MAATSCH. DER NEDERL. LETTERE. yy TE LEIDEJT. L"/' 77 ' GW. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841,  D E HUWLYKSGIFT.   D E HUWLYKSGIFT, TOONEELSPEL. NAAR 'T HOOGDUITSCH VAN AUGUST WILHELM IFFLAND. DOOR, GEORGE JOHANNES HAMMIUS. Te AMSTELDA M, h PIETER. JOHANNE S UYLENBROEK» MDCCXCVII.   Wat mag de reden zyn, dat vele Toonielftukken van f f l a n d onvertaald blyven ?" Dit vroeg ik aan myzelven, en ik befloot tevens, die aussteuer van den zeiven autheur in het Nederduitsch ever te brengen: dus treed dit ftuk tt voorfchyn: wanneer ik wel geflaagd ben, heb ik een aangename behoning voer mjit arbeid gevonden. G. J. HAMMIUS. 31 Decbr. 1795.  PERSOONEN. wallmann, hofraad. Mevrouw waumann, zyn echtgenoote. antonie waLLMANNj advocaat,") >hunne kinderen. sop uia wallmann, -» Kommisfaris wallmann, broeder des hofraads. benfeld, fecretaris. jacoba schmalheim, voedjler der kinderen van den heer en mevrouw wallmann. ambtman riemen. m o r f e l d , een reizend perjoon. d arne r , kanzelaary-directeur. andries, tuinman van Darner. bediende. D E  D Ë HUf LYKSGIFT, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Een binnenvertrek. Juffrouw ja co3 a.Zy zit aan een tafel met het öntbyt. t)aar zit ik nu reeds een uur; en mogelyk zit ik 'er noch, tot de zon vlak over den fchoorfteen ftaat. Voorheen was het: „ de morgenftond heeft goud in den mond!" maar hier? Ja, gy fchoone morgenftonden! dé heer Hofraad flaapt den roes van gisteren uit, of is reeds met dobbelen bezig; mevrouw weent overluid in haar hoofdkuslen; de jonge heer doorkruist bosfchen en velden; het lieve dochtertje zingt, rent trappen op, trappen af; en gy, arme Jacoba Schmalheim, gy, die de kinderen leezen, braien geleerd,en in den Godsdienst onderwezen hebt, moet daar zitten en den lieven heerlyken koffydamp in de kamer zien rondtrekken, zonder te drinken. A 4 TWEE.  8 DE HUWLYKSGIFT, TWEEDE T O O N E E L. de hofraad wallmann, jacoba. de hofraad. Zyt gy met uzclve in gefprek, juffrouw Jacoba? jacoba. Wel nu, wat zal men doen? zo een weinigje... de hofraad. Een aartige tydpasfèering. jacoba. Het is ook al negen uuren, en de koffy... de hofraad Drink gy. jacoba. (Zy maakt een buiging.') Mevrouw... de hofraad. Wat weet ik, waar zy is. Drink gy, ik beveele het u. jacoba. In dit geval. (Zy plaatst zich nader aan dt tafel.) de hofraad. Ik verwacht een vreemdeling, hy zal by my logeeren, in de blaauwe kamer. jacoba. (Infchenkende.) Zeer wel. de hofraad. Noch voor den middag zal hy hier zyn. Het moet aan niets ontbreeken. jacoba. Aan niets ontbreeken? ja, als de heer Hofraad fkchts iets ter onderhouding van het kostelyk linnengoed wilde afftaan. de hofraad. Myn geheele huis was vol, by myn trouwen; waar is het gebleven? jacoba. Uwe echtgenoote is, zonder tegenfpreken, eene fpaarzaame vrouw. Maar in vyf en twintig jaaren — DE  TOONEELSPEL. 9 de hofraad. (Half ter zyde.) Ik gevoele wel dat het vyf en twintig jaaren zyn! jacoha. (Drinkende.) Wat blieft u? de hofraad. Nieis. Juffrouw Sophia heeft gisteren weder niet den fècretaris gefproken. jacoba. (Drinkende.) Zie eens. de hofraad. Dit moet volftrekt niet meer gefchieden. Ik wil geen bedelaarshuwlyk. jacoba. Ja, zeker. (Zy drinkt.) de hofraad. Genoeg dat ik een zot was, dus te trouwen. jacoba drinkt. de hofraad. Gy flaat ook op het meisje geen acht. jacoba. (Tenvyl zy infchenkt.) Ach! lieve God ! de hofraad. Van heden aan laat ik alles op u aankomen; verfbat gy my? jacoba. Ik hebbe my God dank nimmer met mansperfoonen ingelaaten, derhalven... de hofraad. Gebruik gy uwe koffy— gebruik gy uwe koffy. Ik merk wel dat ik de zaken op een andere wys moet aanpakken. (Hy vertrekt.) jacoba. (Zy drinkt.) Ja' „ gebruik gy uwe koffy," zy is reeds half koud; (zy drinkt.) „ op een andere wys aanpakken?" hm! (zy drinkt.) de koffy moet ook op een andere wys aangepakt worden! (zy drinkt.) maar nu, (zy zet het kopje neder.) nu zal ik toch eens in het buis gaan hooren; nu ben ik bereid en gewapend, nu mag het gaan, zo als het God blieft. A 5 DER-  io DE HüWLYKSGtFT, DERDE T O O N E E L. jacoba, sophia. jacoba. Ha! daar zyt gy dan toch. Charmant! is dit ook gepermitteerd? (Zydoct eenige treden voorwaard*.) sophia. Wat is 'er dan verboden ? jacoba. Moet men hier niet Gods gaven met Adderen en vreezen in de grootfle haast binnen flokken? sophia. Heb ik u dan gehaast? jacoba. Zyn dit de vruchten myner goede leeringen? wat nebbe ik dan toch altoos gezegd? hoe? wat hebbe ik gezegd ? sophia. Veelei hande! jacoba. Met den fecretaris gefproken ? sophia. Ja. jacoba. Het geen verboden is. sophia. Het geen niet verboden moest zyn. jAcoiiA. De vroege morgen begint met twist en tweefpalt. sophia. Ik twist niet. Lodewyk en ik, wy zyn het zo te zamen eens, zo gelukkig. jacoba. Daar hebben wy het. Lodewyk en ik! een jong meisje moet in het geheel van geen mansperiöonen fpreeken. sophia. (Lagchende.) Waarom niet? jacoba. (loornig.) Omdat het mansperfoonen zyn. Wanneer echter het gelprek dit zo mogt medebrengen, fpreekt men toch niet van hen per Lodewyk. so-  TOONEELSPEL. ti sophia. Zyn naam is Lodewyk. jacoba. Neen, zegge ik: Heer fecretaris Benfeld is zyn naam. sophia. Dank, hartelyk dank, lieve Jacoba! ik mag dus van den heer fecretaris Benfeld met u fpreeken? Nu, luister: deze heer fecretaris Benfeld is een zo goed, lievenswaardig man, dat ik hem, al wilde ik ook, onmogelyk uit myn hart kan verflooten. jacoba. Zwyg, zegge ik. Ach! welk een fpectakel! de heer fecretaris in het hart; het is fchroomlyk voor u en hem; het is ongepermitteerd, wegens het verbod; het is verbazend, daar men niet weet wie hy is! sophia. Wie hy is? jacoba. Nu, nu. Ik wil het juist niet zeggen; maar vraag eens aan den heer Benfeld , wie of zyn zalige heer papa was ? vraag eens wat hy was ? waar hy was ? sophia. Wat gaat dit my aan? jacoba- Nu, nu; ik wil niet; en uw geluk is my te lief. Uw toeleg met den heer Ambtman kan — en wie zyn neus affnyd, zegt het fpreekwoord —— anders* • sophia. Wilt gy uw neus affnyden? jacoba. Nu, nu; het is voor dit maal genoeg, maar ik blyf 'er by: laat hem loopen; men weet niet wie hy is. sophia. Wie hy is, weet ik; wist ik flechts wat hy worden zal. JA-  li DE HUWLYKSGIFT, jacoba. Moedwillige onbedachtzaamheid. Is dit myn opvoeding, zyn dit myn leeringen? VIERDE T O O N E E L. be vorigen, MevrOUW wallmann. Mevrouw wallmann. Waar of uw broeder weder is, Sophia ? sophia. Ik weet het niet, mama! Mevrouw wallmann. Gy beiden vind u op verkeerde plaatfen. sophia. Lieve moeder, wanneer ik my nu in het gezel fchap van een' man bevinde, dien ik kenne Mevrouw wallmann. Dien gy niet moest beminnen. sophia. Nu goed; ik zal niet; ik wil hem vergeeten; ja ik wi! hem vergeeten: maar onderricht my, hoe zulks te beginnen ? jacoba. Ach, waarde mevrouw, daar komen wy op het regte kapittel: zie eens, dergelyke fnoode vraagen doet zy my dagelyks. Mevrouw wallmann. Gy zult hem vergeeten, wanneer gy u te binnen brengt, dat ik u hartelyk beminne, en geenszins de liefde tuslchen u beiden kan goedkeuren, wyl de overtuiging my zegt, dat gy met eikanderen niet gelukkig kunt worden. sophia. Overtuiging! hebt gy die? Lieve moeder, neen: gewis die hebt gy met. Me-  TOONEELSPEL. 13 Mevrouw wallmann. \Vie zegt u dit? sophia. Uwe goedheid, en... en dikwerf uwe traanen. Mevrouw wallmann. (Zich afwendende. Sophia! sophia. Het bevel van myn' vader is uwe over_ tuiging. Mevrouw wallmann. Gy misbruikt myn geduld. sophia. Wien wilt gy liever uw geduld fchenken) dan uw kind ? V T F D E T O O N E E L. de hofraad, de vorigen. de hofraad. Nieuwe ongeregeldheden, die ik van u moet horen. De Ambtman beklaagt zich over u, Sophia. Mevrouw wallmann. Om welke reden? de hofraad. Hy wandelde gisteren met haar in den tuin; zy liet hem alleen fpreeken, — antwoordde niet. sophia. Hy heeft my met alle geweld twee fchurken-procesfen verhaald. de hofraad. Hy ging den tuin af. Zy liep vooruit. sophia, Hy vermaakte zich met torretjes te onthoofden, en over de zon te klagen. de hofraad. Hy wilde verder gaan , zy liet hem alleen. so-  i4 DE HUWLYKSGIFT, sophia. Men moet met geen mansperfoonen alleen zyn, heeft juffrouw Jacoba gezegd. jacoba. De heer Ambtman is zeker een mansperfoon; maar gy zyt in een gepasren ouderdom. sophia. Het behaagt my evenwel niet. jacoba. Met één woord. Ik heb u zo menigmaal gezegd, en herhaald, dat men niemant in het hart hebben moet, dan de lieve papa en de lieve mama. Maar echter, voor eenige oogenblikken betuigde zy my, zy had den heer fecretaris in haar hart; om die reden kon de heer Ambtman, welke een goed rechtvaardig heer is, niet gelogeerd worden. sophia. Ach, lieve vader, juffrouw Jacoba, die eene goede rechtvaardige juffrouw is, fpreekt de waarheid. Mevrouw wallmann. Myn kind, de zaak is buiten fcherts. sophia. QZuchtende.) Dat word ik tusfehen beiden gewaar. de hofraad. Men moet andere wegen met u in (laan. Ga heen, Sophia! Iaat het u eens voor al gezegd zyn, ik begeer dat gy den Ambtman met die welvoeglykheid bejegent, welke gy hem verfchuldigd zyt. sophia. Ja, lieve vader, ik zal hem de nieuwstydingen voorleezen; ik zal hem aan tafel voordienen; ik zal hem torretjes ter inquifitie brengen; ik zal, zo dikwerf hy my ontmoet, diep voor hem neigen; ik zal hem altoos, vóór my, de deur laten uitgaan; hy zal over zyne onderdanige dienstmaagd kunnen gebieden, Hechts over  TOONEELSPEL. 15 over myn hart niet daar blyve ik Ambtman — en hy waage niet zich te vertoonen, vóór ik hein dagvaarde. (Zy gaat fpoedig heen.') jacoba.- Waar haait zy dit alles van daan? van my niet —- dat is God bekend! (Zy volgt Sophia.) ZESDE T O O N E E L. de hofraad wallmann, MeVrOUW wallmann. Mevrouw wallmann. Wat zal daaruit worden, lieve man ? de hofraad. Dat vraagt men niet: men doe Hechts het geen te doen is. Mevrouw wallmann. Het geen te doen is ? Ach lieve man, haar geluk, het geluk van haar' gantfchen Ieeftyd Haat op het fpel. de hofraad. Wanneer zy iemant trouwt, die niets heeft... Opduiten moest men die lieden, welke dergelyke domheden begaan, voor krankzinnig verklaaren. Mevrouw wallmann. Ik hebbe ook geen vermogen gehad. de hofraad. Dit is my immers bekend. Mevrouw wallmann. Ik maak 'er Hechts gewag van, om te zeggen... de hofraad. Dat het beter ware, wanneer ik oofc niets bezeten had. Ondertusfchen deed het geene ik had ons tot heden goede dienfim Me-  ió DE HUWLYKSGIFT, Mevrouw wallmann. Nu is het 'er niet meer: dus de hofraad. Is het verftandig, het meisje te verzorgen , haar aanzien te geeven, en daartoe is de. Arjrman de man: zy kan met den Ambtman behoorlyk leeven. Mevrouw wallmann. Behoorlyk, ó ja; maar ook gelukkig? de hofraad. Het zal ons een heerlyke uitvlucht en aartige partytjes geeven, als Sophia op de Ambthoeve woont. Mevrouw wallmann. Wanneer zy niet gelukkig is? de hofraad. Zy moet zich in de tyden voegen, of zy is eene zottin; en fpreek my toch niet langer van hartstocht, dit woord maakt my verdrietig: het is een wezendlyke Neurenburger poppenkraam , in de hand van een kind ik zal aan den heer fecretaris eenige ernstige woorden fchryven, en gy zorgr voor Sophia. Mevrouw wallmann. Wilt gy haar dwingen? de hofraad. Voor haar zorgen. Het mag gaan zo het wil! En wie is die Benfeld? wie heeft iets van zyne familie vernomen? De grillen van onzen Antonic zag ik ook lang genoeg door de vingeren, hy kan in het toekomende zelf voor zyn onderhoud zorgen. Mevrouw wallmann. Hy is vlytig en arbeidzaam. de hofraad. Advifeert? —— heeft het borstje daar-  TOÖNEELSPEL. f7 daarom zo veel gekost, opdat hy niets anders dan dit zou doen? Mevrouw wallmann. Hy word van ieder geprezen. de hofraad. Nu, — hy heeft zeker wat geleerd! maar waar. m pryst men hem? omdat hy een halve waereld vol bedelaars voor hietmetal bedient! voor» huis en trappen liggen gefladig van dergelyke lieden vol, men kan daarvan niet leven. Mevrouw wallmann. Zekerlyk niet, maar... de hofraad. Het fmaakt ons echter, wanneer men zulks hoort roemen ? Mevrouw wallmann. Het ftreelt ons hart zulk een' zoon te hebben! de hofraad. Het borstje zal nimmer in de waereld voortkomen, hy voert een te ronde taal tegen de menfchen, in ftede van zich ftaatkundig tegen hen te gedragen. ZEVENDE T O O N E E Li kommissaris wallmann, de vorigen. kommissaris. w at heb ik gisteren gezegd ? — goeden morgen, vrouw zuster!goeden morgen, broeder 1 ■— wie fprak my tegen wie meende , het kon niet mogelyk zyn? he' alles, juist zo als ik gezegd hebbe, dat het eens komen moest, alles, alles, alles! B de  i8 DE HUWLYKSGIFT, de hofraad. Verkiest gy u niet duidelyker te verklaren, broeder kommissaris. De gantfche ftad verklaart zich, het publiek, alle gezelfchappen ! ieder die my bejegent, wie ik zie waar ik my keere, voor den drommel! Mevrouw wallmann. Waarover? kommissaris. Dat Antoontje, vrouw zuster! dat zoontje, mynheer neef, dien Antonie! de hofraad. Wat heeft hy gedaan? ko mmissaris. Politicus, polyhistor, cenfor, alles weten, alles berispen, fnappen, lagchen, in de rede vallen, beter weten , wysheid uitkramen ergernis geven, uitgelagchen worden, zitten blyven, geen ambt ktygen, uithongeren, bedelen gaan, een fchobbeiak worden, moeders zoontje, vaders trots, Antoontje! dat is de bewerking. de hofraad. Dit kan volflrekt niet misfen, myne vrouw verheft hem boven de wolken. Mevrouw wallmann. Laat my gaan, bidde ik u. (Zy wil gaan.) kommissaris. Heengaan, wanneer men ongelyk heeft dit kan een ieder; ftaan blyven, toehooren, in zichzelven treden, wys worden dus noemt men het, vrouw zuster! gy kent den advocaat Ortig, broeder ? de hofraad. Ja. kommissaris. Hy heeft de defenfie voor den beruchten Grollberg gemaakt, Antonie heeft dezelve uitgelagchen , en in een talryk gezelfchap bewezen , dat Or-  TOONEELSPEL. 19 Ortig den kaerel daardoor eenige Mappen nader aan de galg brengt. Mevrouw wallmann. Heeft hy zyn gezegde be. wezen ? kommissaris. Bewezen? bewezen, dat het een kind begrypen kan 5 de tante van Ortig is ook de moei van den ouden kanzelaary-directeur Darner: alle morgen haalt hy haar met zyn' wagen af, naar de vroegpredikatie. Een oficier heeft het aan den advokaat weder gezegd, de advokaat klaagde daarover tegen zyne tame. Tante fchreide deswegens by den kanzelaary-directeur, den kanzelaary-directeur noemde Antonie een* wysneus, een' wysneus, he! begrepen? verflaan? de hofraad- (Tegen zyne vrouw.') Nu - dit ontbrak noch! den heer kanzelaary-directeur behaagt het buitendien my te haten, wyl ik, in plaats van zyn' zotten weggelopen broeder, uw man wierd. Mevrouw wallmann. Het geval doet my leed — maar echter zo veel verfchrikkelyks kan ik 'er niet in vinden. kommissaris. Niet? niet? neem den rouw aan, ftryk hem uit, fluit zyn deur toe, maak hem weg, civiliter mortuus est \ Hy zoekt by den kanzelaary-directeur praktyk, door de praktyk wil hy beflaan, door de praktyk blyft uw zak van hem bevryd, en den kanzelaary-directeur noemde hem een' wysneus? ergo is de poort van het geluk voor hem gefloten, de flagbootn is toe, de paarden omgekeerd, een' anderen weg gere; den, fpoedig, voort! B 2 DE  ao DE HUWL YKSGIFT, de hofraad. Maar, broeder... kommissaris. Maar, duizend drommels! predikte ik niet van kindsbeen af doe het borstje een' muilband voor. Mevrouw wallmann. Wanneer myn zoon door eene zo eenvouwJige waarheid zyne vooruitzichten verliest, zo kan ik my troosten. kommissaris. Waarheid ? eenvouwdige waarheid ? wierd zy hem afgevraagd ? is hy ook tot een' eenvouwdigen waarheidsprediker beroepen? voer hem naar de markt, plaats hem aldaar op den groten fteen, doe hem een bord voorhangen „ hier zegt men gratis de waarheid!" geen kat hoort hem aan: waarheid en buskruid moeten niet aan den weg liggen. de hofraad. Het is my leed, dat zulks gebeurde maar wat is 'er te doen? kommissaris. Antoontje laten komen, laten vertellen , in het aangezicht pryzen , de wangen ftrelen te vreden zyn, het vuur zien branden, geen water halen, niets blusfchen, van zoon en dochter, en vrouw en zoon, hetja popeïa laten zingen, tot de helle vlam over uw hoofd Haat; dan aan het roepen: broeder, kom, help, bluscli, red! ik kom, maar wil niet in. ftaan, dat ik u den brandemmer niet naar het hoofd fmyt. God bewaare u! ik heb brand geroepen, thans moet ik op de kanzelaary. QHy vertrekt.) Mevrouw wallmann. Ben ik dan aan alles fchuldig, het geen hy daar zegt? pb  TOONEELSPEL. ±i de hofraad. Ja, want de hoogmoed van het mensch behaagt u, gy vormde hem daartoe. Mevrouw wallmann. Zyn vast character — ja, dit bewaarde ik zorgvuldig, om iets te hebben, waaraan ik my kan vasthouden. de hofraad. Gehoorzaame dienaar! Mevrouw wallmann. ó! Ik bid u, befpot uw arme nedergebogen vrouw niet, myne kinderen zyn my ten troost, daar myn man my verftoot. de hofraad. Bravo! — daar ontbreekt nu noch maar aan, dat gy den heer Darner u ten echtgenoot wenscht, en weeklagten aanheft , dat uw vader verHand genoeg bezat, om myn groot vermogen het zyne den voorkeur te geven. — Ja, wanneer Darner thans uw man ware, welk een heerlyk leven! Mevrouw wallmann. Darner was een edel man ! de hofraad. En wie ben ik? Mevrouw wallmann. Een man — die voor my geen gevoel meer heeft, dien ik in den weg ben. A GTS TE T O Q N E E L. antonie, de vorigen. antonie. Goeden morgen! de hofraad. Waar zyt gy deze nacht wedar geweest ? antonie. Gy waart immers over myne afwezigheid niet ongerust ? ik ging gisteren avond buiten de poort, B 3 *e  at DE HUWLYKSGIFT, de avond wa> fchoon, de nacht overviel my, ik keerde derhalven niet weder. Mevrouw wallmann. Vermyd toch alle voorkomen van hei. zonderbaare. antonie. Wanneer alle werkzaamheid der waereld rust, is het als of onze geestvermogens fterker in beweging komen ; ik wandeide tot aan de ruïnen van het oude flot, vier uuren van hier; van deszelfs overblyffeis zag ik op onze tegenwoordige culturen neder; ach, dacht ik — wy ftaan aan de ruïnen van ons cha- racter hoe verre is het noch wel van daar, tot aan de overblyffels onzer culturen ! de zon ging op — ik ontwaakte van deze droombeelden , en keerde weder. de hofraad. Hoor, myn zoon, gy zyt geen journalist, geen dichter, laat de culturen en haare verwoeling aan den tyd en het geval over, uw onderhoud moet uw oogmerk zyn , en dit zult gy noch in oude kasteden, noch op nachtwandelingen vinden. antonie. Ontbreekt het my aan vlyt? de hofraad, riet ontbreekt u ten nünften aan onderwerping en befcheidenheid. antonie, Gy zyt heden zeer over my te onvreden. de hofraad. Indedaad. Mevrouw wallmann. De tegenfpoeden hebben u noch niet afgemat, gryp dus de gelegenheden met kracht en moed aan, maar... antonie. {Met vuur,) Dat zal ik. Me-  TOONEELSPEL. 23 Mevrouw wallmann Gy moet meer naar bevalligheid ftreven. de hofraad. Naar onderhoud, want als gy üw praktyk binnen de enge palen van het tegenwoordige befloten houd, word gy een bedelaar. NEGENDE T O O N E E L. ambtman, de vorigen. ambtman. Goeden morgen, mevrouw, goeden morgen, heer rechtsvrind! (Zy maaken wederzydsch eenige buigingen; de Hofraad bied hem een' [ioel aan.) Dat is heden weder ó! Ik bid u, laat dien ftoel maar blyven, dat is weder een zeer warme morgen. Mevrouw wallmann. Het is tien uuren. amstman. Zeg my toch eens, dat vroege koetfèngery is een fchandelyke gewoonte, dat is het! Mevrouw wallmann. Wie gaarne lang flaapt... ambtman. In myn ambt durft niemant zich vermeeten te ryden, waar de vengfters van myn flaapkamer zyn, vóór tien uren. Antonie vertrekt. ambtman. Mynheer uw zoon gaat heen? Mevrouw wallmann. Zyne bezigheden... ambtman. Sans adieu? hy is altoos verdrietig! zieklyk! gy moest hem feiterwater doen drinken. de hofraad. Het mensch heeft gewoonten, die my waarlyk niet aangenaam zyn. B 4 ambt-  sa DE HUWLYKSGIFT, ambtman. Selterwater — wilt gy my wel vergum, en, hier iemant te doen komen? De Hofraad fchelt.) ambtman. Men zit niet gemakkelyk op deze ftoelen, de leuningen zyn te regt. (ten bediende komt binnen.) Mevrouw wallmann. Wat verkiest gy te hebben ? ambtman. De roode fauteuil van myn kamer, als ik u verzoeken mag. Mevrouw wallmann. Met veel genoegen. (De Hofraad peeft de bediende een teken denzelven te halen, waarna hy vertrekt.) ambtman. Vermits wy toch zo van een, en ander hebben re fpreken, zullen wy ons behoorlyk daartoe zetten. (Zich bezinnende.) Zeg my eens, lieve heer Hofr raad, zeg my ja... de hofraad. Namentlyk — ambtman. Ei, wat wilde ik ook zeggen? hm! ik heb het geen ik u vragen wilde , al weder vergeten. (De bediend/ brengt de fauteuil en gaat heen ) ambtman. Heden morgén, by myn ontwaken, dacht ik na het gebed zo by my zei ven : „ wat zult gy nu heden doen? wat zult gy aantrekken?" terftond kwamen my zo vecle klederen in de gedachten, dat ik tot heden niet weete, wat voor een aantetrekken. —— „ met welke paarden zult gy ryden?" Ik overlegde deswegens zeer lang, eindelyk dacht ik: „het is heerlyk. wanneer men veel geld heelt!" en zo fliep ik zagt weder in, maar dat koetfengeraas... de hofraad. Men word fpoedig daardoor gewekt. ambtman. (Toornig.) ö! Loop heen weet gy, om  TOONEELSPEL. H .om daar weder op te komen, wanneer ik het lieffte aan myn geld denk? Mevrouw wallmann. Wel nu? ambtman. Zo in myn bed, of als het ftortregent, dan denk ik nu is het buiten nat, en gy? gy zit droog , dat denk ik , dan zo een flesje Tockatjer, voor de inwendige warmte een griffel, een fchryf- tafeltje — daar worden dan de inkomften opgerekend, by ieder capitaaltje een glaasje , he ! he ! he ! dat is dan myn aangenaam herdersuur. Mevrouw wallmann. Anders was ik van gedachten, dat gy u ook met blydfchap uw vermogen hernnert, wanneer u in ffilre lydende armoede voorkomt? ambtman. Armoede? ö ja! een Christen moet den armen bedenken! ik geef op zondag een halven gulden m het zakje, en clan noch 's maandelyks een daalder aan het weeshuis , voor het overige niets , want zie eens, voor het gefpuis. dat zo dagelyks doortrekt, moet men zich wachten, men kan immers niet weeren of zy ook bannelingen uit een onzer nabuurfchappen, of wat voor geloof zy toegedaan zyn. Maar, van iets anders, wat is 'er nieuws? ó' ik bid u, mevrouw! vertel ons* eens zo wat vrolyks. Mevrouw wallmann. Indedaad, ik weet niets. ambtman. Eene vrolyke voormiddag geeft goeden eetenslust. B 5 TIEN.  s.6 DE HUWLYKSGIFT, TIENDE T O O N E E L. sophia, de vorigen. sophia. Lieve vader, daar zyn lieden die een koffer brengen, en een bediende met een' brief aan u. de hofraad. Ha, ha, ik weet — met uw permiste ' - (Hy vertrekt, Sophia wil hem volgen.) ambtman. Mademoifelle! Mevrouw wallmann. Sophia! sophia. Wat blieft u? ambtman. (Op eene plaats die naast hem is, 'wyzende.) Zet u een weinigje by ons neder! (Sophia zet zich op eenigen affland van hem neder.) ambtman. Kom wat nader by, dat zegt niets. (.Tegen mevrouw Wallmann.) Zy heeft te veel eerbied. sophia. Men kan dit voor voornaame lieden nooit genoeg hebben. ambtman. Een goed kind! — weet gy wel dat ik nu fpoedig vertrekken zal ? sophia. Van dsag reeds? ambtman. Neen, ook heb ik vooraf noch eenige woordjes met u te fpreken: wat meent gy wel, waar in zy zullen beftaan? sophia. Van de beide dieven, die gy liet ophangen. ambtman. Neen. sophia. Hoe de boeren in twee gelederen ftaan, wanneer gy uit de kerk komt. ambt-  TOONEELSPEL. a7 ambtman. Ook niet. sophia. Van uwe groote fchatten ? amb ; man. Ook al niet. sophia. Van uwe verdienden en bekwaamheden? ambtman. Nietmetal. sophia. Hoe fchoon en aartig gy in uw jeugd waart? ja, dit zal het zyn, dit is het! maar helaas! die tyd is lang vervloogen! ELFDE T O O N E E L. de hofraad, de vorigen. de hofraad. Een zeer goed vrind van my addresfeert my den heer Morfeld, met zyne aanbeveeling. Hy is onlangs van de Pelew eilanden gekomen, en moet een zonderling, doch tevens een braaf man zyn. sophia. Van de Pelew eilanden? de hofraad. Wy zullen hem zyn intrek by ons doen nemen. Mevrouw wallmann. Zeer gaarne. de hofraad. (Tegen den Ambtman.') Dit bezoek Zal u een aangenaam onderhoud geven. ambtman. Is hy een grappenmaker? sophia. Als hy het niet is, moet hy het hier zeker worden. ambtman. Ha! ha! ha! daar hebt gy gelyk in, myne kleine Colombine. sophia. Ach, myn allerlieffte heer Pantalon, wat zyt gy aartig! ambt-  aS DE HUWLYKSGIFT, ambtman. Waar komt hy van daan? de hofraad. Van de Pelew eilanden. ambtman. Ha! ha! ik weet al ik weet al... daar, waar de diamanten doorgebroken worden. de hofraad. Neen, waar de Engelfchen onder kapitein Wilton... ambtman. Juist, juist! de Hcsfifche troupen hebben dit jaar een landing aldaar gedaan. sophia. Niet verre van Vlaanderen. ambtman. Wat heelt de vent daar gedaan? de hofraad. Nieuwsgierigheid! ambtman. (In vertrouwen tegen den Hofraad, terwyl fty opjiaat.) Ik zou hem toch niet in huis nemen. de hofraad Waarom? ambtman. Dergelyke bacchanten... de hofraad. De hemel bewaare ons! ambtman. Hy moet echter geld hebben, zo een reisje kost geld , het kan zyn dat hy voor de eene of andere kerk collecteert. sophia. Ja, papa, dit is mogelyk, men zegt dat de fuperïntendenten op de Pelew eilanden, in dergelyke gevallen, zeer mild zyn. ambtman. Daar hebben wy het al! — maar het zal tyd tot aankleden zyn. (Tegen Sophia.) Zeg my eens, kind lief, wat voor kleed of ik heden zal aantrekken ? sophia. Een reiskleed, lieve heer Ambtman, een reiskleed. ambtman. Een reiskleed? de  TOONEELSPEL. s9 de hofraad. Ja... gy... gy meent, en fpraakt 'er gisteren noch van, dat zulks u het beste (laat! ambtman. Nu ja, zo? hm! raad my eens, ik heb ze van alle kleuren. sophia. Kom aan, verkies flechts ezels-kleur. ambtman. Ezels - kleur ? sophia. Zy zal u het beste ftaan. ambtman. Ezels - kleur ? die is onderfcheiden, by voorbeeld: bruin, grys, graauw... sophia. De bejaarde ezels vallen in het graauwe. ambtman. Graauw aldus? zeer goed, gy zult my in 't graauw zien — als uwe mama niet hier was, zou ik u myn' arm aanbieden. sophia. Ach, lieve heer Ambtman, ik raade u, maak u nimmer meester van myn' arm, ik loop te fchieJyk, gy zoud vallen. ambtman. (Hy laat mevrouw Wallmann ftaan.) Dat zullen wy eens zien. sophia. Gy kunt my nooit inhalen. (Zy loopt heen.) ambtman. (Hy loopt haar na tot aan de deur, blyft vervolgens ftaan, keert zich om, en zegt tegen den heer en mevrouw Wallmann.) Verder durf ik niet — daar mogten eens lieden buiten ftaan, — en het ambt moet zich altoos ftatig en langzaam vertoonen. (Hy buigt zich, en vertrekt.) Einde van het eerste ledryf. TWEE.  3o DE HUWLYKSGIFT, TWEEDE BEDRYF. EERSTE TO O N E E L. Juffrouw jacoba; vervolgens benfeld van buiten. jacoba. (Haastig binnen komende.) Tk geloof dat het mensen my volgt? och ja, hy volgt, een verliefde is een halve razende... !k zal in Gods naam de deur fluiten. (Zy maakt zich daartoe gereed.) Wat, geen fleutel? dat ontbreekt noch. Secretaris benfeld. (Van buiten.) Juffrouw! juffrouw Schmalbeitn! jacoba. (De deur dicht houdende.) Kan niet dienen. benfeld. (Tracht dezelve te openen.) Jk moet u fpreken. jacoba. (Zy geeft zich veel moeite de deur toe te houden.) Ik ben niet capabel. ben feld. De deur is immers open. jacoba. Dit zy zo, het verbeeld een gefloten deur. benfeld. Ik moet echter binnen zyn. jacoba. Halt één oogenblik, hoor my! benfeld. Wat is het dan? jacoba. Ik heb myne orders, als gy nu de deur openrukt... verfhat gy my ? benfeld. Ja. jacoba. Dan hebt gy geweld gebruikt. ben-  T O ONEELSPEL. 3, benfeld. Nu dan, gy dwingt 'er my toe, (Hy opent de deur met geweld.) daar ben ik. (In het Urnen tre. én.) Dat is zonderling! gy kunt immers met my fpreken. jacoba. (Eenige treden voorwaards doende.) Holla! gy bebt de deur opengerukt? hebt gy de deur opengerukt? zeg my dit ? benfeld. Nu ja, dit heb ik gedaan. jacoba. Aldus, gy hebt de deur opengerukt; vergeet dit niet: nu is het my vergeven : geweld gaat voor recht. benfeld. De heer Hofraad heeft my een billet gefchreven. jacoba. Ik neem daarvan geen notitie. benfeld. Welvoeglykheid, plicht, myn hart en myn kommer vorderen, dat ik hem het antwoord zelf brenge: bezorg my de gelegenheid, hem te fpreken. jacoba. Hy is 'er niet. benfeld. Hy is 'er, ik weet het. jacoba. Is hy 'er? nu en toch verkiest hy 'er niet te zyn, dat gaat zo :n de ftaatkundige waereld, en ik laat my daarmede niet in. benfeld. Gy waart Sophiaas opvoedfter. jacoba. Ik ben God dank niet afgezet, ik ben het noch. benfeld. Wanneer ook de talenten van Sophia zichzelven ontwikkeld hebben, is zy u toch de voortref Iykheid harer vorming verplicht, mejuffrouw; alzo... JA-  3a DE 'HUWLYKSG1FT, jacoba. Ik verzoek u zeer onderdanig, om u ov'er myne vorming niet te ergeren. benfeld Integendeel, ik zegge... jacoba. Myne vorming heb ik van God, en ik ben met eere oud geworden. benfeld. Zeer zeker. Ik meende eigentlyk... jacoba. Jk was eens zeer pasfabel gevormd, geloof dat maar. benfeld. Dat zie ik neden noch, maar... jacoba. En wanneer ik my in den echtenflaat had willen begeven, hebben de gelegenheden zich dikwerf daartoe aangeboden. benfeld. Daar twyffel ik niet aan, myn oogmerk was... jacoba. Zeer fraaije gelegenheden, dat kan ik u zeggen — maar wie niet trouwt doet beter. benfeld. Dat geloof ik niet, want... jacoba. Ik merk heel wel, dat mademoifelle So. phia zulks ook niet meer gelooft, en evenwel het was al myn levensdagen myn ernstig pogen... benfeld. Dat Sophia eene oude... dat zy... jacoba. Spreek maar vry uit, monfieur, eene oude vryster ja! eene eerbaare vryster, moest zy wor¬ den, en zy moest het blyven, eene oude vryster, heer fecretaris, dit is de grootfte eertitel, waarvoor jong en oud den hoed moesten afneemen, ja, heer fecretaris, den boed afneemen, heb ik gezegd, en ik verheug my dagelyks met de gedachten, welk een neerlyke en pryswaardige vertooning het maken zal, als ik eens ter aarde  T O ONEELSPEL. 33 de befteld worde, en de veelkleurige met zilver doorwerkte krans op myn graf prykt! veele lieden hebben deze eere verbeurd, en, tot myn grootfte fmart, anderszins zeer brave perfonen hebben deze eere verbeurd , (Bewogen.') geloof my maar vry! benfeld. Wel nu... jacoba. Wel nu ? — fpreek 'er maar zo lichtvaardig niet over, niet op zo hogen toon! Ik weet, waarom? gy zult uw doel niet bereiken. Ik weet waarom? de heer Ambtman Riemen is daartoe uitverkoren. benfeld. Dit is dan zeker? jacoba- Die is ambtman, die kan de mademoifelIe gelukkig maken; dat kunt gy niet. benfeld. Waarom nret ? jacoba. Gy zyt een ongelukskind. benfeld. Ja wel! jacoba. De heer Ambtman is een ftil en rechtvaardig heer, in een eerbaren ouderdom: by hem heeft ieder dag zyn tyd en orde; men geniet de gaven Gods met dankzegging, langzaam en in overvloed : zo komt het my by u niet voor; daar houd men waarfehynlyk de maaltyd op een fervet, fterk gekruid, en weinig, leest bovendien in geleerde boeken, kibbelt na den eten, drinkt de koffy zonder melk, en ergert zich over de vorming van éérlyke lieden, waarvoor ons God bewaren wil. Ik heb de eer my u zeer nederig aan. tebevelen , heer fecretaris. (Zy vertrekt.) benfeld. Hoe heeft zy gezegd? daar word waarC fcbyn-  34 DE HÜWLYKSGIFT, fchynlyk op een fervet gegeten? nu, het fervet zal zeker onze tafel kunnen beilaan, dus het geld? om het gebrek aan goud worde i.i afgewezen, treurig, onovcrkomelyk! TWEEDE T O O N E E L. antonie, de vorigen. antonie. Goeden dag, Benfeld! gy plaagt u ook met grillen, geloof ik. benfeld. Met zorgen; grillen heeft Hechts de ryke. antonie. Moed! moed! benfeld. Van waar ? antonie. Van uzelven. benfeld Heb ik vermogen, heb ik famielie ? wie ben ik? myn' vader heb ik niet gekend. Myne moeder verloor ik vroeg, hare armoedige nalatenfehap onderfteundc met moeite en ter naauwer nood myne vlyt! Ik kwam hier, liet geval hielp my wel op myne plaats > maar... antonie. Doe gy flechts het uwe, en Iaat het geval verder zorgen. benfeld. Wanneer ik de hoop liet varen, wanneer uwe zoete droombeelden ons niet over de gevaren heen voerden — wie zou zo veele vernederingen van het lot kunnen verdragen! antonie. Men moet geen vernederingen verdragen,  TOONEELSPEL. 3g gen, fchaam u dit voornemen, het verzwakt de krachten, bluscht ieder kloek belluit en dood bet character. : neen, neen! regt op met open voorhoofd, vasten arm en breéde borst, Iaat ons den flroom tegengaan. benfeld. En verdrinken... antonie. Geloof my, de mensch brengt het verre, die altoos de effen linie van den plicht volgt, met het onwrikbaar befluit deze linie niet te verlaten, alles f wat hem in zyn weg ftaat door te dringen, of voor de bolwerken der dwaasheid te blyven liggen. benfeld. En uit te hongeren. antonie. Ook dit, wanneer wy in de noodza. ; kelykheid komen aan groote waarheden ons zegel te ' moeten hechten, het komt in geen geval daarop aan, wat voordeel het algemeen, in een oogenblik dat de ! mensch ontwaakt , van enkele kloeke daden heeft, j mogelyk niets ? maar de nagalm van het voorbeeld werkt : in het oneindige voort. benfeld. Het kan zyn — ik bezit echter meer i liefde dan hoogmoed. I antonie. Meer zagtheid dan character. benfeld. Nu goed, gy hebt meer hoogmoed dan liefde; gaat het u daarom zo vee! beter? wat durft gy : meer voor uwe , dan ik voor myne liefde hopen ? antonie, Voor myne liefde, hoe? benfeld. Gy bemint, ik weet het. antonie. (Na eenige tusfchenpoos. > Ja, ik bemin de dochter van den kanzelaary-directeur Darner, zy be, mint my weder, dit is waar. C 2 BEN.  36 DE IIUWLYKSGIFT, benfeld. De dochter van den kanzelaary-directeur? I -— arme Antonie! antonie. Ik ben ryk, zegge ik u; want arm zyn» de, zo als ik, ftryde ik met alle hindernisfen, welke rykdom en vooroordeel den eerlyken man kunnen tegenftellcn; ik ftryde, en tot lieden heb ik geen voet gronds verloren. benfeld. Dit geloof ik wel; tot dus verre had gy flechts met het meisje te doen. antonie. Maar thans zal ik met den vader te doen hebben. benfeld. Met den kanzelaary-directeur, met dien onbarmhartigen man, die alles haat wat flechts den naam van Wallmann voert, wyl uw vader zyn' broeder het bezit uwer moeder betwistte, en hem verwon, aan hem wilt gy uwe liefde voor zyne dochter ontdekken ? gy hebt moed daartoe? antonie. Ik moet dien hebben, daar langer een' geheim van te maken ware onbillyk. benfeld. En wat kunt gy hopen? antonie. Alles van de oprechtheid! benfeld. De tyke, trotfche, oude man. antonie. Ik zal hem verwinnen. benfeld. Antonie, zo als gy voor hem ftaat, ftaat ook levendig het beeld van zyn' ongelukkigen broeder voor hem, die, om uw's vaders wille, in de waercld rondzwerft; God weet, waar? het treurig leven uwer moeder heeft de kleuren van dit beeld altoos versch behouden. an.  TOONEELSPEL. 37 antonie. Ik zal, noch meer, ik moet hem verwinnen. benfeld. Bedrieg u niet, gy ftort zo veel te dieper neder. antonie. Ik moet Amalia verdienen, of ik begeer hare verkryging niet. benfeld. Welk een' weg wilt gy daartoe inflaan? antonie. Den regten weg. benfeld. Arme, goede Antonie! antonie. Op dezen weg moet ik overwinnen, of nedergeflagen worden ; eene liefde die niet ieder kracht tot de ifiterfte grenzen verheft, is een onmachtige brand, het onfteriiyk vuur dat in myn binnenfte gloeit zal voedzel ontvangen, of ik moet zelf daardoor verteerd worden, dit is myn befluit, dus wil ik voleinden. (Hy gaat, bedenkt zich, en keert terug.) Maar gy wat zal 'er van u en myne zuster worden ? benfeld. Geef my raad. antonie. (Na eenige tusjchenpoos.) Ik kan u niet raden. benfeld. Is dit vrindfchap ? antonie. Plicht, ik billyk geenzins het plan van myn' vader, maar ik zal daar niet tegen werken. benfeld. Geen vermogen, geen famielie in dit land, flechts een gering inkomen; vader en moeder tegen my belloten... antonie. De moeder niet. benfeld. Hare ftem komt immers in geen aanmerking, niets dan onoverkomelyke hinderpalen. C 3 an-  S8 DE HUWLYKSGIFT, antonie. Hi-'bt gy reeds alle uitkomlïen beproefd, dat gy dus het lande oordeel over uzelven durft uitfpreken? niets is onoverwinlyk! niets! en wat is 'er ligter te winnen dan geest en hart? benfeld. Wys my ergens een uitkomst... antonie. Gy moet die vinden, of ophouden myne zuster te zoeken. (Hy gaat hem, aan de deur ontmoet hem Sophia, hy blyft in de deur ftaan, neemt Sophia by de hand, en tvytt op Benfeld.) Daar hy bemint u, en heeft geen moed u te bezitten. (Hy vertrekt ) DERDE T O O N E E L. eekfeld, sop ii ia. benfeld. Geen moed? (Driftig.) ach, Sophia, wanneer het op moed aankomt, ik ben tot alles bereid, wat gevaar genaamd kan worden. sophia. Ik niet. benfeld. ö Myne Sophia! sophia. (Zy gaat van hem af, en aan de andere kart van het mneel.) Blyf daar, juffrouw Jacoba heett my geleer ;, met vreemde mansperfonen niet dan op een affiand te fpreken. benfeld. Met vreemde? sophia. Ja, de welvoeglykheid gebied my met u als vreemde, die iemant zoekt, te (preken; wien zoekt gy, heer (ècretaris? b'enfeld. Heb ik dit verdiend? sophia. Zoekt gy myn' vader, heer fecretaris? 3 en'  TOONEELSPEL. 39 benfeld. Ik zoek hem, maar... sophia. Dan moet ik u zeer beleefd raden, u tegen zyn eerfte vuur te wapenen, het zal vreesfelyk zyn. benfeld. Dat zie ik vooruit. sophia. Men zal van armoede fpreken, van Ichrale brokken, vermoedelyk ook van den bedelftaf. benfeld. By den hemel, hy zal ondervinden dat ik eer bezit. sophia. Eer? bravo, myn dappere Cavalier, zo dra gy de eer laat aanrukken, is de liefde geflagen. benfeld. Wat moet ik dan doen? sophia. Ei, de eer bevredigen en de liefde affcheid geven. benfeld. Het eerfte woord dat ik fpreek, zal dit niet d0or de pynelyke vraag naar myn gering inkomen afgebroken worden? sophia. Wel nu, dan doet gy op uwe beurt de pynelyke vraag naar myn vermogen! benfeld. En vervolgens worde ik om beide oorzaken afgewezen. sophia. Hiertegen zult gy ernftig aanvoeren, dat wy veel in ons zeiven vinden, dat ons ons kleen woonvertrek zo veel als de prachtigfte gezelfehaps-zaal waardig is, dat een mang geregt eene Iuisterryke tafel zal zyn, wanneer ik met liefde en luim over het geen ons ontbreekt fchertfe, en voor bet aanftaande zal inftaan. Ca ben-  40 DE HUWLYKSGIFT, benfeld, Sophia ! uitmuntend meisje, gy verrukt my. sophia. Heertyk! vergeet vooral niet, myn vader ook over die verrukking te (breken. benfeld Ik voor my, wil alles ontberen... sophia. Dan hebben wy reeds duizend daalders capitaal aan uwe zyde. benfeld. Ik wil myzelven voor niets rekenen, niets behoeven. sophia. Dito duizend daalders. benfeld. Gy alléén zyt myne vreugde, myn leven, myne tevredenheid. sophia. Dito, aito. ben ff.' d. Hoe zult gy iïeeds den moed tot leven en verkrygen in my onderfcbragen! wat zal ik niet kunnen doen, niet bereiken, bezield door het ftrelend denkbeeld, arbeiden ter verkryging van een vermogen, waardoor ik de dagen myner Sophia veraangenamen zal 1 sophia- Dito, dito, dito! wy zyn ryker dan myn ouders weten. benfeld. Dit is ons gevoelen — maar uwe ouders- — met één woord, uw vad-r zal neen zeggen. sophia. Die moeite heeft, hy zien reeds gegeven. benfeld. Het zal daarby blyven. sophia, By het neen — blyven? dat kan hem meer moe'te kosten. benfeld. En den Ambtman — ach den Ambtman? sophia. Ik fla niet onder het ambt. benfelb. Maar onder vader en moeder! so-  TOONEELSPEL. 4I sophia. Hartelyk gaarne, de Ambtman echter ftaat onder my. benfeld. Men zal op u aandringen. sophia. Ik zal te rug vvyken. benfeld. Goede, lieve Sophia! ik moet u bezitten , of... sophia. Sterven? — niets daarvan, een doode minnaar is een akelig gezigt, en wanneer gy gelïorven waart, wat zou ik met uw aandenken beginnen ? het benam my gewis alle genoegen en vrolykheidj nu, goede vrind, wy moeten fcheiden. benfeld. Zonder hoop. sophia. Uwe hoop berust op een klein woordje, en evenwel is de hoop niet klein. benfeld. Noem my zulks, Sophia! sophia. Wanneer de eerwaarde heer met het kerkboek voor my en den heer Ambtman Dagobert Riemen Hond en vroeg: „ Sophia, begeert gy den hier tegenwoordigen Dagobert voor uw echtgenoot?" zou ik met luider femme roepen, neen! Vaar wel Benfeld! gy kunt op my rekenen, z0 lang adem en luimen m.n • eigendom zyn. > benfeld. Op my in leven en dood! ik zal alles onderftaan, alles doen. (tfy vertrekt.-) C 5 VIER-  42 DE HUWLYKSGIFT, VIERDE T O O N E E L. jacoba, sophia. ia co ba. (die de laatfle woorden van Benfeld gehoord hcefQ Ei, ei! dat is hier vrolyk toegegaan. sophia. Neen, warelyk niet, zeer treurig, de arme man ! hy was geheel moedeloos. jacoba. Heel goed, arme lieden moeten nederig zyn. sophia. Ik ben echter in het geheel niet nederig. jacoba. Dat is God geklaagd ! sophia. Ik zweve op rozenkleurige wolken, myn verftand gaf aan myn hart de vrye teugels. jacoba. Dat wil zeggen? sophia. Ik zal mevrouw Benfeld worden, cn myne goede Jacoba blyl't dan haar leven lang by my, terwy! zy van den vroegen morgen tot in de nacht een Jujsterryke vertoning aan de koffytafel zal maken ! jacoba. Gy bezit een goed hart, dit is waar, maar... sophia. Ach, ja wel, en gy ook, gy zyt myn goede Benfeld in de ziel genegen. jacoba. Wie? ik... sophia. Gy, ja zeker; waarom ziet gy hem altoos zo aan als hy hier is, waarom ziet gy hem na? waarom zucht gy, wanneer gy hem lang aangezien hebt? jacoba. (Zy zucht.) Als ik zucht, ach, lieve God! dan gefchied zulks om de menfchelyke gebreken. so-  TOONEELSPE L. 43 sophia. Ach, lieve Jacoba, den Ambtman kleven meer menfcheïyke gebreken aan, dan Benfeld. jacoba. Neen, zegge ik, neen! evenwel de Ambtman is ook een mensch, een zwak mensch. sophia. Helaas ja! jacoba. QZucht.) En was voorheen mogeiyk wel een zeer zwak mensch ! maar, myn allerüefóe kind! laat hy zyn wie hy wil, hy kan u toch gelukkig maken : op dit punt veigeet ik alles, en vergeve ik alles. sophia. Toen Benfeld van my afging, zeide ik hem, gy kunt op my rekenen, zo lang adem en luimen myn eigendom zyn, en hy antwoordde, op my in leven en dood! jacoba. Zeer ftigtelyk! sophia. Nu ben ik ongerust, wie van ons beiden den anderen wel het meeste verzekerd heeft, ach... ik hoop immers dat ik hem genoeg gezegd hebbe? jacoba. Het was van u goddeloos gefproken. sophia. Dat is niet mogeiyk, de goddeloozen zyn niet verblyd, en ik was hartelyk verblyd toen ik dit aan hem zeide. jacoba. De aart en natuur der goddeloosheid... sophia. Die heb ik niet, die heeft de Ambtman... jacoba. Gy bezit in alle uwe uitoeffeningen een doemenswaardige vrolykheid. sophia. Wat voerde u dan hier tot dit goddeloos meisje ? jacoba. Toevoorzicht wegens den fecretaris, en, als  44 DE HUWLYKSGIFT, als ik vragen mag, wie is de vreemdeling die by ons logeert, de heer Morfeld ? sophia. Die is de heer Morfeld- jacoba. Watishy? sophia. Een mensch, die de waereld rond reist, overal te huis is een aartig en wonderlyk man! jacoba. Aartig en wonderlyk? curieus! al wat wonderlyk is, kan niet aartig zyn; waar komt hy dan nu van daan ? sophia. Van daar, waar de koffy groeit! jacoba. De koffy? heerlyk! maar wat wil uw papa met dit mensch doen ? sophia. Hy is hem door één zyner goede vrinden aanbevolen. jacoba. Zo noemt men het altoos! — het zal ook zo een fpeler zyn , die in den vroegen morgen onze laatfle armoede de deur uitdraagt. sophia. Die gedachten heb ik van hem niet; maar kom aan, kom, Jacoba, ik moet myn toilettemaken, om den heer Ambtman te behagen. jacoba. Nu! de hemel zy gedankt, gy treed toch eindelyk in uzelve. sophia. Ik moet den ambtman noch heden een dcodelyke wonde toebrengen, lieve Jacoba, ik zal my eens regt opfchikken, op dezen dag van eer, waar de hoogedele en hoogwyze heer Ambtman aan myn gericht overgeleverd, en tot fchade, kosten, ergernis, en terugreis, veroordeeld word. (Zy vertrekt.) jacoba, (haar naoogende.) Opfch kken , om mcn- fchcn  TOONEELSP EL. 45 fchen te wonden? het eedle menfchenbeeld tot fchande en fchade bezigen, als een fnaphaanfchoot ? God bewaar ons! de zedige tyden van weieer, waarin wy zo regt en effen gingen als kermispoppen, zyn voorby ; de fraaifte en welgemaaktfle ■ kinderen , wat blyft 'er in deze dagen van humie geftalten over? daar lopen zy met het hoofd ter aarde gebogen, hals, hortten, lyf, alles in eikanderen gedrongen! ach het is ge. heel verkeerd, en ik laat my daarom ook niet ontfïryden, dat eens de waereld, eer wy 'er om denken, in een fchoonen zondag namiddag in vuur en rook zal opgaan ! (Zy vertrekt; aan de deur ontmoet haar de Hofraad met den heer Morfeld, zy neigt , laat de beide heren voorbygaan , bejctiouwd Morfeld zeer oplettend, waarna zy heengaat.') V T F D E T O O N E E L. morfeld, de hofraad. de hofraad. Hier in deeze kamer, waarde heer Morfeld, komen wy byeen tot het ontbyt, vervolgens naar het middagmaal en des avonds aan de fpeeltafel. morfeld. Welke fpellen bemint gy ? de hofraad. Hai geen anderen dan die het bloed ras door de aderen jagen: ik ben doodelyk tegen de eenzelvigheid. Speelt gy ook ? morfeld. Zelden, maar ik heb eens flerkgefpeeld! de hofraad. Bravo ! M0R- ■  46 DE HUWLYKSGIFT, morfeld. Ik verloor in ééne ongelukkige nacht het grootfte gedeelte van myn vermogen! • de hofraad. Verduiveld' die herinnering moet u echter noch aangenaam zyn, ik ken niets zo fchoon als het oogenblik waarin alles tegen alles flaat! waarin met ieder kans op en onder ons ganrfche aanwezen in werking is, het loopt als een elektriek vuur door het ligchaam, wanneer men nu aan het begin dan weder aan het einde der waereld geworpen word. In het fpel is men veldheer en koning, men is groot, zo lang men zich daarin bevind. morfeld. Maar wanneer men ophoud, en ophouden moet? de hofraad. (ZiV/ï voorliet hoofd wryvcnde.) Ha! Sic tranfit Gloria mundil vrolyk geleefd, is lang geleefd! morfeld. Speelt mevrouw ook? de hofpaad. (De fchonders ophalende.) Dikwerf Patience. (/,y neemt een fnuifje. Morfeld gaat ter zyde.) de hofraad. Gy fchept dus vermaak in het reizen? morfeld. Ja, my bleef niets anders overig. de hofraad. Wel nu, gy vind u zo overal, nu hier, dan daar en zyt echter nergens bepaald; dat is het gelukkigfle leven van de waereld! morfeld. Gaarne had ik my bepaald, zeer gaarne! maar het geluk was tegen my. de hofraad. Dank god, dat het niet gefchied is! morfeld. Ik was ongelukkig in de liefde. db  TOONEELSPEL. 47 de hofraad. Beter dan in den echt! goede hemel ! thans kunt gy doen wat gy verkiest; wanneer men eens getrouwd is, dan zyn alle poorten gefloten. (verdrietig.) Ach , lieve man... morfeld. Maar eene goede vrouw... de hofraad. Zyn 'er die? alle de meisjes zyn engelen, maar de vrouwen!... eene vrouw komt my voor als een zeker foort van rcehtsgezag, een eeuwige belpiedfter agter 's mans handelingen. morfeld. Het rechtsgezag vervolgt de booswichten, maar de hofraad. En dan de kinderen , dezen zyn aangenaam in hunne fpeeljaren, ö ja, charmant! maar, vervolgens, leeren zy niets? zorgen en ergernis! hebben zy iets geleerd ? dan zyn zy de (pionnen en berispers hunner ouders: dat is een geileep! men komt niet verder met hen. morfeld. Gy, heer Hofraad, gy zyt immers gelukkig ? df. hofraad. Nu ja, ik ben heer en meester in myn huis, gy moet u hier aan niemant ftoren, vermaak u flechts zo veel gy kunt. Wie veel tot uw genoegen zal toebrengen, dat is myn broeder; een waar origineel ! hy heeft vyf kinderen, die hy op alle flappen en treden nagaat, dit is hem niet genoeg, hy fpringt en rent myne kinderen ook, even als de zynen, beftendig agterna. Ik laat hem geworden, en bekommer my deswegens niet. Indedaad, hy is een dooréérlyk man ! maar een zot! MOR-  43 DE HUWLYKSGIFT, morfeld. De goedhartige zotten zyn zeldzaam? de hofraad. Derhalven, zie ik u deze avond aan de fpeeltafel ? of hebt gy eenige addresfen in deze Stad... morfeld. Geene! de hofraad. Vrolyk — weg met de zorgen. morfeld. Denkt gy dan, dat ik door myne ongelukkige liefde geheel uit myn loopbaan gerukt wierd ? Ik (peelde, verfpeelde door wanhoop! de hofraad. Dan hebt gy 'er ook geen vermaak in kunnen vinden. morfeld. Ik kreeg een doodelyke krankte, redde een inkomen van zeshonderd daalders... de hofraad. En zyt alleen... alleen ! dat maakt twaalfhonderd daalders inkomen, mynheer. ZESDE T O O N E E L. de vorigen, Mevrouw wallmann, gevolgd door den kommissaris wallmann. kommissaris. En wannneer gy ook tot buiten op den ryweg liept, zou ik u volgen, gy moet het weten. Mevrouw wallmann. (Aanduidende') Hier is een vreemdeling. Heer broeder de heer Morfeld. kommissaris. (Tegen Morfeld.) Uw dienaar. (Tegen den Hofraad.) Ik heb noch meer vernomen. Ik heb... DE  T O O N E E L S P E L. 40 de hofraad. 'Tegen Morfeld.) De kommisfaris Wallmann, myn broeder. kommissaris. Zyn broeder, ja die het broederlyk meent, broederiyk, die... die... ach! — in de geboorteplaats van mynheer zullen ook dwaasheden te huis zyn, daarom, voor de vuist weg. de hofraad. (Tegen Moifeld, die wil heen gaan.) Blyf, bidde ik u! kommissaris. Ik heb het van een jood, van een jood — denk eens, mynheer uw zoon is nu ook verliefd. Mevrouw wallmann. Dit is immers geen misdryf? kommissaris. Liefde zonder vooruitzicht, zonder doeleinde, zonder hoop, liefde daar men den gek mede fcheert, die uitgelagchen, veracht word, is een ftukje dat regt op het dolhuis aanloopt. de hofraad. Dat is zyne zaak ! kommissaris. Zyne zaak? maak hem dronken, fmoor dronken, breng hem vervolgens aan den oever der rivier, laat hem los, zie hoe hy daar in tuimelt, fla dan uw armen over elkander, en roep koelties: het is zyn zaak. Jk zegge u het is onze zaak, zo het echter de uwe niet mocht zyn, nu, dan myne zaak , myne zaak. de hofraad, (Lagchende.) Lieve broeder, wanneer gy flechts éénmaal bedaard wilde fpreken. kommissaris. Ik ben bedaard, maar al deze dingen blazen een vuur by my aan, dat my uit de oogen fpringt. D de  5o DE II U W L Y K S G I F T, de hofraad. Welke dingen? kommissaris. De kanzelaary-directeur Darner heelt ééne dochter, deze dochter word door mynheer uw zoon bemind. dk hofraad. De dochter van den kanzelaarydirecteur ? kommissaris- De kanzelaary-directeur is ryk, mynheer uw zoon niet; mademoifelle kanzclaary-directrice, advocaat Wallmann, kanzelaary-directeur, advocaat? he! de kanzelaary-directeur, die hem een wysneus genoemd heeft. Hoe? advocaat wysneus, fchoonzoon ? kan dit gaan ? geelt dit pas ? de hofraad. De dochter van den kanzelaary-directeur ! kommissaris. Dit is het noch niet al. Hy voert een proces tegen den kanzelaary-directeur. Mevrouw wallmann. Hy is advocaat. kommissaris. Tegen den kanzelaary-directeur! morfeld. Dat doet niets ter zaake. kommissaris. Doet niets? in een ander geval doet het niets, maar... morfeld. Waarom zou, als het my vergund is ook een paar woorden te fpreken , waarom zou de advocaat ook niet het recht tegen den kanzelaary-directeur oeflenen? kommissaris. Goed, goed', voor den drommel, laat hy hem door het recht de volle laag geven. Fiat justitia et pereat mundus! imar hy moet de minnaar niet fpelen; hy moet een rechtvaardig advocaat, maar vol- ftrekt  T 0,0 N E E L S P E L. 5t ftrektgeen verliefd advocaat zyn; aan de weegfchaal der gerechtigheid plukken en trekken tegen den vader, en naar de dochter met minnepylen fchieten — is een dubbel proces, een dubbele zinloosheid! ja, zo goed als met extra post naar het dolhuis gereden. Mevrouw wallmann. Zyt gy met dit al wei zeker van uwe zaak? kommissaris. Alles, wat ik doe, is zeker! gy ziet uwe kinderen met een verrekyker na, zonder te weten dat de glazen daarvan blind zyn; ik volg hen op den voet, op de hielen. Ik weet alles, zie alles, alles ! de hofraad. Maar ik weet geheel niets van het proges. kommissaris. Omdat gy van niets weet; deed ik het niet ter liefde myner vrouw zuster; die-eene goede onnoozele is, niet ter liefde van uwe kinderen. (Sttf.) Gy verdient het niet; ik zou uw geheele huishouden , in volle galop,' ten ondergang kunnen zien fnellen, dat rad en disfel, wagen en tuig, in duizend nukken vlogen.' — maar neen, voor den drommel! ik liet u toch niet los, ieder topmuts heeft een voogd nodig, elk eerlyk man moet toetasten zodra hy merkt dat 'er by een afgrond blinde koe gefpeeld word, dit doe ik, by broeder en buurman; ja, by wild vreemde lieden doe ik dit; derhal ven , gy myn eigen broeder zynde, ben ik uw en uwer kinderen van God en de natuur gcconflitueerde voogd. de hofraad. Een fyn compliment' d 2 kom-  52 DE HUWLYKSGIFT, kommissaris. Ik maak geen complimenten, het geen ik doe, is beter. Mevrouw wallmann. Dit erkennen wy; ik geloof echter dat 'er in de waereld weinig kwaad is, het geen door geweldige middelen goed gemaakt kan worden. kommissaris. De handen aan het werk, water in het vuur, wat noch niet in brand fhat nedergerukt, opgewekt, alarm gefiagen, florm geluid, perkulum in mora. de hofraap. Maar zeg my, waarom hebt gy toch altoos met Antonie te doen ? kommissaris. Met Antonie te doen? de hofraad. Geeft myne dochter u ook geen bezigheden? die herhaalde byëenkomften met den heer Benfeld zyn my waarlyk zeer onaangenaam. kommissaris. Dit is de zaak myner vrouw zuster, myne vrouw zuster zal daarop wel acht geven, zy ftelt prys op eere en deugd, maar Antonie! Antonie is een jongen vrouw zuster kan hem niet in de ftad na loopen, gy? gy ziet flechts naar uw winst van Sept ou kuit, en daar moet de knaap hy verliezen. de hofraad. Bravo! ik voel de kneep. kommissaris. Nu zal ik verder gaan, hier horen daar zien, polsfen, aankloppen, uitvorfchen ; daar moet meer vuur onder de asch glimmen, want de verliefden zyn verward; die verward is weet niet wat hy doet voert proces tegen den vader , en vryt naar de dochter! (7/y vertrekt.') DE  TOONEELSPEL. 53 de hofraad. Ik ga dadelyk deze zaak nader onderzoeken , ik kan het van het borstje juist niet ongerymd vinden, dat hy zoekt te Hagen , want Darner heeft geld, maar dezen duuren naam, die my gewelddadig alle genoegens ontrooft, verbiede ik in myne familie. (Hy gaat heen.') Mevrouw wallmann. Wat denkt gy wel van dit alles, mynheer? morfeld. Dat — de oude wonderlyke heilige — niet geheel ongelyk heelt. Mevrouw wallmann. In zekere opzichten, maar dit juist in uwe tegenwoordigheid bekend te maken... morfeld. Zulks vereiscbt myne dankbaarheid; voor een vreemdeling is 'er niets treuriger, dan geheimen daar hy zich in verliest: nu, mevrouw, neem ik in uw geval een oprecht aandeel. Mevrouw wallmann. Het ware ook tevergeefs geweest, de drift van den kommisfaris te willen tegenhouden, ik moet echter aanmerken, dat myn man veel koelzinniger is dan myn broeder. morfeld. Veel, mevrouw. Mevrouw wallmann. Van daar zyn voorkomen als of hy weinig deel neemt, maar evenwel is hy zo zorgvuldig als zyn broeder. morfeld. Gy zyt derhalven gelukkig, mevrouw? Mevrouw wallmann. Ik ben tevreden, morfei.d. Dit is de bron waaruit de gelukzaligheid vloeit. Indedaad, gy verdient gelukkig, eene wezendlyk gelukkige gade te zyn. D 3 Me-  54 DE HUWLYKSGIFT, Mevrouw wallmann. Vrind fchap en achting treden in de plaats der jeugdige liefde, gevoelens... die... maar gy ziet my zo navorlchend aan, mynheer! morfeld. (Zich herftellende.) Vergeef my! — groote natuurverfchynmgen verwekken verbazing, en eindelyk gewend zich de geest daaraan, maar het beeld eener gelukkige gade en moeder verwekt welbehagen, en doet altoos een éénpaarige werking op het hart. Mevrouw wallmann. (Door verlegenheid ingenomen.) Dit aandeel, mynheer... morfeld. Vergun zulks aan een oprecht en open hart, dat zich hier aan deze goede familie kluistert. ZEVENDE T O O N E E L. de vorigen, de ambtman. ambtman. O aar ben ik —« (Tegen mevrouw Wallmann,. zeg, die daar, is dat nu de man van de eilanden? Mevrouw wallmann. De heer Morfeld. ambtman. Morfeld? zyt gy niet — van van dings... ei!... van morfeld. Van Hamburg. ambtman. Hamburg, zo, zo, dat is een zeeplaats, en een groote koopflad, die in den Nederfaxifchen kreits ligt, ó ik weet alles. morfeld, Waarachtig! ambtman. Ik ben voornemens in den aanflaanden zo.  TOONEELSPEL. 55 zomer daar heen te reizen: men vind 'er overheerlyke zeevisch; mogeiyk neem ik u met my, mevrouw, dan zullen wy eens braaf eeten. morfeld. Ik wensch u een goede appetyt!' (Hy gaat heen.) A GTS T E T O O N E E L. de ambtman, MevrOUW wallmann. ambtman. Die man bevalt my niet, hy... Mevrouw wallmann. Hy wint by een nadere kennis. ambtman. Te weinig eerbied, veel te weinig; maar apropo, is het u bekend, dat de heer Hofraad my gisteren avond zeventien louis d'ors afgewonnen heeft ? Mevrouw wallmann. Hy wint zelden. ambtman. Zeventien louis d'ors in goud, waarlyk; maar nu wegens Hamburg, zy zal ook van de party zyn, want ik heb het nu reeds aan een ieder gezegd , dat ik uwe Sophia zal trouwen. Mevrouw wallmann. Heer Ambtman, ik ben zeer gevoelig voor die eer, maar ook tegelyk ben ik moeder, vergeef my de bekommering, dat... ambtman. Wegens de huwlyksgift? he he, bekommer u niet, gy zoud daarover en peine zyn, en ik heb geld genoeg! Mevrouw wallmann. (Minzaam.) Ik meende... D 4 ambt-  56 DE H U W L Y K S G I F T, ambtman. P'-cnc haar flechts gehoorzaamheid jegens my in, zy moet vrolyk en opgeruimd z>n, onder ons, wel te verdaan, en my vermaken met historietjes , fprookjes en dergelyken , maar zo dra de een of ander zich by my aanmeld, moet zy eene deftige houding aanneemen, dus, mevrouw, zend haar eens by my, ik Zal my nu aan haar declareeren Mevrouw wallmann. (Verlegen.') Ik verzuim niet haar van uw oogmerk kennis te geven. ambtman. (Met moeite het gapen wederhoudende.) Dat zy komen moe'. Mevrouw wallmann. Ik verzoek flechts... ambtman. En dat zy, voor het overige, geene dankzeggingen behoeft te maken Mctouw wallmann. Zyt niet bevreesd! Sophia weet, wat zy zichzelve vcrfchuldigd is. (Zy vertrek.) NEGENDE T O O N E E L. de ambtman, alleen. Hoe is het nu mogeiyk dat men zich zelve iets verfchuldigd kan- zyn ? ( y ^aat zinen.) Ja die geleerde vrouwen zyn geenzins fchrander, (Hy gaapt.) en dat eeuwig daande fpreken, (Hy Zwygt eenige oogenblikken) dit is zo afmattend; ( Hy vouwt zyne handen.) als zy komt kan zy ook gaan zitten. (Hy ziet vom zich neder.) Zy blyl't lang weg, ach, die meisjes! (Hy gaapt.) moest zy niet (Hy jpreekt gap nde.) naar my toe komen vliegen! Hy ligt zyn hoofd achterover op den jloel.) zo een... armoedige freule! (Hy begint langzaam intefluimeren.) die, die niets bezit, zo... zo... een... een,., (üy jlaapt.) TIEN-  TOONEELSPEL. 57 TIENDE T O O N E E L. Jacoba. (Zy komt langzaam en eerbiedig binnen; wanneer zy op de helft van het tooneel is, ontwaakt de Ambtman, Jry blyft zitten, rigt zich op, zet zyne armen op de knieën, zonder om te zien.) ambtman. Neem plaats, kindlief. jacoba. (Wier toon door haar groote vrindelykheid zeer fyn is.) 6... ambtman. Neem plaats. jacoba. (Gaat eenige treden zydwaards van hem af zitten.) ambtman. Ik heb het reeds gedeclareerd, en declareere het u hiermede in perfoon, dat ik my aan u als uw aanlaanden echtgenoot opdrage, jacoba. (Lacht zeer fyn in zichzelve.) ambtman. Ik bidde u derhalven om de eer en het genoegen van uw waarde hand! jacoba. Ach , myn a'lerlieffie heer Ambtman... ambtman. Watte? (Hy ziet om.) God bewaar ons! jacoba. (Zy /iaat op en zegt zeer nydig.) Voor deu bozen vyand, maar niet voor msnfchenkinderen. ambtman. (Die zich inmiddels weder ter rust gelegd heeft.) Gy zyt een oud menfchenkind. jacoba. Oud ben ik met eere geworden, en... ambtman. Zult het ook blyven. jacoba. En wanneer het ook met het huwlyk niet jeineend was... D s ambt-  58 DE HUWLYKSGIFT, ambtman. (Zyn hoofd na haar toedraijende.) Ei, by myne ziel! jacoba. Zo moet men toch achting voor éerbaare perfonen hjbben. ambtman. Zend my Sophia hier! jacoba. Zy is aan haar toilet —— ambtman. Hoor eens, ik wensen u gezondheid! jacoba. Mynheer de Ambtman, ik ben die geene niet waarvoor gy my aanziet. ambtman. Niet? wie duivel zyt gy dan? een man in vrouwenklederen? jacoba. God vergeve my myne zonden! ambtman. Waarachtig, als ik myn' ambstbode een cornetmutsje opzet, ziet hy 'er juist zo uit als gy! j.-coba. Gy zyt, met allen eerbied voor uw ftand, waardigheid en rykdom gefproken, een lomp fcheplël; ik heb het zo goed met u gemeend , ik heb... maar het lied is noch niet aan het einde; en gy zult aan Jacoba noch denken, of ik zal niet éérlyk zyn! de hemel zy ons genadig! als de ambtsbode met een cornetmutsje! (Zy vertrekt fpnedig.) ambtman. (Zyne oogen fluitende.) 6 Wee! gekwetste majefteit — die oude Jacoba! Einde van het tweede bedryf. DER-  TOONEELSPEL. 59 DERDE BEDRYF. EERSTE TO ON E E L. de ambtman zit in zyn vorige houding te Jlapen. sophia treed binnen. sophia. ,(Zy blyft aan de deur ftaan, en neigt.) Hoogwyze... (Zy neigt andermaal en een weinig dieper.) Beroemde! (Zy neigt weder en noch dieper.) Edele geftrenge... (Met een zeer diepe neiging en overluid.) hooggeleerde heer Ambtman! ambtman. (Hy ontwaakt en zegt knorrig.) Wat wil t gy? ach ja — (Hyftaat op, en neemt een vrindelyke houding aan.) Zyt gy het? sophia. Ik ben, zo als ik hoó>e, voor het ambt gedagvaard. ambtman. He, he, he — (Zeer vrindely't.) neem plaats. sophia. Dit kan niet zyn , de eerbied gedoogt zulks niet. (Zy maakt een diepe neiging ) ambtman. Nu, nu! (Gunftig.) Kom dan een weinig nader. sophia. Dit kan ook niet zyn, ik ben bevreesd. (Zich ver van hem verwyderende.) ambtman. He, he, he, — (Met hoogmo.-d.s velen hebben my zulks gezegd. (Hy houd fteeds zyne hand aan den  6o DE HUWLYKSGIFT, den fioel vast.) Vergun my echter, (Hy gaat zitten.) dat ik my nederzet. ^ sophia Uwe onderdaanige maagd verwacht uwe bevelen. (Zy vouwt hare handen.) ambtman. Maagd? waarom geen vrouw! lieve mademoifelie Wallmann, ik proponeere u namentlyk, of gy my tot uw echtgenoot wilt aannemen. sophia. Zo? dan hebt gy eigentlyk te verzoeken, ik te bewilligen? dus ben ik Ambtman, gy zyt party, dit is geheel iets anders, (Zy laat hare handen los en flaaz de armen neder.) nu moet gy opiban. ambt mak. Gy kunt immers naast my gaan zitten. {half op/taande.) sophia. (Hem de rug toekerende.) Als gy niet in het oogenblik opflaat , luppliant, zo ga ik van hier, en de audiëntie heeft een einde: (op een gebiedenden toon.) tree nader, fuppliant! ambiman (Hy flaat op.) He, he, he ! nu, nu! men moet ook al eens galant zyn. sophia- (Zy neemt zyn fioel weg en gaat daarop zitten.) Nu, draag uwe belangen voor. ambtman. Ei voor den drommel! wat wil dat zeggen ? sophia. (Op haar horologie ziende ) Ik geeve u noch drie minuten tyd. ambtman. He, he, he! deze autoriteit flaat u zeer goed he, he, he! sophia. Spoed u, of gy word weggebragt. ambt-  TOONEELSPEL. 61 ambtman. Nu dan, zo als reeds gezegd, tot uw echtgenoot. sophia. (Hem zeer lang aanziende.-) Gy zult daartoe in genade worden aangenomen. ambtman. Sakkerloot, dat geloof ik ook. sophia. Bewys uwe erkentenis. (Zy reikt hem haar hand om die te kusjchen.^ ambtman (Dezelve kusfchende.) Een aartig handje! by deze gelegenheid zal ik dan het eerfte prezent. (Hy brengt een rolletje geld te voorfclryn.) sophia. Neen, neen; leg uwen huurpenning noch flechts ter z)den. ambtman. (De hand waarin !/y het geld heeft hoog opjïeekend .) Het zyn drie honderd vyftien daalders! sophia Ik hebbe u vooraf noch eenige voorwaarden bekend te maken, volgens welken gy zult op- en aargenomen worden. ambtman. (Verbaasd.) Noch voorwaarden? sophia. (Zy (laat op.) Gy bevlytigt u de wellevendheid tegen elk een waartenemen. ambtman. Met uwe permislie, niet verder per gy gefproken; (Op een verdrietigen toon.) ik kan zulks zelfs in kortswyl niet verdragen. sophia. Ik noeme u naar het my gevalt, hem —— gy, hy, u, dit is om het even, nu verder, gy fpreekt van uwe groote rykdommen, niet anders, dan wanneer ik u zulks bevcele. ambtman. Dit zou fyn zyn. so-  62 DE HUWLYKSGIFT, sophia. Gy maakt my een aanzienlyk fpeldengeld vooruit. ambtman. (Zv?i handen in de zyden zettende.) Toch ? sophia. Gy bejegent den armen minzaam, en een ieder, die u verlangt te (preken, geeft gy gehoor; hebt gy het verdaan » amstman. Wie ben ik dan ? sophia. Gy erkent het fchriftelyk luister wel toe, fchriftelyk zegge ik, voor een onverdiend geluk, dat een lief en aartig meisje met u, zondaar en Ambtman, trouwen wil. ambtman. Zondaar? Ik een zondaari (Met opgeheven armen.) dat heeft my noch geen mensch gezegd... sophia. Maar booze menfchen hebben zulks gedaclr. ambtman. (Hy Jlampt met de voet.) Ei, voor alle elementen 1 sophia. Gy geeft een verklaring van uw gebrekkig verftand en onvermogenden wil, en laat dus aan my, uwe fouveraine en gebiedende vrouw, de geheele huisregeering over. (Met een diepe neiging.) Ziet gy, welgeboren heer Ambtman, op deze voorwaarden zal ik u tot myn echten man aannemen. ambtman. Op deze voorwaarden zal ik dadelyk de postpaarden doen beftelien. sophia. (Haastig.) Allerliefst! dan zal ik in het oogenblik voor uw oogen aan alle myne bekenden fchryven, hen nodigen, en op de opentlyke wandelplaats bekend maken, dat ik den ryken, voornamen Ambt-  TOONEELSPEL. 6$ Ambtman Riemen Iieb afgewezen. (Een bediende komt binnen.) Wanneer verkiest gy de paarden ? ambtman. (In boosheid en verlegenheid eenige treden op en neder gaande, zonder haar aantezien.) Ten twea uuren precies. sophia. (Tegen den bediende.) Ten twee uuren, twee postpaarden voor den heer Ambtman. ambtman. (Stampende.) Zes postpaarden, sophia. (Hem nabootfende.) Twaalf postpaarden . juist! gy vertrekt met een blaauwe fehcen! (Tegen den bediende.) Nu, bedel dan... ambtman. (Buiten zichzelven, tegen den bediende.) Gy zult niets heitellen, marcheer af! (De bediende gaat heen.) Ziet gy, gy zyt een wysneusfig meisje, en wanneer ik niet reeds dezen morgen alle de lieden, die my kwamen bezoeken,' had gedeclareerd, dat ik naar uwe hand Hond, (zich her-ftellende.) ik 'zou weeten wat my te doen ftond , maar nu moet gy myne vrouw worden, het moog gaan zo het wil. sophia. Wel nu, gy neemt flechts myne voorwaarden aan, en alles is klaar. ambtman. Dat zal ik nimmer doen. sophia. En dus krygt gy my niet. ambtman. (Na eenig overleg.) Het articul, waarin gy van het fpcldengeld fpreekt, zal ik u echter inwilligen. sophia. Alle de overige articulen zyn by my van veel grooter gewicht, het geld maakt niets by my uit. ambt-  64 DE HUWLYKSGIFT, ambtman. 'Verbaasd.) Hoe? liet geld maakt niets by u uit soph.a. Geheel niets, juist daarum ben ik uwe gebied fier. ambtman. He, he, he! gy neemt my niet kwalyk: wie geen geld heeft... sophia. Behoeft het niet uittegeven; gy moet my van uw geld in het geheel niet fprcken , voor uw geld geef ik u geen vrindelyk gezicht. ambtman. Ei, in Gods naam! —— voor myn geld ben ik immers wat ik zyn wil, het geen ik wil! het kan my morgen invallen, my in den adelftand te doen verheffen: wel nu, zo gefchied zulks! sophia. In den adelftand kunt gy verheven worden, maar geenzins in den ftand der beminnenswaardigheid; laat ons ernftig fpreken, ik beklaag u, gy ziet, ik ben eerlyk, ik maak de conditiën vooruit, want ik verzeker u dat, wanneer gy my trouwt, dit alles zo en niet anders dan ik u voorfchreef gefchicden moet, noch meer, gefchieden zal, ondanks myzelve. ambtman. Dit kan ik noch zo duidehk niet zien. sophh. Gelooft gy, dat iemant, op het ambt komende, hy zy genodigde of boer, zich niet veel liever by my, dan by u zal vervoegen? ambtman. Ik ben evenwel de Ambtman. sophia. Zo dra gy my hebt getrouwd, zyt gy afgezet, en ik trede als Ambtman in uwe plaats. ambtman. (Zyn hoofd vasthoudende.) Ei, voor den duivel... so-  TOONEELSPEL. 65 sophia. Vervolgens zyt gy niets meer dan het afbeeldfel van den ontflapen heer Ambtman. ambtman. De kep loopt my om. sophia. Ik ben jong, vrolyk en aartig; gy, oud, zwaarmoedig en geheel onaartig; naar mate de lieden meer behagen in my fcheppen, zult gy mishaaglyk zyn; met my zal zich een ieder vermaken, by u zal men in Haap vallen. ambtman. God vergeeve my! wat durft gy u niet onderflaan ? weet gy wel , dat gy geen penning in vermogen bezit? he! weet gy dat? dat ik my aan uw heer papa zal addresfeeren, dat gy aan my uitgeleverd moet en zult worden! he? sophia. Ha, ha, ha! doe wat gy wilt, plooi en draai het naar uw besten wil en vermogen, ondanks dit alles word gy aan my uitgeleverd. Ik ben en blyve uwe gebied (fer. ambtman. Niet uit inclinatie, neen: tot myn fatisfactie , wegens uwe onbehoorlyke taal, begeer ik u tot myne vrouw, he, he, he! en wanneer wy eens in de ambtsheerlykheid zyn... sophia. Dan is het met u gedaan: daar zal my de eenzaamheid verdrietig maken, en, ben ik eens verdrietig, dan, niet te vreden met over u te heerfeben, worde ik uw onophoudelyke kwelgeest, en gy zyt, in één woord, myn lyfeigen leenman. ambtman. Ik erger my zodanig, dat ik beeve. sophia. Beter nu, dan naderhand! F, TWEE-  66 DE IIUWLYKSGIFT, TWEEDE T O O N E E L. de vorigen, morfeld. morfeld (Tegen Sophia.) Mejuffrouw, ik wensch. te... ambtman. Ei war, gy kunt op een ander tyd wenfchen! nu ben ik hier. morfeld. De heer Ambtman is zeer beleefd. ambtman. Vreemde lieden moeten niet zo regt toe in alle kamers lopen. morfeld. Zo veel ik weet, zyn wy beiden gasten in dit huis, en... sophia. En ik begeer nu, dat gy hier blyft, mynheer Morfeld. (Tegen den Ambtman.) Geliefde myner ziele! laten wy nu van onverfchillige zaken fpreken, als daar zyn, by voorbeeld: de dieven, die gy hebt laten ophangen, en... ambtman. Ik zal heen gaan. sophia. Adieu, Coridon! ambtman. Gaan zal ik, maar uw papa moet my fatisf'actie bezorgen, of ik zal middelen by de hand nemen, die u het lagchen voor eeuwig zullen doen vergaan! (Hy gaat en komt weder.) Het geld maakt by u niets uit, hebt gy gezegd, en ik zegge u, het zal veel by u uitmaken, gy zult ten eenemaal vernederd, zeer klein, (Hy houd zyn hand een voet hoogte van den grond.) zo klein zult gy worden. sophia. (Zy vertoont hem haar kleinen vinger.) Dan zult  TOONEELSPEL. 6? zult gy my niet eens zo groot voorkomen, (Hem flechts den halven kleinen vinger vertoonende.) niet zo groot! ambtman. (In woede.) Satisfactie, fatisfactie! (Hy vertrekt fpoedig.) DERDE T O O N E E L. morfeld, sophia. morfeld. Gy hebt, naar het my toefchynt, dezen tederen aanval dapper afgcflagen ? sophia. Voor dit maal, ja, maar ik zal eindelyfe toch den moed verliezen. morfeld. Hoe zo? mynheer uw vader zal daar niet op aandringen. sophia. Ik hoop neen: zo lang hy my echter de vryheid in myne keuze betwist, blyf ik ongelukkig. morfeld. De beer Benfeld moet een aartig en vlytig man zyn... gy ziet my aan? ik weet alles. sophia. Dus ook, dat hy geen vermogen heeft. morfeld. Moet men dan altoos naar het vermogen zien in den echt? sophia. Myn vader is van gevoelen, dat dit juist zo kwaad niet is. Morfeld. Volgens zyn zeggen, deed by dit echter niet. sophia. Juist daarom, (Zy breekt fpoedig af.) ach, (Zeer ernfiig.) laten wy deze fnaar niet roeren. E 2 MOR-  68 DE HUWLYKSGIFT, morfeld. (Hy maakt een buiging.') Maar wat denkt gy nu voor u zelve te doen ? sophia. Met goeden moed op den regten weg voortwar.delen. morfeld. De zatk fchvnt ernftig te worden. sophia. Ik ben niet zonder vrceze. VIERDE T O O N E E L. Mevrouw wallmann, de vorigen. Mevrouw wallmann. Sophia, wat is 'er tusfchen u en den Ambiman voorgevallen ? hy dreigt op de onbetaamlyklte wyze. sophia. Ik bewees hem duidclyk, wanneer hy verkiest Ambtman te blyven, dat hy my dan vooral niet moet trouwen. Mevrouw wallmann. Ik wenschte wel dat gy hem met meer toegevendheid had behandeld. sophia. Neen, lieve moeder, dit kon niet, dit ware verkeerd geweest, het bellisfchend tydpunt is daar: zegepralen, of echtgenoote van den Ambtman worden ; geen toegevendheid voor dien rover! eer hy my één traan zal kosten, laat ik hem in de lucht fpringen, en met het billykst recht. (Zy vertrekt.) VHF.  TOONEELSPEL. 69 V T F D E T O O N E E L. Mevrouw wallmann, morfeld. morfeld. QJVa een kleine tusfchenpoos.) Het goede meisje! zy vind zich zeker geheel alleen in den verwarden ftryd? Mevrouw wallmann. 6 Neen, mynheer! morfeld. Mevrouw! anderen reizen ter befchouwing van kunstwerken en ftaan voor het fcbilderftuk eener Iydende, in tranen verzonken; myne reizen betreffen de menschheid zelve: ik deel in het lyden van myn' ongelukkigen natuurgenoot: zyne tranen zyn ook de myne, en, daar ik my beyver dezelven te drogen, vind ik in zyn' eerften lagch na de uitkomst myne beloning! Mevrouw .wal lm an n. Edel reiziger, dan hebt gy e.-: e talryke familie. morfeld. Mag ik openhartig met u fpreken, mevrouw ? Mevrouw wallmann. Zeer gaarne, uw gelaat verwekt byzondere herinneringen in my. morfeld. Dan vrage ik, of gy wezendlyk uwe ftem zult geven tot het huwlyk van dien elendigen Ambtman, met uwe beminnenswaardige dochter? Mevrouw wallmann. (Verlegen.') Myne dochter is daardoor goed bezorgd. morfeld. Slechts bezorgd, mevrouw? moet 'er voor Sophia niet meer zyn? maakt een huwlyk, dat door het geld gefloten wierd, ons gelukkig? E 3 Me-  7o DE HUWLYKSGIFT, Mevrouw wallmann. Zeker nooit. morfeld. Ik lees op uw gelaat getuigenis van goedheid, moederliefde en is het my vergund te zeggen, kennis aan ongeluk en iyden: aan u durf ik vragen , wat moet 'er van den goeden , braven man worden, die uwe dochter zo teder bemint? Mevrouw wallmann. Ach, mynheer! het meisje, dar ai'ftand moet doen, het meisje dat gedwongen word, is veel ongelukkiger! M'-rfeld. Ongelukkiger clan de man wien zy ontroofd wierd? Mevrouw wallmann. Veel ongelukkiger! hem verflrooijen waereld en bezigheden. morfeld. Of zyn finart volgt hem in waereld en bezigheden. Mevrouw wallmann. Hy ontbeert, maar hy mag klagen, hy mag febreien, wanneer hem dit verligt; hy is niet gedwongen tot pligten die zyn gevoel wederfpreekt. morfeld. Tot dergelyke pligten kan ook de vrouw niet gedwongen zyn. Mevrouw wallmann. ö Ja, mynheer! morfeld. N;mr.ier, in geen geval, mevrouw! Mevrouw wallmann. Ook niet, wanneer zy moeder is ? morfeld Dan zeker ja, — het is echter een geluk, dit de meeste vrouwen weldra vergeeten... Mevrouw wallmann. Daar kunnen dergelyke vrouwen ayri — ik begryp bet niet; —— ach! en ftel  T O ONEELSPEL. 71 ftel u eens voor de vrouw, verbonden aan een man, die haar door fmartelyke dagen dikwerf aan de fchone dagen herinnert , die voor haar hadden beftemd kunnen zyn! neen: in dusdanige omftandigheid is de vrouw alleen grenzenloos ongelukkig. morfeld. Bizonder, wanneer het voorwerp, van wien zy met geweld gefcheiden wierd, in haar nabyhcid leeft... Mevrouw wallmann. Verre of naby, harten, door den band der liefde voor de-eeuwigheid veréénigd, mogen »door dagen of jaren, door zééën of landen gefcheiden zyn, het leven is voor hen verloren, de dood alléén vertoont hen het beeld der hope, hy voert hen over naar het oord waar geen fcheiding meer zyn zal. morfeld. Ik merk , dat gy deze omftandigheid diep gevoelt. Mevrouw wallmann. (Met een zucht.') Helaas', in het binnenfte van myn hart. morfeld. En gy kunt uwe dochter laten opoffe- rcn ? opofferen, ondanks al het gevoel van haar naderend lot? Mevrouw wallmann. (Zeer bewogen.) Ach, mynheer, daar zyn betrekkingen,.. morfeld. Ik kenne de uwe. Mevrouw wallmanm. ik heb aan myn echtgenoot geen vermogen kunnen fchenken. morfeld. En hy? droeg hy zorge voor het zyne? gy zwygt? E 4 Me-  7a DE HUWLYKSGIFT, Mevrouw wallmann. Vermits het myn pligt is dit gefprek aftebreken. morfeld. Het is liw pügt, de rechten te rug te eisfchen , die men u ontroolde , die men u nimmer inwilligde — ontzet u niet, mevrouw! ik ben van alles onderricht, ik weet alles. Mevrouw wallmann. Gy weet alles? dit is fmartelyk, waartoe my dan zo ver heengevoerd?(In groote verlegenheid.-) Ik zal het trachten te vergeren , laten wy nu voor dit oogenbiik fcheiden. (Zy wil gaan.) morfeld. Wy zullen fcheiden! wy moeten fcheiden! maar echter noch niet, goede en ongelukkige vrouw! Mevrouw wallmann. Hoe, en waardoor zyt gy met myn ongeluk bekend ? morfeld. Ook gy had eens, toen men over uw noodlot uitfpraak deed, gcene llem: uit het huis uwer ouderen geflooten, wierd gy hier verbannen : geld was de vloek over het uur uwer verbindtenis, gebrek aan fchitterend vermogen ontzegde uw bezit aan een éérlyk man, en bragt hem tot wanhoop ! is het zo niet? Mevrouw wallmann Van waar weet gy dit? wie zyt gy, om zulks te kunnen weten? morfeld. Een éér!}k man, die zich by de uitoefening van goede daden verblyd. Mevrouw wallmann. (aangedaan.) Kunt gy voor my ook iets goeds bewerken? morfeld. Moed ! moed wilde ik u geven, mevrouw ! Me-  TOONEELSPEL. n Mevrouw wallmann. Geene hoop? en echter moed, dat is onmoge.'yk! (iVa eenige fiilte.) kende gy den man, van wien men my met geweld los. rukte? morfeld. Neen: hy moet echter een goed mensch geweest zyn, daar gy zyner noch gedenkt. Mevrouw wallmann. Leeft hy noch? — neen: mynheer! antwoord my niet op deze vraag, laat my zyn dood beweenen, dit is my immers vergund! niet waar, mynheer, ik mag zyn dood beweenen? morfeld. Geduld! veele jaren zyn reeds doorgeweend, weinig zyn mogeiyk noch overig! laten wy beter voor uwe dochter zorgen, vat moed en red haar. Mevrouw wallma n n. Wat begeert gy van my? morfeld. By het ongelukkig uur, waarin uw hart verkocht wierd, by de tranen, die gy zo veele jaren daarover fchreide, bid ik u, duld nimmer den verkoop uwer dochter, geef hierin uw echtgenoot niets toe! Mevrouw wallmann. Wat is 'er dat in myne magt ftaat? bidden en weenen. morfeld. Eisfchen! Mevrouw wallmann. Wie zal my horen? morfeld. Wanneer eene moeder, by het geluk of ongeluk van haar kind, hare item wil doen gelden, waarop de natuur zelfs haar een heilig recht gegeven heeft, waar is de mensch die zyn hart daartegen kan fluiten? en zo men u ondanks dit recht niet wil horen, dan beloof ik u mynen byfiand. Mevrouw wallma kn. En gy zult uwe beloften E 5 hou.  74 DE HUWLYKSGIFT, houden, dit geloof ik, wanneer het, helaas! zo ver komen moet, dat ik my gedwongen voel tot uwe grootmoedigheid myne toevlucht te nemen, wat zal de waereld van my denken ? neen, mynheer, gy moogt niets voor my doen. morfeld. (Met vervoering.) ö Ja, mevrouw! ik zal voor de geheele waereld een getuigfchrtft openleggen, dat by alle goede menfehen zal gelden. Mevrouw wallmann. Voor de geheele waereld, en flechts voor my niet? morfeld. Is myn goede wil daarom van geringe waarde, dewyl het de goede wil van een vreemdeling is' help, red uwe Sophia. Mevrouw wallmann. Ik zal alles doen wat in myn vermogen is. morfeld. Dan ben ik hier ter goeder uur aangekomen. Tot wederziens, mevrouw! Mevrouw wallmann. Ga niet van my af, zonder mynen dank te ontvangen voor het deel dat gy in myne onhandigheid neemt; ben ik deze deelneeming waardig, waarom verdien ik niet dat gy openhartig tepen my zyt? — uwe kennis aan onzen toefland, uw verblyf alhier, gy zelf, 6 voleind uwe goedheid, zeg my, wie zyt gy, die my in dit oogenblik zo edel de hand bied? morfeld. (Hy befchouwt haar met veel betekenis, irukt hare hnni, en zegt'wéémoedig.-) Ook geen gelukkige QHy maakt een buiging en vertrekt.) " Mevrouw wallmann. Hy zag my fterk aan, zy. re ftem brak; „ ook gten gelukkige!'» z£J  TOONEELSP EL. 75 ZESDE T O O N E E L. Mevrouw wallmann, de hofraad. de hofraad. Naar het geen men my zegt, is Antonie een bezoek by den kanzelaary-directeur gaan afleggen , met oogmerk om hem zyne dochter ten huwlyk te vragen: wanneer dit zo is, weet gy 'er van, en het gebeurt op uw raad, mevrouw! Mevrouw wallmann. (Verbaasd.) Op myn raad? de hofraad. Wanneer Antonie zich deze vermetele vraag onderflaat, dan zal het antwoord van den kanzelaary-directeur eene lompheid zyn, en ik word door de gantfche ftad uitgelagchen ; onze heer zoon mag dan advizeeten, waar hy verkiest; maar hy moet myn huis uit. Mevrouw wallmann. Myn God! de hofraad. De kanzelaary-directeur kan vervolgens aan de waereld bevvyzen, dat ik geen deel hebbe aan deze zotheid. Mevrouw wallmann. Ik weet niet of Antonie dit bezoek volbrengt, in dit geval echter moet ik zyn oprechtheid pryzen. de hofraad. Daar is een foort van oprechtheid, waarby men van verdriet moet omkomen, daar is ook eene onbefchaamdeoprechtheid, die,... genoeg, het blyft by het geenc ik bereids gezegd hebbe. Waar is de Ambtman ? Mevrouw wallmann. Hy is uitgereden. DE  1 76 DE HUWLYKSGIFT, de hofraad. De uitverkoren , de heer Benfeld, heeft reeds tweemaal naar my 'gevraagd, juffouw Jacoba heeft een converfatie met hem begonnen, zy was by hem. Mevrouw wallmann. Dit moet ik tegenfpreken. de hofraad. Maar ik zegge u, dat ik het weet, Benfeld en Jacoba waren by elkander. Mevrouw wallmann. Deze onwaarheid is zo... de hofraad. Niemant uwer bewandelt den regien weg, een ieder maakt aanfpraak op een nietsbeduidende magt, is hinderlyk zonder nuttig te zyn. Ik zal Jacoba ondervragen en haar vervolgens doen vertrekken. Mevrouw wallmann. Dit arme oude mensch! de hofraad. Ik moet lucht maken! daar ben ik voor wat Sophia betreft... Mevrouw wallmann. De Ambtman is over haar te onvreden, maar bedenk ook... de hofraad. Laat ze my niet tot het uiterfte dryven, de Ambtman is dom, maar zyne fchatten ftaan daar over, Sophia zal over hem heerfchen en gelukkig zyn, zy moet hem nemen. Mevrouw wallmann. Zy heeft zich onherroeplyk voorgenomen , nimmer de echtgenoote van den Ambtman te zullen worden, en ik zal haar niet laten dwingen. de hofraad. Wat valt u in? Mevrouw wallmann. Myn piigt. de hofraad. Nadat men my met den Ambtman alles in orde liet brengen ? Me-  TOONEELSPEL. 77 Mevrouw wallmann. In hoe verre gy alles in orde bragt, weet ik niet. de hofraad. Nadat van myn kant alle hindernisfen geëindigd zyn. Mevrouw wallmann. Zyn myne befcheiden gedachten daarby gehoord ? is Sophia ondervraagd ? de hofraad. Zal zy van de maan leven? van almanachsgedichten ? de Ambtman is een zot, terwyl hy haar, daar zy niets bezit, nemen wil, zy moest God danken, dat 'er zich dergelyke gelegenheid voor haar opdoet. Mevrouw wallmann. Zy is ook myn kind, en ik dulde niet dat men haar in het verderf zal ftorten. de hofraad. Welk een orde in myn huis? wat matigt gy u aan? kunt gy haar onderhoud bezorgen? hebt gy my wel één penning ten huwlyk gebragt, dien Sophia uw uitzet noemen kan? Mevrouw wallmann. Ik bezat geen vermogen, maar het geluk myn's levens wierd u geofferd; neem dit voor een bruidfehat aan, en vergun' my, om den wil van myn federt zo veel jaren gefolterd harte, flechts één woord voor myne dochter te mogen fprekenl de hofraad. Ach! mogt uw hart van vreugde en blydfchap overvloeien, en leefde gy met den weggelopen Darner in een betoverd arkadiè'n! Mevrouw wallmann. Ongevoelig man! gy verkwistte uw vermogen, zonder om uwe kinderen te denken; voleind met hen te doen zien dat uw vaderlyk gevoel voor hen ophoud, en hunne achting voor u is  78 DEHUWLYKSGIFT, is geheel verbeurd: (Met nadruk en gevoel.) de moeder is, aan de nand des rykdoms, in armoede geflort: zy zal voor haar dochter zorgen. (Zy wil heengaan.) de hofraad. (Hy volgt haar en brengt haar terug.) Triompbeer niet te vroeg, mevrouw! ik zal uwe boosaartige predikatie op een ander tyd behoorlyk beantwoorden. Mevrouw wallmann. (In tranen.) Heb ik geen vyf en twintig jaren alles met geduld verdragen?... de hofraad. Deze uitroepingen zyn by onze tegenwoordige bezigheden niet nodig, ter zaak: de Ambtman heeft my, in de hoop op zyn huwlyk met onze Sophia, vyfduizend daalders gefchoten, trouwt hy haar niet, zo is hy meester, dit geld van my te rug te eisfchen, wanneer hy verkiest; hoe, en waarvan zal ik hem betalen? fpreek! Mevrouw wallmann. Myn God! de hofraad. Kunt gy nu deze vyfduizend daalders betalen, goed, pronk dan vry met uw moederlyk gevoel, en red Sophia van een gemaklyk leven en een groot vermogen; zyt gy echter niet in ftaat deze fom te voldoen, wees dan zogoed my van alle gevoelvolle taal en zedelyke fententiën te verlchonen! (Hy vertrekt.) Mevrouw wallmann. En de Ambtman is vertrokken, beledigd! daar is geen uitkomst, geen hoop! (Zy gaat onrustig op en neder.) ó Myn kind! myn arm kind! u helpt geen moed, u helpen geen tranen, gy zyc verloren. Zï-  TOONEELSPEL. 79 ZEVENDE T O O N E E L. Mevrouw wallmann, kommissaris. kommissaris. Ha, ha, ha, ha, ha! loop eens gaauw, vrouw zuster! voelt gy nu ook vuur onder de voetzooien? ik'ben den Ambtman ontmoet. Mevrouw wallmann. Spaar my, alles is my bekend. kommissaris. Dat hy aan myn broeder vyfduizend daalders gefchoten heeft, dat hy... Mevrouw wallmann. Dat Sophia daarvoor verkocht is... kommissaris. Dat dergelyke handel voor God en de éérlyke waereld een fpectacel is, dat... Mevrouw wallmann. (In de volle uitbarjling van haar gevoel.) ö Wanneer gy dit gevoelt, wanneer gy... kommissaris. (Vertoornd.) Of ik het gevoel! fchaam u! wie ben ik dan? mensch, christen, vader, vorftendienaar, burger, éérlyk man, die God voor oogen heeft! menfchenhandel, dochterhandel, zielenwoe. ker; niets meer van broeder niets! doorgeftreken, losgefcheiden, afgefcheurd, weggeworpen — dus befchouw ik het, dus ! Mevrouw wallmann. Neen, de broeder zy van uw harte niet afgefcheurd! verlaat hem in dit fchiiklyk oogenblik niet; reik hem by zynen val de hand, verbind hem aan u door verftandige raadgeving : heden zyt gy vader van myne kinderen : keurde ik immer uwe he-  8o DE HUWLYK SGIFT, hevigheid af, thans moet ik u daarom fmeken: wanneer de moeder bezwykt , wees dan een goede engel voor hare kinderen! (Zy gaat heen.) kommissaris. (Zyn hoed opzettende.) Een goede engel zyn? niet met al goede engel! flaande engel zyn, flaanae engel met het zwaard! dat zal ik! (Hy vertrekt.) A G T S T E T O O N E E L. Verbeeldende de tuin van den kanzelaary-directeur darner. andries, alleen. (Hy legt een bos bindteen, een gieter en hark naast hem.) Dat noem ik werken! (Hy droogt zyn zweet af.) een warme gezegende dag ! (In een zylaan ziende.) dacht ik het niet, daar komt de oude weder dezen weg opzeilen: (Hy ziet andermaal in de laan.-) wat of hy wil ? de rozenboom weder begieten? — wonderlyk! wat die ouden kanzelaary-directeur niet een werk van dit rozenboompje maakt, omdat het nu juist aan den fteen ftaat, dien hy ter gedachtenis van zyn' broeder heeft laten oprigten; zyn broeder is toch maar verdwaald, de myne is, te Amfterdam, door de ziel verkopers geflolen, dit is wel veel erger, maar wat zal men doen'. NE-  TOONEELSP EL. 81 NEGENDE T O O N E E L. andries, de kanzelaary - directeur darner. darner, in een' korten nachtrok van wit piqué, een reode damasten muts op het hoofd, van waaronder zyn grys hair te voorfchyn komt, met een gieter in de hand. Ei, ei! (Hy zet den gieter neder.) deze gieter, vol Water van huis tot hier gedragen, valt toch zwaar. andries. Niet waar? ja de heerfchappen weten dikmaal niet, weik een zwaren arbeid en moeite lieden van myn (land moeten doen. darner. (Lagchende.) Lieden van myn ftand torsfchen ook zwaar, hoewel zy daarom geen water torsfchen. — Ik zal myn rozenboom weder begieten, op dat by fchoon en frisch blyve: myne dochter bezoekt hem, wanneer zy hier komt, altoos het eerfte. an dries. Daarom begiet gy hem ook zo naarftig, wyl juffrouw Amalia gaarne by het boompje zit, en veel van rozen houd, dat merk ik wel. darner. Nu, doe verder uw werk, de jonge boomen , aan de tuindeur, moeten opgebonden worden, zy hangen tegen den grond. an dries. (Zy/i gereedschap opnemende.) Aanftonds, ook zal ik den tuin fluiten. darner. Ei, ei, hoe dikwerf' zal ik u noch moeten zeggen, dat zulks terflond moet gefchieden als ik hier koom; ik wil hier niemant (preken niemant! andries. (Heengaande.) Heb maar geen zorg! F dar-  % DE HU WL YKSGIFT, darner. (Hy ziet met een lagchend wezen naar de plaats van den rozenboom.) Hoe fchoon en bloeiend flaat gy daar, myn lief rozenboompje ! wy zullen u ook zo veel kweken en oppasfen, als ons mogeiyk is! (Hy neemt den gieter op en gaat naar den rozenboom.) TIENDE T O O N E E L. antonie, darner. antonie. IJy komt van de zyde waar langs andries vertrokken is, en Uyft op den achtergrond van het tooneel, terwyl hy Darner ziet heengaan. Dat was by! (Nader, komende.-) wat of hy zeggen zal? nu, zonder uitflel, ik ïal myn weg zo nemen, dat ik hem als toevallig ontmoet, waarom? neen: (Heengaande.) waarom ontmoeten? ik zal regt op hem aangaan: (Eenige treden Darner volgende, eindslyk blyft hy by den ingang van de laan .ftaan.) hy begiet een rozenboom, waarby een monument fchynt opgerigt, — hy fehynt in overdenking weggezonken. (Na eenige ftilte) hy komt! (Eenige treden van den ingang terug doende.) darner. (Hy zet den ledigen gieter midden op het tooneel neder, en ziet naar de plaats van waar hj gekomen is.) Ja, ja, hy bloeit zeer fchoon, in het vorige jaar flond hy minder fraai, ach hy bloeit, als myne Amalia! (Hy gaat weder naar den ingang van de laan, en leunt tegen een boom.) Ja, ja, gy zult echter met den tyd ook vergaan, myn arme broeder wierd een prooi der verganklykheid, ik ben naby — en dan zal eindelyk de beu  T O Ó N E E L S P E L. 83 beun aan myne Amalia komen! (Hy gaat terug, en neemt den gieter op.) wel nu , laten wy intusfchen zo veel goed doen, als wy kunnen. (Hy wil heengaan.) antonie. (Te voorfchyn tredende.) Heer kanzelaary. directeur! darner. (Eenigzw ontfteld, keert Iry zich fpoedig cm.) Wie is daar? wat is het! - ik wil hier niemant fpreken. antonie. Dit is my bekend. darner. (Driftig.) Hoe zyt gy hier gekomen ? wie heeft u binnen gelaten? • antonie. De deur ftond open. darner. Ja zo, ik weet het. (Hy zet den gieter neder, en fpreekt meer bedaard; men kan echter aan hem zien, dat dit iezoek hem onaangenaam is.) Wat begeert gy? antonie. Men zegt dat gy hier buiten gehee goedheid, geheel toegevendheid zyt, in alles zo... darner. Nu ja! ter zaak. antonie. Heer kanzelaary-directeur, ik heb uwe grootmoedigheid, uwe goedheid zeer nodig, vergeef my dus., dat ik... darner. Wie zyt gy? hoe is uw naam? antonie. Vergun my, dat myn naam het laat/te onderwerp van myn gefprek met u mag zyn ! darner. (Zich bedenkende.) Waarom? antonie. Myn zaak is beter, dan myn naam. darner. Ter zaak dan. antonie. (Met zelfgevoel.) Ik ben een éérJyk man. . F 2 DAR-  84 DE HUWLYKSGIFT, darner. Daarvoor moet ik een ieder houden, tot ik het tegendeel ondervind. antonie. Wanneer gy my naauwkeurig gelieft te befchouwen, zo hoop ik, dat de helderheid, waarmede ik uwen navorsfchenden en éérwaardigen blik beantwoorde , de getuigenis myner oprechtheid mag zyn. darner. En? antonie. Ik trede zonder aanbeveling voor u. darner. Ik ben geen vrind van aanbevelingen. antonie. Ik moet dus van my zei ven fpreken. darner. Wel nu, vaar voort! antonie. Ik moet van het goede fpreken, dat ik door overtuiging in my ontwaar worde. darner. Waarom niet? antonie. Ik heb vryheid aan u te mogen zeggen, dat ik kundigheden bezit, en zeer naarflig ben. darner. Goed. antonie. Ik ben doorgaans my zei ven gelyk. darner. Zo veel te beter. antonie. Maar ik ben zonder vermogen. darner. Men verkrygt dit, door vlyt en eerlykheid. antonie. Ik ben genoegzaam arm. darner. En uw bezoek by my? antonie. Heer kanzelaary-directeur, mag ik ho. pen, dat deze goede hoedanigheden, wanneer ik dezeiven bezit, myne armoede overtreffen? darner. Ja. antonie. Nu noch ééne vraag, de beflisfchendeen  TOONEELSPEL. 85 en de laatfte! — gelooft gy, dat ik myne eerlykheïd en vlyt tegen het vermogen van een goed meisje durf ftellen ? darner. Wie zyt gy? antonie. Antwoord my, bid ik u, heer kanzelaarydirecteur! darner. Gy bemint myne dochter? antonie. Ja. darner. Wie zyt gy? antonie. Ik bemin haar met de oprechtfte tederheid , die men voor dit goed , edel en fchoon meisje moet ondervinden. darner. (Hy befchouwt hem een tvyl, vervolgens zegt hy zeer droog.) Zy bezit indedaad een aanzienlyk vermogen. antonie. Ik daartegen niets, daarom worde ik afgewezen. Spreek myn vonnis uit, het ftaat op uw voorhoofd. darner. Hoor my: alles het geen gy my daar gezegd heb, is een weinig zonderling; moet ik geen argwaan voeden, dat uw hartstocht het vermogen van myne dochter ten doel heeft ? is uwe liefde haar bekend ? antonie. Niet volkomen, niet voor uwe toeftemming. dabner. Bemint myne dochter u? antonie. Ik durf zulks hopen. darner. (Spoedig.) Waar van daan ? antonie. Naar goede gevoelens, die zy van my aan haat vrindin te kennen gaf, te oordeelen. F 3 dar-  M D,-E ; H U;W L Y K S G I F T, d-arner. (Driftig.) Haar vrindin te kennen gaf! dat ik qimmer den naam dezer vrindin verneeme' antonie. Heer kanzelaary-directeur! darner. Nimmer! zy ojndrooft my de genoegens myner levensdagen, en myne rust des nachts, zy beneemt my don lust tot den arbeid, myne vreugde aan myne dochter, zy beneemt my. alies! — lk ben de vrind van myne dochter niet meer, niet meer de vertrouwde van haar harte; ik, daar ik haar met liefde en goedheid beftierde, mag de . eerfte niet zyn, die baar fchoonfte levensgevoel gewaar worde, en tot wien haar harte zich neigt! laat zy het Hechts tot haare vrindin neigen, tot u mynheer, tot wien zy wil. (Hy wil vertrekken.) antonie. Heer kanzelaary-directeur, ik fmeek u, heb de goedheid darner. (Verdrietig.) Voor de laaiflemaal dan, hoe is uw naam? antonie. Welaan, dat uwe goedheid en gerechtigheid my verheffen, of het vooroordeel my vernfetige, ik heet Wallmann. darner. (.Van doodelyken Jchrik overmand.) Wail.... antonie. Advocaat Wallmann, zoon van den Hofraad Wallmann! darner. Wallmann! die myn broeder— die my — om wien ik duizende tranen flortte... voort — voort van hier! daar flaat zyn gedenkteken, het gedenkteken van myn broeder! daar vlieten myne tranen om hem, die, door uw boosiiartigen vader tot wanhoop gebragt wierd i  T O ONEELSPEL. 87 wierd, hief zie ik u, die in de billykfte zaak tegen my en myn recht arbeid. antonie. Wanneer gy edelmoedig gelieft te zyn wanneer gy wezendlyk mensch zyt, zo hoor my l darner. Die my myn kind ontrooft; Wallmann — Wallmann! een naam die myn binnenfle ontroert Wallmann — ö dezen naam is niets heilig , dezen is alles veil. antonie. (Driftig.) Kan het vooroordeel dit van een rechtvaardig man maken! darner. Vooroordeel? dat ik door uw' vader een broeder verloor, dat gy my het vertrouwen op myne dochter doet verliezen , dat de fchoone naiuur my voortaan rust noch vrede zal fchenken , dat deze plaats, waar gy my beroofd, arm gemaakt, en uitgeplunderd hebt, my in het vervolg verfchriklyk is — zyn dit vooroordeelen ? vertrek , wees barmhartig, vertrek en zie my nooit weder! antonie. (Met waardigheid.') Heer kanzelaary - directeur, ik koom nooit weder! (Hy vertrekt.) ELFDE T O O N E E L. darner, vervolgens andries. d a e n e r. Andriés'i — Andries'. — Andries! andries. (Zonder gezien te worden.) Heer kanzelaary. directeur! darner. Breng byl, fchop en hark mede! andries. (Als voren.) Op het oogenblik, mynheer. F 4 dar-  88 DE HUWLYK SGIFT, darner. (Driftig heen en weder gaande.) Myne hoop, myn trots myn eenigfre vreugde! andries. (Met het gereedfchap.) Wat beveelt gy? darner. Ruk my den rozenboom, daar, op het oogenblik uit den grond! andries. (Daarop wyzende.) Den rozenboom ? darner. Graaf hem, hak hem uit den grond, hark over de plaats heen, waar hy gedaan heefr... neen;breng 'er fteenen op, dat hy nimmer weer bloeizem draage! andries. Ach! myn lieve heer! — het geen gy zelf plantte. darner. Dit deed ik en nu bloeit hy voor my niet meer! andries. Lieve hemel ! ja, voor u en een ieder! darner. (Met bitterheid.) En een ieder! andries. Ja zeker en een ieder; ik ben 'er zeer hoogmoedig op, als ik iets opgevoed heb, dat de men« fchen daarvoor ftaan blyven, en zich daarover verheugen. darner. En dan die fchoone bloemen afbreken, die gy opgevoed hebt. andries. Als het tyd is, waarom niet? darner. De eerfte bloemen! andries. Ook die, mynheer! zy moeten my die evenwel niet in ftilte ontknarpen, voor de vuist en openbaar, en dan netjes afknippen, zie, daar ben ik op gefield. darner. (Hy gaat, in gedachten, op en neder, terwyl Sij naar den rozenboom ziet.) He£ mogt in de waereld zo bont  TOONEELSPEL. 89 bont toegaan als het wilde, by u en hier was ik altoos vergenoegd. andries. De rozenboom zal immers blyven Haan? darner. Maar ik wil hem niet meer begieten, niet meer opbinden, en hem niet weder bezoeken. Laat myne plaats met planken beleggen, bied den tuin ten verkoop aan, myn tuin , voorheen de getuige van myne zaligfte genietingen, in het vervolg het kerkhof waar myne rust en tevredenheid begraven liggen! (Hy gaat heen.) Einde van het derde hedryf. F 5 VIER.  9o DE HUWLYKSGIFT, VIERDE BEDRYF. De kamer uit liet eerfte, tweede en een gedee'te van het derde bedryf, in het huis van den Hofraad. EERSTE T 0 0 N E E L. jacoba, alleen. "Wacht maar, wacht maar, mynheer de Hofraad! gy gebied my uw huis te verlaten ? dit doet niets af: nu noch eens rondgelopen, en zo lang gezocht tot Ik den goeden Benfeld winde. Wacht maar, monl'eur Ambtman, aartsbooswicht! wacht maar, het zal zeker veel aan myn hart kosten, maar neen: het moog gaan zo het wil, liever in dit oogenblik zalig geftorven, dan dergelyk affront geleden! Heb ik het evenwel niet zo goed met het ondier voorgehad ? (Zy wikkelt zich in haar mantel,') wacht maar, wy fpreken elkander! TWEEDE T O O N E E L. antonie, jacoba. antonie. (In het opkomen.) Gy zoekt my, hoor ik? (Knorrig.) wat verlangt gy van my ? jacoba. Gy zyt in zo verre een verftarrdig heer, dat zyt gy, en dat heb ik ook altoos gezegd. antonie. Wat is de zaak nu eigentlyk? ja"  . T O O N E E L S P E L. n Jacoba. En fk ben God lof ook geenzins bet meis. je, dat de mansperfoonen naloopt, dit is u bekend. antonie. Nu ja... Jacoba. Ik heb nooit met hen willen te doen hebben , au contraire , Zy hebben my genoeg nagelopen, zonder roem gefproken, en mannen als beelden, dat kan ,k met waarheid zeggen, maar ik heb hen altoos chnstelyk veracht en gedacht... antonie. Spoed u, wat wilt gy nu' Jacoba. Nu wil ik „ van iets kennis geven, en my vooraf tegen alle kwade geruchten, die uit myn bezoek by den fecretaris Benfeld ontftaan, beveiligen. Ik trof hem met te huis, en ga 'er nu weder op uit. antonie. Gy gaat dus naar hem toe' Jacoba. Dit kan ik noch niet bekend maken, maar gy zult het vernemen, vernemen, en de oogen ten hemel flaan over het fpectacel! — ach, myn lieve heer Wallmann, wat zult gy wel zeggen? (Zy weent.') bergen en dalen ontmoeten eikanderen niet, maar wel de menfchenkinderen! gy zult verbaasd ftaan.' antonie. Gy wilt dus by my... jacoba. Myne eer bewaren, lieve heer Wallmann myne eer, het kostbaarfte kleinood voor elk één voor een vrouw in het byzonder. Gy moet aan mademoifelle Sophia zeggen, vergeet dit niet — dat zy Ky ziet wel, ik kan het haar niet zeggen, want uw papa dre,gt my door honende taal... Ik beveel my uwer zeer nederig, vermits ik iemant hoor komen. DER-  9a DE HUWLYKSGIFT, DERDE T O O N E E L. morfeld treed binnen, de vorigen. jacoba maakt een beleefde neiging en vertrekt. morfeld. Jk zoek u, mynheer Wallmann... antonie. (Zich buigende.) Gy vind aan my een onaangenaam gezel fchap. morfeld. Het is zeer naiuurlyk in dit oogenblik: ik hoor van mevrouw uwe mama, dat gy by den kanzelaary-directeur geweest zyt, en op wat manier gy ai. daar wierd ontvangen. antonie. Ach, ik geloofde fterker te zyn. morfeld. Jongeling ik heb veel ondervonden, veel van een hard noodlot beproefd, wilt gy dit wel geloven? antonie. 6 Ja, mynheer! morfeld. Ik heb geleden, als gy, ik heb dwaasheden begaan, hoe ligt worden wy door den flroom voortgerukt, vooral dan, wanneer men waant dat alles verloren is! antonie. Waant? voor my is alles wezendlyk verloren. morfeld. Wat zult gy nu doen? antonie. Verdragen. morfeld. (Met warmte.) Dit is mannelyk gedacht. antonie. Moet ik niet? myne moeder, myne zuster moet ik voor die lieve voorwerpen niet leven! morfeld. Edel mensch! ga voort het pad der deugd  tooneelspel. p3 •deugd te bewandelen. God zal uw leidsman zyn. . (Na eenige Jiilte.) Ik heb u een belofte willen vergen, om u aan geene dwaasheden overtegeven, het is niet nodig deze belofte van u te eislbhen, neen: gy blyft U zeiven gelyk dit verhoogt myne liefde en ach¬ ting voor u. antonie. (Hartelyk.) Gy zyt zeer deelnemend, mynheer! morfeld. Sta my toe, zulks te mogen zyn. vierde t o o n e e l. de vorigen, de hofraad. de hofraad. Gy hebt daar een fraaijen dolenden ridderftreek begaan, myn zoon! morfeld. Gy moet het zo niet noemen! de hofraad. Morgen zal het de halve ftad zo noemen, de halve ftad zal morgen over den ftryd tusfchen u en den windmolen lagchen. morfeld. Ik geloof, dat zyn 'omflandigheid verfchoning verdient, heer Hofraad! de hofraad. Neen, mynheer; wanneer de kinderen vallen, moet men hen niet beklagen. antonie. Maar ook niet uitlagchen, als het my vergund is uwe gelykenis voor een oogenblik aantenemen. de hofraad. (Tegen Morfeld.) Gy hebt gereisd, mynheer, gy kent de waereld, help my om dit mensch te bewyzjn, dat zyn gantfche levensmanier een volkomen  94 DE HUWL YKSGIF T, men aanfpraak op den bedelftaf, of het gekkenhuis maakt. morfeld. Neen, mynheer, dit is my onmogelyk; ik wil u echter niet tegen fpreken, vergun dus, dat ik my ver wy der. (Hy vertrekt.) V T F D E T O O N E E L. de hofraad, antonie. de hofraad. Eene Darner te beminnen? Darner de enkele naam maakt my razend. antonie. De oorzaak, waarom gy dezen naam haat, is zo dikwerf verjaard. de hofraad. Myn haat daartegen word door geen verloop van jaren uitgebluscht! — en wat hebt gy bereikt — hoe Haat gy nu daar ? antonie. Ongelukkiger dan te voren, maar met geen minder zelfgevoel. de hofraad. Dat is my lief, want ik nam het befluit u een proef te doen nemen, tot welk een prys gy' het capitaal van uw heerlyk zelfgevoel op intrest kunt plaatfen, verftaat gy my? antonie4. {Met bedaardheid.) Gy zyt vader. de hofraad. En heer in myn huis. antonie. Beveel flechts. de hofraad. Uw zelfgevoel heeft ook het zelfgevoel van uwe moeder gaande gemaakt... antonie. Mogt dit God behagen! de hofraad. Van uwe moeder en uwe Zuster! AN«  TOONEELSP EL. 95 antonie. Myn arme zuster! de hofraad. De heer Benfeld is ook hier geweest, het is een verbroedering van zelfgevoelens, die my berispen en overmeesteren, my overreden en leiden, en my myn vrede en myne rust -doen verliezen. antonie. Ondervind gy dan wezendlyk rust en tevredenheid by al dat geene, wat op uw bevel en naar uwe fcbïkkingen met ons voorvalt? de hofraad. Genoeg ik ben die voogdy- fchap, al dat verfpieden, dat nagaan van vrouw, zoon en dochter moede, gy gaat uw eigen weg goed, bewandel hem dan geheel, en zie, hoe ver gy het brengen kunt, ik bragt u zo ver als gy heden zyt, leef voortaan door u zeiven , gy moet myn huis uit en van dit oogenblik af voor uw onderhoud zorgen. antonie. (Getroffen.-) Dit zal ik. de hofraad. Het is u heilzaam, geloof my, het is u nodig. antonie. Dit is mogeiyk, ik heb echter de vryheid hier in huis te komen? de hofraad. Zulks hangt van het gedrag uwer moeder af, wanneer zy voortgaat zo als zy reeds is begonnen, met een hogen toon tegen my te voeren, zal ik ook daarin de nodige veranderingen maken. antonie. Ik zal fchikkingen maken om heen te kunnen gaan. de hofraad. Zeer goed, gy kunt de meubelen van uw kamer medenemen; ik fchenk u dezelven. AN-  96 DE H U W L Y K S G I F T, antonie. Vergun my, voortaan alles aan myn arbeid verpligt te zyn. de hofraad. Zo als gy wilt, naar uwe verkiezing. antonie. Is 'er noch iets van uw dienst? de hofraad. Neen. antonie. (Met een onderdrukt gevoel.) Vaar wel, myn vader! (Hy wil gaan.) de hofraad. Adieu! hm! wy blyven immers in dezelfde flad? antonie. (Terug komende.) Ik beveel u myne moeder. de hofraad. Omgekeerd, beveel gy my, veeleer, aan uwe moeder. antonie. Met één enkel goed woord, zult gy haar aan u verbinden, met eenige liefde... de hofraad. Ik ben heer, ik! zy heeft te verzoeken en niets te eisfchen; ik alléén kan toeflaan! flechts dat 'er zo veel overfchiet, wanneer men een huwlyk floot, dat... (Hy gaat onwillig ter zyde.) antonie. Dat niet gelukkig is! is 'er geen hoop dat het noch ééns gelukkig kan worden? de hofraad. Neen, uwe moeder doet eisfchen, die onverdraaglyk zyn. antonie. Zy is u derhalven tot last? de hofraad. Zy word als vrouw van den huize behandeld, van het haare gaat niets af, zy moet om die reden te vreden zyn. antonie. Met deze uitfpraak doet gy my heengaan?  TOONEELSPEL. 97 gaan? neen, myn vader, het is flechts een verdrietige luim van u. de hofraad. Trelc de waereld rond, en klop dan eens weder by my aan, adieu! „antomb. Leef gelukkig, wanneer gy met dergely. ke gevoelens gelukkig zyn kunt. (Hy vertrekt.) de hofraad. (Alleen.) Nu zal ik fpoedfg lucht krygen: thans zonder verzuim Sophia Wallmann in mevrouw Riemen veranderd, en met haar' gemaal, den heer Ambtman, naar de Ambtsheerlykheid doen afreizen , vervolgens juffrouw Jacoba in een hospitaal, dan ben ik vry van al dat gelnap, myne uitgaven zyn ook merkelyk minder, ik kan ordentelyk leven, en de dagen van myn jeugd keren weder. ZESDE T O O N E E L. ambtman, de hofraad. ambtman. Vind ik u dan eindelyk eens? de hofraad. Ik ben .met de huisregeering bezig geweest. ambtman. Met de doe hter ? de hofraad. Met den heer zoon, hy vertrekt, advizeert buiten myn huis, zo goed als daar binnen, en onderhoud zich zeiven. ambtman. Verfïandig! hy is immers ook een volwasfchen mensch, nu — en de dochter? de hofraad. Ontvangt noch heden haar vonnis. G a m s t-  oS DE HUWLYKSGIFT, ambtman. (Driftig.) Daar moet ik u ernstig om verzoeken, want bet geen my met haar... de hofraad. Verlaat n gerust op my. ambtman. Geen man van myn ftand en waardigheid... de hofraad. Zy moet beter leeren denken. ambtman. Een man a's ik, die eer en reputatie heeft, en... de hofraad, Dat onnoozel ding ! ambtman, En reputatie heeft, en geld heeft... de hofraad. Juist daarom. ambtman. Myn geld verdient toch altoos... de hofraad. Zeker, zeker! ambtman. Myn geld is toch niet te verachten! ik ben met myn geld... de hofraad. Alles en alles. ambtman. Met myn geld.., de hofraad. Natnurlyk' ambtman. Laat my uitfpreken, met myn geld ben ik overal welkom. Eigentlyk genomen, Sophia kon mynentwegen trouwen met wien zy wilde, maar daar nu een ieder bereids weet, dat ik... Iet hier op. (Meteen lompe hoogmoed.) dat ik my gedeclareerd hebbe, daarom moet het zo zyn. de hofraad. Ik fta u ook daarvoor in. ambtman. Nu.noch eens, dit verzoek ik u ernftig, want zy heeft my lomp behandeld, zy heeft my zo qiafi, als-een ezel, moet ik zeggen , getracteerd : nu , d't verzoek ik u , gy moet het haar fcherp zeggen. de hofraad. Gy zult het horen. ambt ma tv. V> il zy my evenwel niet hebben, nu, L7  TOONEELSPE L. 99 gy weet myn voorbeding, wegens de vyf duizend daalders, het geld moet, in dit geval, aan my terftond betaald worden. de hofraad. Dit is my bekend. ambtman. En zo als ik zeg, terftond, want men heeft toch altoos zekere plannen met zyn goed: ik had echter liever dat zy my trouwde, zie eens... het is charmant. — (Hy gaat zitten.') Ik heb geen de minfte affectie voor haar! maar neem uw gemak! de hofraad. Ik dank u. ambtman. Wyl zy echter, zo als men zegt, genoegzaam het aartigfte meisje in deze ftad is, wenschte ik haar gaarne te hebben, zie, dan kan ik zeggen, ik heb de fchoonfle equipagie , de fchoonfte bibliotheek, een ambt dat my goede inkomften geeft, hef fraaiste fervies, den oud (ten wyn , het meeste geld, en — de aartigfte vrouw! zie, daarom had ik het gaarne. de hofraad. Ik begryp u! ambtman. Maar zy heeft my zo boes gemaakt, zo boos dat my waarachtig de kniën gebeefd hebben, en my de tong daarvan droog geworden is. Ik heb heden, zo onder het ryden, een ftraf-methode voor haar uitgedacht : gun my dezelve te appliceeren, gy kunt haar daarna van de over haar uitgefproken fententie finallter onderrichten. de hofraad. Hoe meent gy dat? ambtman. Luister; zy heeft my gezegd, dat myn geld niets by haar uitmaakt, denk eens!... nu wil ik op myn beurt aan haar zeggen.dat zy alles, behalven mooi G 2 en  ioo DE HUWL YKSGIFT, en aartig is; wanneer haar dit nu volkomen vernederd zal hebben, dan valt gy met het huwlyksvonnis daar in, ik neem haar dan, meesmuilende, tot myne vrouw, en vergeef haar... zo gaat het, ja, ja! ik ben ook zo gek niet; he, he, he! de hofraad. Lieve heer Ambtman! dit zal niet gaan, gy kent Sophia niet; laat my Hechts daar voor zorgen. ambtman. Zo moet het gaan! ik ben daarop ge. field , ja, tot myn fatisfactie, ö... zy zal zich wel overgeven. de hofraad. Ik kan het voor u niet langer verbergen, haar hart fprak reeds voor een ander; een jongman... ambtman. Heeft hy geld? de hofraad. Verder niets dan vierhonderd daalders jaarlyksch inkomen. ambtman. Dit zegt zo veel ais niets. de hofraad. Zeker; maar de knaap is jong en fchoon. ambtman. Hy heeft immers geen geld, laat my begaan. de hofraad. Het gaat warelyk niet, ik moer... ambtman. C.Opftacmde.') Ei wat duivel! dat moet ik weten, ik heb delinquenten gehad, als keifleenen, die ik naderhand om myn vinger kon winden! wat is nu een meisje tegen een delinquent? niets! ZE.  T O ONEELSPEL. iot ZEVENDE TOONEEL. de vorigen, sophia. de hofraad. (Tegen Sophia.) Sophia, myn wil is u bekend. sophia. Lieve vader! zal ik dan volflrekt geen wil hebben ? de hofraad. Ik zorg voor uw geluk, dus is myn wil de uwe. sophia. Maar de heer Ambtman de hofraad. Gy moet hem om vergeving vragen, uwe zotte romanflreken daar laten, en.. sophia. In de romans hoopt een meisje dikwerf op een' weldadigen tovenaar, dit doe ik niet. Ik hoop alléén op uwe goedheid, myn lieve vader! de hofraad. Ik verbiede u alle fcherts. sophia. Ik ben juist nu niet zeer tot fchertfen geriemd. de hofraad. Iedere begeerte of zucht tot zogenaamde luim verbiede ik u. sophia. Wel nu, dan ben ik ontwapend. de hofraad. Ik verlang eenvouwdige en juiste naarkoming van myne bevelen, en gehoorzaamheid! verltaat gy my? ambtman. (Tegen Sophia.) Ja, ja— en kortom waartoe al deze ftaatfie? want eigentlyk genomen, wat zyt gy dan? sophia. Een meisje. G 3 ambt-  •iöa DE HUWLYKSGIFT, ambtman. (Vlug.) Die zich inbeeld, iets bizonders te zyn, en dat ik niet kan vinden, moet gy weten. sophia. Zo veel te beter. AMBimtN. Geheel niet, zeg ik u. Daar zyn my heden vry wat fchooner meisjes ontmoet. sophia. Dit geloof ik ook. ambtman. En voorname, meisjes. sophia. Veel voornamer. ambtman. Die ook geld hebben. sophia. Meer dan gy en ik famen. ambtman Aan dezen zou ik my kunnen addresfeeren, weet gy dit ook' sophia. Ach, myn lieve heer Ambtman, niets moet u weerhouden, doe zulks! ambtman. En zy zullen my aannemen ook, geloof my maar. sophia. Straf my, ik zal my vernederen, en by haar, die u ten gemaal aanneemt, flrooi-juffer worden. ambtman. (Lagchende.) Uw hartgeliefde heeft flechts vierhonderd daalders jaarlyksch inkomen. sophia. Ach ja, dit is ook zo! ambtman. Die flrekken naauwlyks om... dat gy... wil ik zeggen.. . naauwiyks een rystióeppe! sophia. Ik eet gaarne rystfoeppe. de hofraad. (Driftig.) Myn geduld is ten ein. den, hoor myn laatfie woord : gy hebt geen huwlyksgift te wachten. sopiiia. Ik weet het. DE  TOONEELSPEL. 103 de hofraad. Geen erfenis te hopen., gy moet leven... is het een fout van my, dat gy niets bezit...- sophia. (Met hartelykheid.) Ik beklaag my daarover niet, myn vader! de hofraad. Ik wil deze fout herftellen: met den Ambtman word gy ryk en gelukkig: geld echter myne wensch en bede niets by u, weet dan, dat ik hem vyf. duizend daalders fchuldig ben; dat deze fom, wanneer gy zyne hand weigert, dadelyk moet teruggegeven worden ; en dat ik my tot de voldoening buiten Haat bevinde : nu, kies tusfchen uw geluk en uws vaders ongeluk! (Sophia blyft verbaasd ftaan.) ambtman. Ik pasfeer myn woord van eer, zo gy my heden' afllaat, dat ik morgen myn geld terugvorder! sophia. Myn vader... ambtman. Het geld maakt by u niets uit: (Ernstig en dreigende.) heb ik het u niet gezegd, dat gy klein zoud worden, zeer klein ? sophia. (Zy ziet haren vader en den Ambtman beurtelings aan, flaat haar harden famen, en in deze houding vraagt zy.) Wie van ons is hier de kleinfle? de hofraad. Die een onmogelyk offer begeert, om van een gering offer verfchoond te willen zyn! (Sophia blyft in gedachten (laan, met het hoofd op haar gevouwen handen leunende.) ambtman. Nu, mademoifelle? de hofraad. Sophia! befluit! sophia. Een oogenbük... het vereischt Overleg! (Zy ledekt haar gezigt met haare handen, laat eindelyk fpoedig zegt gy ï sophia. (StnJHgü Dit ware het beste. jacoba. Wy zullen zamen woonen en vlytig met eikanderen geestelyke liederen zingen. sophia. Gy hebt my anders niets te zeg?en ? jacoba. Neen; maar noch veel te doen, en wat zult gy heden uitvoeren? sophia. Niets. jacoba. Zing, myn kind, zing een lied; zing met luider liemme, üan zuilen de vyanden van u wyken. TWEE-  TOONEELSPEL. 127 TWEEDE T O O N E E L. de hofraad, de vorigen. de hofraad. (Tegen Jacoba.) Zyt gy noch niet weg ? jacoba. Ik ben met fatfoen in uw huis gekomen, en met fat(ben zal ik ook weder daaruit gaan. de hofraad. Zo fatzoenlyk als mogeiyk! maar ook zo fpoedig als mogeiyk! verftaat gy my? jacoba. De dag is nog niet aan den avond, heer Hofraad, nog niet! verftaat gy dit ook? (Zy gaat Spoedig heen.) de hofraad. (Tegen Sophia.) De Ambtman zal by u komen handel hem billyk, ga nu heen! DERDE T O O N E E L. de vorigen, kommissaris wallmann. kommissaris. (In het inkomen tegen Sophia.) Haha! zyt gy daar! wel nu, hoe is het ? neemt gy den Ambtman, of neemt gy hem niet? (sophia beantwoord hem met een zucht.) de hofraad. (Scherp.) Waartoe dat vragen? da zaak is ten einde. kommissaris. (Tegen Sophia.) Geef my antwoord! (Nader by haar tredende-) Gy liet u overrompelen, of gy zyt onnoozel en tot niets bekwaam , ik heb u altoos voor fehrander gehouden, voor goed en fchrander het  ia8 DE HUWLYKSGIFT, het was zo niet, ik bedroog my in u. Nu, nu! Saba Errore trek af, ecbtgenooe des Ambtmans ! sophia (In het heengaan.** Ik bezit noch moed noch lust meer, en ga waar men my gebied. VIERDE T O O N E E L. de hofraad, kommissaris. kommissaris. (Haar naoogende.) Deze is geleverd. de hofraad. (Gebelgd.) Laat ons met vreden. kommissaris. Zo goed als dood. de hofraad. Waarom? kommissaris. Gy hebt haar een langzaam worgende ftrop om den hals gebonden , die haar eindelyk de lucht zal beneemen, dan is zy klaar, veroriet, afkeer, verveeling, verlangen, vliegende hette , benaauwdheid , afgemat wezen, fpanning op de borst, korte adem , alledaagl'che koorts , hoesten , het bed houden , pastoor halen, een zalig einde nemen — punctum ! de hofraad. Gy zyt zo vreeslyk overdreven in uwe uitdrukkingen , dat ik u niet langer kan aanhooren, kommissaris. Ik wensch u geluk met Antonie! de hofraad. Hoe zo ? kommissaris. Hy zal nu een man worden, hy wil arbeiden! zeer goed, dan biyl't de liefde voor eerst weg. de hofraad. Ik moest een harde proef aan hem doen. kom-  TOONEELSPEL. 129 kommissaris. Dit was onnodig, gy fpreekt onwaarheid, het zal hem echter geen kwaad doen, maar weikc oogmerken hebt gy nu, omtrent uwe vrouw ? de hofraad. Broeder! kommissaris. Gy kunt my met antwoorden, gy moet verftommen: een bewys voor de braafheid van uwe vrouw; waart gy ook braaf, dan zoud gy haar lyden verminderen; daar gy nu integendeel een deugniet zyt, ftudeert gy om haar te kwellen, onder het voorwendzel, dat gy haar ondanks u zeiven niet kunt achten, zo is het! de hofraad. Neem niet kwalyk dat ik u alléén laat, ik heb bezigheden. kommissaris. Ik laat u alléén, noch meer, ik zal niet weêr over uw drempel komen. de hofraad. Niet? kommissaris. Neen, nuis en hof, goed en moed verfpelen, is ongerechtigheid; maar kinderen verfoeien, is het toppunt van onnatuurlykheid. de hofraad. Een bulderaar is onaangenaam, een lompertis onverdraaglyk, al is hy ook een broeder! kommissaris. Gy zult my niet meer zo noemen, ik wil u niet meer zien, niet meer horen, niet kennen, gy, die fpeelt, in weelde uw dagen doorbrengt, ledig loopt, gy,...die uwe dochter verkoopt! (IJy gaat heen.) (Een bediende, die binnen komt, tegen den Hofraad.) De heer Ambtman wenscht u te fpreken, mynheer! de hofraad. Ik zal by heffi komen. (Hy gaat door de zydeur heen), I FT F-  J£> DE HUWLYKSGIFT, V T F D E T O O N E E L. kommissaris wallmann, jacoba. kommissaris. Waarom ? wat wilt gy ? ik voer geen gefprekken op de trappen. Jacoba. Maar, myn iieve heer kommisfaris... kommissaris. Vaar wel! (Hy wil heengaan.-) jacoba. {Hem tegenhoudende.) Hoor my toch, wy kunnen op myn kamer, of — maar ik zal hier Hechts fpreken. kommissaris. Voortgevaren! uitgefproken! jacoba. Voor ongeveer zeven en twintig jaren,... ach , het was een zeer groot ongeluk! kommissaris. Dus nu bereids een oud ongeluk? verder. jacoba. Hoe zal ik het noch aan den dag brengen! kommissaris. Dit moet gy weten. jacoba. Ik ben 'er tot heden met fchaamte over aangedaan. kommissaris. Gy fchaamt u wel lang, zeer lang. jacoba. De familie! myne éérlyke familie! ach, geen mensch heeft 'er noch iets van vernomen... kommissaris. Dan wil ik het ook niet weten. jacoba. Gy moet het weten, gy zyt een rechtvaardig en vroom heer, die raad geven en helpen moer. Ik had — ach, zie my zo fterk niet aan. kom-  TOONEELSPEL. "13! kommissaris. Dit kan ik laten, (Zyn oog van haar af en naar den anderen kant van het tooneel wendende.) ik kan daar heen zien. jacoba. Het is my anders onmogelyk u iets te kunnen zeggen. Nu, luister Ik heb eens een nicht gehad, juifrouw Berger, of gy daarvan hoorde. kommissaris. Neen! jacoba. Een engelachtig goed kind! noch begryp ik my niet, hoe zy daartoe gekomen is! ach, (Wienen. de.) zy verviel in een gioot ongeluk, lieve heer kommisfarïs, God fta ons by, en vergeve het myne zalige nicht in het hemelfche vreugdenrjk, alwaar zy thans met de engelen zingt! maar het is waar, ik moet het u bekennen, de fecretaris Benfeld is de zoon van myn nicht! kommissaris. Wat? wat kakelt gy? jacoba. Ik ben onfchuldig aan alles, daar kunt gy van verzekerd zyn. kommissaris. Juffrouw Berger Benfeld. Berger en Benfeld kwadreert niet; hoe hangt ditfamen? jacoba. Dat weet ik, de heer fecretaris weet het niet, niemant buiten my weet het, maar gy zult het heden ook weten! kommissaris. Zo fpreek dan ! jacoba. Nadat het ongeluk gebeurd was, het viel voor te Halle, wierd zy met een zeker capitaal — zo... zo... gy verftaat my. kommissaris. Te vreden gefield? jacoba. Ach, ja. kommissaris. Een flecht kaerel, die heer te vredenfleller! I 2 ja-  ?32 DE HUIVLYKSGIFT, jacoba. Een zekere heer Benfeld trouwde haar ver volgens, uit christelyke liefde en mededogenbeid, nam het kind voor zyn eigen kind aan, en ftierf dadelyk na de voltrekking van het huwlyk. kommissaris. En de ware vader... jacoba. Aanftonds, aanftonds! afgemat door ellenden en verdriet, volgde myn nicht haar man fpoedig na, denk eens! Eenige oogenblikkcn vóór haar dood, riep zy my tot zich, gaf my alle de papieren in handen, en bad my, aan niemant iets van het droevig geval te zeggen, zelfs haar zoon in den waan te laten, dat de zalige heer Benfeld zyn ware vader geweest was; de overheid gaf eindelyk aan het kind een voogd, en liet het zeer cbristelyk opvoeden ! kommissaris. En de ware vader? jacoba. Ach, dit is nu juist het gruwlykfte van de zaak, deze heeft van he: kind niets willen horen of zien. kommissaris. Schobbejak! jacoba. Onder dit beding Hond hy in dien tyd een capitaal van duizend daalders af, duizendmaal had ik het aan den heer Benfeld kunnen zeggen. kommissaris. En duizendmaal had gy het moeten doen. jacoba. Maar het fmartte my zelf; en de eer van myne zalige richt, myne éérlyke familie, waarin noch nimmer dergelyk geval gehoord is, en myne beloften aan het lïerfbed! en... KOM-  TOONEELSPEL. 133 kommissaris. En myne domheid! wie is de vader? j ac o ba. Ach, denk eenshet is de heer Ambtman! kommissaris. (Hy zet zyn handen in de zyden.) Wat? jacoba. Ik heb hem tot heden gefpaard, wegens... kommissaris. De Ambtman Riemen? jacoba. Ja. kommissaris. Die thans hier in dit huis is? jacoba. Ik bezit zyn egen getuigfchrift. kommissaris. De christelyke Ambtman ? de (hoever, de uitventer van eer en reputatie, de ontzaglyk ryke, ongevoelige Ambtman is de vader? jacoba. Ja, lievenswaardige heer kommisfaris! ja, hy is het. kommissaris. (Op en neder gaande.) Gy moet Benfeld opfporen! jacoba. Ik ben al tweemalen vergeefsch by hem geweest, ik zocht hem.. • kommissaris. Ontzie geen moeiten, zoek noch eens. (Haar geld gevende.) daar, neem een postchais, ryd daarmede door de ftad rond, tot gy hem vind, en breng hem dan hier. jacoba. Maar de eer van myne familie. kommissaris. En dit hebt gy kunnen verzwygen ? jacoba. De Christelykheid. kommissaris. Ei wat? de Christelykheid begeert niet dat men de menfehelykheid ter zyden zet. jacoba. Ik zoude noch langer gezwegen hebben, maar... I 3 kom-  134 DE HUWL YKSGIFT, kommissaris. En ik zal geen drie minuten meer zwygen. Jacoba. Maar de Ambtman beeft my heden zo zeer beledigd, en my dusdanig vertoornd, dat ik niet langer kommissaris. Uit Christelyke wraakzucht derhal ven ? jacoba. Wat is nu de beste wyze om de zaak verder ruchtbaar te maken, waarde heer kommisfaris? kommissaris. Waar zyn de papieren? Jacoba. Ach , hemel, de eer van myne zalige nicht... kommissaris. Uwe nicht is zalig, zy heeft dus onze ingebeelde waereldéére niet meer nodig. jacoba. Maar haar zoon, de heer Benfeld! kommissaris. Ilolla! ~ ja, gy hebt gelyk, de waereld is wonderlyk en vol yooroordeelen,... dus, gy fpreekt van de gebeurdtenis geen woord, geen fyllabe , voor ik u verlof daartoe geve; hebt gy my vernaai), begrepen? jacoba. Wel verdaan! kommissaris. Punctum; nu heengegaan, Benfeld opgezocht, Sophia hier gezonden, de papieren gegeven — fpoedig, fpoedig. jacoba. (Reikt hem een pacqutt papieren over.) kommissaris. Voort, zegge ik u. Jacoba. Maar, myne eer! myn... kommissaris. Wees gerust, oude floof! jacoba. Want myne eer! kommissaris. Voor den drommel, ik zal uw eer trouwen, als zy gevaar loopt. ja-  TOONEELSPEL. 135 jacoba. 6! Ik verzoek u zeer onderdanig dat gy u zei ven geen ongelegenheid aandoet. (In het heengaan.) Ik zal uit al myn magt naar den heer fecretaris lopen. kommissaris. (Haar naroepende.) Sophia hier gezonden ! — Ontaarte vader — godlooze kaerel! (Hy loopt de papieren vlugtig door.) Juist, Convictus et Confesfus! maar fchrander begonnen, fyn uitgelokt, niets uit het net laten lluipen. ZESDE T O O N E E L. kommissaris, sophia. kommissaris Kom eens by my,.(Haaf de pa. pieren vertoonende.) befchouw dit pacquet papieren, druk het aan uw hart, hoort gy, (De papieren tegen haar hart houdende.) aan uw hart drukken, gy moet het kusfchen, terflond kusfchen — terftond! sophia. Liever dan den Ambtman! (Zy houd het pacquet gedwongen aan den mond.) kommissaris. Dit pacquet is de Ambtman! sophia. (Geeft het verfmadend te rug.) kommissaris. Verzoek hem by my te komen... sophia. De Ambtman! kommissaris. By my te komen, en gy — ga op uw kamer, en bid God dat zyne goedheid my wél doe (lagen, opdat gy my naderhand van blydfchap aan uw hart drukken en kusfchen moet — moet! kusfchen moet, heb ik gezegd!  i3Ö DE HUWL YKSGIFT, sophia. (Vrolyk.) Oom! kommissaris. Voort! sophia. (Gaat fchielyk heen.]) kommissaris. Niet te driftig, niet te woest zyn, het helpt niets aan de zaak, het helpt niets. ZEVENDE TO O N E E L. kommissaris, Mevrouw wallmann. Mevrouw Wallmann. Zo even is my Sophia ontmoet, en is - . kommissaris. Vrouw zuster, gy kunt my thans in het geheel niet dienen. Mevrouw wallmann. (Angflig.) Myn man heeft een billet van den heer Morfeld ontvangen... kommissaris. Dit gaat my niet aan. Mevrouw wallmann. Hy zal hem antwoorden. kommissaris. Niet meer dan billyk. Mevrouw wallmann. Ik vrees. kom miss a r is. Ik hoop ! Mevrouw wallmann. Maar, gy weet niet,... Morfeld is zo driftig heengegaan. kommissaris. Het gaat my niet aan, het gaat my niet aan het kan my thans niet aangaan! Mevrouw wallmann. Dan zal ik Antonie by my doen komen. kommissaris. Alles goed, alles! adieu, adieu, adieu ! Mevrouw wallmann. (Gaat heen.) kom*  TOONEELSPEL, 137 kommissaris. Ik zal my wel houden, zeer wel houden, voor het belang van den braven jongeling waken, op zien komen ipelen,... ftil! — ik hooriemant, ja, daar is de man dien ik hebben moet. A G T S T E T O O N E E L. kommissaris, ambtman. ambtman. (Zeer langzaam.) Gy hebt zeker naar my... kommissaris. Zeker, zeker, zeker! ambtman. (Met hoogmoed.) Wat wilt gy? kommissaris. Gy zyt een... uitmuntend man! weet gy dit wel' ambtman. Ik — uitmuntend? hm! kommissaris. Gy bedeelt u zeiven' ambtman. Ha, ha! gy meent wegens het (pel? kommissaris. Wegens... ambtman. Ja, uw broeder heeft my zeventien louis d'or afgewonnen. kommissaris. He! in Halle? — hoe is het in Halle toegegaan? wat bliefje? — gy zyt immers in Halle geweest? ambtman. Te Halle in Saxen! kommissaris. Gy waart daar? zyt gy dan (Hy ziet in een brief.) Dagobert Riemen, eens in Halle woonachtig ? ambtman. {De handen vouwende.') Ik ben Dagobert Riemen. I 5 kom-  138 DE HUWLYKSGIFT, kommissaris. Is 'er in dat Halle niets door u vergeten? — niets? ambtman. Vergeten? — ha, ha, ha! de collegien! kommtssaris. Niets achter gelaten'... r.iets? ambtman. (Ontfleld.) Achter gelaten ! kommissaris. Acht gegeven, acht gegeven! het geweten ontwaakt, wat liet gy aldaar te rug ? ambtman. (Hoestende.) Begryp zelf het zyn. ja hoe lang is het wal geleden, dat ik van daar vertrok ? het zal nu (Zich bedenkende.) 94 tot 84 tot 74 tot het zal nu... kommissaris. (Andermaal in den brief ziende.) Hier heb ik een brief,dien gy, den 15 November 1766, naar Halle gefchreven hebt. (Hy befchouwt hem naauwkeurig.) ambtman. Brief? naar met uw permisfie, ik moet my herinneren. — Ja zo, naar Halle naar Halle gefchreven. (Lagchmde.) Wel nu, wanneer ik naar Halle fehreef, ben ik zeker in dat tydftip ook niet in Halle geweest, ziet gy! toen was ik reeds weg, ziet gy? kommissaris. Toen had gy reeds de vlucht genomen. ambtman. (Hoestende.) De vlucht? kommissaris. Maar het bedrogen meisje bleef achter. ambtman. (Hy word bleek.) Het bedrogen meisje! kommissaris. De zoon bleef ook achter. ambt-  T O O NEELSPEL. 139 ambtman. (Zyn hoofd vasthoudende.]) Zoon? hoe wat hm! kommissaris. Uw zoon was daar noch. ambtman. Myn war zegt gy daar? kommissaris. Het meisje is dood. ambtman. (Luchtig.) Dood! kommissaris. Haar zoon, uw zoon, is in leven. ambtman. (Als buiten zich zeiven.) Zqon is in leven! kommissaris. Bevind zich hier. ambtman. Maar... kommissaris. Is Benfeld. ambtman. (Zy;i zweet afdroogende.) Ei... kommissaris. Is de minnaar van uw bruid, is hy dien gy zyne verloofde voor den neus wilde wegkopen, is hy, dien ik zal byflaan, dien ik aan een naam, aan een vader zal helpen, al moest het my ook huis en hof kosten. ambtman. Pst — pst! — (Verzoekende.) Ik bidde u, niet zo... kommissaris. (Zich voor het hoofd flaande.) Gy hebt gelyk. ambtman. (Als met zyne laatfle krachten.) Wat —— wat begeert gy dan eigentlyk nu? gy zyt een... kommissaris. (Driftig.) Wat? „ een," wat een wat? ambtman. Kommisfaris zyt gy, meen ik, maar wat wilt gy van my hebben? kommissaris. Ik wil uw Christelyk gemoed ontdekken, uw geldbeurs lichter maken, de lamp achter uw valfche eer uitblusfchen , u in uw zwarte gedaan- te  140 DE HUWLYKS GIFT, te befchouwen, uw voorgenomen huwlyk vernietigen of door de gantfche waereld uitbazuinen, dat mademoi' lelie Berger... ambtman. Pst pst! maar hoe kunt gy gelo- Ioven, dat ik...? *y ë kommissaris. (Hem de brieven voorhoudende.) Uwe brieven, uw capltaal, uwe voorwaarden, uw (tetteren cn hoesten, bleek en rood worden, doodzweet, arme zondaarsgeftalte, biechthouding... befchouw u eens in den fpiegel, mynheer, hoe gy 'er uitziet, hoe gy daar ftaat,... infolvem, zo als gy eenmaal ten jongden dage ftaan zult. ambtman. (Den kommisfaris b? de hand nemende.) Laat u deze dwaling benemen, want... kommissaris. Geenzins! het geheim is ontdekt, is in myne handen, daar valt voor u niets anders te doen, dan het vaandel van kapitulatie uit te fteken, de ophaalbrug neder te laten, Benfeld binnen te doen trekken, hem zyn waren naam Riemen te geven, en tot erfgenaam van uw vermogen aan te ftellen. ambtman. Ik bid u, om Gods wille, matig die honende taal, ik ben zo ontfteld. kommissaris. Ik ook, maar het is over den fchitterenden ftempel , waarmede uwe ellendige innerlyke waarde voor het oog der waereld bedrieglyk pronkt; louis d'or munt, op een Brabandsch oortje. ambtman. Ik wil gaarne iets voor hem doen, zeker, ik zal ook iets doen, ja, maar zien wil ik hem niet kommissaris. Zulk een braaf mensch! AMBT-  T 0-0 NEELSPEL. ut ambtman. Het moet niet openbaar worden, by moet van niets weten. kommissaris. Maar... ambtman. Het kan niet gaan, (Met ernst.) het gaat nu of in eeuwigheid niet! veeléér fpring ik in het water. Ik ben Ambtman < de boeren —— kommissaris. Dit Iaat zich horen. ambtman. Ik ben een man van reputatie. kommissaris. (Met bedaardheid.) Zeg my eens, fpreekt 'er in uw hart geen het minfte gevoel voor uw zoon? verlangt gy hem niet eens te zien? ambtman. (Koel.) Neen! kommissaris. Goed, laat het blyven, ik heb met uw zedelyke waarde niet te doen, ik wil geen hartpols aanroeren, ik ben geen pestdoctor, maar gy moet betalen, betalen zult gy. ambtman. (Zyn voorhoofd afdrogende.) Ach, God, ja! kommissaris. Gy moet geen huwlyk met Sophia aangaan. ambtman. Ik wil geen mensch trouwen. kommissaris. Gy moet uw zoon een aanzienlyk capitaal geven. a"mbtman. Een aanzienlyk. kommissaris. Dit moet gy terftond in het werk feilen terltond! ambtman. Maar hy moet niet weten, dat ik zyn vader ben het decorum, myne reputatie, de hooge regeering, de boeren... kommissaris. Goed, goedl AMIT-  145 DEHUWLYKSGIFT, avbtman. Maar wat zal men zeggen, wanneer ik dit mensch als vreemden zo veel geld... kommissaris. Zeg flechts, dat gy geen"'vrouw' begeert te kopen, geen menfchenwoeker begeert te dryven , en haar in het verderf wilt Horten... zeg, dat gy ryk en edelmoedig zyt. a m b t m a n. Edelmoedig ? ja! kommissaris. Zeg, vervolgens... ambtman. Dat ik, door de klagten van Sophia bewogen. kommissaris. En geen kinderen hebbende... ambtman. De jonge lieden gelukkig wil maken,.,, maar gy zult my immers niet verraden? kommissaris. Op myn eer niet. ambtman. Dus blyft myne reputatie in goede orde behouden. kommissaris. Word vermeerderd. ambtman. Als weldoener? ja, dus zal ik het maken. kommissaris. De obligatie van vyf duizend daalders geeft gy aan myn broeder te rug. ambtman. (Z«cfo.) kommissaris. Onder beding, dat myn broeder Sophia met Benfeld veréénigt, gy geeft aan uw zoon, by de voltrekking van zyn huwlyk... ambtman. Drie honderd vyftien daalders, baar geld. kommissaris. Wat? hoe? flechte (treken met drie honderd vyftien daalders uitveegen? den titel van ont- aar-  TOONEELSPEL. 143 aarten vader met drie honderd vyftien bedelftuivers afkopen? neen: gy moet hem noch vyfduizend daalders, baar geld, geven. ambtman. QOnthutst.) Hoe? kommissaris. Ja, die geeft gy hem' ik zegge u, die geeft gy hem! ambtman. (Zyn voorhoofd afdrogende.) Dit is een warme dag! kommissaris. Nu, wat zyt gy voornemens? wilt gy aan dezen eisch voldoen, of moet ik de papieren aan Benfeld geven ? de obligatie aan myn broeder te rug, en aan uw zoon vyfduizend daalders, baar geld; gy moet befluiten. ambtman. Pst • pst! fchreeuw maar zo hard niet! nu, ter oorzake der welvoeglykheid, zal ik deze fom geven. kommissaris. Uw geheim gaat met my ten gravc, wanneer gy zelf dit zo begeert. ambtman. Ja zeker, de papieren ? kommissaris. Ontvangt gy, zo dra gy alles zult voldaan hebben! ambtman. Een woord! kommissaris. Een man! ambtman. Kom op myn kamer, ik zal u een en ander in dit oogenblik ter hand ftellen , maar myne weldaad verkies ik zelf bekend te maken. kommissaris. Niet meer dan billyk. ambtman. Ik recommandeer my! kommissaris. Adieu! AMIT-  144 DE HUW LYKS GIFT, ambtman. Beklaag my, dar ik u zo veel moeite geve. kommissaris. 6 Dit gefehied gaarne. ambtman. Zeer verplicht zeer verplicht! (Hy maakt een buiging en gaat heen.) NEGENDE T O O N E E L. kommissaris, de hofraad. de hofraad. Wat had gy met den Ambtman te doen? kommissaris. Ik heb vuur by hem aangelegd. de hofraad. (Driftig.) Wit moet daaruit vvorden ? kommissaris. Vrede en gerechtigheid, broeder' ik zegge het u noch eens, treed in u zei ven, gy bereikt toch ook al een tamelyk hogen ouderdom, hoe fpoedig kunt gy daar neder liggen, terwyl gy de waereld vaar wel moet zeggen! in die oogenblikken heeft alles een andere gedaante, het geweten, het kloppen van het hart, doodsangst, vergeefsch naar lucht hygen, berouw, wanhoop, fmarten, vuur voor de oogen nacht, eeuwigheid, paf! daar ligt de Hechte vader! (Hy wil gaan, en ontmoet Morfeld aan de deur.) TIENDE T O O N E E L. de vorigen, morfeld. kommissaris. Wat komt gy hier doen? mor-  TOONEELSPEL. 145 morfeld. My verklaren. kommissaris. Waaromtrent? morfeld. Omtrent my zeiven. de hofraad. (Tegen den kommisfans.) Wy moeten noodzakelyk met eikanderen fpreken, laat ons alléén. kommissaris. Broeder! ik geloof dat ik u reeds het noodzakelykfte te kennen gaf, dixi et falvavi animam'. (Hy gaat heen.) ELFDE T O O N E E L. de hofraad, morfeld. morfeld. Ik kom thans met meer bedaardheid te rug, dan ik u dezen morgen verliet. de hofraad. Naar uwe verkiezing, mynheer; ik ben federt gy van my afgingt dezelfde gebleven. morfeld. Gy moet dus vooreerst weten, dat myn naam geen Morfeld is; — als Morfeld gedroeg ik my zeer onredelyk , my met uwe huislyke omflandigheden te willen inlaten. de hofraad. Ten minde ik houde uw gedrag daarvoor. morfeld. Ik heb een recht, waardoor ik in flaat gefield worde, verantwoording van u te vragen. de hofraad. Een recht? morfeld. Een heilig recht, myn ongeluk gaf het my; myn ongeluk — waarvan gy de oorzaak zyt — Ik ben Darner! de hofraad. (VerMa-sd.) Darner? K mor-  DE II u W L Y K S G I F T, morfeld. Aan wien gy alles ontroofde, wat hem het leven dierbaar maakte. de hofraad. (Km.) Goed, gy zyt dus de heer Darner: wat zoekt gy hier? morfeld. Jk nam het bëfiuït om nimmer met u dezelfde Juchiftrcek te willen bewonen , maar einde>yk, de liefde tot myn broeder, het ongeluk van myne Louifc, trokken my met geweld, ondanks my zei ven, m myn vaderland te rug. de HOFRaad. en w8t ;s nu uw begeeren? gy voornemens ons te laten fcheiden? morfeld. Jn uw nahuurfchap aangeland, verneem * ölet alleen het treurig leven van uwe echtgenoote, helaas! ,k hoor dat zy mishandeld word, men verhaalt % den verfchrikkelyken toeftand waarin uwe dochter z.ch bevind Ik m my cen adres aan u neem myn intrek in uw huis met het btfiait, deze vrouw eindelyk eens in hare kinderen gelukkig te maken, of my en haar tevens aan u te wreken. de hofraad. Te wreken? nu dan, dus komen wy ter zake! morfeld. Wy waren juist aan dit beOisfend oogenblik genaderd , toen deze voortreffelyke vrouw zich aan uwe zyde begaf en fprak: „ hier is myne plaats, ik begeer geene befcherming.» Ik gehoorzaamde en ging «edert dien tyd zag ik myn broeder: zagter gevoelens hebben de wraak ontwapend, en nu kom ik, gerust, vreedzaam, en treurig, tot u weder. de hofraad. Wat wilt gy? is het myne Cchald, dn  TOONEELSPEL. dat gy de caprice kreegt, ten gevalle van eene vrouw, de waereld rond te dwalen? waart gy niet, gedurende de vyf en twintig jaren van myn huwlyk,terwyl myne echtgenoote zich uwer dagelyks herinnerde, in denzelfden graad myn medevryer als of gy u in perfoon vertegenwoordigde' en wat eischt gy heden? denkt gy door tranen te bewegen? door medelyden... morfeld. Neen , mynheer'. de hofraad. U,op de ruïne van myn geluk,naast myne echtgenoote, te plaarfen , my honend uit te lagchen, haar met de herinnering aan het zoet der oude liefde te vertroosten, en in het choor, het verder accoord verbrekende, wanklanken tegen my aan te voeren? ja, dit is uw oogmerk, maar ik ben warelyk niet toegevend genoeg zulks te dulden, en rade u derhalvcn, hoe eerder hoe liever, te rug te reizen morfeld. Hoor my, zo als thans de zaken tusfchen ons ftaan, kan ik uw vrind niet zyn. de hofraad. Noch ik de uwe, dus laten wy fche:den.» morfeld. Nóch mag ik niet, ik moet belang in u (lellen, want, voor de goede vrouw is 'er geen geluk meer mogeiyk, dan door u, mynheer! — gy zyt ongelukkig, door eigen fchuld arm geworden... de hofraad. (Driftig.]) Neem u in acht, zeg ik... morfeld: De berispingen, die gy zelf gevoelt met recht waardig te zyn, zoekt gy door brutale heerfchappy te onderdrukken; en, daar gy geenzins het geliefde hoofd van eene goede familie kunt wezen , vertoont K 2 gy  Ï48 DE HUVVLYKSGIFT, gy u, door doemenswaardigen hoogmoed, als den tiran daarvan! de hofraad. Het is zo min goed als verftandig van u gehandeld, met my zulks te zeggen, en wanneer u betde deze eigenfchappen ontbreken, waardoor wilt gy dan op my werken? morfeld. Door daden. de hofraad. Uw verblyfalhier is geen goede daad. morfeld. Wanneer ik blyven wilde, ware zy ilecht, en af te keuren. de hofraad. Wat voor uitwerking kan uw verfehyning in myn huis hebben? morfeld. Vrede, wanneer gy Hechts naar my luisteren wilt: durf ik, daar ik u fmeek , niets van u hopen ? de hofraad. (Bitter.) Van my? gy houd my immers voor..? morfeld. Verwilderd! . voor zeer verwilderd. de hofraad. (Na eenige tusfchenpoos.) En zo ik dit waro ? morfeld. Zogy niet geheel door boosaartigheid verontaart zyt, dan moet goede wil en mening op u werken : hier is een billet van den kanzelaary-directeur aan u de hofraad. (Hetzelve driftig te rug fiotende.) Aan my ? morfeld. (Aangedaan.) Hy heeft zyn broeder weder — neem aan! de hofraad. Wat begeert de kanzelaary-directeur? morfeld. Hy geeft zyn toeftemming tot het huwlyk van zyne dochter met uw zoon,neem aan! (Hy geeft hem het billet.) DE  T O ONEELSPEL. 149 de hofraad. (Hetzelve aannemende en inziende.) Voor deze grootmoedigheid eischt gy het tribut van myne ondergefchiktheid' morfeld. Beproef my ik ben het waardig, en gy zyt het verfchuldigd; betreffende uwe dochter en den Ambtman, ik biede u de fom aan, waaromtrent gy 11 in verlegenheid bevind, wanneer gy haar van het huwlyk met hem wilt vryfpréken. de hofraad. (Schielyk.) Ik neem niets van u aan. morfeld. Gun my het dierbaar genoegen, van iets voor de rust van de moeder en het geluk van de dochter gedaan te mogen hebben! de hofraad. Ik kan van u niets aannemen, maar mogeiyk befluit myne vrouw,... of heeft zy haar befluit reeds genomen? morfeld. Ik heb haar geen woord van myn voornemen deswegens te kennen gegeven! geen fyllabe! de hofraad. Dit deed gy niet? morfeld. Zo waar als God leeft, ik deed het niet. de hofraad. Zo, zo! dit zegt iets. morfeld. Ik zal haar niet meer zien. de hofraad. Met? morfeld. Nimmermeer. de hofraad. Dit is veel. morfeld. (Ontroerd.) Beken nu, dat ik als man handel. de hofraad. Ik kon mogeiyk in verzoeking komen de daad te bewonderen, wanneer ik met den uitvoerer daarvan onbekend ware; gy neemt een fyner wraak K 3 dan  *5o DE II U W L Y K S G I F T, dan alledaagfche menfcben in dergelyk geval zouden genomen hebben; maar gy wreekt u onbarmhartiger. morfeld. Wat verftaat gy daardoor? de hofraad. (Driftig.-) Ga, mynheer, ga en maak zelf aan myn zoon uw weldaad bekend; (Hem kt billet opdringende.) laat my aan my zeiven over! morfeld. Als ik u zeg, dat uwe vrouw my geheel niet herkend heeft...! de hofraad. (Hem ernftig befchouwenjs.) Niet herkend ? morfeld. Neen; voor het overige kan ik uw'zoon van het goede, dat ik voor hem bewerkte, niet onderrichten , want ik verlaat dit oord — dit land zelfs — voor eeuwig. Ik zal voortaan in Berlin myne dagen doorbrengen, myn postchais ftaat voor uwe deur, ik vertrek op dit oogenblik! de hofraad. (Hem lang aanziende.) Hoe, myn- heer! laat ik u dit noch eens vragen, myne'vrouw herkende u niet, en gy wilt terftond vertrekken? vertrekken om nooit weder te komen ? morfeld. Om nooit weder te komen, nooit! de hofraad. Kunt gy daarop uw woord van eer geven ? morfeld. Ik geve her. de hofraad. Goed, dit is wél gehandeld. morfeld. Erkent gy zulks? de hofraad. Uwe gedachtenis verëerende... ontzeg ik den Ambtman de hand van myne 'dochter. morfeld. Myne aanbieding, dat ik het capitaal... de  TOONEELSPEL. 151 de hofraad. (Zich buigende.) Ik zal zelf de betaling zoeken mogeiyk te maken. morfeld. En uwe vrouw — myne Louife, dat ik haar noch eenmaal zo noeme!... 'zult gy haar nu het overfchot van hare dagen vergenoegd maken? gy gevoelt, dat een ongelukkige, als ik, troost nodig heeft !... het zal wel het laatfte woord zyn , dat gy tot my zult fpreken, laat het gerustfrellende zyn. de hofraad. Ik zal een reisje doen, by myne te rugkomst zie ik mogeiyk uit andere oogen, meer kan ik niet beloven. morfeld. Ik neem deze beloften aan, en hoop het goede daarvan. de hofraad. (.Dmker.) Va ar wel! morfeld. Leef geluk*ig. (Hy ziet weemoedig rond.) Leeft allen gelukkig! (Tegen den Hofraad.) Ik vergeef alles het geen gebeurd is, zo dra ik zal kunnen danken voor bet geen dat gebeuren zal ! (Hem zyne hand gevende.) Voor eeuwig ! (De hand des Hofraacls drukkende.) Vrede met Louife! vaar wel. (Hy wil vertrekken.) de hofraad. (Hy>« « ^h zeiven verzonken, zo dra Morfeld aan de deur genaderd is, roept hy dnjtig.) Holla! noch één woord! morfeld. (Keert te rug.) de hofraad. (Zyne handen op de Schouders van Morfeld leggende.) Ik kan u niet haten. morfeld. Moet gy my dan haten? de hofraad. [Met ernst.) Ja, wanneer ik u met dezelfde edelmoedigheid kon vergelden, als uw gedrag K 4 je"  152 DE HUWLYKSGIFT, jegens my verdient , mogeiyk ware het... maar dit is onmogelyk — en... (Op een onftuimigen toon.) vertrek, vertrek — gelukkige reis! (Hy drukt hem afgewend de hand.) morfeld. (Hem omarmende.) Geluk en' rust zy met u en Louife! (Terwyl hy wil heengaan komt mevrouw Wallmann met Sophia binnen.) TWAALFDE T O O N E E L. Mevrouw wallmann, sophia, de vorigen. Morfeld blyft jlaan, en maakt een ernfiigc buiging, het geen door mevrouw Wallmann beleefd word beantwoord. de hofraad. (Tegen Morfeld, die juist vertrekken wil.) Blyf, mynheer' (Hy neemt hem met min of meer geweld by de hand, trekt hem naast zich, houd zyne hand leftendig vast, terwyl hy hem en mevrouw Wallmann beurtlings naauwkeurig befchouwt.) Het kan echter noch mogeiyk zyn — (legen Sophia.) .Sophia! — (Met bedaardheid.) gy zyt vry, de Ambtman zal u niet hebben. sophia. (Zy valt voor zyne voeten neder.) Vader! Mevrouw wallmann. (Tegen den Hofraad.) Laat my dankbaar aan uw hart yllen... Iaat my met verrukking. .. de hofraad. Geen dank! (Met goedheid.) Sta op, Sophia ! Mevrouw wallmann. Dit was de Item van een vader... ach, hoe weldadig is dezelve voor myn harte! de  TOONEELSPEL. 153 de hofraad. Antonie zal met de dochter van den kanzelaary-directeur in het huwlyk treden. Mevrouw wallmann. Goede God! — beiden myne kinderen gelukkig! Antonie met de dochter van den kanzelaary-directeur? is het mogeiyk, is het mogeiyk! Antonie de dochter van den kanzelaary-directeur ter echtgcnoote — en myne Sophia gered; (legen den Hof raad.) ó, wanneer gy myn dank niet begeert, duld voor het minst, dat ik aan myne vreugdetranen een ongehinderden loop geve! de hofraad. Ja!... ik zie het, de zaak is nieuw voor u, gy hebt niets geweten. (Tegen Morfeld.) Gy deed recht aan uw woord van eer, en handelde als een man. (Tegen mevrouw Wallmann op Morfeld wyzende.) Deze verdient uwe erkentenis, ik niet. morfeld. (Tegen den Hofraad.) Wat begint gy? de hofraad. Ik wil niet oogden, waar ik niet gezaaid hebbe. (Tegen mevrouw Wallmann.) Kent gy dezen man? - hy is geen Morfeld. morfeld. (Zyn hand, die noch altoos door den Hof. raad vast gehouden word, willende los maken.) Wallmann, dit kan ik niet verdragen! de hofraad. (Tegen mevrouw Wallmann, driftig en aangedaan.) Zie hem aan - zie hem ter degen aan. morfeld. (Zich driftig willende losmaken.) Om Gods wille, laat my gaan! db hofraad. (Hem met geweld in zyn armen vasthoudende.) Het is Darner! Mevrouw wallmann. (Befchouwt Morfeld naauwK 5 keu-  154 DE HUWLYKSGIFT, keurig, en met een-luide fchreeuw: Darner! valt zy in de armen van Sophia.) morfeld. Ja, ik ben bet, deze bekentenis is onmededogend! de hofraad. (Hem loslatende.) Neen: deze bekentenis is éérlyk, ik ben de fchüidtgej moest ik dan myne wreedheid volmaken, en, door du te awygen, u beiden bedrogen hebben ? Mevrouw wallmann-. (Weder tot zichzelve komen- de , en een zagt oog op Morfeld jlaande.) Darner ! gy zyt het, gy ? de hofraad. (Tegen mevrouw Wallmann.) My ;s bet, ik heb u gehaat: uwe tranen, aan een man, dien ik niet kende, gcfchonken, beledigden my; thans ken ik hem, en keur uwe tranen goed, want gy zoud met hem zeker gelukkiger zyn geweest, dan gy met my zyt. (Tegen Morfeld.) Nu, mynheer! deze vrouw fchonk aan my hare trouw, aan u hare eerfte geloften; zy verbond zich ;«n my, terwyl haar hart uw wettig eigendom bleef: gy Zyt derhalven gelukkiger dan ik ; ondertusfehen my zeivm in dit oogenblik niet. minder edelmoedig dan gy befchouwende , gevoel e ik my niet vernederd door de bekentenis dat ik' u warclyk hoog acht ! morfeld. Wat doet gy ? wat moet 'er van ons worden ? de hofraad. (Tegen mevrouw Wallmann.) ik verwacht de beflisfing van u : hoor, Louife, ik was tot heden geenzins billyk jegens u, maar ik kan bet worden; (Op Morfeld wyzende.) zyn verlies echter kan ik u nimmer vergoeden: ik wil u niet bedriegen, wees gy op  TOONEELSP EL. 155 op uwe beurt ook openhartig: daar flaat de man uwer eerfte liefde, hier ftaat uvr echtgenoot , wat moet 'er van hem worden ? Mevrouw wallmann. (Tegen Morfeld.) Helaas, Darner! uw gezicht doet my tranen ftorten... ik befchouw u beurtelings met welgevallen en zwaarmoedige herinneringen! (Zy ziet den Hofraad aan.) Ik vergeve alles aan den vader van myne kinderen veel hoop ik van dit oogenblik. (Zy treed naar den Hofraad en omarmt hem.) Zie, ik ben oprecht, willen wy met deze bekentenis, arm in arm,ons volmaakter doel nader treden? morfeld. (Tusjchen heiden tredende.) Welaan, leg dan in myne hand de beloften van uwe nieuwe verbindtenis af! (De hand van mevrouw Wallmann nemende.) toegevendheid en vertrouwen! (De hand des Hofraads nemende.) goedheid en gerechtigheid ! (Beide handen te Jamen leggende.) amen ! De Hofraad en mevrouw Wallmann omhelzen elkander. mobfeld. Leeft gelukkig! Gods voorzienigheid wake over ulieden, en zegene dit nieuw verbond! de hofraad. Laat ons nu niets ten halven doen. (Tegen Sophia.) Sophia! de postchais.die voor onze deur ftaat, moet op het oogenblik wegryden. Ga! geef bevel daartoe. sophia. (Droogt hare oogen af en gaat heen.) morfeld. Neen, ik vertrek, ik vertrek, ik moet vertrekken. de hofraad. Wel nu, dit zult gy, ik ook: willen wy famen reizen? Mevrouw wallmann. 6 Ja, doe dit, het zal voor u beiden goed zyn. DE  156 DEHUWLYKSGIFT, de hofraad. (Tegen Morfeld.) Wy zullen op de reis onze verdere overéénkomst in orde brengen , gy moet uw vaderland niet meer verlaten, en my beden met uw broeder veréénigen. morfeld. (Hy neemt den Hofraad en mevrouw Wallmann by de hand en zegt zeer aangedaan.) Tot wed erziens dan. (Hy gaat heen.) DERTIENDE T O O N E E L. de voricen, behalven morfeld, de ambtman. ambtman. (Vm ter zyde binnen komende.) Heeft by weder van zyne eilanden verhaald? Mevrouw wallmann. Neen, hy deed meer, hy bragt de zalige tevredenheid en het geluk in ons huisgezin weder. (Zy reikt den Hofraad hare hand.) ambtman. Ja, van geluk gefproken , apropos! ik kan ook geen ongelukkigen zien, weet gy dit? dus fia ik de hand van mademoifelle uwe dochter af. Mevrouw wallmann. (Beleefd.) Deze edelmoedigheid...ambtman. Edelmoedig ben ik. de hofraad. Gy treed zelf te rug? ambtman. Teerhartigheid! ik ben oogenblikkelyk getoucheerd: daar ik nu by myn groote fchatten ook genereus kan zyn, en liet Christendom in zo verre nobele handelwyze van ons, ryke lieden, pretendeert, heb ikbeflotenden heer Benfeld over de vyfduizend daalders die gy my fchuldig zyt, in zyn faveur te doen dispo- nee-  TOONEELSPEL. 157 neeren, en hem noch daarboven vyfduizend daalders, baar geld, prefent te doen, waarmede de kinderen kunnen gelukkig zyn. VEERTIENDE cn LAATSTE TOONEEL. kommissaris wallmann, vervolgens sophia, benfeld, antonie, de vorigen. kommissaris. (Zeer onjluimig binnen komende.') Maakt plaats, maakt plaats! daar zullen hier lieden op wolken verfchynen Benfeld, Antonie, Sophia! De Ambtman gaat ep het horen van den naam Benfeld fiil heen. Mevrouw wallmann. Tot heden is my alles onbegrypelyk. benfeld. (Aan den Hofraad een papier overgevende.) Dit geluk heb ik uit handen van mynheer uw broeder ontvangen; dit geluk krygt voor my eerst zyn waarde, wanneer ik het in uwe handen mag nederleggen, en uwen vaderlyken zegen daarby mag affmeken. de hofraad. (Tegen den kommisfaris.) Broeder! by uw verdiende als éérlyk man, komen deze gefchenken van den Ambtman zelv' ? kommissaris. Ja, zo waar als ik een éérlyk man ben, en hy fchenkt niets, neem het gerust: want, zo waar als ik een éérlyk man ben , hy betaalt een oude fchuld daarmede. DB  158 DE HUWLYKSGIFT, de hofraad. Onbcgrypclyke weg van het lot« . ik volge. (Tegen Benfeld.) Myne dochter zy de uwe. Sophia en Benfeld omhelzen eikanderen. de hofraad. (.Tegm Antonie.) Antonie... befchouw mde doch er van den kanzelaary-directeur uwe aanftaande eclugenoote. antonie. Vader!... ee hofraad. (Hem het billet gevende.) Lces> Mevrouw wallmann. Kinderen broeder - lieve man! 6, nu ben ik zo gelukkig! kommissaris. (Met den voet flampende.) Nu, broeder! verblyd u dan ook. be „ofraad. Een erkentenis, welke ik niet verdien, kan ik niet aannemen. kom M1 ss ar is. Gy wont wel eens met het fpel.het geen, om zo te fpreken, ook niet recht verdiend was, en verblydde u echter _ daar, bcfcbouw deze _ kige menkhen, die glinfterenJe oogen ; gy Hond noch nimmer voor zulk een ryke bank- va, Bancel kinderen betaalt uw vader, hy heeft gewonnen! Mevrouw wallmann. "| antonie. i sophia. > 3dyk' den Hofraad heur- ._„„ ' [ teli"Ss omhelzende. Vader! » fc. n f li l d. j de hofraad. (Zeer aangedaan.) Ik danke u Ik danke u! kommissaris. Nu met Antonie terftond naar den kanzelaary-directeur terftond. de hofraad. Die zullen wy. (Hy gaat heen, aan de deur roept hy.) Louife! Me-  TOONEELSPEL. 159 Mevrouw wallmann. (Naar hem toegaande.) de hofraad. (Haar omarmende.) Vaar wel, Louife. (Hy vertrekt.) sophia. (Tegen den kommisjaris.) Oom dit is alles uw werk! kommissaris. Ik ben, op myn eer, in de gantfche zaak flechts kommisfaris geweest. Mevrouw wallmann. Maar de Ambtman ? benfeld. Verklaar my dit, ik bid het u! kommissaris. „ Beveel uwe wegen den Heere." Daar daar hebt gy de verklaring: wie gy echter in uw huis moet behouden , en die gy heden boven aan myne tafel zult zien zitten, dat is de eerzame oude juffrouw Jacoba Schmalheim. sophia. Boven aan? kommissaris. Boven aan! — de reden hiervan is my bekend! Kinderen! het zal op uw gelyktydigea trouwdag vrolyk toegaan, wy zullen niets verzuimen om aan dit blyde feest, door de uitgezochtfle vermaken, hulde te doen : prachtige vuurwerken , en andere vreugdevuren, zullen daarop uitmunten , hart en oorflreelende muziek tusfehenbeiden, en een bal tot befluit: laat alles aan my over;... maar, (Hy geleid hen allen vooraan op het too. neel.) vergeten wy niet het weldadig Opperwezen voor de gelukkige uitkomst, aan ons gefchonken , vurig te danken: dit zy onze eerfte plicht! EINDE.  I