MAATSCH. DEK NEDERL. LETTERK.  *jk743 TE LEIDEN. 3£f Catal. bL . Üéschenk van 1toneelstukken, 1841.  D E WERFOFFICIEREN, B L IJ S P E L. GEVOLGD NAAR HET HÓOGDUITSCli VAN DEN HEER.E STEPHANIEj de jonge. TE L E T D E N, Bt KAREL DELFOS en zoon. mdccxgiii.  !  OPGEDRAGEN aan de WELEDELE HE EREN, Mr. B. J. v a n M E ü R S. Mr. J. van der MEULEN. Dr. H. A. B A K E. j. C. BEUKELAAR. J. C. POTGIETER. H. A. GHYSEN. Dirigeerende Leden van het TooneelGentotfchap, onder de spreuk: VRIENDSCHAP en TOONEELVERMAAK, t s L E Y D E » O O X BEN VERTAALBKt s. y. p.  P.EItSO ÖNE R De Heer van rosenau, Drosfaart. - - - - -precmtheim, Burgemeester, ' » - - - f re cu t u-ent, de jonge; Stads - Secretaris. . - ) - - - - - wes.ten, Dra-"} gander-Kapitein. | Baron plvme, Huzaren - Jlit-\,Werf-Officieren meester. , van onderfchei- Saron wskofosi , Dragon-? de Mogendkeder - Lieutenant. I ^eii. Lord b Jt a z e n , Kapitein van de | Infanterie, J KittMan , Wachtmeester. KAlirZÏR,") ke r b el. 3 Korporaals van de Ritmeester r lume. siegerstheim, een jong Edelman, Een student, eullock , een Boef'. bedie-JJ'DENi ... Kqffyhuis - gasten. Verfcheidene 8.skru:iteni philippi,n§, Dichter van. ROSENAfe. nelinde , eerte vermogende Freule. roosje, .Zuster van buuöck.-' Vrouw cl au del, Waardin. louise, Kimenier vin philippink.  BE ■ WERFOFFICIEREN. B L IJ S P E L. >co<)coooooal noch twee Ducaten hebben, {aan Kerbel) gaa met hem op uw kamer. KERBEL. Zeer goed, Heer RitmeefterJ {aan den Re kruut)  B L IJ S P E L. $ bruut) Kom aan, Landsman; 0?/7) dat had gij niet gekregen, zoden Ritmeefter niet aangekomen was wat gelukkig uur voor u. DERDR TOONEEL. FLUME', KITTMAN. PLUME. ISfu, mijn lieve Kittman, hoe is het met de werving gegaan. KIT TMAN. Zo redelijk, Heer Ritmeefter ! (hij geeft hem een lijst over) hier zijn de vier Tranfporten, die ik gezonden heb. PLUME, na dezelve doorgezien te hebben. Dat is recht goed, zeven en veertig man, in drie maanden; dat gaat aan. KITTMAN. Ik ben verheagd , dat den Heer Ritmeefter .te vreden is, bij het laatfte Tranfport was ook die groote man van het Lijf-Regiment. PLUME. Wel de drommel, hoe hebt gij die geknipt? KITTMAN. Ja, die heeft mij veel moeite gekost, voor A 3 eerst  5 L IJ S P E L *5 hier gezonden, om te 'horen of gij reeds gearriveerd waard. WERTEN. En gij zijt naauwlijks een Kwart uur hier? PLUME. Voortreffelijk, Vriend ! ik moet het u bekennen, op haar is mijn aanflag gemaakt, ik wil als gij de gekheid begaan en trouwen , gij weet, ik'ben haar nooit onverfchillig geweest, en dit geeft mij nog meer moed; doch ik hoor, zij zal de Bruid worden; weet gij daar wat van? (De Bediende van de Ritmeefter, en een Knecht uit de Herberg, dragen de bagage weg). WERTEN. Ja, men fpreekt van de jonge Prechtheim. PLUME. ViBoria ! een Politiek moet altoos voor een Soldaat uit de weg — gij zijt een goed vriend van den ouden, wijl gij hier gebooren zijt, en U vermoogen hier hebt, die moet gij voor mij winnen, de Freule neem ik voor mijne rekening. WERTEN. Ik wil alles voor u doen , maar gij moet mij ook bij Meiinde helpen. PLUME. Dat zal gefchieden, heb daar geen zorg voor , dat zou den duivel doen, als twee Cavalleriste* niets zouden kunnen uitvoeren. WER.-  lS DE WERFOFFICIEREN. WERTEN. Zij komt dezen avond op de pa-tij bij Rofe. nau; gij zult 'er zeker ook gaan ? PLUME. Wel te weten. WERTEN. Zo kunnen wij 'er de proef van nemen; ik Wil u niet langer ophouden, wijl gij u nog kleden moet, ik gaa zoo lang in 't Koftijhuis. PLUME. Ik zal u daar komen afhalen. WERTEN. Doe dat vooral niet, als wij 'er zamen komen .mogt zulks agterdogt verwekken, als of wij met eikanderen iets hadden afgefproken. Wij moeten elk bijzorider komen. PLUME. Nu dat is cok goed. ZEVENDE TOONEEL. plume, kïttman, kautzkr dronken. KITTMAN. O p 't ogenblik brengt Kautzer een Rekruut. KAUTZER, in 't inkomen. Kom lustig — ffifjff ... (op itet Toonsel) blijf hier  B L IJ S P E L. 25 KAUTZER, toornig. Dat heb ik wel gehoort — dat behoeft gij mij niet te verta'en — gij nieuwbakke Stroo- jonker. KITTMAN. Zo gij niet ogenblikkelijk gaat", zal ik u den Weg wijzen. KAU TZER. Neem u maat in agt — dat — dat ik u de weg niet wijze. KITTMAN. jillons marsch, (hij neemt hem bij den arm, en wil hem de deur uitfleepen.) KAUTZER, rukt zig los, treed op zij, en trekt de fabel, hij ftaat zo dat Kittman de deur uit kan. Nu zult gij gaan — of ik hou u den kop van den hals — tot een — fdc — fricasfée, laffe windbuil --• zulke Wachtmeefters als g:j — vind men overal — melkmuil — fchrijven kunnen de boeren ook — maar rijd eerst — zo lang als ik mede — dan zullen wij zamen — praa- ten. — Gij moet bij mij— nog wat fchool gaan.— ik was reeds Huzaar— eer gij noch op de —- wereld waard.  a6 DE WERFOFFICIEREN. (Kittman nadert inmiddels tot de deur, Kautzer valt met de bloote fabel tegen hem aan, doch legt in een pojluur, dat men hem den fabel niet kan afneemen. KERBEL, treed tusfchenbeide, en houd hun af. Mijn lieve Heer Wachtmeefter, gaa doch maar heen , ik zal hem wel te bed brengen — hij is befchonken, gij moet hem zulks pardoneeren. KITTMAN. Wagt maar — ik zal u vinden. TIENDE TOONEEL. KAUTZER, KERBEL. KAUTZER., fchreeuwt hem na. Ja, gij zult mij wel vinden. — KERBEL. Maar, lieve broeder — lieve broeder, wees doch ftil, gij maakt u ongelukkig. KAUTZ E R. Maar, broertje lief ~ gij zijt — ook een lieve — gekskap. KERBEL. Ja, zo als gij denkt, kom maar met mij. KA UT-  B L IJ S F E t. *? KAUTZER, /eg-* zJ/'« /aie/ op nig Officier hun gevangenis heb hooren roemen » was ik een Officiers Vrouw, zo wilde ik dat mijn man zich vangen liet; ik zou dan bij hem gaan, _ ea  48 DE WERFOFFICIEREN. en op deze manier kreeg ik vreemde Landen te zien. PLUME. Het zoude voor u en uwe man op deze manier weinig eer wezen. WERTEN, welke in dien tusfchentijd met de jonge Prechtheim heeft gefpro. ken, verlaat hem en gaat bij Philippine , die verdrietig over het discours van Meiinde en Plume is. Mijn Neef, verbeeld zich veel op zijne reizen, PHILIPPINE. Het was beter geweest , dat hij niet had gereist, daar was wel niet veel aangenaams aan hem voor dien tijd, doch nu is hij gantseh onverdra.gelijk. WERTEN. Zo gaat het met veel jonge lieden, zij brengen niets als trotsheid en onbezonnenheid terug, als fchaapen gaan zij heen, als Hazen komen zij wederom. WENGFORT, welke in dien tijd met de jonge Prechtheim heeft gejproken. Behoort gij ook onder die klasfe? Jonge PRECHTHEIM. Onder welke klasfe. WENGFORT. Onder de bereisden. Jon.  B L IJ S P E L. 49 Jonge PRECHTHEIM. Zekerlijk, en in de eerfte Clasfe: wantik ben gantsch Duitschland doorgereisd, en een gedeelte van Polen. WE NGFORT. Dan kan men ook wel wat leeren. PLUME , tegen Werten wijzende op Meiinde. Broertje! de Freule is zeer met het Militaire ingenomen. WERTEN, tegen Meiinde. Hoe gelukkig zoude ik zijn, als mijne- nnifbnn u kon behagen. MELINDE. De Uniform is mij zeer onverfchillig. WERTEN. Maar ik ? MELINDE, Spottend. Misfchien, misfchien ook niet. (Plume zet zich bij Philippine op de Sopha; de jonge Prechtheim gaat achter Rofiinau jlaan, en Wengfort wandelt heen en weer.) WERTEN. Hoe! ben ik dan zoop eens zo gehaat bij u geworden. MELINDÈ. Heer van Werten! de tijden veranderen, vöof dezen ontfing ik nu en dan een bezoek van u, D wan-  DE WERFOFFICIEREN. wanneer gij u elders verveelde, toen heb ik dikwils gewenscht u meer te zien, tegenswoordig fchijnt mijne erffenis, mij, in uwe oogen van meer waardij. WERTEN. Ik zweer. ROSENAU. Ha, ha, ha, van daag kunt ge mij niets afwinnen. (Rofenau, keert zich om , en ziet de jonge Prechtheim , hij zoekt zijne dochter, en gewaar wordende, dat zij met Plume op de Sopha zit, fchijnt hij daar verdrietig over, hij jlaat op en gaat na hun toe.) Wel nu Heer Ritmeester, gij zoud ons wat verhaaien. WENGFORT, belet Rofenau verder te gaan. lk wil u eens wat nieuws vertellen ; de jonge Siegerstheim, is van daag Soldaat bij den Kapitein Werten geworden. Oude PRECHTHEIM. Wat zegt gij, mijn Pupil ? ROSENAU. De orde? dat verheugd mij, waar heeft hij hem gelaten f WENGFO RT. In 't Werf huis.  5* 'de werfofficieren. maarfchalk wierd? het is provifioneel genoeg, dat hij zo ver is, h;j zal nu wel verder komen, (tegen Philippine;) hebt gij 't gehoort? dat is eerst wat nieuws, wensch den Heer Kapitein geluk, hij heeft de orde bekomen. (Zij lachen alle.) Oude PRECHTHEIM. Ik dagt het wel. — (Schreeuwende) gij hebt weer verkeerd verftaan, mijn Heer! daar is om geen orde gedagt. Mijn Pupil is Soldaat geworden. ROSENAU. Sieger:theim? dat is wat anders, (eenigzints iefcliaamt tegen TVengfort.) Hoe kunt gij ook zo onduidelijk fpreken, dat men u niet verftaan kan; ik verftaa anders ieder woord. WENGFORT, ter zijde. Ja, zo flecht het immer mogelijk is. ROSENAU. Wel, wel, ouden Heer! dat is een vervloekteftreek. Oude PRECHTHEIM. Ja, dat is het. WENGFORT. Maar, wat zou hij aanvangen , wijl hij niets meer heeft? Oude PRECHTHEIM. Hij heeft noch genoeg, om van te leven, om hem was 't mogelijk, op een. beteren weg te brengen.  54 DE WERFOFFICIEREN. WENGFORT, tegen Rofenau. Hebt gij het verftaan? ROSENAU. Hij heeft het grootfte gelijk van de wereld. WENGFORT. Niet waar? ROSENAU. Op deze wijs kan een ieder wel Soldaat won den. als hij in een paar uuren weer los komt, (tegen de oude Prechtheim) gij zult dog weten, wat bij diergelijke gevallen gebruikelijk is. Oude PRECHTHEIM. Ja, rriaar hij wil niets hebben. EEN BEDIENDE. De Koets van de Heer van Prechtheim (vertrekt.) PHILIPPINE, ter zijde. God dank, dat die gek heenen gaat. Oude PRECHTHEIM, tegen zijn Zoon. Tredrik, wij willen gaan. ROSENAU. Ei, blijft noch wat. Oude PRE CHTHEIM. Het is heden de laatfte dag van de week, ea dan is er vrij wat te doen. RO SENAU. Waarom dan eerst toekomende week? komt gij morgen niet bij ons? Jon.  5* DE WERFOFFIECIE.REN. Ritmeester hebt gij uwe felicitatie reeds afgelegt? de Freule Philippine word de Bruid met de jonge Prechtheim. PHILIPPINE. terzijde. Vervloekte kakelaarfter (tegen Plume,) dat is nog ver te zoeken. MELINDE, /pottend. De gantfche Stad is 'er doch vol van. WENGFORT. De Stad vermaakt zich tegenswoordig met Verfchcide Historietjes, — bij voorbeeld, men verhaald dat Lord Brazen, de grootfte fnoeshaan van deeze Eeuw is, en alleen van de brandfchattingen , die hij bij verfcheide vrouwtjes uitfchrijft, leeft, dog gij zult zulks immers niet geloven ? niet waar? DERDR TOONEEL. rosenau, de Horigen, ROSENAU. N n Heer Ritmeefter — wij waren bij den laatfte flag gebleven, maar laat ons gaan zitten, hola! ftoelen. WENGFORT. Ik kan u zeer goed daar van onderrichten. ROSE-  04 DE WERFOFFICIEREN. WENGFORT, /pottend. Nu verwondert het mij niet meer , dat Siegerstheim premier Lieutenant zou worden , — zulks was zeker om deze manfchap te transporteeren? WERTEN, tegen Brazen. Gij zijt alzo deze namiddag zeer gelukkig geweest, want één uwer Onder-officieren klaagde mij van de morgen, dat gij in tien dagen geen man bekomen had. BRAZEN. Ik zon ze u aanwijzen, zo ik hen niet reeds had verzonden, die domrnen duivel van een Onder-officier, het was gewis Strik, een eenvoudigen hals, die niet verder denkt als zijn neus lang is, en die mij hier niet dienen kan; zijn Broeder Hans Strik was een hupfe jongen, die goede bloed wierd in de eerfte Bataille tegens de Franfchen aan mijne linker zijde dood gefchoten, het ftaat mij noch zeer klaar voor, dat hij op dien dag een blaauw lint om zijn hoed droeg , en toen hij gevallen was vond men een Westphaalfche Ham in zijn zak. ROSENAU. Met uw verlof Heer Kapitein greept gij de Franfchen aan , of wierd gij aangegreepen. BRAZEN. Wel vervloekt, wie zou droomen, dat de Franfchen ons zouden durven attaqueeren? Neen mijn Heeri  66 DE WERFOFFICIEREN. BRAZEN. Wat meent gij daarmede mijn Heeren? ik zeg I u dat zij alle door kanonkogelen aan ftukken gefchoten wierden, uitgenomen zes, die ik dcod fpoorde. WENGFORT) Spottend tegen Plume. Dit is nu Lord Brazen. BRAZEN, tegen Plume. Ja, vermoedelijk zult gij van dien Lord Brazen wel gehoort hebben, die als Engelfche Ambasfadeur de laatfte vrede tusfchen Perfien en China gefloten heeft? dat was mijn Oom. MELINDE, Spottend tegen Philippine. Wat zegt gij van die familie ? PHILIPPINE, in den zeiven toon. Dat het mij verwondert, waarom Lord Brazen niet in Engeland gebleven is. ROSENAU, tegen Brazen. Wat hebt gij van de Peruanen gezegt ? BRAZEN, overluid. Dat mijn Oom de vrede tusfchen Perfien en China heeft gefloten. RO SE NAU. Ik heb doch gehoort, dat de Chineezen zedert drie hondert jaar geen Oorlog hebben gehad. BRAZEN. Ach, gij kunt niet goed hooren. f 10-  63 DE WERFOFFICIEREN. PLUME. Gij hebt abuis, vriend lief! — ik kan u zeggen' I dat mijne familie zo niet verrtrooid is , als gij gelieft te zeggen, en buiten dezelve heb ik noch nooit van een Plume iets gehoort. BRAZEN, een weinig ontfleld. 't Is doch zeker, dat ik 'er een heb gekent, en ik heb reden mij hem te herinneren , dan, daar wij van Maltha uitliepen, zonk ons fchip , wijtweeën reddeden ons alleen op een mast, en wierden na drie dagen door de golven op het Eiland Cyprus aan land geworpen, wij hebben toen veel uitgedaan. PLUME. Dat is ligt te geloven . ik was ten minnen zeer uitgehongert. BRAZEN. Indien wij niet in den angst, eenige ponden befchuït befchaart hadden. zo was 't met ons gedaan geweest, (tegen Meiinde) willen wij gaan* ' MELINDE. Als mijn rijtuig 'er is. ( Philippine beid.) WERTEN, tegen Meiinde. Genadige Freule, zal 't mij niet geoorloofd i zijn, u naar huis te begeleiden? MELINDE, op Brazen wijzende.1 Ik heb reeds een Leidsman. WKR-.  B L IJ S P E L. 6j) WERTEN. Zult gij geen ander befluit nemen ? MELINDE. Voor het tegenwoordige niet. ( Een Bediende komt binnen.) PHILIPPINE. ïs de koets van de Freule Meiinde voor? BEDIENDE. Ja. MELINDE. Ik ben uwe dienaresfe Freule Philippine,(zij omarmt liaar, ) ik verlaat u in een aangenaam gezelfchap. PHILIPPINE. En gij vertrekt in een niet minder aangenaam. ME LINDE. Mijn Heeren uwe dienaresfe. WERTEN. Genadige Freule, (hij bied Meiinde de hand.) MELINDE, weigert dezelve. Het is niet nodig — Lord Brazen. BRAZEN, noch fpeelendt. Zo zullen wij gaan ? — op 't ogenblik , (hij fpeelt voort.) WENGFORT, tegen Werten, die om Melindé's gedrag droevig is. Troosc u — ik zal u eenigfints wieeken; Freue gij zult de goedheid hebben, mij in u koets een E 3 plaatsje  7-  S L IJ S P S t-'- XOJI BULLOCK. Vooral niet, als ik daar na maar weg kan -al» ] ik wil. PLUME. Dat is wel? BULLLOCK, ter zijd*. Als ik maar eerst geld heb, dan zal ik't wel weten. BULLOCK en ROSE te gelijk. 6 Gij zijt een zeer genadige Heer. ROSE. Ik zal dan Marketenterin worden. PLUME. Ja mijn kind. ROSE. Dat is fchoon — wat zal mijne moeder blii zijn, als ik zo^rijk zal wezen. BULLOCK. Na zijn wij beide gelukkig, wat zal mijn oude vaar zeggen, als ik de genadige Heer var» 'tDorp ben. PLUME, tegen Kittman. Gaa met hen. KITTMAN. v Zeer wel Heer Ritmeester, (tegen Bullock.) Heet Kwartiermeester gaa met mij mede. ROSE. Ziet gij wel, nu zijt gij al een Heer! (Kittman gaat met Bullock en Rofe heen.y WAAK*  110 DE WERFOFFIËCIÉRËN. WAARDIN. Maat tot wat einde, behoud u genade dat meisje hier ? PLUME. Gij ziet immers wel, dat ik anders de kerel niet kan bekomen. WAARDIN. Ja, dat is wel, maar men moet verder denken. Wat wilt gij nu met haar doen ? PLUME. Ik wil haar vooreerst eenige dagen bij haar broeder laten, — wil zij dan noch bij ons blijven , zo zal ik haar in de kost heitellen, — hier zijn drie dukaten voor uw aanbrengen. WAARDIN. Hartelijk dank, 't is zeer goed. ELFDE TOONEEL. PLUME, KAUTZER, WERTEN. WERTEN. G oede morgen Heer Broeder! PLUME. Goede morgen (lachende) hoe hebt gij op de historie van gisteren geflapen ? WER-  1 L IJ S f E L. III WERTEN. Dat kunt gij vermoeden; maar ik heb u andere nieuwstijdingen te verhaaleri. PLUME. Goed (tegen Kautzer,) op mijn tafel legt eeri verzegelde brief, laat Kerbel daar meede naar de Freule van Rofenau gaan ; en gaa dan bij de Rekruuten; (Kautzer vertrekt.) TWAALFDE TOONEEL. PLUME, WERTEN. PLUME. W el nu ? WERTEN. Ik zal u nu overtuigen , dat het Melmde ernst is, met Brazen te trouwen. PLUME. Dat is onmogelijk, of zij moest razend worden, die kerel is niet uit te flaan. WERTEN. Dat kan wel zijn, de omftandigheden laten 'er doch geen twijffel meer aan over; ik heb haar Kamenier door prefenten omgekogt, mij alle haar onderneminge te ontdekken, deze heeft mij heden bericht, dat zij gisteren afgefproken zijn, om mor-  B L IJ S P E L. II? xx>^>;>eooo»1 128 D E WERFOFFICIEREN. noch een fpoor in de kop was blijven zitten, zou u de wijze, waarmede ik u onbefchaamdheid betalen zou, zeer verwonderen; wat komt gij hier doen? BRAZEN. Uw Wachtmeester heeft van daag een Deferteur aangenomen, die reeds over een half uur met de mijne in accoort heeft geftaan; de man hoort mij toe, mort de ma vie, gij moet hem aan mij geven. PLUME, Spottende. Gij hebt gisteren vier - en - twintig Rekruten aangenomen, gij kunt mij deze eene wel laten. BRAZEN. Parbleu, vooral niet — geef mij den man, of ik loop de deur op. PLUME. Neem die moeite niet, de deur is noch gefloten, noch gegrendeld — maar de man bekoomt gij doch niet. BRAZEN. Mort de ma vie, gewis; ik moet hem dood of levend hebben. PLUME. Wagt dan tot hij dood zal zijn, dan zal ik hem aan u onder uw adres zenden, maar nu kunt gij hem niet bekomen. BRAZEN. Mijn Heer ik geloof dat gij badineert? maar, waarach-  IgO DE WERFOFFICIEREN. BRAZEN. Diable m'emporte, gantsch gewis, zo gij niet met mij vegten wild, zo geef mij den man, of ik zal u hem met geweld afnemen. PLUME, ernflig. 't Is nn genoeg, zo u de regten van een Werfhuis bekent zijn, zo moet gij weten dat niemand in de wereld in ftaat is , mij een man met geweld daar uitte haaien; gij als een Werf-Officier, zijt zo dom , of zo onbefchaamd om van mij te vergen , dat ik u een man zou overgeven, die door mijne luiden regelmatig is aangeworven? en dat bloot om dat de uwe geen geld genoeg gehad hebben , hem dat handgeld te geven, 't geen ik hem gegeven heb. Waar houd gij mij voor? geloof doch niet dat ik voor uwe gasconades vreeze. Ik raade u terftond te vertrekken , of ik zal u op een ■ wonderbaare wijze de weg wijzen. BRAZEN. Mort de ma vie, den Lord Brazen zo te bejegenen, {hij trekt den degen;) trekt mijn Heer, of gij zijt een kind des doods. PLUME, trekt de Sabel, en ftaat bij het uittrekken van onder op Brazen den degen uit de hand. Ha, ha, ha, Lord Brazen — Lord Brazen — uw degen is gewis van het veel ombrengen reeds vermoeid ; gij moet u een' andef kopen, maar dan  B L IJ S P E L. igt dan verzoek ik dat gij aan mij de eerfie proef van zijne dapperheid niet neemt; ik mogt 'er zo gelukkig niet afkomen, als nu; hebt gij noch <*een lijst hoe dikwils gij ontwapend zijt, het is billijk dat gij 'er een begint, want dat zal u misfchien meer gebeuren, — beken het maar met die zes Cavalleristen, die gij gevangen genomen hebt, is het ook niet rechtig, niet waar ? een Cavallerist had zes zulke Infanteristen als gij zijt op de vlugt gejaagd : zo zal het wezen. (Wengfort , komt in, maar blijft aan de deur ftaan.) Ga nu maar heen, ik heb geen tijd, en wees blij, dat ik u zo laat gaan. BRAZEN, zijn degen in da fchede geftoken hebben. Alzo kan ik den man niet bekomen. PLUME. Mort de ma vie, neen ! BRAZEN. Maar (hij keert zich om en word Wengfort gewaar) vötreferviteur tres humble, enz. (hij omhelst Plume) adieu mijn vriend! (Plume heeft de fabel noch in de hand) nu zo als ik gezegt heb , bezorg mij een douzijn van die klingen, zij zijn excellent, adieu '. adieu ! fa la la , ( vertrekt zingende.) WE NGFORT. Uw Dienaar Heer Lord, ha , ha, ha! Ia ZE-  I32 DE WERFOFFIECTEREW. ZEVENDE TOONEEL, PLUME, WENGFORT. PLUME , Brazen naziende. I k kan waarlijk haast op den gek niet kwaad werden. WENGFORT. Hij zal nu wel wat rust houden, maar hoe zijt gij met hem aan 't vechten geraakt ? PLUME. Hij wilde dat ik hem een Rekruut zon overgeven. WENGFORT. Dat is weer een nieuwe manier om te werven, — om dat hij niemand kan krijgen, wil hij ze aan anderen afnemen , die windmaker, hij heeft meer diergelijke kunstgrepen. PLUME. Die zullen hem bij mij weinig helpen. WENGFORT. En die fnoeshaan heeft de verwaandheid tegens u te trekken. PLUME, welke om Philippine denkt wil na haar toegaan ; doch hij vreest Wengfort te beledigen, hij blijft dus verwart en befluiteloos ftaan. W E N C-  ï L IJ S P E l. Ï(j3 WENGFORT, dit bemerkende. ik ben u'tot overlast? PLUME, in gedagten. Ja, gij hebt gelijk. WENGFORT, hier over beledigt. Vaarwel. PLUME. Gaat gij heen? WENGFORT. Ik wil niemand tot last zijn. PLUME. Gij zijt waarachtig nooit tot last geweest. WENGFORT. Op 't ogenblik hebt gij doch zulks gezegt. PLUME. Ik? WENGFORT. Ja! PLUME. Gij hebt zeker verkeert verftaan. Ik weet daar niets af. WENGFORT. Ritmeester — daar legt u wat op het hart. PLUME. Ja! ik ben moeijelijk, dat ik met Brazen heb gevochten , (hij gast naar de deur Van zijn kamer toe.) I 3 WENG-  134 DE WERFOFFICIEREN. WENGFORT. En gij wild dat ik zulks zoude geloven ? PLUME, komt weer te rug, blijft In gedagten ftaan, cn roept eindelijk uit de deur. Is hier niemand ? WENGFORT. Als Brazen wist, dat gij om zijnentwil zo ongerust waard, hij zou fchielijk overal uwe nederlaag uitbazuinen. PLUME. Ik moet Werten noodzakelijk fpreken, wilt gij met mij mede gaan ? ACHTSTE TOONEEL. De vorigen kittman, waardin. KITTMAN. "W^t gelieft de Heer Ritmeester ? (Plume fpreekt met Kittman, en geeft hem eenige beveelen.") WENGFORT, ter zijde. En die vegtpartij zou oorzaak van die verlegendheid zijn. — Heer Huzaar wij hebben de wereld ook gezien. WAARDIN, tegen Plume. Heeft uw Genade geroepen ? plu?  B L IJ 3 P E L. 141 PHILIPPINE, ter zijde. In dezelve tijd, dat hij mij de tederfte liefdeverklaring doet, neemt hij een onnozel Creatuur tot zijn tijdverdrijf, hoe zwak moet wel zijne liefde voor mij zijn. ROSE. Hoor maar eens — het was recht grappig; ife had had Hoenders te koop, en zijne Heeren zeide mij, ik moest bij des Ritmeesters vrouw gaan, die wilde ze van mij kopen en bragten mij in een kamer, (lagchende) maar de Heer Ritmeester heeft geen vrouw, zij hebben het maar alleen gezegd, om dat hij met mij zou kunnen fpreken, wijl hij een Marketenterin van doen had, en daar op is hij zo vriendelijk tegen mij geweest, dat ik in 't oogenblik gebleven ben. ö Die Heeren kunnen zo fraai fpreken , en zijn zo beleefd. PHILIPPINE, ter zijde. Ja, dat heb ik ondervonden ! ROSE. De Heer Ritmeester meent het goed met mij hij heeft mij beloofd, klederen te doen maaken , en geld te geven, dat ik verfcheide waaren inkoopen, weer verkopen, en daarmeede geld verdienen kan, en dat alleen om dat hij veel van mij houd. PHILIPPINE, terzijde. Wie kan het hart van een man doorgronden ? wel-  Sgi de wfefeFOfFÏClijLEN. ROSENAU. No, en dè Baron Kreutz. waardin. Die is dat rrouwsperfoon. ROSENAU. Gij zijt een gekkin, ik ben zijn oom, ik weet zeker dat hij een jongen is. WAARDIN. Neen, neen, het is zeker een Vrouwsperfoon. ROSENAU, boos. Wat mij dat wijf niet al op wil ftrijdeh, hoe ziet hij 'er dan uit? WAARDIN. Wie dan hoog gebiedende Genadige Heer ? rosenau, fchreeuwende. Doof beest, de Baron Kreutz. WAARDIN, benaauwd. Het is de Baron zelfs niet, zij geeft zich daar maar vooruit. ROSENAU. Zo gij niet weet hoe hij 'er uitziet, hoe kunt gij dan zeggen, dat gij hem gezien hebt? WAARDIN. Het vrouwsperfoon heb ik gezien, maar den Baron niet. ROSENAU. Waarom zegt gij dan, dat hij haar heeft weg gebragt ?  154 BE WBRFÓFFICTÉREN. VIJFDE BEDRIJF. Het Twneel verbeeld een kamer in V huis van Meiinde. EERSTE TOONEEL. MELINDE, BRAZEN. Meiinde zit aan een Tafel en fchrijft, een Bediende opent de deur, Brazen treed binnen. BRAZE N. IIa ! vo'ila! bonjour ma belle, enz. (hij kust Meiinde de hand.) MELINDE. Mijn waarde Lord — gij komt zeer laat. BRAZEN. Mort de ma vie, ik heb van daag zo veel affaires gehad, dat ik onmogelijk eerder heb kunnen komen, ik heb aan mijne familie meer als dertig brieven gefchreven, om mijne mariage te notificeeren, en doch ben ik noch maar met de naaste huizen klaar, de andere konnen le Diable m,emporte, noch eenige maanden wagten ; de brief aan Snijn oom de Minister, heeft mij het langfte op-  . 1 L IJ S P £ L, ï5f tmtfte fatisfaEiie geven. Geen van allen heeft het hart met mij te vegten , maardaai zal ikhea toebrengen , dat zij mij op de knieën om vergiffenis zullen fmeekën. MELINDE. Recht zo. BRAZEN. Nu, wanneer gaan wij op reis? MELINDE. Mijnenthalven van daag noch, als gij het raaar verkiest, ik moet maar laten inpakken en infpannen, (fchelt.)] BRAZEN. Goed, ik ga noch maar een ogenblik na mijn huis, om de brieven op de post te doen heitellen, en eenige orders tot op mijne wederkomst te geven, als dan ben ik tot uwen dienst, en zo als ik weer hier kom, moet ik die geenen weten, die de ftoutheid gehad hebben, mij zo te durven vernederen ; ik breek hun den hals of laat hun voor hun leven opfiuiten. Parbleu. ( Een Bediende komt,) MELINDE, op de kaars wijzende. Weg daarmee. (De Bediende verft'aat kwalijk, en neemt de tafel weg daar de kaars op ftaat.) TWEE*  'i6o BE WERKOFPlciÉR-EN. TWEEDE TOONEEL. Be vorigen, werten, hvme, wengfort. PLUME. G enadige Freule, daar gij óp reis gaat, zo komen wij u eene voorfpoedige reis wenfehen. MELINDE. Hóe , is mijne reis dan reeds bekend ? PLUME. Wijl de geheimen van Lord Brazen niet verborgen blijven , zo is ook üwe reis zo geheim niet gebleven ; als gij wel had gewerischt. WENGFORT. De Hemel wil u uit uw verderf redden , alles is door ons ontdekt, en wij vinden ons verpligt u daarvan te overtuigen. MELINDE, /pottend. De Heeren Zijn al te vriendelijk, gij fpreekt van verderf? ha, ha, Wensch mij veel liever geluk — (zij geeft Plume het papier van Brazen) lees dit (tróts) gantsch Duitsland was niet in ftaat om mij dat geene te verzekeren i 't geen Lord Brazen gedaan heeft; WENGFORT.' Verzekeren kan hij zulks wel, maar of zijne verzekering zeker is, dat is eene andere vraag? wer- I  * L IJ S P E t. ifo WERTEN. Genadige Freule ! ik wenschte tot nw vergenoegen dat alles waarheid mogt zijn , maar ik ben zelf van het tegendeel overtuigd, en mijne vriendfchap vcrpligt mij, u voor uw grootst ongeluk te waarfchouwen, BRAZEN. Mort de ma vie, wat durft gij zeggen ? WERTEN. Stil, mijn Heer! gij zult aanftonds gewaar worden , dat wij zeer naauwkeurig omtrend u Onderrigt zijn. WENGFORT. Wij zullen u uwe Kwartieren aanwijzen. PLUME. é Dat luid voortreffelijk, (hij leest.) „ Lord „ Brazen Kapitein van de Infanterie : " het is goed dat gij 'er niet bij gezet hebt van welk Regiment, „Heer van 't Graaffchap Findlefex," ha , ha, waar ligt dan dit Gragffchap ? WE NGFORT. In de maan. MELINDE. Mijne Heeren PLUME. Maak u niet driftig Freule, wij zullen voor u dezen Lord geheel ontmaskeren, wilt gij daar na noch Ladij worden, zo ftaat het aan u. L ' WEN»-  DE WERFOFFICIEREN. WE NGF 0 RT. Maar gij moet, als gij een Ladlj wilt zijn, ook met hem naar de maan reizen , want hier op aar. de zult gij even zo weinig voor eene Ladij als hij voor een Lord kunnen doorgaan. PLUME. Weet gij wel, dat deze nieuwbakke Lord een Snijder van zijn handwerk is, en dat hij in zijn leven Ierland niet heeft gezien. WENGFORT. Maar in Pommeren geboren is. PLUME. En dat hij zich valfchelijk voor een Edelmats heeft uitgegeeven, dat hij met Ierfche Kwartieren en rijkdommen heeft gepraalt, zonder aldaar een penning eigendom te hebben. BRAZEN. Parbleu. PLUME. Keet gij zulks liegen? hier zijn de bewijzen, gij zijt een Snijders Zoon van Anklani, uw naam is Godfried Ptatsch , gij zijt de fnijders tafel ontlopen, Soldaat geworden, en in den laatflen Oorlog bij 't Vrij-Corps tot Lieutenant bevordert — gjj Ssijt aan den Musquetier Stahï, die met u onder eene Compagnie was , zestig daalders fchuldig, hier is'er uwe fchuldbekentenis van , heden is hij mijn Rekruut, h>j zal 't u zelve in uw gezicht  B L IJ S P E L. IÊ3 aicht zeggen; gij zijt tegenwoordig niet eens meer in dienst, maar werft alleen voor u, en verkoopt uwe Rekruuten aan die geene, die 'eru het meeste voor willen betalen, daar leeft gij van. In Aaken hebt gij de Koopmans vrouw Gold/tem, voor tien duizend Daalders opgeligt, zulks bewijst deze blief, hier fleekt gij over de ooren in fchulden, en wilt alleen de Freule om haar geld trouwen • zijt gij nu zo onbefchaamd om nog als Lord uw familie ftaande te houden? — zo moet gij gegronde bewijzen bijbrengen — ik wil u als dan eene volkome vergoeding bezorgen: voor als nu laat ik u op 't oogenblik arresteeren, en gij komt niet uit uw arrest voor gij u hebt gerechtvaardigt ; doch bekent gij hier opentlijk alles, zo wil ik alleen ieder voor uw waarfchouwen, verkies nu , wilt gij liever in arrest en Lord blijven, of vrij en een Snijders Zoon zijn? BRAZEN. i' Heer kameraad. . . . PLUME. Laat dat Heer kameraad maar daar blijven, en antwoord mij op mijne vraag? BRAZEN. Wilt gij niet alleen met mij fpreken? PLUME. Neen — niets, opentlijk en wat fpoedig. L a me-  IÖ4 DE WERFOFFIECIEREN. MELINDE. Om 's Hemels wille verdedig u doch. WENGFORT, na een weinig Jlilzwijgen. Daar in wilde hij u van harten gaarne dienen , maar bij ongeluk heeft zijne Excellentie de fpraak verloren. MELINDE. Nu. .;. BRAZEN. Ach genadige Freule ! ik kan niet. MELINDE. Hoe ? zijt gij geen Lord? BRAZEN. Neen! maar doch uw Bruidegom. MELINDE. Bedrieger! PLUME. Ik wensch de Ladij , veel geluk. MELINDE, valt op een Jloel neer. S Hemel, ik ben verloren! WERTEN. Ik fmeek u fchep dog moed, gij zijt noch ter rechter tijd gewaarfchouwt. MEILNDE. 't Is te vergeefs, ik heb hem mijn gantfche vermogen getransporteerd. PLUME. I  B L IJ s r E t. 16$ PLUME. Op 't ogenblik het Transport te rug, of gij moet hier fterven ; ( hij grijpt Brazen bij de borst,) BRAZEN. Wat hebtgij met mij te doen Pik geef niets te rugi WENGFORT. Na zijn afkomst, heeft hij noch redelijk veel courage. PL UME, roept. Hola! Een Bediende komt. Haal de wacht. BRAZEN, tegen de Bediende. Neen, laat het maar blijven, (tegen Plume.) Ik zal alles te rug geven. PLUME, tegen de Bediende. Goed! wij hebben u dan niet van doen. BRAZEN. Ik bid u, hoor eerst mijne rechtvaardiging, was het mijn fchuld, dat ik in een dienst ftond, daar men mij in een tijd van nood, tot Officier maakte, was ik Soldaat gebleven, en dan afgedankt, zo had ik mij weer tot mijn handwerk kunnen begeven, als Officier kon ik zulks niet doen; ik zou de gantfche Armee befchimpt hebben ? gij zegt, ik heb Hecht gehandelt, — maar hoe heeft men mij behandelt, daar men mij weg j aagt, nu men mij niet meer nodig heeft, en ik doch leven moet. h 3 Ik  l66 DE WERFOFFICIEREN. Ik. heb geen brood — moet ik niet op allerhande middelen denken om door de wereld te komen , daar ik nu eens gewoon ben als een Officier te leven ? Ik heb mij mijne charge door geene Hechte handelingen onwaardig gemaakt: ik wil die ook niet afltaan, wijl men mij ze niet zou gegeeven hebben, zo men niet had gedagt dat ik 1 dezelve had verdiend, had ik in den Oorlog braaf I geld gerooft zo als veele anderen, misfchien had 1 men mij dan wel in dienst behouden, of ik had I om mijne demïsfie kunnen lagchen. Geloof mij, Was ik in dienst gebleven , en hadde ik maar een redeüjk tractement ik zoude mij wel beholpen I hebben, hoe weinig het dan ook was; maar van daag wat, en morgen niets te hebben, en nergens t' huis te wezen, dat maakte mij liederlijk, * en wiens fchuld is dat ? wie weet wat gij gedaan zoud hebben, zo gij in mijne plaats waart geweest; ik verdien eer medelijden dan zo eene } bejegening. WERTEN. Gedeeltelijk kunt gij gelijk hebben, maar dit is hier de zaak niet, de Freule is niet veffchuldigt : u haar vermogen op te offeren, gij zult evenwel j zien dat gij met weldenkende lieden te doen hebt; j geef aan de Freule het Tranfport te rug, ik zall hier uwe fehuldenbetalen, eau boven dien noch j duizend dukaten vereeien. BRA-f  168 DE WEROFFICIEREN. zal ik hem betalen , hoe fchaam ik mij; mijn gedrag tegen u had niet verdient, dat gij voor mijn geluk zo bezorgt zijt geweest; waar mede Zal ik u zulks vergelden? WERTEN. Door uw hand en hart. MELINDE. Gij bied mij noch uwe liefde aan ? kan ik die wel zonder bloozen aannemen, zal uw gezicht mij niet altoos mijn onrecht verwijten? Neen, Heer van Werten\ gij zijt een beter hart dan't mijne waard, ik verdien niet de uwe te zijn. WE RTEN. Ik zal u dan in de armen van een ander moeten zien? MELINDE. Dat zal in eeuwigheid niet gefchieden, nooit zal ik trouwen; doch wilt gij mij voor uwe vriendin aannemen, zo Z3l ik mij bevlijtigen door de plichten der vriendfehap uwe aan mij bewezene goedheid te verdienen. PLUME. Daar komt niets van Freule; zoud gij daarom niet trouwen , wijl uw een windbuil misleid heeft, dat zou fchijnen als of gij hem noch lief had: trouwen moet gij al was 't ook niet met Werten, want de liefde laat zich niet dwingen. M E-  172 DE WERFOFFICIEREN. VIJFDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Kamer in 'j huis van Rofenau. hosenau, de oude prechtheim, de jonge prechtheim, in RaaJslieers klederen, waardin. ROSENAU. H ier zijn zes Dukaten voor de Denuntiatle , en ontdekt gij in het toekemende weer iets onrechts, 20 meld het ons. WAARDIN, benaauwd. Maar het zal doch niet uitkomen — lieven hemel, een Waardin moet verder denken. Oude PRECHTHEIM. Ga maar heen, en vrees niet, men zal u wel onderfteunen. WAARDIN. F Nu ga ik heen, ( tegen Rojenau ) hoog gebiedende Genadige Heer, ik beveel mij onderdanigst ïn uw befeherming ! (in 't weg gaan) ja men moet verder denken, (loopt Schielijk heen.) ROSENAU. Ik was in mijn leven met dat wijf niet te regt gekomen; ik erger mij vreesfelijk als de luiden zo  ijó DE WERFOFFICIEREN. ROSENAU. Wat? ben ik een ftokvis? Ik ben Drosfaart vafi de Stad. . . PLUME. Gij kunt het beide zonder toverij zijn. ROSENAU. Dat ben ik ook zonder roem te melden, P L UME. Die roem zal u niemand betwisten. Oude PRECHTHEIM. Ik bid u, u te menageeren, Heer Ritmeester, en zo onbezonnen niet te fpreken ; het is hier questie van een Marketenterin, men heeft de Heer Drost aangebragt, dat gij heden een vrouwsperfoon in mansklederen , als Volontair bij u hebt genomen, men vermoed dat zij van aanzien is; ik geloof niet dat uwe orders mede brengen, zo eene perfoon te vervoeren, en iemand met geweld zijne dochter af te nemen, het is onze plicht dierhalven daar voor te waken, en gij zult groote verantwoording daar van te doen hebben. PLUME. Dat is wat anders. Oude PRECHTHEIM, driftig. Ia, ja, dat is wat anders. TLV'  s i. ij s p é tl i7y PLUME. Stil -- gij mijne Heeren, zult u moeten verantwoorden. Oude prechtheim; Wij? ha, ha, ha. plume. Ja, ja, gij , gij onderftaat u mi] in mijne Werving te ftooren, alvorens gij onderricht zijt ? Gij fcult doch weetén Heer Amtsburgemeester , dat mijne vrijheid bm te werven zich tot uw Zoon uitftrekt? Oude prechtheim. Ja, ja, maar niet om vrouwsperfonen te fteeïen. plume. Voor het woord ftëelen zult gij mij in 't bijzonder fatisfaöie geven, (de oude Prechtheim verfchr.kthier over) maar verder. Ik kan mij rechtvaardigen, mij h onbewust, dat deze ralontair een vrouwsperfoon is,-hij heeft zich bij mij voor den Baron Kreutz uitgegeven, en verzocht hem teengageeren; dit heb ik ook gedaan zonder dat ik u hoogwijze Heeren daar toe om verlof behoefde te vragen, is tf dit nu gezegt geworden ? zo had glj mij daar kennis van moeten geven • ik *ou zelfs als ik 'tf dan de waarheid van ondervonden had, den Baron Kreutz, „aaf den duivel Eejaagt hebben, en gij had met hem naar uw goedwnden kunnen handelen, zo was alles" in öfder M ge-  ,J?$ DE WERFOFFICIEREN. geweest, daar gij na zo veel inzicht niet gehad hebt, en mij tegens alle recht, in mijne vrijheid hebt aangetast, zo ben ik verplicht vergoeding te vorderen. ROSENAU, tegen de oude Prechtheim. Wat zegt hij ? Oude PRECHTHEIM, trekt Rofenau op zijde en fchreeuwt hem aan 1r oor. Hij weet nergens van als het zo is, als hij voorgeeft, zo is hij onfchuldig, en hij begeert vergoeding van ons. RO SENAU, 6 Wee! daar bekomen wij een fchoone affaire. ZEVENDE TOONEEL. De vorigen kkr.be 1. keRBïl , angjlig. .A.ch Heer Ritmeester, zij willen den Vbl fair en de Zuster van den Rekruut arresteeren. PLUME, woedend. Wie? KERBEL. De Stads Wacht PLUME, tegen Kittman. Ga met nem feeën, roep sl de Onder-Officiers te  B £ Ij S p Ê L. ïfg ' te timen, geef de Rekruten Sabels, en hou alles ter neer, ( hijjloot Kittman en Kerbel de deur uit.) ROSENAU. Wat? wat? PLUME. Uwe Philhtijnen zullen het gelag betalen, al Zou ik met al mijne luiden, — ('t welk doch den hemel zij dank niet gebeuren zal) dood op de plaats blijven, zo wil ik doch mijn recht behouden , maar het Zal u duur te ftaan komen. ROSENAU, ontfleld tegen de oude Prechtheim. Wat is 'er döch te doen ? hoe fchreeüwt hij dan zo ? Oude PRËCHTHÉIfcl. Onze Soldaten willen die vrouwsperfoonen arresteeren, en hij heeft bevolen dat zijne Onderofficiers zich daar moeten tegen zetten, en alles ter neder hakken. ROSÉN A TT. Ach! daar kon éen Ongeluk gebeuren , (tegen de jonge Prechtheim) beveel dat men het arresteelen tot nader order uitfteld, (de jonge Prechtheim}' Vertrekt) maar Heer Ritmeester — wat vangt gij aan, gij zult ons doch geen Bataille leveren , Wij zijn te zwak om u te wederftaan, het is onze fchuld niet, dat gij in de zaak onfchuldig *ijt» Wij doen maar onzen plicht en kunnen niet M z toe°  j8o DE WH-RFOFFICÏE*REN. toeftaan, dat men ons op deze wijze vrouwen ontvoerd. PLUME. En ik doe mijn plicht, en zal. mijn recht nooit uit de handen geven, (hij wil gaan.) ROSENAU, houd hem te rug. Ik bid u blijf doch, en laaten wij met u fpreken , gij hebt dus niet geweten, dat die Volontair een vrouwsperfoon was. PLUME. Zo als ik aan den Burgemeester reeds heb verklaart, zo is het. ROSENAU,/// tegen Prechtheim. Wij hebben flerk misgetast, niet waar? Oude PRECHTHEIM. Zekerlijk. ROSENAU. Het was beter, dat wij het met hem konden fchikken, dan dat het verdergaat, wat denkt gij? ik zal een uitfpraak doen. Oude PRECHTHEIM. De gantfche Raad zal dezelve billijken, doe, het maar. ROSENAU, tegen Plume. Heer Ritmeester ik bid u wees bevredigd, wij . zien wel dat wij ons overijld hebben. Ik zal dus in dit geval een uitfpraak doen , die de Magiflraat niet zal verwerpen. Is dit vrouwsperfoon van ver-  B t IJ g P t Ü \%% Vermogen, Waar van naar de omftandigheden niet te twijfTelen is, zo zal de helft daar van geconfisqueert en aan u gegeven worden; doch zo dit geen twintig duizend guldens bedragen mogt, zo zal de Magiftraat dit eompleteeren, of geheel betalen. (Bij deze Proportie ziet Rofenau altijd Prechtheim aan , om zijn confent teverwagten, 'r geen deze met hoofd "knikken te kennen geeft.) Gij zijt hier reeds zo lang geweest, en wij waren altoos zulke intime vrienden, waarom zoud gij ook nu niet tevreden zijn, 't was een klein misverftand? PLUME, ter zijde. Nu zal ik conditiën voorfchrijven. . . . ROSE-NAU, tegen Prechtheim. Het fchijnt of hij noch niet te vreden is. Oude PRECHTHEIM. Ik geloof 't ook, wat zullen wij doen, de fout is groot. ROSENAU. Ik wil liever nog wat meer bieden, dat wij maar uit de benaauwdheid komen. Oude PRECHTHEIM. Ja, ja, dat is beter. ROSENAU. Waarde Heer Ritmeester, laat ons goede vrienden zijn, gij zult dertig duizend hebben. PLUME, ter zijde. Nu moet ik hun knijpen — het geld maakt M 3 het  18* DE WERFOFFICIEREN. het alleen niet goed, ik moet ook fatisfactie Van, die perfoon, die mij zo voor de gek heeft gehouden , hebben — zij moet ten minfte voor een half Jaar in't Tuchthuis. ROSENAU. & ja, zeer gaarne! PLUME. Zonder aanzien des perfoons, al was het ook uw dochter. ROSENAU. Ei, daar ben ik zeker voor. PLUME. Nu? alzo ? ROSENAU. Ja, ja, zij mag zijn wie zij wil. (Hij ziet Prechtheim aan die weer met hoofdknikken antwoord.) Waarom geven de ouders de kinderen geene betere opvoeding; gij zijt dan te vreden? PLUME. Op die conditie? ja! ROSENAU. Bravo! gij zijt een eerlijk man, (hij omarmt lism,) ACHT-  a L ïj S P E LJ xfj ACHTSTE TOONEEL. D« Vorigen, melisse, werten, wengfort. MEHNDE. "Vergeef het ons Heer Drost, wij hebben niemand gevonden, die ons aan kon dienen. ROSENAU*. Mijne dochter is niet t' huis, wilt gij de goedheid hebben, zo lang in een ander vertrek te gaan , tot ik met den Heer Ritmeester mijne zaken heb afgedaan, dezelve zijn van veel gewicht, en kunnen niet uitgefteld werden. NEGENDE en laatjlé TOONEEL. Be vorigen, philippine, verkleed, ross, eer iel, kittman. KITTMAN, tegen Plume. 11 eer Ritmeester, zij waren reeds op de Hoofdwagt, wij hebben hen met geweld daar afgenomen , de Volontair wilde hier naar toe, M 4 hiJ  Ï&J. DE WERFOFFICIEREN. hij zeide dat hij u voor den Drost moet fpre. )ten. PHILIPPINE, werpt zich met neergeflagen oogen voer Rofenau's voeten. Mijn Vader vergeef mij mijne dwaasheid. (Alles verwonderen zich daar over, behaU ven Rofenau die het woord Vader niet vet' ftaan heeft.) ROSENAU. G;j moogt zijn wie gij wilt, ik kan u niet helpen, gij moet naar 't Tuchthuis, wie zijt gij? PLUME neemt Philippine bij de hand, en veinsd verfchrikt te zijn. o Hemel, Philippine wat wil deze verkleeding zeggen ? Oude PRECHTHEIM, tegen Rofenau. Kend gij haar niet ? het is de Freule uwe dochter, ROSENAU, ziet haar aan. Wat? wat? Philippine? mijn dochter, ik dagt dat gij naar buiten waard, ontaart kind ! P HILIPPINE. Lieve Vader , hoor mij aan eer gij mij vervloekt, ik wil mij voor alle de aanwezenden rechtvaardigen, ik beminde den Ritmeester reeds, toen hij laatst van hier vertrok, hij verzekerde üo wel toen, als gisteren avond bij zijn eer- fte  B L IJ S P ï ti I85 fte bezoek Van zijne liefde ; pij, waarde Vader! begeerde reeds federd twee maanden een beflaït van mij, en wilde dat ik onder die geenen, die mij ten huwelijk hadden verzocht, u een Schoonzoon zoude verkiezen , bijzonder wenschte gij daartoe de jonge Prechtheim ; ik kan deeze het minfte van allen lijden , eh onder alle de anderen1 was 'er geen een, die mij den Ritmeester kon doen vergeten , naauwlijks had ik hem gisteren weder gezien , of ik moest mij verwijderen, en zijne tegenwoordigheid vijf weken misfen; ik begreep dat gij dezen tijd zou aanwenden mij tot een huwelijk te doen befluiten, en ik wist geen voorwendzel meer om dit langer te ontgaan, mijne liefde voor de Baron Plume kon ik u niet ontdekken, wijl ik uw tegenzin voor alle Offi-: cïers kenne, en ik boven dién niet wist, of zijne liefde wel oprecht was; ik maakte mij dus dezen dag ten nutte, om onder deze kleeding de gevoelens van zijn hart te onderzoeken, en als hij mij waarlijk beminde, zo als ik hoop , zo wilde ik als dan verdagt zijn uwe bewilliging tc verkrijgen, heden avond was ik noch naar buiten gereden, en de Ritmeester had nooit kunnenontdekken, waar of waarheen de Baron- Kreutzgebleven was , mijne onderneming is eensdeels gelukkig geweest, ik heb ontdekt dat hij mij oprecht bemindt, maar tot mijn en uw verdriet bertM s ik  ïS6 DE WERF OFFICIER EIS". ik verraden geworden, gij ziet dus dat ik niets oneerlijks in 't zin heb gehad, vergeef mij mijn fout, de liefde is 'er de oorzaak van, ik zal u Voortaan in alles gehoorzaam zijn. ROSENAU, tegen Philippine. Maar gij weet doch dat ik u verboden heb eea Officier te beminnen. PLUME. Heer Drost, gij weet de vergoeding die gij mij geven moet, maar ieder regel duld eene uitzon, dering. Oude P R E C HT HEI M. Zekerlijk — zekerlijk, wie had gelooft. . . . PLUME. Geef mij haar tot Echtgenoote, en de gantfche saak is afgedaan. Oude PRECHTHEIM, ter zijde tegen Rofenau. Dit zult gij doch niet doen, PLUME. Geen tegenfpreken , de Volontair word mijne vrouw, of gaat naar 't Tuchthuis, vind gij nu goed uwe dochter die fchande aan te doen, daar alles in 't vriendelijke kan bijgelegt Worden ? WERTEN, tegen Rofenau. Weiger het niet langer, de Ritmeester is een braaf man.; RO-  ï L IJ 8 ? E U U7 ROSENAU. Ja, als hij maar geen Officier was. WENGFORT. Kan een Officier dan niet trouwen? PLUME. Heer Drost vergeet het Tuchthuis niet. ROSENAU. Heer Ritmeester, ik wil u mijne dochter geven , ik moet doch wel — en te gelijk zal ik uw een Landgoed afftaan, maar gij moet den Militairen ftand quiteeren. PLUME, na eenige bedenking. Laat mij 'er ten minften zo lang bij, als ik hier op werving blijf: wanneer ik zal afgelost worden , zo zal ik uw zin doen. KAUTZER. Wat, Heer Ritmeester ? zoud gij ons verlaten » nu verlies ik al de lustom langer te dienen, zo een braaf Officier. PLUME. Eerlijke Kautzer, wees te vreden, wij hebben zolang tefamen gedient; ik zal u niet verlaten, als ik quiteer, zal ik u uw affcheid doen bekomen, gij zult altoos bij mij blijven, en ik zal zorgen, dat gij op uwen ouden dag vergenoegt zult kunnen leven.  18» DE WERFOFFICIEREN, KAUTZER. Nn verheugd mij uw huwelijk eerst, den hemel Segene u en uwe Bruid. ROSENAU. Nu Heer Ritmeester, ik hoop dat gjj uw Woord zult houden, f/fc* Philippine', Hand In die van Plume) hier Heer Volontair , fchenk ik u eene Compagnie. PHILIPPINE-, kust Hem de hand. Ik zal u mijn gantfche leven voor deze Compagnie dankbaar zijn.jj MELINDE. Ik heb de eer u te gratuleeren als aanftaan. de Baronesfe Plume, en te gelijk communiceere ik u, dat de Heer van Werten mijn Bruidegom is. PLUME. Ia, (tegen Werten) en Heer Broeder wij wiifcen t'famen bruiloft houden. WERTEN. Zeer gaarne daar zich alles zo na ons genoegen fchikt. ROSE , kust Philippine de hand. Ik wenfche u Genade veel geluk. KI TI-  S L IJ S P E L* 180 PHILIPPINE, tegen Plume. Nu ? en uwe Marketenterin ? PLUME. Zal uw Kamenier worden, zo gij het goed» vind. KITTMAN. Heer Ritmeester •, alle goede dingen1 moeten drie zijn, geef ze mij liever toe vrouw, zo hebben wij des te fterkeren aanwas. ROSE. 6 Ja Heer Ritmeester! PLUME. Gij zult haar hebben , maar werf u in *t ververvolg geen nieuwe meer aan, het is een goed meisje, gij kunt met haar gelukkig leven. KITTMAN. Gij zult mij altoos ten voorbeeld ftrekien, gij weet zo als den Heer Ritmeester is , zo ie ook de Wachtmeester, maar dit is zonderbaar, ik heb noch nooit een Officier van de werving; zien komen, die niet of eene vrouw, of de zak vol Portraitten , en trouwbeloftens mede heeft gebragt. Cupido werft altoos- vlijtig mede. WENGFORT. Ja dat kunnen wij het best gewaar worden, als wij uit een plaats uit marcheeren.  tpO DE WERFOFFICIEREN» ROSENAU. Ei, waarom marcheeren? wij zijn geen Soldaten, en ook niet oP de Parade, maar gaan willen wij, zo gij het goedvind. EINDE.    (? DE WERFOFFICIEREN. eerst heb ik. hem reeds voor eenige weeken op verfcheidene wijzen , door onze Spion-nen laten onderrichten , dat wij het meefte handgeld gaven. Ik wierd gewaar dat hij wel eenige Speculatie maakte om bij ons te komen, ik zond dus onze zwarte Lijs, na dat ik haat eenig geld gegeven had, om op de Hoofdwagc te gaan marketenten: ik gaf haar een brief aan hem , waarin ik hem melde, dat zo hij lust had om te deferteeren en tot ons te komen, ik hem hondert Dukaten handgeld zou bezorgen , en buiten dien dubbeld traftement , en voor drie jaar Capitulatie, zij bragt hem den brief in een witte brood, 't welk zij hem op de wacht verkogt, en kwam ten eerden te rug, ik wierd agt dagen daarna door den Potzheimer Zielverkoper gewaar, dat hij bij hem was, doch hij wilde niet over de Rivier komen , zonder eerst zijn handgeld te ontfangen, dit konde ik niet wagen , ik liet dus den Zielverkoper hier blijven, op dat die mij niet verraden zoude, ik nam mijne Piftolen mede en ging verkleed zelve na Potzheim. Ik trof hem aan , en na een weinig moeite overrede ik hem, zoo dat hij 's nachts om 12 uuren met mij door de Rivier waadde, hij bekwam op afkorting vier dukaten, het overige zeide ik hem zou hij bij 't Regiment ontfangen, hij kost mij ia alles dertien dukaten, hij heeft zes vqet twee duim  B L IJ S P E Lt' f duim eh een ftreek, en is eerst drie en twintig jaar oud. PLUME. 0 Goed, maar gij hebt veel daar bij gewaagt, gij hebt dog geen rekening van de werfgelden af. gezonden? KITTMAN. Vooral niet, zulks gaat dU doet de deur open, Kautzer treed binnen met de Rekruut, en Jloet den Wachtmeefter te rug). ACHT-  B L IJ S P E L. " ü ACHTSTE TOONEEL DeVorigen, kautzer met de Rekruut, KAUTZER, tegen Kittman, £_JÏ]t g'j al weer daar, (tegen Piume) hier breng ik hem nu, is dat niet een fchoon Man? (De Rekruut is gtoot, maar heeft een fcheeve nek, en een kromme knie), PLUME. Ja, zo fchoon, dat ik hem niet gebruiken kan. KAUTZER. Wat? is hij niet grooter als ik? (hij gaat naast de Rekruut Jiaan, en wil zich met hem meeten, doch hij valt over hem , zo dat de Rekruut mede valt) Landsman blijf doch ftaan. PLUME , lachende. Die voeten deugen niet. KAUTZER. Ei! dat is niets, zo veel te berer zal hij te Paard zitten, (in vertrouwen tegen Plume) en : als het niet anders is, zo laat den Heer Ritmeefter — den krommen voet aan Rukken Haan — en dan weder te recht zetten en doen genezen — dat hebben wij dikwils zo gedaan. B 3 TLV-  12. DE WERFOFFIECIEREN. PLUME. Neen, mijn] lieve Kautzer! den kerel is mij niets waard, laat den hals maar lopen, en gaa flaapen, ik zal u de onkosten wel goeddoen. KAUTZER. Maar -— Heer Ritmeefter — de kerel is waaragtig goed. PLUME. ö! Gij weet niet wat gij zegt. KAUTZER. Gij gelooft — misfchien — dat ik dronken ben. PLUME. Dronken niet — maar bezoopen. KAUTZER. Het is de eerfte man niet — die ik engageer, ik weet wel wat — mijne — mijne — plicht is, ik heb nooit in mijn dienst gefeilt, en ik — dien dertig jaar — en in mijn dienst ben ik nooit — bezopen geweest — dit was — PLUME. De eerlte keer, niet waar? Wees ftil, en gaa fiapen; (tegen Kittman) breng hem na bed. NE-  B L IJ S P E L. 23 NEGENDE TOONEEL. KITTMAN , ;KAUTZER , DE REKRUUT , hier na KERBEL. KAUTZER. ^N" u mogt — ik — wel eens weten, waarom die man niets waard — zou zijn. KITTMAN, toont hem defcheve nek van de Rekruut. Doe u verzopene oogen open, de kerel heeft een fcheve nek. KAUTZER, ziet de Rekruut aan. De duivel haal me — hoe heb ik dat over 't hoofd kunnen zien; (tegen de Rekruut) en gij, eenvoudige Schurk, waarom hebt gij mij zulks niet gt zegt — gij moet doch — gij moet doch beter weten wat u fcheelt, als ik. KITTMAN, tegen de Rekruut. Ga maar heen, Landsman! gij zijt ons niets waard. KAUTZER. Loop na den duivel — en als gij nog eens bij mij komt — om geëngageert te worden, zo ilaa ik u de beeoen aan nuk. (De Rekruut vertrekt.) B 4 JKITÏ-  t4 DEWERFOFFIECIEREN. KITTMAN. Bezuip u niet, en kijk de menfchen beter aan. KAUTZER. I ö! Gij zult — mij — niet leeren zien. KIT T M AM. De eerfte keer dat gij zo weder zult t'huis komen KAUTZER. Heer Wachtmeefter — Heer Wachtmeefter — de Ritmeefter — is — weder hier, u commando — heeft een eind. KITTMAN, driftig. Gelooft gij, dat ik u niet nu even zo goed den kop in tweeën kan houwen, als voor dien tijd. KAUTZER. Ha — ha — gij kunt geen muis de kop afflaan — veel minder zo een oud Soldaat — als ik. — KITTMAN, woedende. Nog een woord, oude zwijnepels! (hij ligt dt fiok op.) KAUTZER, bedaard. Heer Wachtmeefter — ik ben een man — (Kerbel komt op ';gef-hreeum aan.) KITTMAN. Zult gij den bek houden — hebt gij gehoorc wat mi]' de Ritmeefter bevolen heeft, moet ik n naar boven dragen ? liederlijke kerel. ïiUT'  3S DE WERFOFFICIEREN. WERTEN. Dat is wel, maar gij moet gemeen foldaat worden. SIEGERSTHEIM. Bij u bedenk ik mij niet zulks te worden. BRAZEN. Daar hebt gij den Kapitein niet toe van doen , zulks kan ik u, zoo wel als h j, maaken. WERTEN. Dat is waar, maar ik kan hem een paard geven, en gij net, ziet gij nu hoe gaarne men bij oprechte menfchen gaat; wij liegen niet, zoo als gij, en vervulleu doch met een goed gevolg onzen plicht, leer van ons die deugd, het zal u tot eer verftrekken, (tegen Siegerstheim) kom met mij. TWAALFDE TOONEEL. brazen, wencfort, en de overigen, dit noch fpelen. BRAZEN. , mijne Heeren! zult de Werving geheel bederven, op 'tlaatst zal geen mensch wat geloven. wen »•  S4 »E WERFOFFICIEREN. men wel eens zijn toevlucht tot een belofte ne*5 men, zij vinden zich in hun lot getroost fchoon ook die beloften niet worden nagekomen, want zij Mijven in hunne Spliere, doch anderen, die meer bekwaamheden dan wij beide bezitten, brengt men daar door tot .wanhoop; en wij zijn doch menfchen. DERTIENDE TÖONEEL. De Voort gen, een student. STUDENT. E xcellentijjimt dominil rogo humllltme voftra mtfericordia, facite tnthi grat'mm & date meae paupermi aiiquid, quia non habet panem nee vs~ Jiem. WENGFORT. Wie is mijn Heer? STUDENT. Egofum Stüdhfus Medkinae — WENGFORT. In kan deswegens geen Duitsch: STUDENT. 3 Ia dat is mijne moedertaal. Sed in /> Jlatu hontrijime eredo — WSSf-  b l ij s p e tl SS wengfort. Gij ontfangt zeker meer, wanneet gij ilecht Latijn fpreekt? student. jv»». Sed pudet me germanke. WENGFORTi Om te bedelen. student; $ta Damïnatio voftra. WENGFORTi Ik kan u uit die groote verlegenheid fchielijk helpen. studënt; Hoe gaudeat me, & Dom'mus. —— wengfort. Gij moet mij niets beloven, 't geen gij niet ha wild komen, en daar ik mij niet op verlaten kan, word Soldaat, vrees daar niet voor, gij zijt jong, welgemaakt, gij kunt bij ons u geluk maken. BRAZEN. De drommel haal me — hij kan Auditeur leerden. wengfort; Dat niet —— maar Veld-medicuf student* Gerthjime ? C s WEN«-  3$ DE WERFOFFICIEfREN. WENGFORT. Ita honorhjime Domine: met 'er tijd. STUDENT. Maar nu vooreerst? WENGFORT. Leer den foldatenftand nu — gij moet u niet bedenken, gij hebt niets om van te leven, en hier zijn meer Doctoren als zieken wat zult gij dus aanvangen ? van mij bekomt gij — twaalf dukaten handgeld, gij hebt misfchien zo veel geld van uw leeven nog niet gezien, gij behoeft dan ook niemand om huisvesting te fmeeken , waar gij u ook bevind , moet men u plichtshalve en niet ex mifericord'ia bedienen, het geld zal u dadelijk uitgeteld worden. Gij behoeft voor geene kleederen te zorgen, en gij hebt een open veld vol hoop voor u om u fortuin te maaken. Is dit niet een groot onderfcheid ? STUDENT. Omn'tno, had ik maar mijne ftudien ten einde gebracht. WENGFORT. Ik zal maaken dat gij een Getuigfchrift bekoomt, 't welke zal inhouden, dat gij alles weet, wat gij had moeten leeren , dan zijt ge goed voor ons. STUDENT. En dan zal ik Do&or worden? WINC-  ï L Ij S P E Ir. 37 WENGGORT, geeft hem da hand. Zo haast als wij 'er een van doen hebben. ST UDENT. Egofum ad fervitla voftra. WEN CF ORT. xBene —— kom laat ons gaan. BRAZEN, tegen Wengfort Jl'tl. Heer Lieutenant berisp mij niet meer, als ik Officiers maken wil. WENGFORT- Ik heb het recht aan mijne zijde, want de nood en angst, maakt uit een ieder dikmaals een Hechte veldfcheer, maar geen dapper officier. BRAZEN, alleen. Ieder heeft het recht op zijne zijde — en ik mede ; ik begrijp dat niemand zonder oorzaak nog vooruitzicht.tot ons komt, het laatfte moeten wij na ieders inbeelding dien hij fchijnt te voeden , onderfteunen, zoo wij zulks niet doen, bekomen wij niemand en fterven uit; Enfin , ieder blijft bij zijne moode, en ik bij de mijne, (hij gaat weef fpeelen.) C 3 TWEE-  S$ DE WERF OFFICIEREN. TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeld een Zaal in 't hmi VJW ROSENAU. EERSTE TOONEEL. rosenau, en iïoude prechtheim zïtteti aan de linker zijde van het Tooneel enfpeelen in 'tbord; philippine , plume en de jonge prechtheim, zitten in de midden van het Tooneel en fpeelefr Tarok; aan de rechte zijde van het Tooneel , melinde op een Sopha, fpéelt Cambre met werten en wengfort, achter op het Tooneel ftaan de bediendens. MELINDE, tegens Werten. G ij kunt mij vrij geloven, ik begin nooit te fpeelen, als ik het fpel niet en verftaa. WERTEN. Ik had die herinnering zekerlijk kunnen fpaaren ■ doch vergeef 't mij, het is met geen kwaade intentie gefchied. RO SENAU. Alle vijf. whn«-  fp DE WERFOFFICIEREN. philippine, trekt haar hand terug. Ik kan niet geloven, dat die 'er iets van weet. (plume en philippine lagchen luidkeels.) rosenau. Dit is waarachtig ook om te lagchen, in een Tarokkaart een Cupido, ha, ha, ha. Oude prechtheim. Den oude hoort weer goed. (Zij lagchen alle.) WENGFORT. Qtiatre matadors, premières. MELinde, tegen Werten. Gij hebt de kaarten gegeeven. werten. Ik wenschte gaarne, dat gij dit fpel had bekomen. melinde. Het zou mij zeer onverfchillig zijn geweest. rosenau. Vier, twee, gij hebt wel verdient dat men u daarom uitlacht jongen Heer. Oude prechtheim, Hoor doch ter degen, gij verftaat kwalijk, mijn Heer! mijn Zoon heeft eene veel te goede opvoeding gehad, en is te veel bereisd om zo een gekheid te zeggen, , ROSE»  B L IJ S P E L. 5» ROSENAU. Waarom dat ? hij moest hem bij zich dragen. (legen Werten.) Ik wensch 'er u van harten geluk mede. — Oude PRECHTHEIM. Maar denk, de familie. ROSENAU. Ja, dat geeft hun niet weinig aanzien daar door. (tegen Werten.) Wanneer hebt gij het bekomen? WERTEN. Deze namiddag. ROSENAU, maakt eens buiging. Mag men na de oorzaak vragen ? WERTEN, eenigzïnts verdrietig. Wijl hij zijn geheel vermogen , met fpeelen heeft verloren. ROSENAU. Maak u dog niet armer, dan gij in der daad zijt, gij hebt ruim om van te leven, (tegen de oude Prechtheim;) hoe, zoude ik dan daarover verdrietig zijn? het moest u zeer verheugen, dat een van uwe Stadgenoten zijn fortuin maakt, beken het maar, daar loopt wat nijd onder, dat uw Zoon zo braaf niet is. Oude PRECHTHEIM. Waarachtig niet; een fraai geluk ! ROSENAU. Nu, gij aoud wel willen, dat hij in eens VeldD * maar-  B L IJ S P E L. 53 gen, heeft men voorgegeeven , dat hij al zijn geld in handen had. WERTEN. Verkiest gij alzo, dat ik hem weder ontfla ? Oude PRECHTHEIM. ö Ja! gij bewijst mij daarmede een groote dienst, ik zal al de onkosten betalen. WERTEN. Daar is niets te betalen; maak, bid ik u,een onderfcheid onder Officieren, ik ben niet van die geenen, welke zich door zoortgelijke gevallen zoeken te verrijken; het bevel van mijnen Koning is oprecht, en tot voordeel van ons Leger te handelen; ik begrijp dit nu, beide te vervullen. Oude PRECHTHEIM. Nu, ik bedank u hartelijk mijn waarde Kapitein ; doch — het fchaad hem niet, dat hij eenigen tijd bij u blijft, hij moet de waarheid aanftonds niet ontdekken, wees zo goed hem nog eenige weeken te houden. WERTEN. Niet langer als morgen, kunt gij geloven, dat wij ons hier ophouden om aan uwe domme lichtmisfen Gouverneurs te bezorgen? leer hen zelve een betere levenswijze. — Een treffelijk voorbeeld voor Men burger, als de Regeering zijne kinderen »iet weet op te voeden. D 3 WB»G'  B L IJ S P E L. 55 Jonge PRECHTHEIM, Philippine de hand kusfende. Ik wenfche uwe Genade, eene aangename nachtrust , gij zijt dog niet meer boos op mij ? PHILIPPINE, vriendelijk. Neen, in 't geheel niet (ter zijde;) ik ben verheugd, dat hij vertrekt. Jonge PRECHTHEIM, ter zijde. Ik dagt wel dat zij voor mijn vertrek met mij zou verzoenen ; (hij neemt affcheid van Meiinde en Werten.) Oude PRECHTHEIM, tegen Rofenau. Slaap gerust. ROSENAU. Gij komt dan morgen? Oude PRECHTHEIM, fchreeuwi. Ja — ja. Jonge PRE CHTHEIM. Papa — ik ben klaar. Oude PRECHTHEIM. Alzo — Heer Kapitein, ik bedank u nogmaals. WERTEN. Als mijn plicht zulks niet had gevordert, zoud gij mij niet hebben kunnen bedanken. Ik zal hem u morgen vroeg zenden. Oude PRECHTHEIM. Ik wensch het gezelfchap goede nacht (aan Ro~ fenau) mijn Heer! ik bid dat gij hier blijft. — D 4 K.OSK-  5$ DE WERFOFFICIEREN. ROSENAl', Ei, laat m'j gaan, ik ben immers meefter in mija hois. TWEEDE TOONEEL. rBILIF FIKE, PLUME, MELINDE, WERTEN, WENGFORT. WENGFORT. A Is de winderige Lord , Siegerstheim geëngageerd bad, zon hij 'er zo wel niet afgekomen zijn. PHILIPPINE, tegen Wens fort ter zijde. Stil — gij komt eeuwig in ongenade. WENGFORT, ter zijde. Dat is mijn gebrek —- de verwaande gek, zo veel 't mogelijk is te verneederen ; — te meer , al» ik brave '.irden , daar meede dienst ka» doen. MELINDE, v. elke over V zeggen van Wengfort icornig is, tegen Werten , die haar y.eder ttagt te fsreksn. Ik heb u rni;n befluit gezegt, en daar is c,een veranderen aan. WERTEN. VJijc waarde Freule, hoor rriij n^g een oogen- bLik,  1 L IJ S F E L. 57 blik, en dan ben ik verzekert, dat u mijn onfchald blijken zaL MELINDE, vera.hiefijk. Keen die moeite niet. WERTEN. Neen —- gij moet mij hcoren. MELINDE, fpotunj. Wel nu wijl ik moet, zo ben ik gedwongen. WERTE N. Ja, gij moet — wijl ik mij bij n moet rechtvaardigen , men befchuldigt mij, dat ik u om u vermogen alleen, beminde; doch wie ook die be'c'-n'.diger zi; , ik vr; nitze £ren , éa: zu'.ss enkel gefchied . om zijne eigene oogmerken te bereiken , en mij gehaat te maaken ; ik bid, hoor mijn befiuit; ik wil van alle pretenSen , die ik coit of ooit op nw verrr.Gogen zon kannen maaken, afüaan, gij kunt zelfs na uw dood naar uw welgevallen daar over cisponeeren; ik wil nie: weeten, dat gij eenen per.ning bezit, buitendien zal ik u duizend dukaten jaarlijks gedaurende mijn leven verzekeren , en na mijn dood alles wa: ik bezit, is dit na in ftaat om u te overtuigen , dat nooit geen eigen belang de crijrve;r van mijne bedrijven is geweest. MELINDE, op kaar He rtJagt ziende. Het is zeker reeds over achten, over een half uar kom: mijn Koets, (gaat na Plume.) Heer D 5 Rit-  B I, IJ S P E L. 59 ROSENAU. Wees dan zo goed, en begin -— ik hoor zeer gaarne van den laatften Oorlog verhalen, daar is noch bloed geftort, daar in de vorige niets te te doen was, als heen en weer marcheeren. PLUME. Gij hebt gelijk, wij hadden het eerden jaar haast ieder Brooddag een Bataille. ROSENAU. Zo groot als een Bouteille ? maar men heeft differente foorten van Bouteilles, in mijn wijnkelder zijn dezelve zeer groot, zo zij nu van die grootte waren, had gij geen oorzaak om te klagen , en boven dien weet men ook dat in Campagne alles duur is, dat moet men zich voordellen, wij hebben hier zelfs aan 't brood wel kunnen gewaar worden , dat het oorlog v/as, het was veel kleiner als te voren. (Zij lachen alle.) Waarom lacht gij dan? is het een wonder, daar alles na 't Leger gefleept werd, moet het immers wel duur werden. PLUME, tegens Philippine. Ik weet waarachtig niet wat hij zeggen wil5 ik heb niet van de duuren tijd gefproken. PHILIPPINE. Gij moet harder fpreken, of hij verdaat u niet. ROSE-  6b D E WERFOFFIE CIEREN. ROSENAU, toornig tegens Philippine. Gij weet het misfchien beter? gij waard eerst zeven jaar oud, wat weet gij 'ervan? PLUME. Pardonneer mij Heer Drost, de Freule heeft u niet tegengefproken. MELINDE, /pottend ter zijde. Dat geloof ik wel? z\ heeft andere geheimen. ROSENAU. Nu — wat heb gij dog weer t' zamen te praten? het ftaat niet onaardig Heer Ritmeefter , dat, als men over den Oorlog fpreekt, men zich met een meisje in een geheim discours begeeft; den Oorlog is een ernftige zaak, eo zulke Creaturen zijn niet eens in ftaat ernftig te denken, veel minder te fpreken ; zij hebben niets als zotheden in 't hoofd. Was ik Generaal, geen Officier nog Soldaat zou ooit met een vrouw mogen omgaan, want komt hij voor den vijand, zo denkt hij om de tranen , die zijn liefje bij zijn vertrek heeft geftort, zijn hart word week , hij laat den vijand lopen, en word een luizebos, om doch bij zijne fchoone zonder blesfures te rug te komen, waarachtig de vrouwen zijn pesten voor de Soldaten. MEL IN D E. Het is wel gelukkig, dat gij niets te beveelen hebt, gij zoud het wel zo ver brengen, dat men geen  B L IJ S P E L. 61 geen Soldaten meer zou vinden, zijn de Soldaten dan geen menfchen ? 't zou fraai zijn zo een Soldaat op niets, als op den oorlog denken mogt, op die wijs zouden ze alle menfchelijk gevoel verliezen, op 't laatst Jagthonden gelijk zijn, die men nergens anders toegebruiken kan; neen, men leert als dan de waardij van een braaf Soldaat recht kennen , wanneer hij vrouw, kinderen , vrienden , goed en have, in één ogenblik moet verlaten, om zijn pligt met gevaar van zijn leven te vervullen. PHILIPPINE, ter Zijde, Eindelijk fpreekt zij [jeen verliandig woord. PLUME , tegen Meiinde. Freule, gij fpreekt als een Engel, de Militairftand moet u hooglijk verplicht zijn, daar gij haar zo verdedigd. WERTEN, tegen tVengfort. Voornaamlijk Brazen. ROSENAU, tegen Plume. Wat behoeft gij u te verdedigen, geen mensch twijffeld 'er aan, dat gij uwen plicht niet zon gedaan hebben. — Maar verder van den laatften flag. — PL UME. Die flag, Heer Drost, was een fraaije flag, wij konden 'er geen beter wenfchen , maar wij waren alle zo met d' overwinning bezig, dat wij in 't ge-  6i DE WERFOFFICIEREN. 't geheel om den flag niet dagten, dat is alles wat ik 'er van weet; onze Generaal beval ons den vijand te flaan, en zulks deeden wij, en had hij goedgevonden het noch eens te beveelen, zo hadden wij het noch eens gedaan. ROSENAU. ó ! Ik had zulks nog tweemaal bevolen. WERTEN. Dat is een rechte Menfcheuvreter, doch in 't hoekje van den haart. WENGFORT. Gelijk gemeenlijk alle de Couranthelden zijn. PHILIPPINE, tegen Plume. Mijn Vader zou nog een Generaal vol vuur zijn. ROSENAU, tegen Philippine. Ei, wat vuur. Men moet het ijzer fmeeden , terwijl het heet is, wat verflaat gij van den Oorlog ? als den vijand in wanorder is, moet men hem den tijd niet laten, om zich weder te herftellen. PLUME. De Freule zegt ROSENAU. Altijd, dat babbelen met de Freule! het past niet voor een Soldaat als hij midden in den flag is , naar vrouwen te hooren ; een Soldaat en een Vrouw pasfen zo weinig bij een ander, als een Turk en een paruik met knopen. VIER-  I L IJ S F I L. 63 VIERDE TOONEEL. De vort gen en b hazen. WENGFORT, Brazen gewaar wordende tegen Werten. D aar is hij! nu zal de wind opfteeken. BRAZEN, in 't inkomen. F~ótre ferviteur tres humble , en zo verder. Ik zie gij bevind u allen wel, dat verheugd mij, (zij Jlaan op.) è! Ik bid, dat niemand zich derangeert , (tegen Me/inde, die hij de hand kust;) ik ben u dienaar, is u de tijd lang geworden. MELINDE, verheugd. Ik ben zeer blijde, dat ik u zie - - mijn waarde Lord, gij hebt u wel lang doen wagten, (zij ziet op haar Horologie) het is acht uuren. BRAZEN. Ik bid om vergeeving, dat ik zo laat koom ; ik heb vierentwintig Rekruuten op den hals, dit heeft mij wat opgehouden. WERTEN, Verachtelijk ter zijde. & Windbuil boven alle windbuilen. MELINDE. Vierentig Rekruuten, dat noem ik gelukkig. wkn«-  ï L IJ S P E L, 65 Heer! wij greepen hen aan, — ik heb wel reden om aan dien dag te gedenken, op dien dag heb ik mij gansch alleen een groot nur tegeni zes Cavalleristen verdedigd, en hen £llen gevangen genomen. WENGFORT. Het is te hopen dat u deze zes Cavalleristen vrijwillig nagelopen zijn. BRAZEN. Op dien zelfden dag vvierden mij tweeëntwintig peerden onder 't lijf dood gefchoten. WERTEN. En gij waard onder de Infanterie? BRAZEN. Ja, ik was Vleugel-Adjudant. * WERTEN. Dan moet gij verduivelt hard gedraaft hebben. BRAZEN. Ja, ik heb ook eigentlijk de Bataille gewonnen , want de gantfche linker vleugel was reeds twaalf uuren ver geretireerd, en ik heb dezelve in order gebragt. MELINDE. Dat zijne verdienften ! PLUME. Misfchien hebt gij op twaalf Paarden te gelijk gereden, zo als de Engelfche Piqueur Bates? . E IRA-  B L IJ S P E L. 6> PLUME, lachende. Uw Heer Oom moet dus zeer jong als Minister in China zijn geweest. BRAZEN. Maar mijne Heeren verkiest gij niet tefpeelen? MELINDE. Mijn koets zal 'er reeds zijn. BRAZEN, tegen Rofenau. Ei, laten wij nog een partij Trictrac fpeelen, f*# gaan na *t bord.) WENGFORT, /pottend. Voor Lord Brazen moet alles uit den weg, ook de Ritmeefier Plume, BRAZEN. Frans Plume ? eerlijke jongen ! hoe meenig een fles Hochheimer heb ik met u gedronken, zijne Zuster is met een Burgemeester van Keulen getrouwd , en zijn Broeder is Kapitein ter Zee in Hollandfchen dienst, ik ben met hem de linie gepasfeert, (tegen jVengfort) kent gij hem? leeft hij noch? (Zij lachen alle.) P HILIP PINE. Ja Heer Kapitein, en ik heb de eer u dezelve aan te bieden. BRAZEN, ontftald. Dat ls hij niet, die ik meene. E a p l v-  b L IJ s P E L. ZESDE TOONEEL. De vorigen elosekad. rosenau, /«v inkomen. D at is waar, den Kapitein Brazen fpreekt zeer veel , doch mij dunkt hij weet menigmaal niet wat hij zegt, en de Freule Meiinde fchijnt wel wat op hem verliefd te zijn; (tegen Werten) hebt gij zulks niet gemerkt ? werten, zugtende. Ja, lijder al te zeer. rosenau. Ja, ja, zo gaat het — gij waart voor dezen haar minnaar, waarom laat gij haar nu, aan een ander, daar zij zo rijk geworden is? werten. Gij hebt u daarin bedrogen. rosena u. Ei, waarom bedrogen? dat is niet fraai, men moet geen vrouw bedriegen . (Hij keert zich na Philippine die met Plume fpreekt) de Ritmeefter heeft beftendig wat met mijne Dochter te doen, ik zal 'er hem weer van daan moeten haaien, (tegen Plume.) Nu Heer Ritmeefter , wij zijn van ons discours afgeraakt. Zijc gij nooit gekwetst geworden ? E 5 plo-  74 DE WERFOFFICIEREN. PLUME, ter zij Je. Loopt met u vragen naar een duivel. (R.fer.au zegt iets pi', aan Philippine.) PHILIPPINE, terzijde. Hoe is hem dat nu juist ingevallen ? ( Zij gaat droe-.ig heen , keert zich ntch etr.s om en ziet P.ume teder aan.) PLUME. Gij gaat ons verlaten Freule? PHILIPPINE. Ik moet; (zij vertrekt.) ZEVENDE TOONEEL. HUUK, WEÏIE.V, ROSENAU. R OSE N A U. L aat or.s gaan zitten , (tegen iVerten.) Nu wat denkt gij van den Kapitein en Meiinde ? PLUME, ter zijde. Hij heeft mij nu niets meer te vragen, den ouden Vrager. WERTEN, hardfchreeu-.vende. Ik kan mij daar niet op verklaren, hij is mijn kameraad, men zou mij misf-hien van eenzijdigheid befchuldigheid befchuliigen. ROSE-  J L IJ S P E L. "5 ROSENAU. Op zo een wijs weec ik zo veel als te voren, ik was van gedagten, dat zij hem moest laten vaaren, zij is tegenswoordig rijk, zij had niet nodig met een Officier te trouwen. p LUJ1E. Waarom is het dan niet goed eene Officiers Vrouw te wezen ? ROSENAU. Ja — vooral als het oorlog is. PLUME. Na ik bemerk, fchijnt gij tegens de huwel'jken met Officiers te zijn, en doch zijt gij een vriend der Soldaten , gij zond misfchien dan ook uwe Dochter aan geen Officier geven willen. ROSENAU. Daar behoede mij den hemel voor — in eeuwigheid niet. P L U IIE , ter zij Je. Een goede troost voor mij (tegen Rofenau;) maar waarom niet, onder de Officieren vind men de braaffte , weldenkendfte mannen ? ROSENAU. Ja, zulks wil ik wel geloven, is wil niemand benadeelen , wat Schoonzoon m:jne dochter ook verkiezen mag, zal na mijn genoegen zijn; dog geen Officier, daar h;ia ik mijne reden voor. PLU-  8 L IJ S P E L. 77 WERTEN. Heer Drost, ik ben zeer uw Dienaar i ROSENAU. Goede nacht, mijne Heeren , (tegen Plume.') Nu mijn Heer Ritmeester , gij zult mij veel eer aandoen met mij dikwijls te komen bezoeken. PLUME. Zeer gaarne. WERTEN. Mijn lieve paai; hij zal meer komen, alsulief zal zijn. (Zij gaan, Rifenau'wil mede gaan.) PLUME. Ik bid, blijf hier. ROSENAU. Maar tot aan de ftoep. WERTEN. Wij weten zelf den weg wel. (Zij gaan fchielijk Ifeen, Rofenau begeleid hun tot de deur; doch komt aanflonds •wederom. ACHTSTE TOONEEL rosena u, alleen. ( Roebt aan de deur. ) aat mijne dochter hier komen , zij loopen als dol. — Mijnentwegen, — als zij niet willen uit-  B L IJ S P E L. 79 Woordig bij den Raad vier weken vacantie hebben, zo wil ik dien tijd buiten in u gezelfchap doorbrengen-; kom noch even in mijne kamer voor dat gij na bed gaat, ik zal u een brief voor den Pachter mede geven, dan kunt gij vertrekken voor dat ik opfta. PHILIPPINE, ter zijde. Dat is een fraaije ftreek (tegen Rofenau,) waarom moet ik dan zo vroeg vertrekken, zou ik niet liever 's middags om zes uuren kunnen gaan. R oz E NAU. Neen, gij moet mij morgen de Paarden weder te rug zenden ; (hij gaat in zijn kamer.) PHILIPPINE. Ik durf hem niet tegenfpreken , hij zou misfchien mijn voornemen bemerken. TIENDE TOONEEL. philippine, alleen. H ij heeft mijne liefde ontdekt, — hij zoekt dezelve tegen te gaan en te verhinderen, — ja buiten twijffel, — hoe zal ik mijne wenfchen vervult zien, — de Ritmeester verzekert mij, dat hij mij bemind, --- dog zou ik mij daarop kunnen verlaten? hoe veel meisjes zijn niet door Officiers bedrogen, het ftaat ook nog niet aan hem, lij  80 DE WERFOFFICIEREN. hij moet zijn Generaal eerst verlof vragen om te mogen trouwen, was ik ondertusfchen maar verzekert, dat hij mij oprecht beminde, ja mijn Vader! — dwingen zal hij mij niet, maar hij zal nooit gedogen dat ik een Officier neem ; dit zijn alle omftandigheden, die mij een flaapelooze nacht bereiden; ö wat is een jong meisje een eenvoudig creatuur ! (gaat in Rofenau1 s kamer.) DER-  J L Ij 8 £ È I.» Si >0000©0©OOOOC>C>m, en grijpt den Wacktmeester met de linke hand bij de borst, terwijl hij met de rechter hem zijn fabel uittrekt,) fchreeuwen helpt u niets , gij zijt een kind des doods; ik kan maar een kop verliezen, (de Wachtmeester blijft verfchrikt en onbeweegelijk flaan,) is het niet zo? nu zijt gij in mijn m-agt, ik kan u nu met uwe bedreigingen , ik F 3 kan  86* DE WERFOFFIÈCIÉREN. kan den Ritmeester en de gantfche Armée met hun krijgswetten uitlachen, gij zult mij niet ophouden , hondert fchreeden van hier, is het Werfhuis van een vreemden Vorst, ik kan daar zeer gemakkelijk komen, en ben van alle ftraffen vrij. Maar leer nu voor 't eerst een oud braaf Soldaat recht kennen; de dood die mij voor oogen ftaat, en die ik zo licht ontvlieden kon, fchrikt mij niet af aan mijn plicht getrouw te blijven, — uw leven ftaat in mijne hand — ik fchenkhetu, offchoon gij mij het mijne ontrooft (hij laat hem los, en werpt hem den fabel toe ;) hier isu geweer te rug, en hier is mijn ouden kop, die in den dienst grijs geworden is, hij heeft drie blesfuren, zijn Koning ter eere : wie weet of gij wel zo gelukkig zult zijn 'er een enkelde te bekomen, maak u een eer dat gij door uwe onervarenheid oorzaak zijt, dat ik hem moet verliezen, (na een korte poos tot zich zelfs,) foei oude kerel, gij weent, (tegen Kiitman;) denk niet dat ik uit vreeze voor de dood weene. Neen! alleen daarom, dat ik, bij zoo veel gevaarlijke gelegendheden, zo gelukkig niet hebben mogen zijn, mijn leven ten dienfte van mijn Koning en Vaderland op te Offeren, (hij keert zich om en wil gaan, hij verliest zijn pels en neemt hem op ,) hoe nu, wilt gij mij nu ook ontrouw werden ? neen! daar ik mijn Vorst getrouw blijf; (hij kust hem) van wier?  ï L IJ S P E L. 87 wïen ik u heb ontfangen : zo moet gij uwen Heer ook getrouw blijven, gij hebt mij nu reeds drie jaren bedekt, gij kunt mij dan ook die twee weeken die ik noch heb te leven, wel in mijn arrest bedekken ; ik zal u bij mijn dood een eerlijk kameraat geven, of u mede in 't graf neemen; gij zijt ook reeds oud, en gelijk u meester van weinig waarde, daar is dus niet aan gelegen, als gij zo wel als hij verderft. KERBEL, komt rp het Tooneel. Heer Wachtmeester, ik heb de Rekruuten weg gebragt. KITTMAN, luijlerd Kerbel 'iets In H oor. Schieiijk. (Kerbel vertrekt.) KAUTZER, wil ook gaan, doch Kittman houd hem bij de liand. Gij moet hier blijven. KAUTZER. ó! Gij behoeft niemand meer te doen haaien, Rij hebt reeds gezien , dat ik een eerlijk Soldaat ben , en ik zeg u als een eerlijk man, dat ik gansch alleen in arrest zal gaan. KITTMAN. Neen ! mijn lieve Kautzer, gij gaat niet in arrest, u edelmoedig gedrag heeft mij weemoedig en menfchelijk gemaakt; ik zou niet gerust kunnen fterven, zoo door mijn fchuld , zoo een oud, eerwaardig Soldaat die mijn vader kon wezen, F 4 het  JSS DE WERFOFFICIEREN. het leven moest verliezen, Kerbel zal u aanftonds n zijdgewecr brengen ; ik wil alles vergeeten. KAUTZER, ziet hem Jierk aan. Heer Wachtmeester, zo gij goedvind zulks te doen, is het mij meer om u, dan om mij zelfs l ef, aan mij was niets geleegen; doch ik verzeker u het gantfche Regiment zou mij bejammert hebben , bij de Proceduure zou men u zeker ger lijk hebben gegeven, doch een ieder zou u veracht hebben , dan begrijp, een man, die lang gediend heelt, bezit vuur en drift, als nu een jonge, om zijn hoogmoed te bevredigen , zo een grijsaard verachtelijk bejegend, werd deze haastig en wederfpreekt met billijkheid , de ander misbruikt de macht die hij over hem heeft, en de onervaarne brengt den ouden man in 't ongeluk; gij zijt noch jong , gij zul: noch ondervinden, dat het geen geringe kunst is wel te gebieden. KITTMAN, omarmt hem. Mijn lieve Kautzer! van nu aan zijn wij boer zemvrienden, het geen ik nog niet weet zult gij mij leeren. KAUTZER. Zeer gaarne, het is nooit geen fchande te leeren. (Kerb:l brengt Kautzers Sabel, fok en hoed, hij geeft zulks Kittman , welke het aan Kautzer geeft.)  I L IJ S P E t. 89 KITTMAN. Hier is uw geweer, (tegen Kerbel,) de Ritmeester moet vooral van deze zaak niets gewaar worden ; Kautzer is een braaf kerel. KERBEL. Mijn waarde Heer Wachtmeester! het is braaf van u, dat gij hem die fout vergeeft, en zulks verbergt, had gij maar een Campagne met hem bijgewoont, zo zoud gij gezien hebben wat een Soldaat hij is , toen mij mijn peerd wierd dood gefchoten, heeft hij mij in 't grootfte gevaar, op het z;jne geholpen, en mij van den dood gered, hij laat 'er geen te rug. KAUTZER, die zich gewapend heeft. Heer Wachtmeester, ik melde mij dat ik uit het arrest ontflagen ben, en ik bedank u voor rnijne ftraf. DERDE TOONEEL. De vorigen WAARDIN. • WAARDIN. G oede morgen Heer Wachtmeester, nu van daag konde ik voor een ontbijt een paar dukaten mee neemen. F 5 KITT-  BE WERFOFFICIEREN. KITTMAN. Op wat Wijs ? WAARDIN. Ik kon u een Rekruut aanbrengen. KITTMAN. Ei, doe het, het zal u niet misfen. WAARDIN. Ja, maar eerst geld: men moet verder denken. KAUTZER. <3ij denkt al te ver, vrouw Claudel, wie zal betalen zonder de waar te zien, als wij den man hebben, bekomt gij het geld, dat is genoeg, een Soldaat komt na het geen gij belooft. KITTMAN. Laat ons geen tijd verliezen, zeg ons Waar is die man, hoe zijn zijne omftandigheden, en op wat wijs kunnen wij hem bekomen? WAARDIN. Het is een Boer, zijne Zuster verkoopt hoenders; hij is met haar beneden in de kamer — gaa met mij, enz. KITTMAN. Vooral niet . . . beneden gaat dat niet aan, ieder komt 'er bij , als men met zo iemand fpreekt. — Zend hem met zijne Zuster naar boven, — zeg hen dat de Ritmeesters vrouw Hoenders wil kópen. WAAR-  b L ij S p E 1. 91 waardin. i De Ritmeesters vrouw? kittman. Ja --- laat dat aan ons over — gaa maar heen, èn bezorg ons brandewijn en glaasjes. waardin, Verheugd. Ja, ja in 't oogenblik, brandewijn en glaasjes — en zo als gezegt is twee dukaten. — kittman. Ja — gaat doch heen. waardin, gaat voort. Ja ! men moet verder denken, (zij keert weerom;} maar Heer Wachtmeester, men moet verder denken , gij moet mij niet verraden, dat het mijne fchuld is , dat die menfchem boven komen, niemand zou anders hier wat te koop komen brengen. kittman, Maak doch zo veel omftandigheden niet. KAUTZER. Het is bij ons een regel, niemand wie hij ooit zij te verraden, wanneer hij ons een dienst bewijst. Waardin. 6 Dat is zeer braaf, want mijn repetatie zou 'er veel door lijden, en ik moet van de heele wereld leven, zo gij niet bij mij logeerde, enz. KI TT- /  J2 DE WERFOFFICIEREN. KITTMAN. Maar vrouw Ciaudel haal ons doch het ontbijt, enz. WAARDIN. Ja 't ïs waar, brandewijn en glaasjes ; (gaat fcliielijk heen.) VIERDE TOONEEL. KITTMAN, KAUTZER, KERBEL. KITTMAN. erbel, gij zult beneden blij1 en tot ifc u roep , wijl ons niemand moet komen ftoren ; Kautzer, 'gij moet de Zuster onderhouden , en mij met den Broeder alleen laten, tot ik met hem klaar ben. KERBEL. Maar Heer Wachtmeester, het zal u moeite kosten, een Boer de vreeze voor den foldatenftand te benemen , liever Deferteurs aanwerven. KITTMAN. Heer Kerbel, dat weten wij ; des te meer eer, doe maar 't geen ik u bevolen heb. KERBEL, ter ztjde. Arme Boer, gij zijt 'er aan vast; goeden hemel, wat moet men niet al doen; (hij vertrekt.) KI TT-  s l ij s p e l. ; gO lOLLO-C k. Dankbaar, ik mag niet drinken. kittman. 6 Drink maar, het zal u niet kwalijk bekomen, (hij zet het glas voor liem, Bullock fchuift het weg.) Komen bij u niet dikwils Deferteurs door? bullock. Wat zijn dat voor menfchen ? kittman, Soldaten, die van andere plaatfen wegloopen, en zich hier weer laten aanneemen. bullock. Ha, ha, zulke overloopers? ja meenigmaal. kittman. Als gij diergelijke ziet, en ze mij kunt brengen , zo krijgt gij voor ieder man twee dukaten, doch zij moeten reeds foldaat zijn geweest, of ook ambagtsluiden, anderen mogen wij niet aannemen. bullock. Alzo geen Boeren. kit TMAn. Vooral niet. bullock, ter zijde. t5 Nu durf ik gerust drinken ; (hij drinkt.) kittman. • Gij kunt veel geld daarmeede verdienen, en de rqenfchen zullen u 'ex voorbedanken, dat gij hun G a bij  löO DE WERF OF F IC IE RÉK. bij ons brengt, want zij hebben 't bij ons zeef goed. 2 BULLOCK, na gedronken te hebben. Maar waarom neemt gij geen Boeren? KITTMAN, fchenkt hem weder in, 't welk Bullock na eenigen tijd weder uit drinkt. Wij moeten niet als gefchikte menfchen hebben < die de wereld hebben gezien , wijl wij altoos de voorposten bezetten, dienen zij aan alle oorden de landftreek naaawkeurig te kennen, óm niet opgeligt te kunnen worden, dikwils geleid een Huzaar van ons een geheel Regiment, en moet hen den weg aanwijzen , wij brengen 't geld en de fourage naar 't Leger, wij ontrusten den vijand den gantfchen nagt, zo dat hij niet flapen kan. (HijSchenkt hem weer tn.) Wij bewaken onze Armee, wij ontrooven den »ijand al zijn ftoffagie en kleeden 'er onze Soldaten i roede, tot al dit kunnen wij geen boeren gebruiken. ( Zo Schielijk Bullock uitdrinkt, 'ï geen dikwils geSchied, Schenkt hem Kittman weder in.) BULLOCK. ja, ja, dat is waarachtig ook geen gekheid, (hij drinkt.) KITTMAN. Nietwaar? de brandewijn is goed? drinkt maar, hij zal u geen kwaad doen.  I L IJ S P E L.' tot BULLOCL. • *t Is een fchoone drank. KITTMAN. Ja, dat geloof ik , dat kan ook geen ander mensch drinken als een Hufaar. BULLOCK, verfchrikt. Waarom niet? KITTMAN. Om dat geen ander het betalen kan , maar wij hebben geld in overvloed, of wij op een dag tien 'dukaten verteeren of niets, dat is ons even veel, wij danken den Hemel, dat het vrede is, want nu kunnen wij het aan de man helpen , in oorlogstijd kunnen wij het niet kwijt raken , waar wij dan ook heen komen, werd ons het beste eeten en drinken , en alles wat ons hart maar wenscht, gegeeven , en noch dagelijks zomtijds twaalf dukaten daarenboven; een Overfte van de Infanterie kan lang zoo goed niet leven, als bij ons een gemeen Huzaar, wij hebben alle onze zakken vol geld , wij weten menigmaal niet, waar wij het zullen laten. BULLOCK, verwondert. Maar als gij zo veel geld hebt, waarom koopt gij dan geene huizen? (hij drinkt weer.) KITTMAN. Wat zouden wij met huizen doen ? overal daar wij ons bevinden, ruimt men ons de beste verG 3 treK'  j»ft DE WERFOFFICIEREN. trekken in, wij flapen op bedden van dons, twee, drie Bediendens werd aan ieder van ons ter oppasfing gegeeven, met één woord , wij hebben het beste leven van de wereld, een huisheer heeft maar zorg, kommer en last, en wij moeten altoos vrolijk zijn. BULLOCK. 8 Ik zou mij vast een huis kopen, of een Hofftede met Landerijen. KITTMAN. 't Is juist daarom, dat wij geen Boeren durven neemen, want dan zoud gij willen t' huis blij. ven, en dat gaat niet aan. BULLOCK, een weinig dronken. Ei, dat is dog een goed leven. NEGENDE TOONEEL. De yorigen kautzer. BULLOCK, tegen Kautzer. aar blijft dan mijne Zuster? KAUTZER. Zij komt aanftonds, de Ritmeesters vrouw betaald haar. k1tt-  • S L ij S P E L. IOj KITTMAN, tegen Bullock. ■ BeBtê maat drink noch eens, (hij fchenkt hem in en zet de Bouteille neer.) Daar, drink, zo veel als gij lust, maar breng mij ook eens een Rekruut i (hij ftaat op en gaat bij Kautzer. ) BULLOCK. Ja, ja, als 'er een bij mij komtj zal ik hem hier brengen , hoe veel krijg ik dan ? KITTMAN. Voor ieder man twee dukaten. BULLOCK, ter zijde. Nu, nu, dat is goed ... zo gaauw 'er nu maar een ambagtsman bij ons komt bedelen, zo breng ik hem hier, die zal niet weten wat hem gebeurt, als hij in zo een heerlijk leven komt, ik kan den armen hals een grooten dienst doen, en verdien 'er noch geld bij; ja, als demenfchen maar alles wisten, het zou menig een beter gaan, (Hij drinkt,) KAUTZER, tegen Kittman , met wier. hij heeft gefproken. De Ritmeester zal haar wel ophouden, ik heb hem met een woord onzen aanflag gezegt. KITTMAN. Is hij al opgeflaan. KAUTZER. Ja! — hij en de Waardin, dingen na de hoenders. W 4 K ITT-  DE WERFOFFICIERS!?. morgen vroeg te vertrekken , en uil met elkander te trouwen, neem nu daarbij haar gedrag Van gisteren tegens mij , en gij zult mij niet meer zoe» ken te verzekeren, dat ik mij maar inbeeld, dat «ij mij veracht. PLUME, bedeest. Hier ftaat mijn verftand voor ftil. WERTEN. Vrouwelijke zwakheid is de eenige oorzaak ; ïs de hoogmoed wel eldeis gevaarlijker dan bij die Sexe? hij vermeesterd haare zwakke zinnen, zij vinden in haar bedriegers alles fchoon , zij beminnen niet, en geloven doch zulks te doen, zij offeren dus op de ligtvaardiglte w:jze de rust van haar hart aan haare inbeelding op, (hij geeft Item een brief;) daar is een nieuw bewijs dat zij bedrogen word ; deze brief is van de OverJte Krein uit Aaken. Ik vond hem gisteren avond op mijn kamer. (Plume leest de brief.) DERTIENDE TOONEEL Be tori gen , WENGFORT. WENGFORT, tegen Werten. -J[k zoek u overal (tegen Plume,) laat ik u niet liooren. (7>.  B L IJ S P E L. lij (Tegen Werten ter zijde.) Ik heb van daag een kerel aangenomen , die kent den winderigen Lord zeer naauwkeurig. (Tegen Plume, welke met lezen ophoud.) Gij hebt twee Deferteurs bekomen, dat zgn zijne kameraden , deze kennen hem ook , wij zullen de zaak onderzoeken , is het zoo als die kerel zegt, zoo zullen wij den Heer Lord zeer fchielijk de Stad laten uit brengen. PLUME. . Ik geloof dat alles waarheid is, deze brief moet hem reeds vernederen, wees vrolijk broeder, wij zullen hem gewis het huwelijk beletten , kom laat ons hen gaan horen. VEERTIENDE TOONEEL. Be vorigen en BRAZEN. BRAZEN. .' mes amts, vótre fervheur trés humble, enz. {tegen Plume) Ritmeester ik kom zien of gij goed geflapen hebt. PLUME. Voortreffelijk. BRAZEN. En ik node mij zelf bij u op 't ontbijt. ' H VJlV.  114 DE WERFOFFICIEREN. PLUME. Dat kan onmogelijk wezen, want ik moet op 't ogenblik uit. BRAZEN. Mort de ma vie ! waarom ben ik dan ook niet vroeger gekomen , alzo morgen. PL UME. Het verwondert mij, dat gij niet bij Meiinde ontbijt. BRAZEN. Wie kan alle dagen op dezelfde plaats gaan. PLUME. En gij zult doch eerlang altoos bij haar wezen. BRAZEN. Hoe dat ? PLUME. Daar gij met haar trouwt. BRAZEN. Ha, ha, ha, wie duivel heeft u dat gezegt! ha, ha, ha. PLUME. Men fpreekt 'er overal van, en uit de vertrouwde omgang, die gij met haar hebt, kan men ook niets anders denken. BRAZEN. Ha, ha, ha, zij zou zulks zeker gaarne willen, maar daar zal niet van komen. Een Lord zou eene  B L IJ s p e t. eene armoedige Patrice Freule trouwen, mort de ma vie. plume. Zij heeft zestig duizend daalders, dat is niet armoedig, brazen. Ha, ha, ha, zo veel bedragen mijne revenuen, men moet immers een tijdverdrijf hebben. plume. Zo dat dit gerugt valsch is ? brazen. Infaam valsch . . . wat denkt gij mijn vriend ? wengfort. Ik heb altoos willen wedden, dat van dit huwelijk niets zou komen. brazen. Zekerlijk . . , die de wereld kent, kon zulks ligt denken, (tegen Plume) d propos. plume. Pardonneer mij, ik moet mij gaan aankleden. brazen. A revoir. werten, loopt Plume na. Van wegen den brief. wengfort, wil zulks mede doen] En wegens die Deferteurs. H a 8ra-  Il6 DE WERFOFFICIEREN. BRASEN. Een woord, ik heb een paar nieuwe paarden gekogt, wilt gij met mij uitrijden. WENGFORT. De hemel bewaare mij? met nieuwe paarden rijde ik van mijn leven niet: (vertrekt.) VIJFTIENDE TOONEEL. BRAZEN, alleen. D ie Heeren Cavalleristen weten fraai te leven» Ik ben doch — ten minften in hunne ogen — een Lord — maar mij hier alleen te laten ftaan — of zouden zij wel iets tegens mij in hun fchild voeren, — drie tegens mij alleen, konden mij genoeg te doen geven, — maar— wat kunnen zij niets kunnen zij — weten, maar ik moet geen tijd verliezen; het fchijnt de mode te wezen, zelden verdraagt zich de Cavalerie met de Infanterie, (gaat zingende heen.) VIER-  B L IJ S P Ê U iap waarachtig het kan u duur te ftaan komen, gij kunt u fchielijk op mijn Duel-Lijst, onder die geene, welke van mijne hand geftorven zijn, bevinden. PLUME. Is die lijst al talrijk ? BRAZEN. Mort de ma vie, over de duizend, — maar ik moet den man hebben. PLUME. Den man bekomt gij niet. BRAZEN. Mort de ma vie, dan moet gij met mij vechten. PL UME. Pardonneer mij, ik wil u Lijst niet gaarne vermeerderen. BRAZEN. Parbleu, zo zijt gij mijn degen niet waard! PLUME. Mag ik u bidden, zeg mij eens hoe veel kost hij u wel? BRAZEN. Hij kosr mij duizend Louifen, en veel duizend vijanden het leven. PLUME. Dan is hij zeer dunr! maar daarom bekomt £Ü den man nog niet. I ERA-  B L ÏJ S P E L. 135 PLUME, tegen Wèngfort. Neem niet kwalijk, ik moet nu gaan. WENGFORT. Het is mij leed uw ongelegenheid te hebben gedaan. PLUME. Gij zijt mij altoos aangenaam lieve vriend, vergeef mij, dat ik u nu moet verzoeken meede te gaan. NEGENDE TOONEEL. ' KITTMAN, WAARDIN. KITTMAN. \^rouw Claudel, gij moet noch een Kamer klaar maaken, wij hebben een Volontair, WAARDIN. Nu aanftonds? KITTMAN. Ja! WAARDIN. Is hij dan reeds hier? KIT TMAN. In des Ritmeesters kamer. WAARDIN. Die mooije Heer? 1 4 KI TT-  12/6 DE WERFOFFIECIEREN. KITTMAN. Waar vraagt gij niet al na; kom maak maar voort. (De Waardin gaat in de Ritmeesters kamer.) TIENDE TOONEEL. kittman, kautzer, bullock, rose, bullock, heeft een Huzaren pels om, rose ook, en een hoed op, KAUTZER. H eer Wachtmeester, ik zal met deze vrienden eens gaan wandelen. KITTMAN. Na den eeten, ik heb hen nu hier van doen. BULLOCK. Wij hebben hem niet nodig, ik ga met mijne Zuster alleen. KITTMAN. Dat gaat niet aan mijn vriend. BULLOCK. Waarom niet? KITTMAN. Zo lang gij niet van 't hoofd tot de voeten met de uniform gekleed zijn, kan zulks niet gefchieden. KAUTZER. Want men zou u ons kunnen affteelen. B.UL-  B L IJ S P E L. 13? BULLOCK. Die mogte ik eens zien, die mij fteelen zou, maar zeg mij eens , Heeren Kameraden, waar zijn dan die bedden van dons? KITTMAN. Bij het Regiment. BULLOCK. En hier moet gij op de ftroozakken flapen? KAUTZER. Dat is om de afwisfeling. BULLOCK. Bediendens heb ik hier ook nog niet gezien. KITTMAN. Op de werving bedienen wij ons daar niet van. BULLOCK. Dan zijt gij wel mal, juist op de werving moest gij veel ftaties maaken, om des te meer Soldaten te bekomen; ik zal daar een heel andere fchikking in maaken, als ik eens daar ben. ELFDE TOONEEL. De vorigen, philippine. (Philippine komt bevreest en neer* ge/lagen uit de kamer.) PHILIPPINE. I s de Heer Ritmeester al weg ? I 5 kitt»  I3S de WERFOFFICIEREN. KITTMAN. Ja, doch hij komt op 't ogenblik weer. Intnsfchen heeft hij mij bevolen , den Heer Baron alles te bezorgen wat hij verkiest. — Ik ben Wachtmeester. PHILIPPINE, ter zijde tegen Kittman. Zeg mij eens, Heer Wachtmeester, ik heb degens horen kletteren , is hij ook gewond ? j KITTMAN. Neen! hij is fris en gezond, ik zal u een kamer bezorgen, in 't ogenblik ben ik weerom, (hij gaat met Kautzer heen. ) TWAALFDE TOONEEL. philippine, rose, bullock. PHILIPPINE, terzijde. Hoe gaarne was ik 'er tusfchen gekomen, maar zij zouden mij ontdekt hebben. ROSE, tegen Bullock. Die Heer is zeker ook een Huzaar. BULLOCK. Ik zal 't hem eens vragen, (tegens Philippine) vergeef mij mijn Heer, hoort gij ook bij den Ritmeester ? P HILIPPINE. Ja! ik ben Volontair. bul-  B L IJ S P I L. 130 BULLOCK, trots. En ik Quartiermeester. ROSE, verheugd. En ik Marketenterin. PHILIPPINE, ontfleld , ter zijde. Marketenterin, en dat hiet? gij zijt zéker getrouwd ? ROSE. Vooral niet. DERTIENDE TOONEEL De vorigen, waardin. WAARDIN, tegen Philippine , die zij flerk aanziet. u w Genade, de Kamer is klaar? PHILIP PINE. Goed. WAARDIN, ter zijde met een kwaadaartige lach.) Een fchoone Baron, 't is fraai, men moet verder denken; (vertrekt fchielijk.) VEER-  14© DE WERFOFFICIEREN. VEERTIENDE TOONEEL. PHILIPPINE, ROSE, BULLOCK. PHILIPPINE, ter zijde. Hier moet iets bijzonder agter fchuilen, (/  9 I, ÏJ S P E Li MP ROSENAU. En hij is gisteren eerst aangekomen, (ter zijde) dat was een fraai man voor mijn dochter. WAARDIN. Zij geeft zich voor een Baron uit. ROSENAU. . Een fobere Baron — hoe is zijn naam ? WAARDIN. Zo veel ik in 't voorbijgaan heb kunnen hooren, maar zeker kan ik het niet zeggen, en ik kon ook verkeert verftaan hebben, want men moet verder denken , zo noemt zij zich de Baron Kreutz. ROSENAU. Hoe mijn Neef — hoe komt dat jongske bij den Ritmeester? wagt maar Heertje ik zal u keren koppelen, hebt gij hem gezien ? WAARDIN» Ja, ik heb door het fleutelgat, in de Kamer van den Ritmeester gezien ? dit doe ik anders nooit nitgenomen als ik eenige agterdogt heb , zij ftond voor de Spiegel, en maakte haar kamizool toe, en heeft zich toen ge'oeffend om op de manier van de mannen complimenten te leeren maaken. ROSENAU. Wie 3 ' WAARDIN. Het vrouwsperfoon. K 3 ROSE*  g l IJ S ï e t; 151 WAARDIN. Wie dan? ROSENAU. Wat is het een vervloekte plaag met doove lieden, (fchreeuwende) het vrouwsperfoon. WAARDIN. Dat is alleen gekomen. ROSENAU, Dat wijf zal mij nog gek maaken, wat zegt gij alzo van den Baron Kreutz. WAARDIN. Die is dat verkleede vrouwsperfoon. ROSENA U. Wel wat gaat u dat aan i al wilde zich iemand in een duivels-pakje verkleeden , ( ter zijde) hij zal een grap met de Ritmeester willen uitvoeren. WAARDIN, hard. Maar ik vrees, dat hij haar ontvoeren zal, en misfchien is zij van groeten rang, ROSENAU. Wie is dan die zij ? WAARDIN, hard. Dat vrouwsperfoon, dat zich voor de Baros aitgeeft. ROSENAU. Dat is weer wat nieuws — en wie is dat dan? k 4 waar-  15$ ©E WERFOFFICÏfREN* WAARDIN, Dat weet ifc niet. RO SENAÜ. En de Baton is met haar gekomen? WAARDIN. Neen, dat vrouwsperfoon is de BaronJ ROSENAU. Dat weetjik reeds — en de man, WAARDIN. Is een vrouwsperfoon. ROSENAU. Maar, hoe is]zijn naam? WAARDIN. Baron Kreutz. ROSENAU, ongerust. Dat vtouwsperfoon noemt zich Baron Kreutz, de Baron Kreutz is als een vrouwsperfoon verkleed — dat is alles door malkander. — Gij zijt miferabel doof, en een gekkin. (Hij zet zijne paruik op en roept hola! een bediende komt.) De Burgemeester Prechtheim moet ten eerften bij mij komen, (tegen de Waardin) ga in de Raadkamer ; ik kan uit uwe brabbeltaal niet wijs worden. WAARDIN, ter zijde. Wijl hij doof is, {Zij verfchrikt «ver 'l geen v • zij  B L IJ § P E L. l$$ zij zegt) maar het is den Heer Drost, men moet verder denken, (gaat bevreesd heen.) ROSENAU, alleen. Ik moet mij van die zaak duidelijker laten onderrichten. — Ik wilde wel eens weten, hoe mijn neef daar bij te pas komt? (hij maakt de deur open, en roept weder hola!) XS VU*-  B L IJ 8 P E L. |jfe| igehondén, ïk móest zeer omftandig daar in zijn, «n veêl voorwendfelen gebruiken, om mijne Ma. riage te OHtfchuldigen ; ik heb u voor een Graivin van Steinheim doen pasfeeren, die familie is zeer oud, en daar door kon ik mij het beste rechtveerdigen: want mort de ma tie, ik had anders een erffenis van dertig millioenen ponden fteiMings kunnen verliezen. MELINDE. Ik zou ontroostbaar wezen, zo ik de oorzaak was van een zo important verlies. BRAZEN. Daar is nu niet voor te vrezen, ik héb dat alles zo wel geplooit, dat men niets 'er op zal te zeggen hebben, hier zijn de documenten, hier i asfureer ik u volgens affpraak, het fpeldegeld, en de Douarie Van dertig duizend ponden fterling* jaarlijks; dit Zult gij ondertekenen, gij bekrag• tigt daarin , dat gij uwe ten huwelijk aangebragte zestig duizend daalders bij mijn kapitaal legt , •en ter mijner dispofitie overlaaten wilt. (Metinde fchell, een Bediende komt.) MELINDE, Een kaars. (Zij ondertekend en zegelt.) BRAZEN, na dat de Bediende weg is. Het zal naauwlijks voor onze reize na Engeland kunnen toereiken , doch daar ik zelfs vermogen in overvloed heb, zo geef ik daar niet om, al  »E WERFOFFICIERS £l bracht gij geen duit ten huwelijk ..dachten mijn Oom en mijne gantfche familie zo als ik, dan hadden wij al die omftandigheeden niet nodig, maar zij hebben hunne idees, en daar zijn zij niet aftebrengen. BIELINDE, geeft liem het ondertekend en verzegelde papter over. Het valt mij fmertelijk, dat ik u niet zoo veel kan bevoordeelen als gij mij. BRA ZEN. Uw hart en hand is mij genoeg , ( hij geeft haar een ander papier over) wees zo goed, u hier als Gravin van Steinheim te ondertekenen, (hij geeft haar een Cachet over) en met dit Cachet te verzegelen; ik moet dit inftrument, aan mijn Oom de Minister , in den brief, die ik hem nog van avond zend, influicen , daar door zal zijn hoogmoed en fchraapzucht bevredigt werden, en hij .zal dan niet veel tegens mijn huwelijk kunnen inbrengen. ( Meiinde leest, en geeft haare verwondering i en verbaasdheid te kennen. ) BRAZEN. Wel nu, wat fcheelt 'er aan ? MELINDE. Zal ik bekragtigen , dat ik u een millioen guldens ten huwelijk aanbreng ? BRA-  » t IJ 9 P E L. iff BRAZEN1. Ja, Diabit m'importe, dat is het minfte daar zich mijne familie mede contenteeren kan'. MELINDE, ter zijde nadenkende. Een valfche ondertekening ? — kan men nulks van mij vergen ? (ziet Brazen aan, ter zijde.) Ifc Weet niet wat ik daar van denken moet. BRAZEN, een weinig bedeest ter zijde. Parbleu, zo ik het maar niet te ver gepous. feerd heb, (hij herjield zich.) Ik bid u maak geen omftandigheden, ik moet anders, of, van mijne erffenis afzien, of, u vergeten. MELINDE, endertekend. De liefde ontfchnldigt alles. BRAZEN, ter zijde. Parbleu, dat is gelukkig, mijne projecten waren daar op 't punt van te mislukken. MELINDE, geeft hem 't papier. Hier hebt gij 't grootfte bewijs mijner ilefde , die was alleen ïn ftaat mij te bewegen, een valfche naam te ondertekenen. BRAZEN. Maar parbleu, gij benadeelt 'er niemand door, het is maar alleen om mijne familie den mond të floppen, en buiten ons krijgt het nooit iemand te zien , als alleen mijn Oom de Minister, hoé hebt gij dus zo lang kunnen aarzelen ? Mmi  t$% DE W JfrRFQFFleïEREN MELINDE. - pardonneer mij Milord, ik wierd op dat oogtn. blik door verfcheide gedagten gefïingerd, zo dat ik aan alles, aan uwe familie, aan uw vermogen, ja aan uw character twijfelde. BRAZEN, vertoornd. Parbleu. . . MELINDE. Maar ik bid u hoor ook te gelijk mijne regtvaardiging aan, mijn Kamenier verhaalde mij, voor dat gij hier kwaamt, dat men in de ftad uitftrooid : dat gij niet van die [familie zijt, die gij voorgeeft, dat gij veel fchuldenhad, en noch andere zaaken meer, om u bij mij gehaat te maaken , buiten twijffjl is dat alles het bedrijf van Werten, die van fpijt barst, dat ik hem geweigerd heb. Dit alles kwam mij op 't ogenblik te binnen, en weerhield mij een weinig, om uwen wil zo gereedelijk op te volgen; ik fmeek u derhalven duizendmaal om vergiffenis. BRAZEN. Mort de ma v'te, 't was of ik 'er een voorgevoel van had; ik heb hem van daag met de grootfte verachting bejegent, & par Compagnie, ook den Huzaren Ritmeester, welke gisteren bij Rofenau was, die fchijnt een vertrouwd vriend van hem te zijn, eij zult eens zien ma belle, hoe ik die Heeren zal doen dansfen, zij zullen mij de eclatant-  B L IJ S P E L. 167 BRAZEN, geeft hem het papier over. Hier is het, ik geloof dat gij u woord zult houden , maar ik fmeek u doch, maak mij hier niet belachelijk, en gij zult zien dat ik van uw gefchenk ordentelijk en ftil leven, en geen mensch meer bedriegen zal. WERTEN. Dit beloof ik u, kom van de namiddag bij mij, dan zal ik u het beloofde geld geven. BRAZEN. ö Hoe edelmoedig zijt gij! maar gij zult zien dat ik deze hulp niet onwaardig ben, ik zal u toonen dat ook in een mensch van geringen afkomst eene edele ziel kan woonen, wanneer de •"armoe hem niet tot Hechte handelingen dwingt — maar (hij ziet Meiinde aan.) Genadige Freule — ik ben befchaamd langer onderuwe oogen te blijven, vergeef mij mijne onderneming, en heb medelij, den met mij, (vertrekt.) DERDE TOONEEL. MELINDE, PLUME, WERTEN , hier na KITTMAN, PLUME. Ik beklaag den armen duivel. MELINDE. Heer van Werten , wat gij hem belooft hebt. L 4 zal  B L IJ S P E L. l6j) MELINDE. Wie verdiend beter mijne liefde ! ik heb hem altoos bemind, en zou hem altijd den voorrang hebben gegeven : de hoogmoed alleen die bij het bekomen van mijne vermogen, mijn hart overmeesterde, was oorzaak dat ik zijn hand weigerde (met neergeflagene oogen) en de dwaasheid had, eene Ladij te willen worden. WERTEN. Vergeet alles; nooit zal ik 'er aan gedenken, (kust haar hand) laat uw lieve mond mijn geluk bekragtigen. MELINDE. Maar. . . . WERTEN. Geen maar, Freule. MELINDE. Wel aan dan ! (geeft hem de hand) mogte ik uwe liefde zo verdienen als gij de mijne. (Kittman komt fchielijk in en rapporteert iets in '/ geheim aan Plume.) WENCJFOR T. Daar aan zult gij niet lang meer twïjffelen, alzo bekomt de Cavallerie een Bruiloft, dat is goed : zij moet met alle mogelijke pracht gevierd werden, het heeft veel moeite gekost de Infanterie te verjagen. . . Dragonders en Huzaaren, (tegen Werten) als wij ook niet te voet konden dieL 5 nen,  I7<5 DE WE ROFFICIE REN. nen, misfchien hadden wij de Batterije noch niet beklommen. PLUME, na Kittman gehoord te hebben. Ha, ha, ha, — zo is het goed. WERTEK. Wat nieuws ? PLUME. Ja, maar doch iets gewoonlijks, de Heer Drost heeft weer een hoogwijze domheid begaan, ik zal hem daar van overtuigen, (tegen fperten jTtl,) laat doch niet merken dat Philippine bij mij is, ïk moet mij tot mijn voordeel houden, als waare ik 'er zelf onkundig van, (tegen Meiinde') Genadige Freule , mijn dienst roept mij; ik recommandeer mij, ( gaat met Kittman heen.) VIERDE TOONEEL. MELINDE, WERTEN, WENGFORT. MELINDE. A ls de Ritmeester Philippine hebben wil, moet hij zeer befcheiden met den Drost omgaan. WENGFORT. Ik ben niet bang dat hij zijne fpel zal bederven. Een Huzaar, ha, ha! waar zulks maar doenlijk is, attaqueeren zij in 't volle vuur ; doch daar  B L IJ S P E L. 171 daar zij de kans niet fchoon zien, weten zij ook meesterlijk en bon ordre te retireeren. MELINDE. Wij willen onder voorwendzel van aan Philipp'me mijn geluk bekent te maaken, 'er na toe rijden. De gelegenheid kon zich opdoen, dat wij tot beider voordeel iets konden uitwerken, en mijn voorbeeld zal misfchien den ouden Heer bewegen, den Ritmeester tot Schoonzoon aan te nemen. WENGFORT. Voortreffelijk. MELINDE, tegen Werten. Wees zo goed, eerst nog even met mij in mijn kabinet te gaan; ik wil u eenige papieren overhandigen. WERTEN. Ik ben tot uw dienst, (hij gaat met Meiinde heen.) WENGFORT. , Zo gaat het naar de mode , een Rekruut zoekt altoos zijn beste vriend mede aan te werven, (vertrekt. V IJ F-  1 L IJ S ï E t. I7g 20 dom zijn — en tegenwoordig heb ik Weer een zinking op de ooren. Oude PRECHTHEIM, ter zijde. Die heeft hij altoos. ROSENAU. Ik hoor dus eenigzints moeijelijk , —- maar dat ïs een fchoone ontdekking, d:e Heeren zonden op 't laatst wel geloven, dat zij alles in een Republiek konden doen, wat zij goedvonden, (tege de jonge Prechtheim ) men heeft doch alles wel in acht genomen. Jonge PRECHTHEIM. Ja Genadige Heer. i ROSENAU. Goed, dat zou fraai zijn , vrouwsperfoonen weg te voeren , (tegen de oude Prechtheim) zo fpoedig als de zaak onderzogt is, moet gij aanftonds die werving tot nader order verbieden; de Ritmeester moet ons vergoeding geven, (tegen de jonge Prechtheim ) het moet hem beduid worden, dat hij hier noch heden verfchijne en zich verantwoord, men moet die Heeren bepaalen. Oude PRECTHEIM. Men moest hen zo veel mogelijk van den omgang met ons uitfluiten, het is genoeg dat wij hen in de Stad moeten dulden. ROSENAU. Gij hebt groot gelijk ouden Heer, bij mij zullen  I?4 DE WERFOFFICIEREN. len zij niet veel meer komen , en de Ritmeester iü 't geheel niet, als ik mijne dochter niet fchielijk weg gezonden had; ik geloof waarachtig, dat hij met haar ook wat zou hebben aangevangen , maar ik ben hem te flim geweest, (hij haalt een brief uit zijn zak) ik heb heden een brief bekomen, die hij aan haar had gefchreven : wat daar voor hartbrekende woorden inftaan, (tegen de jonge Prechtheim) hij betuigd groote lust uw Bruidje u afhandig te maaken, maar hij is te laat gekomen ? hij zal zich zeker beledigt vinden als hij 'er geen antwoord óp ontfangt, ja, ja, dat was weder een goed brokje om mede te fleepen, morgen rijd gij beide met mij na mijn Landgoed, heden morgen is zij reeds vertrokken ; de geheele vacantie zal ik daar met haar blijven , in dien tijd zal zij den Rirmeester wel vergeeten , en daar zal hij niet afgewagt worden. ZESDE TOONEEL Rosenau, de oaAmECHTHEiM, dejonge PRECHTHEIM, PLUME, KITTMAN, PLUME , fpottend. G ij hebt bevolen Heer Drost, dat men geen Rekruuten van [mij meer weg mag voeren, wat heeft dat te beduiden; ik bid u maak mij zulks bekend. R O-  B L IJ S P E L. xf5 ROSENAU.' • Ei, kennis hier, en kennis daar , wij zijn zo familjaar met elkander niet bekend. PLUME, toornig. Wie verlangt dan met uw bekend te zijn?' fpits u doove ooren , (fchreeawd hard) ik wil weten, waarom ik geene Rekruten weg zou voeren? ROSENAU. Ei, Rekruuten moogt gij wel wegvoeren, maar geen vrouwsperfoonen. PLUME. Maar als nu eene Zuster bij haar Broeder blijven wil, wat gaat u dat aan ? ROSENAU. Gij hebt geene Zusters aan te werven , wat zult gij met haar doen ? PLUME. Ik heb het recht alles aan te werven, wat ifc gebruiken kan , zij zal Marketenterin worden , wat hebt gij dus daar tegen te zeggen? ROSENAU. Waarom hebt gij haar dan als een man verkleed. PLUME. Waarom niet als een ftokvis, zij heeft een hoed opgezet, is dat in mansklederen? RO-