DE GELYKHEIU   GELY KH EIt>| B L T S F E L, DOOR DEN BURGBH Ai L. B A R B A Z. t)ï menfchen zyn gelylt; geboorte is niet dan fchyn: De ware deugd alléén doet hen verfchillend' zyn. Naar voltairE.' Te AMSTELDAM, by DE ERVE CES AR N O Ë L GUERIN, MDCCXCV. Het eetfte jaar der BatfUuTche vrjheidi   VOORBERICHT. Er kan, tnyne waarde medeburgers ! gene wezen yke vryheid zonder gdykheid beftaan ; en dus (Irekt het voortplanten der gelykheid tot bekrachtiging onzer vryheid: het is fiier&m, dat ik ondernomen heb deze ftof ten toonvele te voeren, hopende dat de dierbare gelykheid, die tot heden toe, noch zo flaauw by veelen onzer landgenoot en erkend word, hoe langer hoe meer dt boederf'nap mtge atnkvuken, op dat w-j in U ver. volg, over het algemeen genomen, niet jlechts menslievend in woorden , maar waarlyk in daden zyn! De hoofddaad van dit ftukje is, in zichzelven befchouvd, zeker/jk niet geheel nieuw, gelyk deskundigen lichtlyk zullen ontdekken-, doch, ik durf my vlei jen dat myne wjze van behandeling, als ook de verwarring, en voora. de ze./elyke beaoeling, nieuw genoemd mogen worden; de daad, die ik uitgekozen heb , kwam , naar my toelchten, best met myn onderwerp te pas, als flrekkende om de gelykheid der menjchen te bewyzen ; en du is genoeg hiervan gezegd , opdat ik de verrasfing met benadeefe. Laat men tevens opmerken , dat de kouhe.d van tyd, waarin dit fpel is famengefield, die Herhaalde overwegingen niet tot lieten , welken tot een doorwrocht touneeilluk worden yertischt; en fchoon de bekrompenheid des tyds gene hoofdgebreken verjehoont, * 3 laat  rÓORBÈRICKt. laat men, in dit geval, de mindere feilen toegeven aan ttyn verlangen om de natie fpoedig van nut te wezen. Echter begeer ik dit werkje niet in het getal der .tydfchriften gtplaatit te hebben; naardien ik het ingericht heb om zo lang te mogen dienen ah der gelykheid gene volkomen lulde worde gedaan: ê! dat dit ge* wensc't tye'ftip eerlang moge verfchynen , en het dus niet langer nodig zy myn ftukje te lezen, of te fpelenldat dit binnen veertien dagen reeds ware! ik wenschte het, waarlyk !... Neen, ik heb het gezegd, wy zyn in het maatfehap^ pelyk leven r.oJi verre van de ware gelykheid af: zo lang de begoedigde lieden het eerst den minvermogenden ie hand van broederfchap niet toereiken; zo lang zy met begrypen c'at de middelen, welken zy door de fortuin bezitten, hen geen ander Wezenlyk voorrecht boven hunne mindere broederen geven , dan het edel voor* recht van weldadig te kunnen wezen; zo lang zy v ermeetien voor hun goud flaven te mogen doen kruipen, en zich fchamen de genev,, die door hen bejlaan moeten , ook voor burgers te erkennen ; zo lang zal de ot.gelykheid by ons blyven voortduren : immers zyn het de meestver* mogenden, welken het best een voorbeeld van broeder- fchap  • VOORBERICHT. fchap kunnen geven; want zy, die van hen afhangkelyk zyn, durven dit het eer[le niet! Verre van my nochtan s dat ik 411e ryken hier bedoele: dit zou niets da n een lage nyd wezen , die onbetaa.nlyk is; 6 neen! ik [preek ft'echts over het geheel; 'er zyn edele ryken, die ware menfchen en burgers zyn, hoogst waardig het geluk, dat xy genieten; ik laat Valmont, in myn ftukje, 'er eenig blyk van geven; en ik heb daarön met védrdacht zyne goeda.irtigheid en gemeenzaamheid aan het trotsch karakter van Horten-' fia overgeheld. Ik hoop dat deze myne pogingen myne kunstgenooten verder mogen aanfpooren tot het vervaardigen van vaderlandfche [peilen , en tevens tot de betrachting der burgerlyke deugden, die zy voorprysen , en waar» èian zy V eerst hulde zyn verpligt.... Doch, het is genoeg: hat ik myne rede èefluiten , eer het voorbericht groot er dan het werk zelf worde, het welk, waartyk, geen klein gebrek zoude zynl Ï795. PER-  PERSONAADJEN. v alm ont, een ryk burger. hortensia, zjne vrouw. sofia, hunne dochter. edelh art, mmnaar van Sofia. jan, bediende van Edelhart. oldan, neef ~i > van Hortcnfia. kaatje , kamenier J adolf, bediende van Falmont. eenige muzikanten. Het tooneel is te Jmjleldam, en verbeeld eene zaal, in het huis van Falmont. D E  DE GELYKHEID, B L T S P E L. EERSTE T O O N E E L. EDELHART, SOFIA. EDEL HART. Zo is 't, myn waarde! ik ben met u van één gedachten? Uw moeder is zo trotsch van aart, En durft zich boven my zo hoog verheven achten, Dat zy nooit duiden zal,hoe fterk wy daar naar trachten, Dat ik met u moog' zyn gepaard. Zy toont zich met de zaak der vryheid ingenomen, Eu loogchent echter dat de mer.l'cheu zyn gelyk ! Om dat ze uit hoogen ftatn waant voort te zyn gekomen, Geeft zy my daaglyks blyk op blyk Dst ik van hier zal zyn verftooten, Wyl ik uit lager (lam, dan zy, ben voortgefprooten! Uw vader is nochtans een eerlyk patriöt, Die geen verfchil in ftanden kan gedoogen: A Zal  ^ DE GELYKHEID, Zal hy zyn vaderlyk vermogen Door 't oud vóóroordeel zien befpot? Gyweet, Sofia . Iiefl hy is my zeer genegen. sofia. t Is waar, myn Edelhart! maar gy hebt moeder tegen Zy heeft veel magt op vaders hart : Hy zal my buiten haar niet trouwen ; Hy is te goed, om haar die ('mm, Door 't oefhen van zyn magt, te brouwen; Hy mint haar teder, j»! zó teêr als gy my mint! edelhart. Gy zyt nochtans zyn eenigst kind: Zo Valmont u bemint, moet hy uw heil volmaken; Ten minften, gy hebt my gezegd, Dat ge u verbeeld met my in d'echt Het waar geluk te zullen «naken; En ik vertrouw, myn lief. gy rpreekt, als ik ( oprecht. D.t is de Hollacdfche aart. 'k Wil niets voor u verzaken: 'k Bemin noch eene maagd... S O FIA , verlegen. Hoe! wie?... edelh ar t. De vryheid! SOFIA , gerust. Gy Bekoort my des te meer, wyl ze ook myn hart doet blaken ; Hoe  B L T S P E L. 3 Hoe flreelc my uwe fcherts! EDELHARTj met tederheid, hare hand drukkende. Zo mint gy waarlyk myl sofia. ó Ja! ik heb ronduit gefproken: Wel, foei 1 ik haat de veinzery; En waarom zou ik my toch fchamen, dat ik vry, Door zuivre liefdedrift ontdoken, U, dien ik om uw deugd en vryheidliefde min, Myn hart dorst ongeveinsd ontdekken? Ik ben eenvouwdig: kan my dit tot fchande ftrekken ? Katuur duld immers niet dat ik haar ooit verwinn'! Elk vaderlander is der meisjes achting waardig} Dit is zyn welverdiende loon; Toont hy zich voor 't behoud der lieve vryheid vaardig, Dan vlechte een maagdehand voor hem da lauwerkroon:! edelhart, haar omhelzende. ö! Gy verrukt myn hart, beminlykfte aller fchoonenl Neen I nimmer zal uw moeders magt My u ontrukken ; 'k zal u eeuwig trouw betoonen; Daar ik den dwazen waan, die haar bezielt, veracht. Zy kan dit huis, dat haar behoord, my doen verlaten, Doch nooit my bannen uit uw hart. Maar, hoe! waarom myn liefdefmart Weêrftreeft? wat noopt haar my te haten? Sproot ik flechts uit geringe Uén, A a (In*  4 DE GELYKHEID, (Indien men hen gering mag noemen, Wier deugd men overal hoort roemen ! ) 'k Mag, door verdienfte en vlyt.my reeds bevorderd zins Ik ben in ftaat een goed beftaan te winnen; En, ben ik niet zo ryk als gy, 't Onte"ert uw moeder niet dat ge u verbind aan my: Wy zyn elkaêr getyk, dewyï we elkaêr beminnen; De liefde, ziet men, ftelt gelykheid in waardy: Zy fmelt de harten faam' van armen en van ryken; Dees grilligheid doet klaar hunne overéénkomst blyken, Hoe zeer een trotsaart dit beftry'. SOFIA. Myn waardel niets kan dit weeïitreven; Maar, moeder wil nochtans daar geen gehoor aan geven: Wat zal ik doen?'k ben haar gehoorzaamheid verpligc. Zy heeft een' jongen neef, Johaj Oldan geheten, Die veertien jaren reeds inVrankryk woonde,en licht Nooit wederkeeren zal; doch, zy heeft my doen weten Dat, zo hy hier, in Amiïerdam, Ons t'eenen" tyd' bezoeken kwam , Ik hem tot man zou moeten kiezen: Helaas! wat zou ik my verkniezenJ Verlaat my, Edelhart! want onze hoop heeft uitJa, fchoon die neef nooit komt, ik zal u toch verliezen: Gy kryg* my nimmer tot uw bruid! EDEL-  B L T S P E L. 5 EDELHART, aangedaan. Wat zegt gy! zou dit waarheid wezen!... Maar, waartoe noch het ergst te vreezen? Wacht eens! ik zal terftoud uw' vader fpreken gaan: Ik wil van daag wat nieuws beginnen; lk moet ,'inct Jan , myn knecht, my eens hierop beraên; 'Er fchiet me een zekre list te binnen, Die ik u naderhand.... SOFIA, driftig. Ei, doe my haar verfhtan! Maar, zagt! daar komt myn moeder aan. TWEEDE T O O N E E L. EDELHART, HORTENSIA, KAATJE, SOFIA. EDELHART, zich buigende, tegen Hortenfta. Ik wensch u, burgeres, eene aangenamen morgen! HORTENSIA, aityd winderig fprekendc, ü ook zo, burger! KAATJE, ter zyde. Dat gaat goed! ' EDELHART, als vooren, tegen Kaatje. Ik geef u, burgeres, dezelfde morgengroet! KAATJE, neigende. U ook zo, burger! A 3 HOR-  D E GELYKHEID, HORTENSIA,^ Zo! SOFIA, fiUt tegeH EMhartt Wil voor ons welzyn zorgen. EDELHART, flil, tegen Sofi^ ötel u gerust. Overluid, tegen Hortekfta. Ik bid, ei, zeg me eens, burgeresI waar is uw man? HORTENSIA, ah vooren. Een poos geleden, Zag ik hem in de tninlaan treden: Toe, Kaatje! roep hem eens, op Jast van uw meestres. EDELHART, Kaatje wéér houdende. "* d" beh0efc S^szius: ikzal hem hier wel wachten. Tegen Hortenfia. Wehm! mag ik, i„ >t einde, u VOür myn moeder Zult gy, een vaderlandfche vrouw, My als uw' evenmensen waardeeren?' Zult gy het welzyn van uw dierbaar kind begeeren? Kortom, zal ons uw hand verbinden door de trouw? HORTENSIA. Mynheer.'... EDELHART. Benoem m ^'T d''en nietb^oemen} Benoem my , „ Burgerl » op dien eernaam mag. ,c roemen \ IJy  B L t]ie „tyd bIindI.]gsgaatj Ver-  B L r S P E L. 9 Verheue d'eenen boven d'ander; Doch, 't zy ze ons wegftoote, of met fchatten overlaad', Wy blyven, arm en ryk, toch broeders van elkander. Een braaf, behoeftig man, cffchoou van elk verfmaad, Is eedier dan een fchurk, ten top van eer en ftaat. Zó moet een vaderlander denken, Die op den naam van burger roemt ; Hy zy geen patriot genoemd, Die ooit gelykheid fncod durft krenken! Zy is de zuster van de vryheid j ja, zy doet Den mensch tot zyn beftemrning keereu, Daar zy zyn rechten fier behoed; Zy ban alléén alle overheerfching weeren, * En doet, in 't volksbeffles, verdienste en braafheideeren; Terwyl ze in ieder hart de broederliefde voed. HORTENSIA. Wat kunt gy fraai filozofecren! Gy dwingt my waarlyk haast uw wyze lesfen te ecren! Men is dan niet wéldenkend, naaruwreên, Indien men zich niet met zyn mindren maakt gemeen! Foei! geen aanzienlyk mensch zal zich zo laag verneeren! EDELHART. De aanzienlykheid beftaat in deugd alleen, Maar niet in geld:dit moet geen zaak beflechten-, De ryWte en de aimfte zyn eikaêr gelyk in rechten. Hoe menig vvierd 'er ryk door lage onbillykheên! A 5 Is  *° DE GELYKHEID,1 Is rykdom eerbiedwaardig? Neen ! kaatje, tegen Horten (ia. E>, burgeres! ik bid, Iaat my een woordje fpreken... hortentia, fpjtig. MejufFer! 'k vind u asfurant! Weihoe! my burgeres te noemen L..'tis een teeken Dat ik al myn gezag verliezen zal, ó fchand'! Ik ben mevrouw, gelyk voordezen, En gy maar kamenier: 't fcheelt veel, zo ik vertrouw' kWihn myn waarde, als mensch, geenszins vernederd wezenIk ben geen burgeres, ó neen! ik ben mevrouw! Hard aan haar oor fchreeuwende. Mevrouw! mevrouw! ..kunt gy het hooren? kaatje, flekelig. Och,ja!'tmevrouwfchap zit my nu in bei' myne oorenl Mevrouw! mevrouw! ei, luister dan! Geloof me vry, mevrouw! ik kan Uw fchimpen langer niet verdragen; Gy handelt elk, mevrouw! die minder fchynt als gy Gelyk een' ftalhond; en, mevrouw, dat hindert my,' Zo waar, mevrouw! 't moet elk mishagen Datgy, die met gelykheid fpot, Den naam u geeft van patriot. Gy zegt, mevrouw! 't zal u verneéren Indien mevrouw zieh met haar mindren maakt'gemeen: Wel foei, mevrouw! wat trotfe réén! Ik  B L T S P E L. ii Ik ben verpligt die fmaadheid af te keeren. Weet dan, mevrouw! dat ik, fchoon „ maar een kamenier," Ja in uw' dienst, myzelv' gelyk met u durf achten, Dat ik niets heb te doen, dan vlytig pligtbetrachten; En voor de rest, mevrouw! verfchillen wy geen zier; En zo mevrouw my haar flavin wil achten, Verhuis ik liefst terftond van hier: Ziedaar, mevrouw! HORTENSIA, kwaad. Weihoe! 't gaat buiten myn gedachten! Wie heeft die ftoutheid ooit gehoord! Zo onbefchaamd tot my te fpreken!.. Ach' ik ben fchier weêr flaauw:myn adem word gefmoord!.. Mejuffrouw kamenier! 'kzal me op zyn' tyd wel wreken: Plant, buiten myncn dienst, vry uw gelykheid voort! E DEL HART. Mogt hy, die word gediend, door tedrc broederpligten Den geen, die dienen moet, zyn' droeven last verlichten! HORTENSIA. Zeer goed, myn vrind! ga heen:'k fta u nooit meer te woord. Zy vertrekt; Kaatje volst haar. DERDE T O O N E E L. EDELHART,! SOFIA. EDELHART. Helaas! wat harde taal!.. Hoogmoedigfte aller vrouwen!.. so-  " DE GELYKHEID, SOFIA. Stil, ze is myn moeder, EdeHiaftj Haar fmaad te hooreu baart my Anarr. Gy hebt uzelv' dit kwaad gebrouwen. Eilieve! maar die list, waarvan gy daadlyk fpmkt? EDELHART. 'k Meld haar uw' vader, die ik zie dat ons genaakt. PIERDE T O O N E E L. VAL M ONT, EDELHART, SOFIA, •yy. VALMONT. Wel, burger! heb je myn Horten!» gefbfoktnt Wat zegt ze ? E D E L IIA R T. ó! 7e is nog even Au* Myn waarde Vahnontfzy wierd naar gewoonte ontken, En wees, met fmaadheid, my terug. V A L BI O N T. Het Myn' lieven vader dankbaar wezen; Ja, ik minde u noch meer nadezen! valmön t. Jouw rechte vlelfter, als je zyt! Hoor, myn Sofietje! 'k heb 'er'in het minst niet tegen, Indien Hechts Edelhart je' moeder kan bewegen. sofia. Hy heeft, zo als hy zegt, daartoe een list gereed, Waar in zyn knecht hem hulp moet bieden. valm.ont , tegen Edelhart. Elk, die zich vaderlander heet, Moet alle laagheid zien te ontvlieden; En hy verlaagt zich, als hyflinkfche ontwerpen fmeed 5 Maar, 'k durf van Edelhart verwachten, Dathy geen laagheid zal betrachten, En dat zyn kunstgreep fchuldloos is. edelhart. Uw denkwyz' jegens my wekt myne erkendtenis! val mokt. Wat 's nu 't ontwerp? edel*  Hf DE G ELYKHEID, e delhar t. r, , 'k Heb van Sofia ftraks vernomen D« zekre neef Oldan, vermaagfchapt aan uw JJ" R"J,?ngnwV^^.en,zonvweérraorZ' ™ ny my„ waarde 2aI verweryen Dewyluwg.de waant dar die haai.mcerza( j™» Dan dat ze uw dochter gave aan my. ' val1iont, Eah! by zal licht nooit wcderkeeren! sofia. Zo veel te beter! edelhart. Goed! maar zou uw gade, of gy Hem, «I-fcyweérkwam, wel herkennen, valmont. Natuurlyk moest de tyd ons Zy„ gelaad ontwennenReeds veertien jaren dat hy weg ging; en d.arby loen noch zo jong! 'c moet zeker wezen Dat hy niet meer js als voordezen. edelhart. Hoe oud vertrok hy wel? valU ünt, „ca bedenkend*. Ziedaar, Ikben ^ergeten...Wacht!laatzieu...Hywas2esjaa, Toen hem zyn vader naar Parys heeft meegenomen. edel.  B L T S F E L. ij edelhart, verheugd. Triomf! nu is myn toeleg klaar! Zes by de veertien is juist twintig... 't is volkomen! Nu, waarde burger! luister dan: Kent gy myn' winkelknecht niet, Jan, Die ook pas oud is twintig jaren, Doch reeds in (treken is ervaren, En goed den Franschman fpelen kan? valmont, verwonderd. Neen; maar wat raakt my ook die man? edelhart. Dat zal ik fpoedig u verklaren. Uw vrouw kent zeker ook hem niet: Nu wil ik hem, zo 't zyn kan, overreden Dat hy zich naar den (laat van haren neef zal kledan, En melden zich dus aan; en, als zy hem dan ziet, Moet hy haar ernftig doen geloven Dat hy Oldan is, die in Holland wederkeert, Dat hy vermogend is, en dat hy, daarenboven, Haar dochter tot zyn bruid begeert: Dus moet uw gade een' tyd in die verbeelding leven; En als ze in't eind'haar kind aan hem ten echtwil geven, Meld ik haar, zonder hindernis, Dat hy voor my dit heeft bedreven, En dat hy Jan myn dienaar is. VAL*  16" DE GELYKHEID, VA L BI ON T. Maar,.uit wat reden wil je toch die klucht'beginnen? EI) If LH AR T. 'k Wil, door een overtuigend blyk, Uw gade, is 't mooglyk , doen bezinnen, Dat alle menichen in hun waarde zyn gelyk, En dat de aanzienlykheid, die wy zo hoog waardeeren, Slechts wezentiyk bellaat in 't aanzien van de kleuren; Ja dat natuur niets fpaart, zo min aan arm al ryk. Gy ziet, daunyn ontwerp uwvrouw geenszins kan hoonen: 'k Wii haar, om uwentwil!', verfchoonen, Schoon zy, door hare afkeerigheid , My, als haar' minder', fiaag beleedigt. VALMONTi Wtlnou ! volvoer 't geen je overleid : Ik hoop je beiden haast daardoor te zien bevredigd; En jy krygt deze lieve meid. Kom, ga met my, Sofi'! ik heb je wat te zeggen; Wy moeten faam' iets overleggen, s c F IA. Myn waarde vader I 'k ben bereid. Tegen Edelhart. Wel! laat ons dan niet blyven teemen ; Wat wenfehen wy elkaêr best toe, by 't afleheid nemen? EDELHART, hiar kusfehende. De zegeviering der Bataaffche egatjteit! Zy vei trekt, wet haar" vader. V ¥ F-  B L T $ P È L. 17 V T F D E T O O N E E L. EDELHART. Welk een goedaartig man! en wat gulhartig meisje! De vryheid en de deugd heeft zy haar hart verpand; Sints ik haar, op dat zomerreisje, Ontmoette, ontftuk ze in my den Zelfden liefdebrand, Dien ik gevoel voor 't vaderland. Maar, Iaat ik daadlyk Jan gaan vinden, Om hem myn oogmerk vóór te (laan; En, zo hy 't zich wil onderwinden, Moet hy terftond aan d'arbeid gaan. ZESDE T O O N E E L. JAN, EDEL HAK T. Zo als Edelhart de deur uit wil gaan, treed jfao binnen, dien hy tegen 't lyf aanloopt. u JAN' jniai! dat is raak!.. . Verdort I met zulk komplimenteeren, Kunt gy my gaauw doen repliëeren... Patroon! noemt gy dit broederfchap, Laat ons dan liefst geen broeders wezen! Schoon ik tot potfery my llchtlyk laat belezen, Ik hou niet van dat ruw gegrap. EDELHART. Het fpyt my, waarde Jan! ik dacht u niet te ontmoetenj B Ik  18 DE GELYK II E I D, Ik zag u niet. Maar, zeg, wat zyn de réén Dat gy hier komt? JAN. ó ! Laat my eerst met vreên Bedaren... Wacht! 'k moet u begroeten: Laat zien! van wien?..ja, is die Die., maar, ik ben zyn' naam vergeten. Weet gy niet hoe hy word geheten ? EDELHART. Zodra gy hem maar noemt. JAN. 'k Bid, dat ge u eens bezint. EDEL HAR T. Valerius ? JAN, telkens zich bedenkende. Neen. EDELHART» Van den Heuvel? JAN. Neen. E DEL HAR T. Leander ? JAN. Neen. EDELHART. Fkurimont? JAN.  É L T S P E L. 19 JAN. Neen. EDELHART. Hogenhart? JAN. Neeri. EDELHART. Bloemveld? JAN. Neen. EDELHART. Orval? JAN. Neen. EDELHART» Wyntros ? JAN» Neen. EDELHART. EvanderS JAN. Neen. EDELHART, ongeduldig. Maar wie dan toch ?.. Leonard? B a jAtfe  20 DE GELYKHEID, JAN. ]*! EDELHART. Moest gy dan zyn' naam vergeten! Spreek, Jan! wat boodfchap gaf hy u? JAN. Of gy (wis zonder my,) by hem wilt komen eten. EDELHART. Dat is al zeer van pas, juist nu! Hoor, lieve vrind ! 'kheb u een zekre zaak te ontdekken; Wilt gy my wel, van daag, in iets tot hulp verftrekken, Dat ik u niet bevelen kan, Wyl ik tot zulk een' dienst u niet heb aangenomen? 't Is buiten uwen pligt, dus zult ge uw loon bekomen, Indien het wél gelukt; wees daar verzekerd van. JAN. Ei, burger! zeg my eerst wat is uw oogmerk dan? EDELHART. Gy hebt voor geen gevaar te fchroomen: 't Is maar een lagchpartytje, Jan! Gy weet, ik ben verliefd op Valmonts dochter... JAN. Heerlykl Ik merk al waar het heen wil! Och! Verfchoon me; ik fteek me in geen bedrog: Ik  B L T S P EL. 21 lk ben daartoe, waarëntig, te eerlyk, Ter zyde. En ook te bang! EDELHART. Ik zeg als noch, 'Er fteekt geen kwaad in , en gy hebt geen leed te vreezen: Laat u gerust daartoe belezen, 'k Min dan Sofia, als gy weet; Doch hare moeder wil ons huwlyk niet gedoogen, Wyl 'k zo aanzienlyk niet als zy ben , in hare oogen: Dus moet zy, door een list, daartoe zyn overreed. Zy heeft een' neef, Gidan genoemd, en dezen, Die thans in Vrankryk is, zult gy verbeelden. Kom, Gaan wy terftond van hier: dit is de plaats niet, om U meer te zeggen ; het zal t'huis gefchikter wezen. JAN. Gy maakt my dan akteur! dat ambacht is vry zwaar! 't Is goed dat ik in 't Fransch een weinig ben bedreven; Wyl ik uit Vrankryk fchyn te komen. EDELHART. 't Is zo; maar, Kom voort. JAN. 'k Moet u een proefje geven Van myn bekwaamheid in die fpraak : B 3 ?'  « DE GELYKHEID, Je fuis un grand coquin: dat 's even Alsof men zei: „Je bent een groote fchurk." edelhart. Ik raak Hier niet van daan, met al dit fnappen. Kom, Jan! men zou ons hier betrappen. JAN. Ah! c'estun beauplaiftr:,, Ik wenschje veel vermaak." e' el har t, gemelyk. Wilt gy my boos zien, Jan ? jan. Que diantre! J'ai mal de tête dans le ventre: Dat is te zeggen edelhart, toornig. Hoe zal 'tzyn? jan. Parbleu.' vin rouge is roode wyn. edelhart, hem by den arm trekkende. Gy maakt het al te bont. Nu , noch eens, gaan wy henen. 'k Ga naar myn' vrind, naar Leonard; Hy kleed zich prachtig: 'kzal van hem den toeftel leéneo, Waar meé ge u fieren moet, om dus'thoogmoe.üg hart . Van Valmouts vrouw te kunnen Itreelen. jan.  B L V S P E L, ztf JAN. Laat ik u noch iets mededelen, Mon citoyen! croyz que... dat... • EDEL HA ET) hem by zyn oor grypende. Uw zoet geklap moet my vervelen : Gy dwingt my, broêrlief! dat ik u by de ooren vat! JAN, fc breeuwende. Moord1.. au vdeur!. ah , mifernbk !.. Moord!brand!..*a feu'.au fe «'moordlbrandL^/a/jun diable! Edelhart trekt hem de deur uit. ZEVENDE T O O N E E L. VALMONT , van den anderen kant, verbaasd in» komende. "W"at's hier te doen?..Maar,zie! 'er is geen mensch!..Wat,wat! Ik meende toch gefchreeuw te hooren !.. Maar, ó ! ik heb het al gevat: Ik heb, by wylen, zulk een fterk geruisch in de ooren, En denklyk was het weder dat; Ja, ja, dat zal het zéker wezen ! Wat kwalen baart ons de ouderdom! A G T S T E T O Q N E E L. VAL M ONT, ADOLF. V A L M O N T. "Wat wil je, Adolf? B 4 ADOLF.  24 DE GELYKHEID, adolf, Oldan. die, als een kind, voordezen Naar Vrankryk is gegaan, komt nu , als man, weêröm, fcn vraagt om u te zien. va l mo n t. Goed! laat hem binnen komen adolf, ve> wonderd. Wel, burger.' hoe bedaard hebt gy dat nieuws vernomen.' Hy vertrekt. NEGENDE T O O N E E L. valmont, lagchende. Ja, wis bedaard! 'k geloof het wel: Ik kan dat nieuws juist niet zo zeldzaam achten« Maar, echter, ik was Jan zo gaauw noch niet te wachten.- Die knecht is handig in het fpel! 't Zal my benieuwen, hoe die kwant zich zal gedragen En oi hy ernflig ïs, 0f wel vol zotte vlagen. ' ' TIENDE TO O NE E L. oldan, valmont. oldan, zich buigende. Zyt gy de burger Valmont? Valmont, insgelyks. Tot uw believen .' Oh-  B L T S P E L. 25 oldan, hem willende om den hals vallen. Wat genoegen, Myn allerwaardfte neef, u weêr te zien! valmont , hem afweerende Ha, ha! Dat gaat wat verr': die vrindfchap zou niet voegen! 'k Wou dat wy dit maar overfloegen. oldan, vurig. Wel hoe! wilt gy uw' neef Oldan , Na lange afwezigheid, niet in uwe armen drukken ? Kan u dit oogenblik niet zo als my verrukken, Of is uw vreugd te groot ? Wat denke ik *t best hiervan ? valmont. Laat ons niet famen fpotten, Jan! o l d a n , verwonderd. Hoe! is het fpotten, dat we ons met elkaêr verblycn? 'k Ben veel te driftig, om met laffe fpotternyën My op te houden, en vooral in dezen ftond. Ei, zeg my, zyn uw gade en dochter noch gezond ? Uw vrouw myn waarde nicht, zal my wis niet herkennen! valmont. Jan, Jan! al kent myn vrouw je niet, Ik ken je wel, gelyk je ziet. Je moet die zotheid jouw ontwennen! B 5 0L*  aê DE GELYKHEID, oldan, eenigzins gebelgd. Wat duivel'.. Neefjelief ! ik bid, Spaar uw beleediging; 'k verdraag die niet koelbloedig: 'kVoel door hetFranfche vuur mynNsèrlandsch hart verhit; Gy weet, een Franschman is grootmoedig !., Maar, reik my liever uwe baad: Men moet eendiagtig zyn, tot heil van \ vaderland. va lm o nt, hem de hand gevende. Daar, Jan! 'k moet zeggen , dat je kunstig weettefpelen Zo waar! - oldan. Uw vrindfchap kan my ftreelen! valmont. Je fchikt je wel in ieder' ftand! oldan. ó! Neef! ik kom ook uit een land, Alwaar gelykheid zich naast vryheid ziet verheven, Ja in elks boezem ftaat gefchreven; En dit verfterkt den broederband. v a l m o n t. Nu eens het neeffchap aan een' kant! Wil jy maar voort je' klucht beginnen ? Ik beu 'er meê te vreén: kom binnen. oldan, verwonderd. Wat klucht? val-  B L T S P E L. sl7 VALMONT. Wel! dat je voor myn* neef Zult doorgaan. OLDAN, als voren, Ik begryp u niet, zo waar ik leef! VAL MO N T. pi, wees niet gek:'t (laat flecht met oude liên te fpotten. Je weet wel, als een eerlyk knecht, Wat jouw je' meester heeft gezegd; Myn goede vrind! je zult me niet bedotten! OLDAN, driftig. Wat knecht? wat moester? Seldrement! Ik ben gelyk met alle ftervelingen; Ik heb geer) meester ooit erkend: Een vrygeboren mensch laat zich door niemand dwingen! Wat zoekt gy my hier op te dringen? 'k Zweer, waart gy niet myn bloedverwant. Ik zou my dus niet laten hoonen! Weihoe! na vaders dood, gekeerd zynde in dit land, Kom ik noch naauwelyks my voor uw oog vertonen, Of gy, wel verr' van my met blydfchap weêr te zien, Veriïoot my fmaadlyk, en befpot my bovendien! VALMONT, lagchende. Wat is hy ernftig! en hoe deftig in zyn praten! Wel, Jan ! ik hoorde 't zelden zo: Je bent een tweede Cicero! OL-  28 DE GELYKHEID, OLDAN, kwaad wordende. 'k Verzoek u, op myn beurt, gy zult dat fpotten laten! 'k Bezit myzelven fchier niet meer; Daarom, ik waarfchouw u, mynheer! (Want burger kan ik u niet noemen,) Dat gy bedenkt met wien gy fpreekt, Dat gy een lompheid Haakt, die waardig is te doemen, En my het bloed niet meer ontfteekt! valmont, ook kwaad wordende. Wat droeli! heb ie van je leven! Wat beeld finjeur zich niet wel in! Zei jy my dreigen, maat! en my zulk antwoord geven! Neen ! die gelykheid is geheel niet naar myn' zin. Waar (laat, by wilden zelfs, in eenig boek befchreven Dat ooit een dienaar zulk een domheid heeft bedreven ? Foei! Schaam je om die onvoeglykheid! Je bent wis dronken; want je weet niet wat je zeit! oldan , zeer kwaad. Verdort! dit gaat te hoog ! Ik kan 't niet langer lyden! Uzelv', die my voor dronken fcheld, Is mooglyk wel het brein ontfteld! 'k Zal in 't vervolg uw vlagen myden! Zyt gy een patriot, zo als men u benoemt? Gy, die uw' evenmensch g;lyk een dier durft achten! Gy , burgerlyk tiran, die de eedle vryheid doemt, En geen gelykheid wilt betrachten! VAL-  B L T S P E L. 20 valmont, met verbaasdheid. Och! wat komt me over! Welk een guit! Ik zal dat neeffchap nooit vergeten! Toe, pak je gauw myn wooning uit! 'k Zal daadlyk over jouw gaan klagen, wel te weten! Hoe goed ik anders ben, jy maakt me kwaad, fchavuit!.. oldan, woedend, b!.. Waart gy niet wat hoog van dagen, En waar' 't niet in uw huis, gy zoud het u beklagen Dat gy zo fmaadlyk my onthaalt! 'k Zou u met dezen rotting ftreelen! Maar, ik zal thans den minften ipelen. Adieu! 'k ga heen. valmont, buiten zichzelven. 6 Schurk! het zal je zyn betaald: Je zult je' plunje moeten pakken! old an , in't heen gaan. Tot weêrziens, oude gryn ! valmont, hem nalopende, tot aan de deur. Ga, hoofd der fchobbejakken! ELFDE T O O N E E L. valmont, terug keerende. Dat 'seerst een duivel van een vent!.." Och, och! ik vrees, dat ik het zal befterven: 'kBea  1 3° DE GELYK H Ei D, 'k Ben zulk een leven niet gewent.' Dat noem ik eerst het grof verkerven ! Metmy te fpotten! my te fchelden, eerlyk man < Ja dreigen my te liaan! dat kan niet door den beugel' 'k Verwittig Edelhart, op 't oogenblik hiervan; Op dat ik 't verdre kwiad beteugel': Hy moet dien rekel van een Jan Terftond uit zynen dienst verjagen ; Het'doet my waarlyk leed om over hem te klaagen; Maar 't moet gefchieden, wyl 'tniet anders wezen'kan, Nu legt de list met myne vrouw in duigen: Het fpyt me wel; maar, wat gedaan! Ik kan aan Edelhart betuigen, Dat buiten myne fchuld die zaak is 'toegegaan Die fchdmfche knecht!.. Och! ik kan naauw' bedarenDoch,licht zal frisfche lucht myn zinnen oP doen klaren: Kom, nemen wy de reis maar aan ! Hy vertrekt, TWAALFDE T O O NE EL. HORTENSIA, SOFIA. HORTENSIA. »tIs vreemd, Sofia! maar'k verbeeld het my geftadig Dat ik rumoer hoor in dees zaal: Zie daar, zo 'k wist wie aan dat werkje was handdadig, Hy  B L r S P E U 31 Hy zou, op (taanden voet, myn huis uit!.. Doch, ik dwaal, Ik heb my zekerlyk bedrogen. Nu, (preken wy maar verder, kind! Vest', in 't vervolg, niet meer op Edelhart uwe oogen; Want, waarlyk ! 't is vergeefs dat gy dien wysneus mint. Zyt gy een juffer van vermogen, En dan een' winkelier te nemen tot uw' man ! Met vet achting. Een' winkelier! foei! SOFIA. Maar, hoe kan Zyn (land u toch zo llerk mishagen, Myn waarde moeder? In dees dagen Erkent men geen verfchil van ftand; En elk is burger van zyn land; Daarby, verfland en deugd doen alles af: een kruijer, Die vlytig is en braaf, behaagde my veel eer Dan een marquis, baron, of graaf, of prins, die Iuijer En minder deugdzaam is;'k begeer geen „Edel heer": Het hart moet edel zyn, niets meer.. HORTENSIA. Wel, wel! myn kind! ik kan wel .hooren Dat gy een' filozoof tot minnaar hebP, zo waar! Gy word óók zo verftandig!.. Maaj, Uw fraai je praatjes zyn verloren. Myn wil is u een wet: gy moet Uwa  S2 DE GELYKHEID, Uwe ouders onderdanig weezen: Dit is uw pligt. 'k Wil aan geen ander bloed U paren, dan aan 't geen als loflyk word geprezen. Ik zeg als noch , het is Oldan, myn neef, Die waardig is uw hand te erlangen; En keert hy immer hier, ("dat zulks de Hemel geev'f) Dan zal hy u tot biuid ontfangen; Zoniet, een ander heer, uit d'eerften burgerdam, Verkryge u; en gy word de bloem van Amlterdam! sofia. Welnu, mama! is dit dan uw behagen, 'k Zal my naar 't my bttaamd gedragen, Hoe zwaar 't my ook moet drukken. „Ach!" hortensia. Zie zo! zó gaat het wél! zó moet myn wil gefchieden! 'k Heersch nu, met onbepaald gezag. Gy zyt roemwaardig om uw wysfelyk gedragZie wat de opvoeding, In den kring der groote lieden, Op 't jufferlyk gemoed vermag! DERTIENDE T O O N E E L. kaatje, hortensia, sofia. kaatje, driftig inkomende. Mevrouw! mevrouw! ik moet u wat vertellen. HOR*  B L T S P E L. 33 hortensia. Wel, wat? kaatje. Och! ik ben zó verbaasd, Dat ik myn' fchrik niet neêr kan (lellen! hortensia, verwonderd. Wat is het dan? k a atje. Ik bid u, maak geen haast: Ik kan pas (preken! hortensia, als voren. Door wat voorval? kaatje. 't Kan niet wezen, En echter, 'k zag hem. hortensia als voren. Wien? kaatje. Och, ja! ik zag hem klaar. Hy is dezelfde noch als in zyn zesde jaar. hor T en s ia , ongeduldig. Maar, zeg toch wien gy meent! kaatje. 'k Moet vreezen Dat ge u te veel ontflellen zult; Wis zal mevrouw in flaauwte raken: Ei, geef me eerst fpiritus, om u weêr by te maken. C HO  34 DE GELYKHEID, hortensia, als vorm. Och, meid! gy tergt myn ongeduld! Ik voel myn zenuwen bewogen!., wil dit ftaken! kaatje. Zie , ik ben maar een kamenier, Dus wis van ruwer aart als een mevrouw gefchapen, En echter ben ik naar de zwier, Ook zó ontfttld, nu ik hem hier Gezien heb, dat ik niet van nacht zal kunnen flapen! hortensia, vinnig. 'k Word razend'! sofia, vrindlyk. Kaatje, lief! draagmoeder achting toe. k h A tj i?. Mevrouw! 'k dan zal niet langer fcbroomen : Uw neef Oldan is in de ftad gekomen, Ja, hier aan huis, en vraagt aan u belet. hortensia, fierk aangedaan. Wie?.. Hoe!.. Och! 'k ilerff.. Zy valt in een" leuningfioel, in flaauwte. KAAtje, haar met reukwerk by'ielpende. Ziedaar! dit moest gebeuren, Ik zei' 't wel: 't is de móde zo; Dit past aan groote vrouwen !.. ó! Wat zotte kuren!.. Maar,zy laat reeds lucht befpeuren. Stil,  B L f S P Ë L. 35 Stil, tegen Sofia. 't Is Jan, uw' minnaars k echt, die hier gekomen is. H O R T E, N 51A , bjkomende. Waar ben ik!.. Is't myn neef'?.. Hoe lans heb ik gelegen In deze doodsgcfteiiems ? K A A TJ £. Mevrouw! wel op zyn minst twee uren, naar ik gis» HORTENSIA. Is 't mooglyk! KAATJE. Ja! 'k dacht nooit dat ik u bygekregen Zou hebben: 'k achtte u reeds morsdood! II O R T ET* SIA. Och! ik ben thans wéér buiten nood. Gelei myn' waarden neef ftraks binnen. KAATJE, in V heengaan, ter sydt. Nu zal het kluchtfpel der gelykheid recht beginnen! VEERTIENDE T O O N E E L. HORTENSIA, SOFIA. HORTENSIA. H oe zeldzaam werkt het lotgeval! Zo even, myn S fi' ! heb ik u noch doen hooren Dat, zo myn neef hier keerde, uw hand hem was befchoren 5 En, zie! by is 'er heden al! Ca Na  36 DE GELYKHEID, Nu zult ge eens zien hoe veel hy zal Verfchillen met den geen, dien gy had uitverkoren, En of hy deftig is geboren. VTFT1 EN DE T 0 0 N E E L. jan, hortensia, kaatje, sofia. Jan is zeer prachtig, doch cenigzins belagchelyk gekleed, jan , met reële diepe huigingen, tegen llortenfia. Hoogedele mevrouw coufme! ik ben uw neef En dienaar! hortensia, diep neigende. 'k Groet u zeer ootmoedig, Mynheer pn neef! kaatje, achterHorten^a . met een reulfiesie in de hand. Och! ruik toch fpoe^ig, Mevrouw! eer dat u weer de levénsgeen begcev' l Jan, tegen Htrtenfia, haar omhelzende. 'k Omhels u, nichti legen Sofia, haar ook omhelzende. U ook! Tegen Kaatje , insgelyks. U ook ! hortensia, met eenige fipyt. Dat 's overvloedig! JAN.  B L T S P E L. 37 JAN. Die is de Franfche mode : ik kom zo uit Parys: Daar eert men le beau fexe. H U U ï E N R IA. Elk land heeft dus zyn wyz'. Maar, 'k bid, heer neef( wat is de reden Dat gy in Holland wederkeert? JAN. 'k Weet niet waarom of myn papa is overleden, Maar, dit is de oorzaak dat ik ben geretourneerd, Eu weer naar huis gerepliëerd. HOKTK NSl A. Is uw heer vader dood! JAN. Ah. oui! a vof fervice.. Confine! kent gy Fransch ? HOR TENS1A, met verachting. ó Neen! Dees taal word heden zo gemeen, Dat zelfs de heereknechts die fpreken! JAN. Grand ftucice! Wat zegt ge my, mevrouw! is 't waar? Ik heb thans geen bediende ; maar, Ik durf u, par ma foi! wel zweeren, Dat, zo ik 'er een' had, die Fransch verftond, mevrouw! En 't in myn byzyn iprekea wou, C 3 Ik  38 DE GELYKHEID, Ik hem zou rosfen, tot zo lang hy 't zou verleeren. Deftig heen en weder wandelende. Morblcu! met groote tién zo flout den gek te fcheeren! HOU TENSIA. Hoe! waarde neef! hebt gy geen knecht? jan. • De knechts, myn waarde nicht, zyn hedendaags te flecht: Zy durven Mout zich es timeeren Dat ze ook al menfchen zyn, gelyk de grootfte heeren! HORTüNSIA, 't Is alles waar, het geen gy zegt! JAN. Och! haast dat canaille ons niet meer refpekteeren. Laatst vond ik 'er noch een', die dacht Dat Adam hem , zo wel als my , had voortgebragt! H OR 1 E N S 1 A. Denk, wat verwaandheid! JAN. Maar, me vrouwe! Dat ik op dit punt niet langer cnderhouè: Geen knechts zyn onze atentie waard': Laat ons dan eens van menfchen fpreken. Ik heb zo aanftonds reeds myne oogen blindgekeken Op die twee belles; en ik zweer u by myn' baart, Schoon ik voor 't eerst haar zag daareven, Dat ik ze beiden nooit zó fchoon vond van myn leven, Als dezen dag: zy zyn charmant. En  B L T S P E L. 39 En lyken wonder op elkander : Het zyn uw dochters, wis ? hortensia, tenigzins gebelgd. ö! Gy zyt waarlyk fchrander! Ziet gy niet, als een heer van aanzien en verftand, Dat de eene véél verfchilt by de ander? De eene is een juffer, neef! uit Batoos edel bloed, (Voor't minst, ik kan ons huis omtrent zo oudbereeknen,) Men ziet aan haar de klaarfte teeknen Dat ze uit iets deftigs fpruiten moet, En goede opvoeding heeft genoten; Doch de andre is maar een kamenier, Wie weet uit wat geboeft' gefproten 1 kaatje, op eet? fpytigen toon. Heb dank, mevrouw !'t is waar, ik aart naaru geen zier! JAN, Mais, ma coufme! ik bid, wil my noch verder zeg,en, Wie van die twee is nu myn nicht? Want ik mistrouw noch myn gezigt, En ik weet, diable emporte ! uw reên niet uit te leggen! TUns la chandelk: dat 's te zeggen : „ Geef my licht." HORTENSIA, hem ter zyde nemende. 'k Zal u dan opning doen , heer neef! en 'tktn niet misfen: Ga, maak haar beiden een wellevend kompliment; En uit haar antwoord zult ey zelf het beste gisfeu Wie voor myn dochter diend erkeud. C 4 JAN.  4° DE GELYKHEID, JAN. Mort de ma vief Bw raad is exellent' Hy gaat het eerst naar Sofia toe, groet haar, Wet vee te belagchelyke gebaarden en zegt: Belle ame de mon ante! 6 welgeboren ome! Ik fta verrukt van u te zien. Weet, ik ben uw coufin, met name Oldan, en wensch oprecht mon coeur u aan te bién, Al waar' het ook op bei' myn kniên; Blusch met de dropplen uwer gunst ma tendrc flamme, Of myn gedarmt' verbrand misfchien... sofj a. ö! Foei ! ik heb een' walg van all' die laffe reden: Staak vry met my die zottigheden. JAN , Zich buigende, en heengaande. Vb? Jerviteur ! hortensia, ter zyde. Ei, hoor! die onbefchofte meid! En hy is zo galant! JAN, tegen Kaatje, met dezelfde gebaarden ah voren. Myne oogen, Ma belle , hebben my bedrogen ; 'k heb myzelv' te zot misleid: Ou/, jevousjure, dat ik u myn nicht wil heeten, Dat ik weldra by u myn aanzien zou vergeten, £n dat ik gaam' met u... ik heb genoeg gezeidi RAAT»  B L T S P E L. 41 kaatje, dikwjk neigende. Mynheer! ei, wil my toch verfchoonen, Indien ik uw perfoon niet meer refpekt kan toonen: Gy maakt my , waarlyk , gantsch befchaamd! JAN, buigende. Mejuffer!... KAATJE, neigende. Eedle heer!.. JAN, als voren. Ma vie !.. HOUTENS IA, hem by den arm trekkende. Maar, neef!.. JAN, ah voren. Myn fchoone!.. HORTENSIA, ah voren. Ei, neef!.. JAN, ah voren. Ma mie!.. HORTENSIA, ah voren. Zyheet geen Mie , heer neef! zy word Katogenaamd; Zy is myn kamenier: denk, dat u niet betaamd Om Hechts haar aan te zien. Op hare dochter wyzende. Ziedaar myn kind, Sofië. JAN, zich a/s woedend aanbellende. Wat zegt gy!.. Diabiel ventrebleu l C 5 Mi  42 DE GELYKHEID, Ah! mort\fripon\ jambon •' die kamenier heeft knepen! Mevrouw! vergeef het uw' neven Dat hy zo dom zich heeft vergrepen. ê Sage-femme' dat 's te zeggen: „ Wyze vrouw!" Zie, my met roodgeverfde wangen, Befohaamd fïaan, dat ik hier die kuur heb aangevangen, En uwe dienstmaagd voor uw dochter eeren wou! Haar fchoonheid is fmejfitnable, Al zocht men tot aan 's waerelds end': 'k Beken, 't is niet inpardonable Dat ik haar' rang niet heb erkend. HORTENSIA. ó Waarde en eedle neef! 'k wil u dat gaarn' vergeven: Gy vraagt zo heusch vergiffenis, Dat elk ze u fchenken zou, hoe veel gy had misdreven. Maar, 'k bid u, zeg my eens wat uw bedoeling is, Nu gy in Holland keert, en hoe gy denkt te leven. JAN. Heel nobel: myn papa liet my geen kleintje aan geld Ten erfdeel; en ik meen daar heerlyk van te teeren, Ja, heerlyk , als de grootfte heeren, Dan zie ik my gewis meer dan 't gemeen geteld! *k Leg zeven koetfen aan, en twintig pakken kleéren, En zal, pardil myn keelgat fmeeren, Gelyk de braaffte tafelheld. HOR-  B L T S P E L. 43 hortensia, met genoegen. Gy toont noch dat gy op ware aaiuien zyn gefteld! Men moet zyn afkomst maintineeren. En voorts, mevrouwelyke nicht! Verftout ik rny om u tc vragen Of ik uw dochter myn merites op mag dragen? HORTENSIA. 'k Ben u voor zo veel eer verpligt; Maar, neefje! vraag haarzelv' of gy haar kunt behagen. JAN, tegen Sofia. Mon cmr\ is 't my vergunt dat ik , gelyk een flaaf, Uw edelheid genake? en zal myn liefde baten? SOFIA, gulhartig. 'k Zou, als een' flaaf, u moeten haten; Maar, 'k min u als een' broeder. KAATjE, ter zydc. Braaf! JAN. Ah, quelle horreur \ ach , wat geluk !... Waarachtig! Uw antwoord doet ras un grand plaip.r. Wat is uw rede teêr en krachtig! Eh bienl 'k maak u myn kamenier, Of kamervrouw, of vrauw van myne kamer, Of hulsmeestres, zo als gy '« noemen wilt. Ik hoorde nooit iets aangenamer Da»  44 DE GELYKHEID, Dan 't (reen ge my daar zegt: 'k zie dat gy niet verfchilt In deukwyz' met uw' neef; gy vind, ó uitgelezenI In onzen kring geen onderlcheid. H'lliTENSIA. Gy beiden zyt gelyk, het kan niet anders wezen: Dit is de ware egaliteit! Kaatje, ter zyde. Waarachtig.' zy heeft wél gezeidl JAN, op eene gemeenzame wyze. Sofia! gun dat Jan u dan een blyk mag geven Hoe by, als broer, met u voortaan Wil zonder komplimenten leven; En dus diend gy dit toe te Haan... Hy wil haar omhelzen. ZESTIENDE TO O NEEL. ADOLF, HORTENSIA, JAN,SOJ?IA, KAATJE. ADOLF. IVTevrouw! uw neef Oldan, die even Eenboodfchap deed, is weergekeerd, en vraagt naar u. HORTENSIA, verwonderd. Wat zegt gy daar? myn neef? ..Hoenu! Hebt gy uw zinnen dan verloren, Adolf? hier ziet gy immers hem! ADOLF.  B L T S F E L. 45 adolf. Dm weet ik niet, maar wel, dat hy, met barste ftein, My, in het voorhuis, zei':„ Myn vrind! ga jy eenshooren „ Of ik myn nicht ook fpreken kan: „ Ze is raooglyk wyzer als haar man, „ En zal my niet zo helsch verftooren." hortensia, meer verwonderd. Wat revelt gy ?. - Ik 11a verfteld ! jan, ter zyde. Ik ook, waarachtig! sofia, ftil, tegen Kaatje. Wat za' 'r wezen! hortensia, tegen Adolf 'k Weet niets te denken van het geen ge my daar mèlds 'k Beken het, zulk een zaak hoor ie ik noch nooit voordezenl Maar, ga, gelei terftond dien fpookneefvoormynoog; Op dat ik, zo 't kan zyn, dees Muw ontwarren moog'. Adolf vertrekt. ZEVENTIENDE T O O N E F-L. hortensia, jan, kaatje, sofia. hor ten s ia. \»7"el, wel, hoogëecle neef! wat of hier uit zal volgen l lk word gewis miskid door fchyn: Twee  4°" DE GE L ï l{ H E I D, Twee neven, twee Oldars! kan 't zyn! Wat ben ik, om deez' hoon, verbolgen! Een van uw beiden is een guit ■ Maar,'k zweer ik zal hem wei... «y'tBloed rtolt in myne adren, En *t doodzweet breekt, van angst, my uit! JAN, ter zyde, zy„ gczigt afvegende. My ook, verduivelt! HORTENSIA. Ik geef byna geen geluid! KAATJE, met het reukflesje in de hand. Mevrouw! mevrouw.'... HORTEN MA, na geroken te hebben. 'k Voel luclu!..iViaar,och;'khuor iemant nadreu? AGTTIENDE T O O N E E L. OLDAN, HORTENSIA, JAN, KAATJE, SUFiA, ADOLF. OLDAN, by het inkomen, alle de amrvezende groeten, de , zegt vervolgens tegen Uorienfia : Myn waarde nicht! 'k zie u dan wéér.» En in gezondheid, wil ik hopen? HORTENSIA, op een'ingetrokken toon. Zo taamlyk, neef l JANa  B L T S P Ë L. 47 jan, ter zyde, Hoe of dit af zal loopen ! oldan, op Sofia wyzende. Is dat uw dochter ? hortensia, ah voren. Ja, rnynheer! oldan. Foei! welk een naam! hy doet my blozen : 't Moet „ Burger' " wezen , burgeres! Dat toch de vryheid voor de flaafschheid zy verkozen! „ Myuheer" beduid tiran; „ Mevrouw" is tirannes; Ja, Vrankryk , vyünd van tirannen, Heeft all' die tytels der verdrukking grootsch verbannen. hortensia, fpytig. Wel zo! jan, tegen haar , in ft the. Wel, eedle vrouw! wat dunkt u van die les? hortensia, tegen hem, in ftilte. 'tls klaar , gy zyt myn neef! Overluid, tegen Oldan. Gy kunt uw vlytwel fparen: Ik neem van u geen lesfen aan; Gy kunt maar weêr naar Vrankryk gaan, Zo elk daar beter in gelykheid is ervaren; 't Valt ons wat moeilyk van gewoontens af te flaan.  n loopt Jan na, rondom de kamer; Valmont, Kaatje en sidnlf volgen Oldan ; te: wyl Hortenfici in de armen van Sofia is gevallen. TWINTIGSTE T O O N E E L, EDELHAUT, DE V00R1GEN. EDELHART, driftig toefchietende, en Oldan weêrhoudende. H oe, burger' vat beftaan! Loopt gy bifir met ontblooten degen, En rand ge een' woerlooz' mensch dus aan! JAN, tegen Edelhart. Och ! gy zyt de oorzaak dat ik noch niet ben doorregen I oldan, 2.j«' degen opftikende, tegen Edelhart. Vergeel mv , burger! maar ik viieid door toorn'verblind: Zie hier waaróm; poch naauw' in deze fi;>d gekomen, Vloog ik Itraks naar dit huis, wyl'; bloed mv hier verbind; Doch Valmont heeft my pas vernomen, Of  B L ff S P E L. 55 Of (lelt zich aan gelyk ontzind, En hoont een' neef, dien hy hervind. Wyiende op Jan. Noch erger: deze fctuuk durft zich Oldan benoemen, Geeft hier zich voor my uit, en heeft Zo fraai gebabbeld, dat myn nicht zelfs met hem neefc; Daar my niets ovrig blyft dan 't valsch gedrag te doemen Van hem, die fchelmsch my. wederftreefc. Tegen Jan. Maar, 'k zal dat neeffchap u betalen! Hy wil hem weder aanvallen. EDELHART, hem andermaal tegenhoudende. Bedaar, wat ik u bidden mag! <. Ik kan, in waarheid, myn verbaasdheid niet bepalen! Wat hoor ik! gy Oldan! en moest gy dezen dag Juist wederkeeren !.. Vrind! ik bloos om myn gedrag, En ik wil alles nu verhalen. OLDAN, verwonderd. Hoe! gy!.. HORTENSIA, die intusfchen-bygekomen is, mede verwonderd. Welk een geheim?.. EDELHART. Ik moet Nu rasfer tot de ontdekking komen, Dan ik my eerst had voorgenomen: D4 DC  S6 GELYKHEID, De neefrol is gefluit. Jan, ter zyde. Zeer goed! EDELHART, Ag*» Hortenfia. Vergun my, burg.res! dat ik u eens mag vragen, Of de eerfle neef u kon behagen, En of gy hem geen vryheid gaaft Zyn hand uw Dochter op te dragen, Wyl hy aanzienlyk is, en zich aan pracht vertaaltI hortensia. Ik vind u, waarlyk, wel ten hoogden onbefchaafd» Dien ik u rekeufchap te geven? Wel, wel! E de LHAR T. Ik vraag 't niet zonder réén. sofia , tegen Edelhart. Ja, moeder had my reeds dat huu-Jyk vóórgefchreven Eer onze neef noch hier verfcheen: Hy vroeg haar nu verlof, daareven, Om my te wyën, en zy was 'er mcê te yreéo, hortensia, tegen Edelhatt. Waar dient dit toe ? Oldan , insgelyks. Waar zal dit heen? fdelhar t. *k Zal beiden u te vreden Hellen. Tt.  B L r S P E L. s? Tegen Hottenjiz. Gy, burgeres! zeg, iot myn fmaad, Dat min' uw neef, dan zyn gewaad, Uw' zin tot hem deed overhellen, En dat gy hem verkoost om zyn geboorte en ftaat. HORTENSIA, met nadruk. Gewis! E DELHAR T. Let nu ter deeg, hoe dat ge u laat verblinden Door 't fchoon van blinkend klatergoud; Daar 't edel goud der deugd, alléén iu 't hart te vinden, Door u als nietig word befchouwd. Mogt ge, in 't vervolg, gelykheid eeren, En nooit uw' evenmensen naar zyn gewaad waardeeren! Tegen zyn' knecht. Jan! trek het heerfchap uit, en wees uzelf. Gy zyt My daarom even waard: myn dienaar is te gader Myn b;oeder: ik acht dien altyd. JAN, zich ontkleed hebbende, tot op zyn borstrok toe , en zyn plunje op den grond fmyiende. Leg daar,mynheer! HORTENSIA, in verbaasdheid uitharflm Ie. Hoe! wat!.. Gewaandenejf! verrader!.. EDELHART. Zie hier! ó burgeres! een blyk Dat alle menfchen in hun waarde zyn gelyk ! D s ov  j3 DE GELYKHEID, oldan, vol verwondering. Wat zie ik! hortensia, kwaad tegen Edelhart. Guit! my dus te doeken! Uw knecht!.. 'k voel myn geitel ontrust! Hy heeft daareven my gekuscht! Haar' mond afvegende. Wel foei! ik moet die kusch vervloeken!., 'k Ben thans van 't masker der aanzienlykhcid bewust! edelhart. Mag ik Sofia dan voor my ten echt verzoeken ? hortensia, noch kwaad. Bedrieger! u! myn kind!., daar gy my hebt misleid, Enmy, voor ieders oog, dees fchande hebt bereid! valmont. Nou, lief! wil hem die list vergeven: Hy heeft dit met myn' zin bedreven, En.. . hortensia, als voren. Man ! wat zegt ge my! is 't waar! Hebt gy uw gemalinne op zulk een wyz' bedrogen J En komt gy hier noch voor myne oogen! Ik zie uw lage deukwyz' klaar, Gy,metuw„jy" en „jouw"!... valmont , korslig. Kom, laten.wy dit ddar; 'k Zal eens als voogd en vader praten: 'k Eisch  B L T S P E L. 59 'k Eisch dat het thans naar raynen zin gefchied'; 'k Wil aan Sofi' de vryheid laten Te kiezen wien zy mint: het voegt aan ouders niet Dat hunne dwang hun kroost in'tftuk derrnin gebied', HO&Tï:i>SiA, zagtzinniger. Nu, Valmont! wees te vreên: ik zie myn dwaasheid klaarlyk i Ik wierd verblind door eerzucht, waarlyk! Maar, 'k wou dat gy, voor't laatst', my iets beproeven liet. Tegen Oldan. Heer neef! (zo 't waarheid is dat gy dien naam moet dragen, Want dit moet duidlyk zyn getoond!) Zeg, hoe vergoede ik best dat ik u heb gehoond? Zou u myn dochter ook behagen?.. valmont, eenigzins driftig wordende. Noch meer! OLDAN, op eene edele wyze. Ja, nicht! ze is fchoon , maar nimmer tracht ik hem, Die moogly'k word bemind, zyn hartvrindin te ontrukken: De billykheid verheft haar (tem, En duld niet dat wy ooit onze evenmenfchen drukken; Noch meer, de lieide is altyd vry; En 't hart gedoogt geen dwinglandy. Tegen Edelhart en Sofia. Uw vrindfehap, teder paar! zal myne ziel verrukken. e O V. l h A b t. Rechtaartig patriot! vergeef myn ftoutbeftaan:  te DE GELYKHEID, Ik baarde u 't grievendst ongenoegen.,. oldan. Gy hebt my wijlens niets misdaan. VALMONT, tegen Sofia. Weinon. myn kind! zeg vry.wie dat je't best zal voegen, Is Edelhart je lief ? S * SOFIA, gulhartig. Ja, vader 1 VALMONT, hare hand in die van Edelhart leggende. Neem hem dan '. Gy zyt te vreden, vrouw? hortensia, bewogen. Och, ja, myn waarde man • De menfchen zyn gelyk: ik hebt 't bewys 'ervan' EDELHART, de hand van Sofia kusfchende. Ik moet dit pand met vreugd ontfangen, Myn lief! maar met beding dat gy, ' Als 't vaderland my roept, my vry' Ten ftryd' zult laten gaan, tot fteun van zyn belangen. 'k Beloof het u. Waardeer de'vryheid boven my. oldan, met verrukking Grootmoedig paar' uw denkwyze is roemwaardigUw hart gelykt der Franfchen hart. Edelhart, tegen Jan. Gy diende me in myn liefdefmaru U  B L T S P E L. * TJ dank te toonen is rechtvaardig: Gy zyt, ia plaats van knecht, voortaan myn compagnon t Hem de hand gevende. Wy zyn gelyk. jan. Heb dank! „ Gantsch krachten! KAATJE. Wel, Jan! dat kon je niet verwachten. *k Wou dat ik by die grap, waarè'ntig, ook wat won! hortensia. 'k Zal, door een goed prefent, geledeu fmaad verzagten* Kaatje neigt. jan. Zie zo ! de klucht is uit: my dunkt wy moesten faam' Nu allen wat in 't honderd dansfen... Men hooit buitens huis, muziek. Maar, zagt! 'k hoor daar een troepje Franfchen : Dit's juist van pas: wy zyn nu recht tot vreugd bekwaam.. val mo n t. *k Bemin de vreugd. Adolf' loop, roep die lieden binnen, Adolf vertrekt. Dat ze ook by ons vermaak wat winnen! jan. Waarachtig, burger! gy zyt waardig ryk te zynl valmont, tegen Oldan. Wy zullen , waarde neef! intusfchen, Het vuur van onze gramschap blüsfchen Met frisfche teugen ouden wyn.' EDEL?  «2 DE GELYKHEID, EDPLHaRT, een papier uit zyn zak halende. Ik maakte een liedje , dat wy allen kunnen zingen: De wyze 'ervan is zeer bekend; En 't aémt gelykheid van 't begin tot aan het end'.' Myn oogmerk kon my daartoe dringen. Komt, zingt dit, nevens my; laat niets de vreugd bedwingen, Hy greft hei paj-icr aan I almont. LAATSTE T O O N E E L. ADOLF, DE \OORIGIiN, EEMCE MUZIKANTEN. adolf, by 't inkomen , tegen de muzikanten, lei, in dit vertrek. non, niet pas hoger gaan. Va l bi o n t. Komt, fpeelt de Carwagnole. EEN MUZIKANT. Ah, bon ! ze kan verflaan. BEURTZANG. VALMONT. Ey het ei» da van elk coupl t. geeft ieder, die gezongen heeft, ha papier aan een anderover, Dt vryheid kim m' ten hoogden trap. Gelykheid pi-aai* n*ast broederfchap I £ b's' En zo dit edel tal, Blyft lieerfchen overüi, Dan .zien wy Nee,land bloeien; Wy zyn <:elyk; bh: Dan zien wy Neêiland bloeijenj Wy z-.n gelyk ! Arm en ryk,  B L r S P E L. è%> HORTENSIA. Gy, ryken, die uw mindren hoont! ") En, trotsch op rang, uw' hoogmoed toont! J blSt Wilt gy elks haat ontgaan, Stelt u als menfchen aan ; Roept tot uzelv' geftadig: „ Wy zyn gelyk 5" hls. Roept toe uzelv' geftadig: „ Wy 2yn gelyk, „ Arm en ryk." EDELHART. De hoogmoed , die gevloekte pest, "7 Voegt in geen vry gemeenebesti \ ^'IS' Want ieder, in zyn' ftand, Is burger van zyn land: Dat wy dan juigchend' zingen: „ Wy zyn gelyk l Hs. Dat wy dan juigchend* zingen: „ Wy zyn gelyk , „ Arm en ryk l" SOFIA. Waar ooit gelykheid word' verfinaad, "p De liefde kent geen rang of ftaat; C Zy lagchj met waaidigheên, Boeit klein en groot aanëens Dus zegr zy ons geftadig: „ Gy zyt gelyk; " tk* Dus zegt zy ons geftadig: „ Gy zyt gelyk, „ Arm en ryk II  'U DE GELYKHEID. OLDAN. Men volg' der Frsi fchen roemryk fpoor: 7 Gelykheid blirke in dltes dóór; \ Dat Ichatting in waardy Naar deugd , of ondeugd , zy: Dan zingen alle braaven : „ Wy zyn gelyV ; " bis. Dan zingen allé braven : „ Wy zyn gelyk, Arm en ryk." K A ATJE. Schoon de een den ander' dienen moet, ? Natuur fchiep allen even goed; \ *»• Zy teekent heer noch knecht, Geeft ieder 't zelfde rrcht; Laat ons eikand' r minnen : Wy zyn gelyk; bis. Laat ons elkander minnen: Wy zyn gelyk, Arm en ryk. JAN, tegen de aanfehcuweri. ö Burgers 1 weest altoos bedachc "7 Dat u één Kam heeft voortgebragt; \ iss' Schoon gy behoeftig zyt, Of gtootsch in koetfen ryd, Elyft deze woorden zingen: Wy zyn ge'yk;" bis, Blyf deze woorden zingen : Wy zyn g; lyk, „ Arm en ryk !" ALLEN. B'yft, enz. Z$ dansfen allen, hai.d aan hand, om de muzikanten heeni EINDE.