; 109")  / £ QS~ MAATSCH. DER NEDERI. LETTERK. Q / TE LEIDEN. Geschenk van Tooneel's(ukken , 1841.  HET BLAADJE IS OMGEKEERD.   HET BLAADJE IS OMGEKEERD. TONEELSPEL. GEVQLGD mar hst Hoogduitfch. DOOR A. HORDIJK VERSTOLK. 1 N DEN II A A G E, r Bij J. C. LEE UWE STIJN, 1798.  PERSOONEN. De Amptman poli» sophia, dtnelfs vrouw. carolinA, ,m voordochter van dm AmptmanvOLV, hamster, Kaptein van een Oostindifchfchip, L ode wijk BRAitö» 7 deszelfs Neeven, willem brand, j LOUIza, vriendin van oaroïJNA. JufvrOUW Bi l d i N g. emmering , Kaïtelïjn van het Dorp, jan, knegt bij den Amptman poll- paul, 'een Matroos. BE lieutenant Wil m a  HET BLAADJE IS OMGEKEERD, T O NE E^ L SP EL; EERSTE E È D R IJ F. ( Een fchamel Vertrek in eene Herberg. ) EERSTE TONEEL. {Jufvrouw bilding word door emMekinc binnen gcbragt,~) è m m e r i n g. "Wees zo goed van zo lang hier binnen te treden ; op het oogenblik zal ik een ander vertrek voor u in gereedheid laten brengen. (Hij vertrekt ') TWEEDE TONEEL willem brand, jufvrouw bildijïg. w i l l e m. "Wees welkom., mejufvrouw, in het land onzer  a HET BLAADJE IS OMGEKEERD. wederzijdfcbe beftemming Wij zijn op den bodem van het vrugtbaare Holftein; des niet tegengaande neemt uwe zwaarmoedigheid meer toe, dan af; uwe cogen zwemmen in traanen berouwt het u, Lisfabon verlaaten te hebben? JuJvrOllW BILDING, Neen, mijn heer! het is eene droevige noodzaakelijkheid , welke mij naar Duitfchland voert; mijne zwaarmoedigheid is te vergeeven, dewijl ik mij geheel alleen in een vreemd land bevinde, over het welk ik, offchoon van duitfche ouders gebuoren, nimmer voordcelig gedacht heb. WILLEM. Bij elke Natie vind men laage zielen Ik gevoel het bij het aanfchouwen deezer landflreek zeer Ie* vendig, dat ook Duitfchland monfïers kweekt, welken de mcnfchheid tot fchande verftrckken , cgter kïn ik met rcgt van mijn vaderland beweercn , dat het getal der braaven aldaar niet her geringfte is. Jufvrouw BI LD INC. Gave de Hemel, dat ik dit bevestigen konde ! WILLE M. Zonder in uw geheim te willen dringen — kan ik u van eenigen dienst wezen, mejufvrouvv, za fprcek. JufvrOUW BILDINC\ Voor het tegenwoordige kan ik uwe vriendfchappelijke aanbieding niet aannaemen, want van mijne  TONEELSPEL. 3 ftilzwijgenheid hangt de goede naam van een' man af, welke mij dierbaar is. willem. Is dan hier het verblijf van dien man ? Jufvrouw bilding. Hij kan ten min'fteh niet verre van hier wezen, zijt gij hier omftreeks bekend? willem. 6 ja wij zijn nauwlijks duizend fchreden van mijne geboorteplaats. JufvrOUW bilding. Gelukkig man! gij zult dan uwe vrienden, uwe bloedverwanten wederzien! . willem, Mijne bloedverwanten? geloof mij jufvrouw, de zwaarlte ftorra is voor mij niet half zo vreeslijk als de naam van die geen, welken mij de natuur* tot mijnen naasten bloedverwant beficnid heeft. JufvrOUW bilding. En dit is dus het land der braafheid en menfehen» liefde. wille m. Een fchelm onteert even zo weinig eene geheele natie, als men van een enkel 'deugdzaam karacter «J (laat is dat van eene geheele natie te beoordeelen. * 2 &»/.  4 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. Jufvrouw bilding (uit het vengjter ziende) Deze landfireek is voortreffelijk. willem. Wij zijn op het landgoed van een en zekeren Arhptman Poll, dat fraaije huis, het welk gij daar aan uwe regte hand ziet, behoort tot een ander landgoed. Ach! —• dat huis was eertijds de zetel der deugd en eer maar de tegenwoordige eigenaar , een zekere Brand Hemel! gij verbleekt 1 •— wat — bevindt gij u niet wel? Jufvrouw m lding. Neen -— ik ben dikwijls aan diergelijke toevallen onderhevig, willem. Gij hebt rust nodig holla ! is 'er iemand? DERDE TONEEL. e m m e r i n g, de voorigen. e m m e r i s g. "S^tt is 'er van uw beveelen? (hij fchrikt bij het zien van Willem) Zie ik wel? willem. Goede vriend, brengt deze dame in een ander vertrek, zij bevind: zich niet wel. VIER-  toneelspel: s emmering. Belieft het u mij te volgen; mijne vrouw zal op het oogenblik — JufvrOUW BILDING, Neen ik behoef niets dan rust. (Z j vertrekt met Emmering') VIERDE TONEEL. willeM) alleen D e gefchiedenis deezer vrouw moet zeer zonderling wezen. In Lisfabon van duitfche ouderen gebooren geheim vol en geheel alleen naar "Duitfchland te reizen, ■ Het is mij zeker zo veel te a- ngenaamer , zo zij mij haar vertrouwen niet fchenkt; want bij den hemel het valt hard eene ongelukkige te hooren klagen, wanneer men nietinftaat is haar te helpen; en, helaas! laat mij de zorg, voor mijne eige gelukzaligheid, geen tijd over om aan her. onge.uk mijner medemenfchen te denken. VTFDE TONEEL. EMMERING, WILLEM. EMMERING. ^N"een, ik bedrieg mij niet WILLEM. . Goede man, mij dunkt, dat ik u ken. A 3 *M* m  6 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. EMMERING. Gij zijt het —— gij zijt het mijn Willem Brand, dien ik zo dikwerf op mijne armen heb gedragen; 6 dat ik u niet aanftonds herkende! — Hemel is het mogelijk, dat de ouderdom zo zeer het geheugen verzwakt? Gij leeft nog? Gij! welk een onverwacht geluk ! O mijn lieffle, beste, bedrogen heer! gij ziet mij met verwondering aan —kent gij den getrouwden uwer bedienden, den eerlijken Emmeriug niet meer ? WILLEM, Is het mogelijk! Emmering? — Gij in dezen tocftand ; de hospes van eene armzalige boere herberg ? EMMERING, Mijne omftondigbeden zijn zeer veranderd; maar mijn hart, het welk over deze onverwachte zamen* komst van vreugde beeft, is nog het zelfde. WILLEM. Mijn broeder was dus laag genoeg. om u te verftooten? foei! affchuwlijk! EMMERING. O ware-dit het al, het zoude nog te verdragen zijn geweest. Neen, goede Willem, hij heeft nog meer gedaan, hij heeft mij mijnen eerlijken naam ontroofd, mij tot een' bedelaar gemaakt. Gij weet, hoe zeer ik mij over uwe onterving heb uitgelaten. De godlooze lafteriagen van uw' broeder hebben uw' vader tot dien ftap gebragt. ■ wil-  TONEELSPEL, 7 WILLEM. Eer gij verder fpreekt, brave Emmering — is mijne Caroiina nog vrij ? EMMERING. Ja > lieffte heer! zij is nog vrij, om u het geleden onrecht te vergoeden. Aan haare geedheid heb ik het bezit dezer wooning, aan haare goedheid heb ik het te danken, dat ik met mijne vrouw en dogter niet van honger geftorven ben WILLEM. Caroiina is nog vrij? —— Ach! nu zegene ik al het ongeluk het welk ik geleden heb — verhaal mij toch, goede Emmering! waar door gij zo ongelukkig geworden zijt ? EMMERING. De toegevendheid van uw' broe>der omtrend mijne reden, bevreemde mij, maar helaas! had ik dezelve enkel en alleen aan zijne fchandelijke oogmerken op mijne dogter toe te fchrijven. Zodra hij zag, dat hem alles mislukte, dat onze deugd ver boven zijne verleiding verheven was, toen werd ik wegens trouwlooze beftiering aangeklaagd, door valfche getuigen overtuigd , uit het huis gejaagd, en tot een' bedelaar gemaakt. WILLEM. Schandelijk! EMMER I N G. Caroiina, zonder van mijne on'fchuld overtuigd te zijn, ontfermde zich over mijne ellende. Mijne A 4' eerfte  $ HET BLAADJE IS OMGEKEERD. eerde zorg was, mijne dogter voor verdere belaaging te beveiligen Zij is met een eerlijk landman getrouwd, cn leeft gelukkig, ik arm; maar te vreden. WILLEM. De hemel zij gedankt, dat hij mijne reizen gezegend heeft, om u te onderfteunen. EMMERING. Lieffte heer/ behoud het uwe en kom ik te fterven, zorg dan voor mijn arme vrouw, welke ons ongeluk veel heviger gevoelt, dan ik. Uwe naaftbeftaande Louiza is insgelijks door uwen broeder verfloten. WILLEM. Louiza! welke mijn broeder zo zeer toegedaan was? EMMERING. De reden daar van is mij onbekend ; maar ook zij vind bij Caroiina hulp en troost. WILLEM. • Welke zij onwaardig is. Ik werd niet minder door haar,' dan door mijnen onnatuurlijken broeder vervolgd. Op u alleen, lieve Emmering, zij' mijne zorg gewend. Maak teffens ftaat op den kragtdadigen bijfland van mijn' oom. E M M.-E RING. Hoe? de heer kaptein is dus ook hier? WILLE M. * Ja, mijn vriend ! dezen redelijken man heb ik alles te danken, Toen ik onterfd en door mijn' broeder  TO ONEELSPEL. 9 zo fchandclijk behandeld werd, toen Caroiina weigerde mij ooit weder te zien, nam ik mijne toevlucht tot hem. Zo gevoelloos hij ook voor alle gevaar is, even zo deelnemend is zijn hart bij de ellende zijner medemenfchen. Het gedrag van mijn broeder heeft hem van woede doen weenen ; hij is zo vertoornd , dat hij zelfs den naam van Brand niet hooren wil. Ik heb dien moeten afleggen, eti mij, even als hij, Hamiter noemen. Onder dezen naam alleen ben ik op het fchip bekend, en ik verzoek u mij nimmer anders te noe» men. ZESDE TONEEL. hamster, de voorigen. hamster. , ha ! zijt gij daar? waar hebt gij dat vrouws- perfoon gelaten? Holla, hospes! een glas ge- never. willem. Oom! herinnert gij u hetgeaicht van dien mannie; meer? hamster. Wie duivel! kan zich alles herinneren. willem. Emmering, mijn's vaders Rentmeester. A5 haï£  io HET BLAADJE IS OMGEKEERD. hamster bsfchouwt Emmer ing.) Bij me ziel! Hagel en weêrl haeishij in dit oude hok gekomen? W I L I. E M. Hij heeft veel ongeluks geleden (zacht tegen Elftmering) zeg hem niets van mijn broeder, anders wordt hij nog meer verbitterd. ■ HAMSTER. Kom in mijne armen oude! Ik zal u helpen. I.aat u eene nieuwe kajuit bouwen, ik zal 'er het geld toe geven. e M M E R I N C. Heer kaptein, waar door heb ik dat verdiend? — HAMSTER. Ik geef niet altijd aan die geen', die het vers' dient, maar aan die, die het nodig heeft; dacht gij ook zo, oude! dan had ik reeds lang mijn glas gencver. E M M E R I K G. Op het oogcnblik. vertrekt.^) ZEVENDE TONEEL. HAMSTER, WILLEM. WILLEM. Beste oom! mijne Caroiina is nog Vrij. H A M«  IOONEELSPEL. n hamster. Dat je de duivel —«-! willem. Waarom zo driftig. hamster. 'K had vaft ftaat gemaakt, dat zij al gekaapt was, willem. Hemel! hamster. Dan waren u de huwlijks-grillen vergaan, en gij svaart wederom met mij in zee gedoken. ACHTSTE TONEEL. emmering, (mat een glas genevir) de voori^en. hamster. Gfeef hier oude! en verklaart mij nu,-hoe, en waar door gij fchipbreuk geleden hebt. WILLEM. Geduld, mijn oom! Gij weet dat mij de tijd kostbaar is. Ga, lieve Emmering, en draag zorg voor ons volk, hamster. Dat was goed gefproken, Willem. Laat hun aan, niets  li HET BLAADJE IS OMGEKEERD. niet? gebrek lijden, oude; dat zijn vier matroozen, zo als 'er geene meer te vinden zijn. EMMERING, Ik zal ze naar mijn vermogen verzorgen. (Hij vertrekt.') , NEGENDE TONEEL. HAMSTER, WILLEM. HAMSTER. Twintig jaaren lang vaar ik nu al met die knaapen, en moet het wezen, dan ga in zij morgen weer tot aan het e:nde der weereld met mij. Toen ik vonr twaalf jaaren bij Noorwegen fchipbreuk leed — fiqnden wij op het punt van met man en muis ta vergaan. WILLEM. Lieffte oom! HAMSTER. Toen jammerde ik om mijn fchip; maar, bij ma ziel, het was 'er ook een fchip na -— WILLEM. Maar. HAMSTER. Toen riep Paul, „ wees vrolijk, kaptein, de bes„ te vrienden moeten eenmaal fcheiden." Hans doeg Yoor om nog eens affcheidte drinken, het geen wij met  TONEELSPEL. met ons vijven ook trouwbart'g deeden —— terwijl de anderen als ouwe wijven huilden. Yervolgens zeide Klaas. « WILLEM. Bedenk toch lieffte Oom, dat wij om een geheel ander oogmerk hier zijn —-— HAMSTER. Ik wou, dat je oogmerk in het diepfte van de zee verzonk , jou verliefde gek ! zo waar als ik eeri zeeman ben, het vrouwvolk zal je bij me zijl nog ongelukkig maaken. De duivel haal za allen met eikanderen, ze regten in het zeewezen meer fchaJe aan, dan een tienjaarige ftorm en onweer, de braaffte knaapen maaken ze tot landlopers, zo verloor ik den dapperen David, die een wijf nam en —— WILLEM. Maar wanneer — HAMSTER. Ik voor mij, ben daar boven, mij vangt geene meer. WILLEM. Lieve Oom! ik moet gaan, zo gij mij niet wilt hooren. HAMSTER. Ga, doe wat gij wilt, en wees een dwaas; maar neem u in acht van nooit bj mij te komen klaagen. WILLEM. Het is zeer natuurlijk, dat u mijn voornemen mis-  T4 HET BLAATJE IS OMGEKEERD. mishaagt, daar gij tot nu toe vrouwelijke deugd nogal» een vooroordeel befchouwt. HAMSTER. Dat liegt gij, jonge! ik wil gaarne gelooven, dat 'er nog eerlijken zijn ; maar ze zijn verdoemd fchaars; ook heb ik 'er niets regen, dat iemand trouwt, fchoon ik het voor veel verftandiger houde, zonder dat artikel naar de andere waereid te zeilen; maar wie zal aanftonds alle zeilen bijzetten, zonder naar roer of kompas te zien ? Het vrouwmensen dat mij e;ns veracht, kan lang «achten tot ze me weer iu de knip krijgt. WILLEM. Het is zeker niet anders dan een misverftand geweest, het welk ik met uwen bijftand fpoedig zal oplosten. HAMSTER. Zo zo! met mijnen bijftand?... WILLEM. Zijt gij dan niet meer de man , die nimmer zijn woord breekt? HAMSTER. Zo fpreekt een ezel/ —— wie zegt dat? WILLEM. Zijt gij niet enkel en alleen daarom met mij aan de wal gekoomeiij om mijne oogmerken op Caroiina teonderfteuneu? H A M-  TONEELSPEL. te HAMSTER. Nu ja, daar ben ik immers — wi LLFM- ïn de herberg, maar niet bij den Amptman —— de toeftemming van den hospes kan mij niets baaten. HAMSTER. Bij me ziel gij fteekelt, geloof ik ? — ik beloofde u mijn bijftand, om dat ik zeker geloofde, dat de meid al getrouwd ware, maar daar ik u nu toch mijn woord gegeeven heb> z«l ik u ook met goed en bloed onderdennen.. WILLEM. Duizendmaal dank, beste oom! en gaat alles naar wenfeh, dan moet gij bij ons blijven. Ik zal doen, wat in mijn vermogen is, om u mijne dankbaarheid door daaden te betoonen, en u geruste en gelukkige dagen te bezorgen. HAMSTER. De duivel haal de rust! ik ben niet op 6e weereld om rüst te genieten, en wat gij geluk noemt, is voor mij maar vodderij. Mijne kajuit is mij liever, dan het fchoonfte huis; zeelucht voor mij gezonder dan.landlucht; fcheepskost fmaakt mij beter, dan alle ftadsmorsferijen. Waartoe dienen mij fraaje paarden , als ik niet kan rijden ? en wat het vrouwvolk betreft, zo is het mij bijna onverfchillig, of'«r siulke/chepfels in de weereld zijn of niet. WIL*  ió HET BLAATJE IS OMGEKEERD. willem. Welaan laat ons gaan, lieffte oom. HAMSTER. Ja maar tefïens zeg ik u ronduit, dat ik enkel en alleen met den Amptman, als man en niet met zijn vrouw mij zal inlaaten- Hij is een beste kaere!; maar zij nu, God zij dank, dat ze zijne vrouw is en niet de mijne. En maakt de meid geen buitenfpronteen . dan, denk ik , zal het voor den duivslwel gaanj gij waart toen ter tijd arm en willem. , Kom toch, oom! hamster (fluit) Holla! Paul'. TIENDE TONEEL. paul, emmering, de vorigen. hamster, tegen Paul. jNeem brandewijn en tabak mêe (tegen Emme- ting). Zie daar oude eenig geld om u een weinig te verkwikken. emmering. Heer kaptein. hamster. Stil / ik heb meer van dat tuig. Waar is datvrouwmenfch, dat wij — E M-  TONEELSPEL. EMMERING. Zij flaapt. HAMSTER. Die mag ik ook niet luchten; zij is mij vee! te gs« heim. Koom nu zullen wij het anker ligten. (Hij wil gaan.) VV I L ti E Mi Den hemel zij dank! hamster keert e w ij k. Het is de moeite niet waard, om "er van te fpretkcn. —— de LIÊUTENANT. Wilt gij dat ik u behulpzaam zijn zal, dan verlang k openhartigheid. Lop F WIJK. Kan ik als dan op uwe onderfteuning ftaat maaken? de LIÊUTENANT. Ja, voor zo verre zulks van mij afhangt. L p D E W IJK. Zo hoor. Toen ik van Lisfabon te rug kwam, vond ik mijn broeder in eenen geheimen minnenhan- del ma Caroiina hij had her bij haar zo ver WJten te brèngèfl , det bet mij bi;na onmooglijk fcheen,zjn voorneemen op'den regten weg te verijdelen; d'crhalven w;st ik Louiza in mijiie bel ngens overtehaalen en door eene geestrijke uitvinding wisten wij re bewerken, dat mijn bro:der en Caroiina oneenig wierden. de LIECTENA NT. Ik wil gaarne geioóven, dat dis uitvinding geestrijk was, maar was dezelve ook eerlijk? LO-  TONEELSPEL. 39 lodewijk» Ei mt daar ons dit gelukte, en mijn vader hem buiten dat wegens zijne fiegte levenswijze onterfde —— de liêutenant. Insgelijks door uwe uitvinding? lodewijk', Daarvoor bewaare mij de Hemel! hart hij het befluit, om met onzen oom, den zeekapitein, zijn geluk op zee te beproeven. Tot hiér toe weet ik niets van hem, of hij levend of dood is; maar ondertusfchen heb ik goed gevonden, de tijding van zijn' , dood uit te ftrooijen. de liêutenant. Openhartig gefproken, wenscht" ik, dat gij in dier. gelijke uitvindingen niet zo bedreven waart. lo d e w ij fC. Mijn waarde Lieutenant, de natuur verleende geen menfch meer openhartigheid en een beeter hart, dan my. Maar ik ken de weereld , en heb helaas onder* vonden, dat men met diergelijke grondbeginfelen zelden zijn geluk maakt; men moet met de wolven huilen. Waren 'er lomer braave lieden in de weeréïd, dan zoud* ik mij over zulke kunstgreepen fchaamen. de lieutenant. (ter zijde.) Die fchurk -(teg'.n Lodewijk) ongeoorloofde we■ gen leiden ons zeiden tot de gelukzaligheid.  30 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. t O D E W ) J K. Dit beken ik, mijn lieve zedenmeester; dan, daar ik geenen geoorloofdcn weg vond, was ik genoodzaakt mijne toevlugt tot den ongeoorioofden te neemen. de LIEUTENANT. Be'ooft gij u zehe dan waare vergenoegens in de armen ecner vrouw, welke tegen haaien wil met u in 'thuwelijk treedt? LODEWIJK. Ik twijffele zeer, of 'er wel ooit meer waar vergenoegen voor mij te wagten ftaat maar ik heb vertroofting nodig: dit huweljk zal mij dezelve bezorgen , mijn vermoogen vermeerderen; en behalven dit ailes is Caroiina zo bevallig. de LI E t) T E N A N T. Uwe reden verraaden de bitterde wroegingen van geweeten , die u mogelijk de een of ander minnehan. del veroorzaakt heeft. L O D E W ■ J K. Geen minnehandel , vriend ! Neen een huwelijk. dt LilBTENAN T. Een huwelijk? (ttr zijd») nog mooijer! I.ODE W J K. Ik befchouw u reeds alsLouiza's echtgenoot, en mijn bloedverwant. Dicrhaivcnzal ik geene geheimen voor it hebben. Korten tijd na mijns vaders overlijden, én het vertrek van mijn broeder, ging ik voor de tweede  TONEELSPEL. 31 tweede maal naar Lisfabou. Daar trouwde ik , door de hulp van een mijner vrienden, een jong fchoon en beminnenswaardig meisje. Zes weeken na de bruiloft fpeelde haar vader bankroet; dit ergerde mij zo zeer, dat ik op aanraaden van mijn' vriend, ttil naar Duitfchland terugkeerde. Weinig tijds daarna, ontving ik van hem de tijding van haaren dood welken haar waarfchijnlijk mijne vlucht veroorzaakt heeft. de LI EU TENANT. Was uwe vrouw van de omftandigheden van haar vader onderricht? want bankroet kan men wel eenigen tijd vooruitzien. LODEWIJK, Ik geloof, neen, dt LIEUTENANT, Dan moet ik bekennen, mijn heer dat gij duizendmaal flegter zijt, dan ik ooit van u gedagt had. LODEWIJK, Hoe zo? wat vindt gij ? de LIEUTENANT. O louter kleinigheden/ eene arme naastbeftaande om haare eigenzinnigheid verftóten, of haar noodzaaken, van te vluchten —— dit zal zo omtrent het geval zijn; zijn' eigen broeder door lasteringen van zijne bruid affcheuren en hem door duivelfche uitvindingen eene ervenis ontfielen —■ hem voor dood aangeven — in het huwelijk te treeden ■ zijne vrouw' wegens een bankroet van haar vader te verlaten, en haat  32 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. haar daardoor te vermoorden louter kleinighe¬ den in de daad, LODE Wij K. Wel nu, heer Lieutenant.' — de LIEUTENANT. Gij hebt u zeer in mij bedrogen, mijii heer! mijne armoede, welke ik niet verberg, en de gedienftigheid, welke ik de vrouw van dit huis, die eene zot- tin6is 'be:oon deden u vermoeden, dat mijne erondbeemfelen met de uwen overeenftemdcn —Men heeft mij hier in huis op de vriendfehappel.jkite wijze behandeld, en daarvoor ben ik van mijn kant zo gedienftig als ik zulks als eerlijk man zijn kan. (ky vertrekt.) ZESTIENDE TONEEL. lodewijk (alleen.) Verdoemd zij mijne openhartigheid! —- ik ben juL'alsdé koioel die geduurig zijn e.gen naam uitroept. ^t; vertrekt.) TWEEDE  TONEELSPEL. 3Ï TWEEDE B E D RIJ F. Verheeld ten Vertrek in het huis van den Amptman. EERSTE TONEEL. carolIna, en louiza (komen arm in arm binntn.) caroli na. Hou op, lieffte Louiza, u zelve met verwijtingen te kwellen, hij leeft, is onfchuldig. Ik zalhem zien; wat wil ik meer ? LOöizA. Kan mijn berouw ooit den verloren tijd te rög bren* gen ? u den kommer vergoeden, welken gij geleden hebt? Maar ook gij zijt ftrafbaar, dat gij bij de macht, welke gij op hem had, het bedrog geloofde, en hem zonder zich verdedigd te hebben, gaan liet. carolina. Gij hebt gelijk, beste Louiza! op mij koome de geheele fchuld — daar ik hem thans weder heb. louiza. Grootmoedige vriendin! gij fchenkt mij dan uwe vergiffenis? C c]a r o»  34 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. carolina. Hoe dikwerf Louiza verlangt gij, dat ik u dit zal herhaaien, Ja, ja — ware hij reeds hier- looi z a. Ik zag hem , toen hij uwe ftiefmoeder begroetede, ach met welk een koelheid ontving zij hem, en — TWEEDE TONEEL. willem, hamster, en de voorigen. willem (vliegt in Caroiina's armen.') Mijne Caroiina! carolina. Ach Czij zinkt machtdoos in zijne armen.) h a m s t e r. Hagel en weer! de meid valt in flaauwte daar Willem, geef haar een (lok brandewijn, dan zal zij willem. Voor den duivel, Oom! zij is immers geen matroos. hamster. Het is uw geluk, jonge, dat gij het zijt mij voor mijn' goeden wil zo toe te fuaauwen, vv i l l e m. Caroiina! mijne Caroiina ! SAEU'  TONEELSPE LI %$ CAROLINA. Willem! gij zijt het ? HAMSTER. Een domme vraag! WILLEM. Ja, mijn Caroiina! uw getrouwe dooiende ridder, die zich onuitfpreekelijk gelukkig acht, zo gij hem voor onfchuidig houdt: zo u het behoud van zijn leven niet onverfchillig was. CAROLINA. Ik beu van uwe onfchuld overtuigd, HAMSTER. Dat is mij lief, dan behoef ik ze niet te bewijzen. De jonge is wild; maar eerlijk, en bemint u, even als de zeeman na eencu langduurigen ftorm de haven. CAROLINA. Heer Kaptein (Zij neigt ziek) HAMSTER. Daar gij waarfchijnelijk niet meer in flauwte zuit vallen, zo wil ik mijn fchip naar beneden fluureri kom, Louiza; laat mij een ftuk brood geeven; mijn Paul heeft brood bij den brandewijn vergeeten, dan zullen wij wat met malkanderen babbelen. WILLE M. Lieve nicht, ik heb —• C 3 Loüiïi.'  ,6 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. LOUIZA. Wacht, lieve neef! Caroiina gaat voor, Kom, Oom lief! HAMSTER. Stuur maar regt ftreeks naar de keuken, kind; maar zonder de vrouw van den Amptman te ontmoeten ; want zij heeft mij dan een verdoemd gezicht gemaakt, (Hamfter vertrekt met Louiza.) DERDE TONEEL CAROLINA, WILLEM. WILLEM. O mijne Caroiina! dit verrukkelijk oogenbiik vergoedt mij alle mijne geledene ongelukken. CAROLI NA. Ach! Willem! ook ik heb veel geleden, de vtillaartige laster, welke ons van elkander fcheurde, heeft mij bittere traanen gekost. WILLEM. Traanen? dus ben ik nog niet bemind, Caroiina? CAROLINA. Wild fchepzel! bij de eerde zamenkomst zulk eene vraag? WIL-  20NEELSPEL. 37 willem. De gewigtigfte van mijn leven — kan ik die te vroeg doen? carolina. En kan ik deze vraag naar uwe wenfchen beantwoorden , daar ik binnen weinige dagen gedwongen ben uw' broeder te trouwen? willem. Gij zijt dus nog onzeker, wien van ons beiden gij kiezen zult? carolina. De wil mijner ouderen beflemt mij voor uw' broeder mijn hart .voor u —- maar wat zal ik doen? willem. Met mij vluchten naar een ander weereld- deel, en carolina. Ach! mijn plicht willem {driftig.) Is dat ernst, Caroiina? ca rol i na. (terzijde.) Nog altijd zo wild» WILLEM. WezentÜjke ernst? C 3 caro-  8S HET BLAADJE IS OMGEKEERD. CAROLINA. Laat mij zulke onaangenaams dingen niet herhalen. willem (lenijïe) Ha oude zeeman, gij had gelijk (tegen Caro'i: fl.) de plicht, om een wreed en onbil ijk bevei uwer ouderen te vervullen , tor. welk u gen: wetten kunnen dwingen, is u dus heiii:;er dan de liefde!- - Ha, Caroiina ! en denkt gij dan , dat ik ooi: uw verlies zal overleven? carolina. O tegen zulke ongelukken bezit g;j een goed hulpmiddel. Hij, die drie jaaren lang ver van zijne beminde kan leven , is voor wanhoop zeker. En zo Let hcog loopt, begeeft hij zich op zee, wanneer 'er aan den wal geen rust meer voor hem te vinden is. WILLE U Nog kunt gij fpotten,* en wie noodzaakte mij tot deze reis? wie was wreed genoeg, om mijne verdediging te verfmadireo*—-ü Caroiina, hoe zeer heb ik mij in uwen ontvangst bedrogen ! het gevoel wegens het aan mij bewezenc onrecht hielt ik voor tederheid; en om dc maat mijner rampen tot op den rand toe vol te maken, ontrooft mij een onnatuurlijke broeder den laatftcn ftraal van hoop, welke mij nog overig was—— Dm van nu af aan zij ook alle verbindtenis tusfehen hem cn mij ten eenemaa! verbroken, en zo waar als mijne ziel leeft, zweer ik u Brand za! nimmer de uwe wprden. ca.  TONEELSPEL. 3.9 ca rtl r na. Hij nimmer de mijne worden? dan ware ik: voor altijd ongelukkig! moet ik hem verliezen, dan is mij de geheele weereld onverschillig. willem. Ha, dat is te erg! vaar weLQHij wil hem gaan.) CAROLINA- Vaarwel, mijn fcherpzinnige Heer Brand! van elk ander man zoude ik op dusdanig eene tedere verklaring een veel beleefder hebben omvangen. willem. Hoe? carolina. Of hiet gij niet meer Brand! willem (flaat zich voor het hoofd.) Duivelfch ik ben dien verdoemden naam zo ontwend (Hij werpt zich aan haare voeten.) 6 mijne Caroiina! carolina. Eindelijk hebt gij mij verftaan Foei fchaamu! willem. Eenigfte van uw geflagt 0 Iaat mij nog eenmaal hooren, dat Caroiina de mijne zijn moet. carolina Willem! willem! de zeelucht heeft u nog veel wilder gemaakt. In het eene oogenblik van woede, in het andere van vreugde geheel buiten zich zeiven. C 4 Nu  4P HET BLAADJE IS OM GEKEERD. Nu verbeeldt gij u zeker al, dat alle zwaarigheden reeds uit den weg zijn geruimd, en wij, om gelukkig te zijn, niets meer behoeven, dan eikanderen eeuwige trouwe te zweeren, eikanderen te omhelzen, aan boord van uw fchip te gaan, en naar Philadelphia tezeilen? Neen ik heb fijnere betere uitzichten voor ons. Laat mij maar aan het roer, lieve Willem .'ik ken deze kusten beter, dan gij. willem. Blindelings vertrouw ik mij aan uwe leiding. c a Et o l i n a. Bewijz' het mij door u oogenblikkclijk van hier te verwijderen Ik vreeze, dat mijne ftiefmocder « bij mij aantreft en zij moet volftrekt niet we¬ ten, hoe wij met eikanderen Haan; ook zijn wij geen oogenblik voor uwen broeder zeker. w i l i. e m. Ha, die broeder zo dikwijls ik hem noemen hoor', vliegt mij de fchrik door alle mijne let den. En ware ik bijgeloovig r— ca rol i naEn konde ik trornig wezen, dan zoude ik kijven, dat gij mijn hevel niet beter gehoorzaamt. willem. Waarom zou ik mijn geluk verkorten, (Hij knitlt) vergun mij nog te blijven, lieffte Caroiina. FIER-  TONEELSPEL. 41 VIERDE TONEEL. soPHU de vcorigtn) £ OP III Ai Bravo! dat gaat allerliefst- CAROLINA (fchrikt ) Ach! WILLEM, Voor den duivel! s 0 Pil 1 A. Ik verzosk u voordaan alle zamenkomflen met mijne Dogter te vermijden, mijn heer ! zie toch! zelfs op de kn'ën! (ter zij dn) jegens mij was hij niet half zo galant. ( hard op ) Mij dunkt dat ik u daar even in den tuin mijne meening duidelijk genoeg heb te kennen gegeven. Een fraai gedrag, Juffertje, zich in een tête a tête met een vageboud in te laten. WILLEM- Mij mengt gij zeggen, wat u behaagt, Mevrouw! maar geen belediging omtrendCarolina.of ik zweer u — CAROLINA ( zacht tegen Willem.) Wees bedaard! SOPHIA. Hun! gij fchreeuwt even als eervbootsgasi! ach leefde mijn eerftc man nog, om u voor uwe onbe* C 5 fchaamd-  42 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. fchaimdhsid te ftraflfen (tegen Caroiina.) Vonrd, ' naar binnen! Ik zal uw vader uw gedrag vernaaien. Wij zullen u leeren rendez-vuus te geven. (Caroiina vertrekt) VTFD E T O NEEU sophia, willem. sophia. Tk verzoek 'u nogmaals uwe verdere bezoeken te vermijden, mijn heerj hebt gij vergeeten, dat Caroiina voor uwen broeder teftemd is? willem. Febt gj vergeten, mevrouw, dat mijn recht op haar veel ouder is, dan dat van mijn broeder ? s o p h i a. Ei denk toch', oen meisje met zo veel middelea zou men lan ec-nen onterfden vagebond geven. willem. haar met verachting befekouwende. Gij zijt niet m (iaat om mij te beledigen. SOPHIA. Hoe zo? wille m. Eene vrouw van uw foort. ■ sophia. Van mijn foort? van mijn foort? ik tart u om iets ten  TONEELSPEL. 43 ten nadoelc vjm mij tc zeggen, of gij zult gewaar worden, hoezee; mijn man de eer zyner vrouw weet te handhaven w 1 r. L E M. Ik zal mij wel in acht nemen, om met uw man in onmin te geraken, daar gij hem waarfchijnljk niet vyapenen hebt voorzien. (Hij vertrekt.) ZESDE TONEEL. s 0 p it 1 a (alleen) \jS5at was dat ? wapenen \ wapenen! dat heb ik niet begrepen, maar zeker was bet wederom eene belediging. — Wacht, dat zal u niet onbetaald blijven ; maar te vom-rn zal ik Caroiina eens regt den text lezen. (zij vertrekt.') ZEVENDE TONEEL. Jan, Paul. j a n. Dat is zij. paul, Zo? zij ziet "er toch zo heel boos niet uit. jan. Gij kent haar niet; zij is eene duivelin, alles moet naar haare pypen danken. Wat mij betreft, ik ben een  44 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. een van die geenen, die gaerne in rust leven, ik hult me- de ivolven, en maak mij mijn dienst zo gemakkelijk , als mogelijk. paul. Dat bewijst uw buik. j a n. Bij mij geldt het fprcekwoord niet: zo de heer, zo zijn knecht; hij is bleek en mager als een geraamte, en ik rond en gezond. Wij verloren onze vrouwen te gelijker tijd; ik berekende, dat ik als weeduwenaar beter leven kon, dierhalven bleef ik onhertrouwd; hij in tegendeel viel in de klaauwen, (hij fchrikt ) luifter! was dat niet haare Item? Paul. Zijt gij mal! het was een hond • wel nu, hoe kwam de arme man aan dat booze wyf ? j a n. Voor omtrend vijf jaaren had mijn hecrcenen grens= fcheids-twist met een zijner nabuuren. De eerfte man van onze Mevrouw was een van de Commisrarisfen, die benoemd waren om dc zaak te onderzoeken en te beflisfen. Hij had het ongeluk van hier dodelijk ziek te worden, en een paar dagen na zijn dood 'kwam zijne vrouw onzen heer bezoeken. Mijn heer werd verliefd op haar en trouwde haar Dat was de eerfte domme ftreek Zij liet hem geen rust, voer dat hij zich den tijtel als Raad kogt Dat was de tweede domme ftreek maar van alle zij- ,r.e domme ftreeken, was die de allerdomfte, dat by zich  TONEELSPEL. 45 zich het commando over het huiswezen liet uit de handen wringen, en nu haare ordres volgen moet, even als een waterhond. de amptman (van binnen') Jan! paul. Gij wordt geroepen. jan. Laat hem roepen 1 het is mijn heer maar. Me- vcouw heeft mij gezegd, dat het 'er bij hem zo naauw niet op aan komt; en dat bevel behaagt mij. paul. Gij zht een ezel landsman, dat gij dién armen hals nog meer verdriet veroorzaakt met onze vriend- fchap is 't afgedaan. (hij vertrekt.) '] a n. Wat heb ik 'er aan om mij nijdig te maken, anders zou ik hem getoond hebben, wat een ezel is» Niets beveiligt ons doch meer voor onaangenaamhe» den dan een goede quantiteit phlegma. ACHTSTE T O N E E Li de amptman, jan. de amptman. ^jLan! Jan! a ha! zijt gij hier? waarom kwaamt gij niet toen ik u riep? ja»  4ö HET BLAADJE IS OMGEKEERD. jan. Zie, heer amptman, hou valt u veel gemakkelijker te roepen, dan mij te komen. de AM p ï M a n. , Hoor, Jan! toen ik u voor de eerfle maal zag, waart gij een arme wees! ik bezorgde u bij een kleermaker om dat handwerk te loeren, maar gij ontliept uw meeiler, hierop nam ik u in mijn huis, het u lezen en fchrijven leren, liet u trouwen , maakte U tot mijn pachter, en voorzag u van al het noodige. Gij betaalde mij geen pacht en bellal mij rog daaren boven. Een ander he?r zou u in 't cachot hebben laten zetten, maar ik nam u weder in mijn' dienst, of laat ik liever zeggen in nrjne vrouw haaren dienst: Is dat alles waar, of niet, Jan? j a n. Ja, ja, zo iets herinner ik 'er mij nog van, fchoon niet zeer duidelijk. de amptman. Zo gij uw geheugen niet geheel verliest, zult gij immersin 'tvervolg wel komen, als ik u roep! hamster (vin binnen.') Zwijg ezel! hij moet hier wezen, dat weet ik. de amptman. O wee I nu vind mij de dolle kaptein toch — en mijne vroüw heeft het mij zo verbodeu zeg hem — neen zeg hem niets —— N E-  TONEELSPEL. 47 NEGENDE TONEEL. HAMSTER, DEAMPTMAN, JAN. hamster. !Zo» zn! daar zijt gij immers mijn oude goede vriend! bij me ziel. ik heb u even als een' fpèld gezogt. Wees gegroet, broerlief! maar hagel en v/eer! laat u een weinig van digte bij bekijken — wat fchort u? zijt gij gebrand? de amptman. Ik verheug mij u zo gezond weder te zien —— maar ik bid u fpreek toch niet in uw fchecpstaal met mij, ik verfta die niet. hamster. Zijt gij ziek! de amptman. Neen, God zij dank! ik ben zeer gezond. hamster. Maar waarom hebt gij dan die witte vlag daar boven op uw mast gezet ? of in goed holland?1 gefprcoken, waar toe dient dat vod op uw Lop ? de amptman. Hoe! noemt gij dat een vod? dat is immers een flaapmuts, dat is mijn morgen - gewaad, als ik itudeer. ham—  48 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. hamster. En dezé zaal is je bibliotheek, niet waar? weet ie wat broer, je moet verbruid gekalfaterd worden. Laat ons gaan zitten, want ik heb zo over het een en ander met je te babbelen. Ik dagt u juist aan tafel aan te treffen, want je moet weeten broer, dat het thans overal middag is, fchoon het bij jou nog zeer .vroeg fchijnt te wezen. de amptman. Zo, zo! is het al zo laat? ik geraakte met mijJ ne'vrouw in zo een aangenaam discours, en daar bij is ons de tijd zo fchielijk omgegaan. hamster. Maar wat behoeft die dikke bengel daar ons gefprek mee aan'te hooren (tegen gfan) fcheer je, jou aapengezicht 1 de amptmam (ter zijde') Wat is die man onbeleefd; zo jan maar niet boos word [tegen Ham/Ier.) Hij is Jan, lieve Kaptem. kent gij dan uw.ouden vriend Jan niet meer? j a n. God dank, heer Kaptem, dat gij gezond weer hier zijt. HAMSTER. Hoor vriend Jan , ik kwam om uw héér te bezoeken, en niet u, Wees zo goed, van voor het middagmaal té zorgen, maar breng eerst je heer zijne klederen en zijn paruik nu voord Jan, laat de tafel dekken, en het eten opdragen. (Jan vertrekt) TIEN  TONEELSPEL. 45j TIENDE TONEEL. hamster, de amptman, hamster, Broerlief, in langen tijd heb ik geen maaltijd van verfchc proviand gehad, ik denk 'er eens een regte flag in te flaan. de amptman, (ter zijde.) Wat ga ik beginnen? mijne vrouw zal razen en tieren zonder ophouden. hamster. Dus noode ik mij zei ven bij u den ganfchen dag te gast. Dezen avond zullen wij onder een kom pons doorbrengen. de amptman, Qtn doods MlgSt.) Gij zijt zeer vriendelijk broer kapitein; maar 'er is ook geen mensch, die liever zijn' vrienden bij zich. ziet, als ik. hamster, Had ik dat niet geweten, dan ware ik niet gekomen. de amptman. Van harten gaerne wil ik u begaften. —*■ ,h a m S t e r. £• Dat weet ik. de a mpt mak. Dat verzeker ik u op mijne eer. ——  5o HET BLAADJE IS OMGEKEERD. HAMSTER. Waartoe dan zo veel komplimenten om eenen enkelen maaltijd. Ik twijffele immers geen oogenblik. D E A MPT M A N. Gy moet ook niet twijffelen. Gij zijt mij van harten welkom van harten ik zal mijne vrouwmaar vragen tegen hoe laat zij het middagmaal geordoncerd heeft, en of zij buiten mijn weten haar woord cok ei'gens gegeven heeft. HAMSTER. Wat woord gegeven? ik kom uit de keuken, en weet zeker, dat gij dezen middag thuis eet. Ga zitten; zodra het eten klaar is , zalmen ons we! roepen. Zeg mij nu eens voor de vuift, ho3 leeft gij met uwe vróuw? zijt gij nog zo mal met eikanderen? kufcht en lekt gij eikanderen nog den ganfehen dag? DE AMPTMAN. Wat dat aanbelangt lieve Kaptein, zo zijn wij verbaasd veranderd, wij laten der waereld_niets van onze tedere liefde merken; mijne vrouw is in dat ftuk zo eigenzinnig, dat men uit de bnverfchilligheid, waarmede zij mij voor het oog van de waereld beh.mdelt, met moeite oordeelen zoude, dat wij man en vrouw zijn. HAMSTER. Dat verheugt mijl want zulke verliefde grillen walgen mij. DE AMPTMAN. Ach! geen menfeh leeft gelukkiger, dan ik a geen  TONEELSPEL. 51 gesn menfch; en had de Hemel mijn huwlijk gezegend, dan —— HAMSTER. Heeft uwe vrouw geene kinderen ? Jammer — eeuwig Jammer, dat dit foort uitflerven moet, ha, ha, ha. DE AMPTMAN. Om 'sHemels wil! niet zo hard; want hoorde mijne vrouw zo iets, ik geloof waarlijk , zij beftierf het O zij is eene zeer gevoelige vrouw ; zo teer, zo zwak; de geringde kleenigheid doet haare zenuwen aan. Zij is zo mak als een lam, fchrikt van een ftroohalm krijgt de hevigfte zenuwtrekkingen» zo dra men haar maar hard aanfpreekt ■ gij kunt u niet verbeelden, hoe veel omzichtigheid 'er toe behoort, om zuik een aandoenlijk fchepzel te vredente houden. H A MSTE R. Zij is dan verbaasd veranderd ! hum 1 en toch heb ik het niet kunnen merken. Laat ons van iets anders fprekcn. Gij weet, dat mijn neef uwe dogter bemint. DE AMPTMAN. De Jongde Brand ? HAMSTER. Foei, welk een naam ! Hamfter hiet hij, even als ik. DE AMPTMAN» Hoe zo? dat vind ik aartig, & 9 HAfó-*  52 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. HAMIT1R. Liever noem ik hem Sancho Panfa, dan dat ik ooit zou dulden, dat hij den naam van zijnen fchurkagtigen broeder voert. DE AMPTMAN. Mijn Hemel! wat zijt gij driftig. HAMSTER. Al verder, mijn neef bemint uwe dochter, en uwe dogter bemint hem. DE AMPTMAN. Dat mag zij niet, Kaptein; zij moet immers met Zijn' broeder trouwen. HAMSTER. Dat zal nooit gebeuren, bij me ziel niet, zo waar als ik HatiUter hiet ■ Gij weigerde ze hem voor drie jaaren, om dat hij arm was hij is het met meer. DE AMPTMAN. Zo? dat verheugt mij. H AM STEK. Onze rsis heeft hem veertig duizend guldens opgebragt en is u dat nog niet genoeg, dan leg ik 'er van het mijne nog bij. DE AMPTMAN. Zeer edelmoedig van u gedacht. HAMSTER. Welnu, zal hij uwe dochter hebben? 0 E  TONEELSPEL. 51 db amptman. Zij is immers reeds aan zijn broeder verloofd. hamster. Het eerfte woord geit. En daarenboven hebt gij aan uwe dochter beloofd, haar tot geen huwlijk te zuilen dwingen. \ de amptman. Dit beken ik; maar mijne vrouw heeft mij zulk» gewichtige gronden voorgefteld, dat ik rmjn woord ingetrokken heb, hamster» Dat Is flegt; een eerlijk man moet nimmer zijn woord intrekken. Nu dan, zal hij ze hebben ? zeg ja. de amptman. Zo mijne vrouw maar. hamster. Die is immers zo mak als een lam, en zsl u niet tegenfpreken, en doet zij 'r, zo da haar in 't gezicht; dan fchrikt zij, valt in flauwte, en midlerwijl worden de jonge lui getrouwd. de amptman. Neen broer, zij valt zo gemakkelijk niet in flaauwte. hamster. Dan hebt gij mij wat voorgelogen en wat heeft uw vrouw met het huwlijk van haar ftiefdochter te doen ? gij zijt heer en vader. de amptman. Nu ik zal zien, hoe ik haar op eene goede wijze bepraat- D 3 ham-  54 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. HAMSTER. Daar zijt gij de regte toe Zie daar uw lieve yrouw. ELFDE TONEEL. sophiA , (de voorigen ) sophia, '\^?"at hebt gij nu weêr voor malligheid in uwhoofd , heer Amptman! waarom wilt gij uw kleed laten halen? blijf zo als gij zijt, die kleeding is goed genoeg in buis, en buiten 'shuis hebt gij geen boodfehap. hamster, (zacht Ugen dfii Amptman.) Zo mak als een lam. de AMPTMAN. Zeer verplicht voor uwe attentie , nrj i fchat. Hebt gij onzen ouden goeden vriend den Kapteiu al verwelkomd ? SOPHIA. Weet gij wat, eindelijk begin, ik uwe malligheden moede te worden ; gij fte t het geduld uwer vrouw al te zeer op de proef. de amptman, (zacht tgen Hamjter.) Uit loutere tederheid is zij zo verdrietig ; zij vreeft, dat ik verkouwd zoude raaken, wanneer ik een ander kleed aantrok. ha m-  TONEELSPEL. j5 hamster.. Ja, Ja, zij is al zeer teder. sophia, (ftuijïert den Amptman in.) Zo gij niet wilt dat ik op het oogen.il k dit huis verlaat, jaag dan dien ouden kerel weg. Is het niet genoeg dat zijn fmeerige zeebroêrs het huis met fcheepStraan zo ftinkend maaken , dat geèn fatzoenelijke neu» het 'er langer in uithouden kan ; moet ik ze boven dien nog vet meflens'in geen veertien dagen zal 'er dieuack uitgaan. de amptman. Befchaam mij toch niet in zijne tegenwoordigheid» kindlief. Hoe kan ik dan een' eerlijk man de deur wijzen, die mij niet beledigd heeft? sophia. Zeker heeft hij u beledigd, en houdt u voor den gek. de amptman. Neen, kindlief, daartoe is hij niet in ftaat, ftel u geruft. s o p H i a. Ik geruft zijn, jou oude gek! terwijl uw dochter door een vagebond verleid wordt. de amptman, Hoe? wat? sophia- Een fraaijezaak, om daarbij geruft te blijven. hamster. Wie is die vagebond ? D 4 I0PHIA,  HET BLAADJE IS OMGEKEERD: S O Pil IA. Wie! wie anders, dan uw neef, die lichtmis. Wij ■vleiden ons, dat hij dood was, msar tot ons grootfte leedwezen leeft hij nog. En gij heer matroofen-kapitein» komt hier en babbelt dezen armen onnozeleti man allerlei dingen voor, terwijl die het meisje verleidt. de amptma x. Lieve Hemel 1 wat moet ik daarvan denken?, HAMSTER. Wat gij daarvan denken moet? dat het een leugen ïs, dat gij een ezel zijt en uw wijf eene booze lelijke draak. Mijn Willem is een eerlijke kerel, dielicver den hals breekt, dan de vrouw of dochter van een' eerlijk' man te verleiden Vaarwel! liever wil ik van honger fterven, als met zulk een kijfbaft van een wijf te eeten. ■ Maar u (tegen Sophia) heb ik alleen te zeggen, dat zo gij u verftont zulke vervloekte leugens van mijn' Willem uitteftrooijen, ik u, zo waar ik Hamfter hiet, doormijn jongens zal laten oppakken en zo lang onderduiken, tot dat uwe driften boesheid voorbij is. Eet lekker, ouwe gek. (Hij vertrekt.) TWAALFDE TONEEL. de amptman. sophia. sophia. Inpertinente vlegel van een' kerel! — wonder is het, dat ik niet op ftaande voet een beroerte krijg — cn gij ftaat daar als een fchaap, en laat uw' vrouw beïchimpen, Jou ezel.' de  toneelspel: sf de amptman. Erger u niet, mijn fchat! liet is immers mijn' fchuld niet, dat hijzo is. wat is 'er dan met onze dochter voorgevallen ? sophi a- Een kijfbad- van een wijf, een' booze dnak , mij te willen onderduiken: affcbruwlijk! ach leefr'e mijn eerfte man nog ; die zou zijn' vrouw zo niet hebben laten befpotten. Dat was nog een man —• een man — maar jij. —— p e amptman. Ieder menfch heeft zijn goede en zijn kwaade zijde, mijn kind! in zekere opzichten was uw eerfte man geheel anders dan ik. sophia. Hij' was zeker we! niet zo rijk; maar daarentegen was mij de geringde kleenigheid van hem veel aangenaamer, dan duizenden van u. de amptman. Welnu, indien gij hem zo bemind hebt, dan verwondert het mij, dat gij niet eerder bij hem kwaamt, dan toen gij zekere tijding van zijn dood had. sop nia. Spaar uwe fpitsvinnigheid , dezelve is even zo zouteloos, als gij. Met een woord, 'er is maar een middel om mij weder goed te maken. Die losbol van een' neef heeft mij even zo onbefebaamd behandeld, als zijn oom den gsmeenen matroos —— Gedraag u eerft a's een braaf man, en D 5 de  58 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. DE AMPTMAN. Ik wil immers gaarne alles doen, om ruft en vrede te hebben. SOPHIA Om vrede te hebben? ik wil oorlog, oorlog, en geen' vrede (Zij drijft htm voord,) voord aan tafel. (Zijvertrekken.) DERDE E E D R IJ F. (Het Toneel verbeeldt een Tuin.) EERSTE T O N E E L. CAROLINA. .Alle toegang tot mijn vader is mij gefloten — dat hiet eene vrouw, mijne ftiefmoeder, die weet zich de zwakheid van haar' man te nut te maken. Wee mijn' Willem, zo ik haar voorbeeld wilde volgen • doch wat nu te doen, arme Caroiina?— hoe weinig men mij ook dwingen kan den oudflcn broeder te trouwen, even zo weinig mag ik hoopen,dat men mij aan den jongden geven zal. Voord te loopen en mijn geheel vermogen in handen mijner ftiefmoeder te laten — mij aan de willekeur van een' jong, vuurig man over te geven — met hem de zee te doorkmisfen — o hoe veele wichtige gronden tegch een' flap, welken mijn hart reeds verwerpt — Hem ge.  TONEELSPEL. 59 getrouw blijven, zijn broeder met fiandvaftigheid weigeren, en mijn geluk aan'het lot overlaten —— zie .daar al wat ik kan en mag. TWEEDE TONEEL. LOUIZA, CAROLINA. LOUIZA. J-vieve Caroiina! de vrouw, welke op Willem's fchip hier gekomen is, verlangt u te fpeeken, CAROLINA. Die Poïtugeezm ? laat haar binnen komen ( Louiza wirfifcf.) zonderlinge omftandigheden moeten haar tot üie reis bewoogen hebben. DERDE TONEEL. JufyrOUW BILDING, LOUIZA, CAROLINA. JufvrOUW B I L D I N G. Mejuf vrouw, vergeef eene ongelukkige, die u thans met een bezoek lastig valt om, ware het mogelijk, haar lot in uwe oogen te lezen. CAROLINA, Mejufvrouw!  6o HET BLAADJE IS OMGEKEERD. JufvrOUW b i l d i N g. Ach bij zo veele bevalligheden, kunnen mij de wetten flegts zijn' perfoon, zijn naam — maar nimmer zijn hart bezorgen. carolina (tegen Louiza.) Wat beduid deze voorrede? JilfvrOUW bilding. Mij blijft niets over, dan u om uwe billijkheid, Uw medelijden voor mij te fmeeken. carolina. Zo verklaar u nader, mejufvrouw, en twijffel niet aan mijne bereidwilligheid om u te dienen voor zo verre zulks in mijn vermoogen flaat. De heer Brand heeft mij reeds eenige omstandigheden met betrekking tot uwe gefchiedeuis verhaald. JufvrOUW bilding. Hoe, hij heeft dan dus met u over mij gefproken? c ar ol ina. En dit verwondert u? JufvrOUW bilding. Ach! zeker moest ik mij over geene handeling van dien man verwonderen > c a r o l ina. Verhaal mij toch, bid ik u, waardoor de heer Brand u beledigd heeft "er legt mij te veel aan geleegen, zijne deugd onbevlekt te zien. 3Hf'  TONEELSPEL. jufvrouw B I L D ï N c. Het is mij niet onbekend, dat gij hem bemint, mejufvrouw, en beklaag u van harten, de voorzienigheid heeft mij juist nog bij tijds hier heen gezonden om u te redden, en u te openbaaren.— CAROLINA. Wat? wat, mejufvrouw? ik fterf van ongeduld, jufvrouw BILDING. Dat hij mijn man is. CAROLINA. Rechtvaardige Hemel! uw man? —— ha fchan- delijke booswicht! daar van daan zijne ver- bijftering toen ik hem vroeg, wie de vrouw was, die zich in de herberg ophoudt —- daar van daan zijn bidden, zijn fmeeken van met hem te willen. vluchten alles, alles beveiligt zijne boosheid — alles overtuigt mij van de waarheid van uw gezegde. JufvrOUW BI L D I N G. Ach! deze waarheid treft mij helaas gevoeliger dan u. Ik verlaat u, mejufvrouw, 'om de wetten ter mijner hulpe interoepen. Ik hield het voor noodzaakelijk, u te waarfchöuwen, ten einde geen voorbaarige ftap van uwe zijde u en mij dubbeld ott* gelukkig maaken zoude, (Zij vertrekt.) FIER-  62 HET BLAADJE IS OMGEKEERD, VIERDE TONEEL. carolina, louiza. carolina (na eene tès/chéhpözing,') "X^el nu, Louiza ! louiza. Naauwlijks kan ik adem ha'nlen. carolina. Ha, die fhoodaarr! is dat het loon voor nrjne liefde! voor eeuwig wil ik zijn aandenken uit mijn' gedachten verbannen. Vervloekt zij het verraderlijk mannelijk gedacht! elke kwaal, elk monfter, elke plaag der weereld • zal ik man noemen. (Zij vertrekt.) VTFDE TONEEL. louiza (alleen) OXibegrijplijk! hij zelf brengt haar hier, en kan nog hoopen, dat haare omftandigheden een geheim zuilen blijven. Zeker heeft Hechts een toeval haar verblijf alhier ontdekt. Zijne verbijlering en zijn dringend fineeken om met haar te vluchten, getuigen even zo zeer tegen hem. ZES-  TONEELSPEL. ZESDE TONEEL, de LIEUTENANT, LOUIZA. de LIEUTENANT. HET BLAADJE IS OMGEKEERD louiza. Zo, heer Lieutenant, aan uwe vraag hoor ik, dat het voor u geen geheim was, en gij zweegt, daar u mijne vriendfehap voor Caiolina bekend is! dt LIEV tenant. Ik fchaam mij over het vertrouwen , hetwelk die fnoodaart in mij fteide en daar die ongelukkigè vrouw niet meer leeft. —• louiza. Dan moet zij zo even geftorven zijn, want voor tien minuuteivheb ik haar nog gezien. de LIEUTENANT. Gij fpot! L o u I z A. Gij bedriegt u, nimmer was ik mrïtder tot fpottcn gefchikt, dan op dit oogenblik. Die fnoodaart heeft u dus gezegd, dat zij dood is? de lieutenant, Ja. LOUIZA. Hoe is het 'mogelijk, dat zich de booswicht nog heeft kunnen vlcijen met de hoop van niet ontmaskerd te zullen worden , daar hij haar zelf hier gebragt heeft. de lieutenant. Hij zelf heeft haar hier gebragt? louiza. Ja. dt 1.1 e u- ■  TONEELSPEL. 6$ de LIEUTENANT. Én waar houdt zij zich op ? LOUIZA. In de herberg, bij den eerlijken Emmering. de LIEUTENANT. Hoe is het mooglijk, dat zij zo lang heeft kunnen verborgen blijven? LOUIZA. Zo lang? hoe lang is het dan? de LIEUTENANT. Wanneer hij haar zelf hier gebragt heeft, reeds over het jaar. LOUIZA. t Droomt gij ? daar hij hedeu morgen ccrit aangekomen is. de LIEUTENANT. Heden morgen? LOUIZA Gij fchijnt u ten mijnen kollen vrolijk te willen maaken; uwe dienaares. (Zijwil v.rtrekken) de LIEUTENANT. Blijf Mejufvrouw! hier heeft een wonderlijk misver- ftand plaati. Heb de goedheid van mij te zeggen» wat gij van- de zaak weet. LOUIZA. De oude Emmering liet om een weinig groente E voor  tfö HET BLAADJE IS OMGEKEERD. voor eene zieke vrouw verzoeken, die met Braad gé= komen is. de LIEUTENANT. Met den Jongden ? LOUIZA. Welk eene vraag? zeker •>— hierop vernam Caroiina bij Brand ——• de LIEUTENANT. Bij den Jongden? LOUIZA. Wilt gij mij dan volftrekt boos maken? — Caroiina vernam naar de vrouw: geheel ontdeld gaf hij ten antwoord, dat hem haare gefchiedenis onbekend was, dat hij haar uit Lisfabon medegenomen, en zij juift naar dit gedeelte van Duitfchland gewild had — dat zij veel verdienden bezat, maar zeer droefgeeffig de LIEUTENANT. Zonderling. L O U I Z A. Vervolgens kwam zij zelf bij Caroiina, en waarfthouwde haar voor Brand. ■ . de LIEUTENANT. i Voor den Jongden? LOUIZA. Gy word onverdraaglijk! moet ik het dan duizendmaal herhalen — Zij openbaarde Carelina, dat zij met Brand getrouwd is, de LIEUTENANT. Met den jongden? loviza*  TONEELSPEL, ê? louiza. Zie daar mijn antwoord, (zij ml gaan") de lieutenant. Een woord , mejufvrouw Gij beliefde zo evan te zeggen, dat gij elke kwaal, elkmonfter, elkeplaag der weereld , voortaan door het woord Man zoud uitdrukken. louiza. Ja, heer Lieutenant. de lieutenant. Zo ik nu uw geheel gedacht ook eens door de woorden : overhaafting , bekrompenheid des verftands, en eigenzinnigheid wilde affchilderen ? louiza. Dat ware zeer onbeleefd! niaar wat wilt gij daarmee zeggen ? de lieutenant. Dat het de vrouw , van wie gij frreekt, de vrouw van den oudften en niet van den jongden Brand is. louiza ( ziet hem met verwondering aan.) Hoe? de lieutenant. Zo als ik u zeg, en wat eigemlijk het misyerftand veroorzaakt heeft, dit is mij door een gefprek met den Kapteiri reeds opgehelderd. De jongde broedeé voert niet den naam Brand, maar dien van zijn oomi alzo kent die vrouw maar één en Brand, l o u I z a. Hemel! Zö zijn dan alle hinderpalen uit den weg geruimd — ik vlieg naar Caroiina, S 2 'de uivi  68 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. de LIEUTENANT. Neen, Mejufvrouw ■ Gij zoudt haar meer nadeel dan voordeel toebrengen. Laat mij alvoorens met de verlatene vrouw fpreken, en de bewijzen van haar voorgeeven onderzoeken. Wij kunnen tegen eenen zo beftudeerden booswicht, als de oudfte Brand is, niet te veel omzichtigheid gebruiken. Daarenboven is de toeftemming der vrouw van den Amptman in dezen hoogft noodzaakeiijk, ten dien einde zal ik zoeken haar in onze belangens overtehaaleu, en gij laat dus Caroiina nog eenige uuren in onzekerheid, haare vreugdezal daarna des te grooter wezen. LOUIZA. Welaan! ik zal u vólgen, en indien gii maar de minne hoogachting voor mij bezit, zo wendt alle kwiïtgroepen van rrw geilagt bij de vrouw van den Amptman aan en bedenk, -dat mijn geluk van dat van Caroiina afhangt. .. de LIEUTENANT. Uwe onvcrfchiüigheid, die gij mij toont, {trekt mij tot een vjaft bewijs, dat ik in de kuift, om te behagen, nog zeer onbedreven ben, Z E V E N D E T O NE E L. h a m s T E r. de voorigin. HAMSTER. rj «C-«iedaar, mijnheer landskammeraad ! al wederom bij de meisjes.' ik heb in de herberg gegeten, nu wil ik mijn Jongen afnaaien cn naar min fchip wgaran. Wilt gij meê Louiza ? louiza.  TONEELSPEL, L O ü I Z A. Hoe ? Willem moet weg ? HAMSTER. ■ Ja, of wilt gij dat men hem zal weg jaagen? Neen liever laat ik in alle ftilte dc ankers ligtenj hier is toch niets voor hem te hoopen. de LIEUTENANT. Alles, heer kaptem. vertrouw op het geen ik u zeg. HAMSTER. Dan mag hij in 'shemels naam blijven , en ik ga alleen naar boord. LOUIZA. En gij zondt geen deel nemen aan de vreugde, die ons de huidige dag belooft? HAMSTER. Eene fchoone vreugde, om honger en dorst te lijden — in die verd .... e herberg kan men niets krijgen, en dat wijf geeft mij niets. de LIEUTENANT. Binnen cenige uuren zal z:j wel van gedachten veranderen. Hoe gunftig zij thans ook over uwen oudften neef denkt, even zo gunftig zal zij in 't vervolg over den jongften denken, H A M S T E R. Nu welaan, dan zal ik nog een weinig laveeren, zo ik maar wist, waar Willem ftcekt. E 3 de lieü«  fö HET BLAADJE IS OMGEKEERD. de lieutenant. Dit weet ik u niet te zeggen. h a m s t e r. Zeg mij toch Louiza, hoe is het mogelijk, dat gij het bij dat oude wijf kunt uithouden? louiza. Mij laat zij haare heerfchappij in het geheel niet gevoelen ; dat heb ik aan den heer Lieutenant te danken, die alle» op haar vermag. hamster. Neem u maar in acht, dat u de Lieutenant niet katpt; dat kunstje verdaan de landjonkers veel beter, dan wij zeelui. louiza. Wees onbezorgd , lieve Kaptein — eensdeels moet ik u zeggen , dat ik zo gemakkelijk niet te kaapen keil cn ten anderen denkt de Lieutenant ook niet aan mij. de lieutenant. Ware ik maar zo ge'ukkig u te kunnen overtui* gen, dat ik maar al te zeer aan u denk. • h a m s t e r. Zie daar! dan is alle? immers in order, niet waar? louiza. Jn tegendeel het is 'er nog zeer ver van daan. h a m s t e r. HQQ zo? de lieu-  TONEELSPEL. 71 de LIEUTENANT. Ik ben niet rijk genoeg, om haar eens gelukkige dagen te bezorgen. hamster (tegen louiza.) En gij ? lo u i z a. Mijne armoede zoude een man van zijn karakter niet veel vergenoeging veroorzaaken. hamster. Zo gij dus geld had, dan ware alles in order? lieutenant. Wat mij aanbetreft, Ja. hamster (tegen louiza..) En gij ? . louiza. Daarop mag ik niet antwoorden, > hamster. Wie heeft het u verboden ? louiza. De zedigheid. hamster. Die mevrouw ken ik niet. Zo dra men het eerlijk meent, moet men voor de vuist fpreken. (Tegen den Lieutenant.) Hoe veel inkomften hebt gij 's jaarlijks? de lieutenant. Niets meer, dan mijn traktement, E 4 HAM-  ga HET BLAADJE IS OMGEKEERD, hamster. Verdoemd weinig , aan de wal verdoemd weinig zo ik nu Louiza eens 's jaarlijks vijf honderd daalders gaf, dan ware alies immers in order? loüiza, Wat rammelt gij liit)t ai. ( Z'j loopt wfg.) ACHTSTE TONEEL. hamster, * lieutenant, II A m s t e r. Hei! waarheen? jaagt u de zedigheid? dan haal!' haar de duivel! ■ Daar ziet men weêr, wat de vrouwlui voor fchepzels zijn. -— Den Hemel zij dank, dat mij geen' meer vangen kan. Heer Lieutenant, een woord , een man! zij heeft vijf honderd daalders jaarlijks, zo gij wilt. de lieutenan t. lieer Kaptein , gij befchaamt mij zo zeer! n a m s t e r, Kom mij ook nier met dieicle zedigheid aan boord—• meides, die ik lief heb ,moeten trouwen mannen, die ik liei heb, mc.eien het laten. Louiza is mij liever dar gjj vijfhonderd daalders , daarbij blijft het, cu caamede basta; uuv.il it naar mijn Wi.lcm kruisfen. j (Hij vertrekt.) NE-  TONEELSPEL. n NEGENDE TONEEL. de lieutenant ( alleen ) i! en zonderling man', deze zo oprechte niuwheid dringt nader aan het hart, dan de opgefchikte taal der galante waereld. Loulza's gel«at borgt mij voor toeftemmftig-j nu zal ook mijn eenigfte beftreeven daar heen gaan, om haar zo gelukkig te maken, als mogelijk is; (hij ziet de vrouw van den Amptman komen.)i zie daar die zottin juist ter regeer tijd; mogt het mij toch gelukken, haar tot rede te brengen. TIENDE TONEEL. soph i a, de lieutenant. J^ijt gij daar, lieve heer Lieutenant! goede hemel! overal loop ik u zoeken. Aan tafel wilde ik 'er niet van fpréken. Ach lieve heer Lieutenant! Ik ben befpot, beledigd; en gij moet mij wreeken • Gj. de lieutenant. Van Harten gaerne, mevrouw ! mijn eenigfte wensch ^ m^lh^it^m^ te worden, en thans zo veel te meer, daar gij in ftaat zijt mij een buitengemeenen dienst te bewijzen sophia. Ach ik prljze de fo'daaten, dat zijn nog mannen, die geen vrouw ongeftr <* laten beledigen. E 5 ue  74 HET BLAADJE IS OMGEKEERD, de LIEUTENANT. Wie heeft u beledigd? suPfliA. Die impertinente fcheeps - kaptein en zijn nog impertinenter neet — o huilen mogt ik, als ik 'er maar aan denk. de lieutenant. ( ter zijde) O wee ! dat verdriet komt zeer ongelegen. (hard op) Zeker is de kaptein de man niet, uie met galante danies weet om te «aan, maar dat de jonge Brand zich zeiven te buiten gegaan heeft, hij die met de grootfte hoogachting van u fpreekt, die zo welleevend, zo zeuig is SOPH I A. ' Een fchelm.een fchurk is hij! wreek mij, heerLieU' tenant, wreek mij. de LIEUTENANT. Laat mij toch eerft weten, wat hij gezegd, wat hij gedaan heeft ? SOPH I A. Hij heeft mijn' eer aangetaft de onbefchaam- de fprak van wapens, die die mijn man ——« ik weet zelf niet meer hoe het was — maar hij heeft mijn' eer gefchonden. de LIEUTENANT. Zou het mogelijk wezen ? SOPHIA. In de daad, in de daad. de lieu-  TONEELSPEL. 15 de L I E U T E N A N T. Heeft hij zich zo ver te buiten gegaan dan doet het mij uitermaaten leed, dat ik niets voor u doen kan. SOPHIA. Hoe, gij kunt niet? de LIEUTENANT- Hoor mij en oordeel zelv', mevrouw. Wat zou de waereld 'er van zeggen , dat een jong officier de eer van een getrouwde vrouw verdedigt? zou men niet met alle waarfchijnlijkheid kunnen bcweeren, dat tusféhen ons een zeer gemeenzaame verkering plaats had ? zou uw goede naam daar door niet veel meer gevaar lopen , dan door een paar onbedachte woorden van een driftig Jongeling? SOPHIA. Gij hebt gelijk, volkomen gelijk. de LIEUTENANT. Daarenboven ben ik overtuigd, dat niets anders, dan een misverftand van den Kaptein, en zijn braaven ntef ■ SOPH I A. Geene fijllabe voor die beiden, heer Lieutenant, of het is voor eeuwig met onze vriendfehap gedaan. De voorfpraak zelfs der geheele waereld is niet in Haat, die onbefchaamden wederom met mij te verzoenen — dat gij het niet raadzaam oordeelt mij te wree«  j6 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. wreeken —— d!t vind ik zeer gegrond — maar ik heb reeds een anderen wreeker. de li e tj 7 e n a N T. Wien? s op ii i a. Mijn man. de lieu tenant. Ha, ha, ha! sophia. Ik weet waarom gij lacht wees verzekerd, dat ik zonder t wijffel mijn oogmerk bereike. de lieutenant. Gij gelooft dus, uw man te zullen bewegen . s o P II I a. Dat is mijn zaak. Hij moet hun de hoonendfleuitdaag'ng zenden, welke zich maar denken laat. Zij komen of komen niet. dan is hij beledigd , verbiedthun zijn huis en geeft den luimen zijner dochter geen gehoor Kunt gij gelooven , dat hij mij na den eeten bijna met traanen in de oogen gefmeekt heeft, Caroiina vrije keuze te laten. de l i e u t e n a n t. Maar sophia. Gij kunt wel denken, dat mijn onnozele man nimmer den degen zal trekken ; ook blijf ik niet ver van hem, ten einde hem voor zwaare beledigingen te befchermen. de lieu-  TONEELSPEL. 77 .de LIEUTENANT. (UT Zijde) Ik weet niet wat ik doen moet. SOPHIA. Daar komt hij. Laat mij maar met hem alleen; alles zal wel gaan. de LIEUTENANT. Onderdaanige dienaar ! (ter zijde) Ik moet Willem opzoeken. C Bij vertrekt.) ELFDE TONEEL. DE AMPTMAN, SOPHIA. SOPHIA. T Teer Amptman , mijn fchat! kom hier, ik heb over jLI het een en ander met u te fpreken. de amptman, Met mij, mijn kind? SOP Hl 4. Ja, metu , en we! over eene zaak van groot aanbelang. Kom, mijn fchat, laat ons een paar tuinftoelen haaien, en ons hier nederzetten. (Zij gaanzitt.n.) Ik weet niet, heer Amptman, hoe het komt; maar ik bemerk tot mijn grootfte leedwezen, dat gij mij niet meer bemint. de amptman. ö Foei, mijn kind, hoe kunt gij zo iets vanmij den* ken? hoe komt gij op zulk een agterdocht? so-  7S HET BLAADJE IS OMGEKEERD. SOPHIA. Alle uwe verontfchüldigingèn zijn tc vergeefs; ik ben overtuigd, dat ik u ónVerfcMflig ben. he A MP tm A n. Zo waar ik leef, mijn kind, gij doet mij önregt. SOPHIA. - Ik beoordeel uwe liefde naar de mijne, en ben zeker, dat ik mij niet bedrieg. de amptman. Gij bedriegt u, mijn kind, zo waar als ik een eerlijk man ben. fOPHI A. Verfta mij wel, mijn fchat, ik maak u gecne verwijtingen; maar klaag mij zelve aan; de vermindering uwer liefde komt van mijne gebreken , vanmijnft zwakheden van daan. de amptman. Kleenigheden. mijn fdiat, louter kleenigheeden. SOPHIA. Vlei mij niet. Ik weet dat gij federt eeiiige jaaren onvergenoegd leeft, en dat ik onfchuldigcr wijze de oorzaak daar van ben. de Amptman. Wel nu, mijn kind , daar gij het zelv' zegt, zo wil ik u niet tegenfpreken. S O P H I A« De vuilrigheid mijner liefde is u tot last geworden ,  TONEELSPEL 79 gij baat e'.ke Wepaaüng ; want gij zijt een man van verftand. DE A MPTMAN, Gij zijt al te vriendelijk! zekér had [ik nu en dan wel gaerne gezien, dat men mijn zin gevolgd had ; maar daar het u niet behaagde , zo wist ik 'er mij na te fchikken; SOPHIA. Uit toegevendheid fpruit onverfchilligheid voord, gij zijt een man, die gelegenheid zoekt om zich te kunnen toonen, dat bewijst het vuur uwer oogen , ja Uw geheel voorkomen ; ik ben overtuigd , dar het u even,zo min aan moed, als aan verftand ontbreekti DE AMPTMAN. Waarlijk, gij denkt al te gunftig over mij. SOPHIA. Neen, mijn fckat, ik laat u alleenlyk gerechtigheid* wedervaren. ' Dl AMPTMAN. We! nu, wat den moed aanbetreft, zo geloof ik dat geen mijner buuren fflij daarin overtreft; egter ben ik m een enkel punkt van andere lieden onderfcheiden. Bijna elk driftig menfeh wordt docr tegenftand nog driftiger; ik 'daarentegen ben nooit moediger , dan wanneer ik geen tegenftand te vreezen heb. s o PHI a. O dat kunt gij mij niet wijs maken. Ik ben vast overtuigd, dat gij niet bedaard zoud blijven, wanneer men mij kwalijk behandelde. ®E AMPT»  go HET BLAADJE IS OMGEKEERD. de amptman, (ter Zijde,-) Ik wou liever, dat zij 'er zo.vast niet van overtuigd was. sophia. Gij eoudt waarlijk niet onverfchiliig blijven , wanneer" men uw Leve vrouw ten toon Helde. de amptman. Neen, zeker niet, dit zou mij tot in de ziel toe leed doen maar wie heeft u dan zo ten toon gelteld , mijn engel ? sophia- Heb ik het u niet reeds gezegd ; die onbefchaamde Jonge, dejongtte Brand. de amptma n. Ach, daar moet gij niet eens acht op flaan, een' vrouw van uwe jaaren moet zich aan ztuk een fiouten knaap niet itooren, sophia. Een' vrouw van mijn jaaren? in de daad gij zijt pog tienmaal onbefchaamder, dan hij goed zo , Iaat die losbol maar naar zijn welgeval! n handelen, laat hem maar met uwe dochter weglopen, ik zal het niet tegenhouden. de amptman. Laat hem maar lopen , mijn kind. s o p li ia. Hoe? wat? \ de Ampih  TONEELSPEL. %y DE AMPTMAN. Laat hem maar lopen. Ik heb 'er voor gezorgd, dat hij niet tegelijk met mijn geld weglopen kan. Zommige Ouders fluiten hunne Dogtersop ik niet. Laat haar weglopen, zo ik haar geld maar behoudc, SOPHIA. Hoe laag bedagt, en even zo laag denkt gij het met uwe vrouw ook te maaken, haar aan de barmhertigheïd van eiken landloper prijs te geven, en haaren goeden naam door eiken niets waardigen te laten befchimpen. DE AMPTMAN. Bedaard , mijn fchat, bedaard, de jonge Brand zal toch uw goeden naam niet aangetaft hebben , hoop ik of heeft hij het gedaan? he? SOPHIA. Zeker heeft hij het gedaan, en gij zijt een menfes, zonder eer en gevoel, zo gij dat duldt Fik braaf man is verplïgt zijne vrouw te befchermen , en de beledigingen , welken haar worden aangedaan, te wreeken. DE AMPTMAN. Daarin hebt gij gelijk, mijn kind; het is onze plicht onze vrouwen te verdedigen. Maar ■ S O P H I A. Elke hoon, welken men haar aandoet, treft ook u, en de befchuldiging, van door zijne vrouw ge-fept te worden, is onvergeeflijk. F DE AMPT-  82 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. DE AMPTMAN. Regt zo5 mijn fchat, het mag waar zijn of niet. SOPHIA. Gij hebt maar te kiezen : een braaf of een (legt lafhartig man te wezen of tegen hem, of eeuwig oncenig met mij. DE A MPT M A N. Tegen hem. tegen hem, mijn kind ~— ik ben immers tot alles bereid, ik heb u in 't begin maar niet regt verftaan. so P H 1 A. Ik kom binnen , ik zal u eene uitdaaging aan hem voorfchrijvenj; wees dapper en braaf, of kom nooit' wcêr onder mijne oogeu C Zij vertrekken ) VIERDE E E D R IJ F. (Het Toneel verbeeldt een Tuin.) EERSTE TONEEL. CAROLINA, WILLEM. WILLEM. CTarolina, lieflte Caroiina! gij wilt mij dus niet *hooren. CA-  TONEELSPEL. «3 CAROLINA. Ja. wanneer gij eene daad kunt ongedaan maaken, «p1W> n niiteerr: 7.o weinie dit in uwe macht ftaat, even zo vruchteloos zijn uwe verontfchuldigingen. WILLEM. Herinner u, mejufvrouw , dac uwe eigenzinnigheid mij reeds eenmaal weigerde, mij te verontfchuldigen en ons drie jaaren van elkander' fcheidde. CAROLINA. Ach , had ons dezelve maar voor eeuwig gefcheiden! WILLE M. Zo' waar ik leev'! ik ben ontfchuldig. Laat mij ten minden mijne misdaad weten. CAROLINA. Vraag uw eigen hart, en uwe Portugeefin. WILLEM. Mijne Portugeefin f CAROLINA. Waarom ontfteld gij? VN I L L E M. Jaloezij dierhalven, liefde Caroiina? Heeft de Pertugeefin mogelijk te gunstig over mij gcfproken. CAROLINA. 6 Ja zeer gunstig. WILLEM. Uwe eigenzinnigheid befchouwt dus mijn redelijk e-edra" omtrend deze vrouw als eene misdaad? » . Fa e  84 HET BL A]A DJE IS OMGEKEERD. CAROLINA. Waar zag rnen ooit zo veel onbefchaamdheid! Weet dan , mijn heer, dat juist die Portugeesin mij uwe valfchheid, uwe trouwloosheid omtrend haar, en uwe fc'-andelijke oogmerken omtrend mij, geopenbaard heeft, WILLEM. Uitvluchten! die vrouw kan niets ten mijnen nadeelezeggen. Maar ik zie, war gij zoekt , en uw wil zal gefchieden. Ik wil niet langer 70 dwaas zijn van mij aan uwe luimen op:eofferen. Uw karakter beneemt mij de hoop van ooit gelukkig met u te zullen leeven. Ik za! uwe wenken volgen , mejufvrouw ! ik zal mijne Portugeefin vragen, of zij een hart wil aannemen, het welk gij zo onwaardig behandelt, CAROLINA. Zeer wel, mijn heer, en de eenigfte dienst, welken gij nog in ftaat zijt mij te bewijzen , is , dat gij nooit weder voor mijne oogen verfchijnt. Na het geen 'er tusfehen ons voorgeva'ien is, zoud gij de wetten der wellevendheid overtreden , zo gij mijn verzoïk öiet aanftonds vervulde. WILLEM. Wees onbezorgd , mejufvrouw, ik weet wat de wellevendheid van mij eifcht, en zal ook hierin mi n plicht niet verzuimen. (Hij vertrekt,') CAROLINA. ó Mijn hart berst van een! TWEEDE  TONEELSPEL. «5 TWEEDE TONEEL. de amptman, (met hoeden degen") carolina. de a mp tm a n. dat Willem Brand niet, die daar zo even van u van daan kwam ? carolina. Ja, hij was het, de fohandelijkfte , trouwloosfte slier 'menfchen I dien ik thans even zo zeer haate, als ik hem te vooren beminde. (Zij wil heen gaan.) de amptman Blijf! blijf! heeft hij u ook beledigd? C ar ) l i n a. Ten allernerkfteh. (Zij vertrekt.) DERDE TONEEL. DE AMPTMAN. CjTehoorzaame dienaar, heer Brand! gij hebt naar hetfchijnt, al vrij wat wanorde in mijn huis aangeregt. Mijn vrouw'is raazende1 Caroiina jammert en weent: mijn vrouw noemt u een' nietswaardig en. Caroiina een trouwloos fchepzel. Ware ik argwaanig, zo koude ik uk die bijmamea. befiuiten, dat F 3 h'J  8ó HET BLAADJE IS OMGEKEERD, hij de eene te veel waarheid en de andere te veel onwaarheid voorgebabbeld heeft. Welaan, daar ik hem nu eenmaal uitgeè'jfcht heb maar wat wil ik doen ? had ik geweigerd hem uit te elsfchen, dan had ik de hel in huis gehad. Nog nimmer heb ik met iemand gekecven, en buiten mijne vrouw even zo min iemand met mij. Maar juist d ze mijne zachtmoedigheid heeft mij dit huiskruis veroorzaakt, daarom is het hoog- het ijs te breeken. 'Zodra zij ziet, dat ik mij , dit geval niet als een bloodaart gedraag, dan zal zü vEin zelve beginnen in te zien, dat ik een braaf man ben, en mij in het vervolg beter behandelen. Daarenboven ben ik thans zonder vrees, mogelijk ben ik ' dapper en moed'g, zonder het zelf te weten ■ feldrement, daar komt hij! ik weet niet. waarom hij niet liever is weggebleven, ik • ik ik wil toch liever ter zijde gaan, en zien, hoe hij geöemd is. (Hij gaat ter zijde.) VIERDE TONEEL. P E AMPTMAN, WILLEM. WILLEM. 21ij is weg! en ik kan niet weg, Ik fchanm mij over mijn zwakheid, en gevoel mTj; toch niet in fiaJt, dezelve te overwinnen Ik moet en wil hande¬ len , zo als bet een braaf man in zuike omllandigdenhe betaamt. DE AMPT-  TONEELSPEL. 81 de amptman. (ter zijde) Dat doet mij leed. willem' Woede, liefde, en wanhoop hebben mij zo overmcefterd, dat ik-op dit ogenblik in (laat zoude zijn, mij en de geheele waereld op te offeren. dl)1 amptman. ( ter zijde,) De hemel fta mij bij ! ik vegt niet. willem. Dit onbillijk gedrag omtrend mij kan toch enkel .n alleen van al te groote tederheid voortkomen. -de a mptman5 Qter zijde.) Wat? 1 willem. Ik was te driftig- Ach konde ik dieswegcns aan aare knien vergiffenis fmeeken ; dan ik waag het iet haar te naderen. de amptman. (ter zijde.) Wat? willem- Foei! tot welk een vertzaagd fchepzel heeft mij de iefde gemaakt! (Hij guit op en neêr.) de amptman, (fef Zljdt ) Wat? Hij zegt zelf, dat hij vertzaagd is? Ha, nu ieb ik moed, geve de Hemel toch, dat, zo ik al /echten moet, het altijd met een vertzaagd menfeh zijn mag. Courage, Amptma ( Hij trted te voorfchiïn ) uw dienaar, mijn heer Brand! J J F 4 wil'  88 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. w i t L B m. Gehoorzaame dienaar, heer Amptman! d. e amptman. Het verheugt mij, dat gij zo juut 0p uw' tijd paft. willem. Hoe zo ? de amptman, Dat gij zo juilt op den tijd, welken ik u in mijn billet bepaald hebt, hier verfchijnt wille m. [ Hoe? ik heb geen billet van u gezien. de amptman. Niet? waartgj dan niet in de herberg? wille m. Neen, ik heb het bofch rondgezworven. de amptman. Zo? welnu, dan is het mij toch lief, dat ik u hier aantref. w i l l e m (komt nader bij.) Wat is 'er van uw dienlt? . de amptman, ^ M«Öw verlof, kom mij niet te na! Ziet cii niet in welke woede ik ben? Voor den duivel, m,m Heer! waarom brengt gij mijn huis in zulke wanorde:> Mijne dogter weent, mijne vrouw fehreeuwt, mijn fchoonzoon raaft, met een woord alles is in oproeren van dat alles zijt gij aileen de oorzaak. Verbeeldt  TONEELSPEL. 39 pij u, dat ik dit met bedaardheid'zal verdraagen'. dat het mij mogelijk aan moed ontbreekt? dan bedriegt gij u, mijn heer'. ten allcrfterkften bedriegt gij ui Ha', ik brande van woede, korten zaakelijk dus, mijn heer! het betreft de eer van mijn huis, en ik eifch dierhalven genoegdoening, (terzijde.) Ha ik ben geheel buiten adem. En toch heb ik mij goed gehouden. willem. Ik wil fterven, heer Amptman.' zo ik van al het geen gij daar zo even gezegd hebt, een enkel woord verfta. ' Zo dra gij bedaerder zult zijn, zal ik mij met vergenoegen verdedigen. (Hij wil gaan.) < de amptman, (houdt hem tegen,) Wat? gij wilt weglopen? Niet van hier, alvorens gij mij genoegdoening zult hebben gegeven. Ik l2at *mün huis zo niet befpotten. (Hij Jlaat de hand aan zijn degen.) willem, ( ter zijde. ) Ik geloof, hij zoekt zich bij zijn' vrouw in aanzien te brengen. Het ware zeer onbeleefd van mij, zo ik hem hierin de behulpzaame hand niet bood. de amptm an, (bezig aan zijn degen.) Zo ga er doch uit, vervloekte degen —- daar is hij! nu zullen wij zien of hij van goed ftaal gemaakt is. willem. Ik verheug mij, zulk een' dapper man voor mij te F 5 zien  Jo K ET BLAADJE IS OMGEKEERD. zien; maar verzeker u teffens, dat ik noch u, noch uwe familie beledigd heb. In tegendeel, men heeft mij zeer (legt behandeld. de aMptman Ziet gij niet, dat ik mijn degen reeds klaar heb? trek.' WILLEM. Gij hebt reeds genoeg bewezen, dat gij een man van moed en eer zijt. Ik fmeek u om vergiffenis,» ik u onwetende mogt hebben beledigd de amptman. Neen, daarmede is het niet afgedaan. Gij moet vegten. (terzijde.) Hoe meer hij goede woorden geeft, hoe fterker mijne woede word. WILLE M. Steek op, heer Amptman, ik erken u voor mijn meester. DE AMPTMAN. ]k zal u bewijzen, dat ik bet wczentlijk ben trek, of ik boor u door en door. (Hij gaat op htm af houwt en [leekt naar hem.) willem, ( deinjt agter uit en trekt ) De man is razend , ik moet mij waarlijk verdedigen , zo ik niet wil, dat hij mij verwondt. — Ik heb genoeg, heer Amptman, ik heb genoeg. DE AMPTMAN ( VBTVOlgt hem ) Ik moet bloed zien, bloed. WTFDE  TONEELSPL. #ï VTFDE TONEEL. sophia, de voiugen. soPHiA., ( vliegt b'vmen en geeft een gil,) Ach! de Amptman laat van fchrik den degen vallen. Ach, hemel, wat hebt gij mij doen fchrikkeni ( Hij neemt zijn' degen weder op.) 1 willem. Van harten geluk, mevrouw, met zulk een dapper man; ik verzeker u, dat hij ten aanzien zijner dapheïd een ware Don quichot is, en de tegenwoordigheid zijner Dulcinea, maakt hem geheel onoverwinnelijk. DE AMPTMAN. Zijt gij nog bang, mijn kind? Het is reeds voorbij, ons mïsverftand is bijgelegd. Ik denk hij zal genoeg hebben. Hij zal volkomen met mij te vrede» zijn, en ook gij zult voortaan geene reden hebben, u over hem te beklagen. Egter eisen ik van u, mijn heer, dat gij mijne vrouw in perfoon wegens uwe overijling vergiffenis vraagt; of w i lle m'. Met het uiterfte gevoel van berouw bid ik u om vergiffenis, zo ik u wezentlijk beledigd heb, en verzeker u, dat mijne hoogachting zonder grenzen is. d e  S* HET BLAADJE IS OMGEKEERD de amptman. (tegenSophia.) Zijt gij nu te vreden ? sophia. (in alle verwondering ) WILL e m. Wat u betreft, heer Amptman uwe dapperheid verdient mijne gehceie goedkeuring: op alle mijne reizen heb ik nog nimmer een man van uw foort ontmoet. Hoe gelukkig zijt gij mevrouw, van onder de befcherming van zulk' oenen moedigen verdediger te leven. Is zijne tederheid gelijk aan zijne dapperheid , dan is uw lot benijdenswaardig (JU tegen dm Amptman ) Zo gij nu nog duldt dat uw vrouw u zo onbarmhartig regeert, dan verdient gij uw geheels leven lang haar (laaf te wezen. de amptman, ( zagt tegen Willem.) Seldiement; wat gaat mij daar voor een licht op Ik dank u voor dien wenk, geloof mij, ik zal mij dien weten ten nutte te maken. willem, (zacht tegen den Amptman.) Verdien ik dank, zo vergun mij flegts een uur met uwe dogter te fpreken. »e amptman, (zacht tegen Willem.) Ga, het zij u vergund, en zie daar mijne hand, van nu af aan zijn wij vrienden. Nog eens (hij/preekt zaeht met hem.) sophia, (ter zijde.) Wat moet ik daarvan denken? is het droo wel nu, mijn kind! wat dunkt u van mij? sophia. Wel nu , ik geloof de amptman, (op ««i driftige toon.) Welaan, laat hooren, wat gelooft gij? sophia. Vlieg mij niet zo aan, of ik ge'oof, dat gij u redelijk wel gehouden hebt, en dat ik te vreden zijn kan. »»  94 HET BLAA DJE IS OMGEKEERD. de amptman. Redelijk wel, redelijk wel! Ja , ik geloof het ook zo redelijk! ei, ei! ik wil weeten wat man zich federtde fchepping der waereld heter gehouden heeft. Maar miin werk is nog maar half afgedaan, doch met uwe hulp zal dat ook wel tot lland komen. sophia, Met 'mijne hulp? ha, ha, ha? wat hebt gij da» voor ? de a m p t m A n. Neen, thans bedenk ik het eerst, ik heb uwe hulp niet nodig. Het moet nolens volens gefchieden. Ik heb van nu af aan beflootcn voordraan, heer mijner dienstbooden, vader mijner kinderen en een onbepaald bevelhebber mijner vrouw te zijn. sophia. Ha, ha, ha! gij? DE AMPTMAN. Ik waar de vrouwen regeeren, manken da mannen meestendeels eene éllëndigö en verachtelijke figuur. — - Ik wil vrij loven, en handelen, zo als het mij behaagt. s op ii 1 A. Nu, geloof ik, hebt gij uw verftattd geheel verloeren. de amptman In'tegcaceel, ik heb het weêr gevonden, dat ver- zc'e-  TONEELSPEL. 96 zecker ik u. (ter zijde.) Waarmede begin ik dan, om mijn huishouden te verbeteren. sophia. (ter zijde.) Droom ik, of waak ik? ZEVENDE TONEEL. de liedtenant, de voorigen. de lieutenant, gaat naar Sophia en luiftert haar in. Hebt gij den jongen Brand gezien? is'er ietsvoorgevallen ? de amptman. Hólla, heer Lieutenant! wat zijn dat voor vrijheden welke gij u met mijne vrouw in tegenwoordigheid van haar man veroorlooft? dat duld ik niet —• bijaldien gij u dat nog eenmaal verftout,zo maak ftaat, van mij rekenfehap te zullen moeten geven. (sophia jlaat van verwondering de handen in een.) de lieutenant. Zo? (ter zijde.) ei, ei, de wind fchijnt hier thans uit een' anderen hoek te waaijen (Jlil tegen den Amptman) bravo, heer Amptman! gij zijt op den goeden weg. SOPHIA. Wat —— wat — welk eene enbefchaamdheid'. de lieu-  $6 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. de lieutenant. (ter zijde.) Dat moet ik aanftonds Louiza verhaglen. (hart op) Gehoorzaame dienaar. (Hij vertrekt.) • s o p h i a. Blijf, heer Lieutenant, en ftoor u aan dien on> nozelen hals niet. ACHTSTE TONEEL. de amptman, sophia. de A m p t m A n. Onnozel? verflout u niet, mijn fchat, mij onnozel te noemen, of sophia. Gij zijt van uw zinnen beroofd, of dronken .' mnar wacht maar, zodra gij weêr bij u zeiven zijt gekomen, zal ik op een' anderen toon met u fpreken. (Zij wil gaan.) de amptman, ( houd haar tegen. ) Blijf, zeg ik n. sophia. Gij verflout u, mij te beveel en? dronkaard! ik wil met u niet op een en dezelfde plaats wezen. DE amptman. Dat zult gij ook niet, zo gij uw gedrag niet verandert; en des niet tegenftaande zult gij zijn, waar liet mij behaagt. s a-  tönelesp'ez: m 'sophia. Laat mij gaan; zeg ik u, of beef voor mijne wöe- ] de. Ik wil nu volitrekt gaan. (Zij Ml gaan) de amptman (^aat voor d' deur jtaan eii trekt zijn' degen.) Hiér moet gij andere wapenen hebben, dan bw wujcr, om mijn degen af te pareereïi. Denkt gij dat ik nu voor een vrouw bang' ben, na dat ik met een' man gevogten heb? ik heb mijn" leven voor uwe eer gewaagd; nu wil ik, of de duivel haal me, het ook voor de mijne doen. Niet van hier of gij zijt een kind des doods. SOPHIA, • Monfter! gij trekt den degen tegen uwe eigfi vrouw? de amptman Zo gij mij niet tot een monfter- maakt, dan ben ifc 'er geen —- maar niet van hier, ik waarfchouw u. sophia. Wilt gij mij om 'tleven brengen, Barbaar! wilt gij eene arme vrouw om 'tleven brengen, die buitenftaat is van zich te verdedigen ? de amptman. Noch traancn, noch bedreiging, noch goede noch kwaade woorden zijn in (laat, mij van befluit te doen veranderen. Uw juk is mij lang genoeg tot laft ge-: weeft; nu wil ik het niet langer dragen, en daar ik: gecne de minfie hoop op uwe beterfchap heb r zo za! het befte wezen, dat wij van elkander' fcheiden; dus1 zult gij morgen mijn huis hebben te verlaten. G s 9'  f9 HET BLAADJE IS OMGEKEERD. SOPHIA. Hoe? gij wilt mij uw' huis uitjagen? gij wik mij Vin verdriet doen derven ? DE AMPTMAN. Neen, neen , niet fterven. Ik zal u nog iets meer om van tc leven geven, dan gij bij uw' lieven eerftcn man gehad hebt. . Gij zeide dezen morgen, dat u het geringde gefchenk van hem liever was, dan duizenden van mij — ik vat u bij uw woord. Gi zult' uwe vodden weêr hebben, en ik zal het mijne terugnemen. sophia. Man, lieffte man, hoe kunt gij zo wreed met mij omgaan? de amptman. Behandelde ik u naar verdienden, dan moed ik nog anders met u omgaan maar egter blijft uw vertrek op morgen bepaald. SOPHIA. Allerlieffte befte man! jaag mij maar niet uit bet huis. Ik zal u volgen, u gehoorzaam wezen, ik zal mij alles laten welgevallen maar del mij voor de waereld niet ten toon —— ik wil u op mijne knicn bidden. (terwijl zij knielen wil vetfehijnt Lodewijk.) N E>  TONEELSPEL. tê' NEGENDE TONEEL. lodewijk, (de voorigen.y l o d e w ij k, "^(^"at zie ik. de amptman. Treed nader heer Brand, al nader! -—- Gij komt zeker een wemig onverwacht, maar zulke toneelen zijn in de hedendaagfche waereld niet zelden. Beloonfagen en beilraffingen zijn de ziel eener regering, en het aanzien van denman moet gehandhaafd worden. lodewijk. Ik moet bekennen, ik fta geheel verdomd. 1' de amptman. Dat wil ik gaerne gelooven! de tijden veranderen,' zo als gij ziet. SOPHIA. O mijn heer Brand ? doe toch een goed woord voor mj bij dezen wreeden man. Hij wil mij ten toon nellen mij uit zijn huis Jagen • L O d e W J j IC, Zo mijne voorfpraak iets vermag. d 2 amptman. Neen , neen, uwe voorfpraak vermag hier niets ■—■ zelfs behoeft gij geen ftaat meer te maken op een huwlijk tusfehenu en mijne dogter (tegen Sophia.) uwentwegen alleen heb ik ja gezegd, maar nu houde ik mijn woord omtrend hem , aan wien ik het eerft gegeven heb. G 2 Ï9*  :m KET BLAADJE IS OMGEKEERD. l O d E w Ij k. Dan ben ik zeer ongelukkig, daar mevrouw voor omtrend eeti üur insgelijks haar woord Icbriftelijk heeft terug genomen. DE AMPTMAN. Hoe, zij heeft haar woord terug genomen? zij wil u mime dogter niet geven ? l O d e w ij ic. Neen helaas! de amptman. En ik beloof ze u ! o gij zult zien , wie hier meester is, draag zorg voor alles, wat nodig is, — nog heden zal.de verlooying plaats hebben. lobe wij k. Ik vrees, uwe dogter zal insgelijks tegenwerpingen maken. de amptman» Zo veel te beter dan kan ik aan haar ook mijne autoriteit toonen. Genoeg , gij moet mijn fchoonZoon worden —— niet om dat het met mijn genoegen is; maar om dat mijne vrouwen dogter het nier gaarne zien. l o d e wij ic. Zeker zal deeze keuze u niet berouwen. Maar vergun mij, als een' man, die binnen kort op het naauwfle met u ftaat verbonden te zijn , voor uwe gemaal'm te fmeeken. Moet mijne gelukzaligheid door haaren kommer geftoord worden ? ik fte! mijn leven  TONEELSPEL. ,or •er voor te pande, dat zij voordtaaa de zachtmoedig, heid zelve zijn zal. DE AMPTMAN. Welaan. Om uwent wil zal ik beproeven , of 'er nog eenige beterfchap van haare zijde mogelijk is. Maar dezen avond moet zij het eerste geregt op tafel zetten, om aan het gezelfchap te toonen, tot welke vernedering een wederbarftig wijf door een verttandig man kan worden gebragt. Ga op uw" ka¬ mer, en verlaat dezelve nLt, voor dat ik u laat roepen ( Sophia vertrekt al zuchtende , hierop vervolgt de Amptman) Leer, hoe een man zich gedragen .moet, (Hij vertrekt ) TIENDE TONEEL. L o d e w ij k, (alleen.') Onnozele hals! dien het bevelen nog tienmaal dommer ftaat, dan het gehoorzaamen. Ik zou mij zeer , moeten bedriegen , zo zij binnen kort niet even zo ver met haare vlijerij komt als zij te voren was. Een geluk voor mij , dat ik het veranderde commando aan* Honds bemerkt heb anders ware Caroiina voor alt ij d voor mij veiloren geweeft! — ware het dan wezentlijk een verlies voor mij? • ben ik niet vooruit overtuigd , dat mij haar bezit nog ontevredener maaken zal? en desniettegenftaandel ■—— Maar het Hout gedrag van mijn' broeder , die mij G 3 gceLj  los HET BLAADJE IS OMGEKEERD. geen bezoek waardig acht —— die de gunst van het meisje bezit, en mogelijk wel de fpot met mij drijft. Ware hij bij mij gekomen ——■ ik geloof, ik ware edelmoedig genoeg ge weeft, hem alles afteftaah ■ (Hij gaat onrustig op en neer ) Ik moet alles tot de verloving in gereedheid brengen, en ben zo ongerust, als of ik ter dood geleid wierd wat heb ik gewonnen federt ik den weg der deugd verliet? Ach, bedrog, zo gij ons ook in deze waereld niet gelukkig maaken kunt, dan is het toch bnerdeu moeilijken weg als eerlijk man te bewandelen, en op het toekomstige te hoopen. (Hij jiaat in gedachten.) ELFDE TONEEL. LODEWIJK, WILLEM. W I LLEMi -t-iij wil mij niet zien, zij wil niets van mij hooren , mijn ongeluk is maar al te zeker. (Hij ziet zijn. Broeder) Ha! fnoodaart! juist ter regter tijd treff' ik u aan. LODEWIJK. Deze aanfpraak is juist niet gefchikt om mijn haat tegen u te doen ophouden. WILLEM. En denkt gij, booswicht, dat de mijne ooit ophouden zal? . hebt gij mij niet alles ontroofd ? ca gunst en de nalatenfchap van mi.n' vader? Caroiina de  TONEELSPEL. ï°3 . de achting van de waereld — dit allei wsshet gevolg uwer uivelfche uitvinding. LODEWIJK. Gefield nu eens, ik had u al niet wel behandeld , .denkt gy dan my door beledigingen tot inkeer te brengen? WILLEM. Even zo min als tot tegenweer: want voor geen v?.n beiden is zulk eeu niets waardig fchepfel, als gij zijt, vatbaar. L O B E W IJ K. Bedenk, wat gij zegt; het zou u kunnen berouwen. W 1 L L E M. Ga uit mijn gezicht, booswicht, of ik vergeet dat ons eene moeder ter waereld bragt. I. O D E WIJ IC. Dat is te erg! gij verflout u mij den weg te wijzen, armzalige landloper. C Hij trekt den degen. Willem ook)- TWAALFDE TONEEL, HAMSTER, DE LIEUTENANT. de voorigen. HAMSTER. I'Jolla! hagel en weer? —— fleept dien joneeu G 4 W% »  io4 HET BLJA'ADJE IS OMGEKEERD; weg, Lieutenant! Willem, ga! of ik trek uw's vijands partij. ( De Lieutenant fleept Willem voord ) willem (tegen Lodewij k.) Gij zuft mijne wraak niet ontgaan. DERTIENDE TONEEL. L O DEW IJ K, HAMSTER. HAMSTER. Jou galgenbrok! gij waagt het, het mes tegen uw eige broeder te trekken ik heb gezien, dat gij' het eerft getrokken hebt is het nog niet genoeg, dat gij zijn geiuk te gronde geboord , en op een zandbank gejaagd hebt. Wilt gij hem nu nog aan het Ü '. ven ? l o d f. vv- i j k. Uwe taal, heer Kaptein , is gelijk.aan uw ambacht, liet wcik ik even zo zeer veracht als uwe üitdrükkia» gen, hamster. Mijn ambach'? wat hebt gij dagdief, op mijn ambacht te-zeggen? wie fereeeigtde waereld? «ie brengt aan een land, het geen daaraan ontbreekt? het is mijn ambacht, zotskap! het is het roemwaerdigfie ambacht, dat een braaf man kiezen kan. l o n e vv IJ k. £o vaarwel dan met uw ambacht, en daarmee uw dienaar. ham»  TÓN E.E L S P EL. *>S HAMSTER. Nog een woord. L O D E W IJ K. Wel nu? HAMSTER. Uw vader was een ligtgelovig, maar een eerlijk man. Uwe moeder, fehoori het mij niet past haar te prijzen — was een engel. Ik ben ook een eerlijke kerel. Uw broeder is zulk een braaf zeeman, als ik 'er een' ken. De geheele familie is braaf; gij alleen zijt valseh als een zandbank, en ftigt even zo-veel onheil aan alt een brandfchip. LODEWIJK. Hebt gij anders niet te zeggen? ' , HAMSTER. Neen, en nu kunt gij gaan. Wees vooral niet bang, dat ik u volgen zal. Duizendmaal liever wou ik naar Lapland zeilen, en mijn leven lang-onder de beérën woonen, dan een' enkelen dag met u onder één dak zijn. L O D E W IJ K. Naar uwe zeden te oordcolcn, zou men denken, Üaf gij aldaar reeds een gerutmen tijd had doorgebragt. Zeil in'sHemels naam naar Lapland. Voor uwe levenswijze kunt gij nimmer beter gezc'fchap aantreffen dan onder de. betren. (Hij vertrekt.) HAMSTER. Die Iompert! mijn ambacht! nimmer G 5 -zal  ■ ■ joö* HET BLAADJE IS OMGEKEERD. zal ik mij over mijn ambacht fchaamen, maar mij zo gedraagen dat mijn ambacht ook geen rede heeft om zich over mij te fchaamen, en zonzuilen wij beiden met eikanderen te vreden zijn. willem (tegen den Lieutenant.) Gij zoekt mij door iideleri troost gei ast te ftcilen! Laat mij vertrekken / Kom oom, naar boord. De zee, het trouwlooste element, is niet half zo bedriegelijk, als een vrouw. HA ms TE r. Ho, ho! zijt gij eindelijk wijs geworden? des te beter! fpoedig maar naar boord, ik ga meê, de lieutenant Heer kaptein! het geluk van uw neef legt u te na aan het hart, dan dat gij hem niet van een voorneemen zoudt zoeken te rug te houden, het welk hem eeuwig berouwen zal. hamster. Het is waar! heb tijd, Willem. Hoe gaarne ik ook zag, dat gij liever op de open zee dan om een meisje rondzworft, zo ben ik toch federt drie jaaren bloot om uwent wil op de waereld, en dus ■ de Lieutenant en Louiza verzekeren u vast, dat alles goed gaan zal. WILLE m. O ja, voor mijn' broederen Caroiina. ii a m s T E it. Voorden duivel met uwe fpitsvinnigheden! heb ik het zo gemeend? de lieu-  TONEELSPEL. 107 de lieutenant. Ik ftel'u mijn' eer te pand, dat uw broeder Carplina niet trouwen kan. V TFT JEN DE TONEEL. louiza. [(de vorigen.) louiza. De Amptman laat ü zijn compliment maaken, mijne heeren! en zo gij hem verzekert van geenftrijd te zullen beginnen , dan laat hij u verzoeken als getuigen bij de verloving zijner dogter met den oudften Brand tegenwoordig te zijn, en — willem. Hel en duivel ! laat ons gaan, oom. de lieutenant. (houdt hem tegen) Blijf! louiza. Oom lief, ziet gij dien ftormwind? h a m s t e r. En nog verzekert gij, dat alles goed gaan zal? l o u i z a. Met hand en mond. hamster, (tegen Willem') Zo haal de zeilen in, en laveer. w 1 llem. (rukt zich los) Vaar wel. (hij loopt mg )  m HET BLAADJE IS OMGEKEERö. ZESTIEN DE TONEEL. HAMSTER, LOUIZA, DE LIEUTENANTHAMSTER. De duivel zit in dien jonge: —- laat hem maar bruisfen , hij zal wel weer bedaaren. L O U I Z A. Die ftormwind heeft mij het Iaatile gedeelte van mijne rede weggeblazen —- de amptman, om u te toonen , dat hij nu meester in zijn huis is, laat u verzoeken niet alleen heden avond bij hem te fpijzeri) maar zelfs uw intrek bij hem te nemen. HAMSTER, O hol is de wind om ? LOUIZA. Dat verzeker ik u! HAMSTER» Dat is braaf» LOUIZA. Ach oom, nog heden zult gij op de aangenaamfle wijze worden verrast. HAMSTER. Dat zal mij lief zijn. louizft. Q-erenden Lieutenant.') En gjj gaat nog niet naar de herberg ? de li e u-  TONEELSPEL. 109 de lieüteh4rt. Op het oogenblik. Eer ( Hij wil gaan ) w i l l e m, (houdhem tegen-) Gij zult toch deze befehuldiging niet geloven voor <3at men die bewezen heeft ? CA  IJS* HET BLAADJE IS OMGEKEERD. CAROLINA. Hoe, mijn heer, kunt gij ontkennen, dat gij te Lisfabon getrouwd zijt? allen, (uitgenomen Caroiina.) Te Lisfabon ? CAROLINA. Dat de geflagtnaam uwer vrouw Maria Eildingis? 1 O D E W IJ K. Wat zegt gij, Mejufvrouw? gij befchuldigt mijn broeder valfch, met die ongelukkige perfoon was ik getrouwd. (Allen keren zich naar hem toe.) Gij? hamster (kuft Willem.) Jonge.' ik blijf bij u. CAROLINA. Gij zijt het dus, mijn heer, die twee vrouwen verlangt i I" O D E W Ij K. Gave de Hemel, dat ik de eerfte wederom in het leven konde terug roepen, ik zweer u, ik zou aan geen tweeae denken. ( Caroiina wenkt Louiza, welke vertrekt) L O D E W IJ K. Gij hebt dat huwlijk van den Lieutemnt vernomen. Sprak hij ook van berouw, en wroegingen va n her geWeten, die ik wegens mijn gedrag omtrent die ongelukkige gevoe! ? ^g  TONEELSPEL. de lieutenant. Neen, want toen ter tijd hield ik uw berouw nog niet voor opregt. Thans egter ben ik 'er van overtuigd. X, O D E W IJ K. Ik verliet mijne vrouw, dewijl haar vader zijn geld verloor. Die vlucht kofte haar het leven, mijn vriend fchreef mij haar dood. NEGENDE TONEEL; jufvrouw bilding. louiza. (de vorigen.~) louiza- (vliegt binnen met Jufvrouw Bilding) U w vriend heeft gelogen. l o d e w ij k. Hemel! wat zie ik, mijne Maria! —— gfufvrOUVO bilding. Uwe getrouwe, en verlatene Maria. l o d e w ij k. Gij leeft? is het mogelijk! • Hoe fchandelijk heeft mij de guit bedrogen! maar hoe durf ik thans voor uwe oogen verfchijnen? wat zal ik u zeggen? O laat mij aan uwe voeten vergiffenis vinden \(Uij knielt) Jufvrouw bilding, (heft hem ov en cmhejl hm,) Zie daar uwe draf. l o d e w ij k. Maar waarom, lieffte Maria, liet gij niet esr van u hoören ? ,§?«ƒ"  is5 HET BLAADJE IS OMGEKEERD» JufvrOUW BILDING. Zes maanden was ik ziek, en geraakte in de kommervolfte omftandigheden , de barmhartigheid van eenige vrienden verligteden mij de reis, L O D E W IJ K. O nnjne waarde! hamster. Arm wijf! WILLE M. tis was het de vrouw van mijn broeder, welke ik hier bragt ? L OD E W IJ K. Gij, mijn broeder, vergeef'mij! ik za! alles weder goed maaken. w i LLEm. Wees mijn broeder, en laat dit toeval mijne liefde vernieuwen. Jufvrouw BiLDiNG. (tegen Caroiina. ) Lieffte vriendin, in welk een ongeluk had ons die wederzijdfche dwaaling bijna geftprt! hamster. Lodcvijk, zo gij denkt, even als gij fpreekt; dan zijn wij ook vrienden. LODEWIJK, Beste oom, de tijd zal u overtuigen. hamster. Maar 'er is voor u nog veel goed te maaken —i Louiza de oude Emmering. LO de wij k. Laat mij mijne fchande niet hooren. Ik zal doen, zo veel in mijn vermogen is, O mijn waardtte! (tegen zijne vrouw) ham-  TONEELSPEL,^ HAMSTER. Dat gijlieden het nu maar weet —? De Lieutenant tn Louiza zijn een paar. SOPHIA. De Lieutenant? DE AMPTMAN." Wat raakt u de Lieutenant? H AM STER. En wat zegt gij, Willem en Caroiina? DE AMPTMAN. Zijn ook een paar. En gij mijn'fchat! geen woord daar tegen of HAMSTER. Willem , daar gij nu bezwaarlijk meer op zee gaat, zo zal ik het ook laten, en de overige dagen van mijn leven bij u jn rust doorbrengen: wat zou een oude keerel, als ik, met het geld uitvoeren. Weet gij wat, kinderen, ik zal het onder u allen verdeelen! geef mij daar voor maar een warme flaapmuts, goede pons, en een Leunftoel. DE DRIE PAAR. Oom, lieffte, befte oom! met uw verlof heer Amptman. (zij zien een leuningfioel Jtaan, vatten Hamfier bij de hand en zetten 'er hem op) Ziet oom en zo zullen wij u in uw ouden dag doen (zij neemen de ftoel met Hamjler op de fchouders. en draigen hem het toneel rond.) HET GORDTN VALT.