lD3  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. XE LEIDEN. Catah bl, Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E S N IJ D E R EN Z IJ N ZOO N, B L IJ SPEL- " i jst TWEE BEDRIJVEN. gevolgd naar het HOOGDUITS C H van den H E E R E F U S Z, Secreïaris te Weenen,' Te- DORDRECHT, Bij Frederik Wanner, Boekverkoopef MD C C LXXXI,  PERSOONEN. POMPF, een klecrmaakers baas. j ü F F R. Pomp?, zijn huisvrouw. Willem, Y en y hunne kinderen. Kaat jen, J VrijmOND, vriend -van Pompf, Een Ritmeester» Spornveld, Minnaar van Kaatjen. Een Schrijver. M a r. t ij n, een Leerjongen. ' Het Tüoneel is in het huis van Pompf. P E  Dc U i t g e e v e r van dit Toneelftukjcn, heeft ook gedrukt en geeft uit: Brieven van Stervenden aan hunne overblijvende Vrienden, gr. 8vo. aƒi-8 - : Eg te Stukken, waarin de onnoemlijk ke misbruiken , geldfpillingen , valsch» heden en het wanbeftuur in alle de departementen van den ftaat van Engeland , naauwkcurig worden aangetoond en opgegeeven, den Nederlandfche bezitteren van Engclfche Aöien aangebooden. gr. 8vo. - a ƒ : - 13 - J Meier, (G. F.) Bedenkingen over den toeleg, om den Chriftelijken Godsdienst in zijne eerfte eenvoudigheid en zuiverheid te herftellen. - gr. 8vo. a ƒ : - 10 - : Merkel, (G.) dePligtvan een Soldaat, om volftrekt een goed Chriften te zijn. gr. Svo. a ƒ : - 5 - : De Werving voor Engeland, Blfjfpel._ - - - ï f : - 6 - % De  De Dood van Adam , Treurfpel, van den Heere Klopstock, - gr, 8vo. a ƒ: - 7 - : De Koopman en Bedelaar , Tooneelfpel. - - - a ƒ : - 4 • : Ook zijn bij denzelvsen alle nieuw uitkoomende Werken te be- koomen.  D e SNIJDER en zijn ZOON, B L IJ S P E L. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. POMPF. v RIJMOND. ..Po M P F. w at duivel! wilt gij dan volftrekt Maande houdtfn, dat mijn zoon een domkop zij i V R IJM O ND. Dat juist niet. Ik zeg alleen, dat hij daartoe niet gefchikt is, waartoe gij hem beftemt. Ik heb het u hondermaal gezegd, leer hem uw ambacht, hij kan zulk een braavc baas wor-  2 de Snijder en zijn Zoon. worden als gij: en zijt gij geen ordentelijk man ? maar neen! naar mij hoorde gij niet. Uwe vtouw lag u geftadig aan de ooren te maaien; het moest naar haaien zin gaan; het zoontjen moest ftudeeicn, en haare dwaasheid moest voldaan worden. Vriend I'ompf 1 gij kent mij, neem 't mij niet kwaalijk! als ik u minder beminde , ik gave mij zeker zoo veel moeite niet om u uit uwe verblinding te redden. POMPF. Verblinding! is men daarom verblind, wanneer men zich alle moeite geeft, om zijne kinderen wel tc verzorgen. V R IJ M O N D. Zijne kinderen goed te willen verzorgen, dat prijs ik; maar hen tot eenen ftaat oprebrengen , waartoe zij niet de minfte gefchikthcid hebben, dat misprijze ik. Gij eh uwe vrouw zijt te veel op uwen zoon verzot» gij wilt eenen Doclor in de Rechten van hem maaken' meent gij dat het Advocaaren maaken zoo gemakkelijk toegaat als dat gij een* kleêrmaakersknecht bij het beraalen van de kosten van 't gild tot baas maakt.' POMPF.  Eerste Bedrijf. 3 pompf. Heeft mijn zoon dan niet géftudeetd? Vrij mo nd, Geftudeerd 1 Pomp f. Heeft hij de Iesfen in de Rechten niet gehoord ? V rijmond. Gehoord, Ja! pompf. Wat zou hij dan meer? Vrijmon d. Verftaan dat hij geleerd en gehoord heefrs dat zou hij. Hij moet meer dan flechts eene middelmaatige kennis hebben , hij moet een man zijn van verftand en kundigheid, waardoor hij zich vertrouwen en krediet verwerft, onvermoeid in zijn' arbeid, van een onbefprooken leeven, die niet zoo zeer het Recht als wel de gerechtigheid bemint, die geene tweedragt zoekt, maar deze tracht re vermijden, die een vijand van harrewarren is» met een A t woord,  4 de Snijder en zijn Zoon. woord, die in allen opzigte een vroom en eerlijk man is. P o M P F. Ik verftaa van al dat gerammel geen e'én enkel woord; met mij moet gij zoo geleerd niet praaten. V rijm o nd. Ltiister dan: u als kleêrmaaker > al hadt gij ook maar eene middelmaatige kennis hiervan , zou het misfchien nooit aan werk ontbreeken. Koomt *er niets nieuws te maaken, zoo koomt 'er doch altijd iets te lappen, gplapte kleedereu gaan nooit uit de mode. Po MP F. En wa: dan verder ? V R ij M o N D. Heb wat geduld ! met een' Advocaat is 't geheel anders gefield, is hij niet meer dan middelmaatig, zoo zal hij naauwlijks wat te verftellen krijgen, Hij moet volkoomen klaar voor zijne zaak wezen, Is hij dar niet, hij zal gevaar Icopen, var. zelf voor den Rechter te worden betrokken, valt hij bij dezen twee of  Eerste Bedrijf. 5 of driemaal , want niemand valt* ligter dan een zot , zoo verliest hij het vertrou¬ wen, en met hetzelve zijn brood. Hij zondigt tegen zich zeiven , en tegen zijn' medemensen 1 tegen zich zeiven, om dat hij zich ongelukkig maakt, tegen zijn' medemensen , dewijl hij dien zoo niet kan bedienen, gelijk hij zoude moeten, en hem uit onweetendheid zijn recht en goed doet verliezen. Daar hebt gij kort en klaar het lot ecu's menfehen, die in een' ftaat treedt, waartoe hij niet gefchikt» en niet geroepen is; hier ziet ge nu de doopceel van uwen zoon, pompf. Altoos het oude lied van mijn' zoon. Met u is 'er geen verftandig woord te fpreeken, gij hoord in 't geheel naar geen reden. Vrijmond, Even dit is uw gebrek; blindelings voor uwen zoon ingenoomen, ziet gij noch zijne gebreken, noch zijne onweetendheid. pompf, Hol ho! ik zie wel goed wat dat ik zien moet, A j TWEE-  6 de Snijder en zijn Zoon. T W E JE D E TOONEEL. Juffrouw Pompf. de Voorigen. Juffr. Pompf. Wel mannen! heeft dat leeven nog geen einde? uw harrewarren duurt nu bijna agt dagen lang. Wij vrouwen hadden gewis die zaak al lang uitgemaakt. Vrijmond, En veelligt bedorven. Juffr. Pompf. li! wat ge zegt! maar zeg mij eens, waar over zijn de Heeren mannen toch bezig 3 Pompf. Gcduurig de oude kost van onzen Willem, hij houdt volmondig {taande, dat hij zoo min tot Advocaat bekwaam is als ik. Juffr, Pompf, En waarom niet? Vrijmo nd. Om dat hem alle vereischten hiertoe ont* breeken. J o ï f r.  Eerste Bedrijf. 7 Juffr, Pompf, Wel zoo, heeroom 1 wat ge zegt! heeft mijn Willem niet geftudeerd? Vrijmond, Daarop heb ik neef Pompf al reeds geandwoord. Juffr. Pompf. (.driftig.) Geftudeerd heeft hij, en twaalf Jaaren, en tweemaal den Prijs behaald heeroom ! nu practifeert hij, heeroom, en met der haast moet hij, en zal hij Doftor in de Rechten worden , heerom 1 Vrijmond. Nooit zal hij dat worden ,. geloof mij, Juffrouw Pompf! Juffs. Pompf. Wat duivel nog eens dat! mijn zoon heeft zoo goed de Rechten beftudeerd, als honderd anderen. Als hij geen Advocaat wordt, wat zal hij dan worden? Vrijmond. Om het korr, en ronduit te zeggen! een Snijder. A 4 J u ï r r.  de Snijder en zijn Zoon. Juffr. Pompf. Ik dank u voor dezen goeden raad. Neem 'tmij niet k waal ijk , heeroom! gij zijt een wonderlijk mensch. Gij fopt ons zoo wat* niet waar, ernst kan 't u niet wel wezen? V rijm o nd. Inderdaad ernst, ik fpreek de taal van eenen vriend, ongeveinsd, zoo als ze mij in *t hart ligt wilt gij, dat ik u de waarheid zal verbergen, die u naderhand, wanneer het te laat is, bittere traauen zou konnen kosten ? Juffr. Pompf. Gij fchrikprofeet! Heeroom moet zeker den geest der voorzegginge vanUilenfpiegel hebben, dewijl hij zoo verre in het toekoomende kan zien. Vrijmokd. Aleer ik op dit uw gezegde andwoorde, zoo zeg mij eens Pompf! zal een jong boomp. jen, dat in de beste aarde geplant, van den vlijtigflen tuinman gekweekt wordt, en het eerfte jaar geene wortelen fchiet, wel groei* en, wanneer 't naderhand nog meerder jaaren met even deze zorgvuldigheid van denzelven opgepast zoude worden ? P o m p p.  Eerste Bedrijf. 9 Pompf. Nimmermeer, dat ware altcmaal vergeeffche moeite. V R ij m o n d. Hoe weet ge dat ? Pompf. Dat Jeert de reden als de aarde goed, en de tuinman naarltig is, en het boompjen fchiet echter niet aauftonds wortelen, 200 zal 't ook nooit deugen. Vrijmond. Maak met deze zelfde reden ook de toepaslïng op uwen zoon. Juffr, Pompf. Op Willem? hoe koomt toch deze en hét boompjen bij een? Vrijmond. Zeer wel, -— uw zoon het boompjen, de fchool het aardrijk , zijne leeraars de hoveniers; beiden, het aardrijk en de hoveniers zijn gewis onfchuldig; want deze hebben den A y ftaat  io de Snijder en zijn Zoon. ftaat veele braavc mannen aangekweekt, maat aan uwen zoon hebben zij twaalf jaaten gearbeid j doch des niet tegenftaande het overige begrijpr gij zelf. Pompf. Kan hij niets niet waar? V rijmond. Wel gezeid, neef Pompf! Pomp f. Dat is gemeenlijk het einde uwer predikaatlie; gij brengt lucht, aarde, water, vuur, en wie weet wat al niet, bijée'n, en als ge u eindelijk moede gerammeld hebt dan koomt 'er tot (lot: Pompf, uw zoon kan niet met al. Juffr. P ompf. Uw zoon deugt tot niets, uw zoon is een domkop een heerlijke troost ï Pompf* Zoo veel zult ge mij echter wel willen toeftaan, heeroom! dat gij de allergrootfte grillenvanger vjn de tegenwoordige eeuw jijt op zulk eene wijze als gij de zaake draait s  Eerste Bedrijf. ii draait, zoudt ge den vcrftandigftcn man rot een' zot konnen maakcn gij aarts gek daar gc zijt! {gaat vertoornd heen.) DERDE TOONEEL. Juffr. Pompf. Vrijmond, Vrijmond. Het gewoone loon der oprechtheid omdat ze de dwaasheid niet viert alleen de vleier behaagt; hij die laaghartig zijne baatzuchtige boosheid vermomt, alles, ja, de ondeugd zelve prijst en vleit, en eene kuil graaft, waarin zich de dwaas nederftort vaar wel! als uw vriend dacht ik het mijnen pligt te zijn» u te waarfchuuwen, doch mijne goede meening wordt verachr, ik zal van nu af aan ook geen ééa woord meer zeggen; mijnenwege kondt gij met uwen zoon, en met Juffrouw uwe dochter, ——. vergeef mij Mevrouw wilde ik zeggen die niet veel beter is, doen, wat gij goed vindt. Juffr. Pompf. Mijnheer! ftaa mij toe, nog ée'n woord te fpreeken; gij zijt openhartig, ik zal 't ook zijn.  12 de Snijder en zijn Zoon. zijn. In meer dan een opzigt ben ik van uwe vriendfchap en fchranderheid overtuigd; doch dat gij nu een tijd lang mijn* zoon alle bekwaamheid weigert, en mijne dochter zoo zeer tracht te vernederen dat begrijp ik niet. Vrijmond. Daatom moest ge naar vrienden luisteten; die 't u kunnen doen begrijpen heeft Pompf als kleérmaaker, en gij als zijne vrouw tot nu toe niet vergenoegd en gelukkig geleefd.' waarom wilt gij dit ftille geluk ook niet uwe kinderen vergunnen i — Ten aanzien van uwen zoon heb ik mijne gedachten geuit, ten opzichte uwer dochter, die gij gaarne tot Mevrouw wilt verheffen, zal ik niet veel bij. revoegen hebben. ö Waarde nigt! de titel is 't niet, die ons gelukkig maakt, gij vernedert uwe kinderen, daar gij dezelve denkt te verhoogen. Juffr. Pompf. Maak ik hen ongelukkig! zoo zijn dan die tneisjens ongelukkig, die buiten den burgerftand trouwen, en ook die zoonen van am. bachtslicden, die tot hooger ftaat geraaken. Vrij-  Eerste Bedrijf. 13 Vrijmond, Gemeenlijk; want, bijaldien 'thun mislukt, zoo zijn ze der veroordeeling en verachting vrij meer onderworpen, dan wanneer het geluk in hunnen voorigen ftaat hun den nek had toegekeerd. Hun geluk is dikwijls maar een fchijn. De burgerdochter die nu aan de wclopgedischte tafel van den Edelman met een knaagend verdriet zit, en haar drukkend hartzeer, bij veele lekkernijen onder het blanketfel verbergt, zou aan den disch van den ambachtsman veelligt haar brood gerust en vergenoegd konnen eeten: en de zoon van den handwerksman zoo die arbeidde in den winkel van zijn' vader , zou menigmaal geea deugniet, of bedelaar zijn geworden. Juffr. Pompf, Op zulk een wijze zou niemand zich ooit uit den burgerftaat konnen verheffen. Wie toch zal al dat tuig, daar ge daar van fpreekt willen overleggen , overweegen , en overdenken ; ik zeg in korte woorden: Willem moet Advocaat, en Kaatjen de vrouw van den Heer van Spornveld worden , het mag gaan zoo als het wil. Vrij-  14 de Snijder en zijn Zoon. Vrijmond. De vrouw van Spornveld? zult gij dat in uwe gedachten laaten opkoomen , uw kind aan zulk een' mensch te geeven ? ' Juffr. Pompf. Wel nu heeroom ! is dan de Heer van Spornveld niet een galant jonker? Vrijmond. Een galant jonker? (lagcbend) wat verftaat gij met dat woord ? Juffr. Pompf. Een man, die weet te leeven. V r ij mos d. ■ En gelijk verflandige lieden den zin van dit woord begrijpen, dan is een galant jonker juist een (chepfel dat niet wel bij de hersfenen is. Dan dit daar gelaaten ï hij is hier vreemd; hebt gij ook wel naar hem doen vernecmen ? Juffr. Pompf. 6 Dat kan men hem wel aanzien, dat hij een aartig, galant, en beminnelijk Heer is, cn  Eerste Bedrijf. 15 en uwe goedkeuring niet ooodig heeft,, heer; oom, VIERDE TOONEEL. Ritmeester, de Voorigen. Ritmeester, (in zijn kamizool met een pijp in den mond.) Hei hc! is hier bataille? —— een alarm, dat men met rust geen pijp tabak kan fmooken. Gij wilt, hoop ik, met deze vrouw niet aan het vegten? Vrijmond. Neen zeker niet! ik had maar iets ernstigs te fpreeken. Ritmeester. Turken - Sabel! fpreekt men zoo metvrouwsPerfooncn, dat het huis 'er van davert ? Vrijmond. Dat was zoo erg niet Heer Ritmeester! en op dat gij zien zult hoe weinig drift ik in de zaak had, wil ik u heel gerust het flagveld rui-  ï6 de Snijder en zijn Zoon. ruimen heer Ritmeester! Uw onderdaan igfte dienaar, vaar wel nigt! (gaat heen.) VIJFDE TOONEEL. Juffr. Pompf. Ritmeester. Ri tmeeste r. Uw dienaar, mijn Heer Vrijmond. Een braaf man! Juffr. Pompf. Maar eigenzinnig en wonderlijk. Mijn Heer! gij zult met mij ontbijten 1 Ritmeester. Ik dank u, Juffrouw Pompf! Ik doe u buiten dat overlast genoeg. Dan 't is mijne fchuld alleen niet, uwe beleefdheid heeft u een gast op den hals gelaaden, dien het langzaam vorderen van uwen man aan de Regiments klêederen u langer tot een last doet zijn dan hem zeiven lief is. Juffr. Pom pf. Dat is niets Heer Ritmeester! het is ons veel eer. Gij moet volftrekt koffij met mij drinken. \\ j T-  Eerste B e d r ij f. if R i tme.ester. Ik dank u goede Juffrouw! ik ben geen liefhebber van diergelijke zoete dranken, eene pijp tabak, en een glas wijn of bier is mijn liefst morgenpntbijt. Juffr. Pompf. Daar zult Gij ook van bediend worden, (roept) Kaatjen! Ritmeester. Ondertusfchen zal ik mij kleeden. (bij rwii heen gaan, maar keert iveêr terug) maar nu weet -ik nog niet waarom Vrijmond zoo eea keven met u gehouden heeft; ik denk doch niet dac hij met u plukhaareu wilde? Juffr. Pompf. Dat zou ik hem niet raaden. Het was Hechts een familicgefchil. Ritmeester. Een familiegefchil? goed, goed! ha! daar koomt zij al de jonge famielie; nu ontbreekt de oude nogj — waar is hij ? B Juffr.  t8 de Snijder en zijn Zoon. Juffr, Pompf, Vrijmond heeft hem boos gemaakt, hij is uitgegaan. Ritmeester, Zoo, zoo! (gaat been.) ZESDE T O ON E E L. Juffr, Pompf, Willem, Kaatjen. Juffr. Pompf. Kaatjen breng eens eene fles Hochenhei- mer [tegen Willem) hoe ziet ge 'er zoo uit? wat fchort ai WillemJ Willem. Ik heb hoofdpijn tandpijn oogpijn zijdewee hartkloppingen maagkramp beevingen duizelin¬ gen —— flaauwten —— alles, alles —— Juffr. Pompf. £ijt ge dol? waarvandaan alle die toevallen' Willem. ©na das ik geen geld heb. Een mensch van mijne  Eerste Bedrijf. 19 mijne Jaaten, die in de waereld figuur en zijn geiuk zal maaken, en geen' ftuiver in zijn zak heeft, moet die niet alle toevallen krijgen ? Het is een wonder dat ik niet reeds geheelenal onzinnig geworden ben, —— jas waarachtig, onzinnig, doch ik zal 'er welhaast een eind van maaken. Juffr, Pompf. Och! mijn lieve Willem, wordt toch niet Zinneloos! Willem. Ja, ik ben van nu af aan al wanhoopig, • , een doodkist, misfehien nog heden. ——• Juffr. Pompf. Ongelukkig kind ! wat hebt ge voor 2 zult ge mij van hartzeer doen fterven ? waarom (preekt gij niet wanneer ge iets noodig hebt? Willem. Schoon ik 't al zeg, wat geeft gij mij ? een gefnoeide dukaat waarop ik de helft moec verliezen. Juffr. Pompf. Koe veel moet ge dan hebben j Bï w 11-  ao de Snijder en zijn Zoon. Willem. Ik moet Rechtsgeleerde boeken hebben, die mij door den Heere Profesfor van Wertheim zijn opgegeeven, en die kosten ten minften tien dukaaten ; tot mijne bijzondere uitgaave heb ik geenen rooden duit; ik ben een' galanteriekramer voor een' ring zestien dukaaten fchuldig. Juffr. Pompf. Zestien dukaaten? waat is die ring? Wille m. Ik heb hem der Freule van Steendal vereerd. Juffr, Pompf. Vereerd ? Willem. Jk moet doch ook wat galant zijn ; ik doe u immers eer, vrouw moeder ! Ik verkeer met F reu lens, en daar kan men het niet gevoeglijk bij eene burgetlijke buiging laaten. Gisteren is mij een afrent gefchied , dat mij haast mijn eer en aanzien gekost had ; de Freule wilde een touttjen rijden , en ik had geenen penning op zak; ik moest mij met be-  Eerste Bedrijf. 21 bezigheden ontfchuldigen , en (fchaamde mij voor haare gantfche Familie tot in hetbinnen- ftc van mijn ziel ik geloof zij kon het aan mijne oogen zien. Is dat niet om raa- zende te worden? vrouw moeder! help mij, of ik zal .... ik zal ... . Juffr. Pompf. Nu, nu, mijn lieve Willem, wees toch maar verftandig! wacht, ik koom zoo aanftonds weerom. (gaat heen.) ZEVENDE TOONEEL. Kaatjen. Willem. Wl l le m. Scheetje, maak dat ik nog eenige dukaaten meer krijge, of uw vrijer zal me geen voet meer over den drempel zetten, - verftaaje 't wel ? Kaatjen. Gij zijt van daag een regt fpookfel. b2 Wil-  22 de Snijder en zijn Zoon, Willem. En gij een heks 5 vlieg heen en breng geld of- (Kaatjen hopt heen) hm'. hm ! zoo moet men het geld uit de kas lokken. Mijn frifeur heeft mij toch wel geraaden; die kaerel heeft goede invallen, als 't op draaierijen aankoomt. —— Doch hoe zal ik dat geld aan den man helpen? hiervvat daarwat . jaa zoo neen hoe was 't ook? dat gaat ook niet, ik zal het mijn frifeur vraagen, die zal 't heel wel weeten. {tegen Kaatjen) brengt gij geld? hoe veel? Kaatjen, Agt dukaaten; de boeken zal moeder zelve laaten koopen, geef ze maar op. Willem. ■Wat? maar agt dukaaten? Kaatjen. Neem ze, of ik breng ze weer terug, en zeg 'r vader. Willem. Niet zoo driftig Juffrouw zuster, niet zoo driftig l .— wacht —— zijn ze goed geteld ? wig.  Eerste Bedrijf. 23 wigtig? geef hier. Adieu Mevrouw van Spornveld! zeg heer vader niets . of (gaat been.) AGTSTE TOONEEL. Juffr. Pompf. Kaatjen, Kaatjen. Gaa maar, gaa! hoe veel geld brengt die jonge door; hij alleen kost meer dan zes meisjens. als hij op die wijs voordgaat, zoo zullen hem de Freules wel uitfchudden. Juffr. Pompf. Waar is Willem? Kaatjfn. Hij gaat op het ocgenblik de deur uit; denkelijk zal hem de Freule verwachten. — Ik weet niet wat ik denken zal, maar ik vrees de Freule. —- Juffr. Pompf, Nu de Freule? b 4 Kaat«  ?4 de Snijder en zijn Zoon. Kaat jen. Het zal misfchien eene Freule zijn, die zich zelve tot Fieule gemaakt heeft. Deze titel koomt thans zoo fterk in de mode; alles laat zich Freule noemen, en ik, die doch» gelijk gij zegt, agtien duizend guldens huwelijksgoed ktijge, moet immers, tot van de dienstboden toe, maar Juffrouw Kaatjen hie- ttn. Veelligt zoude ik als Freule al lang een aanzienlijk huwelijk hebben konnen doen. Juffr. Pompf. Het zal niet lang meer aanloopen, of gij zult Mevrouw van Spornveld zijn, Willem wordt Advokaat, ik koop hem den Adeldom, hij trouwt de Freule van Steendal, en zoo zijt gij beiden wat gij wenschtc te wezen. Maak het ontbijt maar klaar, uw Spornveld zal wel haast koomen. NEGENDE TOONEEL. Spornveld. de Voorigen. Spornveld. Hier ben ik ook al. De eet van bij jnij- ne heffte Mama te zullen zijn, het ver- laii-  Eerste - Bedrijf. 25 hagen naar mijn Kaatjen, gaf de handen van mijnen anders talmagtigen Frielèur gaauwigheid, en mijne voeten vleugelen. Nu ben ik hier, alleen om ie Uwe te zijn. Juffr. Pompf. Wees welkoom, mijn Heer ! Spornveld. Alletkostelijkfle M"arrtaatjen, gij zijt waardig, cene kroon op uw hoofd te draageu; had ik eene te fchenken , heden nog zag men U en Kaatjen op den troon flikkeren, Juffr. Pompf. Gij vleier! Spornveld. Ik vleiê niet; ik zeg nog veel te weinig. De fortuin was onregtvaerdig, dat zij u onder het gemeen plaatfte ; dan, de tijd uwer vetlosfing nadert Kaatjen zal Mevrouw van Spornveld, en gij daar voor ftaa ik in, Mevrouw van Pompfenheim genoemd ■worden. B j Juffr.  2 6 dé Snijder en zijn Zoon. Juffr, Pompf. Goedhartige man.' Kaatjen, breng het ontbijt! maar neen , blijf maar bij mijn Heer van Spornveld, ik zal 't zelve bezorgen. Met uw welneemen, mijn Heet! (gaat been) Spornveld. Zonder complimenten Mamaatjen , zonder complimenten. TIENDE TOONEEL. Kaatjen. Spornveld. Kaatjen. Ik heb umet ongeduld verwacht; hoe kunt gij zoo lang weg blijven? gewis .... Spornveld. Geene verwijtingen, zoete Kaatjen, ik v«dien die niet; gij doet mij gtoot ongelijk.— Ik leef alleen voor u. Kaatjen. Waarom dan zoo Iaat? S p o r n-  Eerste Bedrijf. 27 Spornveld. Ik zal de oorzaak niet voor U verbergen. . Ik ontmoette gisteren avond in 'f wandelen Mevrouw van Overal , met haare dochters j welftaanshalve moest ik ze naar huis verzeilen , zij verzocht mij tot het fpel, en eindelijk om daar te blijven eeten. Ik hield mij langer op, Jan ik zelf dacht , en dit is ook de oorzaak, waarom ik heden wat laater beu opgedaan. Kaatjen. Ik weet, dat men uwe Familie kent, en veel achting toedraagt, dan ik ben beducht, dat de moeder en haare dochters het oog op u hebben. —— Spornveld. Wees niet bekommerd, mijn Kaatjen! Gij hebt mijn hart, en met mijn hatt Adeldom, goederen en aanzien j dan ontbreekt 'er niets meer. Uwe perzoon, cn uwe fchoonheid kan tegen honderd freulens opweegen. Als eene Princcs zult gij 'er uitzien, en meenige eene Dame zal U in 't heimelijke benijden. Ik zal u van mijn' Frifeur laaten bedienen, dien ik terftond na ons Huwelijk tot mijn' kamerdienaar  a8 de Snijder en zijn Zoon. mar zal maaken ; die kapt U, frifeert mi]a ;ir:;;Mh-»*.„JE uk overdenke! ömogt ik dit vergenoegen - JL {H9y Kaatjen mbelzen, ahvanncer de Ritmee. Jter binnen treedt.) ELFDE ÏOONEEL. Ritmeester. de voorigïs. Ritmeester. u.Ha,MM~,Legaf! — Redltsom keer U! Matsch! Spornveld. Mijn Heer voorwaar .—, Jat is Ritmeester. Mijn Heer voorwaar Weg is hij; Uw vrijer heeft een hart als een haas. T WA AL F*  Eerste Bedrijf. 31 TWAALFDE TOONEEL. Ritmeester. Kaatjen. Juffr. Pompf. Juffr. Pompf, Wat is 'er te doen? Spornveld buiten adem, zoo bleek als de dood. Gij met den blooten degen in dc hand wat zal 'et gebeuren ? Kaatjen. De Heer Ritmeester wilde den Heer van Spornveld om 't leeven brengen. Ritmeester. Slapperment, dat niet. Ik wilde flechts dc dapperheid van uwen jongen held op de proef zetten. Kaatjen." En in deze proef hadt gij hem ligt doorfteeken kunnen. Ritmeester. Gekheid ! zou ik dezen degen, die den vijand vaak deedt beeven, met haazen bloed bevlek- ken?  %i de Snijder en zijn Zoon. ken? waarvoor zier gij mij aan? zulke knaapjens zal ik hem maar toonen, en dan moeten zij al loopen. Juffr. Pompf. Dan hebt gij den heer van Spornveld niet willen fteeken? Ritmeester. Pfa! wie zal zoo ras fteeken? Kaatjen. Wat zoudt gij wel gedaan hebben, wanneer de Heer van Spornveld gebleeven ware? Ritmeester. Hij moesr gaan loopen; dat was mijn plan. Kaatjen. Indien hij nu tegens uw plan gebleeven ware ? Ritmeester, Dat kon hij niet, hij moest loopen. nu heb ik dorst, Juffrouw Pompf! nu zou ik gaarne willen ontbijten, — K a at.  Eerste B e d r ij f, 35 Kaatjen* Gij zult op het oogenblik bediend worden j men zal n van den besten brengen , om dat gij zoo goed waart Spornveld het leeven tg fchenken. (zy gaat been.) Ritmeester. Schertst ge zoo wat met mij? (lacht) op mijn ziel! dat was eene fchoone,klucht. Gij hadt den held moeten zien loopen j hij vloog als een kanonkogel de deur uit. —— Apropos r vau wac ftaat en waardigheid is die jonge heer ? Juffr. Pompf. Hij is uit een Zeer oud adelijk gedacht uic I'ommeren : zijn vader bezit onnoemelijke fchatten, en hij is de e'énigfte etfgenaam daarvan ; hij reist om de waereld te zien, hij heeft zich reeds over 't jaar hier opgehouden, de* wijl hem deze plaats bijzonder wel behaagt. Ritmeester. Uit Pommeren ? —— uit een zeer oud adelijk geilacht? Dat geloof ik niet. Ik zou hem veeleer voor een' kwakzalver aanzien 5 waar hij flinke C naar  34 db Snijder en zijn Zoon. naar honderd en meer footten van wateren, als of hij zelf een apotheek waar. Ik begrijp niet, hoe hem Kaatjen bij zich dulden kan. De kruiddamp van honderd kanonnen , heeft mij den kop zoo nier bedwelmd als deze geparfumeerde jonge heer. Juffr. Pompf. En ik kan u zeggen, mijn Heer Ritmeestet, dat hij mij heel wel behaagt. Ritmeester, Mij behaagt hij gansch niet. — Mij fchijnt het toe als of zijne hoogadelijke familie bedriegerij in 't wapen voert. Het zou kurr- nen zijn dat ik mis hebbe. Doch ik ben altijd wat ongeloovig, en kortom, deze adelijke ridder behaagt mij in 't geheel niet. Ah! daar koomt Kaatjen, en met haar het edel druiven nat. ( Kaatjen zet dc flescb wijn in 'tglai op de tafel.) Gij zijt door en door een braave meid. (fchenkt in) avous , Kaatjen ! [drinkt.) Waar ik maar dertig jaaren jonger! maar ik zal de fchade vergoeden, en het ambacht der oude wijven bij de hand vatten, ik zal u uithuwelijken —— een' regt braaf man welver- ftaande —— een' nian die niet naar pomade en  Eerste B e d r ij f. 35 en odeurs ftinkt, maar met wien gij gelukkig zult zijn een'verftandig man. He ! waar dat niet goed zoo? Kaatjen. Ik dank u , Heer Ritmeester , voor dezt 'goedheid ; dan nu ben ik al voorzien. Ri tmeester. Voorzien , maar hoe voorzien i Juffr. Pompf. Wel, de Heer van Spornveld. — Ritmeester. Ei, wat duivel! Spornveld 5 laat toch dien haazevoet loopen waarheen hij wil; voor u deugt hij niet. Zulke knaapen verflinden in weinig jaaren het huwelijksgoed hunner vrou« wen , dan neemen ze den knapzak en gaan bedelen. Kaatjen! gij zijt jong , en onbedreeven; maar ik heb de boosheid der menfchen en hunne listige bedriegerijen leergeld genoeg moeten geeven. Ik ken de waereld, geloof mij vrij. Ik beklaag elk meisjcn, dat zich aan zulk eenen windmaaker opoffert. Haar geluk is van een' zeer korten duur, maar de ellende duurt des te langer. Zes weeken «a de bruiloft krijgt hij reeds een* weerzin, C 1 hij  36 de Snijder en zijn Zoon. hij begint uittefpatteu, werpt zich in de armen van een eerloos vrouwmensen, dat hem plukt, en koomt met eene leege beurs en een ziek lichaam bij zijne vrouw weder t huis , die .hij haat en veracht. Trouw, zeg ik u , een braaf en ordentelijk burger , gij zult 'ef berer aan zijn; die gepoejerde koppen en verlakte wezens deugen geen' duivel. Kaatjen. Hoe? ik met een* burger trouwen? met zulke laagheden kunt gij mij wegjaagen. [zij gaat heen.) Ritmeester. o Ho! daar heb ik 'c al vetbruid ! goede meid ! ik beklaag u gij moet op uwe hoede zijn, mijn lieve Juffrouw Pompf ! ik heb gantsch geen zin in den Heer van Spornveld , en doorgaans deugt de waar niet, die mij niet behaagt. Ha! viftorie! daar koomt uw man. ([chenkt in) op uwe gezondheid Baas Pompf! DER.»  E "e r s t e B £ d r ij f. 37 DERTIENDE T O O N E E L. Juffr. Pompf. Ritmeester. Pompf. Pompf. Ik dank u, ik dank u, Heer Ritmeester '. dat is mij lief, dat het u zoo vroeg fmaakt j wel bekoom 'tu, wel bekoom *t u! Ritmeester. Het fmaakt mij altijd , als of ik de zoon van Tantalus ware; doch daar kan ik niet voor; het is eene oude wond die mij niet goed ge» neezen is, en deze vereischt geduurig aangevocht te worden. Pompf. Als dir geneesmiddel goed flaagt, zoudt» gij met uwe wonde nog oud konnen worden. Ritmeester. Dat denk ik ook. Juffr. Pompf, Drink dan maar , Heer Ritmeester > ik zal wat versch laaten haaien. Cj Rit-  38 de Snijder en zijn Zoon. Ritmeester. Gij vrouw aller vrouwen, (hij drinkt) CJvffr' Pompf neemt de jlescb, en gaat heen.) VEERTIENDE TOONEEL. Ritmeester. Pompf. Ritmeester. Gij hebt een regt Juweel aan haar. Zulk een •vejftand, ei! dat is'onbegrijpelijk. Broeder ! zet u naast mij, ik zal u wat van den Turkfchen oorlog vertellen. P ompf. Wij willen van daag de Turken met vrede Iaaten, ik heb mijn hoofd met andere zaaken vol. Ritmeester, Heeft u iemand beleedigd ? noem hem mij —— ik zal hem ■ den kop klooven. Pompf, Dan zou het mijn' eigen kop gelden. Ritmeester. Hoe zoo? wie is 't i Pompf.  Eerste B e d r ij f. 39 Pompf. Mijn zoon. Ritmeester, Uw zoon ? weetge wat Baas Pompf! wij zullen hem in 't verhoor neemen. Wat is zijn misdrijf ? Pompf. Hij heeft zoo als gij weet, zijne ftudie in de rechten voltrokken , en nu weet ik zelfs niet, wat ik van hem maaken zali Rltmeester. Ik ook niet doch dat is immers uwe eigen maar niet zijne fchuld. Pompf. Ik was altoos van gedachten, dat die borst de verftandigfte van de geheele Univerfneit was, nogtans had ik 't zeer mis. Vrijmond zegt, en betuigt, dat hij 'er in 't geheel niets van weet. Ritmeester. Dat is nog geen halsbreeken, anders had mijn kop'er ook aan gemoeten; want, toen ik van de C 4 Hoo-  4° de Snijder en zijn Zoon. Hoogefchoole kwam, kende ik niet eens dc naamen der Profesfooren. Pompf, Hoe kan dat doch mooglijk zijn, dat iemand, die twaalf jaaren geftudeerd heeft, niets zou geleerd hebben? Ritmeester, Baas Pompf! gij koomt mij net voor, als Semand, die eens eenen dronken Advocaat van de bank zag rollen, en zich half gek peinsde, hoe het mogelijk zijn kon, dat iemand die twaalf fchoolcn in zijn hoofd had, van de bank kon vallen» Het is een geluk dat de meeste geftudeerden niets verftaan; wie duivel zou anders met deze luiden te recht koo- men? En waarom wiltge uw hoofd hier over wegens de mooglijk en onmooglijkheid brceken ► 't fe zonder de minfte roverij mooglijk, en dat het werkelijk is, daar hebt ge aan uwen zoon, en aan mij twee allergeloofwaardigftc, bij alle Rechtshoven aanneemcJijke getuigen van; al hadde ik nog twaalf jaaren geftudeerd gehad , ik zoude geen' éénen lettergreep meerder gekend hebben. Pompf,  Eerste Bedrijf. 41 Pompf. Dat is Toor mij te rond. Ritmeestee. Dat geloove ik wel, om dat gij niet geftudeerd hebt. Mijn vader was van dien allereigenften flag. (ziet bem naatrwkeurig in 't aan- gezigt.) Watfakkerloot! ik geloof haast Baas Pompf! maar neen dat kan niet zijn$ hij is al over omtrent dertig jaaren met den Scheepskapitein Caron naar de Elizeefche velden gezeild. Mijn vader nu wat wilde ik ook zeggen? Pompf. Dat weet ik niet. Ritmeester. Ja! Mijn vader wilde hebben, gelijk als gij, dat ik voor zijn uitgegeevën geld iets zou leeren. Maar, op 't lest begon hij evenwel te begrijpen, dat het Corpus Juris mijn hoofd niet ovtrlaaden zou, hij ontbood mij t'huis. Ik kwam ! naauwlijks ftak ik mjjn neus bin. nch de deur, of hij riep mij tot welkomst toe: zijt ge daar, gij fchurk, gij deugniet, aan welken ik tot mijne en onze Familie C 5 fchan'i  42 de Snijder, en zijn Zoon. fchande 200 veel geld onnut heb te kosten ge. legd ! Koom hier, toon mij wat ge kunt! Ik heb berichr gekreegen , dat gij geheel niets hebt geleerd. Deze aanfpraak ' klonk mij gantsch vreemd in deooren; ik raapte evenwel al mijn verftand bij een, wilde mijnen vader wederleggen, en zei; illustrisfime Domme pareus, boe non est •verum, P O m p f, Wat wil dat zeggen? Ritmeester. Dat is gezegd: Hooggebooreu Heer vader , dat is niet waar. Pompf. Ei» ei, dat was fterk. Gij hadt dit evenwel wat beleefder kunnen zeggen. Ritmeester. Ik was blij dat mij in de haast zoo veel in de gedachten fchoot; daarenboven is 't bij de latijnen niet gebruiklijk veel komplimenten te maaken, hun taal gedoogt zulks niet. Pomp f. Dit kan ik al weêr niet verftaan. Rit-  Eerste Bedrijf. 43 Ritmeester. Om dat gij niet geftudeerd hebt, mijn goede vriend! Pompf. Ja, dat is waar, • Dog hoe nam mijn Heer uw vader dit andwoord op ? Ritmeester. Net zoo, als de landlieden, naar de natuur. De laatfte filabe was 'er nog niet uit, of de fchermutzeling in mijne hairen begon, terftohd daarop volgde de vuistbattaille, en ik geloof zij duurde nog , waren niet mijne moeder en zuster tot fecours aangerukt; hierdoor bekwam ik lucht, en retireerde in eene kamer, verfchanfte mij, en roen begon ik te overdenken, wat eene heerlijke zaake voor dezen het vuistrecht moge geweest zijn. Twee dagen bleef ik verfchanst 5 de vijand fneed mij de pas af, en liet geene vivra in: dus moest ik mij op discretie overgceven. Ik rukte met befchreidde oogen en eenen uitgehongerden maag uit mijne verfchansfing, en gaf mij krijgsgevangen na verloop van eenigen tijd kreeg ik mijn onr- flag, Voords begon ik nu en dan de meis- jens  44 oe Snijder en zijn Zoon. jcas in 'tdorp natefoopen; doch de boerekin. fals verftonden geen kortswijl, maar klopten »«J wakker af, niettegenftaande ik de hoogadehjke zoon van hunnen Landsheer was Deze handelwijs beviel mijn' vader ook gantsch •»« wel. Hij het mij derhalven op een rijdtu.g laaden en naar mijnen oom, zijnde een oud generaal voeren. Die oude ijfervreeter begon oP een geheel andere toon met mij te zingen ; geheele dagen lang moest ik exerceeren dat mij de ribben kraakten, en toen ik eens daar tegen redeneeren wilde, liet hij mij uic waare oomhjke liefde de huid zoodanig af. fineeren, dat ik meende te barften. Ik be»on wijzer te worden, deed mijn' p]igt. [drinkt.) Pompf, Wat zorgen geeven toch de zoonen hunnen ouderen! Ritmeester. Alleen maar de ftudeerenden, mijn goede man ï de anderen kosten niet de helft zoo veel geld, en tienmaal minder zorg. Gij, en elk burger kan zijn' zoon het zelfde ambacht Jeeren dat hij oefent, waardoor hij dien in de a-'beidzaame klasfe houdt, en in ftaat ftelt zijn  Eerste B e d r ij f. 45 zijn brood veel eerder te konnen winnen, dan 't andere kindeten van aanzienlijker ouderen weeten te eeten. Pompf. Gij hebt op mijn ziel gelijk 1 mijne beurs en mijn ongenoegen bevestigen de waarheid van uw gezegde. Al hadde ik ook nog tien zoonen, ik zou zeker geen eenen meer laatea ftudeercu. Ik betuig u dat ik niet meer weet waar mij het hoofd ftaat. Raad mij toch, wat ik doen zal, om achter de rechte waarheid te koome»; gij zijt iu alle opzigten een. verftandig man. Ritmeester. Het is mij lief, dat gij zoo veel vertroawen op mijn oud hoofd ftelt. Indien ik een weinigjen verftand heb, .zoo heb ik 't de waereld en mijn' oom te danken , het ftudeerea zou mij even zoo min wijs gemaakt hebben als uwen zoon. Had mij mijn vader zaaien, maaien, ploegen, eggen, houthakken, ofmollenvangen laaten leeren, dan had ik nog iet of wat gekend, en ge weeten, en onder vondet* hoe zuur het brood den man wordt, die *r in het zweet zijnes aanfehijns verdienen moet. Maar  46" de Snijder en zijn Zoon. Maar dit wist ik niet, en trots zijnde op dc verdienden mijner voorouderen daar ik toch zelf geene bezat, — bcfehimpte ik de boeren en ambachtslieden. Doch naderhand leerde ik dit nuttig volk eersr kennen, en nu acht ik hen, cn eiken arbeidzaamen man, van den Minister tot den lastdrager zoo zeer, als ik eiken lediglooper verfocië, al ware hij ook de zoon van Pilippus den Koning van Macedomen. Ik zal de zaak overdenken, misfchien vind ik een' balfem voor uwe wonde. Pompf. Als ik u dat mogt verzoeken, mijn allerlieffte Heer Ritmeester! — maar mij fchiet iets te binnen. Mijn zoon hoort reeds drie maanden lang de lesfen van den Heere Profesfor van Werrheim ; in dien tijd kan men wel -befpenren wat 'et in iemand zit. Ik zal bij den Heer Profesfor gaan, naar mijn'zoon verneemen, en hem vriendelijk om raad vraagen. Hij was mij altijd goedgunÜig; hij js een alleroprechtst man, zoo oprecht'als ik 'er eenen kenne. .Zegt hij, dat mijn zoon niets ^n, dan zal ik 't ook gelooven , en fpoedie «n einde van deze zaak maaken. Ril-  Eerste Bedrijf. 47 Ritmeester. Bravo! doe dat! Ik zal intusfchen naar *t koffijhuis gaan , en recognosceeren , rabak roo. ken, en overdenken wanneer ik goede kondfehap inhaal, en mij dunkt dat ik al iets ontdekt hebbe, dan is de vijand geflaagen. Koom, oude broeder! hier is de hand va» vriendfehap l Pompf. He! gij drukt mijne hand uit 't lid. (gaan binnen.) Minde van bet Eerfte Bedrijf. TWEE-  48 de Snijder en zijn Zoon, TWEEDE B E D R Ij R EERSTE TOONEEL. Juffr. Pompf. Pompf. Vrijmond. Juffr. Pompf. 1*M ukan men doen wat men wil, gij laat u tot alles bepraaten. Meent ge, dat ik ooit toeftaan zal, dat Kaatjen een! burger trouwe, en Willem een ambacht leere? —-- Neen, in eeuwigheid niet ! Vrijmond. Mag ik u bidden, volg toch den raad uwer vrienden; houdt uwen zoon in den ftaat van een ambachtsman, en geef uwe dochter aan geenen anderen, dan aan eenen braaven handwerksman. Juffr. Pompf. Dar moet, en dat zal nooit gebeuren. Hoe! zoude ik voor niet zoo veele kosten gedaan heb-  Tweede Bedrijf. 49 hebben, om mijne kindeten nobel optevoeden t zoude ik het vergenoegen niet mogen hebben te zien, hoe zij zich van hunne gelijken onderfcheiden, en iioe mijn zoon nu al bij de groote lieden gezien is! zoude ik niet belecven. dat mijne dochter eene Mevrouw zal worden l ja zoo goed, als eenige andere Mevrouw ! zoude ik mijne moeite, mijne hoop, en 't geluk mijner kinderen,- zelve doen verijdelen! Jawel! wacht 'er maar op, Heeroom! Zoo. als gezegd is: Willem zal Advocaat worden» en Kaatjen met eenen Heer van Adel trouwen. Vrijmond. ■Goed! ik wensch 'er u geluk meê. TWEEDE TOONEEL. Ritmeester, de Voorigen» Ritmeester, Altoos in vuur, Juffrouw Pompf! altoos in vuur! Juffr. Pompf, Nier zonder oorzaak; 't is, als of 't eene misdaad ware, zijne kinderen in eenen hoor> ge-  50 de Snijder en zijn Zoon. geren ftaat te willen opbrengen. Waarom zou mijn zoon niet zoo wel als een ander Advocaat kunnen worden ? Ritmeester. Juffrouw Pompf ! deze zaak wordt ernftig; zij verdiend onderzocht te worden. Wij zullen rechtdag houden over uwen zoon, wij zullen uitfpraak doen en alsdan kan het vonnis t£r uitvoer gebragt worden. Juffr. Pompf. Daar moet ik ook bij wezen. Ritmeester. Dat dulden de wetten niet. Juffr. Pompt. Wat! ben ik niet moeder? Ritmeester. Maar als vrouw behoort gij 'er niet bij. Wat feldtement ! als de wijven ook in dc rechtbank zaten, zoude dikwetf de Rechter en zijne medehelpers verblind» meenig vonnis verdraaid , of geheel doch, het zij zoo al> 't wil, gij moet weg blijven. Ik zal uwe zaak  Tweede Bedrijf. 51 zaak waarneemen zij 2aJ wel gaan, omtrent dus: Uw zoon zal of Snijêr, of Advo-; caat worden. Juffr. Pompf. Ik zie al vooruit, hoe weinig het recht bij dezen handel gelden zal. Ritmeester. Zijt niet bekommerd j bij mij moet de gerechtigheid niet geblinddoekt zijn; ik zal, wat mij belangt, laat vrij de laster op de partijdigheid des rechters fmaalen, zoo veeï als ze wil, mijir rechterampt eerlijk en rechtvaardig waatneemen. Verlaar u op mij, heden ben ik in eene regte goede luim. Mij mag van nu af aan geen dropke wijn, geen pijp tabak meer fmaaken, als ik onrechtvaardig vonnis ftrijkc. Meer kan ik toch ook nier zeggen. Juffr. Pompf, Doe wat ge wilt. Dit zeg ik a maar vooruit, dat ik nimmer iets toefiaan zal, dat eenigszins tegen mijn voomeemen zou ftrijden. (zijgaan binnen) Da DER-  5~ de Snijder en zijn Zoon. DERDE TOONEEL. Ritmeester. Vrijmond, Pompf. Ritmeester. Wij gaan voor 't welzijn uwer kinderen arbeiden. Ergo, in 'r geweer mijne Hee- ren! —< Alles moet in forma behandeld worden, even als bij eener Disputatie. Dc oude Profesfor Grill plag dikwijls te zeggen: dat dit eigenlijk dc ziel hunner geleerde twisten was, en wie de forma wel verftond, en zich daarbij hield , was zeer geleerd. in forma dan! maakt u gereed, heeren! de tafel in het midden! zoo ! dtie ftoelen! —— zoo ! pen , papier eu inkt hebben wij niet noodig, wij verlaaten ons op onze hersfenen. neemt Uwe plaatfeu! Pomp f. Maar gij moet 'er geen latijn onder mengen > anders vetflaa ik van al dat ge zegt, niet één woord. Ritmeester. Ik ben klaar j ergo,, dxaag de zaak voor. Pompf.  Tweede Bedrijf. 53 Pompf. Wat ik met mijn* zoon zou konnen doen, iageval de Heer Profesfor van Wertheim hem niet bekwaam mogt vinden tot Advocaat. Vrijmond. Ingeval Hij hem onbekwaam mogt vinden ? { ijverig) dan deugt hij niet, dan deugt hij in het geheel niet. Pompf, (driftig.) Ei! Wat henker! dar moeten wij eerst hooren. Ritmeester. He, he! gij Heeren, informa; in forma ! wat verdoemde krakeelers zijt ge dan! Het is, als of ge het fnceuwgebergte op uwe hoofden droegt, en nogtans brandt het vuur van den Vefuvius in uwe oude penfen. Maak mij geen poeha meer of ergo ver¬ der! Pompf, Ik denk, als mijn zoon tot Advocaat onbekwaam is, dat hij dan geheimfchrijver moest worden. D j Vrij-  54 d£ Snijder, en zijn Zoon. Vrijmond. Hij moest dan van te vooren eerst leeren fchrijven. Pompf, (driftig,) Als Rechtsgeleetde zal hij dat wel kunnen? V r ij mond. Latijn\ — liegt} Duitsch ? in 'tgeheel niet. Pompf. Dat is niet te verdraagen. Ritmeester. He, he! ftil! in forma! Uw zoon mag als Advocaat konnen fchtijven : distinguo: —— hij mag konnen fchrijven, op zijn eigen vuist, en dat het een ander niet leezen kan, concedo-, hij kan fchrijven, dat het een ander kan leezen, nego tottim —— luister! uw zoon kan maar krasfen, niet fchrijven; zijne letters ftaan zoo verdraaid, als of ze half grieks, en half Chaldeeuwsch waren. — Doch dat neem ik hem in *t geheel niet kwaalijk, dewijl hij een Rechtsgeleerde is. Pompf.  Tweede B e d ft ij f. 55 Pompf. Dat zou dan een armzalige Rechtsgeleerde zijn, zoo hij niet eens kon fchrijven ! Doch ik geloof evenwel, dat hij tot een' Notaris of zoo iets gefchikt is, hij zal dan wel fchrijven leeren, hij pradtifeert immers. Vrijmond. Ik heb weezenlijk medelijden met u; gij fprcekt zoo in 't wild heen, zonder te weeten. Ritmeester. Wij moeten dat onzen goeden en eetlijken Pompf niet kwaalijk neemen, hij verftaat het niet, dewijl 't zijne zaak niet is. Op de naald, het garen , en de fchaar , verftaat hij zich goed. Vrijmond. Ja wel! maar w,at 'er tot een' Notaris gehoorr, dat Iaat zich niet met de el afmeeten, mijn goede oude man! Het is niet genoeg eenige latijnfche woorden te kunnen na brom. men, om op zulk een ampt aaufpraak te maaken , even zoo min , als eene groote lange knoop-paiuik toerijkende is, om Profesfor D 4 te  56" de Snijder en zijn Zoon. te worden. Zoo was het gebruik onder de ouden, en Jat heeft zich verfijnd , gelijk onze aangezigten z:ch verrimpeld hebben. Hier wordt meer toe vereischt dan gij begrijpen kunt. Ik heb u dat reeds duizendmaal voorgepredikt, en nog wilt gij 't niet gelooven. Pompf. Hoe kan ik gelooven , het geen ik niet weet! Vrijmond, Even daarom zult gij naar vrienden luifteren, die 't goed met u meenen. Wij fpreeken u toe als eerlijke lieden, mijn goede Pompf! RlTMEESTtï.' Noch mijn, noch Vrijmonds raad kan u in geenen deele verdacht voorkoomen. Hoe meenig een zou 'er veel om geeven, dat hij vrienden hadde, die oprecht genoeg waren, hem de waarheid, zoo openhartig in het aangezigt te zeggen, als wij u doen: Leer uwen zoon uw handwerk! V r ij m o nd. Dat is het ee'nigfte, wat hij doen kan als een verftandig man en als vader, die verpligt is, Ê*  Tweede Bedrijf. 57 is , voor het geluk zijner kinderen te zorgen; het e'énigfte, wat hij doen moer. Pompf. Doen moet ! wie kan mij daar toe dwingen? Vrijmond. De reden , en wanneer die ontbreekt, de noodzaaklijkheid; of uw hooggeleerde zoon zal een ellendige kaerel worden, P ompf. Dat verhoede de hemel. Ritmeester. Ik heb deze zaake overdacht, overwoogen, afgemeeten, en ontleed; ik mag ze keeren en draaien zoo als ik wil, ik zie en ondervind altijd dat uw zoon tot niets beter deugt dan tot een* fnijder. Pompf. Maar moet het dan juist een fnijêr zijn? Vrijmond. Wat was uw vader? d 5 Pompf.  53 de Snijder en zijn Zoon. Pompf. Een Klccdermaaker en een braaf man. Ritmeester. Een braaf man ? Pompf. Ja, waarachtig! dat was hij. Wij waren met ons vijven, en alle vijf Jongens; en alle vijf moesten wij Kleedermaakers worden. Vrijmond, Wat was uw grootvader? Pompf. Ook een Kleedermaaker en even zoo een braaf *ian als mijn vader. Zoo veel ik uit het verhaal van mijn' vader weet, zoo waren mijne over - bet - oud - over - grootvaders altemaal kleêrmaakers geweest. Ritmeester, Wat duivel maalt u dan in den kop uwen zoon uit eene linie te ftooten , die al eenige honderd jaaren met een gelukkig gevolg (bij. deit, en welke de naald als aangebooren is} V r ij»  Tweede Bedrijf. 59 v rijm" o nd. De dwaaze hoogmoed van zijne vrouw , die haaren zoon gaarne eenen Geftrengêu Wcledelgebooren heere zag. Ritmeester. Ei wat drommel! laat die grillen vaaxen! VIERDE TOONEEL. juffr. Pompf. Eenfcbrijver van den Heere Professor van Wertheim. de voorigen. Juffr. Pompf. Hier is een Heer van den Heere Profesfor van Wertheim. Pompf. Uw onderdaanige dienaar. sc11 r ijver. Uw dienaar mijn Heer! De Heer Hofraad, van Wertheim laat u groeten; het doet Hem leed, dat üij u niet zelfheeft kunnen fprecken; Hij Iaat u dethalven zeggen , dat uwe vrienden in de bewnste zaak gantsch niet kwalijk  6o DE Snijder en zijn Zoor*. lijk hebben geoordeeld , 200 gij nog nader on ■ dcnichtmg wildt hebben, zoo kunr gij now heden zelf b,j Hem koomen, wat uufda * wilt, Hij is altijd te fpreeken. Pompf. Ik laat den Heere Hofraad mijn' onderdaa««gften dienst aanbieden: mij is 2eer welaan deze zaake gelegen , zoo dat ik gaarne de zuivere waarheid wensehte te weeten; ikzal daarom zelf Zl]n U. koomen opwachten moeTr HeCr' ^ ^ Wcl-P%-ooruwe Schrijver. I* zal de boodfchap doen. Uw dienaar. i h.jgaat heen , m Pempf£e/,ld hm u.( ) VIJFDE TOONEEL. Pompf. Ritmeester. vrijmo^ Ritmeester. Pompf. Juist als of Vrijmond fprak. Vrij-  Tweede Bedrijf. 61 Vrijmond. Gij ongeloovige man ! de Heer van Wertheim is uw Godfpraak, en nogtans gelooft gij Hem niet, Pompf. Jk zal gelooven, dat Hij mij zal zeggen, en daarom zal ik hem zelf gaan fpreekcn. En zoo lang zal ik alle hoop nog^niet opgeeven. Ritmeester. Hoop, dat uw zoon knecht, baas, en eindelijk nog gildemeester worden kan. Het gildemeesterfchap bij uw gild is ook wel eene aanzienlijke bediening. Pompf. Ik beken mijn zwak, en evenwel kan ik nog zoo ras geen befluit neemcn. Ritmeester. Baas Pompf! mij, als ik in uwe plaats wis, zoude het gantsch niet zwaar vallen. Een goed pak flagen rijkelijk toegemeeten, zoude uwes zoons ontflag van zijnen zoo loflijk betoonden twaalf jaarigen ylijt op de Schooien  62 de Snijder en zijn Zoon. len en de naald het tceken zijner toekoo- mende beftemming rijn , en dat nog heden, en met koelen Woede. Een arbeidzaame ambachtsman, een goed huisvader, een man die den ftaat onderfteunt, en z«onen geeft tot deszelfs verdeediging, kortom, een braaf bur«er, u den Koning, den Staat, ja zijne mede. burgeren, altijd een waardig man, veel waar. d'gcr , dan meeuig hoveling, dien men Hechts om dentrtel, veel waardiger, dan meenig Doftor, welken men alleen om de knooppruik kan waardeeren. Vrijmond. Dat is op mijn eer de waarheid. Pompf. Heer Ritmeester ! God heeft mijne moeite en mijnen arbeid gezegend , £ heb een vermogen vergaaderd, dar ik met mijne vrouw en kinderen met een gerusr gemoed genieten kan. Ik zal 'er evenwel nog eenige kosten aan befteeden om mijn' zoon iets te doen worden, dat mij verheugt. Gij ziet, hoe weinig ik voor mijn geld vorder. — Zou hij dan niet bekwaam zija tot Soldaat? Rit-  Tweede B e d r ij f. 63 Ritmeester. Als hij *t niet is * 200 kan hij 't worden. Deze inval is zoo kwaad niet, ik verwonder mij, dat die niet eerder in mijne hersfenen dan in de uwe is opgekoomen. Hm, hm', dat zou kunnen gaan. Ik weet niet of ik het origineele, en uw zoon de kopie is, of ik de kopie, en uw zoon het origineel is? doch ik moet echter het origineelzijn, om dat ik ouder ben. Nooit hebt gij iets zoo welgelijkende gezien. ik twijffel gantsch niet aan de geneezing van uwen zoon. In den militairen frand is alles zeer klaar en begrijpelijk. Men begint met dan wat minder, dan weêr wat meer te vloeken, naar dat de omftaudigheden vereisfchen , en wel rasch koomt een man achter op, met kostelijke rottingolie, die zijnen discipelen in weinige minuuten meer weetenfchap in hun lichhaam fmeert, dan de Profesforen op de hooge fchoolen in een gantsch. half jaar konnen infchreeuwen, al fchreeuw- den ze ook dat hen de keel barstte $roba- turn est! V r ij m o nd. Deze leerwijs is beter dan de Ariftotelifche.  64 de Snijder en zijn Zoon. Ritmeester. En zij heeft ook meer verftandige mannen Yoordgebracht. Pompf, Zoudt gij de goedheid wel willen hebben mijnen zoon te ondertasten, of hij ook lust daartoe heeft ; want dwingen zou ik hem niet gaarne. Ritmeester, Daat doet gij wel aan. Ik zal het doen, Baas Pompf, met zulk eene hartelijkheid, als of ik het vaderlijk hart zelf bezat. Pompf. Ik zal mij op u veriaaren, mijn Heer! in«isfchen zal ik den Heere Profesfor mijne opwachting gaan maaken. (by gaat heen.) Vrijmond. En ik zal u met hem allée'n laaten , óp dat gij zijn nieuw befluit kunt ter uitvoer brengen. (by gaat been) ZES»  Tweede B e d r ij f: 6$ ZESDE TOONEEL. Ritmeester, (alleen.)\ Een djerbaarc naam -—- Vader! —— wat klinkt ij fchoon! ia—- maar ■ wat maakt hij dikwijls het hoofdbalöorig! doch; het gelde den eenen zoo wel als den anderen. Elk vader heeft zorgen, om dat hij vader is; die het voordeel geniet, moet ook den last drasgen. - Régt zoo ! ZEVENDE TOONEEL. rl tmees t e r. ; k a a t j e n. Kaatjen. Willem zal zoo aanltouds koomen» Heet Ritmecstet l Ritmeester, Zijt gij Couricr? Kaatje n. ©p bevel van mijn* Heer vader. Ritmeester. Zwx wel. e Ka a t«  66 de Snijder en zijn Zoon. Kaatjen. Ik weet van daag niet, hoe ik het heb; ik bengantsch niet wel; ik ben zoo bang aan mijn hart, dat ik het niet zeggen kan. Daar ftaat mij 't een of 't ander te gebeuren; als 't toch maar geen ongeluk is. Ritmeester. Het ongeluk heeft ontzag voor zulk een fchoon meisjen als gij zijt! Gelukkig zult ge zijn. Kaaij en. De Heemel geeve het. Daar koomt Willem al. Hoe necrflagtig is hij! AGTSTE T O ONE EL. Willem, de V o o r i g e n. Ritmeester. Ha! vveikoom, mijn goede jonge heer". —— Hoe ziet ge zoo droefgeestig? wat fcheelt 'er aan J een Jong mensch , als gij , die eerst begint te Ieeven, moet altijd vrolijk zijn. Toen ik van uwe jaaren was, was ik altijd kevendig, ca lustig, vol vuur, dat ik alleen de  Tweede Bedrijf. 67 de gantfche waereld iet ondcrftc boven gehaald zou hebben. Ja, waarachtig! vol vuur» als een fmeltoven. Zoo moet gij ook zijn» wanneer gij Soldaat wildt worden. Willem. Ik? Soldaat? Ritmeester. Zoo zeggen zij, dat ge daar zin in hebr; cn gij zoudt waarachtig wel doen. Tot Advocaat zijt gij doch niet bekwaam , cr» tot eene andere bediening even zoo min. Maar nadien nu het vooroordeel het zoo wil, dat men iets zijn moet, zoo denk ik dat dit nog het best voor u zijn zoude , dat gij Soldaas wierdt. Hebt gij 'er moeds genoeg toe? Willem. o Ja ! waarom niet? Ritmeester. Goed zoo; uw vader wil 'er geld aan belteeden, en zoo kunt gij avanceeren. Kaatjen. Regt zoo, lieve broeder! zoo dikwijls gij als officier op dc wacht zult trekken, zal ik  6b de Snijder en zijn Zoon.' mar de parade gaan kijken. Ik ben 'er al blij om. De monteering zal u allerliefst ft aan. Ritmeester. Heer Willem, om u te doen zien hoe zeer ik uw vtiend ben, zoo zal ik u eene korte befchrijving van het Soldaaten- leevengeeven s het is billijk dat gij het goede en ook het ktvaade van eenen ftaat weet, al eer gij u aan denzeiven overgeeft. Kaatjen. , ó Ja, Heer Ritmeester! dat zal goed wezen. Ritmeester. Stellen wij dan: het goede van dien is, eer , achting, dankbaarheid van het vaderland, de zegen der befchermde burgeren, en roem. bij de nakoomelingfchap. Wilt gij dit verftandig bij u zeiven overdenken, dan zult gij gewaar worden, hoe veel aangenaams daar in gelegen zij. Hier toe kont gij niet koomen, dan door dapperheid en heldenmoed , door veele moeiëliikheden en door eene meenigte leevens- gevaaren. De vijanden dringen in het Vader» land. De Vorst voert zijn heir tegen de- /elven aan. Hij trekt mee ouders, nabe- ftaanden en vrienden laat hij achter. Hij beklimt bergen, doorkruist dalsn, doorwaadt moe"  Tweede B e d r ij f. 69 moerasfèn. De zon verbrant hem zijn' nek, de regen dringt door tot op zijne huid , of hij veiirijft door de koude. Hij koomt in 't leget ; halfgaar gekookt vleesch en halfgebakken zwart brood is zijne kost, poelwater zijn diank, en de aarde zijn bedde. Het proviant wordt door den vijand genoomen ; hij lijdt eenige dagen gebrek; — Men wordt aangevallen, het vuuren neemt een begin ; hemel en aarde dreunen ; rook en (lof verduifteren de zon ; de kogels vliegen als of zij uit de wolken regenden, en verfpreiden den dood en de verlchrikking, de velden ftroomen van het bloed der gelheuvelden ; en veele duizenden van lijken liggen verminkt onder malkanderen , en bedekken de aarde: het llagten heeft een einde. Hij is gevangen » of ligt onder de dooden op her flagveld, of is gevlugt met eenige wonden , ol verblijd zich zonder eenig letfei, met de overwinnaaren, en fcherpt zijne wapenen tot een nieuw gevecht; even als een hongerige leeuw zijne tanden en klaauwen wet , wanneer hij eene kudde fchaapen wil aanvallen, en ! verfcheuren. -— Is dit ten ejnde, hij begint al weer van vooten af aan, en zoo duurt dat geftadig voord. Dit is het lot van een* Soldaat ; hoe behaagt het u.J E 5 K A A T-  jo de Snijder en zijn Zoon. Kaatjen. En zou mijn broeder ook honger en gebrek moeten lijden? Ritmeester, Wel, neen! voor hem zal men kiekens braaden. Nu, jonge held, fpreek! Willem, (èeeveade.) Ik zie, dat ik tot Soldaat, niet gebooren ben, — en ik geloof, dat dit onvermijdelijk noodig is, om een goed Soldaat te ziju, en — menfehen te vermoorden. Ritmeester, Dat wil dan zoo veel zeggen, als dat gij geen liart hebt, dat gij fchroomt voor 't Soldaaten brood, dewijl gij gewend zijt, u aan den disch van uwen vader met wat meer gemak te mesten, lange nachten door op zachte veêren bedden te liggen ronken, den dag met wisfelende vermaaken op kosten van uws vaders beurs te verflenteren, of misfehien ook •wel bij een meisjen met zuchten doortebrengen, niet waar? Wil.  Tweede B e d r ij f. 71 Willem. Neen, dat niet! maar ik ben nog te jong tot zulke moeiélijkheden. Ritmeester, Moeiélijkheden! Ja, Ja! zoo zijn die Heertjens, de moeiélijkheden fchrikken hen af. Wat dit en dat! wat fchijnt u moeië- jijk? is het de kost? dat is onmooglijk! De veldkost is de gezondfte, die mij bekend is} ik zouze op mijn ziel nog tegen geene Vorsten tafel willen verruilen. Ik at mijn ftuk vleesch uit mijne vuist, kaauwde 'er een ftuk legerbrood bij, een teug water roe, fomtijds ook een flokjen brandewijn, fmookte een pijp tabak, lag mij neder op den grond, fliep , en den anderen morgen, was ik als nieuw gebooreu , gezond en fterk, dat ik met den duivel zou hebben kunnen plukhaiten. Zijt ge bang om te vechten» wat reden? hebt ge niet eenen fnaphaan om te fchieten, een* fabel om té houwen, en twee vuisten om toe te Haan ?" En al verliest ge al eens den neus, een oor, een' arm, een been, wat i^ 'er aan geleegen? Is 't niet loflijker met een houten been langs de ftraat te huppelen, E 4 *w  /2 DE SNIpER EN ZIJN ZoONÏ en den naam van een* wakker man op uwen lug mcê te draagen, dan met twee goede beenen een nuttelooze ftraatflijper te zijn? ■ En genoomen, op dat ik u ook het aller ergfte zegge , dar u 20U konnen gebeuren, een kanon kogel nam u al eens den kop meê; •war verliest ge daarbij} ; niets, dan maar een flegten kop. Hij moest doch eens fterven! Is 't derhaiven niet beter, onder her vuur van kanonnen en musketten en een klinkend gefpeel vroÜik en gezwind op de plaats te fneuvelen, dan zich op het bed door een' kwakzalver langzaam te laaten dood martelen? he, zeg, wat dunkt u ï Willem. Wij dunkt, dat dat altemaal heel aartig kan ■wezen, maar desniettègënltaande geloof ik, dat ik tot Soldaat in het geheel niet zou deugen. Ritmeester. Dan wilt gij geen Soldaat worden? Willem. Neen, neen, om 's hemels wille, neen! Rir-  T w e ede Bed r ij f. 73 Ritmeester, Bravo! dat is manhaftig gefprooken. —— Ik beklaag u. Kaatjen. Beklaagen} Neem mij niet kwaalijk, mijn Heer Ritmeester ! mijn broeder heeft groot gelijk. Waarom zou hij honger, en gebrek lijden, zich laaten vangen, kreupel hakken, of mors dood laaten fchieten i Vader bezit nog vermogen genoeg , om hem te huis brood te geeven. R i t me e s ter, 5 Benijdenswaarde vader! die het geluk hebt uw zoontjen in uwen fchoot te konnen troetelen, en zien , hoe zijn jonge veel beloovende vette buik bij den dag aangroeit! Meentge dan , dat men de Soldaaten flechts weg voett, om hen zoo maar dood te laaten liaan! Ik ben al veertig Jaar Soldaat, ik heb meer dan honderdmaal gevochten, en leef evenwel nog. Willem. Dat is een geluk voor u. Maar veele duizenden hebben naast u in 't gtas gebeeten. Ei Rit-  74 öe Snijder en zijn Zoon. Ritmeester. Ja, wel! gij bijt liever in taarten en pasteien . niet waar» Gij zijt indedaad een dapper Jongman! Kaatjen. Ei, wat is dat, Heer Ritmeester! wat hoeft gij hem Soldaat te maaken, daar hij bij zijn rader een beter leeven heeft. Wl l le m. Och! Iaat hem maat praaten Zuster! ik denk 'er *t mijn van. y wil heen gaan.) Ritmeester, (houdt hem vast.) Halt! waat wilt gij heen? de- ferteeren ? blijf ftaan! Gij hebt dan geen lust tot het Soldaaten leeven, om dat gij, gelijk ge zegt, daartoe niet gebooren 3»Jt? goed! maar nu de kaart eens .«nigekeerd, liet gij u wel vraagen waarom gij geen fnijder wildet worden, daar gij 'er echter toe gebooren fchijnt te zijn? Kaatjen. Zeker! waarom niet maar een fnijder! "wat voor praat! Rit-  Tweede Bedrijf. 75 Ritmeester. Altijd de eenvoudigfte. De zoon treedt in. de Yoetftappen zijn's vaders , juist niet altoos, nogtans raeestentijd, en alleen de dwaaze begeerte der ouderen, om iets groots van hunne zoonen te maaken, is oorzaak, dat de zoon uit zijn kring raakt. Daar wordt hij duizelig, koomt op dwaalwegen, ftruikelr, valt, en blijft in 't flijk liggen. Wat befluitgiji Willem. Al wat gij wilt, maar dwing mij niet, om Soldaat te worden. Ritmeester. "Meen, op mijn eer, dat heb ik niet voor. Ik wil mijn geweeren niet bezwaaren, dewijl ik weet, dat dwang nooit goed is. Fritz! zei eens een bakker, bij welken ik in kwartier lag, tot zijn' zoon: Gij zijt een fterkc dikke vette Jonge, uw buik kan nog groeien, gij moet ftudeeren , met den tijd kunt gij Raadsheer worden. Fritz wilde 'er zich tegen aan kanten, kreeg flagen en begon tc ftudeeren; maar ftierf .welhaast van hartzeer, dewijl hij gaarne een bierbrouwer wilde worden. Jammer was van den kaerel! hij had kostelijk bier gebrouwen. — Zoo kan 't u ook  7^ de Snijder en zijn Zoon. °ztgZ' "n uwas " Se,eSen' PI moet.tot vreugd van uwe ouderen nog lang Ieeven. Kaatjen. Dat zal hij, dat zal hij zeker, Heer Ritmeesrer- Doch, Wat doen wij hier, broeder» laaten wi, gaan, op dat wij den Heer Rit. mester niet verder gelegenheid geeven, zich «etonstevermaaken , en ons voor de gek te houden. Koom broeder! gaan wij, Uwe <üenaaresfe Heer Ritmeester! (ï# gMt hee,u) Willem. Mijn Heer! hebt ge eenen recruut „oodi*, zoo moet gij hem bij mij nict zoeken> (bijgaat been.) NEGENDE TOONEEL. Ritmeester. Spornveld Ritmeester. Ha! ha! ha! een hupsch borsjen. Wel nu' zoo gaat het, als ouders zoo zeer op hunne kmderer, verzot zijn. Gij goede baas Pompf! •jeel geluks met uwe opvoeding! Wie koomt  Tweede Bedrijf. 77 koomt daar aan ? Spornveld. (tegen Spornveld die zijn hoofd vreesachtig in 't vertrek fteekt e» rond ziet.) Koom maat hierj Jonker, koom maar binnen! wien zoekt ge? kont gij niet fpreeken, of heb ik u dezen mor¬ gen zoo zeer afgefchrikt? Spornveld. Och neen! gantsch niet, gantsch niet, uw dienaar mijn Heer Ritmeester'. Ritmeester. Welkoom, Heer van — Spornveld, niet waar.? Spornveld, Tot uwen dienst, mijn Heer! —«' Ritmeester. Zoo, zeker? Spornveld, Twijffelt gij daar aan? Ritmeester. Ja, daar heb ik mijne bedenklijkheid tegen > ik ben een man, die gaarne in alles het zekere zou willen weeten —— doch dat daar  /8 de Snijder en zijn Zoon. gelaaten! Zult gij niet verlegen zijn, wanneer ik u vraag, wat eigenlijk uwe verrichting is, in dit huis? Spornveld. Het zal nu haast geen geheim meet zijn maar om u te dienen, — ik zal met Kaatjen trouwen. Ritmeester. Wat ge zegt • de dochter van Pompf den klec*r- maakersbaas? Een Edelman die zijt gij immers, gelijk ge zegt cen's fnijders dochter? Ik weet niet, waarover ik mij mecf moer verwonderen,, dat des fnijders dochter een' Edelman dan dat de Edelman eens 'nijders dochter trouwt? Spornveld. Kaatjen is een lief meisjen, en Ritmeester. En krijgt een lief huwelijksgoed , en dat lokt dikwijls gelukzoekers ha' daar koomt uw heer fchoonvadcr Wclkoom, welkoom Baas Pompf t TIE N-  Tweede Bedrijf. 7f> TIENDE TOONEEL. Pompf. Martijn. de Voorigen. Pompf. De klucht zal nu haast ten eind loopen,: Ritmeester. Dat zal goed zijn , doch hier [wijst t£ Spornveld.) begint eene andere. Pompf. Hoe zoo? (tegen Spornveld.) Uw onderdaanise dienaar, mijn Heer'. Wat is 'er van uwen dienst l Rl tmee4ter. Deze Heer, is een Edelman, de Hoogedele Heer van Spornveld, en wil een kalant van u worden. Pompf. Hoog Edele Heer, ik ben volkoomen tot uwen dienst, uwe Hoog - edelheid geeft zich de moeite bij mij te koomen , daar 't mijn pligt is bij Uwe hoog-edelheid —— Rit*!  8ó de Snijder en zijn Zoon. Ritmeester. 6 Deze Hoog-edele Heer treedt zoo hoog niet, hij is een van die, die zich nu en dan wat verneederen, om bij eerlijke burgers krediet te zoeken. Pompf. Wel zoo', kent gij hem dan, Heet. Ritmeester» Ritmeester. Ik denk van Ja, misfehien beter dan hem hef zal zijn. Dan tot de zaak. (tegen Spornveld) Nu, jonker van Spornveld ! doe uw voorftel > of zal ik het doen! S por N veld. Mijn Heer! (tegen Vompf) kan ik alleen met u fpreeken. Ritmeester. Ei wat! daar ik het geheim al weet, waarom zoudt ge dan in mijn bijzijn uw voorflag niet kunnen doen ? Baas Pompf is mijn goede vriend. —- Wel nu, fpreek op! P o m pf,  Tweede Bedrijf. 8i Pompf. (tegen Spornveld, die zeer verlegen is.) Hoog-Edele Heert waarmeê kan ik u die. nen ? Ritmeester. Dewijl hij niet wil fpreeken , zal ik *t u zeggen. Zijne brieven van Adeldom hebben gaten gekreegen, en die . zou baas Pompf toenaaié'n. Pompf. Gij boert zoo wat met mij, Heer Ritmeester 1 Ritmeester. {tegen Spornveld,) Niet waar Heer van .. .'? Spornveld. Mijn Heer! uw' fcherts gaat wat te Yer.' Ritmeester. Welaan dan , zonder kortswijl , vriend Pompf ! hij zou uwe dochter gaarne wallen trouwen. Pompf. Zoo, nog al beter! (tegen Spornveld.) Hoog E Edel  8? de Snijder en zijn Zoon. Edel Heer! neem het hem niet kwaalijk, hij is dat zoo gewend met mij te jokken, en ik hoor het gaarne van hem. Spornveld. Neen> Heer Pompf! wat mijn Heer Ritmeester hier zegt, is geen kortswijl. Ik ben indedaad hier om uwe dochter tot mijne gemaalin te verzoeken. Pompf. {verbaasd.) Hoog-Edel Heer! mijne dochter? Ritmeester. Ha, daar koomt het 'er eindelijk uit. Spornveld. Zonder komplimenten, mijn Heer Pompf ! uwe dochter behaagt mij, en ik wil trouwen naar mijn' fmaak. Pompf. Maar, Hoog-edel Heer! neem het mij niet kwalijk , uwe flaat en omftandigheden zijn ■mij niet bekend , en ik kan mijne dochter niet  Tweede Bedrijf. 83 niet meer dan agtien of twintig duizend guldens meê ten huwelijk geeven, ik weet dus niet. Spornveld. Dat is genoeg om ons huwelijk tot ftand te brengen. Na den dood van mija' vader, die zeer hoog van jaaren, en haast afgeleefd is, valt mij een groot vermogen tc beurt. Pompf. Üwe Hoog - edelheid bezit intusfehen een voordeelig ampt I Spornveld, Ik heb dc toezegging van het eerfte dat 'er open valt. Pompf. Maar zal uwe familie daar ook genoegen in neemen , wanneer gij met eene perfooo beneden uwen rang trouwt» Spornveld. Gelijk gezegd is, ik trouw naar mijn fmaak, en ik ftoor 'er mij weinig aan , wat mijne familie 'er van zeggen zal. Zekerlijk zullen F 1 zij  84 de Snijder en zijn Zoon. zij vreemd opkijken en geweld maaken. Maar ik ftel het voldoen van de hevige liefde die ik uwe dochter toedraage, verre boven het vooroordeel. Ritmeester. En de twintig duizend guldens huwelijks, goed zijn ook een fterke grond tegen dit vooroordeel, niet waar? Gij verdoemde kaerel! de zaak moet niet verder gaan. Braave burgers moet men zoo niet bedriegen. Spornveld. Mijn Heer! gij wordt hoe langer hoe bc. leedigender. Ritmeester. En gij hoe langer hoe onbefchaamder. Gij zoudt uit eene adelijke familie zijn ? Gij hadt toezegging op een voordeelig ampt? Spornveld. Wat bemoeit gij u met zaaken, die u niet aangaan ? Ritmeester. Niet aangaan ? het gaat ieder eerlijk man aan,  Tweede Bed rijf. 85 aan , wanneer een fchurk zich verfhout de luiden met leugens om den tuin te leiden. Pompf, Kent gij hem dan, Heer Ritmeester ? Ritmeester. Of ik hem keune ; Spornveld. Mijn Heer Pompf! ik zal u op een* anderen tijd wel fpteeken. Ritmeester. Staa, kaerel! blijven moet ge, niet va» dezc plaats , of ge zult mij eetst dezen eerlijken man bekennen, dat gij een bedrieger zijt. nu! zonder talmen! of ik zal mijn dege" Spornveld, Nu, nu, nu, wat geduld! Ik zie dat het geluk mij niet dient. Mijn Heer Pompf! ik verzoek u om vergiffenis, ik ben geen Pleet van, .... F j Pompf.  86 de Snijder en zijn Zoon» Pompf. Wat zijt gc dan? Ritmeester, Nu, zeg op! kent gij den Majoor Brommer? Spornveld. Ja, dien ken ik; ik ben met hem herwaards gekoomen. Ritmeester. Als wat? als reisgezel, of als — nu, zult ge niet fpreeken ? Spornveld. Als fri . . . . Ritmeester. Nu! Spornveld. Als frifeerder. Pompf. Zoo, zoo! Ritmeester.' Dat is niet waar. Ziet eens! de kaerel fchaamt  Tweede B e d r ij f. 87 fchaamc zich te zijn, wat hij is. Gezwind! gezwind maar! zeg, wat is uw ambacht? Spornveld. Een Sn . . Snijder, met verlof. Ritmeester. Daar hebben wij eindelijk den Heer vaïi Snijderveld. Pompf. Hoe? fchaamt gij u over uw handwerk, en bedient gij u van het ambacht eenes bedriegers? waarom loochend gij, dat gijeenkleêrmaaker zijt, kijk, ik ben een kleêrmaaker en een eerlijk man! dat is het regte handwerk, zonder 't welk ook de Heer van Spornveld een fchurk is. Waarom fchaamt gij u een fnijder te zijn? Spornveld, Heer Baas! ik bid u en het gantfche loflijke gilde om vergiffenis. Ik ben nimmer een bedrieger geweest. Ik zal u alle mijne getuigfchriften en mijne affcheidsbrieven toonen; gij zult zien dat ik mij altijd, eu overal eerlijk en ftil heb gedraagen. F 4 Pompf.  88 de Snijder en zijn Zoon. Pompf. Waarom verftouc gij u dan mij voor den gek re houden, en u in mijn huis voor een' Edelman uit te geeven ? Spornveld, Staa mij toe, u de geheele omftandigheid te vethaalen. Niemand is daar de oorzaak van., dan uw eigen zoon. Pompf, Mijn zoon ? Spornveld. Ja hij : Ik wicrd hier in 't Koffijhuis met hem bekend. Wij fpeelden dikwijls met elkanderen op het billard. Hij wierd mij eindelijk, deels door fpeelen, doch meestendeels door hem nu en dan geld te fchieten, vijftig dukaaten fchuldig. Ik eischte flechts het geleende geld van hem tetug 5 maar hij kon mij niet betaalen. Eindelijk deedt hij mij den voorIlag, mij bij zijne zuster bekend re maaken, en beloofde mij het zoo ver te zullen brengen, dat zij met mij trouwen zoude. Ik dacht, en ik zei bij mij zeiven: gij zijt een fnijder, het  Tweede B e d r ij f. 80 het zal immers geen misdaad zijn, wanneer ge u met uw's gelijken inlaat. Ik kwam aan 'thuis, werd vriendelijk ontvangen. Uw zoon gaf mij uit voor een' groot Heer } hij zei dat dit het beste middel ware zijne moeder en zuster inteneemen. Pompf. Mijn zoon? gij aartsfchelm! gij —- wacht maar, gij nietswaardige advocaat ! Spornveld. Gij ziet dat ik zoo ftrafwaardig niet ben, als ik fchijne. Pompf, Mijn Heer Ritmeester! gij hebt hem dan gekend 5 waarom doch ontdekte gij mij dat niet ten eerften? Ritmeester. Ik wilde flechts eene korte klucht met hem fpeelen , en u daarmee een weinig vermaakcn. Pompf, Maar kunt gij mij ook eene zekere onderf 5 rich*  S>o de Snijder en zijn Zoon. richting van hem geeven, dat hij, als hij ophoudt een groot Heer te zijn, nochtans een eerlijk kaerel is? Ritmeester. Ik hoorde hem anders van den Heer Majoor Brommer altijd als een' bekwaam en naarftig Jongman prijzen. Spornveld. Ik ben de zoon van Naaidöor, klesrmaakers baas te Praag. Pomp f. Baas Naald oor zijn zoon? zoo, zoo! dien ken ik zeer wel, wij hebben met eikanderen gereisd, en lang met malkaar op de'nen winkel gewerkt. Hij is een b:aqf man! verftaat gij uw ambacht wél, Jongman ! Spornveld. Heel goed , en ben. volkoomen in ftaat de proef te doen, in tegenwoordigheid van alle baazen en knechten, wanneer zij 'c maar verlangen. Pompf. w»eht maar! mag u mijne dochter we"l !eMcn? SPORN-  Tweede Bedrijf. 91 Spornveld. Als Heer van Spornveld voorzeker maar als fnijder , • • • Pompf, Zwijg met die malle praat. Heb wat geduld 1 blijf hier! Ik zal Ja mijne vrouw en dochter zullen haaren verdienden loon krijgen, en mijn wijf! die zal van ipijt uit haar vel fpringen. Heer Ritmeester! wat dunkt 'er u van* (Uufltrt hem iets in 't oor.) Ritmeester. Bij mijn ziel ! dat zou fchoon zijn. Bij weer en wind! doe dar, baas Pomf! POMPF. {tegen Spornveld.) Hoor vrijer! Ik kan uw geluk als kleêrmaakcr veel beter bevorderen, dan, wanneer gij een Edelman waart. Gij zult mijne dochter hebben, ik zal u in de dingen helpen, onder deze voorwaarde nogtans, dat gij de proef doet van uw ambacht, zoo als ik't van u zalbegeeren. Sporn*  92 de Snijder en zijn Zqon. Spornveld. 231 zoo als gij 't zult willen nebben< Pompf, Spornveld. Maar ik vrees, dar uwe dochter mij „iet «n draad m mijn wapen voer. Pompf. Iaat mij daar voor zorgen. Martijn. .Wat belieft u, baas! Pompf. Breng dat kamizool hier, dat ik onder handen heb, en naalden, en garen. Mar t ij n, De fchaar ook? Pompf. Ja wel, dc fchaar, en alles — en 2eg tc. gen  Tweede B e d r ij f. 93 gen mijne vrouw dat zij eens hier moet koo» men. Mart ijk. De Heer Vrijmond is bij haar. j Pompf. Dat i? goed! zeg dat ik hem laat verzoeken» dat hij meê koomt. Maar breng eerst naalden en garen , en hetgeen ik u gezegd heb. Martijn, Kamizool, fchaar, naald en garen — ■ aan» ftonds baas! (Lij gaat Leen.) R 1 tmeester. Dat zal hier op een ijsfelijke executie los gaan, naar ik kan merken. Zal de Heer van Spornveld wel hart genoeg bezitten die door te ftaan ? Pompf. Als hij niet gaarne wil , dwingen zal ik hem niet. Spornveld Zoo als ik gezegd heb, ik doe mijne proef voor het geheele gilde, Pompf.  94 de Snijder en zijn Zoon, Pompf. Het zal u niet berouwen. Doch laat vooral niet blijken, dat gij mijn handwerks-genoot zijt, tot dat ik 't zelf zal zeggen. Heer Ritmeester! gij zult 'er getuige van zijn! verftaat hij zijn handwerk wel, en fchaamt hij zich niet »..,.»' ELFDE TOONEEL. Juffr. Pompf. Mar tij n. De voorigen. Juffr. Pompf. Uwe onderdaanigfte dienaaresfe, mijn Heer van Spornveld! waarom doet gij mij dan de eer niet mij op mijne kamer een bezoek te geevcn > Pomp f. Dat is evenveel, of hij u of mij deze eei doet. Mar t ij n. Baas! hiet hebt ge fchaar, naalden , garen , en daar hebt ge ook 't Kamizool. Juffr,  Tweede Bedrijf. 05 Juffr. Pompf. Wat wilje hier met dat tuig doen 2 fcheerjel pakje weg! Ma rtijn» De baas heeft het mij bevolen. Juffr. Pompf. (ftil tegen baar en man) Wat kiijgt ge in uw* hersfenen? in 't bijzijn van den Heer van Spornveld (tegen Martjjn) voord! rrek af met al uw tuig ï Pompf. Ei, wat is dat hier', laat mij begaan! (tegen Martjjn) leg 't daar op de tafel neêr. Die Hoog-edele Heer weet immers, dat ik een fnijder ben, en zal 't mij niet kwaalijk neemen. ( Martjjn legt bet neder, en gaat binnen ) Juffr. Pompf. (ftil tegen Pompf.") Gij moet 't dan altijd zelf uitfehreeuwen, dat gij een zijt! Daar is bij u niet de minlre eerzucht. Gij weet niet, wat nadeel dat ons en onze kinderen doet. Pompf.  96 de Snijder en zijn Zoon. Pomp f. Hebt ge 't verftand verlooren! Wie duivel zal bij mij kleêren laaten maaken, als ik niet zeg, dat ik een fiiij (Juffr. Vompf houdt hem de band voor zijn' mond.) fnij der ben.' Juffr. Pompf. Hoor hier hartjen 1 ik moetje maat zeggen , deze Heer (zij -wijst op Spornveld) bemint onze dochter, hij zal haar trouwen, en dan wordt zij Mevrouw , maar als gij altijd .... Pompf. Gij zegt mij niets nieuws, ik weet het alles, en wij beiden zijn 't reeds eens, het koomt nu maar alleen nog op u aan, dan is onze dochter eene Juffr. P o m p f. Mevrouw? ó mijn licffre man! (tegen Spornveld.) en gij mijn tederst beminde Heer fchoonzoon! Ik zal zoo gaan, en Mevrouw mijne dochter, uwe aanftaande gemaalin roepen, (zij gaat heen, en keert -weerom. ) Gij mijn dierbaarfte fchoonzoon! (gaat fcbielijk naar binnen.) Rit-  Tweede B e d r ij f. 97 Ritmeester, Ha, ha, ha! Meester Pompf, vracht, gij zult hebben van uw vrouw, voor de poets die gij haar fpeelt. Spornveld. Baas! ik begin al bang tc worden , als ik mij het eind voorftelle. Ritmeester. Gij kunt maar oppasfen, dat zij u de oogee niet uit het hoofd krabt. Pom pf. Wees daar niet bang voor, en fpeel ma»r gerust den Heer van Spornveld, zoo lang, tot dat ik u als fnijder zal doen te voorfchijn treeden. Stil maar! daar koomen zij al. Juffr, Pompf, (brengt haare dochter blijmoedig naar binnen.) Koom, koom, mijn lief kind! zie daar > uw bruidegom de Hoog-edele Heer van Spornveld wacht reeds op u, geef hem uwe hand» leeft gelukkig, en de Hemel zegene u , tot mijne vreugd , met veele jonge Heeren co ïreulcns van Spornveld! G Kaat-  y8 de Snijder ejr zijn Zoon. Kaatje n. Geeft gij uwe toeftemming ook, Heer vader? Juffr. Pompf. Foei! niet meer Heer vader ((Mietjes aan. 't oor,) Heer papa moet ge voortaan zeggen. Pompf. Deze Heer heelt u aan mij gevraagd, en ik geef mijne toeftemming. Ik wil niet hoopen dat hij zijn woord weêr terug zal trekken > Mijn Heer Ritmeester is getuige. Ritmeester. Dat zou op mijn ziel niet adelijk gedaan zijn. Kaatjen. (die van haar moeder aangcjlooten wordt om Spornveld de hand te ge even , tegenSpornveld,) Hier, ontfang mijne hand , ' en met deze de verzekering, dat ik u voor de eer, die gij mij door uwe verbindtenis aandoet, mijn lecxenlang allertederst zal beminnen. sporn-  Tweede B e d r ij f. 99 Spornveld. Ik ben fpraakloos van blijdfehap , en kan niets zeggen > als dat ik gantsch en al de uwe ben, en wenfche , dat uwe geneegenheid te mij «-aards nimmer veranderen moge. Juffr. Pompf. Zoo, zoo, mijne kinderen ! hoe fchoon luidt het toch , wanneer adelijke perfoouen zich van hunne onderlinge liefde verzekeren. Dar was goed zoo i Nu her huwelijks Contraft —- Pompf. Dat zal van daag nog worden onderteekend. Juffr. Pompf. (op een fpottendei: toon) Mijn Heer Vrijmond , gij zult de getuige van mijne dochter zijn. V r iJ m o n o. Ik fraa vetbaasd. Ik weet waarachtig niet, wat ik hiervan denken zal ? Juffr. Pompf. Hoort en ziet ge dan niet? .Kaatjen is Mevrouw van Spornveld. Heb ik 't u niet altijd gezegd? G 1 Vr 'j'  100 de snjjder en zijn zoon. Vrijmond. Als dit zoo is, dan wensch ik u geluk met de verandering van ftaat van Mejuffrouw uwe dochter. Juffr, Pompf. Mejuffrouw uwe dochter ! Mejuffrouw! — de trouwbelofte maak haar al Mevrouw. Ritmeester, Ha, ha, ha ha ! nu dan, Mevrouw bruid, veel geluks, veel geluks! Kaatjen. (met eene gemaakte aaelijke nijging.) Uwe dienaaresfe, Mijn Heer! TWAALFDE TOONEEL. Willem, de Voorigen. Juffr. Pompf. Zoo lieve Willem! gij koomt net van pas, nu kont ge Mevrouw uwe zuster geluk wenfchen > op dit oogenblik is haare verlooving met den Heere van Spornveld doorgegaan. Het koomt 'er nu alleen nog maar op aan, dat  Tweede B e d r ij f. ioi dat men door de voorfpraak van uwen Heer fchoonbroeder eene aanzienlijke bediening voor u verkrijge, dan kont ge ook met eene adclijke Dame trouwen Ik weet dat uw Heer Papa zich alle mooglijke moeite zal geeven uw geluk te bevordeten. Pomp f. Dc Heer Papa zal dat met een doen. Ik heb alleen op u gewacht, om u eene vootnaa* me bediening te geeven. Gij trouwen? gij eene aanzienlijke bediening ? gij deugniet I Juffr. Pompf. Qftil tegen baar man.) Wel lieve man, wat krijgt gij in uw hoofd? ziet gij niet dat de Heer van Spornveld Pompf. Zwijg dood ftil! gij loopt mij regt inden mond. Mer u zal ik het kapittel beginnen, want gij zijt de zottin die mij ook haast gek gemaakt zou hebben. Doch , dank zij dezen mijnen vrienden, die mij uit mijne verblindheid gered hebben. Ik koom zoo even van den Heer Profesfor, die heeft mij wat opgeleezen van dat knaapjen. Een liederlijke fchurk is G 5 hi'i  los de Snijder en zijn Zoon. hij, die zich in drie maanden geen tienmaal bij den Profesfor heeft laaten zien, die niets kan, niet eens fchrijven zegt Hij, ik laat ftaan iets anders. Goede vriend ! zei Hij regens mij, „ het doet mij leed, dat gij zoo veel geld voor niet hebt uitgegeerai; uw zoon deugt niet tot Advocaat noch tot iets anders, hij heeft noch lust noch bekwaamheid daartoe; Leér hem uw handwetk,"' zoo zeide Hij, en dit zeggen ook alle verftandige lieden, en dezen raad zal ik volgen. Hij moet Juffr, Pompf. Waar zijn uwe gedachten ? om 's hemels wil, mijn lieve man! denk toch dat de Heer van Spornveld wij moeten zien deze zaak op eene andere wijze goed te maaken. Pompf. Daar is niets anders te doen , dan dat hij fnijder worde. Pomp f. Mijn lieve man, raaktge nw verftand kwijt? Pomp f. . Gij zijt het al kwijt, ik, den Hemel zij dank'  Tweede Bedrijf. 103 dank! heb het weder gevonden. Zwijg! met een zult ge nog meer hooren. (tegen Willem) Gij Advocaat , ik waarfchuuw u, toer u niet Veel, of (bij dreigt hem met de el) ik zal u rot Doflor maaken. ;Hier aanfronds zet u neer, en vat een naald met een' draad in de hand. {Willem zet zich.) Juffr. Pompf. Och mijn allerlieffte man, ik bid u, verfchoob hem toch maar voor zijn' Heer zwager. Pompf. Ei! wat! zijn heer zwager is een eerlijk man, die Xtoort zich hier niet aan. Heer fchoonzoon t .... wees zoo goed, en leer gij Willem eens den draad in de naald fteeken. Juffr. Pompf. Neen! nu kan ik 't niet langer verdraagen. Ik laat mij van u fcheiden, ik gaa heen, en loop tot aan 's waerelds einde. Pompf. Dat kont gij doen. (tegen Spornveld.) Nu, G 4 toe-  104 de Snijder en zijn Zoon. tockoomende baas Naaldoor1, doe uw proef, leer hem den draad in dc naald fteeken! spornveld. Q neemt eene naald en een1 draad,) Kijk, zoo houdr men de naald, zoo fpitst men den draad , maakt denzehen nat en draait 'er eene punt aan ) zoo fleekt men hem in, en zoo haak men hem door. (bij trekt hem door 't oog.) Pompf. (tegen zijn zoon) Doe 't aanftonds na. Willem, (talmt') Dat zal niet gaan, ik verftaa alleen het Recht. Pompf. (dreigend met de el) Gij zult het nu leeren '. nu, zal 't haast lukken ? Wi l l e m. (trekt den draad door. ) Zoo, zoo, dat zal beter gaan dan praktiïeeren. Juffr. Pompf. Hoè! ook gij Mijn Heer van Spornveld verlaagt u zoo, en fpeelt mijn' man voor gek ? Sp o r n-  Tweede Bedrijf. 105 Spornveld. Mijne lieve Juffrouw ! ik verzoek u zeer, hartelijk om vergiffenis. Ik moet iets openbaaren dat mij misfchien uwe geheele achting zal kosten. Doch het is niet anders. Ik ben het geene niet waar voor gij mij aanziet, ik ben maar Juffr. Pompf, Hoe, wie, wat» Gij zoudt niet de Heer van Spornveld zijn? wel, wat zijt ge dan? Spornveld, Een Kleêrmaaker. Juffr, Pompf, Die flag trefc mij. (Pompf, Ritmeester en Vrijmond lageben.) Dat is het ongelukkigst geval dat mij kon overkoomen. Een fnijder! Ik durf 'er niet eens hard van fpreeken, anders word ik nog uitgelagchen toe. Pompf. Ik zou u ook raaden te zwijgen, als gij niet het relletjen der geheele ftad wildt worden. JoïtR.  io6 dê Snijder èn zijn Zoon. Juffr. Pompf. Dat meent gij doch in ernst niet, dat onze dochter hem trouwen zal? Pompf. Waarom niet, hij is de zoon van een braaven baas. Ik kan hem in een winkel zetten, dan kunnen zij ordentelijk beftaan. Doch wil hem Kaatjen'niet hebben, dan kan zij Iprec ken. Kaatjen, Als 't nu ruchtbaar wordr, dat ik al met een fnijder verloofd was , dan zal mij geen ander willen hebben, Ik ben wel met hem te vrcden, [zij geeft hem de hand,) Juffr, Pqmpf. Neen! dat zal ik niet toeftaan , die kaercl heeft ons bedroogen.' Pompf, Dat is niemand te wijten dan dien bra. ven jongen, die hem u onder een' anderen mam heeft voorgefteld; en u zelve, daar gij u door ijdelen hoogmoed, en dwaaze inbeelding hebt laaten kittelen. Rit-  Tweede Bedrijf. 107 Ritmeester. Mij dunkt, Juffrouw , dat gij best deedt, uwe toeftemming te geeven, dan zoudt gij 'et met eer af koomen. Vrijmond, Dat is mijne meening ook. Begrijp eens,' als die historie eens uitkoomt, met vingeren zal men u na wijzen. Juffr, Pompf, Ik zal dan van uwer aller vriendfchap hoopen^ dat gij toch deze zaak geheim zult houden. (tegen Willem) Gij ondeugende Jonge! Gij hebt alle mijne hoop en büjdfchap in rook doen verdwijnen ! wo:dt dan een fnijder ! ik mag het lijden, en gij, (tegen Kaatjen) trouw ook met een', dan hebt ge elkauderen niets te verwijten. Ik ongelukkige vrouw ! in geen rond Jaar zal ik mij durven vertooncn. Ritmeester. Wees niet bekommerd ! Gij zult nu veel minder der befpotting bloot gefteld zijn. dan wanneer 'r naar uwen zin gegaan ware.  io8 de Snijder en zijn Zoon. Juffr. Pompf. Mijne lieve Heeren! dat ik u toch bidden mag geen woord van deeze zaak te reppen. Pompf» Wij laaten het ons welgevallen, vrouw , trots die > die ons nitlagchen , dat wij van onze dwaasheid zijn terug gekeerd. EINDE.