1091 J) 41 ;  _ „ MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E D O O V E, OF HET HUIS VOL VOLK. BLIJSPEL, in drie BEDRIJVEN, Het Franfche van den Heer Desforges vrij gevolgd. TE ROTTE RD AM, Bij de Wed. J. P. van HEEL, MDCCXCVII,  PERSONEN. Van der Werf 7Kapiteins in eenzelfde RegiVeldhof S ment Dragonders. Du per, inwooner van Maastricht. O versteen, Burger van Amfteldam. Constantia, Dochter van Overfteen. Rozette, Zuster van Van der Werf. Juffrouw Grof, Herbergierfter. Kaatje, Meid 7 c 11 u. on de Herberg. Pieter, Stalknecht J Een Kruijer. Het Toneel is te Maastricht, in de Herberg de Arend. DE  D E D O O V OF HET HUIS VOL VOLK. B L IJ S P E L. EERSTE B E D R IJ F. Het Toneel verbeeldt eene gemeene Zaal of Beijer. EERSTE TONEEL. Oversteen, Duper, (zamen met de kaart /peelende.') Duper. Hoe of dat zit? Schoonvader! de jonge luidjes komen nog niet,en het begint ondertusfchen al mooi laat te worden. Oversteen. Je fchijnt vrij haastig, Heer Schoonzoon! Een óogenblik geduld! een oogenblik geduld! ik wacht haar vast van daag; een uur vroeger of later zal 'er niet op aan komen, en het zal nog wel drie verveeA 2 len-  4 De Doove, of het Huis lende uuren aanlopen, eer wij aan tafel gaan. Zie daar, Jas, Menel, 'c Aas en allemaal Schoppen; gijzijt kapot. Duper. Wacht wat, wacht wat, ik beu niet kapot; neen , eoo hiet het niet. Oversteen. Ja, vriend, kijk, zoo lang je wilt; kapot zijt ge vast en zeker. Dit is nog maar een begin van 't bitter lijden : Je aanftaande vrouw is op de komst; als ge met haar getrouwd zijt, zult ge nog beter kapot gemaakt worden. Ik ben uit, zie je? " Duper, (met eene malle lagch, terwijl Over- fleen de kaart geeft.") Hal hal hal ha! De vrouwen maken dan hair mans wel eecs kapot. Wel dat is grappig; maar 'er is toch wel middel om niet van haar kapot gemaakt te worden. Oversteen. , Wat middel? je moet al heel flhn en ondeugend wezen, als je daarvoor een middel weet. Duper. Het is evenwel heel eenvoudig : wacht je maar van met haar te jasfen. Oversteen. Wel, Heer Schoonzoonl Ik wist waarlijk niet dat ge zoo oolijk waart. Je hebt al heel veel verftand, weet je dat wel? D u-  Vol Volk, Blijspel. 5 Duper. Ik! dat denk ik, dat ik verftand heb; mijn verfiand weegt zwaarer dan mijn lijf, en dat is niet weinigd gezegd, maar, uit puure nijd, wil niemand het geloven Mijn Parijfche reis heeft mij verwonderlijk verbeterd en gevormd : te vooren was ik zoo lomp, zoo lomp, dat ik door Jan Alleman uitgelagchen werd. Oversteek. Het is waar, gij zijt veel veranderd. Duper. Ho! ho! geheel en al, met lijf en ziel; kijk, ik ben zoo veranderd , dat ik, zoo waar, haast mij zeiven niet meer ken. Als ik nu in gezeifchappen beu, kan ik dan eene heele mooije kwikflaog geven. O versteen. Kwinkflag, meent gij. Duper. Ja , kwikflang of kwinkQag , dat zal op het zelfde uitkomen; men weet wel, wat het zeggen wil. Oversteen. Dat is dan zoo veel te zeggen, a's dat het niets z*gt maar hoe dit zij, je hebt dan al dit ver.. ftand te Parijs opgedaan. Duper. Ja, zeker; maar, Schoonvader! ik heb er ook al vrij wat geld voor befteed. Mijn reis, die maar twee ^ 3 maan-  6 De Doove, of het Huis maanden geduurd heeft, kost me meer dan tweeduizend guldens. Toen ik op het laatst begon te zien, dat ik wel, aan den eenenkant, in verftandwon; maar, aan den anderen kant, mijn geld kwijt raakte, dacht ik, en dit was, al zeg ik het zelf, heelwel gedacht, nu al genoeg verftand; maar men kan nooit geld genoeg hebben; laat ik Parijs verlaaten en naar Amfteldam gaan ; daar woont papa Overfteen; die goede man is een oude kennis en correspondent van mijn Vader geweest, en hij heeft mij altijd wel mogen lijden; door de goede manieren, die ik mij te Parijs aangewend heb, zal ik hem nog beter aanftaan; hij heeft dik platen, en in die waar handel ik gaarne; ik zal hem zien te bewegen, dat hij me zijn Dochter tot vrouw geeft: en 'er bij verzoeken, dat hij de bruiloft bij mij te land komt vieren. Zoo gezeid, zoo gedaan; je hebt me, zoo als ik verwachtte en zoo als ik ook verdiende, ontvangen; zelfs heb je de vriendlijkheid van hier mijn buiten verblijf te komen zien en je hebt het heel lief gevonden, niet waar? Oversteen. Het is vast, dat ik het niet onvermakelijk vond; dewijl ik op (taanden voet aan mijn Dochter gefchreven heb, dat zij terftond met haar vriendin moest overkomen, om het nieuwe landgoed, dat ik in uw nabuurfchap gekocht heb, te komen zien. Du-  vol Volk Blijspel 7 Duper, Je hebt haar dan niet gemeld, dat mijn Huwlijk mee haar de eigenlijke hoofdzaak was? Oversteen. Neen, en wel om haar van het genoegen der verrasfing niet te beroven. DUPEK. O! die goede vader, die op alles denkt. Wat zal zij blijde wezen, dat zoete kind! Zij is, op mijn eer, een allerliefst ding; zij zal de bloem van Maastricht wezen: boewei onze meisjes hier ..,. hum! zij zien 'er ook niet kwalijk uit. Ik zeg ook al, onze meisjes, en bij mij te land, fchoon ik hier niet geboren ben; ik ben eigenlijk afkomstig uit Zeeland; maar dewijl hier mijn meeste goederen liggen, ben ik zooveel als ingelijfd in dit land. Nu weet je alles. Oversteen. Ja, ja. Maar ik begin ook ongeduldig en ongerust te worden; de avond valt. Laten wij metfpeelen uitfeheiden en de meisjes te gemoet gaan. QHij fcbelt.-) Duper. Als je wilt. A 4 TWEE-  8 Dk Doote, of het Huis TWEEDE TONEEL, Oversteen, Duper, Juffr. Grof, Kaatje. Juffr. Grof. Wat is 'er van je dienst? Heerenl Oversteen. Juffrouw! als die twee jonge Juffers, waervan ik n gefproken beb, komen, moet gij haar de kamers, die ik voor haar bedelde, geven. Juffr. Grof. ' lk heb het huis vol Volk, Mijn Heerl en niet dan deze twee kamers open; maar niemand dan de Dames zal ze hebben. Heb de goedheid van me haar namen optegeven; men zou mij anders ligt kunnen bedriegen. Oversteen. Conftantia Overfteen en Rozette van der Werf. Juffr. Grof, (na zij de namen opgeteekend heeft) Goed ; dat is klaar. Kaatje 1 No. 19, en 20. voor de Dames, die gewacht worden. Gaande Heeren een wandelingetje doen. Duper. Ja, Juffrou! Wij zullen een eindwegs opkuijeren, pm te zien of we de Dames kunnen ontmoeten. Juffr.  vot. Volk, Bl ij spel. 9 Juffr. Groff. Gaat maar niet te ver, Duper. Je vreest misfchien, dat wij, met den donker in het water mogten lopen, en dan aan het zwemmen zouden moeten; dat gaat niet; nu evenwel, jemoogt me aanzien voor wat je wilt, ik zwem als een eend. Ha! ha! ha! ha! Apropo, jufrouw Grof! een keurig foupeetje; wij zijn met ons vieren; diie guldens per hoofd. Hum I voor die prijs ken je ons heel goed onthalen; ik betaal opzigt, en mijn Schoonvader ziet wel, dat ik mijn dingetjes met glans doe, hum! .... wat wilde ik ook zeggen? .... Ja Kaatje! je moet de tafel dekken in dat vertrek, waerin de trap naar mijn (kapkamer is; ik zal het wel met je maken. (Hij vat haar onder de kin.) K a a tj e , (hem afweerendé) Zoo als het Mijn Heer belieft; ik zal wel op mijn pligt pasfen, als Mijn Heer maar zorgt, dat hij den zijnen niet vergeet. Duper, (tegen Over/teen) Hum! Wij zijn allemaal hier te land heel fchrander, tot zelfs de meisjes in di herbergen toe, dat is allerliefst. Oversteen. Kom, laten wij gaan: het wordt laat (Ter zijde, terwijl Duper allerlei malligheden tegen Jufrouw A 5 Grof  io De Doove, of het Muis Grof maakt, die, dit eindelijk verveelende, hem den rug toekeert.) Die Heer Schoonzoon is een groote kwibus ,• het fpijt mij, dat ik mij zoo ver met hem heb ingelaten ,• ik heb wat al te fchielijk geweest. Duper. Kom, Papatje! (Zij vertrekking DERDE TONEEL. Juffr. Grof, Kaatje. Kaatje. Als ik het niet mis heb, Juffrouw! is die Mijn Heer Duper een gekke onbefchofte vent, en ik heb nu al medelijden met de Vrouw, die hij krijgen zal. Juffp. Grof. Je bent 'er niet achter, Kaatje hij is gek en rijk, en zulk een man is voor een vrouw, zoo goed als een prijsje uit de loterij ... Maar kom , laten wij den tijd niet verbabbelen en maar zeggen, wat 'er te zeggen is: Vergeet niet, Kaatjel dat het huis vol volk en 'er voor niet een reiziger plaets is; en dat je om hoog noch laag, niemand, buiten die twee Dames, moet inlaten. (Zij wil vertrekken, doch wordt door Veldhof tegengehouden.) VIER-  vol Vqlk, Blijspel. ji VIERDE TONEEL. De Vorigen, Veldhof. Veldhof. Vergeef mij, lieve Juffrouw I dat ik je ophouda Gij zijt waarfchijnlijk de meesteresfe van deze herberg. Juffr. Grof. Ja Mijn Heer.' wat is 'er van je dierst? Veldhof. Zoo bet wezen kan, twee bedden, een voor mijn Vriend en een voor mij. Juffr. Grof. Dit is onmogelijk, Mijn Heer! mijn huis is heden zoo vol volk , dat ik misfchien zelf verpligt zal Wezen op te blijven, om mijn kamer voor den een of ander in te ruimen. Veldhof. Zoo de keus op mij mogt vallen , verzoek ik, dat gij u niet derangeert. Juffr. Grof. Het is gemaklijk te zien, dat mijn Heer militair is; maar hij heeft zulk een bevallige wijze van zich uittedrukken , dat men het geen hij zegt , niet kan of mag kwalijk nemen. Veld-  ia De Doove, of het Huis Veldhof. Zou ik maken dat de Sexe mij iets kwalijk nam? Neen, verre van daar. Haar te beminnen ,- ats de nood het vordert, ja , altoos , zich voor haar in de bres te ftellen ; haar nimmer te beledigen ; nu en dan op eene zedige wijze met haar telagchen; zie daar mijn gevoelens : zullen die mij, voor mij en mijn Vriend, ieder een bed waardig maken? Juffr. Grof. Heelt Mijn Heer, uw vriend de eigen gevoelens ? Veldhof. Volmaakt. Juffr. Grof. Wel nu, ge zijt alle beiden beminlijke kavaliers, hem naar u, Mijn Heer! beoordeelende; maar ik geloof niet, dat ge een van beiden bij mij een bed zult krijgen. Veldhof. Volftrekt niet? Juffr. Grof. Volftrekt niet; je kent het oude fpreekwoord: niemand is tot het onmogelijke gehouden (Men boort eenig gerucht) Ha! daar zijn de twee Dames; zij klimmen uit het rijtuig, daar moet ik bij weien. (.Zij vertrekt.') Veld-  Vol Volk, Blij spel. 13 Veldhof, (ter zijde, terwijl Kaatje de zaal in orde fchikt.) Zij zijn het, wij zijn haar op weg vooruitgeraakt ; hier hadden wij onze verzamelplaats bepaald; en nu geen de minfte middel om 'er te logeer en , dat ziet 'er flecht uit; Van der Werf zal 'er dol om worden. Ik moet 'er hem evenwel kennte van gaan geven bij mijn oom, waar ik hem gelaten heb, en waar wij nu dezen nacht, bij gebrek van beter, kunnen flapen. Ik ga; morgen zullen wij zien, wat hier van worden moet. Wat zijn die Dames lang bezig met het ontladen van haar iagagie; welk een toeflei hebben de vrouwen, als zij reizen) Laat ik, zonder dat ze mij zien, de deur trachten uittekomen. (Terwijl bij dit zegt, brengen de knechts de koffen enz: der Dames in de zaal. Hij vertrekt) VIJFDE TONEEL conitantia, rozette, jüffr. grof, kaatje.- Juffr. Grof. Kaatje! ga eens zien of'er nog iemand in de andere zaal is: de Dames kunnen niet gevoeglijk hiér blijven. Uw namen, Dames! zijn, zoo als ge de goedheid gehad hebt van mij te zeggen ? CON-  14 De Doove, of het Huis Constantia. Conftantia Overfteen. Ro zette. Rozette van der Werf. Juffr. Grof. Goed; u verwachtte ik en nu is mijn huis voor ieder geQoten. Constantia. Hoe dat? Juffrouw! Juffr. Grof. Alles is vol en, tot mijn fpijt, moet ik alle menfchen afwijzen; getuigen zij een jong Heer, die zoo met een hier geweest is; een zeer lief jong Heer; ik heb hem niet kunnen logeeren. Rozette, (tegen Conftantia,) Misfchien zal hij het geweest hebben. Wel dat is jammer! Kaatje. De Dames kunnen in de zaal gaan, is klaar. ZESDE TONEEL. Constantia, Rozette. Constantia, (met e ene eenigzins kwijnende ftem.") Wat Wilde gij hier mede zeggen? Rozette! Misfchien zal hij het geweest hebben, ó! Zij denken geen  vol Volk, Blijspel. 15 geen van beiden om ons; mijn vader gelast mij mee mijn tante narr Maallrigt te komen ; mijn tante is ziek en geeft mij, met bewilliging van mijn vader, u, mijn vriendin, tot reisgezellin; wij hebben het aan die Heeren gezegd en zijn vertrokken; federt, hebben wij niets naders van hun vernomen. Rozette, (levendig en vrolijk.) Wat ben je ook bedroeft kinderachtig. Toen wij voor altoos die lieve fchool verlieten, waar wij zoo veel van elkander hielden; waar wij ons zoo doodlijk verveelden; waar mijn Broeder, tot zijn fpijt, u zoo zeldzaam mogt kemen bezoeken; waar Veldhof, zijn vriend en mijn minnaar, hem niet dikwijls vergezelde, wat konden toen, die twee dappere helden anders doen, dan ons vooruit reizen en zwijgen? Constantia. Hebben zij dit gedaan? Rozette. Wel zeker. Hebt ge onder weg niet opgemerkt, hoe zorgvuldig en met wat onderfcheiding wij irf alle herbergen en logementen onthaald en bediend werden? Constantia. Ik heb dit wel gemerkt; maar wat wil dat nu «eggen? Ro-  16 De Doove, of het Huis Rozette. Zij bezorgden dat, en waaren 'er ook. Constantia. Maar waar zijn ze nu ? Rozette. Niet virre. Constantia.Wat wil toch mijn Vader van mij hebben , vergeef mij, dat ik zijn biief nog eens ovetlees; hij is niet lang; mijn vader is kort van ftijl. Rozette. Zoo veel te beier; dat is iets raars. Constantia, (zij leest.) Geliefde Dochter! „ Ik heb het bewuste landgoed gekocht, en verder ,, in allen opzichte in dit land goede zaken gedaan; „ waaronder ''er zijn, die u bijzonder betreffen, en „ ik verwacht u zoo fpoedig mogelijk hier, met uwe „ goede Vriendin, die de plaats uwer Tante, welke ,i ziek is, gelieve te vervullen. Ik ben, enz. Uw Vader, H: Oversteen. Rozette. ,, Die u bijzonder betreffen: dit maakt je eenigzins verlegen, niet waar? het is echter heel natuur, lijk. CON-  vol Volk, Blijspel. 17 Constantia. Hoe dat? Rozett e Dit wil, vervolgens alle uitleggers, zeggen, dat je vader je hier verwacht, om je het landgoed, dat hij ge'totht heeft, prefent te doen, onder beding, datje met mijn Broeder trouwt. C onst a nti a Onder beding, dat ik met je Broeder trouw; met je Broeder, die hij niet eens kent. Hij heeft hem, wat meer is, nooit gezien; ik zelf zag hem nooit dan in de feho >l; waar hij je nu en dan een bezoek kwam geven. Rozette Je hebt gelijk, daar dacht ik niet om. ZEVENDE TONEEL. De Vorigen, Kaatje Kaatje Dames! ik heb je koffers en doozen in je kamers gebragt; zij zijn naest elkander: No. 19. en 20. Als de Dames in haar kamers willen wezen, zullen zij die gereed vinden. Constantia Zoodaadlijk, Meisje! (Zij geeft baar geld) houdaar. B Kaat-  ij De Doove, of het Huis Kaatje. Je bent heel goed, Mejuffrouw! heb dank, ik neem altijd iets met een goed hart aan, als het mij met een goed hart gegeven word'. Rozette, (baar beurs uithaler.de en Kantje ook iets gevende; Ier zijde.) Dat is een braaf meisje. (Overluid, Daar, Kind! K a ai j e. Ik dank je, Goede menfchen worden goed behandelt. Weest verzekerd, dat je wel bediend zulr worden. (Zij vertrekt ) AGTSTE TONEEL. Constantia, Rozette, een Kruijer. De Kuuijer Hiet een van de Juffrouwen Conftantia Overfleen? Constantia. Ja, ik, Vriend! De K r uij er. Wel nu , Juffrouw! dan is dat briefje voor jou. Constantia Waar komt het van daan ? De Kruijer. Dat mag ik niet zeggen; maar jij kent het lezen. Con-  vol Volk , B lijspel. ip Constantia, (tegen Rozette.) Mag ik het doen ? Rozette. Kom, kom, wees niet kinderachtig; geef hier, ik zal het wel lezen. Constantia, (tegen den Kruijer.) Zijt gij betaald? Vriend! De Kruijer. Ja, Juffrouw, door den Zender van het briefje; maar niet door de geen, die het ontvangen heeft. Constantia. (hem geld gevende.) Zijt gij te vreden f De Kruijer. Ik hoop, dat jij niet minder te vreden zult wezen als ik ben. ( Hij vertrekt.) NEGENDE TONEEL. Constantia, Rozette, wat later, Kaatje. Rozette, (na bet briefje flil gelezen te hebben.) Wat beduidt dit raadfel? in den naam der liefde wordt verzocht alles te zien en te hooren, zonder iets te zeggen, of de minde verwondering te doen blijken; wij zullen het wel merken. —- Ik kan 'er niet uitkomen. Ba Con-  ao De Doové, of het Huis Constantia. Laat ik bet fchrift eens zien. Rozette. De hand is veranderd. Hier fteckt wat achter, maar mijn hart zegt mij, dat de oplosfing van bet raadfel niet onaangenaam zal wezen Misfchien zal •er iemand komen. Laten wti naar onze kamers gaan en ons voor het foupé wat verkleden. (Zij fcbeli. Tegen Kaatje, die binnenkomt) Breng licht op onze kamers. Constantia, (tegen Rozette.) Ik volg je. Rozette. No. 19. en 20., dat zal niet ongemaklijk te vinden wezen. Kaatje, (met twee kaarsfen, dte zij aan de kaars, welke optafeljlaat, aan/leekt.) Ik zal de Dames terftond het licht brengen. TIENDE TONEEL. Juffrouw Grof, Kaatje, Duper, Over steen. Juffr. Grof. Wat ga je doen? KaatjeI Kaai  vol Volk, Blijspel. at Kaatje. De Dames moeten licht hebben. O 1 Juffrouw! het zijn zulke goede mentenen I ik wil haar geen oogenblik laten wachten (Zij vertrekt.) Duper, (die met Over/leen binnen komt.) Wel, Juffrouw Grof! is het eten klaar? Juffr. Grof. Zoo met een, Mijn Heerl De Dames zijn gekomen. Oversteen. Ik heb het je welgezeid , datt ze van daag komen zouden; wij hadden ze vast ontmoet, hadt ge me niet opgehouden met je wallen, die ge zoo mooi vindt. Duper. Neen, ze zijn dan niet mooi, denk ik, de wallen van Maastricht; zijn ze niet? • Oversteen. Ze zijn heel mooi, zeg ik; maar als we de meisjes tegen gekomen waren, zou het nog aiooijer gei weest hebben. Duper. Je hebt gelijk, Heer Schoonvader! je hebt gelijk! de Vaderlijke liefde doe je dit zeggen ; ik gevoel het maar kom laten we de Juffers een bezoek jaan geven. B 3 Over-  sa De Doove, of het Huis Oversteen. Als ge wilt. (zij vertrekken.) Jüffr. Grof. Schatrijk, of nier, dat mag nog eerst een zotte karei bieten; en zoo een van deze Juffers ongelukkig genoeg is , om Maar wat moet die Heer hebben, die daar zoo deftig in den hoek van den haard gaat zitten , zonder tegen iemand een woord te fpreken? ELFDE TONEEL. Een Reiziger, Juffr. G rof , Pieter, Juffr. Grof, (naar den Reiziger gaande) Mijn Heer! Wat is 'er van je dLnst? De Reiziger. Nooit , Juffrouw I dat deugt niet, en daarenbo. ven, je moet ook geen moeite doen, Juffr. Grof. Mijn Heer zal misfchien hier willen logetrenl De Reiziger. Hoe! is hij 'er nog niet? ik verwachr hem evenwel vast. Juffr. Grof. Wiet Mijn Heer.' Dl  vol Volk, Blijspel, 53 De Reiziger. Ja, Juffrouw! ik ben heel wel te vreden, dat hij een goede herberg zal aantreffen. Juffr. Grof. Maar wat vertelt me dan dit Heerfchap ? Is hij gek? Pi e t er. Neen, Juffrouw! hij is maar alleen doof; maar of hij ook doof is! kortom ; hij ftapt van zijn paard, en geeft het mij over, om het in de ftal te brengen; ik zeg hem , dat 'er geen plaats voor zijn paard in de ftal, of voor hem in huis is, zoo als je me belast hebt. Weet ge wel, wat hij mij ten andwoord geeft? dat zijn paard een mooi beest is, en dat ik 'er terdeeg op moet pasfen. Ik mag tegen hem fchreeuwen, zoo veel en zoo hard als ik wil, hij verftaat geen woord; hij geeft mij twee zesthalven, zonder zich ergens aan te ftooren , en gaat heen, terwijl hij mij het paard laat; ik heb, of ik wilde of niet, een plaats voor het arme dier moeten zoeken , en ben den Heer gevolgd, om u dit alles te vertellen ; nu ken je overleggen , wat je doen moet. Juffr. Grof. Alles is overleid, hij kan hier niet logeeren, 'er is geen plaats; zijn paard hindert niet, laat hij het hier maar laten, naderhand kan hij het komen afhalen. B x Pie-  ti De Doove, of het Huis P i eter. Het hindert in het geheel niet, Juffrouw! Het is, zoo waar, een mooi beest; ik zal 'er zorg voor dra. gen; jij, Juffrouw! kunt met den meester zien om té fpringen. {Hij vertrekt) Juffr. Grof. Ziet hem daar eens zitten, net of hij thuis was; hij ziet 'er uit als een fatzoenlijk man ; Jammer is het, dat hij zulk een naar gebrek heeft. Ik moet echter mijn best doen ,om hem te doen verdaan, dat ik hem niet logeeren kan. (febreeuwende) Mijn lieer! het doet mij van harte leed. De Reiziger. Zoo erg niet, Juffrouw! het is van daag heel mooi weer geweest, ik verzeker het u. Ju fff. Grof. Welk een andwoord {fchrceuwende ) Ik kan u niet logeeren. De Reiziger. Ja, Juffrouw! ik heb den wegheel mooi gevonden. Juffr. Grof. Een lieve converfatie: hij fpreekt van mooi weer als ik van regen pratt. Ik zal het nog eens probeeren ([Heel hard febreeuwende) Mijn Heer! het fpijt mij verbaast. De Reiziger. Ei, eil ik ook, Juffrouw 1 dat is een heerlijk ge-  vol Volk Blijspel 35 gezigt; ik ben waarlijk geheel verrukt geweest, toen ik hier kwam: het is ook voor het eerst. Juffr. Grof. Het is niet om uit te houden. Ik zal hem daar in den hoek van de fchoorfteen laten zitten; hij is daar juist niet veel in den weg. TWAALFDE TONEEL. De Vurigen, Du per Kaatje. Duper. Hoe komt dat nu, Juffrouw Grof! dat jij, die zoo gedienflig , zoo vlug , zoo beminlijk, in een woord, zoo vol bekoorlijkheden zijt, ons zoo iang ophoudt? Hoe kan het wezen, dat ge ons zoo lang laat wachten? Het eten is nog niet opgedaan. Juffr. Grof. Een beetje geduld, Mijn Heer! je bent zoohaas» tig, en dat op een tijd, dat ik mijn huis vol volk heb. Duper. Arme Vrouw ! wat ben je te beklagen ! je wint braaf geld. Hum, hum! is 't niet waar? Juffr. Grof. Dat geld wordt duur genoeg betaald, door de moeiie, waarmede wij he: winnen. Kaatje! je moet zorg dragen, dat 'er voor dit gezelfchap opgedischt wordt. B 5 Du-  s6 De Doove, of het Huis Duper, (tegen Kaatje ) Doe dan, wat je belast wordt. (Kaatje ziet hem aan en begint te lagchen.) D u p e k , {tegen Kaatje.) Goed , nu zal ik je ook niet met al geven. Weet je wel, Juffrouw Grof J dat mijn aanltaande vrouw een lieve lekkere meid is? Juffr. Grof. Je aanftaande vrouw I waar is ze dan? ik ken ze niet. Duper, Wel, hoe ken je dan zoo lomp wezen! Een van die twee jonge Juffrouwen, die ftiaks gekomen zijn. Juffr. Grof. Hol ho! maar wie van beiden is de gelukkige? Duper. De mooifte, de lieffte, de bouterigfle. Hél hé! Ik ben van een goede fmaak , ik, niet waar? Hé! he. Juffr. Grof. Beiden zijn zij me even beminlijk voorgekomen. Duper. Ja, dat is ook waar, maar 'er is toch altijd een zekeren mik mak, die maakt dat. . . je weet wel, wat ik meen , een verkiezing , daarbij de andere ken ik niet; en ik bemin maar alleen menfchen , die ik te voren ken; daarom is het, dat ik .... (Hij wil baar omhelzen.) J V f r.  vol Volk, Blijspel. . *7 Juffr* Grof, (hem afkeerende) Wat voorzigtig, Mijn Heerl heb jij alle vrouwen lief, ik juist alle mans niet; zelfs zijn er onder die mij van het geheéle manlijke gedacht zouden doen walgen, D uper. Van het manlijke gedacht? wel als dit waar is, dan kenje het niet; dit gedacht is wel het aller.... Ja, ja, kom terzake; het is Conflantia Overfteen, die ik bemin en met wie ik ga trouwen. Hier zullen wij de bruiloft vieren, om dat ze op mijn but« tenplaats zich zoo goed niet op de keuken verdaan , als hier, en ik zal het betalen .. . Daar kijk eens... je zult dubbel te vreden wezen. Juffr. Grof, (ter zijde) Ik heb in mijn leven veel narren gezien , maar zulk een nooit. Kaatje. De tafel is gedekt, Mijn Heer; de Dames wachten met dien anderen Heer naar je, om ze aan tafel te leiden. (De Reiziger gaat fcbielijk been.) Duper. Goed! Tot wederziens, Juffrouw Grof! je bent een ondankbare; maar dat is het zelfde, ik heb je lief, en als ik geld te verreeren heb, zal jij altijd de voorkeur nebben; verfla je, fiere fchoonheid! J uf-  «8 De Doove, of het Huii Juffr. Grof. Loop heen, Mijn Heer! je wordt gewacht. (Hij werpt baar een handkusch toe en vertrekt) Gaat uw gang, Ouders! offert vrij jonge en lieve meisjes aan zulke bavianen op, en is de plegtigheiJ verricht, heeft ze, zoo ais niet misfen kan, ongelukkige gevolgen, berchuidigt dan de deerniswaardige en fchuldelooze offers! Welk een wreedheid I en nogthans zien wij het dagelijsch gebeuren, Ach I hoe beklaag ik haar, die zich voor haar ganfche leven, aan zulk een fch pfel moet verbinden! De Hemel geve; dat duor een onverwachte gebeurdtenis, dit ongepaste huwlijk omver gefloten worde; daar het voor dit beminlijk en belangverwekkende meisje niet dan onheil en droefheid opleveren kan. Kom laat ik zien of alles in orde is. In mijn ellendig beroep, heb ik nooit een oogenblik rust; maar dit troost mij weder, dat ik zie, hoe elk bij mij wil wezen en over mij te vreden is, en dit vergoed al de moeite, die ik mij geef. (zicb omkeerende) Ha! ha Ik zie mijn Doove niet meer; misfehien is hij in de ftal zijn paard gezelfchap gaan houden. Kom, aan mijne bezigheden! (zij vertrekt) Einde van bet eerste Bedrijf. TWEE.  vol Volk, Blijspel. «9 TWEEDE BEDRIJF. (Het Toneel verbeeldt de eetzaal; in dezelve ziet men een trap, die r.aar een opkamer, zijnde bet ftaapvertrek van Duper, leidt; een raem van deze kamer komt ir de eetzaal uit. De flaapkamer is donker; maar in de eetzaal is het licht aangejloken.~) EERSTE TONEEL. De Reiziger, Kaatje. De Reiziger. (Hij zit alleen aan een tafel, voor vier perfonen gedekt , en waarop eenig koud eten /laat. Hij zoekt in zijn brieventasch, en zegt op bet oogenblik, dat bij Kaatje ziet binnen komen, als in zich zelve prater.de?) Op Rotterdam twintig duizend guldens, dat geld is zeker; tagtig duizend op Arnfteldam; de volleedige in vordering zal wel wat moeite inhebben; maar ik val niet heel ongemaklijs , ook kan ik nog wel wat wachten. Kaatje. Dat fchijnt een goed man te wezen; misfchien be, hoort hij tot het gezelfchap van die Heeren. Ik zal  30 De Doove, of het Huis zal de Juffrouw eens gaan roepen... Ha, daar is ze, regt eer fuee. TWEEDE TONEEL. De Reiziger, Juffr. Grof, Kaatje. Juffr. Grof. Is alles klaar? Kaatjel ... maar wat doet die Heer nu hier weder? Kaatje. Stil! Juffrouw! fpreek niet; Iuiffer! Juffr. Grof. Het fpreken zal niet hinderen: hij is zoo doof, dat je 'er bang van zoudt worden. Kaatje. Wel jemenij! hij is doof! en dat zulk een lief Heer! zoo rijk te wezen en doof; dat is jammer. Juf fr. Grof. Rijk zeg je! hoe weet je dat hij rijk is? Kaatje. Zoo met een fprak hij van tagtig duizend guldens net als wij onder malkander van een daalder fpreken; en dat alles terwijl hij met zijn brieventssch praatte. Kijk, daar doet hij ze weer open. De Reiziger, (bard febreeuwende.) De meid! Kaat.  vol Volk, Blijspel. 31 Kaatje. Hoor je wel, Juffrouw I hoe hij fchreeuwt ? Juffr. Grof. Dat komt omdat hij doof is; je behoeft hem niet eens antwoord te geven; want hij kan het toth niet hooren. De Reiziger. Papier, pen en inkt. K a a t j b , (hem het fchrijfgereedfcbap, dat op een tafel ftaat wijzende?) Wil je fchrijven? De Reiziger Ja, dat is waar, ik heb ja noch niets gegeven; je doet wel, Kind! dat je 't me helpt onthouden: want ik ben fomtijds wat vetftrooid van gedachten; dit maakt dat ... Kaatje, (jegens Jufrouw Grof.) Kijk eens, Juffrouw; wat ik gekregen heb. Ik mag wel lijden, dat er dikwijls zulke dooven komen, die zoo verftrooid van gedachten zijn; ik ben juist wel niet hebzuchtig; maar ik zal ze toch allerbest bedienen. Juffr. Grof. Het is een onbegrijplijck menfchi Maar evenwel, luider eens. Kaatje! hij kan niet gevoeglijk daar blijven zitten: de Heereu en D.imes, die zoo liaan te komen; die apart hebben willen eten, dit alles... Kaai-  3» De Doove, of het Huis Kaatje. ó! Juffrouw! waar zorg je voor; ik (la vojt alles in. Ga jij maar naar bed; je hebt rust nodig. Laat aan mij deze ganfche zaak maar over. De ReizIcer. Hier wordt Iaat gegeten; en ik moet morg'n ochtend heel vroeg weg. Ik heb honger, dorst en vaak. De meid! de meid I zoo daar is ze. Hoe laat eet je , hier te land? Kaatje. Op 'toogenblik, Mijn Heerl De Reiziger IVeen, dat vroeg ik je niet. Wat duivel! ik weet wel, dat je een aardige meid ben, inaar ik zeg, dat ik honger heb. Juffr Grof. Wel nu, Kind! 'er wordt je een compliment gemaakt; je mag wel te vreden wezen. Kaatj e. Dit gebeurd me, zonder verwaandheid gezegd , heel dik wils .... maar daar is al ons volkje. Wat of ze zeggen zullen, a's ze hem daar zien zitten? DER-  vol Volk, Blijspel. 53 DERDE TONEEL. De Vorigen, Oversteen, Constantia., Rozette» Duper. Constantia en Rozette , (de Reiziger ziende?) Hemel! Wat is dat? (De Reiziger verdraait bet booft niet en blijft flit zitten.) Duper. Wei, wat fcheelt 'er aan je lui? Oversteen. Wie is die vreemdeling, die daar ftilletjes op zijn gemak zijn memorieboekje zit doortebladeren , en i niet eens ichijnt te merken, dat wij hier zijn ? Juffr. Grof. Dat is al een raar Heer in zijn foort; anders kan ik 'er je niets van zeggen; ik heb mij met hem ver» maakt; vermaakt gij 'er u nu mede, Mijn Heeren; ik laat je met hem alleen; redt je, zoo goed als het : je mogelijk is. (zij vertrekt.) Duper. Hol hol Dat zal ik gaauw klaar krijgen. Kom aan, Mijn Heer! kom aan j wees zoo goed van daar van daan te verhuizen, als het je belieft. Dit is hier de gemeene tafel niet. C De  34 De Doove, of het Huis De Reiziger. Neen, Mijn Heer! hoe veel beleefdheid mij ook bewezen wordt, ik neem nooit de eerde plaats; ik zit hier volmaakt goed; ik blijf zitten. Duper. Hier komt van geen eerde of Iaatlte plaats te pas; je hebt hier in 't geheel geen plaats, brui heen. De Reiziger. Zoo veel vriendlijkheid maakt mij verlegen, Mijn Heer! vertrouw vrij dat ik ze op haar regte waarde weet te fchatten; maar ik zal niet van deze plaats af gaan ,• het is de eenige, die mij voegt in het gezelfchap van zulke heufche vreemdelingen , als ik de eer heb hier te ontmoeten. Duper. Wel, wat duivel! is dat hier? ik kan het me in 't geheel niet begrijpen. Oversteen. Het is evenwel heel gemaklijk te begrijpen: merk je dan niet, dat die Heer, die 'er anders heel gunftig uitziet, het ongeluk heeft van doof te wezen ? Duper. Waarom heb je dat niet ten eerden gezeid ? ik heb een heele goede ftem,- ik zal het hem toefchreeuwen, en hij zal mij wel moeten verdaan (Schreeuwende) Hier is niet voor je gedekt, Mijn Heer! Ds  vol Volk, Blijspel. 35 De Reiziger, (zich buigende, waarna hij zich tmfcben de twee Dames plaatst.) Wel aan, Mijn Heer! dewijl je 't volftrekt wilt, zal ik tusfchen die twee Dames gaan zitten , zoo zij de goedheid willen hebben van het mij te permitteeren. (De Dames buigen en hij zet zich neder.) Duper. Als dat hier zoo moet gaan, waar zal ik dan blijven? Rozette, (eenigzins gemelijk.) Maar Mijn Heer.' als je 'er niet uitfcheidt, dan zullen wij van avond niet aan het eten komen. Die Heer is doof; maar hij fcbijnt een gefchikt en fatzoenlijk man te wezen ; hij kan het geen wij zeggen niet verftaan; wat zwarigheid fteekt 'er in, dat hij hier blijft. Laat nog een bord brengen, en ga daar zitten. Oversteen. Mejuffrouw heeft gelijk ; dat is de kortfte weg. De Heer verbeeldt zich, dat hij in een herberg aan de gemeene tafel is; hij mist het genoegen van te kunnen hooren ; laat hem met rust. Wij moeten door onheuschheid zijn ongeluk niet vergrooten. D UPER. I Het is evenwel verdoemd onaangenaam. (Hij yfchreeawt) Kaatje t een bord. En juist moet de ] vent nog tusfchen die twee Dames gaan zitten. C 2 De  1 36 Da Doove, of het Huis De Reiziger. De eerde plaats! en dat voor mij, die niet eens de e.r heeft van bekend te wezen; dit is een gunst, die men zelden op reis aantreft , en vooral als zij zoo gracieus verleend word. ö! Ik zal het gedach- ■ tig wezen, Mijn Heer.' dat beloof ik je. Duper, (nors.) Dat komt niet te pas. (Hij fchreeuwt) Kaatje! Kaatje, (van binnen.) Ik kom. (Zij komt op het Toneel.) Wat is er van i je dienst? Duper. * Wat weerga I dat zie je wel, een bord; dewijl i die vervloekte doove kwartel, tegen wil en dank met ons wil eten en daerenboven mijn plaats neemt. Toe kom aan, haast je wat; en hoor, hij zal toch zijn gelag betalen, verfta je? Kaatje, (een bord enz.brengendeenlagchende.) Ha ! ha! ha! ha! D u per. Wordt je zot, Meidl Waar lagch je om? zeg! Kaatje. Ik lagch, om dat ik zie, dat een Doove alles be-l ter verftaat dan jij, die evenwel twee frisfche oorent heeft. Kom aan, Mijn Heer Duper! ga daar zit-j ten en eet fraakelijk , want je betaalt heel edel-i moedig. Du.J  vol VoLn, Blijspel. 37 Duper. Dat doe ik ook,- maar niet voor dien Dooven — neen, neen, ik bedankje. Laat hij blijven zitten; dewijl het niet mogelijk is geweest om hem te doen opkramen; maar betalen moet hij; betalen moet hijï (Gedurende deze redenswisfeling , houdt de Reiziger zich onledig met eten en drinken.) Oversteen. Kunt gij geloven, dat een fatzoenlijk man in een herberg zijn verteering niet zou betalen? Da Reiziger. Dat is excellent; in de daad, dit is een van de beste herbergen, die ik nog immer aangetroffen heb; en het gezelfchap, vooral Mijn Heer; (Zich tot Duper keerende~) ó! zijn beleefdheid is zoo kiesch, zoo kiesch, dat het niet om uittefpreken is 1 Dit zijn i keurige patrijzen, Dames! indien ik de vrijheid durf; de gebruiken ... Rozette. ; Met vmgracie weet hij voortefnijden. Dit moet 'er van gezegd worden, Mijn Heer Duper! dat hij een wellevend man is, die Doove. Duper. Wat raakt mij dat? niet met al; was hij 'er niet igeweest; dan hadden wij wat over onze zaakjes i kunnen keuvelen, met u en papa, in plaats van ... C 3 Oter-  38 De Doove, of het Huis Oversteen. Wat verhindert ons dit; dewijl hij doof is, kan hij ons niet verdaan, ... kijk maar eens, hij denkt niet eens op ons; hij eet ... Duper. Als een wolf; hij zal dubbel betalen. Constantia, Maar gij, Vader, praat wel; maar eerniet. Oversteek. Ik vermaak mij met de graagte van dien Heer; hij verflindt alles, terwijl hij u beiden, nu de een dan de andere, met oogen als vuur, aankijkt: hij fchijnt juist geen vijand van de vrouwen te wezen. Rozette. Wie kan dat ook wezen? Duper. Dat is waarachtig al een heele plaifierige gast, hij vreet alles op en zuipt alles uit, zonder een woord te fpreken of te verdaan. Constantia. Wel nu, dan zal hij niets klappen, en dat is al een grootezaak; want bij uwe maaltijden, Heeren , veroorloft gij u al heel wat vrijheid omtrend lieden, die gij voor doof houdt, en het tot uw ongeluk, niet akoos zijn. De Reiziger. Vergeef mij, dat ik u in de reden val, Mevrouw!  vol Volk Blijspel. 39 vrouw! zeide gij niet dat het goede weer haast gedaan zou wezen? wij kunnen evenwel nog veel mooije dagen hebben, de herfst levert 'er nog wel eenigen op; ik heb dikwils in dat faizoen verruklijke dagen gezien, fchoon het zeker is, dat ze in dit klimaat meest vochtig vallen. Rozette. Ik moet mij eens met een gefprek met hem amufeeren. Duper. Een allerliefst gefprek! het zal wezen of je verkeerde propoosten, fpaelde: als je van wit praat, zal hij je op zwart antwoorden. Rozette. Ik heb wel eens zulke gefprekken gehoort tus. fchen menfchen, die niet doof waren. Constantia. Wat hebt gij 'er aan om u met het ongeluk van dien Heer te amufeerenl Is hij niet genoeg te beklag.m. Rozette. Het is geen groot kwaad hem het een en ander te vragen en om zijne antwoorden, die waarfchijnlijk heel grappig zullen wezen, te lachen 1 (Duper wil iels uil de jcbotel nemen; maar de Doove, komt hem voor en neemt het voor zich zelven.) C 4. Dü*  40 De Doove, of het Huis Duper Kijk eens! hoe vind je dat? Hij neemt net het ftukje, dat ik hebben wilde, voor mijn neus weg. Hij mag doof wezen; maar hij is maar in 't geheel niet blind. O verstee n. Wel nu, neem wat anders; 'er is eten genoeg op tafel. Rozette. Wat een ellendig geweld om een enkele vleugel van een patrijs. Duper. Ik hou veel van de vleugel van een patrijs; ik eet anders niets als dat van het bèest, ik. Rozette. Kom aanl Ik zal heel hard fchreeuwen. Mijn Heer ! hebt gij dat jammerlijk gebrek van uw geboorte af gehad, of het bij toeval gekregen. De Reiziger. Neen, Mevrouw! ik ben voor affaire hier geko. men; zelfs voor een zeer gewigtige affaire. Rozette. Gij zult, hoop ik, ons dit wel wat nader willen uitleggen. De Reiziger. Mün Vader? Neen, het is een Oom, dien ik hier te land heb en die mijn Nicht wil uittrouwen aan een  Vol Volk, Blijspel. 41 een foort van botmuil, een regten ezel, en dat tegen haar zin, zoo als natuurlijk is; maar mijn oom is een goed man en ik ga morgen nasr hem toe, om de zaken in order te brengen en te maken, dat mijn Nicht van dit ongeluk, het grootfte, dat ik ken, bevrijd blijve. Duper. Hij heeft gelijk, Schoonvader! Vivat de wel gfchikte huwlijken; zoo als dat van uw dochter en mij, bij voorbeeld. (Hij lacht zotlijk.) De Reiziger. Het is wel waar, Mijn Heer! je moet nietlagchen om het geen ik zeg; 't is waar. Mijn Nicht is een lief meisje; haar vrijer is een gek, en zoo hij den b^est fpeelt; zoo hij niet goedfehiks aftrekt, zal ik hem zijn ezelsoren afhacken, dat verzeker ik je! (Dupek, met een glas wijn in de hand.) Satan! Mijn Heer! Wat ga je te Wak; zoo maar de ooren af te hakken. De Reiziger, (met Duper klinkende.) Wil je, ik ben tot je dienst; met al mijn hart. Je gezondheid, Mijn Heer! ó! Ik hou niet van de genegendheid der Dames ta dwingen; mijn Nicht heeft die voor een ander; zit bemint een jongman, dieveel verdienden heeft en net haarflagis, en de Maaflrichtfche vrijer zal ik de Maas in jagen, zoo hij zich niet ais een man van eer gedraagt. C 5 C on-  42 De Doove, of het Huis Constantia. Wij hebben gedaen met eten Vaderl was het niet ibest dat wij gingen flapen. Oversteen, (oprijzende.') Gij hebt gelijk, Dochter! (/Wen , behalven Duper , ftaan op) De Reiziger. Zie zoo! Nu hebben we gegeten. Duper. Ja, hij, maar ik .... Kaatje! K a a t | e , (van binnen.) Mijn Fleer! Duper. De rekening! Kaatje (van binnen) Ik kom , zoo met een. Duper. Ha! fatanfche Doove! je zult het foupé betalen , je zult het betalen, betalen! De Reiziger. Dit heet het kwartier van Rabbelais; de beurs moet woorden dag; kom aan. (Hij baalt zijn beurs uit.) Vier fchellingen per hoofd ... (Het geld afpasfende) Zie daar zijn vier fchellingen; ik zal ook een fooitje aan de meid geven, zoo als het behoort en betaamt. Du.  vol Volk, Blijspel. 43 Düpep. Wat vier fchellingen? (Schreeuwende") Zeg, doove Heer! wat wil je met die vier fchellingen doen? (Hij laat hem drie guldens zien ) Je moet drie guldens betalen, hoor je wel? Oversteen. Neen, hij hoort het niet, want hij is doof. De Reiziger. Hoe, Mijn Heer! wat is dat? na mij met beleefdheden vereerd te hebben, wilt ge ook nog mijn gelag betalen. Weet ge wel, Mijn Heer! dat indien Ik geen ondervinding had van uw verheven en regtfchapen gevoelens, ik deze beleefdheid voor eene belediging zou houden. Duper. Wat babbelt hij daar van voor hem te betalen? Hij moet, zoo wel als een ander, drie guldens ge. ven. VIERDE TONEEL. De Vorigen, Juffr. Grof, Kaatje. Kaatje, De Juffrouw volgt mij met de rekening, Heren 1 Duper. 't Is goed, dat je komt , Juffrouw! maak toch eens,  4+ De Doove, of het Huis eens, dat die hagelfche Doove, volgens onze afIpraak betaalt. Drie guldens voor ieder, is het zoo nie.? Juffr. Grof. Ja, zeker, drie guldens voor kder,- hier is de rekening, vijftien guldens voor de vijf. Duper. Maar Mijn Heer de Doove belieft niet meer als vier fchellingen te betalen ; daar leggen ze ; en waarachtig hij alleen heeft voor meer als een halven rijder gegeten, de vent. Oversteen. (lagchende.) Het is waar, dat hij goeden honger fcheen te hebben. Rozette, (tegen Conftantia.') Wij moeten eens zien hoe dat aflopen zal. De Reiziger. Hoor eens, Juffrouw! Mijn Heer nog niet te vreden met al de viiendlijkheid en eer, aan mij bewezen, wil nog bovendien vier fchellingen voor mij betalen, even of ik vier fchellingen nodig had om mijn gelag te kunnen betalen ,• dat is, waarachtig, voor het eerst, dat ik op zulk eene wijs vernederd word; te veel beleefdheid wordt fomtijds hoonende. Duper, (fchreeuwende) Maar, Mijn Heer! CON.  vol Volk, Blijspel. 45 Constantia. Of je fchreeuwt of niet, hij kan je toch niet verftaan. R o z et te. Daar is papier en inkt, fchrijf aan hem. Juffr. Grof. Mejuffrouw heeft gelijk, dat is de kortfte weg. Duper. Ja, maar dan is het nog te weten, of hij wel lezen kan, Constantia. Het zou eerst nog te bezien ftaan of je wel kunt fchrijven, Mijn Heerl Duper. Ik? hal ha! vraag het,... vraag maar eens in dit land raar mijn billets -doux ; dan zal je nog eerst een zwierige ftijl, een fchilderachtige wijs van fchrijven zienl Ha, ha, ha, ha! Allen, (cenigzim binnen monds.) Die hals! Die gek! Die zot! Die rekel. Duper. Dit brengt me iets te binnen ... Kaatje! je moet in mijn kamer inkt en papier met een goede vermaakte pen en twee kaarfen brengen; ik wil aan al mijn goede vrienden fchrijven , om hun kennis te geven van de aankomst mijner aanftaande vrouw. Ka at-  /jö De Doove, of het Huis Kaatje. 'c Is wel, Mijn Heer! De Reiziger, (tegen Kaatje.) Daar, Meisje! dewijl niemand mijn geld wil aan. nemen, geef ik net jou . . . neem aan, neem aan, Kind! Ik ben ook mild; Mijn Heer is het niet alleen. Duper, (geeft hem het papier, dat hij ge. fchreven heeft, over.) Daar, Mijn Heer! lees; dewijl je niets kunt ver-ftaan, moet men wel aan je fchriiven. De Reiziger, (overluid lezende.) „ Mijn Heer de Doove! ... Hoe, Mijn Heer de Doove! D c p e r. Neen, hij is niet doof, zeid hij ftraks! Hij zou het kanon niet eens hooren afgaan. De Reiziger. Ik kan niet ontkennen, dat het gefchut mij bij de hatfte revue een beetje hardhorig gemaakt heeft; maar buiten dat, geloof ik, Dames! dat ik de beleefdheid van dien Heer en van het gezelfchap, ten naasten bij, naar behooren beantwoord heb. Rozette, lagchende.) Ja, ten naasten bij (Tegen Conftantia) Hij maakt bet heel goed. De  vol Volk, Blij stel. 47 De Reiziger En is het, behalven dat, gevoeglijk van aan iemand te fchrijven, Mijn Heer de Doove! indien ik, bijvoorbeeld, fchrijven moest aan een domoor, Mijn Heer! Zou ik dan zetten: Mijn Heer de Domoor? Gij, die zoo wellevend zijt ... Maar kom aan, laat ik verder zien. (Hij begint weder te lezen) „ Mijn „ Heer de Doove! dan, als het zoo wezen moet ,, Gij behoort te weten, dal gij hier niet aan een ,. gemeene tafel zijt; weet dat ik drie guldens per „ hoofd voor een Soupé van vier perfoonen betalen „ moet, en dat gij zoo goed zult hebben te wezen „ van mede uw drie guldens te geven" Wel, Mijn Heer! waarom fprak je niet? Duper. Ja wel, goeden avond! of je tegen hem of tegen dien muur fpreekt is net het zelfde. De Reiziger. Wie heeft je leeren fchrijven? Mijn Heer! Duper. Dat raakt je niet,- betaal maar, en daar mede is 't gedaan. De Reiziger. Het is dan drie guldens ... (Tegen Kaatje.) Hoe jij de vier fchellingen maar. Kaatje. Dewijl Mijn Heer het zoo begeert. De  49 De Doove, of het Hüis De Reiziger. Ja, zeker, Kind! heb ik ze je vereerd. Ka at je, (tegen Jufrouw Grof.) Somtijd 20u men denken, dat hij iets verflond. Jlffr. Grof. Neen, Meis:e! hij vat wel eens den klank van het laatfte woord; dat is het al; hij antwoord ten naasten bij, zonder eigenlijk te antwoorden. De Reiziger. Schoon het niet gebruiklijk is, Juffrouw! geld te geven voor men heengaat, zal ik dezen avond mijn fchuld betalen, in de verwachting, dat Mijn Heer insgelijks zal doen; wij zijn met ons vijven, ieder drie guldens, dat maakt vijftien guldens. Ziedaar mijn aandeel. (Hij betaalt drie guldens) In het vervolg, Mijn Heer! kunt gij uw eerbewijzen fchenken aan hun, die g inkt jlelt hij een conditie in of bedankt voor dezelve.) Nu ben ik rond geweest. Zou ik ook op de gezondheid van den Doove drinken? Neen, die vervloekte vent heeft mij te veel gebruit ; kom aan evenwel op zijn beterfchap. Je beterfchap, Mijn Heer de Doove! en dat de droes je halen mag, eer je goê lui weêr zoo plaagt. De fles is leeg ; nu mag ik zien of ik wat flapen kan. Hij zet zich in de armftoel; doch niet gemaklijk genoeg leggende , zet en legt hij 'er eenige floelen bij, waarop zijn lijf en beenen leunen?) Zie zoo, dat zal gaan, nu kan ik flapen als een roos.' maar wacht ik heb geen muts, ik zal 'er maar een van een fervet maaken. (Zoo als hij op wil ftaan valt hij met de floelen om, en rolt op den grond ; bij febikt de floelen in orde , vouwt een fervet tot een  da De Doove, of het Huis een muts, zet die op , fpreidt de andere fervetten over de floelen , die bij tot een legeiflee gefcbikt heeft; doet een kaars uit, zet de andere op een bord op den grond , en gaat weder leggen; eenige oogenblikkcn gelegen hebbende, vliegt bij, als zeer verfchrikt, op.) Wat hcorde ik daar? zonden 'er hier ook dieven wezen ; die me kwamen beitelen? Ik moet eens kijken ; me dunkt die Doove , die toch enkel hier fchijnt gekomen te wezen om me te kwellen , zag 'er wel een beetje fchurkachtig uit. ■ (Hij (laat op, loert, met veel merkteekcnen van angst, in het rond, luistert en voelt aan alle deuren , ziet onder de tafel en floelen, zelfs onder die waarop hij legt) Ik vind toch niets. Zou de Doove ook komen (pooken? maar neen hij is, zoo veel ik weet, nog, niet dood; en alleen de dooden komen voor fpookjefpeelen. Laat ik maar gaan flapen; ik zal mis gehoord hebben. (Hij gaat weder op de floelen leggen, geeuwt en rekt zich uit.) Ik heb vaak; ik zal mij zeiven wel in flaap zingen. (HU zingt) Lijsje fliep in het bosch in 't lommer, enz. (Onder bet zingen wordt zijn ftem langzamerhand faauwer en hij geraakt in flaap. Het gordijn valt.) Einde van het tweede Bedrijf. DER-  vol Volk Blijspel. Gy DERDE BEDRIJF. (Het Toneel is als in het eerfle Bed) ijf.) EERSTE TONEEL. Kaatje, Pieter. (Zij brengen zamen de tafel met eten binnen en zetten die aan een der zijden van bet Toneel.) Kaatje. Zet neêr; zoo is'het wel. Kom mijn, arme Pieter! nu moet je eens terdeeg je te goed doen. ]e hebt den geheelen dag gewerkt als een ezel. Wat is.'er hier een volk in huis! Pieter. Ja, dat menfchen en beesten'er voorbeeven; men weet niet wie men eerst moet helpen. Kaatje, Je zult dan ook wel heel vermoeid wezen, Bestemaat! Daar eet, drink en verfri'cbje een beetje; je hebt het wel nodig. Pieter. Je blijft me dan nog altijd heel lief hibben; nieï waar? zuiker zoete Kaatje! Ka at-  6i De Doove, of het Huis Kaatje. Of ik je lief heb! maar eet, eet fchielijk; de nachten duuren voor ons niet lang ; 'er most ons eens iemand overvallen: ik zou niet gaarne hebben, dat die Mijn Heer Druipneus, of Duptr, hoe hiet de vent ook? die .... Pieter. Meen je dien ezel, die hier enkel komt om ons het hoofd op hol te helpen. Ka atj f. Dezelfde. Dit is het overfchot van een maaltijd, dien hij gegeven heeft, die woelgeest ; en waarvan ik wil, dat jij je bediendt. Kom, haast je wat. Pieter. En jij ook. Toe, een klein glaasje: Je gezondheid, Hartje lief! (Zij drinken.) TWEEDE TONEEL. De vorigen, Van der Werf Pieter. Nog eens ... (Zij drinken weder.) Van der Werf, (terzijde.) Ha! hal dat is hier een aardig huishouJetje s dunkt me. Pib-  Vol Vó lk, Blijspel. ' 6$ Pi ete r. Maar zeg eens, Kaatje liefl wanneer zult gij mijn vrou v wezen ? (Hij omhelst baar; zij weert hem flauw/ijk af.) Kaatje. Laat (laan! blijf af! Wanneer? och! als we wathebben, om van te leven: Want, kijk eens! te trouwen om op (Iroo te flapen en blinde aardappelen te eten dat is de moeite niet waardig. Pieter. ó Jemenij! daar heb ik niet eens een zwaar hoofd over: ik ben al een beetje rijk; zonder de twea zesthalven, die mij die Doove Heer gegeven heeft, mede te tellen, en het fortuin klimt bij mij van trap tot trap, zoo als bij jou de liefde, klein Guitje! Kaatje. Ja, dat is waar, je brengt het me ingedachte; die Doove is de liefde Heer van de wereld. Kijk eens* Wat hij me gegeven heeft: daar, Piet! 't is voor jou. Pieter. Ik neem het, om je geen ondienst of verdriet td doen; maar ik zal het voor je bewaren. Van der Werf. Wel gedaan vriend! (Pieter en Kaatje flaan op.) Ka at je. Wie is daar? ó! Het is de doove Heer. E Van  66 De Doove, of het Huis Van der Werf. Pieter, wil je me de vriendfchap bewijzen van dezen brief aan zijn adres te bezorgen ? Kaatje, (fcbreeuwendé) Ik vrees dat Pieter niet te regt zal komen. Mijn Heer! Van der Werp. Stilf ftil! fpreek zachter, Meisje! je zoudt het geheele huis bij malkander fchreeuwen. Kaatje, (nog barder fcbreeuwende,') Maar, Mijn Heer om van een Doove verftaan se worden, moet men wel Van der Werf. Ja, om van een Doove verftaan te worden, dat is waar. Maar tegen mij, die zoo min doof is als gij zijt, behoef je zoo niet te fchreeuwen. Kaatje. Wat zeg je? Mijn Heer! ben je niet doof? Van der Werf. Zoo min als gij, zeg ik andermaal ... maar laat Pieter ten eersten mijn brief gaan befteüen. Het begint al dag te worden; de zon fcbijnt van daag vroeg opgedaan te wezen. Kaatje. En wij ook, Mijn Heer! maar het gebeurt ook wel eens, dat we iu 't geheel niet naar bed gaan. Van  vol Volk, Blijspel. 67 Van der Werf, (baar de kin jlreelendt.) In 't geheel niet? Guitje! Dat mag men nog eerst op zijn pligt pasfen hieten, als men 'er den flaap aan opoffert. Pieter. Waar moet ik dien brief brengen? Mijn Heer I Van der Werf. Dat is waar, ik had het je vergeeten te zeggen. Bij den Heer Veldhof: je had het kunnen zien; het ftaat op het adres. Pieter. Ja, zeker, ik zou het wel gezien hebben; ik heb wel oogen; maar ik zon toch het huis niet gevonden hebben. Van der Werf. Hal ha! je kent dan misfchien niet al te wel Ie* zen ? Pieter. Noch wel, noch kwalijk: ik ken het in't geheel niet. (Men boort kloppen.") Wie klopt 'er zoo vroeg ? Kaatje, Ik zal eens gaan kijken. (Zij gaat been) Van der Werf. Heb je wel op mijn paard gepast? £ 2 Flb  6S De Doove, of het Hüis Pieter. Ja wel, Mijn Heerl wat is dat een mooi beest Var der Werf, (hem iets geveilde.) Daarl Pi ete r. Ik bedankje, Mijn heer! Van der Werf. je wilt dan met Kaatje trouwen? Pieter. Ei, ei! nu hoor ik wel, dat Mijn Heer niet doof is; hij heeft alles verdaan, wat Kaatje en ik gezeid hebben. Van der Werf. Dat heb ik ook, Vriend! Hoe veel zou je wel nodig hebben om te kunnen trouwen? fpreek op. Pieter. Ochl niet veel, heel weinig, Mijn Heer! Arme luidjes, zoo als wij, kunnen met een paar honderd guldens, en zelfs minder, al heel ver komen om ons huishouden op te zetten en van ons handwerk te leven. ... Maar de brief ... ik ga ... DER-  tol Volk, Blijspel. 5J> DERDE TONEEL. Van der Werf, Veldhof , .Kaatje, Pieter. Van der Werf. Zoo ben je daar, Veldhof! je bent'er vroeg bij, dat hiet ik nog eerst .vroeg opftaan, om zijn fchulden te komen betalen. Kaatje. Het was Mijn Heer, die klopte. Veldhof. ]k heb den geheelen nacht geen oog toe gedaan, ik was ongeduldig om te weten of ik .. . Van der Werf. De weddingfchap gewonnen of verloren had, niet waar? Veldhof. Zoo is 't ook, Vriend lief! Van der Werf. Heb je 't geld, waarom we gewed hebben, de vijftig dukaten, bij je? Ve ldhof. Een fchoone vraag! Van der Werf. Geef op, fchielijk! E 3 Veld*  7» Ds Doove, op het Huis Veldhof. Ma«r zrjn ze gewonnen? Heb je hier gelogeerd 1 Van der Werf. Wel zeker. Pieter en Kaatje (te gelijk.') Dat is waar. Veldhof. En je paard? Pieter. Dat kan ik je verzekeren} ik «elf heb het opgepast. Veldhof. Heb je hier gegeten? Kaatje, (lagcbende.) Wel ja ; vraag het maar aan de vleugel van de patrijs. Veldhof. Heb je een kamer en bed kunnen krijgen? Van dir Werf. Ook al. Raatje. En een beddepan 'er bij, waar van Mijn Heer geen gebruik heeft willen maken,uit hoofde van zijn natuurlijke warmte. Veldhof. Ik ben het dan kwijt? Van  vol Volk, Blijspel. 71 Van der Werf. Je hoort het. Veldhof. Paar zijn je vijftig dukaten. Van der Wert. Die u meer interest zullen opbrengen , al« je denkt. Veldhof. Hoe zoo ? Wat voor interest ? Van der Werf. Die van een weldaad (Tegen Pieter en Kaatje, bun bet geld gevende) Daar, Kindersl Aan een zotte weddingfchap en aan mijn Vriend zijt gij uw huwlijk verpiigt ; mogt gij altijd zoo gelukkig wezen, als wij thans zijn. Kaatje.' ga eens zien of de Dames al bij de hand zijn. (Kaatje kuscbt hem deband en gaat been.) Veldhof. Maar hoe heb gij het toch aangelegd? Van der Werf. Gij zult alles weten! uw geld is zoo goed gewonnen als hefteed. Veldhof. Dat is niet weinig gezegd. Maar die Dames, uw beminnelijke Zuster! Van der Werf. Geduld,gedold! Wat zijt ge fchriklijk ongeduldig 1 E 4 . Velp-  jr» De Doove, of het Huis Veldhof. Welk een wonder, dat Mijn Heer zoo koelbloedig is 1 Het valt ook heel zwaar op zulk een wijs zijn ongeduld te temperen I Hij wint een weddingfchap en eet met zijn meisje; ik verlies mijn geld , en moet mij ver van mijn meisje af, bij een oom behelpen. Dat is heel verkwiklijk. P ieter. Ik vind in de daad, dat die eene Heer veel gelukkiger is, dan de andere. Van der Werf. Kom, zwijg maar, Knorrepot! Daar is Kaatje! Kaatje, RÏijn Heer ! de Dames zijn niet lang te bed geweest, zijn zij reeds opgelïaan; de oude Heer is bij haar; gij kunt uw opwachting bij haar maiien Terwijl ga ik de koffij, waarom zij gevraagd hebben, en die ik zoo met een zal brengen, gereed maken. Veldhof. Kom, Vriend, kom fchielijk naar de meisjes! Van der Werf. Ja, kom, laten wij den braven O verfleen uit zijn doling helpen, en ik ga mijn best doen, om zijn dochter te krijgen, die hij belooft aan een ,,, Veldhof, Aan eenwat? Van  vol Volk, Blijspel. 73 Van der Werf. Aan een ezelskuiken; ik zal u alles vertellen; laat mij begaan, en zien of mijn zuster genegenheid heeft voor .... Veldhof. Voor mij! Van der Werf. Voor het huwlijk, het zij met u, of een ander. Kom, ga ja meê? Veldhof. Ik volg u. Ach! dierbare Rozette! VIERDE TONEEL. Pieter, Kaatje. Kaatje. De Hemel fchenk u zegen ! Vijftig mooije gouden dukaten. Och ! mijn lieve Piet! Ik kan 'er nog niet regt van bekomen. Wat een best Heer is die Doove. Pieter. Ik heb wel aan zijn paard gezien, dat hij een goed mensen moest wezen. Maar ga fchielijk de koffij klaar maken; het is niet meer dan billijk; hun die ons zoo veel blijken van hun goed hart geven, ook met hart en ziel te dienen. E 5 KM*  74 De Doove, of het Hun Kaatje. ik vlieg heen. Daar is de beurs, Pieter. l Bewaar ze maar. Kaatje, Neen, jij moet het doen. Het komt den man toe om het geld te bewaren. Pieter. Het komt zoo wel de vrouw als den man toe, als ze beiden braaf zijn; en als ze het geen van beiden zijn, dan is de beurs ,wie ze ook bewaard, fchielijk leeg. Houd jij ze maar, zeg ik. Maar de menfchen zullen naar de koffij verlangen ; kom ga ge klaar maken. Dag, Kaatje liefl (Zij doen elkander eenige liefkozingen.) Kaatje, (in V been gaan.) Eet en drink alles van dien ezelskop maar op; frees niet verlegen. Ik ga de Juffrouwen helpen. VIJFDE TONEEL, Pieter. Dat fmaakt! ik heb in langen tijd zulk een goed Snaai niet gedaan. Wat is die wijn lekker. Maar dat lievè Kaatje ! welk een aardig fchepfeltje! Wat een gevoelig hartje; welk een goede ziel! ól ik moet iaet zulk een zuikerzoe: engeltje van een meisje wel  TOL {VOLïï, B LIJ5PEL. 75 wel gelukkig wezen. Ik zal eens op haar gezondheid drinken, en op die van dien goede 1 Dooven, die met zoo veel piaifier anderen plaifter doet. (JHj drinkt.) ZESDE TONEEL. Duper, Pieter. D UPER. Wat doe je? Schurk! zuipje mijn wijn uit' wacht, je zult het duurder betalen, als ie w-l denkt. Pieter. Mijn Heer! vergeef het me. Duper. Ja, vergeven, dacht ikl Ik zal je eens laten ziei hoe ik het je vergeef, Gaauwdief! (Hij neemt bet fervet, dat hem tot een muts diende, af, maakt bet los, en zwiept er Pieter mede naar debeenen, hem rondom de tafel nalopende?) Hol hol ik zal je wel krijgen 1 ik zal je wel krijgen! Zie me dien ftaljongen eens, die mijn wijn uitzuipt, en mijn brood en alles, wat ik bewaard had, opvreet! Ja, ja? loopmaar, ik zal je wel helpen, Schoft! Laat ik je maar krijgen. Pieter. Schei uit, bid ik, Mijn Heer! ichei uit; ik voel dat  76 De Doove, of het Hois dat ik kwaad begin te worden en dan zou ik je ook al heel licht eens bij de lurven vatten. Duper. Ik wilde wel eens zien, dat je zoo ftiut zou durven wezen! ... een man van mijn fatzoen , Kanaille! (Pieter neemt een fles van de tafel en loopt heen ; Duper volgt hem.") Dief! D.ef! mijn fl,s.' ik heb ze betaald,- mijn fles, zeg ik! voor den duivel! mijn fles! mijn fles! (Hij vervolgt Pieter achter het Toneel.) ZEVENDE TONEEL. Oversteen, Constantia, Rozette, Van der Werf, Veldhof , Juifr. Grof. Oversteen. Welk een leven! Duper, (achter het Toneel.) Mijn fles! Mijn fles! Juffr. Grof. Men kan wezenlijk met dat fchepfel in 't geheel niet te regt komen. Heeren en Dames! ik verzoek verfchoning voor hem: wat u aangaat, Mijn Heer de Doove! ik ben uw dienares! gij zijt een aardige uilenfpiegel, dit moet ik bekennen, Over-  vol Volk, Blijspel. 77 Oversteen. Zijn uilenfpiegelerij, die hij zelf mij van ftukja tot beetje uitgelegd heeft, maakt mij gelukkig. Ik zou mijn dochter aan een zot opgèofferd hebben, terwijl Mijn Heer, die mij, wel is waar , onbekend was, doch van wien mijn zuster, die in den Haag woont, mij op een zeer gunftige wijze gefproken heeft, volmaakt haar flag is. Welk een les voor ouders; en hoe zeer ben ik door hetgeen gij mij, mijne Kindersl vertrouwd hebt, overtuigd geworden van de noodzakelijkheid, om de harten, die voor altoos aan elkander verbonden moeten worden, in het doen van dezen gewigtigen Map ta raadplegen. Maar, mijn lieve Van der Werf, fchoon ik zeg, dat ik alles weet, ben ik nog geheel onkundig waarom gij u gehouden hebt of ge doof waar? Van der Werf. Om alles beter te hooren en te weten. Mijn Heer! en gij ziet, dat dit mij gelukt is. Het heeft mijn Vriend vijftig dukaten gekost. Veldhof Wier gemis ik mij niet beklaag. Van der Werf. Om het gebruik, dat ik 'er van genaakt heb. Ook heb ik u van uw geld interest beloofd; daar is ze. (Hij  78 De Doove, of het Hun (Hij geeft bent de hand zijner zuster.) Veldhof. ó Mijn Vriend! al had gij mij alles, wat ik bezit, afgewonnen, zoudt gij het mij, met deezegift, dubbeld terug gefchonken hebben. Rozette. Geen weddingschap is in ftaat om ze u te doen verliezen. O ver stee n. Dat is heerlijk voor uw Zuster en Vriend; maar over mijn dochter, kan ik, om zoo te fpreken, niet meer befchikken. Een rouwkoop nogthans, die ik zou kunnen betalen .... Van der Werf. Hoe groot? Mijn Heer! Oversteen» Een beuzeling, naar evenredigheid van het geluk mijner dochter, tien duizend guldens; maar hij zou willen procedeeren, die Mijn Heer Duper, en voor mij is een proces of de dood hetzelfde. Van der Werf. Laat mij daar eens mede omfpringen: hij zal de rouwkoop betalen. Oversteen. Neen , dat zou niet billijk wezen. Van der Werf. Wij zullen 'er hem maar eens mede dreigen. Apropos,  tol Volk, Biijjpzl. 79 pos, Juffrouw Grof! je moet ons eens bet Iekkerfte en deftigfle ontbijt klaar maken, dat ooit Maatlrieht door de fmakelijkfte eters heeft zien verflinden. Juffr» Grof. Gij zult bediend worden, Mijn Heer! (Zijvertrekt?} Duper, (agter bet Toneel.) Ik heb hem; ik heb mijn fles! Ik dacht wel, dat ik hem krijgen zou. Van der Werf, Daar is hij, Begeef u voor een wil hij dan tocllvan me hebben? Hij zal me waarachtig nog gek maken. Van der Werf, (terzijde.) Dat is onmogelijk; hij is het al (Tegen Duper.) Ik  rot Volk BliJspel 81 Ik wil je wijs leeren worden , en dat wel door middel van eene kleine correctie, die me dunkt, dat je hoog nodig hebt. Duper, (ter zijde ) Wat meent de vent daarmede? (Overluid) Mijn Heer! Van der Werf. Schreeuw zoo niet; ik verfta je wel. Ken je lezen? Duper. Dat zou ik hopen. Van der Werf. Goed. Lees dit dan, Mijn Heerl lees! Duper, (ter zijde.) Nu hoort en verflaat h;j alles. Van der Werf. Lees dan, Mijn Heer! D u p er. Wacht een beetje, Mijn Heer! het fchrift ... Van der Werf. Is ten minden zoo goed als het uwe , dat ik de infchiklijkheid gehad heb van heel vlug te lezen. Kom, Mijn Heer! haast je wat. (Met eene dreU gende houding,) Duper. Ik zal, Mijn Heer! ik zal: „ Mijn Héér Dü„ per! " Ja , dat is mijn naam. „ Indien gij mij voor % doof hield, hebt gij u bedrogen; ik heb alles gèF ,i Boordt  8a De Doove, of het Huij boord, wat gij gisteren avond over tafel gezegd „ hebt. en laffe ziel alleen is in flaat om mi bruikte „ maken van het gebrek , dat ik voorwende, ten ein,, de hem , die het heeft, te beledigen. Dus hoop ik dat ?, gij voor zulk een laag menscb niet zult willen ge„ houden worden , en dat gij mij regt zult doen. „ Men zegt dat gij een man van fatzoen zijt; ik „ ben zulks ook. Wi) kunnen dus onze kragten tegen „ elkander beproeven ■ geef eet, fpoedïg en voldoende „ andwoord aan uw dienaar " Van der Werf. Van der W t r f. Gii hebt het gelezen. Ik zie , dat gij geen degen bij u hebt ; maar ik heb hier twee pilïoolen , dat komt op hetzelfde uit. Dt'PER. Neen, Mijn Heer, dat komt maar in 't geheel niet op hetzelfde uit; ik vecht nooit met het piftool. Van der Werf. Ga dan je degen halen. Ik geef u keus van wapenen. Duper. Met den degen ook niet, Mijn Heer! Van der Werf. Waarmede dan ? Mijn Heer! Duper. Met niets; ik vecht nooit, Mijn Heer! en hier in ftel ik eer. Ho! ho! ik behoor niet tot die voorvechters, die malkander om een haverklap dood (leken of dood fchieten. Van  vol Volk, B lijspel. 83 Van der Werf. En a's gij beledigd wordt. Duper. Dat gefchiedt met de tong; en dan vecht ik ook met de tong. Van der Werf. En als gij iemand beledigt, gij, Mijn Heer! Dupe r. Dat is mij nog nooit gebeurd. Van per Werf. Dat is dan te zeggen, dat gij omtrend mij uw proef hebt gedaan. Welaan dan , Mijn Heer ! ik vindt mij door u ten hoogden beledigd; ik heb getuigen van uwe beledigingen; zij zullen ook getuigen van ons gevecht wezen, kies, de degen of het piftool. Duper. Maar, Mijn Heer! maar, Mijn Heer! (ter zijde) Hij was niet doof! Och! had ik het maar gewetenf (Overluid) Moeten wij dan volftrekt met het piftool of den degen vechten , en dat om zulk een beuzeling. Van der Werf. Een bele'iging een beuzeling! Het is gemaklijk te zien, dat gij geen militair zijt, Heer fatzoenlijk Man! Duper. Neen, Mijn Heer', die eer heb ik niet. Van der Werf. Wel nu, Mijn Heer! dewijl ik van u de fatisfacF 2 tie,  84 De Doove, of het Huis tie, die mij toekomt, niet door de wapenen krijgen kan, moet gij mij die ten minnen geven, door u openlijk , fchuldig te verklaren aan eene Hechte handelwijs , ten aanhoore van hun, die 'er getuigen van waren. Duper. ó! Dat wil ik gaarne doen, Mijn Heer! als ik ongelijk heb, wil ik het, al was het voor de ganfche wereld, bekennen. Ik kan niet zien, dat 'erfchande in fteekt om te bekennen, dat men ongelijk heeft. Van der Werf. Op dit oogenblik gedraagt gij u verftandig; doe uw best om u altoos zoo te gedragen. Te eken I (Hij biedt hem een gefcbrift aan?) Duper. Wat is dat? Van der Werf. Lees eerst, dan zult ge 't weten. Duper, 'lezende.) „ Ik ondergeteekende, verzoek den Heer van der „ Werf. Kaptein onder de Dragonders, van mij verft gifnis te willen fchenk en, wegens het geen hem be„ ledigende heeft toegefchenen in mijn handelwijs „ omtrent hem. in het logement de Arend, te Maas' ,, tricht." Moet ik dit teekenen ? Van der Werf. Jal Mijn Heerl Du-  vol Volk, Blijspel. 85 Dupep. Maar dan fla ik toe, dat ik u vergifnis vraag. Waar over ? Van der Werf, (hem het p'flool tooner.de.') Zie hier mijn antwoord, en Iaat 'er een einde aan komen: want zoo ik.u verveelde,, zult gij mij van daag met gelijke mnnt betalen, dat verzeker ik u. Duper. Nu, nu, ik zcl teekenen. (Hij gaat aan de tafel zitten.) Van der Werf. Voeg 'er bij, dat gij toeïtemt, dat Juffrouw Conflantia Overfleen mijn vrouw en i iet do uwe word. Du per, (opSlaande.) Neen, dat doe ik, om hoog of om iasg niet. Van des. Werf, (hem bet pijl ooi voorhoudende?) Betwist mij haar dan, Mijn Heer! Zij zal evenwel de moeite wel waardig wezen om 'er om te duelleer en. Duper. Wat karei is dat, lieve Hemel! hij wil altijd vechten! Kom aan, als het dan zoo wezen moet; ik fta haar aan je af; en ik heb'er goede reden voor: want vooronderftel, dat ik met u wilde vechten, daar ik maar in 't geheel niet van hou, dan zou een van beiden gebeuren; of je zoudt mij kapot maken en dan zou ik met Juffrouw Conftantia niet kunnen trouwen; of ik zou u om 't leven brengen, en in dat geval zou F 3 *  86 De Doove, of het Huis ik de vlugt moeten nemen. Mijn Heer Overfleen zou ook zijn Dochter aan geen moordenaar geven, dus, alles wel ingezien, fla ik ze asn je af; en dat met te beter hart, dewijl ik juist niet aan haar bemerken kan , dat ze bijzonder flerk op me verzot is. Van der Werf. Dat zou wel waar kunnen wezen; maar bet geen ik in u bet meeste bemin, is die verheven logica, die u zoo wijsgeerig zegt, dat voorzigtlgheid beter is dan moed; de laaide waagt alles , de eerde niets. 6 Dat is fraei, dat is overheer ijk. Kom, fchrijf en teeken, dat gij van Juffrouw Overdeen afziet. Duper, (na getcekend te hebben?) Heel gaarne; nu moet mij de Vader een rouwkoop van tien duizend guldens betalen ; en het is , zoo waar, allemaal zuivere winst. Van der Werf. Hoe ! men zou u rouwkoop geven ? Je he^t abuis, Mant gij zijt het, die afdand doet, en dos moet gij, volgens alle regelen en wetten, de rouwkoop betalen, en gij zult ze ook beta'en. NEGENDE OF LAATSTE TONEEL. Oversteen , Constantia , Rozette , Van der Werf, Veidhof, Dupek, Juffr. Grof, Kaatje. Oversteen, («« het binnen komen.) Neen , Mijn Heer, ik onttla hem daar van; ik acht  vol Volk Blijsp el 8? acht mij gelukkig genoeg, ctt ik mijn dochter; aan hem, die haar waardig is, Un gevea. D u p e e . Ho! ho! was je daar? 'Et ftak dan bedrog achter dit gehcele werk! Van der Werp. Wat ze? je? be!rog! een nieuwe belediging! heb je nog lust? (Hij houd hem het piftool voor.) Du I ER. Satanfche Vent! benje daar weer met je piftool? Loop naar de hel 1 Ik fprak tegen Mijn Heer Qverttecn, (Hijt keert Van der IVerf der. rug toe.) Oversteen. Neen Mijn Heer Duper! geen bedrog heeft hier plaats gehad; dereden heeft mijn befluit bepaald. De Heer Van der Werf is de eenige man, die door mijn Dochter bemind wordt, dus is het onwederfpreeklijk dat hij de eenige is, die zij tot man begeert; en dewijl ik in allen opzigte loflijke getuigénisfen van hem heb; begrijp ik ook , dat hij en niemand anders haar voegt. Hij zou haar weten te verdedigen; hij is een dapper krijgsman. Het is des te erger voor u , dat gij u niet in ftaat geftild hebt om haar te kunnen winnen. Duper. Moet ik de rouwkoop betalen ? Oversteen. Neen, Mijn Heer! neen ik zal die betalen. VArt  33 De Doove, of het Huis vol Volk. Van der Werf. Maar gij zult ons, hoop ik het genoegen doen van ons met uwe tegenwoordigheid ;e vereeren, op het bruiloismaal, dat zoo daadlijk fta-it gehouden te worden ...z:e daar is , net va1: pas, Kaatje, die ons waarfciiijnlijk zal komen zeggen, dat het gereed is. Kaatje. Zoo is het ook, Heer Doove, die zoo beminlijk als weldadig ziji! het geen gij befte-ld hebt, is gereed; wanneer belieft gü aante zitten ? Van der Werf. Wij volgen u zoo ftraks. ' Duper. Neen, laten wij ten eerden gaan; ik heb verbruiden honger; ook heb ik den geheelen nacht niet naar bed geweest, maar op doelen mijn lenden aan ftuk gelegen; ik bennet of ik geraaibraakt was; ik denk mijn fchaê aan tafel fchoon intehalen, en daarna zal ik in het een of andere bed zien te kruipen. Kaatje. Ik heb het je wel gezeid, Mijn Heer! dat jij al« les zoo goed niet verltond , als die Doove. EINDE.   .1