109! Ë 70J  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE BEIDEN. Catal. bl. 'Geschenk van Tooneelstukken, 1841.    ELIZABETH WOODEVILLE, TREURSPEL.   ELIZABETH WOODEVILLE, weduwe va n EDUARD DEN VIERDEN, KONING VAN ENGELAND; T R E U R S P E L. door Te AMSTELDAM, b y J. HELDERS en A. MARS, in de Nes. 17S4. Met Privilegie.   VOORBERICHT. Daar is niets zekerder op deeze aarde, dat- ons van 't aamvezen eener Oppermagt overtuigt, en van deszelfs dagelykfche befiiering verzekert, dan de befchou•wing van het lot der Vervelingen, waaruit men leeren kan, hoe de Hoogfte magt, die dikwerf onzen Ievensloop door zwaar e tegenfpoeden beproeft, den onge. lukkigen red, en het kwaad welverdiende ftraffe doet erlangen. Dit lub ik tot het onderwerp myner zangftof in dit Treurfpel beoogd, en teffens ,my bepaalende tot leerzaamheid van het Gefchiedkundige, waardoor ik de Historie voorzichtig heb trachten te bewaar en, ook tot een opmerkzaam voorbeeld gewenscht te doen flrekken, om te leer en, uit den Perfoon van Richard, hoe de Algoedheid ongelukkige en Vaderboze Weezen tegens het geweld der booswichten befchemt, hun geweeten door felle wroegingen pynigt, hunne ontwerpen .j ver-  VOORBERICHT. yerydelt en tot hun verderf laat afloopen. Mogten myn aangewende poogingen het gewenschte oogmerk bereiken, om ieder mensch aan te fpooren, elk recht te doen , zo als men zoude wenfchen dat ons gedaan wierd , dan zoude ik mynen arbeid rykelyk beloond Achten.  De Gecommitteerden tot de zaaken van den Schouwburg hebben, volgens O&roy door da Heeren Staaten van Holland en Westvriesland , den sden November 1772.. aan hen verleend, het recht van deeze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen druk van ELIZABETH WOODEVILLE, Trsurfpel, vergund aan j. helders , en a. mars. Amjleldam, dm 25. Mai, 1784. Geene Exemplaaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één' der Heeren Gecommitteerden ondertekend zyn. , >... Geestelyke van de Abtdy van Westmunjler. zwygende. Twee Jonger Dochters van Eduard en Elizabeth Woodeville. Edelen, Krygsvolk en Lyfwachten. Het Tooneel is in de Abtdy van Westmunfter. E L ï-  ELIZABETH WOODEVILLE, WEDUWE VAN EDUARD DEN VIERDEN, KONING VAN ENGELAND; TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld de kerk van de Abtdy; ter rechter zyde ziet men de Graftombe van Eduard den Vierden. DE KONINGIN. 6 Heilig Tempel choor! verblyf in al myn pfaagen, Waarin ik 't lot betreur van gade,kroost en maagen, Wat ftaat my't fcepterreeht op Englands rykstroon duur! Wat leed beftormde ons huis fints't (chrikverwekkend uur Dat een Gemaal aan my, door Richards heilloos poogen, Voor eeuwig, door'tvergif, rampzalig wierd onttoogen. 'k Zag, door des dwinglands woên ,myn zoonen wreed geEn,na deeze euveldaad,cen' Broeder laf vermoord, ffmoord, A 5 Zy  19 ELIZABETH WOODEVILLE, Zy wend ziek naar het Graf van haar' Gemaal. 6 Edelmoedig held! wiens ziel, in zaalger ftrecken , Het öndermaanfche leed voor eeuwig is ontweken, Bevryd voor aardfehen twist en bittren tegenfpoed, 'k Befproei uw Graf vergeefsch met mynen traanenvloed. Zo gy, voor 's Hoogden troon, de klagten aan kunt hooren Van haar, wier deugd uw hart in 't leven kon bekooren, Gelyk myn ziel vertrouwt, zo gy , ó Eduard ! Nog deelt, na uwen dood, in myne onlydbre fmart, Zie, zie de traanen van uw droeve weduw vloeien, En daaglyks met dat vocht uw vorstlyk Graf befproeien. Ach! roep des Hemels hulp tot myn befcherming aan, Om iri myn zielsverdriet my gunftig by te fiaan. Zy wend zich een weinig van liet Graf. Myn leden zyn verzwakt door onöphoudlyk treuren. Geliefde Dochter! die 'k my zag uit de armen fcheuren, 6 Myn Elizabeth ! wie weet wat yslyk lot O Richards haat bereid , die met myn onheil fpot. Ligt zult gy op 't kasteel van Scherifhutton fterven En met uw Zusters een rampzalig leven derven, Daar 't alles tot myn' val en üerfuur t' faamen fpant. Wie red my uit de magt van deezen Dwingeland? Myn Broeder Woodeville, altoos my trouw gebleven, Vergeet my, en met hem heeft alles my begeeven. Zy wend zich naar het Graf en knielt by hetzelve neder. Gy, Hemel ! die 't gebed der fchuldeloozen hoort, Die myne traanen zaagt by 't woeden van den moord In 'c yslyk uur toen ik myn zoonen heb verloren, Out-  TREURSPEL. n :Ontzeg den troost my niet dat gy my aan zult hooren. Spaar, fpaar door uwe magt het ovrig vorstlyk bloed, In fchaSuw van 't outer dat de onfchuldigen behoed. Verdelg myn haaters die zich te:ens my verbinden, :En laat my in myn' angst een heilryke uitkomst vinden. TWEEDE TOONEEL. CE KONINGIN, DE BISSCHOP. DE BISSCHOP, de Koningin by het Graf vindende weenen, richt kaar op en toont zich hevig ontroerd. iRampfpoedige Vorftin! hoe treft me uw ongelukOntwyk dit naar gezicht, 't vermeerdert uwen druk. DE KONINGIN. i 6 Neen,'k verlaat het niet,'k zal tot myn fterfuur weenen. Dit aaklig Graf zal my haast met myn' Gaê verëenen. DE BISSCHOP. . Uw hart betreurt met recht een'held 'svolks achting waard^ \ Wiens dood u en het ryk 't verfchriklykst onheil baart. 'Het wuft Fortuin wil u haar wanklen aart betoonen. 't Verhief u op den troon; 't befloot uw hoofd te kroonen y lEn naauw rust Eduard in 't altoos duister graf, I Of 't bonst u met uw kroost den rykstroon weder af. I Hoe ras verkeert de ftaat der waereldfchc oppermagten t DE KONINGIN. i Ach! zal de Hemel nooit myn' bittren druk verzachten ? i Hoe lang is 't dat zyn magt tot myne hulp vertoeft, En myn ftandvaste trouw door zwaarder ramp beproeft. 'klïeb,  *2 ELIZABETH WOODEVILLE, 'k Heb, door den twist van 't ryk, myn' eerften Gaê verlorero J In't uur toen'tlieilrykst lotfcheen aan myn' echt befcho-J Geliefde Grai! uw dood, zo grievend voor myn hart, (jen. LI Was de eerfte foltering van myn ondraagbre fmart. Na ik met Eduard ten rykstroon ben geftegen, Heb ik gevoeld hoe zwaar der vorfien kroonen weegen. ü Welhaast verwt Richard.die gelyk een Dwingland woed, J In euveldaên volhard, zich met ons aller bloed. Myn kroost ftaat van zyn hand het yslykst lot te vreezen. ï\ Ach , Hemel! troost myn ziel en wil myn redder weezem DE BISSCHOP. Gy roept niet vruchteloos voor hen de Algoedheid aan. .[ J Nooit zal de Dwingland zyn' verdienden ramp ontgaan, i De Hemel, langzaam in des- ftervJings fchuld te ftraffen, Zal, voor 't geftorte bloed, u billyk wraak verfchaffen.' De ftraf volgt op de fchuld: het volk, dat heimlykmort, 1 En van uw' vyand meer en meer afkeerig word, 'li Befluit vorst Richards val; het legt hem heimlyk la'agen: [l Gy zult tot uwe hulp de burgers op zien daagen. DE KONINGIN. Wat baat my 's volks befluit, dat, wufcer dan de wind, |i Onftuimig in zyn' vaart, zich aan myn zaak verbind? Welhaast zal Richards moed dien woesten hoop verneêren. J Het lot van Davy, Rafle en Irlandt kan u leeren Dat 's burgers woeste drift en roekeloos beftaan (ontflaan. J Ons zonder vrucht van 't woên eensdwinglands tracht te I Vergeefs poogt hun ontwerp den aartstiran te vellen. 1., | Een fterker arm moet my in myn gezag herfteilen.  TREURSPEL. 13 DE BISSCHOP. my zult de uitheemiche magt zien yvren voor uw zaak. ! 't Bourgondisch hof zal zich verfierken tot uw wraak. . 't Belang van Frankryk eiscbt voor't huis van York te waaI Dit ryk zal,door zyn hulp, welhaast uw banden f]aaken.(ken. plorton, in Vlaanderen des dwinglands woên ontvlucht, dDie Bisfchop, ftout van taal, voor ramp noch dood beducht, HZoekt Hastings droeve dood en Bukkigham te wreeken. 'De Hertog van Bretagne, in eedlen toorn ontfteeken, 'jZal haast tot uw ontzet, met hulp van Frankryks ftaat, U toonen dat zyn ziel vorst Richard doodlyk haat. «Naardien dees vorften zyn bewogen door uw klaagen, tjZult gy in 't Engelsch ryk veel vrinden op zien daagen. >.'s Lands eedlen hun geluk, verpligt aan uw' Gemaal, iOntblooten tot uw heil hun onverwinlyk (taal. ÏGy zult welhaast het eind' van uw verdriet aanfehouwen. DE KONINGIN, ïZal ik op byftand van uitheemfche magten bouwen? j Gy kent de ftaatzucht niet der vorflcn : ach!hun waan ITrekt zich het droevig lot eens konings weêuw niet aan, f Die, van den troon gebonst, geen uitkomst heeft te hoopen. Wat zou vorst Karei tot myn Dochters byftand noopen? 'k Verwacht geen' troost van hem: vorst Eduard gaf blyk Wat bittren haat hy heeft gevoed voor 't Franfche ryk tin zo veel bloedige en gevaarlyke oorlogstochten, Waarin zyn dappre vuist de zege heeft bevochten. Zyn moed kan Karei nooit uit het geheugen gaan Om, door Mortons beleid, myn kroonrecht voor te ftaan. 'k Hek  14 ELIZABETH WOODEVILLE, 'k Heb uit Bretagne tot myn redding niets te wachten. Richard ziet van Landais zich om zyn giften achten. Dees vleier, die het hart des Hertogs tot zich trekt, Is hem een' raadsman die myn kroon tot nadeel ftrekt. 't Is eigen aan een ziel, door heerschzucht aangedreven, De ftem van 't zelfbelang alleen gehoor te geeven. Rampzalig is het land, waar de eigenbaat gebied, En waar een koning door zyns gunstlings oogen ziet. Myn vrinden zyn vermoord:wien ik myn leed moog'klaagen Elk beeft voor's dwinglands oog, en fchroomt zyn hoofd te df. nis schop. (waagen. Gy zyt met my, vorftin! hier veilig in dit oord (moord. Waar de onfchuld fchuilplaats vind voor 't woeden van den Gy hebt hier Richards magt noch razerny te fchroomen. DERDE TOONEEL.. de koningin, de bisschop, adelstan» adelstan, tegen de Koningin. De gaê van Stanley, hier op 't oogenblik gekomen, Verzoekt gehoor by u; een zaak van groot gewigt Die haar tot dit gefprek, fchoon met gevaar, verpligt, Doet by de duisternis haar naar dees vryplaats fpoeden. de bisschop, verwonderd. Is 't mooglyk, Adellïan! de koningin. Wat leed moet ik vermoeden!? Zoekt Stanley, die het huis van Vork den troon betwist, My  .TREURSPEL. 15 My te verkloeken- door een fcbandelyke list? Ik kan in geen gefprek met zyne gade treéden. DE BISSCHOP. Indien ge u op myn beê, vorstin, laat overreeden, Sla haar gedachten gade en hoor haar minzaam aan. De gaê van Stanley, met. uw zielsverdriet begaan, Kan door haar' nutten raad uw kroost tot voordeel weezen. Zy word om haare deugd en minzaamheid geprezen, 't Is eigen aan haar ziel verdrukten hulp te biên. DE KONINGIN. Wyl gy het my verzoekt zal ik haar daadlyk zien, En voor eën wyl den haat in mynen boezem fmooren, Om 't gruwzaam wee my door Lancasters huis befchoren. Tegen Adelftan. Breng Stanleys gade hier. VIERDE TOONEEL. DE KONINGIN, DE BISSCHOP. DE BISSCHOP. Ach! mogt uw braaf geflacht, I Dat dertig jaaren ftreed om de eer der oppermagt, t Zich met Lancasters huis door een verdrag verë'encn; I Dan zoude de onderdaan niet meer het lot beweenen 'Van eenen burgertwist die zo vee! traanen kost. 'Ach! wierd dit land eenmaal van binnenkryg verlost, ! Gewis zou 't Bxitfche ryk al 't aardig wetten gcevcn. D li  16 ELIZABETH WOODEVILLE, DE KONINGIN. Dien dag, zo heilryk, zult gy nooit met my beleeven. Der Britten hoogmoed en gevaarlyk onverftand Legt dit onwinbaar ryk aan een' onzigtbren band. 'k Vrees dat Lancasters fiam myn' rykstroon zal belaagen. VYFDE TOONEEL. DE KONINGIN, MARGARETHA, DE BISSCHOP. MARGARETHA. Myn komst onzette u niet; ik moet uw lot beklaagen. Myn teder hart, dat gaarn verdrukten byftand bied, Wenscht u te troosten in uw doodelyk verdriet. Dit doet, by'tnadren van den nacht, my herwaarts komen. DE KONINGIN. 'k Weet naauw hoe dit bezoek moet worden opgenomen. Na twintig maanden tyds, die ik in droefheid Heet, ,Zag ik geen' fterveling tot troost in al myn leed. Indien uw hart, Mevrouw, gevoelig voor myn klagten, Door vrindlyk onderhoud myn'ramp zocht te verzachten, Waarom met een bezoek niet vroeger my vereerd ? Ik acht dat Stanleys gaê myn onheil weinig deert. MAR GARE THA. Om't hart van Richard in geen'feilen toorn te ontfteeken, Schuwde ik in dit verblyf, Vorftin, met u te fpreeken. Gykent zyn' wrevlen aart, die, op een bloot vermoên, Onfchuldige offers flagt, zyn razcrny ten zoeji. Een  TREURSPEL. .17 Een Dwingland , aan geweld en moord zyn kroon verfchulDie daaglyks door bedrog zynkwaadvermenigvuldigt,(digd, Js achterdochtig en waant door zyn' ftrengen dwang Dat alles t'zaamen fpant tot zynen ondergang. Ik zou met reden myne onachtzaamheid beklaagcn, En aan een los bezoek het hoofd myns egaês waagen, Zo ik te dikwerf my naar deeze vryplaats gaf. Hy heeft de dood gedreigd, als eene onmydbre ftraf, Aan elk die in gefprek met u zich zal begeeven. Dus heb ik veel gewaagd: uw vryheid,ja uw leeven Hangt ligt aan myn bezoek! de hoop die my vervult, Dat gy niet onbedacht myn' raad verwerpen zult, Verpligt my om aan u een groot geheim te ontdekken. DE KONINGIN. De Hemel doe uw komst aan my tot heil verftrekken. Indien gy waarlyk met myn' rampfpoed zyt begaan, Doe openhartig my uw oogmerk thans verftaan; Opdat ik, onbefchroomd, my, op myn beurt, mag uiten. Kan een verlaatene vorftin tot iets bed uiten? Ik bid dat de oorzaak van uw komst my word gemeld. MARGARETHA. 'k Zal toonen dat myn hart op u vertrouwen Helt. Dit dapper volk begeert een' koning te zien kroonen, Die zich eens vorften naam door deugd zal waardig toonen. Het kroost van Eduard, om 's vaders trouw bemind, Trekt de aandacht van het volk als erflyk in 't bewind. De fchoone Elizabeth, uit uwen echt gefproten, Als de oudfte telg, vorftin, der koninglyke looten ; B Na  i8 ELIZABETH WOODEVILLE, Na dat uw beide zoons door Richard zyn vermoord, Dingt naar een' fcepter die in 't huis van York behoort. 'sRyks eedlen achten haar: 't word tyd gebruik te maaken Van zo veel helden om haar ketenen te flaaken. Verlaat dit eenzaam oord; vertoon u aan een volk Dat Richards dood bezweert met opgeheven dolk. Gy zult, door uwe komst,hun moedig hart ontfteeken Om 't bloed van uwe zoons op den tiran te wreeken, Die, haastig overmand, verlaaten en gevloekt, By al wat deugd bemint, vergeeffchen byftand zoekt. DE KONINGIN. Ik (la verwonderd door uw reden aan te hooren. 't Valt my nogthans niet zwaar uw oogmerk naar te fpooren. Ik weet dat Yorks geflacht Lancaster haatlyk is; Dus fpruit uw zorg voor my min uit erkentenis Dan uit belang van ftaat; zy zoekt door looze vonden Op 't waglend ryksbeftier myns (Tams uw' troon te gronden, En hoopt door Richards val, tot myn' ondraagbren hoon,' Den Graaf van Richmond te verheffen op den troon, Opdat Lancasters huis myn kroost moog' onderdrukken, En door myns Broeders val de ftrafbre vruchten plukken Van eenen burgerkryg waarvoor myn boezem beeft. Kan ik verwachten, daar my 's Hemels hulp begeeft, Dat ik een eind' zal zien aan myn ondraagbre plaagen ? Zoude ik, ten dienst uwszoons, des dwinglands troon beOpdat hy dien bétreed ? een'troon,dien myn Gemaal Gaagen Zo duur befchermd heeft door zyn onverwinlyk ftaal? Schoon Richards boos gemoed beiluitmyn bloed teplengen, Ik  TREURSPEL. iq Ik zal uw trotsch gedacht nooit op den troon gehengen. Veel liever leide ik dat zyn hand myn' leeftydkort, Dan dat uw fiere zoon ooit Englands koning word. MARGARETHA. Uw haat tot myn geflaCht gaat verr' myn vrees te boven. Ik zoek, ten dienst myns zoons, den troon u niet te ontrooDoem myne pooging niet: wy hebben één belang, (ven. 1 Om fpoedig ons te ontdaan van Richards wreedendwang, : Zo gy uw krygsmagt met myn vrinden wilt verëenen, iZal Stanieys huis, vorftin! u trouwe hulp verieenen. DE KONINGIN. Wat kan ik hoopen van uw vrinden óf hun trouw , I Daar 't bloed van Yorksgeflacht hunhaatlyk is, Mevrouw ? 1 Wat heeft Lancasters (lam al listen ondernomen, 1 Om, door een' burgerkryg, op Englands troon te komen. ( Getuige zy al 't leed verwekt aan myn' Gemaal, 1 Toen 't ryk hem heeft gekroond; fchoon zyn' zeeghaftig ftaal ; Zyn trotfche vyandeii kloekmoedig heeft beftreden. ' 'k Zal met Lancasters ftam in geen verdrag ooit treeden. MARGARETHA. 1 Gy kent de trouw niet van myn huis dat gy veracht. Ik ga met zorg voorby al 't leed door uw gedacht I Myn vrinden aangedaan; laat ons den twist bepaalen. 't Voegt ons 't voorgaande woên niet weder op te haaien In 't tydftip dat uw hart, vol van bekommernis, Een nutte hulp verfmaad die u noodzaaklyk is. Het kroost van York en van Lancaster is gefproten Uit vorstlyke atkomst en uit koninglyke looten. B 2 Wat  2o ELIZABETH WOODEVILLE, Wat kon tot grooter roem vertrekken van ons bloed, Dat al te hevig op elkandren heeft gewoed, Dan door een' huwlyksband ons ftambuis te'verbinden, Om dus een middel ter verzoening uit te vinden! DE BISSCHOP. Wat edel voordel van menschlievendheid en deugd! 't Voltrekken van deez' echt waar' my de grootfle vreugd Ach! mogt de Hemel, met der Britten Jot bewogen Bekroonen met zyn gunst zo loffelyk een poogen! ' Tegen Margaretha. Indien'k u met myn" raad, fchoon Yorks gedacht getrouw lot een verzoening kan behulpzaam zyn, Mevrouw Al moest ik met myn bloed dit dout ontwerp betaalen Uw zooi] zou op den troon des wreedenDwinglands praaien'. Tegen de Koningin. Vordin , een voordel zo oprecht als Stanieys gaê U minzaam aanbied eischt dat men zich wel beraê. 't Voegt ons de drift van 't hart grootmoedig te bellieren. Men Iaat zyn wraaklust nooit zo verr' den'teugel vieren! Het heil des volks is 't uwe en 't vordert van uw hand ' Dat gy de rust herfielt van 't zuchtend Engeland. DE KONINGIN. ïk zal nooit roekeloos vorst Richards hoofd belaagen Wie weet of ooit die echt myn Dochter zal behaagen" Myn waarde Eliaabeth, als erfgenaam der kroon, Die, als myn oudfte telg, het naast is tot den troon Biyfc door des Dwinglands last op het kasteel gevangen Van Scherifhutton, om myns vyands ftaatsbelangen. Zo  TREURSPEL. 21 Zo lang 'k haar byzyn derf, door 't woên van den tiran, Is 't my onmooglyk dat ik iets verrichten kan. Ik zal naar haar befluit misfchien het myne richten. MARGARETHA. De wantrouw die gy voed moet voor de reden zwichten. Nooit bood zich fchooner kans tot een verbindtnis aan Dan nu, om Engeland van dwinglandy te ontdaan, 't Is veiligst dat hier niets door ons worde ondernomen Voor gy u wDochter (preekt.die haast zal herwaards komen. DE KONINGIN. Wat tyding meld gyons!... Mevrouw, kan het gefchiên ?.. MARGARETHA. Gy zult Elizabeth nog doezen avond zien. De dwingeland heeft last aan myn' Gemaal gegeeven, Wyl Stanley hem in fchyn ftandvastig aan blyft kleeven , Uw Dochter, vergezeld van eene fterke wacht, By u te brengen voor het nadren van den nacht. Haar troostryk byzyn zal misfchien uw leed verkorten. DE KONINGIN. (ten. 'k Vrees dat myn Dochters komst me in meer gevaar zal ftor- M ARGARETHA. Zo gy den haat verwint tot my en myn' Gemaal , Wacht uw verlosfing dan van Stanieys beldenltaal. Uw Dochter, op 't kasteel door Richards last gevangen , Daar haar de boeiens van dien wreedenDwingland prangen, Zoekt men tot d'echt myns Zoons in 't heïmlyk te overreèn. Het jeugdig paar, verfierd met veel bekoprlykhèên, Haar gunftig door natuur in 's leevens bloei gefchonken, B 3 Zal  22. ELIZABETH WOODEVILLE, Zal voor elkandren in een' tcdren gloed ontvonken. Men voed' dat edel vuur; zy huwen aan elkaêr: Men demp' den twist van 't ryk by't blaakend echtaltaar. DE KONINGIN. Indien uw teder hart, bewogen door myn klagten, Met hulp van uw' Gemaal, myn onheil kan verzachten, Ontruk my aan de dood ; dat Stanieys vrindenftoet Den wrevlen aartstiran doe baaden in zyn bloed. MARGARETHA. Ons Maat geen minder Leed van Richards hand te vreezen. ' De Dwingland, om gerust op myn' Gemaal te weezen, Heeft Stanieys zoon , die uit onze echtverbindtnis fproot, Tot onderpand der trouw van mynen Echtgenoot. Tot zulk een toppunt is ons ongeluk gedegen ! Hoe zeer myn' Echtgenoot is tot uw hulp genegen, Het lot myns zoons,die nooit zyn doodftraf kan ontgaan, Zo Stanley opentlyk uw kroonrecht voor durft ftaan, Verpligt ons, onbedacht, vorst Richard nooit te tergen, 't Is Stanieys grootfie pligt het lyf zyns zoons te bergen. Hy is die tederheid verfchuldigd aan natuur. DE KONINGIN. De komst van Richmond in dit tyd/tip. Maat u duur. Hy heeft in 'tFranfche ryk veel minder leed te duchten Dan wy, die onder 't juk van een' Geweldnaar zuchten. Helaas! ik heb te vroeg my op uw hulp vertrouwd. Uw Gaê, die 't wis bederf van zynen zoonaanfehouwt, Zo hy myns broeders hoofd arglistig durft belaagen, Zal, voor den Graaf, uw' zoon, de minfte pooging waagen. MAR-  TREURSPEL. 23 mar gare t ha. Vertrouw op Stanieys moed en ftel uw hart gerust. Zyn fchranderheid van geest is u niet onbewust, 'k Hoop alles van zyn deugd; hy kent Richards gepeinzen , En weet zyn' haat tot hem en zyn gezag te ontveinzen. Dat alle vrees voortaan uit uw gemoed verdwyn'. Daar zal geen vyandfehap by ons meer ovrig zyn. de koningin. Zo dra- my Stanieys hulp door daaden is gebleken, Zal ik van d' echt uws zoons met myne dochter fpreeken. margaretha. Gy weet dat Richards gaê, uit vorftelyk geflacht Gefproten, door vergif om 't leeven is gebragt. Nu kan ik, in 't geheim, voorzeker u ontdekken, Dat hy zich met het bloed zyns egaês dorst bevlekken. Hy heeft dat fnood ontwerp met allen fpoed volvoerd. de koningin. Is 't mooglyk, Hemel, ach! de bisschop. Hoe is myn hart ontroerd! Afgryslyke euveldaad die gy aan'ons doet hooren. margaretha. Haar deugd weerhield zynwoên noch kon zyn hart bek00Nevilles ftamhuis, van dit yslyk feit bewust, (ren. Voed om dien moord een'haat die nooit word uitgeblust Dan in des Dwinglands bloed; ziet daar een aantal vrinden Die zich, uit zucht tot wraak, aan ons belang verbinden. Men dien' zich van hun hulp, waarvoor ik in durf ftaan. B 4 DE  24 ELIZABETH WOODEVILLE, de koningin. 'k Voel, om haar deerlyk lot, my hevig aangedaan. Zy vvierd om haare deugd en godsvrucht hoog geprezen. Haar voegde een beter lot. de bisschop. Wat mag de reden weezen Van t fchrikkelyfcfie kwaad c , , rd geil00rd ? MARC A tl r.Ttl.l. Men heeft die viud . , n;i1rc,'p,.ord. De tyd zal Ons welhaast, zo 'k m K 1,41. . ,-.:L uarmaaken. DR BISSCHOP. 'k Hoor iemand nadcrea MAR (JA RE TI! A. Ligt zal myn GaO genaaken Met uwe Elizabeth. DE KONINGIN. 't Gerucht komt nader by, Ja, 't zal myn dochter zyn, myn hart voorfpelt het my. Gy, Hemel! die haar zend verftrek haar ten behoeder. ZESDE TOONEEL. de koningin, elizabeth, t. stanley, margaretha, DE bisschop. de koningin, haar Dochter omhelzende. Myn dierbre Elizabeth! elizabeth. ó Myn geliefde Moeder! dij  TREURSPEL. 25 DE BISSCHOP. Wat tedre ontmoeting! MARGARETHA. Welk een overmaat van vreugd! T. STANLEY. Mogt nooit dees blydfchap gaan verzeld van ongeneugt! DE KONINGIN. Myn Dochter, al de hoop van 't moederlyke harte! U eindlyk weêr te zien vermindert myne fmarte. ö Dierbre telg van een' beroemden bedgenoot, Te vroeg in 't graf gerukt door de onverzoenbre dood. Wie dacht, na zo veel leeds en gruuwzaameongelukken, Dat ik u vóór myn dood zoude in myn armen drukken? Daar gy gevangen door den dwingland wierd bekneld Had ik, door Richards last, dit heil my nooit voorfpeld. ELIZABETH. Ik zou verheugd den haat van Richard op my laaden, Mogt zyne woede uw hoofd noch myne zusters fchaaden. Het recht der heerfchappy is my veel minder waard' Dan't heil van Moeder, die myn blydfchap is op de aard'. Nooit kan myn zucht tot u uw tederheid betaalen. T. STANLEY. Gy zult , door 's Hemels hulp, op Richard zegepraalen: Zo gy bedaard van geest en min vervoerd door fpyt Tot een verzoening met myn huis genegen zyt, Word Stanieys hulp, Vorftin.! oprecht u aangeboden. DE KONINGIN. 'k Heb meerder tyd dan nu tot dit bef! uit van nooden. B 5 Toon.  25 ELIZABETH WOODEVILLE, Toon u grootmoedig en verhaast 's Geweldnaars ftraf. Verg my dit oogenblik geen verder antwoord af. .Het ftaat myn Dochter vry naar haare keur te leeven. T. STANLEY. Ik moet van haare komst aan Richard kennis geeven. MARGARETHA, Hy zond me een' boö van 't hof; haar komst, naar allen fchyn, Zal voor den Dwingeland een blyde tyding zyn. ZEVENDE TOONEEL. DE KONINGIN, ELIZABETH, DE BISSCHOP. DE KONINGIN, tegen den Bisfchop, Schoon Stanley myne zaak heeft gunftig aangenomen, Sla hem omzichtig ga, ik moet zyn heerschzucht fchroomen. Ligt zoekt Margretha , tot bevordring van haar' zoon , Den Graaf van Richmond te verheffen op den troon. DE BISSCHOP. Ik zal voor uw belang als voor het myne waaken. ELIZABETH. Gy moogt myn wederkomst myn vrinden kenbaar maaken, Opdat, zo Richard tot ons nadeel iets befta, Hun hand ons redden moog van's Dwinglands ongenaê. DE BISSCHOP. 'k Hoop dat ik vóór den nacht hen allen zal ontmoeten. ELIZABETH. Myn Moeder, fla my toe myn zusters te begroeten. Haar  TREURSPEL. 27 Haar afzyn heeft myn hart met zwaarder ramp belaan. 'k Verlang om haar te zien. DE KONINGIN. Kom, laat ons by haar gaan. Einde van het eerjle Bedryf. T W E E-  28 ELIZABETH WOODEVILLE, TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEÉL. Het Tooneel verbeeld het gewone vertrek der Koningin in de Abtdy. DE KONINGIN, ELIZABETH. DE KONINGIN. Gy moet my t gantsch ontwerp tot Richards val ontleeden Voor ik in een verbond met Stanieys huis zal treeden. Ontdek my welk een' weg gy kiest tot uw behoud, En wie de held is daar ge uw leeven aan vertrouwt. ELIZABETH. Na 't laatst vaarwel, dat ik uw byzyn moest begeeven, Is veel voor ons behoud, met lyfsgevaar, bedreven. Gy weet dat Morton,grootsch en onvertraagd van ziel, In de ongenade van den Dwingeland verviel, Omdat hy, onbefchroomd, zyn misdryf dorst weêrfpreeken. Dees Bisshop, Richards woên by Bukkigbam ontweken, Die zynen feilen haat omzichtig hield verbloemd, Wicrd als een balling door myn' oom ter ftraf gedoemd, En naar het ftcrk kasteel van Bukkigham gezonden. Die Hertog, op het naauwst aan 's Bisfchops deugd verbonZag zyn gevangen min als zynen vyand aan (den, Dan als een' vrind die hem ftoutmoedig by kon Maan, Om 's burgers gruuwzaam leed en eindelooze plaagen Den  TREURSPEL. 29 Den (Viooden Richard in zyn ryk te doen beklaagen, Die 's Hertogs dienst vergat,en door zyn' overmoed Hem handelde als een' fiaaf in zynen tegenl*poed. Deez' hoon kon Bukkigham onmogelyk gedoogen. Hy, altoos trotsch van aart op zyn gevreesd vermogen, Kon nimmer dulden dat een vorst die hy ten troon Verheven had zyn' dienst vergold met fmaad en hoon. Dus, wrokkende in 't gemoed, door fpyt en haat gedreven, Sleet hy op zyn kasteel een naar en kwynend leeven , Tot hy des Dwinglands val met 'sBisfchopsraadbefloot, Welk ftout ontwerp hy moest betaalen met zyn dood. DE KONINGIN. Dit is der boozen lot; de Hemel is rechtvaardig: Die fnooden byftand bied is zulk een noodlot waardig-. ELIZABETH. Nooit dacht de Hertog dat myn oom zo verr' zou gaan, Dat hy de hand zoude aan der Prinfen leeven flaan, Om door eens Moorders hulp hun dagen te verkorten. Hy zocht, hun fchim ten zoen, des Dwinglands bloed te Zie daar de reen dat hy in Richards ongenaê (Horten. Gevallen is, maar, ach! zyn byftand is te fpaê. Hy opende, door list van den Tiran bedrogen, Die hem te fchrander was, helaas! te laat zyne oo"-en. Het krygslot ftelde hem in 's overwinnaars hand. Daar zyn doorluchtig bloed, tot zyn vervolgers fchand. Door een' verachten beul wreedaardig wierd vergootenv DE KONINGIN. Wat heeft men, na zyn dood, tot Richards val beflooten? Waai-  3o ELIZABETH WOODEVILLE, Waaruit ontftaat die hoop waarmeê uw hart zich vleit? ELIZABETH. 'k Wacht 't all* van Mortons hulp en Willougbys beleid, De Bisfchop, om 't gevaar zyns leevens voor te komen, Eer Richards woênhet bloed vanBukkigham deedftroomen, Had zich in Vlaanderen ontrukt aan 's Dwinglands magt. Vorst Kareis heusch onthaal beeft al zyn leed verzacht. DE KONINGIN. Het Franfche hof zal nooit ons gruuwzaam leed verligten, Noch Richard dwiugen voor zyne overmagt te zwichten. Indien geen andre magt ons byftaat in den nood, Verhaast des Bisfchops hulp, in Kareis hof, uw dood. ELIZABETH. Vorst Karei zal zyn woord aan Morton heilig houên. De Graaf van Richmond, dien gy veilig kunt vertrouwen, Is door des konings gunst reeds van een vloot voorzien , Gefrerkt met helden om aan Richard 't hoofd te biên. DE KONINGIN. Is 't mooglyk !... zo die tocht den Dwingland komt terooGy, met uw zusters, zyt al t'zaam met my verloren, (ren, ELIZABETH. De dappre Barkly vloekt 's Gewcldnaars hcerfchappy. Hy koos met Arundel en Fox voorlang uw zy'. Gy kent de helden niet die Richard doodlyk haaten. DE KONINGIN. In waarheid, kan ik my op Barklys hulp verbaten? Zou hy om ons belang vorst Richard loos verraên! Om welke reên zwoer hy uw kroonrecht voor te ftaan ? Ik  TREURSPEL. 31 Ik vrees dat gy u laat door Stanieys list verblinden. ELIZABETH. Gy zult al 't geen ik u verhaal naar waarheid vinden. De Dwingeland, die fchaars zyn vrinden mild beloont, Heeft Barkly onbedacht voor 't oog des raads gehoond, (men Sints Richard 'tlchuldloos bloed vanBukkigham deed ftrooHeeft de achterdocht eerst plaats in zyn gemoed genomen. ; Hy vreest een zelfde lot voor zynen heldenmoed , Als deeze ftaatsman heeft bezegeld met zyn bloed. Verlaaten we ons gerust op Barklys moedig poogen. DE KONINGIN. i Zo gy zyn woord betrouwt vind ge u gewis bedrogen. 1 Hy is te naauw verknocht aan Richards ryksbelang Om ooit te dingen naar uws vyands ondergang». Hy zal tot uw béhoud niets loflyks onderwinden. ELIZABETH. |Gy zult voorzeker tot myn hulp hem vaardig vinden. (De Graaf van Richmond, fteeds op Barklys woord gerust, [Genaakt met zyne vloot welhaast de Britfche kust, i Wanneer dees dappre held zyn volk zal byftand bieden. Voor Hendriks Iegermagt zal de Geweldnaar vlieden. (Morton, die altoos zich in 't Franfche ryk bevind, Heeft Barklys oog verligt tot fteun van myn bewind. IHy, door myn'oom weleer aan Kareis hof gezonden, Tot fteun der heerfchappy, heeft zich aan ons verbonden; Zo dat de aartsdwingeland, onkundig van 't verraad, In 't Franfche hof gefmeed, zich op zyn trouw verlaat. Gy zult, door Barklys hulp, hier wondren uit zien voeren. D E  32 ELIZABETH WOODEVILLE, DE KONINGIN. Dees blyde tyding kan myn teêr gemoed ontroeren. Jk dank den Hemel die myn druk een poos verligt. Wy zyn aan Mortons raad en vrindfchap veel verpügt. Maar door wiens hulp kost gy dees tydingen erlangen, Daar men u op 't kasteel omzichtig hield gevangen ? Js vrees gy word misleid. ELIZABETH. Maak u niet ongerust, Des Dwinglands leevenstoorts zal haast zyn uitgeblust. De dapprc Woodeville, aan myn belang verbonden , Uw Broeder, die zyn' pligt voor ons nooit heeft gefchonden, Vond middel, hoe gellreng hem Richard liet befpiên , My dikwerf in den nacht op 't fterk kasteel te zien, En door een fchrandre list myn wachters te verblinden. Hy zal tot ons behoud iets loflyks onderwinden. Hy heeft my menigmaal getroost in al myn leed. En , toen ik 't laatst hem fprak.was alles reeds gereed Tot Hendriks fcheepstocht, die, door fpoedig op te daagen, Wel haast een landing op de Brirfche kust zal waagen. Myn Moeder, dat de rouw van uw gezicht verdwyn'. Als Hendrik aankomt zal ons leed geëindigd zyn. TWEEDE TOONEEL. DE KONINGIN, ELIZABETH, DE BISSCHOP. DE BISSCHOP. fk Vond noodeloos het volk tot hunnen pligt te maanen. Uit  TREURSPEL. 33 Uit veeier heldenoog ontfprong een vloed van traanen Bewogen met uw leed; 't herdenken aan uw lot, Aan zo veel edelen, gefneuveld op 't fchavot, Wier fchuldloos bloed, door list uit Richards brein gc'proten, Hunn' Ham tot finaad is door de hand eens beuls vergooten , Onfchuldige offers van zyn helfche dwinglandy; 't Roept all,' om wraak tot ftraf van Richards tiranny. Hy kan onmoogelyk zyn lyfsgevaar ontkomen. Gy zult in deezen wal het heilloos bloed zien ftroomen Van al zyn vrinden die hem dienen tot uw' hoon, Opdat Elizabeth beklimm' haars vaders troon. DE KONINGIN. Ik ducht, zo Hendrik ooit zyn oogmerk mogt gelukken, Lancasters Ham het huis van York zal onderdrukken. ELIZABETH. De Graaf van Richmond is myn wederliefde waard'. Hy heeft zyn tedre min door brieven my verklaard. Uw Broeder Woodeville, altoos met ons bewogen, Stemt in een huwlyk dat uw traanen op zal droogen. Hy dringt daar zelf op aan, wyl hy geen uitkomst ziet Om ons te redden uit ons doodelyk verdriet. DE KONINGIN. Schoon ik dit huwlyk Hemde, om u het Iyf tefpaaren, 'kVrees dat deeze echt, hierna , u altoos ramp za! baaren. De Graaf van Richmond zal, wat vrindfehap ik hem toon', U nimmer dankbaar zyn voor 't heerfchen op den troon. Gy moet de flem der eer, der vorsten richtfnöer, hooren, En als eens konings telg die ftrafbre liefde fmooren. C Gy  34 ELIZABETH WOODEVILLE, Gy zyt dit aan het ryk, uzelve en my verpligt. Hy is een'rykstroon waard', die voor geen rampen zwicht. ELIZABETH. Ik zal als Dochter my naar uwen raad gedraagen. Nooit zal myn Moeder zich van myne keur beklaagen. Schoon Hendrik,zonder dat ik ooit myn pligten krenk, We! waard' is dat ik hem myn hand tenhuwJyk fchenk^ Zal ik, zo gy 't begeert, myn liefde wederfireeven, En, buiten uwe keur, my nooit in d' echt begeeven. Ik ben deeze offerband', fchoon ik zyn deugd waardeer, Verfchuldigd aan het ryk, uw kinderliefde en de eer. ' Nooit zal het liefdevuur op 't huwlyksouter blaaken,' Ten zy ik'theilmyns volks door d'echtknoop zal volmaaken. 't Blazoen der witte roos, bepurperd met het bloed Der burgren, de offers van der eedlen overmoed, Getuigt den ramp myns volks, wat leed het moest verdra'agen. Ik wensch het Britfche ryk te ontrukken aan zyn plaagen.' Hergeef de rust dit uur aan myn' ontftelden geest. Ik ben voor 't Horten van der burgren bloed bevreesd Ach! wist gy hoe de ramp des volks myn harte griefde! DE KONINGIN. Helaas! gy hoort alleen naar de in/braak van de liefde Ge ontëert uws Vaders fchim zo gy een' echt voltrekt Met Hendrik, dien het huis van York tot hoon ver/trekt. Vorst Eduard, die nooit den feilen haat kon fmooren,' Dien hy Lancasters ftam in gramfchap heeft gezworen,' Heeft op Zy„ legerdeê, by 't nadren van de dood, Dien haat behouden tot hy eeuwig de oogen floot.' En  TREURSPEL. 35 En gy, zond gy dien held door uwe keur óritëèreri, Daar gy , ais de oudfte telg, moet.in zyn plaatsregeeren? Neen, volg het voorbeeld na dat u uw vader gaf, En zo ge eenmaal regeert zwaai dan met roem den ftaf. DE BISSCHOP. Vorst Eduard dorst nooit vermoeden voor zyn ft erven Dat, door zyns Broeders wocn uw kroost den troon zou derDe nood dwingt u, wilt gy uw lyfsgevaar verhoên, (ven. Lancasters huis en Stanieys gaê geen fmaad te doen. Zorg dat ge uw teder kroost behoud by't dierbaar leeven. DERDE TOONEEL. DE KONINGIN, ELIZABETH, DE BISSCHOP, ADELSTAN. ADELSTAN. Vorftin! de Dwingeland , door ftaatsbelang gedreven, Vcrzeld van Stanley en een aantal edelliên, Verzoekt by u gehoor en wil u daadlyk zien. DE KONINGIN. Wat zegt gy! Hemel, welk een ramp zal ons gebeuren? Hoelzoekt dat helsch gedrocht myn wond weer op te fcheu- ELIZABETH. (ren? Zyn wy niet veilig in dit eenzaam tempelchoor? Hoe! zal men ons door dwang...! DE BISSCHOP. Verleen uw' oom gehoor, Of gy ontdekken kunt wat list u word gebrouwen. C - DE  36 ELIZABETH WOODEVILLE, DE KONINGIN. 'k Zal my vernoegen dien geweldenaar te aanfchouwen, Opdat ik, daar myn ziel de wreedfte kwelling lyd , Zyn Godlooze euvéldaan hem voor elks oog verwyt. Tegen Adelflan. Hy koom' terftond. Tegen Elizabeth. Vrees niet, gy zyt met my hier veilig.; Dees vryplaats is myn burg, dit tempelchoor is heilig. Volg Moeders voorbeeld : toon dat gy geen wreedaaru vreest. 'k Ben hier voor Warwiks woên weleer befchut geweest.: DeAIgoede Hemel wil ons tot een' fteun verflrekken. Tegen den Bisfchop. Tracht, zo 't u mooglyk is, den moed des volks te wekken, En zie of 't vaardig blyft verdrukten hulp te biên. 'k Zal, na Richards gefprek, u daadlyk komen zien. VIERDE TOONEEL. RICHARD, DE KONINGIN, ELIZABETH, T. STANLEY, w. STANLEY, Gevolg van Edelen en Lyfwachteiu RICHARD. Wat heuglyk oogenblik', Vorstinnen! u te groeten, En , in dit vreedzaam oord , u op myn' last te ontmoeten.i, Ik heb dit ryk verlost van 't dreigend ftaatsgevaar. Geen haat, myn nicht! heeft ons venvyderd van elkaar. Ik heb u nooit vervolgd: des burgers fpoorloos muitenn Deed!  TREURSPEL. 37 3eed my , met weêrzin, tot uw hechtenis befluiten, iVaardoor gy op 't kasteel omzichtig wierd bewaard. Dei eedlen overmoed heeft zulk een' last verzwaard. ,^u wy de rust op nieuw in England zien herleeven, vloet gy, in 's Vaders plaats, ten rykstroon zyn verheven. Jw deugd is waard' om als vorftin ons te gebiên. 21k wenscht Elizabeth door my gekroond te zien. ELIZABETH. ioude ik van uwe hand, Tiran! een' troon verwachten, Daar gy myn broeders aan uwheerschzucht hebt doen flachDaar ik gevangen, als een offer van den ftaat, (ten? Vlyns vaders dood betreur vervolgd door uwen haat ? fa, daar ge uws vorften weêuw, myn moeder, dwingt te in dit verblyfom by myns Vaders graf te zuchten ? (vluchten ■schoon ge in myn' kerker van myn noodlot meester zyt, (Vat recht hebt gy dat ge onze ftille rust benyd ? kWeet dat ik magtloos ben myn fterflot meer te ontkomen, VIaar'k zal uw boos gemoed.geweldenaai! nooit fchroomen. De Hoogfte magt bereid u haast gerechte ftraf. Myn troost en rust beftaat alleen in 't duister graf. RICHARD. by zult niet fterven, neen, gy zult eerlang regeeren: Tot zulk een eind' laat ik u in Westmunfler keeren. De zorg voor 't Britfche ryk en voor uw vorstlyk hoofd ils de oorzaak dat ik u uw vryheid heb ontroofd. Ik zal met ernst, myn nicht, voor uw belangen waakenMen zoekt myn trouw vergeefs by u verdacht te maaken. Ik zweer't, voor ieders oog. Verban uw'ydlenfchroom. C 3 Wacht  38 ELIZABETH WOODEVILLE, Wacht alles van den moed van Richard, als uw' oom. DE KONINGIN. Hoe, gy haar oom ? Tiran! durft gy dien naam haar geeven , Gy! die haar broeders en haar' vader bragt om'tleeven? RICHARD. De Graaf Rivers, Vorftin! is de oorzaak van hun dood. Ik, die door dwang des volks hen in den tourbefloot, Zocht nimmer door geweld uw zoons aan u te ontrukken. De Graaf bewerkte alleen uw gruwzaame ongelukken. Ik kon zyn' haat tot my en tot myn vorstlyk bloed. Zyn heerschzucht zocht myn'val; ik heb myn eer behoed. De dood belette hem op Englands troon te komen, Waarvan hy in myn plaats ligt had bezit genomen. Wy hadden onderling eikair te veel misdaan. Hy moest door myne magt of ik door hem vergaan. Zyn dood heeft my behoed : maar 'k heb nooit lastgegeeven Om in den tour uw zoons te brengen om het leeven. Dier vorften moord is nooit op myn bevel verricht. Tyrel en Dighton, met dit gruwzaam kwaad beti<;t, Bewaakten het kasteel; was my hun fchuld gebleken, 'k Zoude uwerzoonen bloed op 't hoofd der moorders wreeMaar, daar men vruchteloos naar hunne beulen zoekt ,(ken. Schoon gy, doordrift vervoerd, hen om dat misdryf vloekt, Bleek Richard nooit hun fchuld , en ik zal niet geheugen Dat men 't onfchuldig bloed eens onderdaans zal plengen, Uw vyand zy de myne, uw zaak zy ook myn zaak. 'k Zweer uw vervolgers tïaam op te oflren aan myn wraak. D E  TREURSPEL. 39 DE KONINGIN. Zo ik uw voetfpoor volg, bloeddorftig en verbolgen, En deysfelykfte ftraf op 't gruwzaamst kwaad moet volgen, Dan zult gy de eerfte zyn die, aan myn wraakten zoen, Voor al 't vergoten bloed myn gramfchapmoet voldoen. Durft gy myn' broeder van gepleegd verraad betichten, Daar hy, door u misleid , voor uw geweld moest zwichten, Toen hy in Northampton, ontmenschte dwingeland! Door uwe wacht verrast, verwoed wierd aangerand ? Een zelfde helfche drift hebt ge in uw brein verzonnen Toen gy uw hecrfchappy met bloeddorst hebt begonnen. Zo dra vorst Eduard zyn dierbaare oogen floot, Daar gy niet zonder reen betigt word van zyn dood, Dat gy door het vergif den koning bragt om 't leeven, Hebt gy fleeds euveldaan op euveldaan bedreven. De koning, myn gemaal, door u in flaap gefust, Door uwen raad misleid en op uw woord 'gerust, Tóen gy voor 't fterfbed ftond met nat bekretene oogen, En veinsde u hevig met zyn droeve dood bewogen, Beval myn kroost u aan, na gy hem had beloofd Dat al uw haat tot my was te cenenmaal gedoofd , En dat ge myn gedacht uw trouwe hulp zoud' toonen. Gy zwoert myn' oudften zoon tot koning te doen kroonen. De Graaf Rivcrs hierop, met zulk een' eed te vreên, Bood u zyn' byftand aan tot heil van 't algemeen. Dus ftierf vorst Eduard gerust dat hy zyn Staaten In vrede en voorfpoed aan myn zoons zoude overlaaten: Hoe hebt gy aan dien eed voldaan ? ó Dwingeland! C 4 Naauw'  40 ELIZABETH WOODEVILLE, Naauw' had uw (nood gemoed het vorstlyk ledikant Verlaaten ofgy zwoert het bloed der Grays zou ftroomen, Om door hunn' ondergang op Englands troon te koomen. In plaats van door geweld naar 't hoog bewind te Maan, Nam uw geveinsde ziel het Godloos masker aan Van list en helsch bedrog, om 't volk in flaap te wiegen. En, fchoon ik door gevlei my nimmer liet bedriegen, Wyl ik reeds met myn zoons, bevreesd voor zulk cen'moord, Uw woeste razemy ontvlucht was in dit oord, Nogtans moest ik door last des raads, die my deed beeven, Myn dierbre zoonen in uw handen overgeeven. Vloekwaardig oogenblik! waarin myn droeve ziel Tot zulk een dwaaling, die my eeuwig rouwt, verviel. Had ik den Bisfchop door myn' traanenvloed bewogen, Toen ik der prinfen lot hem (telde op't klaarst voor de oogen, En was myn Broeder niet door u genist gefield, Gy had myn zoonen nooit ontzield door uw geweld, 'k Vergeef hun dwaaling , als onkundig van uw laagen; Maar, fnoode Dwingeland! u wensch ik alle plaagen, Jk fmeek den Hemel, tot verhaasting van uw ftraf, Dat u zyn blixem treffe en nederftorte in 't graf. RICHARD. Gy had dit bits verwyt dit uur we! moogen fpaaren. Wyt my geenzins het leed, uw ftamhtfis wedervaaren, Maar aan uw trotsch gedacht, dat, uit geringen daat Gefproten, my ftceds zwoer een' onverzoenbren haat. De Graaf Rivers heeft, op uw' last, de list verzonnen Dat ik myn heerfchappy met bloeddorst heb begonnen. Wat  TREUKSrjbL.. 41 Wat voorts het deerlyk lot uws Broeders aan moog'gaan, Men deed om ryksverraad hem 't hoofd van 't ligchaam flaan. De raad was in zyn ftraf eenpaarig van gevoelen. Dus zocht ik door zyn dood myn gramfchap niet te koelen. Ook ftoor ik me aan geen taal, op het getuigenis Van muiters, dat uw gaê door my vergceven is. Wat voorts het lot betreft, vorftin! van beide uw zoonen; Spreek,heb ik de oudfte niet in's vaders plaats doen krooncn, Op last van d'achtbren raad, voor Bukkighams gezigt, Die daarna fchandelyk bezweek in zynen pligt, En heimlyk toelel, met myn haaters t'faam gelpannen, Om my als balling uit het Britfche ryk te bannen ? Waarom vervvyt men dan aan my hun droevig lot ? Had ik uw zoonen doen vergaan op een fchavot, Dan had ge my den naam van Dwingland kunnen geeven. Maar nu geen fterfling weet waar deeze Printen bleeven , Waartoe verwyt ge aan my het ftorten van htm bloed En dat ik als Tiran heb op uw kroost gewoed? Wie weet wat tot myn' val in 't heimlyk word gebrouwen, ja, of zy beiden niet het leevenslicht aanfchouwen! Moet ik niet vreezen dat uw vindingryk geflacht, Tor Richards ondergang , die list heeft uitgedacht? Ik ken de treken van der vorften hovelingen. Maar die verlpieders, die geitaoig my unmngen, My fnood bekladden met de fchandlykfte euveldaan, Zal ik, voor 't oog des volks, doen op 't fchavot vergaan, Hun t'faamen ftraffen voor dees haatelyke vonden Waardoor ze, op uwen naam,zich tegen my verbonden! r r~ n i  42 ELIZABETH WOODEVILLE, DE KONINGIN. Wilt ge u door zulk een list ontfchuldigen, Barbaar! De wroeging van uw ziel bewyst uw fchuld te klaar, 'k Heb geen getuigenis van ryksverraêrs van nooden Dat gy de Prinfen hebt op uw bevel doen dooden. De Hemel, die fomtyds de boozen zigtbaar ftraft, En dus 't onnozel bloed gerechte wraak verfchafc, Stelt u tot voorbeeld, dat uw verdre levensdagen Verzeld gaan van een' worm die eeuwig u zal knaagen, Uw ziel doorbooren als ge uw heilloos woên vervloekt, Daar ge in uw razerny de dood vreest die gy zoekt. RICHARD. Ik ken geen wroegingen noch flagen die my dreigen. Die zwakheên zyn geenzins aan 'thart van Richard eigen. Een ftoute geest weet van die angflen zich te ontdaan. De vrees doet die alleen in 's menfchen geest ontftaan. De ftaatzucht heeft dees les alleen my voorgefchreven, Om fteeds naar de inlpraak van myn hart gerust te leeven, Dat ik gelooven moet, en 'k ftel dit voor gewis, Dat het geweeten niets dan een verfierfel is. DE KONINGIN. Gy hebt, 6 Vrygeest! op geen dwaalingen te roemen, Die ieder deugdfaam mensch als Goddeloos moet doemen. Al 't kwaad dat gy bedacht in uw' verftokten geest Toont ons te klaar dat gy geene eeuwige Oorzaak vreest. Omhelsde al 't volk een leer, door u ons aangeprezen, Wie zou van goed, en eer, en leeven veilig weezen ? 't Geweeten, dat ons als een Wetboek paaien fielt, ' En  TREURSPEL. 43 En het Getuige dat des fterflings fchuld vermeld, Gevolgd door 't Vonnis van 't nooit fluimerziekgeweeten, Wanneer om 't misdryf 'thart door angst van eengereeten, Door knaaging word verfcheurd , dit alles toont gewis Dat het Geweeten méér dan een verfierfel is. RICHARD. Genoeg hiervan. Laat ons geen' verdren tyd verliezen , Maar 't geen uw ftaatsbelang betreft ten voorwerp kiezen Van ons gefprek en 't geen ik u heb voor te flaan; Waarop ik verder met myn nicht my Wil beraan. Tegen Elizabeth. Gy, die , in 's Vaders plaats,den rykstroon moet betreeden, Volmaakte Elizabeth! by ieder aangebeden Om uw verheven deugd, die Richards ziel bekoort, Ik bid dat gy bedaard naar myne rede hoort: Dit ryk vereischt een' vorst beroemd door heldendaaden, Wiens kruin verfierd is met onwelkbre lauwerbladen. U komt de fcepter toe aan 't roer der heerfchappy; Maar 't voegt ons u een' held te plaatfen aan uw zy'. 'k Moet zorgen als uw oom in uwe tedre jaaren Dat nooit het ryksbeftier u hindernis kan .baaren. Dus, daar ik van 't kasteel u herwaards heb ontboón , Om u, in 's Vaders plaats, te heffen op den troon, Heb ik befloten u een' echtgenoot te geeven Die uw gezag befchermt by 't waaken voor uw leeven. ELIZABETH. Ik fchuw den valfchen glans van 't waglend ryksgebicd. 1) B  44 ELIZABETH WOODEVILLE, DE KONINGIN. Misgun myn Dochter voor het minst dees vryplaats niet. RICHARD. Zou zo volmaakt een beeld, dat ieder moet bekooren, In zulk een eenzaam oord zo fchoon een' glans verfmooren? Dit is uw oogmerk nooit; gy wenscht in 't ongeval Dat zich een wreeker voor uw zaak verklaaren zal. Maar 't zal u misfen; beef! indien myn haat verbolgen Genoodzaakt word de drift van myn gemoed te volgen. Ik duld geen tegenfpraak ; gy werkt haar' ondergang, 't Voegt my te zorgen voor uw dochters ftaatsbelang. Zulks zwoer ik Eduard , toen hy het dierbaar leeven Verliet voor ons gezicht; 'k zal nooit myn nicht begeeven. Ik moet haar kroonen en gy zult op morgen zien Dat zy als Koningin door Richard zal gebiên. Ja, opdat zy altoos myn goedheid moog' gedenken, Zal ik haar op één' dag een kroon en egaê fchenken! ELIZABETH. Wie deelt op uw bevel met my myn heerfchappy? Breng hem voor ons gezicht. RICHARD. Hy fpreekt u aan door my. In 't kort... ik ben het zelf! ELIZABETH. ó Hemel! ach, myn Moeder! DE KONINGIN. Algoedheid! drek dit uur myn Dochter tot behoeder. Ach! dit ontbrak nog aan myn gruwzaam zielsverdriet. SU-  TREURSPEL. 45 ELIZABETH. Weerhoud de band van 't bloed uw' fnoodcn toeleg niet ? Zo hebt gy, om met my in 't huwelyk te leeven, Uw dierbaare echtgenoot' door het vergif doen fneeven? Zie daar de ontknooping van het lot voor haar bereid! RICHARD, Verwyt ge aan my haar dood ? welk een vermetelheid! Ik zweer dat ik deez' hoon op 't allerftrengst zal wreeken. DE KONINGIN. Die taal moet uwe ziel geenzins in toorn ontfteeken. Hy,die zyns Broeders kroost den dood doet ondergaan, Moet zich niet ftooren aan 't verwyt van euveldaên. (men, Die 't kwaad moedwillig goed en't goede kwaad durft noeMoet dulden dat een braaf gemoed zyn woên zal doemen. RICHARD. Wat vinnig onbefcheid! elk hoort hoe men my hoont. Myn gunst, ondankbre! ftyft den haat dien gy me toont. Maar 'k zal u ftraffen! Ja! ELIZABETH. Ach! doe veeleer my Iferven, Voor gy myn Moeder op uw' last het ligt doet derven, Zy voedde in my geen' haat; myn ballingfchap, Tiran '. Op uw bevel volvoerd, die 'k nooit vergeeten kan, En 't bloed der Prinfen, dat ik ben verpligt te wreeken, Heeft in myn fier gemoed dien eedlen toorn ontlteeken.. Ik, die myn Moeder in geen veertien maanden zag, Maar hier gebragt ben by het afgaan van den dag, Vond my getroost dat my haar byzyn zou verblyden, En  4* ELIZABETH WOODEVILLE, En zoud gy andermaal my weder van haar fcheiden? Heb deernis met myn (mart; ik val voor u te voet En fmeek u aan uw kniên dat gy geen leed haar doet. Toon met de rampen van ons bloed uw ziel bewogen. Steljftel toch eenmaal perk aan uw bloeddortlig poogen. Zo gy myn moeder wilt bevryden van het graf, Sta ik vrywillig u myn fchuldloos leeven af. RICHARD. Rys op, Prinfes! gy móet met my in 't huwlyk treeden. Zy, wyt' haar ongeval aan haare oploopentheden. Schuw zulk een voorbeeld ; toon door uw grootmoedigheid Dat gy eene eer verdient u door myn gunst bereid: Ik zal in deeze Abtdy in 't naast vertrek vernachten En tot den morgen op een gunftig antwoord wachten. Indien ge aan my uw hand ten huwlyk toe zult (laan, Kunt gy door deeze keur 't verderf haar doen ontgaan. Zorg, als wy 't daglicht in dittempelchooraanfchouwen , Dat gy een keur doet die u nimmer kan berouwen. Erken wat waardigheên myn gunst voor u befloot, En zo gy weigrig blyft zyt ge oorzaak van haar dood! VYFDE TOONEEL. DE KONINCIN, ELIZABETH. DE KONINGIN. Z/yt gy bereid uw hand aan Richard op te draagen? ELIZABETH. 6 Neen! 'k getroost my eer de gruwelykfte plaagen. 'k Vol-  TREURSPEL. 47 Ik Voltrek een huwlyk nooit zo ftrydig met myn' pligt. I'k Verlaat, eer dit gebeur, veel liever 't lee\enslicht. DE KONINGIN. Ik prys die eedle keur; gy moet deez' echt nooit fluiten. Laat ons denBisfchop zien, of hy dit kwaad kan Muiten. 'Wyl Rome 't huwlyk van geen bloedverwantfchapduld, Zal die gedoemde trouw door 11 nooit zyn vervuld. iBeproeven wy door hem op 't krygsvolk ons vermogen. Het huis van Stanley zal dit huwlyk niet gedoogen. Ligt is zyn zoon alreê behouden aangeland, 'k Wacht alles van hunn' moed en 's Hemels onderfland. Einde van het tweede Bedryf. DER.  48 ELIZABETH WOODEVILLE, DERDE BEDRYF. . EERSTE TOONEEL. Het tooneel verbeeld een vertrek van de Abtdy. RICHARD, T. STANLEY, W. STANLEY. • By het opgaan van het Gordyn ziet men Richard Jlaapen, die, droomende, van tyd tot tyd meer benaauwd word; ter zyde van het tooneel ziet men Thomas en IV. Hem Stanley aan een tafel zitten , welke by Richard waaken. T. STANLEY, ter zyde, tegen W. Stanley. Met welk een wroeging is een helscb gemoed belaader Welks ziel bezoedeld is met de yslykfte euveldaaden! Vorst Richard (trekt hierin tot voorbeeld: al den nacht Heeft hy als woedende en onrustig doorgebragt. Hy kan het denkbeeld van zyn gruwlen niet verdraagen. W. STANLEY. Zyn onvertfaagde ziel verdient dees wreede plaagen, Om 't fchuldlous bloed dat door zyn woên vergoten is. Nogthans zyn droeve ftaat verdient elks decrenis. T. STANLEY. De komst vanRichmond doet vorstRichard billyk fchroomen. Ik heb den gantfchen nacht hem zien onrustig droomen. 't Verlies van kroon en ftaat maakt zyn gemoed bezwaard. Hoe vreeslyk fchrikt zyn geest I  TREURSPEL. 40 RICHARD) uit een" droom verbasterd opvliegende. Myn rykstroon voor een paard! Waar zyt gy, Dienaars? op! waar zyt gy, Edellieden? Hoe! zoud gy fchandelyk voor 's vyands benden vlieden ? Laat gy uw' Vorst ten prooi, terwyl gy fchandlyk vlucht? ï. STANLEY. Zie hier uw vrinden! hoe, wat maakt uw hart beducht ? Gy zyt niet in het veld; waar voert de fchrik uw zinnen ? RICHARD, woedende. Hoe.' ftryd ik niet om 't hoofd myns vyands te overwinnen ? Ik, die het oorlogsveld als 't bed van eer verkoos ... Wat fchimmen waaren hier!... Hoe, ben ik wapenloos Om al die geesten naar des afgrondsnacht te zenden?... Maar welk een zee van bloed?'...Waar zich myn oogen wenJk vind my van rondom van vyanden omringd. (den, Zyt gy het Hasting diemy onvertfaagd befpringt ? (men?.. Heb ik uw muitziek bloed niet langs den grond doenftrooMaar, hoe.' wat fchimmen zie ik uit den afgrond komen ? Wat weezens, blaauw beverwd , wieropgefpalkt gezicht Myn oog verbaast, veel meer dan 't fnelle blixemlicht! Onnoozle prinfen! hoe! deed ik u 't hart doorbooi en ?. .. Hoor, welk een naar gefchrei !'k kan dat gekerm niet hooIk ftop vergeefs het oor! ö felle Item van 't bloed , (ren. Verwyt ge aan Richard dat hy gruwzaam heeft gewoed! Kom uit het fchimmenryk myn ziel niet meer beftooken !... Maar, welk een nieuwe geest, zyn' kerker uitgebroken ?... Ach! met wat vreesfelyk en tevens doodsch gelaat Zie 'k myn ontzielde gade in dien geduchten ftaat! D Ver-  5o ELIZABETH WOODEVILLE, Verwyt aan uw' Gemaal niet meer, die u deed fneeven, Dat hy door het vergif u heeft gebragt om 't leven. Kom, vat my in uw' arm, opdat myn rust herflelt... Wat zie ik! hoe, zy is van Bukkigham verzeld, Dien heldwiens waardig hoofd myn woênnietkon verfchooAch! heb ik u ontzield omdat ge my hieïpt kroonen ? (nen! Rampzalig Hertog!... neen , ó vyand van myn rust! Uw levenstoorts heb ik rechtvaardig uitgeblust. Ik heb by Northampton uw heilloos bloed doenfiroomen. Keer naar de hel om nooit my onder 't oog te komen! Uw haatlyk denkbeeld, dat myn ziel deez' angst bereid,' Verga met uwen naam en ftam in eeuwigheid! Hy valt in onmagt neder. T. STANLEY. Men onderfteun' hem. W. STANLEY. Vorst! hoe kan het mooglyk weezen, Dat uwe woede tot dit toppunt is gerezen? T. STANLEY, 'k Beklaag uw ziel, verfcheurd door angst by nacht en dag. RICHARD. Wat ben ik afgemat!... zyt gy 't, myn Stanley? ach! Heb deernis met myn lot en wil myn' ramp beklaagen. Wat al benaauwdheên heeft myn ziel deez' nacht verdraa'k Kan naauw' bedaaren; ja, ik weet niet wat ik doe. (gen! W. STANLEY. Wat gruwzaam nachtgezicht maakt u dus droef te moê? Gy blyft, ó Richard! fteeds die krygsheld als te vporen. Wat maakt u dus ontfteld ? R r.  TREURSPEL. ji richard. Ik zal het u doen hooren. Myn geest is door een' droom van angst en fchrik.bezwaard. t. stanley. Kan'tvveezen dat een droom uw ftout gemoed vervaart? richard. Hoor my. De zagte flaap had naauwelyks myne oogen Geloken, door zyn zagt en aangenaam vermogen, Waardoor de werking word herfteld van onze ziel, Als my de felfte fchrik al droomende overviel. Ik zag my door 't geweld van vyanden omringen Daar ik my wapenloos zag door hun magt befpringen. Myn eer leed fcbipbrcuk.-'kvond,óonverdraagbrehoon! My overwonnen door den Graaf, uw' trotfchen zoon, En, daar'k een zee van bloed rondom my heen zag fïroomen, Was 't my onmogelyk myn lyfsgevaar te ontkomen. Myn paard wierp my ter aard in 't woedend krygsgeweld, En, daar myn moed nogtans behield het oorlogsveld, Verliet my 't krygsvolk, daar ik zag van alle zyden My door een hagelbui van fcbichren fe! beftryden. 'k Verloor het leven en de kroon: myn roem en ftaat Ging over in een hand die ik zo döod'yk haat. t. stanley. Ik weet den roem des flryds flreelde altoos uwe zinnen. Maar, kunt gy vreezen dat die Graaf u zou verwinnen ? richard, op eentrotfche wyze. Hy ons verwinnen! hy, die naauw' het oorlogsveld Betreeden heeft, terwyl dc Faam myn' lof vermeld?' D 2 Zulks-.  52 ELIZABETH WOODEVILLE, Zulks kan niet mooglyk zyn: ik weet te wel myn krachten Om van zo zwak een hand't verlies des ftryds te wachten. Hy daag', vry op in 't veld, ik zal hem haast doen zien Hoe Richards heldenmoed zyn vyanden leert vliên : Intusfchen voel ik my door angftcn fel beftryden Die my by nacht en dag de rust der ziel benyden. Ik fleep alom met my eene onuitblusbre hel, En duizend wroegingen doorknaagen my zo fel Dat my de ziel door fchrik fchier word van één gereten, ö Felle geesfeüng van een ontrust Geweeten, Dat ik vergeefs verzaak, uw vonnisfcn zo wreed Zyn oorzaak van myn woede en onverdraaglyk leed. Ik ly by al myn vrees de gruuwelykfte plaagen, Die een bezoedeld hart, door 's Hemels hand,moet draagen. Niets is zo vreeslyk als die knaaging tot myn ftraf. Ik vloek het uur dat my het eerfte daglicht gaf. W. STANLEY. Moet nog het huuwlyk met uw Nicht uw leed verzoeten ? Befluit gy haar te zien? T. STANLEY. Zou haar de Vorst ontmoeten In zulk een oogenblik, waarin't bedwelmd verftand, Door een' ontrusten flaap, van fchrik is overmand? Men geev' zyn zinnen tyd tot zy geheel bedaaren En ftell' het huwlyk uit. RICHARD. 'k Laat nooit dit opzet vaaren. 6 Neen, eer Hendrik dwingt dat ik hem 't hoofd zal biên , Wil  TREURSPEL. 53 Wil ik my Van den troon door haar verzekerd zien. 't Volk zal om zulk een'ecfit te meerder voor myftryden, Wanneer dit huwlyk 't hart der burgren zal verblyden. Men haal' de Koningin. T. STANLEY. ö Hemel! wat befluit? Het morgenlicht daagt met geen' glans ter oostpoort uit. Wy zyn het maar alleen die m dees vryplaats waaken. Geloof my... RICHARD. 'k Wil een einde aan al dat vreezen maaken. Zy heeft niet min dan wy deez' akeligen nacht, Bewust van myn ontwerp, onrustig doorgebragt. De doodfchrik houd de wacht: ik wil niet langer vreezen, Maar van haar Dochters lot en 't haare meester weezen. Indien zy fier befluit myn, aanzoek af te flaan Dwing ik haar door geweld dit huwlyk toe te flaan. W. STANLEY. Ligt zal de Bisfchop Hout hiertegen zich verzetten, En, om den band van 't bloed, het huwelyk beletten. Gy weet de wet der kerk die dit geftreng verbied. RICHARD. Ik lach met dat gebruik: 'k door me aan die beuzling niet. Ik zal den moedwil van de geestlykheid wel fnuiken. Laat hy ftout tegens my zyn ban en vloek gebruiken. Tegen W- Stanley. Ga,haal hem, 'k wil vooraf uit zynen mond v'erftaan Of hy vermccten durft myn aanzoek af te flaan. D 3 T W E E-  54 ELIZABETH WOODEVILLE, TWEEDE TOONEEL. RICHARD, T. STANLEY. RICHARD. Dees nacht zal 't einde van myn levenslot bepaalen. Ik zal met meerder glans op Englands rykstroon praaien, Indien myn Nicht met my door 't huwlyk zich verbind, 'k Weet hoe afgunftig 't volk my zier in 't ryksbewind. Hoe fel 's ryks edelen zich tegens my verzetten. Men kan dit trouwverbond onmogelyk beletten, 'k Braveer de dood zo 'k my van u verzekerd hou. T. STANLEY. Gy zaagt my altoos voor uw ryksbelang getrouw. Indien 's ryks edelen alleen den vorst doen vreezen Zal niemand 's konings echt tot hinder kunnen weezen. Doch zo Vorst Kareis magt, zo fnel als onvertfaagd, In 't midden van den twist een fiere landing waagt Zal 't volk, den oorlog moê, door wanhoop aangedreven Zich haast verzekren van uw kroon en van uw leven. Men haat den kryg en gaf u telkens daarvan blyk. RICHARD. Neen, de oorlog is geenszins nadeelig voor dit ryk. Wat ryken buit viel niet den oorlogsgast in handen Die rs vyands vlooteling vernielde op onze ftranden! De kans des oorlogs heeft den Frank den nek gekeerd. Myn vloot heeft Kareis magt tot driewerf overheerd. T. STANLEY. Schoon u 't geluk des ftryds de zege heeft befchoren, Der  TREURSPEL. SS Der burgren heil gaat met dien feilen kryg verloren. Al die verwoefting baart fiechts wanhoop en gebrek. richard. Staak, zo ge my bemint, dit haatelyk gefprek. Ik weet door welk belang en zucht gy word gedreven, 'k Zal oorlog voeren tot de Frank me uw' zoon zal gee ven. Heeft Karei, my ten fpyt, die trotfche hulp beloofd, Ik maak geen vrede dan ten koste van zyn hoofd! DERDE TOONEEL. richard, t. stanley, de bisschop. de bisschop. (aanfchouwen? Wat zaak van groot gewicht dwingt me u des nachts te richard. 'k Wil dat ge met myn Nicht my vóór den dag zult trouwen. De fchoone Elizabeth, van ieder aangebeên, Regeert, om haare deugd, in myn gemoed alleen, 't Is billyk dat ik haar tot koningin doe kroonen. de bisschop. Gy moet my van een' last, zo onberaên, verfchoonen. Ik denk Vorst Richard tracht geen huwlyk aan te gaan Met bloedverwanten, dat nooit Rome toe zal ftaan. Een wet der kerk, gefticht voor meer dan honderd jaaren, Verbied u met uw Nicht in 't huwelyk te paaren; Verg my dus niet, ö Vorst! dat ik myn' pligt vertreed. Myn eed is heilig dien ik voor het outer deed. Geen last der vorften heeft my van dien p'igt ontflaagen. D 4 Ki-  55 ELIZABETH WOODEVILLE, RICHARD. Hoe dikwerf duldde Rome een huwelyk van maagen En bloedverwanten om belang van kroon en ftaat? Vrees dus geene ongenaê noch 's paufen feilen haat. Als ik u borg wil zyn, wat kunt gy meer begeeren? DE BISSCHOP. Verg my geen misdaan, vorst! die my en u ontè'eren. Wat gy van my begeert word met eerbiedigheid Volbragt, uit achting voor uw' naam en majefteit. Doch ,fchoon gy door uw' moedEuropaas magt doet beeven, Gy hebt geen recht van Rome om my de wet te geeven. De kerk duld geen gezag van eenig' opperheer, Maar cischt dat zich een vorst voor haare wet verneêr. 't Voegt u niet roekloos u hiertegen aan te kanten, 'tls waar, het huwlyk wiérd fomtyds van bloedverwanten Door Rome toegeftaan, mids het verbonden paar Van wederzyden zich vereenden met elkaar, Tot heil van kerk en ftaat en onderling genoegen Van het namaagfehap, om die harten t'faam te voegen. Maar nu de ryksprinfes haar Moeder, fel belaan Met uwen haat, dien echt nooit willig toe zal ftaan, Vergt gy me vruchteloos een huwlyk te voltrekken Dat al het hofgezin tot affchrik zou verftrekken. RICHARD. Hoe, wat vermetelheid! vVie heeft u opgelegd Te zorgen voor haar heil, te waaken voor haar recht ? Deelt gy in haar geheim en durft ge aireede u ftreelen Dat zy niet luistren zal naar my noch myn bevelen ? Ik  TREURSPEL. 57 ] Ik lach met ü en met het paufelyk gezag. i Gy zult, op myn bevel, my huwen vóór den dag. DE BISSCHOP. : Zulks ziet gy nooit gefchiên ; waant gy dat ik door dreigen, Gelyk een laffe flaaf, my naar uw' wil zal neigen? Mislet u niet, ö vorst! zo Rome 't my gebied Zo wederftreef ik met uw Nicht uw huwlyk niet. RICHARD. Daar zyn geen giften die gy moogt voor u bedenken Die Richard niet, zo gy gehoorzaamt, u zal fchenken. Indien gy weigrig blyft vrees dan myn' feilen haat. Gy zyt uw leven kwyt zo gy myn' wil weèrftaat. DE BISSCHOP. Myn lot is in uw hand; gy kunt my't licht doen derven, 'k Heb van myn jeugd af aan geleerd om wél te fterven. Schoon gy tot ons bederf uw bloedig zwaard ligtfeherpt, 'kVertrouw dat'sHemels gunst d'onnoozlen nooit verwerpt. RICHARD. Vertrek; 'k wil voor myn oog u langer niet aanfehouwen. 'k Zal zien of gy dien moed zult tot uw dood behouên. Ik geef u nog één uur dat ge u beraaden kunt. Gebruik den tyd tot nut dien u myn gunst vergunt. VIERDE TOONEEL. RICHARD, T. STANLEY, W. STANLEY. RICHARD. Wat doet, 6 Stanley! u zo driftig herwaarts komen? D 5 W. STAK.  S8 ELIZABETH WOODEVILLE, W. STANLEY. De nadring van Richmond word in dit ryk vernomen. Zyn landing is gelukt; de dorpeling, beducht Voor 's vyands leger, red alom zich door de vlucht. Terwyl dat andren, door een hevig ongenoegen, Zich aan de zyde van uw' grootflen vyand voegen. Hy is aireede, 6 Vorst! in aantocht en de magt Die Karei met hem zend is grooter dan men dacht. ' RICHARD. 'k Zal alles waagen voor myn trouwlooze onderzaaten, En nimmer zonder ilryd myns broeders troon verlaaten. 'k Braveer de grootfte magt die Karei herwaarts zend. Doch zo het oorlogslot, voor't eerst, den nek my wend, En, grillig in zyn' aart, my fchandlyk mogt veriaaden, De Graaf van Richmond zal zich in myn bloed eer baaden Voor ik één' Hap hem wyke in 't bloedig oorlogsveld. De Faam, die, 't aardryk om, myn heldendaan vermeld , Heeft, langs de Seine en Teems, myn' lof zo uitgeblaazen, Dat Frankryk vruchteloos myn' moed tracht te verbaazen. Tegen T. Stanley. Wel nu, zyt ge ook bereid uw' krygsmoed te doen zien, En uw' vermeetlen zoon met my het hoofd te biên? Een muiteling zo fnood, in Frankryks dienst zo vaardig, Is die een' Engelsman zyn liefde en tyftand waardig? T. STANLEY. Hoe fmartlyk 't lot my treff' dat ik dien zoon beftry, 'k Beloof gehoorzaamheid aan uwe heerfchappy. El-  TREURSPEL. yo RIC HARD. 't Is Wel.wy zullen zien hoe gy u zult gedraagen. 'k Hoop dat ik van uw trouw my nimmer zal beklaagen. Gy weet uw jongde zoon (trekt my ten gyzclaar: Als gy uw' Vorst verraad denk aan zyn lyfsgevaar. Tegen W. Stanley. Ik heb des vyands magt zo fpoedig niet te fchroomen, Dat hy in 't oorlogsveld zo fchielyk op zal komen. De nacht begunftigt ons om, met vereende kracht, Het volk te fchaaren tot een talryke oorlogsmagt. Doch eer de dag my noopt me op 's vyands heir te wreeken, Wil ik de Koningin eerst van myn huwlyk Ipreeken. T. STANLEY. Zy flemt nooit in een' echt dien zy zo doodlyk haat. Gy gaaft tot aan den dag die trouw in haar beraad, En zult door zulk een' dwang haar hart nooit overheeren. RICHARD. Beloften kunnen door belang en tyd verkeeren. 'tls waar,ik (telde tot de:a morgen 't huwlyk uit, Maar Hendriks fnellc techt verandert myn befluit. 'k Wil dat haar Dochter vóór den dag met my zal huwen. T. STANLEY. Dees zaagt ge aireede voor deeze echtverbindnisgruuwen. Gy moest tot ftuiting van uw' vyand u reeds fpoên. RICHARD. 'k Heb zo veel tyd tot dees voltrekking niet van doen. Het geld myn ftaatsbelang: het is geen huwlyksliefde Die voor myn Nicht uit min myn moedig harte griefde.  Co ELIZABETH WOODEVILLE, Ik vlieg van 't outer, fchuuw voor 't welig ledikant, Ter heirfpits daar my 't hart van felle wraakzucht brand. Ik zal dit opzet, hoe 't vergaan moog', nier. verbreeken. Tegen IV. Stanley. Gy, haal des konings weêuw.zeg dat ik haar móet fpreeken, En zo zy weigren mogt met a naar my tetreên, Op uw herhaald verzoek, fcheurhaar dan herwaarts heen. V Y F D E TOONEEL. RICHARD, T. STANLEY. T. STANLEY. Betoon toch deernis met een droeve en tedre Moeder. Denk dat ze uw zuster is. RICHARD. Uw taal maakt my verwoeder. 'k Heb haar als zuster in myn hart altoos verzaakt, En dien gevloekten echt (leeds in myn ziel gewraakt. Zoude ik haar d'eernaam van vorftin en zuster geeven, Daar ze uit eens veldlings hut ten rykstroon is verheven Door zinnelooze,liefde eens broeders, die my wreed Vervolgd heeft tot zyn dood , door onverdraaglyk leed ? Zyn kroost leere op hun beurt hoe zwaar het valt te lyden, Als bloedverwanten ons uit ftaatzucht fel beftryden. T. STANLEY. Gy zyt met hem verzoend toen hy zyne oogen floot. RICHARD. 6 Die verzoening was 't uitwerkzel van de dood. Het  TREURSPEL. tfi Het fchynt, wanneer wy uit dit leven moeten vaaren, Dat ons die zwakheên in het uiterst nog bezwaaren. ZESDE TOONEEL. DE KONINGIN, RICHARD, T. STANLEY, w. STANLEY, Gevolg van Lyf'wachten. RICHARD. Vorftin! ik ftelde tot den dag myn huwlyk uit, Maar zedert vind ge uw' vorst veranderd van befluit. Het volk begeert, daar elk u blyk van trouw wil toonen, Dat ik uw Dochter naast myn zyde zal doen kroonen. De Graaf van Richmond , met vorst Kareis magt geland, Heeft al zyn legermagt ontlcheept aan 't Brirfche ftrand. Hy is alreeds, vorftin! in aantocht, daar wy fchroomen Dat hy voor deezen wal ons fpoedig op zal komen. Dit onverwacht geval, welk u zo 't fchynt verbaast, Verpligt uw Dochter dat ze ons huwelyk verhaast. Zymoet voor het altaar deez' nacht haar hand mygeeven, En de eer der waardighcên, waartoe zy word verheven, Blyft zy aan my verpligt, terwyl ik daarnaar haak Dat ik door deezen echt uw kroost gelukkig maak. DE KONINGIN. Gy hebt, ö Richard! meer dan ééns uw woord verbroken, 't Verwondert my dus niet dat gy ons komt beftooken In 't holfte van den nacht, terwyl uw ftaatsbelang U rustloos zorgen doet voor uwen ondergang. Maar denk niet dat myn ziel, in fpyt van uw vermogen, Dit  <5a ELIZABETH WOODEVILLE, Dit haatlyk huwlyk met myn Dochter zal gedoogen. Ik ken den aart des volks, dat, wars van dwinglandy , Afkeerig is van u en van uw heerfchappy. De Graaf van Richmond, en zyn krygsmagt doet u vreezen Dat gy van't -ryksbeftier niet lang zult meester weezen; ^ie aaaraereaenuatgy, uit belang van ftaat, Myn dochter huwen wilt, die ge onverzoenbaar haat. Maar ik, die reeds voorzie in alle de ongelukken Die myne Elizabeth na 't huwlyk zouden drukken, Ik durf, hoe't met myn kroost en my ookmoog'vergaan, Dit fchandlyk aanzoek u volkomen af te flaan. RICHARD. Hebt gy wel overdacht en kunt gy wel befeffen De waardigheên waartoe myn gunst u wil verheffen? Het is uw Dochter niet alleen wier boei gy flaakt; Maar 't is uw gantsch geflacht dat gy gelukkig ma'akt. Gy kunt geen waardigheên voor uw gezin bedenken Die Richard, na deez' echt, uw ftamhuis niet zal fchenken. verwyt niet aari uzelf, dat gy uit overmoed Uw' ondergang bewerkt en van al 't vorstlyk bloed. DE KONINGIN. Ik onderzoek niet door wat zucht gy word bewogen. Uw weldaên, Dwingland! zyn zelfs gruuwzaam in myne 'k Bemin de rust alleen daar ik een kroon veracht (oogen, Wier blinkende eer uw ziel ontrust by dag en nacht.' Nooit zal Elizabeth een huwelyk voltrekken Dat 's Hemels oppermagt tot gramfchap zou verwekken. De dood waar' minder wreed dan dat zy zioh verbond ' Aan  TREURSPEL. 63 §Aan een' Geweldenaar die alle pligten fchond. 1UC HARD. 't Is waar, ik dorst uit nood u in uwe eer verkorten, Maar voor al 't dierbaar bloed dat myn gezag deed Horten Zal ik, door een oprecht en duurzaam -naberouw, Door weldaên, boeten tot vermindring van uw' rouw. Die traanenvloed, waarin uw oog fchynt weg tezinken, Die traanen zullen aan haar kroon als paarlen blinken. Zo gy begunftigt myne oprechte huwlyksmin Ziet gy Elizabeth gekroond tot Koningin, ja, 'k zweer u zo oprecht voortaan myn woord te houên Dat gy u nimmer van dit huwlyk zult berouwen. DE KONINGIN. Rep van uwe eeden niet die gy zo menigmaal Voor my verbroken hebt door 't gruwelykst onthaal. Een ongodist, bekwaam tot alle onmenschlykheden, Spot met der christnen pligt en acht noch deugd noch eeden; Zyn hart word meer en meer gevormd voor 'tgruuwzaamst En is een heigedrocht voor zich en voor den Haat. (kwaad, RIC HARD. Zo ik geen deugd bezat, de looze priesterfchaaren Die zouden, voor myn woên, u geenzins kunnen fpaaren. Maar nu ik yverig naar uw vergifnis tracht, Bedien ik my, vorftin! by u niet van myn magt. 'k Zoek, door een waar berouw in myn gemoed gedreven, Naar de achtbre wet der kerk voortaan oprecht te leeven. DE KONINGIN. De Bisfchop, die zyn woord en eeden heilig houd, tiet II  f54 ELIZABETH WOODEVILLE, Het recht der kerk verweert aan zyn gezag betrouwd, Zal nooit op uw bevel een ftrafbaar huwlyk fluiten , Dat 's paufen hoog bewind, aan u tot fchand', zal fluiten. RICHARD. Ik weet zeer wel dat gy tot fmeeden van verraad U met den Bisfchop in het heimelyk verftaar. De Geestlykheid is (leeds gewoon in ftaatskrakeelen Zich ftout te mengen om een groote rol te (peelen. Maar'k weet zeer wel hoe men die (Ireeken haar verleert. De ballingfchap zy 't loon voor hem die my trotfeert. DE KONINGIN. Hy, die ge op uw bevel als balling dwingt te zwerven, Van have en erf beroofd, zyn goederen moet derven, En in een vreemder lucht een ruimer adem haalt, Is veel gelukkiger dan die uw gunst beftraalt. RICHARD. De fchoone Elizabeth, waard' meteen kroon te praaien, Zal al den ramp, dien ge u verwekt,welhaast bepaalen. DE KONINGIN. Zeg liever dat ge aireede in 't heimlyk zyt bereid Om haar op te offren aan uw woeste grimmigheid. Hy, die zyn eerste gaê door het venyn deed fneeven , Kan ook een tweede, die hy haat, zeer ligt vergeeven. RICHARD. Het was uit heuschheid dat 'k uw kind van u verzocht. Maar nu ge my braveert, my fcheld als een gedrocht, En de oorzaak noemt van al uw dreigende ongelukken, , Nu zult gy door geweld haar voor 't altaar zien rukken. . Zo i  TREURSPEL. 65 Zo gy me dwingt dat ik my van myn magt bedien, Zal ik het leven van uw Dochter niet ontzien. DE KONINGIN. Hoe ! zal dan niets ons voor uw heilloos woên beveilgen, En zoud gy dit gevvyd verblyf der doön ontheilgen ? Ontrust de fchimmen niet dierzaalgen door deez'moord. Beef, fnoode dwingeland! het is een heilig oord. Gy zult des Hemels ftraf op uwe fchoudren laaden, Zo gy in 't fchuldloosbloed u van myn kroost durft baaden. RICHARD, tegen IV. Stanhy. Men fleepe Elizabeth geboeid voor 't echtaltaar En haal' den Bisfchop hier. Tegen de Koningin. Beef, voor uw lyfsgevaar! DE KONINGIN, tegen W. Stanley. Ach ! blyf... wat doe ik ?... Tegen Richard. Hoe! het geld myn Dochters leven? RICHARD. Zo gy deez' echt weêrftreeft zo zult gy allen fneeven. Beef, fnoode vyandin! die my zo doodlyk haat, Terwyl myn goedheid u met weldaên overlaad. Daar ik uit vrindfchap tracht u vruchtloos te overtuigen, Zo zult gy door geweld voor myne woede buigen. Nu gy me dwingt de hand aan 't bloedig zwaard te flaan, Zult gy een moordkreet hier ten Hemel op doen gaan , Waarvan de volgende eeuw nog zal met affchrikyzen. De Bisfchop, die zo ftotit zyn hulp u dorst bewyzen, E Zal  .0*6" ELIZABETH WOODEVILLE, Zal ik doen kluistren, en daarop, by 't hair gevat, Onizieleir voor 't altaar, dat, door zyn bloed befpat, Ontheiligd en bemorst, aan 't volk ten blykzal (trekken Hoe verr' die muiteling myn gramfchap op kon wekken. Wat voorts Elizabeth betreft, beef voor haar lot: Haar wacht de ballingfchap, een kerker, of't fchavot! Voorts zal ik, om voortaan uw muitery te (luiten , U, van uw kroost vervremd, voor altoos op doen fluiten In't akligst hol.welks diepte al 't daglicht fchynt te ontvliên, Waarna ge in eeuwigheid hen nooit zult wederzien. DE KONINGIN. Rechtvaarde Hemel! kunt gy ons in de ongelukken Verlaaten, die zo fel,zo hevig ons verdrukken? Zwygt dan uw' Donder? is die werkloos in uw hand Om ons te redden van dien fnooden Dwingeland ? RICHARD. Roep vry den Hemel aan in uw angstvalligheden, Die Hemel word zo min als Richards toorn verbeden. DE KONINGIN. Ik fmeek u voor het laatst me een bede toe te ftaan, Eer gy befluit de hand aan 't bloedig zwaard te flaan, Om u, bloeddorstige! zo fel op ons te wreeken. Sta my nog eenmaal toe Elizabeth te fpreeken. RICHARD. Welaan, ik (la u toe uw Dochter te gaan zien, Maar dwing my niet dar ik my van myn magt bedien, 'k Zweer datgy allen voor myn ongenaê'moogt fchroomen, Indien gy niet befluit myn aanzoek naar te komen. Z E~  TREURSPEL. 67 ZEVEN'DE TOONEEL. RICHARD, T. STANLEY, VV. STANLEY. RICHARD. Gy ziet haar fier gemoed zwicht eindlyk voor myn magt. j Elizabeth , beftreên door haare janimerklagt, Zal my,om Moeders lot, myn beê niet afflaan kunnen, Maar, om hun lyfsbehoud, myn' eiscb gehoor vergunnen. T. STANLEY. Zorg dat uw krygsmagt, vorst! veel eerder vaardig zy, Zy is de llcrkite Meun voor uwe heerfchappy. II IC HA R D. Ik zal uw' beider dienst op zynen tyd beloonen. Komt, laaten wy ons t'zaam voor't oog des volks vertoonen. Wat misdryf ik befla, ik vind my wel beloond, Zo'k my, op Englands troon,zie met myn Nicht gekroond. Einde van-het derde Bedryf. ■ ■ E a VIER-  Zoude ik, door's dwinglands woên, u zien het hart doorbooEn kunt ge een Moeder ia haar traanen zien verfmooren? Behoed uw leven op den oever van het graf. ELIZABETH. 1 Ach! red het leven van die my het leven gaf. Heeft hy zyn gade niet door het vergif doen fneeven, En zal hy op dat fpoor my mede niet vergeevèn? 't Zy ik hem huuwe of niet myn dood is zeker, maar Ik zal myn eer behoèn in 't uiterfle gevaar. DE KONINGIN. Ligt zal vorst Richard, moê van al zyn vreeslyk woeden, Voor u meer achting om zyn ftaatsbelangen voeden. Vernoeg zyn heerschzucht, rek uw leven, tot de hand Des Hemels ons verlost van deezen Dwingeland. E L1 z A B ET H. Tehuuwenaan een' oom,den moorder van myn broedets, Door wien myn vader ftierf.'wie hoorde ooit iets verwoeders? DE KONINGIN. 't Befluit is vreeslyk ; maar, wat gy ook moogt beftaan , Wy kunnen nimmer ons van Richards wocn ontllaan. E 4 ELI*  72 ELIZABETH WOODEVILLE, ELIZABETH. De Graaf van Richmond zal ons tïaam met rasfe fchreeden Verlosten ifit den drang dier wreede onmenschlykheden. Men winn' zo veel men kan door 'c rekken van'den tyd. DE KONINGIN. Zyn fnelie aannadering vergroot 's Geweldnaars fpyt. Daar gy ons redden kunt wiltgy ons 't faam verderven? ELIZABETH. 6 Yslyk oogenblik! zoude ik u haast zien fïerven? 'k Ben raadeloos! zo hem myn dood voldoening gaf, Ik Hond hem, onbevreesd, myn fchuldloos leven af. Maar, ach! het huuwlyk,my door Richard aangeboden, Doorpynigt myn gemoed door meer dan duizend dooden. Het geld uw vryheid'./tkost desBisfchops fchuldloos bloed... En dit rampzalig kroost... dees keur maakt my verwoed. Ik voel de reden in dit uur myn ziel begeeven. 'k Zal naar den Dwingeland wanhoopig heenen ftreeven , En biên myn hoofd hem aan,- ja, zo hy, tot myn fmart,' Myn wanhoop nog vergroot,drukke ik me een'dolk in 't hart. Hymoogzich, zondermy, dan meteen kroon vernoegen, Die zyn ontmenscht gemoed tot aan zyn dood zal wroegen. Dit fchouwfpel, dat zyn ziel met fchrik verbaazen' zal, Verkeert ligt, door myn dood, uw aller ongeval. DE KONINGIN. Vertoef, in 's Hemels naam! en luister naar myn reden. Uw wanhoop overfchryd al myn rampzaligheden. Toon medeiyden met myn ongelukkig kroost. Het roept u fchreijend aan,beroofd van hulp en troost. De  TREURSPEL. 73 i De Hemel (breekt door my, ach! hoor uw Moeder fmeeken. Uw drift zal Richards hart in feller woede ontdeeken. Men winn'flechts tyd door hem uwhuuwlyk toe te ftaan. l Ligt doet een hooger magt op 't ftrydveld hem vergaan, Als hem zyn vyand dwingt kloekmoedig op te komen. elizabeth, wanhoopt g. (men. Ach! had die wreedaart, voor dit uur, myn bloed doen ftroo- DERDE TOONE EL. de koningin, elizabeth, de bisschop, de twee jonger Dochters der Koningin. de bisschop. roeve koningstelg! rampfpoedige Vorftin ! i Hoe deel ik in den rouw van 't gantfche hofgezin. 1 Jk fprak Vorst Richard, die, vervuld van woede en tooren, ! Niets dan vervloekingen en lastertaal deed hooren. 1 DeGraaf vanRichmond maakt hem door zyn komst verwoed. I Dees dappre krygsheld, die zich naar Westmunfter fpoed, i Kan met. den morgenftond voor deeze wallen weezen. i Zyn yllingfche optocht doet Vorst Richard billyk vreezen. de koningin. 'Van waar komt het gerucht, en hoe kan het gefchiên, 1 Dat Hendrik ons zo ras zyn' byftand aan komt biên ? de bisschop. ' Men vond een' middel om Vorst Richard te misleiden, En Hendriks nadring by den burger te verfpreiden. !Hy, met zyn krygsvolk, aan de Britfche kust geland, E 5 Heeft  74 ELIZABETH WOODEVILLE, Heeft voor drie dagen hen ontfcheept aan 't rotzig firand. De Dwingeland, vol fpyt, en in zyn hoop bedrogen, Rukt al het heir byeen, dat, fchielyk aangevlogen, Zich t'faém vergaart,tot hulp van den Geweldenaar, Die, als een krygsheld, tart het vreeslykst lyfsgevaar. ELIZABETH. Ach! waar' graaf Hendrik tot myn hulp eer aangekomen, f DE KONINGIN. f Eer Stanieys zoon verfchynt, zult gy ons bloed zien ftroomen! j< ELIZABETH. > Ons noodlot is bepaald ; zyn last brengt ons fet dood,, I En gy vergaat met ons in d' algemeenen nood. DE BISSCHOP. Ik vrees zyn woede niet; hy zal my vaardig vinden , , Zo hy dit ftofiyk lyf wil door geweld verflinden ; , i De ziel is vry: zy, van een eedier lot bewust, (rust. ï Haakt naar volmaakter plaats, daar niets haar vreugde ont- ÉG Doch, zo de Dwingeland befluit my te doen frerven, % Hy kan my 't levenslicht niet op zyn'last doen derven, :( Of eer ziet gy het volk, door gramfchap aangefpoord, I1 Dit heilig tempelchoor beftormen om dien moord. )', 1 Dees heiügfchennis zal de burger nooit gédoogen; Vi Men zal dien wreedaart eer hier Aagten voor uwe oogen; : ELIZABETH. t Eer gy 't vermoeden kunt, ziet gy ons omgebragt. t] DE BISSCHOP. Ik zal my tegen hem bedienen van myn magt. Wat naare angstvalligheên u van rondom omringen, Hyj  TREURSPEL. 75 Hy kan door dreigen noch geweld my nimmer dwingen Dat ik het huuweiyk met uwe Dochter fluit. Door myne weigring word zyn boos ontwerp gefluit. DE KONINGIN. Maar dit ontwerp zult gy zelfs met uw dood betaalen! DE BISSCHOP. Hy doe vry op myn kruin zyn gramfchap nederdaalen. Als ik onfchuldigen kan redden .uk den nood, Is 't leven my min waard' dan zulk een braave dood. Stem in het huuwlyk vry zo dit uw hoofd kan fpaaren. Ik zal, als uit myzelv', hiertegen my verklaaren. Leg al de fchuld op my; ligt word uw dierbaar bloed Door deeze ontfchuldiging voor 't deerlykst lot behoed. ELIZABETH. 6 Braave Bisfchop! waard' dat wy uw deugden achten. Hoe, zou 'k tot myn behoud, u doorbet zwaard zien fiagten.' Grootmoedige, laat af! die dood Waar' my tot fchand'. Wat deerlyk lot my ftaat te wachten van zyn hand, Gy zult, om mynentwil, het leven nimmer derven. Hy kan, zo 't hem behaagt, my op zyn' last doen fterven. Ligt, als zyn beulenftoet my fleepen zal ter dood, Verzagt myn deerlyk lot den algemeenen nood. VIERDE TOONEEL. DE KONINGIN,ELIZABETH,DE BISSCHOP, ADELSTAN, de twee jonger dochters der Koningin. ADELSTAN, tegen den Bisfchop. Een vreemd gezant verzoekt u daadelyk te fpreeiken, Vafi  7<5 ELIZABETH WOODEVILLE, Van wiens geheimen my in 't minst niets is gebleken. Hy is met zulk een drift bezield om u te zien, Dat ik het nadren hem met moeite kon verbiên. Ik denk hy heeft iets van gewichts aan ons te ontdekken. de bisschop. 'k Zal voor een' korten tyd naar deez' gezant vertrekken. Ligt zend de Hemel u, in d'algemeenen nood, Een' wenfchelyken boö , die onze hoop vergroot. Ik zal hier daadlyk zyn: gy moet geen onheil vreezen. Kom, volg my, Adelftan! VYFDE TOONEEL. de koningin, elizabeth, de twee jonger Dochters der Koningin. elizabeth. Wie mag dees vreemdling weezen ? 't Schynt of een nieuwe hoop myn angftig hart verfterkt. Wie weet wat 's Hemels hulp dit uur voor ons bewerkt. Myn Moeder,zag ik u eenmaal van ramp ontheven, 'k Verliet, voor zulk een heil, getroost het dierbaar leven. de konincin. Zo gy me waarlyk mint, gelyk myn hart zich vleit, Geef my de fterkfte proef van uw gehoorzaamheid. Gy kunt my thans een blyk van uwe liefde toonen. elizabeth. Wat eischt gy? kan ik ooit uw eedle deugden loonen? Ik bid dat gy gebied en my myn' pligt verklaart. DE  TREURSPEL 77 DE KONINGIN. Dat ge, in den hoogfïen nood, door d'echt ra et Richard paart. ELIZABETH. ó Hemel! durft ge uw kind met zulk een' last belaaden? Hebt gy niet zelf die trouw my plegtig afgeraaden? DE KONINGIN. Geef hem ten minften hoop tot weering van zyn woên- ELIZABETH. Verg nooit myn woord, tot zulk een' prys, geftand te doen. DE KONINGIN. Gy kunt, ondankbaare! vervreemd van mededoogenK, Uw tedre Moeder ftraks zien kluistren voor uwe oogen? Haar af zien rukken van haar kroost, en in die pyn Zult gy het offer van des Dwinglands wraakzucht zyn! Wat Moeder ftond ten doel aan meerder yslykheden? Door een' Geweldenaar en door natuur bedreden, Dus beurtelings verdrukt door overmaat van fmart, Word my de ziel ontroerd en de angst verfcheurt my't hart. Onnoozle weezen, ach! wie zal uw traanen Helpen? Uw Zuster kan, maar wil u uit den nood niet helpen. Vergeefs houd ge tot my uwe armen uitgeffrekt. Straks ziet uw Moeder met uw bloed haar' hals bevlekt. Myn traanen zullen met uw' traanenvloed zich mengen, Tot dat de Dwingeland zyn' wraaklust zal volbrengen, ö Dood! zo lang vertraagt,zo lang van my begeerd, Sla toe, verlos myn ziel van d'angst die haar verteert. ELIZABETH. 'k Kan hem niet huuwen: met wat leed heb iktekampen! Dit  78 ELIZABETH WOODEVILLE, Dit grievend zielsverwyt ontbrak nog aan myn rampen. Myn Moeder, ach! in 't uur, waarin ik u verlaat Bezwaar my niet in zulk een tydftip met uw' haat. Daar wy op 't oogenbük 's Geweldnaars komst verwachten, Die ligt uw Dochter aan zyn grimmigheid zal Aagten, Vergun my, daar myn ziel tot derven is bereid, Dat ik bevredigd van u fcheide in eeuwigheid. Als Richard,door zyn woên, my deerlyk heeft doen fneeven, Laat dan myn fchim, voor'c minst,zyn van uw'haat ontheven, 'fc Sterfin die hoop, dat gy, vergeevende al myn fchuld, In een veel zaalger oord my weer aanfchouwen zult. ZESDE TOONEEL. :de koningin, Elizabeth, de bisschop, woodeville, vermomd in een Geestelyk gewaad, de twee jonger Dochters der Koningin. W o o d e v 1l l e , in 't uitkomen, ziende Elizabeth inde armen van haar Moeder weenen. "Wat naare jammerklagt vervult deez' tempelchooren ? elizabeth,, de fiem van Woodeville hoorende, keert zich om en vliegt in zyn armen. Wat ftem, ö Hemel.' is 't myn oom niet dien wy hooren ? woodeville. (pvn: Myn Nicht! betoon me uw' moed, myn komst baare u geen Door myn aannadring zult ge uw' ramp te boven zyn. de koningin. ■ Gy zult door uwe komst ons ongeluk vergrooten. Weet  TREURSPEL. 75* '«Weet gy wat tot ons leed van Richard is befloten? WOODEVILLE. I Uw lot is my bekend, doch maatig uw verdriet. IDoor Margaretbaas zoon loopt Richards hoop tot niet. 1 De graaf van Richmond, die reeds voor Westmunfter nadert, ' Terwyl dat Stanley in 't geheim het volk vergadert , Dat Richard, door zyn'dwang, tot wraak heeft aangefpoord, IZal met den morgenftond verfchynen voor de poort, l Om Richard onverhoeds in deezen wal te fluiten. Ik, ftil vooruitgefneld, om 't gruuwzaamst wee te fluiten, Kom u befchermen , om, ten kosten van myn bloed, Een' Dwingland 't hoofd te biên, die als onzinnig woed. Vrees niet: gy zult door ons uw leed te boven komen. ELIZABETH. Uwe edelmoedigheid doet voor uw lot my fchroomen. Zo Hendriks legerfchaar niet nadert in deez' nacht, Ziet gy ons allen door vorst Richard omgebragt. Ach ! komt gy de offers door uwe aankomst nog vermeêren, Daar Richards beulenfloet door 't zwaard ons zal verteeren ? WOODEVILLE. Dit kleed maakt me onbekend, terwyl de duisternis in 't holst des nachts, om u te zien, my gunftig is. Ik tart om uw behoud de felfte lyfsgevaaren, Zo ik uw dierbaar hoofd by 't leven kan bewaaren. ELIZABETH. Is hem uw komst bekend, zo is 't met u gedaan, En geen van ons kan iets rot uw behoud beflaan. Gy zyt in deeze Abtdy nog by 't altaar «'et veilig. Hy  80 ELIZABETH WOODEVILLE, Hy 's ongodsdienftig en acht kerk noch vryplaats heilig. WOODEVILLE. Een dappre heldenftoet, verzameld in deez' wal, Bezwoeren, dol van fpyt, des wreedaarts wisten val. Ik kom als 't opperhoofd dier helden my vertoonen , Om u als Koningin voor 't oog des volks te kroonen. Ik zal den dappren Graaf met mynen heldenfloet De poort ontfluiten eer den Dwingland zulks vermoed, i DE KON INGIN. De Hemel wil uw hoofd in 't oorlogswoên bewaaren. Maar op wat wyz' zult gy uw vrindenrei vergaaren ? WOODEVILLE. Dees Bisfchop, op wiens hulp ik my gerust verlaat, Stemt in myn ftout ontwerp tot redding van den ftaat. Hy zal in ftilte hen myne aankomst kenbaar maaketi, Terwyl de burger wenscht uw ketenen te flaaken. ELIZABETH, tegen den Bisfchop. Hoe draagt zich Stanley in dit hachlyk tydsgewricht? DE BISSCHOP. Hy blyft gelyk een held getrouw aan zynen pligt. Zyn dappre vrindenftoet, die 't krygsvuur gloeit in de adren,, Z3I u herftellen op den rykstroon van uw vadren. Hy zweert 's Geweldnaars val om zyn' verkropten hoon,, Zo dra hy middel vind ter redding van zyn' zoon. WOODEVILLE. Hy zorgt voor ons belang-en gy kunt vast vertrouwen,, Dat by tot redding van zyn' zoon zyn woord zal houên.. DE  TREURSPEL. 81 de koningin. Ach ! uwe aannadering vermeerdert ons verdriet, Dewy! myn teder hart voor u geene uitkomst ziet. Mogt Richard nimmer op uw dierbaar leeven woeden. elizabeth. 6 Hemel! wat gerucht! de bisschop. Hoe, wie komt herwaartsfpoeden? de koningin. Het zal den Dwingland zyn: myn hart voorlpelt het my. woodeville, tegen den Bisfchop. Waar best ontvloden zyn verwoede raazerny? Zo 't lot den aartstiran vergunt my op te (pooren Gaat de aanflag tot zyn' val gewis met my verloren. de koningin. Dit hebben we u vooffpèld-. de bisschop. Verberg u achter 't graf Van Eduard, tot gy voltrekt des Dwinglands ftraf. elizabeth, tegen Woodeville. Ach! haast u ... woodeville. 't Is met fmart dat ik u moet ontwyken, Maar 'k zal tot Richards val u haast myn trouw doen blyken. de bisschop, tegen de Vorftinnen, nadat Woa-\ deville zich achter het graf van Eduard verborgen heeft. Herftel uw' moed en toon een onvertfaagd gelaat, Opdat de ontroering van uw oog ons niet verraad'. -  82 ELIZABETH WOODEVILLE, ZEVENDE TOONEEL. richard, de koningin, elizabeth, de bisschop; woodeville, vermomd in een Geestelyk gewaad; de twee jonger Dochters der Koningin, Gevolg van Lyf'wachten. richard, in't uitkomen,tegen zyn Gevolg. Myn vyand is ontdekt! hy zal, hy móet hier weezen. Komt, volgt myn fchreên en wilt dit heiligdom niet vreezen Doorzoekt het, volgt den last van Richard, die't gebied,' En vreest den blixem van den ban des Bisfchops niet. ' Het volk gaat naar den kant van het graf, waar achter zich Woodeville verborgen heeft, en verfchynt niet eerder, dan nadat Richard zich, onverduldig zynde, tot hen keert. Tegen de Koningin. Gehaate vyandin! gy hebt dit kwaad gebrouwen; Maar 'k zweer u dat dees list u eeuwig zal berouwen. Gy zyt in myn geweld; en uw gevloekt geflacht Zal ik, benevens u, doen bukken voor myn magt. de koningin. VVien zoekt gy?.. welk een taal?.. elizabeth. Wat durft uw trots vermeeten» richard. Waant gy, Vorstin! dat wy uw fnood bedrog niet weeten? Dat gy, daar ge opentlyk myn felle gramfchap tergt, In  TREURSPEL. 83 In dit geheiligd oord uw' Broeder ons verbergt? elizabeth, ontroerd. 6 Hemel! richard. Alles kan uw fchuld aan my verklaarcn. Doch waant gy,dat ik zal myn' grootften vyand fpaaren? Op een' dreigenden toon. Indien ik hem ontdek... de koningin. Wat zoud gy dan beftaan? richard. Hem voor uwe oogen in dees vryplaats doen. vergaan! elizabeth. Zoud gy dit heiligdom met fchuldloos bloed bevlekken ? richard. Zyn dood kan aan myn ziel alleen tot rust vertrekken. de koningin. Wat wreedheid! elizabeth. Ach! wie leed ooit zulk een'bittren dwang! de bisschop. Hoop nog op 's Hemels hulp. - richard, onverduldig wordende, begeeft zich eenige treden naar de zy' van de kerk, welke zyn Gevolg is ingetrokken. Dit toeven duurt te lang. Of fchuilt hy onder de aard?gaat hem dan derwaarts vinden. Hy is in dit verblvf: doorzoekt het wel, myn vrinden! F 2 Zyn  84 ELIZABETH WOODEVILLE, Zyn Gevolg verfchynt met Woodeville. Wie is de vreemdling, die zyns konings magt verraad? Woodeville treed onvertfaagd nader en ontdekt zich, waarop Richard verbaasd te rug deinst. Het is myn' vyand, in een Geestelyk gewaad! Ik triomfeer! myn volk, flaat hem terflond in banden. elizabeth, tegen Woodeville. Ach, ongelukkige! woodeville, geboeid. Beef, hoofd der Dwingelanden! Verwacht ge, omdat ge ons zo rampfpoedig overheert, Dat gy, van ftraf bevryd, op ons reeds triomfeert ? Vreest gy den flag niet, die u haast kan overkomen ? richard, fpottender wyze. 'k Heb, nu gy zyt geboeid, van u geen leed te fchroomen. Dit geestelyk gewaad , noch uwe omzichtigheid, Begunfligde 't ontwerp tot mynen val bereid. Ik moet, door uwen dood, my van uwe ontrouw wreeken. woodevlle. Waant gy dat ik u zal om Jyfsgenade fmeeken, Verdelger van een' flam, zo luisterryk vermaard? Hy, die zyn gaê noch 't bloed zyns broeders heeft gefpaard, Maar door geveinsde reên 's volks oogen kan verblinden, Weet ligt een middel tot myn doodflraf uit te vinden, 'k Verwacht van uwe hand het gruuwelykst onthaal. Nogtans myn dood baart my de grootfte zegepraal. Elk braaf gemoed zal my gelyk een' held beklaagen, Die voor zyn maagfchap goed en leeven durfde waagen, En  TREURSPEL. 85 i F.n niets voor 't weizyn van zyn' (lam liet onbezocht. 1 Daar gy integendeel gelyk een helsch gedrocht, (ken, . ' Wel waardig dat u elk om'tgrüuwzaamst kwaad nioog'vloelln 't aaklig uur des doods vergeeffchen troost zult zoeken, Terwyl myn fier gemoed zich hoon noch rampfpoed fchaamt' IMaar ftout ter ftrafplaats treed gelyk 't een held betaamt. Uk heb, gehoorzaam aan myn'pligt, een rein geweeten, IDaar uw ontaard gemoed , door knaaging fel gereten , -Zich daaglyks fchuldig maakt aan de yslykfte euveldaan, En door des eenen dood naar 's andren leed moet ftaan, [Ja, dus vermeerderend de gruuwelykfte zonden, Een monfier word, waarvan geen weèrgaê is gevonden. RICHARD. Ontlast uw boezempyn door zulk een fchampre taal. 'k Bedenk reeds, op myn beurt, war vrindelyk onthaal Ik u verfchuldigd blyf: gy moogt myn gramfchap vreezen. Een korte dood zou een te gunftig vonnis weezen. Gy zult een voorbeeld zyn van de ysfelykfte ftraf, En 't vrecslykst vonnis, daar myn mond bevel toe gaf. Gy, wachten! grypt hem aan en wilt hem ftreng bewaaren. ELIZABETH, tegen Richard , zich voor Woodeville Jlellende. 'Ach, Richard! wil myn' Oom by 't dierbaar leeven fpaaren. Ontzie myn' ramp, aanvaard al wat my dierbaar is. 'k Schenk u myn kroon en ryk voor zyn behoudenis. RICHARD. Wat kunt gy fchenken?.-. gy zyt niet ten troon verheven. Indien ge uw' trotfchen Oom behouden wilt by 't leeven F 3 En  85 ELIZABETH WOODEVILLE, En wenscht dat ik zyn hoofd voor't woên des beuls bewaar, Verbind u dan terftond met my voor bet altaar. DE BISSCHOP. Schoon zelfs de Koningin in 't huwelyk mogt Hemmen, Ik zal, door myn gezag, die echtverbindnis firemmen. RICHARD. Styfhoofdige! zo gy myn opzet nog weêrftaat, Verbeurt gy 't leven by myn gunst door u verfmaad. DE BISSCHOP. De Hemel fchonk my 't licht en 't onwaardeerbaar leven. Ik ben dat groot gefchcnk bereid hem weêr te geeven. Sla toe, ontziel me vry, ontmenschte Dwingeland! Maar wacht eerlang uw ftraf van 'sHoogden ftrenge hand. ELIZABETH. Laat voor een oogenblik uw hevig woeden vaaren. RICHARD. I Zoude ik die muiters by het levenslicht bewaaren ? Tegen den Bisfchop. Vermeetle! vrees uw' dood en dien van 't hofgezin. Tegen de Wachten. Men boeij' dien prevelaar en ook de ryksvorstin. DE KONINGIN, tegen de Wachten. Laat af, vermeetele! en ontzie des Bisfchops poogen. Zoud gy uwskonings telg doen kluistren voor myne oogen I Ach! volg geenzins den last van Richards dwinglandy. RICHARD, tegen de Wachten, die aarzelen met hen te boeijen. 'k Zeg andermaal vaar voort J.. hoort niemand niet naar my ? Boeit  TREURSPEL. 87 Boeit hen terftond. De Wachten boeijen Elizabeth en den Bisfchop. WOODEVILLE. Tiran! zult gy geen fchelmft.uk fchroomen, En in dit heiligdom hun dierbaar bloed doen ftroomen? 6 Hemel! duld uw hand zo groote gruweldaan? Waarom befloot uw magt me in ketenen te flaan? Hebt gy naar deeze plaats my tot hun hulp doen fpoeden^ Opdat myn moedig hart om hunne elend'zou bloeden? DE KONINGIN. Ontzie een Moeder, die de bangfte zuchten loost. Ach, Richard! toon genade aan myn onnozel kroost. Stel, ftel eenmaal een perk aan 't woên, dat my doet beeven. RICHARD. 't Staat aan uw Dochter; zy is meester van uw leven. Tegen Elizabeth. Wilt gy hen redden uit een' poel van yslykheên? ELIZABETH. Hoe zal ik hen behoênP.. RICHARD. Door my te huwen. •ELIZABETH, Neen! RICHAR D. Zie dan wat deerlyk lot u is ten deel gevallen. Tegen de Wachten. Men fcheur' hen van elkaêr! F 4 DE  83 ELIZABETH WOODEVILLE, DE KONINGIN, Elizabeth met haar twee jonger Zusters te voet vallende. Myn Dochter! red ons allen! ELIZABETH. Ach! wat zal ik beftaan? myn Moeder! bittre fmart! Rys op, uw traanenvloed verfcheurt myn teder hart. Tegen Richard. Ontmenschte! laat myn dood uwgramfchapdoenbedaaren. RICHARD. Neen, >k zal, met hen vereend, u doen ten afgrond vaaren. Beraad u wel: u wacht een kroon en 't heerlykst lot,' Of, zo ge my totfeert, de doodftraf en 't fchavot. Indien gy weigert my tot echtgenoot te kiezen Gy, met uw Zusters, zult het levenslicht verliezen Omhels dan myn genaê, want, zo ge my trotfeert' Vrees dat de blixem van myn gramfchap u verteert! DE BISSCHOP. Vergun haar deezen nacht dat zy zich kan beraaden Zo klein een gunstbewys kan uwe magt niet fchaaden Ligt word haar tedre ziel, ontroerd om ons gevaar, Bewogen om met u te huwen voor 't altaar Zo weinig tyds is in haar leed niet overbodig.' R ICHARD. Zy heeft zo lang een' tyd tot haar beraad niet noodfe. Myn vyand , die vol drift reeds nadert deezen wal Ln, met den dageraad, deez' muur beftormen zal Wacht my.ter fnuikingvan zyn magt.aan'thoofd der Waren k Wil dat zy vdór dien Hond aan my zich zal verkJaaren • My  TREURSPEL. 89 , My huwen, hem ten fpyt, die, om zyn ftaatsbelang, ■ Deez' aanva! heeft beraamd tot Richards ondergang. ACHTSTE TOONEEL. RICHARD, DE KONINGIN, ELIZABETH, DE BISSCHOP, WOODEVILLE, W. STANLEY, de twee jonger Dochters der Koningin, Gevolg van Lyfwachten. W. STANLEY. De Graaf van Richmond,aan het hoofd van't heir vergaderd, Is met zyn legermagt alreê deez' wal genaderd. Het fchaatrend krygsgeluid, dat weêrgalmt door de lucht, Verbaast het ftoutfte hart door 't vreeslykst krygsgerucht. Uw wachters ilryden flaauw om 't onheil af te keeren, Terwyl zy vruchteloos de poort en muur verweeren. Gy zyt verraaden; en, zo gy niet fpoedig keert, ' Zo zyt verzekerd dat uw vyand triomfeert. RICHARD. Myn vrinden! fpoeden we ons; rk word te fnood bedrogen. Gevloekte vyand van myn' ftam en ryksvermogen! 'k Zal u doen vliên ondanks uw' wrevlen overmoed, En niet eer zwichten voor uw dood myn wraak voldoet. Wat doet uw Broeder? heeft hyook myn kroon verraaden, Zo zweer ik hem terftond in 't bloed zyns zoons te baaden! W. STANLEY. 6 Neen; deeze eedle held, al uw vertrouwen waard', Heeft op de markt airede uw vrindenfehaar vergaêrd. E 5 Hy  po ELIZABETH WOODEVILLE, Hy haakt naar uwe komst, om, met vereende krachten; Aan 't hoofd van 't moedig volk uw'vyand af te wachten. richard, tegen Woodeville. Verraader! die zo ftout myn' vyand by dorst ftaan, Gy zult in eeuwigheid uw doodftraf niet ontgaan. Vrees voor myn' feilen toorn ter ligter laageaan 't branden. Tegen de LyJ'wachten , wyzende op Woodeville en den Bisfchop. Komt, rukt hen uit dit oord, Haat hen in zwaarder banden. Scheid voort de Moeder van haar Dochters; 'k zal tot ftraf Hen 't faam verëenigen in 't eeuwig duister graf. Om voorts Elizabeth voor 't woên des volks te dekken,, Zal dees gewyde abtdy aan haar ten kerker ftrekken. de koningin, Elizabeth omhelzende. •Myn Dochter! elizabeth, tegen Richard. Gun ons 't faam in 't uiterfte gevaar Tot troost in onze elend... richard, tegen de Lyf'wachten. Men fcheur' hen van elkaür! woodeville, de Koningin en Elizabeth omhelzende. Vaart wel, rampzaligen! de bisschop, tegen Elizabeth. De Hemel zy uw hoeder. de koningin. 6 Myn Elizabeth! elizabeth, haar Moeder volgende. Vaar eeuwig wel, myn Moeder! De  TREURSPEL. 9i De Lyfwachten rukken Elizabeth van haar Moeder en brengen de Koningin, met haar twee jonger Dochters, den Bisfchop en Woodeville, gevangen weg, waarop de Prinfes door een der zydeuren van de kerk vlied, naar het gewoone vertrek der Koningin in de abtdy, om Richard te ontwyken. RICHARD} tegen Elizabeth, hem ontvliedende. Gy zult, gefcheiden, nooit elkandren wederzien. Tegen W. Stanley. Kom, laaten wy de magt van Hendrik weêrftand biên. Ik zal de zegepraal der vyanden beletten. Zy zullen niet één' voet in deeze muuren zetten. Al ftreed de Hemel zelf, gy zaagt my onvervaard. Daar leeft geen ftervling, die in moed my evenaart. Einde van het vierde Bedryf. V Y F-  92 ELIZABETH WOODEVILLE, V Y F D E B E D R Y R EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld de kerk van de abtdy. ELIZABETH, W. STANLEY. W. Stanley, Elizabeth volgende, die uit het vertrek vlucht in de kerk, daar zy, by het einde van het vierde Bedryf, in geweken is. ' W aanlucht gy? Hemel .'door wat drift word gy be/treden? ELIZABETH, zich wanhoepend by haart vaders graf werpende. Ik zoek alleen den dood in myn rampzaligheden. W. STANLEY, haarlangfaam oprechtende. . Bedrukte kontngstelg! toon my dit uur uw, moed. Rys op • befproe. deez' zerk niet met uw' traanenvloed. Dtt aakhg graf houd niets dan 't zielloos rif befloten Eens vaders u zo waard'; het zal uw Jeed vergrooten Wanneer de fterveling geen' troost noch uitkomst ziet ' Is 's Hemels hulp naby en heelt ons zielsverdriet. ' ELIZABETH. Watkanikhoopen.daarik'tgruuwzaamstleedmoetlyden' k V0ei my door Moederliefde en doodsangst fel beftfyde"' We weet wat droevig lot myn Moeder valt te beurt Die uit myn' beevende arm voor eeuwig is gefeheurd.' L.gt dorst de Dwtngeland den dood myns ooms voltrekken En met het dierbaar bloed des Bisfchops zich bevlekken! ó Dier-  TREURSPEL. 03 ö Dierbaare offers van dit ryk! myn ziel zo waard', Wier ongelukkig lot my 't droevigst onheil baart! Uw droeve ftaat doet my voor 't yslykst vonnis beeven. Als ik den loop befchouw van dit rampfpoedig leeven , Wat leed verdrukte my waarvan naauw voorbeeld is. Van Vader vroeg beroofd; in een gevangenis Gekluisterd by den last eens Ooms, die,fel verbolgen, N;et aflaat tot deez' dag my vreeslyk te vervolgen, 'k Verloor twee Broeders in het prilst der jeugd, gemoord Door last eens Dwingelands, die myn gebeên niet hoort. Ik zie myn braaf gedacht door zyn geweld verdrukken, ó Hemel! deelt gy niet in al myne ongelukken? Treft uw barmhartigheid nooit myn rampzaalge ftaat, Als. ik vervolgd word dooreen' wreedaart,die'my haat? Wil met myn' Vader my in 't duister graf yerëenen, Zo zal ik troosteloos myn' ramp niet meer beweenen. W. STANLEY. De Graaf van Richmond zal, verweerende uwe zaak, Zich onbedacht, vorstin! nooit waapnen tot uw wraak. Indien vorst Hendriks magt vermeestert deeze wallen, Zult gy uw' vyand door het ftaal zien nedervallen. Ligt ziet ge uw' tegenfpoed verdwynen voor den dag, Als gy, door Kareis trouw, herfteld word in 't gezag. ELIZABETH. Ach! wie had ooit gedacht, rampfpoedige onderdaanenl Dat Frankryks magt aan u een fpoor tot eer zou baanen? Dat Karei, die weleer myn' Vader fel beftreed, Nu, om belang van ftaat, zou declen in myn leed? w. STAK-  54 ELIZABETH WOODEVILLE, W. STANLEY. Vorst Richard blyft gehaat by al de burgerfchaaren. Hy zond my van den wal om flreng u te bewaaren. De trouwe Margareet en Moeder van den held, Die, om uw kroon, zyn hoofd in krygsgevaaren fielt, Heeft by haar Gade uw zaak zo gunftig aangenomen Dat Stanley zwoer zyn woord ftandvastig naa te komen, U van 's Geweldnaars woên en zynen dwang te ontflaan Zodra hy veilig tot uw heil iets kan beftaan. ELIZABETH. Ach! dat ik uitkomst zag; myn ziel word fel befïreden Om Moeders toeftand en al haar rampzaligheden. Haar ongelukkig lot verwekt my duizend doón. W. STANLEY. Ik heb myn Zuster in dit tempelchoor ontboón. Ligt zal zy iets ons van uw Moeders lot doen hooren En welk een gruuwzaam leed uw Zusters is befchoren. Ik zie zy nadert ons. TWEEDE TOONEEL. ELIZABETH, MARGARETHA, VV. STANLEY. ELIZABETH. Verligt my, zo 't kan zyn, Omtrent myn Moeders lot, van myn ondraagbre pyn. *k Ben raadeloos, Mevrouw! wanhoopend en verflaagen Ontlast myn hart zich niet door onöphoudlyk klaagen. Ik ben als roerloos in dit yslyk oogenblik! Myn  TREURSPEL. Wynz;el word fel verfcheurd door doodsangst, woede en IKunt gy van haar elendmy niets te kennen geeven? (fchrik! (Gy zucht!., ach! is zy reeds gefcheiden uit het leven? MARGARETHA. ] Het is onzeker waar uw 'Moeder zich onthoud. IDe Dwingeland, die haar aan Nordfolk heeft vertrouwd, i Onttrok haar 't oog des volks; nogtans durfikgelooven 1 Dat hy niet roekloos haar van 't leven zal berooven. IHy volgt zyn ftaatsbelang; en dit geweld, vorstin, 'Wel verr' van u hierdoor te dwingen tot zyn min, , Zou hem voor uwe woede en feilen haat doen fchroomen. ELIZABETH. Tot welk een wreedheid heeft men Richard niet zien komen? MARGARETHA. : De trouwe burgers, met uw zielsverdriet begaan , Verbonden zich u van uw' vyand ras te ontdaan, ' Terwyl 'sryks eedlen, om hun deugd by't volk in achting, U zullen hoeden voor zo vreesfelyk een flachting. De priesterfchaar, die 't volk alöm uit fpyt beroert, Omdat hun Bisfchop is gevangen weggevoerd , Beweegt de gantfche ftad; de burger aan het muiten, Door gramfchap aangefpoord, durft 's Dwinglands dood beHun liefde voor 't gezag der kerken voorliet hoofd (fluiten. Des Bisfchops, van zyn ampt en vryheid ftout beroofd, DoorRichards heilloos woên,heeft hunne woede ontfloken. Met hunne hulp word haast uw droevig leed gewroken. Uw Oom fpoed naar zyn' val; myn dappere echtgenoot. Die nevens 't volk de draf van den Tyran befloot, Be.  o5 ELIZABETH WOODEVILLE, Bemint me oprecht; en, om myn tederheid te loonen, Zal hy de legermagt myns zoons zyn hulp betoonen. 'k Wacht alles van zyn' moed en van zyn kloek beleid. ELIZABETH. Hy, om u dienst te doen heeft uw gemoed gevleid. Nooit zal hy 't leven van zyn' zoon om d'uwen waagen, In hoop dat Hendrik op zyn hoofd de kroon zal draagen. Verban deeze ydle hoop, die u het hart vervult. 'k Vrees dat gy nooit uw' Zoon verwinnaar groetenlzult. W. STANLEY. Verdenk myn' Broeder noch zyn edelmoedig poogcn. Door zyn dienstvaardigheid word Richard best bedrogen. De Zoon van Stanley word in zyn gevangenis Bewaard door Oxford, die myn' Broeder gunftig is. De wachters onder hem zyn Stanieys trouwfte vrinden, Die, allen ramp getroost, zich aan zyn zy' verbinden. MARGARETHA. Vertroost u, en beveel al 't ovrig' 's Hemels zorg. 'k Blyf voor myn' egaês deugd en trouw u veilig borg. DERDE TOONEEL. ELIZABETH, MARGARETHA, W. STANLEY, ADELSTAN. ADELSTAN. Een vreesfelyk geluid verfpreid zich langs de flraaten. De dappre burgery, door gramfchap uitgelaaten, Dringt  TREURSPEL. 97 Drirfgt naar dit heiligdom; elk wenscht u by te ftaan Om van den Dwingeland grootmoedig u te ontdaan, 't Rukt alles in 't geweer en elk verlaat zyn wooning. 't Volk roept „ vorst Hendrik hecrsch', die held zy Englands „ Dat hy Elizabeth zyn hand fchenk'voor't altaar (koning'. „ En 't Britfche ryk verlosf' van den Geweldenaar." ELIZA liETHi Zo Richard triomfeert, is 't met ons omgekomen. Dees onbezonnen drift, niet mooglyk in te toornen, Verhaast ons wis verderf en tergt zyn ongeduld. Der burgren woest gefchreeuw, dat markt en ftraat vervult, Vermeert zyn' haat, om op myn Moeder zich te wreeken. Ligt is zy voor 't geweld van den Tiran bezweken. Ach! meld my, zo aan u 't geheim is toevertrouwd, Waar die rampzaalge met myn zusters zich onthoud? A DELSTAN. Zulks blyft ons onbekend : het volk, door drift gedreven, Spoort haar verblyfplaats op tot redding van haar leven, Doch vruchtloos; fchoon de moed de burgers niet begeeft, 't Is echter zeker dat uw dierbre Moeder leeft. Vorst Richard gaf bevel aan Nordfolk haar te fpaaren, Om, na den ftryd, hem zyn bevelen te openbaaren. Dees laffe dienaar van den fnoodften Dwingeland, Die, tot uw' ondergang, met Richard t'faamenfpant, Heeft van zyn fnood bevel zich zo getrouw gekweten Dat niemand, buiten hem, van haar verblyf kan weeten. ELIZABETH. Kan men by Nordfolk niets tot haar behoud bcltaan? G ADEL-  S>8 ELI.ZABETH WOODEVILLE, ADELSTAN. Dees fnoode hovling zal vorst Richard nooit verraên. W. STANLEY. Heeft Hendriks magt alreê vermeesterd deeze wallen? ADELSTAN. Vorst Richard, woedende op zyn' vyand uitgevallen, Stryd als een moedig held en ftreeft zo rustig voort Dat hy reeds meester is van vesting en van poort, Die Hendriks legermagt alreê had ingenomen. Hy doet hetgudzend bloed zyns vyands om zich firoomen. De Krygsknecht, door een' held zo moedig voorgegaan, Dreigt door het leger van vorst Hendrik heen te flaan. Was Richard zo veel deugd als krygsmoed bygebleven, Elk dankbaar onderdaan zou bidden voor zyn leven. MARGARETHA. De Hemel hoed ons voor de komst van dien barbaar. Ik vrees, niet min dan gy, voor Hendriks Iyfegevaar. Myn Zoon, die't woeden van den Dwingland zou bepaalen, Zal, ftrydend voor uw zaak , het met zyn dood betaalen. W. STANLEY, tegen Elizabeth. Myn ziel, getroffen door uwe onverdraagbre pyn, Kan van uw deerlyk lot niet meer getuige zyn. 'k Zal, yvrend voor uw zaak, uit dit verblyf vertrekken En zien of ik het lot uws Moeders kan ontdekken. MARGARETHA. Befcherm myn' Ega, die zyn leven voor ons waagt, Eer Richards grimmigheid zyn dierbaar hoofd belaagt. W. STANLEY. Ik hoop uw beiden als ik weêrkom teverblyden. Smeek  TREURSPEL. 99 Smeek om des Hemels hulp terwyl'k voor u gaftryden. Tegen Adeljlan. Beproef, benevens my, op deez' rampzaalgen dag, Wat godsdienst, pligt, natuur op 's burgers hart vermag. VIERDE TOONEEL. ELIZABETH, MARGARETHA. ELIZABETH. 6 Naare onzekerheid! meer dan de dood te vreezen. Wat zal het einde van dit droevig firydcn weezen ? De Algoede Hemel fchynt zo fel op ons vcrftoord Dat hy, als doof voor ons., myn zuchten niet en hoort. Ach, my rampzalige! beroofd van kroon en ftaaten, Van Moeder, vrienden en van maagen t'faam verlaaten, Om myner Z.ustren lot tot in de ziel bedroefd, Schynt het of zelfs de dood tot myne hulp vertoeft. Hoe blyde zoude ik me in zyn magt niet overgceven. Myn grootfte ramp beftaat voor my in meer te leeven. MARGARETHA. Verfmaad het grootst gefchenk eens fierflings niet op aard. Wie weet tot welk een eind' u 's Hemels goedheid fpaart, En welk een heerlyk lot deez' dag u word befchoren ? De grootfte vreugd word uit den grootften ramp geboren. Wanneer de zeeman heeft het ftormen doorgedaan, Begroet hem 't lieflyk licht der zon op de oceaan. Gy Iaat u roekloos door uw driften overheeren. ELIZABETH. Jk vrees het ftrcnge lot zal andermaal my deeren. G 2 Ik  ioo ELIZABETH WOODEVILLE, Ik ken den Dwingland die zyn drift niet kan gebiên. Door zyn bevel zal ik myn Moeder nooit weêrzien. Hy zal Elizabeth door zyn beloften ftreelen, Of dwingen met het ryk myn hart met hem te deelen. Wat yslyk denkbeeld dat myn ziel zo fel verfcheurt Valt, na de nederlaag uws zoons, my niet te beurt? 'k Zal, na dat oogenblik, myn lot niet overleeven, Maar, vliegende in myn' dood, door wanhoop aangedreven, Myn ziel verlosfen van haar leed in deezen nood, Als ik het grievend fiaal my in den boezem ftoot. Schep moed, rampzalige! hoe 't opzet my doet yzen, Het doet in myn gemoed dit heuglyk denkbeeld ryzen Dat ik, hierdoor gered uit al myn' tegenfpoed, Myn Moeders moorder niet zie druipen van haar bloed. MARGARETHA. Zo lang Margretha u tot byfland kan verftrekken, Zult gy dat doodelyk befluit geenzins voltrekken. Myn teer gemoed, hoe fel tot wanhoop aangefpoord, Hoort met afgryzen u befluiten tot dien moord. Wie fchonk u 't leven om u op uzelf te wreeken? De dag der eeuwigheid, die haastig door zou breeken, Zoude u een' Opperheer vertoonen van 't heelal, Die 't fchenden van zyn beeld nooit flrafloos dulden zal. Ik fmeek u wil uw lot met my gelaaten draagen. Maar 't fchynt dat myne reên aan uw gemoed mishaagen. Jk lees de wanhoop klaar uit uw ontfleld gezigt. ELIZABETH. Het geen ik zal begaan flryd geenzitis met myn' pligt. MA».  TREURSPEL. 101 MARGARETHA. Wat wilt ge? ELIZABETH. Op 't oogenblik dit tempelchoor verlaatén En zien of myne hulp myn Zusteren kan baaten, Of ik myn Moeder kan verlosfen van 't gevaar Van dien wreedaardige' en ontmenschten moordenaar, ó Ja, trouwhartige en roemruchtige onderdaanen, Gy zult uw Koningin een' weg ter zege baanen. Myn hart voorfpelt het my, zo ik u mag gebiên, Dat de Geweldenaar voor mynen moed zal vliên. MARGARETHA. Zo gy u roekloos uit dees vryplaats gaat begeeven Waagt gy uw dierbaar hoofd! ELIZABETH. Ik vrees niet voor myn leven. Zo ik myn Moeder kan verlosfen uit den nood Braveer ik 't vreeslykst lot en d'allerwreedffen dood. Schoon my, door Richards dolk, het leven wierd benomen, Mynbloed kan nooit zo groots als voot mynMoeder (troomen. Maar, Hemel! welk een fchrik jaagt my dees fiddring aan? Ach! zoude ik ligt te laat... MARGARETHA. Gy zult van hier niet gaan. Zoud gy u roekloos aan't geweld des oorlogs waagen, Daar duizend nngften u door 't teder harte jaagen? Ik ben niet min beducht voor Richards zegepraal. Gy vreest voor Moeders lot en ik voor myn' Gemaal, ■ G 3 Voy*  102 ELIZABETH WOODEVILLE, Voor 't hoofd eens zoons,ten doel aan zo veel krygsgevaaren, Die, tot uw' onderftand, ten prooi der woeste baaren,' Door ftorm en onweêr is genaderd aan dees kust, Waar ligt zyn levenstoorts word eeuwig uitgebluschr. Indien zyn legermagt bezwykt voor deeze wallen, En hy ten prooi in des Geweldnaars hand mogt vallen, Zie ik hem wreed geboeid , door 't krygsvolk overmand, Zyn hoofd.door't zwaard eens beuIs,neêrploffen in het zand. Uw Oom zal minder op uw tedre kunne woeden, Dan op een' held, die u het leven tracht te hoeden. ELIZABETH. Ach 1 dat de Hemel hem in 't ftryden by mogt ftaan. MARGARETHA. Helaas! men nadert ons. ELIZABETH. Het is met my gedaan. Nu zult ge, nevens my, het gruuwzaam vonnis hooren Dat myn wreeaaartige Oom ons allen heeft befchoren. VYFDE TOONEEL. DE KONINGIN, ELIZABETH, MARGARTTHA, WOODEVILLE, DE BISSCHOP, de twee jonger Dochters der Koningin. ELIZABETH, haar Moeder met drift'omhelzende. Myn dierbre Moeder, ach! wat overmaat van vreugd! DE KOMNGIN. Wat heil, myn Dochter! na de bitterfte ongeneugt! ELI-  TREURSPEL. 103 ELIZABETH. .Geliefde Zusters! ach, mynOxm! kan't mooglykvveezen! Gy allen zyt gered ! DEBISSCHOP. De Algoedheid zy geprezen, Die, uit den kerker, onze elende heeft verlicht. MARGARETHA, tegen Woodeville. Aan wien toch zyt gy uw behoudenis verpügt? WOODEVILLE. Aan 's burgers dankbaar hart en edelmoedig poogen. Zy, met ons deerlyk lot tot in de ziel bewogen, Vergunden zich geen rust voor men hun had ontdekt Het aakligst hol dat ons ten kerker heeft verflrekt. De fnoode Nordfolk, aan des Dwinglands dienst verbonden, Aan wien hy, uit belang, zyn' pligt nooit heeft gefchonden, Hield ons, met zyne wacht, in een gevangenis Gekerkerd by dees plaats, die elk onkenbaar is. Naauw' had de burger, uit zyn volk,'tverblyf vernomen, Of ieder wilde om ilryd ons 't eerst ter hulpe komen. Geen burger vreest den dood noch geeft zyn Gaê gehoor, 't Geroep des volks drong zelfs tot in den kerker door. „ Men redde 's Konings weêuw en haar doorluchte telgen, „ Met Woodeville, die den Dwingland wil verdelgen, ,, De braave Bisfchop, door 's Geweldnaars woen verdrukt, „ Zy mee met hen den dwang van Nordfolks magt ontrukt. „ Wie goed en bloed voor weêuw en weez'zal overgceven, ,, Zal, voor zo braaf een daad, beërven'tzalig leeven." Naauw'had het volk deez' galm ten Hemel op doen gaan, G 4 Of  104 ELIZABETH WOODEVILLE, Of ieder valt vol moeds op onzen kerker aan, En Nordfolk, die, vol waan, hun drift niet kon gedoogen, Betaalde, met zyn' dood, zyn onvoorzigtig poogen. e lizabeth. Ik dank den Hemel, die, in 't uiterfte gevaar, Uw hoofd bevryd heeft voor den Aartsgeweldenaar. Hoe ftaat het in de ftad met's burgers moed gefchapen? woodeville. 't Is al in rep en roer: een aantal outerknaapen En priesters, vreeslyk op den Dwingeland verft oord, Omdat hy door geweld ontwyd dit heilig oord, Beroeren door hun ftem de gantfche burgerfchaaren, En, fchoon de Bisfchop hen een wyl wou doen bedaaren, Men gaf hem geen gehoor; de drift werkt hier zo fterk Voor outerdienst, geloof en yver voor de kerk, Dat al het volk befluit niet eer tot rust te komen, Voor dat het Richards bloed, op 't ftrydveld, heeft zien elizabeth. (ftroomen. Getrouwe burgerfchaar! uw deugd, myn ziel zo waard', Vergeet ik nooit zo lang ik 't licht aanfchouw op de aard. de bisschop. De burgery zal den Geweldnaar paaien ftellen En door haar otermagt uw' grootften vyand vellen. mar ga re t ha. Indien myn Zoon bezwykt voor zyn zeeghaftig ftaal, En Richard triomfeert, is 't uit met myn' gemaal. Ik vrees voor Stanieys lot. BI  TREURSPEL. 105 DE BISSCHOP. De burger dorst zich uiten, Zo Richard keert.de poort hem voor het hoofd te (luiten. Elk zweert in deezen wal, tot aan den laatften man , U dapper by te ftaan zo lang men ftryden kan. ZESDE TOONEEL. DE KONINGIN, ELIZABETH, MARGARETHA, WOODEVILLE, W. STANLEY, DE BISSCHOP, de twee jonger Dochters der Koningin. W. STANLEY. Na de overmaat van 't leed dit uur aan ons befchoren, Kan ik het wenschlykst heil, Vorftiftnen! udoenhooren. Vorst Hendrik triomfeert en Richard ziet deez' dag, Verlaaten van 't geluk, het eind' van zyn gezag. ELIZABETH. Wat meld gy!... DE KONINGIN. Hemel!... hoe!..-. WOODEVILLE. Wat vreugd! DE BISSCHOP. Kan 't mooglyk weezen ? W. STANLEY. Gy hebt zyn'bittren haat noch woên niet meer te vreezen. MARGARETHA. Ik bid u meld my of myn echtgenoot nog leeft G 5 En  106- ELIZABETH WOODEVILLE, En hoe zich alles in den ftryd gedraagen heeft ? W. S T A N L E Y. Myn dappre Broeder leeft en deed ons triömfeeren. ELIZABETH. Wat heilryk middel deed de kans des oorlogs keeren? W. STANLEY. Zodra vorst Richard, dol van felle woede en fpyt, Zyn legermag't vof drift gemoedigd had ten ftryd, En, aan het hoofd van 't heir, het leger had gedwongen Van Hendrik, die den wal kloekmoedig had befprongen , Tot vluchten, joeg de fchrik door Hendriks leger heen , Waardoor vorst Richard van het ftrydveld meesterfcheen. Spitsbroeders! roept hy uit, zoud gy voor Hendrik beeven? „"Heeft Frankryks magt u ooit het ftrydveld uitgedreven? „ Wykt gy voor Kareis heir en beeft het Britfche volk „ Dat,' tot dén ftry d gehard, ontziet noch fpeer noch dolk? „ Kan iemand my in moed of krygsdeugd evenaaren ? „ Ben ik u onbekend ? heb ik met lyfsgevaaren ,, O dikwerf niet verlost door myn zeeghaftig ftaal „ Ais gy getuigen waart van myne zegepraal ? (roemen „En zoude een jonge wulp, wiens naam'k naauw'hoorde „Die ik geen legerhoofd veel min een'held durf noemen, ,,Die, in zyn moeders fchoot, baldaadig opgevoed, „ Nooit blyk gaf van zyn kunde of van zyn' oorlogsmoed, ,*, U, onder my geleid, een' fchrik in 't harte jaagen, ,, Daar ik de zege heb zo dikwerf weggedraagen „Op helden my gelyk en van geen minder kracht? „Neen, wakkre heldenfloet! zo gy 't gevaar veracht, „ My volgt, aan 't hoofd van 't volk, ter heirfpits ingevlogen, „Zult  . TREURSPEL. 107 ,, Zult gc, als een' blixemftraal,die (helt langs's Hemels boo„ U w'vyand vluchten zien naar't woest en rotzig ftrand,(genj „ Waar die vermeetle hoop met Hendrik is geiand." Dus fpreekt hy; dol van fpyt het leger ingedrongen Uws Zoons en haastig op zyn moedig paard gefprongen, Baant hy zichzelv' een fpoor en toont den grootften moed. Uw Zoon wykt Richards magt en krygsdeugd niet één' voet. Hy houd zyn oorlogsvolk, gefchaard by hunne vaanen, Zo dicht dat Richard zich geen opening kan baanen. ( De kans des oorlogs bleef een wyl zo algemeen, Daar met gelyken moed zo hevig wierd geftreên, Dat geen dier helden voor elkander zwoer te wykén. In't eind moest Richard voor vorstHendriks magt bezwyken, Wyl Stanley, met zyn volk,des Dwinglands zy'verried, Die, dol van wanhoop, aan uw'Zoon het ftrydveld liet. DE KONINGIN. Wat onverwacht geluk! ELIZABETH. Wie kan dit heil befeffen? Van hoe veel tegenfpoed voelt zich myn ziel ontheffen. Myn teder hart, gered uit zo veel ongeval, Weet naauw' hoe het zyn vreugd dit uur bepaalen zal. MARGARETHA. Hoe is 't Richard vergaan?is hy myn' Zoon ontkomen? W. STANLEY. Dat hy gevangen is heb ik nog niet vernomen. Hy week al ftrydend; om myns Broeders list verwoed, Gaf hy nog blyken van zyn' onvertfaagden moed. MAE-  io8 ELIZABETH WOODEVILLE, MARGARETHA. Hoe zal 't met Stanieys Zoon vergaan, die om belangen Van Richard, op zyn' last, zorgvuldig bleef gevangen? Ach! zal de onfchuldige, van alle hulp ontbloot, De zegepraal myns Zoons betaalen met den dood? W. STANLEY. Verban uw vrees en wil zyn deerlyk lot niet fchroomen. De dappre Barkley, ons in 't heir ter hulp gekomen, Begaf, op 's Broeders last, terftond zich naar deez'wal, Waar hy de boeijens van dien krygsheld (laaken zal. Wy zyn dit oogenblik het grootst gevaar te boven. DE KONINGIN. Nooit kan ons dankbaar hart genoeg den Hemel looven, Die ons verlost heeft uit de vreesfelykfte elend'. ELIZABETH. Het vrolyk veldmuzyk maakt Stanieys komst bekend, (ren. Hoe zal ons dankbaar hart zyn deugd naareisch waardee- ZEVENDE TOONEEL. T. STANLEY, DE KONINGIN, ELIZABETH, MARGARETHA, WOODEVILLE, W.-STANLEY, DE BISSCHOP, de twee jonger Dochters der Koningin, groot Gevolg jan Edelen en Krygsvolk met Vaanen en muzyk. MARGARETHA, haar' Echtgenoot omhelzende. ' at blydfchap dat ik u verwinnaar weêr zie keeren. DE  TREURSPEL. 109 DE KONINGIN. Gy hebt ons t'faam gered uit d' ysfelykften nood. WOODEVILLE. Waar liet gy den Tiran ? T. STANLEY. De Dwingeland is dood! DE KONINGIN. Is 't mooglykl ELIZABETH. Hemel! MARGARETHA. Hoe, wie deed dien wreedaart fneeven? T. STANLEY. Hy liet op 't ftrydveld als een booswicht'teerloos leeven. Aan 't hoofd des heirs gefchaard, bood hy ons wederftand, Totdat het vreeslyk ftaal ontviel zyn fterke hand. Hy dreigde,door op 't felst het ftrydveld te verduuren,' De legermagt uws Zoons te ontwyken in dees muuren, Van waar hy, met meer moed en met vereende kracht, Het leger van den Graaf zou hebben afgewacht. De dappre Richmond, ras,bemerkend Richards poogen, Sneed hem dien optocht af: hy, vindend zich bedrogen, En dat zyn vyand hem van allen kant befprong, Streed dapper met zyn volk, en, woedend zynde, drong Hy door tot Hendrik, en wist zich een fpoor tebaanen, Ontweldigende een deel ontrolde legervaanen Van 't heir uws dappren Zoons; hier ftroomdeeenzeevan Richard , tot aan zyn' dood behoudende zyn' moed, (bloed. Schoon  iio ELIZABETH WOODEVILLE, Schoon ik zyn legermagt met Barkiey had verhaten, Srreed , met veel minder volk,aan't hoofd van zynSoldaaten, Zo moedig daar zyn heir met hem hieid post gevat, Dat hem het gudzend bloed, waarmee hy wierd befpat; Van 't harnas afdroop, en, daar niets hem kon vertfaagen, Had hy byna de zege op Hendrik weggedraasen. Doch, fïrydende afgemat, door wanhoop overheerd, Na zo veel (lagen, die zyn' arm had afgekeerd, Op helm en beuklaar, door d'in fpyt ontvonkten adel, Wierp hem het brullend ros ,'t welk fteigerde, uit den zadel Dat hy neerplofte in 't zand; waardoor Richard verwoed Zich.'t levenslicht benam en fmoorde in't heilloos bloed. elizabeth. .Myn dierbre Moeder, welk een heil mag ons gebeuren! ,Gy zult na deezen dag niet meer myn leed betreuren! mar ga re th A. Bleef Hendrik in den ftryd van allen ramp verfchoond? t. stanley. 'k Heb hem tot Koning voor het oog des volks gecroond. Hy leeft om u en my de vruchten te doen finaaken ,Van zyne heerfchappy, die 's burgers twist zal ftaaken. Zodra de Dwingeland het licht verhaten hnd , Wierp 't krygsvolk, dat voor hem het (laai heeft opgevat, De waapnen weg, en't heir, door dankbaarheid gedreven , Riep, door het ruim der lucht, „ lang moet vorst Hendrik leeDe vyandfehap hield op, daar't volk elkaar-begroer (ven !" Als vrinden, op wier hoofd men z;nloos had gewoed. De vreugde is ongeveinsd die zy elkaêr betoonen. 'k Be-  TREURSPEL. in 'fc Befloot den Graaf terdont tot Koning te d'