1093 I , e mm  7.?J MAATSCH. DER NEDEKL. LETXERK. TE LEIDEJV. Catat. bi. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  DE JOODEN.   3© & J O O- P 6 N, ? O ö N£ E L S P $ lt Mtpr het fioqgduitscfy VAN ]L E S S I N Q yjrjj gevolg^ AMSTELDAM en ROTTERDAM, Bij J. A. SWALM en J. HOFHOUT ss ZOON.  VERTOONER& michel stich, Schout. marten krom } L4ftdlTOO|d. d e baron. «uRLr, deszelvs Dochter. x en reiziger. christoffel, zijn Knecht, j. i zet te i in dienst van den Baron. Zwijgende. E enige Bedienden, 'l Spel /peelt in Duitschknii.  D | j O O D E N. TOONËËLSPEL» IN TWEE BEDRIJVEN. Het tooneei Verbééldt een landweg in Düitsclitand. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. MICH-EL STICH , MAKTEN KROM. {Zij komen heide gelijk op V teoneel.) KROM. W"el nu domme Michel? STICH. Wel nu domme Marten'* KROM. Wij zullen het maar bekennen, dat wij beide vof.' ffiaaki dom zijn geweest; 't hadt 'er doch niet op aangekomen, 0f *er een meer of min doodgeflagene geweess waare.. A STICE,  2 DE J O O D E fj. STICH. Wij hadden het wel beter kunnen aanvangen. Waaren wij niet goed vermomd ? Was de koetzier niet op onze zijde? ... kunnen wij bet helpen dat het geluk ons zulk een pots fpeelde? ... ik zeg het wel honderdmaal , dat vervloekte geluk! zonder hetzelve kan men niet eens een goede fchurk zijn. K KOM. Wel! als ik het recht inzie, zo zijn wij daar door een paar dagen langer, de galg ontloopen. STICK. O! 6! als alle dieven gehangen wierden, dan moesten de galgen veel nader bij elkander ftaan. Men ziet 'er fchier alle twee mijlen één, en, daar 'er noch iéne ftaat, is zij meest-al ledig. Ik geloof Marten dat de Heeren Rechters ze met 'er tijd geheel wel zullen laaten afbreeken. Waartoe zyn zij ook nuttig? tot niets, als ten hoogden dat als 'er een van ons voorbijgaat, hij noch eens de ©ogen 'er op vestige. KROM. O! dat doe ik althans nooit; mijn Vader en Grootvader zijn die dood geftorven. Wat kan ik beter verlangen ? ik fchaam mij mijne Ouders niet. STICH. Ja, maar die Eerlijke lieden zullen zich over u fchaamen; gij hebt nog in lang zo veel niet gedaan, dat zij u voor hun echten zoon kunnen erkennen. KROM.  .1 kr 014. Denkt gij dart dat ofizen Heer hier mede vrij is?, .i èri Wat aangaat de twijfelachtige vreemde , die ons zulk een lekker beetje ontnomen heeft, ik verzeker ü dat ik mij aan hem zal wreeken. Zijn hörlogie za! hij zowaar moeten hier laaten , als Maar zagtJ daar kamt hij reeds,* gaat nu maar gaauw heen, ikzs? mijn Meesterftuk beginnen. TWÉÉDE TOONËEL. krom, reiziger. krom {ter zij Je.) Ik Zal mij dom houden om hem recht iii mijn néé te krijgen, {tegen de Reiziger) Geheel uwen diensttaardigen dienaar, Mijnheer ! mijn naam is Marter! Krom, en ben op den grond die gij betreedt, Voogd^ reiziger. ik wil u gaarne gelooven vriendje! maar zegt mij, hebt gij ook mijn knegt gezien ? krom. Om u té dienen, neen! maar ik heb de eer gehatj. om van nw roemwaardig. Perfoon veel goeds te hoe* feu , en ik verheug mij zeer de eer te hebben vari ti te leeren kennen. Men zegt dat gij onzen heer, gisteren avond op zijne reis, uit een zeer groot geA a  I DEJOODEN. vaar gerede hebt. Daar ik nu recht vrolijk ben, overliet geluk vaii mijnen Heer, zo moet ik u bedanken. REIZIGER. Gij zijt een braaf Kaerel. KROM. Dat ben ik, en met braafheid komt men ook het verdfle. REIZIGER. Gij zijt al te goed mijn lieve vriend , dat gij mij voor iets bedankt, het geen gij mij, ware ik in dier* gelijk geval geweest, zelvs zoudet bewezen hebben. Kan ik u ook met iets anders dienen mijn vriend? KROM. O! met dienen wil ik u niet lastig vallen. Ik heh mijn Knegt die mij bedienen moet als 't nodig is. .Maar ik zoude toch gaarne weeten willen, hoe het 2ich toegedraagen heeft? ... Waar was het? Waaren 'er veele fchurken? wilden zij onzen goeden heer om het leven brengen, of Hechts zijn geld ontneemen? REIZIGER. Ik zal u in 't kort alles vernaaien, 't Was omtrend een uur van hier, waarde rovers uw Heer aanrandden : het naar gekerm van uwen, om hulp roependen Heer hoorende , fpoedde ik- mij met mijn knegt naar hem toe , om hem te redden. K ROM. Ei! Ei! REI'  TOONEELSPEL. 5 REIZI GEK» Ik vond hem in een open Wagen. KROM» Ei! Ei! REIZI GEK. Twee Vermomde Kaerels. KROM. Vermomd! ... Ei! Ei! REIZIGER. Ja, zij waven hem bijna Meester. KROM Ei.' Ei! R EI Z I O E R. Of zij hem ombrengen , dan , of zij hem flechts binden wilden om hem des te beter te kunnen uitpluis deren, weet ik niet. KROM. Ei! Ei! .. Ja zij zullen hem zeker hebben willen ombrengen, die goddeloze lieden. REIZIGER. Dat durf ik niet vast ftellen, om hen niet te veel op te leggen. KROM. Ja, ja, geloof mij maar, zij hebben hem zonder twijffel willen ombrengen ; ik weet het zeer zeker, REIZIGER. Eoe kunt gij dat weeten ? doch het zij zo, —> zoA 3 dra  t D E J O O D E N. dra de Rovers mij zagen aan komen , verlieten zij hun buit, en liepen hals over kop, boschwaards fti. Ik Jpsttè een pTstool; doch. daar het reeds dpnker was, weet ik niet of ik getroffen heb. —- KROM. SJeen! getroffen hebt gij niet. REIZIGER. Weet gij dat? KROM. Ik geloof het maar zo', wijl het doch donke? was: en in 'c donker hoor ik, kan men niet goed treffen, REIZIGER. Uw Heer was onuitfpreekeiijk dankbaar jegens mij Ik wenschte dat mijne zaaken mij toelieten langer bij hem te kunnen blijven; maar ik moet nog her den vertrekken, en daarom zoek ik mijn Knegt. KROM. ó Laat u de tijd bij mij niet verveelen; blijf npch wat, Maar Wat ik u vraagen wilde, Hoe zagen die Rovers 'er uit ? hoe gingen zij gekleed ? fij hadden zich vermomd , maar hoe? KEIZTGER. Uw Heer deukt dat het Jooden zijn geweest. 2ij hadden lange baarden, dat is waar; maar hun fpraak was dé tegenwoordige boeren fpraak s 10 zij  TOONEELSPEL. 7, vermomd waaren, 't geen ik zeker geloof, dan is de fchemering hen wel te pas gekomen. krom. 1 ■ Ja' ja! .. Ik geloof ook dat het Jooden geweest zijn ' Gij kent dat goddelooze Volk mogelijk nog niét genoeg. Zij zijn allen bedriegers, dieven, en ftraatrovers. daarom is het ook een volk dat door de lieve God gehaat is. Zo ik Ko¬ ning waare , ik Het ze alle ophangen , geen één uitgezonden, ach- God bewaare alle rechtfchapene Christenen voor dat volk! mijn goede heer! zo gij geluk en zegen in de waereld wilt hebben , dan mijd u voor dat volk als voor de pest. reiziger (.ter zijde.) Gave God dat het gemeen flechts aldus dichtte. krom. Mijn Heer, bij voorbeeld , ik ben eens op de Kermis geweest; ja als ik aan die Kermis denk, dan zoude ik alle de Jooden wel den hals willen breeken. den eenen had mij in 't gedrang mijn zakdoek, een anderen mijn tabaks - doos, een derden mijn horlogie , en ik weet niet al wat meer ontÜoolen;en zij zijn zo vervloekt gaauw, als het op fieelen aankomt; bij voorbeeld mijn Heer, zo gaan zij tegen u aanleggen, {hij gaat tegen den Reiziger aanleggen.) A 4  S DE JOODEN, REIZIGER Een weinig fatzoenlijker, Vriend! K II O M. Och laat ik het u flechts wijzen; als gij „„ zo «»«, dan zijn zij als den duivel met de hand naar de horlogiezak. (hij fta# de eene hand aan de hortogte zak . en de andere jleekt hij in de rokzak . en »mld 'er een zilveren fnuijdoos uit) dat kunnen zij nu 20 gefclnkt doen, dat men zweeren zoude d3t zij da iand dadr heenen flaan, terwijl zij het hier doen. als zij van de tabaks-doos fpreeken , hebben zij vast hei fcorlog.e in -t oog; en als zij van 't horlogie fprceken/, fteelen zijde tabaks-doos. (hij ml ongemerkt naar 't horlogie grijpen, doch wordt ontdekt.) REIZIGER. Zacht! zacht! wat zoekt gij hier? KROM. Daar kunt gij zien , boe onbedreven ik in die Kunst ben • als een Jood die greep gedaan had , dan was het feeds om 't horlogie gedaan geweest' doch! daar ik zie dat ik u listig val , ben ik zo vrij, mij uwer te beveelen , en verblijf voor uwe bewezene weldaaden , uwe altijd dankbaare en Gehoorzaame dienaar; Marten Krom , Landvoogd op dit Ridderlijke goed, REIZIGER. Al goed Vriendje, ga «jaar, wymm ÜROM,  TOONEELSPEL. 9 k rt o m. Herinnerd u dikwils wat ik u vdn de Jooden gzzegt heb; het is een Goddeloos en diefachtig Volk. DERDE TOON E EL. reiziger (alleen) Wellicht is deze kaerel, zoo dom hij is, of fcbijnt tezijn,zulk een flechte fchtirk , als 'er wel één onder de Jooden gevonden word. Wanneer een Jood bedriegd, dan heeft den Christen hem 'er van de negenmaal, wel zeven keer aanleiding toe gegeeven, doch..,. VIERDE TOONEEL. reiziger christoffel. reiziger Dat men u toch altijd een uur zoeken moet, als men u hebben wil? m christoffel. Gij fchertst mijn Heer ! ik kan doch maar op één plaats te gelijk zijn ! is het dan mijn fchuld dat gij mij op dien plaats niet zoekt? gij zult mij aitijd daar vinden , waar ik ben. reiziger. Zo! gij tuimeld reeds; nu begrijp ik het waarom A 5 SU  ia DE JOODEN. gij zo zinrijk zijt. Moest gij u reeds zo vroeg bezuipen ? CHRISTOFFEL. Gij fpreekt>an bezuipen, en ik heb pas met drin> ken begonnen. Uitgenomen een paar flesfen goede wijn, een paar glazen brandewijn , en wat Mondfpijs, heb ik, zo waar ik een eerlijk kaerel ben nog niets genuttigd; ik ben nog geheel nuchteren. REIZIGEB. Dat kan men u wel aanzien ; en ik raad u als vriend, die portie te verdubbelen. CHRISTOFFEL. Schoone raad! ik zal niet nalaten dezelve als een bevel aanteneemen; en gij zult zien hoe lèhoon ik weet te gehoorzaamen. REIZIGER Ga heen, en zadel de paarden, ik wil nog dazen voormiddag vertrekken. CHRISTOFFEL. Als gij mij in fcherts geraaden hebt mijn ontbijt te verdubbelen, hoe kan ik mij dan inbeelden, dat gij nu in ernst fpreekt? gij fchijnt u heden met mij te willen verlustigen . . . Maakt dat jonge meisje u zo opgeruimd? ó! het is een allerliefst kind. Slechts maar gen weinig ouder moest zij zijn, niet waar mijnheer? als dat vrouwen-goed niet tot eene zekere rijpte gekomen is. . . . REI-  TOONEELSPEL. II REIZIGER» Ga, en doe wat ik u beveel, CHRISTOFFEL, Gij word ernftig. Ik zal doch wachten tot gij 't mij ten derdemaale beveeld. De zaak is te gewichtig, en jk ben gewoon mijne Heeren, tijd tot overdenking ta geeven. Overlegt het doch wel; een plaats daar wij zo op de handen gedragen worden, zo fpoedig weder te verlaaten ? gisteren zijn wij eerst aangekomen. Wij hebben ons bij den Heer van 't huis zo verdienftig ge* maakt, en wij hebben naauwlijkseen avondmaal, en een pntbijt gehad. .... REIZIGER. Uw lompheid is onverdraaglijk. CHRISTOFFEL. Gij wordt toornig. Maatigt u Mijnheer, ik ga reeds, REIZIGER. Het geen wij dezen Heer bewezen hebben, blijft geen weldaad meer, zo dra men 'er dankbaarheid voor zoekt te erlangen. Ik had mij niet eens hier moeten laaten nodigen, 't Genoegen van een onbekenden zonder eigenbaat gered te hebben, is op zich zelf groot genoeg; en hij zelvs zoude ons meer zegen toe-? gewenscbt hebben, als hij ons nu overdrevene dank;-* baarheid betoond. C H R I STOFFEL. Uw wijsbegeerte vermoeid u mijnheer; gij zult ziet? dat  »2 DE JOODEN. dat ik even grootmoedig ben als gij'. Ik ga, en in een kwattiers uur zit gij reeds op. — VIJFDE TOONEEL. reiziger, o u r l i, reiziger. Z-o weinig ik mij met dit mensch gemeenzaam gemaakt heb, zo gemeeneaam maakt hij zich met mij. g ü r l i, (fchielijk opkomende.) Waarom verlaat gij ons zo ras mijnheer! Waarom zijt gij hier zo alleen ? Verveeld u onzen omgang al in deze weinige uuren dat gij bij ons zijt ? dit zoude mij leed doen; ik tracht de geheele waereld te bevallen, en u zoude ik voor alle anderen niet gaarne mlshaagen. reiziger. Vergeeft het mij Mejuffrouw; ik heb mijn bediende maar willen beveelen alles ter afreize gereed temaaken. g u r l r. Waar fpreekt gij van Mijnheer! van uwe afreize? wanneer was uw aankomst? zult gij het niet eens een geheelen dag uithouden? dat is te erg. Ik zeg het u, ik word boos, als gij nog eenmaal daaraan denkt. reiziger. Gij kunt mij met niets gevoeligers dreigen. gur.  'T O O N E E L S P E L g ub li. Neen? in ernst? word gij gevoelig als ik boos op vi worde ? reiziger. Wie zoude de toorn eens lieven Meisje onverfchillig zijn? g u r l r. Men zoude zeggen dat gij fpotte , doch ik wil het in ernst opneemen. Alzo Mijnheer. ... Zo als men mij gezegd heeft ben ik een weinig beminnenswaardig. . .. en ik zeg u nu nog eens, dat ik verfchriklijk, ja verfchriklijk toornig worden zal, zo gij tusfchen nu, en Nieuwjaar aan uwe afreize denkt. reiziger. Dat tijdfl'p is zeer liefderijk beftemd. Dan wilt gij mij in 't midden van den winter de deur wijzen, ea bij het onbekwaamfte weder. ... gurli. Ei, wie zegt dat nu? ik zeg u maar dat gij dan, welflaanshalven, eens aan uwe afreize kunt denken, wij zullen u daarom niet laaten gaan; — en ... . reiziger. Wellicht welflaanshalven..... gurli. Ei! Ei! men zoude doch niet konnen geloven , dag zulk een eerlijk gezicht ook fpotten kan. Ach! daar komt papa. _~ ik moet heen: zegt hem niet dat ik bij  H t> Ê j Ó Ö D E ff. bij u geweest ben; hij geeft 't mij genoeg op mijd brood, dat ik gaarne bij mannen ben. ZESDE TOONÈEL; REIZIGER, BAROjN. I A ï O B. Was mijn dochter daar' niet bij u ? waar loopt dat wilde ding heen ? REIZIGER. Het geluk is onfchatbaar, zulk een lieve dochter té hebben. Zij bekoord door haar reden, waarin de beminnenswaardigfte onfehuld, en ongékunftelde geest doorftraald. BARON. Gij oordeeld te goedig over haar; Zij i's wef* tig onder haar's gelijken geweest, en bezit de kunst om te bevallen, welke men op 't land zo bezwaarlijk leeren kan; en die doch meer afdoed dan de fchoonïieid. 't Is alles bij haar de zuivere onöpgekunftelde Natuur. REIZIGER. En deze is daarom te inneemender, om dat tóen die' 20 weinig in de Stad aantreft. Alles is diit ftijf er* gedwongen. Ja men is daar reeds zo ver gekoo1- men, dat men domheid , lompheid, en natiïur voof «ensbeduidende woorden houdt, 8 a"  föONÊELSPEL II BARON. Wat karl mij aangenaamer zijn dan te zien, dat onzë gedachten en beoordeelingen zo zeer overeenkomen. 6! dat ik niet reeds lang zulk een vriend gevonden heb. REIZIGER. Gij doet uwe overige vrienden onrecht. BARON. Ik ben vijftig jaaren oud ; — bekenden heb ik gehad, maar noch geenen vriend. Waardoor kan ik uw vriendfchap verdienen? REIZIGER. Uw verzoek is meer waardig dan het verZogte, Mijn vriendfchap beduid niet veel. BARON. ó! De vriendfchap eens weldoeners l REIZIGER. Met uw verlof Mijnheer.. . gefleld voor een oogerf. blik, ik waare uw weldoener; zoude ik dan niet te vreezen hebben dat uw vriendfchap uit loutere dank. baarheid beftondt. BARON. Is dat dan niet om 't even ? REIZIGER. 't Verfchil is zeer groot. Het eene hond een edef gemoed voor zijn plicht; het andere is Hechts een; willekeurige aandoening der ziele. tJi<  10 D E J O O D Ë N. baron, Maar ... Ik heb mij nog niet durven onderftara, naar uw Naam, of ftaat,- te verneemen. . vvel. licht bied ik iemand mijn vriendfchap aan, die ... „ die ze veracht. < reiziger, (eenigzints verlegen.') Vergeeft het mij Mijnheer, Gij... Gij maakt «... gij hebt al te groote gedachten van mij. baron, (ter zijde.) Zoude ik 't wel vragen? hij kan mijn nieuwsgierig, heid kwalijk neemen. reiziger, (jer zijde.) Zo hij mij vraagt, wat zal ik antwoorden! baron, (ter zijde.) Vraag ik niet, dan kan hij het als een lompheid aanmerken. reiziger, (ter zijde.) Zoude ik hem de waarheid zeggen? baron, (ter zijde.) Doch! ik zal de zekerde weg inflaan. Ik zal eersï zijn bediende laaten uitvraagen. reiziger, (jer zijde?) Ik wenschte dat deze vraag al voorbij waare. baron. Waarom zo nadenkend ? reiziger. Ik wilde u even dezelve vraag doeij.  TOONEELSPEL 17 baron. Ik weet het; men vergist zich nu en dan. Laat ons van iets anders fpreeken. . . . Ziet gij dat het wer. kelijk Jooden geweest zijn? mijn Schout heeft inij verhaald, dat hij voor eenige dagen, drie hunner, op de groote Landftraat gezien heeft, die meer naar fchurken, dan naar eerlijke lieden geleeken; en waarom zoude ik 'er ook aan twijffelen? ó! het zijn de flechtfte menfchen die den aardbodem bewoonen. Wat zegt gij? gij fchijut geheel ter neder geflagen? reiziger. Wat zal ik zeggen! ik heb die klagten reeds dikwijls gehoord. ba ron. Èn is het niet waar? hun Phijfionomie heeft zo iets, dat ons tegen hun inneemd! dat onzeekere; dat baatzuchtige. Bedrog, en meineed , kan men hun uit da oogen leezen. (de Reiziger keert zich om.) Maar waarom keert gij u van mij af? reiziger. Naar ik hoor Mijnheer zo zijt gij een groot Phijfionomist; en ik ben ongerust dat het mijne baron. ó Gij beledigd mij; hoe komt gij op zulke gedach* ten? zonder Phijfionomist te zijn , moet ik u zeg* gen dat ik nimmer zulk een oprecht, grootmoedig, en inneemend gelaat ontmoet heb als het uwe. B re£«  18 DE JOODEN. REIZIGER. Om u de waarheid te zeggen , ik ben geen vriend van de bijzondere beöordeeling over een gantfche Natie: gij zult mijn vrijmoedigheid ten beste houden, als ik u zeg, dat men onder alle .Volkeren, fleehte en goede zielen vindt, dus ook onder de Jooden. ZEVENDE TOONEEL. GURLI, REIZIGER, BARON. GURLI. A.ch! Papa! BARON. Wel nu, wat wilt gij; zo even liept gij voor mij weg; wat moet dat beduiden? GURLI. Voor u liep ik niet papa, maar voor uwe vef-> wijting. BARON. Het onderfcheid is zeer fnedig bedacht, ik bekert het, maar, wat was het dan, dat mijne verwijting verdiende? GURLI. Ach! gij zult het wel weetui: gij zegt altijd dat ik zo gaarne bij Heeren BARON. Wel nu? 6ÜR-  TOONEELSPEt, i> GURLI. Ën die Heer is een man: gij hebt mij immers bevoelen, mij met de mannen niet te gemeenzaam te maaken. BARON. Dat dezen Heef een uitzondering is, hebt gij we! kunnen merken. Ik wenschte dat gij hem bevield; ik zal met genoegen zien dat gij altijd bij hem zijt. GURLI. Ach! 't zal wel de eerfte en de Iaattteinaa! geweest zijn. Zijn Knegt pakt reeds in, en dit wilde ik u daar even zeggen. BARON. Wat? Zijn Knegt pakt in?... REIZIGER. Ja Mijn Heer, ik heb het hem bevooleri mijne bezigheden , .... de verlegenheid u lastig te vallen. . i. • BARON. Wat zal ik daar van denken?..Zal ik het geluk niet mogen hebben u te toonen, dat gij u een dankbaar hart verbonden hebt? ö ik bidde u! voegt bij uwen weldaad nog dezen daarbij, die mij zo dierbaar als de behoudenis mijns levens zijn zal; blijft nog eenigen tijd ; ten minsten eenige dagen bij mij. Ik zoude het mij eeuwig te verwijten hebben,dat ik een Ba iasa  ae DE JOODEN. man a!s gij, onbekend , ongeëerd , onbeloond, (in* dien 't anders in mijn vermogen was,) van mij heb laaten gaan. Ik heb eenige mijner bloedverwanten heden doen nodigen, om mijn genoegen met hun te deelen, en hun het geluk te verfchaffen, mijn belchermengel te leeren kennen. reiziger Mijn Heer ik moet noodwendig gurli. Gij znlt niet gaan mijn Heer, ik ga uw Knegt waarfchuwen dat hij ontzadele.... maar daar is hij reeds. AGTSTE TOONEEL. CHBIStoffel, (met heek laarzen aan, en Mee mantelzakken onder den arm) de voorigen. christoffel. iSIu Mijnheer, alles is klaar, kort uw af- fcheidformulieren wat in. Wat helpt al dat praaten als men toch niet blijven kan. baron. Wat belet u dan hier te blijven?... christoffel. Zekere betrachtingen heer Baron, die de eigenzin van mijnen heer ten gronde, en zijn Grootmoedigheid ten voorwendzel hebben. Rïï-  TOONEELSPEL. ai keiziger Vergeeft de lompheid van mijn Knegt... Ik zie evenwel dat uw verzoek meer als bloote Complimenten zijn ,■ — dus geef ik mij over, uit vrees van een onbeleefdheid te begaan. baron. ó! Welk een dank ben ik u fchuldig. —— reiziger, (tegen Clirisiofel.) • Gij kunt gaan, en weder ontzadelen, wij zulle» morgen eerst vertrekken. gurli, {tegen Christoffel.) Hoort gij dan niet ? ... ftaat gij daar nog! gij moet gaan en weder ontzadelen. christoffel. Van rechtswegen moest ik toornig worden; doch, daar 'er niets flimmers uit volgt, als dat wij hier blij» ven, en te eeten cn te drinken krijgen, laat ik het zo blijven, anders laat ik mij niet ligt onnoodige moeiten welgevallen. Weet gij dit wel? reiziger. Zwijg onbefchaamde! CHRISTOFFEL. Ik zeg doch maar de waarheid. ■ gurli. (tegen de Reiziger) ó! Wat ben ik b'ijdej dat gij bij ons blijft! nu heb ik u wel eens zo lief. Kom aan Mijnheer ik zal u onze thuin eens laaten zien. zij zal u zekerlijk bevallen. B 3 rei-  24 DE JOODEN. REIZIGER. Als zij u behaagd, dan is het zeker. gurli. Komt maar, intusfchen word het eetens tijd. Papa gij wild het immers wel bebben? BARON Ik wilde u zo gaarne begeleiden.gurli Neen, neen, dat willen wij u niet eens afvergen gij zult te doen hebben.... BARON. Ik heb tegenswoordig niets gewichtigers te verrichten als mijn gast te vergenoegen. gurli. Hij zal het u niet kwalijk neemen papa. Niet waar mijn Heer? (zacht tegen hem) zegt doch neen; ik wil» de gaarne met u alleen gaan. REIZIGER. Het zou mij fpijten , dat ik mij zo ligt heb. Iaaten overreeden hier te blijven , zo ik u in 't geringfte hinder.ijk ben: ik bid dus B A li O N. ó Waarom ftoort gij u aan de reden van *t Kind? G U R L I. Kind! Papa befchaamd mij doch niet; ik ben immers oud genoeg om met hem te gaan wandelen ? Kom gaan wij dan. N E-  TOONEELSPEL SS NEGENDE TOONEEL. de voorige li zette, baron, (terwijl hij Lizette komen ziet.) JM^ijnheer ik zal u zo terftond volgen; gelieft mijn dochter maar in den thuin te begeleiden. gurli. A Blijft zo lang 't u gelieft papa. Wij znllen ons den tijd wel verdrijven (Gurli gaat met den Reiziger af.) baron Lizette ik heb u iets te zeggen. lizette. Wat is 'er van u bevelen mijn Heer? baron, (zagt tegen haar.) Ik weet nog niet wie onze gast is; uit zekere oorzaaken durf ik het hem niet vraagen. Kunt gij niet van zijn dienaar lizette, (zagt-) Ik weet wat gij zeggen wilt; daartoe fpoord mij mijne eigene nieuwsgierigheid van zelfs aan; en om die reden kwam & hier baron, (zagt.) Volvoer uw werk ,en geef'er mij naricht van. (overluid) Lizette ik beveel u dezen man; laat hem aan niets gebrek lijden, (vertrekt) B 4 chris"  H Ö E J O ODE N. CHRISTOFFEL ^ Ik beveel mij dus aan u Mejuffrouw, die mij at» niets gebrek zal laaten lijden, {wil gaan.) TIENDE TOONEEL. lizette christoffel lizette, (houdt hem tegen.) Mijnheer ik kan 't onmooglijk over mijn gemoed brengen, u zo fpoedig te laaten gaan. Ben ik niet vrouws genoeg om een kleine onderhandeling waardig te zijn? christoffel. De duivel! gij neemd alles wel ten naauwsten op. Gij ziet ik heb handen en Armen vol... Zo dra ik honger of dorst heb , ben ik bij u. lizette. Zo doed onze Meester Bruin ook, christoffel. Wei weergaas! dat moet een knap man zijn die het zo als ik maakt. lizette. Zo gij hem wildt kennen leeren, hij ligt voor het agterhuis aan de ketting. CHRISTOFFEL. Vervloekt! ik geloof dat zij de Hond meend. Ik merk het wel; gij hebt den lichaamlijken Honger en dorst  TOONEELSPEl. Ig •«forst verdaan; die heb ik toch niet gemeend; maar de Honger en de', dorst der liefde. Zijt gij nu me* mijn verklaaring te vrede. LIZETTE. Beter als met het verklaarde. CHRISTOFFEL. Maar in vertrouwen, zeg mij ; als ik u een liefden s verklaaring deed, zoudt gij iets daar tegen hebben ? LIZETTE. Misfchien. Wilde gij 'er mij een doen? in Ernst? CHRISTOFFEL. Misfchien. LIZETTE. Foei! wat is dat voor een antwoord ? —— misfchien ? CHRISTOFFEL. Kom laaten wij ter zaake koomen. Ik weet niet waarom ik 't mij zo moeijelijk maak (hij werpt de mantelzakken op den grond) daer leggen zij... Ik bemin u mijn Juffrouw. LIZETTE. Dat heet ik in weinige woorden veel zeggen. Wij zullen het verdeelen. CHRISTOFFEL. Neen,laaten wij het zo... maar; op dat wij in rust elkander onze gedagten kunnen openbaaren... belieft gij nedertezitten ? dat daan vermoeid mij geweldig. B 5 Kom  *6 DE JOODEN Kora» zonder °mflag. (hij Hodigd haar op de ma«. telzakken te zitten) ik bemin u. lizette. Maar! ik zit verfchriklijk hard. Ik geloof dat daar boeken in zijn. ch bis toef el. Ja, maar regte, zagte, en wijze boeken; en gij Zit 'er hard op?.., 't is mijn Heer's Reis-bibliotheek. Zij beflaat uit blijfpellen daar men bij weendt, ea treurfpellen daar men bij lacht: en diergelijken meer; doch, laaten wij verwisfelen. Ga op mijn plaats zitten; dezelve is zagter. Kom zonder omflag; wildt gij niet? dan zal ik 'er u heen draagen. lizette. Wijl gij het dan beveeld. (Zij flaat op, en wil op de andere gaan zitten.) christoffel. Beveelen! God bewaare ons. Neen, beveelen wil veel zeggen. Als gij het goed vindt, blijf dan maar Zitten, (hij gaat weder op zijn plaats zitten.) lizette (ter zijde.) Die lompen!., christoffel. Waar bleeven wij?... Ja, bij de liefde... Ik bemin u. Alzo Mejuffrouw, Je vous aime zoude ik zeggen , als gij een franfche Gravin waart.  TOONEELSPEL. 37 LI ZETTE. Gij zijt immers geen Franschman? of komt gij met ïiw Heer uit Vrankrijk ? CHRISTOFFEL. Och neen. LIZETTE. Waar dan wel van daan? CHRISTOFFEL. Het legt nog eenige mijlen van Vrankrijk, van waar wij koomen. LIZETTE. Uit Holland doch niet? CHRISTOFFEL. Kiet ver daar van daan. LIZETTE. Vit Engeland dus? CHRISTOFFEL. Bijna. Engeland is 'er een provincie van. 1 « Wij zijn over vijftig mijlen van hier te huis. —— Maar de droes; mijne paarden, die arme dieren Haan nog gezadeld. Vergeef het mij.... Kom! Ita op. (hij neemt de mantelzakken weder ender den arm.) trotsch mijne groote liefde, moet ik doch gaan, en eerst het noodige verrichten. Wij hebben nog den gantfcben dag voor ons. Vaarwel ik zal u we^ weder weeten te vinden, (hij vertrekt.) ELF-  e j o o d e n, ELFDE TOÖNEEL. LizfiTTi, daarna keom. lizette. Van hem zal ik weinig kunnen ontdekken. Hij is te dom, of, te doorfleepen. En beide maaken hem even ondoorgrondelyk. krom , (die hun geheelen Samenfpraak belui- Zo Lizette! dat is de Man 'er ook na om mij ten doen vcrgeeten. lizette. Dat heeft hij niet eens nodig gehad. krom. _ Niet nodig gehad!... en ik dacht,wie weet hoe vast ik in haar hart zitl lizette. Ik wilde wel weeten wat u mijn hart aangaat- met welke verdiensten , met welke gefchenken , hebt gij u daar recht op trachten te verkrijgen? men geeft regenswoordig de hanen zo niet weg. En gelooft gij dat ik met 't mijne zo verlegen ben? Ik zal nog wel een eerlijk man daartoe vinden, eer ik het voor de zwijnen werp. krom. IVel duivelsch j dat veriïopt. Daar moet ik een fnuif-  TÖONEELSP E Li s$ fnuifje op neemen. Wellicht gaat het met niezen wel Weder over» (Hij haald ie gefioole doos uit zijn zak; fpeeld eenigen tijd daarmede, en neemt eindelijk met een trotfche houding een fnuifje.) lizette (ziet hem van ter zijde aan.) Wel duivelsch van waar bekoomt de kaerel.deze. doos 1 .. krom. Wilt gij ook eens fnuiven? i lizette.' Uw onderdanigfte dienaaresfe .heer voogd, [(zij neemt V een.) 4t krom. Wat eene zilvere doos niet vermag! lizette. 'Hoe! is 't zilver? krom. Zo het geen zilver was, zoudt gij Marten Krom niet kennen. lizette. ■ Mag men ze wel eens bezien? krom. Ja, maar in mijne handen. lizette. 'T fatfoen is fraaij! krom. Ja I zij weegt een geheele vijf lood, li-  a<» dEjoooew. LIZETTE; Om 't fatfoens wille, zoude ik ook wel zulk eên doosje willen hebben. KROM. Wanneer ik die fmelten laat, is 't fatföen tot uwen dienst. LIZETTE. Gij zijt al te goedig. Het is zeker een gefchenk? KROM. Ja; ... Zij kost mij geen duit. LIZETTE. ^ Daar zij u toch niets kost, heer Voogd, moest gij *er u een goede Vriendin mede zoeken te manken. (vleiend) zoudt gij ze mij wel willen fchenken? KROM. 6 Vergeeft mij ... men geeft tegenwoordig de zilveré doozen zó niet weg. En gelooft gij dat ik met de mijne zo verlegen ben? ik zal wel een Eerlijk man daartoe vinden, eer ik ze voor de zwijnen werp. LIZETTE. Heeft men ooit zulk een lompheid gehoord? een Hart met een Snuifdoos gelijk te Hellen ?... KROM. Ja, een fteen hart, bij een zilvere doos. LIZETTE. Hij is mijne liefde onwaardig; wat ik voor een goedhartige Zottin ben! (wil menen) ik had bijna gelooft  TOONEELSf ÉL 31 looft dat de Voogd nog een van die lieden was, die Tpreeken zo als zij denken. krom. Ën wat ik voor een goedhartigen zot ben, dat ik geloof dat een Vrouw meend 't geen zij Ipreekt. —— daar Lizette weert niet (hij geeft kaar de doos) maar nu beu ik toch uw liefde waardig? om te beginnen, verlang ik niets als Hechts een kusje op uw fchoona hand. (hij kuscht haar de hand) ach 1 hoe fmaakt dat! TWAALFDE T O O N Ë Et. gurli de voorige. gub^li ('er net op aankomende.) T^i heer Voogd, kusch toch de mijne ook. lizette. Dat doch! .... krom. Heel gaarne lieve jufvrouw (wil haar de land hit» Jvhen). gurli (hem een klap geevende). Hei vlegel! verftaat gij geen fcherts? krom. De duivel! mag dat fcherts heeten? lizette, (lachende.) Ha! hal hal ik beklaag u lieve voogd.Ha! ha! ha! SR.0M4  3* DE JOGDE N. KROM. , Zo? en gij lacht nog daarenboven? is dit mijn dank ? 't is goed. (hij vertrekt.') DERTIENDE TOONEEL. LIZETTE GURLI. GURLI. Ik had het doch nooit gelooft zo ik het niet gezien had; gij Jaat ukusfcben! en dat nog wel :van de Voogd! LIZETTE* Ik weet ook niet welk recht gij. hebt mij te beluisteren. Ik dacht gij waart met den vreemden iu den thuin? GURLI.. Ja; en ik zoude nog bij hem zijn, waare papa niet nagekomen. Maar zo, kan ik geen goed woord fpreeken. Papa is te ernitig. LIZETTE. En... Wat noemd gij een goed woord? wat hebt gij dan wel te ïpreeken, dat papa niethooren mag? GURLI. Duizenderlei ... maar gij maakt mij boos, als gij mij meer vraagd. Genoeg, de vreemde Heer acht mij goed, Dit durf ik doch wel bekennen.  TOONEELSPEL, LIZETTE. 't Is jammer dat gij niet eenige jaaren ouder zijt, dan konde het fpoedig klaar komen. 0H8LI. ó, Als het Hechts aan de ouderdom haperd, dan kaft papa mij wel eenige jaaren ouder maaken, lk zal hem zeker niet tegenfpreeken. LIZETTE. Neen, ik weet beter raad. Ik zal u eenige van mijne jaaren geeven, zo zijn wij beide geholpen. Ik niet te oud, en gij niet te jong. GURLI. Ha! dat is goed gevonden. LIZETTE. Maar daar komt de knecht van den vreemden. En daar ik met hem te fpreeken heb , verzoek ik u heen te gaan. GURLf. Vergeet het niet wegens de jaaren. Hoort gij? (vertrekt.) VEERTIENDE TOONEEL. LIZETTE, CHRISTOFFEL. LIZETTE. Cj ij hebt voorzeker honger of dörst, dat gij wederkomt; niet waar? S Ja  3i DE JOODEN. CHRISTOFFEL. Ja. Maar wel te verdaan, honger en dorst naar mijn verklaaring. Om u de waarheid te zeggen, zodra ik gisteren van 't paerd fteeg, viel mijn oog op u. Maar, daar ik flechts eenige weinige oogenblikken dacht te vertoeven , achtte ik het onnodig u mijne liefde te verklaaren. Wat hadden wij in dien korten tijd kunnen uitwerken ? lizette. Dat is waar, wij kunnen het nu veel gemakkelijker afdoen. Gij kunt verklaaren; ik kan antwoorden; ik kan u mijne twijffeliugen zeggen; gij kunt ze oplosfen, en... Wij kunnen ons bij ieder trek bedenken; hadt'gij mij gisteren uwe verklaaring gedaan,-... 't is waar ik zoude die aangenoomen hebben. Doch, begrijp eens, hoe veel ik gewaagt zou hebben, zonder mij eens, naar uw naam, ftand, vermoogen &c. te verneemen. CHRISTOFFEL. Den duivel! Was dat zo noodig geweest? zo veel omflags? men kan alle deze dingen met trouwen wel ontwikkelen. LIZETTE. Wijl men doch een Knecht, naar zijnen Heer 't best kan beoordeelen, zo verlang ik voor alle dingen te weeten *l G H R I S*  TOONEÈLSPEL. 35 christoffel. , Wie mijn Heer is niet waar?... ha! ha! ha! dat is aardig; gij Vraagd mij iets dat ik u gaarne wilde vraagen. lizette. En met deze uitvlucht, denkt gij vrij te koomen'? neen, neen, ik moet weeten wie uw Heer is, of, onze vriendfchap is gebrooken. christoffel. Ik ken mijn Heer niet langer als zedert vier weeken dat ik bij hem dien. Hij heeft mij te Hamburg in zijn dienst genoomen , en zedert, heb ik mij nooit de moeite gegeeven naar zijnen ftand, of naam, te verneemen. Zo veel is zeker , dat hij ri k is. — Want hij heeft zich, noch mij, geen gebrek laaten lijden, en waar over behoef ik mij meerder te bekommeren! lizeTt e. Wat zal ik van uwe liefde gelooven. Daar gij mij zulk een kleinigheid niet durft vertrouwen! Ik zal nooit tegens u aldus handelen. Bij voorbeeld, hier heb ik een zilveren fnuifdoos.... christoffel. Ja?... en. lizett e. Het behoeft ü Hechts een vraag te kosten, éh ik zeg u van wien ik ze gekreegen heb. C 2 chris-'  3. Als mij iemand befchimpt, doe ik het ook, of Ha hem een paar ruggeftrengen aan Huk. Een Eerlijken kaerel moet niets bij zich laaten zitten. L I ZETT E. Dat is braaf; zulke menfchen mag ik gaarne lijden want ik ben ook wat onlijdelijk. Men zoude C 3 bet  38 D E ] O O D E N. bet uwen Heer niet aanzien, dat hij zo toornig kan zijn. CHRISTOFFEL. Kom! laat ons gaan, hij mogt eens komen, en het mij aanzien, dat ik hem verraadeu heb. LIZETTE. Ik ben te vrede. CHRISTOFFEL. Maar de zilvere doos? L IZ E T T E. Kom maar; {ter zijde) ik zal eerst eens zien, wat ik van mijn Heer krijg voor mijn geheim; is dit van aanbelang, dan krijgt hij de doos. Einde van htt Eerfie Bedrijf. T W E E.  TOONEELSPEL. S TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. reiziger (alleen; zijne zakken doorvoelende.-) Ik mis mijn doos 't is zeker een kleinigheid.... doch het gemis is mij gevoelig. Zou de Voogd!... doch ik kan ze verlooren hebben... Ik kan ze door onvoorzichtigheid uitgetrokken hebben. Ook met de gedachten moet men geen mensch beledigen... maar hij drong zich tegen mij aan hij greep naar 't Horlogie j ik betraptte hem: kan hij ook niet naar de doos gegreepea hebben , dat ik hem niet betrapt heb ? ... . TWEEDE TOONEEL. reiziger krom. O dra Krom de Reiziger gewaar wordt, wil hij om- keeren.) reiziger. Nu! Nu! Kom nader vriend! (ter zijde) hij is zo fchuuw, als of hij mijn gedachten weet.... (overluid) nu kom nader? C 4 krom  4° D E J O O D E N. krom (met et li trotfcie flem.) Och,! ik heb geen tijd; ik weetal, gij wiJt met mij fpreeken. Ik heb gewichtiger zaalten ce verrich ten. Ik wil uwe Heldendaaden geen tweemaal hooren. Verhaal die aan men/chea die ze nog niet gehoord hebben. reiziger. Wat hoor ik ! Voorheen was de voogd eenvou digen beleefd. Thans is hij onbefchaarnd en lomp. Wat is dan uw eigenlijke doelwit? kro m. Loop: Ik wil mij niet meer met u ephouden, aa. ders reiziger. Zijn onbefchaamd uirvaaren , verflerkt mij in mijn argwaan .. Neen, neen, geduld! ik heb u wat nood- zaakelijlts te zeggen. krom. En ik zal 'er piet op weeten te antwoorden. Het mag zo noodzaakelijk zijn als 't wil. Daarom, fpaar die vraag maar. Reiziger, (ter zijde.) Ik wil het waagen, ... Doel, wat zal 't mij leed Zijn , als ik hem onrecht doe. (overluid) Vriend hebt gij mijn doos niet gezien ? ik mis dezelven. KRO M. Wat ij dat voor een vraag ! Kan ik het helpen dat  TOONEELSPEL. 41 dat men u den doos ontfteeld? Waar voor ziet gij mij aan ? voor de heeler of de fteeler ? REIZIGER. Wie fpreekt van fteelen ? gij verraad u immers zelfs ? KROM. Ik mij zelve verraaden? alzo meend gij dat ik uw doos heb ? weet gij ook wat het te zeggen is, een Eerlijken Kaerel te befchuldigen ? zeg , weet gij het? REIZIGER. Waarom fchreeuwdt gij zo? Ik heb u niet befchuldigd j gij zijt uw eigen aanklaager. Daarenboven weet ik niet of ik wel zo geheel onrecht heb. Wie be. trsptte ik als 'ernaar mijn horlogie gegreepen wierd? KROM. O gij zijt een man , die geen fcherts verftaat, hoort gij ? (ter zijde) als hij ze maar niet bij Lizette gezien heeft! dat meisje zal toch wel niet gek genoeg zijn daar mede te praaien. REIZIGER. ó Ik verfta de fcherts heel goed ; ik geloof dat gij met mijn doos ook hebt willen fchertzen 'c. is mij om uwen goeden naam leed. Gelteld ik waare overtuigt dat gij 't niet kwaad geineend hebt, znllen het doch anderen C 5 KROM.  43 DE JOODEN, E ROM. Als gij denkt, dat ik uw doos heb, doorzoek mij dan maar. REIZIGER. Dit is mijn zaak niet; en ook, men draagt niet alles bij zich. KROM, Goed} maar op dat gij zult zien , dat ik een eerlijken Kaerel ben, zo zal ik zelf mijne zakken omkeeren, Geef acht. (ter zijde) het moest al aartig toegaan als hij 'er uitviel. REIZIGER. Doed geen moeite, KROM. Neen, neen , gij zult het zien. (hij keerd zijn zak om) Is daar een doos ? broodkruimmels zijn het. (hij keerd de tweede ook om) Daar is ook niets , ja doch een ltukje Almanach; ik raap het weder op , om dat 'er zulke koddige vaersjes in ftaan. Nu zal ik de derde omkeeren. (bij 't omkeeren vallen 'er twee baarden uit) wat duivel laat ik daar vallen (hij wil ze fpoedig opraapen, doch de reiziger is doch gaauwer en raapt 'er een van op.) REIZIGER. Wat beduid dat? KROM,  TOONEELSPEL. 43 krom , (ter zijde.) Wel vervloekt! ik dacht dat ik die al over lang af. gelegen had. reiziger Dat is een baard! (hij doed hem voor de Kin) gelijk ik nu wel een Jood?... krom. ó Geeft hem hier! Wat zult gij nu wel weder denken?... daar verfchrik ik mijn kleine jongen mede: daar toe dient hij. reiziger. Gij zult wel zo goed zijn 'er mij een te laaten. Ik wil 'er ook mede verfchrikkea krom. Och 1 geef hem te rug. Ik moet hem weer hebben (hij wil ze hem uit de hand i ukken.) reiziger. Laat af, o,f..-. krom (ter zijde.) Den duivel! Nu 't is goed. Ik zie het al, gij zijt tot mijn ongeluk hier gekomen. Maar, de duivel haal me, ik ben een eerlijke Kaerel , 'er mag van komen wat 'er van wil. Ik kan altijd bezweeren dat ik die Baard tot niets kwaads heb gebruikt (vertrekt.) DER-  DE JOODEN. DERDE TOONEEL. reiziger (alken) mensch brengt mij op een argwaan , die hem hoogst nadeelig is. .. Kan hij niet een der geviuchte rovers geweest zijn? .... Doch ik moet in mijne vermoedingen behoedzaam zijn. VIERDE TOONEEL. debaeok, reiziger* reiziger. Zondt gij wel willen gelooven Heer Baron; dat ik gisteren avond met de Joodfche rovers handgemeen ben geweest ? en dat ik *er een, de baard heb uitgetrokken ? {bij wijst hem de baard) barok. Hoe verflaatgij dat Mijnheer? ... Maar, waarom verliet gij mij zo haastig in den thuin? reiziger. Vergeef mij, ik wilde terftond weder bij u komen. Ik ging om mijn doos te zoeken, die ik hier omtreud verlooren moet hebben. baron. Dat fpijt mij zeer. Zult gij tot mijnent nog fchade moeten lijden? REI-  TOONEELSPEI» 45 reiziger. o De fchade zal zo groot niet Zijn... Maar bezie deze baard eens. baron. Gij hebt mij die reeds laaten zien. Waarom... , reiziger. Ik zal mij duidelijker verklaaren. Ik geloof...; Doch neen. lk wil mijne vermoedingen liefst te rug houden. baron. Uwe vermoedingen ? ... Verklaar u toch nader. reiziger. Neen ik heb mij overeild. Ik kan dwaalen. baron. Gij maakt mij ongerust. reiziger. Waar voor houdt gij üw Voogd? baron. Waar ik mijn Voogd voor houde?... Ik houd hein voor een eerlijke Kaerel. reiziger. Dus verzoek ik om vergeeving. Dat ik iets heb willen zeggen. baron. Een baard.'... Vermoeding? ... De Voogd! ..... Hoe zal ik dit begrijpen! Vermag mijn fpreeken dan niets  4 Ë J O O D E N. niets bij u ? ... Gefteld gij dwaalde. Welk gevaar 4trat gij bij een Vriend loopen.? ■ . REIZIGER. ' v' Gij dringt mij te fterk. — Om u das mijn ver. moeding te openbaaren, zo weet dan, dat de Voogd, uit onvoorzichtigheid , deze baard uit zijn zak heeft laaten vallen , en dat hij 'er noch één bij zich hadt 'die hij mij weder ontweldigt heeft; en dat ik hem op eene,niet al te eerlijke, .... echter op geene te beste greep betrapt heb. 1 A 5 O K. Ach! 't is of mij de oogen beginnen opentegaan. Ik zal terftond alles gaan onderzoeken. Zoude ik mijne moordenaars binnen mijne eigen muuren hebben ? REIZIGER. Doch , Zo gij mijn vermoeding valsch bevindt , verzoek ik u op mij niet toornig te zijn. r BAROK. Ik mag die echt of valsch bevinden , ik zal 'ef n altijd dankbaar voer zijn. V IJ F-  TOONÊELSPEL. 47 VIJFDE TOONEEL. reiziger daarna christoffel. reiziger. Hoe groot de vermoeding ook zijn mooge! Kan At. man evenwel onfchuldig zijn. Ik ben geheel verlegen. Gewis, als ik het wel bedenk, ik had maar moet» ten zwijgen. christoffel, (komt lachende op.-) Ha! ha! ha! weet gij wel wie gij zijt Mijnheer? reiziger. Weet gij wel dat gij een Gek zijt ? Wat vraagd gij? christoffel. Goed! als gij het dan niet weet , dan zal ik 't li zeggen. Gij zijt van Adel; gij komt uit Holland; daar hebt gij een tweegevegt gehad, gij zijt zo gelukkig geweest een Jonge wijsneus overhoop te Iteeken; de vrienden des vermoorden vervolgen u hevig-, gij hebt u op de vlucht begeeven; en ik heb d« eer u op de vlucht te vergezellen. reiziger» Droomd , of raast gij ? CHRISTOFFEL. Geen van beide. Want voor een droomende is mijn leden te dol, en voor een raazende te bedaard. REI-  4» DE JÖODËN. BÏIZIOEK. Wel wie heeft u dan dat alles wijsgemaakt. CHRISTOFFEL; ó Daar is voor gebeden , dat men mij niet wijs maakt. Maar evenwei , vindt gij het niet recht kod- diguitgevonden? in de korten tijd dat men mij tot liegen overliet, had ik zeker niets beter konnen bedenken. Zo zijt gij voor eerst Voor verdere nieuwsgierigheid zeker. Hoort hoe het toeging. Men vraagt de mij naar uw naam, ftand , Vaderland, enz. Ik liet mij niet lang bidden, en zeide alles wat ik 'er Van Wist; dat is , ik zeide dat ik niets wist. Gij kunt ligt geloven dat dit naricht niet voldoende Was; doch eindelijk bragt mij een gefchenk zo verre, dat ik meer zeide dan ik wist; dat is, ik loog. REIZIGER. Schurk! ik bevind mij bij u in fchoode handen. CHRI STOFFEL. Ik wil toch niet geloven dat ik omtrend de waarheid zal geloogen hebben? REIZIGER. Onbefchaamde leugenaar! gij hebt mij in een verwarring gebragt waar uit... CHRISTOFFEL. Gij u ligt redden kunt, zo dra gij flechts die fchoone bijuaam die gij mij daar gaaft, wilt bekender maaken. KEI-  fÖONEELSPËLi REIZIGER. Zoude ik nu niet beter doen. mij te ontdekken? CHRlSTOffEL. Zo veel té beter. Dan leef ik u ook bij gelegenheid eens kennen, alleen bezie deze doos eens. Had ik die gemaklijker kunnen verdiénen? REIZIGER. Laat mij die eens zien. (hij beziet die) Wat zie. ik! CHRISTOFFEL. Ha! ha! haf Ik dacht wel dat gij verwondert zoudt blijveu. Daar liegt gij ook nog wat voor, niet waar? REIZIGER. Schurk! gij hebt mij die dan afgenoomenl CHRISTOFFEL. Wie! ik! REIZIGER. Uw trouwloosheid ergert mij zo zeer niet, als dat ik een eerlijk man daaf over verdacht heb. En gij wilt noch zo dol zijn, mij te willen o verreeden... Ga ^ en kom mij nooit weder onder de oogen. CHRISTOFFEL. Droomd gij! of.... 't ahder zal ik uit eerbied ver» Swijgen. De doos zou u zijn ? ... Ik zou, ze Salvai Venia ontdooien hebben ? .... zo dat waar was, dart moest ik een dommenduivel zijn, dat ik bij u 'er mede kwam praaien, Ha goed, daar komt Lizette, Komc D toch  5® DE JOODEN. toch fpoedïg, helpt mij mijn Heer weder te recht brengen. ZESDE TOONEEL. de voorige, lizette. lizette. ó Mijn Heer wat maakt gij ons onrustig. Wat heeft u de Voogd toch gedaan ? gij hebt onzen Heer woedend op hem gemaakt. Men fpreekt van baarden , doozen , plunderen j de Voogd weend , en zweert dat hij onfchuldig is, en dat gij onwaarheid fpreekt. christoffel. ó Dat is nog niets, maar hoord wat hij nu met mij vóór heeft. ff i zigkg Ja waarlijk lieve Lizatte ik heb mij overeild. De voogd is onfchuldig. Maar mijn Goddelooze Knegt: heeft mij daar 10e gebragt. Hij is het, die mij mijne doos ontltooten heeft. DUv voor heb ik de Voogd verdacht gehouden, en de baard kan doch wel een Kinderfpel geweest zijn, gelijk hij zeide. —— Ik ga, *n wil hem voldoening geeveu. Ik wil mijn dwaling «kennen. Ik zal hem geeven wat hij hebben wil. christoffel. JNeen, blijft! «ij moet gij eerst voldoening gee- vep.  « TÓONEËLSPEL. $t ven. Wel duive's fpreekt toch Lizette! en zeg hoe de zaak is. Ik wenschte dat gij met uw doos naar de galg waarr. Zal ik mij om dezelve tot een dief laaten maakeu ? (tegen Lizette) hebt gij mij die nies gefchonken ? lizette. Ja waarlijk, en gij zult ze ook behouden. reiziger. En nogthans blijft het waar dat het mijn doos iï. lizette. Uw doös ?.. Dat heb ik niet geweeten. reiziger. En alzo heeft Lizette die moogiijk gevonden, en mijne onachtzaamheid is oorzaak van alle deze Ver» warringen (tegen Christoffel) ik heb u te kort gedaan , vergeef het mij, ik moet mij fchaamen dat ik mij zo overeilen kon. lizette, (ter zijde!) Wel.... Nu begin ik de zaak te begrijpen, O Hij heeft zich niet overeild. REIZIGER. Kom wij willen... i Da 2 &  $« DE JOODEN, ZEVENDE TOONEEL. de voorige, b abon. iaRon, loopt haastig naar de Reiziger , (tegen Lizette.) Geeft de Reiziger op *t oogenblik zijn doos te rug 't is alles ontdekt,- de Voogd heeft het bekend. En gij hebt u niet gefchaamd van zulk een mensen gefchenken aan te neemen? ... nu waar is de ddos? reiziger. , 't Is dan waar? lizette. Mijn Heer heeft die reeds lang te rug; ik dacht, daar mijnheer diensten van aanneemd , daar mag Lizette ook gefchenken van neemen. Ik kende hem 20 weinig als gij. christoffel. Zo dat mijn gefchenk naar den duivel is ; zo gewonnen zo gerounhen. baron. Maar hoe zal ik mijne dankbaarheid jegens u waarde Vriend betoenen? gij rukt mij ten tweeden maa. Ie uit een gelijk groote gevaar ? Ik ben ü mijn leven verfchuldigt! de .Schout, een rcan dien ilf voor den Eerlijkflen op mijne goederen hield... Bedenkt of ik dit alles zoude vermoed hebben, zo gij heden waart  TOONEELSPEL. 53 waart afgereist. De fchout zeg ik is zijn medehelper geweest, reiziger, 't Is waar ; dan was de hulp die ik U gisterea meende beweezen te hebben onvolkomen gebleeven, en ik verheug mij ihans zo zeer, als ik te vooren ba vreesd was gedwaald te hebben. baron. Ik bewonder uwe menfchenliefde , even als uw Grootmoedigheid, o mogt het waar zijn wat Lizetts mij van u bericht heeft. AGTSTE TOONEEL de yoorige, gurli,. lizette. E n waarom zoude het niet waar zijn ? baron. Kom mijne dochter , Kom , Voegd uwe bede bij de mijnen; verzoek mijn Redder uw hand , en met u mijn vermogen aanteneemen. Wat kan mijn dankbaarheid hem kostbaarder fchenken dan u , die ik even als hem bemin. Verwonderd u niet dat ik u deze aanbieding doen kan. Uw Knecht heeft ons ontdekt wie gij zijt. Gun mij het onlchatbaar genoegen van dankbaar te mogen zijn. Mijn vermoD 3 gtn  ff* DE JOODEN. gen is mijn ftand , en deze de uwen gelijk. —-* Hier zijt gij voor uwe vervolgers veilig, en onder vrienden die u aanbidden zullen. Maar hoe zo hedrukt ? bevalt u mijn voorftel niet ? GUlt LI. Zijt gij moogli k' mijnentwegeu bezo,rgd? Ik verze.ifcer u, ik zal papa gehoorzaaraen. REIZIGER Uw Grootmoedigheid verbaasd mij I uit de grootte. «Jer vergelding die gij mij aanbied, befcliouw ik eerst 3ioe klein mijn weldaad is, maar, wat zal ik u antwoorden. .. Mijn Knecht heeft onwaarheid gefprojcen; «?n ik BARON. Gaave den Hemel dat gij de geen niet waart waar voor hij u uitgeeft! uw ftand zoude geringer zi n als, de mijnen , zo zoude mijne vergelding doch kostbaarder voor u zijn, en dus zoudt gij minder geneigd ssijn mijne bede te verachten. reiziger, (ter zijde.} Waarom ontdek ik mij ook niet! ... (tegen de Ba. ren) Mijnheer uw Edelmoedigheid doordringt mijn aiel. —— Doch Schrijft 't niet mij , maar aan 't, noodlot toe , dar u aanbieding vergeefs is , ik ben baron, Wellicht reeds ge truuwd i R E i'  TOONEELSPEL. 55 reiziger. Neen 9 baron Nu! wat daa! reiziger. Ik ben een Jood ? baron. Een Jood!... Gruwelijke toeval! christoefel en lizette, (beide te faam.} Een Jood! ... GURLI. ó Wat doet 'er dat toe ? lizette. St.... Ik zal u daarna zeggen wat dat 'er toedoed. baron. Zo zijn 'er gevallen, waar den Hemel ons verhint derd onzen dankbaarheid ie betoonen. reiziger ó Gij betoond die genoeg, daar gij het zijn wilt. baron. Evenwel wil ik zo veel doen, als 't noodlot mij toelaat. Ontvangt mijn geheel vermogen braave Jood! ik wil liever Arm en dankbaar, dan Rijk en ondankbaar zijn. reiziger. Ook deze aanbieding kan ik niet aanneem en. Daa; de God mijner Vaderen mij zo veel, ja meer gefchonD 4 ken  $6 DE JOODEN. ken heeft dan ik nodig heb ) maar voor alle vergelding verzoek ik niets, als dat gij in 't vervolg van mijn Volk, beter, en minder in 't algemeen oordeelen zult. Ik heb mij voor u niet verborgen, om dat 3k mij mijne Godsdienst fchaam! Neen ! verre daar vanl maar ik zag dat gij neiging voor mij , en afieer voor 't Joodendom had. En de vriendfchap van een mensch, hij zij wie hij wil, is mij altoosonfchatfcaar geweest. E A F. O N. Ik fchaam mij mijn uitvaaren tegen uw Volk: maar om eenigzints die te vergoeden, wil ik dat de fchuldigen terflond hier gebragt zullen worden. Ik wil ïien doen bloozen. Wanneer zij uit mijn mond hoo- ' xen zullen, dat mijne Geloofsgenooten mijn verder. vers en eeij Jood mijn Redder is geweest. Ga Lizette. Dat zij terltond binnen geleid worden. (Lisette vertrekt) CHRISTOFFEL. N" kom ik weder tot mij zelve. Hoe 1 gij zijt een Jood? en hebt het hart gehad , een Eerlijk Christen in uw dienst te neemen? mij had gij moeten dienen ; dan hadt het volgens den Bijbel geweest we! vervloekt! gij hebt in mij de gantfche Ch-ristenfchaar beledigd. Ik wist al niet, waarom Mijnheer op reis geen fpek heeft gegeeten ,en honderd diergelijke zotternijen meer. — Geloofd gij dat ik u nog langer dienea wil?... REI-  TOONEELSPBL. 5? rïizige1. Ik kan u niet noodzaaken beter als 't andere Christen volk over de Jooden te denken. Ik wil u niet verwijten, uit welke. Erbarmlijke oinflandigheden ik H te Hamburg rukte. Ik wil u ook niet dwingen langer bij mij te blijven. Doch daar ik met u dienen redelijk te vrede ben , en u dezen dag ongegrond verdacht heb gehouden; zo behoud ter vergelding , het geen 'er oorzaak toe gaf. Qiij geeft hem de doos.) Uw loon kunt ge ook. krijgen , en dan, gaan waar gij wilt. christoffel. Neen , den dujvel, 'er zijn ook wel Jooden dia geen Jooden zijn. Gij zijt een braaf man... Top.. Ik blijf bij u. Een Christen heeft mij wel een rib ger brooken, maar geen doos geegeven. NEGENDE TOONEEL. de voorige, lizette, (Krom en Stich geboeid door eenige bedienden geleid.) Mlizette. ijn Heer daar zijn zjj. ' De Geboeiden gaan ter linkerzijde des tooneels; terwijl de Baron, Reiziger, en Gurli over hen fiaan. Lizette en Christoffèlplaatfen zich op de 'achtergrond; zo dat alle de Fertooners door den aanfihtuwer gemakkelijk kunnen worden gezien. D 5 ba-  M DE JOODEN, BARON. 't Is is dan maar al ie waar dat ik Hangen in mijn boezem gekoesterd heb... zeg fnoode guiten, wat fpoordde ul. aan om dus met mij te handelen, als giji. van fints waart te doen?... is dit de belooning voor 't geen ik met ti gedaan lub? KROM eil STICH. Och Heer Baren wij zijn onfqhuldig! ... de Jooden !... BARON. Zwijgt van Jooden... Onder hen zijn nog edelmoedige en Men-chlicvênde harten te vinden. Mij is alles onderricht,- dus, indien gijl. geen zwaarder ftraf op uw hals laaden wilt, bekend , en zo niet, vreest mijn toorn. KR OM. Ach Mijn Heer!.,. De fchout heeft mij verleid, hij is oorzaak s T i c H. Hij Mijnheer, hij is de geen.... BARON. Zwijg ik ken u beiden fchüldig ; daarom openhartig en zonder omwegen. KROM. Nu Mijn Heer, daar gij ons dan verlichting van iiraf beloofd hebt , en 'r ontkennen toch niets kan paaien, dewijl gij van a les onderricht zijt ; zal ik u al.  TOONEELSPEL. yj) K alles openhartig bekennen. Uw fchitterend vermogen, heeft ons verblind. Wij beraamden alle middelen, om ons een gedeelte daar van eigen te maaken. Doch, alles vruchteloos- tot wij ontdekten dat gij gisteren avond, geheel alleen, door 't bosch zoud moeten rijden , o.m t'-huis te komen. Wij vermomden ons iit Jooden met lange baarden, om onbekend te blijven. Wij tastten u aan; en het overige is u hekend.. BARON. Ja, meer dan mij lief is. Maar waarom toch varmomdet gijl. u in Jooden? KROM. Dewijl de Jooden voor dieven en rovers bekend Haan , deeden wij zulks; te meer , daar gij dan minder erg op ons zoudt gehad hebben. Maar helaas? wij hebben ons te flerk misrekend. BARON. Nu blijft mij nog overig te weeteu om wat reden» gij dezen braaven vreemdeling zijn doos ontnomen, hebt. KROM. d Mijnheer! Hechts uit wraak om dat hij ons hinderlijk in ons voornemen is geweest. Want, waars hij 'er niet tusfchen beide gekomen, ons plan had volkomen gelukt. B Ai  DE JOODEN. BARON. Dus enkel om dat hij mijn befchermëngel is ge, weest, tracht gijl. u op hem te wreeken , wet nu, weet dan dat hij een Jood is. Geen Jood zo als gij ui. voor uit gaaft, maar een weldenkend menfchen vriend; die zijn evennaasten , hij zij van wat Godsdienst het is, in gevaar zijnde, bijdand verleend, krom en stich, (beide verwonderd,) Hoe! Een Jood !.... baron. Ja. Een Jood; om u te toonen dat veeltijds het blind vooroordeel ons mMeid ; en dat "er zo wel braave Jooden als braave Christenen gevonden worden. Dit geheim is ons heden duidelijk genoeg opgelost. reiziger. Ik dank u Mijn heer, dat gij zulke goede denkbeelden van mij voedt. En daar gij thans zo redelijk over mij denkt, neem ik de vrijheid u een bede te doen. baron. Hoe Mijnheer! gij een bede! Neen een bevel wilt gij zeggen; fpreekt, mijn gantfch vermogen is ia uwe banden. REI-  "TOONEELSPEL. 8: REIZIGER. Ik bidde flechts dat gij mij 't vonnis over dez« fchuldigen laat vellen; en dat gij volkomen daarin gif noegen zult neemen. BAROK. 't zij it vergund. krom tegen stich, (ter zijde,) Nu zijn wij 'er noch flimraer aan. reiziger. Daar het mij heden dan verguud is geweest , n Mijnheer Baron het leven te redden, en daar bij ik ontdekt heb dat de uitvoerders dezer gruweldaad binnen uwe eigen muuren waaren. Ja , daar ik dezen heerlijken dag, 'die voor Eeuwig met Gulde letteren in mijn geheugenis zal geprent blijven, met geene onheilen wil bezwalken (tegen de geboeiden) zo fchenk ik ul. beide vergeving voor uwe misdaaden ; onder beding , dat gijl. binnen 24 uuren van dit Grondgebied zult vertrekken. Verzoekende ul. in opmerking te neemen , dat wanneer den eenen met meerder middelen dan den anderen voorzien is, het de wil des Scheppers alzo is geweest, en dat 't ons niet betaamd tegen zijnen Goddelijken wil ons te verzetten. FIOM, (met verwondering,) Hoe!... een Jood kan zulk een vonnis uitfpreek«n!.... stich.  t5i DE JOODER stich. Nu moet ik bekennen gezondigd te hebben , tegen den Schepper en mijn Evenmensch. reiziger. Ja vrienden, de Joodeu zijn ook menfchen, en van een en dezelve Maaker afuomftig als de Christenen. Zo 'er nochtans onder hen, flechte lieden zich bevinden, bedenkt dan dat zulks onder alle andera gezintbeden gebeurd; maar daarom verdenkt nooit een geheel gedacht om de Euveldaaden door fommigen gepleegt. Dat alle deugdzaame lieden , wat Godsdienst zij cok beoeffenen , voortaan uwe Broeders zijn en verwijdert u zo wel van .Hechte Christenen, als van Hechte Jooden. krom en stich, {heide vallen hem te voet.) Vergeving braave Jood! reiziger. Staat op; 't is u reeds vergeeven. Schaamd u voof een mensch neder te knielen. Hij ls het aanzijn niet waardig die zijn Evenmensch voor hem doet kruipen om een weldaad door hem gepleegd; dat geen weldaad meer blijft wanneer men 'er zulk een dankbetooning voor erlangt. Daar (hij geeft hen ieder een fluk gelds) dit ftrekke ul. tot reisgeld. Den Hemel geve dat gijl. altoos het Pad der deugd tnoogt kiezen. Pan ben ik beloond. BA*  TOONEELSPËL. d BARON) (ah verrukt.') ó Hoe verrukt gij mij braave man ! wat ben ik ongelukkig dat ik u niet naar verdienden kan beloohen!... alleen Godsdienftige begrippen verhinderen mij daarin! echter zal ik zo lang ik leeve overtuigd blijven , dat 'er zo wel braave Jooden , als braave Christenen gevonden worden. EIND E.  -