1091 E 9  MAATSCH. DER IÏEDERL. LETTEKK. TE LEIDES. Ca/al. bi Geschenk van Tooneehtukken , 1841.  S T E L L A $ TONEELSPEL « o o a, VÉRLIEFDE N> IN V Y F BEDRYVEN. Gevolgt naar het Hoogduitfche van de Heer g o E t h E» Scüryyet vm WMUr. Te D EVENT E R3 Bï l. a, Ka rsenbergÜj Boekverkooper» 17824   OPDRACHT AAN DRIE M ¥ N E R VRIENDINNEN. 'De beste Vriendfcbap is, ongetwyffeld , die ui: overeenkomft van geftel en caratter haar' oorfprong heeft. Gevoelige Zielen (en die alleen,) kunnen Vrienden zyn; God dank , Myne Vriendinnen, dan is onze Vriendfchap van dien aart; Wy hebben alle gefchreid , alle het zelve gevoeld , toen ik U-lieden myne overzetting van Stella voorlas. Uwe medelydende traarjen waaren de liefftc beloning voor myne moeite. Eerft zette ik alleen over , om U-lieden een' aan^enamen avond te doen doorbrengen; thans wil- • len kundiger Vrienden de uitgaaf, en *t is natuurlyk, dat het Stukje aan myne Vriendinnen werde opgedragen , op wier gevoeligheid een meisje als Stella zo veel recht heeft; De goedkeuring van het gemeen, hoe vleijend ook voor elk menfch, * (want  OPDRACHT. (want wy bezitten immers alle een wei. nigje hoogmoed, Myne lieve Vriendinnen !) zal my minder aandoen, dan het genoegen , van U-lieden , in het openbaar, met een hartelyke oprechtheid om Uwe verdere Vriendfchap te verzoeken en My te noemen Uw7 Vriend De VERTALER. VOOR-  VOORREDEN VAN DEN VERTALER. Dat S t e l t a een meefterftuk van vernuft en gevoel is, kan niemand, met reden, tegenfpreeken; wat vjbkjj 'er, misfchien , ten opzichte der toneel-wetten en kunfiregels op z*u kunnen vitten ; Leezers, die een hart hebben,- zullen den Schryver altoos de traanen dank weiten , die zy , by zyn Stukje, gejlort hebben: ik ten minften heb 'er menige verkwikkelyke traan by gefchreid. ■ Alles, wat een meisje in die eerfle verrnkkelyke , maar kort durende en bedrieglyke, ogenblikken der lief de ooit voelde , heeft Goethe in zyn» Caecilia en Stel la uitgedrukt. De plaatzing zyner perzoonen is kunjlïg, om dat, van vooren beredeneert, het zeker onbedenkelyk moeilyk ■was, deeze droevige geschiedenis in een Toneelspel te vertoonen, en de perzoonen, zo natuurlyk, als in Stel la by eikanderen te Itren- gmbe tweefpraak van Fernando en Lucie aan de tafel in de herberg is my voortreffelyk voorgekomen, om dat daar door een eenvoudig gezegde van Lucie, „ Ik ben toch zonder mannen groot geworden , de overgang zo natuurlyk word ; Doch het geen ik het meejl in de Stella bewonderd heb , is die gelukkige mengeling van liefde en Godsdienft , die in de beide vrouwen * o hecrjcht,  VOORREDEN. heerfcht, vooral in die fchoone plaats , uit het begin van het tweede bedryf, daar Stklla zegt: „ ó God in den Hemel! Uw raadsbefluit is on- doorgrondelyk, Toen ik noch, te mid- ,, den in zyne vuurigfte kusfen, myne oogen tot U wendde , toen myn hart aan het zyne gloeide, en ik met bevende lippen zyne verheven' ziel inademde , en dan , — met traanen van vreugde in de oogen, tot U , ó Al„ machtige! opwaards zag, en uit grond mynes harfcn U bad , —■ Laat ons geluk„ kig , ó Vader! Gy hebt ons zo gelukkig 3, gemaakt." Op diergelyke eene wyze is de liefde in zeer weinige tooneelfpelen gefchilderd, en echter is dit, dunkt my , het juifle middel, om ons (egens de woede der driften te waarfchouwen , en het v»ortreffelyke der zuivere liefde te doen zien. Het Opperwezen heeft ons deeze hartstocht ingefchapen, zy is de dryfveer van duizend fchoone daaden, de fiut der maatfchappy en de bron der gezellige deugden , Wee hem ! die dezelve misbruikt —- •maar gelukkig hy , die te midden in de verrukkeiykjïe oogenblikken , die Zy ons verfcliaft, zyn har\e t»t den Almachtigen wendt , en hem voor die zaligheden zyn' dank toebrengt. Onder het overzetten, dagt ik geduurig, zou Goethe met het fchryven van zyn' Werther tn S t e l l a , hoe geejlig , hoe vernuftig , hoe gevoelig ook gefcheven, aan het gres zyner leeze, ren, die voor 't grootfte gedeelte jonge menfchen zyn, niet meer nadeel, dan voordeel toegebragt liebben 'i Stella en Werther lubben dit gemeen, 4at zy onbegrypelyk aandoenlyk, en daarom vooi  VOORREDEN. gevoelige Zielen , die altoos een weinigje mar het melancolique trekken , gevaarlyk zyn; vooral kan Werther doodelyk weezen voor een' jongman, die in diergelyke of byna dezelve omftandigheden is , en dit wil eene verhitte verbeeldingskracht ons in mze jeugd al ligt diets maaken ; Waarom moet juift de uitkomst van Werther 200 elendig tragiek zyn ? Zou het niet mogelyk zyn, dat iemand , met de gevoeligheid en het hart van Werther, zich aan eene Stille Vriendschap en zagtere aandoeningen met Charlotte gewend had? Werther heeft geen algemeen gevoel van menfchelykheid, die hy veracht is een Duivel, die hy bemind een Engel, en in\zyne verbeelding was Charlotte zeker het voortreffelykjle van alle wezens, op deeze waereld, hierom dan hadt Wer¬ ther Werther kunnen blyven, wanneer hy begrepen hadt, dat zyn leven eene aaneenfchakeling van aangenaamheden en vergenoegens zou geworden zyn , door eene Vriendfchap van dien verheven' aart, als de zyne met Charlotte hadt kunnen worden ; 't Is waar hy beminde haar, jonge zielen vergenten niet gemaklyk de indrukzelen der liefde, het kojl haar veel de Vriend te moeten worden van haar , die zy bemind hebben of noch beminnen , God weet, wat dit kojl! Maar dit is evenwel mogelyk, en had, zeer. wel, natuurlyk gefchilderd kunnen worden. In dit geval hadt men Werther op het punt kunnen brengen van die wanhoopige daad, daar zyn lyden nu mede eindigt, en , wanneer hy 'er van te rug gekomen was, het fchadelyke , het ongelukkige der hevige driften kunnen tekenen , en met zuik etne uitkom.fi hadt Werther oneindig veel nuttiger geweeji, en zachtere aandoeningen hv het hart van den Leezev * 3 na-  VOORREDEN. nagelaaten , die nu , zo hy maar een grein gevoel bezit, by den dood van die armen jongeling verfcheurd word. Een man als Ferhaïdo in de Stella, die zo overvloeit van gevoel voor de liefde en menfehélykheid en echter, zo zonder reden, twee beminlyke vrouwen verlaat, enkel uit woeligheid en zucht ■ tot zwerven, is ongetwyfeld een gevaarlyk voorbeeld , dan ten minjicn , wanneer men hein , niet tegenjiaande alle zyne misdaaden, gelukkig maakt Hier over ftraks nader. De ontknoping van Stella , in het Hoogduitfch, die ik , om deeze voorreden te verkorten , niet WQordelyk zat uitfchryven , is kortelyk deeze : Ferkando is, in wanhoop, op het Toneel, zyne misdaad weegt zwaar op zyn hart, wat zal hy aan Stella , wat aan Caecilia zeggen. ? Caecilia komt by hem , met het verheven bejluil zyne Vriendin, en niet meer zyne erhtgenoote te Zyn , zy wil zich verwyderen. De brieven vim Fernando , en haare Dochter zullen liet geluk van haar leven uitmaaken , Stella zal de be¬ minde, de gelukkige zyn: Fernando, begrypende, dat dit een' koelzinnigen onvoldoenden troost was , waarmede Caecilia haar lyden zocht te verzuchten , wil van dat befluit niets hoeren. Eindelyk vertelt htm Caecilia de gtfehiedenis van een'' Duitfchen Graaf, die , van zyne Vrouw , . naar liet heilige land gereisd , om tegens de ongelovigen te vechten , gevangen , en door de- dochter van zyn' meefter uyt zyne flaverny was verlofl; naderhand gelukkiger hadt hy overwinningen behaald , en was met zyn' buit en msisje naar zyne vrouw te rug gekeerd , die , verre van minyverig , om dat zy haaren man met eene andere moeft deelen, aan het mels-  VOORREDEN. meisje „ de helft aanboodt van hem, die haar geheel toebehoorde," en zo hadt haar onderling geluk bejiaan in één bed , één huis , één graf S Na dit vertelzel komt Stella op het to- ' necl, Caecilia biedt haar ook , ,, de helft aan van hem , die haar geheel toebehoorde ," en kort daar op eindigt het jluk met de uitroep van alle drie, ,, Gy zyt de myne > Gy, Zyt de „ myr.e !" Uit den aart der emftandigheden kwam my voor, dat de uitkomfl van Stella veel tragiker zyn moefi ; Fernando in het bezit te ftellen van twee beminlyke vrouwen die hy , de eene voor , de andere naa verlaat en heeft,' was de ondeugd beloonen ; en zal het toneel ooit dien tiap van nuttigheid bereiken , daar het wezenlyk voor vatbaar is , moet men vooral geene beloonde ondeugd aan het publick vertoonen. 0»k kwam my deeze ontknoping gewrongen en flaauw voor. De moed van Caecilia, haar bejluit om Fernando's Vriendin , niet zyne echtgenote te zyn, het onbaatzuchtige van haare liefde, is verheven, zo het maar niet de kraclit eener vrouw , wier geftel zo zwak is, te boven gaat ? Hoe dit zy , onnatuurlyk en flaauw is het zeker, dat zy , in het woedenjl van haart hartstocht den wanhopigen Perka n d o. dat koelzinning vertelzel van dien Duitfchen Graaf voor prevelt; wie otit dergelyke oogenblikken van hartstoebt gevoeld heeft , bekent graag, met my, dat men in dezelve niet vertelt : waarlyk , de klagende taal van het hart ftemt niet ■met den toon van een vertelzel; behalven dat, twee vrouwen met één man getrouwd, (of met hem als zodanige levende, 't geen ep het zelve uitkomt") by alle befchaafde volken van Europa een ongehoord denkbeeld is: m wie het hart van zyn' leezer wil -1 ;< Y3 . " ' M~  VOORRÉDEN. 'roeren, móet zeker geene denkbeelden befchryven, die hy niet vatten kan; Dat waren de redenen, waarom ik , en om het Jlukje natuurlyker te doen uitkomen, en om aan het zelve eene zedelyke bedoeling te geven , het gtwaagd heb de ontknoping geheei te veranderen, en Fernando door vergift te doen Jierven. Nu kan men 'er, ten minften, de fchadelykheid der driften uit lecren, en de wctardy, die 'er is in het bezit eener deugdzaame echtgenote , eener vrowv, als Caecilia. STEL-  STELLA, TONEELSPEL VOOR VERLIEFDEN IN VYF BEDRYVEN. ,, VAmour nous efl ionnê, pour adoucir nos peines; Jeune homme va tomber av.x pieds de la beauté, Jouis, — mais fans exces, pour jouir a^avantage „ Le plaifir fans nmords efl le fecret du fage; Kêye a"un Mufulman.  T vertooners. Stella. Caecilia, in het begin onder de mam van Mevr. Zommer. Fernando. Lucie. De Rentmeester. De Waardin. Anna. Carel. Een Knegt. i  STELLA, EERSTE BEDRYF. Het Toneel verbeeldt een Herberg; Men hoort een Pojliljon. De Waardin. C*rel! Carel! Carel (uitkomende.) Wat belieft U ? üe Waardin. Waar blyft Gy weer zo lang? Voort — de deur uit, de Poft-wagen komt. Breng de Paffagiers binnen, draag hun koffer, rep U. Hoe ziet Gy weer zo zuur? (Carel gaat heen.) De Waardin (hem naroepende.) Wagt — ik zal ü die lelyke trony wel verzetten. Een waards jonge moet altyd vrolyk, altyd gereed zyn. Zo dra men zulk een' lchobbert meefter maakt, ver. derft hy het. Zo ik immer lult mogt kryeen om weer te trouwen , zou het om deeze reden zyn. Het valt toch iemand alleen te zwaar zulk een' laft behoorlyk te draagen. (Mevr. Zommer en Lücie tn reisklederen 3 en Carel komen in,) A 2 Lu-  |. STELLA Lucie (met een* mantelzak onder den arm tegen CarelJ Laat maar , myn pakje is niet zwaar, maar neem myn Moeder haar' doos af. De Waardin. Uw Dienaareffe , Mejuffrouwen ! Gy komt vroeg aan , anders komt de poftwagen zelden zo by tyds. Lucie. Wy hebben een' luftigen goeden voerman gehad , ik zou de waereld met hem uitreizen: En wy zyn maar met ons beiden , en hebben weinig gepak. De Waardin. Zo het U gelieft te eeten , wagt dan maar een oogenblik, het eeten is noch niet geheel vaardig. Mevr. Zommer. Mag ik U maar om een weinigje foep verzoeken. Lucie. Ik heb geen haaft. Help myn Moeder maar eerft. De Waardin. Zo aanftonds. Lucie. De foep moet vooral recht goed zyn. De Waardin. Zo goed als wy ze hier hebben. (Zy gaat heen.') Mevr.  TONEELSPEL. £ Mevr. Zommer (tegen Lucie.) Nooit kunt Gy uw beveelen laaten; Gy hadt, dunkt my , op weg, wyzer moeten worden; Wy hebben de geheele reis over méér betaald , dan wy verteerd hebben , en in onze omftandigheden — Lucie. Het heeft ons nog niet aan geld ontbroken. Mevr. Zommer. Thans fcheelt het evenwel niet veel. (De boerman komt in.) Lucie. Wel Voerman hoe ftaat het leven ? Gy komt om uw drinkgeld , niet waar? De Voerman. Heb ik niet gereden , als met extrapoft ? Lucie. Ha ! Dat wil zeggen , dat Gy ook wat extra verdiend hebt , niet waar ? Gy zult myn Lyf-koetzier worden , zo dra ik paarden houde. De Voerman. Ook zonder paarden ben ik tot uw* dienft, Juffrouw ! Lucie (hem het drinkgeld gevende?) Daar! De Voerman. Ik bedank U Juffrouw ! Gaat Gy niet verder ? A 3 Lu-  i STELLA Lucie* Wy blyven voor als noch hier. De Voerman. Adieu '. (Hv gaat heen.) Mevr. Zommer. Ik zie aan zyn gezicht , dat Gy hem te veel gegeven hebt. Lucie. Waarom zou hy nu knorrig van ons afgaan , hy is de geheele reis over zo vriendlyk geweeft. Gy zegt my altyd, dat ik eigenzinnig ben , baatzuchtig ben ik evenwel niet ? Mevr. Zommer. Ik bidde Ü, Lucie, leg myne woorden niet verkeerd uit; Uwe openhartigheid en edelmoedigheid doen my vermaak , maar deeze zyn alleen maar deugden , daar zy te pas komen. Lucie. Deeze plaats bevalt my wonder wel, Mama ; zou dat huis hier tegen over niet van de Mevrouw weezen , daar ik ga dienen ? Mevr. Zommer. 't Is my hef, Lucie ! dat de plaats uwer beftemming U aangenaam is. Lucie. Stil zal het 'er wel zyn , dat merk ik al, want het is 'er net als zondags in de Steden , — maar Mevrouw heeft een' fchoonen tuin , en zy is een' hupfche "Vrouw,  TONEELSPEL. ? Vrouw , zegt men ; Wy zullen zien , hoe het ons gelukt ; Wat fcheek U, Moeder waarom wendt Gy uw gezicht van my af? Mevr. Zommer, Laat my , Lucie ! gelukkig Meisje ! die U niets te herinneren hebt ; Ach ! eertyds was het anders met my ! Niets valt my 1'mertelyker, dan in een herberg te gaan. Lucie. Gy vindt ook overal aanleiding om U te kwellen. Mevr. Zommer. En overal vind ik 'er reden toe. Ach« myn Kind ! hoe geheel anders was het weleer , toen uw Vader noch met my reisde, toen wy in de ruime waereld het genot hadden van den fchoonften tyd van ons leven ; ó Die eerfte jaaren van onzen echt! — Toen was alles nieuw voor my4 ' In zyne armen konde ik duizend ongelukken te boven komen, — daar mv de minfte kleinigheid door zyn geeft, door zyne liefde opmerkenswaardig wierd. Lucie. Ik mag ook wel graag reizen. Mevr. Zommer. En wanneer wy, naa eenen heeten dag, naa uitgeftaane gevaaren en üegte winterwegen , zomtyds in noch erger huizen, dan dit intraden, en het zuivere genot A 4 der  8 STELLA der eenvoudigheid famen (maakten, famen op een' houten bank een geringe maaltyd met aard-appelen of panne-koeken deeden , — ö Myn kind ! toen was het anders met my — Lucie. 't Is nu ten minlten tyd , om hem te vergeeten. Mevr. Zommer. Weet gy wat het zeggen wil , — vergeeten ? Goed meisje ï Gy hebt, God dank , noch niets verlooren , dat men niet vergeeten kan , — federt het oogenblik , dat ik ontdekte , dat hy my Verbaten hadt, — is alle vreugde, al het geluk van myn leven verdweenen, — ik wanhoopte , — myn krachten begaven my, — ik miste myn' befchermengel. — IMaauwlyks kan ik my dien fchrikkelyken toeltand meer herinneren. Lucie. Ik weet 'er ook weinig meer van, dan dat ik voor uw bedde zat , en fchreide , om dat ik U zag fchreijen ; het was in de groene kamer op het kleine bedde , het heeft my altyd van die kamer gefpeeten , toen wy d?.t huis moeften verkoopen. v Mevr. Zommer.. Gy waart maar zeven jaar oud , Gy kond' niet voelen * hoe veel Gy ver'loort. Au.  TONEELSPEL. 9 Anna (komt met de Joep) en De Waardin. Anna. Hier is de foep v«>ov Mevrnuw. Mevr. Zommer, Ik dank U meisje ! {tegen de Waardin) Is dat uw Dochtertje ? De Waardin. Myn Stiefdochter , maar om dat zy zo braaf is, vervult zy my het gebrek aan eigen' kinderen Mevr. Zommer. Gy fchynt in d rouw"? De Waardin. Over myn' Man , dien ik voor drie maanden verlooren heb : Wy zyn noch naauwlyks drie iaaren gerouwd geweeft. Mevr. Zommer. Gy zyt evenwel vry getrooli. De Waardin. ó Mevrouw ! iemand als ik heeft zo weinig tyds, om te i'chreijen , als zommigen om te bidden ; dat gaat hier zondags en werkdagen door , het moet juift gebeuren , dat ons de Dominé op den text brengt, of dat wy een lykltaatfie zien: Maar daarom gaat het ons wel van harten. — Caref geef een paar fervetten , en leg ze hier aan het eind van de tafel. Lucie. Van wien is dat huis hier tegen over ? A 5 Uk  iq STELLA. De Waardin. Van onze Mevrouw de BaronneÜe, Eene .allerliefïle Vrouw. Mevr. Zommer. 't Is my lief, dat ik van eene nabuure hoorc bevestigen , 't geen my reeds van vreemdelingen verzekerd is. Myn dochter gaat by haar dienen. De Waardin. Deeze Juffrouw! Lucie. Wel — Ta — De Waardin. Ik heb gehoord , dat zy een Kamenier verwachtte : maar kunt Gy befluiten , om te gaan dienen ? Lucie. Als zy my aanftaat en een goede Vrouw is , waarom niet ? Als ik toch^ eens dienen moet, wil ik naar myn' jmaak dienen. De Waardin. Gy moeft een' wonüerlyken finaak hebben , zo zy U niet geviel, men kan haar niet zien , zonder 'haar lief te hebben ; ja — als myn meisje volwaflen geweeft 'was, zou my die dienft niet ontgaan hebben. Anna. Als gy haar maar eens ziet, — Zy is zoo lief, — Gy zoudt niet gelooven, hoe zy naar u verlangt: — Zy houdt zeer veel van  TONEELSPEL. II van rny: Wilt Gy niet naar haar toe gaan, ik zal u begeleiden. Lucie. Ik moet my eerft een weinigje in order maaken, en ik wil ook noch eeten. Dan loop ik 'er eens gaauw heen, Moeder! ik zal Mevrouw zeggen, dat. de Juifrouw gekomen is. De Waardin. Doe dat Kind! Mevr. Zommer. En zeg haar, dat wy voort na den eeten komen zullen. . ^ {Anna gaat hun.) De Waardin. Mvn meisje houdt buitengemeen veel van haar, ook is zy de befte ziel van de waereld, en haar meefte vermaak heeft zy met kinderen, zy leert ze allerhande handwerken en zingen ; zy laat zich van boeren meisjes oppaffen , tot dat zy in ha zyn om te gaan dienen, en dan bezorgt zy haar een goeden dienft, — en hier mede verdrvft zy den tyd federt baar gemaal weg is ; 't Is onbegrypelyk hoe zy , m haar ongeluk, noch zo vriendelyk, zo goed blyft. Mevr. Zommer. Is zy niet weduwe? De Waardin. God weet het. Sedert drie jaaren is haar ge-  I2 STELLA gemaal weg, en men hoort of ziet niets van hem : Ach! Mevrouw! zy hadt hem zo lief. Myn man zaliger kon niet ophouden als hy er van begon te vertellen, — en ik zeg het zelve ook, daar is geen beter hart in de waereld ; Alle jaaren, op èen dag, dat zy hem voor het laatft zag, fluit zy"zich op, en laat geen men'.ch by zich komen: En als men haar zomtyds eens van hem hoort praaten, Ach! Mevrouw ! dat moet iemand door de ziel gaan. Me vb. Zommer. Die ongelukkige ! De Waardin. Daar wordt verfchillend over de zaak gel'proken. Mevr. Zomer. Hoe meent Gy dat? De Waardin. Men zegt zulke dingen nies; gaarne. Mevr. Zommer. Ik bidde U. De Waardin. Als gy my niet verraden wilt, zal ik het U vertrouwen : 't Is nu iets meer dan agt jaaren geleeden, toen zy hier kwamen; zy hadden'dit riddergoed gekogt, — niemand kende hen ; men noemde hen Genadige Heer , en Genadige Vrouw , en in 't algemeen hieldt men hem voor een officier, die in vreemden krygfdienft ryk gewar-  TONEELSPEL; 13 worden was, en hier in itilte wilde koomeri leeven : Zy was toen zeer jong, niet ouder dan zeitien jaar , en Ichoon als een Engel. Lucie. Dus is zy tegenswoordig niet meer dan vier en twintig. De Waardin. Voor haare jaaren heeft zy genoeg uitgedaan : Zy had één Kind, — het is vroeg geftorven , — in haar tuin heeft zy zyn graf van eenvoudige zooden laaten maaken , — federt haar gemaal weg is, heeft zy rondom het zelve eene kluizenaars woning aangelegd, en haar eigen graf naait dat van haar kind laaten heitellen ; Myn Man zaliger was reeds op zyn' jaaren en niet ligt aangedaan , maar hy ver* haalde niets liever, dan van het geluk van die beide menl'chen, zo lang zy hier te famen leefden: Men wierd een ganfch ander menfch, zeide hy, als men maar zag , hoe veel zy van eikanderen hielden. Mevr. Zommer. Myn hart wordt om haar bewogen. De Waardin. Maar zo gaat het : Men zeide , de man hadt wonderlyke denkbeelden gehad, ten minden hy kwam nooit in de kerk, cn menfcheu, die geen Godsdienft hebben , geloven aan geen God, en houden zich aan geene orde; Op 't onverwagft hoort  14 STELLA hoort men zeggen; De genadige Heer is weg. Hy was vertrokken en is nooit weer gekomen. Mevr. Zommer (ter zyden.) Eene juilte tekening van myn geheel noodlot. De Waardin. Elk hadt de mond 'er vol van. 't Was juift in dien tyd , toen ik als eene jonge vrouw hier kwam woonen; op St. Michiels dag zyn het drie jaaren, — de een zeide' 'er dit , de andere dat van , men luifterde elkander in de ooren , dat zy niet getrouwd zouden zyn ; — Maar verraadt my toch niet, — Hy zou een voornaam Heer zyn , zegt men; haar van haare Ouders weggevoerd hebben , en al zulke praatjes meer , ]a , Mevrouw ! als een jong Meisie eens tot zulk een Hap komt, moet zy het al haar leven bezuuren. (Anna komt in.) Anna. Mevrouw laat U verzoeken , dat gy aanftonds by haar komt, zy wil U maar een oogenblik fpreekcn , maar zien. L o c i e. Met deeze kleederen kan ik 'er niet gevoeglyk gaan. De Waardin. Gaa maar vry heen , ik verzeker U, dat zy daar geen acht op geeft. Lu.  TONEELSPEL. i| Lucie (tegens Anna.) Wilt Gy met mv gaan , Meisje? Anna. Van harten gaarne. , Mevr. Zommer (tegens Lucie.) Lucie ! hoor eens! (De Waardin verwyderl zich.) Mevr. Zommer. Verraad om 's hemels wil ons noodlot en myn' toettand niet, Lucie, en wees eerbiedig jegens haar. hlh Lucie (in fiteO Laat my maar begaan , „ Myn Vader „ was een koopman, — is naar Amerij5 ka , — is dood, — en daar door „ zyn onze omftandigheden —" Ik heb dat liedje zo dikwyls gezongen , (overluid) Wilt gy niet wat gaan rusten ? Moeder , gy hebt het nodig, de Juffrouw zal U wel een kamer met een bed aanwyzen. De Waardin (tegens Mevr. Zommer.) Ik heb een aartig klein kamertje aan -den tuin , (tegens Lucie) ik hoope dat U de genadige Vrouw wel zal bevallen. (Anna en Lucie gaan af.) Mevr. Zommer. Myn dochter is noch zo wat uitgelaaten. De Waardin. Dat is der jeugd eigen, die dertele luimen zullen wel bedaaren. Mevr.  j6 stella Mevr. Zommer. Zo veel te erger. De Waardin. Kom, Mevr. >uw ! wil ik II uwe kamer wyzen. (Zy vertrekken.) {Men hoort een Poftiljon b/aazen.) Fernando (in Officiers klederen) en Een Knegt. De Knegt. Zal ik aanftonds weer laaten infpannen, en uw goed oppakken. Fernando. Gy zult het hier brengen , zeg ik U , hier, wy gaan niet verder, hoort Gy ? De Knegt. Niet verder ! Zo even zeide myn Heer van Ja — Fernando. Laat U een' kamer wyzen , zeg ik , en breng myn goed daar op. (De knegt gaat heen.) Fernando (alleen0 (Hy gaat aan 't venfterf) Zo zie ik U weder ! — Hemelfch gezicht ! Zo zie ik U weder , Schouwplaats van alle myne gelukzaligheid ! Hoe Uil is het geheele huis, — Geen ventter open , — Hoe eenzaam , die gallerie s daar wy zo dikwyls te famen zaaten , —Merkt Gy het, Fernando ? het_ kloollerachtig' aanzien van uwe wooning, — Ho» vleit dat uwe verwachtingen, —- Ach!  TONEELSPEL. ïj Ach ! zou in eenzaamheid Fernando haare gedachten , haare bezigheid zyn , —- En heeft hy het van haar verdiend ? O ! 't is even of ik uit een' langen, akeligen dood-flaap op eens weder in het keven ontwaake , zo nieuw, zo beduidend is alles voor my , — deeze boomen , gindiche bronnen , noch alles , alles i —■ Het water liep, iuift als nu* uit dezelve bronnen , toen ik het, ach! hoe veel duizend maaien met haar, vol van gedachten, uit ons venfter bèfchouwde , en wy , elk voor zich , met ftille aandacht, het in deszelfs loop nagluurden. Zyn geruifch is melodie voor my, verrukkende melodie ! En zy — zy zal dezelve zyn ! — Ja Stella , Gy zyt niet Veranderd, — dat zegt my myn hart, — Hoe flaat het zelve uw hart te gejnoet! — Maar ik wil niet, — ik durf niet, — ik moet bedaaren , — my eerft overtuigen dat ik vvezenlyk hier ben, — dat het'geen droom is , die my beurtlings" flaapende en waakende uit verargelegene landen hier heen gevoerd heeft. Stella ! Stella ! ik kome ! voelt Gy myne nadering niet, — voelt Gy niet, dat ik in uwe armen alles , alles vergeeten moet? — En zo Gy om 'my zweeft, dierbaare fchim van myne ongelukkige vrouw ! vergeef my! verlaat my ! — Gy zyt heenen , zo laat mv dan U vergeeten, in de armen van dien B En-  18 STELLA Engel alles vergeeten , myn noodlot, myn verlies, myne ongelukken. — lk ben zo naby haar, en noch zo verre van haar, — en in één oogenblik. —> lk kan niet — Ik kan niet, 6 overmaat van aandoeningen ! Laat my adem fcheppen , — of ik verdikke aan haare voeten. (De Waardin komt in.) De Waardin. Gelieft het U te eeten , Myn Heer ? Fernando. Hebt ge iets in gereedheid? De Waardin. 6 Ja, daar wordt maar gewagt naar eene Juffrouw, die hier tegen over by de genadige Vrouw gegaan is. Fernando. Hoe vaart de genadige Vrouw? De Waardin. Kent gy haar? Fernando. Voor eenige jaaren ben ik dikwyls by haar geweed. Hoe maakt het haar gemaal ? De Waardin. Dat weet God. Hy is weg. Fernando. Weg! De Waardin. Ja waarlyk ; hy heeft dat lieve menfch verhaten : God vergeev' het hem. F er-  TONEELSPEL. 19 Fernando. Zy zal zich zekerlyk nu reeds getroolt hebben^ De Waardin. Zo gy dat meent, moet gy haar weinig kennen : zy leeft ingetogen als een' nonne, zo lang als ik haar gekend hebbe ; zy ziet zelden vreemden , en zelf' wil zy haalt geen bezoek hier uit het dorp ontvangen. Zy leeft zo in ltilte met haare dienftboden heen , de kinderen hier ömftreeks houden alle veel van haar, en, niet tegenftaande haare ongelukken 3 is zy altyd vriendelyk , altyd lief. Fernando. Ik wil haar eens gaan bezoeken. De Waardin. Doe dat. Zomtyds laat zy ons ook wel verzoeken, de Amptmans-vrouw, de Predikants-vrouw en my, en fpreekt met ons over allerhande zaaken. Doch wy hoeden ons zorgvuldig, om niet van haaren man te fpreeken ; evenwel is dit ééns gebeurd, — maar gy hadt moeten zien, hoe wy alle ontroert waaren , toen zy van hem begon te fpreeken , hem prees , en Ichrcide ; Wy moeiten alle mêe fchreijen als kinders , en konden haalt niet weer tot bedaaren komen •Fernando (ter zyden.) Van deeze traanen zyc Gy de oorzaak, B 2 Elen-  ,, STELLA Elendige! (overluid) Is myn' knegt een kanier aangewezen ? De Waardin. Op numero a in de eerfte verdteping ; Carel! wys Myn Heer zyn kamer eens. {Fernando en Carel hinnnen.) {Lucie en Anna komen het.huis in.) De Waardin (tegen Lucie.) Wel nu Juffrouw , hoe is 'het gegaan? Lucie. 't Is een lief wyfje, daar ik zeer wel mede zal kunnen omgaan : Gy hebt my niets te veel van haar verteld : Zy heeft my niet ■willen laaten gaan, voor dat ik haar beloofd had , voort na den middag met myn moeder weerom te komen. De Waardin. Dat hebbe ik wel gedagt: Wilt ge nu gaan eeten ? Daar is, zo eeven , noch een mooy lang Officier aangekomen ; als gy 'er niet bang voor zyt, zou hy met U kunnen eeten. Lucie. In 't minfte niet: lk heb liever met Soldaaten , dan met anderen te doen ; Zy zyn althands niet gewoon zich te vermommen , dat men de goeden en de kwaaden niet ten|eerften zou kunnen kennen. Slaapt myn' moeder ? De Waardin. Ik weet het niet. Lu-  TONEELSPEL. 21 lucie. Ik zal het eens gaan zien. (Zy gaat heen.) * De Waardin. Carel! daar hebt ge al weer het zout-vat vergeeten, en de glaazen, — Ik fmeet ze U, waaragtig, aan den kop inftukken, in dien gy zo veel waardig waart, als zy kosten! (Fernando komt in.) De Waardin (tegen Fernando) De Juffrouw is zo weer te huis gekomen , en zal daadlyk aan tafel zyn. Fernando. Wie is zy ? De Waardin. Ik kenn' haar niet; Zy 1'chynt van goede afkomft te zyn , maar is arm : Zy gaat by onze Mevrouw dienen. Fernando. Is zy jong? De Waardin, Zeer jong en fnibbig. Daar moeder is ook hier. (Lucie komt.) Loc ie. Uw' dienaaresfe ; Myn Heer ! Fernando. Ik ben wel gelukkig zulk lief gezelfchap aan tafel te treffen; (Lucie neigt.) De Waardin. Wilt gy hier gaan zitten , Juffrouw ! en gy daar, Myn Heer! bJ B j F er-  w STELLA Fernando (tegen de Waardin.') Zullen wy niet de eer hebben van uw gezelfchap, Mejuffrouw ? De Waardin. Ik hebbe geen' tyd ; als ik niet werkte, zou hier alles in 't riet loopen. (Zy gaat heen.) Fernando. Zo heb ik 'het geluk van een téte a tète ? Lucie. Als de tafel tuffchen beiden blyft, mag ik het lyden. Fernando. Naar ik hoore, hebt gy befloten Mevrouw de Baronnesfe gezelfchap te gaan houden? Lucie. Ik moet wel! Fernando. Wel, meisje lief! niy dunkt het zou U aan geen gezelfchap behoeven te ontbreeken , dat nog aangenaamer was, dan dat van Mevrouw de Baronnesfe. Lucie. 't Is my om 'zulk gezelfchap niet te doen. Fernando. Op uw eerlyk gezicht af? Lucie. Ik merk , Myn Heer, dat gy net zyt als alle mannen. Fer-  TONEELSPEL. =3 Fernando. Dat wil zeggen? Lucie. Op zeker punct yslèlyk hovaardig; Gy heeren denkt, dat men U niet misten kan ; En ik weet evenwel niet, ik ben doch zonder mannen groot geworden. Fernando. Hebt gy dan geen' Vader meer ? Lucie. Ik herinner my naauwlyks, dat ik 'er een' gehad hebbe , ak was noch zeer iong, toen hy ons verliet om een reis naar Amerika te doen, en zo wy hooren, zou zyn fchip vergaan zyn. Fernando. En gy fchynt "er zo weinig over aangedaan ? Lucie. Zou ik niet? Ik heb weinig van zyne liefde genooten, en fchoon ik hem welvergeeve , dat hy ons verlaaten hebbe, (want wat Itelt een menfch boven zyne vryheid) zo wenfchte ik toch niet in de plaats van myne Moeder te zyn, die van droefheid vergaat. Fernando. En gy zyt zonder hulpe, zonder onderfteuning ? Lucie. Wat behoeve ik die ? Ons vermogen is alle dagen kleiner geworden, en ik in tegendeel eiken dag grooter, en ik ben met ö B 4 he-  24 STELLA bevreesd , dat ik niet in ftaat zal zyn myn' moeder te kunnen onderhouden. Fernando. Uw moed verwondert my. Lucie. ö Myn Heer! dien krygt men: als men dikwyls op het punct van zyn' ondergang geweeft is, en zich telkens weer gered ziet, dat geeft een zeker vertrouwen. — Fernando. Daar gy uwe lieve moeder niets van kunt mededeelen ? Lucie. Zy is het ook maar alleen, die verlooren heeft, niet ik; ik weet het mynen vader dank , dat hy my het leven gegeven hebbe , want ik leeve gaarn , en vergenoegd , maar zy , — die alle de hoop van haar leven op hem gefteld heeft, hem de bloem haarer jeugd opgeofferd , — en nu verlaaten , op éénmaal verlaten is, — het moet akelig zyn , zich verlaaten te zien : ik kan 'er niets van zeggen , — Gy fchynt te peinzen ? Fernando. Ta , Myn' waarde! die hier op de waereld is, verheft , — (Hy ftaat pan tafel op.) maar hy gewint ook, en zo onderhoudt God zyn moed, — (Hy neemt haar by de hand.) Gy hebt my verwondert, ö Myn Kind! hoe gelukkig! —- lk ben pok in tic waereld , veele, zeer veele van myne  TONEELSPEL. 25 ïnyne verwachtingen — vermaaken , — Het js doch altyd — En — Lucie. Wat meend Gy ? Fernando. Alles , Meisje', de beste , hartelykfie wenlchen voor uw geluk. (Hy kuft haar, de hand en gaat hee#.) Lucie. Dat is een wonderlyk menfch , maar hy fchynt goed te zyn. B 5 TWEE-  26 STELLA TWEEDE BEDRYF, Stella Een Knegt. Stella. Ga heen fchielyk, zeg haar dat ik haar opwagt. De Knegt. Zy heeft beloofd aanftonds te komen. Stella. Gy ziet immers, dat zy niet en komt, Ik heb dat meisje recht lief, zeg haar , dat haar' moeder mede moet komen. (De knegt gaat heen.) Stella (alleen,) lk kan naauwlyks langer naar haar wagten , welke wenfchen , welke verwagtingen zyn het, die zich in dit hart opdoen, als hier zo eene vreemde kleding aankomt ? — Stella! Gy zyt een kind , — maar waarom zoude ik niet beminnen ? ik heb veel nodig om de behoeftens van myn hart te vervullen , veel , arme Stella ! zeer veel! — Weleer toen hy U noch beminde , noch in uwen lchoot lag , — kon één zyner lonken uwe geheele ziel vervullen, — En nu — ö God in den Hemel uw raadsbefluit is ondoorgrondelyk , — toen ik noch te midden in zyne vuurigfte kusfen myne oogen tot U wende , toen myn hart aan het zyne gloei-  TONEELSPEL. 27 gloeide , en ik met bevende lippen zyne verhevene ziel inademde, en dan met uaanen van vreugde in de oogen tot U, 0 Almagtige ï opwaards zag , en uit grond myiis harten U bad: Laat ons gelukkig blyven , 6 Vader ! Gy hebt ons zo gelukkig gemaakt. — Maar — het was uw wil niet; —• (Zy gaat een oogenbik , peinzend } heen en veer „ Taart fchielyk uit en drukt met haar hand tegen het hart) Neen ! Fernando ! Neen ! dit is geen ver- ^ (Mevr. Zommer en Lucie komen in.) Stella. Nu heb ik U hier, lief meisje , gy zult de myne zyn , ik dank U , Mevrouw voor het vertrouwen , met het welk gy my dien lchat overlevert, (tegens Lucie). Lieve ! ik ken U al — die ongeveinsde wezenstrekken zyn goede tekenen , — Mevr. Zommer. Zo voelt Gy welk een waardig pand ik by U te rug laate ? Stella {na dat zy Mevr. Zommer eenigen tyd fterk aangezien heeft.) Vergeef my , Mevrouw ! men heeft my uwe gefchiedenis berigt, ik weet, dat ik vrouwen van eene goede familie voor heb , maar uw ongeluk heeft my ontrteld , — in dit eerde oogenblik voel ik vertrouwen en eerbied voor U. Mevr.  28 STELLA Mevr. Zommer. Maar ! Genadige Vrouw ! Stella. Geene verontfchuldigingen — Wat myn hart voelt, bekent myn mond gaarn, —— lk hoore gy zyt niet wel — Hoe gaat het U ? -— gaa zitten , — Mevr. Zommer. « Maar Mevrouw ! de reis in deeze fchnone lente dagen , het ontkomen der gevaaren , deeze zuivere zegenryke lucht , die zich reeds zo dikwerf voor my met nieuwe verkwikking vervuld heeft, dat alles heeft zo eene vrolyke lieve uitwerking op my gedaan , dat zelf de herinnering van verloren vreugde een aangenaam' gevoel voor my geworden is, en ik het beeld der gulden tyden van myne jeugd en eerfte liefde voor myne ziel heb zien verfchynen , —' Stella. Ja , — die eerlte dagen der liefde! —, Neen ! verrukkelyke tyd , Gy zyt noch niet ten hemel, van waar Gy op deeze aarde zyt neergedaald, teruggekeerd," — ieder hart kan U noch gevoelen in die oogenblikken , daar de eerfte{ bloem] deiliefde zich ontfluir. — Mevr. Zommer (haar by de hand vattende.) Hoe groot! Hoe lief! Stel-  TONEELSPEL. 29 Stella. Uw aangezicht gloeit als het aangezicht van een' Engel, uwe wangen kleuren. Mevr. Zommer. En myn hart — Ach hue klopt het, hoe zwelt het voor U ! Stella. Gy hebt bemind? lk dank U, ö God! dat gy my één menfeh hebt doen ontmoeten , dat my verttaan kan, — dat^by myne ongelukken niet koel blyft , — 't is onze eigene fchuld niet, dat wy zo zyn. Hoe veel heb ik niet gedaan ? niets onbezocht gelaaten , — Wat Tiielp het ? het moeit zo , — juilt zo zyn , — en geene waereld , — niets op deeze waereld, — Ach' de beminde is overal, — alles is voor den geliefden — Mevr. Zommer. Gy hebt een hémel Ich hart. StellA. Eer ik 'er om denke , weer zyn beeltenis voor oogen, — zo richte hy zich op in dit of dat gezelfchap , en zag naar my om. — Zo kwam hy over het veld aanfpringen en wierp zich aan de deur van den tuin in myne armen. — Daar zag ik hem uit ryden. — Daar uit -— en hy kwam weder. — Keer ik met myne gedachten in het gewoel der waeVeld, — ik vind 'er hem. Als ik in den fchouwburg zat, was ik zeker , dat waar hy  30 STELLA hy ook mogt weezen , ik mogt hem zien of niet, hy elk myner bewegingen opmerkte en goedkeurde, myn opftaan ; myn nederzicten. —- lk heb gevoeld, dat het fthudden van mynen veder-bos hem meer aantrok , dan alle de lonken, die men van alle kanten op hem wierp , en dat alle rhufyk niet anders was, dan een famenftemming met dat eeuwig lied van zyn hart; „ Stella ! Stella ! hoe lief zyt gy my."* Lucie. Kan men eikanderen zo lief hebben ? Stella. Vraagt Gy dat meisje , ik kan 'er U niet op antwoorden , — Maar waar onderhoude ik U mede , kleinigheden , gewichtige kleinigheden. — Waarlyk men is maar een kind , en men is 'er zo wel by , juift als de kinderen , die zich agter een doek vei bergen , en piep roepen , op dat men haar zoeken zou, — Ach ! hoe veel koft het niet, het valt befluit te neemen , het voorwerp onzer liefde , 'dat ons beleedigd heeft, te vergeeten —1 Hoe ras verliezen wy alle fterkte van onzen geeft in zyne tegenwoordigheid. — Hoe woelt het in onzen boezem af en aan, en komt ten laatften op een kus, een drukken der handen uit. Mevr. Zommer. Hoe gelukkig ! Gy leeft noch geheel in  TONEELSPEL. 3i in het warm gevoel van jeugdige reine liefde. Stella. Een eeuw van droefheid en fmert kan niet opweegen tegen de zaligheid van dien eerften aanblik, dat beven, dat Hameien, dat naderen en wyken, dat vergeeten van zich zelfs , dien eerften vlugtigen vuurigen kul'ch , die eerfte hartelyke omarming , Mevrouw ! Gy verbleekt, wat is het myn'* dierbaare ? Mevr. Zommer. ó Die mannen . die mannen. Stella. Zy maaken ons gelukkig, en elendig , met welke voorgevoelens van zaligheid vervullen zy ons hart., welke nieuwe onbekende gevoelens verwarmen het, wanneer hunne woedende drift zich elk, elk onzer zenuwen mededeelt, — Hoe dikwyls heeft alles aan my gezidderd en gebeefd, wanneer hy in onhandige traanen het lyden van eene waereld aan mynen boezem uitfchreide ! — lk bad hem om Gods wil zich te matigen, vergeeffch! Tot in 't binnentte merg deelde hy my de vlammen mede, die zyne ziel doorwoelden. Zo wordt het arm meisje van top tot teen gevoel, geheel hart, en waar is dan de hemelsftreek, daar zy vry ademen, daar zy verlichtenis vinden kan. Mevr.  3* STELLA Metr. Zommer; Wy gelóoven den mannen , — In die oogeblikken van drift bedriegen zy zich zeiven , waarom zonden wy dan niet bedrogen worden ? Stella. Mevrouw ; Daar vak my eene gedachten in; Wy willen voor elkander dat geene zyn,' wat zy voor ons hadden moeten wezen: Wy blyven by eikanderen, — Uwe hand , — van dit oogenblik at' laat ik U niet gaan , Lucie. Dat kan niet lukken. Stella. Waarom niet ? Lucie ! Mevr. Zommer. Myn' dochter voelt — Stella. 'Er legt geen weldaad in dit voorftel ,< voelt Gy niet , welk eene weldaad het voor my is, zo Gy by my blyft ? Ach! ik durf niet alleen zyn, ik hebbe alles gedaan , myn waarde , ik heb my wildbaan en honden aangefchaft, ik leere kleine meisjes breiden , en naaijèn ; enkel , om maar niet alleen te zyn , om maar iets voor my te zien , dat leeft en toeneemt ( — en dan , wanneer in een' vrolyken warmen lentemorgen het goede Opperwezen my myn' fmart een weinig minder doet gevoelen , wanneer ik geruft ontwaake, en de lieve zon op myne bloei- jeu-  TÖNEËLSP EL. 33 jende hoornen fchynt, en ik my een weinig bekwaam gevoele voor de bezigheden van den dag, — dan loop ik, een' tyd lang, herom , werke en zette myn volk aan , en dan , in de vryheid van myn harte , danke ik , overluid , den Schepper voor dat gelukkig oogenblik. Mevr. Zommer. Och ja , Mevrouw , ik voel het, bezigheid en weldadigheid zyn een gave des hemels, eene 1'chadeloosttelling voor ongelukkige verliefde harten. Stella. Schadeloosftelling , neen — een verruiling van iets gerings voor een voortreffelyk verloeren goed , — voor verloore11e liefde is geen fchadeloosftelling ! Ach ! . wanneer ik dikwyls van gedachten in gedachten zinke , vrolyke droomen der vergankelykheid voor myne ziele brenge, my met het voorgevoel van een troollelyk toekomend vleije , en zo mynen tuin , in de maanefchyn , op en neder wandele; wanneer het my dan op eens aangrypt, — aangrypt , die elendige gedachte , dat ik alleen ben, vergeeffch naar alle vier winden myne armen uitftrekke , zo overluid het verhevene der liefde uitboezeme , dat my dunkt de maan moert naar beneden komen , en dan — dat ik alleen ben , dat my geene ftem uit het bofch C ant-  s4 STELLA antwoordt, de Herren koel over myne fmart heen fchynen, en op éénmaal het graf van myn kind aan myne voeten — Mevr. Zommer. Hebt Gy een kind gehad? Stella. Ja, Myne beste , o God moest gy my ook die zaligheid doen genieten , om my haar gemis zo veel levendiger te doen gevoelen , om my een' bitteren kelk over myn ganfche leven te bereiden. Als my zo een boere meisje , barvoets, in myn laan te ge moet loopt, en my met eenen onfchuldigen glimlach een kushand toewerpt , doordringt het my merg en gebeente. Ach! denk ik, zo groot was myne Mina ook reeds ! met een beangftigd hart beur ik het kind op, zoen het hon« derdmaal.' Myn hart wordt vericheurd , de traanen vlieten langs myne wangen, en ik gaa zuchtende heen. Lucie. Gy hebt evenwel nu ook veel minder bezorgdheid. Stella. QZy flreelt Lucie.) Als ik noch maar voelen kan , hoe ysfelyk die oogenblikken waren. Daar lag het kind voor my, afgeplukt was de roos , — en ik , ik ftond — verfteend in 't binnenfte myaes boezems, zon-  TONEELSPEL., 3§s zonder fmart , zonder bewultheid , — ik (tond; üe minne nam het kind op, drukte het aan haar hart, en riep op eenmaal uit, Het leeft! Het leeft ! ik viel op haar , om haar hals , met duizend traanen viel ik op het kind , aan haare voeten. Ach ! — en zy had zich bedrogen , dood lag het daar , en ik 'er naait in de ysielyklte vertwyfFeling. (Zy valt in een ftoel.) Mevr. Zommer. Wend uwe gedachten van deeze treurige toneelen af. Stella. Neen , 't is goed, zeer goed voor my, dat myn hart lucht krygt, dat ik alles uit kan boezemen, wat my zo benaauwt: Ja! zo ik eens begin op te haaien van hem, die alles voor my was, — die, — maar gy zult zyn portrait zien, — zyn portrait Ach ! my dunkt , dat elk , die zyne beeltenis ziet , een fchets heeft van alles wat men voor hem voelen, of van hem zeggen kan. Lucie. Ik beu 'er nieuwsgierig naar. Stella (opent haar Cabinet en leidt V Mevr. Zommer en Lucie in.) Hier myne waarder. , hier. Mevr. Zommer. 6 Myn God! J C 2 Stel-  j6 STELLA Stella, Zo, zo, en nog niet het duyzendfte gedeelte van het geene hy- zelve was. Dit voorhoofd, die zwarte oogen, deeze bruine lokken , dit ernftig weezen , Maar de fchilder kon die liefde , die vriendelykheid niet uitdrukken, die op zyn gelaat lag, als hy de geheymen zyner ziel in deezen boezem uitftorte , ó Myn hart , die kunt Gy alleen gevoelen. Lucie. lk ontftel 'er van Mevrouw ! Stella. Dat is een man ! Lucie. Ik moet U zeggen , dat ik deezen middag met een Cfficier in de herberg gegeten heb , die deezen Heer gelykt; waarlyk hy is het zelve , ik wil 'er myn leven onder verwedden. Stella. Van daag ? — Gy bedriegt U meisje, — Gy bedriegt my ! Lucie (het portrait na* der beziende.) Van daag , ik verzeker het U : alleen was die ander wat meer van de zon verbrand. Hv is het, Hy is het. Stella (trekt aan de Schel.) Lucie ! myn hart fpringt op. lk wil 'er heen ! Ik wil 'er heen! Lu- i;  TONEELSPEL. 3? Lucie. Dat zal niet gèvoeglyk zyn. Stella. Gevoeglyk -— o myn hart. (een Knegt komt in) Willem ! gaa aanftonds hier tegen over in de herberg , aanftonds. Daar is een Officier, die zou , —■ die is, — Lucie zeg gy het hem, — Hy moet hier komen. Lucie. Kent gv uw' Heer nog ? De Knegt, Zo goed als my zei ven. 'Lucie. Zo gaat in het pofthuis1, daar is een Officier , die zeer veel op hem gelykt, gaa zien of ik my bedriege, ik zweere u, hy is het zelve. Stella. Zeg hem, dat hy hier moet komen, fchielyk, fchielyk ; Ach! had ik dit doorgedaan, had ik hem hier in myne armen, maar gy bedriegt u. Lucie! het is onmogelyk-, Laat my, Myne Waarden. Ik bid u laat my alleen. (Zy fluit haar cabinet achter zich.) Lucie. Wat fcheelt u , Moederlief, hoe bleek — Mevr. Zommer. Dit is de laatfte dag van myn leven, C 3 zo  $8 STELLA 20 veel kan ik niet doorftaan. Alles, Al- \ les, op eenmaal-, Lucie. Goede Hemel, wat is het? Mevr. Zommer. Dat portrait, dat beeld, de verwagte, de beminde , —- is myn Gemaal , — is uw Vader! Lucie. Moeder, beste lieve Moeder! Mevr. Zommer. En by is hier , — in wéinige oogenblikken werpt hy zich in haare armen, Ln wy Lucie ! wy moeten vertrekken; Lucie. Waar heen Gy wilt. Mevr. Zommeb. Aanftonds. Lucie. Gaa in den tuin, Moeder! Ik zal naa de herberg gaan, zoo de wagen noch niet vertrokken is, kunnen wy, in alle ftilte, zonder af.cheid te nemen , — Ach, hoe gelukkig zal zy intusfchen zyn; Mevr. Zommer. Met al de welluft, die 'er, na eene langé afweezenbeid, in het wederzien des beminden legt opgeflooten , zal zy hem omvatten, —- Hem! en ik, in het oogenblik dat ik hem wedervinde. Vpor eeuwig, voo? eeuwig! CFeri  TONEELSPEL. 39 (Fernando en een knegt komen in.) De Knegt (tegen Fernando.) Hier heen, kent Gv uw eigen cabinet niet meer. Zy is buiten zich zeiven van blydfchap. Ach ! nu zyt Gy evenwel we- (Fernando gaat Mevr: Zommer en Lucie voorby, zonder kaar te zien.) Mevr. Zommer. Hy is het! Hy is het. lk ben verboren! C 4 DER-  4« STELLA DERDE BEDRYF. (Stella treedt in de vreugde van haar harte met Fernando op het toneel.') Stella., (tegen de wand.) Hy is weder hier ! Ziet gy hem? hy is weder hier. (Zy blyft. yoor eene Jchildery ma Venus /laan.) Ziet gy hem, Godin? Hy is weder hier : Hoe dikwyls ben ik •arm meisje op en at' geloopen ; hier, en hebbe geweend, geklaagd aan u. Hy is weder hier. Ik vertrouwe myne zintuigen niet , Godin ! Ik hebbe u zo dikwyls gezien , en hy was niet hier , nu zyt Gy hier , en Hy is hier. Lieflte, Liefde Fernando! — Gy zyt lang weg geweeft, maar Gy zyt hier, (Zy valt hem om den hals). Gy zyt hier. Ik wil niets voelen, niets hooren, niets weeten, dan dat Gy hier zyt. Fernando. Stella! myne Stella! (aan haar hals). O God in den hemel , Gy geeft my myne traanen weder. Stella. Myn Fernando! Fernando, Ach! myne Stella ! laat my weder uwen lieven adüin drinken, uwen adem, zonder wel=  T O N E E L S F E L. At welke my alle hemeliche welluft onverkwikkelyk is. Stella. Lieffte ! Fernando. Adem in deezen uitgeleerden verfcheurden boezem weder nieuwe liefde , nieuwe levenslult uit de volheid van uw harte: (Zy hangt hem om den hals.) Stella. Beste Fernando. Fernando. Verkwikking ! verkwikking ! — Hier, waar gy ademt, Myne Stella! zweeft alles in genoeglyke jeugdige liefde. Liefde en blyvende trouw zouden hier den grootften vagebond kluitteren: Stella. Zwerver! Fernando. Gy voelt dan niet, welke eene verkwikking de Hemelfche dauw voor een' reifiger is , die uit de woefte zandige waereld aan uwen boezem te rug keert ? Stella. En de vreugde van den behoeftigen, Fernando ! die zyn eenigtt verdwaald verlooren fchaapïe weder aan zyn hart drukt? Fernando (haar te voet pallende.) Myne Stella! C 5 Stel-  .1» 4a STELLA Stella, Staa op myn beste , ttaa op. Ik kan u niet zien knielen. Fernando. Laat af ! Mogt ik eeuwig voor U knielen, mogt dit hart zich eeuwig voor u buigen. Oneindig lieve goede Stella! Stella. Ik hebbe u weder. Ik kenne my zeiven niet. Ik verlraa my niet. En — wat kan dat ook fcheekn. Fernando. 't Is my weder even , als in die eerfte oogenblikken onzer vreugde, lk heb u in myne armen. De zekerheid van uwe liefde zuige ik van uwe lippen, — ik tuimele , en vraage my zeiven, of ik waake of droome. Stella. Wyzer zyt gy noch niet geworden, Fernando naar dat ik beipeur. Fernando. Neen! Maar dit oogenblik van.vreugde in uwe armen maakt my weder goed, weder vroom. Ik kan bidden, Stella, want ik ben gelukkig. Stella. God vergeeve het u, dat gy zoo een booswicht, en zoo goed zyt. God vergeeve het u , die u zoo gemaakt heeft, zoo onftandvadig en zoo trouw. Zoo draa ik uwe ltemme hoorde, Ach! dagt ik, daar is  TON E E LSPEL. 43 is Fernando, die niets in de waereld beminde, dan my. Fernando. En ik, wanneer ik in uwe lieve blaauvye oogen dringe, daropgehd my 'er in verlieze, Ach denk ik, den geheelen tyd mvnes afweezens heeft 'er geen ander beeld in gewoont, dan het myne.. Stella. En gy bedriegt u niet. Fernando. Niet? Stella. Ik wil het u graag bekennen. In die eerde dagen myner hèvigde liefde voor u, heb ik u immers ook alle de kleine driften bekend , die ooit myn hart ontroerd hadden ; En was ik u daarom niet des te liever V Fernando. Gy engel! Stella. Hoe ziet Gy my zo aan? Niet waar, Fernando, het ongeluk heeft de roos van myne wangen geplukt? Fernando. Roos! Myne zoete bloera: Stella! Waarom fchudt gy uw hoofd ? Stella. Dat men u zoo lief hebben kan, dat men u den kommer niet toerekent, dien gy ons veroorzaakt. Fer-  1 44 STELLA Fernando (haare lokken firee lende.) Hebt gy 'er gryze bairen van gekregen; 't is uw geluk dat gy buiten dat zo blond zyt; Uitgevallen zyn 'er U ten mintten geene. (Hy trekt haar de kam uit het hair , dat los langs haar {•houders valt.) Stella. Moedwil! Fernando (a) (Zyne ar' men in haar los Je hair en wikkelende.) Beminlyke banden. (Een knegt koomt in.) De Knegt. Genadige vrouw! Stella. Wat is 'er? Gy zet een verdrietelyk koel gezicht , Gy weet dat die gezichten myn dood zyn , als ik vergenoegd ben. De Knegt. Ja maar, Genadige Vrouw, die twee vreemden willen vertirtken. Stella. Vertrekken ? Ach! De (a) In het hoogduitfch ftaat; ,, Rinsldo wieder in der alten ketteii." Ik Virftaa het riet. Denkende, dat het misfehien zag , op de eene of andere gewoonte in Djtitfchlandt, heb ik de betekenis aan verfcheiden Dititfchtrs gevraagd, maar niemand heeft my daar van kunnen onderrichten. Bus is het onvertaald geHcevtn.  TONEELSPEL. 45 De Knegt. Zo als ik zegge; lk zag de dochter in het Poft-huis en 'er weer uit gaan , en met haar moeder praaten ; toen bevrieg ik my 'er op, en ik. hoorde , dat zy extrapofl befteld hadden , om dat de poft-wagen reeds weg is ; Ik heb met haar gefproken , en de moeder heeft my, met traanen in de oogen , gebeden : lk zou haar in ftilte haare klederen bezorgen en Mevrouw duizend zegeningen toewenichen. Zy konden niet hjer blyven. Fernando. Is zy die vrouw , die' van daag met haar dochter hier is gekomen ? Stella. Ik wilde de dochter in myn" dienft nemen , en de moeder ook by my houden : Och Fernando ! dat gy my thans deeze verwarring veroorzaakt ? Fernando. Wat mag haar overgekomen zyn? Stella. Dat weet God ! lk kan , ik mag niets weeten ; Verliezen zou ik haar niet graag, — Heb ik u niet myn Fernando ! lk gaa te gronde in dit oogenblik, — Spreek Gy met haar Fernando!. Juift nu! nu! Zeg aan de moeder , Willem , dat zy vryheid zal hebben ; Fernando ; ik gaa in'het bofchje, volg my. ö Gy nachtegaaien nu zult gy hem weder verwelkomen. Fbr-  4ö STELLA Fernando. Lieffte , fcleffle Stella ! Stella {aan zyn mond.) Gy komt immmers fchielyk. Fernando. Aanftonds ! Aanftonds ! (Stella gaat heen.) Fernando {alleen). Engel des hemels ! hoe wordt alles helderder ,in uwe tegenwoordigheid , alles vrijer. Fernando ként gy u zeiven nog, —: Alles wat deezen boezembenaauwde, ïsverdweerten, .alle zorg, alle kommerlyke herinnering van het geen geweeft is, en zyn zal, naauwlyks komt gy weder of alles vliet voor haar , Onbegryplyke ! voor haar! Wanneer ik u maar aanzie, uwe hand in de myne houde; (De Rentmeefier komt in.) De Rentmeester (Hy valt Fernando te voet en omvat zyne kni'èn.) Zyt gy weder hier? Zyt gy weder hier? Fernando. Staa op ; Ta ik hen het. De Rentmeester, Laat my begaan ! Laat my begaan , Myn lieve genadige "rer. Fernando. Zyt gy gelukkig? l» e mm  TONEELSPEL. 47 De Rentmeester. Myne Vrouw leeft, ik heb twee kinderen , en gy komt weerom. Fernando. Hoe hebt gy myne zaaken beftierd ? De Rentmeester. Zo , dat ik gereed ben , om terftond rekening te doen ; Gy zult verwonderd zyn, hoe wy het goed verbeterd hebben ; — Maar mag ik Ü vraagen V Uwe gemalin , uwe dochter — Fernando. Stil, hoev' ik U alles te zeggen ? Schoon gy het wel verdient oude Medeplichtige van myne dwaasheden. De Rentmeester. lk ben maar bly , dat gy geen Capïuin van de gaaudieven zyt geweett, want ik zou , op uw commando , alles geplunderd en verbrand hebben. Fernando. Gy zult wat hooren ! De Rentmeester. Blyft gy dan nu eindelyk eens hier ? Zat dat zwerven eindelyk eens een einde hebben ? Zedert ik vrouw en kinderen hebbe , bevind ik my in een klein hoekje van de waereld zo wel , daar my weleer alles te eng was ; Maar Gy — Fernando. Geen verwytcn! Da  48. STELLA De Rentmeester. Ik wilde zeggen, dat onze lieve Mevrouw nu ook wel na eene zo lange afwe-' zenheid — Fernando. Myne Mina! . Myne Mina! De Rentmeester. Nu ! Nu ! de hemel zal U wel weer een kind fchenken , gy zult het behouden , en hier blyven , en een recht wakkere Landman by ons worden ; Want waar dient toch al dat reizen, trekken en vagebondeeren toe : Fernando. Hebt Gy dat zedemeetteren nog niet afgeleerd ? De Rentmeester. Waarom zou ik het niet recht uit zeggen , zo als ik meen ; vergeev' my ; 't heugt my nog zo wel, toen onze goede lieve Cffi:ilia twee drie jaren uw' Gemalin geweeft was, hoe gy woelig waart, en U alles verveelde , hoe gy U verbeelde gekluifterd , gevangen te zyn , hoe gy naar vryheid fnakte Fernando. Zo mag ik het graag hooren — v De Rentmeester. Is het de waarheid niet ? Fernando. Recht zo! - , Dé  TONEELSPEL. 49 De Rentmeester. Hoe gy my uw hart opende, en in een oogenblik van heftige ontevredenheid tot my zeide : „ Frans! ik moet weg , ik „ ben een zot geweeft my te laaten klui„ Heren. Deeze toeftand verflikt alle „ myne krachten ,'berooft my van allen „ moed , hy behaaut my. Hoe veel „ ligt *er niet in my. Hoe veel konde „ zich niet ontwikkelen V —. Ik moet „ heen — in de yrye waereld — Fernando. VoortreffelvK! De Rentmeester. Toen verftondt ik niet wat het zéggen wilde , nu verftaa ik het. Wy gingen door, — wy gingen in de vrije waereld; zworven heen en weer, hier uit, daar weer in ; en willen , op 't lest, met alle die vryheid niet waar we heenen zouden , tot dat wy ons eindelyk hals over kop weer gevangen geeven moeiten , om ons van naarheid geen kogel door de hars. fenen te jaagen. Fernando. Wonderlvk menlch ! De Rentmeester. Toen konden uwe krachten zich vry ontwikkelen ? Fernando. Schavuit! D D»  jo STELLA De Rentmeester. En toen ontwikkelden zich uwe bekwaamheden ook ? Fernando. Weet gy wel, waar gy mede fpot 1 De Rentmeester. Met iets , dat gy dikwyls gezegd hebt, en nooit gedaan , dikwyls gewenfcht en nooit gevonden , en ook dikwyls niet eens zocht. Fernando. 't Is voor ditmaal genoeg. De Rentmeester. Blyf maar, blyf maar, — dan is alles weder goed. (Een knegt komt m.) (De Rentmeefter binnen.) De Knegt. Mevrouw Zommer — Fernando. Breng haar hier. (De knegt gaat heen.) Fernando. (alleen.) Die vrouw maakt my zwaarmoedig, — Ach ! dat 'er niets in de waereld volkomen , geene ' vreugde zonder inmengzel van fmarte is. Deeze vrouw ! (hy zucht) De moed van haare dochter heeft my ontsteld ; — wat mag haar leed veroorzaaken? (Mevrouw Zommer treedt op 't toneel) (Fernando ter zvden) ö God, zo moet dan zelfs haare gedaante my aan myne misdagen her-  TONEELSPEL. si herinneren. Hart — öMenfchelykhart! zo het in u gelegt is , zo te voelen , zo te handelen ; waarom hebt gy dan ook geen kracht , om het voorledene te vergeeten ? —- Het evenbeeld van de geftalte van myn' vrouw; — Ach , waar vindt ik geene reden — (overluid) Mevrouw! Mevr. Zommer. (Zo be~ daard , ah lat in haare om* pandigheden mogelyk is.) Wat belieft u Myn Heer! Fernando. lk wenfchte wel , dat gy myne Stella gezelfchap wildet houden, en my. Gaa' zitten. Mevr. Zommer. De tegenwoordigheid van den elendigen is hun , die gelukkig zyn , tot lalt, en ach! de gelukkige den elendeling noch meer, Fernando. ■ lk begryp u niet. Zou otella u iets misdaan hebben, zy die geheel liefde , ge¬ heel Godheid is. Mevr. Zommer. Myn Heer ! ik had gewenfcht in ftilte te kunnen vertrekken , laat my gaan , lk moet weg, geloof my ik heb 'er reden toe , ik bidde u laat my gaan. Fernando. (ter zyden.) Welk eene ltemme , welk eene gedaante , (overluid) Mevrouw , (Hy wendt zyn D a ge-  STELLA gezicht van haar af.) ö Hemel , zy is myne vrouw! Vergeef my , Mevrouw ! (Hy gaat yiing heen.) Mevr. Zommer. (alleen.) Hy herkent my ! — Ik dank U , ö God ! die my in deeze beflisrende oogenblikken zo veel fterkte van geeft gegeven hebt: Ben ik het, — de verflagene, — de verfcheurde — die in deeze akelige omftandigheid zo rustig , zo moedig ben ? Goede , Eeuwige Verzorger , zoudt gy ons hart niets ontnemen, zonder ons de kragten te fchenken om ons verlies te dragen ? Fernando. (komt te rug.) (Ter zyden) Zou zy my herkennen ? (overluid) lk bidde U , ik bezweer U , Mevrouw ! open my uw hart. Mevr. Zommeb. Gy eifcht, dat ik U myn noodlot verhaale; maar gy zult immers' tot droefheid ongefchikt zyn , op den dag, daar U alle vreugde des levens weder gegeven is, daar gy alle vreugde des levens aan de beste de waardiglle vrouw onder de zonne hebt weder gegeven ? Neen , Myn Heer , ontüaa 'er my van. Fernando. Ik bidde U. Mevr. Zommer. Gaarn zoude ik uwe en myne traanen befpaaren, de herinnering dier eerlte geluk-  TONEELSPEL. 55 lukkige dagen mynes levens koft my dodelyke fmart. Fernando. Zo zyt gy niet altyd ongelukkig geweeft ? Mevr. Zommer. Anders zou ik het thans in dien graad niet zyn ; (zy houdt een oogenblik pi, en zegt dan uit den grond van haar hart) De dagen myner jeugd waaren vrolyke blyde dagen. Welke bekoorlykheden ik in het oog der mannen had , weet ik niet ; een groote menigte althans zochten my te behagen : Voor eenigen voelde ik vriendfchap, neiging , maar geen was 'er, daar ik my verbeelde myn leven mede te kunnen doorbrengen. En zo vergingen die hemelfche dagen der jeugd , die eikanderen zo gelyk zyn , daar elke dag vriendelyk hand aan hand met den volgenden gaat, —< Doch ik voelde, dat my iets ontbrak , toen ik dieper in het leven begon in te zien , en een voorgevoel van alle vreugde en ongeluk, die den menfch te wagten ftaan , myn hart beknelde ; toen wenfchte ik my een' Gade , wiens haod my door de waereld geleidde, die, voor de liefde , die hem myn jeugdig hart tvyden konde , in bedaarder leeftyd myn Vriend, myn Befchutter, my in de plaats myner Ouderen konde zyn, die ik om zynen wil verhaten had. D 3 Fer-  S4 STELLA Fernando. En? ; Mevr. Zommer. Eindelyk zag ik denman; lk zaghem, op f wien ik zedert het eerde ogenblik onzer kennismaking alle myne hoop vestigde. De levendigheid van zyn' geelt fcheen my met zulk eene trouwheid van Tiart verbonden te zyn , dat zich het myne fchielyk voor hem opende , hem myne vriendfchap, , en — Ach ! hoe kort daarna myne lief- ■ de beleed. ö God in den hemel , hoe I fcheen hy U te danken voor de wellud , die gy hem in myne armen bereid hadt,'; ' wanneer zyn hoofd aan mynen boezem rus- • ; te! Hoe vloog hy, uit het gewoel der wae- " reld en der verftrooijingen , weder in * myne armen ! Welke onderlteuning vondt 1 ik, in tyden van ongeluk , aan zyn bord! : Fernando, Wat konde 'die lieve verbintenis ftoo-i ; ren ? Mevr. Zommer. "Niets is 'er ftandvaltig , — Maar hyj beminde my , even zo zeker , als iki hem , — 'Er is een tyd geweeft, dat hy niets kende, niets wilt, dan my ge-: lukkig te zien , en my gelukkig te maa-i ken. — Dat was de vrolykfte tyd vant 1 myn leven, die eerfte jaaren van eeneni ] echt, waarin de minde verkoeling, her ' geringde wachten ons meer quellen , als.. war,  TONEELSPEL. 55 waren het wezenlyke ongelukken. Ach ! en hy geleidde my dien vrolyken verrukkelyken weg, om my in eene treurige eenzame woeftvn alleen te laaten. Fernando. (Hy heeft geduurende deeze tweejpraak zyne verwarring zo veel mogelyk verborgen , doch zy wordt ailengskens zichtbaarder.) Hoe ! Zvre gevoelens ? zyn hart — Mevr. Zommer. Zo weinig kunen wy weeten , wat in het hart der mannen omgaat. Ik merkte niet dat hem van tyd tot tyd alles — hoe zal ik het noemen1? Onverfchillieer wierd — Neen ! onver fchilhg is het niet. Hy beminde my noch, maar myne liefde was hem niet genoeg, — Misfchien deelde ik zyne wenfchen met eene andere - ik verweet het hem bedaard , — en ten laatften — Fernando. Konde hy ? Mevr. Zommer. Hy verliet my — Het gevoel myner elende is niet uit te drukken. Alle myne wenfchen , alle myne verwagtingen op éénmaal te leur gefield, — verlaten verlaten — in het oogenblik , dat ik de vrugt der opgeofferde bloem dagt intezamelen, — alle dryfveeren voor het D 4 rfle»-  56i STELLA menfchlyk hart, Liefde, Vertrouwen, Eer, Rang, daaglyks toenemend vermogen, uitzicht op eene talryke en gelukkige nakomèlingfchap , alles! alles lag voor my neergeftort, afgebroken, en ik , — het overgebleven ongelukkig pand onzer liefde — Eene mymerende droefheid volgde op deeze woedende fmart, het uitge-. weende vertwyfelde hart zonk in weemoed neder. Het ongeluk dat het vermogen eener arme verlatene aanrandde, achtte ik niet, voelde ik niet, ■— tot ik eindelyk — Fernando. Die fchuldige ! Mevr. Zommer. (Haare tranen weerhoudende.). Dat is hy niet ! Maar ik beklaag alle. mannen , die zich aan een meisje verilaaven. Fernando. Mevrouw ! Mevr. Zommer. (Eenigzins Spotachtig j om hare ontroering te verbergen.) Neen, gewis ! lk zie dien man , als een' gevangen aan : uit zyne waereld komt hy in de onze te voorfchyn , met welke hy , in de daad , niets gemeen heeft, —• hy bedriegt zich een tydlang, — maar wee ons ! als hem de oogen "geopend worden; — Ik voor my zou ten laat- fterj  TONEELSPEL. #r ften voor myn' man niets anders hebben kunnen zyn, dan eene redelyke huisvrouw, die zeer aan hem , en aan haar huishouden verknogt was , den welvaard haarer kinderen betrachte ; maar door alle deeze kleinigheden belet wierd , hem zo trouw gezelfchap te houden dat myn'omgang, door de levendigheid van zyngeeft , hem niet koel wierdt, — fchuldig is hy niet. Fernando {haar te voet vallende.)Ja ! ik ben het. Mevr. Zommer. (Met een Jlroom van traanen hem om den hals vallende.') ó Myn Fernnndo ! Fernando. Caecilia! Myne Vrouw ! Caecilia ! Caecilia. (Zich van hem afwendende.) Niet de uwe ; (naa een korte tujjchenpozing) Gy verlaat my myn hart, —- (Zy valt hem weder om den hals) Fernando ! wie gy ook zyt, Jaa,ten de traanen eener ongelukkige aan «ywen boezem vlieten ; Geloov", dat ik in dit ooiienblik oprecht ben , — en dan —- verlaat my voor eeuwig. Ik wil uwe vrouw niet zyn , — maar verftoot mv niet van u , — Fernando. ö God ! Caecilia! uwe traanen aan myne wangen, — het kloppen van uw hart D 5 aan  58 Gevonden , dat gy niét gezocht hebt, Fernando. iaat mv, Ltotmyj ja, ik hebbeL> gezocht ü myne verlatene, mynejdierbaare. Hier in de armen van deezen Engel vood "geen ruft, geene vreugde; aUes herinnerde my aan Üi aan myne dcc.ter, m^ J  T O N E É L S >P Ë L. 59 ne Lucie, Goede Hemel! hoeveel vreugde ! — zou dat bemintiens waardige meisje myne dochter zyn ? — lk heb ü overal gezocht; drie jaaren zwerve ik herom , aan de plaats onzer woning vond ik , helaas ! ons huis veranderd , en in vreemde handen , en — de droevige gefchiedenis van het verlies van uw vermogen, — uwe viugt icheurde my het hart , jk kon geen' fpoor van U vinden , en toen my zei ven en het leven moede , Hak ik my in deeze kleeren, in vreemden dienft, hielp de ftervende vryheid der edele Corlen onderdrukken , en nu ziet gy my hier, naa eene lange en wonderlyke dwaling weder aan uwen boezem, myn dierbaare beste vrouw. (Lucie komt in.) Fernando. - ö Myn dochter! Lucie. Lieve beste Vader, zo gy weder myn Vader wilt zyn ! Fernando. Eeuwig ! Eeuwig J Caecilia. En Stella ? Fernando. Ach ! — die ongelukkige ! Waarom Lucie , hebben wy ons deezen morgen niet herkend , myn hart üoeg my; ' gy hebt gezien , hoe bewogen ik U verliet; waar*  go STELLA Waarom ? Waarom ? Wy hadden ons dit alles kunnen befpaaren ; Stella, wy hadden U deeze i'mart bel'paard , — Maar wy willen vertrekken. Ik zal haar zeggen, dat gy vaft befloten hebt U te verwyderen en haar met uw affcheid niet onN roeren wilt; En Gy , Lucie , gaa aanftonds hier tegen over, laat een rytuig voor drien infpannen , myn goed zal de knegt by het uwe pakken. Hoop nog alles myn' beste vrouw; — en gy myn' dochter wagt my in het tuin-huisje , als alles befteld is. — lk zal my van haar losmaken, zeggen, dat ik U naar het roft-huis geleiden , en het poft-geld voor U betaalen wil. Arme ziel! met alle uwe goedheid moet ik U bedriegen , Wy willen vertrekken ! Caecilia. Vertrekken! Dat is maar een ydel woord. Fernando. Vertrekken ! Laat het dat zyn ; Ja , myne lieve , wy willen vertrekken. (Cac'i/ia en Lucie gaan heen.) Fernando. (alleen.) Vertrekken ! En waarheen, waarheen ? Eene dolkfteek ; een dronk vergift zal alle deeze fmarte den weg openen , en my in de diepfte gevoelloosheid ftorten, daar ik , thans , alles om wilde mislen , — Wo<*de , wanhoop , elende , fterk my , wvs my de middelen tot uitkomft -— fter3 3 ven 11  TONEELSPEL. 61 yen —- En gy zyt hier , elendige ; herinner U die gelukkige dagen , die gy in itille vergenoegdheid in de armen van dien Engel verfleet, — hoe gy toen alles voelde , -— en nu , gelukkige , gelukkige dagen! Een uur vroeger deeze ontdekking , — en ik was gered geween: ; Ik hadt haar njet weder gezien, zy my niet , ik hadde my kunnen overreden , dat zy my in deeze vier jaaren vergeeten had , dat de tyd haar lyden verzachtte, maar nu — Hoe zal ik Voor U verfchynen ? Wat kan ik haar zeggen ? — ó Myne misdaad , Myne misdaad ! hoe zwaar weegt gy in dit oogenblik op myn hart, — verlaaten, — Deeze twee beminlyke fchepzels heb ik verlaaten, — En op het oogenblik , dat ik haar wedervinde, verlaaten van my zelfs, wanhoopig, elendig, elendig, ö Myne borfti VIER-  €2 S T E E, L A VIERDE BEDRYF. (Het toneel verbeeldt de kluizenaars woning , en het graf in den tuin van Stella.) Stella. (alleen.) Gv bloeit fchoon , icliooner, dan voorheen , hef, lief afbeeldzel der eeu* t wiee ruft! Maar voor my hebt gy geene aantrekkelykheden meer , ik Ichnk voor IJ, koele logge aarde ! ik fchnk voor U Ach' hoe dikwyls, bedekte ik in myne verbeelding myn hoofd en borft reeds met het dood-kleed, en ftond gelaaten aan uwen ingang , trad daar binnen, en verborg myn jammervol hart onder uw zooden-dak : Daar wenfehte ik dat gy , ö Verrotting ! als een lief kind, ueeze beladene en opgezette borft mogt uitzuigen , en myn geheel aanwezen m een vriendelyken droom doen verdwynen. Zonne des Hemels ! Gy fchynt hierin , alles is zo licht, zoo vrolyk om my heen, en ik verheug my 'er over. Hy u weder hier , in één oogenblik (laat al het gefchapen met nieuwen luider voor myne oogen , en ik worde geheel leven. Een niéuw warmer gloeijender leven wil ik van zyne lippen drinken ; met hem, by  TONEELSPEL. 63 hem zal myn leven eene aaneenfchaakeling van tederheden zyn ; Fernando ! Hy komt , — luider , — Neen nog niet, hier zal hy my vinden, hier aan mynen roozen-altaaf, onder myne rooze-boomen, deeze knopjes wil ik , voor hem , afbreken. Hier ! Hier ! en dan voer ik hem in dit groen gewelf, gelukkig is het, dat ik het , hoe eng het ook is , voor twee hebbe laaten maaken. Hier plagt weleer myn boek te leggen , daar ftondt myn ichryfgereedfchap : weg boek, weg fchryfgereedichap ; Ach J dat hy maar kwam ; Aanitonds weer verlaaten. Heb ik hem weer gehad ? Ja , Ja , daar is hy , daar js hy , (Fernando komt in) Waar blyft gy , myn beste , waar zyt gy 9 ik ben lang zeer lang alleen geween:, (angftb) Wat is er? bJ &J Fernando. (ter zvden.) üie vrouwen hebben my ontfteld ; (0verhnd) die moeder is een' braave Vrouw maar zy wil niet blyven , en geene reden zeggen , zy wil weg, — iaat naar ver. trekken , Stella! Stella. . Zo .niet, te bewegen is , tegen haar zm ml ik haar niet houden. En fernando! ik heb gezelfchap nodig, en hu , (hem om den hals vallende) nu , Fer nando heb ik u immers weder; (zyfihreit) Fer-  §4 STELLA Fernando. Stel U geruft myne Stella ! Stella. . Laat my Schreijen; lk wenfchte wel, dat deeze dag reeds voorby was , alle myne leden zidderen nog , alles onverwagt , alles op éénmaal, U bezitte ik Fernando , en naauwlyks , naauwlyks — Ik vergaa onder alle deeze aandoeningen. Fernando. (ter zyden.) Ik elendige haar te verlaaten! (overluid) Laat my myne Stella. Stella. Is het uwe ftemme , uwe beminnelyke ftemme , Stella, Stella, gy weet hoe graag ik U deezen naam hoorde uitfpreeken, niemand noemt dien zo lief, als gy , de toon der liefde is in dien klank. Hoe levendis herinnere ik my dien dag, toen ik hem U voor de eerfte maal hoorde uitfpreeken , toen al myn geluk in ü een Fernando. begin nam Geluk ? Stella. Ik geloof, gy begint te reekenen , op te tellen die droevige dagen , die gy my hebt doen doorbrengen, Laat dat, fernando : ó, hoe is , federt het oogen- CÏtt. A„+ !lr TT V.P1- pprfte zafr . a les 1H myne ziel veranderd; weet gy het nog?' dien nademiddag by myn Oom w °en.  TONEELSPEL. 6 ƒ tuin ! hoe gy naar ons toe kwamt treden , toen wy onder dien grooten Caftanje-boom achter het lufthuis zaten. Fernando. (ter zyden.) Zy zal my het hart vericheuren, (over-. Md) lk weet het noch , lieve Stella ! Stella, Hoe gy naar ons toe tradt, ik weet niet, of gy bemerkt hebt, dat ik, op dat Zelve oogenblik , reeds myne oplettendheid op U gevestigd had; ik ten minften merkte aanftonds , dat uwe oogen my zochten. Ach , Fernando ! toen bragt myn Oom de mufyk, Gy namt de viool, en terwyl gy fpeelde , waaien myne oogen zorgeloos op U geflagen, ieder ftreek fpeurde ik in uw gezicht, en — by eene onverwachte paufe floegt gy uwe oogen op , —■ op my , zy bejegenden de myne , hoe heb ik gebloosd, hoe ras konde ik myn gezicht van U afwenden; Gy hebt het gemerkt, Fernando , want van dien tyd 'af zag ik wel, dat gy meer over het boek heen zag , of op een' ongelegene tyd zodanig uit de maat kwamt, dat myn Oom zich vertradt: ieder ftreek Fernando ! ging my door de ziel ; dit was de lieffte bedwelming , die ik in myn leven gevoeld heb; voor geen geld had ik U weder recht in de oogen gezien; ik maakte eene verontfchuldiging , en ging heen. E Fer-  #L STELE A. Fernahdq. Tot de geringde omltandigheid toe; (ter zyden) ongelukkige gedachten ! Stella. Ik verwonder 'er my dikwyls zelve over, hoe ik U zo Hef kan hebben, hoe ik op ieder oogenblik by U my zelve vergeet, en echter my alles zo levendig kan herinneren , als was het van daag gc^ bcurd. Ja hoe dikwyls heb ik dit aan my zeiven verhaald, hoe dikwyls, Fernando ! Hoe gy naar my zocht, toen gy aan de band van myne vriendin door het bofebje liep, en zy riep Stella! en gy riep , Stella !. Stelia !• ik hadde U nauwlyks écnmaal hooren fpreeken , ik herkende uwe Stemme , gy kwamt naa my toe , gy namt myne hand , wie was verlegener gy , of ik V de een hielp den ander ! En van dat oogenblik af, — myne goede Zara zeyde het my nog dien zeiven avond , zy heeft alles geraden, welk eene zaligheid in uwe armen ! Jk wenfclite , dat myne Zara myne blydfchap zien konde , zy was een goed meisje , zy heeft veel om my gefchreid, toen ik zo ziek , zo ziek van liefde was , hoe graag had ik haar mede genomen , toen ik om uwent wille alles verliet. Fernando. Alles verliet Stel-  TONEELSPEL. &f Stella. Verdriet U dit ? — Is het dan niet waar ? Alles verliet , — of denkt gy, dat in de mond van Stella een verwyt plaats kan hebben ? Voor U heb ik lang niet genoeg gedaan — Fernando. Niet genoeg V Uw' Oom, die U als Vader beminde , die U op de handen droeg, wiens wil uw wil was, dien te verlaaten, was niet veel? Vermogen, Goederen , die alle de uwe waaren , alle de uwe zouden geworden zyn, was dat niets ? De plaats, daar gy uwe jeugd zo gelukkig hebt doorgebragt, daar Gy V verheugd hebt, — uwe gefpeelen — Stella. En dat alles, Fernando ! wat was dat zonder U ? Wat was het my in tegenoverttelling van uwe liefde V Toen, toen die voor de eerltemaal in myne ziel opkwam , toen voelde ik eerft dat ik leefde. Zekerlyk heb ik dikwyls gedacht, waarom konde ik dat niet alles met hem genieten , waarom moeften wy vlugten , waarom niet in het bezit van dat alles gebleven ? — Heeft myn Oom hem myne hand geweigerd ? Neen. En waarom dan gevlugt ? Och ! ik hebbe weder verontfchuldigingen genoeg voor U gevonden , voor U , daar aan heeft het E 2 my  Ö8 STELLA. my nooit ontbroken. Zo het eens grillen waaren , zeide ik , want grillig zyt gy , zo het eens grillen waaren , het meisje zo als eeu roof voor zich te willen hebben ; ook kan het hoogmoed zyn, dagt ik , het meisje zo alleen , zonder huwlyk-goed te willen bezitten, — gy kunt denken, hoe veel belang myne eigene hoogmoed 'er by had , om het beste van U te geloven, en zoo verkreegt gy alles van my. Fernando. Ik vergaa l (Anna komt in.") Anna. Vergeef my , genadige Vrouw! Waar blyft gy nu , Heer kapitein , alles is opgepakt , nu word 'er maar naar U gewagt; die Juffrouw heeft ons , van daag , zo veel te loopen en te draven gegeven, dat het niet om te zeggen is; en nu alles vaardig is , blyft gy uit. Stella. Gaa heen , Fernando, betaal het poftgeld voor haar, maar komt toch aanftonds weder. Anna. Gaat gy dan niet mede ? de Juffrouw heeft evenwel een rytuig voor drie be-. fteld ; en uw knegt heeft ook alles al opgepakt 1 ' Stee-  TÓNEELSPÈL. €9, Stella. Is dit een misverltand , Fernando ? of— Fernando. Wat weet dat fcrrrd ? Anna. Wat ik weet ? Hét ziet 'er waarlyk fchoon uit , dat Myn Heer de Capitein nu al weder met die Juffrouwen vertrekken wil, en de genadige Vrouw alleen laaten, fchoon hy eerfl aan tafel kennis met haar gemaakt heeft. Hat was wel een hartelyk affcheid , Heer Capitein, toen gy haar, naa de nmltyd . de hand kufte. Stella. (verlegen.) Fernando ! Fernando. 't Is immers maar een kind. Anna. Geloov' het niet, Mevrouw, alles is opgepakt, Myn Heer gaat wel mede. Fernando. Waar heen ? Waar heen ? Stella. Verlaat ons , Anna! (Anna gaat heen) Red my uit deeze elendige verlegenheid, Fernando ! ik vrees wel niets , maar die kinderpraat heeft my toch angftig gemaakt. Gy zyt bewogen , Fernando ! ben ik uwe Stella niet? E 3 Fer-  jd, STELLA Fernando. (in de ysfelyklykfte verwarring.) Gy zyt myne Stella! Stella. Gy ontftelt my , Fernando ! Gy ziet verwilderd. Fernando. Stella ! Ik ben een booswicht , een bloodaart, die niets voor U doen kan , — Ik moet vlugten , ik heb de moed niet, U den dolk in het hart te ftooten , ik wil U heymlyk vermoorden , Stella. Stella. Om Gods wil ! Fernando. (bevende van fchrik.) En uwe elende maar niet zien , uwe wanhoop niet hooren , vlugten ! vlugten ! — Stella. Ach ! dit houd ik niet uit! (Zy is op 't punt van in onmacht te valien, en houdt zich aan Fernando vafl.) Fernando. Stella, die ik in myne armen vatte; Stella , die alles voor my zyt, Stella! (koel) Ik verlaat U. Stella. (met een wanho^ ^ pigen glimlach. Fer-  TONEELSPEL. 71 Fernando. (van woede op dc tanden knerspnde.) U , met die vrouw , die gy gezien hebt, met dat ftieiMe! Stëlla. Maar het gaat tegevi den nacht. Fernando. En dat menl'ch is — myne vrouw ! Stella. (Ziet hem ftetk aan en valt in onmacnt.) Fernando. (Zonder te zien , dat zy in onmacht ligt.) Tn dat meisje is myne dochter, Stella. (Hy merkt , dat zy in onmacht ligt) Stella! (Hv brengt haar op een ftoel) Stella! Hulp! Hulp .' (Ca*pilia en Lucie komen in.) Fernando. Ziet, Ziet, dien L'nget» zyisheenenj ziet; hulp ! hulp ! (Zy helpen Stella.) Lucie. Zy herhaalt zie li. Fernando. En dat door Ü ? door U ? (terwyl de vrouwen haar befl doen Stella te doen bekomen , ziet Fernando dat fchouwfpel een óogenblik aan , en zegt ter zyden) Booswicht , dit i'chouwfpel hebt gy veroor* zaakt, maar — dit moet ook de laattle E 4 maal  STELLA maal zyn, dat gy die heilige traanen ziet vlieten, ó God — zo gy geene blixems zendt , om my te verpletten , dan Itoot ik my zeiven den dolk in het harte (Hy vertrekt woedende.') Stella. (bykomende.) Wie ? Wie ? (opflaande) Waar is hy ? (zy zinkt weer neder en ziet 3 die haar helpen aan.) Dank U, Dank U, wie zyt Gy ? Caecilia. Stel u geruft, wy zyn het. Stella. Gy ? Zyt gy niet vertrokken ? Zyt gy ? ö God ! wie heeft my dat gezegt ? Wie zyt gy ? wie zyt gy ? (zy neemt Caecilia hy de hand) Ach! dit kan ik niet uithouden. Caecilia. Beste ! Ik druk U , Engel ! aan myn hart. • Stella. Maar zeg my, het legt zwaar op myn hart, zeg my , zyt gy ? — Caecilia. Ik ben — ik hen zyue vrouw ! —■■ Stella. (houdt de hand voor de oogen.) En ik ? (Zy loopt verwart heen en weder.) Caecilia. Gaa in uw kamer. Stel-  TONEELSPEL. 73 Stella. Wat hebt gy my ennnerd , fchrikkelyk ! fchrikkelyk ! Zyn dat myne hoornen , die ik plantte, daar ik zorg voor droeg; Waarom wordt my , in één oogenblik^alles zo vreemd , — Verftoten , verloren , verloren voor eeuwig, Fernando 1 Fernando ! Caecilia. Gaa , Lucie , zoek uw Vader. Stella. Om Gods wil blyf, laat hem niet bier komen. Verwyder u , Vader! Gade — Caecilia. Lieve ! beste ! ongelukkige ! Stella. Gy hebt my lief, Gy drukt my aan uw hart, neen ! neen ! verlaat my, — verltoot my -— (haar om den hals vallende ,) Noch maar één oogenblik, — het zal haaft met my gedaan zyn. ö Myn hart, ö myn hart! Lucie. Gy hebt ruft nodig. Stella. Ik kan uw oogwenk niet verdragen; lk hebbe uw leven vergiftigd , U alles, alles ontroofd, — Hem in de elende gebragt, — En ik — Ach! welk eene zaligheid in1 zyne armen ; (zy valt voor Caecilia op de kniëti) Kundt gy my vergeven ? E 5 Cae-  74 STELLA Caecilia. Laat dat, Laat dat! (Zy doen alle haar beft om Stella te doen opftaan. Stella. Hier wil ik leggen, bidden , kbgen tot God en tot TJ , vergeving, vergeving, (zy Jprïngt op) vergeving, troeft, geelt my nooit lk ben niet fchuldig ; Gy hebt hem my gegeven, ö Heilige God In den hemel , ik nam hem aan , als de beste gifte van uw hand ; — Laat my \ myn hart word verfcheurd. Caecilia. Onfchuldige , beminlyke Stella. Stella. (valt Caecila om aen ka/s.) Heraelfche woorden , troofl: leeze ik uit uwe oogen , op uwe lippen; Hou my, draag my, — ik vergaa ; — Zy vergeeft my ! zy voelt myne elende ! Caecilia. Zufter , myne kuiter, herhaal U, geloof my , Hy , die in' ons harte dat gevoel gelegd heeft , dat ons dikwyls zo ongelukkig maakt , kan ook troolt in onzen boezem gieten. Stella. Laat my aan iw > ez -n fterven. Caecilia. Kom met my. Stel-  TONEELSPEL. 75 Stella. (na eene tusfchenpozing verwildert uitvarende ,) Laat my alle, gaa heen. Eene waereld van verwarring en ftnart dringt zich in myne ziel, en vervult haar geheel met onlydelyke imart. Het is onmogelyk , onmogelyk , zo op éénmaal , 't is niet te begr'ypen , niet te verdragen — (Zy /laat een korte tyd in diep gepeins, ziet Caecilia en Lucie beurtlings aan , geeft een gil en gaat yling heen.) Caecilia. Gaa met haar, Lucie , geef acht op haar. (Lucie volgt Stella.) Caecilia. (alleen.) Een' blik van uwe heilige oogen op deeze aarde , ö opperde Verzorger ! zie neder op uwe kinderen , aanfchouw haare verwarring , haare elende. Door lyden heb ik veel geleerd , fterk my , en kan deezen knoop ontbonden worden , ó Heilige Vader verfcheur hem dan niet.  ?6 STELLA VYFDE BEDRYF. (Het toneel verbeeldt het cabinet van Stella y daar de maan infchynt.) (Het portrait van Fernando hangt voor Stelia aan de muur.) Stella. Naarheid der nucht, omgeef my ! vat my ! geleid my ! Ik weet niet, waar heen ik gaa , iit moet, ik wil heen , — in de wyde waereld, — waarheen ! Ach waarheen ! verbannen van al het gefchapen ! Daar , daar gy , heilige maan ! op de toppen myner boomen fchemert , daar gy met vreeslyke maar lieve fchaduwen het graf myner afgeltorvene Mina befchynt , zal ik daar niet meer wandelen ? Van de plaats, daar alle fchatten mynes levens, alle gelukkige herinneringen bewaard leggen ? — En Gy , daar ik zo dikwerf, met aandagt en traanen by gezeten hebbe , afbeeldzel van myn graf! dat ik my zeiven gewyd heb , daar alle ongeluk , alle voorfpoed mynes levens omheen fchemert , daar "ik naa myn verfcheiden nog hoopte om te zweven , en de vergankelykheid imachtend te  TONEELSPEL. 77 te genieten , van u ook verbannen ? —« Gy zyt ftomp , Stella, God zy dank , uwe harsfenen zyn verwilderd, gy kunt haar niet voelen , die elendige gedachten , verbannen te zyn ; Gy zult uw verftand verliezen , — iSu , — Ach , alles draait met my , — vaarwel, vaarwel, -— nooit weder zien ? Een diepe, dodeïyke nnart legt in dit gevoel, — nooit weder zien , te moeten vlugten , Stella ? (Zy pat het portrait aan) En u zoude ik achter laaten, (zy neemt een mes en begiftt het portrait pan. de lyfi te f.iyden.) Ach ! dat ik zonder gedachten ware, dat ik in geduurige traanen myn leven konde uitï'chreijeh , of' in een diepen gevoelloozen flaap myne elende doordroomen , — wat is 'er thans , en wat zal 'er van worden ? Gy zyt elendig , Stella! (het portrait beziende) Fernando voelde gy dan niet, dat ik vertrouwde op uwe ftandvaltigheid, uwe goedheid , toen gy by kwamt, en myn hart U in tegen floeg ? Voelde gy niét , welk een heiligdom zich voor LI opende , toen myn hart zich voor U ontfloot? — En gy hebt niet voor my gebeefd , zyt niet gevlooden ? Niet verzonken ? Gy konde myn onfchuld , myn geluk , myn leven , zo tot tydverdryf plukken , afplukken , en gedachtenloos op uwen weg , zonder nadenken, verftrooi. jen:  78 S T E L L' A jen : — Edele ! Ja Edele ! Myne jeugd, myne gulden dagen, fchandelyk verraad was in uw hart ! Uwe Vrouw ! Uwe Dochter , — lk , ik had een zuiver geweeten , zuiver als een lente-morgen , Alles , alles hoop , alles verwagting ! Waar zyt gy Stella ? (zy ziet het portrait aan) Hoe groot ! Hoe vleijend ! Die trek was het, die my in het verderf Hortte: — Ik hate Ü , weg , weg van my , — Zo verheven, zo lief! Neen! l\een ! Verleider , Eerlooze ! My V My V U ? My ? (zy floot met het mes naar het portrait) Fernando ! (zy wendt zich fan het portrait af , het mes valt, en zy met een vloed van traanen voor de floei neder ) Lichte ! Liefite , Vergeef my ! V ergeef my ! (Een knegt komt in.) De Knegt. Ik heb uw bevél volvoerd , Genadige Vrouw ! de paarden zyn aan de achterfle tuyn-deur. Uw goed is opgepakt. Maar vergeet niet geld mede te nemen. Stella. Het portrait ! De Knegt. Zal ik het me, Stella. (memoedtg.) Vriendfchap voor verlorene liefde —  TONEELSPEL. 35 Caecilia. (op terT vertr ouwe ly ken toon.) fa, Vriendfchap — Op eene waereld, daar geen Fernando meer is, kan alleen eene meewaarige Vriendfchap Stella en Caecilia het leven draaglyk makën — Befluit, Myne Stella , Caecilia bid U — beiluit — Stella. (jioch in hevige ontroering.) God in den Hemel het was uw raadsbefluit, — Staa my by in dit akelig oogenblik — Ik heb altyd op U betrouwd — Caecilia ik wil wel uwe Vriendin zyn , maar Fernando ! Fernando! U vind ik nimmer weder. (Zy omhelzen elkander 3 het gordyn valt.) EINDE. %