1091 D 50  CH. DER tfEDERl. 1ETTERK. TE LEtDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  VERBLINDHEID e n BEDRIEGER IJ. Blijspel, in Drie Bedrijven. Naar het Hoogduitsch van den Heer L. Y. von B ü R I. «OOlt IJVEK \VRUCHTBAAR   VERBLINDHEID en BEDRIEGER IJ. Bli/speï,, in Drie Bedrijven. Naar het Hoogduitsch van den Heer L. Y. v o n B U R I.  PERSOONEN. De Prefident van zeptiz. Mevrouw van zeptiz. Julia, i nichten van m(v Wilhelbima. ƒ „„„ Z(pWj8> -De /f«/>/*«» van blikste rn. De Bros/aart van joosten. De Licentiaat Rubald. De Hofraad welheim, Fresco, een Schilder. Lotje, een Kind van tien j4aren. w a l d e r , een Kledermaker. Li zette, Kamgier van Mevrouw van Zettiz FrederiKj Knecht van Blikflern. P Johan, Knecht van den Prefident. Zwijgenden. Bedienden. Wachten.  VERBLINDHEID EN BEDRIEGERIJ, B L IJ S P E L. EERSTE BE D RTF. {Het Tooncel verbeeldt de toiletkamer van Mevrouw van Zeptiz.) EERSTE TOONEEL. Mevrouw van zeptiz, Rubald, Fres co, lizette. {.Mevrouw van zeptiz, /«negligé, doch geheel gekapt. Bij het ophalen van het gordijn, fteekt Lizette haar de laatjle bloem in het hair ; tegen over haar zit Fresco,, met fehildergereedfcha/K Rubald gaat dan achter Mevrouw van Zeptiz , en dan achter Fresco fiaati.") Mevrouw van zeptiz. Z>t ik zoo goed? lieve Heer Fresco! fresco. Voortreffelijk, als uwe Genade fcec gezigt nog wat meer \\\\ profil naar de linker zijde keeren wil. A Mc-  2 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. Mevrouw van zeptiz. Nu? fresco. Een klein weinigje te veel. .... Zoo . . = . zoo (Hij begint te fclülderen.') RüliA i. d. Ik begrijp uwe wonderlijke grillen niet, Genadige Vrouw! waarom dat gij u in profil laat fchildereir? Mevrouw van zeptiz. . Ik denk, dat het een gemak voor den fchilder is. oradat ftijve gedwongene, dat de meeste portretten bederft, te vermijden .... Is het zoo niet? Heer Fresco\ fresco. Uwe Genade heeft volkomen gelijk — het is gemakliiker, en toont ook nog meer karakter, zoodra men in 't portret, zekeren draijingen des hoofds., die de perfoon natuurlijk eigen zijtf, opmerkt, en zich ten nutte maakt Ook is dit beeld niet geheel in 't profil, maar in zulk een losfe onachtzame houding, dat het een fchoon gezigt zeer voordeelig is. Mevrouw van zeptiz. Wat sndvvoordt gij nu den kunftenaar? Heer Licentiaat t r u b a l n. Dat gij volkomen met het compliment , te vreeden kunt zijn 5 doch ik zeg u, zonder com-  B L T S P E L. . p complimenten, uw Phtfonomie wint er niets bij. Mevrouw van zeptiz. • Gij zijt zeer 'galant, Mijnheer! .... Gij wilt daarmede zeggen, dat mijn profil juist niet van het fchoonfte is. rubald. Gij hebt het waarlijk geraden , en ik verwonder mij, dat gij uw eigen voordeel niet beter kent. Mevrouw van zeptiz. Beter? .... Foei! gij zijt heden in eene flech- te luim Lizettel geef de koffij. . . Mijnheeer Ruialdl neem ook een' kop, het'is" Javafche, en bovendien een prefent; mijn Neef de Hollandfche Overflen , heeftzo mij bezorgd; hij heeftze uit de eerfte hand. r u b al d , neemt ceï k*p en prefenteïrt Fresco. Mijnheer Fresco! fresco. Ik dank u onderdanig; ik drink nooit koffij zij veroorzaakt een beevende hand. Rubald, fpuwt da koffij uit. Dat is affchuwelijke koffij! Mevrouw van zeptiz. Zij koomt mij goed voor. rubald. Goed? - Zij js rtiet te drinken, zeg ik u. -va , A a Mt.  B L T S P E L. 7 eetf kop in Lavater gezien, die 'er volmaakt, zoo uitziet, en waarvan Lavater ook niet zeer voordelig oordeelt . . . , ■ hij verklaart het origineel voor ligtzinnig De neus is ook wat lang, en de oogen hebben te veel vrolijkheid. r u b a l d. Nu fpreekt gij toch eens verftandig, genadige Freule'. .... deze oogen zijn volmaakt d» oogen van eene boelin. julia. Dat is fterk. fresco, tegen Julia. Nu uw oordeel, genadige Freulel julia. Ik verfla niets van de fchilderkunst; doch als ik mijn gevoelen moet zeggen, dan vind ik, dat het fpreekende gelijkt, en de ftand edel, zacht en fchoon is. Mevrouw van zeptiz. Julia oordeelt immers altijd anders dan de overige menfchen. julia. Ik ben geen kendfter, dit heb ik vooraf gezegd. Mevrouw van zeptiz. Van de fchilderkunst verftaat gij waarlijk niets maar van de koffij; wij zullen zien of miju zaak valsch is ... . Lizette! A 4 twee  lo VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. rubald. Het is mij een raadfel, hoe gij zoo door eigenliefde ingenomen kunt zijn, van dit portret voor goed te houden. w i l h e l m i n a. De neus is te lang, en de mond te geroot, dat is waar. fresco, [pottende. Het is ureelende voor den kunllenaar, als zijn werk van eene fchoone kendfter beoordeeld wordt. RDSALl). Al de fchaduwen zijn te zwart. .... Gij hebt zeker Rcmbrands manier willen volgen; doch die bevalt mij niet .... en geen ronding, geen vleesch, geen leven. F RtSCO. Vergeef het mij, Mijnheer! gij zijt zeker een kunllenaar? .... Wilt gij het penfeel nemen, en het portret veranderen ? rubald, trOtSCÏl. Denkt gij dan, dat ik van het penfeel befta? Heer Fresco! fresco. Dat niet .... zulks ziet men u, naar de Pliyfimomifche grondregels wel aan; ik vraag maar . of gij ook fchildert? RUBALD, Neen , Mijnheer! FRES-  E L T S PEL. i: de president. Nu reeds? iHet portM ^ ^ ^ |k waarom gij Zü0 vroeg opgeftaan z hebt u laten pcrtretteeren Fresco kwfJ mij te gemoet, toen ik van 't rijden terug "J^J?ZaI dit een gefchenk voor mij Mevrouw van zeptiz. Neen, het was voor iemand anders beftemd. de president. Dan zult gij mij toch vergunnen, he> te la- ten copieeren; ik heb al lang gewe„Scat een goed portret van u te hebben, en Fresco verdient onder de eerfte Schilders gerekend te worden. r V b a l d , zeer driftig/ Ook onder de eerfte lompers. de president. Hoe zoo? Heer Licentiaat! .... Fresco is een aardig, beleefd man. rubald. Daarvan heb ik proeven. de president. Mogelijk gaafc gij hem aanleiding tot het tegendeel...... Maar wat zie ik? het beeld is wrgeftreeken. rubald. Hij deed dit uit koppigheid, omdac men hem zeide, dat het niet deugde.  i8 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. de president. Dat is waarü k jammer — hetgeen men 'er nog van bekennen kan gelijkt zoo goed >— en «Ie Hand is voortreffelijk. rubald. Gij maakt Mevrouw uwe Gemalin een fijn Compliment, Heer Prefident! de president. Hoe meent gij dat? rubald. - Mijn Maitres mogt ik zoo gefchilderd willen hebben, maar mijne Vrouw niet. de president. Ik merk wel, wij zullen het niet eens worden .... derhalve zullen wij hiervan masr zwijgen Bijna had ik u vergeten te zeggen, lief Kind! dat wij van middag gasten krijgen. Mevrouw van zeptiz. Wie? zoo ik het vragen mag;? de president, i Kaptein van Blikftern en de Hofraad Meiheim. Mevrouw van zeptiz. Ha! ha! We-s blijde, Julia\ ho.rt gij het niet? .... van Blik/Ier,, Be- dat kt gij bw' Oom niet voor deze fchoone gelegenheid? julia, verlegen* Ik? genadige Tante 1 Me-  B L T S p E L. l9 Mevrouw van zeptiz. Zie eens, hoe rood zij wordt! be president. Gij wordt onverdragelijky genadige Vrouw! .. Julia heeft mogelijk „iet eens gehoord waarvan wij, fprakea. Mevrouw van zeptiz. Over dit voorwerp, verliest Julia hare opmerkzaamheid zelden Dit zal een' vervee¬ lenden midda? wezen. rubald. ziet op zijn horologie. Ik heb de eer van uw dienaar te zijn, genadige Vrouw ! Mevrouw van zeptiz. Gij komt toch tegen het eeten weder? rubald. Mogelijk ja, «Is ik tijd heb. Mevrouw van zeptiz. ó! Kom toch, bid ik u! .... '0p dat men ten muitten een mensch heeft, met wien men een verfiandig woord fpreken kan. Kom lieve mihelminal nesm ttPkyfinomie méde:... wij zullen nog een weinig daarin bladeren. VIJFDE TOONEEL. de president, julia. de president. Dit zoo gelden aantezien _ daartoe behoort *=er geduld, dan ik heb _ 0 JnJta! ik beB 2 zit  20 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. zit deze deugd niet genoeg — zij begint mij te verlaten. Hier is zeker weêr wat voorgevallen? Liefite Julia l zeg het mij, ik bid het u! ] ulia. Ik weet niet, dat hier iets is voorgevallen. de president. Ach! ik zie het te wel, dat fpoedig vertrek van Fresco, die mij naauwlijks groette, toen hij mij tegenkwam , dat uitgeftreken beeld , de kwade luim mijner Vrouw , Rulalds mompelende gebaarden — IVilhehninaas lachgend flilzwijgen , zelfs uw terughouding, Julia! .... Gij wilt mij niets zeggen, en gij vermeerdert mijne onrust. — Ach ! ik ben een ongelukkig manl julia. Rubald had eenige woorden met Fresco, over den ftand van het portret. — Rubald werd onbeleefd , Fresco gevoelig , ftreek het beeld uit, en ging heen. de president. Het is verfchrikkelijk! .... Ach! Julia! ik was voor dezen zoo gelukkig! julia. Dierbare Oom! mag ik een verzoek aan u doen? de president. Julia! gij weet, dat'ik u bemin, als mijne Dochter, en gij kunt mij dit vragen? ju-  B L T S P E L. m JULIA. Mijn verzoek kan u mogelijk beledigen. Ik heb het lang teruggehouden ; doch nu kan ik nist langer. DE PRESIDENT. Gij ontrust mij Spreek. JULIA. Laat mij van hier vertrekken , naar eene andere plaats. DE PRESIDENT. Waarom ? JULIA. Mijne Tante haat mij — iedere voetflap, dien ik doe , is bij haar verdacht — Ieder lot, het zij ,1 wat het wil, is mij liever, dan hier dagelijks duizend martelingen te verduuren, die mijne kragten te boven gaan. DE PRESIDENT. Julia ! gij dwaalt en misleidt u zeiven : deeze martelingen, die gij u, onophoudelijk, door uw driftig temperament vervoerd , zelf aandoet, zijn niet de enkele oorzaak van uwe ontevreedenheid; ik merk federt eenigen tijd, dat gij nedergeflagen zijt; gij zucht geftadig, hebt altijd tranen in de oogen , die gij vergeefsch tracht te verbergen. Ik ken u — gij deelt uwe geheimen niet gaarne mede; gij verbergt alles in uw' eigen boezem, en dit knaagt aan uwe ziel. — Gij hebt kommer, uwe gezondD 3 heid  32 '■ VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. heid lijdt, u ontbreekt een' vriend, wien gij vertrouwen kunt, die u troost Ik wil die vriend wezen, Julia \ .... ontlaft uw hart voor mij. ftort alles in dezen boezem uit — zog tn:j toch, wat u drukt; ik zal u helpen, waar ik kan, en waar ik niet kan helpen, zal ik raden — troosten julia.-- Beste Oom! de president. Ik ben het den braven Dilbach, uw' Vader, die mi;n Boezemvriend was, v>rfchuidigd, die mij gefhdig in zijne krankheid zeide: „ Julia Julia mijne Dochter, mijn geii.fd Kind, ligt mij zwaar op mijn hart." - Reken het mij als geene bijzondere verdie': fte toe; het is eene oude lcliuld, die ik nu eerst betaal. — Spreek, openhartigheid is alles, wat ik van u verlang. julia. Ik kan niet. de president. Gij kunt niet ? Ik wil u den weg banen; ik zal u vragen, gij zult mij alleen andwoordea — kunt gij dit doen? julia. Ja- de president. Nu dan, — Gelooft gij niet, dat mij uw minne-  ü'6" VERBLINDHEID en BEDRTEGERÏJ. ften zijn 'er veelen, die hem niet kunnen dulden; onder dezen is bijzonder mijne Tante, en de vleijers, die haar verblinden, hem aftunftig; men miskent de waarde van zijn karakter; men rekent hem honderd dingen toe, waarvan hij Biets weet; men ziet zijne gebreken, door het vergrootglas; en zijn flegma, dat mij zoo ergert, laat niet toe, dat hij zich ver, edigt. Hij zwigt , en mea houdt hem voor frraf- baar, omd»t hij zwijgt Hij heeft fchulden; maar die worden ook vergroot Hij wordt voor een verkwister uitgekreten, en de genen, die hem daartce verleid hebben, zij» rijk, hij zelfs heeft het minden daarvan genoten — hij wordt bedrogen, ten grond gebragt; dewijl hij te goed — misfchien te onbedacht, misfchien alleen ongelukkig is — en bh wordt hij als een deugniet behandeld ó! H>e onge¬ lukkig is de man, waarvan men alle kwaad zeggen durft? Hij maakt ontwerpen om zichzelven te helpen — maar die mislukken hem — hij wordt niet onderfteund. Ach! mijn Oom! BE PRESIDENT. Stel u gerust. Ik hoor iemand den trap opkomen — het zou niet goed wezen, als men u hier zoo in vervoering vondt. — Laat uwe zaak aan mij over — ik maakze van nu af aau tot de mijne. — Verwijder u. — Wij fpreken elkauder weder, als gij bedaarder zijt. — Noe één woord,  ' 3 L T S P E L. r,7 woord, lieve Julia! fchik u meer naar de wereld — meer toegevendheid, lief Nichtje! gij geeft de mode toe, geef ook de menfchen toe; zij zijn nog wonderlijker dan de mode. Ga; de deur wordt geopend. ZESDE TOONEEL. DE PRESIDENT, JOH AN. DE PRESIDENT. Dat arme Meisje lijdt waarlijk veel! Kon ik raiddel vinden om haar te helpert! J O H A N. Uw Excelentie! De Heer Hofraad Melheim is beneden, en wenscht u te fpreken. DE PRESIDENT. Is hij in de zaal ? J O H A N. Ja, uw Excellentie! Zal ik hem hier brengen ? DE PRESIDENT. Welk een vraag ? .... Waarom niet liever in mijn Vrouws (kapkamer? — Gij kuut den Koetfier zeggen, dat hij weder uitfpant; wij rijden niet. ZE-  28 VERBLINDHEID en BEDRIEGERiJ. ZEVENDE TOONEEL. j o h a n , alletn. En waarom mag ik den Hofraad niet hier brengen? - Heb ik niet meer dan eens den Licentiaat Rubald i„ de genadige Vrouws flaap. kamer gezien? .... Heeft die meer regt, dan de Heer Hofraad? .... Hum] het fchijnt Mijnheer ook met regt aanteflaan, dat de Licentiaat daar altijd zit .... En wist ik toch eens in de wijde wereld, wat zij den ganfchen, lieven, langen dag met malkander p.aten, en waarom zij onophoudlijk die beelden, in dat groote boek be. kijken! (Hij zet in ee,r arm/IoeL) 0ch, ik moet mij eens ia den lloel van de genadige Vrouw zetten, mogelijk, word ik dan ook £e,eerd Bliks! wat zit ik gemaklijk! ACHTSTE TOONEEL. Lizette, johan, (Lizette koomt flil binnen, en flaqt Johan op den fchouder.) lizette. Johan l Johan i johan fpringt ontfteld op. Genadige Vrouw! .... Och! ik dacht waarlijk, dat zij het was. li zette, brengt het Toilet weder in order. Gij komt mij regt goed te pas, Monfteur Jo. kan)  B L T S P E L. s9 haal .... daar ftaat nu nog bet ganfche huishouden van Mijnheer Fresco. — Pak het bijeen, Ja. ha»', en brengt het op de voorplaats. j o h a n. Ei! ei! op de voorplaats? Juffrouw Lizette'. en gisteren moest ik de flippen van mijn' rok nog bijeen nemen, om geen (tof te maken, en het meesterftuk van alle meesterftukken geen fchade te doen; ik moest langzaam en op mijn toonen lop»n, en nu wordt het op de voorplaats verzonden. — Wel ik moet erkennen , dat is we) een fnelle verandering. — Mijnheer heeft wel gelijk, hij zegt altijd, alles in de wereld, gaat op en onder en onder en op. lizette. Wij hebben eerst dezen morgen bevonden, dat de Schilder niets verftaat, en dat het beeld niet deugt. johan. Te duivel! .... Nu valt mij eerst in, dat de knecht van Mijnheer Fresco reeds federt een een half uur beneden ftaat en op het gereedfchap wacht. — Kom, ilc zal het hem nu gaan brengen. (Hij pakt het gereedfchap bijeen.) lizette. Johan'. .... Johan'. — nog één woord .... Weet gij waar de Heer Licentiaat Rubald woont? johan. Ta, dat weet ik; hij woont in de Buffel- ftraat,  ,30 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. ftraat, bij de Markt, in het groote hoekhuis, bij de jonge Vroedvrouw. li zette. Nu , ga 'er ó m na5r toe, en maakt hem het compliment van de g.nadige Vrouw, en zeg, dut zij het genoegen hoopt te hebben van hem heden middag aan taiel ie zien. y j O ii A N. Goed....maar nu ook nog een woordje. Juffrouw Lizette! .... wie is de Heer Rubald eigenlijk? lizette. Een regtfchapen , verftandig , en misfchien een zeer voornaam man _ maar Bog in cognito; — hij houdt zijn waren naam en Mand nog geheim, i johan. Het is toch geen goed teeken, als iesand zich fchaamt, zijn waren naam te zeggen en de lieden in de ftad (preken 'er zeer verfchillende over. lizette. . De lieden in de ftad ? ... de lisAea ,a de ftad? .... Hoi Ho! men had waarlijk veel te doen, als men zich aj„ het gepeupel liet gele- •fe" iegge"En hooreu, wat zeggen dan de heden in de ftad? j o n A n. Zij zeggen, dat de Heer Licentiaat vermoedelijk  B L T S P E L. 3i 1 ijk een gewezen landloper is, die, wie weet wat, in den zin heeft, .... en misfchien wel een van onzen Freules kapen wil Dit moet zeker freule Wilnelmina zijn — want Freule Julia, ó! dia is al lang gekaapt. — En dan verwondert zich ook ieder, hoe het mogelijk is, dat zulk een ^efchikte Dame, als onze genadige Vrouw, zich zoo kan laten verblinden. — Men gelooft niet anders als dat hij haar betoverd heeft. LIZETTE. De lieden zullen wonderlijk opzien, als de Heer Licentiaat Rubald zich in eens in een rijken Baron , of zelfs in een' Graaf veranderen zal. j o H A N, Dat kan zijn — Maar wat gaat ons dat ook aan. ... Nog een woordje, zeg mij toch eens, hoe hiet dat groote boek, waarin de genadige Vrouw, Freule Wilhelmia en de Licentiaat Rubald altijd met haar drieën lezen? en dan menigmaal lachgen, menigmaal huilen, en ook menigmaal buiten zichzelven zijn? .... Het zijn beelden van apen, van menfehen, van osfen , van. leeuwen, van paarden, en 'er zijn zulke kleine en groote zwarte plekken in, dat, geloof ik, neuzen beduiden moeten, 3.1-  32 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. LIZETTE. Ziet mij nu zulk een domkop eens aan! — Dat boek hiet de Phyfionomie, het is door Lavater, een grooten Geleerden, gefchreven en r)ïe zwarte plekken, ha! ha! ha! — dat zijn Silhouetten. JOHAN. Silhouetten! — Sil'iouetten! — wat zijn dat voor dieren? LIZETTE. Ila! ha! ha! — dat zijn menfchengezigten, in profil .... in de fchaduw geteekend. johan. Menfchengezigten? — dan zullen het zekerlijk Mooren zijn: want de Moor van onzen Hertog is ook zwart Maar wat is dat nu weder voor een Arabiesch woord? profil! — profil! LIZETTE. Ha! ha! ha! — Kom hier, dan zal ik hetu wel begrijplijk maken. (Zij plaats zich vlak voor hem.) Zie, als ik u zoo in het gezigt zie, dan zie ik u en face — en (Zij geeft hem een klap, rlat hem het Iieofd omdraait.) nu zie ik u en profil. JOHAN. Ik dank u onderdanig voor uwe onderrichting. Ik weet nu fchoon wat een profil is; gij behoeft het mij niet meer te leeren. Een  B L T S P E L. 37 als zij tot eea' zekeren graad gefpannen is, zeer ligt in buitenfpoorigheid ontaart', zonder dat haar hart daaraan eigenlijk deel neemt; en dit is juist hier het geval, Heer Prefident! DE PRESIDENT. Hoe moet ik dit verdaan? MELHEIM. De vriendfchap van uwe Gemalin voor den Licentiaat vloeit uit geene andere bron : Rubald heeft hare zwakke zijde weten te ontdekken , en hare verbseldtngskragt in beweging te brengen. Hij heeft eene oppervlakkige kennis van veele dingen , en is onbefchaamd genoeg om zijne onwetendheid voor geleerdheid , en zijné onbefchoftheid voor vrijmoedigheid uitteventen. de president. Maar, lieve Hemel! hoe kan mijne Vrouw, die het niet aan verftand ontbreekt, zoo verblind ' weien — zich zoo laten vervoeren ? m e l ii e i m. Hij is onderhoudende door zijn gezwets, en uwe Vrouw bemerkt niet, dat het naar gezwets is; zij heeft daarenboven tot een grondregel aangenomen, dat hij, die haar hare gebreken, onbewimpeld, onder het oog brengt, haar beste Vriend is. — Hoe prijslijk zulk een' grondregel ook wezen moge, wordt hij echter door den Licentiaat misbruikt. C 3 De  38 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. D F. PR RS II) ENT, Het komt mij owbefïijpeüj* voor, dat zij dit niet gewaar wordt. MELHEIM. k heb, met mijne eigen ooren , gehoord, dat hij ma haar over hare gebreken, in de onvoegzaamfte uitdrukkingen, als een' fchoolmeester fprafc; hierdoor heeft hij zich in het begin in credit gebragt , en zich eindelijk doen vreezen ; zoo dai uwe Vrouw in niets vertrouwen (lelt, dat niet met de denkbeelden van den Licentiaat overeenkomt, DE PRESIDENT. Ik zie uit alles, dat gij gelijk hebt. — Maar ben ik daarom minder ongelukkig? Als ik voor dezen, afgemat door de gewigtigfle ftaatsbezigheden, eenige rust wilde nemen, achtte ik het mijne uuren van uitfpanning, die ik met mijne Vrouw doorbragt; maar, helaas! nu... en was het dit nog maar alleen. ... ik ben van hare deugd zoo vast, als van mijn eigen aanwezen, overtuigd; maarde wereld — de wereld velt een verfchriklijk vonnis over haar — dit bedroeft mij het meeste. — Wat heeft 'er nu toch dit ellendige Mensch aan, dat hij haar haren goeden naam en mij mijne rust ontroofd? ME LHEIM. Meer dan gij wel denkt, Heer Prefident \ Ik befchoyw hem als een Avanturkr, van een' bijzon-  B L T S P E L. 39 zonderen aard, die, zonder dezen list, in geen faczoenlijk huis toegang zou verkregen hebben. de president. Mogt haar dit toch eens iemand gevoelig ouder het oog brengen. melheim. Dat valt zoo gemaklijk niet, als men wel denken zou. Hij verltaat de kunst van ieder, die hem niet in zijn kraam dient , bij haar verdacht te maken, en hiertoe befpaart hij geene middelen. de president, opflaandc. Het is waar, zij is (lom in alle gezelfchappen , en maakt zich , door haar norsch en onvergenoegd voorkomen, b:j ieder gehaat; zij vermijdt voorbedachtlijk alle uitfpanningen, en houdt de onfchuldigfte vermaken voor zondig. Alleen het gezelfchap van dien laflfen Karei is haar aangenaam, en haar geheele gefprek beftaat in die verwenschte p/iyfonomie. Lavater kan het niet verandrooorden, d^t hij dit boek in de weueld geftuurd heeft. melheim. Gij gaat te ver, He:r Prefident \ Dit bock heeft oneindige waarde, en het oogmerk van den Schrijver is lofwaardig; het is zijn fchuld niet, dat 'er misbruik van gemaakt wordt. de PREiiDl NT. Ik laat het boek in deszelfs waarde; maar C 4 hij  B L T S P E L. 41 M E LH EIM. De omftandigheden van Blikftcrn zijn zeer onaangenaam-, doch zij kunnen nog wel veranderen. DE PRESIDENT. Zoo gemaklijk niet: het vooroordeel van mij'n Vrouw is te fterk tegen hem, en hei is zjer moeilijk haar van haar denkbeeld aftebrengen ; bij voorbeeld, veertien dagen geleden, nam ik een' nieuwen Koetfi.-r in mijn dienst, die mij als een braaf mensen aanbevolen was; mijn Vrouw zag aan zijn phyfionomie, dat hij een domme Karel moest wezen, die zijn zaak niet rerftonds, en federt dien tijd kan ik haar niet bewegen om met mij te rijden: M E I. II E IIV. Dit denkbeeld is vrij belachgeüjk, Heer Prefident! doch ik rsad u den bedaardften weg in te flaan. Wij moeten naar middelen omzien, hiertoe zijn veele redenen ; ik heb, nog korts geleden, toevallig iets gehoord, dat mij tot naardenkeu gebragt heeft. DS PRESIDENT. En wat? MELHEI M. Ik zal het u zeggen; maar wees niette driftig- DE PRESIDENT. Ik'geef u mijn woord. C 5 MEL-  42 VERBLINDHEID £N BEDRIEGERIJ. MELHEIM. Uwe Gemalin zou ernftig voorgenomen hebben , Wilhelmina aan den Licentiaat uittetrouwen. DE PRESIDENT. Dac is haatlijk.... M E L H E I M. Uw woord, Heer Prefident) 1>E PRESIDENT. Gij hebt felijk-, ga voord. MS LH EIM. Ik ben zeer verlangende: reeds drie weeken ffeleden, heb ik gefehreven aan een Profesfer 1„ > na, bn wien Rubald collegie gehouden heeft; ik heb nog geen andwoord, fchoon ik het al lang kon gehad hebben; het is van daag weder postdag , en ik heb mijn' knecht reeds uitgezonden: dit andwoord kan veel opheldering in de zaak geven, en enkel onwederfpreeklijke bewijzen zijn in ftaat alles weder in orde te brengen. WE PRESIDENT. Lieffte Melheim! ik laat de zaak geheel aan u over. Misbruiken in den ftaat heb ik berfteld; "aar die in mijne familie ... ach! da:irtoe heb geen harfenen! MELHEIM. i Wijsheid heb ik van u geleerd, Heer Prefident! Het talent, dat gij mij geleend heb, wil ik j  B L T S P E L, 43 ik gebruiken; maar laar u, bid ik! door uwe gewoone zachtmoedigheid leiden. de president. Ik wil dit gaarne doen; maar kunt gij het mij kwalijk nemen, als mij dikwijls het hoofd niet wel Haat? melheim. Het zal gaan — het moet gaan. TWEEDE TOONEEL. de voorigen, johan. johan, tegen Melheim. Mijnheer! uw Knecht is beneden, en zegt, dat 'er op de post geen brief voor u was; maar 'er is een exprcsfe van Wittenberg, die'er een voor u heefr. m e l h e i m. Een expresfe van Wittenberg*. wat heb ik in Wittenberg te doen ? en een expresfe van veertig uuren ver — dat zal vast een abuis wezen, mi^n Vriend! johan. Neen, zeker niet, Mijnheer! Hendrik heeft het mij zoo gezegd. melheim. Hendrik is nie. wijs. johan. Niet wijs? Ja wel; hij zeide ook, dat de  44 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. expvesfe zeer goed Saxiesch fprak, en Jf lttcnberg ligt immers in Saxe? BI F. I HEI M. Met uw verlof, lieer Prefident] ik moet eens gaan zien, wat die zotheid he ;uidt. de president. Gij komt immers weder? M F, L li E I M. Voorzeker fjet zal niet veel beteeke- n«n, en zonder twijfel een mis verftand wezen. DERDE TOONEEL, de president, een weinig later, j u l i a. ' de president, in gedachten, op en nedergaai de. Alles — alles waar - en echter geen middel om. deze treurige waarheid tot een leugeu «* na:,,-. Ach! Mariene'. Mariane'. Hoe veel k mm r (tori gij in het hart van nwen teederm.nnenden Echtgenoot! ' Hij ga.nt zitten.) Zal ik vootft.Het, do n _ barr van hare MbiUtfc'' hei pyertuiget) ? . . . n?.„ , ach, zii m}j geen fehoor verleci en ; zij is te zeer verblind ! — Helaas! nimmer za! ik de rUst ._ b,t geluk weder vinden! f Hij geraakt in diepe gepeinzen.) JUl I a fid /prekende. Ik geloof, aat bij fKpt. _ „ Lan ;k be^ dan piet üooren: fop fl Voor hem, die kommer  B L T S P E L. 45 mer heeft, vergetenheid — troost — verkwikking. de president. Is 'er iemand? julia. Ik heb u wakker gemaakt, Oom! vergeef het mij. de president. Ik (liep niet, Julia] ik overdacht het een en ander. julia. Laat het verdriet, dat u drukt, u niet te (lerk treffen. de president. Betracht deze les zelf. Ju/ia'. Miar wat doet gij hier; waarom bleeft gij niet bij het gezelfchap. julia. Mi ne Tante, gelastte mij te vertrekken, i de president. Uwe Tante? julia. Ja- de president. Waarom ? julia. Dat verwenschte profil fehilderen! Fresco kwara weder op de baan, Dï  46* VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. de president. Wat doet mijne Vouw? julia. •Zij fpeelt. de president. Met wie? julia. Met den Licentiaat. de president. Zoo heeft i,ij zich [och ,at(?n halen!; Ik dacht.dat hij niet kon komen eten. Wat fpeelen zij? JU LI 4. Piquet. de president. Wat doen de anderen? JUL IA. De Drost en Wi heimina fchaken; ik fchoot derhalve alleen over. de president. Heb geduld, Juha! de zaak zal fpoedig ten beste keeren; geef zoo veel toe, als mogelijk ki het hart van mijne Vrouw is goed - zij zal niet altijd in de doling blijven. (Hij ziet naar het /urologie.) Het is haast middag. Ik heb nog eenige bezigheden voor wij aan tafel gaan. Blikftern zal welhaast komen — vertoef hier wat; uw gezelfchap zal hem, denk ik, niet onaangenaam wezen. VIER-  B L T S P E L. 4? VIERDE TOONEEL. blikstern, julia. b l i k s t e r n , Julia de hand kusfchende. Goede morgen, lieve Julia! Ik hoor, dat wij in den tuin eten; dit is een dubbeld feest voor mij. julia, koel. Uw horologie heeft u zeker weder bedrogen ? blikstern. Hoe zoo ? Freule ! julia. Gisteren beloofde gij mij, om tien uuren hier te zuilen wezen, en nu is het al half twaalf. blikstern. Ik ben opgehouden. juli a. Gij hebt altijd bezigheden; altijd wordt gij opgehouden, ais gij geen lust hebt om te komen. blikstern. Ik heb waarlijk bezigheden gehad; mijn Overfte beveelde mij. . . . julia.1 Uw Overfte? Ja, ja; uw Overfte — een heerlijke uitvlugt! blikstern. Ik verpand mijne eer. . . . ju-  B L T S P E L. 53, julia. Ik bnn niet veelen, dat men iets belooft en dan zijn woord niet houdt. de president. Gij hebt gelijk, Nicht! maar ik weet ook, dat gij beloften vergt, die niet te houden zijn. Geloof mij, al die twisten benadeelen de liefde maar. Stiptheid betaemt den Soldaten, en de Chef vordert die met geweld; maar het bcrinlijke Meisje moet niet cotriman leeren; één liefderijke vermaning werkt meer uit dan ti:n heftige verwijten. — Volg mijn voorbeeld, lieve Julia\ gebruik mijn middel — het is de zachtmoedigheid; door haar zult gij meer winnen, en zij ftaat een jong M:isje vrij wat beter dan die gebiedende toon. s l i k s r r R n. Ik bedank u, Heer Prefident'. de president. Denk niet, Heer Kap'ein! dat ik u geheel vrij iprektn wil, dit zij ver — wees ook wat toegevender, bijzonder tegen andere lieden, die gij door, uwe achterhoudendheid — en, als ik het zeggen mag, door wat te veel trotschheid, van u verwijdert. — Het is, helaas! thans niet genoeg een eerlijk man te wezei ! men moet zich weten te koeren en te "raaijen — ooren hebben en niet hooren — oogen hebben en niet zien — en vooral een' tong het>D 3 ben ,  56" VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. ZESDE TOONEEL. eb president. Mevrouw van zeptiz, blikstern, wilhelmina, van j o o s t e n. van joosten. Ha! ha! ha! Heer Zwager Pref,Jent! _ Dat had: gij zeker niet gedacht, dat de Drost va» Jooften van daag nog de eer zou hebben van van b.j u zijne opwachting te komen maken. Ha! ha! ha! _ Genoeg, gij hebt, niet lang geleden, bij mij te Waldorp een keurlijke pas. tel gegeten _ ft moet het ze,f de p.fiei was heel goed; mijne keukemeid had een meefrerftuk gemaakt _ en dezen dag eet ik met u, Heer Zwager! de president. Maar ik heb geen pafte;. van joosten Dat komt 'er niet op aan. . . . M A propos, de Hertog heeft van daag heel veer met mij gefproken. De Hertog _ de Hertog is toch een allerbest Heer. de president. De Hertog _ de Hertog - hij ;s ecn a„sr. b t Heer _ tJ< hij mïar hie, dj£n pen kon. van  B L T S P E L. 59 Mevrouw van zeptiz. Die opoffering is juist niet heel groot. Wilhelmina! blijf hier. Het geen Blikftern mij te zeggen heeft, mag Wilhelmina immers ook wel hooren? blikstern. O! Waarom niet? genadige Vrouw! de president, Blikftern bij de hand vat- tende, zegt /lil tegen hem: Bedaard en openhartig, lieve Blikftern! blikstern. Dat hangt van de omftandigheden af. de president. Wees uzelven meester. Mevrouw van zeptiz. Broeder! nog de!n woord. van joosten. Tien, lieve Zuster! Mevrouw van zeptiz, ftil. Gij zult toch zoo verflandig wel wezen van den Prefident niets te laten merken.... Gij waart daar al mooi op den weg. van joosten. Ik dacht 'er waarlijk niet om — wees nu maar onbezorgd. Kom, Heer Zwager! ZE-  6o VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. ZEVENDE TOONEEL. Mevrouw vak zeptiz, wilhelmina, blikstern. Mevrouw v A n z e r t i z, 'in het begin verlegen, ziet Blikf-ern niet aan, en ieder zwijgt, eindelijk Mevrouw van Zeptiz s/| gij zult mij niet bedriegen! - Maak u tot de reis gereed; morgen vroeg gaat gij naar mijne zuster te Liednits. julia. Ik herhaal het u,,Tante! Dit was lang mijn ' geliefkoosde wensch. Blikfiern zal ik nimmer verlaten, niets kan mij van hem fcheiden. Verre van die affchuwlijke menfchen, die genoegen vinden in ons te kwellen, zullen wij gerust ons lot nit de handen der Voorzienigheid afwachten. Vaarwel, Heer Licentiaat! ik hoop met, dat wij elkander zullen wederzien. Ik ga mij reisvaardig maken. ELF-  «o VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. de president. . Dat is geen bewijs. rubald. Heer Prefident! de president. Heer Licentiaat! . rubald. Wat gaan mij uW.e familjeziken aan? de president. Ik wenscbte wel, dat gij 'er u wat minder mede bemoeide. Mevrouw van zeptiz. Heer Gemaal! gij vergeet u. _ Men bedriegt zich dikwijls in de lieden. de p r f. s i d e n t. Men bedriegt zich nimmer, wanneer men se lijk heeft. b Mevrouw van zeptiz. Om 's Hemels' wil! Spreek zoo hard niet... 'er komt iemand. de president. Dat is mij het zelfde: de Seheele wereld mag weten, dat ik eene zaak misprijs, die elk veritandig mensch misprijzen moet. TWAALF-  B L T S P E Z. 81 TWAALFDE TOONEEL. de voorigen, johan, lotje. de president. Wat moet gij hebben ? Johan! Wat is het ? — Ik kan nu niemand fpreken — ga. johan. Ik zocht den Heer Kaptein van Blikftern: hier is een klein Meisje, dat een horologie en een briefje voor hem heeft. Mevrouw van zeptiz. Een horolgie, een briefje — en dan een klein Meisje? — Heer Gemaal; misfchien bezorgt ons de Hemel een onverwacht bewijs. de president. Laat het Meisje binnen komen. (Hij ftaat in gedachten.) lotje, nijgende. Is de Heer Kaptein van Blikftern niét hier? de president. Wat wilt gij van hem, mijn Kind! lotje. Ik heb hier een horologie en een briefje van mijne Moeder aan hem. ... i, Mevrouw van zeptiz. Geef mij het horologie? — Het is het zijne, ziet gij t Heer Licentiaat! F ru-  Sa VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ.* rubald. Het is hetzelfde, waarover ik u gefprokert heb, genadige Vrouw! Mevrouw van zeptiz. Waar woont uw Moeder? Meisje! lotje. In de Johannesftraat. rubald. Ha! ha! ha! in de Johannesltraat? lotje. Ja, Mijnheer! bij den fchrijnwerker Mei/el. Mevrouw van zeptiz. Komt de Heer Kaptein wel eens bij uwe Moeder? lotje. Ja wel, de goede Heer heeft dikwijls ons bezocht; en wij waren altijd zoo vrolijk, als hij kwam. rubald. Dat geloof ik wel. lotje. Als wij geen geld hadden, gaf hij he£ MJ. Mevrouw van zeptiz. ^Nu, Heer Prefident! - He: 'is een lief Kind! — Hoe hiet gij? Meisje! lotje. Ik hiet Lotje. Me-  B L T S P E L. g3 Mevrouw van zeptiz. Wie is dan uw Vader? lotje. Mijn Vader is een Officier. Mevrouw van zeptiz. Een Officier? lotje. Ja, Mevrouw! Mevrouw van zeptiz. Hoe hiet hij ? lotj e. Hoe mijn Vaders naam is weet ik niet. Mevrouw van zeptiz. Weet gij dat niet? en uwe Moeder? l o tj e. Vrouw van Blefeld. Mevrouw van zeptiz. Hoe zoo in gedachten? Heer Gemaal! de president, tegen Lotje. Kind! hoe komt uwe Moeder aan dit horologie? lotje. Gisteren hadden wij geen brood, en ook geen geld. Mijne Moeder zond mij naar den Heer Kaptein van Blikflern — de goede Heer weende en zeide: „ Lieve Lotje', geld heb ik niet; „ maar daar, breng uwe Moeder dit horologie, Fa en  fit VERBLINDHEID EN BEDRIEGERIJ. I Volmaakt de omtrek vanéén' booswieht. de pr ësident. Gij zijt beledigende, Heer Lieevmtl Snaar ;W g'j "iet genoodzaakt worde bet weder m uw' hais te halen. Heer Prefident I Ik weeVniét waarom ik mi-: fn uw hu» zulke onbeleefdheden zou laten zeggen? Mevrouw van zeptiz Wee* bedaard, bid ik u! de ontknoping komt immers eerst op het einde der comedie? de president. En is doorgaans onverwacht. Mevrouw van zeptiz. 'Er wordt gefcheld _ het eten'is opgedragen — kom, kom! rubald. Ik ga naar huis. Mevrouw van zeptiz. Kom, geen ilijfiioofdigheid. rubald. Neen, genadige Vrouw! ik blijf i„ waarheid met: men moet geen gal met fpijs vermengen. Mevrouw yan zeptiz. Wie zou zoo veel gal hebben! - Gij weet wel, gij moet blijven. r v-  B L T S P E L. 8? RUBALD. Na den middag kom ik weder. ■ Mevrouw van zeptiz. Gij zult mij ten muitten beneden leiden — Kom, Heer Prefident! de president. Ik zal u zoo volgen, -r- Ik had zoo driftig niet moeten wezen; maar mijn hoofd is geheel op hol. (Rubald en Mevrouw van Zeptiz vertrekken.) Het geval met het horologie maakt mij zeer verlegen. — Zoude ook? — Neen, het is niet mogelijk. Ik moet 'er achter komen, het koste, wat het wil. einde van het tweede bedrijf. F 4. DER'  «8 VERBLINDHEID eK BEDRIEGERIJ. DERDE RED RTF. Eene Kamer. EERSTETO ONEEL. lizette, joiiaw. gereedheid te brengen, j lizette. Aan drie tafeltjes hebben wij genoeg, d He!r T SeVr°UW' deH-zi^ de Heer Drost en Freule mihelmi„a fpeelen' W/?; de Heer Prefident, de Heer Mkfiern, ^^f^J^Z j„ v ■ WIS' -wevrouw van Lindendaal, de Wrjonker Stiller en de MarauU de Mlra. cour dte hebben hunne geWoo„e Trefetjü l Anders komt 'er van *.f nl.rn.ndi en ïl] «en weder in het tuinhuis. jo-  n VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. waar M de Heer Blikftern? die ging immerS kort na den eten weg? fredrik. Mijn Heer? _ dat kan ik niet wel zeggen. ?IJ 'prak een P"ar morden met den Heer PrefiOoit, en weg vvas hij; en een oogenblik daarna , de Prefident ook. _ Maar dat ben ik wel gewoon. lizette. O! Gij zult het toch wel weten! fredrik. Waarlijk niet. Mag ik u met een (huifje die. I nen. lizette. Ik fnuif nopit. fredrik. Een beetje eau de Collognc dan? lizette. Ja, dat wel. (Zij haalt haar' zakdoek uit.) fredrik. Wat bor.hon? lizette, neemt ''er wat van. Zeer verpligt. . . Maar wij raken van ons gefprek af. Gaat gij niet wel eens met uw' I Heer bij die mooije jonge Vrouw, in de Tohan- I nesflraat? . fredrik. Bij eene mooije jonge Vrouw, in de Johannesftraat? 3  B L f S P E L. 53 LIZETTE. Ei, zie eens, hoe hij zich houden kan ! Zij moet een verwonderlijk fchoon profil hebben. JOHAN. Foei, Lizetle'. hoe kunt gij zoo nieuwsgierig wezen! wat hebben wij met de zaken var» anderen te doenf 4 FREDRIK. Mijn Heer neemt mij zelden mede. LIZETTE. Neen, maar ernftig, is zij zoo mooi? FREDRIK. Ik weet wel niet zeker wie gij meent; maar ik denk , dat gij van Mevrouw van Bleveld fpreekt. Schoon is zij niet; maar bijzonder braaf. LIZETTE. Dat geloof ik wel; maar zij moet toch ook nooi wezen; want uw Heer heeft gansch geeri Hechten fmaak. FREDRIK. Heeft hij u wel eens een douceur gezegd? LIZETTE. Dat zou mij wel komen. — Maar gaat uw Heer 'er dikwijls? JOHAN. Die verdoemde nieuwsgierigheid. FREDRIK. Ja, nu en dan, als hij 'er iets te doen heefr. LI"  B L T S P E L. 9? LIZETTE. Wat is 'er van uw' dienst? genadige FreuleI JULIA. Ik had gaarne, dat gij mij hielpt inpakken; het valt mij zoo moeilijk. LIZETTE. Met al mijn hart, genadige Freule! maar waarom wilt gij ons verlaten? JULIA. Mijne Tante vindt het goed, en het is mij ook heel lief. Ik geloof dat de landlucht beter voor mij zal wezen , dan die van de ftad. Lief Meisje! op het land zijn zoo veel booze menfchen niet als in de fteden. LIZETTE. Maar wat zal de Heer Blikftern zeggen? JULIA. Die zal zich wijs gedragen, en mij deze uitfpanning gaarne gunnen. LIZETTE. Gij zult toch niet lang wegblijven? JULIA. Ik hoop , dar het heel lang duren zal. Hoor, Lizette! wij zijn nu alleen; ik heb u veel verpligting, voor uwe ' vriendelijke oppasfingen ; maar ik heb tegenwoordig niet veel gelden kan u niet beloonen, zoo als ik wel gaarne wilde. G  ?8 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. li z é t t e. Genadige Freule! wat fpreekt gij van verpügting en beloning? julia. Ik weet, dat gij belangloos zijt. — Neem dus dit, tot eene gedachtenis — het is maar een halsdoek; maar ik heb hem zelf geborduurd. lizette, haar, fchrcijende, de hand kusfchende. Genadige Freule! Julia, haar kusfchende. Goed Meisje! ik wensen, dat gij heel gelukkig zult wezen; en zo ik eens in omftandigheden kom, waarin Ik in ftaat ben u dienst te doen, dan doe ik het zeker. lizette. Beste Freule! ik ben maar een arm Meisje; maar ik gaf gaarne mijn' laatften rok van mijn lijf, en nog daarenboven mijn jaarloon, als ik u daardoor gelukkig kon maken. Ik bid u, I zeg mij, waardoor ik u mijne liefde en trouw > toonen kan. julia. Ik bedank u voor uw goed hart. Zoo ik ooit hulp nodig mogt hebben, vertrouw 'er op, gij zuit de eerfte zijn, die ik 'er om zal aanfpreken, doe mij nu den dienst van mij mijn j koffer in orde te helpen brengen. (Zij willen J vertrekken.) VIER- 1  B L TS P È L. 99 VIERDE TOONEEL. be voorigen, MeVfOUW van zeptiz, wilhe lm in a. Mevrouw van zeptiz. Waar zoo haastig naar toe? juli a. Lizette zal de goedheid hebben van mij te helpen inpakken, dewijl zij toch nu niets anders te doen heeft. Mevrouw van zeptiz. Van uwe reis zal morgen nog niets komen. julia. Het doet mij leed, genadige Tante! maat als gij het beveelt, moet ik het mij wel laten welgevallen. Mevrouw van zeptiz. Zoo! bevalt u dit niet? Ik had gedacht, dat gij 'er mij voor bedankt zoudt hebben; of heb ik misfchien uw plan verijdeld? julia. Ik weet van geen plan, dan dat ik zeer vrolijk en vergenoegd zou geweest zijn. Mevrouw van zeptiz. Genoeg — gij blijft hier. julia. Genadige Tante! misfchien was het beter als ik niet hier bleef. G s Me-  B L T S PEL. 101 wilhelm ina. Het viel -haar moeilijk te befluicen, dat is waar. Mevrouw van z f. p t i z. Het was een ftreek door de rekening. Hare bereidwilligheid tot de reis was boven alle verwachting , en haar verdriet over de verandering hieroratrend in het oog lopende. Dan, lieve Wilhelmina ƒ ik moet geen tijd verliezen, om u iets te zeggen, waarnaar ik lang gewenscht heb: Rubald heeft zich gelegitimeerd. W i l h e l M i n At Heeft hij! Mevrouw van zeptiz. Ja, hier zijn de papieren, die hij mij dezen morgen heeft gegeven. Het zijn biievcn van Vorften en Graven, in de vriendelijkfte uitdrukkingen , en nog anderen van lieden , uit de eerfte adelijke huizen, die hem Neef en Broeder noemen , en eindelijk een bewijs van zijne zeer aanzienlijke goederen in Kourland : 'er is derhalve geen de minfte twijfeling meer over, hij is wezenlijk de Zoon van den Generaal ven Teilhoven. wilhelmina. Zal hij nu niet aan het hof verfchijnen? Mevrouw van zeptiz. Wel zeker. Mijn Broeder is, zoo dra wij van tafel kwamen, naar den Hertog gegaan, om G 3 hem  102 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. hem van de edele afkomst va, den Lieentiaat te overtuigen, eo zoo daad]jjk ^ Jj*{J deze papieren terug, met de- tijding, in orde en de uitvaardiging reeds bevole^w l ef Kind! is hiervan wei de eerfte bron; maar * b!kenh2t' -ine hoogmoed van i„ deTS ZT1 mCer geZie" te hebben dan al di* «rot. iche mannen met hunne verlichte hoofden heeft er ook niet weinig dee! aan. wilhelmina. verwondering za, gewis a]gemeea wg. Mevrouw van zeptiz fcJen' 3 £ ? a'gemeen r— Waren' Zr T hw DU tijd u W-ren, of g!J denkt gelukkig met hem te kunnen wezen, want ik Zag ook gaarn6) d omtrend de menfchen den mond geflopt wierd. Wlhetoim neem alleen uw hart tot raadsman f en doe niet ten gevalle van mij een' ftap _ een' allergewigtigften ftap, waar van het geIufe of ongeluk van uw geheele leven onveranderlijk afhangt. wilhelmina.' Ik heb mijne liefde voor hem niet eerst iedere dezen dag In mijn hart gekoefterd. Dikw.]ls zuchtte ik over de hinderpalen, die mijse genegenheid in den weg Houden; zij zi n \ uit  B LT S P E L. 103 uit den weggeruimd, en uwe goedheid, lieve Tante! maakt mij zoo v.ijmoedig van u te bekennen, dat hij de eenige man is, dien ik mime hand zou kunnen geven. Mevrouw van zeptiz. Dat de Hemel u zegene, mijn Kind! O! Mogt toch Julia. — Maar ik vrees — ik vrees — zij zal van hare dwaling niet terug komen! en met mijn zin wordt zij nimmer de ^ Vrouw van Blikjlern. wilhelmina. Ik heb nog één hor p , dat zij, zoodra zij van het flecht gedrag hares Minnaars overtuigd zal wezen , ontwijfelbaar van hem zal afzien. Mevrouw va.n z eptiz. De Prefident is zelf naar de geheimvolle Vrouw, in de Johannisftraat, gereden, en zal zich nu welhaast van de waarheid overtuigd vinden. wil hel min a. De Heer Prefident heeft Jxlia's volle vertrouwen ; als hij haar den afgrond toont, aan wiens rand zij ftaat, zal zij voorzeker terug wijken. Ik hoor rijtuig. «* Het houdt ftil. — Daar zal hij wezen. Mevrouw van zeptiz. Ja, hij is het. — Hij loopt heel fchielijk de trappen op. — Nu is gewis de koelbloedige G 4 Man  io4 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. Man i„ het harnas gejaagd __ «venwel over „Jai „enfchenkennis J ™« "en. _ Hl, komt. G ]ieye ook over „ met hem fprek„ en k * roode wangen befparen. (WUkelmin* JtTjj ZESDE TOONEEL. de president, ^«vanztftiz. de president. onfdektebHk §eheim' t0t °P d« bode», ontdekt. Het voorval met de Vrouw in dê Joh.nne.ftr.er en met het horologie 1 Blik. flerm achterhoudende behandeling dezer z.akl «Hes is voor mij zoo helder, L t d*l Mevrouw van zeptiz. Heb ik het u vooraf niet èerenAi tr goed vertrouwen! de president. Lach - of liever ween _ om uzelve, Mevrouw! uw onregtvaard.g oorde > M« «ede g„ het hart en karakter van Blikftern zoo liefdeloos aangetast hebt. Hij fielt zich bij deze ge.egenhetd in een licht, waarin wij hem „0g nimmer zagen. 8 Mevrouw van zeptiz. Ik verlang dit te hooren. Ü e  B L T S P E L. IJS BE president. Ik zal u befchamen, terwijl ik irve nieuwsgierigheid voldoe: deeze Vrouw is de echtgenoote van een' regtfchapen Officier, met wieh Blikftern, toen hij nog in Hesfijchen dienst was, onder een regiment gediend heeft; de Officier hiet Bleveld, een naam , die onder de eerfte Saxifche geflachten gerekend mag worden. Bleveld werd tegelijk met Blikftern afgedankt, fchoon hem, bij Minden de arm lam gefchoten weid. Hij was enkel uit liefde getrouwd , en had geene middelen; om zichzelven en zijn huisgezin weder aan brood te helpen, verreisde hij de rest van zijn geld; maar zijn lamme arm , die hem aanbevolen moest hebben, verijdelde alle zijne uitzigten. Hij werd dus genooddrongen eene fchrijversplaats, bij een ambtenaar op het land, zonder echter zijn' waren naam te ontdekken, aantenemen, waarmede hij naauwüjks zijn ei. gen onderhoud verdienen kon, en zijn Vrouw en Kinderen leden gebrek. Mevrouw van zeptiz. Dat is bedroefd! — waarlijk, dat is bedroefd! QVeenende.~) Waarom gaf deze Vrouw haar' nood niet te kennen, opdat men haar kon bijftaan? Lieve Man! geef haar — geef haar dit; ik heb nu juist zelf niet meer. (Zij geeft hare beurs,") G 5 DE  ico" VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. de president. Zij zal het thans niet nemen; maar ik dank u uit haat' naam; ik zal het bewaren, totdat zij het weder nodig mogt hebben. Gij zijt aangedaan - Marianeï God zij gedankt! uw hart is tog onbedorven — het gevoelt nog het bittere der armoede. Mevrouw van zeptiz. Befchouw.de gij mijn hart als boos? de president. Niet boos, lieffle Kind! — maar ongefteld— bet is misleid — gij kost deze ongelukkige Vrouw onregt doen? Mevrouw van zeptiz. Dit zou mij waarlijk leed doen. — Maar het is de vraag, of ik haar wel onregt gedaan heb? Ik kan haar bcHagen , maar nog niet vri fpreken. Gebrek kan de ftandvasttgfte deugd doen wankelen. « Hare verkeering met Blikftern blijft »ltijd verdacht. de president. Deze zelfde miskende Blikftern is de Man, die, uit belanglooze vriendfehap, nu een jaar lang, van zijne geringe wedde, deze verlaten Moeder, met drie onvolwasfen kinderen, gevoed en onderhouden heeft. Mevrouw van zeptiz. Een goud horologie was evenwel tot haar onderhoud niet nodig. de  B L T S P E L. 107 de president. Blikftern had gisteren geen geld, en 'er was gebrek aan alles. Hij gat' dit ongelukkig huisgezin zijn ,horologie uit den zak , om 'er eenig geld op te leenen, en 'er zich mede te behelpen , totdat hij zijn gage ontvangen had, en het dan weder losfen kon. Dezen nacht kwam Bleveld te huis en bragt zoo veel bezuinigd geld van zijn' fchrijversdienst mede, dat hij het horologie losfen en zijn huisgezin eenige maanden onderhouden kon; de brave Vrouw bezorgt oogenblikiijk haren Weldoener zijn horologie terug. Zie daar het ganfche geheim. — Kunt gij nu nog den ongelukkigen Bleveld uw medelijden, en Blikflern uwe hoogachting weigeren ? Mevrouw van zeptiz. Gij zijt een voortreflijk advokaat. Ik zou bijna jaloers worden. — Die Vrouw kan fchoon wezen, en de tranen eener fchoone Vrouw... Heer Gemaal! Heer Gemaal! de president. Uw hart verheugt mij, lieve Vrouw! Mariane heeft, zelfs van den lichtzinnigften man, geen ontrouw te vreezen. Mevrouw van zeptiz. Gij zijt zoo galant als op den dag voor onze bruiloft; ten bewijze van mijne erketidtenis, zal  iio VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. de president. Dit gaat mijn begrip re boven; maar mijn geloof „ nog zwak. Ik heb geen regt L Hl ™** alie- ^op ik mafr, da S haar uwe overhaasting en ligtgelovigheid i„ deze zaak nimmer berouwen mogen. Ik zeg „iet! e7ik\r mijne SedaChte" "'eroirrend en ik heb mi, ten minften niets te verwijten bet mag gaan zoo het wil - g,* hetg^ kld! . V£rheUSea ' « ««« "et' Mevrouw van zeptiz. Dan zal het u niet geweten worden. - Ha' daar komt de Bruid. _ Hoe JiuppeJt zij! ZEVENDE TOONEEL. de voorigen, wilhelmina. wilhelmina. Genadige Tante! Mevrouw van brh, Me. vrouw van Lindendal en de Marauh de Mirancour houden met de koets voor de deur H«, en laten u vragen, of gij hun de eer w.lt aandoen van met hun naar den fchouwburg «e rijden? fr Mevrouw van zeptiz Komen zij niet in? Zij zouden immers komen fpeelen?. wil-  B LT S P E L. III w i lh e LMINA. Neen, zij wachten u in.de koets. McVrOUW van ZtPTIZ. Dan dien ik evenwel beneden te komen, al ga ik niet mede naar den Schouwburg. de president. Wilhelmina! wik gij Julia verzoeken van eens even bij mij te komen? wilhelmina. Zij zal oogenbliklijk hier wezen. ACHTSTE TOONEEL. de president, alleen. Nu zie ik geen uitkomst meer, als het waar is, dat zelfs de Hertog zich heeft laten verblinden ! — Arme Wilhelmina! gij zijt dan het offer van uw zwak en ligtgelovig hart: want bedrog — bedrog fteekt 'er heilig achter deze zaak, en al (tak 'er geen bedrog achter, dan nog zou zij ongelukkig wezen — en ik doe niets? — Dan, ach! wat kan ik doen? Mijne Vrouw fchijnt onwankelbaar in haar befluit, het is de eigen verkiezing van Wilhelmina, en ik heb g^en regt om hare verkiezing te dwingen. —Melheim blijft lang weg. Ik wenschte, dat hij hier ware. De Hemel zij gedankt, dat ik Julia gered heb ; haar Vast karakter zal mij verder onderfteunen. — Zij komt. — Het  na VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. Het ongeluk van Wilhelmina, zou hare bliidfchap, over de tijding, die ik haar zal mededeeien, verbitteren _ ik zal 'er haar liever nog niets van zeggen. NEGENDE TOONEEL. de p resident, julia. julia. Wat is 'er van uw' dienst, lieve Oom ' Wilhelmina zond mij hier — Gij wilt mij fpreken. de pre si dent. Ja, lieve Julia \ ik heb u eene geweetensvraag te doen. julia. Eene geweetensvraag? — O! die zal ik we| kunnen beandwoorden. de president. Eene geweerensvraag , Kind! (Lachgende.) en i gij zijt niet in verlegenheid? julia. In het minfle niet. de president. Gij zijt een gelukkig Meisje, Julia! dat gij dat zoo met een vrijmoedig gelaat zeggen kunt. — Weet gij iets van de geheime ctnver. fatie tusfchen Kaptein van Blikftern en eene jonge lchoone Vrouw? ju- J  VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. rubald. Ik lioude van die geheele foort nier. blikstern. daftif hitfCherS.T£en Zkh evenwe' beroemen^ ZJ, U'tVinderS Van deze foort van too neelfpelen zijn, en het verheugt mij ,itHd g» Vad£riand eigendom^s"^!:" Mevrouw van zeptiz. Gij zijt fterk op uw Vaderland gefield miin Heer ,« „ ^ ««'^ van joosten. Ik heb een kaart te veel. _ Hal ha! ha r Ook een misdag, Vrouw Zuster! _ Ha! ha! Dat is niet om uitrelUw- aIs wfj geen )ust jotjpeelen hebhen , Müeften wij 'li/ver 2 Mevrouw van zeptiz Ik zal hergeven. (Zij geeft.) Was de kn* ter nog al vriendelijk ? Zoo vriendelijk ah "ï/^r wn een' kIeinen ; sWhCZen ka" . die -ch van geftrengen Heer Schout tot den edelen ven verheven heelt. - Maar ik neem hem niets kwalijk. van  B L TS P E L. 123 van joosten. Alles is toch in orde? rubald. Ja, alles zal reeds gereed gemaakt worden. van joosten. Komt gij zondag aan het hot'? rubald. Dat hangt 'er van af, hoe ik gehumeurd ben. Nu , genadige Vrouw ! geef dan. Mevrouw van zeptiz. Zoo meteen. TWAALFDE TOONEEL. de voorigen, melheim. ' melheim, uit het kabinet komende. Mijn Heer de Prefident heeft nog eenige bezigheden , hij zal echter fppedig hier wezen, en verzoekt Freule Julia zoo lang zijn fpel optevatten. julia. Zeer gaarne —Kom, Blikftern! Mevrouw van zeptiz. Hoe liefjes! Melheim , Juli* en Blikftern zetten zich aan de tombretafel. melheim. Gij geeft, Heer Kaptein! H 5 Me-  I« VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. Mevrouw van z e p t i z. Z'i\a de kaarten nu goed? julia. Solo — Harten — Spadille. melheim. De Bafta valt. rubald. Nu heb ik een kaart te weinig. Mevrouw van zeptiz. Mijn fpel is goed. van joosten. Het mijne ook. R ub a ld. En aan het mijne ontbreekt een kaart. wilhelmina. Ik heb ook al mijne kaarten. — Misfchien legt 'er een onder de tafel. (Zij zoekt met licht.) julia. Het fpel is gewonnen. melheim. Het is meesterlijk gefpeeld. wilhelmina. Daar is de kaart — zij ligt voor u. rubald. Niet eens een bediende, om een kaart opterapen. Mevrouw van zeptiz. Lizette! waar zit gij dan ? (Lizette raapt de kaart op.) DER-  1=4 VERBLINDHEID EN BEDRIEGERIJ. de^tepaard als Ritmeester, geplaatst is? ieder Ritmeester heeft eene orden. ït PRESIDENT. Dat zal blijken. Hier is de brief. „ Mijn lieve Prefident van Zeptiz ! » Ik ben u groote dankbaarheid fchuldig, dat „ gij mij de onvervalschte waarde van den Staf" f Pt6° van B**M* duidlijk getoond, endaarn door de flechte gedachten , die mij van hem „ ingeboezemd waren , uitgewist hebt. Voor » een wakker krijgsman heb ik hem altijd ge" h0uden' maar h« voorval met het horologie »> en het huisgezin van Bleveld is een fprekend ..bewijs dat zijn hart even zoo edeldenken» de als dapper i,. llt benoem , „ genoegen, tot Kamerjonker, met een inkomen .. van zes honderd rijksdaalders, fchenk hem " 6 °fenftaande compagnie bij mijne gaarde » granadiers, en de ordenpour le merite, m „ raeedegijhem, uit mijn' naam, zult gelie„ ven te verderen ; tevens wensch ik hem ge„ luk met zijne vereeniging met uwe oudfte Nicht, en verzeker u, dat mij dit huwlijk „ in allen opzigte, hoogst aangenaam is. Ik' „ zal verder voor hem zorgen. Het is verdrie„ tig, dat Vorflen alle oogenblikken gevaar „ lopen van onregtvaardigheden te begaan „ waattoe zij door looze raadgevers verleid „ worden. Voor den ongelukkigen Bleveld heb ik  B L T S P E L. 125 „ ik ook zorg gedragen; hij zal bij het Wolf„ fifiche Infanterieregiment aangefleld worden. ik ben uw toegenegene g b o rge." Mevrouw van zeptiz. Ik wensen u geluk, Heer Kamerjonker— wat echter het huwlijk aangaat, dat zal zoo geheel en al niet van des Hertogs genadige inwilliging afhangen. de president. Dat zullen wij zien. blikstern. Geliefde Heer Prefident 1 dit is uw werk. Uwe goedheid maakt mij befchaamd, en de genade van den Hertog overtreft alles, wat ik ooit verwachten kon. van joosten. Maar Heer Zwager! fchrijft de Hertog niets van den Heer Rubald — tegenwoordig Baron vo» Teilhoven. de president. Ook voor hem is gezorgd. van joosten. Dat is braaf! — dat is braaf! — O! De Hertog is een genadig Heer; ik weet hij zal mij niets weigeren. de president. Mijn Heer van Blikftern! [Hij hangt hem de trien om.) Dit uitftekende bewijs der gunst van  I2S VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. de ooren zal ik u krijgen, en d dien vervloekten gepoeijerden kop regt zetten. Mevrouw van zeptiz. Hei! B-dienden! _ Bedienden!* CEr komen eenige tedienden binnen.) Jaag dien doUcn ka- rel het huis uit. - Heer Baron! gij zult „ noegdoening hebben. è waldek. Ik ben niet dol, genadige Dame! - Ik hiet Walder, en ben een eerlijk Burger, uit m*en* berg, in Saxen, een Kledermaker van mijn handwerk ZGOals gij hier uit deze pas zien kunt, en deze Deugniet is mrn zaoD- Mevrouw van zlptiz. Zijn Zoon ! wilhelmina. Zijn Zoon ! w a l d e r. Ja, ja, mijn eigen Zoon — Spreek SchnrH fpreek, ben ik uw Vader *.^JSS? Jhaamt gij u, gij Ravenaas! dac £ der ben e„ hèbt gij u niet gefchaamd, Inec uwe bedriegerijen, mij, oude Man, bijna tot een bedelzak te brengen? de president. Bedaar, eerlijke Man! wa lde r. Nee», genadige Heer! ik kan niet tot bedaren komen, voor ik dien Landloper in het tucht-  B L T S P E L. 1:9 tuchthuis heb; ik wil gaarne hiervoor het weinige geld, dat mij die gegaloneerde fpitsboef overgelaten heeft, te koste leggen. — Hij moet geen brave lieden meer bedriegen , of mijn eerlijken naam aan de galg brengen. DE PRESIDENT. Wees gerust, wees gerust, oude Man! Deze brief bevat de opheldering van alles. Mijn Heer Melheim \ hij is aan u, lees hem overluid, dan kan 'er geen de minften twijfel meer overig blijven. M E LHEIM. De briefis van Profesfor Zalter, uit Halle, aan mij. {Hij leen.) ,, Gij verpligt mij zeer, „ door de vordering van eenig naricht omtrend „ eenen zoogenaamden Licentiaat Rubald; deze ,, verlopen katel is de Zoon van een' Snijder ,, uit JVittenberg, met name Walden hij zou ,, hier in de Theologie ftudeeren; maar, in on,, gebondenheid verzopen , werd hij, uit hoof,, de zijner buitenfporigheden , weggejaagd, en „ zwerft, federt jaar en dag, als een fpeler ,, en bedrieger, nu onder den naam van Ba,, ron, dan onder dien van Licentiaat, nu in dit ,, en dan dat karakter, de wereld door, terwijl „ hij in iedere plaats, waar hij aankomt, een' ,, anderen naam aanneemt. -De Overbrenger van ,, dezen brief, zijn eigen Vader, zal u het ove,, rige mondeling zeggen, eu denkJijk alle de I „ kos>  B L T S P E L. 131 WA LD ER. Neen — neen, niets anders — ik wil bet zoo — ik fta voor alles in. (Hij tast in zijn" zak.) Hier is geld. MELHEIM. Het is volgens bevel van den Hertog. BLIKSTERN. Daartegen kan ik niet. (Hij gaat naar de deur.) Wacht ! binnen. (Een Onderofficier en vier Soldaten komen binnen.) Breng dezen Mensch naar de hoofdwacht; dat hij wel bewaard worde! (De Onderofficier neemt Rubald zijn1 degen af.) RUBALD. Het is als of de duivel met mij fpeelt! Genadige Vrouw! DE ONDEROFFICIER. Voord. WALDER. Dat de Hemel het u vergelde! Ik zal medegaan, om te zorgen, dat de Schurk geene fprongen make. Ik zal nog eens wederkomen — om u te bedanken. Marsch, Jongen! marsch. (De wacht, Rubald, en IValder vertrekken.) I . VEER-    4 VERB LINDHEID en BEDRIEGERIJ. Mevrouv van zeptiz. Eerst mijn arm profil, en nu ook mün koflij, beiden zonder barmhartigheid gevonnisd, en verworpen .... ik zal vast nog boos werden. RUBALD. Dat zou ik u zeer kwalijk nemen; gij weet, ik zeg openhartig alles, wat ik denk wat heeft men aan al die cOinpltmenièn^ men bederft de vrouwen daarmeê. Mevrouw van zeptiz. Het is onverdragelijk, zoo a!s gij heden zijt Doch basta. (7Jj drinkt?) — Gij hebt in waarheid gelijk ik proef het nu ook, de koffij heeft een' bitteren nafmaak.... neemze weg, Litilie\ .... 'er moet niet meer van gezet worden; zij deugt niet. rubald. Hal ha! ha! zoo zul het met uw profil ook gaan, als gij de zaak masr wat nader onderzoekt. Mevrouw van zeptiz. Ik zal een onpartijdige regter laten oordeelen. Lizette! zeg aan IFilhelmina, dat zij zoo goed is van eens even aftekomen Heer Fresco een oogenblik, sis 't u belieft; \v\\ willen de uitfpraak afwachten Ha ! daar is de regterin. TWEE-  B L T S P E L. 5 TWEEDE TOONEEL. DE VOOKIGEN, JULIA, wilhelmina, met een boek in de hand. Julia knscht de hand van Mevrouw van Zeptiz. Goeden morgen , genadige Tante! Mevrouw van zeptiz, koel. Goeden morgen, Julia! wilhelmina kuscht insgelijks de hand van Mevrouw van Zeptiz. Goeden morgen, genadige Tante! Mevrouw van zeptiz, haar omhelzende. Goeden morgen, lief Kind! .... hebt gij wel geflapen? wilhelmina. Zeer wel; doch weinig. Mevrouw van zeptiz. Hoe komt dat? . . , . Gij ziet 'er ook bleek uit ... . gij zult met dat 'snagts opzitten uwe gezondheid nog bederven. — Leesde gij in de P/iyflonomie ? wilhelmina. Ja, genadige Tante! ik heb gisteren avond nog het ganfche derde deel uitgelezen hier is 't . . . . het is zo voortreffelijk, dat ik den fiaap daardoor vergat, en toen ik mij eindelijk nederleid-, werd Julia zoo geweldig van den hoest geplaagd, dat ik mij regt bang mankte. A 3 Me- ■  5 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. Mevrouw van zeptiz. Is Julia niet wel? julia. Het is nu weer wat beter. Mevrouw van zeptiz. ó ! Een weinige hoest — wil ook niet veel beduiden. .... Maar wij vergeten waarom Ik u roepen liet. lFi'.heiinina\ gij oordeelt altijd goed, — zeg hoe bevalt u dit portret? wilhelmina. Voortreffelijk. Mevrouw van zeptiz. Gelijkt het? wilhelmina. Ongemeen. Mevrouw van zeptiz. En de (land? wilhelmina. Bevalt mij bijzonder. rubald. Ik weet niet wat oogen gij hebt, genadige Freule*. — Mevrouw ziet 'er in dezen Mand uit als eene fpreekende Coquettt. fresco. Gij oordeelt zeer geftreng, Mijnheer! (Lachgeilde, tegen Wilhelmina.') Nu , genadige Freule \ wilhelmina. Ja, daar is wel wit van aan de ftand is zoo wat gemeen, dat is waar. — Ik heb ten'  t VERBLINDHEID en DE DRIEGERIJ. twee koppen koffij, een voor Julia, en een voor llil'ielmina, .... Wij zullen zien, Heer Rubald! QlJze.'te geeft de koffij , welke zij drinken.) Nu, Julia! hoe fmaakt de koffij? JULIA. Ik geloof, nooit betere gedronken te hebben. Mevrouw van zeptiz. Zeide ik het niet? JVilhelmir.aX heeft de koffij geen bicteren nafmaak? wilhelmina. Zij is zeer bitter .... mogelijk ontbreekt het aan de zuiker. Mevrouw van zeptiz. Neem zuiker, neem zuiker, lief Kind ! — Zij zal u daarom toch niet beter fmaken. wilhelmina. Zij fmaakt zoo olijagtig. Mevrouw van zeptiz. Het is bedorven koffij, lief Kind! Ziet gij, Heer Licentiaat I wat een goed hart zij heeft, zij wilde haar Nicht helpen. li z p. t te, tegen Julia. Begeert gij ook zuiker? genadige FreuleX JULIA. Zij fmaakt mij zonder zuiker ook goed. MevroW.V van zeptiz. Daar hebben wij het weêr, altijd wat bijzonders, altijd tegen den ftroom .... Die verwenschte eigenzinnigheid, ju-  B L r S P E L. 9 j V l ia. Genadige Tante! gij doet mjj waarlijk ongelijk. Mevrouw van zeptiz. Ongelijk? .... ongelijk? Freule Julia, ik ken u langer als vandaag. fresco, terzijde. Dat is niet om uitteftaan. j V lia. Gij vraagde mij, en ik heb mijn mening gezegd, en nu zijt gij ontevreeden — moet ik dan anders fpreeken dan ik denk? Mevrouw van zeptiz. ó Freule! gij denkt niet altijd, zoo als gij fpreekt. Rubald. Dat is Julia zoo zeer niet kwalijk te nemen — de koffij kan haar fmaken; doch van de fchilderkunst verftaat zij niets. Mevrouw van zeptiz. Kunnen wij den ftand van het portret niet veranderen? fresco. Neen, genadige Vrouw! r u e a l d. Gij kunt het evenwel uitftrijkjep en beter maken. fresco. Uitilrijken wel; maar beter maken, bezwaarlijk. A 5 ru-  B L T S P E L. -t i FRESCO. Dan teekent gij toch, op zijn minst? RUBALD. Even zoo' weinig. FRESCO. Dan hebt gij zeker groote gallerijen gezien? RUBALD. Ik heb voorgenomen, eene reis te doen, om Berlijn, Manheim en Dusjeldorp te bezoeken. FRESCO. Maar hoe kunt gij dan de kunstwerken met kenners oogen beöordeelen, daar gij niet fchildert , niet kunt teekenen, en niets gezien hebt? RUBALD. Ik heb gelezen — Hagedorn was mijn leermeester. FRESCO. Hebt gij hem ook vertlaan? — Lees eens een traclaat over het fnijdershandwerk, en zege dan aan den inijder, die u een kleed maakt, dat hij het zoo of zoo maken moet, en als gij' de maat niet vertlaat, of nooit de fchaar gevoerd, of, ten minlten, nooit de fnee van een goed meester onderzogt hebt .... ik wed, het zal altijd te lang, of te kort, of te wijd, of te naauw wezen. Me*  ia VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. Mevrouw van zeptiz. Deze gelijkenis pas niet zeer op de kunst. fresco. Zoo veel te beter op den Heer Licentiaat. rubald. Dit gaat te ver — dat is impertinent, genadige Vróuw ï Mevrouw van zeptiz, verlegen. Menageer u een weinig, Heer Fresco! fresco. Ik weet waar ik ben. — Beveelt uwe Genade den ftand te veranderen? Mevrouw van zeptiz. Het was mij lief. fresco, neemt het penfeel en ftrijkt het portret uit. Het is gefchied. . . . Mijn gereedfchap zal ik laten halen Uw gehoorzame dienaar, genadige Vrouw! .... Freule Julia! ik acht u hoog, mijn meesterfluk zal het beeld der waarheid zijn; doch ik zal het origineel niet in Lavaters Phyficnomie .... maar in uw gezigt , iu uwe trekken zoeken. — Mijnheer Licentiaat Rubald ! dank het huis , waarin wij zijn, dat ik u niet als kunllenaar, in Rembrands manier, bewijs, dat gij een Weetniet zijt. (Hij vertrekt.) DER-  B L T S PEL. i3 DERDE TOÜNEEL. de voorigen, behalven fresco. rubald. Dat is een onbefchaamde Karei! .... Genadige Vrouw! diergelijke fottifn, laat-gij mij, in uwe kamer, en in uwe tegenwoordigheid, zeggen; neen, dat gaat te ver Had ik geen achting voor uw huis, de Vent had met geen heele, armen of beenen de trappen afgekomen; ik een Weetniet! Weet de Gaudief wel, wie ik ben? maaï ik moet hem Ba . , _ # ik moet hem den hals breken. Mevrouw van zeptiz, hem tegenhoudende. Heer Licentiaat', bedaar toch, bid ik u! wilhelmina houdt hem bij den arm. Laat u toch ternederzetten. Rubald, woedende. Neen , de belediging was te groot. Mevrouw van zeptiz. Ik bid ui wilhelmina. Ik fmeek u! Julia, terzijde. Dat is om dol te worden. Rubald 'werpt zich op een' ftoel. Uit achting voor u, Dames! .... Ik heb mij zo driftig gemaakt, dat mij het hooreu en zien vergaan is. Me.  i4 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. Mevrouw van zeptiz. Liefdfte Heer Rubald! houd u toch bedaard.... Lizette! fchielijk, — Magnefia Alba, een lepel, een glas fchoon water, dat flaat de gal neder. (JVilhchnina loopt met Lizette naaf het Toilet en brengen het gevraagde.) Schielijk! .... fchielijk! (Zij neemt Lizette de lepel uit de hand, TViU helmina houdt het glas; Rubald neemt in.~) Hoe bevindt gi; u nu? r u b a l b , ftaat Op. Een weinig beter, .... doch gij hadt de zaak voor kunnen komen, genadige Vrouw! Mevrouw van zeptiz. Ik? ... . om 's Hemels wil! hoe dail? rubald. Het dispuut begon in uwe kamer .... hadt gij hem, bij de eerfte laagheden, die hij inij zeide, bij den arm genomen, en hem de deur uitgeworpen , ik hadt mij zoo niet geërgerd. julia. Maar bedenk toch, Mijnheer Rubald! dat dit de zaak van een' bedienden was geweest, maar niet van Mevrouw. Mevrouw van zeptiz. Zwijg, Zottin! ik hadt het gerust kunnen doen Als het u maar geen hinder doet, lieffte Heer Rubald! RU-  B L T S P E L. rubald. Ik hoop, dat hst fpoedig ovc-r zal gaan; doch, genadige Vrouw! zoo de Karei nog eens in uw huis komt, zoo hebt gij mij V00r de laatftemaal gezien 0f ik bea gfien e£r_ lijk man. Mevrouw van zeptiz. Wees volkomen gerust, fchoon het Rubens zelf was, het zou in mijn huis contrabande zijn. Julia, vrolijk. Lieffie Tante! .... Oom komt. Mevrouw van zeptiz, verlegen. Waarom maakt u dit zoo vrolijk? . . . . Lizette! wacht mij in mijne kamer ik zal u zoo volgen , en mij aankleeden. (Lizette vertrekt.) VIERDE TOONEEL. de voorigen, de president. (Rubald en Willielmina /preken, gedurende het volgende Tooneel, meest jlil met elkander; Julia is met eenig handwerk bezig.) de president, zijne Vrouw bij de hand vattende. Het is van daag vroeg dag bij u, Kind lief! het is ook een buitengewoone fchoone morgen,  16 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. gen Gij doet waarlijk Hecht, dat gij zoo iu uwe kamer blijft. Mevrouw van zeptiz, hare hand terug trekkende. Wilt gij niet uitrijden? de president. Ik ben zoo van het paard geftegen, om, dewijl het zulk een aangenaarae morgen is, u te vragen, of wij niet wat in het Weizendal willen rijden, daar moeten de nachtegalen nu voortreffelijk (laan, en dit is een fchoone muziek; gij hoort die ook gaarne. Mevron w. van zeptiz. Ik heb heden geen lust om te rijden. de president. Jacob zal niet rijden ; ik zal zelf koetfier zijn .... wij nemen uw' nieuwen kapwagen : het was voor uwe gezondheid veel beter, als gij u wat meer uitfpanning, wat meer beweging wilde geven. Mevrouw van zeptiz. Gij weet voorlang reeds, hoe weinig mij het tijden vermaakt. de president. Nu zoo als het u belieft. — Willen wij dan buiten gaan ontbijten? Mevrouw van zeptiz. Ik heb reeds ontbeten. de  B L r S P E L. 25 nehandel met den Kaptein van Blikftcrn bekend is? .... Hoe (laat gij met hem? — Vrij, lieve Julia', vrij, fpreek onbefchroomd, gij zijt niet in 't verhoor. — Ik vraag u als Vriend, als Vader, die uw' Vader het laaclle doodzweet van zijn aangezigt wiste. JULIA, wenende. Ach! Oom! DE PRESIDENT. Verder. — Hoe (laat gij met hem ? JULIA. Ik heb hem mijne hand beloofd — eindelijk beloofd. Heb ik gedwaald? ó.' dan is het eene dwaling, die mij nooit berouwen zal. DE PRESIDENT. Tegen de wijsheid, zal het altijd eene dwaling blijven; doch Blikftcrn is een edel man, indien zijne omftandigheden maar.... JULIA. Die ken ik; hij heeft mij niets verborg«n ..... maar hij heeft hoop. DE PRESIDENT. Hcop! - Troost der lijdenden! — En welke hoop ? JULIA. De Hertog heeft beloofd voor hem te zorgen. DE PRESIDENT. Vcr.len, zijn menfchen , lief Meisje! Zij beloJ3 4 ven  J4 VERBLINDHEID e-n BEDRIEGERIJ. ven, om van ons af te komen; zij zijn foratijds niet van voornemen ons te helpen en echter zijn zij te veel mensch, om ons onverfchilligte kunnen zien lijden,, zij zetten ons met vertroostingen af _ ontwijken _ vergeten ons _ en geloven gerust te zijn. julia. Gij beloofde mij te troosten, en gij verfcheurt mijn hart! de p r e s i d e n t. Gij miskent mijne meenjng , Jü'lia I Moor mij gerust aan — Gij weet, uw lot hangt geheel van mijne Vrouw af; zij a„een van de ganfche familie i,, »|, erfgenaam van eene voorname bloedverwante, rijk geworden; wij hebben geen kinderen - ik heb geen bloedvrienden meer; gij, en mmimifta, als de Dochters, der beide oudfle Zusters mijner Vrouw, zijn bij gevolg onze eenige regtmatige erfgenanen. Dit kan u echter voor het tegenwoordige nog niet helpen; nuine Vrouw is nog jong, }s cem twee. endert.g jaar , en dus naauwelijks tien jaar ouder dan gij _ en de vertr.ering) dje om den post, welken ik in den dienst van een groot Vorst bekleed, maken moet, verhindert mij voor „ te doen, wat ik anders met vreugde d0ejn Z°"^ wel een man, die verdienflen heeft; _ mm hij heeft zijn gering vaderlijk vermogen geheel iagebrokt; hij heeft nog  B L T S P E L. 2S nog geen Compagnie, en boven dien fcliulden; daarbij is hij geen g..ed huishouder. JULI A. Beste Oom! dit alles heb ik mijzelven reeds gezegd. — niikflem is arm, zonder vermogen ik ook; doch geeft d.in het geld den mensen zijne waarde, of kan het hem gelukkig ma- ken? De Hertog bemint hem, hij zal hem helpen. — Ik verlang geen overvloed; een matig, alleen een toereikend inkomen, en een gekust, vergenoegd hart, ach! dit is alles, wat ik van den Hemel afbid. DE PRESIDENT. Dit is de taal der liefde, mijn Kind! J u 1.1 A, Lieve Oom! — ook mijn verfland heb ik geraadpleegd — ik heb mij onderzocht, of ik ontbeeren kan, hetgeen ik zou moeten ontbeeren; ik heb troischheid en ijdelheid — liefde en te vredenheid op de fchalen gelegd — doch de fchaal der liefde daalde. DE PRESIDENT. Julia\ ik bewonder de ftandvastigheid, met welke gij. het noodlot trotfeert. — 'Ik dank u, voor uw vertrouwen — Misfchien geef ik u fpoedig een bewijs, dat openhartigheid tegen een* beproefden vriend nooit fchadelijk is. JULIA. Blinkfiem heeft vijanden, Oom! — ten minB 5 ften  s l r S P Ë l. 33 een 'profil is. .... ik heb het gevoeld , wa t het is. .... Ja , ja , — lacli vrij, maar zeide gij daar niet, dar Lavater het boek gefehreven heeft, waarin die apen, die menfchen, die osf.'n, die leeuwen, die paarden en die oorvijgen liaan ? lizette. Ja- johan. Is dat dan dezelfde, die de verrekijkers uitgevonden heeft, waarmede men, door den hemel, in de eeuwigneid kan zien? lizette. Ja, dezelfde, die de Uitzigten in de eeuwigheid gefehreven he^ft. johan. Die alle dagen fchrijft, wat hij eet en doet, en het dan laat drukken ? li zette, Ja, die zijn Dagboek uitgegeven heeft, j johan. Dien ken ik. lizette. Gij kent hem? johan. Ja, zeker. lizette. Waar hebt gij hem dan gezien? johan pakt het gereedficbap weder bijten. Gezien heb ik hem niet. Juffrouw Lkette\ — maar onze Heer en de Heer Hofraad fp-aken gisteren, onder het wandelen, zeer veel van hem, C en  34 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. en dan luistert een van ons, even zoo goed iets af, als menig kamerkatje. — Adiu, Juffrouw Lizette! lizette. Die vlegel! .... Ik geloof, hij wilde zich met mij wat diverteeren hij kwam ten reg- ten tijd. NEGENDE TOONEEL. Mevrouw van zeptiz, wilhelmina, lizette. Mevrouw van zeptiz. Ik zeg u nog eens, Kindlief! hoe meer ik de zaak naardenk, hoe meer ik dit phyflonomie befchouw, des te zekerer bevestigt het de gedachten dat Rubald een man van voorname afkomst is. Belchouw dat hooge voorhoofd; de Romeinfche neus, vol verftand, in het kort, zijn ganfche portuur, en vooral de goede opvoeding, die hij gehad moet hebben; zijn uitgebreide kennis, zijne behandeling , zijn converfatie — alles toont een' man van edele afkomst. .. . Hoor, ik zal 'er van daag nog achter komen , en dan zal ik, uit uw' naam, Ja zeggen. — Gij flaat uwe oogen neder? — Het •was tot nu toe maar fcherts, lief Kind ik wil nu ernftelijk gaan onderzoeken: want in zulke gevallen, kan men niet voorzigtig genoeg zijn....  B L T S P E L. 25 Zijn. ... en alsdan, hebt gij vrijheid het te doea of te laten. wilhelmina hacht haar de hand. Ik verlaat mii op uwe moederlijke voorzorg. Mevrouw van zeptiz. Stil, wij zijn niet alleen Lizette! zijt gij hier? ... Wat was daar zoo even voor een geweld ? — en wat deed u zoo ongemanierd lachgen? lizett E. Ha! ha; ha! Ik heb Johan geleerd, wat en profil is. Mevrouw van zeptiz. Meisje! is het u dan onmogelijk uwe gnllen te laten? Nu hebt gij weder den armen Johan tot u zot gc-had , en de menscli is zoo braaf, en heeft zulk een eerlijk p'tyfionomie, Is het zijn fchuld, dat hij wat minder verftand heeft dan gij?... Maar laat ons gaan! mi'ielmina! — het wordt anders te warm. (Zij vertrekt, met Wilhelmina. j lizette. „ Zal ik uit uw naam ja zeggen. "— o, Dat had ik zeker niet moeten hooren Dank zij hetu, lieve ooren!,.. wij zullen nog wel meer hooren. Einde van het eerfte Bedrijf. C 2 TWEE-  36 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. T W E EDE B E D R T F. Eene Zaal. EERSTE TOONEEL. de president, melheim. w e l n e i m , flaande. Gij befchouwt de zaak van de flechtfre zijde , lieer Prefident ! de president, zittende. Och! iieve Heer H.fraad' Ik behoef u niet te zeggen , hoe zeer ik mijne Vrouw bemin — hoe gelukkig ik was, toen haar hart, no<^ onverdeeld, voor mij floeg. ... En nu dit "hart, anders zoo zacht, zoo goed, van mij vervreemd — mij outftolen I . . . melheim, Laat u de kommer nier tot onregtvaardL'heid vervoeren. Uw Vrouw bemint u nog, gelijk voorheen; ik heb dikwijls opgemerkt, dat de anders beminnenswaardige irerbseldrngskragi van zoodanige Vrouwen, die verftand en gevoel bezitten, als  40 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. hij had het in het Griebsch of Latijn moeten fchrijven, dat hét uk de handen der Vrouwen gebieven was , die zich het hoofd daarmede opvullen, en de verbeelding bederven. Tk zal het nog eens op het vuur fmijten, al had het mij duizend guldens gekost. me lh k i m. Door zulk een drift zoudt gij meer bederven dan gued maken. BE PRESIDENT. Ik had het moeten doen , toen ik het eerfte deel te huis kreeg. Hebt gij niet gemerkt, dat zoo lang het in mijn huis gezworven heeft, het eene ongeluk het andere opgevolgd is? Mijne Vrouw en Wilhelmina beöordeelen, volgens des- ■ zelfs wetten, aller menfehen harfenen en verftand, naar de lengte der neuzen, de groote der ooven en den omtrek van het profil. Een dikke lip bewijst dit en een plat voo: hoofd dit. Julia en Blikflern zijn reeds de droevige offers van deze kunst geworden,; een paar trekken van den armen Blikftcrn hebben het ongeluk van in het zwarte boek van Lavater te ftaan, en nu is die , nog Gordings. zoo hooggeachte Man een boos mensen^ een windbuil, een deugniet, en Julia een verloren Meisje, dat zich moedwillig in het ongeluk ftort, dewijl tien Lavaten den eerlijken Jongen niet uit haar hart kunnen rukken. MEL-  43 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. JULI A. Gü beloofde mij evenwel, om. tien uuren hier te zullen wezen ? BLIKSTEE N. Lieve Julia! ik kon waarlijk niet. JULIA. !'' Omdat gij niet wilde. BLIKSTERN. Gij zijt van daag in een Hechte Juim. JULIA. Ik kan niet verdragen, dat men zijn woord niet houdt. B L I K S T E R N. M^ar, lieve Hemel! is dan het uur, door u bepaald , een wisfL-1 epzigt, of ftaat het gelijk met een paradewvr, dat men, als men twee m;nuten te laat komt, in arrest moet? Julia! gij zijt onbillijk. JULIA. Dan moet gij iets niet beloven, als ... B LIKSTER N. Kan ik dan de bevelen van mijn' Overften vooruit weten ? hang ik, geliik gij, van mi' zeiven af. — Gij zijt meesteres van uw tijd; maar ik hang van de bevelen mijner meerderen af. JULIA. Gij moet toch altijd gelijk hebaen. BLIKSTERN. Neen, gij wilt dit hebben. ju-  B L T S P E L. 49 JULIA. Gij zijt zeer incomplaifant. BLI KSTii RN. En gij zeer injusie. JULIA. | Gij zijt onbeleefd. BLIKSTERN. En gij onbillijk. JULIA, Indien gij mij lief hadt, zoude gij mij anders behandelen. BLIKSTERN. Julia! gij wordt ernftig. — Dat ik u bemin, verbeeld ik mij bewezen te hebben; maar gijverlangt dit bewijs in nietsbeduidende kleinigheden. JULIA. Is dit een kleinigheid, uuren lang op u te moeten ziiten wachten? BLIKSTERN. Ik ben trotsch op deze bekendtenis. . Maar — vergeef mijne openhartigheid - uw ongeduld maakt u boos - de tijd valt u lang _ uw horologie gaat niet goed - uw bloed is driftig — en voor dit alles moet ik boeter. JULIA. ■Gij maakt het 'er naar. BLIKSTERN. Julia! moet ik dan herhalen hetgeen ik u D zo  53 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. zo dikwijls gezegd heb? Ik bemin u; maar ik heb meer pieten te betrachten dan die van u te gehoorzamen. Ik dien, en de Heer, dien ik dien, die mij betaalt, beeft het meeftê regt op mijn' tijd. julia. Waarom laat gij u zoo veel tijd afnemen? b l i k s t E r n. Behaagde het den Hemel! dat ik mijn eigen Heer ware! De onafhanglijkheid is in mijne oogen eene groote fchat. julia. Ik ben u ook onverfchijlig geworden. blikstern. Gij ftapelt verwijt op verwijt, en voegt de eene onregtvaardigheid bij de andere. — Niet alleen voor mijn' Vorst; maar ook voor' mijzelven heb ik pligten, ook die moeten vervuld worden. U is het onverfchillig wanneer dit gefchied; dewijl gij tijd over hebt; maar ik heb geen tijd over. . . . Doch wat helpt mij aüe verdediging? — Wat heipen herhalingen van tienmaal gezegde dingen, die de elfde maal even zoo weinig ingang vinden als te voren. Gij klaagt, dat ik zoo weinig bij u ben en den tijd, dien de liefde ons fchenkt, verbeuzelen wij met onnoodige woordenwisfeling. ju-  B L T S P E L. 5t JULIA. Kunt gij mijne ontevredenheid kwalijk nemen? Hoe lang heeft nu onze verkeering al geduurd? en wij zijn nog dezelfden, die°wij eerst waren. BLIKSTERN. Dit verwijt treft mij te meer, omdat ik het niet verdien. Gij kende vooraf alle mijne tomftandigheden; gij wist, dat ik noch rijkdommen noch befchermers tot vooifpraak had • gij wist daarenboven, dat ik, het zij door eigen fchiïtd, het zij ongelukkig, ten achteren geraakt was; gij voorzaagt al het verdriet, waarin u usve belanglooze liefde voor den ongelukkigen Blikflern Horten kon. Gij hadc toen moed, achtte dit alles voor niets, en flapte luchtig over duizend hindernisfen heen. Ik was trotsch op' het Meisie, dat, met Ouitfche ftandvastigheid, zeide! Ik wil! — Trotsch, al een overwinnaar; en nu de Hemel is mijn getuigen — ik heb federd de vijf jaren, dat ik u gekend heb, alles gedaan, wat in mijn vermogen was. Liefiïe Julia', met het noodlot kan ik kampen; maar met mijn hoofd door den muur lopen — dit kan ik niet. JULIA. Nu declameer zoo hard niet — ieder kan ons hooren. D 2 blik-  52 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. BLIKSTERN. Gelooft gij dan, dat aan ieder onze eeuwigduurende twist verborgen is? — Woorden zijn 'er niet nodig, als gij onvergenoegd zijt, is het duidlijk aan u te zien; en gij geeft zelfs aanleiding dat wij van fommigen befpot, van anderen beklaagd worden. JULIA. Gij fpreekt hoe langer hoe harder, en mijl Oom is hier in dit kabinet. VIJFDE TOONEEL. DE VOORICEN, DE PRESIDENT. DE PRESIDENT. Ja, uw Oom is in dit kabinet, heeft alles aangehoord, en zegt, met uw verlof Mijnheer van Blikftem\ dat zijn Nichtje! hoe lief zi; u ook heeft, een onbillijk Meisje is. Ik wil hiermede juist niet zeggen, dat de Kaptein dikwijls niet meer had kunnen doen; in tusthen heb ik al meer uwe twisten aangehoord, zonder dat gij zulks wist en ik heb altijd bevoiden, dat niets beduidende kleinigheden daartoe aanleiding gaven. BLIKSTERN. Ja wel kleinigheden. ju-  54 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. ben, en niet fpreken. - 1I£ hoop niet, dat ik » door mijne vrijmoedigheid beledig? blikstern. J,7mnfCn!l «* den mond leZST lUVe VerdieaftÊn' kUMeD * de president. Geen vermaningen 7n„ ,_„j een' M,„ j- g "^«^'"ffeti vnn «n Man, die uw ware Vri£nd • Maar Jatea {j over ^ ^ . de en dag „og le Vrouw _ U-nkt gij dit ook niet? juUa[ JULIA. Het zou niet fcwaad wezen. b l i ii stern, Wat zal dï, he!p,n - zij acht mij andwoord waardig, als ik ]mr arok™ Het zou de eerPe- ri-n.'" VVeZ£"' VVij d°°r t0'kCn gCr',rüken de president, Daar hebben wij het weder _ gij kunt " niets o.er her hoofd zien, zelfs niet de zwakheden eener Vrouw - gij moet lue!vcn w„ j geweid aandoen - ik zeg het u nog eens, 6'J I  S L T S P E L. 55 gij komt van daag zoo ligt niet los. Eer de zon ondergaat, moeten 'er nog andere toonen gezongen worden. Julia! gij hebt verftand , ga en doe uw best van nv.jne Vrouw met een zacht lijntje hier te brengen; Blikftcrn moet, eer wij aan tafel gaan, nog mee haar fpreken. De verliefden zijn toch net als de kinderen, zij moeten een leidsman hebben. Ga, lieve Julia! JULIA. De uitvoering zal moeite kosten; maar ik zal echter toonen, beste Oom! dat ik zoo ftijfhoofdig niet ben , als ik uitgekreten word. — Doch daar komt mijne Tante al. Mijn lot is mij funftig. Heer Kaptein! gij hebt waarfchijnlijk geen getuigen nodig. — Ik ga. (Zij vertrekt.) BLIKSTERN. Ik ben beangst voor dit gefprek. DE PRESIDENT. Koelbloedig, Heer Kaptein! . . . Maar, goede Hemel-! zij zijn met haar driën. . . . Nu, ik zal mijn best doen, om hun , die 'er te veel zijn, wegtekrij^en. . . . Hoe 1 mijn Zwager ook bij het gczelfchap. D 4 ZES-  B L T S P E L. 57 van toosten. Dat zal hij wel doen, dat zal hij wel doen; ik heb wel twee imren met hem in zijn kabinet, over onzen Heer Rubald gefproken. de president. Wegens den Heer Rubald! van joosten. Ja, ja; dien meende gij immers! de president. Waarlijk, in dezen oogenblik dacht ik niet om hem. Mevrouw van zeptiz, ftil tegen Wilhelmina. Die verwenschte babbelzucht.' van joosten. Maar hoe is het toch mogelijk, dat het goede altijd zoo verborgen blijft? Do Hertog kende de goede hoedanigheden van dezen braven Man nog niet; maar dit is de fchuld van zijne eigen overdreven befcheidenheid; ik heb daarom den Hertog van alles onderricht. Hij moet nu maar maken dat hij gelegitimeerd komt, de president. Gelegitimeerd ? Mevrouw van zeptiz. Och! Broeder! dat komt hierbij immers niet te pas. D 5 VAN  5S VERBLINDHEID en BEDRIEGER'J. vanjoosten. Dat is ook zoo, ZuSIer> _ lvlaar rrlpr 7 eer' ier goedheid, dan ik verdiende; deze KOed ^ e t gij fed6rt 6enigen (i dJX ^en heeft u duizend dingen van mij in de' -en geblazen; fflea heeft u geleerd mijne' han-  B L T S P E L. 63 handelingen naar het gevolg en niet naar het oogmerk te beöordeélen — gevolg en oogmerk zijn twee verfchillende zaken. — Nog meer, men heeft u mij leeren haten, en gij haat mij. Mevrouw van zeptiz. Haten? - Ik haat niemand; ik haat het kwaad, maar niet den dader. blikstern. Hiervan ben ik overtuigd ; maar gij houdt mij misfchien voor flechter dan ik ben. Mevr 011 w van zeptiz. Wij worden langzamerhand ernftig , fleer Kaptein f Gij roemde daar zoo uwe openhartigheid — ik zal u toonen, dat ik ook openhartig ben — het is waar, ik heb veel van u gehoord, dat juist niet veel tot uw voordeel firekt. blikstern. Gij hebt het gehoord, genadige Vrouw! en daarop veroordeeld gij: mij? Mevrouw van zeptiz. Moet ik niet geloven, wat de geheele wae-' reld zegt? blikstern. Niet alti;d, dat ware te erg. Mevrouw v a n z e p t i z. Nu dan, om in detail te komen, de wijf wij  64 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. wij 'er ons nu toe gezet hebben — hebt gi niet eenige fchulden? blikstern. Ja, genadige Vrouw? helaas! Mevrouw van zeptiz. En is dat uwe fchuld niet? blikstern. Gedeeltelij!; ja, en gedeeltelijk ook niet. Mevrouw van zeptiz. Gij ontkent het niet; maar hoe kunt gij u verandwoorden? blikstern. Dit moge u zwaar f'chijnen; maar het is niet onmogelijk, genadige Vrouw! — Mijn Vader heeft mij weinig naargelaten. Zoo lang hij nog leefde, kon hij mij onderfteunen; maar daar ik, kort na zijn' dood, het ongeluk had van in Saxifchen dienst verplaatst te worden, zag ik mij genoodzaakt het weinige, dat mij overfchoot, te verteeren. Sedert ik hier den Hertog dien, geniet ik niets dan de geringe wedde van een Kaptein Commandant, die naauwlijks toereikende is, tot de noodige verteering, die ik maken moet , om aan het hof te kunnen verfehijnen. Ligtgelovigheid cn misbruikte goedhartigheid hebben ook niet weinig tot mijn verderf toegebragt. — De wanorde, waarin mijne zaken gekomen waren, werd ik eerst gewaar, toen het te laat was. Het is  UITSPEL. 7? ELFDE TOONEEL. Mevrouw van zeptiz, rubald, wat later de president. Mevrouw van zeptiz. Dat is een kop! rubald. Hoorde gij de fottife, die ik verdragen moest, wei? Dat mag nog eigenzinnigheid hieten! —« Het is om uit zijn vel te fpringen. Mevrouw van zeptiz. Ik fta verftomt. r ub a ld. Ik had het u wel kunnen voorfpellen. Mevrouw van zeptiz. Zoo gelaten — zoo weltevrede. . . -1 rubald. Wie weet, wat zij voor hebben? Mevrouw van zeptiz. Daarvoor zal ik wel zorgen — ik zal hun wel alle wegen affnijden. rubald. Denk aan hetgeen ik zeg. BÜkftern is niet dom; gij zijt toch maar eene vrouw, en eene vrouw is ligt te bedriegen. Mevrouw van zeptiz. Wat dunkt u, zou ik het bevel tot de reis weder intrekken ? ru-  ?8 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. rubald. Misfchien is het beter. Mevrouw van z epti2 Jfy de dcUr doek de Pre- ^' ^^^ ^r ^t de president. Waar heen? Mevrm,,., i ■■ ja „ ' iVievrouw! een woord — Zon de Heer Licentiaat ook hier H„ , ** %* s r2„r Rubald. Ik ben hier te veel. . de president. ««=ot gij om Juha te verbannen. Mevrouw van zeptiz Hare hardnekkigheid. de presidf nt. " geV°tVan uwe ^handeling, Mevrouw. Mevrouw van zeptiz mmÜZtïlHee' — j j neeit u een traantje geroerd. 11 de president. Ntets minder - ^ is vroljjk * klaeUWen ™ het complot te ontfnap. Jfiynw van zeptiz. wat praat gij Van een complot? de  B L T S P E L. 79 de president. Ik praat van uwe zoogenaamde Vrienden , Mevrouw! , rubald. Rekent gij mij onder dat getal ? Heer Pre* fident ! de president. Dat zult gij beter weten dan ik, Heer Licentiaat! Ik verlang de misdaad van Julia te weten. Mevrouw van zeptiz. Is het dan eene kleinigheid, dat zij zich geheel aan den losbandigen Blikftem overgeeft? de president. Wat praat gij van losbandig? Hebt gij bewijs? rubald. Die des avonds ten tien uuren van een onbekend vrouwsperfoon komt, en daarvan een geheim maakt. . . . de president. Doet minder dan hij, die openlijk de eer vaa eene brave Vrouw in de weegfchaal ftelt. Mevrouw van zeptiz. Gij maakt u boos. de president. Ik wil bewijs hebben. rubald. Ik heb het met mijne eigen oogen gezien. SE  84 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. „ en zeg haar; dat zij het tot geld make, en „ 'er brood voor koope." Mijne Moeder wilde dit evenwel niet doen; maar zij verzette het bij een' ouden Jood. Mijn Vader kwam van dezen morgen, heel vroag, te huis en bragt veel geld mede; en nu heeft mijne Moeder het horologie weder gelost en zeide mij, dat ik het den Heer Kaptein terug moest brengen. de president. Wat zegt gij nu? Genadige Vrouw! — En gij? Heer Licentiaat? rubald. De Heer Prefident vindt waarfchijnlijk eene edele daad in deze van buiten geleerde vercelling? de president. Ik zal den Heer Kaptein het horologie en het briefje wel behandigen — en daar, mijn Kind! geef dit aan uwe Moeder. lotje. Neen, zij heeft nu geen geld meer nodig, en heeft mij ook verboden iets aantenemen. Maar was ik nu maar weder te huis; ik weet den weg niet, en was daar even al benaauwd, dat ik verdoold zou raken. de president, Bedienden! een  25 L T S P E L. 85 een knecht. » Uw Excekntie! de president. Breng dit Kind in de Johannesftraat, en geef wel acht op het huis, dat zij u wijzen zal. een knecht. Zeer wel, uwe Excelentie\ (Hij vertrekt, wet Lotje.) DERTIENDE TOONEEL. de president, MevrOUW van zeptiz, rubald. Mevrouw van zeptiz. Dat was mooi afgefproken. DE president. De uitdag zal het toonen. rubald. Het is Blikfterns horologie wel, de president. Alles hangt van de omftandigheden af. Mevrouw van zeptiz. Blikfterns pfafionontic is mij ook altijd verdacht voorgekomen - Zie den omtrek van zijn profil maar eens. F 3 11 u*  B L T S P E L. 89 JOHAN. Gij hebt gelijk, en ook kunnen wij 'er altijd nog wel een bijzetten. . . Maar , te duivelt Freule Julia hebben wij niet geteld. LIZETTE. O! die fpeelt niet gaarne en denkt nu nog minder aan het fpel — zij heeft te veel met hare reis te doen. JOHAN. Daar heb ik zoo wat van gehoord — het doet mij waarachtig leed. LIZETTE.' Mij bok; zij is zoo goed, en valt de dienstboden nooit lastig. JOHAN. Wat of van deze reis de oorzaak is? Zij is mij, 1 onder ons gezegd, zoo waar als ik een eerlijke karei ben, liever aan haar vinger, als hare zuster aan haar geheele hand: want kijk, Lizette ! FreuleTVtlhelmina babbelt alles, wat zij van ons hoort of ziet; maar Freule Julia, als eens een onzer — wij zijn toch- allemaal menfchen — iets verzuimd heeft — dan helpt zij ons waarachtig, als of het haarzelve aanging. LIZETTE. Als zij de genadige Vrouw maar wat meer aanftond. F 5 jo-  90 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. johan. J^'^T" ^ We,'*aar- onder ons f * , jle êe S^dige Vrouw wil aa„ftaa„, moet den Heer Z,«*^ ook , * »J duivel kan dat doen? Gisteren vroeg hij mij «-een glas water en wijn; ik goot het behoorBjk door elkander; daar maakte hij mij nü. als een maffe jonge* , omdat ik het niet ieder bijzonder in een karaf gebragr had, en dronk geen tlPP!K - Met woord, hij is een groot A/njear. lizette. Stil! praat zoo hard niet. Johan. Wat ligt mij daaraan geiegen? _ De ]ievfi Hemel mag weten wie die Licentiaat is! maar bjj mijne arme ziel, bij kan het nooi[ ^ woorden, dat hij onze» ,braven Heer zoo veel verdriet aandoet. lizette. Stil, fnl toch: ik hoor iemand aa„ de deur! JOIIAN. Voor mijne rekening. li zette. Niet voor de mijne. (Zij gaat naar de deur,) Wie is daar? J eredrik, buiten de deur. ik, Juffrouw Lizette 1 ik. LI-  B L T S P E L. LIZETTE. Ha! Fredrikl kom maar binnen. — Hij kan, ons helpen. TWEEDE TOONEEL. DE VOORIGEN, rREDRI,K. FREDRIi;. Met al mijn hart, gaarne. — O! alles is al in orde — het helpen valt dus gemaklijk. — Uw gehoorzame dienaar, Johan! JOHAN. Wel, hoe ziet het 'er beneden uit? Wat doen de Heeren? Dat was een wonderlijke middag! F R E D R I K. Het is nog al hetzelfde, Vriend! De genadige Vrouw en de Heer Licentiaat wandelen zamen , geheel alleen, aan het einde van de plaats, in het engelfche bosfchje. Freule Julia wandelt in da zijlaan, zoo eenzaam, als ik nog ooit gezien heb. Freule Wilhelmina en de Drost van Joosten doen in de oranjerie geheimen met elkander af. De Heer Prefident zit verlaten in het tuinhus; en ik — uw bereidwilligfte dienaar, Jufvrouw Li' zette ! heb de eer van hier te wezen. LIZETTE. Ik wilde wel eens weten, waar onze Heer Hofraad Melheim gebleven is. — En, Fredriki waar  H VERELWDIIFJD en BEDRIEGERIJ. Dat m *m* bestig aanfiaan- Zij is zoo naauwziende. .fredrik. Dat is haar zaak. Maar, Lizette i nu mm. tour. — Is de Heer Licentiaat Rubald nog genadig in grace? johan. Nu begint dat verwenschte Fransch ook. fredrik. Neen zeker, men fpreekt 'er in de „ad heel wo d mjk van: mé» zegt, dat hij met Freule miacUmnazzX trouwen, omdat JJ eer de dood met den Heer Fre^t e i z e t t e. Wees voorzigtig , Fredrih i tt„ • . ' Iiear'k l met voorname Heeren is met te fpotten. fredrik. Is dan de Heer waarIijk een I aaam Heer? J 1 lizette. j Kunt gij dat niet aan hem zien » hebt gij dan ia het geheel geen Phtfonomisch oog? \ j O 11 a n. Och! laat toch de m^chen i„ rust. ik mn Biet lijden , dat men anderen over den tong Iaat j njden. We* voorzigtig.l Fredrikl met Lizette K»nt gij niets uitrichten; die toont u met een \ uw '  B L T S P E L. 95 uw gezigt '\n Layater, en dan gaat het klip klap, zoo als in het boek ftaat. (Lizette en Fredrik beginnen hartlijk te lashgenJ) Ja, lacht maar, lacht maar; ik heb het ondervonden. FREDRIK. Nu, Lizettel zon 'er waarlijk iets van het huwlijk worden? dan feliciteer ik u met een bruidftuk. LIZETTE. Het is niet onmogelijk FREDRIK. Nu, dat is mij lief, dan kan ik mogelijk ook wat trekken; want Freule Julia. . . LIZETTE. Neen,: Fredrik! daar zal nooit iets van worden: de genadige Vrouw zal dat van haar leven niet toeftaan. Het doet mij van harte leed —, maar zijt gij een getrouwe knecht, zoo raad het uw' Heer af. FREDRIK. En waarom? — Men weet wie Mijn Heer is; maar wie de Heer Licentiaat Rubald is weet niemand. LIZ ETT E. Zeker geen kat. FREDRIK. Misfchien een bok, of wel een haas. L i-  P6 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ, lizette, Gij moest u fchamen zoo van een voornaam Heer te fpreken. fredrik. Van een voornaam Heer! Ha! ha! ha» Van een voornaam Heer! Kent gij zijn'Heer Vader? lizette. Een Baron is hij zeker, zoo al niet een Graaf. fredrik. Ha! ha! ha! waarom niet een Schoorlteenveger, een Snijder, een Ketellapper, of zoo wat? johan. Hij krijgt u flraks bij uw hair. Dacht ik het niet? - Kom, Fredrik] met de vrouwen is heden ten dage geen goed garen te fpinnen. — Marsch - uw Baron Rubald mag zich in zuiker laten inleggen. - Voort, voort, 'er komt 4 iemand. fredrik. Te droes, ja, uw dienaar, Jufvrouw Lizeltel ] mijn compliment aan den Heer Graaf. DERDE TOONEEL. julia, lizette. jul ia. Ik ben blij, dat ik u hier vind, Lizette! ik I heb u overal gezocht. li- 1  ioo VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. Mevrouw van zeptiz. Wat is dit mi weder voor een tegenïpreken ' Uwe Tante vindt goed, dat gij blijven zult. julia. Ik heb bijna alles ingepakt. Mevrouw van zeptiz. Pak het weder uit — Lizette kan u helpen, als het u dan zoo moeilijk valt. lizette. Dat verheugt mij? dat verheugt mij. julia. Ik zou wel willen fchreijen. Mevrouw van zeptiz. Nu, waarnaar wacht gij? Ga maar heen. lizette. Kom, genadige Freule! als de wind, zal alles weder uit het koffer wezen. julia. Gij beveelt het, genadige Tante! en ik moet gehoorzamen, hoe gaarne ik ook het. tegendeel wenschte. ! VIJFDE TOONEEL. Mevrouw van zeptiz, wilhelmina. Mevrouw van zeptiz. De Licentiaat heeft gelijk, het was eene afgefproken zaak. W IL-  io8 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. Ml ik u iets zeggen, dat ik, ten uwen gevalIe, toefta: Julia zal hier blijven. dep resident. Het verheugt mij, dat gij Julia deze onaangenaamheid, en u de berisping der geheele Had befpaard hebt. Ik hoop, dat gij nog van meer dingen terug komen zult; uwe gezindheid omtrend den eerlijken Blikftern zal in eens veranderen. Mevrouw van zeptiz. Hier aan twijfel ik zeer. de pres i jent. Indien echter zijne .onhandigheden veranderden, of reeds veranderd waren? Mevrouw van zeptiz. Dan moest hij zijn gedrag ook 'verandereiu de president. Het fpijt mij, dat gij, na ijjes, wat gij zoo even gehoord hebt, nog geüadig in uw onbillijk oordeel blijft volharden - doch dat zal zich wel Ichikken: een hart, gelijk het uwe, zal de opfchuld niet immer geregiigheid weigeren. Mevrouw van zeptiz. Over deze zaak zullen wij het nooit eens worden. _ Maar ik vergeet, door dit gebabbel, iets van veel meer aanbelang, en ik boop, 1 dat gij 'er niets tegen zult hebben: Wilhelmi. na \  B L T S P E L. iop na heeft befloten den Heer Licentiaat hare hand te geven. de president. Ik wil alles anders over het hoofd zien; maar, dierbare Mariane f bedenk toch, wat gij doet! Uwe Nicht, bij wie'gij de plaats van Moeder bekleedt, wilt gij aan eenen Onbekenden overgeven, aan iemand , van wien men niet weet, wat of van waar hij is, of wat zijne omftandigheden zijn, van wien Zeer verfchillende gefproken wordt, die, doorzijn trotsch en meesterachtig gedrag, zich alle menfchen tot vijanden maakt. Gij weet, ik heb altijd het vooroordeel tegen den burger gehaat, en nooi: hovaardig op den adeldom geweest; maar evenwel een Meisje van IVilhelmindes afkomst, met zulk een' Man te verbinden, die misfchien tot de heffe des volks behoort, dat zou de geheele waereld voor eene onvergeeflijke dwaasheid uitkrijten. Mevrouw van zeptiz. Vertrouw mij meer verftand toe. —. Ik heb niet onvoorzigtig gehandeld : Rubald heeft zelf bij den Hertog fchriftelijke bewijzen ingeleverd , dat hij een'Zoon van den Generaal von Teilhoven , en dus van een voornaam Kourlandsch gedacht, en fchatrijk is. Hij zal ook op den eerften galadag'aan 't hof verfchijnen. de  B LTS PEL. ui JULIA. Ik weet 'er van. DE PRESIDENT. En gij zijt niet jaloers? JULIA. Deze converfatie (trekt hem tot eer, en heeft hem nog meer waarde in mijne oogen gegeven. Ik weet, lieve Oom! dat gij van alles onderricht zijt, anders ware ik misfchien in verlegenheid geweest uwe vraag te beandwoorden. DE PRESIDENT. Dewijl gij dit wist, waarom het niet vroeger bekend gemaakt, eer Blikflern, tot zijn nadeel, in verdenking geraakte? JULIA. Hij heeft mij, van den beginne af, deze zaak, ais een geheim, toevertrouwd; ik zou mij (trafbaar gemaakt hebben, als ik die verraden had. DE PRESIDENT. 3*lïa\ gij zijt een voortreffelijk Meisje, en verdient de goede tijding, die ik u medetedeelen heb. Ik ben dezen namiddag aan het hof geweest, en verzocht den Hertog hem één oogenblik alleen te mogen fpreken. Ik openbaarde alles aan dezen liefwaardigen Vorst. Hij was zeer tegen Blikftern ingenomen, en, zoo als ik duidelijk merken kon, waren mijn ZwaH ger  i>4 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. ger van Joosten , door zijne onnozelheid , en Wilhelmina, door hare praatzucht, hiervan oorzaak. De Hertog ftond verbaasd, toen ik beai van het tegendeel onwederfpreeklijk overtuigde; hij beloofde mij terftond voor den Heer van Blikftern te zullen zorgen, op eene wijze, die ons genoegen zou geven; en heeft, hetgeen zeer naar mijn zin is, uw huwlijk met hem ten hoogften goedgekeurd; hij wil zelf uw echtbewerker wezen, en met mijne Vrouw morgen, wanneer hij ons ten eten verzocht heeft, daarover fpreken. De uitvoering van alles droeg' hij oogenbliklijk zijn Kabinetsraad op, en wij zullen, denk ik, 'er dezen avond nog wel iets van hooren. ju lia. Goede Oom» hoe veel verpligting heb ik u niet ! Ik moest, een Meisje zijnde , mijne vreugde bedwingen; maar waarom zou ik het reinfte gevoel eener onflrafbare liefde, die de I grootfle gelukzaligheid mijnes levens uitmaakt, huichelachtig verbergen! — Beste Oom! -! mijn hart gloeit van dankbaarheid jegens de Voorzienigheid eii u, die zij tot haar werktuig gebruikt heeft; maar mijne lippen zijn niet in ftaat die naar eisch te uiten — de Hemel zal het beloonen! os  B L T S P E L. DE PRESIDENT. Uw duurzaam geluk zal mijne beloning uitmaken. — Maar, lieve Julia! zoo als ik u dezen morgen zeide, — verban van nu af aan alle geemelijk : indien gij daardoor uw* Mail al niet onverfchillig maakt, maakt gij bem ten minften verdrietig — ongelukkig. — JULIA. Moedloosheid en twijfel waren de bronnen daervan — als de bronnen gedopt zijn, ftroomt de vloed niet over— Och! mogt nu ook mijne Wilhelmina gelukkig wezen! -— doch ik vrees, ik vrees! DE PRESIDENT. Zwijg daarvan — ik hoor iemand. TIENDE TOONEEL. DEVOORIGEN, MELHEIM, WALDERJ de laatfle wat later. MELHEIM. Verfchoon mij, Heer Prefident! dat ik zoo onaangediend binnen kome! — De Wittenbergfche Boode was in het geheel geen misventand: zijne boodfchap is van het uitterfte gewigt — vooral voor u en uw huisgezin. DE PRESIDENT. Raakt het den Licentiaat?' Ha MEL-  n6 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. IIItlIEI AI. Ja, Heer Prefident\ de presiden t. Zeg het mij fpoedig. MELHEIM. Alles is reeds in orde. - Ik ben met den Boode bij den Minister gewees: — bi; den Hertog zelfs — en vervolgens bij den Com. mandant. de PRESIDENT. Bij den Commandant! MELHEIM. Alles met vootkennes van den Vorst. — Maar laat nu niets te vroeg ontdekt worden. Uwe Gemalin zal terftond hier wezen , en het Corpus dilicti ook. Mijn Man ftaat aan de deur. Wij hebben geen tijd te verliezen. Vergun mij, dat ik hem binnen roepe, dan kunnen wij irl uw kabinet gaan. de president. Roep hem fchielijk. melheim, aan de deur. Kom hier. wal der komt binnen en maakt een diept buiging. de president. Kom — kom — gezwind. De Prefident , Melheim en TV/ilder gaan in het Kabinet. ELF-  B LT S P E L. 117 ELFDE TOONEEL. julia, eerst alleen, vervolgens Mevrouw van zeptiz, wilhelmina, van joosten, rubald, blikstern, lizette. julia. Het is immers geen droom? — O! Ik zal moeite hebben om mij zeiven niet te verraden. — Maar Rubald — Wilhelmina — het geheimvolle gedrag van Melheim — alles maakt mij ongerust. — Bedwing u, Julia! — zij kqmen — alles zal zich fpoedig ontwikkelen. Mevrouw van zeptiz. Wat is dat nu weder voor een gril, van daag juist naar den fchouwburg te rijden? (Zij neemt Rubald bij den arm.) Kom , Broeder! laten wij onze partij maken. {Zij gaan aan de fpeeltafel zitten.') rubald. Wat zijn dat voor kaarten ? Wie kan met dat vloeipapier fpeelen? Het is fchande! Mevrouw van zeptiz. Het is waar zij zijn erbarmlijk. — Lizette! andere kaarten. lizette. Ik weet geen beteren te bezorgen; zij zijn H 3 van  HS VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. van denzelfden winkelier, die aan het hof levert. rubald, . Dan fpeel ik aan het hof niet. Laten wij er ons maar roede behelpen. (Hij geeft ae kaarten rond.) Wij moeten ons maar verbeelden , dat wij op de wacht fpeelen , en de foldaaten ons hunne kaarten geleend hebben. Mevrouw van zeptiz. Ik fpeel uit — Troef! rubald. Freule mihelmina*. gij fpeelt, als of gij 'er geen verftand van hadt. wilhelmina. Ik kon niet anders. (Zij fpeelen voord, JuUa en Blikftern /preken ftil met malkander.) rubald. Als men 'er geen acht op geeft, doet men alles verkeerd. wilhelmina. Ik kon waarlijk niet anders. rubald. Het Reverft is bijzonder verdrietig, als men met onachtzame fpelers te doen , heeft. Mevrouw v a> zeptiz. Gij moet ook acht geven, WUielmina! rubald. Het is om dol te worden. (Hij werpt de kaar.  B L T S P E L. 119 kaarten op tafel.) Nu is mijn Quiola geforceerd, en dat is uw fchuld, Freule ! van joosten. Ha! ha! ha! dat was gemist. Mevrouw van zeptiz, zich omdraaiende, tegen Rubald. Zie eens, Heer Baron ! hoe vertrouwlijk daar dat lieve paartje zit! (De kaarten worden op nieuws gegeven, terwijl men onderling betaalt; Mevrouw van Zeptiz geeft.) bwestern, tegen Julia. Er wordt van ons gefproken ; laten wij voorzigtig wezen. (Hij plaats zich achter den pel van Mevrouw van Zeptiz.) Mevrouw van zeptiz. Wat wordt 'er toch voor een ftuk gefpeeld? RUBALD. Ik weet het zelf niet. (Hij legt zijne kaarten neder, en haalt een fckouwburgbticfje uit den zak.) Medea, eene Drame. Mevrouw van zeptiz. Dat is een goed ftuk. blikstern. Een meesterftuk van dichtkunde en muziek. rubald. De ellendigfte prul, die 'er ooit uitgekomen is. blikstern. Die prul wordt toch door alle kenners geprezen. II 4 R u"  B L T S P E L. 123 DERTIENDE TOONEEL. de voorigen, de president, later w a l d e r. de president. Dat gaat hier al vrij luid toe. julia. Ik heb al een Solo voor u gewonnen, lieve Oom! de president. Braaf. — Dames en Heeren! dewijl gij toch eene paus houdt, verzoek ik u mij te vergunnen van u één oogenblik te mogen ftooren, en u een genadig handfchrift van den Hertog voortelezen, welk ik zoo op het oogenblik ontvangen heb. va n joosten, opflaande. Dat zal wegens den Heer Baron wezen. lieve Vrouw Zuster! — Lees op, Heer Zwager 1 lees op. de president. Gaarne. v'an joosten. Maar wat hebt gij daar, eene orden? de president. Het is de kleine militaire orden. van joosten. Wat wilt gij wedden, dat de Heer Baron bij de  126 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ, van uwen Vorst overtuige u van h» „ • w-heid, dat dapperheid2 ZoJ tl.^Z hetd en gevoel niets dan woestheid il. Mevrouw van zeptiz. Nu de Baron von Tcllhoven ? de president. Voor hem is een afzonderlijke afgezant Heer LtcentiaatX Heer Baron! Heer JwiT' wat al meer ~ e;j hehr ü„ "eer — Wie weet -in huis gefpe d L ' T6g ^ r°' * overlast Jn Ja ' " WOfdt ü>d "n dien ovenast een einde te maken n Mijn H«r d« gij hebt ver. luc 2,ch .„He dl.gea „n „„• L,Ó' l?'fl Mevrouw van zeptiz. Lieffle Gemaal! Wat doet gij? de president. En gij, Mevrouw ! behoorde rood van fchaam te te worden, over uwe toverkunst van de men- fchen  B LT S P E L. 127 fchen aan den neus aantezien, wie en wat zij zijn. rubald, willende -vertrekken. Heer Prefident \ wij zullen ekander voor de deur nader fpreken. de president. Niet van uwe plaats, Bedrieger ! beneden ftaan knevels, die. op u wachten. Mevrouw van zeptiz. Ik geloof, dat de Prefident zijn verftand verloren heeft. de president. Wij zullen zoo meteen zien, wie het verloren heeft — gij of ik. (Hij opent eene zijdeur?) Kom nu maar hier, goede Vriend ! rubald. Hemel! wat zie ik? Mevrouw van zeptiz. Wat ontftelt u? — wat fcheelt u? —Gij wordt bleek, wald ER. Laat de fchurk maar bleek worden, genadige Dame! Jongen! Jongen! had ik u op eene andere plaats, (Hij heft zijn ftek op ik zou u Licentüiaten en Baronnen, dat gij voor mij, als een hond, op de aarde kruipen zoudt; (lagen zouden hier niet voegen; (Hij yat Rw bald bij de ooren) maar bij de ooreri — bij de  130 VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. „ kosten zijner arrefleering voldoen. Ik heb „ ue eer mij te noemen, enz." de president. Heer Baron en Licentiaat \ is dit zoo? Mevrouw van zeptiz. Spreek.' verandwoord u ! beichaam uw befchuldiger. R ÜBALB, Genadige Vrouw ! — daar blijft mij niets over — Ik ben verraden — het is waar — alles is waar. (Hij werpt zich aan hare voeten; Mevrouw van Zeptiz floot hem terug, dat hij, vult.) Mevrouw van zeptiz. Waar? wilh e lm ina. Waar? wal der. Ja, Schurk! kusch de voeten dezer Dame, dat zij u niet openlijk doe fchavoteeren. — Maar, genadige Heer! is de wacht 'er, dat mij die galgen vogel niet weder ontvliege? de president. Alles is gereed. Heer Kaptein van Blikftern! gij hebt alles gehoord — de wacht is voor de deur — in uw bijzijn, treed ik niet in uw post.— Doe gij de wacht komen. blikstern. Is 'er dan geen ander middel? wal-  »i VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. VEERTIENDE en LAATSTE TOONEEL. d;: president, Mevrouw van zeptiz melheim, jülia, WMfiE.l-.mina, ' blikstern, lizette, johan. de president, tegen zijne Gemalin. K»> genadige Vrouw! Mevrouw van zeptiz. Ik ben buiten mij zeiven ! de president. Zijt gij nu overtuigd, dat Lavater niet voor de Vrouwen gefehreven heeft? Mevrouw van zeptiz Lieve Man! werp het boek op'het vuur. de president. Neen, Kindlief! dat boek heeft groote waarde, maar w,j zullen het te zatnen lezen en vrij van vooroordeelen, alle de heerlijke fchoon-' heden gevoelen, die Ltvater uit zijn eerlijk hart te voorfchijn gebragt heeft. - Het is zij ne febuld niet, als hij kwalijk verdaan wordt; maar het is eene waarfchouwing voor ons allen voorztgtig in alle foort van enthufiasme te wezen: zij ontaardt zoo ligt in dweeperij. mine br. in al ... Mevrouw van zeptiz. 4ch! noem baar' naam niet weder ~ ik flond op het punt van haar aan mijne dwaasheid opte- de  B LTS P E L. 133 de president. Wilhelmina1. trék uit dit voorval deze lering, dat gelnap geen opregtheid is, en jentimcnteele ftuipen geen bewijzen van waar gevoel zijn. wilhelmina. Ik verga van fchaamte. de president. En Julia? Mevrouw van zeptiz. O! Julia'. — Julia] ik heb u beledigd; maar ik heb u niet genoeg gekend. Julia, haar de hand kusfchende. Genadige Tante! de president, tegen zijne Gemalin. Kind lief! wilt gij nu het goedvinden van den Hertog bekragtigen? Mevrouw van zeptiz. Mijn Heer van Blikftern] (Zij vat Julia bij de hand) mogt ik al het ongelijk, dat ik u aangedaan heb, met de hand van Julia goedmaken ! blikstern. Genadige Vrouw! gij geeft mij alles, wat ik op de wereld verlangen kan — wat kunt gij meer doen? de president. Heer Hofraad! u zijn wij alles verfchuldigd—' uwe zorgvuldigheid, uwe belanglooze vriendfchap zijn de bronnen van ons toekomend geluk. I 3 mel-  i3i VERBLINDHEID en BEDRIEGERIJ. MELHEIM. Ik deed weinig. — Maar vergetenheid van het geen gefchiedde en niet te veranderen is, zal de toekomflïge vreede in uw huis bevestigen. Mevrouw van zeptiz. Heer Hofraad ! waarom wilde ik u niet vroeger kennen — dan had ik mij deze vernedering kunnen befpaaren. de president. Niets meer daarvan, lieve Vrouw' CHif om. hekt haar.) Gij werd misleid, en dat is het al. les. Korn aan mijn hart; deze dag is mij zoo d.erbaar als de eerfte dag onzer liefde. Laten wij in de frisfche vrije lucht ons fpeelgezelfchap wachten; wij allen hebben verkwikking nodig. LizetteX De tafels in den tuin. —Mijn Heer van Blikftern, woon voor eerst met uwe lieve Wederhelft bij ons — mihelmina ! zal geduld dienen te nemen tot haar eens een ander profil aanftaat. (Zij vertrekken.) JOHAN. Wat zegt gij daarvan, Jufvrouw Lizette ! lizette. Niets. JOHAN. Ik ook niets. EINDE.