MAATSCH. DER NEDEKL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bï. Geschenk van Tooneelstukken , 1841,  D E GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, OF DE BELAGCHEL YKE POËET, B L T S P E L.   DE GEWA ANDE ONNOZELE JUFFER, OF DE BELAGCHELYKE POËET. B L Y S P E L. HET FRANSCHE STUK, LA FAUSSE AGNES, VAN- DES T O U C H E S H. te aMsteLöam. $f J. HELDERS en A. MARS, in de NeST. Mei Privilegie, 1783»   aan d e WEL EDELE HEEREN Mr-JAN Fi.EDk.BEREW0ÜT, ARNOLBUSvanMNEVEJLB, GEOK.GE deVISSCHEI, e n ABRAHAM FEITAMA, GECOMMITTEERD EN S TOT DE ZAAKEN FAN DEN SCHOUWBURG, £fc. ö>e. wel edele heeren.' Eenige leedige uuren hebben my aangefpoord om myne geringe dichtlievende vermogens te beproeven in het vertaaien van dit Blyfpel van den vermaarden des touches, dat onder zyne geestigfte Stukken den «erften rang bekleed. Wien zoude ik het zelve met beter recht mogen toewyden dan aart' * 3 &  Ü Welëdelens, onder wiens beftier de Schouwburg zo veel luister ontfangt ? Immers is de kunst gelukkig, zo zy zich door kenners beoordeeld vind: deezen zullen met een oog van toegeevenheid de gebreken van myn' eerfteling befchouwen, als de arbeid eens ongeöeffcndens, die Hechts verfchooning voor lof wenscht te bekoomen. Ik verzoekje dan niet anders, als dat U Wél ëdelens deze myne toewyding voor een teken rayner oprechte achting gelieven aan te zien, terwyl ik de eer heb my te noemen WEL EDELE HEËREn! U Welëdelens dienstvaardige Dieima? A. SOETENS. 0 ay.OSobsr, i?S3'  De Gecommitteerden tot 4e zaaken van den Schouwburg hebben , volgens Oftroy door de Heeren Staateu van Holland en Westvriesland, den sden November 1772. aan hen verleend , het recht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen druk van De GEWAAN" DE ONNOZELE JUFFER , of DE BELAGCHELYKE POËET, Blyfpel, vergund aan j. helders , en a. mars* Amjleldam, den 3 . Augusim, 1783. Geene Exemplaaren zullen vóór echt arkend worden, dan die door één^der Heeren Gecommitteerden ondqrieekend zyn. /66 /? /  VERTOONERS. de baron van oldenhuizen. de baronnes van oldenhuizen. angelika, hunne oudfle Dochter. lotje, hunne jongfie Dochter. De Heer van der puin. Leonard, minnaar van Angelika. jan, knecht van Leonard. de graaf van slikspoor. de gravin van slikspoor.. de richter. de richt erin. Het Tooneel verbeeld een Kamer, in het Kasteel van den Baron. V E  D E GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, OF DE BELAGCHELYKË POËETB L Y S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O JV E E U DE BARON, ANGELIKA. DE B A R 0 N. Trom lustig, myn Dochter! fpreek eens openhartig met my, en wil niet veinzen. Ik heb zedert ecnige dagen befpeurd, dat gy meest altoos droefgeestig zyt en vol gepeinzen. Is 't ook, om dat gy den Haag hebt moeten verlaaten, alwaar gy den meesten tyd Van uw jeugd hebt doorgebracht, en door uwe Tante grootcndcels opgevoed zyt ? Ik beken , ik ben zeer voldaan over de lesten van opvoeding die zv u heeft gegeven; A Maar  2 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, Maar wyl zy nu geftorven is, is 'er niets anders op, als hier Weêr by uwe Ouders op 't Tand te leeven. En wyl de levenswyze hier zeer veel van die van den Haag verfchilt, denk ik met reên, Dat dit uw kwelling veroorzaak:, en gy hier over niet wel zyt te vreên. ANGELIKA. Helaas! DË BARON. Zulk een zucht ? Naar my dunkt heb ik den fpy• ke.r niet ver misgeflagen, En Ik zie nu klaar dat ons Landverblyf, u tot verveelens toe , kan mishaagen. ANGELIKA. Neen myn lieve vader! 't is 'er verre van daan : en ik betuig u dat dit oord voor my een verfchiet Van yermaaken zou opleveren, zo men my flegts meestresfe van my zelve liet. Maar naauwlyks ben ik hier gekomen, of men fpreekt van my daadlyk uit te trouwen : En met wien? met een Geldersman, hier omftreeks van daan, dien ik nog voor 't eerst zal aanfchonwen; Een Landjonker, en die, wat nog erger is, zich uitgeeft voor een' geleerden en vernuftigen geest. Is dit nu een gefchikt voorwerp voor my, die in een geheel andere zamenleving ben opgevoed 'geweest ? Die gewoon ben om met luiden van 't Hof en van de •. Stad te verkeeren, Die 'befchaafdheid en kundigheden bezitten, die veelen op 't Land moeten ontbeeren ? DE BARON. 'tls zo als ik dacht, myn kind! Uwe opvoeding zal naar allen féhyn, Wyl die uw verftand te veel befchaafd heeft, u in deze landftreek ongelukkig doen zyn. ANGELIKA. Wyl gy zulks oordeelt, waarom wilt gy dan dat ik my hier zal verbinden? de  B L T S P E L. 3 DE BARON. ik wil het niet, 't is uw moeder die zulks begeert. ANGELIKA. Maar zo gy 't zelf niet goed kunt vinden , Gy zyt immers zo wel meester, als myn moeder ? DE BARON. Ja feldre- menti dat ben ik inderdaad. ANGELIKA. Maar ondertusfehen verpligt u myn moeder, u aitoos te gedraagen naar haaren raad DE BARON. Hoor, ik fchaam my niet uwe moeder den lof als een vrouW ' van ongemeene verdienflen te geeven. En haar oordeel en manier van redeneeren doen haar de meeste vrouwen in verftand voorby ftreeven. Een vrouw, die my nog met de teêrfte liefde bemint, fchoon wy reeds vyf-en twintig jaaren zyn getrouwd. ANGELIKA. Ach ! mogt hei geoorloofd zyn, dat u myn gevoelen op dit ftuk'eens openhartig wierd ontvouwd! DE BARON. Wel nu, wat woud gy my dan zeggen ? ANGELIKA. Dat myn moeder uw toegevenheid misbruikt; vergeef my dus te fpreeken. DE BARON. Ën waarin, zo 't u behaagt ? ANGELIKA. Daarin, dat zy u een zeer voordeelig Huwelyk doet veibreeken, Dat myn Tante voor my in den Haag beraamd had, en dat zy u dwingt, my tegen myn zin, A 2 Uit  4 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, Uit te trouwen aan een' man, die my niet gelykt, dien ik niet ken, en dus ook niet bemin. DE BARON. Sakkerloot! Mevrouw uw moeder heeft bet grootftc gclyk; en die Mynheer Leonard,hoe zeer gy hem moogt roemen, Is uw gading in 't geheel niet, en ik zal nooit myn ficra geeven om hem tot myn' Schoonzoon te benoemen. Hoe!zou ik dulden dat de waereldvan ons zeggen zou', dat iemand van een burgerlyke afkomst en geflacht, Of fehoon hy al Kapitein by de. Gardes is, wel gegoed, en o:n zyn verdienden, naar gy zegt, zeer geacht, Zóu trouwen met een dochter van den Baron van Olden- huizen, die drie honderd jaaren adeldom kan rekenen? Dewyl de Heer van der Puin zich daar toe aanbied, een man, wiens adel ik wel durf ondertekenen? En daarenboven degeestigfte Poëet van de gehcele ftreek ? Hoor myn kind, deze verbintenis Gaat ons te veel aan 't hart om daar van af te zien, wyl die ons alien ten hoogften waardig is. Hy is boven dien van onze Familie, en word Neef door ons genoemd. Gy kunt u niet onkundig houden, Hoe teder wy op 't ftuk van de geboorte zyn, en dat wy daar alles aan opofferen zouden. Want wy zyn al, fints twee honderd jaaren nooit ryk geweest, fehoon zich wel eens een voordeeligc partv aan kwam bièn, Alleen om dat wy ons nooit dooreenig Huvvlyk,beneden ons fatzoen , hebben willen vermaagtfehapt z'en ; En ik verklaar u, dat een aanzoek van den rykften Koopman te Amfterdam my zelfs op't yreeslykst zou hoonen , Als hy my zyn voorouders niet voor 't minst van Martcn van Rosfums tyd af kon toonen. ANGELIKA. Wélk een wanbegrip! moet verdienfte dan afgemeten worden naar de oudheid van een geflacht? fk denk hier zeer verfchillend over, en verftand en deugd zyn by my voor den waaren adeldom geacht.  B L T S P E L. 5 'Ten anderen is Leonard vaneen bekende en deftige afkomst, fehoon niet tot den adelftand verheven. DE BARON. Gy fchat hem srewis aanzienlyker als wy, om dat gy u " liever aan hem zaagt ten huwelyk gegeven. ANGELIKA, Ja . ikbeminhem , ik wil zulks niet ontkennen: want myn Tante fchilderde hem mv zo gunftig af, En hy beantwoordde van zyn' kant volmaaktelyk aan het denkbeeld, dat zy my altoos van hem gaf. Euzoud gv nu, mvn lieve Vader,zoud gy dulden dat my een voorwerp ontrukt wierd, dat ik teeds lang kon , beminnen, . ■ ■ Om my op te offeren aan iemand, voor wien ik reeds een afkeer heb gevestigd in myn zinnen? DE BARON. Maar myn kind! wees niet wanhoopig, en verwin uw afkeer in dit geval, Tot gy den Heer van der Puin gezien zult hebben: en ik verzeker u, dat hy u bekooren zal, ANGELIKA. En ik verzeker u, dat ik hem niet anders vinden zal, f als hy inderdaad en wezendlyk is, te weten Als een Pedant, met een waan van geleerdheid, en een geest van zotte ryrrizucht bezeten. , DE BARON. Wel gy fchildert my al een fraai portret van uwen aan- ftaanden man. Maar wie heeft u zulks bericht? AN GEL I KA. Elk die hem kent, 'en zyn Poè'zy zelf overtuigt 'er my van. DE BA & O N. En ik verzeker u.dat hy hier onder ons tot verwondering ftre.it van allen. A 3 an:  « DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, AXGELI K A. Het kan zyn , maar om die zelfde reden zal hy my mogelyk nog des re minder bevallen. Inderdaad, het ondcrfcfieid is zo groot tusfchen de vernuft ten , die men ten platten land vind , of die van de Stad.... bit) in t algemeen gefproken, elk, die zich om een by- zondere bekwaamheid hooger als een ander l'chat, m van de Poëzy alleen zyn hoofdzaak maakt, heeft dik- wils de gaaf my ten hoogfte te mishaagen, Jin nog des te meer zulk een Iandpoëet, die de gantfchc lireek, tot befpottens toe, van zyne vaerzen doet ge- ■waagea. DE BAROH. Wel myn Dochter, ik moet bekennen gy zyt van een' zeer keurigen [maak, en ik vertrouw, Dat het moeijelyk zou zyn een' man t# vinden, die u recht behaagen zou. ANGELIKA. Dat hy fleohts zy als Leonard; dat hy een braaf man zy, die met de waereld behoorlyk kan verkeeren, Befchaafdheid en ongedwongenheid bezitte, zonder door zotten waan andere te trotzeeren ; Bevryd van die ftyve gemaaktheid, die men zo dikwils by de Land-edcllieden vind. DE BARON. Ach! zo uw moeder u dus hoorde redeneeren, zv erkende u niet meerder voor haar kind. ANGELIKA. Help my dan myn moeder hierin verlichten, cn wil haar ten mynen voordeele daar over fpreeken. Ik werp my voor uw voeten, om u deze gunst op het ncdrigst af te fmeeken. Ach! weiger my dezelve niet. DE BARON. Ik bemin u, myn Dochter, en zal al wat ik kan beftaan, Om  B L T S P E L. 7 0m uw moeder te overreeden dat uwe genegenheid P-een eeweld worde aangedaan. ö • ANGELIKA. DE BARON. Hoe kan dat zyn? hy is immers in den Hang. ANGELIKA. Hy is moge„ „nr -if als frv wel zoud vermoen. mÏÏ ifS uVoor S&SS f ar niet verder over Opreken' wyl ik myn moeder z,e komen. TWEEDE TOO N EE L. DE BARON, DE BARONNES, ANGELIKA. Wy verwachten alle 00Sen?ll*K^'! gereed ■en dat onder 'I Icczci, »m »»'<= «KW 11001 Sj, A d  S DE GEWAANDS ONNOZELE JUFFER, ANGELIKA, leest. Ik loop en vlieg, onvergelykelyke Nicht S Langs berg, en dal, langs heuvels en valleijen.... DE BARONNES. Gy aet hy fpreekt nog van my. ANGELIKA. Ja wel, Mama, dat zie ik klaar. DE BARONNES. bevallige rcbryfftyl! waarlykhy is vernuftigdooSooT ANGELIKA, leest. Ik loep en vlieg, onvergelykelyke Nicht'. Langs berg, en dal, langs heuvels en valleijen, Om neêr te knielen voor het flikkrend aangezicht Der zon, wier flr aaien zo veel glans inhrondverfpreijen En die myn kwelling, en myn kwaaien zonder tai, In 't kort alleen geneezen zal. ANGELIKA. Zytgy nu ook die zon, daar hy van fpreekt, Mama? DE BARONNES. , , Neen, Dochter, dat ar. tiKcl raakt u ; gy behoorde oplettender te wezen. ANGELIKA. Maar van welke kwelling en kwaaien wil uw Neef nu dat ik hem zal geneezen ? DE BARONNES. Is dat vragenswaard ? Die kwaaien zyn het ongeduld. "et afzyn, de zorgen en kwellingen der min: 4S c niet zo, myn lieve Baron ? DE BARON. «,«n „, a r, Wel dat verffaatzich zelf, myn waarde fchat; 't is de rechte zin.  S L T S P E L. a ANC ELIK A. Maar hoe kan ik hem al die kwaaien veroorzaaken daar hy my nooit zag? dit ftryd immers tegen de gezonde t)E BARONNES. Wat ongerymde taal vooreen meisje van verftand! alleen op het verhaal dat wy hem van u deeden, Heeft hy zich zulk een gunftig denkbeeld van u gevormd ; en dit denkbeeld dringt hem nu, doet hem aan, * Pynigt, kwelt, en beftormt zyn ziel, ja brengt hem in een vuur dat hy onmogelyk kan wêerlban : En als iemand in zulk een hevig vuur is , kan hy zich ten ïaatne met meer oeawingen : Ik weet by ondervinding wat zulk een toefïand te zeggen is. Den Baron tederlvh nnwlenJ* ,• n 4 j r\ Niet waar, myn lieve Baron ? de liefde is de bron van al deze dingen. DE n A RON, haar omhelzende. Ja my heugt zulks ook nog, myn waarde Baronnes! DE BARONNES. Dochter, ga ondertusfchen met lezen voort. ANGELIKA, leest. Kupido plaagt me op 't felst, by nacht en dagen , Wat heb ik niet al pyn van zyne pyl geleên! Maar 't lieflyk Beeld, dat my tot bruid word opgedragen, Zal van zyn moordgeweer my niet meer laten plagen, Maar my in 't bolwerk van haar wedermin doen treên. DE BARONNES. Dit Iaatfte- is wel wat duister, maar dit maakt 'er de. fchoonheid van uit, en 't is geene my 't meest bekoort. DE BARON. Ik ben 't met u eens, myn waarde! als ik iets lees en 't nietverfia, ben ik altoos van verwondering opgetogen. A5 de„.  to DE GEWAANDE ONNOZELE JUFEER, de bARONSES, tegen Angelika. Vervolg. angelika. Ach! verfchoon my. de b a r onne s. Ik zeg u dat gy voleinden zult, 't fchynt dat de goede (maak by u geheel is vervlogen. angelika, leest. Defchoone Angelika, van 't fchoonst vernuft bezeten, Bekoort door ieder woord, Een ieder die haar hoort; Mn als zy my na boeit in haaren Huwiyksketen, Zo is 't, dat ik my niet vereen, Met een bloot ligehaam, neen, $ neen , Maar met een enkle geest alleen. de baronnes-. Hoe fraai heeft hy dit tot een puntdicht gemaakt! de oude Poëeten hebben nooit iets geestiger voortgek bracht. de baron. ft, 't Is overheerlyk! 't kan niet overtroffen worden ! ik t had het nooit zo verwacht. % de raronn.es. Ik wou wel eens wecten , of onze voornaamfte Hollandfche Dichters in ftaat zyn zulke hoogvliegende vaerzen to maaken. angelika. Neen gewis Mevrouw! hunne fmaak is nog zo eenvou' digi dat zy in zulke diepzinnige denkbeelden verwar»! zouden raaken , de baronnes. Ov zult nu we! toeftaan , dat een man van zyn qualik 'teit, en die zo verheven in zyn vaerzen is-,  EL T S P E L. xt Zich binnen 't kort een' weg tot uw hart zal weeten te baanen, zo ik my niet vergis. ANGELIKA. Ik zweer u, Mevrouw, dat hy dien nooit zul vinden, zo geen- andere verdienden hem myne achting weeten te verwerven. DE BARONNES. 't Schynt my toe dat den Haag uwe verwaandheid heeft weeten op vvzelen, en maar geftrckt heeft om uw' fmaak te bederven. ANGELIKA. In tegendeel, Mevrouw! myn fmaak en oordeel zyn daar bcfchaafd en verbeterd. DE BARONNES. Wel waar ziet gy ons dan hier vooraan? Voor Ganzen of Ojevaars, die geen verftand bezitten? gy gaat veel te hoog in uw' waan. ANGELIKA. 'tZy ver van my zulks te denken: maar uwe vooringenomenheid voor den Heer van der Puin kon u lichtzo zeer verblinden, Dar gy volmaaktheden in hem ziet, die hy niet bezit, of anderen voor 't minst niet in hem zullen vinden. DE BARONNES. Ik tart den gantfehen Haag en 't Hof my' een' Edelman te toonen,"diemeerder befchaafdherden oordeel bezit. Gy zult 'er door u zelf van kunnen oordeelen; het groote bewys dat ik u van zyn verftand kan geeven, is dit, - Dat alleen 't gerucht van uw verftand hem naar uw bezitting doet trachten. ANf. ELI KA. ó Dan zal hy zich fchielyk bedrogen vinden in die goede denkbeelden van my: hy moet zulks vryelyk ver. wachten. UB  ia DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, DE HflROKNES. Wel nu , die trek van zedigheid fielt my weer een weinig over u re vreên. En gy .mynheer dé Baron! Hebt gy den Notaris order gegeven het Huwlyks-contracï maar op te maaken, zo fchielyk als hy kon? DE PABON. Nog niet, myn wnardfte fchat! daar is immers ook zulk een haast niet by ? DE BARONNES. Geen haast by! waartoe dit langer op te ophouden? Is niet de aflpraak dat wy ten eeffte na de aankomst van den Heer van der Puin, het Contract teekenen zouden ? En dat wy vervolgens het Huwlyk, zonder uitftel, ftraks voort zouden doen gaan? DE BARON. 't Is waar, maar Angelika heeft zo veel haast niet als wy, en zy heeft op eejiig uitftel by my gedaan. Laatcn wy haar nu zo veel tyd vergunnen, om den Heer van der Puin eerst wat nader te leeren kennen, Zyn verftand recht te doen, fmaak in zyn converfatie to "krygen, en daar door aan zyn perfoon te gewennen. DE BARONNES. Is dit uw befluit, myn hart? DE BARON. ,Ja, myn waardfle fchat! en ik wenschte dat zulks 't uwe'ook mogtzyn voor deze keer. DE B A R O NN E t. Helaas! zeer gaarne, zo u zulks vernoegen kan; gy weet wel om u iets te weigeren- is myn hart veel te teer Hem tsderlyk en droefgeestig aanziende. Zo gy my evenwel nu dit verdriet niet wilde aandoen, ik zou u myn verplichting toonen al myn levensdagen. DE n A R O N. " Maar wat verdriet kan u zulks veroorzaken? A N-*  B L T S P E L. i3 de baronnes, wenende. Kunt gy zo wreed zyn zulks nog te vraagen ? Zo dit huwelyk in 'drie weeken zyn beflag niet heeft, ben ik in drie weeken dood, alleen door dit geval. de baron. Och! dat heb ik niet gewecten! De drommel neen! ik wil niet hebben dat men zeggen zal Dat 'er een vrouw geftorven zou zyn, alleen door te veel toegeevenhcid voor haar' man te hebben willen toonen. Ik ben uw man , en dus uw meester., maar ik wil uw dwingeland niet zyn , wil myn voorbaarigheid verfchoonen, Ik fta u al myn rechten af. Beveel, myn waarde Baronnes , ik zeg het u nog': Doe uw gemaals gezag ter degen gelden; angelika, ter zyde. Och, myn lieve Vader! Wat zyt gy het fpeeltuig van haar bedrog! DERDE T O O N E E L. de baronnes, angelika. de baronnes, haar oogen afdroogende. Wel nu myn Dochter! gy ziet dat men aanmynebegeertens vruchteloos weêrftand tracht te bieden; En dat, als ik voorgenomen heb iets te volbrengen * zulks zonder tegenfpraak moet gefchieden. Dus geen redenen meer van uw' kant: 't is nu enkele gehoorzaamheid die ik van u verwacht. angelika. Ik vlei my echter dat myn vader niet zal toefiaan dat ik tot wanhoop word gebracht. de baronnes. Uw Vader niet toeftaan? wees verzekerd dat uw vader alles, wat ik begeer, zal gehengen, En  ï4de gewaande onnozele juffer, En gy heb deerlyk mis, zo gy door 't behulp van uw vaders gezag, my denkt van myn befluit af'te brengen. Wie heeft u zulke denkbeelden in 'tthoofd gebragt ? Zeg my eens, zyn de vrouwen in den Haag, of die van 't Hof, Zo eerbiediglyk gehoorzaam aan de begeerten? hunner Echtgenooten ? ANGELIKA. Ik beken , hier op valt weinig roemens flof. De onderwerping der vrouwen aan de mannen fcbynt de mode niet meer van onze tyden. Veelcn hebben dat juk reeds afgefchud; en een heersch- zuchtig hart kan zo zwaareen' pligt ook niet wel lydcn. Maar dit is voor 't minst waar, dat, hoe begeerig zy ook naar de onaf hankelykheid zyn , Zy, om daar toe te geraaken, zich nooit bedienen vail den uiterlyken fcbyn Eener eerbiedige onderwerping, om dus door behendigheid het oppergezag te verkrvgen. Gy weet myn vader fteeds door'ftreelen en gevlei voor uw beOuiten geheel te doen zwygen. En ik zie klaar dat hy een van dicTgeenen is,die men volflrektelyk regeert, Mits men Hechts 't kunstje bezitte van hem te doen be- grypen, dat zyn gezag niet word overheerd. DE BARONNES. Uwe gedachten zyn zeer diepzinnig: maar van een verftand , dat zo vroeg ryp is, heb ik weinig verwachting. En voornaamlyk als men 't gedrag van zyn Ouders dus . beredeneeren durft met een air van verachting. En dierhalven is 't niet zonder reden dat ik my haast, om u ten fpoedigfie naar myn' zin getrouwd te zien! ANGELIKA. Ik zou my tegens uw befluit zo niet verzetten, mogt my flechts het geluk gefchiên , Dat gy u wilde verwaardigen ook eens met my over dit gewigtia: ftuk raad te pleegen. Gy  ]} L T S P E L. is Gy hebt myn lot in uw macht, Mevrouw! maar misbruik uw gezag niet, en overweeg de zaak ter degen. Bedenk dat gy myn moeder zyt: en de tederheid, die ik met recht van u verwacht, Doet my hoopen dat gy ten minden ook een weinig in myn gevoelen zult worden gebragt. D E B AR ON NE S. De kinderlyke eerbied moet u noodzaaken uwe gevoelens voor de myne te doen zwichten. ANGELIKA. Behalven in het tegenwoordig geval hoop ik nooit te wankelen in den geringften myner pligten. DE BARONNES. En 't is juist in dit geval dat ik een volltrekte gehoorzaamheid van u begeer. ANGELIKA. Gv zegt dat gy derven zult, zo ik met den Heer van 'der Puin niet trouw , en ik , ik zweer, Dat ik derven zal van verdriet, zo ik hem moet trouwen. DE BARONNES. 6! Men ziet de menfchen van verdriet zo gaauw niet derven. AN GE ELI KA. Maar ik haat hem doodely k! DE BARONNES. Gy hebt hem immers nooit gezien. ' ANGELIKA. , Hy zal nooit myn liefde of achting kunnen verwerven. Ik ken hem genoeg, zonder hem gezien te hebben. DE BARONNES. Maar zyn Poëzy, die hem tot zo veel lof verdrekt, Moet u liefdevoor hem inboezemen. AN<  i6 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, angelika. i «. • • . „ Vergeef het mv, Mama. dia heeft juist een tegenfrrydigë uitwerking in my verwekt de Baronnes. En ik beveel u nu uitdrukkiyk dat gy zyn vaerzen overheeriyk zult vinden. ANGELIKAi Zeer gaarne, Mevrouw, mits gy my maar met den maaier daar van niet in den echt wilt verbinden. de baronnes. Gy zult hem trouwen, in fpvt van u en uw' vader dien ik zie dat gy in uw belang heb gebracht. Maar vertrouw 'er niet op: want fehoon hv mv zomtvds ontfnapt, als ik 'er op fta, moet hy wel buigen voor myn macht Maar wat gerucht hoor ik daar ? 6 't is de tuinman • hv - fchynt zyn' knecht te bekyven. VIERDE T O O N E EL. de baronnes, angelika, leonard, ■ onder den den naam van Louw, jan, onder den mam van Pieter, beide in Hoveniers gewaad. tt ... , . jan. IJo. ik zeg t je nog, luiwammes! ik zei jou de ooren nog beeter motten vryven. Wat denkje? dat et hier maer te doen is met zö wat te gaepen, en met de armen over mckaêr te ftaen? de baronnes. Watis 'erte doen, Pieterbaas? jan. Wel Mevrouw! dat ik dien luien vlegel alle daegen tot het werken vermaen, En dat ik 'er hum ondertusfehen nooit aan bezig vind; wel 't is ien fchoft! LE.  B L T S P E L. 17 leon ard. Nou, Pieterbaes, een beetje met reden, de baronnes, tegen Jan. Laat hem in rust, ik heb u iets te belasten. jan. Mit jou per- misfié, Mevrouw, 't kan ummers niet worden geleden , Dat hy jou brood zei eeten, zonder het te verdienen ? l eon ard. Pieterbaes , hoor jv reis hier. Jy bént hiel brittaai, inaet ik zou 't ook worden, als jy me te veul tergde ; daerom hou op met zulk een getier. JAN. Ik brittae! ?.., Jae wel; zo ik 't niet liet om het rispeèl dat ik verpligt ben Mevrouw toe te draegen angelika. Waarlyk, Pieterbaas, gy behandelt uw' knecht ook wat al te ftreng, en geeft reden om over u te klaagen. jan. Neem niet kwaelyk Freule! dat dit jou zaeken niet bennen: ik heb hier met niemand te doen, als mit Mevrouw allien. _ Zy is hier voogdes, en daer is niemand die dat durft teugenfpreeken, zo ik mien. de b ar on ne s. Gy hebt gelyk. Maar luister nu naar 't geen ik u te zeggen heb: gy moet ten eerden bezorgen JAN, tegen Leonard. Ei, ei, ik ben zo brittaai zeg je?.... Hebje dat perk al omgefpit, dat ik je belast heb vim de morgen , Daer de kool geplant moet worden? heb je de laenefi al opgeharkt, en de kroppen befproeid ? leonard. Nog ciet. Maer wat henker!— b jan  18 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER , JAN. Maer wat henker! wat drommel! wat koekoek! jy bent een gek, die met al jou teemen myn harsfens vermoeit. ANGELIKA. Ik ben met den armen hals begaan. Ik bid , Mama, belet hem tocii zyn' knecht langer zo vreeslyk te kwellen, DE BARONNES, tegen Jan. Hoor Pieterbaas! ik verfta niet dat hier iemand buiten my zalkyven.of op zulk een toon een ander de wet Hellen. JAN. Selleweken , Mevrouw! als je niet hebben wilt dat ik kyven zal, geef my dan ten eerflen myn paspoort maer. DE BARONNES. Wel nu , kyf dan naderhand, en zwyg nu. Gy hebt dien knecht immers zelfs bezorgt, is dat niet waar? JAN. Ja toch, Mevrouw! DE BARONNES. En hebt gy my niet gezegt dat hy een goed flag was ? JAN. Ik ftem 't je toe. DE BARONNES. Dat gy hem kende, en goed getuigenis van hem had bekomen? JAN. Ik kan het altemael niet teugenfpreeken, en daerom had ik hem ook onder myn befcherming enomen. DE BARONNES. Wat gedachten moet ik nu ondertusfehen van hem maaken ? want gy fcheld hem voor al wat lelyk is uit. jan.  B L T S P E L. i9 JAN. Wel fakkerloot, Mevrouw! dat komt dat de vent, in plaets van te werken, zyn tyd maer met mappen verbruid. DE BARONNES. En waar over toch ? JAN. Wel over jou Mevrouw, over Mynheer de Baron ? de Freule Angelika, en allerlei zaek'en. DE BARONNES. Wel zo! en wat zegt hy van ons ? JAN. Hoor, Mevrouw! hy ziet'er flykewel zo wat mal uit, maer verdort jy mot gien ftaet op zyn onnozelheid maeken; Hy draegt den aep in de mouw, ik wacrfchouw 'er jou veur. DE BAR ONN'ÈS. Maar zeg my, wat zegt hy toch van myn' man? L E ON ARD. Mevrouw, ik bidje, hoorniet nae zyn praètjes. D E BAR O NNE S. 6 Neen, ik ben zeer bly dat ik uw gedagten daar omtrentweeten kan. JAN. Wel luister dan, Mevrouw! als Mynheer de Baron jou, ol' ons wat belast, weetje wat Louw daarvan durft zeggen ? DE BARONNES. Wel nu ? JAN. Dat het net is, of je in de krant leest: deuze tyding vereischr. nog nader confirmatie. DE BARONNES. Maar tracht me dit B 2 eens  20 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, eens uit te leggen ? Wat meent hy daar mee ? JAN. Wel, daer mient hy meê, dat hy om Mynheer de Baron zyn bcveelen niet veul geeft, En ze maer ntet doen wil, zo lang Mevrouw'die niet met haer goedkeuring bevestigd heeft. DE BARONNES. Wél nu, dat is waarjyk zo zot niet. JAN. En dan begint hy van jou Mevrouw, te fprecken; doch dan kan men hem tot gien Itillïand krygen. DE BARONNES. Van my! en wat heeft hy van my te zeggen? JAN. Hoor, Mevrouw, ^ ik zei 't je openbaren, zonder iets voor je te verzwygen. o Roept hy: wat is die Mevrouw de Baronnes een braeve vrouw! en wat verfcheelt zy veul van heur Man! Zy heit mier verftand in heur pink als de Baron in zyn hiele ligchaem bevatten kan. En wat ziet zy 'er nog wel uit voor een vrouw van heur jaeren > als ik heur van verr' maer zie komeo, Dan verwonder ik my over heur houding. DE BARONNES. Wel die goeje (lokker! zyn gelaat heeft my ook ten eerden voor hem ingenomen. LEONARD. Heden! Mevrouw! ik benje wel verplicht. DE BARONNES, tegen Angelika. Wat dunkt u , myn Dochter! de jongen is ook niet kwalyk gemaakt Van postuur, ANGELIKA. Dat vind ik ook, Mama! IE-  X L T S P E L. 2i leonard, met een Jlyve gemaakte buiging. Nou f'cheer je ook de gek mit me. de baronnes . . , . . . Hy heeft een vnendelyk uitzigt, en zyn oogen zyn vol vuur. angelika. Dat befpeur ik klaar, leonard, zyn hoed omdraai]ende. 6! Ik zou hierop wel wat zeggen kunnen. de baronnes. Maar, Pieterbaas, wil my nu zyngcdagten over mynDochtereensverklaaren. jam. 6 Mevrouw ! dat zou ik zo wel niet in jou Dochters teugenwoordigheid durven openbaeren. de baronnes. Neen, zeg my vry zyn gedachten hier omtrent, ik zal zulks hooren met groot vermaak. jan. Wel, Mevrouw, als je 't dan perfors weeten wilt, om 't recht uit te zeggen, hy vind in jou Dochter in't gehiel gien fmaek. angelika, grimlachende. Wel zo, Louw! dat is waariyk 'wel ongelukkig voor my. leonard, zyn gezigt agter zyn hoed verbergende. . ., , , „ Ik heb't zo niet gemient;ik verzoek dat de Freule my wil verfchoonen. jan. Hy zeit Mevrouw, dat zy jou Moeder lykt, en dat H jou voor elk nog als een jonge Juffrouw kent vertooneu. angelika. Hy heeft gelyk. leonard. Dat belieft de Freule zo te zeggen B 3 ' JAN.  22 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER , JAN. En dathy liever met twintig vrouwen van zulk een flag als jy, Den iefl na den aer, zou willen trouwen (zie ik Ipreek nou regt uit, zonder veinzery ,) Als met twie juffrouwen, als jou Dochter is. DE BARONNES. Hy vleit my ten hdogflen, ik moet die getrouwheid heloonen. Zie daar! drinkt daar eens voor op myn gezondheid. LEONARD. ó, Mevrouw, jy bent veul te goedhartig, wil my verfchoonen... DE BARONNES. Nu neem aan. En u , Pieterbaas, belast ik niet meer met uw' knecht zo te kyven als gy flus hebt gedaan. Gy zult hem noch met woorden,noch met daaden beledigen, JAN. Hiel wel, Mevrouw, ik zal dan wat zachtzinniger zyn vcurtaen. DE BARONNES. Ik begeer ook dat gy hem ontzien zult; en als hy lust tot flapen heeft, gy dat niet zult beletten ; Hem van goed ceten en drinken voorziet, en zyn krngt niet uitput, door hem aan te zwaaren arbeid te zenen. Ik zie, myn Dochter, dat gy hem zo gunftig niet zyt, om dat hy my bemfnnclyker als u vind, dog ftoor u niet aan zyn verhaal.... Maar apropo, 't word tyd dat ik binnen ga, om de dienstboden myn order te geeven, WGgens 't middagmaal. Ik begeer dat het. ten hoogften deftig zal zyn; en waardig het gezelfchap dat wy hier verwachten. En gy vrinden, keert nu weer naar den tuin. u , Louw, - heb ik nog iets te zeggen: houd wel üi uw gedagte», My  B L r S P E L. 23 My alle morgen bloemen in myn Kamer te brengen, vergeet zulks niet, wyl ik de bloemen zeer bemin. LEONARD. Hiel wel, Mevrouw! V T F D E T O O N E E L. ANGELIKA, LEONARD, JAN. Zo dra de Baronnes vertrokken is, beginnen zy alle drie gelyk te lagchen , ondertusfehen omziende of men hen niet hooren kan. JAN. ei nu, Freule,wat zegt gy'er van? fpeelen wy onze rollen niet wonderbaarlyk naar uw zin ? ANGELIKA. Volmaakt; en ik moet bekennen gy hebt my uitnemend gediverteerd met u beiden. Daar is maar een zaak die my niet voldeed, dat is, gy Jan, handelde uw' Heer wat al te onbefcheiden. JAN. Dit deed ik om allen argwaan voor te koomen: daar by verzeker ik u dat het een knecht niet weinig flreelt, Zo eens den baas over zyn' Heer te fpeelen, en hem te doen gehoorzaamen aan alles wat men beveelt. Gy begrypt niet wat vermaak 'er in fieekt, zyn' meester ongeftraft met den naam van luiwammes of fchoft te verëeren. Nu geef ik op die wyze Mynheer al die eernamen weer te rug, daar hy my anders dagelyks meê komt te titclceren. LEONARD. Wacht 11 tegen dat het myn beurt weêr word. Maar laat ons al die onnutte redenen overflaan ; En gun my, fchoone Angelika, deze hand te kusfen, die men' my ontroven wil, maar die ik nooit af zal ftaan. 84 an-  24 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER , A N o E t ik A. Vergeet rnaar niet myn moeder alle morgens bloemen te brengen: wd uw' plicht hier in toch wel betrachten. JAN. De Heer Louw zal 'er geen verloten gang mcé doen, daar kan hy zich van verzekerd achten. ANGELIKA. ■ Maar inderdaad , Leonard! zy gy met dat bevel van mvn moeder niet wonderbaarlyk wel in uw fchik? ' LEONARD. Ik da opgetogen over u : hoe kunt gy nog met my fchert zen . en u zo gerust toonen in zulk een hachclyk oo genbhk ? J Denk in wat daat wy zyn, denk dat myn medeminnaar op het punt daat van hier te zullen koomen. ANGELIKA. En wat meer is met my te trouwen! 't gevaar is crooter dan gy denkt, en gy hebt reden om 't erglte te (chroomen. ö Myn moeder begeert dat dezen avond het contract getekend worde, en dat wy nog deze week ter aantekening zullen gaan. LEONARD. En 't is al lagchende dat gy my zulke deerjvke tvdin- dmgen kunt doen verdaan ? " v" Ach wreedel zoud gy in myn onheil kunnen ftemmen? zal dan alles ydel en vruchteloos zyn, 't geen ik om u heb begonnen? 3 tee" 1S om Ik heb u in de groot de dilte van den Haag tot hier gevoed onze hst heeft a le verdere hinderpalen overwonnen • Ik heb met Jan , m uw ouders dienst weten te Sa ken. door middel van dit Hoveniers TCW31h h Dat my 't geluk yerfchaft u dagelvks te kunne, Wcbou wen, zonder eemgen argwaan tegeeven overï & |0 deze aanflag.zo wel bedagt, zo gelukkig hef ie z i my dan geen andere uitkomst verfchaffen, Als  B L T S P E *S. Als mv getuigen te doen zyn van myn medeminnaars triomf! of zyn vermetelheid door een wanhopige daad te En °y zult bedaard en Uil dien onwaardigen, dien men u"tocfchikt, veréeren met uw hand! Is dit het loon myner liefde, en de vrucht der onderlinge belofte, die wy elkander hebben verpand? angelika. 'ik verzeker u dat uw toon ten hoogden deftig is, gy fpreekt als een held uit een Treiirfpel, en ik geloof dat gy fraai zoud kunnen reciteeren. Met dit alles mishaagt my die toon : laat ons natuurlyk blyven; 't gevaar is dringend, 't is waar, maar wy zullen het trachten af te keeren. Myn hart is onveranderd, en ik beloof u, zonder evenwel te declameeren, dat ik myn hand niemand fchenken zal, als u alleen: Zie hier myn eerfte punt. jan. Laat ons fchielyk het tweede hooren.' angelika. De Heer vair der Puin komt van daag, met oogmerk om met my in 't huwelyk te treèn: J ' En om dit onheil te entgaan, heb ik twee middelen by de hand. jan, Primo ? angelika. Dat is hem van myn perfoon zo afkcerig Da^ik^hem daar door noodzaak, van deze verbintenis af te ' zien, en alle verdere, aanzoek omtrent my te itaaken. JAN. Heel goed! nu tot het tweede. ° B s a  26 DS GE WAANDE ONNOZELE JUFFER, j ANGELIKA. Dat is, zo beteerde niet mogtgelukken, myn vaders huis te ontvluchten in dit geval, En my te begeeven naar myn' Oom, die bier niet ver van daan woont , en wiens billykheid my wel voor zulk een dwang befchutten zal. LEONARD. m Maar hoe zult gy uw eerdé oogmerk bereiken, namelyk myn medeminnaar tot afkeer voor u verwekken? Dat is onmooglyk, gy zyt 'er te volmaakt toe. ANGELIKA. ,,. , , , Uw liefde voor my verolind u,en belet u het middel hier toe te ontdekken. Maar laat my flegts begaan; ondertusfchen moet gy van uw' kant, zo gy kunt, met beleid Myn moeder trachten te doen geneezen van haar verregaande en dwaaze vooringenomenheid. JAN. Wy hebben hier toe reeds verfcheiden hulpmiddeltjes onderling beraamd, en zullen onzen pligt wel betrachten. ANGELIK A. Ik verbeeld my het Heerfchap reeds in den grond te kennen : 't is een gekskap, die zich voor een van degrootfte vernuften van zyn tyd wil doen achten, En zich verbeeld dat een jonge Juffer, zonder wetenfehap vernuft of geleerdheid, zonder verdienden is. Nu denkt, hy in my zulk een wonder aan te treffen daarin gefterkt door myner Ouderen getuigenis. ' En 't is om doze reden dat hy my ten echt verzocht. LEONARD. Jk verbeeld my uw oogmerk te raaden, maar ik vrees voor uw bevalligheden. ANGELIKA. Myn oogmerk is, zo fpoedig ik maar gelegenheid vind, met hem in een byzonder gefprek te treden, En  ]) l r s p e l. 27 En daar In zulk een averechtze houding, zulk een onnozelheid en domheid te vertoonen, dat hy my Nfiet zal kunnen dulden: in 't kort ik denk de rol van een zottin aan te neemen, en geloof my vry, - Dat hy my voor 't onhebbelykst figuur des waerelds verllyten zal. LEONARD. Uw vinding is geestig, en zal u tot uw oogmerk, . zo ik hoop , doen geraaken. Daar en boven zal hv gewislyk ook niet gedicht zyn in 1 de Complimenten, die Jan en ik voornemens zyn hem te maaken. En ik del vast.... ANGELIKA- Zwyg nu, ik zie daar Lotje. zesde t o o n e e l. ANGELIKA, LEONARD, JAN, LOTJE. LOTJE. Zuster, ik kom hier om u myn gelukwenfching in allenedrigheid aan te biên. ANGELIKA. - En waar meê ? LOTJE. Met de aankomst van uw' aandaanden bruidegom. ANGELIKA. Hoe! is de Heer van der Puin gekomen? L OTJE. Ja ik heb de eer gehad hem zo aandonds te zien. ANGELIKA. 1 Wat ben ik ongelukkig!  28 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFEER. LOTJE. , , My dunkt, zuster, dat ffv fnteeenteel reden hebt, om „ ten hoogden te verWyden , t£\f hSK nTgetrouwd zy," i waarI-Vk die ouddezusbenyden ! voorrecht' dat me" haar wel mag; Dat zy hunne jongde zuster zo altyd moeten voorgaan- Ufehooner.r* FreU,e van dag tot dag nog! LOTJE. fcfcponhid Wd' W3nt dk maakte ^"7»., Toen ik in den Haag by mvn Tanff» »,,<•. . ... niemand als gy die8 n/y zuïks dS JSjftg"' 18 1 ANGELIKA. Zo gy haar aan de gang houd met praaten, verzeker ik u dat 'er den gantfchen dag meê gaat ver'looren LOTJE. Laat my fprceken, en gy, ga uw' aandaanden man maar te gemoet, die u al met ongeduld verwacht zo Keen? ANGELIKA. Is hy dan waarlyk gekomen ? LOTJE. zeker ik „ • tC h~u u £ W'e'ter deeff S^omm , dat ver. zeker ifc u ik heb hem uit zyn koets zien treên. ïhpe„Cn fch0°n rytuig! 'c is wis «n fami"druk dat hem van zyn voorouders is nagebleven. ' De portier glaazen zyn van vier kleine flegte ruitjes di« °P de '""lfleK bcweeging rinkinken, dat een fcSmü zyk onder het ryden moet geeven. JA Ni Dat is naar de niéuwfle fmaak. LOT-J  t l r s p ê L. i9 LOTJE, En de drie paarden , die 'er voor loopen, zyn ook even verwonderlyk in hun foort. ANGELIKA. loe! drie paarden voor een koets! LOTJE. Ja toch! de voorlooper is zwarf, maar kreupel en blind ,' en kan nauwlyks voort. De tweede is een (chimmel, maar vreeslyk dampig; de d«rde is zo wat van alleriei kleuren door eikanderen, Haar zo maeer, zo mager, dat hem de beenen door 't lyf fteeken, daar en boven wel een voet hooger als de twee anderen. ANGELÏKA. Een rechte Poè'etifche equipagie! Haar befchryving doet my waarlyk Iagchen. LOTJE 6 't Was verwonderenswaard om 't aan te 2iert. En zoud gy wel kunnen gelooven dat die drie arme verminkte beesten, die te knikken ftonden op bun kniên , Vyf menfchelyke figuuren door 't zwaare zand hier naar toe hebben moeten fleepen, De koetzier en twee fmachteiïge lakeijen, die achter ep ftonden, daar niet eens onder begrepen; Zy waren ook zo dra niet ontfpannen, of ze vielen alle drie van vermoeidheid neêr op den flal. JAN. Ik vrees dat die arme dieren nooit weer op zullen Haan. ANGELIKA. Maar gy zegt, Lotje, zy waren vyf in getal: Wie zyn dan die vier, welke met de Heer van der Puira gekomen zyn? LOT-  30 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, LOTJE. ~ n . ■ Dat zal ik u kortclyk melden. JJe Graat en Gravin van Slikspoor, benevens de Rïchtei en zyn gemalinne;. zie, zulk een uitgelezen gezelfchl vind men zelden ! 1 JAN. Maar hoe drommel hebben zy allemaal in de koets kunnef zitten ? LOTJE. 6 Gy zult nog wel meer verwonderd ftaan, Als ik u zeg dat het maar een koets coupé voor twee raenfehen was : dus geef ik u hun overleg te raen Mevrouw de; Gravin zat op de knien van den Richter, en de Richtenn op die van den Graaf; en, om zyn welle-' vcndheid te doen blyken, '"^wena Reed de Poëet achter uit op 't klapbankje. JAN. Wel 't inoGSt' weezen, om van benaauwdheid te bezwyken. LOTJE. Zy zeggen , dat het heel wel gegaan is, behalven dat zvi tweemaal om ver gelegen hebben , dog zonder'ongemak, naar allen fchyn, 6 " Als dat zy allen, zo mehfehen als beesten, van 't hoofd tot de voeten beflikt en bemodderd zyn. ANGELIKA. Heeft zich niemand bezeerd ? LOTJE. Denkelyk niet, want zy waren i alle even lustig. A N GELIK A. Hoe geen van allen? Zelfs de Heer van der Puin niet? LOT-1  B L T S P E L. 31 lotje. Die heeft niets als een geringe buil voor 't hoofd: want zy zyn gelukkig in de modder om ver gevallen. JAN. Hadden zy liever in de rivier gebruid, en daar maar in verzopen. lotje. Houd u ftil, ik hoor gerucht. Ik geloof dat het gezelfchap ons komt naderen. angelika. Dari word het tyd, dat ik naar myn kamer vlucht. Ik zal hen ten minften zo lang trachten te ontwyken als ik kan. Volgmy, Louw, ik moet u ergens over fpreeken. lotje. Kom, Pieterbaas, laaten wy in den Tuin gaan: 't is best aldaar het gezelfchap ontweken. ZEVENDE T O O N E E L. de baron, de baronnes, de graaf, db gravin, de richter, de richterin, De Heer van der puin. By het intreeden door de deur, aan 't einde van 't vertrék, -worden door de bovengemelde perfoonen, de onderftaande Complimenten gemaakt. de gravin. jNju, Mevrouw de Baronnes! de baronnes. Pardonneer my, Mevrouw Gravin! ik ben hier op myn eigen grond, Sta toe dat ik de eer van myn huis betracht. ss  32 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, de gravin. Nu , Mevrouw de Richterin! wees gy dan de cerfle. he r1chïeri Ni Hoe, Mevrouw! denkt gy dat ik my nooit onder farzoenlyke lieden bevond? Kunt gy n)y zulks voorfJaan ? de gravin. Nu Mevrouw ! ik bid u.... ce richterin. Inderdaad , Mevrouw! gy maakt my befchaamd en verlegen. DE GRAVIN. Maar, Mevrouw. ..! de RICHT ERINj ■ Maar, Mevrouw...! de gravin. Zo gy niet belieft keer ik weder terug. de richterin. En ik ook dat verzeker iku, ik laat my niet bewegen. De Heer van derpuin, tusfehen beide komende. Ik zie wel, Dames, dat 'er, om dit verfchil te beflech- ten, een man van vernuft en oordeel nodig zy. Geeft my beiden uw hand. Zy geeven beiden hem de hand, en hy trekt hen dus getyk op het Toonecl, waar na de Graaf en de Richter dezelve Complimenten vervolgen, midlerwyl de Baron en de Baronnes van den een naar den ander gaan, om hen te doen intreeden. de graaf. Nu Heer Richter, ik hoop dat gy minder complimenteus zult zyn. DÉ  B L T S F E L. 33 de richter. „ , . Mynheer de Graaf, geloof my vry, Ik hoop_ myn' pligt in dit geva! niet minder als myn waardige gemalinne te betrachten. de graaf, met barschheid. Ho > ho! gy zult voorgaan, zeg ik u! de richter, zachtzinnig. Op myn eer! ik zal 't met doen. de graaf, tegen de post van de deur leunende. Nu, dan zal ik hier tot dezen avond ftaan wachten. de richter, tegen de andere post leunende. En ik zal tot morgen ogtend myn post bewaaren. de graaf. ,. , Slapperment! eer men my hier van daan krygt, heb ik liever dat men my de harsfens verplett'. de richter. En ik zal my veeleer levendig laten villen, dat zweer ik u,Heer Graaf, eer ik een voet hier van daan verzet. De Heer van der puin. Gy zult zien, Mynheeren, dat ik hier gefield ben, om van alle die beleefdheids verfchillen een eind te maaken. Hy bied hen, even als aan de Dames, ieder een hand, om hen te gelyk te doen binnen treeden: zy weigeren zulks beiden; waar na hy hen met zo veel geweld voortrukt, dat hy daar door een valfche flap doet, nedervalt, en hen beide, nevens hem, op den grond trekt. de baron, toefchietende. \ch! Heeren! heb gy u ook bezeerd? de gravin, haar' man ophtlpende. Myn lieve Graaf 1  34 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER , de riciiterin, haar' man insgelyks doende. Myn waarde Man! de baronnes, tegen den Heer van der Puin. Och! myn Neef! De Heer van der puin, pynlyk opjlaande. De politesfe is toch waarlyk een van de fchoonfte zaaken ! Zoud gy wel gelooven dat die by ons op't land , meer . dan m de groote Steden regeert? Ho! 't is onder ons, dat men hoflykheden in manieren en converfatien vind, en daar op ftudeert. Men verbeeld zich in den Haag die te kennen: maar 't is j lompheid , en onbehouwenheid, als men 't recht gaat belchouwen. de gravin. Gy verwondert my! ik meende dat men in den Haag zeer' wellevend was: ten minften ik was altydindatvertrou- ■ wen. De Heer van der puin. ó Foei! weg met den Haag! ik vind 'er geen greintje! wellevenheid noch gezond verftand. 1 De drommel haal my, zo men in den Haag niet allef ceremoniën uit de gezelfchappen verbant. , Laat een man van myn qualiteit, als ik, by voorbeeld I aldaar door tien ftraaten pasfeeren, Geen een lakei, die hem ontmoet, ja zelfs de geringde? burger niet, zal hem met een buiging .vereeren. j De- rangen zyn daar niet genoeg onderfcheidcn. Een Klerk} van een Procureur geeft'er zich zo veel airs als een Ko-| lonel. „ En een Procureurs vrouw, zou men voor een eerlle Dame aanzien. de richterin. Is 't mogclyk ? wel ik barst, op 't hooren alleen j van fpyt uit myn vel! De Heer van der puin. In 't uitgaan van Asfembleés, Kerken of Comedien, denk| gy  B L T S P E L. 35 gy dat daar eenig ceremonieel in acht word genomen? In 't minfte niet, ieder een rept zig maar, om 'er zonder complimenten fchielyker als een ander uit te komen. de gravin. Hemel! welk een onwellevenheid! De Heer van der puin. Hoor, Mevrouw,ik wil een fchurk weezen, zo ik niet zulk een levenswyze ten uiterlte verfmaad. De eerde vifite, die ik 't laatst in den Haag ging doen, was by een Dame van zeer aanzienlyken ftaat, Die de eer heeft nog van myne familie te zyn; zy had op dien tyd asfemblé aan haar huis. Ik, weetende hoe men moet leeven, Gebruikte de voorzorg myn' naam en qualiteit te laaten aandienen, om haar daardoor de gelegenheid te geeven My de verichuldigdehonneurs te bewyzen , en ik dacht dat 'er op myn komst een generale beweging zou gefchiên, En dat 'er niemand van 't gezelfchap zou nalaaten op te ftaan, om my zyn plaats aan te bien. de 15 ar on nes. Zulks was ook niet meer als 't behoort. De Heer van der puin. Nu, Mevrouw, ik wil my laten ophangen, zo 'er een, van de tien Dames, enzo veel Heeren, Die in 't vertrek zaten te fpeelen, één levendige ziel van zyn lloel opftond, om my te complimenteeren. Zelfs de Dame van 't huis, zonder eens de kaart neêr te leggen, of de minfte bewecging toe te ftaan, Riep Hechts een lakei-om my een ftoel te geeven, en verzocht my koeltjes te zitten gaan , Waarop zy weer van voren af aan begon te fpeelen, zonder met my, als of ik 'er niet eens was, verder 't hoofd te breeken, Ja zonder dat zy,of iemant van 't gezelfchap, zich verwaardigde , my wegens myn talenten eens aan te fpreeken, C 2 Of  36DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, Of my de gelegenheid te verfchaffen, om myn' geest en vernuft te doen uitblinken by dit geval. de richter in. Och! wat fchoone invallen gingen'er toen verloren! De Heer van der puin. Tot hun eigen fchaê ! want ik was zo ryk van denkbeelden, als ligt nooit weer gebeuren zal. Gy kunt begrypen dat my dit verveelde : dierhalven ftond ik op, om my hier niet langer over te kwellen, Maar maakte een groot gerucht, op dat men nu by 't : heen gaan, my ten minfte tot op floep zou verzeilen. de baron. Wel nu? De Heer van der puin. Ja toch! ik was reeds buiten in de gang, eérmen myn vertrek eens had bemerkt. Ik ging nog twee of drie andere vifites afleggen, maar 't was overal het zelfde, dus wierd ik in myn gevoelen i gefterkt, Dat de Haagenaars geen wellevenheid bezitten. / d e gravin. Inderdaad . het fchreeuwt wraak! De Heer van der puin. Die heb ik my zelve ook weeten te ver- fchaffefl. de baron. Op wat wys? De Heer van der puin. Met 's anderendaags den Haag te verlaaten, en op die wyze zulk een onbefchofte Stad te ftraffen. de richterin. Ik geloof evenwel dat de geheele Haag 's anderendaags ! zeer verlegen ftond en befchaamd. De  B L T S P E L. 37 De Heer van der puin. 8 Dat verzeker ik u de gravin. Ja op die manier moet men zulk volk onderrichten , dat nog niet weet wat betaamt. De Heer van der puin. Maar 't vuur der converfatie vervoert my weer te ver van 't oogmerk waarom ik ben hier gekomen : Want ik heb nog niet eens bemerkt, dat ik myn ichoone, myn aanbiddelyke zon, hier nog niet heb vernomen. Waar of zy toch den gloed Van haart jlraalen thans zo flikkrend fchittren doet ? de baronnes. Ik geloof, zo waar ik leef, dat by weder op rym fpreekt! de gravin. Gewis- felyk, Mevrouw, die kunst is hem aangeboren. De Heer van der puin De taal der Goden is my natuurlyk eigen. de gravin. Zyn geestigheid kan my hoe langer hoe meer bekooren. De Heer van der puin, met vergenoeging. & Mevrouw! de richterin. Hy heeft meer verftand, als hy dik en lang is. De Heer van der. puin. ó Mevrouw! ik hid u, gy vleit my te zeer... de baronnes Zyn vernuft blinkt altoos met luister; hy treft 'er altoos mee; hy is altoos nieuw. C 3 Ke  33 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, De lieer vast der puin. Houd op Dames.' niet meer, niet meer ; Hoe denk ik myn talenten nog uit te breiden met bet lieve beeld, dat zulk een wonder van haar' tyd is te noemen! de baronnes. Ja, neef! gy zult over haar verwonderd ftaan, want fehoon zy myn Dochter is, ik moet haar kundigheden roemen. de baron. Zy is een meisje die van alles weet. De Heer van der puin. Hoe levendig zullen onze gefprekken zyn! hoe vol geest! Wy zullen elkander'niet dan flaagen van vernuft, en dubbelzinnige trekken toekaatzen, elk om 't meest; Ik brand om haar te zien: myn min word al te teder, En myn verrukking al te groot. Myn hartjlaat als een vlerk al wapprend heen en weder.... Ach! help me! ik Jlerflik ben al dood! de gravin. Zie, myn lieve Baronnes! dat is nu een veritable Extemporé. de baronnes. . ,. , En die niet ligt na te volgen is. de baron, met de rotting ftampende. Ik fta als opgetogen! Hy heeft een verfchrikkelyk verftand. de richterin. . 'tls een bron die onuitputte- lyk is, en nooit fchynt te kunnen opdroogen. de gravin. Hy verrast altoos.  £ L r S P E L. 39 d e baronnes. Hy fpreekt geen woord, of 't verdient op 't oogenblik in druk te werden gebracht. j tneuiichinz, befchouwt de Heer van Njptf -n^ii^; zyn pruik ter der rum zm jchikkende. De Heer van der puin. TIr moet u eens vertellen een dispuut.daarik met tweePoeeIkten onlangs in geraakte, zeer onverwacht. Maar zy moesten 't kamp geeven .. de baronnes. Kom , laat ons in den tuin gaan, ~i,u o-v ons met dit verhaal zeer verpligten : w/kui^eT^iermiddagmaal gereed zal zyn, nog wel èèn kleine wandeling verrichten. De Heer van der puin. Wel aan; licht dat Fortuin my daar doet nederbuigen Voor myn Godin! op dat zy dus haar minnaar kenn'i Zy is myne Omphalé, en 'k zal haar overtuigen, Dat ik een Hercules in 'f ftuk der liefde ben. Einde van 't Eerfte Bedryf. C 4 TWEE-  4cD < GEWAANDE ONNOZELE JUFFER , TWEEDE J3EDRYF. EERSTE T O O N E E L. de baronnes, leonard, jan. leonard. ]£yk-, Mevrouw !'t komt my onbegrypelyk veur waPr om jy ons nou gaet bekyven. veur, waer- Wy Waeren van zins om jou fcboonzeun eeraen te doen M f"r iw ™-ZeA6ndat ^^"dienaer zoude,blyven Mau hy w,erd boos over onze mooije complementen'* en hield ze voor gekfcheeren en fpotterny ' h« ""ze fohuld dat zyn verftand zo averechts zit» brui? WCl h£m Weér ^ed worden, wat de baronnes. r-'i! Ry durfthjeur n°g den gebraaden haan fpeelen' tracht myn gramlchap niet hcoger op te wekken Of gy zond ten eerde uw paspoon krygen. ' leo nar d. dan weet ik ook wat ik doen zou> WeI asJe dat^ê, de baronnes. En wat zoud gy doen J LEonard, zyn beide handen in de zyden zemende. ten cerften vertrekken. de baronnes. Gy, meester Louw, zyt vry dout. leonard. Maer 't zou my toch fpvten v'u/Tou^nVnïarr5 ik heb t0Ch ™dfch<* h  B L T S P E L. 41 Tv hebt zo iets dat my aen jou bint, ik weet zelfs niet wat; maer dat doet 'er niet toe, jy hebt me gefart, Door my myn dienst op te zeggen, en ik hou je aan jou woord. Vaer wel. DE BARONNES. Maar Louw, ik wil dat gy my eerst zult hooren... LEONARD. Neen neen, daer komt van gien Louw meer in te pas, al ben ik maer een arme tuinmans jongen geboren, Ik heb toch eer in men lyf, zo goed as jy, Mevrouw, en daerom blyf ik jou dienaer, en ik ga heen. DE BARONNES. En ik wil dat gy zult blyven. Pieterbaas, doe hem begrypen, dat hy my met oneerbiedigheid behandelt. JAN. Neen, neen. Mevrouw, laet hem maer vry opkruijen, 't zal jou nooit aen een tuinmans knecht ontbreeken. DE BARONNES. Het zal 'er my nooit aan ontbreeken. dat ftem ik toe; maar om regt uit met u te fpreeken. Ik zou 'er reen vinden, die my zo wel gevalt als dee- zen, en die zyn werk in den grond zo verftaat, Zo als gy my verzekert hebt. JAN. [a, zyn werk verftaet hy hiel wel, Mevrouw! hy is in dat opzigt de beste tuinmans knecht die 'er gaet. Zyn ienigfte ondeugd is, zo als ik jou reeds gezeidheb, dat hy wat lui is, en traeg in 't werken. DE BARONNES. ö Ik zal die fout in hem wel verbeterenhy is jong-, en zal wel veranderen; die trotze houding, die hy doet bemerken, Staat hem zo kwaad niet; Ik weet niet ot ik mv ne- C 5 dn°2 i  42 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, drieg; maar hy heeft zelfs zo iets edels, iets bevalligs in myn' zin. JAN. Dat dunkt my ook. Zie eens hoe hy jou aenkykt; ik denk niet dat jy hem weg zult jaegen : en dat hy heen denkt te gaen geloof ik nog veul min. DE BARONNES. Denkt gy dat? JAN. 6 Ik fta 'er jou veur in. DE BARONNES. Wel nu, laathy my dan eerbiediglyk en onderdanig om vergiffenis vraagen. Ik zalzyne impertinentie vergeeten. JAN. Wel nou , zie daer Louw, het hoeft jou maer ien woord te kosten : wat hoef jy nou jou zelf langer te plaegen ? Mevrouw is wel kwaed op jou, maer 't doet heur zelf leed , dat ze kwaed is, daerom ga by haer, en verzoek om vergiffenis. Maer met eerbiedigheid, niet waer Mevrouw? DE BARONNES. Laet hy 't doen, zo als 't behoort. LEONARD. Neen, neen, dat is mis. Zy is te veul veuringenomen metdieMynheervan der Puin. JAN. Dat is waer, Louw, maer wat wil jy daer mee te kennen geeven? Want fehoon die vent heur achting niet waerd is, zo gelooft zy echter dat hy ;alle menfehen in verftand kan te boven ftreeven. L E-  B L T S P E L. 43 LEONARD. Wel ia. hv moet wat; hy is een babbelaer,een harsfentozèSt, een malleWëjeet, die met weet wathyzeit. JAN. Dat is waer, jy hebt gelyk, maer Mevrouw ziet dat al, temael zo niet. LEONARD. Wel fakkerloot, Pieterbaas, dat brogt mc juist in die moeijelykheid. JAN, tegen de Baronnnes. Tv ziet wel, Mevrouw, dat 'er geen middel is,om hem ten opzichte van jou fchoonzeun te doen veranderen van gedachten. Hy heeft al te veul afkeer van hem. DE BARONNES. Maar hoe komt dat ? myn Neefis een man,dien my dunkt dat alle menfchen moeten achten. LEONARD. Jou oogen verfchillen dan hiel veul van de myne. Ik heb hiel veul opgefchikte Heeren gezien. Maar gien ien die zulk een lompert was as hy. DE BARONNES, tegen Jan. Let on, myri Dochter heeft hem tegen myn Neef opgerokkcnd. LEONARD. Ja, misfchien : Hy maekt zen zelfs belagchelyk. Jou Dochter my teugen hem op te maeken ? een fchbone reden! Ik bekreun my weinig wat zy denkt; daar is niemand as jy,. Mevrouw, die my in jou belangens kan doen treeden» Uitgezonderd op 't ftuk van jou Neef. Wel 't is een loeris van top tot teen. D'E B A RONN E S. Dat is te veel. Vertrek op ftaande voet., J A N »  44 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, B. , . , JAN> tegen Leonard. Maak peis, 'tzou te ver gaan. leonard, tegen Jan. genblik wéér doen bed^KS ÏJf^ * Ik ken de goede vrouw op een prik. bu baronnes. Wat zegt hy ? jan. vrouw as dat hy jou alles wil vergeeven. ^ ^ M"" de baronnes. Hoe! dat hy my wil vergeeven ? de baronnes. Ja ik docht het wel, die armen jongen is teêr van hart. jan, (in tegen Leonard. nu te voet, en kus haar hand, Val haap leonard, nederknielende , en de Baronnes de hand kusfende. Myn waerde lieve Mevrouw! de baronnes. myn hart. Gy treft Blyf myn kind, blyf en dien my met yver en eene genne.d, zo zal ik u wel beloonen. v£ z7ch %üf% Ik ben gantsch verward.... y ■> 'J TWEE.  js h i s p ü J-. 4« tweede t o o n e e l. DE BARON, DE BARONNES, LEONARD, JAN. DE BARON, fchielyk linnen komende. TTa , ha, wat is dat te zeggen? de Tuinmans knecht voor myn vrouw op zyn kniën ? •LEONARD. Het is om dat Mevrouw my weg wilde jaegen, , . . En ik verzogt haer dat zy my dat verdriet met aen wou doen, als het Mynheer de Baron mee zo kan behaegen? DE BARON. En waarom woud gy hem doen vertrekken Mevrouw? hy is een goed flag van een borst, van wien ik zeer. wel ben voldaan. DE BARONNES. Danftemt gy 't niet toe dat hy gaat, myn hart? DE BARON. Neen, myn lief! DE BARONNES. Wel n«^ dan zal ik 'er niet langer op ftaan. Ik moet myn onderwerping betoonen, en myn gevoeligheid opofferen. DE BARON. Gy verrukt my door zo toegevend te weezen. DE BARONNES. Ik ben verblyd dat myn gedrag u behaagt; maar inderdaad myn fchat, gy bediend u van myn zwak voor u. DE BARON. Gy behoeft daar niet voor te vreezen, Mvn waarde Baronnes.  46 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, JAN. '' . . De droes! het is een fchat, zulk een onderdanige vrouw te hebben. DE BARON. ti, j f , Dat is zeker en gewis. Ik durf my beroemen, een vrouw te hebben,'die altoos met myn doen en laaten te vreden is. jan. Het is zeker iets raers; maer 't is mooi. DE BARON. . , Maar myn lieve Baron¬ nes, wat is de reden toch, dat gy dien armen Louw woud doen vertrekken ? DE BARONNES. Hoe hebt gy niet gemerkt, hoe hy onzen Neef den Heer van der Puin, onder fchyn van hem te groeten, flechts gezocht heeft te begekken ? DE BARON. Ik? neen, dat heb ik niet bemerkt; maar ik geloof dat gy gelyk hebt. DE BARONNES. En ik verzeker u, dat myn Neef het zelf ook aanftonds zag. D E B A R O N. Ei, ei! DE BARONNES. Hy is daar ook zeer over geraakt. DE BARON. Zo, zo! DE BAR ONNES. Ik was nu bezig om Picterbaas en Louw braaf door te haaien over zulk een gedrag. DE BARON. Wel nu? de  s L T S P V I" 47 de baronnes. de baron. Gy hebt zeer wel gedaan. de baronnes. Doch deeze knaap fpeelde den oaas, en dorst my zeggen, of myn fchoonzoon kwaad of goed was, 't was hem om 't even. . d e b ar o n, hem met vertoorndheid aanziende. Wel wat onbefchaamdheid! de baronnes. Hv voegde daar nog honderd andere Impertinentiën by, tot befchimping van uw' Neef. de baron. 6 Gy hebt groot gelyk; hy moet vertrekken. de baronnes. Ik vertel dit flechts om u overtuigen, dat ik hem zyn affeheid niet ten onregte geef. de baron. Zeerwel; hy moet vertrekken. de b ar onne s. En dat het uit enkele toegeevenheid voor uis gefchied, dat ik my liet beweegen om hem vergiffenis te fchenken. de baron. Wel verpligt! hy moet vertrekken. de baronnes. Maar myn hart! dewyl gy my nu zelfs de zaak heb doen vergeten, zo is 't afgedaan , ik zal 'er niet meer aan denken. de baron. Dat is niets: wy moeten zulk een' onbefchoften vlegel als deeze is, niet in onzen dienst hebben. d e  48 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, DE BARONNES. TT . , . ,Dat meent gy niet myn lieve Man! Hy is anders een hupfche jongen, zo als gy flus zelve zei de, hy kan ons nog van nut worden ; ik zal 'er my meê zien te fchikken zo goed als ik kan. DE BARON. Neen toch niet. Ik kan zulk baldadig volk niet veelen Hy moet vertrekken. ' DE BARONNES, met een gedwongen lagch ê Neen,hy zal niet gaan. DE BARON. 1 Niet? DE BARONNES. Neen, zeg ik u. DE BARON. „ . i 'tZal egter gefchieden, wel ter degen! DE BARONNES. Dat weet ik wel, myn lieve Baron ; maar ik zou u zo lang verzoeken, zo lang bidden, dat gy u eindelyk ook zoud laaten beweegen Hem om mynent wil te laten blyven. DE BARON. ö Zo gy my zulks verzogt, is 't wat anders; maar gy zyt waarlyk al te goed! DE BARONNES. Dat is waar. DE BARON. Al te gemakkelyk. DE BARONNES. Dat ftem ik u toe. DE BARON. Gy zyt een duifje zonder gal. DE  È L T S P È L. 49 de baronnes» Wat zal men doen ? als men een van twee kiezen moet, Is 't beter al te zagt dan al te geftreng te zyn. de baron. Wat is dat overheerlyk gezegt! wie moet zulke denkbeelden niet roemen ? Nu, tot flusjes, myn lief,ik ga my weer by't gezelfchap voegen. de baronnes, hem kusjende. . Tot weerziens myn hart. de baron, heengaande. Gy zyt een vrouw, die ik onfchatbaar mag noemen. jan. Slapperment! men moest Mevrouw in goud beflaen. DERDE T O O N E E L. de baronnes, leonard, jan. de baronnes. (jy ziet nu Louw, dat gy uw paspoort had gekregen, zo ik niet voor u had gepleit. leonard. Welja, zyn redenen zyn ook van hiel veul kracht! 't is ommers allegaer wind wat hy zeit: Want hy is een weerhaen , die jy net na jou zin weet te draeijen. de baronnes. Gy zyt een fchalk! JAN. Ik heb 't jou wel gezeid, Mevrouw! , 't is ien fchelm, vol looze ltreeken.  5oDE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, DE BARONNES. Gelooft gy dan , dat ik meer te zaggen heb als myn man? LEONARD. Wel jae zeker, jy laet hem de rlarren op klaeren dag zien, zonder dat hy 'c durft teugenfpreeken. DE BARONNES. Ik? LEONARD. ja hy Mevrouw! ik verwonder my daer altcmcts over wantjy bent nooit meer meestresfe, dan wanneer jy 'thet minfte fchynt. Jy zeit niet , ik wil; maer jy doet jou woorden gelden , waardoor zyn voornemen altyd in rook verdwynt; Hy heeft de naem van baes te zvn, daerhy grootsch op is; doch jy hebt 'er de daed van, en kent hem net na jou zin regeeren. DE BARONNES. Laat 'er nu iemand nog zeggen dat de boeren geen verftand bezitten: is 'er wel egn onder ons die°zogees" tig kan redeneeren? Kom aan, dewy! ik zie dat gy een genoegzaam oordeel bezit, en ik dikwils veel fmaak in uw manier van denken vind , Zo zeg my eens rondborstig, of gy 't goed keurt of niet dat ik myn dochter met den Heer van der Puin in 't huwelyk verbind? LEONARD De drommel neen, ik keur het volUrekt af. JAN. Dat is waer, Mevrouw , want zedert hy vernam, dat jy van zins waerr j.ou dochter aen die Poejeet uit te trouwen, Is hy zo verfchrikiyk lastig en ongaelyk, dat ikbynagien huis met hem heb kennen houwen. de  £ L r S P E L. $i DE BARONNES, tegen Leonard. lel't is verwonderlyk! waai breekt gy uw hoofd toch trieê? LEONARD. Het is , dat ik zo verliefd ben D E BARONNES. Hoe! op myn Dochter? LEONARD. Neen, op ïou eer, daer 't onmeugelyk meê kan beftaen. _ IVant de hicle worreld zei jou uitlagchcn., zo jy dut malle huwelyk voort wilt laeten gaen. DE BARONNES, lagchende. Wel ik zal op 't laatst nog met u moeten overleggen aart wien ik myn dochter zal doen trouwen. LEONARD. Wel, daer Was niet veul aen misdreven. Ms i v mv woud raedpleegen, zou ik jou wel weeten te zeggen, met wien zy graeg in den echtenftact zou leeven. JAN. Jae , dat weet ik ook. D E BARONNES. En met wien dan ? LEONARD. Wel, met die geen die zy lief heeft, maer niet met iemand, die zy afkeer toont in plaets van genegenheid. DE BARONNES. Ho! ho! gy fchynt wel onderrigt te zyn; heeft myn Dochter u ook voor raadsman genomen? L EONARD. Neen; maer ik wil my aten han?gn, zie dat is veul gezeid , Da As  S* DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, As jou dochter niet liever, ik weet niet wat, zou doen, I ais aen die Mynheer van der Puin heur hart'te fchenken En zy heit gien ongelyk. DK It AR ONNES. Heeft zy geen ongeiyk ? L E ONARD. Neen zeker niet .'want: ik mot in dat ftuk eveliens as jou dochter denken. Het is pas een uur geleden, dat hy hier gekomen is* maer zyn Philofomie ftond my voort al niet aen, En ik heb hiel wel bemerkt dat Angelika met my van ien ; gevoelen is, daer ken jy vast op gaen. DE BARONNES. Evenwel wil ik hebben datzy hem zal trouwen. LE ONARD. ]ac, jae, dat is ge- ■ niakkelyk gezeid ; maer 't zal zo ligt niet gefchieden. DE BARONNES'. Dezen avond moet het huwelykscontracl getekend worden. . LEONARD. Nou dan 1 zei hier de drommel op fielten ryden. Ik waerfchouw je. DE BARONNES. Zou zy niet doen dat ik haar zal gebieden? Ik iagch met alles wat 'er van komen kan. EEONARD. Nou dat 's wel; maer: zozy heur zinnetjes nou iens op ien ander heit geleid?1 Heb ik jou niet wel hooren vertellen , Pieterbaes, dat zy i heur zuster Lotje dikwils gefproken heit Van een zekeren Kappetein uit den Haeg, daer heur Tan-j te heur aen wou verbinden ? jAïi  s l r S p e l. SS JAN. I „ verdort' zv is mal na 'em. Nou zy zeit ook dat men ^PMP^^^X^ om zyn o„ !c »vf>ntwintie ae en oud, wu j,i.gu«-«, j jou dan getroosten moeten. DE BARONNES. Hoe! myn' Neef zyn oorcn af te fnyden? TAN. J Jae, dat gaet vast, en dan zou hy ze fpykeren vlak teugen de poort van dut Kasteel. DE BARONNES. Dat hv kome, en myn Neef den Heer van der Puin vry Saletjonker als hy is , 't hoofd te bieden. JAN. . », „,„., na ik van iou dochter van hem f^ekW^ S tf en daer zou hiel ligt «è» ^^He"^?^ moeite is,iemand |3 SvSVcS'ufr eS venfter te gooijen, als het xrdlilnk7CnuVaenr £f gSetTP"vloeken wi„en, zo hy hier E"of daer, tatoW? £ f m' i be,in ook al zo watteh ^cht te kryge*; ik vrees dat hy zyn flag zal waernemen.... D 3 Dï  54 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, de BAR onnes. v gy my komt ontvouwen^ ' "° Waarheid 15 'c ^ Zou ,k ongerust beginnen te worden ; ik moet deze » J jan. J'ae, dikwils Mevrouw! maer 't is ar ;tv, W<1 niet op Iet, 01 Ijt er dan zo: Zeg jy 't reis Louw; ik heb * jou wel gezeit.... leonard. geloof hyhietL.euw of Lieuwenhart. 1 de baronnes. Is'tookLeonard? leonard, Leonard, daer heb je 't net. -fae» • , de baronnes. gegeven. g ey m? hebt £e kennen | VIERDE T O O N E E L. " bar onnes, leonard, jan, De Heer van der puin. | baronnes, haa,Necft cm ^ M peinzende binnen koomt. MynheveNeef.ikbenongerustvooruwperfoon. De Heqr van der puin. Hoe! waar voor ? 1 pe  B L r S P E £. SS de baronnes. Gy moet 7vn • gy loopt eevaar van uw leven, op uwe hoede zyn, ^ 1U r - ne Heer van der puin. loop waarlyk gevaar om i^ ... . jk vm!r aan al zy my «og langer laat wachten. Verrukkingskracht ontfteekt myn bloed. QntmenscUeleikom,kommy te huïp nut allen fpoed. de baronnes. Hou op, hou op, met uwe uitgelezene gedachten: ,k zeg uDe Heer van der puin. Angelika! fehoon beeld! wat heb ik niet geleden Wat foltert gy myn ziel door uwe aantreklykheden ? de baronnes. ^ my de vriendfehap toch, en hoor my aan. leonard, tegen Jan. Welk een zotskap ! De Heer van der puin.' Ta zy is uitmuntend bevallig, zo veel als ik 'er van oordeelen kan, fehoon ik haar flus maar van verre heb zien gaan. de baronnes. Wy zullen daar naderhand van fpreeken... weet toch... De Heer van der puin. Ach! het vcrleidftertje heeft my tot in 't binnenfte getroffen^ D 4  jtfDE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, DEüARONNES. geen reden hooren ? WiIt SJ De Heer van der puin rn"e;itfteetnfy ^ °"tVlUgt' °m m^ **** des te be n a-r onnes, Maar Neef> hoor my toch, ofev zyt gewis verloren. ' 1 gy De Heer van der puin. DE baronnes. Maar Neef! ,k geloof waarfyk dat gy my voor de gek houd. De Heer van der puin. mag zulks eerder van u zeggen, en had dit niet verwaclir Maar wat beduiden al die zotte gebaarden, die dZ£ta. kap bezig is tegen my te maaken ? de baronnes. f> Hy i? zo gek niet, als gy hem aanziet. De Heer van der puin. uiterlyke echter van. ^y heeft 'er af '« leonard. . , „ Jae, jae, mvnheer, we zeilen in** kort met mekaêr wel in nader kennis raekem jan. Hoor hier daer bennen nog Wel lui op deuze worreld die jou dat blaeskaeken zeilen verleeren. De Heer vanderpuin, 0p een' deftige» toon. „ . , Wat beestachtig onbefcheid! /.egt my eens ,gy fcaobbejakken, wie my dat doen zullen ?  B L T S P E L. 57 leonard. Ik noem gien mensch. jan. Ze zeilen niet allegaer naelagchen die 'er voorlagchen, zo als het fpreekwoord zeit. De Heer van der puin. Die 'er voorlagchen ? Ik geloof waarachtig dat die fcburken jny dreigen. de baronnes. Ei neen, Neef, gy begrypt hen niet, luister naar my zonder u te verftoren.! Ik zul u hét oogmerk hunner reden doen verftaan. Dc Heer van der puin. Hoe! zou ik van dat canaille zulke impertinentiën moeten hooren ? Zonder 't ontzag dat ik u, myn Nigt, toedraag, zou ik hun keren fpreeken tegen een' man van myn aanzien en rang. * leonard, hem op den Jchouder Hoppende. Maek jou niet driftig , Mynheer van der Puin! dit ftuk zou kwaeije gevolgen kunnen hebben al jou leven lang. jan, het zelfde op den anderen fchouder doende. Dat 'swaer, dat 's waer; maek jy maer vaerzen zo veul as je wilt, maer ik zou zo veul beweging niet mae- ken, jk waerfchouw 'er jou van : . De Heer van der puin. ' t Is waar, ik zou my zelf onteeren, door zulk volk met myn eigen handen aan te raaken; Maar ik denk aanftonds al myn knechts by een te roepen, om hun eens ter degen te doen afrosfen voor dien hoon. jan. Joukneehts? zyn die zo vlug als joupaerden? leonard. fv kent we! zien, dat zy by een Poëet dienen, want zy krygen kost noch loon ; ' D 5 /'ï  5§ DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, Zy zouwen met heur tanden meer uitvoeren als met heur armen. De Heer van der puin Jlaat zyn hand aen 'f ge- : vest van zyn degen, waarop Leonard en Jan beginnen te lugchen. 't Is tyd dat ik die fchurken den hals breek. de baronnes, hem tegenhoudende. Hoe, Neef! wat wilt gy beginnen ? Zoud gy dwaas genoeg zyn om in myn tegenwoordigheid myn volk te ftraften? wil uw gramfchap verwinnen. De .Heer van der puin, op een' verheven toon. Dankt, fielten! dankt alleen dien band, dieiï waarden band, De Baronnesfe, dat zy myn getergde hfnd Weêrhoud en u befchermt.... DE BARONNES. Nu gaat heen , mvrTkinderen; en denkt aan de achting, die gy fchuldig zyt aan een' Edelman, die my in den bloede beftaat. jan. Wy gaen om jou te gehoorzaemen, maer fakkerloot! Wy zeilen zien door wie of hy ons afrosfen laet. leonard. Ik ben jou dienaer, Mynheer van der Puin! wanneer jy nou met jou verheven gedagten by ons in den tuin wilt komen wandelen, £o zullen wy jou op ien flaetje tracteeren. Zy gaan beiden heen, hem op een belagchelyke wyze groetende. V TC F-  B L T S P E L. 59 V Y F D E T O O N E E L. nr. baronnes , De Heer van der puin. De Heer van der puin. "Wat onbefcbaamde vlegels! 't is of zy gehuurd zvn om my te mishandelen. En zo zy daar meê voortgaan, dan zei ik, geloof my vry myn lieve Nicht, hen allebei dood laaten flaan. de baronnes. »t fs nog maar weinig tyd, dat zy in myn' dienst zy», maar nooit wierd door anderen iets beter,ietsordentlyker gedaan. 't Waren de beste', debeleefdfte,de gefchiktfteknechts, die men zou kunnen wenfchen of begeeren. Ik vond hen voor Tuiniers zelf al te befchaafd. Doch zedert gy naar myne dochter zyt komen verkeeren, Zy zy geheel veranderd; zy betoonen de grootfte afkeer voor u, ja zy vaaren alle oogenblikken op u uit. De Heer van der puin 't Zyn fchurken! de baronnes Hier fchuilt iets achter: zou 't misfchien myn dochter zelve ook zyn, die hen dus tegen u heeft opgeruid ? De Heer van der Puin. En om wat reden ? de baronnes. Om myn vriendfchap voor u te doen verkoelen. De Heer van der puin. Verbeeld gy u dan dat zy my niet bemint? de baronnes. Ja gewislyk, ik geloof zulks wel ter degei* De,  ■fioDE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, Zy heef: my dit reeds duidelyk genoeg verklaard ; en om u de waarheid te zeggen, dit maakt my zeer verlegen'. De Heer van dik puin. Maar waarom toch ? de baronnes. Een hecrlyke vraag! zo zy u tegen haar' zin moet trouwen, denkt gy dan dat'zy u zeer gelukkig maaken zal? De Heer van der puin. Neen toch niet! Doch ik fta 'er voor in, dat zy met my zal trouwen met haar volkomen genoegen. de baronnes. In dit geval, Moetik uvraagen, waar gy uw (telling opbouwt/ De Heer van der puin. ....' - °P twee argumenten, die zonder tegenipraak zyn : daar kunt gy gerust op wezen: Dat zyn myn verdienften, en haar goede fmaak. de baronnes. Ik zou daar zo vast niet op gaan; ik geloof dat gy reeds een' medeminnaar hebt te vreezen. De Heer van der puin. £o veel te beter. de baronnes. Hoe! zo veel te beter' De Heer van der puin. Gewis, want zo ik haar die liefde doe verzaaken, Zal zulks myn zegepraal nog luisterryker maaken, de baronnes. Na 'tmy toefehynt mvn Neef, zo hebt gy vry grootegedagten van uw eigen perzoon.  B L T S P E L. 6l De Heer van der pui n. Wanneer men gewoon is te overwinnen, is men voor geen nederlaag bevreesd. de baronnes. Maar myn dochter is een andere manier van denken gewoon. Ik waarfchouw u, en dewyl ik u alles moet zeggen, zo be- mint zy een hoveling, die volmaakt is in alle deelen. Men heeft my hier van verzekerd. De Heer van der puin. Wat raakt dat my ? denkt gy dat een hoveling my overtreffen zal in den minnaar by haar te fpeelen? , Zou die my te boven gaan in geest, in fierlykbeid van vernuft, in vlugheid, in alles wat het hart van een meisje kan overreên? Zo Angelika onnozel of onverftandig was kon zy licht onvatbaar zyn voor al myn groote hoedanigheên; Maar nu daar zy zo geestig, zo fchrander, en zo verftandie is , zo als gy zelve mv gezegd hebt van te voren, Is 't zo onmogelyk dat zy my niet verkiest, als dat een magneet zyn kracht op 't yzer zou hebben verloren. de baronnes. Vooronderftel dat het zo is als gy denkt, 't is echter zeker dat gy een' medeminnaar hebt die gevaarlvk is en onbefchroomd; Dat hy zich hier omftreeks ophoud, en u onrust genoeg zal brouwen ;daarom wees op uw hoede. Maar Neef, gy ftaat of gy droomt! De Heer van der puin. Ik ducht geen weêrjland die zy bied. De mingod, die zyn pyltjesJchiet, Zal door haar hart zo netjes fchieten, Dat niemand, buiten my, dat hartje zal genieten. De  **DE GEWAANDE ONNOZELEJUFFER, de bakoukes. zenfe tt^^'F ftaat daar te ^velen en vaeris "e beTragïn.' P * v™voordeelgeiyk nodig De Heer van der ppin. Vergeef my, Nicht. Ik zit op 't vinketouw.- ik heb van uw dochters verftand zuike verhevene gedachten, Dat myn verftand al zyn raders moet opwinden, om by haar met te kort te fchieten ; en daarom bid ik dat gy my verfchoont, Dat ik onbekwaam ben naar u te luisteren, zo Iane ik al myn verdienden niet aan haar heb vertoond. de baronnes, terwyl Angelika in 't verfchiet nadert. Zie daar komt zy zelve net van pas; zy zal u op 't eerde woord overtuigen dat zy nog beneden haar 1 verdienden is geprezen ; Èn dat 'er geen 'verftandiger meisje als zy in 't gantfche land ('s; voor 't overige vertrouw ik dat gy befcheiden omtrent haar zult wezen. Dus laat ik u hier met u beiden alleen. De Heer van der puin. Heb daar geen vreeze voor:'tligchaam heeft geen deel aan onze byëenkomst in dit geval; Het zal niets als een aanval op den geest zyn: ik denk vast, of ik met haar in rym of in proza fpreeken zal. de baronnes. In proza,volgens gebruik, {tegenAngelika) Myn dochter! dewyl deze Heer binnen kort met u in 't huwelyk zal treden , Zo Iaat ik hem een poosje met u alleen , op dat hy zien moog', dat men uw verdand niet geprezen heeft buiten reden. Laat het derhalven nu in zyn volle kracht uitblinken,en hou boven al in 't oog dat myn Neef voortaan De  $ L T S P E L. 63 De eenigfte perfoon zal zyn , dien gy moet trachten te behaagen: dus hoop ik, zal hy van u hierin zyn voldaan. ZESDE T O O N E E L. angelika,De Heer van der puin, die yerfcheide diepe buigingen tegen Angelika maakt, welke zy door een Delagthelyki nsatütt *a» groeten telkens bcaKtvrnrd. De Heer van der puin, ter tyde. Voor een meisje, dat uit den Haag cn van't Hof komt, zyn dat mislyke complimentenI {overluid', l"roi:Ic, laat ons midlerwyl gaan zitten,want naar myn gedachten, Bebben wy elkander veel te zeggen. »l char¬ mante converfatie onderling U wachten. angelika, t.'L-i ■,:-.„'. 7j3 als 't Mynheer belieft. De Heer van der puin, ter syie. ' Het is zeker.;.k do fchaamte dfezuifc een averechtfe houding, in haar verwekken kan verluid') Freule ? verkiest gy ook dat wy f zamen m vaerzen fpreeken? ik weet gy zyt 'er een groote liefhebfter van. angelika. Steen, niet in vaerzen,als 't Mynheer belieft. De Heer van der puin. Wel nu, laat ons dan, zo gy wilt, maar in proza fpreeken. angelika. sïeen dan nog minder, want ik hou volftrekt van geen proza ! daar mag ik myn hoofd niet meê breeken. De Heer van der puiN li, ei, dat is wat nieuws! noch vaerzen noch proza! Wel hoe wilt gy dan dat wy zamen fpreeken zullen ? doe my dit eens verftaan. an-  Ö4DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER s angelika. Ik verzoek dat wy zamen fpreeken.... net zo als men ipreekt.... De Heer van der puin. Maar dit kan niet anders ais in vaerzen of; in proza worden gedaan. ang elika. Is dat zeker waar ? De He;r van der puin. Gewisfeiyk. angelika. Och! dat heb ik, zo waar! niet geweten. De Heer van der puin. Kom, kom, gy fchertst 'er mee; 't word tyj met ernst ons ge.'prek aan te vangen. Ik zal al de rykdommen van myn' geest voor u tentoon fpre.deiii doe my de fchatten van den uwen in wedervergelding ontfangen. Ik weer dat die een PaSilus is, die niet als goud met zyrt ftroom afvoert. . ' ° «" angelika. Heden! gy maakt my heel verwonderd Mynheer! opftaandt en neigende. Maar een Pattolus, wat is dat ? De Heer van der puin, ter kyde. Welk een zotte vraag voor een meisje van verftand! dit beginzel behaagt my niet zeer. tegen Angelika. Hoe! kent gy dePalïolus niet ? angelika. «iet van hem te kennen.^"' My"heer' *heb de ee? • . . bs  B L T S P E L. 65 De Heer van dER puin, ter z-jde. Zy heeft de eer niet! Wat een erbarmelyk antwoord doet zy my hooren! Is 't u onbekend, Freule, dat de Paüolus een vloed is? angelika. Een vloed ? De Heer van der puin. Ja zeker. angelika, lachende. Wal daar ben ik heel bly om. De Heer Van Der puin, ter zyde. Och! myn geduld gaat byna verlooren. Als men dat verftand noemt is 't zekerlyk van 't fynfte niet. Freule, ik fta niet min verwonderd als gy; ik meende dat gy een Virtuofo waart. angelika. Wel foei Mynheer , waar ziet gy my voor aan ? ik ben een ordentelyk meisje, en ik wil voor geen Virtuofo zyn verklaard. De Heer van der puin. Maar men kan wel ordentelyk, en daarom teffens een Virtuofo zyn. angelika. Maar, Mynheer, ik wil geen Virtuofo zyn! De Heer van der puin. Wy! dat woord ü fchvnt te mishaagen, Zal ik u dan eenvoudig zeggen, dat ik meende dat gy geleerd waart. angelika.' Nu ja, dat ben ik, dat is waar, dat kunt gy aan ieder vraagen. E De  66 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, j De Heer van der puin, haar rondom beziende. I Zo, zo! ik begin 'er echter wat aan te twyfelen. Laat ons evenwel zien : gy kent zekerlyk de Geographie ? angelika. Ja zeker ,| dat is myn grootfte Iiefhebbery. De Heer van der puin. Als mede de Historiën? angelika. Nog beter. De Heer van der puin. En de Fabelkunde ? angelika. Die heb ik op myn duim, geloof dat vry. De Heer van der puin. En dan de Philofophia? angelika. Door en door. De Heer van der puin. De Chronologie? angelika. ö Dat is myn zaak, boven allen. De-Heer van der puin. En wat meer is, gy maakt zulke fraaije Poëzy ! angelika. Wel te weten, Mynheer. De Heer van der puin. En gy fchryft brieven, die elk op 't varrukkelykst bevallen! angelika. Ja, Mynheer, dat is wel waar. De s  0 L Y S P E L. 67 De Heer van der puin. Welaan, laat ons met de Historiën beginnen. Ik wil wel weeten aan wien uw oordeel de voorkeur geven zal, ' Aan die van Alexander of Cefar, of wel aan de daaden van Scipio, of die van Hannibal ? angelika. Ik heb de eer niet van die Heeren te kennen; zekerlyk zyn zy hier nog niet geweest, zedert ik uit den Haag ben gekomen. De Heer van der Puin, ter zyde. Och', daar leggen wy weêr van boven neer! {overluid) Ik zie wel'dat gy niet fterk gevat zyt op de Romeinfche Historie, maar wil daarom niet fchroomen, Misfchien zult gy de Vaderlandfche beter kennen: laat ons zien : hoe veel vorften uit het Huis van Oosteuryk hebben dit land geregeerd? angelika. Hoe veel? De Heer van der puin. Ja- angelika. Driehonderd vyfenzestig. De Heer van der puin. Hemel! angelika. Ja dat is wel waar. De Heer van der puin. En wie heeft u zulks geleerd? angeli ka. Dat is myn Min geweest! De Heer van der puin. Haar Min heeft haar deVaderland- fche Historie geleerd! E 2 an-  6-8 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, anc Etl K A. En waarom niet? zy heeft my nog wel meer onderwezen. Zy heeft my zelfs de Historiën van de Ridder met de Zwaan,, Doiïor Faustus, Tyl Uilenfpiegel, en Jochem Knoet, laten! lezen. De Fleer van der pui.n. Een fchoone geleerdheid! En van de Fabelen, kent gy daal ook iets van ? angelika. Ja wel: die van Jackje met zyn fluitje, Asfchepoestertje, en all' de vertellingen van Moeder dè. Gans. De Heer van der puin. Van Moeder de Gans'..,. {ter zyde) Ik weet niet wat ifci van dat meisje denken moet; tot nog toe voldoet zy niet aan de geruchten althans. {Overluid) Ik verzoek, Freule, dat gy ophoud met fchertzen, of uw vader en moeder hebben my bedroogen, i 0f gy houd my zekerlyk wat voor uw gek. angelika. Hoe!zou ik met; de Heer van der Puin de gek fcoeeren ? dat zou myn; vader en moeder niet gedogen. ■Ik heb te veel achting voor zyn perfoon; geloof my, Myn-heer, ik ben onnozel en oprecht, en .ik verfta geen Veinzery. De Heer van der puin. Maar gy kent de Historiën, de Geographie, de Chronologie, de Fabels, en dePhilofophie; ten minften zo vertelt gy my. Gy maakt bevallige vaerzen, gy fchryft fraaije brieven. angelika. Och» dat heb ik maar gezegt, om u te diverteeren. De  Ê L 'ï S P £ i% De Heer van der puin. Gy weet dan niets? a n gel ika. Ik kan ordentelyk leezen, en zedert twee maanden ben ik 't'fchryven beginnen te leeren. De Heer van der puin. Waarlvk al ver gevorderd! maar dewyl ik u heel fehoon bevind, zo ftap ik over uwe onkunde heen. Het geen u aan geleerdheid ontbreekt, zal door uw geest merklyk vergoed zyn , want elk roemt uw vernuft ongemeen. angelika. Ia dat is ook waar, ik heb een engelachtig vernuft, dat moet ik u oprechtelyk verklaren. De Heer van der puin En gy zegt dat zelfs ? angelika. Wel waarom niet? of is dat z«ide,cn - mag men zyn geest aan anderen niet openbaren ? De Heer van der puin. Wel zonder twvfel, en zo 'f al zonde was , zou ik u daar gerust van durven vryfpreken , myn kind. a ngelika. Ziet gy my dan voor een domoor aan? De Heer van der puin, 'tKomt my zo een weinig voor, na 't geene ik tot heden van u ondervind; Maar volgens 't geen men my gemeld beeft, kan ik tnog niet gelooven, derhalven ben 'k vo zorgen Dat dit enkele veinzery is. Ik bid u hou toch uwe verdienden, niet langer voor my verborgen , 6 Schoone Juroor'- myn waarde Zon'. Wier glans myn teder hart verwon, E 3 Be-  0DË GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, Betoon uw fchrandre geest, wier vonken treffen moeten. Ik breng myn vryheid dan gekluisterd aan uw voeten. Kom aan, doet my dit eens naar, Iaat ik nu by deze gelegenheid ook eens een Extemporé Tan u verdaan. angelika. Och! zeer gaarne, ik zie dat men u voldoen moet. De Heer van der puin. Couragie, fchoone Angelika! ik weet, 't geen gy doet is altoos wel gedaan. Wil toch de verhevene trekken van uwen geest niet langer in uw boezem fmooren. angelika, zich bedenkende. Een oogenblik als 't u belieft. De Heer van der puin. Zeer gaarne. Hebt gy 't al ? angelika. Ja, luister toe. De Heer van der puin. Wel ik luister reeds met allebei myn ooren. angelika. Mynheer\ ik zeg u in waarheid, Gy hebt tot my wel veel goedheid. Ik blyf u Dienaresfe Fan vyven tot zesfen. De Heer van der puin, ter zyde. è Hemel! zou dit flechthoofd de myne worden! Ach! Mevrouw de Baronnes! gy hebt my daar iets fchoons aan de hand gedaan, op myn eer! angelika. Zyt gy nu niet te vreden? De  B L X S P E L, 7i Dc Heer van der puin. Wonderbaarlyk, dat verzeker ik u. angelika. Gy verrukt my. De Heer van der puin. •Zeker ? heb ik 't geluk u te behagen ? \ngelika, telkens neigende ep yder vraag. Ja wel, Mynheer! De Heer van der puik. ü Ik twyfel daar niet aan: bemint gy my, Freule? angelika. Ja wel, Mynheer! De Heer van der puin. En zoud gy my we! willen trouwen ? angelika. Ja wel, Mynheer'. De Heer van der puin, ter zyde. Zie hier een meisje dat net fpreekt, zo als.zy denkt met eenen. . (Overluid) Maar men zegt dat ik een' medeminnaar heb ? angelika. Ja wel, Mynheer! De Heer van der puin. En dat gy hem van harten bemint, en wel wèrjschte met hem' te vereenen ? angelika. Ja wel, Mynheer! De lieer van der puin, ter zyde. Zie hier al weer wat nieuws (overluid} E 4 En  7&DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER , En dat indien ik met u trouwde, ik wel eens zou kun. nou worden. ...met waar? angelika, diep neigende. Ja wel, Mynheer. De fleer van der puin, ter zyde. Loop voor den duivel! hier is nu geen twyfel meer aan, zy is een zottin door en door, dat is klaar. Men zogt my te betrekken , maar de oude rot komt zo ligt met in de val, wy zullen dat wel beletten. {Overluid) Freule, ik ben uw dienaar; zo gy een man nodig hebt, dan kunt gy u van een ander yooizien, gy hoeft uw zinnen niet langer op my te zetten. angelika. Wilt gy my dan niet trouwen ? De Heer van der puin. Neen waarlyk niet. angelika. En ik zeg u dat gy my al zult trouwen. De Heer van der puin. Ik ! Ik! u trouwen! angelika, driftig. Ja dat hebt gy belooft, en t zal ook gefchiên. De Heer van der puin. Zie hier de volkomen proef van haar zotheid ! angelika, als of zy huilde. Wat ben ik ongelukkig! gy veracht my, gy maakt my wanhoopend ... Maar wy zullen eens zien.... Gy zult myn man zyn, of....of gy zult zeggen.... waarom gy die niet wilt wezen. De Meer van der puin. 6 Dat zal niet moeij'elyk zyn! Wel wat maakt dat onnozele fchepzeltje nog al een geweld 1 AN.  b l t s ? n u n angelika. Galieen ofgy moogt vreezen: Gy moest van fchaamte ftervcn , dat gy my zulk een affront ' aandoet; maar ikzal't myn vader zeggen, dat is gewis. Hi, hi, hi, (zy fnikt en huilt.) De Heer van der puin. fa doe zulks, ik kan wel zien dat gy zyn Dochter zyt, maar ik weet niet wie de verftandigfte van u beiden is. Z[E V E N D E T O O N E E L. de baron, de baronnes, angelika, D$ Heer van der puin. de baron, tegen den Heer van der Puin. WeI nu, zyt gy niet verrukt over 't verftand van An-. gelika ? De Heer van der puin. 6 ja, zeer verrukt, 't is een wondert wel te weeten. Gy had my dit wel gezegt. de baronnes Wat zia ik? myn Dochter in traanen ? De Heer van der puin, zig afdrogende. En ik in water: want ik doe van myn hoofd tot aan myn voeten niet als zweeten. de baron. Hoe! wat wil dat zeggen ? De Heer van der puin. Dat wil zeggen, dat ik nooit van myn leven onthaald ben geweest top diergelyk een feest. * Es »E-  74-DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, de baronnes. Van welk onthaal fpreekt gy? Myn Dochter weent en zugt ? hebt gy haar ook geaffronteerd? ik ben bevreesd.... de baron.' Zoud gy ook zomtyds, Mynheer en Neef!.... verdort! als ik 'ic wist De Heer van der puin. Ik kwam, ik zag, ik ben overtuigd, en dat is genoeg, ik ben te vreden. de baronnes. En waar zyt gy van overtuigd? De Heer van der puin. Dat gy my voor een zot hielddoch ik zal u overtuigen, dat dit zo niet is; ik heb reeds hoon genoeg geleden. de baronnes. Wat wil dat zeggen,myn dochter? Leg ons dat raadzcl eens uit. angelika, huilende en /nikkende. Helaas! ik heb daar toe geen kragt. Al wat ik antwoorden kan is dat hy honderde impertinentiën heeft gezegt, en hy houd ftaande met alle magt, Dat ik ben.... ik verflik.... ik verfmoor.... ik moet vertrekken.. '.. A C II T S T S T O O N E E L. de baron, de baronnes, De Heer van der puin. de baronnes. M yn dochter impertinentiën te zeggen ! Gy zyt een regte kwast, Mynheer van der Puin! "' ' BE  B L Y S P E L, rS de baron. Voor my ik bei gryp hier niets van, ik verzoek u my dit eens uit te leggen. Welke gebreken vind gy aan myn dochter ?gy hebt moeten zien, dat haar denkbeelden zo verheven' zyn als haar geest. De Heer van der puin. Daar hebt gy gelyk in, het eene is zo goed als "t andere. de baronnes. Wat wil dat zeggen, Neef? De Heer van der puin. Foei, Nicht! de baronnes. Wat? De Heer van der puin. Foei! dat ik dus misleid ben geweest. ' . . 1 Gv befchryft my uw dochter' als een meisje, dat volmaakt is in houding in geest en bevalligheden. de baronnes. Wel zonder twyfel. De Heer van der puin. En ik ftel ze u weder ter hand als het lompfte,onwetendfte en onnozelfte van allefchepzels hier beneden. Neem het my niet kwalyk. de b a ro nnes. Zyt gy jrek geworden,Neef,dat gy op die manier van een meisje fpreekt als myn dochter is? de baron. Wat drommel is dit! gy maalt uw eigen portret , en niet dat van myn dochter af, als ik my niet vergis. J  7*DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, De Heer van der puin. ,Hoe! zult gy ftaande houden dat Angelika verftand bezit ? de b a.r o Ni Honderdmaal meer als gy, dat is niet tegen te fpreken. de baronnes. Niemand heeft meer verftand als zy. De Heer van der puin. Wel nu, zo dat waar is, dan is een van ons beiden 't verftand op hol, want my is 't nog niet gebleeken. NEGENDE T O O N E E L. de baron, de baronnes, De Heer van der puin, de graaf, de gravin, de richter, de richterin. de graaf. H oo hebt gy 't met elkander zo drok?word hier nog niet gedagt om aan Tafel te gaan? De Heer van der puin. Ach? myn waarde Graaf. Qiy zingt.) Ik ben al myn honger kwyt. Wat rouw,wat droefheid komt my over! de graaf. Wel drommels! dan heÈ» ik hem gevonden, daar is geen tvvyfel aan. Want ik fterf al omtrent vau honger. de richter, tegen den Baron. Zeg my eens, is 'er ecnig verfchil tusfchen u lieden gerezen? Gy fchynt alle drie een weinig van uw ftuk. BE  B L T S P E L. 7? de graaf. Van hun ftuk ? Ik geloof niet dat zy een van allen erger als ik kunnen wezen. de richterin. Inderdaad! ik geloof dat hier eenig verfchil heeft plaats gehad. de graaf. 6 Gy moet nooit disputeeren als om wie 't beste drinken kan. de gravin. Maak ons de zaak bekend, en wy zullen u zien te vereenigen. de graaf. Men vereenigt zich best aan tafel, en dan vyf of zes voldertjes de man. Dat doet veel kwaad uit de weg ruimen. De Heer van der puin. Mynheer de Graaf, de wyn zal my de vreugd niet weer doen geven, die ik heb verlooren. de richter. Mag men de reden van uw droefheid niet verftaan ? de baron. Hoort Heeren „ ik zal 't u wel in twee woorden doen hooren : Hy is gek geworden. d e g r a af. Wel laat hem drinken, de wyn zal hen* weer verftandig maken. de richter. Maar gy voldoet my niet met al. Want indien de wyn 't verftand beneemt, hoe wil* gy dan dat hy door drinken wyzer worden zal ?  78 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, de graaf. Maar Heer de Richter! Gy fpreekt als een waterdrm ker, zo als gy zyt. Ik ben aan tafel zo verfraS als men kan begeeren. lult Als ik drie flesjes agter myn knopen heb, ben ik in fiaat om geheel Europa te regeren. De Heer van der puin, met groote uitgalming. Gaf 't lot dat ik zo veel kon drinken, Dat ik myn droef geval in 't nat kon doen verzinken! Maar ach! in myn' rampzaalgenflaat Kan Bacchus nat my niets meer 'raken. 'tZy hy my Jlapen doe of waken, *t Geeft geen verlichtenis noch baat. de gravin. Maar wat is u toch overgekomen ? De Heer van der püin. Een allervreemdst geva'. Men fpreekt my tegen , m 't geen ik ondervonden heb in 't geen ik heb gehoord en gezien. de baron Ên wat hebt gy ondervonden, wat hebt gy gezien ? De Heer van der puin. , j » . , . Geen gy voor my bedekt hebt gehouden, de richter. Verklaar my toch de zaak eens ter degen , zo gy wilt dat ik u bier iu dien' ? De Heer van der puin. Wel nu luistert! Mynheer de Baron, en myn Nigt de Ba- ronnes durven verklnaren, Dat hunne dochter Angelika een fchat rata wysheid en verftand bezit, verre boven haar jaaren. En ik hou ftaande dat zy een voorbeeld is van diep- fte  B L j S P E L. 79 fte onkunde en domheid, en nog half fimpel ls daar by. • h. ; Doe nu uitfpraak, Mynheer de Richter. de richter. Maar Mynheer ik kan voor als nog geen uitfpraak hier in doen, ik bid verontfchuldigt my. , , Wat vonnis zou ik geven, zonder behoorlyk geëxamineerd te hebben de twee contradictoire infiantien ? dus om de zaak in order te verrichten, Zyn hier twee Advocaten nodig, om'tzelveklaarlykvoor te Hellen, en my hier in volkomen te verlichten. de graaf. Zeg liever in de war te helpen: die Heeren Advocaten fchynen de zaak fterk te meenen, zo lang zy voor de Balie ftaan; Doch als zy t'huis komen, overleggen zy te zamen, orh u maar ter deeg aan de gang te houden, daarom laat u raên: . De gekken betalen hen om hen te doen Ipreeken, maar ik betaalde hen liever om hen te doen zwygen. 't Zyn onnutte woordenbrekers. de baronnes. In waarheid, ik ben befchaamd over myn Neef. Zulk een befchuldiging van zich te kunnen verkrygen! Ik heb hem altoos aangemerkt als een man van verftand , maar in het tegenwoordige geval, geeft hy 'e.? weinig blyken van. De Heer van der puin. En ik ben befchaamd dat myn Nicht, die fchrander en wys is, zodanig verblind is, dat zy zelf niet befpeuren kan Dat haar dochter geene van die bekwaamheden, noch vermogens bezit, daar zy zo openlyk op durft roemen. Zie daar, de duivel haal my, zo 'er iemand gevonden word »  Sc-DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, DE BAROK» Hoe durft gy?... DE BARONNES. Word niet driftig , myn Hart... Niets is lichter, als ons te rechtvaerdigen, en het tegendeel fe bewyzen, zo dra men wil. Deeze Heeren en Dames kennen hun wacreld cn bebhen verftand: ik neem hen alle tot rechters van ons verfchil. DE RICHTER. Zeer gaarne. Ik zal de zaak aantekenen! laaten wy by dezen de freule Angelika ordonneeren Om voor onze balie te compar'eeren , en haar qualitei ten en talenten , volmaaktheden en onvolmaaktheden aan ons te exponeeren* ' En daar op een definitif vonnis te ondergaan Men doe haar dan dagvaarden, op dat zy teneerften voör onzen Raad verlèhyn'. Verbiedende wyders de vader en moeder, als mede den aanftaanden Bruidegom, by deeze audiëntie prefent te zyn. r DE GRAAF. Zelfs geen advocaaten , daar kunnen wy buiten. DE RICHTER. En zulks op dat deeze rechtbank zonder partydigheid vonnis moog' pronuncieeren, Zie hier myne proviiioneele fententie. Ik denk niet dat de Hècren en Dames, zich hier tegen zullen opponeeren. Gy bevestigt dit ? / DE GRAAF. Ja, maar op één conditie, dat is dat • wy eerst aan tafel zullen gaan. D S  B L T S P E L. 8t de baron» Dat 's wel gezegt. de graaf. En nog iets, niemant zal onder 't ee~ ten van de zaak mogen reppen, en 't proces zal niet mogen beginnen, dan na dat de maaltyd is gedaan. de baron. Die raad is goed: kom aan , 't eeten wagt ons. De Heer van der puin. Heeren en Dames, nog één woordje, wilt een wyl aandachtig weezen. Myn waarde Vriendenrei'. laat om ter maaltyd fpoên. De tintelende wyn wacht ons reeds met verlangen. Dat dierbaar vocht zal ons met teedre wellust voên, En dan dan blyven wy in 't net der liefde hangen. de gravin. Altoos nog flagen van uw vernuft . Mynheer van der Puml De Heer van der puin. Dat is myn zwak, en ik kan 'er my niet wel van geneezen. Einde van het tweede Bedryf. DER'  92 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. ANGELIKA, L E 0*N A R D , JAN. LEONARD. In waarheid, ik moet bekannen , ik heb in lang niets vermakelyker gehoord, Als 't verhaal van uw gefprek met den Meer van der Puin: myn waarde Angelika ! wie word door uw vernuft niet bekoord? Maar hoe is 't mogelyk dat gy u zo onnozel kost houden, met zo veel verftand'als gv bezit in allen deelen? JAN. 't Is juist om dat de freule verftandig is, dat zy de rol van een onnozel zottinnetje heeft kunnen fpeelen Want om zulks wc! uit te voeren, dient men 'er vol. maakt het tegendeel van te zyn. ANGELIKA. Ik beken dat het my moeite gekost heeft, om dat myn aangeborene oprechtheid my Tellier belette my te vertoonen onder zulk een' fchyn. Maar wat doet men niet voor 't geene men bemint. LEONARD, haar de hand kusfende. Volmaakte Angelika! ANGELIKA. Men zegt met reden Dat de Liefde een groot meester is, en veeltyds een list doet gelukken , die men genoodzaakt is te fineeden. LEONARD. Dit toont hy ons nu op een zonderlinge man-ier, want zom-  UITSPEL. 83 v zomtyds begaaft hy wel eens een onnozel floofje met ■ ''sc' Daar hy hier een vcrftaudig meisje in een zottin te hervormen wist. ' JAN. Gy ftemt my egter toe, Freule, dat de Liefde alleen dit mirakel niet heeft uitgevonden. Daar heeft o«k een beetje fehelmery plaats gehad. AN u Ji Li KA. Ik ben 't met u eens, 't is my een byzonder vermaak, dat ik i my alles heb onderwonden , Om hem dien ik bemin voor te ftaan; maar 't was een dubbel vermaak voor my in dit geval , Een'gek, dien ik haat, een' trekte fpeelen die hem voor altoos in ejks oogen belagchelyk maaken zal. JAN, tegen Leonard. Ik heb my niet bedrogen, gelyk gy ziet; ik ken de vrouwen. ANGELIKA. Hy zal daar nog niet vry mee raaken. Ik zal hem neg op .iets anders onthaalcn! LEONARD. Ei, zeg my, waar op ? ik bid wil my uw voornemen kenbaar maaken ? ANOEIJK A. Ik zal in zyn byzyn, en voor 't gantfche gezelfchap, veinzen dat het verdriet, 't welk my door deze trouw word aangedaan, My zwaarmoedige dampen verwekt, ja my van zinnen berooft, in 't kort ik zal zo veel buitenfporigheden begaan Dat hy nog minder lust zal hebben, om my tot zyn vrouw te neemen, dan ik, om hem tot man te verkiezen. Dit is 't laatste gerechtje, dat ik hem toegefchikt heb. Fa hi*  •1 84 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, LEONARD. Niets is beter verzonnen, hy zal hier door al zyn geduld verliezen. En gy bezit verftand genoeg, om deze rol in allen declen te verwonen. JAN. En wy, van onzen kant, Wy hebben een klein complimentje voor bem gereed, dat hy zeer onbeleefd zal vinden, naar myn verftand.', En wyl de Heeren .Poeé'ten door den bank juist niet heel 1 dapper vallen, zullen wy hem zo benaauwd doen i kyken, Dat hy 't voor een geluk zal rekenen, om van u te; mogen afzien, en met een hecle huid weg te ftryken. j ANGELIKA. Uw Heer heeft my zyn voornemen bekend gemaakt, en : ik ben 'er mee te vreên ; nu komt het 'er maar op- . aan, Om te weeten wat'er tusfehen mync Ouders en de Heer van der Puin, over den maaltyd, na myn vertrek is: omgegaan. LEONARD. Hebt gy, terwyl ge aan Tafel waart, niets kunnenL ontdekken ? ANGELIKA. Neen! want uit vrees, van my zelve t?| verraaden, Heb ik, pas gezeten zynde, my gehouden of ik kwal lyk wierd. Een langer verbïyf had myn oogmerk ligt kunnen fchaden. En onder dit voorwendzel verzogt ik verlof om 't gezelfchap te verlaaten en in myn kamer te gaan; Maar ik heb myn zuster de wacht aanbevolen , om opj alles acht te liaan, ° En zo zy niet achter't geheim komt, zullen zy zich heel digt geflootcn moeten hoüen. h E-  B L T S P E L. 85 LEONABD. Ik denk zulks ook;want ik zie haar fchranderen doortrapt genoeg daar toe aan. ANGELIKA. Dat kunt gy wel vertrouwen. Zy is zo fjim, dat zy u beiden voort heeft herkend, en alle uw gangen nagefpeurd. < JAN. Als dat zo is, zyn wy bedurven. ANGELIKA. Vrees niets, want daar is niets aan verbeurd; Zy is zo goedhartig als flim, en ik fta 'er u voor in 'dat zy meer vermaak zal vinden Om ons te heipen myn Vader en Moeder, en den Heer van der Puin de oogcn te verblinden, Als aan hen te ontdekken dat wy bezig zyn zulks te doen. 1 AN. Dat kleine ding! wie had dat ooit gedacht ? Daar zal met 'er tyd een bekWaame vrouw van te maaken zyn. Maar zy dient voor al naar den Haag gebracht. 't Zou fchande weezen, zo men haar hier op 't land liet, zy is voor 't hof geboren.. . Maar daar komt zy net van pas. Ik ben nieuwsgierig het geval uit haar eigen mond te hooren. TWEEDE T O O N E E L. ANGELIKA, LEONARD, JAN, LOTJE. LOT, E. Ik wensch u goeden dag, Pieter baas! JAN. U ook zo, Freule Lotje! j' 3 LOT-  Z6 EE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, LOTJE, zeer Jlemmig, en diep neigende. Uw dienstwillige ' d.cr.aresic, Mynheer Louw! Wat doet gy hier zo alle drie? JAN. Wel wy fpreeken zo wat I over de regen, en 't mooije weer. LOT J E. Uw onderhoud zal I wel wat ernftiger zyn, zo ik vertrouw. Oer de regen en 't mooije weer?... Wel ik moet be- ' kennen dat myn Zuster uw beider onderhoud wel dikwils fchynr te begeeren. Ik geloof dat zy uw ambagt leeren wil. JAN. We! nu, als gy wat ■ grooter zyt, zullen wy u 't geheim van onze kunst ook leeren, LOTJE. Als ik wat grooter ben ? Loop heen , ik kan 't zogoed leeren ajs myn Zusier, zo klein als ik ben. Maar hier is geen meester voor my. LEONARD. Waarom zou ik uniet l met de freule uw zuster, te gclvk kunnen onder-J richten ? LOTJE. Ik beken Dat zou fraaij zyn. Neen ik moet een meester voor J my alleen hebben. JAN. Wel nu, ik zal u mvn perfoon voor | meester fehenken, Want ik heb net een leerling van doen. LOTJE. En fchoone meester!  B L Y S P ^ L' %7 ir ! myn afkomst is ten minfte zo goed als die van mvn Zuster zou ik denken. En dév/yl zy zig van een Kapitein laat onderwyzen, zo mag "ik voor t minst wel door een Vaandrig worden onderrigt. ANGELIKA. Zacht. Spreek zo hard niet, men zou u kunnen h'ooren. LOTJE. Vrees niets, wy zyn hier zeker, men ontdekt phshgnict^cht. ft Gantlehe gezelfchap is nog aan tafel. De Heer (, aat van Slikfpoor was by 't eerfte gerecht ai dronken. Gy zoud u verbaazen ,<■,,«« Over 't geweld dat hy maakt: nooit hoorde ik afgiys- Daarom 5" ons vry met elkander over onze zaaken fpreeken. ANGÊLIKA. Wel nu , Wat nieuws zult gy ons doen verftaan ? Waar fprak men over ? LOTJE. Men heeft niet als over u gefproken, maar met zulk een leven, dat een mensen hooren en -zien zóu vergaan. Gv zyt oorzaak dat Papa met Mama kyft, Mama weer met de Heer van der Puin; en onder al dit AnfXPdrd'de Heer van der Puin haar allen in rym, 't welk Mevrouw de Gravin telkens toejuicht, met braaf in haar handen te klappen. ( Mynheer de Richter fpreekt niet als latyn, onderwyl l Mevrouw zyn gemalin over 't geval oP een onver ftaanbaare wyze redeneert, Pr„nf .En in 't midden van al dit gedruis doet de Graat niet als zuipen, waar tusfeben hy alle ©ogenblikken, ais een Dragonder vloekt en zweert. F 4 AN'  83 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFEER, Ar? GE LIK A. Zo dat ik nu op 't enkel woord van den Heer van der dacln'en'001' vei'flande,oos te boek fia «i hun aller geLOTJE. Al Mynheer de Richter zegt dat dit nog maar by proviwachtengy UW gerechtelyk von,]is firafes eerst te Gr™!!vef"1-eng onderzoek moeten ondergaan, en de Commisfarafen zyn daartoe reeds aangefteld. JAN. S?rr d'U- r3l rhecl vermakelyk wezen; en door welden Commisfansfen zal dat vonnis worden geveld ? LOTJE. TP**" R]cht™> als prefident,benevens zyn koren C" Mevrouw de Cravin> beide daar toe ver- ANGELIKA. n™*' tC, bfffr; d',t,d.°?t my iets invallen, dat haar nog wonderlyker za! klinken in de ooren. Urn den Heer van der Puin nog meer met myn ouders in r^iTi" V5 he]Pln' dcnk ik' a,s ik fi«ks voor die rechtbank verfchyn, In plaats van my zot aan te (lellen, zulk een verheven toon aan te neemen, en zo geleerd en hoogdravend re zyn, ° Dat zy my voor't verftandigfie vernuft zullen Tioudcn. in zy zyn met een geleerde wartaal allen toch zo iteik ingenomen, Dat zy den Heer van der Puin dan zullen (taande hou- aen dat hy zich vergist, en dan ben ik buiten fchroo- Ondertusfcheh zal Lotje, die nu van de zaak onderriet is, hem tn zyn gevoelen Herken dat ik fimpel ben, ja nog flimmer als mal ; 'J En dit zal een verwarring veroorzaaken, die noodwen« te «e gewenschte fclïcuring tol een gevolg hebben za!, LE-  B L T S P £ L, ÏJ leonard. Onze zaaken necmen een goede keer. lotje. Daar da ik u. voor in: reeds op yder woord, dat de Heer van der Puin wil zcffgen, , Slaat Mama een paar oogen op die vreeslyk zyn, en j J.,_1VU., nmtc t-oo-pn inlpp-tlpn. En Papa, die al zo wat half een knip heeft, endevnen- delykfte niet is in zyn zoort, Ziet hem ftraks... . maar wat is dat?. .- 't is of zy van Tafel op ftaan. ik heb niet mis gehoord. Daar komt hy zelve aan", vertrek, en laat my nu be- gaan, gy hoeft my niets meer te beveelen. angelika. Denk aan 't gene ik u gezegd heb. l otj e. Vertrouw u op my en vrees niets, ik zal myn rol zo goed, als gy de uwe fpeelen. DERDE T O O N E E L. lotje, De Heer van der puin. De Heer van der puin, ter zyde. Ha ! daar is Lotje net van pas; die moet ik eens pol- fen; zy is op myn oogmerk nog niet gevat. Wel myn lieve Nichtje! wat doet gy hier zo alleen ? lotje. Och niemendal. Ik verveel my zo wat. De Heer van der puin. Gy verveelt u? wel myn arme fchaap, laat ons dan 'zamen wat praaten. „ F 5 Dat  3o DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, Dat zal u vervrolyken. lotje. Laat hooi en, wat hebt gy te zeggen ? De Heer van der puin. Wel dat ik u heel fehoon bevind. lotje. Ei, dunkt je dat? De Heer van der puin. Zekerïyk en ik zal 't daar niet by laaten. Ik wil uw minnaar zyn, ik ben op u verliefd. lotje. Ja maar men zegt dat ik nog te klein ben, Mynheer. Maar patiëntie, ik wil hoópen dat ik nog wel wat zal groeijen. D; Heer van der puin. Nu hoor eens, lief fchepzeltje , ik zweer Dat ik u veel fraaijer, als uw Zuster vind. lotje. Zeker? ik ge- loof dat gy gelyk hebt. De Heer van der puin. En ik wed om hondert kroonen, Dat gv oneindig meer verftand en geest als uw Zuster kunt bctooncn. lotje. Ja, wed maar gerust, ik blyf u borg, dat gy 't winnen zult; ik ben nog maar een kind, Maar, onder ops, ik verzeker u dat myn Zuster 't zotfte Sehepfel is dat zich hier omftrecks bevind. De Heer van der puin. Zie hier 't fpreckwoord bevestigd , dat men de waarheid uit de mond der kinderen moet hoeren. Maar  B L T S P E L. 9i Maar zeg eens myn hartje, is 't uw Vader en Moeder wel bewust, dat uw Zuster zo mal is geboren? lotje. Ei! wat benje flim ! gy zoekt het geheim van my te weeten, neen dat is m>'s, gy zyt by' my niet te recht. De Heer van der puin. Neen zeker, zeg my 't geen gy daar van weet, en ik zal uw Zuster vergeeten, en verzoeken u over twee jaaren tén echt. lotje. Dat neem ik aan: ik zal u alles melden, mits dat gy my belooft aan niemand te ontdekken Dat gy my gefproken hebt. De Heer van der puin. Neen, ik zweer u... lotje. Och! zweer niet want dan ging ik ten eerfte van hier vertrekken. De Heer van der puin. Wel nu, ik geef u als edelman, myn woord van eer dat niemand iets weeten zal van uw verhaal. lo tje. Dat is genoeg. Wees nu zo goed, en zie of men ons ook beluistert aan de deur van de zaal. De Heer van der puin. Ik zal van alle kanten eens rondzien. lotje. En ik zal u wat fabeltjes op de mouw fpelden. De Heer van der puin. Wy zyn alleen: dus kunt gy gerust beginnen. Verberg my nu niets, myn fchatje. lotje. Dat zou consciëntie \vcp  92 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, werk zyn: nu 't is dan maar a! te waar myn Zuster is niet wel by haar zinnen. De Heer van der puik. Ik heb het aanftonds wel belpeurd'. lotje. . . , Op haar twaalfde jaar kon zy nog met fpreeken, en ter naauwernood op haar beenen ftaan. De Heer van der puin. Zo, zo, dat wist ik niet eens. lotje. .Dat was de reden dat myn Papa en Mama haar naar den Haag deeden gaan Op hoop dat myn Tante haar verftand wat te recht zou brengen. De Heer van der puin. Zeer wel, dat moest men ook nog voor my verz wygen, lotje. Myn Tante had alle moeite van de waereld, om haar in den beginne aan 't fpreeken te krygen , Maar zo dra zy zulks kon, had myn Tante wel gewild, dat zy haar fpraak maar ten eerflen weer ver- 1 Joren had. De Heer van der puin. Zekerlyk om dat zy zich zo gekkelyk aanftelde? en zo '; veel kuuren aanrechte, lotje. Gy hebt het wel gevat. Daar kwamen alle dagen veel deftige jonge Heeren aan 't huis van myn Tanté verkeeren. De Heer van der puin. Wel nu ? lotjf. Wel nu? die verzogt zy dan, of zy niet (laat waaen haar verftand wat te_ vcrmeêren , Maar  n l r s p e M Maar zoud gv denken dat zy daar ooit in zyn gefiaagt ? De Heer v-N DER p uIN Zo dat haar zotheid dan ongeneesbaar feheen? lotje. Voorzeker; want toen wy hier te rug kwamen, bevonden myn Papa en Mama haar nog zotter als voorheen. De Heer van der puin. En ondertusfchen 'trachtten zy my te beduijen, dat zy een engelachtig verftand had. lotje. Ja zy zogten haar aan u maar uittetrouwen, Om van haar ontflagen te zyn. De Heer vander puin. Dat dacht ik al; wat geluk voor my, dat myn verftand my die zaak in zyn waare licht deed befchouwen! lotje. En dewyl zy geen erg in my hebben, om dat ik nog maar een kind ben, die zulke dingen niet verbreid, Zo ontzien zy zich niet alles te fpreeken, wat zy denken, in myn tegenwoordigheid. Niets dat hen meer fpyt als dat myn Zuster dezen morgen zich met u in gefprek heeft begeven ; Want'zy maakten rekening dat gy hen op baar woord geloofd zoud hebben zonder tegenftreven, En haar verftand niet onderzocht hebben, eer hethuwewelyk zou gefchiên, Of wel dat haar fchoonheid u genoeg bekoord zou hebben , om haare onwetenheid over 't hoofd te zien. De Heer van der puin. De duivel neen! ik ben zo zot niet, zy zullen den Heet van der Puil! zo ligt niet betrappen, lot.  91 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, 1 lotje. Zie daar, nu weet gy alles, maar ik zeg u nooit iets ! meer, indien gy my durft beklappen. i De Heer van der puin. Ik verzeker u myn Engelinnerje, dar ik eerder nerven 1 Wilde, als u op zulk een wyze te verraên. ij lotje. Gy zoud oorzaak zyn dat ik braaf flaagen kreeg. De Heer van der puin. ,• T • . Neen „ myn lieve Lotje! wees nergens in belaên. Ik zal my houden ais of ik niets wist, maar rclnklnencn van '£ bericht'dat ëy my kwaamt : lotje. Daar doet gy wel aan, geloof mv, ik raade u als een vrmdin, gy moet op myn Zuster niet meer denken. Zy geiykt u niet, en zonder verwaandheid , ik' eeloof dat ik u beter pasfen zou. , De Heer van der puin. Ja myn hartje! gy bezit al 't verftand dat ik wensch, 1 en ik nam u aanftonds tot myn Vrouw, Indien gy de jaaren van uw Zuster had. lotje. 't Is goed, ik zal J my reppen om grooter te worden, dat wy fchielyk kuhnen trouwen. Nu ik groet u myn Hser, ik ga heen, want om geen I argwaan te verwekken moet men ons niet by elkander befchouwen. De Heer van der pdin. Maar eer gy gaat, moet ik een zoentje hebben ? lotje. Neen, neen , , ik  B L T S P E L. 95 ■ 'ftaeef nooit iets vooruit: daar wil ik liefst meèwagten tot den tyd van onze Echtverbintenis. ■ Zy neigt eenige reizen , en na hy zich heeft omgekeerd, nfaakt zy een teken van hefpotting. Hy keen zich om, zy neigt op nieuws, en vertrekt. y T F D E T O O N E E L. De Heer van der puin, alleen. Dank zy »t lot, nu ben ik achter 't geheim, en dat wel op een wyze die buiten alle verdenking is. Daar is nu geen twyfl'el meer aan, of myn lieve Nigt heeft het voorneemen gehad om my te betrekken , En die oude gek van een Baron moest mee van de party zyn; maar zy zyn zelf gefopt, nu ik den handel wist te ontdekken. Ik trouw haar zotte Dochter nooit, dit 's myn befluit, en om haar nog meer te ftraffen over zulk een fnood geval, Zo wil ik dat het gantfche gezelfchap hunne Dochter A iMrnio r\,mrpfprihpiH hf>l'PStilïPll 7.a1 . Dat zal my een genoegzaam voorwendfel verfchaffen, om alle myne verbintenisfen te verbreek en. ZESDE T O O N E E L. De Heer van der puin, de gravin. de gravin. fïet is raar dat de geleerden altoos de eenzaamheid zoeken, en ik, ik zoek altoos met hen te fpreeken. Waar denkt gy om ? denkt gy aan uw meestres* fe, of aan 't een of ander nieuw werk? nu antwoord my: De  95DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER , De Heer vanderpuin, na zich een wéinig bedagt te hebben. Bezat myn minnares zo veel bekoorlykheden Als gy Gravin , dan wierd zy van my aangebeden. de gravin. Ach! wat is dat wel gezegd! ik moet die woorden wel onthouden, ik zal die op muziek laaten brengen geloof my vry. ' Bezat myn minnares zo veel bekoorlykhiden .Als gy Gravin, dan wierd Zy van my aangebeden. Dit is zonder tegenfpraak een ongemeene gedachte! en ik noem het een van uw fraaifte ftukkèn. De Heer van der puin. Ik zweer u by de Goón, 'k Zou op uw bloezend fehoon Wel kunnen dichten op een aangenaamer toon. de gravin. Hoe! nog al meer? dit Iaatfle is een meesterlyke trek. Waarlyk gy treft my, ja gy weet my te verrukken. De Heer van der puin. 6 Daar ben ik van overtuigd, Mevrouw. de gravin. ., Nu ik hou Haan- de , het geen ik u reeds dezen morgen heb verklaard ; Daar is niemand a's een man van qualiteit die een goed vaers kan maaken, alle de anderen zyn Hechts pedanten, en weinig waard. Daar zyn by voorbeeld Vondel, Hooft en Poot, zy hebben hier en daar zomtyds wel eenige fraai je trékken, Maar 't is altyd zo vergezocht, en zo ingewikkeld, dat men'er ter naauwernood den zin van kan ontdekken. Zy zeggen nooit zo geen aardigheden aan de Vrouwen, of puntdichtjes, daar de geest in doorHraait • aan allen kant. Ik  B L t S P È L. $7 Ik wed dat geen van hen allen, tegen u een Extemporé zou hebben kunnen maken, zo glad van de hand. 1 De Heer vanderpuin. , C Dat verzeker ik u, want dat is een talent, 'waar meê de hemel het menschdom geen tweemaal in een eeuw komt veröeren. de gravin. Ik hou ftaande dat gy de fenix van onze eeuw zyt, 'en ik begeer volftrekt dat gy my ook zo wat Extempores zult leeren. De Heer van der puin. Met al myn hart. Ik geloof zelf dat gy daar zo wel in fla- gcn zult als met mogelykheid kan gefchiên, Daar is flechts vlugheid en ftourmoedigheid toe nodig. De gravin; Ik ben van beiden zeer wel voorzien. • Ik heb ook wel Theorie, maar ik ben in de praktyk of oefening niet genoeg ervaren. De Heer van der puin. Twee öf drie lesfeh zullen u m Haat ftellen, om zelf my in bekwaamheid daaromtrent te evenaren. d è g r a v in. Gy zult ten minden een discipel hebben, die alle vlyt zal betonen van baar kant. Maar laat ons eens zien wat ik zou kunnen doen? hebt gy niet eehig onderwerp aan de hand? De Heer van'der puin. Wel , d,at wy êens een verliefde t'znmenfpraak, tusfeheh een Herder en een Herderin begonnen : Gy zult de Herderin Cloris en ik de Herder Tircis zyn. de gravin. % ö, Niets is beter verzonnen. Wy moeten zekerlyk op een heel verliefden, en tederen toon fpreeken ? Q . G De  S>8 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER , De Heer van der puin. ó Dat is gewis! De toon van het Herdersdicht moet een hart van freen, als wasch doen (inelten: maar 't geen boven al noodzakelyk is, Ondanks de tederheid, moet de geestigheid 'er niet in vergeeten worden: geestigheid moet uitblinken by ieder Periode. de gravin. Daar hebt gy gelvk in; geestigheid is toch de fmaak van alle de Dichters naar de mode. Verbeelden wy ons eens by voorbeeld dat wy elkander teder beminnen. De Heer van der puin, haar omarmende. Ja, verbeelden wy ons dat eens, myn aanbiddelyke Gravin! de gravin. En terwyl wy onze fchaapen bewaren, dat wy elkander onderhouden, over onze onderlinge min. Wy leggen onachtzaam te rusten op een groene zode , in de fchaduwc van een' boom, by een' klaare beek, daar beneven Is onze harstocht zo fterk , dat hy ons de fpraak beneemt; maar onze oogen, toonen wederzyds waar toe ons hart word gedreven. Eindelyk zwigten wy voor die tedere genegenheid en gy breekt het ftilzwygeri af, om uw liefdenskracht My des te beter te doen begrypen. De Heer van der puin. Daar hebt gy 't net, 't kon niet beter zyn, al had ik 't onderwerp zelf uitgedacht. de gravin. Kom aan Herder, begin. De Heer van der puin. Ik ben gereed. Myn  B L r S P E L. 99 Mynfchoone Herderin! Ach! wil myn ramp beklagen, Een wolf heeft my myn Lam, myn lief[le Lam, ontdragen. de gravin. Ach, Herder l... maar daar is myn man. De Heer van der puin. 6 Die lelyke Herdér! de gravin, Wie dorst ditdroomen? Waarom liet hy ons niet eerst onze Zamenfpraak eindigen? Hy kon nooit ongelegener komen. ZEVENDE T O O N E E L. de graaf, de gravin, De Heer van der puin. de graaf , dronken. H oe fakkerloot, myn Vrouw, met de Heer van deiPuin, vind ik die hier met haar beide alleen? De Heer van der puin. Ik gaf uw Vrouw een kleine les. de graaf. Een kleine les! Gantsch ' kracht! Ik ben over dat lesfen geeven niet te yreen. Ik vind myn Vrouw verftandig genoeg, verftaje dat? de gravin, tegen den Heer van der Puin. Laat hem begaan , wanneer hy befchonken is dan is hy jaloers als een tyger moet je weeten. de graaf. Luister eens naar my, Mevrouw. Ik moet u iets ontdekken. Gy hebt misfehien vergeten Dat iiy myn Vrouw zyt. G 2 I)E  ico DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, de GRAVIN. j , „. . C,y doet 'er myfomtyds Wel eens aan gedenken, Mynheer. ■ [de gr aak. »* '„ ,, . , D°g eer ik hier van afftap, Aloet ik u nog een klein bengt geeven, dat is, ik bezit de ongelukkige etgenfcbap, Van in 't geheel geen vaerzen te kunnen verdraaeen. noch zelfs die geene die ze maaken. De Heer van der puin. Wel nu, Mynheer, men zal u daaromtrent niet dwingen. dé graaf. Heeren Poëeten zyn my a! te vrypostige fnaaken; i en met een ftille trom gaat vertrekken ■ ^o niet, dan heeft hy een Extmporé voor u gereed It t? refn gen0eSen Zal verwekken. g d' ik waarfchouw u. De  B L T S P E L. i37 De Heer van der puin. Ik beloof u, wy zullen daar geen verfcbil over hebben, daar kunt gy wel op aan. de baronnes. Myn Dochter luister naar 't geene ik u heb te zeggen: ik verbie u immer met den Heer van der Puin een huwelyk aan te. gaan. En geen tegenfpraak , als 't u belieft. angelika. Ik zal u anders niet antwoorden, als dat ik met genoegen Uw bevelen zal opvolgen. de bar on. Wel geantwoord. Ik ben van zins u een heel ander man toe te voegen, Dien ik u beveel te trouwen. angelika. Helaas! myn waarde Vader, al wat u behaagt. de baron, tegen den Graaf. . Hoe beleeft! de baronnes. Zou mert mogen vraagen, wie de andere man is, die myn waarde Baron voor haar uitgezocht heeft? de baron. Dat is een jongeling, die zeer welgemaakt is, die veel verftand bezit, en een goed voorkomen. Hy word Louw genoemd. de b \ronnes. Hoe Louw! myn tuinmans knegt l dat is een fehoon ontwerp. de graaf. Ik ben echter met hem ingenomen ; I S Ja,  i3SDE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, | Ja, Mevrouw, het is Louw, anders gezegd Leonard. de baronnes. Louw, anders gezegt Leonard.' 't lykt wel fpel. Zy zyn beiden nog zo befchonken, dat zy niet meer weeten wat zy zeggen, de baron. Neen, neen, wy verftaan elkander wel, Mevrouw de Baronnes. Louw en Leonard, dat is net of men wilde zeggen. Een ziek wyf, of een kranke vrouw: en ik verzoek u daar niets tegen in te leggen. de baronnes. Ik begryp niets van al uw zotte wartaal. de GRAAF. Zie daar komt een jongman aan, die zal ujwel zeggen hoe 't is. ZESTIENDE en laatjie T O O N E E L. de richter, de richterin, de graaf, de guavin, angelika, de baron, de "baronnes , De Heer van der puin, leonard, in Officiers gewaad jan, in Livrei, lotje. de baron. Treè nader, myn fchoonzoon, tree nader. de baronnes. Wat zie ik! als ik my niet vergis, Dan is 't Louw,in de kleeding van cenHaagseh Officier. JAN.  B L T S P E L. JAN. •En hier r ïs Pieterbaas, die de eer heeft de vrienden nedrig te groeten, „. , ,. In de kleeding van een deftig kamerdienaar. DE BARONNES, ter zyde. Ik bloos vanfchaamte. Wat komt my hier ontmoeten! LEONARD. Gy ziet, Mevrouw, dat de liefde hier veel gedaante- wisrelingen heeft uitgedagt: Hv heeft Angelika in een zottin doen veranderen, daar 'hy my, onder fchyn van een tuinmans knecht, hier heeft gebracht, En nu geeft hy ons onze eige gedaante wederom. DE BARONNÉS. Hoe hebben zy my om den tuin weten te leiden! DE BARON. Ik vergeef 't hen om de uitvinding. DE BARONNES. Nu kan ik gemakkc- lyk de reden onderfcheiden, Waarom de Heer Louw zo tegen myn Neef was ingenomen. LEONARD. Ik verzoek dat gy my vergiffenis verleent, Mevrouw! en de afftand bevestigd van den Heer van der Puin, om nay met de fchoone Angelika te. zien vereend. DE BARONNES. Ik heb myn woord plechtig gegeeven, en dus zal hier geen verhindering meer in gefchieden. Wees myn fchoonzoon, ik ftem zulks toe met al myn hart. ' ,'■ . ■ DE  140 DE GEWAANDE ONNOZELE JUFFER, de Baron, . Wel myn Dochter! nu heb ik u te gebieden , Dat gy den Heer Leönard tot uw man neemt op f'raf van myn ongenade , ben ik nu hier meester of niet? ' angelika. Ik verzeker u, myn vader, dat ik uw wii niet zal wederftreeven, maar alles doen wat gy my.gebied, de graaf. Kom aan, myn kinderen! van wegens den Baron van Oldenhuizen, geeft eikanderen de band, zonder ver. traagen. de gravin. Zy hebben zo veel verftand en moed gebruikt dat zv verdienen gelukkig te zyn al hun levensdagen. de r i c ii teri n. Ik ben van uw gevoelen. de richter. Ik wensch hen zulks ook van harten. lotje. Mynheer van der Puin, my dunkt gy fiaat zo ver-fteld! Weet gy wel dat gy belooft hebt my over twee jaaren te zullen trouwen ? De Heer van der puin. 6 Slim feeksje! wat hebt gy my ook niet al op de mouw gefpeld! lotje. Zoud gy dan denken dat ik verftand genoeg bezit om uw Vrouw te kunnen weezen ? De  B L T S P E L. 141 De Heer van der puin. ê Ja , meer als te veel, gy hebt my genoeg geleerd om my van myne dwaalingen te genfeezen. 'k Ontwaak als uit een droom; maar 'f zal myn nut bedoelen. Ja 't Jlrekt my tot een les, al 't geen ik zag gefchiên 5 En 'k zal, in weerwil van myn vorige gevoelen, Een fchrandre vrouw voortaan gelyk de duivel vliên. EINDE.