3  Il8 cornelia wildschut; of, aan de koude kleêren: trouwens, indien onnozelheid en onfcludd uwen fatiriquen geest ontduiken konden, zou dan uw arme Broêr wel zo veel van u moeren uitftaan? Gij houdt mietje zeker voor zo een dwaaweltje, om dat zij niet alles omver loopt, om dat zij de borden niet met zo veel gedruis op de Tafel zet, dat de buuren naar vooren loopen, in gedachten dat de Omroeper iet uitklinkt; om dat zij haar' Broêr het linnen niet naar de ooren kijlt, maar ordentelijk in de handen geeft; om dat zij thee fchenkt zonder dat de heele tafel drijft 't is geen zomer meer, en hoewel de dagen zeer korten, is onze mietje echter ten agt uuren gekleed, en wacht uw Vader en Broeder op het properlle ontbijt, waaraan ik immer mijne aaa ven toonde ik hoor, dat zij eene puntige hutshöüdfter is, gij weet hoe veel zij leest, hoe wè! zij fchrijft; wat zou zij meer doen? Zonder haar durfde ik niet onder uwe oogen komen: ik heb door mijn natuurlijk ongeduld zo een groot gat in een nieuwe zwarte zijden kous gefcheurd! wat zou mij dat een gegrauw van u toegebragr hebben! hoe zouden de naamen van havelooze llons, van jongen, van driftig fchepzel, eir/.. mij in de noren en door het hart gefneden hebben ! al de k ►Stelijkhedeft die ik u uit het oudemanhuis meêbrerig konden mij naauwlijks daar voor bewaard hebben, en onze mietje, dat geduldig lam, beeft voor een goed woordje en een kuschje, daar een hiel in gebreid, zodat japik zelf  de gevolgen der opvoeding. h? ge- zwarigheid zoude vinden die aan te trekken: de oude Heer kwam op het mat zo als ik mijn fchuld op haar zacht wangetje betaalde, en zag zo grimmig als een beer: ik boog zo mooi als ik kon, hij tikte eens aan zijn witte daapmuts, keerde zich om en grommelde in zich zelven: die exkoopman, hoe veel fpetien hij ook omzette, kan zeker nog al de munten niet die voor gangbaar gehouden worden, als een jonge knaap een fchuld aan een mooi meiske betaald voor een bewezen dienst: wat zouden mietje en leentje zoet keuzelen, indien gij 'er met uwe drollige invallen niet tusfchen kwaamt, die deeze kindertjes van hun ftuk helpen! Of van veen met u en gij met hem gelukkig zi,-n zuit dat moet de tijd leeren: hij, arme ziel! gelooft het zeker, en jij knaapje twijfelt er niet aan: hij is, dat fta ik toe, zo driftig niet als uw Broêr, doch hij had ook zo een proeffteen niet voor zijn geduld (als ik aan u heb,) aan z.jn Oom; eene gunst die mijn Vader mij nooit verfchafte: hij is zo gewoon alles op de beste w,js gefchikt en gereed te vinden betje, uet.e. ik voorzie dat hij wel eens zal pruttelen, en gij lagchen; en zie, kind dat maakt ook al geen liefde. c Ik heb zulke groote gedachte van uw vernuft dat ik u verzoek mij eens fchielijk te zeggen, wat is toch de rede dat een waarlijk goed oud man zo norsch Lijkt en nooit goedkeurt ? H 4  120 CORNELIA WILDSCHUT; OF, Men vind overal zulke Vaders, zulke Ooms: ik denk (onder uwe hoogwijze goedkeuring) dat ditontdaat uit trotschheid: zij zkn zdven wel dat verftandige, befchaafde jonge lieden veel op hen vooruit hebben: zij zien ook wel dat hun gezelfchap, om dat het aangenamer is, meer gezocht word: zij zijn jaloursch op hunne Zoonen en Neeven zo als onze oude verlepte Coquettes op lieve mooje jonge meisjes, vooral «zo dit haare Nichten of Kleindochters zijn: hiervan hebben wij een voorbeeld in de oude, langwerpige, uitgedroogde, geele Freule dorot Hé, omtrent onze lieve caRol ine, haar Hoog Edeler Welgeboren Achternicht: nijd weet gij, (hoewel, dit beken ik, niet bij ondervinding) is altoos een bewijs van zwakheid , van bewust onvermogen, daarom ziet men ook dat zeer bekwaame lieden altoos geplaagd en vervolgd worden door al die horzels en muggen die, bij voorbeeld, zo wat om en bij de laage gronden van den zangberg liggen gonzen, en neef neven. Maar om tot den ouden Heer weder te keerenziende dat ik hem vergramd had door mijne dank' baarheid aan mietje, wilde ik beproeven of ik dat niet weêr goed kon maaken: ik herinnerde mijdat zulke oude Grieners doorgaands, om toch iet te willen betekenen toevlugt neemen bij het zonderhnge; en ik herinnerde mij ook wat gij mij over de broodkorsten gefchreeven had: toen wij aan tafel zaten en het brood wierd geprefenteerd greep  de gevolgen der opvoeding. 121 ik, zonder dat ik daar erg in fcheen te hebben, naar een grooten korst: hield toen mijn hand aan mijn wang, en zag wat ingetrokken:- „Hebt gij," (vroeg hij, met wel zes rimpels minder op zijn voorhoofd) „tantpijn jonge Heer?" Gij weet bette dat ik, zonder liegen, zeggen kan dat ik die fomwijl geweldig heb, doch nu was ik daar zo vrij van als een doodshoofd „ Geef hier „ die korst die dient niet voor u" (zo waar als ik leef hij glimplachte,) „ ik ben nu haast „ tagtig, maar weet niets van al die wisjewasjes: „ is het niet waar van veen?" de eerfte maal geloof ik dat hij van veen occafie gaf om iet te bevestigen dat hij zeide: van veen zeide dat het waar was, en zoude het gezegd hebben al had de logen zijne kaaken zo rood ge- verwd, als het voorhuis van een wijnkroeg vervolgens kreeg ik het verhaal 't welk gij mij hebt medegedeeld, en door mijn verwondering en aandachtig toeluisteren maakte ik groote vorderingen in zijne gunst: hem zo fpraakzaam vindende waagde ik het eene gezondheid inteftellen; het was de zijne hij meesmuilde; toen het aan mietje kwam beproefde ik of de korst brood mij met hem ten vollen verzoend had; en kuschte haar hij hield zich als of hij het niet be- merkte; dit was mij genoeg. Ik kan u over het geen gij van de (haaten en fteegen te Amfïeldaw fchreeft, niets melden want H 5  122 cornelia wildschut; of, ik loop nergens kaajen bij gebrek van tijd, en on dat ik hkr zulk goed gezellchap vind: zo dat: Het lust mij niet in drek en (lijk Langs Water, Dam, en NjemvendijR Om 't kleine inakelloon te loopen; Deeze regels, ik geloof uit de deceer, zijn mij nog in mijn geheugen blijven hangen. Wat ben ik tog onbezuisd! daar kom ik van Tante en heb haar groote mond, (dit is echter maar figuurlijk) open gedaan: over Amfleldam praaiende met Juffrouw, liet ik mij ontvallen dat ik gaarne eens te Rotterdam zijn zoude, dewijl ik daar een Academie-vriend had „ Wel hede Neef „ pieter! dat komt kostelijk, dat reisje moet „ je in 't voorjaar doen, dan kun je bij mij lo„ geeren op Ooms kamer," (daar ik tog nooit een voet zetten zal) „en dan zullen wij de roef naar „ Haarlem en Leiden huuren: ik heb eene zeer „ fpeciale vriendin te Rotterdam, die ik gaarne „ eens zou bezoeken, en die woont nu net als je „ Moeder buiten, en zij heeft een geleerd man, „ en ze heeft kostelijke fchilderijen , en dan kun je „ met ons op en neer gaan en mij overal bren„ gen, Neef. " Juffrouw hofman, die mij, geloof ik, ftraffen wilde voor mijn ongeduld omtrent Tante, zei dat dit zeer wél overlegd was, en dat wij dan goed gezellchap aan elkander zouden hebben dit ver-  de gevolgen der opvoeding. 123 meerderde mijne beteuterdheid: ik zei alleenlijk dat •er in dien tijd nog veel kon voorvallen en dat, die reis van mij zo heel vast niet zijnde, ik Tante raadde niet naar mij te wachten ik betuig u dat ik veel liever voor Koning salomon al zijn aapen en pagegaajen uit Ophir zoude hebben willen haaien, dan met onze Tante een reisje van twaalf uuren in de roef van een trekfchuit doen. En nu leg ik de pen neêr: om u te plaagen fchrijf ik u deezen gruwelijk langen en niets beduidenden brief, maar 't kwaad loont zijn' meester zie ik wel; want het is onmogelijk dat u het lezen meer kan verveelen dan mij het fchrijven — Vaart beiden wel, ik blijf uw Beider Vriend en Broeder^ stamhorst. P. S. mietje zal u fchrijven, niet wanneer gij dit verdient, dan moest gij te lang wachten maar — zo — dra zij — tijd heeft,  12* cornelia wildschut; of, ZEVENDE BRIEF. Mevrouw s a r a l e l ij w ij k . 'aan Mejuffrouw anna hofman. waarde lieve naatje ! Vergeet gij mij dan ten eenenmaal? Heeft de beminnelijke Juffrouw stamhorst mij dan eeheel uit uw vriendlijk aandenken verdreven? Is"haare vriendfchap voor mij zo nadeeïig?' federt wanneer is uw hart zo vernaauwd geworden dat daarin maar plaats is voor ééne vriendin? Ik fta het toe, iaat betje uwe boezem - uwe vertrouwde vriendin zijn ; ik zal u niet vraagen wat gij denkt, gevoelt, wenscht of begeert; neen, ik vraag u alleenlijk: leeft gij nog naatje, zijt gij gezond en gelukkig? hier mede zal ik mij, helaas! vergenoegenhiervan toch maakt gij voor niemand denk ik een geheim: evenwel ik zoude gaarne dunkt mij ook nog weeten of gij meent dat ik de verkoeling uwer vriendfchap, mij zo boven alles dierbaar, verdiend heb: ik weet, naatje hopman is niet onbestendig, zij kon zelfs haare vriendin keetje nooit loslaaten, hoewel die haar miskende, beledigde, en zeker minder voor u gefchikt ware, dan ïk nederig denk voor u te zijn.  de gevolgen der opvoeding. 125 Hne ongerust ben ik! zijt gij ziek, naatje? Maar zo gij mij nog bemindet dit zoud gij mij hebben laaten weeten: hebt gij dan zo veele bezigheden dat gij hoe vaardig ook in het fchrijven, geen oouenblik voor onze vriendfchap kunt uitvinden? zou.i gij niet hebben kunnen fchrijven: „Ik „ ben gezond en bemin u; maar kan thans niets „ meer melden?" lelijwijk vraagt mij wel zesmaal 'sdaags of ik nog geen' brief van u heb; niets hoor van onze ongelukkige vriendin of van baar' Vader; zo doet ook mijne Moeder — W ar kan ik antwoorden? Gij weet het naatje, niets dan zo als gellert's Fillis n e e n ! Waant gij misfchien dat ik zo buitengewoon met mijn' man blijf ingenomen dat ik mijne vriendin niet meer behoel? of dat lelijwijk door uw zwijgen dienst gelchiedt? hoe weinig kent gij ons dan ! Mijn man dek veel te hoogen prijs op mijn genoegen en uwe vriendfchap voor mij, om ooit op dien omedelijkeu inval te kunnen komen. „Jonge, ongetrouwde lieden," zeide bij onlangs in eene dier aangenaame nuttige géfprekken, die het huislijk leven zo aangenaam maaken, „heb. „ ben, indien zij in de wereld leeven, veele goede „ bekenden, ook misfchien één vriend, ééne vrienditr, met wie zij alle hunne beiangens overleggen en hunne aangenaame uuren flijten; deeze l vriend, deeze vriendin alleen treedt in dat gel zellchap over, 't welk men zich verkiest als men  i2ö cornelia wildschut; of, „ getrouwd is: zij worden als in onze huisgezin„ nen ingelijfd; raen brengt die ten huwelijk." Ja mijn vriendin, ik heb een zeer redelijk, zeer goedaartig, kundig man die buiten de wereld leeft, uit eigen verkiezing, doch zijne eenzaamheid zich ten nutte maakt en altoos voor de maatfchappij werkt: hij geloofde al vroeg dat de mensch geen grooter fchat heeft dan de tijd: van het wèl bededen derzelven hangt ons geluk grootlijks af: wij moeten, zegt hij, ons in daat dellen om daar van rekenfchap te kunnen doen, indien men een gerust geweten wil behouden: nergens gaat zo veel van dien fchat verloren dan in de deden, nergens kan men dien beter bededen dan op het dille land, daar is ieder dag de onze, en men kan in een maand meer afdoen dan in een geheel jaar in de dad, zonder voor menfchenfchuw door te gaan. Oordeel of een man die zo denkt en zo leeft voor mij berekend is! Zijne Ouders geeven mij de grootde blijken van hun welgevallen, zijne Broeders en Zusters zijn zeer met mij ingenomen: in zo veele genoegens vergeet ik echter nooit mijne naatje! Ik heb zelfs de behoefte om haar over mijn geluk te onderhouden dat met haar te moeten deelen: maar waarom fchrijft gij mij da-i in 't geheel niet? dofheid? uitdel? >t kan niet zijn; indien wij op een grooter afdand leefden, ik zoude denken dat 'er een brief vermist ware: zo ik iet op u vermag, fchrijf mij fpoedig in ant-  de gevolgen oer opvoeding. 127 woord op deezen: fchrijf mij toch over onze reetje! meld mij of zij nog niet gevonden is; meld mij ook hoe de Heer wildschut vaart. Ik ben van natuure niet zeer ongeduldig, maar mijn verlangen, om iet van u te hooren maakt mij woelachtig en ongemaklijk: zo gij mij niet binnen agt dagen fchrijft zal ik l e l ij w ij k zien overtehaalen om met mij naar de ftad te rijden: evenwel ik bevinde mij in een' ftaat, die rust en gerustheid eischt: immers zo oordeelt mijne zorgvuldige Moeder; te meer dewijl mijne gezondheid niet al te best in orde is: evenwel bekommer u daar niet over, alles zal wèl adoopen, hoop ik: zo ik u fprak zoude ik u alles verftaanbaarder maaken: fchrijf mij or-k, bid ik u, of uw waarde walter reeds is aangekomen en of ik u beiden haast in uw huwelijk geluk mag wenfchen : daar gij zo weinig tijds hebt om te fchrijven zoude het onbefcheiden zijn u een lansen brief te zenden, die de nieuwsgierigheid u misfchien dwingen zoude geheel uit te leezen: hoe het zij ik blijve onveranderlijk uwe vriendin, (hoe zeer gij ook overtuigd zijt een' fcherpen brief van mij te verdienen,) sara lelijwijk, geb. zadelaar.  Ï28 CORNELIA WILDSCHUT; OF, AGTSTE BRIEF. ANTWOORD op den VOORGAANDEN. ALLERWAARDSTE VRIENDIN ! Hoe zeer ik ook overtuigd moet zijn, een fcherpen bnef van u te verdienen, 6 dat ben ik niet m 't minde ! ik zou mij zelve ongelijk doen en dat wdt gij toch niet? maar gefield dit ware eens zo ik denk echter dat gij niet zoud kunnen of willen fchrijven: gij sa art je voor wie men zo gij m de dad komt wel mogt laaten uitroepen, met zekeren Dichter: Strooi den grond met roozenbladen Daar de morgendauw op leid; Effen nu de ruwe paden Hier verfchijnt zachtmoedigheid. Hoe het zij, nooit ontving ik van u een' brief die mij zo alleraangenaamst was, dan juist dien brief waarin gij een weinigje van uw eigen charakter geweken zijt: o hoe vleit hij mijne eigenliefde! hoe dreelt hij mijn hart! indien eene levendige gevoelige betje stamhorst mij in zo een dijl gefchreven had, het zon mij noch verwonderen noch dreelen; ik zou denken zo is betje, zij volgt maar  de GEVOLGEN der OPVOEDING. I2t> 'maar haar eigen charakter; maar als mijne geliefde , tedere vriendin sa art je dus fchrijft, dan befluit ik 'er uit dat zij werd opgewonden door de zuiverfte, de derkde vriendfchap; dan moet die vriendfchap zich geheel meester van uwe pen gemaakt hebben. Ik ken eene vrouw die nooit een oneffen of hard woord fpreekt, en gelooft dat vloeken aan geen redelijk fchepzel te vergeeven is, dan aan een Zeeeapitein , die een honderd twee drie hachjes voor ! de Maatfchappij naar Batavia overbrengt; en echi ' i ter die zelfde zedige, wèl opgevoede vrouw vloekt, i zodra zij zeer fchrikt of zich ontdek: vloeken i i van eigen vinding, zo als, wèl de d aNi ëL ! wel i I de samuel werenfels! ja wel eens, , I als zij het te kwaad krijgt: wel de — d — r! ik geloof ook dat eene vrouw van uwe beginzels, en fatijnen inborst onmogelijk iet fpijtigs zeggen kan, indien niet liefde en verlegenheid voor haare vriendin, haar buiten haar eigen kring van denken en zeggen wegrukt. Ontrust u echter niet langer, mijne lieve! ik : i heb mijnen laatden brief aan u aan het huis van f uw' Schoonvader laaten brengen daar zal hij nog liggen denk ik (*): ik zal zelve heen gaan om i .' dat te onderzoeken: men zal die zeker vergeten i hebben. Ja saartje! ik fchreef reeds verfcheiden brie- i 11 *) Desze Irief is in dit werk op de rechte plaats ingevoegd VI. deel. I  i$0 CORNELIA WILDSCHUT; OF, ven aan Juffrouw stamhorst, zo wel om mij» hart te voldoen als om der Familie bericht te geeven van den toefland van den Heere wildschut, aan wiens huis ik mij dagelijks bevond. Gij vraagt mij of ik u niet flcchts een paar woorden had kunnen fchrijven ? neen mijn lieve vriendin! dat is mij onmogelijk, als ik voor u de pen opneem: bij afledaagfche vrienden wip ik zo wel eens aan , vooral als ik zo eene vifite uit beleefdheid doe, maar als ik aan u fchrijf of als ik u bezoek, weet ik niet van fcheiden: als ik aan u een' brief begin moet ik u alles zeggen wat ik denk, gevoel, opmerk, en dat alles is altijd zo verbaasd véél: alles was ook eenigen tijd zo onzeker voor mij, 'er kwam geduurig eenige verandering; dit bewoog mij om het fchrijven aan u uitte (feilen tot ik u meerder voldoen kon: thans is die tijd daar. Bij den Heer wildschut is alles afgeloopen, daar van zal ik u een kort bericht geeven, dan zal niet alleen uwe billijkheid maar ook uwe vriendfchap mij rechtvaardigen; gij zult toedaan dat ik onmogelijk denken konde een fcherpen brief van u verdiend te hebben: ik hoop maar dat mijn verhaal uw zacht aandoenlijk hart niet te veel zal bedroeven : evenwel ik zal het treurige maar vlugtig aandippen, om des te langer te kunnen ftilflaan bij het vertroostende, het aangenaame. Sedert de dwaaze dap onzer vriendin en 13e ztekte haars Vaders was ik bijnaar altoos aan zijn  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 131 huis: ik heb u reeds gemeld hoe wildschut, door de vlugt zijner Dochter en zijn eigen geweten tot zinneloosheid verviel en in eene kwijnende ziekte Hortte: hoe weinig zijne waare vrienden zig in ftaat bevonden, hem dien troost, die gerustheid te geeven, die hij uit eigen overtuiging verwierp: evenwel, eenige dagen vóór zijn dood, fcheen hij minder wanhoopig; hij bevond zich zelven zo veel beter dat hij nu en dan een uur konde opzitten; zo dat wij (niet de Doftor) vleiden ons met zijne herftelling; dan,het bleek naderhand dat onze vertroostende gefprekken hem Hechts vermoeid, en niets gunstigs uitgewerkt hadden ! hij verkoos , zeide hij, meer alleen te zijn: zijn oogmerk was, zich dus geheel en al te kunnen overgeevcn aan zijne mare gedachten, zijn fmart te voeden en daarin niet gehinderd te worden: in één dier eenzaame uuren fchreef hij aan zijne Dochter een' brief welk een briefI . . . Hij, geloof ik althans voor mij, vernedert zich daar te veel in, niet voor zijn' God, maar voor zijn kind: hij vergeeft haar alles en noemt zich zelven de oorzaak van haar ongeluk: hij betuigt zijne vuurige wenfchen om haar nog maar ééns, ééns maar te zien, en in zijne armen vergeving te kunnen fchenken: de naare benaauwdheden, de verteerende wroeging kan in zulk een* graad niet lang aanhouden zonder het leven zelf uitteblusfchen: de Doétor verzekerde ons dat hij nu buiten ftaat was om , zonder doodelijke gevolgen , berichten te hooren die hem zo fterk zouden I ft  132 CORNELIA WILDSCHUT; Of, treffen, 't zij door droefheid, of vreugd: dit wal oorzaak dat wij den bedroefden Vader niet durfden melden dat zijne Dochter gevonden was en weldra bij Mevrouw stamhorst zijn zoude: al het akelige zijner omftandigheden, zijne uitroepingen ga ik flilzwijgend voorbij, gij kunt u, die reeds weet hoe de Heer wildschut over zich zelven oordeelde, u dat wel'verbeelden. Ja mijne vriendin! keetje is gevonden, mijn waarde walter en de groot hebben haar opgefpoord, zij heeft een oprecht berouw, ziet haare dwaasheid en zal weldra bij haare Tante zijn, indien zij daar nog niet is. Nu zal ik u de laatfte uuren van den ongelukkigen Vader, zo kort mij mogelijk zij, mededeelen: gij kent ongetwijfeld den Heer samuel de groot, bijgenaamd de Joodfche? ik had ook reeds meermaals gelegenheid u over hem te fchrijven: deeze man redeneert bijna altoos (even als paulus,) van het mindere tot het meerdere, en vormt dus ook zijne befluiten: hij zegt, bijvoorbeeld, indien God verheerlijkt wordt door het behoud van één' zondaar, waarom ook niet door de bekeering van allen ? dit hoor ik is niet recht orthodox — 't kan zijn, ik weet dit zo net niet, maar mij dunkt echter dat dit recht christelijk is: deeze man is als ketter nog gevaarlijker, om dat hij niet alleenlijk leert door woorden maar ook door voorbeeld; en daar door menige eenvoudige ziel aftrekt van Theologifche begrippen, die ons noch verbeteren noch wij-  de gevolgen der opvoeding. 133 Zer maaken: hij kan, fchijnt het, niet geloven dat allen die bezweken zijn in hunne pligten eeuwig verdoemd blijven zullen, en hij heeft nog al meer voor zijn zaak dan veelen vermoeden: deeze goedaartige man fprak met den Doftor over wildschut, en vroeg hem ernftig af, of men aan hem het bericht niet zoude durven mededeelen : de Doftor herhaalde het geen hij ons reeds gezegd had: samuel was daar niet ten vollen van overtuigd, evenwel ik geloof dat hij daarin zoude berust hebben, ware 'er niet iet voorgevallen dat hem te fterk trof om bij zijn voornemen te blijven. In een dier uuren dat de zieke alleen was, hoorde de groot die in de tuinkamer (en des onder het vertrek van den Heere wildschut,) zat een wanhoopig uitharden in klagten en weenen; hij fprak over zich zelven het vonnis der verwerpinge uit: maar genoeg, ik zoude u anders te veel beroeren : de menschlievende de groot ging den trap op en hoorde alles wat de wanhoopige Vader uitriep, zo veel zijne uitgeputte krachten toelieten: de groot kon zig niet langer bedwingen: hij trad de kamer in, greep de ijskoude door angst verftijfde hand zijns vriends, en bezwoer hem bij de eeuwige barmhartigheid en om den dood des Verlosfers toch niet te wanhoopen : „ Hoop mijn „ vriend!" riep hij uit, „ God heeft uw' zielen„ wensch verhoord: uw kind, uw teder bemind w kind is gevonden; zij zal welhaast bij uwe 13  *34 cornelia wildschut; of, „ Zuster zijn; zij zal leeven en zich bekeeren? „ God zal haar berouw aanneemen tot dat het op„ recht is: God zal ook u uwe zonden vergce„ ven, boete en berouw zal om je zus wil al„ les herftellen , alles zal te recht komen, gij zult „ gelukkig zijn" Bij het laatfte gedeelte dee- zer aanfpraak was ik onder anderen ook tegenwoordig : niemand kon begrijpen wat de groot had overgehaald om deezen onvoorzichtigen flap te doen , en wij wachtten met ijzing het uitwerkzel: ik bepaalde al mijne aandacht op den lijder: deeze zag de groot aan met een blik die ik onmogelijk kan befchrijven, maar hij fcheen hem als op zijn geweten te vraagen: misleidt gij mij niet uit medelijden? Zijn vrouw ftoof voor het bed en fprak op haaren trant; om hem te overtuigen toonde zij hem den brief van walter: de zieke richte zich met moeite op, viel op zijne knieën, hij ftaarde op de dierbaare regels die zij hem aantoonde , nam den brief, hij las die, zamelde nog» maals alle zijne krachten bijéén, zeide, met zijne oogen ten hemel geflagen , en met den brief in zijne bezwijkende hand: „ ó God! zie hier een' zondaar die u niets „ heeft aantebieden dan dit gebroken hart en een „ verbrijzelden geest, neem het aan om het zoen„ olfer van uwen Zoon!" . zijne krachten verlieten hem, hij zeeg voorover op zijn aangezicht, en was dood! Ziedaar mijne vriendin het voornaamfte van het geen ik u moest mededeelen: in deezen man is bewaarheid dat de bezolding der  DE GEVOLGEN DER OP VOEDING. 135 zonde de dood is: God, hoop ik, heeft zijn oprecht berouw aangenomen, en hij moge gelukkig zijn. Hoedanig wij ook mogen denken over den invloed van jezus dood, op Gods barmhartigheid en onze verzoening, het moet toch voor een ftervenden zeer troostrijk zijn, in zo eene naauwe betrekking te ftaan met een Godlijk man, die door zijn eigene ondervinding de zwakheid onzer natuur zo wèl kent, weet hoe de mensch bij iedere verzoeking te moede is, hoe veele voorbeelden en omHandigheden kunnen toebrengen om ons van den weg der deugd afteleiden , om de overwinning moejelijk te maaken; hoe barmhartig God zich heeft getoond als hij ons zijnen Zoon en Gezant gezonden heeft, om ons den weg ter gelukzaligheid aante wijzen en te verzekeren dat wij, om zijnetwil vergeving zullen erlangen. De God, die door zichzelven bedaat, is en blijft zo oneindig verheven boven zijne heerelijkfte Schepzelen, en des ook boven den mensch, dat niemand hem zoude duiven naderen, met dat vertrouwen 't welk zo noodig is om te kunnen hoopen, om Hem te durven aanfpreeken: hoe gelukkig is het des voor ons, dat wij Hem nader leerden kennen, door en in wien wij den Schepper aller werelden als de Vader der menfchen mogen aanbidden: hoe troostrijk moet het niet zijn voor een ftervenden, verzekerd te weezen dat 'er eens een perfoon onder ons verkeerd heeft, wiens deugd zo I 4  136 cornelia wildschut; of, volmaakt en des Gode zo welbehaagelijk was; die den wil van zijnen Vader deed, ook in zijn deerelijk lijden en al den fmaad die men Hem aandeed, dat de Godlijke rechtvaardigheid, geen geringer belooning voor zijne volmaakte gehoorzaamheid voldoende achtte, dan de volkomene vergeeving van alle zondaaren, die deezen Godlijken perfooa aannamen voor hunnen Heer, Wetgever en Verlosfer. Ik wil niet ontkennen, dat 'er zelfs nu nog belijders zijn van den zuiveren, oorfpronglijken, Natuurlijken Godsdienst, waare /Ibrahamiten, wier kennis van den waaren God zo groot, wier vertrouwen op Hem zo volkomen is, dat dit geloof dit vertrouwen hen tot gehoorzaamheid zal gerekend worden; die, fchoon overtuigd dat zij niets zijn dan ftof en asfche, zich echter durven onderwinden met God te fpreeken, „ja zelfs met Hem „ verkeeren als een man met zijn' vriend," zonder tusfchenkomst van een' middelaar hunnen geest kunnen opheffen tot den Eeuwigen; maar dit getal moet altoos zeer klein zijn: mij dunkt dat dit niet in twijfel kan getrokken worden: hoe zal de zinlijke mensch, op deeze beneden-wereld gefiadig omringd door zinlijke voorwerpen, zo geduurigzijn aandacht gevestigd houden, op den onzien-. lijken God, zonder eenig beeld of afbeelding, en als 't ware door geen midden ftof, zo dat hij aan God denkt als ziende den onzienlijken: is het des voox hem niet veel gemakliLker, door den,  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 1$? Zoon te gaan tot den Vader, dan zich ommiddelijk opteheffen tot het ontoeganglijk licht: hoe groot is ook het getal der zuiken die van hunne eerfte jeugd aan God nooit hebben leeren denken dan als aan een vertoornd, vloek- en ftraf-dreigend wezen, wien den geest der dienstbaarheid brengt tot vrees: hoe weinigen aanbidden hunnen maaker als genadig barmhartig en groot van goedertierenheid, die Hem eerbiedigen als een God welke gaarne vergeeft en ons allen gefchapen heeft om gelukkig te zijn. , Als ik dit zo alles bedaard overdenk dan moet ik de uitmuntendheid der Openbaaring duidelijk befeffen ; zij geeft den berouwhebbenden zondaar moed en kracht, om God te durven fmeeken: Heere vergeef mij mijne zonden! om Hem te durven beminnen als eenen Vader: die Godsdienst maakte ook een einde aan alle de bloedige offerhanden door het zoenoffer des onbevlekten Lams. Zij die den Christelijken Godsdienst verwerpen , geeven voor, dat zij God beter in alle zijne liefde kennen dan de Christenen; maar mij dunkt dat zij den mensch minder kennen in zijne behoeften in zijnen aart: zij waanen dat de Vader der menfchen met de zelfde verachting nederziet op de kinderachtige begrippen, op de beuzelachtige bedrijven der zwakke ftervelingen, als zij nederzien op de zwakke doch welmenende poogingen van het onverftandig onwetend dom volk, om zijnen Schepper te vereeren. Zulke vrije bedenkingen deelt men niet mede daq 15  138 cornelia wildschut; of, aan de vriendin die al ons vertrouwen waardig is en dat ook volkomen bezit; maar ik zal thans niets meer daar over bijvoegen om uw verlangen noopens onze ongelukkige keetje te voldoen: ten dien einde zend ik u de brieven van walter en de groot. Nu verbeeld ik mij dat gij alles gelezen hebt: verheug u des met ons, dat onze lieve vriendin nogmaals in behouden haven is; maar zij heeft nog eenen moejelijken weg afteleggen; het oprecht berouw is tog dechts de eerde en minst moejelijke trede, en de nog eenigzins aangenaame ter bekeering: ó! 'er is iet zo zachts, zo vertroostends zo verrukkends in! als men zijn geheele ziel vernedert voor onzen Hemelfchen Vader; als men geen rust vindt voor wij Hem alle onze zonden belijden; te ontwaaren dat men weder met zijnen God verzoend is: zo dacht ook david, en wie kon dat beter weeren dan hij, die niet alleen door zijne gefchiktheid om een bedorven volk, naar Gods oogmerk uitteroejen, maar ook bijzonder om zijn oprecht, ootmoedig, zo waar kinderlijk berouw en het belijden van alle zijne zonden, de man naar Gods hart mag genaamd worden. Ik geloof dat ik keetje zeer wel ken: de bekeering van iemand die de bron van alle verkeerdheden, ja van eenen zwaaren val, moet zoeken, in het verwerpen van heilzaamen raad, en in het haldarrig opvolgen van eigen wil, loopt groot gevaar van te vervallen in alle de gebreken van eenen eigenwil-  BE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 13? ligen Godsdienst, en in zich onnut te kwellen: ik weet dat zij haare boetdoening meer zal verkiezen interichten naar de onvruchtbaare voorfchriften der Roomfche Kerk, dan naar de verftandige deugdbevorderende lesfen des Euangeliums: in dit geval is zij voor zich zelve, voor haare vrienden en voor de maatfchappij verloren: zij is zo zwak en ziek, dat men met haar nergens over kan fpreeken; immers tot nu toe: intusfchen is zij in de beste handen, zo wel voor haar hart als voor haar verdand: het gezelfchap der beminnelijke Juffrouw stamhorst, zal voor haar ter haarer herdelling, onontbeerelijk zijn! ik blijf hoogst beducht , dat zij zich zal houden voor de oorzaak van haars Vaders dood, en die zonde zal zij zich nooit vergeèven: zij zal zelfs nooit durven hoopen dat God haar die vergeèven zal: ik durf nog met waagen aan haar te fchrijven; dit zal haar thans te fterk treffen. Terwijl ik zo ernftig geftemd ben en aan u mijne waardige vriendin fchrijf, zal ik op dien toon voordgaan en u nog de volgende bedenkingen mededeelen: als ik naga, op hoe rnenigvukhge en onderfcheiden wijzen de menfch tot zijne beftemming gebragt wordt; hoe dikwijls zijne geheele neigïn* ten goede van het onvoorzienst voorval afhangt hoe veele onzichtbaare maar echter raakbaare punten het menschlijk hart heeft, hoe Hij die ons fchiep die allen kent, dan dunkt het mij zeer vermetel een eenig mensch voor onverbeter-  14© cornelia wildschut; op, baar te houden: zouden wij niet mogen denken dat, gelijk veele Lijders aan hunne kwaal frervenl Biet om dat 'er geene geneesmiddelen tegen zijn, m het rijk der planten en mineraalen, maar om dat de Geneesheer of de grond der kwaal niet konde vinden, of om dat hij de waare middelen daas tegen niet ontdekt heeft, of om dat hij niet weet hoe die middelen daar te brengen waar zij werken moeten; dat 'er, zeg ik, dus ook veele zedelijke lijders en zieken wegfterven, bij mangel van bekwaame zedelijke Geneesmeesters? is echter zo een mensch in den grond ongeneezelijk ? zoude het in het rijk der kennis niet een aangenaam toevoegzei van het geluk der deugdzamen zijn, zedelijke zwakken en kranken te herftellen, ook na zij als ongeneezelijken op de groote lijst waren aangetekend? zou des de geliefde Helling van den Joodfchen de groot, dat ieder wezen, vatbaar voor geluk, nog eens gelukkig zijn zal, en God daarin verheerelijken, zo geheel en al ongegrond zijn ? 't kan weezen dat ik dwaal; evenwel ik zie in dit geval nog niet dat het eene heel fchadelijke dooling zij: dit is zeker, deeze fteiiing is gegrond op menfchenliefde en wordt gefterkt door de overtuiging, dat God oneindig is in goedertierenheid; zij bevordert des de liefde tot God en den naasten, en het zou wel kunnen zijn, dat zij daarom nog hier en daar vrienden vind: ik weet wel dat dit gevoelen fchijnt te ftrijden met eenige plaatzen in de fchriften der Apostelen; maar onze eeuw is verlicht ge.  UK gevolgen der opvoeding. 14* hoe? om te zien, dat alles wat tot ons heil en ten regel onzes geloofs dient, gefchreven is, onder den invloed van den Geest der Waarheid, doch dat zij meermaal ons hnnne eigen begrippen mededeelen, vooral in befpiegelende waarheden: paulus zelf erkent dit: kan men, bij voorbeeld, ontkennen dat de Apostelen en Christenen der eerde eeuw zich bedrogen hebben, toen zij leerden dat d» voleiding der wereld zeer nabij was? is het niet te vermoeden dat God die deezen geduchten dag niet alleen voor de Engelen maar ook voor zijnen Zoon bedekt heeft, dien ook zal verborgen hebben voor de Apostelen? en mag men daaruit niet opmaaken, dat zij in zaaken die niet voldrekt in verband daan met onze zaligheid, hunne eigen begrippen gevolgd hebben? dat zij des ook met volkomen zeker geweest zijn, met opzicht tot hen die in hunne zonden gedorven zijn? dat zij het oogmerk der draffcn niet wèl hebben doorgezien ?ik weet zeer wel, mijne vriendin! dat men hier over niet fpreeken moet met menfchen die ongelukkig senoest zijn om daar, tot hun eigen ongeluk , misbruik van te maaken; doch wie ontkent dat men ook de beste voordellingen misbruiken kan? beneemt dit iet van haare innerlijke waarde of waarheid ? Gun mij des nog eene aanmerking te maaken, waar toe onze lieve vriendin mij aanleiding geeft: nooit vindt zich misfchien een jong mensch bi gevaarlijker omdandigheden voor zijn hart, zijn ver-  t42 CORNELIA WILDSCHUT; OF, ftand, en zijne heerfchende neigingen, dan wanneer hij zijne poogingen om iemand die van den weg der deugd afdwaalde te recht te brengen, bekroond vond: hij is in gevaar om zich niet alleen voor deugdzaamer, verHandiger, maar ook veel godsdienftiger te houden dan anderen: is hij niet in gevaar om te denken dat God hem daartoe verkoos, dat hij het gezegend werktuig is waardoor God zo veel goeds voordbrengt? weldra heeft het woord werktuig geen andere betekenis dan die van de hand die dat werktuig beduurt: hij denkt zo veel aan zijn planten en natmaaken dat hij God die den wasdom geeft, alleenlijk uit gewoonte daar bij noemt,zonder zijne afhangelijkheid te gevoelen: hier niet mede te vreden, wil hij nu regeeren over de door hem verbeterde ; hij wil zijne begrippen bepalen, zijne pligten regelen, zijne verkiezingen ja onverfchilligde daaden fchikken: ja hij komt misfchien zo verre dat hij zich zelven boven alle berisping plaatst: hij wordt verwaand, mogelijk ook fchijnheiUg, bedilziek, hard, ftreng omtrent zijne medemenfchen; of valt dit niet in zijn charakter, dan verheft hijop zijn eigen werk, en maakt dat de te recht gebragte, door zijne vleiende goedkeuring flechts gebreken tegen andere gebreken verwisfeit; hij maakt zo een mensch van losbandig, hoogmoedig; van zorgeloos, liefdeloos; van een' zondaar een' huichelaar: zo een redder is niet altoos overtuigd dat alle zijne bekwaamheden uit God zijn; zoude dit, denk ik daar, niet wel de reden zijn kunnen, waar-  $)e gevolgen der opvoeding. 143 «n God zo zelden zulke poogingen van jonge menfchendoet gelukken? gij, mijn vriendin! kom d eze bedenking uitwerken, beproeven en zelve tv* of zij al of niet gegrond is... dit brengt m,j weder bij mijn onderwerp. . t 7W. Zoude walter en de groot niet zeer dwaas oordeelen indien zij, in bet vinden onzer vriendin, juist op dien weg dien zij kwamen, van Tuffrouw harris, van den Heer le blanc, van den vriend williams, niet dachten aan de leiding der Voorzienigheid, dat hij, indien zi, n e van harte beleden dat dit alles zo gefchikt en beduurt ware door den grooten Albeduurder van alles- ja dat die Voorzienigheid oneindig meer gedaan'had voor de verdwaalde, om haar tot geluk weder te brengen dan zij, met alle hunne wijsheid eu doorzicht. Ik geloof dat wij nooit genoeg kunnen onderfcheiden het goede 't welk wij zelven doen, van het goede dat wij doen door Gods bijzondere medewerking: evenwel, dit is zeer noodig om ons te bewaaren voor het zorgeloos en werkeloos nederzitten en wachten op Gods genade; en het hoogmoedig verheffen op eigen deugd en vroomheid Dit gaf aanleiding tot de volgende les: werk met zo veel ijver en dandvastigheid aan uwe zelfverbetering als of God u het uitwerken uwer zaligheid geheel hadde aanbetrouwd; fchrijf al het goede »t welk in u is,* zo volkomen aan God toe, als of gij daartoe niets het minde gedaan haddet.  *W cornelia wildschut; of, In de daad het fchijnt zo natuurlijk in den mensch ootmoedig te wandelen voor zijnen God dat de Joodfche Wijsgeer met recht mogt vra^e * waarop verhovaardigt zich toch fiof m * ^ met pa ul vs te zeggen: wat hebt gij dat gij niet ontvangen^ hebt? en echter wij zijn meest aüen g . hjk aan jonge kinderen, die, wanneer zij alleen beginnen te loopen, zich daarop „iet weinig laa en voordaan, om dat zij de hand niet zien die hen beftuurt. Gij kunt uit den toon die in deezen brief heerscht opmaaken, hoe de tooneeien die ik bijwoonde, de gefprekken die ik hoorde mijne denkwijs leidden* ik moet des nogmaals zeggen, hoe zeer hangen wi'j af van de omftandigheden.] hoe zouden wïj toch Ik ben thans zo vervuld met eindige gedachten met gewigtige bezigheden dat ik in gevaaf be„ ^ onrechtvaardig te worden, omtrent de weduwe wildschut, naar wie gij zo vriendlijk verneemt: gij weet dat zij haar goed, haar' man, haare dochter verhaten heeft, en op welk eene wijze? hoe veele verftandige vrouwen zouden niet ontroostelijk z,jn! zij echter vind in haare onverfchilligheid een onverwinbaar bolwerk tegen alle verdriet, kom* meren zorgen; daarin is zij veiliger dan veele verlichte menfchen en overtuigde Christenen in hun vertrouwen op God: zij fchijnt haar verlies bijnaar met te gevoelen-, dit geeft haar gelegenheid om met  Ï)E GÊVOLCtN DER OPVOEDING. 145 genoegen van huis en levenswijs te veranderen en ander gezelfchap te zien; daar zij nu niet bijzonder voor dat eeuwig eenzelvige is, kost het haar ook niet: zij is door de edelmoedigheid van Mijnheer stamhorst in ftaat geiteld ordentelijk te leeven: ik, zegt zij, heb nooit al die groote lui ontvangen en bezocht, dan om mijns mans en om keetje's wil: ik hou veel meer van menfchen met wie ik vrij en als mijns gelijke kan omgaan: ja ik ben mijn' man kwijt; 't was een doodgoed man, hij liet mij alles doen wat ik wilde, en ik was des gelukkig met wildschut, maar hij was tog op 't laatst al te bedilachtig» al te grammottig; en dat zou 'er niet aan gebeterd hebben nu hij geen comptoir had; want nu had hij niets omhanden en zou mij altoos in de pot gekeken hebben, en dat ben ik niet gewoon: zo keetje bij haar was gekomen kon dit ( als zij zich wèl bedenkt,) maar hooge woorden veroorzaakt hebben, en daar is de goede vrouw niet voor: „Zo dat, het is goed „ dat paulus wildschut maar bij God den „ Heer is, daar heeft hij het beter dan hier: op „ keetje ben ik zo boos als een fpin, om dat „ zij mij bedrogen heeft, en ik heb haar zo wèl „ opgevoed; nu, ik weet dat men moet vergeèven, „ ik vergeef het haar ook , maat zij zal haar loontje M wel krijgen: hadde ik gedaan als andere Moeders, die „ zich weinig met haare Dochters bemoejen; hadde „ zij hier niet alles gedaan, en gehad wat zij maar VI. DEEL. K  ï#6 cornelia wild SC h ut; o F , „ droomde, ik zou zeggen dat ik fchuld had, yV maar nu heb ik een vrij gemoed." Op het bericht dat keetje gevonden was, had zij bijnaar dezelfde aandoeningen: „O ik wist Wel „. dat zij zich wel redden zou, dat haar goedje gaauw zoude óp 'zijn, en ais zij haar hoofd ge„ doten had zou zij wel weêr gekomen zijn, want „ oost west, t'huis best; zo 'er wat was te haa„ len geweest, zou zij wel aangefcheld hebben; ^ maar zij wist dat bij haar Moeder het hooi op „ en de koe dood was; (onze lieve Heer vergee„ ve mij dat ik mijn' man bij een koe vergelijk,) „ daarom vleide zij nu haare Tante, zij zou nu „ wel wat wennen aan het Buitenleven, en Nicht „ betje veel uit de Stad gaan leeren, ja misfchien „ wel comedietje fpeelen; want zij konaartigopzeg„ gen toen zij een kind was: en ware zij bekeerd, „ -zo veel te beter, dat zal wel fchikken met Tan- „ te, en zij was 'er nu af" zie, zo fpreekt of rammelt Mevrouw wilosc hut! Wij zien hier uit dat een onverlicht geweten geene knaagingen kent; en: dat wij maar voor zo verre verantwoordelijk zijn, als wij vrij zijn; zij is zo dankbaar aan haar Schoonbroeder en Zuster als zij met mogelijkheid zijn kan; en leeft zo vergenoegd als een goedaartig kind. Na uwe deelneemeude nieuwsgierigheid voldaan te hebben, ga ik u nog een weinig over u en mij zelve onderhouden: onnoodig is het, hoop ik, te  ds gevolgen der opvoeding. 147 «eggen hoe ik met al mijn hart mij verheug in uw gelukkig lot,of hoe hoog ik uw braaven man waardeer: mijn gezette wensch om Buiten te leeven zal ik nog in veele jaaren niet mogen vervuld zien: gij weet dat walter in zijn Comptoir blijft, en moet blijven, maar ik voorfpel mij een aangenaam leven, en ik hoop ook in de Stad gelukkig tê zijn, om dat ik vrede en vergenoegen in mijn huis vinden zal, en het voordeel genieten van omte» gaan met braave, verftandige menfchen: ik verwacht mijn geliefden walter met een hart vol achting en liefde. De Zuster van Mejuffrouw de g r o o t , zo bekend om haare kunde in de Oosterfche taaien en het uitleggen van du!stere prophetiën, is thans bij haar gelogeerd; gij weet waartoe zij haare dochter oplei, en hoe deeze gril haar (leentje,) niet te best bekwam: gij weet ook dat die thans bij Mevrouw stamhorst logeert: Juffrouw stamhorst heeft haar gezond en gelukkig gemaakt door haar verftand en vrolijkheid: ja zij heeft de Moeder haarer Patiënte zo mooi weeten te bepraaten dat die in haar buurt een Buiten gekocht heeft om daarop voor altoos haar verblijf te houden: indien de Heer van veen zijn' wensch krijgt, zal betje niet zeer lang haar geliefd Buiten bewoonen; en de les, Vader en Moeder te verhaten om den Man aan te hangen, zal zij niet onder haare aangenaame pligten kunnen befchouwen: indien ik echter betje wèl kens K a  148 cornelia wildschut; of; zal zij niet van ftaat veranderen voor zij haars beminde Nicht in betere omdandigheden ziet: gij gelooft wel dat ik zonder eigenbelang niet wenfchen kan dat keetje fpoedig naar ligchaam en ziel herftelle? Juffrouw van veen, die gij niet in perfoon kent, verdient met die achting en vriendfchap behandeld te worden, waarmede allen die met haar omgaan haar behandelen: betje, die de gaaf heeft om kleine gebreken in een belagchelijk licht te plaatzen, zal, wanneer zij hier woont, dikwijls gelegenheid daar toe vinden, en dewijl 'er niets bitters, niets fcherps in haar vernuft is, om in onzen dillen kring wel eens zo hartig doen lagchen als ook al noodig is om gezond te leeven: ik voorzie dat leentje nog eens haare Schoonzuster zijn zal; want de Jonge stamhorst, dien ik nu in perfoon ken, fchijnt niet minder ingenomen met leentje, dan van veen verliefd is op zijn Hemehch meisje, zo als hij, van betje fprekende, haar, zo met geheel zijn hart, dikwijls noemt: ik geloof dat zij niets minder dan onverfchillig is voor van veen; maar dat hamers platje weet het zo te beleggen, dat de vriend japik daar niets van bemerkt: ik onderhield hem daar eens over: „O!" zei hij, „laat zij mij maar „ neemen, ik zal haar wel, ( op eene Euangelifche „ wijs,) dwingen mij lief te hebben: " mietje is zo verheugd over de keus haars Broeders, als of zij zelve voor hem gekozen hadde, en de -oude  de gevolgen der opvoeding. I4S> Heer toont, op zijn wijs, dat hij niets tegen dat mooi Gereformeerd meisje heeft; dat hij echter in alle haare waardij nooit zal kennen. Indien men niet geneigd en bekwaam is om, zo als paulus dat uitdrukt, zich ten allen tijde te verblijden , dan in een onvermengd geluk, dan is men de vijand van zich zelven en ondankbaar aan de Voorzienigheid: want hoe helder thans mijn horifont is, 'er zullen zeker wel eens duistere wolken opkomen, die mijn lot benevelen : ik weet dit, maar zie die zonder kommer ten gemoete. Mijn waarde Ouders zijn zo gezond dat zij mij nog wel als Overgrootmoeder zullen kunnen bezoeken, de Natuur en hun charakter dellen mij daaromtrent gerust : nu is mijn Vader waarlijk wat trotsch op mij: mijn Moeder kraait triumph over mijn' Vader, die mij gaarne meer indemmend met zijne omdandigheden hadde opgevoed, doch de goedaartige man getroost zich dit om de uitkomst; zijne achting voor mijnen walter maakt dat hij mijn huwelijk met het grootde genoegen toedaat, en veel meer voor mij doen zal dan mijne Moeder, of ik, of walter zelf ooit konde vermoeden: hij is, zie ik, eene dier ouderwetfe lieden, die veel rijker zijn dan iemand wist. Zie daar, mijne vriendin! een' brief zo als men maar aan eene lieve, geliefde vriendin fchrijft: gij zult des nooit meer twijfelen of ik u vergeet — minder bemin, en des uwe dierbaare vriendfchap K 3  l£>0 cornelia wildschut, of; weiniger verdien, dan toen gij mij die gaaft ■——i Omhels uwe Ouders en uw' man voor mij lh ben en blijf, Uwe hoogstachtende, en teder liefhebbende vriendin, naatje hofman» NEGENDE BRIEF. JuffrOUW anna hofman, CICM JuffrOUW elizabeth stamhorst. Eindelijk mijne lieve, neem ik de pen op om aan u te fchrijven: minder in antwoord op uwen brief, waarin gij mij uw geheel hart openbaart, en mij zo beweegelijk de aankomst van onze lieve keetje verhaalt, als ook meldt hoe wèl mijn walter u gevalt, dan om u te zeggen dat onze reizigers voor eenige dagen gelukkig en gezond zijn aangekomen: gij weet immers wel, mijn betje!. hoe onuitfprekelijk ik u bemin; hoe dierbaar mij des uw vertrouwen is, hoe ik uwe gaaf van natuurlijk te fchrijven, bewonder, en hos uwe goedkeuring mij vleit daar gij mijnen walter met dezelve vereert.  J)E gevolgen dér opvoeding. 151 ik weet ook dat nieuwsgierigheid geen der kleinfte rrekjens in uw levendig charakter is; mij dunkt ik zie hoe gij uwe fijne handen wrijft, en met uw aangezicht een weinig vooruit en opgeligt zegt — „ Wel nu onze reizigers! onze Juffrouw harris! „ enz. enz." Ik ga u voldoen, en zo om- ftandig fchrijven als gij zelve wenscht. Reeds meermaal was ik in gezelfchap van den vriend w 1 l l 1 a m s , Juffrouw harris, Mevrouw klinkert, Mejuffrouw de groot, en haaren Joodfchen Schoonbroeder . . . k própos , uw Broeder kan niet dulden dat men den laatden dien alias geeft, en ik geloof dat hij, met uw gunstigst welnemen, gelijk heeft: nu dan met den Heer samoel de groot , den vriend aller menfchen en den dank- baaren dienaar zijns Gods ik heb reeds veel hooren redeneeren, en revelen, veele gewigtige waarheden wèl bewijzen, veele erndige pligten met vuur en nadruk hooren ftaaven, veele gewaagde Hellingen welmeenend verdedigen ; veele bijgeloovige voorfchriften zuchtend hooren wederleggen — kort, ik hoorde veele erndige dingen, en veele die geen erndig onderzoek verdienen , gemoedlijk aanbeveelen : hier over zoude ik u gaarne zelve laaten oordeelen, indien ik tijd, en talenten genoeg hadde; bij gebrek daarvan zult gij dit nu op goed geloof dienen aanteneemen tekende ik alles aan ik zou een boek moeten fchrijven ten minde zo groot als dat, petijteld: 'Swerelds GodsK4  152 CORNELIA WILDSCHUT} OF, dienften hoewel ik veel in onze Amfterdam» fche wereld heb omgewandeld en. gelegenheid had om veele menfchen van veelerleie begrippen te leeren kennen, zo bevond ik mij echter nooit in een bij elkander zijnd gezelfchap waar in zo veele onderfcheiden begrippen heerschten, als in dat, waarin ik mij genoegzaam dagelijks bevind: ik geloof niet dat 'er te Rhijnsburg ooit grooter en algemener verdraagzaamheid plaats had, dan onder deeze zo onderfcheiden denkende lieden, en dit doet mij niet minder gunftig, oordeelen over hun verdand, dan over hun hart: gij zult ook nu misfchien liever meerder willen hooren over hunne perfoonen dan over hunne gevoelens: gij zeidet mij eens: „Ik hou zo veel van lange brieven als „ van korte predikatiën" maar, toen hadt gij onze grooten Leeraar nog niet gehoord — dit in 't voorbijgaan. Geen Juffertje, dat niets is dan een modepopje, kan zeker meer verlangen, om te hooren hoe de voornaamde perfonen op een bal, alwaar zij zelve niet was, waren opgefchikt, en wie de meeste oogen trok, dan betje stamhorst begeerig is om te hooren van de twee onbekende perfoonen , en wat 'er voorviel bij hunne aankomst: en, gelijk een Hert fchreeuwt naar de waterbeeken, zo fchreeuwt zeker uw Sentimenteel gevoel van verlangen, naar de tooneelen die ik bijwoonde, toen een geliefde Zoon in de armen zijner Moeder weder-  de gevolgen der opvoeding. i$3 keerde; toen ik mijn waarden walter gezond en gelukkig weder zag: ik zal zien of ik u voldoen kan. \ Ik ontving aan het huis van samuel de groot, in gezelfchap onzer vrienden een klein briefjen van den Heere walter, waarin hij mij fchreef, dat hij met keetje Gelderland inreed en hoopte gelijktijdig met de overige reizigers niet verre buiten Amfteldam te zullen zijn, om van daar de reis verder voord te zetten, hebbende de Heer williams hem beloofd, in gevalle hij daar niet reeds ware wanneer de postwagen aankwam, op hem te wachten: dit bericht deedt ons hoopen dat wij hem woensdag, of donderdag zouden zien: men overlegde des waar de vriend williams en zijne Pupil, te logeeren: ik durfde niets voordellen , dewijl ik begreep dat mijn Ouders huis het minst gefchikt van allen was: van veen en zijne Zuster verzochten dat zij Juffrouw harris mogten logeeren: die van veen is een rechte dwingeland; hoort gij dat wel betje? hij kreeg zijn' zin , en mietje was hem daar recht dankbaar voor: ik wist zo veele redenen bijtebrengen dat wij allen moesten toedaan: de Heer van veen heeft gelijk: zijn Oom zelf had zijn huis aangeboden, zo dat, Neef japik kon daar inbrengen wie hij wilde: had de Heer samuel niet gezegd dat hij dit (tuk niet opgaf, hij zou zeker den vriend williams ook al genaast hebben; doch dat ging met en japik moest, hoewel zeer ongracelijk, K 5  itj* cornelia wildschut; of, opgeeven: 't hielp niet dat ik hem ongelijk gaf: 't ging hem niet aan: zo dat, kind! gij zult een man hebben daar, zo als 'uwe Tante zegt, een hoofd op ftaat: leer des onderwerping: ik zeide hem dat ik bij u over hem zou klaagen: hij lach» te, en gaf te kennen dat moedige meisjes nooit veel hebben tegen mannen die hun ftuk weeten doortezetten, wijl dit haare eigenliefde maar te meer vleit, als zij zien dat ook dee-je knaapen naar haare pijpen danfen: „Ontken het eens", zeide hij, mij een tikje op mijn' wang geevende, „ kunnen meisjes als mijne betje en mijne naa„ tje, een' lummel van een' doet-oor intftaan, „ die, bij gebrek van energi altoos aan den lei„ band loopt, en niets heeft opteolferen dan een „ zo laf hart, dat het geen opraapens waardig „ is?" Die duikerfche Menist! hij moet meer van onze geheimen weeten dan wij vermoedden! waarlijk hij heeft (entre nous) deugdzaam gelijk; maar als wij eene keuze doen zo als wij beiden deeden, dan zie ik ook geen gevaar voor ons — verftandige, goedaartige mannen kunnen niet doorgaands onredelijk zijn; en wat hebben wij, ik herhaale het, dan van hunne fterkte te vreezen? Dit was nog niet genoeg voor die vrienden -gierigaart; ja zo wil ik hem noemen! hij wil ook volftrekt dat walter, die tot nu op kamers woonde, die kamers verlaat en bij hem inkomt, tot dat hij zelf een huis heeft, of, getrouwd zijnde, bij mijne Ouders kan inwoonen: hij had reeds  be gevolgen der opvoeding» 155 bij de vrouw geweest, en gezegd dat zij over de kamers konde disponeeren: zie mij zo een haatieveêr, zoo een bemoeial eens aan! „van veen," zei ik, met een zeer deftig gelaat, en opgeligte band, „ Gij zult uw' Oom wel t'huis komen met „ alle uwe gasten!" „6! mijn Oom! wel die „ gaat dood ouderwets en eenvoudig gekleed, „ maar wil echter wel weeten dat hij duiten heeft, „ en gelogeerd is als een Vorst: ik maak des mijn l hof aan hem, als ik fatfoenlijke lieden noodig „ en logeer, (met wie hij zich echter niet be„ moeit dan om hen zijne geliefde vertelling te doen) en mietje zal zich een feest maaken om „ den vriend haarer vriendiune als haar Broeder te „ bezorgen." Wel nu betje, wat zegt gij? zult gij hem nu nog neemen? zeg nooit dat ik u niet gewaarfchouwd heb: ik zal u nog al meer kwaads van hem fchrijven: hoe gelukkig dat hij mij daartoe de gelegenheid geeft! en hoe gelukkig voor u dat gij nog van hem kunt afzien! wèl mag men zeggen , dat de gelegenheden de charakters ontwikkelen: dit is die van veen die daar zo ftil en bedaard voor zich heen gaat! die nooit van zich deed fpreeken als moeitemaaker of tapageurl Onze reizigers waren des woensdags nog niet hier; donderdag middag verliep, geen reizigers! dit maakte mij wat onrustig: na den maaltijd ging ik bij Mejuffrouw de groot; zij was alleen in haar zijkamer; wij fpraken over hen, wij gisten,  156 cornelia wildschut; of, wij dachten, wij' hoopten, en zo bragren wij' eets «ur door: 'er ftond een koets voor de deur, ik zag dat het die van van veen was, (of, wik gij, van zijn' Oom;) hij zelf vloog de ftoep op ea fchelde: ik was zo onthutst dat ik, als een malloot voor het raam bleef ftaan: Juffrouw de groot verloor in zo verre haare bedaardheid dat zij naar boven ging en riep: „de groot! „ kom af! daar zijn zij allen!" De meid deed open en in een oogenblik ftonden zij allen in de zijkamer: zij ging werktuigelijk naar de zaal; wij volgden, niemand had nog een woord gefproken, zo fchielijk was alles gegaan: hier vloog walter mij in de armen, ik beefde, en zo waar als ik het u zeg, ik fchreide zonder het te weeten; het handdrukken en welkom - kusfchen werd algemeen: de jonge de groot hing zijne Moeder aan den hals en fnikte . „Welkom mijn kind!" riep zij, „welkom, mijn geliefde Zoon!" zij kon niets meer zeggen, zij was al te overftelpt; de jonge de groot zag zijn' Vader; hij viel op zijne knieën, en zei ■ „Ach mijn Vader! mijn „ waarde Vader! hebt gij mij alles vergeven?" — ,, Zoon!" riep de braave mam, „kom, omhels „ mij, uws Vaders hart klopt ook voor u; gij „ zijt mijn Zoon, mijn verdwaald kind zag zijne „ dwaasheid, hij is gelukkig, hoe zouden zijne „ Ouders anders zijn kunnen?" en toen kuschte hij hem met traanen -— zijn Zoon was verftomd: de Vader in vervoering die hem zo geheel  5)e gevolgen dek. opvoedinc. 157 vreemd fchijnt, zeide: „Moeder! wat is nu ons verlies daar wij onzen Zoon gezond en met een " herlteld verftand weder ontvangen? kunnen wij "ooit genoeg dankbaar zijn?" hij fprak nog al voord, want, naar walter gaande, drukte hij hem in zijne armen en zei: „Wij, mijn vriendI „ kunnen u niet beloonen 5 wij kunnen alleenlijk l dankbaar zijn, maar God zal u zegenen om dat „ gij uw jongen vriend niet verliet toen hij voor u " geen gezelfchap zijn konde, om dat gij hooptet " hem nog nuttig te kunnen zijn: als gij zelf l Vader zijt zult gij befeffen kunnen wat Ouders " bij zo eene gelegenheid moeten gevoelen." " Terwijl hij dus fprak fchreide hij, met, durf ik zegeen, met waardigheid de jonge de groot boodt daarop zijne lieve harris aan zijne Ou- ders aan beiden omhelsden haar als of zij* reeds hunne lieve Dochter was: ik zag dat beiden de keus hunner Zoon goedkeurden ; en geen wonder: deeze Juffrouw harris is, zo als onze Dichteres eens bij zo eene gelegenheid zeide, een Engel in een menfchen - fchijn: maar ik zal op een andermaal meer van haar zeggen: van veen was bij ieder ongemeen levendig: de vriend williams zat in een' leuningftoel met gevouwen handen en half geflotene oogen, verdiept in de overdenkingen des geestes en, geloof ik, op deszelfs invloed om te fpreeken wachtende; doch zeide Onder het theedrinkeu fprak men over de fchik-  ï5b' cornelia wildschut; of, kingen die wij gemaakt hadden: de Heer samüeL kwam nu ook binnen: kees vloog naar hem toe en was zo innemend, zo beminnelijk, omtrent zijnen Oom, dat die daar over was aangedaan: „ Wel nu „ mijne vrienden," zeidè de zonderling vroome man, en hij zag met een gerust genoegelijk gelaat rondom zich, „wel nfl mijne vrienden! zijt gij „ nu nog niet overtuigd dat de Almagtige Liefde „ nooit zijn beeld vernietigen zal? dat zelfs de „ zondaar, het genadig plan, 't welk God ont„ wierp toen Hij menfchen vormde naar zijn beeld, „ niet vernietigen kan? dat alles, hoewel door „ zeer onderfcheiden middelen en langs verfchei„ den wegen zal te recht komen, herdeld wor„ den! God wil dat zich allen bekeeren en wijs „ worden, en wie heeft zijnen wil wederftaan ! on„ ze liefdeloosheid, onze traage onverfchilligheid, „ ons gebrek aan menfchenliefde, vertraagt ja „ verhindert de bekeering der afgedwaalden: eveu „ zo als fchijnheilige en boosaartige Jooden, den „ ingang in het Koningrijk van jezus verhinder„ den, maar even zo zeker als armoede, in fpijt „ der gierigheid, gevoed, ellenden verzacht wor„ den in fpijt der onbermhartigheid, zal ook de „ zondaar, in weêrwil van alle vijanden en belet„ zeis, geheiligd en gezaligd worden, en dat zon„ der de minde krenking zijner vrijheid; want „ zodra de zondaar zijn ongeluk ziet en gevoelt, „ kan hij niet meer met vermaak voordzondigen — „ ó mijne vrienden! God drafc even gelijk een Va-  de gevölgen der opvoeding. 159 „ der, niet dan om te verbeteren: de mensch kan , de zonde niet beminnen als zonde, maar hij 1 volgt haar om het fchijngenot 't welk zij de be„ dwelmende zinnen geeft; ik ben des nooit zo „ zeer als nu overtuigd geweest, dat alles zal te " recht komen: ik zie dit aan een verdwaald, „ verwaarloosd opgevoed kind; ik zie dit aan „ mijn' Neef, die, toen hij dwaas was, geloofde wijs te zijn ja, de volheid der Heidenen „ zal ingaan en geheel Israël zal zalig worden" — Niemand fprak hier tegen, wij hadden hem met te veel liefde en hoogachting gehoerd: van veen, walter en ik, zagen elkander eens aan, 't was als of wij zeiden: op dit alles zoude men nog al zo iet kunnen aanmerken: veel is zeer gewaagd, rust op onderdellingen, en het zoude zeer onvoorzichtig zijn dit op de daken te prediken, dewijl de toehoorders niet genoeg voorbereid zijn, om aan deeze woorden een welverklaarden zin te geeven: ik voor mij ben ook overtuigd dat de braave man.zich in zijn' ijver min naauwkeurig uitdrukte dan hij doen zoude, indien hij zijne gedachte bedaard fchreef, en ieder perriode toetde aan het gezond oordeel en aan de H. Schrift: de vriend willia m s fcheen ook nu aftewachten wat de geest hem zoude ingeeven en leeren, of deeze leer uit God was, dan of zij moest verworpen worden. Kort daar op reed de koets van van veen op, hij leide den vriend williams, Juffrouw harris en walter daar in: de Heer sa-  i6q cornelia wildschut; of* muel verkoos te voet te gaan om zijnen gast te ontvangen: hij nam affcheid, en walter zeide mij dat zodra hij den vriend en Juffrouw harris aan hunne logementen gebragt en bij zijn gewezen Baas geweest was, hij nog eens zoude terug komen. Ik bleef daar dien avond en toen Mejuffrouw de groot haar Zoon en ik alleen waren, nam hij met hartlijkheid mijne hand: „ Kunt gij, lieve!" zeide hij, „ mij vergeevert dat ik eens zo dwaas „ was van u te durven beminnen, u die niemand „ dan een' walter kan verdienen?" Ik antwoordde daar op met beleefdheid , en wendde het gefprek op keetje: hij voldeed mij op alle mijne vraagen: hij zeide zo veel goeds van haar; zeide dat haar berouw zo oprecht was, doch dat hij zo wel als walter vreesde dat haare droefheid over haars Vaders dood haar gezondheid ondermijnde; voor 't overige beeldde hij haar af op eene wijze die geheel indemt met uwe befchrijving: ,,'T „ is ongeloovelijk," zeide hij, ,, hoe zij veran„ derd is federt zij dacht dat haar Vader niet „ meer leefde: toen wij haar aantroffen zag zij 'er „ nog uit als een roos en fcheen zeer gezond, mis„ fchien gaf haar ongenoegen van ontdekt te zijn, „ en haare drift om zich tegen walter te ver* M zetten, haar meer kracht en vuur dan zij bezatj ,, dat kan ik niet bepaalen, maar dit weet ik, dat „ ik haar federt nooit dan met het innerlijkst me„ delijden zien kon: o wist gij hoe walter „ge-  de gevolgen der opvoeding» l6l „ gepoogd heeft haar' verflagen geest optehefTen! „ hoe minzaam hoe vertroostend, met hoe veel „ medegevoel hij haar behandelde 1 wat de lieve „ Juffrouw harris, en , (mag ik ook iet van mij „ zelven zeggen,) wat ik al zeide: 'twasvergeefscn: „ zij fprak ons niet tegen maar vroeg alleenlijk: is „ mijn lieve Vader niet door mijne fchuld bij„ naar van zijn verftand beroofd en misfchien . . . „ daar zweeg zij dan: het woord dood is voor „ haar te ijsfelijk om het te kunnen uitfpreken." Dit alles hoorden Mejuffrouw de groot en ik met traanen: maar wij vleien ons nog al dat uwe Moeder meer vermogen zal hebben om haar hart tot rust te brengen, dan wij allen: zij beminde en eerbiedigde altoos haare Tante, en indien de fnoode Mevrouw lenting haar niet bedrogen hadde, zij zoude zeker naar haare vermaningen en liefderijke lesfen gehoord hebben: laaten wij hoopenl ik kan het denkbeeld niet uitftaan dat zij ons zo vroeg zoude verhaten! ach! hoe vuurig verlang ik om haar te omhelzen, om haar nog eens gelukkig te zien! fchrijf mij toch omftandig over haar: groet, kusch haar voor mij, en zeg haar toch dat ik haar teder bemin, altoos beminde, en haar bijnaar niets verwijt, vermids ik weet hoe zij was opgevoed en in welke fnoode handen zij verviel vervolgends fprak de groot over niets of niemand dan over walter, even als of ik hem niet in alle zijne waarde kende: hij fprak met zo veel VI. deel. L  IÖ2 • CORNELIA WILDSCHUT; OF, vuur en levendigheid dat ik wel zag hoe zijn hart hem deed fpreeken. Gij zult, lieve ue tje! misfchien denken dat ik in gevaar ben, om zeer trotsch te worden op zijne liefde: dit is gelukkig zo niet: ik kende hem voor zeer lang in alle zijne fchoone hoedanigheden: hij was, hoe jong ook, altoos mijn Leermeester, mijn getrouwe, oprechte vriend, die mij nooit vleide , en zo dikwijls gelegenheid gaf om mij eenen nuttisen raad medetedeelen, zo dat, ik heb zelve eenige ongemaklijkheid om aan hem als aan mijn' man te denken: hoe vreemd u dit moge toefchijnen ik gevoel dat echter, en deel u als mijne vriendin dit ook mede: ik zal wèl kunnen beloven hem te eeren en te vreezen! maar ware hij minder beminlijk, minder toegevend, ik zoude hem (geloof ik) niet zo hartlijk durven beminnen, als hij tot zijn geluk noodig heeft: indien alle jongelingen uwen van veen en mijnen walter meerder geleken, hoe gemaklijk zoude het dan voor verftandige meisjes vallen haare mannen onderdanig te zijn! immers dit zoude ons ligter vallen, dan uit de aanmerking > dat adam eerst gemaakt is,en daarna eva. Als wij deeze woorden van paulus zo oppervlakkig leezen, zien wij niet al te wèl in, de rede die hij daarvan geeft, als hij zegt want: evenwel als wij nadenken dat de Apostelen, om zich voor hunne tijd- en land - genooten verftaanbaarder uit-  de gevolgen der opvoeding. iö"3 tedrukken, hunne grondftellingen en lesfen meermaals grondden en afleidden op, en uit de begrippen hunner tijdgenooten, dan gaat dit beter: het recht der eerstgeboorte, den Jooden zo boven alles dierbaar, om dat dit het recht infloot van over hunne Broeders te heerfchen. Terwijl ik mijne gedachten daarbij een weinig meer dan gewoonlijk infpan, valt mij het volgende in; ik zal u dien inval mededeelen, oordeel zelve wat hij gelden kan» paulus zegt niet: de vrouw moet den man on« derdaanig zijn, want adah is eerst gemaakt, daar na eva: (zo als men die plaats doorgaands aanhaalt) maar hij zegt: de vrouw moet niet heerfchen over den man, want dit is het, recht des eerstgeborene; en „eva is niet eerst gemaakt, „ maar adam; eva daar na" anders zou¬ den bejaarder haneveeren dan haare mannen, het recht aan haare zijde hebben, als zijnde deeze eva's, eerder gemaakt dan deeze adam's; en ik zie niet hoe een adam van vijf-en-twintig jaar, zijn recht als man zoude kunnen verdedigen, indien, zo als een in mijne Familie, de eva, haaren aoam aan den leiband had leeren loopen: dit, zeggen de Leeraars, zo maar mijne geliefden, in 't voorbijgaan. Houd mij, bie ik u, dit klein lutke Theologie ten beste! gij weet nog wel dat de zalige rlankaart geen grooter vriend zijn kon, dan ik de verwonderaarfter ben Van den rondom eerlijken * L 2  JÓ4 cornelia wildschut; of, diep dóórdenkenden, (ik zeg niet doorgeleerden) paulus: zo een platje als gij, die fomtijds mee uw eigen fpeelziek vernuft geen raad weet, zoude misfchien, dit lezende , met uwe Germain Nicht, Mevrouw Rijzig, wel eens kunnen zeggen: „Hoe „ dit evenwel zamen hangt weet joost ! " gij ziet, dat, bij bedaard nadenken men zo veel verftand niet behoeft te hebben als dat boosaartig, nijdig weeten, om 'er tamelijk veel zamenhang in te ontdekken: gij kunt 'er echter met leentje wel eens over keuvelen — Nu zal ik de pen tot morgen nederleggen; want zo dra ik ontbeeten heb ga ik Juffrouw harris bezoeken: vaar zo lang wel; flaap den flaap der jeugd, der ontfchuld en der gezondheid! eerste vervolg. Ik vond beiden de vrienden te zamen op mietje's kamer, druk aan 't praaten: Juffrouw harris die niet zeer goed Hollandsch fpreekt, doch ten vollen verftaat, in 't Fransch, en mietje in haare taal: ik vond des onze mietje met haare vriendin , — „ Met haare vriendin, naatje ! „ hoe moet ik dit verftaan?" Gij moet dit verflaan in den ouderwetften, uitgebreidflen, eigenfijkften zin des woords, betje: ik ben gerust dat de ziel van mietje nu haare wedergade gevonden heeft;-ik houde mij verzekerd, dat de Iio-  de gevolgen der opvoeding. ftf£ ning der verfchrikking, niet alleen voor ondeugd en dwaasheid, maar ook Koning der verfchrikking voor liefde en vriendfchap, die zielen - echt nooit zal kunnen fcheiden: nooit zag ik mietje, die tog, gij weet het, een recht zoet teutelkousje, of, zo als uwe Tante haar noemt, een lief Menist hondje is, zo opgeruimd, zo vlug, zo levendig, zo praatachtig: zij was geheel opgewonden, geheel aandacht, geheel bezield door vriendfchap; kort gezegd, betje! puur fentimenteel: ik kende haar naauwlijks: ja dit ging zo ver, dat, fchoon het geheele vuur aan kooien lage, zij niet in de gedachten kreeg om te fchellen en te beveekn, die kooien in de keukendoofpot te leggen, en ik durf 'er, eene groote zaak, uwe vriendfchap onder verwedden , dat zij den eerden nacht, na dat Juffrouw harris daar in huis was, niet meer gedapen heeft, dan betje , toen die hoorde dat mietje's Broêr degelijk verliefd was op haare Nicht keetje: zij ziet alles te gelijk wat maar in betrekking daat tot haare vriendin, en is bijnaar zo gaauw als gij: Juffrouw harris zag naar haar fnuifdoos, dit merkte mietje, zij ging naar boven en was weêr beneden, (met de doos) in zo weinig tijds, als gij noodig hebt om een glas water te drinken. Juffrouw harris fchijnt als ingelijfd in deeze familie, is zo opgeruimd, zo beminnelijk, zij ziet 'er zo gerust, zo helder uit, dat men zien kan, dit jong mensch is gerust en gelukkig: kort geLi 3  10*6 cornelia wildschut; of, zegd, zij heeft het voorkomen van een kind dee huizes, die eene lieve Zuster bezoekt: het fpeet mij half dat ik deeze vriendinnetjes in haar gefprek gefioord had, te meer daar haar tijd dierbaarer is naar maate die rasch óm zijn zal: mietje is zo grootsch op haare vriendin als wij beiden op onze aanftaande Heeren en Meesters zijn, al willen wij dit juist voor jan alleman niet weeten: zie hier een bewijs: mietje nam mijne hand met zo veel levendigheid en warmte als zij nooit gewoon was, en zei, opgetogen door büjdfchap: „Nu, „ lieve naatje! heb ik ook de vriendin gevon,, den daar mijn hart zo lang naar zocht? " Ik wilde voor betje stamhorst fpeelen, en haar eens verlegen maaken „Ook eene vriendin „ gevonden," antwoordde ik, met een fpijtig trekj"e op mijn gelaat, en met een aartig opgefchort lipje, „wel ik dacht dat ketje en ik ook uwe „ vriendinnen waren; wij hebben ons dan te veel „ gevleid; weet gij wel dat dit uw en ook ons- „ niet veel eere aandoet?" zjj iiet zich niet verbaazen, zij zei fchielijk en op ftaande voet, ik wüde maar zeggen dat ik Juffrouw harris. bemin, zo als betje u bemint: hier konde ik niets op antwoorden en mietje kwam 'er met glans door: ja betje, mietje heeft haare vriendin gevonden; ik zie dat zelve klaar en duidelijk. Onder het drinken van een kop Chocolaad, nam ik de gelegenheid waar om Juffrouw harris over keetje te onderhouden: haare berichten  »E GEVOLGEN DER OPVOEDING. l6? ftemmen zo volkomen overéén met die van walter dat ik 'er u niets van melde: zij verzekerde mij echter ook dat keetje, federt zij berouw gehad en haare misdagen gezien had, zo ten haaren voordeele veranderd was, dat zij, onder het opzicht uwer Moeder,nog eens wat meer worden konde dan een dagelijks charafter: zij had mij ook recht gedaan en gezegd, dat ik nooit dan haar geluk bedoeld had, dat zij mij zelfs zeer decht had behandeld, en niet meer verdiende dat ik belang hi haar Helde: Juffrouw harris had haar wel eens gevraagd, (hoe weinig keetje ook met haar fprak', vóór de komst van walter,) wat zij toch doen zoude om haar brood te winnen? dat, was haar antwoord, weet ik in 't geheel niet; gijziet wel hoe onbekwaam ik daar toe ben: dan viel zij weder in een norsch ftilzwijgen, en zat in haare gedachten verlooren: eindelijk vroeg zij aan haar die altoos zat te borduuren, of zij ook iet voor haar te doen. had ? — Dewijl ik nu, zeide Juffrouw harris, om mij voor behoefte te bewaren, nacht en dag werkte, en mijne Meestresfe wel betaalde, gaf ik haar ook werk: dit ging in 't eerst zeer gebrekkig, doch met mijne hulp won aij echter zo veel als zij daar noodig had-, om eenvoudig te leeven: hoe zeer ik haar uitlokte om haar hart voor mij te openen, dit konde ik niet verwerven ; zij. was al te verbitterd om te klaagen: haare droefheid was ongeftuim; zij weende nooit; maar dit heeft haare gezondheid zeet L 4  368 cornelia wildschut; of, benadeeld; zij was reeds eenige dagen onge. fteld, hoewel zij het ontkende, toen de Heer walter haar vond, en dwong met hem te gaan; vervolgends fpraken wij nog veel over keetje en dat wel zo als medelijden en genegenheid jonge lieden ingeeft, wanneer zij vrij en openhartig over eene afwezende fpreeken: terwijl wij dus aan de praat waren trad walter binnen; hij was uitgegaan om naar de gezondheid van den vriend williams te verneemen, doch de Heer samuel had hem gezegd dat de vroome man zeer vroeg was uitgegaan, met oogmerk om zijne kleine gemeente te bezoeken: hij was ook bij Mejuffrow de groot geweest, die had hij, met haar man en zoon gezellig en vriendlijk bij elkander gevonden; kees was zo verheugd, zeide hij, toen hij iriij zag, als of hij mij in geen eeuw gezien en voor verloren geacht hadde, zo dat, betje! ik moest zo gierig zijn als het graf, om niet toeteftaan dat walter rijklijk door zijn' vriend betaald is: omtrent één uur maakte ik beweging om heen te gaan: mietje zeide maar bedisfend weg, dat zij mij gebood met de Familie te eeten: ik was geheel gehoorzaamheid, tot groor genoegen van walter , die al begon te vreezen dat ik zoude heengaan. •Oom was ook aan tafel: mietje was zo vrolijk en ja zo raar, dat Oom zelf bijnaar meesmuilde, maar dit weghoestte: onze japik zei alleenlijk: „Ja dit is nu alles goed en wèl, ware mijne  de gevolgen der opvoeding. l6o „ lieve ftoute meid hier ook" „Al met 'er „ tijd," antwoordde mietje: Juffrouw harris was een weinig benieuwd; wie was (dacht zij) toch die lieve ftoute meid? mietje gaf haar te verdaan dat dit mijne vriendin was, en zag mij" fchelms in de oogen: nu wist Juffrouw harris nog even weinig: hier op voldeed walter aan haare nieuwsgierigheid, en even als of van veen haar niet kende, luisterde hij al zo oplettend als zij: hoor, betje! walter maakte van u een afbeelding die u volmaakt geleek: ik hoor Je van arkel eens zeggen: „Juffrouw stamhorst „ is een meisje, dat ik met allerleie faufes zo zou " willen opeeten" Ik geloof dat japik van Zijn gevoelen was; meer zeg ik niet: op het desfert kreegen wij de levensbefchrijving van Oom: walter en Juffrouw harris waren de eenige aan tafel die 'er naar luisterden uit beleefdheid denk ik: eindelijk vroeg hij: „Nicht! denk je „ wel om de Pippind'or in de groote Porcelaine „ potten te leggen?" „Zeer wel Oom! maar s, zij liggen op eene drooge plaats, ik denk dat „ zij daar even goed zijn" de oude Heer fchudde zijn hoofd en wist niet hoe hij het had — hij werd tegengefproken ! Had mietje de tijd gehad, zij zoude zeif verwonderd gedaan hebben over haare vrijmoedigheid, want ik weet zeker dat dit de eerde reis van haar leven was: zo zien wij, betje! dat eene geringe verandering in ons lot ons geheel kan omfiheppen, (zeggen de Duitfchers) L 5  170 cornelia wildschut; op, en dit woord vind ik nog krachtiger dan wijzigen; dit ontwikkeld in ons bekwaamheden en ook gebreken die wij niet in ons vermoedden: 't is niet alleen de Sexe-liefde, bij voorbeeld, die een bloóhartig meisje moed geeft: vriendfchap heeft dat zelfde vermogen: liefde,dien naam waardig, maakt de held: 1 zij het voorwerp onze Beminde, onze Ouders, onze Godsdienst, onze Vrijheid, of ons Vaderland is; zij verheft ons boven ons zelven: ik houde mij gerust, dat, indien iemand Juffrouw harris durfde beledigen, onze mietje, zo fluweelzacht uit haar' aart, zo weerloos door principes , zo toegevende uit reden, haar zoude verdedigen, met uwen moed, en vastheid van geest. Na den maaltijd gingen van veen, walter. en ik, in dit fchoon droog weder eene goede wandeling doen: Juffrouw harris was nog te vermoeid van de reis, en mietje des ook van haar huislijk beduur: al praatende fpraken wij over den vriend williams , en ik verwonderde mij dat een man van zulke hooge jaaren had kunnen beduiten, zo eene reis te doen om de vrienden in Duitsch' land, en nu weder te Amjlerdam te bezoeken, en te dichten; ik vroeg of hier niet wel een lutke waan onder liep, dewijl 'er toch ook daar gemoedlijke zielen waren om te dichten? zie hier wat van/ veen antwoordde: de Gemeente der Quakers is hier zeer klein; men fpreekt, na de dood van Zuster timmerman, daar zeer zelden: de leden, hoe ook overtuigd dat zij door den Geest  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 17» fpreeken en door hem inwendig verlicht wordende, zo weinig voorraad van gedachten hebben, en des, terwijl zij ftil en met gefloten oogen dien invloed afwachten, bijnaar nooit iet te zeggen hebben, dat zulke menfchen bij gebrek van denkbeelden in gevaar zijn, om zeer verkeerde, en misfchien wel eens zondige invallen te krijgen; dat daarom eene aanfpraak, hoe verward, hoe ongerijmd ook, nog dienen konde om zulke invallen te verjaagen ik geloof dat hij gelijk heeft: walter voegde 'er bij, kleine gezelfchappen zijn altoos meer verbonden, meer vereenigd, dan groote; dit leert de ondervinding, ook met opzicht tot die, die geheel voor de wereld zijn aangelegd; vooral indien zij het doel der befpotting waren: het moet des ook de Quakerfche Gemeente ongemeen behaagen wanneer een vroom oud man, zich bij haar voegt; en nog meer, indien zo een man , om haar te ftichten, eene groote reis ondernam, en allermeest indien zo een gemoedlijk man haar verzekert dat de H. Geest hem gedwongen heeft haar te komen troosten en ftichten: dit heeft iet Apostolisch, en aandaande Zondag zal ook deeze Apostel, (zo verzekerde mij de Heer samuel ,) hier een woord tot dichting fpreeken. De welvoegelijkheid en de nieuwsgierigheid zullen mij daar heen leiden: hoor ik iet, uwer waardig, dan zal ik het u fchrijven: Juffrouw harris verfchilt zeer veel in begrippen met haaren voogd ; maar dit belet hem niet, haar als een teder Vader  i?2 cornelia wildschut; Op^ te beminnen: hij is verzekerd dat zij ook in de genade begrepen is: zo eene verdraagzaamheid is een zedelijk raadzel, in een' man die gelooft door Gods Geest te fpreeken: dit zeide ik ook: zie hier wat van veen daarop antwoordde: een Quaker befchouwt den Heiligen Geest als een verftandig Vader die alle zijne Kinderen niet naar het zelfde plan opvoedt, maar acht geeft op hunne talenten en geaartheden : hij geeft elk het beste om aan hunne beftemming te voldoen: die Geest zal des aan dit jong mensch, (zo denkt ongetwijfeld williams,) dit geheel anders leiden dan aan mij, maar zij zal even getrouw zijn aan haar licht, dit is de groote Zaak hier uit zien wij dat de Christelijke verdraagzaamheid al zeer uitgebreid zijn kan, zonder in onverfchilligheid, of nog erger, te ontaarten. Toen wij terugkwamen, merkte ik, dat de twee vriendinnen gefchreid hadden; mogelijk wel over haare kort aandaande fcheiding: misfchien hebben zij ook reeds eene briefwisfeling vastgedeld , want het is onmogelijk dat zij, in zo weinig dagen alles zullen kunnen uitpraaten; en al ware dit zo, de vriendfchap, dien naam waardig, heeft eene vertrouwelijke briefwisfeling,vooral in onze jaaren,zo noodig als de liefde. Ik ben meer en meer overtuigd dat 'er zielen zijn die voor elkander gefchapen werden; als zij elkander ontmoeten, (doch dit gebeurt zelden,) is zien en beminnen het zelfde: al ware Juffrouw  de gevolgen der opvoeding. i73 harris 'sdaags naar haare komst bij mietje, vertrokken naar het niterfte der fcheppl.g, dan nog zonde zij zeggen: ik heb mijne vriendm gevonden: afitand verzwakt geene vriendfchap; zij blijft in het hart gegrond: niets kan haar daar uitrukken: oordeel hoe veel verpligting deeze vriendinnen aan walter meenen te hebben, die haar bij elkander bragt - Nog een gril, om eens wat anders te praaten, van Oom hij drinkt altoos vier kopjes thee met veel melk, maar het laatfte altoos zonder melk of fuiker; en waarom? uit fmaak? gantsch niet, maar om de beflagenheid van de tong aftefpoelen, die anders van de melk overblijft; maar die zelfde man eet echter, voor zijn avondeeten niets dan een aanzienlijke kom rijst en brei, zonder ooit te denken aan een beflagen tong: ik geloof dat alle Ooms - grilletjes geen ander oogmerk hebben dan, om te zien of Nicht wel alle behoorelijke attentie voor hem heeft, maar dan is zijn hoogmoed gefopt, want mietje doet dit reeds veele jaaren uit gewoonte, zonder 'er iet bij te denken: lieve betje! pas toch op als gij zijne huisgenoote zijt, anders zult gij nooit zijn vriendin worden: onze kees, (met meer cornelius,) kwam in en verzocht ons jonge lieden, bij zijne Ouders ten eeten: dit verzoek was te beleefd en te gemeenzaam om afgeflagen te worden; wij gingen met hem en fleeten een alleraangenaamften avond: hij is zo verliefd op Juffrouw harris, als hij voormaals op dat ding was, dat  174 cornelia wildschut; op, hij Philofophie noemde; maar dit ftaat hem zowel dat hij 'er in onze oogen bij wint: zijne Ouders en Oom samuel zien dit met het grootfte genoegen: 't is waarlijk jammer dat hij nog wat te jong is om zijn oogmerk ( en dat geloof ik van het meisje ook,) weldra te voltrekken — Thans t'huis gekomen,, fchrijf ik aan u, om u en ook my zelve te voldoen: het verdand zegt misfchien, ik heb'er niets aan, maar het hart, ten minfte de nieuwsgierigheid, zal 'er mede te vreden zijn: ik herhaal mijn verzoek, fchrijf mij veel over keetje: ik vroeg van veen of hij ook niet aan u fchreef, hij antwoordde mij, dat hij aan u voldrekt over niets konde fchrijven, dan over zijne liefde, en hij had te veel achting voor u om n thans, daar gij zo zeer deelt in het ongeluk en de ziekte uwer vriendinne, met zijn gefnap te verveelen: de jongens zijn rog wonderlijke fchepzels! alles moet op hun belang uitloopen of zij doen niets: kan hij u dan zijne liefde niet toonen door deel te neemen in uw verdriet ? nu, hij zal zich wel bij u weeten te verantwoorden. ; tweede vervolg. Ik geloof dat het Mevrouw rijzig is, die zegt, dat zij heel gaarne zo eens in een zeer vermengd gezelfchap eeten mag: in zulk een gezelfchap bevond ik mij gisteren: 't was eene, mag  de gevolgen der opvoeding. 175 fe het zo met alle eerbied voor deugd en naauw- gezetheid noemen ftichtelijke klosfen - partij: behalven de vrienden die elkander thans dagelijks zien, waren'er ook Mevrouw klinkert, uwe Tante en d'e Heer jordaan: allen genodigd door den Heer samuel: ó betje! de man heeft uitgehaald! zo is het woord: hier waren gezond verftand, naauWgezette ernst, wèl gemeende dweeperij, goedhartigheid, zedelijke Godsdienst, en onkundige weltevredenheid, geest en oordeel, aan de zelfde tafel: ik geloof half dat de vriend williams het woord naasten uitftrekt tot alle ge» voelige fchepzels, en zich zo zorgvuldig van dierlijk voedzel onthoudt, als een Bramin die in de zielsverhuizing gelooft: Juffrouw harris zeide mij dat hij, fchoon in het vleesch eetend Engeland geboren en opgevoed, federt zijne eerfte jeugd niets, dan moesvruchten en melk genuttigd had5 deeze man is echter in zijne hooge jaaren zo gezond en fterk als of hij zich niet gevoed had dan met de organifche deeltjes, ons bekend gemaakt door le buffon : hij zat meest met half gefloten oogen en in zichzelven ingekeerd: ik twijfel fterk of ook zijne reukzenuwen hem wel duidelijke berichten gaven van de fpijzen die wij gebruikten: maar hij was zelf te veel afwezig met den geest, om ook door een enkele zucht onze praatachtige weltevredenheid aftekeuren: samuel prefenteerde hem een vleugel van een hoen, en om hem overtehaalen daar van te proeven , voegde hij  I76" cornelia wildschut; of, 'er (zonderling genoeg,) bij, wij zijn niet onderde Wet maar onder de Genade: williams bedankte zonder daar eenige rede van te geeven: de jonge de groot wist haast niet of hij zijn bord zoude leêg eeten, zo geneigd is hij om deezen mans voorbeeld te volgen: de Quaker zeide: alle fpijs is goed, met dankbaarheid gebruikt zijnde : zalig is hij die zich zelven niet oordeelt in 't geen hij voor goed houdt! de Hernhutter die meer eigen gerechtigheid heeft dan de Kwaker, hoe zeer hij ook daar tegen ijvere, vond zijne eigenliefde een weinig geraakt, om dat williams zich naauwgezetter gedroeg dan hij ; • hij zeide met zo veel gezachs of hij eene oudfte geweest ware: „Ik ben ver„ zekerd dat geen ding 't welk God gemaakt heeft „ onrein is, eri niemand mag het ook zo nóe„ men" „Ik," was het zachtmoedig antwoord, „ben van uw gevoelen, vriend! ik zie „ het niet aan als onrein, maar ik vind de we„ reld van God zo rijk in fmaaklijke fpijzen, dat „ ik, ter voldoeninge mijner lusten geen gevoelig „ wezen een oogenblik fmart zoude willen aan„ doen: het leven is zo zoet voor de onnozele „ dieren!" „En ik," zeide uwe Tante, die haar'vriend wilde verdedigen, „denk, dat God „ de beesten voor de menfchen fchiep; en ik zou „ ook weldra van de graad vallen zo ik geen „ vleesch ate" de goede williams reikte haar een duif, en zeide: „Vriendin! eet met dank- „ zegging" . hierop floot hij weder de oogen en  de gevolgen der opvoeding. VJ% fcn verplaatde zich in de andere wereld onder het desfert vroeg de Setster Broeder: (die, dunkt mij, zich wilde doen kennen als een kind desHeilands:) „Vriend william's! wat is toch 4, de reden, dat gijlieden u in 't geheel niet wilt ^ fchikken, naar de onverfchilligde en vastgedelde gebruiken der zamenleving? zo als het groeten met afneming van den hoed, het aanfpreken met titels en onderfcheidingen " Om dat mijn vriend , die dingen, voor ons niet onver? fchillig zijn. de hernhutter. Is het afnemen van den hoed, is het zeggen Mijnheer, zonde? de quaker. Geenzins: maar alle valfche betuigingen zijn zonde: ik weet dat gij mijn dienaar niet zijt, dat ik uw heer niet ben; dat wij als menfchen elkander geen eerbied fchuldig zijn: noem ik u des mijn heer, en buige ik mij vooru, dan doe ik een valfche betuiging hoe veelen noemen zich, met eerbied, de onderdanigde dienaar van, mijn Heer, terwijl zij hem verachten en geen den minden dienst zouden willen doen? Dit, vriend! kunnen wij niet anders houden dan voor bedrog, voor misbruiking der fpraake die God ons gaf, om onze gedachten naar waarheid medetedeelen hoe kan men ooit daat maaken op mijne verzekering, mijne beloften, indien men weet dat ik dagelijks daar tegen handel? Aan onze oprechtheid vast te VI. deel. 1\1  ff? CORNELIA WILDSCHUT; OP," houden is ons groote doeleinde: 't is niet flechtg in complimenten dat men hier van afwijkt; maar in de befchaafde bijeenkomften weet men nooit of men al of niet welkom is, zo bedriegelijk zijn de betuigingen: men geeft zich de vrijheid zich te verzanken als men, t'huis zijnde, geen gezelfchap zien wil, vooral niet dien perfoon die ons mogt komen bezoeken: overvalt hij ons, dan gedraagen wij ons als of wij ten uiterfien verblijd en vereerd waren met zijn bezoek: zo fpeelt men, zijn geheele leven door, een rol, die een eenvoudig oprecht man zich behoorde te fchaamen; men bedriegt en wordt bedrogen; en dit doen ook zij, die zo fier op hunne vrijheid zijn; maar noem mij eens een grooter davernij dan dat ik de vrijheid niet heb om in mijn eigen huis alleen te zijn als ik dat verkies, of menfchen te moeten ontvangen die ik niet kan begeeren te zien, of naar hen te luisteren: welk mensch zoude men voor befchaafder houden, hij die u met alle blijken van achting ontving, en als gij vertrokken waart, verhaalde, dat gij zeer lastig gezelfchap zijt; dan hem die u eenvoudig had laaten zeggen dat het hem thans niet gelegen kwam iemand te ontvangen? 't is dit misbruik der fpraake en der gebaarden die den eed noodzaakelijk gemaakt heeft: en daarom zeide ook de Heiland, dat die uit het booze is; maar aan die valschheid- is men zo gewoon dat zelfs Christenen zich daarover niet eens bezwaaren; en ik duchte, of de eed des wel veel heiliger voor hea  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. I7p is dan ja, en neen: zo verre is men afgeweken, niet alleen van de Euangelifche, maar zelfs van de natuurlijke eenvoudigheid, die ons in kinderen zo zeer behaagt; doch ook flechts in kinderen: en echter onze befpotte vrienden zijn al hun credit in den koophandel al het vertrouwen dat men in hun heeft, aan hun, ja, is ja, en neen, is neen, verfchuldigd. Wij zagen elkander aan; wij gevoelden dat 'er in dit alles zeer veel waarheid was: wij zien 'er ook uit, dat onze vriend wel redeneert over onderwerpen waarin hij gelooft dat mên zich mag bedienen van zijne reden. De Hernhutter, die anders zo bang is voor de reden, als een verhard zondaar voor de Openbaring, was niet gezind zijne zaak zo rasch opte*> geeven. DE HERNHUTTER. Gij zult, Broeder! mij echter toedaau dat een kind eerbied aan zijne Ouders, een knecht aan zijnen meester fchuldig is ? dat wij aan onze Overheden den zelfden pligt moeten bewijzen? des mag een kind, een knecht, een onderdaan ook zijn' hoed voor hen afneemen, voor hen buigen; de Heiland wil zelfs dat wij Koningen en Stadhouders zullen eeren als over ons gefield zijnde. DE QUAKER. Het buigen, en afnemen van den hoed zijn geen tekens* meer van eerbied en onderdanigheid: 't zijn aietsbednidende complimenten; onderdaanigheid aap M a  ISO CORNELIA WILDSCHUT; OFj de Ouders betoont men onbedrieglijker door huil-5 ne geboden optevolgen, dan, door te buigen, of den hoed af te neemen wie is de overheid die ik eerbiedigen moet ? de Koning, de Vorst, de prins de Burgemeester? geenzins! mijne Overheid is ook de hunne, het is de Wet; die Wet, die zij, even zo wel als ik moeten onderdanig zijn; zij allen zijn niets dan de handhavers der Wet, die tot heil van allen gemaakt is: de waare Christen, die weet wat hij gelooft, is vrij van alle menschlijke eerbied; de Wet alleen, ik herhaal het, is zijne Overheid: maar dit moet hij toonen; niet door zich te buigen voor de Uitvoerders , maar voor haare bevelen veronderltel dat ik geen Christen, dat ik alleenlijk een verlfandigman ben, zo kan ik van deeze beginfels niet afwijken is mijn Koning, is mijn Regeerder een braaf man , eerbiedigt hij zelf de groote Wet het algcmeene best 6, dan acht ik hem zeer hoog; maar is hij de bederver van zijn Land, de onderdrukker van vrije menfchen, die hem aan hun hoofd plaatften, dan verdient hij alle mijne verachting, of ik mijn' hoed voor hem afneeme (jan niet en indien ik hem met blijken van achti-ig behandel, dan doe ik mij zelven fchande aan; ik fta af van de waardigheid die God in mijn natuur gelegd heeft waren 'er geene flaaffche zielen 'er zouden geene dwingelanden zijn; dit leeren ons de Romeinfche HistoriSn; dit leert ons ieder Volk dat zijn Overheid  de gevolgen der opvoeding. ï8l meer eerbiedigde, dan de Wet, die voor allen gemaakt is. Dit {"maakte onzen Gastheer zo zeer dat hij een glas infchonk, en het uitdronk, op de gezondheid van den man, die zulke goede denkbeelden had van Vrijheid. Tante, merkende dat haar vriend niets had te antwoorden, nam het woord en zeide— „Ja,mijn goede oude man! daar heb je gelijk aan, al dat „ buigen en al die complimenten zijn maar valsch„ heid; dit zag ik in uw lieven Neef, die altoos „ zo beleefd was, en zo vol betuigingen, maar „ nu blijkt het wel dat hij een valech Kaerel was, „ en dat heeft mijn arme keetje ingenomen, en mij eenvoudig fchaap ook; en zo heeft hij haar verleid; hij zal wat te verantwoorden hebl ben!" de quaker. Laaten wij hem niet veroordeelen, maar der genade aanbeveelen: vertroost gij uw Dochtertje, door het fchrijven van een recht moederlijken brief; ik weet, door den Geest des Heeren, dat haar berouw oprecht is: maar fchrijf niets dan het geen de Geest u, als gij ftil en gelovig op hem wacht, zal ingeeven. tante. Neen Mijnbeer, ik fchrijf niet: de lieve Heiland heeft mij losgemaakt van'het meisje: zij is nu in zijne handen; Hij wil niet dat ik mijn hart aan haar hecht, „ Zij zal," zegt de Heer j o r d a a n i M 3  iSï cornelia wildschut; op, „ wel ruste vinden in zijne geopende zijde: zijn „ bloed zal Hij aan haar voorhoofd ftrijken, op „ dat de Heiligen zien dat zij een kind van den, „ Heiland is. " Dit was ons zo vreemd, dat wij allen met groote ftrakke oogen haar, en elkander aanzagen, en zwijgend een fnuifjen namen: zie hier wat williams antwoordde. de quaker. Ik wil noeh met u noch met den Broeder jorDaan twisten: de Geest leidt ieder op dien weg die voor hem het heilzaamfie is; evenwel die Geest vraagt: „Kan ook eene Moeder haare zuigeling „ verlaaten?" zoud gij u daar aan fchuldig maaken? .. . . de hernhutter, (hem invallende. _). De lieve Heiland zegt: die Zoon of Dochterliever heeft dan Mij, is mijner niet waardig. de quaker. De Heiland zegt ook: Die zijn' Broeder, (hoe veel te meer zijn Kind!) niet lief heeft, hoe zal hij God liefhebben? De Joodfche de groot, voorziende dat diteen cirkel worden zoude, (om niet erger te zeggen,) nam des het woord: „De zedelijke Wetten van God," zeide hij, „zijn onveranderlijk e'n e'èuwig: je zus betuigde meermaal niet gekomen te zijn, om die Wetten te breeken, maar om die te vervullen: het fchijnt mij des toe, dat hij die beweert, (zo als, onder andren, de be-  be gevolgen der opvoeding. 183 ruchte Graaf zinsendorf,) Wetten van jezus ontvangen te hebben, die daarmede ftrijden, al ware hij zo loos als die Graaf, en zo vroom als een Dweeper of een zotskap is hij zweeg: uwe Tante zuchtte: dit is zeker de eerfte zucht die zij geflaakt heeft: ons keesje, die zo oplettend is, omtrent de rampen van anderen , als veelen omtrent hunne gebreken, vroeg: Mevrouw! zijt gij niet wel ? of denkt gij aan uwe lieve Dochter? ó die zal niet altoos ongelukkig zijn!" mevrouw wildschut. Neen, jonge Heer! maar ik dacht daar zo: wel lieve Heer, indien vroome en wijze lieden zo verfchillen over het Geloof, dan weet ik althans niet, hoe ik, en andere domme menfchen het ftellen moeten met hunne kostelijke zielen; en tot wie zullen wij ons dan keeren om onderrecht te worden? „ In de Ark der behoudenisfe," (riep de Hernhutter,) „keer u in de geopende zijde des Hei- lands!" »Ja»" was haar antwoord, „dat „ hebt gij mij, (als ik mij wel bedenk,) ook reeds „ dikwijls gezegd" zij ftondt van tafel op en was weêr even vrolijk; zij fprak zelfs over geheele andere dingen dan die geopende zijde. . . Dus verre had ik deezen gefchreven, toen mij door de Post een' brief bezorgd werd, wiens inhoud mij zo getroffen heeft, dat ik mij buiten ftaut bevinde u ditmaal iet meerder te fchrij. M 4  m CORNELIA WILDSCHUT; OF, Ven ■ lees en oordeel: ik neem de vrijheid-, om van arkel's brief aan zijnen vriend, hier mede intefluiten; als hij bij u gelezen is, zend hem mij dan terug, op dat ik hem ten eerde adres geeve omhels met tederheid onze lieve keetje! ach! mogt ik welhaast mij verheugen in haare volkomene herdelling! - Schrijf mij tocïa yeel over haar, en geloof dat ik beu, Uwe toegene,genfle Vriendin, SJ a a T j e»  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. lig TIENDE BRIEF. De Heer victor de saint andrC, aau Mejuffrouw anna hofman. (L7/V het Fransch Vertaald.} mejuff rouw ! Het zal u mogelijk verwonderen een' brief te onr« vangen van een' man die u zeker geheel onbekend is; uwe verwondering zal verdwijnen, zo dra gij weet, dat hij die de eer heeft u deezen te fchrijven, zulks doet op het verzoek van iemand die gij zeer wèl kent, van den Heere van arkel — Weinige dagen vóór zijn' dood verzocht hij mij dit, en om den inliggenden aan uw adres te zenden. Gij, Mejuffrouw ! zult niet gunftig over mij denken , zodra gij leest dat ik genoeg met den overledenen bekend fta , om hem aantemoedigen mij dit verzoek te doen: bedrieg u niet! nooit was ik zijn vriend toen hij zich voor vier jaaren te Parijs ophieldt, leerde ik hem kennen voor éénen dier jongelingen , met welken een eerlijk man, gee. ne zo heilige verbintenis kan of mag aangaan —hij maakte zich toen reeds berucht door zijne bui* M 5  ï3<5 cornelia wildschut; of, tenfporigheden ik leerde hem kennen aan die huizen, alwaar men, volgends de gewoone uitdrukking, altoos de beste gezelfchappen ziet. Gaarne beken ik, dat ik, toen ik hem nog alleenvan zijne beste zijde zag, gundig over hem dacht —• dit had ik met veelen gemeen zijn befchaafd voorkomen,zijn behaagelijken ommegang, zijn vrolijk vernuft, zijne ongemeene talenten , zijn toen reeds geoefend verdand, bekoorden mij zo zeer, dat ik mij de moeite gaf hem nader te leeren ken. nen ik wilde zien of ik mij in deezen aange- naamen jongeling een' vriend konde verkiezen. Rasch kreeg ik hier toe gelegenheid; en zag mei leedwezen dat hij mijn vriend niet moest, niet konde worden: hij behandelde mij met die onderfcheidingen'die onze eigenliefde vleien; ja zelfs met achting en vertrouwen: ik bediende mij daarvan omte beproeven, of ik hem van zijne onbetaamelijke vermaaken konde afleiden het viel mij zo lastig, een zo rijk begaafd jongeling op den weg der zedeloosheid te zien voordhoüen! ik wist dat hij niet alleenlijk geest, maar dat hij verdand had; hij moest, dacht mij, gefchikt zijn voor edeler vergenoegen ik ontdekte zelfs eenige goede hoedanigheden in hem; hij was goedaartïg en medelijdend; hier van had ik meermaals derke bewijzen gezien: "hoe vleide dit mijne hoop! ik toonde hem hoe veel belang ik in hem nam: ik bragt hem in zulke huizen alwaar men, in den waaren zin des woords, de beste gezelfchappen ziet ~—> daas  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 187 was hij aangenaam om dat zijn oogmerk was te behaagen: ja Juffrouw, hij behaagde aan lieden van verftand, deugd en befchaafdheid hier, moest hij zelf bekennen, was de deugd beminnelijk hier was men vrolijk zo als het redelijke menfchen betaamt: deeze lieden geloofden niet dat men God aangenaamer wordt door uitgedachte zelf-kwellingen, dan door een dankbaar gebruik te maaken van zijne zegeningen ik ontdekte echter weldra dat dit alles hem niet voldeed ; ja dat hij zich voor den dwang dien hij zich daar oplegde, rijklijk fchaeloos ftelde — dit bedroefde mij hij toch was niet in 't geval van zo veele jonge lieden , die flecht gezelfchap zoeken * om dat zij geen' toegang hebben in zulke nuttige bijeenkomften; mijne hoop verdween echter niet,-dan toen ik wist dat hij noch zedelijke beginzels erkende , noch de wetten van den Godsdienst eerbiedigde^ dan toen ik getuige was dat hij zijn vernuft misbruikte , om deugd en Godsdienst belagchelijk, en verdacht te maaken. Meermaals beproefde hij het, mij aan zijne zijde te brengvn: hier voor had mij de opvoeding, en het voorbeeld mijner Ouders bewaard: ik was overtuigd dat zedeloosheid of hoogmoed, en meermaals beiden , de bron der Godverlochening is: ik moest haar des verfoejen: ik wist dat het denkbeeld: ,,'er beftaat een God die zo wel beloont als „ ftraft," onontbeerelijk is voor een redelijk zedelijk wezen: ik wist dat deugd orde is, en dat  588 cornelia wildschut; of," hij die haar veracht, niet alleenlijk anderen maar oo3c zich zelven noodwendig ongelukkig maaken mqett 't is waar, ik volgde de ceremoniën van den Godsdienst mijns Lands; maar ik zag duidelijk dat een Godsdienst op vervolging gegrond, en zo vol van de uitfpoorigfte misbruiken, niet die Godsdienst is, dien men, en met recht, de Christelijke noemt: ik wist wat deszelfs Godlijke infleller eischt liefde tot God en den naasten: hij konde mij des niet van een zo dwaas als dom Bijgeloof verdenken: hij deed dit ook niet; hij kon met mij redeneeren, en ondernam het ook in bedaarde uuren: meermaals bekende hij zelf dat hij de kracht mijner bewijzen gevoelde: maar zijn toomelooze driften overfchreeuwden de infpraak van zijn geweeten: om zich daarvan te ontdaan, dompelde hij zich in de bedwelmendfte wellusten: ten minde ik heb meenen optemerken dat dit zo was: toen hij vertrok droeg hij de verwondering mede van veele jonge zotten, en de verachting van alle deugdzaame verdandige lieden, die hem kenden zo als hij was. Het is nu omtrent drie maanden dat hij mij in de Tuilleri ontmoette: hij fprak mij aan, en fcheen begeerig zijne kennis met mij te vernieuwen : ik was koel beleefd, en befloot mijn vertrek naar een mijner Landhuizen te verhaasten: ik zeide hem dit niet, ook niet dat ik getrouwd was met eene waardige vrouw, of dat ik het grootst gedeelte mijns tijds buiten Parijs doorbragt; my'a,  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. ï8p oogmerk was hem te mijden, niet om dat hij gevaarlijk voor mij zijn kon, maar om dat ik wist dat zijn gezelfchap mij oneer moest aandoen, bij ieder die hem wèl kende en verachtte. Ik vertrok naar mijn Landhuis, dat niet verre van Parijs ligt, en daar ik mij, federt mijn huwelijk, het meest onthield -— daar leefde ik vergenoegd en buiten bediening; mijn groot oogmerk is, mijne huurders gelukkig te maaken, en mijn goed te verbeteren: reeds zie ik mij Vader van twee kinderen, die mij eens zullen danken voor de Moeder die ik hun gaf. Eéne mijner geliefdfte uitfpanningen is, te paard rijden: zelden verloopt 'er een dag, dat ik mij dit gezond vermaak niet geef: voor veertien dagen , zonder eenig bepaald oogmerk, uitgereden zijnde, bragt mijn paard mij in het bosch van Botilogne; daar reed ik eenige laanen op en neder, en t'huiswaards willende keeren, floeg ik een' zijweg in: niet verre was ik voordgereden, toen ik op eemgen afdand twee Heeren in duël vond: zij hadden geene fecoudes; alleenlijk een knecht ftond op eendwarsweg, en hield twee gezadelde paarden bij den toom — Zij vochten, niet zo bedaard als onze Petit-maitres, die Hechts de eer bedoelen om, door elkander een fchrap over de hand te geeven, te toonen dat zij lieden van eer en moed zijn, die ook over de minfte beuzeling den degen trekfca; neen! beiden vochten verwoed: ik kende hes  ipo cornelia wildschut; op, niet, de eene die ik in 't aangezicht zag, was mij onbekend; en van ark.el zag ik flechts van achteren: ik klom af, om te zien of ik dit gevecht niet konde doen eindigen, eer de gevolgen voot een, of misfchien voor beiden , doodlijk wierden: zo als ik toetrad viel hij, die ik niet in 't aangezicht gezien had, achterover, terwijl hij zijn' antagonist nog eene fteek wilde toebrengen deeze ontweek dien, en riep: „Sterf verrader! gij die „ de gastvrijheid fchond,en eene Zuster, mij dier„ baar, verleidde:" daar op, zonder mij naauwlijks te zien, fteeg hij, geholpen door den knecht, al bloedend te paard; reed om den gekwetden heen, en zag hem nogmaals aan met al het eisfelijk vermaak van wraak en haat: „ ik ben gewroken, '* zeide hij, en reed weg. van ark el lag in flaauwte; het bloed droomde uit drie wonden: „Zijt gij," vroeg ik aan den knecht, „in dienst van deezen Heer?" dit met ja beantwoord zijnde, hielp ik hem zo goed ik konde zijne wonden delpen: hij hadt zijn* knecht belast een pakje linnen medeteneemen, weinig denkende dat hij, zo fix met den degen, dit zelf nodig hebben zoude: fpijt en woede misvormden zijn doodbleek gelaat; zijne oogen bleven gefloten ik beval den knecht bij hem te blijven, en hem zo goed mogelijk met zijne uitgetrokken kleederen, en mijn eigen mantel, die op mijn paard gebonden was, te bedekken: de plaats was  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 19I eenzaam; ik vleide mij dat ik in mijn oogmerk zoude flageh: ik zeide dat ik nog vóór den avond terug zijn zoude. Terftond vloog ik naar huis, liet mijn koets gereed maaken , zeide in weinige woorden aan mijne vrouw wat ik gezien, en voorgenomen had; 'er bijvoegende: „De gekwetfte is een vreemde„ ling die ik meermaals in gezelfchap gezien heb :'* ik zond ook om een' Chirurgijn: bij hem komende vond ik hem tegen een' boom leunende zitten: hij had bloed opgegeven; en de wond onder de borst bloedde onophoudelijk: de bedienden bragten hem in de koets: hij was flaauw, en zijne oogen bleven gefloten: onder het rijden gaf hij weder bloed op: men bragt hem te bedde; de Chirurgijn, meende dat de groote wond doodlijk was, doch zeide dat hij het nog niet konde beflisfen: hij opende hem een ader, dit bedaarde het bloedbraken: vervolgens liet ik hem over aan de zorg mijns kamerdienaars. Vroeg in den morgen kwam ik voor zijn bed: hij zag, hij kende mij; hij greep mijn hand, drukte die aan zijne lippen en zeide met eene flaauwe ftem: „Zijt gij het mijn vriend? heb ik aan u „ deeze weldaad te danken!" zijne aandoeningen lieten hem niet toe iet meerder te zeggen: ik verzocht dat hij bedaard zijn wilde, en zich niet door fpreken vermoejen: de Chirugijn kwam, bezag de wonden, en toen hij met mij alleen was, zeide hij, dat hij de wonde, onder de linker borst, voor  I92 CORNELIA WILDSCHUT; OFi doodlijk hield; dit verfchrikte mij, ik wist hoe onbereid hij was om uit dit leven te gaan! ik vleide mij nog al, tot dat hij eene heftige koorts kreeg: iudie koorts ijlde hij vreezelijk: hij fprak niet, of van zekere jonge Juffrouw, die hij jansje noemde: „ Ik ben," riep hij, „ een verleider, een „ trouwloos verrader: " dan zeide hij eens: „ Lie„ ve onnozele! uwe liefde voor mij, uw vertrou„ we in mij, heeft u in mijne ftrikken gebragt:" veel fprak hij in zijne taal, en dan verftond ik niets dan den klank van dien naam, dien hij alle oogenblikken uitzuchtte: uit dit alles vermoedde ik, dat hij zich aan een zeer flecht ftuk heeft fehuldig gemaakt? mogelijk is u dit bekend: meermaals fprak hij van zijne Zuster, hij vervloekte haar, en gaf haar de fchuld van zijne grootde misdaad, (die, geloof ik , waarover hij zich , omtrent deeze jonge Juffrouw befchuldigde:) hij noemde ook dikwijls den naam van eenen blond el, hij noemde hem zijn braave vriend blondel: eens fprak hij over eene Juffrouw wildschut; doch zo verward, dat ik daar niets uit konde opmaken, zo niet, dat hij haar, uit haars Vaders huis gevoerd, en toen in een vreemd land, na haar van alles beroofd te hebben, dunkt mij, verlaaten had. Mijn ziel was geheel afgrijzen! —— maar hij was een mensch! mogelijk, dacht ik, heeft de Voorzienigheid, in wie ik zo vast geloof als in het beftaan van God, toegelaaten, dat ik hem vond, op dat ik zoude beproeven, of ik hem niet tot  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. JO3 tot berouw en bekeering konde brengen: zo lag hij negen dagen : geduurig verergerde zijn toedand: f, Gij zult weldoen," zeide de Chirurgijn, „ in- dien gij den ongelukkigen man zegt, dat zo hij M over zijne zaaken wil befchikken, hij dat niet „ langer moet uitftellen:" ik was daar zo wel van overtuigd, dat ik de eerfte gelegenheid waarnam waarin ik hem bedaard genoeg vond om hem dit te doen Weeten. ,, Hebt gij, mijn vriend," vroeg ik, „ ook eenige fchikking over uwe zaaken „ te maaken? wilt gij niet dat ik aan uwe vrien„ den, in Holland fchrijve?" Hij zag mij ijsfelijk wild aan, richtte zich op , vroeg: ,-, Moet ik „ derven?" — „ Uw toedand is gevaarlijk:" — Moet ik," herhaalde hij, M derven? Zouden a deeze ligte wonden een jong gezond derk man „ den dood veroorzaaken? Ik kan niet derven!"-— Hier op viel hij in een zwaare duiptrekking —— Bij zich zelven komende, zeide hij: ^zal mijn rol zo fpoedig zijn afgelopen ! 6 mijn vijand! dat „ zal een triumph voor u zijn ... Maar ik heb „ moed, en hoop" „ Beiden vrees ik zullen A u niets baaten." —— Hij zweeg en lag in zijne overdenkingen als verloren : ik doorde hem daarin nier. Naauwlijks zag hij den Chirurgijn, of hij vroeg met eene fchijnbare bedaardheid ^ Wat zegt gij Mijnheer, moet ik derven?" De braave man verzekerde hem, dat de wonde onder zijn linkerborst doodlijk was. „ Maar gij zijt w een man, en zo sis ik hoor een verdandig man s VI. DBïti N  194 cornelia wildschut; of, „ neem uw partij en gebruik den tijd dien gij nog „ te leeven hebt, tot uw nut: dit is uw pligt" — Hij zeeg, fpraakloos op zijn hoofdkusfen: eindelijk reikte hij hem de hand, en zeide: ik ben voldaan over u, gij hebt mij wèl behandeld: toen verzocht hij mij, dat ik hem zijne beurs gaf; ik deed zo: „ Zie hier is uwe belooning," hem die overreikende , „ gij zult mij zeker uwe hulp niet onttrek„ ken" — vervolgends wendde hij zijn gelaat van ons af, en in verfcheiden uuren fprak hij geen eett woord. Des volgenden morgens zat ik voor zijn bed; hij zag dat ik onuitfpreekelijk was aangedaan: „Gij „ weent s t. a n d r é," zeide hij, mij tederlijk aanziende, „ gij weent over een monster"— „Ik „ ween over u, als over een ongelukkige; ik haat „ de ondeugd, maar ik bemin den mensch! „ Ach!" (barstte ik uit,) „hoe gaarne zoude ik u „ als mijn vriend bemind hebben! hadde ik toch „ iet op u vermogt ; ik meende het zo hartlijk „ met u:" ik kon niet meer zeggen: dit trof hem; hij zag mij ernftig aan, en zeide met eene veel fterker ftem dan waarmede hij tot nu gefproken had „ Wat gemeenfchap is 'er tusfchen het „ licht en de duisternis? geene! ik was uwe goed„ heid onwaardig : ik poogde u te verleiden , en, „ dit verzwaart mijne wroeging : ik voelde zelf „ wel, dat ik niet gelukkig was: ik behoor niet „ tot dat leger zinnelooze domme zotten, die zich „ zelven ougeloovigen noemen , maar niets zijn  DE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. 10$ j, dan ligtzinnige fpotters: ik was overtuigd dat 'er „ eene eerde vrije oorzaak bedond; mijn bedaard „ onderzoek had voor mij de waarheid van den Chris„ telijken Godsdienst hoogst klaarblijkelijk bewej, zen; maar mijn drift tot wellust^ maakte voor mij eene leer ondraagelijk, die zö erndig aanj, drong op een deugdzaam leven, orde, maatig„ heid, deugd! hoe hard waren deeze wetten!" „ In mijne alles overheerfchende drift, ligt de bron „ van mijn ongeloof: zij is ook die van allen die „ niet als het redelooze vêe voordhollen: mijn on» 5, geloof nam toé, naar maate ik deugd en voeg„ zaamheid verachtte: de Christelijke Godsdienst was y, nu 't voorwerp van mijn haat; want hij was mijn „ vijand: nu poogde ik hem in verdenking te breu„ gen; ik misbruikte hiertoe, niet mijn verdand» y, mijne kundigheden; 6! mijn vernuft was daartoé „ wel in daat, bij hen die maar te begeerig waren H om hem te verdenken: gij weet hoe weinig zij» die den weg der ondeugd bewandelen, bekwaam „ zijn om derk door te denken! evenwel ik was nog niet gerust: 'er bedond altoos nog eefl! n God ondraagelijke gedachte! een God j, die niet alleenlijk Schepper, maar ook wetgever, rt draffer, zo Wel als belooner is: mijn geweten zei^ de het mij geduurig; ten minde als ik niet in be- dwelming voordleefde : hoe onuitfpreekelijk on„ gelukkig was ik dan! ik moest mij bekeeren of mij „ verharden; ik deed ook (zo geloofde ik!) eene „ keuze; en welk eene! om ongeftoord te eindi* N a  l<)6 CORNELIA WILDSCHUT; OF, „ gen, was het Deïsme niet toereikend: Syjlémé ds „ la Nature, viel mij in handen; gij kent zeker dat „ handboek der Atheïsten? ik las het, maar zal ik „ het ontkennen ? ik zag zeer duidelijk het bedrie* „ gelijke, het zwakke, het valfche, het onbeweze„ ne; ik werd een twijfelaar en fmeed het boek „ weg: maar twijfelen is een lastigen ftaat voor een „ werkzaam levendig verdand! om het te ontwij„ ken, nam ik toevlugt bij helvetius; ik om„ helsde weldra het gerustltellend leerdelzel van la „ mettrie: de mensch is eene Machine, en be~ „ floot ( werktuig als ik was ) verder daar niet meer „ aan te denken — ik had eene zuster, nog bedor„ vener dan ik; zij verderkte mij in mijne zinne„ loosheid; nu door fchijnbewijzen, dan door bit„ tere befpotting : doch dit verontfchuldigt mij niet; „ ik had ook een' vriend! een' vriend, dien ik in mijn „ onbedorven jeugd meer beminde dan de geheele „ wereld buiten hem; een' vriend als gij voor mij „ wenschte te kunnen zijn ... Ik kende hem in al„ le zijne waarde: hij verzuimde niets om mij nut-. „ tig te zijn: zijn voorbeeld was niets dan verma„ ning; zijne lesfen waren uitmuntende: hij ver„ zekerde mij dat hij gerust en gelukkig was; ik „ twijfelde 'er niet aan; maar zijn geluk was het „ mijne niet! hiertoe was reeds mijn fmaak te be„ dorven; ik rukte mij, (hoe veel dit mij kostte) „ van hem af, en federt was mijn leven niets dan „ een zwarte keten van misdaaden, en buitenfpoo„ righeden gezellen had ik, maar ik verachtte  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 197 5, hen te zeer om hen tot vrienden te maaken: ik „ gaf mij over aan den toomeloosden wellust; ikver„ leidde veele onfchuldigen; ik werd, door nood „ geperst, een berucht valsch fpeeler: kort om, ik „ maakte mij fchuldig aan meer dan één' moord; „ dewijl ik mijne meerderheid met den degen ken„ de, op hen die mij mijne trouwloosheid wilden „ vergelden: het laatfte gevecht liep noodlottig on„ gelukkig voor mij af; en ik hield mij van de over„ winning verzekerd: ééne ondeugd beging ik niet, „ om dat ik die verachtte: ik doel op die onmatig„ heid die de mensch van zijne reden berooft:" hij zweeg een weinig. „ Nu draag ik de gevolgen van mijn misbruikt „ leven: federt ik mijn fmart gevoelde," (hierwees hij op zijne borst,) „ dacht ik, dat ik het leven „ 'er niet zoude afbrengen: dit denkbeeld verfchrik- „ te mij nu, niet bedwelmd door zinlijke „ vermaaken; niet weggefcheurd door mijne drif„ ten, en gewoon zijnde te denken, keerde zeer „ natuurlijk mijn aandacht op mij zelven: mijne „ confcientie ontwaakte: zij riep: 'er is een Godl „ aan Hem zult gij rekenfchap moeten geeven van „ alle uwe daaden en gedachten; ik hen zijn Rech„ ter op aarde , maar weldra zult gij voor Hem „ verfchijnen!" Hier zweeg hij door vermoeidheid; maar vermoedende dat hij mij nog meer te zeggen wenschte, zweeg ik, en hij ging eindelijk met een flaauwe ftem dus voord „ Ik moet fterven! derven ia N 3  Tp8 CORNELIA WILDSCHUT; OP, „ den vollen bloei mijner jeugd ... naauwlijks ze„ ven-en-twintigjaar! hoe vreezelijk is dat,t'£ moet! „ niet dat ik het leven zeer bemin ; voorlang was a, het niets meer waardig voor mij; en wat bete„ kent het ook veel, indien men het niet houdt „ voor een' ftaat van voorbereiding, waarin onze „ vermogens zich aanvanglijk ontwikkelen ? neen, „saust ANDRé, ik was bedwelmd, maar niet ,, gelukkig: dit is het niet al! ik verachtte mij „ zelven, om dat ik den moed niet had, de ketens „ der ondeugd re verbreeken o! niets is zo „ laag, zo lafhartig, dan de {laaf der driften, die „ hem zelven tog niet voldoen, of ons bewaaren „ voor de geesfel des Gewetens! ik verachtte „ mij zelven; om dit te ontvlieden dompelde ik „ mij al dieper in den ftroom der ondeugd." „ Altoos had ik eerbied voor waarlijk vroome „ menfchen; nooit vermengde ik die met huiche„ laars, als ik zag hoe gelukkig, hoe gerust zij „ waren , fteeg 'er ook wel eens eene vuurige, „ hoewel kortftondige wensch, in mij op: ware ik „ ah deeze! ik nam ook wel eens voor in laater „ jaaren mijn gedrag te verbeteren; ik vergat dac „ de hebbelijkheid tot zondigen , dit wel onmoge.„ lijk zoude kunnen maaken: nu weet, nu onder„ vind ik dit, en dit brengt mij" (fchreeuwde hij) „ tot wanhoop." Hier zweeg hij; ik wenschte te kunnen fpreeken; iet troostlijks te kunnen zeggen; dan, mijne jdroefheid maakte mij ftom; ik zweeg en weende -  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. ï$> eindelijk "vroeg ik hem: kunt gij berouw hebben, mijn vriend? hij. Berouw? ja! ik heb berouw, het diepfle berouw: maar wat zal dit mij baaten? kan ik, ongelukkige , dit anders toonen dan door woorden?... weet ik ook, dat dit berouw, indien ik in 't leven bleef, fterk genoeg blijven zoude, om mij een voorwerp der Godlijke ontferming te maaken ? weet ik zelfs wel eens of het oprecht is ? ik. Dit weet gij niet, maar de Alweetende weet hei! hij. Ja! dat weet de Alweetende wist ik het ook! ó dan zoude ik op mijn aangezicht nedervallen , Hem durven bidden, niet om mij te vernietigen (daar voor beeft mijn ziel terug! ) maar om mij alle de gevolgen te doen lijden van mijn zo misbruikt leven, tot dat ik ... i H';e duister is mij alles ! ... ik zoude alleenlijk bidden, dat Hij mij niet in alle eeuwigheid verwierp! maar dit is mij onbekend; daarom wanhoop ik — ik heb den Almagtige wederftaan; ik heb zijnen Rechter, mijn geweten, befpot; tegen mijne eigene overtuiging gezondigd; wie, zegt het heilig Boek, heeft zich tegen God gefield en vrede gehad? — vrede! gij daalt niet in den boezem des zondaars! ik lijde nog veel meer in mijn ziel, dan in mijn ligchaam: ik kan mij niet zien dan met fchrik en verachting, en ik zie niets dan mij zelven . . . . ó hoe duidelijk zie ik in het verband oorzaaken en gevolgen! nooit dacht ik dat een doodbedsbekeeN 4  200 CORNELIA WILDSCHUT} OP, ring iet waardig was ... die God die ik thana als mijn rechtvaardige Rechter voor mij zie, weet dat ik tegen mijn licht zondigde : hoe veele goede, natuurlijk goede neigingen, moest ik verwrikken; hoe veele goede gedachten itremmen; hoe veele goede wenfchen verdikken, om, nog zo jong, zulk een deugeniet te kunnen worden ; ik ken het Euangeüe, maar dat zelfs veroordeelt mij. Zijne koorts verhief zich zo geweldig , dat ik befloot hem nu geen oogenblik te verlaaten, maar bijteblijven tot dat hij mijne zorg niet meer zoude behoeven —■ hij lag des zonder bewustheid, ijlde verfchrikkelijk, en de naam die hij reeds zo dikwijls noemde, zweefde geduurig op zijne lippen, Toen de koorts afliet, viel hij in een gerustea flaap, eq, ontwakende, zeide hij, dat hij geloofde in daat te zijn aan zijnen vriend te fchrijven hij fchrcef bij tusfchenpoozen en met veel finarts; meermaal was hij. zo derk aangedaan, dat zijne traanen op het papier vielen: de dood liet hem niet toe dien brief te voleinden ; ik zend hem ongezegeld hier in —i over den inhoud kan ik niet oordeelen ; hij is in uwe taal gefchreven — gaarne hadde hij ook van u affcheid genomen, doch zijn? zwakheid, en de fmart zijner wonde, beletteden 't hem : op zijn verzoek , Mejuffrouw ! fchrijf ik u j ik twijffel niet, of mijn omdandig fchrijven u behaagen zal — ik weet bij ondervinding, dat men den ongelukkigen niet koude leeren kennen , zon? der meer dan gemeen belang in hem te neemen —-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. SOl nooit fprak hij over u dan met de grootfte achting, hij noemde u op eene wijs die uwe-zedigheid mij verbiedt u te melden hij fprak ook over eenen Heer de groot, die, fchijnt het, in een zaak van het uiterst belang zich zijn vriend en weldoener getoond, maar die hij bedrogen hadt; hij hoopte, dat de ongelukkige die hij vervoerd, en daar na lafhartig verlaten had,toch haar bederf, door hem begonnen, niet zoude voltoojen dit alles is zo duister voor mij dat ik 'er weinig van kan zeggen; doch gij, Mejuffrouw! zult hier van wel onderrecht zijn: „Ik zoude," zeide hij, „ mijne Zuster vervloeken, maar mijn hart ver„ biedt het mij: mogt zij haare zonden zien, voor „ het te laat is, en zich bekeeren! zij heeft zéér „ veel te verantwoorden" — vooral, fchijnt het, omtrent haar die hij zijne jansje noemde. Daags vóór zijn overlijden, bezocht mij mijn jongde Broeder, een jongeling van groote talenten, en een goed hart; doch ■ die ik meermaals duchtte dat niet bedand zijn zoude, voor de verleidingen eener wereld, waarin hij nu zich begon bekend te maaken ik verhaalde hem het geval; hij werd bleek, en zeide mij, dat hij van ar rel kende, doch, vroeg niet om hem te zien maar dewijl ik wenschte dat hij hem zage, zeide ik aan van ark.el dat mijn Broeder s.t. just, bij ons gekomen was: hij verzocht, dat ik hem voor zijn bed zoude brengen: de jongeling, (naauwlijks negentien jaaren,) volgde mij^ zo als van ar-. N 5  .402 cornelia wilbschut; of, rel hem zag, zeide hij, zich met moeite oprichtende, en op zijn rechter arm (leunende: „Nader „ st. just! zie in mij hoe rampzalig de zondaar „ die zijn' God verlochende, fterft! Zie mij met „ aandacht hier ben ik, dien woesten deuge- „ niet geenzins! eertijds was ik de vreugd der bij- „ eenkomsten, en nu fchrik niet terug voor „ gij mij in alle mijne fmarten, en doodsangden „ gezien hebt — ik herroep voor u, alles wat ik u „ geleerd heb; 'er is een God! Hij is mijn rech- „ ter; Hij zal eens uw rechter zijn verlaat „ den weg der zedeloosheid, gij hebt nog maar „ weinig treden op denzelven voordgelopen; hij „ brengt ons tot het eeuwig bederf: volg uw „ Broeders voorbeeld; zijne lesfen; indien gij die „ volgt zullen zij u gelukkig maaken heb eer- „ bied voor uw verlicht geweten, weê u, indien „ gij doet zo als ik deed, dat veracht en over„ fchreeuwt: volg uwe goede neigingen, voldoe „ aan uwe opvoeding , voldoe aan het geen men „ van u verwacht, en God, die bermhartig is, zal „ u de dwaasheden uwer jeugd vergeèven." Mijn Broeder was als van den donder getroffen; hij viel op zijne knieën voor het bed, en zag van arkel aan, met groote, verwijderde, ftrakke oogen; eindelijk begon hij te weenen, en fnikkend vroeg hij:' „ Is 'er, mijn vriend! geen hoop „ meer ? " Dit was zijn ontzettend antwoord: „ Nog in deeze noch in de toekomende wereld" — Wij verdomden door fchrik en droefheid: na lang  BE GEVOLGEN- DER OPVOEDING. 203 ftilzwijgens ging hij dus voord „ Gij mijn „ jonge vriend! moet mij beloven, het geen ik „ met ftervende lippen van u eiseh:" (mijn Broeder drukte hem fpraakloos de hand:) »Zeg aan „ onze gezellen dat ik plegtig alles herroep wat ik „ geleerd heb verhaal hen in welk eenen ftaat „ gij mij vond; verzeker'hen dat mijn geest o>z- „ draagelijk helder is dat mijn verftand onbe- „ roerd is zeg hen, dat ik bedaard, ijsfelijk „ bedaard ben dat ik, federt ik over mij zel- „ ven denk, zie, overtuigend zie, dat een God„ loos leven een rampzalig einde voor mij hebben „ moet, en voor hen hebben zal indien zij „ fpotterj dan verzwaren zij flechts hunne verdoemenis: moed is hier dolle, razende uitzinnig- j? heid laaten zij zich niet vleien met de „ vernietiging! zij zullen eeuwig aanwezig blijven, „ om alles te lijden wat ik aanvanglijk lijde: gij, „ mijn vriend! zijt meer verleid dan fchuldig; gij „ hebt nog de hebbelijkheid tot zondigen niet „ ik bezweer u, waak tegen uwe driften; zij zijn „ de gezellinnen der jeugd, weê u indien gij u „ door haar laat wegfleepen! 't zijn ontrouwe „ vrienden, zij verlaaten ons, om ons overtege„ ven aan wroeging; die wroeging brandt in mijn „ borst eti pijnigt mij oneindig meer dan deeze „ fmartlijke wonde" Hier vouwde hij zijne handen zamen, en zijn hoofd opheffende bad hij: „ 6 groote God! mogt mijn rampzalig einde voor „ deezen lieven jongeling zo nuttig zijn als mijn  flOA CORNELIA WILDSCHUT; OF," „ hart vuurig bidt! mogt ik allen die ik verleid; „ die ik geërgerd, die ik misleid heb, om mij „ kunnen verzamelen, op dat zij getuigen waren „ van mijn oprecht berouw! ach! mogt ik hun„ ne verwijtingen in de duistere eeuwigheid niet „ hooren! mogten zij zich beteren, en hier nog aan„ vanglijk voldoen aan hunne heerlijke bellemming." Uitgeput door zo veel en ernftig fpreeken, zeeg hij geheel op zijn kusfen neder; en lag zonder fpraak; maar ik geloof dat hij ons kende, want zijne oogen volgden alle onze bewegingen; mijn Broeder ftond op, en omhelsde mij met al het vuur der jeugd, weende aan mijn' hals, en verzekerde mij dat hij van dit oogenblik af, zich wilde verbeteren, mij nooit verlaaten, zich geheel door mij laaten leiden! „Mijn befluit," zeide hij, „ is genomen, ik ontwaak nit mijne bedwelming, „ ik kende de deugd, ik beminde haar, ik was van „ haar afgedwaald, maar ik keer tot haar weder, „ zij alleen maakt gelukkig " wat kon ik antwoorden ? Ik drukte hem aan mijn hart , en zeide alleenlijk, dat dit het gelukkigfte oogenblik mijns levens was: meer te zeggen liet mij mijne aandoening niet toe. Ik ken mijn' Broeder, ik ben gerust dat hij uit overtuiging dit goed oogmerk met moed en ernst zal uitvoeren: van arkel Heet den volgenden nacht in zulke angffen, dat mijn pen veel te zwak is, om die te befchrijven: nu en dan viel hij in ftuiptrekkingen, die zo geweldig waren dat het gc-  hE gevodgen DER op voeding. ïteele bed fehudde en beefde: hij bedaarde, maar onmagtig om te fpreeken lag hij roereloos: toen hief hij zijne breekende oogen ten Hemel en bewoog zijne lippen als iemand die met aandacht bid : ik dacht dat wij zijne laatfte woorden gehoord hadden; maar weinige minuten vóór zijn' dood herkreeg hij zijne ftem nogmaals, en met afgebroken woorden zeide hij: „Mijne krachten begeeven n mij maar mijn verftand was in mijne „ volle gezondheid nooit zo -— helder „ nooit — zag ik zo verre dóór — en wat zie ik! „ niets dan — verfchrikking" — Hij zweeg — wij weenden . „ Nader nogmaals, mijne ■ „ vrienden ! — waar zijn uwe handen geef mij „ die, nog — éénmaal ! - ik — fterf — maar m niet in wanhoop" ■ zo blies hij den laatften adem uit. Ziedaar, Mejuffrouw, het geen ik u, te berichte heb! Zo was het einde van den beruchten vak arkel! Mijn geest is te veel ontroerd om hier eenige aanmerkingen over te maaken mijne droefheid bedwelmd mij te zeer: laaten wij hoopen dat de barmhartige God zich ontfermd heeft over deezen berouwhebbenden zondaar. Ik heb eenige moeite gehad om hem, als zijnde een Proteftant, eene betamelijke begraafplaats te bezorgen evenwel dit is mij gelukt, hij ligt in mijn bosch, ik zal hem een eenvoudig gedenkteken oprechten, met een opfchrift dat nog voot anderen nuttig zijn kan.  èo6* cornelia wildschut; of, Hier heeft hij geene fchulden; hij had, vóór hij uit zijn logement ging, alles afbetaald; mogelijk dewijl hij zich met de overwinning vleide en wel wist dat dan de zorg voor zijne veiligheid hem ver van Parijs zoude houden mijn Broeder heeft mij verhaald, dat zijn Antagonist, dien hij zeer wèl kent, niet doodlijk gewond is; maar, hoewel hij hem bezocht hadde, hem niet gezegd had, met wien hij geduelleerd heeft hij had alleenlijk laaten blijken dat dit in het bosch van Boukgns was voorgevallen. Indien ik, Mejuffrouw! wat al te omflandig gefchreven hebbe, vergeef mij dit mijn onderwerp nam mij geheel in ——* ik heb de eer mij te noemen, mejuffrouw! Uw Ootmoedige Dienaar, ' victor de SAINT ANDRé» P. S. Ik neem de vrijheid, mijn adres hier inte* fluiten.  de gevolgen der opvoeding, ZO? ELFDE BRIEF. De Heer hendrik. van arkel, aan de Heer abraham blondel. (Gefchreven op zijn doodbed.) mijn waard ste vriend ! Ik onderneem, echter met onuifprekelijke moeite en fmart, u deezen te fchrijven ik ben dood- delijk gewond ik treb geduelleerd, en ontving mijn loon ik moet fterven, biondel! fter- ven, en zo onbereid! dat weet gij maar welke angften dit vonnis voor mij heeft , kan uw deugdzaame ziel zig niet dan zeer onvolkomen befeffen mijn confcientie is ontwaakt; zij teistert mij erger dan een furie uwe voorzegging is vervuld, ik zie mij in alle mijne afschuwelijkheid; alle mijne verftandige vermogens befchuldigen mij; alleenlijk heb ik der ondeugd dienstbaar gemaakt: ik vindt geene verfchooning; ik zondigde niet bij gebrek van doorzicht; ik wist wel dat deugd orde is, en gij, gij waart mijn getrouw , mijn vermaanend vriend: toomelooze wellust heeft mij als een flaaf voor haar doen bukken; aan haar  zoB cornelia wildschut; of* offerde ik mijn geweten , en de onfchuld van vee° ien op: maar, de daad die mij het meest benaauvvts is mijne trouwloosheid omtrent een meisje dat mij beminde, en die ik onder het masker van liefde en vriendfchap, bedroog! Zij viel, maar 20 valt een kind door den dolk eens moordenaars * zo dra zij dacht aan het gebeurde, beweende zij haare zwakheid, en vóór zij nog wist dat ik een eerlooze fchurk was, weigerde zij ftandvastig, met mij dus voord te leeven; en zij was toen nog geen zestien jaar! had geene vrienden, geene befchermers: ik verliet haaf, toen ik zag dat ik niets meer op haar vermogt — zij ftortte in eene zwaaxe krankte, konde niet meer voor zich zelve zorgen, en echter, ik verliet haar, maar al te geneigd om den raad mijner Zuster te volgen — zij verdween weldra, en zeer lange wist ik niet waar zij zich bevond mijne zwakheid is te groot om u alles te fchrijven gij zult alle mijne brieven vinden in mijne Bureau: zij zullen uwe nieuwsgierigheid voldoen • vóór ik uit het Land ging heb ik u, (zonder uwe toeftemming) Executeur gemaakt, mijn Testament ligt bij de brieven fchulden heb ik niet: mijn Bibliotheek is uitmuntend, verkoop die, en indien jansje* greenwood in geene gunstige omftandigheden is, laat haar dan de geheele fom toekomen, draag echter wel zorg dat zij niet vermoeden kan wie haar dat geld fchenkt: zij verachtte mij te zeer Qm ook het geringfte van mij te kunnen aannee- men —»  ï>e gevolgen der opvoeding. 30£ 'iaën indien gij haar ooit fchrijft, zeg haar, dat ik nooit iemand dan haar beminde; dat de fnoodheid, aan haar gepleegd, rnij meermaals zo beangstigde, dat ik mij, om mij zelven te outvlugten, in de fchandelijkfte vermaaken dompelde —• dat ik haare deugd eerbiedig, en beken, haare liefde nimmer verdiend te hebben» v e r v o l g. Rampzaligheid zal, moet mijn deel zijn — maar hier van zijt gij overtuigd ó blondel! fiadde ik uw voorbeeld gevolgd! gij weet hoe ik in mijne jeugd u beminde! maar gij weet niet Wat het mij kostte mij van u aftefcheuren ; welhaast zal mijn lot beflist zijn — het klamme doodzweet ligt op mijn gezicht - mijn hand verftijft j, ik kan naauwlijks leesbaar fchrijven ■ maar ik fchrijf aan den dierbaaren vriend mijner jeugd: 6 t. londel! hoe gelukkig was ik toen! ja mijn vriend! gij kendet mij, toen gij mij verzekerdet dat mijn hart niet gevormd was voor de ondeugd nooit was ik gelukkig, nooit zo gerust als men zijn moet om dat te kunnen zijn: maar, fnoodaart als ik was! ik overfchreeuwde ïirijn geweten; ik trapte baldaadiglijk ook de minfte vonk van reden in mij uit, om genot te kunnen hebben van mijne misdaaden ik verdom door wanhoop ■ dit belijde ik: God is rechtvaardigt ik verdien zijnen fchrikkelijken toorn'. VI. deel. Q  ajo cornelia wildschut; of, Nu reeds elf dagen lijde ik onuitfpreekelijk -—- de wereld is voor mij vergaan • mijne driften zijn dood, maar mijn geweten ó dat fterft niet! ik heb mijn geheele leven overdacht, ik heb mijn bepaald bij mijne natuurlijke overhelling tot fommige deugden deugden! wat zeg ik? hebben zij mij immer iet gekost? wat waren zij, dan gelukkige gefchiktheden in mijnen aart gegrond: 6 mogt ik nog maar één jaar leeven! hoe zoude ik, door boete en bekeering, mijne zonden poogen xdttewisfchen! ja, blond el! ik meen verzekerd te zijn dat dit mij ernst is evenwel de hebbelijkheid tot zondigen vaarwel! leef gelukkig, vergeet fpoedig een' man, die uwe vriendfchap onwaardig was — ik bevind mij bij een» vrrerid, een' weldoener hij zal aan Juffrouw Hofman fchrijven ik kan niet mijne krachten zijn uitgeput nog één woord over de ongelukkige die ik wegvoerde , beroofde van alles ; die ik in een vreemd Land aan haar lot overliet wist ik < • wist zij .... ? (N. B. De dóód overviel den Schrijver aleer zij? brief geëindigd was.)  ïje gevolgen der opvoeding. 211 TWAALFDE BRIEF. JufrOUW elizabeth stamhorst, aan JuffrOUW anna hofman. lieve naatje! Hoe gaarne zoude ik uwen aangenamen brief, naar mijne gewoonte — ■ vrolijk, en, zo als de fijntjes zeggen, opgeruimd, beantwoorden! hoe gaarne zoude ik aan onze mietje fchrijven, om haar een weinig te kwellen, over den overlast di© zij heeft, alleen veroorzaakt door haars Broeders hoogmoed, die, als een andre hiskias, In zijn hoofd kreeg, om alle zijne heerelijkheid en luister, als ook de kraakzindelijkheid zijner Zuster, aan deeze ketters en dwaalgeesten te vertoonen! deeze hoogmoed is echter, naar mij dunkt, geen hair wijzer dan een andere hoogmoed, zij moge dan ten voor- of ten onder-werp hebben wat zij wille: hoe kan ik hem echter ooit vergeèven dat hij menfchen, die het vleesch gekruifigd hebben, en aan de wereld verlochend zijn, zo in verzoeking brengt, om min of meer den kinderen dezer Eeuwe gelijk te worden ! Maar, zo als ik zeg, mijn hart laat mij thans filet toe op deezen trant mijn' geest wat luchts te O a  ata cornelia wildschut; of* geeven! mijne droefheid is te groot, en ook mij veel te dierbaar, om die in haare heilige rechten te krenken keetje, onze lieve keetje, moest het éenig onderwerp mijns bnefs weezen. Te vergeefsch hebben wij allen ous met de hoop gevleid, dat zij beter wierd; dat de tijd, en zorgvuldige oppasfing van onze zijde haar geheel herftellen zouden: ik lag zelfs wat overhoop met onzen Doétor, om dat die ook, toen ik mij alles eoeds beloofde, mij nooit konde belooven, dat zijne beminnelijke zieke weldra zo gezond zijn zoude, dat hij niet dan als vriend van ons huis, bij ons konde komen hij zeide zelfs aan mijne Moeder dat hij vreesde voor het leven haarer lieve Nicht — mij dacht, ik had eenige dagen de ondervinding vóór mij; en zij is tog de beste leermeestresfe keetje fcheen mij iet beter, en hoewel zij noch at noch fliep, zo als ik wel wenschte, hoopte ik tog dat haare jeugd, en de tedere zorgvuldigheid van ons allen, niemand uitgezonderd, haar aan onze vuurigde wenfehen zouden weder- geeven zij was zo gehoorzaam aan alles wat mijne Moeder, en de Doftor haar raadde zij poogde, zo van harten het haare tot haare herftelling toetebrengen zij begon zelfs weder aan het leven gehecht te worden zij zag, zij erkende dat zij ons allen, niet alleen aangenaam maar dierbaar was; en haare liefde voor mijne Moeder .... waarlijk, naatje! ik geloof dat ik, ca  de gevolgen dek. opvoeding, aij gij weet hoe ik mijne Moeder eer en bemin, haar daar in niet kan overtreffen • nu en dan, zodra de zon op 't fchoonfte van den dag door de bijnaar ontbladerde boomen helder fcheen, wandelde zij tusfchen ons, en, op mijnen arm leunende, een weinig in het kleine bosch: zij vond zo een klein wandelingje zelfs aangenaam, hoewel het haar een weinig vermoeide — Voor eenige dagen hoorde ik dat mijn Vader tegen den Doclor zeide: „Ziet gij dan niet, mijn vriend! dat mijn „ Nicht merkelijk beter word? zij is, 't „ is waar, zeer zwak, en zeer vermagerd, maar „ mij dunkt tog dat wij gewonnen hebben" — begeriger dan ik zeggen kan om zijn antwoord te hooren, dewijl mij dacht, dat zijn gelaat ernstiger ftond dan naar gewoone, bleef ik ftaan, zonder gezien te worden ■ zie hier zijn antwoord „ Ik zie wel dat Juffrouw wildschut poogin„ gen doet om te herdellen, en zich geheel on„ derwerpt aan alles wat ik haar voorfchrijf, maar „ ik vrees, Mijnheer! dat zij gekrenkt is en niet „ zal herdellen zij heeft verdriet, en dewijl „ zij dit verbergt vlei ik mij niet dat wij haar in „ voorige gezondheid zullen behouden" dit zeide ik aan mijne Moeder, die zulks ook vermoedde en naar de gelegenheid uitzag om haar daar over te onderhouden deeze gelegenheid deedt zich weldra op — zij weende: mijne Moeder vroeg,deelnemend,naar de reden daarvan — „Ach i O 3  «4 cornelia wildschut;of, „ mijne lieve Tante!" zeide zij, „zoude ik niet wee„ nen? ben ik dan de oorzaak niet van mijns Vaders „ dood? zal God mij dit ooit vergeeven? „ kan ik dit ooit mij zeiven vergeeven ? ó! mogt „ ik zeer oud worden, om nog in deeze wereld „ boete te doen door een ftreng leven! ö! ware „ mijne gezondheid reeds genoeg gevestigd, om, „ buiten gevaar, mij aan allerleie droefheid en „ onthoudingen te kunnen overgeeven, in de hoop „ dat ik, als ik fterf, genade en vergeving mogt „ erlangen en niet eeuwig ongelukkig zijn!" • nu begreep mijne Moeder waarom zij zich zo geduldig onderwierp aan alle onaangenaame geneesmiddelen , die men haar voorfchreef, en waarom zij zo beftendig weigerde iet verkwikkelijks te gebruiken zij, die voormaals zo verzot was op alles wat den fmaak ftreelt! gij kunt niet twijfelen of wij allen het onze gedaan hebben, en nog doen om haar dit haar denkbeeld te ontneemen; vooral heeft mijne Moeder gepoogd haar zedelijker begrippen te geeven van berouw en levensVerbeteringen doch, helaas! te vergeefsch! zij kan, fchijnt het, haar' God niet zien, dan a!s een vertoornd Hechter, die haar ftraffen zal voor den dood haars Vaders onze lieve vriendin klinke rt heeft, ten koste haarer rechtzinnigheid, ook meermaals met haar gefproken, op eene wijs die mij overtuigt dat de Natuur boven de Leer gaat —r— keetje behoudt ondertusfehen nog  be gevolgen der opvoeding. 21$ een trek uit haar voorig charakter; zij doet zo gaarne haar eigen zin jen dit maakt haar Godsdienst tot een eigenwilligen Godsdienst. Nu heeft zij mijne Moeder gebeden om zodra zij eens wat helderer van geest zijn zal, een' brief te mogen fchrijven aan haare goede bekenden Vrienden durfde zij niet zeggen — dit werd haar toegeftaan. Zo aanftonds hebben wij die brieven gelezen, die zij, met tusfchenpoozingen , gefchreven heeft; wij vinden 'er blijken in van haar natuurlijk goed verftand; wij zien 'er ook uit, hoe wèl men zich uitdrukt als het hart ons dicteert; zij gaan hier ingefloten, met verzoek dat gij die adres gelieft te geeven; zeg mij ook eens wat gij 'er over denkt. Ik geloof niet dat de ftrengfte veroordeelaar zijner evenmenfchen, indien hij keetje dagelijks ea huislijk zage, in ftaat zijn zoude haar te verdoemen zij fpant immers alle haare krachten in om haar leven te onderhouden, met geen ander oogmerk, dan om zich te tuchtigen door alles wat het vleesch fchrikkelijk hard valt: het fchrijven Heezer brieven heeft haar, fchijnt het, niet verergerd -— alle uur mag ik zeggen neem ik haar waar, de minfte verandering merk ik op ik zie des wel dat zij in krachten niet veel toeneemt; ik zie wel dat zij zeer vermagert, en, zo als ik vrees, bij beurten veel te veel helder doorfchijnend rood heeft, maar zij is zo jong en van zulke eene gezonde gefteldheid: ei kom, ik moet j O 4  *l6 cornelia wildschut; 0ï>, ik zal, ik wil hoopen hoe meer ik haar leer- kennen, hoe meer ik aan haar gehecht raak; zij is zo zacht, zo treurig, zo weereloos; zij is zo gevoelig voor alle de blijken onzer liefde! ó mogt zij herdellen, en nog veele jaaren het geluk onzer familie uitbreiden ! laat zij maar poogen haare gezondheid te herftellen (zo bid ik dikwijls,) u;t welk beginzel ook, en mijne Ouders zullen hang: wel nader bekendmaaken met dat berouw, 't welk het Euangelie eisclit, en zo zalig wordt in uitkom*' ften voor den berouwhebbenden zondaar... vervolg-. Wij deeden onzen middagmaaltijd vroeger dar* doorgaands; de dag was zo heerelijk , zo verwarmend, dat wij den nadenmiddag wilden befteedea om keeeje nogmaals in het kleine boschjen achter den moestuin te brengen daar ik thans weder eenigen moed heb, en leentje met onze lieve vriendin derwaards gegaan is, lust het mij eenige plaatzen in uwen brief te beantwoorden, en 'er zo wat van het mijne bijtevoegen • eerst nog een woordje over van veen hij heeft mij gerchreven dat hij te veel eerbied heeft voor mijne droefheid om veel, en over zich zeiven, aan mij te fchrijven: hoor naatje, zo gij dit gelooft moet gij fmoorelijk verliefd zijn, trouwens daar walter het voorwerp is, was dit  de gevolgen der. opvoeding. 2IJ» nog wel wat door de vingeren te zien, maar ife •die flechts een fnor weg heb, en zelfs met mijne fentimenteelheid het zo verre niet kan opwerken , als de Bruid in het lied der liederen, dat salomons is, heb daar geen recht doorzicht in: 6 kind! ik kan een geüagen uur in onze digtfte laan en onder het fchijnen der vertederende Maan, onmogelijk langer dan een paar minuten aan onzen. japik denken, zo als gij zeker geheele dagen denkt en mijmert over wal ter ik denk dan dat dit een meniste ftreek is, daar iet achter zit: wat? dat weet ik niet, misfchien heeft hij mij niets meer te zeggen evenwel, als men bedroefd is heeft men immers een woord ter vertroostinge allernoodigst: maar de borst zegt, hij kan niet dan over zijne liefde fchrijven; en ik dacht, eenvoudig fchepzel daar ik ben! dat een zo groot ieveraar voor den vrijen wil, alles doen kon wat hij wilde; en ik befluit uit dit niet kunnen dat zijn geloof ook al niet puik puik is! zoude hij het mij anders niet uit zijne werken toonen? dat zwetst, dat pocht van vrijheid en vrijen wil; dat beweert dat men flechts ernftig moet befluiten om eene goede daad te doen, en bij de proef is men zo onmagtig als het waar en orthodox kind der Catechismus: daar heb je nu mijne opvoedelinge, leent je, het meisje had nooit half genoeg hoogmoed om zich intebeelden dat zij een voorwerp was der bijzondere genade, ó, zij bekent zelve, de algemeene niet te verdienen, zij Q 5  JlS cornelia wildschut; of, - zat des nog diep in den natuurftaat; nu dat zelfde meisje, heeft, in fpijt haarer opvoeding, vooroordeelen, ligchaams zwakheden, en een koornligter prop vol moed - en kracht-verbrijzelende denkbeelden , nog nooit gezegd, ik wil in het touwtje fpringen, ik wil wandelen, ik wil boter karnen; of zij. heeft in het touwtje gefprongen, gewandeld, boter gekarnd; ja met glans zelfs en als eerwaardige na* volgeres van betje stamhorst;en dat zelfde leentje heefc echter altoos volgehouden dat zij of wij geen meer vermogen hebben om goed te doen, als een flaapende, of een doode: hoewel nu haare verrichtingen (die meen ik, die ik daar opnoemde,) geen zaligmakend goed zijn, zoude ik echter nog wel zo wat kans zien om te bewijzen , dat dit goed veel invloeds heeft op het zaligmakend goed; zo omtrent, dunkt mij, als de ziel op het lichaam. Gij naatje, die thans met zeer fchriftuurlijke menfehen omgaat, zult misfehien denken aan die twee jongelingen in het Euangelie, weet gij niet ? de eene zeide, Meester ik zal u volgen waar gij ook heenen gaat, en niets deed dan op zijn gemak blijven zitten; maar de andere zei, asfurant weg, ik wil niet gaan, doch 'er zich eens op beflapen hebbende, ging hij als een braave jonge en deed wat hem bevolen was: indien alle de Menisten niet meerder van hunnen vrijen wil hebben als jap ik, dan kan ik u niet raaden ooit Menist te worden; ik zie, dunkt mij-, daar zo ved  de gevolgen der opvoeding. 2i§ goeds niet in, of misfchien zijt gij al aan in uwe Kerk. .Apropos, heb ik u al gezegd dat ik leentje gedwongen heb onze mag telt de keukenmeid haar geloof te leeren? mag telt wilde ook zo gaarne als de andere bedienden aan zijn,en is echter zo bang voor Dominéés bef en mantel, dat zij de man, als die hier in 'l volle montuur komt, altoos uit den weg gaat: zie,zo gemeenzaam ze ook Zij met 'smans grijsbruine japon, zo veel eerbied heeft zij voor die collume: ja zeg ik dan, magtelt, dat is een antipathie, kind, zo als fommige lui voor katten, of voor een fpin hebben, en daar kan men niet over redeneeren j iet dat de braave meid heel wel wil gelooven. leentje had niet bijster veel zin aan dit goed werk, gij weet, de vrije, zedelijke mensch is zulk een wonderlijk Potentaat, dat hij meest altoos van het eene uiterfte tot het andere vervalt: maar onze magtelt, die zo veel kundigheid heeft als de meeste menfchen, om de zwakke plaats te vinden van hun op wie zij willen werken, heeft daar immers van de week dunne pannekoekjes gaan bakken,» voor leentje; dit heeft onze leentje Zo diep getroffen, dat zij 'er toe is overgegaan, en magtelt voor haar ligchaamlijk voedzel, zielen-voedzel opdiseht: zij heeft reeds driemaal, een uur hefteed om haar het broodnoodige te leeren , waar meê Dominé, denk ik althans, zich zal moeten vergenoegen: gij zoudt niet gelooven naa-  520 C0RNELIA WILDSCHUT; OP, Tje, hoe goede keukenmeiden de verdraagzaam» heid in de hand werken! ik voor mij geloof dat-, indien men, ten tijde der Dordfche Sijnode, daar ter plaats, niet dan Remonftrantfche koks en keukenmeiden gehad hadde, Gomaristen en Arminianea zouden, tot op deezen dag, Broederlijk verkeerd hebben. Ik ben het over de complimententen vollen ééns, met den vriend williams; uit befchaafdheid te liegen is immers ook liegen, men moge dat ploojen zo als men wilP: weet gij de gedachten van Madame de genlis over het liegen om bestwil? Mij dunkt dat men in eene zo befchaafde bedorven waereld moet geleefd hebben om haar te kunnea toeftemmen , dat een logen om bestwil als eea noodzaakelijk kwaad moet geduld worden. Alles te zeggen wat men weet, vooral als niemand ons daar naar vraagt, kan onverfchoonelijk zijn, ea toont meermaals dat de zegfter of zegger weinig oordeel en voorzichtigheid heeft; maar juist het tegendeel, en wel opzettelijk , te zeggen van het geen de waarheid is ... Neen naatje! dat kan 'er niet dóór dunkt mij: hoe gelukkig zijn wij dat wij niet met zulke lieden gemeenzaam verkeeren, die men niet redden kan dan door logens ora. bestwil! Dat Tante kennis gemaakt heeft met haaren rlernhutfchen buurman , verwondert mij niet: ik heb altijd wel gedacht dat indien zij zich nog eens liet bekeeren, het zijn zoude door iemand die zij niat  be «evolgen der opvoeding. iaS al te best verftond : evenwel broeder Bloempap doet monnikenwerk als hij haar zo fterk aanraad haar verftand te verlochenen ; die niet heeft kan niet afttaan: het mag met haare bekeering zitten zo als het zit, blijde ben ik dat zij de pubhque vermaaken niet meer naloopt, dewijl dit tegens den ftaat haarer beurs ftrijdt; en eene zo mooje gladde Weduw toch in geen goed gerucht brengt. Daar flaat het drie uuren, ik fmak de pen weg ' en ga zien hoe onze keetje zich bevindt; met het verhaal daarvan zal ik mijn' brief fluiten; want xi over den brief van den Heer st. andró en dien van van arkel, thans te fchrijven, is mij onmogelijk: ik heb beiden nog maar ééns ingezien en die terftond aan mijne moede* gebragt: ik denk dat zij aan haare vriendin de groot daar over fehrijven zal — dit alleenlijk, beiden hebben mij zeer getroffen; nu dit behoef ik u niet te zeggen. Niet beter, vooral niet beter dan toen zij met jleentje voor een uur daar heen ging» Na dat eij eenige treden met moeite gewandeld had, onderfteund door onze vriendin ,zettede zij zich in het prieel, nu nog door de zon verwarmd, neder, en verzocht leentje haar een weinig alleen te laaten; leentje liet haar alleen en ging toen wat heen en weder; merkende dat keetje haar -niet riep of wenkte, ging zij wat verder op en ik ontmoette haar in een laan met een boek in de hand: mijn verlangen om keetje te zien, en te pesten hoe zij zich bevond, dwong mij naar haai'  è22 cornklia wildschut; op, toe te gaan: hoe trof het ons toen wij haar lezend en weenend vonden! Zo als zij ons zag ko» men, frommelde zij den brief, dien zij zeker al fchreiend gelezen had, weg: zij poogde haare traanen optehouden , maar het mislukte : ik, ziende dat zij zo fterk ontroerd was, zag haar aan met het tederst medelijden , terwijl ik haar in beide mijne armen drukte: „ Waar over mijne lieve!" vroeg ik , „ zijt gij zo tot weenens toe aange- „ daan? is de brief dien gij overlaast daar*ie „ oorzaak van ? " — „ Alle brieven mijner vrienden „ moeten mij bedroeven! hoe dwaas ben ik ge„ weest, hoe moeten zij allen mij verachten !" Hier zweeg zij, en ik durfde niets meer vraagen; Juffrouw klinkert ook niet: wij ku^chten haar en deeden ons best om haar te overtuigen dat alle haare vrienden haar lief hadden, allen haar beklaagden, maar dat geen het hart Hecht genoeg had om haar te kunnen verachten : dat zij veel onfchuldiger was dan veelen die men met onderfcheiding behandelt, enz.: zij drukte mij de hand en zweeg; en wij gingen treurig in huis. leentje en ik braken ons het hoofd om uittevinden van wien toch dien brief zijn mag, dié haar zo fterk bewogen heeft: zou hij van van arkel weezen? zou zij zo een fchurk nog liefhebben-? wat vraag ik ! nooit beminde zij hem ; dit dunkt mij is afgedaan — van uwe vriendin zadelaar? van mijne moeder? van u? - het laatfte komt mij het waarfchijnelijkst voor : in dit vermoeden woid  de gevolgen der opvoed ing. fcfcg ik gefterkt, dewijl zij daar zo even zeide : „ Ik „wensen zeer vuurig mijne vriendin hofman „ nog eens te zien voor ik - fterf;" maar dat zij u te zeer had beledigd om te durven hoopen dat zij zo gelukkig zijn zoude: zij deed mij zelfs belooven u niet te verzoeken: zo dat, naatje, ik verzoek u niet, hoewel wij allen u vast verwachten. Vrijdag morgen, agt uuren. Zij heeft, merk ik, niet gerust: ik hoorde haar bijnaar den geheelen nacht zich bewegen, en hoewel ik ééne der bcruchtfte flaapfters ben die gij ooit kendet, zo is het echter waar dat mijn hart te veel lijdt om thans in dien zegen te deelen: wij, Mama, leentje en ik, ontbeten voor haar bed: zij fprak niet, ook niet met haare lieve Tante : zij ziet 'er naar uit, en hoewel zij niet weende , is het ook waar, dat zij meermaals zucht, en siloos in diepe gedachten als verloren blijft : Mama vreest nu ook dat de Doftor gelijk heeft; dit bedroeft haar bitterlijk: alle mijne hoop rust nu op uwe overkomst: mijn broeder moet overmorgen digt bij Amfteldam zijn; hij zal u komen haaien, want wij houden ons verzekerd dat gij komen zult: ik ken de goedheid van uw hart: ik weet hoe gij keetje bemint, het zal des genoeg voor u zijn te weeten , wat zij wenscht om haar dien wensch fpoedig te vervullen: zeg niets van uw vertrek aan Tante, indien gij het mijden kunt.  024 c 0 rn e l ia wildschut* ofj Groet voor 't overige voor ons alle de Heiligen $ maar bewaar den kusch des vreedes voor uwen braaven, beininnelijken walter : voor altoos ben ik uwe vriendin, eetje stamhorst* DERTIENDE BRIEF. jufrouw cornelia Wil,dschut, aan haan Moeder, haare Vrienden en Vriendinnen, hof» man, lelijveli), van veen, wal* ter en de groot. > tedergeliefde moeder ! waarde vrienden ! ÜVIet u allen Rond ik in betrekking: gij allen had mij lief: gij allen beoogdet, ieder naar zijn doorzicht , mijn geluk! maar ik, helaas! was de dwaaze vijandin van mij zelve: ik viel in de ftrikken, ge* fpannen door den fnooden van arkel, en zijne ïiog fnooder Zuster: deeze twee monsters verkoos ik boven u allen; hun gaf ik gehoor, en weigerde uwe vermaauingen gehoor te geeven: hoe kunt gij u dan nog verwonderen, als ik zeg, dat ik mijn' Vader in 't graf gefloten heb? Ja mijne Vrienden! het was Mevrouw lenting die mij  db gevolgen der opvoeding. 225 feedroog, die mij verzekerde, dat mijn Nicht bet* je en Juffrouw hofman verliefd waren op haaren Broeder; dat zij mij poogden afkeerig te maaken van hein, en uit laag eigenbelang werkien: zij bewoog mij mijn' Vader te tergen, en mijne Moeder te bedriegen; zij was het die mij in Maltha afwachtte, en des mijne onverantwoordelijke vlugt begunstigde; zij ftelde den brief op, dien ik voor mijne Moeder achter liet. Denkt echter niet dat ik dit fchrijf om mij ge* heel en al te ontfchuldigen: neen ik was wel onnozel bij gebrek van ondervinding, maar, had mijne ligtzinnige onbedachtheid mij niet overmeesterd , ik zoude mij, door uiterlijk en zeer ongegrond behaagen, niet hebben laaten wegvoeren; ik zoude ten minste getwijfeld hebben, of ik een vrouw, die ik zo weinig en zo korten tijd kende, moest (feilen boven zo veele braave lieden, die belang in mij namén, en die mij zo veele proeven van vriendfehap gegeven hadden; ik zoude zeer zeker mijne Moeder niet misleid, iioch mijne Vader uit halftarrigheid vertoornd en bedroefd hebben; ik zoude mij de goede lésfen mijner overledene Gouvernante herinnerd,. en die gevolgd hebben : maar helaas! naar mnate ik mij zelve moet bef'chuldigen, ben ik te ongelukkiger. Mijn lieve Tante heeft mij de historie van den verloren Zoon voorgeleezen; wat kan dit mij troosten? hij immers, liet zijn' Vader niet fterven door verdriet; hij ook kon zeggen, ik zal opftaanj VJ. deel. P  aaö cornelia wildschut; of, en tot mijn' Vader gaan: ó God! wat zoude ik willen geeven, indien ik dit doen konde, en als hij mijnen Vader bidden om vergeving, van alles wat ik misdaan heb! Dit niet te kunnen doen, is mijne ftraffe! ik heb die verdiend; zij zal mij den dood doen, maar wie is dit te wijten, dan mij zelve! ó Mijn geliefde vriend walter! gij weet, (kondet gij dit vergeten!) gij weet hoe ik mij, omtrent mijnen Vader uitdrukte! dien goeden minzamen Vader, die mij poogde te redden en gelukkig te maaken! Ik zal alles belijden: om mijne fchijnvriendin te wreeken verhardde ik mij, ja weigerde ik den Heer van veen, die mij zo edelmoedig behandelde , gehoor te geeven: om haar te wreeken, beledigde, hoonde ik hem, op dat mijn Vader zijn' wil niet hebben zoude: dit is echter ook waar, dat ik van arkel hieldt voor een braaf man, die mij beminde en geen ander oogmerk had dan om mij van allen dwang te bevrijden, dwang die mij zo vreemd als ondraagelijk was: ik beminde hem niet, maar hij behaagde mij meer dan alle jonge lieden die ik kende: hij heeft mij voor mijne dwaasheid geftraft; en mij behandeld, zo als nooit een meisje door een fnood kaerel behandeld wierd, immers zo geloof ik; want helaas! mijne kennis aan de wereld is zo gering, dat ik daar niet aan twijfel: ü mijne vrienden! hij heeft mijzeer, onuitfprekelijk ongelukkig gemaakt! doch  de gevolgen der opvoeding. 112/ dit weet gij allen: ach! hoe moet u lieder hart voor mi] gebeefd hebben, gij die hem kendet! Hoe zeer gij mijnen dwaazen ftap laaktet, gij zult toch ook medelijden met mij gehad hebben: dit zag ik duidelijk in het gedrag van u, Mijnheer walter! van u mijn goede, minzaame de groot! Nooit vergeet ik dat woord „ uw wenscll „ zal vervuld worden, gij zult uw' Vader, niet meer „ zien:" hier voor bezweek ik! ik dacht dat ik geltikt zoude hebben; zo veelerlei nooit bekende aandoeningen verfcheurden mijn toen brekend hart! wanhoop was mijn deel; mijne traanen vloeiden wel. maar zij gaven mij geene verligting; mijn reeds ontftelde gezondheid kreeg een fchok die ik niet zal te boven komen, en ook niet wensch te boven te komen, dan om nog veele jaaren alles te iijden wat ik, ontaart kind! verdien, en te wachten heb. Nog zoude ik hoopen op de barmhartigheid van dien God die ik dagelijks meerder leer kennen — maar zal die God mij ook vergeven, dat ik mijn* Vader, mijn liefhebbenden, goedaartigen Vader vermoord heb? Zo hij nog leefde, zo hij mij alles vergaf, zo hij mij aanname, ik zoude hoopen; ach hoe zoude ik, door oprecht berouw, door tedere kinderlijke liefde hem dwingen, mij weder te beminnen en in zijne gunst te herftellen! maar daar dit God niet behaagt, vrees ik, dat ik hieruit moet afleiden dat ook Hij, die rechtvaardig is, .mij verftoot. P a  4a8 cornelia wildschut; of, 6 Mijne geliefde vriendin hofman! vergeef mij mijne dwaaze ondankbaarheid! vergeef mij alles waarmede ik u beledigde! kunt gij uwe arme, vernederde vriendin wel alles vergeven? maar gij zijt zulk een edel jong mensch, gij bemindet mij met medelijden, ontzeg mij die liefde niet! nu herinner ik mij dat aandoenlijk tooneel, 't welk wij hadden, toen ik u fchimpend en fpottend toebeet: Welnu, Jufrouw hofman! nu kunt gij nog hoopen; en gij,dit zo edelmoedig omkeerende, zeide t : Ja mijne lieve vriendin, nu heb ik nog hoop: heugt het u nog, dat ik toen zelfs uwe liefde niet konde weerftaan, maar aan uw' boezem weende? Gij Mevrouw l blij wij-k, die zulk een fterken invloed maaktet op mijn hart, die ik met hoogachting liefhad, ja zo lief had, zo hoog achtte, als ik nu nog mijne zalige Gouvernante bemin en hoogacht: kunt gij mij vergeeven dat ik u opgaf om eene fnoode listige vrouw die mij bedroog? Beklaag mij over mijne ligtzinnigheid, terwijl gij mij befchuldigt over mijne verkeerdheid: hoe onwaardig was ik uwe vriendfchap! hoe flecht beantwoordde ik de goedheid die gij voor mij haddet, het belang dat gij in mij fteldet: maar hier van draag ik thans de gevolgen. En gij, mijne waarde Moeder! vergeef toch het ongenoegen en de fchande die ik u aandeed! was het niet genoeg dat gij door den ondeugende» van arkel en zijne Zuster bedrogen werd, moest ik, uw eenig, uw altoos zo geliefd kind, u  de gevolgen der opvoeding. 220 ook bedriegen! Uwe gunsten treffen mij levendig, mijn geweten zegt mij geduurig dat ik u ondankbaar behandeld heb: ik ben de oorzaak van 't verlies uws mans, mijn lieven Vader! kunt gij mij wel alles vergeeven? ik weet wel dat ik geen deel meer hebben kan in uw Moederlijk hart; alleenlijk , haat, veracht mij toch niet ! en wanneer ik dood ben, vergeet dan fpoedig uwe zeer fchuldige Dochter! — vaarwel mijne tederbeminde Moeder! bid voor mij, op dat God mij. mijne zonden vergeeve. Hoe, Mijnheer van vf.en ! zal ik aan u fchrijven? zult gij u niet geduurig herinneren (zo als ik mij dit herinner,) met welk een hoon en ichimp ik u de laatfte maal ontving? hoe ondankbaar ik uw edelmoedig oogmerk verdacht, en, zo ik waande, verijdelde? hoe was het mogelijk dat gij mij bemindet? maar gij kendet mij niet dan van mijne beste zijde; gij wist niet dat ik, om mijn? Vader te wederftaan , bekwaam ware mijn geluk te verderven, en mij over te geven in de magt van iemand die ik niet beminde, zo als ik hem moest bemind hebben, om bij goedaartige menfchen eene verfchooning te hebben voor mijnen verkeerden, onzinnigen ftap: ik bedank u voor alles wat gij zo wel voor mijne Ouders als voor mij hebt pogen te doen: maar zult gij mij niet afkeerig befchouwen, als ik u belijde, dat de onwaardige wijs waar op ik u uw affcheid gave, minder ten oogmerk had u te beledigen dan mij tegen mijns P3  »30 cornelia wildschut; of, Vaders wil te verzetten? hoe veel rede hebt gi) om God te danken dat uwe oogen open gingen vóór het te laat was! dat gij mij leerdet kennen voor iemand die, noch uwe achting noch uwe liefde verdiende! mogt gij met eene vrouw, uw beter waardig, gelukkig zijn, en vergeten dat gij eens eene keetje wildschut bemindet! Braave edelmoedige walt er! wat zal ik aan Tl fchrijven ? alles wat gij voor mij deed is zo veel, zo groot, dat ik, al leefde ik nog veele jaaren, u nooit zoude kunnen vergelden naar uwe waardij: kan ik mij ooit, zonder fiddering herinneren, door welk een geweldig middel gij mij moest redden , uit een ongeluk waarin mijne dwaasheid mij geworpen had, en waarin mij mijne halftarrigheid hieldt? wat konde, wat zoude 'er van mij geworden zijn, indien ik dus,door u, niet tot inkeer en nadenken ware gebragt geworden? Mijn tijdelijk en eeuwig geluk waren hoogstwaarfchijnelijk verwoest, en ik maar de fchaamte en de droefheid, als ik mij dit alles, hoewel duister, verbeeld, beletten mij hierover meer te fchrijven; 6 indien ik mogt herftellen tot mijne voorige gezondheid, dan zal ik mijn geheele leven lang boete doen, en mij alle de aangenaamheden des levens; geftrenglijk weigeren; ik heb zeker geen het minfte recht meer op het geluk dat ieder mij , in dit huis van vrede en vergenoegen, poogt aantebrengen : ik moet veracht, gehoond, diep vernederd worden; ik moet door aanhoudende zel£  de gevolgen der opvoeding. 231 kwelling, mijne zonden uitroejen: dan, dan alleen zoude ik misfchien nog durven hoopen op vergeving! Daar de Voorzienigheid u uitkoos om mij te behouden, zo fmeek ik u , bid God voor mij! ik die mijn' Vader vermoordde durf naauwlijks mijne oogen tot Hem opheffen, die ons gebood: „Eert „ uwen Vader en uwe Moeder op dat het u welga „ en gij lang leeft op daeze aarde" en de God, dien gij dient, vergelde u ook deezen liefdendienst! En u,miju vriendlijke, medelijdende de guoot! gij die zo vuurig belang in mij, eene niet flechts verdwaalde, maar halftarrige, naamt, u dank ik uit grond van mijn thans gebroken hart voor alles wat gij omtrent mij deed; uw goed hart beloone u, en God zij u een toegenegen Vader! maar uw werk omtrent mij is afgedaan; uwe toegevelijkheid kan mij niet meer nuttig zijn: gij zoudt mogelijk door uwe gaaf van overreding mij bewegen , min geftreng omtrent mii zelve te zijn j en hoe zoude ik dan behouden worden! — gij zaagt-, gij gevoeldet het onderfcheid dat 'er is tusfchen mijne geliefde, ook eens zo ongelukkige, maar geheel fchuldelooze, harris: zij had een doorwond hart, doch die wonden waren zuiver; zij had niets dan de balfem der vertroosting noodig: ik? ó ik was, om het zo te noemen, verkankerd! harde, ftrenge middelen moesten mij behouden: en nu nog, ik herhaal het, konde uwe zachtzinnigheid mij benadeelen: denk niet, mijn vriend, dat ik mij zelve te veel verwijt! noch van *rkel, noch zelfs zijne Zuster, zijn de oorzaaP 4  aga cornelta wildschut; of, ken van mijns Vaders dood: ik, ik ben da eenige, de verfoejelijke oorzaak! dit denkbeeld, en het overfchijnt alle anderen, is onophoudelijk voormij ; oordeel wat ik lijde en lijden moest federt ik tot mijn zelve en tot inkeer kwam! Ik ben zeer vermoeid door zo veel te fchrijven, maar ik kan niet van deeze wereld gaan, voor ik van u allen affcheid name, voor ik mijne zonden Leleedt, voor ik u allen gebeden heb, dat gij mij al de moeiten, het verdriet, al de zorgen, die ik u allen veroorzaakte, wilt vergeeven: omhels voor mij mijne vrienden, hen die belang in mij namen; den Heer SAiioëL de groot, Mejuffrouw de groot, en groet met genegenheid den braaven lichthart, die mij altoos met zo veel oprechtheid behandelde. Och mogt ik op mijne knieën, en baadende in mijne traanen aan mijnen dierbaaren Vader kunnen fchrijven! mogt ik hem kunnen fmeeken om vergeving! mogt ik hem nog maar éénmaal zien! r één woord van hem hooren! -— dien zegen heb ik mij onwaardig gemaakt—mijne droefheid Hijgt tor zulk eene hoogte, dat ik naauwlijks de pen kan houdea om u allen te fchrijven. Vaar eeuwig wel! cornelia whdjhcl  de gevolgen der opvoeding. 233 VEERTIENDE BRIEF. Mevrouw saua l e l ij w ij k , aan Juffrouw c 0 R- nelia wildschut. mijne altoos geliefde vriendin ! Indien uwe gezondheid niet te veel geleden had, door het lot waarin gij veel meer gejaagd zijt, dan 't welk gij vrijwillig hebt verkozen , ik zoude u thans een zeer langen brief fchrijven , in antwoord op het aandeel dat ik heb in den brief aan uwe vrienden gezonden : hoe rijklijk hebben deeze weinige regels mij al het verdriet vergoed, 't welke uwe verkeerdheid mij zo veele weeken aanéén heeft doen lijden! Maar ik denk dat gij voor eerst zulke brieven, noch moet ontvangen noch zelve moet fchrijven: gij hebt rust noodig, alleflerke aandoeningen kunnen u thans niet dan nadeelig zijn: gij hebt zachte, lijdelijke driften tot uwe herltelling noodig: evenwel, om u te overtuigen dat ik nooit meerder dan nu uwe vriendin was, zal ik hier nog een weinig regels bijvoegen. Gij zult, mijn lieve keetje! wel willen toeftemmen, dat, daar gij zo lang en zo aanhoudend omtrent uw waar geluk gedoold hebt, het zeer mogelijk zijn kan, dat gij nog eenige dwaalingen P 5  a34 cornelia wildschut; of, behouden hebt; en daar uwe hoofdfout, de bron van alle uwe ongelukken, ligt in het verwerpen van den raad uwer waare vrienden, van wier oprechtheid en liefde gij zo veele bewijzen haddet, ook nu geen beter proef van uw berouw geeven kunt, dan dat gij u zelve een weinig mistrouwd, en vertrouwt op hunnen raad: uw voornaam gebrek wa„, uwe onverzetbaarheid aan uwen eigen wil: indien gij nu eens die fout overbragt in uw berouw, zoudt gij uwe zelfverbetering niet gelukkig voordzetten, en alle boete die gij u zoud opleggen, moest hoogst nadeelig voor u zijn. Gij hebt u zeer omtrent uwen Vader te befchuldigen; dit kan, dit mag ik niet ontkennen; de bewustheid daarvan moet uw berouw oprecht en beflendig maaken, maar gij moet niet tot uiterften vervallen: ik twijfel geenzins of Mevrouw stamhorst, die waardige vrouw, die alle uwe liefde, hoogachting en dankbaarheid verdient, zal u wel meermaals gezegd hebben, dat gij niet geheel en alleen aanfpreekelijk zijt omtrent den dood uws Vaders ; ik meen dat zij 'er zal bijvoegen; dat uw Vader eigenlijk geftorven is aan de natuurlijke gevolgen van zijne, op eenmaal aan 't woeden geflagen zijnde driften, en door de fcherpte van zijn meer lijdend dan vruchtbaar berouw; berouw om dat hij uwe opvoeding geheel had verwaarloosd, niet opzettelijk, maar afgeleid, nu eens door zijne menigvuldige bezigheden, dan weer door een te Kerken trek tot verinaaken, en altoos door te groote  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 235 toegeevelijkheid 6! indien de Heer wildschut omtrent u,zijn eenig kind, den raad zijner Zusier gevolgd hadde, dan zoud gij, mijne vriendin , dien Vader, nooit zulke verregaande reden van ongenoegen gegeven hebben ! indien hij, zijne verkeerdheid ziende , en dat zijn geliefd kind het flagtoffer zijns verzuims geworden was, zich als een verftandig man gedragen, en niet door wanhoop zich zeiven bedrogen hadde,nu nog zoude hij leeven en gij den wensch uwer ziele vervuld vinden • gij zoudt hem om vergeving kunnen bidden, en zijnen ouderdom gelukkig maaken: zie wel toe, mijne vriendin! dat gij niet in den zelfden misflag valt: wanhoop niet, maar verbeter alles wat gij weet dat tegen uw geluk en tegen uwe pligten ftrijdt: ik verheug mij zeer, over de poogingen die gij aanwendt, om uwe gezondheid te herftellen en uw leven te verlengen; bedenk alleenlijk, dat zulk eene diepgrievende droefheid, (die gij boetdoening noemt,) den weg daartoe niet is; dan nog, mijne vriendin, kunt gij gelukkig leeven en nuttig zijn door uw voorbeeld, in den kring uwer vrienden. De grootfte proef die gij, va*n de oprechtheid uws berouws geeven kunt, is, geheel u te onderwerpen aan alles wat uw waarde, Oom en Tante en overige welmeenende vrienden u voorhouden: bedenk, dat gij het niet zijt die u wetten geeft, maar dat het uw God is , die zich aan ons als redelijke wezens, geroepen tot de kennis des Eu-  236 cornelia wildschut; of, angeliums, heeft bekend gemaakt: onderwerp y des aan dien goedertieren God: wanhoop niet; dit hoont de oneindige barmhartigheid onzes hemelfchen Vaders. Zo dra gij herfteld zïjt, hoop ik dat wij nog veele aangenaame en nuttige brieven zullen wisfelen; nu zullen wij. eerst recht vrienden worden , en niet meer verwijderd raakeu door omftandigheden: ik omhels u teder, en blijve, Uwe liefhebbende vriendin , sara l e l ij w ij k , geboren zadelaak.  BE GEVOLGEN DER. OPVOEDING. fl3? VIJFTIENDE BRIEF. Mevrouw francina wildschut, aan haare Dochter. Wel nu keetje! ik dacht niet dat je nog zo goed een brief kost opftellen, hoewel gij mij handen met geld gekost hebt, en gij een heel befaamd fchrijfmeester had: nu kind! wij hebben ons tot water gefchreid, dat is even zo veel: dat moest je kostelijke Vader beleefd hebben! wat zou hij hoog gelopen hebben met zijne Dochter! want hij was tog grootsch op u; maar de goede ziel was al te aantrekkelijk, en uw vlugt met den oudeugenden fchelm, heeft hem den dood gedaan: ja dat fteek ik niet onder ftoelen of banken: uw Tante mag dat uitleggen zo als zij wil, zij kan mij dat tog niet beduien, en toen gij hier waart zag hij u bijna nooit als aan tafel, en dan had hij zo veel te bedienen met die hottentotten, dat 'er voor ons geen woord overfchoot: hede kind wij moeten eens lagchen ! ik hou nog wel van een los grapje dat niemand fchaadt: ik ben, God dank, nu bekeerd tot het Hernhutsch Geloof, en tot onzen lieven Heer ook; nu, dat is een en 't zelfde; maar daarom moeten wij niet kijken of wij den azijn gepacht, of pijn in 't lijf hadden, zo als  25(8 có rnelia' wildschut; of, buurman jordaan dikkels zeid: zijn wij grooté zondaars? ó dat komt heel goed: de lieve Heiland neemt de zondaar aan en niet den fchijnheiligen: dit is wel te begrijpen, en het ftaat ook in 't Woord, dat je nu zeker wat naarltiger leest dan federt uwe braave Gouvernante dood was: en je moet nu maar blijven daar je bent, je bent daar wel, en bezorgd, en ook ik ga nu niet meer in de Opera of in de Comedie, en wij kunnen met alle onze goeje werken niets tot onze zaligheid doen, veel minder met ons te verkniezen en ziek te maaken; want God de Heer alleen geeft de bekeering en 't geloof zo als Hij wil: maar men kan God en den Mammon niet te gelijk dienen, en daarom ga ik niet meer op Bals en fpeelpartijën; en je weet keetje, Moeder is goed in haar* aart, en als je nu weêr bij mij waart, en ik zo altoos met u op en neêr ging, dan zou mijn hart weer aan u hangen; zo is tog de mensch, en een moeders hart is teêr; zo dat, God beter' 't, haar hart hangt aan haar eenig kind, hoewel ik u niet met veel fmarten gebaard heb , maar een gelukkige kraam had. Als uw bekeering zo als ik hoop, u recht ernst is, dan moet jij niet altoos bij Tante blijven en haar lastig zijn, neen , dan moet jij als een kind naar Seist gaan woonen, in het Zusterhuis, daar zul je zo veel penitentie kunnen doen als je zelfs maar wilt, en zo veel gemak en gerak niet hebben , als bij Tante , zo als je klaagt ; want  de gevolgen der opvoeding. 239 het is u nooit wèl; 't is nu niet genoeg en dan weêr te veel, zo waart gij altijd; en dan zou je ook als de verloren Zoon uit l u k a s, varkensdraf kunnen ecten; want men fchaft daar zwart brood in water gekookt, en 't geen 'er overfchiet gaat naar den varkenstrog: dan zou je vroeg op moeten, om naar Gods huis te gaan, om te bidden en te zingen, en braaf werken moeten, en brieventasfen naajen,van hard turksch leer,dat het bloed u bij de vingers droop, zo als al de kinderen van den lieven Heiland; en met je Moeder in den Geest vereenigd blijven ; want het is toch mooi en natuurlijk als Moeder en Dochter het zelfde Geloof hebben: hoor kind! bij Tante is alles goed en wel, maar daar komen ook tog veele °jonge Heeren invliegen, en hoe zeid het fpreekwoord: op oud ijs is het goed vriezen: maar te Seist hebben de meisjes en jongens ieder een Bosch om te wandelen; daar valt niet te ftoejen en te ginnegappen: nu je moet je zin doen, dat ben je gewend, maar je moet niet denken om bij mij te komen: uw haring zou hier niet braaden; want hoewel ik je alles vergeef, (een Christen -mensch moet vergeven, dat is maar uit,) zo ben ik tog recht boos op je, om dat je me zo bedrogen hebt en in het lange jak hebt lanten loopen : want hoe kon ik denken dat jij, die ik altoos moest bidden als een kreupele, om een'brief aan Tante te fchrijven, nu in uw Ouwers huis een brief aan mij zoudt fchrijven? ó dit was een  é4ö cornelia wildschut; or, malle kuur; en, ook nu Je zo met de pen kunt omgaan en ieder aan 't fchreien heipen , tot onzen gewezenen Boekhouder toe* die ik nog nooit een traan heb zien ftorten, dan toen je arme Vader dood was, nu is je kost gekocht, en je kunt wel een Roman van je zelve fchrijven; zo als De jongen Werther, daar wij nóg eens uit hoorden voorlezen, weetje, bij Mevrouw valentijn, toen al de Juffrouwen van 'er zeiven vielen, behalven wij, want wij begrepen wel dat dat alles leugen en larij van de gallion was: ó hee! de jongens leeven te graag, zij zullen zich niet om een meisje doodfchreien, en daar ben ik wèl over: gij kunt ook wel wat anders fchrijven, tot nut van vroome menfchen , zo als over de dood en de bekeering, en over de zonde en den Duivel, en de wereld die in 't booze feit; dat is ook wel aandoenlijk, zo als ik nu Jees in dat lief Schotsch boekje, dat Buurman mij vereerd heeft, en gefchreven is door een bekeerd kiud van zeven jaar; en zulke boeken geeven groot en grof, dan ben je goed voor je kost, en hoeft uw lieve Nicht betje niet te benadeelen: zo dat, je Moeder heeft u alles vergeven, en uw Vader op zijn doodbed óók, en laat dit nu wèl zijn; maar komt niet. hier, het zou zijn, aangefcheld en niemand t'huis gevonden: ik heb al fchrikken en alteraties genoeg gehad, en je -bent evel mijn kind; ik hou niet van al die aandoeningen, en ook Broeder jordaan raad het mij krachtig af, hij weet wel dat ÜÉ  de gevolgen der opvoeding. 241 Ik zwak op u ben: onze vriendin te Rotterdam wil met geweld dac ik u weêr bij mij neem'; zij heeft goed willen; zij kent een Moeders hart niet, of hoe ligt ik u meer zoude kunnen beminnen dan den goeden Heiland, en de Heiland is meer dan tien Dochters, al waren zij veel beter dan gij zijt; gij hebt tog uwe Moeder bedrogen,om een flech« ten vent die u wel beloond heeft: nu, ik blijve, Uwe Moeder , francina, Wed. wildschut. F. S. Kusch betje hartlijk voor haare Tante,. VI. deel. Q  34a cornelïa wildschut; of, ZESTIENDE BRIEF. De Heer jakob van veen, aan Dezelfde. mijne lieve vriendin! \^ie zijne overtreding ziet en laat, zal vergeving ontvangen: ik beken dat gij mij onheusch behandeld hebt; dat gij mij verdacht van listen, waar voor noch mijn hart noch mijn verftand gevormd is: maar waarom vraagt gij of ik u dit vergeef? hoe weinig kent gij mij! als uw oprecht, als uw belangnemend vriend, verzeker ik u echter, (om u te voldoen,) dat ik de flechte behandeling die gij mij aandeed, altoos met meer medelijden voor u, dan ten uwen nadeele ontving: als uw oprecht vriend zal ik u de volgende bedenking voorhouden: zich fchuldiger te houden dan men waarlijk is, is zo wel eene dooling als blind te zijn voor onze gebreken: hoor des naar uwe vrienden! zij zullen u zeggen in hoe verre gij u zelve alles wat 'er gebeurd is te wijten hebt: in hoe verre gij onfchuldig, ja verfchoonelijk zij't: in uwe verwaarloosde opvoeding zie, ik voor mij, de eerfte oorzaak van alles: zij was te ongelukkiger voor u, om dat zij u hoofdgebrek in de hand werkte: alle ziekten worden niet door de  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. »4S Éelfde middelen genezen: alle onze zedelijke ge-; breken ook niet: laat u des beftuuren, door wijze welmeenende lieden, die u kennen ,dieubeminnen, en weeten wat best is voor u: zo ik iet bij u vermag , vestig uwe aandacht niet zo zeer op het geen gij omtrent uwen Vader misdeed, als wel op de oorzaak deezer onverzettelijke ongehoorzaamheid; zij ligt in het volgen van uw' eigen' zin: ook irr uw geval is gehoorzaamheid beter dan offerande: bepaal u veel meer op de hoedanigheden der geenen die u op alle wijze nuttig kunnen en willen zijn, en op het geen zij u zeggen, dan op het geen gij zelve zoudt verkiezen: dit zal u in veiligheid brengen omtrent u zelve, en gij zult toonen dat gij geleerd hebt uw' wil te doen buigen voor de varmaningen en vertroostingen uwer geliefde vrienden: mag ik u wel eens met befcheidenheid vraagen, of het lijden van alles wat den mensch onaangenaam valt en vallen moet, u nog niet ligter voorkomt, dan van uwen wil afftand te doen en u te onderwerpen? ik begrijp zeer wel, dat dit u moejelijk vallen moet,maar zo gij dit poogt, zult gij reeds beginnen u zelve te overwinnen, en> de uitkomst zal u leeren dat dit de weg is tot uw rust en geluk: laat dit uwe boete zijn, zodra gij raadpleegt met uw verfiand, en niet met uwe zinnelijkheid, zult gij overtuigd moeten worden» dat dit eigenlijk uwe boetvaardigheid zijn moet. Gij kunt niet zo onkundig zijn van den aart van onzen Godsdienst, dat gij niet weeten zoudet? Q 2  S4* COR.KELIA WILDSCHUT; OF, „ God neemt den berouwhebbenden zondaar aan:" laat dit u troosten, en beproef of gij u alsdan iet te moejelijk kunt achten: zeg des niet, mijne vriendin ! alles wil, wensch ik te lijden, wat men rampen , fmarten, en ongelukken noemt; maar onderZoek wat gij, zo gij Gods gebod wilt gehoorzaamen, moet lijden: gij getroostet u voor uwe verkeerdheden een armoedig zwervend leven te leiden : God heeft getoond dat dit zijn wil niet was: Hij liet toe dat gij gevonden wierd, en dat- gij kondet wederkeeren bij uwe geliefde vrienden die uw' val betreurden; die aan u met tederheid, angst en medelijden dachten. Gij fchrijft: „ Ik heb mijn' Vader vermoord:" deeze woorden hebben ons allen doen fidderen: maar hebt gij dit gruwzaam denkbeeld van uwe fchuld noodig,om uw berouw aanhoudend, fcherp , levendig te maaken? ó! dit kunnen, dit mogen wij niet gelooven: dit ijsfelijk denkbeeld kan wel wanhoop, maar geenzins de bekeering uitwerken: tot het laatfte is moed noodig, maar moed wordt door wanhoop geheel verwoest: mag ik des tot uwer vertroosting zeggen: gij hebt uw' Vader niet vermoord, hoe zwaarlijk gij ook tegen hem misdaan hebt, maar uw Vader was zo innerlijk en met zo veele reden overtuigd, dat hij, omtrent u,alle zijne pligten had verwaarloosd; hij geloofde zo vast dat hij oorzaak van alle uwe gebreken en verkeerdr heden was, dat het zelfverwijt en de droefheid over het ongeluk waarin gij geftort waart, zijne  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 245 dagen verkort heeft: indien hij gehoord hadde naar zijne waare vrienden; zo hij zich niet door wanhoop hadde laaten wegfleepen, hij zoude nog leeven en u in gunst aanneemen: geloof ons toch? hij is heen gegaan met vergeving: hij heeft u gezegend en uw naam zweefde geduurig op zijne hpPen: gij kunt uws Vaders fchuld zeer verminderen, indien gij uw geheele leven door, u bevlijtigt om de opvoeding die u gegeven werd te verbeteren , door zelve te werken en u voortebereiden tot het verkrijgen van zulke hoedanigheden die u zo geacht als bemind maaken moeten: maar om hier toe te geraaken hebt gij gezondheid, krachten en tijd noodig: indien gij in de wereld wederkeert, kunt gij proeven geeven van uw goed en godsdienftig oogmerk; gij zult dan veel geruster zijn, om dat gij zien en ondervinden zult, dat uw berouw oprecht, beftendig en des God aangenaam zijn zal. Hoe gaarne, mijne geliefde vriendin ! febreef ik dus nog wat voord; doch ik ken uw zwakke gezondheid, en wat kan ik u toch voorhouden 't welk gij niet geduurig en veel beter hoort van die waarde vrienden, in wier befcherming gij n be- vindt? Vaar dan wel, en denk aan mij als aan uw oprechten vriend en dienaar, JACOB VAN VEEN. j Q 3  *4ö coiinelia wildschut; of , ZEVENTIENDE C R I E F, De Heer rein i er walt er, aan Dezelfde. wilt mij immers wel vergeven, dat ik omtrent u, een ftreng geneesheer was? uwe verleiders hadden u op den oever uws redelijken en tijdlijken bederfs gebragt: gij waart blind, voor den gevaarlijken afgrond waarlangs gij wandeldet: alle uwe natuurlijke krachten waren, door uwe verkeerde opvoeding,ongeoefend gebleven; 'er was een frorm noodig om u te doen zien, in welk een' ftaat gij u bevond: „Uw Vader is dood!" dit donderwoord alleen konde u uit uwe bedwelming opwekken; u tot flaan brengen; maar toen ook ftondet gij: dit woord rilde door uw ziel, deed uwe verkeerde driften deinzen, uwe reden kreeg gehoor; zij boog uw hart, en werkte krachtdaadig op uwen wil: dit onweder bragt u in weinige oogenblikken op den weg van het oprecht berouw, en gij maaktet groote voordgangen. Van dit geweldig middel, mijne vriendin! bediende zich de Voorzienigheid , tot uw tijdlijk en eeuwig heil! doch zulke middelen,zijn ook flechts alleen, in het begin noodig; dienen alleen om een waarde lieve vriendin !  de gevolgen der opvoeding. 247 Verhard hart te breeken, en u op'éénmaal te doen zien waar gij u bevond: maar dit oogmerk is bereikt, en gij moet voortaan 11 laaten troosteii op dat de diepe wonde,u toegebragt,niet verkankere ■ ik las daar den brief van onzen braven vriend van veen; hij heeft reeds, zie ik, alles gezegd wat mijn voornemen was op dit (tuk aan u te fchrijven : hoe zeer ik het ook in deezen met hem ééns ben, zo moet ik 'er, ter mijner zelfvoldoeninge, nog het volgende bijvoegen: Gij, mijn lieve keetje! werd zeer flecht opgevoed: dit mag ik thans wel zeggen, daar uw overleden Vader zulks met traanen beleden heeft: uwe Moeder is wel niet in ftaat om dit doortezien, doch de zaak is onbetwistbaar zo: met zulk eene'opvoeding kondet gij nooit gelukkig worden ; nooit voldoen aan uwe beftemming, of tot die volkomenheid geraken, waartoe de aanleg in uwe natuur voorhanden was: gelukkig dat gij geene overhelling haddet tot dingen die uwe fexe,in de oogen der deugdzaamen verlaagen ! De goede lesfen, u, in uwe kindsheid, door uwe Gouvernante gegeven , raakten, in uw verftroojend leven, te meer daar gij traag en werkeloos van aart waart, fpoedig vergeten en verloren: weggevoerd door een onbedacht behagen, güaft gij uw vertrouwen aan eene fnoode vrouw, en verwijderdet gij u van alle uwe oprechte, welmenende, verftandige vrienden: z'j bragt allen bij u in verdenking: over dit alles Q4  a-j.8 GORNELIA WILDschot; o?,, beklaagen wij u veel- meer dan dat wij u befchu!*. digen. Mag ik u bidden, befchouwu voortaan als iemand die de eerde trede zet op het pad van verftandig en zedelijk leven; als nog een kind zijnde, dat onder het geleide van voorzichtige en tederlievcnde Ouders zijnen weg begint: nu leert gij andere gezelfchappen, andere vermaaken-, andere pligten- kennen ; uw lot is nu, tot uw oiniitfpreekelijk geluk, geheel en al veranderd; maak toch een dankbaar gebruik van alles wat de goede God u vergunt! hoe verkeerd zoudt gij handelen, indien gij zo veele weldaaden veifmaadet en u alleenlijk bezig hieldt met onnutte zelfkwelling!, weet gij wel dat het een groote pligt is, zorg te draagen voor onze gezondheid , zonder welke wij onzen goeden Schepper nog onvolkomener dienen kunnen, in het werkdaadig leven, dan wanneer onze ziel gerust, onze geest helder, ons ligchaam gezond is? Laat het u geheel en al onverfchillig zijn, of God u beveelt, in deeze wereld uw berouw door een deugdzaamen wandel te bewijzen, dan of Hij u tot zich roept, om u in genade aantenemen,alvoorens uwe jaaren zeer vermenigvuldigd zijn. Wij allen bidden God om uwe hertelling; wij Verlangen vuurig u te zien en daar van de blijde getuigen te zijn; maar niemand meer dan mijne geliefde hofman en haaren w A L I E 11.  »e gevolgen der opvoeding. 249 AGT TIENDE BRIEF. De Heer cornelis de groot, aan Dezelfde. mijn geliefde vriendin! Meermaals zeidet gij, dat ik te zacht te meêwa» rig was om u nuttig te kunnen zijn: dit herhaalt gij nogmaals in uwen brief: maar, mijne vriendin! behandelt gij u zelve niet al te geftreng? zoude het mij voegen, mij, die zelf zo zeer tegen mijne Ouders misdeed,een' (teen op u te werpen? zoude ik ooit uw verflagen geest hebben kunnen bedroeven? wat zeide de groote, de heilige vriend der menfchen tegen petrus ? „ Indien gij bekeerd „ zijt, verfterk uwe Broederen:" ik zag mijne dwaasheid; ik deed afftand van haar: maar is 't het vertrouwen op God, of de geringheid mijner fchuld, die mijne teder beminde Moeder in het leven en gezondheid hieldt? Neen mijne vriendin!; ik heb u nooit bedroefd; ik zal u nooit bedroeven ; ik zal,integendeel,zo veel in mij is u troosten , door u te wijzen op dat boek, waarin verzekerd word: „Dat je zus in de wereld geko„ men is, om berouwhebbende zondaaren zalig te Q 5  a$o cornelia wildschut; of, „ maaken:" in dat boek waarin getuigd wordt: God zal het gekrookte riet niet verbreken of de „ rookende vlaschwiek uitblusfchen. " Ieder kan, ieder moet, met opzicht tot zijne heerfchende drifc zeggen, ik ben de voornaamfte zondaar: jezus Apostelen waren de voornaamfte zondaaren, met betrekking tot hun zwak geloof, en onvolkomen vertrouwen, hun weifelend aardsgezind hart: toen ik onlangs deeze woorden van paulus las: „ waar van ik de voornaam/ie ben''' wilde mijne reden dit niet zo terftond aanneemen, maar mijne aandacht daarbij houdende, zeide ik: jacobus en johannis, de dierbaare vrienden des Heeren, met opzicht tot hunne heerschzucht en wraaklust; petrus, die vuurige vriend zijns Meesters, door zijn iedel zelfvertrouwen; paulus, door zijnen onverlichten iever, onverftandigen haat en vervolgzucht der belijders des Heeren, konden zich als de grootfte der zondaaren aanmerken: zó , mijne vriendin! is het nog heden: gij zijt dus door uwe onverzettelijke gehechtheid aan uwen onberedeneerden wil; ik door eenen zondigen dwaazen hoogmoed: naar het involgen of beltrijden deezer onzer boezemzonde, zijn wij fchuldig of aangenaam in de oogen van Hem die de Geesten weegt, en ons veel minder zal oordeelen naar de vorderingen die wij in het goede gemaakt hebben, dan wel naar de oprechtheid onzer poogingen, en de grootheid onzes be-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 25I rouws: als wij ons zelve onderzoeken, zullen wij weeten of wij voorwerpen zijn kunnen der Godlijke barmhartigheid, dan of wij nog geene dier gefchiktheden hebben, die 'er vereischt worden, om genade te kunnen ontvangen: Gij, mijne lieve vriendin! zulrzeker, zo wel als ik, dit nuttig onderzoek op alle mogelijke wijzen voordzetten, en u even als ik durven troosten. Het hoofddenkbeeld des geheelen Euangeliums is dit: God is de goedertieren Vader der menfchen: Hij eischt van ons, berouw over onze overtredingen, en belooft ons die om je zus zijns Zoons wille te vergeeven: onze verdiende is,indien wij al eenige hebben, te gering om daarop onze hoopte bouwen: onze zelfkennis is te weinig, om ons,indien wij aandachtig zijn, gerustteltellen; maar wij kunnen weeten of ons berouw oprecht is- dit is een onbedriegelijke toetstfteen: ons geweten zal ons niet veroordeelen, indien ons berouw oprecht en beftendig is, indien het ons aandrijft tot goede werken werken overeenkomftig met de Godlijke wetten: hoe zoudt gij dan twijfelen of ook uwe zonden vergeven zijn? ö! mogt gij nog veele jaaren hier vertoeven, om tot uwe eigene vertroosting uw geloof te toonen uit uwe werken! Gij zijt nog zo jong, gij kunt hier nog zo nuttiü zijn, terwijl gij u voorbereidt tot dien ftaat, waartoe wij, als menfehen, als Christenen geroepen zijn: wacht u voor eigenwilligen Godsdienst: volg de voorfchriften van onzen Zaligmaker, en Hij  252 cornelia wildschut; of, zal tot u zeggen: „ Sta op! uwe zonden zijn u ves> „ geeven" Dit zij uw deel, en dat van Uwen vriend, c. de groot» P. SJ Van den Heere samuel de groot» Alles zal herdeld worden: de volheid der Heidenen zal ingaan, geheel Israël zal zalig worden: gij gelooft zeker in den Joodfchen en Christelijken Godsdienst, dewijl gij niet twijfelt of zij van Godlijken oörrpong zijn: neem des het getuigenis dier beide Verbonden aan met een ootmoedig en in God vertrouwend hart: dat des ouden Verbonds: „ Zo waarachtig als ik leeve fpreekt de Heere, Heere, zo ik lust hebbe aan den dood des fter„ venden zondaars! maar daaraan heb ik lust dat hij zich bekeere en leeve:" dat des nieuwen Verbonds: „God wil nkt dat een eenig mensch '„ verloren ga, maar dat zij allen tot de kennis 3, der waarheid komen en behouden worden." Ondertekend door de bijzondere vrienden der bedroefde samuel de groot, jan de groot, maria de groot, maria van veen, en f. lichthart.  ©ffi GEVOLGEN DER OPVOEDING. 253 NEGENTIENDE BRIEF. Juffrouw fan n ij har Ris, aan Juffrouw Maria VAN veen. mijne vriendin! Gij weet dat mijn hart in u dat hart vond het welk 't zocht: u uitteleggen wat dit zegt is onnodig; gij zelve kunt u dit best verklaaren: ik zal des aan u fchrijven over onderwerpen, te heilig om die aan veelen mede te kunnen deelen; te gewigtig om die te vermengen in de gewoone gefprekken der dagelijkfche gezelfchappen: mijne geheele ziel is, door de onhandigheden waarin ik mij thans bevind, beftemd tot dien dierbaaren ernst, die wel eens aandoenelijkcr gewaarwordingen geeft, dan de bhjdfchap zelve, hoe onberispelijk , ja hoe wèl inftemmende met onze jaaren: gij zult niet veel fchrifts van mij ontvangen , dewijl ik vrees dat mijne pen mij geen zeer goede tolk zijn zoude; immers niet zo als mijn hart wenscht. Dank God in alles, is de vermaning van den Apostel paulus: maar, die God in alles zal danken , moet geleerd hebben God in alles te z.en ; en dit eischt een zeer aandachtig, bedaard gemoed;  &54 CORNELIA WILDSCHUT; OF, evenwel'dit valt niet veelen, vooral in onze jeugd, ten deele: hoewel God zich aan niemand onbetuigd laate, zo openbaart Hij zich echter, in de Natuur en op de wegen zijner Voorzienigheid, aan allen niet even duidelijk: aan u, mijne zielsvriendin ! durf ik echter wel toebetrouwen, dat ik in dit onuitfpreekelijk geluk eenig aandeel heb: ongetwijfeld zijn mijne opvoeding en mijne overhelling tot opmerken, bij alles wat mij ontmoette, hier toe aanleidelijk geweest. Gij weet, mijne vriendin! langs welke ongemeene wegen het mij vergund werd, mijn weldoenden vriend en befchermer weder te vinden, ook toen ik de hoop daaromtrent reeds had opgegeven: gij weet, hoe ik bekend werd met eenen jongeling, wiens geheele ziel, om het zo te noemen, vuur en iever is; wiens geheele hart gevormd werd tot allerleie zachte en beminnelijke deugden: hoe mijn, nu zalige voogd, alles in hem vond wat noodig was om mij eens tot eene gelukkige vrouw te maaken: gij weet dat zijne liefde, bekroond met de goedkeuring zijner Ouders en vrienden, door mij met wederliefde beantwoord werd: hieruit kunt gij opmaaken, dat ik in uwen ftad, de twee grootlte aardfche zegeningen liet te groot, te edel misfchien om aardfche zegeningen genaamd te worden: u, mijne vriendin! en mijn lieven de groot! Evenwel de groote de tedere gehechtheid aan mijnen voogd, liet mij niet toe daar te blijven en hem te verhaten: hij wenschte  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. Z$$ dat ik zijne dervende oogen zonde fluiten, en ik, dat ik zijnen ouderdom nog lange tot troost, en genoegen zijn zoude. God heeft zijne bede verhoord; en ik heb dien treurigen, dien aandoenlijken dienst aan hem verricht: hij is, leunende in mijnen arm, aan mijn bedroefd hart... hoe zal ik zeggen ? gedorven of ingeflapen? Onze reis had hem vermoeid, maar zijne gezondheid bleef volkomen: hij is ook eigenlijk niet ziek geweest; klaagde over niets: hij zeide alleenlijk dat hij vermoeid bleef, en hield zich in zijne kamer, evenwel vervolgde hij zijne gewoone levenswijze: ik vond hem eenige dagen vóór zijnet! dood zeer helder van geest; hij fprak veel met mij over de wegen der Voorzienigheid, en zijne hoop op eene zalige ontbinding; vermaande mij als een Vader, mij niet te veel te bedroeven, en mij, na zijnen dood, fpoedig te begeeven onder de befchermlng mijner Hollandfche vrienden: hij eischte niet, dat ik zijne bijzondere gevoelens zoude omhelzen , en op zijnen bijzonderen weg wandelen ; maar drong aan op de volharding in een deugdzaam, Godsdiendig gedrag: „Kind," zeide hij, „ ik zal weldra tot mijne Vaderen verzameld wor1 den: mijne krachten zijn binnen weinige dagen „ zeer verminderd: laat ik u omhelzen en zege„ nen in den naame van jezus :" Ik knielde voor hem neêr, en hij kuschte mijn voorhoofd, terwijl hij mij zijnen zegen gaf, in deeze woorden, met  iS6 c0rnelïa wildschut; of, eene heldere, lieflijke en mijn hart doordringen? de ftem: „ De geest des Heeren zij rijklijk ver* „ menigvuldigd over u! Hij zegene ook den jon„ geling die u voor de zijne koos; Hij maake uw „ leven gelukkig, en uwe dood heerlijk:" Niet inftaat zijnde om anders dan door traanen te antwoorden , beval hij mij, aan zijne zijde te gaan zitten; hij zag mij fterk aan, en na een weinig, fpraakloos, echter zijne lippen bewegende, gezeten te hebben, hief hij zijne ftervende handen en oogen ten Hemel, zeggende: „Heere je zus! „ ontvang mijnen geest:" ik vloog*op.en hij liet zijn hoofd op mijne bevende borst nederzijgen. Schoon ik wist, dat, om in zijne taal te fpreeken, de dagen zijner vreemdelingfchap welhaast zouden geëindigd zijn, en ik mij had poogen voortebereiden, om zijne verheerelijking met bedaardheid te zien, zo treft mij echter zijn dood boven alles, wat ik in (laat ben uittedrukken: geen kind , dankbaar aan de weldaaden zijner tederlievende Ouders, kan hunnen dood bitterder betreuren, dan ik dien van mijnen Vader, mijn' vriend, mijn' weldoener, mijn' befchermer! Gij weet mijne vriendin! dat hij mij, na den dood mijner Ouders, die ik mij maar fchemerachtig kan herinneren, in zijn huis nam; dat hij mij behandelde als zijn eigen kind; dat hij mij eene uitmuntende opvoeding gaf, en geeven liet — dat hij mij niet verftoten heeft toen hij mij, (uitwendig fchuldig) wedervond;  be gevolgender opvoeding. 5257. gij waart meermaals getuige van de Vaderlijke tederheid waarmede hij met mij omging; gij weet hoe mijn geheel hart hem aankleefde! . . . laat mij eens uuweenen! . . bij het openen van zijn Testament blijkt, dat hij mij tot zijne eenige erfgenaam gemaakt heeft, na dat 'er veele liefdegiften, allen bepaald , zijn uitgedeeld: de voogden die hij over mij gefield heeft, zeggen mij, dat hij boven maare rijk was: ik heb hen reeds gezegd, dat mijn oogmerk is naar Holland overtetteeken, waarin beiden bewilligen, als zijnde dit ook de wil huns overledenen vriends. Men vleit mij, dat ik, binnen weinige dagen, eene voegzaame gelegenheid zal hebben dat reisje te doen; eene Hollandfche Familie alhier keert tot haar Vaderland weder. Hoe verlang; ik u allen te zien! uw Oom heeft mij zo heusch behandeld, dat ik geene zwaarigheid vind, om van zijn huis gebruik te maaken, immers bij mijne aankomst . . . Daar ontvang ik een brief van de groot, met eenige regels onzer ongelukkige vriendin^ die hij gecopieerd heeft: God herftelle haar, en laat haar nog veele jaaren bij ons, tot haar en ons geluk: federt zij tot inkeer kwam, heb ik den aanleg tot zo veele goede hoedanigheden in haar ontdekt, beminde ik haar zo toegenegen, dat ik den flechten ftaat haarer gezondheid niet kan hooren, zonder mij zeer te bedroeven: haar, en u? en allen die mij dierbaar zijn, VI. deel, R  S5S cornelia wildschut; of, hoop ik binnen een maand te omhelzen, (want ik zal haar zeker bezoeken,) ik groet u met een aan u, voor eeuwig,verbonden hart,en noem mij, Uwe waare Vriendin, f a n n ij harris. TWINTIGSTE BRIE F. JufrOUW anna hofman, (WH MevrOUW sara LEL ij wijk. mijne GEëERDE vriendin ! Thans heb ik zeer aandoenlijke tooneelen voor u te fchilderen: ik bevinde mij aan het huis van den Heere stamhorst: deszelfs Zoon heeft mij afgehaald, dewijl onze lieve keetje zeer verlangde, mij, vóór zij ftierf, nogmaals te zien: gij kunt wel denken dat ik terftond met hem ging, niet alleen om haar dat genoegen te geeven, maar om ook den liefden wensch van mijn, aan haar gehecht, hart te voldoen : om uwe belangnemende nieuwsgierigheid niet te pijnigen, zal ik u terftond eeggen dat onze lieve vriendin niet herüellen kan:  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 25? tiaare krachten zijn gefloopt, ook door de te groote poogingen die zij heeft aangewend om tot gezondheid te geraaken, en dan haar geheele leven boete te doen: dit ziet zij nu, even klaar als zij alle haare verkeerdheden ziet, en betreurt: evenwelzij getroost zich alles; haar wil is geheel aan dien van haaren Schepper onderworpen: haare geheele ziel is rust en kalmte: de groote oIFerhande is volbragt; zij heeft haaren eigen wil verlochend; zij volgt in alles, en dat met blijmoedigheid, den raad haarer dierbaare vrienden; zij hoopt op de vergeving, en wacbr haaren dood met bedaardheid af: zij lijdt nog veel, heeft veele benaauwdheden, doch klaagt niet, en is minzaam omtrent allen die bij haar zijn; alles is gunst, is weldaad wat. zij ontvangt: oordeel hier uit, hoe groot haare erkentenis, hoe oprecht haare bekeering is: zij, nooit gewoon aan tegenfpraak, zij, die niet wist wat het zegt, afftand te doen van eigen wil, eigen verkiezingen, eigen opvattingen, eigen fmaak! . . . zij heeft des geltreeden, maar haare overwinning is ook volkomen; en hiervoor dankt zij God. Zo als zij mij zag, deed zij eene, helaas! vergeeffche pooging,om uit haaren fautueil opterijzen; ik viel haar om den hals, wij beiden weenden, evenwel haare traanen waren veel bedaarder dan de mijnen: dit onverwacht bezoek,waartoe zij niet was voorbereid, deed haar, en ook mij, veel te fterk aan: zij is bijnaar eene fchaduw, maar nog even fchoon en veel beminnelijker voor mijn hart, R ^  aÖO CORNELIA WILDSCHUT; OF, dan ik haar ooit kende: zij zeeg inet haar gelaat op mijnen fterk kloppenden boezem, en floot voor eenige minuten haare oogen: kort daar aan, mij aanziende, vroeg zij glimplachende, „ hebt gij nu „ noch hoop, naatje?" deeze vraag deed mijne geheele ziel trillen: herinner u waarop zij doelde! „Ja, mijne vriendin! mijne lieve vrien„ din! ik heb niet alleen hoop, maar die hoop „ is reeds vervuld; ik geniet meer dan ik ooit „ durfde hoopen:" mijne aandoeningen overftelpten mij zo geweldig, dat ik fnikte, en zij was te zeer bewoogen voor haaren zwakken toeltand: haare Tante: Mevrouw stamhorst, vond goed, dat zij een weinig zoude gaan liggen: men bragt haar in de zelfde kamer te bed: zij keerde haar hoofd naar mij toe en zag mij, met tederheid en aandacht onbeweegelijk aan: men gaf haar het medicament; zij nam het zwijgende, greep mijne hand, hield die, kuschte die, maar zeide niets: Mevrouw liet ons alleen, hoe gaarne betje bij ons zoude gebleven zijn : wat bedaard zijnde, poogde zij opterijzen, ik hielp haar, gedeund in kusfens: „Mijne oprechte vrien„ din!" zeide zij, „ mag ik gelooven dat gij mij „ alles vergeven hebt; dat gij mij mijnen val, die „ ik alleen mij zelve wijt, niet al te zwaar toere- „ kent?" „Zo ik u niet zo teder en oprecht „ beminde dan zoude deeze vraag mij minder be„ droeven: ja mijne vriendin ! ik heb alles verge„ ven indien hier iet te vergeven is; ik betreur  de gevolgen der opvoeding. ü6l „uw'val, maar heb dien voorzien:" zij drukte, mijne hand aan haar hart en zeide: „ Altoos ver„ diendet gij mijn vertrouwen, ook toen, toen ik „ u verdacht, bedrogen door de fnoode vrouw „ die mij betoverd had: ik ga u toonen dat ik „ u weet recht te doen: lees deeze brieven: " zij gaf mij uit haare portefeuille, twee brieven van van veen, waarin hij haar zijne liefde bekendmaakte en om de haare bad! Ik las -beiden, om haar te voldoen -~. „Ik wist wel, mijne vriendin ! „dat van veen u meerder beminde, dan hij „ in ftaat was met woorden uittedrukken " „ Ik twijfel 'er niet aan, gij fpraakt veel met hem, „ maar weet gij ook dat ik hem begon lief te heb„ ben?" (zij bloosde en floeg haare oogen neder.) Ik zweeg; zij ging dus voord: „ Dat ik hem nog „ zoude beminnen, indien ik niet wist dat ik niet „ lang leeven kan, en wel overtuigd ware, dat ik „ hem nooit zoude kunnen verdienen: ik zag al„ toos wel, dat hij geen onaangenaam jongeling „ was, maar ik raakte geheel in een' draaikring, en „ had geen aandacht dan voor de Zuster mijns ver„ leiders . . . laat ik maar alles belijden ... ik „ meende dat mijn Vader mij, ten koste van mijn „ geluk, wilde dwingen, en dwang was voor mij, „ gij weet het, ondraagelijk: ik meende ook dat „mijn Vader, van arkel en zijne Zuster „ flecht behandelde, des wilde ik beiden vergoeding „ doen: hier bij kwam nog, dat van arkel .„ mij meer behaagde: evenwel als ik eens een R 5  &6i cornelia wildschut; of, „ oogenblik bedaard dacht,merkte ik wel, dat mij» „ hart niet onverfchillig was voor van veen: „ zie daar, dwaasheid en halllarrigheid bragten mij „ in al mijne ongelukken, en maakten dat die edel„ moedige jongeling,zo hij zich zeiven wilde ach„ ten, mij moest opgeeven, zo als hij ook, door „ mij getergd en gehoond zijnde, deed" — zij zweeg: welk eene uitdrukking voor mij! nooit, mijne saartje , dacht ik, dat onze vriendin voor liefde vatbaar was: mij dacht, hier toe was noch haar aart noch haar hart geftemd: ó! indien de Heer wildschut vaderlijk gehandeld en zijn verftand gebruikt hadde,hoe gelukkig zoude nu zijne Dochter zijn! hoe veel verdriets zoude hij zich zelve gefpaard hebben! deeze gedachte maakte mij zo verdrietig, dat ik met misnoegen dacht, aan eenen man , die zo veel tot zijn, en zijns kinds verdriet heeft toegebragt. „Bemint gij," vroeg ik, „dan nu nog van „ veen?" — zeide zii •> bemin hem; „ ik heb hem bemind federt ik mijne dwaasheden „ zag, en inftaat was om hem zó te zien als hij „ is: evenwel, al herftelde ik tot mijne voorige „ gezondheid, ik zoude, offchoon hij mij nog be„ minde, nooit willen trouwen; ik kan hem nooit „ verdienen, ik acht hem te hoog om ook alsdan „ zijn lot aan het mijne te verbinden: konde ik „ hem flechts vergoeden wat ik hem misdeed! „ mogt hij gelukkig zijn met eene vrouw, zijner „ keuze beter waardig, en die hem beminde zo als  de gevolgen der opvoeding. 2Ó3 hij mij bemind heeft!" zij zweeg; ik ook: wat kondeik hier toch iet beduidends op antwoorden?^ bij zich zelve fpreekende - „Edelmoedige, beminnelijke van veen! hoe gelukkig zoud gij mij gemaakt hebben! hoe grootmoedig handeldt gij! en " ik, ik verdacht uw oprecht hart; ik meende dat gij " uw rol rpeeldet! 6 halftarrigheid, 6 zedelooze gehechtheid aan mijnen dwaazen wil, hoe ben ik, „ zelfs door u, geftraft! " „Zeg mij," ging zij voord, „is mijn vermoe„ den gegrond? bemint hij mijne lieve Nicht? " mij dunkt dat ik haar verrascht heb, met een' " brief van hem; mij dunkt, dat zij met leen" tje dikwijls over hem fpreekt, op eene wijze " die mij moet overtuigen dat zij hem weet te „ waardeeren" „Gij hebt wèl geoordeeld; van veen bemint uwe Nicht, en haare üul ders zien met genoegen dat zij niet onverfchillig „ voor hem is:" zij zuchtte: „Gij zucht, mijne lieve! is u deeze verzekering lastig ?". .. zij zweeg nog al: „O," zeide zij eindelijk, „hoe verkeerd heb ik gehandeld! welkeen fchande heb " ik mij zelve aangedaan ! ik ben doorgegaan met " een' lichtmis , en de wereld kan mij niet ver• fchoonen dan, door te gelooven dat ik hem be" minde: mogelijk zoude ik dan min fchuldig zijn, " maar ik ontvlugtte mijn' Vader om hem te leur ' te (lellen, en niet om dat ik eene fterke neiging " gevoelde, voor den fnooden kaerel die mij mijne T buitenfpoorigheid met woeker betaalde: zeg aan R 4  afy CORNELTA WILDSCHUT; OP, ,, onze lieve bet je alles, wat ik thans aan u „ zeg; verzeker haar dat ik mijnen God bid om „ zijnen zegen, over haar en over hem die haar „ bemint" hier voude zij haare handen zamen , en bewoog met groote ernst, terwijl haare traanen vloeiden, haare lippen ; lag haar hoofd neder en zeide niet meer: in de hoop dat zij door vermoeidheid in rust komen zoude, zat ik ftil voor haar bed: kort daar aan tikte men aan de deur en bet je kwam binnen: „ Hoe hebt „ gij het nu, mijn lieve keetje? is de komst „ onzer vriendin u niet onuufprekelijk aangenaam?" keetje ftak haar beide haare armen toe, omhelsde haar zeer lange, en zeide met eene zachte Item: „Wees lang, zeer lang gelukkig mijne vrien.. „ din! . . . mijn leven zal rasch ten einde zijn, „ maar hoe aangenaam is het voor mij te weeten „ dat" . . . zij zweeg . .. en betje was zo bedroefd dat zij zich niet konde verwonderen, of weeten, of doorzien, waarop haar nicht toen doelde: „Laat mij wat alleen," zeide zij, „ik „ moet wat zien te rusten." Toen betje en ik alleen waren, barstte zij in traanen uit, en, mij omhelzende, zeide zij: „Wij „ zullen haar verliezen, naatje! Ach ziet gij „ niet hoe zij verzwakt, hoe zij uitgeteerd is? „ uwe komst heeft haar boven haare krachten op„ gevoerd; doch ik vlei mij niet langer, wij zul„ len haar verliezen, en hoe veele traanen zal di$ „ ons allen,vooral mijne Moeder, kosten! Zij be-  de gevolgen der opvoeding. 265 „ mint keetje met ontferming, met welgeval„ len; zij ziet zo duidelijk wat keetje zoude „ geworden zijn, indien men haar wèl had opge„ voed: keetje bemint mijne Moeder met haar „ geheele hart; zij kan niet duuren als zij haare „ Tante niet bij haar vindt: 6 hoe zoude zij haa„ ren Vader bemind, hoe zou zij wasch in zijne M handen geweest zijn, indien hij haar had wee„ ten te vormen en optevoeden zo als mijne Moe„ der mij! " Ik weende, ik kon niets antwoorden: nooit was mijn ziel zo vertederd door droefheid en medelijden : zeer vermoeid zijnde door het fterk rijden van zo veele uuren, vond Mevrouw goed, vroegtijdig te eeten om vroeg ter rust te kunnen gaan? 'er werd weinig of niet gefproken: Mevrouw at voor keetjes bed om te zien of zij dan ook iet zoude gebruiken; ketje had altoos traanen in haare 00» gen: de jonge stamhorst zag dit, en, haare hand vattende, zeide hij eens: Laaten wij hoopen betje! zij kan nog herïtellen; betje zag hem met minzaamheid en door haare traanen heen aan, dochfprak niets; de oude Heer haalde zijn' hoed in de oogenen noemde haar, zijn' lieve kiiid, zijn eigen, braaf, gevoelig kind, maar poogde niet haar te troosten: Juffrouw klinkert at niets; te zeer begaan met de lieveling van ieders hart, van haare betje! onuitfprekelijk is leentje tot haar voordeel veranderd: zij fchijnt thans eene Zuster van betje, befchaafd, wellevend, ongemaakt, kort geil 5  s.66 cornelia wildschut; of, zegd, nu kan men haare deugden recht doen en haar beminnen, zo als ik geloof dat zij hier bemind wordt door den jongen stamhorst: hij verdient haar; hoe meer ik hem leer kennen hoe meer gceds ik in hem ontdek: kort gezegd, hij doet eere aan de uitmuntende opvoeding die hij ontving. vervolg. Dingsdag morgen. De lieve lijderes was deeze nacht niet veel erger, maar haare krachten neemen geduurig af: haare Tante waakte een groot gedeelte vau den nacht bij haar, tot dat leentje in haare plaats kwam: zij fchijnt zeer gerust, maar ligt doorgaands ftil, hoewel haare oogen ons volgen: ik vond Mevrouw stamhorst bij haar, zij las eenige troostrijke plaatzen uit de Euangcliën en Brieven der Apostelen, en fprak bij beurten gemoédlijk met keetje, die aandachtig luisterde, en wenschte dat dit ook voor haar gefchreven was: haare Tante, mag ik zeggen, heeft haar tot een Christen gemaakt, zij heeft haar overtuigd dat allen die onder de roeping des Euangeliums geboren en opgevoed zijn, geene vergeving kunnen erlangen, dan om de verdienden van Christus, in de wereld gekomen om zondaars zalig te maaken.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 2Ó> 's Avonds. Zij wandelt niet meer, ook niet door haare kamer: de Doftor ordonneert niets meer, hij geeft alleen iet verrterkends en tegen de flaauwten: zij heeft aan haare Tante verzocht, om zo veele brieven als men zoude kunnen verzamelen, op haar' val betrekkelijk, bij een te brengen om daaruit, tot leering en waarlchuwing van jonge onbedachte lieden , haare historie optemaken: op dat zij, voegde zij 'er bij, na mijnen dood, meer nuts zoude kunnen doen, dan zij in haar geheele leven gedaan had. Mogelijk zullen, indien dit oogmerk ter uitvoeringe gebragt wordt,'er een zeker foort van lieden zijn, die niet zullen kunnen infchikken dat onze beminde vriendin niet in wanhoop fterft: hun oog zal welligt boos zijn, om dat Gods oog goed is: had zij der gierigheid naargewandeld, of (is deeze fout te onnatuurlijk voor jonge lieden,) geene mildaadigheid geoefend; hadde zij zich fchuldig gemaakt aan laster en afgunst, aan trotschheid en hoogmoed, ó dan zoude men in haar zalig affterven niets vreemds gevonden hebben, maar nu zij met een' lichtmis die zij echter daar voor niet hield, den dwang eens Vaders omvlugt, die haar geene gehoorzaamheid geleerd heeft, nu zal men de fchouders ophaalen èn mogelijk een wreed vonnis vellen.  a68 cornelia wudschüt; of, Ik zal weldra weder fchrijven: vaarwel! ik ben altoos uwe eerbiedigende, Vriendin, anna hofman» EEN- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Juffrouw magdalena klinkert, aan Me^ juffrOUW maria de groot. zeer waarde teder gelief de tante ! zielroerende toneelen heb ik zien openen en fluiten! In welk eene, voor mij geheel nieuwe wereld vondt ik mij verplaatst! ó mijne geliefde Tante! welk een onafmeetbaren afftand is 'er niet tusfchen het droog, fchraal, afmattend, uitputtend, befpiegelend leven, en tusfchen het oefenende, het werkzaame! waarom zegt men dat de ziel het meest doordrongen is, door die zaaken, waarop zij haaren aandacht onafgebroken bepaalt? Kennen zij, die dus fpreeken , den mensch wel ge-, noeg als een zwak wezen, wiens vermogens zeer oepaald zijn? Als men zich altoos en zonder tus-.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 260 fchenpoozingen, zonder in betrekking te komen met onze medemenfchen .bezig houdt in t beftudeeren der Heilige fchriften; als men al zijne verftandige vermogens daaraan hefteed, word het eindelijk niets dan een beroep waar aan men gewoon is; men kan 'er zo werktuiglijk in bezig zijn, dat wij 'er weldra niet meer bij ontwaar worden, en des niet door verbeteren — ons hart blijft koud , onze ziel verheft zich niet meer met dien ernst, die ons betaamt, wij bidden niet meer met dat vuur, dien iever, dien ootmoed, die ons verzekert dat wij God lief hebben. Sedert ik, mijne waarde Tante! mij in dit huis bevond, leerde ik het befpiegelend en werkzaam leven kennen: ik fpreek nu bij eigen ondervinding: federt ik nooit aan het overwegen van heilige zaken gegaan ben, dan met een gezond ligchaam en opgewekten geest, een levendigen aandacht en beftendigen iever; federt men mijn aandacht leidde tot de Natuur en haaren Schepper, federt ik verftandige menfchen aan hunne beltemming zag voldoen onder mijne oogen werken; federt dien tijd is mij de Leer des Euangeliums, die ik zo lang, met overfpannen aandacht doorzocht, met een vermoeid verftand verdedigde, terwijl ik die, naar eene itijve, vierkante, methode, die onvoorbereide lieden inprentte; federt dien tijd, is mij die Leer geworden een kracht Gods tot zaligheid: zulke zonderlnge gevallenen omftandigheden, als waarvan ik getuige ben, verklaaren voor mij het  270 CORNELIA WILDSCHUT; OF, voldoendfte de Heilige fchriften; en rnaaken die recht gebruikbaar voor mij: dan zien wij de voetftappeh der Voorzienigheid, en dat God geheel en al liefde is, omtrent den berouwhebbenden, ootmoedigen zondaar, die, niet durvende naderen, van verre blijft (taan, en zucht: ó God 1 wees mij arme zondaar genadig ! Alles, mijne Tante! wat in betrekking ftaat met de lieve wildschut, haar oprecht berouw, haare hoop, haar vertrouwen op de Godlijke barmhartigheid, haar ftichtelijk fterfbed, het gedrag haarer vrienden omtrent haar, hebben mij veel meer geleerd, dan ik, met al mijn blokken en hoofdbreken konde weeten. Kan men zich, als men hier van overtuigd is, wel verwonderen, dat de Apostelen niet veel ophadden met logifche Leerredenen? daar zij zéggen: toont mij uw geloof, uw vertrouwen , uwe overtuiging uit uwe daaden! ö, mijne lieve Tante! hoe wel fpraakt gij, als gij mij zeidet: de Godsdienst eens Christen is werkzaam zijn met be« fpiegelen: verfchoon mij, dat ik u dus lange op deeze wijze fchrijf, ik moest u toonen hoe ik het met u volkomen ééns ben. • Thans ga ik tot mijn verhaal over — Onze lieve vriendin wildschut, is niet meer bij ons, zij is overgegaan in den ftaat van gelukzaligheid: gisteren voormiddag om tien uuren gaf zij, in de armen haarer dierbaare Tante, den geest: zij heeft in weinige weeken, meer tot haare zelfverbetering  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. -oegebragt, dan veele duizenden in eene lange reeks van jaaren: zij heeft gehoorzaamheid en onderwerping geleerd en geoefend: zij beftreed en verwon des haare hoofddrift: Mevrouw stamhorst is zo ontroerd, door alles wat zij heeft bijgewoond, dat zij de pen niet kan opvatten: betje is zo hartlijk, zo aandoenlijk bedroefd, dat zij niets doet, of doen kan dan weenen: Juffrouw hofman is wel wat bedaarder maar zo vermoeid door waaken en medelijdend deelneemen, in alles, dat men haar nier vergen kan omttandig te fchrijven, te meer, daar zij voor agt dagen,aan Mevrouw le lij wijk, over onze overledene oraftandig fchreef: hoe zoude ik, die men uit vrees, of mijne herftellende gezondheid te veel zoude benadeeld worden , meer dan ik wenschte, m keetjes ziekte fpaarde, kunnen weigeren, (op het verzoek van Mevrouw stamhorst,) aan u te fchrijven; te meer, daar zij u nog een ander voorval wenscht medetedeelen: zij verzocht u ook, om dit overlijden aan Mevrouw wildschut te melden. Onze lieve zieke bleef eenige dagen, zo al in den zelfden toeftand, alleen haare krachten namen meerder af: zij was geheel willeloos en deed met zachtmoedigheid alles, wat men van haar eischte: haar fchoon gelaat was nu zo teder, zo innemend, dat wij haar niet zien konden, zonder de levendigfte fmarf. zij fprak weinig, en bijna nooit, dan om ons allen voor alles te bedanken: zij bad  a?2 C0RNELÏA WILDSCHUT; OPj veel in zich zelve: Mevrouw stamhorst, zien» de dat zij zo merkelijk verzwakte, week niet uit de kamer, en vroeg haar, 's daags voor haaren dood j of zij ook nog iet fterk begeerde: zij zag haare Tante aan, met eene aandoenlijke minzaamheid, en zeide: „Niets, volftrekt niets, dan 't „ geen mijn' God behaagt," — „Zoud gij ook „ wenfchen uwe Moeder te zien ?" — „ Neen " —• „ En waarom niet? ik hoop immers dat gij, mijn „ kind, pligtmaatig denkt omtrent uwe Moe„ der?" —„Indien ik haar minder lief hadde, min„ der dankbaar ware, voor haar goed oogmerk om„ trent mij, ik zoude wenfchen haar te zien, en „ te omhelzen, voor het laatst; maar mijn ziel is „ nu zo kalm, mijn hart zo gerust, en ik geloof, „ dat ik dit voor mijne om (handigheid zeer noo„ dig heb: zeg haar voor .mij, mijne lieve Tan„ te! dat ik haar met mijn geheel hart dankbaar „ ben, dat ik haar bemin met al de liefde van een „ kind, welk nu overtuigd is en voelt dat de Na„ tuur .ons naauw verbonden heeft: gij, mijne „ lieve Tante! zult zeker vóór haar blijven zor„ gen en zo veel nuttig zijn willen, als zij u zal „ toelaaten." mevrouw stamhorst. Wees gerust, mijn kind! uwe Moeder zal altoos in mij eene vriendin, eene Zuster behouden. keetje. Zo gij haar wederziet, omhels en kusch haar voor mij, en zeg haar, dat God mij in genade heeft aangenomen. [ Zij weende. J Zij  be gevolgen der opvoeding. 273 Zij was ons allen dankbaar, tegen allen minzaam, maar aan haare Tante nog meerder gehecht dan zelfs aan haare vriendin hofman: zij, (Juffrouw hofman,) heeft ons met traanen verhaald, dat zij, eens aan keetje vraagende hoe zij het nu had,en of het haar niet moejelijk viel, te buigen voor den wil van God? dit antwoord kreeg: „ O! neen (zoetlijk glimplagchende,) de grootfte „ offerhande is volbragt, het fcheiden van mijne „ dierbaare Tante en van u mijne tedergeliefde „ vriendin. " Weinige uuren vóór haaren dood, waren wij allen in de kamer, zij zat, in kusfens gefteund, overeind, met opengefchoven gordijnen, dewijl zij het telkens zeer benaauwd had, zo dra zij lag: zij zag ons allen zeer fterk aan , zij lachtte hoorbaar ; wij dachten dat het eene ftuiptrekking was , en verfchrikten: Juffrouw hofman ging voor het bed, en zag dat dit zo niet was: „ Waar over „ lacht gij, vroeg zij, mijne lieve ?" zie hier haar lief, eenvoudig, kinderlijk antwoord : „ Ik dacht daar, „ zo mijn goedertieren Schepper mij ooit tot den „ rang der Engelen mogt verhoogen, naar wie zou„ de ik dan het meest gelijken? misfchien, dacht „ ik, naar onze lieve vriendin zadelaar, en „ dit maakte mij zeer te vreden, ja zelfs vrolijker „ dan ik u zeggen kan" — „Wel," zeide naa-? tje, „hoe vrolijk zoud't gij dan niet zijn,indien „ gij deeze lieve vriendin, eens in den Hemel ont- VI. deel. S  374 c 0 r n el'ia wildschut; of, „ moet:" zij zweeg eenige minuten, toen zeide zij: „Dit zal in lange, in zeer heel lange niet ge„ beuren." haare tante. Waarom niet, mijn kind? - keetje. Ik zoude voor haar, daar, nog geen gefchikt gezelfchap zijn: ó, de goedertieren God, zal mij zeker plaatzen, bij hen, die hunne bekeering lang uitftelden; maar ik ben wel te vrede, en zal zeer gelukkig zijn, indien ik in 't gezelfchap van den bekeerden moordenaar en in dat mijns lieven Vaders word aangenomen ! Dit denkbeeld is wat vreemd, maar toch niet aftekeuren , in iemand, die zo ootmoedig fterft: of nu de herinnering aan haaren Vader, haar te fterk trof, dan of de Natuur was afgeftreden, kan ik niet bepaalen, zij kreeg eene zwaare flaauwte waarin zij lang bleef: bij zich zelve komende, zag zij ons nogmaals aan, en knikte met haar hoofd als of zij affcheid nam; toen drukte zij zich naauw aan den boezem haarer Tante, die haar omarmde federt zij ftaauw werd, gaf haar de hand en zeide, met breekende oogen en naauwlijks hoarbaare ftem: „Mijne Weldoenfter! mijne Moe- r der! God vergdde u alles leef lang ge- „ zegend ik vergeef mijne vijanden alles „ zo als God mij alles vergeven heeft, ik zal eeuwig „ gelukkig" . . . Hier blies zij den laatften adem uit.  i)e gevolgen de r opvoeding. 275 Allen barstten wij in traanen uit ,maar de aandoeningen van betje waren zo geweldig dat haare Moeder de doode, die zij nog omarmd hield, neder legde en voor haare Dochter bijzonder zorgde: Mevrouw stamhorst zeide niets, om haar te troosten; dit was nog de tijd niet, zij gaf haar een medicament, dat zij in voorraad gereed had, wèl voorziende dat dit noodig zijn zoude, en behandelde haar met eene tederheid die ons allen roerde: toen zij fpreeken konde, was haar eerfte bitter woord: „God ftraffe haar die oorzaak is van „keetje's dood"—zij zweeg,maar ging naar het lijk, haare Moeder belettede dit niet: zij kuschte het met vervoering; zij noemde haar met allerleie vriendlijke naamen; kuschte beide de handen, haare wangen, en week eindelijk, als zijnde dit alles te fterk voor haar, (Moerend terug: Juffrouw hofman was troosteloos, maar kon niet beduiten, fchijnt het, haare lieve doode vriendin te zien: zij poogde het wel, doch week telkens terUg _ zó was het einde van cornelia wildschut, die door eene verwaarloosde opvoeding, door haar nimmer tegengefprokene eigenzinnigheid, in zulke onhandigheden komende, als waarin zij kwam, bijnaar noodzakelijk in haar ongeluk dorten moest: de beide Heeren stamhorst bewenen haar, als eene geliefde Dochter en Zuster. Thans ga ik u over een onverwacht bezoek fchrijven , dat wij voor vier dagen ontvingen — Omtrent sigt uuren tri den morgen, kwam hier aan huis een S a  276 cornelia wildschut; op, knecht, in een, hier onbekend, liverei, en gaf dit briefjen over, waarop hij befcheid wachtte, het was van deezen inhoud: Mijnheer en Mevrouw stamhorst! I. - T. en zijne Huisvrouw, die de eere niet hebben bij u bekend te zijn, maar u bij gerucht kennen, verzoeken vriendlijk dat het hun vergund worde hunne opwachting bij u te maaken: mogelijk zal dit verzoek wat vreemd voorkomen, maar wij vleien ons, dat, indien wij nader kennis maaken, gij ons de moeite zult vergeven die u wordt aangedaan door, Uw Dienaar en Dienaar es, I.-T. en zijne Huisvrouw. ' Mevrouw stamhorst gelieve het uur te bepaalen. Men antwoordde, dat men te elf uuren Mijnheer I.—T. en zijne vrouw zoude wachten: naauwlijks floegde klok,of dezelfde knecht fchelde aan,en 'er trad een zeer fchoon jong paar, welgekleedde menfchen in de zaal: terwijl Mevrouw stamhorst hen ontving, nam ik de gelegenheid waar om hen te bezien: de man 'zag 'er uit als een fatfoenlijk Heer, hij was fchoon van gelaat cn geftalte, en fprak met Mevrouw: zijne vrouw was de beminselijkfte blonde, die ik ooit gezien had; zo gaf  DE ÖÊ volgen DER. op voed t no. Hfl betje mij ook in een paar woorden te verdaan: haare trekken waren edel en regelmaatig, maar zeer verzacht 'door iet droefgeestigs, 't welk ons terftond in 't oog viel: na dat de gewoone complimenten geëindigd waren, zeide de Dame: „ Me„ vrouw stamhorst! wij hebben van een onzer vrienden in den Haag gehoord , dat zeke„' re jonge Dame bij u is,, en dat gij haar behan„ delt als eene Moeder: wij hebben met zo veel " achting van u en uw huisgezin hooren fpreeken , dat wij, in uw quartier zijnde, om een Duitsch " reisjen te doen, ons het genoegen niet konden " weigeren u van onze achting te verzekeren." "Dit'met beleefdheid beantwoord zijnde, vroeg de Dame met bijzonder deelneemen hoe Juffrouw wildsc hut zich bevond : daar op het antwoord gehoord hebbende , welk Mevrouw stamhorst haar met traanen in de oogen gaf, begon zij zelve ook te weenen: ach! zeide zij, waarom kwam den brief om het arm verleid meisje te redden, niet vóór dat dit te laat was! hier van begreep Mevrouw stamhorst niets, en verzocht daaromtrent meerder lichts: de jonge Man nam het woord, en zei: Mevrouw, mijne Vrouw had, in den Haag wooneude , gelegenheid om den ondeugenden kaerel, die uwe onnozele Nicht verleid heeft, in alle zijne affchuwelijkheid te leeren kennen. . . . Bloos niet mijne Beminde (tegen zijne Vrouw,) ik fpreek met de waardige Mevrouw stamhorst; en gij zelve verdient de achting van deeze Vrouw. S 3  &73 cornf.lia wildschut; of, betje en ik wilden uit de zaal gaan, maar de jonge Dame bad ons dit niet te doen: „ Ik heb," zeide zij, „niets te herbaaien, dat door de „ Dochters van Mevrouw stamhorst niet mag „ gehoord worden" (mij ook voor haare Dochter aanziende.) De man verhaalde daar op in weinige woorden , en met al de kieschheid van een eerlijk fatzoenlijk man, hoe deeze van arkel, geholpen door zijne zuster, Juffrouw greenwood, (zo heette de Dame,) naauwlijks vijftien jaaren en ouderloos zijnde, verleid en daarna verlaten had; dat zij door zijne moeder, eene bloedverwante,gevonden zijnde, reeds vijf jaar daar aan huis gewoond had; dat zij door een' brief van van arkel zeiven, (die haar, zij weet niet hoe, in eene andere Provincie eh op het land, had weeten optefpooren) gefchreven , wist], dat hij, omtrent een zeer fchoone, zeer fchatrijke Dame, die hij niet beminde, zijne ftrikken fpande; doch dat derzelver naam haar onbekend was: maar dat zij die hebbende uitgevonden, aan Mevrouw T. had verzocht, hier over een' brief aan de ouders der jonge Dame te fchrijven, om hen te waarfchouwen en de ongelukkige uit zijne handen te redden; maar dat zij uit het antwoord van Mevrouw wildschut gezien hadden, dat die brief een paar dagen te laat was aangekomen: dat zij vervolgends gehoord hebbende hoe het beklagenswaarde meisje door Mevrouw stamhorst ontvangen zijnde, de begeerte om haar, de wel-  de gevolgen der opvoeding. 279 doenfters haarer ongelukkige Nicht te zien, en zo zij hoopten meer van nabij te leeren kennen. Mevrouw stamhok s t zeide , dat zij zich ten uiterfte vereerd achtte met de gunftige gedachten van twee zulke uitmuntende lieden: dat zij niet twijfelde of het geen zij omtrent haar eenigen broeders dochter deed, niet zoude afgekeurd worden, door hen wier goedkeuring die der deugd en menfchenliefde zelve is: dar. taart ongelukkige Nicht meer zoude te befchuldigert zijn, indien zij beter ware opgevoed, en niet door eene der fnoodfle vrouwen in haar bederf gelokt ware: dat keetje uit halltarrigheid en om haare fchijuvrienden te wreeken, van het ongelijk't welk zij meenden dat haar Vader haar had aangedaan, haaren Vader ongehoorzaam geweest was: dat haar Vader, die zich nooit met de opvoeding zijns kinds bemoeid had, meer te befchuldigen was dan het verkeerd meisje zelf: dat de dood haars Vaders, haar zodanig getroffen had, dat zijzo wel daardoor , als door andere bijkomende onhandigheden in eene doodlijke droefgeestigheid geftort was, die haare gezondheid reeds zo zeer ondermijnd had, dat 'er geen hoop op herftelling overbleef — Wij allen , ook de jonge man, weenden. De deugeniet, zeide de Heer T. is reeds geftraft : ons is een brief voorgeleezen, aan den Heere blok del op zijn doodbed gefchreven, maar niet voltooid; en dit, Mevrouw! moet ons eeuig genoegen geeven. Mevrouw stamhorst S4  fi8o cornelia wildschut; of, Verhaalde hem toen, dat eene Juffrouw hofman, de bijzondere viendin haarer Nicht dat zelfde bericht ontvangen had in eenen brief, op het verzoek van den Heere aan wiens huis hij gefchreven was; dat die brief haar zeer getroffen had: maar dat Gods oordeelen rechtvaardig zijn. Zoude ik, vroeg de jonge Dame, de ongelukkige niet een oogenblik kunnen zien: „ jfoe onge„ fchikt mijne Nicht ook zij om bezoeken afte„ wachten, kan ik dit niet weigeren." Zij ging uit de zaal om keetje., die thans in haar fauteuil zat, een weinig voortebereiden: wij traden binnen, en vonden Juffrouw hofman aan haare zijde gezeten, die, fchijnt het,geweend had: lieve kind! zeide Mevrouw stamhorst, ik breng hier eene Dame bij u, die, indien het Gode behaagd hadde, u voor uw ongeluk zoude bewaard hebben door een' brief ter uwer vvaarfchouwinge te laaten fchrijven. keetje boog zich beleefd, en zeide: „Zij die „ den raad en vermaaningen van alle haare vrien„ den, van eene Tante, als gij zijt, kon ver„ waarloozen, was niet waardig ook deeze proef „ van opmerkzaamheid en deelneeming te ontvan„ gen: evenwel ik ben zeer dankbaar voor het „ goede oogmerk:" de beide jonge lieden zagen dit fchoon, flervend jong mensch, niet dan met eene fmart die op al'e de trekken van hun gelaat duidelijk te 'leezen ftond: kee.'tj'e dit ziende, ftak haare iheeuwitte vermagerde..hand uit, imx  BE GEVOLGEN DER OPVOEDING. a8l de jonge Dame, en toonde hoe gevoelig zij was voor deeze blijk van medelijden: „Wie gij ook „ zijn moogt, Mevrouw!" zeide zij, „ik zie dat „ gij onder het getal mijner waare vrienden eene „ plaats verdient: maar bedroef u niet over mij, „ ik hoop en vertrouw, dat ik welhaast geïukki1 „ ger zijn zal, dan ik hier ooit, door mijn eigen „ fchuld en dwaasheid , ongelukkig was: denk „ niet dat ik uit liefde, uit drift, uit zwakheid „ viel; deeze verfchooning heb ik niet; ik ftortte „ in deezen ramp uit halftarrigheid en om mijnen „ Vader te dwarsboomen . . . ó mijn Vader! . . . „ mijn Vader! hadt gij dit van mij verdiend! de „ oneindige barmhartigheid van mijnen God, kan „ mij naauwlijks deeze groote zonde vergeeven:" zij legde haaren hand op haar hart en zeide: „Dit „ is door den dood mijns Vaders, verbroken: ó „ mogt ik leven om alles te lijden wat ik verdien! „ maar dit behaagt God niet:" wij allen fnikten: keetje was zo vermoeid dat zij met haar hoofd achterover in haare kusfens zeeg: de Heer I.-T. en zijne vrouw (tonden op, hij boog zich op zijne knie en kuschte keetje's zwakke, bij haar nederhangende hand: zijne vrouw omhelsde haar met de grootfte aandoening, maar zeide weinig: Mevrouw stamhorst ging met hen uit de kamer, en heeft hen overgehaald om, als zij terug komen uit Duitschland, hier eenige dagen te vertoeven. Alle daag wacht ik mijne waarde Moeder, mijn S 5  SS2 c0rnelia wildschut, OF, verlangen is onuitfprekelijk groot, om haar wedertezien; hoe dankbaar verheugd zal zij niet zijn, als, zij ziet dat mijne gezondheid herfteld en mijn geest zo in orde is, als zij zelve mij kan wenfchen. Veel zal ik aan mijn lieve betje verliezen; ik denk dat die binnen weinige maanden getrouwd zijn zal: Juffrouw hofman komt binnen agt dagen terug, dit heeft zij mij daar zo gezegd, tot groot leedwezen van betje die haar ook zo .gaarne hier hield, immers tot zij zelve naar Amjïerdam, vertrekt. Wij hebben onze lieve overledene daar nog eens in haar kist gezien: onze aandoeningen zijn te geweldig om ons te kunnen toelaaten veel te zeggen — Vaarwel lieve Tante! groet mijn Oom en Neef voor mij, en geloof dat ik ben, Uwe oprechte vriendin, dienaar es en Nicht, m. klinker t. P. S. Ik doe mijn' brief nog eens open — Zo krijgt Mevrouw stamhorst bericht, dat de fnoode verleidfter van keetje dood is: men vreest dat zij haare dagen verkort heeft: zij is in woede en verbittering geltorven: de Heer stamhorst zeide: „ Wie heeft zich ooit te„ gen God verhard en vrede gehad?" de omHandigheden zijn zo ijsfelijk, dat Mevrouw niet goed vond die voor als nog aan ons te melden.  be cevolgen der 01'voedinc. 283 TWEE- EN- TWINTIGSTE BRIEF. Mevrouw de Weduwe wildschut, aan Mevrouw elizaeeth stamhorst. "Wel lieve God, Zuster! wat ben ik veraltereerd, en ik heb gekreeten als een hofhond, om mijn allerlieffte kind: Mejuffrouw de groot kwam ook zo maar met de deur in 't huis: wel lieve Heer! konde ik denken dat zo een gezond meisje, dat 'er zo uitzag als een beeld, om dat die wat verdriet had en wat zieklijk was, zo fchielijk'er uit zijn zoude? Zie Zuster! neem het mij niet kwalijk, maar ik ben om uw' Broêr niet half zo bedroefd geweest als ik ben over mijn kind: je moet denken ik zag hem zo zelden, en nooit dan met zijn geftoet van vreemde potentaaten: zo dat, men kon nooit eens een woord fpreeken, dan laat in den nacht, en dan had ik meer lust in flaapen, dan in praaten, maar met mijn kind ging ik altoos op en neer,en wij waren als twee goede vrienden, (hoewel zij mij tog lelijk bedrogen heeft.) Wat ben ik nu blij dat ik het fehaap altoos haar' zin gaf; nu heb ik een gerust gemoed, en weet dat ik haar nooit zuur heb aangezien: zo  984 cornelia wildschut; of, was wildschut op 't laatst van zijn leven nier 9 en die knaaging heeft hem de dood gedaan; dat ik heel wel begrijpen kan. Mijn God! dat moest haar Vader geweten heb» ben, dat zij zo bekeerd geftorven is! wat zou hij hoog met haar gelopen hebben , en haar alles gegeven waar zij 's nachts van droomde : en al zijn wij zo rijk niet meer als de Vader van den verloren Zoon, en kunnen geene goude ringen prefent doen, nu, daar zou zij nu in haar graf niet aan hebben, hij zou ook wel een gemest kalf geflagt hebben: maar nu is zij in Gods rijk en'aan de bruiloft des Lams: ik heb het mijn' buurman jordaan ook gantsch niet wèl afgenomen, om dat hij mij belette mijn eenig kind op haar doodbed te bezoeken , en haar nog een troostlijk woord uit de fchrift toetefpreeken: en ik zei: 6 Buurman! ik geloof dat jij den Heiland niet wèl begrijpt, die zou zeker geen Moeder belet hebben haar eenig lief kind te zien, en, zei ik zo, mijne Vriendin te Rotterdam mag dan niet bekeerd zijn, doch zij verftaat den Heiland veel beter, en met Zuster denk ik ook dat ik mij maar bij Juffrouw de groot moet houden en bij mijne vriendin ook, want die menfchen wilden altoos dat ik mijn kind ging bezoeken , en haar opbeuren zo als het eene Moeder betaamt: hij preutelde hier wel zo wat tegen, doch ik (foor 'er mij niet aan, en ik heb hem gezegd daar het op ftaat; zo ben ik, weet gij?  be gevolgen der opvoeding. ü8j Nu, een mensch moet ééns fterven, en ik hoop dat mijn lief kind, het in den Hemel zo wèl heeftdat zij deeze wereld gemaklijk kan vergeten: en ik kom niet te begraven: ik heb al fchrikken en alteraties genoeg gehad, bij de begraavenis van mijn man zaliger; ik ben wel zo aandoenlijk niet dat ik om alle wisjewasjes in ftaanwte val, en azijn moet opfnuiven, maar mijn hart hangt tog over mijn kind —Ik bedank u , Zuster 1 voor alles wat gij voor mijn kind deed, en ook uw man en kinders, en Juffrouw hofman en klinkert, maar zo als ik zeg, ik hoop dat de Heere het u allen vergelden zal, en als betje in de ftad komt woonen, dan zal zij aan mij een Moeder hebben, en ik zal haar alle dag bezoeken, dat zal haar nog wat opbeuren, als zij u mist, daar zij zo krachtig veel van u houdt: betje zal een kostelijk man hebben, nu, zij verdient hem ook, en Oom is heel in zijn fchik met dat huwelijk , en mietje is zo blij als of zij zelve de bruid zoude worden : en ik hoor door Juffrouw hofman, dat Neef r ie ter naar Juffrouw leentje vrijt: wel kind dat doet mij deugd: de vrouw is fchat-rijk, en mietje is een zoet nuffeltje; en piet er. is een goed kalf, en weet zijn weetje wel, dat beloof ik je: ja Zuster, je bent maar gelukkig met je kinderen: maar dit is ieders deel niet; had het God behaagd, ik zou ook gelukkig met mijn kind geweest zijn; nu, aat heeft zo niet moeten weezen:  cornelia wildschut; of, en walteii wint geld als water, en naatje zal op een gouwen troon zitten, ziet gij, zo zegent de Heer de braave menfchen, en om dat zij' zo eene oprechte vriendin was van keetje, zal het haar welgaan: en Mejuffrouw de groot heeft mij gezegd (want zij is heel vrij met mij, en ik met haar,) dat haar Zoon trouwen zal met dat Engelsch meisjen, zodra hij in zijne zaaken en wat ouder is: nu dat 's goed, als 'er niet getrouwd wierd zou Amfterdam gaauw uitflerven; en onze braave frans zal ook wel op zijn voeten neerkomen, de Heer zal ook voor hem zorgen, om dat hij zo een braaf kind is, en zijn Ouders zo bemint en gehoorzaam is, en om dat hij zo veel van mijn' man hieldt, en zo bedroefd over hem is, dat hij nog niet van hem kan hooren fpreken: dat het ondeugend vrouwsperfoon dood is, doet mij recht deugd: hoor Zuster! zij" was nog tien percent erger dan haar Broêr, die ook dood is, zo als Juffrouw hofman mij verhaald heeft: ja, ja, boontje komt altoos om zijn loontje, en dat zij zich zelve heeft te kort gedaan kan heel wel zijn, want zij geloofde in Hemel noch Hel, en zal gedacht hebben, als ik dood ben kan mijn man mij niet in een Verbeterhuis plakken, dat moet haar tog niet aangedaan hebben, die Caronje! En nu denk ik eens naar Rotterdam te gaan, bij mijne oude, trouwe vriendin; zij zal mij wel een kattebakkes geeven over kee«  de gevolgen der opvoeding. tje, doch dat moet ik verdraagen; zij meent het wèl en zij heeft geen ongelijk: nu, Zuster! groet ik u, en Broêr en uwe kinderen , en ik blijve , Uwe liefhebbende Zuster, francina wildschut, Geboren de wind.  a8S cornelia wildschut; of, GESCHRIFT, gevonden onder de papieren van den heere paulus wildschut. De Uitgecffiers deezer Historie hebben goedgevonden, met dit Stuk dit werk te fluiten* in de hoop, dat het bij oplettende Lezers dien indruk maaken zal, V welk de Schrijver daarmede bedoelde. 1\^anneer gij, mijne Medeburgers! dit Gefchrift leezen zult, is de beangdige geest des Schrijvers reeds uit deeze zichtbare wereld overgegaan, tot dien ftaat, waarin zijn lot aanvangelijk zal beflischt zijn: dan zal hij, niet meer belet door zinlijke voorwerpen en driften, met een opgehelderd verftand, zijn eigen hart, en de geheimfte drijfveeren zijner daaden beter kennen en doorzien: thans oordeelt mij mijn geweten, zo als mijn Godlijke Rechter mij, in den dag der Opftandinge oordeelen zal: federt ik uit mijne influimering ontwaakte, zie ik veel beter dóór, dan zelfs mijne vertrouwde vriendin, hoe verre mijne verzuimenisfen in de verfchooningen der genade vallen kunnen; in hoe verre ik verantwoordelijk ben omtrent de keuze die ik deed, van eene vrouw die  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. a8j> die eens de Moeder mijner kinderen konde worden; en, helaas! van mijn eenig kind werd: hoe vrij, hoe verre ik lijdelijk ben omtrent die lafheid, die laage toegevendheid der gebreken en onbekwaamheden mijner vrouwe; in hoe verre de natuurlijke gevolgen eener verwaarloosde opvoeding, ter mijner verantwoordinge komen; in hoe verre ik fchuldig fta, toen ik alle raadgevingen verwaarloosde; in hoe verre het van mij afhing mij zeiven te overwinnen, en niet waardig te voldoen aan de groote pligten van man en Vader; in hoe verre het in mijn vermogen ftond, mijn trek tot vermaaken, (die mij zelfs nooit voldeeden zo dra ik daar over dacht,) te overwinnen; in hoe verre ik mijne natuurlijke traagheid had kunnen afleggen ; dan zal ik zeker weeten, of mijn tegenwoordig leedwezen alléén de vrucht zij van fpijt, woede en razernij, over den ramp, waarin ik mij zeiven, en mijn kind geftort heb. Thans poog ik mijne verwaarloosde, verftandige vermogens te gebruiken; mijne verzwakte reden te verfterken, en den tijd die mij hier nog vergund wordt, op de beste wijs te hefteden: mogelijk kan dit Gefchrift, gefchreven door een troostloozen Vader, dienen, om Ouders, na genoeg in mijne omftandigheden, tot nadenken te brengen: dit is ten minften mijn oogmerk; en niet om als Schrijver eenigen lof te verwerven: ik weet wel dat daar mijn talent niet ligt; minder echter, in- VI. DEEL. T  $9° CORNELIA WILDSCHUT; OF, dien ik mijne Zuster mag gelooven, en is zij niet mijne oprechte vriendin! door natuurlijk onvermogen , dan wel door verwaarloozing die ik mij zeiven te wijten heb. In droevige overdenking verzonken, vraag ik mij zeiven: zal ik vergeeving erlangen, van dien God, die weet wat maakzels dat wij zijn? zou zijne genade, ons bekend gemaakt in zijn Euangelie, mij verontfchuldigen ? Hier antwoordt mijn geweten mij niets troostlijks: zoude ik ooit het geheugen kunnen verliezen, dat ik alleen uit zinlijke drift, en tegen de ernftigfte waarfchouwingen aan, ja tegen mijn eigen oordeel aan, eene fchoone vrouw voor mij verkoos, om , ik herhaal het, want dit drukt mij zo vreeslijk, om de Moeder mijner kinderen te worden: voorzag ik dan niet, zo veel mijne driften mij zulks toelieten, voorzag ik dan niet, dat die kinderen van hunne beftemming zouden verwijderd worden, van dat oogenblik af, dat hunne reden ontwaakte? dat deeze vrouw, met de beste oogmerken, hen zoude afleiden van dien weg, die tot menfchen - geluk leit? dat zij, uit onkunde, de goede neigingen zoude verflikken en de gevaarlijke koesteren ? was ik daar zelf niet, al zeer vroeg, de onverfchillige getuigen van ? Zou de genade mij kunnen ontheffen van die knaagingen, dat zelfverwijt, die nu en dan müne reden geheel verdelgen, en tot krankzinnigheid vervoeren: dewijl ik, in plaats van door mijne  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 201 zorg en oplettendheid de droevige gevolgen deezer opvoeding te verbeteren, voortekomen; in plaats van het kwaad te (tuiten 't welk mijne dwaazê keuze veroorzaakt had, dit alles met laffe werkelooze ontevredenheid aanzag: dewijl ik mijn eenig kind nooit aan mij poogde te hechten, haar vertrouwen te winnen, door verftandige liefde, door minzaame gemeenzaamheid , door vriendlijke lesfen , door nuttige vermaaningen, door haare vermaaken te regelen , haar met deugd, pligt en fmaak bekend te maaken; door vriendinnen voor haar te kiezen , door haar, met mijn eigen voorbeeld te toonen hoe gelukkig ik haar poogde te maaken ? Mijne rust, mijne huislijke rust, en mijn zucht tot vermaaken, mijne ti»agheid, hebben dit kind van dit alles beroofd! Hoe grieft mij het denkbeeld, dat mijn eenig kind zodra zij geleerd heeft te denken, op haaren Vader niet dan met verfmaading zal kunnen neder» zien , en zo al niet haaten, ten minlten diep verachten! ö ijsfelijk gruwzaam denkbeeld! en wie, wie heb ik dit te wijten? Indien ik mijn' pligt omtrent haar gedaan hadde , en zijdoor een zamenloop van ongelukkige omftandigheden, ten val gebragt ware, zoude zij dan niet met diep berouw wederkeeren, bij haaren Vader; wèl overtuigd dat een deugdzaam goedertieren Vader, zijn verdwaald, maar berouw hebbend kind nooit kan verftooten ? zoude ik haar als dan nog niet aan dé T &  Sp2 CORNKLIA WILDSCHUT; OF, deugd, en aan het geluk hebben kunnen wedergeeven ? zoude zij de troost mijns ouderdoms niet zijn ? zoude haare zachte hand mijne ftervende oogen niet fluiten? zoude zij geene traanen Horten op het lijk haars braaven tederbeminden Vaders! maar wat kan mijn ongelukkig kind tot mij brengen? heb ik door toomlooze drift en toorn haar dan niet getoond hoe weinig ik mij door goede, vaste beginzels liet beftuuren? Zouden alle deeze naare gedachten immer uit mijne bedroefde ziel verdwijnen; ook dan misfchien niet, als ik mij in een zaliger leven bevond? zoude ik mij dan niet, en met veel meer krachts en levendigheids, herinneren, wat mijn kind had kunnen worden , indien ik haar verftand beftuurd, haar hart gevormd hadde? indien ik haar ten minften eene moeder gegeven hadde, die in ftaat en genegen ware ons kind ^optevoeden naar de beginzels van reden en Godsdienst. Ach! wat baat een zich zeiven befchuldigend zondaar , zijn krachtloos berouw , wanneer hij zijne misdrijven niet meer kan verbeteren? hoewel met zijnen God verzoend, blijft hij ongelukkig, indien hij niet bevredigd is met zich zeiven. Alles wat ik van den God der liefde kan verwachten, alles wat ik thans van Hem fpreek, terwijl ik mij met een gebroken hart voor Hem in het ftof nederbuig, terwijl angften mijne ziel verfcheuren, en een koud zweet mijn verftijfd aange-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 293 zicht bedekt, alles wat ik thans ten koste mijns levens zoude wenfchen te koopen, is dit, dat mijn eenig dierbaar kind tot inkeer kome , en onder befcherming van betere menfchen dan haare Ouders; 6 dit zou mijn lijden vereachten; mijn kind zoude dan nog bevrijd worden van de vreeslijke gevolgen mijner verkeerdheden, en van haare eigen, die tot mijne verantwoording liggen. Maar waarmede vleit zich een bedroefd Vader niet al! gefield dat dit gebeure , zal dit mijtte fchuld verminderen? zal mijn kind haar geluk, haare deugd aan mij te; danken hebben ? wat heeft zij mij te danken, dat ik haar het beftaan gaf? 6 mijn geweeten! ik hoor uw verwijt! werd ik niet geheel en al beftuurd door zinlijken lust ? Zal zij dan het eigendom niet worden dier braave menfchen die haar in hunne befcherming neemen ? Gaven zij haar niet haar gelukkig aanweezen ? een aanweezen, dat ik haar in zijne uitmun* tendheid nooit leerde kennen: ik kan deeze gedachte niet voordzetten Mijn kind in geene betrekking met haaren Vader!.... ó Gij die dit blad mogelijk eens met aandoening kezen zult, beklaag geene Vaders , die hunne veelbeloovende, wèlopgevoede kinderen in den bloei der jeugd, in gezondheid , omringd van groote verwachtingen, ten graave brengen: zij gaan over in de meer onmiddelijke nabijheid des algejioegzaamen Gods; zij leeven zo wel voor zich, T 3  J94 cornblia wildschut; of, als voor hunne Ouders; zij weeten dat zij die Ouders eens in den dag der Opftandinge zullen wederzien : en deeze gelukkige Ouders hebben de vertroosting dat hunne dierb?are kinderen verplaatst zijn in betere leerfchoolen; dat daar hunne zedelijke krachten en verftandige vermogens rasfcher zullen ontwikkeld worden; dat zij de verleidingen der waereld ontkomen zijn , en mogelijk nu de befchermgeesten zijn dier Ouders , die hunne zwakke jeugd bewaakten en opvoedden voor den hemel. Maar gij, 6 mijne mede-menfchen , die een zacht aandoenlijk hart in uwen boezem hebt; die bij ondervinding weet, wat het zegt, Vader te zijn ; weigert mij geen medelijdenden traan! beklaagt mij ook als gij mij veroordeelt: ik ben ten hoogMen ongelukkig, en door mij zeiven ongelukkig! Als ik mij verbeeld, dat mijn eenig kind, thans zo diep gezonken, en mogelijk nog onkundig van haare overtreeding , eens door de Godlijke ontferming van haare dwaaling afwijkt; als ik verondeiflel, dat zij nog eens met glans zal ingaan in het Koningrijk van haaren God, om eeuwig gelukkig te zijn, dan nog blijft dit kind eeuwig voor mij verloren? Ysfelijke overdenking! Ik ben flechts haar natuurlijke Vader; aan mij heeft zij gee* ne eene nuttige kundigheid, geene eene deugdzaame neiging, geen een christelijk denkbeeld te danken; geen een gelukkig oogenblik, geene eene goedkeuring van haar verlicht geweeten, geen een helderen.  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 205 blik in de eeuwigheid! Ach wanneer het allerwenfchelijkfte gebeurt, en Gods eeuwige OMfi» tning laate dit gebeuren! dan zal ik in den dag der Opftanding aan de zijde van mijn kind ftaau, van mijn kind, over welks geboorte ik mij tot be. dwelming toe verheugde; hoe zal ik voor haar te rug beeven! neen, ik niet, haar natuurlijke Vader, die haar alleen het aan weezen gaf; een ander waardiger, door de Voorzienigheid daartoe uitgekoozen, perfoon, zal haar den dierbaaren Verlosfer voordellen; hij zal zeggen (dewijl zijn verrukking op het verheerelijkt gelaat ftraalt, en ik mijn aangezichte met fmart bedekke:) „Zie hier mij 6 Heere! en het kind dat gij mij gegeven hebt." Datzalikzien, hooren, gevoelen, en met mijngantfche ziel toeftemmen: ik zal dat kind niet mogen eifchen, ik zal wegzinken in ellende en zelfverwijt : 'vaar zal dan voor mij de Hemel zijn ? 6 God der genade! onderfteun mij, daar mijne verhitte verbeelding mij zulke ijsfelijke tooneelen voorfchildert! Ach ware het niet eene weldaad, indien Gij mij, door mij te vernietigen, mij voor haar geweldige woede bewaardet! En gij, mijne vrienden, poogt mij nog te troosten * Ja ik aaubidde even als gij, de barmhartigheid Gods, maar kan zij gebeurde zaaken veranderen * Ik geloof in den Godlijken Verlosfer, maar wat is geloof zonder de werken? zaligmaking zonder heiligmaking? Wie zal hier fcheiden het geen T 4  ■206" CORNKLIA WILDSCHUT} OF, de God der Natuur en der Orde des Heils en der Genade heeft te zamen gevoegd ? ,Maar ik leef nog, indien een ftaat als de mijne leven genaamd kan worden: ik zal nog alle de krachten mijner ziele en van mijn afgemat ligchaam bijeenzamelen; ik zal mijne eigene rampzaligheid eenige uuren poogen te vergeeten, mij daar boven verheffen, en op dat ik niet geheel onnut moge geleefd hebben, het volgende ten nutte der Jeugd en der Ouderen op het papier ftelleu. Waarde, beminde jonge lieden! hoort met geduld een' man die u in de angst zijner ziele fchrijft; die thans vertwijfeld ftaat aan den rand der duistere eeuwigheid, om dat hij in uwe jaaren dwaasheden bedreef, wier gevolgen onuitöogbaar zijn: zijt gij nog niet aangeftoken door den heerfchenden fmaak onzer eeuwe; hebt gij eenig denkbeeld van uwe groote beftemming; eerbiedigt gij met uw hart den Godsdienst der Christenen, laat ik u dan mogen bidden, zo lief u uw tijdelijk en eeuwig geluk is ; zo vuurig gij vvenscht Medeburgers voor den Staat en den Hemel voordtebrengen, zo aangenaam en waardig u de naam van Vader in de ooren klinkt, laat ik u mogen bidden, bedenkt hoe gewigtig de keuze eener Echtgenoote zij: laat ik u mogen overtuigen, dat 'er op deeze Aarde geen belangrijker wezen beftaat dan eene Moeder: zij houdt goed en kwaad in evenwigt: zonder haar zoude de Almagt wonderen doen moeten, ora  DE GEVOLCEN DER OPVOEDING. 297 de zedelijke wereld in orde en rust te houden: ware het getal der deugdzaame, verftandige, tedere Moeders niet grooter dan dat der dwaaze, onkundige, zorgelooze, dan zoude weldra de maatfchappij in ondeugd en verwarring nederftorten en deeze Aarde bewoond worden door monsters : al ons geluk, onze rust, onze roem, het geluk van nog niet aanwezige gedachten, ftaat in de magt der Moeders: in haar temperament, in haare driften, in haare begrippen, in haare levenswijs ligt de grond van het charakter onzer kinderen; zij kunnen, de Opvoeding nu eens niet in aanmerking genomen zijnde, onze kinderen den weg der deugd en des geluks, even zo moejeiijk als gemaklijk maaken: van het eerfte voedzel, van de gefprekken , de behandelingen, de leiding, de lesfen, het voorbeeld der Moeder door alle graaden der opvoeding, hangt het lot uwer kinderen in deeze en in de toekomende wereld, bijnaar ten vollen, af: de Moeder kan hunne zedelijke vrijheid oneindig veruaauwen of uitzetten, door hunne natuurlijke vermogens te voeden , te verfterken, te leiden, of te verzwakken en te verwaarloozen. Indien uwe kinderen geene verftandige Moeders ontvingen, geen beter opvoeding genooten dan mijn eenig ongelukkig kind, dan is hun geluk niets dan fchijn: ééns zullen zij, en misfchien te laat, zien, dat deeze mijne woorden gegrond T 5  sqS cornelia wildschut; of, "zijn: Vaders, zelfs in het gedruis der wereld geboren en opgevoed; Vaders, die in verftroojende of zondige vermaaken gedachtenloos, zonder eenige denkbeelden van Godsdienst te bezitten, geen verlicht, en des ook geen verwijtend geweten hebben ; Vaders, die het nooit invalt te vraagen: wie ben ik ? wat zijn mijne betrekkingen, mijne pligten? Vaders, die hunne kinderen niets bezorgen dan rijkdom of wereldfche grootheid, dan onkunde, en drift tot zinlijke vermaaken: zulke Vaders kunnen deelen in het geluk van het Vee, 't welke God gene redelijke ziel gegeven heeft; zij kunnen leeven en fterven zonder knaaging, zonder hoop,zonder verwachting; God zal hen oordeelen; Hij alleen weet hoe verre zij zeiven lijdelijk waren! Maar gij, Vaders die met mij het geluk eener goede opvoeding genoot; gij die den Godsdienst kent, en uwe hooge beftemming bevat, vraagt, u zelve, zoudt gij te ontfchuldigen zijn, indien gij u eene vrouw gekozen haddet met geen ander dan dierlijk oogmerk ? kunt gij, indien gij zeiven oordeel en verttand hebt, u eene onaangenaamer, verdrietiger zamenleving verbeelden, dan met eene vrouw, met wie gij nooit over uwe wederzijdfche belangen, over dat uwer kinderen fpreken kunt ? die u dan zelfs niet verftaat: dan met eene vrouw die geen gezond verftand genoeg heeft, om u met haar op eene redelijke wijze te vermaaken; die u nooit fpreekt dan over dingen, die, en uw ver-  DE GEVOLGEN DER OPVOEDING. 20.9 ftand, en uw hart, en vernuft niet anders dan ten walge zijn? die uwe gewigtigfte voorftellen niet begrijpt, of door een onophoudelijk gefnap in de war brengt; wier geest laag, wier verftand ongeoefend, en wier vrolijkheid zelfs u doet peinzen: dit was mijn toeftand, en dien heb ik mij zeiven te danken! Bevind gij u in dezelfde omftandigheden , dan zult gij droefgeestig worden, of uw vermaak buiten uw huis zoeken; gij zult zelfs fmaak krijgen in gezelfchappen en vermaaken, die gij, ongehuwd zijnde, niet zocht, die niets behaagelijks voor ü hadden. Had ik mij ooit verbeeld, toen ik nog het gezelfchap mijner Zuster en dat haars mans zo zeer beminde; toen ik menig uur met beiden zo aangenaam en leerzaam doorbragt, dat ik, getrouwd zijnde, mijn huis zoude fchuwen, en mij laaten verleiden door dwaaze kostbaare vermaaken , die mij weldra rangfchikten onder hen, die door hunne verkeerdheden zich den naam van man en Vader onwaardig gedraagen! ö' Hadde ik die vastheid van geest poogen te erlangen, zonder welk men nooit gelukkig zijn kan ! hadde ik mijne helling tot traagheid en gedachtenloosheid tegengegaan, nu zou fpijt en verdriet mij riet verteeren, daar ik zie hoe diep ik beneden mij zeiven gedaald ben: waarom vergat ik, dat de redelijke mensch nog andere, en veel verhevener pligten heeft dan die van zijn beroep, dat hij het  300 cornelia wildschut; of, leven ontving, niet om fchatten te vergaderen en ie verkwisten; niet om zijne vrije uuren te verbeuzelen , maar om zijn' geest te oefenen , zich aller deugden eigen te maaken, zich voortebereiden voor den Hemel: wist ik dan niet dat dit korftondig leven gefchikt is, om ons voortebereiden tot dat leven, dat in alle eeuwigheid voordduurt ? Wat heb ik des ter mijner verfchooninge ? Erkende ik niet dat de Leer van jezus uit god was? dat zijne wetten mijne gehoorzaamheid eischten en verdienden? Ontbrak het mij aan een verlicht geweten, nan vermaanende vrienden? en zal ik, diedit alles verwaarloosde, mijne ftraffe in de natuurlijke gevolgen daarvan niet ontvangen! 6 Gij die eene dwaaze keuze deed, eene keuze die zulk een magdgen invloed heeft, op uwe zedelijkheid , op uw verftand en uwe gelukzaligheid! poogt door verdubbelde zorgvuldigheid de gevolgen daarvan in uwe kinderen te (tuiten ; boet voor uwe dwaasheid, getroost u huislijke onrust , en denkt, dat gij zo wel Vader als man zijt. ó Hadde ik gepoogd mijne vrouw met oordeel, liefde en zachtzinnigheid te leiden; nu zoude zij de troost mijns levens, nu zoude ons kind gelukkig zijn: hadde ik mijn lief bevallig kind, in haare vroegfte jeugd gade geflagen, haar hart aan mij gehecht, haar als een tederlievend, zorgvuldig Vader behandeld! maar, ó fchande! ik kende mijn eigen kind niet, zij had gebreken die  DB GEVOLGEN DER OPVOEDING. $Ql mij onbekend waren, en toen ik die leerde kennen, gebruikte ik, om ze uitteroejeu, de verkeerdlte middelen: zou eene zo goedaartige vrouw als de mijne, mij niet hebben toegelaten mijn kind optevoeden , indien ik haar niet eerst dat groote werk had overgelaten? ongetwijfeld zou zij zich, indien ik dit maar met verftand, liefde, bedaardheid en ftandvastigheid gewild had, mij hebben toegegeven: zij, zo wel overtuigd van haar goed oogmerk, en zelve geene fnoode gebreken hebbende, was niet inftaat om te zien dat zij, hoewel Moeder, haar kind niet wèl opvoedde: en mijn ongelukkig kind, draagt nu van mijne lafheid, en van haars Moeders onbekwaamheid alle de gevolgen : welk een denkbeeld voor een' Vader, voor een' Vader die thans zo teder dat kind bemint, 't welk altoos zo onverfchillig voor hem fcheen te zijn: mij, mij is alles te wijten, ik had dit alles kunnen voorkomen, en verzuimde het fchandelijk. Vaders! nagenoeg in mijne onhandighedenï mogt mijn voorbeeld voor u nuttig zijn! mogt gij weeten te zorgen voor het duurzaam geluk uwer kinderen! Komt het daar op aan, geeft uit lafheid, uit zucht tot rust, of uit trek tot vermaaken, geeft dit ftuk niet op: een goedaartige vrouw heeft een leidelijk, goed, zacht hart; neemt haar aan als een verwaarloosd kind; verdient haare achting, en zij zal uwe meerderheid erkennen: toont  g02 CORNELIA WILDSCHUT; OF, haar, dat gij haar gezelfchap niet fchuwt, dit zal haar vleien; geeft haar onbedriegelijke bewijzen van uwe liefde, en zij zal geheel liefde, geheel erkentelijkheid zijn: fpreekt met haar, raadpleegt met haar, dit zal haare eigenliefde vleien; toont dat gij zo wel haar als uws kinds geluk bedoelt, en zo dra zij daarvan wèl overtuigd is, zal zij u, om uw oogmerk zelf beminnen; zij zal u behulpzaam zijn, en weldra zult gij de vruchten uwer onvermoeide poogingen inzamelen; gij zult gelukkig zijn, en allen die met u in betrekking ftaan, gelukkig maaken. Maar gij, die eene keuze uwer waardig, deed; gij die uwe hartvriendin omhelst in de vrouw van uw hart; gij die uwe kinderen reden geeft om u in alle eeuwigheid nog te danken voor hun aanweesen, u befchouw ik met eerbied ! Alle de rampen deezes levens kunnen uw geluk niet verwoesten: gij zijt de weldoeners van nog niet aanweezige gedachten: uw huis is het ftil verblijf der vrede, een woonplaats der deugd, eene oefenfchool voor den zich altoos ontwikkelenden menschlijken geest! uwe kinderen beminnen u met eerbied,met dankbaarheid: uwe raadgevingen hebben bij hen de kracht der wetten; uwe goedkeuring is hun begeerelijk loon: als gij hen hunne driften helpt beftrijden, zullen zij uw edel oogmerk met dankbaarheid zien; als gij hun jeugdig verftand leidt en verlicht, zullen zij u met eer-  DE GEVOLGEN CEP- OPVOEDING. 3^3 bied hooren; zij zullen de roem uws levens; zij zullen eens uwe beste vrienden worden-en als de dood u zacht ten grave leidt, zullen uwe dervende oogen hunne traanen zien - nooit zullen zij van u fpreeken, nooit aan u denken dan met de tederfte gevoelens der kinderlijke liefde. Dit alles heb ik verbeurd, mijn geweten zegt het mij ieder oogenblik, en, ó God! mogt ik alleen ongelukkig zijn! mogt mijn dierbaar kind de gevolgen eener verwaarloosde opvoeding niet hier en hier namaals draagen! - dan, de pen valt mij.uit de hand hier namaals! Einde van het zesde en laatfte Deel.