MAATSCH. DER jiÉDERL. I.ETTERK. f TE LEIDEN. Catal. bi. iGeschenk van Tooneel stukken , 1841.   ARMOEDE en GROOTHEID.  ARMOEDE en GROOTHEID, TOONEELSPEL. r NAAR. HET HOOGDUITSCH VAN AUGUST y o n KOTZEBUE, DOOR CORNELIS L O O T S. Te AMSTELDAM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK. HDCCICT.   BERICHT. Een der commis&risfen van den nationalen ftads ïchouwburg my te kennen gegeven hebbende hoe zeer hy verlangde dat armuth und edelsinn in het Hollandsen vertaald en uitgegeven wierd, ten einde hetzelve, even als meer andere ftükken, welke niet onder de privilegie des fchouwburgs behooren, ten tooneele te kunnen voeren, voldeed ik gewillig aan deze zyne begeerte; en zie daar de cenige reden waarom ik deze vertaling het licht doe zien. Hoogstaangenaam zal het my zyn, indien de vertooning van dit tooneelfpel den aanfehpawef behagelyke oogcnblikkcn en den fchouwburg voordeel fchenkt: hierdoor zal ik den tyd, en de moeite, aan deze vertaling hefteed , rykelyk beloond achten. Wicn behoef ik te zeggen , dat ik geen roem in het vak der letterkunde met deze onderneming heb kunnen beöogcn ? Niemant zal toch zo dwaas zyn om te vooronderftellen, dat dusdanig eene proza overzetting, hoe kunstig, hoe naauwkeurig dezelve ook zoude mogen wezen, hem het recht geeft tot cene plaats in het choor der wetenfehappeu; neen: hy, die Hechts twintig oorfprongkelykc goede dichtregelen voortbrengt, heeft aanfpraakop den naam van dichter; niet hy, die een honderdtal foortgelyke overzettingen als deze vervaardigt. de vertaler.  PERSONAADJEN. peter pluim, een ryk koopman. josephinëj zyne dochter. Hendrik plum, zyn broeder, gevezen majoor. fabian stop, zyn boekhoudèf. vrouw rosk, eene predikant's weduwe, huishoudfler van Peter Plum. LOUÏSE, hare vermeende dochter. klaas, huisknecht. van cederströai, gewezen zee - luitenant, in Zweedfchen dienst. VAN der hosen, een jonge Hollander. Het tooneel is in eene zerffad.  ARMOEDE en GROOTHEID, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Het tooneel is eens zaal, in liet huis van Peter Plum: hy zit aan eene theetafel eene pyp te rooien; Klaas ftaat voor hem, met beide handen in zyne rokzakken. peter plum, klaas. k l a a s. De gantfche ftad zegt dat mynheer een fchatryk man is. plum, zyne flaapmuts verzettende. Den Hemel zy dank! ik kan leven. klaas. Wanneer ik myne liverei bezie... p l u m. Dan beziet gy een' bruinen rok. klaas. Die eene kleur heeft als rhabarber. plum. Hy is goed. klaas. Noch kraag, noch opflag. A 4 plum.  8 ARMOEDE en GROOTHEID, plum. Laat men u honger Iyden? klaas. Neen; maar ... pl u m. Ontfangt gy.uw loon niet iii klinkende munt? klaas. ft Ja; maar . . plum. Nu, wat, maar? klaas. Zo ik fpreken dorst . . plum. Spreek, jonge! k li a a s. Geel, of rood, met koorden. p l u 06 Stillen die koorden den honger? klaas. De kamerjonker hier naast ... plum. Is een adclyke fchrokker. k l a a s. Zyne bedienden zyn zo net als poppen. plum. Eu hongeren als poppen. klaas. Licht groen met zilver, hoeden met krielen. plum. Alles onbetaald. klaas.  TOONEELSPEL. 9 klaas. Dat is zyne zaak. plum. Kort en goed ,uw rok is bruin en blyft bruin,maar 't is goed laken: de el kost vier daalders; de knoopen zyn masfif; en als gy my doi maakt, laat ik'er brillanten op zetten. Toe, pak je voori. klaas. Moet ik den Zwcedfchcn luitenant binnen laten? plu m. Hoe lang heeft hy reeds gewacht ? klaas. Meer dan een half uur. plum. Hy mogt noch wel langer wachten: doch laat hem maar komen. Klaas gaat heen. Een arme edelman, veel liever een bedelaar: deze voed zich uit zyn' knapzak, de andere moet, eershalve, fatzoenelyk uithongeren. TWEEDE T O O N E E L. peter plum, cederström. plum, zyne flaapmuts een weinig oplichtende, doch zonder op te /laan. Onderdanige dienaar! ceder stro m. Mynheer Plum, ik kom . . . A s PLUM»  io ARMOEDE fn GROOTHEID, P L ü M. Dcnkolyk om de huishuur te voldoen? dit is my aangenaam. Mynheer is prompt: de heeren officieren zyn niet altoos prompt. CEDERSTRÜM. In den dienst altoos. PLU M. Dat is te zeggen, wanneer zy de beurs moesten trekken , trekken zy den degen. C E D E R S T R ö M , gevoelig. Mynheer vergeet dat ook de armfte officier een' fehat bezit. PLU M. Vcrmoedclyk zyne eer. CEDERS 'J' R Ö M. Recht zo. P L U M. Goede waar, maar zy word niet gezocht, eene gedenkmunt voor het kabinet: in handel en wandel geld ze niets. CED ER STR Ö M. Zekerlyk heeft zy Hechts waarde voor hem, die haar recht kent. PLUM. Ja, ja, voor den keurigen liefhebber. Neem uw gemak. CEDERSTRÖ M. Ik moet op het einde van deze maand u zekere fchuld voldoen, en ik kom eene nieuwe maken. PLUM. Zo? C e-  TOONEELSPEL. II ceder .9 trom. Ik heb geld noodig. plum. Wie heeft dat niet noodig? het geld is minder te ontberen dan lucht: zonder lucht kan men ten minste noch fterven, maar niet zonder geld. c e d e r s t r ö m. Mynheer zou my ten hoogde verpligteu , indien hy my twintig Louis d'or op eenen wisfel geven'wilde. plum. Zo, zo? onderdanige dienaar! c e d e r s t r ü m. De nood dringt my. Geloof my mynheer , deze flap viel my zwaar: veel meer opgeruimd, vloog ik naar de blocdigftc bataillc. p l u M. Ei, ei! c r. n e r s t k ö m. Van mync jeugd af niet het gebrek onbekend, door een' maalftroom van vermaak weggcilecpt, federt vier maanden uit rnyn vaderland verbannen, verwacht ik dagclyks brieven, die myn lot drageKkcr zullen maken. pi. u m. Ik wensen u eene fpoedige ontfangst. c e d e rst r öm. Ik heb noch vrinden in Zweden . en bouw op geen ydele hoop. plu m. 1 Kan ik u dienen met een kopje thee ? CE*  12 ARMOEDE en GROOTHEID, cederström. Indien mynheer my Hechts in myn' benaauwden toeftand... PLU M. Rookt gy ook tabak? Bi, zekerlyk, een zeeman! hier is echte kanasfer. cederström. Mynheer is een ryk koopman, en heeft zeker veel geld door fpeculatiën gewonnen: fpecuieerde mynheer nooit op het gelaat van een' eerlyk' man? PLU M. Neen. cederström, zuchtmde zyne fchóuders optrekkende. Ik kan warelyk geen onderpand geven. {Na eenig fli!z-.ygen haait hy een pourtrait voor den dag) Dit af beeldfel myner moeder is het ecnige dat my overbleef: het is met ecnige brillantcn van geringe waarde omzet; ongaarne fra ik hetzelve af; maar indien ik het u als een onderpand dorst aanbieden p L u M. Hoe! wat denkt gy van my, mynheer! ik leen niet op onderpand. cederström. Vergeef my... PLU M. Wanneer ik geef. dan geef ik zonder pand, zonder wis fel, zonder handfehrift. c e de k str ö m. Aan een" onkkenden? PLUM.  TOONEELSPEL. ij plum. Bekend of onbekend , den noodlydenden moet men byftaan, zonder zelfbelang. cederström. Grootmoedig man! plum. Nota bene, indien men kan; maar myne kas is zo uitgeput ■— de oorlog — de bancrouten in Londen.... cederström. Slechts twintig Louis d'or. plum. Die verdoemde Engelfchen! zy hebben een fchip van my genomen; en dan noch dat kostelyke huishouden! — daar en boven, men heeft ook een hart, men is weldadig:-— daar is die predikants weduwe met hare dochter... nu, ik wil niet zeggen wat die twee menfchen my kosten , de rechte hand moet niet weteii wat de flinke doet. Weet gy wat? vervoeg u by den Jood Hirsch, in de broederftraat: die leent u op dat ding zo veel het omtrent waardig is. cederström, misnoegd opflaandt. By een' Jood ? plum. Zulk een Jood is een kleinood voor de Christenen; cederström. Zeer wel, mynheer. Hy wil gaan. plum. Apropos, ik heb u noch één verzoek te doen. cederström. Beveel Hechts. plum.  14 ARMOEDE en GROOTHEID, plu m. Ik verwacht dagelyks den bruidegom mynjsr dochter uit Holland: hy zal hier in myn huis zyn intrek nemen, en ik heb te weinig vertrekken... cederström. Ik verlla u ; ik zal naar een ander verblyf omzien, p l V m. Onderdanige dienaar ! Mag ik verzoeken dezen middag de eer te mogen hebben u aan mync tafel te zien? ik heb veifche Kaviaar met den postwagen bekomen. c e d e r s t r ö m. Verfchoon my; ... doch ik zal de eer hebben te verfchynen. plum. Onderdanige dienaar! cederström, zyne oogen ten hemel paan de, met een'' hat'f ge/moorden zucht. Hemel! Hy gaat heen. pl l' m- Ha.' ha! ha! de gek wil geld lenen op het afbeeld fel zyner moeder, even als de Egyptenarêri op de gcbalzemde Ijken hunner voorouderen. DERDE T O O N E E L. f a b i a n stop, peter plum. s t o p. Ik wensch mynheer een' aangenamen goeden morgen. plum. Goeden morgen, Stop. Is de post aangekomen? s t o p.  TOONEELSPEL. 15 s t o p. Hier is pro primo een brief, met eene doos gemerkt PP. plum, opent den brief. Laat zien. Sakkerloot, de briefis van onzen koning. stop, met eene diepe bui ging. Van zyne allerroemruchtigfte majesteit. plum, /eest. Na vrindelyke groetenis , lieve getrouwe] uit de allernederigfle voordragt van onze zeeministers, hebben wy met allergunftigst welgevallen gezien, dat de leveringen voor den laarflen veldtogt door u met den pryswaardigfieü yver zyn gedaan; wy hebben u derhalve onze genadige goedkeuring niet willen onthouden en zenden u, ten bewyze onzer genegenheid, de nevensgaande fnuifdoos. Uw toegenegen koning. stop. Veel geluk met deze uitnemende gunst. plum. Men moet dit in de couranten doen plaatfen. stop. Denkelyk met brillianten. plum, heeft ondertusfehen de doos geopend. Zekerljk. stop, de doos bezigtigende en waarderende. Wel duizend daalders waardig. plum. Men ftelle het in de eouramen op drie duizend. stop. Benevens het genadige gefchrift. p 1. u M.  ió ARMOEDE en GROOTHEID, plum. Vol van de gunstigiïe uitdrukkingen. stop. Het zal in de couranten bezorgd worden. Hier is pro fecundo een brief van Van der Hufen, uit Amftcrdam. \J»C plum. opent den brief en leest. Deze moer UEd. adyiferen dat den 17^1 pasfato den jonge Hans Wilhelm aan UEd. geëxpedieerd bebbe, wanfchc eene goede ontfaugst, en verzoeke hem direct aan mejuffrouw UEd. dochter te conhgneren; daar de jonge lieden ten huidigen dage in cours en gehalte niet veel deugen , kan u nochtans verzekeren , dat gemelde Hans Wilhelm van eene uuftckr-nde goede qualitcit is, en UEd. benevens mejuffrouw UEd. dochter ten vollen contenteren zal. Salvo errore et ohimisfione. UEd. Dw. Dienaaren, Van der Hufen en Comp. stop. Nochmaals veel geluk. plum. Ik dank je. stop. 'Wy zullen dus cito hier in huis bruiloft houden. plu m. Cito , citisfime. stop. Item eene dansparty. plu m. En een vuurwerk iii den tuin. STOF.  TOONEELSPEL. 17 stop. UEd. naam in vurige letteren. plum. En de vliegende Merkurius. stop. Zal veel kosten. plum. Maar zal ook veel opziens baren. stop. Onder uwe goedkeuring, mynheer, had ik ook wel eene fpeculatie. plu m. In 't groot? stop. Zo groot als een meisje van eene middelmatige geftaite. plum. Dat beteekent? stop. Eene dubbele echtverbindtenis. plum. Ei, zeker? cn de bruidegom? sto p. Ha! ha! hal plum. Jy zelf wel niet.? stop. Op eigen rifico. plum. En de bruid? stof. Juffrouw Louife,  18 ARMOEDE en GROOTHEID, plum. Waar zyn je gedachten ? Louife bezit niets. stop. Een allerliefst gelaat. plum. Hoe veel percent geeft dit? stop. Een paar poezele handen. plu m. Die niets verdienen. stop. Een kleine voet. plu m. Kom, kom, Stop! Stop! is dit verflandig gedacht? stop. Mynheer heeft geen ongclyk, en, helaas! ik zie te duidelyk dat de duivel zyn fpel met my fpeelt, dewyl ik dezen hartstocht reeds dikwyls met eigen handen heb willen ten onder brengen, plum. W;l je dan met je vrouw van den wind leven ? stop. Neen, dit ben ik niet voornemens; ik moet u, mynheer, berichten, dat ik op de dato van heden een'adviesbrief bekomen heb, inhoudende, dat het den Allerhoogften behaagd heeft mynen heer vader naar de andere waereld te expediëren. „ , , , plum. Veel geluk! stop. Hy heeft my in bare fubftamia 80000 mark nagelaten. plu m.  TOONEELSPEL. 19 plum. 8oocc mark? Ei, ei! myri goede heer Stop! ik wensch u van harten geluk. Gelieft mynheer zyn gemak niet te nemen? QHy prefent eert hem een' fcoel.} stop. Ik heb dus befloten voortaan myne eigen negotie te doen. plum. Item eene vrouw te nemen. stop. Dewyl ik dit articul niet wel ontberen kan. plum. Het blyft naderhand maar over de hand liggen, en men zou het gaarne onder den inkoopsprys weer weg geven. stop. Juffrouw Louife is een goed meisje. plum. Dat ik uit barmhartigheid in huis heb genomen. stop. Jong en fchoon. plum. \ De geftalte is niet meer dan de fust: als men de tarra \ aftrekt, wat blyft 'er dan over? / ach, wat heb ik misdreven? V R O UW ROSE. Arm meisje! vertrouw op God. Morgen komt'er weder een dag. Men moet nooit wanhopen. Aardfche tegenfpoed is geen tegen fpoed- In één oogenblik kan'er veel veranderen. Noch onlangs heb ik een boek gelezen, een uitmuntend boek; zekere Stilling is 'er de fchryver van; hy was arm, dood arm, en moest eenige fchulden voldoen; het water kwam hem aan de lippen. Nu, wat gebeurt 'er ? des morgens om 10 uur inoest hy betalen. Hy loopt in zyn  TOONEELSPEL. 41 zyn kamertje op en neer. Hy bid recht vurig den hemel. Het Haat kwartier over negen uren, noch geen hulp-, het Haat half tien, noch geen hulp. Ach, wat word hy beangst en verlegen! Het Haat kwartier voor tienen- Paf, paf! daar word aan de deur geklopt. Tree in!.. wie was het? de postillon. Wat brengt hy? een' brief, zwaar van geld. Ik weet niet vanwaar; maar hy had 'er geheel niet op gerekend. Hy erkende Gods vinger, en wanhoopte nooit weder als hy in nood was. l o yïs e. Nood? gebrek? myn hart kent deze woorden niet. v r o V W r 0 s EDewvl uw hart noch hongert noen dorst. l 0 u i s e. Gebrek drukt, maar lyden verplettert. v rlo uw rose. Nu, nu, gebrek is een Hechte gast. Dank den Kemel, kind, dat die gast nooit tot uwent kwam: uw vader, die door en door brave man, laat 11 niets ontbreken. Kyk eens! hy heeft u nu weder een' wisfel gezonden: laat zien , bedraagt hy veel ? louïse. Zeer veel, meer dan ik noodig heb. v rouw rose. Ei, ei! men kan alles noodig hebben, is het van daag niet, dan is het morgen, is het niet voor ons, dan voor de deugdzame armoede. louïse. Gy hebt gclyk, moeder, voor de armoede, voor de deugdzame armoede. C 5 VROUW  42 ARMOEDE en GROOTHEID, vrouw rose. Dit is zo eene wyze van fprekcn. i o u ï s e. Neen, neen, het is geen wyze van fpreken. Ik wil... (.Zy ftaat in gedachten.) josephine. Nu, wat wilt gy dan? l o u ï s E. Iets verrichten. josephine. Ea wat? lo u ï s e. Iets, dat zyne waarde verloor, indien ik'er van fprak. (Zy /Iaat haar oog op den wis fel.) 300 mark! waarom geen 3000? vrouw rose 300 mark! een mooi kapitaaltje. Meisje! meisje! gy zult d.re toch niet weggeven? loh ï s e. Neen , ik zal zc op intrest zetten. ^ vrouw rose. Tot 4 pCt.? louïse. Meer, meer! een' joodfehen woeker zal ik 'er mede dryven. v r 0 u w rose. Woeker? foei! fantin u. louïse. Vrees niets: wie den armen geeft, woekert. v r o u w r 0 s e. Ja, indien gy het zo begrypt: echter 300 markt iï te veel, lo u-  T O O N E E L S P E L. 43 1, o u ï s r. Eenmaal zal ik myn' vader rek-nfchap van dit goed doen. VROUW ROSE. Naar uw believen: het geld behoort u. De goede jeugd ! vy leert rekenen en rekenen, maar hoe veel penningen 'er jp een' daalder gaan, leert zy nooit. NEGENDE T O O N E E L. CEDERSTRÖM, JOSEPHINE, LOUÏSE, VROUW ROSE. Louïfe a'arMl, bedeed, zo dra zy hem zie*. CEDERSTRÖM. Vergeef my, dar ik, onaangemeld... j 0 s r, p 111 N E. Een vrind is altoos wellekom, C E r> E R.STR O M. Mynheer uw vader heeft my ten maal tyd genoodigd. j 0 s E PUIN E. Daaraan heeft myn vader zeer wel gedaan. Gy zult tusfehen ons beiden zitten: ik aan uwe rechte cn Louïfe aan uwe flinke hand. Of, zo gy het liever verkiest, Vrouw Rofe? V R O L' W ROS E. Dartel meisje! eene oude vrouw, en een jong galant heer! C E p E R S T R Ö M. Ik beklaag den jongeling, yyiên de oude lieden last zyn. V R O U W ROS E. Dat is braaf gedacht: elk hoopt oud te worden. j o s F. p II IN'". Dns aan do flinke hand, Vrouw Rofc. CE-  44 ARMOEDE en GROOTHEID, ced e rström. Gy zyt een fpotvogel. Zet my waar gy wilt: aan uwe tafel is geen plaats, welke ik verfmaad. josephine. Heel goed, doch hier komt het 'er op aan, of gy veel of weinig eten, veel of in 't geheel niet praten wilt. cederström. Hoe zo ? j o se pui n e. Als gy lust hebt om weinig te eten, en in het geheel niet te praten, dan zet ik u naast Louïfe. cederström, verlegen. Ik begfyp u niet. l o u ï s e , verlegen. Zy weet zelfs niet wat zy wil. josephin e. 6 Ik weet dit zeer wel. Heb ik niet twintigmaar van j verre gezien, hoe hy uren lang naast u gezeten heeft, zonder den mond open te doen? e o o ï s e. Gy dwaalt; de heer Cederström onderhield my altoos zeer goed. josephine. Hy onderhoud u, ja, daaraan twyfel ik in geeuen deelc; maar gefprokeu heeft hy niet- vr o u w ros e. Hoor dat geklap , dat gebabbel! even of men iemant onderhouden kan, zonder dat men fpreekt. josephine. Verlrond de zalige heer pastoor Olearius Rofc deze kunst niet? vrouw  TOONEELSPEL. 45 VHOÜW ROS F,. Neen, kind! hy fprafc, en zyn gcfprek was altoos balfem voor my, byzonder als hy aan den groudtext kwam. cederström. Uit het geen ik hoor moet ik vermoeden dat mejufLrouw Louïfe over verveling in myn gczelfchap geklaagd heeft. Ik ben foldaat, en wil gaarne belyden, dat een paar oogen als de hare my gemakkclyker kunnen verontrusten dan eene vyandelyke battery. josephine. Louïfe, maak uw compliment. l ou ïs.e. Geklaagd? neen, mynheer Cede.riTröm! warelyk niet. josephine. Een ftoute eed! l o u ï s e. Ik ben zeer gaarne in uw gczelfchap. j o s e p iii n e. Stil, om 's hemels wil, dat is te veel: zo veel moet men de jonge heeren naauwelyks laten raden. cederström. Uwe vrindin kent myn' toeftand: zy weet dat ik troost behoef. Haar edel hart fchenkt den ongelukkigen wat de i wellevendheid den vreemdeling misfehieu ontzegd had. i. o u ï s r. Ik ben niet verwaand genoeg cm te gelooven dat my■ ne vrindfehap u troost kan verfchaffen. cederström. En ik weet al te wel dat myn tegenwoordige toefrand ieder myuer gewaarwordingen iii enger grenzen beperken moet.  45 ARMOEDE én GROOTHEID, j o s e p r-r i n e. Bravo! dat gaat voortréffelyk! Ga voort, bid ik u. vrouw rose. Ik wil veroordeeld zyn, om in geen vier weken naar de kerk te m - en gaan, als ik één woord van dit alle» verfïa. Hoe de tyden veranderen! in myn' tyd als de jonge luï by elkander kwamen gingen zy tegen over elkaêr zitten , fpraken over het weer, vroegen naar den welfrand van mynheer papa en mejuffrouw mama, en wat dergelyke ftichielyke gefprekken meer waren. Maar nu lezen zy herdersdichten van Klopflock, cn Romans van Lavater, en bemoeijen zich met het liéve weêr in het geheel niet, het mag regenen of fheëuwen. Fi! daar komt de heer Fabian Stop : dat is noch een man uit den ouden tyd. TIENDE TO O NE E L. stop, josephine, louïse, cederström, vrouw rose. stop. Ik ben ongemeen verheugd u hier by elkander aan te treffen. josephine. Ei, mynheer Stop, gy hebt immers eene nieuwe pruik opgezet. stop. Op dezen voor my plcgtigcn dag... josephine. Wiit gy u doen begraven? stop. Begraven? Ja, in de armen van eene verwonder!vk: fchoonc en deugdzame cchtgenoote. jo-  TOONEELSPEL. 47 josephine. Dat arme mensen! stop. Dit is niets; wy zien daar niet naar; wy zyn rykgenoeg, nademaal de dood myns vaders, ha! ha! ha! louïse. En daarom kunt gy lagchen? stop. De rouwkleèren zyn noch niet klaar: morgen zal myn gelaat eene geheel andere vertooning maken. josephine. Ten onzen gevalle behoeft gy u niet te bedwingen. stop. Het is zo het gebruik; het moet zo zyn. (Stilletjes tegen 'Vrouw Rofe) Hebt gy u reeds by occafie een woordje laten ontglippen? vro o w ro se. Ik bemoei 'er my niet mede. stop. Die vervloekte Zweed is my in den weg. vrouw rose. Hy blyft hier eten. stop. Dat hem de duivel haal'. vrouw ROSE. De Hemel bewaar' hem! «top. Nu, in Gods naam, hy mag het dan mede aanhooren. Het zal hem heet genoeg worden. Gy teekent immers asfurantie op myne lading? v r o ö w rose. Geen duit. stop.  48 ARMOEDE en GROOTHEID, stop. Zo gy wilr, met 80000 mark in de zak loopt men Weinig rilico. j 0 s e p 111 n e. Zeer galant, mynheer Stop! lagchen en fluisteren is dit gevocgelyk ? stop. Op het oogenblik zal ik met luider ftemme alles uitboezemen. josephine. Neen, om 's Hemels wil, houd het maar by u. stop. Ik kan het niet langer op myn hart dragen. josephine. Hebt gy ook een hart? stop. Ik heb 'er een , en ik zoek 'er noch een. (Ily werpt een1 lonk op Louïfe.) josephine. Gy zoekt een hart? dan moet gy aan het voorname huis van negotie Amor en Compagnie fchryven : dat heeft de monopolie. stop. Gy hebt gelyk: Amor is de grootfle koopman van den aardbodem. josephine. En met een de domfte: de beste waar geeft hy om niet, en de flechtfte verkoopt hy. stop, tegen Louïfe. Kort en goed. Hoogedele juffrouw! ik kom n vragen i of gy het wagen durft met my in compagnie te doen?' iOü-i  , TOONEELSPEL. 49 louïse, Ik verfïa 11 niet. stop. Ik wenschte uwe vrindschap'', uwe liefde, en uw vertrouwen, alles voetfloots, my door inkoop eigen te maken. josephine. Wat bied gy daarvoor? stop. Ik verzoek u dat gy my tot geen onbetamelykheden dwingt, nademaal zulk eene negotie geen paardenncgotie is. — Ik 11a op den fprong. josephine. Gy, op een' fprong? — waar zyn je gedachten? •stop. Spreek, juffrouw Louïsje ! mag ik my vieren? lqu.ïs e. Myn Hemel, waarmede? stop. Hart en hand, hand en hart, ingeval eene ruiling u behaagde. l o u ï s e. Ik geloof warclyk dat gy my trouwen wilt. s t o p. Hierop antwoord ik duidelyk en verftaanbaar ja. cederström, ter zyde. ó Hemel! Louife en Jofephine lagchen. st op. • Wat beteekent dit fchalkachtig grimlagchen? j os e ph i n E. Lottere hartelykc blydfchap. JJ S-TOP.  go ARMOEDE en GROOTHEID, stop. Ja5 mag ik hopen dat gy eene cherte-party met my fluiten en myn fehecpje met uwe wederliefde bevrachten zult? josephine. Ben je niet bang voor. kapers ? stop. In 't geheel niet! onder een convoy van Scooo mark zeilt men tamelyk fecuur. vroö w ros e. Het ware zekcrlyk een fchoon en zéker beftaan. josephine. Wat zegt gy 'er van, mynheer Cederfïröm? cederström, zeer verward. Ik — ik —ik heb de eer niet den heer Stop te kennen. josephine. < Gy hoort immers dat hy 80000 mark bezit? c e d e r s t r ö m. Als de rykdom alleen aaiifpraak geeft op de grootfle aar'dfchè gelukzaligheid... josephine. Ei ei, gy verpraat u. louïse. Mynheer Stop, gy bewyst my veel eer, maar ik hang niet van myzelve af. stop. Met uwe vrouwmoeder is de koop zogoed als gefloten. Zy heeft my bevolen my per adresfetot u zeivete keeren. vrouw rose. Gy weet, myn kind, dat ik my geen gezag over uwe keuze aanmatig.  TOONEELSPEL. 5i louïse. Ën gy weet, waarde moeder, dat my noch andere pligten binden. cederström:, tusfehen de tanden mompelende. Andere pligtcn? josephine, die naast hem fiaat. ■ Ja ja, mynheer! onder ons, zy heeft zich reedsverzeid. louïse, tegen y<.fephh:e. Geen boerteryen, iieve vrindin. (Tegen Stop.') Ik wil u niet in het onzekere laten. Ik kan de uwe nooit worden. st op. Niet? lieve Hemel, waarom toch niet? josf phine. Basta, mynheer: men moeteen meisje nooit vragen waarom 3 stop. Ik ben zekerlyk geen van de jongfte. (Cederftröm aanziende.) Ik behoor niet tot de kale jonkers of pronkers: myn hart is noch voor het oudeiwetfe. josephine. Liefde en wyn zyn wel makkers, maar echter de wyn moet oud, en de liefde jong zyn. ELFDE T O O N E E L. stop, heinr. plum, josephine, vrouw r o s l, louïse, cederström. ---^ stop. Daar komt de heer overfte wachtmeester. Die zal wel de goedheid hebben zich myner behulpzaam aan te trekken. heinr. plum. Onderdanige dienaar! wat is 'er? D 2 ]*•  52 ARMOEDE en GROOTHEID, josephine. . De heer Stop wil trouwen. heinr. plum. Dat hoor ik. stop. Nadcmaal ik door de fchikking des Hemels in fiaaf gefield ben op myzelven te gaan leven, ben ik voornemens naar 's lands ufantiën eene vrouw te nemen. h einr. plum-. Gy hebt gelyk. josephine. Zyne keus valt op Louïfe. h einr. p l u m. f Hy heeft gelyk. josephine. Maar Louïfe wil hem niet hebben. hein r. peum. Zy heeft ook gelyk. v r o u w rose. Ondertusfchen ware een vlytig welgcfteld man toch altoos eene goede verzorging. heinr. plum. Gy hebt gelyk. louïse. Slechts aan de hand der liefde moet men naar het altaar gaan. heinr. plu m. Cy hebt gelyk. stop, geheel verlegen. Wy hebben dus allen gelyk? heinr.  T O ONEELSPEL. 53 hein r. plum. Allen. stop. En ik kryg echter geen vrouw? josephine. Neem my. stop. Jy bent my te vlug, te rad, te levendigste fchalkachtig. josephine. Ik beloof u, zo lang te zullen dansfen totdat ik aan de duizelingen ilcrf. stop. Maar het menfchelyk leven is geen contredans. josephine. Waarom niet? als de liefde de maat flaat. TWAALFDE T O O N E E L. peter plum, vrouw rose, heinr. plum, josephine, stop, louïse, cederström. peter plum. w elkom, hoeren en dames! wy gaan, denk ik, in de kamer, hierover: in de eetzaal zitten twee oude raadsheeren, en babbelen over de zware hagelbui van Anno 54. vrouw rose. ó Die kan ik my noch zeer duidelyk herinneren. Het was juist op een' donderdag: ik had de groote wasch: myn man zaliger zat in den biegtfloel. ii e i n r. pi. V m. En zo vervolgens — het overige verzoeken wy op het defert. D 3 pe-  54 ARMOEDE en GROOTHEID, PETER.PJ.UM. Apropos, broeder! ik heb u de fraaije fnuifdoos noch niet vertoond, die onze koning my tot een bewys zyner gunst en genade gefchonken heeft: de dikke raadsheer waardeert ze op 30CO daalders. (J/y geef( de doos aan den majoor, die hem achteloos beziet.) heinr.. plum. Veel geluk. josephine. Schiclyk, lieve oom, laat my zien. Jofephine befchouwt de doos, welke naderhand van de eene hand in de andere rond gaat, totdat zv eindelyk weder by Peter Plum komt, die ze, terwyl hy in 'e gej'prek is, aanneemt, en in zyn' rokzak /leekt. peter p lu m Wat feheelt u, waarde heer Stop? gy ziet 'er uit als of gy avary hebt. stop. Avary, bodemary, alles wat je wilt. peter plum. Ei, ci, leeft zyn heer vader noch? stop. Neen, den Hemel zy dank! hy is werkelyk uit dit jammerdal verlost. peter plum. Nu, wat'is 'er dan gebeurd? st o p. Die guit! ik heb noch geen affaires met hem verricht. peter plum. Wie toch ?  TOONEELSPEL. 55 josephine. Amor, lieve papa! merkt gy het dan niet? peter plum. Zo, zo! verzet Louïfe zich? waarom toch. myn kind? ais men niets bezit dan een glad bakkesje, en den voet onder een' ander' mans tafel moet zetten,moet men den prys niet te hoog dryven. louïse, met gevoel. Als ik u tot last ben... heinr. plum. Foei, broeder, fchaam u. peter plum. Dat is wat nieuws! Louife begaat eene lompheid, en ik zou my fchamen. heinr. plum. De duivel haal' alle huwelyken, die voor Plutus altaar gefloten worden ! josephine. En alle bruigoms, die pruiken dragen! Dit zeg ik u te voren, lieve papa! als de Hollander eene pruik draagt, zal ik hem een kostelyk blaauwtjc laten loopen. p eter p i. u m. Gy zyt eene zottin, die Lonïi'c bedorven hebt. Hou moed, mynheer Stop: met 80000 mark behoeft men de hand flechts-uit te fleken, en aan ieder vinger hangt eene bruid. josephine. Dat zullen ook wel bruiden zyn om te hangen, s t 0 p. Het zal my zwaar vallen, jufiiauw Louïfe uit myn hart te depecheren. D 4 peter.  56 ARMOEDE en GROOTHEID, peter plum. Een glas champagne zal u die mocire wel verlichten. Komt aan tafel. Maar, kinderen, (hy [laat op zyne zakken) waar is myne doos? ii einr. p l v m. Ik gaf ze aan Jofcphine. j o s E p iiI n e. Ik heb ze verder gegeven. louïse. Ik ook. cederström. Ik ook. v r o u w ro s'e. Ik ook. stop. Ik ook. peter pi um, in al zyne zakken zoekende. Ik heb ze echter niet woêrom gekregen. josephine. Gy zult ze wel vinden. r e t e r plu m. Ze moet ook gevonden worden. hein r. plu m. Aan tafel, broeder: de raadsheeren wachten. peter plum. Niemant van de kamer, eer ik myne doos weerom heb. v r o u w r o s e. De foup word koud. peter plum. Al vroren alle de foupen in de gehecle fhtd tot ys. zulk  TOONEELSPEL. 57 zulk eene doos is geen bagatel: de koning fchcukt zc alle dagen niet. heinr. plum. Waarom gaat gy 'er zo achteloos mede te werk? peter plum. Ik achteloos ? ik zeg u ik heb ze voorzeker niet te rug gekregen — daar, daar zyn myne zakken:(hy keert ze om ) hier niets — en daar niets — en verder niets. ii einr. plum. Nu, om een einde aan de grap te maken, daar ziet gy de mynen ook. (hy haalt zyne zakken tilt.'} stop. De mynen zyn insgelyks tot uw' dienst, (hy haalt zyn» zakken uitl) peter plum, die dit onderzoek angstvallig aangezien heeft, tegen Cederflröm. Nu is de beurt aan 11, mynheer Üeutenant. cederström, verlegen. Ik wil niet hopen. •• PETER PLUM. Ik ook niet, het is Hechts om het gebruik. CEDERSTRÖM. Gy zult toch niet in ernst— peter plu M. In fcherts — iri ernst, zo als gy wilt. josEPiiiNE, misnoegd. Lieve papa,dit oogenblik kunt gy voor tien zulke d00zen niet te rug koopen. PETER PLUM. Maar,myn Hemel! wy hebben allen immers onze zakken uitgefchud. D 5 l 0 u-  58 ARMOEDE en GROOTHEID, louïse, half aarfelende, tegen Cederflröm. Doe het, ten mynen gevalle. cederström. Nooit. stop, vu Haar tig lagchende. De heer üeutenant zal gelieven... peter plum. Het geen men zo dagclyks in den zak draagt is im. mors geen contrabande. cederström. Mynheer, als dit vermoeden flecbts feherts is, dan is het, ten zagtfte uitgedrukt, eene plompe feherts. Is het echter ernst, dan moet ik u zeggen dat myne geboorte en myn hart my verre boven eene zo lage verdenking verheften , en dat ik het der moeire niet waardig acht u van het tegendeel te overtuigen. (Hy gaat fchielyk heen.) peter plum. Daar loopi hy heen: duizend fatans! men moet hem niet laten gaan. ii e i n r. pi. u m. Broeder, waar zyn je gedachten? weet gy wat het te zeggen is, een' edelman, een' officier, van dicfilal te betigten? peter plu m. Wat raakt my de edelman 1 hy is een landloopcr! ii e i n r. plum. Hy is een ongelukkige, die federt vier maanden ftil en ingetogen in uw huis woont, en die zelfs als vreemdeling achting verdient. peter' p i. u m. Achting zo veel je wilt, dat kost my niets,maar myne doos, myne doos. lou-  T O O N E E L S P E L. 59 1,00 ï s e , met vuur. Hy heeft ze niet! hy kan ze niet hebben! zie zyne :dcle befcheidenheid; den onfchuldigen opflag van zyn Rg,waarin deugd en grootheid van ziel als famengefmolen zyn; die wangen, waarop het ïïillc verdriet zich gevestigd heeft; dat voorhoofd, waarop eerlykheid en trouw wonen. heinr. plum. Ei ei, Louife, zo vurig heb ik je nooit hooren dezlameren. l o u ï s e , Hozende. Vergeef het my! de lydende onfehuld maakte my vurig. peter plum. Wat of men niet al Fnapt en babbelt! wat raken my zyne wangen en zyn voorhoofd?myne doos wil ik hebben! op zyn voorhoofd zal hy ze zekerlyk niet ronddragen, Éfaarwy zullen wel middelen vinden: want, kort en goed, niemant heeft ze, dan hy. (Ily gaat heen.) 11 einr. plum, het hoofd fchuddende. Ik weet zekerlyk niet, waarom hy weigerde zyne zakken uit te halen, maar ik zou 'er op zweeren dat hy ze niet heeft. Qly gaat heen.) stop. Ha, ha', ha! als men alle de omftandigheden addeert, is het facit, hy heeft ze. (Hy gaat heen.) josephine. Stop is een zot; en ik zeg,hy heeft ze niet! (Zygaat, heen.) v R o uw r o s e. Men moet wel niet oordeelen, de Hemel beware!men kan  6o ARMOEDE en GROOTHEID, kan niemant in het hart zien, maar als ik het geheel: geval zo eens rypelyk overweeg, dan blyf ik zeggen:hl heeft ze. (Zy gaat heen.) louïse, alleen. Cederftröm een dief? nooit! en als men op dit oogenblik de doos uit zynen zak haalde, zo zou ik zeggen: hj heeft ze niet. (Zy gaat heen.) Einde van het eerste bedryf. TWEEDE  TOONEELSPEL. 6l TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. HEINR. PLUM, welke CEDERSTRÖM, by de hand, tot zich trekt. HEINR. PLUM. G y moet hierin komen, waarachtig! gy moet. CEDERSTRÖM. Ik wil dit huis nooit weder betreden. HEINR. PLU M. Maar ik zeg u immers dat de doos gevonden is. CEDERSTRÖM. Zeer naturelyk. HEINR. PLUM. Een gat in myn' broeders zak: zy was tusfchen de rok-» wering gevallen; toen wy ons aan tafel zetten, ging hy op de doos zitten. C E D E R S T R Ö M. Zo hangt onze eer dikwerf van de armzaligfte beuzeling af. HEINR. PLUM. Al te waar! myn broeder fchaamt zich, en zal zelf* u om vergiffenis fmeeken. CEDERSTRÖM. Dit begeer ik niet: elke herinnering aan deze gebeurtenis is eene nieuwe beleediging. HEINR. PLUM. Wy allen hebben hem degelyk de waarheid gezegd ; inzonderheid Louife. CE-  62 ARMOEDE en GROOTHEID, CEDERSTRÖM) driftig. Louïfe? ' HEIN R. PLUM. Dat makke duifje wierd gehéél'wild. Cli-D.E RS-TRÖM. <• . t ,. 1 Dan is alles vergeten. HEIN R. PLU M. Maar zeg my nu toch, hiddc ik u, waarom weigerde gy uwe zakken om te koeren? CEDERSTRÖM. Valfche fchaamte. ' j HEIN R. PLUM. Spreek uit de horst. C E D E R S T R P M. Gy zyt een man van eer. H E I KR. P L UM. Ik denk, ja. CEDERSTRÖM. U durf ik bekennen dat ik arm ben, zeer arm. HEINR. PLUM. Armoede is geen fchaudc. CEDERSTRÖM. Dat ik menigen avond hongerig naar bed moet gaan- HEINR. PLU M. Hongerig? — jongeling! jeugd en arbeid zyn een paar Vrinden, .die elkander in nood niet begeven. CEDERSTRÖM. Ik arbeid, ó ja, ik arbeid; maar myne kunde bepaalt zich alleen tot myn beroep: het is hier eene koopftad : wie heeft my noodig? eenige lesfen in de mathefis, dit is alles: het  toonéelspel. c% iet is naauwelyks toereikende om my de noodige kieedcren te verfchaffen, ten einde fatzocnelyk voor den dag te komen. HEINR. PLUM. Ter zake. CEDERSTRÖM. Het geen my overfchiet is zeer gering: ik moet my behelpen, en dit doe ik gaarne: als-des middags de feboorficenen der ryken rooken, ga ik buiten naar het veld, en eet daar myn middagbrood: dat wilde ik ook heden doen, toen uw broeder my uitnodigde. HEINR. PLUM. Verder. CEDERSTRÖM. Gy weet wat 'er voorviel: ik wilde myne zakken niet uithalen, dewyl — dewyl ik myn middagbrood voor dendag had moeten halen. II EINR. PLUM. En dat was? CEDERSTRÖM. Hier is het. (Hy geeft hem een fiuk roggebrood.) Plum ziet het ontroerd aan, veegt eerf traan uit zyn oog, en omarmt Cederflröm. CEDERSTRÖM. Ik had misfehien ongelyk. Eene vernedering is lichtef te dragen, dan eene beleediging. Medelyden grieft,maar' valsch vermoeden brand: dit heb ik naderhand bedacht. HEINR. PLUM. Jongeling , wy moeten nader kennis maken. Ik behoia uw brood: myne tranen zyn 'er op gevallen. CE-  64 ARMOEDE en GROOTHEID, C F. D E RS T R ö M. Ik ben zo elcüdig dat ik u, zelfs om deze tranen.benyden moet. HEINR. PLU Af. Slechts geduld en moed, het kan alles beteren: flechts meer openhartigheid, meer vertrouwelykneid. CEDERSTR Ö M. 'Er zyn zo weinig menfehen, onder de menfehen. H E I N R. PLU M. Ja, ja! maar de ongelukkige zoekt ze niet, en als tfyze vind, (loot hy ze van zich, en als zy zich aan hem opdringen, fchaamt hyzich: beken maar, het was toch een kuur van menfehenhatery, zich liever fmadelyken «sigwaan, dan vrindfchappelyk medelyden te getroosten. CEDERSTRÖM. Een kuur! het zy zo! maar als ik nu zo gehandeld had als de anderen, en alsdan iemant om myn lïuk roggebrood had gelagchen? HEIN R. PLUM. Dien had ik den hals omgedraaid. (Verlegen) Weet gy wat? gy zyt eeu man met een hoofd en een hart , — het is onmogclyk dat gy altoos gebrek kunt lydcn, — en uwe vrinden wagen niets, als zy u fmceken, eene kleinigheid ter leen aan te nemen. — (Hy ml hem zyne beurs in de hand wingenS) C E D E R S T R Ö M. Neen, mynheer! geen weldaad! myn roggebrood had ik verdiend, en het bewust zyn daanan was de fpccerye myner maaltyd. Wilt gy my ook mynen laatlteii Jchatontroovcn , myne fierheid op myzelv'? HEINR.  TOONEELSPEL. 65 heinr. plum. Gy floot eene vrindenhand te rug? cederström. Als ik ook dit brood niet meer verdienen kan, dan kom ik tot u. heinr. plum. De hand daarop. Cederflröm geeft hem de hand. heinr. plum. Genoeg, neem uw gemak: wy zullen praten: gy moet ny uw noodlot mededeelen. Ik ben niet nieuwsgierig, naar ik bemin u, en een vrind kan altoos hier of daar :en weinig helpen. cederström. Waarom wilt gy uw' gelukkigen ouderdom ontrusten oor het afbeeldfel myner onfluimige jeugd ? heinr. plum. Ik gelukkig? ach! jongeling, bezondig u niet! en inlïen ik het ware, om gelukkig te zyn, moet men ongeukkigen om zich zien, en helpen. Zo alle menfehen geukkig waren , zou geen van beu dit gevoelen. Het :rootfle geluk flryd met het ongeluk en zegepraalt: zie laar myn geloofsbelydenis. Welaan, laten wy gaan zitten, tfyn hart is voor u open, open ook het uwe. cederström. Gy begeert het, — het zy zo. Van myne geboorte af fierd ik door het ongeluk vervolgd, zelfs myne eerste demhaling kostte myne dierbare moeder het leven. heinr. plum, opfpringende. Wat? (i7y zoekt vergeefs eer? geweldigen fchok te E ver-  65 ARMOEDE en GROOTHEID, verbergen: zyne tranen flroomen tegen zynen wil.') Vergeef my, ik moet heen! QHy gaat weg.) CEDEISTRÖ AlWat is dit? Wonderlyk rnensch! ook hem drukt entte fyden — hy is my daarom meerder dierbaar ■— wy zyn iotgenooten. — ö Louife! gy hebt myne verdediging op, u genomen, edele voortreffelyke ziel! van waar kngik èe kracht u dagelyks te zien , en altoos te zwygcn. TWEEDE T O O N E E L, peter plum, cederström.. plum. X^elkom, heer licutcnant! de doos is gevonden. Ik fineek vergiffenis voor myn ongegrond vermoeden. c e d e r S t r ö m. Het u reeds vergeven. Een ryke durft zich alles veroor* loven. p l u m. Recht zo: de rykdom is een vrygeleide door alle monarchen des aardbodems onderteekend: daarom raad ik eik moeite te doen, om ryk te worden. cederström. Een goede raad, maar hy gaat u niet van harte. plum. "Waarom niet? cederström. Omdat, als alle menfehen ryk waren, gy ophouden zoud het te zyn, en wat bleef u dan over? plum. Gy.hebt gelyk, doch dit heeft geen zwarigheid: vlyt en ar-  TOONEELS PÊ L. 6f arbeidzaamheid zyn eèn paar fmalle voetpaden, die elk niet gaarne bewandelt, en echter zyn het de éénige langs welke men in den tempdl des rykdoms komt. Zo lang de menfehen nu in koetzen daar heem willen ryden... CEDERSTRÖM. De éénige?gy vergeet den grooten rydweg des gcluks. n. t.'M. Het geluk is de flavin van de vlyt, onderzoek dit Hechts. Ik heb u een aangedaan ongelyk te vergoeden, en ik köm om u een' voorflag te doen*. CEDERSTRÖM. My? PLUM. - Gy zyt een zeeman ? CEDERSTRÖM. Ik was het. PLUM. Gy fchept genoegen in deze levenswys? CEDERSTRÖM. Ik ben- van myne jeugd af daaraan gewend. PLUM. Wilt gy met my in compagnie eenige onderneming wagen? CEDERSTRÖM. Ik? ik heb niets te wagen. PLUM. Nu, ten minste uw leven? CEDER STRÖ Mi Dat is ook het al. PLUM. Dit is my genoeg. Ik zal een fchip op myne kosten uïtE 3 rus-  68 ARMOEDE en GROOTHEID, rusten, gy voert het bevel daarop, en zeilt 'er mede naar Africa. cederström. Naar Africa? wat is daar te doen? plum. Eene voordeelige onderneming, de flavenhandel. cederström, met huivering te rug tredende. Is u dit ernst? pl u m. Nu, ik zal u immers met geen bloote beloften paaijen. Ik zorg voor alles. Gy laad yzer, brandewyn, fnaphanen, buskruid, kleine mesfen, tinnen fchotels, oost-indifche doeken, en zo verders. —> Daar betaalt gy voor een' gezonden frisfehen kaerel omtrent 160 rykdaalders waarde, voor eene vrouw niet meer dan 128, want in Europa alleen zyn wy omtrent de vrouwen galant. Heeft echter de flaaf of flavin hier of daar eenig gebrek, dan word zulks van den prys afgekort: by voorbeeld voor een tand die ontbreekt 2 ryksdaalders minder, voor een' gewonden voet 10 ryksdaalders; bovendien moet een man 4 voet 4 duim rynlands meten; doch eene vrouw flechts 4 voet: gy hoort, ik heb 'er kennis van? cederström. Tot verbazends toe. plum. Geloof my, men kan veel met deze negotie winnen: de negers kunnen rekenen noch fchryven, men kan ze bedriegen zo veel men wil. cederström. Bedriegen?  T O O NEELSPEL, óg PLUM. Zulk een verworpen menfchengeflacht verdient niet beter behandeld te worden. CEDERSTRÖM. Heeft God ergens eenig menfchengeflacht verworpen? PLUM. Zy fteelen en zuipen. CEDERSTRÖM. Van wien hebben zy dit geleerd ? PLUM. Zy maken gebruik van elke gelegenheid om weg te,loopen. CEDERSTRÖM. Zeker, de gekken zouden blyven by zulk eene mensehlievende behandeling. PLUM. Wat doet men hen dan? men fiiyd hen het vel een weinig open; en, als het hoog loopt, ftrooit men zouten Spaanfehe peper in de wonde. CEDERSTRÖM. Uitmuntend! PLUM. Ik zie gy zyt ook van den Engelfchen tuimelgeest bevangen. Daar is ecu gekskap, Wilberforce genaamd, die geeft zich nu federt een paar jaar alle moeite in t parlement om dezen voordeeligen handel te ruineren. CEDERSTRÖM. En noch heeft men hem geen eerzuil opgericht. PLUM. Vraag de inwoners van Liverpool of hy die verdient. CEDERSTRÖM. Ik zal het onze naburen de Deenen vragen. E 3 PLUM.  70 ARMOEDE eu GROOTHEID, PLU M. BH ei! de Decncn? zy hebben een fleebt voorbeeld gegeven. CEDERSTR Ö M. De zanggodin der gefchiedenis zal dit edel volk een envergangklyk gedeukteeken oprichten. PLUM. De zanggodin der gefchiedenis? zottengeklap! werken de zanggodinnen ook op de plantagien, he? geven de zanggodinnen ons cofly te drinken ? planten zy fuikerrict? CEDERSTRÖM. Onze voorouders behielpen zich eenvouwdig met bier, en waren gezonder dan wy. PLUM. Dus verfmaad gy myne aanbieding? CEDERS ERÖM. Ik zou my den laagflcn fterfling achten byaldicn uw voorflag meer dau feherts geweest ware. PLUM. Maar gy bedenkt niet, dat gy, in weinig jaren, een aanzienelyk vermogen — CEDERSTRÖ M. Aan ieder penning zouden zweet cn bloed kleven. PLUM. Trararitjes! als zweet en bloed zo gcmakkclyk kleefden, dan ware 'er geen blinkende munt meer te vinden. CEDERSTRÖM. Genoeg, mynheer, wy denken verfchillende. PLUM. Naar uw believen. Het zal u berouwen— Die dweepcryen der jeugd! DER-  TOONEELSPEL. 7.1 DERDE T O O N E E L. P l u Al 3 cederström, louïse. plum. Ha, ha! daar komt'Louife: dat is ecu vernuftig meisje, die zal u zekerlyk uitlagchcn. cederström. Ik wed, neen! louïse. Gy wind de weddenfehap,want ik lagchnooitiemaut uit. p i. Ü m- Gy hebt gelyk, men zou 'cr boos om worden: een jongeling, die niets heeft, dan zyn porte epée. louïse, op een" berispenden toon. Waarde heer Plum. plum. Dien ik een fchip aanbied louïse. Een fchip? plum. Geëquipeerd, beladen, zonder dat het hem een' duit kost — louïse. Zeker? plu m. Met wien ik de winst van eene voordeelige ondememine: doelen wil- louïse. Inderdaad, mynheer van Ccdcritröm... cederström. Onderzoek toch eerst waartoe myn grootmoedige begunstiger dit fehip beftemd heeft. E 4 10  72 ARMOEDE ïn GROOTHEID9 louïse. Toch niet ter kaap? plum. De Hemel behoede my! — Ik destfneer het naar Africa. cederström. Om menfehen te koopen. „ . louïse. Foei! plum. Wie fpreekt toch van menfehen ? negers heb ik gezegd. louïse. Zyn de negers dan apen? , , plum. Niet veel beter. l o u ï s e. Wellicht zyn zy 'er erger aan toe, dan de apen. plum. _ Gy zyt zelf een aaP: de boze geest der gevoeligheid is m uw vertederd hart gevaren: jy verwerpt den flavenhandel, en jy verwerpt den heer Stop: het eerste is onnoozel,en het andere isdwaas. U wilde ik eene prachtige bruiloft geven met trompett n en pauken, en dezen jongen heer wilde ik tot een' ryk' man maken; maar, daar gy beden niet wilt, zo vaart wel. Als gy dorst hebt, gaat dan en befchouwt de ondergaande zon, wanneer zy met purpere kleuren in Thetis fchoot zinkt, en wanneer gy honger hebt, ftaart dan van verre op de heilige kuifche maan,die van achter eenen wolkenfluijer naar beneden u toelacht; en als gy dit een veertien dagen lang uitgehouden hebt, geef ik u myn woord : jy zult den heer fabian Stop vrindelyke lonkjes toewerpen, en jy naar Gumea zeilen. VIER-  TOONEELSPEL. 73 VIERDE TO O N E E L. cederström, louïse. cederström. Nooit. louïse. Nooit. cederström. Gints wil hy flavcn inkóopen, en hier een bcminnelyk meisje verkoopen. l 0 u ï s e. Tot het eerste zult gy u niet laten misbruiken. cederström. En gy niet tot het laatfle. l 0 u ï s e. Vast niet. cederström. In fpyt van de beloofde pauken en trompetten? l 0 u ï s e. Het gefluifier van het hart word nooit overfchreeuwd. cederström. Helaas! louïs e. Waarom helaas? cederström. Dewyl de armoede zelfs, die anders toch alle gevoel flilzwygen oplegt, niet altoos meester over het hart blyft." louïse. Men kan arm zyn, en een ryk hart bezitten. E 5 cE-  74 ARMOEDE en GROOTHEID, CEDERSTRÖM. Een diamant, in woeste rotien verborgen: wie zoekt dien daar? L O U ï S E. De kenner. CEDERSTRÖM. Geluk en toeval — de heer Plum heeft gelyk: de rykc alleen vermag alles. LOUÏSE. Toch Hechts wat men voor geld vermag? CEDERSTRÖM. Is dat niet alles? een fchepfel, als Stop by voorbeeld, durft het wagen, u zyne hand aan te bicden. L O U ï S E. Des te erger voor hem! zyn geld maakt hem trotsch: hy is niet bedacht op een blaauwtje. CEDERSTRÖM. Maar hy durft toch zeggen: ik bemin u, ik wensch met u te trouwen. LOUÏSE. Wel nu, dit durft een ieder. CEDERSTRÖM. Een ieder? LOUÏSE. Ook de armfle; dit is het voorrecht der mannen. CEDERSTRÖM. Maar den ryken wyst men alleenlyk af, den armen befpot men. LOUÏSE. Foei! welk eene lage ziel is hier toe iaftaat? een meisje, tot  T O O N E E L S P E L. IS tot welke een man zegt, „ Ik geloof het geluk myns | levensin u te zullen vinden, ik fmcek om uwe hand " is altoos verpligt dezen man belecfdelyk te behandelen, pok dan als zy zyncn wensch niet vervuilen kan, of mag; indien echter de armoede .alleen het cenige gebrek dezes mans is —- cederström' Nu dan? 10u1se. Indien liefde, oprechtheid en trouw de huwlyksgiften van zyn hart waren — * ceders tr öh. Nu dan? louïse. Ik weet niet wat anderen doen zouden. cederström. Maar gy? louïse, na eenig flilzwygen. Ik zou hem huwen. cederström. En met hem gebrek lyden? louïse. En met hem gebrek lyden? cederström. Zonder vrees voor naberouw? l o u ï s e. ' Als ik hem beminde? cederström. Gebrek, kommer, verdriet. louïse. Als ik hem beminde ? ■  7<5 ARMOEDE em GROOTHEID, CE DE RSTRÖM. Hebf gy reeds eenmaal bemind? LO U ÏS E. Warelyk,van zulk een' achterhoudend' man,als gyzyt, komt deze vraag een weinig onverwacht. CEDERSTRÖM. Ik achterhoudend? LOUÏSE. Voorzeker: — wat weten wy van u dan dat gy een Zweed zyt, en ook dit zouden wy naauwelyks weten,indien uwe klecding u niet verried. CEDER STRÖM. Zoud gy we! deel in myn lot willen nemen ? L O U ï S E. Ja, dewyl ik u hoogacht. CEDERSTRÖM, En my met geduld aanhooren,als ik u — u alleen,zulks aanbetrouwde ? LOUÏSE. Ik zou dit niet voor een toets van myn geduld, maar \ wel voor een bewys uwer vrindfehap houden. CE D ERSTRÖM. Welaan. — De laatfie beroerten in Zweeden — Gy zult 'er van gehoord hebben. LOL' ï S E. Zo veel een meisje van diergclyke zaken hoort. CEDERSTRÖM. Jongkheid, onervarenheid en eene verhitte verbeelding maakten my medepligtig in een ontwerp, dat ik voor het geluk mynes vaderlands noodwendig achtte. Ik dwaalde en  TOONEELSPEL. Tl en draag 'er nu de ftraf voor. Ik ben verbannen, myn vermogen is verbeurd verklaard, en de voorfpraak myner bloedverwanten was tot heden vruchteloos. l o u ï s e. Ik beklaag u van harte; uw lot is treurig, maar noch niet hulpeloos: fchynt de zon flechts in Zweedcn alleen? cederström. Dit geloofde ik voorheen, — maar federt kort is myn onheil my byna lief geworden. ton ï s e. Deel uw' kommer met de vrindfchap. cederström. Is vrindfchap de eenige band, die edele zielen bind ? louïse. Ten minste de fterkfle , dewyl de tyd hem vaster knoopt, wanneer hy andere banden losmaakt. cederström. Uw hart fchynt dus alleen voor de vrindfchap open te liaan? louïse. Dewyl ik deze alleen ken. cederström. En dewyl gy de andere vreest?' lo uïs e. Misfchien. cederström. Indien gy een voorgevoel van het geluk der liefde had, indien gy wist hoe men eiken fchoonen dag tweemaal doorleeft, elke kleine vreugde dubbel geniet. louïse. 't Is mogelyk. es*  ?8 ARMOEDE en GROOTHEID, cederström, na eeltig 'fiïliwygetr. Ik fpreek by ondervinding. l o u ï s e. Uw vuur verraad zulks. cederström, haar fierk aanziende, Ik bezit eene geliefde gade. louÏse, verfchrikt. Gy zyt gehuwd? cederström. Sedert weinige maanden. louïse, zeer verward. Warclyk? — gehuwd? — dit dacht ik niet. cederström. Waarom niet? l o u i s e. Dewyl—ik weet het zelfs niet-maar ik acht u zeer beklagenswaard'. cederström. Gy hebt gelyk: de vcrwydering van myne gade — louïse. Met uw verlof, mynheer! ik moet weg. cederström. Wat fchcelt u? l o uïse. My dunkt ik hoor my roepen. cederström. 6 Neen. l o u ïse. Ik ben niet wel. (Zy maakt eene buiging e» wit vertrekken.') CE-  TOONEELSPEL. 79 cederström, zich aan hare voeten werpende. • Louife, ik ben niet gehuwd. l 0 u ï s e. Niet ? — maar wat gaat my dit aan ? ce de rström. Zou myn hart my bedriegen? zou ik niet in het uwe gelezen hebben? louïse. Wat wilt gy? cederström. Vergeefs heftryd ik myzclvcn: het verftand zwygt, en het hart word een verrader. louïse. Sta op, bid ik u: indien men ons overviel — cederström. De liefde wierp my aan uwe voeten, de hoop moet my weder oprichten. Louïfe keert zich blozende om, bedekt haar aam gezigt met de eene hand en reikt hem de andere. cederström fpringt op, grypt hare hand, en drukt die verrukt aan zyne lippen. Louife is de myne ! Louïfe keert, zich om, en verbergt haar aange~ zicht op zyne fchouder. cederström, haar in zyne armen drukkende. Ik ben gelukkig! Hemel, ik dank u! heb ik van verbanning gedroomd? heb ik van armoede en elende gedroomd ? 6 ik ben ontwaakt, en een fchoone morgen lacght my toe! Liefde yoor liefde!  80 ARMOEDE en GROOTHEID, louïse, mei befchaamdheid hem omarmende. Trouw voor trouw! ceders r Ru AiEeuwig de uwe! l o uïse. Tot in de dood! cederström- Hebt gy vastelyk beflotcn my uwe hand te fchcnken? l o u ï s e. Gy hebt myn hart. cederström. Wilt gy armoede en gebrek met my deelcn ? louis e. Dat wil ik! cederströ m. 6 Welk eene onbekende kracht ltroomt als een koesterend vuur door myne aderen ! ö hoe fpant zich elke (pier, om voor myne Louife te arbeiden! de eerste fïraal der zonne zal my bezig vinden, en de laatftc my tot mynen arbeid licht fchenken! Liefde zal de fpecery onzer fobere maaltyd zyn, en in den arm der liefde zal de moede echtgenoot des avonds zagter rusten dan op konings dons. l o ü 1 s e. Ik dank u, doch wees onbezorgd. Ik ben zo arm niet als gy denkt. cederström. Hoe! louïse. Ik ben geen vadeiiooze dochter van een' predikant. ce-  TOONEELSPEL. 8l CEDERSTRÖM; Niet ? LOUÏSE. ïk heb noch een' vader. CEDERSTRÖM. Gy? LOUÏS E. Een' welgegocden vader. CEDERSTRÖM; Welgegoed ? L O UÏS E. Een' uitmuntend' deugdzaam' man, die myne keuze! billyken, die u beminnen zal. CEDERSTRÖM- .. Hemel! wat hoor ik! LOUÏSE. Verheug ü met my. CEDERSTRÖM. Ik my verheugen! ó gy hebt door dit woord al mynë hoop ter neder geflagen. LOUÏSE. Wat betcekent dit? CEDERSTRÖ M. De arme Cederltröm dorst zyne oogen tot de arme Louife opheffen. LOUÏSE. Welk een gril! CEDERSTRÖM- De ryke Louife is voor den armen Cederltröm verloren! LOUÏSE. Maakt de liefde ons niet gelyk? F «e-  8a ARMOEDE en GROOTHEID, CEDERSTRÖM. Slechts voor het oog des Hemels. LOUIS E. Is dit niet genoeg? CEDERSTRÖM. Neen. De liefde is myne vrindin , de eer is myne tirannes: ik gehoorzaam met tegenzin, maar ik gehoorzaam. Dat de man arbeid en de vrouw de vruchten van zynen arbeid geniet, dit eischt de natuur; doch dat de man flechts in weelde van het vermogen zyner echtgenoote brast, dit verbied de eer. L O UÏSE. Dan zal ik all' wat ik heb den eersten armen den besten ichenken. CEDERSTRÖM. Uitmuntend meisje! ó waarom wist ik dit niet eerder! nooit, nooit ware één woord mynen mond ontflipt! door u bemind te worden, en u te moeten verlaten — ó noodlot ! ik heb uw' kelk tot den bodem geledigd! LOUÏSE. My verlaten ? CEDERSTRÖM. Ik moet! — ik wil voort! — voort, in de ruime waerefd! — ik neem niets met my, dan het aandenken uwer liefde! — in het gewoel der veldflageu zal ik uw beeld in ieder vaan zien wapperen, en daar, waar men flechts myne liefde danken moest, zal men mynen heldenmoed roemen. Als zy dan, voor welken ik itryden zal, my door eeretcckenenBeJóonen willen, eereteekenen, die weleer mynen hcogften weusch waren, zal ik my aan hunne voeten  T O ONEELSPEL. 83 ten werpen: Neen! zal ik zeggen: ik heb geen gevoel voorde eer! neemt uwe eereteekenen te rug,en geeft my geld! myne beminde is ryk, ik moet geld hebben, opdat ik my zonder fehaamte voor haren vader vertoonen kan, en zeggen durf: Geef my uwe dochter! louïse. Cederltröm, gy raaskalt. CEDERSTRÖM, Vaar wel! — ryk en gelukkig ziet gy my weder, of, nooit. (Hy ml vertrekken.) LouïsE, hem omhelzende. Neen, ik laat u niet gaan! cederström. Ach, Louife. (Hy drukt haar aan zyne torst.) VTFDE TOONEEL. josephine, louïse, cederström. josephine, by het inkomen. Bravo, kinderen! laat men u niet floeren. Louife en Cederflröm laten elkander verfchrikt los. Daar heb je het! als men een paar gelieven verrast, Haken zy hunne omarming; maar als zy een partytje piquet fpelen, blyven zy zitten: wonderlyk is het dat een paar menfehen zich meer fchaamt verliefd te zyn dan piquet te fpeleu. cederström, verlegen. Gy vergist u, mejuffrouw, als gy denkt... josephine. Dat gy verliefd zyt? ó neen! daartoe zyt gy veel te oud. F 2 CE-  84 ARMOEDE en GROOTHEID, C E D r. R S T R O M. Dat mejuffrouw Louife JOStPHINF. Ook een weinig verliefd is ? ö neen, daartoe is zy veel te jong. CEDERSTRÖM. Ik verzeker u... JOSEPHINE. Dat gy door haar word gehaat? ook dit als gv wilt. Een zeer boosaartig man heeft gezegd, de geheele waereld leeft in een' eeuwigen twist met elkander, onder elkander, tegen elkander, en wie zulks niet geloven wil, behoeft u en Louife flechts te zien, hoe gy op elkander zyt vergramd, hoe g>lieden de oogen nedcrflaat, om elkander geheel niet te aanfehouwen, hoe gy beurtelings zucht om elkander te tergen, hoe gy elkaêr de handen drukt om die zeer te doen, en eindehk elkander zelfs omarmt uit loutere veinzery. LOUÏSE. Staak die feherts: waartoe te veinzen? ja, ik bemin hem. JOSEPHINE. Nu, daar hebben wy eenmaal één verftandig woord. Lustig, myn waarde heer, biegt ook maar, zonder omflandighedeu. CEDERSTRÖM. Wie kan Louife zien. en — JOSEPHINE. Stil! (til! zo erg moet gy het niet maken, als 'er een ander meisje tegenwoordig is: ik veroorloof u niets meerder  TOONEELSPEL. 85 der te zeggen dan: (Schertzend zuchtende) ach, ja! ik bemin Louife! CEDERSTRÖM. Ik mag haar niet beminnen. J O S E F I! I N E. Waarom niet? CEDERSTRÖM. Dewyl ik arm ben, en zy ryk is. JOSEPHINE. Gy hebt gelyk; maar weet gy ook dat Louife u evenweinig beminnen mag? CEDERSTRÖM. Waarom niet? JOSEPHINE. Dewyl gy een baron zyt, en Louife flechts tot den burgerftand behoort. CEDERSTRÖM. Ik zal myn' naam met haar deelen. JOSEPHINE. En zy haar vermogen met u: het lot fchonk beide. CEDERSTRÖM. Dit kan ik ivct aannemen. JOSEPHINE. Dan gedoog ik ook niet dat Louife baronesfe word. CEDERSTRÖM. Myn titel fchenkt my niets, maar van Louifes vermógen zouden wy leven. JOSEPHINE. Gy zyt een goedhartig mensch. Gy weet hoe pyne[yk het valt zyn vermogen met den beminden te deelen, en gy wilt Louife deze fmarte befparen. F 3 CE-  86 ARMOEDE en GROOTHEID, cederström. Gy fchcrtst, mejuffrouw, dewyl gy de wetten der eer: niet kent. josephine. Ik feherts, ja; of. zo gy het wilt, kan ik my ook boosi maken. Weet gy wel, heertje, dat gy al een aartig hcert-1 je zyt? — 'Er was eens een arm man: hy zat aan den J weg, en het vroor. — Een goede vroome ziel had me_. delyden met hem: zy bood hem een' kostbaren diamant: aan, en bovendien een' mantel om zich te verwarmen. Den diamant nam de man aan zonder zich te bedenken, maar den mantel fctiaam.de hy zich te nemen. Weet gy wat ik hiermede zeggen wil ? de mantel is Louife* j vermogen, en de diamant haar hart. loüïse, ieder. Cedcrftröm, heeft zy wei ongelyk? cederström Warelyk, zy fchynt gelyk te hebben. j o s f, puin e. Zy heeft gelyk. Kirt, mynheer, wy geven u een Sax-S isch uit (tel om u te bedenken, dat is een jaar, zes weken, en drie dagen.: dan word Louife net agttien jaar oud:, en als gv dan niet befluit haar en haar vermogen te gelyk ten huwelyk te nemen , dan zyt gy geen Zweed , maar een Laplander: wy laten een paar rendieren voor u infpanncn en zenden u zo naar huis. l o u ï s e. Beloof my ten minne geen fchielyken nap te doen, die u berouwen en my bedroeven zou. cederström. Myn lot is in uwe hand. , 0.  TOONEELSPEL. S? JOSEPHINE. Dan is het tamelyk wel bewaard ; wees nu gerust. Louife, het mensch is noch jong, men kan hem leiden. ZESDE T 0 O N E E L. KLAAS, JOSEPHINE, LOUÏSE, CEDERSTRÖM. KLAAS. Buiten in 't voorhuis 'flaat een vreemd heer. JOSEPHINE. Verzoek hem, zyn gemak te nemen. KLAAS. Hy wil hier zyn. JOSEPHINE. Open hem dan de deur. Klaas wil gaan. l o u ï s e. Wacht! om 's Hemels wil! ik beu geheel nietgefchikt om Treemden tc zien. cederström. Ik ook niet. JOSEPHINE. Wel, gaat dan heen. Cederström en Louïfe dralen en werpen elkander heimelyke lonken toe. JOSEPHINE. Nu, waarom gaat gy dan niet ? hebt gy elkander noch iets te zeggen? Mes enfans, prenez garde au domestique. cederström. Onze vrindin heeft gelyk. Vaar wel! ( Hy gaai heen.) F 4' i-ou-  88 ARMOEDE èn GROOTHEID, LOUÏSE. > Ach, Jofephine, welk een voortreflyk man ! : JOSEPHINE. Dit kunt gy my op een' anderen tyd verhalen, want .de verliefden zyn doorgaans ccn weinig wydlóopig. Gathans naar uwe kamer. LOUÏSE. Ik zal my aan mynen vader ontdekken: dezen man, of nooit een'. (Zy vit vertrekken.) J O S E p II I N E. Apropos, Louife! dit had ik haast vergeten. (Zagtjes.) daar is de hoofdfleutel, de loopcr. Papa wil den zyncn voltrekt niet geven. Ik heb dezen vrouw Rofe afgetroggeld. LOUÏSE. Ik bedank u. (Zy gaat weg door eene zydeur.) ZEVENDE T O O N E E L. KLAAS , JOS EP III XE. KLAAS. lvloet ik den vreemden heer nu binnenlaten? JOSEPHINE. Wacht noch wat. Hoe ziet hy 'er uit? KLAAS. Als een mansperfoon. JOSEPHINE. Is hy oud of jong? KLAAS. Voor een' kootjongen is hy veel te oud, en voor een' paus veel te jong;. jo-  T O O N E E L S P E L. 2g JOSEPHINE. Hoe is zyn voorkomen? KLAAS. Vrolyk; luchtig. JOSEPHINE. Praat hy veel? KLAAS. Neen, hy zingt. JOSEPHINE. Hy zingt? KLAAS. En fluit. JOSEPHINE. Dus zeg hem, dat wy canarivogels genoeg in huis hebben. KLAAS. Goed. (I7y wil gaan.) JOSEPHINE. Blyf, Uylcnfpicgcl'. KLAAS. Ik blyf. JOSEPHINE. Moet hy myn' vader fpreken? KLAAS. Dat heeft hy niet gezegd. JOSEPHINE. Wat dan ? KLAAS. Hy wil fpreken, het zelfde met wien. JOSEPHINE. Een kluchtige klam! -— laat hem binnen komen. F 5 Klaas  $o ARMOEDE en GROOTHEID, Klaas vertrekt. josephine treed fchielyk voor den [piegel en verfchikt haar hoofdtomfel en halsdoek. Een vreemd mansperfoon? — dan moet men 'er netjes uitzien, — .om te behagen? — dat juist niet — evenwel — de foldaat fielt zich in postuur, wanneer een officier voorbygaat, en het meisje kykt fchielyk een paar maal in den, fpiegel wanneer een mansperfoon verfchynt — daar is hy! — AGT ST E T O O N E E L. VAN der HIJSEN, josephine. VAN der HIJSEN. Lief meisje, ik wensch u een' goeden morgen. josephine. Mynheer, het is reeds meer dan middag. van der h 17 se n. De morgen duurt zo lang men jong en fchoon is, en, warelyk, by u is de zon naauwelyks opgegaan. j os epii i n e. Zeer galant! mag ik vragen..? va n der ii u S e n. Wie ik ben ? Ik ben een arme duivel. josephine. Maar de arme duivels hebben gcmcenc'yk ook namen? va n der h u S e n. Het ware al zo goed, dat zy 'er geen hadden, dan iiadden de rykcn minder te vergeten. Intusfchen , ik heet SPieter Kwast, om u te dienen. jo- I  TOONEELSPEL. 9* JOSEPHIN E. En uw caracter? VA N DER II U S E N. Ik ben een eerclyke arme duivel. JOSEPHINE. 0 Dit geloof ik gaarne, maar. — (Terzyde.j Dit meusch ontroert my. (Overluid') Uw titel, wilde ik zeggen. VA N DER H DSEN. Voor de mannen ben ik mynheer Kwast, en voor de vrouwen eenvouwdig haar gehoorzame dienaar Kwast; wie my verblyden wil, noemt my lieve Kwast. JOSEPHINE. Dus mynheer Kwast. VAN DER IIU S EN. Gy wilt my zo het fchynt niet verblyden. JOSEPHINE. Gunstige goedheid! wie kan alle menfehen verblyden? VAN DER HU SE N. Hum! dat moet u tamelyk gemakkelyk vallen. JOSEPHINE, ter zyde. Een aartig mensch. VAN DER II USE N- Gy hebt my naar mynen naam gevraagd: indien wynoch in den tyd der nimfen, najaden, fylfen, en zo voorts, leefden, zoude ik den uwen kunnen raden; maar daar ik een goed christen ben, zo verzoek ik ■ JOSEPHIN E. Tk — ü< heet Louïfe Rofe, en ben eene arme predikantsdochter, die hier in huis tot gczelfchap woont. VAN  92 ARMOEDE en GROOTHEID, va n der hu se n« Rofe? —, gy moest Rozenknopje hrcten en arm zegt gy? josephine. Zeer arm.^ van der husen. Dit verheugt my. josephine. Dcnkclyk om het fprcckwcord : gchk zoekt geijk? va n der hösen. Ik zou zeer trotfch zyn, zo ik my uit hoofde myncr armoede voor uws gei) ke dorst achten. JOsepiiine, eetrigszh s verward. Gy hebt misfehien zaken met den heer Pium ? va n der h u s e n. Met hemzelv' niet vee!, maar met zyne dochter. josephine. Met zyne dochter ? va n der huses. Ja, ik kom om haar te trouwen. josephine. Zo! van der husen. De heer Plum en myn vader hebben famen in de kindcrfchool gegaan, en daarom denkt myne moeder kunnen de kinderen wel te famen in de huwelyksfehoo! gaan. josephine. Denkt mevrouw uwe moeder dit? ei! van der husen. Het zal nu omtrent vier weken geleden zyn, dat zy op ee-  TOONEELSPEL. 93 eenen avond tot my zeide: Pieter, gy zyt een arme jonge; gy moest uw fortuin maken door een rjk huw eb k. JOSEPHINE. Zeer verftandig. VA N DER H CJSE N. Zeer moederlyk, meent gy. By voorbeeld , de heer Pieter Plum ■ voer zy voort de fchoolmakker van uwen vader zaliger moet eene allerbeminneiykite dochter heb3.TI. JOSEPHINE. AHerbemïnnelykst? waarop is uit betrekkelyk? VAN DER HUSEN. By myne moeder op het geld, by my op de perfoon. ïy zult my het beste kunnen zeggen of wy misfehien beiden relyk hebben. JOSEPHINE. Ik ken Jofephine zo goed als myzelve. VAN DER HUSEN. Is zy aanvallig ? JOSEPHINE. Als zy in haar' fpiegel ziet denkt zy het. VAN D r R HUSEN. Dat denkt elk van zich, en niemaat van eene andere.— jelykt zy u? JOSEPHINE. Zy is niet lelyker. VA N DER HUSEN. Dit is my aangenaam Heeft zy verfland? JOSEPHINE. Zo veel niet, als noodig Ls ooi te zwygen.  94 ARMOEDE en GROOTHEID, VAN DER HUSEN. Dat ware ook te veel gevergd. Lees: zy graag? JOSEPHINE. Zes dagen in de week romans, en des zondags eene predicatie. VAN DER HUSEN. Dit is my niet aangenaam. Gaat zy veel naar den fchouwburg? JOSEPHINE. « Ja. VAN DER HUSEN. Welke itukken behagen haar het meest? JOSEPHINE. Die van Ifland. VAN DER HUSEN. Dit is my aangenaam. Is zy fpaarzaam? huishoudehk? J O S E P H I N E. Daarvoor zorgt zy het minst. VAN DER HUSEN. Gierig of mild? JOSEPHINE. Mild met woorden. VAN DER HUSEN. Doet zy den armen goed ? JOSEPHINE. Lieve Hemel, als ik den armen niet gaf, kregen zy vast niets. VAN DER HUSEN. Dit is my niet aangenaam. Is zy (lil? vrolyk? zagtzinnig? vlug? .. . li  TOONEELSPEL. $5 JOSEPHINE. Zy is zo wild als de fatan. VAN DER. HUSEN. Zo, dat is my aangenaam. JOSEPHINE. Maar zeg my, mynheer, gy zyt een kluchtig mensch met uw aangenaam en niet aangenaam: weet gy dan ook dat myne vrindin reeds verloofd is ? VAN DER. HUSEN. Aan wien? JOSEPHINE. Aan een'jongen Hollander, Wilhelm van der Hufen. VAN DER HUSEN. 6 Met dien geesfelpaal zal ik het wel klaren: ik ken hem. JOSEPHINE. Gy kent hem? VAN DER HUSEN. Een ltyve pedant, met eene hooge pruik» JOSEPHINE. 6 Wee! VAN DER HUSEN. Met een fyn ftemmetje en kromme beenen. JOSEPHINE. ö Wee! 6 wee! VAN DER HUSEN- Ik verzeker u, hy zal niet trouwen als ik het niet hebben wil. JOSEPHINE. ; AI was dit zo het zal u weinig baten: de heer Plum beoogt rykdom. TAM  96 ARMOEDE en GROOTHEID, VAN DES HUSEN. Als flechrs zyne dochter my beoogt, dan ben ik wéU te vreden. JOSEPHINE. Maar zal zy ti ook behagen? VAN DER HUSEN. Warelyk,mejuffrouw, dat is eene andere vraag.Zy leest I romans, dat is erg; zy geeft den armen niet, dat is5 noch erger; en cindelyk (Met eene boertige zucht.') hoe meer ik u aanzie, hoe meer zy my mishaagt, dat is ; het allerergfte. JOSEPHINE. Wat heb ik daarmee te maken? VAN DER HUSEN. Maken, hermaken, dat zyn dingen, die een aartig meisje dikwyls doet, zonder het te weten, en zonder het te willen. JOSEPHINE. Zie flechts eerst myne vrindin, en gy zult anders oordeelen. VAN DER HUSEN. Goed, goed, het zien heeft men om niet. JosEpiiiNE, zich verf prekende. Ik zal myn' vader by u zenden. VAN DER HUSEN. Uw' vader ? JOSEPHINE, verward, Myn' ■—. myn' verzorgvader, wilde ik zeggen. (Zy wil gaan.) VAN  TOONEELSPEL. 97 VAN DER HUSEN. Wacht, wacht! noch een oogenblik. (Hy fielt zich vlak veor haar , en ziet haar ftyf in 't geziglO Gy heet , Louïfe Rofe. JOSEPHINE. Nu ja! VAN DER H U S E N. Gy kunt even zo goed Louïfe KoornMoem hcetcn , om de blaauwheid van uwe oogen ; of Louïfe Lelie, om de blankheid van uwen boezem. Maar uw' rechten naam, zonder toefpeling, zonder zinnebeeld , — wilt gy dien weten? JOSEPHINE. Nu3 VAN DER HUSEN. Voor eene zo tedere fchoone klinkt hy zekerlyk een weinig .plomp, maar gy heet Jofephine Plum. JOSEPHINE. Waaruit gist gy dat? VAN DER HUSEN. Ik gis niet, ik weet het zeker. Gy hebt in myn gelaat oogenblikkelyk den echtgenoot weten te befpieden, en toen achtte gy het uw' pligt, myop ftaanden voet te bedriegen. JOSEPHINE. I Gy zyt een fatan. (Zy loopt weg.) VAN DER HUSEN. I Bravo! dat meisje behaagt my: dus heeft myn vader, die blinde kip, toch ook eens eene graankorrel gevonden, [k vreesde zeer, dat het gantfche gebouw zyner hoop ngeftort zou zyn, alhoewel het op eenen vasten grond fan gouden clucaten was gevestigd. De man wikt, de G vrouw  98 ARMOEDE en GROOTHEID, vrouw fchflrt. — Intusfchen moeten wy het maske noch: een weinig voor het gezigt houden , even als de fultans; der morgenlanden, die verkleed rondfluipen, om de onge- • kleede waarheid te zoeken. NEGENDE T O O N E E L. peter plum , van der husen. plum. Mynh eer, ik hoor van myne dochter , dat gy my i wenscht te fpreken. van der husen. Onderdanige dienaar! dus was dat meisje, dat zo even i van my ging, uwe dochter? plum, gevoelig. mejuffrouw myne dochter, ja. van der husen. Mejuffrouw uwe dochter? goed, zal zy noch lang Mejuffrouw blyven? plum. My dunkt, mynheer, hier omtrent behoeft gy geen , zorg te hebben. van der husen. Zorg? neen, ik zou 'er my een genoegen uit maken. peter plum. Waaruit? van der husen. Om haar in eene mevrouw te veranderen. plum. Dat zal zy vroeg genoeg worden, zonder u. van'  TOONEELSPEL. 99 van der husen. 6 Ja, trouwen en ophangen komt altoos te vroeg. p l ü m. Ik heb bezigheden, mynheer, en verzoek het kort fe maken. van der husen. Welaan, herinnert gy ü noch wel den naam van Kwast? plum. Kwast? neen! van der husen. Hebt gy niet met een' zekeren George Kwast fehool gegaan? plu m. Dat is wel mogelyk. van der husen. Heugt het u niet? by den dikken conreQor met zyn' rooden neus. plum. Rood of paarsch, zo als het u gelieft. — Ter zake! van der husen. Heugt het u niet, dat gy eens met dienzelfden George Kwast in den tuin van uw' buurman perfikken fnoepte, en de tuinman u dat zeer kwalyk afnam? plu m. Ik kan het my niet herinneren. van der husen. Hemel! dat moet je immers noch weten- plum, ongeduldig. Maar ik zeg je, neen , neen, neen , ik weet 'er metvan, noch van je rooden neus, noch van je perlikken. Ö 2 "TAN  icc ARMOEDE en GROOTHEID, van der husen. Myn vader herinnert zich dit noch dlkwybti plum. Uw vader? — wie is uw vader? va n der husen. Mynheer vader, is dezelfde George Kwast. p i. u M. Zo? — onderdanige dienaar. van der husen. En ik ben mynheer zyn zoon. plu m. Dat is my lief. v a n d e r ifuSEN. My niet. Want als ik, by voorbeeld , uw' zoon waar", dan ware ik de zoon van een' ryk' man , daar ik in tegendeel nu- maar een arme duivel ben. plum, ter zyde. Ik merk het reeds, de kaerel is een bedelaar. van der husen. Intusfchen, wat niet is, kan worden: myn vader laat u zyn nederigst komphment maken, en verzoekt u, uit oude.kennis en vrindfchap, mejuffrouw uwe doc'htci my tot vrouw te geven. plu m. Myne dochter? — tot vrouw? van der husen. Wel zeker, waartoe anders? plum, geheel verbaasd. Een van ons beiden is niet wel by het hoofd. van der husen. .Ik merk noch niets. plu m.  , TOONEELSPEL. 101 plum. Mag ik vragen , mynheer, wat foort van aanfpraak gy meent te hebben? ■van der HüS en. Wat foort? — Ik'ben een man, dat ziet gy immers wei. plu m. Verder niets ?. van der husen. En myn vader was uw fchoolkammcraad. plum. Ei wat! ik heb met Han* en met Klaas fchool gegaan. Indien ik alle de zoons myner fchoolkammcraden moest verzorgen, dan had ik meer dochters noodig, danSaiomon bywyveu telde. Waarvan wilt gy toch eene vrouw onderhouden ? van der husen. Van uw geld. plum. jr By myne zondige ziel, zeer naïf. van der husen. Wat raakt my uwe zondige ziel — als gy flechts ryk zyt ? plum. . ,Cfy kunt my eencn dienst bewyzen. van der ii u se n. Met vermaak. plu m. De dikke conrector met den rooden neus heeft Waarfpbynelyk een aantal dochters , want de dominees en. ichoolmecsters hebben gemeenclyk veel kinderen: zoek 'er u daar eene uit, en kom nooit wcderovermyn'drempel. van der husen. Bravo ! Ik bemin vrolyke oude lieden. Myn vader G 3 z al  102 ARMOEDE en GROOTHEID, zal zich verheugen, als hy hoort dat gy noch dezelfdai fnaak blyft. plum. Loop voor den duivel, met uw geheele familie. van der husen. De helft is 'er reeds. Maar — haast had ik vergeten -I u myn' vaders brief... (Hy zoekt in zyne zakken.) plu m. Ik ken hem reeds van buiten. va n der husen. Dan moest je tooveren kunnen, en tot tooveren behoort veel verftand. — De duivel! ik heb dien verwenschten.i brief in de herberg gelaten. plum. Laat hem daar maar. van der husen. Ik vlieg om hem te halen. plu mï Mynenthalve breek onder weg den hals. va n der husen. Ik ben verrukt over uw goed onthaal. Myn vader heeft het my wel gezegd, dat gy een man zyt die zyne oude vrinden niet vergeet. plum, [pottende. Vooral zulke arme ilokkers. van der husen. Welk eene edele denkwyze! tot wederziens, waarde ichoonvader! (Hy omarmt hem, ondanks zyne tegenkanting, tn vertrekt.) plum» ■  TOONEELSPEL. jog PL U M. Dat is een vervloekte windbuil! ik kan my niet herinneren , in myn leven iets van dien George Kwast gehoord te hebben. Ik geloof dat hy even zo weinig met my fchool gegaan heeft , als ik met den paus Ganganelli. TIENDE T O O N E E L. HEINR. PLUM, PETER PLUM[HEINR. PLUM. Broeder, geef my den hoofdileutcl, den looper. PETER PLUM. Waartoe ? HEINR. Ptl M. Dat kan ik u niet zeggen. PETER PLUM. Dan krygt gy ook den fleutel niet. HEINR. PLUM. Hoe ? ik wil niet hopen.... PETERPLU M. Wat niet hopen? HEINR. PLU M. Dat gy uw' eigen broeder mistrouwt? PETER PLUM. Maar befchouw me nu eens zulk een fraai geval! Eerst komt myne dochter... „ Papa" Wat is 't myn kind ?... „ Ik verzoek om den looper."— Naauwelyks is zy weg, of jy komt: „ Broeder, geef my den looper"... Wat duivel! wil je me dan heden het geheele huis openfluiten? G 4 HEINR.  Jo^ ARMOEDE en GROOTHEID, Hr.IXR. PLUM. Gy acht het dus iii ernst noodig, voorzigtig omtrent: my te werk te gaan? PETER PLUM. Voorzigtigheid is al tyd goed. Ware Abel voorzigtiger: geweest, dan had zyn broeder Kaïn hem niet dood ge'4 flagen; hy leefde misfehien noch, en ware een ryk man., Maar ik fprèek geen woord: ik weet wel, dat gy my niet beitelen zult. HEIN R. PLUM. Nu, geef my dan den looper. P ET E R PL U M. Gy zult hem hebben, fchoon het even zo bilhfc zou zyn u dien te weigeren. tv„ , - HEIN R. PLUM. Jbillyk? waarom? P E I E R PI. L M. Wie heeftFranfche floten aan zyne kamcriatcn maken ? he ? II E IN R. PLU M. Dat heeft zyne reden. PETER PLUM. Wie zit den geheelen dag achter gefloten deuren? he? HEI NR. PLUM. Ik ben gaarne alleen. PETER PLUM. Wie heeft een geheimvol kabinet waarin federt jaren geen ilerfling zyn' voet mag zetten? he? H E I N R. PL U M. Eene niets beduidende gril. PETER PLUM. .Zie je wel, mynheer broeder, als ik nu zeide , ik geef u den  TOONEELSPEL. K5 den looper niet, het heeft zyne reden, eene niets beduidende gril. — Wat zoud gy daar tegen inbrengen? Maar ik denk broederlyker dan gy. Daar is de looper. Sluit mynenthalve zolder en kelder open, maar als ik eene enkele fles wyn mis, houde ik u voor de man. (Hy gaat heen.*) HEINR. PI DM. Zo geheel ongelyk heeft hy niet; maar dit is zyne fchuld. Als ik ergens een' fleutel tot zyn hart koude vinden , myn kabinet zou terftond voor hem open (taan. Maar dit is fcuzyk voor een' doven. Hy zou lagchen, en ik op de tanden knarsfen. (Hy gaai zitten, met het hoofd op de hand leunende.) Ja, het is zo zoet in den boezem van een' vreemden medelyden te verwekken — maar zwygen is beter; — doch misveritaan en befpot te worden, is tienwerf bitterer! ELFDE T O O N E E L. louïse, heinr. plum. louïse, die, de laatfte woorden hoor en de, langzaam genaderd is. Ik door u misfehien? heinr. plum, vrindelyk. Zyt gy het, lieve Louife? ó neen, gy ftoort my nooit. l o u ï S e. Gy ziet 'er treurig uit. heinr. plum. Ziet gy my zo voor de eerftemaal? l o u ï S e. flebt gy verdriet ? G 5 heinr.  ic6 ARMOEDE e» GROOTHEID, HEINR. PLUM. Niet meer, noch minder, dan ooit. LOUÏSE. Gy zyt een zo goed man, en echter niet gelukkig. HEINR. PLU M. Ik was eens gelukkig. Men vind weinig menfehen op de waereld die meerder kunnen zeggen. LOUÏSE. In dien tyd — toen gy gelukkig waart gaaft gy zeker uwe vrinden deel aan uw geluk. HEINR. PLUM. Naturelyk. Slechts de booswicht behoud zyn geluk voor zich alleen. L O U 1 8 E. Maar uw geheim verdriet deelt gy niemant mede. HEINR. PLUM. Dewyl men om niets ter waereld met meerder tegenzin bedelt, dan om medelyden. LOUÏSE. Waarom toch bedelen ? daar het hart van elk den ecre- i Iyken man te gemoct fnelt? HEINR. PLUM. Lief meisje! niet alle menfehen hebben harten. LOUÏSE. Ik ben arm — maar ik heb een hart. HEINR. PLUM. Dit geloof ik van u. LOUÏSE. Indien gy wist hoe vele tranen uw verborgen lyden cy in eenzaamheid kost. —— HEINR. j  TOONEELSPEL. 107 heinr. plum, ontroerd. Tranen? Gy? tranen om my? louïse. Ik ben zekerlyk noch te jong, om aaufpraak op vertrouwen te maken. heinr. plu m. Te jong.' Gy zyt in dien gelukkigen levcnstyd, waarin het gevoel zich noch niet verftompt heeft. louïse. Indien ik ooit ecnig recht op uwe liefde had... heinr. plu m. Elk goed fchepfel heeft recht daarop. louïse. Indien ik — by voorbeeld — uwe dochter ware. heinr. plum. Gave dit de Hemel! louïse. Gy hebt eene dochter? niet waar? heinr. plum. Ja. l 0 u i s 3. Omtrent van myne jaren ? heinr. plu m. Omtrent. V louïse. Waarom is zy niet by u? heinr. plum. jjewyl — lief meisje, verfchoon my met deze vraag:» louïse. Heeft zy u belccdigd? heinr»  loS ARMOEDE en GROOTHEID, heinr. plum. Neen, nooit. l o u ïse. Bemint gy haar dan niet? h einr. plum. Zy is myn eenigfte geluk op de aarde'. louïse. En toch verfioten! ii einr. plum. Wie zegt dat? louïse. Is dit niet verfioten? zy woont verre van-u onder vreemde menfehen. ii e i n R. plu m. Ik zal haar misfehien fpoedig zien. louïse. Ik ftel my in de plaats van het arme meis;c — misicirien gaat het haar daar zeer wel - misfehien ontbreekt haar mets — misfehien zyn de menfehen, by welken zy woont, zeer deugdzaam en goedaartig - maar, zy zyn toch nooit vader oi moeder. HEiivR. plum, zyne tranen niet kunnende ■wederhouden. Zy heeft geen moeder meer! louïse, zeer bewogen. 'Zy heeft ook geen vader. ii ei N R. plum. Laat af, myn kind : heb medelydtn met myne finarte. l o uïs e. Ik wil daarin deelen. Ik wil uw verdriet hef myne maken! Vertrouw u aan my! Is het niet de cdelfte bertem- ming  T O ONEELSPEL. icc> fóirig van onze kunne, blydfchap te vermeerderen en lyden' te verzagten? — De dood ontrukte u eene gade, maar' liet u eene dochter, die geen andere begeerte kent, dandie om de plaats harer"moeder te vervullen. heinr. plu m, zyne tranen afdruogende — na' eenig fiilzwygen: ' Ik zal haar doen komen. louïse. Eu tot aan hare komst toe, befchouwt gy my als uwe dochter.' vergun my deze tranen af te droogen, uwcvaderlyker hand te kusfen. heinr- plum-. ' Meisje! ■— wat doet gy? Uwe deelneming heeft myn binnenftc ontroerd.. Gy hebt op my eene onbegrypelykemagt. Welaan! ik zal u in het heiligdom myner fmarte inwyden. — Maar, gun my den tyd — kom binnen een uur op myne kamer. — Tranen moeten geen getuigen hebben. l o u i s E, zyne hand aan haar hart drukkende. '■ h Hoe trotsch, hoe gelukkig maakt my uw vertrouwen! TWAALFDE T O O N E E L. vrouw rose, heinr. plum, louïse. vrouw rose. J^ïu, daar hebben wy het! die onbezonnen jeugd! zy fpeeltf met het leven als of het geen duit waardig is. heinr. plum. I Wat is het dan, Vrouw Rofe? vrouw rose. Ja, lieve Hemel! daar. loopen de menfehen uit hetkofFyküs hier de ftraat af. Heeft 'er geen tweegevecht plaats ge-  ito ARMOEDE en GROOTHEID, gehad, de Hemel vergeef my de zonde! met bloote degens hebben zy gevochten, en op elkander ingeftoken, als ware een mensch eene wolbaai. heinr. plum. Wie toch? vrouw rose. Dat weet ik niet, en wil het ook niet weten: een paar ongelukskinderen zyn het geweest, een paar woestei zonen van Mars. heinr. plum. Is een van beiden gcvarelyk gekwetst? vrouw rose. Voorzeker. De eene heeft gevochten als een kannibaal,, en de andere als een hottentot. Indien myn man zaliger, de heer pastoor Olearius Rofe, dit wist, hy keerde: zich noch in zyn graf om. Hy heeft eene voortreffelyke: predikatie tegen het tweegevecht in het licht gegeven, maar niemant koopt ze,niemant leestze. Eenegeheele baal is tot fcheurpapier naar de kommenyswinkels gewandeld. heinr. plum, lagchendc- Daarom duelleren de kommcnyswyven ook flechts met een paar vuisten. DERTIENDE TOONEEL. stop, heinr. plum, louïse, vrouw rose. s t op. M ■• XVlooije (treken ! onze heer inwoner is een heftig haantje. heinr. plum. Onze inwoner? lou-I  TOONEELSPEL. ui louÏse. fchier te gelyk. Cederltröm? stop. Een woedend duël. l o u ï s e. Schielyk! stop. De jonge hoer is adergelaten. l o u ï s e. Gekwetst? stop. De degen is in de long gedrongen, uit de long in het onderlyf, en uit het onderlyf in het hait. louïse, zich naauwelyks op de been kunnende houden. Hemel! heinr. plum. Waar is hy? stop. Hy heeft eene zo groote lekkagie aan bloed geleden. hein r. plum. Waar is hy? stop. En een zodanig banquerout aan krachten ondergaan.., heinr. plum. Loop naar den duivel! (.Hy vliegt heen.) stop. Dan moest ik mynheer den Zweed gezelfchap houden, louïse. Ach, lieve moeder! hoe ben ik aangedaan! stop. Stel u gerust, hoogedele juffrouw: ik zal trachten u deze fchade te bonificeren. vrouw É  na ARMOEDE en GROOTHEID, VROUW ROSE. Kom in de open lucht, myn kind. Herftcl u. Het Zai zo gcvarelyk niet zyn. (Terwyl zy Louife heenleid.) 6 De jeugd ! de jeugd ! men moest warclyk niet eer geboren worden , voordat men vyftig jaar oud is. (Zy gaat heen met Louïfe.') STOP. Ha! ha! ha ! (Hy gaat heen en weder , la gekt nu en dan, maakt grimatfen, blyft eindelyk ft aan, neemt eene goede portie fnuif, zegt zeer fialig „ overheerclyke fhuifJ', en gaat heen.) Einde van het tweede bedryf DER-  TOONEELSPEL. 113 derde bedryf. EERSTE T O O N E E L. De kamer van Cederltröm, met eene a/ccve en een kabinet. LOUÏSE, alleen: zy opent fchroomvallig de deur. Ik heb de ftraat op en neder gezien , hy komt noch niet : voor eenige oogenblikken ben ik vry. Hy is gekwetst - misfehien gevarelyk — hy zal zyne kamer moeten houden; artzen en wondheelers zullen hem tezoeken; hy zal duizenderlei dingenbenoodigd zyn, buiten welke een gezond mensch zich alleszins behelpen kan; — en hy heeft niets — hy is zo arm, zo edel, zo fier — fchielyk, Louïfe! geef wat gy hebt. (Zyhaalt den wis fel hares vaders te voorfchyn.) Gelukkig papier! gy zult door zyne handen gaan, gy zult hem nuttig zyn, hem bediening verfchaffen. O! dat ik zelve hem niet oppasfen en helpen mag! zyne liefde zou my beloonen! Waar leg ik het, dat hy het fchiclyk vind? Op de tafel? — daar kon het over het hoofd gezien, en weggeworpen worden. In deze koffer ? zy is open. Goed. 'Er is linnen ut. Hier kan het zyn oog niet ontgaan. (Zy legt er den visrel in.) Zo. De zegen des Hemels en der hefde geleide u! - Nu fchielyk naar beneden op myne kamer, eer het iemant invalt my te zoeken. (Zy gaat naar de deur?) Wat hoor ik! iemant komt den trap op - om >s Hemels wil! - zou Cederltröm - onmogclyk! - de tyd was te kort - Men nadert - ik ben verloren als jj men  114 ARMOEDE EN GROOTHEID, men my hier vind! — myn angst —• myne verwarring—*men zal wonderen vermoeden — ach 1 waar verberg < ik my? —1 (Zy fluipt in de alcovel) TWEEDE T O O N E E L. heinr. nuM, de deur voorzigtig openende. deur is immers open. Dus had ik den looperJ kunnen ontberen: 't is wel ie zien, dat de jonge heen niet veel te verliezen heeft. Als het waar is, het geen: men van zyn duël verhaalt, dan verdient hy dttbbelei hulp. (JSy haalt een rolletje met geld uit den zak.) Dit voor een begin. liet zal beter komen. Ik wil zyn fier gemoed buigen. In fpyt zyner edele ftyfhoofdigheidI wil ik het vergenoegen genieten hem te helpen. «4 Waar leg ik het geld neder, zd dat hy het vinden zal ?—. Hier op de tafel? daar ligt het niet zeker, om de meid. Gelegenheid maakt den dief. — In deze koffer? die: bevat waarfchynelyk alle zyne goederen. Goed , daar: zullen wy het tusfehen het linnen — (De koffer geopend, hebbende , ontdekt hy Louïfes papier.) Hoe! wat is dit? Droom of waak ik? Waarachtig! dit is de wisfel, dien: ik met den post aan myne dochter heb gezonden. Hoe komt die hier? — een wonderlyk raadfel! zou de; bediende den brief opengebroken , zou hy hem aan Ceder» firöm gegeven hebben? —• Dit gaat boven myn verftand! in allen opüigtc komt deze zaak my verdacht voor «Jj myn lichtgelovig hart is reeds dikwyls bedrogen geworden — en ik zal Wél doen, met myn geld zo langinden zak. te houden, totdat de gebeurtenis opgehelderd is — Maar  T O ONEELSPEL. n& Maar hoe zal zy zich ophelderen ? en waar blyft intusfchen de wisfel ? — zal ik hem wegnemen ? hy behoort my. — Neen , hy behoort my niet. •— Gisteren was hy de myne noch, maar heden —■ met wat recht kan ik uit de koffer eens vreemdelings een papier nemen, dat ik ■met den post naar Frankfort zond ? — de wisfel blyvc waar hy was, (Hy legt tien wisfel weder in de koffer.) en myn geld ook. (Hy fleekt hét geld in zyn' zak.) Het hoofd loopt my om. jk zal my in myne kamer opfluiten, en zien of het mogelyk is, eenige waarfchynclykheid op te fnuffelen. (Hy vertrekt.) louïse, te voorf ihyh komende. Dat heb ik fraai gedaan. In plaats van mynen beminden te helpen, heb ik een fchandelyk vermoeden op hem doen vallen. Wat ftaat my nu te doen ? .— ik moet my aan mynen vader ontdekken , het mag kosten wat het wil. Ik moet hem alles zeggen , alles! ~ Ach ! een meisje , dat hare eer bemint, mag zelfs niet eens iets goeds in 't verborgen verrichten. Voort! eer men my noch eens overvalt. (Zy vliegt naar de deur en komt plotsling verfchrikt terug.) Hemel! daar is fccds weder iemant! — en nu misfehien wel Cederftróm zelf. Befchermer der deugd en der onfchuld! befchut den goeden naam van een meisje , dat door geen onedele voornemens hier wierd heen gevoerd. (Zy fluipt -weder in de alcove.) H2 DER-  Ji6 ARMOEDE en GROOTHEID, DERDE T O O N E E L. stop, hef hoofd door de deur /lekende. A-Jc deur is open , en niemant t'huis ? (Hy komt binnen.) des te beter! dus zullen wy van de gelegenheid profiteren , luid procuratie van mynen patroon, iedcren hoek obfervcren , en den heer fpion, indien mogclyk, ontmaskeren. (Hy zoekt nieuwsgierig in het rond.) Maar het ziet er hier verbruid kaal uit: geen fcbryftafel, geen lesfcnaar, geen brieventasch , geen papier, — zelfs niet het armzaligftc couvert zwerft hier of daarop den grond. Wellicht fchryft hy zyne depêches in dit kabinet. Wy moeten toch een weinig recognosferen. (Hy fluipt in het kabinet.) louïse, uit haren fchuilhoek komende. Jouw fpitsboef! ik zal je opfluiten. (Zy loopt fchielyk weg en fluit de deur achter haar dicht.) stop, te rug komende. Papier in overvloed, maar alles in blanco — Best! daar Haat eene koffer, die zullen wy eens eventjes vifiteren; doch eerst op itraar loeren om ons te inftrueren, of die monfieur yzervrctcr niet dichter by is, dan wy denken? (Hy gaat naar V vgngfler.) Zo waar als ik Fabian heet, daar komt hy! — hy is reeds dicht by — myn goede Stop! eene ichielyke retirade — (Hy wil heen gaan en vind de deur gefloten.) Wat is dat! — dc deur is toe — de wind heeft ze toegegooid — (Hy tracht vergeefs dezelve te openen.) O! wee my! — de kacrcl komt pas van het bloedvergieten — hy is een Zweed — een barbaar —hy zal my ombrengen — hy zal my doen hangen — myn  TOONEELSPEL. 117 myn jeugdig leven —• de kinderen die ik had kunnen verwekken — myne 8ocoo mark — daar komt hy — daar is hy — ik ben verloren — ik ben dood. VIERDE T O O N E E L. stop, cederström, van der husen. Cederltröm fluit de deur open, en blyft verwonderd Jlaan , als hy Stop ziet. stop, in groote verlegenheid. 'Zjzzx gehoorzame dienaar! ik ben verheugd u wel te zien. cederström. Hoe, duivel! kom je op myne kamer? stop. Het fraaije uitzigt — het fraaije landfcbap — de fchaapes op zee — en de fcheepjes in de wei — in de benelenkamer is alles zo betimmerd. — cederström. Maar ben je dan door 't lleutelgat hierin gekropen ? stop. Neen — neen — daar verlta ik my niet op — de deur 7rs open. cederström. Ik heb ze immers zelf toegefloten, toen ik uitging. stop. De meid heeft het bed gemaakt. cederström. En ftoeijende u opgefloten ? H 3 stop.  Il8 ARMOEDE en GROOTHEID^ S T O |>. Neen, dat niet — de wind — CEpi'.RSTROM. Men voelt op ffraat zelfs niet het minste luchtje. STOP. Het was ook flechts een zagt tochtje — mynheer de licutenant zal toch niet denken , dat ik uit oneerlyke inzigtcn ■— CEDERSTRÖM. De Hemel behoede my! daarvoor fta ik u borg. De crglte gaauwdief zou op myne kamer Ciceros werk over de pligten kunnen vertalen. VAN DER HUSEN. Waardiïc vrind! gy vergeet uwe kwetfuur. CEDERSTRÖM. Aanftonds. STOP. 'k Ben onuitfprekelyk verheugd dat uwe long van ccne zo goede gehalte is. CEDERSTRÖM. Hoe zo? STOP. De honderdtongige bazuin van de groote trompetter, Fama genaamd, heeft ons geadverteerd, dat uw hoog edele een' geweldigen fieek heeft ontfangen, welke aan uwe long is geadresfeerd gevyorden. CEDERSTRÖM. Bagatellen! een fchampftoot op de hand ! een beetje Spykerbalzem, en morgen is'er zelfs, geen lidteeken meer van over. VAN  TOONEELSPEL. ug VAN DER. HUSEN. Maar zorg toch voor een verband —• CEDERSTRÖM. Nu, ja, ja. (Hy gaai naar de alcove.) VAN DER HUSEN. moet u, nrynheer, het geval verrellen; ik wenschte het, van het tooneel, of van den preêkftoel, aandegaacfche ftad te kunnen vertellen. STOP. Preêkftoel en tooneel! ei 1 ei! VAN DER HUSEN. Net het zelfde, mynheer. Ik was in een koffyhuis hier ïn de buurt; ik had een glas wyn gedronken; ik ben een vreemdeling, eerst dezen morgen aangekomen, en ben over het algemeen, den Hemel zydank, licht te bedriegen want ik vertrouw op eerelykheid. STOP. Op deze waar teekenen wy hier asfurantie. VAN DER HUSEN. Een kaerel in uniform, die zich uitgaf voor een' officier in Sardinifchen dienst, fpeelde en hield de bank; ik zette tamelyk hoog, wierd bedrogen, had reeds een paar honderd dukaten verloren — STOP. Een paar honderd dukaten! VAN DER HUSEN. Ik bemerkte volftrekt niets, wierd heet, wilde het fpel forceren, en zette honderd dukaten op eene kaart. STOP. Contant? H4  120 ARMOEDE en GROOTHEID, van der husen. Dat fpreekt van zelf. Myn vrind, gints in de alcove, hy, wiens naam ik noch niet eens weet, (laat tegen my over, leunende op een' floel, en ziet het fpel aan. De kaart wierd in myn nadeel gekeerd, ik wil het geld betalen — hou! mynheer roept hy my fchielyk toe.- haal uw geld naar u, gy zyt bedrogen geworden. stop. Ei! ei! van der husen. De banquier vliegt op. fcheld myn' vrind, trekt den degen, en, eer wy ze van elkander konden krygen, waren beiden gekwetst. STOP. En uwe honderd dukaten? van der husen. ; Die vergat ik door het geraas. stop. Vergeten? honderd dukaten vergeten? cederström, uit de alcove komende^. Zo, het verband is klaar. Nu noch een lap oud linnen 'er om gewonden, eii de geheele gebeurtenis is vergeten. van der h usen. Ik zal ze nimmer vergeten. st op. Dat geloof ik, eenige honderd dukaten — cederström, zyne koffer geopend hebbende, om linnen te krygen, komt de wisfel hein in handen. Wat is dat? hoe kom ik aan dezen wisfel? «ton  TOONEELSPEL. 121 stop. Een wisfel? cederström. Kyk maar zeif. stop. Op Hope, a Amfïerdam — en reeds geaccepteerd M de wisfel is zo goed als contant geld. cederström. Dat kan wezen , maar hoe komt hy in myne koffer? stop. Dat zal hoogstdezelve wel het beste weten. cederström. Ik fta verfteend. (Na eenig overleg.) Mynheer Stop, ik kom t'huis, vind u op myne gefloten kamer, en een' wisfel in myne koffer, waarvan ik niets weet. Niemant anders kan hem 'er ingelegd hebben, dan gy. stop. Dan ik? hoe kunt gy 't begrypen ? cederstr öm. Het is zeker bezwarelyk te begrypen, maar alle omHandigheden — stop. Ik zou 300 mark weggeven ? cederström. Gy wilt dat ik u myn' dank fshuldig blyf. stop. Neen, waarachtig niet! ik kan door myne boekeu bewyzen, dat ik gedurende myn geheele leven noch nietj weggegeven heb. van der husen. Ik geloof u op uw woord. H $ *, ito^  122 ARMOEDE en GROOTHEID, STOP. Onderdanige dienaar, veel eer. CEDERSTRÖM. Als gyzelf de gever niet zyt, hebt gy het in naam van een' derden gedaan. STOP. Geen mensch op den aardbodem heeft my commisfie tot Zulk eene negotie gegeven. CEDERSTRÖM. Kort en goed, gy moet den wisfel weder te rug nemen. STOP. Maar, Hemel! wat zal ik 'er mede doen? CEDERSTRÖM. Wat gy wilt. Ik begeer volftrekt geen weldaden. Neem aan. STOP. Wel, lieve Hemel! wie zou niet gaarne een' wisfel van 300 mark aannemen , als ik flechts wist op welk eene firma ik dezelve te boek moest ftellcn. CEDERSTRÖM. Myn oprechtfle dank aan u , of aan hem, die my deze tmderftand had toegedacht. (Hy wil hem den wisfel met geweld opdringen.) STOP. Ik moet protefleren. Ik heb noch getrasfeerd, noch geaccepteerd , noch geëndosfeerd. Ik weet niets van de valuta , ik weet niets van uwe koffer; alles wat my ten naasten by bewust is — CEDERSTRÖM. Is? nu. STOP.  TOONEEL S P E JL 133 STOP. Dat ik uw onder-danige dienaar Fabian Stop ben. (Ey hup heen.) VT F D E TOONEEL. VAN DER HUSEN, CEDERSTRÖM. VAN DER HUSEN. Denkt gy in ernst, dat de kaerel tot zulk eene verrichting bekwaam is? CEDERSTRÖM. Dat niet, maar ik denk, dat de eerelyke Plum — VAN DER HUSEN. Plum? ja, dan kent gy hem recht. De ergfte vrek — CEDERSTRÖM. Ik meen zyn' broeder, den majoor. VAN DER HUSEN. Heeft hy een' broeder? zo, dat is iets anders. Dien ken ik niet. CEDERSTRÖM. Voorzeker is hy het. Ik verwonder my flechts dat hf' 'er dezen Stop toe gebruikte. VA N DER HUSEN. Vrind, ik befluit uit dit voorval dat gy alles bezit, wat een braaf man kan en moet hebben, flechts geen geld. Myne beurs ftaat voor u open , mya hart hebt gy zelf geopend. CEDERSTRÖM. Ik dank u, en zal 'er in nood gebruik van maken. VAN DER HUSEN. Nu, de Hemel brenge u zeer fpoedigin grooten nood. Gy hoort, dat ik een egoïst ben. CE-  124 ARMOEDE en GROOTHEID, cederström. Ik vorder dergelyke fchulden ongaarne in. van der husen. Maar weet gy ook , dat gy my in een huis hebt gebragt, waarin ik niet vreemd ben? CtDERSÏSÖM. Als koopman kan de firma van Peter Plum u niet onbekend zyn. van der husen. Het geval, hier, is eene zeer wonderlyke ipeculatie: eene zekere Louïfe Rofe — cederström? haastig. Louïfe Rofe? van der husen. Ja, kent gy haar? cederström. Of ik haar ken 1 ö ja! ga maar voort. van der husen. Dus is 'er toch wezendlyk eene Louïfe Rofe hier in huis? cederström. Ja, waarachtig ! 'er is flechts ééne Louïfe Rofe in de waereld. van der husen. Zy is fchoon? cederström. Als eene vrouw. van der husen. Zy heeft veriland ? cederström. Alt een man. VA 1%  TOONEELSPEL. - 125 van der h usen. En een hart? cederström. Als een engel. van der iiuse n. Zo, zo, ik verila u. (Terzyde.) Kraam op, goede vrind \ bier komt gy te laat. (Overluid.) Zy is ryk.' cederström. Dit moet ik tot myne fmart ondervinden. van der husen. Tot uwe fmart? cederström, zich voor het hoofdflaande. Wat doe ik! wat zeg ik! uw openhartig gelaat, mynheer , heeft my vervoerd : gy zyt de eerste fterveling, die eene halve bekentenis van myne lippen hoort. van der husen. Voleind dezelve. cederström. Een zo fchielyk vertrouwen —■ van der husen. Is zekerlyk zo zeldzaam, als de wyze op welke gy myne vrindfchap gewonnen hebt. ceders r r öm. Het zy zo! ja, ik bemin deze Louïfe Rofe! de aandoening, in welke gy my ziet, moet u zeggen hoe fterk ik haar bemin! ik meende zy was arm, dit gaf my moed. Ik ben ook arm, maar ik heb veriland, moed en myn' degen. Niet altoos kan ik gebrek hebben. Het ongeluk moet eindelyk moede worden my te vervolgen. Overal is het oorlog, overal heeft men menfehen noodig, die hun leven veil hebben. Heeft myn vaderland my voor eeuwig verban-  xs6 ARMOEDE EN GROOTHEID, bannen, zo neem ik dienst onder vreemden. Louïfe, of de dood! is de leuze, onder welke ik my rri het midden: der helden zal verheffen. Zo dacht ik, zo droomde ik,, toen ik noch niet wist dat Louïfe fchatten bezat; toen i ik haar noch voor eene predikants dochter, eene vader- ■ Jooze wees hield — van der husen. Lieve Hemel, waarom verlochent Plum zyne dochter? ' cederström, verwonderd. Plum? is Louïfe de dochter van Plum? van der husen. Wel zekerlyk, cederström. De dochter van Peter Plum? van der husen» Voorzeker, ja; weet gy dat niet? cederström. En van waar weet gy het dan ? van der husen. Dewyl hy het my zelf heeft gezegd, en dewyl ik ihaar zou trouwen. cederström. Gy zoud haar trouwen? van der husen. Ja, zeker; daarom ben ik hier. cederström- En gy wilt haar ook trouwen ? van der husen. 'Ik wilde het, maar nu wil ik het niet meer. cederström. 'Waarom toch niet? VAN  TOONEELSPEL. 127 VAN DER HUSEN. Dewyl gy haar bemint, en verdient van haar weder bemind te worden. CEDERSTRÖM. Zonderling 1 men heeft my van een' bruidegom voor Jofephine gefproken. VAN DER HUSEN. Jofephine? nu ja, is dat dan niet dezelfde? CEDERSTRÖM. Dezelfde? VAN DER HUSEN. Als de naam van Rofe zich in dien van Plum veranderd heeft, zo kan immers uit Louïfe ook wel Jofephine zyn geworden. CEDERSTRÖM. Op myne eer! ik verlta u niet. VAN DER HUSEN. Heeft Plum dan meer dan éénc dochter? CEDERSTRÖM. Gy beweert dat hy 'er twee heeft. VAN DER HUSEN. Ik? ik weet maar van ééne. CEDERSTRÖM. Zeide gy zo aanflouds niet, dat Louïfe de dochter van Plum is? VAN DER HUSEN. Voorzeker. CEDERSTRÖM. Nu , gevolglyk. VAN DER HUSEN. Een van beiden, ik ben een domkop, of hier fchuilt een im'svërflaild. CE-  128 ARMOEDE en GROOTHEID, CEDERSTRÖM. Gy komt herwaarts om te trouwen? VAN DER HUSEN. Ja. CEDERSTRÖM. Wie? VAN DER HUSEN. Jofephine. CEDERSTRÖM. En wie wil u dan Louïfe opdringen? VAN DER HUSEN. Is dan Louïfe en Jofephine niet dezelfde perfoon? CEDERSTRÖM. Welk eene gedachte! VAN DER HUSEN. Dan heb ik wartaal gebabbeld; maar eene der meisjes heeft my opentlyk gefopt. CEDERSTRÖM. Hoe zo? VAN DER HUSEN. Wie van beiden is het fchalkachtigst? CEDERSTRÖM. Jofephine. VAN DER HUSEN. Dan was zy het. Geluk, myn vrind! wy ryden elkander niet in de wielen. CEDERSTRÖM. Ik begryp het noch niet. VAN DER HUSEN. Een vrouwentrekje, list tegen list. Ik kwam hier in huis onder een' vreemden naam, het was eene gril. Jofephine was de eerfte die ik ontmoette. De meisjes zyn fyn van neus. Zy moet gemerkt hebben, dat het met myn' naam geen  T O ONEE. LSPEL. 129 geen zuiver fpel was; fluks verzon zy ook een' anderen voor zich. cederström. Gy weet dus niets van Louïfes afkomst? van der kusen. Geen woord. cede rström. Gy kent haar ook in 't geheel niet? van der husen. Ik hoor voor het eerst dat zy beftaat. cederström. Den Hemel zy dank! van der husen. Op myne eer! eene zonderling misverfland. Ik ga beneden by den ouden duitendief, en als dat vrolyke meisje my weder ontmoet, zal ik haar die pots betaald zetten. Vaar wel! tot wederziens! — noch eens, myn dierbare nieuwe vrind. Ik zal hier in huis eene voorname rol fpelen, want ik heb geld. Als gy my ten eenigen tyd by uwen minnehandel noodig hebt, zo ben ik getrouw, gelyk de dwerg Urbando aan den ridder Palmeriu van Olyve. (Hy gaat heen?) cederström, in een diep nadenken verzonken. Hoe wonderlyk hecht zich fchakel aan fchakel in de keten myns noodlots '—Vaderland! Louife! —Eer! — Liefde! — wat zal eindelyk van my worden! (Hy treed langzaam in zyn kabinet.) I ZES-  J30 ARMOEDE en GROOTHEID, ZESDE TOONEEL. Het tooneel is de kamer dsr twee eerste bedryven. vrouw rose, josephine. Vrouw Rofe rammelend mei haren feutelring over het tooneel gaande. josepihne. door eene andere deur inkomende. V rouw Rofe! vrouw rose. Lieve Hemel! overal zit men my op de hielen ! Vrouw ■ Rofe hier, vrouw Rofe daar! Nu, myn kind, wat moet vrouw Rofe dan? josephine. Ik hoor, Cederftrüm is thuis gekomen? vrouw rose. Ja, t is zo. Ik heb hem op den trap gezien. 6 Lievig Hemel! bleek, gehavend ■— j os ephinf. Maar echter levend? vrouw rose. Half dood, half levend : de roode wangen waren weg, en ik zeg altoos, wie geen roode wangen heeft, die ziet 'er uit als het hoofd van den heiligen Johannes boven in. de eetzaal. josephine. Men moest zich blanketten. vrouw rose. De Heer behoede ons! een gcblanket aangezigt zal' niet in het ryk der hemelen komen. 1»-  TOONEELSPEL. 131 JOSEPHINE. Daar ware het ook onuoodig, dewyl men alle oogenblikken het hoofd in den gloed des dageraads kan indompelen. — Maar als ik wel gezien heb, — ik ftond aan 't vengfter toen Cederltröm thuis kwam — zo had hy een.' jongkman by zich? VROUW ROSE. Cy hebt heel wel gezien. JOSEPHINE. Eene innemende geftalte — VROUW ROSE. Een fpringer, een windbuil. JOSEPHINE. Een vriiidelyk voorkomen — VROUW ROSE. Een vrindelyk voorkomen? ei, zie eens! ik fta op den trap, en heb myn broodfuiker in myn' arm, en zo als ik de jonge hoeren zie aankomen, blyf ik (laan, en gryp den zoom van myn voorfchoot, en maak eene diepe neiging. De heer van Cederltröm heeft my ook zeer beleefd weêrom gegroet, dat kan ik niet anders zeggen; maar die andere monfjeu keek my ftyf aan, lichtte zyn' ronden hoed even op, en drong zo dicht langs my heen, zö als ik voor de tweedemaal neigen wilde, dat ik byna omver viel. Die melkmuil! ik had den eersten man reeds lang begraven , en den tweeden getrouwd, toen hynoch inde luieren lag. jo SEPHINE. Hy heeft het zo kwaad niet gemeend. Bleef hy boven? VROUW ROSE. Ik heb hem niet beneden zien komen. I 2 ZE-  i,3ü ARMOEDE en GROOTHEID, ZEVENDE TOONEEL. vrouw rose, louïse, josephine. vrouw rose. N u , Louïsjc, zyt gy weder op uw verhaal ? l o u ï s e. ö Ja, lieve moeder.' josephine, zagtjes. Is alles gelukkig volvoerd ? louïse. Zo redelyk, maar ik heb veel angst uitgeftaan. josephine. Hoe zo? louïse. Hiervan op een' anderen tyd. josephine. Weet gy ook, waarom Cederftröm geduelleerd heeft? l o u ï s e. Ik weet het: d het was edel en groot! vrouw rose. Edel en groot! meisje! meisje! waar zyn je gedachten! Bloed vergieten, een' mensen naar het leven Haan, met een' puntigen degen op hem inftooten,is dat edel en groot? Hebt gy dan geheel vergeten wat myn man zaliger in zyne lange predicatie zo balzemende zegt? heb ik u die niet meer dan eens voorgelezen ? josephine. En is zy niet meer dan eens daar by in flaap gevallen ? vrouw rose. Dat godlooze meisje! helaas, ja! L o m  T O ONEELSPEL. LOUÏSE. Als hy maar eerst thuis was. JOSEPHINE. Hy is reeds lang thuis.- LOUÏSE. Is hy? ó lieve moeder! ga boven by hem, vraag hoe hy het heeft, of hy niets behoeft? VROUW ROSE. Meisje, waar zyn je gedachten? dat past niet. LOUÏ SE. Waarom niet ? ik weet dat gy vele kostelyke recepten, verzagtenden balzem,en wat meer van dien aart is, bezit, breng hem zulks. VROUW ROSE. Het is zo, ik heb vele voortreffelyke medicamenten, kruiden en wortelen, in welke de lieve Hemel eene groote kracht heeft gelegd. Ik bezit onder anderen een arcanum: het zyn geprepareerde fchedels van menfehen, vermengd met Egyprifche mumiën — LOUÏSE. Haast u dus. VROUW ROSE. Maar, myn kind , dat gaat niet aan. Ik ben eene eerbare vrouw, en als men noch niet tot zekere jaren is gekomen. LOUÏSE. Moet men dan zekere jaren hebben om lydendcn by te Haan? VROUW ROSE. Zekerlyk, daar hebt gy weder gelyk in. Als men helpen kan, moet men fomtyds de wclvoegelykheid een weiI 3 nig  134 ARMOEDE en GROOTHEID, nig ter zyde (tellen, ook dan wanneer de fnoode lastertongen ons lteken. Dus, als gy het goedvind, zal ik hem.] van die zwarte zalf brengen, die in myne flaapkamer achter de kagchcl ftaat. louïse. Doe dit. vrouw rose. Ja , ja, op 't oogenblik. Maar doe niemant iets merken.] De hatten der menfehen zyn in deze dagen zo verdorven — indien men ontdekte, dat ik by eenen jongen heer op zyne kamer ging, men zou wonderen vermoeden! won-, deren vermoeden! en de lieve Hemel weet dat het in alle eerbaarheid gefchied, ja in alle eerbaarheid! (Zy dribbelt weg.) A G T ST E TOONEEL. josephine, louïse. Ijosephine. k geloof waarachtig, gy wilde haar fiechts kwyt worden? louïs e. Ten naasten by. Ik bemin haar, ik acht haar, want zy is eene door en door brave vrouw, en ik heb veel verpligting aan haar; maar zy verftaat my niet, en myn vertrouwen — josephine. Wat hebt gy dan weder te vertrouwen ? l o u ï s e. Ach, lieve nicht! myn hart is zo beklemd. Ik bemin — josephine. Dat is warclyk erg. ion.  TOONEELSPEL» 135 L O JU ï « E. Ifc word bemind. JOSEPHINE. Dat is nog erger. LOUÏSE. Zyne tederheid zoekt my. JOSEPHINE. Toch niet vergeefs? LOUÏSE. En zyne edelmoedigheid floot my van hem af. jos EPH IN E. Tut tut! zyne tederheid is Gevoelen zyne edelmoedigheid , Begrip. Hebt gy wel ooit gezien dat Begrip over Gevoel zegepra:üde? LOUÏSE. Aan den anderen kant, myn vader —* JOSEPHINE. Wiens viezevazereijen my beginnen te vervelen. LOUÏSE. Ik heb met hem gefproken. JOSEPHINE. Wel nu ? LOUÏSE. Ik heb hem gebeden zyn verdriet my te vertrouwen:: het is my gelukt hem te roeren. JOSEPHINE. Eindelyk? LOUÏSE. Hy heeft my op zyne kamer befcheidea* J'0 s E P H 1N E. Dus ga. I 4 loer-  136 ARMOEDE en GROOTHEID, L O U 1 S E. Spoedig, ö Jofephine! aan dit uur hangt het heil eil het wee myns levens. JOSEPHINE. Denkehk fchenkt gy hem zoon en dochter te gelyk? i. o u ï s E. Ik weet niet wat ik doen of zeggen zal: tot zulke rooncelen moet men zich niet voorbereiden. Wat het hart gevoelt, moet van de lippen ftroomen: onoverlegd, maar gevoelig; onopgetooid, maar waar. j os E PII INE. Eene (Telling, met welke men in allen gevalle by den vader niets waagt, maar die by den minnaar zelden iets deugt. NEGENDE TOONEEL. VAN DEI HUSEN, JOSEPHINE, LOUÏSE, VAN DER. II US EN. Ais een derde hier niet te veel is — LOUÏSE. Wy beiden betcekencn zojweinfg, dat een derde niet te veel zyn kan. VAN DER HUSEN. Dat is een fteck op myne minderheid. Ik heb de eer niet deze dame te kennen. j OSE P II I N E. ik heb de eer u Mejuffrouw Jofephine Plum voor te dellen. Lieve vrindki, dit is cenvouwdig de lieer Peter Kwast. LOB-  TOONEELSPEL. 137 L O U ï S E. Welke kuren! — Mynheer, ik heet Louïfe Rofe. VAN DER HUSEN. Noch eene Louïfe Rofe? ei! ei! vermoedelyk tweelingen ? JOSEPHINE. Byna. VAN DER HUSEN. Naar uw believen. Maar, lieve dames , zegt my toch, waar vind ik dan eindelyk dc ware lyflyke juffrouw Plum? zo gy inderdaad beiden Louïfe Rofe heet, dan heb ik niets met u te maken, want ik pluk geen Rozen uit den tuin van een'vreemden- Maar zo gy wellicht beiden Jofephine Plum zyt, dan trouw iku waarachtig beiden. JOSEPHINE. Doe wat gy niet laten kunt. IOC ï S E. Wellicht zelf de heer van der Hufen , uw bruidegom? JOSEPHINE. De Piemel beware ons! gy ziet immers wel, dat hy geen pruik draagt. VAN DER HUSEN. Maar niet te min ben ik een ftuk van een' bruidegom. JOSEPHINE. Verduiveld. — Louïfe! gy brengt my daar op eene gedachte — heden zou myn heer bruidegom, de Hemel fta ons by! hier aankomen — en juist heden komt deze vrypostigeheer,— hoor, jongeling, als gy wezendlyk Van der Hufen zyt, dan krab ik u de oogen uit. VAN DER HUSEN. Waarom ? I 5 J0-  1^8 ARMOEDE en GROOTHEID, josephine. Dewyl gy het gewaagd hebt my te bedriegen. van der husen. Krab, in 's Hemels naam, toch onder die voorwaarde, dat «Is ik nu blind zyn zal, gy my voor den minnegod houd. l o u ï s e. Ik befpeur dat ik hier te veel ben. jo se p hin k. Blyf. louis e. Gy weet wat my van hier roept. jose pui ne. 'Wu ga dan heen: indien dat fraaije heertje, daar, meent .dat ik bang ben met hem alleen te blyven, heeft hy mis. va n der husen. Ook zullen wy niet alleen zyn. Gy, ik, en de liefde. josephine. Hoe inpertiuent! l o u ï s e. Zo dra ik te rug kom, zoek ik u op uwe kamer. j'osepiiine. De Hemel weet, waar gy my vinden zult! van der husen. Wellicht in myne armen. (Louïfe vertrekt.) TIENDE TOONEEL. josephi n e , van der husen. josephine. Dus mynheer de minnegod, gy hebt werkclyk onderkomen van dei husen. Wat, mevrouw moeder? j»-  L TOONEELSPEL. *39 JOSEPHINE. My by den neus te leiden? VAN D ER. HUSEN. Dat verhoede de Hemel! JOSEPHINE. Rustig uit de borst! zyt gy Peter Kwast? of Hans Wilhelm van der Hufen 7 VAN DER HUSEN. Welken had gy het Hef/te . JOSEPHINE. Het is my beide zeer onverfchillig. VAN DER HUSEN. Dat verftaat zich, dewyl ik alleen uw man worden zal. JOSEPHINE. Gy zyt onverdragelyk. VAN DER HUSEN. Noch niet, noch ben ik bruidegom. JOSEPHINE. Kunt gy wel eens in uw leven de waarheid fpreken? VAN DER HUSEN. 6 Ja! waarom niet ? JOSEPHINE. Nu, fpreel: dan. VAN DER HUSÈN. Ik bemin u. JOSEPHIN E. Hemel', wie heeft daarnaar gevraagd? VAN DER HUSEN. Ik moest immers de waarheid fpreken? JOSEPHINE. Uw' naam wil ik weten. VA»  ïifO ARMOEDE en GROOTHEID, van der. husen. Waar wilt gy dien aanteekenen, in uw memorieboek of in uw hart? josephine. In geen van beiden is plaats. van der husen. Zo? mag men vragen , wie het laatfte bewoont? josephine, met den vinger op de vier hoeken rondsom haar hart vijzende. Boven, myn vader; onder, myn oom; rechts, Louife; links, vrouw Rofe. van der husen. En in het midden3 josephinf. Gy althans niet. van der husen. Misfehien is de plaats noch ledig? josephine. Maar goed bewaakt. van der husen. Hoe heetcn de wachters? josephine. Vrolykaart en Vrcugdclief. va n der husen. b Die ken ik, dat zyn een paar eerelyke kaercls. josephine. Juist daarom hebben zy met de liefde niets uit te flaan. van der husen. Gy dwaalt: Vreugdclief is Amors zoogbroeder. josephine. Zo praten zy allen vóór de bruiloft. van  T O O N E E L S P E L. 141 VAN DER HUSEN. Goed, dat gy aan de bruiloft denkt. Wanneer gelieft gy ? JOSEPHINE. Gy blyft 'er dus in ernst by om my te trouwen ? VAN DER HOSEN. Wel dcgelyk in ernst. JOSEPHINE. Hebt gy met myn' vader gefproken ? VAN DER HUSEN. Ja. ' JOSEPHINE. Wat zegt by? VAN DER HUSEN. Hy verzocht my, nooit weder over zyn' drempel te komen. JOSEPHINE. Zo? en gy hebt hem deze kleine gunst afgeflagen? VAN DER HUSEN. 6 Neen! maar ik neem u mede. JOSEPHINE. Is dat zeker? VAN DER HUSEN. Voor vast. JOSEPHINE. Maar, mynheer, als men een eerelyk meisje haar'geboortenaam wil doen verliezen , geeft men haar ten minfte een' anderen. VAN DER HUSEN. Heb ik u de keus niet gelaten ? JOSEPHINE. Gy heet dus niet Peter Kwast? VA»  142 ARMOEDE en GROOTHEID, VAN DER- HUSEN. Even zo weinig als gy Louïfe Rofe heet. JOSEPHINE. Waarom hebt gy my bedrogen? VAN DER HUSEN. Dat zal ik u zeggen. Myn vader en de uwe hebben onze liefde een beetj'e op zyn koopmans behandeld. JOSEPHINE. Onze liefde? VAN DER HUSEN. Ik wilde den mynen niet plat tegenfpreken, want myn hart was vry. Ik zeide dus j'a noch neen, maar begaf my fluks op reis om u te befchouwen. JOSEPHINE. Nu daar, befchouw my. (Zy draait zich in de rondte.) VAN DER HUSEN. Vermoei u niet. Ik heb u, helaas 1 reeds te veel befchouwd. Had gy my niet aangedaan, dan wareikterftond weOrheen gereist, myn vader had mogen bulderen van maandag tot faturdag. Maar gy behaagt my. — JOSEPHINE. Veel eer. VAN DER HUSEN. En gevolgelyk heb ik als een gehoorzame zoon befloten. JOSEPHINE. Hou! hou! mynheer, zo haastig niet. Ik moet u ook eerst befchouwen. VAN DER HUSEN. Van harte gaarne. (Hy draait zich in de rondte.) JOSEPHINE. Van buiten kan het gaan, maar van binnen. — VAN  TOONEELSPEL, j43. VAN DER HUSEN. Dat vinden wy na" de bruiloft. JOSEPHINE. Neen, neen, ik koop geen kat in den zak. VAN DER HUSEN. Ik ben immers geen kat? JOSEPHINE. Een goed vdóïbeding maakt naderhand geen krakeel. Weet gy wat? ik zal ti alle myne gebreken zuiver voor de vuist zeggen. Gy zegt my de n wen, en dan zullen wy zien of wy met elkander te recht kunnen komen. VAN DER HUSEN. Ik ben te vreden. JOSEPHINE. Welaan, gy begint. VAN DER HU SE N. Ik ben driftig, oploopend. JO SEPRIN E. Dit kan men doorgaans door zagtmoedigheid over» winnen. VAN DER HUSEN. Ik ben loszinnig. JOSEPHINE, Dit verleert men, als de huisfelyke zorgen komea» VAN DER HUSEN. Ik ben verwaand. JOSEPHINE. Dat is niet goed. VAN DER HUSEN. En ik vrees, het noch meer te zullen worden. JO*  144 ARMOEDE en GROOTHEID, JOSEPHINE. Waarom dat? VAN DER HUSEN. Als ik zo gelukkig zyn zal om uwe liefde te verwerven. JOSEPHINE. Gehoorzame dienares! nu, verder! VAN DER HUSEN. Verder? ik heb gedaan. JOSEPHINE. Reeds gedaan ? VAN DER HUSEN. Op myne eer, ik weet niets meer. JOSEPHINE. Driftig ? loszinnig ? verwaand ? dan zyt gy juist niet van de ergftcn. VAN DER HUSEN. Dat meen ik ook. Nu is de beurt aan u. JOSEPHINE. Aan my? — ik heb in 't geheel geen gebreken. VAN DER HUSEN. In 't geheel geen? JOSEPHINE. Neen, mynheer! een meisje heeft nooit gebreken. VAN DER HUSEN. Maar eene vrouw? . JOSEPHINE. Heeft flechts dezulken, die de man haar geeft. VA N DER H ü S K N. Gy hebt juist zo geheel geen ongclyk.  TOONEELSPEL. 145 JOSEPHINE. Met de gebreken zyn wy dus klaar. Maar 'er blyft noch één punt overig, dat fomtyds erger is dan gebreken. VAN DER HUSEN. Dat is? JOSEPHINE. Kwade gewoonten. Hebt gy 'er geen? VAN DER HUSEN. Dat ik weet niet. JOSEPHINE. Laat hooren. Hoe is uw huisfelyke levenswyze? hoe brengt gy den dag door? VAN DER HUSEN. Des morgens rook ik verfcheiden pypen. JOSEPHINE. Dat behaagt my niet. VAN DER HUSEN. My ook niet, maar ik heb het my eens aangewend. JOSEPHINE. Gy moet het u afwennen. VAN DER HUSEN. Bczwarelyk. JOSEPHINE. Zo als gy wilt. Ik zit intusfchen des morgens tot elf uren voor den fpiegel. VA N DER HUSE N. Dat behaagt my niet. JOSEPHINE. Gewoonte. K VAN  146 ARMOEDE EN GROOTHEID, VAN DER HUSEN. Gy moet het u afwennen. JOSEPHINE. Misfehien. Zodra gy uwe pyp uitklopt, fta ik cp. VAN DER HUSEN. Dan wil ik liever in 't geheel niet rooken. JOSEPHINE. Nu, dan wil ik liever in 't geheel niet voor den fpiegel zitten. VAN DER HUSEN. Precies ten twaalf uren houd ik myn middagmaal. JOSEPHINE. Ik niet eerder dan te tweeën. VAN DER HUSEN. Ter liefde van u konde ik het één uur later doen. JOSEPHINE- Ten uwen gevalle konde ik het één uur vervroegen. VAN DER HUSEN. Dus ten één uur? JOSEPHINE. Daaromtrent. VAN DER HUSEH. Terftond na den eten vang ik een uiltje. JOSEPHINE. En ik ga een tourtje ryden. VAN DER HUSEN. Zonder my? JOSEPHINE. Ik kan uw bed immers niet in den wagen zetten? VAN DER HUSEN. Als ik echter niet flaap? JO-  TOONEELSPEL. 147 josephine. Dan blyf ik thuis. van der husen. Tegen, den avond ga ik naar myn collegie. josephine. En ik heb gczelfchap. van der husen. Zonder my? josephine. Ik kan immers het geheele collegie niet in myiie kamer brengen ? va n der husen. Dan blyf ik thuis. josephine. Dan blyf ik alleen. van der husen.' Dat gaat warelyk uitmuntend. Wederzydfche kleine opofferingen en toegevendheden maken het geluk des echts uit. josephine. Zo zegt men. van der husen. Noch eene gewoonte moet ik u bclyden, die gy gun» ftig door de vingeren moet zien. j0 s ephine. En die is? van der husen. Myn hart heeft zelden eene blyvende plaats: ik kaa geen fchoone vrouw zien, zonder haar een weinig myn hof te maken.  14» ARMOEDE en Gil O OT HEID, JOSEPHINE. 4! Dat heeft niets om het !yf. VAN DER HUSEN. Wezendlyk? — tiwe toegevendheid verrukt my. , j o s E P H I N E. Ik moet wel toegevend zyn, dewyl ik juist dezeifde gewoonte heb. VAN DER HUSEN. Dezelfde? JOSEPHINE. Het gaat my als u: elk beminnenswaardige man behaagt my. VAN DER HUSEN. Zo? JOSEPHINE. Ik laat my gaarne van hem eenige douceurs zeggen. VAN DER IIUSE N. Zo? JOSEPHINE. Ik geef hem een paar lonken- V A N DER II U SE N. Ei? JOSEPHINE. Ten minste een' handdruk. VAN DER HUSEN. Ei! ei! JOSEPHINE. Wat deert u? wat beduid dat drooge zo? en ei? VAN DER HUSEN. Niets. Ik dacht flechts — of het niet beter ware — «Jat wy zulks' beiden nalieten. • J9"  T O ONEELSPEL. 249 josephine. Van harten gaarne. van der. husen. Ik heb alleen oogen voor u. josephine. Dat zal my aangenaam zyn. van der husen. En gy hebt alleen oogen voor my? josephine. Het eene trekt het andere tot zich. van der husen. Welaan! — in ernst! — fla toe. josephine, hem de hand gevende. Nu daar! in 's Hemels naam! van der husen knielt neder en drukt hare hand met vuur aan zyne lippen. Onder feherts en lagcheu wierd deze beminnelyke band toegehaald. Duurzame vreugd vergezelle ons door het leven: onder feherts en lagchen vinde ons de dood. ELFDE TOONEEL. peter plum, josephine, van der husen. plum. Dat je de duivel! mynheer Kwast! denk je, omdat je vader in fchool met my op erweten geknield heeft, dat gy voor myne dochter moogt knielen? en gy, Dnbefchaamde pry, voert zulke contrabande waar in huis? K 3 jo-  150 ARMOEDE en GROOTHEID, JOSEPHINE. Ik ben immers geen tolcommies? hoe wil ik dan weten, dat een knap jong mensch contrabande is? VAN DER II U SE N. Deze brief myns vaders... PLUM. Wat zou die brief? daar zal weer van den dikken conrector met den rooden neus innaait, en van de pexfikken, cu.de Hemel weet wat al meer! — maar myne dochter is noch perfik noch abrikoos. JOSEPHINE. Waarom toch niet, papa! de overeenkomst is zo Hecht niet. PLUM. In 't kort, mynheer, hier vallen geen fmulpartytjcs. JOSEPHINE. Hy wil immers ook niet fniullen: hy wil flechts een gerecht hebben. VAN DER HUSEN. Lees. toch ten minste dezen brief. PLUM. Waartoe dien te lezen, daar gy het antwoord reeds driemaal gehoord hebt? VAN DER HUSEN. 'Er ftaan echter noch verfcheiden dingen in, die u wellicht iuteresferen zullen. PLUM. Alfemaal weder oude fchoolhiftorietjes, waarvan ik geen woord weet. VAN DER HUSEN. Neen, neen. PLUM.  TOONEELSPEL. 151 PLUM. , Nu geef hem dan 'hier! ik heb"in myn leven zo menigen onnutten brief gelezen. (Hy opent den brief en leest.) „ Brenger dezes — myn echtclyke zoon, „ Hans Wilhelm — (Hy leest afgebroken en verwonderd verder.) „ welken welgeconditioneerd met den huidigen postwagen van hier afzende. (Hy ziet fchielyk naar de on~ derteekehing.) „ Van der Hufen en Compagnie." Wel duivels! mynheer heeft my om den tuin geleid. JOSEPHINE. My ook, lieve papa! VAN DER HUSEN. Een onfchuldige grap. PLUM. Mynheer is, naar ik merk, een vrolyke broêr. JOSEPHINE. Een vrolyke echtgenoot. VAN DER HUSEN. Vergeef my. PLU M.- Wat vergeven? Wie een half millioen guldens aan vermogen bezit, kan niemant beleedigcn. — Nü, nufje! heb ik het nu wél gemaakt? een bolletje van een' bruigom, niet waar? JOSEPHINE. Het gaat wel aan. PLUM. Gy hebt toch niets in te brengen, he? JOSEPHINE. Wy zulien zien, of wy hem kunnen gebruikeH. PLUM. Mynheer floore zich niet aan dat neuswyze ding. K 4 J«"  :5Z ARMOEDE en GROOTHEID, JOSEPHINE. Ik een ding? PLUM. Zodra wy als bedaarde lieden onze zaken afgedaan hebben, zal de bruiloft ftraks volgen. VAN DER HUSEN. Ik wenschte, dat wy deze zaak het eerst begonnen. PLUM. Zo? is mynheer zo driftig? waf dunkt u, nufje? JOSEPHINE. Dewyl ik 'er toch eenmaal aan moet geloven. PLUM. Ik verfta u, ik verfta u; nu nu, wy zullen zien. Ik ben recht vrolyk geworden. Ik zou in ftaat zyn met de oude vrouw Rofe een menuet te dansfen. Komt, kinderen, komt! — wy moeten de huisgenooten by eikanderen roepen. Wy zullen muzyk laten komen, en op uw' bruiloftsdag ■— vergeet my dat niet, nufje — zal ieder arme op de publieke ft raat een ftuk koek en twee goede grosfen ontfar.gcn. (Hy neemt Van der Hufen onderden eenen en Jofephine onder den anderen arm.) Mynheer is een doortrapte lchelm! als gy.zo ryk uier waart — JOSEPHINE. Dan ware mynheer een gaauwdief. PLUM. Meisje! meisje! VAN DER HUSEN. Om zulk een hart te fteelen. JOSEPHINE. En zo vervolgens. Hy is noch wild, lieve papa: Iaat ik  TOONEELSPEL. 153 ik maar eerst flechts vier weken zyne vrouw wezen, hy zal wel tam worden. va n der husen. Als een tyger. ' josephine. Als een lam. van DER husen. Als amor my koestert, misfehien. plum. Ha! ha! ha! feherts maar, feherts maar! zo mag ik het wel hooren. Nu eene fles ouden rinfehen wyn uit roemers gedronken, niet waar, heer zoon? tralaleralalera! (Hy leid hen al zingende weg.) T W A A L F'D E TOONEEL. Hel kabinet van Heinr. Plum, rondom met zwart behangen, achfer aan eene groote Cchildery, met eene zyden gordyn bedekt; de fier aden en meubelen duiden de diepjte treurigheid aan. heinr. plum. Hy fluit de deur open en treed in diepe gedachten binnen. Het uur is daar. — Zy zal komen. — Voor de eerftcmaal na 15 jaren, ó heiligdom myner fmart e! zal een vreemde voet u betreden. — Voor de eerflemaal zal dit hart zich voor het medelyden van eene vreemde openen , en vreemde tranen zullen zich met de mynen vermengen. Eene onbegrypelyke genegenheid boeit my aan dit goede meisje. Indien myne dochter haar gelykt — De Hemel geve het! opgeruimdheid en tevredenheid op K 5 myn*  J54 ARMOEDE en GROOTHEID, myn' ouden dag. — Tevredenheid.? opgeruimdheid? Wil», helmine zonder u ? — men klopt. — Zy is het 1 (Hy opent de deur.) D'ERTIENDE TOONEEL. heinr. plum, louis i. Zy treed jïhroomvaliig ■' "' tliikén. i - ' heinr. plum. Gy hebt Woord gehouden. 'louïse. Ik telde de minuten. (Rondom ziende.) Maar, Hemel! welk eeii treurig verblyf! heinr. plum. Zwart is de kleur van den rouw- Andere volkeren rouwen in het geel. Dit heeft dezelfde waarde. Het oog gewent zich aan alles , en de bekleedfelen dezer muren maken geen indruk meer op my; want ware rouw is noch zwart noch geel, en wee hem,die, als hy zynen rok heeft uitgetrokken , niet meer weet , of hy een' vrind of eene gade verloren heeft. louïse. De dood draagt de kleur van de nacht. heinr. plum. Dewyl de dood eene lange nacht is. louïse. En het leven een itiorgenftond , dien men genieten moet. heinr. plum. Ik heb dien genoten. De middag was drukkend, en Je avond —. Les-  T O O N E E L S P E L. 155 l o uïs-e. Kon heldercr zyn, indien gy wilde. heinr. plum. Iudicn ik wilde? — kan ik de treurige wolken gebieden , die zich om de ondergaande zon famenpakken ? l 0 u ïse. Gy hebt my aanfpraak op uw vertrouwen vergund — Gy hebt my aan de flrcclende gedacr.tc gewend dat ik eigen met u ben — dat ik onderzoeken en vragen mag, waar eene vreemde ftilzwygcu moet. heinr. plum. Vraag. Ik wil u gaarne antwoorden. louïse. Zyt gy niet wreed tegen uzelv', dat gy de ecnige hand van u floot, die , door liefde en pligt bewogen , zich tot u uitflrekt? — Zyt gy niet wreed tegen uwe dochter , dat gy de moederlooze wees ook den vader ontrooft ? heinr. plum. Ik zal u dit raadfel oplosfcn. — Maar fpreck, myn kind! welk. een hartelyk aandeel neemt gy aan myne dochter ? het is da eerftemaal niet dat gy dezen toon roert. louïse. Dewyl ik haar ken. heinr. plum, fchietyk. Gy kent haar? louïse. Zy is myne vrindin. heinr. plum. Gy kent haar? lo»-  156 ARMOEDE en GROOTHEID, LOUÏSE. Wy zyn eenige jaren met eikander in de kostfchool geweest. HEINR. P1UM. En dat zegt gy my eerst heden ? LOUÏSE. 'Juist dewyl ik wist hoe lang de arme Louïfe reeds vergeefs om de vaderiyke liefde gebeden heeft; [uïst dewyl ik geen reden voor deze hardigheid konde vinden ; wilde ik vooraf u leeren kennen y en den grond van uwé afkeerigheid nafpooren. HEINR, PLUM. Ik afkeerig? —«ó fchielyk! vertel my van myne dochter. LOUÏSE. Van haar verdriet? hare tranen? IIE I N R. PLUM. Bemint zy my? LOUÏSE. Sints zy de jaren der kindsheid ontwies, was de wensch u te zien , de eenige dien haar hart kende. Hoe dikwyls heeft zy aan mynen boezem geweend! hoe dikwyls heeft de klagt „ myn vader bemint my niet 1" dit hart doorfnedeu! HEINR. PLUM. Zy zal komen. LOUÏSE. Zeker? H E I N r. PLUM. Ja, zy zal komen; en als de blydfchap my in hare armen ter aarde werpt; als ik fprakeloos ben, en myne tranen fpreken: dan zal zy gevoelen, dat ik haar bemin. LOD-  T O O N E E L S P Ê L. 157 LouïsE, met beide handen fdderend de zynen aantcrypende.. Ik — mag ik —> dit gelooven? (Zy wil zich aan zynér voeten werpen.) HEINR. PLUM. Veroordeel my niet, myn kind, omdat ik tot heden koel en onverfchiilig fcheen. Een lydcnd hart, eenzaam en verborgen, — helt over tot dweeperyen, gewent zich aan het verdriet, leert zyne fmartén beminnen, en voed dezelve gaarne ten koste zyner eigen rust. — Zo als gy my federt eenige maanden kent, bragt ik 17 jaren door, en in gezelfchap van myn verdriet ben ik oud en grys geworden. Ik leefde overal noch voor menfehen, doch geen mensch leefde voor my. Gy, goedhartig meisje, waart de eerste, voor wie myn Jtuursch hart weder genegenheid vond; de eerste, die een' wensch in my opwekte om myne dochter te zien. 101' ï S E. Dan zy het oogenblik gezegend, waarin ik dit huis betrad. HEINR. PLUM. Hartelyk zegen ik het zelve 1 — ó laat my in weinig woorden u de gefchiedenis van myn kortftondig geluk en myn langdurig lyden verhalen! veroordeel, zo gy wilt, myne dweepery, ontfchuldig flechts myn arm hart. — Eenmaal was ik ryk, want ik bezat eene goede vrouw, en in haar het eenig aardsch geluk: tevredenheid en rust. Toen de bloote natuur uit de hand haars fcheppers te voorfchyn kwam, wilde hy haar noch met een pronkfieraad verken, en fchicp de vrouw. — Verwacht geen tafcreol onzer tede-  158 ARMOEDE en GROOTHEID, dere huwelyksmin: wie dit niet ondervind, verflaat my niet — en hy, die het ooit ondervond, vergeet het nooit! 'k Beminde haar-alléén, als 't edelst wezen; Uit all' wat leeft heb ik haar uitgelezen, En 'k deed het nóch, Hond nóch de keuze aan mv. Spoedig vloden de jaren onzer liefde weg, naar eene eeuwigheid, waar myne gade ook nu — helaas! zonder my — in den rei der deugdzame zielen wandelt. —■ De geboorte myner dochter was het fchoonfte en laatfie oogenblik myns geluks! — de moeder itierf, myne fmart grensde aan krankzinnigheid — ik wilde het kind niet zien — neen, ik beminde het niet! want zyn aanzyn vernietigde het myne: zyn eerfte kreet was de lykzang myner aardiche gelukzaligheid. LOUÏSE. Dat onfchuldige fchepfeltje! HEINR. PLUM. Gy hebt gelyk. —■ Maar wie befchouwt niet met afgryzen den degen waarmede een vrind wierd vermoord ? •en toch is hy onfchuldig. De eerste woedende fmarte ontrukte my eenen onbedachtcn eed , om" dit kind zo lang uit myne tegenwoordigheid te 'verbannen, totdat het door zyne gelvkheid met zyne moeder aanfpraak konde maken, op vergiffenis van zyne fchuld en op de liefde zyns vaders. Ik ontvlood het 'graf, dat myne blydfchap verflond, ik zocht troost onder de menfehen , ik verhaalde hen myn leed, én wierd befpot: ,, Hemel, is hy de „ eerste, die eene vrouw verloor? zal hy de laatfie zyn?" dit moest ik hooren: ik moest myne bittere fmart voor kunstenary, geveinsdheid of overdrevenheid hooren uitmaken ,  TOÖNEELSPEL. i59 ken, in een. oogenblik dat ik met Haller konde uitroepen: 6 Noem my 'eerie elende als die ik lyden moet; En doem ais dwaasheid dan myn' bittren tranenvloed. Wat ik gevoelde, wierd belagchen , wat ik deed, wierd boosaartig berispt; men befpiedde my, even als men elk een' befpicd , die niet juist zo denkt en doet als alle zyne medemenfchen; en wanneer een hart, even als het myne gcftemd, zich myner ecnigszins aantrok, dan fluisterde de kwaadfprekendheid achter myn' rug, totdat ikeindelykalleen bleef, alles in myn' boezem befloot, en de menfehen haatte! — Toen zocht myne fterk gefpannenverbeeldingskracht overal voedfel voor myne droefgeestigheid. Ik wierd bygelovig, bezwoer geesten, fchreef brieven aan myne overleden beminde, en hoopte fomtyds in ernst op antwoord. Eindelyk vond ik dit kabinet uit, waarin ik de reliquiën myner goede vrouw bycen verzamelde, waar haar geest overal om my zweeft. ( Met toenemend? ontroering, en bevende.) Ja, hier woont zy! — ik voel hare tegenwoordigheid — zy is my naby —- hoe konde het my anders hier zo aangenaam zyn? •— op dezen ftoel heeft zy gezeten. (De leuning befchouwende.) Hier is noch een weinig poeder uit haar hair: ik heb het zorgvuldig ontzien. — Aan dezen lesfenaar, met deze zelfde pen , heeft zy zo menig een' tederen brief aan haar' gelukkigen echtgenoot gefchreven! — hier zyn hare brieven: elk derzelver is een gedenkteeken van haar uitmuntend hart! van hare ftandvastige liefde! deze handfchoenen heeft zy voor my gebreid — dit vestje was een gefchenk op myn' verjaardag deze hairlok wierd haar na hare dood afgefnedeu ach! en hier is haar af- beeldfel 1 (Hy rukt de gordyn mg.) 2.0 V-  ,jóo ARMOEDE ett GROOTHEID, 1. oüïse, voer het afbeeld fel ter aarde fiertende met opgeheven handen. Myne moeder! heinr. plum, bevende en achterwaarts deinzende. Meisje! wat doet gy? louïsE, buiten zichzelve. Myne moeder! myne moeder! heinr. plum, fidderende en in de hevigfte aandoening. Spreek! wie zyt gy? louïse. Zy was myne moeder., heinr. plum. Louïfe! louïse. Uwe dochter. Heinr. Plum wil haar om den hals vallen, zyne knie'n wankelen, hy valt achter over ' in eenen floel. louïse vliegt naar hem toe, en omvat zyne kniè'n. Vergeving, myn vader! heinr. plum. Zyt gy het in waarheid? louïse. >, Zegt uw hart niet ja? heinr. pluM) aan hare borst. Ja, gy zyt het. louïse. Myne brieven waren vruchteloos; ik wilde zien of het myzelve gelukken mogt, uwe liefde te verwerven. heinr.  T O O N E E L S P E L. l6l heinr. plum. Het is u gelukt. louïse. Vrouw Rofe geleidde my. heinr. plum. Ik begryp alles. louïse. Schenk my vergiffenis! he i nr. plu m. Schenk die aan my! — ö, hoe konde ik my zo lang dezen troost onthouden! (Hy heft Louïfe op.y Dierbaar kind, help my opftaan!— myne kniën fïdderen •— gelei my ouder de beeldtenis uwer moeder, opdat ik u daar zegene ! VEERTIENDE TOONEEL. cederström, heinr. plum, louï'sé. cederström komt driftig iit, en blyft plotslmg flaan op het zien van beider hevige ontroering. "V'ergeef my, indien ikdewelvoegelykhcid beleedig—• Voortreffelyk man! ik moet u fpreken — gy hebt my op eene zo edele wyze eene weldaad bewezen. heinr. plum. Ik, mynheer? cederström. Komt deze wisfel niet van u? heinr. plum neemt den wisfel, en befchomvt Louïfe, die hare oogen nederflaat. ~ Na eehig filzwygen. Deze wisfel komt niet van my. h cï-  162 ARMOEDE en GROOTHEID, cederström- Niet? heinr. plum. Nu begryp ik het. cederström. Wat? heinr. plum. Hy komt van haar. cederström. Van Louïfe? heinr. plum, Louïfe fterk aanziendeDeze gloeijende wangen — deze nedergeflagenoogen—» Beken, dat het meer dan medelyden was. louïse, befchroomd. Het was meer. heinr. plum, tegen Cederfröm. Zy is myne dochter. cederström. Uwe dochter? VTFTIEND E TOONEEL. josephine, heinr. plum, peter plum, louïse, cederström, van der husen. josephine. Ha! eindelyk is de deur eens open. Oom, vergeef onze herwaartskomst aan de vrouwelyke nieuwsgierigheid, omtrent het lot eener geliefde vrindin. Maar? wat is het hier doodsch! heinr. plum. Hier, in dit doodsch verblyf, fleet ik myne kalmile fion- den;  TOONEELSPEL. 163 den; hier vond ik myn geluk weder, in het evenbeeld myner vrouw. peter plum- AI weder van uwe vrouw! Maar, zie ik wel, zo is deze hare beeldtenis? Broeder, ik heb ik u noch nooit iets gefchonken, en als men geld heeft kan men meer doen dan een ander: morgen laat ik ze in eene kostbare tyst plaatfen, want ze gelykt haar op een' duit. heinr. pi.dm, hem Louïfe aanbiedende. Neen, broeder! deze beeldtenis is naturelyker. josephine, peter plum, van der husen te gelyk. Hoe? Louïfe! l 0 uïs e , tegen Jofephine. Ja, vrindin! ik ben gelukkig: ik heb een' vader! Allen flaan verwonderd. peter plum. Waarachtig? dus is het myne nicht, die ik onbekend heb welgedaan3 josephine. Ja, papa! het is uwe nicht, die gy tot juffrouw Stop wilde maken. peter plum. Wel nu, hy had geld. heinr. plum, op Cederflröm wvzende. Maar hy bezit deugd, (Hem de hand biedende.') en vord myn zoon. cederström. Hemel! — een verbannene ■ heinr. plum. Die eene vryftad in onze harten vond. L 2 es-  164 ARMOEDE en GROOTHEID. ce d e rs tröm. Myne armoede! van der husen. A Myn vrind! vergroot thans uwe weldaad aan my: fta toe dat myn vermogen my eenmaal van nut zy, dat ik een' vrind, die zyn leven voor my veil had, met myn goud onderfteune. cederström. Nooit! heinr. plum. Gy moet weder dienst nemen. cederström. Dat wil ik. heinr. plum. Maar thans. . . cederström. Mag ik de infpraak van myn hart volgen? heinr. plum. Gy moogt, want ik heb u beproefd. cederström. Louïfe! louïse. Myn Cederftröm! heinr. plum, beider handen nemende. Dochter! onder deze beeldienis omringt gy den doop, ontfang onder deze beeldtenis mynen zegen! louïse en cederström knielen neder. Vader! heinr. plu m. De Hemel zegene u! (Hy ziet weemoedig op naar de fchildery.) Wilhelmine! — zie neder, enverblyd u. Einde van het derde en laatfte ledryf.