B L T S P E L. 39 VRYDORP. Ach! als myn verlies minder groot ware, dan zou ik minder lyden; maar, niets kon ik meer verliezen dan ik heb verloren! Ach! fpreek,myn vrind! verwachtte gy dit ooit? WALTHOF. Gy verwondert en ontftelt my! fpréek; wat is u overgekomen? VRYDORP. Hoe! gy vraagt dit, daar uwe zuster... WALTHOF. Is het myne zuster die u deze droefheid veroorzaakt? inderdaad, niets verwachtte ik minder; wel nu! wat kan myne vrolyke zuster u hebben gedaan? VRYDORP. Welk eene vraag! verdien ik noch dat gy my be< fpot?Is het niet genoeg dat uwe zuster my de wreedfte finarte baart, dat zy alle hare eeden vergeet, en my ten prooije laat aan eene verfmade en vurig brandende liefde? v WALTHOF. Vrydorp! ik herken u niet meer! gy weet de behandeling, die uwe zuster my doet; gy weet dat zy my vergeet om een' ryken gryzüart, en gy fchertst! VRYDORP. Ik fchertfen? C 4 WALT-  B L T S P E L. 41 WALTHOF, ter zyde. Hy is dus waarfchynelyk om eene andere reden hier. {Overluid.) Maar, ik bid u het noch eens te herhalen , ■het komt my ongelovelyk voor, dat ook myne zuster gelyk de uwe... VRYDOR P. Myne verwarde zinnen denken niet geregeld; ik had u anders reeds moeten vragen of het mogelyk kan zyn, dat gy niet reeds op de bruiloft van uwe zuster en haar' ryken gryzaart zyt verzocht? WALTHOF. Op' myne eer niet. Maar gy verwondert my meer en meer! is het ook myne zuster, die voor een' ryken gryzaart ü vergeet? VRYDORP. Is dit uw geval dan ook? Ik geloof dat gy nietfpot, daar gy altyd- te zeer myn vrind waart, ó Walthof! hebben wy dan beiden zulke verachtenswaardige zusters? KAREL. Maar, mynheer! hoe is het niogelyk dat, iets van dien aart u kan verwonderen? Zie! (Hy haalt eene hand met geld uit zyii1 zak.) dit zyn alle valfche zesthalven, die ik voor aartigheid opgegaêrd heb ; men zegt, dat het thans een Hechte tyd is, eri men duwc uit dien hoofde de bedienden, voor een fooitje, wel eens een vaisch ftuk gelds in de hand; zy zyn allen' C 5 valsch:  42 DE BRUILOFT, valsch: de eene deugt zo min als de andere: wel nu! zo zya juist alle de vrouwen. VRYDORP. Ach! ik gevoel te meer myn ongeluk, daar myn vrind even rampzalig is als ik! WALTHOF. Het komt my al meer en meer onbegrypelykvoor! — Maar, neen, myn vrind, wy dragen beiden het zelfde ongeluk niet: uwe zuster vergeet my, en ik vergeet haar; myne zuster vergeet u, maar gy vergeet haar niet. Kom, waarde Vrydorp! laat uwe zwaarmoedigheid varen; kom, befpotten wy beiden haar in de armen harer tandelooze echtgenooten; wees niet droevig: zy zullen beiden welhaast droevig zyn; troost u derhalve met de gedachten dat zy zei ven u zullen wreken. VRYDORP. Ach! uwe liefde kan niet oprecht geweest zyn, als het u mogelyk is die zo ras te vergeten. 'WALTHOF. Waaröm verftaat gy de kunst van my weekhartig te maken? Ik beklaag u, Vrydorp! is dit niet genoeg? moet ik ook noch gevoelen dat myne fpyt myne liefde niet opweegt? VRYDORP. Vergeef het myne droefheid. WALT-  B L T S P E L. 43 WALTHOF. Foei! dat twee rechtfchapen jongens, als wy, twee zulke nietswaardige zusters hebben moeten! Kom, Vrydorp! geef de fpyt gehoor: dat uwe zuster door my, en dat myne zuster... ELFDE TOONEEL. J)EVORIGEN,JUFF. WALTHOF,LIZETTE, JUFF. WALTHOF, de laatste woorden ge' koord hebbende. Hier is uwe zuster, mynheer! juist van pas, als of zy ware geroepen! Wat is 'er van uw' dienst? was ik het onderwerp van uw geëerd gefprek? KAREL, ter zyde. Als men van den duivel fpreekt, dan rammelen zyne ketens. JUFF. WAL T H O F, tegen Vrydorp , die zich van haar afgewend heeft, en tegen Walthof, die haar ftuurs van ter zyde aanziet. Uitmuntend! welk een magtige hoop komplimenten maakt gy beiden altyd! Foei, myne heeren! het is fchande, op eene bruiloft te verfchynen en zyne wellevendheid t'huis te laten. KAR E L. Ik ben de onderdanige dienaar van mejuffrouw Walt* hof,  B L T S P E L. * 45 WALTHOF. En gy durft dit vragen, in het byzyn van rnyn' heer Vrydorp? JUFF. WALTHOF. Waarom niet? ik durf alles vragen. KAREL, ter zyde* Ja, jvant zy is eene vrouw. VRYDORP. Ach, zwyg van my, myn vrind! ó, dat ik haar Voor eeuwig uit myne zinnen-kon verbannen! JUFF. WALTHOF. Een zeer hoffelyke wensch in myn byzyn! Mag ik U verzoeken, mynheer! my de reden van dit vleijend kompliment op te losfen? VRYDORP. Kunt gy my niet meer martelen, wrecde! is het niet genoeg dat gy, na alle de verzekeringen van liefde, aan my gedaan, alles vergeet? uw' minnaar, wiens liefde gy dagelyks voedfel gaaft, verlaat? u met een' gryzaart, die voor u geen aanloklykhcid dan zyne fchatten kan hebben, in den echt begeeft? my op uwe bruiloft noodigt?... is dit alles niet genoeg? moet gy my noch befpotten? Ach! is dit de liefde, die gy my zo dikwerf hebt gezworen? JUFF. WALTHOF. .- Liefde? nu ja! gy maakt het 'er warelyk wel naar • om  B L T S P Ë $- 5* juff. walthof. Wat zegt by daar, juffrouw Vrydorp? Is de vryëry met u en myn' broeder af? walthof. ó Vrydorp! gy ziet dat myne zuster my even behandelt, als gy door de uwe behandeld word. Uwe zuster vergeet my, myne zuster vergeet u, en beiden worden wy door beiden befpot! juff. vrydorp, met drift. Kan het wezen, myne lieve vrindin Walthof! is 'het dan ook af met u ea myn' broeder? juff. walthof. Ik ben zo ongeduldig !... Zeg my dan toch in ernst j broeder! is warelyk uwe vryëry met juffrouw Vrydorp uit? juff. VrydorpOch! ik bid u zeg my eerst fpoedig: is het inderdaad waar dat myn broeder en gy elkander niet meer bemint? juff. walthof. : Antwoord my,'myne.lieve vrindin! fpreék ernstig; 'het komt my ongelovelyk voor! is het mogelyk dat het warelyk met u en myii' broeder af is? juff. vrydorpWanneer zult gy eens ophouden met fpotten? dit kort u immers niet onbekend zyn*  52 DE BRUILOF T, 'JUFF. WALTHOF. Op myne eer, ik fpreek ernstig: ik weet 'erniets vaiu JUFF. VRYDORP. Zyt gy dan niet op myne bruiloft genoodigd? JUFF. W A L T H O F. Warelyk niet, kindlief! JUFF. VRYDORP. Dat komt my onbegrypelyk voor. (Ter zyde.) Zy zal dan mogelyk om eene andere reden hier zyn. (Overluid.') Maar, lieve vrindin! terg myne nieuwsgierigheid nu ook niet langer: is het dan inderdaad ook af met u en myn' broeder? JUFF. WALTHOF. Hoe kunt gy dit noch vragen? JUFF. VRYDORP. Ik weet 'er niets van. JUFF. WALTHOF. En gy zyt reeds op myne bruiloft verzocht. JUFF. VRYDORP. Ik op uwe bruiloft verzocht? JUFF. WALTHOF» Zyt gy niet? JUFF. VRYDORP. Op myne eer , neen. JUFF. WALTHOF, Wat doet gy dan hier? JUFF.  j} L T S P E L. 53 JUFF. VRYDORP, Welk eene vraag! droomt gy? WALTHOF. Ik geloof warelyk dat de vrouwen niet leven, wanneer zy niet kyven! Ik bid u beiden uwe vervelende fchertfcry te Haken. Ik laat juffrouw Vrydorp in de armen van baren zestigjarigen echtgenoot gerust, gelyk ook mynheer Vrydorp myne zuster , in de armen van haren gryzaart, niet zal ftqoren, JUFF. WALTHOF. In de armen van haren zestigjarige» echtgenoot? JUFF. VRYDORP. -In de armen van haren gryzaart? V R Y D O R B. Zo gy juffrouw Walthof befpot, zuster! om my over hare handelwyze te wreken, dan bid ik u deze moeite te Haken: ik ben niet wraakgierig. JUFF. VRYDORP. Verwondering fluit myn' mond! JUFF. WALTHOF. Krygt gy dan ook een' zestisjarigen echtgenoot? JUFF. VRYDORP. Waarom my te befpotte», daar gy dit weet? JUFF. WALT II O F. Wy zyn dan beiden ifi hetzelfde geval; de myne is ook zestig jaar. f D 3 KA*  5£ DE BRUILOFT, een' ander' trouw? en eindelyk, zyt gy niet op myne bruiloft verzocht? JUFF. VRYDORP. Alles het geen ik u zeide is niet dan waar. Maar, wees nu ook ernstig: het geen gy my gezegd hebt is immers maar fpotterny? JUFF. WALTHOF. Ik zweer u, vrindin! dat het niets dan waarheid is. WALTHOF. Zo, maak vrede , want gy verveelt ons fterk. JUFF. WALTHOF. ^ Heer broeder! het is gevarelyk zich tot fcheidsman in een' twist op te werpen vóórdat men geroepen word. JUFF. VRYDORP. Maar, zeg my thans ernstig, lieve vrindin! daar men verzuimd heeft u op myne bruiloft te noodigen, om welke reden zyt gy dan toch hier? JUFF. WALTHOF. Om welke reden?... voor den duivel! als gy niet op myne bruiloft genoodigd zyt, wat doetgy dan hier? WALTHOF. Ik verfla haar niet. JUFF. VRYDORP. Wat ik hier doe? VRYDORP» Ik begryp niets. JUFF.  58 DE BRUILOFT, DERTIENDE TOONEEL. de vorigen, rykenstein. juff. walthof. H oe ! niet è Vincoryablt ? rykenstein, ter zyde, tegen Karei, die met hem op het tooneel komt. |Wat zal ik zeggen? karel, ter zyde, tegen Rykenftein. Zeg maar zo wat. rykenstein. 't Is my een groot vermaak,myne liefde gasten hier by eikander te zien. Reeds is een groot gedeelte der genoodigden iu de zaal; en het zal my ten hoogfte aangenaam zyn, indien gy hun getal wilt komen vermeerderen, juff. walthof. Niets zal my aangenamer zyn. juff. vrydorp. 't Is noch zeer vroeg. karel, ter zyde. Neen, 't is reeds veel te laat. walthof. Mynheer Rykenftein! ik wensch u geluk in uw* nieuwen flaat, ik hoop dat uwe jonge vrouw uw' ouderdom... juff.  B L X S P E L. 59 JUFF. WALTHOF, met hate hand zyn' mond fluitende. Maak morgen kompljmenten. - Zeg my eens, myn. heer Rykenftein ! waarom is juffrouw Vrydorp niet op myne bruiloft verzocht? JUFF. VRYDORP. Myn hemel! wat weet mynheer Rykenftein toch van uwe bruiloft? Maar, zeg my eens, mynheer! om welke reden juffrouw Walthof niet op myne bruiloft genoodigd is? JUFF. WALTHOF. Zyt gy dol? is dan mynheer Rykenftein uw vifitekaartjes rondbrenger? RYKENSTEIN, fiatterende. Om welke reden, juffrouw Vrydorp, en om welke reden, juffrouw Walthof... JUFF. WALTHOF, hem in de rede vallende. Laat alle die voorredens daar, en antwoord my kort op myne vraag: waarom is juffrouw Vrydorp tegen dezen avond niet verzocht? JUFF. VRYDORP. Tegen dezen avond? JUFF. WALTHOF. Ja, myn fchat! dezen avt nd is bet reeds myne bruiloft; wist gy dit ook niet? JUFF.  6o DE BRUILOFT, JUFF. VRYDORP. Ik verzeker u noen;maar zeg my toch wat mynheer Rykenftein daarmede gemeens heeft? JUFF. WALT II O F. Wat mynheer Rykenftein daarmedekgcmeens heeft? gy weet dus noch niets?... ha! ha! ha! nu, hoor dan... gy zult vreemd ftaan te kyken... JUFF. VRYDORP. Maar ik bid u, eer wy verder gaan, laat mynheer eerst myne vraag oplosfen. Mynheer Rykenftein! waarom is myne vrindin niet op myne bruiloft ge. noodigd? JUFF WALTHOF.. Maar, juffrouw, Vrydorp! hebt gy dan van daag uwe zinnen op de 'toikf-afel laten liggen? hoe weet mynheer toch wie op uwe bruiloft genoodigd is? JUFF. VRYDORP. Naar myn oordeel is het zeer naturelyk, dat hy weet wie op zyne bruiloft genoodigd is. ' JUFF. WALTHOF. Nu fpreekt gy weder van de zyne; maar ik fprcek van de uwe. JUFF. VRYDORP. Wel, de zyne is immers de myne? Myn hemel! gy wist raisfehieu niet dat het mynheer Rykenftein is met wien ik trouw? JUFF.  B L Y S P E h. 67 neemt Walthof by Jen arm, en trekt hem naar zyne zuster toe; juf. Halt hof trekt insgelyks juf. Vrydorp naar haar1 broeder.) juf?. vrydorp. Kunt gy my vergeven? walthof. Bemint gy my noch? juf f. vrydorp. Ach! alleen op de dringendfte annrading vnn Antonia kon ik u verlaten; ik deed het alleen om u een weinig later met myn hart een aanzienelyk vermogen te fchenken. (Walthof omhelst haar.) karel, tegen Rykenftein. Wel nu, mynheer! was myn raad niet voortreffelyk? Ziet gy nu wel dat men alles flechts moet laten gaan gelyk het gaan wil, zonder zich het hoofd 'er over te breken? Op myne eer, dit is de beste wysbegeerte die 'er beftaat, want zy kost ons de minste moeite om te beoefenen. — Ondertusfchen wilden die lieve juffertjes u al tot rare einden gebruiken: de eerste wilde vt door hare aartigheden het verftand ontrooven, en de andere uwe beurs! Warelyk gy hebt wel reden verheugd te zyn, en myn vernuft ernstig te bedanken, dat alles voor u zo wel is gefchikt! ó 'Er is voor een" ryken gryzaart niets gevarelyker dan eene jonge vrouw! E a rï»  B L Y S P £ L. 6$ KAREL. Dit geloof ik warelyk ook, mynheer! Antonia zal u dagelyks wel te binnen brengen dat gy getrouwd zyt. ANTONIA. Ik heb myne juffrouw geraden u te trouwen , zo ik my dus gelyk blyveii wil, dan kan ik u niet afflaan. Top, derhalve, mynheer Rykenftein! ik word uwe vrouw. KAREL, ter zyde. Een groot geluk! RYKENSTEIN. En hiermede verzoek ik u allen dit geval niet ruchtbaar te maken: indien het een' fpotzieken geest ter ooren kwam, hy was in ftaat 'er een blyfpel van te ontwerpen. JUFF. WALTHÖF. Laat ons den tyd niet door nutteloos praten verkwisten. Daar alles zo wel afgeloopen is, vergeef ik u ook alles, mynheer Rykenftein; en, daar ik op eene bruiloft heb ftaat gemaakt, zal ik toch maar blyven. KAREL, ter zyde. Hoe weten die vrouwen aan alles eet)' draai te geven! 't is maar omdat zy dezen avond by haar- zo fmakelyk niet zou eten als hier. ANTONIA. Poor praten word myn honger niet geftild, mynE'3 heer        D E BRUILOFT.   BRUILOFT, £ L T S P E L> IN EEN BEDRYF. Door H. T O L L E N S, C. Z. 7.ta AtnonTr'***''''^^ ..... Te AMSTELDAMtty PIETER. JOHANNES UYL ENBROE Kt mdccxci&.  1  Schoon de fchryver van dit ftukje zich niet verbeeld dat het. zelve tot eerig nut verftrekken zal, hoopt hy echter dat het zal behagen, indien het zo gelukkig is van hier of daar ten tooneele te worden gevoerd. Het ontbreekt ons aan goede naftukjes; en fchoon de fchryver niet verwaand genoeg is om zich te verbeelden, dat hy, door het in 't licht geven van dit ftukje, iets toebrengt 0111 dat gebrek te verminderen, vertrouwt hy echter dat het den voorrang verdienen zal boven vele fmaak- en zoutelooze kluchten, die men, door gebrek aan iets anders} nóch fomtyds ten tooneele ziet voeren. Rotterdam, 10 17 98. 5  PERSONAADJEN. RJHvENSTEIN. KAREL, zyn knecht. vrydorp, minnaar van juffrouw Walthof. Walthof, minnaar van juffrouw Vrydorp. Jufrouw vrydorp. Jufrouw walthof. ANTonxa, kamenier van jufrouw Vrydorp. 1i2ette, kamenier van jufrouw Walthof. Set tooneel verbeeld eene kamer in het hitis van ftykenfteia.  D E BRUILOFT, B L T S P E L. EERSTE TO O NE E L. karel en antonia, beiden opkomende. karel. Wel drommels! antonia. Verwondert u dat zó? karel. Ha! ha! ha! anton ia. Loop, gek! gy wist het immers wel? karel, ter zyde. Veinzen wy. (Overluid*) Ja, ja! gy hebt gelyk, , myn lieve Antoniaatje! ik wist wel dat mynheer Rykenfteiu met juffrouw Vrydorp gaat trouwen; is het zo niet? antonia. Wel ja. Gisteren ochtend heeft immers myne jufA 4 frouw  8 DE BRUILOFT, frouw hem het jawoord gegeven; en, daar uw heer zo mngcig haastig is, is het immers dezen avond reeds bruiloft? Ik kon warelyk naauwelyks de deur inkomen, zo iiepen de koks, de muzikanten, en al het volkje van dat foort, in en uit! KAREL. ó Ik voor my zie zo gaarne de koks in- en uitloopen! Ik beloof my een' goeden avond en ik beloof dien u ook, kindlief! Kyk! ik neem voor, te fchreeuwen, te d.nsfen, en te eten, als of het op myne eigen bruiloft ware. Maar hoe duivel fielt uwe juffrouw het toch met mynheer Walthof? AIV TONIA. Wel juist zo als alle vernuftige vrouwen het indlergelyke gevallen zouden Hellen. KAREL. ' ' En dat is ? ANTONIA. Domöor! * Mynheer Walthof is een goede jongen, die fmoorelyk op myne juffrouw is {verliefd, en zy is het niet minder op hem; maar hy heeft geen geld en zy heeft het ook niet. Uw heer heeft in 'c hoofd gekregen ook op myne juffrouw te verlieven, en dus trouwt zy zéér naturelyk de laatste: hy is oud, fchatryk en een zof, en fterft (zo hy ten minste cenige wellevendheid bezit) binnen drie maanden; dan °is juf-  B L T S P E L. 9 juffrouw Vrydorp de fchatryke weduwe Rykenftein, en dan is het tyd aan Wakhof te denken. karel. Voortreffelyk overlegd! En heeft juffrouw Vrydorp dat plan aan hare geestige kamenier Antonia te danken? antonia. Geraden, ó Myn hemel! wat heb ik moeite gehad om haar daartoe over te halen! „ Maar, myn lieve „ Walthof!" zeide zy ieder oogenblik. „ Maar met „ den lieven Walthof honger .lyden!" herhaalde Ik; en , haar op myne eer verzekerende, dat Rykenftein binnen drie maanden haar tot weêuw gemaakt zal hebben, heeft zy befloten voor die drie maanden... KAREI/. Te vasten. Maar welk eene zonderlinge verzekering hebt gy haar gedaan! op uwe eer dat mynheer Rykenftein binnen drie maanden,., ha! ha! ha! en zo mynheer Rykenftein nu na die drie maanden noch leeft, dan Herft in zyne plaats Antoniaas eer; is het zo niet? antonia. Spotter! karel. ó Mogt uw onderdanige dienaar dan... A 5 as-  ro DE BRUILOFT, ANTONIA. i Wat kunt gy ook aan iets een' verkeerden draai geven ! maar ik raad u te zwygen, of ik zal juffrouw Lizette., .• KAREL. ó Met die is het af. fjer zyde.) Duivels! welk een vernuftige inval! ANTONIA. Af? KAREL. Jn; en derhalve wijde ik, om my fchadeloos te flel. len, juffrouw Antonia... ANTONIA. ó Gy hebt ce veel goedheid. KAREL. Zo fpyug „;et, als ik u bidden mag, mejuffrouw, Ik ben in het geheel geen onbillyk mensch; om u dit te bewyzen heb ik u Hechts te zeggen, dat myne moeder ih hare jeugd voor het mooifte meisje van ons geheele dorp gehouden wierd, en de menfchen zeiden alcyd tegen my: „ Karei! gy gelyla net naar uwe moeder." ANTONIA. De nederigheid fchynt uw zwak te Zyn. De nederigheid? „', een* weinig ; echter een men.ch r, is  I) L T S P E L. ii is zó niet, of hy wil wel weten dat zyn neus in zyn aangezigt Itaat. ANTONIA. Maar ik verpraat hier al myn' tyd. kar el. Wel nu, dit ben ik immers licht waard'. Maar, om tot myne hoofdzaak weder te keeren, zo zeg ik u, dat ik tot ftervens toe op u verliefd ben, en dat... ANTONIA. Zwyg het overige flechts; ik heb reeds zo dikwyls liefdesverklaringen gehoord, dat ik die van a tot z kan zingen, en altyd dezelfde aria te hooren is vervelend. KAREL. Derhalve zullen wy maar denken dat ik myne folo gezongen heb , en om nu aan de duo te beginnen... ANTONIA. Zeg ik u dat gy een blanuwtje loopt. KAREL. Kort en bondig! ANTONIA. En daarmede af. KAREL. Maar, te duivel! gy wik immers toch onze opera tot geen treurfpel maken? 'er zyn noch fnaphanen, floten, en ftroppen in de waereld: men kan zich noch dood-  'a DE BRUILOFT, doodfchieten, verzuipen, of ophangen, ^ u blieft juffrouw Antonial ' antonia. Houd u ik mo,t hee, Dddr> geefdezeii brief, ni. naam van juffrouw Vrydorp, aan uw' heer en daarmede tot van avond. ' karel, Vaarwel, myne waarde meesteresfe! antonia. Vaar wel, kwibus! TWEEDE TOQNEEL. Karel, alken. Mynheer Rykenflein! myn arme mynheer Ryken. fteml gv zyt oud en verneten.mw uwe zinnen het .op myne eer ooit! Gisteren avond roept hy my: 'k " Kardi" Ze* hy,„ maak tenfpoedje l., «He. ,n gereedheid tot eene bruiloft: ik trouw met juffrouw Walthof." lk doe alies ,n 0fde de opgegeven gasten doe ik noodigen, het verëischtè be c len, en ZQ voom. ^ ^ »«k .k myne aanmerkingen over het geen ik heb gehoord Mynheer Rykenftein, zeg ik by myzciven, die oude weduwenaar, trouwt met de jonge, fchoone, •«uge, vrolyke,fpitSvi0nige juffrouw Wa]thofJ meis!  £ L T S P E L. ii mels! dat is zeker een guiten (tukje van die juff-ouw Walthof! ik ken haar daartoe genoeg in ftaat; alleen om mynbeers geld zal zy haar' armen minnaar noch eenigen tyd laten huilen; dit zeg ik; en, zie, daar komt Antonia, de kamenier van juffrouw Vrydorp, my vertellen, dat hare juffrouw niet myn' heer trouwt, en dat juist om dezelfde reden, die ik dacht dr.t juf. frouw Walthof bewoog mynheer Rykenftein te nemen: om het lieve geld namelyk. Men fchryft de liefde zulk een groot vermogen toe, maar, drommels! het geld is niet minder fterk ! zie darr twee minnnresfen, die beiden hare lieve minnaars verlaten voor één' ryken gryzaart! Maar, waar fatan zyn de zinnen van mynheer? hy gaat, zo hy zegt, met juffrouw Walthof trouwen, en Antonia komt my zeggen, dat hy met juffrouw Vrydorp trouwt. Wellicht zal hy zich hebben verfproken... maar neen! zeker was hy gisteren weêr, als naar gewoonte, zeer verftrooid; hy had voorgenomen zyn huwelyk vast te ftellen en te bepalen wie hy nemen zoude, juffrouw Walthof, of juffrouw Vrydorp: fints lang had hy genegenheid voor beiden; mogelyk heeft hy in zyne verftrooijingen by baar beiden geweest, en misfehien hebben-zy hem beiden het jawoord gegeven... Ja, ja! dit is bet gewis! Dezen avond is het reeds bruiloft, want myn. heer valt drommels haastig... Maar hoe duivel zal dac al-  14 DE BRUILOFT, alles afloopen? 't Spyt my waarachtig toch dat Ry, kenftein zo veel droefheid te weeg zal brengen. Myn. heer Walthof bemint juffrouw Vrydorp, en mynheer Vrydorp bemint juffrouw Walthof, en Rykenftein ontrooft hen beiden hunne minfiaresfen 1... maar.., maar hy kan 'er toch maar ééne trouwen. Ik kan 'er «p myne eer niet geregeld over denken. BERDE T O O N E E L. RïKENSTEIN, KAREL. RYKENSTEIN. XVarel! is alles reeds in orde gehrsgt ? en , boven al. les, hebt gy mynheer Vrydorp, den minnaar van myne aanftaande echtgenoote, ook tegen dezen avond op myne bruiloft verzocht? KAREL. Ja, en hy zal verfchynen, R YKENSTEÏW, Inderdaad? nu , dat doet my vermaak. Ik zal eens zien hoe hy zich houden zal, die mynheer Vrydorp, daar ik met zyne minnaresfe trouw. - Wat dunkt u Van juffrouw Walthof? is zy niet aartig? KAREL, Zeer aar;ig< RY-  B L T S P E L. 15 RYKENSTEIN. En is mynheer Walthof en zyne minnaresfe, juf. frouw Vrydorp, ook verzocht? KAREL. Ja, mynheer! gelyk gy hebt bevolen. RYKENSTEIN. Goed,goed! Ik zal ook eens zien hoe zich juffrouw Vrydorp houden zal. Ha! ha! ik ontneem den broeder zyne minnaresfe, en de zuster, die met my roeend.e te trouwen, laat ik loopeh! Wat zullen zy beiden kwaad zyn! KAREL. Zo trouwt mynheer dan met juffrouw Walthof? RYKENSTEIN. En met wie zoude ik anders trouwen? KAREL, ter zyde. Zo is het dan toch waar, en hy heeft zich dus niet verfproken. (Overluid?) Mynheer! zie hier een' brief 'van juffrouw Vrydorp. RYKENSTEIN. Van juffrouw Vrydorp? wat kan zy my noch ts ■fchryven hebben? geef.  16 DE BRUILOFT, VIERDE TOONEEL. DE VORIGE N, LIZETTE. LIZETTE. jtVfynhèer, zie hier een' brief voor u, van juffrouw Wakhof. RYKENSTEIN. Van myne waarde bruid? 'c Zal best zyn dat ik die beide brieven op myne kamer aandachtig ga lezen. KAREL, ter zyde. Nooit kon die brief beter van pas komen. FT F D E TOONEEL. KAREL, LIZETTE. KA RE L. , myn allerlieffte Liz:.je! hoe vaart gy? LIZETTE. Wel, myn allervrypostigfte Karei! hoe maakt gy het? KAREL. Het aangenaam vooruitzigt, u eens als myne echtgenoote te omhelzen, houd my in 't leven. LIZE T TE. En de gedachten, u eens tot man te zullen hebben, doen my byaa Iterveu. KA-  B L T S P E £. v7 KAREL. Als Ik wist dat gy dit meende!.,; LIZETTE. Gy meent het even min als ik. KAREL. Te duivel! neen! zo waar als ik Karei heet, in» dien 'er geeh meisjes in de waereld waren, dan wilde ik liever van daag ftervën dan morgen. Maar, eefis ernstig gefproken: daar uwe juffrouw nu met myn' heer trouwt,moesten wy zo als het gewonelyk gaat:;. LIZETTE. Och! fpreek my van myne juffrouw toch niet; ik ben zo kwaad , zo kwaad dat ik het niet kan zegden! Daar laat zy nu dien armen Vrydorp loopen, om dien ouden . Rykenftein! 't Is een wonderlyk zeefc'hip, myne juffrouw: 't is niet om het geld dat zy uwen, heer neemt, 't is uit een' gekken aart; zy wil hém ten kosten van haar' minnaar leeren, hoe gevarelyk het voor een' gryzaart is een meisje van twintig jaren tot vrouw te hebben. Wat zal zy hem de ooren warni makeu! ha! ha! ha! Maar als ik dan weder aan Vrydorp denk, dan zou ik wel byna huilen! welk eeh goede jongen is hy! hoe dikwyls toonde hy my zyn' gullen aart! Och, myn lieve Karei! wat zou her my èen vermaak doen als wy dat huwelyk konden beletten.'  18 DE BRUILOFT, KAREL. Wel nu, myne lieve Lizettel dat is niet geheel onmogelyk. LIZETTE. Niet? KAREL. Hoor: gy weet hoe zeer myn heer fomwylen verftrooid is? Hy is reeds zestig jaar, en hy heeft altyd fterk met zyne zinnen gewerkt; geen wonder derhalve. Maar, ter zake! Ik zeg u dan dat de broeder van uwe juffrouw juist zo beklagenswaardig is als haar minnaar. LIZETTE. Hoe dat?- KAREL. Mynheer Walthof bemint immers juffrouw Vrydorp zo fterk, als mynheer Vrydorp juffrouw Walthof bemint. LIZETTE. Wel nu, wat zegt dat? KAREL. Niets dan dat zo wel mynheer Walthof als mynheer Vrydorp zyne minnares verliest. LIZETTE. Hoe dat? KAREL. Door myn* heer Rykenftein. tl-  B L T S P E I* ij) LIZETTE. Wel,mynheer Rykenftein zal toch niet met juffrouw Vrydorp en met juffrouw Walthof trouwen? KAREL. Het fchynt echter zo. LIZE TTE. Hebt gy my niets anders te zeggen? KAREL. 't Geen ik u zeg is inderdaad de \vaarheid. Hoor, ik wil uwe nieuwsgierigheid niet langer martelen. Op liet oogenblik was Antonia, de kamenier van juffrouw Vrydorp, hier, om van hare meesteres een' brief aan mynheer te bezorgen; en zy heeft my verzekerd, dat mynheer gisteren ochtend het jawoord van hare juffrouw gekregen heeft. LIZETTE. Eii gisteren namiddag gaf myne juffrouw hem dat vervloekte ja". KAREL. Wel nu, kindlief', zie daar het gantfche ftuk ontknoopt: myn heer trouwt zo wel met juffrouw Vrydorp als met juffrouw Walthof; zy gaven hem beiden het jawoord. LIZETTE. Maar hoe kan dat?... B 2 KA-  s© DE BRUILOFT, KAREL. Zeer gemakkelyk: toen mynheer gisteren namiddag by uwe juffrouw kwam,was hy vergeten dathyeenige uren te voren by juffrouw Vrydorp was geweest, en zich aan haar had verloofd. LIZETTE. Maar, hoe zal dat afloopen? KAREL. Ja, dat vraag ik nu eens aan u. LIZETTE. Maar, weet gy wel dat dit een raar grapje is? KAREL. Ja, dat weet ik. LIZETTE. Maar... maar ik brand van verlangen... ik wenschte dat het reeds avond ware! KAREL. Drommels, Lizette! ik ben geen vrouw, maar dat wenschte ik echter ook. LIZETTE. Och, myn, lieve Karei! wy moesten maar makan dat juffrouw Vrydorp uw' heer kreeg. KAREL. Ja, myne lieve Lizette! het kan wel zyn dat juffrouw Vrydorp, als zy dat grapje hoort, dat geluk aaii juffrouw Walthof overlaat-, het is alleen door hare fchelm»  B L T S P B L. sl fchelmfche kamenier, Antonia, dat zy zich het jawoord heeft laten afpersfen... Maar, duivels! Lizette! toen ik dat grapje hoorde, meende ik byna een dito kluchtje te fpelen, L IZETTE. Hoe zo? KARE L. Ik zeide Antonia dat onze vryëry af was. LIZETTE. Zo? KAREL. En ik wilde haar uwe plaats laten vervullen. LIZETTE. Ei! KAREL. En echter had ik h zo lief als ooit. LIZETTE. Hoe kan di,t famen gaan? KAREL. Wel, ik wilde met u beiden doen zo als mynheer met zyne twee minnaresfen; maar met een klein onderfcheid echter. Het is onzeker wie de vrouw vaa Rykenftein, of wie gefopt word, juffrouw Waltbof of juffrouw Vrydorp; maar het was zéker dat ik Antonia fopte, en het alleen jnet myne Ueve Lizette. ernstig meende. B 3 Êfc  22 DE BRUILOFT, LIZETTE. En gy hebt haar dus eene liefdesverklaring gedaan? KAREL. Ja, in korte woorden. LIZETTE. En hoe wierd die beantwoord? KAREL. Noch korter afgeflagen. LIZE T TE. Zo, des te beter; ik bemin grapjes van dien aart niet; ea, zo gy niet uit myne gunst geTaken wilt, begin dan nimmer iets van dien aart, zonder my raad te vragen. KAREL. Geen affcheidskusch ? LIZET TE. Tot uwe firaf, neen. ZESDE TOONEEL. KAREL, alleen. t hebben die vrystertjes drommels veel praats! maar, laten zy ten minste vóór het huwelyk met ons als minnaars leven; zy weten wel datzy, getrouwd zynde, niet meer met een' minnaar maar met een' man te doen hebben: en een minnaar en een man, welk een verbruid onderfcheid!,.. Z E.  B L T S P E L. «3 ZEVENDE TOONEEL. RYKENSTEIN, KAREL. KAREL, ter zyde. H oe of hy zich houden zal! RYKENSTEIN, diep in gedachten , de tvlee brieven in zyne hand hebbende. Karei! KAREL. Mynheer! i RYKENSTEIN. Lees deze twee brieven. KAREL. Als 't u belieft. Hy leest: „ Waarde toekomende echtgenoot! „ Ik vind my verpligt u van eën gewigtig voor„ nemen kennis te geven. Ik meen my tegen de„ zen avond, om op onze bruiloft te verfchynen, „ geheel a fincroyable te kleeden; en ik verzoek u „ dus te zorgen dat gy mede in dien finaak gekleed „ zyt. —/Vaar wel! Ik ben geheel uwe „ Karolina Walthof" Mejuffrouw Walthof wil op uw' ouden dag u noch naar een' jongen modezot doen gelyken, zo als het my voorkomt, mynheer! B 4 RT<  H DE BRUILOFT. RYKENSTEIN. Laat uwe aanmerkingen daar, en lees den ande> ren brief. KAREL, keU.. n Mynheer! „ Het is u niet onbekend dat mynheer Walthof » my bemint; en dat het hem zeker groote droef- heid veroorzaken zal my met eeu' ander* in den » echt te zien treden , kan u mede niet onbekend „ zyn. Dan, hiervan niets meer: gy. hebt myn „ woord, en dit verbied my meer aan hem te den. „ ken. Ik verzoek u alleen, hem niet op onze „ bruiloft, die gy heden avond meent te geven, „ te noodigen; mogelyk zou hy door fpyt aanne„ men daarop te verfchynen; en zyn byzyn kan „ immers voiftrekt niets dan kwade gevolgen ver. ,» oorzaken?. Ik ben Elizabeth Frydorp" Maar... maar, mynheer! ik ben geheel in de bo. nen!... Karolina Walthof, Elizabeth Vrydorp; het ftaat 'er duidelyk; beiden fpreken van hare bruiloft dezen avond!... voor alle drommels! met wie trouw; gy dan toch?. RYKENSTEIN. U mynheer. Walthof reeds genoodigd»  B L T S P E L. 25 KAREL. Zo als ik u reeds zeide, ja. RYKENSTEIN. Dus kan ik aan het verzoek van juffrouw Vrydorp niet meer voldoen! KAREL, ter zyde. Wat zal ik my vermaken! (Overluid.) Maar ik bid u, mynheer! zeg my dan toch met wie gy trouwt? ik begryp niets. Gisteren avond zeide gy my, dat gy juffrouw Walthof in uwe vrouw hervormen zoud; haar briefje, dat ik dadelyk heb gelezen, bevestigt dit; maar uit het briefje van juffrouw Vrydorp zou ik opmaken dat gy deze 'er by neemt; denkelyk in petto, tegen dat gy juffrouw Walthof verliest;is het zo niet? RYKENSTEIN, zich. in ean! fiool werpende. Myne zwakke zinnen! KAREL. Kunt gy u niet te binnen brengen, ofgy mogelyk zo wel by juffrouw Vrydorp als by juffrouw Walthof...? RYKE NSTEIN. Keiaas, ja! thans erinner ik my alles. Gisteren morgen by juffrouw Vrydorp komende, gaf zy my eindelyk , na vele weêrftrcvingen, het jawoord ; hare vooren naredens hadden my de zinnen verward; ik ging naar juffrouw Walthof, en die gaf my haar jawoord, zonder dat ik haar daarom vroeg» B 5 KA*  t6 DE BRUILOFT, KAREL. En gy vergat... ? RYKENSTEIN. Ja, ik vergat juffrouw Vrydorp, myn bezoek by haar, haar jawoord, en al den duivel! KAREL. Maar, wat deed gy toch by juffrouw Walthof, n£ «lat ,gy het met juffrouw Vrydorp eens waart? RYKENSTEIN. In eene verflrooijing van gedachten trad ik by haar binnen; alles komt my thans klaar voor den geest. KAREL. En by beiden bepaalde gy de bruiloft tegen dezen avond? RYKENSTEIN. By beiden. KAREL. En hoe zult gy dit nu fchikken? RYKENSTEIN. Ik ben befluiteloos. KAREL. Ik ook. RYKENSTEIN. Maar, zeg my, daar ik meende, dat ik flechts gis. teren namiddag aan juffrouw Walthof alleen myn woord gegeven had, en daar ik u zeide juffrouw Vrydorp me-  B L T S P E L. 27 mede op myne bruiloft te noodigen, en daar gy dit hebt gedaan, hoe wierd dit door haar opgenomen? Zy denkt immers op de bruiloft eene der hoofdperfonaadjen te moeten fpelen, en dus kwam die noodiging haar zeker vry zonderling voor? KAREL. Zeker dacht zy dat het een galant kompliment, of iets van dien aart, was; want zy zeide, glimplagchende, dat zy de eer zou hebben te verfchynen. RYKENSTEIN. Derhalve zyn zy beiden in het zeker begrip met my te zullen trouwen? KAREL. Zeer zeker. RYKENSTEIN. Zo ik echter niet geheel zinneloos ben, kan ik voor xhet minst niet voornemens zyn haar beiden te trouwen. KAREL. Mynheer! wil ik u eens in 't kort eene groote waarheid zeggen? RYKENSTEIN. Laat hooren. KAREL. Gy zit drommels in de klem. RYKENSTEIN. Helaas, ja! tusfchen twee vrouwen zit men wel in  28 DE BRUILOFT, in de klem! maar, wat middel is 'er om 'er tusfchen uit te komen? KAREL. De eene na de andere u van het lyf te werpen. RYKENSTEIN. En gaat dit, naar uw oordeel, zo licht? KAREL. Duivers! neen, mynlieer! dat'gaat zo licht niet: vrouwen zyn geen katten om zonder handfchoencu aan te tasten. RYKENSTEIN. En derhalve... KAREL. Goede raad is duur. RYKENSTEIN. Moet ik dil woordelyk verftaan? Dddr, (Hy geeft hem eene beurs.') KAREL, die terflond in zyn' zak [lekende. Warclyk, mynheer! gy zyt mild, zeer mild; doch ik geloof dat 'er wel mannen zouden kunnen, gevonden worden, die, om szich van ééne vrouw te ontdaan, eens zo veel zouden willen geven. RYKENSTEIN. Nu uw raad? KAREL. Maar, bedenk toch, mynheer!... (Ter zyde.) Ik weet waarachtig niet wat ik hem raden zal, R Y-  3 L T S P E L* ag RYKENSTEIN. Nu? KAREL, afgebroken fprekende, en naar iets zoekende om te kunnen zeggen. Ik zou... ik voor my... onder verbetering, zou ik voorflaan dat... ik zou... gy moest... dat... (Zeer fchielyk fprekende.") Ik zou u raden, mynheer! dat gy... ik zou u radén , dat gy... datgy... mynhear! ik zou... dat gy... dat gy... dat... RYKENSTEIN.' Üoud gy my voor uw' zot? KAREL, ter zyde. Ik wilde hem toch niet gaarne die beurs weder géven. (Overluid.) Mynheer! het is alleen maar de fchuld Van myne drommelfche zinnen, die willen van daag niet zo als ik wil, mynheer! ik gaf u anders een' raad , mynheer! een' raad, mynheer... zo goed..; zo goed,.. (Zich voor het hoofdflaande.) Daar zit het, maar, hec wil 'er niet uit! Ik bedenk... ja! ik raad u al-les,mynheer! wat men u in dit geval raden kan. RYKENSTEIN» En dat is? KAREL. Dat is niets. RYKENSTEIN. Gy maakt my ongeduldig! ft Jj  3° DE BRUILOFT, KAREL. ó Mynheer! de geduldigheid is zulk eene voortref.: félyke deugd!.. Ik wilde toch, op myne eer, u wel een' raad geven, die u beviel; maar... neen! ik weet waarachtig niets... doch, zo het myn geval ware... RYKENSTEIN. Nu, voor den duivel! zeg my dan, wat zoud gyi doen? denk dat het uw geval is. KAREL. Dan zou ik, mynheer!... dan zou ik... dan zou: ik... niets doen. RYKENS TEIN. Al weder niets! KAREL. Op myne eer! die raad is beter dan ik dacht; ik zou niets doen, en zich de zaken laten redden zo sis zy zichzelven redden wilden. RYKENSTEIN. Spreek duidelyker. KAREL. Wel, ik zou in myn huis blyven: de gasten tegen dezen avond afwachten; al het noodige in gereedheid doen brengen; myne bruid naar de eetzaal geleiden... RYKENSTEIN. Welke bruid? KAREL. Ja, mynheer! daar zit juist de knoop. Die het eerst  B L T S P E L. 31 eerst komt, die het eerst maalt: en dus zoude ik ook die gene trouwen, die zich het eerst ann myne zyde voegde. (Ter zyde.) Als hem dit niet aanftaat, dan ben ik waarachtig radeloos! RYKENSTEIN. En weet gy niets anders? KA REL. Ik weet zelfs niet hoe het mogelyk is noch iets anders te weten; naar myn oordeel is deze raad de beste dien men u kan geven. RYKENSTEIN. Dan moet ik myne zaak flechts het geluk aanbevelen, en alles laten gaan gelyk het gaan wil? KAREL. Juist, mynheer! dat is immers een voortreffelyke inval ?gy hebt vollirekt geen de minste moeite te doen, als gy myn' raad volgt. Alles laten gaan gelyk het gaan wil! Drommels! ik wist wel dat ik niet gek was, maar zo veel verftand had ik warelyk zelf niet in my verönderfteld. Geen moeite, geen hoofdbreken, hoegenaamd! gy kunt 'er zelfs uw pypje by rooken, en alles bedaard afwachten... Maar, mynheerI daar valt my noch iets in! mogelyk raken uwe twee minnaresfen wel aan het vechten, als zy dat kluchtje hooren: wel nu! dan zou ik die gene nemen die de overhand verkrygt; en, zo gy dan eens in twiss ge-  32 DE BRUILOFT, gemakt, hebt gy altyd eene feconde, die met hanhanden kan nemen het geen gy met uwe tong niet. ' kunt verkrygen. RYKENSTEIN. Stank uw fehertfen. - In 's hemels naam! daar 'er' hiets anders op is, «f. ik doen het geen gy zegt;; zo 'er u echter noch iets invallen mogt, dat beter' is, verzuim niet om het my terftond te komen zeggen. BOTSTE TOONEEL. KAREL, alleen. Arme hecren, die door de oogen uwer bedienden moet zien! gelukkige knechts, die zo rykelyk word betaald, ris gy uwe heeren fopt! - Marr, ik heb dat geld toch redelyk moeijelyk verdiend; ik zat daar, tusfchen die beurs en myn verftand, zo flerk in de klem, als mynheer Rykenftein tusfchen eyne twee minnaresfen. Maar, ik wil my toch gaarpe eens laten klemmen voor zulk een loon! (De leurs te voorfchyn halende.-) Welk eene fchoone, ron- I de, volle beurs! Het geld is toch een drommels aarU ding! zie daar my zo verheugd als ik in myn 'i gantfche leven was, en dat alleen door die koude, j gevoellooze fchyveu! Het geld is, wel befchouwd' een fpeelgoed voor groote kinderen. Kleine kinde- ] ten Hellen hunn' grootflen fchat in hun fpeehuig, en j als  B L T S P E L. ss ais men ouder is ftelt men dien in het geld; dus ryd men ftokpnardje van zyn geboorte tot aan zyn fterVen. — Zie daar my zo op ééns aaii het filofoferen! 't Is jammer dat ik niet héb geftudeerd! Als ik fchry.ver geworden ware, dan zou ik myne lezers bfezig houden over de nietigheid van het geld... en zo ik dan zelf eens fchreef om geld te winnen? wel nu! dan deed ik niet fiimmer dan zo veel zedepredikers; die het goede ons aanpryzen door hunnen mond, en het kwade door hunne handelingen. Maar, waarom hierin uitzondering te maken? ik zou juist doen als byna alle menfehen: ik zou myne tong niet door de leidraden van myn hart laten bellieren. Maar , neen , Karei! fchryven zou toch voor u niet goed zyn; het geld is in een' zedelyken zin een fpeelgoed, maar het is toch een duivels nuttig fpeelgoed, want meu kan, zonder geld, niets; en daarom bemin ik het ook zo recht hartelyk! Als men geld heeft, dan word men ,door ieder bemind, en ik zie my zo gaarne beminnen, vooral door de meisjes! Schryver worden deugt derhalve 'voor my niet, want de fchryvers zyn in ons .land zelden ryk;  34 DE BRUILOFT, NEGENDE TOONEEL. VRYDORP, KAREL. VRYDORP. Ja, ontrouwe! niets zal ik onbeproefd laten 0111 uw geluk te ftooren; alles zal ik aanwenden om uw heil te verbitteren, indien ik uw gehaat huwelyk niet kan beletten; ik zal... (Karei ziende.) Waar is uw heer? KAREL. Mynheer Vrydorp! ik ben uw onderdanige dienaar. VRYDORP. Uw' heer wenschte ik te fpreken. KAREL, ter zyde. Zou ik hem de klucht ontdekken? neen, dan ware ' zeker het vermaak te vroeg voorby. (Overluid.) Myn-, heer Rykenftein is voor een oogenblikuitgegaan,doch hy zal welhaast wederkomen, dewyl de avond langzamerhand nadert, en de gasten fpoedig zullen beginnen I te verfchynen. VRYDORP. 't Is wel; ik zal dan hier zyne te rugkomst wachten. KAREL. Zo als mynheer dit goed vind. (Ter zyde.) Als Ry. kenttein nu noch maar wat in zyne kamer blyft, an- I ders ontdekte hy hem misfchien alles om hem flechts I te  B L T S P È L. 35 té vreden te ftellen. (Tegen Vrydorp, die zich op een"1 jloel nedergeworpen heeft,en diep in gedachten zit.) Myn. heer Vrydorp fchynt myn' heer over zeer gewigtigé zaken te moeten fpreken? vrydorp. Ach, Karei! ik weet zelf niet wat ik hem Zal zeggen; befluiteloos trad ik hier in; door wanhoop aatlgefpoord, wilde ik hem verwyten dat hy my mynë minnaresfe, dat hy my alles ontrooft»., dit kan doen,». « anders niets!... kAreL. Ik beklaag U. vrydorp. Ik ken uwe goede genegenheid tot my; ach! dal gy my dienstig kost zyn, hoe zou ik u fleeds mynS dankbaarheid betoonen! karel, ter zyde. ó Hö! ik ben niet gek! om het belang Word itiêri alles, zelfs zyn' meester ontrouw, en ik ben todh maar een mensch gelyk een ander. (Overluid.)-De achting, die ik voor u koester, en het belang, dat ik itl UW geluk ftel, mynheer! dwingt my alles voor u té doen wat gy zoud kunnen begeeren. vrydorp. Wel nu! help my dan om het huwelyk tusfchen uw* heer en myfie minnaresfe te beletten; raaak dat de otlC a trott"  35 DE BRUILOFT, trouwe, die my zo menigmaal verzekerde'dat zy my teder beminde,zich weder in myne armenwerpe. Ach! dat gy u èenen verbeelding van mynen toeftand vormen kost! Karei! had gy nimmer eene geliefde? KAR. EL. Och, mynheer! meer dan hairen op myn hoofdi, maar onder anderen had ik 'er fints myne kindfche jaren drie, die ik tot heden noch recht teder bemin, en die ik tot myn fterfuur hoop te beminnen, zy zyn: een volle beurs, lekker eten, en goede wyn. VRYD ÜRP. Ach, ik ben radeloos! de wanhoop bedwelmt myne zinnen en beneemt niy de krachten om geregeld te d^keri, war.rdoor my het vermogen ontbreekt eene Ifst te vormen, die my mogelyk myne minnaresfe hergeven zoude. Maar gy, voed gy geen hoop, ziet gy geen middel?... KAR ÉL. Ik weet wel een middel; één middel, zeg ik, maar dat is wat fterk; myn' heer Rykenftein naar de andere waereld te doen verhuizen, namclyk. VRYDORP. Noch op gistere1» verzekerde zymy zo' vurig van hare liefde! gisteren noch ! en reeds heden is het haar bruiloftsfëê'Jt wegens haar huwelyk met een' ander'! Ach, myne lieve jvrolyke Karolina.'gy vergeet dan alles, alles!. KA-  B L T S P E L. 37 KAREL. K Och,'ja! om het lieve geld vergeet men alles, alles!... Lizette wilde my wysrrtken du juffrouw Walthof Rykenftein niet om het geld nam, maar laten wy, immers geen kinderen worden! een meisje, een meisje van twintig jaar, die door een' goeden, teerhartige:, en boven alles door een* knappen jongen word bemind, zou zo maar om een grapje met een' gryzaart trouwen ! Dan mogt men , op myne eer, wel eene ftreep aan den balk maken! Keen! zo iets kan alleen het fterke geld veroorzaken; anders niets. Het is immers geen geheim , dat twintigjarige meisjes zo koel rtjqt over knappe jongkmans denken , en indien ieder ee>;s de taal des harten fprak, wie weet wat de meisjes ons over dat ftuk dan niet wel zouden doen hoorenl VRYDORP. Neen! het is niet mogelyk! gisteren my noch van hare liefde te verzekeren, en reeds heden,.,! KAREL. Niet mogelyk, mynheer? hél zeg my eens, als 't u blieft, wat is de vrouwen niet mogelyk? Als gy eens wilt dat ik u daarvan een ftukje vertel, van eena myner gewezen minnaresfen.,. (Ter zycL\) Ik wensq-htei dat ïk hem een weinig kon verftrooijen. VRYDORP. Ach! weet gy dan geen raad? vqlftrekt gqerj raad? c 3 Hé  3« DE BRUILOFT, Helaas! myn heil was groot, maar tevens kort! Waar zyn thans alle myne fchooue vooriiitzigten en ontwerpen, die ik vormde? In een oogetiblik vervliegt dan ons geluk? in één oogenblik!... karel. Och, mynheer! ons geluk is zo zwak gebouwd, wanneer het van de luimen eener vrouw afhangt! vrydorp. Waarom moest ik dit ondervinden? karel. Omdat gy my hierin niet tegen zoudfpreken: ondervinding is de beste leermeesteres. vrydorp, opfpringende. Waar is uw heer? ik moet, ik wil hem (preken; dat hy my myn' ontftolen fchat hergeve, of myne Wanhoop.,. TIENDE TOONEEL, de vorigen, walthof. vrydorp, in de armen van Walthof vallende. A--h, myn vrind! Karel, ter zyde. Nu is alles in 't honderd! walthof. Myn vrind ! van waar deze ongewone verwelkoming? ' gy zyt ontroerd; wat deert u? v r y- i  4° DE BRUILOFT, WALTHOF. Ben ik het niet, die door uwe zuster word verlaten? is zy het niet, die alle hare beloften vergeet? 'Zytgy hiervan niet reeds onderricht? Zyt gy het niet, die reeds op hare bruiloft zyt genoodigd; en die dé behandeling, welke uwe zuster my doet, my fpottend verhaalt, als ware het myne zuster, die u dus behandelde? * VRYDORP. ó! Zo ik heden tot fpotten in ftaat ware, dan bezat ik een gevoelloos hart! Ik zweer u dat het waarheid is het geen ik u zeg; dat uwe zuster zich aan eenander' huwt... maar, kan dit u onbekend zyn? WALTHOF. Spreekt gy warelyk ernstig? VRYDORP. Nimmer zo ernstig als op dit oogenblik; maar, gy , zyt gy het niet die fchertst? W A L T II O F. ó Dat ik flechts fchertste! Neen! Vrydorp! het is waar: het is uwe zuster, die voor een' gryzaart... > maar, het kan u immers niet onbekend zyn; gy zyt ; immers, reeds op hare bruiloft genoodigd? VRYDORP. Ik verzeker u van neen. WALT-  44 DE BRUILOFT, hof, en hare beminnelyke Lizetce. (Ter zyde, tegen Lizette.~) 't Is goed dat gy beiden kwaamt, ik was op het punt van alles te ontdekken; zo weekhartig hebben zy my gemaakt. JUFF. WALT HOE. Hoe, myne heeren! hebt gy voorgenomen my het bloed te doen koken? welk eene beleediging! Mynheer Vrydorp verwaardigt zich niet zyne oogen naar my te wenden, en myn vrindelyke broeder, daar en te