10911 ÏG29J  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Gatal. bl. Geschenk van Tooneelslukken , 1841,  DE BARBIER VAN SEVILIE, OF DE ONNUTTE VOORZORG. B L IJ S P E L. IN VIER BEDRIJVEN. DOOR. C. de BEAUMARCHAIS.   DE BARBIER VAN SEVILIE, OF DE ONNUTTE VOORZORG. B L IJ S P E L. Te UTRECHT, Bij H. SPRUIT, Boekverkoper bij ': Stadhuis. MDCCLXXXI. No. 2.  B Ë R I G T. Men heeft niet ondienstig geoordeelt bij dit blijfpel j te voegen: De Boer Magistraats-persoon , en De Venetiaansche Drielingen , twee blijfpclcn : en men zal , als dezelven beiden het licht zien, een algemeen tijtelblad daar toe doen fnijden; wanneer de (hikken volgens derzelver numero's geplaatst, en dit tijtelblad tot aan den hier bijgevoegden ftrecp moet wech gefneden worden. Misfchien zal men ook de muzijk tot dit ftuk be- j horende als dan er bijvoegen. i NEi).  PERSONEN. De Graaf van Almaviva, Grande d'Efpagne, onbekende minnaar van Rozine, is in bet eerile bedrijf gekleed met een effen kamizool en broek, hij is gewonden i„ een groten bruinen mantel, een groten neergeflagen hoed oP 't hoofd met een gekleurd lint om den bol: 1„'ttwede bedrijf in een ruiters-montering met knevels en kleine laerfen: in t derde bedrijf gekleed als een bachelier, met rond haair, een groten kraag om den hals, kamizool, broek, kousfen, en mantel van een Abbé : in 't vierde bedrijf is hy kostelijk gekleed op zijn Spaansch, alles bedekt met zijn bruinen mantel. Bartholo, Doctor , Voogd van Rozine, met een zwarten toegeknoopten korten rok , een grote pruik, een kraag en overeindftaande lubbens , een zwarten charp om 't lijf, en wanneer hij uitgaat een groten fcharlaken mantel om. Rozine, een jong meisje , van adelijke afkomst, pupil van Bartholo, op zijn Spaansch gekleed. Figaro , barbier van Sevilie , gekleed als een Spaansch hofmeester , het haair in een nctjen, een witten hoed op met een gekleurd lint om den bol, een zijden doek zeer los om denhals gebonden, een fatijnen borstrok en broek , waarvan de knopen en knoopsgaten met zilvere franjes, een kamizool van een harde kleur , met grote kleppen van dezelve kleur  pERS0NEN. kleur £ den borstrok, een groten zijden charp om H OP ieder been hangen, witte kousfen, en grijze ^ Bazh.iu*, organist, zingmeester van Rozine, met een zwarten neergeflagen hoed, een korten priesters rok en een langen mantel, zonder kraag en lubbens La Jeünesse, oude bediende van Bartholo L'EvEiixé, andere knegt van Bartholo, onnozele en flapenge jonge. Beiden gekleed als Galiciers, al het haair in den ftaart gebonden, een borstrok van kleur als geel zeemleer, een lere charp met een gesp een blauwe broek, en kamizool van dezelve kleur' waarvan de mouwen aan de ellebogen open zijn om den arm door te Heken, en dus los neer hangen. Een Notaris. Een Alcade , Gerechts-Ambtenaar met een Iarge Witte roede in de hand. Verscheide Algouazils , en Knegts met flambouwen. Het Toneel is te Sevilie, in 't eerde bedrijf op de ftraat en onder de venfters van Rozine, en vervolgens in 't huis van den Doctor Bartholo.  Bladz. 1 D Ê BARBIER VAN SEVILIE. B L IJ S P E L. EERSTE B E D R IJ F. Het toneel verbeeldt een ft'raat, in welke alle de vensters met traliën bezet zijn. EERSTE TON E E L. De Graaf alleen, met 'een groten bruinen mantel en ncèrgcjlagcn hoed, hij haalt zijn horologie uit onder V wandelen. Het is vroeger dan ik dagt. 't Is nog verre af van het uur dat zij gewoon is zig agter haar jaloufie te vertonen. Patiëntie ! 't is beter te vroeg te komen clan het ogenblik te verzuimen van haar te kunnen zien. Wanneer een Jonkertje van 't Hof kon gisfen, dat ik,honderd mijlen van Madrid af,mij alle morgen onder de vensters van ene vrouw bevond, die ik nooit gefproken heb, hij zou mij houden voor een Spanjaard van den tijd van Ifabella en waarom niet? ieder jaagt het geluk na. Dit is voor mij in 't hart A van  2 De Barbier van Sevilie van Rozine gelegen Maar hoe? een vrouw t'c Sevilie te volgen, terwijl Madrid en het Hof ons van alle kanten vermaken aanbieden, die zoo gemakiijk te verkrijgen zijn Maar dat is het juist, dat ïk vlied. Ik ben de veroveringen, welke het eige belang, de weivoegzaamheid , of de verwaandheid , ons onophoudelijk aan de hand geven, reeds moede. Het is zoo aangenaam bemind te zijn om zig zclven alleen, en indien ik verzekerd kon zijn van onder deze vermomming de duivel haal hem, die daar zoo ontijdig aankoomt. TWEDE TONEEL. Figaro met een guit ar op zijn rug aan een breed lint hangende; hij neuriet vrolijk met een papier en potlood in de hand. Baniflbns le chagrin, II nous confume: Sans le feu du bon vin, Qui nous rallume; . Réduit a languir, L'homme fans plaifir Vivroit comme un fot Et mourroit bien tot; Tot hier toe gaat het niet kwalijk, ein. ein. Et  15 t IJ S P E u 3 Ët mourraic bientot. Le vin et la parefle Se dilputent mon coeur. Maar neen. Zij betwisten het elkander niet, zij heertenen daar zeer vreedzaam te famen. Se partagent.... mon coeur. Zcid men dat, fe partagent? .... Maar, onze makers van conii.jue opera's zien er zoo nauw niet op. Hedendaags zingt men, het geen uiet verdient gefproken te worden. \Jiij zingt] Le yin et la parefle Se partagent mon coeur. Ik wenschte wel te eindigen, met iets fraais, iets dat in het oog liep , iets verhevens, dat wel uitgedacht fcheen. [hij zet zijn ene knie op den grond en fch.-ijft zingende.'] Se partagent mon coeur, Si 1'une a ma tendreiTe... L'autre fait mon bonheur. Foei, neen! dat is plat. Zoo moet het niet zijn...» Ik moet ene tegenftelliiig hebben: Si 1'une ... eft ma maitrefle L'autre... Wel ja, daar heb ik het... L'autre eft mon fervitetu'. Bravo, zeer wel, Figaro ! ... [hij fchrijft zingende.] A 2 Le  4 De Barbier van Sevilie. Le vin et la parefle Je partagent mon coeur. Si Tune eft ma maitreiïe, L'autre eft mon ferviteur. L'autre eft mon ferviteur. L'autre eft mon ferviteur. He, he. Als daar accompagnement onder gefteld is, dan zullen wij eens zien , Heren Cabaalmakers, of ik niet weet wat ik zeg. [hij ziet den Graaf.] Ik heb dien Abbé ergens, dunkt mij, gezien, [hij rigt zig op.] De Graaf [terzijde.] Die man is mij niet onbekend. Figaro. Ei neen ; het is geen Abbé! dat groots en edel voorkomen.... De Graaf. Dat wonderlijke maakzel. Figaro. JVeen, ik bedrieg me niet. 't Is de Graaf van Almaviva. De Graaf. Ik geloof dat hij die fchurk van een Figaro is. Figaro. Hij is het zelfs, Mijn Heer. De Graaf. Als je een woord fpreekt.,.. Deugeniet! ....  B l ij s p e l. 5 Figaro. • Ja, ik herken u ; zie daar die gemeenzame goed. aartigheid, waarmede gij me altijd vereerd hebt. De Graaf. Ik kende je niet. Je bent zoo dik en vet geworden. Figaro. Hoe anders, Mijn Heer! dat is het gevolg van mijn cllcndigen (laat. De Graaf. Arme hals! Maar wat doe je te Sevilie. Ik heb je voorheen geréeommandeert om een bediening te krijgen. Figaro. Ik heb 'er ook een gekregen Mijn Heer! en mijne dankbaarheid.... De Graaf. Je moet mij Lindor heten. Zie je niet aan mijn vermomming, dat ik onbekend wil zijn. Figaro. Ik ga heen. De Graaf. Neen blijf. Ik wagt hier ergens na. En twee menfehen, die famenpraten, zijn minder verdagt, dan één, die heen en weer wandelt, wij moeten doen als of wij praten. Wel nu die bediening ? Figaro. De Minijler, welke veel over had voor de recommandatie van uwe Excellentie , benoemde mij aanftonds tot apothekers gezel. A 3 De  6 De Barbier van Sevilie De Graaf, In de gasthuizen van de armee"? Figaro. Neen,, in de paerdc ftoeterijen van Andalufie, De Graaf [lachende?. Een fraai begin! Figaro. Het ambt was zoo kwaad niet, want de bezorging der geneesmiddelen hebbende verkogt ik dikwHs aan de memchen goede paerdc dranken De G r a a v. En die de onderdanen van den koning om een kigje hielpen! F i g a r o, Ho! ho! daar is geen algemeen geneesmiddel. Egter hebben zij mi en dan wel eens Galleien, Catalanen, en Auvergnen genezen. De Graaf. Waarom heb je die bediening dan verlaten? F i <; a r o. Verlaten ? zij heeft mij verlaten. Men heeft mij bij de hoge machten in een kwaad blaadje gebragt. „ De vale en bleke nijd met haar gekromde nagels,,, De Graaf, Wel hoe, maak je ook vaerfen? Fi.  B l ij s p e V. Figaro. Dat is juist de oorzaak van mijn ongeluk, ^Excellentie! toen men aan den Minifter aanbragt, dat ik, \ geen zonder mij te vleien ook waar is, zeer traa.e vaersjes aan Cloris maakte, dat ik de raadzels aan de journalen bezorgde, dat er puntdigten van m.jn maaksel het licht zagen, met een woord , toen M] wist, dat ik levendig gedrukt was, heeft hij de zaak ten treurigften opgenomen, en mij van mijne bediening afgezet onder voorwendzel, dat de liefde tot de fraaie wetenfchappen met de behandeling van ftaatszaken niet kon famen gaan. De Graaf. 'T is zekerlijk hoog machtiglijk geredeneerd en liet gij hem niet onder 't oog brengen.... Figaro. Ik achtte mij integendeel al te gelukkig door hem vergeten te zijn ; overtuigd zijnde , dat een groot Heer ons goed genoeg doet, wanneer hij ons maar geen kwaad brouwt. De Graaf. Je zegt alles niet. Ik herinner mij, dat je in mijn dienst zijnde, een vrij flegt fuhject waart. Figaro. Maar, mijn lieve Hemel! datkoomt, om dat men hebben wil, dat een arm mensen zonder gebreken zij. A 4 DE  De Barbier van Sevilie De Graaf. 'Lui, onordentelijk Figaro. Om van de deugden, welke men in een bediende,, vordert, te oordelen, moet ik uw S^llentie vragen of je veel meesters kent, die verdienden knegts te zijn ? De Graaf [lachende.] Dit is niet kwaad gevonden. En je bent toen in «te «ad gaan wonen f Figaro. Niet zoo ten eerflcn. De Graaf [hem ftil houdende.] Een ogenblikje.... Ik dagt, dat zij het was Spreek maar voord, ik verfta je genoeg. Figaro. Te'rugkomende te Madrid, wilde ik weder mijne letterkundige bekwaamheden op nieuH, beproe cn het toneel fcheen mij een veld van eer.... d e Graaf. ó lieven Heer! Figaro [terwijl hij antwoord ziet de Graaf met veel oplettenheid naar de jaloufie ] In der daad, ik weet niet, waarom ik niet zeer wel Haagde. Want het parterre had ik opgepropt met de beste werklui, zij hadden handen,... a!, ha- Uiers 5  B l ij s p e l, 9 mers; ik had verboden de handfthoenen, de rottingen , en alles dat niet dan een verdoofd geklap voordbragt. En op mijn eer, voor de vertoning van liet ftuk, fcheen het Koffijhuis zeer wel omtrend mij gezind. Maar de kragt van de Cabak.... Dn G r a a f. Ah! de Cabak! Mijn Heer, de Auteur afgekeurd! Figaro. Al mede als een ander: waarom niet? Men heeft mij gefileerd; maar wanneer ik die lui ooit weder bij een kan krijgen De Graaf. "Zult gij genoeg gewroken zijn door hen te vervelen ? Figaro. He , ja ! of ik hen ook iets toegedagt heb! verdomd ! De G r a a f. Je vloekt, weet jc wel, dat men ten hove maar vierentwintig uren heeft om tegen zijne regters te vloeken? Figaro. Men heeft daartoe vierentwintig jaren op het toneel; de leeftijd is te kort om zulk een fpijt te flijten. '" * s" A 5 nE  'lo De B.irbier. van Sevilie De Graaf. Je vrolijke grsmfchnp vermaakt mij. Maar je zegt mij niet; waarom je Madrid verlaten hebt. Figaro. Daar is mijn goede befcherm-engel de oorzaak van, je Excellentie! terwijl ik gelukkig genoeg beu om mijn ouden meester weer te vinden ! ziende te Madrid , dat de Republiek der Geleerden die der wolven was, altijd gewapend tegen elkander, én dat zij overgegeven aan de verachting, waartoe hun die belachelijke kwaalartigheid brengt, daar bij nog opgegeten , en uitgezogen werden door al het canaille van bladfchrijvers, afgunstigen, boekverkopers enz., heb ik , vermoeid van het fchrijven, mij zelfs vervelende, van anderen een walg hebbende, vol vanfchulden en ledig van geld, met een woord, overtuigd zijnde dat de nuttige iukomflen y.m het fcheermes verre boven de eer van de pen te fchatten waren, Madrid verlaten; mijn bagagie kruisgewijze dragende, zeer philofophicsch door de beide Castiiien en andere plaatzén gaande, wel ontfiragen in de ene ftad, vastgezet in de andere,en altijd het hoofd opgebeurd, niettegenflaande de wederwaerdigheden , te vreden met den goeden tijd, en den kwaden geduldig doorflaande , (pottende met de gekken , en de flegte lieden braverende, lachende met mijne ellende, en de gehele wac-  B l ij s p e l. II wacrcld feherendé, ziet gij mij eindelijk te Sevilie, bereid om op nieuws uwe Excellentie te dienen in alles, wat u believen zal mij te bevelen. De Graaf. Waar koom je aan zulk ene vrolijke wijsgeerte? Figaro. Door de gewoonte van ongelukkig te zijn. Ik haast mij met alles te belachen, uit vreze van verpligt te zijn daar om te fehreijen. Hoe ziet ge toch zoo altijd naar dien kant? De Graaf. Laten wij ons wech maken. Figaro. Waarom? De Graaf. Kom dan, je zult alles nog bederven. [Zij verbergen zig.~] DERDE TONEEL. Bartholo, Rozine,[& jaloufie word geopend, Bartholo en Rozine gaan voor het venfter ftaau.~\ R o z i n e. Hoe aangenaam is het de ruime lugt in te ademen ! die jakufie word zoo zelden opengedaan Bartholo. Wat napier heb je daar? Ro-  ia De Barbier van Sevilie Rozine. Het zijn Coupletten van de onnutte voorzorg, welke mijn zingmeester mij gisteren heeft gegeven. Bartholo. V/at is de onnutte voorzorg ? Rozine. Het is een nieuw blijipel. Bartholo. Nog een Drame! een zotheid van een nieuw foort. * Rozine. Dat weet ik niet. Bartholo. Wel ja, wel ja! de jairralen zullen ons daar omtrend genoegdoening geven. Barbaarfehe eeuw!.... R o z i n e. Je Iasterd altijd op onze arme eeuw. B a r t h o l O. Vergeef mij die vrijheid. Wat heeft dezelve voordgebragt, dat wij die prijzen zouden? zotheden van allerlei foort.. De vrijheid van denken, de aantrek- kings- * Bartholo was geen liefhebber van Drames. Mogelijk had hij in zijn jeugd een Treur/pel gemaakt.  B l ij s p e l. *3 kiiigskragt, de Ekctrhiteit,' de verdraagzaamheid, de "inenting , de Quina, de Encyclopedie, de Oeconomifche tak en de Drames. Rozine {het papier ontvalt haar op ft raat.] Ach, mijn Aria is gevallen terwijl ik naar je hoor. Loop, loop dan Mijn Heer, zij zal verloren zijn. Bartholo. Wat is dat voor manier van doen ? houd dat je [hij verlaat het balcon.] R ö z i n e [ziet naar binnen, en kijkt op ftraat.] St. ft. [de Graaf verfchijnt] raap op ! fchielijk! en maak je wech. [de Graaf raapt het papier op en gaat naar binnen.] Bartholo [gaal uit het huis en zoekt.] Waar is het dan? ik zie niets. Rozine. Onder het Balcon, onder tegen den muur. Bartholo. Je geeft me een aangename commisfte! daar is zekerlijk iemand voor bij gekomen! Rozine. Ik heb niemand gezien. Bar-  H De Barbier van Seviue, Bartholo [ƒ« zig zelve,:.] En ik die goed genoeg ben om te zoeken Bartholo je bent een gek, mijn vriend: dit moet"je' leren om nooit geen jaloufies > op de flraat uitkomende, te openen. Rozine [akiji op het Balcon.] M.jn ongeluk verontfehuldigt mij: alleen, opgefloten en blootgefteld aan de navolging van een hatelijk mensch is het geen misdaad, wanneer men uit de L vcrmj tracht te ontkomen ? Bartholo [op het Balcon verfchijnende.] Keer weder naar binnen , juflh)uw, het is mijn fchuld wanneer je uw Aria verloren hebt; maar dat «"geluk zal je niet meer overkomen dat zweer ik u.' [hij-fluit de jaioufie op V flot.] VIERDE TONEEL. De Graaf, F ig a ro. [Zij komen met omzigtigheid uit.] F> e Graaf. Terwijl zij nu wechgcgaan zijn, moet ik die Aria eens onderzoeken daar zeker een verborgenheid in is. Het is een briefje! Figaro. Hij vroeg wat de onnutte voorzorg was. Df.  B l ij s p e l. 15 De Graaf [leest met fcMelijkhcid.~\ „ Uw ijver wekt mijne nieuwsgierigheid op; zoo „ dra mijn voogd uitgegaan is zing dan op de be„ kende wijs van deze coupletten iets, dat mij eindc„ delijk onderrigt van den naam , den ftaat en het „ oogmerk van den geen , die zoo ijverig fchijnt „ toegedaan te zijn aan de belangens van de ongeluk„ kige Rozine." Figaro de ftem van Rozine namakende. Mijn Aria, mijn Aria is gevallen; loop , loop dan. [Hij lacht'] ha, ha, ha, ha, ha. 6 die vrouwen! wil je de onnozelftc vlug maken : (luit haar op. De Graaf. Mijne waarde Rozine! Figaro. Mijn lieer, ik ben niet meer bekommerd over uw verkleding, je vrijt hier in het per/bectief. De Graat. Nu weet je het, maar als je babbelt Figaro. Ik babbelen ! Ik zal om u gerust te Hellen , mij niet bedienen van die grote fpreekwijzen van eer en toegenegenheid , welke men een gantfchen dag door misbruikt. Ik heb maar één woord te zeggen. Mijn eiga  16 De Barbier van Sevilie eige belang Raat u daar voor in. Weeg alles met die fchaa!, en ... . De Gr a~a f. Zeer wel. Weet dan, dat ik bij geval een maand of zes geleden , in het Prado ene jonge fchoonheid ontmoet heb.... gij hebt haar Zoo even gezien! Ik heb te vergeefsch haar in Madrid laten opzoeken , en het is maar federt enige weinige dagen, dat ik ontdekt heb, dat zij Rozine heet, van een adelijke afkomst is, een wees die getrouwd is aan een ouwen doctor yan deze ftad, genaamd Bartholo. Figaro. Allerliefst vogeltje waarachtig , moeïelijk om uit zijn nesje te (fgten! Maar wie heeft u gezegt, dat zij de vrouw van den doctor was? De G r a a f. Alle mcnfchen. Figaro. Dat is een vcrteïlingje, dat hij uitgedagt heeft, toen hij hier van Madrid kwam, om de vrijers te bediiegen en van haar af te weren; zij is nog zijn pupil, maar' eerlang.... De Graaf [met drift.~] Neen nooit! ach, welk een nieuws! Ik had befloten om haar mijn leedwezen te vertonen, en ik vind haar vn ! Ik moet geen ogenblik verzuimen, ik moet trach-  B h ij s p e l. ~\J trachten van haar bemind te worden, en haar te ontrekken aan de onwaerdige verbintenisfe, welke men haar toefchikt. Je kent dan dien voogd'? Figaro. Als mijn moeder. De Graaf» Wat is het voor een kaerel ? F i g a r o \jr.et drift.'] 'T-is een mooi, dik, kort, jeugdig, oud kaereltje, die loert, en luistert, en gromt, en zingt, allemaal te gelijk. De Graaf [_mct ongeduld.] Maar ik vraag je naar zijn caractcr? F i g a r o. Brutaal, gierig, amoureus en jalours omtrent zijn pupil, die hem haat als de dood. De G r a a f. Dus zijn zijne middelen om te behagen.... Figaro. Gene hoe genaamd. De Graaf. Zoo veel te beter. Zijn zedelijk beftaan? Figaro. Juist zoo veel om maar niet opgehangen te Worden. B Dï  38 De Barbier van Sevilie De Graaf. Zoo veel te beter. Een fchelm te urafFen en zig gelukkig te maken.... F i c a r o. • Dat is ter zeiver tijd het algemeen en bijzonder welzijn uit te werken; in waarheid, Mijn Heer! een meesterftuk van zedekunde. De Graaf. Je zegt, dat de vrees voor vrijers hem de deur doet fluiten? Figaro. Voor de gantfche waereld: als hij die toe kon metfelen.... De Graaf. ó de duivel! zoo veel te erger. Zou jij bij hem toegang hebben? Figaro. Gf ik ook bij hem toegang heb. Primo4m huis, daar ik in woon, hoort den Doctor toe, die mij gratis huisvest. De Graaf. Ha! ha! Figaro. Ja, en ik uit erkentenis, ik beloof hem tien poolen 's jaars, ook gratis. De  B l ij s p e l. »9 De Graaf [met ongeduld?] Je bent zijn huurder? Figaro. Wat meer is, zijn barbier, zijn ch irurgijn, zijn apotheker ? Er gefchiedt in zijn huis geen (treek van het fcheermes, van het lancet, van het klisteer, dari door de hand van uw dienaar. De Graaf [omhelst hem.] Ach, Figaro, mijn vriend! je zult mijn engel, mijn verlosfer, mijn befcherm god zijn. ... Figaro. Of het voordeel dat ik je toe kan brengen, u ook (ehielijk het onderfcheid van perfonen doet vergeten! (preek me eens van gepasfioneerde luiden ! De Graaf. Gelukkige Figaro! je gaat mijne Rozine zien!,ja gaat haar zien ! hebje wel befef van uw geluk? Figaro. Dat zijn eerst praatjes van een minnaar! ben ik het, die haar aanbid? Ik wenschte, dat je in mijn plaats waart J De Graaf. Ach! indien men alle die bewakers yan haar af kon weren. Figaro. Dat is het, daar ik op dagt. B a pa  2° De Barbier van Sevilie De Graaf. Voor een halven dag maar! * Figaro. Wanneer men de lieden bezig houdt met hun eige belang, dan belet men ze aan dat van een ander nadeel te doen. De Graaf. Buiten twijflel. Wel nu? Figaro [peinzend.'] Ik zoek mijn harsfens door, of de apotheek niet enige onfchuldige middeltjes oplevert De Graaf. Schelm! Figaro. Zou ik hun nadeel willen doen ? zij hebben alle mijn bediening nodig. Het komt er maar op aan, ieder genoegen te geven. De Graaf. Maar die Doctor kan argwaan opvatten. Figaro. Men moet zoo fchielijk te werk gaan, dat die argwaan niet kan geboren worden: daar valt mij iets in. Het Regiment d''Infant Roïal komt in deze Had. De Graaf. De Colonel is een van mijn vrienden. fi-  / b l ij s p e l. 21 Figaro. Goed. Meld u aan bij den Doctor gekleed als een Ruiter met een billet van inkwartiering. Dan moet hij u wel huisvesten, en het overige neem ik op mij. De Graaf. Uitnemend ! Figaro. Het zou zelfs niet kwaad zijn, dat je fcheen een knip wech te hebben De Graaf. Waar toe dat ? Figaro. En hem onder dien fchijn zoo wat naar je zin te zetten. De Graaf. Waar toe dat? Figaro. Op dat hij geen argwaan krijge, maar denke, dat je meer lust tot flapendan tot het uitvoeren van listen hebt. De Graaf. Onverbeterlijk bedagt. Figaro. 'T enigfte .daar ik maar voor bevreesd ben, is, dat je die moeïelijke perfonagie niet zult kunnen uithouden. Een Ruiter.... van den wijn bevangen.... De Graaf. Je fcheert den gek met mij [pp den toon van een B 3 dronk  22 De Barbier van Sevilie. dronk menseS] is hier niet het huis van den Doctor Bartholo, mijn vriend? Figaro. Niet kwaad in der daad, uw benen moeten maarjvat meer (lieren [op ten meer dronken toon] is hier niet het huis.... De Graaf. Maar foei! je bent dronken , zoo als het gemene volk. Figaro. Dat is het regte. Dat is vermakelijk, De Graaf. De deur gaat open. Figaro. Daar heb je onze man. Laten wij henen gaan tot dat hij vertrokken is. VIJFDE TONEEL. Bartholo, De Graaf en Figaro [verborgen.] Bartholo [gaat uit, in huis /prekende.] Ik kom zoo weder. Dat niemand binnen kome. Wat ben Ik gek hier beneden gekomen te zijn. Zoo als zij mij er om vroeg, moest ik twpeien ,... en Bazilius die komt niet! hij moest alles belleken, op dat mijn huwelijk morgen heimelijk voltrokken wordt. En geen nieuws! Laten wij zien wat hem weerhouden heeft. ZES-  B l ij s p e u 23 ZESDE TONEEL. De Graaf, Figaro. De Graaf. Wat heb ik gehoort? morgen trouwt hij Rozine in ftilte! Figaro. Mijn Heer!' de mocielijkheid om zijn oogmerk te bereiken maakt de onderneming des te noodzakelijker. De Graaf. Wie is dan die Bazilius, die zig met zijn huwelijk bemoeit ? Figaro. Een anne drommel, die zijn pupil de muftecqXeen, opgepropt van zijn kunst, fchurkagtig , knielende voor een festhalf, en dien je gemakkelijk in uw belangen kunt krijgen , Mijn Heer.... [ziende naar de jaloufie'] daar is zij! daar is zij! De Graaf. Wie dan? Figaro. Agter de jaloujïe, daar is zij, daar is zij. Zie er dan niet naar. De Graaf. Waarom ? B 4  =4 De Barbier van Sevilie Figaro. Schrijft zij u niet: zing als onverfchillig? dat is tc zeggen, zing als of je zong.... alleenlijk maar om te zingen. Och daar is zij, daar is zij. De Graaf. Dewijl ik begonnen heb met haar aan mij te laten gelegen leggen , zonder bij haar bekend te zijn , wil ik den naam van Lindor,dienik aangenomen heb, niet afleggen; mijn overwinning zal luisterrijker zijn. [itf ontvouwt het papier„ dat Rpzine hccft !atell valkn\ «aar hoe zal ik zingen op die mufienl Ik kan geen vaerfen maken. Figaro. AI wat je te binnen komt , is uitnemend , Mij» Deer - als het de liefde betreft dan is het hart niet mocehjk omtrent de voortbrengsels van den geest neem mijn guitar.... D e Graaf. Wat wil je dat ik ermede doen zai? Ik fpeel er zoo kwalijk op! Figaro. Is het mogelijk, dat een Heer als UE iets niet wedt? n>eS de knokkel van den vinger from, from, from. ' Zonder guitar te zingen.... hier te Sevilie! je zoadt fchielijk bekend zjjn, [Figaro zet zig vlak tegen den muur onder 't Balcon.,] De  B l i] s V e l, 25 De Graaf [zingt wandelende en zigop de guitar accompagnerende.'] I. Couplet. „ Vous 1'ordonnez; je me ferai connoitre. „ Plus inconnu, j'ofois vous adorcr; „ En me nommant que pourrais-je efperer? „ N'importe, il faut obeir a fon maitre. Figaro [zagtjes.] Zeerwel, courage, Mijn Heer! De Graaf. II. Couplet. „ Je fins Lindor; ma naiiTance ett commune; „ Mes vceux font ceux d'un fimple bachclier; „ Que n'ai-je, helas! d'un brillant chcvalier, „ A vous oifrir le rang & la fbrtune. Figaro. Wel de duivel! Ik zou het niet beter maken! ik , die mij beroem, het te kennen. De Graaf. III. Couplet. „ Tous les matius ici d'une vo'ix tendre, ,, Je chanterai mon amour fans efpoir, „ je bomerai mes plaifirs a vous voir; „ Et puisfiez vous en trouver a m'entendre. B 5 Fi-  46 De Barbier van Sevilie Figaro. 6 waaragtig ! wat dit aangaat! .... {hij nadert eu kust de Jlip van zijn He a's rok.'] De G r a a f. Figaro! F i g a r o. Je Excellentie? De G r a a f. Geloof je, dat men mij gehoon heeft? Rozine [■ au bi.uien, zingt.] „ Tout me dit que Lindor eft charmant, „ Qae je dois 1'aimer conftamment [Men hoort een venfter met geveld toe doen?] , F i c a r o. Geloof je dat men u gehoord heeft deze reis? De Graaf. Zij heeft haar venster toegedaan : er zal zekerlijk iemand bij h uj gekomen zijn. Figaro. Ach ! die arme kleine meid! zoo als zij beeft onder 't zingen! zij heeft het al wech, Mijn Heer! De G r a a f. Zij bedient zig van het middel, daj: zij zelfs aan de hand gegeven heeft. Tout me dit que Lindor eft charmant. Wat bevalligheid! wat geest! Fi-  b l ij s p e u 27 Figaro. Wat een list! welk een liefde! De Graaf. Geloof je , dat zij zig aan mij zal overgeven , Figaro ? Figaro. Zij zal veel eer door deze jahufie henen komen kruipen, dan daarin nalatig blijven. De Graaf. , liet is gedaan, ik ben voor mijne Rozine.... mijn leven lang. Figaro. Gij vergeet, Mijn Heer, dat zij u niet meer hoort. De Graaf. Monficw Figaro? Ik heb je maar een woord te zeggen. Zij zal mijne vrouw zijn , en indien je mijn voornemen, met haar mijn naam te verbergen, wel in het oog houdt je verftaat me,... je kent me • Figaro. Ik' geef mij over. Kom aan Figaro, vlieg uw fortuin te gemoet mijn zoon. De Graaf. Laten wij henen gaan uit vreze van ons vcrdagt te maken. Figaro [drifrigh';*.] Ik ga daar binnen, alwaar ik, door de kragt van mijn -  28 De Barbier van Sevilie mijn kunst, met een flag van mijn Haf, de waakzaamheid in flaap ga wiegen, de liefde opwekken, de jaloersheid uit den weg ruimen, listen aanwenden, en de hindernisfen wech nemen. Gij, Mijn Heer! kom bij mij , in de montering, het billet van inkwartiering en geld in je zakken. De Graaf. Geld, voor wien? Figaro [drift iglijk.] Geld, mijn help, geld ! dat is de ziel van de zaak. De Graaf. Word niet moeïelijk Figaro, ik zal er veel van bij mij Heken. Figaro [benen gaande.] Ik kom fchielijk weder bij u. De Graaf. Figaro? Figaro. Wat is het? De Graaf. En je guitar? Figaro [komt weder.] Ik vergeet mijn guitar! ik! ben ik dan gek! [bij gaat henen.] De Graaf. En je woonplaats, wildzang» Fi.  B l ij s V e l. 29 Figaro [^ö;k/ weder.'] Ach! in der daad , ik ben geraakt! mijn winkel is vier voetftappen hier van daan , blauw geverfd, ventos in het lood, drie bekkens in de lugt, het oog in de hand. Confilio, manuque. Figaro! [//ij vliegt wech.] Einde van V eerfie Bedrijf. TWE-  3o De Barbier van Sevilie . T W EDE BED R IJ F. [Het Toneel verbeeldt de kamer van Rozine , het venster is gefloten met een getraliede jaloufie,'] EERSTE TONEEL. Rozine [alleen met een kandelaar in de hand. Zij neemt papier dat op tafel ligt en zet zig tot fchrijvenA IVTarcelinc is ziek. Ieder een heefc zijne bezigheid en niemand ziet mij fchrijven. Ik weet niet of deze muren ogen en oren hebben, dan of mijn Argus een kwaadaartigen geest heeft, die hem ftiptelijk ondcrrigt. maar ik kan geen woord zeggen of geen voetftap verzetten, daar hij niet aanftonds het oogmerk van raad.... Ach Lindor! [zij verzegelt den brief] laat ik mijd brief maar toe doen, offchoon ik niet weet wanneer en hoe ik ze hem zal doen bezorgen. Ik heb door mijn jaloufie hem lang zien praten met den Barbier Figaro. Dat is een goed mensch; die mij dikwils betoont heeft medelijdend te zijn. Wanneer ik dien een ogenblik fpreken kon. T\V"E-  B t q spel. 3f TWEH TONEEL. Rozine, Figaro. Rozine \--cr\vovclercl7\ Ach! Mijn Heer, Figaro? wat ben ik biij van u te zien. Figaro. Hoe vaar je, Mejuffrouw? Rozine. Niet al te wel , Mijn Heer Figaro ! Het verdriet verteert mij. Figaro. , Dat geloof ik wel. Het maakt de gekken alleen iei. R o z 1 n e. Met wien fprak je daar beneden zoo ijverig ? Ik verftoud' niets, maar.... Figaro. Met een jonge Lachelier van mijn naastbcuaanden \ van de grootfte verwagting, vol geest, fentimenten, bekwaamheden, en van een zeer bevallig voorkomen. Rozine. Och, zeer wel, verzeker ik? En hij heet? Figaro. Lindor. Hij bezit niets. Maar zoo hij Madrid niet op ftcl en fprong verlaten had, zou hij daar een goede bediening hebben kunnen vinden. Ro-  32 De Barbier van Sevilie. Rozine. Die zal bij wel vinden , Monfieur Figaro, die zal hij wel vinden. Een jongman zoo als je hem befchrijft, kan niet onbekend blijven. Figar o [tér zijde,'] Zeer wei. [hard op] Maar hij heeft een groot ongemak , dat altijd aan zijn bevordering veel nadeel doet. Rozine. Een ongemak, Monfieur Figaro! een ongemak? Weet je dat wel zeker ? Figaro. Hij is verliefd. Rozine. Verliefd! en hiet je dat een ongemak? Figaro. In der daad, maar niet dan met betrekking op zijn kwaad fortuin. Rozine. Wat is het lot onregtvaerdig! en noemt hij ook de gene die hij bemind? Ik ben zoo nieuwsgierig Figaro. Je bent de laatfte, Mejuffrouw, aan welke ik iets van dien aart zou betrouwen, Rozine [driftiglijk.] Hoe zoo, Mijn Heer Figaro? Ik ben discreet genoeg.  B l i) s p e l. .33 ttoeg. Je hebt betrekking op dien jongman , ik laat ] mij aan hem oneindig gelegen liggen.... zeg dan. Figaro \Jiaar flim aanziende.] Verbeelje een allerliefst klein juweel van een meisje, zagtzinnig , teder , bevallig, frisch, dat je zoo raar maakt, een fchurkje van een voetje , een regt wel uitgegroeid maakzeltje , poezelige armen, een roze bekje, en handen! en wangen! en tanden! en ogen! en.... Rozine. Die hier in de itad woont ? Figaro. In deze buurt. Rozine. In deze uraat mogelijk ? Figaro. ' Een voetftap of twee van mijn huis. Rozine. ó wat is dat aangenaam.... voor Mijn Heer, uw naastbeftaanden, en die perfoon is.... ? Figaro. Heb ik haar nog niet genoemd? Rozine [diïftiglijk.] Dat is het enige, dat je vergeten hebt, Mijn Heer Eigaro, zeg het dan fchielijk; als hier iemand weder binnen kwam, kon ik niets meer weten..., C Fi-  3  De Barbier van Sevilie ningen te maken. Laat hij er maar mede voor den dag komen! Niemand te huis? Rozine. Maar, Mijn Heer! Bartholq, Ik wil veel liever zonder oorzaak vrezen , dan mij zonder voorzorg blootfrellen. Overal zijn ondernemende, ïkmtmoedige lieden, heeft men deze morgen met nog behendig uw brief opgeraapt, terwijl ik ze gong zoeken? ik zal Rozine. Dat heet van wisje wasjes een grote zaak maken! Mogelijk heeft de wind dat papier wechgewaaid, of iemand die daar juist voorbij kwam, wat weet ik het? Bartholo. De wind, iemand die daarjuist voorbij kwam?" er is geen wind , Mejuffrouw! geen, die daar juist voorbij kwam , in de wacreld ! het is altijd iemand geweest die daar voorbcdagtclijk geplaatst was, welke de papieren , die iemand bij ongeluk fchijnt te laten vallen, Opraapt, Rozine. Schijnt fèïafèn valtefi, Mijn Heer? Bartholo. Ja, Mejuffrouw, die zij fchijnt te laten vallen, Rth  B l ij s p e l. 39 Rozine [ter zijde.'] ó, die kwaadaartige ouwe vent! B a r t h o e o. Maar het zal niet meer gebeuren, want ik ga die traliën laten vast (meden. Rozine. Ik weet nog beter. Metfelt de vensters toe. Er is zoo weinig onderfeheid tusfchen een gevangenis en een cachot. Bartholo. Wat betreft de vensters die op ftraat uitzien? Dat zou mogelijk niet eens zoo kwaad zijn.... die Barbier is ten minden niet bij je geweest? Rozine. Maakt die u ook al bekommerd? B a r t r o l o. Zoo wel als een ander. Rozine. Wat zijn uw antwoorden beleefd! Bartholo [tegen zig zclven.] He, ja! vertrouw je maar aan de hele waereld , en gij zult fchielijk een vrouw in uw huis hebben om je te bedriegen, brave vrienden om haar aan u te ontfutfelcn, en vertrouwde knegts om daar in behulpzaam te zijn. Rozine. Wat zeg je! ita je zelfs niet toe, dat men wel geC 4 n°e&  4° De Barbier van Sevilie. noeg denkt om bewaard te zijn tegen de verleiding van Monfieur Figaro. Bartholo. , De duivel mogt de wonderlijke denkenswijze der vrouwen verftaan. Rozine [in gramfchap7[ Maar, Mijn Meer! men behoeft maar een man te zijn om ons te behagen, hoe komt het dan, dat gijmij zoo zeer mishaagt ? Bartholo [verftomd.] Hoe komt het?.... hoe komt het? .... je antwoord niet op mijn vraag omtrend den Barbier? Rozine [vertoornd^ Wel nu, ja! die man is hier geweest, ik heb hem gezien, ik heb hem gefproken. Ik verberg u zelfs niet , dat ik hem bcminlijk gevonden heb , en ik wenschte, dat het je van ipïjt deedt barsten. [zij gaat heen.'] V IJ F D E TONEEL. Bartholo [alleen.] Och! die fchoeljes! die honden vanknegts, Ia Jeutsssfe? 1'EvcilIé? reveille" vervloekte kaerel? ZES-  B l ij s p e l. 4' ZESDE TONEEL. Bartholo, l'Eveilll-. L'EvEiLLé [komt al geeuwende aan, geheelJlaperig.] HihaaaaÉaauw ■ Bartholo. Waar ben je geweest, losbol! toen de Barbier bier ingekomen is? l'E veil l é. Mijn Heer! toen was ik.... hihaaaauw Bartholo. Zekerlijk bezig met het een of ander guitcnH.uk uit te voeren? En heb je hem niet gezien? l'E v e i l l é. Zeker heb ik hem gezien; want naar zijn zeggen, bevindt hij mij zeer ziek. En het moet wel waar zijn, want ik begon door al mijn leden pijn te krijgen, enkel door hem te horen zegg.... hihaaaauw Bartholo. Niets dan dat ik hem hoorde zegg.... hihaaaauw Waar is die deugniet la Jeunesfe dan? hem medicijnen in te geven, en dat zonder mijn order! daar fchailt fchelmerij agter. C 5 ZE-  42 D e B a r I i u t va M S b v i l ie 7, E V £ i\' D E T O M E E L. De vorigen. [La Jatncsfe komt aan met een kruk. Hij niest verfc'ieide malen.] VÊ VEILL i [altijd gceuwetttk.] La Jeunesfe, B A R T ii o r. o. Jij zult toekomende;) zondag niezen. L a J e li s e s s e, ■ Dat is nu we! vijftig maal.... vijftig malen.... in een ogenblik [hij niest,] mijn lendenen zijn gekraakt. B A R T H o t O. Hoe heb ik het me je lui! Ik vraag aan alle beiden of er iemand bij Rozine binnen gekomen is, en ie zegt mij nut, dat die Barbier.... i- E veil le [blijvende geeuwen,] Iemand. Is Monfieur Figaro dan iemand '< hihaaauw.... B a R t ii o l o. Ik wed, dat die gauwdief het me: hem eens is. l'E v e i l l c [builende als een kind.] Ik.... met hem eens? LA Jeu nesse [niezende.] Op zoo een wijs \vi! ik liever uit mijn dienst gaan; «en zware dienst, en altijd ecu helsch gejank.  B l jj s 1' e,l. 43 l'E v e i l l e [huilende.] Een arme eerlijke kaerei word ais een rampzalige behandelt. B a r t ii o l o. Ga heen dan, arme eerlijke keercl [hij doet hen fó\ etchaa etchaa. De een niest mij in mijn gezicht, en de ander doet niet dan geeuwen. La J e u n e s s e. Ile ja! Mijn Heer! ik zweer je, dat zonder de Juffrouw het niet mogelijk .... het niet mogelijk was om hier in huis te blijven. [hij gaat al niezende heen.] ACTSTE TONEEL, B a r t o o l o, B a v. 111 u s, F i g a r o, \jle laaijfe is in het kamertje verborgen, komt van tijd tot tijd te voorfchiju en beluistert hen.'] Bartholo. Zoo Eazilius! je kwam om aan Rozine haar les in de Mufiecq te geven? Bazilius, Dat heeft de minste haast. Bartholo.' Jk ben aan uw huis geweest zonder u te vinden. Ba-  44 De Barbier van Sevilie. b a z i l i v s. Ik was uitgegaan om uwe zaken af te doen. Ik moet je een droevig nieuws zeggen. Bartholo. Voor n? B a z i l i u s. Neen, voor u. De Graaf van Almaviva, is hier in de Had. Bartholo. Spreek zagtjes. Die, door gantsch Madrid na Rozine heeft doen zoeken. B a z i l i u s. Hij heeft zijn verblijf op het grote plein, en gaat alie dagen verkleed uit. Bartholo. Dat raakt mij, buiten twijfel. Maar wat zal ik doen ? B a z i l i u s. Wanneer hij een particulier was, zou men hem gemakkelijk weren kunnen. B a r t n o l o. Ja, met zig des avonds te verfchuilen, gewapend, geharnast.... Bazilius. Bette Deus! een famenzwcring ! Een kwade zaak aan  B l ij s p e l. -45 aanden g.nS te helpen, en terwijl zij broeit «net«e* onbefchaamd wezen te lasteren: concedo. Bartholo. Wonderlijk middel om zig van iemand te ontdoen, B a z i l i u si Delaster, Mijn Heer! gij weet niet, wat je ver-' werpt? ik heb de braaffte lieden in gevaar gezien van daar door overrompeld te worden. Geloof vfij, * cr gene kwaadaartigheid zoo gemeen, geen fchek* ftuk, geen onwaarfchijnlijke vertelling is, welke men niet voor waar kan doen aannemen door heden welke ledig zijn en niets te doen hebben, en dat m ene grote ftad, mids men zulks wel weet aan te leg„en e„ wij hebben hier lui van ene doortrapte behendigheid! .... Eerst heb je een zeer klein gerucht, het géén, laag langs den grond gaande als een zwaluw voor het onweer, pianisfimo bromt, en den vergiftigen trek al voord lopenden uitbreidt en verfpreidt. Deze of die mond neemt ze op,en blaast zeupumo, '^inhetoo, Het kwaad leiter toe het neemt toe, het kruipt, het gaat, en rinfor zando van mond tot mond loopt het als de duivel voord. Dan zie je op eens, ik weet niet hoe, dat delaster ogenfchijnüjk toeneemt, en wordt God dank, een a gemeen gèfchreeuw, een algemeen crefcendo, een alge*  46 n*ÈA*y*M^$ï*iLiE «een C.Vv« va„ haat en vcnverpin. -v i • daartegen? «^RW*. duivel kan i, ? A R T 11 o I. O. Maar w at «Jende reden /preek je ém Barfr . lm wal betrekking Ujft dar V Baziliu,!- l-"b "^it dat piano, ci-rfwj, „ ■ ■■ np oraftandlfihcden.? - . op mij- Blzn.ius. ■ doe, watwtsekltmirQ ita. B A z I L I U s. Wanneer dat zoo fa k binet. De Graaf [terwijl Bartholo er naar toegaat zegt zonder van plaats te veranderend] Ach mijn dierbare Rozine ! Rozine. Hoe, Lindor! zijt gij het? De Graaf. Neem ten minften dezen brief maar aan. Rozine. Pas op, hij houdt het oog op ons. De Graaf. Haal den neusdoek uit uw zak , ik zal den brief faten vallen [hij komt nader bij haar.] Bar-  B l ij s p ë l. Bartholo. Zagt, zagt, Mijn Heer de Soldaat ! ik heb niet graag dat men mijn vrouw zoo van digte bij beziet. De Graaf. Is zij uw vrouw ? Bartholo. Wel wat anders ? De Graaf. Ik heb u altoos gehouden voor haar bed-oud-overgroot-vader! er zijn ten* minften drie geflagten tusfcheu haar en u. ' Bartholo {leest in een parkement.] „ In gevolgen het goed en opregt getuigenis dat „ ons gegeven is. De 'Graaf [hem het parkement uit de hand flaande.~] Wat heb ik met al die gekheid te doen. Bartholo. Weet je wel Soldaat! als ik mijn knegts roep dat ik je naar verdienftèn zal doen afrosfen. De Graaf. Zoek je rufie , rufïe ? gaerne, dat is mijn ambagc [een pistool uithalende] hier kan ik ze meê doen verlïommen; je hebt misfchien nooit rune gezien, Mejuffrouw! Ro-  <ïï De Bardier van Sevilie. R »iiK Ei En .ik begeef die nooit te zien. De G r a a ft J Niets is nogtans zoo vermakelijk dan dat. Verbeej je [de» Doctor wech /lotende] wanneer de vijand aan den enen kant is, en onze vrienden aan den anderen kant [zagtjent tegen Rozine haar den brief tonende] baal den neusdoek uit uw zak , [Rozine haalt haar neusdoek uit den zak, de Graaf laat den brief vallen tus/chen hem en haar.} Bartholo [naar den brief bukkende 1 Ha! MUI De Graaf [neemt ze weder op en zegt.} Zié daar.... ik die de geheimen van mijn métier begon uit te leggen waarlijk ene zeer difcreie vrouw, is dat niet een minnebriefje dat Mejuffrouw uit haar zak laat vallen. B a r t u o h o. Geef hier, geef hier. De G r a a f.Dulciter Papa! ieder moet zig met zijn zaken betnoeien . wamieer er een re(ept vw ^ uw zak gevallen was..... Rozine [haar hand uit/lekende.] Ja ïk weef wat het is, Mijn Heer de Soldaat! [zij i temt  B l ij s p f. b 63 Htentt den brief dien zij in een van de kleine zakjes van haar Tabcljó verbergt.'] Bartholo. Zal je eindelijk henen gaan. De Graaf. Wel nu ik ga heen, vaar wel Doctor, wees niet haatdragende, nog een klein complimentje vriend lief! bidt de dood, dat zij mij nog enige veldtogten fpaart, het leven is mij nooit zoo vee! dan nu waard geweest. Bartholo. Ga maar heen , zo ik zoo veel vermogen op de dood had De Graaf. Op de dood! och Doctor! je doedt zoo veel voor haar, dat zij u niets weigeren kan. VIJFTIENDE TONEEL.' Bartholo, Rozine, Bartholo [ziet hem 71a.] Eindelijk is hij vertrokken, [ter zijde] Laten wij veinzen. Rozine. Beken ten minden, Mijn Heer! dat die jonge Soldaat wel vrolijk is ! Niettegenihande zijne dronken- fchap;  04 De Darbier van Sevilie, fchap, ziet men, dat het hem aan geen verfland,noch aan ene zekere opvoeding ontbreekt. Bartholo. Gelukkig zijn vvij, mijn lieve kind! dat wij er ons van hebben kunnen ontflaan. Maar ben je niet wat nieuwsgierig om met mij het papier, dat hij u ter handgefteld heeft, te lezen? Rozine. Welk papier? Bartholo. Dat papier, 't welk hij veinsde op te rapen, ora het u te doen aannemen. Rozine. Goed zoo. Het was de brief van mijn Neef den Officier, welke uit mi n zak gevallen was. B a r t li o l o. Ik denk, dat hij dien uit zijn zak gehaald heeft. R o z i n e. Ik heb hem zeer wel geleend. Bartholo. Wat fcheelt het u, dat ik dien in zie? Rozine. Ik weet zelve niet, wat ik er mede gedaan heb. Bartholo [pp haar zak wijzende.'] Daar heb je dien in gedoken. Ro-  ë l ij s t t U f>5 R o z i n 6. . Ach ja! bij onbedagtzaamheid. Bartholo. * Ja buiten twijfel. Je zult zien, dat het de eett of andere gekheid is. Rozine [ter zijde.'] Wanneer ik hem niet boosaartig maak, zal ik het niet kunnen weigeren. Bartholo. Geef ze mij dan, mijn hartje lief! Rozine. Maar wat hebje toch voor verbeelding, van daarop aantedringen, is het wederom een zeker mistrouwen, Mijn Heer? Bartholo; Maar jij, wat hebje voor reden om den brief rüet te .willen vertonen. Rozine. Ik zeg u nog eens, Mijn Heef! dat het papier niets anders is, dan de brief van mijn Neef, welken gij mij gisteren ontzegeld hebt overgegeven i en terwijl er nu twist over is, moet ik u regt üi» zeggen, dat die vrijheid mij ten hoogden mishaagt, Bartholo* Ik verfta u niet. E  6*6 De Barbier van Sevilie. Rozine. Ik onderzoek de papieren, die voor u komen, nier, en waarom ben je dan ft«ut genoeg om die, welken aan mij gezonden zijn , in handen te nemen ? wanneer het jqloufie is , dan is mij die tot. groot ongelijk; en zoo 't het misbruik van een aangematigd gezag is, dan fpringt mij zulks nog meer tegen 't hoofd. Bartholo. Hoe zoo! je hebt nooit van uw leven zoo tegen mij gefproken. Rozine. Indien ik mij tot hier toe bedwongen heb , zoo dede ik het niet om u het'regt te geven van mij vrijelijk te honen. Bartholo. Van welk honen fpreek je? Rozine. Ik zeg, dat het ongeoorlofd is de brieven vatf een ander open te doen. Bartholo. Van zijn eige vrouw? Rozine. Die ben ik nog niet. Maar waarom zou die bov*n een ander verongelijkt moeten werden. Bartholo. Je zoekt mij te bedriegen en mijne gedagten af te  ë l ij s p e l. 6*7 te trekken van den brief, welke zekerlijk van den een of anderen vrijer is! maar ik zal ze zien, dat verzeker u. Rozine. Je zult ze niet zien. Wanneer je me durft naderen loop ik het huis uit, en vraag intrek aan den eerden, die mij ontmoet. Bartholo. En die u niet zal ontvangen. Rozine. Dat zou ik eens zien. B a r t ii o l o. Wij zijn hier niet in Frankrijk, alwaar men de vrouwen altoos gelijk geeft: maar om u- de lust er Van te benemen, ga ik de deur fluiten. Rozine [terwijl hij naar de deur gaat."] Ach hemel! wat zal ik doen? laat ik fchie* . lijk'den brief van mijn Neef in de plaats van den anderen leggen. [zij verruilt de brieven, en fteekt haar Neeft brief in den zak. Bartholo [wederkomende.'] Nu hoop ik dien evenwel te zien. Rozine. Volgens-welk rcgt; als 't u belieft? E a Bart-  <*3 De Barbier van Sevilie Bartholo. . Volgens het meest algemeen erkend regt, te weten van den derkden. R o z i n e. .Men zal mij eer doden, dan het van mij te verkrijgen. Bartholo [met den voet ftampende.~] Rozine! Rozine!.... Rozine [valt in een leuningjloel en veinft niet wel te zijnd] Ach! welk ene oftwaerdige behandeling!.... Bartholo. Geef hier dien brief, of vrees mijne gramichap, Rozine [op het aangezigt liggende.] Ongelukkige Rozine! Bartholo. Wat fcheeltje dan toch? Rozine. . Welk een fchrikkelijke tijd is er voor handen f Bartholo. ■ Rozine! zij bevind niet wel. Rozine. Mijne kragten verlaaten mij. Ik derf. Bart h o l o [ter zijde.] Hemel! daar is dien brief! laat ik dien nu lezen, zonder dat ze 't weet. [hij voelt haar de pols, en »t< ' neemt  B l ij s p e i» fa den brief, welken hij zijn beft doet om te Is zen, terwijl hij zig een weinig omkeert. Rozine [altijd op het aangezigt liggende.] Ongelukkige, ach! Bartholo [laat haar hand los en zegt ter zijde.] Wat is men niet razend gek, om te willen vernemen, het geen men vreest te weten. Rozine. Ach ellendige Rozine. Bartholo. [Hij leest agter de leuningjloel terwijl hij haar pols voelt. Rozine rigt zig wat op , en ziet hem filé aan, doet een beweging met het hoofd, en herfielt zig in hare vorige houding, zonder te fpreken.] Bartholo [ter zijde.] ó Hemel! het is de brief van haar Neef, vervloekte ongerustheid!-hoe zal Ik haar nu bevredigen ? laat zij ten minnen niet weten, dat ik dien gelezen hebf [hij doet als (f hij haar onderfteunde, en legt den brief weder in haar zak,] Rozine [zugt.] Ach! Bartholo., Wel nu mijn kind! het is immers niets.' Een wei* E 3 ni»  ?o De Barbie,r van Sevilie mg vapeurs. Dat is t al. Want uw pols is re-elmatig gebleyen. {bij hijgt een flesje.] Rozine {ter zij de.] Hij heeft den brief wederom gegeven; dat is zee* wel. Bartholo. Mijn waarde Rozine! neem wat van dit flesje, Rozine, Van u wil ik niets hebben. Laat mij flil. Bartholo, Ik heken te driftig geweest te zijn ten oozigte van dien brief. Rozine, Het komt op dien brief niet aan. Het is uwe Wijze van er om te vragen, die onverdragelijk is. Bartholo. Vergeef het mij. Ik heb aanflonds gevoeld, dat ik ongelijk had. Rozine. Het u te vergeven! ja wel; als je denkt, dat die brief van een ander, dan van mijn Neefis. Bartholo, Laat hij van hem zijn of van een ander, Ik begeer geen opheldering, Ro-  B l ij s p e u ROZINE [kern den bri'ef gevende.] Je ziet, dat men met goedheid alles van mij krijgen kan. Lees hem. Bartholo. Deze beleefde behandeling, zou al mijn argwaan doen verdwijnen , indien ik daar iets van overig had. Rozine. Lees hem toch, Mijn Heer! B a r t h o l o [te rug tredende^ Dat zij verre, dat ik u zoo verongelijken zoude! Rozine. Je verongelijkt mij door deze weigering. Bartholo. Neem in voldoening, dit bewijs van mijn volmaaktst vertrouwen op u, aan. Ik ga heen om naar Marceline te zien, welke die Figaro, ik weet niet waar* om, op haar voet heeft gelaten. Kom je ook met tens bij haar! Rozine. Ik. zal op het ogenblik komen. Bartholo. Terwijl de vrede weêr gemaakt is, mijn aller lieffte, geef mij uw hand. Als je mij kon beminnen, ach! wat zoudt gij gelukkig zijn. Rozine [de ogen neergejlagend] Als je me kon behagen! ach, wat zou ik u be- ininnen- E 4 Bart-  T5 De Barbier van Sevilie Bartholo. Ik zal behagen, ik zal u behagen. Wanneer ik je «» zeg, dat ik je behagen zal. [hij gaat héén.] ZESTIENDE TONEEL, R o zin e [ziet hem heen gaan.] Ach Lindor! hij zegt, hij zal mij behagen' ' Ia« ,k dien brief lezen, die mij bijna zulk een zwaar hartzeer veroorzaakte, [zij/eest en roept uit] Ach < ik heb hem te laat gelezen. Hij raad mij met mijn voogd openbare rune te houden. Zoo even waren wij fchoon aan den gang! en ik heb dat laten voorbij gaan. Toen ik dien brief ontfing , heb ik gevoeld dat ik zeer ontdeld was. Ach! mijn voogd heeft gelijk Ik ben verre van die wetenfehap in de waereld te hebben, welke, zoo hij zegt, maakt dat ene vrouw altijd en in alle gelegenheden van hare houding zeke, is: maar een onredelijk man zou zelfs van een onPpzele een doortrapte flimme maken. Einde van het tweede Bedrijf,  B l i] s p e l, 73 ' D E B~D~E B EP RIJ _ EERSTE TONEEL. Bartholo [alken en droefgeestig.] W"elk een humeur is dat, 't welk zij heeft! welk een humeu/! Zij feheen bevredigd te zijn.... wie duivel heeft haar in het hoofd gebragt van geen les meer te willen nemen van Baziiius! zij weet, dat hij zig met mijn huwelijk bemoeid.... [er word aan de deur geklopt] Doch al doet men alles wat men in de waereld kan, om vrouwen te behagen, wanneer men in een punt zelfs het geringde misdoet, het geringde, zeg ik..,, [er wordt voor de W*e 'maal geklopt] Laat zien, wie liet is. T W E D E TONEEL. Bartholo, De Graaf [ah een Bachelier gekleed.} De Graaf. Dat de vrede en blijdfchap hier altijd wonen! Bartholo [nors.] Nooit kwam een wensch beter te pas. Wat wS ie hebben? De Graaf, Mün Heer! ikben Alonzo, Bachelier,Licentiaat..^ Tf - Bart»  T% De Barbier van Sevilie Bartholo. Ik heb geen praceptor van noden. De Graaf. .... Discipel van Baziiius, Organist van7,et groot klooster, die de eer hppft ir,.fi , <= ae eer necft Mufteeq te leren aan Mevrouw uwe ■ B a r X h o l o. Baziiius, Organist! die de eer heeft! ik weet dat tóemual, kom maar tot de zaak. t„ „ De G r a a f [ter zijde.] Welk een menseh! [kar* op] Eén fchielijk toeval, d« hem noodzaakt zijn he.1 te houden.... B a r T H o i. O. Zijn bed! Baziiius, hecft we! gedaan van u hier ^ zenden, ik ga op t ogenlik naar hem zien. De G ra a r rter fay^ Heer! '' ^ * - door verlla, Mijn Bartholo. Al was hij maar een weinig onpasfelijk. Ga maar voor uit, ik volg u. - De Graaf (verlegen."] Bart-  B l i] s p £ l. 75 Bartholo [ter zijde.'] Dat is de een of andere guit. [hard op] Wel neen Mijn Heer de geheimbewaarder! fpreek zonder u te ontftellen, zoo gij kunt. De Graaf [ter zijde.]. Vervloekte kaerel! [hard op] Baziiius had mij belast u te doen weten.... Bartholo. Spreek hard op! ik ben aan één oor doof. De Graaf [zijne ftem verheffende.] Gaarne, als je maar wilt. Dat de Graaf Almaviva, die gelogeert was op het grote plein.... Bartholo [verfchrikt.] Spreek zagt, fpreek zagt. De Graaf [nog harder.] Dezen ogtend vertrokken is. Terwijl hij door mij weet, dat de Graaf Almaviva.... Bartholo. Zagtjens! fpreek zagtjes bid ik %.! De Graaf [op denzelven toon ah te voren.] Hier in de ftad was , en ik ontdekt heb, dat Rozine aan hem gefchreven heeft. Bartholo. Aan hem gefchreven heeft! Mijn lieve Vriend! fpreek zagt, dat fmeek ik u. Zie daar, ga zitten, en laten wij als vrienden wat praten. Je zegt, dat gp ontdekt hebt, dat Rozine.... ^  7$ De Barbier van Sevilie, De Graaf \theï irotschheieT] Ja zeker. En Baziiius uwenthalven ongerust zijnde over deze briefwisfeling, heeft mij verzogt, om den bnef aan u te iaten zien; maar de wijs op welke je de zaken begint te behandelen.... Bartholo [drtfttgï] Maar, ik behandel ze wel. Is het u dan niet mogelijk om zagter te ipreken? De Graaf. Je bent aan één oor doof, hebje gezeid! Bartholo. Vergeef het mij, vergeef't mij, Heer Alonzo! dat gij mij mistrouwend en ruw bevonden hebt. Maar ik ben omfingeld door zoo vele listige lieden, door 390 vele flrikken, die mij gelegd worden.... En dan uw wijs van voordellen, uw jaren, uwe houding Vergeef het mij, vergeef het mij. Wel nu, je hebt den brief? De Graaf. _ Ik wil wel als je 't zoo begrijpt, Mijn Heer! maar ik vrees, dat men ons beluistert. Bartholo. En wie toch? alle mijn knegts zijn vermoeid van ziekte, Rozine heeft zig opgefloten van boosaartigheid. De Duivel is in huis. Ik uil evenwel gaan ?ien of ik zeker ben. tyj gaat dc deur ren RoZ-ine zagtjes open doen. De Zie  B l ij s p e l. n De Graaf [ter zijde.'] Ik heb mij zeiven uit fpijt in de war geholpen.... de brief nu te houden!... ik zal hier van daan moeten vlugten: dat is zoo goed als of ik niet gekomen was.... den brief aan hem te laten zien.... indien ik Rozine daar van vooraf konde waarfehouwen, zou het een meesterduk zijn. Bartholo [komt weder op zijne tonen.] Zij zit voor haar venster, met de rug naar de deur, en is bezig met een brief van haar Neef den Officier te lezen, dien ik opengemaakt had.... Laat ik nu haar brief zien. De Graaf [geef hem den brief van Rozine.} Daar is hij. [ter zijde] Het is zekerlijk mijn brief, dien hij zegt dat zij leest. . Bartii olo [leest.] Sedert dat gij mij uw naam en daat hebt bekend gemaakt." ó Die trouwloze! het is haar eige hand. De Graaf [ontfteld.] Spreek dan ook zagtjes op uw beurt. Bartholo. V/elke yerpligting heb ik u niet, mijn waarde vriend.... De Graaf. Wanneer alles geëindigd zal zijn, zult gij, indien gij oordeelt mij daar voor verpligt te zijn, meester'  De Bas.dier van Sevilie wezen vn„ ...Kadnt ^ ^ , ^ ** ^ »» een Notaris aan bezig ij. Bartholo. Met een Notaris, is dat om mijn huwelij„ Zonder twijfel. Hij LeftnnJ Logt n te zeg. gen., da alles voor morgen gereed zal zijn. En wanner Zij dan zig daar tegen verzet.... Bartholo. Dat zal zij zekerlijk doen. De G r a af [,,// den brief wederom nemen Bar* tholo fteekt dien wech ] /ie daar het tijdffip, waarin ik „ van dienst 1-m ^rzuïTen haar haren brief laten zien, e] m odlg >sD»e,meer0m^ighcidU^zelrSZo: ij* gaan, van te zeggen , dat ik dien van ene «eb, aan welke de Graaf hem wei heef v . U^ -ergeven; je begrijpt, dat de verwa,ing van L d'oel!! le',eÓ de^to. -^dsk„n. Bartholo [/^«^.] dat je van Baztlms gezonden zijt 1.... Maar zou fie » et goed 2lJn,dat zij „ eerst kende, omdat he anders opgeflemd werk zal gelijken? De  B L Ij S P L E 7-9 Be Graaf [bedwingt zijn vreugd] Dat was wel naar het oogmerk van Baziiius. Maar hoe zullen wij het uitvoeren ? 't is laat.... de weinige tijd, die overig is.... B a r t ii o i. o. Ik zal zeggen, dat gij in zijn plaats komt. Runje haar niet ene les geven? De Graaf. Er is niets, of ik zou het doen ofti u ptaifier te doen. Maar. gedenk wel, dat al die gevallen van gewaande meesters, oude listen zijn, ftreken die men in de Comedien gebruikt: wanneer zij begint te twijfftlen?.... Bartholo. Als ik zelve u aanbied? welke waarfchijnelijkheid? je hebt meer het voorkomen van een minnaar die verkleed is, dan van een gedlenuig vriend. De Graaf. Ja? deukje dan, dat mijn voorkomen behulpzaam kan zijn aan, deze bedriegerei ? Bartholo. Ik geef het den flimften om te raden. Zij is van dezen avond van een verfchrikkelijk humeur. Maar al deê zij niet anders; dan u te zien, ... . haar clavecimbaal is in dat kamertje. Vermaakje ondertus- fchen  go De Barbier vak 5evjme fcheri daar mede. Ik ga mijn best doen om haaf mede te brengen. De Graaf. Pas wel op, dat je niet van den brief fpreekt. B a r t h o l o. . Voor het tijdfi.jp, waar alles van afhangt? het zou gene uitwerking hebben. Je moet mij de dingen geen tweemaal zeggen. \hij gaat kenend] DERDE TONEEL, De Graaf [alléén."] Nu ben ik gered. Die duivelfehe vent is moeilijk te behandelen. Figaro kent hem zeer wel. Ik merkte, dat ik lóóg, Dat maakte mij lomp cn hij heeft ogen. . . . waaragrig, als ik niet fchielijk cien brief in mijn gedagten gekregen had, ik wil wel bekennen, ik zou als een zot hier afgekomen zijn...; zij kijven daar binnen. Wanneer zij eens niet hier wilde komen! Laten we eens horen.... zij weigert uit haar kamer te gaan, en ik heb al de vrugt van mijn list verloren. [hij gaat weder luisteren] Daar is zij. Ik moet mij niet aanRonds vertonen [hij gaat binnen in het hamertje,] VIER-  B l ij s p e u 81 VIERDE TONEEL. De Graaf, Rozine, Barthoko. Rozine [met een geveinsde gramfchap.] Mijn Heer! het is alles te vergeefsch, wat je ook Zeggen mag, ik heb mijn befluit genomen. Ik wil van geen Mufiecq meer horen (preken. Bartholo. Hoor toch eens, mijn lieve kind ! het is Mijn Heer Alonzo , de discipel en de vriend van Baziiius, dien hij uitgekozen heeft om een van de getuigen bij ons te zijn de Mufiecq zal je doen bedaren, dat verzeker ik je. Rozine. 6 ! is het daarom , dat kun je uit je hoofd Hellen, als ik van dezen avond zing! .... Waar is hij dan, die meester dien je niet durft wechzenden 2 Ik zal hem met een woord of drie zijn affcheid wel geven, [zij . merkt haar minnaar en geeft een fchreeuw.] Ach ! Bartholo. Wat fcheelt je dan ? Rozine [in grote verwarring.'] Ach ! hemel, Mijn Heer .... Mijn Heer ach! hemel! F Bar.-  §2 De Barbier van Sevilie Bartholo. Zij is nog niet wel, Mijn Meer Aloiizo! Rozine. Keen , het is niet , dat ik mij niet wel voel .... Maar, dat ik mij omkerende Ach! De G r a a ti Uw voet verdraaid is , Mejuffrouw? Rozine. Ach ! ja mijn voet verdraaid. Ik heb mij verfchrikkelijke pijn gedaan. — De Graaf. Dat heb ik wel gemerkt. Rozine [den Graaf aanziende] Het trof mij 't hart. Bartholo. Een ffocl! een ftoel! Is 'er geen armfroel hier? [hij gaat ze halev.~\ De Graaf. Ach Rozine! Rozine. Welk ene onvoorzigtigheid! De Graaf. Ik heb u duizend zaken van belang te zeggen. Rozine. Hij zal ons niet alleen laten. De  B l ij s p ë l. SS De Graaf. Figaro komt om ons te helpen. Bartholo [brengt een armfloel] Daar, mijn allerliefïïe, ga zitten.... Het is niet te denken , Bachelier, dat zij dezen avond les zal nemen , wij zullen het tot een anderen dag uititellen. Vaar wel. Rozine [tegen den Graaf] Neen, wagt; mijn pijn is wat minder, [tegen Bat* thold] ik merk, dat ik ongelijk gehad heb, Mijn Heerl ik wil u navolgen, met aanftonds te'.... Bartholo. ó! wat eeu klein goedaartig Meisje! maar na zulk ene ontroering, mijn kind, wil ik niet dulden, dat je de minste moeite doet. Vaarwel, vaarwel, Bachelier. Rozine [tegen den Graaf] Een ogenblik, bid ik u. [tegen Bartholo] Ik zai moeten geloven , Mijn Heer! dat je mij niet gaarne wilt verpligten , wanneer je mij belet, door het les nemen mijn leedwezen te betonen. De Graaf [ter zijde tegen Bartholo] Laten wij haar niet tegenfprekeu., zoo je mij geloven wilt. Bartholo. Dan is het uit, mijn waardue ! het is er Zoo ver» re van daan , dat ik' u zou zoeken te mishagen, F 2 dat  84. De Barbier van Sevilie dat ik in tegendeel al den tijd, dien je voor uw les nodig hebt, hier blijven wil. > ' It o 7. 1 n e. Neen , Mijn lieer ! ik weet dat de Mufleeq vcor u niets aangenaams heeft. B a R t ii o 1. o. En ik verzeker u , dat zij mij van dezen avond verrukken zal. Rozine [tegen tien Graaf terzijde.'] Ik word gemarteld. De G r a a k [neemt een fink Mufleeq dat op den tesfenaaï ligt.} Is dat het geen je zingen wilt, Mejuffrouw?. Rozine. Ja, dat is een anrtig ftuk uit de Onnutte Foorzorg. Bart ii o l o. Altijd de Onnutte Foorzorg? D :■; G r a a r. Dat is het niéiiwiïe tegenwoordig. Het is een afbeelding van de Lente, van een zeer lugtfge finank. Als het de Juffrouw maar blieft. Rozine [den Cf haf aanziende] Met veel piaifier. Ik heb groten zin in een afbceldzel van de Lente ; dat is de jeugd der Natuur. Na het Wintergetij , fchijnt het hart een meerder graad van gevoeligheid te krijgen , gelijk een (laaf, die federt rang opgelloten is , met meer vermaak de vrijheid, welke heni aangeboden \\ ord, fmaakt. Bar-  B l ij s p e l. 85 Bartholo [zagtjes tegen den Graaf.] Altijd romanesque gcdagten in het hoofd. De Graaf [zagtjes.] En weet je er de toepasfing van ? Bartholo. De duivel! [hij gaat zitten in den armfloel, daar Rozine in gezeten heeft. Rozine [zingt.] Quand dans la plaine L'araour ramene Le printeins, Si cheri des amans, Tout reprend I'ètre Son feu pénetre Dans les fleurs. Et dans les jeunes cceurs. Ou voit les troupeaux Sortir des hamdaux; Dans tous ces cóteaux Les cris des agneaux Reten tiffent, lis bqndüTcnt, Tout fermente Tout augmente, Les brebis paiffent Les fleurs qui naiffent; Les chiens fideles Veiilent fur elies, Mais Lindor enflammé Ne fonge guère Qu'au bonheuf d'ètre airaé De fli Bergère.  86 De Barbier van Sêvilie. Même air. Loin de fa mere Cette Bergère. Va chantant, Ou fon amant 1'attend. Par cctte rufe L'amour abufc, Mais chanter Sauve-t-il du danger? Les doux chalumcaux Les chants des oifeaux Ses charmes naisfans, Ses quinze ou feize ans, Tout 1'excite, Tout 1'agite La pauvrette S'inquiette; De ia retraite, Lindor la guette, Elle s'avance Lindor s'elance \\ vient de 1'embrasfer: Elle, eft bien aife, Feint de fe courrouccr Pour qu'on fappaife. Pctite Rcprifc. Les foupirs, Les foins, les promesfes, Les vives tendresfes, Les plaifirs, Le fin badinage Sont mis en ufage; Et bientót la Bergère Ne fcnt plus de coiere. Si  B L IJ s P E L. V Si quelque jaloux Trouble un bien fi doux, Nos amans font d'accord, Ont un foin extréme De voiler leur transport. Mais quand on s'aime , Le géne ajoute encor Au plaifir même. \ Bartholo is in jlaap gevallen cloor er naar te horen. De Graaf waagt onder de kleine reprifc haar hand te nemen , die hij onophoudelijk ■zoent, hij knielt hij haar, de ontroering van Rozine verflaauwthaar flens, en eindigt met haar de flem, in het midden van de cadans, bij het woord extréme in V geheel te benemen ; het crehefter volgt den toon van Rozine , verzaakt en houdt met haar te gelijk op. Het gemis van'7 geluid, waar door Bartholo in flaap was gevallen , maakt hem wakker. De Graaf flaat op, Rozine en het orchester hervatten fchielijk het vervolg van het air. De kleine reprife weer herhaald wordende , grfc 'ziedt dezelfde Pantomime] De Graaf. In der daad, bet is een zeer mooi ftuk, en de Juffrouw voert het uit met een kennis.... 11 o z I .\" e. Je v'eid mij, Mijn heer ! de roem daar van komt alleenlijk den meester toe. F 4 B**  «3 De Barbier van Sevilie Bartholo [geeuwende.'] Ik, ik geloof, dat ik wat geflapen heb tusfehen dat mooïe ftuk. Mijne zieken, die ik bezoeken moet, ik ga, ik kom, ik loop heen en weder, en zoo als •k zit mijn arme beenen [Hij rigt zig op en floot den armfloel wech.] Rozine (z'agtjens tegen den Graaf.] Figaro komt niet. De Graaf. Laten wij den tijd uitrekken. Bartholo. Maar, Bachelier! ik heb het reeds aan den ouden Baziiius gezeid; is er geen middel om haar vrolijker dingen te laten leren, dan dicgrotearias, die hoog en laag gaan, hi, ho, a, a, a, a, en dat goed i? om bij een begravenis te zingen. Van die kleine airtjes, die men zong, toen ik jong was, en die ■ ieder een gemaklijk kon onthouden. Ik pleeg ze te ]{cnncn bij voorbeeld [hij zoekt er een terwijl hij zijn hoofd krabt , en zingt onder het knippen wet zijn duimen , en danfende met zijn knien ah de ouwe lui.} 'K wou graag Rozicntjc minnen, 'T puikje der Herderinnen, De fchoomle van het veld...'. . [bis] [te-  B l ij s p e Lf 8<) [regen den Graaf al lachende] Er flaat Cliraecntje: maar ik heb er Rozientje voor in de plaats gefield om het haar aangenamer en meer toepaslelijk op de omftandighedcn te maken. Ha! ha! zeer wel? is 't niet waar? De Graaf [lachende.] Ha, ha, ha, ja, bestig. . V IJ F D E TONEEL. Figaro agter op het toneel, Rozine, Bartholo, de Graaf. Bartholo [zingt.] 'K wou graag mijn hart haar fchenken Nooit om een ander denken Wijl fchoonheid haar verzelt [bis] JMogt ik mij zeïv' eens raden Ik koos voor goude bladen Rozientje in haar hemd [bis.] [Hij herhaalt de reprife al danfende. Figaro' agter hem , doet hem na.} Rozientje in haar hemd. Rozientje enz. [Figaro ziende] ha, kom binnen Monfieur de Barbier kom nader, je bent zeer aartig. F 5 Fto  S>° De Barbier van Sevilie F i c a r o. [groet.'] Mijn heer, het is waar, dat mijne moeder het mij voorheen gezegd heeft, maar ik ben federt dien tijd wat veranderd, [ter zijde tegen den Graaf] Bravo, Mijn Heer! [Gedurende dit gantfche toneel, doet de Graaf al val hij kan om met Rozine te fpreken , maar het ongerust en waakzaam oog van den voogd belet hem altijd, het welk een from fpel van alle de Acteurs uitmaakt, buiten het geen tus.len den Doctor en Figaro omgaat] Bartholo. Komje nog om mijn gantfche huis ader te laten, medicijnen in te geven , en te bed te leggen! Figaro. Mijn Hcer!"t is alle dag geen kermis. Maar zonder mijn dagelijlïlcrie zorg mede te rekenen, heeft Mijn lieer kunnen zien, dat mijn iever, wanneer zij die nodig hebben, niet wagt, tot men haar bevelen geeft B a r t Iï o l o. Uw iever wagt niet! wat zegje Mijn Heer clc ieveraar, tegen dien ongelukkigen, die geeuwt en geheel wakker zijnde flaapt! Eu den ander, die federt drie uren niest dat hem de harsfens uit zijn kop fpringeii; wat zuit gij hun zeggen? Ti.  b l ij" s p e l. 9- Figaro. Wat ik hun zeggen zal ? Bartholo. Figaro. Ik zal hun zeggen Wel duivelsch! Ik zal zeggen tegen den geen , die niest, wel bekomt het u. En tegen den geen die geeuwt, ga flapen. Dat is het niet, Mijn heer! dat mijn rekening groter zal maken. Bartholo. Neen waarlijk niet. Maar het is het laten en de medicijnen die ze groter zullen maken, indien ik het toeftemde. Is het ook uit iever, datje de ogen van mijn muilezel hebt ingepakt, en zal uw pleister hem het gezigt weergeven ? Figaro. Als het hem zijn gezigt niet weergeeft, zal het hem ten minsten niet beletten te zien. Bartholo. Laat ik het maar eens op de rekening vinden! men is niet gek genoeg Figaro. Waarlijk, Mijn Heer! terwijl de menfehen bijna gene keuze hebben dan tusfchen de gekheid en zotheid , wil ik ten minsten mij vermaken, als ik geen voor-  92 De BA4fbjesr van Sevilie. voordeel hebben kan ; men moet vrolijk zijn, Wie weet of de wacreld nog wel drie weken liaan zal! B 4 r t! hol o. Je zoudt veel beter doen, mijn heer de babbelaar! van mij mijn honderd kronen met de intreften zonder talmen te betalen, dat zeg ik u. Figaro. TvviirTel je aan mijn eerlijkheid, Mijn lieer? uw hónderd kronen ! ik wilde ze u liever mijn gantfche leven fcfmtdïg blijven, dan een ogenblik te ontkennen dat ik ze fchuldig ben. B a r t ii o l 0. En zeg mij eens, hoe de■ kleine Figaro het lekkers, ÉN ge haar dezen morgen gebragt hebt, heeft gefinaakt! Figaro. Welk lekkers? wat wiije daar meè zeggen? Bar t ii o l o. Ja dat lekkers in dat peperhuis gemaakt van dat postpapier, dezen morgen. Figaro. De Duivel haalme, als ik Rozine [in zijne reden rallende.'] Hebje ten minsten wel gedagt om het haar uit mijn naam te geven, Monfieur Figaro! ik had het ji aanbevolen. Ft-  B l ij s p l e 93 Figaro. Ha. ha, het lekkers van van den morgen? wat bén ik lomp! ik dagt er in het geheel niet meer aan ó uitneemend, Mejuffrouw! wonderlijk lekker! Bartholo. Uitneemend, wonderlijk. Ja zeker Monfieur de Barbier herinner het u maar! gij doet daar een i'chooa ambacht Mijn lieer! Figaro. Wat fcheelt er dan aan Mijn Heer? Bar t n o l o. En daarje een fchonen naam mede zult maken, Mijn Heer ! Figaro. Ik zal dien behouden Slijn Heer! B a r t ii o l o. Zeg liever, dat je dien zult verdragen, Mijn Heer! Figaro. Zoo als het u zal gelieven, Slijn Heer! Bartholo. Je neemt het wat hoog op, Mijn Heer! weet, dat, als ik met een gek twist, dat ik nooit voor hein wijk. Figaro [Item den rug toekerende] Daar in verfehülen wij, Mijn lieer. Ik wijk altijd voor hem. B..r-  94 De Barbier van Sevilie Bartholo. Hem, Hem! wat zegt hij toch Bachelier? Figaro. Je denkt te doen te hebben met een Dorp- Barbier die niets anders weet, dan het fcheermes te behandelen? weet dan Mijn Heer! dat ik te Madrid mer de pen gewerkt heb, en dat zonder de nijdigaarts. Bartholo. En, waarom benje daar niet gebleven, zonder dat je hier van profesfie kwam veranderen? Figaro. Men doet al naar men best kan. Stel u in mijn plaats. Bartholo. - Ik mij in uw plaats Hellen ! de duivel! ik zou fraaie zottigheden zeggen! Figaro. Mijn Heer, uw begin is niet kwaad. Ik laat dit beoordeelen door uw Conf.r.ur, die daar zit te mijmeren De Graaf [weder bij zig se/ren komende.'] Ik Ik be« geen Confrater van Mijn Heer. Figaro. Niet ? toen ik u hier zag om raad vragen, dagt ik dat je het zelve voorwerp in 't oog hadt. B.'.r-  B ï, ij s p e l. 95 Bartholo [in gramfchap] Maar eindelijk, waarom benje hier gekomen? is er ook nog een brief, die dezen avond aan de Juffrouw ter hand moet gefield worden? fpreek, moet ik ook henen gaan. Figaro. Wat leef je ruw met de menfchen! wel Mijn Heer! ik kom om je te ichercn, dat is het al. 't Is immers de dag ? Bartholo. Je kunt ftraks weerkomen. Figaro. Weerkomen, 't lijkt er wel na, morgen moet bet gantfehe güarnifoen medicijnen innemen, de onderneming daar van heb ik aan mijn voorltanders te danken, nu kan je eens oordeelen of ik tijd te verliezen heb. Gaat Mijn Heer in zijn kamer? • Bartholo. Neen Mijn Heer gaat niet in zijn kamer, maar.... wat belet me om me hier te doen fcheren. Rozine [met verontwaardiging] Je bent zeer beleefd, en waarom niet liever in de mijne ? Bartholo. Word je boos? vergeef het me, mijn lieve kind!  r>6 De Barbier van Se vilié je gaat uw les toch vervolgen , 't is maar om geen ogenblik het vermaak te misfen van u te horen. Figaro [zagtjes tegen den Graaf] Wij zullen hem hier niet van daan krijgen, [overluid] Hola he! 1'Eveillé! la Jeunesfel't fcheefbekken, Water! he! waar ben je. Bartholo. Zonder twijffel! roep maar! ik heb ze immers moeten laten naar bed gaan, zoo vermoeid, zoo afgemat, en zoo gekraakt als ze zijn door uw manier van doen. Figaro. Wel nu ik zal alles gaan halen, 't is in uw kamer hiet waar? [zagtjes tegen den Graaf] ik ga mijn best doen om hem uit de kamer te krijgen. Bartholo zijn rist met feu te/s uit zijn zak halende, zegt bij zig zeiven] Neen, neen ik ga zelve [zagtjes tegen den Graaf in V henen gaan] hou het oog wat op hen bid ik u. ZESDE TONEEL. Figaro, De Graaf, Rozine. F i g a r o. Dat is ons daar ongelukkig gemist. Hij wou mij zijn rist met ilei tels geven, is de fieutel van de jaloufic daar niet bij ? Ro-  ë l ij s p e l. 97 R o z i n e. Dat is die nieuwe (leutel. ZEVENDE TONEEL, De vorigen, Bartholo; Bartholo [wederkomende ter zijde."] Ik weet niet wat ik begin met dien vervloekten Barbier hier te laten, [tegen Figaro] Zie daar! [hij geeft hem de rist met fonteis] in mijn kamer onder in de bureau, maar raak nergens aan. Figaro. Dat zou me flegt bekomen, daar je zoo misrrou' Wend zijt [ter zijde in V heen gaan] zie hoe de 11 i mei de onnozelheid befchermt. AGTSTE TONEEL. Bartholo, Rozine, De Graaf. "Bartholo [zagtjes tegen den Graaf] Dat is die guit die den brief aan den Graaf gebragt . heeft. De Graaf [zagtjes tegen Bartholo.] Hij komt mij voor een fehurk te wezen. Bartholo. Hij zal mij niet meer bedriegen. G Ds  oS De Barbier van Sevilie De Graaf. Ik geloof, als het daar op aan komt, dat het voornaamfte reeds gedaan is. Bartholo. Alles wel overwogen, dagt ik,dat het voorzigtiger was hem in mijn kamer te zenden, als hem bij haar te laten. De Graaf. Zij zouden geen woord gefproken hebben zonder dat ik het wist. Rozine. Het is zeer beleefd Heren! zoo lang zagtjes te praten. En hoe zal het met mijn les wezen? \ep hoort men het breken van enig porcelain] Bartholo [fchreenwende] Wat is dat? .... die hondsvot van een Barbier zal al: - van de trappen hebben laten vallen, en de beste '.ken van mijn tafel -fervies gebroken.... [hij gaat fchielijk heen] NEGENDE TONEEL. De Graaf, Rozine. De Graaf. Laten wij gebruik maken van 't ogenblik dat Figaro ons verfchaft; vergun mij, Mejuffrouw! u dezen avond een ogenblik te fpreken, \ is aller noöd- za-  B L ij S p E Li 99 Ëakejljkstj om, zoo 't mogelijk is, u uit deze daverbij te trekken waar in gij ftaat te vervallen. Rozine. Ach Lindor! De Graaf. Ik kan met een ladder in de j&oufie klimmen, en wat aanbelangt de brief dien ik dezen morgen van u gekregen heb , ik heb mij genoodzaakt gevonden. . . . TIENDE TONEEL. Rozine , Bartholo , Figaro , De GraaP. Bartholo. 't Is wel zoo geweest als ik dagt, alles is kort en klein. Figaro. " t'Is wel een groot ongeluk om zoo een geweld om te maken! men kan geen hand voor zijn ogen op den trap zien [hij toont den feutel ran de jakujie. aan den Graaf] in 't opklimmen heb ik aan een fieutel gehaakt. . . . Bartholo. Men moet toe zien; aan een (leute! te blijven haken ! een knappe kaerel! Figaro. Waarlijk j Mijn Heer! zoek er een die beter is. G 2 ELF-  ioo De Barbier van Sevilie, ELFDE TONEEL. B a z i l i u s, de vorigen. Rozine [ontfield, ter zijde."} Baziiius! .... De Graaf [ter zijde.] Hemel! Figaro [ter zijde.] 't Is de duivel. Bartholo [hem te gemoet gaande] Ach! Baziiius, mijn vriend! wees welkom met je herftelling! uw toeval is dan van. geen -gevolg geweest, waarlijk de Heer Alonzo heeft mij verfchrikt over uw toeftand, vraag het maar, ik zou gegaan zijn om je te zien, als hij mij niet tegengehouden hadt B a z i li u s [verwonderd.] De heer Alonzo? Figaro [met den voet ftampende.] Wat is het nu weer, kan ik dan niet aan 't fchefen komen, twee uren om een kwaden baard te wagten? fatanfche klant! B a z i l i u s [hen allen' aanziende.] Wil je wel zoo goed zijn van me te zeggen, mijn Heren!.... Figaro. Je kunt tegen hen fpreken, als ik wech ben. Ba-  b l ij s p e l. 101 Bazilius. Maar dan moest ik.... De Graaf. Cij moest zwijgen, Bazilius! denk je, dat je Mijn Heer iets zeggen zult dat hij nog niet weet; ik heb hem gezegt dat je me verzogt hadt om hier in uw plaats les in de Mufiecq te geven. Bazilius [nog meer verwonderd] Een les in de mufiecq.... Alonzo!.... Rozine [ter zijde tegen Bazilius] Ei! zwijg toch. Bazilius. Zij ook! De Graaf [zagtjes tegen Bartholo] Zeg hem dan (lil dat wij dit afgefproken hebben. Bartholo [ter zijde tegen Bazilius] Maak ons nietbefchaamd, Bazilius! met te zeggen dat hij uw difcipel niet is, je 'zoudt alles bederven. Bazilius. Ho! ho! Bartholo [overluid] Waarlijk, Bazilius! men kan niet kundiger wezen dan je difcipel is. Bazilius [verftomd] Dan mijn difcipel!.... ik kwam u zeggen dat de Graaf vertrokken is. G 3 Bak-  102 De Barbier van Sevilie Bartholo [zagtjes.'] Ik weet het wel, zwijg maar. Bazilius [zagtjes,] En wie heeft het je dan gezegt. Bartholo [zagtjes.] Wel hij. De Graaf [zagtjes.] Ik zonder twijffel! hoor maar, Rozine [zagtjes tegen Bazilius.] Is het dan zoo moeïelijk te zwijgen. Figaro [zagtjes tegen Bazilius.] Hier! lompe hond! hij kan het niet begrijpen, Bazilius [ter zijde.] Wie duivel is het dan dien men hier bedriegen wil? ieder pen is in 't geheim! Bartholo [hard op.] Wel nu Bazilius! hoe is het met je Notaris?.... 'Figaro. Je hebt den gehelen avond om van je Notaris te fpieken. Bartholo [tegen Bazilius.} Zeg maar één woord, ben je wel te vreden over den Notaris. Bazilius [met de grootfte bewondering.] Over den Notaris.'.... De  B l ij s P e l. I°3 DE Graaf [grimlachende] Heb je dan den Notaris niet gezien? Bazilius [onverduldig wordende."] Ei neen! ik heb geen Notaris gezien. De Graaf [ter zijde tegen Bartholo.] Wou je dan hebben dat hij in haar tegenwoordigheid zig uit liet? zend hem wech. Bartholo [zagtjes tegen den Graaf.] Je hebt gelijk, [tegen Bazilius] maar hoe ben je dan zoo fchielijk niet wel geworden. Bazilius [boessordende] Ik verfla je niet. De Graaf [fopt hem ter zijde een beurs in de hand] Ja wel! Mijn Heer vraagt wat je hier komt doen, en dat terwijl je u niet wel gevoelt ? Figaro. Hij is zoo bleek als de dood.... Bazilius. Ha! ik begin te begrijpen.... De Graaf. Ga naar bed mijn vriend Bazilius! je bent gantsch niet wel, en doet ons «erven van ongerustheid, ga naar bed. Figaro. Zijn hele gezigt ftaat er na, ga naar bed. G 4 Bar'  ï©4 De Barbier van Sevilie Bartholo. Hij heeft de koorts op zijn lijf, ga naar bed. Rozine. Waarom ben- je dan uitgegaan, men zegt dat het overerft, ga naar bed. Bazilius [in de uiterfie verwondering.] Zou ik naar bed gaan ? Allen te samen. Wel zekerlijk! zonder twijffel naar bed!.... Bazilius [hen allen aanziende] In der daad , Mijn Heer! ik geloof dat ik niet kwaad zal doen van henen te gaan, ik merk dat ik hier niet beu zoo als ik behoor. Bartholo. Tot morgen evenwel, als je beter bent. De Graaf. Baziiius 1 ik zal heel vroeg bij je komen. Figaro. Geloof mij hou je toch warm in 't bed, Rozine. Goeden avond Monfieur Bazilius. Bazilius [ter zijde.] De duivel haal mij als ik er iets van begrijp, en gonder die beurs.... Allen te samen. Goeden avond Bazilius! goeden avond. Ba-  B l ij 3 p e l. 105 Bazilius [in het heen gaand] Wel nu, goeden avond dan ook! goeden avond. [zij brengen hem uit, al lachende.] TWAALFDE TONEEL. De vorigen, uitgezonderd Bazdius. Bartholo [op een deftigen toon.] Die man is in 't geheel niet wel, Rozine. Zijn ogen daan verwilderd. De Graaf. Hij zal een zware kou gevat hebben. Figaro. Heb je gemerkt hoe dat hij in zig zeiven fprak. Wat is toch een Mensch! [tegen Bartholo] wel nu, wil je u nu laten fcheren of niet ? [hij zet hem een leuningjloel voor , ver van den Graaf af, en wil hem den fcheerdoek om hangen.] De Graaf. Voor dat wij eindigen, Mejuffrouw! moet ik n nog iets van zeer veel belang zeggen met betrekking tot de kunst die ik de eer heb u te onderwijzen, [hij komt digter bij haar en luistert haar iets in.] Bartholo [tegen Figaro.] Neen maar het fchijnt als of je expres digt bij mij G 5 komt  io$ De Barbier van Sevilie komt, en vlak voor mij gaat fiaan om mij het zian te beletten.... De Graaf [zagtjes tegen Rozine.'] Wij hebben den fleutel van de jaloufie, en zullen van den nagt tegen twaalf uren hier zijn. Figaro [bindt Bartholo den fcheerdoek om.] En wat wou je zien, dat ik je belet.... indien het een les in 't dansfen was zou men 't nog kunnen begrijpen, maar in 't zingen !.... ai! ai!.... Bartholo. Wat is het ? Figaro. Ik weet niet wat 1ne daar in mijn oog is gevlogen. [hij hmt met zijn gezigt nader bij Bartholo zodanig dat deze niet zien kan vat er verder in de kamer om gaat.} Bartholo. Wrijf dan toch niet. Figaro. Het is het iinker oog.... ei blaas er eens fterk in. [Bartholo rat hem bij zijn hoofd, kijkt er over heen, floot hem met geweld wech, en gaat agt'etden Graaf en Rozine fiaan om hen te beluisteren.] De Graaf [zagtjes tegen Rozine.] En wat uw brief betreft, ik heb me daar ftraks in grote verlegenheid gevonden om hier te blijven. Fi-  B l ij s p e l. IC? " Figaro [van verre hen willende waarfchou;ven.~\ Hem,.... hem.... De Graaf, Wanhopig geworden door het zien dat mijn verkleding van geen nut.... Bartholo [zijn hoofd tusfchen beiden /lekende.} Uw verkleding van geen nut! Rozine [verfchrikt.] Ach!..... Bartholo. 't Is zeer wel, Mejuffrouw ! laat ik je niet Horen. ... Hoe, onder mijne ogen, mij zoo te beledigen ! De Graaf. Wat fcheelt er aan, Mijn Heer! Bartholo. Verraderlijke Alonzo! De Graaf. Heer Bartholo indien je meer zulke kuren krijgt als deze. daar ik ooggetuige van ben , zoo ben ik niet meer verwonderd over den afkeer, welken Mejuffrouw toont om uw vrouw te worden. R o z i n e. Zijn vrouw! zou ik mijn dagen verflijten bij zulk een ouden jalourfchcn grimmer, die mij in plaats van allo  io8 De Barbier van S.evilie alle geluk ene vrezelijke flavernij doet te gemoet zien. Bartholo. Ach! wat hoor ik! Rozine. Ja ik zeg het rond uit, ik zal mijn hart en hand geven aan den geen die mij van deze verfchrikkelijke gevangenis verlosfen kan, daar mijn perfoon en goederen, tegen alle wetten aan, vastgehouden worden. DERTIENDE TONEEL. Bartholo, Figaro, De Graaf. Bartholo. Ik barst van kwaadheid ! De Graaf. In der daad, Mijn Heer! het is moeïelijk dat een jong meisje.... Figaro. Ja! een jong meisje, en zelve oud te wezen, dat maakt een grijsaart zijn hoofd op hol. Bartholo. Hoe ! als ik ze op de daad betrap? vervloekte Barbier! ik krijg lust.... Figaro. Ik ga heen, hij raaskalt. De  B l ij s p e u i°9 De Graaf. Ik ga ook heen, op mijn eer hij raaskalt. Figaro. Hij raaskalt, hij raaskalt. [zij gaan heen] VEERTIENDE TONEEL. Bartholo [alleen, hen vervolgt hebbende komt te rug] Raaskal ik, eerloze bedriegers!.... raaskal ik!.., ik heb ze zoo klaar gezien als ik daar dien lesfenaar zie 5 en mij dan nog onbèfchaamd te durven ftaande houden.... ach ! daar is niemand dan Bazilius die mij dit kan uitleggen, ja ik zal hem laten halen, hola ! is er niemand.... ach ! ik was weêr vergeten , dat er geen een in daat is om te komen.... een Buurman, de eerde die voorbij komt, het is 't zelve.... 't is hier om zijn verfland te verliezen, om zijn verfland te verliezen. [Gedurende het tusfchen bedrijf ziet men door het agterftt fchuifraam dat het duister wordt; het begint te onweeren , vervéld van f erken regen, het orquest fpeelt iets toepasfelijks op het weêr] VIER-  Ito De barbier van SeVilie VIERDE B E D R IJ F. EERSTE TONEEL. Het toneel is duister. Bartholo, Bazilius, [met ene lantaarn in de hand] Bartholo. jfjoe komt liet Bazilius! ken je hem dan in 't geheel niet? is het mogelijk 't geen je zegt? Bazilius. Je zoudt me die vraag honderdmaal doen, en dat ik je altoos het zelve zou moeten antwoorden. Zoo hij je den brief van Rozine heeft ter hand gcfteldt is het vast een zendeling van den Graaf, maar aan de kostbaarheid van 't prefent, dat hij mij gedaan heeft, zou ik zeggen, dat het de Graaf zelve was. B a r t n o L o. Apropos', van dat prefent, wel waarom heb je dat aangenomen ? Bazilius. Je fcheen het met hun eens te zijn, ik begreep er niets van,, en in zaken die moeïelijk te beoordelen zijn, dunkt het mij dat een goudbeurs altijd een argument is daar niets tegen in te brengen is, en ver -  B l ij s p e U 111 vervolgens zoo als het fpreekwoord zegt: dat goed is om aan te nemen.... Bartholo. Ik verfta je, dat is goed.... Bazilius. . ... is goed om te hou den. Bartholo {met verwondering] Hoe! Bazilius Ik heb zoo enige ipreekwijzen met variatie» bij elkander gecomponeerd. Maar ter zake: waar wagt je nu na? Bartholo. Zou je in mijn plaats, Bazilius! niet alle moeite aanwenden om haar te bezitten? Bazilius. Waarlijk niet, Doctor ! in alle foort van goederen wil het bezit weinig zeggen , het is het genot alleen dat gelukkig maakt. Ik ben van gedagten dat een vrouw te trouwen die u niet bemindt, is zig blootftellen om Bartholo. Zou je voor de gevolgen vrezen? Bazilius. - He! he! Mijn Heer!.... men ziet er veei van dit jaar, ik zou haar niet willen dwingen. Bar-  112 De Barbier van SèviLie Bartholo. Dienaar Bazilius! het is beter dat zij fchreit van mij tot man te hebben, dan dat ik derf van haar niet tot vrouw te krijgen. Bazilius. Als het op derven aankomt! trouw maar Doctor, trouw maar. Bartholo. Dat denk ik ook te doen , en nog wel dezen nagt. Bazilius. Vaarwel dan houd in gedagten dat je hen bij Rozine maar zoo zwart maakt als mogelijk is. Bartholo. Je hebt gelijk. Bazilius. De laster, Doctor, de laster, daar dient men altoos toe te komen. Bartholo. Zie hier den brief van Rozine, welken die Alonzo mij heeft ter hand gedeld, en hij heeft mij bij toeval onderrigt aangaande het gebruik dat ik er van moet maken. Bazilius, Vaarwel! wij zullen hier allen ten vier uren wezen. Bar-  b l ijs pel. ii3 Bartholo. Waarom niet eerder? Bazilius. Dat is onmogelijk, de Notaris is befproken. Bartholo. Om een huwelijk? Bazilius. Ja! bij den Barbier Figaro, wiens nigt trouwen zal. Bartholo. Zijn nigt, hij heeft er geen. Bazilius. Dat is het geen zij aan den Notaris gezegt heb» ben. Bartholo. Die fchurk is van 't complot; wat duivei! Bazilius. Zou je zomtijds denken? .... Bartholo. Waarlijk zij zijn doortrapt; zie daar mijn vriend ik kan niet gerust wezen ga fchielijk weêr naar den Notaris, en laat hij ten eerden met je mei komen. Bazilius. Het regent dat het giet, 't is een weer om hond noch kat uit te zenden; maar niets kan mij beletten van u te dienen: wat wil je toch doen? It Bar-  H4 De Barbier van Sevilie Bartholo. Ik breng je uit; hebben ze niet al mijn volk Iaten verminken door dien fchpeljen van een Figaro! ik ben hier nu alleen. B a z i l i u s. Ik heb hier mijn lantaarn. Bartholo. Daar Bazilius! daar is de fleutel, ik wagt je hier, ik blijf op ; en laat komen wie wil, behalven de Notaris en jij zal niemand binnen gelaten worden. Bazilius. Met alle die voorzorgen , ben je zeker genoeg van uw zaak. TWEDE TONEEL. Rozine [alleen, uit haar kamer komende.'] Mij dogt, dat ik had horen fpreken. Het is twaalf uren geflagen ; Lindor komt nog niet. Dat flegte weèr was zelfs goed voor zijne onderneming, daar door zeker zijnde van niemand te ontmoeten. . . . Ach Lindor! indien je mij bedrogen hadt. . . . wat hoor ik voor een geraas? . . . hemel! 't Is mijn voogd. Laat ik weder naar binnen gaan. DER-  B l ij s p e l. 115 i' DERDE TONEEL. Rozine, Bartholo. Bartholo [komt wederom binnen met licht.] Ha! Rozine, terwijl ge nog niet weder in je kamer bent. . . . Rozine. Ik ga henen. Bartholo. Door het vreeslijke flegt weêr zulje niet kunnen rusten , en ik heb zaken daar groten haast bij is aan je te zeggen. Rozine. Wat hebje toch met mij te doen, Mijn He«r? Is het niet genoeg, dat ik over dag geplaagd word? Bartholo. Rozine, hoor mij toch. Rozine. Morgen zal ik je horen. Bartholo. Een ogenblik, bid ik u. Rozine [ter zijde] Wanneer hij nu eens kwam! Bartholo [laat haar haren brief ziens] Ken je dien brief? Rozine [herkent dien.] Ach! grote hemel! II 2 Bar-  ti6 ' De Barbier van Sevilie Bartholo. - Ik ben niet van voornemen Rozine, om je enig verwijt te doen : op uwe jaren kan men zig laten verleiden, maar ik ben uw vriend; hoo; mij. Rozine. Ik kan 't niet meer uitdar.n. Bartholo. Die brief, dien je gefchreven hebt aan den Graaf van Almaviva. ... Rozine [verbaast] Aan den Graaf van Almaviva! Bartholo. Zie eens, welk een affchuwelijk mensen die Graaf is. Zoo dra hij ze gekregen heeft , heeft hij cc op gezwetst, en ik heb ze van een vrouw , daar hij ze aan heeft afgedaan. Rozine. De Graaf van Almaviva. . . . Bartholo. Je hebt moeite van het te geloven. De onefV»renheid, Rozine, maakt uw j'cxe ligtgelovig, maar begrijp , in welk een drilt men u zogt te lokken. Die 'vrouw heeft mij alles doen weten, zekerlijk om ene zoo gevaarlijke mede - vrijster als gij, uit den weg te ruimen. Ik ijze er van! het verfchrikkelijkde complot tusfehen Almaviva, Figaro,- en dien ,. v Alon-  B l ij s r E l. I1J» Alonzo, die gewaande leerling van Bazilius, die een valfchen naam draagt, en niet anders dan een lage bediende van den Graaf is, zou u in een afgrond gedort hebben, uit welken niets in flaat was u te verlosfen. Rozine [overftelpt van droef/ieid.] Welk een affchuwelijke daad!... hoe Lindor?... Bartholo [ter zijde.'] Ha! 't is Lindor. Rozine. 't Is voor den Graaf van Almaviva. ... 't is voor een anderen. . . . Bartholo. Dat is het geen men mij gezegt heeft, wanneer men mij den brief ter hand ftelde. Rozine [gramstorig.] Ach ! welk een laagheid! . . . hij zal er voor g^vftraft worden. . . . Mijn Heer! gij hebt verlangt om mij te trouwen ? Bartholo. Je weet de drift van mijne gevoelens voor u. Rozine. Indien u die nog overig is, ben ik de uwe. B a r t ii o l o. Wel nu, de Notaris zal nog dezen nagt komen. H 3 R-  iiS De Barbier van Sevilie Rozine. Dat is niet grirfoeg. ó Hemel! ben ik genoeg vernederd. . . . weet, dat de verrader binnen kort door deze jaloufie, waarvan zij u den fleutel hebben afhandig gemaakt, zal binnen komen. Bartholo [zijn (leutel-ring ziende] Ach ! die fchelmcn ! mijn lieve kind , ik verlaat je niet meer. Rozine [met bevreesdheid] Ach, Mijn Heer! indien zij eens gewapend zijn. Bartholo. Je hebt gelijk. Dan was ik van mijne wraak oeffening verfteken. Ga naar boven bij Marcelline , en fluit u bij haar op de kamer, met het nagtflot op de deur. Ik ga de wagt halen, en hem afwagten hier bij het huis. Door hem aan te houden als een dief zullen wij het plaifier hebben van te gelijk van hem gewroken en bevrijd te zijn. En maak ftaat, . dat mijne liefde u vergoeding doen zal. . . . Rozine [wanhopig] Vergeet mijne dwaling maar. [ter zijde] Ach ik flraf mij zelve genoeg. Bartholo [henengaande] Laat ik mij nu gaan verfchuilen. Eindelijk ben ik van haar verzekerd; ['lij gaat henen] VI EU-  B l i] s ï e t. 119 VIERDE TONEEL. Rozine [alleen.'] Zijne liefde zal mij vergoeding doen. ... Ik ongelukkige ! . . . [zij haalt haar neusdoek uit en geeft zig over aan het fchreïen.] wat zal ik doen!... hij zal komen. Ik wil blijven en met hem veinzen, om hem een ogenblik in alle zijne affchuwelijkheid te befdiouwen ; de laagheid van zijne handelwijze zal mijn behoedmiddel zijn. ... ach, ik heb zulks hoognodig. Een edele gedaante, lieftallige houding ene zoo tedere Hem! ... En hij is niet anders dan een lage bediende van een verleider! ach ongelukkige , ongelukkige! . . . Hemel ! de jajoupé word geopend! [zij vtugt wech.] VIJFDE TONEEL. De Graaf , Figaro [met een mantel om vertoont zig voor het venster.] Figaro [fpreekt buiten.] Er gaat iemand vlugten; zal ik binnen gaan? De Graaf [buiten.] Is 't een mansperfoon? Figaro. Neen. H 4 De  t2e De Barbier van Sevilie De Graaf. Het is Rozine, welke uwe cisfclijke gedaante op de vlugt gejaagt heeft. Figaro [jpringt in de kamer] Ik geloof het waarlijk. . . . Eindelijk zijn wij hier gekomen , niet tegcnflaande den regen, de blikfein cn de weerlicht. . . . De Graaf [met een groten mantel om] Geef mij de hand. . . . [hij Jpringt op zijn beurt'} Wij hebben overwonnen. Figaro [gooit zij» mantel wech] Wij zijn allen klits nat; fchoon weêr om op een fortuintje uit te gaan.1 hoe vind je Excellentie! dezen nagt? De Graaf. Overheerlijk voor een minnaar. Figaro. Ja, maar voor een vertrouweling? ... En als ons lier iemand betrapte? De Graaf. Ben je niet bij mij ? Ik ben wel ergens anders over ongerust, te weten om haar te doen befluiten van aanftondg het. huis van haar voogd ta verlaten. Figaro. Je hebt in uw voordeel drie hartstogten , die alles vermogen op de fchone fexe; de liefde, de haat, en de vrees. De  B t i] s p e l. 121 De Graaf. Hoe zal ik haar zoo fchielijk zeggen, dat de Notaris haar bij u wagt om ons hvw\i]ks-contract ? zij zal mijn ontwerp zeer ftout vinden. Zij zal mij vermetel noemen. Figaro. Wanneer zij u vermetel noemt, kunt gij haar wreed noemen. De vrouwen hebben gaarne , dat men haar. wreed noemt;, bovendien, wanneer hare liefde zoo is , als gij ze verlangt, kunje haar zeggen, wie je bent, dan zal zij aan uwe denkenswijze omtrend haar niet meer twijifelen. ZESDE TONEEL. De Graaf, Rozine, Figaro. De Graaf. [Figaro fteekt de kaerfen aan, die op tafel zijn.'] Daar is zij. . . . mijne fchone Rozine! . . . Rozine. Ik begon te vrezen, Mijn Heer! dat je niet komen zoudt. De Graaf. Aangename ongerustheid. . . . het past mij niet, Mejuffrouw! om van de omflandigheden van tijd misbruik te maken met u aan te bieden .om het lot van H 5 een  122 De Barbier van Sevilie een ongelukkigen te delen , maar welk een fchuiïplaats gij ook kiezen moogt, ik zweer u bij mijn eer. . . . Rozine. Mijn lieer! indien ik niet u te gelijk met mijn hand ook mijn hart had moeten geven, zoudt gij niet hier gekomen zijn. Laat de nood dan het onordentelijke, dat er in deze bijeenkomst is ,bij u regtvaerdigen! De Graaf. Gij Rozine! gij zoudt de medgezcllinne zijn van enen ongelukkigen, zonder geboorte , zonder goed! Rozine. De geboorte! het goed ! laten wij het geen van 't geval afhangt daar laten, en wanneer je me verzekert, dat uw voornemen zuiver is. . . . De Graaf [voor hare voeten.'] Ach, Rozine! ik aanbid u! . . . Rozine [met verontwaerdigingd] Houd op , ongelukkige! . . . gij durft den fpot drijven! . . . gij aanbidt mij! ... ga heen, gij zijt niet meer gevaarlijk voor mij ; ik wagtte maar op dat woord van aanbidden, om u te verfoeien. Maar voor dat ik u overgeef aan het naberouw, dat u te wagten flaat [fchreïende] weet, dat ik u beminde; weet, dat ik mijn geluk geftelcj heb in uw onge1 ■' luk  B l !] s p e l. I23 luk met u te delen. Ellendige Lindor! ik zou alles hebben gaan verlaten om u te volgen. Maar het lafhartig misbruik, dat gij gemaakt hebt, van mijne goedheid, en het flcgt caracter van dien affchuwelijken Graaf van Almaviva, aan wien je mij wilde verkopen, hebben mij deze betuiging van mijne zwakheid doen intrekken. Ken je dezen brief? De Graaf [driftiglijk] Dien uw voogd u ter hand gefield heeft? Rozine [piet vcrontwaerdigingl] Ja! daar voor heb ik hem verpligting. De Graaf. Hemel ! wat ben ik gelukkig ! Hij heeft ze van mij; gisteren heb ik in mijne verlegendheid , mij van den zeiven bediend om zijn vertrouwen te winnen, en ik heb u daarvan niet kunnen verwittigen. Ach! Rozine ! is het dan waar, dat gij mij bemind. . . . Figaro.. Je Excellentie zogt een vrouw die u om u Heiven beminde. Rozine. Wat zegt hij, je Excellentie ? y De Graaf [gooit zijn mantel af, en verfchijnt in een kostelijk gewand] Mijne tederst beminde, het is nu geen tijd meer om  124 De Barbier ta» Sevilie om u te misleiden: de gelukkige, weiken gij voor uwe voeten ziet, is niet Lindor! ik ben Almaviva, •die u zijn hart opdraagt, en u federt zes maanden gezogt heeft. Rozine {'alt in de armen van den Graaf.] ■ Ach! . . . De Graaf [verfchrikt.] Figaro ? Figaro. Wees niet ongerust, je Excellentie; de aangename aandoening der blijdfehap, heeft nooit flegte gevolgen. Zie daar, zie daar, zij komt weer bij haar zehe, te drommel! wat is zij fchoon! Rozine. Ach Lindor! . . . Ach Mijn Heer! wat ben ik fchuldïg ; ik zou mij nog heden aan mijn voogd verbonden hebben. De Graaf. Gij, Rozine? Rozine. Let niet, dan op mijne ftraf. Ik zou mijn leven lang u verfoeid hebben. Ach Lindor! de verfchrikkelijkfte ftraf is immers van te haten, wanneer men geboren is om te beminnen. F i g a r o [ziet door het venster.] Mijn Heer! wij kunnen niet weder wech, deladder is wech genomen. De  B i- ij s p e u l25 De Graaf. Wechgenomen [ R o t i n e [ontroerd.] Ja, 't is mijn fchuld 't is de Doctor. Dat is 'de vrugt van mijne ligtgelovigheid. Hij heeft mij bedrogen. Ik heb alles bekend, alles verraden. Hij weet, dat je hier bent, en komt met de wagt aan. Figaro [ziet nog eens.'] Mijn Heer! men doet de deur van het huis open. Rozine [vliegt in de armen van den Graaf.} Ach Lindor! . . . De Graaf [met onverfaagtheid.] Rozine! gij bemind mij. Ik vrees niemand , en' gij zult de mijne zijn. Ik zal dan het vermaak hébben om naar mijn zin dien hatelijken grijsaart teftraffèn! . . . Rozine. Neen! neen! verfchoon hem, waarde Lindor! mijn hart is zoo vol. dat de wraakzugt daar geen plaatskan vinden. ZEVENDE T O N E E L. De Notaris, Bazilius, de vorigen. Figaro. Je Excellentie, daar is onze Notaris. De  126" De Barbier van Sevilie De Graaf. - En de vriend Bazilius met hem. Bazilius. Wat zie ik? F i g a r o. Bij wat toeval, onze- vriend. . . . Bazilius. Bij wat toeval, Mijn lieren! . . . De Notaris. Zijn dit de aanflaande Egtgenoten? De G r a a f. Ja Mijn Heer! je moest Juffrouw Rozine en mij nog heden aan elkander verbinden, aan het huis van den Barbier Figaro. Maar wij hebben dit huis verkozen, om redenen, die je weten zult: hebje onze huwelijkfche voorwaarden ? De Notaris. Dus heb ik de Eer, van tegen zijn Excellentie den Heer Graaf van Almaviva te li)"eken? F i g a r o. Juist. Bazilius [ter zijde] Als het daarom is, dat hij me den ileutel van het huis gegeven heeft. . . . De Notaris. 't Is om dat ik twee contracten heb , je Excel- let>.  B l ij s P e L. f 27 lende; laten wij niet verwarren. Zie hier het uwe, en dit is het van den Heer Bartholo met Juffrouw.... Rozine ook ? de Juffrouwen zijn zekerlijk twee gezusters van denzeïven naam? De Graaf. Laten wij maar tekenen. Bazilius zal ons wel voor tweden getuigen willen zijn. [zij tekenen*] Bazilius. Maar je Excellentie. ... Ik begrijp niet. . . . De Graaf. Meester Bazilius! je bent verlegen over een wisfewasje, en alles doet je .verwonderd zijn.. Bazilius. Je Excellentie.... Maar wanneer de Doctor.... De Graaf [hem een beurs toewerpende.] Je bent kinderagtig! teken dan fchielijk. Bazilius [verbaasd.] Ha! ha! . . . Figaro. Waar is nu de zwarigheid om te tekenen? Bazilius [de zwaarte van de beurs wegende.] Er is gene zwarigheid meer, maar 't komt, om dat, als ik eens mijn woord gegeven heb, er be-, wegredenen van een groot gewigt moeten zijn. . . . AGT-  128 De Barbier van Sevilie AGTSTE en LAATSTE TONEEL. Bartholo , een Alcade , Algouazils , Knegts met flambouwen, en de vorigen. Bartholo [ziet den Graaf de hand van Rozine kusfchen, en Figaro die op een belachelijke wijze Bazilius omhelst , hij fchreeuwt, en vat den Notaris bij den kraag] B.ozine met die fchurken! neemt al dat volk gevangen. Ik heb er een bij den kraag. De Notaris. 't Is uw Notaris. Bazilius. *t Is uw Notaris. Scheer je den gek wat? Bartholo. Ha, Bazilius! wel hoe kom jij hier? Bazilius. Maar zeg liever, hoe komt het, dat gij hier niet waart. De Alcade [op Figaro wijzende] Een ogenblik; dezen ken ik. Wat kom jij hier doen in dit huis, op zulken ongelegen uur. Figaro. Ongelegen uur? Mijn Heer weet wel, dat het zoo digt bij den ogtend als bij den avond is. Bovendien  15 l ij s p e l. 139 dien ben ik van het gevolg van zijn Excellentie den Graaf van Almaviva. Bartholo. Almaviva! De Alcade. liet zijn dus gene gauwdieven? Bartholo. Laten wij dat daar laten. . . . Over al, Mijnheer dc Graaf! ben ik de dienaar van je Excellentie, maar de verhevenheid van rang is hier van geen kragt. Wees zoo goed en vertrek van hier. De Graaf. Van hier! ja , de rang moet hier van geen kragt zijn. Maar 't is van grote kragt, dat de Juffrouw mij boven u verkiest door zig vrijwillig aan mij te geven. Bartholo. Wat zegt hij, Rozine ? Rozine. Hij zegt de waarheid. Waarvandaan komt uwe verwondering ? Moest ik dezen nagt niet gewroken zijn van enen bedrieger ? Nu ben ik gewroken. Bazilius. Wanneer ik u zei, dat het de Graaf zelve was, Doctor * Bartholo. Wat fcheelt mij dat? Een fchoon huwelijk! waar zijn de getuigen? I De  *3° De Barbier van Sevilie De Notaris. Er ontbreekt niets aan. Ik ben geadfifteert door deze twee Heren. Bartholo. Hoe Bazilius! hebjij getekend? Bazilius. Wal wil je hebben? die duivelfche kaerel heeft zijn zak altijd vol onwederfprekelijke argumenten. Bartholo. Ik lach met zijn argumenten. Ik zal van mijn gezag gebruik maken. De Graaf. Je hebt dat verloren door er misbruik van te maken, Bartholo. De Juffrouw is minderjarig. Figaro. Zij is nu van uw gezag ontflagen. Bartholo. Wie fpreekt tegen u? meester fchurk! D e G r a a f. De Juffrouw is van geboorte, en fchoon. Ik ben van adel, jong en rijk. Zij is mijne vrouw. Zal men haar nu aan mij durven betwisten? Bartholo. Men zal haar nooit uit mijne magt krijgen. De  B l ij s p E l. 131 De Graaf. Zij is niet meer in uwe magt. Ik (tel haar onder het gezag der wetten. En Mijnheer ! dien je zelve hebt medegebragt zal haar befchermen tegen het geweld» dat je haa- wilt doen. De regt-aarte regters onderfteunen dicv\ eiken men tragt te onderdrukken. De Alcade. Zekerlijk. En deze onnodige weerdand tegen het aanzienlijkst huwelijk toont genoegzaam zijn vrees over de kwade bediening van de goederen van zijne pupil, waarvan hij zal moeten rekening doen. De Graaf. Ach, laat hem maar toedemmen, en ik vraag hem dan niets meer. Figaro. Behalven de Qiiitantie van mijn honderd kronen. Laten wij niet gek zijn. Bartholo [vergramd.'] Zij waren alle tegen mij. Ik heb mijn kop in een wespen-nest gedoken. Bazilius. Hoe zoo! Terwijl je het Meisje niet hebben kunt, zoo begrijp Doctor , dat het geld voor u blijft en dat .V. . Bartholo. Ai ! laat mij toch dil Bazilius! je denkt niet dan I 2 om  132 De Barbier van Sevilie om het geld; ik door mij wat aan geld, ik! we! nu ik zal het houden, maar denk niet dat het de reden is waarom ik hiertoe befluit [hy tekent.'] Figaro {lachende] Ha, ha, ha! Mijnheer, heb ik het niet gezeit. De Notaris. Maar mijn Heren! ik begrijp hier niets van. Zijn het geen twee Jufvrouwen van denzelven naam? Figaro. Neen, Mijnheer! het is maar éne Juffrouw. Bartholo [tig wanhopig aanftcllende.] En ik die de ladder heb wechgehaald, om het huwelijk te zekerer te doen zijn! ach! ik ben zelve ongelukkig bij gebrek van Voorzorg. Figaro [fpotachtig.] Neen! bij gebrek van verltand! maar om ongeveinsd te fpreken Doétor! » Wanneer de Jeugd en de Liefde het eens zijn om enen grijsaart te bedriegen , kan men alles, wat hij aanwendt oin zulks te beletten , met regt noemen de Onnutte Voorzorg. EINDE. Vermids zommige Journalen hebben geoordcelt dat de zedekunde van dit blijipel niet goed is, dewijl de  B L 1] I P I I» *3J de Jeugd, die dit ziet vertonen daardoor kan leren, hunne voogden, als dezelve hunnen wil niet opvolgen, voor dwingelanden aantezien, heeft men om deze gevolgtrekking der Jeugd voor te komen nodig geoordeelt de volgende famenfpraak er nog te moeten bijvoegen, doch men heeft die van 't ftuk zelve afgezonden voor hun , die van gedagten mogten zijn, dat derzelver langheid aan het biijfpel geen fraaiheid bijzet; dus kan men bij het vertonen de volgende vaerfen daar bijvoegen of aflaten, zoo men zal goedvinden. * Wanneer en Liefde en Jeugd zig met elkaêr verbinden Is ligtelijk het oog een's grijs-aarts te verblinden; Hoe vol arglistigheids hij zij, is 't toch gewis, Dat al wat hij begint Onnutte Voorzorg is. Bartholo [op een verft'oorden en nijdigen toon,] Was mijne list vergeefs mijn dwang berifpens-waerdig Haar hart was ook te los, tot weermin al te vaerdig! 't Is meer dan Zij verdient, zoo Zij in dit geval Met een , haar onbekend, gelukkig wezen zal! . Bazilius [op een dcftigen toon.] Kom! zwijg van dit geval, waaruit wij kunnen leren, Dat Jeugd alleen op Jeugd door Liefde zegenpraalt. Dat min geluk dan ramp, zoo dit onregtbegeeren Den Grijs-aart al gelukt, op zijnen fchedel daalt, I 3 Dat  t34 De Barbier van Sevilie Blijspel. • Dat geen te flrenge dwang de Jongheid moet regeeren, Op dat geen Wanhoop tref, die 't hart van Deugd verdwaalt; Maar dat hun woelziek hart geen Vrijheid moet ontberen , Meer door Verfland dan Dwang naar ieders aart bepaald ; Dan zal de Jeugd geen Voogd als dwingeland befehouwen, Maar zig aan zijnbeftuurmet achting toevertrouwen! Almaviva. Die vroeg de Waereldziet, door goed Beduur geleid, Ontrukt zijn teder hart eer aan Droefgeestigheid, Hij zal gezellig zijn, en leert gevaren mijden Die 't onervaren hart,fchoon deugdzaam, vaak doen lijden. Men weiger dan der Jeugd een goeden omgang niet Die Hun Befchaafdheid geeft, en menfchenkennis biedt! Rozine [op een naïven toon] ■ 'tWel ingerigt Toneel moet men Hun ook vergunnen Daar zij en Deugd en Pligt al fpelend' leren kunnen! EINDE.