- MAATSCH. DER JTEDEItL. IETTERK. TE LEIDEN. Catal. bi. . Geschenk van Tooyieelstukken, 1841.  EULALIA MEINA Uj OF DE GEVOLGEN EENERHEREENIGDE ECHTVER.BINDTENIS; TOONEELSPEL. NAAR HET HOOGDUITS CIIE VAN F. WILHELM Z I EG L E R, DOOR GEOKGE JO HA N NES HAMMIUS. Tt AMSTELDAM, &y PIETER JOHANNES UYLENBROEK, MDCCXCII.   Wat ook het vooroordeel tegen theatrale voorftellingen in te brengen hebbe.het tooneel blyft een fpiegel voor het menfchelyk leven.  PERSONEN. 1aron van meinau. e u l a l i a, zyne echtgenoote. wilhelm, 12 jaren,-1 -> i w , [ r, ,. , Uzwine kinderen. amalia, ii jaren, j j sophia, kamenier van Eulalia. van der horst, overfle in Franfchen dienst. van r o l l f e l d , generaal. van thaleurg, zyn adjudant. richter, een klaviermeestér. ernst, knecht van Meinau. J \ n , jager van den generaal. schraap, een logementhouder. Etnige gasten, hiecks en bediende». Het tooneel is in Wolffenbuttel.  EULALIA ME IN AU, OF DE GEVOLGEN EENER II ERE EN IGDE ECHTVERBINDTENIS; TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O 0 N E E L. Het tooneel verheeld een gemeenfchappelyk woonvertrek. EULALIA, uit haar Jlaapvertrek komende, geheel huisfelyk gekleed. Agt volle jaren boette ik, door waar berouw, een vergryp, het welk' my myne eer, myne rust, ja, myn geheel geluk benam: de affchuwelykc ontrouw , eens door my aan den edelen, den grootmoedigen Meinau meêdoogenloos gepleegd, foltert mynen diep ter nedergebogen geest, en is my als een verfchriklyk fchaduwbeeid , dat my vervolgt, werwaarts ik ook myne fchreden heenricht... Juist heden verjaart deze onzalige ftond ■ waarom voert ieder jaar my dien weder te rug!... Maar heeft Meinau ïny niet vergeven ?... Ja!...doch deze misA 4 daad  8 EULALIA MEINAU, daad vergeten!... neen ! dit kan, dit zal hy nimmer doen, oflbhoon hy fterkte van geest genoeg waant te bezitten, om voor my de onrust te verbergen, welke beleedjgde eer en liefde in hem verwekken. Ach, Meinau! uwe vergeving was overyling, ik zic, ik gevoel bet> £n> ^, fc leef noch! Staat het my vry om den dood te wenfcnen? Hemel! neen!... Ik ben moeder!... maar, het leven te haten... dit is my vergund. TWEEDE T O O N E E L. eulalia, sophia. sophia, met eenig werk bezig. Goeden morgen, genadige vrouw! eulalia, zich te rug houdende. Goeden morgen! sophia, het vengffer openende. Het is heden een fehoone dag. eulalia, ter zyde. In deze wacreld is niets meer fchoon voor my' (Overluid.) Sophia! wat verrichten myne kinderen thans ? sophia. De jonge heer is reeds naar fchool gegaan. eulalia. En Amalia? sophia. Deze is al een' geruimen tyd opgeftaan. Ik moest  T O O N E E L S P E L. g moest g'stcren recht harte'yk om haar lagchen, genadige vrouw! wy waren in den tuin van 't flot, wanneer ons een der fchoolmakkers van onzen jongen heer, de kleine Hagen, ontmoette: 't is een heele gefchiktc jonge : hy kwam naar Amalia toe, en bood haar zyn' arm aan , doch zy maakte eene menigte verontfchuldiging-en, en wilde daar in 't geheel geen gebruik van maken : eindelyk zeidc zy tot hem : „ zo lang myn vader myne moeder niet geleid, laat ik my ook niet geleiden." eulalia. Ach!... Het meisje is een zottinnetje. sophia, op een' vleij enden toon. Men kan zeer duidelyk zien, dat zy uwe genade meer dan den genadigen heer bemint. eulalia, verlegen. Dit is eene gewone zaak met de dochters... waar is myn gemaal? sophia. Ernst heeft, reeds met het aanbreken van den dag, de paarden moeten zadelen. eulalia. Dus is hy uitgereden? so phia. Reeds federt een uur. eulalia. Weet gy niet waarheen ? sophia. Neen!... Vermoedelyk naar graaf Spaur zyn' A 5 tuin.  io EULALIA MEINAU, tuin. Ernst heeft my verteld, de genadige heer zat gcheele uren by een vrouwenbeeld, dat een' dolk in de hand heeft: het is de ftatue van Lufcretia, die zich, wegens begane ontrouw aan haren man, om het leven brengt: zy ftaat by de laan. Ernst zeidc my, hy riep dikwerf „ Tarquin !"... daar nu de genadige heer. .. eulalia. Zorg voor het ontbyt, en roep Amalia. SOPHIA. Op 't oogenblik, genadige vrouw. DERDE T O O N E E L. p.ulalia. tiy reept Tarquin ! hy roept myncn verleider! hy vloekt hem! hy vloekt nrylen wellicht zyne kinderen!... fl God! waarom dit dichte gordyn tusfehen leven en dood! 'er zyn immers noch dolken... en ik heb een' arm.. ? VIERDE T O O N E E L. eulalia, a malta. eulalia, haar kind bcmerker.de. Ik heb 'er geen... Ik ben moeder! (Zy vliegt naar Amalia en drukt haar in de armen.) Amalia! amalia , kuscht haar vleijende de hand. Lieve moeder! {Haar aanziende) Waarom fchreit gy,  TOONEELSPEL. n gy, lieve moeder? Kykt vader dan al weder onvrindelyk ? eula lia. Neen, kind. a m a lia. Hy kykt altyd zo zwart, en evenwel begeert hy dat ik hem bemin. eulalia, opmerkzaam. Gy bemint dus uwen vader niet ? amalia. o, Zo als u, lieve moeder! kan ik hem niet beminnen. eulalia, hegeerig. Waarom niet > amalia, openhartig. Zo menigmaal als gy met hem (preekt, en naderhand weder alleen zyt,dan fchreit gy, lieve moeder! eulalia, ter zyde. Nu durf ik ook niet meer weencn. amalia. En daarom geloof ik nu dat vader fchuld daaraan heelt. eulalia. Kom eens by my! ... Gy zyt my , als uwe moeder, liefde en achting Ichu'dig, niet waar, Amalia? amalia. 6! Ik bemin u recht hartelyk. EU-  i2 EULALIA MEINAU, E ULALTA. En wie is de man, die, volgens uwe denkwyze, wanneer ik fchrei, fchuld aan deze tranen heeft ? A M ALIA. Vader. EULALIA. En weet gy ook, dat gy dien vader uw leven, ja alles te danken hebt, wat gy in dit oogenblik zyt ? Weer gy dat hy u voedzel en kleeding geeft, u laat opvoeden, en u alle gemakken, welken uw leven aangenaam maken, verfchafl? dat hy een voortrcflyk man en vader is? dat hy met uwe moeder, u en uwen broeder, zo edel gehandeld heeft als noch ooit een man handelde ? weet gy dit ook, Amalia? AMALIA. Dan heb ik gedwaald , lieve moeder, daar ik myncn goeden vader niet even hartelyk als u beminde. EULALIA. Bemin hem meer dan my. AMALIA. Meer ? waarom meer ? EULALIA. Wyl hy voor u altoos vader was... wyl... (Met hst innigst gevoel.) Amalia! bemin hem meer! AMALIA. Hy doet u dan geen het minste leed? EU-  tooneelspel. 13 EULALIA. Ach! Hy heeft my nimmer onrecht gedaan. AMALIA. Ook dan niet, wanneer gy fchreide? EULALIA. Ook dan niet. AMALIA. Nu, dan zal ik hem ook zeer lief hebben. EULALIA. Ik zal u daarvoor zegenen. AMALIA- Maar, lieve mama! wat doet u toch zo dikwerf fchreijen ? EU L A LIA. Gy zyt noch te jong om u [dit geheim toe te vertrouwen. v t f d e t o o n e e l. DE VORIGEN, SOPHIA. Sophia zet de koffy op de tafel, by welke Eulalia ge. zeten is, en plaatst een' Jioel voor Amalia. EU LA LIA. Is myn gemaal noch niet te rug gekeerd? SOP HIA. Op 't oogenblik komt Ernst met de paarden te rug. De genadige heer, die, kort by de ftad, den kommandant ontmoet heeft, is daar afgette- gen ,  j4 EULALIA MEINAU, gen, en zy zyn Tarnen naar den wal gegaan. (Zy vertrekt.) e ul a lfa. Ik zou beterfchap voor hem zien, wanneer hy z ch weder aan de verkeering met menfchen gewende... Zet u, Amalia. (Amalia gaat zitten.) Wilt gy koffy ? amalia. Als het u gelieft. eulalia, tenvyl zy infchehkt. Veel melk ? amalia. Zo veel als mama. Eulalia reikt haar de koffy tee. amalia. Ik bedank u.' (Zy drinkt, doch houd daarmede op.) Drinkt gy niet, lieve moeder ? eulalia. Neen, kind. amalia. Ja, dan (maakt het my ook niet... ö drink toch! eu l a lia. Foei, Amalia, wees zo kinderachtig niet! amalia, Ik vind u zo droevig. eulalia, 6! Gy verbeeld u zulks. amalia. Of zyt gy ziek ? (Angstig.) Lieve moeder! gy zyc immers niet ziek? eu-  T O O N E E L S P E L. 15 EU l a lia. Waarlyk niet; weest gerust: kom , ik zal met u drinken. (Zy fchenkt.) Het ftreelt my, Amalia, uwe liefde voor my te zien; maar, bedenk, dat ik uw geheele wezen niet moet uitmaken: gy moet, daar uw verftand in vollen bloei ftaat, en he:zelve weldra ryp zal zyn, u zelve alleen beginnen te bellieren; daar en boven, uwe moeder is niet onftcrfelyk: 'tword tyd, myn kind! maak u met andere pligten bekend. a m alia. Uwe onderwyzing, lieve moeder! zal my geleiden. E u l a lia. Ik ben eene zwakke vrouw, en kan dus niet weten, of ik u met myne Iesfen noch lang zal kunnen voorlichten, hoor daarom naar my , Amalia! zo gy my al niet veriïaat, zult gy my wellicht gevoelen : de pligten jegens ouders zyn zeker verè'erenswaardig, maar daar zyn 'er noch heiliger te vervullen. amalia, En dezen zyn ? e ul a lia. Dé pligten van eene vrouw omtrent haren man. amalia. 6, Leer my dezen! eulalia, verlegen. Ik? AM At  16 EULALIA MEINAU, amalia. Zeker zal myne lieve moeder dezelven getrouw vervuld hebben. eulalia , npflaande, ter zyde. 6 God! fpaar my, en geef de roede, die my tuchtigen moet, niet aan myne kinderen! amalia, haar volgende. Leer gy my de pligten omtrent een' man : ik beloof u dezelven op het naauwkeurigfte te zullen volgen... als... Ei'lal ia, vurig en fnel. Kom, lieve kind! kom ik zal u die leeren. (Zy zet Amalia naast zich, waarna zy vervolgt.") Wanneer eens de tyd verfchynt, waarin uw hart een' jongeling bemint, waarin heilige banden u aan hem verbinden; zo bemin hem getrouw en oprecht: bewaar uwe trouw als het dierbaarfte kleinood der vrouw op het zorgvuldigfte, dan zelfs als die omtrent u verbroken word. a m a l i a. Ook dan ? eulalia. Ook dan , kind ! het geeft ons geen recht, zo anderen zich flecht tegen ons gedragen, daarom even flecht te zyn. De vrouw, die haren man ftille onderwerping tegen beleediging vertoont... verdient den eerbied der waereld , verhoogt hare waarde, en verkrygt langs dien weg de achting van haren man. Zyne achting is zeker niet zo zoet als zyne liefde; maar  TOONEELSPEL. 17 maar een zekerer ftaf, waarop men met hem gerust door dit leven wandelt; wanneer eene vrouw dezen verloren heeft, is zy gelyk aan eene tedere plant, die men den iïut, waaraan zy gebonden was, ontnomen heeft: de geringde wind buigt haar ter aarde. AMALIA. Is der mannen achting dan zo bezwarelyk te verwerven ? EULALIA. Wanneer men goede grondbeginzels heeft, en dezelven getrouw blyft, is dit zeer licht, kind: zin* delykheid in 't huiswezen , en orde in de kleenfle zaken , zyn de eerfte trappen, welken in dezen tempel voeren. Het kondigt een' ongeregelden. loop onzer verrichtingen aan, wanneer men des morgens om tien uren alles by ons noch in wanorde vind. Eene zindel)ke kleeding, geen zwier of fchitterende pronk ; zagte liefde en toegevendheid tegen den man, zelfs zo hy ons beledigt; ftrenge ceconomie, zonder gierig te zyn: dit zyn de eerde pligten der vrouw;.. • maar boven alles ftaat niets haar fchooner dan zuivere Godsdienst en liefdevolle verfchooning voor der mannen belediging: dan wurd onze aangeboren zwakheid, onze grootheid: natuur gaf ons geduld en liefde tot wapenen, om te zegepralen. Vooral, kind! fchuw de ledigheid: zy is het vergift voor onze deugd: al het geene ons omëert of verlaagt, word uit haar geboren: de ledigheid is B on •  18 EULALIA MEINAU, o: der alle menfcheh, onder elke hemelftreei, allergevarelykst... Beffchouw de altoos weldadige natuur : zy h bet echte voorbeeld eener goede huisvrouw en moeder: hoe werkzaam brengt zy bloemen , vruchten cn dieren van onderfcheiden aart te voorfchyn ! zy werkt den gantfehen dag met vat dubbeldeHrachten; ja, wanneer alles fn hare wooning rust, en de mensen door eene zagte fluimering voor een poos zyner zorgen onbewust is. Hoe moederlyk vol zorg voor hare kinderen, verfpreid zy den zilveren verkoelenden daauw over bosfchen, tuinen en velden! Y\ at verbetert zy by nacht het geen zy, door te groote liefde, des daags verderf! Her drukte de voet des wandelaars een viooltje neder: hoe naarftig richt zy het weder op! al het geen de verwelking haar ontneemt ruimt zy Weg: geen zaadkorrel, geen enkele drup water, gaat door hare fpaarzaamheid verloren : wat greote dingen kunnen omberen, r.:aakt zy voor kle.'i;e nutt'g... Spoor haren gang na, en volg haar treffend voorbeeld , gy zult zeker in tegenöverftelh'ng van haar oneindig minder zyn ; maar gy zyt zo groot als eene vrouw zyn kan, wanneer gy eene goede huisvrouw en moeder zyt: onze grootfte verdiende is, den Haat goede en nuttige burgers te fchenken, en de de moeder van brave kinderen niet hoog. aehr, is met het gevoel van eer cn deugd onbebekend... Wees oprecht tegen uzelvc, zo zyt gy het  T O ONEELSPEL, 19 het tegen een iegelyk; wees arbeidzaam, en gy zyt voor eiken misftap zeker. amalia. Maar men hééft juist altoos geen arbeid. eulalia. Dit is ge^ne verontfchuldiging; hebt gy my ooit ledig gezien? waar is een huisgezin daar niet altoos te wastenen is en kleederen te herftellen zyn ? waar is eene vrouw van 't nagaan dezer d.ngen verfchoond ? wanneer 'er niets te naaijen ie, zo kan men breijen. amalia. Maar/chikt zici: dit ook overal ? eulalia. Ce moeder kan overal voor hare kinderen Zórgen : hebt gy nimmer gezien hoe vlytig onze vorstin voor hare kinderen bcz'g is? zy is geen vorstin daar, waar moederp'.igtcn te pas kernen: dezen te vervullen is kaar grootfie genoegen: zy noemt z',eh gelukkig, met ze!;" voor hare kinderen te zorgen: van haren zetel fteeg zy tot de meöfchelykh'eid af, en, heil zy onzen tyd , waarin vorstinnen het zich niet meer fchamen moeders te zyn! amalia. Gy zyt zo goed, my zo veel te zeggen ; maar ik verzoek u noch om dit eenige: hoe moet een man vrei zyn, die eene vrouw gelukkig kan maken? eulalia. Zo lang uwe ouderen noeh leven, zult gy bui. B 2 ten  30 EULALIA MEINAU, ten haar niet kiezen en u daar wel by bevinden, vertrouw daar volledig op! bevind gy u met een' jongeling alleen, beproef, (la zyne handelwyze gade, en geef de liefde niet te vroeg voedzel in uw harte, eer dat gy u harer niet meer behoeft te fchamen. Geloof nimmer den man die te veel zweert, en vermy den geen die zich door te veel eigenliefde misleid; maar vind gy een' man , edel en goed , van een vast karakter, bied hy u door liefde en achting voor aller oog zyne hand aan, zo neem hem , gy zult gelukkig met hem zyn. 'Er zyn enkele edele mannen , onedele daartegen veel!.. ó! voor alles, myn kind ! blyf uwen man getrouw l a malia. Wat doet toch de man wel met eene ontrouwe vrouw ? eulalia, Jlerk getroffen, en hare tranen met moeite wederhoudende. Ach ! hy vergeeft haar. amalia. Dit is immers wel goed! EULALIA. Gy vergist u, het is niet goed: hoe toegevender de man tegen de echtverbrcekfter is, des te grievendcr is haar lyden: beiden kunnen nu niet meer gelukkig zyn: zulk een echt fielt het verfchriklykfte beeld der mcnfchelyke elicnde voor : {bitter be. droefd) daar gaat de diep door (mart getroffen man, met bleeke wangen, droeve ingevallen oogen, onder.  TOONEELSPEL.ii herdrukte kwelling, als een erbarmelyk wezen, beenen : zyn hart is in een' gedurigen ftryd met zyne eer: ziet iemant hem hier of daar met onverfcbillige oogen aan , dadelyk vermeent hy verachting daarin te lezen. Fluistert men in een gezelfchap de onverfchilligfte dingen, zo waant hy zyne fchande te hooren: hy ontvlugt de menfehen , en ipoed zich naar het fchoone tooneel der natuur... wat vind hy ? by dieren zelfs, veréénde liefde en trouw: de leeuwerik voed met moeder!yke zorg hare jongen, terwyl haar gade hoog boven haar in de lucht vliegt, met hartelyke blikken op haar en hare jongen nederZiet, en met fchelle vreugde - toonen den fchepper een danklied zingt, voor dat hy hem eene getrouwe en tedere gade gaf... De bedrogen man kan zynen fchepper voor zyn aanwezen niet danken. Wanneer de ondergaande zon hem het naar huis gaan aankondigt, wat vind hy als hy binnen zyne muren treed ? (op Amalia duidende, zich zelf als vergetende.) Daar zit de boeteling, gedrukt door het bewustzyn harer misdaad, by hare kinderen neder, en als de grootfte misdadige heeft zy zelf den moed niet te beflraffen: zyn medelyden reikt haar echter vrindelyk de hand , doch zyne beledigde eer trekt die fnel te rug ; de toon zyner ftem, welken hy zagt wil buigen, klinkt hol, even als de toon van een' flervenden... (zich fpoedig herftellende) Zie myn kind! dit zyn de gevolgen der echtbreuk! B 3 AMA-  52 EULALIA MEINAU, amalia, die mede fch/eit. Lieve moeder! e l> l a lia. Gy fobreic, myn kind! gy zyt getroffen?, hei! my en u, dat gy dit zyt! herinner u by elk voorval aan dezen morgen, en aan myne lesfen. ó! Verrnogi ik alle jonge aardbewenerejfen ook zo levendig in de ziel te kunnen (preken, dat hare tranen my te kennen gaven, ., menleken worden door „ den val hunner natpurgenooten verbeterd." amalia. Gy zyt myne lieve, goede moeder! ZESDE T O O N E E L. de voricen, meinau; scphia, met de koffy. amalia, Meinau te gemoet loopr.de. Goeden morgen, lieve vader! meinau. Goeden morgen! (togen Eulalia, welke hm ook te gemoet gaat , mei een* Zagten toon , en eeri gedwongen lach) Hebt gy my al ven:! t, myn kind? eulalia, op een' hartelyken en weemoedigen toon. Helaas! ik mis mynen Meinau ieder oogenblik. , Sophia heeft inmiddels de koffy op eene andere tafel geplaatst, zodat Meinau van Eulalia en Amalia verwyderd is, welke laatjle aan het achtereinde van ket tooneel tenige preambules op '£ klavier maakt. MEI,  TOONEELSPEL. 23 meinau, naar de tafel gaande en voor zich infchenkende. Het was heden een fchoone morgen": de zon {teeg met een zagt rood uit de kimmen ; de geheels natuur was zo ftil, zo plegtig, zo vol verwachting , even als verwonderde zy zich over hare oude en altoos nieuwe vrindin! God is groot in de na:uur, en deze is grenzenioos fchoon in zynen nïld.n fchepper. eulalia. Waar bevond gy u, Meinau? meinau. In den tuin van Graaf Spaur. Eulalia zwyg% Meinau drinkt, ziet Eulalia aan, vervolgens tegen Sophia. Meer fuiker. SOPHIA. Op't oogenblik. (zy vertrekt, en 'er heerscht ftilte') (Amalia fpeeit eenige tedere pasfagies.) meinau bejchouwt Eulalia, vervolgens zagt tegen haar. Zyt gy heden laat opg-ftaan, Euialla' eulalia, de oogen nedergejlagcn. ' Te zes uren, hoewel ik orn twee uren al ontwaakte. meinau, als haar iets vertrooste nds willende zeggen. Juist toen ontwaakte ik ook. Sophia komt binnen met de fuiketbOi , welke zy nederzet, waarna zy weder vertrekt. Amalia fpringt mider 't fpelen van het een op liet ander ftuk. B 4 mei-  34 EULALIA MEINAU, meinau drinkt niet meer, en gaat heen en weder. Amalia! a malia. Wat gelieft u , lieve vader ■? meinau. Het is my niet aangenaam, dat gy u in elke kleinigheid zo onbefiendig vertoont: fpeel eerst een fïuk geheel uit, voor dat gy een ander begint: gy vliegt van eene fonnate op eene duët, en weder van eene duè't op eene menuet! wees toch vast cn beflendig in alles wat gy ooit doet. amalia, Ik verzoek verfchooning ! en zal dit gebrek vermyden. meinau, Gy zult u daar wel by bevinden, en ook eens uwe vrinden, eulalia, ter zyde dit op haar zelve toepasfende. Ach! meinau. Waar waart gy gisteren namiddag, Amalia ? amalia. In den tuin van 't flot met Sophia : de jonge heer Hagen ontmoette ons... (zy gaat naar Meinau toe.) Ik heb immers niet( verkeerd gehandeld, lieve vader? hy wilde my geleiden; maar ik nam 7yn' arm niet aan. meinau' Waarom niet? am a-  TOONEELSPEL. 35 amalia. Wyl ik het ongepast vond, daar gy zelfs myne moeder niet geleid. meinau gaat vol gevoel naar Eulalia, en neemt .haar zagt by de hand. Wat werkt myne Eulalia daar? eulalia. Het zyn lubben voor u , lieve Meinau ! meinau neemt een' ft oei en plaatst zich naast haar. Wy, mannen , zyn toch beklagenswaardig; dezen aart van vrouwelyke opmerkzaamheid kunnen wy met Biets te gemoet komen, met niets dergelyks vergelden. eulalia. Is het voor ons vrouwen geen vergelding genoeg, daar de mannen ons in deze dingen niet kunnen ontberen? hoe vleit het onze ydelheid, hoe groot voelen wy ons zelve , a's de verftandige , de voorzigtige man by de vrouw raad moet nemen; wanneer hy vraagt, hoe veel ellen een ft uk linnen heeft? hoe veel hembden of lakens daar van kunnen komen?... Geloof my, lieve Meinau, ook de voornaamfle vrouw fchaamt zich niet de geringde harer bedienden zelfs hierin te raden en te helpen. Wy, vrouwen, voelen dat wy anders geene verdienden dan huishoudkunde bezitten. amalia, die by de laatfte woorden naar hare moe' der gegaan is. Dus, lieve moeder! is het geen verdiende , als men zyn' man gettouw blyft ? D 5 EU"  26 EULALIA MEINAU, eulalia, fterk getroffen, terwyl een ftootend ja al haar antwoord is. meinau, opjlainde, en min of meer op eeif ruif wen toon. Waarom blyft gy niet by uw klavier ? Amalia gaat en fpeeit on'.field driftige pasfagies. Meinau op en neder gaande Eulalia ftaat na eenige oogenblikken op en wil vertrekken. meinau. Waar heen, myn kind ? eulalia, verlegen. Naar de keuken... voor her middagmaal... voor het avondeten, zorg dragen. meinau, hare hand drukkende. ó! Blyf noch eenige oogenblikken by my! eulalia, op een'' gewiüigen toon. Gaarne, hartelyk gaarne. meinau. Ook hebben wy geen foupé noodig, alzo ik myn woord voor u en my dezen avond gegeven heb; het is u immers n.'ct onaangenaam ? eul a lia. Lieve vrind, zyt gy niet by my ? kunt gy dus twyfelen ? meinau. De ftadskommandant geeft bal, waarom ? dit vraag ik niet. Ik floeg het den bedienden, welke my gisteren daarop verzoeken kwam, af, mogelyk al-  TOONEELSPEL. 27 alleen, om, dezen morgen vroeg, den heer zelf myn woord te geven; kortom, ik heb dit aan hem moeten beloven: gy gelieft derhalve zo goed te zyn, uw cenvouwdig huisgewaad voor een beter te verwisfelen. eulalia, met hartelykheid. Zeer gaarne, lieve Meinau. meinau. Zult gy ook dansfen? eulalia. Verlangt gy dit ? meinau. Ik wensen niets meer dan u vergenoegd te zien. eulalia. Lieve Meinau , gy zyt zeer goed! zal ik dansfen ? meinau. Wanneer u zulks genoegen geeft, zo onttrek U der befpotting: gy kent de vrouwen hier! ZEVENDE T O O N E E L. de vorigen, ernst. ernst. Hier is een brief voor u, genadige heer! Hy vertrekt. Meinau breekt dezelven open, en leest. Eulalia gaat weder aan haar werk, terwyl Amalia zich insgel'jks eene vlugtige bezigheid geeft. MEI-  2$ EULALIA MEINAU, meinau, zeer vergenoegd. Tyding van Hort, luister eens: ,, ons ve-bond, „^broeder, bedaat niet in onnutte briefwisfeling, „ bet is gegrond op achting en broederliefde; dit „ zy genoeg, in de plaats eener ontfchuidiging, „ welke tusfchen ons geen gebruik is. De oor„ log is geëindigd: hy heeft, aan velen, geluk, ,, vrouw , kinderen , vryheid en leven gekost: ,, de offers , die by dergelyke fchrikverwekkende ,, gelegenheden geëischt worden , zyn gedacht. „ Rust zy den dapperen mannen , welken voor 't „ heil des vaderlands vielen! Troost voor hun, „ die haar nafcbreiè'n] Ik ben gezond, tot overde „ verheven , en in myn derde knoopgat hangt „ de ponceauband , als een ordeteeken : een be„ wys, dat ik beter, of voor 't minst gelukkiger „ dan anderen, dit gruwzame handwerk verdund. ., Dezen prys draag ik zo lang, tot ik in Duitsch. „ land aankom, cn u zie: heden over agt dagen „ hoop ik by u te zyn, om nimmer, dan door ,, de dood, van u te fcheiden. U, uwe Eulalia „ en kinderen te zien, by u allen te derven , zy ,, liet goede, het welk ik in deze waereld noch „ verwacht. Gy zult my immers vrindelyk opne„ men ? Gy verdaat my ! Ik kom zonder orde„ ofeercteeken, derhalve in dilte. Tot wy el,, kander ontmoeten, de uwe..." De brief is bereids negen dagen oud, hy kan dus alle oogenblikken komen. Lieve Eulalia! wilt gy de goedheid heb*  T O O N E E L S P E L. ig hebben de bovenkamer voor hem in gereedheid, te brengen? Wellicht ilygt hy hier dadelyk af. eu lal ia, op een' te vreden toon. Met innerlyk genoegen, Zy vertrekt. A G T S T E T O O N E E L. meinau, amalia. m ei n au. C, Welk een zuiver genoegen , een fchepfel te Zien, dat ons nimmer bedroog! een' vrind te omhelzen, zo als 'er weinigen zyn! Wat is een vrind, eene geliefde, als ons de zekere gedachte niet verheugt, gy alleen zyt my alles... Ach! waarom kan ik dit niet ? (Hy ziet Amalia.) Amalia, welke hem mede aanzag, jlaat daarop de oogen neder. meinau. Is uw klaviermeester noch niet hier ? amalia. Tot heden niet. Bemint de vreemde heer ook de muziek? meinau. Hy heeft een hart. amalia. Speelt hy een inftrument ? mei-  30 EULALIA MEINAU, M e I n AU- Hy fpeelt net niets. Maar hebt gy niets ts doen?... wat hebt gy heden verricht? AMALIA. Naar myne moeder geluisterd: zy leerde my de pligten ccner vrouw, cn... meinau. Prent elk harcr leeringen wel in uwe gedachten, om dezelven eens uit te oefenen. Gy hebt aan haar eene goede, .ene bcetc onderwyster cn moeder. A m A L I A. Ik gevoel het: mogt het Gode behagen, my haar noch lang te laten behouden ! meinau. Dit wensen ik u ! AiM A L IA. Met welk eene warmte fpreekt die lieve moeder! met welk een gevoei! Zy fchreide, en ik met haar, MEINAU. Zy heeft gefchreid ? AMALIA. Ja, zeer fterk. meinau, ter zyde. Elf volle jaren , cn zy fchreide !... (als -n vervoering roepende.) Eulalia ! {Zich herjlellende en ter zyde.) Wat baten tranen ? AMALIA. Zal ik moeder roepen ? •— maar daar is zy reeds. NE-  TOONEELSPEL. $t NEGENDE T O O N E E L. eulalia, meinau. eulalia. Wilt gy :ets hebben , Meinau ? meinau, verward. Cy zyt eene goede moeder. TIENDE T O O N E E L. de voricen, wilhelm. WilMm komt zeer verwilderd en met een belioei hoofd op het tocneel. meinau. Wat fcheelt u, Wilhelm? wilh el m. Niets, lieve vader. eulalia. Gy bloed, lieve Wilhelm! wat fcheelt u? wilhelm, eenigszins onwilig. Niets. meinau , ernstig. Geef dadelyk reden! waar kreegt gy dit ? wilhelm. Ik heb moeten vechten. meinau. Met wien? wil-  32 EULALIA MEINAU, WILHELM. Met den zoon van kapitein Streiter. meinau. Hoe, met hem! Waarom ? wilhelm. Dit kan ik u niet zeggen. m eina u. Ik wil het echter weten. Wilhelm, op zyne moeder v/yzende. Als ik dan moet, .. zo... meinau, hem jnel by de hand nemende, en vooraan op het tooneel brengende. ' Zeg het my nu alleen. wil he l m. Hy befchimpte my en myne moederi zyn vader had hem gezegd dat myne moeder eens met een jong mensen... meinau, hem de hand op den mond leggende. Stil , ftil !... niets dan zotheden .' ga terflond naar uwe kamer : Ernst zal een' chirurgyn halen. wilhelm. Voor dit wein'gje bloed? meinau. Volg myn bevel. Wilhelm vertrekt. eu l a lia. Wat is hem toch overgekomen ? meinau. 6 Nietmctal .' een kinderachtig voorval, (fjy gaas \ op en neder.) Eu-  TOONEELSPEL. 33 Eulalia ziet hem bevreesd aan. meinau. Wilhelm moet op 't oogenblik van hier. eul a lia. Waarom , Meinau ? meinaü. Ook wy moeten voort. eulalia, opmerkzaam. Ook wy ? meinau, tegen Amalia. Zeg aan Ernst, dat hy een' Chirurgyn haal'i Amalia vertrekt. Tegen Eulalia. Heb de goedheid, zorg te dragen, dat de kleederen en het linnen van Wilhelm morgen in gereedheid zyn. eulalia zeer bedroefd, doch bevreesd dit te laten blyken. Het zal gefchieden. meinau, die zulks ontdekt. De (choolmanieren — het leven hier — deugt niet voor hem. eulalia. Maar waar zal hy heen ? (met moederlyke zorg) wie zal hem geleiden ? meinau. Ik zelf. eulalia, geprangd. Uw vrind komt... C mei-  34 EULALIA MEINAU, meinau. Hy is vrind. — Ik ben vader. — Daarby is bet zo veel te beter: dan hebt gy in myn afzyn gezelfchap. eulalia, met gedwongen onderwerping. Nu, zo als gy wilt. meinau, op een"1 vertroostenden toon. Ik zal u niet lang van hem affchciden. Ik breng hem naar Helmltad , zorg voor een bekwaam woonhuis, en haal u vervolgens af. Het zal u immers niet zwaar vallen van hier te gaan ? eulalia, met een fmartelyk gevoel. Ik heb geen enkelen vrind... meinau, vurig en fnel haar invallende. Dan uwen man. De aart, waarop men hier leeft, mishaagt my. Ik vind dien te ongefchikt, de menfehen te ongezellig; daarby word het hier dagelyks kostbarer; en de kommandant. verveelt my met zyne vrindeiykheid. eulalia, die hem begrypt. Meinau ! (fchreijende) Meinau! meinau. Gy fchreit, myn kind ! eulalia. Myn zoon,... uwe begeerte om zo op eens te vertrekken... (geheel buiten zichzelve) Ik ben de oorzaak, 6 Hemel i meinau. Wees doch geen kind, Eulalia! het behaagt my  TOONEELSPEL. 3S my hier niet meer; myne inkomsten zyn aan de uitgave niet toerekende : zie daar de reden, die my noodzaakt te vertrekken. eulalia. Onze Wilhelm... zyn gevecht... myn vermoeden. Ja! ik ben het voorwerp... m e i n a u, haar by de hand nemende. Noch eens, lieve Eulalia! gy hebt aan dit alles geen fchuld: kwel u toch niet zonder oorzaak... Ziehier kort het geheele voorval.,. Wilhelm en des kapiteins zoon fpeelden met een' bal; deze nam hem den bal af,... gy kent zyne woestheid! Wilhelm doeg naar hem... de andere raakte den onzen met een' fleen... ELFDE T O O N E E L. de vorigsn, amalia, richter. amalia. D e chirurgyn is boven. richter, zeer onachtzaam gekleed, met verwilderde oogen en verward in 't /preken. Gehoorzame dienaar! Hy loopt tot voor op het tooneel. meinau. Gy komt heden zeer Iaat, mynheer Richter! richter. 6 Vrolyke bezigheden! inderdaad zeer vrolyk! Ca mei-  36 EULALIA MEINAU, meinau, die eenigszins in de verte op het tooneel ftaat, tegen Eulalia. Wat deert dezen man ? amalia , voor 't klavier zittende. Mynheer Richter! als 't u gelieft! richter. Euphrofina! ach! [hy loopt wild heen en weder) geen enkele trede meer: (hy trekt zyne handschoenen uit, en legt die niet rotting, fnuifdoos en zakdoek op de ta. fel van Eulalia.) godloos ! godloos ! (een fnuif je nemende, terwyl hy begint te fchreijen.) Het is niet geoorloofd; foeij't is fchandclvk. Allen zien hem vol verwondering aan. richter, neemt zyne paruik af, en werpt die mede op de tafel. L'g daar, ik droeg u op myn' trouwdag, weg... (hy zet zich in den ftoel van Eulalia en weent.) nu is zy voor den duivel! ja , zeker voor den duivel! meinau. Mynheer Richter! Mynheer Richter! richter, opfpringende. Ik was in gedachten , vergeef my ! Hy loopt naar 't klavier. Kom, mejuffrouw! de muziek, de muziek. eulalia. Hem moet zeker een ongeluk overgekomen zyn. richter, de maat Jlaande, Maat gehouden, Euphroline ! mei-  TOONEELSPEL. 37 meinau. Ontbreekt u iets? richter. Ik had te veel : ik verloor bet. (Hy fchuifi Amalia enigszins onzagt van den fioel,fTeelt en begint daarby te zingen.) Zy vlugt, helaas ! het is met my gedaan ! tra la de ra tal la la... Amalia begint te lagchen. meinau, ernjiig. Onvoorzigtïge! lagch nimmer wanneer gy een'ongelukkigen ziet... Vrind, wat fcheelt u? richter. Hebt gy haar gekend ? 6! zy was eene fchoone vrouw, en ik zo hatelyk; maar myn vader heeft aan dit alles fchuid , nu... God verleen' hem genade !... Zulk eene lieve vrouw !... Zy kon zingen als eene nachtegaal, zo hoog! zo hoog'... en zy las de krant zo duidelyk !... eulalia. Is zy dood ? richter. Dood, en niet dood, zo als gy wilt!... Iets dergelyks is my in myn leven noch niet gebeurd... Zy is met myn' muziekfehryver van my weggeloopen. (Meinau ziet ftrak voor zich neder; kulalia zygt in een" ftoel) Die ondankbare kaerel! gisteren noch fchonk ik hem myn' geeien broek en myne zwarte kousfen... en evenwel... Êuphrofine! waar zyt gy ?... Ik trouwde haar uit liefde: de eerfte maal dat C 3 ik  38 EULALIA MEINAU, ik haar zag zat zy op een' hooiwagen: 6! zy was zo ichoon; maar ook arm: haar geheele rykdora beftond in hare fchoonheid : ik had dien voor haar op lyfrenten uitgefteld, cn betaalde prompt de intresfen , naar het voorfchrift my door een' beroemd' man gegeven; en nu, genadige heer! loopt zy met alles weg. Ik gaf'haar fraaije kleederen, zilveren gespen, en, met dit al , beminde zy my niet! (fchreijendej Ik ben een arm man! meinau, hem Jpoedig zyne beurs toereikende. Daar vrind ! ga nu heen ! richter. Blinkend geld ! maar ik kan geen hart of eer daarvoor koopen ... myne vrouw heeft my aan de kaak gefield. Eulalia gaat naar de deur. richter. Myne vrouw is eene... eene Etiphroflna! Qhy gooit dt beurs neder) lig daar! goud geeft geen eer! Eulalia valt by de deur in onmagt neder. a m a lia, met een' luiden fchreeuw naar haar toeloopende. Moeder! richter, die insgelyks naar Eulalia gegaan is. Wat is dat ? meinau, onbewceglyk ftaan blyvende. Goud geeft geen eer! Einde van 't eerste bedryf. TWEE-  TOONF. ELSPEL. 2,9 TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N £ E L. Het tooneel is als in het eerste bedryf. De goudbeurs ligt noch op den grond. meinau, alleen, aan de tafel zittende. Goud, het geen anders alles vermag, is by den geringften man te licht, wanneer liefde en eer daartegen in de weegfehaal liggen. Waar ik my wende, overal volgt my de fchaduw myner verloren eer. Wie waardeert, wie acht my ? geen mensch.geen redelyk man drukt my, warm en vrindelyk, de hand. Ieder groet, ieder handdruk vertoont medelyden omtrent my. Ik vorder achtin- van hen, welken myn lot onbekend zyn, en zy3 die het kennen , dragen my medelyden op, terwyl ik my aan deze tafel noch gelukkig moet noemen'. Medelyden is vergift voor den man d.e naar eer ftreeft, een drukkende last voor een' Herken voor den zwakken alleen een zoete flaapLe Ik wil niet dat men my beklaag' ! (bitter) 6 , de menfehen zyn heerlyke fchepfels! daar, waar ZY niet dadelyk kunnen moorden , geven zy , met chrïstelvk erbarmen, langzaamverteerende middelen- C4 1WEK-  40 EULALIA MEINAU, TWEEDE T O O N E E L. meinau, richter. richter, haastig. H elp my! genadige heer! myne vrouw is naar Rotheim... Ik kan haar noch aantreffen. Wat raad gy my '... Zal ik haar nazetten ? zal ik haar omarmen en kusfehen , of met den voet treden ? MEINAU. Dit laatfte moet gy niet doen. richter. Kusfehen derhalve! maar wanneer... zy is zeker noch maar eene enkele nacht weg. Ik vertrouw echter den duivel niet! raad my, genadige heer 1 meinau. Bemint gy uwe vrouw dan zo flerk? richter. Ik ben aan haar' omgang zo gewend , als aan myn fnuifje; zonder haar kan ik, helaas! niet leven. meinau. Kunt gy u boven de voorüordcelcn der waercld verheffen ? ric h ter. Zo dezen juist niet te veel zyn. meinau. Houd gy uwe eer wel op hoogen prys? ric ii 1 er. Ja! zeker. mei-  TOONEELSPEL- 4i meinau. Dan raad ik uv.. laat uwe vrouw loopen; richter, medelydend. Loopen ? meinau. Daar Haan maar twee wegen voor u open; op den eenen (laat gy met uwe weggeloopen vrouw , en leid met haar een ongelukkig leven, gepaard met de verachting der waereld ; op den anderen bevind gy u alleen , als een ongelukkig man , die echter in de fchande niet deelt... (Hy houd op eens Jlil.) richter. Met zulk een' grooten flungel door te gaan, met een hondsvot, die maar één inftrumem (peelt... en alles medegenomen, niets my overgelaten, dan den Marokkaanfchen gezant, die aan den muur hangt, en myne viool... Ja! nu viool voor den dal vel! Ik ben een arm man! meinau. Daar ligt myn gefchenk noch, neem het weg. richter, de leurs opnemende. God vergelde het u !... Ik zal haar dus niet volgen ? meinau. Handel hiermede naar uw goeddunken. richter. 6! Dan loop ik haar na. Ja! ja! dat zal ik ook; gebreken zyn menfehelyk. Ik zal haar halen en by den pastoor zenden: deze zal haar onder 't verC 5 hoor  42 EULALIA MEINAU, hoor nemen: zy zal zich mogelyk, zo hy haar op de rechte vvyze aanfpreekt, beteren: zal ik haar dan maar halen ? meinau. Ei! doe wat gy wilt. richter. Is myne eer gekrenkt, zo ik haar wederhaal ? blylt my dan niets overig? Het is om razend te worden , met een' fchurk, die maar één inftrument lpeelt! DERDE T O O N E E L. horst , de vorigen. meinau, opfpringende. Myn Horst! horst, hem omhelzende. Vrind! broeder! meinau. God zy gedankt, dat gy hier zyt. richter. Noch één woord, genadige heer! (Zagt.) Fk fineek u, om alles in de waercld, zeg dezen heer toch niets... ik beloof u, ik zal haar niet meer aannemen. meinau, verdrietig. Gaat gy dan noch niet heen ? richter. Ik dank u voor uwe aalmoes in het laatiie urn van  TOONfELSPEL. 43 van myn' echt, en beveel my in uwe gunstige gedachten. By vertrekt, VIERDE T O O N E E L. horst, meinau. meinau, Horst in de armen vallende. Horst! dus zie ik u , eindelyk, na agtjaren weder ?.. . Broeder , hoe hebt gy geleefd? horst. Als een mensch, die ain niets verbonden is. meinau. Wie was ik dan? ... horst. Daarom fpoed ik my tot u'. meinau. Heb dank voor uwe liefde. horst. Myn zwager is dood, zo als gy weet, en ik ontving in Parys een' brief, met de tyding, dat myne zuster hem nagevolgd is : nu ben ik alleen op deze waereld, en, wanneer ik u niet had, dan moest ik my eene draaibank bezorgen, waardoor ik toch eenige bezigheid had. ]k ben niet gelukkig. meinau. Goede menfchen zyn het nooit. horst. Ik heb veel in den veldtocht geleden: hy was be-  44 EULALIA MEINAU, bezwarclyk, zeer bezwarelyk. In het uur der dood verachtte ik bet leven, daar het voor my geen waarde had, en juist deze zelfde verachting bezorgde my de orde. Men ziet daaraan, dat het geluk eene dame is, en grillen bezit. Menig braaf eerclyk officier kruipt, zonder eeretceken of belooning, de waereld rond, terwyl het geluk, blind geval, of familie-aanzien, den onwaardigen tot den hoogften ftand verheft. meinau. Gy zyt fomber, broeder ! verfprei zonneftralen om u heen ; verander uw leven! horst. Hoe kan ik dit doen ? aan de vrouwen behaag ik niet, dewyl ik haar niet vergoden kan; voor haar op de knié'n, als een dichterlyke herder, te verfmachten, wil ik niet , want dit ontëert den man: en echter moet men dit alles, ja noch meer, kunnen doen, wil men hare gunst verwerven.. . Eene vrouw helpt haar' man... in 't graf. Meinau zucht. horst , die dit niet bemerkt. 'Er zyn echter noch goede vrouwen, maar my is het fchoone lot niet te beurt gevallen, eene goede vrouw de myne te mogen noemen : nimmer zal myn oor den naam Horst van eene tedere zagte vrouweftem hooren. Ik raakte te vroeg aan het denken : zie daar myn tcgenwoord:g ongeluk. In waarheid, zo ik u niet had, dan moest ik iemant bèta-  TOONEELSPEL. 45 talen , die my, by myn nerven, de oogen daarvoor toedrukte .. Doch wat fpreek ik van een' nietsbeduidenden ? van my ?.. Hoe vaart uwe vrouw, uwe kinderen ? Hoe leeft gy ? meinau, met donkere nedergeflagen blikken, en op een' toon, die het tegendeel aanduid. Zeer goed. horst, hem fterk aanziende. Zeer goed ? Meinau !... God! Meinau ! uw gezigt logenitraft u: deze blik, deze toon,... neen het kwam niet uit uw hart! zeer goed ? meinau. Nu , laat dan dit zeer weg, enkel... goed. horst, fpoedig. Uwe Eulalia? « meinau, met onverfchillige blikken, doch op een* zagtsn toon. Is eene goede vrouw. horst. En uwe kinderen? meinau. Kunnen niet wys uit de ouderen worden. horst. En de oorzaak ? •meinau. Ligt in my, in myne gevoeligheid... en in alles. .. (bewogen.) Horst! horst, met liefde en vrees zyne armen naar hem uitftrekkende. Broeder, kwelt u iets; open uw hart! mei-  4ö EULALIA MEINAU, meinau, in zyne armen vallende. Horst! ach. had ik Winterfee nimmer gezien ! daar zag ik haar weder, daar wierd ik ongelukkiger dan ik reeds was... Ik vind haar bitterer dan de dood, en toch is myn hart te week , om my deze bitterheid door een' openbaren haat te verzoeten. Ik fchaam my, om, voor myzelven , te bekennen, dat ik haar by my niet verdragen kan, en , daar ik geen volledig echtgenoot kan zyn, ben ik maar half vader. horst, als verftomd. Dus (laat het thans met u! met u, mynen broeder? dus Haat*het met u, door my? Zou ik my te voorbarig omtrent uwe vrouw bedrogen hebben ? En ik bouwde op myne zwakheid uw ongeluk ? uwe Eulalia was niet... MEINAU. Doe haar geen onrecht, zy is de beste vrouw. hors t. En gy zyt ongelukkig ? MEINAU. Gy wierd nimmer bemind... gy zyt geen gemaal... daarom vraagt gy dit. horst. Offchoon men my dadelyk geen liefde toedraagt, weet ik echter wat eene vrouw is. Ik draag een idéaal van vrouwelyke waarde en majesteit in 't harte. M E i-  TO ONEELSPEL. w meinau. Dit kuntgy doen , hierin geloofik u. Maar nimmer noemde gy eene vrouw de myne: de myne, dit kleine woord fluit myn geheele lyden in. Myn Horst, gevoelt gy die ? horst, ontfteld. J«. meinau. Dit kunt gy niet doen. Het kwam myook zo niet voor den gee.t, toen ik haar vergifnis fchonk. Het is een gevoel dat gedurig dieper wortelen fchiet, 't welk hy alleen gevoelt, die zo als ik lyde; een gevoel, dat den man, die zyne eer waardeert, die zyne wederhelft hartelyk en trouw bemint, op het yslèlykfte foltert; ö! het is een verteerend, fchriklyk gevoel! Noch eens, Eulalia is een engel; ik, daar en tegen, ben een ondier. Ik, die een redelyk man wil zyn, vergeef haar, beklaag haar, bemin haar, en ben te gelyk haar beul. horst. Gy waart my van deze zyde noch onbekend,... zy is u vreemd. MEINAU. Neen; zy behoort my, en eiken gade, die zyne vrouw niet altoos de zyne noemde. Horst , hier moet de harmonie onzer zielen ophouden : dezen fnaar van myn hart kunt gy niet kennen... verg my niet dat ik u myn ongeluk affchilder. horst.  48 EULUfA MEIN AL', horst. Ik verg u dit niet,... maar ik vrees gy bedriegt u! gy hebt eenen artz noodig, die u genezen moet. meinau Myne kwaal is onherlteibaar: zy ligt in myn hoofd en in myn hart. horst. Voor beiden zyn genee. middelen , vrind. meinau. Genees my, en ik zal u niet meer broeder, neen , ik zal u myn' vader noemen. Wanneer de daglooner, met zweet bedekt, naar zyne Woning treed , verdubbelt hy zyne fchreden, uit bly vooruitzigt zyne altoos getrouwe en tedere gade te zullen ontmoeten: hy drukt haar met harde, noch van den arbeid bloedende handen aan zyn hart, en vind zich gelukkig: zyn fchotel met aardappelen, zyn ffuk grof brood , ftrekt hem tot een gastmaal: hy word getrouw bemind: by kuscht zyne vrouw met een vergenoegd gevoelvol harte... Hem bekruipt de folterende gedachte niet, op deze lippen rustte... (7/y werpt zich in een' Jloel en fchreit overluid) Myn hart is ongeneeslyk! horst, m eene diepe flilte. Vergeef my, Meinau!... Ik was nimmer gade, als... meinau. En echter bemin ik haar: deze liefde vordert medelyden. ftoch boet zy, zy lyd zo veel als ik. Ik  T O O N E £ L S P E L. 49 Ik behandel haar zo voorzigtig , met zo veel verfchooning, als my mogeljk is. Alles wenschte ik haar te geven, offchoon zy my alles ontnam. Uit deze fchoone bron vloeide geen enkele vreugdedrop meer, en met haar zyn alle anderen verdroogd. h o.r s t. Maar, daar gy haar bemint, moest gy kracht uit deze liefde trekken. meinau. Horst, gy veritaat my niet. Kracht uit dergelyk eene liefde? Myne liefde is alleen grootheid, myne grootheid is zwakte, en deze zwakte myn ongeluk. Beminde zy? ach! haar verbreken omtrent my is het allerminfte, maar zy heeft God en de natuur gehoond. horst. Uw hoofd is noch onherftelbarer. % meinau. Zy heeft God en de natuur gehoond... de naam van moeder is de eerwaardigfte ter waereld; zy heeft hem ten fpot gemaakt. Zy was noch vrouw, noch moeder. horst, vol fcherpte en ontzetting. Noch moeder? meinau. Neen, Horst, zy was geen moeder: zy verliet haren gade, dit is te vergeven; maar hare kinderen, dit is fchandelyk! zy trad de vrucht hares ligchaams D met  50 EULALIA MEINAU, met voeten, gaf aan twee fchcpfels het leven, en fiiet hen veraebtelyk van zich, toen zy noch geen moeder konden Hameien. Wys my in de geheele fcheppirig een dier, een monster van dezen aart aan, die, als moeder, hare jongen verlaat? Horst zwygt, fterk overtuigd. MEINAU. Hy, die duizende waerelden en fchepfelcn ten voorfch\n bragt, legde in de moederlyke zorg de eeuwigheid zyncr fehepping. Hier vertoonde hy zich als de grootc goede God, voor wien millioencn aanbiddend nederknielen, cn met vereende Hemmen overluid roepen : Gy zyt een algoeddoend God! H O R S T. Meinau ! ik ben fchriklyk overtuigd. MEINAU. Wanneer u deze gronden niet hadden kunnen overtuigen, dan kon ik u niet meer broeder noemen. HORS T. Maar haar berouw? MEINAU. Berouw is de toevlugt van ieder moorder... menig flraatroover moord, met de hoop, berouw maakt ailcs weder goed. Ik veracht dit gevoel niet; het is eene ladder voor den zondaar ten hemel ; maar heelt in dit leven de wonden niet, waaraan ik bloede. HORST.  tooneelspel. 51 horst. Zoek troost in uwe kinderen. meinau, bejluiteloos. In myne kinderen? hebt gy vreugd aan een p'ant, wanneer gy die ziet verwelken ? Kinderen zyn de gevarelykfb befehouwe s hunner ouderen : zy horen het zagtfte woord, plaatfen elk hunner blikken in 't duidelykfle licht, en vermenen te kunnen hooren en zien, waarmede zy eigentlyk dienden onbekend te blyven. Ik ben zeer ziek , heb zelf hulp en oppasfing noodig... en kan derhalve deze tedere bloemen niet opkweken. Hunne moeder zweeft de misdaad, welke zy eens aan hare kinderen pleegde, genadig voor den geest, en zy heeft geen rust. Myn Wilhelm bemint zyne moeder niet, maar myne dochter is zeer aan haar verkleefd. Morgen zal ik voor eerst myn' zoon naar Helmftad brengen. horst. Veel te vroeg, Meinau! MEINAU. Zeg liever, te Iaat: hier is een overfle aangekomen , die my kent: hy moet zeker, in het by zyn van zyn' zoon, van myn geval gefproken hebben, althans deze verweet het aan mynen zoon... efn het kwam tot dadelykheden : nu moet ik weder vlugten. horst. Waarom bleeft sy niet op het land ? D 2 MEI-  52 EULALIA MEINAU, meinau. Ik hoopte in de dad, onder't gewoel, het geneeskruid de verdrooijing, te vinden. .. daar en boven moest ik onderwyzers voor myne kinderen hebben. horst: zyn gevoel ontdekt zich. Broeder, is 'er dan geen redding? meinau. Geen, dan de dood: ik wensch 'er om. horst, vurig. Ben ik daarom zo menig lhorrenden kogel, zo menig dreigenden fabelhouw ontkomen, om myns broeders verderf te z:en ? Moest ik noch overtuigd worden.dat ik, in ftede van zegen, den vloek over hem verfpreide? Schrei, Horst, fchrei l gy hebt uwen broeder verinotrd! meinau. Neen, fchrei niet: wanneer een man , als gy, tranen dort, dan moet het gantfche mannelyk gedacht daarover aangedaan zyn: myne tranen verminderen myne fmarte; dezelven zyn weldadig,- de uwen branden, en vermeerderen myn lyden : wees geruit! horst. Dit is my niet meer mogelyk! Daar fiaat de man , die weleer vol moed het lot trotfeerde; daar ftaat de gevallene, dien nimmer menfehengeluk ten onder bragt, die" voor ieder lyder als een broeder zorgde, en de deun der verdrukte mensehheid was. Hy is gevallen, en ik ben het werktuig in de  JOONE ELS PEL. 53 de hand van 't lot, om hem ten eenemaal in het Hof te werpen. Ik. heb zyne rust vermoord; verdelg den moorder! MEINAU. Gy houd eene lofrede op onzen tyd... Thans, als de eene vrind den anderen vermoord, is het niet waardig, Horst, daarvan te fpreken. In onze verlichte eeuw, vermoord de vrouw haar' man , de moeder hare kinderen, de vader zyn' zoon doch het fcherp vernuft heeft voor alle deze yslèlyke uitersten ve.fchooning, zelfseerryke namen, uitgevonden. horst. Meinau! gy kunt my niet vergeven. meinau. Ik heb u niets te vergeven, broeder! horst. Deze dwaling is myne grootfle zonde, en echter, kan ik nu niet gerust nerven. MEINAU. Kwel u niet, ik gevoel al uw lyden mede. horst, zeer Jnel. Wel aan, ik wil niet troosten... maar helpen. Gy leeft u en uwe vrouw tot last: gy moet u van elkander fcheiden. Myn vermogen... MEINAU. Ik wil uwe aanbieding en uwe hulp aannemen maar my dus geheel van myne kinderen D 3 te  54 EULALIA MEINAU, te fcbeiden... (Met argwaan.) hen by de moeder te laten... horst. Gy geeft uwen zoon een' gouverneur; ik weet een' waardig' man; gy zend hem op reis, tot het... MEINAU. En mjne vrouw? horst, alles fnel. Leeft beter zonder u en gy zonder haar. Geef haar met uwe dochter uw geheel vermogen ; leef met my: wy kunnen lang verteeren, voor dat wy arm worden. MïINA U, En wat is uw plan ? hors t. Wy willen de wacreld doorwandelen, en noch ongelukkiger zoeken , dan gy zyt. MEINAU. Helaas! ik ben de ongelukkigfle! hors t. Juist daarom verlaat ik u niet: 'er zyn ncclt middelen om u te herftellen. meinau , hopeloos. En deze middelen ? horst. Andere bedroefden te troosten, armen te helpen, de lydende menschheid uwen arm te leenen. Terwyl men anderen helpt, vergeet' men zyne eigen fmart,  TOONEELSPEL. 55 finart, en deze belooning der weldadigheid legde de algoede God in ons. meinau, met een oog, waarin hoop te lezen is. Ja, broeder ! dit is troost. horst. Geloof my : God verlaat geen zyner fchepfelen : wy, menfchen, zoeken vaak hulp buiten onszelven, daar zy eigentlyk in ons ligt. m ei n a u. Het fchynt my toe , op dezen weg eenige rust te vinden... alleen myne vrouw ... Ik heb haar vergeven , en het ware onrecht van my gehandeld, zo ik haar, zonder hare toeftemming, verliet. horst. Ik zal haar de zaak voorftellen, zo als zy wezendlyk is. Kom met my, zy zal toeftemmen, meinau. Zo neem ik dan den pelgrimftaf, en wandel met u in de ruime waereld. hors t. Enonzezinfpreuk zy: alleen de elendigenerbarmen zich over de ongelukkigen ! meinau, hem omarmende. En onze vergelding ? horst. Een ilil en vreedzaam fterfuur. Zy vertrekken beiden, elkander omarmende. D4 riF.  56 EULALIA MEINAU, V T F D E T O O N E E L. Verbeeldende eene kamer in de Iierberg. jan, met eenig werk bez'g. ynbeer de generaal blyft lang uit: daar moet met den iieer ftadskommandant veel te praten zyn. Voor agt jaren noch lieutenant, en heden niets minder dan generaal! nu, daar zal ook waarfchynlyk een groote hans geholpen hebben ! Hy is zeker wanneer 't op dapper lïryden aankomt, e£n ^uivel in 't vuur, maar generaal ook!... ZESDE T O O N E E L. jan, schraap, nevens een knecht met tafelgoed en gereedjchap. schraap. ï^eem my niet kwalyk! mag myn knecht hier in de zaal wel dekken? jan. Ei, waarom niet? schraap. Nu, nu, ik vraag dit maar! men kan niet weten! daar kon iets verloren gaan: hoe licht kon men hem als den dief daarvan aanzien! jan. In 't valies zyn alleen geladen pistolen, en zo hy  TOONEELSPEL. 57 hy lust heeft de kogels daarvan te Helen, wil ik ze hem veel liever in de zak fchieten. schraap. Dat zou fchoon zyn I (Tegen den knecht) Ga heen! doe uwe zaken in orde, dat 'er niets aan ontbreek. .. zorg, zo als ik, voor de heeren gasten l jan. Zie, dit moet waar zyn: gy zyt een recht braaf man. schraap. ó! Uw gehoorzame dienaar. jan. Gy zyt niet als velen van uws gelyken , die elk oogenblik een ander karakter aannemen, naar mata de perfonen zyn, die by hen aftreden. schraa p. Dit zoude zich ook niet voegen. JAN. En als uwe gasten groote verteeringen maken, en prompt betalen , zet gy 'er geen ter deure uit. schraap. Dit ware ook niet billyk. jan. Zeg my eens, hebt gy in de medicynen geftudeerd ? schraap. Hoe zo? jan. Wyl de zwavel by u als een medicyn bekend D 5 is>  58 EULALIA MEINAU, is,en gy uwe gasten die tegen hunnen wil laat gebruiken. SCHRAAP. Zwavel ? JAN. Ja! gy geeft die onder den wyn. SCHRAAP. Ei! ei! wat u al niet invalt! zwavel? JAN. Men geeft die anders de honden wel, in 't water , om dolligbeid te verhoeden; daar ik echter een mensen ben, zo als gy ziet, en geen talenten tot dolheid bezit, zo geef my den wyn in 't vervolg ongezwaveld, of geef my den wyn en de zwavel , ieder afzonderlyk, dan kan ik naar myn' fmaak riemen. SCHRAAP. Dat moet een verzinning zyn .' het zal niet meer gebeuren... (Verlegen.) De oorlog is dan geëindigd ? JAN. SCHRAAP. Hy zal weder aan vele menfehen het leven gekost hebben? JAN. Van agt tot tien millioen. S C II R A A P. De hemel bewaar' my! zo veel'. was het ook braaf duur by de armee ? JAN-  TOONEELSPEL. 59 JAN. . , Ontzaglyk! het pond brood kostte agt guldens. SCHRAAP. Verfchriklyk! agt guldens! konden dat de gemeene foldaten betalen? JAN. Die hebben geen brood gegeten. SCHRAAP. Wat dan? JAN. Zemelen, SCHRAAP. Zemelen ? (Jiy fchud met het hoofd, als geloofde hy dit niet.) Zemelen!., dan zullen de hoenders,eenden, en ander pluimgedierte, ook zeer duur geweest zyn. JAN. Bovenmate! het pluimvee kocht men niet by het ftuk, of op 't gezicht. S C H R AA P. Ei! hoe dan ? JAN. By de el. SCHRAAP. Ongelooflyk! en wierd de lange hals met den ftaart ook daarby gemeten ? JAN. Alles! alles! SCHRAAP.  6o EULALIA MEINAU, schraap. Wat den oorlog niet al onheilen en nieuwe manieren medebrengt! Pluimgedierte by de ell JAN. Zeg my toch eens, hoe zyt gy hospes geworden ? schraap. Ja , dat weet ik zelf niet. J A N. Nu, dit geloof ik ook... Wierd gy nimmer bedrogen ? schraap. 6 Neen. Ik heb een' braven knecht, en myne vrouw past flink op 't huishouden. j A N. En dit valt alles wel uit? schraap Alles, wat die beiden aanpakken , gaat goed... Maar ik wenschte toch wel eens te weten, hoe de heer generaal eigentlyk generaal geworden is? JAN. Waarachtig niet zo als gy hospes .. hy heeft eenige reizen dat geen veroverd, 't welk anderen verloren hebben, den vyand veel fchade gedaan, en eindelyk den hertog de vryheid bezorgd. SCHRAAP. Waarmede ? jan. - Met geen gezwavelden wyn, maar wel met een corps huzaren. schraap.  TOONEELSPEL. 61 SCHRAAP. Hoe veel is een corps ? j AN. Dat beftaat in agt duizend man , en een' pyper... de hertog reed uit ter recognosfering. SCHRAAP. Wat is dat ? JAN. Dat is nazien , of de foldaten wel eten hebben: eer hy'erom dacht... was hy ingefloten... nu ging het aan 't vuren, als of hemel en aarde tegen elkander losbraken. SCHRAAP. En waart gy daarby? JAN. Ja, ik droeg het kanon... daar vlogen handen, voeten en pruiken hoog in de lucht. SCHRAAP. Pruiken! mogen dan de foldaten pruiken dragen ? JAN. Als zy geen hair hebben, zekerlyk. SCHRAAP. Nu, dat ziet 'er fchoon uit! daar komt dikwyls een frifeur by my, die zich de hairen afgefneden en eene pruik opgezet heeft, omdat men hem niet tot foldaat zal nemen. _ JAN. Dat helpt hem niets; zeg hem, dat hy zich den voorden vinder af laat kappen , dan is hy bevryd. SCHRAAP.  62 EULALIA MEINAU, SCHRAAP. Dat is goed, ik zal het hem zeggen; maar dan is hy immers zeker ? JAN. Voor den foldatenftand wel, maar niet voor 't rasphuis... en daar hoort zulk een nietswaardige kaerel ook.. . Maar, om weder op myn verhaal te komen: myn generaal fabelde 'er door heen, redde den hertog, wierd generaal, en verkreeg de orde. ZEVENDE T O O N E E L. de vor1gen, de generaal, adjudant. generaal, in uniform, als ook de adjudant. Heer waard , ik verlang fpoedig te eten. Jan en Schraap vertrekken. De adjudant den generaal een' fleel gevende. generaal. Ik dank u! wees zc goed en leg deze papieren in de portefeuille. De adjudant neemt en hergt dezelven. generaal. Wel nu! hoe bevalt u de ftadskommandant ? adjudant. Zeer wel, heer generaal; ik vind hem een' oud eerwaardig' man. generaal. Niet waar, noch zo flipt in den dienst in zy.  TOONEELSFEL. 63 zynen ouderdom ?... Ik ftond verbaasd over de ftxenge orde , die onder zyne invaliden, en in al zyne verrichtingen heerscht. Zet u toch ! QDe adjudant doet zulks.) Ik zal niet in gebreken blyven, om den hertog een waardig beeld van hem te fchetfen; de commisfie tot onderzoek was my juist niet aangenaam; het geeft my echter van achteren genoegen dezelve gekregen te hebben: ik ben met veel vfindfehap door hem ontfangen. ADJUDANT. De roem en perlbneele verdiensten van den heer generaal zyn te duidelyk; gewis, uwe excellentie is gelukkig! in uw' besten leeftyd, vereerd met de ruim verdiende gunst des hertogs, bemind van de gchccle armee, in 't bezit van een' fohitterenden rang; welk een' gezegenden ouderdom kan uwe excellentie niet te gemoet zien! GEN ERA AL. ö , Daar ontbreekt my noch veel, om eenen gelukkigen ouderdom te gemoet te kunnen zien! ADJUDANT. Dit kan ik my niet bezinnen. GENERAAL. En ik gevoel het levendig: alle gebreken en jeugdelyke zwakheden plaatfem zich in ryper jaren voor onzen geest;het geweten houd met ons ïekening... en driewerf gelukkig hy , die aan zyn haTte een voorlpraak heeft! Men kan veelal uit het leven der ouden beiluiten , hoe zy in hunne jeugd geleefd heb-  64 EULALIA MEINAU, hebben: ziekten en ligchaamskwalen zyn zeiden de eenigfie oorzaken, die de oude lieden onverdraagjyk, knorrig, en gevoelloos voor de onfcbuldige vreugd der waereld maken... dikwerf is een vergryp... (De knecht gaat door de kamer.) ADJUDANT. Uwe excellentie is niet opgeruimd! OENERAAL. Dikwerf ben ik dit niet, zelfs wanneer ik zulks vertoon. Thalburg ! gy zyt een edelman! myn hart zoekt een' vrind, even als de vermoeide wandelaar eene hut, waarin hy kan uitrusten .. Een vergryp der jeugd drukt my neder, cn maakt my voor alles, wat geluk genaamd word, als ongevoelig... Echter dank ik aan deze misdaad myn verbeterd karakter. ADJUDANT. Gy maakt my verlegen, heer generaal! GENJÈRAAL. Hoor my nader! ik leerde voor twaalf jaren een' man kennen, dien ik, uit vele oorzaken, hoog fchatte: hy wierd myn vrind, myn weldoener: deze was federt korten tyd in den echt getreden: zyne vrouw was met fchoonheid , verfland en talenten , rykelyk, door moeder natuur bedeeld: zy was jong als eene pasöntloken roos; doch by haar verfland was zy eene cocquette, en onze bedorven waereldtoon frak haar hart aan, en verdoofde hare kieschheid en haar zedeljk gevoel... Zy beminde pracht  TOONEELSPEL. 65 pracht en verkwisting; haar man, die haar met nadruk daarover wilde onderhouden , verloor haar hart. Ik zag haar dagelyks, beminde haar eer ik dit wist, en wierd weder bemind vóór ik zulks kon vermoeden. Zy verftond de taal myner oogen, gelyk ik de hare. Dus bleven wy eenige maanden. Op eenen fchoonen zomer- avond gingen wy beiden, alléén, in den tuin. Ingenomen door kwynende denkbeelden over de natuur, droomden wy zo zagt, zo zalig voort, en, eer wy 'er om dachten, lag hare hand in de myne. Zagt en ridderende drukte ik die lieve witte hand, terwyl de gulle beantwoording daarvan haar en myn ongeluk was. 6! Hoe dikwerf kostte een enkele handdruk aan een meisje eer en deugd ! Hoe vele menfchen zyn door de moderne modegedachten elendig geworden! . Ik viel voor haar neder, vleide, fmeekte, en ontfing de bekentenis harer liefde van hare lippen. Het verhitte bloed myner jeugd verfmoorde de Item des vernufts, der reden en billykheid, en, na verloop van eenige weken, nam ik met haar de vlugt. ADJUDANT. En het einde? GENERAAL. Was dat van alle misdadige fchakingen. Weldra verkoelde myne liefde, en myne onedele handelwyze Hond met zwarte verwen dag en nacht voor myne ziel. Ik klaagde myzelven als den affchuweE lyk-  66 EULALIA MEINAU, lykften booswicht aan. -— In dezen toefland bragt ik eenige weken door. Eindelyk begon ik my te verontfchuldigen, en de gewone loop myner ondervinding fprak my fpoedig geheel vry. Al de fchuld ftapelde ik nu op myne verleidfter , zo als ik haar noemde , en , helaas! myne eigenliefde vond gronden genoeg om haar-alleen te doemen. Op 't oogenblik dat zy haren gemaal verliet, had zy twee kinderen, waarvan het ééne naauwelyks één jaar oud was. A D ' U D A N T. En dezen kon zy verlaten ? GENERAAL. Dit maakte haar juist voor my verachtelyk. Zy bedroog haren man , zo zal zy u ook bedriegen; zy verliet hare kinderen , dus zal zy u ook veriaten; dit waren myne gedachten. Wy, mannen, zyn in de eerlle plaats aifehuwelyk genoeg de vrouwen tot echtbreekfters te maken, en haar naderhand als zodanig te haten. Zy ontdekte wat by my omging, en ontvlugtte. Ik liet vervolgens, om de wraak des mans te ontkomen , het gerucht myner dood verfpreiden. ADJUDAN T. Loeft zy noch ? GENERAAL. Naar men my gezegd heeft, moet zy thans in eene kleine ryksftad met haren man wonen. Hy weet dat ik noch in leven ben, maar met waar. De-  TOONEELSPEL. 67 Deze daad drukt en beangstigt my, en heeft my menig vreugde verbitterd. Adjudant, vol bedenking, het hoofd fchudiende. De man heeft haar dan weder tot zich genomen? generaal. ö, Mogt toch menig jongeling my zien, moge hy van my leeren , dat 'er niets fmartelyker is., dan boete voor de fchuld der vervoering te moeten doen! Het is eene onverantwoordelyke daad, de rust en het geluk éener familie te verftooren , de kinderen eene geleidfler te ontrooven! adjudant. Uwe excellentie gaat te verre, en maakt zich onnoodige zorgen. De man , die du-danig eene vrouw weder in zyn huis neemt, kan geen begrip van echtelyk geluk, van delikatesfe en eer hebben; en wanneer de zaak dus ftaat, is het vergryp van dat gevolg niet, om aan verkryging van rust te... A G T S T E T O O N E E L. devoorigen, schraap en bediendens dragen eenige fpyzen door de^zaal. generaal, opfiaande. Het fchynt zo, maar deze man was' een edel, een voortrefiyk man, die geen gebrek had, dan te veel goedheid en vertrouwen. E 2 jan.  63 EULALIA MEINAU, JAN. Uwe excellentie! het eten is opgedragen. GENERAAL. Goed ! Gy meet niet vergeten, dat wy op 't bal gaan. (Tegen den Adjudant.') Kom, wilt gy ? Hy vertrekt. adjudant. Op 't oogenblik, zyn excellentie. (In 't heengaan.) Jan ! zorg voor fchoenen en kousfen, voor den heer generaal en my. (Hy vertrekt.) Einde van het tweede bedryf. DER-  TOONEELSPEL. 69 DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Verbeeldende eene kamer in 't huis van Meinau. horst en meinau treden in; de eerste in uniform, doch zonder laarzen. meinau, die nu gekleed is. De kommandant heeft u dan ook laten verzoeken ? horst. In forma. De zotten moeten hem gewis myne aankomst gemeld hebben; althans, hy verkiest nu ook een' Fransch officier in zyn circle te hebben. ]k nam het verzoek aan, dewyl ik wist u daar te zullen aantreffen. Zie , broeder! nu kan men my eens begapen. meinau. Wanneer ik uw bezoek op heden had kunnen vermoeden, zou ik myn woord voorzeker niet gegeven hebben. Thans moet ik het houden, offehoon ongaarne. Horst! zyt gy nu geftemd om met myne vrouw te fpreeken? horst, Ja! maar al voor ik de hand aan dit zware werk fla, moet gy my hooren. Gy waart altoos een dweeper omtrent goede denkbeelden, en myn plan heeft u heden weggevoerd. Ik vraag u derhalE 3 ve  70 EULALIA MEINAU, ve ncch eerst eens ernflig af, hebt gy mynen voorflag en derzei ver gevolgen naauwkeurig berekend? MEINAU. Naauwkeurig, Uw raad is goed, en voert ons op den enkelen weg , waar noch beter dagen voor my en Eulalia te hopen Z)n. HORST. V.ïnd , laat ons niet te fpoedig handelen. De ongelukkige neemt zelden het rechte befluit tot zyn geluk, ik heb nagedacht, en fchaam my myne overyiling; alleen myne vrindfchap voor u zy myne ontlchuldiging. Op deze ruime waereld heb ik niemant dan uj en myn zoettle hoop beftond alleen daarin in u een' man te zuilen vinden, die my van zyn gelukstafel fpyzen zoude, en by wiens genoegen myne vreugde zich insgeiyks zoude vermcerderd zien. Gy zoud myn Haf zyn, op welken ik in dit leven hoopte te leunen. Oordeel, hoe fchriklyk ik my bedrogen vind! Uwe ziel is door eene vrouw werkeloos geworden. Uw hart kent geen vreugde meer. In 't kort, gy hebt geen fierk. te en vastheid, cn zyt voor altoos verloren. Ik ben, he'aas! het onfchuldig werktuig uws ongeluks. ö Deze gedachte foltert my geweldig. Ik nam, door vrindfchap aangedreven, u cp myne armen, en wilde u uit dit jammerdal dragen ; maar ik hoorde eene vrouw met eene wanhopende fiern my toeroepen: „Ontneem my mynen man niet!" Uwe kinderen hoorde ik om hunnen vader kermen, en de-  TOONEELSPEL. 71 deze vertwyfelde toon der arme hulpelooze weezen ontnam aan mynen arm de kracht. meinau. Wilt gy my doen wankelen ? horst. Het is myn pligt, u alles te zeggen zo als het is en worden zal. Niet de gewoonte aan haren omgang wil ik in aanmerking brengen'er zyn oneindig wigtiger gronden. Meinau , gy hebt immers uwe vrouw eens waarachtig bemind ? m ein au Myn geheel rusteloos aanzyn zy de getuigenis dezer liefde. horst. Ware liefde word door geen tyd, geen omftandigheden , of zelfs door (chanddaden van de eene zyde, geheel uitgebluscht. Gewis heeft dit oveiblyffel van liefde , zo uwe denkbeelden daaromtrent verzwakt waren, u menig vrolyk uur vcrfchaft. Zeg, kunt gy deze ontberen? meinau. 6 ! Zy zyn tegen dat, wat ik lydé, veel te ge. ring. Ja! ik kan dezelve tegen afrekening mtsfen. horst. Goed! Het is waar, uwe Eulalia heeft u zwaar beleedigd; maar , wanneer nu de dood haar eens van alle aardfche verbindtenisfen losmaakt, wanneer haar hart- breekt, en het licht harer oogen verduistert, wie zal haar dan troosten? wie de wanE 4 h°°P  72 EULALIA. MEINAU, hoop dier ongelukkige door den zagten balzem der vergiffenis te hulp komen? De zondaar, daar hy aan den fchandpaal zyn rampzalig leven eindigt, voelt het medelyden zyner natuurgenooten in de diepe ontzettende fliite , die by zyn derven heerscht, en hy ondergaat de dood geruster. Zal uwe Eulalia deze troost ontzegd zyn ? zal zy fmartvoller dan een moorder (ierven? meinau. Ach! zy zal beter fterven, wanneer ik van haar fterfbedde verwyderd ben. Vertoon den moorder in zyne Iaatfle uren het ligchaam van hem, dien hy om 't leven bragt, en gy zult eene wanhoop, eene vertwyfeüng by hem zien, die. door geen troostgronden te verminderen zyn. horst. Maar, (Tellen wy, als het ligchaam des vermoorden aan zynen moorder vrindelyk de hand reikt, met eene zagte ftem hem toeroept: „ Sterf gerust! Ik heb u vergeeven. Ik druk u de oogen toe, en myne tranen befproeijen uw graf!" zal hy dan niet gerust fterven ? Meinau '. tedere, lieve vrind ! Ik fmeek u! wees niet hard en onvcrbidlyk , waar tederheid eigentlyk de grootfte deugd is! meinau, gedrongtn. Ach ! horst. Wierd zy door het oprecht berouw omtrent hare misdaad niet eerwaardig ? haar geheel aan haar ly- den  TOONEELSPEL. 73 den over te geven ware niet grootmoedig. Ja, wanneer uw hart en uwe beleedigde eer overluid voldoening roepen, dan noch moeten deze Hemmen uw medelyden niet ten onder brengen, MEINAU. Waarom vertoont gy my het fchoone dal der rust, en waarom my nu weder op deze fteile rots gevoerd ? HORST. Met oogmerk om u eene beftendige kalmte te doen finaken, wanneer gy deze fteile rots met een bcwustzyn van recht en billykheid verlaten kunt. MEINAU. Ik vind my met en by haar ongelukkig. HORST. Het is juist niet edel, alleen aan zichzelven te denken; veel grooter is het een offer te worden, wanneer onze vergiffenis ten troost van onzen beleediger Hrekt. MEINAU. Ik zal anderen helpen , en in dezen haar en my. HORST. Welaan, zo blyft het 'er by: wy reizen; doch ik moet vooraf onderzoeken of uwe vrouw u kan ontberen. En wanneer zy dit kan, (Jfwachend-~) wilt gy dan reizen? MEINAU. Ik wil gaarne. Es HORST.  74 EULALIA MEINAU, horst. Hebt gy dat, „ ik wil gaarne," naauwkeurig overlegd ? wat wede;houd u meer? Meinau! meinau, koud. Myne kinderen. hors t. Op dezen toon , QHem nabootzende.) ,, myne kinderen !" Ik ben geen vader, maar deze gevoelloosheid fnyd my door de ziel. meinau. Een knagende worm heeft myn hart verrasfend aangeflokcn , en broeit vertwyfeling in hetzelve, welke geen vernuft heelt. Den dag, waarop Eulalia my verliet, was zy zo hartelyk als by onze vereenïging. horst, vol ontzetting en fnel. Wy reizen. 0 Ik had dit vooruit kunnen zien. Uw menfehenhaat voor zes jaren was geen haat, neen , het was : verdachte argwaan , vrees bedrogen te zullen worden , vooroordeel. Zend my uwe vrouw ! wy reizen. Uw toeftand is fchriklyk. Kom» nu geen tyd verloren; zend my Eulalia! meinau. Verkies zagte woorden ; tracht myn beiluit haar van de beste zyde bekend te maken. horst. ó! Zorg niet, boos mensch met het goede harte! mei-  TOON EELSPEL. 75 meinau. Ik zie u met haar op 't bal: gy zult haar der. waart geleiden? horst. Als haar inmiddels de fmart niet dood, ja, dan ziet gy haar daar. meinau, getroffen. De iinart dood! horst. Arme vrouw! hoe beklaag ik u ! uw berouw heeft u zeker hemelfche vreugde verworven, maar deze waereld blyft voor u eene rampwoestyn. meinau, Zonder hare inwilliging echter... horst. De mensch vertoont hier het evenbeeld des Eeu. wigen, en in 's menfchen yzeren borst woont geen erbarmen. meinau, nedergeflagen. Horst! horst. Hy fpant al zyne denienskracht famen, om zich zyn medefchepfel als een' duivel voor te (tellen, daar, waar zy nog engelen zyn; mogeiykheid (lek hy voor zekerheid. meinau, nog meer ontroerd. Broeder! horst. Het edelst gefchenk des hemels verkeert by hem door  76 EULALIA MEINAU, door valfche nagedachtenis in den vloek. Nimmer had de gevallen broeder deugd; zyne brave en edele daden zyn vergeten; zyne zwakheid word hem nu door aangewreven laster als een aangeboren kwaad toegerekend. 6 God! dus kwamen wy fchepfeleri toch niet uit uwe vaderhand! De deugd, welke gy ons gaaft, is verloren geraakt, en de fchuld van millioenen, die vóór ons waren, heeft zich voortgeplant. meinau, hewogen. Broeder! ik wil blyven. horst. Neen; nu moet gy reizen. Gy hebt my een verfehiet in uw hart vertoond , waarvoor ik huiver... Niet deze ruwe fchors... het hart, dat daaronder verborgen ligt, zal ik redden. (Koud.) Haal uwe vrouw. (Ter zyde.) Zyne fchoone zedelesfen zelfs zyn verloren. (Zich vervolgens zeer koel tot hem wendende.) Man , zend my uwe vrouw ! meinau, met gevouwen handen, nederhangend hsofd, en op een' zagten, weemoedigen toon. Ik heb nu ook mynen eenigften vrind verloren. horst, hem vast aan zich drukkende. Neen , broeder! by den Almagtigen ! dit hebt gy niet. Thans zal ik u niet verlaten. (Bedaard en goedig.) Zend my uwe vrouw, Meinau! meinau, hem de hand drukkende. Veracht my niet wegens een zwak gevoel, het geen mcnfchelyk en natuurlyk is. (Hy vertrekt.) 1 WE E  TOONEELSPEL. 77 TWEEDE T O O N E E L. horst, alken. Dit vermogt dan eene vrouw! Natuur, erken nu in de liefde uwe cenigite vyandinl De van zyne vrouw bedrogen gade en vader haat zyne kinderen; de Hem des bloeds dringt niet meer tot zyn hart door. Hy gelooft niet meer het geen hy ziet, en vreest dat geen wat hem noch niet voor de oogen komt. Zo verre kan eene ontrouwe vrouw haren liefhebbenden man brengen! Eene geheime echtbreekfter begaat een' verraderlykcn moord. Hem, die in 't zweet zyns aangezigts voor haar onderhoud zorgt, beleedigt zy , onder 't masker van braafheid en deugd, door gruwelyke valschheid, en ontrooft hem zyne kinderen. De betrapte echtbreekfler begaat duizendmaal meer dan roof en moord; kindermoord! zy ontrooft de menschheid een' waardig' man , den flaat in hare kinderen redelyke en nuttige burgers, den hemel goede en edele zielen. Van hier dat de door hare oudheid eerwaardige wetten den man het zwaard in de hand gaven, om zyne trouweloos gevonden echtgenoote te richten; maar geen menfehelyke wetten alléén, natuur vordert de vrouwelyke trouw. In hare zwakheid en organifatie ligt dit groot gebod. Vrouwelyke ontrouw is tevens de hoogfte en verfoeilykfte ondankbaarheid. Een meisje is in het vaderiyk huis fleeds een onderworpen fchepfel. Vryheid, het  78 EULALIA MEINAU, het edelst gefchenk der menfchen, ontfangt zy alleen door den man, die haar tegen hare liefde en trouw zyne vryheid opoffert. Doch wat predik ik! de Hemel gaf my geen geest of' talenten, waarmede ik een tafreel van vrouwelyke ontrouw afgrysfelyk genoeg fchetfen kan, zo dat het den dwalenden affchrik bare. Myne Item weergalmt in eene wildernis. (Hy tril vertrekken.) DERDE T O O N E E L. AMALtA, hokst. horst, zich fpoedig afwendende. Zie daar eene der gevallen vruchten van den gefpleten boom. amalia. Heer overfle, myne moeder laat u haar kompliment maken, en u verzoeken noch eenige oogen. blikken te wachten: zy maakt zich voor 't bal gereed. horst. Ik dank u , lieve Amalia! dus is immers uw naam ? amalia. Ja, heer overfle! horst. Hoe oud zyt gy ? amalia. Ik ben in myn twaalfde jaar getreden. Myn vader  TOONEELSPEL 79 der was harte! yk verheugd toen hy uw' brief ontfing; gy moet een zeer goed vrind van hem zyn. horst. Verheugt hy zich dan zo zelden ? amalia. 6 Zeer zeldzaam! horst. Hoor eens; zo dit waar is, dan hebt gy ook daaraan een weinigje fchuld : gy moest hem opbeuren. amalia. Waarmede zou ik dit doen, lieve heer overlte? horst. Door uwe kinderlyke'liefde, door vleijeryen. amalia. Myn vader fpreekt zeer weinig met my; dikwerf ziet hy my ftrak aan, terwyl hy het voorhoofd rimpelt, en vervolgens zich wegkeert. Ik waag het niet, veel in zyne tegenwoordigheid te fpreken. horst. Zeg my eens, zoud gy bedroefd zyn, als uw vader ftierf? amalia, ongevoelig. Zekerlyk. horst. En wanneer de hemel uwe moeder insgelyks tot zich geliefde te nemen ? amalia, met veel gevoel. Ach! dan was ik hoogst ongelukkig. horst.  So EULALIA MEINAU, horst. Gy fchynt meer aan uwe moeder verkleefd te zyn ? amalia. Ik bemin myn' vader zeer, heer overfte; maar myne moeder is vee! goedaartiger omtrent my. horst. Uw vader zal met my en uwen broeder vertrekken. am a lia. Dit vernam ik reeds; maar zal hy lang uitbly. ven ? horst. Wellicht komt hy nimmer weder. amalia, nadenkende. Nimmer! (Eenige jlilte.) horst. Waaróver denkt gy toch zo diep? amalia, zuchtende. Over niets. horst, ter zyde. Meinau heeft ongelyk: de kinderen begrypen wat 'er gaande is. (Overluid.) Nu, noch zo in gedachten ? amalia, in tranen losbrekende. Myn vader gaat heen; wanneer nu myne moeder van verdriet fterft, dan heb ik geen mensch ! waarmede heb ik dit verdiend? horst.  TOONEELSPEL. 81 horst, ter zyde. De gevolgen kunnen een vergryp verzwaren; maar geenszins verlichten. (Overluid.) Schrei niet, lief kind! gy moet u ook het ergfie niet voordellen. amalia. Wie weet tot welke booze menfchen men my heenvoert; en al ware dit ook zo niet, niemant zal my zo hartelyk als myne goede moeder beminnen. hors t. Uwe moeder zal noch zo haast niet fterven; en uw vader komt immers weder ! amalia. Neen, dat zal hy niet. horst. Waarom dan niet ? amalia, zeer ras. Wyl hy.. • (Zich bedwingende.) Ik vrees dit alleen. horst. Amalia! gy bedwingt u .' amalia, eenigszins vrypostig. Gewis niet. horst, ter zyde Wanneer de ouderen voor eikanderen veinzen, leeren het ook de kinderen. (Hy wil gaan.) amalia, hem naloopende. Blyf, heer overfle! wilt gy geen plaats nemen ? F horst,  82 EULALIA MEINAU, horst, kort. Neen; ik bedank u. amalia. Gy fchym boos cp my te z\n ? horst. En wee: gy ook waarom? amalia, zonder vrypostigheié. Neen. horst, haar fltrk aanziende. Neen ? Amalia jlaat befchaamd de togen neder. horst, ter zyde. De g-.ond is goed; maar de bearbeiding daaraan was flecht. VIERDE T O O N E E L. de vorigen; w ilhdlm, die een plyster am 't voorhoofd hesfi. wilhelm, te^e;i A.r.alia. Wilt gy aan tafel komen , of moet ik wedïr op u wachten ? (Horst bemerkende en eenigszint zag. ter.) Is dit nu de vreemdeling? hors t. Waarom zo knorrig tegen uwe zuster, Wilhelm? wilhelm. Omdat Ik altoos op haar wachten moet, en dit verdriet ruy. HOS ST.  TOONEELSPEL.13 h o k s t. En waarom verdr'et u zulks? wilhelm. 6, Wyl zy een meisje is. h o n s t. Is dit zonde? wilhelm, verlegen. Dit weet ik juist niet. horst. Is zy uwe zuster niet? gy meest vrir.delyk en zagt met haar omgaan. wilhelm. Zagt omgaan met een meisje! waarom? h o r 3 t. Juist daarom, wyl zy een meisje, een zwak, hulpeloo: fchepfel is, die geen vermogen heeft om wederftand te bieden. Foei, het is hoogst onedel, wanneer men een meisje flecht behandelt: zy heeft geen anderen verdediger dan hare tranen. wilhelm. 7, y fchreit daarom ook zo veel. hors t. Een bewys, dat gy haar reeds veel onrecht deed. Leer van my , Wilhelm, dat de man, die zyne vrouw mishandelt, de slendigfte en laagfte fchurk is; en zulk een fchepfel zuit gy immers niet willen worden ? amalia, fmekend. Ne-jnt gy u myner aan, heer cverfle? Fa horst.  84 EULALIA MEINAU, • horst. Zie eens, Wilhelm, hoe vrindelyk en dankbaar zy hulp en befcherming aanneemt. wilhelm. Geloof haar niet. 6 Ik gevoel iets — maar ik kan dit zo niet zeggen. horst. En dat beftaat ? (Een weinig met hem ter zyde.) Zeg het my, kleine, ruwe vrind! wilhelm. Ik geloof dat de vrouwen de mannen ongelukkig maken : zy vervoeren hen tot alles. horst. Hoe kunt gy dit bewyzen ? wil h e l m. Wel, verleidde niet... (zich herinnerende) de vrouw in 't paradys haren man, en maakte hem ongelukkig? horst. Dit is juist geen gevolg dat alle vrouwen... wilhelm. Is des klaviermeesters vrouw niet weggeloopen ? en heeft zy hem daarenboven niet beftolen? —— 6 Ik zou de vrouwen het grootfte kwaad kunnen doen. horst, met eene Jmartelyke ontevredenheid. Ga maar aan rafel. amalia. Ik wensch u veel vermaak op 't bal, heer overfle ! (Fleijende.) Zorg toch, als ik u bidden mag, dat  TOONEELSPEL. 85 dat myn vader meer opgeruimd te rug kome. (Zy vertrekt, met Wilhelm.) V T F D E T O O N E E L. horst, alleen. Deze jonge is op den rechten weg om een verleider van de onfchuld te worden , en dan triomferend te lagehen. Ik zie in hem een' zedelyk' moordenaar te gemoet, en dezen zyn de gevarelykften in de maatfchappy, daar wy, helaas! geen wetten hebben , die hunne misdaden ftraffen. Zagt! Ik boor iets. Welaan, Horst! flandvastig'. uw vrind zy u heden alles. ZESDE T O O N E E L. eulalia, eenvouwdig gekleed, horst, eulalia. Ik verblyde my ongemeen, heer overfle ! mynen weldoener, den eenigften vrind van myn' geliefden Meinau zo gezond weder te mogen zien. horst. Ook uw' waren vrind, genadige vrouw! eulalia, befchaamd., Gy zyt wel goed, heer overfle! horst, haar een' (loei aanbiedende. Ik bid u, neem plaats! eulalia, den pel aannemende. Ik dank u vrindelyk. p 3 HORST,  86 EULALIA MEINAU, horst, insgelijks voor zich een1 poel nemende. Ik verzoek... (Zy plaatfen zich beide?,.) eulalia. Hoe vaart uwe edele zuster, myne weldoenfter ? Ik heb federt lang geen brief van haar bekomen. horst, treurig. Ik den laatften in Parys. eulalia. Wel nu, hoe heeft zy het thans? horst, zuchtende. Zy is zeer wel. E UL AH A< Eeze zucht... horst. Zegt u , dat zy niet meer in leven is. eulalia. Niet meer ? gy verfchrikt my! (M.: tranen.') Niet meer! God! nu ook myne eenigfte vrindin verloren ! dit is zwaar... horst. Gy moet niet weenen ; zy is wel. eulalia. Neen, ik fchrei niet cm haar; ik weet het, zy is zee, wei: zy woont nu hier bo-en onder beter zielen, onder heiliger wezens. Ik beween alleen die, welken zy achterlaat, en die aan haar eene ware vrindin verloren. Ik treur bitter cm dit alles. . horst, vertroostend. Tot wat nut kon de vrindfchap myner zuster u voltrekken? zo verre verwyderd... eu-  T00NEELSPEL.S7 eulalia. Gy voert deze taal niet door overtuiging; gy immers kent de waarde der vrindfchap te zeer, om nimmer te hebben gevoeld: daar woont myn vrind! De verwydering doet hier niets af; het bewustzyn, ik heb toch noch eenen vrind in deze waereld, by wien ik in 't uiterfte ongeluk zeker zal ingenomen worden, Helt ons gerust in 't lyden. horst, afbrekend. Van iets anders! Uwe Amalia is een lief meisje, zo zagt, zo goed l eulalia. Dat is zy. horst. En uw Wilhelm een weinig wild , en tegelyk fomber, maar, vcor 't overige, een openhartige (Eulalia zwygt.) knaap. _ \ horst, na eenige Jtute. ■ Meinau zal morgen met zyn' zoon vertrekken. eulalia, getroost. jai maar Amalia en ik zullen fpoedig door hem afgeliaald worden. horst , na een weinig zwygens. De opvoeding der kinderen is de zwaarte pligt der ouderen. eulalia. Dit is wel waar. horst. Die eigenlyk dan eerst vervuld word, als de ouY 4 aers  88 EULALIA MEINAU, ders dit groote werk geheel met harmonie ondernemen. eulalia, Jiootcnde. Gy hebt recht. horst. Zyn njan en vrouw niet eensdenkende, leiden zy niet in alles het leven van een' gelukkigen echt, zo is alles vruchteloos. eulalia. Helaas! maar al te waar. horst. De onëenigheid der ouderen blyft voor de kinderen niet verborgen ; hunne liefde wend zich op céne zyde, terwyl het andere gedeelte door hen gehaat word. De vrees leert hen onoprechtheid, en valfche vleitaal tegen het gehate deel, en de ouderlyke onderwyzingen kunnen vervolgens niets meer baten. Ik heb dikwils by myzelven gedacht, of het niet beter ware, de kinderen van dergelyke ouders te fcheiden, dan wel, of het niet de eerfle pligt der ouderen moest zyn, zich van eikanderen te fcheiden , opdat elk dat kind konde medenemen , 't welk het meeste aan zich verbonden is ? eulalia, met moederlyke vrees. Moet ik u verftaan? hors t. Houd gy my voor uwen vrind? voor uwen waren vrind? eulalia, vol verwachting. Heer overfle! • . horst.  TOONEELSPEL. 89 horst. Beantwoord my eene vraag. Gelooft gy dat ik het getrouw cn redelyk met u meen ? eulalia. Dat geloof ik zeker. horst. Dat ik myn leven voor u, en het geluk van uw' man, gewillig zou geven ? eulalia. ]k ben overtuigd dat gy een voortreflyk man zyt. horst. Nu, wanneer gy dit dan gelooft, zo als ik zulks ook eisfchen durf, wilt gy my dan wel twee vra. gen geheel oprecht beantwoorden? eulalia, ernfiig en in verwachting. Zeer oprecht. horst. Leeft gy thans beter en gelukkiger dan in Winterfee ? eulalia. Ik heb myne kinderen. horst. Maar, ftellen wy het tegendeel, en gy had die eens niet? eulalia, na eenige flilte, deemoed'g. Myn man heeft eene getrouwe huishoudfter noodig. horst. Gy zoud derhalve met moeite van hem fcheiden? eulalia, diep zuchtende. Ik zou deze fcheiding niet overleven, en troosteF 5 ' loos  9o EULALIA MEINAU, loos fterven. Ik kan van het weinigje, dat ik voor myn hart op deze waereld heb, niets verliezen, en, daar ik niets meer te hopen heb, is my dat, wat ik bezit, onöntbereiyk. HoRST. En toch moet gy leeren ontberen. eulalia, ontfteli. Hoe? HORST. Uwen Wilhelm zult gy in Helmftad niet vinden. Hy krygt een' gouverneur, en ik geloof... eulalia. Zo fcheun men my een ftuk van 't harte! HORST. Heb geduld , lieve vrindin! eulalia. Het zal doodbloeden. HORST. Smeek voor u geduld van den Algoeden! de tyd der beproeving kom:. eulalia. Ik, boeteling, durf niet eens klagen. HORST. Herneem uwen moed, fpan uwe krachten in, en hoor my. (Zy^e ftem verheffende.-) Uw gevai met Meinau is alhier bekend geworden, cn dit kan nergens verborg n blyven. Uw zoon heeft beden met één' z\ner fchooimakkers gevechten, en deze verweet hem. •« ÉU-  TOONEELSPEL. 91 eu'.aliA) zich het gezigt bedekkende. Ik weet alles! de zoon b:ced voor de overtredingen zyner moeder! HORST. Befluit derhalve, vrindin! befluit! Gy ziet nu, hoe noodzake'yk het is den zoon van de moeder te fcheiden. eulalia, wanhopig. Van eene moedor, welke hy veracht. HORST. Het grootfche denkbeeld, zyne moeder offert zich voor zyn geluk op, zal veel by hem gelden. eulalia. 1-Iy zai niet meer geloven dat ik hem bemin, neen. Hy cal my vervloeken! horst, opfiaande. Hoe zwaar valt het den zondaar zyn doodvonnis voor te lezen ! eulalia, de handen wringende. Ach, ik vergot voor een oogenblik dat ik moeder was, en ben het nu weder zo veel te meer! wanneer het verdriet mynen Meinau in 't graf Hort, den heb ik geen man , die my befchermt. Ik ben eene verlaten vrouw! HOttGT. Sterk u toch, vrindin! ik heb u noch meer te zeggen. eulalia. Meer? kunt gy meer zeggen? HORST.  92 EULALIA MEINAU, horst. U wacht noch grooter lyden. eulalia. Is 'er voor eene moeder ook noch grooter lyden, nadat men haar haar kind geroofd heeft? • horst. Uw man... eulalia, ontfleld. Ja, het is waar, ik heb een' gade. horst. Die zich van u fcheiden moet. eulalia, Jïootende. Dat kan Meinau niet doen, neen, dat zal hy voorzeker niet doen. horst. Als het echter by de uitkomst zo blykt? eulalia. Neen, dit is niet mogelyk. hors t. Het is niet dan al te waar. Beproef of gy hem kunt misfen! eulalia, in hevigen Jlryd. Meinau, ó God ! neen. horst. Zoud gy hem dan niet wel voor een jaar vrywillig willen laten reizen? eulalia, met al den angst eener hoptloozc vrouw. Ik kan niet.' horst. Ook dan niet, wanneer zulks de eenige weg was,  TOONEELSPEL. 93 was, om den thans met u ongelukkig levenden man weder te herftellen? eulalia, met vuur. Ja, dan wel; maar zal hy dan gelukkig zyn? horst. Ja! immers ik durf my daarmede vleijen. eulalia. Nu, dan zal hy reizen. Ik zal zyne koffer pakken, zyn linnen en kleederen bezorgen; (opfpringende) ik zal zelf de paarden beftellen. Laat hem nu vry reizen. horst, bewogen. Hy, die uw hart lastert, zal van myne hand fterven. Ook voor u, lieve vrindin! is het beter; ook gy zult gelukkiger dagen ilyten. eulalia. Ik? zonder Meinau gelukkiger? de elendige zonder hulp? de bedelaar zonder aalmoes? Van hem gefcfceiden, moet ik vergaan; echter zal hy reizen S Hy wil immers? horst. Ja, hy wil. eulalia, bedroefd. Hy wil? horst. Voor 't minst, hy wenscht dit. eulalia. Nu, ik ook! Man en zoon op éénen dag! (In tranen.) Het is veel ! zeer veel 1 ..maar ik klaag niet;  P4 EULALIA MEINAU, niet; ik mor niet. Hy word immers gelukkig? (Spoedig.) Maar, myne dochter? horst. Blyft by u. eulalia. Meinau is genadig, {Met dan..baar gevoel.) zeer genadig. (#y maakt eene beweging om heen te gaan.) Ik zal voor ai het ncod.'ge zorgen. horst. Vrindin! Meinau wil uwe perfonele ':oeftemming; hy verwacht u op het bal: en, wanneer gy niet kwaamt,.. • eulalia. Kom, ga met my. Ik zai dansfen; het maakt mynen Meinau gelukkig. horst. Hy zai daar reeds zyn. eulalia. Zo kom dan , heer overfle! heden wil ik vrolyk zyn;... morgen verlies ik myn' man en zoon. (Schreljende.) Myn veriics is groo;; doch ik ben beiden niet waardig. (Hare tranen afdroogende.) V-rbergt u, weldadige tranen! Kom, heer overfle !; horst. Met deze roodgeweende oogen ? eulalia. Zy flaan my goed. Mogten zy een fluijer zyn, die myne fchande bed kte! horst. Vrindin ! gy hebt genoeg geboet 1 E U-  TOONEELSFEL. 95 EULALIA. Genoeg ? myn geheele leven moet eene boete Zyn. Maar, waar wachten wy naar? kom! Hor:t reikt haar den arm. eulalia, terwyl zy denzelver, aanneemt. Waardig man ! gy offert u op voor uwen vrind. horst. Vrindin! (Zy vertrekken.') ZEVENDE T O O N E E L. Het huis des kommandants. Het tooneel verbeeld eene voorkamer met vier deuren, die in 't verfchiet gezien wt:den; twee bedienden dragen uit de rechter zydeur eenige ververfchhu gen en vruchten, in de zaal. By het openen der deur ziet men een'.g gezelschap. meinau, een knecht. de knecht, die hem voorgaat, op de zaal wyzendc. Hierin, als 't u gelieft, genadige heer! meinau. Ik ben fchriklyk verhit. Wees zo goed my limoenade te bezorgen! (De knecht gaat in de rechter zy. deur.) Of Eulalia zal toeftemmen? Horst, gy zyt myn geluk. ('Er word een officier ingeleid, die Meinau aanziet, doch zonder hem te groeten.) Ik mag nry hier zo niet laten begapen, en door blikken vernederen. (Hy gaat door de deur aan de rechterzyde.) AGT-  9S EULALIA MEINAU, A G T S T E TOONEEL. horst, eulalia. horst, leidtnde Eulalia, die zeer zwak is, naar cetf Jloel. Noch niet beter ? eulalia. Ilc verzoek om een weinig water! Horst, omziende, gaat vervolgensfpoedig door de deur aan de rechterzyde. eulalia, hem naroepende. Blyf, bid ik u, heer overfle! (Zy Jlaat zeer krachteloos op.) Heer overfle!... Ik vrees dat hy gerucht zal maken. NEGENDE TOONEEL. eulalia. de generaal, de adjudant. generaal, intredende, ontdekt Eulalia. Myn God! Eulalia! eulalia, ziet hem verwilderd aan. Wie! generaal. Ik ben het, genadige vrouw! Hy gaat naar haar toe. eulalia, vol ontzetting. 6 God! (7.y valt in flaauwte naast den Jloel neder.) generaal, haar oplieffende, en vervolgens weder op den Jloel willende plaatfen. Hulp ! hulp ! 2 JEN.  JOONE ELS PEL. 97 TIENDE T O O N E E L. meinau, horst, beiden uit eene zydeur, de kom. mandant, eenige officieren, en andere genoodigden, allen tegelyk uit de middeldeur komende. meinau, naar Eulalia toeloopende. "Wat is dat? (Den generaal ziende, befchouwt hem prk.) Ha! moorder myner eer! vind ik u hier? Weg, of... (Hy pot hem woedend weg, neemt Eulalia in de armen en trekt haar dus zagtjes voort.) Laat my voor 't minst de ftervende, verleider! Men pan prk getroffen, liet gordyn moet vervolgens fpoedig valleru Einde van htt derde bedryf. G VIER.  93 EULALIA MEINAU, VIERDE B E D R Y F. EERSTE T O O N E E L. Het is nacht. Het toomei verbeeld de kamer van Meinau: aan wehszydm Jlaat eer.e tafel, waarop licht geplaatst is. ernst, alleen, bezig met pistolen te laden. VV ie moet dit gelden ? voor wien is dit moordtuig befiemd ? een klein fiukje lood , dat in ftaat is een' inerisch het leven te benemen ! wat heeft daartoe oorzaak gegeven ? feherts, of yverzucht ? deze zyn immers de bronnen , die aanleiding geven om elkander den hals te breken! Zo de vrouw maar niet fehuldig daaraan is: zy leven niet famen zo als 't behoort. (Nadat hy 'er mede gereed is.) Nu, gy zyt geladen. Is het toch niet verbazend, dat de eene mensch den anderen om niets dan eene kleinigheid het leven beneemt? het geen ons echter zo dierbaar moet zyn! Dan, al wie het kleine niet eert, is het groote onwaardig. Hy legt de pistolen in de fchrftafel. TWEEDE T O O N E E L. ERNST, WILHELM. VV IL H E L M. w aar is myn vader ? ERNST.  TOONEELSPEL. 99 ernst. In den tuin. wilhelm. Dit bevreemt my. Is 'er iets voorgevallen ? ernst. Voor zo verre ik weet, niets. wilhelm. Waarom belet men my dan te flapen ? of is het omdat myne moeder ziek is ? ernst. Neen, daarom eigentlyk niet; maar is het u vergeten dat wy beiden met het aanbreken van den dag afreizen ? wilhilm. Waarheen dan ? ernst. Immers naar Rotheim, waar ons de genadige heer zal afhalen. wilhelm. Zo, zo! ernst. Het is derhalve beter dat gy gekleed bfyft. wilhelm. Mynentwegen, goed ! alzo reizen! ernst. Gy reist toch gaarne ? wilhelm. 6 fa! maar, zeg my, moet ik van myne moeder en zuster ook affcheid nemen ? G 2 ernst.  ioo EULALIA MEINAU, ERNST. Neen ; dit heeft uw heer vader verboden. WILHELM. Dit is my ook wel. Wat doet myn vader dan nu heden in den tuin ? ERNST. Zeker geen bloemen voor het toekomende jaar planten. Hy zal mogelyk eenige overdenkingen hebben. Ik zou u raden naar uwe kamer te gaan, jonge heer t WILHELM. Maar gy weet immers zeker dat myn vader ons in Rotheim afhaak ? ERNST. Gewis. W I L H r L M. Zal myne moeder ook medekomen? ERNST. Zy is immers ziek ? WILHELM. 6, Deswegens! ERNST. Nu, ga heen , en hou u gerust en wel! WILHELM. Gy moet fpoedig by my komen, Ernst! Jtfy vertrekt. DER.  TOONEELSPEL. 101 DERDE T O O N E E L. ernst, alleen. Het is geen goed teeken, wanneer de kinderen het vaderlyk huis zo gaarne verlaten. VIERDE T O O N E E I.. meinau, in een Uaauwe overrok; ernst. meinau, opgeruimd. Hebt gy de pistolen geladen ? e r n s t. Geladen, zeer goed geladen. meinau. Nu , wanneer zy maar geladen zyn. Hoe gaat het met myne vrouw ? ernst. Ik hoor van Sophia dat de genadige vrouw zich wat beter bevind. Volgens de order van uwe genade heb ik den wagen befleld: hy zal met klokflag van vier uren aan den hoek van 't huis zyn. meina u. Ernst, draag vooral wel zorg, dat myne vrouw niets ontdekt; dat myn zoon licht niet... ernst. Hy zal by de genadige vrouw niet komen; en, al ware dit ook, zo zoude hy toch niets zeggen. meinau. Vertrek nu , pak het noodige voor u en myn' G 3 zoon  102 EULALIA MEINAU, zoon byeen, en geef vervolgens acht, wanneer de overfle komt , dat hy niet te lang fchellcn moet; zo dra hy binnen is, volg hem , blyf voor deze deur ftaau, tot ik u rocpe, en laat vooral niemant hierin. ernst. Zeer goed, genadige heer! MEINAU. Lieve Ernst! dien uwen heer noch dezen kleinen tyd op het zorgvuldigfle : het is licht voor de laatfle maal. Hier, neem de pistolen en fleek die in de holfters. ernst, zeer aangedaan, neemt dezelven van de tafel. Genadige heer! MEINAU. Wat wilt gy? ernst. Het is warelyk zonde. Vergeef my! maar, gy moord uwe kinderen mede. (Hy vertrekt.) V T F D E T O O N E E L. Meinau, alleen. Neen ; ik vermoord hen niet; ik niet! Myn hart zegt my duidelyk het tegendeel. God is rechtvaardig ! gaf hy my anders deze helderheid van geest in myn fterfuur? wat kan de van de hand des noodlots nedergevelde boom het helpen, dat zyne vruchten fterven? Is het de fchuld van my dat  TOONEELSPEL. 103 dat de verleider myner vrouw nu ook myn moorder wil worden ? Is het de fchuld van my dat'het vaderhart door bedrogen liefde verkoelde ? dit vaderhart , het geen beefde, en vurig klopte, wanneer men my toeriep: „ Meinau! gy zyt vader! zie uwen zoon!" Hing ik niet met myne gehcele ziel aan myne Amalia ? Zy wendde zich immers van my af, even als ware ik haar vader niet. Zy is verkleefd aan hare moeder, dewyl deze fchreit. Is myn lyden dan minder, omdat 'er langs deze ingevallen wangen geen tranen rollen ? Myn eerstgeborene bemint my, hy, die... ZESDE T O O N E E L. horst, m een overrek, en Jlevels aan; meinau. hors t. Goeden morgen, broeder! m e i n A u. Gy hebt my lang verlaten. horst. Wy reizen immers met elkander? bcgryp dus dat ik veel te bezorgen heb gehad. Ik wil met u fterven, broeder ! daarom moest ik vooraf mynen laatften wil ter nederzetten. meinau. Gy geleid my gaarne; niet waar? horst. Ja, gaarne, wanneer de kogel Hechts den fchulG 4 di"  104 EULALIA MEINAU, digen treft. Ik bemin de deugd , cn kan derhalve de ondeugd zien ltraffen ; maar... MEINAU. Nu, broeder ! ik flerf gerust; myne party niet. HORST. Die elendige l MEINAU. 6 Laten wy dit daar! God zy hem genadig, zo myn kogel treft! Wy mogen hem niet vloeken. Val ik, dan heeft hy noch niet genoeg geboet. Bedenk eens, welk een jammerlyk leven hem dan noch verwacht! HORST. De vrouw ontè'eren; den man om 't leven brengen; en dan... ó Menfchen ! menfchenl MEINAU. Ik hoor u niet gaarne in dezen toon: hy vernedert uwe fchoone ziel, die noch niemant vloekte, over dwaasheden lagchte, by de befchouwing der ondeugd verontwaardigd was, en haar met gevoel beflrafte. HORST. Uw ongeluk heeft hem anders gevormd. M E I N AU, Neen. Hy moet zlchzelven gelyk blyven. Hier Haat de overeen (lemming onzer zielen uil. Wees flerker dan uw gevallen broeder! Licht heeft myne party zich verbeterd ? Bedenk zynen (land , myne befchimping. Hy zag zich genoodzaakt. Zyn brief aan  TOONEELSPEL 105 aan my bevat eene volledige bekendtcnis zyner fehuld. (Hem een' brief gevende.) Hier is dezelve ; lees! horst, lezende: ,, Heer baron! myn ftand en karakter, en de „ daaraan verbonden begrippen van eer, dwingen „ my tot eenen flap , waarby myn hart moedeloos „ wcgkrimpt. Uw hoon was te fterk, en my voor „ de oogen van mannen aangedaan, in wier tcgen,, woord'gheid ik my zelf niet mag laten vernede„ ren, daarom verwacht ik u morgen met het aan„ breken des dags by den ouden fchans. Brenger „ dezes is myn feconde. Ik twyfel niet of gy zult ,, den uwen hebben. Ik heb my zwaar aan u be,, zondigd. Gy hebt derhalve het eerfte fchot; en, „ met een waar berouw, verwacht ik, dat de wre„ kende God uw' kogel geleiden zal." von rollfeld, Generaal. Ey legt den brief neêr , en gaat heen en weder. meinau. Wyn testament is gemaakt: Eulalia is myne erfgenaam , en na haar overlyden myne kinderen. h o r s T. Zy is ook myne erfgenaam. MEINAU. De pistolen zyn geladen. hors t. Ik heb de paarden befteld. Wy hebben geen verren weg van hier naar Rothe:m. Hier heb ik verG 5 voU  106" EULALIA MEINAU, volgens addresfen voor America. De verkoop myner goederen is door my aan een' eerlyk' man op. gedragen; en eindelyk is hier noch eene obligatie voor uwe vrouw. meinau. Broeder, zy heeft rykelyk. horst. Laat my begaan. (Hy legt eene verzegelde obligatie in de lade der tafel.') Waar is zy ? meinau. In hare kamer. horst. Bevind zy zich beter ? meinau. Ja, zeer veel. Sophia en Amalia zyn by haar. horst. Zy bemerkt tot heden niets? meinau. Hoe is dit mogélyk? zy was meer dood dan levend toen ik haar wegdroeg, en niemant heeft den adjudant, die my den brief bragt, gezien. horst. Wilt gy uwe Eulalia niet meer zien ? meinau. Neen. Hoe hartelyk ik dit wenschte, durf ik echter niet. Zy ontfangt myn laatst vaarwel, door brieven. horst. Maar uwe kinderen nu? MEI-  TOONEELSPEL. 107 meinau. Even min. Ik heb moed en ffondvastigheid noodig. horst. Neemt gy uw' zoon ook mede, ingeval uwe party geveld word ? meinau. Ja. Maar, als ik fterf, leeft hy zonder vaderlyken zegen... Ach ! ZEVENDE T O O N E E L. de vorigen, amalia. amalia, van buiten. Ernst, ik moet hierin! meinau, terwyl Amalia binnentreed. Amalia! amalia. Ik bid om vergeving ! meinau : hy ziet haar eenigen tyd aan, en reikt haar vervolgens de hand. Wat wilt gy , Amalia ? a m a lia. Moeder laat vragen, hoe gy u bevind ? m eisa u. Wél, lieve kind! wél; en zy l amalia. Ach! zy is niet wél. Dikwils roept zy u, lieve vader, ook myn' broeder; dan fchreit zy weder, en ik... MEI-  jo8 EULALIA MEINAU, meinau. Stel u gerust, lieve Amal a : uwe moeder zal wel beter worden. Gebruikt zy geneesmiddelen ? amalia. Ja. meinau. Nu, ga weder by haar, myne lieve: troost haar. Een kind, dat zyne ouderen eert, verdient des Hemels zegen. (Teder.) Kom hier: omhang den mynen. God trooste en helpe u! blyf fleeds der deugd getrouw. (Amalia kuscht zyne hand en befproeit die met hare tranen.) De Hemel beproeft dit oogenblik uwe ouderen zwaar, om u daardoor te leeren, dat het leven hier beneden niet fchoon , maar aan duizende rampen onderhevig is. Hier boven, myn kind 1 is eene beter waereld. Diep bewogen.) Blyf dan der deugd getrouw ! Spoed u nu weder naar uwe moeder: zy heeft uwe hulp en oppasfing nuodig. Zorg voor haar. Droog hare tranen af... am a lia. Maar,lieve vader! gy komt immers zelf by haar, als het dag w >rd? meinau, zich, door droefheid als overfielpt, omkee. rende. Ja. Amalia gaat vergenoegd heen. meinau. Als het dag word ! en als het eens nacht bleef? ftik donkere nacht ? (Zich herftellende, en vervolgens te.  TOONEELSPEL. 109 tegen Horst.) Horst, zegen is voor de kinderen noodzakelyk. De H:mel zond ze daarom. HORST. Ja, zeker, zegen is geen vloek. Zal ik nu ook uwen zoon halen ? meinau. Ach, neen. Ik bemin hem meer dan zyne zuster. (Hy ziet op zyn horologie.) Het is tyd! (Hy gaat naar de deur, terwyl Ernst binnen komt.) A G T S T E T O O N E E L. de VORfGEN, ERNST. Meinau, tegen Ernst. Sluit de deur weder toe. ernst, nadat lry de deur gefloten heeft. Wat beveelt uwe genade? meinau. Gy zyt een redelyk man. Daar, neem deze hon«ierd dukaten voor u (Hy reikt hem eene beurs toe.) ernst. Betaalt men ook de redelykheid? meinau. Aan een' bedienden is zy niet te betalen; maar, de oude man heeft onderftand noodig: waar wacht gy naar? neem aan. Hier zyn ook wisfels voor de reis, en h er hebt gy een' brief aan den fchool-rec tor. Gy zet u heden nevens myn' zoon in den beitelden wagen, en ryd recht door naar Rotheim aan  no EULALIA MEINAU, aan de grenzen. Wanneer ik tegen tien uren daar niet verlchyn, dan is het met my gedaan. QHy kitsch hem.') Met dezen kusch geef' ik u den zegen voor myn' zoon. Zegen hem in zyn' vaders naam. Ze" hem... {Zyne ftem breekt.) .Na eenige fiiite.) Ryd dan vervolgens naar Helmflad; geef' dezen brief aan den rector, en dezen aan myn' zoon. De rector zal u voor 't overige nader fpreken. Zyn onze paarden gezadeld? ernst, fchreijcnde. Zy ftaan aan de achterdeur gereed. meinau, hem de hand reikende. Nu, vaar wel! s r n s t , keert zich om, willende heengaan. God behoude u, om uwe kinderen ! meinau , hem te rug houdende. Ernst, vergeet niet myn' zoon te zegenen. ernst. Neen, genadige heer! wees gerust daarop. meinau. Bezweer my dit. ernst. Gy noemde my een' redelyk' man!.. dergelyke dingen behoeft men niet te bezwoeren. By vertrekt. NE-  T O O N E E L S P E L. ui NEGENDE T O O N E E L. horst, meinau. Zy zien eikanderen eenigen tyd aan. m e in a o. j\ u, Horst, waarom zo nedergedrukt ? horst. En gy zo gerust! wat verwacht myn Meinau? m ein a u. Den dood; voor den gelukkigen-alléén te ras, den ongelukkigen fteeds welkom. Ik zie hem verlangend te gemoete. Ik was hier niet wat ik cigentlyk zyn moest; ik kan dit ook niet zyn. Ik draag geen vruchten , en ben daarom onnut. Myne vrouw leef ik tot ftraf. Ik ben voor myne kinderen geen vader; geen burger voor de nienlchelyke famenleving. Myn lot is verftooting. Ik heb het dagboek myns levens gefloten , en ftel my thans gemoedigd voor Gods hoog gericht. Heb ik geftruiIteld ? ik was ongelukkig. Hy, dien wy Vader noemen , is genadig: hy zal my niet verwerpen. > horst. Neen, broeder, dat zal hy niet. meinau, met vuur. Hy zal my niet verwerpen! Ik liet geen ongeiukkigen ongetroost, geen armen zonder onderfteuning van my gaan. Weduwen of weezen heb ik nimmer onderdrukt. Zy , die ' aan my ondergefchikt wa-  H2 EULALIA MEINAU, waren , behandelde ik ais myne broeders. Ik ontroofde geen vader zyne dochter; vervoerde geen vrouw ; myn verbond en eeden bleef ik getrouw. God zal my niet verwerpen. horst. Broeder! dus uw einde? meinau. Zo als hot den Hemel behaagt. Ik ben met alles in gereedheid, Hechts met u noch niet. (Hy firekt zyne armen uit, waarin Horst nedervalt.) Kom, in myne armen. Zo ik u ooit beleedigde, ach! vergeef my! en neem, met dezen warmen , broederlyken kusch, mynen hartelyken dank aan, voor al uwe trouwe liefde aan my bewezen. Het lot ontrooft my u. Wees getroost. Hier boven ontrooft niemant my meer aan u. Daar zyn wy weder broeders. horst. Weder broeders'. mein au. Daar zullen wy beiden met verhelderde Hemmen overluid roepen: Getrouwe vrindfchap is zoet! horst. Ach! zoet! MEINAU. Maar uwe fmartelyke tranen vallen zo heet op myne wangen, zo heet,... horst. Als myne liefde. mei-  TOONEELSPEL. 113 meinau. Herftel u, myn vrind ! uw hart klopt geweldig. horst. Het klopt maar voor één fchepfel, voor u! Meinau, myn ligchaam kan flechts van u fcheiden, myne ziel nooit. meinau. Herinnert gy u noch wel, Horst! dus Honden wy eens aan den Rhyn, en zwoeren eikander een broederlyk verbond. horst. 6, Duidelyk ! en hoe was onze zinfprcuk? ■ Vrindfchap, liefde, bewustzyn. meinau. Liefde ? Ja, zo was het, vrindfchap en bewustzyn blyft my ftandvastig by , terwyl ik als een offer der liefde valle. Liefde ! ik wil niet ondankbaar tegen u zyn; gy maakte my eens gelukkig, en zyt voor den mensen, wat de daauw voor de verzengde vrucht is: verkwikking. My, helaas ! bragt gy aan 't verderf. Eulalia! ik heb u vergeven , en fmeek God, dat zyne genade dit ook wil doen! (Met diepen eerbied, en de oogen naar boven gejlagen.) Erbarm u, geducht Wezen! Vergeef haar, verminder haar lyden, en Hort myn bloed niet over hare ziel! Straf haar niet in hare kinderen! Wend alle onheilen van die tedere ('chepfels, die my vader noemen. Wanneer het uwe Voorzienigheid behaagt dat deze dag de dag zy, die my voor uw' fcl rich-  U4 EULALIA MEINAU, richterftoel voert, ach! zyt gy dan hun vader! (Eenige jlllte,en vervólgmt zeer ontfteld.) Horst! hoort gy? daar ryd een wagen van huls af: het is myn zoon. C, Nu gevoel ik eerst dat ik vader ben. horst. Kom, wy moeten vertrekken: de dag breekt aan. MEINAU. Hy behoort my niet meer; hy is weg ; een vreemdeling, een betaalde huurling word nu zyn vader. horst. Kom, Meinau ! meinau. Aan eene vreemde tafel moet hy zich verzadigen; het betaalde brood door eene gierige hand laten toereiken. Wie zal hem nu met geduld en liefde den weg der deugd wyzen ? wie hem , wanneer Ziekte zyn ligchaam aan een leger verbonden houd, oppasfen en verkwikken ? ó Myn zoon ! horst. Verwyder u van deze treurbeelden; kom! meinau. Ja, broeder! ik kom. horst, hem zyn' hoed gevende. Denk aan den brief voor Eulalia. Uw testament. .. ? meinau. Hier op de tafel. Kom, broeder! weg uit dezen beaaauwden kerker! (Hem om den hals vallende.') Noch  T O O N E E L S P E L. U5 Noch éénmaal, vaar wel! omvat my nu, zo zal ik den dood getroost te gemoet gaan! Zy vertrekken beiden door eene zydeur, die naar den tuin leid. TIENDE T O O N E E L. sophia, alleen. Waar is by? waar kan hy zyn? myn God! het word my zo angftig, zo benaauwd! Het fchynt , my hier niet te zyn zo als 't behoort. (Zy gaat naar ie fchryftafei.-) „ Aan mevrouw Eulalia Meinau!" Hemel! Daar is wat gebeurd ; mogt ik flechts weten waarin het beftond! (Zy ziet den brief van den generaal openliggen, en leest.) „ By den ouden fchans." Ach, hy duelleert! de pistolen zyn gehaald. ELFDE T O O N E E L. sophia, amalia. amalia. Waar blyft gy ? sophia. Achl by duelleert! amalia. Wie? sophia. Ernst heelt de pistolen gehaald. amalia. Voor wien ? Ha s°-  n6 EULALIA MEINAU, sophia. Voor den gcnad'gen heer. Hy zal Zeker doodgefehoten worden. amalia. Myn God! Door wien? sop uia. Hy is uitgedaagd : tiaar ligt de brief. am a li a. Ik bedenk my ; by was zo goedig!... Zyn zegen! — het is waar!., ó Ja... Ach, waar ij hy, Sophia ? sophia. Hy is weg. amalia, naar de deur hopende, door welke Meinau gegaan is. Vader, lieve vader! sophia, haar yllings volgende. Mejuffrouw! meju Trouw.' TWAALFDE T O O N E E L- eulalia, 'in nachtgewaad op het tooneel komende. Ach! hy is hier niet.' het gelukkig uur is vervlogen; daar hy de dochter zynen zegen gaf, hoopte de moeder ook dien te ontfangen. Hy is hier niet. Ik kwam re iaat; helaas! voor den zegen te laat! Maar, waar kan hy zyn? Noch geen dag, en hy is weg ! Daar ontdekt zich een (pook voor my~ ne ziel , dat ik niet noemen kan, maar welks ge. daan-  T O O N E E L S P E L. 117 daante allerverfchriklykst is. Wat voorgevoel! welk een angst! myn verleider leeft!.. bevind zich hier!.. en Meinau is weg. Ysfclyke gedachte! verlaat my, (Zy wil zich aan de tafel onder [leunen, en ontdekt het ■pakket.) Wat is dat ? aan my! (Zy breekt het los.) „ Lieve vrouw! Ik ga den roover myns geluks te gemoet. Het lot doe uitfpraak. Myn zoon gaat mede. Het leven..." (Zy laat den brief vallen , en zegt vervolgens, door wanhoop vervoerd:) Meinau! Meinau! ontzettend! Ik zyne moorderes.' geen redding? Ja! Amalia ! DERTIENDE T O O N.E E L. amalia, eulalia. amalia, fchreijende. • Hy is weg, moeder? eul a li a. Wy gaan hem na. (Verward.) Myn mantel! (Sa. phia komt op het tooneel, en vertrekt weder.) ö Ik wil fineeken dat Furiën my verhooren, en ftecnen erbarming gevoelen zullen. Ik zyn moorderes! amalia, met gevouwen handen, heen en weder lm. pende. Lieve God! lieve God! eulalia. Wat doet gy ? amalia. Ik bid. H 3 eu-  n8 EULALIA MEINAU, eulalia. Gy bid? Leer ver wen felsen: verwensen uwe moeder; zy maakte u tot eene wees! Vervloek het uur uwer geboorte, de borst van die u zoogde! Uw gantfche leven zy vervloeking over my! veertiende t o o n e e l. sophia, eulalia, amalia. sophia, met een' mantel. Hier, genadige vrouw! eulalia, gooit denzelven onachtzaam om. Razerny! wys my den weg! sophia. By den ouden fehans. e u la lia. Is het daar? ö Ik wil bidden! (Zy wil vertrek, ken, doch keert zich om, grypt fnel Amalia aan , hielt haar met vertwyfelde krachten in hare armen, en drukt haar vast tegen hare horst.) God verhoort dan eene kindermoorderes! Zy vertrekt in woede, terwyl Sophia en Amalia haar Jchreijende volgen. vyf-  T O O N E EL S P E L. H9 VTFTIENDE T O O N E E L. Verbeeldende eene vesting. generaal, in een' blaauwen overreik; adjudant, met twee pistolen. generaal, Hier is dan de plaats ? adjudant. Ja. generaal. Dan zullen wy wachten. Zie hier nu myn hoog gericht! Hebt gy den brief? adjudant. Ja , heer generaal. generaal. Het adres is aan de omeleren van myn regiment. Ik fmeek u, vrind, zorg te dragen, dat zy hem allen lezen, ja, als het mogelyk is, het geheele officierencorps der armee. Myne bitrerc belydenis zal mogelyk menig een' van vervoering affchrikken, en dus kan myn dood noch nuttig zyn. adjudant. Dit eigen gevoel van misdaad, deze bekendtenis... generaal. Ik noemde u myn vrind; maak dus geen loffprake'n , daar ik dezelven niet waardig ben. Het angfiig geweten vordert van my deze handelwyze. II 4 Hoe  120 EULALIA MEINAU, Hoe gaarne wilde ik alles weder goed maken, wat ik eens verdierf! Gy zier, in de laatlie uren, welken ik zeker thans leef, valt alle groothe'd, alle eigenliefde weg. Men ziet te rug op den weg, dien men heeft afgelegd, en hier verdomt de zelfontfchuldiging. Men ontdekt alle zyne gebreken zo duldelyk, en onttrek tevens alles zo gaarne aan de herinnering; maar, helaas! dit is nu niet meer mogelyk: een te iaat berouw drukt ons de cogen toe. ADJUDANT. Uwe excellentie, zyne party... GENERAAL. Is een uitmuntend man, dien ik vreesfelyk beleedigde; myne pistolen zyn alleen voor de lucht, geenszins voor hem, geladen, (Hy keert zich em.~) Hoe majestueuich fteigt de vrindin der natuur ten hemel! Heden zie ik haar voor de laatftemaal. (Aangedaan.) Morgen verfchynt zy weder, en vind dit ligchaam dood, in koude aarde rustende. ADJUDANT. Ach! uwe excellentie moest zich een weinig opbeuren. GENERAAL. Hare ftralen zullen my dan niet meer verwarmen. Weldadig zonnelicht! ik verdien niet uw alles verguldend morgenrood te zien. ADJUDANT. Herneem uw' moed, heer generaal 1 G £•  TOONEELSPEL. 121 generaal. Vrind, daar ontbreekt het my niet aan. Zaagt gy my ooit voor den dood fiddcren ? waarom zoude ik dit nu juist heden doen, daar ik hem verlangend te gemoet zie ? Het leven is my, federt het wederzien van Eulalia, een drukkende last. adjudant. Mogelyk zal uwe grootmoedigheid, na het eerfte fchot van Meinau, alles vereffenen. generaal. Ik ken hem te wel, en heb te zeer tegen hem gezondigd, dan dat ik door gemaakte grootmoedigheid hem noch meer vernederen zoude. Ik zal op hem aanleggen, en... mis fchieten. adjudant. In dit geval... generaal. Hy moet voldoening hebben, en ik ftraf. Ha! zy komen! f adjudant, Jierk aangedaan. Vaar wel, heer generaal! generaal, hem de hand drukkende. Vaar wel, myn vrind l ZESTIENDE T O O N E E L. de vorigen, meinau, horst. Zy maken wederzyds eenige zwygende komplimenten. generaal, Meinau te gemoet tredende. Heer baron, ik kan my niet onder 't bereik van H 5 uwen  122 EULALIA MEINAU, uwen kegel Hellen, of ik meet alvorens eene verzekering hebben. me i n au. En deze is? generaal. Uwe vergiffenis na myne dood. Myn gedrag omtrent u heeft alle fraaad en vernedering verdiend. Ik niet, neen, myn kleed heeft voldoening daar voor gevergd; gy waart zelf foldaat, en weet dus dat ik het niet mag laten ontèeren: de uniform is heilig. meinau. Geen verontfchuldiglng wegens het tegenwoordige , heer generaal! generaal. Het voorledene zal ik heden met myn dood boeten. Maar, uwe gemalin... meinau, tegsr. Horst en den adjudant. Myne hoeren ! wecst zo goed van zeven treden af te meten ! QTegen den generaal.) Of wilt gy nader? generaal, ongevoelig. Waar gy het beste kunt treffen. meinau, tegen de fekonden. Maakt toebercidfelen; ik heb haast. generaal. Ik mag my dan derhalve niet verklaren! gy wilt myne misdaad niet hooren , en... ? m ein a u. Spaar die moeite. Ik heb dezelve gevoeld. c e-  TOONEELSPEL. 123 generaal. Het zy dan zo. Meinau neemt de pistolen van Horst aan. generaal, tegen den adjudant. Geef de mynen! De adjudant geeft hem die insgelyks over. Horst en de adjudant meten op den achtergrond van het tooneel zeven treden af, en blyven by den afgetreden plaats Haan, terwyl Meinau en de generaal daarop treden. Horst en de adjudant zyn mei elkander in gefprek , en ftellen zich buiten fchot. adjudant, trekt zyn' degen, en geeft een teeken, dat Horst ook dost. Gelieft het u, myne hecren ! Meinau J'chiet zyn pistool af, en de generaal florl te gelyk neder. Zy blyven allen roerloos flaan. meinau, bevende. Ach ! het is gefchied! De adjudant nevens Horst richten den generaal op. generaal, Jiervende. Ba.. ron.. ver.. ge.. eft... gy ? meinau, op hem toeloopende. Van gantfeher ziele! generaal, mei gebroken oogen. Eu,.la..lia! ver..ge..ef! Barm.. ha. .r.. tig... va... der! Hy geeft een' fnik en fterft. meinau, op het ligchaam des generaals wyzende. Eulalia, zie hier uw offer! * ad-  124 EULALIA MEINAU, adjudant. Hy is 'er geweest. horst. Kom, vlugten wy naar Amerika! meinau, verward. Ik wil niet. horst. Volg my, vrind ! adjudant. Voort, heer baron! om 's Hemels wil, voort! Meinau. Ik heb gemoord : zyn bloed houd my tc .ug. horst, ernstig. Vader! denk aan uw' zoon ! meinau, zich her/tellende. Myn zoon? Ja, ik volg u. Kom, voort tot myn' zoon ! horst. Naar Amerika! Zy willen vertrekken. LAATSTE T O O N E E L. de vorigen, eulalia, amalia. eulalia, met Amalia aan de hand, haastig opgekomen, ontdekt het lyk des generaals, laat Amalia los, en ylt naar hei ligchaam toe. Dood ! Zy  TOONEELSPEL. 125 Zy buigt zich over het lyk, herkent den generaal, Jpringt vervolgens met een' angfiigen fchreeuw weder op , doch Jlort weder naast het ligchaam ter aarde. meinau» reeds aan 't einde des toonecls, fnelt haastig naar Eulalia. Eulalia.' amalia. Ach , lieve vader! help ons! meinau, tegen Eulalia, hare hand in de zyne houdende. Ik vergeef u. Hier, op deze plaats, waar uwe deugd gewroken wierd, vergeef ik u! God heeft u weder geheiligd. horst, Meinau by den arm nemende. Kom dan, broeder! adjudant. Spoed u, heer baron I het is hoog tyd. meinau, tegen Horst. Blyf, bid ik u, nog één oogenblik tot,.. Zeg haar, dat ik... haar troost zal zenden. hors t. Nu, fpoed u toch : denk aan de wrekende gerechtigheid. meinau, tegen Amalia, die hy kuscht. Vaar wel, myn kind ! onderfteun, troost uwe moeder! (Hy vertrekt yüings.y horst. Ik volg u, broeder. (Hy wyst op het lyk des gene-  12(5 EULALIA MEINAU, neraals en op Eulalia.) Zie, daar liggen de offers harer misdaad '. eulaliA) weder bykomende, en rond ziende. Waar is Meinau? horst. Hy is gevlugt, maar hy... eulalia. Hoe, weg ? zonder zyne vrouw! (Zy ontdekt het bjh des generaals.) Ik vrouw van Meinau ! Ik ? (Zeer aangedaan.) Ik! Hemel ! ik! Dit gezigt (lort my weder in myne onwaarde. Wanhoop, dood is myn lot ! ö Ik dank u, Hemel! gy vertoont my noch vóór myn fterven de oorzaak van myn' val. Kom, hier, by myn' helfchen broeder, wil ik blyven; ik zal lagchend befchouwen, hoe de vogelen des hemels hunne fpyzen van hem rooven. Zy plaatst zich naast het ligchaam. hors t. Moeder! hebt gy geen kinderen ? eulalia. Ik ! kinderen 5 Ik, die geen redelyke vrouw was, kan geen ware moeder zyn. horst. Eulalia! AMALIA- Ach, lieve moeder! horst, tegen den adjudant, op Eulalia wyzende. Ik bid u, heer adjudant! fla haar gade! Hy vertrekt, langs den weg, dien Meinau ingegaan is. EU-  TOONEELSPEL. 127 eulalia, grypt de overgehaalde pistool van den ge. neraal; de adjudant word dit gewaar, en wederhoud haar. Laat my begaan , gedienstig fchepfèl! myn leven moet rampzalig eindigen. amalia, bitter Jchrsijende. Moeder ! moeder! adjudant, haar noch tegenhoudende. Om Godswil, genadige vrouw! De pistool gaat door 't worstelen los. amalia, ontfteld. ö God! eulalia, bevende. Gods genade is noch niet geheel van my afgeweken : zyne voorziengheid herinnert my, dat ik moeder ben. (Zy neemt Amalia in hare armen.') Myn kind, ik zal leven, om geheel moeder voor u te zyn. Het gordyn valt. EINDE.