1093 : HM  JIAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. gff:''- • TE LEIDEN. £ Catal. bl. f "" Geschenk van Tooneelshikken , 1841.  SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN.   SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, B L r S P E L. UIT het hoogduitsch van den he ere FRIEDRICH LEO, te AMSTELDAM, by joannes roelof poster. ,i 7 9 4*   Bien de gens out mis a Ia mode L'heureux talent de f'endetter, Et 1'on trouve encor plus commode Celui de ne pas f'acquitter. CHAMPBIN.  PERSOONEN. goedman, een afgedankt kapitein. ruimstein, zyn fchoonzoon. doktor purgans. van der heel, een chirurgyn. k l a r a , eene waardin. a r o n , een Jood. k a s p e k, Bediende van Ruimjlein. vrouw nadel. Jantje, oud io jaaren, ~j ur r, n. r„ j > ^aar twee kinderen, Mietje, oud 5 jaaren, C ZWYGENDEN. twee gerechtsdienaars. 'Het tooneel is in eene kleine handeljlad, in het huis van Ruimjiein.  SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, B L T S P E L. Het tooneel verbeeldt de kamer van Ruimjiein, met twee zy- en een middendeur. Op een tafel liggen eenige boeken en muzyk. Benige ot,de ftoelen. 'eerste tooneel. Kasper en van der Heel maken by een vuurpan wyn tot verbanden warm. Gedurende dit gat.tjche toonee! moet 'er zodanig gefproken worden, dat de heer ■ in de naaste kamer zulks niet horen kan. VAN DER HEEL, KASPER. KASPER. Ach, Hemel! het kan myriheer het leven kosten! ik ben vol angst en ongerust; ik heb reeds tweemaalen naar den doktor gezonden, en hy komt nog niet. De wond aan het hoofd is gevaarlyk. VAN DER HEEL. Ja, hy beweegt zich niet van de plaats voor dat hy zyne gewoonlyke twaalf of vyftien partyen Puff gefpeeld en zyn beftemd getal fiesfen geledigd heeft* • A 4 K A 8'  8 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, kasper. Dat is een wonderlyke en fchoone doktor; eer hy komt kan mynheer naar de andere waereld wandelen: wie zal dan zyne Tchulden betalen ? wie weet het, dat ik, fints vyf jaaren, geen duit loon gekregen heb? wie? niemant. Welk een ongeluk voor my armen duivel! (Hy neemt een verband en brengt hetbinnen.) TWEEDE TOONEEL. van der heel, alleen: Waarachtig, gy hebt gelyk! niemant zal u noch my betalen : dit is een zekere waarheid. (Hy. lagcht.) Of hy geen testament maken zal ? (Hy drinkt uit de fles.) Mynheer Ruimftein! geluk op uwe verre reize, goede vreugdvolle aankomst in deElizeesfche velden! a Vous, van der Heel! een wyntje als oly, dat is waar: gy zult tevens het hoofd des jongen heers en myn arme maag genezen. Dit is alles wat ik van hier draag. Dakapo ! (Hy drinkt weder.) Ware doktor Pm-gans hier, hy zou my gaarne befcheid doen ; hy zou 'verbinden ! (Hy wyst op de fles.) Die oude zot leent ook zyn geld aan dien windzak; zekerlyk tot een' matigen twintig percent • maar hy krygt noch kapitaal noch intrest in zyn leven weerom te zien; doch het fchaadt hem niet, dien ouden fmous! Hy moet nog bovendat komplimenten maken wanneer hy hem te gast nodigt, en hem hoflyk bedanken, van zyne vrouw op de wandeling verzeld te hebben. (Hy lagcht.) Het is toch een zotte waereld ! DERDE  B L T S P E L. 9 DERDE TOONEEL. VAN DER HEEL, KASPER. KASPEJ* Pst! ftil! ik weet hoe mynheer zyn kwetfuur gekregen heeft; hy is niet gevallen zonder aangevallen te worden. (Hy maakt een bewys van flaan.) Ik fchaam my dat ik by zulk een' heer diene! Slagen heeft hy gehad: foei! VAN DER HEEL. Wel duivelsch ! van wie dan ? KASPER. Van den lompen hondsvod, den huurkoetüer Lourens; hy heeft hem met den verkeerden zweep zo fterk geraakt. Mynheer dankt nog den Hemel dat het een Engelfche / zweep was; want hy dacht dat hy hem met een'Duitfchen fchier doodgeflagen zou hebben. VAN DER HEEL. Dat was nu iets uitlandsch. Hy is een Duitfcher, en fchimpt toch by ieder gelegenheid op Duitschland, tahalven de Duitfche fpyze, die pryst hy, zodra hy hongerig is, en by eenen waard komt die goed borgt. KASPER. Kent gy zyn fpreekwoord niet, meester van der Heel ? VAN DER HEEL. Neen. KASPER. Niet? dat verwondert my. Mynheer is geen gek: in En-  io SCHULDEN ZONDER. GELD TE BETALEN, Engeland mogt hy ontbyten, in Duitschland dineren, in Italië wandelen, in Frankryk lbuperen, en in Rusland flapen. van der heel. Hy is een rechtfchapen Hansworst! Wil hy zich ook niet in Turkyen fcheren laten ? (Ruimftein >roept van binnen: Kasper ! Kasper!) kasper, neemt fchielyk een verband. Aanftonds! Ach, Hemel I ik kan van honger niet meer gaan! VIERDE TOONEEL. van der heel, alleen. Liet hy my maar eens zyn wond onderzoeken ; maar 'er durft geen menseh, buiten de bediende, binnen komen, opdat niemand zyn pronkbed zie. (Hy drinkt.) Naar ik hoor, ligt hy reeds federt drie weeken op een' ftroozak. F T F D E TOONEEL. van der heel, de waardin. de waardin, die zyne laatfte woorden gehoord heeft. Ja, omdat hy zyn bed voor een' Venetiaanfchen mantel by de laatfte redoute verpand heeft. Een fchoon heerfchap! Wat doet gy toch hier, meester van der Heel i van der heel. Ik? ik help een hoof.1 wasfchen en lappen ; doch ik vrees, jufvrouw Klara, dat gy eenen.. goeden kostganger zult verliezen. > i  S L T S P E L. 3 i DB WAARDIN. Het is dan waar wat men in de ftad verhaalt? Foei! zulk een heer laat zich van een' huurkoetfier afrosfen! wat zal ik nu met hem beginnen? De koetfier is zekerlyk betaald; maar dat Wil weinig zeggen. VAN DER HEEL» Wat? hy is met bloed betaald : dat wil veel zeggen. . DE WAARDIN. My zal hy met geld betalen, anders krygt hy morgen niets meer te eten. Zo gaat het als de kinderen niet naaf hunne ouders horen willen. (Zy wyst naar de deurï) ZESDE TOONEEL, VAN DER HEEL, DE WAARDIN, KASPER. KASPER. Ha, goeden morgen .jufvrouw ! het is goed dat gy hier zyt; ik zou aanftonds naar u gegaan zyn. DE WAARDIN. De Hemel zy gedankt! zoudt gy my geld gebragt hebben? ik kan u dezen gang nu uitwinnen, en het meteen hier ontfangen. KASPER. Geld? neen, voor ditmaal wordt 'er niets gegeven. Maar ten eerften een keukenlyst; want Mynheer is ziek, en gebruikt thans ziekenfpyzen : hoenderfoepen en diergelyken. » s  M SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, de waardin. Hocnderfoepcn P eerst moet het oude betaald worden, ft oop thans, federteen half jaar, a]Je dage„ vergeefsch : het met zonde en fchande? maar thans ga & ^ ^ «aan, vóór ik myn geld hebhe (7.. i bc"> neDOe. (Zy gaat zitten.) van der heel Goed, jufvrouw! goed; blyf deze nacht by ons: dan kunt ge verbanden leren maken. de waardin. 6 ZWyS t0Ch! ^ is de ^ op zu,k eene wyze vergaat lemant het fpotten, zulk een'foberen gast twee ka sper. De arme huurkoper heeft hem imraers drie voJ)e ren, binten het duure hooi, voor niet moeten d l geeu wonder dat de lieden desperaat worden! Van der heel. Ach wat! dan moest ik hem den ftrot af%(J ft eer , klysteer en purgeer hem hem reeds Vyf jaaren e„ heb met zóveel gekregen. (Hy blaast -t„ h ^vendien begeert hy nog amande,zeep £fl ^ Lieve vrinden.' hebt fleemt geduld tot zyn vader lood»;* ls toch nog een groot verm0gen an Zy„ moeder, zegt men. ë yne r>e waardin Wie kan daarop wagtenP de ^ • nog fr. ch ^ ge-  B L T S P E L. 13 gezond, en het vermogen der moeder heeft de jonge heer immers reeds \erkwist; en doorgebragt. Een fchoon vermogen, waarlyk! (Kuimfiein roept van binnen: Hm! Kaerl.' waar ben je ? ... wat duivel!) kasper. Ik kom! Schielyk een verbana, koud of warm : zo het loon , zo de bediening. de waardin, hem naroepende. Sinjeur Kasper! zeg aan uw' heer dat hy my maar de helft geeve; ik haal hem op myn ziel het bed uit. Pat is elendig met die voornaame lieden! lomp mag men met zyn, en met beleefdhe d wordt den burger en handwerksman uitgelagchen en afgewezen. ZEVENDE TOONEEL. van der heel, de waardin, a r o n. de waardin, tegen dron. Gy komt van pas ; gy ?.yt de laatfte die betaald wordt. AIO». Wooröm? ich pin de ee:'fte; ('By vertoont een papier.) ich haab aan wikfel. (tegen van der Heel.) Ist es gefaarÜch? ' .„ van der heel, Jttt. Zckerlyk; het hoofd is in drie ftukken, Die goede heer fchryft geen wisfels meer! a r o n , zyne handen famenjlaande. ö Waai! was aan fchlamasfcl! Woe lang kan der nog .kben ? v A N  £4 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, van der heel. Superis voleutibus, mille fascula. a r o n. Woe haas das ? van der heel. Zolang ik wil. a r o n. 6 Waai! was fmoest ier mier da! lest ien noer fholang lefaen, bis ich betzaald pin. Aan pelaning fon aan Hengelsch mes, ob aane kostpaare roote Manfjesterne feste, foor aan barbierrak; ier waas, finjeer fon ter Heel, ich pin generoos. AG T S T E TOONEEL. van der heel , de waardin , aron , kasper. kasper. Stil, ftil! hy begint zich te herhalen. a r o n. Was geet mier zaan erho'en an ? Der erhoolt zich jau nimmer; de kopf in draai (tikken ! was fmoest der dan ? Der zol betzalen, ond daarnach fterben. de waardin. Ja wel; dan hebben wy een' fchuldmaker minder. kasper,' Jteeds by de deur. Ach , het is immers zo gevaarlyk niet, Aron! een kleine kolyk. aron. Kolliek, kolliek? hst mer aag de kolliek ihm kopf ? jau.  B L r S P E L. ij jau, fon een kotfièr Lourens hat der makkes pekommen. Woor ist der? iet* moes ien zeen. (By gaat naar de deur.) kasper» hem tegenhoudende. Halt, halt, halt! ik geloof dat gy gek wordt. a r o n. Thoen ich de i lesten wikfel' haab prolongiren lasfen, weer ich jau nicht narriscb. Ich moes zeen ob der nog leebt; den der hat mier alles verfchreben. kasper. Zyn leven 6ék '. >\ aron. Aag zaan leber,; ich haab ien thoch immer geben mcesfeni das der hat konnen leben. de waardin. : En wie heeft hem dan eten en drinken gegeven? hm! ik denk toch dat myn eisch de uwé vóórgaat. kasper. Myn loon, myn zuurverdiende loon gaat alles vóór'. Laat hem thans maar met rust. aron. ■ Zeen moes ich-ien, zeen moes ieft ien! da hilfc niks! kasper. Dat is onmogelyk; hy heeft een groot gat in 't hoofd : hy fchaamt zich. aron. Hat der aag aan gat in zaan been ? Hat der zik eer kefchaamd ! Wer kaan keld om ze ryjen hat, fhol lafen : nach mier hat der konnen lafen, 's nachts om zwelf oer, weto der alles verfpield ond frisch moos netig hat; jau, da ist , - der  16 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, der kelafen 0„d kerélld, fchndkr ond' hoflafer Na waS hüft das fmoezen ? ich ^P ( haben (Hy d,,n3t naar de ^ ^ Ry Rymftein! woedes? woe i. iyb ond Jeben? van der heel, tegen kaspgy_ Laat hem maar zQ ^ ak toch zien wat 'er gebeurt. de waardin. Sinjeur van der Heel! help my aan betaling, dan geef * u een' dukaat; zie, van daag zeide myn man, daar hy zyn fchuldboek doorbladerde, van den jongen Ruimftein kryg ik toch in eeuwigheid niets: ik fchenk u die fchuld tot een nieuw kleed; zorg dat gy ze krygt. kasper, JIU. De duivel heeft den man deze gedachten ingegeven: de Hemel zy nu mynheer genadig! Wanneer het by eene vrouw op een nieuw kleed aankomt is zy i„ ftaat alks te ondernemen. aron, angftig aan de deur luisterende Ich heur niks. Na, der fhol toch nicht fterben foor de Wikfel betzaald ist. (Hy klopt en roept.) Her Rymftein, Her Rymftein! ich pin es, ich - Der kelaubt vielligt das es Lourens ist. NE-  B L T S P E Li 17 NEGENDE TOONEEL. van der heel, de waardin, aron, kasper, ruimstein. ruimstein, in een1 nachtrok, met het hoofd verbonden, rukt de deur open, en Springt met den blooten degen naar den Jood, die jammerlyk f°hreeuwt en zich in eert hoek verbergt. Waar is die kanailje, die Lourens ? waar ? kasper en van der heel. Vergeef ons, het is Aron , de Jood. ruimstein. Zo, en wat wil die fpitsboef ? aron, onder de tafeL 6 Waai! der kopf in draai frikken, ond der fjeldt nog 'as aan hoostinjesfaêr t de waardin. Het is my van harten leed dat gy u niet wel bevindt. ruimstein. Ei, zyt gy daar, jufvrouw Klara? wat brengt gy voor goeds ? de waardin. Wat ik brengen zou ?.. Ik wilde wél wat haien. aron, '- Pooröm pin ich aag kommen; es ist thoch aan kroosfe rarigheid den her Rymftein ze haam ze linden. de waardin. Ja wel, de deur is gefloten zo ras men om geld komt; B by I  ï8 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, by geluk was ze heden open: ik floop binnen, en wagttei gaarne een half aar; alzo ik weet dat gy my thans'niet ledig zult laten gaan. ruimstein, J1U. tegen van der Heel. Hebt gy, ezel! ze dan open gelaten ? van der heel, tegen de Waardin. Neem gy den.ezel mede, dan gaat ge „iet kdig heen. aron, nader gekomen zynde. Kiaai! was ist das foor aan kopf! py maan leben! aan: tikke kopf! ö waaü kont ier thoeh nog koeken aus peiden augen ? kont ier nog zeen ? ruimstein. Jou, rekel.' wenschte ik niet meer te zien. aron. Ier bist fjielyk ze hilfen: betzaal mier maan wikfel, ond ier fhol mich maan leebtag nicht meer zeen , zo woor ich Aron haas; fhobald ier wieder in maan haam komt, wil ich mier ferfteken, ond fhobald ich dier in der ftad gegenkomme , wil ich kezwind in aane andere ftheeg lafen. ruimstein. Gy zyt en blyft een fchelm; een eerdief! aron. Gegen aan' fjelm pin ich gemeenlich wieder aan fjelm; anthers waarhafthig nicht! ruimstein. Scheerje maar aanftonds naar den duivel, fc|)urk! kom morgen; Marsen ! voort1 geen woord meer. aron. Na, zwaai woorten, nog. ruim- .  ,B L T S P E L. 19 ruimstein. Twee zullen u vergund zyn; maar meer niet. Kom hier, en fchreeuw zo niet. aron, van verre. Thoe dan den tégen wees, as ich ofrecht toit dier fmoezen fhol! ruimstein, Kasper den degen gevende. Daar! Nu, hoe heten die twee woorden? aron. Waan keld! de- waardin. Myn geld! van der heel. Myn geld! k aster. Myn geld! ruimstein, houdt zich het hooft vast. Ach, myn hoofd! Verfchoont toch myne ooren. Met uw fchreijen en klagen zult gy my toch niet tot betalen dwingen. de waardin. Niet? dat willen wy zien! ik ga niet eer' uit het huis. Gaat gy onöphoudeiyk voort met fchreijen, dag en nacht. Ik bid u, om 's Hemels-willé, betaal my maar de helft in ééns ; ik moet geld hebben. kasper; Voor een nieuw kleed. {Hy vertrekt.) B a . TIEN-  ao SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, TIENDE TOONEEL. ruimstein, van der heel, de waardin, aron; aron. Betzaal mier: ich laas dier aan kleed machen fon de. kopf bis de foeten, fyde. ruimstein, houdt zich het hoofd vast. Van der Heel! gy bedient my liegt; het verband is geheel koud en droog. van der heel. De wyn is op, beveel dat 'er meer kome: en gy zult exa&isfime bediend worden. rui ms t e i n. Wat, kaerl! de twee flcstn wyn reeds op? van der heel. Ik kan het niet gebeteren. Het moet een groote wond: wezen die zo veel inflokt. ruimstein. Uw keel mag zo veel gellokt hebben. Ware de doktor • maar hier. i de waardin. Ei, dan hadt gy nog eens zo veel gebruikt. Geef maar geld, dat ik wechkome, ik wil u r.og van myn' besten Rhynfchen wyn, die ik in den kelder heb, zenden. ruimstein, Goed, goed i Iaat my thans maar alleen , en ik beloof u ^t gy morgen middag te vier uuren uw geld hebben zult. Ik zal aanftonds naar rry ' vader zenden, om my eenige duizend guldens te verrebieten, van myn moeders vermogen.  B L T S P E L. 21 de waardin. Uw vader zou geld verfchieten? geen duit! Ik was by fhem, hy wees my de deur, en zeide-. Waarom hebt gy dien niets waardigen fchuldmaker geborgd? zyn moeders I goed is verteerd ! — Ik weet wel dat men u eertyds den ryken heer Ruimftein heette, maar uw tytel heeft ons echter bedroge>i: uw vader kan niet meer doen, als.... aron", krabt zich agter de ooren. Ontërben wil der ier, ond dier naam yt de fammielje lyst ytkrabben. ruimstein. Hy is een oude gierigaart. ytrotsch.) By geluk heb ik ('nog andere uitzigten ter voldoening van myne fchulden : vooreerst heb ik hoop eerlang by de regering, met een . goed inkomen , aatigefteld te worden. aron. Waas ier was, her Rymftein^! ich wil dier aan' koeden raad geben *. laas dier py de mint- aufthellen , da ist paar keld. de waardin. Ja, dat ware een goed ampt voor u. Maar wanneer komt toch uw'e ryke vrouw ? aron. Frouw ? wat aan wonder mier fmoest der fon zaane fjeene fister, die aan kroosfe, rychekraaf, hom derfjeeuheid ketrouwd hat, ond, zer pelaning, zaane fjilden betzalen i fholte , {Hy lagcht.) ond der hat gaar kaane fister! ruimstein. Die vervloekte ftnous maakt het grootfte geweld, en B 3 heeft  22 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, heeft van alles handfchrift; zelfs myne meubelen heeft h! ten onderpand! 1 aron. Mebelen? na, iefi wil krom ond lam wirden, as pytet de thafel en fthoelen, da nog was is, as aan pezem, aai brikkie holts, ond .... ruimstein, toornig. Schurk! niet te onbefchaamd, anders.... (vrindelyk.': Kunt gy my geen goed paard bezorgen ? aron. Woor.'m nicht ? wol tzeen — foor keld. ELFDE TOONEEL. ruimstein, va-nderheel, DEWAaRDINJ aron, kasper. 'Kasper, komt met twee fiesfen wyn terug. Fan i der Heel neemt ze hem aanjionds af. Daar is de rest! aron. Lauterrestje in dem haam! ruimstein. Schielyk, van der Heel! bp expeditie uit', gy kent Mj| ne mildheid, (van der Heel maakt beweging van heen te gaan.) En gy, Aron ! loop naar den duivel! Marsch 1 aron. Das ist dier weg, maanheer! Betzaal mier, ond ieh fhoi! geen woorhin es mier peliebt. Ruimstein, onjiuimig roepende. Kasper! myn' degen 1 weet jy , kanailje! waar je bent? mor-  B L T S P E L. 23 morgen, om vier uuren, heb ik gezeid (Hy valt hem aan). aron, verbergt zich onder de tafel. ö Waai ! i> ken ich aag betzalen. Ich wil wagten bis morgen om vier oer: na, ier moes thoch niet eer'fter,ben; wen es thoch gebeert laas ich ier tood in de gyzeling leggen, fhol ich fjolim haben, tood! fho haab ich thoch fatisfaktioon! (Hy vertrekt fchielyk.) TWAALFDE TOONEEL. ruimstein, van der heel, de waardin 5 kasper. ruimstein. 6 Wat zal ik blyde zyn, van dat elendig gepeupel niet meer nodig te hebben en te zien! ., (Hy ziet de waardin aan.)' de w aar din. Gepeupel?-gepeupel? zo! om te borgen is het gepeupel goed genoeg: nu ga ik niet heen vóór ik betaald ben; want ik vrees uwen degen niet, zo als die arme jood. Gepeupel! ei, gy zyt immers ook maar mynheer-Ruimftein, en niet meer! van der heel , ftll. Met haar moest hy duelleren. ruimstein. Jufvrouw! zo waar ik Ruimftein heet, (met_ zyn hand op zyn hart.) gy zult morgen betaald worden! , de waardin. Dat zegt niet veel; maar, yinsgelyks met haar hand B 4 °P  34 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, op haar hart.) zo waar ik Klara heet, heb ik morgen te vyf uuren myn geld niet, ik zal u myn' man met zym twee knechten een vizite laten geven ! (zy wil vertrekken;' doch keert nog eens wederom.) en voortaan heet het by] my klinkklaar geld, of ~ mynheer heeft vastendag! , (Zy vertrekt.) DERTIENDE TOONEEL. ruimstein, van der heel, kasper. Ruimstein, vry ademende. De Hemel zy gedankt dat ik van deze kwelgeesten verlost ben! Van der Heel: was dat niet recht lomp volk? van der heel. Tot dato was de koetfier nog de lompfre: men kan zeker Jiiet weten wat nog komt. (De doktor , een weinig dronken, fchreeuwt van buiten: Waar is de bediende? in V geheel geen toe/lel, eigentlyk.) Ruimstein, verfchrikt. Daar zendt de duivel alwéér iemant'! (Hy loopt naar zyn kamer.) Ik ben voor niemant t'huis als voor den doktor. VEERTIENDE TOONEEL, vander heel, kasper, dedoktor. dedoktor, fchielyk /prekende. Nw, Öaar ben ik immers reeds: ik heb alles laten ftaan en  B L T S P E L. 25 en liggen, èigentlyk. Waar Scheelt het hem dan? is zvn been gebroken ?'heeft hy een op* wond? of maar een fterke kneuzing ? VAN DER. HEEL. Ik heb de eer nog niet gehad \an de word te peilen , ik heb maar verbanden gemaakt, en zyn bediende heeft zs geappliceerd. DE DOKTOR. Men kan hem niets betrouwen ; omdat hy niets verftaat, èigentlyk. Hy zal getrepaneerd moeten worden. (Hy deinst in de andere kamer af.) yTFTlENDE TOONEEL. VAN DER HEEL, KASPER. KASPER. Dat is de heer van leven en dood ' (zy, lagchen beiden.) Arme heer 1 Dien zwelger moest men aanklagen. VAN DER HEEL. En toch heeft nog niemant zyner patiënten zich over hem beklaagd. KASPER. Dat geloof ik wel; zy zyn allen geftorven. VAN DER HEEL. Hy is een pest in den ftaat. Op een' jongen doktor ftelt men geen vertrouwen , wanneer hy niet meteen allongcpruik en afgemeten treden'daar heen gaat. B 5 ZES'  =5 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, ZESTIENDE T O O N E E L. van der heel, kasper, de doktor. - boktor, konn zonder hoed en rotting terug JLen fchoone vertoninffi hadt i , bie,"S' koetfier hem doodgelden e * ™ hUUr" betaald. (Hy SaatlZ„\ T " "° *"* * ^ P-nt moet een' flaapdrank hebben. ^ * ^ onderzoeken.eigentlyk. Van der Hee,! (^JJ^ Waarom hoor je dan niet ? heet jy niet vanderHee,/ van der, h eel. Van der Heel; maar niet „ jy». s dedoktor. Een trotseh finjcur! 'er moet toch onderfcheid tefchen e nen gepromoveerden doktor en een harhier wezen, i^ van der heel. Van Rhynfchen wyn. CEr wordt gefche/d.) Kasper. Ik moet horen wat 'er is. Ms ^ tk naar den fnyaer, om zyn'flaaprok, gegaa„ fa&en'. ^ (Hy gaat fchielyk heen) ZE- I  % h r S P E L. 27 ZE VEV TIENDE TOONEEL. de poktor, van der heelde doktor. Die is noodzakelyk; of hy moet, als Adam, met het vygenblad, eigentlyk, in de hand rond lopen. Waar is de wyn ? van der heel. ö Wee! ö wee! (Hy krygt een fles.) Hier. de doktor, aan de fles ruikende. Goede Rhynfche wyn, oprechte agt en-veertiger. (Hy (tast in zyn' zak.) Had ik den fleutel van mynen kelder niet, ik zou geloven dat hy 'er uitgehaald ware, eigentlyk. Geef my toch een glas, mynheer van der Heel! van der heel, J1U. De reuk heeft hem hoflyk gemaakt: nu heet hy my „ mynheer'*. (zoekende.) Doktor! 'er is geen te vinden. de doktor. ' Men kan hem uit de fles óók drinken, eigentlyk. (Hy zet de fles voor zyn mond.) van der heel, die begeerig toegezien heeft. Vergeef het my, doktor! de wyn is voor het verband, eigentlyk. 1je doktor. Als barbier moet gy Hechts toezien en niet ordonneren, eigentlyk. De patiënt krygt een' flaapdrank en een kompres, opdat gy ook wat verdienen moogt. van der heel. Een flaapdrank? een kompres? waartoe dan? de  2* SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALENj de doktor. Gy moet maar doen wat ik beveel- pkI fubordinatus est, eigentlyk. ""^ d°a°ri van der heel. kompresfen ? 7" de beste en Wite van der heel. Van den beroemden heer Brambilla. dedokjor ^'G* Wmoethy van ber heel, ik dank u, hartelyk i de doktor. Gy „iet; Brambilla moet lang leven, BramMjla! , v an der heel ' dedoktor. De wy„ is a]Ieen V0Qr getode kompresfen maken kunnen. 7 ' 6 ^ van der heel. ' .. . ,7 W«/«««h;0OTW) ziet doktor! zo hebben wy een'busfaar, die den kop tot de  b _l r S P E L. .29 de tanden gefpleten was, de kompresfen ge'appliceerd. (Hy bindt den doek om zyn voorhoofd.) Gy moet. niet denken 'dat ik een ezel ben , omdat gy doktor heet. de doktor, kwaad. Jou pleisterkok ! jou bloedzuiger, eigentlyk! een kotnpres om het voorhoofd te geven, 'wanneer de kop in de lengte gefpleten is! (By haalt insgelyks zyn' zakdoek uit zyn' zak en bindt hem onder de kin en op het hoofd vast.) Dat is de rechte kompres, elendige brekebeen! van der h e el. Doktor 1 hou op met fchimpeii | de fakulteit zal beflisfchen wat de beste methode is. dedoktor, naar zyn hoofd wyzende. Daar is het: leer wat, jou domkop, mizerabele laatkop, eigentlyk! van der heel, lagchende. Doktor!' zie maar in den fpiegel: gy ziet .'er uit als een ezelskop, eigentlyk. Gy h'ebt my menigen fchoonen dukaat wech gefnapt en myne laurieren om uw hoofd gewonden ; maar ik'zal geen gek meer wezen. (Ruimjlein roept van binnen : Doktor! van der Heel! Kasper !) Hoor de patiënt roept: waarom zyn wy dan hier? Help dan, help dan, groote man ! de doktor. Jy bent een vlegel, eigentlyk ! AGT-  30 SCHULDEN ZONDER. GELD TE BETALEN, AGTT1ENDE TOONEEL. de doktor, van der. heel, ruimstein. . ruimstein, Jleekt zyn hoofd door de deur. Hoort dan niemant? ik fchrceuw my fchier dood! (Befchroomd, de verbonden hoofden ziende.) Om 's Hemels wille, is de buurkoetfier hier geweest ? de doktok. Neen; ik heb mynheer van der Heel Hechts kompresfen leren maken, eigentlyk. van der heel. Neen, ik ieb den doktor Hechts kompresfen leren maken. (Zy doen hunne doeken af.) ruimstein, nader komende. ■ Nu, mynheeren! ik verlaat my op uwe kunst, dat ik Hechts geen lidteken in het aangezigt behoude; het zou my .by myn huwelyk tienduizend guldens fchaden: myn aangezigt is myn kapitaal. de doktor, lagcht. Mevrouw uw moeder hieldt ook zo veel van haar aangezigt : uit hoogmoed bondt zy de hairen op het hoofd te famen, om de rimpels uit het gezigt te trekken, eigentlyk. van der heel, Jiil. Daarom heeft haar aangezigt 'er ook altoos als geblaauwd fiaal uitgezien. N E.  B L T S P E L. 31 NEGENTIENDE TOONEEL. ruimstein, de doktor, van der heel , kasper. kasper, verlegen. Ach , om 's Hemels wille, 'mynheer ! redt u toch ! ruimstein. Is de kaerl gek geworden 1 wat is het? kasper. Thans maakt uw vader in de ftad opentlyk bekend dat hy u onterft, verftoten heeft, en wil u als een bedrieger ■ aan het gerecht overgeven. * (Zy blyven allen verwonderd ft aan) ruimstein. £ Donder en blikfem! 1d e d o k-t o r. Daar ben ik geknipt, eigentlyk! ^ \ van der heel. I Nu zyn wy allen betaald! | kasper. (, De Hemel zy u genadig l ruimstein, in wanhoop. Waren nu myne pistoolen maar niet in de b' .k van lening , ik zou de famillie een' pots fpelen! Een vader zyn kind zo te handelen, dat is een tygervader. (hevige ]i, wel ftiefvader! dedoktor. Nu is het water tot aan de lippen, eigentlyk: wat nu gedaan ? K A S-  32 SCHULDEN ZONDER. GELD TE BETALEN, KASPER. Uwe fchuldeisfchers zyn allen in aantocht. Als maar die arme jagers vrouw niet weèrkomt; die beklaag ik al te zeer. , RUIMSTEIN. Naar den duivel met allen ! Wat kan men my doen! Huisarrest ? dat heb ik reeds. (Hy bedenkt zich.) Kasper! ga nog eens naar myn1 vader: bidt hem, bm 's Hemels wlle, hier te komen; ik zal niet lang meer leven. (JiU tegen den doktor.) Als hy komt, zal ik hem te voet vallen: misfehien helpt hy nog eers. DE DOKTOR. Een heerlyke inval! een voetval is van groote uitwerking, eigentlyk. VAN DER HEEL. Ach, lieve Hemel! wy willen allen hem te voet vallen, als hy ons maar betalen wil. RUIMSTEIN. A'lons, marsch, Kasper! fchreeuw en kryt maar ter degen. KASPER. Jk heb het hart niet meer van uit het huis te gaan ; de lieden zeggen dat ik mede heb helpen liegen en bedriegen: zy zullen my doqdflaan . Ik zal het oude verroeste harnas, dat onder het tuinhuis ligt, aantrekken, als gy het my toeftaat. RUIMSTEIN. Doe dat, Kasper , dan kent u geen mensch, en misfehien bedwingt myn cher papa zyn' eerften toorn. D E  S L T S P E L. 33 de doktor. Natuurlyk; als zodanige afgezant, eigentlyk, k?n men Wel geharnast gaan. van der heel. Als 'er fiagen vallen, krygt toch de huid zo fchielyk geen wonden. (Hy wyst op Ruimjfein. Gerucht van bulten?) ruimstein. Daar is de duivel reeds los! kasper. Was ik maar geharnast! (Ruimjlein wil naar zyn kamer vluchten, de doktor houdt hem tegen.) de doktor. Geef my to'ch gezwind uwe borologies, fnuifdoozen, ringen; het wordt u toch ftraks afgenomen , eigentlyk. (Het gerucht vermeerdert.) ruimstein. Hebt medelyden ! ik ben verloren! TWINTIGSTE TOONEEL. ruimstein, dedoktor, van der heel, kasper, de waardin, aron. de waardin, uiterst kwaad. • Is het geoorloofd eerlyke burgerlieden zo te bedriegen ? In ic'.er huis, in ieder boek, op ieder lei ftaat de naam Ruimftein gefchreyen ; foei, fehelra I C A R ö Ni  34 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, aron. Das ist aan raare fchlamafiël! de kanfche ftad fchreeuwt hach ond waai uber dier, fjildmacber ! de doktor. Daar beb ik myn geld fchoon bedeed! mynentwegen badt hem de huurkoetfier mogen doodflaan ; ik kryg toch geen duit. de waardin. Ik ongelukkige vrouw ! my van een nieuw kleed te beroven ! maar geduld , uw vader zal ras met het gerecht hier zyn. ruimstein, buiten zich ze/ven. Vervloekt noodlot! dit te beleven ! de zoon eens rykcn koopmans in de gyzeling !... Myn ftiefvader heeft my bedrogen ! van der he el. Ik wil toegrypen waar ik wat vinde. (Hy pakt eenige boeken, fervetten, enz. te famen.) de Waardin, het hem ontnemende. Zo niet, finjeur! de kost gaat voor alles. aron, tusjchen beide tredende. Halt, halt! das moes alles in aan masfa; cs heurt mier tzoe: wer fhich pfandt ist betzaald. de waardin, het wechfmytende. 'Er valt wat te verpanden! Geef de vodden den armen bediende. kasper, pakt het fchielyk famen. Ja wel, ja wel: voor myn zuurverdiende loon. de doktor. Dat is een Cegt patiënt, eigentlyk. aron.  B L T S P E L. 35 aron, ftil. De kenig fon de petriegers. ruimstein. Onbefchaamd, onbarmhartig volk! heb ik u niet genoeg interesfen en voordeel gegeven? aron, met een papier in de hand. Kefchreben, jau ; aber nicht kegeben. E E N- E N- TWINTIGSTE TOONEEL. ruimstein, de doktor, van der heel, kasper, de waardin, aron, goedman. goedman, welke de laatfte woorden gehoord heeft. Ken vrolyk tooneel voor een' vader ! Gy, goede lieden ! zyt allen bedrogen; maar daarvoor zal de moedwillige doorbrenger in de gevangenis zuchten. ruimstein, op zyn kniën vallende. Vader! waardfte, beste vader! redt my nog éénmaal voor het laast! ik zal my beteren. ,, aron. Kenade ! da ligt der, jau, as aan arme fhonder! de waardin. Hy is uw eenige zoon! goedman. Myn eenige, onbedachtzame , en , by geluk, „ ftiefzoon !" {Hy droogt zyn traanen af.) Tweemaalen heb ik hem met opoffering van myn halve vermogen gered. (Ruimftein komt biddend nader.) Tweemaalen heeft hy betering gelogen , ten derdemaale (Hy ftoot hem van zich.) zal hy zyn welverdiende ftraf niet ontgaan, q a aron.  £5 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN aron. Alle koete thingen ffünd thoch draai, her kaaftein! de doktor Eigentlyk goedman. Zyn aart is volftrekt onvcrbeterlyk ; de heiligfte verzekeringen, de plechtigfte eeden heeft hy niet gehouden. Thans ben ik tegen al zyn gevlei, tegen a]lc zyne ^ ftelde en loozc voorfiagen doof. ruimstein, Jlaat zyn handen famen. Ik ben tot ongeluk geboren ! Jeugd, verleiding, gelegenheid hebben my zo verre gebrast. goedman. Daarvoor heb ik u gewaarfchouwd. Myn grondregels en een goede opvoeding zouden u tot iets edelers gebragt hebben ■ toen wilde gy „iet horen: thans zult gy voelen. Uw op de boogefchool aangevangen teugelloos leven wilde gy hier vervolgen ; ik ontzeide u geen vermaak , liet u in vryheid, gaf u meer geld als ik eenmaal daarboven zal kunnen verantvvo.rden: het baatte niets. Gy hebt u-zelf den fteun gebroken (weemoedig, en my het hart. de doktor. Vergeef my, heer kapitein! by eenen géftudeerden komt het op eenige duizenden guldens , meer of min, niet aan ; een vet ampt geneest alles weder, eigentlyk. goedman. Hadt hy 'er nog iets geleerd! hy is een verloren burger van den ftaat, een deugniet! n k  B L V S P E L. 37 'DE WAARDIN. Den broodkorf moest men zulke heeren hooger hangen, opdat zy arbeiden leerden, en niet den armen burger en boer bedriegen konden, die voor zulke lediggaiigefs werken moeten. RUIMSTEIN. De Hemel heeft ons het vermogen gefchonken om onze ftand, ouze famielie tot eer te zyn. GOEDMAN. Tot fchande zyt gy onze braave famielie geweest, boosWigt! (Hy gaat op en neder?) ARON, Jlil. Nog kaan reden fon moos. ö Waai! (De doktor leunt gedurende dit gantfche tooneel onbeweeglyk op zyn1 rotting?) GOEDMAN. . Hoort, vrinden! ziét toch voor u als gy borgt: ik dacht zulk een'jongen, als deze, ftondt het voor het voorhoofd dat hy een fchuldmaker is. DE WAARDIN. Ach . als hy maar eerst gegeten en gedronken heeft? ARON. Ond das keld in den fhak ? DE WAARDIN. Wat zult gy met hem beginnen ? hem laten opfluiten ? lieve Hemel! dan moet men de gerechtskosten nog bovendien betalen. ARON. Of ien ytkleden ? Klederen hat der an , wo kaan zwaai illen fthof an fhind: was macht man damit? C 3 PE  38 SCHULDEN ZONDER. GELD TE BETALEN, de waardin. Dierhalven wil mynheer kapitein niet betalen? goedman, Neen; geen duit. aron. Aag kaan porgthocht wezen ? goedman. Neen ; ik heb reeds alles voor hem opgeofferd. aron, vertoont hem een papier. Her kaaftein! da haab ich aan wikfel, aan wikfel das ier pang worden fholt. goedman. Ik? wat heeft hy u dan verbonden? aron. Zsan eer, zaan leben, ond alles. goedman. Zorg dat ge betaald wordt. Eer heeft hy niet meer: beneem hem zyn fchandelyk leven. aron. Das ist de .nyste mannier fjilden fhonder keld ze betzalen. de waardin. Dat nieuwe kleed heeft de duivel gehaald; maar het zal my ter waarfchouwing dienen om zulke windbuilen niet weer aan myn' disch te zetten: ik zal fchielyk naar den fchilder gaan, en op myn uithangbord met groote letters doen fchryven: „ Die wil borgen, „ Kome morgen." {Zy vertrekt toornig.) TWEE-  B L T S P E L. 59 T?fEE-EN-TWINTIGSTE TOONEEL. goedman, ruimstein, de doktor, van der heel, kasper, aron. van der heel. Ikkom in de negen-en - negentigfte klasfe met myn' eisen. (Hy neemt zyn' hoed met veel komplimenten. Ikrekommandcer my, en bedank u onderdanigs! voor uwe vriendfchap, en wil liever langs de dorpen gaan en de boeren voor één ftuiver zuiver geld fcheren. . (Hy vertrekt j chlelyk.) D RIE-E N- TWINTIGSTE TOONEEL. goedman, ruimstein, de doktor, kasper, aron. goedman. 't Is fchande! kaste r. Werp nu een' barmhartigen blik op my ; ik heb in vyf jaaren geen duit loon en geen livrei gekregen. (Hy weent.) . Ziemy aan , waar kom ik nog eindelyk?^Terwyl hy zyn klederen toont.) Op de papiermolen! ruimstein. - De kaerl lieüt, ik heb hem als een bedelaar in myn dienst genomen: hy heeft toeh al dien tyd geleefd, en het is genoeg voor zulk een' hangebast ais hy brood en livrei bekomt. aron, lagcht. lau, hi, hi, ha! ruimstein, toornig. , Ik geloof die fmous onderwindt zich om myne livrei te lagchen? c^ aron.  4o SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, aron. Jau pehoete ! ich lagch noer om de katen wo kaan lifferei ist. / goedman, tegen zyn' zoon. Zwyg, fchclm: het zyn anne mpnfchen die gy bedrogen hebt; want gy kunt wenen en lagchen, vleien en fchimpcn , trotfcren en bidden in ccn oog.nbiik. •de doktor. El, ei, zo veel bekwaamheden als fchulden. eigentlyk! nu , wie betaalt my dan ? Ik heb den geheelentyd gezwegen: nu is het myn beurt te fpreken, eigentlyk. goedman. Doktor nogthans die naam voegt u niet; wanneer gy uwe kunst verftondt zoudt gy niet op pand, tegen twintig a dertig percent, geld lenen , en daardoor het getal der woekeraaren en Jooden vermeerderen. aron, fchielyk. Auf maan zeel woor: da foor fhind wier: de tokter ist aan prooddieb! goedman. Gy Jooden' zyt, in zeker opzigt, niet te beklagen wanneer ge bedrogen wordt; want gy brengt jonge, onervaren lieden,,die ligtzinnig zyn en zucht tot uitfpatten hebben door uwe verfchrikkelyke percenten , in het verderf. Ruimstein, die intmfchen met het hoofd 'op de tafel gelegen heeft, richt zich fchielyk op. Voor vyfhonderd gulden heb ik agthonderd gefchreven , en bovendien oude horologies, ringen en lamme paarden, in plsats van gangbaar geld, duur Koeten aannemen. ARON,  B L T S P E L. 41 aron. Fon mier nicht, jau, fon den tokter ond nog fon aanen, ich waas wol : ich naab maan zwaai percenten zier ferthicnen moesfen: maan pryk hat tikwyls ketropen fon angftzwaas, wen der ippes da waar, ond kaan moos. (Hy krabt zich agter de ooren.) goedman. Hoeveel is hy u allen fchuldig ? aron. Aan kleinigheid! es fhol in alles zwaaityzend kilden zaar. (Hy krygt zyn brieventas en rekent?) goedman. En gy, doktor? de doktor. Twaalfhonderd gulden, eigentlyk. goedman. ' Een fchoone fom voor iemant die niets heeft, en zich op niets beroepen kan, dan dat zyn vader ryk was! Het is treurig , het krediet is zo gezonken , dat men het riet weder ophelpen kan , als de bedriegers en woekeraars niet Kreng getuchtigd worden. (Hy ziet Ruim/Jein en den doktor beurtelings aan.) de doktor. Eigentlyk, men kan zyn geld in 't geheel niet meer bebeleggen, heet dat „ goed" beleggen ? goedman, tegen Kasper, En gy, waarom zyt gy zolang by dien verfoeilyken fchelm in dienst gebleven ? zeg, makelaar in bedrog ! C 5 kas-  42 SCHULDEN ZONDER. GELD TE BETALEN, kasper. In 't eerst heb ik het zo niet begrepen, en ten laatften gaf hy my alle dagen den troost dat het beter zou worden. Ik heb dikwyls met den jagthond van honger gekreten. de dokt or. Dat was een duo, eigentlyk. goedman. Nu komt de beurt aan hem om honger te lyden en te kryten. Hebt gy u niet daarover beklaagd? kasper. Hoe kon ik dat? Te middennacht, vol champagne, kwam hy t'huis, vroeg moest ik de fchuldeisfchers op een goede manier wechzenden, dan gaf hy my menigmaal een paar zesthalven, en eenen minnebrief te bezorgen ; en voort weder, tot middennacht. goedman. Aan wie hebt gy dien foberen minnebrief moeten brengen. de doktor. Aan een lief meisje, eigentlyk. kasper, den doktor aanziende. 6 Hemel'. daar heb ik my fchoon verbabbeld ! Ach! heer kapitein! (Ruimjiein wenkt Kasper te zwygen.) goedman. Nu , medehelper der fpitsboeven ! wie hebt gy minnebrieven gebragt ? fpreek! kasper, Sidderend. De vrouw van den doktor, over de driehonderd. Genade! vergiffenis! goed-  B L, T $ P E L- 43 |" goedman, verwonderd. IDcs te erger! ruimstein, verfchrikt. | ^ Het is een leugen ! I dedoktor, verbyste'-d. \ De duivel haal je! (&> *^er ^ ** Wi' mynLukretia hebt gy minnebrieven gebragt! Ik geef hem vergift, eigentlyk. (Byjlaat zich tegen >t voorhoofd.) Ha' daarom was zy zo gewillig als ik mynheer medeman, eigentlyk, geld leende! (Hy heft zyn'rotting in de hoogte terwyl hy heen loopt.) Wagt, Xantippe , eigentlyk i wagt!. ruimstein, hem naroepende. Doktor! wie zal zich nu over myn hoofd bekommeren? *e doktor , naar hem toegaande vryvendezyn voorhooft. ' Ja, wie over het mync ? Geld- en vrouwendief, eigentlyk! (Hy vertrekt.) aron, roept hem na. Mazelebroge, tokter! {tegen Kasper.) Maane Goethel hat ier thoch k.an minneprief keprogt? Na, da komft al wieder was in das'ferhoor: Ö waai! riER-EN.TWINTIGSTE TOONEEL. goedman, ruimstein, aron, kasper, vr0uw nadel, jantje, mietje. „ «iiiELi komt met haar twee kinderen lin- VROUW NADEU, au/w „en en valt den kapitein te voet. Ontferming I genade! hulp. niet voor my , voor myne arme ongelukkige kinderen, bid ik u! r ^ £ ^  44 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN, ruimstein, //; woede. Moest de duivel die ook nog hier brengen! goedman, haar oprichtende. Wat wilt gy? wiezyt gy, lieve Kinderen? vrouw nadel. Ik ben de vrouw van den jagerNadel. Deze goddelooze heer, uw zoon , heeft ons van ons zuurverkrege weinig geld, en van den fpaarpot van ^ J ™«= roepaehen wee over hem, als gy ons niet ^ (Zy weent?) aron, verwonderd. JJas ist chnstelyk! „ kasper. De Hemel ontferme zich . (Hy vertrekt.) rrt.EN-TtriNTIGSTE TOONEEL. goedman, ruimstein, aron, vrouw nadel,' jantje, MIETJE. goedman. Verfehrikkelyk! hemeltergend! menfchen geheel on£r, lukkig te maken! Vrouw! hoe is het mogelyk' Hoe beeft de booswigt het u afgezwendeld ? vrouw nadel. Ach, lieve hemel! aJs de ergfte googchelaar. Hy wist van myn' man dat wy vyfhonderd gulden, onzen geheelen rykdom, onze have en goed, voor onze kinderen gefpaard bggen hadde„. Hy heeft my„' man op d£ * lam geflagen, intcresfcn op interesfen beloofd, dronken ge-  B L T S P E L. Ai gemaakt, en hem die vyfhonderd gulden afgeleend. (Zy wringt haare handen.) goedman. Hemel! moet ik het uur niet vervloeken toen my de booswigt ten zoon gegeven vvierdt? Vyfhonderd gulden! Veelligt heeft die onmensch ze in één nacht verfpeeld! jantje, wenende. Onze vader is van gebrek ziek geworden. mietje. Ja, hy heeft ons ons fchoolgeld ontnomen. (Ruimftein ligt met het aangezigt op de tafel.) goedman. Arme, goede vrouw! kost gy zulks dan niet verhoeden ? vrouw nadel. Ach, lieve hemel 1 hy heeft ons fchier betoverd! Als gy het eens gezien hadt! Als twee broeders, arm in arm kwamen zy de kamer in, en toen aan 't geld tellen gevallen , vrouw Nadel hier, vrouw Nadel daar. De kinderen een' daalder in de handen geftopt, myn' man de hand gegeven , de vyfhonderd gulden in den zak , en— wech! (Zy weent hevig.) de beiden kinderen, tegen Ruimftein. Och, geef het ons maar weer! jantje. Ik kan immers anders geen handwerk leren , en myn arme vader ligt te bed! och, lieve hemel! mietje. En ik heb geen brood, en kan 'niet fchool gaan. goed-  46 SCHULDEN ZONDER. GELD TE BETALEN', goedman, Eq gy kunt dit aanhoren, ongevoelig fchepfel! wat zegtli ge 'er van ? ruimstein. ö Myn hoofd, myn hoofd! Ik ken dat wyf niet. Zy moet het bewyzen. vrouw nadel, haar handen famenJlaande. Dat kan ik niet! dat is juist het ongeluk. Den anderen., morgen krabde myn man zyn hoofd, liep vol angst heen i om het beloofde fchrift te halen ; maar mynheer was niet f 't'huis; nu lopen wy federt twee jaaren, en hy was "i nooit t'huis, fchoon wy hem aan het venfter gezien hebben..^ Door u ben ik heden zo gelukkig een' open deur te vinden. Ontferm u over ons' hy heeft het! hy heeft het.' goedman. Verkwister ! rover kent gy die vrouw nóg niet ? ruimstein. Neen, neen! en nogmaals neen! vrouw nadel. Niet? zo mag men u dan hierboven óók niet kennen. ' Gy hebt een' zieken vader, eene ongelukkige echtgenooteen vyf kinderen tot den bedelzak gebragt! Dit alles hebt gy op uwe ziel! | (Zy weent hevig.) goedman, tegen zyn'' zoon. Uw zondenmaat is vol: de verl'chriklykfte wraak de I firengfte ftraffe wagt u! — Arme vrouw i vrouw nadel, Jieh Ruimftein haar twee kinderen \ voor oogen. Gy hebt myne kinderen hun leergeld omdolen: hoe zullen nu deze arme ongelukkige fchepfels door de waereld komen? (Zy weent.) jantje.  B L T S P E L. 47 jantje. Moeder ! ween maar niet; vader zegt altyd: De Hemel is rechtvaardig. mietje. Ik wil ook vlytig bidden. Help ons toch, lieve Hemel! goedman, droogt een1 traan af. Doof, gewetenloos ftaat de verkwister daar : de gevulde maag verflikt alle gevoel van de taart zyner medemenfchen. (Tusfchenpozing, terwyl hy de vrouw en kinderen vol ontferming aanziet?) De vyfhonderd gulden zal ik betalen : gy zult met uwe kinderen niet ongelukkig zyn. (Zy vallen hem allen te voet en kusfchen zyne handen.) Het is myn laatfte geld. P vrouw nadel. £1 { ö Beste heer; ifc 1 jantje. j Duizend dank ! ?f i mietje. L ö Lieve Hemel! goedman. Kom uw geld morgen by my halen; maar dat gefchenk, en dat in ftilte... zyn fchulden en wisfels zal de booswigt met arrest betalen en zal zyn' laatften dag in de gevangenis afwagten. — Nu gaat, in 's Hemels naam : morgen om agt uuren. vrouw nadel, verheugd. De Hemel zegene u eeuwig daarvoor, en wil den jongen heer betering verlenen! Kinderen! nu zullen wy lopen en uw'' zieken vader troost en artfeny brengen. (Zy neemt het eene kind op den arm, en het andere aan de hand.) Hoe zegt vader ? jantje. De Hemel is rechtvaardig! (Zy vertrekken.) ZES-  48 SCHULDEN ZONDER GELD TE BETALEN. ZES-EN- TWINTIGSTE TO O NEEL. goedman, ruimstein, aron, kasper. daarna twee gerechtsdienaars. goedman. Nu wil en moet ik uw tuchtmeester zelf wezen: in myn eigen huis wil ik u een gevangenis bereiden , en ik zweer u , geen ftuk droog brood zal li gegeven worden , als gy het niet verdiend hebt; ik wil u arbeiden leren. Dagdief! uit dezen kerker zal u niemant los kermen kunnen , als gy niet volkomen gebeterd zyt. Hm! gerechts* dienaars ! (De twee gerechtsdienaars en Kasper verfchynen aan de deur.) ruimstein, in wanhoop. Liever fterven, als in uw gevangenis. Uw ftraf is gruwelyk, bedenk.... onze eer!... goedman. Onze eer? weet, ontaarte van ons geflacht! dat men de eer, als een famieliegoed, erven, en de roem uwer voorouders óók de uwe zyn kon. Voort met hem : ik wil een voorbeeld geven hoe men lediggangcrs door honger tot arbeiden , en bedriegers door gevangenis, waaruit geen verlosfing is, tot verbetering brengen kan : opdat zy ophouden mogen schulden zonder geld te betalen. (Ruimftein wordt door d^ gerechtsdienaars van het tooneel geleid. Aron en Kasper zien hem bedrukt na. Het gordyn valt)