MAATSCH. DER NEDERL. LETTERE. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  D E W I S S E L.   D E WIS S E L, B L Y S P E L. NAAR 'T HOOGDUITSCH VAN J. F. J U N G E R, DOOR HERMANUS FREDRIK ETBEN. Te AMSTELDAM,hy PIETER JO HANNES UY LE N BROEK. HDCCXCTIU   AAN DE LEDEN VAN HET TOONEELMINNEND GEZELSCHAP: KUNSTMIN EN VERMAAK, IN 'T ALGEMEEN, EN DE ACTERENDE LEDEN IN 'T BYZONDER, WORD DEZE VERTALING OPGEDRAGEN, DOOR HUNN' VRIND H. F. E T B E N, BESCHOUWEND LID VAN GEMELDE GEZELSCHAP. * o  PERSONEN. de heer van brand. carolina, zyne dochter. mevrouw van Sternau, zyne zuster, eene weduwe. van meidling, de oude, oom van van meidling, de jonge. de heer van albach. joseph, bediende van den heer Van Meidling, de jonge. krippag. stroberg. Het fpel fpeelt deels in het huis van den heer Van Meidling, de jonge ; deels in het huis en den tuin van den heer Van Brand. D E  D E \V I S S E L, B L T S P E L. EERSTE BEDRYF. Kamer in het huis van Van Meidling, de jonge. EERSTE T O O N E E L. van meidling, de jonge. Dit is een allerliefst leven! waar ik heen zie, niet dan fehitterende armoede. Indien ik heden geen geld van myn' oom bekome, zo hebbe ik in minder dan vier-en-twintig uren wisfelarresr, daar is geen redding meer! (Hy ziet op zyn Iwrologie^ Reeds tien uur? _ My dunkt, Jofeph kon nu wel van de Post te rug gekomen zyn. A 4 TWEE-  8 DE WISSEL, TWEEDE T O O N E E L. van meidling, joseph. meidling. Wel nu , Jofeph , brengt gy wat ? joseph. Niets. meidling. Hoe! geen geld ? joseph. Geen geld. meidling. Ouk niet eens een' brief? joseph. Ojk niet eens een' brief. meidling. Dat is toch wel ze~'r onnoozel van myn' oom. joseph. Wie weet het, misfehien is 't niet eens zo onnoozel van hem gehandeld. Hy kan verflandige reden hebben , om geen geld meer te zenden. meidling, werpt zich in een" Jloel. En dan zuu men niet vloeken! — Waarachti" het is toch eene heerlyke zaak een' ryken oom te hebben. jo-  £ L T S P E L. 9 JOSEPH. Nu, nu, een ryke oom is juist niet te verachten. MEIDLING. , Maar, wat helpt my dan nu deze ryke oom ? — Waartoe heb ik hem dan? JOSEPH. Zekerlyk zyn de ryke ooms tot niets anders in de waereld, dan om hun geld door hunne armoedige neven te laten verfpillep. Dat is immers zo natuurlyfc als iets. En wanneer 'er een onder de zon leeft, die dezen eersten aller pligten van een' braven neef ftreng vervult, dan zyt gy 't. Gy zyt zelf zo naauwgezet, dat gy uw' ooms geld, nocli eer gy 't bezit , doorbrengt. MEIDLING. Het is een netelige toeitand waarin ik ben. JOSEPH. 6 Ja! uw toeftand is de treurigfte van de waereld. Sedert vyf jaren , die gy hier in Weenen doorgebragt hebt, voert gy het luisterrykfte en vrolykfte leven. MEIDLING. Ja, met anderer lieden hun geld. JOSEPH. Dat doet 'er niets toe. Wie neemt dat dan tegenwoordig zo naauw, wanneer men flechts als een nuttig burger het zyne bydraagt, dat het geld in omloop komt ? gy g3eft dinées en foupées. A 5 MEID-  io DE WISSEL, MEIDLING. Eu ik blyf wynkooper en fl, ger fchuldig, JOSEPH. Dar is deftig. — Gy hebt. fchoone equipagie en livery... MEIDLING. Welke misfchien de Jood Baruch noch heden in beflag neemt. JOSEPH. ó! Geloof dat niet, uwe genade; daartoe is de Jood Baruch ai te beleefd; en, doet hy 't, wel nu, wat is 't dan noch? dan gaan wy te voet, of ryden in een koetskar, wanneer 'er volftrekt moet gereden worden. Uwe genade heeft dan altoos den troost, dat gy niet de eerste in de ftad zyt, die met een paar fchoone en vlugge Engelfche hengsten een paar akelige en ftyve karfchimmels hebt ingehaald. Ik moet u over 't algemeen zeggen, genadige heer, als ik zo op de ftraat ga, en een inpcrtinente heerfchaps-koetzier my zo dicht en fnel voorby ryd, dat ik naauwlyks myn arm ligchaam redden kan, dan denk ik menigmaal by myzelven: ,, Ryd maar voort; gy zult mis„ fchien noch eens God danken , dat men u vry laat „ loopen," Ik verbeeld my altoos, hoe iheller de koetzier ryd, hoe lichter de heer is, die in den wagen zit. En uw koetzier, genadige heer, ryd menigmaal door de naauwfte ftraten zo ras, dat my, ach-  li L Y S P E L. ii achter op den wagen, hooren en zien vergaat. — Gy hebt een menigte bekenden en vrinden... MEIDLING. Die my myn geld at borgen, zonder aan wederbetaling te denken, of het my in 't fpel afwinnen. JOSEPH. Dat is zo 't behoort-, hy, die uw vrind zyn wil, moet zich uwe zaken aantrekken als of het zyne eigen zaken waren. Men moet flechts alles uit het rechte oogpunt befchouwen. Ik zeg u , genadige heer, ik vind uwen toeftand juist niet zo verbaasd treurig-, alles zou volkomen goed zyn; indien uwe crediteurs flechts meer fchertfery verftonden: het is een lastig foort van volk. MEIDLING. Ik weet niet hoe ik my langer voor hen zal wachten, zy vervolgen my op treden en fchreden. J O S.E P H. Ja, dat moet men bekennen, die lieden hebben uwe genade buitengewoon lief. MEIDLING. Gy zyt een gek. JOSEPH. Als ik 'er een ben , ben ik ten minste niet van 't domste foort, en al is een ding noch zo flecht, dan draai en keer ik het toch zo lang, tot ik 'er eene goede zyde aan vinde. Veronderftellen wy eens, gy word  12 DE WISSEL, word ziek; ik daag u uit, of gy In de gantfche flad iemant zult vinden, voor wiens herlïelling fterker en yveriger gebeden word dan voor de uwe; ik geloof, uwe crediteurs komen alsdan den gantfchen dag niet uit de kerk. MEIDLINO. Weet gy dat ik heden of morgen wisfe'arrest bekome ? JOSEPH. Zo ? wel nu, tot verandering eenige dagen t' huis te blyven kan geen kwaad. Voor iemant, die van de eene vermaaklykheid tot de andere zwiert, is een klein arrest even zo heilzaam, als voor een' ongezonden het voorjaarfaizoen. MEIDLING. Als myn oom nu ditmaal noch maar geld geftuurd had! JOSEPH. Hoor eens, ik wil wedden dat hy boos op u Is. Hy fchreef in zyn' laatften brief, dat gy by hem te Amfteidam zoud komen, om van daar aan 't reizen te gaan. MEIDLING. Maar gy weet immers wel de oorzaak, die my daarvan afhield? JOSEPH. 6 Ja! ik weet die wel: uw omgang in het huis van Van Brand, en de fchoone oogen van de freule Ca-  B L r S P E L. 13 Carolina. Maar of deze ontfchuldiging by mynheer uw' oom ook voldoende zal zyn... MEIDLING. Heb ik niet eene ziekte voorgewend? JOSEPH. Zekerlyk. En waarfchynlyk was uw brief zeer hartroerend? „ lk gevoel het, dat ik niet lang meer f z3l leven. — Myne jeugd verwelkt, myne dagen " nemen af. De waereld met alle hare bekoorlyk" heden zyn my onverfchillig." En dat alles als met èene bevende en bykans verftorven hand gefchreven; Biet waar? - Maar, ziet gy, genadige heer! die ooms zyn menigmaal wonderlyke hoofdige lieden: de uwe, by voorbeeld , zo hy zich niet ergert, dewyl gy met, volgens zyn bevel, by hem in Amfteldam zyt gekomen dan is hy toch ten minste boos, dat eene ziekte, zonder zyn verlof, in zyne familie gekomen is, die hy 'er niet in hebben wil. MEIDLING. Geef my, in plaats van uw gefnap , liever een' wyzen raad: wat zal ik beginnen ? JOSEPH. Gy moet eene ryke party zoeken, en... MEIDLING. En Carolina, die ik als myn leven bemin, die my bemint, zal ik verlaten ? nimmer. jo-  14 DE WISSEL, JOSEPH. Maar hebt gy haar dan reeds uw woord gegeven, dat gy haar wilt trouwen ? MEIDLING. Dat juist niet. Maar tedcrt dat ik in haar' vaders huis in en uit ga, heeft zy uit myn gedrag kunnen bcliuitcn dat ik haar bemin ; gisteren avond heb ik 't haar met halve woorden gezegd. JOSEPH. Nu, dit is noch geen volkomen trouwbelofte. MEIDLING- Klaar en verbindend genoeg vuor een' cerlyk' man, die met het hart van een deugdzaam en onfchuldig meisje niet den fpot dryft. JOSEPH. Maar wat zal 'er dan van deze daad worden? Overweeg de zaken ernstig. De heer Van Brand, de vader van uwe geliefde, heeft juist zo veel als hy noodig heeft om betaamlyk te leven, maar niet genoeg om aan een' fchoonzoon veel te kunnen afftaan. De tante, die zeer ryk moet zyn, is noch zo oud niet, en ik durf 'er niet veel op wedden, dat zy niet noch gaat trouwen•,freule Carolina heeft dus, voor eerst, zo veel als niets, uwe genade heeft minder dan niets, en wanneer men zo veel ais niets en minder dan niets tc famen telt , dan bekomt men juist geen groots fom. Uw oom heeft noch geen lust tot iïerven, want hy  B L T S P E L. IS hy is eerst zes-en-vyftig jaar. ö, Die leeft gewis noch eene frisfche reeks van jaren , al deed hy het maar om ons te plagen. Uit het geen hy tot hiertoe voor ons gedaan heeft, te bcfluiten, zal hy by zyn' leeftyd u ook niet veel meer geven, dus... MEIDLING. Dit kan alles waar zyn, maar gy zult my niet overreden. Ik ben wel wat los, maar een flechte kaerel ben ik niet. Hier een meisje verlaten, dat met hare geheele ziel aan my hangt, en zulk een volmaakt vertrouwen in myne eerlykhcid fielt-, en elders eene, die ik niet bemin , alleen uit eigenbelangliefde voorliegen, en haar op deze wyze wegens haar hart en haar geld bedriegen... Neen, jofeph, dat zyn twee fchelmlïukken, waar ik niet bekwaam toe ben. JOSEPH. Schelmftukken ! wel, lieve hemel! wie u zo hoorde fpreken , zou geloven, dat wy noch leefden in de oude tyden der kruistogten. Gy zyt immers in andere zaken zo zeer op de manieren van onzen tyd gefield, waarom dan ook niet in deze? Eerst ruïneert men zich, en, als 'er in 'c geheel geen redding meer overig is, dan trouwt men, om zich weder op de been te helpen; dat is nu de mode. De vrouw van 'c huis geeft den heer haar kapitaal , voor zyne equipage, zyne livery, zyn fpel, en andere uitgaven; en, dewyl de eene beleefdheid de andere waardig is, zo geeft  iö DE WISSEL, geeft de heer daarvoor zyn' naam aan hare kinderen. Dat zyn zo van die huwciyken, gelyk zy in den hemel gefloten worden. MEIDLING. En daar ik niet van houde. Carolina verlaat ik niet, het mag met my gaan zo als het wil. (.Na eens tusfchenpozingl) Zo myn oom niet fchielyk iets van zich laat hooren, zo geef ik myne tegenwoordige lrvenswyze or. Ik ben die buitendien reeds lang moede. JOSEPH 6l Ik ook, maar onze crediteurs noch meer. Ik Wil van harte vrolyk zyn, zo ik niet langer honderd malen myn lyf en ziel naar den drommel moet zweeren dat uwe genade niet t'huis is. Sedert de laatfte twee jaren, dat is, federt dien tyd, dat de leugenncgotie zo fterk by ons in zwang is, heb ik ook zo onbefehaamd leeren liegen , dat ik by den eersten minister poortier zou kunnen worden. Ik weet in 't geheel niet meer, wat het heet, rood te worden.,— Maar, genadige beer! ik zie niet op welk eene wyze gy u uit dezen toeftand zult redden. MEIDLING. Op de natuurlykfte van de waereld. Ik zeg het myne crediteurs maar voor de vuist weg, dat ik hen niet kan betalen. JOSEPH. Dat noem ik toch zyne vrinden aangenaam verrasfchen. MEID-  B L T S P E L. 17 MEIDLING. Myn' ooms erfenis kan my niet ontgaan, maar men moet geduld hebben. JOSEPH. En, in dat geduld hebben wy zo vele van onze crediteurs geoefend! Als zy noch niet hebben leeren. wachten, dan is het ten minste onze fchuld niet. MEIDLING. Carolinaas vader kan my, wel is waar , wel niet met geld onderfteunen, maar ook des te meer met zynen raad, en het aanzien waarin hy ftaat. Ik beken myne liefde tot zyne dochter... JOSEPH- Dus weet hy 'er noch niets van? MEIDLING. Ten minste niet van my. JOSEPH. Dan ben ik wel begeerig te weten, wat hy daarop zeggen zal. Ia, als ons die heer Van Albach met zyne tagugduizend guldens niet in den weg was... MEIDLING. Dien vrees ik niet; Carolina bemint hem niet, en haar vader is te verftandig haar een' man op te dringen dien zy niet mag lyden. My ziet hy zeer gaarne. Ik ontdek hem openhartig mynen toeftand, verzoek hem om zynen raad, en hy geeft my gewis een middel aan dc hand, hoe ik my op eene betamelyke wyze g door  iS DE WISSEL, door de waereld kan helpen. Vcrftand, moed en lust tot werken heb ik, en als ik maar eerst uit de klaauwen van die verwenschte pandjoden ben, dan hope ik... joseph, die uit het vengster ziet. 6 Wee, genadige heer! als men van den duivel fpreekt dan is hy dichte by: daar ginder komt de oude Krippag aanloopen; die heeft gewis lust ons een bezoek te geven. meidling. Dat kon wel zyn. Hy zal zyn' wisfel van agthonderd guldens betaald willen hebben. Joseph, gedurig aan 't vengster. Verdoemd! — Dat gy op de ftraat mogt inwortelen , oude blinde flang ! — wacht eens.. . by myne ziel! Stroberg dicht achter hem. meidling. Waarfchynelyk met het zelfde oogmerk; die heeft een' wisfel van zeshonderd. joseph. Die ook betaald moet worden? Nu, dan kome ons de hemel te hulp. Daar zal een pot te vuur wezen! Wat duivel zullen wy dan doen ? meidling. Jofeph, ik ben wanhopig! wat my aangaat, mag men my opfluicen, alles wat ik heb verkoopen, myne equipage, myne meubelen, myne garderobe... jo-  B L f S P E L. 19 joseph. Vergeef het my, behooren de bedienden daar ook niet onder? daarvan zou ik verzoeken verfehoond te biyven. — Wacht eens, daar is my iets te binnen gefchoten. — Als maar die duivelfche kaerels niet te gelyk komen! - Ha, de hemel zy gedankt', daar neemt onze waardige buurvrouw Stroberg waar. Gy weet immers wel, die oude docteres, hier fchuins over, die alle dagen twee misfen hoort, alle vier weken eenmaal biegt, en op rentebrieven en panden tegen zestig percent geld fehiet? van hem zyn wy dus voor eenige minuten ontflagen. Laat my maar begaan. Die kaerels moeten beiden gefopt worden. Knppag zal ik eerst in den eed nemen. Ik hoor hem reeds in de voorkamer. Ga gy maar in het kabinetje: gy kunt daar alles hooren wat ik met hem uitvoer. (Meidling gaat in 't kabinetje.') DERDE T O O N E E L. joseph, krippao. joseph, buiten de deur. Tree maar binnen, waarde heer Krippag, zonder complimenten: het verheugt my u wel te zien-, nu, *t is waar, gy * de gezondheid zelve. Ik verbly my Ba 81  ao DE WISSEL, altoos, wanneer ifc u zie: zo gezond, zo dik zyt gy: Gods gaven gedyen wonder we! by u. krippag, zich op den buik kloppende. Hi, hi, bü Ik Iaat het my ook aan niets ontbreken. joseph, klopt hem insgelyks op den buik. Wat is dat een omtrek! ik geloof, men kon een paar nagelnieuwe fchoenzolen in Hukken loopcn, eer men rondom u gegaan is. — Gy deed ook zeer kwaJyk zo gy 't u aan iets liet ontbreken, een man van uw vermogen —• krippag, vergenoegd lagchende. Hm', een klein kapitaaltje dat my alle middagen myn ltufcjs vleesch, en alle zondagen myn glaasje wyn opbrengt. Meer niet, heer Jofeph, meer niet. joseph. Ja wel, fpot' maar! hebt gy my dan niet zelf die twee kistjes in uwe woonkamer getoond, die over en over vol juwelen , gouden dozen, en horologies zyn ? krippag, als boven. Kleinigheden, enkele kleinigheden. joseph. En die groote yzeren kist, vol Louis d'or cn dukaten ? krippag , als voren. Alles Gods zegen, heer Jofeph! Aan 's hemels zegen  B L T S P E L. 21 gen is alles gelegen, pleeg ik altoos te zeggen, en myne zinfprèuk is: Bid en werk. Apropos, is uw heer te huis ? joseph. Ja, hy is binnen, maar hy heeft wat te fchryven. _ i'k weet reeds waar gy om komt. — Gy wilt geld hebben, niet waar? krippag. Ja, dit Wisfeltje is vervallen. joseph. En _ maar ik zeg het u in vertrouwen, dat gy •t niet verder klapt. - Wy hebben niet. krippag. Nu dan zal ik my myne betaling wel op eene andere plaats weten te bezorgen. (Hy wil heengaan) joseph, hem tegenhoudende. Maar, lieve hemel! zulk een dik man en zo driftig', laat u toch gezeggen. krippag. Met geld, anders niet. joseph. Wel nu, daar zult gy ook mede gediend worden, maar gy moet 'er ons eerst aan helpen. krippag. Ik? dat was ik juist van zins. QHy wil weder heengaan.) B 3 I0'  S2 DE WISSEL, JOSEPH. Ik zal u die zaak duidelyker maken. (Hy gaaf met hem naar 'f vengster.) Kent gy dien beer wei, die daar ginder met dat oude vrouwsperfoon, in dien zwarten mantel, fprcekt? KRIPPAG. Zou ik niet? het is Stroberg! een volflagcn fchurk, een woekeraar. JOSEPH. Zeg maar, een vrind der jeugd, en gy hebt alles gezegd. Deze is ook van zins om hier te komen. KRIPPAC. Hier ? dan ga ik heen: ik kan dien kaerel niet verdragen. JOSEPH. Hoe zyt gy nu weder zo driftig ? _ Zo gy 't ons niet kwalyk wilt nemen, zo zien wy hem ditmaal noch eens zo graag by ons, dan wy u zien, daar ons anders uw bezoek zeer lief en aangenaam is. (Hy maakt eene buiging, die Krippag zeer ernstig beantwoord.) Mynhccr heeft hem hier laten roepen, dewyl hy eene negotie met hem wil beginnen. Hy zal ons duizend guldens tenen, waarmede wy 'uwen Wisfel kunnen betalen. KRIPPAG. A ha! a!s 't zo is, dan blyf ik, dat is verft», dig ! Jo-  B L T S P E L. 23 JOSEPH. Nu, dacht ik 't niet, dat gy * goed zoud vinden! Als men een' verftandig' man verftandig aanfpreekr, dan is hy ook verftandig genoeg, verftand aan te nemen , dat weet ik wel. - Laat dan toch vooral met merken, dat wy u geld fchuldig zyn. KRIPPAG. Dat zal ik niet. JOSEPH. Hoor eens : daar valt my zo iets in: gy kost doen als of gy met hetzelfde oogmerk hier kwaamt. Doe Ky ook, als of gy mynheer geld wildet lenen. Behalve dat ons zulks crediet geeft, bekomen wy dan misfchien het geld op billyker voorwaarden. KRIPPAG. ja ja, ik zal myne voorwaarden zo billyk maken, dat hy bydraatjen moet. Heeft uw heer noch niet met hem gehandeld? JOSEPH. Noch niet. KR IPPAG. 6 Dan moet hy zich in acht nemen : Stroberg is Cen ' vreesfelyke bloedzuiger; ik weet iemant , die laatst vyftien honderd guldens van hem geleend heeft, en ik wil niet eerelyk zyn, zo hy in alles de helft heeft bekomen. B 4 J°-  24 DE WISSEL, JOSEPH. Dat is erg! Warelyk, men heeft meer zulke evenbeelden; by voorbeeld: de ring, dien ons zekere heer Krippag — gy zu;t den man wel kennen — voorleden jaar voor driehonderd en vyftig guldens aanplakte , was ook niet meer dan twintig dukaten Waardig. KRIPPAG. Dat is niet waar! ik wil niet eerelyk zyn, als... JOSEPH. Sr, ft, ik ben 'er ten minste by zes ju weiieren mede geweest, en niet één heeft hem één' ftuiver hooger gewaardeerd. Een zcide zelfs, dat hy maar tagtig guldens waardig ware. _ Maar, daar komt Stroberg hier naar toe; ga gy nu intusfehen by mynheer: ik moet eerst Stroberg alleen fpreken. iKrijppag gaat in 't kabinetje.') JOSEPH, alleen. Nu wil ik eens zien of ik my ook op vosfenvangen verfta. Een hartelyke vreugd zou ik hebben, zo ik die twee galgebrokken verfchalken kon. VIERDE T O O N E E L. JOSEPH, STROBERG. STROBERG. Nu, hoe zit het? is het gèldfchip aangekomen? jo.  B L T S P E L. 25 JOSEPH. t Is gelukkig de haven binnengeloopen, maar no-eh niet gelost. STROBERG. Is de oom misfchien ?... JOSEP H. Ei, op den oom te hopen, dat wil wat zeggen. STROBERG. Maar hy heeft geld geduurd? JOSEPH. Ook niet. STROBERG. Hoe gaat het dan met myne betaling? JOSEPH. Daar word juist ook aan gewerkt. Raad eens, wie daar binnen by mynheer is. Ik verbeur myn'kop, dat gy 't niet raad. STROBERG. Ik heb meer te doen, dan... JOSEPH. Gy fchynt geen groot liefhebber van raden te zyn, en nochtans weet ik niets dat het geheugen meer ftèrkt. Ik zal 't u dan maar zeggen: 't is de oude Krippag, met wien mynheer eene negotie wil beginnen. Hy is ons als een zeer eerelyk man aanbevolen. B s STRO»  26 DE WISSE STROBERG, driftig. Een eere'yk man? een gaauwdief is 't! een kaerel, die de menfc'ien 'i vel over de ooren haalt. JOSEPH. Zo? wel, duivels! dus zyn wy dan wel in lieve handen ? STROBERG. In de ergste dicvenhandeu van de waereld. Ik ken de mcnfchen; ik verft» my op zulke fchelmftukken. JOSEPH. 6, Dat geloof ik. — Maar wat duivel zullen wy dan doen ? geld moeten wy hebben, opdat wy uwen wisfel kunnen betalen, en waar zullen wy het dan zo fchielyk van daan halen? STROBERG. Dat gaat my niet aan, ik geef geen daglanger uitfte'. JOSEPH. 6 Gy onmeêdc-ogend man | (Hy trekt eene ledige geldbeurs uit zyn' zak) Zie eens: op zulk een gezigt zou zich een fteen in de aarde ontfermen, als u dat niet beweegt. (Hy ziet hem in 't aangezigt.) Moe? geen traan? niet eens een eenige kleine traan? Gy zyt kouder dan marmer, ongevoeliger dan fteen. STROBERG. Och, wat helpen al die grillen 1 Ju-  B L T S P E L. 27 joseph. Ia," dat zeg ik ook! laat ons dus de zaken ernstig overwegen, hoe gy op de beste wyze aan uw geid komt (Op eene overleggende en gewtgttge wyz .) Weet gy wat? gy kost... Hm, hml (Hy zwygt) STROBERG, na eenige tusfehenpozmg, vol verwaclaing. Wat kon ik? joseph, ah voren. Neen, dat is niets, - of gy moest - (Hy zwygt rvederl) stroberg, ahyd als voren. Wat moest ik? joseph, als voren. Maar dat gaa: ook niet! - Als wy nu - (Hy zwygtl) stroberg. Nu, wat dan ? joseph, als voren. Dat gaat weer niet, - of men kon beproeven dat — (Hy zwygi) stroberg. En wat kon men beproeven ? joseph, als voren. Dat is ook mets, dat merk ik reeds. - Halt! nu heb ik het: gy kunt het beste tot de zaak doen. STRO"  28 DE WISSEL, s troberg. Ik? nu, hoe dan ? joseph. Op de natuurjykfte wyze van de waereld. Leen ons duizend guldens, zo zullen wy u terftond die zeshonderd betalen. stroberg, willende vertrekken Monfieur Jofeph is heden in eene goede luim, naar ik merk. joseph. Wacht wat, wacht wat.' ik heb my verfproken. Ik wilde zeggen, gy Züud u zo houden, als of gy ons geld wiidc kenen. stroberg. En dat waarom? joseph. Dat heeft zyne reden; die vos, die oude Krippag fchynt lont te rieken, en juist niet het best credit' voor ons te hebben. Maar, zodra hy ziet dat Ky geen mistrouwen in ons fielt ~ hy weet immm wel dat gy ook uw geld niet wegwerpt — gy Verflaat my reeds? stroberg. Ja, ja, ik veriïa u. joseph. Ik hoor mynheer, met Krippag, uit het kabimje ko-  B L T S P E L. 29 komen ; gy moet maar geen woord laten merken dat wy u iets fchuldig zyn. r T F D E T O O N E E L. MEIDLING, KRIPPAG, DE VORIGEN. MEIDLING. A ha, mynheer Stroberg. - En waarom my dit niet gezegd, Jofeph? JOSEPH. Ik was zo van voornemens, om * uwe genade te berichten. MEIDLING. Zo «ry hebt moeten wachten , was het ten minste my„e fchuld niet. Ik weet, dat voor een' man, als gy zyt, de tyd kostbaar is. STROBERG. 6, Dat is niets, uwe genade; wy zyn intusfehen ook niet ledig geweest. MEIDLING. Heeft Jofeph u misfehien reeds... ? STROBERG. Ja, hy heeft... MEIDLING. Nu, en wat zegt gy ? STRO*  3° D E WISSEL, stroberg. Wel nu — als — joseph. Hy zegt dat — meidling. Zo gy het geringfte mistrouwen hebt, mynheer Stroberg! stroberg. Mistrouwen? wei, beware ons ! wie zou dat hebben ? meidling. Zo als gezegd is, ik laat my juist aan die duizend guldens zo veel niet gelegen liggen. krippag. è, Dat weet men immers wel-, een edelman als gy--- joseph. Verteert duizend guldens op één ontbyr. De heer Stroberg ftelt ook verder geen mistrouwen in uwe genade. - (Stil, legen Krippag.) Hy is reeds half de onze; toe maar. krippag. Ik heb het uwe genade reeds binnen gezegd. Gy kunt ten allen tyde over my en myne beurs befchikken. Joseph, Jlil, tegen Stroberg. Hy loopt in ons net, maar frisch toe. STRO-  B L r s p e l. 31 STROBERG. 6, Zo dienstvaardig ais de heer Krippag is, kan ik ten minste ook zyn. JOSEPH. Wat is dat een edelmoedig gefcb.il, myne hoeren! gy wilt ons beiden geld leenen, en by ongeluk kunnen wy het flechts van één' uwer gebruiken. MEIDLING. Ja, myne heerert , het komt 'er nu maar op aan, wie van beiden de bülykfte voorwaarden maakt. STROBERG. Dat ben ik, ik geef ze u voor de gewone landsinteresfen , en zes percent korting. JOSEPH. Warelyk, de billykheid zelve. (Stil, tegen Krippag.) Tart gy hem uit. KRIPPAG. En ik trek niets af, ik laat het wegens de douceurs op uwer genades edelmoedigheid aankomen. JOSEPH. Noch billykcr. (Tegen Stroberg.) Wat zegt gy? (Stil.) Noch een weinig voortgeholpen. STROBERG. Als 'c daarop aankomt laat ik my ook niet befpotten. MEIDLING. Uw wederzyds vertrouwen , myne heeren, is my zeer  32 DE WISSEL, zeer vleijend , maar ik kan flechts van één gebruik maken ; ik bid u dus, zoek het met elkander te vinden. Ik zal intusfchen heengaan en in allen gevalle den wisfel fchryven Jofeph, 'er zyn immers noch gedrukte wisfels in huis? JOSEPH. Ja, uwe genade; zy liggen in den lezenaar; ik heb immers gisteren eerst twaalf douzyn gehaald? ZESDE T O O N E E L. DE VOORIGEN, zonder MEIDLING. KRIPPAG. T waalf douzyn , op éénmaal ? JOSEPH. Ja, ziet gy, lieden van orde, gelyk wy, zorgen *er altoos voor , dat van alles een goede voorraad in huis, is: men kan niet weten hoe fchielyk men in verlegenheid komt. — Nu, myne heeren, hoe is 't? (Stil, tegen Krippag) Haal maar geld uit, dat hy ziet dat het u ernst is. (Krippag haalt een zakboekje uit, en telt bankbriefjes)JOSEPH, ftil, tegen Stroberg. Dien hebben wy; neem hem geheel in de knip;de beurs uitgehaald. KRIP-  Ê L T S P E 'L. 33 krippag. Hier zyn tien bankbriefjes, elk tegen honderd guldens. joseph, die tusfchen beiden /aat, neemt hem de briefjes uit de hand, en wyst met hem te gelyk met een /pottend gelaat op Stroberg, die een geldrolletje in de hand houd. Laat eens zien. Eén, twee. (Hy telt) En gy, mynheer Stroberg ! ld wat foort kunt gy ons bedienen? stroberg. Hier , in dit rolletje , zyn juist honderd en tien Louis d'or. joseph, neemt ze hem utt de hand. Ook niet kwaad. (Stil, op Krippag wyzende) Dic is reeds gefopt. (Overluid) Nu, ik zal mynheer vragen , wat van beiden hy nemen wil. (By )oopt fchielyk met het geld weg) krippag, hem naroepende. Hé, pst, monfieur Jofeph 1 stroberg. Hoor dien heer toch ! 't is maar. . . (Zy /aan beiden tegen over elkander: de een ztet den ander' filzwygend aan) • Jöfeph komt weder en geeft teder een wisfel in de hand. C KRIP-  S4 DE WISSEL, krippag, leest. „ Eén jaar na dato, betale ik ondergeteekende..; stroberg, leest. „ Tegen dezen mynen fola wisfel brief... krippag. „ Aan den heer Jeremias Krippag, of zyne ordre..; stroberg. „ Aan den heer Johanncs Stroberg, of zyne ordre... krippag. „ De fomma van duizend guldens... stroberg. „ Zegge, duizend guldens... Wat zal dat beduiden ? joseph. Het zyn wisfels. Gy hebt immers reeds meer zul• ke dingen onder handen gehad ? Stel u toch niet aan, als of gy onkundig waart. krippag. Maar ik wil geen wisfel, ik wil... joseph. Och, maak toch geen kompiimenten. Mynheer doet het niet anders ; het is maar by leven of ftervcn. stroberg. Myn geld wil ik weer hebben. joseph. Dat zult gy ook, zo dra de wisfel vervallen is. krippag. Ik ga naar 't gerecht, en klaag. 10-  B L Y S P E L. joseph. En waarom dat ? vrede en eendragt zyn veel beter dan klagten. En waarover wilt gy klagen? krippag. Ik ben bedrogen, beftolen. joseph. Dat wist ik niet. Mynheer Stroberg, gy zyt getuige , dat deze heer my vrywillig en met goede voordacht duizend guldens in de hand heeft gegeven. stroberg. Dat ben ik; maar wegens myn duizend... joseph. Kan de heer Krippag 't zelfde getuigen. Waar is dan bier bedrog of dielïtal ? - Maar, gelieft het u, myne heeren ! de vervallen wisfcls, om welken gy eigentlyk hier kwaamt , te overhandigen ? Ik heb bevel u dezelven te betalen. Ziet gy, dat genoegen had ik anders niet kunnen hebben , als gy niet zo beleefd waart geweest, ons twee duizend guldens te fchieten. Beiden te gelyk, terwyl zy hunne wisfels uithalen. stroberg. Wat! gy hebt ook geld te vorderen ? krippag. Ook gy hebt een' wisfel? joseph, neemt de wis/els van beiden aan, en geeft elk hun geld. , Hier, dat zyn zeshonderd, en dat agthonderd.-  36" DE WISSEL, Myne heeren, gy wilde u elk , de een ten koste van den ander', laten betalen, en ik heb in troebel water gevischt — dat is alles. stroberg, tegen Krippag. Foei, duivels, zo gniepig te zyn. krippag. Ik zou my fchamen ! zo laag 1 joseph. Stil, flil, weest goede kinderen, verdraagt elkander in 't goede; wat helpt al dat fchempen V In den grond is de een zo goed als de ander. stroberg. Dat zal ik u betaald zetten , gy, menfehenbedrieger ! krippag. Ja wel, menfehenbedrieger. joseph. Stil, flil, twist elders met elkander, en heb eerbied voor een heerfchaps huis. (Hy buigt zich.) Nu, myne heeren! ik beveel my in uwe genade. (Krippag en Stroberg gaan fchempend en brommend heen) ZEVENDE T O O N E E L. joseph en meidling, met hoed en flok in dc hand. meidling. 2vyn zy weg ? jo-  B L T S P E L. 37 JOSEPH. Ja, de lucht is zuiver. MEIDLING. Wat zeiden die eerlyke lieden wel? JOSEPH. Zy hebben een leven als de katten gemaakt. — Gaat uwe genade heden noch uit ryden? MEIDLING. ia, een halfuurtje, om my de grillen te verdryven. JOSEPH. Grillen ? wy zyn immers nu weder vlot. — De onderneming ging beter dan ik gedacht had. MEIDLING. Byna wilde ik wei dat het zo goed niet waar' gegaan... Alles wel overlegd, is het toch niet recht. 8 JOSEPH. Niet recht ? en weik onrecht fteekt daar dan in? Wdke fchade hebben die gierigaarts ? geen dan dat zy eenmaal duizend guldens op christelyke interesten moetcu lener ■ en dat heeft ieder wel al twintigmaal aan u .ewormen. Niet recht? Wel, dat 's grappig. Ik van u bewyzen dat het recht op onze zyde is: in Le waereld is nu eenmaal de loflyke inrichting, dat hy, die niets heeft, altoos onrecht , en hy, die Ld heeft, altoos recht heeft-, wy hebben zeshonderd LldcnsiUn zak , by gevolg hebben wy recht. Einde van hei eerste bedryj. C3 TWEE-  S3 DE WISSEL, TWEEDE BEDRYF. Kamer in 't huis van den heer Kan Brand. EERSTE T O O N E E L. DE HEER VAN BRAND, DE HEER VAN AL D A C II. AL BA C H. M-iar , zeg gy my toch eens , hoe lang zal ik noch aanzoek om freule Carolina moeten doen ? BRAND. Ja, dat mogt ik u wel vragen , mynheer Van Albach, AL B AC H. Zo gy de zaak niet beiiist —. BRAND. Ik ? gy vergeet, dat ik 't niet ben, met wien gy wilt trouwen. Het gaat myne dochter aan, die moet beflisfen. ALBACH. Maar het gezag eens vaders — BRAND. Hoor eens m neem 'c my niet kwalyk, maar ik fpreek gaarne zo als ik denk — ik houde niet veel van een' minnaar, die zich achter het gezag des vaders verfchanst, om de dochter te belegeren. A L.  B L Y S P E L. 39 AtBACH. Doe ik dat dan? wil ik dat dan? gy moest flechts een weinig op myne zyde zyn. Als gy wist hoe zeer ik Carolina bemin!... BRAND. Dat geloof ik zeer gaarne-, maar, wat helpt dat? zo verre ftrekt zich myne vaderlyke magt niet, dat ik haar bevelen kan, bemin dien, of, bemin dien niet. A L B A C H. Maar de vader kan toch zeggen.: „ Dien zult gy trouwen." BRAND. Dat kan hy •, maar zo hy geen fchurk of domkop is, zo zal hy zyne dochter geen man opdringen, dien zy niet mag lyden. - Voor de vuist, lieve Albach! de weg bevalt my niet, dien gy ingetogen hebt, om myne dochter te bekomen. ALBACH. Is die niet de eerlykfte van de waereld ? B RAND. Wie ontkent dat? Het is niet altoos goed, dat men al te cerlyk is. Weet gy dan niet dat de liefde een foort van oorlog is , en dat in den oorlog alle voordeden gelden ? Eerst klopt men by het meisje aan, en als zy zegt : „ Kom binnen," dan fpreekt men met de ouders. Het meisje is altoos de voornaamfte; C 4 wil  tp D E WISSEL, wil dis niet., zo gaat men een huis verder: 'er zyn immers meer dan een in de dad. ALÜACH. Ik fta verbaasd! en zo fpreekr een vader? BRAND. Ja, mynheer ! een vader, die zelf minnaar was. In vorige tyden , waarin de man zyne vrouw enkel tot huishüudfter en byflaap noodig had, toen wierden de meisjes zelve niet veel gevraagd, toen zou zulks ook overtollig geweest zyn , want die arme fchapen zouden misfchien zeiven niet geweten hebben , wat zy moesten antwoorden. Tegenwoordig is zulks , den hemel zy dank , veranderd. Onze zeden zyn verfynd.onze dochters bekomen eene andere opvoeding: door het lezen van menigvuldige goede fchriften, door den omgang met verftandige lieden,verkrygen zy eene grooter kennis en bevatting , uit welke ongemerkt zekere noodwendigheden ontdaan , welke de keuken en het fpinwiel niet zo als certyds bevredigen kan. Zy moeten met meer zagtheid en toegevendheid zelfs van hare ouders behandeld worden. Onze tegenwoordige vrouwen zyn nu niet meer enkel huisboudders, zy zyn ook de eerste vriendinnen, de gezellinnen harer mannen. Als ik nu een meisje zie, dat enkel bemint , of ophoud te beminnen , als haar vader of moeder zulks goed- of afkeurt, zo verwed ik tien te-  B L T S P E L. 4* Mn een, dat het meisje een onnoozel en voor het waar geluk des huwclyks onvatbaar fchcpzel is. Maar hoe licht Jpt tori niet een meisje gevaar van verleid te worden ? Foei' verleid? brave en verftandige ouders voeden hunne dochters zo op, dat zy dit gevaar zelden of nimmer löopen. Men moet haar gezonde begrippen, goede grondbegmzelen, zoeken in te boezemen " haar Lak en haar gevoel door goedheid trachten te leden , maarniet t.rannig met haar tewerk gaan haar vertrouwen moet men zoeken te winnen, en waar dat Z is, daar helpen geen Argua oogen. Een me.sje van verftand en opvoeding za, zich niet licht met een flechten kaerel verbinden, en heeft zy met een eerlyk■ man te doen , dan loopt zy geen gevaar. Ruiten dien is 't zo licht niet mogelyk, zulk een meisje te verleiden , als ons zo menig een aimabk vampuur wil doen geloven, die gaarne het aanzien wilde hebben, als waar' voor hem geen deugd te fterk. Die heeren beroemen zich dikmaals op dingen , die even zo waar zyn , als de gefchiedenis des prinfen Binbinker, en meerendeeis heeft men hunne overwinningen en heldendaden reeds in het „in den doolhof der „ liefde rondzwervende ridders" gelezen. C 5 AL-  DE WISSEL, ALBACH. Gy geeft my dus geen troost? BRAND. Wat zal ik u voor troost geven ? wilt gy dat ik om uwe caprice, myn eenigfte kind ongelukkig zal maken ? ALBACH. Myne caprice ? BRAND. Ja , wat anders ? Liefde zonder wederliefde , zo als het geval met u en myne dochter is, is by my ten minste een onding. Ik zou geen mensch willen noodzaken om my tot reisgenoot, al ware het ook flechts eene myj verre, te veiTtrckken, zo dra ik merkte dat hy geen behagen in my vond ; vee! minder dan een meisje te dwingen om myne vrouw te zyn. Carolina zegt het u honderdmaal op één' dag, dat zy u niet tot man begeert, en toch vervolgt gy haar altoos en eeuwig. ALBACH. Ais ik dit nu echter niet nalaten kan? BRAND. Men kan alles zo dra men wil! — Maar ik weet wel waarom gy niet anders kunt, mynheer Van AIbaeh. Gy hebt uit de verkeering met myne dochter een opehlyk geheim gemaakt, gy hebt den naam Carolina op alle dozen en ringen ten toon rondgedragen ,  B L T S P. E L. 43 Een en een veelbetekenend gezigt daarby gemaakt-, offch'oon men u daarover in ftilte uitlagchte, hebt gy misfchien reeds gelukwenfchingen ontiangen. - Beke, het maar, is 't niet zo? Nu vreest gy openlyk uitgelagehen te zullen worden, zo gy de zaa, met doorzet. Heb ik gelyk of niet ? AL B A C tl. Hm! - om de waarheid te zeggen - zo - maar BRAND. Zal ik dan dus uwe liefde geen caprice noemen ? Voor de vuist, in uwe plaats had ik 'er al lang van afgezien. ALBACH. Maar als ik dit nu niet doen kan? BRAND. Myn hemel, met uw niet kennen- - Roep toch MWe eerzucht te hulpe. Een man moet geen hefde bedelen - Ik was zeven en twintig jaar oud, toen ik het eerst ernstig verliefd geraakte. Het meisje was ;on. fchoon en ryk; by het tweede bezoek drukte ik naar teder de hand-, zy trok die te rug, me: een „ezigt, ais wilde zy zeggen : „ die moeite had gy u wel kunnen befparen.» - Geloof my, mynheer! van dat oogenblik af heb ik geen voet meer om het meisje verzet. paatdoor had ik wevenwel niet laten affchrikker, *^ BRAND.  44 DE WISSEL, BRAND. Maar ik wel. — Dcv/y, ik nu eenmaal in die fleur was, zo verliefde ik ras weder op een ander, die noch (chooner was dan de eerste; zy fcheen ook niet veel zin in my te hebben. Den derden dag na onze kennismaking — ik weet het noch als of het heden was — viel haar verjaardag in. ik kon in de haast geen beter zinnebeeld myner liefde vinden, dan een half uitgebloeide roos , en deze gaf ik haar, nevens een geheel blad vol gedichten van myne fabriek. — Mynheer, het was een meestcrftuk .- deze gedichten * zeker eindigden alle de regels met liefde en griefde, hert en finert. — Zy leidde de gedichten op de tafel, riekte aan de roos , en ilak ze eindelyk op haren boezem. ALBACH. Nu! dat was immers ecu goed tceken ? BRAND. Dat zult gy zo hooren; zy nam haar hondje op haar' arm , drukte hem onder een paar douzyn kuscljes aan haren boezem , dat het my armen duivel daarby wierd als zag ik citroenen fnyden , en —■ knak, daar lag myn lief roosje op den grond. ALBACH. Dat deed zy toch niet opzettelyk, BRAND. Dat heb ik niet onderzocht. — Ik bukte 'er febielyk naar;  B L T S P E L. 45 naar-, zy wierp met een koelbloedig „ geef u geen moeite," de gebroken teel weg, die in haar' doek was blyven zitten. Had zy nog maar eens gezegd: „ het is toch jammer om dat lieve roosje," maar ook dat niet. ALBACH. Dat heeft zy misfchien gedacht. brand. Dan had zy het ook kunnen zeggen. — Daar my dit roosje zo kwalyk bekwam , zo beproefde ik het by myne derde liefde, met een ruikertje viooltjes, want gy moet weten dat ik in myne jonge jaren zeer gevoelig was. Het meisje wierd een weinig rood toen ik ze haar overhandigde, ftak ze zorgvuldig op haren boezem, en had ze , hoe verwelkt zy ook waren , op den derden dag 'er noch. - Een jaar daarna was zy myne vrouw. TWEEDE T O O N E E L. de vorigen, en carolina. carolina, komt vrolyk op haar' rader aanhopen. Lieve papa, ik heb dien Antonio... (Zy blyft op eenmaal fii/JIaan, zo dra zy den heer Van Jllbach gewaar word, die haar eene buiging «makt,- zy b ver-  4« DE WISSEL, vervolgt treurig) Onderdanige dicnaresfe, mynheer Van Albach. brand, lagcltend. Nu ? wat hebt gy dien Antonio? — waarom houd gy met eens op, te fpringen ? Gy weet, dat ik zo gaarne heb, dat gy vrolyk zyt. carolina, op Albach wenkende. De kramp kwam my in de been en. albach. Ik weet het wel , de genadige freule houd altoos op, vrolyk te zyn, zo dra zy my ziet. carolina. Indien gy dat zo zeker weet, mynheer Van Albach, zo vertoon u zo weinig mogelyk voor myne oogen. albach. Maar als ik u nu zo zeer bemin ? carolina. Nu , zo gy my dan volftrckt beminnen wilt en beminnen moet , zo doe het in 's hemels naam •, maar kwel en vervolg my dan nier altoos en eeuwig. albach. Ik wilde u zo gaarne aan myn' omgang gewennen. carolina. Ik ben geen vrindin van vervelende gewoonten. albach. Ik wilde u zo gaarne myn geheel hart voor oogen leggen. c a-  £ L r S P E L. 47 CAROLINA. Ik ben, wel is waar, een meisje , mynheer ï maar nochtans kan ik u verzekeren, dat nieuwsgierigheid myn hoofdgebrek niet is.byzonder wat anderer heden hun hart betreft. ALE AC H. Zo gy myn hart en myne liefde geheel kendet , zoud gy zeker medelyden met my hebben. t AROL IN A. Ta, medelyden zo veel gy wilt, als gy daarmede gediend zyt. Maar verlang flechts niet, dat ik u enkel uu mede,yden trouwen zal, want wy zouden alsdan een erbarmelyk paar zyn. Geloof dat niet! tot de gelukkigfïe vrouw zal ik u maken. CAROLINA. Vergeef my , voor zuik een' kunstenaar boude ik u niet. ALBACH. Op myne handen wil ik u dragen. C AR OLIN A. Als ik nu echter niet gedragen wil zyn ? ik ga gemeenlyk gaarne te voet. albach, droogt zyne oogen af. Gy mishandelt my - maar — vergeef my —! DER-  45 DE WISSEL, DERDE T O O N E E L. de heer van brand, carolina. carolina. Heb ik 't niet gedacht! nu weent hy weder;waarfchynelyk zal hy my by myne tante gaan aanklagen. brand. Gy hebt het toch ook een weinig te boos gemaakt. carolina. Maakt hy 't 'er dan niet naar ? ik kan my ergeren , als een febepzel, dat hoed en degen draagt, zo in 't geheel niets mannelyks aan zich heeft; wy meisjes hebben wel gaarne dat de mannen ons eerbiedigen, maar zy moeten zich niet van ons laten mishandelen , dan worden zy ons verachtelyk. b b an d. Men moet flechts de aigemeene wellevendheid niet uit het oog verliezen; bet fmalrt my om dien armen duivel. carolina, bevreesd. Gy treed toch niet op zyne zyde , papa! zo als myne tante ? brand. Neen, myn kind. Ik heb u myn woord gegeven, uw hart en uwe neigingen in niets te dwingen , en ik wil het houden. Maar weet gy ook wat gy my daarentegen beloofd hebt? c a«  B L T S P E L. 49 carolina. 6 fa, u alles te zeggen, wat in myn hart omgaat. Geen geheimen voor u te hebben. b rand. Nu, ik hoop, dat gy uw woord zult houden: gy zyt altoos een goed kind geweest. carolina» Ach, papa, ik ben op den weg om een ilecbt kind te worden. brand. Zo? hebt gy iets misdreven? carolina. Ja, wel heb ik-, iets dat ik in myn gantfche leven niet weder goed maken kan. brand. En m g ik vragen, wat ? carolina, kuscht hem de hand. Of gy moogt? — De heer Van Meidling , die federt eenige maanden gedurig in ons huis komt, heeft my beftendig zo aangezien. brand. Heeft hy? carolina» ja en ik heb hem weder aangezien , en voor omtrent veertien dagen, toen wierd het zeer fterk; ik kon myne oogen in »t geheel niet van hem afhouden, en hem ging het, geloof ik, even zo. P Hoor  53 DE WISSEL, Hoor eens, papa, ik heb veel van de fpraak der oogen gehoord en gelezen, zonder die fpraak te verdaan-, maar nu is 'tjuist ais verftond ik die, als ik zo tegen over den heer Van Meidling zit, en hy my aanziet, dan is 't my, als of zyne oogen my iets zeiden; en ik denk dat de mynen hem ook iets zeggen, want zy zien dikmaals wezendlyk zo uit , als of zy my antwoordden. . brand. En wat zegt gy dan elkander ? carolina. Papa, al wilde gy my ook doodflaan, zo kan ik het u toch niet zeggen. Ik geloof wat men met de oogen zegt, kan maar met de oogen weder verhaald worden: wacht eens, ik zal eens beproeven. QZy fielt zich tegen over hem, en begint te lonken\ zy zegt na eenige tusfchenpozingl) Neen, goede papa, met u gaat het zo goed niet als met den heer Van Meidling. brand, die met moeite het lagchen weerhoud. En dat alles hebt gy my tot noch toe verzwegen ? carolina. Nu ja, ik had u beloofd alles te zeggen wat in myn hart omgaat, en tot nu toe was het noch flechts in de oogen; wacht maar, het komt noch erger. Sedert een" paar dagen, heeft hy gedurig naar myne hand gegrepen, en die gedrukt, en, al had ik moeten derven ,  B L t S P E U St ven, ik moest ze hem weder drukken! — Zeg mV toch flechts,. lieve papa , wat is dat met de handen? deze hand heeft my tot hier toe altoos gehoorzaamd. Wü ik teekenen, wil ik borduren, wil ik klavier, fpelen, alles doet zy gewillig en gaarne-, maar zodra haar Meidlings hand te na komt, dan doet zy als had ik haar in 't geheel niet te bevelen. Wip, is zy in de zyne, en dan is 't als waren de vingert aan elkaêr gefnoerd. brand. Maar, zeg my eens, waar drukt gy elkander de handen? zo veel ik weet, zyt gy toch nimmer alleen, CAROLINA. Onder de tafel, lieve papa; zo gy-alléén daar by waart, dan ware 't niets: dan deed ik het boven detafei. - Maar in 't byzyn van myne tante en mynheer Van Albach gaat het niet. - Maar, papa, r.u komt het allerérgfte. brand. Nu, laat eens hooren? carolina. Erlnnert gy u noch , dat, nadat wy gisteren avond in de tuinkamer gegeten hadden , de heer Van Albach tante naar hare flaapkamer geleidde; en dat gy, de heer Van Meidling, en ik, alleen, aan de taiel bleven zitten; dat gy ook eindelyk opftond, en voor eenige minuten wegging^ weet gy noch?  52 DE WISSEL, BRAND. Ja, en wat gefchiedde 'er toen.' CAROLINA» Ach, ik wilde dat gy by ons waart gebleven. — En evenwel is 't my ook menigmaal als ware 't my lief, dat gy heengingt. — Zo als gy den rug gekeerd had, zagen wy elkander fterk aan , en hy greep op eens naar myne hand, en drukte die, dat het my zeker fchrikkelyk zoude gepynigd hebben , indien 't my niet zo goed had gedaan. Hoor eens, het was even als of door dezen arm een zagt vuur opkwam, en hier naar 't hart toeliep, dat geweldig klopte. Eindelyk... (Zy houd de hand voor hare oogen.) Neen, papa, ik kan 't u niet zeggen. BRAND, lagchend. En waarom nietf fpreek maar uit. CAROLINA. Gy zult misnoegd worden. BRAND. Sedert wanneer vreest gy zo zeer voor mynen toorn ? CAROLINA. Sedert gisteren avond, papa; ach, gy weet niet, wat een fiecht geweten voor een affchuwelyk ding is. BRAND. Zie, lief kind, zo veel te meer moet gy zorgen, dat  B L ¥ S P E L. 53 dat gy uw geweten altoos rein houd. — Maar zal ik nu uwen misflag welhaast vernemen? CAROLINA. Ach, ware 't maar uit: hier, hier fchuilt het. Ik wil zien of ik u... wacht eens - geef wel acht, papa. (Zy /leekt hare regter hand onder zyn' linker arm) Zie, zo ftak hy zyne regter hand ondermynen Imker arm door, vatte my om 't lyf, trok my met drift tot zich, en hield my zo vast, dat ik my volftrekt niet los had kunnen maken, al had ik ook tienmaal gewild. BRAND, lagchend. Zo ? al had gy ook tienmaal gewild ? dus wilde gy in 't geheel niet? CA ROL IN A. Neen, dit is my niet ingevallen; en dit is juist de dwaze ftreek die ik begaan heb. - Maar, papa, als 't u eens zo is, gelyk het my in dat oogenblik was, gy maakt u gewis ook niet los. BRAND. Nu ? en is dat het alles ? CAROLINA. Noch niet. — Daar hy my nu zo vasthield, zag hy my eene geheele póos ftyf in de oogen , en ik keek hem weder aan. — Hoor, papa, de heer Van Meidling heeft recht fchoone oogen. B 3 BRAND.  54 de wissel, BRAND. En dit hebt gy gisteren eerst ongemerkt? CAROLINA. Dat juist niet. Ik heb ze aitoos fchoon gevonden, maar zo helder, zo flikkerend, als gisteren, zyn ze my noch nimmer voorgekomen. Zy waren zo helder , zo klaar! ik geloof ik had hem tot in de ziel kunnen zien, zo my niet myn eigen beeld in den weg ware geweest. BRAND. Uw eigen beeld ? CAROLINA. Ja, papa, ik heb my levendig daarin gezien, even zo als in mynen fpiegel, flechts dat ik my veel fchooner voorkwam. Gy kunt niet geloven, hoe goed ik 'er uit zag. Ik geloof dat als ik my noch dikmaals in Meidlings oogen fpiegel, dan verlief ik noch op my zelve. _ Eer ik 't voorzag, kwamen zich onze aangezigten zo na, dat zyn mond juist op den mynen trof, en nu was het elndelyk geheel uit; het was als of onze lippen famengrocijen wilden. Eindelyk trok hy weder het gezigt een weinig te rug , en riep zagt: Engel! engel! bemint gy my ? BRAND. En wat hebt gy hem daarop geantwoord ? CAROLINA. Ja, dat ben ik reeos veigeten. Maar ik zou 'er niet  B L r S P E L. 55 niet om durven wedden dat ik geen, „ ia" geantwoord heb, want op eens begon het kusfchen weder op nieuw, en had ik „ neen" gezegd , dan had hy my toch niet weder gekuseht ; wel, papa? brand. Het fchynt my byna ook zo. carolina. En buitendien wave dat ook eene onwaarheid geweest; en gy hebt my immers bevolen, dat ik altoos de waarheid moet zeggen? KIERDE T O O N E E L. de vorigen, MeVTOUW van sternau. Mevr. van stern au. Nu, Carolina, gy hebt u weder uitmuntend tegen den heer Van Albach gedragen. carolina, Jiil.t tegen haar' vader. Heb ik 't u niet gezegd ? MeV. van sternau. En myn broeder zal 'er misfehien wel bygeftaan en alles mede aangehoord hebben , zonder één woord te zeggen ? brand. Ja, zuster, dat heb ik. MeV. van sternau. Het is waar, een' vader, gelyk gy zyt, zou men D 4 'm  S<5 DE WISSEL, in goud beflaan. Gy zult iets fchoons van uw lief dochtertje maken. BRAND. Laat deze zorg aan my over, lieve zuster. MeV. VAN STERNAU. Ik denk toch dat de opvoeding van een jong meisje eer eene vrouwelyke, dan eene mannelyke, bezigheid is. BRAND. Naar dat het is. 'Er zyn zekere vrouwen die alles bederven zouden. MeV. VAN STERNAU. Van deze vrouwen zal ik wel eene zyn: hoe lief, hoé beleefd zyt gy! BRAND. Maar, zuster, is 't dan heden de eerste maal dat ik u bidde, in Carolinaas opvoeding geen woord te /preken ? Mev. VAN STERNAU. En is 't dan ook heden de eerste maal dat ik tot u zegge:ik wil 'er in fpreken ? Ik wilde wel eens zien, wie my dat verbieden zal; ik , als hare tante. Dat Ware fchoon ! eene tante, die tweemaalhonderd duizend guldens te bevelen heeft, en die ze, by testament, maken kan op wie zy wi'! verftaat gy my, broeder? BRAND. Volkomen. Mev.  B L T S P E L. 57 Mev. VAN STERNAU. En ik zeg u hiermede voor 't laatst', zo gy den heer Van Albach niet trouwt , dan bekomt gy van myn geheel vermogen geen duit, nichtje. CAROLINA. Het is mogelyk dat het eene heerelyke zaak is, tweemaalhonderd duizend guldens te bezitten ; maar... MeV. VAN STERNAU. Nu ? wat maar f CAROLINA. Den heer Van Albach tot man te hebben , dat is zeker geen heerelyke zaak. MeV. VAN STERNAU. Daar hebben wy 't wcêr! wat hebt gy dan op hem te zeggen.? is hy niet van goede afkomst? C A ROLINA. Daar heb ik warelyk noch niet naar gevraagd. MeV. VAN STERNAU. Is hy niet fchoon van gelialte "i CAROLINA. Schoon ? ik heb ze al yry wat fchooner gezien. Mev. VAN STERNAU. Nu, laat u dan zo ceuen uitfchilderen : gy zult u noch bezondigen, denk aan my. Gy zult zo lang kiezen , tot gy een' rechten deugniet verkiest. BRAND. Bezwarelyjjj jieye zuster, want Carolina kiest onder myn opzigt. J3 = Mev.  «8 DE WISSEL, MeV. VAN STERNAU. Nu, wacht maar, gy zult noch fchoone dingen beleven met uw opzigt. - Ik zeg u, gy handelt flecht dat gy den heer Van Albach niet hebben wilt. Het is zulk een door en door goed mensch. CAROLINA. Dat is alles mogelyk, lieve tante; maar papa zegt altoos, het heeft zo weinig te beduiden , als men meerder niet dan goed is. MeV. VAN STERNAU. Zo ? dat is weder een van uwe grondbeginzcleii , broeder! — het is warelyk geen van de fynfte en ver» nuftigfte , maar tegenwoordig moet men blyde zyn als men in deze waereld noch zo een vind. De mansperfonen zyn immers allen in den grond bedorven. Zy branden reeds allen — God vergeve my de zonden! — by levendigen lyve in de hel. Als gy niet zoo'n dwaas én onervaren ding waart, zoud gy u in 't geheel geen verftandig man wenfehen, nufje! C AROLINA. Vergeef my, lieve tante, even omdat ik, gelyk gy zegt, een dwaas en onervaren ding ben , wilde ik gaarne een' man hebben, die ten minste verilandigcr is dan ik ben. Niet waar, papa, dit begeeren is niet overdreven? Gy weet zelf het best welke onoverlegde lireken ik menigmaal bega ; en twee dwaze lie-  JS L 2* S P E L. 59 lieden, in één huishouden, doen, geloof ik, weinig goed. Mev. VAN STERNAU. Maar de heer Van Albach is niets minder dan dwaas. CAROLINA. Het kan zyn, maar ik heb geen groot denkbeeld van zyn verftand. „ De vrouw moet niet alleen „ liefde, maar ook achting, voor den man gevoelen, „ die de gezel haars levens word." Stond zo niet in het boek, dat wy gisteren famen lazen, papa? BRAND. Ja, myn kind, maar 'er ftond ook noch iets by, dat hierop past. CAROLINA. Ik bedenk my: „ De natuur beftemt den man tot • opperhoofd des huizes ; die geen , die zwak of „ dwaas genoeg is zich dit voorrecht te laten ontroo„ ven, word voor de vrouw verachtelyk , en dan, „ vaar wel, huisfelyk geluk! Mev. VAN STERNAU. Wat is dat voor een gcfnap? Ik verfta van dat alles geen woord. Dat komt van uwe domme boeken, broeder, Daardoor krygen de meisjes tuig ia 't hoofd, dat 'er niets met haar is uit te richten. BR AND. Die arme boeken! c a-  6o DE WISSEL, CAROLINA. Ziet gy , lieve tante, voor den heer Van Albach kon ik onmogelyk achting hebben. Als hy my een' raad igaf, of als huisheer fpelen wilde, zo zou ik 't altoos beter weten,naar myne gedachten handelen, en juist het tegendeel doen van 't geen hy gezegd had, al ware 't ook noch zo verftandig geweest ; enkel omdat hy het was die 't zeide. Denk nu eens, welk tuig daaruit voorkomen zou? MeV. VAN STERNAU. Ik fta verbaasd. Waar heeft dat meisje zulk redeneeren geleerd? BRAND. Van zich zelve, zuster. Deze redeneering is te natuurlyk dan dat zy konde geborgd zyn. De domme boeken hebben ook misfehien het hunne daartoe bygedragen, maar flechts in zo verre, als zy daaruit hare begrippen heeft leeren regelen, en zich aan denken heeft gewend. Gy wildet, geloof ik, noch iets zeggen, myn kind» CAROLINA. Ik gevoel dat ik niet de flimfte ben, zo lang ik met iemant te doen heb, dien ik voor verflandiger houde dan ik ben. Maar zodra iemant my gebieden wil in wiens verftand ik geen grooter vertrouwen ftcl, dan in myn eigen, dan vermindert het reeds met het gehoorzaam zyn. Als, by voorbeeld, papa my iets zegt,  B L T S P E L. 61 zegt, (Zy grypt vleijend haar' vaders hand) zo volg'ik blindelings-, maar als myne tante... (Zy verfchrikt, en houd op eenmaal op; haar vader doet moeite, om zyn lagchen te weêrhouden) Mev. van sternau, toornig. Nu ? a's uwe tante ? carolina, laat haar' vaders hand los, en kuscht hare tante de hand, die zy haar met tegenzin overlaat. Wel nu, als tante verftandiger is dan nicht, zo moet zy haar de onbezonnenheid vergeven, die zy zeggen wilde. Mev. van sternau. Eene fchoone vertooning \ maar het is u minder te wyten , dan... (Zy houd plotsling ftil, met een' veelbeduidenden blik op haren broeder gejlagen) Als zekere vaders uit hare dochters niet met geweld onbezonnen meisjes maakten , zo kwamen deze nooit in de gelegenheid, om nabefiaanden , voor welken zy eerbied hebben moesten, onbefchoftheden te zeggen. Ik zal het nu ditmaal noch eens door de vingeren zien, echter onder beding dat gy u tegen den heer Van Albach aartigcr en belcheidencr gedraagt, carolina. ]a, hartelyk gaarne. Alles, flechts niet trouwen. — Hoor eens, lieve tante, daar hy u zo byzonder gevalt!... Waarom trouwt gy hem dan niet? Mev.  62 DE WISSEL, Mev. van sternau, zeer toornig-. Juffrouw wysneus!... Nu is 't tyd dat gy gaat. (Brand geeft haar een' wenk dat zy moet heengaan) ' V T F D E T O O N E E L. de heer van brand, MevrOUW van sternau. MeV. van sternau. Gy deed veel beter, broeder.dat gy uw lief dochtertje, in plaats van boeken, eene betere opvoeding gaaft; zulke onbefchoftheden !... brand. Waarom noemt gy dat onbefchoftheden? het is immers niet anders dan natuurlyke openhartigheid ? zy meent het zo kwaad niet. Ik heb het by haar tot eene gewoonte doen worden, altoos te fpreken, zo als zy denkt. MeV. van sternau. Daar zal zy verre mede komen in de waereld. brand. 6 Daar laat ik haar voor zorgen. Zy zal wel van zelf lceren, waar zy achterhoudend moet zyn. Wat dat betreft, daarin behoeft gy, vrouwen ! geen leermeester ! Mev.  B L r S P E L. 63 MeV. van sternau. Ik zeg u, gy zult noch fchande en fpot aan haar beleven. b rand. Ik dank u voor deze zusterlyke voorzegging. MeV. van s t ern au. Ik weet reeds wat ik weet, broeder. brand. Van myne dochter? MeV. van sternau. Ja, ja, van uwe dochter. brand. Vergeef my, zuster, dan weet gy warelyk meer dan ik. Ik ben haar eenige vertrouweling. Zy zegt my vry uit ali' wat zy denkt en doet. Daarom ben ik zo zeker, dat zy niets denken of doen zal, 't geen zy zich fchamen moest my te zeggen. MeV. van sternau. Hm! misfchien is het daarmede niet zo als het behoorde te zyn-, als ik fpreken wilde... brand. Nu, fpreek vry. Mev. van sternau, op een' veelbe duidenden toon. Kent gy een' zeker' heer Van Meidling? brand, lagchend. Ja, waarom niet? en kent myne zuster hem ook, als ik vragen mag? Mev.  64 ïf E WISSEL, Mev. van sternau, eenigszins verrascht. En waartoe die vraag, daar hy dagelyks hier in huis komt' brand. Dit is ook waar, gy moet hem dus wel kennen. Die vraag was overtollig. — Maar wat is 'er dan van dezen heer Van Meidling? Mev. van sternau. ö, Ter waereld niets. Hy lchynt Hechts wat veel met uwe dochter op te hebben. brand. Zo? als 't anders niet is! Vind gy dan hare keuze niet goed? Mev. van sternau. Wie ("preekt van hare keuze? brand. My dunkt toch, dat Meidling reeds een man is, die de opmerkzaamheid der vrouwen waardig is. Vind gy dat ook niet? ó Ja, niet waar? MeV. van sternau. Ik weet in 't geheel niet, waar gy met uwe aanfbotelyke vragen heen wilt. b b a n d. Aanftootelyke? my dunkt, zy zyn zo vlak en eenvouwdig als mogelyk is. Het is dus niet naar uw genoegen , dat Meidling aan myne dochter behaagt? Mev.  B L T S P E L, 65 MeV. VAN STERNAU. Ik zeg u, gy zult 'er noch een ongeluk aan beleven. BRAND. Ach, zuster! maak my niet benaauwd. MCV. VAN STERNAU Nu, nu, fpot maar niet! Zulk een knaap geeft 'er niet om , of hy een jong meisje ongelukkig maakt of niet. BRAND. Zulk een knaap! Foei ! wie zal van ordente'yke lieden zo verachtelyk fpreken ? MeV. VAN STERNAU. Ik weet wel wat ik zeg. Meidling is een liederlyke jonge , die reeds federt twee jaren op anderer lieden hun kosten leeft; die den grooten heer fpeelt, ccrlyke lieden wegens hun geld bedriegt, en overal borgt, zonder te weten waarvan hy het weder betalen zal. — Weet gy wel hoe hoog zyne fchulden loopen ? BRAND. Nu ? MeV. VAN STERNAU. Twaalf duizend guldens : ik weet zulks van goeder hand. BR A ND. Ei, ei , gy weet dat alles zo naauwkeurig, als of gy zyne rentmeesteres waart■, hoe weet gy dat? £ Mev.  €6 DE WISSEL, Mev. van sternau, verlegen. Ik heb — ik — ik hield het voor pligt naauwkeurig te vernemen naar de omftandigheden van een' mensch die naar myne nicht verkeert, byzonder daar gy 'er u niet zeer fchynt om te bekommeren.] brand. Welk eene tedere vrees! Maar gy zyt desniettegenfhiande valsch onderricht geworden. Dat Meidling fchulden heeft, is waar; maar dat hy een liederlyk mensch is, is onwaar. De zucht, om door eene luisterryke levenswyze , door pracht en onkosten, een groot opzien te baren , is eigen aan jonge lieden , en dit is Meidlings gantfche m.silag. Ik voor my houde dezen misflag voor zeer vergeeflyk. My is een jonge verkwister liever dan een jonge gicrigaart. Zyn ongeluk was, dat hy te vroeg heer wierd van zyn vermogen, en te vroeg ondervond, dat hy eenige erfgenaam was van een' ryken oom; door hoop op deze erfenis vervoerd, verkwistte hy zyn geld, en.dit aldus verteerd hebbende , begon hy fchulden te maken, maar die zeker niet tot zulk eene groote fom zouden aangewasfen zyn, indien hy niet, zo als velen van zyns gelyken, in de handen van bloedzuigers en woekeraars waar' gevallen, die de pest voor den Haat zyn. Gy ziet dus „ dat hy niet overal borgt, zonder te „ weten, waarvan hy 't weder betalen zal." Buiten dien kan niemant hem van eene Hechte daad befchuldi- gen.  B L T SPEL. 67 ge„. — Maar hoe ben ik ook zo goedaartig, en waarom geef ik my zo veel moeite, om het crediet van een' mensch by u weder te herftellen , dien gy toch flechts pro forma befchimpt hebt ? ha! ha! ha! MeV. van sternau. Dien ik flechts pro forma befchimpt heb ? wat wilt gy daarmee zeggen? brand. Beken het maar, dat gy niet half zo flecht van den heer Van Meidling denkt, als gy voorheen zeider. MeV. van sternau. Ik weet in 't geheel niet... brand. Maar ik weet,dat myne zuster eene veel te groote kenfter van mannelyke verdiensten is, dan dat zy Meidlings verdiensten niet zou weten te waarderen. (Lagchend, terwyl hy haar op de fchouder klopt) Zustertje, ik weet wat ik weet. ZESDE T O O N E E L. Mevrouw van stern au, alleen; daarna de heer van albach. Mev. van sternau, /laat een oogenblik peinzend, en ziet hem na. Tk weet wat ik weet - En wat weet hy dan?E a zou  68 DE WISSEL, zou ik my verraden hebben ? — Hm, wat zegt het ? een' fchoonen jongen fchoon te vinden , is immers geen misdaad? Ik moet hem hebben, al zoude... Ik ben immers noch niet oud, zie 'er redelyk wel uit — — zou het my dan, met myne tweemaalhondcrd duizend guldens, te zwaar zyn , een' jongen losbol te vangen, die van fchulden niet meer weet wat hy zal beginnen? — Laat ons dat een weinig nader overleggen.— Daar valt my iets in de gedachten. — Als maar die Albach hier ware, dien kon ik daartoe gebruiken. — Ha, daar komt hy reeds. (Stlbach komt binnen, tegen wien zy zegt.) Ik dacht dat gy reeds over alle bergen heen waart? ALBACH. Neen, uwe genade; ik heb een weinig in den tuin rondgedwaald, en heb myne gedachten gehoor verleend. Mev. VAN STERNAU. Arme jonge! ik beklaag u. ALBACH. Ik zeg het uwe genade buiten fcherts; ik ben ook te beklagen. — Als ik het meisje niet bekome — ik ik — ik hang my op. MeV. VAN STERNAU. Wel foei! ophangen? het zoude zonde zyn, wegens uw jong leven. — Gy laat ook voort den moed zo geheel varen. A L-  £ L T SPEL. 69 ALBACH. Maar van waar zal men dan den moed weder hernemen, als iemant zo behandeld word? En die Meidling ging ook weder zo voorby het huis ; ik ben zo dol op hem, — dat ik hem wel vergeven wilde. MeV. VAN STERNAU. Gy gaat heden ook van enkele moordgedachten zwanger; 'er zyn immers wel andere middelen om hem weg te krygen, dan vergif.? ALBACH. Andere middelen? en die zyn?... MeV. VAN STERNAU. Ik weet 'er wel een, maar dat kost twaalf duizend guldens. ' ALBACH. Twaalf duizend guldens, dat is een weinig duur. MeV. VAN STERNAU. Daarvoor is myn arcanum ook puik. Ik wil my duidelyker verklaren; ik weet van goeder hand, dat Meidlings fchulden zo veel beloopen. Ga naar hem toe ze hem , dat gy zo even een kapitaal hebt bekomen , en bied dat hem aan, totdat hy in de omftandigheden komt, het u weder te kunnen betalen. ALBACH. Alles goed , genadige vrouw ; maar als hy 't nu aanneemt ? E 3 Mev.  7<5 DE WISSEL, MCV. VAN STERNAU. Wel nu , dan moet gy het hem natuurlyker wyzc geven. ALBACH. Twaalf duizend guldens ? Ik ? ik ben uw onderdanige dienaar. MeV. VAN STERNAU. Nu zie ik , hoe belangloos en harteiyk uwe liefde tot myne nicht is 1 ALBACH, Maar, genadige vrouw, bedenk toch ook dat zulk eene fom geen gekheid is. Mev. VAN STERNAU. Nu , ik zie wel dat ik my weder tusfchen beiden flcllcn moet. Ik zal het geld geven , maar daar moet hy niets van weten. ALBACH. Aha, als uwe genade bet geld geeft, dan is 't iets anders. MeV. VAN STERNAU. Gy geeft my dan terftond Meidlings wisfel, en voor 't overige laat gy my zorgen. ALBACH. Maar ik bcgryp met dat alles noch niet.. . Mev. VAN STERNAU. Gy behoeft ook niets te begrypen; ga maar en doe wat ik u gezegd heb. Als de zaak wél flaagt, zo kunt gy het geld alle oogenblikken bekomen. A L-  B L T SPEL. 71 albach. Ik ga terftond, uwe genade zal ras befcheid hebben. Mev. van sternau, alleen, na eene tt/sfchenpozing , gedurende welke zy , met de armen over elkander gejlagen, peinzende Jtaat. Wat helpt het? het woord is gegeven. Maar twaalf duizend gulden is warelyk een vreesfelyke prys voor een' man , byzonder in onze dagen, waarin men ze voor niet dikmaals te duur koopt. Zy gaat peinzende heen. Einde van het tweede bedryf. E4 DER-  fk DE WISSEL, DERDE BEDRYF. Het tooneel is in Meidlings woning. EERSTE TOONEEL. VAN MEIDLING, JOSEPH. JOSEPH. O.n u de waarheid te zeggen, genadige heer, ik had liever gezien , dat gy u in de gebeele zaak niet had ingelaten. MEIDLING. Gy zyt een gek ! en waarom dat, ais ik vragen mag? JOSEPH. Dewyl my die zaak verdacht voorkomt. MEIDLING. Maar wat komt u dan verdacht voor ? Albach geeft my zyn geld, en ik geef hem myn* wisfel. JOSEPH. Ja, als 'er verder niets aan vast ware. Maar gy bedenkt niet dat hy uw medeminnaar is. Als my myn medeminnaar, uit vryen wil, geld op crediet aanbood, zoude ik denken , hy wilde my myne aanfpraak op het meisje ftilzwygcnd afkoopen , of eene goede n-elegenheid hebben, my eens ergens by den kop te kunnen nemen; en 't eene zou my even zo onaangenaam zyn als het andere. MEID-  B L T SPEL. 73 MEIDLING. Wat zyt gy vreesachtig! Al wil by my myne aanfpraak afkoopen , volgt dan daaruit dat ik ze hem verkoop? en wat het by den kop nemen betreft, diar moet ik ook by zyn. JOSEPH. Maar, genadige heer — MEIDLING. Maar, genadige Jofeph — Zotte kaerel! gy weet wel dat ik my uw redeneeren en moraiifeeren gevallen Iaat, als ik geen geld heb, en u dan met alle aandacht aanhoor-, maar als ik geld heb, dan niet, dan heb ik gantsch andere dingen in 'c hoofd. Nu moet ik , by voorbeeld, naar myne Carolina yllen, en my in haar byzyn verheugen. Gy brengt intusfchen myne zaken met myne crediteurs in . orde. De lyst van myne fchulden hebt gy, en het gold kunt gy binnen een half uur by Albach gaan halen. - Myn' hoed en degen. JOSEPH. Zal ik uwe genade niet geleiden ? MEIDLING. Neen -, maak gy uwe zaken maar af. Ik zal Jan wel mëdenemen. E 5 TWEE-  -4 DE WISSEL, TWEEDE T O O N E E L. joseph, alken. Het is waar, als hy geld heeft, dan is 'er in't geheel niets met hem te beginnen. Ik wenschte wel te weten waar of het noch met ons huishouden heen wil. Eene fchuld maken, om eene andere te floppen, en altoos geraken deze laatfte fchulden , die wy maken , zeker eens zo groot dan die wy floppen. Zo die oom niet fcbielyk - maar byna begin ik zo veel niet meer van myn' heers oom te houden. — Indien hy eens zo ryk niet ware, als wy ons verbeelden, dat zou een lelykc ftreck zyn. Als hy eens niet meer had dan wy - we!, duivels, neen, dat ware ook al te weinig ; dan wilde ik wel het gezigt zien dat de heer Van Albach maken zou, als hy gewaar wierd, dat hy om zyn twaalfduizend guldens bedrogen was. Ik moet waarachtig heen loopen , en ze hem afhalen, want anders bezint hy zich noch misfehien. Waar is de wisfel van mynheer? ja, hier , en daar de lyst van onze fchulden. Kom, lustig en vrolyk eens gelezen. (Hy leest.) ,, Aan gebroeders Petit van Gene„ vc , voor derdehalf douzyn gouden horologiën." De droes wat waren in de eerste drie dagen , nadat wy die negotie begonnen hadden , de horologiën goedkoop 1 Maar ik heb 'er ook warelyk christelyke pryzen voor gemaakt. Het eene, dat ik in haast voor agt  B L T S P E L. 75 agt dukaten aan onzen kok verkoopen moest, dewyl mynheer naar het diné op Schoonbron moest ryden, en geen geld had , 6, dat fpyt my noch! (Hy leest verder) „ Aan den heer Greifenbach, vyftienhonderd gul„ dens." - ó Gy, verdoemde kacrel , u wilde ik wel wat afknypen. „ Mynheer Greifenbach , wy hebben „ vyftienhonderd guldens noodig." - „ Ja, ik wilde u „ gaarne dienen , zo maar het bare geld niet zo „ fchaars ware; indien gy de helft in effecten wilde „ nemen." - Wat zouden wy doen ? die duivelfjhe kaerel brengt ons daar een kapitaal van negenhonderd guldens op een'bolderwagen voor het huis; toen kochten wy eene geheele menigte meubelen, tin, koperwerk, en al zuik duivelsch tuig meer. Het heeft drie dagen lang in onze achterkamer uitgezien ais of 'er een uitdrager woonde, en by flot van rekening was de geheele boedel geen derdehalf honderd guldens waardig. DERDE T O O N E E L. JOSEPH, VAN MEIDLING, de oude. MEIDLING. Woont hier de heer Van Meidling? JOSEPH. Ja, om u te dienen. MEIDLING. Is hy te huis ? jo-  76 DE WISSEL, joseph. Neen , mynheer. meidling. Zal hy lang uitblyven ? joseph. Dat weet ik niet. (Ter zyde) Naar zyne vragen te oordeclen, zou men denken dat hy van wegen de regeering kwam. me i d li n g. Zo ten naasten by ? joseph. Misfehien een uur, twee uur; zo als gezegd is , ik weet het niet. Meidling gaat zitten, en legt hoed en ftok neder. joseph, ter zyde. Die heer is al zeer vrypostig i ik zou byna geloven dat hy een' vervallen wisfel op ons in den zak had. (Overluid) Gy hebt geiyk , doe maar als of gy te huis waart. meidling. Dat zal ik doen. Misfehien ben ik 't buitendien ook welhaast. joseph. Hoe bevalt het u dan hier? meidling. Zeer goed. De kamers zyn immers zeer prachtig. joseph. Ja ,gelyk het aan onzen rang en onze inkomsten past. MEID-  B L r S P E L. /7 meidling, lagchende. Uw heer is dus zeer ryk ? joseph. 6, Ongehoord! onmeetlyk! hy weet dikmaals niet waar hy zyne kapitalen heeft. meidling. Nu, dat verheugt my. joseph, ter zyde. Zo, die wil zeker geld van ons hebben ; ik moet hem noch maar wat wys maken. (Overluid) Wy betalen alles terftond, alles in baar geid. Ik wil weL iemant zien , die een' duit van ons te vorderen heeft. meidling, die met moeite het lagchen weêrhoud. Dat is goed. joseph. Wat? gelooft gy het niet? kom maar op, zo gy durft. meidling. Ik opkomen? waartoe dat? ik heb immers niets van uw' heer te vorderen ? het verheugt my, dat uw heer zo accuraat is, dat behoud zeer goed het crediet. joseph, ter zyde. Niets te vorderen/ goed. (Overluid) 6, Crediet hebben wy, daar fta ik u voor in, al wilden wy ook in den tyd van een kwartier uurs honderd duizend guldens hebben. MEID-  78 DE WISSEL, meidling. Dat is vee'. joseph. Zo gy het niet gelooven wilt, zie dan maar hier: ik denk zo op 'r. oogenblik op dezen eigenhandigen wisfel van myn' heer twaalf duizend guldens te gaan halen. m e idlïng, zegt ter zyde, nadat hy den wisfel gelezen heeft. Warelyk, twaalfduizend guldens! waar mag die jonge aan zulk een crediet gekomen zyn? (Overluid.") Wie is die heer Van Albach? joseph. Een ryk edelman , die zich met de gefteldhcid van zyne kapitalen zelf niet bemoeit, en die noch vóór een half uur hier was, en myn' heer om godswil bad, deze twaalfduizend guldens toch aan te nemen. meidling. Maar als uw heer dan zo ryk is , gelyk gy zegt, waartoe behoeft hy dan vreemde kapitalen op te nemen ? joseph. [a, mynheer doet groote ondernemingen; als alle lieden zo vlytig waren als hy, zo zou de handel en wandel een gantsch ander aanzien verkrygen. Hy doet alles met zulk een' nadruk en yver,eene —> hoe zal ik het zeggen ?.. eene naauwkeurigheid , die dikwerf . . aan  B L T S P E L. 79 aan het angstige grenst. Menigmaal loopt hy zo angstig, zo ter nedcrgeflagen, dat men zoude geloven, dat hy geen duit in den zak had, en menigmaal— en menigmaal — ja, en dan — (Ter zyde) Wel, duivels, daar heb ik my zodanig in myn eigen net verward, dat ik 'er my in 't geheel niet weet uit te redden. — (Overluid) Apropos , wy hebben ten overvloede ook noch een' ryken oom te beërven, die geld heeft als fteenen. ME IDLING. Zo? en is deze oom reeds oud? JOSEPH. è! Als Methufalem; maar hy heeft een leven zo taai als een kattenleven ! waarachtig, het is om ongeduldig te worden , zo lang als die man het Maande houd. MEIDLING. Nu, daar gy buitendien zo ryk zyt, behoeft gy ook met zo veel ongeduld niet op zyne dood te wachten. JOSEPH. Dat is waar, maar hy helpt ons ook in niets. Hy is een gicrigaart, een vrek, een fchrok, die ons liever verhongeren zag, dan dat hy ons een' duit zou geven-, en even daarom is 't niet by gebrek van onze vrome weHfcheh , dat de hemel hem niet reeds lang de eeuwige rust gefchonken heeft. Maar, fchoon het waar is, dat wy , gelyk gy zo even met recht aanmerk-  «o ' DE WISSEL, merkte, zyn lomp geld juist niet zo volftrekt noodig hebben , zo ware het toch beter dat wy het hadden: men heeft dan, al wat ons van rechtswegen toekomt, zo mooi by malkandercn ; men kan dan beter zyne rekening maken , wat men in te komen, en uit te geven heeft; en mynheer is een buitengewoon liefhebber van orde. MEIDLING. Kent gy dan dezen oom? JOSEPH. Ik zou niet? ik heb hem voor vyf jaren op myne reizen eenmaal gezien. MEIDLING. En hoe ziet hy 'er dan uit? JOSEPH. Dat men kinderen met hem kan bang maken. Verbeeld u een klein in een gedrongen mannetje, met een kastanjen bruin aangezigt. In dit gezigt fteken een paar tranende, blinkende, groengeele oogen uit, die hy in allen geval, met behulp eener bril, zou kunnen gebruiken, zo hy maar een' neus had, om 'er eene bril op te kunnen zetten ; maar daar ziet het 'er flecht mede uit: het is maar zoo'n klein knubbeltje in de midden, als had de natuur daar een teeken gemaakt, en gezegd: ,, Hier wil ik een' neus maken, als ik eens „ in eene goede luim ben ;" maar waarfehynlyk heeft de goede vrouw fjdert dien tyd gewigtiger dingen te doen  B L r S P E L. 81 doen gehad , dan onzen oom een' neus aan te zetten ; daarenboven heeft hy noch voor en achter een' grooten bogchel, een paar kromme beenen , en... MEIDLING, opfpringende. Kaerel, nu ben ik uwe onbefchaamdheid moede , en als ik nu eens die oom ware? JOSEPH, bedremmeld. Wel nu — zo zoude ik — zo zoude ik zeggen — dat — dat — dat het my zeer lief was, dat — uwe genade 'er zo niet uitziet. — Hoe verbazend kan men zich in den perfoon vergisten ! Ik, by voorbeeld, eer ik de eer had van uwe genade te kennen , ik had gezworen , dat uwe genade 'er uitzag, gelyk ik zo gezegd heb; en nu vind ik dat gy zulk een lief charmant heer zyt, die — ik kan uwe genade in 't geheel niet zeggen, wat ik alles aan u vinde. MEIDLING. En wat ik aan u vinde, kan ik u wel zeggen: dat gy een doorliepen guit zyt. JOSEPH. Neem uwe genade in acht. Het gaat u met my, even zo als my met u. MEIDLING. Nu verwonder ik my in 't geheel niet meer, dat myn neef zo'n luchtige knaap geworden is, daar hy zulke lieden, als gy zyt, om zich heeft. F jo-  8a DE WISSEL, jose p h. Ik verzeker uwe genade, dat gy in myne geringe bekwaamheden te veel vertrouwen fielt. Wat myn heer Is , dat is hy geheel van zich zelv* zonder myne hulp geworden , en het is hem zo natuurlyk, dat men zweeren zou,het ftak by hem in 'tbloed. Nochtans moet uwe genade dat het best weten, daar gy zelf van de familie zyt. Meidling, werft hem lagchend een daalder in den hoed. Daar, daar, daar. joseph. Zo myn heer myn' raad gevolgd had, dan had het by ons reeds lang anders uitgezien. Hy had reeds lang eene ryke party kunnen doen. meidling. Maar hy wilde niet? joseph. Volftrekt niet •, hy zegt dat het laag is, om het geld te trouwen. meidling. Bravo! die jonge aart juist naar zyn' oom. — Uw heer heeft toch een liefdesgevallene ? joseph. Van waar weet dan uwe genade dat ? gy hebt hem toch niet in Amfleldam hooren zuchten ? MEID-  B L T S P E L. 83 me i dlino. 8, Ik weet meer van ulieden, dan gy wel gelooft. Kent gy het meisje/" joseph. Ja, een allerliefst, fcboon meisje, zo goed, zo hartelyk , en zo wél opgevoed; maar nu, zo lang haar vader leeft, heeft zy zo veel als niets. meidling. Dat verheugt my; haar vader is federt twintig jaren myn goede vrind. Gelei my naar zyn huis. joseph. Daar zal uwe genade myn' heer ook vinden. meidling. Dat is goed. Maar ik moet eerst den ouden heer alleen fpreken. — Gy moet uw' heer volftrekt niet zeggen dat gy my gefproken hebt. Hoort gy ? joseph. Zeer wel, uwe genade. VIERDE T O O N E E L. Het tooneel verbeeld den tuin van den heer Van Brand; vóór, aan de rechtehand, ziet men een prieel. meidling, de jonge, carolina; vervolgens de heer van albach. meidling. Kom , myne lieve Carolina, wy zullen ons hier ter neder zetten. F 2 ca-  34 D E WISSEL, C AROL IN A. Als tante , of de heer Van Albach, my maar niet vermist, want dan ben ik weder in verlegenheid. MEIDLING. Gy vreest meer voor uwe tante , dan voor uw' vader. CAROLINA. Waarom zou ik voor myn' vader vreezen?— hy is immers zo goed, zo goed 1.. hy is tot hiertoe myn beste vrind geweest , dien ik op de aarde heb. Voor hem heb ik geen geheimen-, weet gy wel, dat ik hem alles van gisteren avond verteld heb." MEIDLING. Hoe ? gy hebt hem verteld, dat wy eikanderen geknscht hebben i* CAROLINA. Ja; en waarom dan niet ? MEIDLING. En wat zeide hy toen wel ? C AROL INA. Eigentlyk zeide hy niets; maar het kwam my voor als belagchte hy my. ó Hy lagcht zo menigmaal om my, als ik zo met myne natuurlyke openhartigheid voor den dag kom , en hem een kinderachtigheid vertel , by welke misfehien een ander vader zyn kind' gebieden zou te zwygen; maar dat doet hy niet ; hy meent het zo kwaad niet, en ik kan het niet helpen, maar  B L r S P E L. 85 maar ik moet hem alles zeggen , wat ik denk en doe. Dat ik nu naast u hier in het prieel zit, dat weet hy noeh vóór zonnenondergang. MEIDLING. En zult gy tegen uwen toekomenden gade ook zo openhartig zyn? CAROLINA. Zekerzal ik dat; dat is nu ook eene vraag l Ik heb wel hooren zeggen , dat 'er vrouwen zyn die niet alles aan hare mannen zeggen, wat zy doen; maar ik kan daarvan in 't minste geen begrip krygen. Ik wilde wel weten , hoe zulk eene vrouw gefteld is, wanneer zy haar' man zal onder de oogen zien.? maar ik verbeeld my ook, dat de mannen het 'er naar maken , en wanneer my dit overkwam — ik heb maar een duister begrip van die zaak, en kan my niet recht uitdrukken, — maar dan zou ik niet voor my zelf willen inftaan. Weet gy wel wat myn man doen moest , om my altoos zo openhartig te houden ? MEIDLING. Wat moest hy dan doen? CAROLINA. IIy moest even zo doen als myn vader: die heeft even zo weinig geheimen voor my als ik voor hem. Hy zegt my alles wat hy doet, doet my in alles aandeel nemen ■, menigmaal — begryp eens — menigmaal F 3 vraagt  86 DE. WISSEL, vraagt hy my, in deze of gene aangelegenheden, oin myne meening, of om mynen raad; en dan moest gy eens zien, hoe ik my te recht ftel, hoe gewigtig my myne kleine perfoon voorkomt, als ik hem myne orakelfpreuk mededeel! Ik moet dikwils om my zelf Iai;chen, als 't voorby is, want ik weet wel, dat hy doet, wat hy wil; nwar het ftreelt toch myne inbeelding, als ik zie, dat myn vader, die zo veel wyzer is dan ik ben, myn verftand ook noch iets toevertrouwt. Onder echte lieden moet dat ook even zo zyn, want ik denk altoos, zodra de man zyne vrouw laat bemerken , dat hy haar verftand niets toevertrouwt, dan is 't voor haar ook in 't geheel niet de moeite waardig, verftand te hebben. MEIPIING. Beminnenswaardige openhartigheid ! — Zeg my, engelachtig meisje, zeg my oprecht: bemint gy my? carolina, geeft hem de hand. Van gantfeher harte, lieve Meidling! {Stille tusfehenpozing, gedurende welke Meidling hare hand vasthoud, en albach, in het verfchiet optreed. . Aha, dacht ik het niet ? daar zyn zy weder te famen ; en hoe teder! zie eens hoe hy haar de hand kuscht! carolina, zagt. Daar is myn kwelgeest weder. „ ', MEID-  B L T S P E L. 8/ meidling, Zagt. Blyf maar hier; hy heeft het nu toch gezien. albach, luisterend. Zo ik flechts verdaan kon wat zy fpreken. carolina, zagt. Dat zal weder een verfchrikkelyk allarm geven. albach, ter zyde. Wacht maar; ik zal u wel iemant zenden, die u uit elkander jaagt. (Hy gaat weg.) carolina. Is hy weg? meidling, rondziende. Ja- carolina. Nu, dan ga ik ook; anders is hy in ftaat, en ftuurt ons myne tante op den hals. (Zy wil aan die zyde afgaan, tegen over welke uilbach afgegaan is.) Daar komt zy waarlyk! ik zal maar door het boschje gaan. (Zy werpt Meidling een' kusch toe, en gaat door de voorste coufife weg.) V T F D E T O O N E E L. meidling, de jonge, Mevrouw van sternau. meidling, Zagt. Jk zal doen, als of ik haar niet zie; misfehien gaat f 4 zv  «8 DE WISSEL, zy voorby. (Hy gaat weder op zyne vorige plaats zitten, in eene overdenkende houding) Mev. van sternau, gaat naar hem toe. Zo diep in gedachten, mynheer Van Meidling? meidling, opfpringende. Mevrouw! MeV. van sternau. B'yf zitten, blyf zitten; ik zal my naast u neder zetten, en een weinig met u praten. (Zy plaatzen zich) Gy fchynt zo mismoedig? Mag ik vragen, waaraan gy zo even dacht? meidling. Ik peinsde over myne lotgevallen. Mev. van sternau, fchertfend. En die zyn wel zeer treurig, niet waar? arm mensch! Zekerlyk, als men overal zo aangenaam is als gy zyt, als men zich by vrouwen en meisjes overal zo bemind weet te maken als gy, ó, dan is men wel zeer ongelukkig. Ha, ha, ha, ha! meidling. Spot maar zo veel gy wilt, 'er zyn zekere ernstige aangelegenheden — Mev, van sternau. Aangelegenheden van 't hart, ik vcrfta u wel, 3 , gy, klein fcheimpje! (Terwyl zy hare hand op die van Meidling legt) MEID-  B L T S P E L. 89 meidlino, kuscht haar de hand. Gy kost zeer veel tot verbetering van myn lot toebrengen , genadige vrouw. MeV. van sternau. Ik? hoe dat? meidling. Wanneer gy my meer genegen wilde zyn, meer gunstiger omtrent my denken. Mev. van sternau, teder. En ben ik dan in iets uwe vyandin? Ach, gy hebt misfehien geen tederer vrindin , dan... wat heb ik daar gezegd? laat my gaan. — (Zy Jpringt op, en haalt een papier uit den zak.) Dit papier kakt u meer zeggen. (Zy gaat fchielyk heen.) ZESDE T O O N E E L. meidling, de jonge, die vol verwondering is blyven zitten, en haar naziet. Geen tederer vrindin? dit papier zal u meerder zeggen ? —- wat duivel zal dat beduiden ? misfehien wel een liefdesverklaring? — (Intusfchen dat hy het papier opent, valt 'er een ander uit.) Hoe ? wat is dat? (Hy raapt het op.) Myn wisfel, dien ik aan Van Albach ter hand heb gefield i3 zo waar ik leef, hy is 'c! en verder hier.5 (Hy leest het ander**papier.) „ Het verheugt my, dat ik zo gelukkig was, F 5 „ u  po DE WISSEL, „ u uit eene verlegenheid te redden." — Zo.' dus heeft de heer Van Albach flechts zyn' naam geleend? — „ Neem uw' wisfel te rug, gy zyt my niets fchul- ^ ^jg » De genadige vrouw koopt haar' minnaar niet goedkoop. Zy heeft ook gelyk, want duur koop, best koop: — „ Om u te toonen, welk een „ vertrouwen ik in uwe vrindfehap ftel." — Gehoorzame dienaar. „ Zo neme ik de vryheid, u, in „ eene der gewigtigfte aangelegenheden myns levens, „ raad te vragen." — Wat duivel zal daarvan worden ? „ ik ben eerst vyfënveertig jaren oud, en „ heb een vermogen, waardoor ik voor altoos een' „ man gelukkig maken kan; zeg my: zal ik weder ^ trouwen ?" — Ik heb daar in 't minst niet tegen, genadige vrouw. „ Ik wil u alles bekennen ; ik „ heb wel myne oogen reeds op een' beminnenswaar» dig' jongman geflagen •, maar noch fchynt hy niets „. van myne aandoeningen te bemerken. Zeg my : „ zal ik het hem bekennen? of, zal ik wachten , tot- „ dat hy het raad ? en zal hy het raden ? " Dan moest hy ook vrceslyk dom zyn. „ Ik verwacht „ met ongeduld uw antwoord; overleg , te voren, „ alles ten naauwftc, en bedenk dat van uwe uitfpraak „ afhangt het geluk van uwe vrindin , Henriëtte van „ Sternau, geboren Van Brand." 6 Het is reeds ailes zeer rypelyk overlegd, dus eene liefdesverklaring naar den nieuwften fmaak; ha! ha! ha! het is maar jan,-  B L T S P E L. gx jammer dat ik geen gebruik van myn geluk kan maken. Neen, myne genadige vrouw Van Sternau, zo gaarne ik ook in uwe familie wilde komen , zo wil ik 'er toch op deze wyze niet inkomen. Ik raad u als een goed vrind, trouw niet weder. — Voor alle dingen moet ik u den wisfel weêr te rug zenden. Het is best, dat ik u dezen avond fchriftelyk antwoord. (Hy vertrekt) ZEVENDE TO O NE E L. VAN MEIDLING) de oude; DE HEER. VAN BRAND. MEIDLING. Gy Raat my 'er dus voor in , heer broeder, dat myn neef geen laagheden begaan heeft. BRAND. Met lyf en ziel. Ik heb myne befpieders, die alle zyne fchreden hebben gadegeflagen, en waarop ik my verlaten kan. Dewyl gy het my in uwe brieven zo fterk hebt aanbevolen, heb ik alle mogelyke moeite en zorg aangewend. Alles wat men hem kan ten laste leggen, is, dat hy wat den grooten heer gefpeeld heeft, en daardoor heeft hy zich vele fchulden gemaakt. MEIDLING. Dat kan niet misfen ; en wie heeft 'er anders de fcfmld  92 D E WISSEL. fchuld van dan ik ? waarom gaf ik toe , dat hy te vroeg mondig verklaird wierd ? waaróm maakte ik hem wys dat hy een' ryken oom had ? maar dat doet niets , integendeel , zo veel te beter. Nu zal hy de waarde van 't geld beter weten te fchatten; en, onder ons gezegd, als man uwer Carolina zal hy zeker een brave kaerel worden. BRAND. Dus blyft gy 'er dan noch by, dat hy myn fchoon» zoon worden zal? MEIDLING. Zeker; als gy hem daartoe hebben wilt? BRAND. Vraagt gy dat noch.» MEIDLINO. Maar , hoor, hy moet toch een weinig boeten voor zyne lichtzinnigheid. Wy zullen hem bevreesd maken. Ik zal doen, als wilde ik hem Carolina voor den neus wegtrouwen. En gy, wel nu, gy hebt daar natuurlykerwyze niets tegen; verffaat gy my? daar komt dat lieve kind, in die laan, aan: het hart huppelt my in het lyf, als ik haar zie. BRAND. Gy kunt dus oordeelen , hoe fterk ik haar bemin. Zy is een fchat, dien my de Voorzienigheid gefchonken heeft, en voor 't welk ik haar niet genoeg kan danken. Indien ik niet van 't goede hart van uw' neef  B L T S P E L* n neef overtuigd was, zo zoude ik... maar, zagt. Gy zult terftoud eene proef van hare openhartigheid zien. A O T S T E T 0 0 N E E L. de vurigen; carolina. brand. Het is goed, dat gy komt; wy fpraken zo van u. carolina. Van my ? brand» Ja, van u. Gy moet u zeer uitgelaten hebben met fpreken : men zegt , dat gy grooten lust hebt om Meidlings vrouw te worden. carolina. Ik? (Zy gaat naar hem toe, en verbergt haar gezigt.") Foei, papa, gy befchaamt my. brand. Moet gy daar dan fchaamrood over worden ? carolina. Wanneer wy alleen zyn, kunnen wy wel van za iets fpreken; maar in 't byzyn van vreemde lieden... brand. Van vreemde lieden ? Gy weet immers wie die heer is.» ci-  94 DE WISSEL, CAROLINA. Hoe zou dat mooglyk zyn? ik heb hein naauwiyks vyf minuten geleden, ééns, vóór, in de zaal, gezien. BRAND. Nu, ik zal u dan noch meer zeggen. Hy heeft my zo even verklaard, dat hy u gaarne tot zyne vrouw wil maken. MEIDLING. Ja , ik heb zo by uw' papa aanzoek om uwe hand gedaan, lieve freule. CAROLINA. Om my? — en — voor u? MEIDLING. Zeker, voor my, voor wicn anders? CAROLINA. En gy, papa, wat hebt gy geantwoord? BRAND. Ik ? wel nu, ik heb daarop geantwoord — dat — dat ik 'er niets tegen had. CAROLINA. Dat hebt gy zeker niet, papa. BRAND. Waarom niet? CAROLINA. Zie, papa, ik wil alles in de waereld verwedden, dat gy dat niet gezegd hebt. BRAND.  £ L Y S P E L. 93 brand. Maar ik kan niet zien, waarom niet? carolina. Dewyl — dewyl gy daar veel te verflandig toe zyt. brand. Ik zie daar niets dwaas in. carolina. Ik dan wel. (Zy plaatst zich naast Meidling?) Zie eens hoe wonderlyk wy ons als echtelieden zouden vertonen ! Ik geloof dat men ons in de gantfche ftad met vingers zou nawyzen. Is dat de grootvader van het jonge meisje ? zou de een vragen. Neen. zeide de ander: het is haar man; en dat zou een gelagch geven! brand. Wel nu, laat andere lieden lagchen , zy moeten toch eindelyk weder ophouden. carolina, ernstig. Dat is u weder geen ernst, papa ; daartoe ken ik u te goed. brand- Als ik u nu echter verzeker, dat het myn volle ernst is; als ik u zeg , dat gy my vermaak zult doen, zo gy met dien heer trouwt ? als ik u daarom fmeek ? —- cA-  1 9? DE WISSEL, carolina, tegen Meidling. Maar, zeg my toch op de waereld eens, wat gy met papa gedaan hebt ? hy is geheel veranderd ; hy fpreekt geheel aiiders dan gewonelyk. meidling. Gy hebt dus geen lust, die party aan te nemen ? carolina. Neen , waarlyk niet; dat fpel zoude ook te ongelyk zyn. meidling. Denkt gy dat ik 'er te kort by zou fchieten? ik geloof het byna zelf. Goed , het is ook onze ernst niet geweest. carolin a. Nu , zie , papa ! hoe zoud gy om my gelagchen hebben, zo ik het terftond geloofd had. meidling. Maar, buitendien, hebben wy toch lust u tot vrouw van Meidling te maken , zo 't door den oom niet gaat, dan gaat het misfehien door den neef — wel te verdaan, zo gy daar niets tegen hebt. carolina. Wel nu , als het dan door dezen weg gefchieden moet... of, papa, is dit misfehien ook weder fcherts? brand. Dat zou misfehien niet naar uw' zin zyn ? is 't niet zo ? (Zy kuscht hem de hand) ÜEID-  B L T SPEL. 91 MEIDLINO. Maar wy hebben eene kleine voorwaarde. Myn neef moet noch niets weten. Hy heeft my allerhande gekheden gemaakt , waarvoor ik hem een weinig moet ftraffen. Ik hou my als of ik u wilde tr« uwen , en gy fielt u aan als of gy 'er mede te vreden waart. CAROLINA. Maar, daar zal dat arme mei sch vreeslyk veel aandoening van hebben. Ik weet hoe ik te moede zon zya, als men »t met my, omtrent hem, zo maakte. BRAND. Nu , die klucht zal niet lang duren. Daar komt juist uwe tante aan: nu zullen wy terftond zien, hoe gy u als bruid gedraagt. CAROLINA. 6, By tante , daar zal my myne rol niet moeijelyk vallen ; met haar behoef ik geen medelyden te hebben. NEGENDE T O O N E E L. DE VORIGEN, MevrOUW VAN STERNAU. BRAND. Carolina , nu kunt gy het terftond uwe tante bekend maken, dat gy de bruid zyt. G Mev.  98 DE WIS SEL, Mev. VAN STERNAU. De bruid ? zo ? en dat verneem ik niet, vóórdat alles gereed is ? BRAND. Ja, zuster ! gy verneemt het dan des te zekerer. Mev. VAN STERNAU. En met wien dan, als ik het vragen mag? BRAND. Met den heer Van Meidling. Mev. VAN STERNAU. Hoe? wat? met dien losbjl? dien lediglooper? BRAND. St ! fpreek toch zo veel kwaad niet van hem; het gaat u immers niet van harte? MeV. VAN STERNAU. Moet gy my dan altoos befpotten.' — Maar ik laat het niet toe ; ik gedoog het niet! Zulk een mensch, die den geheelen dag heen leeft , zonder dat een christenziel weet waarvan •, die misfehien... Verfchoon my, mynheer Van Meidling! het is, wel is waar, uw neef... MEIDLING. Laat u door niets wederhouden, genadige vrouw, zo lang gy van hem fpreekt ; maar ik bid u, den oom niet met den neef te verwarren. MeV. VAN STERNAU. Te verwarren ?... Gy wilt toen Carolina niet huwen? C A-  B L T SPEL. 99 c a r o lina. Zeker, lieve tante; en dewyl ik zag dat ik 'er myn' papa mede kon vermaken, zo heb ik Ja gezegd, MeV. van sternau. Als dat zo is... Nu , dat vind ik zeer verftandig van u. —- Het verheugt my ongemeen , mynheer Van Meidling, dat myne familie door dit huwelyk met een' zo waardig' man nader in betrekking komt. brand. Maar zuster, gy vergeet uwen vrind , den heer Van Albach. Mev. van sternau. Het was my enkel om een' braav' man voor Carolina te doen ; en , daar het nu zo is gekomen , zo ben ik 'er ook mede te vreden. meidlino. Maar waar of myn neef toch wel mag zyn ? — Ik moet hem fpreken. Willen wy hem opzoeken, lieve bruid ? carolina. Ik ben tot uwen dienst. Hy zal daar ginds in het boscbje zyn; daar is zyne lieffte wandeling. {Zy vat hem onder den arm) brand, half zagt tegen zyne zuster. Zo gy myn' raad wilt volgen, zofmeed het yzer terwyl het warm is; ha! ha! ha! G a Mev.  ioo DE WISSEL, MeV. VAN STERNAU, alleen. Dat zal ik ook doen, broeder; ik zal het fmeden. — Ik fpeel de grootmoedige tegen hem, en geef hem zyn' wisfel te rug. — Twaalfduizend gulden is warelyk ook geen kleinigheid. — Myn briefje was ook toch al vry duidelyk , — nu ziet hy zich censflags van zyne geliefde beroofd, die zyn oom, zelfs voor zyne oogen , wegtrouwr. Alle deze omfiandigheden famen genomen. ..ó, Ik heb hem, ik heb hem; daar is geen vragen meer naar. TIENDE T O O N E E L. MeV. VAN STERNAU, DE HEER VAN ALBACH. ALBAC H. u we genade heeft hare twaalfduizend guldens uitmuntend befleed. Mev. VAN STERNAU. Hoe dat ? ALBACH. Gy meende, uw middel ware zeer puik , maar tot hier toe heeft het noch niet veel geholpen. Mev. VAN STERNAU. Wat wilt gy zeggen ? ALBACH. Niets meer , dan dat freule Carolina en de heer Van Meidling noch even zo wel met eikanderen zyn ais  £ L T S P E E. ioi als te voren. Maar ik heb het wel voorzien , dat het zo zou gaan. Ik ben maar blyde , dat ik het geld niet van het myne genomen heb. Mev. van sternau. Maar gelieft het u, my den eigeutiyken zin van dit alles te verklaren? albach. 6 Ja , zo even kwam ik hier, en vond den heer Van Meidling met de freule in dit prieel zitten. MeV. van sternau. Hier, in dit prieel? albach. Ja, in dit priëel. Mev. van sternau. En hoe lang is dat reeds geleden? albach. Naauwlyks een kwartier uurs. Mev. van sternau, lagchend. En zy zaten hier, in dit prieel.9 albach. Ja, zeker, ja, in dit priëel. Mev. van sternau. Gy hebt verkeerd gezien, lieve Aibach. albach. Verkeerd? Ik heb anders noch al goede oogen. Mev. van sternau. Ditmaal heeft u de jalouzy verblind. G 3 At"  j02 DE W I S , S E L, ALBACH. Maar als ik u zeg , dat MeV. VAN STERNAU. Maar als ik u zeg, dac het Carolina niet was. ALBACH. Maar, ginds heb ik geitaar., en ■ Mev. VAN STERNAU. Gy moogt geltaan hebben waar gy wilt, maar gy hebt toch verkeerd gezien. ALBACH. Uwe genade zal my toch niet willen ontftryden wat ik met myne twee gezonde oogen gezien heb? MeV. VAN STERNAU. En gy zult my toch niet willen ontftryden wat ik jn eigen perfoon doe ? ALBACH. Hoe ? wat? gy — dus is 't uwe genade geweest? MeV. VAN STERNAU. Ja, ik ben 't geweest. ALBACH. Het is my onbegrypelyk, hoe uwe genade dat kan (taande houden. .— Hier, op deze plaats, zat hy, en hier, aan zyne rechterhand.*.. MeV. VAN STERNAU. Zat ik. Zeer goed. ALBACH, Zat freule Carolina ,en toen nam hy hare hand, en — Mev.  B L r S P E L. 103 MeV. van sternau. En kuschte die ? juist-, maar dat was myne hand, die hy kuschte. Ziet gy, deze hand was het. albach. En zy fpraken met eikanderen. MeV. van sternau. Hebt gy daar iets van verflaah ? albach. Neen. Ik heb, wel is waar, zeer aandachtig geluisterd, maar heb geen woord kunnen verftaan. Mev. van sternau, ter zyde. Zo veel te beter. albach. Zy waren zo zeer in gedachten verzonken, dat zy my in 't geheel niet gezien hebben. MeV. van sternau. Neen, wy hebben u ook niet gezien. En —ik zeg u maar zo als ik 't meen, mynheer Van Albach. — Als ik u gezien had, dan had ik u verzocht te willen henen gaan ; het ftaat in 't geheel niet mooi, de lieden zo te beluisteren. albach. Heb ik ze dan willen beluisteren? Ik kwam by geval daar voorby. Mev. van sternau. En dan, veronderfte! eens — maar het is zeker zo niet- — Veronderftel eens , gy had myne nicht G 4 nicr  104 DE WISSEL, hier aangcroTen ,zo is 't niet behoorelyk, dat gy haar gedurig by my aanklaagt. ALBACH. Maar , genadige vrouw , nu (preekt gy geheel anders , dan voorheen ; gy hebt het my immers zelve opgedragen, om op de freule en den heer Van Meidling te letten , en u alles weder te zeggen wat ik zie en hoor. MeV, VAN STERNAU. ja — maar — maar, indien — ik 't gedaan heb , zo doe ik 't nu niet meer. De omftandigheden veranderen menigmaal. (Zy flaai een' verachtelyken blik op hem, en gaat weg.) ALBACH, terwyl hy haar naziet. De omftandigheden veranderen menigmaal ! en welke omftandigheden, genadige vrouw.» Einde van het derde bedryf. VIER-  $ E r S P E L. 105 VIERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. meidling, de jonge, zit tn eene treurige houding in het priëel. joseph komt fchielyk op, met papieren in de hand. joseph. Nu , den hemel zy dank, dat ik u eindelyk vinde; ik heb u gezocht als een' fpeld. Wel duivels, dat heeft moeite gekost, eer ik het geld ben kwyt geworden ! Gy had eens moeten zien, hoe onze crediteuren de oogen en mond openfcheurden, als ik onzen wisfel te rug begeerde, of naar onze rekening vroeg. Ik had dikmaals alle myne redekunst noodig, om hen begrypelyk te. maken, dat ik hen niet fopte. Daar kwam ik, onder anderen ,by onzen flager: „ De „ heer Van Meidling ftuurt my hier," zeide ik zeer trotsch : „ ik zal de rekening betalen, die hy u „ fchuldig is." — Die lieden zaten juist aan 't eten: mesfen, vorken, en lepels vielen allen van verbaasdheid uit de handen. „ Betalen".' Bromde de oude paai in zyn' dikken buik. „ Betalen"' riep de vrouw. „ Betalen"? Kwaakten de kinderen. En eer.e kat, die in de kamer zat, fehreeuwde.- „ Miau!" en ik wil myn' G 5 kop  io6 DE WISSE L, kop verwedden, zo ze ook niet heeft willen zeggen: „ Betalen?" — Maar, genadige heer, nu zie ik eerst dat gy zo treurig zyt, en niet eens naar my hoort. Gy waart immers te voren in zulk een goed humeur ? wat ontbreekt u ? MEIDLING. Ach, Jofeph, gy ziet den ougelukkigften aller menfchen. JOSEPH. Den ongelukkigrten ? en waarom dat, als ik vragen mag? uwe dringendfta fchulden zyn betaald, uw oom is aangekomen — gy weet het immers? MEIDLING. Ik weet het, helaas! JOSEPH. Helaas ? MEIDLING. Het is juist deze zyne aankomst die my in onoverzienbare elende Hort. JOSEPH. Nu, dan was het warelyk wel de moeite waardig, 'er zo naar te verlangen , als wy gedaan hebben. Maar zoud gy de goedheid gelieven te hebben, iets dutdeiyker te zyn ? MEIDLING. Myn oom is met geen a ider oogmerk hier gekomen, dan om zyn huwelyk met Carolina, dat rus- fchen  B L T SPEL. 107 fchen hem en den heer Van Brand reeds lang, in hunne brieven, befloten was, te voltrekken. JOSEPH. Wat ? zyn huwelyk met freule Carolina? MEIDLING. Ja- JOSEPH. Met freule Car..? ó, Gy fchertst. MEIDLING. Maar indien ik u zeg, dat hy 't my zo even in byzyn van Carolina en haar' vader heeft aangekondigd? JOSEPH. Nu, daar (laat myn verftand voor ftil; dat is al een aartige oom! hy komt zo van Amfteldam van daan , alleen om het meisje van zyn' neef voor zyn' neus weg te trouwen. Een verdoemde ilreek! — maar ik wil wel zeggen, dat ik, van begin af aan, geen groot vertrouwen in hem gefield heb, fchoon ik juist de eer niet had, hem perfonelyk te kennen. Deze daalder , dien hy my al aanftonds gaf, hcrftelde, wel is waar , by my een weinig zyn crediet; maar, lio ve hemel! hoe lang zal dat duren.' ten minde als hy ons zulke trekken fpeelt? — En wat zegt dan de freule hiervan? MEIDLING. Die is my even zulk een onbegrypelyk raadfel.  icS DE WISSEL, Zy fchynt daarby zo bedaard, zo gerust; 't is a's 01 alles met hare toeftemming gefchied. JOSEPH. En 't zal wel zo zyn. 6, Ik weet het by ondervinding. Verlaat u maar op een meisje. Een weerhaan is het ware zinnebeeld van een vrouwenhart. liet draait met alle winden. Noch gisteren was de wind oost , en het hart van de freule wees juist op den neef; nu is de wind west, en nu wyst haar hart op den oom. Wie weet het , als zy eerst uwe tante is, dan draait de wind misfehien weêr naar 't oosten, en dan kost gy... Neen, de duivel, neen, dat zoude ik u toch niet raden: gy mogt u zeiven onterven, gelyk men eene hand omkeert. — Maar, nu de zaken zo flaan, is de fieule — neem het my niet kwalyk, dat ik 't zo maar recht uit zeg — niet de moeite waardig , dat gy u harentwegen een oogenblik kwelt. MEIDLING. Maar ik bemin haar; ik bemin haar onuitfprekelyk. JOSEPH. Ei, beproef dat nu eens met een ander. 'Er zyn immers noch meer zu'ke meisjes in de waereld. MEIDLING. Dat is fchielyk gezegd , maar als men oprechte liefde... doch zo iets begrypt gy niet. — Noch wat nieuws : weet gy wel wie my eigentlyk die twaalfduizend guldens geleend beeft? jo-  B L T S P E L. 109 joseph. Immers de heer Van Albach? meidling. Ja wel. — Mevrouw van Sternau. joseph. De zuster van den heer Van Brand? Zeg nu eens dat ik geen goeden neus heb! Zeide ik het u niet terftond, dat daar iets achter flak ? de' dienstvaardigheid van den heer Van Albach kwam my niet natuurlyk voor. meidling. En hier heb ik ook reeds myn' wisfel te rug. > Daar, lees. (Hy geeft hem den wisfel , en het briefje van mevrouw Van Sternau.) joseph. Wel , duivels , die legt u het vuur vry na aan de fchenen ! Gryp toe, genadige heer, gryp met beide handen toe. By vrouwen , die reeds zo ryp zyn , moet men zich niet lang bedenken; want zy worden met ieder uur ouder ; ha, ha, ha ! Als ik 't recht overleg, zo worden dat twee zonderlinge huwelyken. Freule Carolina trouwt met uw' oom, en word daardoor uwe tante •, uwe genade trouwt de tante van Carolina, en word daardoor oom van uwe tante. meidling, plaatst zich in zyne vorige houding. Zwyg met uwe gekheid. TIVEE-  iio DE WISSEL, TWEEDE T O O N E E L, de vorigen, carolina. Jofeph verwydert zich, zo dra hy haar ziet aankomen. carolina. "Wat is dat voor manier, mynheer Van Meidling? waarom komt gy niet by het gezelfehapi3 myn vader en uw oom vragen zich byna dood naar u. MEIdlIng, ftaat op, en zoekt eene onverfchillige houding aan te nemen. Ik — vergeef het my, ik ben nu warelyk niet tot gezelfchap gefchikt. ca r.0l1 n a. Niet gefchikt? en waarom niet? meidling, wien deflandvastigheid op eenmaal begeeft. En dat vraagt gy ? carolina, hare verlegenheid verbergende.' Wei foei, gy moet uwe toekomende tante de hand niet zo teder drukken. meidling, laat hare hand los. Carolina! Carolina ! ik bad niet geloofd, dat gy ooit met myn ongeluk zoud kunnen fchertzen. carolina. En waarom niet? papa zegt: Een jong meisje moet altoos vrolyk en welgemoed zyn •, maar —< als gy de-  B L T S P E L. ui deze treurige houding noch langer behoud, zo zult gy warelyk myn goed humeur bederven. fc meidlino. Zeg my flechts, is oeze vrolyjkheid natuurlyk? carolina. Eindclyk maakt gy my noch tot actrice. — Weet gy wel, dat ik grooten lust heb, u dit kwaiyk te nemen ? Maar — daar, neef! kusch uwe tante de hand, en daarmede is het gedaan. meidling, terwyl hy haar de hand kuscht. Neen, het is niet mogelyk! het kan niet mogelyk zyn! carolina. Wat kan niet mogelyk zyn ? meidling, dringend. Zeg my, Carolina, doch zeg my oprecht: zyt gy myn' ooms bruid ? carolina, verlegen. Ik heb u ree.ls gezegd dat gy my de hand niet zo zoud drukken. meidling. Zyt gy zyne bruid ? carolina, zeer verlegen. Ik ben — ik ben met den heer Van Meidling zo goed als verloofd. meidling. Zo goed als verloofd? dus noch niet zeker/ ca-  na D É WISSEL, CAROLINA, Neen ; maar myn va^er en uw oom zyn het volkomen eens. MEIDLING. En gy ? beeft uw hart 'er in het geheel niets tegen ? in het geheel niets ? CAROLINA. Ware het u lief, zo het 'er iets tegen had? MEIDLING. Lief? onuitfprekelyk lief ware het my! Ik zoude de gelukkigfte mensch op de waereld zyn. CAROLINA. Ik wed dat het niet waar is. ME ID L ING. Zal ik het u bezweeren ? CAROLINA. Ook dan zoude ik u niet gelooven. Ik zag het ook niet eens gaarne, dat ik het gelooven moest. MEIDLING. Gy zaagt het niet gaarne? hoe verftaat gy dat? CAROLINA, verlegen. Ik verfta ik verfta het in het geheel niet. Gy doet my ook zuike wonderlyke vragen dat het geen wonder is als men verlegen word. MEIDLING, de handen in een Jlaande. Wie zou dat hebben kunnen vermoeden, na het gebeurde van gisteren avonu! CA-  B L T S P E L. 113 carolina, hare ontroering verbergende. Ja , ik had zelfs niet gedacht dat het zo fchielyk zoude gaan. (Ter zyde) Als papa niet ras komt, zo zeg ik hem alles : Ik kan hem niet langer in verlegenheid zien. meidling, die intusfchen diepzinnig is blyven /taan) Noch voor een half uur zo onuitfprekelyk gelukkig, en nu — zo onuitfprekelyk ongelukkig l carolina, vleijende. Kwel u zo niet, lieve Meidling, het kan alles noch goed gaan. meidling. Neen, voor my gaat niets goed meer. Nu is al myne hoop verdwenen , ik ben van alle myne gelukkige uitzigten losgemaakt, voor altoos beroofd. carolina. 'Er zyn toch noch wel andere middelen — meidling. ja, 'er is een: ik zal het weten te gebruiken. Het leven is nu toch maar een onnutte en drukkende last voor my. carolina. 6 Foei, fpreek zo niet! gy maakt my benaauwd. (Ter zyde) God dank! daar komen zy eindeiyk, H DER-  114 DE WISSEL, DERDE T O O N E E L. de v o r i g e n , van meidling, de Ollde, de heer van brand. meidling, de oude. I; dat ordentelyk gehandeld, neef'? op eenmaal zo van ons weg te loopen , en zich niet weder te laten zien! — maar, wat zie ik daar.' een tête a tête met myne bruid.» ik verzoek u, dit In het toekomende na te laten ;by zulke dingen verfta ik geen fcherts. carolina, tegen haar' vader. Denk eens, papa! dat boze mensch wil zich vernoorden ! brand. ó , Hy zal niet. meidling, de oude. En waarom zou hy niet? Een jong mensch moet alles beproeven. Bravo, neef! eerst fchulden gemaakt, dat men van angst niet weet waar men kruipen zal , en dan een' kogel door den kop ; dan zyn alle de crediteurs betaald. Dat noem ik denken , zo als men in onze verfrandige eeuw denken moet. ■ Indien gy misfehien geen pistolen hebt , ik heb een paar wonderfchoone medegebragt. meidling, de jonge. Ik verdien deze bittere befpotting niet, oom. MEID-  £ L r S P E L. 115 meidling, de oude. Men doet u wei ten hemel fchreijend onrecht, als men zegt, dat gy tot over de ooren toe in fchuld zit? he? niet waar? meidling, de jonge. Het is waar , dat myne zaken zeer in verwarring zyn, maar, met uwe hulp en onderfteuning, hoop ik door den tyd alles weder in orde te brengen. Ik gevoel moed en krachten in my; ik heb begaafdheden en kennis, die my in ftaat zullen Hellen, nooit weder in 't geval te geraaken , welks onaangenaamheden ik nu fterker dan ooit gevoel, en waarin ik nimmer zoude gevallen zyn, zo ik niet door zekere aanfpraken en hope , waartoe gy my in uwe brieven ten eenigen tyde zelf gerechtigd hebt. — meidling, de oude. Hoe ? ten laatfte ben ik noch wel de oorzaak dat gy fchulden hebt gemaakt? {Stil tegen Carolina) De wereldfchc jonge heeft geen ongeiyk. meidling , de jonge. Dat zeg ik niet, oom ! ik wil myne onbezonnenheden geenszins verdedigen; ik weet dat ik niet wel gedaan heb ; maar de verwarring myner zaken is 't niet, die my tot vertwyfeling brengt: 'er zyn geheel andere oorzaken — (Hy Jlaat ter zyde een' blik op Carolina) Ha ca-  iiö D E WISSE L, carolina, hem in de rede vallende. En daarby ziet hy my aan ! denk eens papa ! als of ik zulk een meisje ware,dat de lieden tot vertwyfelirg brengt. meidling, de jonge, die vurig hare hand vat. ó Carolina, gy weet carolina, ah voren. Ik? Ik weet niets, dat zeg ik u te voren. brand. Laat hem toch uitfpreken. meidling, de oude. Nu ? uwe gantsch andere oorzaken ? het is warelyk of zy my iets nader aangingen , dan ik voorheen geloofde. meidling, de jonge. Gy trouwt dan met Carolina, oom? meidling, de oude. Moet de neef zich daarom dood fchieten , omdat de oom trouwt? gy zult daarby toch niet te kort komen. meidling, de jonge. ö, Ik vraag niets naar het vermogen. Onttrek my alles, behoud alles ; maar Iaat my dit lieve meisje. brand. Haa. u overlaten ? — Carolina, dat fchynt even , sis of hy u reeds in bezit gehad haJ. C A-  B L T S P E Z, 117 carolina. Zeker fchynt het zo, vader. meidling, de jonge. Hebt gy my niet noch binnen 't uur gezegd, dat gy my beminde ? carolina. Wel foei! wie zal zo uit fcbool klikken? Meidling, de jonge. Ook gy fpot met my , Carolina? dat mag een ander uithouden. QHy gaat fclüelyk weg.) carolina , /laat op den fprong, ziet haren vader aan, en vraagt, door gebaarden : „ Zal „ ik hem wederroepen." Brand geeft haar een' wenk van het te doen ; zy fpringt hem na , en haalt hem achter de coulife van daan. Kom maar weêr; het is immers alles maar gekheid 1 LAATSTE T O O N E E L. de vorigen, Mevrouw van sternau» de heer van albach. meidling, de jonge. Hoe? mag ik het gelooven, oom? meidling, de oude. Wel, gekke jonge! kunt gy dan gelooven , dat uw H 3 oom  n8 DE WISSEL, oom zulk een dwaas zou zyn, van zich , in zyne oude dagen, met een jong meisje in te laten ? zie , gy verdiende voor uwe onbezonnenheden eene beftraf» fing , en daarom hebben wy u een weinig verlegen gemaakt; maar , neef, zeg my nu op uw geweten, gelooft gy dat u de ondervinding genoeg heeft ge» leerd ? carolina. 6, Zeer zeker; niet waar, papa.» brand. 6 , Warelyk! gy moet u wel op de ondervinding verftaan. meidling, de jonge. Myne toekomende leefwyze... meidling, de oude. Genoeg. Ditmaal wil ik u op uw eerelyk gezigt gelooven. Ik, voor my, (la u myne bruid af. — Of gy moest 'er iets tegen hebben .? — c a rol i n a. In 't geheel niet. — (Met opgeheven hand) Mag ik, vader? brand. Ja, myn kind, gy moogt. Ontfang myn' besten zegen. carolina, geeft Meidling de hand. Daar, dewyl papa 't zo hebben wil. MEID"  fi L T SPEL. 119 meidling, de jonge, met groote vreugde. Is het mogelyk' ben ik zo gelukkig.' Alles fchynt my toe een droom te zyn. carolina. My niet; my fchynt alles zeer natuurlyk. Mev. van sternau , die, tot hier toe, in het verfcliiet gejtaan heeft, treed nader. Hoe ? wat is dat weder voor nieuws ? meidling, de oude. Een geheel nieuw huwelykspaar, genadige vrouw. Mev. van sternau. En ik, als tante, als eigen tante, word niet gevraagd? brand. Dewyl wy allen geloofden, dat gy, als eigen tante, verftand genoeg bezat, om 'er niets tegen te hebben. MeV. van sternau. Ik geef 'er volftrekt myne toeftemming niet toe. brand. Zo zullen de jonge lieden zien moeten, of zy zonder uwe toeftemming met elkander kunnen te recht komen. meidling, de jonge. Ik weet niet , genadige vrouw, waardoor ik zo ongelukkig wierd, van my uw' toorn op den hals te halen. Het is noch niet lang geleden, dat gy zo goed waart, my fchriftelyk van uwe vrindfehap te H 4 ver*  120 DE WISSEL, verzekeren •, en nu, daar ik met u in eene nadere verbindtenis denk te treden... brand. Juist daarom; zy wilde misfehien de verbindtenis noch een weinig nader hebben. Mev. van sternau. Moet ik dan altoos het voorwerp uwer fpottemy zyn ? albach. Wareiyk , uwe genade heeft nu voor hare twaalfduizend guldens een' fchoonen koop gedaan, dat moet ik zeggen. Wat is 't een geluk, dat ik 't niet van 't myne genomen heb ! meidling, de jonge, wat gevoelig. Mynheer Van Albach, gy zoud even zo weinig gevaar geloopen hebben a's de genadige vrouw. meidling, de oude. Myn' neefs fchulden zullen allen betaald worden. meidling, de jonge, tegen jfofeph, die in- tttsfehen wedergekomen is. Jofeph! geef my den wisfe'. joseph, brengt een geheel paket te voorfchyn. Welken beveelt uwe genade? meidling, de oude. Hm ! gy hebt daar eene aanzienelyke party. joseph. Nu, in derdehalf jaar, laat zich ook noch al zo iets fchry-  B L T S P E L. I2i fchryven. Daarenboven is het eene fehryvery, die de fchryver niet verveelt, offchoon de lezer 'er dikmaals hoofdpyn by krygt. meidling, de jonge, die intusfehen den wisfel 'er uit gezocht heeft. Genadige vrouw, het gefchenk, dat gy my met dezen wisfel wilde geven, kan ik niet aannemen-, hy blyft intusfehen in uwe handen, totdat hy betaald is. Mevrouw Van Sternau trekt hem denzelven toornig uit de hand. joseph. Gelieft uwe genadé ook uw billet te rug? Mev. van sternau. H02? myn billet in handen van uir' bedienden? joseph. ó, Dat is niets, uwe genade; ik ben dikmaals een foort van fecretaris by myn' heer. Wat in uw billet ftaat, blyft onder ons. Bovendien bevat het immers ook geen groot geheim? Dat gy, by voorbeeld, mynheer om raad vraagt, of gy zult trouwen? of dat... ? MeV. van sternau. Zwyg, domme kaerel. (Zy gaat zeer toornig weg. ulllen lagc/ienl) albach. Dus blyft voor my ook niets meer te hopen. BRAND.  f%% DE WISSEL, brand. In tegendeel, alles blyft u te hopen. albach. 't Is goed. Om ceii' enkei' man valt de waereld niet in. Als men tagtigduizend guldens in den zak heeft, bekomt men tien meisjes voor één. Ik had my buitendien misfehien ook noch bezonnen. (Hy maakt eene buiging, en gaat weg.) brand, hem naroepende. Mynheer Van Albach, ouderfta u niet, te verfpreiden , dat gy eenige geloften van myne dochter ontfangcn hebt, anders laat ik het in alle nieuwspapieren zetten , dat gy een' blaauwen feheen hebt geloopen. ■—■ Nu , kinderen , komt. Op een' vrolyken avond fmaakt een goed glaasje. Wy zullen bly zyn. meidling, de oude. Bravo ! dat wilde ik u ook zo voordellen. —• Nu, neef, de band 'er op, niet waar, gy fehryft nooit geen wisfel meer ? meidling, de jonge. In myn leven niet , lieve oom. Gy, myn toekomende fchoonvader , en gy , myne aangebeden Carolina, gy beiden zyt van nu af aan myne eenige fchuldeisfehers : een lang , een zeer lang fchuldregister heb ik dus te voldoen ; maar, gelooft my , myn hart kent zyne pligien ; het kan dankbaar zyn, maar —■ toegevendheid ! CA-  B L T S P E L. 123 CAROLINA. Die gy echter niet moet misbruiken, hoort gy. Wy zyn allen niet zo goedwillig als myne tante, die den wisfel te rug geeft, eer die betaald is. EINDE.  I  By den boekhandelaar Uylenbroek, te Amlteldam, in de Nes, zyn de volgende beste en nieuwfte tooneelftukken, zo in vaerzen als in prof», te bekomen. Afkeer en liefde Afwezigheid (Gevarelyke der) • Al ftond 'er de galg op! . . Amelia .... Apollo in Dordrecht, en De Zangberg. Armoede en grootheid . . . Athalia .... Bnjazetl) . Belagchelyke tooneelzucht . . Benjowsky (Graaf) . . . Blanke en zwarte , poiirt. . Bouillé, (Marquis de) . . Broek .... Burgemeester . . Cange . . . . Canuc .... Catherine . Ceciiia . • Cid .... Clementine en Deformes. . . Codrus . . . Codrus . . . Comminge (Graaf van) . Cora, pl. . Coralli, pl. Delia en Adelaïde Deugdzaame zoun . Deukalion en Pynh» . • Doortrapten . . Edelmoedige zoon . • door M. Westerman. f - 8 - M. A. de Clercq. ; - 8 - ■ O. C.F.Hoffham.ï - 18 - —— J. Nomsz. . ï - 7 • —— J. Starrenburg. * - 6 - C. Loots. . s - ii . i J. Nomsz. . t - 7 - J. Nomsz. . s . jr« ■ W. Bingley. . ï -io • B. Rekker. . * - 12 - J. K. . t - 12 . — P. T. Kasteleijn. * - 6 • ■ O. C. F. Hofiham. e - 6 - D. A.v. d. Wart. s - 6 • J. Lutkeman. s - 8 . ■ P.G.W.Geysbeek. * - io - ■ P. J. Uylenbroek. * - 8 - ■ J. Nomsz. . - 7 . L. J. Lamaifon. s . 8 - P. J. Kasteleijn. s - 3 - J. Lutkeman. p . 8 - 1 P. Pypers. . ? - 12 - J. Nomsz. . = - ia - J. Nomsz. . * - ia . ■ ■ W. Inime. . 5.8- H. Asfchenbergli. = . 8 - W. UildenlijK. . ; . 8 - J. Houtman ,Thz. t - 8 - ——• W. Imme. . ? - 6 . E-lt.  Edipus (Dood van) • Edipus (Koning) Eduard cn Eleonara . . EU'iide, pl. . Elize . » Ericia . • Esther . . . Hütalii Meinau . . Fencion . . . Franfche helden . . Frediik van der Trenck. Gedwongen geldleening (Bc- zwaaren tegen de) Geleerde vrouw Gelonide . • • Gelukkige Inval Gefclienk , Gewaende philofooph . . Huwelyks^ift Indianen m Engeland . . Irene Jonge Walburg . . Juffeilijke kamerdienaar . . Kloosterdwang (Slachtoffers van) Laufus en Lydia . . Leonidas . • . . Liefde en grootmoedigheid Louize d'Arlac Louize en Volfan . . Lykroof . » • • Men doet wat men kan Menzikoff . . • Merinval . . . Meriones . Meropé, pl. • • • door W. Bilderdijk. . ƒ i « ■ W. Bilderdijk. . » t 4 - ■ ■ LdeClercq.H.Z.s - 8 - 1 P. J. Kasteleijn. # - 12 - 1 A. A. G. de 1'Ami. t - 6 - A. L. Barhaz. * - g - Non datur &c. g - 7 • G. J. Hammius. f - iz • ■ P. J. Uylenbroek. * - 10 - ■ P.G.W.Geysbeck. 5 - 10 - B. Ruloffs. . s • 8 - B. R. en J. v. d. S. e - 12 - ■ U W. v. Merken, t . 8 * B. R. enj. v.d.S- e - « J — H. Ogelwight, Jr. # - 6 -—1 Vlijt doet vorderen* - 6 - 1 G. J. Hammius. t - 12 - 1 J. Houtman ,Thz. 5 . 12 - ' J. Houtman ,Tliz. s - 6 - 1 W. Imine. . s - 10 - ■ ■ P. J. Kasteleijn. £ - 6 - P. Pypers. . s - 12 - < F. van Steenwyk. 5 - 8 - ■ D.A. v. d. Wart. ? - 10 - 1 L. VV. v. Merken. ; - 8 - H. Ogelwight ,Jr. * - 8 - H. Ogelwight,Jr.? - 6 - ■ ■ N. S. v. Winter, s - 8 - P. Pypers. . * - 10 - I. de Clercq, H. t. v - 8 . P. J. Uylenbroek. t - 12 - Munt-  Montrofe en Amelia Montrole en Anielia Nieuwsgierige Offer aan de vryheid • Ongeduldige ... Philoctetes . . • Pruik en das . • Rechtlchapen krygsman Rondenfiein . . • Saint Valori Schilder .... Sebillc van Anjou Seneca (Dood van) Soliman de tweede Sternfeld . . Temperamenten Timolenn Vaderlyke liefde (Vermogen de) Vanglenne Verbeterde dwaas . . Verflandige echtgenoote . Vertrouw elirg Volksverdrukker . Voormiddag eener vrouw, enz. Vrindenraad . . Waldheun . . Wantrouwige Ware heldenmoed Warwik (Graaf van) Wat doet het lot niett . Weeskind . . . Weldadige Weldenkende reprefentant Wie is zy ? . Willem Teil door J. Houtman, Thz.f - 8 - M. A. de Clercq. ü - 6 • A. L. Barbaz. * • 8 - —— P. J. Uylenbroek * - 6 - P.G.W.Geysbeek.s - S - A. L. Barbaz. . # - 8 - ■ H. Ogelwight, Jr. s - 6 - ■ Wigcberlink. * . 8. M. Westcrman. ' - 12 - ■ • I.de Clercq,H. Z. y . 8 - ■ ■ D. A. v. d. Wart. * . 8 - L. W. v. Merken. * - 8 - J. A. Backer. f - 6 - ■ J. Nomsz. . t - 8 - 1 J. G. Doornik. f . 8 - B. R. enJ. v.d.S..- - 12 . ■ J. O. Doornik. s - 10 - ■ B. R.enJ. v. d. S. t - 12 - M. A. de Clercq. ; . 10 . H. Ogelwight,Jr.s - 6 - W. Imme. . s - 8 - . P.Uylenbroek. r . 13 - — P.G.W.Geysbeek.s - 10 . H. Ogelwight, Jr. s - 12 - ■ H. Ogelwight, Jr. - 12 - A. Maas. s - 12 - ■ P. J. Ujlcnbrock. ; - 8 - J. Nimisz. . s . 7 . ■ M. Westerman. s .. 7 . ' r - 10- ■ W. Imme. s - .6 . ■ D. J. v. d. Wart. 5 - tf - ■ J. Houtman, Thz. s • 8 - . J. Hugli . ; . 8 . Wil.  Willem Teil, pourt. Wisfel Zaïde Zeldzname bedelaar Zestienjarig meisje Zoé door B. Ruloffs. ƒ.12. H. F. Eybeii . * - u - W. Imme. . s - 8 - J. A. Backer. g . 6 • ■ W. Bingley. s - 6 - ' P. F. Lynflager. * - 8 -