109! D 36  , MAATSCH. DER NEDEIU. LETTEIIK. TE LEIOEN. Catal. b!. Geschenk van Tooneelstukhen , 1841.  D E VÊNETIAANSCHË DRIELINGEN ITALIAANSCH B L IJ S P E L, IN VIER BEDRIJVEN. DOOR A. COLULTO-   D E VENETIA ANSCHE DRIELINGEN ITALIAANSCH B L IJ S P E L, IN VIER BEDRIJVEN. TE U T RE C li T. Bij H. SPRUIT, Boekverkoper bij 't §tadhtri; M D C C L X X X I. N>. 3.  B* E R I G T. Men heeft niet ondienstig geoordéelt bij dit ftukj jn te voegen de Boer , Magistraats-persoon , en de Barbier van Sevilie, twee Blljfpelen: en men zal, als dezelven h:t licht zien, een algemeen tijtelblad daartoe doen fnijden; wanneer de ftukken volgens derzelver numero's geplaatst, en dit tijtelblad tot aan den hier bijgevoegden ftreep moet wéchgtfiicden worden.  B E R I G T. D e Acteur fpclendc voor de Drielingen dient het volgende in acht te nemen : Dat hij voor de rol van Zanetto van Venetië een groen kleed, met goud gegaloneerd aan moet hebben , in 't haair gekapt wezen, een degen op zijde, en een effen hoed op 't hoofd moet hebben: en dat zijn uiterlijke dat van een beminnelijk en wellevend man behoort te wezen. Voor de rol van Zanetto de zec-capitain zet hij een paruik op , benevens een Officiers-hoed, met een goud boordfel, welken hij altoos op zijn hoofd houdt, en heeft in zijn hand een rotting met een gouden knop, waarmede hij veel beweging maakt. Zijn gang moet trots, en zijn houding nors wezen, hebbende de wenk-  n B E R I G T. wenkbraauwen gefronfclt, als ook een zware en ruwe item. Wanneer hij als Zanetto van Bergamc te voorfchijn komt, zet hij een ander foort van een paruik op 't hoofd, en een van de vorigen gantsch verfchillenden hoed, welken hij op zijn hoofd zet met do punt zeer hoog, zodanig dat daar door een gedeelte van zijn toupet bloot is , hij houdt zijn armen hangende, zijn kniën binnenwaarts gebogen, en heeft een piepende eh teemende ftem, en een onnozel gelaat, aanftonds gereed om te huilen of te lachen, altoos gebaarden makende, en ieder ogenblik fpiïngende. De aart der drie Zanetto's is hier aangewezen , om dat niets verzuimt moet worden, zal men de zaken in derzelver ware daglicht voor Hellen, en 't is noodzake-, lijk, dat dezelfde perfoon,de drie rollen fpeelt, vermids de volmaakte gelijkenis, welke het geheel imbroglio veroorzaakt, nooit  B E R I G T. ni nooit genoeg illufie zonder deze voorzorg zou kunnen maken. Men heeft , met dc grootfte oplettenheid gezorgt 't fpel der Acteurs, en de pofities op 't Toneel aan te wijzen voor hun die nooit deze Drielingen hebben zien vertonen, ene fituatie op 't Toneel kwalijk uitgevoert, een valfche geste, of ten onpasfe gedaan, nemen dikwils de gantfche illufie wech! De rol van Crispijn is zoo ingerigt, dat dezelve ook door een Arlequin, indien men voor dezen moeilijken perfoon iemand vindt, kan vervult worden. DRUKFOUTEN. op pag. 24. kindcrs lees kenners. 36. drinkt ■ drink. ■ 3 8. maar hebt maar heb. 115. verfchrifct mij ■ ■ verfchrikt mij niet. De overigen gelieve de Lezer te verbeteren. PER-  PERSONEN. Zanetto van Venetië, een jong Heer. F Z Zanetto de zee-capitain, I "I 'dezelve Acteur een oplopend man.] \ "rm"et drie ?,,,,„. „ .£ vervullen, c a is e t t o van Bennune I C I >s ff» onnozele. Angelica, verloofd aan Zanetto van Fenctie. Gerontes, vader van Angelica. Eleonore, vrouw van Zanetto de zee-capitain. C ris pijn, knegt van Zanetto van Fenctie. Scapijn, knegt van Zanetto van Eergame. Laürette, de Hospita. Twee Knegts, uit de, Herberg. Een Commissaris, en zijn Klerk. Een Onderschout. Twee Corpora als. Verfcheide Geregts-dienaars. Een Knegt, van Eleonore. Het ftukfpeelt te Parijs in een Herberg.  Bladz. i. D Ë VENETIA'ANSCHE DRIELINGEN B L IJ S P E L. EERSTE B E D R IJ F. Het toneel verbeeldt een vertrek met vijf deuren, drie aan het einde van het vertrek, en twee votraan, ter wederzijde in ieder voorfcherm één. EERSTE TONEEL. Crispijn, QalleenS) { 'Hij komt door de middelfie agterdeur en gaat nadr die welke voor man op V toneel aan de linke zijd* is, hij luistert enigen tijd aan de deur.') * IVÏijn Heer flaapt waarlijk dat het een aart heeft, ik ben er verblijd om; het fehijnt dat hij zig in deze nieuwe herberg wat te goed doet van de weinige rust die wij in de andere gehad hebben, en daar wij zes maan- * Wanneer men van de linke of regte zijde fpreekt is zulks altoos te rekenen naar die van den Afteur, A  s De Venetiaansche Drielingen maanden hebben doorgebragt. Dat was daar een helsch leven! de gantfche nagt, rijtuigen, postillons, paarden het was een leven van den duivel; nu zoo te (lapeu is waarlijk niet kwaad voor een proefftuk! (hij gaat weêr naar de deur) maar, zoo ik mij niet bedrieg, verbeeld ik mij iemand te horen zulk een fijn Memmetje 1 .... Och ja! welk een fijn flemmetje! wel de duivel! (Jiij legt zijn cotegen het fleutelgat) wat ben ik toch een lompcrt! 't is de wind die door 't fleutelgat blaast, ha! ha! ha! TWEDE TONEEL. Crispijn, Gerontes. (in zijn japon en nagtmuts, komende uit zijn vertrek aan de regte zijde.) Gerontes. Zoo, Crispijn! ben je daar? is uw Heer al voor lang opgeftaan? C r i s p ij n. Hij, Mijn Heer ? hij is zoo matineus; het is nog geen dag bij hem. Gerontes, Het is egter zijn gewoonte niet. Sints wij te zamen geweest zijn is hij altoos de eerste gereed geweest. C r i s p ij n. Dat is waar, maar de verandering van flaapplaats, een veel ftiller herberg G E-  B £ ij 8 p e u 3 Gerontes. Apropo, dat hebben wij u dank te wijten, men kan waarlijk nergens beter dan hier wezen. C r i s p ij n. Ik ben waarlijk verblijd > Mijn Heer! iets tot het genoegen ..... vau zoo een Heer toe- gebragt te hebben gij bevindt u hier dan wel, niet waar Mijn Heer? en Mejuffrouw Angelica ? Gerontes. Mijn Dogter is. hier bijzonder wel te vreden. C r i s p ij n. Zekerlijk flaapt de Juffrouw nog, ja zeker de Dames Gerontes. Vast niet-, zij is. lang opgedaan, en is zelfs bijna gekleed. C h i s p ij Ki Wel! wel! is ze zoo vroeg in de weer! daar moet iets agter Heken. Gerontes. Wij zouden vroeg uitgaan om bij een van hare kenhtëfa» te ontbijten, C r i s p ij n. Wat zal mijn Heer bedroefd wezen dat hij niet me» de van de partij is, A ■? Ge-  4 De Venetiaansciie Drielingen Gerontes. % Het zal van hem afhangen ons daar te komen vinden, dat kunt gij hem zeggen; maar van uw lieergefproken, hebje reeds lang bij hem gewoond? C r i s p ij n. Het is thans over de zes jaren, Mijn Heer! en het komt mij voor als of 't eerst zes maanden was, hij is zoogoed, zoo braaf,zoo 0ch, Mijn Heer! wat zal Mejuffrouw Angelica gelukkig wezen zoo een beminnelijk man te bezitten: niet dat zij zulks niet wel dubbelwaardig is, maar om dat men er weinig zoo vindt als hij is. Gerontes. Ik ben er van overtuigd. Zeg mij eens kent gij Zïjflfamillie, hij heeft mij gezcgt nog twee broeders te hebben, welke met hem drielingen zijn. C r i s p ij ii. Ik heb de eer niet die te kennen, zoo lang ik bij Mijn Heer gewoond heb hebben zij elkander niet eens gezien; ik heb er hem egter dikwils aan tafel met zijn vrienden van horen fpreken; de een woont te Bergaine, en de andere is een zee-capitain die meest altoos op reis is, deze laatfle moet een oplopend ftuurs en haastig man wezen, en die wel van een glaasje wijn houdt, maar die met dat alles een bijzondere goede imborst heeft, en zeer openhartig is. G e-  B l ij s p e r„ 3, Gerontes. ■ Zoo zijn meest al die zee-lui. En die van'Bergame? C r i s p ij n. ó Wat die betreft daar hebben ze dikwils om gelachen. Hij moet naar hun zeggen een origineel zonder Copij wezen, een onnozele bloed,. die alles wil weten, maar die niets begrijpt, een man met een woord, als een kalf. - Gerontes. Zij verfchillen dan veel met uw Heer. C r i s p ij n. Onbegrijpelijk veel! egter maar alleen wegens den' imborst, want naar het zeggen gelijken zij den anderen van perfoon bijzonder wel. Gerontes. Zanetto Bisognofi, uw Heer, is zeer rijk naar men zegt, maar hebben zijn broeders ook zoo veel geld? Crispij'n, (met pretentie.) Dat zou ik juist niet kunnen zeggen. Mijn Heer! wij zijn de oudften, en wij hebben voorregten gehad in zekere erffenisfen, die wij ons hebben doen gelden. Gerontes. Maar is hét dan uit ctconomie dat hij altijd een'groe. nen rok draagt? A 3 C r i s*  6 De Venetiaansche D r i e l i n g e n. C r i s p ij n, In 't geheel maar niet.'en je zult er om lachen wanneer je de reden hoort. Ieder mensen heeft zoo zijn zwak , die van een fchatrijke oom, waar van wij komen te ervén, was deze. Dewijl hij de grouwzaamfte Jager van de gantfche proviutie was, bragt hij zijn meesten tijd op 't land door, hij had de groene klemtót uniform aangenomen, en in zijn Testament, waar bij hij zijn oudften neef, mijnen Heer, voor twee derde erfgenaam maakte, en het andere derde aan zijn twee andere neven,.de broeders van mijnen Heer, naliet, was wel uitdrukkelijk deze bepaling, dat zij al hun leven lang niet anders dan in 't groen, en wel zoo a's zijn uniform was, gekleedt zouden wezen, of dat bij gebreken van dien des zodanigens erfportie op de andere twee zoude overgaan. Gerontes. Dat is waarlijk dc bijzonderfte begeerte die ik ooit gehoord heb, dc menfehen zijn toch wonderlijk zelfs tot in hun laasten wil toe. DERDE TONEEL. Angelica, Gerontes, C r i s p ij n, Angelica. Wij kulinen vertrekken wanneer gij 't goedvind, Vader! ik ben gereed, • Ge-  B l ij spel. t Gerontes. ïk heb mijn rok maar aan te trekken , ik kom zoo te rug. (Hij gaat in zijn kamer) Angelica. Zeg eens, Crispijn! hoe vaart je Heer? wij hebben hem nog niet gezien, ilaapt hij nog? C r i s p ij n. Ik weet het niet, Mejuffrouw! Mijn Heer heeft nog niet gefchelt. Angelica (op een vertrouwelijke wijze) Hoor eens, Crispijn! ik zie je aan voor een braven jonge, je moet me de waarheid eens zeggen. C r i s p ij n. Gaarne, waarheid te fprecken is mijn fort! Angelica. Je bent lang in dienst van Zanetto geweest, denk je dat hij mij opregtelijk bemint? C r i s p ij n (met drift) Of hij U bemint, Mejuffrouw! om gek te worden, hij denkt noch hij fpreekt niet dan van Ui Hij verwagt zijn Certificaten, dat hij nog ongetrouwt is, uit Venetic, en dan verzeker ik u Angelica. Maar die Certificaten hebben wel lang werk om te komen, A 4 C r i s-  t De Venetia ansche Drielingen C r i s p ij n. Wees maar genist wij verwagten ze dezen dag nog. Angelica. Hoe van daag! Van daag. C r i s p ij n. Angelica. Gij kunt op mijne erkentenis Haat maken, Crispijn! C r i s p ij n. Maar foei, maar foei, Mejuffrouw! waarvoor ziet ge mij aan! ik ben niet baatzugtig, en ik merk U reeds als mijn Mevrouw aan, ik doe mijn pligt, zie daar 't al. Angelica. Uw manier van denken is braaf en ik zal die niet vergeten. Zeg aan uw Heer, dat ik met mijn vader ga naar die Mevrouw, welke hij reeds meer bij ons gezien heeft, en dat ik hem verzoek ons daar te komen vinden, doch zoo wij van daar reeds vertrok-.ken waren, dat wij dan in de Tuileries zijn. C r i s p ij n, Ik zal 't bezorgen. Angelica (met drift.') Vergeet tog voor al niet naar de poft te gaan om de certificaten. C r i s p ij n. Ho! Ho! dat is mijn zaak, wees maar niet bang. A n*  B l ij s p r. h. p A N G e. l i C Ai Je behoeft hem inijii verlangen niet te verzwijgen. Gij kunt hem zelf verzekeren dat ik onverduldig wagc naar het gelukkige ogenblik dat ons zal verenigen, ik weet dat het ons heil zal volmaken, hij heeft het duizendmaal gezworen , en ik geloof dat hij opregt is. Kan ik hem langer ontveinzen dat ik er gevoelig aan ben ? en dat dc dag van onze vereniging de gelükkigfte van mijn leven zal weezen? C ki s 1' ij % Maar,Mejuffrouw! gij gaat hem van vreugde doen fterven. Zie daar genoeg om hem het hoofd op ho! te maken. VIERDE TONEEL. Gerontes (gekleed') en de vori'gcn. G e r o n t e s. Kom, willen wij gaan, Angelica! A N G e l i e A. Als gij 't goedvind , Vader ! ik heb aan Crispijn gezegt zijn [leer te verwittigen , waar wij naar toe gaan, en dat hij ons daar kan komen vinden. Vindt gij het zoo goed ? Gerontes. Volkomen. A 5 A n-  io De Vene-tiaansche Drielingen Angelica Qtn V heengaan) In de Tuileries , Crispijn ! op 't terras vergeet 't niet. C r i s p Ij n. Neen, neen, daar zal ik wel oppasfen. V IJ F D E TONEE L. C r i s p ij n {alleen.) Wel de duivel welk een drift! zij is op mijn eer bekoorlijk ! zij zuilen het bcminnelijklle paar uitmaken dat men zien kan 'T is waarlijk een gelukkiggeval voor Mijn Heer, hij vertrekt van Venetië zonder enig ander voornemen dan te reizen, hij komt te Parijs, liet geluk brengt hem in dezelve herberg daar Gerdntes en zijn dogter in logeren, men doet elkander als landsluiden over en wéér beleefdheid, men praat, men bezoekt elkander dikwils , men begint met vriendfehap te gevoelen, en men eindigt met •fmoorlijk op elkander te veriieven , men vraagt ten huwelijk, men (Iaat het toe, en zie daar de zaak in orde. Waaragtig lang leev' het goed fortuin. Maar 't zal ondertusfehen tijd worden dat ik Mijn Heer oproep , ik begin ongerust te worden (hij roept aah de deur, telken reize fterker roepende) Mijn lieer! Mijn Heer! Mijn Heer! ZES-  B l ij s p e r,. II ZESDE TONEEL. s Zanetto, van Venetië, (gekapt en gekleed.) C r i s p ij n, [Zanetto moet uit zijn vertrek komen voor dat Crispijn begint te roepen en zonder door hem gemerkt te worden , hij heeft een boek in de hand en ziet Crispijn niet dan na dat hij de derdemaal geroepen heeft, hij flaat Crispijn op de fchonder.~] Zanetto van Venetië, Hier ben ik. C R i s p ij n (verwonderd.) Ik had u niet gezien, Mijn Heer! maar ik heb a wel gevoelt. Zeg me toch eens bid ik u hoe zijt ge binnen gekomen? Zanetto van Venetië, Wel! door de deur, C r i s p ij n. Door de deur! maar hoe zit het, hebt gij dan de gantfche nagt in een floel doorgebragt? Z a n e t t o van Venetië. Hoe dat? C r i s p ij n. Gij zijt nog gekapt en gekleed. Zanetto van Venetië. \ Dc prr.ikcmakcr komt zoo van me tg Lappjn. CRIfc  12 De Venetm ansche Dr;ci.i.\cem C R i S F ij Né üe pruikemaker! en door wat weg is die binnen ■gekomen ? Z a n p t t o van Venetië. Tk zie wel dat gij de ('ehikking van dit huis nog niet weet, in mijn Cabinct is een kleine geheime trap die op de plaats uitkomt. C in s f ij N. Dat zou ik nooit vermoed hebben. (Zanetto vil naar de kamer van Angelica gaan) Mijn Heer! Mijn Heer! waar gaat gij naartoe? Z a n e t t o van Venetië. ■ Kaar Angelica ; om chocolade te drinken. C r i s p ij N. Gij zult u moeten getroosten, en er van afzien. Z a n e t t o van Venetië. Ik zal dan koffij nemen. C r 1 s p !] N. : Geen koffij» Z a n e t t o van Venetië. Vei nu! er zal thee wezen. C r i s p ij n. Geen thee, geen limonade, geen orgeade. Zanetto van Venetië (onverduldig") Wel nu! ik zal zonder ontbijt ook wel wezen, maar ik ga mijne Angelica zien. C R i s-  C r I s p IJ n. Geen Angelica. Zanetto van Venetië. Houdt op met lachen, weetje wel dat je me onverduldig maakt. C r 1 s p IJ N., Ik lach niet, ik fpreek in ernst. Zanetto van Venetië. Hoe nu, in ernst! C r I s p IJ n. Ja in ernst, Angelica is uitgegaan. Zanetto van Venetië. Dat is onmogelijk. C r 1 s p IJ n. Zeer mogelijk! en haar Vader is met haar. Zanetto van Venetië. Jlebt gij haar dan gezien? C r 1 s p IJ n< Zekerlijk, ik heb haar gezien, gclproken,en Zanetto van Venetië (haastig) En waarom heb je me niet gewaarfchouwt. C r 1 s p IJ n. Ik dagt, Mijn Heer! dat gij nog te bed waait. Zanetto van Venetië. Maar gij weet immers dat ik alle ogtenden vroeg" op ben. Cris-  i+ De Venetiaansciie QrieLINge'n C a i s p ij n. 't Is waai-, maar de verandering van herberg —_ een beter bed. , wat weet ik het, men rust, men droomt, men luiert .... men Z a n e t ï o van Venetië. Schei uit met je gekheid. C r i s p ij |i, Vergeef het mij, Mijn Heer! 't is geen gekheid, want ik weet waar Angelica naar toe is. Z a n e t ï o van Venetië. Weet gij het? zeg dan fehielijk, waar is zij ? C r i s e ij n. Bij die Mevrouw welke gij reeds meermalen bijhaar gezien hebt. Z a n e t t o van Venetië. Ik weet het. Geef me fehielijk mijn degen en mijn hoed C r ï S P IJ !\. Een ogenblik, Mijn Heer! ik heb nog meer te zeggen. Zanetto van Venetië. Schielijk dan. C r i s v ij k. Geef mij maar tijd. Zie hier 't geen zij mij gezegl keelt. Za-  B l ij s p e U t$ Zanetto van Venetië. Wel nu wat dan ? C r i 4 p ij n (ftotterende.) Zij heeft mij gezegt. Zanetto van Venetië (onverduldig) Spreek dan. C r i s p ij n. Uw haastigheid, Mijn Heer! bedwelmt me,en doet me vergeten 't geen ik zeggen wou. Zanetto van Venetië. Welk een geduld! wel nu ? C r i s p ij n. Maar, Mijn Heer! wagt toch dat ik me herrinner. ... Ja zij heeft mij gezegt, dat gij haar zoudt komen vinden bij die Mevrouw. . .'. Zanetto van Venetië (met drift.) Heel goed. Ja, lieve Angelica! ik zal komen.... mijn hoed en degen..... maar ik zal ze fchielijker zelf krijgen. (hij wil heen gaan.) C r i s p ij n. Wagt toch wat, Mijn Heer! wat zijt ge fehielijk! ik heb u nog veel meer te zeggen. Zanetto van Venetië. En ik wil niets meOr weten, ik ga heen. (hij wil wzês heen gaan) Cris-  iS De Venetiaansciie Drielingen C r i s 1> ij n. Maar hoor toch nog eens. Zoo je haar mi bij die Mevrouw niet vindt, waar zou je dan gaan ? Z a n e t t o van Venetië. Hoe! moet ze nog verder wezen? C r i s i' ij n'. Zekerlijk, maar gij wilt mij niet horen. Uw Fleer zeïde zij, zal mogelijk laat uitgaan hoor hu wel toe. Zanetto van Venetië. Nu ja ik hoor, en toen? C r i s p ij n. In dat geval, zcide zij. . . . Zanetto van Venetië (opvliegende') Ha! Beul! C r l s p ij n (wet grote bedaardheid) • Zeg hein dat wij in de Tuilerics zullen wezen, I? dat duidelijk? Zanetto van Venetië, Ach! aanbiddelijke Angelica! . . . .(tegen Crispijn) nu geef dan. . . . C II 1 s p Ij n. Ja, ja , ik heb zaken van nog veel meer aangelegenheid aan u te zeggen. Zak e x t o van Venetië. Maar zeg ze dan. C p. i s-  B L ij S P e Li 1/ C R i s i' ij n. . Zeg ze dan, zeg ze dan, ik doe het immers. Z a n e-t.t o van Venetië. Kom, geen gefnap meen G r i s p ij n (met een fijne flem, tederliji.) Beveel hem toch wel, mijn lieve Crispijn (zij is het altoos die ipreckt) van niet te vergeten, en dat is wel het gewigtigiïe, beveel hem toch wel Zanetto van Venetië (woedende.') Ila! fchurk! je doet het expres. C r i s p ij n. Neen, Mijn Heer! maar je hoort me niet. 7n\netto van Venetië. 'k Doe wel, maar maak het kort. CRis pijn (voordgaande met het fijne flemmetje.) . Beveel hem dan wel toch niet te vergeten van naar de Poft te zenden om de certificaten, ik wagt hun komlï met ongeduld; (hij bootfi den toon en manieren van Angelica na) de dag die mij aan hein zal verenigen , zal die van mijn geluk wezen eindelijk zijn heil het mijne hangt eraan..,. om kort te gaan, zij heeft 'mij dat alles met zoo veel tederheid, met zoo veel vuur, en met zoo veel drift gezegt dat ik in waarheid wel tien maal om u, in verrukking ben gewuest. n Z ie  i3 De Venetiaanscbe Drielingen Zanetto van Venetië (verheugd.) Ach ! mijn üevc Crispijn! welk genoegen fraaak ik door uw zeggen! hoe! mijne beminde, mijne dierbare Angelica, heeft die zig verwaardigt haar liefde mijwaards aan u te ontdekken? Crispijn (met pretentie.) Ja, Mijn Heer! zij heeft mij die confidentie gedaan. Zanetto van Venetië. Ik ben opgetogen van vreugde. Loop fehielijk naar de poft, hij zal mogelijk reeds aangekomen zijn, Welk een gelukkige dag voor mij! C r i s p ij n. Voor mij ook, Mijn Heer! gij weet hoedanig ik deel neem Zanetto van Venetië. Ja ik weet het, ga toch heen Crispijn (met drift.) Ik ga! en zoo ik ze ontfang, vlieg ik naar Art* gelica, om haar de aangename tijding te brengen..,. Zanetto van Venetië. Neen ! neen! ik zal er haar zelve mede verrasfen. Het posthuis is hier digt bij, loop heen , ik zal hier wagten. Crispijn (bedaard en voetje voor voetje keen gaande.) Zoo als 't Mijn Heer blieft. Za-  ë L ij s p é U 1$ Zanetto van Venetië. Ik heb werk om mij van vreugde te bedwingen. C r1 s p ij n (te rug komende.) Büji lieer.' zak gij de bruiloft hier houden? Zanetto van Venetië. Ja zeker. C r 1 s p ij n. Hier in deze herberg? Zanetto van Venetië* Ja-zeg ik je, maar ga toch heen. Crispijn ('hen gaande en terug komende.) Denk toch mijn lieve. Meester! dat je me een hieuwen rok belooft hebt. Zanetto van Venetië. Je zult dien hebbeji, niaar rep je toch. C r1 s p ij n (weder te rug komende.) En een hoed ook, als 't je blieft? Zanetto van Venetië. Wel zeker. Ben je nog niet wech? C r1 s p ij n (te rug komend:.) Een degen? Zanetto van Venetië. Ja! ja! C r i s p ij n. Met een fraaie flrik aan *t gevest? Zanetto van Venetië (hem wech jagende.) Schurk! ga heen en kom fehielijk te rug. B 3 ZE-  Dn Venetiaansche Drielingen ZEVENDE TONEEL. Zanetto van Venetië (alleen.') Ja beminnelijke Angeliea, ik ga een waar genoegen finaken. Wat zai ik „ verrasfen. Ik zal dezen dag mqne certificaten ontfangen, en wij zullen dien van onze vereniging verhaasten. Crispijn zal niet lang wech blijven, ik kan ondertusfehen den brief daar ik aanbezig was, affchrijvén. Gelukkige dag i ' aangename ogenblikken ! ik kan 't nauwlijks'gelóven {hij gaat in zijn kamer terwijl de knegts binnen komen.) AGTSTE TONEEL. Twee Knegts uit de herberg met bezems. Eerste Knegt. Is het die kamer, welke wij voor den vreemdeling, die daar aankomt, moeten fehoonmaken? Twede Knegt. Ja. Ik geloof dat de Juffrouw nu wel gehumeurt zal wezen , de herberg is federt een dag of twee heel vol. Eerste Knegt. Je bedriegt je, ze is nooit vergenoegt, ho: meer volk ze heeft, hoe meer ze hebben wil. Twe-  B L rj s V e L. 21 T w e d e Knegt. 't Kan wezen. Eerste Knegt. Ik verzeker je, dat het me hier verveelt, en zoo 't niet was om enige vervalletjes die in zig zei ven niet kwaad zijn , ik had haar al lang gelaten, voor 't geen ze was. Twede Knegt. Voor mij ik denk te blijven, ik heb toch de bezorging van de meeste zaken; ik ontfang 't geld, en wees gerust dat ik haar voor al dat kijven wel laat betalen. NEGENDE TONEEL. Zanetto de zee-capitain, de vorigen. Zanetto de zee-capitain (op een barsfe en toornige wijze.) Spreek dan! is hier niemand ? (tegen den eerflen Knegt) ha fchurk! nu ken ik je. Is het dan op deze wijze hondsfot, dat je de vreemdelingen bedient? ik vraag om een kamer, je zegt, volg me maar, en met een loopje" de trappen op, of je de duivel agter je hadt, en je laat me ftaan, zonder te weten, of ik regts of lings moet lopen! hé. Eerste Knegt (onthutst.) Ik dagt dat je me volgde, Mijn Heer! B 3 Za-  22 De Venetiaansche Drielingen Zanetto de zee-capitain. Ik dagt, ik dagt, voorvvien neem je me, voor een hardloper, zeg? Eerste Knegt. Waarlijk, Mijn Heer! ik ben nog nooit zoo van iemand behandeld geweekt. Zanetto de zee-capitain. Dat komt, dat niemand u regt gekend heeft..... waar is mijn kamer? Eerste Knegt (wat geruster) Een ogenblik. Mijn Heer! ik ga ze klaar maken, maar geef mij ten minsten een weinig tijd Zanetto de zee-capitain (hem met zijn rotting dreigend,) Begin je te raifonnercn ! Eerste Knegt ('erfchrikt) Neen zeker niet, Mijn Heer! wees zoo goed van mij te volgen, (hij wil heen gaan) Zanetto de zee-capitain. Wagt, zotskap! hoor hier. Je lijkt me een hagje te wezen, van wat land zijt ge 1 Eerste Knegt. Van Venetië, Mijn Heer! Zanetto de zee-capitain (hem fterk aanziende) Van Venetië? Eer-  B l ij s p e L. a3 Eerste Knegt. Ja, Mijn Heer! van Venetië. Zanetto de zee-capitain. Dat is mijn geboorteplaats ook. En ben jij van Venetië , fehoelje! en niet hoffelijker ! Eerste Knegt. Maar, Mijn Heer! wat heb ik toch gedaan? hoe! om mij te veel gehaast te hebben om u te dienen Zanetto de zee-capitain. Hou je mond, geen gekakel meer! Eer ik naar mijn kamer ga wil ik zien hoe men de vreemdelingen hier onthaalt. Eerste Knegt (met drift) Ho! Mijn Heer! dit is de beste herberg van gantsch Parijs. Gij zult een fraaie kamer, goed bed en lekker eten hebben. Hoe wil je gedient worden ? op zijn Engelsch , Italiaansch , Spaansch , Fransch? je hebt maar te fpreken. Zanetto de zee-capitain. Wel zwijg toch eens helfche babbelaar ! ik word er doof van. Ik ben op 't eten niet lekker, dien me op zijn Italiaans of Fransch, 't is mij 't zelve , maar wat de wijn betreft, dat is iets anders,'daar ben ik zoo gemakkelijk niet op, dat waarfchouw ik je. B 4 Eer-  24 De Venetiaansciie Drielingen. .Eerste Knegt. Wijn, Mijn Heer! wel ik tart alle de herbergen van Parijs dien beter te hebben. Zanetto de zce-capitón. Dat was juist het geen ik zogt. Ik wil hem aanftonds proeven. Eerste Knegt. Zeer gaarne, van wat fbort verkiest, Mijn Heer? Zanetto de zee-capi tain. Wel lompe ezel! kan er een foort voor mij te goed wezen ? ö Eerste Knegt (griinlachendé) Ik zie wel dat Mijn Heer Bourgonjcu begeert. Zanetto de zee-capitain. Is dat de beste? geef maar op van je Bonrgonjen. Eerste Knt.g t (tegen den twcdal Knegf^ Toe kaïneraat 1 haal eens een lies uit het hok uo met een rood jakje, (de trede Knegt gaat heen.') Z a ne t t o de zee-capitain. Hok no. rl rood lak! «at al franjes, daar bedriegen ze de meeste lui meê dat geen kinders zijn, maar voor mij E r. r s t e K n i: g t. Ho, Mijn Heer! hier bedriegt men niemand. Za-  B L IJ S P E L. 25 Zanetto de zee-capitaiin Geen praatjes meer, laat de Hukken fpreken. (de rif ede Knegt brengt .een fles.) Eerste Knegt (de fles open doende en aan Zanetto een glas aanbiedende.') Ziedaar, Mijn Heer! proef dat eens. Zanetto (Hij drinkt fehielijk,' jpuwende het laatst van 't glas weder uit.) Loop naar den fatan met je Bourgonjen wijn , hij is zoo bitter als gal. Eerste Knegt. Mijn Heer ! dat is de kragt van den wijn, hij is fcherp. Zanetto de zee-capitain (toornig) Hij is ... . hij is ondrinkbaar. Ik moet een zagten, voedzamen wijn hebben, die de maag verfterkt, maar niet dien ellendigen Bourgonjen wijn die me de keel in vuur en vlam zet. Eerste Knegt. Verkies je vin de Nuis. ? Zanetto de zee-capitain. Nuis, wat is dat voor een land ? Eerste Knegt. Een beroemde landftreek in Bourgonje wegen zijn keurlijken wijn. B 5 Zi-  SS DE VENETLUNscut Drielingen Zanetto de zee-capitain. Zwijg van dien verwenscliten Bourgonjen.' geef mij wijn daar meer merg, meer deeg in is, verfta je? Eerste Knegt. Je behoeft maar te fpreeken , wij hebben van allerhande foort, maai- ik zie wei dat je Bourdeauxen mm moet hebben. * Zanetto de zee-capitain. Bourdeauxen > a die goed? heeft hij kieur! is er vuur in? heeft hij lighaam? Eerste Knegt. Ja wel, Mijn Heer! dat heeft hij alfc» Zanetto de zee-capitain. Wel nu breng dan Bourdeauxen wijn. Eerste Kn.gt (tegen den tweden) Geef er een van dg derde rij aan de linke zij. (de twede Kn,gt gaat heen.') Zanetto de zee-capitain. De lin'.e zij, ik hou niet van die zij. Eerste Knegt. Wees niet ongerust, daar ligt 't puikje van de kelder? Zanetto de zee-capitain. Ja! maar indien hij niet beter als je Bourgonjen is -geef ik den duivel van je herberg en ga naar een andere. Eer-  B i. ij s p e t.. 27 Eerste Knegt. Je zult te vreden wezen, Mijn Heer! je zult t€ vreden wezen. Twede Knegt (op een onnozelen loon.) Zie hier een beste fles Bourdeauxen wijn. (Hij geeft de fles aan den eer ft en Knegt; Zanetto ziet hem op ene verachtelijke wijze aan ; de Knegt is er van onthutst en flaat de ogen telken reize neder ah Zanetto hem aanziet.) Zanetto de zee-capitain (hem nabauwende.) Een beste fles Bourdeauxen wijn ! fchenk in dan van je Bourdeauxen. Eerste Knegt (op ene vertrouwelijke wijze terwijl hij drinkt.) Wel nu, Mijn Heer» heb ik je wel bedrogen? wat zeg je nu? Za netto de zee-capiteln (op een zagtzinniger toon) Hij is niet kwaad, niet kwaad; maar ik heb hem nog niet ter degen geproeft; je Bourgonje hadt me de mond vergiftigt. Schenk in. Eerste Knegt. Gaame .... wat zeg je, Mijn Heer! is hij niet keurlijk? Zanetto de zee-capitain. Ja, ja, hij is gleiende maar een nafmaak van  28 De Venetiaansc'he Drielingen van dien vervloekten Bourgonjen wijn belet me nog om Wd te flïkken Tehenk nog eens in. (Hij ziet gedurig den tweden Knegt aan, die altoos dezelve gebaarden maakt.) Eerste Knegt (ter zijde.) Hij Wil dronken wezen, (overluid) als't je belieft Zanetto de zee-capitain (na gedronken te hebben ) Kom, kom, hij is goed, heel goed, zie daar den wijn d,en ik hebben moet, je zult me geen anderen lchenken, verfla je? Eerste Knegt. Zeer wel , Mijn Heer! ik zal nu de kamer gaan klaar maken ... •. daar is ze. (hij wijst hem de deur ter linke zijde aan 't einde van V Toneel.) Zanetto de zee-capitain. Goed, rep je maar wat. TIENDE TONEEL. Zanetto de zee-capitain (in gedagten heen en weder wandelende.) Eindelijk ben ik dan te Parijs, drie honderd mijlen van mijn vrouw af de Hemel zij gedankt' .. ik heb deze partij wel moeten kiezen , 't was niet meer om uit te honden, haar verwenschte jalouzij liet me geen ogenblik rust .... ik vcrlMt haarvooraI. toos '  B l ij s p e l. 29 toos ik ben nu vrij en gerust .... gerust! helaas! neen, mijn hart fpreekt het tegen! .... ik kan haar niet vergeten ; en niet tegengaande haar knorrig humeur en haar onverdragelijke tegenfprekende imborst, denk ik nog alle ogenblikken om haar. ELFDE TONEEL. Crispijn, Zanetto de zee-capitain. C r1 s p ij n [met veel vreugd komende aanlopen."] . Ha, Mijn Heer! goede tijding! daar is een brief. Zanetto de zee-capitain [zijn rotting opligtendc.] Tegen wien heeft die lompen het ? C r 1 s p ij n [ter zijde.'] Wat wil dat zeggen? [overluid] Mijn Heer! het is de brief daar je zoo naar verlangende. Zanetto de z;e:capitain. Loop heen, lelijke donder ! of ik fla me rotting op je kop aan (luk. C r 1 s p ij n [ter zijde.] Het fchort hem waarlijk inde hartens! zou dat de liefde doen? [over luid] Mijn Heer! 't is de brief van uw Correspondent. Zanetto de zee-capitain [fluurs.] Ik wagt noclrbrief noch iemand en ga jij maarterftond heen. Cris-  So De VenetIaansche ttaiEtlWGÈI» C s n p ij m [,Vr i/y*.] Ik heb hem nog nooic zoo gezien, [overluid] maar gij dient den brief cgter aan te nemen, hij is m uw ad. cs. Zanetto de zee-capitain. Ken je me dan ? C r i s p ij n. In de zes jaren dat ik in uw dienst geweest ben, Mijn lieer ! behoor ik u wei te hebben leren kennen1» Zanetto de zee-captain. In de zes jaren dat gij in mijn dienst geweest zijtl Joop heen arme drommel en laat na je kijken ; hei is de eerflemaal van mijn leven dat ik je zie. C r i s p ij n. _Dat is' Per tempel, een beetje fterk. Maar nu zie ik 't al, gij wilt u wat vermaken. Gij hebt een pruik en een hoed met goud opgezet, en je houdt u , als of je Mijn Heer Zanetto niet meer was. Zanetto de zee-capitein. Hoe nu,fatans kind! weet je mijn naam. {ter zijd } Hij moet een duivel of tovenaar wezen, die hier komt om mij dol te maken. Wat is hij lelijk! C r i s p ij n. Kom, mijn lieve Meester! fchei toch uit met lachen, zet dien pruik af, uw eige haair rtaat u oneindig  B t !] s p e ti 31 dig beter, en breng toch fehielijk den brief bij Angelica, die u met het ontbijt bij haar vriendin verwagt. Zanetto de zee-capitain [met kwaadheid.'] Weet je wel, ellendige fpotter! dat ik je een reis zou kunnen afrosfen? C r i s p ij n. Maar, Mijn Heer! dat zou een (legte betaling wezen voor den rijksdaalder, dien ik voor den brief betaald heb. Zie maar op 't couvert. Zanetto de Capitain [den brief nemende^] In ernst het opfchri;'t luid aan mij! [ter zijde] Niemand kan weten dat ik te Parijs ben dan mijn Corref* pondent te Lyon 5 deze brief komt van Italien en is dus niet van hem , laat ons egter zien wat hij zegt. „ Waarde vriend! Ik krijg zoo op 't ogenblik de „ certificaten dat gij nog ongetrouwt zijt. Ik „ geloof Uw E. dezelve met zoo veel genoegen „ ontfangen zult als ik ze u toezende. Ik vlei „ mij dat uw huwelijk fpoedig zal voltrokken „ worden, en wij u welhaast te Venetië met uw „ lieve vrouw zullen zien. Ik blijve enz. Pancrace Bizatelli. [terzijde] De drommel haal me zo ik dien Bizatelli ken! ik heb geen certificaten nodig, want ik ben getrouwt tot mijn leedwezen .... ik begrijp er niets  32 De Venetiaansche Drielingen niets van, maar de briefis aan mij geadresfeen en ifc ■zal dien ook houden [overluid] Hola! he! jongens, is mijn kamer in gereedheid? [dc twee Knegts kamen uit de kamer.] Eerste Knegt. ' Ja, Mijn Heer ! gij kunt er in gaan wanneer ge \ goedvindt. Crispijn [tegen Zanetto die naar V vertrek wi! gaan.] Mijn Heer! Mijn Heer! je bedriegt je, dat is ie kamer niet. 2anetto de zee-capitein [tegen den eer/1 en Knr?t.] Ontlast me toch van dat gekke fchepzel die me ünts een uur heeft dol gemaakt. TWAALFDE TONEEL. Crispijn, Eerste Knegt. C r i s p ij n. Ik fta verdomt! Mijn Heer , heeft waarlijk zijn verdand verloren. Eerste Knegt. Hoe! is dat uw Heer? C 11 i s p ij n. Ja, zeker. Eer-  B l ij s p e l. 33 Eerste Knegt. in 'dat geval dan beklaag ik u , arme jonge ! die inan heeft den duivel in. C r i s. p ij n. 'T is de beste Heer van de waereld ; maar ik weet niet wat hein van daag fchort, ik heb hem nooit zoo gezien. Hij zegt dat hij me niet kent, hij neemt een ander vertrek; ik verfia het me niet. Eerste Knegt. Hoe! een ander vertrek. Crispijn \_hen de kamer van Zanetto van Fenetie wijzende.] .Zekerlijk ! gisteren verkoren wij deze kamer. Eerste Knegt. , Dat kan niet wezen , hij konit zoo eerst van de reis af. C r i s p ij n. Loop! loop! ik zeg je dat wij hier fints gisteren avond zijn , maar jou heb ik nog niet gezien. Eerste Knegt. Dat kan wel wezen wij zijn hier met ons velen; naar gedagten dan dat die kamer hem zal mishaagt hebben. C r i s p ij n. Neen, daar moet iets anders agter iteken. Heeft hij met iemand gc-lproken? C ■ Eer-  34 De Venetiaansche-Drielingen. Eerste Knegt. Met niemand dan met mij; hij is zoo eerst ingekomen. C r i s p ij n. Hij is dan uit geweest? .... hij heeft geen geduld ■ gehad mij te wagteu , hij is naar de Post gegaan; 'maar dat kan ook niet wezen, want hij zou me gevonden hebben de drommel haal me als ik er iets van begrijp. Eerste Knegt. Noch ik ; in alle geval hij had een verfterkingetje nodig. Hij houdt van een goed glas wijn. C r i s p ij n. Hij ? dat is onmogelijk, hij drinkt niets dan water. Eerste Knegt. Ja, water! nauwelijks was hij ingekomen of hij vroeg om den wijd ta proeven. Ik gaf hem Bourgonjen 'doch dien lustte hij niet, ik prefenteerde hem toen Bourdeauxen wijn , maar ik verzeker je dat hij dien kneep, hij dronk er maar zoo agter malkander een glas of vijf van. C r i s p ij n. Zoo , dan verwonder ik me niet meer over z;,'n buitenfporigheden , Bourdeauxen wijn op een nugteren maag te drinken , voor iemand die ze anders nooit proeft! .... maar hoe komt hij er toe .... och't zal niet  B l ij s p e t. 55 niet met al wezen,'als hij maar eens uitgeflapen heeft, dan is alles weêr over. Eerste Knegt. II; wensch je goeden dag, kameraad! zoo uw.Heer iets nodig heeft zul je wel roepen. C r i s p ij n. Tot weerziens. DERTIENDE TONEEL. Zanetto van Venetië, C r i s p ij n. Zanetto van Venetië (komende uit zijn kamer zonder door Crispijn gezien te worden.'] Zoo ben je daar! ik wagte, je niet ongeduld. C r i s pijn [verwonderd.] Hé! Mijn Heeri Zanetto van Venet». Wel nu? C risp ij n. Wat een wonder! ik feliciteer je. Zanetto van Venetië. Om wat reden? C r i s p ij n. Was de Bourdeauxen wijn goed? Z a n e t t o van Venetië. Bourdeauxen wijn! wat wil je daar meê zeggen? C a- Cris>  36 De Venetiaansche Driemnge» C r i s p i[ n. Niets, „iets. Wat was je verandert! mijn hart deê er me zeer van , maar de Hemel zij gedankt! alles icinjnt over te wezen. Zanetto van Venetië. Word je gek, of wat fcheelt je? C r i s p ij n. Ho! ho! ik heb geen vijf, zes glazen Bourdeauxen wijn gedronken, zoo ais Mijn Heer.... Zanetto van Venetië. Ik ? ik heb Bourdeauxen wijn gedronken ? en je weet, dat ik niets dan water drinkt! C r i s p ij n. Juist daarom, Mijn Heer! verwondert het mij zoo. Gij ..ebt maar weinig nodig of men kan het aan „ zien , maar het was geen gefineerde Mijn, want 't is fehielijk over geweest, en Mijn Heer is thans weer zoo fris als een roos. Zanetto van Venetië. Houd op met die gekheid, en zeg me, of je mijn brieven gekregen hebt. C r i s p ij n. Gij weet het immers wel, Mijn Heer! doet die Bourdeauxen wijn u dat ook vergeten ? Z a n e t t o van Venetië. Waar zijn mijn brieven van Italien ? Cris-  B l ij s P e l. 37 C r i s p ij n. In uw zak , Mijn Heer! Zanetto van Venetië [boos.] Crispijn ! C r i s p ij n, Mijn Heer! Zanetto van Venetië. Ik verlies mijn geduld; mijn brieven, zeg ik je. C r i s p ij n. Je hebt ze, Mijn Heer! ik heb ze u gegeven. Zanetto van Venetië [driftig,'] Wanneer? C r i s p ij n, Geen quartier uurs geleden. Zanetto van Venetië. Ik heb je niet gezien. C r i s p ij n. De Bourdeauxen wijn Zanetto van Venetië [haastig^] Dat gaat te ver. Je maakt misbruik van mijn goedheid , om dat ik u dikmaals vrijheden heb toegelaten ; 't is mijn eige fchuld, maar aangaande mijn brieven verfta ik geen gekfcheren, je weet, dat van dezelven al mijn geluk afhangt; fchei daar om uit, en geef ze me, of ik zou een partij kunnen kiezen die je berouwen zoudt, C 3 Gris-  3? De Venetiaansche Drielingen C r i s p ij n. Mijn Heer ! ik verzeker je, dat ik ze u zoo aaiv ftonds in eigen handen heb overgegeven , en dat je ze in dien zak hebt gelloken..., Zanetto van Venetië [in dien zak voelende.] Ik heb er niets in dan mijn boek. C r i s p ij n, Zoo, Mijn Heer,'ze verloren heeft 't is mijn fchuld niet. Zanetto van Venetië [^.voedende.] Dat is niet meer om te verdragen. Jij bent het zelve ongelukkige die ze verloren heeft, en nu wil je mij wijs maken , dat je ze mij overgegeven hebt.,., loop heen , ga ze zoeken , paar hebt het hart niet om zonder dezelven weder te komen ga heen en wagt mij hier te rug, ik ga naar de Tuijeries Angelica vinden, C r i s p ij n, Geloof mij toch, Mijn Heer! Zanetto van Venetië [hem bij een arm nemende en hem geweldig/ijk fchuddetidc.J Zoo je ze mij niet te mg brengt. C r i s p ij n. Ai! ai! ....Mijn Heer! ik verzeker je.,.. Za.  B l ij s p e l. 29 Zanetto van Venetië [hem altoos vast houdende.'] ' Zo je zoo ongelukkig waart van zonder dezelve» hier weder te komen [hij fioot hem wech] beu je een verlore mensen! Einde van V eerfte, Bedrijf. C 4 TWEE-  4-5 De Venetiaansciie Drielingen T IV E DE B E D R IJ f. EERSTE TONEEL. Zanetto vaq Bergame , S c a p ij n. Zanetto van Bergame [met een onnozele jlem, de voeten binnenwaards, de kniSn ge* hogen , en zig ieder ogenblik regts en links draaiende.'] s , VJcapijn! he wat een mooie kamer! wat is ze groot ■ niet waar ? hier zal ik eerst kennen dansfen leren, iehermen leren, en paérd rijden leren? Scapijk [zijn fchouders ophalende.] Ba! paerd rijden! Zanetto van Bergame. Niet waar, Scapijn ? Scapijn [terzijde.] Die lompen, [overluid, met te onvredenheid] Ta, Mijn Heer! je zult hier alles Ieren wat je maar wilt \ter zijde] hij mogt eerst wel leren lopen. Zanetto van Bergame Maar niemand komt hier, om ons onze kamer te Wijzen. Sca-  li l ij s p e t, S c a p ij n. Aanftonds, Mijn Heer ! de knegts hebben het nu zeer drok, de Juffrouw heeft me gezegt, dat ze zei? ve boven zal komen. Zanetto van Bergame, De Juffrouw! wie is dat de Juffrouw? S c a p ij n [ter zijde] Arme ziel [overluid'] dat is die gene welke deze herberg toebehoort; die ons zal bedienen. Zanetto van Bergame [fpringende en zijn broek ophoudende.] Och ! wat ben ik blij! de Juffrouw zei ons bedie» nen! dat is eerst goed. Is ze jong? S c a p ij' n. Ja, Mijn Heer! zeer jong. Zanetto van Bergame. Dat is goed! ik hou veel van de jeugd, ja dat doe ik! is ze mooi? S c a p ij n. Zeer mooi! Zanetto van Bergame. Goed! goed! ik hou veel van mooïe vrouwen. S ca pijn [fpotagtig.] Ei! ei! Zanetto van Bergame. Ja zeker. Wat zal ik een plaifitr hebben! C 5 Sca-  4* De Venetïaansche Drielingen S c a p ij n. Gij hebt mij bevolen, Mijn lieer! u van alles te önderrigten en u te onderwijzen; gij zijt nu niet meer te Bergame, gij moet u nu van uw lompe manieren ontdoen, gij zoudt hier uitgelachen worden. Zanetto. van Bergame [de lip latende hangen^ Hoe dat Seapijn? S c a p ij n. Voor eerst hebt gij dc zotte gewoonte' van te huilen en te onvreden te wezen over de minste zaak die u tegen gaat, dat rtaat althans verfoeilijk. Zoo aanfionds nog, dat je uw neusdoek liet vallen, begon je te Men,en je riep: [hij doet hem na] Scapiin! Seapijn I mijn neusdoek, ik heb mijn neusdoek verloren! .... een ieder heeft je uitgelachen. [Zanetto begint te huilen] zie daar, ik geloof waaragtig dat je weer zult beginnen. Zanetto van Bergame-. _ Wel ja! je knort op me, en ik.... ik wil zoo niet in 't publiek beknort wezen. S c a p ij n. Hier hoort ons niemand .... :;] weer gekheid! wanneer je vrolijk bent, dan fpring je * een migter kalf en je trekt uw broek op, foei, Mijn Heer! dat flnat ekfelijk lelijk. Za-  . B t ij s p e l. 4f$i Zanetto van Bergame [huilende.'] Wat zei ik doen? hij zou.anders afvallen. S c a p ij Ni Je profiteert wel van mijn leslén ! al weêr aan 't huilen. Zanetto van Bergame. Nou, Seapijn! ik zal't niet weêr doen. ik beloof het je. S c a p ij n. 'f is wel dan ha! daar is de Juffrouw! Zanetto van Bergame [uitgelaten van vreugde fpringende en volgens gewoonte zijn broek ophalende^] De Juffrouw! laat zien, laat zien, wat ben ik blij [hij draait in de ronde] waar is ze dan Seapijn? ik zie haar niet, S c a p ij n. Zoo veel te beter voor u, maar bijzonder vóórhaar, ze zal dan je gekheden niet zien. Zanetto van Bergame. Ik kan het niet helpen, Seapijn! ik dagt er niet om. S c a p ij Ti. Vergeet het dan niet meer. Daar is ze; kom hou je regt als een man: en wees beleeft. TWE-  44 De Venetiaansche Drielingen T W E D E TONEEL. Laurette, Zanetto van Bergame, Scapijn. L a u r e t t e. Het rpijt mij, Mijn Heer! zdo ik u heb doen wagten. [Zanetto maakt verfcheide wonderlijke gebaarden. Hij met niet hoe hij zig houden zal; hij ziet Seapijn aan , die hem in een goed , postuur wil /lellen , v:nar hij doet altoos het tegendeel, Seapijn wordt bios, Zanetto begint te huilen; Seapijn geeft hem een teken dat hij acht op zig zeiven molt geven; Zanetto btVn digt zig , hij gaat raar Laurette op een bef pot lelijke en onnozele wijze. Laurette ziet hem dan met ve wonderingen dan weder met Vtragting aan.'] Zanetto van Fergame. Mejuffrouw! i„ waarheid ik ben Mejuffrouw! ik wou wel, Mejuffrouw! .... je hebt veel goedheid [tegen Scapijnj is 't zoo niet goed? S c a p ij n. Ja, ja, maar hou je voeten toch wat buitenwaards. L a V R e t t e. Dat is ai een wonderlijk flag van een mensen 1 Za-  B l ij s f fe ti 45 Zanetto van Bergame. Heeft de Juffrouw ene goede reize gehad? Laurette. Ik, Mijn Heer! S c a p ij n [ter zijde.'] Die lompen! Laurette. Ik zou die vraag aan u dienen te doen , Mijn Heer! Zanetto van Bergame. ö ! ik vraag je excuus, Mejuffrouw ! daar ben je te beleeft toe. Och! Seapijn! watiszemooi! wat is ze móói! [hij fpringt, Seapijn geeft hem een teken 'en hij houdt op.] L a u r e t t e. Mijn Heer is zeker van Italien? Zanetto van Bergame. Neen, Mejuffrouw! ik ben van Venetië, van Vs» netie ben ik! Laurette [/achende.] Maar Venetië legt in Italien. S'capijn [tegen Zanetto.] Wel zeker. Waar waren toch je gedagten? [tegen Laurette] vergeef die kortswijl, Mejuf.rouw! Mijfl Heer is er een liefhebber van. Lau-  ^6 De Vènetiaansciie PrieLinoeï» L A v r e tt e fw befchimpenden lach."] Ik geloof, dat, Mijn Heer al een rare fhaak is. S c a i! .ii.n jj/gqn Zanetto.] Geef toch acht op u zeiven, Mijn lieer ! \yat za! Dien van je zeggen ? Zanetto van Bergame. Ik bedankje, Seapijn! [tegen Laurette] Ja, Mejuffrouw! ik kortswij!de,maar wat, ik ben van Italien om je te dienen [tegen Seapijn] dat is goed gezeid, nietwaar? [tegen Laurette"] en gij,.Mejul1rouw! zijt -gij van Parijs? Laurette. Keen zeker niet, ik ben ook uit Italien. .Zanetto van Bergame [van, Vreugd villende fpriugeu enz., doch wordl door Seapijn tegen gehouden.] Üit Italien! uit Itaüen! och wat ben ik blij ! van wat land, Mejuffrouw? L a u re tt e [grimlachende.] Van Bergame. Zrnetto v?n-Bergame, [weder uillende fpriugen als voren.] Van Bergame! van Bergame! och wat een p/ai/Ser ! :ik kom van Bergame; ik woun te Bergame; ik heb ven huis te Bergame ; ik beu rjfcj mijn goederen leggen in Bergame. Lau- ]  'B LIJ S P E L. 47 Laurette [ter zijde.'] Wat buitenfporigheid!, [overluid] ik ben verheugd, Mijn lieer! dat het geval u mijn huis heeft doen verkiezen ; ik Zal zorgen u als landgenoot te onthalen. Wat voert u naar Parijs ? Zrnetto van' Bergame [op ene vertrouwelijke wijze.] Ik reis orn mij te volmaken ,• Mejuffrouw! en om het Franfcbe air wat te leien , men zegt dat zulks zoo mooi Haat. 'Laurette [ter zijde.] Hij ziet er zoo kwalijk niet uit! S c a p ij n. Ja, Mejuffrouw! Mijn Heer, .bekoord door al 't geen hij van de Franfehe zeden en wellevcnheid. gehoord heeft, befloot op flaande voet naar Parijs te komen om de finaak te leren. Laurette. Hij zou er geen beter plaats toe kunnen.uitkiezen; hij zal hier alles vinden , verftand , wellevenheid, fehoonheid, aangenaamheid, pjaifier, kunsten en wetenfchappen, met een woord alles wat hij kan wenfchen. Zanetto van Bergame. Waarlijk! dat is juist 't geen ik verlang. Men ziet daar niets van te Bergame , "t- zijn allemaal botmuilen. Sca-  48 De Venetiaansche Drielingen S c a p ij n. Mijn Heer wenschte bij provifie wei een taalmeester te hebben. L a V r e t t e, Die zijn hier menigvuldig. Zanetto van Bergame. Ja, maar ik nam liever les van een vrouw, ja ik. Ei ei Laurette grimlachen Je.] Zanetto van Bergame. T is dat de vrouwen meefgraceshebben, maar... zie daar, ik neem aan om veel fchielijker van een Vrouw te leren; wat zeg jij er van Mejuffrouw! h a u H l t e. Dat kan er naar wezen, Zanetto van Bergame (mei al de bloheid van een onverflavdigen.] Indien ik dorst.... indien Mejuffrouw wilde.... j neen gij zoudt niet willen... och neen! .... L A Ü R e ï t e. Wat dan ? verklaar je maar. Zanetto van Bergame. Zie daar ik zal 't dan in eens zeggen. S c a p ij n. Maar wat is 't dan ? L a U r e t t e. Spreek op, Mijn Heer! fpreek op. Za- 1  R l y s p ë l, 4  '5° De Veketiaansche Drielingen Laurette. Mijn Heer! ik verdien zoo veel eer niet. Zanetto van Bergame. Ik zeg de waarheid [met een zagteJfern] och! Seapijn! zie ze daar eens (laan, wat is ze fchoon! .... wat zou ik gelukkig wezen zoo ze mijn vrouw wilde zijn! S c a p ij n. Zwijg toch , Mijn Heer! of 't wordt in 't geheel gekheid. Mejuffrouw ! wil je de goedheid hebben ons het vertrek te openen, Mijn Heer dient vooral wat te rusten. L aurette [de agterjle deur aan de regte hand aanwijzende.'] Ik gelooft wel. Daar is de kamer, hij is klaar. Indien gij iets nodig hebt wees zoo goed van 't te eisfchen. Zanetto van Bergame. Hartelijk dankbaar. Denk toch maar om mij dikwils les te komen geven. Laurette. Ja, Mijn Heer! het eerste ogenblik dat ik vrij zal hebben. [Zij wil keen gaan.] Zanetto van Bergame [treuriglijk.] Gij gaat dan heen ? Lau-  B t ij s p e U 5t L A u r e T T Ei Zekerlijk, ik ben hier al lang geweest. Zanetto van Bergame. Het fchijnt mij maar zeer kort te wezen. Vaar Wel mijn beminnelijk Maitresje, vaar wei. Scapijn \hetn naar de deur van zijn kamer plotende.'] Ga toch hoen, Sfijri fleert de Juffrouw heeft haar bezigheden. Zanetto van Bergame. Nu vaar wel dan. [fiij gaat binnen.] S c a p ij n [tegen Laurette.] Vergeef hem zijn buitenfporigheid, hij is niet regt zoo ais hij hoord , gelijk je ziet; maar hij is rijk en edelmoedig. ['.'ij gaat bij zijn Heer.] L a b r e t t e [alleen.] Zie daar iemand die ik geloof dat enig in zijn foort is. Ik wil dit voor de aartigheid eens volhouden en zién wat er van komen zal, het zal mij vermaken. [Zij wil heen gaan , maar komt Crispijn tegen, die haar aanziet zonder haar te [prekend] d ü der-  5- De Venetiaansche Drielingen. DERDE TONEEL. Crispijn, Laurette. Laurette. Wat is dat voor een man) wat'ziet hij mij aan Ivfmi] as er iets van je dienst mijn vriend; zoek je nier iets in mijn herberg? Vergeef het mij ik dagt niet dat gij Hospita van deze herberg waart; ik ben hier eerst fints gisteren met Mijn Heer. Daurette. Dat is iets anders, ik had u nog niet gezien. C r i s P ij n. Noch ik u niet [op ene bevallige wijze] ik ben opgetogen dat het geval mij zulk ene aangename ontmoeting bezorgt, want ik ondervind in waarheid op dit ogenblik een plaifier \ welk maakt .... dat ik je dienaar ben {ter zijde] zij is, op mijn eer, békoorlijk! Laurette. . Hij is beleeft! ik bedank je mijn vriend; maar waar is uw Heer ? C R i s P ij N. Hij-is uitgegaan, en ik wagt hem, onder je welnemen, hier. Lau-  B l ij s p e l. 53 Laurette. Waarom zou je niet. Indien ik me niet bedrieg ben je een Italiaan. C r i s p ij n. Ja zeker! en ik zou haast zeggen , dat wij landsluiden waren. Laurette. Dat is ook zoo. C r i s p ij n. Waaragtig! ik ben er verrukt over. Ik gevoel altoos zoo een zeker, ik weet niet wat, wanneer ik iemand uit het vaderlandje lief ontmoet. \_hij wil haar hand nemen, doch zij trekt ze te rug.] Laurette. Dat is zeer goed: maar geen gebaarden. C r i s p ij n. Dat is de liefde tot het vaderland en die werkt fterk in mij, zodanig, dat ieder keer dat ik er menfchen uit ontmoet, word ik door de drift wechgevoerd, en ik .... [hij wil kaar omhelzen.'] Laurette [hem te rug plotende.] Zagtjes wat. C r i s p ij n. Het is de kragt der fywpatie. Laurette. Gij zijt een weinig te nadrukkelijk .... ik zal mij" maar niet langer ophouden. D 3 VIER-  34 De Venetiaansche Dr,emngen VIERDE TONEEL. C r i s p ij n [alleen.] Zij is een weinig te fe*uW, dat is jammer, want *e ,s allerliefst, en ik zou het heel wel met zoo «feta kunnen (lellen ; maar zij is de Juffrouw ^ buis, en ik ben maar een arme drommel van een knegt, ik moet dit uit mijn zinnen (lellen. Ik Wagt; Mijn Heer' hier, om hem dezen brief over te geven, ik hoop egter, dat hij er niet meé leven zal zoo als met den anderen, daar al de papleren fn waren. Ik mag er niet meer om denken , want het gaat mijn veriland te boven. \htj flaat in gedagten.] V IJ F D E TONEE L. Gerontes, Angelica", Zanetto van Venetië, Crispijn. Gerontes, Wij hebben het fchooulle weêr van de waereld », hadt. ö Angelica. Het is waar, en de wandeling was verrukkelijk. Zanetto van Venetië. Kon die anders voor mij wezen? ik was bij u, en t genoegen dat ik fmaaktc  b l ij s p e l. . £5 Angelica. Ik heb dat met u gedcelt. Zanetto van Venetië. Ik zag niemand dan u.... Gerontes. Courage, kinderen! zeg er wat van; dat maaktme weder jong , ik herinner me dan de dagen mijner jonglingfchap. C r i s p ij n. Mijn Heer! daar is een brief voor u. Zanetto van Venetië {met vreugde.] Geef hier , gij hebt hem dan weder gevonden? wat geluk! Gerontes. Dat is goed. Gij waart ongerust. Angelica [terzijde.] Nu ben ik wel te vreden. Zanetto van Venetië [den brief willende entzegelen zegt tegen Gerontes.] Zie daar , Mijn Heer ! neem en lees hem. Ik heb gaarne dat gij alles zelve ziet. Wat ben ik verheugd! Zie hier dan het gewenschte ogenblik! ach! mijn waarde Angelica! [hij ziet, dat er gene papieren in den brief zijn] maar waar zijn dan de certificaten ? D 4 Ge-  5 S c a p ij n. Maar fpring dan zoo niet. Zanetto van Bergame. Dekfels! ik ben zoo blij dat we naar de wandeling gaan, ik, gaan we dan? S c a p ij N. Naar de Tltilerien Zanetto van Bergame. Naar de Tuileriesi ja, ja, daar is 't zoo mooi.... maar wat zijn dat de Tuileries? [Crispijn uit zijn mijmering komende ziet een anderen knegt bij Zanetto en toont zig ongerust."] S c a p ij n. Dat is de fraaifte wandeling die men zien kan, het is een verzamelplaats van de voornaamfte lieden. Zanetto van Bergame [fpringende.] De voornaamfte lieden! och dat zal plaifierig wezen ! ik wil ze Zien die voornaamfte lieden, ik. Crispijn [toe tredende zonder dat Zanetto hem ziet.] Maar wie of dat is dien Mijn Heer bij zig heeft! [tegen Scapijn] fpreek dan, wat doe jij hier ? - ' E t Sca-  De Venetiaansche Drielingen S c a p ij n. ■ Aartige vraag! waar bemoei jij je mcé. C r i s p ij n. Waar ik mij meè bemoei! ik heb regt om het je te'vragen, men vervoegt zig gemeenlijk bij mij, wanneer men Mijn Heer! wil fpreken. S c a p ij n, En wie is je Heer? C r i s p ij n. Wel die daar Haat. S c a p ij n. Loop heen dat is de mijne. C r i s p ij n. Wat zeg je jou Heer! zou Mijn Heer! dan een anderen knegt genomen hebben? [tegen Zanetto-] Mijn Heer! Mijn Heer! Zanetto van Bergame [verfchrikt van Crispijn te zien, jchreemt en loopt over het toneel, Crispijn vervolgt hem en trekt hem bij zijn kleed, Scapijn tragt zijn Heer te helpen, V welk hem na enige pogingen gelukt.] Och Scapijn! Scapijn! ik ben dood! wat is dat voor een monster? wat is hij lelijk! verberg me toch Scapijn! och ! och!.... - - ■ Crist  B l ij S p l E - 69 C r i s p ij n. Maar, Mijn Heer! luister toch eens. Zanetto van Bergame [v/ugtende.~] Och! och! Scapijn [Crispijn te rug flotende.] Loop naar den duivel! [hij gaat met zijn Heer door den middendeur heen en wordt door Crispijn gevolgtj] Einde vatr^t twede Bedrijf. E 3 DER-  'ƒ« De Venetiaanscbe Drielingen D E R D E D E D R IJ E. ■■ EERSTE TONEEL. Eleonore, haar Bediende, Eerste Knegt uit de herberg. Eerste Knegt. As Mevrouw maar alleen? Eleonore. Ja, ik heb niemand dan dezen knegt bij mij. Maar zeg mij eens zijn hier veel vreemdelingen gelogeerd? Eerste Knegt. Verfcheiden, Mevrouw! dit is het hotel d'Italië en die uit dat land, komen gemeenlijk hier. Eleonore. Zoo veel te beter. En hebt gij er tegenwoordig? Eerste Knegt. Van daag is er nog één aangekomen. Eleonore [ter zijde.] Indien hij het was! [tegen den cerflen knegt] hoe is hij gekleed? Eerste Knegt. In 't groen met goud. Eleonore [terzijde.] In 't groen ! zou het mijn Man wezen! [overluid] hebt gij hem gefproken? Z 3 - Eer-  Br l jj s p e u ?* Eerste Knegt. Ja , maar hij heef: mij ook gefproken, dat beloof ik je en 't zal me lang heugen; 't is een koning van «en kaerel maar hij is niet van de gemakkelijkfte. Eleonore [ter zijde.'] ' Ach! ik ken hem aan deze befchrijving, hij is het zelve,, de .Hemel is mij. gunstig {overluid] kan ik een kamer krijgen, die in dit vertrek uitkomt? Eerste Knegt. Ja, daar is er nog een open, en indien.Mevrouw het goed vind zal ik ze klaar maken. Eleonore. Gij zult mij verpligten. {tegen haar Bedienden] volg hem maar [de ecrfle knegt vertrekt met den Bedienden] ik twijfel niet meer, mijn Man is zekerlijk hier. [zij ftaat in gedagten zonder Zanetto vait Fenetie, die de midden deur inkomt, te zien.] TWEDE TONEEL. Zanetto van Venetië, Eleonore. Zanetto van Venetië [hij fchijnt zeer aangedaan te wezen en gaat in een fioel zitten.] Ik heb dien brievenbeftelder niet kunnen opfpo- ren.... ik ben wanhopig; wat zal ik beginnen? Ik wil Gerontes en zijne Dogter hier afwagten, zij E 4 kun-  72 De Venetiaansche Drielingen kunnen niet weigeren mij te horen. Ik zal mij verontfehuldigen het kost wat kost. Eleonore [hem gewaar wordende.'] Hemel! daar is hij zelve!.... ó mijn hart!.... ik beef, laat ik naar hem toe gaan.... ach! hoe zal hij mij ontvangen! [zij gaat naar hem toe, hij fiaat op en groet haar.] Zanetto van Venetië. Vergeef het mij, Mevrouw! ik dagt dat ik alleen was. Indien ik had kunnen denken dat er ene Dame in 't vertrek was, zou ik zoo onbeleefd niet geweest zijn van in haar tegenwoordigheid te gaan zitten. Eleonore [ontroerd.] Is 't aan mij dat gij dit Compliment maakt Mijn Heer! ' Zanetto van Venetië, 't Is geen Compliment, Mevrouw! ik doe maar mijn pligt. Eleonore [ter zijde met ene klagende en afgebroke fiemi] Hij doet zijn pligt! die ven-ader! hij houdt zig, als of hij mij niet kent.... Laat ik zien hoe ver hij het brengen zal [op een verzekerden toon] laat ik ook veinzen [overluid en op ene fchimpende wijze] ik  B l ij s p e U f3 L heb u wel veel verpligting, Mijn Heer! war.r'.fk men kan niet beleefder zijn, en ik verdien zou reel oplettenheid niet. Zanetto van Venetië. Kan men te veel achting aan een vrouw bewijzen, bijzonder wanneer dezelve zoo beminnelijk als Mevrouw is? Eleonore [ter zijde.] Beminnelijk! die veinzaard! [overluid] wanneer al de mans zoo verpligtende waren als gij, Mijn Heer! dan zouden de vrouwen al te gelukkig zijn, maar cr zijn velen die gantsch anders denken. Zanetto van Venetië [niet drift.] Dan zijn het yeragtelijke, onwaardige fchcpfels, [haar aanziende] maar indien ik mij niet bedriegc is Mevrouw van Italië. Eleonore [met een gemaakten lach.] Ja, Mijn Heer! ik ben van Italië, en gij? Zanetto van Venetië. Ik ben ook van Italië, Mevrouw! Eleonore [altoos op een fchimpenden toon.] Van Italië! ei! ei! ik vermoede het reeds [ter zijde] die ontrouwe! Zanetto van Venetië. Is 't mij gepermitteerd te vragen van welke flad? E 5 Elk-  7* De Venet-Mansche Drielingen e l e o n o k e» Van Venetië, m gij, Mijn Heer! Zanetto van Venetië. Ook van Venetië Mevrouw.. Eleonore [op dezelve wijze.'] Van Venetië 1 wel dat is gelukkig. Zanetto van Venetië. , Zou ik durven vragen.... [Vergeef het mij zoo ik mogelijk inéterèèt bcn,J wat de beweegreden van uw reis rs? Eleonore (tér zijde.] Trouwloze.' gij weet het zoo wel als ik. Zanetto van Venetië. Mogelijk om deze fchone flad te zien? Eleonore [drift elijk.] Neen, Mijn Heer! neen, (bedaarder] net is geen nieuwsgierigheid die mij hfef naar toe voert {hem jlerk aanziende] het verwonden mij, dat gij mij deze vraag doet! . Zanetto van Venetië, Moe dat, Mevrouw.' zij is zeer natuurlijk, temeer tiaar ik er alleen om ben gekomen, zoo dagt ik.... Eleonore [ter zijde.] Alleen omgekomen I [overluid] is het reeds lang tfft gij te Parijs zijt? Za-  B i. ij s f r. u 75 Zanetto van Venetië, Zes maanden, die mij waarlijk ais zoo vele dagen rijn voorgekomen, en 't is maar lints van daag alken dat een aller wreedst toeval al mijn genoegen komt wechnemen. Eleonore, Ik geloof het wel, 't is de fpijt van mij hier te vinden.... Monster!.... [overluid met gemaaktheid] mag men vragen wat de ooizaak van dat wrede toeval is ? Zanetto van Venetië. Ach! Mevrouw! gij zijt wel goed, dat gij u aan het lot van een ongelukkigen laat gelegen liggen. Eleonore [fpotagtig.] Maar, Mijn lieer! gij zijt zoo innemende! Zanetto van Venetië [getroffen.] Ik moet u mijn geval verhalen, 't Is de liefde. Mevrouw! die de oorzaak van al mijn ongeluk i>, Eleonore. De liefde! [terzijde] onwaardige! [overluid] het ïs een moeielijke toeitand verliefd te wezen, bijzonder wanneer men verlïnaad wordt. Zanetto van Venetië, Gij hebt wel gelijk, Mevrouw! en ik ondervind het thans op de wreedfte wijze.... egter kan ik mij over haar, die ik aanbid, niet beklagen, zij bemind mij, ik ben er van verzekerd; maar de een of ander  ?« De.Venetmansche Drielingen medevrijer, nijdig over mijn geluk, "floot dat door d, n irorfi-.o;»i:-i./i , "uul>uln lasfer m eensomverre, en veroorzaakt een breking op 't ogenblik dat ik zoo gelukkig zou geweest zijn -van hare hand te ontvangen. {gedurende deze rol toont Eleonore zeer aangedaan te vezen.] Eleonore [verwonderd.'] Hoe! zoudt gij haar getrouwd hebben ? Zanetto van Venetië. Ja Mevrouw. Eleonore. Gij! [tér zijde met mede] ik kan 't niet langer uithouden [Overluid] welk een overmaat van boosbeid! Zanetto van Venetië [-erteederd] Ach Mevrouw! welk een goedheid! ik zie dat gij gevoelig zijt aan mijn ongeluk: uwe tedere ziel word door mijn verhaal aangedaan, welk een dankbaarheid ben ik u „iet fchuldig! maar gij zoudt mij nog meer beklagen, zoo gij 't voorwerp van mijne liefde kende? [met veel vuur] verbeeldt u al wat de Hemel volmaakt heeft kunnen vormen; verrtand, bevalligheden Ichoonheid, verdiensten, vrolijkheid, altoos van 't zelfde humeur, eindelijk.... fa een pronkftuk der na(uur. Ele-  B l ij s p e t. 77 ■ Eleonore [buiten zig zelve, wil hem t eikent in de rede rallen.'] Bi twijfel er niet aan! 't is genoeg. Zanetto van Venetië [met drift.] Ik fmeek u Mevrouw 1 laat mij voleinden. Ik kom hier te Parijs, bij toeval in dezelve herberg,.... daar zij met haar Vader logeert.... wij maken kennis.... ik wordt verliefd , om kort te gaan ik heb het geluk haar voor mij gevoelig te zien.... ik vraag haar aan haar vader.... hij ftaat mij haar toe.... ik fchrijf naar Venetië om ten eerften mijne certificaten dat ik nog ongetrouwd ben.... Eleonore [hem met een uitroeping in de rede vallende.] Certificaten ! dat gij nog ongetrouwd zijt! [ter -ijde] trouwloze! Zanetto van Venetië [met drift.] Ei ftoor mij niet Mevrouw. Zij moesten van daag komen, en ons huwelijk moest morgen voltrokken worden, ik zou gelukkig wezen men brengt mij een brief.... ik geef dien aan haar vader over om dat hij ze zelve zoude lezen, maar oordeel van mijne verwondering ! die noodlottige brief, was van Lijon , een zekere Pinozzi, dien ik niet ken, herigs mij dat een Venetiaanfehe vrouw, Eleonore genaamd, zegt de vrouw te wezen van Zanuto Bisogioli [dit is mijn naam]  7* De Venet.iaansciie Drielingen naam] ik Itohd onbeweeglijk.... de vader was verontwacrdigd.... de'dogter woedende.... de waarfchijneKjkheden veroordeelden mij.... ik wil fpreken.... men hoort mij niet.... en mij blijft niets overig dan wanhoop, en befchaamdheid.... wat zegt gij Mevrouw? ben ik niet te beklagen? ach vervloekte Eleonore, zij is het zeker met mijn medevrijer eens, zij kan «iet anders dan een van die lage zielen, een van die ongelukkige vrouwen wezen, wier enigst oogmerk is de oudergang van baar flagtoffers te bewerken , [Kleovore overfielpt van droefteid , bant uit in tranen] maar wat zie ik! gij zijt aangedaan?.... gij weent?.... hoe kan mijn toc-ftand u zoo treffen!.... wat moet kw hart teder wezen!.... ach zekerlijk bemint gij pok! de liefde veroorzaakt misfehien ook alle uwe ongelukken!.... Ik fmeek u, vertrouw mij uw geheim, ik zal het met u delen, en wij zuilen ons» Mirten troosten. Eleonore [ter zijde met wan'/cop.~] Mijn hart fcheurt van een, ik kan 't niét langer uithouden, dat is de wreedheid te ver getrokken. Zanetto van Venetië. Wel aan Mevrouw! fchep moed; men verligt zijn ongelukken door die te verhalen. Eleonore. Ja, ik ga mijn hart wrligïing geven.... ach! Hemel !.... i  B i. ij s f f. L. 79 jr.e'!.... liet monster dat mij vermoordt, ga ik u doen kennen, 't Is geen minnaar.... dit zon te weinig zijn. Neen, Mijn Heer! 't is een Egtgenoot; {hem fi-erk aanziende] een Egtgenoot die mij tol wanhoop brengt. Zanetto van Venetië. Een Echtgenoot, al6rijiol';k! Eleonore. Het is nu ruim twee jaren dat ik het ongeluk hek van met dien wreedaart verenigd te wezen. Al wath.'ï opvliegendfte Caracter en de veragtelijkfte behandelingen aan iemand kunnen doen ondervinden, heb ik met hem uitgedaan. Altoos gedwarsboomd, vervolgt', nooit met rust gelaten, alles heb ik geduldig verdragen , maar de ontrouwe, moede van mijn geduld nog niet te zien bezwijken, brengt mij den laatften. flag toe, hij verlaat mij en geeft mij aan mij ongelukkig lot over. Ik vernam dat hij den weg naar Vrankïijk genomen hadt, ik reis hem na, tot hier te Parijs, het geval brengt mij in dezelve herberg, ik vind hem, maar om mijn ongeluk te voltooien, ziet hij mij, maar de verrader veinst mij niet te kennen , en hij heeft de wreedheid om mij geheel wanhopig te maken , door mij openlijk te zeggen dat hij op een jou§e fehoonheid verliefd is, en dat hij haar trouwen wil. Za-  &> De Venetiaansciie Drielingen Zanetto van Venetië. . Welk een verfoeilijk man is dat! .... ik moet bekennen dat gij wel te beklagen zijt, maar wees eter verzekerd, Mevrouw! dat u regt gedaan zal worden, gij zijt hier in een land alwaar de wetten u ten vollen zullen wreken. Gij hebt zekerlijk hier niemand om u behulpzaam te wezen, ik bie mij daar toe aan [niet drift] ja, Mevrouw! wees verzekerd dat ik al wat in mijn vermogen is zal aanwenden, om hem naar verdiensten te do.-n ura.Ten, altans zoo' hij voordgaat met u te willen ontkennen. Eleonore. Dat is regt. Wel aan wrede herken mij dan eindelijk, en hou op, een vrouw te verdrukken die « nog bemind niettegenflaande.... Zanetto van Venetië [wet de uiterfie ver- wondering.'] Is het tegen mij dat gij dit zegt? Eleonore. Tegen wien anders, ontrouwe? was het niet genoeg mij te verlaten? moet gij mij nog afwijzen Zanetto van Venetië. Mevrouw! herneem toch uwe zinnen, de drift doet u van 't fpoor dwalen, gij venvijt mij dl» m « ie op uw man maar alleen kunnen toegepast worden. Ele-  B l ij s p e f* Bi Eleonore. ■ Ellendige! ben ik dan üw vrouw niet? durft gij dat te ontkennen? zijt gij mijn man niet? Zanetto van Venetië. Ik! ik uw man! neef! dat is te Merk. Ga heen, ga heen, Mevrouw! ik heb u nimmer meer gezien.... Maar bedaar u ,-herrtel t\re zinnen, [hij wil heen gaan.] Eleonore [uitroepende.] Hou op, wrede! hou op !■ denk mij niette out* vlugten. DERDE TONEEL. Gerontes, Angelica, Zanetto van Venetië, Eleonore. Gerontes. Wat is hier te doen! welk een leven! Eleonore [wenende.] Ach! wie dat gij wezen moogt, weiger uwe hulp aan ene ongelukkige niet, die op de ondankbaarfte wijze behandelt word. Gerontes. Wel nu wat is het? Zanetto van Venetië. Deze flag ontbrak nog maar aan mijn ongeluk! f £le-  82 De VenetiaansjCHe Drielingen Eleonore. Weet dan, Mijn Heer! dat ik zijn vrouw ben, dat die wrede mij verlaten heeft, en dat hij weigert mij te herkennen. ■ Gerontes [Zanetto fterk aanziende.] Foei! dat is eisfelijk! Angelica. Die bedrieger! hoe heeft hij mij misleidi Zanetto van Venetië. Ach ! geloof haar toch niet. Mijn Heer!..., Angelica !.... ik zweer dat er niets van waar is. Eleonore. Niets van waar! durft gij ?.... Geronte s. Maar, Mijn Heer! de brief bekragtigt deze zaak. Zanetto van Venetië. Ik verklaar! dat ik Mevrouw nooit meer gezien heb. Gerontes. Hebt gij enige bewijzen om hem te overtuigen, Mevrouw ? E le on ore. Ja zeker, en wel zeer kragtige. Zie hier mijn* huwelijkfche voorwaarde, zie daar, lees. [zij geeft se aan Gerontes.] Angelica. Mijnedige!.... wat ben ik ongelukkigJ Za-  B i i] s p n t, 83 Zanetto van Venetië» . Ik bezweer u, bij al wat heilig is.... Gerontes. Zwijg gij behoorde u dood te fchamen t, deze hitwelijkfche voorwaarde is in volmaakte orde. Zie hier 11 ondertekening Zanetto Bisognofi,. niets is onbetwistbaarder, en gij zijt een fcluvrk, dien men aan alle de geürengheid der regters behoorde over te geven. Ga heen, Mijn lieer! en laat ons met vreden. Wat u betreft, Mevrouw! wees niet bekommerd,, ik neem op mij om u goed regt te doen verkrijgen. Ik zal zelve naar den Commisfaris gaan. Mijn; dogter zal u gezelfchap houden, ga met haar in mijn kamer, en ontfla u van het^bijzijn van hem, die niets dan VOS» veragting verdiend. [-tij gaat lieen.] Zanetto van Venetië. Uit medelijden!.... één enkel woord.... Angelica [*SaÉ veraglirg.] Laat mij met vreden., ik wil niets horen. Zanetto van Venetië {zich op. zijn'knier, •willende werpen.'] Ik fmeek u.... A n G e L i c Ai Hou op , zie hier uw vrouw , het is voor haar dat gij u vernederen moet. Val haar te voet, en zie Fa of  8»}. De VenetiaaNsche Drielingen of zij u wil vergeven. [Zanetto toont zijn afgrijzen} Maar hoe 1 uw barbaarsch hart ontkent haar nog! dat is te veel, ik bid'u Mevrouw! ontvlugt de eisfelijkheid van zulk een monster te zien, en laat aan mijn vader over om u te wreken. VIERDE TONEEL. Zanetto van Venetië, [blijft door de uiterfte droefheid aangedaan onbeweeglijk flaan], Laurette [aankomende.'] Zanetto van Venetië. ,Zal het dan eindelijk eens genoeg wezen! alles.... alles is dan tegen mij, men gelooft mij niet.... kan men nog ongelukkiger wezen? wat zal ik doen?.... Laurette. Gij ziet dat ik mijn woord hou, ik heb nu enige ogenblikken tijd, en nu kom ik u een lesje geven. Zanetto van Venetië [onvergenoegd.] Een lesje!.... dat heb ik thans niet van doen. Laurette. Wat zeg je!.... ben je dan vergeten.... Zanetto van Venetië [kwaad wordende.] Ik weet niet wat je praat laat me maar met vreden... Een ieder 'vervolgt mij.... ongelukkige!.... [hij vertrekt fehielijk.] VIJF-  B i. ij s p e l. 85 V IJ F D E TONEEL. Laurette [alleen.'] Is hij dan gek geworden ? de ondankbare! ik laat alles ftaan om hem genoegen te geven, en hij behandelt mij zoo! wat is dat lomp, ik Wist wel dat hij half gek was, maar -brutaal dat wist ik nog niet. Doch laat mij maar begaan, Mijn Heertje, ik zalje dat wel wéér betaald zetten. ZESDE TONEEL. : Zanetto van Bergame, Scapijn, Laurette en naderhand Crispijn. Zanetto van Bergame. Ha! ha! daar is ze! wel hoe vaar je mijn fchone. . Laurette [hem te rug plotende J] Schei uit, Mijn Heer! ik hou van geen onbefchoften,. Zanetto van Bergame [huilende.] Hi, bi, hi, ik.... ik heb niets gedaan. S c A p ij n. Hoe nu, Mejuffrouw beeft hij u minagting betoont ? Zanetto van Bergame. Neen.... neen, Scapijn! ik heb niets.... niets gedaan. F 3 Lait-  t6 De Venetiaansciie.Drielingen L a u r e t t e, Hij behandelt mij daar aanftonds op de vcragtelijk, fte. wijze des wacrelds. S c a p ij n [zagtjes tegen Zanetto.] 'Zie je welf zoo ben je, ik ben verzekerd, dat ze kwalijk .heeft genomen, dat je bij Jiaar met je hoed ap Haat. Zanetto van Bergame [zijn hoed afnemende.} Dat is waar, Scapijn ! ik had het vergeten. Ik '■raag je wel excuus, Mejuffrouw! L a u r e t t e [hm na bouwende.] „ Ik vraag je wel excuus:' Dat is wel dé zaak tegenwoordig; ik kwam zoo even om je, volgens mijn beloften, les te geven, en in plaats van me daar voor te bedanken heb je me met zoo veel vèragtmg behandelt.... Z /\ netto van Bergame. Ik.... ik, Mejuffrouw! dat kan altans niet waar wezen, want we komen zoo in huis, is 't niet u-aar, Scapijn ? S c a p ij n, Ja wel- Mejuffrouw! we komen zoo uit de Tuileries, en gedurende den gantfchcn tijd heeft Mijn Heer mets gedaan dan van u te fpfeken, wat is ze bekoorlijk, zei hij, wat heeft ze verftand! want Mijn Heer verllaat er zig op, hij bemind de grote geesten. z.v-  B l ij s p é L. f? Zanetto van Bergame [vrolijk."] Ja zeker! dat doe ik! Laurette [grimlachende.'] ■ Je doet mij te veel eer. S c a p ij n. Jk toonde hem de meeste fchone vrouwen' die wij voorbij wandelden, maar Mijn Heer vondt u altoos nog veel fchoner. Z a n e t t o van Bergame. Ja zeker, zelfs nog in 't te huis komen zei "Scapijn zie eens Mijn' Heer! de fraaie koetzen! welke fchone paerden! wel ja zei ik Juffrouw Laurette is nog wel veel fchoner, ja dat zei ik! Laurette. Zeer dankbaar voor de vergelijking. S c a p ij n [zagtjes tegen Zanetto.'] Wat duivel doe je, Mijn Heer! ga je de Juffrouw bij de paerden vergelijken? Zanetto van Bergame. Is dat dan niet goed? S c a p ij n. Wel neen, zeker niet. Zanetto van Bergame. Vergeef het me, Mejuffrouw! ik heb me verfpro» ken je bent niet fchoon als de paerden. F 4 Lap-  ff De Venetiaansciie Drielingen Laurette [ter zijde.] Een wonderlijk mgfneell S c a p ij n, 't Is toch een fi.kkel!.... je maakt het hoe Ia„ger hoe erger, Zanetto van Bergame. Ja maar jij helpt mij ook altijd in de war. Hoor, Mejuffrouw! hij overbluft me maar, en dan weet ik niet wat ik zeg. Laurette. Dit is egter zeer goed gezegt. Zanetto van Bergame [rrclijt] Hartelijk dankbaar. Hoor je 't wel, Scapijn! S c a p ij n. Ja, ja, verheug je maar. Laurette. Spreek daar om altoos uit je zelve, Zanetto van Bergame {fprïngende enz,] Dan zal ik vee! verteilen': voor eerst dat.... dat ik je zoo lief heb.,., dat ik wel wou.,., 't is toch dekfels ! dat ik niet durf, want je zult kwaad worden {tegen Scapijn zagtjes] Scapijn! zeg haar dat ik wel Wou met haar trouwen. S c a p jj n [zagtjes.^ Wel foei, Mijn Heer! denk je er wqI om, een herbergierfler te trouwen!  B L IJ s F e L. 8p Zanetto van Bergame [pp een droevigen maar nogtans gebiedenden toon.'] Ik wil bet doen, en ik ben meester. Als zij mijn vrouw zal wezen dan zal ze toch geen herberg meer houwen. S C A P IJ N. Maar Mijn' Heer! begrijp eens.... Zanetto van Bergame [op 7punt van te < huilen,"] En ik zeg je nog eens.... S c a p ij n- Nou, Mijn Heer! huil maar niet, ik zal het deen. i\T„;„ffi-o,,u- 1 miin meester, die een weinig kin- deragtig, en wat befchaamd is, durft zelve je niet te zeggen, dat hij fmooriiik op u verlieft is, en dat al zijn verlangen is 11 te mogen trouwen. L a V r i" t t r. Zie daar een Declaratie'die me zeer wonderlijk voorkomt. Mijn lieer fbot er mee, men doet nooit zoo onbedagt dcrg:lijkcvoorftclIei\ S c a F IJ n. Dat is ook zoo, maar mijn meester ziet er 700 naauw niet op, wanneer hij iets h-bben wil dan meent hij het terdegen, Zanetto van Bergame. Jü! ja! ik fia ffijf op mijn ftuk, ik! .,75 Lajj.  ,90 De Venetiaansche Drielingen Laurette. Maar bedenk! dat mi'ft fb.at ver beneden den uwen «. Zanetto van Bergame. Dat is niemendal, jij behaagt mij, is dat niet genoeg ? S c a p ij n IftU tegen Uurcitc^ Geloof me hou hem maar vast. Een rijk man en half gek er bij, dat vind men zoo niet alle dagen. Zanetto van Bergame;, Kom, dan, beminnelijke voogdes van mijn hart' wat zeg je? La u r e t t e. Zie daar, Mijn He:r!.... zoo ik ftaat kon maken dat je fhmdvastig zoudt wezen.... Zanetto van Bergame. Ja zeer ftandvastig.' je bent tfe eerftê daar ik liefde voor gevoeld heb. Je zu]t mijll vromvtje zen.... L a u r e t t e. Maar al evenwel zoo je me eens gong bedriegen?.... 'Zanetto van Bergame. Ik u bedriegen!.... Seapijn! - S C A P IJ N. Zie hem eens aan, Mejuffrouw! lijkt hij naar een bedrieger J za- ;  B l ij 5 f e l. 91 Zanetto van Bergame. Tot bewijs van mijn ftandvastigheid, wil ik je aanftonds een trouwbelofte fchrijven. L a u R E t t e. • Wel nu! terwijl je het dan zoo begeert. Zanetto van Bergame [uitgelote van vreugde yliegt Scapijn om den hals.] Ach! Scapijn, zij wil wel! zij wil wel! fehielijk. een tafel, papier.... en inktkoker. Scapijn [aan de deur kloppende.'] Breng fehielijk een tafel met fchrijfgereedfehap. [een van de knegts brengt een tafel met papier enz.] Och wat ben ik blij! wat ben ik verheugd! [hij fchrijft] „ Ik ondergetekende Zanetto Bisognofi be„ loof op haar eerlte aanmaning te trouwen MejufL frouw".... uw naam als 't je blieft? Crispijn [hij komt door de agter deur binnen.] Wat drommel voert Mijn Heer nu hier weêr uit, hij fchrijft. Laurette. Laurette Menarella. Zanetto van Bergame. Laurette! och welk een engelagtig naampje! [hij fchrijft] „ belooft op haar eerfle aanmaning te trou„ wen Mejuffrouw Laurette Mwarella, welke van „ haar  p2 De Venetiaansciie Drielingen ,, haar kant belooft mij tot man te nemen, alles in ,i tegenwoordigheid van getuigen." [hij tekent'] Zanetto Bisognosi. C r i S p ij n. Hoe zit dat! trouwt hij nou onze Herbergierfter ook! hoe veel heeft er wel nodig ? Zanetto van Bergame. Kom teken nu ook mijn fchatje. Laurette. Gaarne. Zanetto van Bergame {tegen den knegt die de tafel gebragt heeft.] Kom teken ook, Mijn Heer g.'tuige! [de knegt rekent] Scapijn! teken ook. Alles is in orde. C r i s p ij nf tk verfta er niets van. Zanetto van Bergame [haar het papier overgevende^] .. ] Neem aan mijn dierbare Wederhelft; ik ga u de prefenten kopen., Laurette. Gij zijt zeer galant; ik van mijn kant ga alles tot ons huwelijk gereedmaken. Zanetto van Bergame. \ aarwcl,.., vaarwel mijn vrouwtje lief. . Lab-  B l Ji s p e l. Laurette. Vaarwel Jan.... vaarwel mijn mannetje lief. ZEVENDE TONEEL. Zanetto van Bergame, Scapijn, Crispijn. S c a p ij n. Nu ben je wel te vreden, is 't niet waar? Zanetto van Bergame. Wel ia. Wat is zij bekoorlijk! en als wij nu te Bergame komen dan' zal een ieder ons komen zien, wat al vi'files, wat zal dat mooi wezen. S c a p ij n. Zeer mooi, dat verzeker ik je. C r i s p ij n [Seapijn ziende.'] Maar wat zoekt dat ichepfél hier toch? ik wil het ▼olftrekt weten, [tegen Zanetto] Mijn Heer ! ben je dan nog kwaad op mij? en heb je zoo een anderen knegt genomen ? Zanetto van Bergame [ver/bhrikt.] Och! och! wat is hij lelijk!.... 'daar is de zwam; »an weer. C r i s p ij n. Maar hoor mij toch, Mijn Heer! Zanetto van Btrgame [vlugtende.] Och! och! Cr:i-  94- De Venetiaansche Drielingen C ris pijn [hem volgende.] Wat heb ik dan misdaan ? Zanetto van Bergame. Jaag hem toch wech , Scapijn ! jaag hem toch wech! Scapijn [tégen Crispijn.] Zei je gaan? [Crispijn hopt naar Zanetto en vat hem aan deze verweert zig door agter uit te fchoppen t Seapijn trekt Crispijn van zij» Heer af en gooit hem tegen den grond, onderwijlen vertrekken Zanetto en Scapijn.] AGTS-TE TONEEL. Crispijn [alleen.] Dat ziet er allerliefst uit! hij herkent mij niet meer ïk maak hen bang.... Ach! mijn arme Heer heeft zekerhjk zijn verfland verloren.... hij tekent een trouwbelofte aan de Hospita, hij wil Angelica trouwen, en hi] zegt mij daar even dat hij getrouwd is 1 wat uil dit alles zeggen.... ondertusfehen fla ik hier, buiten dienst met geen duit in mijn zak. NE-  B l rj ? p l t. p$ NEGENDE TONEEL. Gerontes, Crispijn. Gerontes. Durf je onder mijn ogen nog te verfehijnen! waerdïge knegt van een verleider. C r 1 s p ij n. Al zagtjes, Mijn Heer! deze titel komt mij niet toe. Gerontes. Hou op met veinzen, ik ken je, je bent zoo wei e.en fchoelje als je Heer. Crispijn. Blaar Mijn Heer!.... Mijn Heer is een man van eer, en ik ben een eerlijke jongen. Gerontes. Ja zeer eerlijk ! denk je dat ik niet meer onthouden heb met welke onbefehaamdheid je me flaandehield dat je Heer ongetrouwd was? C r i s p ij n. Wanneer ik het gezegt heb, dagt. ik da: het waar was. Sinds zes jaren dat ik hein dien, heb ik egter nog nooit zijn vrouw gezien. Gerontes. Hij had ze dan buiten 's huis? fchone voorzorg om de gantfche waereld te bedriegen! maar gelukkig is alles ontdekt, zij is te Parijs. Cris-  96 De Venet-jaanscbe Drieliwcri* C n i s p ij n. Hoe is zij hier? Gerontes. Ja zeker! Uw Heer veinsde haar niet re kennen, en houdt nog ftaande dat hij ongetrouwd is, maar ik heb zijn huwehj'kfche voorwaarde in handen, en ik zal hem wel vindén. C r i s p ij n. Ik betuig je, Mijn Heer! dat ik van dit alles niets Wist, en ik had nooit gedagt, dat hij hier toe in ftaat zou wezen; het moet hem in de harfens feborten, want zie eens, Mijn Heer! hij herkent mij zelfs niet meer. Daarenboven komt hij zoo van een trouwbelofte te tekenen ten behoeven van Laurette de Hospita. < Gerontes. Een trouwbelofte aan de Hospita! C r i s p ij n. Ja, Mijn Heer! Gerontes. Kom! ik ga mijn verklaring bij den Cmmhfarh inleveren. Zie hier weêr wat nieuws om er bij te voegen. Hij zal wel genoodzaakt wezen, zijn vrouw ' weder te nemen. Heel goed ! en ik zal mijn best doen, ctet jij als zijn medeplegtige opgehangen wordt. TIEN-  B l ij s p e l. 9? TIENDE TONEEL. C a i s p ij N [alleen.] Als zijn medepligtige! niets ontbrak er meer aan! ach 1 vervloekte reis! moest hij dan te Parijs komen, om zijn hoofd en eer te verliezen, en ik het geluk van hem te dienen. Want ik bemin hem altoos nog niet tegenftaande zijn onregtvaerdighcid ; hij is altoos zoo goed , zoo menschlievend geweest!.... ach ! zoo ik hem op dit ogenblik kon vinden ! ik zou hem verwittigen van alles wat er tegen hem broeit, en ik zou hem raden van te vlugten eer dat hij nog gevat wordt. ELFDE TONEEL. Zanetto van -Venetië, [door de midden deur inkomende] Crispijn. Zanetto van Venetië [fterk aangedaan, zonder Crispijn te zien.] Regtvaerdige Hemel! welk een fchande voor mij !... ik ontmoet zoo aanftonds Gerontes, ik wilde hem fpreken, maar hij weigerde mij te horen, hij dreigde mij een crimineel proces aan te doen, en verliet mij, de fmadelijkfte veragting betonende. - C r i s p ij n. Daar is hij , wat ziet hij er donker uit! ik durf hem niet aanfpreken.... ik beef!.... G Za-  ■ ©8 De Venetiaansche Drielingen Zanetto van Venetië [hem ziende.'] Wat doet gij daar? C r i s p ij n. Niets Mijn lieer! [ter zijde] Courage, hij fchijnt wat bedaard te wezen, [overhad] Ik was in gedagten. Zanetto van Venetië. In gedagten!.... en waar over? C r i s p ij n. Maar, Mijn Heer!.... over u en mij, en ik ben jZeer treurig. Zanetto van Venetië. Waar beklaag je u over, fcheelt je iets? C r i s p ij n. 'Ach, Mijn Heer! mij fcheelt alles, finds dat gij de wreedheid gehad hebt van mij uit uw dienst te jagen. Zanetto van Venetië. Ik! heb ik je uit mijn dienst gejaagd! wanneer dan? C r i s p ij n. Wel van daag. Zanetto van Venetië-. Loop heen, je raaskalt. Maar ik heb gantsch andere zaken in mijn hoofd, mijn welland is aller ellendigst ! Cris-  B l ij 8 p e l. PP C r i s p ij n. Helaas, Mijtr Heer! dat is wel waar \ maar zeg me eerst tog eens, wat Wil je met dien groten mxi uitvoeren, dien je in uw dienst genomen hebt ? Zanetto van Venetië. Wat wil je daar'meê zeggen, ik heb niemand! C r i s p ij n. Vergeef het mij, Mijn Heer! gij had hier aanftonds een anderen knegi bij u» Zanetto van Venetië. Je weet niet wat je zegt; ik heb geen andere» knegt dan jij. C r i s p jj n [verheugd.'] Wezenlijk? Zanetto van Venetië. Welk een geduld moet men niet hebben! ik Zeg Immers neen. Laat die gekheid varen, want ze begint me te vervelen. C r i s p ij N. Nu haal ik adem. Jij hebt gelijk, Mijn Heer 1 maar wilt gij uw getrouwen Crispijn wel toeftaan u een raad te geven. Zanetto van Venetië. Laat horen wat het is. g q CRjs.  ioo De Venetjaansciie Drielingen c r i s p ij n. Laten wij fehielijk ons boeltje bij malkander pakr ken, en met een (tillen trom verhuizen. Zanetto van Venetië. Waarom dat? c r i s p ij n. Weet je dan niet dat uw vrouw hier aangekomen is? Zanetto van Venetië. Ja! dat vrouwmensen van daar even! maar watraakt' mij die ? c r i s p ij n. Wat die u raakt! [ter zijde] daar krijgt hij het weêr. Zanetto van Venetië. Men heeft u dan mijn geval verhaalt? c r i s p ij.n. Maar waar drommel heb je ze te Venetië verltoken gehad? want ik heb er nooit iets van geweten. Zanetto van Venetië. Ik geloof 't wel, want het is van daag de eerdemaal van mijn leven dat ik haar gezien heb. c r i s p ij n. Nu , Mijn Heer! het zou uw vrouw wezen, en van daag zou 't het eerst zijn dat je haaf ziet, dit is wat te grof. Za-  B l ij s p e l, 101 Zanetto van Venetië. Dagt jij dan ook, dat het mijn vrouw was? C r i s p ij n. | Wel zeker!. Gerontes heeft me zoq even gezegt, dat hij uw huwelijkfehe voorwaarde zelfs in handen heeft. Zanetto van Venetië. Het is anders niet dan een aaneenfchakeling van bedriegerijen, van befchuldigingen , die, hoe valsch ze ook zijn, mij egter veel doen lijden. C' r i s p ij n. Maar, Mijn Heer! laten wij elkander wel verdaan, gij hebt mij zelve dezen morgen gezegt, dat gij uw vrouw te Venetië gelaten had, om dat ze jalours, kvvaadaartig, en ik weet al niet wat was. Zanetto van Venetië. Ik! dat kan ik je nooit gezegt hebben, ik zeg je nog eens dat ik geen vrouw heb. C r i s p ij N. Het zij zoo! ik moet u geloven dewijl gij het zegt; maar gij zult mij egter ook wel toeftaan te geloven het geen ik gezien heb. Zanetto van Venetië. Wel nu wat heb je gezien? C r i s p ij n. Ik heb den Heer Zanetto, mijn meester, een trouwG 3 be-  ioi De Venettaansciie Drielingen belofte zien fehrijven aan Laurette de Herbergierfter, en hem die zien tekenen in tegenwoordigheid van getuigen. Zanetto van Venetië. Mij? aan Laurette? en durf je me dat (taande houden!.... Crispijn zou jij het ook met mijn vervolgers eens zijn ?.... ongelukkige! zoudt gij u ook hebben laten verleiden om uw Heer te befchuldigen ? C r i s p ij n, Ach! Mijn Heer! hoe kunt gij dit van mij denken? ik zou voor u door een vuur lopen. TWAALFDE TONEEL. Laurette, Zanetto van Venetië, Crispijn. Laurette [met boosheid."] Waarlijk, Mijn Heer! ik verneem daar fchone zaken ; wié zou het ooit van hem gedagt hebben! hij. zag er zoo onnozel uit! maar ik ben blij van je nog bij tijds te hebben leren kennen. C r i s p ij n [tegen Zanetto."] Heb ik het je niet gezegt. Laurette. Je hebt de onbofchaamdheid van mij een huwelijk voor te (laan, mij een trouwbelofte te geven , op denzelven tijd dat je reeds een verbintenis mot Me-  ' BLij'srtL. la3 Mejuffrouw Angelica had gemaakt! en denk je, dat Ik zulk een hoon maar bij mij neer zoude zetten? Zanetto van Venetië. Wat wil dat mensch hebben? Laurette. Laat mij maar begaan, en je zult het ondervinden, of je al zoo verwonderd ftaat te kijken, je zult mijn man worden, of je wilt of niet; je behoeft evenwel niet te denken, dat ik zoo op je verliefd ben, neen, het lijkt er niet na, mijn Menhcertje! je verdient zoo een vrouw niet als ik ben , maar ik wil het genoegen hebben van je op mijn gemak van fpijt te doen vergaan, en dat zal ik zoo trouw behartigen, dat ik binnen den tijd van drie maanden weduwe zal wezen. DERTIENDE TONEEL. Zanetto van Venetië, Crispijn. C r i s p ij n. . Wel, had ik nu zoo een groot ongelijk? Zanetto van Venetië [droevig.'] Wat wil dit alles toch zeggen?.... is dan de gantfche waereld verenigd om mij te plagen! men befchuldigt mij.... men belastert mij.... men onteert mij.... wat weg zal ik inflaan om mijn onfehuld aan te tonen? G 4 Cris-  Ï04 De Venetiaansche Drielingen C r i s p ij n. De beste weg is, om maar fehielijk voord te gaan? Zanetto van Venetië. Lafhartige! is het door de vlugt dat ik mij zoude regtvaerdigen. C r i s p ij n. Maar zoo gij langer wagt zal men u in 't gevangeuhuis zetten en mij ook. Zanetto van Venetië. Zoo veel te beter. C r i s p ij n. Zoo veel te flimmer. Gerontes en Laurette zijn naar den Commisfaris gegaan om u te befchuldigen, die zaak zal een lelijken keer nemen. Zanetto van Venetië. Wel nu ! laat de Commhfms komen, ik vrees hem niet. C r i s p ij n. Maar wat voor een mensch zijt gij dan Mijn Heer! wilt gij volflrekt naar 't gevangenlutis gaan. Zanetto van Venetië. Dit is 't enige middel om mijn onfchuld aanteto«en, men zal mij wel gehoor verlenen. C r i s p ij n. Ach, Mijn Heer! 't is een fchrikkelijk verblijf. Za-  B L IJ s P t E J05 Zanetto van Venetië. Lage ziel! zij is 't alleen voor fchuldigcn. Crispijn [ziende den Onderfchout die inkomt.] Zie daar mijn waerde meester 1 berg je toch indien 't nog tijd is langs uw geheimen trap, dat volk, dat ' daar binnen komt, ziet er lelijk uit. VEERTIENDE TONEEL. Zanetto van Venetië, Crispijn, een Onderschout en Geregts- Dienaars. Zanetto van Venetië [den Onderfchout vrijmoedig te .gemoet tredende.'] Wat begeert gij Mijn Heer? De Onderschout. U zeiven? Zanetto van Venetië. Op wiens bevel. De Onderschout. Op bevel van Mijn Heer den Cotnmisfaris a die mij belast heeft mij van uw perfoon te verzekeren. [hier vertoont Crispijn zig zeer beangstigd.] Zanetto van Venetië [geruste/ijk.] Wel nu! hier b5n ik; doe uw pligt! wat begeert men van mij ? De Onderschout. Uw kamer te houden Mijn Heer! en daar tot n* der berigt te wagten. G 5 Za-  io6 De Venetiaansciie Drielingen Zanetto van Venetië. Zeer gaarne Mijn lieer! ik Zal dien rijd gerusteiijk: ai'wagten, dit is 't ogenblik daar ik naar verlange:: ik zal nu den verfoeilijken aaüïfag, die tegen mij j gefmeed wordt, wel ontwikkelen. [hij gaat in zijn kamer.] De Onderschout {tegen een der Dienders,'] Volg Mijn Jlecr! [tegen dc andere Dienders.] . F.n gij! blijft bij mij. VIJFTIENDE TONEEL. De Onderschout, Crispijn, en twee Geregts Dienaars [Crispijn toont duidelijk zijn angst e.i den lust, dien hij heeft om te ontvlngten. De Onderschout [ter zijde.] Die man komt mij veraagt voor. [overluid] Waar ga je naar toe ? wie ben je ? wat doe je ? C r i s p ij n [bevende.] Zie daar drie vragen te gelijk! opwelke zal ik u j antwoorden? De Onderschoü t. Op alle drie, fehielijk! C r i s p ij n. Ik wou uitgaan, ik bm een vreemdeling, ik eet en 1 drink hiej-. De  13 *ï. ij s P £ L, " ld? De O ■ n d e r s c ii o ü t. Ik geloof, dat bij den aa'rtigen wil viithangen ! ik zal je dat gcihap wel wat verleren. C.r i s p ij m Ik zal dan piets meer zeggen, terwijl 't je mishaagt. De Onderschout. Neen! neen! je zult Iprekcn. Je wout dan uitgaan, en waarom? C r i s i> ij n. Om mijn zaken te verrigten. De O N d e k s c ii o u Tv Wat zijn dat voor zaken? C r i s p ij n. Je ben: wel nieuwsgierig|> • Dc O n d e r s c ii o u T. Kom aan ! fpreek, je bent een vreemdeling, en van wat land? C r i s p ij n. Van een land, dat 't uwe niet is. De Onderschout. Wil je wel anders antwoorden! C r i s p ij N. Wel hoe dan? De, Onderschout. Ik zal 't je wel leren [tegen de Dievdcri] vat dien kaerel bij den kop, Cris-  io8 De Venetiaansche Drielingen C r i s p ij n. Waarom, mij te vatten? VD e Onderschout. Om je te doen (préken! C r i 8 p ij n. Maar Mijn Heer! ik zal wel fpreken zonder-dit. De Onderschout. Goed! wat is je vaderland. C r i s p y n. Italië. De Onderschout [ter zij Je] 't Is ook een Italiaan, ik heb mij niet bedrogen [os'er/uid] wat deeje in deze herberg? C r i s p ij n. Ik heb 't je re.>ds gezegt. De Onderschout [Item dreigende.'] Zoo je!.... wat zijn je bezigheden? C r i s p ij n. Ik heb er geen. De Onderschou t. Dat is te zeggen, dat je niets uitvoert ? C r i s p ij n. Neen, Mijn Heer! De Onderschout. Heel, goed! 't is een leegloper, een vagebond.... naar 't gevangenhuis! Cris-  B l ij s p e l 1 3§ C r i s r i] n. Hoe naar 't gevangenhuis! en waarom? De Onderschout [deftiglijk.] Om dat de goede Politie in deze ftad geen onbekenden , en die niets om handen hebben, toelaat. C r i s p ij n. Onbekende! wie zeid je dat? De Onderschout. Wel wie zal dan voor je inilaan? C r i s p ij n [ter zijde.'] Ik durf niet te zeggen, dat Zanetto Mijn Heer is, wat zal ik doen? De Onderschout. Zei je fpreken! C r i s p ij n [verlegen.] Aanftonds.... ik ben thans alleen.... ik had een Heer..., maar hij is.... hij is vertrokken. De Onderschout. Zoo! je had een Heer, waarom ben je dien niet gevolgt? C r i s p ij n. Waarom? De Onderschout. Ja! C r i s p ij n. Om dat.... ik geen lust had om jiet hein. te gaan. De  ,110 De Vjenetiaansciie Drielingen De Onderschout. Ha! fehobbejak! je zoekt zoo wat te draaien, dat. men hem gevangen neem'/t is een knegt zonder dienst. C r i s p IJ n. Een ogenblik Mijn Heer! ik heb Mijn Heer veriaten, maar hij is nog hier, hij zal vbor mij .aftaan* De O n d e r s c n o u t. Je liegt! je zei zoo aanftonds, dat hij wech gegaan was. C r i s i> ij n. Wel zeker! is hij wech gegaan, Want jij hebt hem zoo doen gevangen nemen. De O n d e r s c ii o u t. Zie daar dan eindelijk 't geen ik wilde weten. Gij zijt dan de knegt van dien vreemdeling, die zoo in zïju kamer gegaan is. . C r i s p Ij n [met grootsheid.] Ja Mijn Heer! en gij ziet, dat ik zoo onbekend niet ben! De Onderschout. Ja! dat is waar, maar je doet toch je best pm te ontvlugten! C r i s p IJ n. Dat was, om dat ik, geen Heer meer hebbende, mij hiér zou verveelt hebben. I De Onderschout. Wel nu! ga hem dan daar binnen gezelfehap hou- ! dén. ' - ; Cris-  B l IJ s P e l I I f C r i s r ij n. Hij heeft niet graag dat ik binnen kom zonder dat Lij mij roept, hij heelt zijn bezigheden, en daar (ïgëk ik mij niet graag in. De Onderschout. Geen praatjes meer! ga ïnaarbinnen [Crispijn zoek: de ilanden der Dienden, die hem villen grijpen, te ontkomen.'] C r i s p ij N. Maar Mijn Heer! De Onderschout [tegen de Dienders.] Doe uw pligt, je lui!.... [tegen Crispijn] zal ie gaan of niet? [Pantomime tusfehen Crispijn en de Dienders, dit hem eindelijk grijpen, en tn de kamer van zijn Heer doen gaan, zij komen er weder uit, en de Onderfchout vertrekt met hun door de middendeur.] Einde van V derde Bedrijf. FIER-  lis De Venetiaansche Drielingen V I ER HE B E 1) R I J F. EERSTE TONEEL. Gerontes, de Commissaris,, en zijn Klere [zij komen de middendeur in. j Gerontes. *Z*vt hier Mijn Heer de Commisfiris! de huwfijijkfche voorwaarde van dien vreemdeling., zijn naam is Zanetto Bisognofi. Zijn vrouw is thans bij mijn dogier , welke met dien booswigt zou getrouwd hebben , zoo deze gelukkige ontdekking dit niet verhoed had. Gij ziet, dat deze zaak van 't uiterfte belang is. De Commissaris [de huwelijkfche voorwaarde bij zig jiekende na die bezigtigt te hebben^ Wees gerust, ik weet mijn pligt, al mijn maatregels zijn genomen, mijn volk zoekt hem, hij zal niet kunnen ontkomen, ga maar weder in uw kamer bij de vrouwen , en ik zal u allen verzoeken te komen, wanneer het tijd zal zijn. Gerontes. Ik vertrouw Mijn Heer! dat gij mij regt zult doen. [bij gaat in zijn kamer.'] De Commissaris. Wees er gerust op. Wel aan! klerk bezorg een ta-  B l ij s p E l. iij tafel , Itoelen , maak je papier gereed, ik voorzie da: er wat gekrabbeld zal moeten worden, dit is een verwarde zaak, laten wij maar fchrijven, fchrijven is de ziel van de zaak, de vreemdeling heeft genoeg om ons te betalen. T W E D E TONEEL. Laurette, en de vorigen. Laurette. Uw Dienaresfe Mijn Heer de Commiifarii! vergeef 't mij zoo ik u Hoor. De Commissaris. In 't minste niet Mejuffrouw! wat is er van uw dienst? Laurette. Ik ben de Hospita van deze herberg' De Commissaris. Vergeef 't mij! ik herinnerde u mij niet. Gij komt zekerlijk om te getuigen ? zoo veel te beter! Laurette. Neen! zeker niet Mijn Heer! 't is voor mijn eige zaak, ik kom over een vreemdeling bij u klagen. De Commissaris. Goed, al weer wat anders.,., is 't een civile of een criminele zaak? H Lau-  iiA De Venetiaansciie Drielingen Laurette. ó! Ik geloof, dat ze zeer crimineel is! De Commissaris. Laat eens horen wie uw partij is.' Laurette. Een zekére Zanetto Bisognofi. De Commissaris. Zanetto? zie daar een verfehrikkelijk man! leg mij de zaak open. Laurette. Met een paar woorden, want ik heb haast. Dig Zanetto komt van daag in mijn herberg logeren, hij ziet mij, en wordt verliefd, hij verklaart mij zulks, en ik hoor hem goedhartiglijk aan, hij vraagt mij ten huwelijk, ik fta eerst wat (lijf op mijn (luk, zoo als dat het gebruik is , hij houdt aan, eindelijk ik laat mij bepraten ; hij fehrjjft en ondertekent op (taande voet een trouwbelol te, in tegenwoordigheid van getuigen ; hier is ze, Mijn lieer! nu hoor ik dat hij nog aan een andere verloofd is; ik beroep mij op zijn woord, en hij (tuurt mij wech zonder mij te willen Koren. Ik moet regt hebben, Mijn Heer de Cóïnmisfiit is! regt. De Commissaris. Een fehrifteüjke trouwbelofte! dat moet eentrouwziek mensch wezen , die Italiaan ! hij belooft u 18 trou-  B i. ij s p e L, tl/j trouwen; hij wil trouwen met de dogter van Gerontes, en hij heeft zelfs een vrouw, die hem van ftad tot ftad loopt zoeken. Zie daar een zaak daar nog al wat aan te fchrijven zal vallen.... Wees maar gerust Mejuffrouw ! men zal u regt doen , laat mij maar begaan, mijn bevelen zijn gegeven, men gaat hem vangen, en gij zult gewroken worden. Laurette Ik laat alles op u aankomen, Mijn Heer de Comtnisfaris! geen quartier.... het is de fpijt niet, die mij dus doet fpreken , want onder ons gezegt , het is een gek, die nergens toe bekwaam is, maar 't is voor de eer van de fexe ; en het zou fchande wezen , dat een vrouw zig door zulk een quibus had laten foppen. [zij gaat heen. De Commissaris. Dat is ook zoo. [tegen zijn klerk] Kom aan , mijn kind! de hand aan 't werk, al weer wat nieuws. Een ander als ik zou «fgefchrikt worden door een zaak die langdradig en ineengewikkeld Mijnt te wezen, maar de Hemel zij gedankt! ik verfta mijn ambagt, en 't werk verfchrikt mij.... maar zie daar zekerlijk onze man. H 2 TWE-  n6 De Venetiaansche Drielingen T W E D E TONEEL. Zanetto de zee-capitain , een Corporaal , de Commissaris , zijn Klerk , Geregts- dienaars. Zanetto de zee-capitain \boos.~] Wat wil dat zeggen, Tilijn Heer! wat is dat voor manier van doen , een vreemdeling op de fublicque ftraac te vatten , als of hij een dief was! zoo je me begeerde te fpreken , kon je me dan niet laten vragen, zonder me zulk een affront aan te doen ? 't Is infaam van je gedaan, en je zult er mij Jatisfactie voor geven ! De Commissaris. Bedaar , Mijn Heer! bedaar. Ik geloof, dat gij niet weet tegen wien gij fpreekt. Zanetto de zee-capitain. Dat raakt me niet; maar ik zal je wel vinden.... De Commissaris. Je weet dan niet wie ik ben! .... fla uw oog op dezen Tabbaard, en heb er ontzag voor. Zanetto de zee-capitain. Dat heb ik nooit voor 't kleed, ik zie alleen op den perfoon, wanneer die zulks verdient, > De Commissaris. Maar deze Tabbaard is geen kleed, hij is maar / al-  T3 l ij s p e l. 117 «Heen eigen aan een Officier der juftitie, aan een Commisfaris. Zanetto de zee-capitain [altoos op een barsfen toon.'] Commisfaris! zoo veel je wilt, maar ik zal egter altoos zeggen, dat je meêr achting voor vreemdelingen behoort te hebben, en die niet zoo fchandaleus doen vatten wanneer je ze fpreken wilt, dat is flegt gedaan , Mijn Heer de Commisfaris ! verfta je wel Mijn Heer de Commisfaris ? De Commissaris. Hoe is je naam? Zanetto de zee-capitain. Is het nodig, dat je dien weet. De Commissaris. Zekerlijk. Denk je, Mijn Heer! dat een Commisfaris iets overtolligs zou vragen? uw naam als 't je blieft? Zanetto de zee-capitain. Zanetto. De Commissaris [tegen zijn Klerk.] Schrijf op.... van wat Famillie ? Zanetto de zee-capitain. Bisognofi. De Commissaris. Schr'ifop.... wat is uw beroep? H 3 Za-  ■ 118 De Venetiaansche D'rielingen Zanetto de zee-capitain. Je bent wel nieuwsgierig, Mijn Heer de Commis- < fi/ris. De Commissaris. Geen aanmerkingen. Het oog des Regters moet , door alles zien, ik ben dat oog. Antwoord! Zanetto de zee-capitain Ik ben Capitain ter zee. Hier uit kun je oordelen dat ik de man niet ben om een ajfront te verdragen van wien het ook is. VerlTa je Heer Commisfaris ? De C o m m i s s a r i s. Wat zagter lieer zee-capitain! wat zagtcr als't je blieft. Zanetto dc zee-capitain. Dat is mijn gewoonte. De Commissaris. Heel goed! maar men zou die gewoonte wel wat kunnen doen verminderen: wat is uw geboorte plaats ? Zanetto de zee-capitain. Venetië. D e C o m m i s s a r i s. Waar kom je van daan ? Z a n e t t o C.2 zee-capitain. Van Lijon. De 1  B l ij s p e U 119 De Commissaris. ! Ben je al enigen tijd te Parijs geweest? Zanetto de zee-capitain. Sinds van daag. De Commissaris. Wat voerde u hier naar toe? Zanetto de zee-capitain. Dat begint lastig te worden! .... wel om de Stad , te zien. De Commissaris. Ben je getrouwd? Zanetto de zee-capitain. Dat gaat te ver. Getrouwd of niet, wat raakt jc dat? De Commissaris. Zeer veel! zeer veel! 't is ten uitefflen nodig, dat ik dat weet; zeg de waarheid, ik zou anders middelen in 't werk gaan Hellen om het ondanks, u zeiven te weten. Zanetto de zee-capitain. . Ondanks mij zeiven, dat is gerit! [ter zijde] dat wil ik eens beproeven, ik zal hem zeggen , dat ik nog vrij ben.... [overluid] wel nu, ik ben nog ongetrouwd. De Commissaris. Ik dagt, dat gij opregter waartj Keien van uw 11 + bs-  Ï2t? De Vf.nf.tiaa nscfie Drielingen V I E R D E T O N E E E. De twede Corporaal, en de vorige.i. T.w ede Corporaal Mijn lieer! ik heb den vreemdeling gevat. De Commissaris. : Een ftfliooo nieuws! dat heb ik al lang geweten. T w ede C o r p 0*r a a l. ■ Hoe is dat mogelijk'? ik kom 't zoo eerst te doen. De Commissaris. Je weet niet wat je zegt; hij is gevat dat is waar, maar gij hebt het niet gedaan. T w ede Corporaal. Vergeef het mij, Mijn Heer! ik breng hem mede. De Commissaris. Ik zeg je van neen , 't is Becf-allijd die 't gedaan heeft, hij Maat daar bij hem. T w e d e CoRPORAA l. Dc vreemdeling is mij dan gevolgt? in waarheid hij is ':. De Commissaris. Je bent wel koppig. mijn arme Frees-maak je zult dan weer een lompheid begaan hebben , je zult ie nog een reis een f,egte zaak op den hals halen; waar' is hij dien ie gevat hete? . Twe-  B L IJ S P E U 123 T w e d e Corporaal., Ik bftd hem ja de zijkamer gelaten in bewaring van mijn Dienders; ik ga eens vernemen hoe hij hier komt. De Commissaris {Zanetto de zee-capitain nog ziende fiaan.] 't Is goed.... Corporaal wat doe jij daar nog! breng Mijn Heer in zijn kamer, en doe hein wel bewaren. Zanetto de zee capitain. Geef mij eerst mijn papieren te rug. De Co m miss a r i s. Mijn Heer! de eerfte zaak die 't geregt doet is van te nemen, de laatfte van wederom' te geven. Zanetto de zee-eapitain. Heerlijke handelwijze ! maar 't kan mij niet veel fchelen. [■'nj' gaat in zijn kamer met den Corporaal.'] De Commissaris {terwijl hij heen gaai.] Vrees niets voor uwe papieren , al waren zij van nog meêr aangelegenheid, zij zullen weêr gegeven worden, maar voor 't tegenwoordige moet ik die gebruiken. Deze zaak begint moeïelijk te worden! het een bewijs fprcekt het ander voiRrekt tegen.... een brief, ecu huweiijkfche voorwaarde aan den enen kr.nt.... Certificaten, die hu tegendeel gauigen aan den a ideren kant.... ik begrijp er nog niets vx\ ik  124 De Venetiaansche Drielingen Ik ben zeer nieuwsgierig te weten wie de arme drommel is dien Frees-maak de lompheid gehad heeft van re vatten, ik zal dat weêr moeten te regt brengen, *t is de eerde maal niet' dat hij zig misgrepen heeft. Maar daar komt hij aan. VIJFDE TONEEL. Twede Corporaal, Zanetto van Bergame, de vorigen, Scapijn. Twede Corporaal. Kom hier, Mijn Heer! volg mij! je {peelt de onnozele. Zanetto van Bergame [met moeite binnen komende en huilende.'] Maar ik heb niers gedaan, ik. [tegen den Commisfaris] Waarom heb je me doen vatten , Mijn Heer!.... ik ben een eerlijk man. D r. Commissaris. Treedt nader bij , Mijn Heer! men zal u geen kwaad doen [ter zijde] wat lijkt hij naar den anderen! [overluid] wees niet bang en antwoord mij maar. Hoe heet gij ? [Zanetto van Bergame durft op ieder vraag die hem gedaan wordt niet te antwoorden en ziet Scapijn aan.] Sc*.  B l ij s v e l. iap ZEVENDE TONEEL. De Onderschout, Zanettov.uiVenetië, De Commissaris, en zijnKlerk. Zanetto van Venetië. Ik kom op uw bevel hier, Mijn Heer! ik bid u mij de reden te ontdekken waar om ik vast gehqu*, den word ? De Commissaris [ter zijde.] Welkeen gelijkenis! dat is onbegrijpelijk, [overluid'] Ik bid u, Mijn Heer i zeg mij toch uw naam en woonplaats. Zanetto van Venetië. Mijn naam is Zanetto Bisognoij, en ik ben van Venetië. De Commissaris [ter zijde.] Dat is wonderlijk! zijn het dan drie Broeders! [overluid] en komt gij van daag ook hier eerst aan? Zanetto van Venetië. Vergeef 't mij, Mijn lieer! het is reeds zes maan» den dat ik te Parijs ben. De Commissaris. Zes maanden ! Ben je getrouwd ? ZaNetto van Venetif.. Neen, Mijn Heer! I De  b l ij s p l £ i3.i De Commissaris. Bedaar, Mevrouw! bedaar, een weinig zagtzinniger. Eleonore [woedende.'] Zagtzinnig, wanneer ik verfmaad, veragt worde! De Commissaris. Laten wij de zaak onderzoeken; wat post bekleed uw man. Eleonore. Hij is Capitain ter zee; ontkent hij dat ook ? De Commissaris. Nu ben ik er agter! Wees te vreden Mevrouw! ga in dat vertrek, en gij zult voldaan wezen. [hij toont haar de kamer van Zanetto de zeecapitain.} Eleonore. Maar waartoe ? Mijn Heer! zie hier mijn man, en ik wil hem hebben. De Commissaris. Ga maar binnen! en ik geef u mijn woord dat gij er u wel bij zult bevinden. Eleonore. Maar hoe dan? De Commissaris. Ga heen , geloof mij toch. I 2 Ele-  132 De Venetiaansche Drielingen Eleonore [gaat naar de kamer, doet de deur open, en roept uit.] Wat zie ik! hij is 't zelf! Zanetto van Venetië [die onderwijlen in een hevig gefprek met Gerontes en Angelica was geweest.] [tegen den Commisfaris] Eindelijk hebt gij mij dan van die fehreeuwiter verlost. Zeg mij toch eens» bid ik ii.... NEGENDE TONEEL. Laurette, en de vorigen. Laurette. Mijn Heer de Commisfaris! men heeft mij gezegt dat gij de man reeds hebt doen vatten.... [Zanetto ziende] Ja waarlijk daar is hij. Ik kom horen of hij nog volhardt om zijn gegeven woord te ontkennen. Zanetto van Venetië [tegen den Commisfaris.] Dat is weêr een ander buitenlporig vrouwmensch; ontlast er mij toch van, Mijn Heer! 't is een opftapevan falfiteiten. Laurette [hem de trouwbelofte tonende dis . op tafel ligt.] Hoe nu falfiteiten! is dat dan uw fchrift niet? Zanetto van Venetië. Neen! ik heb je nooit iets belooft. Dc  B t IJ S P E L. IJS De Commissaris. Hoor, Mejuffrouw LauretteI dit alles zal zig zeer wel fchikken , heb maar een weinig geduld. Is ■ het niet Zanetto Bisognofi dien gij zoekt? Laurette. Ja, Mijn Heer! . De Commissaris [haar- de kamer van Zanetto van Bergame vijzende?] Ga in die kamer! en gij zult hem daar vinden. Laurette. Maar hij is reeds gevonden, daar is hij. De Commissaris. Ga er maar, en gij zult hem zien !... hebt gij hem dat vertrek niet gegeven? Laurette. Ja, Mijn Heer! De Commissaris. Wel nu gij zult voldaan wezen.... ga dan toch. Laurette. Ik zal 't dan doen.... maar ondertusfchen.... [zij gaat in de kamer van Zanetto van Bergame?] TIENDE TONEEL. Zanetto van Venetië, en de vorigen. Zanetto van Venetië. Gelukkig zijn wij dan van die ook verlost!.... ohI 3 der-  136 De Venetiaansche-Drielingen A N r; e l i "t Ai, Dat is zeer billijk.... Ach! mijn vader! G e ron t e s. Ik yerfla u, mijn Dogter; hij heeft alle regt op uw hart weder gekregen. Wees gerust, ik geef hem ook mijn vriendfehap weder. T W A A L F D E TONEEL. Laurette, vervolgens Zanetto van Bergame, de vorigen. Laurette [uit de kamer van Zanetto van Bergame komende?] Gij hebt gelijk gehad, Mijn Heer, de Commisfaris! ik ben zeer te vreden, de peis is weder gemaakt, maar wie zou hier door ook niet bedrogen worden. [zij roept aan de deur] Kom dan, Mijn Heer! kom uw Broeder zien. Zanetto van Bergame [komt al fpringende cn zoekende binnen?] Mijn Broeder! waar is hij dan? mijn Broeder! mijn Broeder! De Commissaris [hem de kamer van den zee-capitain vijzende?] Ga in die kamer, Mijn Heer! Za-  B t ij s p e r.« 137 Zanetto van Bergame. Hartelijk dankbaar,, Heer Commisfaris! mija Broeder! mijn Broeder! [Hij gaat in de kamer' van den zee-capitain, Crispijn komt tèrzelver tijd uit de kamer van Zanetto van Venetië?] C risp ij n. Het verveelde me daar binnen verfchrikkelijk!.... wat is hier een leven! ik moet weten wat dat beduidt. Een Geregts-Diexaar [hem agter na lopende.] Hou vast! hou vast! [Crispijn vlagt, de Diender loopt hem agter nat doch kan hem niet krijgen ; wanneer dit enigen tijd ge duurt heeft, zegt de Commisfaris.] De Commissaris. Laat dien jongman met vreden. Hij is vrij [ie Diender gaat heen?] C r i s p ij n. Zeer dankbaar.... maar waar is toch Mijn IlqerS De C o m m 1 s s a r 1 s. Daar komt hij aan. 15 DER-  »33 De Venetiaansciie Drielingen DERTIENDE en LAATSTE TONEEL. Zanetto van Venetië, en de vorigen. Zanetto van Venetië. Ach! Mijn Heren!.... dierbare Angcüca, ik vind hier beiden mijne Broeders; niets ontbreekt aan mijn geluk dan uw hand en uw hart te verkrijgen. Gerontes [de hand van zijn dogter nemende en die aan Zanetto gevende.'] Zie daar het ene. Angelica. Gij behoort, mijn waarde Zanetto! van het andere verzekerd te wezen. Gerontes. Dit is de enige wijze om onze kwade behandeling te hertellen. Zanetto van Venetië. Ik ben ten top van mijne wenfehen. [tegen d, n Commisfaris] Mijn Heer! gij zult over mij te vreden wezen. Laat ons nu naar binnen gaan bij mijn Broeders, en mijn huwelijk voltrekken. C r i s p ij n. Zijn huwelijk! dit is mijn regte Heer, ik verlaat lum nooit weêr. De  B l ij s p e l» 139 De Commissaris. [tegen Gerontes en de anderen.'] Ha! ha! 't is mij gelukt die zoo verwarde zaken Door 't veel ontwikk'lend Regt ons duidelijk te maken. [tegen de Aanfchouwers.] 't Is zeker en gewis, dat een zoo vreemd geval Maar zelden zig aan 't oog des fterv'lings tonen zal! Dus blijkt hier, datNatuurftaagvooronsnut wilzorgen Wijl die Gelijk'nis Haar in 't vormen raar behaagt, Of dat Zij verr' van een de zulken houdt verborgen Wier een des and'ren beeld in zijne trekken draagt, Op dat geen onrust noch verwarring ons beurijden Wier eind, zoo ligt als hier, voor leed niet zou bevrijden. EINDE.   120 De VenetiaaNsche Drielingen beroep zijn.het gemeenlijk. Weet dan, "Mijn Heer! dat ik (lukken in handen heb om te bewijzen, dat gij mij voorliegt. Zanetto de zee-capitain. Daar tart ik u toe. De Commissaris. Weet dat een Commisfaris altoos met den mond der waarheid (preekt. Zie daar, Mijn Heer! lees dezen brief, en ontken eens haar inhoud zoo gij durft. {Hij geeft hem den brief dien Zanetto van Venetië hij abuis gekregen hadt."] Zanetto de zee-capitain {ter zijde.] Mijn vrouw te Lijon , welk een fpijt! {overluid] Die brief is valsch, ik ken dien man niet die hem gefchreven heeft, ik heb geen vrouw, 't is een laster. De Commissaris. Wel nu zoo de brief niet voldoende is, zie dan uw huweüjkfche voorwaarde. [Zanetto toont een grote verwondering] Klerk! fchrijf die grimatfen op. Zanetto dc zee-capitain [voor aan op 't toneel komende zegt ter zijde.] Zie daar mij overtuigd [hij flaat in gedagten maar zig herinnerende zegt hij vrolijk] maar ik denk er niet om dat ik dien brief met die Certificaten van ongetrouwd te wezen nog bij mij heb, ik ga er mij van bedienen.... ja zeker! Dl  B L IJ s f E l, 121 Df. Commissaris {tegen zijn Klerk.] Zie eens hoe hij verbijsterd is. Zanetto de zee-capitain. Mijn Heer! de brief en de huwelijkfche voorwaarde zijn beiden valsch, zie hier om er u van te overtuigen, lees nu op uw beurt! deze Certificaten heb ik van daag van Venetië ontvangen. Zou je nu nog twijfelen? [de Commisfaris toont zig zeer verwonderd.] [Zanetto zegt tegen den Klerk] Klerk! fchrijf die grimatfen van den Commisfaris op. De Commissaris [rerfioord.] Het is waar, Mijn Heer! deze Certificaten fchijncn te getuigen dat gij ongetrouwd zijt, maar dat is niet genoeg, de partijen moeten bij malkander komen, en wij zullen die een voor een horen, en met den ander confronteren. Ik ga uwe befchuldigers doen binnen komen, ondertusfehen kunt gij in uw kamer gaan. Corporaal volg, Mijn Heer!.... welk is uw kamer. Zanetto de zee-capitain. Deze. [IFijzende op zijn kamer. Hij bezigtigt den Corpo.aal van V h.'fd tot de voelen V welk ft of geeft tot een Pantomime tusfichen kent en den Corporaal naar genie van de Acteurs terwijl de andere Corporaal met den Commisfaris fpreekt.] VIER-  B l rj s f e l. 125 S c a p rj n. Huil toch zoo niet! antwoord hem dan: Zanetto. Zanetto van 13 er game. Zanetto, Mijn Heer. D f. Commissaris. Zanetto!.... en je van? is die Bisognoü? S C a p jj n. Antwoord dan?.... zeg ja. Zanetto van Bergame. Ja , Mijn Heer! De Commissaris. Welk een doorzigt begin ik in deze zaak te krijgen! bravo! mijn verliand (laat toch nergens voor! [met een zagte fteni] ik wed dat ze met haar beiden zijn. [tegen Zanetto] Waar kom je van daan? S c a p ij n. Spreek toch! van Bergame, Zanetto van Bergame. -Van Bergame. De Commissaris. Ben je langen tijd te Parijs geweest? Zanetto van Bergame. Sinds van daag, Mijn Heer! De Commissaris, Ben je getrouwd? Sca*  125 De Venetiaansche Drielingen S c a p ij n. Zeg dan neen. Zanetto van Bergame'. Neen, Mijn Heer! ik ben ongetrouwd. De Commissaris. Heb je dan geen verbintenis? Zanetto van Bergame. , Hoe verbintenis! och ik ben zoo benauwd. De Commissaris. Ik vraag je of er geen meisje is daar je een trouwbelofte aan gegeven hebt? Zanetto van Bergame. * Ja, ja, Mijn Heer! aan Laurette. De Commissaris. i Eindelijk weet ik dan. -, Zanetto van Bergame [verfchrikt.] Och, Mijn lieer! zoo je me daarom hebt doen vatten, en zoo je ook zin in haar hebt, fta ik ze je gewillig af, laat me maar weêr gaan. [hïj begint te huilen.] De Commissaris. Hartelijk dankbaar, Mijn Heer! ik heb een vrouw en daar heb ik overvloedig genoeg aan. [ter zijde] 't Is duidelijk zij zijn twee. Zanetto van Bergame. Och, Mijn lieer! zoo je mij Laurette kon doen kou-  B h H S P E e. iif trouwen wat zou ik je verpligt wezen, want ik heb haar zoo lief! zoo lief! .... De Commissaris [dcftiglijk.] Mijn lieer! ik be.noei mij met geen koppelarijen; liet is uw zaak dit voord, te zetten of niet. [grimlachende] Gij hebt Zekerlijk niet veel het voorkomen om een meisje te verleien, maar men ziet dlk'wüs dat een gek gelukkiger bij de vrouwen is dan een verllandig man. Zanetto van Bergame. Zeer dankbaar, Mijn Héér! De Commissaris. Ga in uw kamer, ik geloof niet dat je heel lang om Laurette zult zugten. Zanetto van Bergame [-»erhc:!gd fpringende . ah vore11.] Zoo je me dien dienst'doet, Mijn Heer! beloof ik je, dat ik zoo ras ik weer te Bergame kom, ja een hele mand met versfe eieren zal zenden, ze zijn overheerlijk bij ons. [hij gaat wet Scapijn heen. De C o m m i s s a r i s. Die arme jongen!.... thans ben ik dan agter het geheim , het zijn tWee broeders, niets is zekerder. Het moest juist iemand wezen zoo als ik ben om zoo een ingewikkelde zaak uit de war te helpen. ZES-  isS De VenetiaansChe Drielingen ZESDE TONEEL. De O n d e r s c h o u t en de vorigen. De Onderschout [uit het vertrek van Zanetto van Venetië komende. Ik kom horen, Mijn Heer! wat UWE verkiest dat ik met den vreemdeling doen zal, dien ik iïnds een uur in bewaring heb? De Commissaris [verwonderd^ Wie zeg je? De Onderschout. De vreemdeling. De Commissaris. De vreemdeling! De Onderschout. Ja, Mijn Heer! De Commissaris. Waar is hij ? De Onderschout., In die kamer. De Commissaris. In die kamer! wat drommel is da:? is er dan een heel Regiment ? laat hem hier komen. Ik hoop al evenwel dat dit de laatfte zal wezen. [De Onderfchout gaat Zanetto van Venetië halen en komt met hem terfond te rug.] ZE-  130 De Venetiaansche Drielingen De Commissaris. Een van de drie rnoet het egter wezen. Zanetto van Venetië. Het is waar dat ik op het punt geflaan heb om met de dogter van een zeker Heer, Gerontes genaamd , te trouwen, wanneer een zeker vrouwmensch zig heeft laten omkopen om haar voor mijn vrouw uit te geven, en dus mijn huwelijk.... zie, Mijn Heer! daar komt zij zelve aan. AGTSTE TONEEL. Eleonore, Gerontes, Angelica, en de vorigen. Eleonore. Ja , ontaarte! zij is het zelve. Ach, Mijn Heer, de Commisfaris! ik ben zijn vrouw, gij weet het, maar die booswigt wil mij niet herkennen, eii ik fmeek u om regt. Zanetto van Venetië. Mijn Heer! ik betuig u op mijn woord van eer dat ik haar niet ken. Eleonore. Hemel! is 't mogelijk de onbefchaamdheid nog verder te trekken, [niet drift naar Zanetto toe vliegende?^ Gij kent mij dan niet? Dk  114- De Venetiaansche Drielingen dertusfchen , Miin Heer ! moet ik u betuigen hier Tan nog niets te begrijpen, wat is toch de reden dat ik uw gevangen ben? De Commissaris. Mijn Heer! gij zijt het niet meer. Deze zaak was zeer moeïelijk om te ontwikkelen; ik was genoodzaakt op die wijze te beginnen wilde ik er iets van te weten komen; thans ga ik alles ontdekken. VerWagt gij geen Certificaten uit Venetië ? Zanetto van Venetië. Ja, Mijn Heer! en het is hun verlies dat al mijn ongeluk veroorzaakt. De Commissaris [/tem zijn papieren gevende."] Zie daar en lees ze. Zij zijn mij met dezen brief in handen gevallen. Zanetto van Venetië [opgetogen van vreugde.]- Waarlijk zij zijn het! Mijn Heer wat ben ik u geen dankbaarheid verfchuldigd.... Mijn Heer Gerontes!.... dierbare Angelica!.... zie hier de bewijzen mijner onfchuld. Zie ze dan.... ik behoef mij niet meer te regtvaerdigen. [tegen den Commisfaris] hoe hebt gij die toch Joureen ontdekken? Mijn Heer! De Commissaris. Hebt gij geen broeders? Mijn Heer! Zanetto van Venetië. Voorzeker! ik heb er twee. ELF-  B l ij s V e l. 135 ELFDE TONEEL. Eleonore, de vorigen. Eleonore [fehielijk vit 'jf vertrek van Zanetto den zee-capitain komende."] Ach! Mijn Broeder! ach! Zanetto! vergeef mij, ik heb u fterk beledigd ; maar ik was onfchuldig.... ga uw Broeder zien.... mijn man.... Zanetto van Venetië. Hoe, mijn Broeder is die hier? welke? Eleon ore. Wel! mijn Man, de zee-capitain.' Zanetto van Venetië. ■ Gij zijt zijn vrouw! thans zie ik waarom gij zoo kragtig flaande hieldt dat gij de mijne waait. De gelijkenis heeft 11 bedrogen.... ik vlieg naar hem toe.... Vergun mij, lieve Angejica! dit ogenblik aan de broeder-liefde op te offeren. Ik kom op 't ogenblik te rug. [Hij gaat fehielijk tiaar de kamer van Zanetto den zee-capitain. Een andtr net gekleed ah tn'f vertoont zig aan de deur, zij omhelzen elkaikd r, de deur fluit zig, en i>p 't eige ogenblik zet de Acteur een parui k en hoedop, en gaat, agt ethet Theater om, in de lamer van Zanetto van Bergame.} I 4 An^