II E T GODSDIENSTIG HUISGEZIN.   HET GODSDIENSTIG HUISGEZIN in aangenaame en eeerzaame gesprekken tot bevorderiïg van bybelkennis en godvrugt, S. van E M D R E, Predikant te Wageningen, Lid van de Zeeuwfche Maatfchappy der Wetenfchappen, Correspondeercnd Lid van 't Haagsch' Genoocfchap tot verdediging vafi" den Chriitelyken Godsdienst, enz. derde deels eerste stuk. Te U TR E C H T, By WILLEM van YZERWORST, 1796 door  Geapprobecrd door de Clasfis van Overveluwe 170Ó.  VOORREDE AAN DEN LEZER- ^Jte daar V derde Deels eerfte ftuk van dit Werkje, 't tweede flukje zal eerlang volgen, waar mede 't geheele werk compleet zal zyn. Jk had in den aanvang van 't ontwerp, of by 't maken van een plan tot 't zelve, niet gedacht dit derde of laatfte deel in twee ftukken uittegeven, doch onder 't fchryven heb ik gemerkt , dat 't belang der ftof zulks vorderde, en 't jammer zou zyn geweest, dat ik, om de kortheid te bevorderen ,gewigtige zaaken voorbyging. Ik heb deze Boekdeeltjens wel in de voorn-aamfte plaats opgefteld voor myne kinderen, als mede om in de huisgezinnen der Chris-  vin VOORR EDE. Christenen aan de jonge jeugd, zo dra die wat kennis aan de Bybelwaarheden begint te krygen, en verftand om 'er over te oordeelen, ter lezing in handen te geven; maar ook zullen veele menfchen die meerder jaaren hebben, en lust tot onderzoek, 't een en ander daar in kunnen vinden, 't geen hunne opmerking verdiend. Verder heb ik den Lezer niets te berigten; wenfche, dat de Heere myne pogingen met zynen ryken zegen bekroone! Wageningen den 20 Aug. 1706. S. van EMDRE. ZE-  ZEVENTIENDE GESPREK OVER DEN PERSOON EN 'T LEVEN VAN JESUS. HY IS EEN WAAR EN HEILIG MENSCH, TEVENS DE ZOON. VAN GOD, DE MESSIAS, DIE IN DE WAEiULD KOMEN ZOUDE. JOHANNES DE DOOPER WAS DESZELFS VOORLOOPER. 's HEILANDS LOTGEVALLEN ZYN ZEER MERKWAARDIG VAN ZYN GEEOORTE TOT ZYN HEMELVAART TOE. EENIGE TOEPASSELYKE AANMERKINGEN. VADER. JS/fyne lieve Kinderen! Ik zal thands tot u lieden fpreken van een zeer gewigtig en allerbelangrykst onderwerp, namelyk van den perfoon en 't leven van den gezegenden Verlosfer, dien Cod beloofd en geopenbaard heeft tot een Zaligmaker van ons zondige en ftrafwaerdige menIchen. Ik zal u dien Middelaar Gods en der menfchen doen kennen in de verhevenheid ui. deel. A van  % ZEVENTIENDE GESPREK. van zyn perfoon, e» in de dierbaarheid van zyne verrigtingen, alles tot ons wezenlyk heil of eeuwig geluk. JAN en MIETJE. Vader! Wy hooren met groot genoegen daar van fpreeken, dewyl wy na den dood gaarn in den hemel zouden komen, en zullen daarom aandachtig toeluifteren. VADER. Dit zal my zeer aangenaam zyn. Gy zult reeds 'in uw Vraagboekje geleerd hebben, dat deze perfoon j r.sus heet, 't welk Zaligmaker betekent, om dat Hy menfchen verlost uit de grootfte ellende, waar in zy door de zonde zyn gekomen , namelyk van een verdorven gemoedsbettaan en een eeuwig verderf; gelyk ook hen herfteld in de gunst van God, in welks gemeenfchap en vriendfchap allen troost is, en tevens deelgenooten maakt van cene eindelooze zaligheid na dit kortftondig leven. Deze jesus is de verhevenfte en dierbaarfte perfoon, dewyl Hy  ZEVENTIENDE GESPREK. 3 Hy een volmaakt heilig mensch en tevens de Zoon van God U. J A N. Dat jesus een mensch is, heilig gebooren is en geleefd heeft, weet ik uit de gefchiedenis, die de Euangeliften ons mededeelen. Hy is als een kindeke even als wy geboren, heeft in zyn omwandeling op deze aarde de duidelykite blyken gegeven, dat Hy een waar mensch is een menschlyk lichaam had en cene menschlyke ziel, door honger, dorst, vermoeidheid, blydfchap, droefheid en dergelyke; maar wat zegt 't, dat Hy de Zoon van God is? VADER. De woorden Zoon van God worden in de H. Schrift meer dan eens van menfehen gebruikt: adam wordt een Zoon van God genaamd Luk. ui: 38, de gelovigen heeten ook kinderen van God. Nu begrypt gy wel, dat men zich geenzins zou behoeven te verwonderen, dat zulk een Godvrugtig mensch als de A a Hei-  4 ZEVENTIENDE GESPREK. Heiland is, de Zoon van God wierd geheeten. Wy zouden ook in die gewoone betekenis hebben berust," indien God in zyn Woord ons niet leerde, dat je sus op eene geheel andere wys, en in eenen eigenlyken zin de Zoon van Gud wordt genaamd. JAN. In welken zin dan? VADER. Ik zal u, voor zo ver de H. Schrift daar van fpreekt, (want verder kan noch mag ik daar van fpreeken,} een'g onderrigt mededeelen. MIETJE. Ik ben mede begeerig daar van te hooren fpreeken. VADER. Ik moet vooraf ü melden, dat gy mogelyk wel by 't lezen der Euangeliefchryvers, en uit de Brieven der Apoftelen hebt opgemerkt, dat  ZEVENTIENDE GESPREK. 5 dat deze gezegende perfoon een aanwe7en beeft gehad eer Hy uit Maria ontvangen en gebooren wierd. Wy iezen Joh. 1: 14. Het Woord (*) is vleesch geworden; de Zaligmaker zegt tot de Joden Joh. vin: 58. Eer Abraham was ben ik; Paulus zegt 1 Tim. 111: 16. God is geopenbaard in 't vkeseh, en Gal. iv: 4. Wanneer de vetheid des tyds gekomen is, heeft God zyn Zoon gezonden, ge-worden uit eene vrouwe. Uit deze Schriftplaatfenblykenop de allerduidclykfte wys deze waarheden: 1) dat 'er in dezen perfoon twee natuuren zyn, eene menfchelyke en cene Godlyke natuur, en dat Hy naar de laatsgcmelde, dan eens 't Woord, dan eens de Zoon van God wordt genaamd, Dat deze Godlyke natuur met de menschlyke op -t nauwst vereenigd is. MIET- C*) De benaming van 't woord word meer ion eens aan G»ds Zoon gegeven en wordt met de cenzming voü z09& verwisfeld, men vergelyke 1 Joh. v: 7. met Matth; xxvi u: 19, A 3  6 ZEVENTIENDE GESPREK. MIETJE. Volgt daar niet uit, dat 'er meer dan een God is? VADER. Geenzins, de rede en de H. S. beide lecren ons, dat 'er maar één Gödlyk Wezen is, men zie Deut. vi: 4. Hoort Israël, dc Heer onze God is een eenig Heer; men vergelyke hier mede Joh. xvn: 3. 1 Cor. vin: 6; doch deze eene God bertaat in Vader, Zoon, en //. Geest. Wy zyn gewoon deze drie onderfcheiden beftaanlykheden in dat eenig Godlyk Wezen perfoonen te noemen, om dat wy geen beter woord tot nog toe weeten, om zulks uit te drukken. In de H- S. wordt de Zoon en de H. Geest van den Vader onderfcheiden, niet als zaaken, maar als redclyke beftaanlykheden, zo zegt jesus Joh. xiv: 16, 17. Ik zal den Vader bidden, en Hy zal » eenen anderen Troofter geven, op dat Hy by u blyve tot in de eeuwigheid, [tiamelyk] den Geest der waarheid; ook belastte jesus Matth. xxviii: 19. van te dopen in den naam des vaders, des zoons en des h. geests. Dat wy door 't woord Geest geen kragt of eigenfehap van  ZEVENTIENDE GESPREK. 7 van God te verftaan hebben, blykt onder anderen daar uit, dat 'er van een kragt des H. Geests word gefproken Hand. 1: 3 , 't zou zeer ongerymd zyn om te zeggen: de kragt van de kragt zal over u komen (*). J A N. Dat de Zaligmaker door zyne ontvangenis uit maria en komst in 't vleesch naar eene andere natuur is aanwezig geweest, blykt uuidclyk uit de C) Ferfcheiden wonden en benamingen hebben in den Bybel onderfcheiden betekenis/en. Niet overal daar men 't woord God vindt moet me'i, aan 't Opperwezen denken, b. v. 2 Cor. ïv: 4; niet overal, daar van jesus wordt gefproken, moet men den Zaligmaker verftaan, men zie Hand. vn: 45- Zo « '* ook gelegen met 't wotrd Geest, dit kan aanduiden 'f Godlyk Wezen, een engel, de ziel des menfehen, de wind, de gaven van den H. Geest, enz. Doch 't betekent üok op eenige plaat/en den derden perfoon. Men kan best uit den zamenhang, of ook uit 't geen Ur bygevoegd wordt, opwaken, in welke betekenis dat woord moet genomen worden. A 4  8 ZEVENTIENDE GESPREK. de plaatfen des Bybels bygebragt, dat die i natuur, wegens haare verhevenheid Godlyk kan heeten, behoeft men niet te ontkennen, indien men weet, dat ook de engelen Goden genaamd worden (*); maar 't is eene andere vraag, of jrsus naar die natuur de waare God is, eenswezens met den Vader? VADER. Indien de Heiland om die, of zoortgelyke reden God en Zoon van God wierd genaamd als engelen en menfehen dien naam zomtyds dragen, dan was Hy, hoe verheven ook, niet meer dan een eindig fchepfel; doch in de H. Schrift wordt Hy genaamd de waarachtige God Q), de eigen Zoon des Vaders (£). Jefus getuigt dat gelyk de Vader 't leven heeft in zich zelven , al- (*) Hebr. virr: 6, alwatr wy in 't Hebrceuwsch volgendsPs. vin:6. Elohim hebben, en doorGoóen kan ver-, taald worden. (t) I Joh. v: 20. (§) Rom. vin: 32 C*) Joh. v: 26.  ZEVENTIENDE GESPREK. 9 alzoo ook gegeven heeft aa7i den Zoon 't leven te hebben in zich ze l ven. En hoe bezit de Vader 't leven ? Onaf hangelyk en eeuwig, zo bezit de Zoon 't insgclyks. Deze geving van 't leven wordt in den Bybel gebeorte, in 't onduitsch generatie genaamd, en daar in is de reden gelegen van de onderfcheidene benamingen van Vader en Zoon. Deze fpreekwys is ontleend van menfchen , want God gebruikt tot on-s de taal der menfchen, om ons eenige bevatting van de zaak te geven, fchoon wy hier aan geene menfehelyke voordtceling denken moeten, waar in altoos de Zoon later is dan de Vader, en in de Godlyke natuur komt geen eerder en laater te pas. Indien nu jesus is de christus de waare Mesfias, die in 't vleesch verfchynen zou, clan moest Hy de waare God, en wel de eigen Zoon van God zyn, om dat de Propheeten onder 't Oude Teftament zulks geleerd hadden (*). Indien jesus niet de natuurlyke Zoon van God is, dan zou Hy (met eerbied gefproken) een valsch Propheet zyn geweest, die zich voor een (*) Ps. n: 7. Jef. ix: 5. Jerem, xxm: 6. f' A 5  io ZEVENTIENDE GESPREK, een hooger perfoon had uitgegeven als Hy met de daad is, want toen de Heiland aan zyne Discipelen vroeg volgens Matth. xvi: 15, wié zegt gy, dat ik ben ? Was 't antwoord van Petrus: gyz yt de Chriflus de Zom des levendigen Gods; en wy zien daar dat jesus dit toeftemt. Nog eens, toen Hy door den Hogenpriefter voor de Kerkelyke Vierfchaar der Jooden plegtig wierd bezworen om te zeggen, of Hy was de Cliriflus , de Zoon van God, zo erkende Hy zulks openlyk. De Hogenpriefter bedoelde hier geen Zoon van God in een menschlyken zin, maar in de volfte nadruk van 't woord, want anders zou hy zulks voor geene Godslaftering hebben kunnen houden, men zie Matth. xxvi: 63—65. Indien nu jesus de waarheid niet heeft gefproken, dan is Hy een valsch Propheet geweest; doch is 't dau te denken, dat God de Vader een valsch Propheet uit den dood (welken Hy op die belydenis is geftorven) zou levendig hebben gemaakt; dus zien wy de kragt van Paulus zeggenRom. 1: 3,4. dat jesus Christus, die uit 'tzaad vanDavid is naar 't vleesch, kragtig is bewezen te zyn de Zoon van God uit de op.  ZEVENTIENDE GESPREK, n op/landing der dooden. Ik zou u meer kunnen zeggen en deszelfs Godlyke naamen, eigenfchappen, werken en eer, die in den Bybe' aan den Zoon worden toegekend, kunnen bybrengen; doch dit vindt gy in de meefte Zamenltellen der Godgeleerdheid. Gelyk 't nu met den Zoon is, zo is 't ook met den H. Geest, die als een perfoon onderfcheiden wordt van den Vader en den Zoon, gelyk uit die aangehaalde woorden Joh. xiv: 16, blykt; ook uit onzen Doop Matth. xxviii: 19. Doopt ze in den naam des vaders, des zoons en des h. qeests. Deze H. Geest wordt ook God genaamd Hand. v, daar petrus tot ananias in 't 3de vers gezegd had :* gy hebt den H. Geest gelogen; en in 't 4de vers , gy hebt den menfchen niet gelogen maar Gode. MIETJE. Is de leer der Godheid, zo als die beftaat in Vader, Zoon en H. Geest wel bekend geweest onder 't O. Teftament? VA-  ia ZEVENTIENDE GESPREK. VADER. Deze leer is al vroeg in de Kerk bekend geweest, dit blykt,om dat die waarheid als bekend voorondeilleld en nergens geleerd wordt, mosks voert God fpreekende in in 't meervouwdig getal Gen. V. 26. Laat ons menfchen maken, 't welk toen van één eenig perfoon niet in gebruik was. Meermalen wordt 'er van den Zoon van God gefproken als Ps. 11: 7, ia, en Ps. lxxx: 16. Van den H. Geest Jef. lxi^i: 10, ïr. Hag. 11: 6m Ook zyn 'er plaatfen in 't Oude Teftament daar alle de drie perfoonen voorkomen, b. v. Jef. J.xc 1 komt Vorst Mesfias de Zoon van God fprekende voor, en zegt: De Geest des Heeren Heeren is op my men vergelyke Luk. iv: 17—ar. Jef. lxiij: 9, 10 en andere plaatfen. Dus ziet ge, dat Mosiis en de Propheeten, die zeer ieverden tegen een Veelgodendom, en Israël leerden, dat God een eenig Heer is, nogthands deze bekende waarheid vooronderftelden: die Godbe. ftaat in Vader, Zoon cn Geest. MIET-  ZEVENTIENDE GESPREK. 13 MIETJE. Ik kan dit met myn vcrftand niet bevatten, en 't fchynt my eene tegenftrydigheid , dat een drie, en drie een is. VADER. Wy geloven dikwyls dingen , die geen geloof verdienen, om dat zy op geen aannemenswaardig getuigenis ruften; maar wy zyn ook wel gewoon te verwerpen dingen, die' een volkomen grond van zekerheid hebben. Indien wy alles verwerpen, dat wy niet begrypen, dan moeten wy veele zaaken ontkennen waar te zyn, welke reden en ondervinding beiden leeren, -dat allerzekerst zyn. B. v. gy weet dat de melk, van welk boter enkaas wordt gemaakt, voordkomt van gras en water, dat de koeyen gebruiken ; doch begrypt ge met uw verftand, hoe gras en water in dat wit en voedzaam vogt Kunnen veranderen? Hebt ge bevatting, hoe 't vloeibaare water 's winters door de koude een vaften vloer wordt? Hoe uit een klein zaadje een groote boom kan voordfpruiten; en zoo veele  14 ZEVENTIENDE GESPREK le dingen meer, die ik gemakkelyk zou kunnen bybrengen. J A N. My dunkt 't is ten hoogften dwaas iets te verwerpen, om dat men die zaak niet geheel of ten deele bevat, die zulks doet verdient voorzeker den naam van Philofooph of Wysgeer niet. Ook is al 't onbegrypelyke niet ongerymd of ook tegenftrydig. Wy zeggen ook niet, dat'er één Godlyk Wezeii is, en dat 'er tevens drie Godlyke Wezens zyn; maar wy zeggen dat die eene God beftaat in drie onderfcheiden perfoonen. V A D E R. Dit hebt gy zeer wel aangemerkt. Men kan 'er byvoegen, dat wy in de aanhaling dier waarheid niet genoodzaakt worden ons verftand te verzaaken , integendeel de reden leert ons, dat God een oneindig geeftelyk Wezen is, en zy leert tevens, dat ons verftand eindig is, zo volgt daar uit, dat God veel meer van zyne natuur kan openbaaren, als wy met ons eindig verftand bevatten kunnen. Wie begrypt de eeuwigheid Gods zonder begin; deszelfs  ZEVENTIENDE GESPREK. 15 zelfs alomtegenwoordigheid, enz. ? en nog- ■ thands gebiedt de reden ons om te geloven, dat dit eigenfchappen zyn van een hoogst Opperwezen , 't welk wy God noemen. J A N. Wy waren daar zo ftraks in gefprek over den Zaligmaker, is 't volkomen zeker, dat 'er in 't Joodfche land zulk een perfoon onder den naam van jesus is geweest, en alles verrigt heeft, dat ons de Euangeliefchryvers verhaalen 1 VADER. Hier aan mogen wy geenzins twyfelen, of wy kunnen aan alles twyfelen, wat voor onzen leeftyd is voorgevallen en wy niet zelve hebben gezien. De Joden, fchoon zy j e s u s niet voor denMesfias houden, erkennen nogthands ,dat hy op dien tyd geleefd heeft en gekruist is. tacttus een Heidensch Schryver tekent in zyne jaarboeken aan, dat de Chriftenen hunnen naam hadden van Christus, die onder de regeering van tiberius door pontius pilatus is  i6 ZEVENTIENDE GESPREK. is ter dood gebragt. Wat nu de berigten der vier Euangelirten betreft, die jesus leven, leer, wonderwerken, en wat iets meer is, vermelden, daar op kan men zeker ftaat maken, indien wy in aanmerking nemen, dat 'er bewyzen zyn, dat zy deze fchriften niet veele jaaren na jesus dood en opftanding hebben uitgegeven, toen de zaken, daarin voorkomende,uit'tgeheugen der menfchen, toen levende, nog niet waren uitgewist. De Apoltelcn hebben jesus als uit den dood verrezen en ten hemel gevaren gepredikt, en een aantal Jooden, en nog grooter aantal Heidenen heeft aan hunne prediking geloofd; dit zou niet gebeurd zyn, indien die menfchen, welke dit Euangelie predikten, en ook die deze prediking aannamen, niet met volkomen overreding van de waarheid der zaak overtuigd waren geweest, want de predikers en belyders van Jefus konden geen uitwendig voordeel zich beloven, maar wierden vervolgd en verdrukt, ja dat meer is aan eenen wreeden dood onderworpen. JAN,  ZEVENTIENDE GESPREK. 17 J A N. Dus blyft 'er dan geen twyfel over of je sus, die gedood en opgewekt is, is de waare Mesfias de Zoon van God, die naar de fchriften van mos es en de Propheeten in de wacreld komen moest. MIETJE. Ik kan niet begrypèn, hoe 't komt, dat de Jooden j e s u s verworpen en gekruist hebben, daar Hy als een Verlosfer tot hen gezonden was. VADER. De Jooden waren in dien tyd zeer onkundig, en de leer van Moses en de Propheeten vermengd met verkeerde uitleggingen en inzettingen van menfchen. De Godfprakcn hadden voorfpeld, dat de Mesfias eerst moest Jyden, en dan in heevlykheid ingaan Ps. xxn. Jef. lui en elders; dat Hy komen zou om de zonden te verzoenen en eene eeuwige gerechtigheid aan te brengen Dan. ix: 24; dat Hy door dit zyn lyden de plaafsbckleedende borg van zondaaren zyn zou Jef lui: 5-7, daar wy lezen: Hy is om onze overtredingen verwond, cm onze ongein. deel. % recjt_  i?> ZEVENTIENDE GESPREK. rechtigheid is Hy verbryzeld, de ftraf dic ons den vrede, aanbrengt, was op Hem, en door zyne priemen is ons genezing geworden, enz. Doch deze en zoortgelyke Godfpraken wierden door de jooden niet regt gekend noch begrepen, zy verwagtten een aardfchen Mesfias, die hen van de heerfchappy der Romeinen zou verlosfen, en die tot dat einde met veel pragt en luifter zou in 't vleesch verfchynen; daar nu jesus in veel geringheid geboren wierd, in nedrigheid onder de menfchen verfcheen , van geene bevryding van onder 't beduur der Romeinen fprak, zo wilden zy Hem niet voor hunnen Mesfias erkennen; en daar Hy vrymoedig hunne dwalingen te keer ging, en zedeloosheid beltrafte, zo haatten zy Hem met een doodlyken haat, en rustten niet voor dat Hy gekruist was. JAN. Toen ik onlangs met een Jood redeneerde over den Mesfias, en hem zogt te beduiden, dat die reeds gekomen was, zo bragt ik daar toe een en ander plaats by uit 't Oude Teftamcnt, als Gen. xlix: 10. De Scepter zal van Juda .niet wy- ken,  ZEVENTIENDE GESPREK. 19 ken , noch de IFetgever van tusfchen zyne Voeten, tot dat Silo komt, en denzelven zullen de volkeren gehoorzaam zyn. Doch hy merkte daar tegen aan, dat 't Hebreeuvvsch woord , 't welk de onzen door fcepter, 't teken van een koninglyk gebied, vertaald hebben, in dien zin hier niet kan gebezigd zyn, alzo de koningiyke regeering reed> van Juda's Itam is geweeken by de Br.bylonifche gevangenis, en men daarom dat woord door roede moet overzetten, dan zal de zin zyn : de roede der verdrukking zal niet eer van de Jooden wyken tot dat de Silo of de Mesfias komt, aan wien de volkeren zullen gehoorzaam zyn. Vader. Dit Hebreeuvvsch woord wordt wel voor eene roede der katïyding genomen, doch zo 't in dien zin voorkomt, zo kan men die betekenis uit 't bygevoegde werk woord opmaken, b. v. Spr. xxin: 13. Ah gy hem met de roede zult jlaan, zal hy niet fterven. Het moet ook op zommige plaatfen door fcepter en flaf vertaald worden ; doch meest wordt dit woord gebruikt in de betekenis B s Vafi  ao ZEVENTIENDE GESPREK. vza ftam, zo komt 't 140 maal in 't O. T. voor, cn zelfs tweemaal in Gen. xl\x, namelyk vers 16 en 28; daar 'er nu geene reden is om van die meest gewoone betekenis af te gaan, zo kunntH wy Gen. xlix: 10 dus vertalen: Juda zal niet ophouden een fiam te zyn, Wetgevers zullen uit hem voordkomen lot dat de silo komt, enz. Dan komt de voorzegging en vervulling volmaakt overeen: Vorst messias zou uit juda voordkomen , doch hoe de twaalf (lammen door wegvoeringen verflrooid en vermengd mogten worden, zo dat men derzei ver gedachtlyilen niet meer zou overig hebben, de nnkomelingfchap van Juda zou tot de komst van de Chriftus een byzonderen ftam blyveri, zo dat men zeker weten zou, dat Hy uit, Juda was, cn dit had plaats omtrent jesus, paueus zegt Hebr. vu: 14 't is openbaar dat onze Heer uit juda ge [proton is. JAN. Ik kon ook met de' tydrekening niet wel voord, die men vindt Dan. ix, alwaar van 70 weeken wordt gefproken: ik zogt wel ftaande te houden, dat men hier jaarweeken te verftaan heb-  ZEVENTIENDE GESPREK, 21 hebbe (*), elke week zeven jaaren, dus een tydvak van 490 jaaren; doch de jood merkte aan, dat wy duidelyk lezen Dan. rx: 25, dat men den aanvang dier weeken moet beginnen te tellen met den uitgang des woords om te doen wederkeeren, nu weeten wy, dat de wederkcering uit Babel (zeide de Jood") wel ruim 560 jaaren voor de kruifiging van jesus is voorgevallen ; dus kan die Prophetie (vervolgde hy) niet zien op Hem, dien gy voor den messias houdt. VADER. Gy moest in aanmerking hebben genomen tot wederlegging van dien Jood , dat die wederkeering der weggevoerden op meer dan een tyd heeft plaats gehad: eerst by de vergunning van cyrus; omtrent 70 jaar later kreeg esra van artaxerxes longimanus verlof, om met ecnige Joden naar Jerufalem te trekken en eene nodige hervorming te doen ; dertien jaaren Iaa- (*) Men leest van zulke jaarweken, van welk elk zeven jaar uitmaakt, Levit xx»: 8. X 3  sa ZEVENTIENDE GESPREK, hater verkreeg nehemias de vryheid van dien zelven Koning om derwaards te gaan en de vervallen poorten en muuren dier ftad op te bouvyen, en daar van wordt by daniel gefproken, gelyk blykt uit 't gemelde 25 vers van 't ix Hoofd/luk, daar wy lezen: om te doen wederkeeren en Jerufalem te louwen. Of gelyk men 't vertaaien kan: om Jerufalem wederom (*) te herbouwen, 't welk by den eerften en tweeden optogt geen plaats had gehad. . JAN. Hy zeide ook, dat elias nog eerst komen moet, en zo lang die niet is gekomen, de messias zal agter blyven. VACO Het Hebreeuwsch woord, 't welk Dan. ix: 25 door wederkeeren is vertaald, heeft meermaal de'betekenis van Wederom. IVy vinden dit werkwoord wederkeeren Gen. xxvi: 18. Hoofdft. xxxf 31. Jof. v: 2. 2 Kon. xx(: 3; in alle deze en meer andere plaatfen moet dit woord adverbialiter vertaald worden door weder of wederom.  ZEVENTIENDE GESPREK. 23 VADER. Deze moest zeker eerst komen naar Mal. iv: 5 vergeleken Hoofdft. Ui: 1, doch dit is ecu zinbeekligen naam, even gelyk messi as wel eens david wordt gcheeten, men zie Jerem . xxx: 9. Wy hebben door elias te verdaan joiiannes den Doopcr, die in den Geest en kragt van elias is verfcheenen, gelyk wy lezen Matth. xi> 13, 14. johannes zelve heeft getuigd, dat Hy de Voorloper van den Mesfias was Matth. ia: 11; en fl. josephus geeft aangaande dien johannes een lofiyk getuigenis. J A N. Alles is evenwel niet vervuld geworden in jesus tyd, 't welk voorzegd was, dat in de dagen van messias zou gebeuren, b. v. dat de afgodery uitgeroeid zoude worden, Zach. xm: o; dat 'er geen oorlogen, maar onderlinge menfehenmin op aarde zou plaats hebben Jef. n: 4 en xi; ö 9; dat Juda zal verlost worden en Israël zeker woon en Jerem. xxm: 6; dat 't licht der maan zal zyn als 't licht der zon, cn B 4 *  24 ZEVENTIENDE GESPREK. \ licht der zon zevenvouwdig zyn zal Jef. xxx: 2.6, en dergelyke voorzeggingen meer. VADER. Door den tyd of de dagen van Vorst messias moet men niet alleen verdaan die dagen, welke Hy in zyne menschlyke natuur op aarde heeft verkeerd, maar den geheelen tyd des N. Teitaments tot de voleinding der waereld, want "t Koningryk van christus is een bedendig en eeuwig ryk, zo dat 't geen nu nog niet vervuld is, nog zal vervuld worden. Daar en boven moet alles zo natuurlyk niet verdaan worden, veele dingen Worden zinnebeeldig voorgedeld, en geedelyke zaken, met fpreekwyzen ontleend van 't lichaamlyke, uitgedrukt. J A N. Ik ben zeer te vreden en ten vollen overtuigd, dat jesus is de christus, de beloofde Verlosfer. MIET-  ZEVENTIENDE G.ESPREK. 25 M I E T J E. Ik zou zo gaarn liebbcn Vader ! dat gy ons 't leven en de verrïgtingen van dezen perfoon kortelyk mededeelde, deze moeten, dunkt my, merkwaardig en belangryk zyn. VADER. De levensbyzondcrheden van dezen gezegenden perfoon zyn hoogstbelangryk en zeer verwonderenswaardig. Eer daar mede een begin maakc, zal ik iets zeggen van de komst van johannes bygcnaamd den Doopcr, welke zes maanden voor de geboorte van jesus in de waereld kwam, deszelfs gefchiedenis verdient ook onze oplettendheid (*> MIETJE. Ik zal aandachtig luiiteren. VA- C*) Men moet deze johannes onderfcheiden van den Apeflel van dien naam; welke 't Evangelie en dria Brieven heeft gefchreven. B 5  a6 ZEVENTIENDE GESPREK. VADER. Gy moet weten, myne Kinderen! dat op 't gebergte van Jttdea eene zekere ftad lag, die by Luk. i: 39 Juda wordt genaamd , en waarfcliynlyk de prieftcrlyke ftad is , die Jof. xxn 16" met den naam van Jutta voorkomt; aldaar woonde een Prielter, die zacharias heette en zyrse huis vrouwe ei.isabeïh, deze lieden waren Godvrugtige menfchen, doch kinderloos en reeds op hunne dagen gekomen, zo dat de hoop om-zaad te verwekken lang was verdweencn. zaciiarias op zyn beurt inden terrlpel de offerande volbrengende zag een engel, die hem boodfchaptc dat zyne vrouw een zoon zoubaaren, die jofiANNES moest genaamd worden, cn naar de wet der Nafirccrs (*) geen wyn. noch Herken drank moest drinken ; en met den II. Geest zou vervuld worden van zyns moeders lichaam aan; daar en boven in den geest en Kragt van eli a s zoude hcenen gaan om te bekceren de harten der vaderen tot de kinderen, en £*) Men zie van de wet der Najirecrs Nam. vi: 2, 3.  ZEVENTIEND E GESPREK. 27 en de ongehoorzaamcn tot de voorzichtigheid der regtvaerdigen om den Heer te bereiden een toegerust volk (*). zacharias die ongelovig omtrent dit berigt verkeerde , vcrzogt van den engel een teken, cn hem vvierd ftomheid opgelegd tot den dag toe, dat dit kind geboren wierd, toen begon hy niet alleen tc fpreken, maar vermeldde ook in een prophectisch lied den lof van Lraë'ls God, en den zegen over dezen jonggebooren fpruit. Gy kunt dien lofzang lezen Luk. 1: 68-79. mietje. Hoe ging 't verder met jöMannës? vader. Hy bleef in zyne kindfche jaaren, tot dat hy den ouderdom had bereikt om 't openbaar leer. aarambt te aanvaarden, in de woeftyn of berg. achtige landflreek van Judea. Toen kreeg hy eene Godlyke roeping om de Jooden de boetvaardigheid en bekeering over en van hunne ZOte. (*) Zit Luk. 1: 15—17.  s8 ZEVENTIENDE GESPREK. eonden te prediken, en den perfoon van den messias, die zich nu haast openbaaren zou, hun bekend te maken. Ook kreeg hy in last om zulken, die door belydenis hunner ongerechtigheid betoonden die prediking zich te laaten welgevallen, te dopen met water, een gepast zinnebeeld van de afwasfehing der zonden, in den tockomftigen m essias, die hy zeide 'tlam Gods te zyn, dat de zonden der waereld wegneemt. Zyn kleeding was niet pragtig en zyn voedzel matig en gering: hy droeg een rok van kemelshair met een lederen riem omgord, en zyne fpys was fpringhanen en wilden honing. MIETJE. Kan men fpringhanen eeten, Vader? VADER. Dit doet men hier te land niet, maar wel in *t Oollen, zo als ons geloofwaardige reizigers vcrhaalen, gelyk shaw, iiasselqujsï, nie- euhr ;  ZEVENTIENDE GESPREK. 29 buhr ; de laatstgemclde zegt (*) : „ Het is „ voor de Europeërs alzo onbegrypelyk, dat de „ Arabjers fpringhanen met fmaak eeten, als 't „ den Arabiers , die nooit omgang met de „ Chriftenen gehad hebben, ongelooflyk voor„ komt, wanneer men hun verteld, dat de „ Chriftenen oefters , krabben, kreeften en ,, dergelyke voor eene aangenaame fpys houder. ,, Evenwel is 't een zo vast en zeker als 't an,, der. De fpringhaanen worden in alle de ,, Arabifche fteden van Bdb el Mandei af tot „ Easra toe, aan touwtjes geregen, ter markt „ gebragt'. Vervolgens geeft Niebuhr op, hoe zommigen dezelven braaden, andere kooken en droogen. Door den wilden honing kan men verftaan de zodanige, die de byen gewoon zyn in holle boomen en reeten van rotfteenen te maken, of anders ook een zoort van manna of yèldhoning, welke op zekere tyden in die landftreek uit de boomen vloeit. MIET- (*) niebuhr befchryving van Arabie bl. 162.  3o ZEVENTIEND E GESPREK. MIETJE. Gy hebt my zeer wel voldaan; gelief nu verder van joHANNEste vertellen. VADER. Hy was zeer geacht by vecle Jooden; zy hielden hem allen voor een Propheet, en kreeg daarom veele leerlingen, die hy onderwees, byzonder ook met opzicht tot den messias, die zich nu geopenbaard had , en hy bekend maakte. Zyn prediking bepaalde zich niet alleen by Judea, maar hy verkeerde ook in de Ovtrjordaanfche landjlreek te Bethaèaraen zomwyl bevond hy zich in Galika, alwaar herobes antipas Viervorst was, die veel werks van hem fcheen te maken, en hem gaarn hoorde; doch daar johannes wel een hofprediker maar geen vleijer van een Godloos Vorst wilde zyn, zo beftrafte hy op zekeren tyd herodes, om dat hy herodias de huisvrouw van zynen nog levenden broeder philippus ten huwelyk had genomen, lopende deze daad in tegen de Godlyke wet; dan, herodes nam die beftraffing zo euvel op, dat hy johannes in de gevangenis deed werpen. In  ZEVENTIENDE GESPREK. 31 In hegtenis zynde, hadden evenwel zyne discipelen den toegang tot hem. Eens op etn tyd kwamen zjtjoiiann e s een berigt brengen aangaande wonderwerken door jesus verrigt. De gevangen boetgezant om zyae leerlingen te duidelyker te overtuigen van den perfoon des Zaligmakers, vaardigde twee zyner discipelén af, die Hem vragen moeiten, of Hy de geene was, die komen zoude, of dat men eenen anderen te gemoet zag. Deze leerlingen van johannes kwamen by den Heiland juist op een tyd-, dat Hy 't volk leerde en vecle wonderdaaden verrigttc, daarom zeide jBsustothcn: Tmdfchapt aan johannes weder 't geen gy hoort en ziet, de blinden worden ziende, de kreupelen wandelen, de mclaatfen worden gereinigd, de dooven hoeren, de clooden worden opgewekt, en den ttrmen wordt '1 Evangelie verkondigd. MIETJE. Is johannes in de gevangenis geftorven? VA-  32 ZEVENTIENDE GESPREK. VADER. Ja, door fnoode wraakzucht van de onkuifche h e r o d i a s, en wel op deze wys. 'Er was aan 't hof van herodes eene plcgtige maaltyd tot viering van zyn geboortefeest, waar op de aanzicnlykfte, en de overften van duizend, benevens de voornaamtte van Galilka genodigd wïj ren, by die gelegenheid danfte de dochter van herodias tot vermaak en groot genoegen van alle de aanfehouwers i ook behaagde xy zo zeer aan den Koning, dat hy haar met eede beloofde te zullen geven, wat zy begeeren zou, al was 't de helft van zyn Koningryk'. Deze jonge dochter bedachtzaamcr dan den Koning , raadpleegde alvorens haare moeder, welke wilde, dat zyfï hoofd van johannes zoude eisfehen. De Koning, hoe bedroefd hy was, nogthands wegens den eed , en om dat hy in tegenwoordigdigheid der gaften zyn woord niet breken wilde, zond een fcherpregter naar de gevangenis en liet dien waardigen man onthalzen, en deed't hoofd op een fchotcl aan haar geven, 't welk zy naar haare moeder bragt, waar door haar helfche wraaklust gehuld wierd. Het lichaam van  ZEVENTIENDE GESPREK. 33 johannes wierd door deszelfs discipelen begraven. JAN. Had h e r 0 d e s die moord nog niet kunnen voorkomen; of was 't billyk, nu hy had gezworen i dat hy den eed hield? VA DER. De belofte van herodes was zeer onbezonnen , nog veel onbedachtzamer was de eed, maar allergodloost de bewilliging in haar eisch. Beter zou 't dus geweest zyn dien llegten eed te breken, dan een grooter kwaad te begaan. En insgelyks was hy bedachtzaam geweest, had hy zich kunnen redden door volgens de waarheid van zyn gemoed te betuigen, dat hy door die belofte, hoe onbepaald gedaan, zulk eene ©nbillyke daad niet bedoeld had. DAVlDdeed voorzeker beter, die den eed, tegen nabals huisgezin gezworen, niet hield. Leert hier uit, myne Kinderen,om nimmer zulke onbepaalde beloften noch onnodige eeden te doen, die u naderhand berouwen kunnen. Weest bedachtzaam, op dat gy al tyd uwe eeden zonder naberouw en in. deel* C met  3S ZEVENTIENDE GESPREK keizer augustus gelatte, dat 'er eene befchryving in de geheele waereld, dat is in de landen, die onder zyn gebied ftonden, zou plaats hebben, eene befchryving van perfoonen en goederen, waarfchynlyk om daar naar fchattingen in te vorderen Dewyl nu in 't Joodfche land elke ftam en ieder gedacht en huisgezin zyn byzonder erfdeel plag te hebben, zo moest een iegelyk,in 't Joodfche land wonende, naar die ftad of plaats trekken, van waar hy in C * ) Men heeft tnüerfcheiden verklaringen van Luk. n: a. deze eerde befchryving gefchieddo als Cy. renius over Syrië Stadhouder was. De zwarigheid is daar in gelegen, dat by de gebearte van ciiristus die cyrenius dat ambt nog niet bekleedde, maar eerst tien jaaren later is geworden. Men kan de woorden dus vertalen: deze befchryving gefchledde eer Cyrenius over Syrië .Stadhouder was. Of dus: Deze befchryving was de eerfte [befchryving'] van Cyrenius Stadhouder van Syrië; dan wordt de perfoon genoemd, door welke zy is uitgevoerd met den naam van Stadhouder; niet om dat hy 't toen was, maar om dat hy in lukas tyd mder dien naam bekend was.  ZEVENTIENDE GESPREK. 39 in zyne voorouders oorfpronglyk was. maria was uit 'tgeflacht van d a vi d , die een Bethlehemiter was, moest dus naar Bethlehem optrekken, endaar joseph, mede een nakomeling was van david, zo verzelde hy zyne bruid op deze reistogt, die niet minder dan den afftand van 2.0 mylen of uuren gaans wordt gerekend. De achting en liefde, die joseph voor maria had opgevat, was door de omftandigheid, waar in zy verkeerde, niet verminderd, alzo hy door een Godlyk droomgezicht onderrigt aangaande die wondergebeurtenis bekomen had. Doch nauwlyks waren zy te Bethlehem gelukkig aangekomen, of een nieuw bezwaar deed zich op: de geboortetyd van maria's Wondcrzoon was ver'vuld; in de Caravanfera of gewoone herberg kon wegens de aankomst van vreemdelingen in deze dagen der befchryving geen kraamvrouw eene gefchikte plaats vinden; maria nam de wyk naar de ftal, baarde haar-en zoon en legde 't kind in eene kribbe, jesus kwam dus in verbazende geringe omftandigheden in de waereld. C 4 JAN'  4o ZEVENTIENDE GESPREK. JAN. De voorzeggingen wierden evenwel vervuld, welke van die ncdrigheid van messias gedaan waren by de Propheeten. messias moest niet in de waereld komen als d avids huis in bloei of luider was, maar Hy moest voordkomej als een ryske uit een afgehouwen tronk van isai Jef! xi] i j ook moest Hy te Bethlehem in Judca gelegen 't eerde levenslicht aanfchouwen Mich. v: i, VADER. Dit hebt gy zeer wel opgemerkt. Doch ik moet hier melden, dat by al 't nedrige van jesus geboorte veel luider en heerlykheid plaats had, [MIETJE. Gelief ons dit te vertellen. VADER, In dien zei ven nacht waren 'er eenige herders in de nabuurfchap van Bethlehem, die hunne kudde bewaakten, en ziet een engel daalde Uit den hemel neder, omringd van een glansryk licht, zo dat de nacht in een helderen middag fcheen  ZEVENTIENDE GESPREK. 41 fchecn te veranderen. En deze hemelbode liet die alleraangenaamfte woorden hooren, ziet ik 'verkondig u grotle blydfchap, die allen volkeren vezen zal, dat u heden geboorcn is de Zaligma* ker, welke is Chriftus de Heer in de ftad Davids. En dit zal u 't teken zyn, gy zult 't kindeke vinden in doeken gewonden , liggende in de kribbe. Nauwlyks had deze engel zyn boodfchap volbragt, of eene groote menigte van throongeeften daalde op aarde neder, en zong den lof van messias. De inhoud van hun lied was: Eere zy God in de hoog/le hemelen, en vrede op aarde in menfchen, welbehagen! Gy kunt denken welk eene mengeling van aandoeningen by deze herders plaatshad, fchrik, verwondering, vreugd! Met alle haast verlieten zy de kudde, fpoedden zich naar 't nabuurig Bethlehem, en bevonden 't zo als de engel hun gezegd had. Zy maakte niet alleen aan joseph en maria,maar ook anderen,die zy aantroffeny bekend , 't geen hun aangaande dit kindeke was gezegd. JAN Cs  4a ZEVENTIENDE GESPREK. J A N. Is 't de gewoonte in 't Joodfche land, dat 't vee tot 't laatst van December in de weide gaat, dewyl wy hier herders aantreffen, die de nachtwaken over de kudde houden. VADER., j Gy vooronderftelt, dat jesus op den 25ften dag dier maand is geboren, om dat men gewoon is op dien tyd gedachtenis te vieren van 's Heilands komst in 't vleesch. Doch niemand kan met zekerheid zeggen de maand, veel min den juilien dag van jesus geboorte. Gok heeft men 't feest van christus geboorte niet voor in de vierde eeuw in de Kerk beginnen te houden, en Wel eerst op den 6den Januay, doch vervolgens op den 25 December. Wat de jaartelling, van Christus geboorte gerekend, betreft, deze is eerst in de agtfte eeuw in openbaare fchriften in gebruik geraakt, en de Geleerden hebben met veel grond van waarfchynlykheid bewezen, dat men zich toen wel vier jaaren vergist heeft, 20 dat men tegenwoordig in plaats van 1796 zou .imoetcn fchryven 1800. MIET-  ZEVENTIENDE GESPREK. 43 MIETJE. Wierd aan die geboorte van jesus nog meer luider bygezet? VADER. Ja 'er gebeurde nog twee merkwaardige dingen, van welke 't eerde een treurig gevolg had. MIETJE, Gelief zulks te vertellen. VADER. Nauwlyks was de Heiland in de waereld gekomen, of eenige geleerde mannen kwamen van 't Ooden, waarfchynlyk uit Arabic te Jerufalcm aan, deeden onderzoek, waar de Koning der Joden geboren was, dewyl zy in hun land zyne dar gezien hadden, en deze reis naar Israè'ls hoofddad ondernomen, om dien jongen Vorst eerbewyzingen te betoonen. Het gerugt dier Wyzen kwam herodes ter ooren, die fchoon afhangelyk van de Romeinen, nogthands onder den naam van Koning dtr Jooden 't beduur had. Hy ontroerde zeer, denkende indien 'er een, nieu-  44 ZEVENTIENDE GESPREK. nieuwen Koning was gebooren, hy wel eens kon ontthroond worden; ook ontroerden zich de Jerufalemmcrs , ziende bloedige oorlogen te gemoet. her odes, om de kroon niet te verliezen, bedacht eene list. Hy onderzogt by de Schriftgeleerder/, waar de messias moest geboren worden, en toen hy uit hen verdomd, dat in 't Propheetisch woord Bethlehem, in Judea gelegen, daar toe was benoemd, zo fprak hy in 't heimelyke met die Oofterfche mannen, zond hen derwaards, met verzoek dat zy, 't kindeke gevonden hebbende, hem in hunne terug reis door Jerufalcm, daar van zouden kennis geven. Hier op verlieten deze Oofterlingen Jerufalcm, trokken naar Bethlehem een klein ftedeke, liggende flegts ruim twee uuren zuidwaards van daar. Op den weg derwaards zagen zy op nieuws die zelve ftar, die zy in 't Ooiten hadden befpeurd , ja die ftar ging hen voor, en bleef ftaan boven 't huis daar 't kindeke zich bevond, 't welk zy aanbaden, en aan't zelve vereeringen deeden van de voordbrengzels van Arahie, namelyk goud, wierook en myrrhe. Nu zouden zy hunne beloften aan herodes vervul*  ZEVENTIENDE GESPREK. 45 vuld hebben, doch door een Godlyk droomgezicht gewaarfchouwd zynde, trokken zy langs een anderen weg naar hun land. De Koning nrcrobes te vergeefs wagtende, en ziende dat hy bedrogen was, gaf last om alle de kinderen binnen Bethlehem en in deszelfs landpalen, die onder de twee jaar oud waren, 't leven te benemen. J A N. Ik heb hier nog eenige vragen te doen: is 't wel waarfchynlyk, dat die Oofterfche Wyzen zo kort na jesus geboorte kwamen, dewyl herodes de kinderen te Bethlehem deed dooden van twee jaar oud en daar onder, naar den tyd, die hy van de Wyzen naarflig onderzogt had; welk zoort van ftar hebben zy gezien; hoe konden zy weetcn, dat die ftar aanduidde de geboorte van een Koning der Jooden; was 't nedervallen en aanbidden van dit Kind een Godlyk of menschlyk eerbewys.? VADER. Ik zal op alle die vragen kort, en zo ik denk, zeer duidelyk antwoord geven, daar men wel in kan  tfi ZEV-Z-m.lRNDE GESPREK. :;^3.'::.lvca.viic'n,.: Dat deze Arabifche Geleerden ■ \n f!v,us komst in t vleesch gekomen '0^^f^kWÊ^ uit, om dat men nog niets te • v-;-.u. .L'szelfs geboorte wist, en men zeer wrwoft'iji-j'r^'.'vvas over die vraag: waar is de gebooren Koning der Jooden? Stelt men hunne komst na den veertigtle dag , dan hadden zy dit kindeke niet te Bethlehem kunnen vinden, want joseph en maria gingen toen met't kindeke weder te Nazareth woonen, volgens Luk. u: 39. Hadden die geleerde mannen te Nazareth 't kindeke gevonden en aangebeden, dan wis de vlugt naar Egypte, die Jefus ouders moeftendoen, onnodig geweest, vermits God wel wist, dat herodes daar geen kinderen zou 'laten ombrengen. Doch ftellen wy hunne komst aanftonds, dan loapt alles geregeld af: te Jerufalem wist men by gerugt nog niets daar van, de Wyzen komen te Bethlehem, joseph wierd in een droom vermaand om met maria en haar Zoon naar Egypte de woede van herodes te ontvlugten; weinig tyds daar na fterft herodes; 's Heilands ouders krygen vryheid om Egypte te verlaten, en daar de 4ofte dag aan- ftaaB-  ZEVENTIENDE GESPREK. 47 ftaande was, dat maria haar kraamreiniging moest doen, en jesus als de eerstgebooren moest voorgelteld en gelost worden in den tempel, gefchiedde zulks. En zo komt mat. theus met luk as overeen, als wy lezen, dat jesus ouders* na de wederkeering uit Egypte zich met 'er woon naar Nazareth begaven, zie Matth. 11: 19-21. JAN. Wat hebt gy nu over de ftar aan te merken? V A D E R. Het was geen der vafte ftarren, noeh ook een planeet noch komeet, want die kunnen door haar verbazende grootte en hoogte geen byzonder huis aanwyzen , zelfs de maan niet , die zo veel kleiner is en laager ftaat. Neem 'er de proef van, indien gy de maan boven eenig huis ziet ftaan, gaat dan naar dat huis toe, en gy zult de maan weder zo ver van'thuis zien ftaan als te voren. Het is buiten twyfel een zeker ongewoon lichtverfchynfel geweest in de beneden lucht ftaande, 't welk van verre de gedaante van een ftar had. Onder de Arabiers had men in  48 ZEVENTIENDE GESPREK. in dien tyd zo wel als onder nabuurige volkeren de Chaldceuwen en Egyptenaar* , menfchen die zich op de ftarrekunde toelagen. Zagen zy nu in hun land een ongewoonc ftar, zy dachten aan eene ongewoone gebeurtenis; en daar 'er in dien tyd een gerugt in 't Üoften was, dat 'er in Judea een groot Koning zou opftaan, die over de aarde heerfchen zoude, zo kon natuurlyk hunne gedachten daar op vallen. Dit verfchynfel of die ftar kunnen zy misfchien lang voor 's Heilands geboorte gezien hebben; en dit was dan de tyd, die itkRodes van de Wyzen vernomen had. Eindelyk denk ik, dat zy door eene Godlyke ontdekking (even als waar van men leest Matth. u: m) opgewekt zyn om de reize naar Jerufalcm aan te nemen, en dien Koning op te zoeken, en hulde te doen. JAN. Beftond deze hulde in een burgcrlyk cerbewys, 't welk zy dit Kind toebragtten ? VA-  ZEVENTIENDE GESPREK. 49 VADER. Wy lezen, dat zy nederVallende 't zelve aanbaden, deze uitdrukkingen doen naar onze gewoonte en ipreekwyzcn, welke men hier in gebruik heeft, aanftonds denken aan een Godlyk eerbewys; doch zo is 't in de landen van 't Ooften niet, men valt daar voor Vorften cn aanzienlyke met 't aangezicht ter aarde en de fpreekwys aanbidden betekent dikwyls niet meer dan een menschlyk eerbewys. Wat zwarigheid dat wy 't ook hier zo opvatten? JAN. Ik vinde die zwarigheid daar in, dat jesus niets uitwendigs vertoonde van aanzien of pragt, in ft geheel niet geleek naar een Zoon des Konings, daar en boven nog een eerstgebooren kind was. My dunkt die Wyzen moeten door Godlyke openbaring ingelicht zyn, dat dit kind meer dan een menfchen kind was, de Zoon des Allerhoogften, anders zouden zy voor joseph en maria ook wel hebben neergevallen, cn die hebben aangebeden. ui. deel. D VA»  5o ZEVENTIENDE GESPREK. VADER. Die zwarigheid is zeer gegrond, en daarom zou ik liefst denken, dat zy jtsus eene Godlyke eer hebben aangedaan. MIETJE. Die Oofterfche Wyzen moeten gulhartige menfchen zyn geweest, dewyl zy zo veel gefchenken gaven. VA DER. Het is een gebruik in 't Ooften, dat wanneer men een bezoek geeft by zyn meerderen, of iemand van aanzien, men eenige vereeringen brengt om de achting voor zyn perfoon te betoonen en deszelfs genegenheid te winnen; zy deeden zulks ook hier , uit liefde en hoogachting. En God beftierde zulks door zyne Voorzienigheid ten befte van joseph en maria, die daar mede hunne reiskoften en verblyf in Egypte met jesus, gelyk ook hunne terugtogt naar Nazarcth in Gatilea konden goed maken. MIET-  ZEVENTIENDE GESPREK. 51 MIETJEViel 'er by die gelegenheid ook iets meer voor, 't welk tot luilter van dezen geboorcn Koning ftrektc ? VADER. Ja nog iets, dat zeer opmcrklyk was, by gelegenheid dat maria met j 0 s e p h in den tempel 'kwam om de offerande haarer reiniging te brengen, en haaren jonggebooren Zoon den Heer voorftelde, toen bevond zich zeker man in 't huis des Heeren genaamd s;meont, welke eene Godlyke ontdekking en belofte had genooten, dat hy niet zou fterven, voor dat hy den Mesfias in 't vleesch aanfchouwd had, deze man kwam juist in den tempel , toen de ouders 't kindeke jesus inbragten, om naar de gewoonte der wet met Hem te doen. Door Godlyke ingeving wierd hy 't zelve kennende, nam 't op zyne armen, en zong een heerlyk loflied tot luilter van dat Kind," van 't welk hy voorfpelde, dat 't de Heidenen, die toen nog in de duifternis zaten , verlichten zoude, en tot heerlykheid van Jakobs nageflacht zou (trekken. Verder zegende simeon jesus ouders, en Da . deed  52 ZEVENTIENDE GESPREK. deed eene byzondere voorfpelling aan maria. Te dier tyd was 'er eene oude Weduwe tegenwoordig, genaamd anna eene Prophetesfe, die insgelyks den Heer heeft beleden, en vervolgens van jesus fprak tot allen, die de verlosfing in Jerufalcm verwagtten. Na dat deze dingen in den tempel verrigt en voorgevallen waren, keerden joseph en maria met 't Kind weder naar Nazareth alwaar zy voorheen gewoond hadden, maar nu ruim zes weeken afwezig waren geweest. J A N. Weeten wy wel veel aangaande de lotgevallen van jesus, van dien tyd af tot dat Hy van johannes gedoopt wierd en zyne bediening in *t openbaar aanvaarde? VADER. De Euangeliften, die ons eenige levensbyzonderheden van jesus hebben nagelaaten, hebben zeer weinig opgetekend van de bedry ven zyncr vroege jeugd, luk as alleen tekent nog iets van jesus kindsheid en jongelingfchap aan. Hy zegt  ZEVENTIENDE GESPREK. 53 zegt (*): 't kindeke wies op en wierd geflerkt in den geest, en vervuld met wysheid, en de genade Gods was over Hem. Hy maakt ook nog van eene andere byzonderheid gewag, die voorviel toen de Heiland twaalf jaaren oud was. MIETJE. Mag ik die hooren ? VADER. Gy moet weten, dat joseph en maria Gedvrugtige lieden waren, die aan dezen hunnen Zoon eene goede opvoeding gaven, en al vroeg zullen onderwezen hebben in de kennis en dienst van God. Nu was 'er een wet onder Israël, dat men op de hooge feeften 's jaarlyks te Jerufale . moest verfchynen om den Heere plegtig te dienen. Toen jesus den ouderdom van twaalf jaaren had.bereikt, ging Hy met zyne ouders op naar Jerufalcm, alwaar 't Paaschfeest ftond gehouden te worden. De feesttyd voorbyzynde, trok. (*) Luk. 11: 40. D 3  54 ZEVENTIENDE GESPREK. trokken joseph, maria, veele hunner bloedverwanten en bekenden weder naar Galika, doch jesus was te Jerufalcm gebleven, en zyne ouders merkte zulks niet, alzo zy dachten, dat Hy in 't gezelichap der goede vrienden zich had begeven ; maar wanneer zy Hem daar niet zagen, wierden zy'ongerust, keerden weder naar Jerufalcm en vonden Hem op den derden dag in den tempel, en wierden verflagen; en zyne moeder zeide tot Hem: Kind! waarom hebtgy ons zo gedaan ? zie uw vader en ik hebben u met angst gezogt. jesus zeide tot hen: wat is 't dat gy my gezogt hebt, wist gyniet, dat ik moet zyn in de dingen mynes Vaders.' MIETJE. Wat deed jesus in den tempel? VADER. Aan den tempel waren veele kamers gebouwd, van welke zommige dienden om onderwys te geven, aldaar kwamen de Joodfche leeraars, en die lust had om onderwezen te worden in den Gods-  ZEV ENTIENDE GESPREK. 55 Godsdienst, kon daar verichynen, en dit onderwys liep dikwyls af by wyze van gefprek, zo dat de leerling ook vryheid had om te vragen, zo wel als te antwoorden, jesus had zich by die geleerde Rabbynen in den tempel begeven, en hoorde henfpreken, deed ook vragen, en * beantwoorde hunne vragen, en in dit alles gaf jesus zo veel blyken van kunde en fchranderheid, dat elk zich over zyne wysheid verwonderde, dewyl Hy nog zo jong was. MIETJE. Bleef jesus te Jerufakm? VADER. Neen, Hy ging met zyn ouders weder naar Nazareth, was hun onderdanig, era nam toe in -wysheid en in grootte, en in genade by God en de menfchen (*). (*) Luk. n: 53. D 4 MIET-  56 ZEVENTIENDE GESPREK. MIETJE. Wordt 'er ook iets meer van jesus voor zyn dertigfte jaar gemeld? VADER. De Euangeliften zeggen niets meer van Hem; men wil dat jesus joseph, die men voor zyn vader hield , in zyn aaibagt zal geholpen hebben, welke een timmerman was, om dat Hy niet alleen een zoon des timmermans wordt genoemd Matth. xm: 55, maar zelve onder den naam van timmerman voorkomt Mark. vi: 2 En daar de Heiland van zyne kindsheid af tot zyn doop toe beftendig in Galilea te Nazareth woonde, zo was 't groote gros der Jooden in een denkbeeld, dat Hy aldaar geboren was, waarom men Hem den Galileer en den Nazareener heette, men zie Matth. xxvi: 69, 71, JAN. Nu zult gy tot jesus openbaar leven overgaan. VA-  ZEVENTIENDE GESPREK. 57 VADER. Ja, ik heb u lieden daar veel van te zeggen met opzicht tot zyn leer, voorzeggingen, wonderwerken, lyden, verheerlyking, met't heerlyk oogmerk daar van; doch dit zyn ftukken, die zo merkwaerdig zyn, dat ik die thands niet kan behandelen, maar in eenige volgende gefprekken wensch te befchouwen, ik zal u nu nog flegts iets mcdedeelen van jesus doop, en zyne reizen door 't Joodfche land. MIETJE. Is jesus ook in zyne kindsheid gedoopt, even als wy? VADER. Toen jesus gebooren wierd , was de Doop onder de Jooden nog niet ingefteld, jesus wierd toen niet gedoopt, maar naar de wet op den agtften dag befneden. Het is waar, men wil, dat reeds tevoren een Doop derProfelyten plaats had , dat is van zulken , die uit 't Heidendom den Joodfehen Godsdienst aannamen, dat de zodanige niet alleen befneden, maar ook met water wierden gewasfehen; doch D 5 dit  58 ZEVENTIENDE GESPREK. dit betrof alleen de Heidenen, die by de Joodei onrein wierden geacht, en had geen Godlyki inftelling, maar kort voor dat jesus als eei leeraar des volks zich bekend maakte, wierc johannes van God gezonden om te doopen, ge lyk wy künnen opmaken uit Joh. !•: 33. Dez< Doop moest niet aan Heidenen, maar aan dt Jooden bediend worden , en de leer, di< Johannes by dezen Doop predikte, diende om d* Jooden wegens hunne zonden tot boetvaerdig heid op te wekken, en tot 't geloof in jesus ah de chrisïus, die zich ftond te openbaaren ali 't Lam Gods, dat de zonden der waereld weg neemt. Deze Doop of indompeling en afwas fching met water gaf op eene zinnebeeldige wys te kennen de onreinigheid der ziel, waarom de Döopelingen ook by de bediening dier plegtigheid hunne zonden moeiten belyden, zich in gehoorzaamheid aan den dienst van God toewyen, ,en gewezen wierden op Chriflus 't tegenbeeld van alle de zoenolferen, die( ónder Israël als voorbeelden van Mesfias offerande den Heer wierden toegebragt, waarom johannes van jesus fprak, gelyk ik daar zo even zeide on-  ZEVENTIENDE GESPREK. 59 •"'■'tl onder 't zinnebeeld van 't lam Gods, dat de ■ zonden der waereld wegneemt Joh. 1: 29, 36. Toen nu jesus dertig jaaren oud was, kwamHy « tot johannes en liet zich van hem doopen , en ■ £by dezen Doop viel ie,ts zeer merkwaardigs D« voor: de hemelen wierden geopend , men |j Ja zag den Geest Gods als eene duive nederdalen op den Heiland, ook hoorde men eene Item uit -lij de hemelen: deze is myn zoon, myn geliefde, in wreken ik myn welbehagen 'iili hebbe. Hoe moest johannes, en zo 'er meer ail tegenwoordig waren, hier door niet ten vollen «eg worden overtuigd, dat deze j e s u s was de Christus, de Zoon van God, die in de .'i'ji waereld komen zoude. ?\ JAN. i Hoe komt "t toch, dat jesus Christus wierd j-wï gedoopt, die immers volmaakt heilig was en 0 geen zonde had ? VADER. tl™ Men zou die zelve vraag kunnen doen met op:V!H zicht tot de befnydenis, in welke dezelve dingetï als in den Doop betekend en verzegeld wierden, o| „ tent  6b ZEVENTIENDE GESPREK. ten minden wat 't wezen der zaak betreft. De Heiland is befneden, heeft 't Pafcha gégeten en andere plegtigheden van den Godsdienst\vaargenomen, en dit was volftrekt noodzaaklyk, ]esvs was wel volmaakt onzondig, en had in'd'it opzicht die bondzegelen voor zich zelve niet nodig, Hy nogthands was in 't vleesch verfcheenen, om als Borg in plaats van anderen op de volmaakfte wys Gods , wet te gehoorzaamen, waar toe niet alleen behoorden alle de zedelyké bevelen, maar ook alle andere Heilige wetten in dien tyd verordend, paulus getuigt van Hem Gal. iV: 4, dat Hy geworden is onder de wet, daarom zeide jesus, wanneer johannes in den aanvang Hem weigerde te doopen: Laat af, want 't betaamd ons alle gerechtigheid te vervullen. MIETJE. Gy zoudt my nog iets van de reizen des Zaligmakers door 't Joodfche land zeggen". V A D E R. Het zou te breedvoerig zyn u alle de byzondere reistogten van den Zaligmaker te befchry- ven,  ZEVENTIENDE G.ESPREK. 61 ven, vooral indien ik daar by opgaf, wat Hy op elke byzondere plaats verrichtte, gy kunt dit by de vier Euangcliften zien; 't oogmerk van myn jgefprek is alleen om u lieden voor te bereiden tot 't lezen dier gewigtige gebeurtenisfen, en I op dat gy die beter zoudt verdaan. Ik merk nu (maar aan, dat jesus meest verkeerd heeft in \Galilea, welks noordelyk deel van Palejlina als l't Vaderland van jesus wordt aangemerkt \ Matth. xiii: 54. De ftad van jesus wooning I was eerst Nazarelh, doch vervolgens Kaper\naum, gelyk men zien kan Matth. iv: 13. Uit dit Galilea heeft de Zaligmaker verfcheiden maaien eene rei ze gedaan na, en door andere deelen des Joodfchen lands, voornamelyk tegen 't Paaschfeest, wanneer Hy opging naar Jervfalem om 't zelve by te woonGn. MIETJE. Ging de Zaligmaker nooit eene buitenlandfche reis doen ? VADER. Neen, ten zy men daar toe brenge Matth. xv; ai , alwaar wy lezen dat Jefus vertrok naar d$ des-  62 ZEVENTIENDE GESPREK. deelen van Tyrus en Zidon: dit waren (leden teil noorden van Gak ka in Phcnicie, zy behoorden eigenlyk tot 't land Kanaan, en waren van ouds den (lamme slzcr te beurt gevallen naar Jof. xix: 28, 29, duch waren nimmer door de Israëliten bemagtigd, cn wierden door Heidenen bewoond. Wyjezen echter niet, dat Jcfus binnen de muuren dier (leden geweest is, maar had in derzclver landpalen 't voorval met eene Kananeefche vrouwe, welker dogter Hy genas. Verder heeft de Zaligmaker ook de Samaritanen bezogt, tusfehen welken en de Jooden eene bittere haat was , waar van ik u op een ander tyd de reden wel zeggen zal. Ja zelfs na jesus opftanding voor! zyn hemelvaart fchynt Hy den meellen tyd in de landllreek van Galilea te hebben doorgebragt, gelyk Hy aan zyne discipelen voorzegd had Matth. xxvi: 32; en wat daar onder anderen is voorgevallen, ziet men Joh. xxi. Doch toen Hy ten hemel zou vaaren, is de Zaligmaker wedergekeerd naar Judea tot den Olyfberg. MOE-  ZEVENTIENDE GESPREK. 63 MOEDER. Wat dunkt u myne lieve Kinderen van den leer jesus ? JAN en MIETJE. Hy is alle onze hoogachting en liefde waardig. MOEDER. Gy zult nog meer reden hebben om dit te '-eggen, wanneer uw Vader in eenige volgende Éfprekken zyn leer, voorzeggingen, wonderwerken, en 't oogmerk van zyn komst in deze Waereld zal verhaald hebben. JAN en MIETJE. Wy verlangen naar 't vervolg der Hiftorie. MOEDER. Wy behooren ook op te merken, dat Vorst messias niet alleen naar Gods trouw en waarheid op den beftemden tyd is in de waereld verfcheenen, ovcreenkomftig de beloften era voor-  64 ZEVENTIENDE GESPREK. vooripellingen door de Propheeten; maar ook naar Gods wysheid op den bekwaamden tyd naar den tpeftand der waereld, en om 't geloof der oude Godvrugtigen te oelTenen. JAN. Gelief dit te toonen, dewyl ik lang gedacht heb, wat is de mjcssias laat in de waereld gekomen, Hy was reeds in 't Paradeis beloofd, en daar verloopen veertig eeuwen, eer die belofte wordt vervuld, waar toe dit? MOEDE R. Groote gebeurtenisfen behooren op zulk eene wys te gefchieden, dat de grootheid daar van blyke. De zending van Gods Zoon moest een geruimen tyd als heuchlyk en zalig erkend worden, en dus moest 'er halsrykend naar verlangd worden; zy moest in de waereld als Godlyk geloofd worden, des was 't nodig, dat zy eeuwen te vooren was voorzegd. De tyd welke Gods wysheid daar toe gefchikst oordeelde was een gepaden tyd. jesus kwam in 't vieesch in een tyd*  ZEVENTIENDE GES PT. EK. 65 tydpcrk, dat 't llomdnsch gebied zich over 'c grootfte deel der bekende waereld had uitgebreid en de wilde volkeren befchaafder had gemaakt, en dus in 't middelyke meer dienstbaar Voor de uitbreiding van 't Euangelie. Evenwel was de Godsdienst niet alleen onder de Heidenen, maar ook by de Joden zeer bedorven, zo dat de Godvrugtigen nimmer lterker uitzagen, nooit grooter begeerte hadden dan toen ter tyd Haar de komst van den Mesfias. JAN. Dit komt my zeer gepast voor; maar ik denk dikwyls, 't is eene onbegrypelyke zaak, niet alleen dat maria nog maagd zynde een Zoon ter waereld brengt, maar dat Gods eigen Zoon zich met ons fterflyk vleesch vereenigd en een gering mensch wordt. MOEDER. 't Eerstgemelde is daar uit niet onmogelyk om dat zulks van alle eeuwen niet is gehoord, want zo zyn 'er meer dingen gebeurd. Zoude aan den MI. DEEL. E Al-  66 ZEVENTIENDE GESPREK. Almagtiget) iets te wonderlyk zyn, die hemel en aarde uit niet voordbragt, die eva uit een rib van adam fchiep, die de hoog bejaarde sar ah een zoon deed baaren ? En wat 't tweede betreft, dit is eene verborgenheid der Godzaligheid, waar in Gods volmaaktheden in 't verlosfingswerk doordraaien. Het is eene waarheid, die verheven, onnafpeurlyk en hecrlyk is in al 't nedrige. MIETJE. Gelief die ftukken een weinig uit te breiden. MOEDER. Het was groot, dat God met onze eerfte ouders in den ftaat der regtheid gemeenzaam om. ging, nog grooter dat Hy dikwyls aan de Eerstvaderen na den zondenval verfcheen en door den dienst der engelen zyne heilige bevelen bekend maakte, maar dat alles overtreft, is, dat Gods Zoon zelve onze natuur aanneemt, dat 't Woord is vleesch geworden. Het is eene verborgenheid die onnaarfpeurlyk is voor 't meuschlyk vernuft, God had meermalen verborgenheden ontdekt, in welke wy nimmer een vol-  -ZEVENTIENDE GESPREK. 67 volmaakt doorzicht hebben, maar dat alles te boven gaat, is die verborgenheid der Godzaligheid : God geopenbaard in 't vleesch l MIETJE. Gy zeide ook, dat 'er in al 't nedrige dier menschwording veel heerlyks doordraait. MOEDER. Voorzeker ftraalde veel majefteit in de geringheid van jesus komst in 't vleesch door: jesus was een klein kindeke na eene dragt van negen maanden geboren, zyne ouders waren in veel geringheid , ju Hy verfcheen in diepe armoede in deze waereld, werd verfchoven in een beeftenftal, gelegd in eene kribbe. Verbazende geringheid, onbegryplyk diepe vernedering voor den menschgeworden Zoon van God; doch als men acht geeft op 't geen lukas van deszelfs ontvangenis vermeit, en van 't heerlyk gezang der engelen in de velden van Bethlelwn, en *t geen mattheus berigt van de komst der Oofterfche Wyzen, dan zien wy, dat 't een geboorte E a was,  63 ZEVENTIENDE GESPREK. was, die in den hemel hooggeacht wierd, en aardfche Vorften tot ontroering bragt. Dit Kind was naar deszelfs eene natuur de Zoon vaneen fterflyk mensch , doch ontvangen van den H. Geest , de kragt des AUerhoogften overfchaduwd/e Mgria. Een Kind in gedaante als andere kinderen, Hy is des vleeschs en bloeds deelachtig geworden, doch zonder beginfel van ondeugden, welke wy in onze kinderen befpeuren, Hy was in geen zonden ontvangen maar van den H. Geest, die dit Kind vatbaar maakte voor alle uitnemende en voortreflyke deugden, welke zyn geheel leven aangenaam maakte. Dit Kind dat fchoon ja Godlyk fchoon was , hoe veracht in de waereld gekomen, was meer dan een menfchen kind, de Zoon des Allerhoogllen, de wysheid Gods, van eeuwigheid gezalfd. Daar en boven God zou aan Hem als Middelaar, den thrqpn zyns Vaders davids geven, Hy zou over 't huis Jakobs Koning zyn tot in eeuwigheid. Hy zou een geeftelyk Ryksgebied hebben om over de gemoederen van menfchen te heerfchen, een Ryk van waarheid en deugd, 'c welk Hy door lyden en gehoorzaamheid verwerven, onder Israël  ZEVENTIENDE GESPREK 69 racï oprichten, door de waereld uitbreiden, en tot eene zalige onfterflykheid doen uitlopen. J A N. Dit is eene aangenaame befpicgeling, doch is' 'er ook iets tot leering voor ons in opgefiooten ? MOEDER. Voorzeker ja: 't gedrag van keizer augustus, die een gebod van befchryving deed uitgaan, waar door veroorzaakt wierd dat jesus niet te Nazareih, maar te Bethlehem wierd gebooren, leert ons, hoe de waereldfcbc magten zomtyds onwetende dienstbaar zyn aan de belan-: gens der waare Kerk, en God uit't kwaade iets goeds kan doen te voorfchyn komen. 'Er is een oud fpreekwoord by de Joden: als de tigcheljleenen vermeenigyuldigd worden , dan zendt God moses, waar mede zy willen te kennen geven, dat 'er redding komt, al-s de nood op zyn grootst is, ziende op de verlosfing van Israël uit Egypte. Zo was 't ook by christus komst in 't vleesch: de Jooden waren onder 't juk der RaE 3 mei-  7<3 ZEVENTIENDE GESPREK. mcinen, geen Koning uit hun volk, maar een Romeinsch Oppervorst regeerde hen onder 't be- i ftüur van den Jdumeër hibodbs; hunne perfoonen en goederen moeften opgefehreven worden; een groot bederf in Godsdienst en Zeden; een groot verfchil tusfchen Pharifeën en Sadduceën. In dezen bangen tyd, in deze duiftere dagen, doet God een aangenaam licht te voprfchyn komen, de Zonne der Geregtigheid komt op, de lang beloofde messias komt in *t vleesch. Dit leert ons op God te betrouwen ib dagen van donkerheid en akelige vooruitzichten, en moet ons doen geloven, dat Hy zyn volk niet begeven, zyn erve niet verlaten zal, dat Hy een God is, die trouwe houdt in eeuwigheid. JAN. Wat leeren wy meer uit die gefchiedenis ? MOEDER. josephs en maria's gedrag leert ons gehoorzaamheid aan de Overheen in zaken, die niet ftrydigzyn tegeö Gods gebod, jesus ouders fchoon van Koninglyken afkomst, gehoorzamen als  ZEVENTIENDE GESPREK. 71 als getrouwe onderdaanen aan augustu s bevel, hunne reize was bekommerlyk en gevaarfyk wegens m a r 1 a 's zwangerheid; doch zy trekken evenwel op naar Bethlehem en God gebied zyn zegen; dus moeten wy indachtig zyn aan de vermaning van paulus Rotn. xm: 1, &. Alle zielen zy den magten over hen gefield onderworpen , want daar is geen magt dan van God, enz. 'Er is ook uit de geboorte van Chriftus voor ons veel te leeren. MIETJE. Wat is daar uit te leeren? MOEDER. De geboorte van den Zaligmaker leert ons eerbied , liefde en nedrigheid. Eene heilige eerbied moet onzen geest vervullen, nu Gods Zoon in ons vleesch op aarde is verfcheenen, abraham zag 'er eenigeflauwe voorfchetfen van, en hy viel op zyn aangezicht Gen. xvn: 17' moses eenige ftraalen van Gods heerlykheid op Sinai ziende wierd zeer bevreest. Wat zullen wy dan doen die leeme huizen bewoonen, ea welker grondflag in 't ftof is , welk een E 4 diep  72 ZEVENTIENDE GESPREK. diep ontzag moet 't in ons verwekken, dat Gods , Zoon door zyn geboorte tot ons nadert ora wooningen by ons te maken. j e s u s geboorte moet ook groote liefde in ons verwekken: hier ontdekken wy wonderen van liefde, die ons hart in wederliefde moeten aanvuuren. God heeft in de fchepping den mensch naar zyn beeld gemaakt, dit was liefde, want hier door kon God den mensch beminnen, en zich door den mensch laten beminnen; doch hier brengt de liefde tot verlooren zondaars te weeg, dat jesus zich laat vormen naar ons beeld, uitgenomen de zonde. En wy worden door verwondering als opgetogen, indien wy nadenken 't groote oogmerk v?m jesus geboorte: om zyn volk in den hemel te brengen, verlaat Hy den hemel; om hen plaats te geven in de wooningen zyns Vaders, neemt Hy zyne wooning hier op aarde; om hen der Godlyke natuur deelachtig te maken, neemt Hy de menschlyke natuur aan; om hen tot kinderen Gods te frellen wordt Hy een klein kindeke uit eene geringe maagd. Door dezen je sus, myne Kinderen! moeten wy ons laten zaligen, wy moeten erkennen, dat Hy tot heil van  ZEVENTIENDE GESPREK. 73 van menfchen, ook van kinderen is gebooren; in erkentenis van onzen verloorcn toeftand moeten wy ons aan Hem overgeven, om uit genade verlost te worden; doen wy dit niet, dan ftaat ons eene groote ftraf te wagten. De geboorte van christos leert ons nedrigheid: jesus had in grooten luifter in 't ylecsch kunnen Verfchynen, indien Hy 't ambt van Borg niet had bekleed, maar wierd nu in gerjnghei 1 en armoede gebooren, en brengt ook in nedrigheid zyne levensdagen door tot zyne hemel vaart toe; dit gevoelen moet ook in ons zyn , li; ft waj' fen en wy minder worden, zo moet de Heiland een geftalte in ons krygen. De■ Heer is koog, nogthans ziet Hy de ncdrigen aan (**). Zonder nedrige veroordeeling van ons zelfs ontvangen wy geen genade, hebben wy geen deel aan |§sus, die by nedrigen woonen wil, God wederftaat de hovaardige», maar de nedrigen geeft Hy \zyne genade (f)- En -aat dit tot uwe aanmoediiging zyn, indien gy in jesus christus als den eeni- (*) Ps. cxxxvm: 6. [0 1 Petr. v: 5. E5  74 ZEVENTIENDE GESPREK. eenigen en volkomen Zaligmaker gelooft, gy na dit leven deelen zult in die heerlykheid, welke Hy verworven heeft. MIETJE. Wat geeft 't te kennen in jesus Christus als den Zaligmaker te geloven ? MOEDER. Dewyl 't nu wat te laat is, zal. uw Vader of ik zulks by eene volgende gelegenheid zeggen. AGT-  AGTTI EN DE GESPREK. 75 AGTTIENDE GESPREK over de Leer, die jesus hier op aarde predikte, i welke in zich behelsde den gantschen weg der zaligheid, gepaard met eene voortreflyke zedenkunde 'y alles opgeheldsrd door gepaste gelykenissen j als mede door godsdienstige plegtigheden, waar toe voornamelyk kunnen gebragt worden de doop en 't avondmaal. eenige toepasselvke aanmerkingen, MIETJE. Xk wenschte wel, dat Vader al gereed was, om ons verder 't een en ander te vertellen van den Heer jesus christus, die liefderyke Heiland,, want, gelyk ik gehoord heb, Hy wil ook kinderen voor eeuwig gelukkig maken. JAN,.  76 AG'T TIENDE GESPREK. J A N. Ik heb zo ftraks door moeder aan de meid hooren belaften, dat zy 't ontbyt in 't tuinhuis zou brengen, en ik ben van gedachten, zo dra Vader de ochtend Godsdienstocffening met bidden en leezen heeft verrigt, dat hy dan aanftonds een aanvang zal maken met ons te ondcrwyzen in de leer van jesu-s. Ik verlang 'er ook na. Het was even zo als jak gedacht had, uitgezonderd dat de Vader na zyne gewoone huisoefening 'eerst eene wandeling met zyr.e Kinderen door den hof deed, en de fchoouhiden van de werken der natuur aanwees, 't aan. genaamt en nuttige van de boom en aardvrugten, ja ook van zo veüerly bloemen, die tot eieraad ftrekken of een lieflyken reuk verfpreidsn^ en fpraji onder anderen zyn Kinderen dus aan: VADER.- Gy ziet hier tusfehen de erwten, boonen, fala en andere eetbaare groentens zekere gewasfen, die men onkruid noemt, uw Moeder en ik, zo dikwyls wy in den tuin wandelen, wieden 't hier en daar uit, cn belaften zulks ook aan ' den  AGTTIENDE GESPREK. 77 ' den hovenier, maar hy herinnert my meermaalen i die bekende waarheid, dat 't onkruid veel weeliger wast dan de goede kruiden of eetbaare lyrugten. JAN. Kunnen wy daar uit niet die Zedenles trekken, I dat ons harte van natuur meer genegen is tot de J ondeugd dan tot de betragtiflg der deugd? VADER. Gy zyt op den weg om van natuurlyke tot geeftelyke zaken op te klimmen en nuttige lesfen te trekken uit de befchouwing van de zichtbaare fchepping. Gy ziet daar deze twee boomen wel, die by elkander ftaan; de een beloofde voor weinig tyds niet veel, maar nu ziet gy reeds veele kleine peeren, die binnen 1 zes weeken kunnen ryp zyn; de andere boom was niet alleen bladryk, maar 'er kwam ook veel bloesfem aan, doch die is afgevallen, en men ziet geen de rninfte bewyzen, dat hy dit jaar eenige vrugt zal hebben. MIET-  78 AGTTIENDE GESPREK. MIETJE. Zou dit ook niet tot een voorbeeld van menfchen kunnen verftrekken? Vader! VADER. Ik denk dat jan de overbrenging op den zedelyken toeltand der menfchen wel zal kunnen doen. JAN. De eerlte boom is een afbeelding van menfchen, die vry ongodsdienftig leven, ook niet eerlyk en opregt met hunne naalten verkeeren, men belooft zich van de zodanigen weinig ofgeen goeds; maar zie deze mensch verandert op 't onverwagst van gedrag, wordt den Heer jESUs gelovig en jaagt de heiligmaking na. De andere boom, die met bladeren voorzien is, ook wel eens bloesfcm droeg, doch op welke geen vrugt werd gevonden, fchetst ons iemand af> die wegens zyn belydenis van de zaligmakende waarheden een uitwendig goed voorkomen heeft, ja van welken men eenige hoop had opgevat, dat t een Godvrugtig mensch zou worden, om dat try getrouwer den openbaaren Godsdienst waarnam  AGTTIENDE GESPREK. 79 nam dan voorheen, vrome menfchen opzogt, gaarn fcheen te fpreken van 's menfchen diepe ellende, en 't heil, dat 'er in jesus is; doch dit alles verdwynt naderhand als de blocsfem der boomen, en niets dan de bladeren van eene uitwendige belydenis blyven hem over. MIETJE. Dit vindt ik fraai en leerzaam, gelief daar mede verder voord te gaan. VADER. Dit wil ik gaarn op een ander tyd doen, myn oogmerk is thands om u lieden verflag te doen aangaande jesus leer en prediking en de Heiland was gewoon geduurig gelykenisfen te gebruiken van natuurlyke zaken, bevond Hy zich by landeryen, die beploegd of bezaaid wierden, dan nam Hy daar uit gelegenheid om de waarheden, welke Hy verkondigde op te helderen; verkeerde de Heiland by 't vischryk meir van Tiberias, die ook de Galilecfche Zee wor,dt genaamd, Hy gebruikt gelykenisfen van de  8o AGTTIENDE GESPREK. de vischvangst en de visfen; en op dergelyke wyze meer. Koom aan Kinderen! laat ons in 't tuinhuis gaan en van den Heer jesus fpreken. Zy gaan te zamen in 't Zomerhuis, dat aan 'J einde van den hof gevonden werd, en gaan als aandachtige leerlingen nederzitten, en de Vader tegen over hen. _ VADER. jesus verkondigde aan zyne discipelen en hoorders de gewigtigite waarheden , door welker kennis en beoeffening men niet flegts zyn tydlyk, maar ook zyn eeuwig geluk kan bevorderen. Hy was zeer gemeenzaam cn allervriendelykst in zyn onderwys, en gunde elk den toegang tot Hem. Eens op een tyd vervoegde zich tot jesus zeker Overfte der Joden die een Pharifeé'r was, genaamd mkodemus (*_), deze van 's Heijands wonderen gehoord of gezien hebbende, befloot daar uit, dat jesus een groot leeraar was van God gezonden, hy kwam tot jesus des nachts i co Joh- «h  AGTTIENDE GESPREK. 81 • ::li>f laat in den avond (*), 't zy dat hy dien i :Si| tyd waarnam, om dat j e s ü s op den dag veelal c.:, J omringd was met eene groote fchaar volks; 't zy Wt zy,hy ging tot jesus in 'thuis, daar Hy zich '"Ibevond, om ondurigt te ontvangen. De Heer ïjesus, welke de leerbegrippen der Pharifeen izeer Wel kende en wist, dat zy hunne zaligheid .„Igrondden op de uitwendige geboorte uit abra- ,.| ham, en eene flipte waarneming van de ,,|. 1 letter van mos es wet, gepaard met menschlyke a inzettingen en geboden, begon aanftonds tot n i..:.q kodemus te fpreken van de wedergeboorte, die* amen moet deelachtig zyn, zal men 't koningryk VJder hemelen ingaan; vervolgens fprak de Zalig. imaker tot liem van 't geloof in Hem als Gods „liieeniggebooren Zoon, waar door men 't eeuwig .lieven hebbe. MIET- (*) De fpreekwys nacht betekent niet altyd middernacht, maar ook den laaten avond, men zie I Kor. xi: 23 vergel. lil Wat h. xxvi: 20. iii. deel. F  8a AGTTIENDE GESPREK. MIETJE. Wat is dat wedergebooren te worden? VADER. De fpreekwys is ontleend van de natuurlyke geboorte, waar door een kind, na dat 't zelve te vooren leven had ontvangen, zich aan de waereld als een levendig mensch openbaart. Wy zyn m zonden geboren, en leven van natuur in de zonden; wanneer nu iemand aan de dwalingen zyns wegs ontdekt wordt, zich tot God opregtelyk bekeerd, dan befpeurdt men eene aanmerke„ lyke verandering in des menfchen keus en gedrag, en dit wordt in Gods Woord genaamd een nieuwen mensch, een nieuw fchepfel (*). nikodemus den Zaligmaker niet wel bevattende meende, dat jesus leerde, dat een mensch voor de tweedemaal lichaamlyk moest gebooren worden, en dit kwam hem onmogelyk voor. Doch jesus onderricht hem, dat zyn leer daar op uitkwam, dat CO Eph. iv: 24, Col, ik: 10. 2 Kor. v; «7. Gal. vu 15.  AGTTIENDE GESPREK. 83 dat iemand bchalven zyne natuurlyke geboorte, nog eene geeilelyke geboorte moet deelachtig zyn. Zo iemand, zegt jesus, niet gebooren wordt uit water en geest, hy kan in 't Koningryk Gods niet ingaan. m I E T J È. Wat moet men door de geboorte uit water verftaan.? VADER. Dit was een fpreekwys by de Jooden om de natuurlyke geboorte uit te drukken de Zaligmaker verwisfeld die fpreekwys in 't volgend 6de vers met eene geboorte uit vleesch. Hier by nu moet komen eene geboorte uit den geest. Gelyk God voor de geboorte door de vereeniging der ziel met 't lichaam des kinds 't natuurlyk leven inftort, zo ftort de Heere door den H. Geest 't nieuwe leven in van zulken , die wedergebooren worden. Die nu alleen uit 't vleesch gebooren zyn, die wandelen naar 't vleesch , (*) Zie Jef, xlviii: I. F a  84 AGTTIENDE GESP EEK. vleesch, en die uit den Geest gebooren zyn, j wandelen naar den Geest (*). JAN. Ik hoorde onlangs iemand zeggen, dat de I fpreekwys wedergeboorte naar de iïyl der HSchrift niets meer betekent dan de aanneming van 't Chriftendom. '' VADER. Het kan uit geen eene plaats des Bybels bewe- I zen worden , dat eene uitwendige belydenis of \ omhelzing des Chriftendoms den naam van weder'-gebootli draagt; doch wanneer iemand de leer 1 des Chriftendoms niet llegts met zyn mond belydt, maar ook met een hartelyk geloof 1 omhelst, dan ftaan wy zulks toe, zodanig ie- \ mandis uit God gebooren Q). JAN. (*) Rom. vin; t. Ct) i Joh. v: U x r!sl  AGTTIENDE GESPREK. 85 JAN. Gy fpreekt, als of die wedergeboorte een werk is van den H. Geest, daar ik op andere plaatfen der H. Schrift lees, dat men wed ergebooren wordt door 't woord, gelyk petrus zegt die gy weder gebooren zyi, niet uit verganglyken, maar onverganglyken zaade, door 't levend en eeuwig blyvend woord Gods. jakobus zegt (1): naar zynen wil heeft Hy ons gebaard door 't w./ord der waarheid, VADER. God gaat in de natuur en in de genade op eene redelyke wys met zyne fchepfelen te werk. God geeft ons zyn woord, doet ons den weg van zaligheid verkondigen; de H. Geest verlicht 't verduifterd verftand van den zondaar, maakt hem vatbaar voor dat woord; de mensch neemt dat getuigenis door 't geloof aan, zyn hart wordt overgebogen om naar dat woord van God zyn leven in te richten. De H. Geest is dus de werkmeefter van 't zaligmakend geloof, 't welk door (*) 1 Petr. 1: 23. (O Jak. »: 18. F 3  8(5 AGTTIENDE GESPREK. door middel van de verkondiging des Euangeliums in 't hart des zondaars wordt gewerkt, want 't geloof is uit 't gehoor. (*) De wedergeboorte is dus een heilryk vrugtgevolg van 't geloof. J A N. Waar in beilaat tog 't geloof waar door men zalig wordt ? VADER. Dit is eene gewigtige en zeer belangryke zaak en hoogst nodig, dat gy, myne Kinderen, daar van een duidelyk begrip maakt, jesus fprak 'er vervolgens van tot nikodemus (f). Laat ik u eerst zeggen wat gelooven in 't algemeen is: 't beftaat in zeker getuigenis voor waar of zeker te houden, en wel op vafte gronden, die men heeft voor de waarheid van zulk een getuigenis.. Dit getuigenis is van een menschlyken of van een Godlyken oorfprong; 't geloof waar door men eeuwig behouden wordt verkeert omtrent een Godlyk getuigenis aangaande zekere waar» C*) Rom. x: 17. Cf) Joh, mi 14—18.  AGTTIENDE GESPREK. 87 waarheden, die God in zyn woord heeft geopenbaard, en betrekking hebben tot de verlosfing uit onze ellende. Dus is 't naafle voorwerp des geloofs, (behalven andere waarheden, die den Bybel leert/) christus jesus, dien de Vader heeft in de waereld gezonden tot een Zaligmaker van zoudaaren. Het geloof des harten beftaat niet in eene bloote kennis of uitwendige toeftemming aan die waarheid, maar in zulk eene kennis en toeftemming, waar door men met die waarheden werkzaam is, overeenkomftig 't belang dat 'er voor ons in die zaak is, MIETJE. Kunt gy dit ook door een voorbeeld ophelderen? VADER. Ik zal hier dezelve vergelyking gebruiken, die de Heiland voor nikodemus gebruikte Joh. m: 14, 15. Gelyk mos es de flang in de woeftyn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des menfchen verhoogd worden, op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar't eeuwig leven F 4 heb'  88 AGTTIENDE GESPREK. hcbbc. Gy weet de gefchiedcnfs (*). Toen Israël gezondigd had, zond God venynige Hangen, van welker beet een groote menigte Uierven, toen de Israëliten belydenis deeden van hun fchuld en verzogtcn dat mbses den Heer zou bidden, toen gaf God aan moses last, dat hy een afbeeldfel van zulk een flang in *t koper maken en in de hoogte op een paal zou oprigten, met belofte, dat elk, die gebeten zynde, op die flang zag, zou in *t leven blyven en genezen worden, hoe gcvaarlyk zyne ziekte was ; zy die aan dit getuigenis met hun hart geloofde, die verlieten hun tent of lieten zich buiten de tent dragen, enaanfehouwdeta de flang, dit was een duidelyk bewys, dat hun geloof geen dood geloof, maar een werkzaam goloof was. jesus is eerst verhoogd aan 't kruis om door zyn lyden en dood de zaligheid te verdienen, en naderhand is Hy verhoogd aan des Vaders regtehand om die zaligheid door woord en Geest deelachtig te maken; Sullen wy nu gelovig op jesus zien als een Zaligmaker van (*) Mum. xxi,  AGTTIENDE GESPREK. 89 van verloorcn zondaars, wy zullen dan in kragt moeten erkennen, dat wy zondaars zyn, fchuldig , en onrein , veroordeeld door de wet, die aan derzei ver overtreders dctv vloek aankondigd, onmagtig om ons zei ven te veriosifen : 't geloof aan deze waarheid verwekt droefheid, berouw en fehaamte wegens de zon en. IGelooven wy nu met ons geheele hart, dat 1 sus Christus is in de waereld gekomen, öm zulke !zondaars zalig te rnaken, dan zullen wy den toevlugt nemen tot dien Zaligmaker, om door IHem vergeving van onze zonden en genezing van lonze verdorvenheid te ontvangen. Dit zien op jesus, dit komen tot Hem om geholpen te worden, is de vrugt, of 't uitvverkfel van *t opregt geloof aan die waarheid: jf.sus is in de waereld gekomen om zondaars te zaligen. MIETJE. God heeft immers niet befloten , dat alle menfchen zullen zalig worden; en misfehien behoor ik onder de zulken, van welken God dat niet heeft beflooten. F 5 VA^  90 AGTTIENDE GESPREK. VADER. Indien God beflooten had, dat elk mensch hoofd voor hoofd zou zalig worden , dan zou 'er niemand verlooren gaan, en wy zien nogthans zo veele menfchen tot 't einde hunnes levens in de zonde en de zorgeloosheid verkeeren. Doch hoe veel menfchen God zal zalig maken, raakt u niet, dit behoort tot die verborgenheden, die voor den Heer onzen God zyn (*). Wanneer eens iemand aan jesus vroeg: Heer zullen ook weinige zalig worden ? zo was 't antwoord des Heilands, ftrydt om in te gaan door de enge poorte (f). MIETJE. Heeft elk zondaar, wie hy ook zy de vryheid om tot den Heer jesus te komen om geholpen te worden ? (*) Deut. xxix: 29. Q) Luk. x«i: 23, 24. VA-  AGTTIENDE GESPREK. 91 VADER. O ja! Veelen fluiten zich zelvcn uit door 't ongeloof; maar de Heere fluit niemand uit. Laat ik deze twee waarheden door leerzame gebeurtenisfen uit jesus gedrag en leer ftaven. MIETJE. Wy zullen toeluifteren. VADER. Het gebeurde eens op een tyd, dat jesus zich bevond in zyn Vaderland, en wel in dat gedeelte van Galika, alwaar Hy was opgevoed; doch dewyl een Propheet doorgaans nergens minder eer ontvangt dan in zyn eigen landftreek, erkenden zy jesus, niet hooger dan een timmerman de zoon van maria, deze minachting had ten gevolg, dat Hy aldaar geene of weinige kragten, dat is wonderwerken konde verrigten. markus zegt niet, dat jesus daar geen kragten wilde doen, maar hy zegt, dat jesus die niet konde doen. En welk was de oorzaak? niet de kragteloosheid des Heilands, maar hun ongeloof was  92 AGTTIENDE GESPREK. was de reden , dat 't volk geene kranken tot Hem bragt, dat geen zieken tot Hem kwamen, om genezen te worden (*). Die nu niet tot Ji-sus komt, om uit genade door zyn Geest verlost te worden van de fchuld en heerfchappy der zonde, kan dit aan jesus niet wyten, maar aan zich zelve, MIETJE. Hebt gy nog eene hifloriè, om te'bewyzen, dat jesus niemand uitfluit, maar allerly zoort van zondaars roept ? VADER. Wanneer de Zaligmaker eenige weinige dagen in 't land der Gadarcentn, liggende in 't Overjordaanfche, zyn verblyf gehouden en groote wonderen had bedreven, Mak Hy weder over naar Kapernaum zyne woonplaats, en langs de kutten van 't Galikcfchc meir wandelende, verzeld van eene groote volksmenigte, die Hy op den (*) Zie deze geschiedenis Mark. vu i — 6. vergel. Matth. xjiji 54 58,  AGTTIENDE GESPREK. 93 den weg onderwees, zo zag Hy mattheus, ook levi genaamd, in 't tolhuis zitten, jesus gebood dien man Hem te volgen, aanftonds gehoorzaamde hy, rechte Je eene groote maaltyd aan voor jesus en zyne discipelen, en nodigde veele tollenaars en zondaars daar by, (tollenaars en zondaars duiden aan menfchen die ten kwaaden berugt waren). De Schriftgeleerden en Pharifeen ergerden zich over jesus gedrag, die met zulke Godlooze menfchen aan de tafel zat, en zeiden tot deszelfs discipelen: nat is't, dat Hy met de tollenaaren en zondaaren eet en drinkt? Doch de Heiland verdedigde zich met die woorden: die gezond zyn, hebben den medicynmeefter niet van nooden, maar die ziek zyn; ik ben niet gekomen om te roef en regtvaerdfgen, maar zondaars tot bekeering (*). Dus ziet gedat jesus zondaars roept, om tot zich te komen, niemand anders, en wel allerly zoort van zondaars. En die ji-sus roept, mag immers tot tesus komen. Eenige tyd na die gebeurtenis viel 'er een zonderling geval voor, te weten de Hei- (*) Mark, n: 13 — -7'  94 AGTTIENDE GESPREK. Heiland was door Jericho gegaan, om zyne reize mvjernfalem voord te zetten, en daar was zeker tollenaar genaamd zacheus, die zeer nieuwsgierig was om jesus te zien, van welken hy zo veele wonderlyke dingen had gehoord; doch 't volkdat jesus fteeds omringde, belettede hem een gezicht van den Heiland te hebben, hy was klein van perfoon, kon over de hoofden der menfchen niet heen zien ; doch om aan zyne begeerte te voldoen, loopt hy een end wegs voor uit, en klimt op een boom, en bereikte dus zyn oogmerk, jesus vooftygaande, ziet naar om hoog, roept dezen man by naame, en toonde begeerte by hem in huis tc komen. Het gevolg was, dat jesus de berisping van veele aanfchouwers niet ontging, zy zeiden: Hy is tot een zondigen man ingegaan om te herbergen; doch jesus zeide: de Zoon des menfchen is gekomen om te zoeken cn zalig te maken, dat serioren is (*). Leest ook 't vriendlyk en leerzaam gefprek, dat de Heiland hield met de Samaritaanfche Vrouwe Joh. iv. En dit komt nog ! (*) Luk, xix: i__i©.  AGTTIENDE GESPREK. 95 nog te meer in aanmerking, daar 'er groote vyandfchap tusfchen de Jooden en Samaritanen was. J AN. Ik heb evenwel een en ander bedenking, jesus zegt: dat de poorte eng en de weg nauw is, die len leven leidt (*). Ook zegt Hy: niemand kan tot my komen, ten zy de Vader die my gezonden heeft, hem trekke q). VADER. Christus heeft door lyden en gehoorzaamheid de eeuwige zaligheid verworven, en zy wordt beloofd aan een iegelyk, die in Hem als Zaligmaker gelooft; dus fchynt de weg naar den hemel zeer gemakkelyk. Veele menfchen zouden wel in den hemel willen komen, en nogthans naar *t goeddunken van hun booze hart leven op den breeden weg der zonden. Zullen zy nogthans in christus geloven, 't geloof moet die uitwerking hebben, dat men •niet (*) Matth. vu: 14. Luk. xm: 24. (t) Joh. vi: 44-  9*5 AGTTIENDE GESPREK, niet alleen verlochend is aan alle eigen gerechtigheid , dat is , om door eigen werken de zaligheid te verdienen, maar ook aan zyn eigen 'bedorven zin en wil, en dat men dus lust heeft gekregen, om naar den wil van God te leven en de heiligmaking na te jagen, zonder welke niemand den Heer zien zal. Deze poort en weg is dus niet ruim voor onze vleeschlyke gezindheid. En om dat 'er op dien weg veele vyanden zyn, die ons dat fma-IIe pad tragten te bctwiiten, gelyk waereldfche menfchen, ons hart, dat bcdrieglyk is, liften des Satans; daarom zegt jesus : ftrydt om in te gaan door de enge per te JAN. Hoe maak ik 't met de andere plaats, daar ju. sus zegt: niemand kan tot my komen, 'ten zy dei Vader, die my gezonden heeft, hem trekke? VADER. Komen tot Christus is in Hem te geloven, want die fpreekwyzen worden in den Bybel vervvis- feld; (*) Luk. xm: 24.  AGTTIENDE GESPREK. 97 feld (*). Ik heb u zo even gezegd, wat 't zégt in chrisïus met zyn gantfche hart te geloven. Indien gy nu opregtelyk tot jesus den toevlugt neemt om vergeving van zonden te ontvangen, en bekwaam gemaakt te worden om voor Hem te leven j dan is 't een bewys, dat gy van den Vader zyt getrokken, want niemand kan tot j esus komen, ten zy de Vader, die jesus heeft gezonden hem trekke, en gy komt tot j e s u s > dus zyt gy dan van den Vader getrokken. MIETJE. Waar in beftaat die trekking des Vaders? VADER. Hier van moet gy geen lichaaralyk denkbeeld liiaken. De H. Schrift gebruikt van geeftelyke saken lichaamlyke fpreekwyzen. Wy zyn wel eens gewoon te zeggen, die mensch laat zich ge1 imakkelyk trekken, als wy willen te kennen geven, dat by zich door woorden gemakkelyk laat I CO Joh. vi: 3 j. 1 iii. oeel. G  98 AGTTIENDE GESPREK. laat overreden. Wanneer nu iemand op dc2 vorig gezegde wys tot christus komt, in Hem gelooft, dan is 't een vrugt van die Godlyke werking, waar door dat de mensch vat-'■ baar is geworden voor 't woord des Euangeliums. De H. Schrift noemt 't ook een openen van 't hart, gelyk wy lezen van lydia, toen ■ zy acht nam op 't geen van ïaulus wierd gefproken CO- MIETJE. Mogen wy meer 'van jesus hooren. VADER. Ik heb 'er nog veele dingen van te verhalen, 'die zeer voörtreflyk zyn. jesus leerde, dat God de Vader llcm in deze waereld had gezonden, cn gefchonken tot heil van zondaaren. Wanneer de Heer jesus uit Judca naar Galilea ging, lag de naafïe weg derwaards door 't landfehap Sama-\ ria, aldaar ontmoette Hy, by gelegenheid dat' Hy aan eene waterfontein zat uit te ruften, eene Samaritaanfche Vrouw, die daar kwam, om water C) Hand, xvi: 14,  AGTTIENDE GESPREK. 99 i| ter te putten; jesus verzogt van haar te drinken; zy daar over haar verwondering too3 hende,omdatdeJooden geengemeenfchaphielden 'i ] met de Samaritanen , zo antwoorde de Heiland: indien gy de gave Gods kendet, en wie Hy is, die tot u zegt ( geeft my te drinken, zoo zoudt gy van Hem hebben begeerd, en Hy zou u levend water gegeven hebben (*). Hier noemt jesus zich eene gave Gods. Op een ander tyd en plaats, namelyk te Kapernaum, jesus omringd zynde van eene groote fchaare, en van 't manna fprekende, Sdat God onder 't beltuur Van nöses in de woeftyne aan Israël gaf, zegt jesus tot de ; i Jooden: myn Vuder geeft u dat waare brood uit 'iden hemel (f). En hoe gaf de Vader jesus aan ■ jde Jooden ? Door fchenking of vrywillige aanbieding, even als oudtyds 't manna wierd gegeven aan de Israëliten. De Jooden, wilden izy nut van jesus hebben, moeiten Hem als een igefchenk des Vaders door 't geloof aannemen, : .,en gebruik van Hem maken. JAN. 1 O) Jori' IV: 1—'—-ïo. I (t) Joh. vi: 3a. G s  ioo AGTTIENDE GESPREK. JAN. Dit begryp. ik zeer klaar, want men kan een gefchenk weigeren aan te nemen, en dan is men 'er geen bezitter van, en trekt 'er geen voordeel ,'uit (*). VADER. jre sus heeft zyne Godlyke zending geleerd, toen Hy op een Sabbathdag te Naiareth in eone Synagoge uit Jefaia lxi las: De Geest des Heeren is op my, daarom heeft Hy my gezaljd; Ily heeft my gezonden om den armen 't Euangelie i\ verkondigen , enz. En toen Hy 'tboek had tocge-i daan en wedergegeven, zo zeide Hy tot de toehoorders: heden is deze fchrift in uwe ooren vervuld K\y Doch jesus leerde dit niet alleen zelve door woord en wonderwerken, maar God de Vader gaf meer dan eens met een Hem uit den hemel daar aan getuigenis, onder anderen op den berg,! C*) He de Kanttekening \an den Ëybel op Spreuk.j xvh: 8, 23 Jef. vui: 15. Hoofdft. l: 2 en LVs 1, tJ op andere plaatzen. CO L"k- lv- ió -ar.  AGTTIENDE GESPREK. 101 berg, alwaar mos es en e l t a s verfcheenen waren, 'er kwam eene ftem: deze is myn geliefde Zoon, in welken ik myn welbehagen hebbe, hoort Hem (*)! Ja, dat jesus klaarlyk bewezen heeft de eigen en natuurlyke Zoon van God te zyn, hebben wy in ons voorig gefprek gezienEen gewigtig (tuk van jesus leer was, dat Hy door zyn lyden en gehoorzaamheid de plaatsheklec-dende Borg van zondige menfchen is. jesus zegt van zich zeiven: de Zoon des menfchen is niet gekomen om gediend ie worden , maar om te dienen en zyn ziel te geven tot een rantzoen voor voelen (f); als mede by de indelling des Avondmaals: dit is myn bloed, 't [bloed'] des nieuwen teftdments, 't welk voor veelen vergoetcn wordt tot vergeving der zonden jesus christus is dus een oorzaak van eeuwige zaligheid voor allen, die in Hem geloven. JAN. (*) Matth. xvn: 5(<■) Matth. xx: 28. (J) Matth. xxvj: 28: G 3  ioa AGTTIENDE GESPREK. J A N. Indien jesus Christus als Borg de zaligheid verdiend heeft, en men noodzaaklyk in Hem als zodanig moet geloven tot behoudenis, hoe komt'tdan, dat wanneer men jesus vroeg: wat doende zal ik 't eeuwige leven beërven ? Hy antwoorde: onderhoudt de geboden. VADER. Wy vinden daar van twee voorbeelden, de eeriïe reis gefchiedde die vraag door een Wetgeleerden, jesus verzoekende (♦); naderhand gefchiedde die zelve vraag door een Overfte, die by mattheus als een jongeling voorkomt (j-> Ik kan daar op aanmerken, dat 'er een noodzaaklyk verband is tusfchen 't onderhouden van Gods geboden en de verkryging van 't eeuwige leven, en dat 't alleen door gebrek aan de onderhouding van Gods bevelen is, dat men 't rcgt ten leven verliest, en onderworpen wordt aan de ftraf. Wil men nu den hoogmoedige C) Luk. x: 25. ft) Luk. xviii: 18. Matth. xjx: 20.  AGTTIENDE GESPREK. 103 gen zondaar vernederen, men ftelle hem den cisch der wet voor, men zegge hem, dat hy die zonder inmengfel van gebrek te betragten hebbe., zal hy door eene eigen geregtigheid behouden worden; en gaat hy dan zyn hart en gedrag befchouwen, dan zal de befte of verstgevorderde bevinden, dat zyn gehoorzaamheid onvolmaakt is • p a u l u s zegt: daarom zal uit de werken der wet geen vleesch geregtvaerdigd voor Hem, want door de wet is de kennis der zonde. Maar ÜU is de regtvaerdigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de Wet cn de Propheeten, namelyk de regtvaerdigheid Gods door 't geloove van Jefus Chriflus tot allen, en over 'allen die geloven , want daar is geen «nderfcheid, want zy hebben alle gezondigd er. • derven de heerlykheid Gods (*). Dit bedorven beftaan des menfchen heeft ook de Zaligmaker !f geleerd, als Hy zegt: uit 't harte' komen l voord booze bedenkingen, dood/lagen, ov er [pelen, hoereryen, dieveryen, valfche getuigenis/en, las- \ teringen (!)• ö MIET- (*) Rom. m: 20—23. (t) Matth. xv. 9. G 4  104 AGTTIENDE GESPREK. MIETJE. Dair door is de mensch, zo ik denk, aan de Godlyke llraf onderworpen. VADER. Zekerlyk ja, en deze ftraf zal grooter zyn, naar die maate, dat de misdaad grooter is. jes u s zeide tot de Jooden, onder welke Hy. zyn leer verkondigd en die met wonderwerken bevestigd had: Het zal Tyrus en Sidon, en den lande van Sodoma verdraaglyker zyn in den dag des oordeels dan u lieden (*). Zo dat de zonde van ongeloof aan 't Euangelie, dat jesus, en op zyn bevel de leeraars gepredikt hebben, zeergroot is (f). Waarom jesus tot zyne discipelen zeide: me u hoort, die hoort my, en wie u verwerp, die verwerpt my, en wie my verwerpt, verwerpt den geenfin die my gezonden heeft CS). JAN. (*) Matth. xr: 22 en 24, Ct) Luk, x: 10—-.15, Q) Luk. x; i*.  AGTTIENDE GESPREK. 105 J A N. lk lees in 't Euangelie van de zonde tegen den H. Geest, welke zonde de Zaligmaker zegt, dat niet zal vergeven worden (*). Wat moet ik daar door verllaan? VADER. Men verfchildt onder de uitleggers, of deze zonde thands nog kan plaatshebben, of alleen moet gebragt worden tot dien tyd, in welken Jesus, die door den H. Geest wonderen j deed , op deze aarde verkeerde. Wy zien uit Matth. xii, dat de Heiland den Duivel uitgedreven had uit iemand, die blind en (torn was, en de Zaligmaker door zyn Godlyk alvermogen had te weeg gebragt, dat deze perfoon zag en fprak, waar op de fchaare zich ontzettede zeide; is deze niet de Zoon van DavicPl Hier uit bleek dan duidelyk dat de Heiland Davids Zoon de waare Mesfias was. De Pharifeen, om dit wettig gevolg te ontwyken, gaven voor, dat jet sus door Beëlzebul de Duivelen uitwierp. Dit wa| (*) Matth. xn: 31. G 5  Io6 AGTTIENDE GESPR'EK, was tegen hun beter weeten aan en du:; eene ihoóde laltering tegen den .H. Geest, door welken de Zaligmaker dit wonderwerk had verrigt, cn ,Hy verklaart deze zonde onvergeeflyk. Men verwerpt dus, na overtuiging van de waarheid desEuangeliums uit enkele boosheid tegen zyn beter weeten, aan die middelen, welke God verordend heeft om menfchen tot geloof en bekeering te brengen. liet zy nu, dat deze zonde van laftering tegen den H. Geest thands nog kan plaats hebben, 't zy dat die alleenlyk moet gebragt worden tot dien tyd, in welken jesus hier op aarde zyne leer met wonderwerken beveiligde; dit is zeker, dat zulke menfchen, welke die zonde begaan hebben, nimmer tot berouw van dezelve komen, vermits een berouw van zonden, welke tot geloof in Chriftus en eene opregte bekeering leidt, een werk is van den H. Geest. MIETJE. Wat heeft je'sus meer geleerd? VA-  AGTTIENDE GESPREK. 107 VADER. Dat de ziel van den mensch by den dood niet fterft, dat 't geftorven lichaam eens weer zal op* ftaan en met de ziel vereenigd worden, dat alle menfchen voor jesus ten oordeel zullen verfchynen en rekenfchap zullen moeten geven , waar op dan de uitfpraak van 't vonnis zal volgen, en iftraffen en belooningen zullen uitgedeeld worden. MIETJE. Ik ben verlangende van die waarheden te hooren fpreeken. VADER. De onfterflykheid van de ziel volgt uit haare pnftoflykheid, een van beiden moet waar zyn: de ziel des menfchen moet by den dood des lichaams geheel vernietigd worden, of levendig joverblyven; 't eerfte kan geen plaats hebben, want dan konden 'er geene belooningen noch Iftraffen hier namaals zyn, 't welk tegen Gods (goedheid en regtvaardigheid ftrydt, dus 't laatfte. De Zaligmaker nu heeft nooit met zo veel woorden gezegd: de ziel des menfchen is onflerflyk; maar vooronderftelde dit als eene bekende eis  id3 AGTTIENDE GESPREK. en duideljjke waarheid , wnnnccr ITy zegt: Vreest niet voor de grenen die 't lichaam dooden en de ziel niet kunnen dooden (*). Jcfus zegt oru de opftanding der lichaamen te bewyzen, dat God zich noemt de God Abrahams, Ifazks en Jakobs, God is niet een God der dooden maar der levenden (f). De Jehova kan zich, wil de Heiland zeggen, de God van die vroome Eerstvaders niet noemen , indien zy niet meer aanwezig waren ; daar zy nu naar 't lichaam dood zynde leefden naar den geest; en leefden zy naar de ziel, die flegts een deel van hunne perfooncn uitmaakte , hun ander deel zou ook eens herleven, want de Jehova verklaart zich de God van hun te zyn (§;. MIETJE, Gelief voord te gaan, VA' O Matth. x: 28. (t) Matth, xxn: 32. ($) Men zie ook de gelykenis van Lazarus en den ryken non,  AGTTIENDE GESPREK. 100 VADER. jesus heeft ook geleerd, dat de opftanding der dooden algemeen zal zyn, namelyk van alle menfchen, die van 't begin der waereld geftor- , ven zyn tot dien dag, in welken God de dooden zal opwekken. De Zaligmaker zegt tot de Jooden: de uurc komt in welke allen die in ds i graven zullen zyn, zyne (dat is jesus) ftim zullen hoeren, en zullen uitgaan die 't goede gedaan , hebben tol de opftanding des levens , en die 't kwaade gedaan hebben lot de opftanding der verdoemenis ( * ). God de Vader heeft aan jesus christus als Koning magt gegeven 'r. gericht te houden, om dat Hy des menfchen è Zoon is (f). Hy verkeerde op deze aarde als een Zoon des menfchen in veel geringheid, fchoon Hy tevens de Zoon van God was; doch : deze menschlyke natuur in vereeniging met de 1 Godlyke zou ia 't openbaar voor de gchecle i waereld op 't luifterrykst verheerlykt worden in : zyne komst ten oordeel. JAN. (*) Joh. v: 28, 29. (t) Joh, V: 27.  tio AGTTIENDE GESPREK. J A N. Deze laatfte komst van jesus zal, dunkt my, zeer majettueusch zyn, zcer aangenaam voor Gods volk, doch vrcellyk voor de Godloozen. V A D E R. Dit is zo, de Zaligmaker fielt deze zyne verfchyning ten oordcel op dc nadruklyklle wy*.e voor Matth. xxv: 31 enz. De Zoon des menfchen daalt in alle zyne hecrlykheid neder van den hemel, zit op een pragtigen throon, omringd van eene menigte engelen als zyne dienaars of lyftrauwanten, Hy dagvaart alle volkeren voor die hooglle vierfchaar, Hy doet dezelve in twee hoopen verdeelen', de eene party onder de benaming van fchapen wordt aan de regterzyde van den Richter geplaatst, de andere onder den naam van hokken aan deszelfs linkerhand. Hy wendt zich met een lieflyk gelaat tot de geenen die aan zyne regterhand zich bevinden, en fpreekt hen aan als de gezegenden zyns Vaders, en doet hen tevens die blyde tyding hooren, dat zy 't Koningryk beërven zullen, dat reeds van de grondlegging der waereld hun bereid is. Hier  AGTTIENDE GESPREK. nt Hier op keert Hy zich met een verontwaardigend gezicht tot de geenen die aan zyne linkerhand geplaatst zyn, en doet hun die verfchriklyke woorden hooren, die als een vreeflyken donder in hunne ooren moet klinken: gaat wee van my gy vervloekte in 't eeuwig vuur, 't welk den Duivel en zyne engelen bereid is (*). J A N. Moet men dit alles zo eigenlyk neemenV VADER. Dit is niet nodig, wy hebben dit meer te nemen als eene fchildery van eene luifterryke komst en gerichtelyk oordeel, 't welk Gods Zoon naar zyne menschlyke natuur by de voleinding der waereld houden zal, in welke fchildery veele bycieradien zyn om de majefteit en heerlykhcid van dit laatfte oordeel af te maaien; want 't is niet waarfchynlyk, dat 'er zulk een gefprek tusfehen jes-us en de gelovigen en (*) Matth. xxv. 31 en?.  na AGTTIENDE GESPREK. en de onbekeerde menfchen zal plaats hebben als 'er Matth. xxv: 35—40 cn vers 4a - 45 voorkomt. Dit verhaal dient alleen om te leeren, dat 't opregt geloof in jesus curistus uit dc daaden blyken moet. MIETJE. Zal dit oordeel dan gaan over alle de verrigtingen van den mensch ? V A D E 11. Niet alleen over de uiterlyke verrigtingen, maar zelfs over de Woorden cn inwendige gefteldheid des gemoeds, dewyl j1 sus als God alweetend is, een kenner des harten, want Hy zelve wist wat in den menfchen is ( * ). Dc Zaligmaker zegt: dat van elk ydel woord, dat de menfchen zullen gefproken hebben, zy van 't zelve zullen rekenfehap geven in den dag des oordeels COMI ÉT* (*) Joh. II: 25. (t) Matth. xm 36.  AGTTIENDE GESPREK. n3 ra MIETJE, ar- Wat zyn ydcle woorden? X k VADER. Nuttelooze en overtollige woorden, deze zyn onder andere, als wy in onze vertellingen of vernaaien , zonder dat 't nodig is of te | pas komt, zich hebben aangewend om de woorden god, donder, blikfem, duivel, enz. te gebruiken ; daar voor moet gy u wagten, want behalven 't zondige, onciert 't aanmerkelyk ons verhaal, en zulk een discours is wanluidend in 't oor van menfchen, die zedig van gedrag zyn. Hoe wanluidend zou 't klinken, als ik in myn * gefprek buiten noodzaak de woordjes papier, inkt, pen, regen, fneeuw, enz. voegde; hoe . veel te meer, als ik de woorden gebruik die i ik daar zo even opgaf. JAN. iT-ti Heeft de Zaligmaker ook niet aangedrongen i op de betragting van deugd en Godzaligheid ? III. DEEL. H VA-  H4 AGTTIENDE GESPREK. VADER. Wy treffen eene volmaakte zedenkunde in de leer van jesus aan, welke de Zedenleer der Heidenen zeer ver overtreft, zo ten aanzien van 't beginfel waar uit de Godsdienst moet voordvloeyen, als met opzicht tot de uitoeffening zelve. De Zaligmaker heeft de Zedenwet, zo als die onder de bediening van mos e s was gegeven, en in jesus tyd door overleveringen zeer was verbafterd, gezuiverd, (*; en de gantfche Zèdenwet tot twee hoofdgeboden gebragt, namelyk de liefde Gods en \»an onzen rcedenmensch, waar onder ook de geoorloofde zelfsliefde is begrepen. Ten aanzien van 't eerde gebod zegt jesus: gy zult lief hebben den Heer uwen God met geheel uw hart, met geheel uwe ziel, met al uw verftand (f) ; 't geen kan aanduiden, .dat men 't hoogc Opperwezen moet beminnen met eene opregte genegenheid, met den grootften yver,enraet een redelykoordeel of oordeelkundige kennis. JAN, C*) Matth. v: 21 enz. (0 Matth xm: 37—40.  AGTTIENDE GESPREK. it$ J A N. Zoudt gy dit ook in eenige byzonderheden kunnen aantoonen? VADER. Zeer wel. Ik zal beginnen met de liefde tot God: j;.sus leert God zyn hemelfchen Vader kennen als iemand , die niet alleen magtig en wys is, maar ook goedertieren, die zoo veele weldaaden in dit leven bewyst aan boozen en goeden, over welken Hy de zon doet opgaan en vrugtbaarmakenden regen fchenkt (*). Dat de liefde des Vaders inzonderheid was gebleken in de zending van Hem, die des Vaders eigen Zoon is, en wel tot zulk een einde , dat een iègelyk die in Hem als Zaligmaker gelooft de verdiende ftraf ontgaan en 't eeuwig leven hebbe Q). Dit alles kon dienen voor zyne hoorders, om hunne liefde tot God op te wekken. En die liefde tot God beftaat in den Heer (*) Matth. v: 45. CO Joh. 111: 16. H a  n6 AGTTIENDE GESPREK. Heer in alles te gehoorzamen (*)., in den Zoon des Vaders te geloven, dat een gebod des Vaders is. Hy zelve gaf 'er een voorbeeld van door niet zyn eigen eer, maar de eer van zyn homelfehen Vader te zoeken , en Hy kon zeggen, dat 't zyne fpyze was deszelfs wil te doen O). Hy raadde ernftig aan de H. Schrift tot zulk een einde te onderzoeken, om dat in dezelve aangaande den dierbaaren perfoon des Middelaars, die de Vader thands tot hen zond, gefproken wordt (§). Hy wilde, dat zyne discipelen langs zulk een weg van geloof en liefde al hun vertrouwen zouden vertigen op den hemelfchen Vader: zy moeiten in geen ding angstvallig bezorgd wezen, hunne tydelyke belangens in 's Vaders handen overgeven, die de vogelen des hemels, welke niet zaaijen noch maaijen , verzadigt , en de bloemen des velds, die niet arbeiden noch fpinnen, met een fchoon en pragtig gewaad verciert, deze zou (*) Matth. vu: 21. (tJ Joh. iv: 34. (D Joh. v: 39-  AGTTIENDE GESPREK. 117 zou inzonderheid voor hen zorgen , indien zy ilegts als kinderen van dien Vader, die in de hemelen is, zich gedroegen. Zyt dan niet bezorgd (zegt jesus) tegen den morgen ; want de morgen aal voor 't zyne zorgen 4 \_clken\ dag heeft genoeg aan zyn zelfs kwaad (*). MIETJE. Moet men dan zo geheel zorgeloos leven, zonder te zaaijen of te maaijen; mag men geen voorraad voor den winter opdoen en dergelyke ? VADER. Dat wil de Zaligmaker niet zeggen, men mag op een betamelyke wys voor 't toekomende zorgen, maar jesus wil alle verkeerde voor uit lopende zorg wegnemen, eene Heidcnfche zorg, die zich meest of wel geheel bepaald tot de tydelyke dingen van dit leven, en die niet anders vragen, dan wat zullen wy eeten, of wat zullen wy drinken, of waar mede zullen wy ons kleeden. Het is veel nodiger, dat men in de eer- (*) Matth. vi: 25. 34, H 3  fiB AGTTIENDE GESPREK. eerfte of voornaarofte plaats zoeke "t Koningryke Gods en zyne gerechtigheid, en dan mag men vertrouwen, dat de hemelfche Vader, onder.een naarftige waarneming van onzen pligt , die lichaam lyke nooddruft ons zal toewerpen (*). JAN. Wat hebben wy door dit bevel te verftaan van Gods Koningryk en zyn gerechtigheid te zoeken ? V A D E R. Gods Koningryk te zoeken zegt de belangens van dat Koningryk ter harte te nemen, 't welk gefchiedt, als men een onderdaan van dit Koningryk van God tragt te worden, en aan de uitbreiding van dat Koningryk arbeidt. Door Gods gerechr tïgheid, verftaan zommige de gerechtigheid van Christus, andere de gerechtigheid, die men ; als een onderdaan van dat Koningryk in zyn gedrag of wandel moet vertoonen. Het laatfte is *t waarfchynlykst. Want hier komen twee zaken voor, die men te zoeken hebbe, vooreerst (*) Matth vi: 32, 33.  AGTTIENDE GESPREK. 119 eerst Gods Koningryk, daar van wordt inen om ciirisïus verdienfte een onderdaan; maar ten tweeden moet men ook Gods gerechtigheid zoeken, om namelyk als een onderdaan van Gods Koningryk te leven. In dezen laatften zin komt 't woord gerechtigheid, en gerechtigheid Gods meermaal voor (*). / JAN. Gelief nu voord te gaan. VADER. De Zaligmaker boezemde niet alleen liefde in tot God, gepaard met vertrouwen op Hem; maar wilde ook eerbied voor den hoogen God in zyne hoorders verwekken, Hy keurde daarom alle onnodig zweeren af, 't welk by de Jooden in dien tyd zeer in zwang ging (f). Ook zeide m > r») Luk. 1: 75- Hand. x: 35. Rom; yr. 13-—19Jak. 1: 20 en elders. Cf) Matth. v: 33—37- Hoofdft. xxm: 16—22. H 4  iso AGTTIENDE GESPREK Hy, dat daar God een Geest is, daarom in Geest en waarheid moet aangebeden worden (*). J A N. Ik heb uit 't verhaal der Euangelilten opgemerkt, dat jesus een groot voorbeeld was in geduurig en met ernst te bidden, en ook tevens te danken voor genooten weldaaden. VADER, Dit is zo, daar van vinden wy dikwyls in de H. Schrift gewag gemaakt, jesus drong zeer aan op 't bidden, , doch waarfchouwde zyne hoorders tegen de huichelachtige gebeden der Pharifeeri, die op de hoeken der ftraaten baden om van de menfchen gehoord en gezien te worden; Hy wil dat men in zyne binnekamer zal gaan, de deur agter zich fluiten, en Hy verzekert, dat de hemelfche Vader, die dit verborgen gebed hoort, 't zelve in 't openbaar vergelden zal. De Heiland leerde by die gelegenheid ook, dat (*) Joh. iv: 24,  AGTTIENDE GESPREK. isr dat om lang te bidden men geen ydel verhaal der woorden moet gebruiken, gelyk de Heidenen, denkende dat een lang gebed meer zal verhoord worden dan een kort gebed, en geeft een gebed, 'twelk men 'tallervolmaakst gebed noemt (*). Het gebed behoort ootmoedig, ernftig en aanhoudend te zyn, want de Zaligmaker noemt 't een bidden, zoeken en kleppen, en doet 'er die belofte by, dat een iegelyk die bidt ontvangt, die zoekt vinden zal, en die klopt zal worden opengedaan, jusus dringt zulk een bidden aan met de gewoonte van aardfche ouders: wat vader is 'er onder u dien de zoon om brood bidt, hem een fleen zal geven, of om een visch die hem een flang zal geven, of om een ey hem een fcorpioen zou geven ? Indien dan gy die boos zyt, weet uwe kinderen goede gaven te geven , hoe veel te toeer zal de hemelfche Vader den II. Geest geven den genen die Hem bidden (f). En op een andere plaats zegt de Heiland: al wat gy zult be- gee- (*) Matth. vi: 5—13. (t) Luk. xv. 9—13 H5  I22 - AGTTIENDE GESPREK. geeren in 't gebed, gelovende zult gy ontvangen (*> J A N. Ik begryp die belofte niet, dewyl'er immers veele gebeden niet vervuld worden; b. y. onlangs bad ik om 't lang leven van een ziek kind, waar op ik veel betrekking had, en ik geloofde, dat myn gebed zou verhoord worden , en nogthans wierd ik in myne verwagting te leur gefield, want kort daar na ftierf't kind. VADER. Wat grond had gy óm te geloven, dat God dit kind op uw gebed herflellen zou? had God 'er in de H. Schrift eene belofte van gedaan? uw geloof had geen grond, en was flegts een vuurige wensch; en 'er is groot onderfcheid tusfehen iets te wenfehen en iets te geloven. Indien ik bid, dat God my deh H. Geest mededeele, dat ik vergeving van zonden verkryge, alles uit genade om Cliriltus wil, mag ik geloven, dat de Heer myn gebed zal verhooren, om dat Hy zulks £*) Matth. xxi: 22.  AGTTIENDE GESPREK. ia3 zulks in zyn woord beloofd heeft (*). Nog eens, indien ik door 't geloof in Christus een kind van God ben, mag ik biddende vertrouwen , dat Hy my in nood en dood niet begeven noch verlaten zal, om dat dit de toezeggingen zyn in zyn woord (f). J A.N. Behooren wy dan alleen gelovig te bidden, indien wy zulke zaken begeeren, van welke God eenige ftellige beloften in den Bybel heeft gedaan ? VADER. Neen, alle onze gebeden behooren gelovig te gefchieden, maar een gelovig gebed moet ook een Godvrugtig gebed zyn; en een Godvrugtig gebed is zulk een verzoek of fmeeking, die onderworpen is aan Gods wil. jesus leert ons bidden: Vader uw wilgefchiede; en Hy zelve zeide in Gethfemane: Vader ! laat deze drinkbeker van my voorbygaan, niet gelyk ik wil, maar gelyk gy wilt. De Apoftel johannes zegt: dit is de (*) Luk. xi: 13. 1 Joh. 1: 9. CO Ps. xciv: 14.  124 AGTTIENDE GESPREK. de vry moedigheid, die wy tot Hem hebben, dat zo wy iets bidden naar zyncn wil, Hy ons verhoort C). Gy bad, zegt gy, onlangs om de herftelling van een kind dat krank was, doch God nam 't weg; doch hebt gy wel gebeden met onderwerping aan Gods wil, die altyd wys en goed is ? En hoe veel beter is 't dikwyls, dat God alle onze wenfchen, waar van veele dwaas zyn, niet vervult, de uitkomst heeft zulks menigmaal van agtcren geleerd. JAN. Wat hebt gy meer omtrent jesus Godsdienflig beftaan aan te merken? VADER. jesus was niet alleen een bidder en aanpryzer van 't gebed, maar zong ook lofzangen ter eere Gods ("t). Hy nam den Sabbath gezet waar tot verheerlyking van God, doch was wars van 't toenmaals heerfchend bygeloof, als of men op C*) i Joh. v: 14. £0 Mattb. xxvi: 30.  AGTTIENDE GESPREK. 125 op dien dag geen kranken mogt genezen, en geennodig voedfel mogt gereed maken. Hy was eengroot liefhebher van den openbaaren Godsdienst, dagelyks ging Hy in den tempel (*). Hy bezogt de Synagogen en las aldaar Gods Woord (f). Hy woonde de hcoge feeften by, gebruikte de bondzegelen, zo des Ouden als Nieuwen Teftaments. Ziet zo voorbeeldig was jesus in den Godsdienst, zo yverig in de betragting van de liefde Gods. MIETJE. Hoe verkeerde de Heiland omtrent zich zeiven, en welke lesfen gaf Hy in dit opzicht? VADER. De Zaligmaker was zeer nedrig zonder eenige trotsheid, en boezemde die nedrigheid ook anderen in. Toen zyne discipelen eens vraagden: wie is doch de meefle in 't koningryk der hemelen ? zo riep jesus een kindeke, ftelde dit in 't midden, en (*) Luk. xix: 47. (t) Luk. iv: 15—21.  126 agttiende gesprek. en zeide: voorwaar zegge ik u, indien gy niet veranderd wordt gelyk de kinderkens, zo zult gy in 't koningryk éer hemelen geenzins ingaan. Zo wie dan zich zeiven zal vernederen, gelyk dit kindeke, die is de mee ft e in 't koningryk der hemelen (*). Op een ander tyd zeide jesus tot een Overfte der Pharifeën, die gewoonlyk hoogmoedig waren, dat wanneer men van iemand tef „ bruiloft genood wordt, zich op de laatfte plaats moet voegen, en niet op de eerfte, op dat de Gastheer, als een waardiger komt, niet zegge: geeft dezen die plaats, en dan met fchaamte de laatfte plaats zoude houden Gelyk Jefus zelve arm was naar 't lichaam, zo vermaande Hy ook zyne hoorders, om tog de rykdommen dezer waereld niet na te jagen. Hy zeide tot hen: vergaderdt u geene fchatten 0p de aarde, daar ze de mot en roest verderft, en daar de dieven doorgraven en ft celen; maar vergaderdt u fchatten in den hemel, daar ze noch mot noch roest verderft, en daar de dieven niet door- gra- (*) Matth. xviïi: i 4. Cf) Luk. xiv: 7 11,  AGTTIENDE GESPREK. ï2f graven noch fleelen; want waar uw fchat is, daar zal sok uw harte zyn (*). MIETJE. Is 't dan zo ongelukkig ryk te wezen? V A D E R. Op zich zeiven niet; want wanneer men ryk is, kan men ligtelyk door verkwifting arm worden, en zulks is gecne vcrkiesiykc zaak. Maar de rykdom maakt meenig mensch ongelukkig wegens zyne eigen verdorvenheid, wanneer hy 'cr zyn hart op zet, van zyn goud zyn God maakt, en door veele beflommeringen van deze aardfche goederen wordt afgetrokken, om te denken op de eeuwige dingen, en daar omtrent werkzaam te zyn: 't is bezwaarlyk, zeide de Zaligmaker, dat een ryke 't koningryk der hemelen ingaa q). En 't is eene gulde les van den Meer jesus, die gy beide wel beilendig njoogt in 't oog houden : wagt u van dc > gis(*) Matth, vi: 19 21. Ct) Luk. xvui: 25.  iaS AGTTIENDE GESPREK. gierigheid, want 't is in den overvloed niet gelegen, dat iemand leeft uit zyne goederen (*). De Zaligmaker prees ook de vergenoegdheid zeer aan, gelyk gezien is. JAN. " jesus leefde ook zeer matig en kuis. VADER. Voorzeker ja, en Hy predikte ook die cierlyke deugden zynen medemenfehen, en zeide tot zyne discipelen, by gelegenheid, dat Hy de verwoesting van Jerufalem en 't Joodfche land voorfpelde: wagt u zeiven, dat uwe harten niet te eeniger bezwaard worden met hrasferye en dronkenfchaf, enz. (f) Hy leerde ook de kuisheid en yverde tegen alle overfpel (§). Daar en boven keurde jesus 't zeer af, om zich moedwillig en roekeloos in eenig gevaar te begeven: toen de SaCO Luk. xn: 15. (f) Luk. xxi: 34. (§) Matth. v: S7; 28, 32,  AGTTIENDE GESPREK. 129 Satan tot Hem zeide: indien gy Gods Zoon zyt, zo werp u zeiven ncderwaards, want daar is gefctireven, dat Hy zyne engelen van u bevelen zal, en dat zy u op de handen zullen nemen, op dat gy niet te eeniger tyd uw voet aan een ft een aanftoot. jbsüs zeide tot hem: daar is wederom gefchreven, gy zult den Heer uwen God niet verzoeken (*). Wanneer de Jqoden den Heiland wilden fteenigen, ontweek Hy hunne handen, en ontkwam O)- Hy raadt zynen discipelen aan om te vlugten van de eene ftad tot de andere, indien zy vervolgd wierden (§). jesus ftelde dit niet voor om zyne Volgelingen vreesachtig te maken, wanneer zy zouden geroepen worden om de waarheid van 't Euangelie met hun bloed te verzegelen, jesus, die de grootfte kloekmoedigheid in zyn zwaarfte lyden betoonde, zegt tot zyne twaalf Apoftelen: vreest uniet voor de eenen die t lichaam dooden, en de ziel niet kunnen dooden; maar vreest veel meer Hem, die bei' ; (*) Matth. iv: 6, 7. (tl Joh, vin; 59(§) Matth. x: 23. III. deel. I  13© AGTTIENDE GESPREK. beide ziel en lichaam kan verderven in de hel (*). Ook mag men tegen valfche befchuldigingen, indien 't nodig, is zich verdedigen, gelyk jesus zich zeiven tot een voorbeeld ftelde Matth. xn: 24-30. Eindelyk behoort ook tot de pligten, die men omtrent zich zeiven is verfchuldigd, dat men in zaaken van groot gewigt met veel overleg te werk gaa (t)- JAN. Eer gy tot de pligten, die men omtrent zyn medemensen betragten moet, overgaat, verzoek ik eene opheldering van die woorden des Heilands: gy zult uwen naaften liefhebben als u zeiven. Hoe is dit mogelyk, kan ik een ander mensch in gelyke maate met my beminnen ? En j zo dit laatfte al mogelyk ware, dan volgt immers, dat 'er geene trappen in de liefde kunnen zyn; kan iemand een vreemd of onbekend mensch even zo teder liefhebben als zyne ouders j of kinderen? VA-1 CO Matth. x: 28. CO* Luk. xiv: 28 3a.  AGTTIENDE GESPREK. 131 Vader. Deze bedenkingen hebbeli veel fchyn, doch zyn getoakkelyk op te losfen. Vooreerst zyn naaften lief te hebben ah zich zeiven zegt niet anders dan hem zo te-handelen, als wy billyk zouden mogen wenfchenj in gelyk geval zynde, van hem gehandeld te worden, dit tog is de les van den Zaligmaker: Alle dingen die gy wilt dat u de menfchen zouden doen, doet gy hun ook alzo, want dit is de wet en de propheeten (*)• 'Er is natuurlyk een groot verfchil tusfehen de kinderen en de dienstboden; de eerfte zyn uit ons eigen vleesch en bloed Voordgekotnen, de andere zyn ons vreemd, en wy hebben 'er dikwyls geen meer betrekking op, dan dat zy met ons uit adaM zyn voordgekomen, en daarom noemen wy hen onze medemenfehen of onze naaften, en dé Wet zegt: gy zult die liefhebben als u zelvetn Ërt waar in zal die liefde beftaan? Ik heb myrtfi dienstboden zo lief als my zeiven, indien ik hert zo behandel, als ik gaarn wenfehen, en naar dë billykheid begeeren mag, behandeld te worden j C*) Matth. nu i3, I i  13» AGTTIENDE GESPREK. wanneer ik aan andere dienstbaar was. Volgens dien zeiven regel zyn die vraagen op te losfen: boe moet ik myn vader en moeder liefhebben? hoe myn oom en tante? hoe myn broeder en zufter? enz. Ik heb ook nog eene tweede aanmerking omtrent die liefde, zy is van meer dan eenerly zoort, daar is eene liefde van •wehillen, van welgevallen, en van weldadigheid. De liefde van weldadigheid kan ik onmogelyk omtrent alle menfchen uitoeffenen, myn vermogen laat zulks niet toe, ik ben niet in de gelegenheid, de meefte menfchen zyn my onbekend, woonen in een Ver afgelegen land. De "liefde van welgevallen mag ik omtrent alle menfchen niet uitoeffenen, niet omtrent de zulken die den Heer haaten en de zonden beminnen. Dé liefde van wel willen kan, mag, "en móet ik omtrent alle menfchen uitoeffenen, ik kan voor hen bidden, ik mag wenfchen dat 't j hen wel gaa naar ziel en lichaam, voor tyd en eeuwigheid; dit kan ik begeeren eok voor menfchen die my onbekend zyn. JAN.  AGTTIENDE GESPREK. 133 JAN. Ik bèn zeer voldaan, ik begryp nu niet alleen» hoe de onderfcheiden trappen in de liefde, maar ook de wyze van iemand te beminnen, die insgelyks onderfcheiden is, zeer wel kan overeen gebragt worden met de wet: gy zult uwen naaften liefhebben als u zeiven. VADER. De-Heer jesus heeft deze liefdewet volmaakt onderhouden en zelve gepredikt. In de liefde des naaften zyn pligten uit te oeftenen, die algemeen kunnen genaamd worden, en pligten die in byzondere betrekkingen te pas komen. MIETJE. Daar jesus beide heeft uitgeoeffènd en onderwezen, zo gelief de ecrstgemelde op te noemen. VADER. Tot de algemeene pligten in ons verkeer met menfchen behoort in de eerfte plaats de Opregtheid gefteld te worden, waar toe ook waarheidI 3 Hef-  i34 AGTTIENDE GESPREK. liefde kan gebragt worden, jesus was een vyand van bedrog en leugentaal, en hield die van een duivelfchen oorfprong te zyn (*). Hy beminde dc waarheid en kon tot Pilatus zeggen: Hier toe ben ik geboren en hier toe ben ik in de waereld gekomen, op dat ik der waarheid getuir genis geven zoude. Een iegelyk die uit de waarheid is, hoort myne ftemme (4), Ook heeft de Heiland de waarheid en opregtheid aangeprezen f§). Verder leerde en beoeffende) j e s u s de vredelievenheid ; \ lydzaam verdragen van tegenfpoeden; zyn medemensen niet te beledigen met daden noch woorden ; verongelykingen gaarn te vergeven; om vergeving te verzoeken, als men anderen beledigd heeft; barmhartigheid en mildadigheid te oeffenen, zonder dat men juist gelyke gunst van den naaften verwagt; zyne vyanden lief te hebben. Deze en meer andere pligten vindt gy voorgefteld in die voprtreflyke leer- (*) Joh. vin: 44. (t) Joh. xviil: 37. Cl) Matth. x: 16. Joh. i«; 21.  AGTTIENDE GESPREK. 135 'leerreden, welke men gevvoonlyk jesus bergpredikatie noemt JAN. Ik las onlangs in die bergpredikatie deze les des Heilands: ik zeg u, dat gy den boozen niet wederflaat; maar zo wie u op de regter wang/laat, keer hem ook de andere toe. En zo iemand met u rechten wil, en uwen rok nemen, laat hem ook den mantel. En zo iemand u zal dwingen eene myl te gaan, gaa met hem twee [mylen] Q"). Ik begryp de billykheid van zulk een bevel niet, zo veel toegevendheid te gebruiken, en wel omtrent booze menfchen, die ons 't leven bitter maken. VADER. j e s u s fprak deze redevoering uit voor zyne discipelen cn een groote volksmenigte, en leerde hen hoedanig de gefteldheid van de waare onderdanen van 't koningryk der hemelen behoorde te wezen, en hoe zy zich te gedragen haddenDeze zyne onderdanen zouden wegens hunne bc- (*) Matth. v, vi en vu, Ct) Matth. v. 39—41. 14  136 AGTTIENDE GESPREK. belydenis, en in de uitbreiding van de Euan^elieleer, veel vervolging en fmaad om den naam en de zaak van jesus ondergaan, doch dit zou hun ongeluk niet uitmaken, gelyk blykt uit Matth. v: io—-i2. Wanneer hun nu fmaad of leed wierd aangedaan, by wie zouden zy hunne klagten inbrengen? Dé Overheden Waren in dien tyd Jooden of Heidenen, beide vyanden van jesus discipelen, zy zouden geen recht op hunne billyke klachten erlangen, best was dan in dezen tyd eene buitengewoone toegevendheid te gebruiken, en . langs dezen weg de vyanden van jesus te overtuigen, dat zy dit alles, en nog veel meer, wel over hadden voor de belydenis va,n jesus, en te leven naar zyn voorfchrift. Dus begrypt gy, dat in de uïtoeffening van Chriftelyke pligten, op zommige tyden iets buitengewoons moet plaats hebben, dat op andere tyden niet nodig is, noch nuttig zyn zou. Laat ik dit nog. met een ander voorbeeld ophelderen. Kort na jesus hemelvaart waren veele Chriftenen te Jerufalern in groote armoede, zommige Chrirtenen aldaar, die vafte bezittingen akkers en huizen hadden, verkogten eenige van de-  AGTTIENDE GESPREK. 137 dezelve, en bragten 't geld tot de Apoftelen, om daar van een uitdeeling te doen, na dat elk nodig had (*). Zulk een beoeffening van mededeelzaamheid was geen wet voor alle tyden en plaatfen, maar in dien tyd te Jerufalcm nodig, en voor de Chriftenen, die hunne vafte goederen toen verkogten, in 't vervolg niet nadeelig, dewyl na verloop ,van eenige jaaren Jerufakm en 't Joodfche land door de Romeinen verwoest is. MIETJE. De liefde tot de vyanden fchynt my niet alleen een moeilyke pligt, maar zelfs eene ondoenlyke zaak te zyn; hoe kan ik myn vyand beminnen? VADER. Dit is een bewys myn Kind, dat gy een verdorven hart hebt, dat gy van een geheel an. der gemoedsbeftaan zyt dan jesus was en nog is. jesus wilde zyne vyanden liefhebben en deed 't dadelyk en geduurig: Hy onderwees dage- CO Hand, iv: 34 37, 15  138 AGTTIENDE GESPREK. gelyks zyne vyanden in den weg des heils; Hy vermaande ze en beftrafte ze uit liefde; Hy bad voor zyne vyanden aan 't kruis. Zyn wy menfchen niet door de zonden vyanden van God ? als God nu met ons eens handelde als een vyand, wat zou 'er dan van ons worden? maar Hy doet zyn zonne opgaan over boozen en goeden*, Hy regent over regtvaerdigen en onr'egtvacrdigen. Gy hebt gehoord, dat de wyze, op welke wy onzen evenmensen beminnen moeten, niet eenerly is. Het'is onmogelyk , ten minften ongeoorloofd, dat wy onze vyanden zouden liefhebben met een liefde van welgevallen; maar 't is wat anders , dat wy een liefde van welwillendheid jegens hen uitoeffenen Vloeken ?y ons door iets kwaads toe te wenfehen, laat ons hen zegenen en 't goede voor hen begeeren; haaten zy ons, laaten wy daarom als navolgers Gods en zyns Zoons in weldoen niet vertraagen'; doen zy ons geweld aan en vervolgen zy ons, jaaten wy bidden, dat God hen bekeere. Hier door zult gy veele zonden myden niet alleen, maar toont dan ook met de daad, dat gy «en naarvolger van jesus wilt zyn. En is 'er gele-  AGTTIENDE, GESPREK. 139 tegenheid, neemt 'er de proef eens van, indien gy uw vyand uit gevaar of nood kunt redden, gy zult hem befchaamd maken, hy zal waarfclrynlyk tot berouw komen , en gy zult eene edelmoedige overwinning behalen. J A N. Gelief nu van de pligten te fpreken in de byzondere betrekkingen onder de menfchen. VADER. Hier had ik een ruim veld, om die alle te melden, eenige zal ik opnoemen uit de leer en 't leven van jesus. De Zaligmaker belafte, dat men aan de burgerlyke overheden zou geven, dat hun toekomt (*); dat de echtgenooten 't verbond des huwelyks ongefchonden zouden bewaren (j) 5 dat de kinderen de ouders zouden eeren en in geval van nood, voor zo veel zy kunnen, onderftand doen (£). Veele andere plig- C*) Matth. xxn: ai. Ct) Matth. v: 32. x": 9. Mark, x: 11, 12, (§) Matth. xy: 4 6.  140 AGTTIENDE GESPREK. pligten zult gy ontdekken door 't aandachtig lezen van de brieven der Apoftclen, byzonder Rom. xil en xm. i Kor. xvi. Geil. v 'en Vti Eph. iv tot vi. Philipp. iv. i Tim. v en vi. i Petr. n: ii tot 't v Hoofdft. en elders meer. JAN. Hebt gy nu de leer van jesus geëindigd? VADER. Ik heb 'er flegts iets van gezegd volgens myn kort beltek, en u lieden aanleiding gegeven tot verder nadenken en nalezen van jesus leer en gedrag; doch myn oogmerk is nu, om nog byzonder te ipreken van eenige gelykenisfen, die ook tot des Zaligmakers prediking behoorden en tot opheldering van zyn leer, of wederlegging van de vooroordee'len der Jooden, of tot beftraffing hunner handel wys dienen konden. MIETJE. Wat zyn gelykenisfen ? VA-  AGTTIENDE GESPREK. 141 VADER. Wy noemen een gelyksnis (of in 't onduitsch een parabel} zulk een voorftel, wanneer men eene gefchiedenis verhaaldt,'t zy die waarlyk is voorgevallen, 't zy die vercierd is, om een gezegde nader op te helderen, of zekere waarhe* den, die wy willen mededeelen niet eigenlyk voor te dragen, maar door zekere zinnebeeldige vertooning tot dat einde bedenken, en indien men 't nodig oordeeldt, uitlegt of toepast. Dit was van oude tyden pok by de Jooden in gebruik, gelyk men zien kan uit degelykenis, die jotham fprak tot de burgers van Sichem (*) en die nathan aan david voorllelde (f)- Ik moet ook nog vooraf aanmerken, dat de Heere jesus nooit dieren en planter? fprekende invoerde , gelyk in de Heidenfche fabelkunde gebruikelyk was , cn wel eens door de Jooden wierd nagevolgd; al9 mede dat 't altoos niet nodig is alle de byzonderheden van eene gelykenis over te brengen; men hebbe vooral op de hoofd- (*) Richt, ix: 8 15. (t) 2 Sam. xii: i — 4.  14a AGTTIENDE GESPREK. hoofdtrekken te letten, die tot 't oogmerk dienen. Eene gelykenis heeft veel overeenkomst met eene prentverbeelding of fchilderftuk, 't welk iets afbeeldt. Op de eene fchildery behoort alles tot de afbeelding van 't oorfpronglyke of van 't geen de fchildery vertoonen moet; doch op eene andere fchildery vindt men veele bycieraaden tot aanvulling of opciering van 't ftuk, by voorb. in de gelykenis van den zaadzaaijer kan meest alles, wat er in voorkomt, tot de bedoelde zaak overj/bragt en verklaard worden C) '■> doch zo is 't niet met alle gelykenisfen gelegen, gelyk wy ftraks zien zullen. JAN. Zyn de gelykenisfen des Heilands allen vercierde gefchiedenisfen, of zouden 'er ook waare gebeurtenisfen in voorkomen? VACO Matth, xav, 3-8, vergui vers 18—23.  AGTTIENDE GESPREK. 143 VADER. In 't laatfte is geen ongerymdheid te ftellen, ja 'er zyn eenige gelykenisfen , die zich dan veel beter laaten 'verklaaren, ook kunnen 'eronder zyn, die van echte voorvallen ontleend, maar tot 't oogmerk dier gelykenis aangevuld en opgecierd zyn. 'Er zyn verfcheiden gelykenisfen , welke zien op 't koningryk der hemelen. MIETJE. Wat moeten wy doordie fpreekwys't koningryk. der hemelen verftaan ? VADER. Wy moeten daar oveTal, en zo dikwyls dia fpreekwys voorkomt, niet verftaan den hemel der heerlykheid, dewyl God op aarde ook zyn koningryk heeft, messias wordt in 't Oude Teftament een Koning genaamd, en aan Hem wordt eene regeering toegekend, die fchoon op aarde begonnen, nogthands niet aardsch maar geeftelyk en hemels zyn zou. Door de fpreekwys 't koningryk der hemelen, zo als die dikwyls by MAT-:  144 AGTTIENDE GESPREK. mattheus voorkomt, en by lukas de benaming draagt van 't koningryk Gods, moet men doorgaands verllaan, de oprichting en uitbreiding van de Kerk in de dagen van Mesfias, en de dagen van Mesfias wierden genaamd 't koningryk der hemelen, johannes de Doper zeide tot de Joden, toen jesus zich binnen kort openbaaren zou: 't koningryk der hemelen is naby gekomen (*). De Pharifeen vraagden eens aan den Heiland, wanneer 't koningryk Gods komen zou. En dewyl zy dit koningryk met veel waereldfche pragt verwagtten, zo antwoordde j eS u s: 't koningryk Gods komt niet met uiterlyk gelaat, noch men zal niet zeggen, ziet hier of ziet daar, want ziet 't koningryk Gods is binnen u lieden (Q. Als wilde jesus zeggen : Mesfias js thands bezig zyn koningryk onder u lieden op te richten. MIETJE. Laat ons nu die gelykenisfen, welke 't koningryk der hemelen betreffen, hooren. VA- (*) Matth. m: 2, Cf) Luk. xvli: 20, ai.  AGTTIENDE GESPREK. 145 VADER. 'Er komen verfcheiden van die gelykenisfen Voor Maiih. xm; doch j f. sus heeft die alle niet op den zei ven tyd uitgefproken, zommige zittende in een fchip, en de fchaare ftaande aan den oever der zee, dat is van 't meir van Genezarcih ook wel van Tiberias genaamd, men zie t ide vers ; andere gelykenisfen toen Hy was naar huis gekeerd, zekerlyk naar Kapcrnatim, alwaar jesus woonde, zie 't 36/Ie vers. De eerfte gelykenis vervat een zaadzaaijer. Het beeldtenis is ontleend van een landman, die zyn akker zal bezaaijen, onder 't uitftrooijen van 't zaad vielen zommige korrels op 't voetpad, 't welk gemeenlyk door de akkers ging; hier en daar was de grond fteenachtig, en had flegts een dunne korst aarde, 't kon riietmisfen, daar hy 't gehee'e ftukj lands wilde bezaaijen, of in dit gedeelte wierd ook 't korengraan geworpen ; ja 't viel ook in de doornenheg, met wélke zyn akker was afgeperkt; een ander deel viel in de goede aarde. Het uitwerkfel van dit zaad was overal niet eenerly: 't geen op 't betreden voetpad was gevallen, wierd door de vogels opia, deel. K ae.  i46 AGTTIENDE GESPREK. gepikt; dat op de fteenachtige plaatfen was gezaaid, ging wel op, maar kon zyn wortelen niet diep genoeg fchieten, en geen genoegzaam vöedfel uit den grond erlangen, is door de hitte der zon verdord; dat in de doornehaag gevallen was, veiftikte door de doornen, die al 't voedfel wegnamen; doch dat in de goede aarde was gevallen, bragt honderd, ook wel zeftig, ten minften veertigvouwdige vrugt voord, dat wil zeggen, voor elk maatje dat de landman hl dién goeden grond had laaten vallen, hy in den oogsttyd zo veel maatjes koorn kon uitdorfchen. MIETJE. Gelief nu de uitlegging van die gelykenis te geven. VADER. De landman of zaadzaaijer beeldt ons af een verkondiger van 't Euangelie, die aan verfchillende zoort van menfchen de leer des koningryks predikt; 't zaad, dat hy uitftrooit, is 't woord Gods, 't welk hy bekend maakt; daar nu 't hart van de menfchen, aan welke dit woord Verkondigd wordt, van een verfchillende aart is, zo is de  AGTTIENDE GESPREK. 147 de uitwerking van die Euangelieboodfchap niet dezelve. Zulken wier hart als een betreden voetpad zeer verhard is hooren dat woord zeer oppervlakkig, en 't valt den boozen, dat is de Duivel, zeer gemakkelyk, om dat woord weg te nemen. By anderen fchynt dit woord eenige indruk te maken, zy hooren met genoegen 't zelve prediken, doen 'er belydenis van, verbeteren uitwendig hun leven, men denkt dat 't vrugt zal voordbrengen, maar zo dra worden zy niet gefmaad of verdrukt wegens die belydenis, of zy vallen af, tot een bewys dat 't zaad des woords in hunne harten geen wortel heeft gefchooten, en dus als in eenen fteenachtigen grond gezaaid was. By een ander zou 't woord wel vrugt voordbrengen, zo 't zelve niet door veelerly belemmeringen van waereldfche rykdom en zorgen, als zo veele benadeelende doornen onderdrukt wierd: zal dan 't woord des koningryks, 't welk gepredikt wordt, goede vrugten voordbrengen, 't moet vallen in een hart bewerkt en voorbereid door Gods Geest, even als de harde aarde, die omgefpit of omgeploegd K a moet  143 AGTTIENDE GESPREK. moet worden, en van lïeenen en doornen gezuiverd, om 't zaad te ontvangen. JAN. Laat ons nu een andere gelykenis hooren. VADER. 'Er volgen in dat hoofdfluk nog verfcheiden andere. Wanneer 't zaad des Euangeliums, dat is 't woord des Koningryks, verkondigd wordt, gebeurt 't wel, dat veele dit woord aannecmen, daar van belydenis doen, maar onder de geenen, die voorgeven, die leer te geloven, treft men ook geveinsden aan, en die zyn dikwyls moeilyk te ontdekken, dewyl zy in de waarneming van Godsdienstpligt'en veel gelykheid met de waare vroomen hebben. Dit ftelt de Heer jesus voor onder 't zinnebeeld van iemand, die goed zaad in zyn akker zaaide, en als de menfchen iliepen, kwam zyn vyand en zaaide onkruid midden in de tarwe; toen nu 't goede koorngraan was op. gefchooten en vrugt voordbragt, ontdekte zich ook 't onkruid,- de dienstknegten van den huis"  AGTTIENDE GESPREK. 149 huisheer zeiden tot hem: Heer! hebt gy niet goed kruid in uwen akker gezaaid, van waar hcefrhy dan dit onkruid? en hy zeide tot hen een vyandig mensch heeft. dit gezaaid. Men moet hier opmerken, dat 't Griekfche woord, door onkruid vertaald, aanduidt een zeker gewas, 't welk men Lolyk ook Dolyk en Dolkoorn noemt, 't heeft bladen en halmen even als de tarwe, doch wat ruiger, de air is lang, platachtig gebaard, en uit veele korte airtjes zaamengefteld, bevattende elk byzonder airtje twee of drie graankorrels, die naar tarwe gelyken, doch wat kleiner zyn ; dit graan heeft eene kwaade hoedanigheid, want indien 'er brood van gebakken wordt, verwekt 't gebruik duizelingen, verduifterd 't gezicht en verlamd de leden (*). Eigenaartig zinnebeeld van de geveinsden, die uitwendig veel gelykheid hebben met de opregte Godvrugtigen, doch zeer fchaadelyk zyn. JAN. (*) Zie chomel Huishoudelyk Woordenboek 3 Deel bl. 1856. K 3  5o AGTTI\E NDE GESPREK. JAN. Zulke menfchen zyn moeilyk te ontdekken en uit te rooijen. VADER. Dit leert de Zaligmaker ook in 't vervolg der gelykenis, als Hy 'er by voegt: En de dienstknegten zeiden lot hem: (namelyk tot hunnen Heer) wilt gy, dat wy heenen gaan en dat onkruid vergaderen? maar hy zeide neen, opdat gy 't onkruid vergaderende ook mogelyk met 't zelve de tarwe niet uittrekt; laat ze beiden te zamen epwasfen tot den oogst, zo zal ik tot dc maaijers zeggen: vergadert eerst dat onkruid, en bindt 't in bos/en, om 't zelve te verbranden, maar de tarwe brengt zamen in myne fchuur. Gy kunt de nadere uitlegging van deze gelykenis lezen Matth. xm.- 37 43- MIETJE. Vader! gelief nu voord te gaan. VA-  AGTTIENDE GESPREK. 151 VADER. Hier op volgen nu twee gelykenisfen, welke aanwyzen , dat jesus Koningryk in den aanvang zeer gering zou zyn, maar vervolgens toenemen en over de geheele aarde zich zou uitbreiden. Dit wordt voorgedragen onder twee zinneprenten, 't eerfte van een mofterdzaad, 't welk is 't minfte onder alle de zaaden, maar wanneer 't opgewasfen is, dan is 't het meefte van de moeskruiden, en't wordt een boom, alzo dat de vogelen des hemels komen en neftelen in zyne takken. Het tweede is ontleend van een zuurdeeg , 't welk eene vrouwe in drie maaten meels deed, tot dat 't geheel gezuurd was. By de oprichting van jesus Koningryk waren zyne onderdanen zeer gering in aantal, maar zyn vervolgens zeer vermeerderd, en jesus ryksger bied zal nog al verder worden uitgebreid. JAN. Ik bevat de letter van de eerfte gelykenis niet, want 'er zyn immers kleiner zaadkorrels dan van de mofterd? en ik heb nimmer gezien, dat uit K 4 dat  152 AGTTIENDE GESPREK dat zaad een boom voordkomt, waar in de vogels, nelten maken, VADER. Wanneer men leest, dat *t mofterdzaad 't minfte is van de zaaden, zal dit niet te kennen geven 't allerkleinfte, maar behoorende tot de kleinfte zaaden, en fchoon 't hier te land geen groot gewas wordt, zo weet men , dat de mofterdplant in 't Ooften opgroeit tot een heeftergewas van wel twaalf voeten (*). Het woord neftelen wordt ook van vogelen gebruikt, die op de takken van boomgewasfen gaan zitten of uitruften Q). J A N. Ik ben hier mede voldaan. VA- (*) Zie de aanmerkingengen van BODdaert op shaws reize sde deel hl- j8. Q~) Vid. LEigh in Annotat. fag. 76.  AGTTIENDE GESPREK. 153 VADER. Hier op vergelykt de Zaligmaker 't koningryk der hemelen by een fchat in een akker verborgen, welken een mensch gevonden hebbende., dien verbergde en zich verblydende, alles ver-kogt, wat hy had, en dien zeiven akker koopt. Het fchetst ons af, hoe 'er tyden zouden komen, dat de leer des koningryks zeer zou verdonkerd zyn door dwalingen verdrukking, en dus als onder de aarde verborgen. Hy, welke die zuivere leer als een grooten fchat ontdekt, durft 'er niet voor uit te komen, houdt dit verborgen, doch ontdoet zich van alles, 't welk hy te vooren voor zyn geeftelyken rykdom hield, om dien fchat magtig te worden. 'Er zouden nogthans tyden komen, dat de leer der waarheid openbaar zou worden voorgedragen, even als een koopman, die fchoone paerlen zoekt,•-en eenen gevonden hebbende van groote waardy, insgelyks verkoopt al wat hy heeft, en dien paerel magtig wordt. Dit wordt ons in eene volgende gelykenis voorgöfteld, en heeft onder andere ten tyde van de gezegende reformatie plaats gehad, toen men de zuivere leer opzogt, als een K 5 koop-  i54 AGTTIENDE GESPREK. koopman die befte paerlen zoekt, en een gevonden hebbende aan anderen uitvent. De laatfte gelykenis, die wy Maiih. xm aantreffen past op de voleinding van de waereld, wanneer de Heer in den laatften oordeelsdag de kwaade van de goede zal affcheiden. Dit wordt voorgefteld ond'itr de beeldtenis van een visfcher, die zyn' net uit de zee optrekt, en eene uitlezing doet, de goede visfchen doet hy in zyne vaten, en de kwaden werpt hy weg. MIETJE. Zyn 'er ook nog meer andere gelykenisfen, onder welke jesus 't koningryk der hemelen voordroeg? V A D E R. Ja oogverfcheiden: Matth. xvui: 23—34» vergelykt de Heiland 't koningryk der hemelen by een Koning, die afrekening met zyne dienstknegten wilde houden, een van dezelve was aan7 hem tien duizend talenten féhuldig , 't welk eene verbazende zomme gelds is, want als men flegts aan zilvere talenten denkt, maakt zulks, naar de waarde van ons geld gerekend, veel meer  AGTTIENDE GESPREK. 155 meer dan dertig millioenen Hollandfche Guldens. En daar hy niets had om te betalen, beval zyn Heer, dat by benevens zyn vrouw, kinders, en al wat hy bezat, zou verkogt worden, (gelyk zulks in die Oofterfche landen gebruikelyk is,) tot dat de fchuld zou betaald zyn. Deze dienstknegt viel voor den Koning neer, bad ootmoedig om uitftel onder beloften van betaling; de Koning door barmhartigheid bewogen, ont-floeg hem van de fchuldbetaling. Deze onderdaan des Konings ontmoet daar op zyn mededienskuegt, welke aan hem honderd penningen fchuldig was, eene geringe zom , bedragende llegts ruim dertig Guldens Hollandfche munt; dezen man greep hy aan, maande hem fcherpelyk om betaling, -dan deze viel voor zyne voeten neder, verzogt vriendelyk om uitltel, doch geen fmeeken hielp, hy wierp zyn mededienstknegt in de gevangenis tot dat hy de fchuld zou betaald hebben. De Koning nam deze handelwys zo kwalyk, dat hy dezen onmedogenden dienaar tot hem deed komen, en op deze wys aanfprak: gy 'booze dienstknegt! alle die fchuld hebbe ik u kwyt ge-  15^ AGTTIENDE GESPREK. gefchdden, dewyl gy my. gebeden hebt; behoorde gy u ook niet te ontfermen over uwen mededienstknegt, gelyk ik my over u ontfermt heb? Hier op leverde de Koning, die zeer vertoornd was, dezen mensch den pynders over, tot dat hy zou betaald hebben, dat hy fchuldig was. MIETJE. Welk is de zin van deze parabel? VADER. Door 't Euangelium als eene leere des koningryks wordt aan de grootfte der zondaars, die in ootmoed tot God komt, vergeving van misdaden verkondigd, maar ook te gelyk belast om aan onzen naaften de misdaden te vergeven. Hier op nn ziet deze gelykenis, want jesus fprak dezelve by gelegenheid dat Petrus zeide: Heer! hoe menigmaal zal myn broeder tegen my zondigen, en ikhem vergeven? tot zevenmaal? cn jesus gezegd had: Ik zegge niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zevenmaal. En na 't eindigen der gelykenis zegt de Zaligmaker: Alzo zal ook myn  AGTTIENDE GESPREK. Ï57 myn hemelfche Vader u doen, indien gy niet van harten vergeeft een iegelyk aan zynen broeder zyne misdaden. J A N. Gelief nu tot een andere gelykenis over te gaan. V A D ER. De Heiland heeft 't koningryk der hemelen ook vergeleken by een huisheer, die een wyngaard had, gelyk gy weet dat in 't land-Kanaan veele wynftokken waren, deze huurde eenige arbeiders in denzelven en wierd 't met hen eens om den gantfehen dag daar in te werken, elk voor een penning of denarius, naar onze munt een Hollandfche fcheliing, 't welk in dien tyd onder de Jooden 't gewoone daggeld van een arbeider fchynt geweest te zyn. En daar men de uuren rekende van den opgang tot den ondergang der zon, zo huurde hy drie uuren later andere arbeiders, en zo deed hy op de zesde , negende en elfde uur van dien dag, en beloofde dat hy hun een behoorlyk loon zou geven. Toen 't hu avond was, beval de Heer aan zyflen Tentmeefter den arbeiders hun geld te geven, begin-  ï58 AGTTIENDE GESPREK. ginnende in de betaling met de laatstgemelde, en zo vervolgens, tot dat hy kwam die 't eerst gehuurd waren, en moest ieder een fchellinggeven. Over deze betaling murmureerde de geenen, welke 't eerst geroepen waren in den wyngaard, alzo zy langer dan de andere gewerkt en de hitte des daags hadden gedragen, en daarom verwast hadden grooter loon te zullen ontvangen. Doch de eigenaar van den wyngaard beduidde hun, dat hy geen onregt deed, hy had hun den vollen loon gegeven, en 't ftond hem vry de andere even zo veel toe te tellen; of (vraagt hy) is uw oog boos om dat ik goed ben ? zie Matih. xx: 1-15. J A N. Welk is de beduidenis van die gelykenis? VADER. Zommige, die deze gelykenis kwalyk verftaan, brengen die t'huis op den'tyd des levens, wanneer menfchen bekeerd worden, zommige in hunne jeugd, andere in hunne jongelingfchap, manlyke jaaren , ja eenige in hun hoogen ouderdom, kort voor hun fterven, en dus gelyk men  AGTTIENDE GESPREK. 159 men zegt, ter elfde uur. En in 't 16 vers vinden zy 't leerftuk der verkiezing en verwerping, en willen 'er uit bewyzen, dat de minfte menfchen * die geroepen zyn, zalig worden. Doch gy ziet klaar, dat men noch 't een, noch 't ander uit deze plaats bewyzen kan. jesus fpreekt hier van geene toebrenging tot zaligheid in die onderfcheiden uuren, maar van den tyd, op welken zy geroepen wierden, om in den wyngaard te arbeiden, dat is aan de belangens van jesus Koningryk werkzaam te zyn. Van die geroepene wierden niet maar eenige beloond maar allen, doch op gelyken voet. JAN. Hoe moeten wy dan die gelykenis verftaan ? VADER. Dc Heer jesus had in 't 28 en 29 vers van 't xix Hoofdfiuk van mattheus geleerd, dat zy, welke met verlating van alles Hem gevolgd waren , om als discipelen zich in gehoorzaamheid aan Hem te onderwerpen, grooten loon zouden ontvangen; doch met dit alles niet moeften den-  •i6o AGTTIENDE GESPREK. denken, indien zy eerder geroepen waren dan anderen, meerder arbeid belteed, grooter wederwaardigheden uitgeftaan hadden, hun daarom grooter belooning toekwam, dan anderen die laater geroepen, korter in 't werk des Heeren verkeerd, minder tyoeilykheden ondervonden hadden; want dan zouden die werken by God verdienen moeten, cn God verpligt worden boven zyne beloften dezulken te begunftigen. Neen, de Hccre zal niemand den beloofden loon onthouden op zynen arbeid, doch Hy wil geheel vry blyven in de uitdeeliligen zyner genadeweldaaden, Hy kan de laatst geroepenen gelyk ftellen aan de eerften. Veelen waren door jtsus geroepen, en zouden nog vervolgens geroepen worden, om in den wyngaard zyner Kerk te arbeiden , maar hoe weinige Mtvcrkoorenen ( * ) dat is uitmuntende arbeiders zouden "er gevonden worden, die zonder uitzicht op eene grooter belooning alle naarftigheid zouden aan - (*) Men wet, dat 't Grieksch woord U^exia ook hete, kent iemand die uitmunt, men zie ook kalvyn over deze plaats.  AGTTIENDE GESPREK. 161 aanwenden, en alles voor jesus overhebben. petrus, dié 't eerst van j esus tot Apoflel was geroepen, mogt dit wel tot befchaming op zich zeiven toepasfen, die naar 't 27 vers van 't vorig Hoofddeel gezegd had tot jesus: zie wy hebben alles verlaaten, en zyn u gevolgd, wat zal ons dan geworden ? JAN. ' Deze uitlegging, dunkt my, fielt deze parabel in t helderst licht. Men behoeft ook niet te denken; zo 't my voorkomt, dat hier namaals eenige murmureering zal plaats hebben, dewyl alles in eene gelykenis niet behoeft overgebragt te worden; ook leert de Heiland hier wat niet behoort te gefchieden. VADER. Stelde de Zaligmaker hier voor de roeping van de dienaars des Euangeliums, Hy zal in eene andere gelykenis affchetfen de roeping van allerlei zoort van menfchen tot zaligheid. Deze ju. deel. L £,„  IÖ2 AGTTIENDE GESPREK. gelykenis vinden wy Matth. xxn: a-14, (*) daar wordt 't koningryk der hemelen voorgefteld, onder 't zinnebeeld van een Koning, die voor zyn zoon een bruiloft, of liever eene maaltyd bereid had, 't zy dat wy ons voorftellen, dat dit gefchiedde by gelegenheid van een huwelyk, 't zy dat de Koning zyn zoon deel gaf aan de regeering, althands hy liet veele menfchen nodigen, en toen de maaltyd gereed was, dopr zyne dienstknegten aanzoek doen van te komen, doch de geroepenen gaven geen acht op die boodfchap, de een ging naar zyn akker, een ander tot zyn koophandel, zommige deeden des Konings knegten fmaadheid aan en dooden ze. Na dat nu de Koning de doodüagers had laaten ombrengen en hunne ftad in brand fteken, zend hy zyne dienaars .uit naar buiten de ftad op dc uitgangen der wegen, op dat zy elk, die zy aantroffen, nodigen en vergaderen zouden tot de maaltyd, en de tafel wierd vervuld met aan- r*) Zoortgelyke gelykenis vinden wy ook Luk. xiv: IÖ-___24.  AGTTIENDE GESPREK. 163 aanzittende gaden, en onder dié was'er een zonder bruiloftskleed, of zonder eerekleed, 't welk door den Koning gezien zyrtde, zo liet hy dien man door zyne dienaars handen en voeten binden, en buiten de eetzaal, die thands met veel lichten voorzien was, werpen, dus kwam hy in de buitenfte duifternis, daar hy gelegenheid had om zyn ongeluk te beweenen en in een wanhopend naberouw zyne dagen door te brengen. JAN. My dunkt ik kan 't grootfte gedeelte dier gelykenis wel toepasfen, als ik in aanmerking neem, hoe God van tyd tot tyd zyne dienaars de Propheeten en andere leeraars tot de Jooden heeft uitgezonden, om die tot zyne gemeenfchap in Christus te roepen; en hoe't grootfte gros der Jooden die roepftem veronachtzaamd heeft; ja zelfs de Propheeten des Heeren gedood, waarom God meer dan eens Jerufalem en 't Joodfche land aan de verwoefting overgaf i waar op de Apoftelen met de prediking des Euangeliums zich naar de Heidenen gewend hebben , van welke veele 't zelve in geloof omhelst Ij 3 heb-  IÖ+ AGTTIENDE GESPREK. hebben. Doch 't geval van dien gast zonder bruiloftskleed, blyft my duifter. , VADER. Welke zwarigheid vindt gy 'er in? JAN. De zwarigheid is in de natuur der gelykenis gegrond: de dienstknegten des Konings mocften menfchen nodigen, die zich op de openbacre wegen bevonden, waar onder geringe en flcgte lieden zullen geweest zyn, wat kon derhalveh die man 't helpen, dat hy geen orerlyk kleed aan had, hy was immers gekomen tot den Koning, zo als hy zich bevond? VADER. Hoe kwamen, moogt gy'er by denken, de f.ndere aanzittende gaften aan dat pragtgewaad, in 't welk de Koning genoegen nam? Alles laat zich verklaaren uit eene oude gewoonte der Oosterlingen. Wanneer Koningen en Vorften een pragtige maaltyd gaven, wierden aan de genodigde kleederen aangeboden door des Konings dienaars,  AGTTIENDE GESPREK. 165 naars, die zy met aflegging van hun eigen gewaad moeiten aantrekken, dit hadden de aanzittende gaden gedaan, uitgezonderd deze man, die te vreden met zyne eigen kleederen, 't cierlyk gewaad, uit des Konings naam hem aangeboden , had van de hand gewezen (*). Wat geeft dit anders te kennen, als datzulken, die de gerechtigheid van Chridus hun van Gods wegen door 't Euangelie aangeboden, verfmadcn , en die door eigen verdienden deelgcnooten willen worden van Gods koningryk, buiten geworpen zullen worden. JAN. Ik ben volkomen voldaan, VA- (*) Zie paulsen Regeering der Oofteriingen bl, 508, 509. harmar over 't Ooften 3de Deel bl135. d'arvieux Reize , bl. 142-144. daar wy ter opheldering nog vinden bygebragt Ps. xlv: 14, 15. Jef. txi: JO. Zach. 111: 4, Openb. xix: 8. L 3  i66 AGTTIENDE GESPREK, VADER. By maïtheus in 't xxv Hoofd/luk vinden wy nog twee gelykenisfen, die gewichtige leeringen in zich bevatten. - MIETJE, Laat ons die hooren. VADER. Gy moet weeten, dat in 't Ooften de pragtigfte maaltyden, waar toe ook de brujloftsmaalen behoorden, in den laaten avond of in de nacht gehouden wierden. Eene rye van maagden wagtte den bruidegom op met brandende lampen, om hem naar 't huis van de bruid te leiden (*). In deze gelykenis, die wy van 't ifte tot 't 12 vers vinden, komen ons tien zulke maagden voor, van welke vyf genoegzaame olie in haare lampen hadden genomen, om aan dat oogmerk te voldoen; de overige hadden by (*) De hot ritu vid. palairet in Bibl. Brem. nova, Cl. 3, pag. 462, Zie ook 1 Machab. ix: 37—39-  AGTTIENDE GESPREK. 167 by de komst des bruidegoms aan olie gebrek, waar door haare lampen uitgingen; die gereed waren verzelden den bruidegom in de eetzaal om aan te zitten aan 't gastmaal; de andere maagden moeiten toen nog olie kopen, en kwamen aan 't huis der bruiloft, toen de deur reeds was gefloten , en wanneer zy verzogten binnen gelaten te worden, was 't antwoord: voorwaar zegge ik u, ik kenne u niet. Waarom 'er juist van maagden, en wel van tien wordt melding gemaakt, zal enkel aan de gewoonte, van welke die gelykenis ontleend is, moeten toegekend worden, daar meest al meer of min zulk een getal van jonge jufvrouwen tot inhuldiging van 't huwelykspaar zal gebruikt zyn, dus betekent dit hier niets; doch wy kunnen ligtelyk de reden ontdekken, om welke een gedeelte wys of voorzichtig, en een ander gedeelte dwaas genaamd wordt. Beiden hadden zy lampen, waar door men de uitwendige belydenis des Chriftendoms kan verftaan ; de dwaaze maagden hadden gebrek aan olie , waar door haare lampen uitgingen op een tyd, dat zy 't licht meest,nodig hadden, dus ontbrak aan haare uitwendige L 4 be-  i6B AGTTIENDE GESPREK. belydenis 't waare geloof, werkzaam door de liefde, 't welk alomme zyn licht verfpreidt! om zulk een geloof deelachtig te worden moet men in tyds zorgen eer 't te Iaat is, want wy kunnen 't niet van anderen overnemen, of' krygen als 't geen tyd meer is. JAN. Welk is de andere gelykenis? VADER. Deze vindt men vers 14 30 van dat zelve Iloofdftuk, in dezelve wordt ons verbeeld een Heer, welke eene buitenlandfche reis zullende doen, zyne bezittingen aan zyne drie dienstknegtcn overgaf om geduurende zyne reize winst mede te doen ; aan den eenen gaf hy vyf talenten, aan den ander twee, aan den derden een talent, Toen de Heer te rug kwam en rekening met zyne dienstknegten hielt, hadden de twee eerften, -die 5 en 2. talenten hadden ontvangen, veel winst met dat geld gedaan; doch die 't een talent had ontvangen kwam en zeide: Heer ik kende u, ddt gy een hard mensch zy!, maai jende daar  JGTTIENDE GESPREK. 169 daar gy niet gezaaid hebt, en vergaderende van daar, waar gy niet geftrooid hebt. En bevreest zynde ben ik heen gegaan, en hebbe uw talent verborgen in de aarde. Daar de Heer nu de vorige dienstknegten wegens hunne getrouwe naarftigheid, in 't winst doen niet de talenten, had geprezen , zo zegt hy tot dezen: gy booze en luye dienstknegt, gy wist dat ik maatje daar ik niet gezaaid heb, en van daar vergader e, waar ik niet gejlrooid hebbe ...... JAN. Wat wil dat zeggen: gy wist dat ik maaije, daar ik niet gezaaid heb? enz.? Indien jesus zich zeiven door dien Heer bedoelt; past dit op den Zaligmaker ? VADER. Dit past in 't geheel niet op den Heer jesus, die in alles zeer billyk en regtvaardig handelt, maar jesus doet dien Heer fpreken met de woorden van dien boozen knegt; als wilde hy zeggen: indien dit zo was, dat ik maaije daar ik niet gezaaid heb, dan was 'er geen reden L 5 om  ■ i7o AGTTIENDE GESPREK.' om 't aanbetrouwde talent in de aarde te verbergen, en 'er geen winst mede te doen. MIETJE. Wat bedoelt de Heiland tog met die gelykenis ? VADER. Hy wil 'er mede zeggen , dat God de vrymagtige uitdeeler is van vermogens en gaven, den een meerder, den ander minder bekwaamheden en gelegenheden geeft om nuttig te wezen, en elk, hoe veel of weinig hy ook door Gods Voorzienigheid bedeeld is, die gaven tot nut hebbe te befteeden, die tot eer van God en tot heil van zich zeiven en zyn naaften moet aanleggen. Men ziet daarom de ftraf, welke zulk iemand heeft te wagten, die met dat aanbetrouwd talent geen nut doet vers 28 30. Zoortgelyke parabel had de Heer jesus met eenige verandering kort te vooren nog eens voorgefteld, by gelegenheid, dat men dacht dat 't koningryk Gods terftond zou geopenbaard worden, dat wil zeggen, dat men verwagtte, dat jesus zich als Koning voor 't oog van 't geheele volk  AGTTIENDE GESPREK. i7l volk zou openbaaren en erkend worden. Dit zou geen plaats hebben, de openbaring van jesus als Koning voor 't oog der geheele waereld zou eerst gefchieden in den jongften dag, wanneer jesus van zyne reize naar den hemel zou wederkomen om rekenfchap af te vorderen van "t wel of kwalyk hefteden der aan* betrouwde talenten. Zie Luk. xix: n 27. MIETJE. Vader! ik hoor zo gaarn de gelykenisfen j zyn 'er nog meer, dje jesus voorftelde? VADER. Nog verfcheiden, fchoon de Heiland niet Iaat voorafgaan, dat Hy 't koningryk der hemelen in vergelykenis bragt, 't welk in de laatstgemelde ook geen plaats had. Ik wil gaarn u dezelve kortelyk mededeelen. MIETJE. Dit zal ons zeer aangenaam zyn. VA-*  172 AGTTIENDE GESPREK. V A D E R. II; zal eerst Van die geene melding mr.ken, welke by mattht,rs voorkomen, dan van dezulke welke meest alleen by l u k a s worden gevonden. Toen de Zaligmaker die vermaarde bergpredikatie deed, en behalven door zyne Apoftelen, ook door eene groote fchaare volks was omringd, zo floot Hy zyne leerrede met eene gelykenis ontleend van twee menfchen, die elk voor zich zei ven een huis bouwden, de een die zeer voorzichtig was bouwde zyn huis op een rteenrots, dus had 't zelve een vaften grondflag, deze zyne wooning bleef ftaande in een tyd, dat waterftroomen tegen 't zelve aan (boegen en de winden waaiden; de andere man was zo dwaas, dat hy zyn huis zonder goed fundament op een losfen zandgrond neerzettede, * doch' zo dra de flagregen en waterftromen kwamen, en de winden tegen dat huis met alle hevigheid blaasden, was 't niet beftand, 't huis viel om ver en zyn val was groot. Gy ziet de gelykenis Matth. vu: 24 —JfiJP* MIET-  AGTTIENDE GESPREK, jfo MIETJE. Mogen wy de uitlegging weten. VADER. De uitlegging, myn Kind! is niet moeilyk: jesus leert zelve, waar op deze zinnebeelden zich in 't 24 en 26 vers. Alle Jefus toehoorder? konden in tweeër'y zoort van menfchen verdeeld worden, sommige cn wel 't grootfte gedeelte waren bloote hoorders van des Heïïnnds woor. den, zonder dat zy lust hadden en pogingen aanwendden, om die in bcocffening te brengen, jesus leer had geen vaftigheid in hun hart gekregen door eene gelovige omhelzing, dus niet beftand in tyd van nood en dood. Een iegelyk , zegt jfesus, die deze myne woorden HooRTf/j dezelve nif.t doet, die zal by eenen dwaazen man vergeleken worden, die zyn huis op 't zand gebouwd heeft enz. Zommige der fchaare waren niet alleen hoorders.des woerds, maar ook daaders, naamen 's Heiland leer gelovig aan en betragtten 't zelve ook in de liefde. Een iegelyk zegt Jefus die deze myne woorden hoort en dezelve doet, die zal ik vergelyken by een voer-  174 AGTTIENDE GESPREK. voorzichtig man, die zyn huis op een fteenrots gebouwd heeft, enz. (*). Deze gelykenis diende' tot ftaaving van 't gees Jefus in eenige voorige verfen gezegd had inzonderheid in 't ai vers: Niet een iegelyk, die tot my zegt: Heer, Heer! Zal ingaan iu 't koningryk der hemelen, maar die daar doet den wil myns Vaders, die in de hemelen is. Dus ziet ge, waarom jakobus zegt: zyt daadersdeswoords en niet alleen hoorders, u zeiven met valfche overleggingen bedriegende (f). 1 J A N. Dit is een gelykenis, die ieder wel ten allen tyde in 't oog mag hebben, want hoe veele menfchen zyn 'er, die nog al gezet te Kerk komen , ftichtelyke gezelfchappen bywoonen, dikwyls bidden, op zyn tyd ten Avondmaal gaan, en die in hun gedrag bewyzen geven, dat zy 't woord Gods niet in betragting brengen, dewyl zy voordleven, of in gierigheid, of in leugenfpreken, of in zyn naaften te bedriegen, of in haat (*) Zie ook Luk, vi; 47 —49. CT) Jak. 1: 22.  AGTTIENDE GESPREK. i?5 haat en nydigheid: deze hun Godsdienst, dunkt my, is ydel VADER. Wy vinden by mattheus in 't xxi Hoofdftuk nog twee gelykenisfen, de een is ontleend van een vader die twee zoons had, en als hy tot den eerften zeide: gaa, werk in mynen wyngaard; zo zeide die: ik wil niet, en daar na berouw heb. bende ging hy heenen. De tweede die dit zelve bevel zyns vaders kreeg, zeide: ik gaa Heer, en hy ging niet. Deze gelykenis betrof de Overpriefters en Pharifeen, van welk men billyk had mogen verwagten, dat zy door de leer en prediking van johannes den Dooper zich zouden hebben laaten overtuigen en tot boetvaardigheid brengen.; maar neen, in tegendeel de flegtite menfchen van welke men geen verwagting had, gelyk tollenaars en hoeren, hadden aan hem geloofd en zich bekeerd. En niet alleen hadden deze Overpriefters de leer van johannes verworpen, maar Van tyd tof tyd propheeten en leeraars, die God tot hen zond, van tvelke zom- (*) Jak. i: 26,  176 AG TT1ENDÊ GESPREK. zommige door de Joodfche Overheden fmaadelyk bejegend, andere gedood wierden, ja toen God zyn eigen Zoon zond, wierd deze verworpen en gedood. Dit ftelt de Heiland voor door 't zinnebeeld van een Heer, die eenen wyngaard aan landlieden verhuurde op voorwaarde, dat zy hem een deel der inkomften 's jaarlyks moeiten opbrengen , doch als hy zyne dienstknegten tot hen zond, om de vrua;teu, hebben zy den eenen geflagen, den ander gedood, den derden gefteerïigd; en toen hy ten laatflen zyn eigen zoon zond, dien zy boven allen hadden behooren , te ontzien, zo wierpen zy hem uit buiten den swyngaard en doodden hem. Gy begrypt ligtelyk, dat men door de landlieden 't Joodfche volk moet verftaan, en door de dienstknegten, de leeraars, die God tot hen zond; door den Zoon jésus christus. Hoe ftraffchuldig had 't Joodfche volk zich hier gemaakt, zy zouden gedood, en den wyngaard aan andere verhuurd worden. Dit is gefchied in de verwoefting van Jerufalem en van 't Joodfche land, wanneer vervolgens de leer van 't koningryk der hemelen den Heidenen is verkondigd. JAN.  AGTTIENDE GESPREK. x77 JAN. Hier uit mag ik dan befluiten, dat een volk, 't welk de leeraars, welken God tot hea zendt, fmaadelyk behandelt en vervolgt een groote flraf heeft te wagtem VADER. Dit is zo, Cod verdelgt zulk een volk, 0f geeft t aan de verblinding en verharding over. Dit laatfte had zelfs aanvanglyk plaats in jesus tyd, om dat zy de leer van johannes den Dooper en vorige Propheeten hadden verworpen; dus zult gy beter verftaan 't geen j e s u s zeide tot zyne Apoftelen, wanneer zy Hem vroegen waarom Hy tot de fchaare door gelykenisfen fprak ; om dat, zeide jesus, zy ziend* met zien, en hoorende niet hooren noch ook yer ftaan en in hun dc Prophetevan Jesaias vervuld wordt, die zegt: „ Met 't gehoor zult gy „ hooren , en geenzins verftaan, en ziende , „ zultgy zien en geenzins bemerken, want 't ham „ deze* volks is dik geworden, en zy hebben met de , „ ooren zwaarlyk gehoord, en hunne oogen hebben „ zy toegedaan, op dat zy niet te eeniger tyd met ni. deel. M de  i78 AGTTIENDE GESPREK. ,t de oogen zouden zien , en met de oor en ,\ hooren, en met 't hart verftaan, en zich hekee„ ren, en ik hen geneeze (*y. MIETJE. •Ik verlang om nog meer gelykenisfen te h°°ren- VADER. Wy treffen by lukas nog eenige gelykenisfen aan , van welke de meefte by de andere Euangelitten niet voorkomen. MIETJE. Wy zullen aandachtig toeluifleren, dewyl zy leerzaam zyn. VADER. jesus, by zekeren Pharifeer genaamd simon ter maaltyd zynde genoodigd en aan tafel zittende, fprak de volgende gelykenis: Een zeker fehuldheer had twee fchuldenaars , de'een was hem fchuldig vyfhonderd penningen, en de an- (*) Matth. xm: 13-15. vergeleken Jef. vi: 9.  AGTTIENDE GESPREK. i79 ander vyftig, en als zy niet hadden ooi te betalen, fcholt hy 't hun beiden kwyt, zegt dan, (vroeg de Heiland aan simoN,) VU van dezen zal hem meer liefhebben ? Simon antwoordende zeide : ik achte dat hy 't is, die hy 't mee/Ie heeft kwyt gefcholden. En jesus ze?de tot hem: gy hebt regt.geoordeeld. Dit zinbeeldig voorltel deed de Zaligmaker, wanneetzekere zondaares aan 't huis van simon des Hrilands voeten met haare traanen had bevogtigd, en met t haair van haar hoofd had afgedroogd \ en zyne voeten met welriekende balzem gezalfd' en gekust had. De Pharifeer kon by zich zeiven niet begrypen, dat jesus dit toeliet, dewyl die vrouw als eene zondaaresfe bekend ftond. Doch jesus de groote hartekenner toont aan, dat de liefde van deze vrouw tot Hem grooter was dan van simon. En waarom had deze vrouw boven anderen Hem zo lief.? om dat zy vergeving had ontvangen van haare zonden, die veelen waren, want die veel vergeven is, behoort ook veel lief te hebben. JAN. M 2  i8o AGTTIENDE GESPREK. JA N. Dus volgt de opregte liefde tot God uit de vergeving der zonden. VADER. Voorzeker ja; en wy behooren niet alleen God lief te hebben, maar ook onzen naaden, alle menfchen, gelyk wy te vooren gezien hebben; niet alleen onze vrienden, maar ook onze vyanden, die ook onze naaden zyn, om dat God uit eenen bloede 't gantfche gedacht der menfchen gemaakt heeft (*). Dit wierd door de Jooden doorgaans anders begrepen, deze dachten, dat de Israè'liten, hunne broeders, alleen hunne naaden waren. Wanneer zeker Wetgegeleerde aan den Heiland eens vroeg, volgens Luk. x: 29, wie is myn naaften.? zo verhaalde de Zaligmaker by wyze van eene gelykenis zekere gebeurtenis, die daar op uitkwam, dat zeker Jood tusfchen Jerufalcm en Jericho op den weg in handen van ftruikrovers was gevallen, web (*) Hand, xvu; 2$,  AGTTIENDE GESPREK. i8r welke zich in die ftreek veelal ophielden (*); deza hadden hem niet alleen alles ontnomen ' maar met zo veel flagen gewond, dat hy half droi was blyven liggen; by geval kwam 'er een Priefter, en vervolgens een Leviet voorby, welke dezen ellendigen wel zagen, maar zonder waar mcdedoogen hunnen weg vervolgden ; eindelyk ging 'er een Samaritaan voorby, tusfchen welke en de Jooden een groote haat was, deze ziet hem , deed olie en wyn , welke de reizigers in 't Ooften meestal by zich hebben, in zyne wonden, en na hem verbonden te hebben, voerde hy dien ongelukkigen óp zyn lastbeest naar de naafte herberg, bleef dien dag en nacht, gaf eenig geld aan den waard, roet verzoek van zorg voor hem te dragen, en zo er geld te kort kwam, hy zulks by zyn wederkomst zou teruggeven. Na dat jesus deze gefchiedenis verhaald had, zo.vraagt Hy aan den Wetgeleerden: wie van deze drie dunkt u de haas- (*) Zie myne Bybelverklaring betrekkelyk PalefhW, Bladz. 445. M 3  18a AGTTIENDE GESPREK. naaden geweest te zyn van den man, die onder de moordenaars was gevallend En deze zeide: die barmhartigheid aan hem gedaan heeft. Zo zeide dan jesus tot hem: gaa heenen cn doe desgelyks. JAN. Waarom houdt gy dit voorftel voor eene waare gebeurtenis, en niet voor een vercierd verhaal? VADER. Indien 't geen echte gefchiedenis is geweest, die by veele Jooden wel bekend was, zou dit voorftel van den Heiland geen ingang hebben gevonden by dien Jood, tot welken de Heiland hier fprak j hy zou 't aangemerkt hebben als een zaak , die zedelyk onmogelyk was, dat een Samaritaan aan zynen grootften vyand zo veel vriendfehap zou bewyzen; ook weet men dan ook beter reden te geven, als 't geen vercierd verhaal is, waarom de Zaligmaker zulk een mededogend beftaan van een Samaritaan omtrent een Jood, en niet van een Jood omtrent een Samaritaan befchryft. JAN,  AGTTIENDE GESPREK. 183 JAN. - Ach, dat die liefde tot de vyanden meer in beoeffening wierd gebragt! VADER. Hoe fchadelyk de gierigheid is fchetst de Heiland Luk. xn in eene gelykcnisfe af, na dat Hy door iemand van de fchaare verzogt was zich met eene erffenis tebemoejen, 't welk jesus niet alleen affloeg, maar by die gelegenheid zeide tot zyne hoorders: ziet toe, wagt u van dc gierigheid, want 't is niet in den overvloed [gelegen,'] dat iemand leeft van zyne goederen. Hier op fchetst jes os een grooten vrek af, door een ryk mensch voor te dellen, wiens ]anderyen een ongemeen vrugtbaaren oogst beloofden, zyne akkers bezaaid met koorn, zyne wyngaarden en olyfboomen, benevens andere vrugtboornen, alles Mond even fchoon. Waar zal hy al dien overvloed by de inzameling bergen? Hy bedacht by zich zeiven om grooter fchuuren aan te bouwen, ten einde in dezelve 't gewas des velds te bergen, en begon tot zich zeiven te zeggen: ziele, gy hebt veele goederen, die opgelegd zyn M 4 voor  .j84 AGTTfENDE GESPREK. voor veele jaaren, neem rufte, eet, drink, zyt vrolyk. Deze mensch ftelde zich hier een lang cn genoeglyk leven voor; maar wat niet eene dwaasheid! God zeide tot hem: gy dwaas, in dezen nacht zal men uwe ziele van u a/eisfchen, en 't geen gy bereid hebt, wiens zal 't zyn ? Alzo voegt jesus 'er by wyze van toepasiing by: [is 't met dien , ] die zich zeiven fchatten vergadert, en niet ryk is in God, MIETJE, Gelieft nu voord te "gaan, VADER. Een ander gelykenis ftelde de Heiland voor, by gelegenheid, dat Hem geboodfehapt werd, dat pilatus t bloed van eenige Galileefche Jooden met hunne offeranden had gemengd, jegus wil, dat zy niet zouden denken, dat die Galileers grooter zondaars waren dan anderen, om dat zy dit geleden hadden, zo min als die agttien perfoonen , op welke de tooren van .Siloam viel; want als zy zich niet bekeerden, zou-  AGTTIENDE GESPREK. 185 zouden zy allen insgelyks vergaan. Hier op nu volgt de gelykenis. Een zeker heer had een vygenboom geplant in zynen wyngaard, gelyk dikwyls de gewoonte was (*), en komende zogt hy vrugt op denzelven; en dit deed hy drie jaaren agter een, doch telkens te vergeefs, waarom hy den wyngaardenier gelatte dien boom uit te rooijen, dewyl hy nutteloos den grond befloeg; dan, deze verzogt, dat zyn heer nog een jaar geduld zou hebben, hy wilde eenige mest om hem leggen, en wanneer hy dan geen vrugt droeg, mogt Ijy denzelven naderhand omhakken. Een af beeldfel van de Jooden in dien tyd, welke God als een vygenboom geplant had, doch voor ver 't grootfte gedeelte onbekeerlyk bleven; doch hoe God door jesus cn zyne Apoftelen de laatfte middelen nog gebruikten, en wanneer die vrugteloos waren hen aan de verwoefting zoude overgeven, gelyk gefchied is. Waar uit wy leeren kunnen, dat God zondaars wel door veele langmoedigheid draagt, gepafte middelen zyner genade door de verkondiging van (*) Daut. viii; 8. 1 Kon. iv; ag. M 5  i8ó AGTTIENDE GESPREK. °t dierbaar Euangelie laat toedienen, doch als zy zich daar tegen verharden, eindelyk verdelgt. J A N. Dit moet ons tot leering dienen. VADER. Dit is zo; en wel te meer, nadien Gods goedertierenheid zo groot is, om afgedwaalde zondaars te regt te brengen, en allen, die in berouw over hunne zonden tot Hem komen, in genade wil aannemen, dit toonde jesus in eenige gelykenisfen, die wy in 't xv Hoofdftuk aantreffen. JAN. Wy zyn begeerig om die te hooren. VADER. Wy treffen daar drie gelykenisfen aan, te weeten van 't verlooren fchaap , van den verlooren penning, en van den verlooren z«on. Wanneer wy deze zinnebeeldige voorftellingen Van den Heiland regt willen verftaan, dan moe-  AGTTIENDE GESPREK. 187 inoeten wy nagaan, by welke gelegenheid de Zaligmaker die fprak. 't Was toen eenige tollenaars en zondaars, dat is menfchen, die voor groote overtreders wierden gehouden, tot jesus kwamen, en wanneer de Heiland met hen at, waar over de Pharifeen en Schriftgeleerden murmureerden. Om die murmurecring te keer te gaan toont jesus aan, dat God door Hem 't verloorene deed opzoeken, en dat elk, die met berouw over zyn zondig bedryf tot den Heer wederkeerde, in gunst ontvangen wordt. Verheelt u, wil jesus zeggen, iemand die honderd fchapen heeft, en een is van de kudde afgedwaald, hy heeft 't verlooren, dan laat hy die negen en negentig in 'de woeftyn, daar ze geweid worden, en zoekt dat fchaap op, en zo hy 't vindt, is hy 'er zeer verblyd over, en geeft die vreugd aan zyne vrienden en nahuuren te kennen; even zo is 'er zegt jesus blydfchap in den hemel over eenen zondaar, die zich bekeert, meer dan over négen en negentig regtvaerdigen, die de bekeering niet nodig hebben. JAN,  ï88 AGTTIENDE GESPREK JAN. Wie moet men door de negen en negentig verftaan? VADER. Zommige verftaan 'er door de Pharifeen en Schriftgeleerden, die zich verbeelden heilige menfchen te zyn, en geen bekeering nodig te hebben; maar dit is niet aannemelyk, want iemand die door een valfchen waan zich verbeeldt geen bekeering nodig te hebben, heeft nogthands niet minder dan andere die nodig; en hoe maken wy 't dan met paulus die een Pharifeer ,was, deze meende ook te vooren onberispelyk te wezen, en dus zou hy ook tot die negen en negentig behoord hebben, nogthands wierd hy óp den weg naar Damaskus ontdekt en bekeerd; en zou over de bekeering van Paulus daarom geen blydfchap in den hemel zyn geweest? Wie durft dit ontkennen ? Andere verftaan daar door gelovige menfchen, die reeds tot God bekeerd waren, en daarom de eerfte bekeering niet nodig hadden; doch dan volgt, dat men door 't afgedwaald en wedergevonden fchaap een mensch moet verftaan, die van te vooren wel bekeerd en  AGTTIENDE GESPREK. 189 en gelovig was geworden, dewyl hy reet die negen en negentig tot de kudde fchaapen had behoord , maar door overtredingen van die fchaapskudde was afgezworven, en nu weer was te regt gebragt. Doch ook dit kunnen wy niet omhelzen, want dan beantwoord deze gelykenis niet aan des Zaligmakers oogmerk, om zyn gedrag te verdedigen tegen de Schriftgeleerden en Pharifeen, die murmureerden, om dat jesus met tollenaars en zondaars at. De Heiland wil met deze gelykenis dit eenvouwdig te kennen geven, dat t oogmerk van zyn komst in 't vleesch was, niet om te roepen regtvaerdigen, maar afgedwaalde zondaars tot bekeering, 't zy deze Pharifeen en Schriftgeleerden, 't zy dezelve tollenaars en groote zondaars waren. Vergelyk hier mede Luk. xix: 7, daar wy lezen, na dat de Heiland tot z a c h r. us was ingegaan: en alle die 't zagen murmureerden, zeggende: Ply is lot ten zondigen man ingegaan om te herbergen. Doch jesus zegt in 't 10 vers, de Zoon des- menfchen is gekomen om te zoeken en zalig temaken dat verhoren was. Genomen dat 'er eens hoHderd menfchen op deze aarde wierden gevonden^  tpo AGTTIENDE GE SP REE. den, van welke negen en negentig in den ftaat der oorfpronglyke regtheid gebleven waren , doch een was door de zonden afgeweken en dus verlooren geraakt, en Gods Zoon was dan in 't vleesch gekomen om de Zaligmaker van menfchen te zyn, zou Hy, om 't eens uit te drukken, die negen en negentig niet aan zyn plaats laten, en dat een mensch dat verlooren was opzoeken? en door Jefus verlost zynde, zoude 'er dan niet meer blydfchap in den hemel over zulk een verlost zondaar zyn r dan over alle de andere, om dat Gods genade en barmhartigheid op de luifteri'ykfte wys aan hem verheerlykt is? Of, om met jesu s een andere gelykenis te gebruiken, hoe doet eene vrouw, welke tien penningen heeft, en zy verliest 'er een; bekommert zy zich dan met de negen, die zy bezit, die zy niet heeft verlooren? Immers neen, maar zy zoekt naar den eenen verlooren penning, en dien gevonden hebbende, zegt zy, tot haare vriendinnen en nabuurinnen: veest b/yde met my, want ik heb den penning gevonden, dien ik verhoren had. JAN-  AGTTIENDE GESPREK. i0I J A N. Deze gelykenisfen komen my nu duidelyk voor; maar de derde van den verlooren zoon» heeft dunkt my meer moeilyks in zich. VADER. De moeilykheid, die men in de uitlegging heeft gevonden, kom: deels daar van, dat men alle de byzonderheden in een geeftelyken zin heeft tragten over te brengén, en ik heb u reeds gezegd, dat dit in alle gelykenisfen niet nodig is; deels ook komt t daar van, dat men verfchilt wie door de oud/ie en jong/Ie zoon ' moet verftaan worden. Doch neem hier in aanmerking, dat de Jooden wegens 't uitwendig verbond op Sinai allen den naam hadden van zoonen of kinderen Gods, gelyk men zien kan Deut. xxxu: 6. Jerem. m: 14. Dewyl nu onder 't N. Teftament de Heidenen ook zouden geroepen worden om deelgenooten te zyn van de beloften aan abraham gedaan Gen. xn: 3, zo volgt, dat de Jooden den naam van oudflen en de Heidenen den naam van jongften zoon verdienen. Evenwel zou ik in die gelykenis door den* jong-  192 AGTTIENDE GESPREK, jongden zoon niet aan de Heidenen denken, dit kwam hier zo zeer niet te pas, om dat die gelykenis door j e s u s wierd gefproken met opzicht tot de Pharifeen en Schriftgeleerden, welke murmureerden dat de Heiland at met tollenaars en zondaars. Door den oudften zoon kunnen wy dan verdaan de Pharifeen en Schriftgeleerden, welke zich voordeeden als groote voordanders en aanklevers van den Joodfchen Godsdienst; en door den jongftcn zoon zulken uit de Jooden, die wegens hun ongeregeld gedrag niet beter wierden gehouden dan de Heidenen, en dit waren de tollenaars (*), dewyl geen Jood, die cenigzins Godsdiendig was zich wilde verledigen om de fchattingen der Jooden ten diende der Romeinen in te vorderen. En daarom kon jesus dien jongden zoon voordellen als iemand die 't gedeelte van zyns vaders erfdeel , (namelyk de Godsdiendige voorregten hem gefchonken,) had doorgebragt. Ook waren (*) Zy worden met de Heidenen zaamgevoegd Matth. xvm: 17.  AGTTIENDE GESPREK. m i ren de tollenaars over 't algemeen menfchen, die aan grove zonden zich fchuldig maakten, waarom zy met de hoeren in gelyken rang worden gefteld (*). Zo veele tollenaars en zondaars nu tot jesus in ootmoed en geloof kwamen, wierden gunftig ontvangen, de hemelfche Vader verblydde 'er zich over, zy wierden bekleed met dat ciergewaad van j e s u s gerechtigheid, en genooten 't goede van Gods huis, de weldaden van 't verbond der genade. Murmureerde hier nu de oudfte zoon de Pharifeen en Schriftgeleerden over, dat deze zulk een gunftig onthaaiby jesus Vonden, zy hadden geen oorzaak, daar zy zo wel als de tollenaars deelden in 't voorregt van te leven onder de bediening van 't Euanoelie, dus zy blyde hadden behooren te wezen, dat zulke tollenaars en zondaars door bekeering en geloof, van hun flegt gedrag te rug kWanien. Indien gy nu met deze uitlegging de gelykenis eens bedaard naleest, twyfel ik niet, of uwe zwa- (*) Matth. xtii 31, 32. Een tollenaar wis tj d$ Pharifeen zo veracht ah een zwynerihoeder. m. deee. N  194 AGTTIENDE GESPREK. zwarigheden zullen verdwynen, en zy zal u bevattelyk voorkomen. JAN. Ik heb 'er nu meer licht in, en zal dezelve nog eens aandachtig nalezen. VADER. Nu volgt eene gelykenis vaneen geheel anderen aart, doch die ook zeer leerzaam is, in 't volgend Hoofdftuk, namelyk Luk.xvi: i, enz. Het is de gelykenis van den onregtvaardigen rentmeefter,. die van zommigen voor zeer moeilyk in de verklaring wordt gehouden (*). JAN. Ik heb dezelve onlangs gelezen, doch had 'er geen begrip van. VA- ( * ) De Kerkvader hTeronymus achtte deze pirabel zeer duifter te zyn; en de afvallige Keizer julianus nam uit dezelve gelegenheid, om aan christus toe te kennen, dat Hy onbillyke daaden goedkeurde.  AGTTIENDE GESPREK. 195 VADER. jesus fprak deze gelykenis tot zyne discipelen ten aanhooren van de Pharifeen, die geldgierig waren (*), en zich door verkeerde wegen tragtten te verryken. Verheelt u een heer, die veel bezittingen had als olyfgaarden, koornlanden, enz. deze heer had een rentmeefter aangefteld, om die 's jaarlyks te verhuuren vooreen zeker gedeelte der voordbrengfelen; b. v, van een boseh met olyf boomen moest aan den eigenaar vyftig vaten olie geleverd worden; van een grooten koornakker tagtig mudden tarwe. De rentmeefter verpachtte die goederen, doch veinsde, dat zyn heer honderd vaten olie van de olyfgaarden begeerde, en van 't graangewas hónderd mudden tarwe, en nam zulk een handfchrift van de pachters; dus trok de rentmeefter 't overigen aar zich, en bragt dit in overdaad door, en was een verkwifter van zyns heeren goederen', aan welke hy alles had moeten leveren, even zo als hy 't verhuurd had. Die verkwisting kwam den heer ter ooren. De rentmeefter had (*) Zie Luk. xvv. 14. N 2  io AGTTIENDE GESPREK, had billyke vrees, dat zyn heer hem zoudeafzetten ; doch wat dan gedaan ? Zyn kost te verdienen door in 't land te werken, had hy geen kragten toe; en om zyn brood te bedelen, was hy te hoogmoedig. Na een kort beraad vindt hy goed de landpachters by zich te ontbieden. Hy geeft 't handfchrift te rug aan hem, die honderd vaten olie moest leveren, gelyk ook aan hem, die honderd mudden tarwe opbragt, en deed den eerden een huurcedul fchryven van vyftig vaaten, en den laatften van tagtig mudden, en dus juist die zomme, welke hy gewoon was 's jaarlyks aan den heer in rekening van ontvangst te brengen; dus kon zyn bedrog by zyn heer zo niet ontdekt worden, en hy veraangenaamde zich zeer by de pachters, die door dien afïlag veel vermindering genooten, zo dat de rentmeefter dacht, wanneer't 'er eens toekwam, dat hy zyn ambt kwyt raakte, deze huurders hem in hunne huizen zouden ontvangen. De heer, alles ontdekkende, moest den rentmeefter pryzen, want hoe veel bedrog hy ook voorheen gepleegd had, hy had evenwel nu voorzichtig gehandeld. Zie hier eenvoudig de ge-  AGTTIENDE G.ESPREK. 197 gelykenis. Hier op laat jesus volgen • dekinderen dezer waereld zyn voorzichtiger dan de kinderen des lichts in hunne ge/lachten , als wilde jesus zeggen: dat menfchen, die geen hooger doel hebben dan om voor hun tydelyk beftaan te zorgen, doorgaands meer iets 11 itvinden om door de waereld te komen dan Godvrugtigen , om dat die meer afgetrokken van aardfche zorgen zich op hun geeftelyk en eeuwig welzyn meest toeleggen. , J A N. Nu is my tot dus ver alles klaar, de heer prees zyn rentmeefter niet wegens zyn voorige onregtvaerdige handelwys, maar wegens zyn laatfte voorzichtige daad; doch de toepasfing, die jesus vervolgens maakt, bevat ik niet. VADER, De Zaligmaker zegt: maakt u vrienden uit den onregtvaet digen Mammon, op dat, wanneer u ontbreekcn zal, zy' u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. Het woord Mammon is van eenen Syrifehen oorfprong, en betekent rykd.ommen, dus onregtvaerdige Mammon zyn bczitN 3 tin-  198 AGTTIENDE GESPREK. tingen, die men op eene onregtmatige wys heeft verkregen; deze mag men niet behouden, maar - moet uit dezelve vrienden maken, dit kan gefchieden door dezelve, zo veel mogelyk is, den eigenaar te rug te geven, en voor zo ver dit niet kan gefchieden aan den armen uit te deelen. Zo deed zacheus Luk', xix: 8. Zulk een edelmoedig beftaan zal ons vrienden maken'; ja 't zal gefchieden, indien men naderhand gebrek heeft, zy ons in hunne wooningen zullen ontvangen.- JAN. Wy lezen van eeuwige tabernakelen, moet men daar door niet den hemel verftaan ? VADER. De hemel der heerlykheid wordt wel by een ftad en huis vergeleken, maar niet by een hut of tent; de zinfpeeling is op de gemeene wooningen of hutten der landlieden, van welke in de gelykenis was melding gemaakt, 't woord eeuwig duidt hier aan zo lang men leeft, even als paulus aan philemon fchr-yft aangaande ONEr  AGTTIENDE GESPREK. 199 ONÊsiMös: op dat gy hem eeuwig zoudt veder hebben Phtl: vers 15. Verder (lelt de Heiland 't nut voor van de getrouwheid zelfs, in de rnwfte zaken, en de fchadelykheid van ontrouw te handelen omtrent zyns naaften goederen. J A N. Ik ben zeer voldaan, gelief nu tot eene andere gelykenis over te gaan. VADER. ■ In dat zelve xvi. Hoofdft. treft men nog eene gelykenis aan, die insgelyks op de geldgierigheid ziet, te weten van den ryken man en lasarus. Zommige willen, dat ze ontleend is van zekere gebeurtenis, dewyl de Zaligmaker een van die perfoonen met namen noemt, te weten lasarus , die een wel bekende bedelaar kan geweest zyn, en de ryke vrek, om niemand ergernis te geven, niet uitdruklyk noemt. Doch gy begrypt wel, al is 't voorftel ontleend van eene gefchiedenis, dat deze met zinnebeelden omkleed is ten aanzien van den ftaat 11a dit leven. Doch 't zy, dat 'er zulk een lasarus geN 4 wecst  aoo AGTTIENDE GESPREK. weest is dan niet. Verbeelt u, dat 'er een zeer ryk mensch was, die koninglyk gekleed ging en zeer welluftig leefde in pragt en vrolykheid, een ongodsdienftig mensch, gelyk ook uit zyne daaden bleek. Aan de voorpoorte van zyn paleis lag zeker bedelaar die lasarus heette, een man die niet alleen arm was, maar daar en boven zyn lichaam vol zweeren had; hy verzogt, of deed door een of ander dien ryken verzoeken, om eenig overfchot van fpys, ai waren 't ook flegts de kruimels, die van de tafel vielen, en die men gewoon is den dieren voor te werpen; doch hy vond als 't ware meer mededogen by de honden, die tot eenige vcrzagting zyne zweeren lekten. Hy vond nergens troost dan in God, want wy moeten hem voor een Godvrugtig mensch houden, gelyk uit 't vervolg blykt. Hy ftierf van honger of ongemak, en toen nam zyne ellende een einde. Eenige tyd daar na eindigde ook de welluftige vrek zyn leven, en tc gelyk zyn wellust en pragt. Tot hier toe kan men alles eigenlyk opvatten; doch jesus, om tot zyn doel te komen, fchildert de gevolgen van beiden  'AGTTIENDE GESPREK. 201 na dit leven op de treffenfte wyze zinnebeeldig af. MIETJE. Kan men 't vervolg van dit voorftel ook niet eigenlyk opvatten? VADER. Neen, myn kind! dit fpreekt van zelve, want jesus melt van eenige lichaamsdeclen, namelyk oogen, vinger, tonge, enz. welke de ziel niet heeft. Hy wil alleen aantoonen de groote vreugd, die lasarus in den hemel genoot, en de wroeging en frnart, welke de ryke man in de verdoemenis ondervoiad. Zo dra was lasarus niet dood, of hy wierd ("te weten naar de ziel) door de engelen overgevoerd in den fchOQt abrahams. MIETJE. Wat wil dat zeggen Abrahams fchoot? N 5 VA,  202 AGTTIENDE GESPREK. ' VADER. Dit was eene bekende fpreekwys by de Jooden , ontleend van de maaltyden, men zat toen niet op (loeien, gelyk wy , aan de tafel, maar op zekere banken bekleed met beddekens of kusfens , 't geen een aanliggen was, vermits men op den linker elleboog op tafel leunde, "cn de voeten agter uit ftaaken; die nu aan de regtehand van zulk iemand aan tafel aanlag en 't naast by deszelfs fchoot zich bevond, wierd gezegd in deszelfs fchoot te liggen (*), en zulk iemand wierd voorde geliefdfte gehouden (f> Om nu van aardfehc dingen zinnebeelden te ontleenen ,zo fielt men zich den hemel voor als een plaats, daar 'een heerlyke maaltyd wordt gehouden. Wordt nu hier gezegd, dat lasarus gedragen wierd in abrahams (*) Vak daar,dat men leest Joh. wn: 23 een van zyne discipelen was aan zittende in den fchoot van jesus. Ct Men leest daarom Joh. 1: 18 de ceniggebooren Zoon, die in den fchoot des Vaders is , om daar door de uitnemende liefde van den Vader te: zyn Zton aan te duiden.  AGTTIENDE GESPREK. 203 hAms fchoot, zal dit te kennen geven, dat hy naar de ziel in de plaats der heerlykheid overgebragt wierd, en aangemerkt als een der geliefftp kinderen van abraijam den Vader gelovigen, en aldaar de grootfte vreugd en verkwikking genoot. MIETJE. Hoe ging 't met den ryken man? VADER. Deze onderging een tegenovergefteld lot. De plaats der verdoemenis, om ons eenig denkbeeld van derzelver ysfelykheid te geven, wordt afgemaald als een plaats, op welke een groot vuur brand, in welk vuur de lichaamen der veroordeelde menfchen geworpen worden en de 011draaglykfte fmarte ondervinden, zonder dat dit vuur verteerd en de lichaamen verbrand worden. MIETJE. Zoude in de hel dan geen eigenlyk vuur zyn ? VA.  204 AGTTIENDE GESPREK. VADER. Dit kan men uit deze fchriftuurplaats niet afnemen, nademaal jesus zinnebeeldig /preekt, want anders zoude men met dat zelve regt kunnen ftaande houden, dat 'er in den hemel een maaltyd wordt gehouden, en dat aldaar lasarus aan de regtehand van abraham aan de tafel zich bevindt; als mede dat men uit de hel in den hemel kan zien; insgelyks dat de veroordeelde menfchen, die in de hel zyn een gefprek kunnen hebben met abraham , die in den hemel is, en aan hem een of ander verzoek doen. Het geen alles zonder eenigen grond uit deze gelykenis zou worden opgemaakt. MIETJE. Zyn 'er dan geen plaatfen in de H. Schrift, waar uit men kan opmaken, dat 'er in de hel een eigenlyk vuur zal zyn.? VADER. Zo ver ik weet niet; maar waarom zyt gy zo fcegeerig dit te weeten ? MIET-  AGTTIENDE GESPREK. «og MIETJE. Het is alleen daarom, dewyl ik zulks wel eens in éen boekje heb gelezen. VADER. 't Gebeurt dikwyls dat minkundige menfchen t fchoon uit een welmeencnd oogmerk, verkeerde uitleggingen aan zekere fchriftuurplaatfen geven. Evenwel mogen wy uit deze gelykenis naar waarheid allciden, dat 'er een verbazend onderfcheid zal zyn na dit leven tusfchen den regtvaerdigen en godloozen , tusfchen hen die God gediend en niet gediend hebben; dat de plaats der heerlykheid in den hemel alleraangenaamst zal zyn, dewyl eeuwige blydfchap zonder fmart noch droefheid daar zal gevonden worden; daar in tegendeel de veroordeelden in een plaats en Haat zich zullen bevinden, die allerakelykst is, waar zy met wroeging in hun gewisfe tot in eeuwigheid hunne zonden betreuren zullen. Wy hebben, om ons af te fchrikken, geen waarfchouwing nodig van iemand, die uit den dooden opftaat, ten einde wy niet komen in dien rampzaligen ftaat , gelyk de ryke man, i  ioS AGTTIENDE GESPREK. man, fprekende wordt voorgefteld, te begeeren (*)? wy hebben moses en de Propheeten, ja nu ook de gezegdens van j e s u s cn de fchriften der Apoftelen, op dat wy die hooren, en dezelve gelovende 't verderf ontvlugten en de eeuwige zaligheid deelachtig worden. J A N. Hebt gy nog meer omtrent die gelykenis aan te merken; of zult gy tot eene andere overgaan ? VADER. Ik kan 'er nog over aanmerken, dat wy hier eene oplosfing aantreffen van die bedenking, hoe 't overeenkomt met Gods goedheid en regtvaerdigheid, dat godloozc dcrtele menfchen, die in weelde leven, en geen mededogen met ellendigen hebben, hier op aarde voorfpoed genieten, daar Godvreezende menfchen in armoede en druk (*) Het is opmerkelyk, daar de ryke man veorkomt als vyf broeders te hebben, dat «ajaphas de Hogenpriejler juist vyf aangehuwde broeders had.  AGTTIENDE GESPREK. o0T druk verkeeren, dewyl "t hier namaals de tyd van vergelding zyn zal, wanneer een ieder zal behandeld worden naar dat hy hier op aarde geleefd heeft, jesus geeft ons eene genoegzaame verzekering in deze parabel van een leven na dit leven; en fchoon veele dingen niet eigenlyk maar zinnebeeldig worden voorgedragen, zyn 't r.ogthands zulke beeldtenisfen, welke die gewigtige en verheven zaken voordragen. JAN. Mogen wy nu nog andere gelykenisfen hooren ? VADER. Wy vinden nog twee gelykenisfen in 't xvvide Hoofd/1, van i, u k as*, de eerfte is die van een onrechtvaerdigen rechter, dienende daar toe, gelyk jesus in 't i/le vers zegt, dat men altyd moet bidden en niet vertragen; dat is, dat men aan God om een zaak, die men nodig heeft en naar zyn woord begeeren mag, niet maar eens, maar geduurig moet bidden, en dus volharden moet in 't gebed. MIET-  jio8 AGTTIENDE GESPREK; M IE TJE. Gelief die gelykenis ons voor te ftellen. VADER. Vertegenwoordigt u myne kinderen eene ftad in welke een rechter wierd gevonden, (dat is zulk een perfoon, by wien men zyn beklag doet, wanneer men meendt beledigd te zyn;) doch deze rechter was een man, die geen vreeze Gods bezat, en niemand ontzag, dus zeer willekeurig . handelde. In deze ftad woonde eene weduwe, die door zeker perfoon onderdrukt wierd, ( gelyk dit meermaal 't geval van weduwen en weezen is,) deze hulpeloozc vrouw nam haar toevlugt tot dezen rechter, en verzogt, dat hy haare zaak tegen haare wederpartye zou handhaven; doch hy hoorde wel haar klagte, maar daar kwam niet van; zy hielt evenwel by hem aan, herhaalde haar verzoek, drong 't geduurig meer en meer aan. En wat was de uitkomst ? zeer gunftig voor deze weduwe; hy zeide by zich zeiven: hoewel ik God niet vreeze, en geen mensch ontzie, nogthans <»m dat deze weduwe my moeilykvalt, zo zal ik haar  ■AGTTIENDE GÉS PR EX. öoö haar recht doen, op dat zy niet eindelyk kome* cn my 't hoofd Weke; of gelyk men die laatfte woorden vertaaien kan : op dat zy niet gedutirig komende my afmatte. Hoort zegt J b s u s wat de onregtvaerdige rechter zegt. En zal God dan geen recht doen aan zyne uitverkeorenen, (zo wordt des Heeren volk meermaal genoemdj) die dag en nacht tot Hem bidden, hoewel Hy langmoedig is over hen, want Hy helpt hen niet aanftonds. Ik zeg u, Hy zal hun haaftelyk dat is niet ten eerften, maar onverwagt, recht doen. Doch de Zoon des menfchen als Hy komt, of liever zullend* komen, zal Hy wel geloof vinden op aarde? De Heiland bedoelt buiten twyfel die komst ten oordeel over 't Joodfche land, van welke Hy Luk. xvii: H en 30 gefproken had. Deze komst van jesus wierd door veele Jooden zo min geloofd, als nu door veelen zyn laatfte komst wordt omhelst. Zie 2 Petr. tii: 3, 4. MIETJE. Welke is nu de andere gelykenis? III. DEEL. O VA-  2io AGTTIENDE GESPREK. VADER. Die volgt hier aanflonds op, en geldt de Pharifeen, die, zo als ik meermaal zeide, zeer hoogmoedig waren, eene groote verbeelding hadden van eene eigen gerechtigheid om voor God te kunnen beftaan, en op veele andere menfchen, die zy voor groote zondaars hielden met een verachteiyk oog neerzagen. De Jooden hadden op gezette tyden des daags de uur des gebeds, en zy die te Jerufalem woonden, gingen dan in 't voorhof des tempels by gelegenheid als t morgen en avondoffer door de priefters wierd aangeftoken, zynde 't reukwerk. In deze gelykenis moet gy u verbeelden, dat een Pharifeer tempelwaards opgaat om God te bidden, doch ter zeiver tyd bevond zich aldaar ook een tollenaar. En vraagt p,e wat de inhoud van 't gebed van den Pharifeer was? geen ootmoedige fchuldbelyr de.nis noch fmeckbede om vergeving, maaralleen eene dankerkentenis voor zekere voorregten, welke hy meende boven veelen zyner medemenfehen te bezitten: hy behoorde niet tot de roovers noch tot de onregtvaerdigen, noch tot de everfpeelcrs; ook was hy niet gelyk (zeide hy)  JCTTIÈNDE GESPREK. diï hy) aan dezen tollenaar. Daar en boven roemde hy op zyne eigen goede werken: hy vastte tweemaal in de week, hy gaf tienden van alles dat hy bezat. De tollenaar in tegendeel nedrig en ootmoedig zynde, gevoelig aangedaan over zyne zonden, geen gerechtigheid in zich ziende om voor God te beftaan, geen andercn> weg wetende om vergeving van zyne overtredingen te verkrygen, dan den weg van genade, die in 't Euangelie ontflooten wordt, ftond van verre, durfde zyne oogen niet opheffen naar den hemel, maar floeg op zyn borst, zeggende: o God! zyt my zondaar genadig. MIETJE. Dit laatfte gebed van den tollenaar komt my beter voor, hoe kort 't ook zy, dan 't opgefmukt bidden van den Pharifeer. VADER. Hoort myne lieve Kinderen 't getuigenis van jüsus zelve: Deze namelyk de tollenaar ging af gerechtVaerdigd in zyn hun meer dan die. Want O a cm  212 AGTTIENDE GESPREK. een ieder die zich zeiven verhoogd, zal vernederd worden, en die zich zeiyen vernederd, zal verhoogd worden. JAN. Wat wil 't zeggen, dat de tollenaar gerechtvaerdigd was meer dan de Pharifeer? dus fchynt de laatfte ook eenige gerechtigheid bezeten te hebben. VADER. Zommige uitleggers vertalen de Griekfche woordjes dus: niet die; dan wordt aan den Pharifeer alle gerechtigheid ontkend. Doch wy kunnen toegeven, dat de Pharifeer eene eigen gerechtigheid bezat, doch ongenoegzaam om voor God te beftaan; daar toe hebben wy nodig de gerechtigheid, die uit God is, door 't geloof (*)• jesus zegt daarom tot zyne hoorders Malih. v: 20. Ik zeg u, ten zy uwe gerechtigheid overvloediger zy dan der Schriftgeleerde en der • Pharifeen, dat gy in 't koningryk der hemelen geenzins zult ingaan. Zie C) Pliil. m: 9*  AGTTIENDE GESPREK. 213 Zie daar de voornaamfte gelykenisfen, welke by de Euangeliften voorkomen. Ik zou nu gaarn myn voorgenomen taak afdoen, doch de tyd ontbreekt my, en wensch dit Gefprek van avond of morgen met u te vervolgen. VER- O 3  214- VERVOLG van het VERVOLG van 't AGTTIENDE GESPREK De v\df.r zyne bezigheden op den dag yerrigt hebbende riep zyne beide Kinderen tot zich, om in de tegenwoordigheid zyner Huisvrouw, 't gefprek, dat 's morgens was afgebroken, in den avond te vervolgen , en fprak dezelve dus aan: VADER. "W^el jan en mietje ! wilt ge nu, dat uw Vader den taak weder opvatte en voordgaa om 't overige, dat hy voorgenomen had, u lieden mede te deelcn ? JAN en MIETJE. Daar zult gy ons groot plaifier mede doen, en wy hoopen, dat Moeder naar gewoonte eenige nuttige lesfen daar uit zal trekken tot leerzaam onderwys, VA-  AGTTIENDE GESPREK. 215 VADER. Myn plan was om u deneer van jesus, opgehelderd door gelykenisfen, die Hy'voorftelde, op te geven, en dan nog van eenige Godsdienftlge plegtigheden voornamelyk van den H. Doop en 't H. Avondmaal gewag te maken, jesus had eenige leerryke plegtigheden zynen discipelen voorgehouden, waar toe men brengen kan de voetwasfching, ontleend van een, gebruik in dien tyd, doch welke men te onderfcheiden hebbe van de bondzegelen, welke de beloften van 't Euangelium afbeelden en bekragtigen. MIETJE. Wat is 'er van de voetwasfching te melden? VADER. Het wns in 't Joodfche land, alwaar de Zaligmaker verkeerde, in gebruik, dat men aan de maaltyd niet aanzat, gelyk wy, maar op tafelbeddekens of rustbanken aanlag, gelyk ik u de vorige reis zeide, en daar men fkgts zooien onder de voeten, die ontbloot waren, droeg, zo O 4 had  fil6 VERVOLG van lm had men de gewoonte, op dat de tafelbeddeken» niet bezoeteld zouden worden, de voeten alvoorens met water te reinigen. Dit was waarfchynlyk ook gefchied, toen jesus zyn laatfte Pafcha zou eeten met zyne Apoftelen. Onder 't houden van dc Paaschmaaltyd ftaat de Heiland op , gordde een linnen doek aan, goot water ja een bekken, en waschte daar mede de voeten zyner Apoftelen, cn leerde hun daar mede, dat zy in nedrigheidheid uit zuivere liefde malkanderen moeften dienstbaar zyn, en op heiligmaking in den wandel zich behoorden toeleggen (*). J A N. Moeten wy die voetwasfching niet voor een bondzegel in de Kerk houden, dat door alle landen en op alle tyden onder de Chriftenen behoort plaats te hebben ? want jesus zegt: Indien ik de Heer en de Meefter uwe voeten gewafchen heb, zo zyt gy ook fchuldig malkander s voeten ie was/clien; want ik heb u een exempel geit- {*) Zr? Jok. xni,  AGTTIENDE GESP KEK. 217 geven, op dat gelykenvys ik u gedaan leb, gy lieden ook doet. VADER. Waschte de Zaligmaker, die de Heer en Meefter is, de voeten zyner discipelen, en moeiten zy Hem daar in naarvolgen, dan wilde Hy daar door leeren, dat niemand zich boven den anderen mogt verheffen , maar zy de nedrigde en geringde dienden, waar toe de voetwasfching in die landen behoorde, voor elkander moeden over hebben. Het is geen Sacrament van 't Genade verbond, in welke niet alleen de heiligmaking, maar vooral de vergeving der zonden, die in Jefus Chridus is, betekend en verzegeld wordt. JAN. Gy zult dan nu van den Doop en 't Avondmaal fpreeken. VADER. De Doop is allereerst bediend door johannes den voorlooper van jesus, die daarom johannes de Dooper wordt genaamd; hy had daar O 5 toe  ai8 VERVOLG van het toe een Godlyk bevel (*) , en predikte den Doop der bekeering tot vergeving der zonden Cf)- Doch die Doop betrof alleen de Jooden, en wees zyne hoorders op Christus, die na hem kwam, en't lam Gods was, dat de zonden der waereld zoude wegnemen (§). Toen jesus van johannes gedoopt was, en zyn opeabaar leeraarambt aanvaarde, toen zond Hy ook zyne discipelen uit om te doopen (**), en deze wiei'd ook alleen aan Jooden bediend; maar na dat jesus uit den dood was opgeftaan, zo zeide Hy tot zyne Apoftelen: Gaat dan heenen enderwyst alle volkeren, dezelve doopende in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geests (tt). Met dit bevel wilde de Zaligmaker leeren, dat nu alle onderfcheid tusfchen volk en volk was weggenomen, dat de Jood nu geen grooter voorregt had dan.de Heiden; dit noemt men (*) Joh. i: 33(I) Mark. li 4. (§) Joh. 1: 29 31. C**3 J°h' iv: 1, 2. (j4-) Matth. xxviii: 19.  AGTTIENDE GESPREK. ai9 men de dagen des Nieuwen Verbonds, wanneer de Jehova de God des gantfehen aardbodems moest genaamd worden (*). MIETJE. jesus fpreckt van een onderwys 't welk den Doop moet voorafgaan, en ik zie dat onder ons meestal kleine kinderen gedoopt worden. VADER. jescs gaf dit bevel aan zyne Apoftelen, toen zy de leer des Euangeliums onder Jooden en Heidenen moeiten verkondigen, en dus eene Chriftelyke Gemeente oprichten. Wanneer nu de Apoftelen, en ook na hen andere leeraars tot een volk gezonden worden , onder 't welk 't Euangelium nog niet is verkondigd, dan zou 't groote dwaasheid zyn, dat men onder dat volk een begin maakte met doopen, daar zy de leer des Doops niet verftaan, geen kennis hebben van 't geen in den Doop betekend en verzegeld wordt, dat volk moet dus alvoorens on^ (*) Jef. uv: 5.  S2o VERVOLG van het onderwezen worden ; ja 't moet die leer eerst belyden, en betuigen hun geloof in jesus Christus. Toen piulippus den Ethiopifchen Kamerling had onderwezen uit de Prophetie van j es ai as, dat jesus de Mssfias, de beloofde Zaligmaker is, en verder onderrigt had gegeven omtrent de leer des Doops , zo zeide de Kamerling: zie daar water, wat verhindert my gedoopt te worden? En 't antwoord van ph ilipp u s was: indien gy van gantfcher harte gelooft, zo is 't geoorloofd. En toen de Kamerling daar op antwoorde: ik geloof dat jesus Christus de Zoone Gods is, wierd hy op die belydenis gedoopt, gelyk gy dit lezen kunt Hand. vm. De Doop is een teken en zegel van de vergeving der zonden, welke in de fj. S. op eene zinnebeeldige wys genaamd wordt eene afwasfehing der zonden, want wy lezen Hand. xxu: .16 dat ananias zeide' tot p a u l u s: ftaa op, laat u doopen en uwe zonden afwasfehen. Gelyk nu oudtyds door de befnydenis Israël wierd afgezonderd van andere volkeren, en dus een heilig volk kon genaamd worden, zo ook door den Doop wordt iemand afgezonderd van andere volkeren, die geen Chris-  AGTTIENDE GESPREK. aai Chriftenen zyn. De Doop is dan zo wel als dc befnydenis een teken en zegel van t verbond der genade, of die Godlyke verklaring, dat in Chriftus bloed, dat is in al zyn lyden, vergeving van zonden en dus de verzoening met God is. MIETJE. Gy fpreekt van volwasfenen, wat grond geeft dit alles tot den Kinderdoop? VADER. Wanneer iemand belydenis doet van jesus ciiristus, en betuigt die waarheid te geloven, zo komt hy met God in een verbond. Is die belydenis uitwendig, dan is die verbondsbetrekking ook flegts uitwendig, in naam afgefcheiden van Jood en Heiden; doch is die belydenis van harte door 't geloof, dan is die verbondsbctrekking inwendig; doch hoe dit zy, zyne kinderen behooren ook tot dat zelve verbond en moeten door den Doop der Chriftelyke Gemeente ingelyfd en van kinderen der ongelovigen onderfcheiden worden: dit heeft zelfs plaats, indien flegts een der ouders t Chriftendom heeft aange- bo-  £12: VERVOLG van het nomen, Paulus zegt daarom 1 Kor. vu: 14, de 9ngelovige man is geheiligd door 't wyf, en 't ongelovig wyf, is geheiligd door den man ; want anders wa ren uwe kinderen onrein, maar nu zyn ze heilig. Toen God de befnydenis inftelde Gen. xvii, moeiten eerst volwasfenen worden befneden, namelyk abkaham en zyne knegten, maar toen ook derzei ver kinderen. Geene kinderen der onbefnedenen mogten befneden worden; daar nu de befnydenis heeft uitgediend, en de Doop in derzelver plaats is gekomen (*), zo volgt, dat niet alleen vohvasfenen maar ook de kinderen als erfgenamen der belofte Gods behooren gedoopt te worden; kinderen kunnen immers zo wel zalig worden als meerderjaarigen, want jesus zegt (Jf): Laat de kinderkens tot my komen, en verhindert hen niet, want dezulken is 't Koningryke Gods. (*) Kol. ir ii", 12, (t) Luk. xvim 16. JAN-  AGTTIENDE G EST REK. 223 J A N. Het zyn immers alle geen ouders, die belydenis gedaan hebben, welke hunne kinderen onder ons laaten doopen? VADER. Het zyn evenwel alle kinderen van lidmaaten, dat is van gedoopte ouders, want kinderen van ongedoopte ouders dopen wy niet, ten zy dat alvoorens die ouders belydenis gedaan hebben en gedoopt zyn; en ons Formulier leert ons, dat men door den Doop een lidmaat wordt, als 'er gezegd wordt in 't eerde vraagft.uk: „ of gy niet „ bekend, dat zy in Chriftus geheiligd zyn, en „ daarom als lidmaaten zyner Gemeente behoo„ ren gedoopt te vrezen". De openbaare belydenis der leer is maar eene beveiliging van den Doop; deze hebbeny ('t geen te betreuren is,) alle ouders niet afgelegd; en om dat zy evenwel hunne kinderen ten Doop aanbieden, heeft onze Gereformeerde Kerk gaedgedacht by den Doop een kort begrip der zaligmakende waarheden voor te lezen, 't welk in 3 ftukken beftaat, ziende op de ellende, vexioding en  234 VERVOLG van het dankbaarheid. Gy vindt 't in den aanvang van 't Doopsformuiier , als roede in de tweede vraag na 't gebed, daar wy dus lezen: ,, of gy „ de leer, die in 't Oude en Nieuwe Teftament, „ en in de Artikelen des Chriftelyken geloofs „ begrepen is, en in de Chriftelyke Kerk alhier „ geleerd wordt, niet bekent de waare en volko„ men leer der zaligheid te wezen". Waar aan de vader, die zyn kind ten Doop aanbiedt, zyn toeftemming geeft. J A N. Ik vind in 't bovenfchnft van 't Formulier die woorden: „ om den heiligen Doop te bedienen „ aan de kleine kinderen der gelovigen" Wat moet men hier door gelovigen verftaan ? VADER. Men moet 'er door verftaan zulke menfchen, die door den doop of belydenis 't Chriftendom zyn toegedaan , in tegcnftelling van Jooden, Heidenen, Turken, enz. die men ongelovigen noemt, welke bedoeld worden in den Heidelbergfchen Katechismus, alwaar gezegd wordt: dat de kinderen „ door den Doop, als door dat ,, tee-  AGTTIENDE GÉS P REK, „ teken des verbonds, der Chriftelyke Kerk ihi, gelyfd en van de kinderen der ongelovigen }i onderfcheiden worden". Nu worden door den Doop de kinderen der Godvrugtigen niet onderfcheiden van de kinderen van onbekeerde menfchen, maar wel worden de kinderen vari de belyders des Chriftendoms onderfcheiden van de kinderen der ouders, die nog buiten 't Chriftendom leven. J A N. Wy vinden evenwel geen bevel noch voorbeeld van den Kinderdoop. VADER. Het eerfte was niet nodig, en 't laatfte is geenzins te verwonderen. Een opzettelyk bevel was niet nodig, daar 't eene beftendlge gewoonte was, dat kinderen van Jooden, die befneden waren, ook befneden wierden; en zo dikwyls 'er uit de Heidenen de Joodfche leer aannamen, wierden niet alleen zy ,• maar ook hunne kinderen befneden; by de uitdiêning nu B£EL, P der  22(5 VERVOLG van het der befnydenis is de Doop ingefteld (*). Dewyl men nu in den aanvang van de ftichting der Chriftelyke Kerk eerst de menfchen 't Eaangelie moest verkondigen en in de leer des Doops ohderwyzen, eer dit bondzegel kon bediend worden, zo kwam 't kinderdopen toen minder als nu in aanmerking. Intusfchen zyn 'er gcheele huisgezinnen gedoopt, in welke waarfehynlyk ook kinderen zullen geweest zyn ; doch wie zal ons zeggen , dat 'er kleine kinderen in geweest zyn, en zo ja, dan was 't niet nodig, dat dit byzonder wierd aangetekend, nadcmaal men hier handelde even als met dezulken, die tot de Joodfche Kerk overkwamen, cn gewoon waren met hunne kinderen befneden te worden. MIETJE. Is 'er nog meer over dit bondzegel aan te merken? VA- - C*) T>e plegtigheden der oude bediening wierden niet zo in eens, maar langzamerhand afgefchaft, en dit is de reden, dat de Deep reeds was ingefteld eer de befnydenis nog ophield of had uitgediend.  AGTTIENDE GESPREK. itf VADER. De H. Doop is eene zinnebeeldige plegtigheid > zeer gepast om ons de belofte van 't Euangelie nader te verftaan te geven en te verzegelen, namelyk de vergeving van onze zonden en de vernieuwing onzes harten door j e sus bloed en Geest. Want gelyk men met 't water, op zekere wys gebruikt, gewoon is de vuiligheid des lichaams weg te nemen, alzo is christus bloedi dat is zyn bloedig lyden en fterven, in vereeni' ging met zynen verworven Geest, in ftaat van de fchuld der zonden en de onreinigheid der ziele te zuiveren. JAN. Behoorde de Doop dan niet door indompeling en by wyze van afwasfehing met 't water bediend te worden ? doch onder ons gefchiedt die door befprenging. VADER. De Doop door indompeling bediend fchynt zeker nadrukkelyker en beter aan t zinnebeeld te beantwoorden, ook vindt men wel plaatfen in "t N. Teftament, dat de Doop door indompeling Pa is  228 VERVOLG van het is bediend (*), maar nergens lezen wy uitdrukkelyk, dat hy door befprenging is uitgeoeffend. De befprenging is in laater tyd ingevoerd; doch wy hebben daar in t zelve teken en dezelve betekende zaak, ook wordt met zinfpeling op de plegtigheden des O. Teftaments, 't bloed van Chriftus wel eens 't bloed der besprengin© genaamd Cf). MIETJE. Gelief nu van 't ander Bondzegel te fpreken. VADER. Dit is 't //. Avondmaal , dus geheeten, om dat christus 't in den avond heeft ingefteld C§), en 't was de laatfte avond van zyn leven, en wel by 't eindigen van de Paaschmaab tyd, toen nam jesus t brood, en na dat Hy een zegen over 't zelve had uitgefproken zo brak Hy 't (*) Matth. 111: 16. Hand. vin: 38, 39. C{) Heb. xn: 24. 1 Petr. r: 24. (§) Om dat de avond by de Jooden een gedeelte van den nacht uitmaakte, daarom werdt 't eek een Nachtmaal ge. naamd.  AGTTIENDE GESPREK- 2-9 't zelve,gaf't zynen discipelen en zeide: neemt, eet, dat is myn lichaam, 't welk voor u gegeven wordt, doet dat tot myner gedachtenis, de.cgelyks nam Hy ook den drinkbeker na 't Avondmaal, en gedankt hebbende , gaf Hy hun dien, zeggende: drinkt allen daaruit, want dat is myn bloed, ['t bloed] des Nieuwen Teftaments, 't welk voor'veelen vergootcn wordt tot vergeving der zonden, MIETJE. Hoe moet ik 't verftaan, als jesus 't brood zyn lichaam en den drinkbeker zyn bloed noemt? VADER. Dit moet men niet dus verftaan, dat dit brood en die wyn veranderd wierd in jesus lichaam cn bloed, maar dat dit brood en die wyn daar van een zinnebeeld was. Het gebroken brood was een teken van zyn lichaam, dat eerlang aan 't kruis zou verbroken worden, en de wyn was een teken van zyn bloed, dat vergoot, n p 3 ftohd  sgo ' VERVOLG van het ftond te worden, en dat dus jesus binnen weinig tyds een geweldigen dood zou ondergaan. MIETJE. Sprak jesus wel meer zo zinnebeeldig van zich zeiven ? VADER. Ja dikwyls, b. v. als Hy zegt: Ik ben de dcure der fchaapen Joh. x: 7. Ik ben de weg Joh. xiv: 6. Ik ben de waare wyn/Iok, Joh. xv: 1, en dergelyke. JAN. Dit is dunkt my zeer klaar, want j e s u s zat met zyne discipelen aan de tafel, dus begrepen zy wel, dat de Heiland hun zyn eigen lichaam en bloed niet gaf. jesus vleesch te ecten en zyn bloed te drinken op eene natuurlyke wys, kan ook geen nuttigheid aanbrengen, gelyk de Zaligmaker voorheen tot de inwooners van Kapernaum zeide Joh. vi; 63. MIET-  AGTTIENDE GESPREK. c3i MIETJE. Waarom zegt jesus dat voor u gebroken, dat voor u vergooten wordt tot vergeving der zonden? VADER. Om dat jesus lydcn borgtochtelyk is, Hy onderging al dat lyden, gepaard met eene volmaakte gehoorzaamheid aan de wet, voor zondaren, en allen, die dit met hun hart geloven, genieten de vrugt van dat lyden, namelyk de vergeving der zonden, waar door zy met God verzoend en deelgenooten van dc zaligheid worden. •> MIETJE. Dit zinnebeeld komt my zeer gepast voor. VADER. Dit is zo, want door 't zelve wordt de belofte des Euangeliums des te beter te verftaan gegeven en verzegeld, namelyk, dat God ons van wegen 't eenig flagtoftcr van Chriftus aan 't kruis volbragt, vergeving van zonden en 't eeuwig leven P 4 uit  232 VERVOLG van hot uit genade fchenkt (p. In 't H. Avondmaal eetcn en drinken wy dan wel gewoon brood en wyn, 't welk gefchikt is ons lichaam te voeden en te verkwikken, doch op eene geeftelyke wys eeten wy Chriftus gekruifte lichaam en drinken wy zyn vergooten bloed, en merken zulks aan als een fpys en drank der ziel. MIETJE. Wat geeft 't kennen jesus gekruifte lichaam te eeten en zyn vergooten bloed te drinken V VADER. Dit geeft te kennen met een gelovig hart dat gantfche lyden en fterven van christus aannemen, en daar door vergeving van zonden en dat eeuwige leven verkrygen, maar ook door den H. Geest met christus hoe langs zo meer door 't geloof vereenigd te zyn, om als leden des (*) Zie de Katechismus Zond. 25 in 't Antwoord ep de 66 Vraag.  AGTTIENDE GESPREK. 233 des lichaams van eene ziel ecuwig te leven en t geregeerd te worden. MIETJE. jesus zeide tot zyne discipelen: 'doet dat tot wy/ier gedachtenis, wat wil dit byvoegzel? VADER. Dat de Apoftelen en vervolgens de leeraars der Kerk, dit Avondmaal dikwyls houden moeten naar 't voorbeeld van christus, en dan aan Hem gedenken, aan zyn kruislyden en dood met de vrugten daar van, tot verfterking des gelosfs cn aanfpooring van liefde tot God en onzen naaften. Zie daar myn plan dus ver afgedaan; uw Moeder zal 'er nu nog wel 't een en ander tot leering byvoegen. MOEDER. Gy hebt gehoord, myne lieve Kinderen! welk eene dierbaare leer de Heer jesus predikte, welke aan ons in gefchrift is nagelaten, op dat wy gelovende 't eeuwige leven , de volkomen P 5 za-  B34 VERVOLG yan hei zaligheid na den dood zouden deelachtig worden. J A N. Ik heb dit met zeer veel genoegen uit den mond van Vader mogen hooren, en ik kan niet ontkennen, dat myne hoogachting en liefde tot den perfoon van jesus is toegenomen, om dat Hy een Zaligmaker is van verlooren zoridaaren, en dit ben ik ook, gelyk ook myn lieve Zusje: wy hebben Gods wet met gedachten, woorden en daaden zo dikwyls overtreden, zo dat ik geen kans zie om door myne werken geregtvaerdigd te worden; en al deed ik van nu voordaan niets dan alles goeds, waar bleef ik dan met myne voorige zonden, die by God bekend zyn ? Doch wat fpreekjik van in 't vervolg iets goeds te doen, dat in aanmerking zou komen om den hemel te verdienen, myne befte werken zyn onvolmaakt. Ik'hoor u zeggen, gelyk de Bybcl fpreckt, dat men door 't geloof geregtvaerdigd wordt, paulus en silas zeiden tot den Stokbewaarder, toen hy vroeg: wat moet ik doen om zalig te worden ? Geloof in den Heer  AGTTIENDE GESPREK. 235 Heer jesüs christus, en gy zult zalig worden (*); maar 't is my nog zo klaar niet , waar in dat 'geloof beftaat; ik hoorde toen ik onlangs in een gezelfchap was zeggen, dat men geen waar gelovigen is , ten zy men volkomen zekerheid hebbe, dat men dadelyk deel heeft aan jesus en met Hem op 't nauwst vereenigd is, en dat durf ik van my zei ven niet denken. MOEDER. Ik moet dikwyls betreuren, dat menfchen, die van zich zelve denken dat zy braave Chriftenen zyn, en in ftaat om anderen te onderrichten en te beftuuren, zo verbaast onkundig zyn in de leer der H. Schrift, en naar hun eigen bevinding en die van anderen, zo zy zeggen, fpreeken; en als men die menfchen vraagt, waar in beftaat 't zaligmakend geloof, waar in de opregïc bekeering? zy een onfchriftuurlyk antwoord zouden geven. Daarom myne Kinderen! gy zult mogelyk wel eens menfchen ontmoeten, die voor Godvrugtigen bekend ftaan , die voorgeven doof C*) Hand. xvr. 30, 31.  %•£ VERVOLG van het door Gods Geest geleid te zyn, cn 't geen zy zeggen uitgeven voor eene openbaring door den H. Geest, doch weinig achting hebben voor de kennis der waarheid uit 't Woord, 't welk zy zeggen dat eene doode letter is (*), houdt u dan verzekerd, dat zulke menfchen dit door den H. Geest, die van God is, niet geleerd hebben, maar door een anderen Geest, of eigen inbeelding, waar mede zy bezield zyn. Dc Heilige Geest is gewoon den menfchen, in welke .Hy werkt, hoogachting in te boezemen voor de II. Schrift, voor 'tEuangelie, 't welk is een kragt Gods tot zaligheid een iegelyk die gelooft (f). Gy zoudt gaern weeten waar in 't zaligmakend geloof beftaat, of met andere woorden 't geloof waar door men voor God ge- regt- (*} Gods Waard wordt nergens in den Bybel eene doode letter genaamd; men /preekt dus uit een misverftand van 1 Kor. ui: 6 daar wy lezen: de letter doodt; doch mar H verband meel men aldaar door de letter verftaan de ' Wet Gods, welke aan den overtreder den dood verkondigt, men zie Gal. nu 10. (t) Rom. i: i6.  AGTTIENDE GESPREK, itf • regtvaerdigd wordt en een erfgenaam des eeuwigen leven. Is 't zo niet? J A Ni Ja, dit zou ik gaern weten. MOEDER. Men moet bier onderfcheid maken tusfchen 't geen behoort tor 't wezen van dat geloof, en eene zekere hoedanigheid des geloofs; dit laatfte is zo iets, dat 'er afkan zyn zonder dat 't wezen des geloofs wordt weggenomen. Laat ik dit eens met een voorbeeld-ophelderen: Indien gy my vraagt, wat is een mensch? en ik antwoorde: 't is een redelyk fchepl'el bertaande in ziel en lichaam; zo geef ik eene befchryving van 't geen tot een mensch behoort; maar indien ik zeg: 't is een redelyk fchepfel bertaande in ziel en lichaam, zynde gezond, ryk, mildadig, opregt, enz., zo begrypt gy dat deze byvoegfelen niet behooren tot 't wezen, maar tot de hoedanigheden van zulk een mensch, zy worden in allen niet gevonden. Dat nu tot 't wezen des zaligmakende geloofs behoort, moet immers in  238 VERVOLG van het in alle waare gelovigen zelfs in d» zwakfte ten allen tyde gevonden worden. J A N. Dit begryp ik duidelyk. M O E D E R. Wanneer iemand op goede gronden zal verzekerd zyn, dat hy 't zalig eigendom van jesus is geworden, die moet immers weeten dat hy in jesus christus gelooft heeft, want zonder dat geloof verkeert hy buiten die gemeenfchap; dus vooronderftelt zulk eene verzekering 't geloof, en kan derhalven tot 't wezen des geloofs niet behooren, maar is 'er eene hoedanigheid van, of eene hoogere trap des geloofs* J A N. Kan 'er dan geloof zyn zonder verzekering ? MOEDE R. Neen tog niet, maar de vraag is, welk eene Verzekering behoort tot 't,wezen des geloofs, en welk  AGTTIENDE GESPREK. 2s9 ij welk eene verzekering is de troost of zoete ijvrugt des geloofs V De verzekering, met opzicht tot 't geloof , is tvveërlei , namelyk eene ^verzekering, dat 'er genade en zaligheid in iljEsus christus is te vinden; en eene fverzekering, dat men genade en zaligheid by Jchristus heeft gevonden, cn door Hem met God |in eene verzoende betrekking is gekomen. * JAN. Dit begryp ik: de eerftc verzekering zult gy brengen tot 't wezen des geloofs, en de laatfte tot de aangenaame vrugt, die op 't geloof na potter of langer tyd volgt. MOEDER. Ja; dewyl 't nu een zeer gewichtig ftuk is, zry zal ik u 't zelve tragtcn duidelyk te maken, :n met Gods Woord beveiligen. JAN. Gy zult ons veel plaifier doen. MOE-  240 VERVOLG van hei MOEDER. Indien ik geloof, dat jesus christus is in dé waereld gekomen öm zondaars zalig te maken, en dat Hy de eenige Zaligmaker is van zondaaren, dat Hy zondaars roept tot zynè gemeenfchap (*). Indien ik die waarheden, welke de Bybel leert, niet alleen met myn mond belyde, gelyk veele menfchen doen, maar tevens met myn hart geloovc, dan zal 't die uitwerking hebben, dat ik als een zondaar, die noch in my zeiven, noch by eenig bloot fchepfel rust öf vrede vinde, tot den Heere j e sus den toevlugt neme, en de vergeving myner zonden zoeke irt zyn verdienfte, met eene hartelykc begeerte om van de zonden en derzelver heerfchappy verlost te worden, en door Hem met God te worden verzoend; Van hier dat in den Bybel gezegd Wordt: welgelukzalig zyn allen, die op Hem betrouwen (f). Dit laatfte woord betekent ook toc (*) Dit is in 't vorige van 't Gefprek uit Gods Woord bewezen. (t) Ps. ii: ra.  AGTTIENDE GESPREK. 241 lotvlugt nepteni gelyk 't zeer dikwyls wordt overgezet. De uitdrukking van komen tot j rsus, en in Hem te geloven, vindt gy daarom verwisfeld Joh. vs: 35. Wanneer nu paulus en silas tot den Stokwaarder zeiden: geloof in den Heer jesus christus, en gy zult zalig worden, gy en uw huis; wat denkt gy, dat zy daar mede wilden te kennen geven V zouden zy hebben willen zeggen: geloof dat gy deel en gemeenfchap hebt aan jüsus chris tus, en laat uw huisgezin dit ook geloven? of zouden zy hebben willen zeggen : neem als een zondaar den toevlugt tot jesus christus, cn laat uw huisgezin dit ook doen; of met andere woorden: zoek langs 't Euangelium uwe behoudenis in j e s u s christus, die een Zaligmaker is van zondaaren ? JAN. Het eerde kan dunkt my onmogelyk plaats hebben, want die man zal weinig of geen kennis gehad hebben aan jesus, en hoe kon hy dan geloven, dat hy dadelyk deel aan deszelfs verdienden had en door Hem vergeving van zyne zonden ontvangen.? Doch in den ui. deel. Q laat-  24a VERVOLG van het laatften zin loopt alles wel af; want dit antwoord gaf aan den bekommerden Stok waarder gepafte aanleiding om te vragen: wie is die Heer jesus christus, tot welken ik en myne huisgenooten den toevlugt moeten nemen om zalig te worden? MOEDER. Dit begrypt gy zeer wel, en dat p aulus en si las hem daar in onderrigt hebben, blykt, want 'er volgt op: en zy fpraken tot hem 't ■woord des Heeren, en tot allen die in zyn huis waren (*). Schoon nu die volle bewustheid, dat men ■ deel aan 's Heilands verdienfte heeft niet behoort tot 't wezen des geloofs, is 't nogthans nodig, dat men daar na ftaat, en heilbegeerig uitziet, dat men meer getroost leven en dankbaarer voor God verkeeren kan (,fj). MIET- (*) Zie Hand. xvt: 32. Cf) Zie over dit Jluk myne verhandeling over 't zalig. ms*end geloof, waar in duidelyk wordt aangewezen, dat dit de leer der H. Schrift is, en van de beroemdfte Godgeleerden onzer Hervormde Kerk van vroeger en later tyd, in welke verhandeling ook veele bedenkingen mrden yveggenemen.  JGTTIÈNDË GESPREK. 243 MIETJE. Toen gy gifter avond in den Bybel leesde uit Romeinen rx, kwam my eene zwarigheid te binnen: ik hoorde dat paulus in dat Hoofdftuk leert, dat 't niet is des geenen die vil, noch des geenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. Dit maakte my wat moedeloos, ik dacht, al wensch ik nog zo hartelyk om zalig te worden, en al wende ik nog zo veele pogingen aan om behouden te worden langs den weg des Euangeliums, dan kan ik evenwernog verlooren gaan, indien God zich niet over my gelieft te ontfermen. MOEDER. Ik ben blyde, myn lieve Kind! dat gy onder "t lezen van Gods woord aandachtig toeluiftert, doch wees op een ander tyd zo vrymoedig, om uwe bedenkingen aanftonds na 't lezen te zeggen * dit zal ons aangenaam zyn, en uw Vader of ik zullen u tragten te voldoen , en indien wy geen doorzicht hebben in een of ander fchriftuurplaats, dan kunnen wy 'er wel een boek over nazien, dat over den Bybel fchryft, om uw gemoed gerust te Hellen. Wat nu 't zeggen van Q 2 PAV*  =44 VERVOLG van het paulus betreft, daar van hebt gy eene verkeerde uitlegging gemaakt, want dan zou zyn onderwys ftrydea met de leer van jesus, daar Hy zegt (*) : Bidt en gy zult ontvangen, zoekt en gy zult Vinden, klopt en gy zult open gedaan -worden; want een iegelyk die bidt, die ontvangt, enz. En wat verder verzekert ons j e s u s, dat die den hemelfchen Vader om den H. Geest zal bidden, de Vader dien aan hem zal geven. i>aulus wil, dat wanneer iemand eene opregte begeerte heeft om zalig te worden, en daar uit werkzaam is met christus in 't Euangelie geopenbaard, dat lust en pogingen geen vrugten zyn van zyn eigen akker, maar een gewrogt van Gods ontfermende liefde. Dat dit de waare meening is vnn Paulus woorden blykt, indien wy hem nalezen Philip, u: 12, iq, alwaar hy z.igt: werkt 0 zelfs zaligheid uit met vree zen en hieven, want '1 is God die in u werkt 't willen cn werken naar zyn welbehagen. Vindt nu iemand in zich eene < pregte begeerte en gezette werkzaamheden om volgens den Euangelieweg zalig te (f l Luk, xi: 9, 10 en 13.  AGTTIENDE GESPREK. 245 te worden, dan moet hy denken, myn verdorven en boos hart levert dit niet op, maar God heeft zich reeds over my ontfermt, en die begeerte in my gewrogt. Zo zegt de Zaligmaker Joh. vi: 44, niemand kan tot my komen, ten zy de Vader, die my gezonden heeft, hem trekke. Komt nu iemand tot jesus om geholpen te worden, om van de fchuld en fmet der zonden verlost te worden, ten einde hy. voor den Heer zou leven; zo mag hy vastftellen, dat hy door den Vader is getrokken, dat die door den H. Geest zyn verftand verlicht en zyn wil heeft overgebogen om acht te geven op jesus roepftem, die zondaars nodigt, en dat hy dit dadelyk werkfteilig maakt om van jesus christus als Propheet, Hogenpriefter en Koning voor zich zeiven gebruik te maken. MIETJE. Ik bedank uzeer, Moeder! ik wensch van dit onderrigt gebruik te maken, en God dagelyks te bidden in den naam van jesus, dat Hy zich over my ontferme, en een opregte begeerte Q 3 my  246 V E R V O L G van het my wil mededeele naar 't heil dat in j e s u s christus is. JAN. Wat kunnen wy al meer uit 't gehouden gefprek leeren? MOEDER. Daar jesus in zyn leer en gedrag volmaakt heilig op aarde zich betoonde-, zo kunnen en behooren wy Hem te ftellen tot een voorbeeld van navolging. Laaten wy, myne Kinderen! dan veel de gefchiedenis van jesus lezen by de Euangeliften, en daar nut mede zoeken te doen. Wy leven in een waereld die in 't booze ligt, ons eigen hart is van natuur verdorven, en wy zyn aan veele verzoekingen bloot gefteld. Legt u veel toe op menfchenkunde, hoe meer wy in die wetenfchap zyn gevorderd, hoe voordeeliger. JAN. Wat moet ik door menfchenkunde verftaan? MOE-  AGTTIENDE GESPREK. 247 MOEDER. Ik bedoel hier nu niet mede eene natuurkundige befchouwing van den mensch met opzicht tot 't lichaam, maar den zedelyken toefland van 't menschdom. Gy zult, fpaart u God 't leven, gelegenheid hebben om met veelerlei zoort van menfchen om te gaan, en daar door bloot gefield aan verleiding en verzoeking. Gy zult menfchen ontmoeten, die zeer vriendelyk zyn, en u vleijen of naar den mond praaten; maar denk niet, dat zy allen even oprcgt zyn. Zommige zullen dit doen met eenig voordeel, of om hunne oogmerken, die flegtzyn, te bereiken; vertrouw daar niet op. Wees in de verkiezing van menfchen, die gy tot uwe byzondere vrienden wilt maken zeer omzichtig; vertrouw uwe geheimen niet ligtelyk aan anderen; alles wat gy fpreekt behoort waarheid te wezen, maar alles wat gy weet behoeft gy niet te vertellen; gelooft ook niet te fchielyk 't kwaad, dat van uwen medenmensch verhaald wordt, dewyl 'er veel nyd en partyzucht onder menfchen plaats heeft. Gy zult mogelyk menfchen ontmoeten , die door pracht van kleeding hooge Q 4 ach-  fl48 VERVOLG van het achting wordt toegedragen, die door een onopregt gedrag, en, (gelyk men zegt,) door de huik naar de, wind te hangen, in ambten of bedieningen komen; die door list en bedrog rykdommcn vergaderen; die door maaltyden te houden veele vrienden verkrygen en geprezen worden. Daar en tegen zult gy menfchen zien, die nedrig in hun gewaad, opregt in hun gefprek, eerlyk in hun handel en wandel zyn, die over 't algemeen minder geacht, minder gegoed zyn, weiniger vrienden hebben. • Zie hier door zult gy aan verzoekingen bloot gefield zyn om de eerfte zoort te volgen, want ons hart is bedorven, wy zyn van natuur genegen om geacht, bemind en geprezen te worden, om ryk te, zyn in de waereld ; en kan men dit niet verkrygen langs den regten weg, men loopt gevaar om den weg van verkeerdheid in te flaan. JAN. Welk is 't befte middel om ons daar tegen te wapenen ? MOE-  AGTTIENDE GESPREK. 249 MOEDER. Dat gy lieden denkt, dat 's menfchen gunst en waereldsgoed ydelheid is: die van daag uw vriend is, kan u morgen door den dood verlaten, of ook wel uw vyand worden; en als gy fterft, kunt gy niets van uwe bezittingen medeneemen; denkt ook , dat 't weinige, dat de regtvaardige heeft, beter is dan den overvloed veeier godloozen (*). Gy moogt overeenkomftig uw (tand in de waereld gekleed gaan, maar wagt u van de hovaardy ; doch weest echter zindelyk en net op uw gewaad , want flordigheid is geen heiligheid. Verkeert opregt, vriendelyk en behulpzaam omtrent uwen naaften; en fchoon gy dan al van 't j minfte getal der menfchen hoog geacht wordt, 't befte deel der menfchen zal u achten-en beminnen; en denkt daar vooral by, dat de gunst van God hooger te fchatten is dan van alle fchcpfelen, welgelukzalig is hy die den God Jacobs tot zyne hulpe heeft, wiens verwagting van den Heer zynen God is, die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al {*) Lees hier Ps. xxxvir en lxxiii. Q5  250 VERVOLG van het al wat in dezelve is, en trouwe houdt tot in eeuwigheid ( *). Zoekt in naavolging van jesus niet alleen zo te verkceren omtrent u zeiven en uwen medemensen ,' maar ook in ootmoed omtrent God, in onderwerping aan zynen wil. Tragtmet diep ontzach, en liefde te denken aan God; met eerbied en hoogachting te fpreeken van God ; en met vertrouwen te naderen tot God, in verwagting, dat Hy om christus wil ons alles zal mededeelen, wat wy nodig hebben, en Hy in zyn woord beloofd heeft. JAN. Gelukkig hy., die een naarvolger van jesus is. MOEDER. Wilt gy dit worden, zo vraagt in alle omltandigheden van dit leven, waar in gy komt, u zeiven af} hoe heeft de Zaligmaker zich in die omftandigheid gedragen V laat ik hier zyn voorbeeld volgen. En gebeurt 't, dat gy in eenig geval komt, waar in gy u niet kunt herin- ne- (*) Ps. cxlvi: 5, 6.  AGTTIENDE GESPREK. 251 neren, dat de Heere jesus is geweest, dan hebt gy flegts te denken, hoe zou jesus als een heilig mensch, myn groot voorbeeld, zich in dit geval gedragen hebben? en gy zult, dunkt my, weeten, hoe gy u gedragen moet. Bidt geduurig dat de Heere u daar toe lusten kragt mededeele. JAN. Dit is wel eene zeer goede les. maar my dunkt daar kunnen nogthans enkele omftandigheden zyn, waar mmen komende, niet zeker zou kunnen weeten, hoe de Heiland zich zou gedragen hebben, b. v. Een Predikant wordt beroepen naar eene andere plaats, de Gemeente, die hem roept, dringt aan op zyn komst, en de Gemeente, by welke hy nog is, verzoekt vriendelyk dat hy langer blyft. Spreekt hy met onpartydige menfchen, de een raadt hem te gaan, een ander raadt hem te bly ven. Hoe kan hy nu weeten, wat jesus in zulk een geval zou gedaan hebben? MOE-  252 VERVOLG van het MOEDER. Ik beken, dat 'er gevallen zyn, waarin wy twyfelachtig zyn, hoe wy ons te gedragen hebben, gelyk 't onder andere ook in 't doen van een huwelyk kan plaats hebben. Ik denk dat 't in zulk een geval best is, dat wy als redeïyke fchepfelen de zaak in eene bedaarde overweging nemen, en 't geen voor en tegen is behoorlyk overdenken, en tevens God ootmoedig bidden, dat Hy om cmus ius wil ons mededeelen den Geest der wysheid en der voorzichtigheid, ten einde wy zulk eene keuze doen mogen, die ons nimmer van agteren berouwe. JAN. Ik ben zeer wel voldaan. Hebt gy nog meer aanmerkingen ? MOEDER. Z^t zeer bezorgt voor den welftand van uw lichaam en ziel. Zyt matig in 't gebruik van fpys en drank, onthoudt u van brasi'ery en dronkenfchap, 't welk niet alleen zondig is, maar ook tot nadeel van de gezondheid (trekt. Lichaam en ziel moeten eene behoorlyke uitfpan- ning  AGTTIENDE GESPREK. 253 ning hebben, doch deze is niet te vinden in kwaad gezelfchap. Zyt gy vermoeid door lezen of denken, doet een wandeling, befchouwt de v/erken van God, en maakt den Heer daar over groot, dankt zyn naam, die 't graf doet uitftruiten voor de heeften, en 't kruid tot dienst van den mensch , doende 't broodkooru uit de aarde voordkomen (*). Schiet 'er tyd over, leest een nuttig boek, want behalven den bybel, 't welk 't dierbaarfte bock is, om dat 'er de leer der zaligheid in gevonden wordt, zyn 'er nog veele andere boeken, waar in wy de werken van God vinden. Leest de gefchiedenis der waereld en van de Kerk ; of leest een boek over de natuurkunde, natuurlyke hiftorie van dieren, planten, en mineralen; of van aardrykskunde en fraaye rrisbefchryvingen , en dergelyke, en gy zult een voorraad van nuttige kennis opdoen, om Gods wysheid, magt en goedheid te bewonderen. Doch bclteedt nooit uwen dierbaaren tyd in 't lezen van zo veele boeken, die den Godsdienst ondermyneu en in een verachtelyk licht (*) Ps. civ; 14.  S54 VERVOLG van het licht ftellen; ook niet in 't lezen vat\ zedenbedervende fchriften, gelyk veele Romans, waar toe ook verre de meefte Comedien behooren. Ik kan u van de laatfte nog eene merkwaardige gefchiedenis melden , die my onlangs verhaald is. MIETJE. Mogen wy die hooren? MOEDER. My wierd verhaald, dat een Predikant in de roef van een fchuit zat met eene Dame, die bezig was met 't lezen cencr Comedie, en zy gaf aan dien Leeraar te kennen, dat zy ongemeen veel vrugt voor zich zeiven trok uit 't zien fpelen en lezen van Comedien, ja dat dit nut drieledig was. De Predikant vroeg, waar in dit drievouwdig nut beftónd. Zy zeide, dat wanneer een toncelftuk, dat men fpelen zou, wierd bekend gemaakt, zy die vooraf las, indien zy die in haar Bibliotheek had, dit was de eerfte nuttigheid; dan hoorde cn zag zy die Uitvoeren, dit was 't tweede nut; vervolgens t'huis komende overdacht zy alles, en hier uit trok  AGTTIENDE GESPREK. 255- trok zy de laatfte nuttigheid. De Predikant bragt haar onder 't oog, dat zy eene vierde nuttigheid moest zien te trekken uit 't lezen, zien en overdenken van alle de Comedien, die zy las of bywoonde. Doch de Dame kon niet meer dan een drieledig nut bedenken. De Leeraar zeide, dat indien zy op een flerfbed kwam en by 't gebruik haèfèr vermogens mogte zyn, dat zy dan eens alle die Comedies moest overdenken, of 'er ook eenige gegronde bemoediging in was te vinden, om met blydfchap den dood in te wagten, in die hoop van eene zalige verwisfeling te doen. Dit maakte haar befchaamd , zy kwam tot nadenken, ging niet meer in deComedie, las den Bybel en andere nuttige boeken. Gy zoudt my hier kunnen tegenwerpen, dat men in die boeken, welke ik, behalvcn den Bybel, daar zo even opgaf, ook geen troostgronden voor de eeuwigheid vindt. Dit beken ik, doch, veele ftrekken tot opheldering van den Bybel, en regt gebruikt zynde, tot verheerlyking van God; maar men ziet veelal, dat menfchen, die liefhebbers van zedenbedervende boeken zyn, en van Comedien, die  25<5 V E K F O L G van hei die 't gemoed verydelen, geen beminnaars zyn van den Godsdienst, en geen ïmaak vinden in leerredenen, waar door 't onfchatbaar Euangelie in deszelfs eenvouwdigheid voorgedragen, en aangedrongen wordt om zich voor God te verneren wegens onze zonden, en onze zaligheid te zoeken in jesus christus die gekruist en verheerlykt is; en om onze vleeschlyke lullen te verzaken, en jesus in nedrigheid, opregtheid en Godvrugt naar te wandelen. JAN. Hebt gy nog iets over den Doop en 't Avondmaal aan te merken ? MOEDER. Gedenkt, myne Kinderen! aan uwen Doop, door welken gy by uw geboorte aan God zyt opgedragen, die den Schepper is van den hemel en van de aarde, die magtig en genegen is om in Christus allen uwen nooddruft naar ziel en lichaam te vervullen, en te doen boven 't geen wy bidden of denken mogen. Mydt kwaad gezel-  AGTTIENDE GESPREK. a$y | zelfchap en de ydelheid der jeugd, zoekt voor jesus en door j i* s u s te leven, welke den ) H. Geest heeft verworven, die 't harte reinigt j en 't geloof werkt. Indien gy den Heere in | opregtigheid zoekt, Hy zal van u gevonden | worden; dit is u in den Doop verzegeld, en ] daar op kunt gy vafter ftaat maken, dan I op eenige toezegging van menfchen. jesus is de J geneesmeetter en helper van allen, die met hun 1 fchuld cn gebrek tot Hem den toevlugt nemen. I Hy is een vriend der kinderen, en wil u tot zy- I nen Vader brengen; en als gy van Hem als Za- I ligmaker gebruik maakt, tot wysheid, verge- 1 ving van zonden en heiligmaking, dan heeft de :| Vader u lief. Uwe aardfche ouders zult gy door J den dood verliezen, maar de hamelfche Vader ij blyft, en leeft eeuwig om u wel te doen. Wat i is 'er aangenaamer als God te dienen in zyne I jeugd, dan vermydt gy veele ondeugden; dan ;| kunt gy binnen weinig jaaren een fchat van ; nuttige kundigheden verkrygen; dan kunt gy l veel ondervinding hebben van des Heeren goed- I heid en trouw; dan kunt gy door vorderingen in j; de Bybelwaarheden, en vervolgens door 't H. Hl, deel. R Avond*  258 VERVOLG van het Avondmaal uw geloof verfterken, en met blydfchap, onder allen tegenfpoed, uwen weg bewandelen naar den zaligen hemel. Nu zoude ik u nog eenige praktikale dingen omtrent 't H. Avondmaal mededeelen , doch nadien gy nog geene belydenis hebt gedaan, zal Ik u in 't vervolg nader daar inonderwyzen,en een boekje ter hand ftellen, dat daar toe kan dienstbaar zyn (*). JAN. Hebt gy dan niets meer over den Doop en 't Avondmaal aan te merken ? MOEDER. Ik kan 'er dit eindelyk nog byvoegen, dat de bediening van den tl. Doop en 't H. Avondmaal nu ruim zeventien, ja omtrent agttien eeuwen lang in, de Kerk heeft plaats gehad, en dus noed- (*) Zie myne twee Leerredenen over de Formulieren van Doop en Avondmaal, by den Drukker dezes 1794 ïtttgegeven.  AGTTIENDE GESPREK. 259 noodzaaklyk jesus christus tot een inftelJer hebben moet, want niemand is in Maat om uit de oudheid eene andere herkomst van deze plegtigheden aan te wyzen, noch kan aantoonen, dat dezelve in de eerfte eeuwen der Chriftenkerk geen plaats hebben gehad; en daar de leer en bediening dier bondzegelen gegrond is op de leer van 't Euangelie, (want buiten dat zoude 'c ydele plegtigheden zyn, ) zo ilrekt dc opvolgende bediening daar van zo veele eeuwen agter eikanderen tot een duidelyk hevvys, dat jesus eens op deze aarde geweest is, dat Ily die leer der verzoening zelve en door zyne Apoftelen heeft bekend gemaakt, en door den Doop en 't Avondmaal die leer nader wilde ophelderen, en 't geloof van den Chriften in Hem verfterken, als de eenige oorzaak van heil en zaligheid door zyn lyden en dood aangebragt. Derhalven dient de agtervolgende bediening dier bondzegelen tot beveiliging der waarheid van onzen Cliriftelyken Godsdienst. R 2 NE-  26o NEGENTIENDE GESPREK. NEGENTIENDE GESPREK over de voorzeggingen van jesus ten opzicht van zyn lydpn en verheerlyking. het geen zynen discipelen zoude overkomen. ver-, scheiden andere merkwaardige voorzeggingen , byzonder de vbrwoesting van 't joodsche land en den dag van 't algemeen oordeel. eenige stichtelyke en nuttige aanmerkingen. VADER. Ik ben nu weder gereed , myne waarde Kinderen! om myn Gefprek met u te vervolgen aangaande den dierbaareu perfoon des Verlosfers jesus christus ; heb ik Hem te vooren doen befchouwen als dien grooten Leeraar der Gerechtigheid, die den wil van God betrekkelyk onze zaligheid volkomen heeft geopenbaard; ik wilde dezen gezegenden Middelaar nu doen kennen, als een  NEGENTIENDE GESPREK, aöi^ een Propheet, die veele voorzeggingen deed van toekomftige gebeurtenisfen, die voor 't grootfte gedeelte reeds vervuld zyn, en eenige nog vervuld moeten worden; ,en in een volgend Gefprek, hoe Hy de Godlykheid zyner leer door een verbazend aantal van wonderwerken heeft beveftigd. JAN. Wy zullen dan nu 's Heilands voorzeggingen hooren; ik heb die meermaal gelezen by de Euangeliften, doch uwe aanmerkingen en uitleggingen zullen daar veel licht aan byzcttcn. VADER. jesus deed voorzeggingen, die zyn eigen perfoon betroffen, vervolgens wat zyn discipelen zoude overkomen, eindelyk nog veele andere zaken. MIETJE. Wat voorzeide j n s u s met opzicht tot zyn eigen perfoon ? VADER. jesus wist te vooren al 't lyden dat over Hem komen zoude en de heerlykheid daar na volgenR 3 de.  2Ó2 NEGENTIENDE GESPREK. de. Meermalen gaf Hy dit aan zyne disci pelen te kennen (*) en .zomtyds in onderfcheiden byzondcrheden, welke daar by zouden plaats hebben, zo vinden wy 't Matth. xx: 18 en 19, ziet wy gaan op naar Jerufalem, cn de Zoon des menfchen zal den Overpriejleren cn Schriftgeleerden overgeleverd worden; en zy zullen Hem ter dood v er oor deden, cn zy zullen Hem den Heidenen overleveren, om Hem te befpotten cn te gecsfelen, cn te kruifigen, en ten derden dage zal Hy weder op/laan. De Heiland ging toen naar Jerufalem om 't laatfte Pafcha voer zyn dood aldaar te houden; en 't was twee dagen voor dat feest, dat de Joodfche Raad vergaderde om te fpreeken, hoe zy jesus met liftigheid vangen en dooden zouden; doch 't befluit was, dat zy zulks na 't Paaschfeest doen zouden, om te verhinderen, dat wegens de menigte Jooden, die dan van alle oorden des lands in de ftad kwamen, geen oproer onder 't volk voorviel. Op dat zelve oogenblik, dat de Joodfche Overheden zaam gekomen waren, om elkander over dit ftuk te (*) Matth. xvl: ai. xvii: 22 en andere plaatzen meer.  NEGENTIENDE GESPREK. 063 te raadplegen, voorfpelde jesus aan zyne discipelen, dat Hy voor 't einde van 't feest zou worden overgeleverd om gekruist te worden (*> MIETJE. Dit was geheel ftrydig jegens 't befluit der Jooden. VADER. Des te meer ftraalt jesus Godlyke alwetendheid door, want hun befluit wierd verydeld, en 't kwam juist zo uit, als de Zaligmaker gezegd had, gelyk ik u in 't vervolg toonen zal. MIETJE. Wat is alles wonderlyk en Godlyk? VADER. De Heiland heeft ook zyn begraving en opftanding uit den dooden voorzegd, en wel op den derden dag van zyn begravenis, want jesus zeide Malth. xu: 40, gelyk Jonas drie dagen en drie (*) Zie Matth. xxvi: 1 $. R 4  36* NEGENTIENDE GESPREK. drie nachten was in den buik des wahischs, alzo zal de Zoon des menfchen drie dagen en drie nachten wezen in 't harte der aarde, In 't harte der aarde, dat is in de aarde, in 't graf, en wel juist drie dagen, niet langer, want anders zou zyn heilig lichaam aan verderving onderworpen zyn geweest, gelyk 't lichaam van lasarus *t welk vier dagen in 't graf had gelegen (*); 't welk by den Heiland geen plaats moest hebben (f). JAN. Was de Propheet jonas geduurende zyn verblyf in den visch een voorbeeld van jesus? VADER. Dit hebben zommige gedacht, doch is zeer onwaarfchynlyk. jonas kon in zyn handelwys geen voorbeeld zyn van messias ; want hy was ongehoorzaam aan Gods bevel, tóen hy over de aee 'naar Tarfis vlugtte , ook niet in zyn verblyf in den visch, dewyl 't uit de gefchiede- O Joh. xi: 39. Ct) Ps. xvu 10.  NEGENTIENDE GESPREK. 265 nis niet blykt, dat hy dood in dien visch was, gelyk jesus dood was geduurende zyn verblyf in 't graf. Zie daar meer dan eene ongelykheid, waarom jonas geen voorbeeld van messias is geweest; doch jf.süè vergelykt zich by jonas met opzicht tot de drie dagen, verder moeten wy de vergelyking niet uitftrekken , even als jesus zeide Joh. xn: 23, 24. De uur is gekomen , dat de Zoon des menfchen zal verheerlykt •worden. Voorwaar, voorwaar zeg ik u: indien 't tarwegraan in de aarde niet valt en fterft, zo blyft 't zelve alleen, maar indien 't ft'erft, zo brengt 't veel vrugt voord. Wie zal hier zeggen, dat 't tarwegraan een voorbeeld is van christus jesus? 't is geen voorbeeld, maar Jefus vergelykt 'er zich mede ten aanzien van 't voordbrengen der vrugten (*)• JA N. Gelieft nu voord te gaan. VA- (*) jesus heeft nog op meer andere plaatzen zyne opftanding voorzegd, zie Joh. ii: 19. Matth. Xvi: 21. Luk. xvin: 31. R5  2.66 NEGENTIENDE GESPREK. VADER. jesus wist ook dat Hy na zyn dood en opftanding niet lang op deze aarde zou blyven, maar ten hemel zoude opvaren , en van die aanflaande heerlykheid gaf Hy ook berigt aan zyne Apoftelen voor zyn laatfte lyden, men vindt 't zelve Joh. xiv: 4, %. In 't huis myns Vaders zyn veele wooningen, anderzins zo zoude ik 't u gezegd hebben , ik gaa heenen om u plaats te bereiden, cn zo wanneer ik heenen zal gegaan zyn, cn u plaats zal bereid hebben, zo kome ik weder, op dat gy ook zyn moogt daar ik ben ("')• Alle deze voorzeggingen, die jesus gedaan heeft aangaande zyn lyden, dood, begravenis , opftanding, hemelvaart en verdere verhecrlyking , zyn volkomen vervuld geworden. MIETJE. Heeft jf.sus ook voorfpeld wat zyne discipelen zoude overkomen ? VA- (*) Zie ook Joh. xm: 32, 33, Hoofdfl. xiv: 28, 29. Hoofdit. xvi: 5, 16, 28.  NEGENTIENDE GESPREK. 167 VADER. jesus heeft ook veele dingen aan zyne Apoftelen gepropheteerd , deels onaangenaame dingen , maar ook deels dingen , die hun zeer aangenaam moeften zyn, en hun tot veel bemoediging en vertroofting dienen konden. MIETJE. Welke waren de dingen , die voor hun niet aangenaam waren? VADER. De Zaligmaker voorzeide, dat zyne discipelen aan veel lyden zouden onderworpen zyn. jesus zeide by de uitzending zyner Apoftelen (*): Wagt u voor de menfchen, want zy luiten u overliveren in de raadsvergaderingen, cn in hunne Synagogen zullen zy u geesfelen , enz. En kort voor des Heilands fterven zeide Hy tot hen: Gedenkt des woords dat ik tot u gezegd hebbe: een dienstknegt is niet meerder dan zyn heer. Indien zy my vervolgd hebben, zy zullen ook u vervolgen; iti' («) Matth. x: 17.  268 NEGENTIENDE GESPREK. indien zy myn woord bewaard hebben, zy zullen ook 't uwe bewaaren (*). En een weinig daar na fprak Jefus: Zy zullen u uit de Synagogen werpen; ja de uur komt, dat een iegelyk, die u zal dooden, zal meenen Gode een dienst te doen Q ). Vervolgens voorfpelde jesus, hoe een van zyne discipelen, en wel in 't byzonder judas Hem zoude verraden C $ ) i hoe petrus Hem driemaal zoude verlochenen (**); hoe zy alle door de vlugt Hem verlaten zouden (tt)- Dit alles is ook za voorgevallen, gelyk jesus gezegd had, fchoon petrus daar geen geloof aan floeg. MIETJE. Welk is nu 't aangenaame, dat jesus aan zyne discipelen bekend maakte? VA- (*) Joh. xv: 20. (f) Joh. xvi: 2. (§) Matth. xxvi: 21 25. (**) Matth xxvi; 34. Qt) Matth. xxvi:. 31, Joh. xvi: 32,  NEGENTIENDE GESPREK. 269 VADER. Wanneer de Zaligmaker aan zyn Apoftelen voorzegd had, dat zy voor Stadhouders en Koningen zouden geleid worden, zo voegt Hy 'er by: wanneer 'zy u overleveren, zo zult gy niet bezorgt zyn, hoe of wat gy ff reken zult, want 't zal u in dezelve uur gegeven worden, wat gy fpreken zult, want gy zyt niet die fpreekt, maar de Geest uws Vaders die in u fpreekl En daar jesus wist, dat de meefte zyner Apoftelen wegens de verkondiging van 't Euangelium eenen wreeden dood zouden moeten ondergaan, zo zegt Hy: vreest niet voor de geenen die 't lichaam dooden en de ziel niet kunnen dooden ; maar vreest veel meer Hem, die beide ziel cn lichaam kan verderven in de hel (f). Toen de Heiland fprak van zyn heenen gaan tot den Vader, zo troostte Hy hen, dat Hy eens zou wederkomen, en hen tot zich nemen zou in heerlykheid; dat Hy hun in zyne plaats een anderen Troofter zoude zenden , die by hen blyven zoude tot in eeu- (*) Matth. x: 19. (t) Matth. x: 28.  27o NEfiENTlENDE GESPREK. eeuwigheid, namelyk den Geest der waarheid i en zo wat zy van den Vader begeeren zouden in zynen naam, Hy dat doen zoude, op dat de Vader in den Zoon verheerlykt worde (*). En toen Hy na zyne opftanding ten hemel zou vaaren, zo waren dit zyne laatfte woorden: gy zult ontvangen de kragt van den II. Geest, die over u komen zal, en gy zult myne getuigen zyn, zo te Jerufalem als in geheel Judia en Samaria, en tot aan 't uiterjle der aarde (_ | ). Hoe bemoedigd cn getroost konden nu 's Heilands discipelen zyn? En dit alles is vervuld, gelyk men lezen kan in de Handelingen der Apoftelen van 't ude Hoofdft. en vervolgens. MIETJE. Wat heeft dc Zaligmaker nog meer voorzegd? VADER. Nog verfcheiden merkwaardige dingen. Laat ik u lieden nog 't een en ander vertellen. JAN (*) Zie Joh. xiv. Cf) Hand. i: 8.  NEGENTIENDE GESPREK. 271 JAN en MIETJE. Wy zullen aandachtig toeluifteren. V A D E R. Wanneer jesus eens te Kdpernaum met petrus kwam, zo kwamen de Tollenaars, welke den Cyns inzamelden en zeiden tot petrus : betaalt uw Mee/Ier de didragmen niet! de Zaligmaker die aan niemand cenigen aanftoot wilde geven, zeide tot petrus: gaa heenen naar de zee, dat is 't meir van Tiberias in de nabyheid van Kapernaum gelegen, werp den angel uit, want petrus was een visfeher, en de eerfle visch, die opkomt neem , en «pen hem den mond, zo zult gy eenen flater vinden, neem dien , en geef hem aan hun voor my en u. Welk eene Godlyke ai wetenheid des Heilands, dat zekere visch een ftuk gelds had ingeflokt, cn dat dit geld juist in den eerften visch zou zyn, dien hy optrok, en wel een ftuk gelds van die zelve waarde , waar mede den tol kon betaald worden (*). JAN, (*) Matth. xvu: 34——27.   NEGENTIENDE GESPREK. 273 fpraak (*). Welk een zamenloop van toevallige omftandigheden, deze discipelen zouden eene ezelin met een veulen vinden , op welke nog nimmer eenig mensch had gezeten; dit beest zouden zy voor aan op 't naby gelegen dorp vinden; 't zou vast gebonden zyn ; de eigenaars zouden 'er by tegenwoordig wezen; zy zouden jesus leerlingen over 't losmaken dier dieren aanfpreken > en vervolgens alles gewillig toelaten , en deze dieren aanltouds tot gebruik van den Heiland over hebben. JAN. Onlangs zeide my iemand, dat deze gefchiedenis geen blyk oplevert van jesus Godlyke alwetendheid , want dat 'er wel ligt eene affpraak tusfchen jesus en de bezitters dier ezelinnc met haar veulen kan geweest,zyn, dat zy deze beelten tegen dien tyd moeiten gereed houden tot j e s o s daarom zond , en dat de eigenaars van die dieren, goede vrienden van je sus zynde, zulks ook beloofd hadden, en daar (*) Matth xxi: no. Luk. xix: 29-38, Zach. ix: 9. m. DEEL. S  a74 NEGENTIENDE GESPREK. daar np jesus, om aan zyne discipelen de grootheid zyner alwetenfchap te toonen, hen heeft uitgezonden om die dieren te ontbinden en Hem te brengen. VADER. Wat zeide gy op dit voorwendzel? JAN, Ik antwoorde, dat 't zeer onwaarfchynlyk is, dat men deze zaak op die wys begrypt, daar dit de eenigfte blyk niet is van 's Heilands Godlyke voorkennis; en ik vroeg hem, of men ook volilaan zou kunnen met eene dergelykc uitlegging te geven aangaande den visch, welke een flater in zyn mond had; of hy ook dacht, dat 'er tusfchen Jesus en dien visch eene affpraak was gemaakt? En de man ging op die vraag bcfchaamd heen. VADER. Gy hebt 't Huk zeer wel behandeld. Nu zal ik u verder zeggen, welke voorfpellingen vsn toekomende gebeurtenisfen j es os meer deed : Hy zeide, dat 'er valfche Propheeten zich zouden opdoen, waar onder ook, die zich voor den Mes-  NEGENTIEN DE GESPREK. 275 Mesfias zouden uitgeven; dat Jerufalem en 't Joodfche land zouden verwoest worden; dat 'er in de voleinding der eeuwen een dag van een algemeen oordeel zou plaats hebben, wanneer een iegelyk zou vergolden worden naar zyn werk. ' MIETJE. Ik ben begeerig van deze dingen te hooren. VADER. Wat de valfche Propheeten betrefc, daar van lezen wy Matth. xxiv: 24. En daar zullen valfche Chrifli en valfche Propheeten opfiaan, cn zullen groote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zy [indien 't mogelyk ware} ook de uitverkoorenen zouden verleiden. Van zulke valfche Propheeten fpreken de Apoftelen in hunne brieven, welke 'er na 's Heilands hemelvaart in de Kerk geweest zyn (*). En dat 'er ook bedriegers in vervolg van tyd geweest zyn, die zich voor den Mesfias of Chriftus hebben uitge- ge- C) 2 ThefT. li: 9. 2 Petr. n: 1. tn elders, S 3  276 NEGENTIENDE GESP REE. geven, leeren ons de Kerkelyke Gefchiedenislen (*). J A N. Gelief nu van jesus voorzegging betrekkelyk de yervvoeftiag van Jerufalcm te fpreken. VADER. Om dit duidelyk te doen moet ik vooraf aanmerken, dat 't geen mattheüs verhaalt in 't xxiv en xxv Hoofdftuk eene aaneenhangende redevoering des Heilands is, die haar oorfprong is verschuldigd aan zekere vraag, welke de discipelen aan den Zaligmaker deeden by gele" genheid, dat jesus gezegd had, dat van de pragtige gebouwen des tempels de een fteen op den anderen niet zou gelaten worden, die niet afgebroken zou worden Hier op deeden 's Heilands leerlingen de volgende vragen: zeg. ons, wanneer zullen deze dingen zyn,en welk zal 't O Zie ook tl. Josephus Joodfche Oudheden B. xx. H. 6. Cf) Zie Matth, xxiv: i, 2.  NEGENTIENDE GESPREK. 277 't teken 'zyn van uwe toekom/te, en van de voleinding der waereld? Na dat jesus in 'C vleesch gekomen was, lezen wy nog van ecnc toekomflc van jesus, ook wel van eene toekomst ten oordeel (*"), doch op alle die plaatzen kan men niet denken aan jesus laatfte toekomst by de opftanding der dooden, wanneer jesus zal komen om de geheele waereld te oordeelen, want in zommige plaatzen wordt gedacht op een komst ten gericht wegens de zonden der Jooden, wanneer Jerufalem, de tempel en 't Joodfche land aan de verwoeftirg door de Romeinen zou overgegeven worden. Zo zeide jesus eens tot kajaphas : Van nu aan zult gy zien den Zoon dt s menfchen zittende ter regterhand der kragt Gods, en komende op dc wolken des Jiemtls. Het zou niet lang aanlopen, wil jesus zeggen, of zy zouden in kragt gewaarworden, dat Hy nu zo onfchuldig veroordeeld, de bewyzen van zyne koninglv- k'e (*) Dat 't komen van christus niet overal letekent zyn laat/Ie komst ten oordeel, blykt uit Matth. x: 23. Hoofdft. xvi: 28. Joh. xxi: 23. Rom. xi: 26. Openb. mi: 3« S 3  a;8 NEGENTIENDE GESPREK. ke magt vertoonen zou, waar uit 't zou blyken, -dat God Hem aan zyne regtehand gezet had in den hemel, en de beerfchappy over de waereld had in handen gcgeVen. Wanneer nu de discipelen begeerdeii te weeten, wanneer die verwoes- ' ting des tempels zou plaats hebben, en tevens wanneer de voleinding der waereld gebeuren zou; van 't een en ander dachten zy zouden wel voortekenen zyn; zo fpreekt de Zaligmaker van de eerfte gebeurtenis in 't xxiv Hoofdfluk, en van de laatfte in 't volgend xxv Hoofdfluk. JAN. Ik heb onder 't lezen van Matth. xxiv: 30 en 31, altoos gedacht aan jesus laatfte komst ten oordeel, om dat daar van een weenen gefproken wordt van alle geflachten der aarde, van eea komen des Zoons des menfchen op de wolken des hemels, van een uitzenden van zyne engelen met een bazuine van groot geluid, van een vergaderen der uitverkoorenen uit de vier winden van- 't een uiterfte der hemelen tot 't ander ujterfte derzelve. VA-  NEGENTIENDE GESPREK. 279 VADER. Men moet in aanmerking nemen, dat de Zaligmaker in een gedeelte van dit Hoofdfluk den flyl der oude Propheeten volgt, die als zy van Godlyke oordeclen of gcrichtshandelingen fpreeken, zulks op eene verhevene wys doen, dan vaart God opeenwolke, of'er komen een aantal engelen by (*)• Menfchen, welke onkundig zyn in dien fprecktrant, denken aanflonds aan den dag van 't laatfte oordeel. Hoe veele die de Prophetie van ekoch by den Apoftel judas lezen, denken aan 't algemeen oordeel, dat nog aanftaande is, als zy daar lezen: ziel de Heer is gekomen met zyne veel duizeude Heiligen om gerichte te houden enz., daar't zeker is, datENOCii's Prophetie ziet op den zondvloed. Wanneer God zyn ftrafgerichte over de Egyptenaars zoude uitvoeren, zo lezen wy Jef. xix: 1, ziel de Heere rydl op eene fnelle v/olke. JAN. (*) Zie oei zulke fpreehvyzen Jerem. iv: 13. Dan. Vlij 13- Openb, xiv: 14. S 4  a8o NEGENTIENDE GESPREK. JAN. Nu begint my de zaak duidelyker te wonten, ik was niet bedacht op den verheven ftyl, welke* de Propheeten dikwyls gebruiken. VADER. Het zal u nog duidelyker worden, dat daar niet van den dag des laatften oordeels, maar van de verwoefting des Joodfchen lands gefproken wordt, indien gy 't 34 vers leest, daar Jefus zegt: dit ge/lacht zal geenzins voorby gaan tot dat alle deze dingen zullen gefchied zyn. Nu is die verwoefting van Jerufalem en van Paleflina voorgevallen omtrent veertig jaar na die voorzegging, zo dat voelen van de menfchen, die toen nog jong waren, dezelve beleefd hebben. De Heiland mélt tot 'taS vers, wat die verwoesting zou voorafgaan , namelyk oorlogen en gerugten van oorlogen, groote beroertens, vervolging en verdrukking van jesus discipelen door de Jooden. Dc oorlog zou hongersnood cn peftÜentie voordbrengen, behalven dat 'er ook aardbevingen zouden zyn. De grouweJ der verwaefting zou ook in de heilige plaats, dat is in den  NEGENTIENDE GESPREK. 281 den tempel zich bevinden, volgens daniels voorzegging (*). Vcelen mocftcn met agtcrlating van hunne bezittingen de vlugt nemen naar de gebcrgtens, die in Judea gevonden worden. In alle die verwarringen zouden 'er menfchen zyn, die zich zouden uitgeven voor Verlosfers der Joden uit de heerfchappy der Romeinen , hoedanig men den messias verwagtte , en dus als dc christus; maar 't zou enkel bedrog zyn. jesus christus zou als een blikfem fncllyk 't oordeel over 't Godloos jodendom brengen, 't was toen als een dood lichaam, tot 't welk de arenden vergaderen zouden, hier by vergelykt de Zaligmaker' de Romeinfche benden ( f ). Na alle deze voorafgaande rampen, zou de verwoefting komen, volgens 't co vers. JA N. Ik lees in dat 29 vers van Matth. xxiv, dat de ■ zon zal verduiflerd worden, en de maan zal haar fchyn- (*) Dan.-ix: 27. (t) 7,ie deze fpreekwyzen ook van de Chaldeeuwen gebruikt Hab. i: 8. Zie ook r. schutte H. Jaarboeken 2 D. bl. 205. S 5  a82 NEGENTIENDE GESPREK. fehynzel niet geven, en de flarren zullen van den hemel vallen, en de kragtcn der hemelen zullen bcweegi worden. Deze woord.n begryp ik niet. VADER. Gy moet weeten, myn Zoon! dat deze fpreekwyzen zeer gemeen zyn by de Propheeten, wanneer God een volk verwoeftingen bedrygt. Lees de verwoefting van Babel Jef. xiit, alwaar men in 't 10 vers vindt: de flarren des hemels en zyne geflarnten zullen haar licht niet laten lichten; dc zon zal vcrduijlerd worden, wanneer zy opgaan zal; en de maan zal haar licht niet laten fchynen. Vers 13. Ik zal den hemel beroeren cn de aarde zal bewecgd worden, enz. ff) Inzonderheid is tot opheldering merkwaardig, 't geen wy lezen Joel 11: 30, 3T, welke woorden aangehaald worden door petrus Hand. n: 19, 20. Ik zal wondertekenen geven in den hemel e?i op de aarde, bloed, vuur en rookpilaaren ; dc zon zal (*) Zie o»k Jef. xxiv: 23. xxxiv: 4. Ezech. xxxu: 7, 8. Amos vin: 9. Micb, >u: 6.  NEGENTIENDE GESPREK. 283 zal veranderd worden in duiflernis en de maan in bloed, eer dat die groote cn vreeslyke dag des Heeren komt. Door dien grooten en vreeslyken dag des Heeren kunnen wy niet verftaan den dag van 't laat/Ie gericht by de voleinding der waereld , want Jcel n: 3a lezen wy: En 't zal gefchieden , al wie den naam des Heeren zal aanroepen, zal behouden worden ; want op den berg Zions zal ontkoming zyn , gelyk de Heer gezegd heeft, en dat by de overgeblevenen, die de Heer zal roepen. Want in den dag des laatften oordeels zal de roeping door 't Euangelie ophouden; dus zeer gevoeglyk denken wy bier aan 't oordeel over 't Joodfche volk. J A N. Mag ik nu eene verklaring hooren van die wondertekenen, welke dien dag der verwoefting zouden voorafgaan? VA-  £84 NEGENTIENDE GESPREK. VADER. "Dóór wondertekenen, behoeven wy bier niet te denken aan bovennatuuiiyke tekenen (*) ; maar aan zulke tekenen, die verichriklyk of vreeslyk zullen wezen. Wondertekenen in den hemel en op deze aarde. De Propheet fpreekt eerst van de laatfte, de tekenen op deze aarde zouden zyn bloed, vuur en roolpilaarcn. Verftaa hier door bloed bloedige oorlogen ; door vuur groote brandftichtingen; deze zouden rookdamp verwekken , welke als pilaaren naar de lucht zouden opgaan, cn in den hemel verwekken, dat de zon op den dag zoude verduifterd worden, en de maan door den rook des avonds en nachts eene bloedroode gedaante zou verkrygen. Volgt 'er nu by mattheus de fiarren zullen van den hemel vallen, dit moet men voor eene verdonkering van de ftarren door den verbazenden rook (*) Jef. xx: 3 word 't woord teeken en wonder ge. bruikt voor iets dat niet altoos gebeurt, fchoon 't niet lo. vennatuuriyk is.  NEGENTIENDE GESPREK. 285 rook verftaan, En om dit in een Propheetifchen verheven ftyl uit te drukken , lezen wy: de kragten der hemelen zullen Itweegdworden, vergelyk Jef. yaw. 13. J A N. Nu bevat ik alles duidelyk. VADER. Deze wondertekenen zouden komen eer die groote en vreeslyke dag des Heeren kwam ; zy zouden voorafgaan en den weg baanen tot de geheele verwoefting des lands. J A N. Ik heb nog eene zwarigheid, welke deze is, dat jesus zegt, dat van dien dag en uur niemand weet, ook niet de engelen der hemelen , dan de Vader alleen En by markus vinden wy: noch de engelen die in den hemel zyn, noch de Zoon, dan de Vader (*}. Hoe moet (*) Matth, xxiv: 36. Mark. xm 32,  «86 NEGENTIENDE GESPREK. moet ik dit begrypen, daar j e su s niet alleen mensch, maar ook God is, en dus alwetend? VADER. jesus komt hier voor als Propheet en Leeraar, op wien de H. Geest was uitgeftorti Nu willen de Propheeten oudtyds niet alles; en 't geen zy wiften, willen zy door eene Godlyke bekendmaking des H. Gaeftes. Als God aangemerkt, is christus alwetend, maar zo komt Hy hier niet voor. Het is waar, jesus noemt zich den Zoon, eene benaming die wel eigen is aan zyne Godlyke natuur, doch die de Heiland hier gebruikt, om dat Hy eene opklimming konde maken, als wilde jesus zeggen: de juirte tyd weet noch mensch, noch engel, noch de Zoon, dan de Vader. MIETJE. V/at hebt gy meer over die voorzegging aan te merken? VADER. Dat zy zeer nauwkeurig is vervuld geworden, Wy behoeven flegts te lezen de gefchièdenis van fla-  NEGENTIENDE GESPREK. 287 flavius josephus, welke dien oorlog en de verwoefting van Jerufalcm, den tempel en 't Joodfche land, heeft bygewoond en befchreven, en men zal moeten zeggen, dat men in de jaarboeken der volkeren derzelver weergaa niet vindt aangetekend: eene verfchriklyke hongersnood en pest woedde op de verbazenfte wys in Jerufalem, Waar door veele duizenden naar 't graf gefloept wierden; ftroomen bloeds vloeide langs de Itraatën; groote brandftichtingen, waar onder 't pragtig gebouw des tempels, welke brand eene verbazende rook verwekte, waar door noodzaaklyk de zon moest verduifterd worden, de maan zich bloed rood vertoonen, en de ftarren haaren glans niet konden verfpreiden. Onder dit alles had God gezorgd voor zyn uitverkooren volk, want men leest, dat de Chriftenen voor de verwoefting van Jerufalem ineen Overjordaansch ftedeke genaamd Pella ontweken waren, cn veilig zyn gebleven, jesus vergelykt den tyd voor die verwoefting by de dagen voor den zondvloed, in welke 't grootfte gros der menfchen zeer godloos en zorgeloos was, en vermaant zyne leerlingen tot eene hei*  s88 NEGENTIENDE GESPREK. heilige waakzaamheid en voorzichtigheid, en gaat, na nog een en ander gelykenis gefproken tc hebben, over, om eene voorzegging te doen* aangaande zyne laatfte komst, dewyl zyne discipelen ook gevraagt hadden naar de voleinding der waereld. J A N. Eer gy tot'die voorzegging overgaat, heb ik nog eenige vragen te doen, de eerfte is deze: gy brengt dan alles wat in 't xxivfte Hoofdfluk van mattheus voorkomt tot de verwoefting van Jerufalem en 't land der Jooden; doch in 't softe vers wordt gefproken van dc aarde, als jesus zegt dat alle de gèflachten der aarde zullen weenen; en in 't 3ifte vers wordt gefproken van [V een] uiterfte der hemelen tot \_'t ander] uiterfte derzelve. Deze fpreekwyzen fchynen niet bepaaldelyk eenig byzonder gewest, hoedanig 't Joodfche land is, maar de geheele bewoonde waereld aan te duiden. VA-  NEGENTIENDE GESPREK. 285- VADER. Indien gy dc Griekfche taal verftond, dan zoudt gy weeten, dat 't woord, 't welk onze Overzetters door aarde hier vertaald hebben, op zeer veele plaatfen door land is overgezet, en eene byzonderc landftreekc aanduidt (*), waarom 't zeer wel vertaald kan worden: alle ds ge/lachten des lands zullen weenen. De fpreekwys van 't een uiterfte der hemelen tot 't ander uiter [le der zelve, geeft ook niat te kennen 't wereldrond, maar een landfchap, even of wy zeiden van den eenen gezichteinder tot den anderen. Indien gy u op zekere plaats bevindt, fchynt de hemel, waar in wy de wolken zien op de aarde te ruften, endaar eindigt dan ons gezicht; doch die afftand is zo groot niet daar wy de wolken zien opkomen en ondergaan, 't is flegts eene bepaalde landftreek van weinige uuren. JAN. (*) Zie Matth. ix: 26, 31. Hand. xxvil: 39 m «p zeer veele plaatfen meer. ■III. DEfiE. "V  290 NEGENTIENDE GESPREK. JAN. Een tweede vraag is, hoe moet ik verftaan Match, xxiv: 40, 41. Als dan zullen 'er twee op den akker zyn, de een zal aangenomen, en dc 'ander zal verlaten worden. Daar zullen twee vrouwen maaien in den meulcn, de eene zal aangenomen , en de andere zal verlaten worden. VAD E R. N Het was een gewoonte in 't Joodfche land en in deszelfs omtrek, dat men vrouwen, waar onder ook dienstmaagden waren, gebruikten om molens te malen, die met de hand beftuurd wierden. Dit heeft overal*op deze aarde geen plaats, dus ziet men al wederom, dat de Heiland 't Joodfche land bedoelt heeft (*); doch uw begeerte is om te weeten, wat dit aan- \ ne-\ (*) Onder de Godgeleerden, die Matth. xxiv verftaan van de verwoefting des Joodjehen lar.ds, behoort ook j. F. ostervald in zyn Sleutel des Bybe's van 't N. T. 1 Deel bl. 103. r, schutte H. Jaarboeken, 2de Deel bl. 270.  NEGENTIENDE GESPREK, 2or nemen van den een en 't verlaten van den ander aanduidt. J A N. Dit hebt gy wel Vader! ik weet niet wat dit zeggen wil. V A D E R.. . Zy, die denken, dat de Zaligmaker hier fprëékt van zyn laatfte komst in de voleinding der eeuwen , fcliynen hier wat verlegen te Wezen, hoe men dit gezegde hebbe op té vatten; doch in 't verband befchoüwd , is zulks niet moeilyk, naar de verklaring, die wy van dit Hoofdftuk hebben gegeven. De Zaligmaker had geraden om 't uiterfte dier verwoefting niet af te wagten,Nmaar in tyds de vlugt te nemen vers 15 18. 'Er zouden nogthans 1 veele menfchen zyn, die even zorgeloos verkeerden, als de inwooners der eerfte waereld, die 't'ge' vaar niet bekenden tot dat den zondvloed kwam. In die uiterfte nood , waar in de bewooners Van Jerufalem en 't platte land ftonden te komen, zou 'er veel met overhaafting toegaan, om nog, waar 't mogelyk , zich zeiven en eenige zyner goede vrienden op te Wekken om 't verderf te T 2 ent-  202 NEGENTIENDE GESPREK. ontvlugten : waren 'er twee op een akker, men zoude fpoedig een van beide by de hand nemen ; van twee vrouwen die in een moolen maalden de eene aangrypcn, om een goed heen komen te zoeken. Zulks heeft tog plaats in tyden van fchrlk en verwoefting door den oorlog. Wy vinden deze zelve woorden, en wel nog uitgebreider Luk. xvn: 34-36, na dat de Heiland de gefchiedenis van den ondergang van Sodom had voorgedragen vers 28 en 29. En wy weeten uit 't verhaal van moses (*), dat wanneer lot vertoefde met de zynen, dat de engelen zyne haBd namen, de hand zyner vrouwe, en van zyne twee dogters, om dezelve fpoedig buiten de ftad te brengen naar eene plaats, daar zy veilig waren. J A N. Moeten nog niet eenige dingen voorafgaan, e«r de laatfte oordeelsdag komt ? VA- (*) Gen. xix: 16.  NEGENTIENDE GESPREK. 203 VADER. Ja de bekeering van 't Joodfche volk tot jfsus christus, van welke Paulus fpreekt Rem. xi: 25, 26, want ik wil niet broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zy, op dat gy niet vys zyt by u zeiven ; dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, tot dat de volheid dy Heidenen zal ingegaan zyn, en alzo zal geheel Israël zalig worden , gelyk gefchreven is: de Verlosfer zal uit Zion komen, en zal de Godloosheden afwenden van Jakob. jesus had dit ook aan zyne discipelen voorzegd, dat Hy 't Koningryk onder Israël weder zoude oprichten ; dit blykt, want voor 's Heilands hemelvaart vraagden zy aan Hem, of zulks in hunnen leeftyd gebeuren zou Hand. 1: 6. Heere, zult gy in dezen tyd 't Koningryk aan Israël weder oprichten ? 'Er zoude dan een tyd komen, dat Israël jesus zoude erkennen voor hun Heer en Koning. Hier op ziet de Heiland Matth. xxm: 38, 39. Ziet uw hufc wordt u woest gelaten; want ik zeg u, gy zult my van nu aan niet zien, tot dat gy zeggen zult: Gezegend is Hy, die komt in den naam dcs Heeren. Waarfchynlyk zullen dan de ^.ooden T 3 we-  *94 NEGENTIENDE GESPREK, weder naar hun land keeren en jerufalem weder gebouwd worden, want jesus zegt Luk xxi: 24. Gy zult gevangelyk weggevoerd worden onder alle volkeren; en Jerufalem zal van de Heidenen vertreden worden,-tot dat de tyden der Heidenen vervuld zullen zyn. Dit ftemt ook overeen met verfcheiden Godfpraken des Ouden Teftaments (*). JAN. Wat moet nog meer voor de voleindiging der waereld en den dag des gerichts gaan? VADER. 'Er zal onmiddelyk voorgaan de opftanding der dooden, dat is van alle menfchen, die zedert 't begin der waereld tot dien tyd geftorven zyn, dit 'voorfpelde jesus Joh. v: 28, ze). De uur komt, in welke allen , die in de graven zullen zyn, zyne (dat is jesus) ftem zullen hooren, en zullen uitgaan, die 't goede gedaan hebben tot de op- C*) Jef. lïi: 1—9. Jerem. xxxi: 31-40. Amos ix: *4» 15 ? en andere plaatfen meer.  NEGENTIENDE GESPREK. 295 opftanding des levens, en die 't kmadde gedaan hebben tot de opftanding der verdoemenis. En deze opttanding ftaat in nauw verband met 't houden van 't gerichte, dewyl jesus in 't 27 vers jjeïegd had, dat de Vader Hem had jaagt gegeven ook 't gerichte te houden, dewyl Hy des menfchen Zoon is. Van dit laatlle oordeel vinden wy een breeder voorzegging Matth. xxv: welke gy kunt nalezen. J A N. Zou dit alles zo letterlyk toegaan, b. v. dat de regtvaerdigen en onregtvaerdigen zulke zamenfpraken met j sus den algemeenen Waereldrichter houlen zullen, als wy daar vinden aangetekend ? VADER. Dit is niet nodig te Hellen; de Heiland fielt dit zo voor tot onderwys, om hen te leeren, niet, dat de goede werken den hemel verdienen, want 't Koningryk komt voor als eene erffenis ve rs 34; maar om te toonen, dat 'er geen waar geloof is zonder betragting van deugd en Godzaligheid ; 't zal dan in dien dag duidelyk blyken, wie de X 4 waa  396 NEGENTIENDE GESPREK. waare discipelen van jesus geweest zyn, en wie niet. Laat ik hier nu eindigen, en 't overiee voor myne huisvrouw overlaten. MOEDER. Uit de voorzeggingen van jesus leeren wy op de duideJykfte wys, dat jesus een groot Propheet is, en wel die Propheet, welken moses beloofd had, dat God aan Israël verwekken zoude naar Dcut. xvru: 15. moses had veele voorzeggingen gedaan aan zyn volk, die vervuld zyn en nog vervuld moeten worden; doch de Zaligmaker heeft veel meer voorfpeld, en hoe nauwkeurig zyn reeds de meefte zyner Godfpraken vervuld, zo ten aanzien van zyn eigen lyden, dood, opftanding en verheerlyking, als ook van 't lyden zyner discüpelen, de verwoefting van 't Joodfche land, en veele andere dingen; en uit die nauwkeurige vervulling mogen wy veilig opmaken, dat ook de andere dingen zullen vervuld worden, gelyk de toebrenging van 't Joodfche volk tot zyn dienst, 't vyelk daarom een afgezonderd volk tot nog toe is gebleven, op dat men te zy.  NEGENTIENDE GESP EEK. 297 zyner tyd die vervulling des te klaarer ontdekken zou; als mede de opftanding der dooden en 't algemeen oordeel. Is jesus nu een waar Propheet van God gezonden, gelyk men uit zyne vervulde voorzeggingen moet opmaken, want geen mensch kon die uit zich zelve weeten, dan verdient de Heiland immers geloof in al 't geen Hy geleerd heeft, en ons in de fchriften van 't N. Teftaments is nagelaten, b. v. dat Hy de Zoon van God is, dat Hy de verzoening der zonden door zyn lyden en dood zou aanbrengen, en dat een iegelyk die in Hem als Zaligmaker gelooft, dat is den toevlugt tot Hem neemt om behouden te worden van den toekomenden toorn, die zaligheid in en na dit leven zal deelachtig worden. J A N. Dit dunkt my is zeer duidelyk. MOEDER- Te meer verdienen die voorzeggingen geloof, nadien 't zeker is, en uit de Kerkelyke gefchiedenisfen blykt, dat de Euangeliften hunne fchriften hebben in 't licht gegeven voor de T 5 ver-  £98 NE GENZIENDE GESPREK. verwoefting van Jerufalem en 't Joodfche land, en alles, gelyk ftraks gezegd is, vervuld is, dus kon 'er geen bedrog plaats hebben. J A N. Dit is. zo, doch 't geen my bekommert is dit, dat de Zaligmaker voorzegd heeft, dat de waare beiyders van zyn naam veel lyden zouden ondergaan; aan een wrecden dood zouden Onderworpen zyn; my dunkt, hoe veel hoogachting en liefde ik ook thands voor den Zaligmaker heb, indien ik leefde in tyden van vervolging, en geroepen wierd om myne belydenis met een wrecden dood te verzegelen, ik bczwyken zoude, en't Chrifteudom verzaaken, niet uit liefdeloosheid, maar uit zwakheid des vleeschs. MOEDE 11. Gy hebt volkomen gelyk, wanneer gy op u -zei ven ziet; maar toen 'er tyden waren van verdrukkingen, gaf God aan de opregte aanklevers van den dienst van jesus zo veel genade en onderfteuning van zynen H. Geest, dat zy met al-  NEGENTIENDE GESPREK. 299 alle kloekmoedigheid, ja zelfs met blydfchap, veel fmaad, een zwaar lyden, ja den wreedften dood hebben ondergaan. God geeft die genade niet, als wy dezelve niet nodig hebben, maar juist op dien tyd als 't pas komt.. MIETJE. Hebben wy daar van ook bewyzen in de gefchiedenisfen, want ik denk eveneens als myn broeder ? MOEDER. Wy hebben daar van verfcheiden, ja zeer veele voorbeelden in de H. Schrift, en ook te' vens in de Kerkelyke Hiltorien. De H. Schrift levert ons voorbeelden op: wy zien Hand.v, dat de Apoftelen, na dat zy wegens de verkondiging van 't Euangelie gegeesfcld waren, zich verblydden, om dat zy waardig geacht waren voor den naam van jesus fmaadheid te lyden. Hand. vu vinden wy, dat steïhanus om de belydenis des Chriftendoms wierd dood gefteenigd, en onder 't uitfpreeken der woorden: Heer Jefus onlvangd mynen geest! Reken hun deze zonden niet toe! ontflapen is. paulus zegt Hebr,  Soo NEGENTIENDE GESPREK. Hehr. x, dat de Chriftenen de berooving van hunne goederen met blydfchap hadden aangenomen, wetende dat zy een beter en blyvend goed hadden in de hemelen. Men zie ook wat hy melt Hebr. xi: 35- 38. MIETJE. Zyn 'er ook bewyzen in de Kerkelyke gefchiedenisien na de tyden der Apoftelen V MOEDER. Ongemeen veele, men kan die in 't Martelaarsboek en elders lezen. Men leest van polykar pus die in de eerfte en tweede eeuw geleefd heeft, dat wanneer de gerechtsdienaars uitgezonden waren om hem te vangen, niet vlugten wilde, doch op fterk aanraden van zommigen, die by hem waren, naar een landgoed week; vervolgens door de afgezonden gewapende magt ontdekt zynde, daar hy op een bovenvertrek van een huis zich bevond, wierd hy des avonds overvallen , en konde 't gevaar naar een ander vertrek ontwyken, doch verkoos dit  NEGENTIENDE GESPREK. 301 dit niet , maar zeide : de ml- des Heeren sefchiede. Hy kwam beiasden cn belastte, dat men de ..krygslieden zo veel eeten en drinken zoude voorzetten, als zy begeerden; deze waren verwonderd over zyne hooge jaaren en ftandvastigheid; hy verzogt, dat zy hem een uur wilden verleencn, deed toen een kragtig gebed tot God, en ging met hen (*). M I E T J E. Hielt polykarpus zich ftandvartig? MOEDER. Ongemeen, want voor de vierfchaar ftaande, cn hem gelast zynde christus te verlochenen en te 1 afteren, zo zeide polykarpus: lk heb Hem zes en tagtig jaaren gediend, en Hy heeft my niets beledigd, hoe kan ik mynen Koning lafleren, die my behouden heeft. Met de grootfte kloekmoedigheid deed hy zich aan den paal binden, deed een gebed, en wierd verbrand. Ik zou nog een aan- O) susrïiüs Kerkel. Gefch, 4de boek 15 Hoofdft,  3oa NEGENTIENDE GESPREK. aantal voorbeelden uit de Kerkelyke gefchiedenisfen kunnen leveren van veele Chriftenen, die verbrand, door -t zwaard gedood, voor de wilde beeften geworpen, of op eene wreede wys voor de naam en zaak van jesus 't leven gelaten hebben, en zelfs met veel 'blydfchapj doch hebt gy lust, ik zal u in een boek dit laaten leezen, 't is wel ontroerend, maar nogthans nuttig dit te weeten. ' J A N. Ik moet my nogthans verwonderen over hunne gelatenheid, ftandvaftigheid en kloekmoedigheid in 't ondergaan van zo veel wreedheden. Want zy ondergingen zulks vrywillig, voor zo ver zy door verzaking van-'t Chriftendom, en t offeren aan de Goden der Heidenen die ftraf hadden kunnen ontgaan. MOEDE R. Zy waren buiten twyfel gedachtig aan j ft s u s les tot zyne discipelen, en verder tot alle gelovigen Matth. x: 28. Vreest niet voorde geenen, die 't lichaam dooden, cn de ziel niet kunnen dooden ; maar vreest veel meer Hem, die bei-  NEGENTIENDE GESPREK. 303 beiden ziel en lichaam kan verderven in de hel. Volgens 't getuigenis der oudheid fcheenen veele Martclaafèii zulke zwaarè pynen niet te gevoelen als hunne vyanden zich voórfteldén, cn men denken zou. Het zy dat dit wierd veroorzaakt door den ruimen invloed der Godlyke genade, die hen bezielde, en door een klaar,inzien der aantlaande heerlykheid, die op hen wagtte; 't zy uit andere oorzauken, die God in zyne Voorzienigheid daar (lelde. En handelden zy niet wys, dat ,zy dit kortftondig leven vcrfmaadden , jesus getrouw waren tot den dood, om de kroone des eeuwigen levens te beërven, gelyk jesus door johannes deed fchryven aan de Gemeente van Smyrna.(*) van welke P0EYKARPU6 Opziener was? • JAN. 't Was verllandig, doch'er behoort, dunkt my, eene byzondere onderfteuning van God tce, gelyk k llraks zeide, om zulk een wreede dood te ondergaan. , (*} Openb. 11: 10.  304 NEGENTIENDE GESPREK* MOEDER. Dit is zo, doch laat ik u herinneren, 't geetl zeer bekend is , dat 't zomtyds gebeurt, dat iemand door eene lichaamlyke kwaal langen tyd op ~deze aarde aan een groote fmerte kan onderworpen zyn,, die in de daad niet minder is dan de wreede dood der martelaaren, ja zelfs erger, om dat die zwaare pynen wecken ja maanden duuren kunnen. Verbeel u nu een mensch , die gelast wordt den Zaligmaker jesus te verlochenen, of zulke dingen te doen, die God mishagen en Hy verboden heeft, op bedryging van een fmartelyken dood te ondergaan zo hy weigert, en met beloften van groot aanzien en veel tydelyke voordeden in dit leven indien hy zulks doet. Stel nu eens, dat zulk een mensch inwilligt om den Heer jesus te verlochenen, en hy wordt kort daar na ziek, want dit is zeer wel mogelyk , en kan zelfs dien zeiven dag gebeuren, cn God bezoekt hem op dat ziekbed met Vreesiyke pynen, dagen öf weeken agter elkander; eindelyk fterft hy en Wordt eeuwig ongelukkig, komt in de verdoemenis, alwaar weeninge en der knersfing der tanden zal plaats hebben. Stel hier te-  NEGENTIENDE GESPREK. 305* tegen over een Chriften, die volftandig blyft in de belydenis van jesus, deze ondergaat door zyne vyanden een wreeden dood, doch door dezen dood gaat hy over in eene eeuwige zaligheid , hy geniet aanftonds eene, onuitfpreeklyke heerlykheid naar de ziel, en zyn lichaam zal ook ten jongften dage opgewekt worden in heerlykheid om altoos by den Heere te zyn. Zeg my, wie is 'er beter aan de eerfte of de laatfte ? jan; Voorzeker de laatfte, nu kan ik paulus begrypen, als hy zegt: Rom. vin: 18, wantik honds 't daar voor, dal 't lyden van dezen tegenwoordigen tyd niet is le waardeeren tegen de heerlykheid die aan ons zal geopenbaard worden. MIETJE. Is 'er ook nog meer uit te leeren? moeder. Ja, want de Heere jesus heeft ook voorzegd, dat 'er een algemeene oordeelsdag zal plaats hebiii. deel. V ben.  3o6 NEGENTIENDE GESPREK. ben. Dezen moet gy u geduurig voor oogen ftellen, een tyd van vergelding, God zal dan een ieders werk in 't gerichte brengen, na dat hy gedaan heeft, 't zy. goed 't zy kwaad. De geduurige herinnering daar van kan u lieden nuttig zyn. JAN en MIETJE. Waar toe? MOEDER. Dat gy op deze aarde in vreeze zoekt ta wandelen, en denkt, ik~~zal van alle myne verrigtingen eens rekenfehap moeten geven in den dag des oordeels. Ziet gy dat 't den Godloozen vóorfpoedig gaat op aarde, en de Godvrugrigen tcgenfpoed, vervolging en verdrukking ondervinden moeten; denkt dan 't is hier de tyd der vergelding niet, de boosheid zal tog eens den Godloozen dooden, en die den Heere'haaten zullen fchuldig verklaard worden. Ziet ge, dat de richters der aarde onregt plegen, denkt dan aan Salomo's taal Predik, ui: 16, 17. Foor der heb ik ook gezien onder 'de zon, ter plaats des gerichts aldaar was godloosheid.  NEGENTIENDE GESPREK. 507 d heid. Ik zeide in myn harte: God zat den } regtvaerdigen en den Godloozen oordeelen, want \ aldaar is de tyd voor alle voornemen, en over alle I werk. Voor 't overige zeg ik u met johannes (*) En nu kinderkens blyft in Hem , op dat, wan| neer Hy zal geopenbaard zyn, wy vrymoedigheid I hebben, en wy van Hem niet befchaamd gemaakt J worden in zyne toekomjle. S.J CO 1 Joh. n: 28* TWÏN-  So8 TWINTIGSTE GESPREK. TWINTIGSTE GESPREK wondf.rweu.ken, die jesus op deze aarde verr1gt heeft, zo in 't uitwerpen van booze geesten als 't/geneezen" van veele -ziekten en kwalen, gelyk ook nog verschei den andere wonderen. eenige nuttige aanmerkingen betrekkelyk dit stuk. VADER. JNJu komen wy wederom tot een aangenaam ftuk van onderwys en nut, namelyk de mirakelen of wonderwerken, die jesus op deze aarde heeft bedreven, welke niet alleen dienden tot beveiliging van zyne Godlyke leer, maar tevens zyne menschlievendheid duidelyk deeden blyken ; zo fprak 'er petrus van aan 't huis van korni lius Hand. x: 38. Belangende Jefus van Nazarcth, hoe Hem God gezalfd heeft met den H. Geest over de  TWINTIGSTE GESPREK. 309 II. Geest en met kragt; welke ['t land'] doorgegaan is, goed doende, en genezende allen die van den Duivel overweldigd waren, want God was met Hem. Gy zult ook in 't verhaal der Euangelisten zien, dat (eenige weinige uitgezonderd,) de meefte mirakelen hebben beilaan in 't geneezen van ziekten en kwaaien, in 't uitwerpen van Duivelen, en in 't opwekken van dooden. MIETJE. Wat is eigenlyk een mirakel of wonderwerk? want ik heb door natuurkundige proeven al veel gezien, 't welk een wonderwerk fchynt te wezen , b. v. dat de zeilfleen op zekeren afftand 't yzer naar zich trekt , en veele dergelyke zaaken meer. VADER. Door een wonderwerk verftaan wy een daad van Gods magt zonder tusfehenkomst der tweede oorzaak; of met andere woorden een onmiddelyk gewrogt van God. Wy zien dat boomen en planten uit de aarde voordkomen dit is een V 3 daad  3io TWINTIGST E GESPREK, daad van Gods magt, want wy menfchen kunnen dien wasdom niet geven; doch wy noemen dit evenwel geen wonderwerk, want hier komt natuurlyk een middelyke oorzaak tusfchen beiden , namelyk 't zaad in de aarde geworpen en door regen en warmte gekoefterd. Ik neem de zeihleen, en houde die op een bepaalden afftand van een ftukje yzer van zekere bepaalde zwaarte, en men ziet dat dit yzer naar den zeihleen nadert en zich daar aan vasthegt; wanneer gy zulks op dezelve wys doet, zal 't insgelyks plaats hebben ; laat uw broeder 't doen, men ziet 't zelve; een blyk dat alles natuurlyk is door eene middeloorzaak. Befchouw nu hier by de wonderen van jesus, door een enkel woord fprekens wekte Hy dooden op, genas Hy verouderde kwaaien, gaf Hy blinden 't gezicht. Indien dit nu geen wonderwerken geweest waren, moest dit plaats hebben, zo dikwyls iemand anders die zelve woorden fprak, die jesus gebruikte. Waar heeft men ooit met grond van zekerheid vernomen, dat iemand, die geen waar Propheet was, o gezant van God, dooden heeft levendig gemaakt? JAN,.  TWINTIGSTE GESPREK. 311 JAN. Ik heb zo even opgemerkt, dat gy 't geneezen van ziekten en 't uitwerpen van Duivelen onderfcheidt; doch zou men dit niet voor dezelve zaak kunnen houden, 20 dat de bezetenen, menfchen waren, die aan vallende ziekten, zenuwtrekkingen, ofookwelaan raazernye onderworpen waren, en dat de Jooden, die veel van booze geefteu fpraken, en 't mcefte kwaad aan den Duivel tocfchreven, zulke menfchen Dutvelbezetenen noemden; en dat de Zaligmaker zich gefchikt hebbe naar die volks vooroordeelen, cn voorgaf Duivelen uit te werpen ? VADER. Ik kan dit gevoelen niet omhelzen, ten zy ik duidelyke plaatfen der H. Schrift tot dit gevoelen verdraaijen wil; en wel om deze redenen: in ' zommige plaatfen des N. Teilaments worden dc bezetenen duidelyk onderfcheiden van zieken en kranken, en zulke dingen worden daar bygevoegd, welke men van geen lichaamskwalen verftaankan, gelyk Mark. 1: 34. En Hy genas 'er veelen, die door verfcheiden ziektens kwalyk gefield waren, en V 4 wierp  §12 TWINTIGSTE GESPREK, wierp veele Duivelen uit, en Hy liet de Duivelen niet toe te [preken, om dat zy Hem kenden (*). jesus liet zich zomwyl door woordwisfeling in met de booze geeff en, die zo fpraken, dat 't blykt, *t antwoord niet kwam van de menfchen die bezeten waren, maar van den boozen Geest, zie Luk. iv: 33-35. mjkas die een medicynmeefter was naar Kol. iv: 14, en 'er dus wel over oordeclen kon, fpreekt daarom zeer duidelykLuk. rv: 33, als hy zegt, dat in de Synagoge een mensch was, die den Geest eenes onreinen Duivels had; ja die zelve lukas gebruikt Hand. x: 38 in plaats van 't Griekfche woord Daimon of Daimonion, 't welk by de Euangeliften van de Duivelen, die in menfchen waren, gebezigd wordt, een ander woord namelyk Diabolos, om dat wy te duidelyker zouden begrypen, dat hy den Duivel 'er door verltaat. Indien 't eene dwaling der Jooden was, dan js 't wonderlyk, dat j e s u s, die niet hebbe te keer (*) Zie ook Matth. x: 1, 8. Mark. vi: 13. xvi: 17, ï8. Luk. iv: 40, 41. yni: 2. xui; 32.  TWINTIGSTE GESPREK. 313 keer gegaan, 't geen van belang zou geweest zvn. Het is niet nodig, dat wy opgeven de wVhoe de Duivel die menfchen bezeten hebbe, dewyl 'er zo veel in de natuur ons nog onbekend f, maar laaten de beftryders van d.t gevoelen eens op goede gronden aantoonen: of dat er zulke booze geelten niet zyn in de natuur, of met tunnenzyn,ofzozy'eralzyn, dat zy op de üchaamlyke gefteldheid van een « « werken kunnen. En ftaande 't gevoelen dat er , geen booze geest iemand kan beztelen dat zulks V£ne volksdwaling is, en men 'er zicktens of hchaamskwalen door verftaan moet; hoe maakt Zn 't.dan met die dienstmaagd, van welke men feest Hand. xv« 16-18 ? had die ook eemge krankheid of ongefteldheid van welke zy genezen wierd, en was haare waarzeggery enkel een voorg ven? zo ja, wat zegt 't dan dat paulus Tde tot den Geest: ik gebiedt urn den naam van Jefus Chrijlus, dat 4 van haarmt*aat en hy sring uit ter zeiver uur. En van Cty'd a/waren de Leren van de oienstm^ *t loon der waarzeggery kwyt, ziet dit Hand. V 5 XVU  Si4 TWINTIGSTE GESPREK. xvi: 19 (*). Laat ik u eene merkwaardige gebeurtenis vcrhaalen. JAN en MIETJE. Als 't u gelieft Vader. s VADER. Tegen over Galilea aan de oostzyde van 't meir Tiberlas had men eene ftad genaamd Gadara, welke naar 't getuigenis van josephus door Grieken of Heidenen werd bewoond, en naar die ftad droeg die landftreek den naam van 't land'derGadareenen, of ook wel naar eene andere nabygelegen plaats 't land der Gergcfeenen; je-sus daar komende ontmoette volgens mattheus verhaal aldaar twee bezetenen van booze geesten; markus en i.ukas maken flegts gewag van eenen Cf), waarfchynlykst, om dat die de ergfte was, ' (*) Ik heb die bewyzen meest ontleend uit 't /radje JVerk van y. vak Hamelsveld de Bybel verdedigd 2 Peel bl. 281 284. (t) Matth. vin: 28. Mark. v: 1. Luk. v«i; 26.  TWINTIGSTE GESPREK. 315 was, en jesus 't meest met die zich inliet; deze mensch had gefcheurde kleederen, en hielt zich meest op in de graflieden, 't welk in dit land gefchieden kon, om dat die meest uit holen en fpelonken beftaan, in welken men zich kan ophouden; deze man was zo razend en fterk, dat banden en ketenen door hem wierden verbroken. De bezetene den Heer je sus ziende viel voor Hem neder en zeide met eene luider ftem: wal heb ik met u te doen Jefus gy Zoone Gods des Allerhoog-, ff en ? Ik bid u, dat gy my niet pynip. Gy lieden begrypt ligtelyk, dat deze taal niet van dezen ongelukkigen man kon komen, noch een bewys was van razernye, maar van de booze geeften, die in hem gevaren waren. Wanneer jesus zyn naam vroeg, was 't antwoord Legio, 't welk by Romeinen wel omtrent 6000 manfehap uitmaakte, doch hier voor een veeltal moet genomen worden, want lukas zegt: veele Duivelen waren in hem gevaren. Dat wy hier door de woorden van den Duivel bezetenen aan geen ziekte denken kunnen, blykt verder, dewyl de Euangelist zegt, dat de Duivelen baden, dat jesus, die hen,  3i<5 TWINTIGSTE GESPREK. hen uitdreef, niet gebieden zoude, dat zy in den afgrond moeiten heenen yaaren. MIETJE. Hoe liep dit af? VADER. In die Landftreek, welke meest Heidenfche inwooners had, waren Zwynenhoeders, welke op een dier bergen omtrent twee duizend varkens weidden, en de Duivelen baden jesus in die kudde zvvynen te mogen vaaren, 't welk jesus toeliet, cn ten gevolg had, dat alle de zwynen van de (teilte des bergs in 't Galileefchc meir Hortten en verdronken , waar op de veeherders vlugtten en zulks in de ftad en derzelver nabuurfchap bekend maakten. Intusfchen was de ellendige man gered, zat aan jesus voeten neder, en had zyn volle verftand. JAN.  TWINTIGSTE GESPREK. 317 J A N. Deze daad van den Heiland ftrekte tot nadeel van de eigenaars der zwynen. VADER. Wy leezen niet, dat de Zaligmaker aan de Duivelen belastte in de varkens te vaaren, maar dat Hy zulks toeliet ;Aoch voor die toelating zal jesus gewichtige redenen hebben gehad, 't zy om de bewooners dier Iandftreek te tuchtigen wegens hunne zonden, 't zy om hen te beproeven, of zy jesus, wegens 't groote wonderwerk aan den bezetenen perfoon bedreven, niettegenftaande dat tydelyk nadeel, 't welk zy door 't verlies der zwynen leeden, zouden erkennen als de Propheet van God gezonden, die in de waereld komen zoude. Doch 't was van dit gevolg niet, want de inwooners baden Hem, dat Hy uit hunne landpaalen vertrekken wilde. MIETJE. Wat is 'er meer over de Duivelbezetenen aan te merken? VA-  318 Twintigste gesprek. vader. Dat zommige behalven dat, nog aan ziektens en ongemakken onderworpen waren. Zo leezen wy van iemahd die (fora was en van den Duivel bezeten Matth. rx: 32; van iemand die ook tevens blind en (torn was Matth. xn: 22'(*). JAN. Ik begryp niet, wat de Zaligmaker zeggen Wil Matth. xn: 27. Indien ik dooi- BeUzehul de Duivelen uitwefpc, door wien werpen ze dan uwe zoonen uit. Wie moet men door die zoons der Pharifeen verftaan, en hoe hadden die magt om Duivelen uit te werpen ? VADER. Het woord zoonen zegt zulke menfchen, die uit de Pharifeen, of meer in 't gemeen, uit de Jooden afftamden, en dus Joodfche menfchen, die even zo wel als j e s u s Duivelen uitwierpen. Zommige verftaan hier door de 12 Apoftelen en 70 Discipelen, die jesus had uitgezonden, en * ( ook (*) Zie ook Matth. xvu: 14-—21.  TWINTIGSTE GESPREK. 319 ook Duivelen gewoon waren uit te werpen, zie Matth. x: o. x: 17; doch behalven dezen, waren 'er nog andere Jooden, welke gezien of gehoord hebbende, dat deze discipelen in den naam van jesus Duivelen uitwierpen, dit hebben nagevolgt, en God deed hun dit gelukken, op dat de naam van j e s u s zynen Zoon te meer'zoude verheerlykt worden. Dat 'er nu zulke Joodfche perfoonen geweest zyn, blykt, om dat jesus zegt Matth. vu: 22. Veekn zullen ten dien dage zeggen: Heere Heere, hebben wy niet in uwen naam gepropheteerd, en in uwer, naam Duivelen uitgeworpen, enz. Ja wy treffen een byzonder perfoon van zulke menfchen aan, Mark. jx, daar jo hannes tot jesus zegt in 't 38 vers. Mee/Ier wy hebben eenen gezien, die de Duivelen uitwierp in uwen naam, welke ons niet volgt, enz. De Pharifeen nu hadden aan die Duivelbezweerders nooit verweeten, dat zy dit door de magt van Beëlzebul deeden; wat reden hadden zy dan, om dit jesus te verwyten.? Het was dan bittere haat en nyd tegen den Heiland. Zie hier een gedeelte van des Zaligmakers redenee-  300 TWINTIGSTE GESPREK neering tegen die booze Pharifeers (*"): Indien de Satan den Satan uitwerpt, zo is hy tegen zich zclyen verdeeld, hoe zal dan zyn ryk beftaan ? En indien ik door Beëlzebul de Duivelen uitwerpe, door wien werpen ze dan uwe zoonen uit? Daarom zullen die,uwe rechters zyn. Maar indien ik door den Geest Gods de Duivelen uitwerpe, zo is dan 't Koningrjke Gods lot u gekomen. JAN. Ik ben met die uitlegging zeer voldaan; doch begryp niet de woorden, welke in dat zelve Hoofdfluk (tO voorkomen , welke ik u eens zal voorlezen, zy luidea dus: En wanneer de onreine Geest van den mensch uitgegaan is, zo ga at hy door dorre plaatfen, zoekende rüfte, en vindt ze niet; dan zegt hy: ik zal wederkeeren in myn huis, van waar ik uitgegaan ben, cn komende vindt hy 't ledig met bezemen gekeerd en vercierd; dan gaat hy heenen en neemt met zich zeven andere Geefien, boozer dan hy zelve, cn ingegaan zyr:- (*) Matth. xir: 26— 28. Q) Matth. xn: 43 45,  TirjYTlGSTE GESPREK. 321 bm/fe wonen ze aldaar, en 'l laatjle van dien mensch wordt erger dan 't eerjlt. VADER. Deze plaats is zeker moeilyk; om dat onze kennis aangaande de werkingen en bedryven des Duivels gering is; doch dit weeten wy uit andere plaatfen van Gods woord, dat de Duivel, niet alleen op 't lichaam, maar ook op de ziel des menfchen onder de Godlyke toelaating werkzaam is, en dat hy van den bedorven aart of 't booze hart des menfchen zyn gebruik Weet te maken; toen judas geldgierig was, voer de Satan in hem, en werkte op hem, dat hy den Heiland zoude verraden (*), makende hem wys, dat hy daar door gemakkelyk geld kon bekomen; weerlhiat iemand zulke of dergelyke gedachten, dan verlsat hy hem Cf) ; ddch in dorre plaatfen komende, dat is in wildernisfen, daar wei dieren maar geen menfchen zyn, vindt hy geen rulle, dat is geen genoegen, om dat 't ' hem1 (*) Luk. xxn: 3 Joh. xrii: 2. (!) Jak, iv: 7. til! D'J. e L, ~K  322 TWINTIGSTE GESPREK. hem te doen is om menfchen tot 't verderf te brengen. Hy fpant zamen met andere geeften, O zevental betekent hier een veeltal,) om 't vorig mensch,ware 'tmogelyk,te verleiden. Het hart van dat mensch wordt hier voorgefteld als eene wooning, die ledig is, ontbloot van Gods Geest, en met bezemen gekeerd en opgecierd, ?t welk aanduidt een huis gefchikt om iemand eene bekwaame inwooning te verleercn; de Satan daar met zyn gezelfchap inkomende, wordt 't laatfte van zulk een mensch erger dan 't eerfte. De ondervinding leert, dat zommige menfchen door aankloppingen in hun geweetea zomtyds eenige zonden weerftaan, uitwendig Godsdienftig worden, doch met dit alles na jesus ftem niet hooren, Gods genade en den H. Geest niet afbidden tot eene opregte bekeering; dat zulke menfchen naderhand erger worden dan tc voo.cn. Men leeze hier 2 Petr. ir: 20—22. JAN. Uwe ophelderende aanmerkingen maken tWe moeilyke plaats klaar en bevattelyk. VA-  TWINTIGSTE GESPREK. 323 VADER. Doch jesus dreef niet alleen Duivelen uit, maar genas ook allerlei ziekten en kwalen, ' Hy wekte dooden op. Het zou te breedvoerig zyn om u alles te melden , 't welk dc Euangelisten daar van aangetekend hebben, gy kunt 't aldaar lezen. MIETJE. Gelief nogthans een en ander geval, waar in ■ gy eenige opheldering kunt geven, ons medetedeelen. VADER. ' j Myn aandacht valt op geen wy lezen van den geraakten Mark. n: 3, 4. En daar kwamen rzommige] tot Hem brengende eenen geraakten (dat is iemand die door beroerte lam geworden was} die van vier gedragen wierd; en niet kunnende tot Hem genaken, ontdekten zy 't dak, daar Hy was, en [dat] opgebroken hebbende, lieten zy 't beddeken neder, daar de geraakten op .lag. By luk as lezen wy (*): zy klommen op 't dak en lieten hem door de tichelen neder met 't b'ed- (*) Luk. v: iQ. X »  3H TWINTIGSTE GESPREK. beddeken, in 't midden voor Jefus. Dit geval begrypen wy niet duidelyk, ten zy wy kundigheid hebben van de huizen in 't Ooften, welke platte daken hadden, en in 't raidden van zulk een gebouw een binnenplein van boven open , op welke binnenplaats des huizes jesus met de fchaare zich bevond. Deze vier perfoonen, welke den geraakten droegen, bragten hem door middel van den trap, die ter zyde van't huis was, op 't platte dak, en braken een klein , gedeelte der leuning weg, die doorgaans vaxi bakfteenen was opgemetfeld, en lieten, dus den kranken, door vier touwen aan de hoeken van 't bed vast gemaakt, neder in *t middenplein daar jesus was, die hem gezond maakte, zyrte zonden vergaf, zo dat hy in ftaat was zyn beddeken zelfs naar huis te dragen en God verheerlykte. MIETJE. Ik had my die wooning der Jooden voorgefteld a!s de huizen by ons, en kon Jus geenc bevatting van die gefchiedenis maken VA-  TWINTIGSTE GESP EEK. 325 VADER. Laat ik thandsmet een ander geval u bezig houden, 't welk wy vinden Joh. v: 1-9, nameJyk de genezing van een man, die agt en dertig jaaren was krank geweest, en in een der 5 zalen van 't badwater Bcthesda lag, wagtende op de beroering des waters, vermits een Engel op zekeren tyd dat water roerde , en die dan 't eerst daar in nederdaalde wierd gezond, van welke ziekte hy ook bevangen was. Doch deze man had reeds lang daar gelegen, vermits niemand hem hielp, om in dat water zich te baden. De Heiland dezen ziende, en met ontferming bewogen zynde , herüelde hem in een oogcnblik. JAN. Was dit eene natuurlyke gezondheidsbron, of moeten wy hier iets buitengewoons nellen? en had die kranken daar agt en dertig jaaren ziek gelegen? VADER. Zommige houden dit Bethesda voor eene gezondheidsbron, gelyk zulke minerale wateren X 3 in  325 TWINTIGSTE GESPREK, in verfcheiden landen gevonden worden,- tot herftelling van zommige ziektens, en men vertaaldt dan 't woord engel doox bede, en verftaat 'er door een gezant van den Joodfchen raad, die op zekere tyden dit water moest in beweging brengen, omroeren, opdat door behulp van de minerale itof, welke anders na beneden zakte, de gezondheid der kranken des te beter bevorderd zoude worden. Men had vyf zaaien of. overdekte verblyfplaatfen rondfom dezen yyver gebouwdt, en wegens 't een en ander Be thesda, dat is een huis van barmhartigheid genaamd. ' MIETJE. Dit loopt alles zeer natuurlyk af, ik heb mecrmaalcn van gezondheidsbronnen gelezen, en hoe menigmaal verneemt men dat zommige uit ons land naar Duitsland reizen, om tcgens hunne ongeiteldheid van zulke wateren gebruik te maken. J.A N. Ik heb ook wel v:.n zulke bronnen en wateren gelezen, maar nomt, dat die tot genezing llrek- * ' ten  TWINTIGSTE GESPREK. 327 ten van allerlei ziektens en kwalen, gelyk hier van blinden, kreupelen, en verdorden wordt gefproken. Ook heb ik 'er nimmer by gelezen, dat op de beroering des waters juist die, welke daar eerst in daalden, genezen wierden. VADER. Dit is zeer wel opgemerkt, en dus zou ik liever aan eene buitengewoone werking der Godlyke Voorzienigheid denken. En daar in is geen zwarigheid, indien wy flegts nagaan, dat Godonder *t Joodfche volk op onderfcheiden tydea onderfcheiden wonderen van zyn magt en goedheid heefc betoond, vooral ten tyde van moses en van jesus christus. Het zenden van engelen uit den hemel was toen zo ongewoon niet. Men behoeft juist niet te denken , dat men telkens een engel in eene lichaamlyke gedaante^ nederdalen, maar men zag de beweging des waters op zommige tyden, en had ontdekt, dat na die beweging 't badwater den kranken geneesde; dat nu God in zyne Voorzienigheid daar toe eenen engel gebruikte, moeten wy op 't getuigenis van X 4 den  328 TWINTIGSTE GESPREK-. den A portel johannes, die zulks zegt, geloven (*■"). JAN. Had die kranken, welke door jesus genezen Wierd, in een dier zaaien toen reeds agt en, dertig jaaren gelegen ? VADER. Dit wordt veelal gezegd en geloofd, doch johannes zegt zulks niet, noch geeft aanleiding, om dit te denken. Hy mel-t wel, dat hy agt en dertig jaaren was krank geweest, en dus eene, zeer verouderde ziekte of kwaal had, doch zegt alleenlyk, dat hy aldaar, te weten by 't badwater lang had gelegen, dat wil zeggen een, geruimen tyd. MIETJE. Wat hebt gy ons meer te vernaaien. VA- (*) fl. josephus maakt wel geen melding, van dit, badwater, doch 'er zyn meer dingen, welke hy ftilzwyjgende veorbygaat,  TWINTIGSTE GESPREK. 3=9. VADER. In de Oofterfche landen, waar toe ook Paleftiaa of 't land Israch behoorde, heerschte van oude tyden af, gelyk ook nog, de melaatsheid, welke voor eene ongeneeslyke ziekte Wordt gehouden; ik wil 'er mede zeggen, dat zy naar geene geneesmiddelen luifterde. jesus genas ook veele melaatfchen. Op zekeren tyd reisde jesus door 't midden van Samaria en Galika, en Hem ontmoette tien melaatfche menfchen, welke de Zaligmaker om ontferming baden; de Heiland zeide, dat zy zich aan de Priefters yertoonen zouden, en op den weg derwaards wierden zy gereinigd; één van hen, die een Samaritaan was, keerde weder, verheerlykende God, viel voor jesus voeten neder en betoonde zyne dankbaarheid (*> Het is opmerkelyk 't geen maundrel een kundig reiziger door 't Joodlche land verhaalt, dat hem digt by Sichem, thands Naploza geheeten, tien melaatfchen ontmoetten, 't zelve getal dat de Zaligmaker daar omftreeks ge- (*) Lu*, xvli: 11 16. X.5.  S3o TWINTIGSTE GESPREK. genas (*). Doch ik zal u nog grooter wondere» V»n jesus vertellen. MIETJE. Welke zyn die? VADER. De Zaligmaker heeft ook dooden opgewekt, namelyk de zoon van eene weduwe te Nain^ Luk. vn: n—18. Vervolgens een meisje van omtrent twaalf jaaren, zynde de dochter van een Qverfte der Synagoge genaamd jairus Luk. vin: 41 , 42. Inzonderheid verdient onze opmerking de opwekking van lasarus , welke vier dagen was dood geweest en aanvangelyk aan 't bederf onderworpen Joh. xi. JAN. CD Zie maundrel, de tweede brief agter zyne Reize, die hy van Aleppo naar Jerufalem deed in jaar 1698.  TWINTIGSTE GESPREK. %%% J A N. Ik heb die gefch'iedenis gelezen, en yinde dezelve zeer voonreflyk, doch ik lees daar, dat wanneer jf.sus beloofd had, dat las:rus zoude opftaan,martha deszelfs zufter dit verftond. van de opftanding ten laatften dage, en j e s u s toen zeide naar 't 25 vers: /* ben de opftanding en 't leven: die in my gelooft zeil leven al war hy ook geftorven. Deze woorden bagryp ik niet. VADER. Zommige denken, dat de woorden: die in my klooft zal leven, bepaaldelyk zien op lasarus, die een gelovigen was, en nu nog gezegd kon worden in christus te geloven, dewyl de ziel levendig overblyft , en om dat deze lasarus weder uit den dood zou verryzen. Deze verklaring zou waar heeft men ooit gehoort of gelezen, dat iemand in den naam van een Propheet, die een bloot mensch was, mirakelen heeft gedaan? MIETJE. Wat is 'er meer uit te leeren? MOEDER. Wy zien dat jesus, op aarde zynde, allerlie ziekten en kwaaien genas, datHy niemand, zonder dat Hy geneezing toebragt, afwees. Veel meer is de Zaligmaker de Geneesmeefter der ziele, want dit was tog 't voornaame oogmerk van zyne komst in deze waereld, en dit is Hy nog na zyne hemelvaart, en daarom moeten wy tot Hem komen om geholpen te worden. MIETJE. Ik wenschte wel, dat die lieve jesus nog op deze aarde was, of dat ik geleefd had voor eenige (*y Luk. rx: 40. Hand. m; 6. Y 4  344 TWINTIGSTE GESPREK. ge eeuwen, toen jesus zo veel wonderen deed, ik■ zou ook tot Hem gaan, en bidden dat Hy myne zonden wilde vergeven en njyn hart wilde reinigen van boosheden. Het was toen dunkt my een aangenaame tyd voor de bewooners dezer aarde. MOEDER. Deze tyden waren niet gelukkiger dan tegenwoordig. Gy moet hier denken, dat jesus naar zyne menschheid flegts op eene plaats op denzelven tyd kon tegenwoordig wezen; dat Hy bepaaldelyk verkeerde binnen de grenzen van 't Joodfche land, 't welk van hier ver afgelegen is, en gy dus een groote reis van omtrent 600 uuren afftands zoudt hebben moeten doen. Of wilt gy u verbeelden, dat gy een inWooner waard van Palèjliaa, alwaar de Heiland leerde en verkeerde; misfehien had gy dan behoord onder de geenen , die jesus verachtten en verfmaadden, vermits de Heiland in geringheid verfcheen zonder aardfche pragt, en de meeite leeraars onder de Jooden Hem by 't volk zochten verachtelyk te maaken,en zeiden datHy de Duj-  TWINTIGSTE GESPREK. 345 Duivelen uitdreef door Bèèlzebul. Wy weeten nu meer van jesus als de menfchen van dien tyd konden weeten, nu de Zaligmaker uit den dood is opgedaan en ten hemel is gevaaren. Het ongeloof in dien tyd was by veelen zeer groot. JAN. Dit verwonderd my, want de Hedand bevestigde immers zyne leer door zo veele mirakelen. MOEDER. Het is nogthans zo als ik zeg. Wy lezen, dat de Heiland in Galika verkeerende aldaar niet veele kragten kon doen van wegen hun ongeloof, en llegts weinige zieken de handen opleide en genas (*). MIETJE. Hoe! kon jesus geen wonderwerken doen van wegen hun ongeloof; hong dan 's Heilands magt af van 't geloof der menfchen V MOECO Zit Matth. xm: 58 en Mark. vi: 5. Y5  346 TÏFINTIGST E GESPREK. MOEDER. Niet de magt van jesus hong 'er van af, maar 't komen tot jesus om geholpen tu worden. Gy moet de zaak dus begrypen, dat toen jesus in Galilea verkeerde, de meeften niet wilden geloven dat Hy zulk een groot perfoon, zulk een wonderdoend Geneesmeefter was; en dit ongeloof was oorzaak, dat 'erj flegts weinige zieken tot Hem kwamen of gebragt wierd .m; kwamen 'er nu weinigen tot Hem, dan kon Hy ook geen groote menigte genezen. Doch alle de kranken, die tot Hem kwamen, genas Hy. MIETJE. jesus was dan wel zeer liefderyk, zo wel als magtig! MOEDER. Dit is zo. Meest hielp jesus aanftonds de ellendigen; eene enkele reis Helde de Heiland % geloof omtrent zyne genegenheid wel eens op de proef, doch gaf eindlyk de begeerte der ziele. Wy vinden daar van een merkwaardig voorbeeld in eene Kanaaneefche dat is Heidenfche vrouwe wit Syro-Phenicic, die aan jesus verzogt haar , doch-  TWINTIGSTE GESPREK. 347 dochter te verlosfen van den Duivel; jesus fcheen een en andermaal haar bede af te flaan, doch liet zich eindelyk overwinnen (*). En dit leert ons, dat wy by jesus moeten aanhouden. MIETJE. O was jesus nog op aarde! MOEDER. Ik zeg nog eens, gy moet daar niet over bedroeft zyn, dat de Zaligmaker deze aarde heeft verlaten en bezit genomen heeft van zyne heerlykheid in den hemel, want gy hebt gehoord, dat jesus ook de waare God is, alomtegenwoordig naar zyne Godlyke natuur, dus indien gy in uwe binnekamer voor Hem eerbiedig neerknielt, uwe nooden en gebreken aan Hem te kennen geeft, en vervulling of verlosfing affmeekt, Hy kan, wil en zal u hooren; doch leert uit de Kananeefche vrouwe aan te houden in 't gebed. jan: c*) Matth, xv: 21 28.  348 TWINTIGSTE GESPREK. JAN. Nu kunnen wy, denk ik, dit gefprek eindigen. MOEDER. Ik zou 't hier by kunnen laaten; doch nog eene les, myne Kinderen! die van veel gewigt i», zy is deze, dat men in tyds van jesus moet gebruik maken. Wy hooren zo dikwyls, dat wy wegens de zonden en verdorvenheid in een ongelukkigèn toeftand zyn; dat wy ons zeiven niet kunnen helpen; dat jesus de groote Geneesmeefter der ziele is. Doch wy hebben menigmaal zo weinig gevoel van onze geeftelyke krankheid, 't wordt eene draaglyke ziekte, wy geloven niet met ons hart, dat wy 'er fchielyk aan zouden kunsen omkomen; dit alles en wat iets meer is, houdt ons van jesus af, doet ons geen gebruik van Hem maken. O dat wy 't voorbeeld van die blinden mogten naarvolgcn op den weg by Jericho! MIETJE. Vertel ons toch die hiftorie. MOE-  TWINTIGSTE GESPREK. 349 MOEDER. 'Er waren twee blinde menfchen, die aan den gemeenen weg zaten, om liefdegaven van de voorbygangers te ontvangen , (want blinde menfchen kunnen niet werken voor de kost). Deze menfchen hoorden by gerucht dat jesus zou voorbygaan. Van dezen perfoon hadden zy veel vernomen, hoe Hy kreupelen deed wandelen, dooven deed hooren, blinden 't gezicht wedergaf. Deze gelegenheid was al te voordeelig om te laten voorbygaan, misfchien kwam de Heiland nimmer in 't vervolg dien weg bewandelen ; daarom zo dra zy dan uit't gedruis der fchaare, welke den Zaligmaker doorgaans verzelde, bemerkten, dat jesus naby was, zo riepen zy: Heer gy Zoone jjavids ontferm u onzer ! De volksmenigte gelastte hun, dat zy zwygen zouden, dewyl zy door dat geroep verhinderd wierden jesus onderwys te hooren, en misfchien dachten, dat zy enkel een aalmoes begeerden; doch in plaats van zich ftil te houden riepen zy des te fterker: ontferm u onzer, Heer gy Zoone davids! jesus vol van hartelyk mededogen, bleef ftaan, riep ze, en vroeg wat zy begeerden ; en  350 TWINTIGSTE GESPREK. en toen zy verzogten, dat de Heiland hun dé oogen geliefde te openen , toen raakte de medelydende jesus hunne oogen aan, eh terftond wierden zy ziende (*> Deze menfchen begrepen dat 't ongelukkig was blind te zyn. MIETJE. Wat is daar nu verder uit te leeren ? MOEDER. Dat wy den tyd onzer genadige bezoeking niet moeten laten voorbygaan. Nu is 't nog dé wel aangenaame tyd en dag der zaligheid, morgen zou 't te laat kunnen wezen; nu zyn wy, om 't dus uit te drukken, nog met jesus op den weg, dat is wy leven onder dé prediking van 't Euangelie, en hebben wy naar de boodfchap des heils niet geluifterd, 't zal by den dood te laat zyn, dan fterven wy in de zonde, en zyn eeuwig ongelukkig. MIET- (*) Matth. xx: 29 34.  TWINTIGSTE GESPREK. 351 MIETJE. Kunnen wy nog meer uit deze gefchiedenis leeren ? , MOEDER. Wanneer wy van den Heer jesus willen gebruik maken tot onze verlosfing uit onze ellende, om van onze geeftelyke blindheid gei neezen te worden, dan gebeurt 't wel eens, dat 'er veele menfchen tegen opkomen, die ons dit ontraden, die ons in den weg zyn of affcbrikken. Doch, myne Kinderen! luirtert daar niet na, doet als de blinden, bidt en roept des te ernftiger; - j e s u s kan en wil u helpen; fielt u flegts in den weg, en gy zult 'er u wel by bevinden , en ftoffe hebben om God over zyne goedheid grootheid te maken. DRUK-  DRUKFOUTEN en VERBETERINGEN. üladz. 75 Reg. 16 ftaat die lees dien 87 5 den Bybel lees de Bybel —— 106 8 wectcn,aan2e«*veeren aan, . 116 11 die, de Vader lees dien de Vader ■• 237 3 leven lees levens. 287 io vloeide lees vloeiden ! 3°3 r 21 wreede lees wreeden De overige Drukfouten gelieve de Lezer zelve te verbeteren.  HET GODSDIENSTIG HUISGEZIN.   HET GODSDIENSTIG HUISGEZIN IN AANGENAAME EN LEERZAAMS GESPREKKEN TOT BEVORDERING VAN BYBELKENNIS IN GODVRUGT, S. van EMDRE, Predikant te Wageningen, Lid van de Zeeuwfche Maatfchappy der Wetcnfchappen, Correspondeerend Lid van 't Haagsen Genootfchap tot verdediging van den Chriilelyken Godsdienst, enz. berde deels tweede stuk. Te UTRECHT, By WILLEM van YZERWORST, 1796, DOOR  Ceopprobeerd door de Claifis van Overveluwe 1796".  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK v a n jesus lyden èn VerhberlykinG , benevens 't hjulryk oogmerk daar van. hier 1n komt ons Voor t lyden van jesus iït gethsemane, vóór denjoodschen raad, en't geen door pilatus en andere hem is toegebragt tot den kruisdood toe. jesus opstanding , hemelvaart, en zitting aan gods regterhand. welk 't voornaame oogmerk van die vernedering en verhooging bes heilands is. eenige praktikaale aanmerken oen. VADER. J^[et lust my, lieve Kinderen! 't geen nog overig is aangaande den gezegenden perfoon van jesus, thands u mede te deelen. Ik heb u deszelfs leven en leer vermeid, en hoe Hy door voorzeggingen en wonderwerken als een waar in. deel. A Pro-  2 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. Propheet van God gezonden, die leer beveiligd heeft. Nü kom ik aan jesus laatfte lyden tot zyn dood toe; hier op zal ik laaten volgen een duidelyk betoog dat jesus op den derden dag na zyn dood is opgeftaan, vervolgens ten hemel is gevaaren, en gezeten aan de regterhand zyns Vaders; eindelyk zal ik van dit alles volgens den Bybel u 't groote oogmerk opgeven, cn dit zal de inhoud van ons tegenwoordig gefprek uitmaken. JAN en MIETJE. Dit zyn nuttige en belangryke zaaken. VADER. Wat 't lyden van jesus betreft, ik zal u lieden niet bezig houden met al 'tgeen den Zaligmaker op deze aarde is overgekomen, cn dien naam kan dragen, maar ik bepaal my alleen tci jesus laatfte lyden, 't welk Hy onder,r-ui heeft in Gethfemane, voor den Joodfcb .1 Raad, geduurende de regtspleging van pilatus , en op Golgeïlia. JAN.  EENENTWINTIGSTE GESPREK. 3 J A N. Viel al dat zwaarwigtig lyden niet voor in de twee laatfte dagen van 's Heilands leven? VADER. Ja, indien wy zulks rekenen volgens onze dagtelling, dan gebeurde dit Donderdags avonds en Vrydag 's morgens, dus op den vyfden en zesden dag der week; doch naar de rekening der Jooden viel dit alles voor op den zesden dag der week, dewyl Donderdag na zonnen ondergang de zesden dag een aanvang nam, welke duurde tot zonnen ondergang des Vrydags, wanneer de zevende een aanvang nam ; de avond gaat naar die rekening voor den morgen, vergelyk hier mede Ge/s. 1: 5. MIETJE. Gelief ons nu te vernaaien jesus lyden in Gethf&mane. VADER. * Gethfemane was eene landhoeve even buiteu Jèrufakm, oostwaards van dioftad, aan geene A a zy-  4 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. zyde van eene beek genaamt Kcdron, aan den voet van den' Olyfberg. Het woord Geihfernane betekent eene olieper sfe, waarfchynlyk droeg die plaats dezen naam , om dat aldaar olyven geperst wierden. . Men had aldaar een hof, alwaar jesus met zyna discipelen meermaal gewoon was te komen, en zo men denken mag aan iemand van 's Heilands vrienden zal toebehoord hebben, die aan Hem met zyr.e leerlingen den vrijen toegang in denzelven zal hebben vergund. Na dat de Zaligmaker 't laatfte Pafchi gebruikt, 't H. Avondmaal had ingefteld, den gewoonen lofzang by die gelegenheid had gezongen , en eene redenwisfeling met zyne elf t\\oftclen had gehouden, welke men kan lezen joh. xm: 31 tot Houfdft. xiv: 31. zo ging Hy roet hen derwaards. JAN. Heeft jesus op den weg naar Gtthfemane ook nog niet een gefprek met dit elftal gehad? VA-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 5 VADER. Ja; Hy deed eene vertrooftende en leerzaame aanfpraak, welke gy vindt Joh. xv en xvi, en floot alles met een nadruklyk gebed aan zynen hemelfchen Vader, zie 't xvii Hoofdfluk. Na dat Hy dit gebed geëindigd had, zynde nog aan de westzyde van 't beekje Kedron, zo ging Hy over dat water, dewyl aan geene zyde de hof Gelhfemane was gelegen. Agt van zyne leerlingen liet Hy aan den ingang dier hofitede blyven, en leidde de drie overige, namelyk petrus, johannes en jak obus verder den hof in, met oogmerk om te bidden. Doch eer de Zaligmaker dit gebed deed wierd Hy zeer droevig en beangst, en zeide tot zyne discipelen : myne ziele is zeer bedroefd tot den dood toe; blyft hier en waakt met my. MIETJE. Waar over was jesus zo treurig en benauwd % VA- A 3  6 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. De droefheid des gemoeds ontflaat, gelyk men weet, uit eenig zielsverdriet, 't zy wegens eenig geleden onheil, 't zy wegens eenig tegenwoordig drukkend kwaad, en wanneer men zich een toekomend leed, dat groot is voor oogen fieldt, dan gaat met die droefheid ook angst gepaard, jesus had reden van droefheid en angst. De Heiland was de borg zyns volks, die in plaats van zondaaren den toorn Gods moest dragen. Schoon Hy nooit zonden had bedreven kende Hy evenwel den aart der zonde, 't Godonteerende en ziel verdervende daar van ; Gods heilig ongenoegen tegen dezelve; mitsgaders de regtvaerdige ftraf en de geduchtheid van Gods gramfchap. De Vader zou alle de ongerechtigheden van menfchen, die zalig zouden worden, op Hem doen aanlopen, jesus voorzag al 't lydén dat over Hem komen zoude; Hy wist dat zyne discipelen Hem verlaten, een van hun Hem verraden, een ander Hem verlochenen zoude; Hy befchouwde de boosheid en godloosheid van 't aanzienlykst deel der Jooden, die zyn dood begeerden; de onregtvaerdigheid van pi-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 7 pii-atus, die Hem aan een kruis zou doen nagelen; en hoe Hy onder de hevenfte pynen des lichaams en zielsfniarten den geest zou geven. Zie daar, had jesus niet veele redenen om te zeggen: myne ziel is geheel bedroeft, of gelyk men 't vertalen kan : is omringd- vait droefheid, bedroeft tot 'er dood toe, dus eene doodlyke droefheid, die niet dan met den dood geheel eindigen zou. MIETJE. Wat deed jesus in deze angstvallige oogenblikken ? VADER. De Zaligmaker verwyderde zich op een kleinen afftand van zyne drie discipelen, viel in ootmoed op zyn aangezicht en bad zynen Vader, dat deze drinkbeker van Hem mogte voorbygaan, doch met die onderwerping: niet gelyk ik ml, maar gelyk gy wilt. Dit gebed herhaalde de Zaligmaker tot driemaal toe. MIET- A 4  8 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. MIETJE. Wat duidt hier 't woord drinkbeker aan? VADER. Dit duidt aan zeker lyden, zo komt 't meermaal voor (*), en jesus had zyn lyden onder die benaming voorgefteld Matth. xx: 11, kunt gy den drinkbeker drinken, dien ik drinken zal? J A N. Ik heb hier eene bedenking, welke deze is: hoe kon de Heiland verzoeken aan zyn Vader, dat 't lyden voorby ging, had jesus dat lyden niet vrywillig op zich genomen ? en kon Hy zonder zulk een lyden de Borg en Zaligmaker van ons zyn? VADER, Deze bedenking is gewigtig, en men heeft onderfcheiden uitleggingen van die woorden, waar mede ik u niet zal ophouden, Doch alles zal duidelyk worden, indien wy denken, dat jesus niet 't lyden in 't algemeen afbad, want Hy leed zeer (*) Zk Ps. lxxv, 9. Jef. li: 17, en elders.  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. o zeer gewillig; doch Hy bad hier af de hooggaande benauwdheid, in welke Hy zich toen bevond; 't ftond toch in de magt des Vaders Hem daar in langer of korter te doen blyven. Dat je s u s nu bepaaldelyk door den drinkbeker zyne tegenwoordige vrees en groote angst bedoelt, blykt, wanneer wy een ander Euangelist vergelyken! mattheus fpreekt van 't voorbygaan van den drinkbeker (*), doch markus drukt 't uit: zo 't mogelyk ware dat die UURe van Hem voorbyginge CO. Trouwens die angstvallige benauwdheid was zo groot, dat zyn zweet als groote druppelen bloeds van zyn aangezicht op aarde afliepen. Verftaa hier zweet met bloed vermengd (&)• JAN. Heeft de Vader dit gebed zyns Zoons verhoord ? VACO Matth. xxvi: 39. (t) Mark. xiv: 35. (§) Luk. xxn: 44. A5  10 EEN EN TWINTIGSTE-GESPREK. VADER. Zekerlyk ja, luk as tekent aan, dat van Hem gezien wierd een Engel, die Hem verfterkte (*). De Vader zond tot Hem een Engel, die Hem een boodfchap des hemels bragt, die aan den Heiland de verhooring des gebeds aankondigde , en dit diende tot eene ongemeene verfterking en verkwikking voor jesus in deze uur der benauwdheid en angst (f_). MIETJE. Hoe ging 't met de drie discipelen des Heilands ? VADER. Deze waren zeer flaperig wegens moedeloosheid en droefheid over 't geen da Heiland hun aangaande de ergernis, waar toe zy komen zouden, voorfpeld had. jesus wendde zich elke reis , als Hy gebeden had, tot hen, cn vermaande hen, om toch te waken; doch had me- (*) Luk. xxu: 43. Q) Zie ook 't geen Paulus zegt Hebr. v: 7.  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK, n medelyden met hunne zwakheid, en zeide: de geest is wel gewillig, maar 't vleesch is zwak. JAN. Ik begryp niet wat 't zeggen wil, 't geen de Zaligmaker de derde reis tot hun fprak, volgens Matth. xxvi: 45. Slaapt [ nu ] voord en rust , ziet de uur is gekomen, en de Zoon des menfchen wordt overgeleverd in de handen der zondaar en- Hoe kon de Zaligmaker toen zeggen: Jlaapt nu voord cn rust? . VADER. Zommige nemen dit op als eene fpotrede, doch dit is niet waarfchynlyk, de gefteldheid, waar in de Heiland en zyne discipelen zich thands bevonden, laat zulk eene Ironifche wyze van 'fpreeken niet toe. Wy vatten 't liever op by wyze van verwondering en lezen dus: jlaapt gy nu nog voord en rust gy'. ziet de uur is gekomen, enz. Dit komt overeen mét Luk. xxu: 46. En. Hy zeide tot hen, wat jlaapt gy ? jlaat op en bidt, enz. MIET-  xa EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. MIETJE. Hoe liep dit af? VADER. . judas isk'ariöth een van 's Heilands Apoftelen had aan den Joodfchen Raad beloofd voor den prys van 30 zilvere penningen, zynde naar ons geld gerekend ruim zeven en dertig guldens , jesus in hunne handen over te leveren • deze kwam met eene bende volks, gewapend met zwaerden en ftokken, en voorzien met lantaernen en fakkelen, om den Heiland op te fpeuren en gevangen te nemen. Nauwlyks had jesus zyne rede geëindigd, en was bezig den hof uit te gaan of judas verfchynt met zyne gewapende manfchappen om den hof in te dringen, dewyl die plaats van jesus verblyf hem bekend was. Hy had zyn volk een teken gegeven, dat dien hy zoude kusfen, moeften zy aangrypen. jesus verweet judas zyn verraad , wierp zyne vangeren met een woord fprekens ter aarde. pet r u s wilde den Heiland verdedigen, trok zyn zwaerd uit en floeg een dienstknegt van den Hoogenpriefter een oor af; j e s u s genas dit oogen-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 13 oogenblikkelyk, beftrafte petrus, en gaf zich vrywillig over, en wierd toen gebonden weggeleid. ö 'MIETJE. Werwaards bragten zy den Heiland? VADE R. Zy bragten Hem eerst tot a n n a s cn toen tot kajaphas deszelfs fchoonzoon, welke Hoogepriefter was. Niet onwaarfcbynlyk zyn deze oude en tegenwoordige Hoogepriefters naast elkander gehuist geweest^ zo dat deze beide wooningen een gemeen \Sborplein hadden, die niet eene pooit naar den weg uitkwam (*■). De" ze (*) Het Grieks woerd door saaie vertaald, doet veelal iemand denken aan een binnekamer van 'f huis des Hogenpriejlers,doch wordt l>y de mdfle fchryvers ook gebruikt voor opene plaatfen onder den btooten hemel. Men had in de paleizen der aanzienlyhen opene binnenplaat/en, ook wel vêorpleinen voor de huizen, op welke men vergaderingen hield. Het binnen of voorplein, van 't welk in de lydensgefchiedenis van Jefus gewaagd wordt, fchynt in een hooger en laager gedeelte onderfcheiden te zyn geweest, op welks eerfte gedeelte Jefus met den Joodfchen Raad z'ch bevond, en in '{leager deel Petrus met de dienstknegten en dienstmaagden, men zie Mark. xiv: 66.  14 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. ze gedachten geeft niet weinig opheldering aan 't verhaal van johannes met opzicht tot de verlochening van petrus, als hy eerst melt hoe dieApoftel eenmaal jesus had verlochend, zynde de Zaligmaker toen nog by ANNAs,zie>//.xvin: 13—23; en dan in 't 24 vers zegt: Annas dan hadde Hem gebonden gezonden, of liever volgens 't Grieks: heeft Hem gebonden gezonden tot Kajaphas den Hoogenpriefter. Waar op dan van 't 25—27 de tweede en derde verlochening volgt, toen de Heiland by kajaphas was MIETJE. Hoe kwam 't toch, dat petrus, welke jesus immers beminde, zulk eene misdaad beging ? VADER. petrus had by de gevangenneming van den Zaligmaker even als de overige Apoftelen zich op de vlugt begeven, doch een weinig tot bedaaren gekomen zynde, herinnert hy zich zyne belofte aan jesus kort te vooren gedaan, dat hy niet aan den Zaligmaker zoude geërgerd worden en met Hem in den dood wilde gaan; zeer yvcrig en vol vuur zynde keert hy weder, volgt jesus  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 15 sus van verre, komt voor de voorpoort van 't Paleis van 'fplcin daar annas en kajaphas woonden, en werd op de voorfpraak van zeker' discipel, die by de deurwaardfïer bekend was, binnen gelaten; hier wierd hy bekend voor een discipel van jesus, vooral door zyn Galikejche uitfpraak, en werd daar over aan gefproken, doch uit menfchen vrees lochende hy zulks, eerst met eene enkele ontkenning, vervolgers met een eed, cn eindelyk met verlochening van zich zeiven. J A N. Het verhaal van deze driemaalige verlochening wordt wel door alle de Euangeliften verhaald, doch op eene geheel verfchillende wys,met opzicht tot de perfoonen, tegen wie petrus zulks lochende, als mede in betrekking tot zommige omftandigheden. Wat is toch de oorzaak van dit verfchillend verhaal? VADER. De reden is, gelyk meermaal in 't verhaal der gebeurtenisfen plaats heeft, dat elk der Euangeliefchryvers de zaak wel melt, doch ieder by ver.-  16 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. verkorting dezelve voordek; de een heeft meer op die, andere op geene omftandigheden 't oog .geveftigd. Wy moeten 't niet dus begrypent dat petrus flegts driemaal zou ontkend hebben tot jesus leerlingen te behooren, maar op drie onderfcheiden reizen, doch telkens meer dan eens en tot onderfcheiden perfoonen, die hem daar over aanfpraken. MIETJE. Ik ben verblyd, dat hy eindelyk tot berouwen boetvaardigheid is gekomen. V A D.E R. O ja, toen de haan kraaide en jesus daar op petrus aanzag, gedacht hy aan des Heilands voorzegging, en aan zyne groote misdaad, ging naar buiten en weende bitterlyk. En dat dit berouw in opregtheid by hem plaats had, blykt van agteren uit zyne liefde tot Jefus, en yver in zyn dienst. MIETJE. Hoe ging 't met den Heiland? VA-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 17 VAD E R. Het is johannes, welke ons in zyn Euangelie (*) een' onderfcheiden berigt geeft wat 'er aan 't huis van annas gebeurde, dees Hoogenpriester ondervraagde jesus aangaande zyn discipelen en leer; doch de Heiland beriep zich op zyn openbaar onder wys, naar 't welk men onderzoek kon doen. Doch een van annas knegten, welke den haat kende, die zyn meefter tot jesus had, gaf den Heiland een ftag in't aangezicht, zeggende: antwoordt gy alzo dm Hoogenpriefter? De liefderyke Zaligmaker zeide daar op tot befchaaming van dien onbefchoften dienaar: indien ik kwalyk gefproken hebbe, betuigt van 't kwaade , en indien wel, waarom/laat gy my P Hierop zond annas Hem tot kajaphas. Hier liep 't nog boozer af: men zogt valfche getuigen op, om iets uit te vinden, waar door men jesus ter dood kon veroordeelen, doch dit gelukte niet; hier op bezweerde kajaphas jesus, dat Hy zou zeggen, of Hy was de Chriftus de Zoon van God; en wanneer de Zaligmaker dit ,< met (*) Joh, xvnij 13, 19—24. iii. deel. B  iS EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. met vrymoedigheid had beleden, wierd Hy voor een Godslaileraar gehouden, ter dood veroordeeld, en zeer fmaadelyk bejegend. Dewyl nu de nacht aankwam fcheidde de raadsvergadering tot den vroegen morgenftend , wanneer de Joodfchen Raad weder by een kwam, en 't uitgefproken vonnis bekragtigde, en den Heiland naar pilatus deed brengen, op dat die Hem zou laaten dooden. Intusfchen viel 'er iets merkwaardigs voor. MIETJE. Wat was dit ? VADER. judas ziende, dat j e s u s was veroordeeld, kreeg berouw, en wat deed hy? beleed hy zyne zonden voor God, en zogt hy vergeving van zyne misdaad, en genezing van zyn boos harte ? Neen, hy ging naar de Overpriefters en Ouderlingen des volks, bragt de sozilvere penningen te rug, zeggende: ik heb verraden onfchuldig bloed -y doch kreeg daar geen troost, waar op hy 't geld in den tempel wierp, en zich verworgde, mogelyk ftaande op een der tcmpelgaleryen, van welke hy naar beneden vallende zyn lichaam ■ , is  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 19 is opgeborilen en alle zyne ingewanden uitgeftort (*"). Voor dat weggeworpen geld kogt de Joodfche Raad een Potbakkers akker, om tot eene begravenis voor vreemdelingen te dienen, welke begraafplaats naderhand Akcldama, dat is een Akker des bloeds geheeten wierd, om dat zy voot zulk geld verkregen was. JAN. mattheus zegt* dat toen vervuld is, 't geen door jeremias is gefproken; doch wy vinden in 't geheele boek der Prophetie van jsremias niets daar van, doch wel iets dergelyks by zacharias. ^ V A D E R. Deze zwarigheid is niet groot; *t kan zyn dat mattheus alleenlyk gefchreven hebbe: gelyk gefproken is door den Propheet, zonder iemand te noemen, gelyk hy meermaal gewoon was CD* Nu was 't reeds van ouds een gebruik, dat men kleine aantekeningen op den kant van den text in de O) Zie Matth. xxvu: 3—5. vergel. Hand. 1: 18. Ct) Zie Matth. 1; 22, Hoofdft. 11: 15 en 23. B a  ao EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. de Bybels maakte, zomtyds by verkorting; men zal dan hier op den kant gezet hebben zacha-rias, en naderhand jeremias in den text hebben ingelast In de oude Overzettingen des N. Tcftaments, gelyk in de Syhfche en Perfiaaufchevmden wy den naam van den Propheet niet genoemd. Men denkt dat matthuus hier 't oog heeft op 't geen gevonden wordt Zach: xi: 12, 13; doch gy moet uit vergelyking van onzen Euangelist met zacharias opmerken, dat de aanhaaling meer zaakelyk dan woordelyk is; als mede dat 't geen wy by zacharias vinden, in een gezicht aan dien Propheet vertoond wierd; gelyk ook, dat dit gezicht den Propheet zelve fchynt aan te gaan, en zacharias uit den loon van 30 zilverlingen, een flaaffchen prys, moest opmaken, hoe Weinig de waare Propheeten by 't volk in achting waren; weshalven dit geld voor den Potbakker moest geworpen worden. In dit (*) Indien die naamen in 't Grieks by verkorting worden gejchreven, hebben zy eenige gelykheid. Zie de Randteke. ning des Bybels op deze plaats.  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK, ai dit gezicht was iets voorbeeldigs op den messias, en dit is de reden, dat mattheus die woorden aanhaalt. MIETJE. Daar ik hoor, dat de Joodfche Overheden jesus tot pilatus bragten, wie was die man? welke befchuldiging bragten zy in? en wat deed Pilatus ? VADER. Na dat 't Joodfche land een wingewest der Romeinen was geworden, wierd 'l zelve door Stadhouders of landvoogden beftuurd, pilatus, ook pontius pilatus genaamd, had 't gebied over Judea en Samaria, hy wordt befchreven van een wreeden en onregtvaerdigen imborst geweest te zyn; hy bekleedde tien jaar dat ambt onder de regeering van tiberius, en wierd toen gebannen. De Joodfche Overheden bragten jesus tot den landvoogd, om dat de Heiland den fchandelykllen dood in 't openbaar ondergaan zou; en om daar toe te komen bèfchuldigden B 3 zy  H2 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. zy Hem, dat Hy zich tot Koning had opgeworpen en verboden had aan den Keizer fchattingen te betalen. Pilatus ondervraagde jesus, doch die betuigde dat zyn Koningryk niet van deze waereld was. De Jooden hielden te fterker by den Landvoogd aan, en zeiden dat Hy een volksberoerder was, en met die leer begonnen was van Galilea af. Toen pilatus van Galika hoorde, , zynde 't noordlykst deel des Joodfchen lands, zo zond hy Hem naar herodes, die toen ter tyd te Jerufalem zich bevond. MIE T J E. Wie was herodes? • VADER. Deze voerde uit naam van de Romeinen onder den titel van Viervorst 't gebied over Galt. ha (*). pilatus vooronderftelde, dat zo 't waar was, 't geen de Jooden van jesus zeiden, her odes dan eenige wetenfehap aangaande de op- (♦) Zie Luk, ui: i.  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 23 oproerige leer van jesus had, en Hein naar Ga~ Mca zou overbrengen, en als een inwooner van zyn gebied flraffen. herodes was verblyd dat hy jesus zag, van wien hy veel had hooren verhalen ; deed aan jesus veele vragen, op welke de Heiland niets antwoorde. De O verpriesters en Schriftgeleerden befchuldigden Hem zeer; doch herodes met zyne krygslieden deed den Zaligmaker wel veele befpottingen aan, maar zond Hem onveroordeeld in een blinkend of wit kleed te rug, tot een bcwys, dat ly geen fchuld in Hem vond, zo dat pilatus in zyn oogmerk wierd te leur gefield. MIETJE. Hoe liep alles verder af.? VADER. pilatus verklaarde jesus by nader onderzoek nog verfcheidenmaal onfchuldig, en Helde meer dai eene pooging te werk om jesus van den docd te bevryden. Hy bedacht daar toe een gefchikt middel wegens eene gewoonte om op *t B 4 Paasch-  24 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. Paaschfeest eenen gevangenen los te laaten, dien 't volk zou verkiezen, en iTelde daar toe barabbas, zynde een moordenaar, met jesus aan 't volk voor; doch \ volk, opgeruid door de Schriftgeleerden, verkoos dat barabbas zou los gelaten en jesus zou gekruist worden. Intusfchen was 'er nog iets merkwaardigs voorgevallen , terwyl de Landvoogd op zyn Rechterftocl zat, MIETJE. Wat was dat? VADER. De huisvrouw van pilatus zond tot hem met die boodfchap: hebt toch niet te doen met dien regtvqerdigen, want ik heb heden veel geleden in den droom om zynen wil. — r jl a.tu s wascke zyne handen voor de fchaare en betuigde, 3at hy niet wilde te doen hebben met 't bloed van dien regtvaerdigen; doch 't volk riep: zyn bloed kome over ons en over onze kinderen. D; landvoogd deed jesus geesfelen, in hoop dat t volk zich met die ftraf zou vergenoegen, daarin boven zetteden de krygslieden een doornenkroon pp des Heilands hoofd, wierpen Hem eeii pur-  EEN EN TWINTIGSTE GESP EEK. 25 purperen mantel om, en gaven Hem kinnebakilagen; en in dezen deerniswaardigen tóeftand wierd Hy aan 't volk vertoond om het tot medoogen te bewegen; inaar de Overpricfters en hunne dienaars fchrceuvvden: kruis Hem! kruis Hem! en wanneer de Landvoogd zeide: neemt gy heden Hem en kruist Hem, want ik'vinde geen fchuld in Hem ; befchuldigde zy den Heiland, dat Hy eene zonde des doods tegen de Godlyke wet begaan had; te weeten, dat jesus zich voor een Zoon van God had uitgegeven; door welke woorden pilatus meer dan ooit bevreest wierd. J A N. Waarom wierd pilatus bevreest? VADER. Om dat de Romeinen de gewoonte hadden zommige beroemde mannen na den dood onder 't getal der Goden te plaatfen, want de Romeinen waren Heidenen, die een veelgodendom Helden„ dus was pilatus bevreest, dat Hy misfchien een Zoon van die Goden in den rerfoon van B 5 je-  fi6 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. jesus mishandeld had. pilatus ging wederom in 't Rechthuis en onderzogt naar jesus afkomst, waar op hem jesus geen antwoord gaf, dewyl de landvoogd daar voor niet vatbaar zou geweest zyn. Hy wilde wederom jesus los laten, doch wierd door de Jooden gedrcigt met de ongenade des Keizers, waar op pilatus Hem overgaf om gekruist te worden. MIETJE. Wat was de kruisfiging voor eene draf? VADER. Men hong de menfchen aan een hout op, doch • alle ophangen aan een hout kan den naam niet dragen van een kruisdood, deze ftraf ziet op de gedaante van 't hout, aan 't welk iemand werd opgehangen en vast gemaakt. De kruisfiging had in dien tyd onder meer andere volkeren ook by de Romeinen plaats. Het kruis belrond in een lange regte paal, benevens een dwarsbalk daar aan vast gehegt. Op de eerfte paal wierd 't lichaam, en op 't dwarshout de beide armen ge-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK, a? gelegd, en dan wierden de handen en voeten met nagelen daar aan vast geklonken, vervolgens werd de lange paal in den grond vast gemaakt, en de lyder bleef zo lang jevendig, tot hy door honger of dorst, of wilde dieren, of op eene andere wys ftierf. Zodanig eene ftraf was zeer fmaadelyk, vermits zy aan flaven en 't flegtfte volk werd aangedaan; fmertelyk,om dat de kruisfiging meest een zeer langzaame pynelyke dood was; ook een vervloekte ftrafï om dat 't ophangen aan een hout door de Godlyke wet vervloekt gerekend wierd, Deut. xxr. *3- J A N. Waarom was de opgehangene Gode een vloek P VADER. Niet, om dat zulk een mensch niet kon zalig worden, 't tegendeel blykt uit den bekeerde» moordenaar Luk. xxm: 43. maar om dat God 't ophangen aan een hout wilde {lellen tot een teken van dien vloek, welke christus dragen en weg nemen zou, die daarom moest opgehangen worden aan een hout. MIET-  1% EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. MIETJE. Gelief nu van de kruisfiging te fpreken. VADER. Het was eene gewoone, dat de misdadigers 't knus naar de plaats des gerichts moeiten dragen, Jesus wierd dus ook met dat kruis beladen; doch 't zy dat de Heiland afgemat naar 't lichaam door veelerly folteringen niet fpoedig- genoeg voordging, 't zy uit andere oorzaken, raen nam 't kruis van j es us af en leidde 't op eenen simon, van Cyreenen, die van zyn akker kwam op dat hy 't agter jesus droege. Een groote' menigte volks, onder welke veele vrouwen waren, volgde den Heiland, welke weenden en Hem beklaagden; doch jesus zeide, .dat zv meer over zich zeiven en hunne kinderen zouden weenen, en voorfpelde de treurigfte tyden die aanftaande waren, bedoelende de verwoefting van Jerufalem en 't Joodfche land. De plaats des gerichts heette Golgotlw even buiten de ftad aan de westzyde, daar jesus gekruist wierd tusfchen twee moordenaaren. Doch veele aanmerkelyke byzonderheden vielen daar voor. MIET-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 29 MIETJE. Verzoeke die te vernaaien. VADER, pilatus ftelde een opichrift aan.'t boveneinde van jesus kruis, behelzende: jesus de nazareener de koning dfr jooden, 't welk de Overprie'ders 'wilden dat veranderd wierd, doch de Landvoogd begeerde dat 't dus bly ven zoude. jesus bad aan 't kruis voor zyne vyanden , zeggende : Vader vergeef 't hun, want zy weeten niet wat zy doen. De krygsknegten verdeelden onder zich zyne klecderen in vier porden.; doch vermits 's Heilands rok zonder naad was (*), wierpen zy daar over 't lot, aan welken die zou te beurt vallen. Nu wierd jesus van veelen gehoond en gelafterd, ook door eenen van de moordenaars, die met Hem gekruist wierden, dóch de andere was zeer boet- vaer- (*) Dat 'er neg hedendaags in Barbarye kleederen zonder naad gemaakt worden , die men Burnoofera noemt, getuigt shaw in zyne Reize 1' Deel bl. 320.  30 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. vaerdig, en verzogt dat jesus hem gedenken zou, als Hy in zyn koningryk zou zyn gekomen. jesus antwoorde: Heden zult gy met my in 't Paradeis zyn ," dat is in den hemel. 'Het was drie uuren na zonnen opgang toen de kruisfiging een aanvang nam, en ter zesder uur, naar onze rekening 's middags ten twaalf uuren, wierd de zon verduifterd, niet door een zon eclips, welke nooit ten tydc der volle maan kan invallen, maar buitengewoon, welke verduiftering drie uuren duurde; by 't einde van welke de Heiland met eene groote ftem riep: Myn God! myn God! waarom hebt gy my verlaten ? Hier op zeide jesus: my dorst, men gaf Hem edik of verzuur den wyn te drinken, waar na de Heiland nog die woorden fprak: het is volbragt! Vader in uwe handen beveele ik mynen geest! En toen 't hoofd buigende ftierf de Heiland. JAN. Hoe verwonderlyk is dit! VA-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 31 VADER, En niet minder verbazend 't geen toen volgde. Het voorhangfel des tempels fcheurde in tweën; de fteenrotfen fpleeten; eenige graven wierden geopend; dooden wierden opgewekt, die vervolgens te Jerufalem zyn verfcheenen. De Heidenfche Hoofdman met zyne foldaaten, die de wagt hadden,^ deze dingen zienden, wierden bevreest en riepen uit: wadrlyk deze was Godt Zoon ! JAN. De Heer jesus heeft dus niet lang aan 't kruis geleeft. VADER. Neen, flegts zes uuren, wanneer deiHeiland waarlyk dood was, want de Jooden hadden verzogt dat de beenderen der kruisfelingen zouden gebroken worden, op dat zy voor den Sabbath mogten afgenomen worden , en toen dit verzoek door de krygsknegten wierd uitgevoerd, braken zy wel de beenderen der beide moordenaars, doch niet van jesus, om dat zy zagen, dat Hy alreeds was geftorven, doch een der krygslieden ftak met zyn fpeer in de zyde van  32 EEN EN TWINTIGSTE GESTREE. van jesus, en 'er•kwam bloed en water uit. Ook heeft pilatus een weinig daar na nog onderzoek laten doen aangaande de zekerheid van 's Heilands dood, by gelegenheid, dat iemand aan den Landvoogd verzegt om 't lichaam des Heilands,ten einde 'tzelve plegtig te begraven. MIETJE. Ik wilde deze begravenis van jesus wel eens hooren vertellen. V A D E R. Zy is gefchied door twee aanzienlyke mannen? de eerde heette joseph van Aritnathea, deze was een Raadsheer,' een ryk en braaf man, die niet had bewilligd in den dood van jesus, daar en boven een verborgen discipel des Heilands; deze verzogt aan pilatus om 't afgedorven lichaam van jesus; dit toegedaan zynde, wond hy 't zelve in fyn linnen met fpeceryen, want nikodemus een Overde der Jooden, die mede een leerling van jesus was, had honderd ponden Myrrhe en Aloë toegebragt, om die begravenis plegtig te maken. JAN.  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 33 J A N. Wat waren dat voor fpeceryen; en waar toe zulk eene menigte ? VADER. De Mjrrhe is eene hartsachtige gom, die bitter is en tnmelyk fterk van reuk; doer de 'Aloë moet men die plant niet verftaan, welk na verloop van veele jaaren een bloemfteng fchiet; maar een welriekend hout, 't welk onder den naam van Alóës en Paradtishout bekend is. Men moet zich niet verwonderen over zulk eene menigte, dewyl men een gedeelte verbrand, en van een ander deel eene bedding in de graffpelonk kan gemaakt hebben, gelyk men aangaande Koning asa leest 3 Chron. xvi: 14. joskphus verhaalt, dat de lykftatie van herodes gevolgd wierd van vyf honderd flaven, die fpeceryen droegen; ook wordt 'er in de fchriften der Jooden gezegd, dat de Jood onkelos over Rabbi gamaliel zeventig ponden wierook heeft gebrand. 111. deel. C MIËT-  34 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK, MIETJE. ' Waar wierd jesus begraven? VADER.. In den bof van joseph van Arimathca, welke naby Golgotha was, zynde in een fteenrots uitgehouwen , daar neg nooit iemand in gelegd was. Hier op gingen de Overpriefters en Pharifeen naar pilatus en verzogten, dat de fteen, die voor de deur des grafs was, mogt verzegeld worden , en 't graf geduurende drie dagen met een wagt van foldaten mogt bewaakt worden, op dat jesus discipelen niet des nachts mogten komen, 't lichaam van jesus weg nemen, en dan uitftrooijen, dat Hy was opgeftaan van den dooden; welk verzoek door pilatus wierd toegeftaan. MIETJE. Hoe lang is de Zaligmaker in 't graf geweest? VA-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 35 VADER. De Heiland wierd des Vrydags voor zonnen ondergang begraven , en ftond des Zondags zeer vroeg weer op; dus bevond de Heer jesus zich een gedeelte van den zesden dag, den geheclen zevenden dag , en een gedeelte van den eerften dag der weeke in den ftaat des doods, jesus wordt gerekend naar eene gewoone fpreekwys, waar door de gedceltens voor 't geheel genomen worden, drie dagen in 't graf te zyn geweest. Korter mogt dit niet zyn, op dat 'er een duidelyk bewys zou wezen, dat de Zaligmaker waarlyk dood was; en ook niet langer, op dat zyn heilig lichaam geen verderf zoude ondergaan, men zie de voorzegging Ps. xvi: 10, alwaar wy door 't woord hells, den afgefcheiden ftaat der ziele, dat is den ftaat des doods, kunnen verftaan, want in die heete landen van 't Ooften waren de lyken reeds op den vierden dag aan becterf onderworpen, gelyk men kan opmaken uit Joh, xi: 39. JAN. C a  s(> EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. JAN. Is 'er volkomen zekerheid, dat jesus uit den dood is opgeftaan ? VADER. Dit is een zeer gewigtige vraag, de opftanding van je s us is de grondflag van 't Chriftendom, want is jesus niet opgeftaan, dan is Hy geen waar Propheet geweest, dan kunnen wy op zyn leer of onderwys geen ftaat maken, dan mogen wy niet geloven, dat Hy de Zoon van God de waare Mesfias, de Zaligmaker van zondaaren is, 't welk j e s u s op deze aarde geleerd heeft; doch is Hy uit 't graf verrezen, dan is zyn leer waarachtig, dan heeft God door jesus op te wekken mede getuigenis gegeven, dat Hy onfchuldig is ter dood gebragt, dat alles wat Hy op aarde geleerd heeft Godlyk is, en dus geloofwaardig; dat jesus christus dus ons geloof en 't vertrouwen van ons geheele hart volkomen waardig is. Nu is 'er geen eene waarheid in onze Godgeleerdheid, waar voor.meer gronden van zekerheid zyn dan deze: Jefus is uit den dtod opgeftaan. JAN.  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 3 JAN. Ik weet, dat 'er breedvoerige gefchriften zyn, waar in de opftanding van jesus duidelyk ' beroogd wordt, doch zoud gy ons de voornaamfte bewyzen niet kunnen mededeclen ? VADER. Men is doorgaans gewoon de bewyzen te ontleenen, uit 't geen de vier Euangcliften ons aangaande de opftanding zeggen; maar de vraag is, kan men op hunne fchriften aan ? zyn die ook in latere eeuwen op hun naam uitgegeven? En zo men erkennen moet, dat ze door die perfoonen gefchreven zyn, verdienen zy dan nog wel geloof? JAN. Gelief 't een en ander te beantwoorden. VADER. ^ Wanneer men voorgeeft, dat de vier Euangelien niet echt maar in later tyd verzonnen zyn, dan moeten de fchriften van de Chriften Kerkvaders, welke in de eerfte ecuwen geleefd C 3 heb-  38 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. hebben, en aanhalingen doen uit de Euangclifche gcfchiedenisfen, ook onecht zyn. Doch wie zal die ongerymde Helling aankleven? Men moet dan befluiten, dat die fchriften in de eerfte eeuw reeds zyn bekend geweest, en van mattheus, markus, lukas en JOHANNES OOr- fprongelyk zyn. Doch eene andere vraag is, hebben die menfchen alles naar waarheid befchreven? Indien men geen ftaat op hunne fchriften kan maken, dan moet't zyn, dat zy zelve bedrogen zyn, of andere hebben zoeken te bedriegen. Indien zy 'geen voornemen hebben gehad om andere te bedriegen, maar zelve bedrogen zyn, dan zyn die menfchen te beklagen van ligtgelovigheid, nogthans hebben zy dan zodanig gefchrevcn als de zaak hun voorkwam, en in dit opzicht kunnen wy hunne fchriften raadplegen. Doch daar in ontdekken zich geen de minfte fpooren van ligtgelovigheid, maar wel van veel ongeloof omtrent 's Heilands verryzenis, tot dat zy op de duidelykfte wys overtuigd wierden. Immers "t graf is ledig gevonden op den derden dag, dus moet j e s u s geftoolen of opgeftaan zyn. Zegt men 't doode lichaam is ge-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 39 geftoolen, zo moet dit door zyne vrienden of vyanden zyn gefchied. Niet door jesus vrienden, want 't graf was met een wagt van foldaten bezet ; zegt men, die hebben geflapen; wel nu dan konden die ook niet getuigen of de Zaligmaker geftoolen dan opgewekt was. Is jesus lichaam door zyne vyanden weg genomen, waarom dan dit lyk niette voorfchyn gebragt zo dra de discipelen van lEsus de opftanding van hunnen Meefter predikten. Een andere vraag is, hebben de Euangeliften ook tegen hun beter weeten anderen zoeken te bedriegen? Dit was onmogelyk, want zy befchryven zaaken die kort te vooren gebeurd waren, die onderzoek verdienden, en onderzoek waardig waren, paulus beroept zich 1 Kor. xv: 6, op vyf honderd Chriftenen, aan welke de Heiland levendig was verfcheenen, en van welke 't meefte gedeelte nog overig was. Zou ook de leer van zaligheid in een gekruiften en opgewekten j e s u s, door de prediking van geringe en ongeachte menfchen, in de waereld wel zo veel veld hebben gewonnen ? daar de leer van jesus niet gelyk die van Mohammed door geweld C 4 van  40 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. van wapenen, maar alleen door de verkondiging des woords is voord geplant; te meer daar deze leer zo ftrydig. is met de verdorven natuur der menfchen. Te minder kunnen wy denken, dat dè Apoftelen en Euangeliftcn een voornemen gehad hebben om te bedriegen, dewyl zy door de prediking van 's Heilands opftanding geen aardfche eer noch gewin konden erlangen, maar in tegendeel vervolging , verdrukking, een wreeden dood. MIETJE. Plet verwondert my, dat jesus na zyn opftanding alleen aan zyne vrienden zich levendig vertoond heeft, en niet aan zyne vyanden, by voorbeeld aan den Joodfchen Raad; dan . zouden die allen in Hem geloofd hebben. VADER. jesus had voor zyn dood aan zyne vyanden de genoegzaamfte bewyzen gegeven, dat Hy de messias was, ook door wonderwerken. Hy had nog kort voor zyn laatfte lyden easarus opgewekt, hier van was de Joodfche raad overtuigd; doch in plaats van in Hem te geloven,.beflooten zy  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 4r zy jF.sns dood Joh. xr 53; ja de Overpriefters beflooten ook om lasarus te dooden Joh. xn: 10. Laaten wy eens'ftellen, dat j e s u s na zyne opftanding zich tot de Joodfche Overheden begeven had , en gezegd: ziet hier my, die gy ter dood hebt laten brengen, nu levendig uit 't graf verrezen. Wie weet hoe veele uitvlugten zy zouden gemaakt hebben om die waarheid te ontwyken; en indien eenigen in-jes us geloofd hadden, hielden zy op vyanden van jesus te zyn , en zouden als aanhangers van den Heiland, aanftonds veracht en vervolgd zyn. Toen paulus, een groot vyand van jesus, door bekeering tot 't Chriftendom een vriend van jesus wierd, werd hy vervolgd, en men wilde hem dooden Hand. ïx. J A N. Ik heb nog eene bedenking, welke deze is, hoe komt toch, dat op den eerften dag der weeke zommige vrouwen naar 't graf gingen om jesus lichaam te balzemen, dewyl dit immers door joseph en mkodemus reeds Vrydags verrigt was ? ook wordt 't getal der perfoonen C 5 en  42 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. en de tyd dat zy uitgingen, zo verfchillend dooi- de Euangeliiten opgegeven. VADER. De begravenis van jesus door twee brave mannen was aan die vrouwen niet onbekend; doch jesus was des Vrydags wel in lynwaad gewonden met fpeceryen, maar niet gezalfd, dit laatlle dachten deze vrouwen dat'er ontbrak, en wilden dit verrichten, maria magdalena was de voornaamfte in dit werk, daarom komt zy by alle de Euangeliften voor, en wel in de eerfte plaats;' om die reden maakt johannes alleen van haar gewag (*)•> mattheus noemt 'er nog eene andere maria by (f), om dat hy te vooren verhaald had, hoe die twee vrouwen de begravenis bygewoond hadden (§); markus melt nog van eene vrouw salome genaamd (**), waarfchynlyk om dat deze drie de fpeceryen by O Joh. xx: i; Cf Matth. xxviii: r. ($) Zie Matth. xxvn; 61. Mark. xvi: i.  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 43 by zich hadden (*); lukas maakt nog van een grooter getal gewag (t), om dat hy wilde opgeven, dat 'er veele vrouwen waren, die de boodfchap van 't ledige graf aan de Apoftelen bragten. J A N. Hoe is 't nu met den tyd en de verdere omftandigheden gelegen ? VADER. maria magdalena ging uit als 't nog duifter was (§) '■> kreeS in gezelfchap de andere maria toen 't begon te lichten Q**), vervolgens kreeg zy nog meer gezelfchap, en toen zy allen aan 't graf kwamen, ging de zon op (ft). Zo dra maria magdêlena aan 't graf kwam en den fteen (*) Dat de fpeceryen door alle niet gedragen vierden, blykt uit Luk. xxiv: 1. (f) Luk. xxiv: 10 (§) Joh. xx: i. (**) Matth. xxviii: 1, (ff) Mark. xvi: 2. ..  44 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK.' fteen zag afgewenteld, Het zy de vrouwen daar, en liep te rug naar Jerufalem om dit n-euws den Apoftelen te boodfchappen. - Intuslcnen dat maria weg was, is die verfchynire van engelen voorgevallen, waar van ons de Euangehften berigt geven, maria magdalena ontmoet petpus en johannes, zy zegt hun wat zy gezie» had, deze gingen naar de graffpelonk, doch toen zy 'er kwamen, gelyk ook vervolgens Maria, hadden de andere vrouwen reeds 't graf verlaten, om op last des engels den discipelen de opftanding van jesus bekend temaken, petrus en.johannes, gelyk ik zeide gingen beiden naar 't graf, doch johannes hep wat fneHer, kwam aldaar 'teerst, bukte in.'t graf, zag de doeken liggen, doch ging cv niet in; petrus daar by komende ging in tgraf en ontdekte nog die byzonderheid, dat de zweetdoek, die op JESus hoofd was geweest, op eene byzondere plaats lag in een gerold, waar uit hy kon opmaken, dat jesus niet by overhaasting weg genomen of geftolen was, maar alles orderdyk was toegegaan. Toen ging ookjoHAwmks m t graf, en geloofde zulks ook; waarop de-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 45 deze beide discipelen weer naar huis keerden c*y, M I E T J E. Aan wie is jesus 't eerst verfcheenen? V A D E R. ' Aan maria mac-ealena, deze bleef na 't ver trek van petrus en johannes alleen by 't graf, bitterlyk bedroefd zynde; al weenende bukte zy in 'tgraf, en zag twee mannen, welke engelen waren, waar mede zy over 't lichaam des Heilands in gefprek komt. Intusfchen vernam zy iemand agter zich, en een weinig omziende, in een dunk, dat 't de tuinier van Jofeph was, vroeg zy aan hem, of hy 't lyk ook elders had heen gebragt. Het was jesus tot wien zy fprak, doch niet kende, tot dat Hy haar met naame noemde en zeide maria ! waar op zy antwoorde Rabbouni! dat is Mceftcr. Hoe verheugd was nu Maria? (*) Joh, xx: 1—10.  4<5 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. JAN. Ik begryp niet 't geen de Zaligmaker laat volgen, alstiy tot maria zegt: Kaak my niet aan, want ik ben neg niet opgevaren tot mynen Vader, enz. Wilde jesus na zyne opftanding niet aangeraakt zyn ? VA DER. jesus wilde wel aangeraakt zyn, want Hy belafte zulks aan thomas. Het fchynt maria niet te doen geweest te zyn om den Heiland met de hand te bctaften, 't welk wy gewoon zyn een aanraken te noemen, om te zien of't jesus zelve was, daar had zy geen twyfel over; maar zy zal jesus eenig eerbewys als een aardsch Koning hebben willen toebrengen. Was de hoop op ieen aardsch Koningryk van Mesfias veelal verdweenen by zyn dooi, dezelve wierd nu weer levendig, en als zodanig wilde zy Hem hulde toebrengen , mogelyk wel met haare fpeceryen zalven (*}. Doch vermits jesus geen aardsch (*) Wanneer zeker vrouwe volgens Luk. vu: 37, 3$. den Heiland gezalfd en gekust h*d, zo werd die geheels behandeling der vrouwe in 't 39 vers een aanrak»n genaamd.  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 47 aardsch maar een hemelsch Koning was , zo wagtte Hem eerlang die toebrenging van hulde in den ftaat der heerlykheid na zyne hemelvaart, daarom zegt jesiis, want ik ben nog niet opgevaren, enz. En op dat zyne discipelen ook de denkbeelden van een aardsch Koningryk zouden laten vaaren, zo zegt Hy verder: gaa heenen tot myne broeders, en zeg hun: Ik vaareop tot mynen Fader en uwen Vader, en mynen God de uwen God. MIETJE. Is de Heiland nog niet veertig dagen ^op deze aarde gebleven? VADER. Ja; en dezen tyd heeft Hy befteed, om aan veelen zich levendig te vertonnen met veele gewiste kentekenen, gelyk gy daar van eenige berigten vindt Luk. xxiv en Joh. xx en xxr. Daar en boven heeft Hy zyne discipelen onderrigt in de dingen, die zyn Koningryk aangingen naar Hand. 1: 3. MIETJE. Hy zal hun op de duidelykfte wys geleerd hebben, dat zyn Koningryk niet aardsch, maar geefte-  48 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. gceftelyk is, dewyl Hy deze waereld ftond te verlaten en ten hemel zou opvaren; verder hoe zy door de prediking des Euangeliums dit zyn zedelyk ryksgefaied onder alle volkeren door de bekende deelen der waereld moeiten uitbreiden, zie Matth. xxvm: 19, 20. Mark. xvi: 15, 16. En als Hy dit alles gezegd had, leidde Hy hen uit tot aan Bethanie en wierd van hen opgenomen naar den hemel, en is gezeten aan Gods regterhand. JAN. Ik heb nog een en andere bedenking. De eerfte is deze: 't verwonderd my, daar jesus zyne leerlingen onderwezen had in de dingen die zyn Koningryk aangingen, dat zy voor zyn hemelvaart nog al vervuld waren met de gedachten van een waereldsch ryksgebied, want wy hooren hen tot den Heiland zeggen volgens Hand. 1: 6, Heer, zult gy in dezen tyd aan Israël 't Koningryk -weder oprichten ? VA-  ÈEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 49 V A D E R, lukas zegt niet, dat 's Heilands discipelen hier dachten aan een aardsch Koningryk. Zy doen een vraag naar den tyd, wanneer 't Koningryk onder Israël, dat is onder de Jooden zou opgericht worden; dit vooronderftelt, dat de Heiland van 't oprichten van zulk een Koningryk tot hen had gefproken: verlïaa dit op eene geeltelyke wys, gelyk ook paulus gewag maakt van eene algemeene bekeering der jooden Ram. xi: 26; doch jesus had hun niet gezegd, wanneer die zaak zou voorvallen, Hy had hun geen tyd bepaald; nu waren zy begeerig te Weten, of die blyde gebeurdnis nog in hun tyd zou voorvallen. Heere! was hunne taal, zult gy in dezen tyd 't Koningryk onder Israël weder oprichten ? Waf de Zaligmaker daar op antwoord, ziet gy in 't 7 en 8 vers. jesus ftemt toe, dat 't Koningryk onder Israël zou opgericht worden maar den juiften tyd mogten zy niet weeten. J A N. Ik heb nog eene bedenking: uit Luk. xxiv: 50 fchynt te blyken, dat jesus ten hemel is gevanu deel. D re«  5o EEN EN TWINTIGSTE GE SP REK. ren uit 't dorp Bethanie; en Hand. i: 9 en 11 zienwy, dat jesus van den Ülyfberg naar den hemel voer; nu lag de eerstgemelde plaats volgens Joh. xi: 18 vyfïïen ftadien van Jerufalem, en de Olyfberg flegts eene Sabbathsreize Hand. 1: 12, 't welk niet half zo ver is. VADER. Hier is geen de minfte tegenftrydigheid in, de Olyfberg lag een Sabbatsreize, dat is omtrent zes fladien of een kwartier uur gaans v;.n Jerufalem, maar wie zegt ons, dat jesus ten hemel is gevaren daar "die berg een aanvang nam? 't Kan zeer wel zyn, dat de Heiland eenige ftadien ver met zyne discipelen dien berg is opgeklommen, en dus gekomen in de nabuurfchap van Bethanien, want luk as zegt ons in zyn Euangelium niet, dat jesus zyne discipelen bragt tot in dat dorp, maar tot aan't zelve. MIETJE. Is jesus naar zyne Godlyke of menschiyke natuur ten hemel gevaaren? VA-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 51 VADER. jesus christus is God.en mensch, dat is, Gods Zoon heeft eene menschlyke natuur aangenomen, gelyk ik te vooren u geleerd en uit dert Bybel heb bewezen. Het lyden, fterven, de opftanding , hemelvaart, enz. betrof alleen jesus menschlyke natuur, dewyl de Godlyke natuur aan geen lyden, noch ook trap van meerder heerlykheid is onderworpen. Vraagt men nu, wie heeft geleden, is geftorven, opgeftaan , ten hemel gevaren, gezeten aan des Vaders regtehand? men kan antwoorden de Godmenscli, de Middelaar jesus christus; doch vraagt men, naar welk eene natuur? dan kan men antwoorden alleen naar zyn menschlyke, doch in vereeoiging met de Godlyke natuur. MIETJE. Wat moeten wy door de zitting van jesus aan Gods regterhand verftaan-?  52 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. Gy weet , dat God , die een zuivere Geest is, eigenlyk geene handen heeft; maar de fpreekwys is ontleend van menfchen, byzonder van Koningen, die iemand willende vereeren aan hunne regterhand plaatfen, men zie i Kon.u: 19. De zitting van jesus aan Gods regterhand zal aanduiden , dat de Vader zynen • Zoon als Middelaar, ten opzicht van deszelfs menschlyke natuur, verheven heeft boven Engelen en Overheden, en alle kragt en heerfchappy, en Hem een naam heeft gegeven, welke boven alknaam is, Eph. 1: 20, 31. Hebr. 1: 3. MIETJE. Tot welk een oogmerk is jesus christus zo diep vernederd en verhoogd? VADER. Wat de vernedering van den Heiland betreft, gy hebt gehoord, dat Hy een zwaar lyden, een fmartelyken dood heeft ondergaan, fchoon Hy volmaakt onfchuldig, ja volkomen heilig was, zon-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 53 zonder verdorvenheid geboren, en volmaakt deugdzaam geleefd heeft, zo als 'er nooit iemand na adams overtreding op deze aarde had verkeerd. Wanneer nu jesus op zyne goede belydenis voor den Joodfchen Raad en voor eieatus wierd ter dood gebragt, zo kon zyn lyden en en dood dienen tot beveiliging van zyn leer, en om ons een voorbeeld te geven van lydzaamheid in kruis en tegenfpoed, men zie 1 Tim. vi: 13. 1 Petr. 11: »l. J A N. jesus had immers de waarheid zyner leer met zo veele wonderwerken bekragtigd, dat dezelve door zyn dood niet flerker konde beveiligd worden. Het is waar, jesus gaf in alle zyne fmarten een voorbeeld van lydzaamheid en vrywillige onderwerping aan den Godlyken wil; maar 't zelve hebben ook veele martelaaren gedaan. Ik kan dus niet begrypen, dat God daarom zyn eigen Zoon in de waereld zou zenden om onze menschlyke natuur aan te nemen; ook bevat ik niet, hoe God kon toelaten, dat ieD 3 mand,  54 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK, mand, volkomen onfchuldig zynde, geftraft worde. VADER. Zou jesus chr[stus dan ook dit alles geleden hebben, op dat Hy door eigen ondervinding van fmarten, des te meer mededongen met ons zou kunnen oeffenen, en de barmhartige Hogenpriester zyn, gelyk p aulus zegt Hehr. u: 18 in 't geene Hy zelve ver zog! zynde geleden heeft, kan Hy de geenen die verzogt worden te hulp komen. Eindelyk moest Jefus door lyden zich zeiven de hoogde waardigheid verkrygen, volgens Luk. xxiv: 2.6. JAN. Dat dit alle nuttige eindens zyn van Jefus lyden ftem ik toe, maar zy kunnen de voornaamfte oogmerken niet zyn. jesus toonde hier op aarde voor zyn laatfte lyden 't grootfte medelyden met menfchen, blykbaar in 't gezond maken van zeer veele kranken. Is 't meer voornaame einde van jesus lyden niet de voldoening aan Gods gerechtigheid in plaats van zondaar en, zo dat jesus chris-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 55 christus in zyn lyden en gehoorzaamheid als Borg verkeerd heeft ? >, VADER. Dit was voorzeker 't voornaame oogmerk van al 't gecvie jesus ch'-istus leed en deed op deze aarde, gelyk blykt uit de duidelyke leer der H. Schrift. Mesfias wordt als de plaatsbekleedende Borg voorgefteld Jef. lui: 5. Hy is om onze overtredinge verwond, om onze ongerechtigheden h Hy verbryzeld, de flraffe die o n s den vrede aanbrengt, was of Hem. En in 't 6 yers. De Heere heeft onzer aller ongerechtigheden »f Hem doen aanlopen. Het blykt ook uit 't getuigenis van jesus en zyne Apoltekn. JAN. Waar heeft jesus dit geleerd? VADER. Hy zegt Matth. xx: a8. De Zoon des menfchm is niet gekomen om gediend te worden, maar om te D 4 die-  56 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. dienen en zyn ziel te geven [tol] een rantsoen voor veelen. Gy ziet dat de Heiland daar van zyn leven , 't welk Hy voor veelen in de» dood zou overgeven, fpreekt, als van een losprys der ziele, Hy noemt 't een rantfoen. jesus zeide Joh. x: 17. Daarom heeft my dc Vader lief, overmits ik myn leven aflegge, op dat ik 't zelve wederom neme. En tot welker nut zou de Heiland zyn leven afleggen? Ten nutte van zyn febapen, van welke Hy de goede Herder was naar 't ir, 14, 15 vers. En dat nut ziet men is gelegen in eene rantfoeneering. JAN. - Hebben de Apoftelen zulks ook geleerd? VADER. Ja, en wel op zeer veele plaatfen; paulus leert Kom. iv: 35. Hy is overgeleverd om onze zonden. Rom.v: 19. 'Door de gehoorzaamheid van eenen zyn veelen tot regtvaardigen gefield. 3 Kor. v: 31. Die, welke geen zonde gekend heeft, heeft zonde voor ons gemaakt, op dat wy zouden worden regt-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 57 regtv aardigheid Gods in Hem. Gal. in: 13. Christus heeft ons verlost van den vloek der vet, eene vloek geworden zynde voor ons , enz. petrus zegt 1 Petr. 11: 24. Die zelve onze zonden in zyn lichaam gedragen heeft op 't hout. Hoofdjl. ui: 18. Chriftus heeft ook eens voor de zonde geleden, Hy regtvaardig voor de onregtvaardig en, op dat Hy ons tot God zoude brengen (*). J A N. Ik ben nu volkomen overtuigd, dat jesus in al zyn lyden en gehoorzaamheid de Borg van zondaaren is geweest, want ik denk, dat alle de zoenofferanden onder 't Oude Teftaraent fchaduwen en voorbeelden geweest zyn van 't eenig offer van christus ,' 't welk in de volheid des tyds (*) Zie ooit Rom. v: 8, 9 Hoofdft. vm: 3. Hoofdft. x: 4.'2 Kor. v: 14 16. Gal. iv: 4, 5- Eph. 1: 7, Philipp. ni; 9, 1 Petr. 1: 18, 19, en elders. Men leeze ook de Prysverhandeling van h. h. ten oever, Predikant in 's Hertogenbosch, geplaatst in 't Godgeleerd Genootfchap in 's Hage op 't jaar 1; 91. D 5  58 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. tyis den Heer zou worden toegebragt, en daarom die oude offeranden een einde namen, gelyk paulus zegt Hcbr. x: 14, dat Hy met eene offerande in eeuwigheid volmaakt heeft de geenen die geheiligd worden. Wat doet nu christus in den hemel ? VADER. Hy is't verheerlykt Hoofd der Kerk, die van daar zyn H. Geest wil mededeelen, en bidt voor 't heil der Kerk. Zo bad c h r i s t u s op deze aarde, of Hy reeds in den hemel verheerlykt was Joh. xvn: 9. Ik bidde voor hun; ikbidde niet voor de waereld, maar voor de geenen, die gy my gegeven hebt. J A N. Wie moeten wy verftaan door de geenen, die de Vader aan zynen Zoon gegeven had? VADER. De opregte leerlingen van jesus , die reeds in dien tyd tot zyn gemeenfchap behoorden door geloof en liefde. Dat de Heiland die bepaaldelyk bedoelde , blykt duidelyk uit 't geen je sus V2n hen getuigt vers 10 — 19. Deze be-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 59 behoorden niet meer tot de waereld, dat is tot de waereldsgezinde menfchen , maar waren onderdaanen van jesus geeftelyk Koningryk geworden ; en daarom bad de Zaligmaker voor hen in de eerlte en voornaamlte plaats. J A N. Bad de Heiland ook niet voor menfchen, die toen nog tot de waereld behoorden, maar vervolgers door den dienst van 't Euangeliè zouden worden toegebragt ? VADER, j Voorzeker ja ; dit zien wy uit 't 10 vers, daar jesus zegt: Ik bidde niet alleen voor dezen, maar ook voor de geenen die door hun voord in my geloven zulkn. En dat j 1* s u s nog in den hemel werkzaam is ten goede van zyn Kerk, blykt uit paulus taal Rom. vm: $\, die ook Ier regterhand Gods is, die ook voor ons bidt. En Hebr. vu: s.5. Waarom Hy ook volkomen kan zalig maken allen die door Hem tot God gaan, ah zo Hy altyd leeft om voor hen te bidden. MIETJE. Is 'er ook meer aan te merken? VA:  6o EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. Ik zal 't hier by laten, en eenige nuttige overdenkingen doen overblyven voor myne huisvrouw. MOEDER. Zie hier de uitnemende liefde Gods, die zynen Zoon gefchonken heeft aan eene booze waereld tot een Zaligmaker van zondaaren. j e sus verheft die liefde tot eene verbazende hoogte, Joh. 111: 16. Alzo lief heeft God de waereld gehad, dat Hy zynen eeniggeboornen Zoon gegeven heeft, op dat een iegelyk, die in Hem gelooft niet verderve, maar 't eeuwig leven hebbe. J A N. Dit is voorzeker een allervoortreflykst en dierbaarst gefchenk Gods eigen Zoon ; doch kon een perfoon van minder hoedanigheid en waardy wel voldoen voor de zonde van menfchen? MOEDER. Geenzins; want ftel eens, dat een engel des hemels zich daar toe had aangeboden, of dat God een heilig mensch gefchapen had, zouden geen van beiden de Middelaar en Borg van Zondaars hebben kunnen zyn, dewyl hunne ge-  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 6t gehoorzaamheid aan Gods geboden, die waardy niet had van te (trekken in plaats van duizende menfchen, die behouden zullen worden; even zo is 't ook gelegen met 't dragen der (traf, deze moest zo wel als de daadelyke gehoorzaamheid eene oneindige waardy hebben, jesus chkistus heeft dan in zyne heilige menschheid alles gedaan en geleden, datHodigwas, doch in vercemging met de Godlyke natuur, God heeft zyn Zoon gezonden, die de menschlyke natuur heeft aangenomen, en daar door eene oneindige waardigheid aan zyn verdienden bygezet. MIETJE. Daar Joh. in: 16 gefproken wordt van de waereld, moet men daar door verdaan alle menfchen hoofd voor hoofd, zo dat j e s u s de Borg is geweest van elk mensch in 't byzonder, en in plaats van hem de wet gehoorzaamd en de draf gedragen heeft? MOEDER. Wanneer men döor "t woord waereld menfchen verdaan moet, die op deze aarde woonen, gelyk hier plaats heeft, dan is 'er zelden noodzaak om te denken aan elk mensch hoofd voor hoofd, dan . be>  6% EEN EN fmNflGSTÊ GESPREK. beduidt dit woord eens eene groote menigte (*), dan eens de Heidenen in onderfcheiding van de Jooden (t), dan eens allerly zoort van menfchen (§).. Wy moeten de voldoening van jesus op die wys niet bevatten, dat God bad vastgefteld, dat naar rcaate 'er meerder of minder menfchen door 't geloof in jesus christus zouden behouden worden, dat dan jesus cijrjst u s meer of minder zou hebben moeten lyden als Hy nu heeft gedaan. Neen 't lyden van den Godlyken Zaligmaker is zo algenoegzaam, dat wanneer 't God behaagd had, de geheele waereld zoude kunnen behouden worden (**). JAN. (*) Joh, xu: 19. Cf) Rom. xi: 12 en 15. (§) Rom. 111: 19. 1 Tim. 2: 4. (**)Zo /preekt ook ursinus,' een der Opfiellers van den Katechismus over 't Antwoord op de 43 Vraag. Hy zegt-. „ Chrijlus is geftorven voor allen, ten aanzien van de waardigheid en genoegzaamheid der vol„ doening, welke genoegzaam is om alle zonden der men„ fchen weg te nemen, waare H zaake, dat alle menfchen i, dezelve met een waar geloof omhelsden". Zie deszelfs Schatboek 1 Deel Fol. 156.  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 63 JAN. Zoude men door 't woord waereld hier niet kunnen verftaan de unverkoorenen ter zaligheid ? MOEDER. Dan zou de zin deze zyn: alzo liefheeft God de uitverkoorcnen gehad, op dal een iegelyk, [na¬ melyk ccr uitverkoreren,] dit in Hem gelooft, niet yerdcrve,enz. Hier uit zou volgen, dat niet alle uitverkoorcnen tot 't geloof komen, maar die geenen , welke uit de uitverkoorcnen ongeloovig blyft, verderft. Dus is 't beter dat wy door 't woordje waereld verftaan menfchen in de waereld zonder bepaling Welke menfchen of hoe veel menfchen; 't moet ons genoeg zyn, dat een iegelyk uit die menfchen, wie't ook zy, die gelooft, 't eeuwige leven zal hebben. J A N. Ik heb ook Leerarrs onzer Kerk in hun gebed en hunne toepasfmg, wanneer zy van jesus ciiRisTos fpreken, hooren zeggen: die voor  64 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. voor ons'geleden heeft, die voor ons gejloryen is, zonder dat zy geilen; dat jesus in plaats van elk mensch dat lyden en den dood ondergaan heelt MOE- (*) Zie j, hinlopen Predikant te Utrecht, welke in de Voorrede van zyne uitgegevene Leerredenen Bl. xi reden geeft, waarom hy tot eene Gemeente, welke beftaat in Godvrugtige en onbekeerde menfchen dus fpreekt, en van 't lyden en fterven van Chriftus voor ons en onze zenden gewag make. „ Niemand beftuite (zegt hy~) uit „ dergelyke uitdrukkingen, dat ik denk of leer, dat „ Chriftus Voor alle menfchen hoofd voor hoofd geftorven „ is, en de zaligheid verdiend heeft; maar wel, dat ik „ denk en leer, dat Chriftus ook voor zulke, die „ nog niet geloven maar uitverkorenen zyn, geftorven is „ en'de zaligheid verdiend heeft; en daarom vertrouwe, dat 'er onder zulken van myne toehoorders en lezers „ uitverkoorenen zyn, Welke, om te geloven dat Chriftus voor hun is gefttrven, dit moeten hooren".  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK, èg MOEDER. Hief in volgen de leeraars 't voorbeeld d 1 Apoftelen, die ook alzo leerden, b. v. paulus 1 2 Kor. v: 18, 19. En alle deze dingen zyn -I uit God, die o n s met zich zeiven verzoend heeft I door jesus christus, en ons de bediening der ver- ■' I zoening gegeven hcefs; want God was in Chriflus | de waereld met zich zeiven verzoenende, hunne J zonden hun niet toerekenende, en heeft 't woord ■ | der verzoening in ons gelegd. Hier uit leidt de ■ Apoftel dit gevolg af met opzicht lot de laere 51 der verzoening in 't 20 vers, zo zyn wy dan 1 i gezanten van Chriflus wege, als of God door ons 1 bade: wy bidden tt van Chriflus wege, laat u met I God verzoenen. Hier ziet gy, dat paulus I fpreekt tot menfchen, welke de verzoening hun- 1 i ner zonden door 't geloof nog niet hadden ! aangenomen, want hy wekt hen op om zich met , I God te laten verzoenen. Hy toont aan, dat zy I door de prediking van't Euangelie, zynde eene , 1 leere der verzoening, Vryheid hadden om die I leer gelovig te omhelzen naar 't 21 vers, daar hy ij zegt: want die, die geen zonde gekend heeft i I hèeft Hy zonde voor ons gemaakt, of dat wy zoulil. deel. E den  66 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. den worden regtvaerdigheid Gods in Hem. Hier ziet ge dut hy met 't woordeke ons niet alleen zich zei ven bedoelt, maar ook die geenen, tot welken hy gezegd had: laat u met God verzoenen; want anders was 't ai vers overtollig. JAN. \ Ik meen nu de zaak duidelyk te bevatten. Wy mogen door deel te nemen in de verzoening van Chriftus, welke 't Euangelie aan ons ontdekt , geloven, dat Chriftus voor ons geleden heeft en geftorven is. Doch wat zeg 't, dat jesus geen zonde heeft gekend, en -zonde voor ons gemaakt heeft? MOEDER. jesus christus kende de zonde wel in de befchouwing, maar niet in de beoefFening, dewyl .Hy heilig geboren is, en heilig geleefd heeft. Hy heeft zonde voor ons gemaakt, dat is Hy heeft de fchuld der zonde op zich genomen als Borg , dit blykt * dewyl Hy als een zondaar is behandeld; op dat wy als regtvaerdidigen voor God zouden kunnen erkend worden. JAN.  BEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 67 J A N. Daar valt my iets in, 't welk ik al lang Vader of u heb willen vragen: wat moet ik toch denken van 't oude en nieuwe licht met opzicht tot de ° Euangelieleer ? Ik was voor eenigen tyd in een gezelfchap, alwaar over dit ftuk gefproken wierd, en men kon 't niet eens worden. MOEDER. Ik heb my nooit met dit gefchil bemoeid, en wil 'er my nog niet mede bemoeijen, de reden is, dat zommige menfchen, gelyk ik/wel gemerkt heb, die van oud en nieuw licht fpreeken, niet eens weeten, wat oud of nieuw is; menfchen die minkundig zyn in de leer van 't Euangelie , en nooit de leer onzer Hervormde Kerk en der beroemde oudere en latere Godgeleerden onderzogt hebben. Zonder dat gy u met dit gefchil in laat, raad ik u dat gy zo nauwkeurig mogelyk is, den Bybel onderzoekt, zynde 't onfeilbaar woord VSn God , dit is een oplicht, entevens 'twaare licht, 't welk reeds zeer lang heeft gefeheenen, alles wat daar, betrekkclyk de leer der zaligheid, van afwykt, 't Es zy  68 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. zy oud of nieuw, is 't waare licht niet, maat ' zou ons doen afdwalen. Indien dat oude licht van Gods woord in ons gemoed ingang vindt, en ■deszelfs verlichtende ftraalen verfprydt, wordt 't. met betrekking tot ons een nieuw licht, om dat wy dat licht van te vooren niet regt kenden. In plaats dan, dat gy met iemand zoud twiften over oud en nieuw licht, zal 't beter zyn, dat gy veel bidt by 't onderzoek der Euangeliewaarheden , dat de God en Vader van onzen Heer jesus christus u geve den Geest der wysheid en der openbaring in zyne kennis, namelyk verlichtende oogen des verftands (*). MIETJE. Is 'er ook voor ons iets te leeren uit 't lydert van christus ? MOEDER. Wy zien 'er den aart of de natuur der zonden wit, en tevens Gods regtvaerdigheid, die de zon* (*) Epfa. i: 17, 18.  EEN EN TWINTIGTSE GESPREK. 6*9 zonden niet ongeftraft kan vergeven. Gods is heilig en regtvaerdig, Hy haat en ftraft de zonden; kon God barmhartigheid oeffenen met ter zydeftelling van zyne regtvaerdigheid, dan was 't onnodig geweest, dat God zyn Zpon had in de waereld gezonden , en deze in zyne heilige menschheid zulk een zwaar lyden had ondergaan. Overdenkt dan, myne Kinderen! uwe zonden by 't kruis van christus, wendt u met uwe overdenkingen naar Gethfcmane, en Golgotha, aanfchouwt daar wat jesus als Borg heeft ondergaan, ziclsangftcn en Hchaamsfmarten; en ftaat 'er na, dat door Gods genade een haat tegen alle zonden, en eene liefde tot jesls en zynen dienst in uwe harten worden verwekt, bp dat gelyk christus gekruist en geftorven is om der zonden wil, de zonde in u gekruist en gedood worde , op dat gy Gode leven moogt. Denkt aan 't zeggen van paulus Philipp. 111: 10, 11. Op dat ik Hem kenne, en de kragt zyner opftanding, en de gemeenfehap zyns lydens, zyn dood gelykvormig wordende, of ik eenigzins moge komen tot de wederopftanding der dooden. JAN. E 3  70 EEN EN TWINTIGSTE GESP REE, JAN. Ik bcgryp die woorden van paulus niet; gelief die wat uit te breiden. MOEDER. paulus had in de drie vorige verfen aangetoond , dat hy niet in 't vleesch wilde roemen, fchoon 't hem aan geenc uitwendige voorregten ontbrak, welke hy had opgeteld van 't 4-6 vers; maar dat hy alle dingen fchade en drek achtte om de uitnemende kennis van christus jesus," hy had gezogt christus te gewinnen en in Hem gevonden te worden , niet hebbende (zegt hy) myne regtvaerdigheid die uit de wet is, maar die door 't geloof van Chriflus is, namelyk de regtvaerdigheid die uit God is door 't geloof. En uit kragt van die gerechtigheid, door 't geloof omhelst, wilde hy in heiligmaking voor den Heere leven, en dit is de voornaame jnhoud van 't 10 en 11 vers. JAN,  EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. 71 >V JAN. Wat verftaat de Apollel door de kragt van christus opftanding? MOEDER. Het is zeker, dat de gelovigen uit kragt van de opftanding van Chriftus ten jongften dage naar 't lickaam in heerlykheid zullen opgewekt worden, maar zy moeten alvorens uit den dood der zonden opftaan, volgens Rom. vi: 4. Wy zyn dan met Hem begraven door den doop in den dood, op dat geljkerwys Chriftus uit den dooden opgewekt is tot heerlykaeid des Vaders, alzfi ook wy in nieuwigheid des /evens wandelen zouden, zie 't geen de Apoftel aldaar voorzegt in 't 5 cn 6 vers. J A N. Wat wil Paulus als hy fpreekt van de gemeenfehap zyns lydens, zyn dood gelykvormig wordende ? MOEDER. Niet alleen de vrugt van 'jesus lyden tot vergeving der zonden om niet in de verdoeE 4 * nie-  73 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. menis te komen, maar vooral ook de vrugt tot heiligmaking, paulus was toen in banden, en hy wierd tot een zwaar lyden geroepen om de verkondiging van 't Eaangelie; hy begeerde te lyden als een Chriften : christus leed als een kwaaddoener, maar was *t niet, en leed gewillig, geduldig, gelovig, Godvrugtig; zo wenschte de Apoftel ook te lyden, daar door zou hy christus dood gelykvormig worden. j A N. Myn grootfte zwarigheid is, hoe p a u l u s zo twyfelachtig ipreekt van de wederopftanding der dooden! daar dit zulk een voornaam leerftuk is, en hy met zo veel verzekering tot troost der gelovigen van 't zelye ipreekt i Kor. xv. MOEDER. Het woord wederopftanding of gelyk men 't ook kan vertalen opftanding der dooden komt in de H. Schrift niet altoos voor om de lichaamlyke opftanding ten laatften dage aan te duiden, maar  EEN EN TWINTIGSTE GESP EEK. 73 maar ook dikwyls om dc opftanding uit den dood der zonden te kennen te geven (*). Het laatfte heeft hier plaats, gelyk blykt uit 't 12 vers. Niet dat ik 't airede verkregen hebbe, of alrede volmaakt ben. Hy was wel aanvangelyk uit den dood der zonden opgeftaan, doch 'er had nog veel gebrek in kennis en heiligmaking by hem plaats (f), Hy durfde niet te zeggen, dat hy dit toppunt van heiligmaking bereiken zou in dit leven, dit was hem nergens beloofd; maar dit deed de Apoftel, hy jaagde daar na, of hy 't ook grypen mogte, war toe hy ook van Chriflus Jefus gegrepen was. De Zaligmaker had paulus gegrepen en tot zynen dienst overgebragt om de heiligmaking in dit leven na te jagen (§). MIETJE. Wat is 'er meer uit te leeren? MOE- (*) Eph. 11: 1. Hoofdft. a: 14, en elders, (t; 1 Kor. xui: 9- Rom. vn: 14 26. (§) Zie Matth. v: 48. Hebr. Xiu 14. E5  74 EEN EN TWINTIGSTE GESPREK. MOEDER. Wy moeten ons in dit kortftondig leven voorbereiden tot den hemel. paülüs zegt Kol. Ifi: i. Indien gy dan met Chriflus opgewekt zyt, zo zoekt de dingen die boven zyn, daar Chriflus isDaar onze fchat is, daar moet ons hart zyn. En welk een troost, dat jesus door zyne hemelvaart verzekerd heeft , dat 'er- voor zyne leerlingen en vrienden zulk een hemelneven, (nu nog voor ons vleeschlyk oog verborgen) als een fchat is weggelegd in den hemel, gelyk paulus vervolgens zegt in 't 3 en 4 vers. Want gy zyt geftorven, en uw leven is nut Chriflus verborgen in Gode; wanneer [nu] Chriflus zal geopenbaard zyn, die ons leven is, dan zult gy ook geopenbaard worden in heerlykheid. Intusfchen blyit christus voor zyn volk de Voorbidder by den throon zyns Vaders, Hy kan cn wil onze gebeden en zuchtingen verhooren en veraangenaamen, tot dat alle onze gebeden in volmaakte lof en dankzeggingen na dit leven,zullen verwisfeld worden, TWEE  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 73 Ê^él^^^^————— TWEE en TWINTIGSTE GESPREK apostelen en de uitbreiding van 't euangelium. jesus had wel veele discipelen, doch slegts twaalf, welke hy apostelen noemde. na den dood van judas is't twaalftal aangevuld, hebben de gaven des ii. geestes op 't pink^ sterfeest ontvangen. elk apostel in 't byzond2r beschouwb. na jesus hemelvaart is paulus tot een apostel verkooren. eenige nuttige aanmerkingen, VADER. ^V\^y hebben, myne Kinderen! nu weder een aangenaam onderwerp tot ons gefprek, namelyk de uitbreiding van 't Chrütendom door des Heilands Apoltelen, welke Hy uit zyne Discipelen had verkooren, om als de voornaamfte dienaars zyn Koningryk door de prediking des Euange- liums. van DE  76 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. liums in de meest bekende landen op deze aarde nit te breiden. MIETJE, Gy fcbynt onderfcheid te maken tusfchen jesos DUcipekn en zyne Apoftelen, welk onderfcheid is daar tusfchen? VADER. jesus kreeg in zyn omwandeling op deze aarde, wanneer Hy 't Euangelie predikte, en die leer met wonderwerken beveiligde, eenige menfchen, die Hem op de rei ze volgden, meer dan andere zyne gezette hoorders waren, deze worden by de Euangeliften Discipelen van jesus genaamd. Dit getal wierd door den tyd vry groot; doch gy moet niet denken, dat alle Volgelingen des Heilands echte leerlingen waren f welke in Hem als den Mesfias geloofden, en in waarheid jesus lief hadden; zommige volgden Hem uit verkeerde oogmerken, om by voorbeeld aan de kost te komen, dewyl de Zaligmaker meer dan eens op eene wonderdadige wys hen fpyzigde; men ziet hoe de Heiland hun dit verwyt Joh. vr. 26, 't gevolg was, dat wanneer  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 77 neer jesus niet naar hunne begrippen fprak, zy Hem weer verlieten, wy lezen Joh. vi: 66 van doe afgingen Veele zyner Discipelen terug, en wandelde niet meer met Hem. MIETJE. Dit waren dan geen gelovige menfchen; VADER. Hun geloof was niet hartelyk, maar flegts naar 't uiterlyk aanzien, of alleen door eene uitwendige belydenis. Aanmerkélyk is 't geea wy lezen Joh. ii: 23 25. En als Hy te Jerufalcm was) op 't Pafcha in 't feest, geloofde» Veelen in zyn naam, ziende zyne tekenen die Hy deede ; maar j e s u s zelve betrouwde zich zetveh niet, om dat Hy ze allen kenden, enz. 'Er waren toen, gelyk ook nu, veel meer uitwendige belyders van jesus naam dan waare liefhebbers van zyn perfoon en leer. JAN.  78 TWEE EN TÏVINT1GSTE GESPREK. J A N. Deze aanmerking vind ik fchoon, ik heb dit niet begrepen in 't lezen der gefchiedenis; want als ik in de Euangelien van j e s u s Discipelen las, dan dacht ik altoos aan waare gelovigen, aan liefhebbende vrienden en vriendinnen van den Heiland. Ik hoorde daar ilraks uit Joh. vi, dat veelen van jesus Discipelen weggingen, en voordaan niet meer met Hem wandelden, bleven Jcr veel over? VADER. Ja, 't aantal moet evenwel nog zo gering niet zyn geweest, dewyl de Heiland volgens Luk, x, zeventig uitzond, om door alle de deelen des Joodfchen lands de leer van jesus te verkondigen, en wonderwerken te doeu. En behalven die zeventig had Hy nog twaalf anderen verkooren, welke Hy Apoftelen noemde, MIETJE. Wat betekent 't woord Apoflet'1 VA-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 79 VADER. Dat woord betekent een gezant of afgezant; deze benaming, zult gy denken,pafte ook op de voorgemelde* zeventig Discipelen, welke wierden uitgezonden, doch 't behaagde den Heiland dien titel flegts aan twaalf van zyne Discipelen te geven', die op aarde tot aan zyn laatfte lyden niet alleen een gemeenzaamer omgang met Hem zouden hebben, maar ook na zyn hemelvaart door de meefte landen als de voornaamfte zyner ryksgezanten aan de uitbreiding van zyn Koningryk zouden arbeiden , 't welk zy allen, op een naT'gedaan hebben. MIETJE. Ik verlang eenig nader berigt aangaande deze Apoftelen te mogen hebben. VADER. Ik zal u vooreerst hunne namen opgeven, zo als die by jviattheus voorkomen (*), alwaar (*) Matth. x: 2, 3. Zy komen ook voor Mark. mi 16 19. Luk. vi: 14-16. Hand. 1: 13. doch de order in de optelling is by de Eumgeliften een -weinig onderfcheiden.  8ê TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. zy dus worden opgeteld: simon gezegd petrus j andreas zyn broeder, jakobus de [Zoon] van Zebedeus t jouannes zyn broeder, philippus, bart ho lom eus, thomas, mattheus de tollenaar, jakobus de [Zoon] van alpheus, lebbeus toegenaamd t haddeus, simon Kananites, judas iskariotes, die Hem ook verraden heeft. Ik heb u gezegd, dat deze laatfte zich zei ven 't leven heeft benomen, als hy zag dat jesus was veroordeeld ; toen bleven nog flegts elf Apoftelen over, en men heeft dit getal met een ander Godvrugtig man aangevuld na jesus hemelvaart, welke met 't lot wierd verkooren, "t welk viel op matthiAs Hand. i: 16. Alle deze Apoftelen ontvingen op den eerften Pinkfterdag na jesus hemelvaart agtervolgens de belofte des Heilands op de allerplegtigfte wyze de gaven des H. Geests. V MIETJE. Gelief ons die gebeurtenis te vertellen.- VA-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK, tfr VADER. Deze gefcHiédénis is zeer merkwaardig. Het was naar de Godlyke wet, dat de Israëliten op de drie hooge feeften, waar toe ook Pinkfleren behoorde, van alle oorden des lands te Jerufalem moeiten komen om den Heer plegtig te dienen in den tempel. En daar de Joden in d''en tyd door veele landen der Heidenen verfpreid waren, zo reisden dezulken, welke veel voor den Godsdienst over hadden ook derwaards, en die wat ver woonden, bleven dan van Paasfchen tot Pinkfleren aldaar vertoeven. De twaalf Apoftelen waren op dat feest reeds 's morgens vroeg by een vergaderd, waarfchynlyk in een der tempelkamers, zynde hunne gewoone verzamelplaats na Jefus vertrek van deze aarde (*). Hier viel iets buitengewoons voor: men hoorde een geluid van een grooten wind, en de Apoftelen zagen op eikanderen vuurvlammetjes, welke de ge- C * ) Dit kan men opmaken uit Luk. xxiv: 53, en Hand. 11: 46. iii. be el» F  8a TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK gedaante hadden van menfchen tongen (*). Deze wind, en dat vuur waren gepafte zinnebeelden van den H. Geest (f); en daar dit vuur zich in dc gedaante van menfchen tongen zich vertoonde, zo had 't zelve een duidelyk opzicht op onderfcheiden taaien, want 't woord tong en taal wordt in verfcheiden taaien door een en 't zelve woord uitgedrukt (§;. Het geluid als van een fterken wind, was zo gewéldig, dat 't buiten 't Apoflelgezelfchap door den tempel gehoord wierd. Hier op kwam de menigte te zamen naar 't vertrek daar de Apoftelen zich bevonden ; deze fchaar van Joden en Jodengenoo- ten (*) Met is niet onwaarfthynlyk, dat de vuurige tongen maar alleen van de Apoftelen en niet van de zaamgevheide Jooden gezien zyn, om dat men niet leest, dat zy zich daar over verwonderden, maar alleen ever 't /preken in vreemde talen; wanneer ook de tongen door de hykomende menigte gezien waren, kan men minder begrypen hoe 'er Jpotters onder hen konden bevinden. (t) Joh. 111: 8. Matth. ui: n. (§) Dit is aan taalkundigen genieg bekend.  TiVEE EN TIFlNtlGSTE GESPREK. 83 ten beftond uit inwooners van Partftie, Medie, Elam, Mefopotamie, Jüdea, en uit eenige Landfchappen van Natolie, als mede uit Egypte en 't aangrenzend Libye, uit Rome, uit 't eiland Kreta en Arabie, en zy verwonderden zich ten hoogfte, dat deze menfchen in onderfcheiden taaien de groote werken van God verkondigden. JAN. Hoe konden de Apoftelen zo veele taaien te gelyk fpreken, als 'er volkeren worden opgeteld, zonder dat zulks verwarring baarde. VADER. De Heilige Gefchiedfchryver zegt ons niet, dat de Apoftelen alle te gelyk fpraken; 't is denkelyk dat dan de een, dan de ander zal gefproken hebben, de een in die, de ander weer in eetie andere taal, zo dat de aanfehouwende menigte merkte, dat de Apoftelen alle die taaien magtig waren; en dat de meefte verwondering baarde was dat zy in die taaien zich zo uitdrukten, met dien tongval fpraken, als of zy in die landen Fa ge.  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 85 of onbefchaafdere taal kenbaar waren (*). Dit blykt, want zy zeiden naar Hand. n: 7. Ziet, zyn niet allen die daar [preken Galileërs P MIETJE. Hoe liep dit af? VADER. Zommige menfchen, die niet taalkundig waren, mogelyk Galileërs, dachten dat de Apofte' len een dronkemans redeneering deeden, en zeiden: zy zyn vol zoeten wyns. Doch petrus verdedigde op de allervriendelykfte wys zich en zyne Medeapoftelen , en zeide : deze zyn niet dronken , gelyk gy vermoed, want ct is eerst de derde uure van den dag. De derde uur na zonnen opgang, volgens de Joodfche rekening; nu was 't zeer onwaarfchynlyk, vooral op de ■ hoo- (*) De dienstmaagd van Kajaphas kende Petrus, dat hy een Galileer was, aan zyne uitfpraak, velgens Matth. xivv 73. F 3  84 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK, gebooren en opgevoed waren. Elk die flegts eene vreemde taal heeft aangeleerd weet, wat moeite 't kost om dezelve aan te leeren, en hoe zeldzaam 't is de regte uitfpraak kundig te worden. Zy fpraken ook niet flegts eenige woorden, maar de groote werken van God, welke in die dagen waren voorgevallen aangaande jesus Christus, zyn prediking, lyden, dood en opftanding; de verbazende menigte wierd twyfelmoedig, dat is zy hadden 'er geen doorzicht in, de een zeide tot den anderen, wat wil doch dit zyn! JAN.1 Onder die landfehappen wordt ook Judca opgeteld , hoe konden nu die vreemdelingen zich verwonderen, dat Jooden, hoedanig de Apoftelen waren, de taal fpraken van Judca zynde 't Joodfche land ? V A D è R. Het Joodfche land was in dien tyd verdeeld in Judea, Samaria en Galilea; de inwooners van Galilea hadden een tongval onderfcheiden van de Jooden uit Judca, zo datzy aan hunne lomperc of  86 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. hooge feeften, dat men zo vroeg zich aan den wyn zou hebben ,te buiten gegaan, daar de offerwyn eerst ter zesder uur gebruikt wierd. Verder toonde petrus aan, dat hier de Godfpraak van joel werd vervuld aangaande de uitftorting van de gaven des H. Geests. Dus ziet ge hoe de twaalf Apoftelen op den eerften dag des Pinkfterfeests, tien dagen na j esus hemelvaart , wierden toegerust, om door de geheele waereld 't Euangelie te verkondigen; en deze Joodfche mannen, te Jerufalem oorgetuigen van dit wonderwerk zynde, naar hun land wederkeerende, en onder hun volk dit verhaalende, den weg baanden voor de Apoftelen in de verkondiging van 't Euangelie ; zo wys en goed is God. JAN. Ik heb wel eens hooren zeggen, dat de Griekfche taal in den tyd der Apoftelen vry algemeen onder de bekende natiën gevonden wierd, en zulks komt my niet onwaarfchynlyk voor, vermits da Euangeliften en Apoftelen hunne boeken en brieven in 't Grieksch hebben gefchreyen, zelfs paulus zyn brief aan de Romeinen, al-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 87 alwaar de Latynfche taal de gewoone landtaal was. Indien dit nu zo is, zo zie ik geen noodzaaklykheid tot deze wonderdadige mededeeling der taaien. VADER. Deze bedenking verdiend voorzeker eenige aanmerking. Het kan niet ontkend worden, of de Griekfche taal wierd in de meefte landen onder de befchaafde volkeren gelezen en verftaan, doch zulks maakt deze mededeeling van allerlei taaien aan de Apoftelen niet overtollig, indien men opmerkt, dat 't veel meer onze verwondering zal verdienen, indien een vreemdeling uit een zeker land tot ons komt, cn ons aanfpreekt in onze taal, en wel op zulk eene wys, als was hy daar in gebooren, dan dat die vreemdeling tot ons fpreekt in zyne eigen landtaal , of in eene vry algenieene bekende taal. Moeften de Apoftelen nu overal 't Euangelie verkondigen, zo bragten zy, door tot elke natie in de taal van dat volk te fpreken , een wonderwerk met zich, verdienden aandacht en geloof. F 4 JAN.  88 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK, J A N. Nu begryp ik de zaak. Waren alle de Apoftelen niet uit Galilea! V A D E R. Mogelyk allen, ten zy men judas Iskarhth, en matïhias wilde uitzonderen, want 't elftal wordt uitdrukkelyk Galileefche mannen , en Galileërs genaamd Hand. v. n, en Kap. u: 7. MIETJE. Verzoeke van elk Apoftel in 't byzonder iets te verhalen. VADER. sim8N petrus komt by de Euangeliften, die de namen der Apoftelen opgeven, 't eerfte voor-, niet om dat hy eenigen voorrang had boven de andere Apoftelen, want die heeft jesus hem niet gegeven, en petrus heeft die zich ook niet aangematigd ; noch ook om dat hy eerder tot Apoftel zouverkooren zyn, want 't fchynt dat jesus alle de twaalven te gelyk tot dat ambt heeft beroepen;' pok niet om dat hy de eerfte discipel is geweest, want  TWEE EN. TWINTIGSTE GESPREK. 89 want andreas de broeder van petrus had zich eerder jby 3esu s gevoegd (*). Doch daar één boven aan in de optelling moest geteld worden, heeft dit mogelyk plaats omtrent petrus wegens zyuen ouderdom, dat hy onder 't twaalftal da meefte jaaren zal bereikt hebben. Hy was geboortig van Bethfaida een ftad in Galilea (|), zyn Vader heette jona , daarom wordt hy wel eens simon barjona genaamd ($), welke laatfte woorden een Zoon van jona aanduidt. Hy was van zyn handwerk een visfcher (**). Des Apoftels oorfpronglyke naam was simon, en zyn bynaam petrus, zynde een Griekfche Vertaling van 't Syrisch woord kephas CtO- JAN. (*) Joh. 1: 41, 42(t) Joh. v. 45(§) Matth. xvi: 17. Luk. v: 4 6. (tt) In 't Grieksch Petros, doch naar de LatynJcM. uitfpraak Petrus, 't welk een fteen betekent,. F5  90 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. JAN. ' Gcjief ons 't gedrag van dien Apoftel op te geven na de hemelvaart van jesus. VADER. petrus hielt een lange redevoering op 't Pinkfterfeest, en bewees dat jesus is de christus, de Zaligmaker van zondaren , 't welk die uitwerking had, dat drie duizend menfchen die leer omhelsden en zich lieten doopen, en daar door 't Chriftendom wierden ingelyfd (*). petrus beveiligde ook zyn leer door wonderwerken, want kort daar na met zyn Medeapof|el johannes tempelwaards gaande op de uur des gebeds, bevond zich by den tempel een man, die van zyn geboorte af kreupel was geweest, welke om een aalmoes verzogt; petrus / antwoorde dat hy geen goud noch zilver had, en zeide verder: 't geen ik heb dat geve ik u, in den mam van Jefus Chriflus den Nazarener flaa op en wandel; en terftond was hy herfteld en loofde God. Dit gebeurde maakte veel gerugts en C') Hand. n.  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 91 - en deed 't volk zamenkomen in een der tempelvoorhovem, alwaar deze beide Apoftelen met dien gezond gemaakten man zich bevonden, cn petrus nam die gelegenheid waar, om voor die volksmenigte wederom eene redevoering te doen tot betoog dat dees kreupelen herfteld was in den naam en door 't geloof in jesus, welke onfchuldig gedood, doch door God den Vader was opgewekt en ten hemel genomen ; en dat deze Vorst des levens die zelve Propheet was, welke moses wel eer aan de Israëliërs beloofd had, en geboden Hem te hooren. Deze leerreden was wederom van zo veel vrugt op de gemoederen der menfchen, dat de Chriftelyke t Gemeente nu op een getal van vyf duizend menfchen kon gerekend worden. Doch hier liet de haat en nyd der Priefters en Hoofdmannen des' tempels zich zien, zy floegen de handen aan deze beide Apoftelen, en zetteden hen in bewaring tot den vólgenden dag (*). (*) Hand. iv, v; 1 4. MIE1%  92 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. MIETJE. Dit liep zeer ongelukkig af; hoe ging 't met hen? VADER. Zy wierden den volgenden dag door den Joodfchen Raad rechterlyk onderzogt, en petr us deed 't woord, en zeide zeer vrymoedig, dat zy die weldaad aan den kreupelen bewezen hadden in den naam van jesus, dien zy Overheden gekruist hadden. Hier konden zy niets tegen zeggen, en waren verwonderd, alzo zy wisten dat petrus en joh annes geringe en ongeleerde menfchen waren, en verboden hen fcherpelyk niet meer te fpreken noch te leeren in den naam van jesus; doch de Apoftelen antwoordden: oordeelt gy, of 't regt is voor God u lieden meer te hooren dan God, want wy kunnen niet nalaten te fpreken 't geen wy gehoord en gezien hebben. Hier op wierden zy los gelaten, en toonden hunne dankbaarheid aan den Heere,. Hier op viel iets merkwaardigs voor, MIET-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK.. 93 MIETJE. Wat is dit geweest? VADER. /Er was in dien tyd onder veele Chriftenen te Jerufalem eene groote armoede, waarom zommigen , die eenige vafte goederen hadden een gedeelte van dezelve verkogten, cn 't geld tot de Apoftelen bragteu om onder de armen uit te dcelen naar dat een ieder nodig had. Nu was 'er te Jerufalem een man genaamd amanias met zyne huisvrouw sapphira, welke een landgoed verkogten en een gedeelte van den prys by de Apoftelen bragten, onder voorwendfel dat 't de geheele fommc was. petrus zeide tot ananias •waarom heeft cle Satan uw hart vervuld, dat gy den Heiligen Gicst liegen zoudt en onttrekken van den prys des lands, zo 't gebleven ware, was 't niet 't uwe, en verkogt zynde was 't niet in uwe magt P wat is 't dat gy deze daad in uw hart hebt voergenomen ? Gy hebt den menfchen niet gelogen , maar Gode. Hier op viel ananias wegens zyn leugen, en verzoeking of Gods Geest wel in de Apoftelen woonde, dood ter aarde, en werd ter be-  94 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. begravenis uitgedragen. Omtrent drie uuren daar na kwam sapphira, die van 't voorgevallene omtrent haar man onkundig was, en dezelve onwaarheid fprak, en viel insgelyks dood ter aarde. Hier door kregen de Apoftelen groot gezag in de Gemeente, en deeden veele wonderwerken door de genezing van onderfcheiden zieken en kranken. Vervolgens kwam petrus met zyne Medeapoftelen "weder in dc gevangenis, doch een Engel des Heeren opende 's nachts de deuren der gevangenis, en leidde hen uit en gelafte hun in den tempel tot 't volk de woorden des levens te fpreken, tót groote verbazing van de Joodfche Overheden, welke die zaak niet konden begrypen. Zy deeden de Apoftelen geesfelen en verboden hun in den naam van Jefus te prediken. J A N. Hoe ging 't verder met petrus? VADER. Hy ging met johannes' naar Satmfia, alwaar veele door den dienst van den Diaken philippus \ Chriftendom aannamen; onder de geenen die be-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 95 belydenis deeden van jesus christus was ook eenen sjmon bygenaamd Magus, die zich liet do-pen; doch ziende, dat door de oplegging der handen van de Apoftelen de gaven des hl. Geests wierden medegedeeld, zo bood hy den Apoftelen geld aan, om zulks ook te kunnen doen, en daar door veel voordeel te behalen. Doch petrus beftrafte hem, en zeide, dat zyn geld ten verderve was, dat hy een gantsch bittere gal en zamenknoping was van ongerechtigheid, en dat hy God bidden zou, of misfchien die overlegging des harten hem vergeven wierd. JAN. Bleef Petrus te Samaria ? V A D E R. Hy trok 't land door, en kwam tot Lydda eerv fteedje omtrent tien uuren gaans noordwestwaards van Jerufchm, en maakte aldaar zekeren eneas gezond, welke agt jaaren aan eene lammigheid was krank geweest. Van daar wierd petrus ontboden naar een nabuurige ftad, Joppc ge-  96* TWEE EN TWINTIGSTE GESPREIL genaamd, gelegen digt by de zee, alwaar eene' Godvrugtige vrouw taeitha, naar't Grieksch roRKAS genaamd, geftorven was, over welker dood groote droefheid was, door dien zy veel goeds aan de armen deede; petrus daar komende wekte haar uit den dood op. De Apoftel ging te Joppe t'huis by een man simon genaamd, die van zyn ambagt een leerbereider was, aan welks huis hy een wonderlyk gezicht had. MIETJE. Ik hoop dat Vader ons dit zal vertellen. VADER. Het was omtrent 's middags twaalf uuren, dat petrus op 't dak ging om te bidden, (ik heb u meermaal gezegd, dat de daken der huizen plat waren) aldaar zynde kreeg petrus honger, want 't was omtrent eetanstyd, en in 't benedenhuis wierd 't zelve toebereid, en petrus kwam in een vertrekking van zinnen, wat dit is kan ;;k u niet duidelyk uitleggen, alleen kan'er dit van zeggen; dat God voor'de verbeelding zo klaar  T's BE EN TWINTIGSTE GESPREK. 97 klaar of't dadelyk gebeurde, deed voorkomen iets in de gedaante van een linnen laken, vervuld met veelerly zoort van dieren, doch gelyk waarfchynlyk is, alle onreine dieren, van welke te eeten geluurende de Joodfche huishouding een verbad in de Godlyke wet wierd gevonden. De Apoftel hoorde daar by eene ftem: Slaa op petrus, flagt en eet. Hy weigerde dit, en zeide nooit iets onreins te hebben gegeten. Die ftem wierd nog tweemaal herhaald, en toen fcheen 't kleed met dieren zich in de hoogte te verheffen en verdween. MIETJE. Waar toe toch zulk een wonderlyk gezicht? VADER. petrus begreep ook in den aanvang 't Godlyk oogmerk niet, en toen hy bezig was daar op te denken zeide de Geest tot hem: zie drie mannen zoeken u, gaa of reis met hen, en twyfel niet, ofik heb hen gezonden, petrus beneden komende bemerkte dat deze mannen afgezonden waren vsn 1m , deel. G 7r,  98 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. zeker Captein of Hoofdman, die met zyn krygr* lieden te Cefarea, eene voornaame ftad van Pakjlina, in bezetting lag. Deze Hoofdman deed verzoeken dat simon petrus tot hem zoude komen, om hem onderrigt te geven in dtn weg der zaligheid. MIETJE. Was deze Hoofdman dan een braaf man, die van petrus onderrigt begeerde? hoe had hy toch kennis aan den Apoftel gekregen? VADER. kornëlius was oorfprongelyk een Heiden, doch tevens een Godvrugtig man , die dit in zyn kandel en wandel betoonde, hy had voorzeker veel gehoord van jesus en zyn leer, en was dus tot kennis en geloof gekomen aangaande den waaren Godsdienst, doch zyn kennis aan- gaande den gekomen Mesfias cn 't geloof in Hem als een Zaligmaker van zondaars was nog gebrekkig. Hy bad God meermaal om 't geen hy dacht nodig te hebben. Eens op een tyd,  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. .99 tyd, dat kornelius gevast had, zag hy 's namiddags omtrent drie uuren tot zich inkomen eeri perfoon , die een blinkend wit kleed aan had, zynde een engel, welke in die gedaante aan hem verfcheen, welke hem bemoedigde, dat zyne gebeden verhoord waren, en hy mannen moest zenden naar ffbppe om simon petrus te ontbieden, die hem zou zeggen wat hy doen moest. JAN. Zo ik my niet bedrieg ligt Cefarca wel ruim twintig uuren gaans van Joppc; my dunkt wat had petrus derwaards te gaan, des Heeren Èngel had immers aan kornelius Wel 't nodig onderrigt kunnen mededeelen. VADER. Dit is^ ook zo, maar dit behaagde God niet om daar toe de Engelen te gébruiken, dewyl Hy de Apoftelen en leeraars uit de menfchen daar toe had aangefteid. .En dit leert ons, dat wy geen onderwys? van Engelen in den Godsdienst begeeren noch verwagten mogen, maar de Apoltelen in hunne fchriften, die zy hebben G 2 na-  ioo TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. nagelaten raadplegen, en van de bedienaars des Euangeliums, die God tot ons zendt, gebruik maken. JAN. Gelief nu de gefchiedenis te vervolgen. VADER. Des anderen daags reisde petrus niet die mannen en eenige broeders van Joppc naar Cefarca. kornelius, die den Apoftel was wagtende, had in zyn huis een gezelfchap by een doea komen van zyn maagfchap en goede vrienden, en hy deed aan p e t r u s verllag van de oorzaak, om welke hy hem had ontboden, en de korte inhoud van de reden voering des Apoftels aan 't huis van dezen Iluofdman kunt gy lezen Hand. x: 34—43. Hier op wierden kornelius, en die hy by een geroepen had, vervuld met den H. Geest, tot groote vqrwondering van de gelovigen uit de Joden, dat de gaven van den H. Geest ook op de Heidenen wierden uitgeftort, waar op zy door den Doop 't Chriftendor» wierden ingelyfd. Dus kon nu petrus 't oogmerk leeren kennen, waarom hy dat gezicht gehad  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK, iox had had van een kleed, in welka allerly onreine dieren waren, van welke hy beyolsn wierd te eeten; want de Heidenen wierden voor onrein gehouden, zo lang zy onbefneden waren, doch God leerde hem daar door, dat nu met den dag des N. Teftaments by God geen aanneming des perfoons is. MIETJE. Kunt ge ons nog meer van den Apoftel petrus vernaaien ? VADER. Eenigen tyd daar na raakte petrus weder in de gevangenis te Jerufalem wegens de vervolging, die herodes agrippa, welke een Kleinzoon was van he rod e s den Groot, deed aanrichten, hy liet jakobus broeder van johannes met 't zwaard ombrengen, en wierp petrus in de gevangenis. MIETJE. Bleef hy daar lang in? M G 3 VA-  ioa 7 WEE EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. 'Er wierden voor den Apoftel door de Gemeente geduurige gebeden gedaan, en God verhoorde dezelve. De zaak is zeer aanmerkelyk.: petrus fliep 's nachts gebonden met twee ketenen tusfchen twee krygsknegtcn, ook (tonden 'er wagten voor de deuren. Dan wat gebeurt 'er ? middernacht fcheen 'er een licht in den kerker, een Engel des Heeren wekte petrus op, de boeijen vielen af, de deuren gingen open, cn 's Heeren Engel leidde den Apoftel uit de gevangenis , en wierd toen onzichtbaar. MIETJE. petrus zal blyde en verwonderd geweest zyn ; doch wer waards ging hy ? VADER. Naar 't huis van maria, die de moeder van johannes markus was, alwaar de discipelen yergaderd waren om te bidden. De dienstmaagd op 't geluid dat petrus maakte, deed van blydfchap en verwondering niet open , en ging eerst aan 't gezelfchap zeggen, dat petrus aa ;  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK, ioj aan de voorpoorte was. Daar na binnen gelaten zynde zagen zy hem met verbazing, en by verhaalde hun, hoe de Heere hem door zynen ' Engel verlost had (**). MIETJE. Bleef petrus te Jerufalem ? VADER. Neen, hy verreisde naar eene andere plaats Q). Vervolgens vinden wy hem weder te Jerufalem Q) en heeft daar en in andere fteden en plaatfen 't Euangelie 'verkondigd, en ook brieven gefchreven, van welke wy twee in de fchriften des N. Teftameiits hebben. JAN. Aan wie fchreef petrus die brieven? VA (*; Hand. xn. CD Hand. xn: 17. (§) Hand. xv: 7. G4  lo4 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. Aan de gelovigen die verftrooid waren in eenige landfchappen van dat gewest 't welk men hedendaags Natolie noemt, namelyk Pontus, Galatie, Kappadocie, Afee, en Bithynie. De Chriftenen die aldaar als vreemdelingen verkeerden waren wel meest uit de Jooden, doch 'er zullen, gelyk in alle Gemecntens, ook zommige uit de Heidenen geweest zyn, dewyl de Apoftel ook van den afgodsdienst (preekt. Hy heeft zyn eerden brief gefchreven uit Babyion eene bekende ftad door de gevangenis van 't tweeftammig Koningryk. Eenigen tyd daar na heeft hy eenen tweeden brief gefchreven , doch uit welke ftad wordt niet gemeld, zommige denken uit Rome, alwaar hy naar de overlevering der Ouden door eene kr*isfiging den marteldood ondergaan heeft; doch hoe dit zy, dit is zeker, dat de Apoftel niet lang voor zyn dood, als bloedgetuigen, dezen brief gefchreven hebbe, gelyk men kan opmaken uit Hoofdfluk i; 14. JAN. Welk is de inhoud van den ecrften brief? VA-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 105 VADER. Hy fchreef dezen brief tot verfteridng des geloofs, én ter aanmanirg tot de betfagting van zekere pligten. Men kan 'er twee voorname (tukken in opmerken, vooreerst Helt hy hun voor welke genade zy deelachtig waren, en hoe zy daar aan moeiten beantwoorden, van 't begin dezes briefs tot 't tiende vers van 't tweede hoofdltuk. Ten tweeden, hoe zy onder de Heidenen behoorden te wandelen, onderdanig aan de Overheden, enz. vervolgens nederig en menschlievend; als mede getrouw in de waarneming van 't Opzienersambt, van 't elfde vers des tweeden tot 't einde van dezen brief. J A N. Gelief nu den inhoud van den anderen brief op te geven. VADER. In den tweeden brief dringt hy in 't eerlle hoofdltuk aan op 't geen hy in den eerlten brief had voorgefteld. Vervolgens voorfpelt hy in 't tweede hoofdltuk de opkomst en ftraf der valfche leeraars. Eindelyk waarfchouwt hy de G 5 Chris-  ïo5 TWEE'EN TWINTIGSTE GESPREK. Chriftenen in 't derde hoofdfluk tegen die -geenen, welke met de komst van Chriftus ten oordeel fpotteden, en wederlegt de zodanigen. J A N. Ik geloof niet , dat gy van de overige elf Apoftelen zo veel kunt zeggen als van petrus. VADER. Dit is zo, en zulks komt, om dat de Heilige Schryvers ons weinig of niets aangaande hun levensloop en Euangelievcrkondiging hebben nagelaten'. Wy zouden dit moeten zoeken in 't tweede boek van lukas genaamd dc Handelingen der Apoftelen; doch deze houdt zich meest bezig met de befchry ving van pet r u s en paulus, en de laatfte was wel een Apoftel maar behoorde niet tot 't twaalftal. Mogelyk dat lukas voor 't afwerken van zyn opgenomen taak is overleden, en de Voorzienigheid heeft't niet behaagd, dat de levensloop der overige Apoftelen door zulk een geloofwaardig Schryver wierd opgetekend. MIET-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 107 MIETJE. Kunt gy ons dan niets van andreas zeggen? VADER. Wy weeten van hem wel iets, doch weinig. Wy weeten dat hy een broeder is geweest van petrus, dat hy een der eerfte, of misfchien wel de eerfte was, welke zich tot jesus als een discipel begaf, en zyn broeder petrus tot jrsus gobragt heeft Joh. 1: 41 43- Hy was uit de ftad Bethfaida gelegen aan 't Galileefche meir, en van beroep een visfcher Matth. iv: 18. Mark. i: 16. Indien de oude Kerkelyke gefchiedenisfen geloof verdienen, dan heeft hy eerst in een deel van Klein Jfie, vervolgensin Scythie, en aangrenzende landen, gelyk ook in Tracie, Macedonië en daar omtrent, als mede in Egypte 't Euangelie verkondigd. MIETJE. In de derde plaats volgt de Apoftel jakobus, kunt gy daar iets meer van zeggen ? VA-  io8 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. De Zaligmaker had twee Apoftelen, welke den naam van jakobus droegen, de een was een Zoon van z e b e d e «; s, de ander een Zoon van alpheus. Gy bedoelt hier den eerstgemelden, welke, om dat hy ouder was, by ongewyde fchryvers jakobus major wordt geheeten. Zyn moeder wierd genaamd sa lome, die men voor eene zufter van joseph, de man van maria houdt, hy was een broeder van den Apoftel johannes, hy was, gelyk meest alle de Apoftels uit Galilea, en oeffende 't handwerk van zyn vader, die een visfcher was Mark. i; 16 20* De Zaligmaker nam hem en zyn broeder johannes, gelyk ook petrus, meermaal mede daar Hy zyne andere Apoftelen niet toeliet te komen, gelyk by de opwekking van 't dogterken van jahius, op den berg van jesl-s verhcerlyking, en in 't binnenfte van den hof Geüifcmane. Mark. in; 17 wordt hy en zynen broeder genaamd Eoanerges, 't welk betekent Zoonen des Donders. Over de oorzaak van die benaming wordt verfchillend gedacht, veele denken wegens 't geval, 't welk Luk. ix: 54 ver-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 109 verhaald wordt, dat wanneer de Zaligmaker geen herberg in een vlek van Samaria kon krygen, jakobus en johannes tot jesus zeiden: Heer 1wilt gy dat wy zeggen, dat y uur van den hemel nederdaale, en deze ver {linde, gelyk ooknuss, gedaan heeft? MIETJE. Hebben wy nog niet een brief van dezen jakobus ? VADER. Neen, de brief, dien wy hebben, is van den anderen jakobus , Zoon van alpheus; deze onze heeft niet lang gcleeft, en is onder 't beftuur van herodes agrippa omgebragt volgens Hand. xn: n, en waarfchynlyk uit de Apoftelen de eerfte Martelaar geweest. JAN. Gelief nu tot johannes den broeder van dezen jakobus over te gaan. VADER. Hy was al mede een visfcher, want uit Mark. 1: 19 blykt, dat hy bezig was zyne netten te ver-  7lP>i: Ki\ 1//-JATIGSTE GESPREK. >
  • 'ê>$t .illff : ^J't- 'gmaker beminde hem boven ''''m ift''!J! * s' ■ ;i- waarom hy meermaal zich UJ |p m \ P , melken jesus liefhad (*;. :fi|if ï;r eryk beftaan, gelyk uit zyne ll^ff! Iwaar hy zo dikwyls van uotrs h'el'de*Ipreekt, en op de liefde Gods en des naaften aandringt. Iiy nam na de kruisfiging van jesus, maria deszelfs moeder tot zich in huis Cf). Na dé verhooging van jesus maakte hy met petrus eenen lammen gezond (§). Zy kwamen beiden in de gevangenis en wierden gegecsfeld (**j. Hy reisde met pet r u s naar Samaria (ff). In vervolg van tyd ging hy te Ephefe woonen, wierd door Keizer domitiaan naar 't eiland Patmos gebannen, en naderhand onder Keizer nerva weer in vryheid gefield, en ging toen weder te Ephefe woonen, verkeerde als Opziener van die Gemeente. Men zegt dat hy CO Joh. xn: 23. xnx: 26 xx: 2. xxi; 7, 20. (t) Joh. xix: 25——27. (§) Hand. nr. (**) Hand. iv en v. (tf) Hand. viti;  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK, iiï hy zyn natuurlyken dood is geftorven en de langlevendfte der Apoftelen is geweest. MIETJE. Is 'er niet een gerugt geweest, dat johannes niet zou'fterven, maar blyven leven tot jesus ten oordeel kwam, en dus tot 't einde der waereld? VADER. Zulk een. gerugt is onder de overige Apoftelen geweest, waar van johannes zelve fpreekt in zyn Euangelie Hoofdft. xxi: 23; 't ontftond daar uit, dat jesus aan petrus't lyden voorfpeld hebbende, dat hem in zyn Apoftelfchap zou overkomen , petrus op jcnANNts wyzende zeide: Heef,1 maar vat [zal] deze? Jefus zeide tot hem: indien ik wil dat hy blyve tot dat ik komt, wat gaat 't u aan? volg gy my (*). Hier uit maakten de discipelen , welke daar tegenwoordig waren, op, dat johannes niet fterven zoude. MIET- (*) Joh. xxi: 18—22.  na TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. MIETJE. Ligt 'er dit dan niet in opgefloten? VADER. Geenzins, want wie zal ons zeggen, dat jrsus door 't woord kernen hier zyn la tfte komst ten oordeel bedoelt; gy hebt voorheen gehoord, dat 't oordeel 't welk jesus over Jerufalem en 't Joodfche land brengen zou, ook een komen van den Zaligmaker genoemd wordt-, en deze komst van jesus heeft johannes overleefd. En indien de Heiland hier zyn komst in de voleinding der eeuwen in 't oog heeft, dan leerde jesus nog r'et, dat johannes niet lterven zoude, want de Heiland zegt: indien ik vil, dat hy blyve, tot dat ik kome, vat gaal 't u aan; maar Jefus zeide niet dat zulks zyn wil was. JAN. Wy hebben van dezen Apoftel verfcheiden fcliriften. VA-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 113 VADER. Dit is zo, namelyk 't Enangclium, drie brieven, als mede 't boek de Openbaringe. MIETJE. Hebt gy iets nuttigs daar omtrent aan te merken, 't geen ons in 't lezen eenige opheldering kan geven ? VADER. Ik kan my kortheidshalve in geene byzondere Verklaringen inlaaten. Wat 't Euangelie van johannes betreft, dit onderfchcidt zich duidelyk van de drie andere in 't opgeven van eenige by zonderheden uit 't leven van j e s u s , welke men by mattiieüs, markus en lukas niet aantreft, johannes heeft waarfchynlyk gefchreven na de drie voorgemelde Euangeiiften, doch niet na de verwoefting van Jerufalem, want wy lezen Joh. v: 2 niet, daar was te Jerufalem een had, maar daar is enz., dus een blyk, dat die ftad rog niet verwoest was. Het fchynt des Apoftels voornaame doel ook geweest te zyn, ora de waare Godheid van jesus te verdedigen, waaifchynlyk tegen valfche leeringen reeds in in. deee. H dien  ii4 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. dien tyd. Hy fpreekt van de Godlyke natuur des Heilands onder de benaaming van de Logos, welke de Onzen door 't Woerd vertaald hebben' en toont aan , dat die Logos zyn beftaan had voor jesus gebosrte, ja van eeuwigheid, alzo Hy God zelve is. In dit Euangelium vindt ge geen gelykenisfen, gelyk by de andere, maar breedvoeriger gefprekken van jesus, en eenige wederlefgingen der Jooden, wanneer zy 's Heilands Godheid en Godlyke zending betwistten; ook verhaalt hy'eenige redevoeringen en wonderwerken, welke de andere Euangeiiften waren voorbygegaan. MIETJE. Wat is 'er van deszelfs brieven? VADER. Wy bezitten drie voortreflyke brieven. De eerfte brief fchreef hy met opzicht tot verleidende leeraars , die men naderhand Gnofliken noemde. Wy kunnen in denzelven twee voorname hoofdzaken opmerken: i) Verfterkt hy de Chris-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 115 Chrilterscn in 't geloof, en vermaant hen tot liefde en heiligmaking van 't 1 tot Jt ui Hoofdltuk. a) Waarfchouwt hy hen tegen verleidende leeraars, die hy Antichriften noemt, en leert hen, hoe men die best kan kennen en van dezelve zich onderfcheiden in 't iv en v Hoofdltuk. Den tweeden brief fehreef hy aan eane aanzienlyke en Godvrugtige vrouwe met haare kinderen, ten einde die aan te fpoorcn om verder voord te gaan in de betragting va» " waarheid en liefde; en tevens te waarfchouwen tegen de Antichrijlen of verleidende leeraars, welke van de leer des Chriftendoms afweken. Den derden brief heeft de Apoftel gefchreven aan zekeren gajus een vermogend en Godvrugtig man, welke hy roemt over zyn liefderyk beftaan, waar in johannes hem verzoekt voord te gaan. Verder waarfchouwt hy gajus tegen diotrephes, en pryst hem uemetrius aan. JAN. Nu volgt nog zyn boek genaamt de Openbaring!.. VA- H a  Ji6 1WEE EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. ; ' Men heeft in 't eerfte Hoofdftuk eene gepafte inleiding, in 't nde en mde zeven brieven, 'welke de Apoftel aan de zeven Chriftengemeentens van Klein Jfie moest fchryven; dan treft men in de volgende Hoofdftukken de lotgevallen der Kerk aan. JAN. Nu volgt in de vyfde plaats de Apoftal philippus. VADER. Deze moet gy onderfcheiden van den Diaken philippus Hand. vi: 5, die ook voorkomt Hand. vin , en tot onderrigt diende van zekeren Ethiopiër, die in onze vertaling een Moorman wordt gehceten (*). De Apoftel philippus was van Betl'.faïda, hy bragt kathanael tot jesus Joh. 1: 46. De Kerkelyke "Gefchiedenisfen zeggen, dat hy in Scythie, als mede in Phrygie 't (*) 'tGriekfche woord betekent geen moorman, maar iemand uit Ethiopië, men wil vry algemeen, dat hy zwart was, doch de Ethiopiers hebben eene bruine kleur.  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 117 t Euangelie zou verkondigd hebben. Men verfchildt in deszelfs dood. Zommige willen dat hy in 't laatstgemelde landfchap te Hierapolis zou zyn omgebragt; andere zeggen, dat hy tot de tyden van trajanus zou geleefd hebben, en zyn natuurlyken dood is geftorven. J A N. Wat valt 'er van bartholomeus te zeggen ? VADER. Zommige Geleerden willen, dat hy dezelve is met nathanael , welke door philippus tot jesus is gebragt Joh. 1: 46. Dit is niet onwaarfchynlyk, dewyl wy hem onder de Apoftelen vinden Joh. xxi: 2, en 't wel zyn kan, dat nathanael des Apoftcls oorfpronglyke naam, en bartholomeus zyn bynaam is geweest, even gelyk petrus den bynaam van barjona droeg, dat is een Zoon van jona, daar de benaming bartholomeus aanduidt een Zoon van tholomeus. Men wil,1 dat hy in 't Noorder cn Wefterdeel van Afie 't Euangelie verkondigd H 3 heeft i  Ii8 TWEE EN TWINTIGTSE GESPREK. heeft; aangaande zyn marteldood zynverfchillende berigten, waar van men geen zekerheid heeft. JAN. Nu volgt thomas gezegd didymus. VADER. Van dezen Apoftel kunnen wy ook weinig zeggen. Gy moet niet begrypen, dat hy twee naamen droeg, want didymüs is eene Griekfche vertaling van den Hebreeuwfchen naam thomas, 't welk in onze taal een tweeling betekent, waarfchynlyk dat zyn moeder twee kinderen te gelyk heeft ter waereld gebragt. De oudheid verhaalt, dat hy in Per/ie, Ethiopië, en Indie de leer van jesus heeft gepredikt. JAN. Kunt gy iets meer van mattheus zeggen? VA-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 119 VADER. Deze was geen visfcher, gelyk de meefte Apoftelen waren, maar een tollenaar, welke in Galilea by 't meir van Tiberias zyn tolhuis had,' doch door jesus geroepen, een discipel van Hem wierd (*). Men verfchilt of hy dezelve is, welke i.evi wordt genaamd (f); doch my dunkt, dat wy niet twyfelen kunnen, of matt heus is dezelve met levi; niet alleen dat de omftandigheden zyner roeping by alle de drie Euangeiiften groote overeenkomst hebben, maar ook 't geen' by de Euangeiiften voorgaat en volgt. Voor deszelfs roeping gaat de geneezing van een geraakten , en 'er volgt op eene vraag door de discipelen van johannes aangaande 't vaften. Wy vinden onder de Apoftelen meer die twee of wel drie naamen droegen b. v. lebbeus toegenaamd thaddeus volgens Matth. x:3, deze wordt vi: 13 judas geheeten. mattheus de tollenaar is een zoon geweest van zekeren alpheus, die men nogthans kan cn» (*) Matth. ix: 9. (t) Mark, m i4«' buk. vs 27. H 4  iao TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. onderfcheiden van eenen anderen alpheus, de vader van den Apoftel j a k o b u s. mattheüs heeft ons eenige voornaame levensbyzonderheden van jesus te boek gefteld, van deszelfs geboorte tot de uitzending van zyne discipelen, pf zyne laatfte redevoering voor zyne hemelvaart. Men zegt dat mattheus een geruimen tyd in Judea gepredikt, vervolgens in Ethiopië zyn Apoftolifche bediening heeft vervuld. Men verfchiïd of hy om dc leer des Euangeliums ontr hoofd, dan eenen anderen wreeden dood is geftorven. MIETJE. Wie volgt 'er nu.? VADER. Nu volgt jakobus een zoon van alpheus, welke Gal. i: 19 een broeder des Heeren wordt genaamd , zommige nemen dit voor een halve broeder van jesus uit eene eerfte vrouw van joseph, by wie hy ook nog meer kinderen zou gewonnen hebben, die als broeders en zufters van den Zaligmaker voorkomen Matth. X«ï: 55 > 5ö; doch andere verftaan daar door vob  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK, iai volle neeven, die ook wel in de H. Schrift broeders heetcn (*), en meenen dat onze Jaktbus een zufters zoon yan 's Heilands moeder is geweest. Hy was jonger in jaaren dan den anderen Apoftel j ak ob us, en wordt daarom Mark. xv: 40 jakobus de Kleine gehecten. Hy heeft zich meest in Judca en wel te Jerufalem opgehouden; hy is op last van den Hoogenpriester ananus, om dat hy jesus niet verlochenen wilde, gefteenigd. MIETJE. Is 't deze jakobus, van welken wy eenen brief hebben ? VADER. Ja; wy hebben eenen voortreliyken brief van dezen Apoftel , welken hy fchreef aan de Chriftenen, die uit de twaalf ftammen der Jooden verftrooid waren. Het waren dus Chriftenen uit de Jooden, die buiten Paleftina een verblyf hadden, en aan verdrukking en verleiding bloot ftondcn; daar 'er nu waren, die op (_*) Gen. xm: 8. xiv: 14, en andere plaatfen meer. H,5  122 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. op een geloof ontbloot van waare deugd roemden, fielt de Apoftel in zynen brief vier voornaame zaken v®or: i) hoe men in verzoekingen en omtrent den Godsdienst zich moet gedragen iïcofdft. i. 2) Dat niet dan een levendig geloof vrugtbaar in goede werken ons voor God regtvaardigt Hoofdft. 11., 3) Gaat de Apoftel eenige grove gebreken te keer, als: kwaadfprekendheid, verkeerde begeeflykheid, en kwaad vooruitlopen,, enz. Hoofdft. 111 en iv. 4) Eindelyk doet hy beftraffingen en onderrigtingen, Hoofdft. v. JAN. Strydt jakobus niet met pauxus, als hy eene regtvaerdiging uit de werken ftelt(*), daar paulus leert, dat men uit genade zonder de werken word geregtvaardigd (j\J1 VA- (*) Jak. 11: 21 25. Q) Rom. iv en elders,  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK 12*3 VADER. jakobus en paulus dry den niet; 't is zeer zeker , dat wy met onze werken, dewyl die onvolmaakt zyn, niets by God kunnen verdienen, en dus in 't ftuk der regtvaerdiging voor God niet in aanmerking komen , maar alleen de volmaakte verdienften van jesus christus, en deze I neemt men door 't geloof aan. Doch hoedanig een geloof? Niet zulk een geloof, dat in eene bloote toéftemmirg van die waarheid beftaat, maar een geloof des harten , 't welk den mensch niet ledig laat, maar vrugten van bekeering en Godzaligheid voordbrengt. jakobus wil nu flegts zegden, dat't geen dood geloof is, 't welk ons regtvaerdigt, maar een levendig geloof vrugtbaar in goede werken. JAN. Gelief nu van den volgenden Apoftel te fpreken. VADER. Deze komt by mattheüs vo©r onder den naam van lebbeus toegenaamd thaddeus. J3e eerfte naam is waarfchynlyk een Syrifche, die over-  124- TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. overeenkomt met den Hebreeuwfchen judas, die zyne landgenooten volgens 't Syrisch Chaldeeuwsch, 't welk zy fpraken, hem gegeven hebben; thaddeus was zyn toenaam, mogelyk ter onderfcheiding van judas die bygenaamd word iskarioth. Hy komt meermaal met den * naam van judas voor (*_) ; hy wordt ook judas j akobi genaamd Luk. vi: 16, om dat hy een broeder was van dien Jakobus, van welken ik zo even fprak. Hy heeft eerst in 't Joodfche land, en, zo de oude gefchiedenisfen zeggen, vervolgens in Syrië, Mefopotamie en elders 't Koningryk van jesus uitgebreid; zo zommige willen zoude hy zyn eigen dood zyn geltorven, doch andere zeggen, dat hy\e Berytc, andere dat hy in Perfie omgebragt is. JAN (*) Luk. vi: 16. Joh. xiv: 22. Hand. 1: 13. Jud. vers 1.  i TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. Ï25 JAN. Is dan die korte brief, welken wy hebben onder den naam van den aïgemeeiaen Zendbrief vanjüBAs, van dezen Apoftel lebbeus? VADER. Buiten twyfel; en dezelve heeft veel overeenkomst met den tweeden brief van petrus; hy verzet zich daar in tegen dezulken, die in leer of leven dwaalden. Nu gaa ik over tot simon kananites. MIETJE. Wat is daar van te zeggen ? VADER. Hy wordt by lukas simon zelotes genaamd (*). Veelen houden hem voor denzelven, die; Matth. xm: 55 voorkomt, en dan zou hy ook een broeder van de ftraksgemelde Apoftelen JA- (*j Luk. vi: 15. Hand. 1: 13.  xtvS TWEE EN TWINTIGSTE GESP REE. jakobuj en judas geweest zyn, zoonen van alpheus ook cleopas genaamd, de fchoonbroeder van de maagd maria. De Griekfche bynaam zelotes komt overeen met de Hebreeuwfche kananites, en geeft te kennen een yveraar. Men had in den tyd des Zaligmakers menfchen, die Zeloten wierden geheeten, om dat zy zeer yverden voor hun volk tegen de overmagt vati de Romeinen, waar toe hy ook zal behoord, en dien bynaam na zyn Apoftclfchap behouden hebben, cn daar door onderfcheiden zyn van eenen anderen simon die kephas of petrus genaamd wierd. Men vindt van zyn reize niets in de Handelingen der Apoftelen; maar volgens de Kerkelyke Gefcbiedenisfen zou hy in Egypte en andere deelen van Afrika, vervolgens in Mefopotamie enPerfte gepredikt hebben, en eindelyk den Martelkroon hebben ontvangen. J A N. Nu komen wy tot den twaalfden Apoftel. VA-  TWEE EN TWINTIGSTE GE SPEEK. 127 VADER. Dit is matthias, die in plaats van judas iskarioth met 't lot tot't Apoftelfchap wierd verkooren om 't twaalftal aan te vullen (*). Men kan niets verders met zekerheid uit de H. Schrift van dien iman zeggen. Zommige willen dat hy een van de 70 discipelen is geweest, dat hy de ecrftelingcn van zyn Apoftolifche bediening in Pakjlina befteed hebbende, vervolgens in Koppadotie is gereist, en daa* veelen tot't Chriftengeloof bekeerd, eneindelyk zyn leven als bloedgetuigen heeft verlooren. Zie daar 't een en ander van de twaalf Apoftelen medegedeeld. MIETJE. Gelief ons nu ook iets van paulus te zeggen. VADER. paulus was een geleerd en aanzienlyk perfoon onder de Jooden, geboortig van Tarfen eene ftad in Cilicic, hy bezat 't Romtinsch burgerregt, en had verder zyne letteroeffeningen te (*) Hand. ij 33—26.  708 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK, Jerufalem volbragt onder een beroemd Jnodsch .Hoogleeraar genaamd gamauel. Zyn naam was oorfprongelyk saulus, doch heeft dien naderhand in paulus verwisfeld. Hy yverde zeer voor zyn vaderlyke inftellingen met opzicht tot den Joodfchen Godsdienst, welke in dien tyd zeer verbafterd was , en dus kon hy ftaande die verbafterde leer 't Chriftendom niet omhelzen; zyn yver deed hem de belyders van jesus vervolgen. Met blydfchap zag hy dat stephanus de Diaken om die belydenis geftecnigd wierd C*). Vervolgens vcrwoeftede hy te Jerufalem de Gemccntens, gaande in de huizen cn trekkende mannen en vrouwen, die overleverende in gevangenisfen Q). Doch dit was hem niet genoeg, hy wilde ook de Chriftenen in de fteden buiten Paleflina vervolgen. Hy ging daarom ' naar den Hogcnpriefter en verzogt uit naam van den grooten Raad der Jooden brieven van volmagt aan de Synagogen te Damaskus de hoofdftad van Syrië, om alle de geenen, die (*) Hand. vn en vfn. (t) Hand. viik 3.  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 129 jrsus als den christus beleden, gevangenen gebonden naar Jerufalcm over te brengen. J A N. Welk een treurige en angstvallige tyd voor de Chriftenen ! en welk een monfter van boosheid en Godloosheid was deze saulus! VADER. Het was voorzeker voor de Chriftenen een treurige tyd; doch wat saulus betreft, deze deed zulks in een blinden yver, hy meende God daar door een dienst te doen. MIETJE. Was die Woede en vervolging dan wel zonde in paulus ? VADER. Voorzeker ja; want vooreerst magmen niemand om zyn Godsdienst vervolgen, ten zy men een duidelyk bevel van God daar toe had, en dit is 'er niet; ten anderen had paulus de Godsdienst in. deel. 1 der  130 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. der belyders van jesus behooren te onderzoeken, en dan zou hy bevonden hebben, dat zy (leunde op de leer van moses en de Propheeten, een Godsdienst welke uit de zuiverde bronnen den mensch opleidt tot de liefde Gods en des naaften, en dus van 't grootfte belang voor de menschlyke maatfchappy. Doch daar gebeurde iets wonders omtrent dezen perfoon. MIETJE. Gelief zulks te vernaaien. VADER. saulus vertrok dan met zyn vollemagt en eene bende volks naar Damaskus, eene ftad die men rekend wel omtrent 50 mylen of uuren gaans van Jerufalcm af gelegen te zyn. Toeu hy in de nabuurfchap van Damaskus kwam, omfcheen hem fbeliyk een licht van den hemel, hy viel van verbaastheid ter aarde, hoorde eene ftem, die tot hem riep: saul salh, wat vervolgt gy my! En toen hy vroeg: wie zyt gy Heer? was 't antwoord: Ik ben jesus dien  ilFER 1'N TWINTIGSTE GESPREK. 131 gy vervolgt; 't is u hard de verfenen tegen de prikkels te /laan. Hier op zeide saulus: Heer! wat wilt gy dat ik doen • zal! jesus zeide verder: rigt u op, want hier toe ben ik verfchcenen om u te /lellen een dienaar en getuigen der dingen, beiden dien gy gezien hebt en in welke ik u nog zal verfchynen, vcrlosfende u van dat volk, en van de Heidenen tot welken ik uzende, om hunne oogen te openen, en te bekeèren van de duifternis tot 't licht, cn van de magt des 'fatans tot God , op dat zy vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden door 't geloof in my. Eindelyk zeide hem jesus, dat hy zyne reize zou voordzetten naar Damaskus, dat hem aldaar zou gezegd worden, wat lry doen zou O- J A N.i Hoorde de mannen, die by hem waren, ook de v/oorden, welke jesus tot hem fprak; en heeft hy den Zaligmaker gezien? VACO Hand. ïx: i 6. Hoofdft. xxii: 5, enz. xxvi; ü 18. I a'  I3& TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK VADER. Die mannen zagen 't licht en hoorden wel zeker geluid, doch verftonden niet de woorden, welke de Heiland tot hem fprak ; ook getuigt hy zelve den Heer Jefus te hebben gezien (*). Gy zult denken, hoe kon paulus den Heer jesus zien op zulk een afftand, daar de Zaligmaker in den hemel is aan de regterhand zyns Vaders; doch gy moet begrypen, dat zulks in eene vertrekking van zinnen was, gelyk Stephanus jesus zag, en johannes op 't eiland Patmos, en petrus een linnen laken met veelerly gedierte. MIETJE. Hoe ging 't verder? VADER. paulus opftaande was blind, wierd geleid naar Damaskus, at noch dronk niet tot den derden dag; toen kwam tot hem een Godvrugtig man genaamd ananias, die door den Heer j'e- SL'S (*) i Kor. xv: 8.  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 133 sus berigt had ontvangen, dat deze saulus was een uitverkoren vat om zyn naam te dragen onder de Heidenen, ananias ging tot saulus, genas hem van zyne blindheid, en hy wierd gedoopt, en daar door 't Chriftendom ingelyfd, en vervolgens een Apoftel en yverig uitbreider van de leer van jesus. MIETJE. Kunt gy nog wat meer van hem zeggen? VADER. luk as heeft in zyn tweede boek veel van hem aangetekend. Ik zal u iets kortelyk zeggen van zyne reizen, wonderwerken, en brieven, die wy van hem hebben. MIETJE. Als 't u geliefd Vader. VA-  .134 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. paulus bleef eenige dagen te Damaskus, en predikte , dat jesus de christus de Zoon van God is; ging toen naar Jrabie, van waar hy weerkeerde naar Damaskw (*), doch de Jooden hem nydig zynde bewaarden dag en nacht dc poorten der ftad om hem te dooden; maar de discipelen lieten hem des nachts in een mand over de ftadsmuur, en dus ontkwam hy (f> MIETJE. ,. I Werwaards ging paulus toen? , VA DIE R. Hy begaf zich naar Jerufalem; doch de discipelen waren in 't eerst voor hem bevreest, fchoon 't nu reeds drie jaaren was geleden, dat paulus was bekeerd, om dat hy tot nog toe geen verkeering met de Apoftelen had gehad, en hy zulk een groot vervolger was geweest der Chris- (*) GaL i: 17, 18. (T) Hand. ix: 23—-25. 2 Kor. xi: 32, 33.  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 135 Chriftenen. Doch zeker joses een Leviet van Cyprus, welke ook earnabas' wordt geheeten, bragt hem tot de Apoftelen , . en verhaalde hun, hoe jesus aan paulus was verfcheenen, en wat die hem gezegd had. MIETJE. Bleef paulus te Jerufalem? VADER. Neen; na dat hy eenigen tyd daar 't Euangelie had verkondigd , begaf hy zich naar zyn geboorteplaats Tarfus. Aldaaar kwam de voorgemelde barnabas hem opzoeken, nam hem mede naar Aniiochie in Syrië, alwaar zy beiden een jaar overbleven, in welke ftad de discipelen van jesus 't eerst Chri/lenen wierden genoemd. Van daar gingen zy beiden op reis, en namen mede johannes markus, zynde een neef van tsarnaeas. Zy kwamen te Paphos op 't eiland Cyprus, alwaar de Apoftel zekeren Jood elymas eenigen tyd deed blind zyn, om dat hy de prediking van 't Euangelie tegenftond , en I 4 ÏAU-  I3Ö TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK, paulus had 't genoegen, ■ dat onder anderen de Stadhouder serg-ius paulus in Chriftus geloofde (*> Van Paphos gingen zy naar Pamphylit, alwaar johannes markus hen verliet en naar Jerufalem keerde, paulus en earnabas vertrokken naar Pifidie en predikte aldaar te Antiüchle 't Euangelie, leerende dat in j e s u s dood en opftanding de vergeving der zonden is. Veele Jooden wierden nydig , lafterde christus, waarom paulus verklaarde, dat nademaal de Jooden 't Euangelie verwierpen, zy zich tot de Heidenen zouden keeren. JAN. Peeden zy eenige vrugt onder de Heidenen ? VACO Hand. xm. Van dien tyd «/ wordt saulus genaamd paulus , mitfchien heeft hy uit achting voor dezen Stadhouder, wegens deszelfs bekeering, den naam van paulus aangenomen.  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 137 VADER. Ja; doch de Jooden de overhand hebbende noodzaakten hen deze landpalen te verlaten, waar opzy beiden naar Ikonie vertrokken, en aan Joden en Heidenen jfsus verkondigden; doch gevaar lopende van gefteenigd te worden, namen zy de vlugt naar Lyjfrcn, alwaar paulus een man, die kreupel van de geboorte was, genas, welk wonderwerk zo veel invloed op 't volk had, dat zy barnabas en paulus voor twee hunner Goden hielden , die in menschlyke gedaante op deze aarde waren verfcheenen. Zy hielden barnabas voor Jupitcr en paulus voor Merkurius, en deze hadden veel moeite dat 't volk hun geen offeranden toebragt, en zeiden, dit'er maar één God is, de Schepper van hemel en aarde. Doch 't volk was zoo wispeltuurig, dat zy op de aanrading der Jooden paulus kort daar na met fleenen fmeeten, en hem voor dood lieten liggen. Hier op vertrokken barnabas e* paulus; en verfcheidene fteden doorgereisd I 5 heb-  13O TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. hebbende, kwamen zy weder te Amiochie in Syrië (*). J A N. Hoe vonden zy 't Chriftendom te Antiochie f VADER. Eenige Joodschgezinde Chriftenen uit Judca gekomen, leerden dat men niet konde behouden worden zonder befnydenis, en 't onderhouden van koses wetten. Hier op wierden paulus en barnabas naar Jerufalem gezonden tot de Apoftelen en Ouderlingen om hun gevoelen ta vernemen. Aldaar gekomen zynde, betuigde petrus, dat 't onderfcheid tusfchen Jooden en Heidenen nu was weggenomen, vermits God.aan de laatften den H. Geest had medegedeeld zonder befneden te zyn. barnabas cn paulus verhaalden ook, wat groote dingen God door hen onder de Heidenen gedaan had; ook merkte jakobus aan, dat nademaal de Heidenen 't Euangeliurn hadden aangenomen, gelyk de Propheeten voorzegd hadden, zy niet met de be- CD Hand. xiv.  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 139 bcfnydenis en andere Joodfche plegtigheden moeiten belast worden. Hier op befloot de geheele vergadering, dat men te Antiochie en in andere landen zou bekend maken, dat de bekeerde Heidenen niet aan de Joodfche wetten gebonden waren; echter door 't hoog beftuur des H. Geests eischten zy, dat zy zich onthouden zouden van dingen die den afgoden geofferd waren, van 't eeten van 't bloed en 't verftikte, a's mede van hoerery. Hier op wierden judas cn silas met een brief naar Antiochie gezonden; ook vertrokken paulus en earnabas weder derwaards (*). JAN. Hoe komt, dat hier van hoerery wordt melding gemaakt, dit behoort immers tot de zedelyke wet? En is 't eeten van bloed en van 'c verftikte ongeoorloofd onder 't Nieuwe Testament ? VADER. Dit ftuk heeft zeker veel bedenking gehad onder de Geleerden, dus uwe aanmerking niet on- ge- (*) Hand. xv: 1 30.  140 1WEE EN TWINTIGSTE GESPREK. gegrond is. Gy moet weten, dat 't eeten van vleesch, 'twelk den afgoden gewyd was, op zichzeiven geen kwaad kan, want een afgod is geen God, en daarom gelyk paulus leert i Kor. x: 25, kan men alles eeten, dat in 't vleeschlmis verkogt wordt, niets ondervragende om der confcientie wil. Doch men moest 'er zich van onthouden om een zwakken broeder geen ergernis te geven; vooral niet die offermaaltyden der Heidenen bywoonen, want dan toonde men gemeenfchap te hebben aan den afgodsdienst. By deze oifermaaltyden ging ook dikwyls hoerery gepaard, daarom wordt 't eeten van afgoden offer en hoerery meer dan eens zamengevoegd (*). JAN. Dit begryp ik nu; maar waarom moest men zich onthouden van 't verftikte en van bloed ? VA- (*) Zie Num. xxv; 1, 2. Gpenb.' n: 14 en 20. Men leeze osk de redeneering van paulus i Kor. vm en x-  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 141 VADEROm dat de Jooden daar van een zeer grooten afkeer hadden; nu konden de bekeerden uit de Heidenen daar in de Chriftenen uit de Jooden ligtelyk te gemoet komen om geen ergernis en vervvydering te veroorzaken, maar zy met eikander zouden kunnen eeten. Dus een bevel, 't welk ophoudt zo dra men geen gelegenheid heeft om iemand ergernis te geven, of de tafelgemeenfchap te verbreken. MIETJE. Hoe ging "t verder met paulus? VADER. Hy deed eene nieuwe reis, doch r.iet met barnabas, maar met silas, en trok door Syrië en Cilicie, verfterkende de Gemeentens. Van daar kwam hy te Derben, en vervolgens te Lyjlren, alwaar hy een jong discipel vond genaamd t 1 m o x h e u s, zoon van eene geloovige Joodfche vrouw genaamd eünika , deze befneed hy, en nam hem op de reize met zich, trok door Phry-  i42 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. Phrygie en Galat ie, en kwam te Troas, alwaar hy in een gezicht des nachts vermaand wierd naar Macedonië tè reizen; dit bevel gehoorzaamende, voer hy van daar af, en kwam te Philippi, eene Had van Macedonië, alwaar hy buiten' de ftad voor eenige vrouwen predikte, en lyoia met haar huisgezhï den Heer jesus toegevoegd en gedoopt wierd. Hier had een aanmerkenswaardige byzonderheid plaats. MIETJE. Mogen wy die hooren. VADER. Te Philippi was zekere dienstmaagd, die eene waarzeggenden geest had , en door 't loon der waarzeggeryen aan haare Leeren veel gewin toebragt, dit vrouwsperfoon riep yerfeheiden dagen Paulus en zyne reisgenootcn agter na: deze menfchen zyn dienstknegten Gods des Allerhoogflcn, die ons den wég der zaligheid verkondigen. paulus hier over te onvreden zynde, keerde zich om en zeide tot den Geest: Ik gebicde u in den  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 143 den naam van jrsy s c 1-1 risïus, dat gy van haar uitgaat! En hy ging van haar uit. Toen kon zy geen waarzeggeryen meer plegen, weshalven de heeren van die dienstmaagd vertoornd zynde, om dat 't gewin nu ophield, grepen paulus en silas, bragten hen voor de Overften, en befchuldigden hen van oproer en 't verkondigen van vreemde '< zeden. Hier op wierden zy beiden gegeesfeld, in de gevangenis geworpen en hunne voeten in een ftok geflooten. Te middernacht zongen paulus en silas lofzangen aan God, zo dat de andere gevangenen •naar hen luifterden. Hier op verwekte God een aardbeving, zodanig dat de Cipier de deuren geopend ziende, meende dat alle de gevangenen ontkomen waren; de man wierd zo bevreest en ontftcld, dat hy met zyn zwaard zich 't leven wilde benemen; doch pal-lus riep hem toe, dat hy zich geen kwaad zou doen, en zeide: wy zyn alle hier. Spoedig cischte hy licht, kwam in den kerker, viel bevende voor paulus en silas neder, en riep uit: Heeren wat moet ik doen, op dat ik zalig worde. Het antwoord, dat de ftok waarder kreeg was: geloof in den ITcer je-  i4+ TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. jfsus Christus, en gy zult zalig worden, gy en uw huis. MIETJE. Kende de ilokwaarder dan jesus christus, en wat zegt 't, in Hem te geloven? VADER. Wanneer paulus en silas zeiden: geloof in den Heer jesus christus, zo geeft dit te kennen: neem 't getuigenis aangaande jesus christus aan, en die dit met zyn gantfche hart doet, neemt den toevlugt tot Mem als Zaligmaker en zulk een wordt behouden, gelyk ik u meermaal gezegd heb. Gy vraagt, of hy kennis had aan jesus christus; waarfchynlyk niet, doch dit maakt geen zwarigheid, want wy lezen daar aanftonds by, dat paulus en silas tot hem en zyne huisgenooten 't woord des Heeren fpraken. En deze mannen wierden hem toen zo lief, dat hy hunne ftriemen waschte, aan zyn tafel ter maaltyd zettede, en wierd met alle de zynen gedoopt, verheugende zich hartelyk, dat hy met zyn geheele huisgezin den Heer gelovig was geworden. MIET-  i tt.ee en twintigste gesprek. 145 MIETJE. Bic ven zy uog lang in da gevangenis? VADER. Nesn, want de hoofdmannen zonden des anderen daags de ftads dienaars met aanzegging, dat die perfoon en moeiten los gelaten worden. Doch paulus wilde niet ftil uitgaan , vermits hy en silas Romeinen zynde, zo fchandelyk als onregtmatig behandeld waren, en verkoos, dat de hoofdmannen zelve hen zouden uitleiden; 't geen gefchiedde, doch verzogtcn dat paulus cn silas de ftad verlaten zouden; 'x welk zy deeden , na dat zy aan't huis van lydia affcheid genomen, en de broeders vertroost hadden (_*). MIETJE. Werwaards gingen paulus en silas heenen? VA- ' (*) Hand. xvi. Hl. deel. K  146 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. Zy gingen met den jongeling timotheus naar Thssfalonika, alwaar eene Synagoge der Jooden was, daar hy drie Sabbathen met hun handelde uit de fchriften, en bewees, dat jesus de christus is, die lyden moest en uit den dooden opftaan. Doch eenige booze Jooden befchuldigden hen by de Overften der ftad van oproer, waarom zy naar Bcrcin vertrokken, alwaar zy ook in de Synagoge predikten, en vonden by dezelve meer edelmoedigheid, want zy 011derzogten dagelyks de fchriften of deze dingen alzo waren. Zo dra dit de Thesfalonifche Jooden ter ooren kwam, bragten zy by de fchaaren te Bereën te weeg, dat paulus genoodzaakt wierd die ftad te verlaten, en fpoedig naar Atheeiie vertrok, alwaar hy silas en timotheus verwagtte. Hier handelde hy ook met de Joden in de Synagogen, en kwam ook in een gefprek met eenige Epicurifche en Stoifcht Wysgeeren, van welken zommige zeiden, dat hy een verkondiger» fcheen te zyn van vreemde Goden, vermits hy jesus en de opftanding predikte, paulus gemerkt hebbende, dat de inwooners van die ftad  TIVEÉ EN TWINTIGSTE GESPREK. 147 ftad zeer afgodisch waren, en onder't bezichtigen van de heiligdommen dier plaats, had hy ook eenen altaar gezien, op welken dit opfchriftft©nd: den onbekenden god. Hier van maakte de [Apoftel gebruik , en fprak de lieden van ! Atheenen aan, zeggende, dat hy dien God predikte, welke de waereld had voordgebragt en t menschdom , welke God niet woont in aardfche tempels, noch ook door goud, zilver, of fteen kan worden afgebeeld; en dat'er een dag zou komen op welken die God den aardbodem regtvaerdig zou oordeelen door een man, pie Hy daar toe verordineerd heeft, en ter verzekering daar van Hem uit den dooden opgewekt. Hier mede fpotteden zommige, andere beloofden, onder de laatften was dionysius areopagita , en zekere vrouw damaris (*;. MIETJE. Bleef Paulus te Athtem? VACO Hand. xvu. K s  Ï48 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. ^ VADER. Neen, hy vertrok naar Korinthe, alwaar hy' •en jaar en zes maandea bleef; aldaar kwam ook silas en timotheus aan. Hier predikte hy niet zonder vrugt, veelen geloofden en wierden gedoopt, onder anderen krispus, een Overfte der Synagoge met zyn huisgezin. Dan de ondeugende Jooden zogten hem te benadeelen, doch de Heer zeide in een gezicht des nachts; dat hy onbevreest 't woord zou fpreken, want dat niemand hem kwaad zoh doen. Dit viel ook zo uit, want als de Jooden hem by den Stadhouder gallio aanklaagden, wilde zich deze met de zaak niet bemoeijen. Van Korinthe vertrok hy, en nam in gezelfchap mede aquila met zyn buisvrouw priscilla , die eer tentenmaker was, evenals paulus, by welker de Apoftel, te Korinthe zynde, eenigen tyd zyr inwooning had gehad. MIETJE. Waar kwam paulus nu 't eerst aan ?  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 149 V A D Ê R. hj j Hy kwam te Ephefe, d och bleef daar niet ooi lang, voer vervolgens naar Cefarea, ging van ik» daar op naar Jerufalem, van daar weder naar de» Antiochie, toen doorreisde hy de landfchappen :rJi Galatie en Phrygie, en kwam eindelyk weder te j Ephefe, bleef aldaarruim twee jaaren, predikte la niet alleen't Euangelium,. maar deed ook veele hts wonderwerken, zo door 't genezen van kranken, ai als 't uitwerpen van Duivelen. Dit laatfte 00! wilden ook eenige zoons van sceva een Joodsch da Overpriefter nadoen, doch kwamen 'er niet ge1 de lukkig af. paulus nam voor om van Ephefe \è eene reis te doen door Macedonië en Achaje mi naar Jerufalem, en vervolgens naar Rome, en et: zond voor uit naar Macedonië tiJiotheus en :n: zeker man genaamd erastus, zullende zelve vj binnen kort volgen. Doch voor paulus vertrek viel 'er nog iets merkwaardigs voor. MIETJE. Wat was dat? K 3 VA-  150 TWEEËNTWINTIGSTE GESPREK. VADER. Te Ephefe had men eenen pragtigen tempel ter eer van dc Godin diana gefticht, door geheel Afe, (dus wierd zeker landfchap genaamd,) vermaard. In dezen tempel had men ook een beeld van die diana, 't welk men voorgaf, dat uit den hemel was gevallen. Nu was 'er in dien tyd te Ephefe een zilverfmit, welke demetrius heette, en zeer kunftig in 't klein tempels van diana maakte , en hy had van die zilvere tempeltjes aldaar en in den omtrek van Ephefe veel vertier, gelyk ook meer andere zilverfraits van Ephefe hun beftaan 'er by vonden. Doch hoe meer vrugt 't Euangelie deed, hoe minder aftrek die koopwaren hadden, demetrius en zyne medekunftenaars befchuldigden paulus by't volk, dat hy oorzaak was, dat diana in verachting kwam, zulk eene groöte Godin! aan wie Afie en de waereld hulde deed. Dit zeggen verwekte veel verwarring onder 't volk, dat met een woest gefchreeuw wel twee uuren lang riep: groot is de Diana der Epheferen! Doch de Stads Secretaris wist door zyn  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 151 zyn beleid 't volk tot bedaaren te brengen, zo dat dit oproer geen verdere gevolgen had (*)• JAN. Nu vertrok waarfchyniyk paulus naar Macedonië ? VADER. Zo is 't; de Apoftel doorreisde verfcheiden gedeeltens van Macedonië, en vermaande de Chriftenen aldaar; en kwam toen in Griekenland ("f). Na dat hy daar drie maanden had overgebragt en hem van de Jooden laagen wierden gelegd , wierd hy van zins in plaats van naar Syrië, gelyk zyn voornemen was geweest, zyn weg weder door Macedonië naar Jerufalem te ne- (*) Hand. xvm en xix. (7) Door Griekenland moeten wy hier 't cigenlyk Griekenland of Hellas verftaan. K4  I5a TWEE EN 2WINTIGSTÊ GESPREK. nemen (*). paulus ging met luk as, die hem nu tot reisgenoot ftrekte, te Philippi fcheep, en kwam binnen vyf dagen te Troas, alwaar hem een gezelfchap wagtte, dat van Philippi reeds vooraf derwaards gevaren was. paulus bleef een week te Troas, en aldaar viel iets merkwaardigs vcor. . MIETJE. Gelief dit te verhalen. VA] (*) Wy zien uit Hand. xx: 4 en 5, dat verfcheiden perfoonen ."Aui.es op de reize tot in Klein Afie zouden vergezellen , die nu voor uit zouden trekken tot aan Troas, alwaar zy den Apoftel zouden inwagteh. paulus reisde nu uit Griekenland, en had tot reisgenoot lükas, den -Schryver'van de Handelingen der Apoftelen, deze wordt hier wel niet genoemd, doch wy kunnen zulks opmaken, om dat vers 5 en vervolgens de woordjes ons en wy voorkomen.  TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. 153 VADER. paulus in zeiier huis aldaar eene redevoering houdende op de derde verdieping, en zyne rede uitftrekkende tot middernacht, viel zeker jongeling eutvches, welke in de venfter gezeten en gellapen had, naar beneden, en wierd dood opgenomen; doch paulus herftelde hem weder by' 't leven, waar door de Gemeente, die in dat huis vergaderd was , zeer getroost wierd. paulus vertrok te voet naar sfsfon, daar hem zyn gezelfchap inwagtte, en van daar voer hy meteenfchip naar Mikte; aldaar zich een korten tyd ophoudende, liet hy de Opzieners van de Gemeente van Ephefe tot zich komen , cn nam van dezelve een plegtig en aandoenelyk affcheid (*). Hier op zettede paüi.us dc reize voord naar Jerufalem , en ging te Mikte fcheep. Te Tyrus, een zeeftad van Phcnicie aankomende, bleef paulus aldaar zeven dagen, middelerwyl dat men daar 't fchip ontlaadde. De Apoftel vond daar eenige discipelen, deze door denH. Geest wetende, dat paulus te \ > (O Hand, xx. K*5  154 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK. Jerufalem banden en verdrukkingen aanftaande waren, raadden hem af derwaards te gaan. Doch paulus niet hen gebeden hebbende, ging weder in 't fchip. Verder bragt hem 't fchip tot Ptolemais eene zeeftad van Paleflina, alwaar hy een dag bleef. Van daar kwam paulus met zyn gezelfchap te Ctfarea, alwaar hy den Diaken philippus vond, als mede den Propheet agabus , welke voorfpclde, dat men hem te Jerufalem zou binden en overleveren in de handen der Heidenen. Dan paulus, wat hem o»k van een en ander voorfpeld wierd, toonde zyn bereidvaardigheid om niet alleen banden, maar ook den dood om jesus wil te ondergaan; dus ging hy op naar Jerufalem, en nam in zyn gezelfchap mede een oud discipel genaamd mnason, by welken hy zou t'huis liggen. MIETJE. Ik ben nieuwsgierig te mogen weten, wat hem te Jerufalem is overgekomen. VA-  TWEE'_ EN TWINTIGSTE GESPREK. 155 VADER. Hy vervoegde zich tot jakobus en de Ouderlingen, en verhaalde 't geen God, door zyne bediening onder de Heidenen had gedaan; hier over loofden zy God, en raadden hem, op dat hy den Jooden geen aanltoot zou geven, als of hy den Godsdienst verwierp , om zyn hoofd te laaten fcheeren naar de wyze der Jooden , die de gelofte van 't Nazireerfchap op zich hadden, en door eene offerande in den tempel zich te reinigen CO. Het welk de Apoftel deed. J A N. Ik dagt dat alle offeranden en Joodfche plegtigheden met den dood van jesus hadden uitgediend. VADER. Dit is zo, doch men kon alles niet in eens affchaffen, 't moest uit voorzichtigheid wegens de vooroordeelen langzamerhand gefchieden Q). Om de Jooden te winnen gebruikte men • ecni- CO Zie Num. vr. (O Zie Hebr. vim 13.  156 TWEE EN TWINTIGSTE GESPREK.. eenige toegeeflykheid, ven die van Tiiesfalonika, om dat zy dagelyks de fchriften onderzogten, of die dingen alzo waren Hand. xvu: H. timotheus wordt geprezen, om dat hy van kinds af de heilige fchriften geweten had, die hem wys konden maken tot zaligheid, a Tim. ui: 15. JAN. Heeft God die Bybelboeken wel voor ons laaten befchry ven ? Schreeven moses en de volgende Propheeten niet voor 't volk Israëls, en de Euangeiiften benevens de Apoftelen voor die Gemeentens , aan welke zy hunne fchriften gezonden hebben. MOEDER. mos es kon aan ons Vaderland noch volk niet denken, toen hy zyne boeken zamenftelde; zo is 't ook gelegen met de volgende Bybelfchryvei's: N 4 mo-  soo DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. Mosp.s en de Propheeten fchreven voor Israël, en de Apoftelen voor de Chriftenen in hun tyd , en wel byzonder voor de Gemeentens, op welk^ zy betrekking hadden; doch dit neemt niet weg, dat de leer in die boeken vervat ons ook raakt, en de gefchiedenisfen daar in voorkomende van een uitgebreid nut zyn voor de Kerk tot den afloop der eeuwen. God heeft door deszelfs gunftige voorzorg dezelve doen bewaard blyven en tot'ons doen komen, en wy moeten dezelve als een aangenaam gefchenk des Hemels ontvangen en daar van gebruik maken. De oudheid dier fchriften moet niet alleen onze aandacht naar zich trekken, maar ook derzelver waardy. MIETJE. Is de Bybel van zo veel waardy ? MOEDER. Onder alle boeken die 'er ooit op deze aarde gemaakt zyn is 'er geen, dat zo voortreflyk en dierbaar- is wegens den inhoud. Indien gy een boek in uwe kleine bibliotheek bezat, of wist, dat  DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. éói dat uw Vader op zyn fhideerkamer een boek in zyne kas had, in 't welk geneesmiddelen Honden tegen allerly kwaaien en krankheden, fa waar in men middelen ontdekte om vergenoegd te leven, om met 'er tyd op eene eerlyke wys fchatryk te worden, zoudt gy zulk een gefchrift niet in groote waarde houden ? Zoudt gy niet geduurig in dat boek lezen, vooral wanneer gy wist, dat gy eene zwaare ziekte onder de leden had, en gaarn vergenoegd leefde en overvloed van alles had? MIETJE. Zulk een boek zou my meer dan al myn geld waardig zyn. MOEDER. De Bybel is nog een veel voortreflyker boek, daar in wordt ons geleerd, hoe wy van onze geeftelyke krankheid, ja van den eeuwigen dood kunnen verlost worden. Door de zonde zyn wy fchuldig, verdorven en ftrafbaar geworden, de eeuwige verdoemenis onderworpen. Geen mensch kan 'er ons van verlosfen, wy vinden in geen een boek buiten de H. Schrift eenig N 5 mid-  2oa DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. middel van hertelling: laten wy de befte boeken der lleidenfche Wysgeeren en Zedënfchry vers doorbladeren, en ons onderzoek zal vrugteloos zyn in 't ontdekken van eenen weg van zaligheid ; doch in den Bybel wordt ons zulk een middel aan de hand gegeven; daar wordt ons in ontdekt eenen Geneesmeefter der zielen, en 't middel om de ftraf re ontgaan en wederom in Gods gunst te komen, gelyk uw Vader in vorige gefprekken heeft aangetoond, J A N. Ik weet, dat jf.sus christus de Zaligmaker is van zondaren, doch deze wordt ons ontdekt in de fchriften van 't Nieuwe Teftament; kunnen wy dus de fchriften van 't Oude Teftament niet jaisfefi V MOEDER. Ik durf niet ie zegden, dat indien iemand de iciü iften van 't Nieuwe Verbond alleen bezat en de andere niet bekomen konde, zou moeten verlooren gaan, ja al had hy zelfs flegts een gedeelte van 't Nieuwe Teftament, voorzover in dat gedeelte de ker der zaligheid was vervat, ' zou  DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. Nft) zou hy kunnen behouden worden; maar dit moet ons de boeken van moscs en de Propheeten niet gering doen achten, want zy worden daar door op 't kragtigst beveiligd, dat jkscs is de Mesfias, de Zaligmaker van zondaren. In 't Oude Teftament heeft God den Mesfias voorzegt als de geen, die tot zulk een gewichtig einde te zyner tyd zou in de waereld komen, en de perfoon van den Mesfias wordt daar in afgetekend , als God en mensch, die door lyden en gehoorzaamheid eene eeuwige gerechtigheid zou aanbrengen; de vervulling daar van lezen wy in 't Nieuwe Teftament, benevens andere voorzeggingen, die zyn gedacht, dc tyd zyner komst, de plaats zyner geboorte, zyn leer en wonderwerken betreffen, gelyk ook zyne daar op volgende heerlykheid, en heerfchappy over de Kerk. Wanneer wy nu daar mede de fchriften der Euangeiiften en Apoftelen vergelyken, dan worden wy in die waarheid ten duidelykften beveiligd, dat dit alles in jh.sus is vervuld, dien de Jooden hebben doen kruisfigen. Hy is dan alleen die ■perfoon door God den Vader tot dat werk: verordineerd en bekwaam gemaakt, zo dat wy vaitc- lyk  £04 DRIE EN TIFINTIGTSE GESPREK. ilyk mogen vertrouwen, dat wy in Hem of by Hem de zaligheid verkrygen kunnen. En 't geen van dien Mesfias voorzegd was, en in jesus vervuld is, is niet een verzonnen voorfpelling, welke in laater tyden in 't Oude Teftament is ingelascht, want wy vinden dit alles in den Hebreeuwfchen Bybel, die de Jooden nog hedendaagsch gebruiken; nu weet ge dat de Jooden tot nu toe de bitterfte vyanden van jesus zyn, en dus nooit na jesus komst zouden toegelaten hebben, dat zulke ftukken of voorzeggingen in hunne Bybels ingevoegd wierden. En gelyk 't Oude Teftament dient tot beveiliging van 't Nieuwe, zo ftrekt 't laatfte tot een fleutel van 't Oude Teftament, dewyl wy daar uit ontdekken 't groote oogmerk van den plegtigen Godsdienst van Israël in alle die offeranden, reinigingen , enz., die 'er voor jesus dood en opftanding moeften plaats hebben. Dus moet 't Oude en Nieuwe Teftament beiden gelezen worden. J A N. Het geen de leer van onze zaligheid betreft is immers een klein gedeelte van den Bybel en zou  DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK zog zou, dunkt my, op weinige bladzyden kunnen vervat worden; wat doen wy dan met zulk eenen grooten Bybel? M DE D ER. . De leer der zaligheid kan tot drie voornaame Hukken worden gebragt, dc kennis van onze ellende, der verlosfing, en van een Godvrugtig leven tot dankbaarheid voor die aangebragte eu omhelsde verlosfing, die 't Euangelie opgeeft. En deze leer kan zeker, wat den korten inhoud betrefc in een klein boekje vervat worden; doch deze leerftukken zyn meer of min den geheelen Bybel door verfpreid, flegts weinig» backen , of wy vinden "er iets van ; in verfeheiden boeken of brieven vry uitgebreid. Ik beken, dat 'er verfeheiden gedceltcns zyn der H. Schrift, waar in gefchiedenisfen of andere zaken voorkomen, die, in geen verband Haan met de eigenlyke leer der zaligheid, of om my duidelyker uit te drukken, zonder welker kennis men zou kunnen behouden worden; doch evenwel zyn en blyven die gedeeltens van Gods Woord voor ons belangryk. B. v. Men zou kun-  zo6 DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. Kunnen zalig worden zonder dat men wist de gefchiedenis der Eerstvaderen abraham , isaak , ja kou , enz.; zonder dat men kennis had van de uitdeeling van 't land Kanaan onder de ftammen Israëls; zonder dat men gelezen had de lotgevallen der Jooden, zo als die voorkomen in 't boek der Richteren en volgende hiftorifche' boeken tot esther toe; en nogthans zyn deze gefchriften voor ons om te lezen zeer nuttig en belangryk. Wanneer wy eens oude Monumenten ontdekken, waar uit wy de gefchiedenis van een of ander gewest of landfehap kunnen naarfpeuren, of eenig licht aan de gefchiedenis der oudheid kunnen byzetten, zo hcuden wy gewoonlyk die Monumenten van veel v/aarde, en zönrtyds voor een zeer koftelyken fchat. Hoe veel te meer mogen wy de oude gefchiedenis der waereld en der Kerk niet op grooiui prys ftdlen. Welke fchry ver is 'er onder ons bekend zo oud en geloofwaardig als Mofes ? cn die heeft ons nagelaten eene gefchiedenis der eerfte waereld of der tyden voor den zondvloed, eene gefchiedenis van meer dan zeftien eeuwen, en hoe kort in weinige bladzyden  DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. 207 den vervat, nogthans zeer gewichtig, ongeme .n belangryk, waar uit wy veel nut en fterkte voor ons geloof halen kunnen (*). Uit 't overige van moses fchriften en de volgende hiftorifche boeken leeren wy kennen de handelwys en wegen Gods met menfchen, byzonder met zyn volk Israël. Hoe Hy dat volk zegende, wanneer 't den dienst van den eenigen waaren God aankleefde, en in's «Heeren inzettingen wandelde , maar in tegendeel ook geducht ftrafte wegens afgodery en andere zonden. Deze ftraffen bragt God over hen deor Heidenfche en afgodifche Vorften, die eene roede waren in Gods hand, en daar zy 't zo niet meenden, maar verkeerde oogmerken hadden, zo wierden die Vorften of Koningen naderhand woer van God geftraft cn uitgerooid. Zo is alles wat 'er te vooren ge- (*) Ik heb onlangs in 'i licht gegeven eene Kerkélyké en Waereldlyke Gefchiedenis der tyden voor den Zondvloed, waar in ik dat fluk $p nieuw bewerkt heb, en veor den Lezer tragten aangenaam en belangryk ttdeen votrkemen.  soB DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. gefchreven is ons tot leering gefchreven, ja ook tot voorbeelden om 't kwaade te vermyden, en in den weg des Heeren te wandelen. En behalven de gefchiedkundige boeken, zyn'er in de overige fchriften ftukken, waar in wy veel belang hebben en ons tot nuttige leeringen ef vertrooftingen kunnen ftrekken. MIETJE. Gelief dit aan te toonen. MOEDER. Uit 't boek van jon zien wy 's Mans Godvrugt en lydzaamheid onder veelvuldige tegenfpoed, en hoe de Heer, na dat Hy hem beproefd had, door veclerly verzoekingen en rampen, zegende, zo dat zyn laatfte beter was dan zyn eerfte; op dat wy in onze tegenfpoedige lotgevallen den Heer niet zouden verlaaten, maar Hem aanhangen en op Hem betrouwen. Hier op volgen de Psalmen, die meerendeels van david zyn, en de « j overige van andere Godvrugtige mannen, waar in ;  DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. 200 in veel onderwys tot menfehenkennis, tot zelfsonderzoek, tot opwekking enz. is te vinden. MIETJE. Het Spreukboek van salomo en zyn Prediker vind ik ook fraai en nuttig. MOEDER. Dit is ook zo, want rin saloMo's Spreuken. treft men zeer veele fchoone gezegdens aan, die ons opleiden tot de betragting van opregtheid, waarheid, liefde, en andere zedenpligten in de: beoeffening van de liefde Gods en des naaften. En in zyn boek de Prediker vinden wy een betoog, dat wat wy ook op deze aarde bezitter* buiten de kennis en dienst van God, alles ydelheid is, en ons geen voordeel na den dood kan aanbrengen. JAN. Wat moet men aangaande 't Hooglied denken, is dit ook een nuttig en Godlyk boek ? iii. deel. O MOE-  SIO DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK MOEDER. Wy vinden 'x zelve in den bundel van Godlyke fchriften , en daar is 't na christus geboorte niet ingebragt, maar voor dien tyd had dit gefchrift eene plaats onder de Heilige Boeken , want ande'rs zouden wy dit boek in dén Bybel der Jooden niet vinden, salomo bezingt in 't zelve de liefde tusfchen twee echtgenootenj en dit gefchiedt op de verhevenfte wyze, met alle de fraaiheid van dichtkundige cieradien, welke aan de Oofterlingen byzonder eigen zyn. Het dichtftuk beftaat uit verfeheiden gezangen, in 't een wordt 't liefhebbend paar verbeeld te Jerufalem of in derzelver omtrek te zyn, en in een ander zangftuk fchynt de vertoonplaats op een lusthuis van salomo, 'x welk op den berg Libanon gebouwd was en een aangenaam en ver uitzicht had; ook zyn die onderfcheiden dichtftukken by wyze van famenfpraken opgfj fteld. Dit Hooglied wierd waarfchynlyk in s alom os tyd beter verftaan dan nu, ten minften voor zulke Lezers , die niets weeten van de Poé'fie der Hebreen en andere Oofterlingen, en in derzelver verheven en zinnebeeldige wyze van fpre|  DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. i\x Iprèkeh onbekend zyn, deze zullen weinig oï geeu oegrjp van dat boek hebben, en groot gevaar loopen van verkeerde uitleggingen te maken. Laaten wy 'er die zedekundige les uittrekken, dat de liefde tusfchen twee echtgenooten, 't zy dezelve nog bruidegom en bruid zyn, 't zy reed» gehuwd, alleropreg'tst en teder behóórt té zyn, zal zulk een huweiyk gelukkig wezen. MIETJE. Dewyl er nieta in komt van den weg der zaligheid, i„ dit boek dan wel van een Godlyk gezag ; en wat doet 't dan in de li. Schrift ? MOEDER. Wy behoeven de Godlykheid des Bybels niet • by gedeeltens re hewyzen, want dan zou men iemand kunnen vergen, dat hy zulks van een by zonder kapittel of vers bewees. Alle dé fchriften bcftonden reeds ten tyde van j e s u s en van de Apoltelen, 'er is geen Vermoeden dat 'er naderhand fchriften uit dien bundel zyn uitgeligt of ingelascht. Want aan de Jooden O » wa-  flla DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK, waren de woorden Gods ,toebetrouwd (*)• j esus noch de Apoftelen hebben ooit de Jooden van vervalfching der H. Boeken bcfchuldigd. By deze' fchriften van 't O. T. zyn gekomen de fchriften van 't N. T. door Euangeiiften en Apoftelen befchreven, en deze houden wy ook voor Godlyke fchriften, om dat derzelver fchryvers door Gods Geest en van Gods wege zulks gefchreven hebben. Wy moeten den Bybel als een geheel aanmerken, waar in den weg der zaligheid geleerd wordt, en alles te vinden is, wat tot ons geloof en wandel betrekkelyk de zaligheid dient. Nu moeten wy niet verwagten, dat in elk Hoofdftuk, zelfs niet in ieder boek van de leer der zaligheid gefproken; wordt, waar bleven wy dan met verfeheiden hoeken des Ouden Teftaments, gelyk de boeken der Richteren, van rtjth, van esther enz. Zommige gedeeltens der H. Schrift bevatten gefchiedkundige, andere gedeeltens zedekundige ftukken, andere gedeeltens behelzen in zich dé: leer der zaligheid. MIET- CO Rom, ui: 2.  DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. 213 MIETJE. Nu begryp ik de zaak beter. MOEDER. 'Er zyn menfchen, die dagelyks in den Bybel lezen met hun huisgezin, zonder dat men daar van veel nut heeft. Stel u zulke menfchen voor, die 't Bybellezen voor een Godsdienltig werk houden, men leest een of meer Hoofaftukken, men begint van Gene fis en eindigt met de Openbaringe van johannes, en zo wordt de Bybel eens of tweemaal in 't jaar uitgelezen. JAN. Is 't lezen in den-Bybel dan geen werk van Godsdienst ? MÓEDER. Het enkel lezen der H. Schrift is geen Godsdienst, wanneer men leest met een oogmerk om God een dienst te doen. 'Er zyn menfchen, die dagelyks den Bybel lezen, en meenen dat zy daar door voor Godvrugtigen zyn te houden, zonder dat zy uit 't regte beginzel of O 3 tot  £14 DRIE EN TWINTIGSTE. GESPREK. tot 't regte einde Gods Woord lezen. ■ Zy zouden 't voor zonde houden, w.anneer zy 'm hunne JiuisoefFeningen een of ander Hoofdftuk voorbygingen , in welke gLjflachtregi.fters of bloote naamen van fteden voorkomen, gelyk in de uitdeeling van Kanaan, enz. Dus lezen zy om te lezen, en houden zulks voor Godsdienst; doch 't woord Godsdienst moet by ons niet betekenen een dienst, dien wy aan God doen, want wy kunnen aan God niet voordeelig zyn; maar 't moet by ons betekcner eene Godsvereering, zo dat wy tot eer van ('en Heere leven in de liefde Gods, welke beftaat in de onderhouding van zyne geboden. Zullen wy nu naar Gods gebod leven, moeten wy zyn wil kennen en betragten. Dus merkt gy duidelyk, dat 't lezen van de H Schrift, *t komen in de Kerk daar Gods Woord gepredikt wordt, op zich zei ven geen Godsdienst is,- maar de middelen moeten zyn era .Gods wil te kennen, gelyk ook om te vernemen, hoe wy die 't best zuilen betragten. J A N. Hoe moet men dan in 't legen te werk gaan ? MOE-.  DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. S15 MOEDER. Men moet in de eerfte plaats met verftand lezen: philippus zeide tot den Kamerling: Verft aat ge ook 'tgeen gy leest, Hand. vin: 30. Alle gedeeltens van Gods Woord zyn nuttig te lezen, maar zyn niet van gelyke nuttigheid, en ongeoeffenden of minkundigen kunnen uit zommige gedeeltens geen nut trekken; dus is 't dan beter, dat men die overflaat, dan leest. Het is ook beter, dat men de eene reis in 't Oude Teftament leest, en de andere reis in 't Nieuwe Teftament, want anders is 't te lang, eer wy tot de fchriften van 'x Nieuwe Teftament komen. Om meer met verftand te lezen, is 't goed, dat wy by den aanvang van elk boek eerst den korten inhoud lezen, die wy in onze huisbybels boven 't zelve geplaatst vinden; ook treffen wy in die Bybels boven elk Hoofdftuk den inhoud aan, dit moet ook door ons gelezen worden. Zyn 'er plaatfen, die wy niet verftaan, moeten wy de groote Kanttekeningen inzien, welke op de meefte plaatfen zeer fraai zyn, en tot eene uitlegging der H. verftrekken. Verder zal myn Man u in een volgend gelprek nog een 0 4 en  aï4 DRIE EN TWINTIGSTE. GESPREK. tot ?t regte einde God? Woord lezen. • Zy zouden 't voor zonde houden, wanneer zy in hunne huisoefeningen een of ander Hoofdftuk voorbygingen , in welke g,;flacinregi.fters of bloote xiaamen van fteden voorkomen, gelyk in de uitdeeling van Kanaan, enz. Dus lezen zy om te lezen, en houden zulks voor Godsdienst; doch 't woord Godsdienst moet by ons niet betekenen een dienst, dien wy aan God doen, want wy kunnen aan God niet voordeeiig zyn; maar 't moet by ons betekcrei eene Godsvereering, zo dat wy tot eer van den Heere leven in de liefde Gods, welke beftaat in de onderhouding van zyne geboden. Zullen wy nu naar Gods gebod leven, móeten wy zyn wil kennen en betragten. Dus merkt gy duidelyk, dat 't lezen van de N H Schrift, *t komen in de Kerk daar Gods Woord gepredikt wordt, op zich zei ven geen Godsdienst is/ maar de middelen moeten zyn ©m Gods wil te kennen , gelyk ook om te vernemen, hoe wy die 't best zullen betragten. JAN. Hne moet men dan in 't lezen te werk gaan ? ' ' ' MOE.;  DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. m5 MOEDER. Men moet; in de eerfte plaats met verftand lezen: philippus zeide tot den Kamerling: Ver/Iaat ge ook 't geen gy leest, Hand. vm: 30. Alle gedeeltens van Gods Woord zyn nuttig te lezen, maar zyn niet van gelyke nuttigheid, en ongeoeffenden of minkundigen kunnen uit zommige gedeeltens geen nut trekken; dus is 't dan beter, dat men die overflaat, dan leest. Het is ook beter, dat men de eene reis in 't Oude Teftament leest, en de andere reis in 't Nieuwe Teftament, want anders is \ te lang, eer wy tot de fchriften van 'x Nieuwe Teftament komen. Om meer met verftand te lezen, is 't goed, dat [|vy by den aanvang van elk boek eerst den i: korten inhoud lezen, die wy in onze huisbybels Mbo ven 't zelve geplaatst vinden; ook treffen fvy in die Bybels boven elk Hoofdftuk den nhoud aan, dit moet ook door ons gelezen Wrorden. Zyn 'er plaatfen, die wy niet verftaan üinoeten wy de groote Kanttekeningen inzien' | velke op de meefte plaatfen zeer fraai zyn en lot eene uitlegging der H. verftrekken. Verder ii hl myn Man u in een volgend geiprek nog een °4  s.x6 DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK. en ander middel aan de hand gegeven, om tot beter bevatting den Bybel te lezen, J A N. Wat is 'er meer aan te merken? MOEDER. Wy moeteh de H. Schrift met eerbied lezen, en aanmerken als een woord van God ; dc Propheeten zeiden daarom .dikwyls ltot Israël, dat zy hooren zouden, dewyl de Heere [preekt, Jef i: n, Jer.' x: i, en elders. Wy moeten *t dan niet minder befchouwen dan of God onmiddelyk tot ons fprak. Vooral moeten wy acht geven op de Euangelieboodfchap de leer der verzoening, naar a Kor. v: io, want uit de omhelzing van die leer wordt de liefde Gods inde onderhouding van zyne bevelen gebooren. Wy moeten 't woord, 't welk men gelezen heeft, in i 't hart zoeken te bewaren, om daar naar ons ge-. . drag in te richten, J A N. Hebben wy nog iéts meer in acht te nemen?,' MOE-;  DRIE EN TWINTIGSTE GESPREK, 217 MÓEDER. Nog twee dingen: vooreerst, dat wy. God op 'zyn woord geloven, johannes zegt ons 1 Joh. . v: 9. Indien wy 't getuigenis der menfchen aannemen, 't getuigenis Geds is meerder. Ten tweeden, dat wy by 't lezen der H. Schrift God ootmoedig bidden om zyneu H. Geest, dat Hy ons verftand verlichte, om zyn woord regt te verftaan, en ons hart overbuige om zyn woord gelovig te omhelzen, en naar dat woord ons te gedragen, want zo veelen als naar dien regel zullen wandelen, over dezelven zal vrede cn barmhartigheid zyn, cn over 't Israël Gods, Gdf.vv, 16. VIER 05  qiS VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. VIER en TWINTIG-S TE GESPRAK over p e geschikte middelen om den bvb 11. nuttig te gebruiken"; daar toe behoort Eenige kennis in de tydrlkenjng der ii. schrift, aardrykskunde , joodsche godspiiinst- plegtigtigheden, gewoontens dfp oosterlingen, gesteldheid van 't joodsche volk tentyde van jesus christus, bstrekkelyk hunne verdeeldheden in de leerstellingen van den godsdienst, enz. VADER. J^oant Kinderen op myn ftudeerkamer, dewyl 't thands in ons tuinhuis waTkoud is; ik heb u nog 't een ander te zeggen omtrent de H. Schrift, 't geen u tot beter verftand van dezelve dienen kan. JAN.  FIER EN TWINTIGSTE GESP REE. 219, J A N. Dit zal ons zeer aangenaam zyn; Moeder heeft in 't vo.ig gcfprek ons dit beloofd. Welke zyn dan de gcfchiktfte hulpmiddelen om den Bybel [ beter,te verftaan? VADER. Men beborrdt iet» te verftaan van de Tydreker,Ifotnde des Bybels, van de JardryksRunde; van m plegtigheden de< joodjeken Godsdienst, van de ïgewoontens der Oofterlingen, enz. JAN. I Gelief ons daar in eenig onderrigt te geven. VADER. i Dit wil ik wel doen, doch 'X zal zeer kort izyn, cn u lieden aanleiding geven, om 'er breidér met nut over te lezen. De Tydrekenkunde des Bybels is daar toe byzonder nodig, op dat gy de gefchiedenisfen die in de H. Schrift voorkomen in een zeker tydperk weet te plaatzen. Ik zal  a-o VIERENTWINTIGSTE GESPREK. zal u dan nu niet bezig houden met moeilyke uitrekeningen van jaaren, maar van de fcheppirig der waereld tot even na den dood van j & s u s" christus alles brengen tot eenige rydperken. MIETJE. Welk is 't eerfte tydperk? VADER. Dit is van de fchepping dezer aarde tot't begin van den zondvloed, en bedraagt 1656 jaaren. Dit tydperk kan men opmaken uit 't geflachtregifter van adam tot isoach Gen. v. adam gewan toen hy honderd en dertig jaaren oud was seth; toen setii 105 jaaren oud was, gewan hy enos; en zo vervolgens; dan valt de geboorte van noach in 't jaar der waereld 1056, doet nu hier by de 600 jaaren, welke noach volgens Gen. vn: 11, oud was , toen de zondvloed kwam, dan hebt gy 1656 jaaren. MIET-  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK, 221 MIETJE. Welk is 't tweede tydperk ? VADER. Dit kan men rekenen van 't begin des zondvloeds tet de komst van abraha m jij Kanaan, zynde een tyd verloop van 427 jaaren, waar door men komt tot 't jaar der waereld 2033. Wy zien duidelyk uit de geflachtlyst van abraham Gen. xi: 10—=24, dat zyn vader ter ah is gebooren 222 jaaren na den zondvloed, en deze terah is volgens Gen. xt: 32 geftorven in den ouderdom van 205 jaaren, wanneer abraham terftond uit Ilaran nasr Kanaan toog. Nu maken deze beide getallen 427 jaaren uit. MIETJE. Gelief nu van 't derde tydperk te fpreken. VADER. Dit kan gefteld worden van abrahams komst in Kanaan tot de öfttp'gt van Israël uit Egypte, ' be-  4:2 VIER. EN Tfl'lNTlGSTE GESPREK, bedragende 430 jaaren, dus komt me» tot 't jaar na de fchepping 2513. Dit tydperk van 430 wordt ons opgegeven Exucl. xu: 40,'41. he tyd nu der woning, die de kinderen Israëls in Egypte gewoond hebben is vier honderd en dertig jaaren (*)■ Men vergelyke hier mede Gal. m: 17. MIETJE. Nu komen wy tot 't vierde tydperk. VADER. Dit is van Israëls uittogt uit' Egypte tot den aanvang van den Tempelbouw in 't vierde jaar van s al 0 m o's regeering, en bedraagt volgens 1 Kon. vï: 1 een tydperk van 480 jaaren, waar door men komt tot 't jaar der waereld 2993. In dit tydperk moet dan geplaatst Worden de rei- (*) Onder de wooning der Israëliten moet men bevatten den tyd der vreemdeling/'happen van abraham, isaak en jakob in Kanaan. Zo lezen wy ook in den Samaritaan/chen Bybel, en in de Griek/che Overzetting der zogenaamde Zeventigen,  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 223 reize d>-r T.-rriëliten door de woeityne van Arabic , de ir.nerning van liiuaan, de tyd in welke 'ër Richters waren, de regeering van de Koningen sAüi. en david tot '1 vierde jaar van SALOMO. M IETJ E. Welk is nu 'l vyfde tydperk? VADER. Van 't begin des Tempc/bou ws tot de wegvoering der jooden in 't vierde jaar van Koning jojakim zyn verloopen 405 jaaren, dus komt men tot 't jaar der fchepping 3398. Dit tydperk moet npgemaakt worden uit de regeering der Koningen van juda. MIETJE. Nu volgt 't zesde tydperk. _ , VA DE R. Van 'z vierde jaar van Koning jojakim, zynde 't begin der Babylonifche gevangenis tot '1 eer-  224 ^ER EN TWINTIGSTE GESPREK. eerfte jaar van cor.es of cyrus, die vryheid gaf aan de Jooden om weder te keeren naar hun land zyn zeventig jaaren verloopen, volgens Jerem. xxv: 11, en Dan, ix: i, dus komt men tot 't jaar der waereld 3462. MIETJE. Gelief nu van 't zevende tydperk te fpreken. VADER. Van de vrylating der Jooden door cyrus tot de wederopbouwing van Jcrujakm in 't twintigfte jaar van artaxerxes Longimanus kan men rekenen 82 jaaren, of tot 't jaar der waereld 3550. Dit tydperk moet opgemaakt worden uit de regeeringsjaaren der Perfifche Koningen. MIETJE. Gelief voord te gaan. VA-  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 225 VADER. Het agtlte tydperk neemt zyn aanvang van 't twintigfte jaar van a'rtAxkrxbs Longimanus, welke aan nehemia yryheid gaf om Jerufalem te herbouwen, men zie Nek. 11. tot even na den dood en de opftanding van chr istus, zynde eea tydperk van 490 jaaren, waar door men komt tot 't jaar 4037 na de fchepping der waereld. Dit tydperk vindt men Dan. ix: 24—27, alwaar van zeventig weeken wordt gewag gemaakt., welke voor jaarweeken genomen, elke week zeven jaar, gelyk wy zulks vinden Levit. xxv: 8, een getal van 490 jaaren beloopt. JAN. Hebt gy nog iets verder over de Tydrekenkunde aan te merken ? VADER. Ja aog veele dingen, doch die ik u niet wel in een gefprek kan mededeelcn, -ik zal dezelve u in EU DEBL. i» e^a  öa6 VIER. EN TWINTIGSTE GESPREK. een boek laaten lezen (f), en gaa nu over tot de Jlardrykskunde 'des Bybels. MIETJE. Daar in is myn broeder jan reeds enderwezen, mag ik daar ook iets van weeten? VADER. Gy weet, dat men de aarde verdeeldt in , vier Waerelddeelen: Afia, Europa, Afrika e». Amerika* Het laatfte Waerelddeel komt in den Bybel niet voor, ook niet de drie andere in die; i uitgeft ektheid, als wy die tegenwoordig befthou.ven. Nu zal ik u volgens eene landkaart, die ik hier voor u leg, de landen in die drie : Waerelddeelen aanwyzen, welke in de H. , Schrift voorkomen. MIET- (*) "Lie myn Bybels Huisboek bl. 2i3-£33. By dun Uitga er dezes en domme te bekenten,  FIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 227 MIETJE. Wy moeten dan met Afia beginnen? VADER. Gy ziet hier eene landftreek, welke men Pakftina noemt, de rivier de Jordaan loopt "er van 't noorden naar 't zuiden door, en heeft haare uitwatering in de Zoutzee, ook wel de Doode: Zee eia 't Asplialtisch Mcir genaamd. Het landt ten weiten van den Jordaan wierd'budtyds Kanaan, en 't geen oostwaards ligt Gilead, ook wel Gilead en Bafan genaamd, en is op Godlyken» last onder de twaalf ftarhmen Israëls verdeeld. In sauls tyd wierd dit landfehap een Koningryk, en na salomo's dood wierd 't in tweën gefcheurd, 't zuidelyk deel wierd 't Koningryk van Juda, en» 't noorderdeel 't Koningryk van Israël geheeten. In den tyd des Zaligmakers wierd al 't geen westwaards van den Jordaanilroom lag in drie landfehappen verdeeld, namelyk Judea, Samaria en Galilea. De höofdftad was ten allen tyde Jerufalem. Thands is dit landfehap, gelyk 'meer andere onder rt gebied der Turken. MIET- P 2  523 FIER. EN TWINTIGSTE GESPREK. MIETJE. Welke landen zyn 'er oostwaards? VADER. Men ziet daar op de kaart: Arabie, Baby lame , en Elam ook Per [te genaamd. MIETJE. Wat is 'er van Arabie, dit fchynt eei e groote lar.dfi.Teek? VADER. Het ligt oostwaards, doch ftrekt zich ook vetten zuiden uit, en wordt onderfcheiden in drie deelen. Het eerfte deel dat meest oostwaards ligt draagt den naam' van Woest Arabie, en wordt in den Bybel 't Ooften geheeten Matth. n: • j , en elders, de nakomelingen van ismakl , of de Ismacliten worden in de H. Schrift Kinderen van 't Ooften genaamd Jer. xux: 28. Het raiddelfte deel heet naar de höofdftad Petra, 't Pëtrcisch Arabie, en is bekend door de reizé, der Israëliërs geduurende 40 jaaren. Het zuidelyk deel heet gelukkig Arabie, dewyl't in voord-  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK, 229 voordbrengfelen boven de andere deden uitmunt, de Koningin van Scheba kwam van daar tot salomo Matth. xn: 42. MIETJE. L'Nu volgt Baby knie. VADER. Babyknie wordt ook Chaldea genaamd, roen bad 'er de vlakte Sinear Gen. xi: 2. Di't landfehap is vermaard door de ftad en tooren Èabel, en de wegvoering der Jooden Eerwaards uit 't Koningryk van Juda. Verder oostwaards heeft men EJam, welker inwooners Elamiten genaamd worden Hand. 11: 9. Het wordt ook ia Medie, Eflher 1: 3. MIETJE. Welke landfehappen zyn 'er noordoostwaards van Paleftina? P 3 VA-  230 VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. Men had 'er oudtyd- M (bfetamic en 'JsNriéi Het ecrstgemelde wordt dus naar 't Grieksch genaamd, om dat 't tusfchen twee rivieren lag den Ttgris en den Eufhrat, 't wordt ook Paddau Aram genaamd, abraham was aldaar geboren in de Had Ur. Aan d t landfehap grenst Asfyrje, zeer bekend, door dien 't Koningryk der tien Hammen Israëls derwaards in ballingfchap is heen gevoerd. Men had 'er dc groote Had Ninive'. MIETJE. Welke landfehappen telt men noordwaards ? V A D E R. Gy ziet daar vooreerst Syrië , waar van de höofdftad Bamaskus is, en welker zuidelyk deel Phenicie wierd geheeten, in welke de Heden Tyfus en Zidon waren. Hier op volgt ten tweeden verder noordwaards Armenië, in welk men den oorfprong van de rivier Euphrat ontdekt, om welke reden men met veel waarfchyn- Jyk-  FIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 031 ïykheid denken mag, dat aldaar 't Paradeis of de Hof van Eden is geweest (*). MIETJE. Is 'er ook nog eenig gewest, 't welk men tot Afia rekendt, 't welk noordwestwaards van Paleftina ligt ? VADER. Ja, en msn noemt dit hedendaagsch Natolie, 't wierd oudtyds in verfeheiden Provinciën verdeeld, van welke eenige worden opgeteld 1 Petr. v. r, alwaar wy gewaagd vinden van Ponlus, Galatie, Kappadocie, Jfie, en Bithynie. J A N. Onder die Provinciën wordt ook opgeteld Jfie, wat heefc men daar door te verftaan V VACO Zommige hebben gedacht, dvt men 't Paradeis dan te noordelykt fieldt, doch men kan op de landkaart nazien, dat deze plaatfing nog meer zuidwaards is,- als Frankryk ligt. * 4.  33S FIER EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. Ik heb u reeds voorheen gezegd, dat ditl een zeker landfehap was, gelegen in 't Wefter-I deel van Natolie, men had 'er ten tyde deri Apoftelen zeven Chriftengemeentens, waar vanl men leest Openb. \\ n. Men had in NaiolitX rog meer ChriftengMneer.tens, gelyk uit del brieven van paulus aan de Gemeentens irl Calatie, als mede te Ephefe en Kolosfe blykt. I J A N. * ' Nu zyn , zo ik wy niet bedrieg, dI voornaamfte landfchappen van Jfie, welke irl den Bybel voorkomen, opgeteld. Gelief nu tol Eure-pa over te gaan. VADER. Welke landfchappen moeten wy daar in befchouwen? J A N. Daar in komen ons volgens de AardrykskundJ wel veele landen voor, doch in de li. Sclmff wordt van dc weinigfte gewag gemaakt. Mei karii  FIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 233 kan alles tot de.volgende brengen namelyk Griekenland, Illyrikum, Italië, en Spanje. MIETJE. . Wat is 'er van Griekenland aan te merken ? VADER. Dit was van ouds een zeer groot landfehap, 't wordt naar 't Hebrccmvsch in 't Oude Teftament Javan- geheeten, en wierd ten tyde der Apoftelen verdeeld in Macedunie en Achajc Hand- xix: 21. Macedonië maakte 't noordelyk deel uit men had 'er onder andere de fteden Philippi, en Thesfalonika, aan welke Gemeentens paulus brieven heeft gefchreven, ook de fteden Apollomia, Amphipolis, Neapolis, Bere'ën en Nikapolis. Het zuidelyk deel heette Achajc, waar toe ook 't fchiereiland Peloponnefus gebragt werd. Dit Achaje wordt in de' bl. Schrift byzonder Griekenland genaamd Pland. xx: 1 -3. De |voornaamfte fteden van dit Achajc, welke in de' H. S. voorkomen, zyn: Atheenc en Korinthe, P 5 wel- .  &$4 FIER EN TWINTIGSTE GESPREK. welke laatstgemelde eene beroemde haven had, genaamd Kenchrcën, Hand. xvm: 18. MIETJE. Waar lag Illyrikum? VADER. Noordwaards van Griekenland, men vindt 'er melding van Rom. xv: 19. Het zuidelyk deel werd Halmalie geheeteu; en komt voor a Tim. iv: 10. MIETJE. Wat is 'er van Italië te zeggen? VADER. Ik kan 'er hier niet anders van zeggen, dan dat dit ook een groot landfehap is, gelegen westwaards van Griekenland aan deze zyde der Adriatifche Zee, Rome wierd van ouds voor de höofdftad gerekend, ook komen nog in de a  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 235 H. Schrift voor: 't fteedje slppiimarkt,ook Puteole, Rhtsgium, enz. MIETJE. Nu volgt Spanje. VADER. Dit is 't westlykfte landfehap van Europa, en komt voor Rom. xv: 24 en 28, waar uit wy alleenlyk zien, dat paulus voornemens was derwaards te reizen. MIETJE. * Welke landen komen in den Bybel voor, die in 't hedendaagsch Afrika gelegen zyn? VADER. Egypte, Li bye en Ethiopië. MIET-  ztf FIER EN TWINTIGSTE GESPREK MIETJE. Egypte verdient dus, zo ik merk, 't eerst onze opmerking. VAD E R. Egypte fchynt al vroeg bevolkt te zyn geweest, is een oud Koningryk, vermaard in de H. Schrift door 'i verblyf van Israël benevens des-r zelfs onderdrukking en verlosfing. De jfegen is niet genoegzaam om 't land vrugtbaar te maken, men z'e Deut. xi: u en 11. 'Éach. xiv: 18. De vrugtbaarheid wordt veroorzaakt door de overftrooming van den Nylftroora, die midden door Egypte loopt, en 't land aan weerskanten onder water zet, 't welk eenen vetten flib tot vrugtbaarheid nalaat. Deze overftrooming begint in 't midden der maand jfuny, 't water blyft doorgaans veertig dagen klimmende, en neemt dan af;* 'men ziet liefst, dat 't water 15 of, 16. kubiten of elleboogslengte hoog komt, wanneer dc grootfte vrugtbaarheid volgt. Na dat 't 40 dagen is gewaslen, neemt 't af, en de vloed eindigt veelal in 't begin van September. Wat de höofdftad betreft, deze fchynt nictaltyd dezelve geweestte zyn: in jakobsen josephs tyd was die waar-  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 037 waarl'chynlyk Memfhis, in de H. Schrift Noph ook wel Meph g'cheeten; doch m moses tyd Ta. nis, in den Bybel Zoan geheetei) Ps* lxxviu; 12. MIETJE. Wat is 'er van Likje ? VADER. Dit lag ten weften van Egypte, 'er Wordt va» dit landfehap meer dan eens-in de H. Schrift melding gemaakt, als Mark. kv: 21 en Hand. ü; 10. MIETJE. Nu komen wy eindelyk tot Ethiopië'. VADER. Dit gewest ligt ten zuiden van Egypte , ea komt in de H. Schrift onder dien naam niet voor. De Hebreeuwfche naam •Kitsch, hebben de Onzen overgezet door Moorenland, uitgezonderd a Kon. xix: 9, alwaar men den naam Cusch aantreft. Men muet 'er door verftaan nakomelingen va»  238 VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. van kusch een zoon van cham, die zich eerst in Woest Arabie, hebben neergezet, doch naderhand een gedeelte naar Ethiopië in Afrika is verhuist. Van dit Ethiopië kwam dé Kamerling der Koningin van kandace Hand. vm: 27. Dus hebbe ik kortelyk de voornaamfte landen, die in den Bybel voorkomen, u opgegeven. JAN. Gy vergeet nu nog de eilanden. V A D E R. Neen,ik vergeet die niet,maar wilde daar yan in de laatfte plaats melding maken. Zy liggen allen in de Middelandfche Zee. In den Bybel komt voor 't eiland Cyprus, op 't welk men de fteden Salamis en Paj.hos had Hand. xiu. Het eiland Kreta hedendaagsch Kandia geheeten, men had 'er de ftcedjes Phanix, Schoonehavens, enz. Digt by Kreta heeft men 't kleine eilandje Klauda, thands Cozo geheeten Hand, xxvn: 16. Verder westwaards ligt 't eilandje MeTtte, hedendaagsch Malta genoemd, Hand., xxvni: 1. Noord-  FIER EN TWINTIGSTE G ESPREE. 239 Noordwaards van daar treft men 't eiland Siciliëaan, op welke men de groote ftad Syrakufe had 'Hand. xxvm: 12. Zie daar een zeer kort begrip'der Bybeifche Geographie, *t geen u aanleiding geven kan, om daar over breeder te Ieezen (*)• JAN. [ Gy hebt ons ook beloofd iets mede te deelen van de Joodfche plegtigheden in den Godsdienst ? VADER. • Toen de Israè'liten in de woeftyne van Arabie \ waren, ten tyde van moses, gaf God zyne ;wetten aan dat volk, niet alleen zulk eene rwet, die zedelyk was, en den mensch door alle Ityden verbindt, maar ook zodanige geboden, die betrekking hadden tot de gcfteldheid van \ 't land werwaards zy heen gingen, en hoe zy in vre- C*) Ik heb daar toe een boek onlangs uitgegeven, genaamd: de Geographie der li. Schrift voor ieder eeis ■gemakkelyk gemaakt, waar by twaalf Landkaarten zyn ,v»n Prof. w. i. sachune.  240 VIER EN TIVINTIGTSE GESPREK. vrede en oorlog 't be*t zich zuUuen gedragen. En eindelyk wetten, die betrekking hadden op den Godsdienst van dien tyd ia welken Israël een by^onder volk uitmaakte en den Mesfias verwachtte, welken Gud beloofd had, en welke door lyden en dood zich ztlven tot verzoening van menfchen zoude opofferen. Deze oiïerande wilde God, dat voorbeeldig zou afgefchetst worden door verfeheiden Ceremoniën. MIETJE. Gy fpreekt hier van offeranden, gelief my daar van eenige nadere opheldering te geven. VADER. Dit zal ik doen, doch moet u eerst eenig onderricht geven aangaande de plaats van den ftaate'yken Godsdienst onder Israël, moses moes: in de woeftyne een tabernakel oprichten, zynde eene draagbaare tent, die zy overal konden medevoeren. Die Tabernakel beffend in twee deelën, van welke 't voorfte deel genaamd werd 't Ikilige, in welke was eer» reukaltaar, een  VIER. EN TWINTIGSTE GESPREK 241 een kandelaar en eene tafel met toonbrooden. Het agterïte of binnenfte gedeelte wierd geheeten 't Heilige der Heiligen, men had daar in geplaatst de arke des verbonds, zynde eene kist, waar in de wet der tien geboden was, welke kist van boven was geflooten met een dekfel genaamd 't Verzoendekzel, van boven vercierd met twee Cherubim- Ook was 'er de kruiks met manna en de (laf aarons die gebloeid had, benevens een reukwerkvat. Dit is nu de tabernakel zelve, doch rondom den zelve» was een> voorhof, 't welk tot denzelven behoorde, alwaar een brandofferaltaar en wa^chvat geplaatst was. Koning salomo heeft in plaats van dat draagbaar heiligdom een vafte wooning gebouwd tot dert Godsdienst, genaamd de Tempel. De bedienaars van dien Godsdienst met al deszelfs plechtigheden wierden Prieflers genaamd , zynde uit den ftam van levi, en wel bepaaldelyk uit 't huis van aaron en deszelfs nakomelingen; ook moéften de overige Leviten den Priefteren ten dienfte ftaan. J A N. Gelief nu van de offeranden te fpreken. III. DEEL. O VA-  B4a PIEK EN TWINTIGSTE GESPREK VADER. De offeranden waren van onderfcheiden zoor- ; ten, als ilagtoffers, fpysoffers, drankoffers. De flagtofferandenbeftondenu.itreine dieren, zo viervoetige als gevogelte; visfchen mogten op 't altaar niet komen. De fpysoffers werden genomen van veldvrugten, koprnairen, meelbloem, waar | »y ook olie kwam. De drankofferanden waren Van wyn, die nogthans niet afzonderlyk geofferd, «laar als een aanhangfel van de flagt en fpysoffers moeten befchouwd worden. Waarfchynlyk Wierd een gedeelte op 't hoofd des offerdiers gegooten en een gedeelte by de offermaaltyden gedronken. Ook kunnen de offeranden onderfcheiden worden in fchuld of zoenoffera»dea, ca Sb dankofferanden (*). MIETJE. Wat is 'er meer aan te merken? VA- (*) Die meer van de offeranden en andere plegtigheden 9an den Joodfchen Godsdienst gelieft te weten, l»K myn: JBybels Huisboek in de derde S*nenffrutl>.  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. £j$ VADER. ll moet u nog iets van de Feestdagen zeggen. Men had onder Israël drie groote Feeften, genaamd Paafchen , Pinkfleren en. 't Loofhuttenfeest. Het Paaschfeest viel ia. op den 14 dag der maand Nizan, wanneer eeo. lam aan 't vuur gebraden, met ongezuurde lerooden en bittere kruiden moest gegeten worden, dit gefchiedde ter gedachtenis van Israëls verlosfing uit Egypte, meia kan de plegtighedent lezen Exed. xu, en elders. Dit geflachte. lam was ook een voorbeeld van Chriftus 1 Kor. v: 7. Plet eeten van ongezuurde brooden moest, zeven dagen duuren ; ook moest op dat feest eent, garve der ceiftelingen van den garftenoogst derr. IHeer worden toegebragt, waar door den oogst geheiligd werd". - Zeven weeken daar na hadmen 't Pinkfterfeest, op 't zelve moeften twee gebakken brooden van tarwegraan den Heer toeigsbragt worden, waarom 't zelve 't feest van den \eogst, ook wel der eer/ielingen van den tarwenfogst. genaamd wordt Exod. xxm: 16 , en jxxxiv: 22. Hier by moeften nog andere plegtigheden in icht genomen warden naar Levit. xxni: Q 2 • 15 2a.  944 VIER EN TWINTIGSTE GESP REE. 15 22. ■ Omtrent zeventien weeken \ laater, zynde den 15 van de zevende maand van 't Kerkelyk jaar viel 't loofhuttenfeest in, wanneer Israël in opgerichte priëelen of hutten, gemaakt van takken van boomen, hun verblyf moest hebben, ftrekkènde tot gedachtenis dat . hunne Vaderen in de Woeftyne tenten bewoond hadden. Dit was de. tyd, dat alle de vrugten des velds waren ingezameld, 't duurde zeven, dagen, zie Levit. xxm: 39—43- Wanneer Israël in Kanaan ms ingebragt, moest al wat man ryk was en een bekwamen ouderdom had, uit alle ©orden des lands naar Jerufalem opgaan om den Heer met offeranden en andere plegtigheden van den Godsdienst te vereeren. MIETJE. Waren 'er nog niet meer feestdagen? VADER. Ja, men had neg verfeheiden plegtige tyden elke eerfte dag der week, als mede de eerfte dag van elke maand, inzonderheid den eerften. ö dag  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 245 dag van de eerfte maand van 't burger"; !-- iaar, zynde de zevende na de Kerkelyke rekening, moest met bazuinengekiankjgevierd worden. H§ den tienden dier maand had men den groottj Verzoendag, zynde een dag van boetvaardigheid onder Israël, wanneer de Hogenpriefter met 't bloed van een gedachten bok in 't Heilige der Heiligen moest ingaan Lev. xxm. JAN. Ik heb ook nog van een Purimfeest en 't feest der vernieuwing des tempels gelezen. VADER. Van 't Purimfeest leest men in \ boek Eflher, k is ingefteld wegens de merkwaardige verlosfing der Jooden uit de lagen van den boozen haman, 't moest twee dagen gevierd worden op den 14 en 15 der maand Mar. — Het ander feest is van later inftelling, en wordt gevierd ter gedachtenis dat judas de Macchabeer den tempel gereinigd en een nieuwen altaar gebouwd had, na dat de Syriers denzelven hadden ontheiligd ; *t wordt Q 3 niet  «46 VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. met vrolykheid en 't branden van veele lichten gevierd, 't valt in den 15 der maand Chisku, men leest van 't zelve in 't 1 Boek der Macehaleen thofdfl. 1 en x, als mede Jeh. x: aa. JAN. De namen van de Joodfche maanden zyn my onbekend, en ik kan dezelve niet wel met de onze overeenbrengen. VADER. Ik zal u daar van eenig berigt tragten te geven, de eerfte maand van hun burgerlyk jaar valt in omtrent den aanvang van den Herfst, of een Weinig later, want dit verfchilc in 't een jaar van 't ander, door dien zy den eerften dag van ieder maand beginnen met de nieuwe maan. Doch hun Kerkelyk jaar, naar 't welk al.le de feestdagen moeten gerekend worden, valt in omtrent de Lentetyd , of iets later; deze verandering van jaartelling had God belast met den uittogt uit Egypte Exsd. xn: o- De eerfte maand van hun Kerkelyk jaar is Nizcin. Laat ons  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 24" •ns eens ftellen dat die invalt op onzen eerden April, dan zal de overeenkomst met onze maanden omtrent op deze wys zyn: I. Nizan, die ook Abib wordt genaamd, zynde de zevende van 't burgerlyk jaar, zal overeenkomen mer April. II. Tar of Siu, de agtfte, van 't burgerlyk jaar, met May. lif. Sivan de negende met Juny. IV. Tammuts de tiende met July. V. Ab de elfde met Augujlus. VI. .£/«/ de twaalfde met September. VII. iT/rr/, ook wel Ethanim genaamd, zynde de eerfte maand van "t burgerlyk jaar, met October, VlIL Marchesvan, ook Z?*/ geheeten, zynde ' de tweede van 't burgerlyk jaar met November, IX. Chhleu, de derde, met December. X. TAe&tf, de vierde, met Januarius. XI. Schèat, de vyfde, met FebruaHus. XII. de zesde, met Maart. Q 4 JAN.  S4§ VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. JAN. Zo ik meen, zyn 'er in 't zonnejaar elf dagen minder dan in 'twaalf maanfchynen, dus moeten de feeften dan eens in den zomer, dan eens in den winter voorvallen, 't geen veel verwarring moest baaren. V A D E R. Die aanmerking is niet ongegrond, indien "er altoos, .onder Israël flegts twaalf maanden waren, die29 'of 30 dagen hadden, - doch -reen had zomtyds dertien maanden, namelyk wwneer men in de twaalfde maand van 't Keikely.i jaar, die Adar genaamd wordt, voorzien kon, dat de garst op 't Paaschfeest niet ryp kon zyn, waar van de eerflclingen als dan den Heer moeften toegebragt worden, dan telde men log eene maand., die men Vtadar noemde, en cus kwam '1 zonnejaar met 't maanjaar gelyk. MIETJE. De gewoontens der Jooden waren dan zeer onderfcheiden van de onze. VA-  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 249 VADER. Ja in veelerly dingen, ook in rekening der dagen en uuren. De dagen der week hadden geen byzondere naamen, gelyk onder ons, men telde den eerften, tweeden, derden dag tot den zevenden toe, en men begon eene nieuwe dagtelling, na dat de zon was ondergegaan. Omtrent drie uuren voor zonnenondergang noemde men den eerften avond, en als de zon was ondergegaan den twteden'avond. J A N. Gy kunt ons nog wel meer gewoontens, die van de onze verfchillen, opnoemen. VADER. De akkerbouw was ook onderfcheiden, men gebruikte geen paarden maar runderen,. waar op veele plaatfen der H. S. zien b. v. Nam. xix: a. Richt, xiv: 18. Job i: 14. Men gebruikte doorgaans niet meer dan twee osfen vodr den ploeg, en dit gefpan heette een jêibsjen, zie 1 Kon. xix: 19. Job 1: 3. God had in zyn Q 5 wet  z.$o VIER. EN TWINTIGSTE GESPREK. wet verboden met een os en ezel te gelyk te ploegen , te weeten die onder een jok te brengen, waar op paulus zinfpeelt 2 Kor. vi: 14. Trekt niet een ander.jok aan met dc ongelovigen. De ploeg was ook van een ander maakfel als by ons. De ploeger had in de eene hand een groote ftok, waar aan een fcherpen pin was om de osfen mede voord te dry ven; zulk een osfeftok gebruikte samgar om de Philiftynen te verllaan Richt. x\i\ 31. Hierop wordt ook gezinfpeeld Hand. ix: 5. — Het dorfchen van 't koorngraan gefchiedde pok door osfen, welke 't op den dorschvloer uittrapten Dcut. xxv: 4. Op welke gewoonte gezien wordt Hof. x: 11. 1 Kor. jx: 9, en elders. Men gebruikte ook dorschilcden en dorschwagens, die van onder fcherpe pinnen hadden, voor welke wagens runderen gefpannen waren, die over 't kooren op den dorschvloer gereden wierden, men zie Jef. xli: 15. Ames 1: 3. JAN. Gelief 'er ons meer van te verhaalen. VA-  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 251 VAD E R, De huizen ware» van een byzonJer maakfel, hadden meest platten daken, men kon 'er op wandelen 2 Sam. xi. 2;'t loof huttenfeest op houden Nsh. yin: 17; prediken Matth. x: 27; bidden Hand. x: 9. De poorten der fteden, door welke men uit en in' de ftad ging, ftrekten tot meer dan eenerly gebruik. Zy dienden vooreerst tot een raadhuis, alwaar de regeering vergadering hield, men zie Gen. xxm: 10. Ruth iv: 1. Zach. vm: ió. Ten tweeden ftrekten zy tot marktplaatfen of ook wel van een beurs, daar de kooplieden zamen kwamen, 2 Kou. vu: 1. Ten derden maakten de Propheeten daar gebruik van om 'er Gods woord te verkondigen 1 Kon. xxn: 10. Jef. xxix: 21. Jerem. xvu: 19. Uier op wordt gezien Sfr. vm: 34. J A N. Dit verhaal ftaat my zeer wel aan en ftrekt tot opheldering van Gods woord. VA-  S52 VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. Ik zal u nog meer tot verklaaring van den Bybel melden. Indien men in Paleftina en andere landen van 't Ooften Vorften of perfoonen van aanzien een bezoek geeft, brengt men een gefchenk mede naar zyn eigen vermogen, en tot bêcooning van achting die men zulke perfoonen toedraagt; dit had 'reeds oudtyds plaats i Som. ix: 7 en x: 27■ Kfotthi ik ti. Wanneer een gefchenk uit verfeheiden zaorten van goederen beftaat, zo is men gewoon niet meer dan een ding door een perfoon te doen dragen, hoe klein 't ook zy; of ook ieder zoort op een byzonder kameel te laaden, men ziet dit ook Richt. 111: 18. 2 Kun. Vin: 9. Van dit geven cn nemen van vereeringen maakten de Richters en Propheeten dikwyls misbruik Mich. nï: 11. De pligten van beleefdheid in 't groeten, als men elkander ontmoet, zyn dikwyls zeer langwylig en de zegenwenfehen worden dikwyls herhaald, waar door men op zyn weg kan opgehouden en vertraagd worden; van daar 't verbod van groeten in zekere omftandigheden 2 Kon. iv: 29. Luk. iv: 10. Het groeten gepaard met een kus geeft ten 'aan-  FIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 253 aanzien van 'r Godsdienftige eene vereeniging des harten te kennen, waarom men hier in voorzichtig moest verkeeren 2 Joh. vers 10, 11. JAN. Zo ik meen zyn de Oofrerlingen ook zeer gastvry. VADER. Dit verhaalen ons de hedendaagfche reizigers, en wanneer men die leest kan men zich levendig verbeelden dc tyden der Eerstvaderen Gen. xvui: 2—8. xix: 1-3. Richt, xix: 20, 21. Op dit gebruik wordt duidelyk gezinfpeeld Spreuk, ix: 1-5. Men vindt door zodanige reizigers aangetekend, dat aanzienlyke ook armen ja bedelaars aan tafel nodigen, dit dient tot verklaring van Matth. xxn: 9. Luk. xiv: 12, 13. jon brengt deze deugd tot zyne verdediging by Job xxxi: 32. Het brood wordt by gebrek van andere brand* ftof over gedroogde en in brand gemaakte mist van runderen en kemelcn gebakken, 't geen tot opheldering dient van Ezech. iv: 12, 15. Men bakt ook wel koeken onder den heetcn aschgaar, welke volgens de behandeling dier menfchen goed van fmaak zyn.  &5i-FIER EN TWINTIGSTE GESP REE. zyn. Zo dwaas fi zou zyn dc broodkoek te laatcn blyven, en den asch te eeten, zo dwaas is 't den waaren dienst Gods te laten vaaren, zich voor een beeld neer te knielen Jef. xliv: co. Wyn en water bewaardt men, vooral op de reize in zakken van geitenvellen, dat zyn die Iedere zakken van welke men in den Bybel zo menigmaal leest Jof. ix: 4. 1 Sam. xvi: 20. Matth. ix: 17. Luk. v: 37, en elders. Doch dit betreft de fpys en drank. Doch om weder te keeren tot de gastvryheid der Oofterlingen, men heeft in de fteden en dorpen, gelyk hier en daar op de wegen vrye herbergen Carvanfera's genaamd, van welke de reizigers zich kunnen bedienen, en deze worden op gemeene koften of door een Vorst onderhouden, in zommige kan men eeten krygen, doch in andere enkele huisvefting. Zulke gebouwen heeft men te verftaan, als men in de H. Schrift van herbergen leest Ge», xlii: 17. xlïii: 21. Exod. iv: 24. Jtrem. ix: 2. Luk. 11: 7. MIETJE. De herbergen doen-my op 't reizen denken; valt daar omtrent ook iets aan te merken ? VA-  VIER EN TWINTIGSTE GESPR EK. «55 VADER. Het was reeds van ouds en is nog in gebruik, dat men reist in groote gezelfchappen, die men Karavanen noemt, op dat men in die landen niet zou overvallen worden van de ftroopende Arabieren, welke in partyen van vyftig tot vyf honderd in getal op roof uitgaan, doch eene Karavane is zomtyds wel zes duizend man fterk. Van zulke reizende gezelfchappen leest men ook in de H. Schrift, zie Gen. xxxvit: a5> 28 > 36- En daar men dikwyls groote woeftynen en bergachtige ftreeken moet doortrekken, die veelal waterloos zyn, zo is eene waterbeek, een bron, enz. aldaar zeer aangenaam, ja by gebrek daar van is een moerbezieboom ,wanneer deszelfs vrugten ryp zyn, zeer verkwikkelyk, en zulk een dal kan men dan 'voor' eene fouteine houden Ps. Lxxxiv: 7. JAN. Gelief nog van andere gewoontens te fpreken. VA-  25Ó VIERENTWINTIGSTE GESPREK, VADER. De klederdragt is ook van de onze zeer onderfcheiden, de opperliederen zyn dikwyls ongemeen lang, en worden door een band of gordel opgefchort. Men flaapt dikwyls in deze klederen Dcut. xxiv: 13, 't welk tot opheldering dient van Exod. xxn: 26, 27. In de voorfchoot of flippen dezer klederen kan men 't een óf ander dragen Exod. xn: 34. 2 Kon. ïv: 39. Neh. v: 13. De gordels met welke de lange kleederen opgefchort wierden, dienden ook tot een geldbeurs Matth x: 9, ook om 'er fchryftuig aan te hangen Ezech. ïx: 2; men had op zommige gordels opfchriften Jef. xi: 5, ook die van eene kostbaare ftof waren Openb. v, 13. De vrouwen van eenig aanzien in 't openbaar, of in gezelfchap van mansperfoonen verfchynende, bedekken haar aangezicht met een fluyer Gen. xxiv: 65; en zommige denken dat 't dekfel der oogen Gen. xx: 16 een fluyer betekent. 'Er zyn nog eene menigte andere gewoontens en gebruiken in 't Ooften, die tot- opheldering van de H. Schrift dienen, doch kan die  FIER EN TWINTIGSTE GESPRE1C. die alle niet bybrengen, ik zal u lieden een i bo ek geven, waar in gy die breeder lezen kunt (*> MIETJE. Dit is zeer goed, doch ik lees zo dikwyls ia t Nieuwe Teftament van Pharifeen, Sadduceenp i Samaritaanen, en ook wel eens van Herodianenf wat waren dat voor menfchen ? VADER. De Pharifeen wil men dat omtrent 400 jaaren voor 's Heilands geboorte zyn opgekomen, en ihun naam afleiden vaa een Hebreeuwsch woord, üzt afzonderen betekent, om dat zy zich 2elven zo heilig hielden, dat zy zich afzonderden van allen, die zy voor zondaars en onreine menfchen hielden. Hunne byzondereleerftellingen kwamen voornamelyk daar op uit: i)Zy eerbiedigden veele menfchelyke irftellingen als Godlyk, nevens ja dikwyls boven de H. Schrift, daar toe behoorden ! (*) Bybelverklaring betrekkelyk Paleftina deer my uitgegeven te Utrecht 1782. Hl. DEEL. R  S58 FIER EN TWINTIGSTE GESPREK. den de menigvuldige wasfchingen Mark. vu: 3, 4. Het al te nauw vieren van den Sabbath Matth. xu: 2. Luk. vi: 7. Hunne ingevoerde vaftendagen tweemaal ter week, Luk. xvia: 12. Matth. ix: 14. Hunne lange gebeden met een nutteloos herhaal der woorden op de hoeken der ftraaten. Het geven der tienden van de geringde veldvrugten. Hunne groote Phylakteria of gedenkceduls Matth. xxm: 5, vergeleken Exod. xm: 9. Deut. vu 8. a) Verder geloofden gy dat men door 't doen van goede werken vorige begane zonden kon uitwisfehen , en door eene eigen gerechtigheid de eeuwige zaligheid verdienen. 39 Zy erkenden wel eene Godlyke Voorzienigheid, maar ontkenden dat de daaden van 's menfchen vryen wil aan dezelve onderworpen waren. Zy hadden wegens hunne vertooning van heiligheid een grooten aanhang onder de Jooden , en wierden dus voi*r de voornaauade Sefte gerekend. MIETJE. Gelief nu van de Sadduccm te fpreken. VA-  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 259 VADER. Deze hadden hunnen raam naar zekere» sa dok, die een leerling van anticonus van Socha was, en meer dan 300 jaaren voor christus geboorte heeft geleefd. De Hellingen, waar door de Sadduceen zich van de overige Jooden onderfchcjdden, bel tonden voornamelyk itt deze drie Hukken: 1) Zy verwierpen alle raondelyke overlevering als Godlyk en verbindend, en hielden zich alleen aan 't Oude Teftament, voornamelyk aan de vyf boeken van Muses. 2) Zy ontkenden 't beftaan der Engelea en Geeften buiten God, als mede dc unfterflyk. hcid der ziel en de opftanding der lichaamen. 3) Zy lochenden alle ltraffen na den dood, en geloofden, dat God de gehoorzajm ng en overtreding zyner wetten alleen in dit leven met belooningen en ftraffen vergeldt. MIETJE. Wie hebben wy door de Samaritanen te verftaan ? w VA- R 2  fl6o VIEK EN TWINTIGSTE GESPREK. VADER. Zy dragen hun naam naar de ftad Samaria ia 't Joodfche land gelegen, en deze byzondere Godsdienftige gezindheid is ontftaan, na dat 't ' grootfte deel der Israëliten van 't Tienftammig Koningryk naar Asfyrie was weggevoerd, toen bleef te Samaria en in de nabuurfchap een gedeelte over, die de armfte en minkundigfte waren. De Asfyrifche Koning assarhaddon zond een volkplanting uit zyn land derwaards, die meest Cutheers waren, een Heidensch volk, waar door een mengeling van Godsdienst ontftond; dit duurde tot dat manassb de zoon va» den Hoogenpriefter jojada met andere vlugtende Jooden by hen van Jerufalem naar Samaris kwam, en 't Godlyk Wetboek medebragt, waar uit hy hun leerde den waaren God naar zyne c inftellingen, met verwerping der vreemde Goden, te dienen. Na de wederkeering der Jooden wild'cn dezen aan de Samaritanen geen aandeel aan hun tempelbouw geven, 't welk eene groote haat tusfchen beiden verwekten, te meer daar de Samaritanen op den berg Gerifim een tempel hadden gebouwd en hun Godsdienst waarnamen.  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 261 Zy houden alleen de vyf boeken van moses voor Godlyk, welke zy met Samaritaanfche letters bezitten, en hier en daar wat verfchilt met den Hebreeuwfchen text. Men ziet den haat der Jooden tegen de Samaritaanen Joh. iv: 9, en zy wierden met de Heidenen gelyk gefteld Luk. xvu: 16 18. MIETJE. Nu nog iets van de Hcrodiancn. VADER. Het is zeer moeilyk te zeggen, wie deze geweest zyn, en nog moeilyker te bepalen, welke hunne leerftellingen waren; men verfchildt ook, of derzelver gevoelens enkel ftaatkundig waren, dan ook met den Godsdienst gemengd. Zommige denken 't laatfte, om dat jesus aan de Hcrodiancn een zuurdeeg toekent, van welke zyne discipelen zich moeften wagten Mark. vin: 15. Andere meenen, dat eenige Jooden dus genaamd wierden, om dat zy vleijers waren van Koning herodes, en hem voor den Mesfias, welken men als een Koning wachtten, gehouden hebben. Ik durve hier niets zekers bepalen. — R 3 Ik  ±6z VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. Ik denk nu dat deze (tukken welke ik in dit gefprek behandeld heb u lieden eenig licht zullen by zetten in 't lezen van den Bybel, o waarom ik hier nu kan eindigen. JAN. Mag ik nog een verzoek doen, 't welk hier in beftaat , daar 'er zommige woorden in den Bybel zyn," die ik niet verftaa, ik meen zulke, die of verouderd, of min gewoon zyn, eo dus in onze Nederduitfche taal tegenwoordig weinig voorkomen, om daar eene uitlegging van te hebben. VADER. - Dit is niet gemakkelyk te doen, want dan zou ik den geheelen Bybel met dat oogmerk ten doorlezen, en zommige woorden zult gy niet verftaan, die een ander wel verftaat. Ik wil u evenwel eenige woorden van die zoort, welke my te binnen komen, opgeven. Gen. xxxvi'i: 25 en Exod. xviii: 6, vinden wy't woord fweer, en dat betekent daar een fchoonvader- By den opbouw van den tabernakel wordt 'er gewag gemaakt van Berderen, Rychekn, Schoef'  VIER EN TWINTIGSTE GESPREK. 263- Schoefelen, Pinteden en Krauwden. Door 't eerfte woord moet men denken aan planken, door 't tweede aan latten die door ringen of krammen geftoken, dienden om die planken vast aan een te voegen; Schoofden waren fchuppen om den asch van den altaar weg te nemen, Krauwden waren vorken, en door de Pinteden verftaan onze Overzetters waarfchynlyk fchotels, die tot dekfels verftrekten op de tafel der toonbrooden , zie Exod. xxv en xx vr. Men leest Gen. xxxvn: 36 en elders van Trauwanten, waar door men moet verftaan de lyfwagten der Vorften, welke in dien tyd ook gefteld waren om de ftraf aan de misdadigers uit te oeffenen. Men gebruikte in den kryg verfcheidenfoorten van fchilden, welke onder de naamen van Beukelaar, Rondasfe, enz. voorkomen. Men leest 2 Sam. 1: 9 van een MalienkolItr , 't woord Koller of Kolder duidt een krygsrok aan, door Malienkoller hebben onze Overzetters verftaan een rok met ringetjes doorwerkt, 't Pantfier van saul uitmakende; dochs zommige geven aan 't Hebreeuwfche woord eene andere vertaling. Het woord verfen Gen. m: Tg R 4 duidt  AÖ4 VIIR- EN TWINTIGSTE GESPREK. duidt aan de hiel van den voet. Bernen Deut. xxxn: 22. Spr. vi: 28, is 't zelve met branden. Armgcfmyde 2 Sam. 1: 10 duidt aan een armband. Ratelen Job xxxix: 26 betekent geklank maken. A'ögn Job xu: 1 is ftoutmoedig. Spreuk, xi: 22 vinden wy 't woord Bagge, waar door men een ring verfiaan moet. Carbonkel geeft dan eens een edelgefteente gelyk Exod. xxviu: 17, dan eens, met een ander Hebreeuwsch woord, een vuurig gezwel te kennen, gelyk Leut xxxu: 24. Het Woord Cantzelier geeft 2 Sam. vm: 16 een optekenaar te kennen; en Esra iv: 8, 9 en 17, alwaar't woord. Beelteem voorkomt, is 't mogelyk een eigen naam. Hulfe 2 Kon. iv: 42 is de bast of't huisje, alwaar de graankorrel in is. Drielink Ps. lxxx: 6. Jef. xl: 12 was by de Jooden eene maate van natte waaren. Werpte Levit. xm: 52 , 58 , 59 3 i* de fcheerdraad van een kleed. Het woord uitfchot 2 Chron. vin: 8 duidt aan zekere fchat of cyns. Hulhdoek Jef. iu: 23 is waarfchynlyk zeker hoofdcieraad. Twych Jef. xvn: 6 is een tak van een boom. Muit Matth. x: 10. Luk. ïx: 3, is een reispak. Phi-  VIER EN TIVINTIGSTE GESPREK. 265 Pliioolen Openb. xyi« 1 duiden niet aan mufikale werktuigen, maar drinkbekers. Zie daar een deel woorden , van welke gy onder 't lezen een verkeerd denkbeeld zoudt kunnen maken; 'er zullen 'er nog meer zyn, doch komen my tegenwoordig niet ondef den aandacht. EINDE van 't DERDE en LAATSTE DEEL, VER.  VERBETERINGEN. Eladz. 25 reg. 9 ftaat befchuldigde lees befchuldigden 'n 47 .—- 10 — de lees en , i 65 3 d lees der . . 66 —— 12 wat zeg 'tlees wat zegt 't , 73 -—. 19 —r HoofdLt.Ai/wHoofdft.v: 82 —- 5 1 zich in de lees in de » 12,3 23, —« eerfte naam lees laatfte naam . 124 5* «—•< THADBEUS/tó-fLEBIiEUS _ 178 14 wandel, lees wandel, Hoofdft. ïri én tv. ■ 2n —— 16 —— hebyzen bewyzen De overige gelieve de Lezer zelve te verbeteren.