M VATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van T(toneelstukken , 1841.  S PECTATORIAALE SCHOUWBURG, riER-EN-TfVlNTIOSTE DEEL.   NIEUWE SPECT ATORIAALE SCHOUWBURG, VIERDE DEEL»   NIEUWE SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZEND E EENE VERZAMELING DER EESTE ZEDELYKE TOONEELSTUKKEN, BYEEN GEBEAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TAALEN VAN EUROPA. 31ET N1EUIV-GEINVENT E ERDE KONSTPLAATEN FERSIERD. VIERDE DEEL. Te AMSTERDAM. By d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MDCCXCIV.  imiUUL» VAN HUT Vlt-KDE JJtÜL,. i. dornton , of de jeugdige Losheid en Uitspoorige Kinderliefde. ... BI. i II. De Schoone Boeteling. . 211 III. De beide Vrienden. . . 365  SPECT ATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYK.E TO ONEELSTUKKEN, liYEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TAALEN VAN EUROPA. MET NIEUW- GEINFENTEEB.DE KONSTPLAA TEN V E RSJER D. VIER-EN-TWINTIGSTE DEEL. Te AMSTERDAM. By d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. "mdccxciv.  INHOUD VAN HET VIEIl-EN-TWINTIGSTE DEEL. i. dornton , of de jeugdige Losheid enUitspoorige Kinderliefde. ... BI. i II. De Schoone Boeteling. . 218 III. De beide Vrienden. . 365  DORNTON, o f DE JEUGDIGE LOSHEID E N ÜITSPOORIGE KINDERLIEFDE. TOONEELSPEL IN V Y F BEDRYVEN. Naar het Engekch van Hekroft. IV. Deel- A VER-  VERTOONERS. Sic Georg'- Dornton, een ryk Bankier. Hendrik Doknton, zyn Zoon. Sulktt, zyn Compagnon in de Negotie. Smith, Boekhouder. Mevrouw Warken, een Weduwe. Sophia , haar Dochter. John Milford, de vriend van Hendrik DorntoB» Chahi.es Goldfink, S lky. MlSTRISS LüDGER. Johnson een Koopman in koufen. JVliLFiNir, een Hoedenmaaker. MtsTRiss Weizel , een Modenkraamfter. Mistriss Teeanny, een Wollennaailter. Jenny, bediende by Mevrouw Warren. Jakoü, bediende van Silky. James, fchryver van Silky. John, knecht van George Dornton. Robekt , knecht van Hendrik Dornton. Thomas, knecht van Mevrouw Warren. Een Gerechtsdienaar. Een Marqueur. Een Bode. Koffiehuisgaften, Marqueurs, Gerechtsdienaars, Bedienden.  Help ! lielp!   Bladz. 3 DORNTON, O F DE JEUGDIGE LOSHEID e n UlTSPOORIGE KINDERLIEFDE. EERSTE Ë E D RT P. EERSTE TOONEEL. Een kamer in het huis van den Heer Gboroe Dornton. George Dornton (en kort daar op) Joftn. Dornton zit met zyn hand onder zyn hoofd aan een tafel, waarop kaarsfen branden, — na eene korte tusfchenpoozing fchelt hy en roept: John' John! John, komt. Wat belieft u, Mynheer? Dornton. Is Mynheer Sulky nog niet wederom? j o h n. Nog niet, Mynheer! A a Dorn-  4, Dornton, ofdë Dornton. Zo dra hy komt, moet ik hem fpreeken» John. Het is wel, Mynheer! Dornton, (na eene tusfchenpoozir.g) De Heer Smith moet ook hier komen. John, {gaat heen.) Dornton, (op zyn horologie ziende ) Reeds twee uuren en nog komt hv niet! Ha, die losbol Wie weet in welk liederlyk gezelfchap hy deezen nacht weder rondzwiert Hij rent in zyn verderf, zonder eenigen acht te (laan op welvoeglykheid of eer ; zonder zich te bekreunen om de verlegenheid en het hartzeer van zyn vader ' (na eene korte tusfchenpoozing' Hot is ïnyh eigen fchuld. Ik kende zyn woest karakter van zyn kindsheid af aan; waarom gedroeg ik my niet ftrenger tegen hëm ? — Nu is het te Iaat. TWEEDE TOONEEL, Smith, Dornton. Dornton. Het is goed dat gy komt, Smith! Is de Heer Sulky nog niet weder te huis? Smith. Nog niet, Mynheer! DORN.  Jeugdige Losheid. 5 Dornton. En myn zoon ? Smith. Wordt ook nog verwacht. Dornton. Ily zeide toch, dat hy deezen avond zeköriyk weder hier zoude zyn. Smith, Dat is zo, Mynheer. Dornton. En waarom komt hy dan niet? Smith, {trekt zyn fchouders op.~) Dornton. Weet gy niet, waar hy heen gegaan is? Smith. Hy heeft 'er my niets van gezegd. Dornton. Ik vraag niet, of hy er u iets van gezegd heeft, piaar of gy het weet? Smith. Ik denk naar Neumarket by de harddravery. Dornton Neen, neen, daar is hy niet. Men moet u fieges vraagen , altyd denkt gij het ergfte. Smit h. Ten nünlten het waarfchynlykfte. A 3 Dorn-  DORNTOH, Of DB D o r n t o n. De dag breekt reeds aan. Ik wil niet langer opblyven. Zeg myne bedienden dat zy ook naar bed gaan. {Hy neemt de kaan op en gaat heen, doch komt aan de deur weder te rug.) En — hoor eens — als hy komt en eenig geld van u Rebben wil — geen enkele guinjel Smith. Wien, als ik het vraagen mag? Dornton. Myn zoon! van wien fpreek ik anders? Smith. Het is wel, Mynheer, Dornton. Ik geef hem geen penning , zeg ik u! Ik erken den fchurk niet meer voor myn zoon ! Laat hy loopen waar hv w il maar hy moet my nooit weder onder de oogen komen. Smith. Het is niet te ontkennen dat de jonge Heer dikwils zeer los en onbezonnen handelt, maar echter Dornton. Onbezonnen s Wat wilt gy daarmede zeggen? Weet gy iets iets van be(ang? Kom er dan maar openlyk mede voor den dag. Smith. N.iets verder, dan 't geen gy zelf weet, Dorn-  JEUGDIGE. LOS HEID. 7 Dornton. Nu , dan kunt gy uwe aanmerkingen wel befpaaren, Smith. Die zyn zekerlyk filet tot zyn nadeel. Hy heeft wezenlyk veel jeugdelyke gebreken, maar met dat al tevens een voortreflyk hart. Dornton. Hy ? Een voortreflyk hart ? Waaruit kunt gy dat opmaaken ? Smith. Uit myne eigen ondervindingen. Dornton. Uwe ondervindingen faalen. Zyn zucht tot het fpel , tot ryden , en rosfen , en zwelgen ; zyn woedende drift voor hooge weddingfchappen, zyn vertrouwde omgang met ledigloopers , gekken en lichtmiflen, met wien hy zyu eer , goed en gezondheid verfpilt, dit alles kunt gy toch niet ontkennen? Smith. Ik weet niet, Mijnheer. . . . Dornton. Lang hoopte ik op zyne verbetering. Ik waarfchouwde, dreigde; maar vergeefs' met ieder dag wordt het erger; myn geduld is ten einde. Hy mag nu loopen , in zyn verderf rennen zo als hy wil; ik breek 'er myn hoofd niet meer mede. A 4 Zyri  s D.onsTp», ©f db Zyn naam is heden uit de firma gefchrapt, mof» gen zend ik alle zyne wilTels te rug. En, ik zeg u nog eens, Smitli geen enkele guinje: ik betaal niets. Zyn ellende mag zo hoog ïoopen als zy wil; ik geef geen duit. Wees dus op uwe hoede; Laat hy bédelen, rooven, fteelen, op de lkaat van honger fterven; ik zal het met koelen bloede aanzien. Ik ben zyn vader niet meer; ik erken hem niet meer voor myn zoon! Smith. Als het u zo belieft Dornton (hem eensklaps ftyf aanziende.') Maar als het nu eens zo ver k.vam, als hem nu eindelyk gebrek en ellende tot wanhoop dreeven. Ik ben de beledigde, gehoonde par¬ ty, ik mag niets voor hem doen —— maar gy Mynheer ! Zoudt gy hem wel in ellende kunnen zien fmachten , in koelen bloede zien omkomen 'i zpudt gy dat kunnen? Smith. Neen, Mynheer, volgens myn hart niet, maar. myn plicht vordert uwe bevelen te gehoorzaa. men. Dornton. Zeer goed. Maar zou u wel een bevel ter waereld kunnen rechtvaardigen, om een ongelukkigen, door zyn vader verftooten, zoon , met eene gelyke ftrengheid te behandelen? Smith.  J e V G o i-q e L o s H r, i Bi 1 Smith. Het zou my fmarten, maar uw bevel Dornton. Is onwederroepelyk. Hy mag de gevolgen zyner dwaasheid in overmaat ondervinden, en dan, dan ?.... (emftigpeinzende,en met zich zeiven kam. pende) Maar, als ik hem nu eens verlaate, zal hem daa de gantfche waereld niet verlaaten ?Zal de geftrenge handelwyze van zyn eigen vader een ander niet tot maatftaf verflrekken , om hem met gelyke geltrengbeid te behandelen? En hoe dan? Wat blyft hem dan overig als wanhoop? Smith. Zyne gebreken zyn de driften der jeugd , losheid en onbedagtzaamheid ; maar lk weet zeker dat die met den tyd wel zullen verdwynen. Dornton. Gelooft gy dat? Smith, Zoras de ftorm zyner hartstochten maar eerst heeft uitgewoed. Een jong, driftigmensch, wiens grondkarakter goedheid van hart is, kan we| door verleidelyke voorbeelden van 't rechte fpoor afgeleid worden, en zelf diep zinken; maar hy heft zich zeiven zekerlyk eens wederop , als hy eenmaal van den roes ontwaakt, de gevolgen zyner dwaasheid inziet , en dan eene weldaadige wyze hand by deeze gelegenheid zich aanbiedt om hem te leiden ; hy wordt dan, door ondervinding geA g leerd,  ïo d0rnt0n, 0f de leerd , door tegenfpoed gelouterd, dat geene, waartoe de natuur hem beltemi had: een e rlyk man en nuttig burger. Deeze veran:lerina denlt ik ook by Mynheer uw zoon met een goed vertrouwen te kunnen vooruitzien. Dornton. Hy heef: zekerlyk van natuur den beften aanleg ; doch zyn omgang met die vervloekte booswich. ten heeft hem reeds te veel in het net verftrikt; hy is te diep gezonken. Smith. Geef maar alle hoop niet op , Mynheer; Ik zou my zeer vergiffen, zo niet zachtzinnigheid , eene minzaame behandeling Dornton. Ach , gy hebt die ondervinding niet, die ik, helaas , maar alte dikwerf gehad heb ! gy zyt geen vader, vriend! Ach, daar komt Sulky «indelyk. Laat ons alleen Smith (gaat heen.) DERDE TOONEEL. Sulky, Dornton. Dornton. Wel nu, hebt gy eenige tyding? S u l u y, (Somber) Ja. Dorn-  Jitifl b i«e Losheid. ii Dornton. Echter gerustftellende, hoop ik? Sulky. Neen! Dornton. Neen, zegt gy? Sulky. Zo als gy hoort. Dornton. Spreek toch, wat doet myn zoon? Sulky. Ik weet het niet. Dornton, Waar is hy? Sulky, Dat weet ik ook niet. Dornton. Nu, wat weet gy dan? Hy leeft immers? Sulky. Denkelyk. Dornton. Myn God! gy martelt my. Sulky, Hm! D o b n t o n. Kom 'er toch voor uit met uwe tydingen $ Mya-  ja Dornton, of dï Mynheer! waarin beftaan zy? Wat hebt gy datj gehoord ? S V l k y. Ik martel u flegts. Dornton. In 'shemels naam, Mynheer, niet langer met d^t verdoemde ftilzwygen, fpreek toch! S u l ie y. Als ik dan moet! Maar beter, lees zelf (hem een courant geevende) Hier. . . . Dornton, Immers niet dood? Sulky. Erger. Dornton. Erger? Sulky. Lees maar de eerfte Paragraaf in de Bylage. Dornton (anglitg de plaats opzoekende en kezende.) „ Neumarket. •• Esquire Glaver was de eer- „ fte aan het park... hm, hm! Zo als men s, van een zekere hand weet, heeft de Zoon en „ Compagnon van den beroemden Bankier, die „ niet verre van de post woont by gelegenheid ,, deezer harddravery over de tien duizend pond ^ met weddingfchappen verlooren." —.{de courant  Jeugdige L o s h e i d. ij rant op den grond werpende?) Dat is niet mogelyk! Dat kan niet zyn. • Sulky. Hm! Dornton. Waar is het bewys ? Sulky. In zyn eigen handteekeningen. Dornton. Handteekeningen? iS u l k y. Wiiïl-Is , binnen drie dagen te betaalen ■ ' reeds geprefenteerd. Dornton. En geaccepteerd? Sulky. . Ja. ' Dornton. Zyt gy dol, Sulky? Sulky. Dat zal ik, zo doende, ras worden. Dornton. Geaccepteerd? Zyn naam is immer uit de firma geichrapt? Sulky. Eerst heden ! Twee dagen te vooren zyn de Wiflels gedateerd. Dorn«  14. Dornton, of de Dornton. Het zal my nog in de harflens flaan. Het ërc* diet van ons huis Sulky. Wankelt geen wonder! Dornton. En die vervloekte courant —— wie weet welke gevolgen dat nog hebben zal? Sulky. Dat weet ik wel. D o u n t o N. En wat, wat dan? Sulky. Onze ondergang. Dornton» In ernst, Mynheer! Sulky. Ik fcherts niet. Het huis wordt afgeloopen om betaalingen; het moet daarmede ophouden, en bankroet is het gevolg. Dornton. Sulky! Sulky. Het fmart my, dat ik u door het lpreeken det waarheid ergeren moet. Dornton. My ook, Mynheer, my ookl Sul-  Jïugdige Losheid. 15 Sulky. Ik betreur u! gy maakte myn fortuin, beloonde my rykelyk , koos my tot Compagnon in uwen handel maar .... Dornton. Dat was myn plicht; fchuldige vergelding uwer trouw. . . . Sulky. Voor my ben ik niet bezorgd, ik kan altoos myn onderhoud vinden, kan weder een ander comptoir zoeken; maar gy, Mynheer, de eérfte Koopman in Londen, wiens naam in de couranten openlyk ftaat aangekondigd. . . . D o r n t 0 n. Het is yffelyk. Waar is de veroorzaaker van dit alles , de nietswaardige , die door zyne verfpillingen myne welvaart ondermynde, myne eer brandmerkte, waar is hy? Met eigen handen zou ik hem kunnen vermoorden. Sulky. Waarfchynlyk met zyn Neumarketfche vrienden op de terugreis, of reeds hier in Londen ergens aan een Speeltafel. . . . Dornton {roept.) Hei! hola! Mynheer Smith! John! William" Thomas! {Hy fchelt.') VIER»  t'5 DorntoU, 'ofde VIERDE TOONEEL, Smith, de voorigen. Dornton. Gaa heen, Smith, en roep myn volk by elkander ; klerken , bedienden , myden , het gantfche huishouden zeg hun , dat myn zoon een fchurk is. . . Smith; Zeer wel, Mynheer! Dornton. Een roekelooze verkwister, een nietswaardige, dien "ik niet meer erkenne , dien ik myn vloels geeve. Smith. Zeer wel, Mynheer! Dornton. Myn huis blyft voor hem geflooten. De eerde die het opent, jaag ik op het ogenblik de deur uit. Smit h. Zeer wel! Dornton: Vervloekt met uw zeer wel, Mijnheer ! Ik zeg u dat het niet zeer wel is. Hy zal zich in den grond bederven, tot den (laat van den laagften bedelaar verzinken, en dan van honger en el-  Jeugdige Losheid. 17 ellende omkomen. Dat is, waarachtig, niet zeer wel! Ach, ik ongelukkige, diepvernederde vader! (Hy valt, beide handen voor zyn gezicht houdende j in diepe droefheid op zyn ftoel neder.) S u l k y, {tegen Smith.) Daar is nu zyn driftig hoofd met zyn gevoelig hart in tweeftryd ! De jongen was in zyn aart goed; maar de vaderlyke liefde vertroetelde hem, en nu twist hy met een ieder over zyn eigen zwakheid. (Er wordt geklopt.) Dornton. Ha ! men klopt. Zonder twyfel is hy het! Zie eens, Smith fchielyk, dat men hem niet in- laate! Smit h , (gaat heen.) Sulky. Maar, Mynheer, bedenk toch eens. . . . Dornton. Maar fpreek er my toch niet meer van, Mynheer, gy maakt my anders nog woedend! Hy klopt nog eens! Hy is het zeker ! Gaa toch , Sulky, zeg tegen de dienstboden , dat zy maar naar bed kunnen gaan, en ik wacht u in myn (kapkamer. Sulky. Goed, Mynheer! {Hy gaat heen.) Doektos {neemt een kaars op , en wil heengaan) IV. Deel. VYF-  it doskton, of db VYFDE TOONEEL. Hendrik Dornton; John Milfosd. buiten 's huis. Gko rge Dornton. Hendrik, (klopt aan het vengfier en roept.) He! Wie is daar in de kamer? Doe open! Dornton. Welk eene onbefchaamdheid! (Hy gaat aan het yengfter en opent het) Wie is daar? Hendrik. « Wee ! Myn vader ! Dornton. Kryg ik antwoord? Hendrik. Ik ben het , lieve vader ! Wilt gy niet de goedheid hebben om my de deur te laaten «penen ? Dornton. Voor u ? deugniet! Hendrik. Beste vader, vertoorn u toch niet! Ik en myn vriend Milford hebben ons in den tyd vergist. . . . Dornton. Terug , zeg ik u! Hen-  Jeugdige Losheid. ij> Hendrik. Maar bedenk eens, liefde vader! . . . Wy zyn nu overal buitengeflooten , moeten den nacht op de ftraat doorbrengen. . . . Dornton. Daar behoort gy ook. Hendrik. De nachtlucht, de patrouilles, roovers, moordenaars. . . . Dornton. Laatea zy u vermoorden, booswicht; wat raakt my dat ? Genoeg, gy blyft buitengeflooten voor altyd! En waagt gy immer den drempel van het huis weder te betreeden, zo beef. . . . Hendrik. Ontferm u toch ! Dornton, (by zig zeiven.) Ha , die fchoft ! Ik moet maar maaken, dat ik wegkome, anders overweldigt my het mededogen of de toorn. (Hy gaat heen.') Hendrik. Nog deeze eenige keer, lieve vader .. ! (na eene tusfchenpoozing) Gy antwoord niet? M i l f o r d. Hy is zekeilyk al weggegaan. Hendrik. Dat geloof ik ook. Het is alles ftil. B 2 Mn.-  20 Dor n t o x, of de M i l f o r d. Hadden wy maar een ladder , dan konden wy in het open vengfter klimmen. H e n d r i k. Wees maar niet verlegen , myn vriend , gy kent nvyn vader nog niet. In weerwil van zyn gemelyke luim opent hy nog de deur in minder dan tien minuten. M i l f o r d, Om vyftig pond , dat. de deur niet open gaat ! H e n d r i k. Top, ik houd ze u. Daar hoor ik reeds de fleutels rinkinken krak , open is de deur, wie heeft nu gelyk? M I L f o R d. Gy ! Hendrik. Quit of dubbeld , dat wy de tafel , offchoon het reeds over middernacht is, nog voor my gedekt vinden ? M i l f o k d. jop ! Nu binnen maar! (na een korte tusfehenpoozing.') ZES-  Jeugdige Losheid. 21 ZESDE T O Ö N E E L. Hendrik Dormxon, John MilfoiU'. (/« de kamer komende) H e n b r i k. Eindelyk zyn wy toch onder dak ! M 1 l f o n d. Eu hebben nog bovendien een vry veld, maar 11 geen gedekte tafel , Heer broeder! De weddingfchap is quit. Hendrik. Dat zy zo ! Ik ben maar blyde, dat ik weder binnen myn vier muuren ben.| M 1 l f o r n. Een menigte avontuurtjes —— en dat om niets! Ik wenschte wel dat ik de reis naar Neu. niarket deeze keer niet gedaan had. II e n tl R i k. Gy hebt toch gewonnen ! M i l f o r d. Ja, een ellendige honderd en vyftig guinjes in de zak. H E n I) r I IC. Eu ik over de tienduizend pond uit de|zak. M 1 l f o r p. Ja, gy kondt 'er wel tegen; gy hebt een rykea B 3 va-  22 Dornton, of de vader-. Op een andere keer brengt gy het dubbeid weder te huis. II e n d r i k. Die verdoemde Kaerel van een Blifil! Ily had de belle draavers. Myn leven zou ik er op verwed hebben , en hy laat my zo fchandelyk in de pekel. M i l f o r d. Dat was zekerlyk een lelyk ftuk voor ul Hy wint anders by alle harddraaveryen. H e n d r i ic. Myn vader fchecn zeer toornig. —. Als hy het maar niet reeds gehoord heeft 1 M i l f o r d. Wel, ik vertrouw mij hier ook niet veel! Pce-~ onverwachte ftilte doet my een fchielyken (lonn vreezen. Het zekerfte is wel het belle. Ik zoek weder de open lucht en gaa den nacht by Mifs Milwood, of daar ik anders onder dak kan komen , doorbrengen. Hendrik. Waarom, gy zit immers hier droog en wel. M i l f o R d. Ja, maar mogelyk dat uw vader, eer wy het verwachten, ons een morgenbezoek geelt; en dan zit Sir John Milford in de knel. Hendrik. Gy hebt juist niet geheel en a! ongelyk; myn va-  Jeugdige Losheid. 23 vader is eigenlyk uw vriend niet, houdt u voor myn verleider. M 1 l f 0 r d. En ik ben hem boven dien nog fchuldig' Hy heeft my reeds gedreigd , my in rechten te zullen vervolgen. Hendrik. Ja, dat zyn woorden ! Hy heeft my ook gedreigd uit de firma te fchrappen , maar wy kennen eikanderen beter! Zyn hoofd fpreekt myn vonnis, maar, eer een uur verloopen is , heeft zyn hart het reeds h.rroepen. ZEVENDE TOONEEL. J o h n, dt voorigen. Hendrik. Wat is 'er John ? Het is immers alles wel? John. Ach , de oude Heer is uitermaaten veritoord^ Hendrik. Dat weet ik. John. Hy heeft zo even den ouden Thomas, die u in huis gelaat.n heeft, uit de deur gejaagd. Hendrik. Wel, duivelsch! die zaak wordt ernftig. Waar is myn vader? B 4 Jon»  *4 Dornton, or de John. Hy ging weder naar zyne kamer. II e n d r i k. Goed! fluip dan ftilletjes de deur uit , en laat den armen Thomas weder binnen. John. Ik durf niet, Mynheer. Hendrik. Dan gaa ik zelf. (Hy gaat heen.) John, (tegen Milford.) Wat u betreft, Mynheer, ik zou u raaden van de gelegenheid gebruik te maaken , en maar ftilletjes de deur uit te gaan, daar het nog tyd is. M i l f o r i). Waarom ? John. De Heer Dornton is ontzaggelyk verbitterd, en op u wel het meest. M i l f o r d. Kom , gekheid! Hy ligt nu waarfchynljk op édu oor. John. Nu , voor mynentwege! Als gy het gevaar wilt uitftaan.,.. (Hy gaat heen.) He n d r i k . (komt wederom.") Zo, deezen heb ik gelukkig weder binnen geiranfpQrteerd. ^  Jeugdige Losheid. 25 M i l f o r d. Ja , eer ik het vergeet, Heer Broeder ! Gy komt toch tegen den raiddag in Dudiys koffiehuis ? Hendrik, Neen. M i l f o r d. De groote party tusfchen Okonell en den overften Lyods wordt afgefpeeld. Hendrik. Ik mag het wel lyden, ik kom 'er niet. M 1 1. f o r d. Waarom niet? Hendrik. Broeder, ik denk dat het hoog tyd wordt een andere levensvvyze aantevangen. • M i l f o r d. Dat is ook myn gedachte. Myn plan is reeds ontworpen. Gy zuit het zien nog weinige dagen en de vriend Milford verfchynt als een man zonder fchulden. Hendrik. Gy? Ha, ha, ha! En waar zal het geld en de betaaling van daan komen? Milford. Door eene goede berekening. 13 5 Hen-  2e zoek de open lucht. . . (tegen Sulky) Van het Tellament, zo ras mogelyk nader, Vriendlief! (Hy gaat heen.) Sulky tegen Hïkhr k Weet gy wel, dat uw verlies in Neumarket reeds in de couranten aangekondigd is? H en d f 1 k. Reeds aangekondigd ? Wel verdoemd ! Sulky. De naam van Dornton is daardoor gefehandvlekt. Het crediet van ons huis verdacht geuiaau. H e n i) r i K. Openlyk aangekondigd. . . ! Het zy zo' Maar dat men in myn naam tevens myn Vaiers naam betrekt, is affebuuwlyk. — O, wee, myn Vader! Nu zal er gewis een onweirsbuy losbreekec. NEGENDE TOONEEL. George Dornton, Hendrik Dornton, Sulky, Smith. D 'i r n T o n (tegen Hendrik) Goed, dat ik u nog aantreffel Hebt gy de bewuste papieren, Smith? Smith. Ik heb ze by my, Mynheer! Sulky Goeden nacht! (Hy wil heen gaan.) DORN-  Jeugdige Losheid. 3£ Dornton. Blyf gy hier Sulky! Zyt getuige van myn affcheid van dien deugniet. Sulky. O, daar was ik reeds zo dikwils getuige van. Dornton. Nu voor de laatftemaal! (tegen Hendrik) Kom hier, fchoft! Hendrik. Ik ben uw Zoon, Vader! Dornton. Gy zult, hoop ik, niet ontkennen, dat gy eei onverbeterlyke booswicht zyt? Hendrik. Geen booswicht, myn Vader! Een dwaas ben ik; dat weet ik, dat gevoel ik. Dornton. Een uitvaagfel der natuur! Een fchandvlek uwer familie! Hendrik. Een fchandvlek, die zich zuiveren laar. Dornton. Een deugniet, van wien ieder eerlyk man eeri affchuuw heeft. hendrik. Ik ben wat gy wilt, myn Vader! C 2 DORN-  j$ Dornton, of dr Dornton. ■ Handteekeningen onbedagt gegeven , alles op crediet gekogt , vorderingen onbezonnen betaalt, niets betekenende modekraam duur gekogt en voor niet weder weggefchonken ; van den morgen tot in den laaten nacht gelichtmist, het geld aan valfche fpeelers en bedriegers prys gegeven; ieder aandrift tot het goede onderdrukt, alle waarfchouwingen veracht.. .. II e n i) r i k' Ten deele waar! Maar, lieve Vader, alle deeze zaakcn zyn ligter gedaan dan verdeedigd. Dornton. Hier uw bekentenis' En nu uw vonnis! 'tegen Smith) Geef hier de papieren rrranr al te lang fprak mvn vaderlyk hart voor u! Goddank, dat°eindelyk de reden over deeze dwaaze genegenheid den zege heeft weggedragen! Als ik de fcbande, die gy over my gebragt hebt, overlee. ven mogt, dan zal dit rampzalig overfchot myner oude dagen zekerlyk niet verfplld worden, om een roekelooze verkwifting nog verder te onderdennen. Gy zyt onterft! Daar, lees myn laatften wil. • •. Hendrik (het fchrift, zender het in te zien, teruggtevende.) Uw woord is zo goed als een banknoot, lieve Vader! Dornton. Ha, uw list zal my niet weder begoochelen! Hen-  Jêugdige Losheid 37, Hendrik. Ik bediende my nooit van list; ik zogt flegts uwe gramfchap van my aftewenden, en de genegenheid myns vaders, die ik, by alle myne buitenfpoorigheden, toch hartelyk bemin, weder te winnen. D o k n t o n. Gy my hartelyk bemind.? Hendrik. Gy zyt myn Vader, een goedhartige, verfchoo nende Vader! Ik moest immers alle gevoel hebben uitgefchud om u niet van gantfcher harte te beminnen. Dornton. Gy gaaft 'er treflyke bewyzen van. Hendrik. Ik fchaam my over my zeiven, heb een afkeer van myne dwaasheden. D o r n t o n. Dat is nu te laat. H e m d r 1 k. Ik beminde en vereerde u , zelf in den itorm myner hartstochteu , en zal ook nu , by uwe rechtmaatige gramfchap, by uwe uiterfle geftrengheid, niet ophouden u te beminnen. Dornton (by zich zeiven.) Ha, die fchalk! Hy kent myn hart! Maar weg, weg met dit gevoel van medelyden ! (overluid) Gy zyt een fchandvlek, een deugniet. C 3 Hen-  3* Dornton, of de. Hendrik. Dat ben ik, myn Vader! Dornton. Gy weet nu myn befluit. Van nu af aan Iaat ik u a n uw noodlot over. Kom met my ,. Sulky ■ (Hy wil gaan.) Hendrik. Ach, ik heb alles verdiend, uwe uiterfte geflrengheid, myn Vader! Nu, bezweer ik u, draag uw toorn toch niet met u mede; fchud de gantfche maat van denzei ven over my uit; maarwensch my ten minlten een goeden nacht! Dornton. U? Hendrik. Mynheer Sulky, deeze edele waardige grysaart, dien ik zo dikwerf zoveel verdriet veroorzaakte, zal het my gewis wenfchen. En gy zyt myn Vader, en wil het niet? Goeden nacht, Heer Sulky! Sulky. Goeden nacht! Dornton. (tegen Sulky.) Waar toe dat guichelfpel? Kom maar voort! Hendrik. Werp my alle myne dwaasheden op het bitterfte voor, onterf my, ftryk myn en naam uit uwe firma, en zeg flegts: Goeden nacht, Hendrik! Hen»  Jeugdige Losheie. 39 Dornton. Dat wil ik niet doen, dat zal ik niet doen. Neen! H E n d r i k. Armoede en verachting is myn verdiende loon» ik Zal het met geduld verdraagen , onthoud my flegts uwen haat. Een goeden nacht, myn Vader! Dornton, Keen, neen, neen' Waak ze met alle de overige nachten dour . en boetze in kommeren ellende! (Hy gaat met Sulky en Smith heen.) 11 6 n t) rik. Dit zegt, zó denkt myn Vader?... O, dan is het uitgemaakt, dan ben ik in de daad een fchurk! Dornton I komt te rug.) Goeden nacht, Hendrik! Ik wil u niet vloeken, jongen: (Ily gaat fc 'delyk heen.) Hendrik. Goeden nacht, belle onder alle Vaders! God zegene u \ch , dat was nog troost , gerustiielBng! 't Is waar, zeer waar, ik ben een booswicht , een deugniet ! Maar nog ben ik niet gantsch verlooren ik heb nóg gevoel voo- berouw, voor deugd ik heb nog een Vader! C 4 TWEE-  4» Dornton, of de' TWEEDE BEDKYF. EERSTE TOONEEL. Een kamer in het huis van Mevrouw Warren. Mistkiss Ludgur, Jenny , vervolgens Sor h ia. Jein y. Ik kan niet , vrouw Ludger , hoe gaarne ik ook wilde. Mist. L v d o e it. Noem maar myn naam.. .. Jenny. Ik durf waarachtig niet. Mevrouw Warren heeft eens vooral verboden, geene armen, wie zy ook zyn mogen, by haar aantedienen. Daar komt juffrouw Sophia, haare dochter, als die het waageu wil.. .. So p h i a , (komt fpringende binnen.') Ha, ha , ha ! Zyt gy hier, lieve Jenny? Ha, ha, ha! Zo even kom ik van myne moeder; die heeft weder een gantfche Afiemblee van uiodefcraamfters rondom zich. Jen-  Jeugdige L o s ?i e i d. 41 Jenny. Dat is natuurlyk. De rouw over haar za- ligen Heer man is rm afgelegd; men moet weder een nieuwen icaat formeeren. S o p h 1 A. Ja, maar zo fchielyk? Het zyn naauwlyks vier maanden.... J e n n v. O, vier maanden , dat is voor ons, die weder hartelyk naar een huwelyk verlangen, een halve eeuwigheid. S o p h 1 a. Nu , dat moest grootmoeder eens hooren' . Ik fchik my ook gaarne op , fchoon ik er toch zo veel niet mede op hebbe als myne moeder. Maar die wil alleen fchitteren , en behandelt my als een klein kind, daar ik evenwel toekomenden nieawenjaarsdag al zestien jaaren oud worde. Ik moet altyd gekleed gaan ais zo een besje m fchikt zich alle dagen op als een jong meisje. Jenny. • Nu daar zal zy haar reden toe hebben. Zv zeer. dat uw Grootmoeder in Glochefter u bedorven beeft,en daarom heeft zy u hier laaten komen oin u een beter opvoeding te geeven. S o p h i a. Ja, in den beginne liet zich dat nog wel aan- 1,/ ~T r m°est de keurslyfmaaker myn lichaam famenfnoeren dat ik half verflikte , dè ^ 5 fchoen-  ff% Dornton, osdc / fchoenmaaker moest myne voeten verlammen; d«. kapper myn hairen verbranden ; de Juwelier myne ooren doorfleeken , en de Dentist myne tanden vylen ; maar nu is het blaadje geheel omgekeerd. Jenny. Ja dat was in den beginne ook nodig , want gy zaagt er uit als een boerenmeisje Nu ia er de ruuwe bolder af. . . & o f ,11 i a, (Miftr. Ladger ziende.) St! Niet te luid! wy zyn niet alleen. J t n y. Hoe, zyt gy nog niet weg? S o p ii i a. Foei Jenny, men moet d^ lieden zo geen afjagt geeven. De vrouw fchynt er my zo droevig yittezien, wat of haar toch deeren mag? Jenny. O, niets, zy klaagt over arremoede. Sop h s a. O. dan kunnen wy haar terftond raad verfqhaffen. Daar, geef haar die gulden! J li n k y. Dat zal haar ook wat helpen! S o p h i a Ach! ik gaf gaarne meer , maar ik heb giftererf al myn geld uitgegeeven, kogt een Parkietje en een  v Jeugdige Losheid. 43 een paar allerlieffte Kanarievogeltjes zyt gy dan in de daad zo arm vrouw ? Mist. Ludger. Zeer arm! S o p h 1 a. Wie zyt gy dan, als ik het vraagen mag? Mist. Ludger. Myn naam is Ludger. Myn man diende over twintig jaaren by Mynheer uw vader, die ook beloofde voor hem te zorgen; maar die goede Heer flierf te vroeg. S o t h 1 a. Wel nu, dan is er myn moeder nog.. . . J e n m y. Die geeft niets! Mist. Ludger. Wy zyn nu helaas genoodzaakt, om met een gebroken hart om een almoes te vraagen. Sop Hl A. Die arme menfehen ! o , wacht nog een weinig, nog maar eenige ogenblikken, als ik u bidden mag! Ik kom terftond weder by u. TWEEDE TOONEEL. Sulky, Jenny , Mistriss Ludger. Sulky. Dient gy by Mevrouw Warren? Sul-  44 Dornton, of de Jenny. Men noemt my Uwed., Mynheer! S u l k y. Gy zyt toch maar een myd! Jenny' De kamerjuffer, beleefde Heer, myn naam is Misf Jenny Kakel. Sulky, Wel nu, wel nu, dat is goed, waar is uw Mevrouw ? Jenny. Boven op haar kamer. Sulky. Loop dan heen, en roep haar — toe fchielyk wat! Jenny. Zy heeft bezigheden. Sulky. Zy moet hier komen , zeg ik , ik moet haar fpreekeu Nu, wat zal 'er van worden? Jenny. Wie zyt gy dan, en wat wilt gy van haar hebben? Sulky. Breek daar je hoofd niet mede. Toe voort maar! Jen*  Jïügdigf. Losheid. 45 Jenny. Nu, nu ! (by zig ze/ven.') Dat is een rechte , oude grimmige knorrepot! (Zy gaat heen.) DERDE TOONEEL. Goldfink. Ongelegen ! Dat fpyt my. Hoor eens hier, hoe beval ik u, — zo in dit pakje? (Hy draait stig langzaam om.} Hendrik* Waarachtig, posfierlyk genoeg. Ha , ha * hal Goldfink. Het is naar de nieuwfle mode! Hendrik. Wel zo; het ftaat onvergelykelyk. Goldfink. He! Waar is toch ons weeuwtje? Hendrik. Ik denk aan haar toilet. Binnen, twee of drie tainuuten zal zy, hoop ik, wel zichtbaar zyn. Goldfink Ik houd je hondérd guinjes tegen één. Ik tuig cn zadel een ftreng van twintig paarden in minder tyd dan dat wyf nodig heeft om haar hoofd te klouwen, haar maaneu te vlechten, haar te roskammen en te kaarden, en de dekkleeden om haaf Jyf te fnoeren! Hendrik* Dat kan wel zyn. Goldfink. Maar zeg my eens in ernst Broertje wat dunkt u nu zo wel van uwen ouden vriend GoldE a fink  63 D o r n t o n, of de Goldfink? — zo van zyn extremiteiten, zyn tuig . in 't kort zo van 't geheel....? II n d r i Kt Gy wordt met ieder dag eleganter en vetter* Ha, ha, ha! Goldfink. Niet waar ? H e n d e i k. Gy zult u wel haast op de kermis kunnen laaten kyken. G o l d f i n k. (op zyn buik flaandc') Een recht fchoone, dikke vette kaerel! Maar, zeg my eens, broertje, ben ik niet een waare genie? Hendrik. Een origineel aller origineelen. Gy zyt wel een goede honderd pond wichtiger fchepzel dan uw vader. Goldfink. Myn vader, dat was een prul! H e n d r i k. Nu , nu! Goldfink. Hy was een banketbakker, woog nog geen tweehonderd pond, hield flegts een elendig knolletje} maar ik ben een Gentil homme, en tyd met een fpan van vieren. Hen-  Jeugdige Losheid. 69 H e n d u 1 ie Dat is zeker. Gy hebt het gewicht en hy had het verftand. Gy zyt een Gentilhomme en ryd met een fpan van vieren; hy hield 'er één paard op na, en was een nuttig burger. Goldfink. Nuttig? Wat wil dat zeggen? Hendrik. Ha, ha, ha! Een fonderlinge vraag! Goldfink. By myn ziel; ik wed tien guinjes tegen één, dat gy het zelf niet weet. Hendrik. Weeten en zyn is tweederlei 1 Nuttig zyn, heet het welzyn van zyne mcdemenfchen te bevorderen. Goldfink. Wel nu, dat doe ik ooi met lyf en ziel , in Londen, en Neumarket en op alle Paardenmarkten. Ik verryk de herbergen met myn gelag en veneering, de paardekopers met myn in- en verkoop, 'de hoeffmids door het beflag, den landman door de meftingi Zadelmaakers, Rytuigfchilders, Koornkoopers — in 't kort, alles, wat in en rondom .Londen is. Hendrik. Gy hebt gelyk ! Doch weet gy wel , wat de wajreld zegt? E 3 Gold.  f» DO r*n T o h, of BE goldfiwk. Ik hoop niets dan alles goeds. Hendrik. Juist net omgekeerd. Zy zegt, dat gy in ban» den van de herbergiers, harddraavers, zwendelaars en beurfenfnyders gevallen zyt, die u braaf honig om den mond fmeeren uby ieder gelegenheid van de huig ligten , en u van tyd tot tyd zo fchoon zullen uitplukken , dat gy eindelyk met uw dikke buik als de armfte en domfte beurfefnyder in Neumarket zult omzwerven. Goldfink, Ik verdoem de waereld en haar oordeel! Hendrik. Met my is het geen hair beter! Ik ben na helaas het hoofdvoorwerp van de gefprekken, die in alle herbergen en koffiehuizen over den hekel gehaald word. Goldfink, Gy? En dat waarom? Hendrik, Om myne dwaasheden. — Myn crediet houdt op. Goldfink, 'T kan zyn ,• maar ik houd u zeven tegen vyf» myn twee bruine merries tegen uwe groote zwarte hengften , myn crediet was reeds lang aan 't dalen, en echter...,, Hek-  Jeugdige Losheid. 71 Hendrik Spaar die moeite, Chailes! Ik wed niet. Goldfink. Cy zyt, by myne ziel, een fchrandere kaerel; want onder ons had ik geen uitzicht op dit weeuwtie hier in huis , dan raakte de dikke vette Goldfink , zonder genade of barmhartig* heid , in de cachot, of moest de poort uit. H ii n d k i k. Gy hebt dus nog een resfource ? Goldfink. En al tamelyk zeker! Het kameniertje ftaat 'er my borg voor tegen een pfémië van honderd pond, te betasten na de bruiloft. Daar komt zy aan; brengt zekerlyk andwoord. TIENDE TOONEEL. Jenny. Hendrik Dornton, Goldfink. Jenny. Myne Heeren! (met een wenk) Myn Mevrouw is, voor dat haar toilet is afgeloopen, voor niemand te huis. Goldfink. Voor my ook niet ? Jenny. Voor u ook niet. (zachtjes tegen Goldfink) Kom E 4 ftraks  72 Dornton, of de itraks maar alleen wederom; het heeft zyn reden. (231 gaat hcetï)% Goldfink. Tral de ral de ra ! Dan ga ik intusfchen met Harriot in myn nieuwe Phaëton eens een tourtje doen. Maar zie ik daar Milford niet? ELFDE TOONEEL. Milford, Hendrik Dornton, Gold- f j nk. Goldfink. Ho kameraad; wat hebt gy voor goeds? Gy hebt zo veel drift! Milford. Goed, dat ik u vinde, Hendrik; het is hoog tyd. Hendrik. Waartoe ? M r l f o r d. Gy had het fchoon vergeeten. In Dndleys koffiehuis ! Zy zullen denkelyk reeds begonnen hebben. Het is heden weddingfchap boven weddingfchap, zo hoog wy maar willen. Goldfink. Heerlyk , heerlyk! Wat is er dan te doen ? Waarop toch ? Mil-  Jeugdige Losheid. Milford. De groote party tusfchen Okonell en den Overflen Lyods ; daarna tusfchen den beroemden Franschman en den Marqueur William ; op ieder hand vyfhonderd guinjes. Goldfink. Ach, op de Biljard! Milford. Op achtenveertig uit; de Franschman geeft vyftien en een uitflag voor. Goldfink. Honderd pond op Williams handl M r l f o r d. Top! Goldfink. Top ! Top! Hendrik. Die weddingfchap kan niet gelden; het onder* fcheid is vyf tegen vier. Goldfink. Voor den Franschman ? Hendrik. Goldfink. Ik neem het aan. Vyfhonderd tegen vierhonderd. E 5 Hen-  ^4 Dornton, of de Hendrik. Top! Goldfink. Top! Top! Hendrik, (By zich zelven.) Waar blyft nu uw voorneemen ? (overluid) Halt! Ik zeg het af; Ik vergat, dat ik het verzegd heb weder te wedden. Milford. Gy ? ha, ha , ha: Ik wed om honderd , dat gy het toch doet. Hendrik. Top! Milford. Top! Top! Ha, ha, ha! Hendrik. jjaar Neen, ik kan niet. Milford. Gy gaat toch mede? Hendrik. Neen! Milford. Gy zult zeker wel: Alles is daar by een om den Franschman te zien; hy moet de beroemdfte fpeeler van de waereld zyn ; men vergelykt hem met den eertyds zo beroemden Cato. Hen»  Jeugdige Losheid. Hendrik, (gémelyk.) Ja, ja De Romeinen waren groote meesters; maar in het kaatsfpel meen ik wel te weeten. Goldfink. De Romeinen ? wat zyn dat voor lieden ? Milford Ha, ha, ha! Menfchen, dikke Goldfink! Wel nu Hendrik? Hendrik. Keen, waarlyk, ik kan niet, ik durf niet. M i l f ■ r d. Zo iets ziet gy nooit van uw leven weder. Hendrik. Het is mogelyk. Milford. Zy zyn denkelyk reeds begonnen. Goldfink. Wel te duivel; daar is geen tyd te verliezen! Ik loop voor uit komt, komt! (Hy loopt fchielyk heen?) M i l f o r i). Het zal u waarachtig berouwen. Hendrik. Dat zy zo! Milford. Nu , als gy niet wilt, dwingen kan ik u zekerlyk niet, (Hy gaat keen.) Hen-  Dornton, of de I I r ; n d r i IC. Ik wil wel zo ver met u gaan ; maar niet in buis! Milford. Om honderd pond! gy gaat mede! H e n d r i k. O, om duizend; ik ga'er niet. M I l f o R Da Neen , flegts om honderd, dat gy gaat! Hendrik. Neen, ik ga niet! Milford. Neemt gy de honderd aan? Hendrik. Ja! Milford. Top! Hendrik. Top , Top! (Hy gaat nevens Milford heen). TWAALFDE TOONEEL. Een groote zaal in een Koffiehuis, met verfcheiden deuren; op den achtergrond een wyde opening tot de binnenjle vertrekken. Men ziet door dezelven gasten en fpeekrs, deels aan tafelen zittende te drinken , deels couranten kezende , deels allerlei  JkïUgdige Losheid. 77 tei [pellen fpeelende , Marqueurs die af- en aangaan om de gasten te bedienen. Nieuwaankomeii' de Gasten. Een Marqueur, een Ge.kechtsi dienaar., zyne Medehelper, (kort daarop komtj S m i t ii. Een Marqueur, (tegen een van de gasten.") Ik wed tien guinjes tegen zeven, dat de Franschman verliest! Gast. Ik wed nier. Marqueur. Zo als u belieft. Ik zal myn man wel vinden. (Hy gaat naar het ac tereinde van de kamer} Smith, (komt uit de binnenkamer. Tegen den Ge' rechtsdienaar.) Hy is daar niet. Gerechtsdienaar. «Zyt gy 'er wel van verzekerd, Mynheer Smith ? Smith. De toeloop van volk is te fterk, om hetnaauwkeurig te bepaaleu ; maar ik heb hem, noch zyn vriend, tot nog toe niet vernomen. Gerechtsdienaar. Dan zal hy mogelyk in 't geheel niet komen, Smith.  j>8 doenton, of de Smith. Ik begin het te vreezen. Gerechtsdienaar, (ziet zyn procuratie in.) „ George Dornton , contra John Milford duizend pond. . . " Dat kan hy gewis niet bethalen! Smith. Gy Iaat u nergens mede in, dan met contant geld of eene zekere borgtocht! Gerechtsdienaar. Dat verftaat zich. DERTIENDE TOONEEL. Goldfink, de vooricen, (kort daarop.) Hendrik Dornton, John Milford. Goldfink, (tegen een Marqueur die met punch in de kamer komt.) Is de party met den Franschman reeds aangs, vangen ? Marqueur. Zo even. GOLDFINK. Wie verliest? Marqueur. De Franschman. Gold»  Jeugdige Losheid, Goldfink. Wel Vervloekt 1 de duivel haale den Franschman ! (Hy loopt fchielyk binnen in de kamer.) Smith. Dat is een van zyne kameraads ■ ■■ Ik begin te hoopen. .. Ei! heb ik het niet gedacht? daar komen zy beiden aan (tegen den Gerechtsdienaar) Plaats u maar aan deeze zyde, opdat hy ons niet terltond bemerkt. Gerechtsdienaar. Welke is het ? Smith. Die aan de rechter hand. (Men hoort een luid gefchreeuw der fpeelers binnen in de kamer.") Hendrik. Hoort gy dat geraas wel ? De party met den Franschman' is zekerlyk reeds begonnen. Milford. Ha , ha , ha 1 Welkom by de biljard , 'Heer Dornton! Wie heeft het nu gewonnen? Hendrik. Gy» gy! voor den duivel kom maar hier! (Hy loopt fchielyk binnen in de kamer!) Mi l f o k d. Ha, ha , ha! Eerst heeft hy het verzegd , en nu kan hy niet wachten. (Hy wil hem volgen.)  2o Dornton, of de Gerechtsdienaar, (hem tegenhoudende!) Een woordje, Mynheer! Milford. Straks! Ik heb haast. Gt rechts dienaar. Gy zult het u getroosten moeten. Milford. Waarom ? Gere chtsdienaar, Gy zyt myn gevangene. Milford. Gevangen ? Wel verdoemd! (Hy wil wegkopen-) Geruchtsdienaar , (lem tegenhoudende.) Myn plicht, Mynheer.. . . M i l f o r d. Hier is iets, om het aftekoopen. ... Smith, (hem naderende.) Het kan niet zyn , Mynheer! Milford. Ach, Mynheer Smith, is het een fchuldvorde« ring van Mynheer Dornton? Sm i t h. Ja, Mynheer! Hy dringt op betaaling", omdat gy zyn zoon verleidt. Milford. Wel verdoemd! Smith.  j £ o s n i o ê Losheid. Si Smit h. Hy hoorde, dat gy hier zoudt komen..... M i L f o k D. Ik wenschte, dat hy met doofheid geflagen was, (Tegen een Marqueur') He, Hendrik Dorriton moet by my komen. Marqueur. Het is wel , Mynheer.' (Hy gaat binnen in de kamer. Men hitrt een luid gefchreeuw der [peelenden.") Milford, (tegen den Gerechtsdienaar.) Voor den duivel , laat my eerst van de party zyn ! Gerechtsdienaar. Het kan niet zyn, Mynheer ! Milford, (tegen een Marqueur, die uit debin* nenkamer komt.) He, Marqueur, wie wint? Marqueur. Nu is de Franschman een point voor. Milford. Gaa toch naar Hendrik Dornton; zeg dat hy terflond moet komen. Ik ben hier in verlegenheid. Mae q u e u n. Het is wel, Mynheer. (Hy gaat naar binnen. Men hoort weder een gefchreeuw der Jpeelers.) IV. Deel. F Mil-  Sa Dornton, of de Milford. Blikzem en hagel, dat ik daar niet by kan weezen I (Tegen den Gerechtsdienaar) Ik geef u tien guinjes flegts voor vyf minuten! Gerechts die kaar. Het helpt niets, Mynheer, kom maar voort! Milford, {tegen den Marqueur.) Wel nu, zal hy komen ? Marqueur. Hy kan niet, Mynheer. Mi l f o r d , (met de voet /tampende.) Voor den blikzem , hy moet komen! Marqueur. Hy kan volftrekt niet. Hy Haat in eene hooge weddingfchap. Gerechtsdienaar. Kom , kom voort maar. .. zonder veel com« plimeiiten. (Men hoort weder een gefchreeuw der fpeelers.) Milford. Alweder ....? (Hy wil naar binnen.) Gerechtsdienaar. Niet alzoo! Hier loopt de weg, dien wy heen moeten. (Hem terug trekkend ; zyn Medehelpers vatten Milford.) Milford. Uw handen van my af, fchurken! Ik volg vry-  Jeugdige Losheid. 83 vrywillig. (Herhaald gefclireemv der fpeelers.") Wel duivels, het is om dol te worden. (Hy gaat fchielyk de gr00te deur uit.) Smith, de Gerechtsdienaar, en zyn Medehelpers, volgen hem. VEERTIENDE TOONEEL. Een kamer in Silkys huis. Silky, (terftond daarop J a c o e.) Silky, {komt uit eene zydekamer, een papier in de hand houdende.) Jacob blyft lang weg ! (Hy doorziet het gefchrift. Het is zeer juist; met het origineel van het Testament overeenftemmend. Sterft de patroon , waaraan ik geen ogenblik twyfel, dan zyn wy zeker! Ten minde een derdendeel der erfenis moet myn aandeel worden , of ik moest geen Silky heeten. Jacob, (komt.) Silky. Zo, waart gy daar Jacob? Jacob. Ja, Mynheer! Silky. Hoe ftaat het met hem? Hoe bevindt hy zich? Buiten twyfel, zeer flegt? F 2 Ja*  84. Dornton, of de Jacob. Nog flegter dan flegt. S i l k y. Hoe dac? Jacob. De goede Heer is dood. Silky, (verheugd.) Dood —— dood, zegt gy? J A c o ii. Zo dood als een pier. Zedert heden morgen om vier uuren. Silky. (hy zig zeiven.) Gelukkig, gelukkig! alles naar wensehl (overluid) Maar zyt gy wel zeker, dat hy dood is? Jacob. Ik heb hem zelf gezien met eigen oogen. Silky. Hebt gy ? Goed, goed, Jacobje! Gy hebt uwe zaaken voortreflyk wel uitgevoerd ? Maar wat zegt de kastelyn in den herberg? Weet hy, wie zyn afgeltorven gast eigenlyk is? Jacob. Hy weet alleen zyn naam; doch wat hy eigenlyk voor een beroep gehad heeft, en van welk een ftand hy was, is hem onbekend. S 1 l k y. Hy zal het nu nog veel minder te weeten komen.  Jeugdige Losheid. 85 men. Gy zyt een bekwaarae Jongen, Jacob. Gy zult ook uw fortuin maaken. Jacob. Uw gehoorzaame dienaar, Mynheer! Silky. De waard weet immers niet, welke betrekking ik tot den overledenen had? J a c o E. Niets ter waereld ! Hy weet alleen, dat hy als een reizende Franschman u was aanbevolen. Silky. Dat is alles wat ik wensch. Daar Jacobje, hebt gy een kroon ; maar ftiltezwygen is de boodfchap. Jacob. Voor een kroon! Gy beloofde my immers een guluje? Silky. Heb ik dat beloofd ? Het kan zyn. Maar myn geheugen is zwak. Nu, nu , liel u maar gerust! gy zult een guinje hebben, Jacobje, houd u maar ftil! Jacob. Als een mof. S 1 l k y, Hebt gy ook de Weduwe Warren al gefproo- k.eu ? F 3 Ja-  £6 Dornton, of de Jacob. Of ik dat gedaan heb ? Binnen een minuut op het langst hebt gy haar hier. Silky, Goed Jacobje; zwyg coch maar doodflil, kind, en uw fortuin is gemaakt. Jacob. Zeer goed! Maar myn guinje... . S i l k y. Daar, daar — ! gy zult nog eenmaal een hupsch en ryk man worden , wanneer gy zo voortvaart, gelyk gy begonnen hebt. Jacob. Dat hoop ikl Maar kryg ik dan ook nog meer guinjes ? Silky. Zy zullen als op u regenen. Slegts getrouwheid en Itilzwygendheid! Jacob. Stilzwygendheid en guinjes — dat is heerlyk! (By zig ze/ven.) Ik weet tot nog toe niet wat ik zwygen moet ik moet eens een weinigje lpionneeren. . . . Silky. 1 Er klopt iemand , Jacob ! Zie toch eens, wie er is.... Ja-  Jeugdige Losheid 87 Jacob. Terftond ! (Hy gaat heen.) Silky. Dat gaat wel met my. Ik word nog een foort vau Croefus, by dit hoogstgelukkig toeval. VYFTIENDE TOONEEL. Goldfink, Silky. (vervolgens) Jacob. Goldfink. Ha , ter goeder tyd, Heer Silky. Silky. Uw Dienaar , Mynheer Goldfink , wat brengt gy ? Goldfink. My z elven. Silky. Wat was 'er dan van uwen dienst? Goldfink. Geld, geld! duizend pond! Silky. Duizend pond! Goldfink. Nu op het ogenblik! Silky. Nu , terftond ? Als of ik gantfche Magazynen F 4 vol  88 Dornton, or de vol geldzakken had. Neen, neen, myn lieve Heer Goldfink , het geld is tegenwoordig fchaarfche waare, en de tyden loopen liegt. Goldfink. Dat doet er niet toe. Geld moet ik hebben. Silky. Dat kan zyn, maav ik geef het niet. Goldfink. Gy moet my voor den duivel raad fchaffen. Silky. Dat kan ook wel gefchieden bezorg my maar zekerheid. Goldfink. Zekerheid volop. Ik win met duizend pond. tweeduizend anderen; Ik geef u het Capitaal eri dertig percent daarenboven; en behoud nog zeven, honderd zuiver over. Si l i v. Ja, ja, die rekening is wel goed; maar met de winst is het zo zeker niet. Waar hebt gy dan het geld ge'aaten , dat ik u voor uwe laatfie re.:ten uittelde? G o l d f i n k. In Dudley's Koffiehui;. Zo even bragt ik er het reflant. S I L K V. Het was toch, een fchoone ronde fora; ik gaf u nog  jetjcdice Losheid 89 «og honderd pond meer dan u de Jood Aarou gaf. Goldfink. Aaron en Silky , Silky en Aaron — De een fchaggert zo goed als de andere. Silky. Hoor eenmaal hier! Was ik uw oprechtfle vriend niet ? Hielp lik u niet altyd in den dringenden nood? Maar gylieden , Wildfangen, teert altyd op ons beetje armoede voort, zonder ons eens daar \;oor te danken! Daar is ook uw vriend Milford Ik zie het reeds vooruit, dat ik door hein geld zal verliezen. Goldfink. Dat is zeer mogelyk , want hy zit reeds vast. Si t k y. Zit hy vast, hoe verfta ik dat? Goldfink. De oude Dornton heeft hem Jaaten vatten. Nu zit hy achter de tralies te filofofeeren. S i l k y. Wel verdoemd ! (Hy roept) Jacob 1 He 1 Ia. pobl ' ' 1 Jacob, (komt.) Wat belieft u ? Silky. Loop, wat gy loopen kunt, naar mynen vriend F 5 deq  J>0 DOUNTON, OF DE den Advocaat Straathoven , en zeg hem, datTVIynheer Milford in hechtenis zit; hy moet zonder tydverzuim het arrest beklaagen, en al myne pretenfiën opmaaken. Schielyk, haast u wat! J a c o e. Terftond, Mynheer! (hy gaat heen.") Goldfink. Ik dacht, dat gy Milfords vriend waart ? Silky. Dat ben ik ook ; maar ik moet ook op myne eigen zekerheid denken ; ik moet voor myne fa milie zorgen. Goldfink. Dat moogt gy doen ! Geef my maar duizend pond. Morgen begint de verkoping by Tetefel, daar zyn drie uitmuntende blesfen; ik wilde om de waarde van de gantfche Lombardftraat niet, dat zy ïny ontgingen. Silky. Dat wil ik wel geloven. Maar het fpyt my — ik ben nu niet by kas. G o l d f i n k. Niet, ja dan moet een andere Jood... Silky. Hoor eens, hoe liefdeloos, hoe ondankbaar! Ik ben een beter Christen dan gy , lees dagelyks myn morgen- en avondgebed, verzuim geen kerk.... GOLD'  Jeugdige Losheid. 91 Goldfink. En overreekent , geduurende de Predikatie , de iuteresfeli , die gy te incasfeeren hebt? 5 1 l k y. Waarom niet? Nu , weet gy wat? Om te bewy Zen, hoe Christelyk ik denk, zal ik u een ontwerp toevertrouwen , waardoor gy zonder moeite terftond een vermogend man kunt worden. Goldfink. Ik , door uw ontwerp een vermogend man ? Ha, ha, ha 1, Silky, Nu, nu; de zaak is zo belachlyk niet, als gy wel denkt. Gy hebt immers een goed oog op de Weduwe Warren? Goldfink. Dat denk ik. Silky. Wat geeft gy my, als ik u dit Wéeuwtje voor vrouw bezorge? Goldfink. Gy? Silky. Ja ik, zo als gy my hier ziet. Goldfink. Op wat Wyze ? laat eens hooren ! Silky. ïk heb, onder ons, een zeker gefchrift in han. den  Dornton, of d ï den , waardoor ik de Weduwe Warren tot een huwlyk naar myne keuze kan dwingen ; of zy moet beiluiten haar leven lang Weduwe te blyveu. Goldfink. En dat zoudt gy kunnen bewerken ? Silky. Door middel van dat bewuste gefchrift, bui* ten allen kyf...l Genoeg, gy moet ze trouwen ; wel te verftaan onder zekere voorwaarde. Goldfink. Laat eens hooren! Silky. Gy weet toch , dat de overledene Warren over de honderd en vyfiig duizend pond heeft nagelaten. ... Goldfink. Dat weet ik. Silky. Nu zegt my myn geweeten, dat het bezit van deeze ryke Weduwe voor een derde deel rabat van deeze fom niet te duur is. G o l d f i n k. Zegt uw geweeten u dat? Silky. Een zeer billyke prys! Goldfink. Vyfcigduizend pond! Silky. Dan blyft er nog honderdduizend pond zuiver over. Gold-  Jeuodice Losheid. 93 Goldfink. ■Nu, het is wel; als het niet anders zyn kan! Maar hoe nu verder? Silky. Gy moet voor alle dingen haar een trouwbelofte zoeken af te troggelen , waarby zy zich ten minften voor twintig duizend pond ver-, bindt, ingevalle zy weder terug mogt treeden. Goldfink. Alles wel, maar. . . . Silky. Dit te krygen zal U niet mocilyk vallen; want. de Weeuw heeft zin in u , dat weet ik, en trouwt liever heden dan morgen. Wil zy, tegen vermoeden, naderhand weer terugtreeden , dau deelen wy den rouwkoop. Maar daar is geen vrees voor. Myn geheim verzekert ons van de gantfche erfenis. Goldfink. Nu, als de Duivel u niet nog voor uw dood liaalt, dan is het waarachtig uw fchuld niet. S 1 l k y. God bewaare my! Verfchrik my toch niet. Goldfink. Ja , hy heeft u al zeker genoeg ! Hy legt flegts een guinje in 't net, en gy zyt gevangen met lyf en ziel. Silky. Ach, lieve Heer Goldfink. Spreek toch wit gy  p4 D o k n t o n , of DE gy wilt , maar nooit van don Duivel: ik beef" reeds als ik zyn naam hoor noemen. De Hemel bewaare ieder Christenziel voor zyne vuurige klaauwen I Goldfink. Nu, ten uwen gevalle zal ik nooit meer van hem melden; maar onder beding, dat ik de dui. zend pond nog voor den avond kryg. Die bles. fen liggen my aan het hart; Ik moet ze hebben het kost wat het wil. S ii, k y. Ei voor den henker! Denk toch nu op de Weduwe Warren, en niet op de blesfen Maak maar dat gy de trouwbelofte in handen hebt, en de blesfen vinden zich van zeiven! Goldfihk. Goed, goed! Maar het geld. . . . SlLl y. Vindt gy, sis gy weerom komt, in contanten'af. geteld. Maak nu maar dat gy voortkomt; Ik zal intusfchen myn plan in ordefchikken, en dan zonder uitftel de zaak met het Wetuwtje in 't net brengen. Go l i) f i n k. Ja, ja . breng het maar in 't net, papa! (By zich zeiven) Als ik maar. eerst door uwe bemiddeling de honderd duizend pond in myn nest heb , dan zal ik u wel om den tuin leiden, oude duitendief, zo waar ik Goldfink heet! (zy gaan beiden naar verfclillende kanten heen.') DERDE  Jeugdige Losheid. 95 DERDE B EDRsYF. EERSTE TOONEEL. Een kamer in ,t huis van Mevrouw JVarrin. Jenny. Sophia. Jenny. Kom hier, Juffrouw, ik heb wat voor u, Sophia. Wat dan, lieve Jenny? Jenny , (haar hand op de rug houdende.') Wat geeft gy my. . . . Sophia, (in haar zak zoekende.) Geld heb ik niet maar een kusch wil ik u geeven , en nog een halve kroon fchuldig blyven. Jenny. Liever een heele kroon zonder kusch. Sophia. Dat ook al; wat hebt gy dan toch? Jenny. Daar ■ (haar een pakje geevende.) So-  $6 Doknton, óf de Sophia, (kct opfc'uift kezende.) ,, Aan Juffrouw Sophia Freelarve " (hei' openende.) Ik geloof waarlyk, een gefchenk. . . ! Zo waar ik leeve'. Ecu Bandelier ■ met een medaillon in *t midden... Zie eens, ei, zie toch: klavergras en twee duifjes (lil! Hier ligt nog een gefchreven papier (sy leest.) ,, Be- ,, minnenswaardige Sophia i Ik waag het, u deeze „ kleinigheid toetezenden gy vindt daarop ,, twee beelden , die onfchuld , liefde en trouw „ beteekenen. 6 God, mogt ook ik eens, ain „ uwe zyde, de zoete vreugde der onfchuld, lief„ de en trouw genieten! Hendrik Dornton." Hoe veel befcheidenheid! (231 herhaalt de laaifte ivoor, den) ,, ó. God: mogt ik ook eens, aan uwe zy „ de, de zoete vreugde der onfehtild , liefde en trouw genieten!" Waarom zou ik hem deezen wensch niet vergunnen? Ik ben immers zo goed op hem , zo hartelyk goed , dat ik gaarne altyd by hem zon zyn! Jenny. Het is geen kwaade weg tot het hart van een gevoelig meisje! Geef my dien fraayen Bandelier eens, ik zal ze u mama laaten zien die heeft ook veel gevoel, en daarenboven ook veel fmaak; het zal haar zeker niet weinig plaifier doen! Sophia. Wordt gy mal, meisje? om geen geld ?r vvaereld gaf ik dit allerlieflte gefchenk uit myne han. den, en althans niet aan mama! (zy ftaekt let fchielyk  Jeugdige Losheid. $f fykbyhaar.) Neen! gy blyft by my! Maarlieve Jenny, dat er toch geen christenziel iets van te weeten korae! Hier hebt gy ook myn zilveren vingerhoed. Loop nu maar fchielyk naar den knecht, en zeg hem, dat hy zyn Heer duizendmaal groeten moet; dat dit gefchenk my veel genoegen heeft gegeeven , en hy zelf fpoedig hier moet komen. Jenny. Goed, goed, ik zal de boodfchap doen. (Zy gaat heen.) TWEEDE TOONEEL. Mevrouw Warren, Sülky, Sophia, vervolgens Jenny. Mevrouw W a r r e n* Gy zyt een verfchriklyk vreeslyk mensch, Mynheer Sulky, omtrent als een Orang Outang , die tiir zyn woud is losgebroken en rondzwerft om dé kinders te verfchrikken! Eens vooral; ik wil 'er niet verder van hooren. Sulky. Slegts drie woorden! Mevr. Wa r r e iy. AcH , ik moet immers wel, om my van u te ©ntflaan, maar dan geen jota meer! Sulky. Mynheer ]öhu Milford zit in de gevangenis. IV. Deel. G Sq*  $8 Dornton, of di' Sophia. Myn broeder ? S u l k y# By een gerechtdienaar hier in de buurt. Mevr. W a r r e n. Wat raakt my dat? Heeft hy kwaad gedaan, dan moet hy 'er voor boeten. S o p h ia. Lieve Mamaatje! Mevr. Warren. Zwyg! Sulky. Uw zalige man beval uitdruklyk, dat de fchulden van zyn zoon door u en uit uw vermogen besaald zouden worden. Mevr. Warren. Hy beval dit onder beding: hy liet het aan myne fchikking over. Sulky. Zeer onvoorzichtig , dat hy 'er die claufule byvoegde! Mevr. Warren. Dus moet ik weeten wat ik te doen heb , en snyn eigen oordeel volgen. S u l k y. Dat zou ean wonder weezen ; .want voorheen liep  Jeugdige 'Losheid. 99 liep gy tocli by ieder gelegenheid uw verftand vooruit, en uw oordeel volgde. Sophia. Mamaatje! Gy kunt onmogelyk gerust flaa- pen .' Bedenk toch eens myn broeder in de gevangenis! Mevr. Warren. Het zal my in den flaap niet flooren, kind! Sophia. Die arme jongen! Mevr. Warren, (roept Jenny.') Jenny ! J e n n y, (komt.) Mevrouw! Sulky. Wilt gy betaalen, of niet? Mev. Warren. Neen, zeg ik, neen l en nog duizendmaal neen! Sophia. Word toch niet toornig , moederlief ! Mynheer Sulky zy zal zekerlyk. . . Sulky. Goedhartig, voortreflyk meisje, gy zyt een engel! maar, die daar ... (op Mevrouw Warren. 6 Ga >"r  ioo Dornton, of de wyzende) Haar geweten mag het haar zegges, wat zy is. (Hy gaat heen.) Mevr. Warren. Den hemel zy dank , dat dat monfter weg is ! Hy moet nooit weder over myn drempel komen. DERDE TOONEEL. Thomas, Mevrouw Warren, Soi-hia, Jenny, vervolgens Silky. Thomas. Mynheer Silky verzoekt u te mogen fpreeken. Mevr. Warren. Laat hem binnen komen ! Maar als dat lompe beest, dat zo even heenging, weder mogt komen , moet gy hem het gat van de deur wyzen. Thomas. Het is zeer wel, Mevrouw! (Hy doet de deur open , en gaat. heen.) Silky. Uw zeer gehoorzaame dienaar, Mevrouw! Mevr. Warren. Kom wat digter by, Mynheer Silky! wat was 'cr van uwen dienst? Sil.  Jeugdige Losheid. ioi Silky. Zou ik niet de eer mogen hebben , om met u een paar woorden alleen te fpreeken ? Mevr. Warren. Zeer gaarne! {Tegen Sophia.') Ga heen , poppetje; gy ook Jenny! Sop ei i a en J i n n y (gaan heen.) Silky, (hen naziende.) Er is immers niemand hier naby, die ons be« luifteren kan? Mevr. Warren. Geen mensch! — maar waartoe... ? , Silky. Een klein weinig geduld, (hy gaat heen, en doet de deur op het nagtflot.) Mevr. Warren. Waartoe deeze voorzichtigheid? S i l k v. Dat zult gy terftond hooren ! (Hy haalt een paketje uit zyn zak, zoekt een brief op, en toont dien aan Mevrouw Warren.) Kent gy dat handfchrif't? Mevr. Warren. Hemel, wat zie ik ! Myn beminnenswaardigen mans zaliger eigen hand! (bevreesd) Hy is immers niet weder van de dooden opgedaan? Silky. Dat juist niet , Mevrouw ! Maar hy leeft in een teftament, dat hy in Frankryk naliet. G j M. War-  kss Dornton, ó t de Mevr. Warren. Een Teftament? Hy . . . .? Onraogefyk! Silky. Het is toch zo, Mevrouw! Mevr. Warren. Gy vergist u, zeg ik u. Hy beminde my veel te teder, die beminnenswaardige , goedhartige man! Ik was immers zyn oogappel! Hy zou eerder nog éénmaal geftorven zyn; dan my een enkele guinje te onttrekken. Malle praat van de menfchen, Mynheer Silky, en verder niet; Silky. Ik heb bewyzen , Mevrouw ! Hier het wezenlyke affchiift van het Teftament, en hier —— zyn eigenhandig geichreven codicil. Mevr W /i r h en. Gy maakt my benaauwd, Mynheer Silky. S i l k y. Hoor (legt deeze eene plaats uit het affchiift van zyn laatften wil, en gy zult terftond vernee. men , hoe deeze lieve , goedhartige man zaliger zynen oogappel beminde. . . . Mevr Warren. Ach, ik beef! zou hy in de daad... S i L k y. Hoor maar eens ! (hy zet zyn bril op, en leest») ,» Daar ik door voldoende redenen overtuigd ben,  Jeugdige Losheid, ioy dat myne vrouw Winfred Warren my nooit van harte bemind , maar flegts uit eigenbelang „ gevleid heeft, zo moet ik met recht vreezen» dat zy nog veel minder de my gedaane belofte „ om na mynen dood niet weder te trouwen hou- „ den zal. 1 Dus is myn wil, dat, ingevalle, », zy deeze belofte trouwloos verbreeken, en tot „ een tweeden echt befluiten, of ook flegts maar ,, eene wettige trouwbelofte aan iemand geeven ,, mogt, deeze myne nagelaiene weduwe terftond ,, van myne nalatenfchap vervallen verklaard, en „ met zeshonderd pond jaarlyks zal afgeweezen „ worden , en myne gantfche nalatenfchap onbe* „ zwaard, tusfchen myn natuurlyken zoon, John, „ Milford, en de dochter myner vrouwe van myn, „ eerften echt, Sophia Freelave , in gelyke deelen „ zal verdeeld worden." Mevr. W arren. Hoe? Wat? zeshonderd pond? Was de oude gek dan geheel van zyn zinnen beroofd? Silky. Uw beminnenswaardige, eeuwig geliefde, zalige man. . .! Mevr. Warren. Had hy dan, toen hy zulke dingen deed, geheel zyn verftand verlooren ? Tot onderhoud van een vrouw van myn aanzien een ellendige zeshonderd pond? Foei, die deugniet, die laaghartige , affchuwlyke mensch ! Hy was by my al-, G 4 tyd  104 Dornton» of de tyd gehaat, maar nu nu zou ik hem zo in eens de oogen uit zyn hoofd haaien , als hy nog leefde. Silky. Hy deed dus zeer voorzichtig, van hier in tyds voor te zorgen. Mevr. Warren. Maar, zeg my eens, in s'hemels naam, Monfieur Silky, hoe zyt gy toch aan dat vervloekte Teftament gekomen ? Silky. Door myne fchranderheid en eene gelukkige dwaaling, Mevrouw! De eigenlyk benoemde Executeur van dit Teftament heet Sulky, en myn naam is Silky; Wy beiden zyn van eenerlei ftand. Nu vergiste zich de onbekende vriend van den overledenen in het opfchrift van den brief, las Silky voor Sulky, en dus kwam het in myne handen. Mevr. Warren. Dus, naar alle gedachte, een Franschman! Als hy nu maar de dwaaling niet ontdekt? Silky. Daarvoor heeft het geluk gezorgd I De eerlyke man kwam voor agt dagen hier aan, gaf my den brief met het teftament over, was dien zelfden dag myn gast, keerde des avonds laat naar zyn herberg te rug, wierd nog dienzelfden nacht van een heete koorts overvallen, lag tot gifteren buiten kennis, en verliet laatstleden nacht zyne aardfche hutte. Mevr,  Jeugdige Losheid. ïo$ Mevr. Warren. Dat is in de daad zeer gelukkig. Maar weet Sulky niets van de historie? Silky. Geen jota 1 zo als gezegd is. De overledene kwam, na zyne aankomst, niet uit het huis, en was ,geduurende zyn gantfche ziekte, die in een yle koorts beftond, waarin hy niet dan verwarde taal uitfloeg, my nooit uit het oog. Mevr. Warren. Gy zyt een voortreflyk man! Ik zal u altoos erkentelyk weezen — geef my nu het origineel van het testament; Ik zal... . Silky. Vergeef het my, Mevrouw,- het origineel komt niet uit myne handen. . . Mevr. Warren. Niet uit uwe handen ? S i l k y. Myn geweeten laat het niet toe! Ik moet voor myn familie zorgen. Mevr. Warren. Wat heeft dat testament met uw familie te doen? Silky. Dat zult gy terftond hooren. Gy kent toch het yermogen uwer bekoorlykheid, Mevrouwl G 5 Mevr.  IC& D O R ï T O S, OF Mevr. Warren. Wat doet myne bevalligheid daartoe? Uw peweeteu, uw familie, myn bekoorlykheden? Een zonderling mengelmoes: Silky. Ach, was ik jonger, fchooner en ryker, dan was dit alles zeer ligt te vereenigen. Maar nu moet ik myn wensch aan een gelukkiger opofferen. Mynheer Charles Goldfink. . . . Mevr. Warren. Is op my verliefd, dat is bekend. Silky. ja maar, fmoorlyk verliefd, Mevrouw ! Nu liet immers de overledene meer dan honderd en vyftig duizend pond na. . . . Mevr. W a r r e n. Wel nu, wat zou dat ? Silky. Ik heb dus met myn vriend Goldfink de zaak overlegd, en hy vindt het ook recht en billyk, dat ik voor het geheim ten minden een derdedeel dee. zer nalatenfchap hebben moet. Mevr. Warren. Zyt gy dol, Mynheer Silky? Silky. By het volkomenfte verftand. Mevr. Warren. Vyftig duizend pond! SlL-  Jeugdigs Losheid. 107 Silky. «. Is het geheim onder broederen wel waardig. Mevr. W a r 'i e n. Dat is een sffchuuwlyke knevelary. Silky. Schranderheid en diepe menichenkennis , Mevrouw 1 My dunkt, dat het u duizendmaal aangenaamer zyn moet, een jongen echtgenoot, als den Heer Goldfink , met honderdduizend pond zuiver vermogen te bezitten, dan met zes honderd pond inkomen een verlatene Weduwe te blyven. Mevr. Warren. Gy zyt een verfchriklyke vrek, Mynheer Silky ! Gy zegt, dat gy het vermogen myner bevalligheden gevoelt, en echter. . . . Silky. ja, zeer zeker Mevrouw, en als ik zo gelukkig mogt zyn. . . . Mevr. Warren. Nu, daar fpreeken wy thans niet van; uwe jaa. ren en de myne.. . 1 Silky. Gy kunt kiezen, Mevrouw! Mevr. Warren. O , ik zal wel weeten wat my te doen flaat. De Heer Dornton behoort onder het getal myner Minnaars — ik trouw hem, en ftel my zeiven, ia  io3 Dornton, of de in fpyt van alle uwe projeéten, buiten alle verlegenheid. * Silky. Ha, ha, ha! de oude Heer Dornton uw minnaar en aanbidder? Mevr. W a r r e n. Wat raakt my die ? Dat figuur heb ik in myn leven niet gezien ! Ik fpreek van den jongen Dornton, den galantiten en beminnenswaardigllen man van de waereld, dien ik ooit gekend heb! S i l k Y. Zo, gy fpreekt dus van Hendrik Dornton ? Mevr. W a h r e n. Ja; Mynheer ! Een vriend en compagnon van Sulky, den eigenlyken Executeur van het testament; deeze zal, als het huwelyk tot Hand komt) zich tegen myn geluk niet verzetten. Silky. Meent gy dat? Mevr. Warren7. Gy kunt dus uw testament wel by u houden , en tot fcheurpapier gebruiken , myn lieffte Heer Silky! Silky. Wel bedacht Mevrouw! Ha, ha, ha! Inttrefchen - ingevalle er zich onverhoopt zwarigheden opdeeden, die den Heer Dornton verhinderden u te trouwen? Wel nu, dan weet gy toch waar ik woon, en kunt my zulks laaten zeggen. Mevr.  Jeugdige Losheid. iop Mevr, Warren. Zwarigheden, om my niet te trouwen. . . ? Hemei! gy brengt my haast in onmacht met uwa twyfelingen en kwaadaartige aanmerkingen. Ga heen, ga uit myne oogen! Gy zyt my even zo gehaat, als die overledene oude gek met zyn zotte testament. Silky. Ik geloof het wel , Mevrouw, en gehoorzaa. me zouder wederftreeven. Dat intusfchen de zaak mêt dit zotte testament van den overledenen ouden gek, uwen beminnenswaardigen man zaliger, tot op de vervulling uwer tederfte wenfchen , een geheim blyve , behoef ik, om uw eigen voordeels wille , niet te twyfelen. Mogt gy binnen korten of langer tyd mynen geringen dienst nog eens benodigd hebben ? — Ik woon in Jamesllraat, numero veertig, Myn naam Silky Haat boven de deur. Ha, ha. ha! Mynheer Dornton en Mevrouw Warren i Mevrouw Warren en Mynheer Dornton. . .! Ik beveel my in uw gunftig «an» denken. Het zal zich wel fchikken, als gy my nodig hebt. Ha, ha, ha' (Hy gaat Leen.) Mevr. Warren. Gy affchuwlyke , haatelyke booswicht! Ik wenschte dat gy met uw duivelsch gelach op het ogenblik verflikte 1 He, Jenny, Jenny! VIER.  iio Dornton, of de VIERDE TOONEEL. Jenny, Mevrouw Warren, vervolgens Thomas. Jenny. Mevrouw! Mevr. Warren. Hebt gy niets om aan te ruiken ? Jenny. Hier , Mevrouw! (Jlaar een flesje gee- vcnde.) Mevr. Warren. Ach, myn hart is geheel beklemd. Is Mynheer Dornton nog niet wederom? Jeuk y. Nog niet, Me rouw! Mevr. Warren. Al*, hy het maar niet kwalyk genomen heeft, dat hy afgeweezen wierd. Jenny Wat kan dat deeren? Gy hebt immers aanbidders genoeg Een meer of minder. ... Mevr. Warren. • Dat Is wel waar Maar de Heer Dornton is de beste en volmaa ufte ^an allen J t n n y. De Heer Goldfink niet te vergeeten, Mevrouw i by ziet er veel fterker en gefpierder uit, heeft het bes» L3  J eu gdioe Losheid. xti beste hart van de waereld, en bemint u. — Ach, gy kunt het naauwlyks gelooven ! Naar myn gedachte is hy juist tot een echtgenoot voor u gefchapen. Mevr. Warren. Meent gy dat ? Ach, ik weet in de daad zelve «iet tot welk eene keuze ik befluiten zal! Myn hart fpreekt voor Dornton, en myn verftand. ... Thomas (komt) Mynheer Goldfink verzoekt u te fpreekeu. Mevr. Warren. Gy hebt niet geheel en al onrecht, Jenny! Goldfink toont in de daad veel zucht en oplettendheid voor my! Maar hoe zie ik er toch uit? Ik geloof dat ik et bleek en paersch uitzie. J e n n y. Dat kan ik niet ontkennen. Ik zou u raaden fchielyk naar uw toilet te gaan, en een weinig rood opteleggen. Gy fchynt buitendien geheel ontroerd. Mevr. Warren. Ach, die affchuwlyke kaerel van een Silky heeft my zo buiten my zelve gebragt. (tegen Thomas) Mynheer Goldfink moet maar binnen komen. Thomas (gaat heen.) Mevr. Warren. Houd hem maar wat aan de praat, Jenny! ik kom zo terftond wederom. (Zy gaat door eene zydeur teen) VYF-  ii2 Dornton, óf dü; VYFDE TOONEEL. Goldfink, Jenny. Goldftnk (rondsom met klay befpatï) Nu, daar ben ik weder. Jenny. In 's hemels naam, Mynheer, wat ziet gy ef uit! Goldfink. Ja, drollig genoeg. Jenny. Gy zyt zekerlyk gevallen, of om ver geftooteii? Goldfink. Gevallen en omvergeworpen in een gragt van twintig voeten diep. Patsch daar lag ik 1 Jenny. O, wee! Goldfink. Dat fchaadt niet, ik ben aan lyf en leden van harte gezond; dat is toch de hoofdzaak. Jenny. Hoe kreeg gy dat ongeluk? Goldfink. Daar achter Islington. Ik kom daar met myn Ierlandfche reuzin aanryden, maakte met myne mooye fchimmels een al te korte draai zie daar komt zo een vervloekte Dansmeefter met een roo- den  Jeugdige Losheid. 113 Jen, tien ellen wyden, Parafol, in den weg loopen. Als een blikfem fteigeren myne fchimmels in de hoogte, en raaken uit de lyzels! Tot overmaat van ongeluk beftraatte men nog den weg, hier lagen gantfche fteenhoopen, daar een menigte kruiwagens. Ik holde den gantfchen markt over, vloog hals over kop over een menigte paaien in een diepe gragt; de reuzin my achter na; 't zag'er posfierlykuit, de disfel gebroken, de reuzin met een bebloede kop en de eene heup uit het lid, myn fraaye zadelkusfens gefcheurd, de lyzels aan Hukken, en myn eene fchoone fchimmel zyn poot gebroken. Jenny. Wel verfchriklyk 1 Goldfink. Ik was vervloekt kwaad , zo als gy denken kunt; vloekte op de paarden, lei den koetzier de zweep over zyn lenden, nam een ander rytuig, fpande er myn eene ichimmel voor, en jaagde voor den duivel, als een blikfem, hier naar toe. J e n n v. Het is nog een geluk, dat gy den hals niet gebroken hebt. Goldfink. Ik ben een weinig ftyf maar dat fchaadt niet. Ik wou dat al de dansmeefters met hun parafols op het galgeveld zaten! J t n n y. Gy had beter gedaan hier te komen, en uwe belangen met Mevrouw Warren in orde te brenIV. Deel. H genj  H4 Dornton, of de gen; Gy zyt zo onachtfaam en flordig in uw vryaadjebyons, dat ik waarlyk vrceze, datgy nog van een ander zult ingehaald en afgefneden worden. Goldfink. Wel deu duivel, wat gy zegt! Jenny. Nu, nu ! Ik heb nog fchoon voor u in de bres gefprongen, en mogelyk zyt gy nu nader by de haven dan ooit! Mevrouw is in een humeur, dat ik tien tegen één zou willen wedden, dat, had gy maar een trouwbelofte in de zak, dan was iiw fortuin gemaakt. Goldfink. Denkt gy dat? Wel verdoemd! Ik ga, jlnntt. pede, en haal my zulk een ding. Voor geld is tocb alles te koop. J e n n y. Vergeef my! Uw goudvischje nadert al. Werp nu maar, zonder uitltel, uw net uit! ZESDE TOONEEL. Mevrouw Warren, (Jlerk geblanket) de Vori g e n. Goldfink. Daar ben ik, fchoone Weeuw! Wel blits wat zie je er mooi uit! Je bloeit als een roos, en ruikt als tym en roozemaryn; Ik kan my niet langer bedwingen ik moet u in myne armen drukken. . (7/v drukt haar in zyne armen, en bemorst haar klederen) Mevr,  Jeügbick Losheid. 115 Mevr. Warren. Foei, zo driftig! Dat heet ik eerst ftorm lopenl (juich befchouwendej Hoe heeft hy my toegelteld? Goldfink. ö, dat wil niets maaken 5 laat het maar weder affchuijeren. Ik ben een ongeredderd heer by vrouwen, dat weet ik wel; maar toch altyd nog gefchikt genoeg voor een echtgenoot. Hoe ftaat het toch met de bruiloft? Moet ik de gallen verzoeken , of zult gy het doen ? Mevr. Warren. Met welke bruiloft? G o l d f 1 n .k Wel nu, je weet het immers wel! Ik zal myh zaaken maaken als een kaerel! Een maaltyd dat er de tafel van kraakt, zuipen volop, de muficanten met hoornen en trompetten ; myn nieuwe phaëton zal de bruidswagen zyn, die past daar fchoon toe open en tien ellen hoog, opdat ons de lieden van boven tot onderen recht bekyken kun. nen; het tuig van zilver; alles moet günfleren en blikkeren dat het wat deugt; het gantfche rytuig zo ligt als een veêr; dat moet loopen en rollen als een kogel van den berg af. Mevr. Warren ([pottende^ O, dat moet eerst voortreflyk zyn! Goldfink. Dat zou ik denken! Alle lieden zullen mond en Heus opfperren en roepen; Daar rydt de dikke H % brui-  n5 Dornton, of de bruidegom Goldfink met zya erntveste Bruid, de fchoone en ryke Weduwe Warren. Mevr. Warren. Met uw verlof, Mynheer Goldfink; als ik eenmaal befluiten mogt den weduwenltnnd te verhaten , dan ryde ik zelf naar myn zin en. .. Goldfink. Gy ryden? Gy mogt den duivel doen! Ik moet ryden, ik verfla de kunst, ik ryde zomer en win ter, by goed en by flegt weder, berg op en berg af, in 't fpoor en buiten het fpoor, by dag en by nacht , zo recht als een lyn! Ik ryde in vollen galop naar de kerk, en van de kerk in volle car. riere naar den herberg. .* Mevr. Warren. Wat wilt gy toch met uw galop en carrière naar de kerk en naar den herberg? Ik verftaa geen woord van dat alles wat gy zegt. Goldfink. Ik zal het u wel verltaanbaar maaken; Ik moet maar eerst een trouwbelofte haaien. Mevr. Warren. Een trouwbelofte ? G o l d f i n k. Nu ja, of wilt gy dan maar zonder een trouwbelofte. . . . ? Mevr. Warren. De hemel bewaare my! Wat zou 'er de waereld wel van zeggen ? Gold-  Jeugdice Losheid. 117 Goldfink. Wat lach ik in de waereld. Ik gaa een trouw- bc!of:e haaien , en dan trouw ik u op een Hel en fprong, zo als gy daar ftaat en gaat, zonder complimenten. Mevr. Wa reen. Op een (tel en fprong! Hemel, als myn lieve man zaliger dat eens hoorde 1 Goldfink. Kom , kom ! die lieve doode man heeft geene ooren! Nu wat zegt gy? Mevr. Warren. Ik weet waarlyk niet. . . Goldfink. Wilt ge, of wilt ge niet ? Cathegorisch antwoord ! Mevr. Warren. Maar lieve hemel dat gaat maar zo niet zop.dsr overleg. Goldfink Wat overleg! Ik ben hier, en gy daar. In't kort, ja of neen, wat zegt gy ? Mevr. W a r r e n. Wel nu, ik wil het juist niet afilaan, maar ik wcnschte wel. . . . Goldfink. Dat het reeds voorby ware? Ik verfta u, wy zullen het terftond werkftellig maaken. Ik haal de trouwbelofte. Mevr. Warren. Maar , . H 3 Gold-  n8 Dornton, of sa Goldfink. Eerst de trouwbelofte, en dan het overige! (Hy gaat heen.) Mevr. W a r r e n. De hemel bewaare my! dat is eerst een tyran, hy loopt op een vollen galop met my in het huwelyk. Jenny. Kort beraad is het beste, Mevrouw. Mevr. W ar ii f. n. Wel nu, als de Voorzienigheid het dan zo befloten heeft, blyft er voor ons niets overig, dan ons in geduld te onderwerpen. (Tegen Jenny) Kom , help my maar fchielyk de bruidskleeding bezorgen op dat ik ten ininften ordentlyk voor den dag koome, (Zy gaat met Jenny heen.) ZEVENDE TOONEEL. Een kamer in Domtens huis. De Heer George Dornton, Smith. Dornton , (met loed en ftok in zyn hand, dis hy neder legt.) Hoe ftaat het in 't Comptoir, Smith? Wat zegt 'er de Heer Sulky van? Smith , (de fchoudcrs optrekkende.) Dat wy'er bezwaarlyk door zullen komen; de betaalingen loopen al te druk. DORN-  Jeugdige Losheid iio Dornton, (gaat onrustig op en neder; na eene korte tusfchenpoozing.) Is Milford in hechtenis? Smith. Ja, Mynheer! Dornton. Goed! De verkwister verdient geene verfchooningl Hy is de oorzaak van het verderf van myn zoon; hy mag 'er nu voor boeten. Smith. Hier zyn ook reekeningen van een menigte handwerkers, kunftenaars en modekramers, die op betaaling wachten.. Dornton. Wie heeft ze hier betteld? Smith. Mynheer, uw zoon. Dornton. Ik betaal niets meer voor hem; geen penning! S m i t h. Dan is hy verlooren moet als Milford naar- de gevangenis. Dornton, (verbaasd.) Naar de gevangenis ? Smith. Verfcheiden zyner crediteuren hebben hem reeds uitgewonnen. Dornton, (overleggende.) Wie was de eerfte fchuldenaar? Ik! Ik bedierf hem door myne uitfpoorige tederheid, ik zag zyne dwaasheden over het hoofd, en nu ? Kan H 4 ï*  iso D 0 r n t o n , o f de ik wel zo liefdeloos handelen , en myn hand gegeheel van hem aftrekken , hem aan de woede zyner crediteuren, aan eene openbaare fchande ten prooi geeven....? (tegen Smith) Geef my de rekeningen! Smith. (geeft ze hem over.) Dornton, (verbaasd.) Hoe? Wat? dat gantfche pak? Smith, (trekt de fchouders ep.) Dornton. Weg met den roekeloozen verkwister! Ik betaal niets. Zyne crediteuren mogen hem opfluiten , waar hem zon noch maan befchynt; ik betaal niets I Ellende en verderf zy zyn lot; hy heeft het verdiend. ACHTSTE TOONEEL. John, de voorigen, (kort daarop) Johnson. John. Daar is een Fabrikant , die verzoekt u te fpreeken. Dornton, (tegen Smith,') Denkelyk onze eerlyke Weldon — (tegen John) Laat den man binnen komen ! John, (gaat heen.) Johnson, (komt.) Dornton. Een onbekende ! (overluid) Wat was er van uwen dienst, Mynheer? John-  Jeugdige Losheid. 121 Johnson. Vergeef het my, ik meende den Heer Darnton te vinden. Dornton. Denkelyk myn zoon? Wat zou die? Johnson. Hy had my hier gè'appointeerd. Dornton. Zekerlyk ook een zyner crediteuren ? Johnson. Dat kan ik niet ontkennen. Dornton. Wie zyt gy? Johnson. Een Fabriqueur in zyde koufen — Myn naam is Johnfon. Dornton. Hoe hoog beloopt uw rekening? Johnson. Een kleinigheid! Ik heb geen recht om betaaling te vorderen. Dornton. Geen recht om uw fchuld intevorderen? Johnson. Neen, Mynheer! Uw zoon maakte my tot het geen ik ben, een vermogend man. Dornton. Myn zoon? Hoe dat? Johnson, Hy redde my en myn Familie eens door eene H 5 borg*  Dn itiiioK, or nn borgtocht en een edelmoedig verfchot, van een onvermydelyken ondergang. D o r n t o n. Myn zoon ■ . ■ redde u ? Johnson. Ja, Mynheer! Ik heb hem myn gantfche fortuin te danken. De hemel heeft my fedërt dien tyd rykelyk en onverwacht gezeegend. Het zou dus zeer ondankbaar van my zyn, hem op eeneu tyd tot betaaling te noodzaaken , daar hy zelf in gevaar is. Ik kom veel meer met oogmerk, om hem , ware het mogelyk, te redden, hem myn vermogen en onderlïeuning aantebieden. Dornton. W-at wilde gy ? Myn zoon redden ? Johnson. Dit is myn plicht een heilige plicht. Dornton, (by zich zeiven.) En ik, zyn vader. wil de handen van hem af. trekken , hem aan het verderf ten prys geevcn ? [na eene tusfchenpoozing, lohnfon met aar,r doening by de hand grypende.) En Hendrik is uw vriend 'i J o h n s o n, Myn beproefde, getrouwe vriend! — Schoon ik het dikwerf waagde, hem de gevolgen zyner losheid ernttïg onder het oog te brengen, behield hy echter altyd eene onbepaalde genegenheid voor my. Dornton. Deed hy dat? Een braave jongen! En echter. —• Maai  Jeugdige Losheid. 123 Maar zeg my eens, Mynheer, hoe komt het, dat gy flegts een koui'enkooper zyt? Johnson. Omdat myn ftaat en myne ouderen my tot dit beroep beftemdeu. Doiiktok (by zich zeiven!) En in het lichaam. van deezen koufenkooper fluipte de verhevene ziel van een Socrates. Haj Verwenscht zyn toch alle vooroordeclen! (overluid') Kom hier met uwe rekening! Johnson. Ik vraag verfchooning. Dornton. De rekening, zeg ik, ik wil ze betaalen, Johnson (weigerend.) Vergeef het my. . . . NEGENDE TOONEEL. Hendrik. Dornton, Gsorge Dornton, Smit;h, Johnson. D o b n t o n. Wat doet gy hier, laaghartige? Ga, daar gy behoort! In 't Comptoir wachten uwe gasten op u een gantsch heirleger van crediteuren met hünna rekeningen. Hendrik. Ik weet het, vader! Het zyn alle goede hupfche menfchen, Dorn-  124 Dornton, o r de Dornton (Johnfon de hand drukkende») Ga gy maar heen, braave eerlyke man , wy fpreeken eikanderen nader. Johnson. Ikgehoorzaame. Ik bid flegts, verfchoon myn vriend, myn redder! (pp Hendrik wyzende.) Dornton. Zo veel ik op my zeiven vermag — ja, ja, gaa maar gerust heen. , (Johnfon gaat heen.) Dornton (geeft aan Smith een wenk om zich te verwyderen.) Smith (gaat heen.) Dornton. En durft gy nog een zwerm van zulke bloedzuigers hier invoeren en aan my verwyzen ? Hendrik. Wanhoop, myn vader, doet ons alle bedenking uit het oog verliezen. Dornton. En denkt gy, dat ik ze betaalen zal? Hendrik. Voor eerst heb ik ze flegts hier befteld, om hen nader met u bekend te maaken. Dornton. Bedriegers, bloedzuigers by my invoeren,om nader kennis met hén te maaken ! Hendrik. Slegts gedeeltelyk, vader! Een groot deel zyn eerlyke menfehen. Maar zo wel deezen als gee- neu  Jeugdige Losheid. nen moeten voldaan worden. Deonfchuldige moet om den fchuldige niet lyden. D o r n t o n. Gy loopt in uw verderf, Dornton; Uw einde is de gevangenis of het gasthuis. Hendrik. Dat is mogelyk ; maar de vloek van arme Weduwen en Weezen zal my daar niet drukken. Do r n to n (getroffen by zich zelven.") Ach, ik geloof het wel! zyn hart is goed, da verleiding rukte hem van het fpoor! — (overluid) Wie zal nu betaalen? Wie zal u redden? Hendrik. Dornton, een edel, goedhartig man , is myn vader, die zyn zoon aan de openlyke fchande zekerlyk niet ten prys zal geeven. Dornton. Een onberaaden zoon , een roekelooze verkwister ! H e n d r ik. Die berouw heeft van zyn misdryf. Dornton. Gy? Hendrik. Die een ernftige beterfchap belooft. Dornton. Te laat, te laat! Hendrik. Myn vader! Dornton. Ga naar uw kamer! Weg, weg uit myne oogen! Gy  ia6* Dornton, of dk H f. n p r i ic. Gy zyt de beste man, de goedhnrtigfte vader; en ik — ik ben uwer liefde onwaardig, maar jammeren is myn zaak niet. Luidruchtig berouw is huichelary, die den zondaar flegts bedriegt; het vervliegt ras en hy zondigt op nieuw. Slegts een ernftig flreeven naar verbetering kan hem weder op de baan der deugd terug voeren. Lydcn zal en moet ik voor myne onbezonnenheid ; ik moet de> zelve door gevangenis en ellende boeten, maar de arme ambachtsman moet daar niet voor lyden, die moet betaald worden. Ach , myn vader, voldoe ben toch, om geene zuchten, geene vloeken op my te laaden! Dornton. Van wie ? My hebt gy ook geruïneerd. Hen d r i k. Het zyn wel een menigte papieren, maar het ge. heel bedra gt nog geen vyfduizend pond. Dornton. Alle tafels in het comptoir liggen vol met rekeningen — de ondergang van ons allen is onvermydelyk — en gy, gy onzinnige hebt die bewerkt. Hendrik. Niet alzo, myn vader! Ik ben een onzinnige, een verkwister, een nietswaardige — ik weet het, ik gevo.1 het in 't binnenfle van myn hart, maar ik weet ook d«t alle myne buitenfpoorigheden niet vermogend zyn, om dit vast gegronde huis flegts te doen waggelen, veel minder in den grond te helpen' TIEN-  Jeugdige .Losheid. 127 TIENDE TOONEEL. Smitii, Glokge Dorkton, Hendrik Dornton. Smith {zeer ontfteld tegen Dornton.) Een woord, Mynheer! Dornton. Hoe zo ontfteld, Smith j wat is er gaans? Smith. Alles is op het comptoir in verwarring! Ieder minuut komen érrekénihgen en wisfels, in zulk een menigte , dat wy 'er geen doorkomen in zien. H f n d p 1 k (ontfteld.) Geen doorkomen in zien? Dornton. Betaal, zo veel cr geld by kas is, tot de laatfte guinje , en fluit dan de deur. Hendrik (tegen Smith.) Is dat waar, Mynheer? Is dat geen vermomming? Smit ii (verbitterd) Ga zeifin het comptoir, dan kunt gy het zien en u overtuigen! Komen er heden geeneremiefen , geene contanten, dan moeten wy morgen ophouden te betaalen, en zyn geruineerd. (Hy gaat fchielyk heen.) II e n d r i k (verwilderd.) Geruineerd ? Myn vader geruineerd, en dat door my! Staan de zaaken zoo ? (verbitterd lachgende) Deugniet! duivel! Gy hebt uwe zaaken heerlyk verricht! —— Geruineerd, gefchandvlekt dit huis, hes  isS Dornton, of cs het huis van uwen vader. . .! Lustig op ! Naar her Dolhuis, in het Gasthuis, naar het Schavot met den deugniet! Dor n t o n. Hendrik! Wat is dat? Gy verfchrikt my. Hendrik. O niets, myn vader, niets! Een kleinigheid? Een vervloekt, zinneloos monfter heeft zyn vader tot de bedelzak gebragt, het aanzienlykfte huis in Londen in den grrnd geholpen ! Ha, ha! De waereld ftaat nog; de hemel hangt nog boven ons, over den ryken en den bedelaar, over den eerlyken man en den fchurk! Dornton. Myn God, gy zyt ylhoofdig. Hendrik. Neen, neen, vader; nog wel by myn veiftand — om den gruwel, dien ik (lichtte, in zyn gant- fchen omvang te gevoelen. Laat my flegts een ogenblik. . . . (Jtvendig op en neder gaande en nadenkende, na eene korte tusfehenpoozing) Ja, zo gaat het, zo moet het gaan, zo zal het gaan! D o k n t o n. Wat? Hendrik. Ja, zo waar 'er een God leeft, daar is een weg, daar is een middel. Dornton. Hendrik! Hendrik. Ach , Iaat my begaan ! (hy gaat fchielyk heen, doch  Jeugdige Losheid. 12$ doch keert terftond terug) Schep moed, vader, er is nog een middel, zo niet in den hemel, althans in de hel! Gy zyt niet geruineerd, gy zyt een behouden man. Dornton. O, God! Uwe wanhoop! Gy treft my nog hét meest in myne ellende. Hendrik (zonder daarop acht te f.aan, hy zich ze/ven.) Eerst naar myn vriend Silky, die my zyn gantfche beftaan të danken heeft; die zal, die moet my helpen! Reikt dit niet toe — dan naar Warren ,• die betaalt my met vermaak voor ieder pond van myn gewicht vyfhonderd guinjes ,• daarvoor ben ik dan ook naar lyf en ziel het eigendom van deeze oude draak! (overluid tegen Dornton') Ik heb myne rekening wel gemaakt. Gy zyt gered, myn vader! (Hy wil heengaan.) Dornton. B'Iyf, hoormy, itel u gerust! Hendrik. O, ik ben gerust, zeer gerust! (zyn vader, die bekommerd te peinzen ftaat, aanzien Je; zeer getroffen ; maar terftond daarop weder in zyne voorige houding) O, myn vader! Gy waart de eerlte man in de voornaamfte Stad der waereld, bemind van alle braave lieden, gé'eerd van de grooten; Gy had ook een zoon — ik herinner my dit. . . . D o r n t o n. Om's hemels wil, wees bedaard , Hendrik ! Myn Zoon ! Nog altyd myn zoon! (hem by de land gryIV. Deel. I pende)  13© Dornton, of de pende) Alles is wel , alles is vergeeven. . . ! Ik ben gelukkig, zeer gelukkig in de daad! Hebdbi k. Ha. ha, ha! Gelukkig? Gy gelukkig? (na eene korte tusfchenpoozing zich her/lellende, en plechtig.) De zegen des hemels zy overu, vader! Gy zyt een waardig man — en vloek, vloek over uwen zoon, den booswicht, zo hy niet een einde maakt van uwen zorgelykeu toetend! ELFDE TOONEEL. John, Dornton, Hendrik. John. De heer Smith laat vraagen , of hy niet naar de bank wil zenden , om duizend pond zilver? H e n d r ik. Geen grein, fchurk! Niet voor dat ik terugkome. Vaarwel vader! Ras ben ik weder hier, beladen met vloek of met guinjes. (Hy gaat fchielyk heen.) ü o r n t o n. Hendrik; Myn zoon! Hoor my toch! O God, dat ontbrak nog aan myne ellende! (Hy loopt zyner, zoon na , John volgt.) TWAALFDE TOONEEL. Een kamer in het huis van Silky. Silky, Jacob. Silky, (zyn hoed en fok nederleggende.) Is mynheer Goldfink nog niet weder hier geweest, Jacob? JA"  Jeugdigs Losheid. 13"* Jacob. Nog niet. Silky. Ook geen boodfchap van Mevrouw Warren? Jacob. Ook niet! Maar de oude majoor Staffield was hier, en zeide, hy zou na den middag wederom komen om de interesfen te brengen. Silky. Goed, goed! Een braaf, eerlyk man! Hy geeft zekerlyk maar twaalf percent, maar hy is toch een promte betaaler. J A C O Bi Hier is ook nog een briefje. Silky. Ha, van den Baronet Darby! (by zich zeiven kezende) Hm, hm! Zesduizend pond op de erfenis van zyn ouden waterzuchtigen vader — zonder uitltel! Twintig duizend , als hy ze hebben wil! De vader is ryk, de zoon zyn eenige erfgenaam. Zonder bedenking! Tegen een derde deel rabat, dat verftaat zichl Hoor eens; men klopt, zie wie daar is, Jacob.' Jacob (gaat naar de deur.) Silky. Denkelyk Goldfink, of wel een boodfchap van de eigenwyze Weduwe Warren. — Zy moet toch eindelyk by my te berde komen. I & DER-  132 Dornton, of de DERTIENDE TOONEEL. Hendrik Doxnton, Jacob, Sh.kv. Hendrik (•'» de deur tegen Jacob) A!s mynheer 't huis is, behoeft gy my niet aan. teraelden. Wy zyn vrienden Laat ons alleen ! Jacob (gaat heen.) II en i'Ki k (nog in een hevige aandoening.') Vergeef het my , mynheer Silky! Silky. Jtfch, waart gy daar, myn hooggeëerde Vriend Dornton, kom by my zitten! We! nu, hoe Haat het? Gezond, hoopik? Ik ben van harte verheugd u te zien. Gy verrast my door uw bezoek zo vriendelyk , dat ik naauwlyks woorden'vinden kan , om u myn genoegen en dankbaarheid uittedrukken. Ga toch zitten! Hendrik. Zonder complimenten. Gy moet my fchielyk een dienst doen, lieve Silky! S i l k y. Een dienst? Van harte gaarne. Beveel maar, myn hooggeëerde Heer en Vriend! Waarin kan ik u dienen ? Ik zou voor u loopen tot het einde der waereld. Dus zonder achterhoudenheid , zonder eenige ceremoniën! Hendrik. Het betreft een zaak van gewicht. Silky. Zo veel te liever . myn hooggeëerde Heer en Vriend! Ik heb u myn gantfche welvaart te danken.  jeugdige Losheid. 333 ken. Gy alleen hebt my tot een gegoed man gemaakt. Ik ware immers gantfchelyk geruineerd geweest, had gy niet zo grootmoedig myn vourfpraak by het Gerecht geweest, en my door uw vermogen zo belangeloos onderlteund. Maar nu kan ik door u, godlof, de gantfche wacreld trotfeeren. Hendrik. Des te beter! Silky. De fom , die gy my toen leende, was de grond tot eene heerlyks fpcculatie. Een aanhoudend vyfjaarig geluk en andere kleine fprongen hebben den man uit my gemaakt, die ik nu ben. Uw Heer vader en nog een paar ryke Heeren uitgenomen, durf ik gewis met elk ander in Engeland wel monfteren. Hendrik. O, liefde Vriend, dan ben ik gelukkig. Silky. Dat zyt gy in alle gevallen. Beveel maar myn hooggeëerde Heer en Vriend! Waarin kan ik «u dienen? Wat kan ik voor u doen? Het zal my altyd tot genoegen flrekken... . H n n n r 1 k. Ik geloof het wel. Maar myn verzoek is zo ernftig. Ik zet uwe vriendfchap op een harde proef. I Silky. Des te beter, des te beter! Ik zal u bewyzen, dat dankbaarheid myn eerde deugd is. Wien zou ik toch in de waereld liever dienen, dan mynen beften vriend, mynen weldoener, den ftichter van I 3 myn  134 Dornton, of i> e myn gantfche fortuin, den zoon van den eerden en rykflen man in gantsch Londen. Hendrik. Dat ben ik helaas niet. Silky. O, hoe nedrig, alsof men het niet wist! Dorn« ton en Compagnie kunnen de gantfche waereld trots bieden. Hendrik. Dat is nu niet meer waar, Vriend, ons huis loopt gevaar.. . . Silky. Uw huis in gevaar ? Ha, ha, ha! dan valt ook de hemel in. Hendrik, Moet ophouden te betaalen. Silky (ontfteld.) Moet ophouden — te betaalen? Hendrik. Myne verkwisting, myne roekelooze uhfpoorigheden zyn de oorzaak.. . . Silky, Ho, ho, gy fchertst. Hendrik. In ernst, Vriend, wy zyn geheel geruineerd. Silky (een andere houding aanneemende en groote oogen opzettende.) Geheel geruineerd? Hendrik. ïk ben niet gewoon gunden te bddelen, verdien geen verfchqouing, niet de minde toegeevendheid^ Mm  Jeuodice Loshe-id. 135 Maar myu vader, myn arme ongelukkige vader..! Silky. Ophouden te betaalen ? Dat was te fchriklyk. Hendrik. Wie kan dat dieper gevoelen dan ik? Silky. Ik geloof het wel! Ja • in dat geval, hrn hm! Hendrik. Ik weet, gy neemt aan myn ongelukkig noodlot het levendigfte deel. . I Sulky. O ja ik neem in de daad. . ! Hendrik. Gy kent nu onzen toeltand, hebt nu de befte gelegenheid om uwe dankbaarheid te bevvyzen. — — Een capitaal van vyftigduizend pond kan ons crediet ophouden. . . . Silky (zeer verfchrikl.) Vyftig duizend pond! H e n d r ik. Ten minsten! En ik bid u het door uw crediet of uit uw eigen middelen het ons zo fpoedig mogelyk te bezorgen. S 1 l k y. Bezorgen? Vyftigduizend pond! Hendrik. Gy moet , vriend , gy moet zonder tydverlies, als gy ons radden wilt. Silky. Vyftigduizend pond ! Droomt gy , Mynheer Dornton, of zyt gy niet wel by uwe zinnen ? I.4 vyf-  Dornton, of de Vyftigduizend pond? Niet de helft, niet een der, dedeel, niet een vyfde deel van zulk en ontzag.! gelyke fom kwam ooit in myne handen! Hendrik. Silky , gy kunt. . . Silky. Zo waar ik een eerlyk man ben, niet het tiende deel. Niet? Hendrik, S i l K Y. Zo als ik gezegd heb. Ik heb wel een paar duizend pond; maar die zyn belprooken, en ko. men binnen het jaar niet los. Hendrik. Het is plicht, heilige plicht! Silky. Plicht? Vyftigduizend pond zo maar in het water te gooijen? Denkt gy dat ik van myn verlland beroofd ben ? Hendrik. Is dat ernst ? Silky. Dat zou ik meenen 1 Hendrik. Ernst, Silky? Overleg toch wel, bedenk maar eens —-! Het betreft onze eer, onze gantfche welvaart! Silky. Het fpyt my, maar.... Hendrik. Ha, deugniet, huichelachtige fchurk" èïlr  Jeugdige Losheid. 137 Silky. ïk? Hendrik, Gy, ja, dat zyt gy, als gy het weigert! Silky, Mynheer Dornton , wat niet zyn kan, dat kan niet zyn ! In alle andere gevallen, ben ik tot uwen dienst, zo als gezegd is! Ik zou voor uloopen , wie weet hoe ver; ik zou. . . Hendrik. Gy zoudt alle flaaffche dienften verrichten , als het u maar geen geld kostte, laage fchurk! Silky. Maar, Mynheer Dornton, bedenk toch eens... H e nd r i k. Nog eens , wilt gy myn vader redden ? Silky. Van hart en ziel, zo als gezegd is, maar.. . , Hendrik. Uit dankbaarheid voor alle weldaaden , die gy van my genooten hebt , en waardoor ik ü volgeus uw eigen getuigenis, tot een ryk man gemaakt heb; uit menschlykheid, Silky! Silky. Alles waar; maar. .., Hendrik, (op hem indringende meteen Jlerke liem.\ Wilt gy niet? • S i l k y. _ Lieve , hooggeëerde Heer Dornton ! Gy wilt immers een armen ouden man, die geen krachten fteeft, 111 zyn eigen huis niet.... I 5 Hïs«  13$ dointos, o f d e Hendrik. Ellendige fchurk. .. 1 (zich met moeite her/lellende.~) Doch gy zyt niet waardig, dat ik my aan u vergrype! Eerlooze handen zullen het mogelyk den een of anderen tyd wel doen! (by zich zeiven) Er is geen middel overig; ik moet voort ■ voort om den menfchenhandel te (luiten. VEERTIENDE TOONEEL. Silky. (kort daarop) James, Jacos. Silky. De hemel bewaar my ! Ophouden met betaa> jen ——1 Vyftigduizend pond wegwerpen als of het maar peperneuten waren ! Ik zidder en beef over myn geheele lyf! Hoe ligt had die booswicht my in zyn woede kunnen verwurgen! Hy had reeds zyn vervloekte klaauwen uitgeftrekt. (Hy roept) ïlolla , hei! James 1 William! Heil James! Jacob ! Waar zit nu dat duivelfche James en Jacob (komen.) Sun y. Hoor eens hier, Jacob, gy moet oppasfen , dat Dornton , on Ier welk voorwendfel ook , nooit, weder in huis komt. Ga terftond heen, en fluit de deur wel digt. Jacob, (by zich zclven.) Hm! daar is zekerlyk]"wat te doen geweest! (Hy gaat heen.) Silky, (tegen James.) Hebben wy ook nog openftaande rekening met het huis van Dornton? Ja-  Jeugdige Losheid. 139 j a m li s. Nog een wisfel van drieduizend pond. Silky. Loop fchielyk , zo ras gy maar kunt -— Hy ftaat op fpringen; verkoop de wisfel, waar en zo goed als gy kunt — Daar fchiet my wat te binnen. Loop er mede naar myn vriend Warrings; l\i is zo even eerst in de ftad gekomen, en weet denkelyk nog niets van het aanftaande faillit van dat huis ; maak hem myn compliment, en zeg hem, dat hy my verplichten zou, dat ik hoog no» ilig contanten van doen heb. j ami s. Het is wel , Mynheer, maar Dorntons huis heeft een al te grooten invloed , te veel vrien- den men zal het gewis niet laaten vallen. Silky. Denkt gy dat ? Wel nu , loop dan naar de beurs, en hoor eens onder de hand, wat men 'er daar van fpreekt! Zyn de berichten gunftig en dat men 'er ftaat op kan maken, koop dan op Dornton veertig of vyftig percent Disconto, wac maar te koopen is. De fpeculatie , is goed, 'er moet een aanzienlyk dividendum uit komen , als wy het by heï rechte einde aangrypen. Nu voort, als een man ! Ik volg u , moet toch ook eens hooren hoe de zaaken ftaan In alle gevalle winueu wy by den handel; zo of zo! jêê. VIER,  ï(}.o Dornton, of de VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Een kamer in het huis van Rlevrtuw Warren. Jenny, Hendrik Dointok. Hendrik, {half dronken en met een woest, vergramd gezigt.") Voort, voort Nymph van Hecate , loop heem vlieg, nodig myne Godin om hier te verichynen. Jenny. Uw Godin? Zonder twyfel toch Misf. Sophia? H e n » i; i k, (ontroerd.) Ha, Sophia. . . .! Neen , niet de engel, die ik onwaardig ben de oude draak met haaren vruchtdraagenden gouden plasregen wil ik.. . Ik heb geld nodig uit haar hel, om een oud man te redden, dien een niet waardige deugniet van een zoon in den grond geruineerd heeft. Jenny. Ik verlta u niet. Hendrik. Mevrouw Warren moet hier komen , zeg ik u — »yn koningin , myn hoop , myn eenige laatfte troost, zy zal my voortfleepen aan haar verroesten zegewagen Ha, ha, ha 1 Jen-  Jeugdige Loshei». 141 Jenny. Zyt gy van uw verftand beroofd, Mynheer ? Hendrik. By het gezondfte verftand, in de vrolykfte luim, myn fchatje! Ik moet verlieven op dat Medufen gezicht. Ha, ha, ha! Ik zal haar troii- wen uit loutere vreugde geld maar , geld maar! J e n n y , (by zich zeiven.) Hy is niet alleen befchonken , maar zelfs in zyn herfens gekrenkt, zo waar ik leeve! H e n d r i K. Ach, daar komt myn Sylphide reeds ongeroepen aan 1 Weg meisje , ik moet myn duet met haar onder vier oogen beginnen. Jenny, (by zich zelven.) O wee! Dat neemt nooit een goed einde. TWEEDE TOONEEL. Mevrouw Warren, Hendrik. Hendrik. Welkom, myn fchoone weduwe! Hier verfchynt Phae'ton de tweede , van zyne vlammende wagen van boven neder geftort, brandende van begeerte om zich aan het juk des huwelyks te onderwerpen. . . . Mevr. Warren. Des huwelyks ? Hendrik. En wel met u, myn reddende Engel. Mevr.  ï4ë Dornton, of dé Mevr. Warren. Met my ? Gy fchertst? H b K d i 11. Neen, neen; het is wezenlyke ernst, myn dier baarfle onder alle fchutgodinnen. Mevr. Warren. Foei, hoe kunt gy my zulk een zielenangst aan jaagen ? Hendrik. Zielenangst? Juist, juist, fchoone waarzegfter. Dat is het eigenlyk dat my naar u toedryft, myrt ziel zwemt in een oceaan van droefheid. Gy moet haar eene weldaadige hand reiken, om ze weder op het drooge te brengen. Tot vergeldingbelooft zy u myne geringheid met u voor eeuwig te vereenigen. Wilt gy, Weduwe, zo zeg ja, en ik ben uw eigendom ? Mevr. Warren. Lieve hemel, Ik begryp niet. . . Hendrik. Ik begryp het zeer wel, myn engel; Een maag. delyke bevreemding,opgeworpen twyfelingen, een befcheiden bloofen. als het in de plaats van 't blanketfelkomt, een half billykende lonk ter zyde, hartkloppingen, en alle overige ingrediënten van de bruids etikette onderftel ik reeds als voorafgegaan, Dus zonder eenige complimenten Wilt gy my trouwen, weduwe ? Uw ja en de priefterlyke zegen volgen in weinige ogenblikken op elkander. Mevr Wakken, (by zih zeiven.) Ach, had ik my nu maar met dien verwenschten Goldfink zo diep niet ingelaaten ? Hen-  Je uodige Losheid. 14^ Hendrik. Welnu 'uw andwoord Gy beflist over leven of dood. Mevr. Warren. Ik weet niet Het is my alles als een droom! Uw voorkomen, uw gedrag.... Hendrik. Dat heeft alles zyn reden , lieve weduwe ! Ik ben niet krankzinnig, op myn woord van eer dat ben ik niet. Slegts zo een weinig ylhoofdig —; {bitter lachgende) Uit wanhoop, uit liefde....! Mevr. Warren. Maar gy fchynt my een weinig.... Hendrik. Ilefchonken? Dat heeft ook zyn reden. Ik was buiten my zeiven wegens het onzinnig gedrag van zekeren onwaardigen zoon j ik verliet myn vaders huis , socht troost by een ondankbaaren Imicht-Iachtigen fchurk, ik bedroog my, liep uit wanhoop naar een wynhuis , gooide 'er fchielyk een paar flesfen Uourgondie in, en vol van de gedachte van mogelyk in u myne fchutsengel te vinMen , aan u myn ru?f, geluk en zaligheid te danken te hebben, vloog ik hier naar toe tot een geweldigen aanval. Ik moet u verovereR , Weduwe, ja dat moet ik! Of gy moet met my capituleeren opgenade of ongenade , of anders een kogel door de kop 1 Mevr. Warren O, hemel, gy verfchrikt my. luw-  J44 Dornton, of d £ Hendrik. Uwbeftuit, dicrbaarde, eenigfte vriendin ! Kunt gy wel zo wreed zyn , om mynen goeden ouden vader uwe hulpryke hand tot redding te weigeren? Kunt gy my , den aanbidder uwer bekooriykheden wel met koelen bloede als een wanhoopigen zelfmoordenaar zien derven ? Mevr. Warren. Neen, nsen, zo wreed ben ik nieyc. Hendrik. Nu zeg dan ja een plechtig ja! Mevr. Warren. Maar, .. Hendrik. Weduw, uw ja! Of gift en dolk, pidolen en... Mevr. Warren. Ja, ja, Ik wil alles wat gy wilt. Hendrik. Halt, lieve goedhartige Weduwe. Eer de eed over uwe lippe gaa , moet ik nog eerst een fchriklyke waarheid voor u ontdekken, en herhaal dan uw ja, als gy kunt. Ik ben een deugniet, een ellendig verworpen fchepfel, heb my zinloos geruïneerd en den vloek van alle eerlyke lieden ver- tliend ik heb ook myn vader geruineerd! Mevr. Wa r r e n. Myn God! Is 't mogelyk? Hendrik. Waar, verfchriklyk waar; de gantfche Stad zal het bevestigen. Nu weet gy alles, kent my, zo als ik ben, in al myne betrekkingen...! Zegt gy nu nog ja? Mevr,  Jeugdige Losheid. 145 Mevr. Wakken. Ja, Dornton; nu nog zo veel te liever. H e n d ft i k. Goed! Als dit geen vermomming is, geef dan bewyzen.Weduw ! loop fchielyk heen, haal uwe fchatten ,red mynen vader, en ik ben uw Haaf voor eeuwig! Mevr. W a r r e n (by ziek zelve.) Voortreflyke jongman ! (overluid) Gy zyt zekerlyk een weinig woest, wat onbezonnen geweest.. .. Hendrik, Een weinig ? Ha , ha, ha ! Een roekelooze fpilzieke deugniet was ik , ben het nog, weduwe ! een fchandvlek van myn famielje , in den eigenlyken zin des woords! Ik zeg u ik heb myn vader geruineerd , den besten , goedhartigften onder alle vaders, die goed en bloed met my gedeeld heeft, heb ik in den grond geruineerd, zynen roem bevlekt, zyne nog overige dagen vergiftigd. Beeft gy niet óp het gezicht van zul'c een monfter? Kunt gy het nog waagen, uw lot aan zyne verwoestende handen te vertrouwen ? Kunt gy dat doen ? Mevr. Warren. Ja Dornton , ik waag het, omdat gy uwe uitfpoorigheden zo oprecht bekent. Hendrik. En wilt gy ook myne misdaaden boeten —— myn vader redden? IV. Deel. K Mevr.  146" Dornton, of n je Mevr. W arren. Zonder uitftel: Hendrik. Wel nu , dan Gods zegen over u , vrouw, in haare gantfche volheid ! Gy zyt myn befehermengel, ik ben uw eigendom voor eeuwig. Mevr. Warren. Dus bemiut gy my in de daad , Dornton? Hendrik. Ja, ik bemin u , uit liefde voor myn vader ; ik begaa die zonde met een opgerecht oog en vrolyk hart; want gy redt myn vader! Maar geld! geld ! Ik moet geld hebben, eer de dag van morgen begint! Vyftigduizend pond ! Niet als gefchenk, maar als leening, Weduw ! Mevr. Warren. Goed, goed! Ik zal ze u bezorgen. II e n d r 1 k. Dan is nog deezen avond onze bruiloft. Mevr. Warren. Nog deezen avond ? Ach , gy verfchrikt my. H e n d r 1 k. Nog dit uur ! Een geestelyke is ras te krygen — nu geld, geld maar! Mevr. W a r r e ?. Morgen voor dauw en dag, lieve Dornton! Maar niet als eene leening, maar als uw eigendom! — Zesduizend pond, die ik van zins was te beleggen, kunt gy terfiond krygen. Hen*  Jeüödibe Losheid. 147 Hendrik. Nu dan voor den dag daar mede, Weduw! Ik 2al het op ryken woeker uitzetten, {haar kusfchende.~) Gy zyt myn Godin; myn Koningin, myn alles! Mevr. Ware en. Ben ik dat? Ach gy zyt een rechte toveraar , Nu, laat my gaan, ik zal de wisfel haaien , maar! wel te verftaan • alleen voor u beftemd, voor uw eigen gebruik. Hendrik. Haal ze maar, beheerfcheresfe van Padolus; maar niet voor my! Myn zak is eene bedriegly- ke afgrond, dien ik geen geld toevertrouwe. Voor myn vader moet het zyn. Mevr. Warren. Voor hem zal ik ook zorgen. Die zesduizend pond zyn een gefchenk voor u , een prefent op ons aanftaande huwelyk. Vergeef my flegts een ogenblik, ik ben terftond weder by u. (zy gaat heen.) Hendrik. Ha, de drenkeling heeft reeds een ftruik to; zyne redding gevat, en komt wel ras op droogen bodem. DERDE TOONEEL. Jenny, Hendrik. Jenny, (kykt door de zydeur.) lindelvk is de oude weg! [hy Hendrik komenKa de)  4 3 Dornton, of de de) Wel nu, hoe fiaat het. met uw verltand , Mynheer ? Hendrik. Het was op reis, maar is nu gelukkig in de haven van myn harsfens terug gekomen. Zesduizend pond myn vader gered Ach, dat klaart alles weder op ! Jenny Wel nu , zoveel te beter ; want Misf. Sophia wenfcht zeer hartelyk u te mogen zien. Hendrik, Qy zich zeiven diep zuchtende,') Ach, myne Sophia! Jenny. Zal ik u aandienen? II e n d r i k. Neen ik mag haar niet zien , die lieve Fngel! Ik ben ik heb. . . verwacht¬ te. .. . Jenny. Gy moet flegten wyn gedronken hebben, Mynheer! H e n d r ik. Den heerlykften Bourgondjen, meisje ! Zonder dien had ik geen roes , zonder den roes had ik den moed niet gehad my te verkoopen, en zonder deezen menfcheuhandel was myn vader niet gered. Jenny. Ik vertta u niet. Hen.  Jeügdige Losïjeid. 149 II e n d r i Si Ik heb my verkogt tot flaaf, tot Iyfeigene aan uwe ryke trotfche meestresfe; zy is nu myn jeugdige bloeijende bruid en welras myn tweede helft, door het noodlot befïemd , om my van de vloek myns vaders te ontheffen, den knaagenden worm van myn geweeten te verflikken - ■ ■ Ha, een hecrlyke echt! Jenny. Ik fta verbaasd ! Gy zult toch niet. .- H e n d r 1 k. Een groote daad heb ik reeds volbragt , de deugd een menfchenofFer gewyd! J e n n y , (by zig zelve.') Het is my onbegrypelyk ! Zoude het de oude gelukt zyn hem in zyn ylhoofdigen roes tot eene dwaasheid te verleiden ? Daar komt zy wederom Schielyk naar Sophia! Zy zelf moet dit raadfel zoeken op te oplosfjii. VIERDE TOONEEL. Mevrouw Warren, Hendrik. Vervolgens Soph ia. Mevr. Warren. Zie daar, myn lief, daar is de wisfel; maar nog eens, zo als ik gezegd heb, alleen ter uwer dispofitie. Hendrik. Ceef hier maar, myne Sultane. Het handgeld op k 3 myu  l5o Dornton, op de myne vryheid. Ik ben uw Slaaf, en gy zult my dankbaar vinden. Met den avond zyt gy myne Vrouw. Mevr. Wa r r e n. Ach, ik mag u niet aanzien, ik moet van fchaamte wegzinken. Hendrik. Waarom? Het is een redelyke koophandel. Ik g» terftond een Geestelyken haaien om zyn amen uittefpreeken. Gy meent het immers wel myn En." gel V Mevr. W a r r b n. Ach, wie kan u wederftaan? Sophia {komt en blyft by den ingang /laan.) Mevr. W a r r en. Maar het is toch wreed, een arme Weduwe, in een onverwacht uur, zo te verrasfchen 1 Hendrik, Een onbewaakte vesting in de vlugt veroverd! Genoeg! Gy zyt nu myn eigendom, myne Ech;genoote. ..! (haar kusfchende.) Sophia (hem fchielyk op zyde komende, en hem de haar toegezonden bandelier toewerpende!) Hier, Mynheer,is uw gefchenk! Hendrik, (verfchrikt terug treedende.) Dood en hel! Sophia. Het behoort myne moeder, Uw boodfchap was verkeerd. Mevr. Warren. Lieve hemel! Pietje! Wat wilt gy? Hen»  Jeugdige Losheid. 151 Hendrik (tusfchen de tanden onwillekeurige toonen zingende) S o p h i a. En hier, uw brief! (dien in kleine flukken fcheurende) Daar daar en daar | Mevr. Warrem. He, popje.' wat begint gy toch ? S iphia (weenende.) My zo te bedriegen? Mevr Warren. Ik geloof het wel, zo waar ik leef, het meisje is jaloersch. Sophia. Maar, het is wel. De gantfche waereld zal ik het bekend maaken, hoe valsch, hoe laaghaitig de mannen zyn. Mevr. Warren. Kind. • • • Sophia. Alle vrouwen zal ik voor dat verraderlyk ge. (lacht waarfchouwen , voor eeuwig zal ik het afzweeren, dat nooit een mansperfoon. . . . Mevr. Warren. Myn fchatje! Oraal de waereld wil toch niets verzeggen, althans het huwlyk niet. Men kan niet weeten, hoe het nog komt; daar ziet men aan my een voorbeeld aan. . . . Hendrik. Weduwe ! trouw niet 1 Sophia heeft gelyk. Ik beu een bedrieger, een huichelaar! .... K 4 Se-  152 Dornton-, of de Sophia. Eii gy, moeder, kondt gy u zo vergeeten. .? Hendrik Dat is niet uw moeders fchuld, Sophia! hier flaat de f.huldige. Mevr. War ren. Eindelyk loopt myn geduld ten einde. Naar uw kamer, zeg ik u. , . Hendrik. Engelachtige, zachtmoedige Weduw, matig u toch en wees bedaard' Mevr. Warren. Naar uw kamer, zeg ik, terftond! Wat lebt gy u hier in onze zaaken te fteeken? Hendrik. Zy heeftgelyk, Weduw, zy heeft reden om toornig op my te weezen ! Ik ben een trouwlooze. Gy kocht my door middel van dit handgeld van zesduizend pond; neem het terug; ik verdien het niet; veinsde u flegts myne liefde. . . . Mevr. Warren. Hemel! wat hoor ik! Hendrik. Ik ben een bedrieglyke deugniet ; bemin uwe dochter neem het dus terug. . . ƒ Sophia. O, moeder, moeder, zo veel geld kunt gy aan een ondankbaaren verfpillen, en myn armen broeder laat gy zo liefdeloos in de gevangenis zuchten. Hen-  Jeugdige Losheid. 153 Hendrik. Hoe? Wat hoor ik ? Milford in de gevangenis ? Sophia. En dat op aanklachte van uwen wreeden vader, Mynheer! ik ken hem wel niet; maar uit deeze daad zie ik , dat hy zyn trouwloozen zoon volkomen gelyk is, en heb een even Herken afkeer van hem, als ik u verachtte. (_zy gaat heen.) Hendrik. Milford in de gevangenis? Is dat waar, Weduwe? Mevr. Warrem. Ik weet ten minften niet anders. Hendrik. En dat op aanklachte van myn vader? En gy zyt ligtzinnig genoeg, in plaat- van den zoon van uw man door eene geringe opoffering zyne vryheid te bewerken, uw vermogen aan een geruineerden booswicht te verfpillen? Mevr. Warren. Aan een geruineerd jongman, die berouw heeft over zyn gedrag de baflard van myn man verdient geen weldaad. . . . H e n d r i k. Niet verder , Mevrouw ! Myn gistend bloed mogt anders het kleine vonkje verftand, dat my nog overig bleef, geheel uitdooven.' Voor ditmaal dank ik u, dat gy my in ftaat gelteld hebt een hemelfchreijende ongerechtigheid weder goed te kunnen maaken. Ik gaa heen, om deezen plicht te vervullen. K 5 Mevr.  154 Dornton, of v e Mevr. Warren. Wat begint gy toch, wat wilt gy? Hendrik. De verlosfing van myn vriend bewerken. Mevr. Warren. En gy vergeet. . . ? Hendrik. Vrees niets! Ik ben de uwe , uw baar gekogte eigendom, (op de wisfel wyzende) Hier zyn uwe borgen 1 Mevr. Warren. Maar bedenkt gy wel ? Hendrik. Alles is bedagt. Laat my flegts gaan ! Ik zie u ftraks weder. Mevr. Warren. Nog deezen avond? Hendrik. Dat verflaat zich. In gezelfchap van den gtestelyken , die de huwelyksplechtigheid verricht. (hy gaat heen.) Mevr. Warren. Ach , dat was een benaauwdheid ; en ik beef toch nog. Zyne neiging voor het meisje.. . . Ik moet my van haar ontflaan , haar uittrouwen, hoe eerder hoe liever! VYF-  Jeugdige Losheid. 155 VYFDE TOONEEL. Jenny, Mevrouw Wa b k e n. vervolgens Goldfink. Jenny. Daar is Mynheer Goldfink , Mevrouw ! Mevr. Warren. Wat zal ik toch met dien djlleman aanvangen? Ik heb nu gewigtiger belangen. (by zich zelve.) By geluk is Dornton door de Wisfel gebonden» (peinzende.) Goldfink. Wel nu, daar ben ik. Jenny, (zacht.) Hebt gy de trouwbelofte ? Goldfink. Wel hagels, dat heb ik vergeeten, Jenny. Het is fraai! Goldfink. Ik was op een verkooping van paarden , ei» ftoud naar een paar donkerbruine hengften. Mevr. Warren, (by zich zelve.) Achteruitgaan kan hy toch in geenen gevalle. Zyns vaders zorgelyke toeftand —— myne leening van vyftigduizend pond — in 't kort, dat de liefde niet vermag, zal behoefte en dankbaar» heid bewerken. Goldfink. Zo in gedachte, Weduw? Ziet en hoort gy niet? Mevr.  i5<5 Dornton, of de Mevr. Warren. Ik ben hier , Mynheer ! Wat wilt gy ? (zy werpt zich gémelyk in een ftoèi.") Goldfink. Wat ik wil? Is dat nog een vraag? Ha. ha, ha! Ik wil u in myne armen drukken. Mevr. W a r r e n. Wat meer befcheidenheid, als ik u bidden mag. Goldfink. ' Befcheidenheid! Pots alle hagel , ik ben de befcheidenheid zelve. Mevr. W arren. Gy bezit geen greintje welleevendheid , Mynheer, want anders. . . G o l d f i n k. Welleevendheid ? Ha , ha , ha .' Dat zou ik meenen. Kyk myn hoed, myn rok , myn fpooren maar eens. . . .! Mevr Warren. Geen vonkje bon toni Goldfink. Wel blits en hagels ! Charles Goldfink geen bon ton ? Ha , ha , ha! (Hy zet zich in postuur om te bak/en.) Bekend ben ik als een bonte hond in dat vak ; ik doe het met vieren naar de ry af. Ik baks metGentilliomro.es en Matrofen, zon< der wyken of wankelen. Ik ryde tegen een. ieder wie maar wil, op een draf en in galop , op een flap, èn op een ren, dat al het volk met open mond en coren  Jeugdige Losheió. 157 ooren 'er naar ftaat te kyketi ! —— Als dat geen bon ton heet....! Jenny, (zagt.) Spaar die woorden maar, Mynheer, en volg my naar myn kamer; Ik heb u zaaken van gewicht te ontdekken. G o l d f i n k. Maar, wat hagel , hoe is het toch met je? Je zit daar zo flyf en deftig, als of je op je ftoel bevroozen waart. Je weet toch wel... Mevr. V/ a 11 r e n. Dat gy my eindelyk met uw malle praat van bakfen en harddraaven onverdraaglyk wordt. In 't kort , Mynheer! wees toch zo goed van heentegaan! Goldfink. Gehoorzaame dienaar ! Ik ben nu eenmaal hier. .. . Mevr. W a r r en. Dan zal ik plaats moeten maaken ! Maar , dit verzoek ik u toch vriendelyk, Mynheer, van my met uwe hoogst ennujante bezoeken niet verder lastig te vallen.' (zy gaat heen.) G o l d f 1 n k. Dat gaat hier wat al te bont toe! Er moet iets gewichtigs zyn voorgevallen, dat zy de borst op eens zo hoog draagt. Nu , dat flukfe kamerkatje zal het my wel vertellen. Ik moet ze hebben die Paauwenkoningin, al zette zy nog drie-  I58 Dornton, oi de driemaalhooger borst! Eerst maar haar hand en guinjes , vervolgens zal ik ze wel naar myn pypen doen dansfen. Zy zal my draaven en galopperen naar myn zin dat het wat deugt, of Charles Goldfink moest zyn kunst niet meer verftaan. (Hy gaat heen.) ZESDE TOONEEL. De gyzelkamer van Milford. Hendrik Dornton, Een Gerechtsdienaar. H e n r> r i k. Is John Milford hier? Gerechtsdienaar. Ja, Mynheer! Hendrik. Ik moet hem fpreeken. Gerechtsdienaar Waarover ? Hendrik. Over zyn fchuld doch eer gy my aan¬ dient , zo fchryf zyn losbrief maar. Ik betaal u de verfchuldigde duizend pond. Maar Milford moet niet gewaar worden , dat ik zyn verlosfer ben. Gerechtsdienaar. Zeer wel, Mynheer , maar zyne fchulden beloopen byna vyf duizend pond. Hendrik, (verbaasd.) Dat is onmooglyk! Ga-  Jbu «dige Losheid. 159 Gerechtsdienaar. Hier zyn de copyen van de vonnisfen. Hendrik. Dat is hard! Dat komt my geheel onverwacht voor. Gebechtsdiena&r. Moet ik den losbrief over het geheele quantum fcliryven ? Hendrik. Neen! Gerechtsdienaar. Ja, dan helpt het niet; de fchuldenaar blyft in hechtenis. Hendrik, (ongeduldig.) Schryf ze dan over de geheele fom — morgen zal het betaald worden. Gerechtsdienaar. Ja, maar dan kunnen 'er nog meer opkomen. Hendrik. Wel vervloekt! de eene zwarigheid boven de mdere! roep Milford hier! Ik wil hem fpreeken Bezorg terftond hier een vies Champagne wyrt inet twee glaasjes. Gerechtsdienaar. Het is wel, Mynheer! (hy gaat heen.) Hendrik Vyfduizend pond en nog meer fchuldvorderin. gen? — Die Warren moet raad fchaffen! Her kost my wel myne vryheid, het gantfche geluk, van  ióo D O 1 I I O H i OF DE van myn leven ; maar ik red ook een vriend j een vader! ZEVENDE TOONEEL. Milford, Hendrik, vervolgens een Oppasser. M i l f o r d , (vreemd opziende.') Hoe, Dornton! Wat wilt gy, Mynheer! H e n d r i k. U een ogenblik fpreeken , vriend! Uw hand! Wees goed moeds! Milford. En dat in uw gezelfchap? Hendrik. In uw gezelfchap? — dat moest, dunkt my, wat vertrouwlyker klinken. Weg met die fombere wreevele luim , vriendlief! Wees vrolyk ! de zon verborg zich wel voor een korten tyd, maar wel ras treedt zy weder niet nieuwen glans te voor. fchyn. Morgen denkelyk, en dan.... De Oppasser, (brengt wyn en kelkjes, en gaat veder keen!) Hendrik, (de fles openmaakende en infehenkende,) Kom , Milford! Drink en vergeet uwen kommer ! jNu, wat zal 'er van worden ? (hem een glas geevende) Neem! Mil-  Jeugdige L o s o e i Dé 1S1 Milford. Ik heb geen lust om te drinken. H e n d r i k. Voor den duivel, gy moer Ik wil het hebben. Hoor ! ik zal u een historie verhaalen — maar neen! dat zou ü nog dieper grieven; dus op eeri anderen tyd! Laat ons nu eens drinken; ik moet terftond weder heen lub van avond nog een vervloekte affaire , die , by myn ziel, ftandvastigheid en moed vereischt ; maar dat moet 'er nu zo mede door. Velg myn voorbeeld! Wees een kaerel, als ik! Zie ik ben een der ver- worpenfte onder de dieren , die op den aardbol omkruipen , maar ik ben daarom niet vertzaagd. Ha , ha , ha ! ik ben onterfd , myn naam is gebrandmerkt , ik word gehaat en veracht van het bekoorlykfte wezen in de fchepping, heb my met lyf en ziel verkocht, en toch trotfeer ik het noodlot, laat den grooten kogel ond.r my met onverfchilligheid omwentelen , en al glyde ik ook al eens van zyne oppervlakte af — tot in het oneindige niet; wat wil dat betee kenen v Een Infeft, als ik, is ligt vergeeten ; het geheel gaat toch zyn gang. Dus , kom vriend , laat ons ten minften het tegenwoordige ogenblik genieten , en onze onvergenoegdheid in dit heerlyk druivenfap voor een i ge ogenblikken verdrinken! Toe, klink eens! Milford. Laat my met vrede, Mynheer! Breng my niet meer van myn ftel! IV. Deel. L H"n-  i6z Dornton, of de Hendrik. Van uw ftel ? In 's hemels naam , ik verftaa ft niet. Waar ziet gy my voor aan? Milford. (driftig.) Voor een valfchen, trouwloozen vriend, die my verraadde , uw vader een tieran, die my myne vryheid roofde, my in deeze ellende bragt ! Doch genoeg hiervan.' ■■ Ik kon nog woedend worden. Hendrik. Milford! Ik — ik u verraaden? Milford. Heb ik 'er geene bewyzen van , overtuigende bewyzen ? Zekerlyk was het nodig my in den val te lokken , opdat ik zekere bedoelingen op myne ltiefmoeder geene hinderpaalen in den weg aaogt leggen* H e n d k i k. Zekere bedoelingen op Mevrouw Warren ? Daar moet ik om lagchen. Ha , ha , ha ! 'T is ook waar, ja waarachtig! Goedendag, John, vaarwel! Milford. Doe myn groetenis aan uw vader ! zeg hem, dat ik hem, ook midden in myn ongeluk van gantfcher harte verachte ? Hendrik. Myn vader verachten ? Mensch. .. ! (Hy loopt driftig naar hem toe , doch keert plotslings te rug) Milford, geen laster jegens myn vader! Denk en fpreek alles, wat liegt heet, van my; gy zult de waar-  Jeugdige Losheid. 163 waarheid zekerlyk niet overtreffen ! — — Maar geen lastering jegens myn vader! M i l f o r d. Hy behandelde my voorbedacht kwaadaartig, beroofde my niet alleen , om een ellendige duizend pond . van myne vryheid, maar hitfte ook myne andere crediteuren op. Hendrik. Schandelyke, duivelfche leugentaal! M i l,f o r d. Waarheid , waarheid, Mynheer ! die flegts zulk een onbefchaamd gelaat, als het uwe, kan loochenen! Hendrik. Mynheer.... ! (Hy wil op hem afgaan , doch herftelt zich weder fchielyk) Maar , ik zou my vergeeten. Gy zyt een gevangene. Waartoe ook woorden V De daaden moeten fpreeken. (Met een bedaarden ernst, Mynheer Milford ! gy zult terftond van my hooren....! (Hy gaat keen.) ACHTSTE TOONEEL. Milford. Welk een fonderling gedrag! Was ik ook mogelyk te voorbaarig? Neen ! Die papieren , het getuigenis van Silky en Goldfink , myn eigen ondervinding in Dudleis Koffie'iuis , alwaar hy my door list en huichelary in den val lokte ■ ■ zyn vader, wiens haat jegens my . wie an- L a derg  1(54 Dornton, of de ders zou toch myne crediteuren tegen my opuit' fen Maar aan een anderen kant Hendriks fchuldeloos gelaat; deeze mengeling van vriende lyke hartelykheid , losheid, vreesfelyk lageben, *t geen wanhoop aankondigt ; die betuigingen van berouw, zyne onterving . zyn gewichtige bezigheid deezen avond... alles fonderling! Hy 1'cheen be« fchonken; of was het ylhoofdigheid, wat uit hem voortkwam ? Wat was eigenlyk het oogmerk van zyn bezoek ? Als men my door loogens be¬ drogen had . .. NEGENDE TOONEEL. Een Gerechts ii ie naar, Milford. Gerechtsdienaar. Hier is een briefje aan u. . . Huroi d. Van wien? GerecmtsdienaaR. Van dieu jongen Heer, die zo even by u was. Milford. Van Dornion? Mogelyk een oplosfing van zyn gedrag Geef hier! (Hy leest) „ Daar gy „ thans in vryheid zyt, Mynheer. .." In viyheid? {hy leest voort) „ zo verwacht ik u deezeu „ avond om zes uuren op de promenade in Hyde„ park, waar gy my, wegens de lastering jegens my„ nen vader, voldoening zult geeven. — Hendrik „ Dornton. „Dat is myn plicht! Maar myn vryheid?  Jeugdise Losheid. iö*5 (Tegen den Gerechtsdienaar) De man fpreekt in dit papier van vrybeid, Mynheer! Is dat fpot, of...? gfre chtsdip.naae. Ernst, Mynheer! uwe fchulden zyn betaald. Milford. Betaald ? Myne fchulden betaald ? Alle myne fchulden? Gerechtsdienaar. Ja, Mynheer! M i l f o 1! d. Door wien? Zou myn Stiefmoeder zo veel menfchelykheid bezitten? Gerechtsdienaar. Zy niet, maar Milford. Wie, wie dan ? Spreek toch! Gerechtsdienaar. Het is my zeiven byna onbegrypelyk. De jonge Heer kwam toch zeer verbitterd en toornig uit uw kamer en en.... Milford. Welnu ? GfRECHTSDIENAAR. Schreef met een vergramd gelaat dit biljet, en - betaalde.... Milford. Myne fchulden? G ER ECHTSDrENAAR, Ja, Mynheer! alle uwe fchulden.,.! Maar — L 3 het  i66 Dornton, of de het blyft onder ons! Hy eischte van my denaauwkeu» rigfte ftilzwygendheid , en ik gat' myn woord.... Milford. Dornton.' Hy! En ik onzinnige konde deezen edehnoedigften aller menfchen zo miskennen.' Ik moet terftond voort — hem naloopen. Ach, ik ellendige, wat heb ik gedaan! (Hy loopt fchielyk heen.) Da Gerechtsdienaar, (volgt.) TIENDE TOONEEL. Een kamer in Domtons huis. Hendri k Dornton, Smith. Hendrik. Wel nu, Mynheer Smith ? Ik ben ten hoogften ongeduldig te verneemen. .. . Smith, (trekt de fchouders op.) Hendrik. Dus altyd nog gevaar? Smit ir. En wel het dringendfte , Mynheer! De Heer Sulky heeft nog eenige gelden opgehaald, maar zy zyn verre na niet toereikende. Hendri k. En myn vader? Smith. Die draagt zyn ongeluk met een moed zonder voorbeeld —— is alleen om u bezorgd. Hebt-  Jeugdige Losheid. 167 Hendrik. Om my, om my , den ondankbaaren, de oorzaak van zyn verderf. . . .? (»« eenig nadenken) Ei is dus in 't geheel geen redden aan? Smith. Zonder een wonder, geen , Mynheer 1 Alles komt ous op eenmaal beltonnen om betaahng. Hendrik. Nu houd u maar wel; flegts weinige uuren geduld ! Ik, de bron van alle die ellende, zal dit wonder bewerken. Smith. Gy? Hendrik. Ikl Heden is het te laat, maar morgen vroeg by dag. ... Smith. Mynheer Dornton...! (bedenkelyk) Zou dat waar zyn , het geen het gerucht van u zegt ? Hendrik. Wat? Dornton. Dat gy de ryke Weduwe Warren zult trouwen ? Hendrik. Hebt gy het gehoord? Ha, ha, ha! Het is zo. Het gerucht fpreekt waar. Smith. Onmogelyk! ^ Hm.  ï6i Dornton, of de Hendrik. Zo als gezegd is. Nog deezen avond word zy myn vrouw , en morgen is myn vader geredSmith. Zou dat zo zyn? II ë n d r i k. Geen vragen ; geen redeneeren, vriend! Het moezo zyn! Ik bragt myn vader tot den val , nu is het ook ïnyn plicht hem weder op te beuren, p,e Weduwe en ik, wy zyn den een den anderen waardig. Een deugniet en een oude verroeste driemaal getrouwde matrone ! Ha, ha, ha! Een zeer voortreflyk paar! Nu moet ik naar den Notaris . dan naar den Advocaat , en dan naar myne bruid. Troost nu myn goedhartigen , armen , verdrukten vader ; zeg hem , dat zyn zoon zyne redding zal bewerken, maar houd het middel voor hem verborgen. Ik bind dit geheim op uw hart, Smith, totdat ik het zelf ontwinde! Nu moet ik heen, om alles in gereedheid te brengen en (op zyn horologie ziende) om zes uuren.. (by zich ze/ven) naar Hydepark! Wel duivels! Wie kan zeggen wat daar gebeuren zal? Als ik fneuvel', wat zal 'er dan van myn vader worden ? Ha! Ik was te fchielyk ! Eerst in den echt, en dan waar het moordveld ! Ja, zo moet het zyn! Heden verfchyn ik niet, al zou my ook de gantfche hel voor een b!oodaa:t houden ; maar morgen, morgen ! (overluid) Stel flechts myn vader gerust, Mynheer! Nu moet ik heen ; het wordt hoog  Jeugdige Losheid. 169 hoog tyd! Morgen ogtend vroeg zien wy eikanderen weder, (fiy gaal heen?) Smith. Zyn onrust toont het oprechtfle berouw —— Maar het middel, om zyn onrecht weder goed te maaken zou ik het mogen ontdekken? Een zo gewigtige , hem hoogstnadeelige ftap ! .... He: is plicht dit tegentegaau. Stilzwygendheid uas hier een misdaad. ELFDE TOONEEL. Geokge Dornton, Smith. Dornton. Waar is myn zoon. Smith? Men heeft my gezegd dat hy hier is. Smit h, Zo even ging hy Dornton. Waarheen! Smith. Argwaan niets, Mynheer! Dornton. Wat zou ik argwaanen ? Spreek ! Waar ging hy heen? Smith. Naar de Weduwe Warren? Dornton. Wat zal hy daar doen? Smith. Gyzult verbaasd Haan, Mynheer! Zyn oogmerk is,. L 5 Dcr«-  i^o dorhton, o f DB ü o r k t o n. Wat? S M 1 ï H. De Weduwe te trouwen. . . Dornton. Zyt gy dol? Smith. Om door haar vermogen dit huis te redden. Dor n t o k. Hy ? Om my te redden ? o God , ik herkea myn zoon ! Neen , edelmoedige jongen, dat zult gy niet doen; dat zou myn welvaart te duur gekocht zyn. Het mag dan met my gaan, zo als't wil, dat zal toch niet gefchieden 1 Smit h. Hy heeft het vast befloten. Volgens het geen ik van den Advocaat van de weduwe gehoord heb , heeft hy reeds zesduizend pond van haar gekregen. Dornton. Dus reeds het handgeld op een altydduurende lyfeigenfchap 1 Daar zal niets van komen. Waar is Sulky? Smith. In 't comptoir, Mynheer. Dornton. Ik moet hem fpreeken , zo op het ogenblik. Smith. Het is zeer wel, Mynheer! (hy gaat heen.) * Dorn-  Jeugdige Losheid. i-i Dor n t o n. Neen, zo hard moet gy het niet boeten! Uw deugd weegt uwe losheid op. Alles is vergeevenWees weder myn zoon en goede Hendrik! Maar het gevaar is voor de deur. Ik moet zonder tydveriies een middel bedenken, om het afte ■ wenden TWAALFDE TOONEEL. Sulky, Dornton. D o r n t o n. Hoe Merk is onze wisfelbank, Sulky? Sulky. Geen dertigduizend pond! Dornton. Sulky, gy hebt u, by myne tegenwoordige ongelukken, als een werkzaam vriend betoond. Sulky. Hm! Dornton. Gy hebt u daardoor myne volkomenfte hoogach. ting en myn onbegrensd vertrouwen verworven. Sulky. Zo! Dornton. Myn zoon — Ik weet , dat gy, niettegenflaande uw rechtmaatig ongenoegen, genegenheid voor hem hebt, . . Sulky. Zo! DORNJI  1?2 d o r n t o n, of de Dornton. Gy zoudt zekerlyk alles doen , om hem aan het verderf te ontrukken? Sulky. Hm! Dornton. Wat dunkt u ? Zouden wy nog een flap Wagen* om hem te redden ? Sulky. Om hem te redden? Ha , ha, ha! Om hem te beteren, wordt een gantfche ruine vereischt. Dornton. Gy vergist u in zyn karakter, vriend! zyn ongeluk treft hem niet , maar voor my bloedt zyu hart ; myn ondergang brengt hem tot wanhoop ! Ik ken hem door en door. Sulky. Ik ook. Dornton. Hy zal door de droevige ondervinding van het tegenwoordige wyzer gemaakt, zekerlyk nog eens een deugdzaam man en nuttig burger worden; ik ben er vast van overtuigd. Sulky. Ik niet. Dornton. Gy kent toch de weduwe Warren? S u l k y. Qf ik haar ken! . Dorm-  Jeugdige Losheid. 173 Dornton. Ik ken haar flegts by naam — Hoe is haar karakter? S u l k y. Slegt genoeg ! Dornton. Zesduizend pond is in onze omftandigheden, een groote fom! Sulky. Dat zou ik denken. D o r n t o n. Intusfchen , wat denkt gy , als wy het Cens waagden ..? Sulky* Wat? Dornton. Deeze fom uit onze Wisielbank te ueemen... . Sulky. Waartoe ? D o b n t 0 n. Om myn zoon te redden. Sulky. Neem alles! Dornton. Vertoorn u niet, vriend! de reden.... Sulky. Dan kunnen wy met elkander bédelen. Dorn-  174 Dornton, o r de Dornton. Zeer wel, Mynheer Sulky, zeer wel ! (/lil hy zich zelve», Overal toch eigenbelang! S u l k v. Zo! Dornton. Men (lelie flegts een vriend op dc proef. .. Silky. Om openlyke zotheden te begunftigen. D o 1, ti t o s, Zeer wel 1 Zeer wel! Sulky. Mynheer! Befchonken of ylhoofdig zou ik mogelyk ons bankroet even onbefehaamd in het aangezicht zien als gy ; maar by gezond verHand 1 .... Dornton. Zeer wel! De waereld is toch overal zich zelve gelyk ! Ik ben een oude dwaas, zal wel zo leeven en lier ven! Sulky. Wat hebt gy myn raad nodig ? Neem gy uwe guinjes , ledig uw zakken en kisten , en fchud uw kind de hoed en zakken vol, om daarmede onder den beker te fpeelen; geef hem banknooten, om zyne hairen te krullen — het is my om het even. Dornton. Zeer wel, Mynheer Sulky; Ha, is dat nu vrien.1- fchap,  Jeugdige Losheid. 175 fchap , is dat grootmoedigheid ? — (driftig heen en weder gaande.) Nooit had ik gedacht dat gy zo liefdeloos waart, (hy keert zich fchielyk naar iulky) Mynheer, gy kent de Weduwe Warren, haar (legt karakter. . . . Sulky. Helaas, maar al te wel! Dornton. En kunt gy dan gedoogen , dat de zoon van uwen ouden Vriend zich om zesduizend pond aan deezen duivel zal opofferen? Sulky , (opmerkzaam.) Hoe dat? Dornton. Trouwen moet hy haar, trouwen wil hy haar! Sulky. Wie? die Warren? Dornton. Ja , Mynheer, om zyn vader door haar vermogen van den ondergang te redden. Hy kreeg reeds zesduizend pond op handgeld. S u l k y. Mynheer, neem gy dat geld 1 / Dornton. Zou ik. . . . Sulky. Neem gy het geld, zeg ik u. . . . Dornton. Maar. . . . Sul-  ï?6 Dornton, of de Sulky. Geef het den onbefonnenen, om zich weder los te koopen. D o r n t o n. Sulky! is dat u ernst? Sulky. Hoe eer hoe liever , eer de draak hem in haar klaïuwen heelt ! ik zou liever van honger willen nerven, dan dat wyf trouwen. Do 1 n ton. Sulky!... (hem fchielyk omhelzende.) Vergeef hetmy, myn vriend! Ik miskende u. Sulky. Weg met al die complimenten ! Voort , voort • maar; red uwen zoon, daar het nog tyd is; anders is uit de hel geen verlosfing. VYF-  Jeugdige Losheid. 177 VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. (Een kamer in het huis van Mevrouw Warren.) Sophia, Jenny. Sophia. Waar is myn moeder? * Jenny. Nog aan haar toilet; zy zal terftond in volle ftaatfie verfchynen. Sophia. Achl Jenny. Ik heb haare Bruidsfieraaden helpen in orde fchikken. Geen Koninglyk koetspaard kan prachtiger behangen zyn. Banden , Bloemen , Vede. ren, Hairlokken , in 't kort, 'er ontbreekt niets aan. Haar lompe dikke taille is in een foort van kuiras, ten minften voor de helft, faraengefncerd ; de koetzier Jack moest mede komen, om een handje te helpen. Ha , ha, ha! Gy zult ean wonder zien! IV. Deel. M So-  178 Doïhtoh, or d i Sophia. tk mag het wel Iyden. Ik houde my verzekerd, dat zy den gantfchen boedel toch anders ook doorbrengt. Jenny, (by zich zeiven lagchende.') . Jir, dat denk ik ook. Sophia. Dornton zeide haar itraks vlak in 't aangezicht, dat hy berouw had haar zyn woord gegeven t» hebben, en was van zins, de ontvangen Wisfel aan haar terug te geeven. Jenny. Ha, ha, ha ! De kooppenning 1 Nam zy die aan ? Sophia. Neen; maar... Jenny. Ja, dan is er nog altyd gevaat by de zaak. S o p h 1 x. Die ondankbaare! Ik beminde hem zo hartelyk, had myn leven voor hem willen geeven ; maar nu 1 Laat hy myne moeder trouwen ; hy zal nooit een traan vaa my zien, geen zucht van my hooren ; ik zal. . . Jenny. Houd u wel! —— Daar komt de bruid, Mevrouw uw moeder, aan! TWEE-  Jeugdige L o s h e i ». 17* TWEEDE TOONEEL. Mevrouw Warren, (in een buitengewoons opfchik,) de Vorigen. Jenny. Ho, zyt gy daar Mevrouw, kanten Waar! Jjie ww vrouw moeder eens, Mejuffrouw ! —is zy niet om te fchilderen? Mevr. Warren. Ik geloof dat ik er redelyk wel uitzie....! (zich zelve met welgevallen befchouwende) De kleur , it decoratie , de gantfche opfchik —*— alles is met fmaak gekozen. —- Wat zie ik? Zyt gy daarook* poppetje! Hoe beval ik u? Sophia, (zonder haar aanteziin.) O, ongemeen wel! Mevr. Warren. Wat deert u toch, kind? Gy ziet er zo droevig, zo verftoord uit! -Foei! Uw gezicht ftaat niet Haar zulk een plegtigen dag. Sophia. Ik twyfel ook, of die wel zeer plechtig worden zal 1 Mevr, Warren. Twyfelt gy daaraan? Waarom dat? Sophia. Omdat ik overtuigd ben , dat de Heet DorlttOtt u niet bemint, en ook niet trouwen zal. Mevr. Warren. Ha, ha, ha! Arrt, jaloersch fchepfel I Daat M s heeft  i8> Dornton, of de heeft Dornton u zekerlyk eenige aardigheden voorgepraat, en nu —— (Tegen Jenny) Men klopt! zie toch eens, Jenny, denkelyk myn Bruidegom. Jenny, (gaat heen.) Mevr. Warren (tegen Sophia.) Laat ons nu alleen! S o p h ia. Vergun my , Mama... ik wenschte wel,.,. Mevr. Warren. Naar uw kamer, zeg ik u! Jenny, (terugkomende.) Daar is een bedaard heer, en verzoekt u te mogen fpreeken. Sophia. Dus Dornton niet ... Nu gaa ik heen ! (zagt) Lieve Jenny, als hy komt, zo zeg het my toch! — Ik wensch hem nog éénmaal te zien , den trouwloozen , om hem te befchaamen , en dan nooit weder! (Zy gaat heen.) Mevr. Warren. Hoe is die vreemdeling gekleed ? Jenny. Zeer fatzoenelyk. Mevr. Warren. Ik meen het kleed — de kleur — mogelyk zwart ? Jenny. 'T valt zo wat in het donkerbruin. Mevr.  Jeugdige Loshei» i*i Mevr. Wa k r e n. En zyn voorkomen ? J e n n v. Zeer deftig! Mevr. Warren. Buiten twyfel de geestelyke. — Laat him maar komen! Jenny, (gaat heen.) Mevr. Warren. Nu dan zal Dornton wel haast volgen. DERDE TOONEEL. George Dornton, Mevrouw Warr e n. Mevr. Warren. Niet in ambtsgewaad ? Nu dat maakt ook te veel opzien.... Do r n t o n. Vergeef my, Mevrouw!.. . Mevr. Warren. Gy zyt my zeer welkom, uw.. D o r n t o n. Dat ik als een onbekende.... Mevr. Warren. Ik bid u nedrig....! Ik wist dat gy komen... wegens Mynheer Hendrik Dornton — .... «m.. .. M 3 DoUï-  Dornton. fuist. Mevr. W arken. Zult gf niet verkiezen plaats t« neemen ? uw.... Dornton. Verlchoon my,... Mevr. Warren, (zet jhelen.) Ik bid u toch,..'.' (gaande zitten) Mig ik R iets prefenteeren tot verkwikking? Dornton. Ik danke.. .. Mevr. Warren Een glaasje Champagne wyu, meteen befchuït- je? Voor Heeren van uw ftand is zo iet. een noodzakelyke en aangenaame verkwikking Dornton, (lagchende.) Voor Heeren van myn ftand ... ? Mevr. Warren. Of anders een glaasje Ratafïïa, of. . . ? Dornton. Ik bedank u voor alles. Mevr. Warren. Naar ik bemerke, hebt gy niet alleen het karakter van vroomheid , maar ook de deugd van matigheid. Dornton. Dat ben ik my zetven fchuldig. JVTe^r.  Jeuo dioi Losheid. 1O3 Mevr. Warren. Mynheer Dorncon zal, naar alle vermoeden, ook ras hier zyn gy kent hem toch zekeriyk in perfoon? Dornton. Ik ben een van zyn oudfte bekenden. Mevr. Warren. Een jong, beminnenswaardig man, die algemeene achting verdient 1 Do r n t o n. Hm, ja Ik zelf had reeds van ouds veel genegenheid voor hem; reeds van zyne geboorte. . . . Mevr. Warren. Ach, ikverftau! Gy verrichtte zekerlyk reeds het ambt.. - Kent dus ook zyn familie wel? Dornton. Zo goed als my zeiven. Mevr. Ware en. En zyn vader ? Dornton. Hm! (de fchouders optrekkende) Ik was reed* van ouds de onaffcheidlyke medgezel zyns levens, en echter wil men toch wel zeggen , dat ik hem niet recht kende. Mevr. Warren. Ik wil het wel gelooven. Het moet een fonderling man zyn. Dornton (Jagchende.) Dat is niet te loochenen! Hy heeft fonderlinge luimen. M 4 Mevr.  I?4 DojtNTOH, O T D S Mevr. Warren. Buiten twyfel zyt gy zyn gewetensraad....? Dornton. Dat ben ik zyn geheimlte! Mevr. Wa r r f N. Nu. dan zult gy reeds menigmaal al aartige on. dervindingen gehad hebben? Dornton, Hoe dat? Mevr. Warren. Wel I ik ken hem niet in perzoon , maar men heeft my verzekerd, dat het een zeer eigenzinni£ man en een zeer bizar fchepfel is. Dornton. Het kan wel zyn dat daar iets aan is. Mevr. Warren. Het is my van harte leed ; te meer daar ik nu de gade van zyn zoon en dus zyn bloedverwante worden zal. Dornton. Ja rjy zal daarom zyn karakter niet ver¬ anderen. Mevr Warren. Nu, men moet dat neemen zo als het is. Ouder ons gezegd ; ik had nooit groote gedachte van hem. Dornton. Onder ons, Mevrouw! Hy heeft ook niet veel opinie van u. Mevr.  Jeugdige Losheid. 1Ï5 Mevr. Warren. Nu: Van die dvvaaling zal hy wel ras te recht komen , zodra hy my maar leert kennen. Dornton. Daar twyfel ik zeer aan. Mevr. Warren. Ha, ha, ha' Dan moet het hier boven (op haar voorhoofd wyzende' niet wel met hem srefteld zyn. Het is my ook om het even . of ik met den! ouden man kennis maake of niet' Zyn zoon is de hoofdperfoon. Gy geeft hem my tot gemaal, en de oude gek mag my dan achten of verachten — ik bekreun 'er my niet aan. Dornton, (eenigzins driftig,) Mevrouw! ik bid... Mevr. Wa r r r n. "Nu , nu, ik vergat gy zyt zyn vriend. Ook doet het verfchil van onze denkwyze niets ter zaake. Gy verricht uw ambt , krygt een ry- kelyke betaaling en Ach, men klopt.' Dat zal zekerlyk myn bruidegom zyn ! Nu kunnen wy terftond de ceremonie beginnen. — (Zy loopt fchielyk naar de deur.) Dornton. Waar duivel, of zy my toch voor houdt? Ik verricht myn ambt en kryg rykelyke betaaling. . . . ? Ha , myn zoon komt 1 Ik moet toch eens hooren , hoe hy zich jegens de oude M 5 zot-  i86 Dornton, o? bje zottin gedraagen zal. —* (Hy fluipt in een hoek terug.~) VIERDE TOONEEL. Hendrik Dornton, de Voorioen. Mevr. Wa r r e n. Nu , gy ornzwerver;, komt gy eindelyk eens ? Hendrik. Vergeef het my , Mevrouw ; ik had dringende bezigheden — myu vriend — myn vader. —. O deeze laatfte, myn arme ongelukkige vader is ih den uiterllen nood! Ik kome u. om fchielyke hulp verzoeken ; flegts voor eerst om de helft der bewuste fom... Mevr. Warren. Ja, ja, myn lief! ik zal voor 't geheel zorgen j mau vooraf.... Hendrik. Dat op zyn tyd , beste weduwe ! Nu voor eerst geld , wisfels, banknooten, obligatiê'n; wat gy maar by elkander kunt haaien ——■ Ik kom finnen weinig minuuten weder, en ben dan voor eeuwig uw eigendom, Mevr. Warren. St! niet zo luid! Hy is: hier.... Hendrik. Wie» Mevr. Wa r r e n. Wel, uw vriend, dien gy belfcld hebt, die ons trou-  J'iusdici Losheid. 187 gouwen zal; hy heeft reeds een half uur Mn wacht. Hendrik. Dien ik befteld heb ? Mevr. W arren. Een oude gémelyke nar; maar dat doet 'er niet toe. Als de ceremonie geëindigd is, dan zullen hein myne guinjes, en een paar flesjes Champagne wyn wel wat opvrolyken. Hendrik. Goed,.goed ! Slegts eerst geld, lieve weduwe en dan... Mevr. Warren. De zaak is fchielyk afgedaan, (overluid tegen Dorntoiv, Ga maar in de kamer hier naast, Mynheer, daar is reeds alles ïn gereedheid. Nog maar eenige ogenblikken geduld , en dan kunt gy uw ambt verrichten. Hendrik, (zyn vader, die nader komt, ziende!) Godl myn vader 1 Mevr. Warren, (verfchrikt.) Zyn Vader! Dornton. Schrik niet, myn zoon! Ik verheug my, U hier aantetreffen. Mevr. Warren. Zyn Zoon ? — Uw zoon, Mynheer? Dornton. Ta, Mevrouw} de openhartigheid, waarmede wy *■ ' * zc  i8S DoBNTOf-;, o t nu zo even eikanderen onze gevoelens verklaard hebben , befpaarc ons eene nadere opheldering. Mevr. Warren. Hemel! is het mogelyk? D o r n T o n. Gelyk gy ziet. Mevr. W a r r e n. Mynheer — vergeef het my! — Ik wist niet , . . dacht. . . . Dornton. Gy dacht zeker niet den ouden gek van een vader zo digt by u te zien? «—— Geene ontfchuldiging, Mevrouw! Wy kennen nu eikanderen. Dit is genoeg. Mevr. W arren. De genegenheid van Mynheer uw Zoon voor my. . .! Dornton. Voor uwe fchatten, Mevrouw, om my te redden... Hendrik. Myn vader . . .! Dornton, Qem omhelzende.') Myn zoon 1 gy zyt een Man van een edel hart f myne gantfche vaderlyke liefde waardig ! Hendrik. Myn Vader ! Niet eerder uw vergifnis, voordat gy buiten gevaar zyt! De echtverbintenis mat Mevrouw Warren .... Dornton. Zal nooit tot ftand komen. Hen-  ] e o c d i o e Losheid. 1^9 HendrikO God! Ik zou u in ellende zien, door my, door myne dwaaze buitenipoorigheden , en . . . . Dornton. Stel u gerust: Ik ben buiten gevaar. Hendrik. Gy ? onaioogelyk! Dornton. Door toedoen van myn Vriend Sulky, de dankbaarheid van uw Vriend Johnfon , en door de eigenlyke gefteldheid van on^e zaaken zeiven. Uit de boeken, die naauwkeurig nagezien zyn, blykt het, dat wy nog over meer dan dertigduizend pond'kunnen disponeeren. Uit Amfterdam zyn wy aanzienlyke remiefen te verwachten. Uw vriend, de Koufenfabrikeur Johnfon , die eenige erfgenaam geworden is van een overleden ryken broeder in Jamaica, heeft zich voor u borg gefield, en een gedeelte uwer dringendfte fchulden contant betaald. De werkzaame yver van Sulky heeft het crediet van ons huis in zyn geheelen omvang weder herfteld. Zyn hoofoogmerk, waarom hy ons onze omftandigheden zo diep vernederd affchilderde, was, om my op u en uwe buitenfpoorigheden opmerkzaam te maken, en u zeiven de diepte des. afgronds, waarin gy eenmaal onherftelbaar zoudt nederftorten, tot uwe ernftige waarfchouvving u voor oogen te ftellen. Hendrik. Is het waar, vader? Mag ik het gelooven? Gy, jij t Wy wy allen zouden buiten gevaar zyn? Dorn-  too «*i Dornton, o r » t , D o b n t o n. Gy kunt nu uw hoofd weder moedig opbeuren. Gy hebt nog wel een byzondere zorg op uw hart, maar ook daarvan zal ik u bevryden. —■— Myn zoon is uw fchuldenaar, Mevrouw. ..! Mevr. Warren. Zyn belofte... D o r n t o n. Hy kreeg zesduizend pond van u als een hand. geld op zyn lyfeigenfchap < Hier is het montant in banknoten weder. Mevr. Warren. Verfchoon my Ik gaf hem dje fom met oogmerk... Dornton. Om u van zyn bezit te verzekeren — maar de omltandigheden veranderen de zaak —— Dus neem maar te rug. . . Mevr. W a r x s n. Maar zyn belofte. . . . Dornton. Gaf hy u door nood gedrongen, en zonder myne toeftemming... Mevr. Warren. Neen , hy gaf ze vrywillig! Niet waar , Heet Dornton ? H e n d r i k. Ik gaf die , omdat... Laat myn vader beursfcn. Dorn-  EÜODIüE LO JHIlti lft Dornton. Ik weet de oorzaak , edelmoedige jongeling! Slegts uwe verklaaring! . . Bemint gy haar? Hendrik. Neen waarachtig niet! Alleen mynefchrik- lyke toeftand deed my... Mevr. Warren. Ha! die verraadeT! Doen ton. Genoeg 1 Gy hoort nu hoe de zaaken (taan, Mevrouw! Dus neem uw verfchot maar te rugi In plaats van interesfen zal ik uw ftiefzoon Milford uit zyn hechtenis ontflaan, en zo zult gy, hoop ik , te vreden zyn. Hendrik, (zich fchielyk bedenkende by zich zeiven.) Ha, Milford! (op zyn horelogie ziende) Het wordt hoog tyd. Mevr. Warren. O, deeze fchadeloosftelling is niet noodig. Hy mag mynentwege wel blyven zitten-, ik zal my in geenen gevalle voor hem inlaaten. Hendrik* Vergun my, vader... Dornton. Wat? H e n d r i T. Voor een korten tyd u te verlasten.... Dornton. Waarom? Hen"  Ipï DoitlTOS, of UI II e n d r i ff. Wegens zekere dringende belangen , die geeu minuut uitftel kunnen lyden , die myn eer betref. fen Verfchoon my ! 'Hy kuscht hem de hand en gaat heen.) Dornton. Urn' Zeker de afdoening van een fchuld van eer! Nu eerst moeten wy dit afdoen Neem aan, Mevrouw: Mevr. Warren, Ik treed niet terug , Mynheer ! Mynheer uw zoon gaf zyn woord! Dornton. Voor den duivel, neem het toch! (Hy werpt de banknoten op de tafel: Koop nu , wien gy wilt, ais het my en myn zoon maar niet is! (Hy gaat heen.) Mevr. Warren. Hemel, welk eene vernedering! Welk eene trouwloosheid ! Het is of alles voor myne oogen jraait ik word geheel onmachtig. . .1 VYFDE TOONEEL. Jenny, Mevrouw Warren, Goldfink. Mevr. Warren. Ach Jenny! Het is goed, datgy komt...! J e n n t. Lieve Hemel, Mevrouw.' wat ziet gy er uit! Hoe  Jeugdig*.Losheid. 193 Hoe zyt gy zo ontroerd ? Heeft Mynheer Dornton of de geestelyke iets... Mevr. Warren. Alles voorby! Alles verlooren .' Ik ben bedrogen , misleid...! Ach, die trouwloozen! Een eeuwigen haat zal ik hen zweeren. Jenny. Ha, har! Ik kan het byna wel raaden! (by ziek zelve.) Nu kunnen wy des te beter in troebel water visfehen. (overluid) Mynheer Goldfink, Mevrouw .' vraagt belet om u te mogen fpreeken. Mevr. Warren. Goed, goed! (by zich zelve.) Ach , dat is nog de getrouwfte ——! Die moet my wreeken. Jenny. Zal hy komen , Mevrouw, of... Mevr. W arren. Ja, ja, ja! Laat hem maar komen! Hy zaj zich toch niet laaten afwyzen. Jenny, (opent de deur; ftil tegen Goldfink.) Nu zonder eenige complimenten op een trouwbelofte aangedrongen , en gy zyt verzekerd van uw buit! (Zy gaat heen.) Goldfink, (komt) Welnu , hoe ftaat het Weeuwtje? Nog altyd za preutsch ? Mevr. Warren. Ach, loop maar heen! Gy zyt toch ook een mansperfoon IV, D*«l N GoLD.  104 Dornton, of de Goldfink. Ik zal gaan. goed! ik gaa — ben heden kort van ituk. Mevr. Warren. Neen, neen ! blyf maar! (by zich zelve.) He« mei, als hy my ook eens ontflipte — myn eenigfie laatfte hoop! Goldfink. Nu goed; blyven dan ! Ik kom nog eenmaal vraagen.... Mevr. Warren. Wat? Goldfink. Wel nu, dat weetje immers wel! Ik wil je trouwen. Wilt gy my? Mevr. Warren (de hand voor 't gezicht houdende.) Wel wie kan met befcheidenheid zo iets regtItreeks vraagen ? Goldfink, Ja, ja, veel omwegen zyn myn zaak niet. Ik vaar maar altyd zo rechtuit. Wil je my, of wil je me niet ? Ja, of neen ? Mevr. Warren. Lieve Hemel! Wat zyt gy lastig! Ï3y zulke gewigtige belangen moet men toch tyd hebben ora zich te beraaden. Goldfink. Trarara! Je hebt al tyd genoeg gehad. Nog eens, wil je my ? Mevr.  Je ugdioe Losheid. ijs Mevr. Warren. Ach! Goldfink. Of wil je my niet ? Ik houde van geen dwarswegen , ryd altyd links of rechts. Mevr. W a r b e n. Maar. . . . Goldfink. Ik vraag, of je my trouwen wilt? Mevr Warren. Mogelyk ja, als maar. . . . Goldfink. Ja, of neen, zonder talmen i Mevr. Warren. Gy zyt toch een rechte tyran. Goldfink. Ja, of neen? Voor de laattlemaal. Mevr. Warren. Nu, ia dan; Maar. . . Goldfink. 'Je wilt mydan wel tot je man hebben, niet waar? Mevr. Warren. ja omdat de hemel het zo befloten fchynt te hebben. Ja ik wil; maar. . . Goldfink. Goed! maar vrouwen zyn vrouwen! dan krommen zy zich eens rechts, en dan weder links, na dat zy grillen in den kop krygen. > Gevolge- lyk het zekere voor het onzekere een trouw- belofte! N a Mevr.  Dornton, or de Mevr. Warren. . Een trouwbelofte? Goldfink. Ja, ja, een trouwbelofte! Zwart op wit, geteekend en gezégeld! Je mogt je anders weer bedenken. Wy kennen malkanderen. Mevr. Warren. Heeft dat dan zo groote haast? Goldfink. Dat zou ik denken. Mevr. Warren. Maar als gy nu reeds begint my wetten voortefchryven.... Goldfink. Ik moet trouwen, Weduwe , u of een ander, dat is my om het even! Ik heb het gezworen, ik moet den koop van daag fluiten. Mevr. W a r r e n. Lieve hemel! Het is of gy paarden negotie doet. Goldfink. Welnu, ik negotieer thans om een vrouw. Nu, wat zal er van worden , koop of rouwkoop ? Mevr. Warren. Ach, gy maakt my verlegen. Goldfink. Nu je wilt dan niet ? Goed, ik ga myn weg! Mevr. Wa a r e n. Hoe wreed! Gold-  Jeugdige Losheid. 19? Goldfink. Ik zeg je , ik ga myn weg ; links om keerje! naar een andere kermis! (Hy gaat heen.) Mevr. Warren, (.verlegen.') Neen , neen , blyf maar, gy zult de trouwbelofte hebben. Goldfink. Maar terftond, zonder uitftel, op gezégeld papier, en twintigduizend pond rouwkoop, ingevalIe gy weder achter uit mogt krabben. Mevr. Warren. Hoe wantrouwig! Goldfink. x Wel nu, het is maar om zekerheids halve. Mevr. W a r r en. Gy zyt een rechte barbaar. Nu , ik moet immers wel. Ik moet echter vooraf Mynheer Silky fpreeken. Goldfink. Dat zal ik wel doen. Ik weet wel . waar het op aankomt; flegts eerst de trouwbelofte , dat gy u met lyf en ziel, met goéd en bloed my ten eigendom geeft. Mevr. Warren. Goed, goed! ga maar naar Silky ; ik zal intusfchen de trouwbelofte ftellen. Goldfink. Gehoorzaame dienaar! Eerst het gefchrift! Dau beklim ik den bok, jaag op een draf naar den N 3 ou-  ip8 Doenton, or de ouden zondaar, breng hem in de hoefttal, zet hem de fcheenfchroeven aan, en het vergelyk is getroffen. Mevr. Warren. Wel nu, men moet u in alles uw zin maar geeven, Dolkop I Ik ga heen. Volg my maar in mya kabinet; binnen weinige minuten ben ik met het op (Iel gereed. (zy gaat heen.) Goldfink. Ha , ha, ha ! Honderd en vyftigduizend pond gelukkig binnen. Eerst maar de belofte en dan zal ik u wel opfluiten , oude totebel 1 (Ih WU haar volgen.) ZESDE TOONEEL. Milford, Goldfink. Goldfink. Zie daar, Milford! Een vonkelnieuwe tyding, Jongen ! Uvvs vaders weduwe is de myne, en morgen ben ik uw ftiefpapa. Milford. Ha, ha, ha! Go l d f i n k. Ik , zo als gy my hier ziet. Jk ryd terftond met de extrapost naar den ouden Silky. M i l f o b d. Silky? wat moet die doen? GoL&-  Jeugdige Losheid. 199 Goldfink. Ik moet den ouden vrek vyftigduizend pond voor zyn toeftemming betaalen St! het is een geheim het blyft onder ons! Milford. Vyftigduizend pond, voor Silkys toeftemming... Goldfink. Ta, de oude heeft de Weduwe in de ftrik; zon der zyn confent mag zy niet trouwen. Milford. Niet zonder Silky's confent? Goldfink. Ta ik weet zelve niet recht , hoe dat famenha,lgt . maar, men zegt , hy heeft een Testament in handen, een foort van gefchrift, waar by zy. . • • M 1 l f o r t, (verbaasd.) Een Testament ? Goldfink. Ta, wat bruit my dat ook? Genoeg , ik trouw de weduwe, draai den ouden vrek een rad voor zyne oogen, word een ryk kaerel, ryde naar Neumarket, neem u mede, koop de beste paarden, en dan ryden en draaven wy om de zweep tegen de eerfte Lords, winnen hunne guinjes, en leeven vrolyk en gezond! Nu moet ik heen, eerst naar de weduwe in haar kabinet, dan naar Sdky , om den ouden vos in 't net te krygen , dan naar de bruiloft, dan naar de gunvjes, N 4 Pot  200 DOKNTON, of Dl potpenningen en oude kroonen van uw ftiefmoeder. . . .! ik, ha, ha! Gy zult my helpen tellen, isfen en kasten leedig maaken; wy zunen ' ven als Vorilen. Ha, ha, hal Gy zult nog va» wonderen hooren , Ha, ha , ha! (Hy gaat keen) Milford. Vyftigduizend pond aan Silky voor zyn toefteraraing! Een Testament! Daar fchuilt een fchurkenftuk van de eevfte klasfe achter. Dat 'er een Testament van myn vader; beitaat , is zeker mogelyk dat het in Silkys handen gekomen is, en de oude bedrieger met myne ftiefmoeder het eens is. . . . Naar alle omftandigheden hoogstwaarfchynlyk! Ik moet zonder tydverzuim naar Sulky , om hem deeze ontdekking medetedeelen. (Hy gaat heen) ZEVENDE TOONEEL. Een plaats in Hydepark. Hendrh Dornton. Vervolgens Csosgh Dornton. Hendrik, (komt en ziet op zyn herologie.) Reeds lang over den beitemden tyd en Milford komt niet! Zou de gerechtsdienaar my ook bedrogen hebben? of zou Milford laf genoeg zyn. . .? Dat is niet waarfchynlyk! Laat hy den laster 'tegen myn vader maar herroepen , en de zaak is afgedaan .  Jeugdige Losheid. 2ól daan! Wie komt daar ? Wie? Zie ik recht? Myn vader! ... Wat komt die hier doen? Heeft hy mogelyk van myne uitdaaging kennis gekregen? D o r n t o h {fchielyk ftilhoudendc, zo ah hy Hendrik ziet.) Ach , daar is hy Goed! Nog terregter tyd! (met een fnkynbaare onverfchillighcid naar hem toekomende) Gyhier, myn zoon? H e n a n i k. Om den aangenaamen avondftond te genieten. Dornton. Dat was ook myn oogmerk —— Goed, dat ik gezelfchap vinde. Hendrik. My niet minder aangenaam! Dornton. Wezenlyk ? (eenige treden op en nedergaande, hl)ft plotslingsfiaan) Hendrik! (Hem üyf aanziende) Hendrik! Hen d r i k. Myn vader! Dornton. Ik dacht, dat gy u gebeterd had. Hendrik. Ten minnen ben ik op den weg ter verbetering. Dornton. En is die hier in Hydepark ? Hendrik, (verlegen,) Myn vader...! N 5 Douw-  202 Dl) r h t ü s, o f de Dorntgn, (na eene korte tusfchenpoozing.) Waar is het geld van de Weduw Warren i uo koopprys voor uwe Vryhetd? Hek drir (veilegen zwygcndc.) D o r N T o k« Waar is het geld, Hendrik ? Hendrik (met gevoel.) Weg, Vader ! Dornton. Weg? De gantfche fom? Hendri k. Het rneefle daarvan. Dornton. En uwe crediteuren zyn niet betaald ? Hendri k. Gy zeide immers, dat myn vriend Johnfon. . . Dornton. Zyn geld voor een doorbrenger zou weggee- ven? Ach, ik vreesde het wel! Het lag my al op het hart. Hkndrik (hy zich zclvcn, in een hoek fchuilende.) Zyne verwyten grieven myn hart; En echter durf ik my niet rechtvaardigen; ik zou hem nog meer verbitteren, (pcinfeude) DokwtvN (èy zich zelven.) Zekerlyk weder aan een fpeeltafel verkwist en nu dryft hem de wanhoop hier. (Diep zuchtende) Alle hoop is verloeren; Ach, wie zou wenfehen vader te zyn! A G T-  Jeugdige Losheid. 503 AGTSTE TOONEEL. Een Bode, de Voorigen. Bode. Dat heet eerst een eerlyken kaerel voor gek laaien loopen! Ik zoek door het gantfche park heen, geen hond laat zich zien, veelminder een mensen! (Hy ziet George Dornton aan.) Hola! Hier ftaat 'er een in diepe gedachte; mogelyk is hy het. (Hem nader bykomendej Vergeef het my Mynheer.' , Heet gy ook by geval Dornton? Dornton. ja, dat is myn naam. Bode. Dan ben ik te recht. Mynheer Milford zendt u dit briefje. (Hy gaat heen.) Dornton. Milford aan my ? Hendrik, (de laatfle woorden van den bode hoorende,) Milford een briefje ? Dat is aan my vader! Dornton. Hoe kunt gy dat weeten? Hendrik. Ik vermoede ik verwachtte —— het is zekerlyk aan my! Dornton. Wy zullen het terftond zien! (Het briefje openen  20A Dornton, o r r> e Dendeen kezende"), Beste Hendrik! Uwe onver3, wachte grootmoedigheid overtuigt my van uw „ edel en gevoelig hart vergeef uwen vriend „ de belediging, die hy u en uw Vader heeft toe „ gebragt. Ik was door vooroordeel verblind, doetje laster bedroogen. Op uwe uitdaging zal ik niet M verfchynen. Eerder zal ik my aan uwe gant" „ fche verachting blootftellen, dan myn hand tegen „ myn verlosfer en weldoener opheffen. Vorder ieder ,, andere genoegdoening; met vermaak zal ik ze u geeven 1 Uw eeuwig toegenegene vriend , John „ Milford." (zyn Zoon ftyf aanziende) Hendrik. Hendrik (?net neergejlagen oogen) Myn Vader! Dornton. Waart gy het, die uwen vriend Milford uit de gevangenis verlostte ? Hendrik, (bedeesd.) Myn vader! Dornton. ■ De waarheid! Hendrik. Ja, ik was het! Dornton. En gy befteedde het geld van de weduwe Warren tot afdoening zyner fchulden ? Hendrik. Vyfduizend pond. Dornton. Vanwaar kwam het dan, dat hy u beledigde? Hen-  Jeucdice Losheid. so$ Hendrik. Hy fprak verachtelyk van u, myn vader! gelyk hy nu zelf bekent, uit vooroordeel. Dornton. En daarom wilde gy hem tot een duël iiitdnagerj? Hendrik. Dat was myn oogmerk. Dornton. Hendrik! Hendrik. Vader! Dornton, (van aandoening weggelleept, en hem omhelzende) Myn Zoon! Hendrik. Lieflte, dierbaare vader! Dornton. Rykelyk, overvloedig vergeldt gy myne zorg! Hendrik. O , myn vader ! (zich omkeerende , en terftond daarna hem de hand knsfchendë) Laat ons heen gaan , vader, om den armen Milford gerust teilellen ! Dornton. Als gy maar wilt —— doe met my wat gy wilt! Gy zyt weder myn Hendrik , myn zoon, myn geliefde zoon. (Hy gaat met Hendrik , met •yn hand op dtszelfs fehouders leunende heen.) NE-  2q6 Dornton, of de NEGENDE TOONEEL. Een kamer in het huis van Mevrouw Warren. Milford, Sulky, daarna Thomas. Sulky. Hoe, vvft'gduizend pond aan Silky? Milford Voor deszelfs toeftemming tot het huwelyk van Goldfink met myne Stiefmoeder. Sulky. Silky is een fchurk. Milford. Daar was hy lang voor bekena. S ii l k y. In 't bezit van Warrens Testament. Milford. Naar alle vermoeden. Hoe mag hy er toch aangekomen zyn ? Sulky. Door bedrog, list. Zeer natuurlyk! Milford. Slegts weinig ogenblikken geleden ging hy in gezelfchap van Goldfink naar myne Stiefmoeder. S u l k y. Zonder twyfel, om den koop te fluiten. Thomas {brengt kaars/en.) Milford. Waartoe die kaarsfen? Thomas.' Th(5-  Jeugdige Losheid, 207. T II o mas. Dat kan ik niet zeggen, Mynheer.' Mevrouw heeft het zo belast. (Hy gaat heen) Milford. Zy heeft zekerlyk deeze kamer tot de geheime conferentie beftemd. Wat dunkt u, als wy eens... S ü l K Y. Wat? Milford. Wy kunnen ze nu fchoon beluifteren, en door des bedriegers eigen bekentenis achter de waarheid komen. Sulky. Beluifteren ? Milford. Hier is een Kabinet. Laaten wy ons daarin verbergen. . . Sulky. Foei, dat was verraaderlyk.' M 1 l f o r d. Wy verraaden een bedrieger; ook is het 't befte middel, om achter het geheele fchelmftuk in al zyn omftandigheden te komen. Vinden wy het ontwikkeld, dan komen wy voor den dag. Halt! Ik hoor iemand komen! Nu fchielyk, voor zy ons verrasfchen! Zonder bedenken! Wy doen van bin. nen een fchuif op de deur (hy fchuift Sulky . in V Kabinet, en loopt hem fpoedig na.) TIEN-  JÖÜ Don K TON, OF » * TIENDE TOONEEL. Mevrouw Warren, Silky, Goldfink. Milford , en Sulky (fil '/ Kabinet.) Mevr. Warren. Zo, hier zyn wy veilig en ongeftoord. Silky. Ha, ha, ha! Zeide ik het niet, dat gy eindelyk uw toevlucht tot my zoudt neemen, Mevrouw? Nu , nu! ftel u maar gerust! Alles vergeeten en vergeeven! Mevr. Warren. Maak nu maar , dat de zaak in orde komt, geef ons het Teftament. en verklaar ons wat gy hebben moet.' Silky. Alles is in de beste orde van de waereld, Mevrouw. Voor eerst heb ik hier een wettig gefchrift ontworpen, dat gy van beide kanten ondertekenen en verzegelen moet. Mevr. Warren. Zeer goed! Maar waar is het Testament? Silky. O, dat heb ik; maar vooraf moet ik onderzoeken of wy wel veilig zyn (Hy zkt de kamerdeur uit, fluit ze op het nachtflot, en loopt dan fchielyk naar de kabinetdeur , die van binnen gefloten is) Deeze is ook op 't flot, » Zo, Nu zyn wy buiten zorgen! Gold-  Jeugdige Losheid. sop Goldfink. Gy zyt een ervaren practicus in de zonde, oude Heer! S i l e 7. Ha, ha, ha! Gelooft gy dat? Nu in 's hemels naam aan het werk ! (Hy kaalt een fchrift te voor* fchyn, zet een bril op, en is van zins het te let' zen.) GonDFINK. Kom, kom, voor den dag maar met het Testament! Leezen kunnen wy daarna altyd. Silky. Dat is ook zo , maar wees dan maar zo goed en onderteeken dit Wisfeltje eerst.' Hier is fchryfgereedfchap. Mevr. W arren*. Geef maar hier! (zy leest de wisfel en onderteekent ze.) Silky. Waar is nu de trouwbelofte, Mynheer Gold« fink? Goldfin k, (die op tafel leggende.) Hier! Silky. 2o ! — Nu is alles in orde. Hier is dan ook van myn kant het Testament, dat zonder uitftel moet verbrand worden. IV» Deel. O Mevr.  Ito Dornton, oï de Mevr. Warren. Ach ja, lieve Heer Silky, verbrand! verbrand! Goldfink. Ha, ha, ha! Dat zal de heerlykfte illuminatie maaken , die ik ooit van myn leven gezien heb. n . S i l k y , (grypt een kaan om het te verbranden'> Milford en Sulky, (komen uit het kabinet te voorfchyn. Sulky onthandigt Silky het Testament, Milford neemt de op tafel liggende gefchriften , en geeft ze aan Sulky , die ze in zyn borst fteekt.) Mevr. Warren, (zeer verfchrikt.) Help1 help! (men klopt aan de kamerdeur?) Milfor d, {loopt fchielyk heen en opent ze.) Silky, (tegen Sulky.) Hoe, wat Mynheer! My behooren die papieren. Silky. Neen, my behooren ze! ELFDE TOONEEL. Jenny, Sophia, de voorigen. Jenny. Om 's hemels wil! Wat is hier te doen? Sophia, (naar haar moeder hopende , die haat handen wringt.) Wat deert u, liefïte moeder?' Mevr.  1 ' 11 1111 Jeugdice Losheid. 211 Mevr. Wiius, Ach , ach , ik ben verraaden, ik ben verlooren ! S r l k y , (wil Sulky de papieren ontweldigen!) Hier, met de papieren, zeg ik u ! M 1 l f o b d, (vliegt tusfchen beiden.) Halt, eervergeeten fchurk, of ik lever u op 't ogenblik aan het gerecht over. Uwe fchelmftukken zyn ontdekt. En gy, vrouw moeder, fchaamt gy u uiet met den duivel hier zulk een fchatidelyken handel aantegaan? Mevr. Warren. Ha, fpreek niet, gy gy bastaard van myn onwaardigen , onzaligen man! Hier met de papieren , Mynheer Sulky! Sulky. Zodra zy gerechtelyk onderzogt zyn. Silky. O wee, wee! TWAALFDE TOONEEL. George Dornton, Hendrik Dornton, de Voorigen. Hendrik, (op Milford toevliegende en hem omhelzende.) Milford! Vriend! Milford. Hendrik. hebt gy het my vergeeven ? O 2 Hen-  alt Dornton, Of BK Hendrik. Alles, alles! Sulky. Hier, Mynheer Dornton, 'op Silky wyzende) ziet gy een doorfleepen, doch betrapten, fchelm, die uit eigenbelang rechtmatige erfgenamen het hunne wilde onttrekken en hier — in deeze oude kinderachtige Coquette een moeder, die wreed genoeg was om haar eigen dochter en den zoon van haar man in hun wettig erfgoed te bedriegen, om deezen zotskap hier ■ (op Goldfink wyzende) te kunnen trouwen en verryken. Mevr. Warren. Ik wou dat ik verzonk! Goldfink. Donder en hagel! Ik een zotskap! Sulky. Een gek , een in zotheid, en lediggang vetgemest , vierhonderdpondig dier in menfchengedaante, met wien men voor het gerecht nader fpreeken zal. Goldfink, (by zig zeiven.) Wel de duivel! dat wordt hier ernst, het word tyd om op myn retirade te denken. (Hy gaat been.) Mevr. Warren. Heer Goldfink, waarheen? Gold.  Jeugdige Losheid. &is Goldfink. Ik heb bezigheden. —— Ik moet naar myn> fchimmels. Mevr. War ken» Maar, vergeet gy ons huwelyk? Goldfink. Dat heeft geen haast. Mevr. W a r r e Myu trouwbelofte !... Goldfink. Is in goede handen —— (op Silky wyzendf.) Silky; (zacht.') Wy moeten een nieuw plan ontwerpen, Mynheer Goldfink? Goldfink. De duivel haal u met uw plannen! (hy gaat heen.y Silky, (hy zig zeiven.) Wien ik het waarde gezelfchap van gantfcher harte aanbeveele! (Hy fluipt ongemerkt keen) Sulky, (keeft intusfchen het Testament doorleezen; tegen Mevrouw Warren.) . Ik heb het Testament gelezen, Mevrouw, en bevinde dat my door uw zaligen man opgedragen is geworden, om zyn nagelaren goederen aan uwe dochter en uwen fliefzoon in gelylte portiën te O 3, ever»  st4 D 0 r n T 0 n, O T Dl overhandigen , en u 's jaarlyks zeshonderd pond te betaalen. Verder luidt de laatfte wil van uwen zaligen... Mevr. Warren. Die vervloekte , plichtvergeeten man ! My zeshonderd pond ■ aan zyne arme verlaatene weduwe...? Sulky. Uw trouwbelofte , die gy aan Goldfink eigenhandig gegeeven hebt, geeft deeze fchikking volkomen kracht. Verder luidt het Testament: — dat, ingevalle zyne nagelatene Weduwe weder, tegen alle vermoeden , tot een tweede huwlyk mogt befluiten... Mevr. Warren. Tot een eeuwigen weduwlyken ftaat ? Die tierau ! dat monfter ! Neen , neen! Ten fpyt van hem en u allen wil ik trouwen ; dat wil ik, dat zal ik! En myn recht tot de nalatenfchap zal ik, in weerwil van dat vervloekte Teftament, wel weeteu te handhaven. Sulky. Naar uw welgevallen, Mevrouw ! Wy hebben uw veroordeeling in handen, — Waar is Silky? Milford. Die oude fchelm is ftil weggeflopej ■ ■ maar hy zal den rechter niet ontfnappen. Dornton. Nu tot de eigenlyke oorzaak, waarom Ik hier ben  Jeugdige Losheid. 215 ben gekomen, Myn zoon beeft door verfcheiden zeer edele daaden alle zyne voorige dwaalingen volkomen uitgewischt. Met eenen moed , eene kinderlyke liefde zonder voorbeeld , offerde hy zyn hoop op Sophia's bezit en zyn gantfche tydlyk geluk op, om door de rykdommen der Weduwe Warren mynen welftand weder te herftellen, en de verloffing van zyn vriend Milford te bewerken. , Deeze en meerdere bewyzen van zyn voortreflyk hart hebben hem myne genegenheid en achting in volle maate weder verworven. Hy is nu weder myn zoon, myn geliefde zoon! Hendrik. O , myn vader 1 (hem de handen kusfehende.) Dornton. Wat meent gy , Sophia , goedhartig, gevoelig meisje! Kunt gy by zulke verhevene gevoülens en haudelwyze onverfchillig zyn ? Sophia. Zekerlyk niet! D o r* n t o n. Kunt gy wel, onder deeze omrtandigheden, myn Hendrik uw hand weigeren hem, die nooit ophield u te beminnen? Sophia. Neen , neen! Hy is volkomen by my gerechtvaardigd. Hendrik. Ben ik, Sophia! Mag ik het geloven? O 4 So-  si6 Dornton» • f os Sophia. O, Hendrik! Gy kent uwe Sophia, haare liefde voor u, maar myn moeder.. Dornton. Zal gewis toeitemmen , als gy en uw broeder befluiten kunnen haar het derdedeel der nalatenfchap toetewyzen , en haar tevens te vergunnen om weder te mogen trouwen. S o f h i a. Gaarne! Milford. Met vermaak , om myn vriends geluk te be« vorderen. Hendrik. Beste, oprechtfte vriend! Myn vader! — Sulky ! - myne Sophia! (allen omhelzende.') Sulky. Alles wel, alles naar wensch! Gy ging hier, door booswichten verblind, den weg des verderfs, Jongeling ; gy zaagt de gevolgen van uw uitfpoorige verkwisting. Zult gy van hu af aan u verftandiger en bedagtzaamer gedraagen ? Hendrik. Dat zal ik! Waarachtig, dat zal ik! Sulky. Goed! onder dit beding wordt uw naam in onze firma weder ingelyfd, met een inleg van vyftigduizend pond, die morgen betaald worden. Hen»  Jeugdige L o s h e i d. 917 Hendrik. Vyftig duizend pondV Sulky. Omtrent uw aandeel in een ryke terugvragt uit Bengalen met het fchip Rristol, dat wy verloren dachten, en gisteren gelukkig op de Theems aauge* komen is. Hendrik. Myn God, is het mogelyk! Sulky. Reeds zedert eenige dagen heb- ik berigt gekregen van deszerfs behouden aankomst, doch tot nog toe met een goed inzicht uil gehouden, om u de gevolgen uwer dwaasheden in haar gantfche ysfelykheid voor oogen te (rellen, en tevens uw vader daarover de oogen te openen, Do r« n t o n, (zeer aangedaan.) Ach, myn vriend! Sulky. Vriendenplicht! dus geen dankbaarheid! Hendrik. Sulky! vriend! verlosfer. . • S o r 11 1 a. Verlooren woorden ! Ik weet dat gy my be-. mint. Dornton. ' Schep moed , myn zoon 1 God heeft ons op nieuw gezeegend Laat ons hem daar voor hartelyk danken, en met verftand van deeze zegen gebruik maaken 1 O 5 Hen-  *i8 Dornton, oi de Jeugd. Losh, Hendrik. O God, zo veele en onverdiende vreugde! (Te* gen Sulky) Beste onder alle vrienden en gy liefderyke , goedhartige vader ! Nooit zule gy my weder uwe liefde, uwe achting onwaardig vinden, nooit! Dornton. Ik ben er volkomen van overtuigd, gevoel myn geluk in al zyn omvang; dat zeldfaame, benydenswaardige geluk, in een gevallen J byna verlooren gëachten zoon , den edelmoedigften , oprechtfteo vriend en vereerer der deugd weder te vinden.' Ge7egend zy my deeze dag , tot op den grsotften Jaatlten dag myner ontbinding ! Hy fchonk my mynen zoon , eenen zoon, die myne gantfche liefde waardig is, weder! (zyn arm om hem Jlaan. de) O, wie zou, onder zulke omftandigheden, piet wenfchen vader te weezen! Einde van hel vyfde en laatfte bedryf. DE  D E SCHOONE BOETELING. TOONEELSPEL IN VIER BEDRYVEN.  VERTOONERS, De Vrylieer van Hutten , Generaal. Mevrouw van Hutten , zyne Gemalin. FiRDiNAND, zyn Zoon.. De Gravin Kokler. De Graaf Goli.stein. De Baron vau Heiden. C'uklotta, zyne Zuster. De Korporaal l ehr. Louisr, Kamermeisje by de Gravin Kohier. Jan, Bediende van den Baron van Heiden. SOLDAATEN.  XT'iv jrclixk, .myn rust. _ _ se scjcoosrc iBoes~e..c»i-yc..zv^-t^r.xvr^a^on.   $11 D E SCHOONE BOETELING. EERSTE B E D RTF. EERSTE TOONEEL. (Een ftraat in een Reftdentieftad.) Feedikand (ftaat op fchildwaeht voor .de deur van den Generaal.) (Het is nacht. Men ziet eenige lantaarnen voor de huizen lichten.) Ferdinand, (wentelt zich in zyn mantel.) De duivel haale dat fchildwaeht ftaan J ■ Hebben dan alle uuren tegen my faamgezworen» dat het in eeuwigheid geen elf uuren (laan wil? (hy gaat veer het huis op en neder) En Mynheer vader en Mevrouw moeder zitten onder hun lekker glaasje Rhinfchenwyn, terwyl de zoon onder den blooten hemel op ftraat de minuuten telt! Ik ' ; heb  2ïs Da Schoons heb wel eens gezien , dat men van blik uit tyd« verdryf Soldaaten maakt; maar uit menfchen, die 'er geen lust in hebben Neen, dat loopt te erg ! Hoe veranderen de tyden ! Mogelyk veranderen ze nog wel eens. O, Hoe zal ik dan voor ieder fchildwaeht den hoed beleefd afneemen , de oogen nederllaan , en my myne fterfelykheid herinneren l (De bediende van den Baron van Heiden komt met een lantaarn de ftraat langs.) Daar komt nog wat te roepen. — Werda! li edi e n n £ , (komt nader.) Goed volk! Zeg eens, buurtje 1 woont Mynheer de Generaal Hutten hier niet digt by? Fehdinand. Ik ftaa voor zyn deur. Be diende. Hier is de ingang, niet waar? Fehdinand, Halt! Bediende. Is deeze deur by nacht gefloten? Ferdinand. Bediende. Gaat men dan aan de andere zyde in? Ferdinand. Neen! Bediende. Klimt men dan door het vengfter?  BoSTELINÖ. S23 Ferdinand. Die vervloekte plaaggeest.' B e n I e n d e. Lieve Vriend; op enen anderen maal zullen wj» ons met eikanderen wel eens vrolyk maaken. Voor dit maal moet ik noodzakelyk by den Generaal weezen. Ferdinand. Dat is my leed. Bediende. My waarachtig ook. Ik was tienmaal liever te huis gebleven. Ferdinand. Dan had gy u een gang kunnen befpaaren, die buiten dat vergeefs is. Bediende. Vergeefs? En dat waarom? Ferdinand. Na tien uuren mag ik geen raensch inlaaten , buiten de ordonnantie. Bediende. Met onderfcheid, Vriendlief, met onderfcheid! Mynheer en de Generaal zyn de beste vrienden vaa de waereld. Morgen vroeg komt hy en zyn zuster met pak en zak hier logeeren. Ik moest ze heden komen aanmelden. Ferdinand. Gy moogt uw Heer en Mevrouw zyn Zuster myn onderdanigst compliment maaken , en ik raad hen, dat zy maar weder naar huis keeren, want by den Generaal is het Mayavond. Se-  32+ ©e SCHOON* Bediende (by zichzelven.) Ik geloof waarlyk dat hy niet geheel en al onge. lyk heeft. (tegen Ferdinand) Goede vriend, dat raag zyn zo als het wil, Iaat ïny maar binnen! Ferdinand. Wie is uw Heer? Ik zal hem aandienen, zodrailt afgelost ben. Bediende. Ook al goed! De Baron van Heiden, met de Freule zyn zuster. Ferdinand. Wel de duivel! Wat? De Baron van Heiden? Bediende. Zo als ik u zeg, de Baron van Heiden met de Freule zyn Zuster. Feedinand. Met de Freule zyn Zuster? — Dat is onmogelyk Bediende. Die kaerel is een nar! — Maar hy onthoudt toch den naam. Ferdinand. Nu! Het is zeer wel! Bediende. Nog een woordje! Kent gy den zoon van den Generaal? Zyn voornaam is Ferdinand. Geef hem dit pakje van myn Freule! 'Er is een zoetigheid voor hem in. Fer'-inand (jukt hem het pakje uit de hand, houdt het by de Lantaarn, om het opfchrift te leezen.) God in den Hemel! — Ik word nog dol. Ba-  Boeteling", a?j Bediende. Het fchynt waarlyk zo. . Nu, mag ik liet » vertouwen? —— Zult gy het wel heitellen? Ferdinand, Daar kunt gy ftaat opmaaken. B e d i e n d e. Goeden nacht! (hy gaat heen.) Ferdinand. Om gods wil.' Nu ben ik verloren! Myn bruid komt hier, en Mynheer de Bruidegom ftaat op Schildwacht-. Zy mogt nooit in haar leven een Militair lyden, en ik —— ik draag de Snaphaan! Het is niet om uitteftaan. (men hoort geraas aan de huisdeur.') Luifter 1 Wat is dat ? Kan ik myn brief niet met vrede leezen? (De deur gaat open, en Louife komt!) TWEEDE TOONEEL. Loüise en Ferdinand. ' ■■ • ' ~ . L o u i s e. Pst, Pst! Ferdinand, (overluid.) Werda ? L o u r s e. Pst! Wees toch, om gods wil, ftil! F e r d i n a n d. Ha, zyt gy het, Louife? Is er toch nog één ziel in huis, die zich om my bekommert ? Ik dacht IV. Deel, P im*  226 De Schoone immers wel, dat de goede Gravin zich myner herinneren zou! L o u i s e. Ach , lieve Heer, als gy eens wist , wat ik aj geleden heb, federt men u zo behandelt! Kom toch wat nader! Ferdinand. Wie zendt u hier? L o u i s E. Niemand , dan myn eigen hart, dat zich gedrongen voelt, om u uit de onzekerheid te helpen, waarin gy u noodwendig bevinden moet. Ferdinand. Ik dank u voor uwe vriendfchap. Gy loopt mogelyk eeuig gevaar, als men ons gefprek gewaar wordt. Ik bedank u, flaap gerust ! (Hy gaat van haar af.) L o u i s E. Ik bid u , flegts een paar woorden! Kom toch hier, Mynheer! Ferdinand (hy zich ze/ven.) Mynheer ftaat op fchildwaeht. L O D l l ii Ach, kom toch hier! Binnen weinig mlnuuten wordt gy afgelost. Nu kan ik nog met u fpreeken. Ferdinand (komt nader hy haar.) L o u i s e. Weet gy wel, wiens fchuld het is, dat gy zeden  BOET£LI8o, £2f rfcri zes dagen foldaac zyt, dat geen menscli van uw familie zich om u fchynt te bekreunen , dat gy voor uw's vaders huis op fchildwaeht moet Haan ? Fehdinand. Dat mag de hemel weeten.' L o u I s E. Wiltgy myne vriendfehapniet misbruiken?-—-* Hoor, gy hebt myn Gravin bitter beledigd. FüHDINAND. Hoe zo ? L. o u i $ El Stil! Waarmede ? Dat moet gy zelf het best weeten. Zó veel kan ik u verzekeren , dat zy het u niet ligt vergeeven zal. Zy is anders de beste, goedhartigfte , beminnelykfte vrouw vait de waereld; maar als haar flegts iets niet wel naar den zin gaat , dan weet men ook niet hoe men het met haar heeft. Zy heeft zekerlyk veel invloed by het hof, eh wist hét doortedringen, dat Mynheer uw vader u onder zyn compagnie moest plaatfen. Deezen avond kwam ik 'er achter , en uit de traanen van Mevrouw uw moeder kon ifè wel opmaaken , dat men van u moest gefprooken hebben. Mynheer de Generaal is fchielyk gebelgd. Zy zyn nog by eikanderen. Ferdinand. Heinel, welk licht geelt gy my! Mogt ik myfl' vader flegts een paar woorden ïpreeken! P a Lot?»  228 De Schoone Louis a. Dat is juist het geen zy tracht te beletten. —*s God zegen u ! Ik moet heengaan ! Gy kunt u verzekerd houden van myne vriendfchap. Ferdinand. Laat ik het u eens vertellen! L o u i s a. p Ik wil geen woord weeten. Goeden nacht i (Zy gaai. in huis, en fluit de deur achter zich toe.) Ferdinand. De Gravin Kohier myne vyandin ! de Gravin Kohier, die voor agt dagen nog vol vuurige liefde in myne koele armen zonk! Stond ik hier- niet op die impertinent koude flraatlteenen , ik zou om de vrouwen lagchen. Dit voortreflyk , maar al te driftig vrouwlyk karakter moet de bron van myn ongeluk zyn ! (Hy gaat vol gedachte op en neder.) DERDE TOONEEL. Een kamer in het huis van den Generaal. De Generaal Hutten, Mevrouw Hutten, de Gravin Kohler. De Generaal. Ik wil niets meer van hem hooren; hy heeft zyn verdiende loon Nog een geheel jaar moet hy de fnaphaan draagen, totdat hy beter mores leert. Mevr.  'Boeteling. 229 Mevr. Hutten. Maar op de wacht, iieve Generaal, zal hy dat immers niet leeren? De Generaal. Een geheel jaar wil ik hem onder myne oogen liiet zien. Mevr. Hutten. Ik ook niet, of myn hart zou bloeden. En gy, Mevrouw de Gravin , vergeef het my, als ik n zeggen moet, dat ik niet begrypen kan, hoe gy met deeze wraak gediend zyt. Gravin. De Vorst heeft de wyze zyner ftralfe verkoozen. De Generaal. Ik bid u , maak geene complimenten ; ik zelf ver. koos zulks; ik ben zyn vader, en kan met hem doen wat ik wil. Die zotte ftreeken zullen hem nu wel vergaan! Mevr. Hutten. Zyn tegenwoordige ftand zal hem zekerlyk de gelegenheid wel beneemen om zulke misftappen te begaan ; maar ook mogelyk tot anderen aanleiding geeven , daar hy zich zyn gantfche leven over fchamen moet. Gravin. Gy moet toch fonderlinge denkbeelden van moraliteit hebben, Mevrouw Hutten, als gy dit voor geen laag gedrag aanziet, dat men befchonken by P 3 een  230 De Schoons een vrouw van aanzien komt, en vervolgens zich vrypostigheden aanmaatigt, die men zelf aan geen befchonkene vergeeven kan. Ik kan een onvoeglykheid, ik kan zelfs wezenlyke misftappen door de vingeren zien; maar een aanval op myn e r on- befchoftheid1 neen, daar moet ik voldoening voor hebben ! Het is my duizendmaal 1 ed , dat Ferdinand van Hutten uw zoon is. Maar wie kan dit veranderen ? De Generaal. Het is my ook leed! Ik had het nooit van hem verwacht. Nu zie ik eerst, hoe hy zich voor my inhield en het onnozele fchaapje fpeelde, maar ik zal hem de pels wel uitveegen. Mevr. Hutten. Had gy dat dan eerder gedaan, lieve Generaal gy hebt u immers niet verwaardigd hem een enkel' woord te hooren. Zodra gy van den Vorst kwaamt, wierd hy onder de foldaaten geftooken, en ftaat alle dagen voor ons huis op fchildwaeht, zunder dat hy weet, waarom? Een verraderlyke moorde naar is het zelf vergund het geen hy weet tot ver" ontfchuldiging zyner euveldaad intebrengen. Uw zoon wordt dit recht geweigerd. Gravin (driftig.) Gy fchynt te twyfelen aan de waarheid myner pefchuldiging? J Mevr. Hutten. Ik zou my nooit onderftaan daar aan te twvfelen,zode hoofdperfonaadje uwer befchuldiging myts  B oeteling. 031 myn zoon niet was. Ik fpreekhem niet vry, maar mogelyk vermindert de grootheid van zyn misflag merkelyk, als men hem hoort. De beledigde per[bon v. rbaalt gemcenlyk de zaak zo als die hem voorkomt, en legt de daad bedoelingen te last, aan welke de daader mogelyk nooit gedagt heeft. Gravin. Het gedrag van uw zoon was waarachtig niet dubbelzinnig. Mevr Hutten. Ieder daad heeft twee zyden. De eene daarvan hebt gy ons getoond, de andere zou ik my van myn zoon laaten toonen, als ik de zaak beflisfen moest. De Generaal (driftig.') Hier valt niets te bedisfen! Het is reeds beflist. En hy zal zyn mond houden , en ik wil niets van hem hooren, en in 't geheel niets vollïrekt niets van hem weeten. En ik zal my geen logens van hem laaten wysmaaken. Ik zal eens zien, hoe hy zich gedraagt, en na een jaar fpreeken wy ;lkanderen nader. Een jaar nog de fnaphaan! Daar by blyft het. Hebt gy het verdaan? Mevr. Hutten. Gy hebt maar te beveelen, liefde Generaal! Ik anderwerp myne wenfchen aan uwen wil. Vergeef het my, zode Moeder meer fprak, dan deEchtgeroote had moeten doen. De Generaal (gematigder.') Daar fpreeken wy nu niet van, wie al of niet te beveelen heeft, maar wie recht heeft. P 4 Mevr.  232 De Schoone Mevr. Hutten. Ook uw recht om gelyk te hebben zal ik u nooit betwisten. Als gy ditmaal gelyk hebt, is het u zeker zo leed, als my zelve; Ik weet hoe lief gy hem hebt. De Generaal. Of ik hem lief hebbe 1 Gravin, Dat dwaaze mensch ! Hy onttrekt zich door één daad, die nooit te verontfchuldigen is, aan de liefde zyner ouderen , en de hoogachting van het publiek. Indedaad , ik betreur u, Mevrouw! Mevr. Hutten. En ik u, Gravin ! Gravin. My? Mevr. Hutten, Dat gy door uwe bekoorlykhedea gevaar loopt ■voor de aanvallen van mannen blootgelleld te worden , en wel van mannen, die anders, naar uw eigen oordeel, wel wisten te leeven. Gravin [fpytig.) Des te onverwachter, maar ook des te gevoeliger, moest voor my dit geval zyn. Wy hebben ons beiden in zyn karakter vergist; ik , met gevaar van myn eer, en gy, 0p kosten van uw moederlyk hart. Zo gezegd is, Mevrouw, ik betreur u. Het is een moeijelyke post, Moeder te zyu ! Mevr. Hutten (met een edele trotsckheid.) 'Er is een die nog veel moeijelyker is, Gravin.' de  Boeteling, 233 — de ftaat van geen Moeder te kunnen worden. Ik ben 'er trotsch op, Moeder te zyn , en ben 'er zelf irotsch op, Moeder van deezen zoon te zyn. Hy beging eene onbezonnenheid, die ik volftrekt niet begrypen kan Hy is 'er hard genoeg voor geflraft. Uwe poogingen om myn hart met haat je'gens hem te vervullen, zyn vergeefs.. . Gravin Even als de uwe, om my onverfchillig jegens een gedrag te maaken, dat flegts de onbefchaamdfte man tegen eene vrouw van aanzien kan onderneemen. Dit zyn geen misftappen, die een vrouw van eer zo ligt en zo gaarne vergeeft. Ferdinand van Hutten zal nog een jaar de fnaphaan draagen , en moet van geluk fpreeken, dat hy niet op de vesting komt, zo waar ik Gravin Kohier ben. Kan ik het helpen, dat hy de zoon van ouderen is, voor welken ik anderszins alle achting heb? Ik kwam hier om u te zeggen, dat ik volltrekt niet anders handelen konde, als voldoening van het hof te vraagen, en dat ik niet gewoon ben , aan de vriendfchaplyke verkeering, die ik met u hebbe, iets opteofferen, als myn ftand, myn kieschheid, en myn eer beleedigd zyn. — En willen wy vriendinnen blyven. Mevrouw, dan bid iku, uw zoon nooit in myn byzyn te willen verontfchuldigen, of zyn mi.daad te verkleinen. Ik 'neb 'er niets tegen, dat gy als Moeder in ftilte het grootfte mededogen met uw zoon hebt! Op uw hart heb ik geen aanfpraak. Slaap gerust, Mevrouw, flaap gerust, Mynheer de Generaal! P 5 Ds  234 De Schoone De Generaal (die de Gravin gednurig in haaireden wilde Jlooren, maar nooit tot /preken kan komen.) Verlaat u maar op my, Gravin! Hy zal 'er ltraf genoeg voor Iyden! Slaap gerust, Mevrouwl (Zy gaat heen.) Mevr. Rdtti «. Ja, ga maar heen, verfroorfter van myn genoegen! Myn zoon lydt, en ik.' Ik lydemethem. Ach . hy was het doel van zyn aardsch geluk zo naby. Alle dagen wordt zyn bruid verwacht. En nu — ach arme Jongen! VIERDE TOONEEL. De Generaal Hutten, Mevrouw Hutten. De Generaal. Wat h men toch een geplaagd man, als men onbezonnen kinderen heeft.' Eu als het van de al te tederhartige moeder afhing , wierd hy nog voor zyn fchelmfhikken beloond! Mevr. Hutten. Gy moet toch zelf bekennen, liefiïe Generaal, dat dit zyn eerde misflap is ? De Generaal. De eerde, dien ik ten minden weet,en als mynheer uw zoon zulks had kunnen voorkomen, zou Ik dit ook niet vernomen hebben. En al was. het ook het eerde, dan is het zo dol, dat het niet doller zyn kan. De Jongen dacht, geloof ik, dat men  .u^e. deling. men met Gravinnen, al met burgermeisjes . omgaat. Weet hy dari niet, dat het een dame van den'eerften adel is, die by het hof in groot crediei ftaat? Mevr Hotten. Gy hebt gelyk. Het was zeer onbezonnen, maar zou hy dan in 't geheel niets tot zyne verontfchuldiging kunnen inbrengen? De Generaal. Wat zou hy kunnen? Dat hy dronken ge¬ weest is? Moet men dan befchonken by een Gravin komen? Weet hy zyns Vaders keider niet? En dat ik my dan nog van de Vorftin fottifes moet laaten zeggen, waarom ik myne kinderen niet beter opvoede! Dat zal my toch geen menscb nageeven, dat ik alte mal met hem ben. — Laat hy rju op de ftraatfteenen bevriezen! Mevr. H u t t e n Ik vrees, dat hy voor al zyn leven ongelukkig is. Wat zal Freule van Heiden zeggen als zy verneemt, dat haar Bruidegom op fchildwaeht ftaat, en wel wegens een misftap van deezen aart? De Generaal. Het is om duivelsch te worden. Mevr. H u t t e n. Welk fatfoenlyk mensch zal ooit met hem willen omgaan? De Generaal. Het is een vervloekt werk! Mevr. 11 u t t e n. Welk een vrouw van aanzien zal ooit zyn hand aanneemen ? De  *3$ Be S c n o o n a De Generaal, Het is om dol te worden ! Mevr. Hutten. Zyn eer is by de gantfche waereld bevlekt. De Generaal. Die dwaaze Jongen! Mevr. Hutten. £en droevig noodlot voor een jong mensch! De Generaal. Ik erger my dood. Mevr. Hutten. En het is uw zoon, Ferdinand van Hutten! De Generaal. Dat is het ergfte. Wat hagel kan ik het helpen ? Heb ik het hem geheeten, om zulke zotte dingen te doen ? Mevr- Hutten. Dat weet Ik beter. Had hy uwe leifen altyd gevolgd , dan zouden wy en hy gelukkig zyn ! De Generaal. Hem wedervaart niet dan recht ;" en echter fpyt het my, dat het zo gaat. Het zou my een groot vermaak geweest zyn, als hy binnen kort met zyn bruid. Ik word razend! Mevr. Hutten (hem tedetiyk by de hand vattende.) Lieffte Generaal.' De Generaal. Ach laat my met «réden! ik ben my zeiven niet. Mc.  Boeteling. 23? • Mevr. H u t t f n. Erken toch zelve de neigingen van uw vaderlyk hare, die gy niet kunt onderdrukken, zo ais ik dezelve erkenne. Beken rondborftig met my, dat gy uw zoon gaarne onfchuldig en vry zoudt zien? De Gene haal. Wel, dan moest ik geen Vader zyn. Maar die eerlooze. . . . Mevr. Hutten. Laat my toch uitfpreeken! Vergun my eene bede! Gy zyt een braaf man , rechtvaardig en goedhartig. Hoor uw zoon flegts één vierendeeluur! Ds Generaal. Neen! Ik kan, ik wil hem niet. .. Mevr. H u t t en. Lieffte Generaal 1 Hy weet mogelyk niet eens, waarom hy zo behandeld wordt. De Gene kaal. Als hy maar een half geweeten had, moest hy het wel weeten. Mevr. Hutten. Vergun hem ten minften, dat hy u om vergifnis fmeekt. De Generaal. En met zyn moeder zo lang weent en fmeekt, totdat ik hem loslaate ! Neen! Daar zal niets van komen. Mevr. Hutten. Dan wilt gy uw zoon in 't geheel geen vergif» nis fchenken? D e  £38 De Schoone De Genei-aal, {blyft peinfend flaan.) Mevr. H v r r e w. Zolang ik het geluk hebbe u te kennen , hebt gy u nog nooit bedagt de inlpraak van uw menschlievend hart te volgen! — Bedenk u toch nu ook niet.' Dp. Generaal, {langzaam?) Als hy berouw heeft over zyn misdryf, als hy befcheidener worden wil, dan ( fchielyk) Nota bene! Maar als hy my weder bedriegt, als hy my weder zulke zotte kuuren begint, dan'mag God hein genadig zyn! En als hy zich we- der welgedraagt, dan wil ik, om zyns moeders wil alles doen, en het hem vergeeven. Mevr Hutten, (hem omhelzende.) God vergelde het u duizendmaal, myn lief! De Generaal. En als hy zich zo wel houdt, zal hy binnen het jaar vry zyn. Ik zal hem weder in zyn eer her. Hellen. Mevr. Hutten. Duizend, duizendmaal dank! Du Generaal. Hy moet nu maar in 't militaire blyven en tot Officier opklimmen. Ik zal het met den Vorst daaromtrent wel eens worden. Mevr Hutten. O, hoe gelukkig is de moeder, wiens gade Zo goedhartig is! Ach, als Ferdinand uwe minzaame oog.  Boeteling* S39 oogmerken wist, ik geloof zyn ftand zou hem niet half zo lastig vallen. De Generaal. Zyn Luitenant zal het hem morgen zeggen. Mevr. Hotten. Lieffte echtgenoot ! Befluit toch den dag van heden met weldoen! Vergun zyn moeder het genoegen , om haar zoon , die mogelyk naby de wanhoop is, de vergifnis van zyn vader aantekon. digen. Mag ik hem voor een enkel uur fpreeken! De Generaal. Kind, dat gaat niet; ik weet wat er het gevolg van Zyn zou. Binnen een half jaar zult gy hem Zien. En nu goeden nacht! Mevr. H u t t e Si Lieffte Generaal! morgen! De Generaal. Binnen een vierendeel jaar. (hy loopt fchielyk heen.) Mevr. H ü t t e n. Morgen, lieffte Generaal, morgen ! flegts voof een uur.' De Generaal. Binnen zes weeken! Mevr. Hotten. Ik laat u niet los. Morgen! De Generaal. Binnen acht dagen. Ik moet naar myn bed, goeden nacht! Mevr.  240 De Schoons Mevr. Hutten. En nu, morgen dan? f"> t Genekaal, Ik zal my bedenken. Mevr. Hutten. God zy dank! De Generaal. Goeden nacht! (Hy gaat heen) Mevr. Hutten. Slaap gerust' (alleen) Heden zal ik na zes nachten eens weder rusten. Ik heb hoop, myn zoon te redden. Myn hart zegt my : hy is onfchuldig. Welk een troost voor my , daar ik weet, dat hy ongelukkig is 1 Goede God, breng de onfchuld aan het licht ! En hebt gy my tot een middel daartoe verkozen, geef my dan waakzaamheid en fchranderheid! TWEI-  Boeteling. TWEEDE BE DRY F. EERSTE TOONEEL. De Gravin Kohier komt uit haar flaapkamer in «ene morgenkleeding, met loshangende liairen, een brandend licht in de hand houdende. De Gravin, (alleen.") Het is nog geen dag. (Zy ziet op het korologie , dat op een Secretaire ftaat.) E;rst binnen een uur! Zal die nacht dan eeuwig duuren ? — Louife! Zyn beeld laat my geen rust! — o Ferdinand! o Ferdinand! Den gantfchen nacht ftond hy voor my, juist zo trocsch , als op dien noodlottigen avond. Had hy my maar een kusch gegeven 1 Had hy maar gezegd , dat het hem leed! deed , dat hy niet anders kon handelen ! ——• Maar niets! Zo hield ik hem in deeze ar¬ men , en hy rukte zich los, en zette zyne groote oogen op. „ Gravin Kohier, wat wiltgy?" Den gantfchen nacht vervolgde my zyn beeld in deeze gehaatte houding, en ik hoorde niets dan het getuid deezer doodlyke woorden. ——— Louife ! —- lk weet zeker, duizenden zouden hun half IV. Deel. q le.  i\i De Schoone leven geeven, om een gunftig lachje van deezêri mond, om een enkelen gunltigen blik uit deeze oogen! En die onverzetlyke jongen! — Bemin ik, dan ben ik ongelukkig en anderen; bemin ik niet, dan ben ik my zelve tot een last. En moet ik hem dan myn wraak doen gevoelen ? Ach God! 1-loe diep beu ik gezonken! Ik heb het hart niet, om uit het vengfter te zien ! Ik vervolgeen mensch omdat hy deugdzaamer U dan ik. (LouiJ'e ko.nt) Goeden morgen, kindlief! Gy zyt immers niet boos, dat ik u zo vroeg opgewekt hebbe? L o u i s e. Gy weet, Gravin, dat ik gaarne alles aan uwen dienst opoffere. Waarom dan niet een uur flaaps? Gy zyt immers wel, Gravin? Gravin. Wel, en niet wel! Ik kan niet flaapen. L o u i s e. Dan ontbreekt " er toch iets aan. Verkiest 2* thee? Gravin. Neen, kind! Alleen uw gezelfchap"! L o u 1 s e. Zal ik u iets voorleezen? Gravin Neen, ik wensch alleen met u te praaten. Verhaal my iets van myne reizen! Waar waren wy tfvel van ons leven het vrolykfte ? Loüi-  Boeteling. 243! L o u 1 s E. ik denk, te Berlyn. Gravin. Waarom daar ? L o u 1 s E. De Berlyners zyn beleefde lieden , byzonder jegens vreemdelingen. Gravin. Wy hadden ten minsten het geluk van niet dan beleefde lieden te Berlyn te leeren kennen. L o u 1 s E. Het orchest van de Opera is zeer wel bezet, en by de redouten zyn prachtige masqueraden. Herinner: gy u nog wel het geval by den ouden Baron Heiden, toen zyn galante neef, als Apolfj gekleed , u de gantfche zaal door vervolgde? Gy had my bevolen , my volkomen . als Uw Ed. te kleeden. Op het einde raakte hy in den knip en verwisfelde my voor u. Lieffte Gravin, zeide hy, ën fleeptc my onder den arm mede' Hoe gaarne ik ook al die fchoone zaaken gehoord en aan my had laaten leenen , die voor u beftemd waren , kon ik echter, loszinnig meisje, my niet van lagchen onthouden. Gravin, Gy verhaalt gaarne van den Baron van Hef.; dén ? L o U i S E. bat is biliyk! Want gy hoort 'er gaarne van —i <2 2 Hét  244 De Schoone Het was in de daad een komiek tooneel toen hy in myn tegenwoordigheid amende moest doen, dar. hy zich in uw perfoon vergrepen had. Doch hy dra.ide er zich nog al goed uit. Hy is buitendien ook een zeer galant man. Gravin. Men zegt, dat dit zyn hoofdgebrek is. L o u i s e. Geen wonder. Als anders zyne vrouwlyke Kéfl'« nisfen flegts de helft van die bekoorlykheden hadden, die hy by myne Gravin aantrof. Gravin. Gy vleit my, lief meisje, om my in een goede luim te houden ! Ik dank u Doch laat dat ftaan i De waereld en myn fpiegel zeggen my dat ik fchoon ben. Maar maakt my. myne fchoonheid wel gelukkig en vergenoegd ? Spreek! L o v i s e. Gy moest nooit een geluk gewenscht hebben dat alleen door fchoonheid te verkrygen was. Gravin. Wat helpt dat motalifeeren f Kind ! die woorden klinken allen fchoon, en wy vrouwen zullen desmetiegeiiflaande wel vrouwen biyven Men neeme ons verftand. vernuft, vrovkheid men neeme ons goed hart met al "zyn gevoel van ons en men Jaate ons onze fchoonheid .« den blos der jeugd, el, wy zyn Bet 0IJS ,ot te vre-  Boete li» e. «45 vreden. Het is fmartelyk genoeg, ais wy het gebrek aan dit voorrecht door andere wezenlyke voorrechten, zo als men ze noemt, moeten vergoeden ! L o u i s E. Dit heeft myn Gravin immers niet nodig? Gravin. Ik beluisterde laatd twee mannen , die over my praatten: De een daarvan zeide. ,, Het is „ jammer van de Gravin Kohier, dat zy de kunst „ eener langzaame Coquetterie niet oefent , of „ niet bezit ." Wat wilde die goede man daar toch mede zeggen? L o u i s e. f Liefite Gravin, wat ik u bidden mag , laat u dat door een man verklaaren. Gravin. Gy houdt u zo overdreeven eeriyk ! Maak het zo by mansperfoonen , die gy niet lyd'cn moogt i maar by my, by uwe vriendin, behoeft gy niet te veinzen» Beken maar openhartig, Louife, gy werpt uwen angel zo goed uit als eene andere, Gy zyt niet on artig: maar gy hengelt niet mee uwe fchoonheid. Gy denkt de mannen met uw lief hartje te vangen. Ik heb het wel gemerkt. L o u r s e. Ik heb nog geen angel uitgeworpen ; lieve Gravin maar zo veel is zeker, dat ik wel venschte, dat de Man of Minnaar, dien de Hemel voor my Q 3 be-  W6 DiSchoone beiremd heeft, my om myn goed hart wilde b> minnen. Gravin. De fmaak is verfchillend. L O ü I 5 I. Schoonheid bekoort en lokt de mannen; maar een goed hart houdt hen vast. Gravin. Uw gepraat bewyst niet anders, dan dat 'er onder de Mannen zotten zyn, die zelfs niet weeten wat zy willen. L o u i s e. Het kan zyn. Gravin. Wat denkt gy van den Baron Heiden ? L o u i s e. Dat hy een goed hart naar waarde weet te fchatten, zonder dat juist altyd zyn oogmerk is in \ byzonder daarop te doelen. Gravin. Wat denkt gy wel van Ferdinand van Hutten ? L o u i s e. Dat hy zeer ongelukkig is. Gravin. Van zyn karakter? L o u i s e. Zeden uwEd. zyne bezoeken nietmeerontfangc P !? mjf zyn karakter onbegrypelyk.  Boeteling. . 24? Gravin. Hebt gy hem in zyn Soldaatenpak gezien ? L o u i s e. O , ja ! Gravin. Hoe ftaat het hem ? L o u 1 s e. Als of hy niet wist, waarom hy het draagt. Gravin. Louife! (een korte tusfchenpoozing.) L o 11 1 ■ Gravin, gy hebt in de gantfche Refidentieftad u den roem eener zeldfaaame kieschheid verworven. Men zegt, dat 'er Dames zyn, die zich vóór achdagen in de plaats van myn meeftres gewenschthadt ldaat (tegen den eer/ien.) Laat den trotfchen aar maar loopen ! Hy denkt omdat zyn Vader Generaal is, dat wy meerrefpeéfc voor hem moeten hebben! Ja, of wy mal waren/ Gy arme zondaar ! Meent gy, dat men van uwe flreeken niets weet ? Korpor aal. Wat kunt gy weeten? Zwygt! En als gy hem zeiven niet eeren wilt, hebt dan ten minften eerbied voor zyn hartzeer! Eerste Soldaat. Wat wil de Korporaal hebben ? q 5 Twes»  2$a De Schoons Tweede Soldaat. Dat weet onze lieve Heer ! Wy zouden meet eerbied hebben voor het hartzeer, hier van onzeij, jongen Heer, den Zoon van den Generaal. Eerste Soldaat (buigt zich diep voor Ferdinand.) Uw dienaar, Mynheer hartzeerI Ferdinand (fpringt op van fpyt.) God in den Hemel! Ik in zulk gezelfchap ! Charlotie, als gy eens wis tl ... Korporaal (op een ruuwen toon.) Hutten! Men moet zich gewennen recht op te gaan, en niet het hoofd op de borst te laaten hangen. Als het heden by het exerceeren niet beter gaat, dan moet de korporaalsftok zyn dienst doen. ferdinand. Ik bedank u voor die herinnering. (Hy plaatst zich recutjlaande voor den Korporaal; deeze ziet hem met aandoening aan.) Korporaal (grypt hem by de hand.) Kom met my hier ter zyde. Vriend 1 Ik heb last u hard te behandelen. Vanhier komt dikwils myn barfche toon. F L r d i n a n d. Ik heb my federt eenige dagen veele ongewoone dingen laaten welgevallen. Korporaal. Ik heb het wel bemerkt, en uwe ftandvastigheid bewonderd. Fer-  Boeteling, Ferdinand. . Het is myn natuurlyk vrolyke aart, die my ook bet ongeluk leert verdragen, maar 'er komen echter ogenblikken , waarin ernftige befchouwingen over myn noodlot plaats in myn hart gewinnen. Gebruik euiige toegeevendheid, wanneer ik alsdan, ui den dienst nalaatig ben! Korporaal. Gy kent my niet wel. Ik weet wel de bevelen van myn Overften naar de letter te volgen, maar over de neigingen van myn hart heeft geen mensen te gebieden. Hebt gy vertrouwen in my ? Mogelyk verzacht dit de hardheid van uw noodlot. Het klinkt zekerlyk trotsch , dat ik u myn vriendfehap aanbiede. Maar ik had eens in een foortgelyke omltandigheid myn halve leven om een Vriend gegeven, en dit geluk wierd my nooit ten deel. Ik dring my niet op, maar myn hart fpoort myaan, u myn vriendfehap aantebieden. Ferdinand. God beloone dit fchoone hart! En dank zy myn, ongeluk, dat ik deeze ontdekking doe ! Vriend , het is waar, ik weet my niet te helpen! Tot deezen ftand ben ik niet beftemd ; zo kan het niet blyyen , en echter weet ik niet hoe het anders worden zal. Ik word mishandeld. Ik ben Man , een Edelman; Moet ik dit langer dulden ? Tot nog toe heeft my geen mensch gezegd, waarom ik hier ben. Korporaal. Men zegt, dat het op geheim bevel van den Yorst gefchied is.  55* P e Schoons Ferdinand. Een wenk, dien ik gideren kreeg, bragt my opt het fpoor. Een hartstochtelyke Vrouw maakt my ongelukkig. (De Soldaaten gaan de een voor den anderen heen.) Korporaal Haar gedacht fchynt zich aan de onze te wree. ken. Ferdinand. Moet ik vertellen,- of moet ik zwygen? Korporaal. Hebt gy geen vertrouwen ? Ferdinand. Die aan onaangenaame toevallen niet gewoon is, wordt zeer ligt wantrouwig, zodra het geluk hemden nek toekeert..Vergeef het my ! — Zedert korren tyd woont in myner ouderen huls een Gravin. Zy 's zeer fchoon, doch wat kan ik het helpen , dat Jk aan een ander meisje verloofd ben , dat met my meer fci yr.t te harmonieeren , dan de fchitterende maar al te hartstochtelyke Gravin ! K o k p o r a a l. De Gravin Kohier? ——Zedert hoelang woont %y hier? Fprdinand. Omtrent een vierendeel jaar. Zy verbeeldde zich, my bpminnelyk te vinden , en gaf my dit meerm l n ri'et o'duidelyk te kennen. Maar zeker l I) s t e i n. Waarlyk, fchoone Gravin? O, ik bid u — zekerlyk — wacht eens — zekerlyk de Baron Hom ? Gravin. Slegt geraaden! Gy moet beter raaden. Goldstein. Gy piaagt my. Gravin. O, wie zou u plaagen? Ik kan u het portrait wyzen. Goldstein. Ikfterfvan nieuwsgierigheid! Kent gy zyn portrait ? Laat het my eens zien! Zekerlyk de Graaf Stein, Ik moet het zien, myn lieve engel, Jk moet, Gra*  2>  5?2 De Schoonk Gravin. Ben ik niet zo wat melankoliek ? Goldstein. Zeer melankoliek, zeif ernftig. Ik heb het reed* lang bemerkt. G r a v i n. Goed! Kunt gy u wel voordellen , dat dit van die crgerlyke historie met Ferdinand Hutten voorkomt? Goldstein. Zeer natuurlyk! (Hy wordt geduurig oplettender?) Gravin. Ik heb voldoening. Maar het is my in de daad leed dat het jonge mensch het offer zyner dwaaze drift word. Dat weinigje fchildwaeht daan fchaadt hem niet, maar ik vrees , het is om zyn goeden naam te doen , als het publiek niet ras de eene of andere oorzaak daarvan verneemt. Goldstein. Men deekt de hoofden reeds te zamen , en 'er zal wel ras een verkeerd gerucht uit ontdaan. Gravin. Zeer natuurlyk gy hebt hier veele ken- nisfen van aanzien en vermogen? Goldstein, (tnet veel zelfbehagen?) Hi, hi , hi! Hoe kan dit anders zyn ? Myn ftand, myn ambt, myn perfoor..... Gravin. Dat is klaar. Gy zyt bemind, onontbeer» lyk aan 't hof ? Gold»  Boeteling, "*73 Goldstein. Ik dénk het ook te verdienen. G e a v i n. Gy fpreekt op een dag wel met honderd perfoo nen van uw ftand ? Goldstein. Ha,,ha, ha! Moet ik niet? Gravin. Gy kunt best het bericht in de Refidentie verfpreiden, dat de Generaal van zyn Zoon volftrekt een foldaat wil maaken, en hem, om de andere foldaaten, die, gelyk bekend is,zedert eenigen tyd wat oproerig zyn, tevermaaken, alle militaire oefeningen laat verrichten. Goldstein. Charmant.' Overheerlyk! Gravin. Verder zou het my zeer lief zyn , als de Refidentie wist, dat ik melankoliek, en van zins ben binnen kort de Stad te verhaten. Goldstein. Hoe? Hoor ik wel ? Gy de Stad verhaten ? Gravin. Het is niet anders. Ik wenschte het publiek daarop voorbereid te hebben. Gy zyt 'er de rechte man toe, om zo iets publiek te maaken. Zorg er toch voor, Graaf Goldftein , dat het eerfte bericht van Ferdinand Hutten, en het laatfte my IV. Deel. S be-  274 De Schoon e betreffend niet in het zelfde verband met elkander gedacht of ergens verteld worde. GOLDSTEIN. Zeer natuurlyk ! Ik begryp u. Morgen zult gy uw melankolie uit den mond van uwe eigen Domeftieken verneemen , en in de eerstkomende Afiemblee zult gy het genoegen hebben, zekere Dames over het noodlot van Ferdinand Hutten aanmerkingen te hooren maaken. Gravin. Gy zyt een excellent inan. Goldstein. Ik gaa fchielyk heen,om myn commhfie te volbrengen. Vaarwel, fchoone Gravin , vaarwel! (Hy gaat heen.) Gravin. O, gy arm fchepfel,die tot niets nuttig zyt dan om het werktuig van andere menfchen , en zelfs van eene andere fekfe te zyn! Maar wat ben ik dan ? Ben ik meer dan het werktuig myner hartstochten ? Wat ik doe, fpreek of denk, heeft alleen betrekking op haar. O, ik gevoele het, dat dit niet de weg is om gelukkig te worden. Maar waar vind ik dien langgewenschten weg ? Inde deugd en een goed geweeten, zeggen de Moralisten. O, ik wil gaarne deugdzaam worden , ik wij gaarne voor myne gebreken boeten. Maar waar is de Leidsman op den weg der deugd? Die weg is flyl. Aan wiens arm zal ik gaan, aan wiens zyde zal  Boitëlisg. 275 êal ik uitrusten? Ferdinand Hutten! Hy is zekerlyk op verre na de eerde van zyn gedacht niet, maar zyn gevoel voor huislyk geluk j zyn eerlyk» oprecht, openhartig gedrag; zyn eenvoudigheid in gefprekken en handelwyze, en, ik beken het, zyne houding en gedaante hebben iets magneetiscb voor my. Baron Heiden ! Verheug uw hart' Hy is weder hier ! Met hem waage ik het op den breeden weg der waereld. Zyne veel grooter, veel meer fchitterende, veel meer omvattende geest ware my een ftuurroer op myne reize, en eene vergoeding voor het gebrek aan tedere liefde geweest. O , ik was zo ligt gelukkig te maaken, en ben zo ongelukkig, zedert ik het geluk in de liefde 2ogt! Ach, keert gy dan nooit weder te rug, dagen der eerde liefde , toen Hendrik myn eenigde gedachte was, toen ik met hem en by hem hemel en aarde vergat! Hy is dood! Verdient in een betere waereld te zyn! Vond ik degts één edele ziel, met wien ik iny over hem onderhouden konde.' Maar voor de waereld moet ik my fthaamen, hem gekend tehebben. Wreed noodlot! S st DER-  Vj6 De Schoone DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. (de tuin van de Gravin Kohier.) De Korporaal Lepib, (in een Allee.) L e h r. Zy blyft lang weg! God zy dank, dat zy komen zal! Ik erken haar in den trek dat zy op het verzoek van een onbekend man verfchynt. Die volmaakte gelukzoeklter! Zy moet al diep gezonken zyn ! en dit, ellendige, is uw werk, gy hebt ze verleid.' Zy komt , Hemel I Zy is nog fchoon ! Zy komt nader. O God, geef my bedaardheid in dit ogenblik! (Hy verbergt zich ach. ter een boom.) TWEEDE TOONEEL. Be Gravin Kohler en Louife komen. Gravin. Of hy er nog niet is? L o u i s e. Lang zal hy zekerlyk niet wegblyven, Gea.  Boeteling. 277 Gravin. Ik wil wel wedden, dat het de Baron Hei' den is. L o u 1 s e. Dat geloof ik ook. Lees toch maar het biljet nog eens, Gravin ! Gravin* 'Er zal immers niet meer op (laan , dan er voor een uur op flond. „ Lieve Gravin.' Een „ man , die zich beroemen kan , eens by uwe „ Hoogheid van gewicht en belang geweest te „ zyn," waarlyk zeer verwaand! ,, fmeekt u onderdaanig hem tyd en plaats te be„ paaien , alwaar het hem vergund moge zyn. u „ een zaak van gewicht ongeftoord voortedra. „ gen." Wat is dit anders, dan een verzoek om een rcndcs vousï Louiii. Het fchynt zo. Gravin. Maar als de Graaf vau der Heiden de man is, waarom laat hy zich dan niet op myn kamer aan» dienen ? L o u 1 s e. De mannen verrasfchen gaarne. Gravin. Kom , laaten wy ons hier onder het loof nederzetten ! S 3 zy  s;8 DeSchgohe (Zy gaan onder het loof zitten. Lehr komt voor den dag, blyft ftil flaan en nadert langzaam.) Gravin. Er komt iemand. Ga toch eens zien! Loüise, (ftaat op, en ziet uit het loof.) Lieve Gravin ! (half lagchende) Een onderofficier uit het garnizoen, dat hier ligt. Gravin. Het is om dol te worden. Wat moet die heb,ben? Vraag eens, wat hy wil? L oui se, (gaat heen!) Vergeef het my, Mynheer! De eigenaarfter van deezen tuin laat u door my vraagen, of gy hieriemand zoekt? Lehr, (beleefd,) Wie is de eigenaarfter van deezen tuin? L o u i s e. De Gravin Kohier. Lehr, Ik wenschte de eer te hebben haare Hoogheid een ogenblik te mogen fpreeken. L o u i s e, Wien moet ik aandienen? Lehr, De Korporaal Lehr, L o u i s e , (gaai naar de Gravin!) $pe kan men zich vergïsfen. Doch ik deni;  Boeteling. 479 echter altyd nog dat het fcherts is. De korporaal Lehr verzoekt de eer te mogen hebben.... Gravin. De Korporaal Lehr? — Lehr? {Lehr komt nader) Nu, als hy het zo begeert. Louife, blyf hier! Lehr, (blyft op een kleinen afftand voor de Gravin ftaan. Deeze ftaat befuiteloos op , gaat weder zitten , fchept eindelyk moed, en gaat naar hem toe ) Vergeef my deezen (tap, Gravin'. Gravin. * Ik weet niet Gerechte hemel! — Hen¬ drik ! Ik fterf. (231 wordt ftaauw. Louife houdt haar in haare armen ) L o 0 1 s e. Wat is dat weder ? Om Gods wil , wie zyt gy, Mynheer ? Lehr. Leonora! Gravin, (herftelt zich.) Hy is het! Vanwaar komt gy , om my ongelukkige te kwellen? L o u 1 s e. Ik bid u, Mynheer, verlaat ons. Lehr. Neen , nu niet meer. Leonora, bedaar ! Ik ben niet gekomen, om u te kwellen. God weet, ik wil niets. Ik heb u flegts twee woorden te S 4 aeg'  aSo De S e h o o n e zegden , die niet eens myn perfoon betreffen. Bedaar, en hoor my aan! Gravin, Is het mogelyk ? Myn Hendrik, dien ik reeds voor dood hield ! Hoe kan ik bedaaren, hoe dit uitftaan ? Lehr. Ook ik, myn Gravin , gaf reeds lang de hoop op, van u ooit weder te zien. Door een toeval vernam ik, dat gy hier zyt. Gravin. Het is niet mogelyk. Hendrik leefde , leefde digt by my! Hy zonder my! Ik zonder hem! En nu is hy weder hier! L e h jj. Het is zeer natuurlyk , dat gy over myn bezoek ontfteld zyt. Maar ftel u gerust ! Het is verre van my, u door de terug roeping van voorledene tyden in verlegenheid te brengen, of zelfs aanfpraaken te willen maaken , die, zo ik ze al kon doen gelden, u en my niet gelukkig kunnen maaken. (Louife gaat heen) Waarlyk , dit is het oogmerk van myn komst niet. Gravin. Hendrik ! myn Hendrik I Ik zie u na zeven jaaren weder, na zeven jaaren, waarin ikgeen oogen< blik eenig vermaak genoot, dan wanneer ik my uwer herinnerde. Menfchejdde uvan my, bragt my het  Boeteling. 281 het bericht van uwen dood, en dwong my den Graaf Kohier te trouwen. Lehr. Ik weet uwe lotgevallen tot op het Iaatfte voorval voor acht dagen. Gravin. Ach , goede hemel , red my.' Maak my nu on- fchuldig voor zyne oogen! Het is my nog fteeds altyd als een droom ! Hendrik leeft nog , komt by my. De bode des vredes in die kleed ! Lehr. De tyden veranderen, Mevrouw ! De liefde maakte ons eens gelyk. Nu is Hendrik Korporaal Lehr, en Leonora Gravin Kohier. Gravin. Helaas! Lehr. De eenige vraag , die ik my , uit hoofde van onze vroegere betrekkingen, thans veroorlove is: Waar is het fchepfel , dat onze liefde zyn beftaan te danken heeft? Gravin. Het heeft zyn moeder niet gezien. Agter het huis myner ouderen ligt het begraven. L e ii i'. God zy dank! Een ongelukkig fchepfel minder in de waereld Hoor nu myn gefchie- deuis! Onze verftandhouding kon onmogelyk tanS 5 gei  282 De Schoone gXT verborgen blyven. Ik kreeg waarfchouwingen, doch her was te laat. Het was gefchied, ea vroeger of laater ware toch alles aan den dag gekomen. Gy waart al te zeer met het voorwerp van uwe hevige liefde ingenomen , om voor de vreeslyke toekomst die ons beiden dreigde, even zo te verfchrikken als ik. Leonora , de roem eener luisterryke Famielje , waardig en beftemd, een der eerfte mannen van ftaat gelukkig te man» keu , en ik , een arme predikants zoon , wiens grootfte hoop was predikant op een dorp te worden waarlyk , onze liefde kon niet gelukkig zyn! Gravin. O , zy was het toch! Wat hield my terug? Waardfte? Zyt gy niet beter dan alle andere mannen, die ik kenne? Ik was flegts eenmaal gelukkig, zolang gy my beminde. Nog duizendmaal dank ik u daar voor. Ik gevoel , ik leef weder. Gy leedt om mynentwil. Vergeef het my , eenigfte! Meent gy dat ik u niet beloonen kan? L b a r. Ik verdien geene belooning, en maak ook geen aanfpraak op belooning. Ik heb myn noodlot in zyn gantfche hardheid verdiend. Myn Vader verniet iny, en de uwe vond goed my aan de wervers te verkoopen. Gravin. O, God! Lehr,  Boeteling. Lehr. Door eene zorgvuldige oppasfing bragt ik het in den dienst tot den trap van Korporaal. Ik hoorde op zekeren afftand uwe gefchiedeuis, eti verheugde my, toen ik vernam dat het u welging. Den toeftaud van uw hart kon ik zekerlyk niet verneemen, totdat hetgeen ik van uw tegenwoordig verblyf hoorde, my zulks deed gisfen. Gravin- Ik was niet gelukkig, Hendrik.' L e h k. Ik heb geleerd myn noodlot te draagen. Maar zeker iets , zeker iets drukt my op het hart. Ik kan niet zwygen. Mag ik fpreeken? Gravin. Lieffte Hendrik ! Ben ik dan nu minder dan eertyds, toen wy elkander de ftille gedagten en gevoelens van ons hart overluid bekenden? Zyt gy nu in eens zo vreemd, zo koel? Schynt gy zelf u myner te fchaamen? Legt gy nu door uw naauw gezet gedrag myn hart boeijens aan, dat het zich fchuwt zo te vertoonen als het is, zo verberge ik u echter toch niet het geen ik in dit aangenaam ogenblik gevoel , dat ik flegts eenmaal beminde. Myn Hendrik kan zeggen wat hy wil. Lehr. Ik had zedert eenige jaaren ledigen tyd genoeg om de handelingen der menfehen , in den ftand waarin zy geplaatst zyn, nauwkeurig gade teflaan; e^  284 DeSchoone en altyd heb ik deeze twee waarheden bevestigd gevonden. De eerde: dat het waare geluk alleen de zuivere deugd en de rust des gewetens vergezelt, en de andere: dat de eerde werkelyke misdap ge* woonlyk tot nog meer feilen op de eene of andere wyze aanleiding geeft. Als Leonora minder is dan de edelde, deugdzaamde en gelukkigde vrouw op aarde, dan vergeeve het my God , dat ik de fchoonde plant in zynen tuin bedierf. Waarom misleiden wy ons toch met begoochelende denkbeelden ? Wy bedempelen een ruuwen, onge voimden hartstocht met den heiligen zoeten naam der liefde. Wy overreden ons , dat gif in gulden beekers met honig gemengd , geen gif zy, totdat wy door deszelfs gevolgen en werkingen geleerd, berouw hebben van onze onbezonnenheid , en de rust en onfchuld vergeefs in ons hart terug roepen. Gravin. Ja maar dat zoete gif maakt toch duizenden gelukkig. Ik herinnere my nog den wellust, dien het my eens deed fmaaken. Lehr. Gif is gif, het mag dan terdond dooden of niet. Zekerlyk waren ons de ogenblikken zoet. toen ik onbezonnene, in plaatfe van u de lesfen der wysheid en deugd inteboezemen, en de waarheid in haar bekoorlykst gewaad voortedellen, u eene foort van liefde leerde, welkers voomaamde beftanddeelea deels beuzeling, deels ruuwe natuurlyke drift was. I  B OETELIN C. ï8$ was. Niet genoeg, dat uwe deugd, door de drogredenen der zinlyldieid beftormt , toenmaals zich overgaf; zy heeft zich nog nooit weder herftcld. Ik moet openhartig met u fpreeken, Gravin! Gy zyt niet gelukkig. Beken dat zelf, beproef u flegts! —- Gy zyt niet ftandvastig en zuiver deugdzaam. Ik heb uwe deugd verleid, en daardoor uw geluk geftoord. Van my hong het af u tot de edelfte vrouw te vormen. Als gy minder zyt, dan zal uw en myn rechter my daar voor verandwoording vraagen. Gravin. Om Gods wil! Verfchoon my! Lehr. God weet, hoe het my tot hiertoe drukte! Hy zal het my vergeeven. Vergeef het my ook Leonora! (Hy knielt voor haar.) Gravin. Ik u vergeeven ? Gy zyt beter dan ik. Lehr. Ik kniel hier, vol fchaamte en berouw, voor die zelfde vrouw, die ik nu wegens haare deugd aanbidden konde, zo ik niet een dwaas geweest ware. Leonora! Leonora! Vergeef het uwen verleider! En het is nog tyd r ik bezweer u by alles, wat u en my heilig is, keer tot de deugd terug . dan zult gy gelukkig worden, dan zult gy de rust vinden , die gy tot hiertoe in de bevreediging uwer wenfehen en hartstochten vergeefs gezocht hebt. G.u-  aio* De Schoort. Gravin. Sta op, waardfte vriend, fta op! Het wordt my ligter om het hart, als ik by u ben. Ik bewonder u» Verlaat my niet, Hendrik! Lehr. Bedenk u! Gravin. Leid my, wees myn gids! Lehr. Zoek zelf den weg der dille deugd! O , hy is ligt te vinden. Een vriendin zal u van meer nut zyn dan ik. God zy dank, dat gy my hoorde en verdaan hebt.' Hoor nu, wat my eigenlyk hier naar toe bragt! Ferdinand van Hutten is myn onderhoorige zedert acht dagen , en ik zyn vr;.end . - zyn vertrouwde vriend zedert hedeü morgen. Gravin. Ach God! ik verzink van fchaamte. Lehr. Het zy verre van my u iets te ver wy ten. Maar , als, zo het my toefchynt , uw hartstocht hem ongelukkig maakte , zo red hem weder, en geef hem voldoening. Gravin. Veracht my niet! Ik ftaa diep beneden u. Hoor, hoor my ! Duizenden van myn gedacht zag ik haar wensch bereiken en gelukkig zyn. Myne wenfchen waren even dezelfde. Nooit wierden zy verhoord. Ik weet niet of ik meer volmaaktheid by de mannen zocht, dan zy gewoonlyk hebben, of  Boeteling» 287 o F dat ik het ongeluk had, flegts weinigen van de beste zyde te leeren kennen. In 't kort, buiten Hendrik vond ik 'er flegts twee, die myn hart had kunnen huldigen. Den eenen, den Baron van Heiden. . . L I h li Ik heb van hem gehoord. Gravin. Ik leerde hem in Berlyn kennen. Hy vond be- hnagen in my en ik in hem. Een grilzieke luim, die my toen beheerfchte, hield my terug de ftille wenfchen van myn hart overluid te doen hooren. Hy moet my voor fpyn'g gehouden hebben, want hy reisde weg, en ik volgde kort na hem. Myn toeftand was in de daad fmartelyk. Wat konden toch voor myn hart, dat menlchen weet te fchatten, alledaagfche menlchen zyn, die den weg hunnes levens zonder eigen drift of kracht als werktuigen daar heen wandelen , die koelbloedig aangrypen wat hen bevalt, en even zo koelbloedig nrugtreden als zy hun doel niet terftond bereiken ; menfchen , allezins zonder gevoel voor't e,enot en genoegen van dit korte leven , die den hemel niet danken dat hy hen gefchapen heefr , en die denken te zondigen , als zy in het eene minuut meer gevoelen dan in het andere"? . Myne gewoone verlustiging was e;n tyd- lang alleen by de boeken en in het vrye genot der levenlooze natuur , en ik zou my daarmede vergenoegd hebben , als Ferdinand van Hutten niet op nieuw de gedachre in my verwekt badde, om  ê88 De Schoone om het geen my ontbrak in den vertrouwden oiri^ gang met een mensch te zoeken. Leur. En wel met mannen ? Gravin. Gy weet het overige. Hartstocht begoochelde my. Zyn tegenftand tergde my nog meer. Ik dwaalde door een doolhof van misflappen , en Hortte eindelyk in deezen afgrond , waaruit my flegts de hand van een deugdzaamen vriend redden kan. Hendrik, ik bid u, om myner redding wille, verlaat my niet! L £ h u • Ik kan u waarlyk van geen nut zyn. Ik herhaal nogmaals myn raad. Houd u aan eene vriendin ! En wat zal er nu van Ferdinand van Hutten worden ? Gravin. Hy zal zyn vryheid hebben ,en ik verzoek hem vergiffenis; doch ik ben gebrandmerkt voor de gantfche waereld. Lehr. Nu ziet gy zelve , waarheen u uwe hartocht voert, wanneer die niet door de deugd bepaald, en van de reden geleid wordt. Ik lyde veel in dit ogenblik. (Na eene tusfthenpoozing fchielyk en met moed) Vaarwel , Leonora ! onze betrekkingen moet geen mensch vernoemen. Ik ga fpoe- dig  IiOETELINO. dig heen ., om myn vriend de aanftaande verandering van zynen toeftand te doen weeten. Vaarwel, myn Gravin! Ik dank u voor dit uur. Mogt uw geest de rust vinden , die ik u zo hartelyk toewenfche, en waarvan myn eigen gerustlleiling afhangt! Ik neem altyd het hartelykfte deel aan uw noodlot. Vaarwel Leonora ! Wy zien eikanderen niet weder. (Hy drukt haar hand aan zyn horst, en kuscht die vuurig.) Gravin. Neen wy fcheiden niet, Hendrik. Ik zie en fpreek u weder, zo dikwils ik het wenfche en gy kunt. Dit moet gy my belooven! Lehr. Neen , nu heb ik het myne gedaan. Gravin. Hendrik! ~L e h e. Slegts in geval van den uiterften nood» Gravin, Goed , dat kon ras komen. Dus tot wederziens! Heb duizend, duizendmaal dank voor uw bezoek i Het zal u niet berouwen. En {zy omhelst hem) gy ontfing eens veele kusfchen, toen myne deugd bezweek, en gy betuigde my dat zy zoet waren; neem hier den eerften, daar zy weder herleeft! {Zy kuscht hem) Vaarwel lieffte Hendrik! (Lehr gaat heen, zy ziet hem na) LouifeJ IV, Deei,. T (dee.  390 De Schoone (deeze verfch-ynt) Wy gaan naar huis. (Zy gaat! beiden heen.) DERDE TOONEEL. Een kamer in des Generaals huis. De Baron van Hei dun, en Charlotta, zyne zuster. Baron. Het is (onderling. De Generaal en zyn vrouw ontwylten ons waar zy maar kunnen. Charlotta. Met Ferdinand moet iets voorgevallen zyn. Baron. Ik ben niet van zins, langer in de onzekerheid te blyven, en dat hoofdzakelyk om u, zuster! Charlotta. Het is my zeer onaangenaam. Baron. Daar ziet gy nu de ongelegenheden , als men in den lieven echt wil treeden. Hoe zoude gy te moede zyn, als Ferdinand geheel voor u verloren was ? 1 Charlotta. Ach broeder! Baron. Uwe liefde is meer teder dan vuurig. Gy ftele u  Boeteling. 291 u beiden voor , dat gy met eikanderen moet verbonden zyn, en geeft u dieswegens alle moeite , om eikanderen beminnenswaardig te.vinden. Maar even deswegens zult gy ook gelukkiger in het huwelyk zyn, dan die geenen, welke op een verheven toon aanvangen. Leert malkanderen eerst kennen, en dan beminnen! Een vry mensch, zo als ik , heeft deeze voorzichtigheid niet nodig. Charlotta. Gy neemt het my toch niet kwalyk, dat ik 11 daarom niet benyde. Baron. Een vrouw moet flegts zolang voorrechten in myne oogen hebben, als ik my met haar denk te amufeeren. Ik houd my nooit op met volmaaktheden , omdat ik den. Roman gewoonlyk floot, zoras ik in 't oogloopende zwakheden ontdekte. Charlotta. Ik denk het evenwel nog eens te beleeven , dat gy voor een zedig meisje of vrouw knielt, en ombaar hart en hand fmeekt. Baron. Denkt gy dat? Charlotta. Gy zyt te goed om niet dat losfe leven moeda te worden, en geen gevoel voor huislyk genoeT a gen  393 Be Schoon*e gen te hebben. Voor het overige zy het my geoorloofd u te herinneren, dat gy nab'y de veertig zyt. Baron. Charlotta , ik fpreek ernftig van de zaak. Ik heb alle genoegen, allen wellust gefmaakt, die de omgang met uwe fekfe ooit geeven kan. Myn geweeten is in dit ftuk zo zuiver en rein als .myne grondbeginzels zyn. Doch ik behoef u niet te biechten; gy weet de meesten myner avontuuren. Maar ik heb te veel achting, te veel liefde voor uwe fekfe, dan dat ik het meisje 'of vrouw niet zou betreuren die hoe zal ik bet uitdrukken ? die met my bedrogen wierd. Charlotta. Er zyn jui. t niet zeer veele mannen , die z» kiesch zyn als gy. Baron. Ik wil u wel bekennen , dat ik naar eené echtgenoote uitzie, niet zo zeer om myne liefde tot één voorwerp te bepaalen , maar omdat ik denk dat huislyk belang my tot de rust zal voeren, die ik zo hartelyk verlange. Charlotta. En die ik u om myuent en uwent wege van harte toewenfche. God gave , dat gy heden nog een vrouw vond, die u beviel ! Wy leefden alsdan te famen. Ik. met Ferdinand, en gy met de uwe. Ba-  Boeteling. 29^ Baron. Neen, da: niet. Charlotta. Moet gy dan in uw leven altyd byzonder zyn; Waarom toch niet? Baron. Omdat het even zo veei zyn zoude, als woonden wy te famen. Twee nieuwe paaren in één huis , in één Familie, die verdragen zich niet lang met elkander; byzonder als uwe, liefde zo verfchillend van aart is, als by ons het geval zyn zou. Charlotta. Gy zoudt u zekerlyk een gemalin kiezen , die my ook beviel. Baron. Dat zou nog de vraag zyn. Hoe, als ik juist een vrouw zocht, die in myn toeftand is, die na zekere verftrooijingen ernltig naar rust zoekt? Charlotte, Ik wensch van harte dat gy u niet bedrogen vind. Het zal 'er alleen op aankomen, wat haar nodigen zou rust te zoeken. Gebrek aan reizen en gezelfchappen, of de overtuiging dat ook de zoettte verftrooijingen in de liefde niet in ftaat zyn ons gelukkig te maaken. Baron. Vrees niet, Zuster! Gy zult geen Coquette tot zwageresfe bekomen. T 3 VIER-  294 De Sc h oo kb VIERDE TOONEEL. / Ds Gs ncuaal Hutten, Mevr. Hut= ten, de vorigeh, Baron. Ha, Welkom! De Generaal. Uw gehoorzaame dienaar! (terzyde tegen Mevrouw Hutten.') Ik bid u , om Geds wil , begin toch van de zaak niet optehaalen. Mevr. Hutten. Vergeef het my, dat wy u tot dus verre hier alleen lieten. Charlotta, Wy zouden terftond zo vry geweest zyn van by u te komen, (terzyde tegen Mevr. Hutten.) Maarzeg my eens, lieffte Mevrouw Hutten, waar is toch Ferdinand ? Mevr. Hutten. Lieve Freule! Kom toch hier.' Ga naast my zitten ! (zy gaan zitten, en fpreeken zacht tefaamen. De Generaal is ten uiterften verlegen, en befc'wuwi hen zwygend met navorfckende oogen.) De Generaal (na eene tusfchenpoozing.) De haver zal nog duur worden, (de Baron lacht) Myn bruintjes kosten my veel geld. Baron, ZoJ Dl  Boeteling. 205 De Generaal. Ik ineen om te onderhouden. Baron. Wel zo veel, als my de mynen,? De Generaal. Het is waar, gy houdt zelfs paarden. — Ei vergeef het my! Wanneer waart gy toch de laatftemaal te Berlin? Baron. Den vorigen winter. De Generaal. Daar moet het toch vermaaklyk geweest zyn? Baron. Lieffte Generaal! Waar toe deeze gedwongen verkeering? Ik wed, gy hebt ons iets te zeggen, dat ik niet weeten moet, of iets te verbergen, dat ik dien te weeten. Mevr. Hutten, Mynheer de Baron, mag ik u verzoeken my te hooreu ? B a p. o n.Met alle vermaak. De Generaal (by zich zelven.*) De duivel mag dat uithouden; liever een bombardement! (Hy gaat heen.) Mevr. Hutten. Hoor de zaak zo als die is! Ferdinand is hier en is Soldaat. Baron. Ferdinand Soldaat! Wat zegt gy daarvan Zuster? T 4 Het  apö De Schoone Het is anders de mode wel, menlchen, die niets leeren willen , onder de militairen te fteeken. Vrywillig koos toch Ferdinand deezen ftand niet ? Mevr. Hutten. Hy draagt de fnaphaan tot zyn ftraf; tot ftraf voor een onbezonnenheid, die u even zo onverklaarbaar zyn zal, als zy my nog is. Denk eens, 'een aanzienlyke Dame verzocht van het Hof fatisfa&ie wegens vrypoftigheden, waaraan zy in een tete a tete met Ferdinand was blootgefteld gewee;t. Charlotta. Zo beloont hy myne liefde, myne trouw! Mevr- Hutten. Voor acht dagen gebeurde dit voorval. Ik heb hem intusfehen niet gezien. De Schildwacht, die gisteren uw Knecht niet in ons huis wilde laaten , was Ferdinand. Heden zit hy op de Hoofdwacht. Baron. Ik moet hem zelf fpreeken. Mevr. Hutten. Doe dat, lieve Heer Baron! Het is zekerlyk geene moederlyke vooringenomenheid, wanneer ik nu nog twyfele of myn zoon deeze harde behandeling verdiend heeft. En gy, lieffte vriendin, hoop nog met my het beste! Charlotta. Wanneer hy, als Bruidegom, zulke pasfen begaat, wat heb ik dan voor uitzich:en in 't toekomende*?  boeteling. 297 Barok. Hy is nog jong, en zal zich aan uwe leiding overlaaten. C ii a r l q t t a. Dat hy aan myn Broeder een verdeediger vin» den zou, kon ik my by na wel voordellen. De Generaal, [komt weder!) Wel nu, is het 'er uit ? Baron. o Ja, Heer Generaal! Het kwam my onverwacht voor. Doch ik geef niet alles verlooren. De Generaal. Maar is het niet een dol nuk? Baron. Wy moeten het zelf hooren. De Generaal. My moet hy niet onder de oogen komen. Eert gantsch jaar lang wil ik hem niet zien. Baron (koel!) Ik fpreek hem heden nog. Mevr. Hutten. Heb toch oogluiking met hem, myn liefde Freule! Verdoot hem nog niet! Charlotta. Het zou my fmarten, het gebouw myner gelukealigheid, dat ik my gedicht had, ingedort t« zien. Mevr. Hutten. Lieffte Generaal! Nu hebt gy geen beletfel peer, uw belofte te vervullen, dat ik Ferdinand T 5 zien  293 De Sciioone zien en fpreeken mag Zou het niet 't best zyn, dat wy hem hier lieten komen ? De Generaal. Doe wat gy wilt; Doch Iaat my buiten het fpel. Ik wil hem nu nog niet zien. Als gy, myn engelachtig Freuletje, zo goed wilt zyn en myn Ferdinand het vergeeven , wel nu, dan verftaat het zich, dan heb ik 'er niets tegen : au contraire — het blyft als dan by het oude. Doe gy maar wat gy wilt. Ik wil niets meer van de zaak hooren. (Hy gaat heen.) Mevr Hutten. Kom , Heer I3aron, help my myn Gemaal overreden, dat hy zyu Zoon verhoort! Kom lieve vriendin ! mogelyk brengen wy zyn onfchuld aan den dag. Mogelyk is hy uwe liefde nog waardig. Gy bedenkt u ? Ach, volg my maar na! (Zy gaat heen ) Charlotta. Lieffte Broeder, wat zal ik doen? Baron. Niets, Gy zyt hier flegts in den weg. Laat vooreerst Vader en Zoon het met eikanderen eens worden.' Wy doen intusfehen een wandeling ron. dom de ftad, en neemen verder de reis weder aan. Charlotta. Wy de reis weder aanneemen, zonder zeker te weeten. . . ? B a r 0 n. Laat ons Mevr. Hutten volgen, en den eïgenzinnigen oude zoeken te bepraaten. Dit kunnen wy wel  Boeteling, 299 wel doen. Maar wy neemen daarom toch de reis aan. Charlotta (droevig.) Zo als gy maar wilt. Baron. Kom, Zustertje 1 (Zy gaan beiden heen?) VYFDE TOONEEL, Een tuin van de Gravin Kohier. De Gravin Kohler en de Korporaal Lehr. Lehr. Vergun my hem te verzekeren, dat dit flegts het begin der voldoening is, waarop hy met recht Haat kan maaken. Gravin. Ik heb myn woord gegeven ; het vermaak van 'myn Hendrik te hebben wedergevonden , is my dit offer waardig. Ik gevoel het ook dat hec myn plicht is. Maar ik kan de aanmerking niet onderdruKken, dar by deezen eisch eenige mannelyke hoogmoed mede in het fpel komt. Lehr. Mannelyke hoogmoed? Waarom zien de vrouwe» den heldhaftigen man zo gaarne, die zyn eer, zyne rechten van eenen belediger uit zyn eige'n geflacht, op een vasten toon vordert ? Moet hy dan verftommen , moet hy zyn gevoel voor alle eer onder»  3oo De Schoohe derdrukken, als hem een vrouw ongelukkig gemaakt heeft ? O, als ik een man beledigd had, zouikmy . van de moeite niet zoeken te ontdaan, hem voldoening te geeven. G r a v i e. Maar kan ik op Ferdiuands befcheidenheid reekenen? Lehr. Hy zal zich zekerlyk niet aan de verlegenheid cener vrouw wreeken, die tegen hem gezondigd heeft. Gravin. Waar zal hy by my komen? Lehr. Ik denk hier. Gravin. Doch nu nfct? Lehr. Waarom niet? Loop fchielyk heen om hem vry te maaken! Zyn Bruid wacht op hem. Freule van Heiden is hier met haar Broeder. Gravin. De Zuster van den Baron van Heiden, de Bruid van Ferdinand? En ook deeze moet myn fchande openbaar worden! Lehr. Beter, dat zy het uit uw eigen mond, dan uit dien van een ander hoort. Gravin. En Ferdinands ouderen? Lehr.  BoiTHISCi 301 Lehr. Zullen zich verheugen, hunn en zoon weder te hebben. Myne beste Gravin! Het bevreemdt my niet, dat het u zo zuur valt uwe vrouwelykë kieschheid hier te verloochenen. Maar het geldt het geluk eener gantfche Familie , myn beste Leonora, het geldt uwe deugd! Gravin Ik zal —— Hendrik verlaat myniet! Zyt gy myn leidsman! (Lehr verwydert zich) Waarheen? Om gods wil! ZESDE TOONEEL. Lehr, Ferdinand van Hutten, De Gravin Kohler. Gravin. O , hemel! Ik ben verraden.' Lehr. . Hier, Gravin, is de jongeling, die van begeert* brandt , uit uwen mond te hooren , dat gy het hem vergeeft. Ferdinand. Vergeef het my , myn Gravin , dat ik afftand moet doen van het bekoorlykst geluk op aarde. Jk ben ongelukkig, dat ik my van omltandigheden, die u myn vriend zekerlyk zal bekend gemaakt hebben , myne wyze van handelen moet Jaaten voorfc-hryven. Uwe grootmoedigheid zal my  goa De Schooke my verontrchuldigen , en uwe goedheid het my vergeeven. Gravin. Wilt gy my andgrmaal fchaamrood maaken, Heer van Hutten ? Lehr. God bewaare hem ! Hy is bereid, zyne bruid, de liefde zyner ouderen , en zyne vryheid v.it uwe handen te ontfangen. Gravin. Vergeef het my , dat — ik u beminde. .Vérgeef het my , dat ik u vervolgde ! Vergeef het my, dat — — — dat ik thans voor u moet bloozen! Neem uwe bruid, en weesgelukkig, gelukkiger dan gy door my zoudt geworden zyn. Gy hebt by dit voorval gelegenheid , uwe grootmoedigheid te bewyzen, eene gelegenheid , die gy , zo als ik verwachte, niet voorby zult laaten gaan. Myn vo< rfpraak by het hof zal u uw ontflag met alle eer bewerken. En nu vaarwel! Ik zal waarfchynlyk heden nog de Stad verlaaten , om my op zekeren afftand een verblyf te herin-, neren , dat voor my in meer dan een opzicht merkwaardig is. Ferdinand. Duizendmaal dank voor deeze goedheid! Vindt gy daar voor uwe belooning in een gelukkige toekomst , dan is myn voornaamfte wensen ver. ZE-  Boeteling. ^ ZEVENDE TOONEEL. Louise, (komt fchielyk by de vort gen.) Louise. Gravin, er zyn vreemden in den tuin. Een Chapeau met eene dame. Gravin. Leidt ze den tuin rond! Wy zullen , als het' u belieft, in het pavillon gaan, Mynheeren. (De Gravin, Lehr en Ferdinand gaan heen,) L o u i s e. Wie of die vreemdelingen toch zyn mogen ? Of louter toeval, dan wel zekere cogmerken hen hierna toevoert?(De Baron Heidenen Charlotta komen.) Hoe, zie ik wel ? Ach, de Biron Heiden! Kon ik het nu myn Gravin maar vooraf zeggen l (Zy gaat hen te gemoet.) AGTSTE TOONEEL. De Baron van Heiden, Charlotta, Louise. Charlotta. Maar is het wel geoorloofd hier te gaan wandelen ? Baron. De poort ftond open ; en voor den bezitter is het altyd een compliment, dat ons de nieuwsgierig'  304 De Schoöne righeid dryft den aanleg van zyn tuin tê zien — Dit gezicht, dunkt my, ken ik —— Ha, reeds een bekende ! L o u 1 s e. Uw dienaresfe , Mynheer Baron'. Uw dienaresfe myne Freule ! Zyt hier welkom! Baron. Hoe in al de waereld komt gy hier, lieve ' meid ? Louise. Op de natuurlykfte wyze van de waereld. Ik reisde met myn meestresfe. Baron. En de Gravin is ook hier? Louise. , Natuurlyk! Baron. Waar logeert zy ? Ik moet haar zien. Ik bid u, kan ik nu? Louise. Gy waart 'er reeds digter by dan gy wel daphtWy logeerden by den Generaal Hutten, een verdieping hooger, dan de vreemdelingen, die nu by hem ten bezoek zyn. Baron. De Gravin weet dus dat ik hier ben? Louise. Gy wordt verwacht.  Boeteling. 305 Bar o'w. Kom, zuster, laat ons fchielyk omkeeren! Gy Zult het genoegen hebben de beminnenswaardigfte dame te leeren kennen. {Tegen Louife.) Wy zien eikanderen nader. Louise. Dat hoop ik Maar gy zyt toch een hou¬ tig mensch, Mynheer de Baron! Weet gy dan in 't geheel niet van fympathie ? Gevoelt gy geen onwederllaanbaaren trek? Baron. o Ja, naar de lïad. L o u 1 8 li Foei! (lagcheni) Moet ik u aandienen! Baron. Hoe ? Hier in den tuin ? O, myn goede geleigeest ! Louise. Nu, dat is wel ,• maar ik (la 'er niet voor in , dat gy in den tuin zult aangenomen worden. B a r o n. Ga toch heen , myn lieve engel ! {Louife gaat heen.) Een goed meisje! Gy zult een zeer beminiykè vrouw leeren kennen. Het is de Gravin Koh. Ier, die ik nog van Berlyn kenne. Ik heb u reeds veel van haar verhaald. .Zie nu , hoe gelukkig Ons myne nieuwsgierigheid leidde. Ik had my IV. Deel. V dood  3cö De S c h o o n e dood geërgerd , als ik met haar 011 ier een dak geweest ware, en haar niet gezien hddde. C h a k L t t a. Zy is weduwe. B a r o n. Ja ! zy was twee jaaren lang met den Graaf Kohier getrouwt. Doch van haar geichiedenis fpreeken wy nader'. NEGENDE TOONEEL. Fehdinand, en de veorigen. F e r d 1 n a k d. Waar is zy ? Waar? (Hy ziet Charlotta en vliegt met open armen naar haar tte. Charlotta treedt terug.) Baron. BenikopeenToverkasteel ? Ferdinand hier? Fe li D tKAN Ti , (ftaat ah verft eend. Na een ogenblik peinfer.s reikt hy de Baron de hand.) Broeder, ik ben ongelukkig! Baron, (koel en bepaald) Door wiens fchuld? Ferdinand. Waarlyk niet door de myne. Anders zou ik Charlotta zekerlyk niet onder de oogen durven komen. Charlotta! Beste meisje! Hoor my! Of myn ongeluk is grooter dan ik het draagen kan ! Ca.iR-  Boeteling. 307 Charlotta. Ik geloof het. Twee blaauwtjes in zulk een korten tyd op elkander moeten iemand wee doen, die van zyne voorrechten overtuigd is. F e l< u i n a n i). Charlotta! Gy zyt onrechtvaardig. God is myn getuige, ik ben onlchuldig. Baron. Waarom draagt gy dan deezen rok ? Ferdinand. Omdat ik moest. Heden nog leg ik hem af, en ben weder , wat ik voorheen was, zo my anders Charlotta's liefde daartoe maaken wil. Baron. Hoe komt gy in deezen tuin? Ferdinand. Om myne vryhcid van diezelfde Dame te komen haaien , die ik deezen rok te danken heb. Baron. Echter niet van de Gravin Kohier? Ferdinand. Van niemand anders. Het geen men u en myne aanbiddelyke Charlotta van my zal verhaald hebben , denk dat juist omgekeerd, en gy zult u alles verklaard hebben! V 2 TIEN'  3o8 D e S c h o o n e TIENDE TOONEEL. De G ka vin Kohler, Lehr en de vosrigen Gravin. Welkom , myn Freule ! Ik ben blyde kennis met u te maaken. Welkom, heer Baron! als het toeval u niet by uwe vriendinnen bragt, zoudt gy u mogelyk de moeite niet geeven, naar derzelver verblyi' te verneemen. Baron. Zo veel te meer dank ben ik het toeval verfchuldigd , dat my heden zo onverwacht ecu geluk laat genieten , waarna ik tot hiertoe reikhal- fend verlangde , maar dat ik niet vinden kost. Wy beiden, ' gp C'iarlcttawyzende~) zyn dubbeld gelukkig Zo even vinden wy onzen vriend , dien wy in des Generaals buis, zedert ons verblyf alhier, vermist hadden Gravin. En dat door myn fcbitld. Het fmart my bitter, dat ik in de eerfte ogenblikken des wederziens voor u bloozen, en u een daad bekennen moet, ■welker haatlyke zyde myn eigen belydenis kan verzachten. Myn lieve freule! Zeg my toch wat hebt gy van het gedrag van uw beminde, 't geen men u buiten twyfel zal verhaald hebben, gadacht? Chae-  Boetelino. 309 Charlotta. Dat ik het aan hem niet verdiend had. Ons vertrek i heden avond befloten. Gravin. Rei? gelukkig! Ferdinand zal u vergezellen. Ik ben alleen de fchuldige. Het is myn fchuld, dat de Heer van Hutten dit kleed draagt, dat hy hier is , dat hy uwe en zyner ouderen liefde verlooren hLeft. Befpaar myne fekfe verdere verklaaringen 1 Hier is hy weder ! (Zy leidt Ferdinand aan kaar hand by Charlotta) Neem hem van myn hand aan. Hy heeft niet eens - vergifnis nodig. My , my moet gy het vergeeven , lieve Freule ! Neem hem aan, talm niet' Neem gy dat goed , dat ik u ontrooven wilde , daar ik uwe aanfpraaken niet kende. Wees gelukkig! Charlotta' Zo kom dan , geliefde 1 Kom in myne armen! Ferdinand. Nu, voor eeuwig dan de,uwe! (vuurige omhel- Lehr (tegen de Gravin.) Hoe bevalt u dit tooneel <" Gravin (met traanen in de oogen.) Duizend, duizendmaal dank, myn lief! —— Hoe gelukkig ben ik, dat ik door myn misftapmet zulk een edel mensch ben bekend geworden ! Uwe denkwyze, myn vriend, maakt myne bede, dat gy V 3 my.  3io De Schoone mynen naam en myne eere voor de waereld wilt verfchoonen, overtollig. Nu blyft my nog overig, Ferdinands eerlyke ouderen van de onfchuld van hun zoon te overtuigen , en deezen martelaar der liefde zyn ontflag van 't hof te bewerken. Baron (die intusfchen peinfend daarby gejiaan hadt.) Mag ik het genoegen hebben, nog heden by u myne opwachting te maaken? Gravin. Het zal my veel eer zyn. (Charlotta en de Gravin omhelzen eikanderen: de Baron en Ferdinand kusfchen haar de handen en gaan heen. De Gravin roept den Korporaal, die een anderen weg uitgaan wil, terug.') ELFDE TOONEEL. Lehr en De Gravin Kohi.ee. Gravin. Nu is het my ligter om het hart. Lehr. O! myn waardfte Gravin! Ik zegene het oogenblik , waarin ik u vond. Reeds lang moest ik het geluk ontbeeren, iets goeds te (lichten. Gravin. Myn Hendrik zal het my toch dank weeten, als ik nog meer gelegenheid daartue geef? . Zo  Boetelino. ju Lehr. Zo verre het met myne grondftellingen overeenftemt. Gravin. O ! deeze zullen zo erg niet zyn. Hendrik, hoor my! Ik ben vry en onaf hanglyk van de menfchen , ik kan bel'chikken over tyd en plaats en over een vermogen,dat, gelyk gy weet, in't geheel niet te verachten is. Ikgevoele my ook fterk genoeg, my boven het oordeel der menigte te verheffen, dat zelden den waaren beweeggrond onzer daaden gisfèn kan. — Hendrik , maak my gelukkig! Lehr, Hoe kan ik dit doen ? Staat het in de macht van een mensch , een ander gelukkig te maaken ? Gravin. o Ja , als de ander geneigd is, zich gelukkig te laaten maaken. Door u word ik het, of nooit. Lehr.. En de wyze? Gravin. Myn hart — dat weet gy is het uwe, zedert ik u heb leeren kennen. Neem myne hand daarby, en ik ben gelukkig. Gy ziet my met groote oogen aan. Ik herhaale myn voorftel: word myne Gade! Wilt gy? Lehr. Ik ben zeer ongelukkig. V 4 Als  3i2 De S c h o o n e Gravin. Als gy myne hand aanneemt? L E h r- Of gy fpot met my, Leonora, of het is u waare ernst. In het eerlte geval ben ik ellendig genoeg dat ik het moet toelaateu. . . Gravin. Om Gods wil, Hendrik! Lehr. In het tweede geval ben ik nog ongelukkiger. Wat baat de armoede van een bedelaar, dat men hem een fchat voor oogen houdt, die hy niet ontvangen kan? Gravin. Maar hoe? Als de bedelaar nu zo eigenzinnig ware, en niet toegrypen wilde, wat men hem aanbiedt? Kom lieve bedelaar, kom, maak my ryk en gelukkig 1 Lehr. Lieve Gravin! Uwe grootmoedigheid omkleedt dit my befchaamend voordel in een bekoorlyk ge waad. Ontkleed hetzelve, dat het zich vertoont zo als het is, en het zal niet anders zeggen dan: Lehr, het belieft my u ryk en gelukkig te maaken. Een voordel, dat fk niet kan aanneemen. Gravin. Niet aanneemen ? Niet aanneemen. ? Tirannifche , hemel, waarom hebt gy my zo laag gedoemd, om altyd van hem afgeweezen te worden, dien ik het meest beminde 1 Moet ik voor myn eerden mis flap door.  Boeteling. 3*3 door een uitgezocht ongeluk eeuwig boeten ! Ook gy wyt my af? 'Zy bedaart eindelyk en waagt tederlyk) Zeg, lieve Hendrik, 'waarom? L K h Omdat het een eigenzinnigheid van my is, my zeiven gelukkig te willen maaken, en geen geluk aan te neemen, daar ik zelf de fchepperniet van geweest ben, of dat ik ten minden niet voorbereid had, en nog veel minder een, dat ik in 't geheel niet verdiend had Gravin. Gy vergunt u dus trotsch te zyn ten kosten myner rust? L E h r. Ik blyf myne gronddellingen getrouw. Gravin. En ik ftaa hier, verlaaten van die ziel, van welke ik nog de laatfte troost, de laatde hulp in mynen toedand verwachtte.' Hoe laag zyt gy gedaald , vrouwelyke kieschheid, belcheiden achterhoudenheid van myn gedacht? Wee my, dat ik my aan bood 1 Ik dacht my te beteren, met buitengemeene menfehen te doen te hebben. Lehr. Leonora, bedaar! Neem de zaak, zo als die is! Gravin. Waar is het land, dat myne fchande verbergt? Ga heen, verhoogmoediii u, verhaal uwe trotfche fekfe uwen godlyke triomf over eene vrouw! My myn onfchuld, myn rust, het geluk myns levens te pntrooven , my voor een gantfche Familie, die V 5 trotsch,  314 De Schoons trotsch genoeg is het my te laaten gevoelen, my voor u en my zelve fchaamrood te maaken , dat kunt gy ? En nu! Nu ftaat gy daar, zo koel en droog als God u gefchapen heeft. L F. h R. Uwe verwyten treffen my. Maar zy zyn geen beweeggrond voor my, om u die foort van voldoe. ning te geeven, die gy verlangt. Neem myne verklaaring eens vooral! Ware gy het arme burgermeisje, dat anders geen uitzicht dan door my had, dan had ik in het eerfte ogenblik van ons wederzien voor u geknield, en om uw hart eti hand gebeden. Maar nu is het geval omgekeerd. Uw gemoed is bewogen, uwe verbeeldingskracht verhit, een romaneske vlucht leidt uwen wil. En in deezen toeftand wilt gy my uit myn fpheer ruk. ken, my boven my zeiven verheffen, en my met uitzichten op een geluk vleijen, dat ik niet waardig ben Gravin. Ongehoorde mannentrots! Hendrik, ik geef u een paar uuren tyd van bedenking. Heden avond nog verwacht ik van u, hier in myn tuin, een beflisfend antwoord! In allen gevalle reize ik heden avond nog af, en reize met vermaak, als Hendrik belooft my ras te volgen. Vooralle dingen fpoede ik my om Ferdinands zaaken in orde te brengen. Bezin u, lieffte Lehr, en vergeet toch niet, dat myn geluk of myn ellende met uw befluit zeer r.aauw verbonden is. Lehb.  Boeteling. 315 Lehr. Nooit zal ik dit vergeeten. Gravin. Tot wederziens! (Lehr gaat heen, en Louife komt te voorfchyn.) TWAALFDE TOONEEL. Gravin en Louise. Gravin. Ga toch fchielyk heen, lieve Louife! Wy verlaatcn nog heden de Stad. Louise. Nog heden? Gravin. Och ja! maak maar affcheids biljetten gereed, en myn reispakje. Ik ryde nog eerst naar het hof. Louise. Zal ik de eer hebben u gezelfchap op reis te houden ? Gravin. Mogelyk.' Mogelyk ook niet! Dat zal alleen van de oinltandigheden afhangen. Maak dat wy naar huis komen 1  3 ic) Ds Schoone VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. De Generaal Hutten, Mevrouw Hutten, Charlotta en Fehdinand, (in burgerkleeding) daarna Graaf Goldstein. De Generaal, (tegen Ferdinand) De vorst heeft my onder de hand beloofd, dat gy binnen het uur uw patent als Luitenunt hebben zult. Gy hebt de keus , of gy als Luitenant dienen, of naar uw verkiezing leeven wilt. Charlotta. 'Er zyn immers officieren genoeg , lieve Ferdinand 1 gy zyt voor 't krygsleven niet geboren. Furdinand. Nu kan ik aan niet anders denken , dan aan het geluk van myne ouderen, en de liefde myner Charlotta weder te bezitten. De Generaal. Gy zyt myn lieve Ferdinand! Kom hier, Iaat ik u omhelzen, kuifche Jofeph ! Mevr,  Boeteling. 3i7 Mevr H u t t e n. Zeide myn hart my niet dat hy onfchtildig was? GOLDSTlIK , (JrOMt.) Onderdaanige dienaar, Mevrouw! Uw dienaar, myne Heeren.' Ik verheuge my, dat ik het geluk mag hebben u het aangenaamue bericht van de waereld te brengen. Zyne Doorluchtigneid Iaat u zyn compliment maaken , en zendt den Heer van Hutten het patent als Luitenant, (tegen Ferdinand) Zyne Doorluchtigheid geeft u de vryheid van dit patent gebruik te maaken, waar en op zodanige wyze als gy goedvindt. Ik voeg 'er nog uit naam van het gantfche publiek ,en in 't byzonder van 't hof,den wensch by , dat gy,by hec genoegen dgr aangenaam fte ver bindten i s,u w vaderlan d niet mogt vergeeten. Befchouw my als den hartelykflen vriend en vereerer van uw huis, en maak my zo gelukkig van u bewyzen myner grenzenlooze genegenheid te mogen geeven. F e r d i n a n d. Deeze onverdiende gunst van myn Vorst verfterkt my op nieuw in myn voorneemen , om teder gelegenheid , waar ik myn Vorst en Vaderland mynen vuurigften dienstyver kan betoonen, met vreugde te omhelzen. Ik beveel my en myne Bruid in uwe genegenheid, Mynheer de Graaf, en bid u overtuigd te zyn, dat wy die e.r op zyne waare prys weeten te fchatten. Goldstein. Gy hebt heden, een zeer vergenoegden dag , Myn-  318 DeSchoonz Mynheer de Generaal Gy kunt u beroemen op Je uitgelezenfte gunst van zyne Doorluchtigheid. D f. Generaal. Ja, ja, op regen volgt zonnefchyn. Goldstein. De Dames zullen, hoop ik, het haare wel willen toebrengen, om te maaken dat de Heer van Hutten by ons blyft. Charlotta. Ik laat het aan hem zeiven over, om de wyze zyne bezigheden en de plaats van ons verblyf te kiezen. Voor het overige wachten wy flegts naar onzen broeder, om heden nog naar 't land te vertrekken. Goldstein. Heden nog, myn lieve Freule? F.en ongeluk voor het hof en de Refidentie, heden twee fchoonheden te verliezen. De Gravin Kohier heeft zo even ook affcheid van beide haare Doorluchtigheden genomen , en zal heden nog vertrekken. Mevr. Hutten. Daar doet zy zeer vcrftandig aan. Goldstein. Niemand weet waarom ? Ik wed , dat haare Doorluchtigheid, Mevrouw de Vorftin, een van haar blonde hairen gaf, om de waare reden te weeten. Mevr. Hutten. En heeft Mevrouw de Gravin 'er nog geen woord van gezegd? De Generaal. Zy komt toch zekerlyk affcheid by ons neemen ? Graaf  Boeteling. 319 Goldstein. Ik heb nog de commisfie , haar uit naam van zyne en haar Doorluchtigheid een gelukkige reis te wenfchen. Men verliest haar toch flegts met fmarte. Mevr. Hutten. Mynheer de Graaf fchynt een byzonder deel in haar vertrek te neemen. Goldstein. Hi, hi, hi' Mevrouw de Gravin deed my altyd de eer aan, van my met diftinétie te behandelen. Waarlyk alle bezigheden zyn niet zo aangenaam , als die, waarom ik hier gekomen ben. Ik heb de eer van my, fchoone Dames, in uwe vriendfehap te iniinueeren. Ik heb de eer van u, myne Heeren , myn compliment te maaken. Als gy op reis gaat, beminnenswaardig paar, dan wenfche ik u een gelukkige voyage. (Hy gaat heen.) TWEEDE TOONEEL. De Voorigen behalven Graaf G >lusteïn. De Generaal. Nu is alles naar myn zin gegaan: maar een ding, kindlief, moeten wy vooral niet vergeeten. Wy allen zyn den Korporaal Lehr den grootften dank fchuldig. Ferdinand. Ik heb hem myn gantfche geluk te danken. De  320 De Schoóne De Generaal. Ik heb reeds lang gemerkt, dat 'er iets meer dari gemeen in hem ftak. Ik zal voor zyne bèvordë. ring zorg draaien. Mevr. Hotten. Doe dat, lieffte Generaal! En geef ons gelegenheid óm hem perfoneel te danken. Hy moet veel invloed op de Gravin hebben. Ferdinand. Hy was voorheen haar leeraar. Door welk toeval hy foldaat wierd, weet ik niet. Hy heeft ïny beloofd zyne gefchiedenis te vernaaien. De Generaal. Men is hier zeer nel te vreden met zyn dienst. De man moet bevorderd worden. Ik neem dat op my. Charlotta. Myn Broeder blyft lang uit. Mevr. Hutten. Blyft het 'er dan onwederroepelyk by , dat gy de reis aanneemt? Charlotta. Ik laat het aan u zelve over. Is het niet het voorzichtigfte ? De Generaal. Reist dan in Gods naam! Lieve kinderen! Maakt dat gy lieden een paar wordt, 'er mogt anders wéder iets tusfchen beiden komen. Neemt myn va- derlyke zegen mede. 3 Mevr.  Boeteling. 321 Mevr. Hutten. Èn ook mynen moederlyken zegen! Bemint elkanderen en leeft gelukkig. Charlotta en Ferdinand. Duizendmaal dank, befte ouderen! Mevr. Hutten. Nu is myn grootfte wensch vervuld. De Generaal. Wie bad ooit gedacht, dat het nog zo goed zou afloopen ? DERDE TOONEEL. De Baron Heiden, de Voorigen. Charlotta. Gy zyt lang uitgebleven, lieve Broeder I Baron. Ik heb een zeer gewigtige kennis gemaakt. De Korporaal Lehr is een zeer braaaf man. Mevr. Hutten. De redder van onzen zoon ? Baron. Dezelfde. Wy konden naauwlyks fcheideil. De Generaal. Hy moet avanceeren. Daar kan een braaf Officier van worden. Charlotta. Wanneerneemen wy de reis aan, Broederlief? Baron. Hebt gy zulk een haast ? IV. Deel. X Chak.  322 De Schooke Charlotta. Zeide gy niet zelf. . . Baron. Goed , myn kind ! Wanneer wilt gy dat wy o? reis gaan? Ferdinand. Ik voor myn perfoon wil wel bekennen, dat ik my hier niet gaarne langer zou willen ten toon Hellen. Baron. Goed! Gaat dan maar terftond op reis! Uw Kamermeisje en Jan zullen u vergezellen. Charlotta. En gy? Baron. Ik blyf hier. (Tegen den Generaal) Gy geeft my immers kwartier? De Generaal. Met vermaak! Charlotta (ter zyde tegen den Baron.) Gy volgt ons tog? Baron. Ja, zekerlyk! Charlotta. In gezelfchap ? Baron. Hml Dat zou wel kunnen zyn. Ferdinand. Laat ons dan gaan, om ons reisvaardig te maaken i (Zy gaan van eikanderen.) VIER-  Boeteling. S»3 VIERDE TOONEEL. Gravin» (Zy legt een boek ter zyde.) Gelukkige Cecilia! Gy vondt hem , hy vond u weder en hy wilde met u op reis gaan. En de arme Stella! Van hem verlaaten, dacht zy zich van de gantfche waereld verlaaten te zyn. Wat wilde zy doen "' (zy zoekt in het boek) Zy wilde vluchten in de wyde waereld, vergezeld van het portraitvan den ongelukldgen Fernando. ,, O, het is fchrik. ,, lyk zich verlaaten te zien! Verbannen te zyn.' Eikanderen nooit weder te zien! 'Er is een fom„ ber gezicht des doods in dit gevoel! Eikanderen „ nooit weder te zien!" (*;Ja, gy hebt gelyk, gevoelige Stella! Ik gevoel, het met u. —— Stella zal myn heilige zyn. In haaren fchoot fchud ik myne klachten uit. Weg! weg! Ook ik vliede! — Ongelukkige, waarheen ? — Waarheen ? — Ik beproeve het. Ik wil naar myn landgoed gaan, en leeven als Stella, en fterven gelyk zy derven wilde. Gy, weldaadige verbeef. dingskracht, zult my vergoeden 't geen my d« menfchen weigeren. Bediende. Mevrouw ! daar is Graaf Goldftein. Gtu- {*) Gothes fchrifien 17Ü7. ade deel. Stella bi. 350. X 2  324 De Schoont, Gr a v i n . Ik zal hem opwachten. V Y F D E TOONEEL. Graaf Goldstein en de Ghavin. Goldstein. Uw onderdaanige dienaar, myne fchoone Gravin! Het is thans vast belloten, dat gy onze Stad verlaat ? Gravin. Onwederroepelyk! G o l r s t e ik. Myn God, wie had gedacht , dat dit u ernst was! Het gantfche Hof Haat verbaasd, ea weet niet, waarom. Gravin. Ik weet het waarlyk ook niet. Goldstein. En traarienpaerlen vloeijen uit deeze fchoone oogen!. O, zeker! Ik wed duizend ducaten, dat dit affcheid van ons u weemoedig maakt. Wie had gedacht, dat ik ooit met deeze opdracht aan u zou gezonden worden ! Haare Dooi luchtigheden , de Vorst en Vorftin wenl'chen u beiden ai wat u genoegen kan geeven, en betreuren zeer, dat hun Refidentie. hun land en hof geene bekoorlykheden genoeg hebben, om de voortreflyk 11edame der waereld daaraan te kluifteren. Beide haare Doorluchtigheden zyn gepenetreerd van de grootheid van het verlies, dat zydoor het vertrek van uwe Excel- len-  Boeteling. 325 lentie moeten lyden. Byzonder wenscht Mevrouw , de Vorftin niets vuuriger, dan dat uw eigen hart u ras weder hier mogt voeren, om u met open armen te kunnen ontfangen. Gravin. Ik ben geheel befchaamd over deeze uitfteekende goedheid. Wilt gy my wel het genoegen geeven , van beide haare vorftelyke Doorluchtigheden te herhaalen , dat deeze gunftige verzekering alleen genoegzaam zal zyn om my weder hier te roepen , zodra myne omftandïgheden het anders toelaaten. Goldstein. Mag ik 'er nog byvoegen , dat ik traanen in deeze Ichoone oogen zag fchemeren? Gravin. Ik twyfelezeer, of'er zich wel iemand byinteresfeeren zou! Goldstein O, het is ten hoogden interesfant! Waarlyk, myn Gravin, gy kent my, ik ben anders de man niet , die juist uit traanen veel opmaake. Maar dit ogenblik kan ik ze niet wederftaan. Wie is de gelukkige ziel, die deel aan deeze traanen heeft? Gy zwygt? Mag ik hoopen ? O, ik gelukkige, als deeze paerlen voor my . . Gravin. Myn Heer de Graaf, gy zyt de man niet die juist veel op traanen telt , en ik heb geen aanleg , om traanen te verfchenken of weg te werpen. X 3 Gold- 4  32t> De Schoone Goldstein. Ik zal ze opvangen, (hy haalt een zakdoek uit) Ik bid ondardanig. . . Gravin. En ik bid u, wees toch verftandiger!.. Goldstein. Wreede.' Beste Gravin! Ik fpreek ern(lig. Kunt gy het over uw anders zo medelydend har: brengen, my te verlaateni Gravin. Kunt gy het over uw verftand brengen, zo zot te fpreeken? Goldstein. De God der liefde weet , dat ik tot op dit ogenblik gehoopt heb en nog hoope, uw fteenen hart te vermurwen. Gy wilt naar uw Landgoed reizen , fchoone Gravin ? Uwe jeugdige dagen met boeken , met wandelingen , met visfchen en jaagen eenzaam doorbrengen ? En uw (laaf verfinacht hier. Ben ik dan zo affchuwlyk? Ben ik geen aanziens waardig ? Ontferm u toch over my, myne Godin! Gravin. Begryp my toch wel! Ik ga heden nog op reis, en heb geen tyd om aelmoefen uittedeelen. Goldstein. Blyf daarom , blyf hier, en geniet het geluk, dat ik u met myne hand aanbied e. Gra*  Boeteling. r-7 Gr av i n. Dit geluk is zekerlyk zeer groot. Maar, zo als ik u reeds gezegd heb, ik ben het niet waardig. Goldstein. O, gy zyt de waardiglle onder alle dochteren der aarde. Ik herroep uw affcheid, ik vlieg naar het hof, en maak onze verbindtenis (bekend. Het gantfche land zal ons pryzen. Gravin, (beleefd.) Dat zyn zekerlyk zeer bekoorelyke uitzichten ; maar, myn lieve Graaf, 'er zyn immers Freules, Baronnesfen en Gravinnen genoeg in de waereld die dat voor het grootfte geluk zouden achten, wat ik niet aanneemen kan. In 't kort, ik word dit gefprek moede. Hoe zeer ik my door uw voorftel vereerd vinde , zo zeer zou ik my beledigd achten, als gy hetzelve, na myne duidelyke verklaaring, zoudt willen herhaalen. Goldstein, (onbefchaamd.) Ho , ho , ho ! eene Dame beledigt men zekerlyk niet, als. men haar een huwlyksdeclaratie doet. Gravin. Mynheer, de Graaf, als gy niet heengaat, zal ik u moeten verlaaten. Goldstein. Dat waage ik 'er aan. Gr a v i n. Vaarwel dan! (zy gaat naar haar kabinet, en Jluit de deur achter zich tae.) x 4 Gold.  £2l De Schoome Goldstein, (aan de deur.) Ik bid u ootmoedig , fchoonile Gravin , kom toch hier! Ik ga niet heen , voor en al eer ik uw vergiffenis heb. Ik bid , ik kniel; wat ik u fmeeken mag , hoor my toch een paar woorden. Haare Doorluchtigheid , Mevrouw de Vorftin, wenschte gaarne te weeten, waarom gy eigenlyk van hier gaat. — Ach, myn fchoone Diana , Venus, Hebei Gy hoort my niet! Dat is myon- begrypelyk , hoe men zo hardnekkig zyn kan. By myne kostelyke ziel! Wat hebt gy toch op my te zeggen? Gy kent myn ftand , myn vermogen, en met myn figuur durf ik wel voor Koninginnen verfchynen. (Hy befchouwt zich in den fpiegel.) Ik zie er zo lief , zo teder , zo beminnelykuit! Dit aanminnig gelaat is anders zo gevaarlyk. Ik zou op my zeiven wel verlieven. — De duivel moet in de Gravin fteeken! En ik bad toch zo dringend, zo onwederftaanbaar; de berg Sinai, dunkt my , zou zich hebben laaten vermurwen. Ik moet zekerlyk een medeminnaar hebben , en, als ik wist, wie hy was Halt 1 wie komc daar.' —— Met deezen ridder" geraak ik (laags, ZESDE TOONEEL. De Baron Heipen, en Graaf Goldstein. g ol dstein. Vergeef my, Mynheer, wien zoekt gy hier? Ba-  Boete lino» 3=9 Baron. Eerst wenschte ik wel te weeten , wien ik gevonden had? Goldstein. Den Graaf Goldftein, Kamerdienaar van zyne Doorluchtige Hoogheid. Mag ik verzoeken....? Baron. De Baron van Heiden uit Berlin. Goldstein. Gy zyt hier zekerlyk vreemd. Baron. Vreemd, zonder onbekend te zyn. Goldstein. Gy hebt zekerlyk bloedverwanten hier in de Stad? Baron. Vrienden ten minden , en wel , om u , Heer Graaf, een vraag te befpaaren, hier in huis. Goldstein, (ter syde.) Hy antwoordt als een biechteling. {Tegen den Baron) Ik merk zo iets. Gy hebt mogelyk ook wel vriendinnen hier in huis, Mynheer de Baron ? Baron. o Ja, en juist deeze betrekking geeft my recht om te vraagen , wat gy eigenlyk in deeze kamer te doen hebt? X S Graaf  33© De Schoons Goldstein. Ik was hier wegens de belangen van het hof. Mevrouw de Gravin verkoos heen te gaan , nadat zy myn voordel gehoord had. Baron. Dat is fonderling. Ik ken Mevrouw de Gravin als een dame , die haar waereld wel verftaat. Is het wel met genoegen van de Gravin, dat gy hiér in deeze kamer vertoeft, Mynheer de Graaf? Goldstein. Daar twyfel ik niet aan. Doch'er zyn ogenblikken, waar de dierbaarfle vriend dikwils de overtolligfte is. Baron. Zo! Goldstein. Mevrouw de Gravin weet buiten twyfel, dat gy komen zult? Baron. Goldstein. Ik ben beledigd, Mynheer Baron. Baron. Dat is my leed. Goldstein. Ik ben ogenfchyulyk afgeweezen. Baron. Dat is waarlyk buiten myn fchuld. Gold.-  "Boeteling. «331 Goldstein. En echter... Baron. Wel nu? Goldstein. Ben ik genoodzaakt voldoening van myn rnc devryer te vorderen. Baron, (koel.) Van wien toch, Heer Graaf ? Goldstein. Van niemand anders dan van u. Of gy moet alle aanfpraaken op Mevrouw de Gravin Kohier opgeeven , of op het ogenblik met my duëlleeren. Baron. En wat zou 'er dan van worden? Goldstein. Dan wordt de Gravin den overwinnaar ten deel. Baron. Schoon, fchoon . Heer Graaf! Maar nu is 'er nog een kleine vraag , of de Gravin genoegen zal neemen , om zich aan den dapperflen van ons overtegeeven ? Gy weet wel, Heer Graaf, dat de gelukkige riddertyden voorby zyn , toen het hart van eene dame zich met een degen in de vuist veroveren liet. Zo er niet zekere om- Handigheden waren, konden wy een verdrag aangaan, dat de overwonnene zyne aanfpraaken ver- lie.  33* De S c h o o » e liezen zou , zy mogten dan ingebeeld zyn of niet. Goldstein. Recht zo! Dan wordt de Gravin in geenen deele gecompromitteerd. Dat is ook billyk. Aan verftand ontbreekt het u niet. Heer Baron! Baron. Aan een goede luim ook niet. Goldstein. Wel nu, Heer Baron! Bar on. Zo als gezegd is, zo niet zekere omftandigheden.. . Goldstein. Gy zoekt uitvluchten. Maar gy zult my niet ontkomen. Die omftandigheden moet ik hooren. Baron. Ik twyfel, Heer Graaf , of gy wel eenige aanfpraaken te verliezen hebt. Ik zou dus voor niets ftryden. Goldstein. Hoe zo 1 Baron. Niet te driftig ! Niemand kan beter beflisfeu dan de Gravin zelve. GüLinTEiN, {langzaam!) Niet alzo , lieve Heer Baron. Ik bid u, ga by my  Boeteling. 333 my zitten! Ik zal u myne betrekkingen'vertellen. Baron. Ik bid u , hier een ogenblik te vertoeven! Goldstei n. Wat wilt gy? Baron. Terftond ben ik weder hier. (Hy gaat heen.) Goldstein. Wel duivels , die historie word ernftig. Hy it kapabel en brengt zyn degen mede. O , het is zo zoet, zo edel een man uittedaagen , wanneer men weet dathy nietverfchynen zal.— Dieduivelfehe Baron! Hy zag er zo zachtmoedig uit als een lam, en ik geloof het is een yzervreeter. Hy fpreekt zo koel , zo trotsch , zo impertinent. Wist ik maar goeden raad! Als ik my maar wegpak¬ te , dan ben ik alle gevaar te boven , en, vindt hy my naderhand weder, en doet my verwyten, dan keer ik de gefchiedenis om, en hy is de eerfte weggeloopen en heeft my laaten wachten. —— I leerlyk , Godlyk ! Vttre tres humblt ferviteur Heer Baron.' Ik wensch u van harte welzyn. ZEVENDE TOONEEL. De Baron Heiden en de Gravin. Na eene korte tusfihenpoozing brengt de Baron de Gravin op het tooneel. De Baron, (nadat hy zich heeft omgekeerd) Ha, ha, ha! Hy is weggelopen, die bloodaart- Zal  334 De Schoons Zal ik hem voor uwe voeten brengen , dat hy op zyne kniën u vergifnis fmeekt ? Gravin. Laat hem Ioopen , Heer Baron! Baron. Hy hoede zich op een anderen tyd! — Hoe gelukkig ware ik voor het overige, als zyn verdriet gegrond ware! Hoe gelukkig ware ik, als ik flegts over een Goldftein moest zegevieren omdenvoornaavnften wensch myns levens vervuld te zien! — Lieve Gravin I Gy kent myn karakter en myne omftandigheden. Kunt gy befluiten my door uwe hand gelukkig te maaken? Deeze vraagbè'andwoord te hooren, is het oogmerk, dat my hier heen gevoerd heeft. Gravin. Gy doet my verbaasd ftaan , Heer Baron! Baron. Hoe zo, lieve Gravin? G tt a v i n. Dat gy vermaak fchept eene vrouw fchaamrood te maaken, die het aan u gewis niet verdiend had. Hoe komt gy daartoe, om u in den ftand van den heiligen echt te begeeven? Hoe komt gy 'er toe, om my tot gezellinne te kiezen? Men kent u, Heer Baron. Gy verlustigt u gaarne ten kosten van myne fekfe. Ik bid u flegts my te willen verfchoonen voor de eer van het voorwerp van uwen ipot en laster te zyn! Ba-  Boeteling. 335 Baron. Ik wil gaarne bekennen; Ik heb dit vcrwyt ,hoe hard het ook is, wel verwacht. Ik ben niet genegen tnyn fchuld te loochenen. Ik doe my voor, zo als ik ben, Gravin. Het is waar; de menigvuldige omgang met verfcheidene klasfen van uwe fekfe, heeft my met haare fterkte en zwakheid, en met de middelen bekend gemaakt, om zekere oogmerken doortezetten. Het is waar. Ik heb deeze middelen my ten nutte gemaakt, ik heb ze dikwerf misbruikt. Het zy verre van my, met deeze bekentenis te willen praaien. Het zyn daaden, die ik, zonder dat zy my rechtftreeks berouwen , nooit meer begaan zal. Ik ben dat omzwervende leven moede, en zoeke rust en vrede, en wel in den venrouwden en duurzaamen omgang met eene vrouw , die verftand , bekoorlykheden, finaak, jeugd en ondervinding genoeg heeft, om my voor de genotene zoetigheden der afwisfeling en verandering fchadeloos te fteilen. Gravin. Gy bewyst my veel eer, Mynheer Baron. Baron. Ik verlang van de gade, die nu nog het geluk myns levens uitmaaken moet, trouw,zelf met opoffering, vertrouwen op myn goeden wil en vermogen, een gezelligen omgang , en die fyne Coquetterie, waardoor zy my altyd tot haar,voordeel en myn eigen vermaak, als minnaar, in het kleine, maar kiescfs  33 Dl Schoone kiesch gekoozen gezelfchap rondom ons in bewondering houden kan. Gravin. En wat belooft gy. Heer Baron? Baron. Geen vuurige, tedere Hefde, maar achting en onverbreeklyke trouw , gedienftigheid en bé'andwoording van haren gezelligen omgang, waartoe kunffen , wetenfchappen, een klein gekoozen gezelfchap , en myn eigen geringe ondervinding ftof zullen opleveren , en een altyd duurende dankbaarheid voor haare bydrage tot myn geluk. Gravin. Gy belooft veel, Heer Baron ! Maar gy belooft ook louter dingen, die gy houden kunt. Gy hebt openhartig gefproken, en ik erkenne dit als een echt bewys uwer achting. Hoor my nu ook: Ik leerde drie mannen kennen, die myn hare meer waardig zyn, dan alle myne overige kennisfen. Ik waage het niet hunne verdienden onder elkander opteweegen. De een verdient liefde, de andere achting, en de derde beiden te gelyk. De een is Ferdinand van Hutten, de andere de Korporaal Lehr, en de derde, Heer Baron, zyt gy. Gy kunt reden hebben, die beide mannen niet zo interesfant te vinden, dat zy een parallel met u verdienen; maar uwe ondervinding zal u geleerd heb. ben , vrouwen met andere oogen te befchouwcu , dan mannen. Gy weet myne gefchiedenis met Ferdinand van Hutten , en het is zeer veel edelmoedigheid  B o e t e l i n c. 337 digheid, zeer veel discretie van « , dat gy my dan nog zulke fchitterende aanbiedingen doet. B a 1! o n. Ik doe waarlyk niet meer, dan ik om myns geluks wille denk te kunnen verandwoorden. Gravin. Gy verwacht van my het geluk uwes levens. Uw vertrouwen op my geeft my nieuwe krachten. Ik had myne zwakheid zo levendig gevoeld, dat ik Wezenlyk geloofde voor de deugd en een werklyk duurzaam geluk verlooren te zyn. Dank zy u, dierbaare , vereeringswaardige man ! Ontfang van my de bekentenis, dat een verbindtenis met u my verre boven mynen fland, en zelfs boven smyne wenfchen, verheffen ?ou. Maar gy zult ondervinden , dat ik eerlyk met u en anderen handele. De Korporaal Lehr heeft ouder aanfpraaken op my. Hy wil die w& niet doen gelden, doch zy zyn zodanig , dat ik, zonder zyn voor weeten en inwilliging, niet over my zelve befchikken kan. Baron. Ik zal met hem fpreeken. Gravin. Eerst onlangs vond ik hem, dien ik reeds lang voor dood hield. — Heer Baron 1 Lehr wacht my thans op in myn tuin. Ga 'er zelf heen, fpr«ek met hem! Smeek hem, dat hy u onze waare betrekkiniren openbaare ! Hoor hem , en gy zult uwe voordeelige gedachte van my zo zeker als uw befluit veranderen, (met toeneemende aandoening.') Een nieuwe IV. Deel. Y knoop  338 De S c h o o n e knoop draait zich in de draad myns levens. Gy moet die zelf ontwikkelen, ik kan het niet doen. Ga heen lieve Baron! Spreek met Lehr! Hy is eigenzinnig Hemel , wat ben ik onge¬ lukkig ! (Zy vliegt, met menende oogen , naar haar kabinet.) Bak o n. Hier fla ik het eerst voor eene verftandige vrouw , dat my onbejjrypelyk is. Haar bekentenis heeft den ltempel der oprechtheid, en toch heeft zy niet alles gezegd. Hy moet het be(listen. AGTSTE TOONEEL. Ds G ka vin K o h l e n daarna Louise, Gravin. Ga nu heen, en trek myn lot ! Wie ben ik uu? Wat wensch ik, wat wil ik? • ■ Ik zie geen uitweg, dan dat Lehr ja zegt; want Heiden treedt zekerlyk te rug . als hy myne ge- fchiedenii hoort. En zegt Lehr, n.en! zo neem my aan uwen trooflenden boezem op, blyde eenzaamheid! (fldifdvastig) Ik ben nog niet geheel ellendig. Ik heb myn noodlot nog in handen. Troost der eenzaamheid! Wie kan my van dit goed berooven I C*J valt wanhoopend op een Jitel) Anne Leonora ! Juist dat wat u uwe rust geroofd heeft , uwe tirannin , dit kloppende , nooit verzadigde hart! — Ik waage een proef.... Loui-  Boeteling» 339 Lou ise (komt.') Aan wie verkiest gy dat affcheids biljetten ge» zonden zullen worden? Gravin. Ik zal u de lyst daarna wel geeven. Van den Generaal en Mevrouw Hutten zal ik zelf affcheid neemen. Is Ferdinand niet zyn bruid nog hier? Louise. Zo even zyn zy vertrokken. Gravin. Zult gy wel raaden kunnen waar wy heenreizen, en onzen gantfchen leeftyd doorbrengen zullen ? Louise. Onzen gantfchen leeftyd? Gravin. O, ja! Louise Op één plaats? Gravin. Gy fchynt niet van de party te willen zyn ? Louise. Als het zo zyn moet, dan raade en wenfche ik Berlyn. Gravin. O, ver gedwaald! Y s Loui-  54« DeSchoonb Louise. Ik dacht dat de Baron Heiden, myne meestresfe zou vergezellen. Gravin. Reis gy naar Berlyn , als het u zo welgcvalt! Ik wil uw geluk niet in den weg zyn, fchoon ik « gaarne by my hieldt. De Baron Heiden kan u recommandeeren. Louise. Myne beste , lieffte Gravin , zal dat myn af. fcheid zyn ? Gravin- Ik kan u niet aanraaden, dat gy de waereld en uw vermaak om mynent wil verlaaten zoudt. Ik dank u duizendmaal voor uw gezelfchap , voor uwe vriendfehap. Myn hofmeester zal u... Louise. My het geld uittellen , dat gy op reis nodig hebt, en ik heb weder de pret om kaflier te zyn ? Goede Gravin! Als ik u niet al te lastig worde, neem my dan mede, of geef my ten minften ver» lof u te volgen. O, gy waart zo mededogend , toen ik voor zes jaaren als een verlaaten wees u om een aelmoes aanfprak , en nu wilt gy my verftooten ? Ik heb u myn genoegen , myn vorming, myn leven zelf te danken Laat my het vermaak u daarvoor myn leven lang tg dienen! Gsa»  Boeteling. 341 Gravin. Myne gémelyke luimen vielen u reeds lastig, ik heb het wel gemerkt. Louise. Heb ik u niet bejegend, zo als het betaamde, vergeef het my dan! Berisp my , ik zal het in dank aanneemen. Verftootmy flegts niet! Gravin. Hoor! —— Zie eens, wie daar is ? Louise. (Louife kykt tusfchen de deur en roept de Gravin toe.) Korporaal Lehr. (Zy gaat heen , zodra Lehr binnenkomt.) NEGENDE TOONEEL. De Korporaal Lehr , en de Gravin. Kon l er. Lehr. ïk heb uin uwen tuin gewacht, Gravin ; gy zyt niet gekomen ; ik ben zo vry. .. G r a v 1 n. Geen complimenten ! De tyd is waarlyk te kostbaar. De Baron Heiden is zo even van my afgegaan , om u , myn vriend , in den tuin optezoeken. Wees openhartig jegens hem, en verhaal hem getrouw onze lotgevallen en betrekkingen. Hy zal u zelf verklaaren, hoeveel deel  342 De Schoone hy daaraan neemt. —— Nu nadert het gewig- tigfte tydpunt myns levens! Ga zitten.' — Wat hebt gy over my befloten? Lehr. Ik heb hart en verftand geraadpleegd , en met moeite ftemden zy beiden ten laatften overeen. Dat uwe keus op myn perfoon viel, kan ik onmogelyk myne vcrdienften te danken hebben. De grond, Gravin, die u daartoe deed befluiten, kan en zal in korten tyd wegvallen. En dan mogt het te laat zyn, uwe flappen te rug te haaien. Gravin. Dus mistrouwen op myne liefde , op myne trouw hindert u ? Hebt gy vergeeten , hoe ik beminnen kan ? Schoonheid en jeugd vergaat, myn lieve Hendrik, maar waare liefde nooit, Lehr. Laat ik u oprecht bekennen, waarvoor ik uw befluit houde, dat my allezins meer vleit, dan ik verdiene en verdienen zal. — Myne onverwachte verfchyning op een tyd, daar gy de behoefte van een vriend zeer dringend gevoelde , zonder een waardig voorwerp te vinden , heeft de Sympathetifche drift, die gy eens voor my gevoelde, weder opgewekt. Deeze omftandigheden, by elkanderen genomen, bevorderden uw befluit, alles opteofferen , om de p'otslings weder ontwaakte neiging te bevredigen. En niet waar ? —— gy dacht wel eene verdienfte door deeze romaneske opoffering te verwerven, die u boven de fpheef  Boeteling. 343 fpheervan gewoone vrouwen verheffen zou? Maar — wat ik u fmeekenroag, — bedenk u toch, van welke aanfpraaken gy afftand zoudt doen ; < en , ik kan u waarlyk niets vergoeden. Gravin. Om 's hemels wil maak myne fekfe geene complimenten meer! — Deeze overdreevene befcheidenheid. . , Lehr, (haar in de reden vallende!) Wie ben ik toch ? Een ongelukkige, die zyne ellende werkeloos , gémelyk , eigenzinnig gemaakt heeft! Myn levendig gevoel voor al wat verheven, voor al wat fchoon is, is uitgedroogd; myn hoofd is fchuuw voor alle infpanning ; myn uiterlyk voorkomen is , zo als Korporard Lehr het nodigheeft. Gyziet myaanzo als ik eens was, zo als ik had kunnen worden , niet zo als ik ben. Laat my in de dorre zandwoestyn waar het nood' lot my beftemd heeft! Wat wilt gy van my ? G r a v i r>'. Is dit een vraag ? Myn geluk en myn rust! Lehr. Neem het geen ik hiertoe kan bybrengen! Gravin. Hendrik 1 Lehr. Uw echtgenoot kan ik onmogelyk worden; laat my uw vriend , uw raadgeever zyn ! Reis Y 4 naar  34+ DeSchookk naar het land en my zult gy haast vergee- ten hebben ik wed, eer een halfjaar voor- by gaat, hebt gy een man gevonden , die uw haft en handig waardig is. Mogt ik den man eerder leeren kennen, die uwe aandacht verdient, vergun my dan hem by u in te leiden. Gy neemt hem zekerlyk aan ? Gravin, (gedwongen koel.') Niet ligt, als hy zo trotsch is als gy, Mynheer! Lehr , (wringt de handen.) Gravin, (bitter.) Ik ben het hartelyk moede langer de minlte te zyn. Triuinfeer nu over myne befchaming \ Ik heb gefeild uit liefde ik zal my de moeite geeven orn hard en gevoelloos te worden. Door een langer omgang met u zou ik zeer ligt tot volkomenheid hierin geraaken ; maar ik zal uw voorbeeld volgen, en alles door my zelve zoeken te worden Lehr. Hemel! dit heb ik waarlyk niet verdiend! Gravin, Een nieuw voedfel voor uwe trotschheid, datgy onrecht lydt. Gy zult u met uwe grondltellingen wel weeten te troosten, zo als ik my , (fnik- kende) in de eenzaamheid. Vaarwel! (Zy gaat fshielyk heen.) Lehr. ?y gaat.' Zy kent my niet wel! — — Het is  Boetelino. 345 is my leed om deeze vrouw God in den hemel weet het. Maar ik kan niet . ik mag niet Beter is het, dat zy alleen eenige ogenblikken lydt, als ik en zy jaaren lang agter een. TIENDE TOONEEL. Da Generaal Hutten en Mevrouw Hutten. Mevr. Hutten. Myn lieffte Generaal! Is het niet beter dat hes zo is ,. dan dat de Gravin haar rol had voortgefpeeld? De Generaal. Zekerlyk is het beter. Maar zouden wy daarom geenefatisfattiehebben? Zal zy den Vorst, ons er» myn zoon vergeefs, en ftrafloos voor gek durven houden , omdat zy een vrouw van aanzien is ? Mevr- Hutten. Vergeef het my! Zy is een vrouw. De hartstocht heeft haar doen dwaalen. De Gene haal. Het is waarachtig de gefchiedenis van Mevrouw Potifar, zaliger gedachtenis, naar 't leven. En in den gantfchen bybel heefr my niets zodanig geërgerd , als dat die heks 'er zo w, 1 afgekomen is. Dat ding fchynt wel mode te worden. Ik weet X 5. nog  346 De Schoone nog wel den tyd, dat men lyf en ziel dacht te waagen, als men eene vrouw met verliefde oogen aanzag ! Zedert dien tyd zyn de vrouwen geweldig mal? geworden. Zy neemen Potifars huisvrouw tot een model, en vallen iemand maar ongevraagd in de armen. Mevr. Hutten. Ferdinand , Charlotte en de Baron hebben het haar vergeeven, en een eeuwig ftilzwygen b: loofd. Wy moeten ons in edelmoedigheid van onze kinderen niet laaten overtreffen. De Generaal. Als de Gravin komt, en ons een goed woord daarom geeft, wil ik het van harte gaarne doom. Gy weet , dat lang wrokken myn zaak niet is. — Zou het met haar reis wel ernst zyn? Mevr. Hutten. 'Er is alle toeftel reeds voor gemaakt. Ik neem haar dat in 't geheel niet kwalyk. ELFDE TOONEEL. Louise en de Voorioen. Louise. Uwe onderdaanige dienaresfe. Myn Mevrouw laat haar compliment maaken, en verzoekt de eere te mogen hebben voor haar vertrek affcheid van u te neemen. De  Boetelino. 34.7 De Generaal. Het zal ons zeer aangenaam zyn, Mevrouw'de Gravin optewachten. Mevr. Hutten. Het is ons van harte leed, dat het om deeze reden gefchiedt. De Generaal. Gaat gy met Mevrouw op reis ? Louise. Waaifchynlyk. Ik heb de eer van my ten hoogflen te beveelen. De Generaal en Mevrouw Hutten. Vaar wel, leef vrolyk en vergenoegd! TWAALFDE TOONEEL. De General Hutten, Mevrouw Hutten en de Gravin K o h l e u. Mevr. Hutten. Ik dagt immers wel, dat zy niet op reis zou gaan, zonder affcheid van ons te neemen. Wy moeten het haar niet moeijelyk maaken. Wy vergeeven het haar van harte. De Generaal. liet is het best dat men de zaak vergeet. Gravin {komt binnen,) Ik kan onmogelyk van hier gaan , zonder u vaarwel te zeggen. Wat my eigenlyk tot die fchie-  343 De Schoone fchielyke reis bewogen heeft , kunt gy u ligt voorttellen Wat neem ik mede? Uwen ze¬ gen of vloek? De Generaal Hutten en Mevrouw H utten. Onzen hartelyken zegen! Gravin Ik heb uw huislyke rust geftoord, ik heb. . . De Generaal. Niets meer daarvan. Onze zoon is gelukkigWordt gy het ook 1 Wy wenschen het u van harte. Gravin. Uw moederlykPhart, Mevrouw. . . Mevr. Hutten. Omhels my 1 (zy omhelzen eikanderen) Alle wrok zy voor eeuwig uit myn hart gebannen! Ik kan my ligt in uw toe ftand plaatfen. Neem onzen oprechten wensch voor uw geluk en vergeBoegen mede! Gravin. Welke edele menfchen heb ik door myn misdryf leeren kennen ! De hemel loone u voor die goedheid! Kan ik fcheiden als Vriendin van uw huis ? De Generaal. Gy doet ons zeer veel eer aan. Ik beveele my en de mynen 1 Mevr.  Boeteling. 349 Mevr. Hutten, Wy zullen uw gezelfchap nog dikwils misfen. Gravin. En ik nog meermalen het uwe. Ik kon veel Van u leeren. Gy zyt eene voortreflyke vrouw en in 't byzonder eene voortreflyke moeder. Een karakterdat myn volkomen hoogachting verdient! — Ik reize nu naar een afgelegen landgoed in de een* Zaamheid. De Generaal. Doch niet om eenzaam te blyven? Gravin. Niemand zal daar by verliezen. Aan u* myn beste Heer Generaal, heb ik nog eene byzo^ dere bede! De Generaal. Ik ben tot uw dienst. Gravin. Gy hebt onder uw Regiment een Onderofficier, Lehr, myn ouden leeraar en vriend. Ongelukkigé lotgevallen hebben hem onder het militaire leven gebiagt. Hy is te eigenzinnig, te trotsch, om onderfteuning van my aanteneemen. Mag ik u. . . . De Generaal. Hy zal by de eerfte gelegenheid bevorderd worden. Gra-  35© De Scmoone Gravin. Dat is my lief. Zoudt gy wel de moeite op u willen neemen van hem deeze fom nog als een bylage tot zyn traftement, of als een byzondere belooning, of onder welken naam gy wilt, te overhandigen , als hy maar niet te weeten komt , van ' wien het is. (231 geeft den Generaal twee rollen.) Mevr. Hutten. Gyhadt myn man zekerlyk geen aangenamer comïnisfie kunnen geeven. De Generaal. Ook als ik anders iets voor hem doen kan, zal ik het des te gereeder doen, daar uwe Excellentie zich voor hem gelieft te interesfeeren. Gravin. Het is zeer vriendelyk van u —— nu kan ik de Stad geruster verlaaten. Als Lehr nog meer nodig heeft, zo reken op my! Mynheer uw zoon en zynebeminlyke bruid , benevens den Baron Heiden, verzoek ik u van myn refpect te verzekeren. ■ En nu vaartwel! Wy zien eikanderen mogelyk in lang niet weder l Duizendmaal dank voor uwe befcheiden behandeling! (De Generaal Hutten en Mevrouw Hutten doen de Gravin uitgeleide.) DER-  Boetelino. 35i DERTIENDE TOONEEL. (De tuin van de Gravin.') De Baron Hsiden en de Korporaal L e h r (komen uit eene alléê , houdende een ernftig gefprek ) Baron. Uit alles, wat gy my verhaalt , vindt ik my in myn gevoelen bevestigd, dat de Gravin een voortreflyke vrouw is. Zy wenscht, zy verlangt haar geluk van u , myn vriend! Waarlyk deeze omftandigheid alleen geeft u een wettige aanfpraak op myne hoogachting. Deeze vrouw heeft zo veel aanleg om gelukkig —_ ja zalig te zyn en te maaken , en echter. .. Lehr. Het komt maar alleen op het denkbeeld aan, dat men van die gelukzaligheid maakt. Baron. Zeer wel! Maar ieder modificeert dit begrip naar zynen wensch , en op het einde zyn er zo veele gelukzaligheden , als menfchelyke karakters. In ons geval, dunkt my, verheft de vrouw, die een levendig gevoel voor haar weet te verwekken die dat gevoel met waarde weet te bevredigen , en zelfde eentoonigheid van 't lange bezit, door nieuwebekoorlykheden, die zy ontwikkelt, en door nieuwe wenfchen, die zy inboezemt, telkenskan verlterken, zulk  35« De Schoons zulk eene vrouw, zeg ik 1 verheft haar zelve, eri den man haarer ziel tot een bovenaardfc'he fpheere. Al wat zy geeft, al wat zy neemt, is een zuiver zalig genot; men heeft nooit genoten , men heeft nooit gevoeld, men geniet, men gevoelt nog, en kan dit genot nooit zat worden. Ja , waarlyk , het is groot het geluk vau minnende zielen! Zy hooren alles in eene lieflyke harmonie , zy zien alles in den jeugdigen lieflyken glans van het zachte morgenrood, zy wandelen onder roozengeuren, en de waereld buiten hen ligt zonder bekoorlykheid dood aan hunne voeten. Ge¬ lukkig, vriend , gy hebt die zaligheid gefmaakt. Gy wacht die nog nog eenmaal. Wees vrolyk , om 's hemels wil ! Vriend , gy zyt immers gelukkig ! Leus. Ik begeer niets van deeze zaligheid, (mti eene verheven aandoening) Ja, het is eene fchoone droom, het zuivere geluk der liefde! Men gevoelt de verheven tr.enschheid , zolang men deugdzaam mint. Ik wilde nooit engel , nooit god zyn. Ik gevoelde myne menschheid in hare gantfche uitgeflrektheid , en met de grootfte troschheid op baar overfchreidde ik haare los geteekende grensfen , viel, en was —— een dier. B a r • n. Dat zyn wy allen. LeHr.  B O r. T E L i w — Myn gevoel is Homp. — Myn hart is ledig. Ik ken flegts myn lyden ! Rn dit wordt nu nog vermeerderd , daar de Gravin_ op nieuws ongeiukkig is. Baron. Maar, lieve man, zo wordt gy noch de Gravin IV. Düel. Z ge-  354 Re Schooke geholpen. De Gravin heeft een vriend nodig dien zy bemint, en zy verdient zulk een vriend. Gy verdient eene ve;'. tering in uwen ftaat en hebt die nodig. Met dit doffe fombere gevoel bereikt men van geene zyde iets goeds. Ik heb in dit ftuk meer gezondigd dan gy , en echter geef ik de hoop niet op, nog eens een bruikbaar medelid der menfchelyke Maatfchappy te kun* nen zyn- Gy hebt genoeg geboet. Verhef u zeiven nu boven het ongeluk! On> noodlot wil meermalen door ons zeiven bellierd zyn Als uw zedelyii gevoel zo fyn is, dat dit flegts een verdiend geluk wil aanneemen , zo bedenk u toch dat gy onrechtvaardig jegens u zeiven zyt, wanneer gyuaan een onverdiend ongeluk met wanhoop onderwerpt. Leuk. Wat zal ik doen? Baron. Uwe Vrienden het vergenoegen gunnen iets voor u te doen. Lehr. Myne Vrienden! Baron. O, het geloof aan de menschheid had gy niet moeten verliezen i — Gevoelt gy niets meer voor de menfchen? Lehr. Ach, waar brengt gy my heen? Ja! eens — eens  Boeteling. 355 '^ens —— voor jaaren . het was dweepery der jeugd ik dacht . met ryper jaaren zou het nooit overgaan Ja! voor jaaren ver¬ lustigde ik my in de wellustvolle droomen van opoffering, van leven en fterven voor het welzyn van het menschdom. Maar nu — (verbitterd) myn dienst laat my geen tyd. li a e o n. Vriend, gy waart op den rechten weg. Wat belet u dien nog eens te betreden? Kiesch een ftand , een levenswyze ! Reken op den Generaal, op Ferdinand, op de Gravin, op my en myne zuster! Wat kunnen wy voor u doen? Lehr. Niets! Baron. O, wees zo trotsch niet! Gevoelt gvniets meer voordemenfchen , zo zyn 'er dan ten minflen nog menfchan, die voor u gevoelen. Lehr, (met traanen) o God .' Gy hebt den grond myner ziel getroffen. (Hy gryptde hand van den Baron, en brengt die aan zyn Jart.) Baron. En gy kunt nog werkeloos zyn, uw talent be« graaven ? Lehr. (Ziet naar zyn uniform en zydgeweer.) Z * Bi'  355 De S c n o o w ü Baron. Wilt gy avanceeren. . . Lehr, (ziet hem flyf aan.) Baron. Verkiest gy een grooter kring van werkzaamheid te hebben, de Generaal zal uwe bevordering, uit waare overtuiging dat gy het verdient, bewerken, en ik beding my de gunst om u met myn kas te dienen. Bevalt dit u niet, zo werp u in myne, of, zo gy liever wilt, in Ferdinands opene armen. Gy moet niet leedig zyn. Ferdinand heeft ook nog weinig gewerkt. Wy arbeiden alsdan te famen. Wat de eene van ons niet doet, dat doet de andere. Lehr. Gy fluit my een hemel open. Baron. Ik heb zo myn plan gemaakt. Ik heb de waereld met alle hare vreugde genoten ; nu zal zy my genieten! Het geluk van het menschdoin is myn doel. Ik heb een vriend nodig. Lehr. Ach ware ik, zo als ik eens was! Baron. Hendrik, ik gevoel een onwederftaanbaaren trek voor u. Zie my als den vertegenwoordiger van het menschdom aan ! Schep moed, en wees myn broeder! Lehr.  Boeteling. 357 Lehr. Uw broeder.... Baron. In den naam der lydende menschheid , wees myn broeder 1 Lehr. Ik ben het! Hier hebt gy my , zo als ik ben ! (Hy werpt zich in de armen van den Baron die hem met gevoel aan zyn hart drukt.) O, mogt het hoofd van ieder ongelukkigen aan mynen boezem een fchuilplaats vinden , gelyk ik aan dit hart ! (Hy omhelst den Baron) God zy dank! Ik wensch , ik hoop weder! Myn hart heeft zich verwarmd, is aan het uwe weder opgelooken. (Eenige fc: reden terug tiedende , en den Baron by de hand houdende.) Lleüyk beeld der hemeifche vereeniging ! (mannelyk\ Geen kracht, geen vermogen fluimere In ons! Ieder onzer broederen heeft een recht daarop. Baron (kern weder omhelzende.) In uwen arm gevoel ik voor een gantfche waereld. O, kon ik toch ook eenmaal voor haar.lyden of werken! Lehr. Dit vangen wy beiden aan! (Zy gaan hand aan hand fpreekende heen.') (Na eene tusfchenpoozing verandert het toovsel in een andere ftreek van den tuin.) Z 3 VEER-  358 De Schoons VEERTIENDE TOONEEL De Gravin en Louise (in reisklederen.) Gravin. Zie toch eens, of 'er ook iemand hier by of in het loof is. Ik wil met niemand meer fpreeken. Louise, (ziet rond, en komt weder!) Geen mensch! Gravin. Ik moest myn tuin nog éénmaal zien , en affcheid van hem neemen. (zy gaat in de berceau) Vaarwel, lieve lommer , getrouwfte getuige myner zoetite' dweeperyen! Dikwils , dikwils gaaft gy my, dat ik by my zelve niet vinden kost , verkwikking en rust I Hoe veel zelfverwinning kost het my van eene plaats te fcheideu, waar men ook flegts in weinige ogenblikken gelukkig is. Vaarwel, lieve lommer.' Neem niet dan gevoelige zielen in uwe fombere fchaduwen op ! Mogten zy zich allen gelukkiger van u fcheiden, dan ik! Vaart wel hoornen en bloemen, bronnen en beeken en hutten ! Vaart allen wel ! Uwe vriendin neemt van u affcheid! Dus voor de Iaatfte- maal ! Kom Louife! 'zy gaan van die zyde af van welke zy ingekomen waren. De Gravin ziet nog éénmaal met een blik van weemoed om.) Deezen tuin n  Boeteling. Z~9 tuin zal ik nooit vergeeten, en men moet my altyd Haauwkeurig bericht geeven, wie de man is, die hem huurt. (De Baron Heiden komt van ten anderen weg in.) VYFTIENDE TOONEEL. De Baron Heiden en deVooniüEN. (Louife gaat fchielyk heen.) Baron. Vergeef het den mi*daadiger, Mevrouw, die op eene plaats vertoeft, die zulk een treffend affcheid ten heiligdom gewyd had ! Gravin (ontfteld.) Gy hier, Heer Baron? Baron. Verwondert gy u daarover? Denkt gy, dat ik aarsfele de beflisfing van myn noodlot te gemoet te treeden.? — Maar wat zie ik? — Watbeduiden deeze reisliederen ? Gravin (beleefd!) Een dringende noodzakelykheid ! Denk echter piet, dat ik zo onbeleefd ben, dat ik op reis zou gegaan hebben, zonder dat ik vooraf aan u gedacht had. Ik heb u by den Generaal myn vriendelyk compliment laaten maaken, en ik ben blyde dat ik het Z 4 Se"  $6o De S c j; o o n e genoegen heb, u hec hier nog mondeling te kunnen, hethaalen. Baron. En daar mede zou ik te vreoeii zyn ? Neen , v«'. eeringswaardige Gravin .' Ik gryp dit ogenblik aan , om u myne bede, die de vervulling van he: geluk van myn leven uitmaakt, te kunnen herhaalen. Het gelukkig toeval, dat ik unoginhet ogenblik van uw vertrek aantreffe, laat my byna hoopen, dat de her mei myne wenfehen gunltig zy ! OU inogt dén woord uit deezen ichoonen mond myn vermoeden bevestigen! Lieve Gravin! befiis toch over myn noodlot! (Hy kuscht met eerbied hare handen.) Gravin. Ik bid u, myn lieffte Heer Baron, gun my toch de rust myner ziele, waarmede ik wenfche vertrekken ! Befpaar my. verdere verklaaringen , die myn hart doorwonden . en u in den grond niets baaten zouden! Lehr zal u alles zeggen. Is liaan myne hoogachting iets gelegen, zo zy daarvan voor altyd verzekerd! Baron. Ik heb met Lehr gefproken ——- zo even ! Hy he;ft my uwe gefchiedenis verhaalt, uwe gantfche betrekkingen ontdekt. Gy hebt in myne oogen waarlyk niets verlooren. Liefde, warme hartstocht heeft u te ver vervoerd. Heb ik my min» der te verwyten? Ik heb meermaalen misdaan met voordacht, uit losheid, uit ydcHi.id. Gyzye al-  Boeteling. 8*1 altyd nog verre boven my. Lehr heeft alle zyne aanfpraaken op u in myne handen gegeeven. Hy wenscht en zegent onze veibindtenis. G k a v 1 r, Neen, dat kan niet zyn.' Lehr kan my niet aan u verkogt hebben ! Baron. Neen, dat zal, dat kan hy zekerlyk niet. Gy kent zynen aart. Hy dacht al te edel, om uwe gunst te misbruiken. Hy had reden te gelooven , dat hy geene vtolykheid , levendigheid , warmte genoeg bezat, om uwe liefde, en uw vergenoegen methemop den duur te kunnen onderhouden, hy denkt nooit rechtmaatige aanfpraaken op u gehad te hebben , en dat die alleen uit uwe goedheid haaren oorfprong namen. In 't kort, beste Gravin, Lehr ftaat ons Diet in den weg. Hy iszekerlyk terug getreden, eer hy myne bedoelingen ken* de. Alleen een mishaagen in mynjperfoon, in myn karakter kan myne wenfehen hinderlyk zyn. En deeze hindernis kan alleen uwe goedheid , uwe toegeevendheid, waarin ik het beste vertrouwen ftelle , wegneemen. Draal niet, om my ge» lukkig te maaken 1 Gravin. Hoe meer ik uw geluk wenfche, des te meer betreur ik myn onvermogen, om daartoe iets by te brengen. Myn fekfe is niet zo arm, dat gy geen Z 5 voor-  362 De S c h o o v e voorwerp vinden zoudt, dat niet flegts uwe conventioneele vriendfehap, maar ook uwe liefde verdient. Barok. Als ik nog langer deeze bevalligheden zie». «og langer deeze ftemme hoore , zou ik myn tegenwoordige verklaaring moeten intrekken, daar ik geene hartstochtelyke liefde belooven kan. Mogelyk ontdekt zich, byeen langer omgang, nog een goede zyde aan my. Hoop gy uw ge¬ luk van my, terwyl ik het myne uit uwe handen ontvangel Gravin. Hoe trotsch zou Lehr op my nederzien, das. ik my zo ras over zyn verlies wist te trooften! , Gy zyt waarlyk al te dringend, Heer Baron! Baron. Het geldt myn geluk, omtrent welks beflisfing ik onmogelyk onzeker zyn kan. Lehr vereenigt zyne bede met de myne. Hy zou zekerlyk zelf myne voorfpraak zyn. Gravin. Om vervolgens over my en myne fekfe te kunnen uiumpheeren. ZES-  Boeteling, 363 2ESTIENDE EN LAATSTE TOONEEL. (Lehr fprir.gt te voorfchynen valt de Gravin te voet.) Leur. Neen! By god in den hemel, by mynen en uwen rechter, niet! Ik bezweer u hier, om uw geluk en myner ruste wille , doe my het vermaak, dat ik weet dat gy door den Baron gelukkig zyt! Hy bezat reeds lang uwe hoogachting; hy verdient eene nadere vetbindtenis met u; hy is de man voor u en uwen ftand. Thans zie ik u waarfchynlyk voor 't laatst, Leonora! Leonora ! Uw geluk myn rust. Het treft u meer dan my. Gravin. Heme! ! ik word beftormt. Moet ik dan beftemd zyn, om deezen man, (op Lehr wyzende) betere dagen te danken te hebben.' (tegen den Baren) Geef my ten minden tyd van beraad! Baron. En gy reist van hier? Gravin. Nu, reis dan in Gods naam mede ! B a « o n. God zy dank.' (Hy kusfcht vol verrukking de hand der Gravin.) Vaarwel, broeder! (Lehr drukt de andere hand der Gravin met warm' te aan z)n hart.) Gra.  364 De Schoone Boeteling. Gravin. Nooit zal ik het vergeeten, wien ik myn geluk te danken heb ! (jtgen Lehr) Hetuelfche vrede, keer in mynen boezem weder! Myn vriend, myn weldoener! (Stil affcheid. De Baron leidt de Gravin af. Zy zien nog eenigemaalen om.') , Lehr. (Nadathy hen lang met aandoening heeft nagezien.) God zegene u! (Ily gaat fchielyk heen.) (Einde van U vierde en laatfte Bedryf. DE  D E BEIDE VRIENDEN. TOONEELSPEL 5  VERTOONERS. Robert, Een oude boer. Lysje, Zyn Dochter. Feeieuiis, De aangenomen zoon van Robert. Klaas , een Boer. De Vorst. De Generaal Storbeek. Een Schout nevens Gerechtsdienaars. Soldaaten. Het Tooncel verbeeldt een donker digtbewasjen bosch, in de duisternis des nachts.  .-?iomc!x.&~. Welk een grootmoedige vriend zyt gfy ! 3>s sbszsde -yatacffrme&r.jai'i'jtbim.   •36? D E BEIDE VRIENDEN. EERSTE TOONEEL. Robert, (alken , vermoeid en afgemat.) Zo verre, en verder denkelyk heden nier! (terwyl hy zich op den ft ronk van een boom nederzet") Hoe wel meende het toch de lieve avondzon met ons! Hoe fchoon daalde zy daar achter den berg neder, toen wy in het dal gingen! Hoevriendelyk kwam zy weder voor den dag , en week niet eerder van onze zyde, voor dat wy het bosch bereikt hadden, byna, als of zy medelyden met ons had! (Hy ziet naar de landftreek om, vanwaar hy kwam.) Wel nu , vaar eeuwig wel dan , kleine hutte. Ik dacht u niet eerder dan met den den dood te verlaaten — maar, het fchynt wel, het mocht niet zo zyn. Hoe zal het nu met myne arme kinderen gaan ! Daar komen zy aan. ik moet hen myne traanen ver¬ bergen , om hen het hart nog niet meer toe te knypen. TWEE'  36S P e Jj e i d e T W E B ft, E TOONEEL KogERT, lysje, FiLliï.l:. L y s j r. Ach vader! Hoe angftig hebben wy u gezogt! F a e u e r i K, Gy waart ons op eenmaal uit het gezicht ycraakt. Slyf toch by ons , men Weet immers met ' L y s j e. Ja doe dat toch! Maar vader, gy hebt weder geweend, gy ziet 'er weder zo neerflaehtig uit! Robert. Neen, niet meer, lieve kinderen! Ik hoop dat dit myn verdriet ras een einde zal neemen... F rederik. Kyk eens, vader, hier in dat korfje! Eer wy onze hut verlieten, gaf my onze buurman Andries dit brood, drukte my met aandoening de handen, en beloofde ons verder te helpen, waar hy flegts konde. Robert. Zo is 'er toch nog altyd een goedhartige zie!! Maar wat klaag ik ook — ik telde hem immers altoos onder myne oprechte vrienden. —— Da Hemel vergelde u dit duizendvoudig , lieve nabuur! L v s ] e, Kom vader, plaats u hier op dit groene plekje! Gy  V B r e n D e N. 3^9 gy hebt den gantfchen dag geen beete broods over uwe lippen gehad , neem toch wat vooru, opdat gy weder krachten krygt ! R o bert. Goed, Lysje! ik heb wel geen honger, maar ter liefde voor u... (Zy zetten zich neder. Frederik neemt let brood uit de korf, en fnydt het voor.) L ï s j E. En hier heb ik water uit de beek aan de weiden gefchept, alwaar wy in den oogst altyd rondom heen gingen zitten, en gy ons vertelde, dac 'er geen water zo goed zyn konde , als dit, omdat gy hier met moeder zaliger het eerst gefproken had , en met haar bekend waart geworden. Toen ik 'er naar toe huppelde, ontmoetten my eenigen uit het dorp , en zeiden : „ Lysje, doe „ geen moeite, gy kunt 'er geen water uit fchep,, pen, de beek is troebel." Ik kreunde my daar niet aan. Ei , dacht ik , zou de beek u niet zyn laatfte dropje laaten vloeijen? Ik ging heen, en de beek vloeide als kristal zo helder. Die goede beek! Robert. Ziet, myne kinderen , nog hebben wy brood en water , twee middelen , waardoor de mensch zich in het leven kan behouden. Nog ontbreekt het ons niet aan het nooddruftigue. IV. Deel. Aa Lys-  370 De Beide L y s j f. Ja , wel voor heden , lieve vader ! doch als dit alles nu verteerd is , dan zullen wy het lieve brood voor de deur moeten zoeken. Frederik. Neen , Lysje, zo waar God leeft , zo ver zal het niet met ons komen. De vadllge hiiaart alleen beeft dit harde noodlot te vreezen. Wy zyn jong , hebben gezonde armen , en men behoeft zich niet dood te werken , om dr.c geene te verdienen , wat men tot zyn onderhoud nodig heeft. Laat ons beurtelings voor onzen goeden ouden vader werken! Hy hetft ons tot hier verzorgt , nu is het onze plicht, dat wy het hein vergelden. Robert, (valt Frederik in de armen.) God looiie u voor uwe goedhartigheid , braave jongen! Neem hier een voorbeeld aan , Lysje! Men moet nooit moedeloos worden. Herinnert gy u niet meer , wat onze zalige Heer Prediker altyd tegen ïny zeide, wanneer wy in de zomeri'd.e avondbonden door onze weide gtngen wandelen als ik dikwils gedachteloos en onbeweeüyk mynftaarendoog naar den hemel wendde, en in mynen nood geen uitkomst zag: Robert! — de goede Christen moet getroost zyn noodlot aan God overlaaten , die hem , als het zyn tyd zyn zal, weder zal opbeuren en helpen. En die lieve goede man had gelyk. Zo dikwerf ik het kerkhof  Vkien den. 3/r hof overging, dacht ik altoos aan hem, en de traanen fchooten my in de oogen. Lysje. Ja zeker, als hy nog leefde, dan zou het beter met ons liaan Fbederik. Lysje t de nacht breekt aan. Laat ons voor vader een zagter plaatsje opzoeken! —— Hier is het te hard — niets dan heesters en fteekelige üruiken. Lysje. Dat is goed , Fredrik. —— Vader ! Wy zullen terftond weder by u zyn. DERDE TOONEEL. Robert, (zyne kinderen naziende , na eene korte tusfchenpoozing!) Wel! Kinderen zyn toch der ouderen vreugde. Dat gevoel ik , dat ondervind ik. Wat geeven zy zich niet al moeite om hunnen ouden vader het leven aangenamer te maaken 1 Goede God ! ik kan u niet genoeg daarvoor danken , dat gy ze my gegeven hebt. Zy zyn het eenige , wat my dit kommervolle leven nog verdragelyk kan maaken. Gods zegen zy met u , myne kinderen! (Hy droogt de traanen van zyne oogen) Zekerlyk grieft het my, zo hulploos te moeten rondzwerven , zonder ergens onder dak te kunnen komen. —— Aa 3 Maar  372 De Loeide Maar de nacht is helder, en de hemel za! onze bedekking zyn. (Hy gaat eenige flappen voort) VVat glinfïert daar toch onder die ftruik? (Hy bukt en neemt een beurs met goud op) Voor -al de waereld! een beurs vol met goud: lieve hemel , op éénmaal geholpen ! — Kinderen ! kinderen! — Maar hoe, oude dwaas, kan dit weinigje geld u zo duizelig maaken , dat gy u niet fchaaamt, daarvan gebruik te willen maaken , daar door u een ongelukkige te meer zyn zal! — Mogelyk jammert hy, die deeze beurs verloor, reeds om vrouw en kinderen. Wel is waar , ik konde ray hiermede redden , doch met (chade van een ander. Neen dat mag ik niet! Veel be¬ ter arm met een gerust gemoed, dan ryk met een knaagend geweten. Met het aanbreeken yan den dag zal ik naar de ilad gaan , en het den Schout aandienen. VIERDE TOONEEL. In de verte verfchyneu Soldaat en, een Officier, Schout en Gerechtsdienaars. Robebt, (Jlaat op) Wat hoor ikd —— Hoe, foldaaten! — Lieve God, wat zal dat zyn? (Een van de Soldaaten, nog in de verte den anderen toeroeperde.) Pft , Pft ! kameraad ! Hier zuilen wy wat te kaapen hebben 'JJy gaai naar Robert, die agteruit wil gaan.) Sol-  VrIENDE». 3fS Soldaat. Halt , fchelm, wie zyt gy? Robert. Een eerlyk man. Soldaat. Een eérlyk man, ja, die houdt zich ook we! ra het bosch op. Zeg my terftond, wie en van waar gy zyt, of ik zal u met de kolf van myn fnaphaan eens de ooren verzetten, dat gy wel antwoorden zult. Robert. Ik bid u wat gematigder te zyn, dan zal ik wel weeten wat ik antwoorden zal. Anders zal ik myn ftem door het bosch laaten hooren, dat my geweld gefchied. (Jntusfchen vertonnen zich de overige Soldaaten , en Gerechtsperfconen nader.) VYFDE TOONEEL. De Officier. " Wat is dat hier voor een geraas ? Robert. Vergeef het my, Mynheer ! het ruuwe gedrag van deezen man verbrak eindelyk myn geduld. De Schout. Wat doet gy hier by nacht in het bosch? Gy komt my verdacht voor. Robert (met het voorkomen van een zuiver geweten.) Dat kan zo fchynen. —— Maar dat ik het niet A a 3 ben  37+ Ö e ö e I fl g ben, daar kan ik God en myn geweeten tot getuU gen over aanroepen. De Schout. Gy treft my, grysaart —— uwe gryze haire» en de hartelykheid, waarmede gy uw onfchuld verdedigt, overtuigen my byna dat gy niet liegt. Soldaat. Maar wat zegt Mynheer de Schout van diebeurs met geld, die ik hier by hem vond? By zulk een ouden .boérenfnaak zoekt men anders niet ligt zulken buidel. D i Schout; En gy kondt my dus bedriegen? Nu, zie ik, dat uw onfchuld een masker is. Hebt gy een pas ? Robert. Neen. De Schout* Ga dan met my, en ontfang het loon dat al zulk flegt gefpuis toekomt. Robert. Het finart my. Arm ben ik , zonder hof en have ■ maar toch een eerlyk man. De Schout. Die beurs, en dat gy hier geen pas hebt, maakt » verdacht. Robert. De beurs vond ik onder deeze flruiken , en was va»  Vrienden 375 'ran zins dien morgen vroeg,als een eerlyk man , in de Had te brengen, en by het Gerecht aantegeven. De Schout. Teder die verdacht is, moet ik opligten. • « (tegen de Soldaater.) Ik geef hem hier aan het commando over: hy moet onderzocht worden. . Als gy uw onfchuld aan den dag kunt leggen, zal u geen leed wedervaaren. Mynheeren , iaat ons nu verder onderzoek doen! (Robert wordt in 7 ■midden der Soldaaten genomen; de Officier gaat iets voorwaards, en blyft vervolgens weder achter.) ZESDE TOONEEL. (Fan eene andere zyde des wonds roept ep eenigen af ff and. Frederik (op een zacht en toon.) Lysje! (Hy fluit.) Lysje (antwoordt.) Frederik! (Zy komen, eikanderen zoekende, by den ander.) Frederik. Goed, dat ik u weder hebbe ! Lysje. Zeg my tog eens, hoe kwam het dat gy van my afgedwaald zyt ? Frederik. Ik vond de plaats niet, zo als ik die we! hebben Wilde, dwaaldeal dieper en dieper in het bosch Aa 4 Wy  Z7& De Beide Wy hebben eikanderen nu gevonden , maar waar zullen wy vader vinden ? Lysje. Ik word recht bang. 'Er zyn immers hier geen wilde dieren ? Frederik. Toch niet! Kom, laat ons vader maar opzoeken ! (Terwyl zy zo heen ftryken, komt de Officier aan, die agter gebleven was. De Officier en Lysje hopen tegen eikanderen aan.) ZEVENDE TOONEEL. De Officier, LrsjE, Frederik. De Officier. Een meisje, en bovendien nog een mooi meisje! (Hy vat haar by de hand) Waar wilt gy heen, klein, aartig ding? —— (By zich zelvev) Onze meisjes in de Stad zyn niet half' zo bevallig, als deeze boerendeerne, (tegen Lysje) Nu , zo befchroomd niet, lief fnoeijel Lysje. ojemini! een Officier! Frederik! Frederik (die nog verre afwas, maar nu nader by komt.) Wat heeft dat te beduiden ? (De Officier laat Lysje by de aankomst van Frederik los.) Fas.  Vri enden. S77 F r e d e h ik. Mynheer, hebt gy hier ook een ouden Boer ontmoet ? Wy zoeken hem en kunnen hem niet vinden . . De Officier. Wy zochten hem niet, hy is ons ontmoet... Frederik. Doe verflaa ik dat? De Officier. Wy zyn hier op commando uitgegaan, om de bosfchen en wegen van dieven en roovers te zuiveren. Ily was verdacht, omdat hy 'er tamelyk arm uitzag, en echter een beurs met geld by zich had, en daarenboven van geen pas voorzien was. — hy wierd medegenomen. ——. Hy zal niet ver meer van de Stad zyn. Lysje. Ach , dat kan myn vader niet geweest zyn, ■ die heeft geen enkelen ftuiver in zyn zak. Lieve Heer, zeg my toch, welk een kleur van een pey had hy f.an? De Officier. Bruin, met een groenen lap; gryswitte hairen op zyn hoofd — een tamelyk lange neus. . . Lysje. Ach God, dat is hy toch. — Ik kan niet be„ grypen. — Dan is myn vader mogelyk in de gevangenis gebragt? De Officier. Hy, uw vader? Dat gezelfchapje behoort Aa 5 dus  378 ö E - B E I D E dus hy elkanderen. Ik ben van het cdrarnando, étt zalu terftond met my neemen. om de vogeltjes allé te lanïen te hebben. . . L v s j e (weent, en valt den Officier te voet.) Ach, doe dat toch niet! Wy zyn waarlyk eerlyke lieden. Draag toch zorg, dat myn ouden vader geen leed gefchted. Ik bid u, om Godswil, Iaat hem or.s wederbrengen ! Hy is de braaffte, de eerlykfte man. . . De Officier (jerwyl hy haar opbeurt , ter zyde.) 'Die kleine heks roert myn hart. (tegen Lysje) Hoor, ik kan u uw vader zo op het ogenblik niet laaten'wederbrengen; maar als ik u belaove, dathy rnog.-lyk morgen weder zal los komen; als ik u belove dat gy hem ongeftoord en in rust behouden zult; wat geeft gy my daartegen? Lysje. Daaelyks een gebed aan onzen lieven Heer, dat f.y het u vergelden mag. De Officier. Bat is zo veel, als niets gezegd. . . (Frederik wordt oplettend; in zyn gezicht ziet men tien toom over de gevoellooze ziel van den Officier, dien hy echter om zich zelfs Wille verbergen moet.) Lysje Wel nu; Wat wilt gy dan ? Wy zyn doodarme menfehen. . . . De  V 1 I I K B I & 379 De Officier. Maar toch een mooi meisje valt u niet in wat gy my geeven kunt? Frederik. Zy is flegts een boerenmeisje —- en. ; . De Officier. Houd uw fmoel, jongen lafbek, het wordtuniet gevraagd, (tegen Lysje) Zie meisje lief, als gy ray flegts één kuschje geeft, zal ik u uw vader weder bezorgen, zonder dat hem het geringde leed zal wedervaaren; doch zo niet, dan fta ik voor niets in. . i . Lysje. Hoe kunt gy u aan een zoen van een boerenmeisje zooveel laaten gelegen leggen? Breng my niet in verzoeking, Heer Luitenant. —— Het is toch immers maar boert. . , De Officier. Neen. waarachtig, het is ernst — ik meen het in ernst. . • Frederik (met gevoel) Ziet gy ons dan zo eenvoudig aan, dat wy niet bemerken zouden, dat, als men u dit al toeftond. gy nog verder gaan zoudt? Wat kan de kusch van feen meisje, die verre beneden uwen ftand is, bekoorlyks voor u hebben, zo de wellust 'er niet onder verborgen ligt, en daartoe denken wy Landlieden al te edel. dan dat wy onze meisjes tot hoeren zouden zien verleiden. Zyt gy waarlyk een edel-  -go De Beide edelman, Mynheer, zo geef ons , ah het in uw 'vermogen ftaat, onzen vader, zonder deeze vordering, weder. Doet gy het niet. dan moet ik gelooven , dat gy u van het gunftig ogenblik , waarin een arm meisje om haaren ongelnkkigeu vader lydt, wil bedienen, en haare onfchuld.. . De Officier. K.,erel __ gy hebt myn geduld reeds te veel gevergd houd op te raifoneeren, of het is uw ongeluk .' Fr eder ik, Eer dat ik zwygen zou.' De Officier. Zeg eens meisje, waarom zich die knaap in onze zaaken fteekt, wat gaat hy u toch aan? > Heeft dat ook iets anders te beduiden ? Lysje. Hy is myn Bruidegom. . . Frederik. En ik haar verdeediger, zo lang 'er nog een droppel bloeds door myne aderen vloeit. D it Officier. Ik ben dat gefammel al moede. Kiesch of my een zoen, en gy uw vader weder, of gy zyt beiden myne gevangenen en dan zult gy myn gramfchap ondervinden. Frederik. Liever het laatfte dan het eerfte, wantik bemerk dat'er bedrog onder fchuilt. De  V r i e k d E (f. 381 Da Officier. Gy zyt een fchoon opgewasfen kaerel —«r gy zult een mooije recruute opleveren en dan.. F k E d h k i k. Werd ik foldaat, dan dien ik het Vaderland en onzen braaven Vorst, maar voor u vrees ik niet. De Officier. Allons! Marsen 1 ». by het bosch zal u het commando wel ontvangen. Lysje. Heb toch deernis! De Officier. Gy verfmaadt myne goedheid en gevolgelyk ook myne deernis met u kiesch , het is nog tyd... Frederik. Wel aan, het blyft zo! Ik ben uw gevangene. Ik ga met u; doch het meisje blyft hier.... De Officier, (ligt zyn fiok op.) Zy moet mede , en die zich tegen my ver- , zet... Frederik. En ik zeg, zy zal en moet hier blyven Ook ik , Heer Luitenant, heb krachten en myne zenuwen zyn fterk ■ Verfhat gy my? Lysje, (terwyl hy haar kuscht) Vaarwel —- gaa naar het naaste dorp , en houdt u daar zo lang op , tot dat gy bericht van my krygt! ■ Onzer aller osfchuld zal aan den chg komen , dat zweer ik u by  382 De Beide by al wat heilig is. En als u de tyd te lang mogt vallen , verhuur u dan intusfchen! Vaarwel dant (haar nog eenmaal kusfchende) Wees zonder zorg of lchroom! Vaarwel lieve Lysje. En nu, myn Heer, kom, zonder langer vertoef.,. De Officier, \Jer zyde) Die duivelfche kaerel heeft courage. .. Frederik, (die het gehoord heeft.) Ja moed en courage, zo als altyd de onfchuld geeft Kom maar voort! De Officier. Neem u wel in acht, dat het u niet berouwe l (Zy gaan beiden heen.) AGTSTE TOONEEL. Lysje, Ik dacht, ik was reeds ongelukkig genoeg. •* maar nu och God.' — ben ik in doods- angften , wat zy met hem beginnen zullen. Ik arm, verdrukt ongelukkig meisje! (Zy valt tegen een boom , tegen welken zy met het htofd en gewrongen handen aan leunt.) NE-  Vrienden. 383 - NEGENDE TOONEEL. Klaas komt angll'g zoekende of het Tooneel, Lysje en Klaas worden elkanaeren niet gewaar. (Klaas, met een lantaarn.) Nergens vind ik ieti en echter ben ik het fpoor gevolgd , zo als ik voorheen gegaan heb. Denkelyk moet het in een ftruik gevallen zyn, anders had ik het wel gehoord. {Hy zoekt verder) Niets volltrekt niets! — Zou het ook wel iemand gevonden hebben! Neen, dat is niet mogelyk , het is reeds diep iu den nacht en het is naauwlyks een uur geleden dat ik hier doorgegaan ben. (Hy komt digt by Lysje) Wat zie ik daar? ik geloof, het is een meisje Wat doet de inbeelding niet al 1 Een meisje! des nachts diep in> het woud 1 ■ (terwyl hy nader by haar komt) By myn eer, geen verbeelding. .. (Hy gaat naar Lysje toe.) He daar ! wie zyt gy ? ... Lysje, (ziet verfchrikt op.) Wie ftoort ——— (terwijl zy Klaas ontdekt) Klaas Klaas — zyt gy het , of is het uw geest ? Klaas. Lysje — gy —— gy hier zeg my toch! _ hier — " in den nacht... Lys-  384 De Beide l ï s j i, Ach Klaas — hoe ben ik zo ongelukkig! Klaas. Ook gy ongelukkig? Nu dan kunnen wy elkanderen onze ellende klaagen. Ik hoorde dac uw vader in zulke flegte omftandigheid was; ik ben hem honderd daalders fchuldig. ■ ik nam die , en wilde ze u brengen, 0111 u weder op de been te helpen. Ik weet niet, waarom God my dit ongeluk toezond ik haal de beurs uir de zak, zonder dat ik iets in 't geringde merke. Zo als ik uit het bosch ben , gryp ik naar myn geld weg was het Ik liep naar het dorp, haalde een lantaarn, en zoek voor en na en vinde niets. Ach wat fmart my dat, niet 0111 het geld , maar om ulieden, die nu zonder hulp en byfland zyt. Lysje. O Klaas, verheug u verheug u l Klaas. Verheugen ? Het ziet 'er wel na uit om my te verheugen ! Lysje. Ja toch verheug u, Klaas uw beurs is gevonden. Klaas. Hebt gy hem dan? Lysje. Neen myn vader, denk ik » heeft hem gevonden  Vrienden, $gg den. Ach .' Klaas wy zyn zonder huisvesting. Men heeft myn vader goed en haven benomen. Wy verlieten ons dorpje , en, daar ons de nacht overviel, moesten wy in het bosch blyven. Ik en Frederik wilden voor vader een goed plaatsje tot een nachtleger opzoeken , wy dwaalden op den weg verre van hem af. Toen wy terug kwamen , vonden wy hem niet meer. 'Er was ondertusfehen een patrouille door het bosch gegaan. Men had hem ontmoet met een beurs, die hy gevonden had. Die beurs maakte hem verdacht, en zy hebben hem medegenomen. Een Officier, die denkelyk ag- ter gebleven was, heeft my alles verhaald Ach! en hy nam ook myn Frederik mede. o Klaas, fpoed u toch, en red myn vader, red onze on. fchuld... Klaas. Ach God, hoe blyde ben ik maar waar zal ik hem aantreffen —— zyn zy reeds lange weg? Lysje. Zeker hebben zy hem naar Wallenftein in het ambacht gebragt. Klaas. Zo , dat is goed , dat is recht goed ! Daar ken ik den Ambachtsheer en het geheele gerecht zeer wel Vaarwel Lysje (Hy kopt fchielyk heen!) IV. Deel. Bh TIEN-  jSu" De B e i d ë TIENDE TOONEEL. Lysje, (alleen.) Ach God , wat ben ik nu weder wel. Ik zal myn vader en myn Frederik weder hebben. Als ze myn Frederik maar niet terug houden? O, dat zullen zy niet, neen! dat kunnen zy niet — Hy is immers onfchuldig —— en dat hy arm is, daarom kunnen zy hem toch niets doen. Ach, dat zy 'er maar reeds waren! > . (Zy luistert fchroomachtig achter ziek om.) Daar hoor ik weder iets ritfelen in het woud. Ik dagt dat hier geen menfehelyke ziel meer was , dan ik, en 'er is zo veel geraas zou het een dief zyn —— welnu , die zal by my niets vinden ; wil by my myne oude lorren afneemen , dan zal ik hem fmeeken dat hy my die laat , omdat het de eenigfte zyn , die ik in de waereld heb — en ik heb wel gehoord, dat dieven dikwils ook barmhartig zyn. —— Het ritfelt al fterker en luider het mag zyn wat het wil , als het maar geen Officieren zyn , want dat zyn ondeugende — flegte menfehen. (Zy wykt terug.) ELF.  V r i e n d e n. 387 ELFDE TOONEEL. Öe Vorst e» * Generaal Storbeek »'« Jachtgewaad. De Vorst. Ik blyf u hartelyk dankbaar, lieve Generaal, Voor het vermaak dat gy my heden aandoet. De nacht en de eenzaamheid hebben veel bekoorlyks in zich. . • De Generaal Storbeek. En op deezen nacht belooft de heldere hemel. Ons een aangenaamen morgen. De Vorst (hem in de reden vallende.) Op welken ik my reeds in het vooruitzicht vermaake. Hoe dikwils benydde ik den landman om het vrye gezicht der bevallige Natuur 1 Alles wat zy voortbrengt, fchynt hy , om zo te fpreeken , uit de eerfte hand te ontfangen. Hy heeft de zon reeds iang in haare morgenpracht bewonderd , eer zy ons , wanneer de hooge gebouwen der ftad zich vóór haare. weldaadige ftraalen vertoond hebben, verfchynen kan. Di Generaal Storbeek. Deeze Planeet is gelyk een goed Vorst —\altyd in de beftemming der waakzaamheid, altyd in bec werkzaame gevoel om anderen gelukkig te maaken. Bb a Dé  388 De Beide De Vorst, Ik hoop deezen goeden Vorst gelyk te worden. heden nog gelyk te worden. Ook ik wi! myne beftemming in de waakzaamheid over het welzyn myner onderdaanen , in het werkzaam gevoel van hun geluk ie bevorderen , zoeken wil heden reeds aanvangen, naar ieders (laat te verneemen , en my met myn land , zelfs tot in de geringlte omftandigluden , bekend maaken. D G n e r A A l. S t o R B e e r". En zo zult gy u van de liefde en zegen van uw volk het best kunnen verzekeren; want, verbef het my, uwe Doorluchtigheid, veele landen kunnen niet gelukkig zyn , omdat derzèlver regenten meer als vreemdelingen dan als voiflen en vaden van hun volk zich vertoonen. De Vors t. Ziet gy daar niet iets achter de boomen wegfluipen ? De Generaal Storbeek. Ik geloof, ja. Laat ons di;rrer by gaan I Het is, zo het my voorkomt, een meisje. (Zy gaan naaf Lysje toe) De Vorst Wie zyt gy? L y s j r , {vcrfchrikt.) Een arm boerenmeisje ; cn wie zyt gy dan, als ik het vraagen mag? De  Vrienpek. 380 De Generaal Storbeek. Een Officier.... Lysje. God in den hemel ontferm u.... (Zy wil wechvluchten.) De Grneraal Storbeek. Waarom zyt gy zo bevreesd ? Lysje. Ach! ik ken die heeren maar al te wel; een meisje is met Iyf noch ziel by hen zeker. De Generaal Storbeek. By veelen kan dit waarheid zyn; maar weet gy dan niet, dat 'er zelden een regel zonder uitzondering is? Lysje. Nu, dat is zeker; als ik u aanzie , komt gy my ook geheel anders voor, veel beter en bedaarder dan die losbol. . . De Vorst (Tegen den Generaal.) Een ónfchuldig, openhartig meisje ! De Generaal Storbeek. Welk een losbol ? . . Lysje. Nu hy kwam daar wel te pa!. Myn Frederik gaf hem ook (in afgebroken toonen als wilde ze neg voortpraaten.) De Vorst. Ta zie, van uwen losbol, van uwen Frederik ver. * B b 3 ftaatl  39P De Beide. ftaan wy geen woord ——• vertel ons 'er wat na» der van. . . Lysje. O, dat was een heele historie, als ik u dat alles vertellen wilde. De Luitenant is my hard aan geweest, en, daar ik niet wilde, zo als hy wilde, nam hy myn Frederik mede. De Vorst (tegen den Generaal.") Denkelyk een van die Heertjes, die liever by het meisje, dan op het flagveld, of op de exerceerplaats zyn. TWAALFDE TOONEEL. Robert, Frederik, Klaas komen hand, aan hand. Lysje, zo als zy hen gewaar wordt, vliegt naar hen toe. Robert (omhelst Lysie.) Myne dochter 1 Lysje. 01 ik heb u weder Vader en Bruidegom weder! (Zy kuscht haaren vader en Frederik beurtt. lings. De Forst en de Generaal ftaan op den achtergrond des tooneels.) De Vorst. Welk eene ontmoeting! Voor my een volkomen i'jiadfel! De  V r i e n d d h. 39J De Generaal Storbeek. Voor my niet minder. Laat ons hier afwachten waar dat alles op uit zal loopen. Robert. Ik bedank u van harte, Klaas, dat gy myn onfchuld gered , en my voor den naam eens roovers , waarvoor zy my hielden, bewaard hebt- —— Maar uw aanbod, om dat geld te neemen, neen, yerfchoon my. . . Klaas. Ben ik u niet die honderd daalders fchuldig? Robert. Ja, maar gy zyt arm, en nu niet in ftaat om ze, my weder te betaalen. Waar hebt gy dat geld van daan gehaald? Hebt gy het geleend dan werkt gy u zeiven in 't bederf. Ga heen en betaal, het weder aan hem, van wien gy het geleend hebt! Of hebt gy het mogelyk geftolen ? Ach, ik mag 'er niet aan denken, dan vergeeve het u. God! Klaas. Ik zoude my met recht over uwe beledigende uitdrukkingen kunnen belgen. Ik heb een eerlyk hart, en , omdat ik zulke grievende verwyten als. een eerlyk man niet kan verdraagen, zo moet ik rondborftig zeggen, het geen ik anders liefst gezwegen had. Gy weet dan — gy leende my honderd daalders zonder interesfen, en hielp my uit myne ellende in den duuren tyd. Ik hoorde dat syzelvenuin hetonderfpitwaart, datu uwefchuldB b a eifchers„  3<52 De Beide. eifchers uit huis en haven wilden verdry ven. Dit kon ik niet gedoogen. Ik had niets o;n n te helpen. Ik bood myn geringe landgoedje te koop aan. Het vond zyn kooper, en zie daar het geld! Nu weet gy de gefchiedenis, neem er van het geen het uwe is, doe uwe fc'iuldetj af, bouw uw veld en akker weder aan , neem my in uwe hutte op, wy zuilen om flryd werken, en gy zult er u weder op helpen! R o b e r. t (drukt Klaas de handen en kuscht die. i Welk een grootmoedige vriend zyt gy 1 Neen , ik kan het niet aanneemen. De Vorst (op den achtergrond.) Welk een tooneel, welk eene edelmoedigheid! Di Generaal Stor3eek. Een braave familie! DERTIENDETOONEEL. Dü Vorigen een OrFic ie r en K o ie I011AAL, Dri Offisier (driftig aankopende!) Hier, hier Korporaal hier is de vogel. . . L v s j e. Ach God daar is de Officie! weder, hoe zal dat aflöópen! „ . ... D Officier! tegen Frederik,} Ha, heb ik u weder, kittig borsje 1 Nu zult gy my toch niet oiitfnappen. Fez-  Vrienden. F r e d erik. ïk ben vry. D rt O f r i o i e r. Ja, van den Ambachtsheer, maar niet van my. F reder ir. o , Heer Luitenant, gevoel u niet al te gelukkig in de wraak! spotachtig) Ken paar kuschjes van myn meisje konden ons immers weder met eikanderen verzoenen! De Officier. Kaerel ! Robert. Heer Luitenant, hoor toch naar reden en billykheid 1 Wat baat het u , als gy dat weinigjo rust, dat een ouden bekommerden grysaart nog overfchiet, verftoort? Als gy my den Haf van de zyde rukt , waarop ik in myne afgeleefde gryze jaaren (leunen moet ? Dat wil immers de Vorst, onze goede land vorst niet, dat wilt gy ook niet? Het is immers vrede in het land, en gy hebt lieden genoeg. . . De Officier. Bemoei u niet met zaken daar gy geen kennis van hebt , en houd uw mond ! Hy is buiten dienst, is een vlugge kaerel — hy moet foldaat worden. Frederik. Goed, als gy het daar heen duurt, dan zweer ik u hier plechtig — voor het volle regiment zal ik treden, en luid op zal ik zeggen, uit welke wraakzuchtige inzichten gy my geworven hebt, ik  394 De Beide ik zal zeggen, dat de geweigerde kusch van myn meisje hiervan de laage oorzaak zy. De Officie e. Korporaal pak hem weg, en breng hem ter ftede en plaatfe». De Vorst. Dat gaat te ver. Myn toorn ontbrandt — laaten wy ons vertoonen, Heer Generaal! (zy treden te voorfchyn.) De Vorst. Heer Luitenant, bedenkt gy wel, wat gy doet? De Officier. Ik geloof, een vreemdeling zou zich in myn werk willen mengen ! Men verzoekt den ongebeden gasten altyd heentegaan. De Generaal Storbeek". Ken hier zyne Doorluchtigheid, den Vorst! Ken hier den Generaal Storbeek! De Officier (valt den Forst te voet.) Ik bid uwe Doorluchtigheid. .. De Vorst. Geen woord wil ik tot uwe verdeediging hooren. Ik heb uwe laaghartigheid met eigen oogen gezien. Gy hebt my , gy hebt uwen ftand onteeni — gy zyt denzelven onwaardig. Gy zult het ftrengfte onderzoek, en de ftrengfte ftraf niet ontgaan, dat beloof ik u ! (Hy keert zich naar Robert en Klaas, die als ver ft eend van verwondering ftaan.) Uw beider edelmoedigheid heeft my getroffen. Ik zou onrechtvaardig handelen, als ik ze niet be-  Vrienden. 395 beloonde. Gy zyt beiden arm en zonder landgoed. Kiest u van myne goederen , in welke (treek het ook zyn moge , ieder een ftuk lands, beftiert het naar uw welgevallen en vermogen! (tegen Lysje) Nu heb ik de gefchiedenis van uwen Frederik met den Officier begreepen. Uw Frederik zal geen Soldaat zyn, hy zal uw man worden. Koester uwen gryzen vader in zynen ouderdom , fta hem by in zyn werk, en na zyn dood zult gy de erfgenaame van het goed zyn, dat hy voor zich kiezen zal. Robert , Klaas Lysje, Frederik vallen in een halven cirkel den Vorst te voet, de Vorst in het midden. fRoBEüT en Ki.aas. J God vergelde het u in de eeuwigheid! te gelyk . lysje "en Frederik. ^Lang leeve onze dierbaare Landsvader! De Vorst, (midden onder hen.) Nu gevoel ik den wellust van Vorst te zyn in deszelfs volle grootte; ik gevoel in zyn geheelen omvang het geluk , om bekommerden met èèa woord gerust , ongelukkigen met één woord ge* lukkig te maaken. Robert. Ja , dat hebt gy gedaan, gy hebt ons gelukkig gemaakt. Een oude man , die op den rand des grafs ftaat, is zelden een huichelaar. And.rs zyn myne traanen altyd zo koud als ys, heden vloeijeu zy warm , en zo heeft ze een goede Vorst ge. maakt. £ Dl  2f6 De Beide V j n m » e j, De V o s s t. Hartelyk dank, lieve Grysaart ! Het zou myns grootfte vreugde zyn, als ik in het vervolg zie dat ik u niet flegts gelukkig maaken wilde, maar dat ik u ook werkelyk gelukkig gemaakt heb. Keert nu gerust naar uw dorp terug, myne kinderen, en laat my terltond weeten waartoe gy befloten hebt 1 (Zy gaan langzaam heen, en zien geduurig naaiden Vont em. Ieder op/lag hunner ogen is de blik des zegens.) De Vorst. Ach, lieve Generaal! Zulk een gezicht vol oprechten eerbied, vol hartelyke liefde en dankbaarheid is tienmaal meer waardig dan alle gedwongen vrolyke aangezichten van myn hof op een galadag. De Generaal Storbeek:. Gelukkig voor u, myn Vorst, dat gy dit waarneemen , dat gy dit gevoelen kunt 1 EINDE.