MAATSCH. I)KR NEliERL. LETTEÜK. TE LEIDEN. Catal. bi. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, VTF-EN-TfVINTIG STE DEEL»   SPECTATORTAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEUELYKE T O Q N E E L S T U K K E W, UYEEN GEBRAGT ÜIT 1LLE DE VERSCHEI' B ïN TAALEN VAN EUROPA. MET NIEUlP-GEIXyESi EERDE KON ST' P L A A r E N VERSIER I). VTF-EN-TIVINTIGSTE DEEL. Te AMSTERDAM. By d'Erven P. MEIJER en G. WAR.NAR.S» M D C C X C V L  INHOUD VAN HET VYF-EN-TVVINTIGSTE DEEL. I. Uet Meisje van Marien- burg. BI. ! II. Snoodheid Gestraft, Deugd Beloond. ^ Iü. De Goede Zoon. 22;j tt~" —r-mini^MM — .  het MEISJE vanMARIENBURG. Een Rusjisch Familietafereel. TOONEELSPEL Naar het Hoogduitsch van K R A T T E R. Te AMSTERDAM. By cTErven P. MEIJER en G. WARNARS. M D C C X C V., 4.   BERICHT VAN DE UITGEEVERS. meenden dit belangryk Tooneelftuk onzen Leezsren zo fpoedig mogelyk te moeten in handen geeven. Het wierd in het oorfprongklyke door den bekwamen Kratter opgefteld, zo wel ah op het Hoogduit' fche tooneel, alhier ter ftede, met ongemeene toejuiching ontvangen. Op fommige plaat/en fcheen het echter, naar het oordeel van des kundigen, Mat breedvoerig te weezen. Men heeft dit, waar het de levendigheid der vertooning eenigzins kon ophouden , trachten te befnodjen , zonder echter daardoor den famenhang of de hartstochtelyke werking te benadeelen. Om aan het verlangen onzer konstminnende Landgenotten te voldoen, bejloten wy tot de uitgaave van dit tooneelftuk op zich zeiyen. Dan»  BERICHT. Dan, daar wy gewoon zyn de Tooneelftukken in «»2e« Speftatoriaalen Schouwburg met Prextverbeeldingen van den beroemden Vinkeles te ver/teren, en wy daarnaar deeze uitgaave niet hebben wil' len ophouden , verbinden wy ens het plaatje , tot dit tooneelftuk behoorende, by de uitgaave der twee andere ftukken, welke het vyfëntwintigjle deel van onzen Speiïatofiaalen Schouwburg zullen uitmaa. ken, afteleveren. HET  O myn Mud! jfgf. ****** *** ^^^^^^■^■'^'■JX ^-   HET MEISJE van MARIEN BURG. Een Rusjisch Familietafereel. TOONEELSPEL IN VYF BEDRYVEN. Naar het Hoogduitsch van Kratter. y. deel.  VERTOONERS. Peter Alkxowicz, Czaar van Rusland, Alexander Mekzikof , Vorst en Veldmaarfckalk. Natalia, zyne Gemalin. Chatikka. Faedrik Gluck, rader van Chatinka, Predikant te Marienhurg, Eduard , zyn Zoon Prjesident. Jacob Mersch, etn Hollandsen Schipper. Vier Kooplieden. Dehtschikkew. Matroozew,  Bladz. $ HET MEISJE van MARIEN BURG. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Een aangenaame Landflreek. Be Predikant gluck in een haiffleeten zwarten rok. Eduard met een viool onder den arm, een knobbelagtigen wandelftok in de hand, en ten valies op den rug. Eduard. Hier, myn vader, moest gy een weinig uitrusten! Gluck. Ja, myn zoon! —— Hebbsn wy niet al tw«e inylen afgelegd? B d u a k d. Ten minftea. A % Glvck.  4 HetMeïsje Gluck. Zyt gy moede ? Ik kan wc! ajjt mylen daafs loopeo , zonder moeue te worden. Maar gy, myn vader, een zo oud mant Het imert my meer dan u, als ik zie, hoe ny u 20 vermoeid vnortfleepr. Gy zegt er wel nicu van, e» worde nooit moede als raen tt u naar vraagt; maar my gaat ieder uwer wankelende febreden door de zkil (Zi zw intusjchen £ajeu zit.'et,.) S * 3 Gluck. Ik heb iraaers oog getonde bcecen ? Eduard. Ja, maar daar by zeer oude beenen. Weet sv wat lieve vader _ ik ben een jonge gezonde kaerel, met breede fchouders, die omtrent 20 veel op zich neemt, als men een ezel mede beladen kan Laat my u nog een halve myl op den rug draagen! Myn viool neem ik onder den eenen, myn valiaa ouder den anderen arm.. ó Waarlyk, lieve vader net zal wel gaan! ' Gluck, (zyne oogen afwisfehende.) Ed"0rd?k0mt U dk "U W6der iD de gedach"«, Eduard, (met nadruk.) Ash, lieve vader, kat my tgch dit'hartelyk ge- noe-  van Marienbüro. 5 lioegen eens fmaaken, om u nog etn halve myl op den rug te draagen! ClüCK ,(hem aan zyn hart drukkende en kuifchcnde.) Myn Eduard, myn zoon! daaglyks bid ik den hemel: beloon mynen Eduard zyne kinderlyke liefde; geef hem een zoon, gelyk gy my in hem een gegeven hebt; geef hem eene dochter, gelyk rnyne Catharina was ■ en gy hebt hem meer dan alle fchatten der waereld gegeven. ■ Maar, neem haar hem niet weder af, gelyk gy ze my hebt af. genomen t Eduard, (met vertrouwen,~) Wy vinden ze weder, vader! dat was onze troost zo lang wy ze zochten. De wenk, dien ons laatst een vriend van Marienburg gaf, om naar den Czaar zeiven te gaan, heeft gewis zyne goede redenen. Ook heb ik groote gedachten van den Czaar. Denk aan my, vader, wat ik zegge: de Czaar geeft ons onz' meisje weder! Gluck. Als hy maar kan , Eduard! Eduard. Het wordt zeker tyd, dat wy haar wederv'nden. Vyf vo'le maanden hebben wy ze reeds gezocht! En hoe zoeken^ wy ze ? Was er wel één dag, zedert wy Marienburg verlieten, die niet voor ons zyn eigen tegenfpoeden had? A ï Gluck.  6 Het Meisje G l u c k. En toch waren honderd tegenfpoeden juist nog geen ongeval. Eduard. Dat is waar! — Mannelyk te lyden heet ook zegepraalen, plag vader te zeggen. Gluck. Gelukkig voor u, myn zoon , als gy u reeds vroegtydig met deeze foort van zegepraalen zoekt gemeenzaam te maaken! Eduard. Hoe dikwerf zegevierden wy over onmatige hitte en koude; over menigvuldige ellende ; en wat dikwils nog moeijelyker te beftryden is, dan zelf de woede der ontroerde elementen — dikwils zelfs over booze ondeugende mentenen. Gluck, (by zich zelven.") Hoe verrukt my de edele hoogmoed zyner ziele! Eduard. O ! weik een leerryk fchool wierd my deeze reis aan uwe zyde , myn vader ! en wat kon ik niet al van u leeren ! Man te zyn, geduldig zyn lot te draagen , zich onafhanglyk te n.aaken van menfehen en hartstochten, in zich zei ven de bron van zyn geluk te vinden! Gaaft gy my niet dagelyks voorbeelden van uwen moed en wysheid ? Het lyden van een vader, die zyn lieve fchuldelooze dochter in de handen van ioomelooze rovers verlooren acht; dit onuitfpreek- lyk  van MarIENSURC» f jyk lyden leed gy immers zelf zo mannelyk, met Zo veel waarde, met zo veel grootheid van ziel! Gluck. Onzer aller Vader daarboven vergeeve het my, wanneer ik my , in menig droevig uur, in een ligt gemor tegen zyne heilige Voorzienigheid uitliet! De hemel gaf haar eene fchoone en bevallige vorming , vernuft en vrolykheid van geest, een gevoelig hart, een ryp mannelyk verftand. Ik heb de zaaden der waarheid en edelmoedigheid in haare ziel geftrooid; heb haar tot verheven deugd opgeleid. — o God! hoe overmaatig groot was de vreugde van den tuinier, toe* hy zyne bloemen, onder zyne trouwe zorg gekweekt , met ieder dag , zuiverer , liefderyker zag ontluiken. En op éénmaal op éénmaal (na eene korte tusfchenpoozing.) — Het uur van deu middernacht, myn zoon, wanneer gy gerust aan myne zyde flaapt, is gewoonlyk de bange zorg van myn hart gevvyd. Dan dringt zich menigmaal de onwillekeurige gedachte by my op: als zy zich eens wel bevond in de handen van haaren roover? als zy — ik kan deeze gedachte niet langer verdraageu Laat ens opwandelen , myn zoon! Eduard. Naar de zon te zien, is het reeds negen uuren. Binnen een uur zyn wy in Peterhof. Ik mag het u niet zeggen, vader „ Wees goeds „ moeds!" En echter zeg ik het u Waarom A 4 of  * Het Meisje of het my toch heden zo lugtig om het hart is; waarom of ik toch wel naar Peterhof vliegen wilde ? waarom ik met zo veel vertrouwen op den Czaar myn hoop en verwachting vestige? waarom ik heden niet met u kan treuren ? ■ vraag my daarom nu niet meer! Kom! Deezen avond eeten wy gebraad, drinken een kruik bier, en zingen daarby den hemel dankliederen. Gluck. Een fluitje brood , Eduard , en een frisfche teug waters ook daarby kunnen wy den hemel dankliederen zingen. Onze weinige penningen .... Eduard. In Peterhof krygt myn viool vast aftrek. Schoon de Czaar een liefhebber van fchalmyen is , zou ik toch een ftumpert in myn handwerk moeten zyn, als ik niet tegen alle de fchalmyen in en om Peterhof kon opfpeclen. Een ftuk gebraad, vaderlief, en een kruik bier deezen avond! {by het heengaan.) Nog eens, de Czaar bezorgt ons onz' meisje weer! {Zy gaan beiden heen.) TWEE.  VAN MarIENEURC. 9 TWEEDE TOONEEL, (Een zaal op het lustflot te Peterhof.) Nat al ia, Chatinka. (Zy komen ten getyken tyde van verfcheiien zydem') Na t al i >. Ha, ontmoet ik u eindelyk weder hier? Waar; zyt gy toch den gantfcheu morgen geweest? Chatinka. Waar ik geweest ben , lieve Vorftin ? * Zo wat rondgewandeld, my verlustigd aan de menigvuldige tovertooneelen der Natuur; van de hoogte der tuinen nedergezien in de onmeetbaare vlakten der zee, dan eens naar de toorens van Kroonflad , dan weder naar de geliefde landftreek van myn geboorteplaats, en dan tegen my zei ven gezegd : Ach dat u toch de toorens van Marienburg zo naby waren als die van Kroonflad! Daar kwamen dan de beelden van den voorleeden tyd weder voor myne ziel,- daar dacht ik dan aan vader en broeder, waar zy nu wel zyn raogten ? Of zy nog in leven waren ? Welke woesteuyen zy mogelyk om mynentwille ronddwaalden ? 01'er dan geen middel meer overig zou weezen om de plaats van hun verblyf te ontdekken ? — En zo gingen de uuren van deezen treurig fchoonen morgen ras voorby ! A S Na»  10 Het M i i s j e N a t a l i a. Bevalt het u hier niet beter, dan in Petersburg? Chatiska, (haar de hand kusfchende.) Mogt my toch de goedheid van den Czaar, mogt my toch uwe goedheid, vgprtreflyke Vorftin , nooit doen vergeeten wie ik ben? van waar ik ben gekomen? waarheen ik weder gaan zal? N a t a l 1 a, Myne Chatinka heeft geen reden om hiervoor bezorgd te zyn. Chatinka. ó Vorstin! die my in zo veele betrekkingen dierbaar zyt! Vriendin, Weldoenfler, Moeder der arme verlaaten Weezen! Uwe nedrigheid, uw liefderyk voorkomen , uwe hemelfche zagtzinnigheid doen my dikwils ogenblikken genieten , waarin ik my zo geheel gelukkig acht , als of ik nog te Marienburg in de zaligde Honden myner vreugderykfte jeugd verkeerde. Ach dat een broeder, dien ik onuitfpreeklyk beminne; dat een vader, zo als er geen wyzer , tederhaniger zyn kan, wyd en zyd zwervende om my treuren moeten! N a t a l i a. Uw vader en broeder zyn mogelyk zo ver niet meer. Wees bedaard, goedhartig meisje! waarom zouden wy niet den besten uitfiag van onze nafpooringen mogen verwachten ? Cha-  van MaRIENBURÖ. t} C h a t i w k a. Zouden wy dat mogen, zouden wy dat kunnen doen? {yrolyk en opgebeurd.) Nu, ja, dat zal ik doen,! N a t a l i a. Nu is ons meisje weer op haar dreef. Chatinka. En nu den gantfcben dag geen droeve luisn meer! N a t a l i a. De Czaar en myn mau zyn zeer in hun fchik met uwen vroiyken aart. C h a t i n if a , (verblyd,') Zyn zy dat ? zyn zy dat waarlyk? —— ó! Wat zyn die Czaar en Veldmaarfchalk voor mannen! wie zou om zulker mannen wille niet altyd gaerne* in een goede luim willen zyn, fchoon deeze pooging ook al eens moeite mogt kosten ? In Marienburg .... N a t a l i a. .... kostte u dit wel nooit eenige moeite? Chatinka. ö Daar was ik mogelyk het vrolyklte fclispfel op Gods aarde ; daar zweefden de lachgende (tonden myns levens , als begochelende droomen, voorby. Daar had gy my eens moeten zien , beste Vorstin, in den kring onzer kleine Familie; dan  u Het Meisje dan had gy my om deezer kleine goede Familie wiile nog wel eens zo lief gehad. N a t a l i a. Beminnelyk, goedhartig fchepfel! Chatinka. Wy hadden weinig, doch daar dit weinig ons genoeg was , leefden wy daarby in vollen overvloed. Waar wy ons heen wendden, kwam men ons met achting, met genegenheid, met liefde te gemoet. De hemel en de natuur loonden onze huislyke zorgen met ryken voorfpoed, met volle zegen. In den tuin , in de fchuur, in de kelder, in de keuken hadden wy altyd genoeg om onze goede buuren gedienftig en mededeelzaam te zyn ; om den vreemdeling in ons huis op te neemen, den vermoeiden te verkwikken , om den behoeftigen met hulp en troost te gemoet te ylen. Ieder onzer dagen bragt zyn eigen vreugde mede. N a t a l i a. Voortreflyk hart, waarom ik ook de anderea wénscbte te kennen. DERDE TOONEEL. De vooricen. Menzikof. M e n z i k o f. Maakt u reisvaardig, myne lieve vriendinnen! Ni-  van Marienhurg. 13 N a t a l i a. Reisvaardig? Menzikof. Eh wel dit uur nog! N a t a l i a. En dat met zo weinig omftandigheden ... C h A t 1 n IC a. ... als of de Veldmaarfchalk met zyne troepen wilde opbreeken. M e n z 1 k 0 r. Gewoonlyk is men met het opbreeken eener Armee eerder gereed, dan men een paar vrouwen in een wagen kan pakken. Chatinka. Ja, maar men houdt met de vrouwen ook zulk een ftreng commando niet als met een Armee. En als het er op aankomt , om den Heer Veldmaarfchalk over de onbillykheid van zyn verwyt te befchaamen , heeft het flegts een paar woor. den te kosten. M 1 N z I 1 O 1. En die waren ? Chatinka. Wy zyn reisvaardig! N a t a l 1 a. Bravo , meisje! wy zyn reisvaardig! Mes-  I£ Het Meisje Menzikof. Het is ook maar voor een plaiilertochtje. De Czaar is weder in een kwade luim. Cha tinka. In een kwade luim? Menzikof. Ik heb hem, ter verftrooijing, een klein Familicpartytje naar Kroonltad voorgeflagen. Hy nam het aan , maar met beding , dat het gezelfchap alleen uit ons vieren bellaan , en zelve roeijen zou. Chatinka. Wel! ik biede my tot Stuurman aan. Menzikof. Aangenomen! Chatinka. Mag ik wel vraagen , Heer Veldmaarfchalk , wat eigenlyk de Czaar zo van zyn ftel gebragt heeft? Menzikof. Verfcheiden dingen , die ongelukkig famenüepen. Mislukte plannen ontdekte famenfweeringen', blyken van ontrouw, eigenbaat en omkooping'eH. Ter kwaader uur kwam nu juist de ongelukkige Velten by den Czaar. Zy geraakten in woordenwisfeHttg. En daar Velten het gebrek der Duitfchers heeft, van gemeenlyk niet te kunnen zwygen, als zy recht denken te heb- ben  VAN MabIENBÜRG. ben van te fpreeken , zo deed hy ook ditmaal. De Czaar wierd toornig. Velten zweeg echter nier. De Czaar hief zyn rotiing op.... Natalie. En Velten zweeg nog niet? Chatinka. Lieve Hemel ! hy zal den armen Velten toch niet .... Menzikof. De Czaar jaagde hem eindelyk met Vrouw en Kinderen naar den Duivel. Natalia, Ch atinka, (te ge/yk.) Met Vrouw en Kinderen ? Menzikof. En gaf tevens de ftrenge orde, dat niemand, wiehy ook zyn moge. op verbeurte zyner genade, en als hy een ambt bekleedde, ook op verbeurte van zyn ambt, onder/taan zou voor Velten, ook flegts met één woord, tot voorfpraak te verftrekken. Natalia. Dit is al te geftreng. Chatinka. Dat is waarom zou ik het niet zeggen, wat ik den Czaar zo gaarne zeggen wilde . dat is wreed. Menzikot. Het gefchiedde in een ogenblik yan drifr. CliA-  j6 II e t M e i s j b Chatinka, (tegen Natalia.) Willen wy het eens wagen ? willen wy ons weinigje Vorftengunst eens op het fpel zetten? Natalia. Ik bied my daartoe aan. Menzikof. Doe dat toch niet, ten minden voor als nog niet j wacht nog een paar dagen! Natalia. Dus niet eer voor dat zyn post begeven is , voor dat een half douzyn ongelukkige fchepfels aan de wanhoop ten prooi zyn gegeven ? Hoe menfchelyk en fchrander, Heer Veldmaarfchalk! Chatinka. Daar valt my een gedachte in. Wilt gy eens wedden, Heet Veldmaarfchalk! Velten wordt nog -heden herfteld? Menzikof. Die weddingfehap zou Chatinka denkelyk verliezen .... Chatinka. Dat zullen wy zien. Is de Czaar in zyn Kabinet? Menzikof. Chatinka, (gaat naar het vengfler.') Daar heb ik myn requestrante reeds i een tequestrame, die by den Czaar in zulk een goed blaad'  VAN MaïIENBURG. I? blaadje (laat als iemand. (Natalia en Menzikof gaan insgelyks aan 't vengfler.) Nu, wat zegt gy er van, Heer Veldmaarfchalk? Menzikoï. Ik zie niets. Chatinka. En gy, Vorsiin? Natalia. Ik zie ook niets. Chatinka. En wat is het dan, dat daar ginds zo rechts en dwars in het gras heen en weer dartelt % • Natalia. De Windhond immers niet ? C h a t i N k a. i Juist; die zal myn requestrante zyn. Natalia en Menzikof (lachgende.) Welk een inval! Chatinka. Heb flegts de goedheid, Heer Veldmaarfchalk, in naam van Lifette een klein fineekfchriftje op te (rellen! ik zal het onder haar halsband ftee. ken, en jaagen haar daarmede in 't Kabinet van den Czaar. Is ine zo niet goed? Natalia. Een allerlieffle gedachte! V. Deel. B Mek-  3§ Het Meisje Menzikof. Die terftond uitgevoerd moet worden. {Hy zet zich aan V fehryven ) My dunkt toch, de uitvindfter moest het diaeeren. Chatinka. Recht zo; het concept moet de requestrante waardig zyn. (Zy difteert.) Uw majefteit! „ De ondergetekende waagt hiermede in haar le„ ven de eerfte bede, en verwacht, ter belooning „ van haar altyd beweezen trouw en tederheid in den dienst van haaren Czaar , op eene „ gunftige toezegging bülyk te kunnen ftaat „ maaken. Zy bidt namelyk om genade voor „ den Keukenöpzichter Velten; want hy heeft at„ tyd een goede keuken voor uwe Majefteit ver„ fchaft; heeft de onderdatiigfte requestrante al„ tyd wel gekoesterd en verzorgd ; is voor het „ overige in den grond een eerlyk man, die uic ,» eene goede oeconomie voor zynen Heer altyd „ arm gebleven is, en dan nog bovendien de „ fchoone deugd bezit, van zelf zynen Czaar, „ als hy van zyne zaak gewis is, in 't gezicht tè „ durven tegenfpreeken." Menzikof. Zacht wat, Chatinka! Chatinka. Nu voort, Heer Veldmaarfchalk! Lifette heeft Toor de knoet niet te vreezen. (Ferder diSleerende.) „ Ia-  van marienburg. 10 „ Indien uwe Majefteit deeze bede gunftig mogt gelieven te verhooren , dan belooft zy u zo ras " niet weder met een andere lastig te zllen val'}', len , en blyft al haar leven" Haaren genadigften Heer en Czaar getrouw/Ie , dienstwilligfte, onderdanigfte, geheorzaamfte Li sette. M ü n z i k o f , (haar het föhn ft overhandigende.) Ik wensch u een goeden uitllag. Chatinka. Dien ik my ook beloove. (aan het vengfler.) He Lifettel Lifette: daar, daar kom eens hier! (231 gaat fchielyk heen.) VIERDE TOONEEL. Natalia, Menzikof. Natalia. Waarlyk, men zou haar over dien geestigen in. val beuyden. Menzikof ([pottend.') En haar om dien geestigen inval een paar ogenblikken minder genegen zyn. Natalia. Zohartelyk genegen, als ik haar mogelyk nog ooit was. Weder een bewys tegen uwe befchuldiging, dat ieder vrouw, ook by de geftrengfte R * zelï'  20 Het Meisje zelfverloochening , altyd nog een zekeren onvervreerndbaaren graad van ydelheid hebben moet. M E n z i K O 1'. Dit bewys fchynt my toch zo onwederleglyk niet te zyn. Natalia. Zy is fchoon ; en gaf ik my dagelyks geene moeite , om door eene elegante kleeding haare fchoonheid nog meer luister en bevalligheid by te zetten ? hoewel ik juist niet weet , of het zelf myn gemaal niet is, voorwien ik dit gevaarlyke meisje nog gevaarlyker zoek te maaken. Menzikof. Eene gedienftigheid van de welmeenendfte foort. Natalia. Waar zy komt, zyn alle ogen op haar gevestigd , enfchynen by haare bekoorlykheden te vergeeten dat er ook nog draaglyke gezichten rondsom haar zyn. En heb ik er my zeiven niet reeds zo zeer aan gewend , om met haar in de cirkels te verfchynen , dat ik my zeiven minder fchyne, als ik haar niet aan myne zyde heb? Wel, wat hebt gy nu nog te zeggen ? Menzikof. Niets, dan dat zelfs in deeze zelfverloochening nog een tamelyke graad van ydelheid zichtbaar is. Na-  TAN martenbürc. 31 Natalia. Met deeze uitfpraak houde ik my te vreden... Menzikof. Werldyk? Natalia. Als men eenmaal zyn coevlucht tot fophisteryen neemt, dan is het een zeker teeken, dat het aan goede gronden ontbreekt. VYFDE TOONEEL, De voorio en. Chatinka. Chatinka, (met alle uitdrukkingen der vreugde.") Lifette heeft haar plicht gedaan. Menzikof. Bravo! Natalia. Voortreflyk! Chatinka. Ik ftak haar, volgens affpraak, het request onder haar halsband, bragt haar aan de deur van heit kabinet,en opende dezelve zagt. De Czaar zat aan een tafel en fchreef. Lifette was met één fprong in de kamer, met een andere op de tafel van den Czaar. Ik hield de deur een fpanbreed open, om alles te kunnen zien. — Zy kwispelftaartte , ftreelde, liefkoosde. Den Czaar viel het papier terftond in 't oog, hy nam het, las het, en lach. te.... B 3 Na-  •f* Het Meisje Natalia. En lachte ? Chatinka. ö, Er was in dit lachgen vergeeving, liefderyke genade , en een fnelle terugkeer tot menfclielykheid te leezen! „ Komt gy ook al met reqnesten aan?" zeide hy; „ wtl nu , omdat het de eer- fte keer is, en omdat toch" hier (prak de Czaar zagt. Ik kon niet hooren, wat hy zo zagc zeide, maar gisfen kan men het ligt. Wat was natuurlyker, wat overeenkomftiger met het hart van den Czaar, dan dat hy de overyling van zyn harde uitipraak zich zeiven verwyten moest? Hy greep naar de pen, en ik vloog heen. Menzikof. Hy zal denkelyk op het ogenblik hier zyn. Chatinka. De gelukkige Lifette geeft my moed. Nu , fiaagen wy hier wel, dan waag ik het ook om voor den armen Overflen te fmeeken. Natalia. Als u dit gelukt, meisje! .... Chatinka, Dan is het een der fchoonfte dagen van myn leven! Dan heb ik twee ongelukkige Familiën op eenmaal het verderf onttrokken. Natalia. Ik hoor den Czaar, wy laaten uaüeen! {Natalia en Menzikof gaan heen.) ZES'  va» Marienburo. Ê3 ZESDE TOONEEL. Chatinka, de Czaar. De Czaar, (metden vinger fchertzenddreigende.) Chatinka! Chatinka! Chatinka. Myn Heer! Czaar. Als plaatsbekleedfter mogt gy haar wel zeggen, dat over haar verzoek gunftig is gedisponeerd geworden doch dat zy zich in 't vervolg niet zo fchielyk verftouten moet ... Chatinka. Lifette zou zich over zulk een ftreng verbod beledigd achten, zou vermoedelyk .... Czaar. Dat kan zy doen. Chatinka. Het recht om te verzoeken houdt Lifette voor een heilig recht , dat de Natuur het zwakker fchepfel tegen het fterker , en gewoonlyk daarom ook hardvochtiger , fchepfel , dikwils als zyn eenigfte wapen, heeft in de hand gegeven, om... Czaar. De Czaar kon by de gunftige verhooring van deeze bede zich wel eens een weinig overyld heb B 4 ben;  Het Meisje ben; door den zonderlingen inval verrascht zya geworden .... Chatinka. Als of het eene onrechtvaardige , onwaardige bede geweest ware! Czaar. Hoe weet gy dan, dat dit verzoek zo rechtniaatig was? Chatinka. Zou myn Czaar die dan anders op het ogenblik zonder zich tebedenken,verhoord hebben? Nooit was de vermetele gedachte in myn ziel opgekomen, dat de Czaar het redden van een ongelukkige Familie alleen aan den inval van een ander te danken had. Wat had dit voortreflyk hartdikwerftot groot, moedigheid meer nodig, dan de bloote herinnering? — Zekerlyk zyn er menigerleie wyzen van herin nering: zekerlyk is de eene meer dan de andere bedrieglyk. Czaar, (haar hartelyk by de hand vattende.) Chatinka, goedhartig meisje! ó , Mogt myn volk my zo grondig kennen, ais my dit Hef. deryk fchepfel daar heeft leeren kennen. Chatinka. Daar nu dit groote hart juist op dit ogenblik zo open, zo deeltieemend, zó gantsch en al tot menfchenliefde geilemd is, waagt Chatinka ook aog eene bede. Czaar,  van maribnbüro. 45 Czaar. Ik geloof, gy loert my de ogenblikken af? Chatinka. Het zon my fmarten, als myn Czaar flegts ogenblikken van menfchenliefde had: het zou my in myn ziel grieven , als men hem deeze ogenblikken nog moest afloeren. Czaar. Waarom op eenmaal zo ernflig, Chatinka? Chatinka. Waarom zoekt myn Czaar dit te ontwyken? — Waarom vreest hy zo zeer voor den aandrang van een hartelyke bede? C Z A' A R. Die zo fmeeken kan, is die niet gevaarlyk als hy fmeekt? Chatinka. Wie heeft my zo ftout gemaakt, als myn Czaar zelf? Wie heeft my zo dikwils en zo nadruklyk myne warme hartelykheid , waarmede ik my voor den ongelukkige in de bresfe (telde , tot een uitfteekende verdienfte aangerekend ? Nooit zal ik, met myn weeten , deeze ongemeene goedheid misbruiken ; nooit voor een onwaardige het woord voeren; nooit tegen den weezeniyken booswicht of moedwilligen overtreder der wetten , myn Czaar van de wegen zyner rechtvaardige geftrengheid zoeken afteleiden. B 5 Czaar.  a6 Hü Mbisji Czaar. Neen, dat deed gy nooit. Chatinka. De eeuwig onverzoenlyke ongenade van mynen Czaar valle met haare gantfche drukkende zwaarte op my, als ik dit ooit doea zou! Czaar. Nu, fpreek dan, Chatinka! Chatinka. Herinnert gy u nog den overlren Liptmof? Czaar. Chatinka. Hy zit zedert twee jaaren in ftrenge gevangenis. Czaar. Uit hoofde zyner welverdiende ftraffe, Chatinka. Het was een bloote misftap. C za a r. Ja maar een misftap, die gevolgen had. Chatinka. Dat is waar... Czaar. Die daarom ook geftraft moest worden. Ch a-  van Marienbuhc if Chatinka. Dat is ook waar; maar die ook , gelyk zeer braave mannen beweerd hebben, desniettegenftaande al te ftreng geftraft is. C zaak. En ik denk, juist zo als hy verdiende. Chatinka. Hy verloor ambt, vermogen , eer, uitzichten —— alles op eenmaal. Hy fmacht zedert twee jaaren in de gevangenis. Hy jammert om een door hem ongelukkig geworden huisgezin; dat huisgezin om zynen vader, zyn' verzorger. Wat ontbreekt nog aan zulk een llraf. om die verfchriklyk te noemen ? En toch is zy flegts de ftraf van een misftap. Wie onzer maakt zich niet fchuldig aan een misftap? Wat is een misftap ? Wat een misdaad? Wanneer de Czaar een misftap zo ysfelyk ftraft, welk een ftraf blyft hem dan voor de misdaad zelve overig? Czaar, (na eene tusfcftenpoozing.) Lipunof is vry. Chatinka. Ik bedank u, Mynheer! — Maar vry —— eu verder niet dan vry? Czaar, {op een flrengen toon.) Wat moet hy dan nog meer hebben? Chatinka, (met gevoel.) Vry zyn en — honger lyden! vry zyn, en eene  s? Het Meisje eene wanhoopige Familie rondom zich zien verhongeren! Zyn ftraf zal ophouden , maar zyne ellende voortduuren.' Op zyne kun¬ digheden , op zyne voorige verdienden moet geen agt geflagen worden?.... Czaar. Onvergenoegzaame bedelares! «—. Wat raakt u Lipunof toch? Chatinka. Mensch, wat raakt u de lydende menschheid? Zo had de Czaar ook kunnen vraagen — 7^een — neen! Deeze vraag kwam niet uit uw hart! Geen perfoonlyke afkeer moet ooit over de goedheid van dat hart zegepraalen! Daar alleen daat de grootheid van den mensch in haare verhevenfte volmaaktheid ! Niets heeft nog den mensch zo naby de algoedheid van zynen Schepper gebragt, als de gtoote , godlyke menschlykheid van den Vorst, die zonder vooringenomenheid beloont, zonder eenige veete in het hart, ftraft; die den grootften wellust van zyn leven daarin zoekt, om de ellende de traanen uit het oog te wisfehen, en een waereld van gelukkige menfehen rondom zich heenen te fcheppen. Czaar. O Chatinka ware het den Vorften gegee- ven , altyd deezen hemel te genieten ! Chatinka. En Lipunof? .... C z a a 11.  van MarIENBURG. " 29 Czaar. ïs Capitein. Of hy binnen een jaar nog Capïtein , of wel Overfte is, hangt alleen van hem af. Chatinka, (den daar de handen kusfchende.) O! dank, den vuurigften dank van myn hart! en met denzelven de warmfte dank van alle braave en eerlyke menfchen! (Zy ml heenen gaan,) Czaar. Chatinka! Chatinka. Mynheer.' Czaar. Dus niet meer dan blooten dank? —— Niets voor erkentelykheid ? Niet eenmaal een klein teeken van erkentelykheid?.... Chatinka. Hoe moet ik dat verftaan? Czaar. Niet eenmaal een kuschV Chatinka, (verlegen en hefchaamd) Mynheer!.... C z a a b. Zo bedenkelyk over zulk eene geringe kleinigheid ? Chatinka, (aarsfelende, vervolgens fchielyk bef.uitende.') Nu ja daa, om die fchoone daad der menfche- lyk-  30 Het Meisje lykheid wille! (De Czaar kuscht en drukt haar hevig aan zyn hart.) Laat los! Czaar , (met de drift der liefde.) Chatinka! Chatinka, (zich losrukkende ) Om 's hemels wil, laat my los. Czaar. Heerlyk, aanbidlyk Schepfel! Chatinka, ( heleedigd.) Hoe.' Neen! Zo was het niet gemeend! (Zy loopt fchielyk heen.) Czaar. Heerlyk, zoet, liefderyk Schepfel!.... TWEE-  TAN M a k 1 e m b V r g. 3t TWEEDE REDRYF. EERSTE TOONEEL. Een tuin in Peterhof. De Czaar, Eduard. Czaar ,..{yan de eene zyde , in gedachten verdiept.) „ Neen! Zo was het niet gemeend" riep zy met een gehoond hart, en vloog heen! E nu a k n, (van de andere zyde, met zyn viool onder den arm.) Dat is denkelyk een van het hof; — hy heeft echter een eerlyk voorkomen. Czaar. Ja wel, was het zo gemeend, Chatinka! Of hoe was het dan gemeend? Eduard. Ik zal eens beproeven , of ik hem niet op «ene kleine contributie kan Hellen. Czaar. Waarom was uw kusch zo hartelyk, Chatinka? waarom gevoel ik hem nu nog met alle kracht zyner beioovering opmynelippen? —Waarom heeft die  1 23 Het Meisje die kusch myn gantfche geflel in eeu ftormend opri.er gebragt? Eduahb, Cheeft zich intusfüften aan den eenen kant geplaatst, en begint te fpeclen.) De Czjii), (plaatst zich, ah hy hem befehouwt, hier tegen over , en hoort opmerk faam toe.) C z a a k. Bravo, jongen , bravo i Wkn moet dat gelden? Eduard, (den Czaar naderende.) Ons beiden , Mynheer! Czaar. Hoe zo? Eduard. U, Mynheer, om u een weinig te vermaaken: my, om u een klein gefchenk uit de zak te lokken. C z a a e. Daar, neem dat! Eduard. Ik bedank u hartelyk! Waarachtig, Myn¬ heer, gy hebt fchoon in de zak getast. CzAAii, ( hem nauwkeurig befchouw^nde ,) Foei, het is jammer van u, van zulk een aartigen , welgefpierden , .^knappen jongen: Eduard. Hoe meent gy dat, Mynheer? CZIA».  v a Jf M a r i e n b u r 6. 33 Czaar. Dat gy dat ellendige bedelaars werk by de hand hebt! Het fpyt my 'dat ik u zo veel gaf. Eduard, (beleedigd.) Ik bedel niet, Mynheer. Gy moest my niét» voor de tweedemaal zeggen , dat ik bedel. _ Ik verdien flegts myn ftukje geld. Als gy wist, waarom ik het op deeze wyze verdiene, zedert hoelang ik het zo verdiene, voor wien ik het verdiene, waarlyk gy zoudt op zulk een toon niet tegen my gefproken hebben ! Daar , neem uw geld terug, dewyl het u toch fpyt, dat gy het my gegeven hebt. Czaar. Erutaale jongen! Eduard. Opdat gy echter zien moogt, hoe weinig fpyt ik van myn klein muziekftukje heb , zo fchenlê ik 'er u nog een bovendien. (Hy fpeelt een klem kunftig ftukje-) En hiermede wensch ik u zegen en welvaaren. (Ily wil heengaan.) Czaar. Hei ! ion ge , driftige fpeelman ! ■ Niet zo haastig I Kom eens hier; laat ons in vertrouwen een paar woorden met eikanderen fpreeken. Eduard. Wees zo goed, en maak het kort! y. Dekt,. C CtU*.  34 Het Meisje Czaar. Het komt my voor, dat wy in den beginne eikanderen niet wel verdaan hebben. Gy (peelt uw flukjes hups voor de vuist weg. Ik geef gaarne, vooral aan braave lieden; neem daarom dubbel zo veel als ik u zo even gaf , en daar gy toen mede tevreden waart. Neem, braave jongen , neem! ik geloof, gy hebt het wel nodig. Eduard. Ja, Mynheer! zo nodig als een hongerlydende zyn eenigde en laatde dukje brood. Vaarwel , Mynheer! Gods duizendvoudige zegen voor uwe ryke gift! Een andermaal fpeel ik een gantfebea dag voor u, zonder iets te -begeeren. Vaarwel ! Czaar. Nog een paar woorden I — Volgens uw voor. komen en kleeding fchynt gy een Lyilander. Eduard. Netgeraaden, Mynheer! Czaar. Uit welk een plaats? Eduard. Uit Marienburg. Czaar. Uit Marienburg? (Hem de hand geevende ') Welkom braave Marienburger! . Welk noodlot voert u vaa zo verre hier naar toe? Edwarjï. i  VAN MaRIBNBURS. ZB Eduard. Wel een vyandig noodlot, Mynheer! Czaar. Laat eens hooren! Eduard. Rusland heeft dappere krygslieden , acll waren zy toch even zulke edele, als zy dappere krygslieden zyn ! Deeze dappere krygs¬ lieden roofden , plunderden , verwoestten al wat hun voorkwam ; verfchoonden geene weerlooze burgers; mishandelden onze moeders en dochters; roofden my een fehat — een fchat, Mynheer! dien ik my.... Czaar. Als dat waar is, dat zou my van harte leed doen. Eduard. Vyf volle maanden zyn er nu reeds verftreeken , dat ik met myn ouden vader half Rusland doordwaale , om deezen fchat te zoeken. Ik ongelukkige kan geen fpoor ontdekken! Czaar. Wat dan in deeze zaak te doen? E d u a r o , {met vertrouwen ) Ik wil naar den Czaar gaan; de Czaar is rechtvaardig, de Czaar zal my. . . . C z a a k. Gy wendt u tot den rechten man! —— Doch welk een fchat is het, diengy zo lang en zo angltig zogt? C a Eduar,?,  3^ Het Meisje Eduard. Een meisje. . . C z a A u-. Een meisje? Eduard. Ik mag; het niet zeggen, maar een engel in meisjes gedaante 5 twintig mylen rondfom onze ftad noemt men haar het meisje van Marienburg. Czaar, (t hands en vervolgens met eene zicht' baare ongerustheid.') Hoe ziet zy 'er uit ? Eduard. Groot en tenger, van een njtjeftueufche houding, veredeld door een meer dan menfehelyke ziel. Czaar, (by zich zeiyen.) Waarachtig, zy is het.' Eduard. Bevalligheid, waardigheid, betooverende losheid en eenvoudigheid in haar gelaat, in haar houding en gebaarden. Door haar zwarte , lieftallige oogen ziet men, met een blik, in haar edel, fchuldeloos, alles met liefde en wellust omvattend hart. —— Zoetefcherts en geestige vrolykheid zweeven fteeds om haare lippen , en als zy lacht Ach ! — nu zal zy niet meer lachgeu , neen nu ... . Czaar, (ongeduldig) Verdes, verder 1 dua'rji  van MARIRHBBSO. 37. Eduard. Als zy fpreekt, hangt men met eene verrukte ziel aan haaren mond ; zy kan u overreeden tot alle» wat zy maar wil; maar nooit zal zy u anders dam tot goede en edele daaden zoeken te overreeden. Nooit vloeide een trotsch woord van haare lippen, en echter heeft nog nooit een mensch zo onbepaald over het hart der zynen geheerscht, als zy. Czaar , (ppfpringende.) Zy is het! Wie kan het anders zy», dan zy ? Eduard. Kent gy haar? Czaar. Bemint gy haar? Bemint gy Chatinka? Eduard, (als buiten zich zeiven.) O, gy kent haar! Waar iszy? Waar vind ik ze? Czaar. Spreek ! Bemint gy haar? Eduard. De liefde van myn eigen ik, is flegts een fcha. duwe van myne liefde voor haar. Czaar. Bemint zy u ook? Eduard. Ware het haar mogelyk, zy beminde my nog snee-r dan ik haar! C 3 Czaar.  38 Het Meisje. Czaas, (hem een beurs in de hand duwende.) Hier hebt gy geld ; voort op het oogenblik , voort weg van hier. Eduard , (verbaasd.") Wat deert u, Mynheer? Czaar. Voort, zeg ik u, weg uit myne oogen! Eduard. Zyt gy niet wel by uwe zinnen, Mynheer? Czaar. Als gy uw leven Hef hebt , waag het dan niet U op honderd mylen van Petersburg te laaten vinden ! Eduard. Al waart gy de Czaar zelve, zo kost gy nauw!yks op een barfcher toon fpreeken. Czaar. Ik ben de Czaar! Eduard, (/iaat een wyle ais bedwelmd, nemt vervolgens zyn hoed af.) Czaar. Op het ogenblik weg uit Petersbnrg. (Hy gaai heen.) Eduard, (werpt de beurs tegen den grond.) Ach my ellendige J —— Nu is alles verlooren ? (Hy gaat heen.~) TWEE-  van Mari^nbubg. 39 TWEEDE TOONEEL. (De Zaal.) Chatinka, (alleen, met een brief in de band.) Alwéér geen uitfluitfel! Nog meer ongerustheid dan te vooren ! Naar Moskau zyn zy dus niet gegaan ? Maar waarheen dan anders V Welk een fchriklyke toefhnd ! Vader en broeder hebben mogelyk niet een hand ftroo voor hun leger 5 mogelyk niet een beetje brood voor hunnen honger; dikwils mogelj k niet een dronk water in een uur van brandende dorst! En gy, ongelukkige, leeft hier in volheid en overvloed; gy kunt nog o, wat gaan 'er niet al dingen in myne ziel omi Welk een vreemd gevoel van hcogmoed en ydelheid komt in my op! De Czaar I de Czaar! Hoe! ben ik dan nu langer voor my zeiven bevreesd? Hy floot my in zyne armen; hy drukte my met vuurigheid aan zyn borst; had hy die hevige flagea gevoeld, die myn hart tegen 't zyne klopte ; was dat woeste vuur, dat onwillekeurig op myne lippen brandde, ook voor het zyne voelbaar geworden! . . . Weg met dit beeld uit myne ziel! Weg, voor eeuwig! DERDE TOONEEL. Chatinka, de Czaak. Czaar. Zo alleen, Chatinka? C a Cha-  4* H F. T M F. I i J E. Chatinka, (ziek herftellende.) Myn Heer! Czaar? Waarom zo eenzaam ? Chatinka. Het geen men bemint, zoekt men gaarne. Ze» rlert ik onder zo veele en zo veelerleie menfeheu verkeere , is my dikwils een eenzaame fionde welkom, om fomtyds eenige geringe gefchillen met my zeiven te vereffenen. C z a a li. Dat is ook altyd goed en pryslyk, zo lang deeze zucht tot eenzaamheid niet tot eene hebbelykheid des levens wordt; zo lang zy ons niet menfehenfchuuw maakt. Chatinka, O, dat zy verre van my , Mynheer! zolang ik met een opgebeurd hart nog zo veel genoegen des levens vinde, zo lang ook de zonderlingfte meufchen nog hunne goede zyde hebben; en deeze hebben toch byna alle menfehen. Czaar. Ik houde veel van menfehen, die menfehen weeten te fchatten. Ook bemin ik zo zeer het openhartige, het vertrouwlyke in hen, die my by uitflelr waardig zyn. Chatinka heeft my nog zo weinig haare ievensgefchiedenis verhuld, . . Ca**  van Marienbürg. 4$ Chatinka. Om u met gewoons dingen , met alledaagfche" voorvallen niet lastig te vallen. Czaar. De levenjgefchiedenis van alledaagfche menfehen is niet zo gemeen , of zy heeft fomtyds nog wel iets dat zonderling en leerzaam is. Ook gevoelt Chatinka haare waarde al te wel, om haar onder de klasfe van gemeene menfehen te kunnen fchaa- ren. Gy hebt immers toch ook wel van uw leven een minnaar gehad ? Chatinka. Ja, ik had 'er een. C z a a k. Wel nu? Chatinka. Hy is dood. Hy bleef in den flag by Pultawa. Czaar. Hy was dus foldaat ? Chatinka. Een braaf foldaat, Mynheer! Czaar. Officier? Chatinka. In zyn tyd nog onder de Gemeenen. Czaar. Is het wel zeker, dat hy dood is? C 5 Cha~  42 Het Meisje Chatinka. Ja, helaas! maar alte zeker! Czaar, (by zich zeiven.) Die jonge gelukzoeker maakte my dus vergeefs bang. —— Waar kreegt gy kennis aan hem? Chatinka. Wy groeiden met eikanderen op. Reeds in onze kindfche jaaren lag een wonderbaare fympathie in ons hart, die , toen wy liefde gevoelen konden 9 eene onuitwischbaare liefde wierd. Czaar. Waarom is hy foldaat geworden? Chatinka. Uit genegenheid, uit moed, uit zucht naar roem en eer Czaar. Jammer dat hy gefneuveld is.' Chatinka, Veldflagen en oorlogen waren reeds onze kindfche fp elen. Wy maakten, uit leem, foldaaten, gefchut, ruitery, wallen, verfchanfingen ; marfcheerdeu tegen eikanderen op , deeden aanvallen, flooten elkanderen in, jaagden elkander op de vlucht,en wat foortgelyke tooneelen meer waren. C z a a li. Naïef en zonderling! Daarby meer dan kinderfpel. Chatinka. Hy verbeeldde Czaar Peter, en ik Koning Karei. De  van Marienburg. . 43 De zege bleef dikwerf lang twyfelachtig; ec'iter gefchiedde hier in 't kleine byna altyd het tegendeel van het geene in 't groot gefchied is. Czaar. Hoe zo ? Chatinka. De vrouwlyke Koning Karei had by ieder gelegenheid de overmacht op Czaar Peter. O z a a k , (met warmte.) Chatinka — als in deeze kinderfpelen eens eene voorbeduiding van het toekomftige lag? (Haar driftig by de hand vattende) als deeze vrouwlyke Koning Karei den waareu Czaar Peter werkelyk overwonnen , hem voor eeuwig tot haar gevangen gemaakt had? Chati n k a , (lagchende.) Dan zou Koning Karei grootmoedig zyn .... Czaar. Grootmoedigheid was Koning Karei 's zaak toch niet ? Chatinka. ... en fchonk den Czaar terllond zyne voorige vryheid weder! —— (Zy gaat fchielyk heen.) Czaar, (alleen ) Gy kunt my die zo ras niet wedergeeven! —— Doch wat zal ik met den jongen avanturier aanvangen? Altyd het best, hem maar te laaien loopen, VIER-  44- Het Meisje VIERDE TOONEEL. De Czaar, Jacob Mersch. Czaar. Ha, Jacob Mersch! — Welkom in Rusland! Mi i i c ti Uw Dienaar, Heer Czaar. Czaar. Wat brengt gy voor goeds uit Amiterdam* Mersch. De vriendelyke groetenis van onzen Heer Burgemeester. Czaar. Hartelyk dank! — Hoe maakt hetmyn oude vriend? Mersch. Ja, Hoe zou hy het maaken ? Hy heeft altyd genoeg te doen om goede orde en tucht te houden , en de fchurken fchoon agter de veeren te zitten. C z a a b. Dat is het beste handwerk , dat wy mya braave ambstcollega en ik dryven kunnen. Mer sch , (hem een papier overhandigende.) Mynheer de Burgemeester zendt u een paar dou. zyn kunftenaars en handwerkers! CZAAJt.  van MaRIENBÜRQ, qt> Czaar. Dat is braaf dat is my lief! Mersch. En dan een klein prefentje Hollandfche Kaas. Czaar. De Burgemeester herinnert zich trouw aan zyn. ouden vriend in Rusland. Mersch, En myn kameraad en my zou het aangenaam zyn als Mynheer de Czaar ons deezen avond de eer geliefde aan te doen , om in onze kajuit op een jekker flukje Hollandfche kaas en een glaasje beste brandewyn te gast te komen. Czaar. Best! Ik kom. Daarvoor moet gy my ook belooven, als gy van Kroonfiad weder hier komt, een Hollandsen middagmaal by my te houden. Mersch. Ik geef myn woord, wy komen myn kameraad en ik! Dat zal den ouden Heer Burgemeester nog recht goed doen, als wy hem verhaaien, dat zyne Amfterdammers in Rusland zo gerefpecteerd worden, dat zy met den grooten Heer Czaar Pieter gegeeten hebben. C z A a P. Hierin zyn de Burgemeester en ik het eens. Braave eerlyke lieden zyn onze liefite tafelvrienden. V/e!  $6 Het Meisje Welnu, bevalt het u hier niet beter dan te Archangel? Mersch. Ons zekerlyk , Mynheer de Czaar; maar onze matroozen niet te best; die vloeken u als ik het zo eens rechtuit zeggen mag aile duivels uit de hel achter na. Czaar. En dat waarom? Mersch. In Archangel zyn zy altyd op lekkere pannckoeken getiacteerd geworden. Czaar. Zeg aan uwe matroozen, dat zy hier ook panne, koeken zullen hebben, zoveel zy maar eeteu kunnen en willen. M e r s c h. Dan zullen die hondejongens eerst recht fmullen. Czaar. Nu, God zegene u! Mersch. God zegene u, Mynheer de Czaar 1 ■ Vaij avond niet te vergeeten l (Hy gaat hem.') WE'.  van Marienburg. 47 VYFDE TOONEEL. D* Czaar , vervolgens i-.zts PRiEiiDHNT. De Czaar, (fchelt. Een Dentfchick komt) Als 'er nog menfehen in de voorkamer zyn , moeten zy terlïond binnengelaaten worden. (De Dentfchick gaat been. De Prajident komt binnen. De Czaar, zo als hy hem ziet, by zie; zclven.) Ik had toch reeds menigmaal lust met de Natuur een proces aan te vangen, dat zy zo veele fchurken, die den galg dubbeld waardig zyn, laat loopen. President. Uw Majefteit ! (Hy knielt voor hem neder.) C z a a k. Staa op, Prajfident! Hoe dikwerf moet ik nog laaten publiceeren, dat ik niet dulden wil dat myn volk voor my nederknielt? Uw zaak is onderzocht ■ Gerechtelyke bewyzen zyn 'er zekerlyk niet tegen u voor handen .... President. Dus ziet uwe Majefteit zelve. . .. Czaar. Dat ik u niet kan laaten hangen. Dat is waar! doch gy moogt met deeze rechtvaardiging te vreden zyn ; ik ben het niet! President. K waadaart'ge lieden weeten nooit hoe zy kwaad sreaoeg van een eerlyk man zullen zeggen. Zelfheeft z ch het  48 Het Meisje het gerucht verfpreid, als of ik van myn ambt ontzet ware. Czaar. Wie zegt dat? Prjesident. Byna alle menfehen. Ik bid daarom ónderdanigst en gehoorzaamst om eene eclatante fatisfaétie tegen deezen laster. Czaar. Om een eclatante fatisfaétie? — En waatin zou die eclatante fatisfaétie beftaan? President. Uw Majefleits. . . Czaar. In een aanzienlyke promotie , of wel in de vereering van een orde van St. Andries? President. UwMajefteits onderdaanigfle dienaar laat dat gaarre aan uw allerhoogst genadig goedvinden over; echter zou hem het laatfte. . . Czaar. Neen , neen'. Zo wa; het niet gemeend! ■ Als alle lieden het zeggen, dan is het een kwaad teeken; dan wenfehen het ook alle lieden. Wcnschten zy het niet, dan zouden zy even luid zeggen: dat is een onbefchaamde logen onze Prefi- dent is een eerlyk, braaf man zulk een Prai- 0'  van Marienbtjrc. 49 fident jaagt de Czaar niet zo voor niet met ai naar den duivel! Ik heb iraauwkeurig naar u vernomen j maar nog niemand gevonden» die iets goeds van u gezegd heeft. Gy ftreelt en vleit lieden , die gy denkt dat in aanzien boven u verheven zyn; en bejegent hen , die gy voor minder houdt dan gy zelve zyt, met hoogmoed en verachtlrg. Gy zyt bekend voor een fpeeler, en hebt altyd deugnieten in uw gezelfchap. Gy geeft 's jaarlyks driemaal zo veel uit, als gy ordentelyk inkomen hebt. By zulke omftandighjden is het doorgaans oninogelyk een btaaf man en eerlyk dienaar van den ftaat te blyven. Myne ambtenaaren moeten myn volk even zo voldoen, als my Dan alleen , als zy zich zo gedraagen , dat de Besten des Volks, wanneer zy eene vrye keuze hadden , niemand anders tot hunne bewindslieden kiezen zouden, in dat geval alleen ben ik volkomen met hen te vreden. Ü kan ik niet langer in myn dienst dulden. Ik zou u dus maar raaden hoe eerder hoe lie er voor een ander waardiger man plaats te maa° ken! (De Pr aft den t gaat heen) ZESDE TOONEEL. De Czaar, de P .edikant Gluck. Czaar. Wie zyt gy? V. Deel. JJ Gluck.  5» Het Meisji Gluck. Een Mariënburger , en herder der Proteftantfche Gemeente. Czaar. . Al weer een Mariënburger! —— Wat wilt gy? Gluck Ik zoek by den troon uwer Majefteit byftand en recht. Czaar. Spreek! Gluck. Ik had eene dochter ; deeze dochter was de roem myner ziele, de wellust van myn hart. Dit kleinood hebben my uwe foldaaten geroofd. Czaar. Hoe heet gy? Gluck. Gluck. Czaar. Gluck —— Gluck — Frederik Gluck, niet waar ? Gluck. Ik fta verbaasd! Is uwe Majefteit myn naam bekend? Czaar. En het meisje, uwe dochter, raakte gy kwyt, by gelegenheid dat Mariënburg ftormenderhand wierd ingenomen ? Is het niet zo, oude Frederik? Gluck.  VAN MARIENBURC. 51 Gluck. Nauwlyks kan ik tot my zeiven komen. Czaar. En dit meisje zoekt gy? Gluck. Zedert vyf maanden. C 2 1 A li Wees getroost1 gy zult haar wedervinden, die gy mogelyk voor verlooren hield. Gluck. Hoe zal, hoe kan ik my deeze zonderlinge tegenftrydigheid verklaaren ? Czaar. Hoe zo? Gluck. Uw Majefteit heeft myn zoon zeer ongunftig van de hand gewezen. Czaar. Die jonge vlugge Mariënburger — is die uw zoon? Chatinna's broeder? Gluck. als buiten ziek zelven.) Chatinka? Catharina' — ó hemel: waar is zy? C z a a u. Bedaar, oude Frederik! — Waar is uw zoon? D 2 Gluck.  ss HbtMeisje Gluck. Buiten aan de hofpoort; daar wacht hy tusfchen vrees en hoop. Czaar, (fchelt. Tegen den Dentfchik.) De jongeling, die buiten aan de hofpoort met zyn viool ftaat, moet hier komen. (De Dentfchik gaat heen.) Gluck, (jut eene korte tusfchenpoozing in verrukking losbarstende.) Ja, zo heb ik hem my voorgefteld! Zo was het beeld, dat ik van Czaar Peter in myn ziel ontworpen heb 1 Zo geheel en al heb ik hem gevonden ! Czaar. Ik ben blyde , als eerlyke lieden wel van my denken. Gy zyt van verre gekomen. Zeg my oprecht, wat zegt men wel zo onder het volk van roy? Gluck. Dat is verfchillend, zyn Majefteit! — De goeden fpreeken alles goeds van u , verheffen u tot boven de ftarren. Maar de minder goeden en dan nog de kwalykgezinden. . . . Czaar. Als die met my in hun fchik waren, dan , goede Frederik, zag het 'er erg uit met de goede zaak. Maar ook de goeden zullen nog al het een en ander omtrent my te ggen hebben. Gluck.  VAN MABIENBUEO. 53 Gluck. Zekerlyk weeten zy niet altyd veele zonderlinge, dikwils elkander tegenfpreekende, dingen te vereffenen ; daartoe ontbreekt ook meestal een gedeelte des volks het vermogen, en een ander de wil. Czaar. Frederik, gy fchyiit niet alleen uw bybel, gy fchynt ook de menfehen beltudeerd te hebben. Gluck. Hoe dikwils verfchynt juist een daad in een onguuflig licht, die door honderd gouden eerzuilen verdiende vereeuwigd te worden! In het ver¬ volg zal het allen goeden burgers, die hunnen Czaar niet genoeg kennen , gaan , gelyk het my gegaan is. C z a a b. Hoe zo, Pastoor? Gluck. Uwe onverbidlyke gellrengheid , uwe vaardige befluiten verwekten dikwils, zelfs tegen myn wil, zekeren afkeet en huivering in my. Doch het gevolg leerde, dat myn Czaar dikwerf daar, waar hy wreed fcheen te zyn , de heilzaamfte oog. merken ten doel had. Czaar. Verder, Pastoor! Gluck, Wie over Czaar Peter wel wil oordeelen, moet D 3 niet  54 Het Meisje niet vergeeten, dat het een lichtfchuuwende dweepery — dat het een verouderde barbaarsheid, — dat. het een bloedige, nimmer verzadigde zucht van onderdrukking was, met welke gy te kampen had ; dat het niet gemaklyk viel een barbaarsch volk van het flaaffche juk der woestheid en bygeloof tot de gehoorzaamheid aan wyze wetten weder terug te brengen. C z a a b. Volksleeraar te zyn is een eerwaardige post. Oude Frederik, gy zyt uw post wel waardig! ZEVENDE TOONEEL. De v o o iu g e n. Eduard, Eduard, (eenigzins bevreesd.) Uw Majefteit! Czaar. Zie daar myn jonge violonist! — Nu kom nader — van nu af aan zy het vrede onder ons! Ten teeken hiervan verzoek ik u nog een aartig teder Itukje te fpeelen. (Eduard wil terffond beginnen) Neen, neen Nu niet! (Tegen beiden) Gaat intusfchen in de kamer; Als ik het teeken geef, moet gy beginnen, maar niet eerder! ( Gluck en Eduard gaan in het zy-vertrek. De Czaar fchelt. Tegen den Dentfchik., Geef den Vreemdelingen daar — wyn en koude koeken: yDe Dentfchik gaat heen, de Czaar alleen) Hoe zonderling voegt  vanMarienburo. 55 voegt zich dit famen! — drie edele zielen vinden eikanderen weder; Chatinka in de armen van haaren broeder, aan het hart van haaren va^er —- die hen beiden voor verlooren hield — in de volle uitboezeming der zusterlyke liefde en kinderlyke tederhartigheid; , dat zal een fchoon tooneel voor my opleveren'. ACHTSTE TOONEEL, De Czaar, Chatinka. Czaar. Het is my lief Chatinka, dat ik u hier vinde. « Ik was juist van zins om u in een ftuk van fmaak raad te pleegen. Ik denk myn fchalmeifpeelers aftefchaffen. Chatinka. Dat is een verlies, het geen juist niet zeer te beklaagen is, in zo verre het alleen de Muziek der fchalmeijen betreft. Czaar. Gy'fchynt 'er geen fmaak in te vinden, en ik voormy ben, zedert eenigen tyd, voor dat Doedelzaks muziek ook minder gevoelig geworden. Ik breng gaarne myn fmaak by den uwen ten offer. Chatinka. Dat moest myn Czaar toch niet doen. D * Czaar.  ■ 56 Het Meisje Czaar. Ja maar als ik my nu daarby voortreflyk wel bavinde ? als het my de moeite beloont, uwen fmaak te volgen? — Maar genoeg hiervan. De fchaltneifpeelers zyn afgedankt. Chatinka. De Muziek alleen toch maar, hoop ik, maar niet de menfehen die ze fpeelden? Czaar. De Muziekanten ook. Chatinka. Dan verliest het fchoone al te veel van het goede, en is niet meer de helft zo fchoon. Czaar. En waarom dat? Chatinka. Ik flel my een goedhartig Vorst altyd voor onder het beeld van een wyzen huisvader. De. wyze huisvader is naar de omltandigheden fpaarzaam: maar het doet hem hartelyk leed, als hy het, ook zelfs in gevallen van nood, ten kosten zyner huisgenooten zyn moet. Czaar. De fchalmeifpeelers zullen hun brood hebben, sl fpeelen zy niet meer. Chatinka, (hem de hand kusfehende.) Edele Czaar! . CZA&Rf  ▼ a N MaRIENBUKG. 57 Czaar. Nu nog een woord van het geen my hiertoe aanleiding gaf. Ik ontmoette heden by geval eer» jongen .vluziekant die zeer wel op de viool fpee-lt; als hy uwe goedkeurmg wegdraagt, mag hy hier blyven. Hy is hier digt by aan de deur roepende Uegin nu maar .' (Men hoort agter het tooned een adagio ) Chatinka. Schoon! zeer fchoon.' Er is geest en leven in zyne toonen. Hy verrtaat de kunst, om de ziel onmiddelbaar te treffen. O welke herinnering wekt dat in my! Myn broeder fpeelt ook de viool. Czaar. Waarlyk.' Chatinka. Byna zou ik zeggen, zo goed als deeze; althans met zo veel vuur. Czaar. Daar ben ik blyde om. Chatinka. Zo waren wy dikwils, myn vader en onze kleine eerlyke buuren, op een fchoonen zomerfchen avond, in den hof, onder onzen nootenboom vergaderd. Myn broeder fpeelde; wy zongen. Even gelyk zuivere harmonie van fnaaren D 5 en  58 Het Meisje eu lippen vloeide, vloeiden dan ook onze zielen in eene eenltemmige harmonie te laamen. C z a a r. Nu moet ik u toch dien jongen braaven Muziekant ook vertoonen. Hy is \iw landsman. Chatinka. Myn landsman ? C z a a b. Een Mariënburger. C h a t i n k a. Een Mariënburger ? Een Mariënburger ? (na dat de Czaar de deur van het zy - vertrek geopend heeft, met een gefchrei van vreugde.) Godl NEGENDE TOONEEL. De voorigen. Gluck, Eduard. Eduard, {met drift binnenkomende.) Myn zuster! Chatinka, (in zyne armen.) Myn Eduard! Myn broeder! Gluck. O, myn kind! DER-  VAN MaRIENRURG. 59 DERDE B E D R Y F. EERSTE TOONEEL. Een Zaal. Menzikof, (alleen.) (Aan een tafel, in een peinzende houding.') My zo te bejegenen! My zo te behan¬ delen! — My ie vernederen voor ellendige kaerels, die zich voor Gedeputeerden van her Commercie-' weezen uitgeeven, en verder niet zyn dan fchurkagtige woekeraars! Bitter, Men is waarlyk niet te benyden , de vriend van een Vorst te heeten! . Gunffelingen mogen zy hebben, maar ware vrienden niet. Vrienden laaien zich zo niet vernederen, om tot het armzalig fpeeltuig hunner luimen te (trekken. TWEE-  2 Het Meisje Czaar, (met leevendigheid.') Ja, dat wenschte ik,aanbiddingswaardige Vorflin! dat hoopte ik, dat beloofde ik my . . .. Natalia. Myn Czaar. . . Czaar. , Dat uw hart met het myne om ftryd zou gevoelen, dat ey nu weet ik my eerst kort uittedrukken, nu heb ik geen verdere omwegen nodig — »« recht °P het doel! Nog is Chatinka van my onaangeraakt, nog. . . . Natalia. Dat weet ik.- Czaar. Weet gy dat? Natalia. Omdat Ik Chatinka kenne. Czaar. Nog had haare deugd zo veel terugftootende kracht voor my, hield myne liefde zozeer binnen de paaien eener eerbiedige fchaamte, dat ik by alle de wegfleepende drift myner wenichen, by alle de onbedwingbaare hartstochtelykheid van myn temperament nog altyd met haar ben, wat ik in het ogenblik was, toen ikhaarvoor de eerltemaal gezien heb. •> Ik heb nu aan uw vriendfchaplyken boezem de gedachten vau myn hart uitgelLrt. U bemint.  van MarIENBUrc. »,*. zy, aan u is haar ziel met een kinderlyke hartelyk• heid, met een onbegrensd vertrouwen verkleefd. ■ Gy verftaat my immers wel, Vorftin t Natalia, Qne! waardigheid en zelfsgevoel.) Ja, myn Czaar! en ik gevoel my in deeze belediging zeer diep onder de edelen van myn genacht vernederd. Czaar, (verbaasd.') Vorftin. . . . N a t a l I /. Doch neen ! — myn Czaar mag zich mogelyk vergist hebben. — My op deeze wyze te bele. digen my zo gevoelig te beledigen , dat konde hy niet willen. Czaar. Lieve Vorftin. . . . Natalia. Myn Czaar heeft het geheim van zyn hart voor my ontfloten. Dit vordert eene wederkeerige vertrouwlykheid; welaan, myn Czaar — ook ik wil voor u myn gantfche ziel ontfluiteu. De keuze, die uwe liefde gedaan heeft, jioet uw fmaak eer aan. Czaar. Niet waar, Vorftin ? Natalia. Egter zyn fmaak en hart niet altyd volkomen een-  pi Bet Meisje eenftemmig met eikanderen ,• anders zou ik eveü gerust mogen zeggen: deeze keuze doet ook uw hart eer aan. Czaar. Vorftin, welke eene wending neemt gy op eenmaal? Natalia. Mogelyk was het niet eers nodig, zoveel te zeggen. Mogelyk is dit anders zo voortreflyk hart van myn Czaar ook hierin voortreflyk; keurt misfchien menigmaal van ze.veaf, wat bloote drilt..* Czaar. Hoe zo, Vorftin? Verklaar u nader! Natalia. Als myn Czaar van de zuivere onberispelykheid zyner oogmerken zo zeer overtuigd ware, waartoe dan di't angftig zoeken naar eene voorfpraak, dit welbedacht uitkiezen eener plaats , die juist gefchikt zyn moest om de voorfpraake gevoelig te maaken: hoe kon ik my dit uitvorfchen door dui'tere , verre omwegen verklaaren , daar het anders niet de geringde roem, niet de kleinfte grootheid van myn Czaar is altyd rechtdreeks den open weg te gaan? Zou u niet wel in de helderer ogenblikken der fluimerende hartstocht uw eigen hart zeggen: voor een byzit is dit meisje toch veel te goed ?' Czaar t  van Mabienbürc. 95 Czaar, (by zich zeiyen.) Hierop was ik niet gevat. Natalia. De byzit van een aanziemyk of onianzienlyk man te zyn, vernedert even veei; de kleene omHandigheid, dat zy al de praa! van eenen door ju. weelenfchitterenden luister rondom zich verfpreidtt dat zy duizend flaaven onbegrensde beveelen karï toewenken maakt haar niets bet ,r ^ m^ üaar m het oog vau een braaf man niets minder tot een byzit. Czaar. Ik heb my (legt gëadresfeerd. Natalia» Toen Chatinka het eerst by my gebragt Wierd, dacht zy het geweld der roovers ontrukt te zyn. Zy wierp zich voor myne voeten; fnolt in eene Aroom van traanen, bad my om myne befcherraingj noemde^inv haare verlosirer. Ik nam het lieve doodelyk böangfte meisje vriendeiyk op, troostte haar, deed haar de piegtigfte beloften om de plaats van moeder by haar te be'tleeden. Czaar. Dat was menschlievend. Natalia. Zou ik nu mynen Czaar niet op het gevoeligst beledigen , als ik hem hier eerst vraagen wilde: of Ik dan werkelyk myne mv boven alles waarde Vrieu-  56 Het M.'eisj1 Vriendin het woord houden moest, dat ik het armé verlaatene Weesje zo zeker en heilig gegeeven had ? , Myn Czaar antwoordt niet ? Myn Czaar is edel en groot: ik heb zyne gunst niet verbeurd. C z a a b. Ik verwachue zulk eene tegenfpreekfter in u niet! Natalia. Dus ben ik dan ook werkelyk beter dan myn Czaar verwacht had. (zyn hand vattende, zachtzinnig en met vertrouwen.-) Neen, ik heb uwe gunst niet verbeurd ! Ware het niet deeze zo onfchatbaare gunst van myn Czaar hemel — ik zou 'er trotsch op zyn, die op eene zo menfchelyke wyze verbeurd te hebben! (Zy gaat heen.) C z a a n, (alleen ) Myn gunst? Neen, braave, edele vrouw gy hebt die niet verbeurd! Maar gy hebt my verrascht en in de engte gebragt; myn gantfche plan tot niet gemaakt — dat hebt gy Myn gantfche plan tot niet gemaakt? Neen, zulk een fchoon plan zal my geene vrouw wegredeneeren, zal my eene overkiefche vrouw niet zo op eenmaal kunnen vernietigen! De ^ryd heeft lang ge- duurd. Ik had fchier vergeeten dat ik nog «ene vifue fchuldig was. Myn oude Scheepskapitein  van MarTENBURS. 97 tein zal my wachten. (Hy gaat naar het /chip; zo dra hy I etzelve nadert, komen hem eenige matroo ■ zen te gemoet.) God zegene u wakkere gezellen.' Hebt gy uwe pannekoeken al gekregen? De Matroozen. Ja, ja pannekoeken in overvloed! (De Czaar gaat naar het Schip. De Matroozen volgen hem gezwind na.) TWEEDE TOONEEL. Chatinka, Eduabd. (Beiden komen van re fcheidene zyden aan.) Chatinka. Hebt gy hem gevonden ? Eduard. Ja'- Chatinka. Den hemel zy dank ! Eduard. Ginds in het dennenboschje lag hy op zyne kniën, en bad. Chatinka. Hoe zag hy 'er uit? Eduard. Bedaard en ernltig. V. Deel. G Cha-  9B Het Meisje Chatinka. O die ontzetlyke rust! Spraakt gy hem? Eduard. Ik bad — ik fmeekte hem u te hooren. Chatinka. Reclufchapen broeder! — en zyn antwoord? Eduard. Was, dat hy u hooren zou; dat hy op alles zich bereid had, zelf om. . . . Chatinka, Welnu? Eduard. ... Uit uw eigen mond de belydenis uwer fchande te hooren. Chatinka. Myn fchande ? Hy zal my hooren , en zyn kind met verrukking aan zyn hart drukken i Zie eens breeder — is hy het niet? — Ja, hy is het. Hy leunt op zyn ftok. De maan befchyut vriendelyk zyn eerwaardige gryze hairen, zyn gelaat ftaart plegtig naar den hemel. Zyn gang en houding zyn vol deftigheid — geheel het verhevene beeld van den edelen man , die onder zyn noodlot gebukt gaat. DER.  VAN MaRIENBURC. 00 DERDE TOONEEL. De Voorigen, Gluck. Chatinka. (Haaren vader te gemoet gaande en hem de kanden kusfckende.) Myn vader! (de hand op haar hart drukkende) Myn vader! ik heb u gezogr. Het is moge¬ lyk goed, dat wy eikanderen niet eerder gevonden hebben. Gluck. Ach, dat wy eikanderen nooit weder gevonden hadden! Chatinka. Dat zou onge'ukkig, vader, dat zou zeer ongelukkig geweest zyn. Zonder zegen , met de vloek in het hart, over een fchuldeloos kind — Neen! De man, wiens gantfche leven niet het ger'mgfte onrecht tegen den onwaardigften zyner broederen bewust is, zou nu op eenmaal de onrechtvaardigfte aller vaderen worden, en zyn eigen kind veroordeelen, zonder het gehoord te hebben ? Gluck. Ach God! Chatinka. Kan het ontaarte, gevallen kind zo onuicfpreeklyk reikhalzen naar het ogenblik om zyn G 2 deugd-  100 Het Meisje deugdzaamen vader te zien ? ó myn vader! Gluck. Is het waar? Ach! lieg my niet voor! Chatinka. Heeft uw kind u ooit voorgelogen? Gluck. Als het een logen ware; als ik uit den droom dezes hemels ontwaakt, weder moest terug Horten. . . . C h a t i n k a. En myn vader houdt my voor zulk eene laaghartige vermomming vatbaar? Gluck, (Haar een poos befchouwende.) Gy zyt onfchuldig Kom aan myn hart! Ja, gy zyt onfchuldig! Chatinka. O, myn vader! Gluck, (nog ecnigzins ongerust.) De Czaar fchynt u zeer genegen te zyn? Chatinka. Hy leent gaarne het oor aan myne bede. Dikwerf heeft myn voorfpraak den toorn des Czaars bevredigd; veele traanen opgedroogd; groote ellende geweerd ; goede menfehen voortgeholpen ; geluk en welltand over nooddruftigeFamilién ver. fpreid. Eduard  VAN MaRIENBUrg. 101 E d tl A r d. Dat loone u de Hemel, zuster! Chatinka. Als ik al ellendig genoeg geweest ware in myne deugd te wankelen ó deeze gedachte alleen had my weder opgerecht : gy vindt uwen vader weder 1 dan ziet gy hem met een helder open oog in 't gelaat ; dan vliegt gy in zyne armen; clan zegt yy hem , met een toon , die zo zuiver onbevlekt uit de ziel, als de waarheid van den hemel, komt : midden onder de vermaaken van het hof is uw kind fchuldeloos is het zy. nen vader waardig gebleven. Gluck. O myn Catharina! o ik gelukkigfle aller vaders / (tegen Eduard) Laat ons een ogenblik alleen. E n o a r n. Edel en goed waart gy eertyds. zuster.' . Nu zyt gy een engel geworden. agtigen oever doen ftranden. (weder deer den kyker ziende ) Czaar, (by zich zeiven.) Zinnelooze! Is er dan voor u geen rust meer, zo lang zy esn wezen in de fchepping is? o foei de kleine, fchreijende, voor zich zeiven verachtelyke mensch! Menzikof. Onze floep zit hun nog dapper agter na. Die kaerels zouden waarachtig in [laat zyn om den wind zeiven in te haaien Bravo Bravo! Nu toe maar! Myn Czaar! Myn Czaar! Czaar. Wel nu ? M enzikof. De Hollanders verdwynen agter een klip; —- De floep is nog zichtbaar. Zy glydt zo fnel, als of haar de eene golfgeduurig opnaame , om haar ogenbliklyk de andere te gemoet te voeren, Mynheer! Mynheer! Czaar, Wel nu, wat is het? Menzikof. Ik zeg u, dat zy op het ogenblik ingehaald zyn. C z a a r. Het is my het zelfde. . Ik wil alleen zyn. 115 Men-  122 Het Meisje Menzikof. Als zy aankomen, moeien zy dan terflond hier gebragt worden ? C z a a u. Ja — of ook neen: zo als het u goeddunkt • zo als gy het dienftigst acht Ga nu maar heen! (Menzikof gaat heen?) TWEEDE TOONEEL. De C z a a h , (alleen?) Zy zal op't ogenblik komen? Gy zult haar weder zien.— En wat dan? — Als of gy dat niet reeds werkelyk wist, haar met reeds zaagt, niet reeds hoorde , haare verwytenu niet reeds in de ooren klonken! — O, het was onveillandig, 't was dom, dat ik hen agterhaald heb! Dat komt van die verdoem¬ de bereidwilligheid myner duizende allerönderdaaniglle flaaven! Is er een werk van groot belang voor het gemeene welzyn te verrichten, dan gaat het den kruipenden, lleependen gang;dan is het by na niet om uit te flaan; maar denken zy flegts een halven wenk te hebben , om de eenof andere fotti- fe ter uitvoer te brengen, dan vliegen zy ■ dan bieden zy eikanderen de hand , dan yvercn zy en werken eikanderen buiten adem, opdat de fottife toch fpoedig genoeg , dat zy toch geen ogen-  van Marienburg. 123 ogenblik te laat ter waereld korne. Ach , het was on ver.tandig l (Na eene korte tusfdienpoo- zing.) Ondankbaare , waarom moest gy my ontvluchten? Was dan uwe deugd werkelyk zo zeer in gevaar? Was hier geen middel daartegen overig geweest? Is het my niet reeds gelukt veel grooter vooröordeelen te bekampen ? O, gy weet niet, Chatinka, gy zoudt niet eens durven droo- men, wat uw Czaar voor u in (iaat geweest was te doen, (Hy wil naar 't vengfter gaan.) Daar ginder in de allee is dat Chatinka's broeder niet? In de daad, hy is het! — Dus hier gebieeven? — En waarom dat V Wat zal hy hier doen? (Hy fchelt. Vervolgens tegen den Centfc'iik.) Breng myhet jonge mensch, dat daar ginds in de allee wandelt, ogenbliklyk hier! (De Dcntfchik gaat heen. De Czaar ziet door den Verrekyker.) Wat zie ik rm! Ik wierp my op de aarde; beval vader en zuster aan de algoedheid der voorzienigheid; bad vuuriglyk den hemel. Zo heb ik nog nooit gebeden — met zulk een vuurig, ftout gebed zal ik mogelyk nooit weder den hemel aanroepen. Czaar. Zyt getroost! — De Voorzienigheid heeft ze ons behouden. Eduard, (met verrukking.") Behouden? Gered? Zyn zy dat? God zy dank! Czaar. Gy deed verftandig de raad van uw zuster te volgen; het hangt nu alleen van u af, of hier uw geluk fchooner bloeijen zal dan in Marienburg? Eduard. Goede Heer! Czaar-  Het Meisje Czaar. Uw kunst op de viool bevalt my. Wilt gy by my blyven, zo ... . E d V a r d. Als uw Mufikant toch niet, beste Heer? Czaar. Nu, ja, waarom niet? Eduard. Uit vermaak wil ik wel voor u fpeclen, zo dikwils en zo veel gy immer maar wilt; maar uw Muükant . .. Czaar. Wel nu ? Eduard. Uw Mufikant ik moet maar recht uit fpreeken uw Mufikant wil ik toch niet heeten. Czaar. En dat waarom niet? Eduard. Die verder niets is dan Mufikant, in zyn leven verder niets zoekt te zyn dan Muiikant; die fchynt my niet veel meer waardig te zyn dan het inftrunier.t, waarop hy fpeelt. Czaar. Wat hebt gy dan anders nog geleerd? Eduard. Wat men doorgaans in de fchoole leeren kan,  van Marienburg. kan ,• ook in het een en ander iets meer, dan men gewoonlyk alleen in de fchoolen pleegt te ieeren. Czaar. Wat was dan wel uw plan ? Eduard. De roem der geleerden, van die voortreffelyke mannen , die uwe Majefteit uit Duirschland herwaards beroepen heeft, is ook tot ons overgeko men. Om deeze mannen te hooren, hunne lesfen my eigen te maaken . was reeds lang myn wensch , buiten welke myn hart geen vuuri/er wenfchen kent. Ik heb weinig nodie Mynheer.' Geef my flegts eene kleine, zeer kleine onderfteuning, en laat my een paar jaaren op uwe hooge fchoole te Petersburg fludeeren! Czaar. Uw verzoek zy u toegeflaan! Maar wat dan verder? Eduard. Dan fmeek ik mynen Czaar mv gelegenheid te mogen verfchafTen , van te werken, en door werkzaamheid te kunnen uitmunten. Word ik dan niet binnen kort een man, op wiens eerlykheid gy bouwen moogt , die gy in gewigtige zaaken gebruiken kunt, die met een onverdeelde ziel aan zynen Czaar en aan deszelfs bezigheden verkleefd is; zo doet my de fchande aan, Mynheer, en maak my tot uwen Kamerdienaar of uw Koksjongen. Czaar, Een edele hoogmoed, die verheven vermogens be-  I28 Het Meisje betaamt. (.Hem by de hand vattende.) Eduard, ik zal uw vader zyn ! Eduard, (hem de hand met drift kusfchende.) Mynheer! Myn Czaar'. Myn Vader! Czaar. Ga nu heen! Eduard, (in V heen gaan.) Schrander en wys was uw raad, zuster. VIERDE TOONEEL. Czaar. Eén hart verloren, een ander gewonnen! Zekerlik kom ik by de ruil verre te kort. Nu, dat teruggebleven pand zal my toch altoos waard en dierbaar zyn. (Hg gaat aan tafel zitten.) Hier hebben myne bezigheden zich zedert gisteren oP' sehoopt. Ik moet werken, maar daartoe behoort een opgeruimd gemoed. Toen Chatinka nog ■ hier was, werkte ik altyd met genoegen. (Hy ziet de papieren door. onderteekent het eene, haalt een lireep door het andere: op eer., i*1 opvliegende.) Bisfchop — Bisfchop van Newgoroa wil hy worden? is de kaerel zot? die platte alledaagfth, kop zonder ziel,ofleven? Helaas! heb ik dan geen flegteOns fchoppen reeds meer dan al te veel! (Hy fchryju) lk zal hem afwyzen, en by een verzoek van zulk een ongerymdheid hem voor een jaar naar het gekken-  van marienbur(1. Si} hui? zende*. ' iBy een onder request.") Om vergelding! (driftig.) Waarvoor? Voor dertig jaaren by een zeer gering penfioen en eene talryke Familie den ' taat en den Czaar beweezen dienften ? — Ja, lieve hemel, als ik alle braaven vergeldingen zou geeven —— (terwyl hy naar de pen grypt.) Afgeiiagen ! (zich bedenkende.) Het is toch geen logen wat de man zegt. Ik ken hem. Voor hem had Chatinka zekerlyk een goed woord gedaan. (Schielyk befluitende.) Men bedanke den requestrant voor zyne verdienden in verplichtende uitdrukkingen , en vermeerdere zyn tractement met honderd roelvls jaarlyks. Was het zogoed, Chatinka? 'Hy ziet nog eenige fchriften door , en legt ze y&jaigens ter zyde.) Veel woest - veel lastig, vermo,eijend tuig! Weg is alle lust tot arbeid. Het is beter dat ik menfehen zie. (Hy fchelt. Tegen den Dentfchik.) Zyn 'er nog lieden in de voorkamer ? Dentschik. Kooplieden van Petersburg. Czaar. Laat hen hier komen. VYFDE TOONEEL. De Czaar, vier Kooplieden. Czaar. Zo , zyt gy daar? Ik ben agter uwe fraaiie V. deel. I ftree-  130 Het Meisje ftreeken gekomen, Gy zyt fchoone Kooplieden, dat moet ik zeggen! Koornfmoufen zyt gy! Doet den braaven eerlyken fland der Koopvaardy niet verder de fchande aan van u Kooplieden te noemen! Woekeraars zyt gy! Een der Kooplieden. Uw Majefteit ! Czaar. Zwyg ik weet alles. Den woeker wi! ik tog eenmaal uitgeroeid hebben, al zou ik alle galgen in 't land tot hulp neemen. Gy hebt geld; waarom fpeculeert gy daar mede riet liever op eene eerlyke wyze? — richt liever Fabrieken op; waarom niet liever inlandfche producten tegen uitlandfche verruild , en op deeze wyze den viytigen arbeidsman ook een ftukje brood laaten verdienen?— Als gy zo handelt, dan zal ik achting voor u hebben, zal uw vriend zyn zal u alle mogelyke voorüitfchotten geeven; doch als gy u nog eenmaal met foortgelyke fchelmftukken ophoudt , zal ik u publiek laaten bekend maa- keu merkt wel op wat ik zegge . ik zal publiek bekend laaten inaaken, dat gy heimelyke fmoufen zyt. Alle de Kooplieden. Maar, zyn Majefteit . . . Czaar, Ik houde myn woord, zo waar ik Czaar ben! Wat u dau nog verder onder uwe landlieden beje- ge-  vam MARIENBUne. 131 genen zal, moogt gv zelve ondervinden. Gaat nu naar uw huis! (de Kooplieden ^gaan onder verfchillende gebaarden van vrees en misnoegen de kamer uit. De Czaar alken.) Zo; dat heeft my het bloed zo wat door eikanderen gehutst. Nu zal het mogelyk beter gaan. Nu geloof ik recht gefchikt te zyn om haar te zien. Laat zy nu maar komen! ZESDE TOONEEL. " De Czaaii, Menzikof. Menzikof, (aan de deur tegen een Denu fchik.) Volftrekt niemand deezen voor den mid¬ dag althans niet. Zeg tegen de lieden, dat zy nog wat wagten moeten. Als zy komt, moet zy ter- ftond hier gebragt worden. maar alleen —- Gy verdaat my wel? (Hy komt by den Czaar,) Mynheer! Czaar. Wat is er? Menzikof. Zy komt. Czaar, (verheugt.) Chatinka? (by zich zeiven.) Ik geloof dat ik zeer onverftaudig handel my daarover zo zeer te verheugen. Is Men»  j3ï Het Meisje Menzikof. De guniTigite winden deeden de zylen zwel. len, en dreeven de floep als op de vlucht aan onze Itranden. Czaar. Ik wil haar niet zien — nu ten miniten nier. Menzikof. Ik heb eene kleine onvoorzigtigheid begaan, Mynheer . . . Czaar. Wel nu ? . . . Menztkof. En lastgegeven, haar rechtfireeks hier te brengen. Czaar. Wat of ge u niet al aanmatigt! —- Vader en Dochter ? Menzikof. De dochter alleen. I)aar komt zy! (In het heen gaan. Nu mogen zy zien, hoe zy het met elkan. deren maaken. ZE-  va» Mariinburs. 133 ZEVENDE TOONEEL. De Czaar, Chatinka. Czaar, (wendt zig ter zyde van haar af , dan , na eene goede tusfchenpoozing ) Gy weder hier, Chatinka ? Chatinka, (zich op een affland houdende, koel en onbevreesd ) Vraagt gy dat, Mynheer? Gefchiedde het niet op uw bevel? Czaar. En als het nu niet op myn bevel gefchied was? Chatinka. Wat van uwe onderhoorigen gefchiedt — gefchiedt dat niet door u ? O, wat is het goed, wegens dingen die men doet, en toch voor de waereldniet gedaan wil hebben, zyne zekere, altyd gedienftige naamvoerders te hebben l Czaar. Wie verftout u , op deezen toon met my te fpreeken ? Chatinka. Wie verftout den Czaar, om vrije menfehen tot de flaaven zyner grilligheden te maaken? C z , a r. , Ik had n anders kunnen ontfangen —— anl } de»  IJ4 Het Meisje. ders moeten ontfangen ! Gy, de fcbuldige, beantwoordt myne goedheid met beledig ng? Chatinka. Ik, de fchuldige? de Liefdedrift van den Vorst niet waar, zo heet de wet, die ik overtreeden heb? een heilige wet, die geen weerbarftige zo ligt ongcïlraft en ongewroken durft, overtreden ! Czaar. Chatinka! Chatinka. Gy word toornig? ó — Czaar! als gy nu in myn hart zien als gy daar in myn ziel kost lee- zen, hoe weinig uwe gramfchap in ftaat is my» vast genomen befluit te doen waggelen! Czaar, (by zich ze/ven.) Dacht ik het niet! zeide ik het niet reeds in my zeiven! Chatinka. In dit, voor menig een ander zo vreesfelyk, zo verderflyk ogenblik van uwe gramfchap, v»aage ik het zelf van u de beflisfing van myn noodlot te hooren ; aan u de ernftige vraag te doen: waarom ik hier ben? wat men van my wil? wat van my wat van mynen vader worden zal? Czaar, (digter by haar koomende, en meer bedaard.) Hier zult gy blyven, Chatinka,by uwen Czaar, die  VAN MaRIINBURo. 135 die u mint; voor wien gy het dierbaarfte fchepfel op Gods aarde zyt ; die deezen gantfchen morgen vergeefs met zich zeiven geworfteld heeft de gedachte te denken: zonder u te zyn, van u gefcheiden te leeven. Chatinka, (by zich zeiven.) Ach, dat ik ook daarop gevat ware! Czaar. Wend uw gezicht niet van my, Chatinka! —Heb ik my dan zo gantsch en al aan u verzon- digd , om zo plotslings van u verlaaten, om door u ontvlucht te worden , gelyk men het verderflykst monller poogt te ontvlieden? Chatinka. O! hoe treft my uwe goedheid , uwe vernederende infchikkelyheid voor my! Maar onze betrekkingen dellen zich, als een ondoordringbaare rots, tusfchen ons. Myn Hand, myn plicht, myn geweeten , de grondftellingen myner opvoeding zyn met uwe oogmerken volftrekt onbeftaanbaar . moeten met uwe oogmerken eeuwig onver» eenbaar blyven. Czaar. Met myne oogmerken? — Zyn die dan inde daad zo berispelyk? Chatinka. Ja! Czaar. Dat ik u beminnelyk vinde, dat myn hart voor I 4 de  13G" Hit Miuji de zalige (ronden eener tedere zagte vertrouwlyk- heid zo gevoelig is ligt mogelyk daarin de misdaad ? Chatinka. Alleen daarin lag het zekerlyk niet. Czaar. O, Chatinka! wanneer voorheen uwe zuivere liefderyke , onverniste ziel my zo onweerltaanbaar aan zich trok, dan gevoelde ik eerst, hoe veel vermogen in my lag om al wat fchoon , al wat groot, al watedel is, te doen; dan verfpreidde zich de kring myner werkzaamheid tot in hetonè'in. dige; dan ontgloeide myn gaiulche ik van de roemrykfte voornemens. Chatinka. O myn Czaar! Chatinka. En als ik u dan zo geviel, als uwe goedkeuring my bezielde, my opbeurde , my beloonde; als gy my een groot man , een model voor groote mannen noemde ó, dan, Chatinka, dan was ik zalig boven alles wat zich immer denken laat. Chatinka. Een groot man zal ik myn Czaar altyd noemen; een modJ voor groote mannen zal myn Czaar ook nog in laatere eeuwen zynl Een grootman: — ó dat hetrlyke woord bevat veel in zich: op den grooten man kunnen alle goede menfehen bouwen. Dat  VAN MaEIINSÜXÖ. I37 Dat geeft rny troost, dat is myn volle vertrouwen, dat myn Czaar ook met my groot zal handelen. C z a a k. Als nu de groote man om nu by deeze my thans zo verdachte vleijery te blyven by het bewust zyn van alle zyne zwakheden en gebreken , eene wyze tedere vriendin nodig heeft, die hem raadt ais hy twyfelt; die hem waarfchuuwt, als hy gevallen is; hem zacht en minzaam tot de menl'chelykheid terug voert, als toorn en gemelykheidhem in den afgrond der woestheid hebben voortgerukt; hem met opene armen, met minzaame blikken , met een wellustademend lachje outfangt, wanneer hy vermoeid, gebogen onder de last der bezigheden, aan baren zwoegenden boezem rust en verkwikking zoekt; en als deeze man nu zulk eene minzaame vriendin denkt gevonden te hebben kunt gy dan nog hard en onedelmoedig genoeg zyn, om hem uwe deelneeming te ontzeggen? Chatinka. Waartoe deeze taal, Mynheer? Waartoe myn hart zo voorbedagt eene wonde te willen toebren. gen, die gy nooit weder in ftaat zyt te heelen ? C z a a X. Chatinka! Chatinka. Neen! Nog is in my het gevoel voor de «leugd magtig genoeg, ook daar nog te wederllaan, J 5 waar  138 Het Meisji waar myn Czaar my tot traanen van de bitterde (harte getroffen ziet. Czaar. Gy wilt dus heen ? Chatinka. Ik moet. Czaar. Gy wilt my verlaaten? Chatinka. Ik moet. Czaar. Uw Czaar vergeeten? Chatinka. Dat zal ik nooit. Czaar. En echter wilt gy heen? Chatinka. Czaar. En toch zyt gy door niets terug te houden ? Chatinka, (met ftandvastigkeid.) Door niets. Czaar. En dit zegt gy my op zulk een koelen toon? Chatinka. De toon van een ftandvastig voorneemen is altyd koel en iustig. Czaar ,  TA A M A 1 I 1 S 1 ü t t, I39 Czaar, (vertoornd.) Neen! dat is geen deugd meer: dat is koppigheid, wilde hoogmoed! —— Dwaaze, gelooft, gy dan werkelyk my te kunnen ontvlieden? U in Marienburg eene veilige fchuilplaats te verfchaffen ? — Ben ik minder Heer in Marienburg,dan hier op den eenzaamen Peterhof ? Is myn arm niet groot en machtig genoeg om de wyde grensfen van myn ryk te omvatten? . . . Chatinka. Eu al omvatte zy de grensfen eener waereld — zy is nog altyd te zwak en krachteloos om het hart van een meisje, dat eens een vast befluit genomen heeft, te gebieden! < Czaar. Ha, dan zal ik met uwe romaneske deugd den langduuriglten hardnekkigftenftrydtlryden, dien ooiteen getergde hartstocht met vrouwelyke eigenzinnigheid geitreden heeft. Chatinka. Dan zal ik ook op my het vermogen hebben om uwen onbefchaamden aandrang met verachting, met afkeer te beandwoorden . . . C z a a a. Zo ontaarde dan ook myne liefde in haat! Dan kampe haat met haat I Zo werde dan alle myne wraak tegen uontvlamd,tegenu,ondankbaarfchep. lel, dat zyn Czaar zelfs tot bidden en fmeeken ja , tot fchandelyke traanen vernederd heeft! Van  14e Het Meisje Van nu af aan zyt gy als een gevangene aan mya hof verbannen' Chatinka. Wel aan — het zy dan zo ! Zo zy deeze plaats voor my verfchrikkelyker en fmartelyker dan alle de rampen der verfchriklykfte gevangenis.' Zo zy dan van nu af aan alle vreugde, alle genoegen mynes levens van my voor eeuwig afgefcheiden1 Zo verwenfche ik met ieder nieuw opgaande zon de tyrannige boeijens, die ik hier draage Zo haat, zo veracht, zo vervloek ik alles wat my omgeefc wat my hier om uwent wil aanlacht! Zover. keer ik als een ouderloos fchepfel, voor wien geen vreugde meer op aarde is, bleek en uitgeteerd van hartzeer, als een fpook in den middennacht, in de voorhoven van uw barbaarsch, wreedaartig hof! C z a a ", (na eene tusfchenpoozing.) Vergeef het my, Chatinka! Gy kunt my niet beminnen: en dan is het beter dat wy eikanderen nooit wederzien Trek heen in vrede! Chatinka, (bewoogen, hem de handen kusfchende.) Edele , grootmoedig... Czaar | Czaar, (zich een traan uit de oogen m'sfchende , en tiaar de hand drukkende.) God vrrgezelle u op uwen weg! (Zy gaan na verfcheiden kanten af.) ACHT-  van Marien buk Zo houdt Elize my ook voor onfchuldig? L e o n o r e. _ Verfchoon my iets zekers kan ik u hier niet zeggen alleen heden morgen zei de Hofmeester tegen vader, niemand dan de Heer de Valcour houdt hem fchuldig De jonge juffer zal u tog niet,zonder voldoende bewyzen, veröordeelen. Zy is goed. x a r e l. Ja goed is zy zeer goed Hejne,, en hoe bitter is het, wanneer de goeden ons'haaBen. Leo.  Deugd Beloond. 161 L e o n o r e. De goeden haaten niet, maar beklaagen omdat zy weeten dat ook de misdadigde, tnenfch is. K a a e l. Misdaadig, lieve Leonore,was ik nimmer — en echter, wie verdient meer dan ik het medelyden der braaven Verteerende ziektens namen de vreugd, de onnozele vreugd myner kindsheid weg; terwyl myne tydgenootjens het volden genot van het beste tydperk des menfchelyken levens hadden, kroopen die dagen voor my voort, daar niets dan fmert en ellende myn lot was. In myn jongelingfchap fcheenen myne eigen rampen my te verlaaten , maar ook die dagen werden door de ongelukken van mynen vader verbitterd. — Zuster, lieve Leonore! ik kende in u altyd het gevoelig, het deugdzaam meisien. Zulk een voorwerp is dierbaar voor het hart eens ongelukki- gen, als hy van alles verlaaten is. Zyt gy my. ne vertrouwde, aan wien ik deezen geprangden boezem lucht kan geeven! Myn vader, wien niets te dierbaar was, om het belang van den Vorst voor te ftaan - die gewillig al de genoegens des levens opofferde, om, op 't naauwgezetst , zynen pligt te betrachten , werd hier door by zyne mede - amptenaaren een voorwerp van den bitterden haat, omdat hy, door aan de roepdem van een eerlyk hart te voldoen , hen in hunne flinkfche irreeken ontdekte en tegenging. De gruwé. welykfte vonden werden uitgedacht, om zyne goeL 4 de  V62 Snoodheid Gestraft, de daaden den fchyn van doorwrocht bedrog te geeven niets werd ontzien om hem by den Minister des Konings gehaat te maaken het gelukte hen, zoo als dit vaak gebeurt mvn vader werd van zyn ampt ontzet, zyn beklaagers waren het, welke tegen hem getuigden. Dit was nog niet genoeg men drong aan dat zyne tegenwoordigheid het land zeer gevaarlyk was— hy werdt gebannen. L e o n o r e. Ongelukkige man! en uwe Moeder? K 1 1 I Li Wy zouden hem in zyne ballingfchap gevolgd zy" alles was bereids gereed om ïrier te verlaten toen wy tyding ontvingen, dat dc droefheid myn vader in 't graf gerukt had. - Myn vader ftierf als balling! Hy aiorf met den lak eens misdaadigers! L e o n o r e (een traan afgevaagd hebbende, met vuur.) Maar daar hy heen ging , hield men 'er hem niet voor. K a r e l. . Dit, Leonorelwas de eenige troost die ons overig bleef. Ook als jongeling moest ik een pad, met doornen bezaaid, bewandelen — geen vreugd lachte my aan, de treurigheid myner moeder benam my ook alle genoegens, die den jongüng gevvoonlyk vergezellen. Myne moeder zond my,  Dkuod Beloond. 163 my, uit vrees dat haare fomberheid my mogtnadeelig zyn, naar een heurer vrienden, welke op een klein buitengoed, byna twee uuren van Trier gelegen, leefde. Deeze braave man zou my in de wetenfehappen onderwyzen, die ik eenmaal op eene Academie zou nodig hebben; want tot de letteroefeningen werd ik opgeleid. Hier fleet ik genoe-elyke dagen, de eenige, welke ik in myn leven genooten heb. Nog een jaar bleef myue moeder in Trier, docb het daaglyks aanfehouwen van de bewerkers van ons ongeluk werd haar ondraaglyk — men hadt ook geen achting voor haar, de aangeteigde misdaaden myns vaders werden op ons overgebracht — zy wilde daarom eene plaats, waar ons het grootlte onheil berokkend was, verlaaten, en alles werd tot het vertrek naar eenen anderen oord in gereedheid gebragt. Er verkeerde toen een man by myne moeder, zyn naam was Delamére, deze fcheen haar een edelmoedig vriend te zyn, en begeerde, waar zy ook mogt heengaan, haar te vergezellen — den nacht , toen zy den volgenden morgen vroeg de reis zou amnee- men, was hy in ons huis. Hoe verwonderd was elk, toen men hem den anderen dag niet vernam »_hy was vertrokken, en niemand wist wer- waards. Hoe raadzelachtig dit ook elk was, geen argwaan kwam in iemand op, dat hy myne moeder bedroogen had — doch, toen men in het rytuig gaan zou, en myne Moeder haar koffertjen L s met  104 Snoodheid Gestbaft, met gelden en juweelen 'er wilde inpakken, was het weg, en al onze rykdom verlooren. L e o n o r e. Goede Hemel! welke ondieren duldt gy op uwe waereld! K iVJl e l. Als een donderdag trof my de tyding hier van. Myne Moeder, wie nu de middelen ontbraken , om my te laten ftudeeren, fchreef my, dat ik by haar , op een klein dorpjen aan de grenzen, komen moest. Wy leefden daar, onder heur naam, wyl die van myn vader overal gehaat was, nog een geruimen tyd van de inkomften, en het verkoop van de papieren, welke mijne Moeder nog had, doch dezen waren weinig, wyl zy haar meefte obligatiè'n in Trier met winst verkocht had , en dus de fnoode Delamére op weinig na ons alles had ontnoomen. De inkomften verminderden hand voor hand, en de armoede fcheen niet zeer verre meer van ons af te zyn ; Ik kon derhalven myne Moe. der niet langer totlast blyven ik verliet haar, met oogmerk hier of daar een voornaam man als Secretaris of Kamerdienaar myn dienst aantebie- den. Toen Leonore' werd ik een zwerver ■ in armoede en gebrek reisde ik van de eene ftad naar de andere, terwyl myne Moeder, wie ik myne ellende niet bekend maakcn wilde , meende, dat ik wel verzorgd was. Twee jaaren zwierf ik rond , toen eindelyk de Hemel my by den Marquis  Deugd Beloond. ió"; quis de Valcour bracht. Nu fcheen de zon van myn geluk , die haar aangenaam gelaat zoo lang achter donderwolken verborgen had, te zullen doorbreeken. Ik fchreef dit gelukkig nieuws terftond aan myne Moeder , doch moest nog het grievend antwoord van haar ontvangen, dat zy zich zeer zeer zuinig behelpen moest. —— Gy weet, de Heer de Valcour geeft allen , ■welke hem dienen, goeden loon, en ik heb weinig noodig. Hoe vuurig dankte ik den Hemel, dat Hy my in ftaat gefield had, myne goede Moeder behulpzaam te kunnen zyn. Ik verzocht haar dat zy hier, in de nabuurfchap van 't kasteel, zou komen woonen, zy deedt dit gij hebt haar meer dan eens gezien, Leonore ! L e o n o s e. Die goede juffer! Meer dan eens heb ik hnar gezien en gefproken haar gelaat boezemt eik eerbied in. K A It E L. Nu verbeeldde zy zich de dagen haares ouderdoms in flille rust te zullen genieten, en 't genoegen te finaaken haar zoon gelukkig en te vreden te zien. Ik ook, Leonore! dacht aan geene rampen meer de Valcour was my een dier¬ baar vriend. Ik bouwde reeds fchoone kasteelen in de zwevende lucht. Een dwarlwind rukt aan, en werpt het geheele gevaarte in duigen. Men flort my in de dieprte vernedering, en hier door wordt al de ellende van myne Moeder ver-  166 Snoodheid Gestraft, verdubbeld. Leonore I buiten het grievende, dat 't voor Ouders heeft, dat heur kinderen zulke misdaaden kunnen bedryven , en in de daad pleegen — buiten de bitterde traanen die de ongelukkige, van elk verlaaten, Weduwe over haar noodlot zal fchreijen ach ! myne Moeder zal nu tot den bedelftok vervallen , en misfchien weldra van honger en kommer , met een vloek over my op heur lippen, ten grave daalen! Leonore. Myn goede Heer Secretaris.' troost u, waar toe al die aakelige vooruitzichten? Is het dan zeker dat gy den fchyn van den Heer de Valcour te hebben beftoolen , behouden zult, dat uw onfchuld niet aan den dag zal gelegd worden ? K A R E l Helaas goedhartig meisjen I de verdenking op my heeft maar niet dan te veel grond het zilverwerk was altyd in myne bewaaring, en niemand , dan de Marquis zelfs, had buiten my een lleutel van de kas men heeft, ja de deur open- gebrooken doch met moedwil, om my on¬ gelukkig te maaken, heeft men van binnen gebrooken, nadat de kas met een fleutel geopend was. De Hemel weet hoe de dief een lleutel is magtig geworden , want ik had de myne, en de Valcour mistte de zyne niet; en 't was nog niet genoeg, dat men, om my verdacht te maaken, de deur aan de binnenzyde befchadigd en met bloed beltreeken had men vond ook des morgens een  Deugd Beloond. 167 een bebloeden zakdoek , met myn teken 'er aan, voor de kas liggen daar ik ongelukkig den voorigen dag myne hand ligt gekwetst had alles was dus tegen my. o Leonore! de bittere verwyiingen, die de Valcour my den morgen van de ondekking deedt, doen myn hart nog bloeden. och! het valt zoo bitter, als een eerlyk man by een eerlyk man miskend wordt. Leonore. Dat geloof ik maar welken bitteren vyand moet gy niet hebben, die zyn eigen leven waagde, om u ongelukkig te maaken; want had men hem ontdekt onder het pleegen van den diefftal, ware hy zeker in de put, voor u gegraven, nedergeftort. K a r e l. Hier om trend was de fnoode veilig genoeg ■ de zilverkas ftaat op de Secretarie, en, hoe men die geopend gekreegen heeft, is voormy onbe- grypelyk nu, en deeze kamer is ver van de flaapvertrekken der Huisgenooten verwyderd. —— Wie myn vyand is, weet ik niet ik wist niet dat ik 'ereenen had, want ik heb niemand reden gegeven my te haaten. Helaas! ik meende van elk bemind te zyn, en 'er was iemand, die al myn geluk vernietigde. Leonore. Hoe hartelyk beklaag ik u hoe gaarne zou ik u helpen, want gy zyt altyd voor ons allen zoo goed geweest maar de Hemel zal zelve zich uwe zaak moeten aantrekken. ■ K a-  ir58 Snoodheid Gesteaft, Kakel. Ik twyfelde nooit aan de voorzienigheid , Leonore ! doch haare daaden zyn ce veel in duifterheid ingewikkeld, om op zekere zaaken haare wyze van werking te kunnen betrouwen, maar genoeg —— hoe donker, zy zyn goed. Leonore. Ja, en hoe moogelyk l dat zy reeds werkt om uwe onfchuld in den helderden glans ten voor- fchyn te doen komen dat dit u opbeure , goede Heer! Nu, vaarwel! ik durf thands niet langer by u blyven, myn vader zal reeds opgedaan zyn, en, hoewel hy u en my bemint, hy zou kyven, als zyne dochter zoo lang by u alleen was. K a r e l. Vaarwel goed meisjen! ik bedank u voor uw gezelfchap, het was my opbeurend. Leonore (vertrouwlyk.) Ik zal u van middag wat warm eeten bezorgen. Vaarwel! (Zy huppelt voort en grendelt de deur des kerkers toe.) DERDE TOONEEL. K a r e l (alleen?) Welk een hart! welke gevoelens! welkeen ver* fland.' dit meisjen heeft my nog eenige oo- genblikkeu genoeglyk doen doorbrengen, en ik zag deezen dag niets dan verteerende kommer te gemoet  Deugd Beloond. 169 moet. Ik dank u, goede Hemel! gy hebt my een uwer aardfche Engelen gezonden om my te vertroosten. Gy hebt my thans wederom eenig goed gefchonken ! (Hy zet zich neder , en ziet zynen kerker met aandacht rond.) Welk een aakelig verblyf is een kerker, ook voor een onfchuldigen, die kerkers, boeijen en fchavotten met een rustig hart kan trot- feeren. Hoe akelig moet hy voor den fchul- digen zyn, daar alles buiten zyne gevangenis geflooten word,behalven wroeging en wanhoop, omdatzy "haaren oorlprong in den inwefldigéb berchuldiger hebben. — Ach, hoe gelukkig is de menfch,wiens geweeten hem onder de drukkendlle onheilen toeroept: gy hebt ze niet verdiend. — Hoe gelukkig! als hy onwrikbaar overtuigd is, 'er is een Wezen, dat de onfchuld bemint, en de mishandelde eens wraeken zal — ja, deze overtuiging geeft troost — waarin zal de ongodist dien zoeken, als hy ongelukkig is. — Vernietiging heeft zeker weinig troostlyks in. (Men hoort de deur deskerken ontgrendelen) Wie daar? Hemel! zo het flegts niet de Valcouris, thands zou ik zyn oog niet kunnen verdraagen. VIERDE TOONEEL. De Abt de Smcï, Kakel. de Sa ncy, (met den fchyn der heiligheid.") Boetvaardigheid en vertroosting van den Hemel! ongelukkige misdaadiger! Kakel. Goeden morgen , Eerwaarde ! ——— Gy noemt my  170 Snoodheid Gestraft, my een ongelukkigen, ja,die ben ik; — gy noemt my een misdadige, neen! die ben ik niet. de S a n c y. Och, mogt de Hemel deeze verftoktheid van u wegneemen! Karei» Verfchoon my, Eerwaarde: gy miskent my ik was nimmer een verftokt zondaar. Ik bid u, oordeel niet over myn hart —— dit oordeel komt alleen hem toe, die het recht kent. de S a n c y. Ik oordeel over uw hart niet, ongelukkige ! ik oordeel over uwe daaden den besten der men- fchen van 't zyne te beroovenl K a r e l. Dit deed ik nimmer. de S a n c y. De kas met een lleutel geopend, doch om de verdenking opeen ander te doen vallen, de deur gebroken uw eigen doek alles getuigt tegen u. Karei.. De geheele waereld mooge tegen my getuigen, en my voor fchuldig houden, (op zyn hart wyzende) hier word ik vrygefprooken , en (zyne hand ten hemel heffende) daar zai men my ook vryfpreeken. de S A n c y. >• Gy beroept u op den Hemel die zal ook over deze vermetelheid wraak ueemen. K a.  Deugd Beloond. \ji K a r e l. Met uw welneemen , Eerwaarde ! die wraake komt dan op my. — Ik wist niet dat het geoorloofd was, zoo Heilig over het wraakneemen des Hemels te fpreeken maar wel, dat het den onfchuldigen vry ftaat, zich op den Alweetenden, te beroepen, daar toch Hy alleen de vertrapte onfchuld handhaven kan. de S a n c t. Hoe belet nog het weinigjen gevoel van eerlyk- heiduniet, zulk een taal te voeren.' Hoe, vliegt u het geweeten niet in het aangezicht! hoe durft gy, met een hart vol gruwelen, op onfchuld. pogchen ? K a r e l. Ik kan niet denken, Eerwaarde! dat de Heer de Valcour u by my gezonden heeft, om my, met onverdiende verivyten, te komen pynigen, of ik zou my zeer, omtrend zyn gevoelig hart, bedrogen hebben. de S a n c y. Gevoeligheid.' ja hy is al te meedelydend voor een ondankbaaren dief. K a r e l. Ik bedank u maar , zo op den grooten dag de bewyzen der tegen my ingebrachte befchuldiging worden geè'ifcht, zyt gy in gevaar om als een valfche befchuldiger te worden aangemerkt. V. Deel. M o x  ij* Snoodheid Gestraft, de S a ï\ c y. Snoode ! gy durft myn gewyd kleed Kakel. Verfchoon my , niet uw kleed , maar uw per- j-0011 Op dien dag zal men u zoo min voor abt de Saucy, als my voor een dief houden. de S a n c y. Dit gaat te verre deeze gezegdens zullen u duur te ftaan komen Ondier! der verdoe¬ menis dubbelwaardig ! (Hy wil woedend vertrek ken.) Kakel» Bedaardheid.' Eerwaarde! de S a n c y. Baldaadige! met oogmerk om u te redden , ben ik hier gezonden, maar uwe ondankbaare trots vernietigt de beste voornemens. K a r e l. Gy zyt hier gekomen om my te redden — myn Heer! vergeef my dan maarneen om my te redden, moet men nietby my komen men moet den misdaadigen zoeken, en die is in deezen kerker niet. ■ Niets kan my redden , myn Heer! dan ben, die my verdenken, met de Hukken te overtuigen, dat ik aan den gepleegden diefftal onfchuldig ben. de S a n c y. Hoe ftrafbaar gy my ook hoondet, rampzalige! ik  Deugd Beloond. ik gevoel medelyden met u. Gy vreest de bekentenis van uwe misdaad, uit vrees voor een fchaudelyke ftraf ? Weet dan,dat de Valcour, In wiens handen gy nog zyt, u niet aan den rechter van het diftrict zal overgeven,maar, zonder zelfs van u de bekentenis te eisfchen, waar gy het ontvreemde gelaaten hebt, u op vryë voeten ftellen, zo gy flegts belooft naar een ander land u te zul • len begeeven. Kakel. Myn God ! waarmede heb ik deze vernedering verdiend! men houdt my dan voor fchul¬ dig? de S a n c y. Niemand twyfelt 'er aan Bevooroordeelde! ik wil uw vriend zyn. Gy weet de Valcour is edelmoedig, is geneigd om te vergeeven. maar onverzettelyk, wanneer hy eens een voorneemert nam. Ik verzeker u, dat hy, zo gy halfter- rig blyft loochenen, u aan den rechter zal o vergeeven, die u eene misdaad, daar zoo veele on. wraakbaare getuigen van zyn, met geweld zaldoeri bekennen. K a r e l. Door pyn gedrongen zal ik eene misdaad bekennen , welke ik nimmer voornam , veel mirt uitvoerde. 't Is meer gebeurd, dat. door deze onmenfchelyke gewoonte , onfchuldig bloed door den fcherprechter vergooten werd. Ma $i  174 Snoodheid Gestbaft, n e S a N c y 'op een gevoeligen toon.) Karei!! en uwe moeder! K a r e l (verpletterd.) En myne moeder! de S a n c y. Die goede ongelukkige vrouw! die door u, al de rampen welke zy torschte, meende vergoed te zullen zien die ongelukkige moeder zal moeten verneemen dat haar zoon op 't fchavot ftierf K a r e l (levendig.) En zy zal denken , ook zyn vader werdt ou< fchuldig geftraft. Zy kent my, Eerwaarde! zy kent my ■ en kan dus vveeten , dat ik tot het pleegen van misdaaden niet in ftaat ben. de S a n c y. Men zal de tekens, waar uit uwe fchuld bleek, haar voor oog'en leggen de moeder za! des zoons misdaad erkennen moeten , en van verdriet fterven. Karei, (leevendig,) Hoe eerder, zo beter ! dan zal zy hier geen armoede lyden waartoe zy , zonder my , vervallen moet dan zal zy des te eerder in een onver- ganglyk leven haaren misdag erkennen , en haar zoon , haarer waardig keuren. Ja myn Heer de abt! hce de zaak afloope, eenmaal zal men zien dat ik onfchuldig was. t> e  Deugd Beloond. 175 de S A n c y. Dan wilt gy liever op een fchavot een fchandelyken dood ondergaan, dan door bekentenis uw leven redden? E 1 1 u. Niet den dood op 't fchavot te ondergaan — maar eene misdaad bedreven te hebben, is fchande. — Zoo lang het dus, ten minden by zommigen , twyfelachtig is , of men fchuld had, aan't geen aangeteigd werd is de dood of wyze van derven niet fchandelyk. de S a n c y. Hoe,wilt gy dus voldrekt niet bekennen? K a r e l. Gaarne wil ik bekennen , dat ik aan den diefftal zoo geheel onfchuldig ben, als het wicht dat, misfchien op dit oogenblik, het eerde licht aanfchouwt. de S a n c y (ah ter zyde, doch zoo dat Karei hem verftaan kan.) Welaan! de last van den eenen is uitgevoerd, nu dien van de andere ; nu het geheim ontdekt , om twee menfehen te redden. Om dan , myn Heer! niet verder te onderzoeken , of gy fchuldig zyt dan niet hoor naar den last die my is opgedragen, Een meisjen, jong, fchoon ryk delt veel belang in u haare traanen heb- ben my bewogen , om heur verzoek toe te ftaan. „ Ongelukkig ben ik, zeide zy my, zo „de wreekende hand des gerechts hem het leven beM 3 neemt'  1^6 Snoodheid Gestraft, neemt zyne onvoorzichtigheid heeft al myn beste vooruitzichten verydeld , doch , „ zo ik hem misfe moet, dat hy flegts niet fter- „ ve!" Karei, (in diepe gepeinzen verzonken.) Een meisjen voerde omtrend my deze taal . . .? (Hf ziet de Sancy, een minuut, veel betekenend, aan) • Gy verwondert my , myn Heer! de Sancy. Gy weet waarfchynlyk niet, van welk meisjen gy zo teder bemind wordt ik mag u ook niet pielden wie zy is. Verberg vooral ," zeide zy, „ wie u gezonden heeft eenmaal hoopte „ ik myn hart voor hem open te leggen, thans moet „ ikvergeeten, immer die hoop gehad te hebben." K a r e l. (koel.) Kort, Eerwaarde! de voorflag is? de Sancy. Deze ik heb my laaten overhanlen, haar in heur plan byteltaan ik zal heden nacht uw kerker openen — u uit handen van haar, die my zendt, genoegzaam geld gceven , om u , tot gy de grenzen van dit land verlaten hebt, tegen armoede te beveiligen , gy zet u op een gereed gemaakt rytuig, en ontkomt de wraak van eencn yertoorenden meester zy , de edelmoedige , zal voor uwe moeder zorgen. K A-  Deugd Beloond. 177 Karei, (den Abt, geduurende zyn voor/lag, fierk aangezien hebbende , zegt, na een kleine poos, op eene nadruklyke wyze.) Ik vlucht niet. de Sancy. Gy verwerpt dus de zorg van een minnend meisjen? Kakel. Zo het meisjen, waarvan gy fpreekt, my bemint, moet zy my kennen en dan weet ze dat ik niet misdaadig ben. Raad zy my dus aan, om door vluchten den argwaan te vermeerderen , dan kent zy my niet, en haare liefde is van weinig waarde. de Sancy. En zo het waar is, dat gy onfchuldig zyt, wilt gy dan uw leven niet (paaren, om gelegenheid te zoeken, eenmaal uwe onfchuld aan elk te toonen, daar immers,door't verlies van uw leven, op u en uw gedacht altyd de fchande blyft rusten. K a r e l (veel beteekenend.) Uw fchielyke verandering verwondert my, heer Abt. de Sancy. Eerst fprak ik als gezant van den Marquis, nu als die van een beminnelyk meisjen.. K a k e l. Men kan niet veel goeds van een gezant ver» wachten, die twee meesters dient. M 4 d t  178 Snoodheid Gesïiafi, de S a n c t. Wel, als beider last byna op één uitkomt, en beiden zonden my, om u te redden bedenk u tot heden avond op de voorflagen, die ik u gedaan heb. K a r e l. Daar 't hart gebied,behoeft men zich niet te bedenken. Het eerde kan ik niet, en het laatfte wil ik niet. de Sancy. Onbedachtzaame! K a r e jl. Ik geloof dat hier bedrog fchuilt, en, neem my niet kwalyk, dat gy een fchurk zyt. i> e Sancy {woedend.) Ondankbaare verdoemeiing! in inynemagt is het u te doen itralfen. K a r e l (flerk.) Ik twyfel, Abt! of gy 't dan wel zo lang zoudt uitgefteld hebben. de Sancy (loopt verwoed naar de deur,) Cipier 1 Cipier! Aaterling! ik zal u toone» wie ik ben. K a r e l. Onnoodig, Abt! Uwe gefprekken hebben hetmy reeds geleerd. 5) E  Deugd Beloond. 179 de c i p i e u. de Sancy (tegen den Cipier.) Ik beveel u, op last van den Marquis, dezen booswicht, zwaar te boeyè'n, opdat hem alle gelegenheid van vluchten ontnoomeii worde. (je. gen Karei) £n gy, verwacht, nu gy reeds uwe misdaad bekende, binnen weinig dagen, uw ftraf 1 • (hy vertrekt.) Kakel. En gy, verwacht de ftraf van den Wreeker der onfchuld! VYFDE TOONEEL. de Cipier, Kakel. de Cipieb. Mynheer de abt fchynt zeer verbolgen K a & e l. Zo zyn defchelmen altyd, wanneer hunne plan. nen mislukken. de Cipier. Gy waart een weinig te trotsch , heer Secretaris! hy heeft veel vermogen by den Marquis. K a r e l. En ook offchoon hy dubbel zo veel vermogen by den koning hadde, was hy my even min achting waardig foey! zou een eerlyk man kruipen voor een fchelmfchen geestelyken? M 5 BK  180 Snoodheid Gestraft, de Cipier. Niet kruipen, heer Secretaris.' niet kruipen; maar de zeeman zal, by een naderenden ftorm , de zeilen reevcn. Uw leven kan er van afhangen. K a r x l. Vrees bier voor niet, braave man! de Marquis is niet ligtzinnig zo niets anders hem tegen my had vooringenomen , zou ik niet te vreezen hebben. de Cipier. Gyfchynt hem bekend te hebben, dat het zilver.... Kakel. Wat ? wat ? ... de Cipier. Toen by vertrok, zeide hy , verwacht, nu gy uwe misdaad bekende, uwe ltraf. K a r e l (nadenkend.') 't Is waar dit zeide hy maar hoe zou het fchepzel in flaat zyn , den Marquis wys te maaken, dat ik eene misdaad bekende, waarvan myne ziel griiu wt doch , ook dan ontdek ik zyne voorflagen, welke hy my gedaan heeft. de Cipier. Ach! dit zou u weinig baaten — niemand zou u gelooven. Karei». Helaas ja! men zou my niet gelooven — en hem bündeling volgen,wyl het vooroordeel in den abt iets meer dan.  Deugd Beloond. 181 dan een bloot menfch doet zien — o God, hoe veel rampen kunnen geestelyken berokkenen, wanneer zy liegt zyn willen ■ Vriend ,braave man! mis- fchien word ik het offer zyner fnoodbeid. (op een verzeekerenden toon) Snood is hy. dit verzeker ik u maar, ook offchoon ik valle , hy zal zyne broederen niet lang meer ten geesfel zyn zyne gruwelen zyn te groot, en zullen de maat ras vullen. de Cipier. Een ongelukkige troost voorwaar! 'Ach! hoe fpoedig kan de ftaat van een menfch veranderen , nog voor een week zag men u vertrouwd by den Marquis, bemind by al de huisgenooten, geëerd en hooggëacht by de onderzaten, en thans zucht gy ia een kerker, als een fchepfel, fchadelyk voor dj famenleeving. K AR E L< Ongeluk is met een onveranderlyken vinger in 'r. boek myns noodlots gefchreeven. ——. Ik vrees den dood niet, braave man! 'er verliep flegts een korten tyd, dat ik ophield denzelven te wenfchen , thans verlang ik meer dan ooit , het hoofd nederteleggen , en verlost te zyn van de rampen, die my zoo zeer vermoeiden. de Cipier. Denk nog niet aan den dood ik geloof niet dat de Marquis u aan zyne rechters zal overleveren. —— Ily is edelmoedig — hy beminde u te zeer. K A-  iSa Snoodheid Gestraft, K a r e l. Wanneer men haat opvat tegen een voorwerp, dat men weleer beminde , is die haat grooter, myn vriend! dan wanneer dat voorwerp ons te vooren onveifchiilig was vooral, wanneer men waant dat hy, wien men het meest vertrouwde, het fchandelykst misbruik daarvan maakte dat hy ondankbaar was voor gefchonken weldaaden — dat hy de achting en liefde, die men hem toedroeg, verfmaadde;en alles opofferde om eene misdaadige neiging te voldoen. Ik vertrouw dus niet op de goedheid van de Valcour, te meer, daar een de Sancy by hem verkeert. Deeze zou , zo al de Marquis edele gevoelens omirend my had , niet ualaaten alles in 't werk re ftellen om die gevoelens uit zyn hart te rukken, (de Cipier by de hand vattende) Maar, goede man ! wat ook myn lot worde , gy houdt my onfchuldig, niet waar? de Cipier. Goede jongeling ! zo gy zoo flegt waart als men u uitkreit , vertrouwde ik nimmer weder op een menfch. K a r e l. Nu, 'er zullen 'er meer wezen die my niet mis. kennen zullen. Ik heb nimmer met oogmerk iemand beleedigd — niemand benadeeld.— niemand mishandeld 'er zullen 'er nog wel zyn die den ongelukkigen Karei een traan verwaardigen willen. d ■  Deucd Beloond. 183 de C i p i e e. Ongelukkige vriend ! zeker zullen 'er veelen zyn die u zegenen zullen al de landlieden roemen u, allen zyn zy om uw lot bekommerd, wyl zy in u een befchermer meenen te zullen verliezen. K a e e l (aangedaan.) Braave vriend! zo gy myne moeder ziet weenen, zo gy ze wanhoopige traanen ziet ftorten, terwyl zy vreest! voor 't oog der menfehen te erkennen, dat zy een zoon had , omdat hy viel voor het zwaard des Rechters dan vertroost haar zeg, dat ik, tot in 't oogenblik des doods, meteen gerust geweeten my op den Hemel beroepe, die myne onfchuld kent. Vriend! myne Moeder zal veel verliezen, de Cipier. Of alles behouden wanhoop niet. Kakel. Ik wanhoop niet —— gelaaten wacht ik alles af eens toch zal ik rusten, eens zal de hand des grimmigen noodlots afgewend worden Boeijen worden ligt aan de hand des onfchuldigên, de Cipier. Zy zullen uwe handen niet knellen. Ik volg geene bevelen, dan die van den Marquis zeiven. K a r e l. 't Was op bevel des Marquis dat de abt u be val ... . d s  1§4 Snoodheid Gestraft, de Cipier. Ik wil zelf naar den Heer de Valcour gaan . hy is goed elk zyner bedienden durft hem, als zynen vader, aanfpreeken de overtuiging- van uwe onfchuld zal my doen fpreeken. Kakel* Doe het niet, waardige man! ik verzeker 't u, hy is zeer tegen my vooringenomen haal u, door voor my te fpreeken, geen onheil op den hals. Ik weet het, al uwe ouderneemingen zouden vruchteloos zyn. de Ctpier. Nu, ik wil hem ten minften vraagen, ofhetopzyn bevel is, dat ik u boeijcn moet. Karei, (aangedaan.) Gy zyt een braaf man! (hem de hand geevendé) waag u alleen niet, om voor my vrugtelooze po. gingen te doen. ZESDE TOONEEL. K a r e l (alleen.) Ho,e verkeerd zyn in onze oogen de menfehen geplaatst een Cipier voert een hart om, vervuld met de edelfte gevoelens een hart, meê. lydend metongelukkigen. Een abt, een gees- lyke , wien zachtmoedigheid , eeilykheid , menfchenliefde vormen moeten, is een verzamelplaats van gruwelen ja , zo die de Sancy geen fehelm is, zyn alle menfehen eerlyke lieden. Derï  Deuod Beloon Di 185 Den Hemel zy't bekend, of hy zelf niet demisdaadige is, die door myn vlucht alle verder onderzoek tracht te doen ophouden. In uwe handen , Alvveetende! geef ik alles. ZEVENDE TOONEEL. DE ClPIER,KAREL. Kakel. Reeds zo dra terug? myn waarde vriend! de Cipier. Ik meende de deur uit te gean , om my naar het huis te begeeven, toen my de kamerdienaar van den Marquis koomt zeggen , dat ik niet alleen u boeijen, maar in een ander vertrek brengen moet, waar men meer verzekerdis dat gy niet ontvluchten kunt. K a r e l (gelaafeti.) Te vluchten was myn oogmerk niet. de Cipier. Helaas hoe grieft my dit! Kakel. Ik geloof u maar waarom? Een kerker is een kerker 't moge in myne nieuwe gevangenis wat donkerer zyn. de Cipier. Het is Jer eeuwig nacht. K A.  i85 Snoodheid Gestraft, K a r e l. O! het dagligt niet te zien, kan my niet beletten te denken aan dien grooten dag, die eens zal aanbreeken — Kom, gaan wy. Einde van '/ Eerfte Bedryf. TWEE-  Dood Beloosd. rgr TWEEDE BEDRYF. Een kamer op het Kasteel. EERSTE TOONEEL. La Fleur,De Sancy. La Fleur. Toe myn lieve de Sancy ! verhaal my nu, ho* 't afgeloopen is het eeuwige gerammel van Elize heeft my verdoemd verveeld. De Sancy. Gy ipreekt van uwe aanftaande bruid zeer lief. La Fleur. Als ik de koeken beet heb, gaa ik marsch. De Sancy. En verandert uw naam, even als toen gy Trier verliet? La Fleur. Ongetwyfeld ■ zo ik van plaats verander, verander ik ook van naam, ik moet altyd incognito reizen. —— Maar verhaal toch , hoe 't met Karei zit. De Sancy. 't Is flegt afgeloopen; Van bekennen wil V. Deel. N hy  i83 Snoodheid Gestraft. hy niet hooren; met het verzoek van het meister* was het ook mis, en de rekel heeft my verdoerad geveegd onder anderen zeide hy dat hy door de verandering van myne gevoelens oordeelde dat ik een raad eens wat? was. La Fleur. Misfchien heeft hy u by uw eigen tytel genoemd, en gezegd dat gy een fchurk waart. De Sancy. Zo gy de Commisfie waargenomen had, zou hy meer diergelyke tytels hebben moeten beezi- gen. Maar kort en goed, hy noemde my ee» lchurk. La Fleur. En gy werdt boos. De Sancy. Natuurlyk —— ik verklaarde hem terftond voor verdoemlyk, en bande hem naar de Hel. La Fleur. Dan kan hy ook wel verzekerd zyn dat hy'er niet komen zal, want gy zendt 'er altyd verkeerden heen. De Sancy. Waarachtig Broer! ons praaten doet 'er niet veel toe,'t is onze kostwinning; maar we denken evenveel by 't zegenen als by 't vloeken. L a Fleur. Maar myn lieve Abt! hoe zal 't gaan? —— de  Deugd Beloond. ig zou het uw fchuld geweest zyn , zoo de moeder des ongehikkigen zoons de wanhoopende handen niet aan zich zelve geflagen had en ■ zou het onze fchuld gewee.-t zyn, zoo wy in 't groote gericht tegen u zouden hebben moeten getuigen ? De Valcour. Karei! ik ben misleid. Kakel. Nimmer komen over u de traanen, die myne MteJer, die ik geweend heb als lood zouden zy op uw hart branden. Ligtziunige Marquis! gy hebt my doodangsten doen uitftaan, en nu , na dit alles wilt gy dat ik u zal omhel. zen? Neen , naar het geen gy my hebt aan- gedaan , kan ik u myn Vriend niet noemen alleen, geef my een getuigfchrift van myn eerlykheid, en nog op dit uur verlaat ik het kasteel.. DeValcour. Karei! Elize Karei i O 3 & A"  2o8 Snoodheid Gestraft, K a r e l (die Elize niet bemerkt hadt, hert ziek fchielyk om , zyne gramfchap bedaart en hy is geheel vertederd.) Elize. Omhels mynen Vader! K a r e l (de Valcour omhelzende.) Als den Vader van Elize. DiVucom. Karei! zyt myn vriend.' myn broeder! (hem hy de hand houdende') Beste jonge! ik heb om inv lot gefchreid, nacht noch dag heb ik uit kommer over u, rust genooten Karei! — in de handen van myne Rechters zoudt gy wel niet gekoomen zyn, maar gy zoudt toch ongelukkig geworden wezen ■ zyt thands niet meer myn bediende alleen myn vriend ! K a r e l. Vergun my te vraageu, wie het is die de misdaad pleegde. DeValcour. Uw grootste vyand die my het meest tegen u opzette die niets verzuimde, om u haatelyk te maaken , en, uw gevangenis verhittende, zich niet ontzag my te koomen dietsmaaken , dat gy , buiten de erkentenis van den diefïïal, ook bekend had, het voorneemen gehad te hebben my door vergif te doen ömkoomeu de Abt de Sancy. & A-  Deucd Beloomd. 209 Kabel. Hy zal zynen Broederen niet meer ten geesfel verftrekken, de maat zyner gruwelen is vol Marquis ! ik hield hem reeds verdacht , toen hy deezen morgen myn kerker verliet, ik befchouwde in hem een grooten ichurk,maar voor zoo godloos hield ik hem niet. De Valcour. Karei! waarmeö zal ik, het geen ik u deed lyden, vergoeden? K a r e l. Met uwe vriendfchap met de vriendfchap uwer dochter. Elize (met veel vuur?) o! De myne had gy zints lang. De Valcour. Met zo veel vuur Elize .' gy bloost onbegryplyk gy voedde zints lang meer daa vriendfchap {Hy befchouwt ken beiden bettr* telings) Karei! Lize (hy legt beider kanden in een) Zyt beide myne kinderen! Elize. Vader! K a r e l. Marquis! O 4 Dt  eio Snoodheid Gestraït, De Valcour. Kinderen! — God zegene u! K a r E l. Marquis! uwe goedheid. . . . De Valcour. Ach! kon zy flegts myne onvoorzigtigheid geheel uitwisfcheu. Geen dank ! Karei wilt gy de rekening liquideeren? Ik ben u veel ï'chul- dig zyt gy met myn dochter te vreden? K a r i l. Volkomen! volkomen, myn vader! — vergeef myne gram.... De Valcour. Nu kinderen, van daag vieren wy het feest der geredde onfchuld. Karei , uwe Moeder moet hierby tegenwoordig zyn — Grifaut ! Grifaut! — (de bediende kamt) Zet u terftond in een rytuig en haal my op 't oogenblik Jufvrouw Kerghauzen hier — maar alles vliegend 1 Grifaut. De Abt en de Heer La Fleur naderen. De Valcour. Goed, zend hier een paar ftalknegts die de wacht voor de deur houden moeten Kom, fpoed u! (tegen Karei en Elize) Kinderen! nu zult gy een tooneel zien ! de ontmaskering van een fchynheiligen dcugeniet. A G-  Deugd Beloond, 211 AGSTE TOONEEL. La Fleur, de Sjkcï, i!e voorigen. La Fleur (/lil tegen de Sancy.) Wat doet gy hier? de Sancy (opziende, bemerkt Karei /lil.) Wel de blikfem! De Valcour. Ter rechter tyd, myn waarde Abt ,koomt gy ik heb den misdadigen hier do»n brengen , om uic zyn eigen mond de bekentenis van den gruwely. ken aanllag te hooren, die hy op myn leven gemaakt heeft , doch zyne Itouthaid gaat zo verre, dat hy alles wederom durft ontkennen.; De Sancy. (ftil) Courage.' (overluid tot Karei) Snoode! gaat uwe onbefchaamdheid zoo verre ? Hebt gy niet bekend het Zilver geftool.n cn het voornemen gehad te hebben den Marquis met vergif om 't leven te brengen? K a r e l. 't Is de eerbeid, die ik voor den Heer Valcour, en zyne dochter heb, welke my weerhoud u aan te vliegen. De S a n c t. Bevestig de bekentenis, welke gy heden gedaan hebt, eerde Rechters dezelve met de pynbank, u ontwringen. 0 5 ' Ka-  212 Snoodheid Gestraft* Karei* Onbefchaamde, gy ontzaagt dan niets om my ongelukkig te maakenl De Sancy. Listtee! gy gaat voon met ontkennen. > Ik roepe den Almagtigen tot getuigen , dat gy my alles bekende. K a r e l. Almaguge , men tart u! De Valcour* Niet kyven Ik geloot' Kar 1, dat ik de be- ■wyzen heb van den door u gepleegden dieflhl —ziedaar het briefjen, met uw naam geteekend , 't welk den zilverfmü by den vei koop myner meubelen is overhandigd. Het gelykt wel niets naar uw gewoon fchrift, maar evenwel .. Karei, (het briefjen gezien hebbende.) Gy ziet, Heer Marquis ! dat dit myn gewoon fchrift niet is. De Sancy. Een fchclm zon zyn hand niet verdraaijen kunne1 ! ,a l \ De Valcour (fierk.) Het fchynt, dat gy dit niet kunt, offchoon gy de grootlte fchelm van den aardbodem zyt. De Sancy. (ftü tegen la Fleur.) 't is uit! (overluid tegen Fatcour < Marquis ! gy ontftelt my ■ Welke hoonende woorden ontglippen uwen mond! s e  Deugd Beloond. 213 Da Valcour. (tegen Elize en karei.) Zie, myne kinderen! hoede huichelaar daar Maat. De Sancy. Marquis! zo uw voornemen is my te hoon en en te grieven , zal ik liever vertrekken —— vaarwel .' De Valcour, (tegen de bedienden welke aan de deur ft aan.) Draag zorg dat niemand uit de kamer komt.' De Sancy. Hoe, Marquis! De Valcour. Wees gerust, Abt! ftraks zult gy in 't donker hol , daar myn braaven Secretaris door' uw list in geworpen werd, logeeren. (Hy haalt een brief uit de zak) Ziet gy wel, brave Geestelyke, dat dit fchrift niets verfcheelt dit is uw brief ■ en dit is het handfchrift, zoo genaamd van Karei Berghauzen ei lieve, zeg my uw Oordeel eens, zou beide niet wel door eene hand gefchreven zyn ? De Sancy. Myn Heer de Valcour! gy zyt zeer hoo- nend wees voorzichtig! De Valcour. Beken Abt! beken, eer de Rechters de beken- tenis met de pynbank u ontwringen zie braave Karei, hier is het ftuk papier dat my uw 011-  £14 Snoodheid Gestraft, onfchuld toonde , en my den rechten misdaader leerde kennen. De Sancy (pil tegen la Fleur, terwjl de Valcour het bovenftaande tegen Karei fpreekt.) Wy zyn verlooren i La Fleur, (/lil.) Beklap my niet, zoo zal ik dezen nacht u uit de gevangenis redden. De Sancy (fiil.) Wees my trouw, ik zal't u zyn. Kakel. 7.o myn Heer de Abt nog langer het ambacht van fteelen wil oefenen, dient hy voorzichtiger te worden. De Sancy. Duld ten minsten niet, dat uwe bediende my befchimpe. De Valcour, verontwaardigd. Myn bediende ? gy vergist u Fly word myn zooi: Myn Heer La Fleur, wy blyven vrienden, doch van een huwelyk myner dochter met u zal niets worden Gy hebt door my zo fterk tegen dezen braven jongling op te zetten, u by Elize te hatelyk gemaakt. De Sancy. (fiil tegen La Fleur , terwyl de Marquis de woorden doch van een huwelijk, enz. uit fpreekt.) Weg het plechtanker! h a  Deugd Beloond. 215 La Fleur. Het deert my, myn Heer ! dat ik Mejufvrouw mishaagd heb , door my misfchien wat te Iterk uitgelaten te hebben tegen den Heer Berghau- zen. Alles fcheen te getuigen dat hy het feit bedreven had, en alles wat ik gezegd heb was uit zucht tot uw welzyn. De Valcour. Dat zy zoo, myn Heer! La F l e u b. {tegen Elize.) Ik hoop echter nog op de gunst van Mejuffer! E l 1 z e.. Laat die hoop vaaren, myn Heer! ——— Hier is myn aanltaande echtgenoot. La Fleur. Uwe vriendfchap evenwel . . . . Dn Valcour. Ik heb gezegd, myn Heer La Fleur! dat wy vrienden blyven. (tegen de Sancy) Hoe ftaat gy daar zoo naar den grond te zien Abt bedenkt gy een nieuw fchelmftuk? De Sancy. Ach, Heer Marquis hoe grieft gy my! 't is waar ik heb de misdaad gepleegd • Ik moest een wisfel betaalen , en was redde- loos de nood dwong my Marquis! ik fteun op uw edelmoedigheid —— gy kunt vet-  £ï6 SNOODHEID Gjstbaft, verzekert zyn dat binnen weinig dagen u alie* zal te mg gegeven zyn. De Valcour. 't Is niet zoo zeer orn den diefftal, Abt dat ik u zal doen ftraffen , maar om het fchan- delyk verraad omtrent Karei! de zaak is derhalve kort deze myn Heer zal de plaats van Karei, in het donker hok, vervullen {tegen de bediende) Mannen! NEGENDE TOONEEL. Chablotte, de voorigen. Chablotte (naar Karei tocfncllcnde.) Karei; myn zoon, gy zyt onfchuldig! Kabel. o Moeder! kost gy my fchuldig houden? Chablotte. Neen Karei! gy waart te braaf om uwen weldoener te belteeien o hoe heb ik om u gefchreid Karei, lieve beste zoon! De Valcour. Ik heb door onvoorzichtigheid u traanen doen (torten, ik ben bereid ze voor altyd op te droo- gen traanen van droefheid te weeten , ter- wyl ik geene gelegenheid verzuimen zal, u traanen van vreugd te doen fchreijê'n goede Moeder van een braaven zoon, ik zal trachten u alle uwe rampen, in den (choot der vriendfchap, te doen  Deugd Beloond. 2If doen vergeeten. - Zie daar, zo gy 'er niets tegen hebt, Bruidegom en Bruid! GhaR. lotte. Marquis ?! De Valcour. Zy beminnen elkander en, zo deugd gelukkig' maakt , zuilen zy de gelukkiglte echtelingen zyn. Charlotte. (Karei en Elize teder aanziende.') Carel! Mejufvrouw! Elize. o Myne Moeder' noem my uwe dochter, dien naam uit den mond eener zoo braave vrouw te hooren, zal my zoo aangenaam zyn. Ik heb, van toen ik u 't eerst zag, u altyd teder bemind. Charlotte (beiden omhelzende.") Myne kinderen ■ God zegene u ! (den Marquis de hand kusfende) Myn Heer, de Hemel vergelde uwe goedheid! De Valcour. Gy bedankt my voor eene goedheid , die my zelf gelukkig maakt. Goede kinderen zyn het grootst geluk voor ouderen. (Nota. He: velgende met,, geteekend, wordtin 't begin van dit Tooneel ftil uitgefprooken.) La Fleur. ,. Zo deze vrouw van Dylen heette , zou ik .waarachtig zeggen, dat zy het wyf van Trier was.'» d s  I £i8 Skoodheid Gestuit, De Sancy. „ Wel verdoemd.' zo dit waar is, dan was het fpoedigadpatibulum. La Fleur. „ Ik geloof waarachtig dat zy het is haar „ fpraak, haat gelaat — wel donders was ik hier „ nu van daan. De Sancy. „ Houd u maar dood ftil, misrchien kent zy u „ niet. La F l e u r. „ Ja ja ik ben in die drie jaaren zo niet veran- „ derd de Sancy, ik vrees dat het met ons „ gedaan i«. De Sancy. „ -Ja , dat vrees ik ook hadden wy zoo „ even het hazenpad maar gekozen." Charlotte (den Marquis antwoordende.') Had ik geen braaven zoon gehad reeds lang was ik ten grave gedaald. De V a l c o u r (op La Fleur wyzende.) Zy zou eerst de gade van dezen Heer geworden zyn, doch hy was haar te gevoelloos. Charlotte (ziet La Fleurflerk aan, welke zyn gelaat poogt te verbergen.) Delaméreü La Fleur, (ftil) o Hemel! zy is het. C h a r-  Deugd Beloond. aj£ Charlotte (bitter.) Geweetenlooze! La Fleur (zeer ont/leld.) Wat bedoelt Mejuffer! Charlotte. Rampzalige! kent gy de weduwe van Dy- len niet meer? Gy zyt Delamére, onzalige ! La Fleur (zich voor haare voelen werpende.) Genade I mejuffer! — vergeeving! (Fik /laat ten hoog/len verwonderd.) Charlotte. (Karei by de hand neemende.) Karei! zie daar den berokkenaar van al onze ongelukken, zie daar hem, die te Trier my al myri rykdom ontflal. . . de Valcour, Hoe! deze ook een fchurk? Charlotte. Hy dompelde my en myn zoon in armoede. de Valcour. Onbegrypelyk J Kom , kom naar den galg met dat adderengebroed ! (tegen de bediende) Mannen brengt beide deze eerlyke lieden naar de gevangenis • elk zitte afzonderlyk! V. Deul p d x  220 Snoodheid Gestraft, de Sancy. (tegen la Fleur.') Gy kunt my toch nu niet redden (tegen de Valcour) Sta my toe, Heer Marquis, nog iets tot myn verontfchuldiging te zeggen. de Valcour, (tegen de bedienden.) Mannen/ fpoedig! brengt de fchurken weg. de Sancy. Ik heb het zilver verkogt La Fleur heeft het geftoolen. de Valcour. Aertig! eerst hebt gy het geftoolen om een wisfel te betaalen, en nu La Fleur voort, voort fpaar uwe bekentenis tot morgen, en doe die aan de Rechters. de S a n c t. Dat ik dit zeide, was de Valcour, (tegen de bedienden.) Voort —— ik wil niets hooren. Be bedienden vatten heiden aan, en leiden hen weg. LAAT-  Deugd Beloond, 221 LAATSTE TOONEEL. De Valcour, Charlotte, Kabel, Elize. de Valcour. Onbegrypelyk! Die La Fleur ook een gaauwdief! Charlotte. Onder den fchyn van myn vriend te wezen, ontftal hy my het koffertjen, waarin al myn gel* den en Juweelen waren. de Valcour. Nu , het moet maar van de aarde dat gebroed! Kom, dierbaarste die ik thands op aarde heb laat ons alle ongelukken vergee- ' ten, op niets dan geluk denken! K a r e l. Toen ik van alles beroofd by u kwam, redd» gy my van armoede en vertwyfeling heden geeft gy my den grootften fchat, dien gy bezit, uwe gadelooze dochter —— Elize! reed? lang minde ik u ook by u was ik niet onverfchillig! Dierbaare Elize l Elize. Karei! het was uw deugdzaam hart, 't welk zich in al uwe daaden vertoonde , dat u tot het yoorwerp myner liefde maakte. Pa £*•  a:4 Snoodheid Gestraït, Decgd Beloond» Kabel. Heden word ik van den ongelukkigften menfch j dé gelukkigfte. i) e Valcour. En ik ben nog nooit zoo vrolyk geweest dan heden. Koomt, myne waardfte laat ons allen vrolyk zyn Karei, ftraks koomt de eerlyke Zilverfmit, door wien uw onfchuld nog by tyds openbaar werd vyf goede menfehen zullen by elkander zyn! komt, laat deeze daga'tyd een feestdag voor ons zyn, op denzelven werden de bedriegers ontdekt, de onfchuld gered en —-* beloond. EINDE.  DE GOEDE ZOON, TOONEELSBEL IN EEN BEDRYF. Uit het Hoogduitsch.  VERTOONËRS* Hoogveld * een Boekhandelaar* Louisa , zyn Dochter. Blokdheim. Sitter, vriend van Blondheim. Reinhard. Esn Marqueur.  O myn Moeder! 3>c coeac xoosr.xvt'A^^t.   22$ DE GOEDE ZOON. TOONEELSPEL. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld een Burgerlek vertrek met een ziae en middendeur , Blondheim ligt met zyn hand onder zyn hoojd op de tafel en flaapt; men ziet eenige papieren en boeken op de tafel, benevens een lamp die uitgaat: het is dag. Reinhard komt door ée middendeur. Blondheim, Reinhard. Reinhard. Hei i (hy gaat verder voort) Hei! —— Slaapt h ? . Zou ik hem wakker maaken ? (zagt) Hm' Hy heeft den gantfehen nacht genoeg gewerkt laat hem maar uitllaapen. (Hy doet de lampuit, ml ftilletjes heengaan, en floot toevallig aan de tafel, waardoor Blondheim ontmakt.) Blondheim. Wie is daar? Reinhard. Ik» Blondheim. Zyt gy het Reinhard ? Reinhard. Dat was ik. Goeden morgen, Monfieur! gy hebt laat gefchreeven. p ^ blond»  5S6 De Goede Z p o n» Blondheim ({laat op.) Tegen myn wil lag my de flaap als lood op leden, ik kon het niet langer houden. Reinhard. Wel wie zou met al zyn vlyt zyn eigen gezondheid willen ruïneeren ? De flaap is het halve leven. Blondheim (wyst naar het zyvertrek.) En daar ligt myn moeder op het ziekbed, en hier ftaat gy om betaling te vorderen. Reinhard. Nu, breek daar uw hoofd niet mede! ik heb het Goddank nog niet van noden , ben 'er ook nog niet om gekomen, (hy zet zich aan tafel) Maar hoor eens, vriendlief, hebt gy dan in 't geheel niets geleerd, om door de waereld te komen? Blondheim. Ach lieve man! ik heb geleerd watikkonde; ■— myn vader was officier, en beltemde my ongelukkiger wyze tot een geleerde; alles wierd aan myne opvoeding teu koste gelegd, hy ftierf, en liet myne moeder niets na , want zyne vyfjaarige ziekte had ons vermogen ten vollen uitgeput, ook was alle haare moeite om een penfioen te verkrygen , vergeefs, Niemand wilde zich myner aantrekken, al. Ie moeite die ik deed, om een beltaan te krygen. was vruchteloos. J Reinhard. Dat is ?«er ongelukkig. B l o n fi.  T-ooneelspel. 237 B l o n o ii e i m. Ik vernederde my voor fchurken en domkoppen d-ch kreegliiets; ik flopte lyf knechts geld in dé hand o-n my Hechts gehoor te verwerven, en kreeg niets. Myn vaderland floot my terug, geeft vreemdelingen ambten , en laat braave burgerkinderen gebrek lyden by den besten wil om hunne vermo. gens aan het vaderland te wyden. REINHARD. Weg dan naar vreemde landen, als het hier niet gaan wil! Blondheim. Om daar van honger te fterven, het geen ik hier tot nog toe gelukkig ontging. Ik heb geen verdienften noch aanbeveeling; alleen myne kundigheden en naarfligheid , en die maaken zonder, geld nergens veel opgang. Reinhard. Dat is, helaas, maar al te waar! Blond heim. Myn moeder wil ik niet verlaaten; ik mag haar niet aan het gebrek ten prooi geeven, haar aan geen vreemde zorge overiaaten. Wat de zoon gevoelt en doet, dat gevoelt en doet geen huurling. Reinhard. Hoor eens! Ik zal u wat zeggen; leg- ««ris in de Lotery, dat heeft minig een geholpen. P 5 £ l o n D-f  eaS De Goede Zoon. Blondheim. Wat kan ik van het toeval verwachten? Ik kan reeds de geringste fora niet in het onzekere waagen; ieder onnodige uitgave is een roof aan de behoeften myner moeder. Reinhard. Nu, dan weet ik u verder niets te raaden. God weet, als Ik u helpen kon,deed ik het, maar vier leevende kinderen en flegte tijden! De groote' Mynheeren moesten met een gemeen mensch meer compasfie hebben; eerst jaaren lang loopen en dan nog de helft afkorten; wie werk hebben wil, moet borgen, en wie borgt, wachten. Daar is de kleerenmaaKer hier over de deur; lieve jjemei; die man heeft zyn brood niet. Blondheim. Ach God! Reinhard. Hoor eens Het doet my in myn ziel leed dat gy zo zukkelt. Gy zyt deugdzaam en goed van hart, en verdiende dat het u welging en uwe braave Moeder ook. Het is hee- d-n feestdag by ons , en dan is 'er altijd nog wel zo wat extra; wilt gy een lekkere fou- pe bij mij komen eeten, zo wees myn gast(hem de hand geevende) Blondheim. (drukt en fchudt die.) Ik dank u, myn vriend, het fpyt my dat ik van uw goedheid geen gebruik kan maken, (cemg-  ToONEELSPEL. 22p zins verlegen') want ik ben reeds by een goed vriend te gast genood. Reinhard. Dat is my leed. Nu, dan zal ik toch uw moe* der iets zenden. Blondheim. (drukt hem de hand, wil fpreeken, keert zich om, om zyne traanen te ver* bergen, vervolgens gaat hy fchielyk in het vertrek.) TWEEDE TOONEEL. Reinhard (alleen) (Hy ziet hem na) By een goed vriend te gast genood? Ja alsof ik het niet wist! Naar buiten gaat hy wandelen , eet daar zyn broodje, en drinkt uit de eerste bron die hem voorkomt. Die verVloekte hoogmoed! Eer hy een mensch om hulp zou aanfpreeken, eer hy iemand iets te danken zou hebben, leeft hy liever in ellende, en ver' bergt voor de oogen van al de waereld zyn toe. ftand. Hy verdient den hemel voor het geen hy aan zyne moeder doet, maar als 'er niet ras zo wat tot haare redding komt, dan moeten beiden van honger omkomen. (Hy gaat naar de deur.) DERDE TOONEEL. Reinhard. Sitteb. S I ï T E E, Is Blondheim te huis? Reik-  330 De Goede Zoon., Reinhard. Daar binnen, by zyne Moeder. SlTTIL Zyt gy zyne huiswaard? Reinhard. Ja, Mynheer! S i t t e r. Is hy u geld fchuldig? Reinhard. Waartoe die vraag? S i t t e r. Wel nu, ik meen het maar zo; ■ men zegt^ zyne omftandigheden zyn zeer flecht. Rein hard. Dan heeft men ongelyk. S r t t e r. Maar men zegt het toch in 't algemeen. Reinhard. Men heeft ongelyk. S i t t e r. Dat is mogelyk, maar intusfchen kan het toch waar zyn. Reinhard. Het is niet waar, zeg ik u. S i t 7 I l> Dat geeve God! Rein-  Tooneelspel, 231 Re i n ii a r d. Dat hoope ik ook , want de menfch is vroom en goed, en zal geen kind leed doen. S 1 t t e r. Dat is ook zo, maar dat is nog geenbewys. Hy ïs myn vriend, ik wenschte hem te helpen. Reinhard. Zo? waardoor? S 1 t t e r. Wel nu, door myn raad. Reinhard. Ja, dat zyn woorden. S 1 t t r r. Die hem baaten kunnen, als hy . . . . Reinhard. Die eerder gehoord had? S i t t e r. Is het dan reeds zo ver met hem heen? Reinhard. Hoe ver meent gy dan ? S 1 t t e r. Dat geen goede raad meer baaten kan ? Reinhard. Goede raad koomt nooit te laat. S i t t e r. Ik ben bereid alles voor hem te doen.- Rein-  232 De Goede Zoon. Reinhard. Dat is pryslyk. Kunt gy hem mooglyk ook geld leenen? S i t t e b. Ik ben een geleerde. Reinhard. Dat wil zeggen, het hoofd is vol, maar —— de beurs ledig. S i t t e r. Geld heb ik niet, maar wel goede vrienden, Reinhard. Ook geleerden? S i t t e r. Mannen van gewigt en invloed. Reinhard. Ei? S i t t e b. Mannen van groote verdienlten. Reinhard. Zo ? maar waarom hebt gy dan niets, daar gy zulke gewigtige vrienden bezit? S i t t e b. Ik? Ja dat komt van myn vervloekte zugttot het vrye ongebonden leeven ; ik hang niet gaarne van iemand af. Reinhard. Zo? -—— Vergeef my , hebt gy nog ouderen? S i T-  ToOKtTLSfEL, 233 S i t t e k. Vader en Moeder. Reinhard (met vuur.) Dan is de jongman, die hier woont, uw vriend niet. S 1 t t e r. En dat waarom ? Reinhard (driftiger.') Omdat begrypt gy dat zelve niet ? - omdat Vaarwel.' (Hy gaat naar de zydedeur en roept binnen de kamer.) Daar is iemand. (Hygaat door de middendeur heen.) S 1 t t e r. Een zonderlinge kaerel! VIERDE TOONEEL. Sitter, Blondheim. Blondheim. Zyt gy daar Sitter? Dat is my lief. Ik heb a in lang niet gezien. Sitter. Vergeef my, dat was waarlyk myn fchuld niet, menigerlei terughoudingen van gewigt —— wer- ken gy weet het immers wel! Blondheim. Brengt gy my antwoord ? S I T-  934 De Goede Zoon. Sitter» Ja, maar zeg my eens, wat doet gy toch me: dien ouden kaerel op uw kamer? Hy is lomp en Onwellevend en ik heb my aan hem geërgerd. Blondheim. Ach , Iaat hem maar begaan ,• hy meent het zo kwaiyk niet. Nu, welk befcheid? Sitter. O, dat is altyd nog tyd genoeg. Zegmy eens, lieve broedertje, hoe maakt gy 't toch al, hoe hebt gy het? Blondheim. Ik loop zo onder de droppeltjes door. Myn levenswys is eenvoudig , juist Zo als ik die wenfchte. Sitter. Men ziet u toch nergens. Blondheim. Ik ban liever alleen, dan onder Narren en Doffi* koppen, daar ik my aan ergeren moet. Sitter. Ik lach altyd met hen. Blondheim. Die gaaf heb ik volftrekt niet. Een wandeling in de open lugt geeft my vermaak , en ftrekt my in plaats van gezelfchap. Sitter. Maanefchyn en nagtegaalszangniet te vergeeten! B l o n d=  Toonkelspel. ay Blondheim. ik ben geen foitimenteele dweeper. Sitter. Maar verliefd? Blondheim. Gy kent myne grondltellingen op dit punt. Sitter. Ha, ha, ha! Als of by de liefde grondftellirjgen en philofophie niet naar den duivel voeren! Blondheim. Genoeg daarvan! Hoe Haat het met myn werk? Sitter. Een weinig geduld! Hebt gy geld nodig ? Blondheim. Wie heeft dat niet nodig ? Sitter. Verftaa my wel! Zyn uwe financiën zo gefield, dat de nood u dringt het Manufcript te verkoopen ? Blondheim. Ter zaake! hebt gy het aangeboden ? Sitter. Eerst moet gy my antwoorden. Blondheim. Nu dan, ik wenfchte wel dat ik niet vergeef* gearbeid had. V. Deel. Q 5 r t-  2t6 Da Goede Zoon. S I t t e n. Dan beklaag ik u, dat gy aan zulk een ondankbaaren arbeid uw kostelyken tyd verfpild hebt. Blondheim. (ter zyde.) Ik kan myn noodlot wel gisfen. Sitter. Ik ben by alle boekverkcopers rond geweest, heb het dan hier, dan daar aangeprefenteerd, maar overal , waar ik aanklopte, vond ik weinig troost voor u. Blondheim (ter zyde.) O, myn Moeder! Sitter. De een heeft geen Manufcript nodig; de andere heeft geen vertelfels of romans meer van doen; een derde duuwt my onder de neus, dat die gefchriften al geheel buiten de mode zyn , dat daar geen fpccu. latie voor een eerlyk koopman meer opzit. Gy had eens moeten zien , hoe die Heeren zich aanflelden, de neus optrokken, zich agter de ooren krabden, en dat ding door hun handen lieten gaan, als of het een oude hoed was. My zou de lust geheel vergaan om ooit weder zo voor het publiek te willen verfchyneu. Blondheim (traclit zich intehauden, met een bitter lachje.) Gy hebt ook gelyk. S i T •  T O o i( ! e L s m, Sitter. Zekerlyk moet het ugantfch niet aangenaam valien , dat men u by uw eerfte werk zo kwalyk ontmoet , maar ik zou 'er my zo in gedragen, als ieder braaf kaerel doen moet, als hy ziet dat het toch niet anders is. Blondheim (wet eenige bedaardheid?) Het is goed, dat ik 'er niet op rekende. Sitter. Waaraan gv zeer verftandig en wel deed. Hier hebt gy het Manufcript weder. (Hy geeft hem een pakctpapieren over.) Hoor , weet gy wat, ik verwacht van avond een gezelfchap vrolyke knaapen by elkanderen , daar zullen wy dan by een volle punchkom 'er een plechtig autodafé over. houden , en als gy niet alle uwe luimen wegdrinkt, zal ik ueen lief euaartig meisje bezorgen, die ze u zal wegkus* fchen. B londheim. Ik koom niet! Sitter. Dan zult gy het u moeten laaten welgevallen, in een koersflee afgehaald te worden, ea dat van rechtswege. Blondheim. (flandyastig") Ik koom niet. Sitter. Vervloekte ityfkop! Daar zit gy dengantfchea Q a dag  23*. DiGoidi Zoon. dag by uw zieke, oude, grommige moeder, laag u de ooren vol kreunen , zucht mogelyk ook wel een deuntje met haar: als ik in uw plaats waare, had ik ze reeds lang in het gasthuis gebragt. Blondheim. Sitter! Sitter En waarom toch niet? gy had haar alle gemakken , oppasfing, goed eeten en drinken, en, als ay lterft, een goede begravenis bezorgt. Blondheim Is het mogelyk ? Is dat de jongeling, aan wien ik my eens zohartelyk verkleefd had, die met warme liefde voor de deugden eerlykheid een hart paarde , dat niet dan gevoel W3s voor de lydende menfch- heid ? Uw losheid, die u reeds tot menig een onbezonnen flap verleidde, moet ook de grondHellingen vernield hebben, die weleer den band van ons hart famenknoopten. Sitter- Dat is louter declamatie. Ik ben van fystema veranderd , omdat ik de menfehen anders vond, dan ik ze my gedroomd had. Koom ook in de groote waereld, en ik wed tien tegen een, dat uwe zoo hoog verheven menfchenliefde haar afl'cheidsbrief krygt, en, eer een half jaar voorby is , denkt gy als een van ons allen. Blondheim, jiitteri ------- Wat is 'er van u geworden ? S i x-  tooneels-el. "-30 s i t t e e. Ik ben uit myn droom ontwaakt, heb myne oogen uitgewreeven, en vind de dingen geheel anders dan wy ze ons voorftelden : zie dat is de gantfche zaak. Als gy eens wist, hoe ik van het een opliet andere kwam, hoe alles famenlicp om my te hervormen, hoe men my plaagde, pynigde, bedroog ! de herinnering alleen daarvan vergiftigt my een gant. Ichen dag. Ik had zekere uitzichten op een bediening, die een ellendige deugniet kreeg, omdat hy ze met klinkende gelden betaalde. Men wees my af, en wel voor altyd , omdat ik onderllaan hadde daar naar te dingen. ——- Myne braave ouders verlooren door pleidooijen enrechtsverdraaijing een veeljaarig proces, dat hun gantfch vermogen verteerde en het verval van hun handel naar zich Heepte, Een meisjen, dat ik als myn leven beminde, wie ik alles opofferde, om wier wille ik met myn vader en moeder in onmin geraakte, bedroog my op de fchandelykfte wyze. Blondheim. Bleef u dan geen vriend overig, die u dit ongeluk hjelp draagen? ■ Waarom kwaamt gy niet by my? Sitter. Ik wierd ongevoelig tegen alles wat my omring. de. Vergeef het my. — Ook tegen u. — Ik ben een ander menfch geworden , en bevind my wel zo als ik ben, o •» Blond»  tyo J)e Goede Zoom. Blondheim. De toeftand van een zieken, wien de dood voor de deur itaat — gy zyt gemelyk tegen de men. fchen ik zal u met hen verzoenen. Sitter. Laat af! ik ben ongeneesbaar. Blondheim. (omhelst hem, en legt de hand op zyn borst.) Ben ik dan voor uw hart zo vreemd geworden? Zie , ik vergeet myn gantfche ellende om uwent wille. Gy moet zo niet blyven! — Ben ik dan voor u in *t geheel niet meer? — Ziemy aan — Wees weder myn oude vriend; Het zal beter gaan. Sitter. O , gy weet niet alles; — laatmy los gy kent my niet. Blondheim. Gy hebt u voor eenigen tyd van my verwyderd, gy voedt in uw ziel een hartzeer dat u drukt. in uws vriends boezem is 'er ruimte voor. Een last, die men met een ander deelt, valt altoos ligt. Sitter (fchielyk) Hebt gy hulp noodig? Zyt gy ongeluk¬ kig? Om Gods wil, wees oprechti B l o n i) II e i m. Het lyden zal ons nog vaster aan elkander knoopen — myn noodlot is verfchriklyk — ik beri ellendig. S i r-  ToONEELSPEL. 241 Sitter (rukt zich los.) Gy zult van my nader hooren. Blondheim (ziet kern na,) Hy is gewonnen. VYFDE TOONEEL. Blondheim (alleen,") Hy keert zich langzaam om, zyn oog valt op de papieren , die op de tafel liggen. Dat was myn laatfte hoop! Moet ik nog hoo. pen? Is het niet myn lot de fchoonlle plannen , de beste verwachtingen vernietigd te zien ? (Hy neemt de papieren op , en befchouwt ze) Dit was zelf myn trots! ZESDE TOONEEL. Blondheim, Reinhard. Reinhard (ziet ter deure uit.) Is hy weg? Blondheim. Wie? Reinhard. Uw vriend die daar was Neem het my niet kwalyk, dat is een goddelooze jongen ■ die kan onmogelyk uw vriend zyn. q 4 Blond*  242 De Goede Zoon; Blondheim. Voorheen was hy zo niet de waereld heefe hem bedorven. Reinhard. Het is zyn eigen fchuld. Blondheim. Wy moeten billyk zyn, myn vriend! Reinhard. Ik veroordeel hem ook niet, maar zyne ouderen tot last te zyn, daar hy anders cp zich zeiven gemakiyk beitaan kon; . foei' Blondheim. Losheid der jeugd, mogelyk zelf de fchuld der Ouderen. Zyn hart is in den grond goed. Reinhard. Nu, ik mag het wel lyden. Van wat anders gepraat , daar ik nu eigenlyk om gekomen ben 'er is my zo wat door het hoofd gegaan ; dat Juffertje, dat altyd Zo by uw moeder komt .... Blondheim. Is een voortreflyk meisje, edel, deugdzaam cn medoogend. Myn moeder heeft haar borduurden geleerd, zy wierd ziek, en kon niet meer by haar komen; toen kwam zy by myn moeder, vro- lyktehaarop, gaf haar troost en verkwikking; Ach gy moest eens zien, hoe zy by haar bed zit van alles met haar weet te fpreeken , haar vertroost  ToÓNEELSFEL. jtyj troost en opbeurt, zo dat zy altyd op nieuw weer opluikt als zy komt. Onlangs bragt zy haar koste, lyke droppelen , waarby zy zeer veel baat vond. Reinhard. Dat zou ik toch eindelyk moeten weeten, gy ve> telt het my ten minden dikwils genoeg. Blondheim. Doe ik dat, nu ja, zy verdient het ook - toanr wat wilt gy eigenlyk van haar? Reinhard. Ja, het is toch aartig hoe (onderling men dikwerf op een inval komt. Dan dacht ik zo by my zeiven, of dat ook zowel die onbekende hand kotl zyn, van wie gy onlangs geld kreeg? Blondheim (nadenkènde.) Gy zoudt u ligt hebben kunnen vergisfen, Reinhard. Neen, neen! Haar vader is een welgegoed man en na alles, wat gy my van haar gezegd hebt is zy het zeker. . Wel nu, als gy eens op 'dat Juffertje uw gedagten liet gaan? Blondhei Mi Wat wilt gy daarmede zeggen? Reinhard. Zy heeft een mooi glad tronitje, en nette voetjes: een aartig lief moudtje en een zoet Ituivertie geld; ook zal zy Van u zo afkeerig niet zyn 1 trouw zê maar. q 5 B l o w d.  244 De Goede Zoon. Blondheim. Myn goede man,dat mag u wel zo voorkomen, maar "zo lang ik by myne gezonde zinnen blyt', zal ik nooit daaraan denken. Reinhard. Wel waarom niet ? gy ziet 'er ook niet kwaad uit: zekerlyk moesten die magere kaaken eerst zo wat opgevuld worden, maar dat is met een paar goede maaltyden te doen. Gy kunt het immeis zacht eens waagen. Blondheim. En my belachlyk maaken dat de jongens op ftraat my met vingers nawyzen ? Met welk een gezicht zal ik het meisje onder de oogen zien, die ik niets kan aanbieden dan de ellende, die voor my reeds drukkend genoeg is. Liever heb ik myn onderhoud aan my zeiven te danken. Reinhard. Dat is koppigheid. Blondheim. Neen, het is plicht, die de noodzakelykheid my oplegt. Q&r word geklopt) — Kom maar binnen! ZEVENDE TOONEEL. De voorigen, een M a r q u e u r. Marqueur. Woont hier ook zekere mynheer Blondheim ? Rein-  ToÖNEELSPEL. 245 Reinhabd. Uier ftaat hy voor uw oogen. M a r q u e u n. Een Heer fchreef ftraks hier boven op de kofFy. kamer dit biiefje,en gaf het my om het te heitellen Blondheim. Is hy daar nog ? Marqueur. Hy ging met my het huis uit, en toen de Itriat door. Uw dienaar, mynheer. Blomdheim (roept kern na.) Ik bedank u. AGTSTE TOONEEL. Blondheim, Reinhard. Blondheim (opent het briefje.) Met potloot gefchreeven? (Hy leest het epfchrift) Sitter! — (nadat hy het g lezen heeft) Hy keert terug aan myn hart, ik ben blyde , hy is weder de myne. Ik moet by hem gaan, ik zal hem opbeuren, mogelyk zal hy my nodig hebben J Zou hy my een dienst wilien doen { Reinhard. Honderd tegen een. Kom aan, 'er op uit naarl Blondheim. Myne moeder is zwak , 'er kan haar ligt ietS over.  54ó" D i Goede Zoon. overkomen, wiir gy wel zo lang hier blyven, toêdat ik wederkome? Reinhard. Van harte gaarne. Blondheim (geeft hem het briefje') Daar, lees dit intusfchen, dat zal u weder bevredigen. — {Hy neemt zyn honden jiok) Ikgayllings heen vaarwel: (Hy gaat heen.) NEGENDE TOONEEL. Reinhard , alleen , vervolgens L o u i ! e. Reinhard. Het is jammer, dat dit mensch geen groot Heer is, ik geloof, by zou de halve waereld wel gelukkig willen maaken. (Hy gaat naar de zydeur, doet die zachtjes open , en ziet 'er bihnen.) Zy flaapt. Dat is ook het beste wat zy geniet. De flaap is toch eene fchoone zaak, men vergeet al zyn nood zo zuiver, als had men zyn levenlang niets uitgedaan. Nu moet ik toch eens zien wat zyn vriend hem al fchryft: (hy leest) ,, Schaamte en berou.v ,, knaagen aan myn hart; ik heb een misdaad be„ gaan , welker grootheid my nederdrukt ; uw „ hartelyke vriendfchap trof myne ziel, het gevoel myner misdaad rukte my van u af; geef den moed j, niet verlooren, ik koom weder te rug." — Die woorden zyn goed , als het maar wel gemeend ':i , -- Ik heb toch in den beginne reeds gedag',  TOONEELSPEL. SAf dat 'er wat achter fchuilde. Dit menfch kwam my zo benaauwd voor ; een goed geweten heeft hy zekerlyk niet. (Jiy legt den brief op de tafel.) L o u i s e. ( doet de deur open.) Ha, dat is goed ! Goeden morgen, Heet Reinhard J Reinhard. Stil! zy flaapt. L o u i s e. Des te beter! (zy loopt naar hem toe) De moeder flaapt, den zoon zag ik uitgaan ; . ik heb een woordje met u te fpreeken, Reinhard. Met my ? L o u i s e. Ja, maar gy moet my vooraf belooven, dat gy oprecht zyn zult. Reinhard. Wel nu, ik kan u immers niets weigeren. Ik beloof het u. L o u i s e. Gy zyt hier in huis, en kunt het dus het beste weeten. Ik begryp niet waarom Blondheim en zyne moeder hunnen toeltand zo zeer voor my vetbergen? Reinhard. Geloof my, het is hoogmoed. Doet by dan met my  De Goede Zoor*. my ook zo niet? Doch die maar een paar gezonds oogen in zyn hoofd heeft, die kan wel zien, hoe flegt het met hem ftaat. L o ü i s e. Ik vrees, het is zelfs dimmer met hem, dan ik wel verwacht had. Reinhard. Dat is ligt mogelyk. Het hart bloedt my menig, maal, als ik dat maar moet aanzien zonder dat ik hem helpen kan. Gy weet, welke mooije boeken, hy had! L o u i s e. Ja dat weet ik wel. Reinhard. Wel nu, die zyn weg allen weg. L o u i s e. Ach , dat is jammer en waar zyn zy allen gebleven? Reinhard. Zy zyn verkogt het geld heeft de Doctor en Apothekar gekregen. Onlangs ik geloof het was voor agt dagen, toen kwam hy des avonds by my , en zag 'er zeer bedroefd uit; — eerst ging hy aan *t vengder zitten, en zag op de ftraat, toen ftond hy weder op, liep heen en weder, en keek naar de darren. Ik merkte wel , dat 'er wat gaans was, en kwam dus naar hem toe. ]\Ta veel omwegen kwamen wy weder op het rechte kapittel, en daar veraam ik van hem, dat hy zyne boe-  tooheelspel. 249 boeken verkoopen moest. Gy kunt ligt begrypen, dat ik hem aanbood my de gantfche zaak overtelaaten. Dat was het juist, waarom hy gekomen was. Den anderen morgen liet ik de boeken by een pakken en wegdraagen daar had gy hem eens moeten zien. De boeken moeten hem wel na aan 't hart gelegen hebben, want hy wendde 'er zyn gezigt af, en de heete traanen biggelden langs zyne wangen neder. L o u 1 s e (droogt haar oogen af.) O, dat is edel! Reinhard. Ik kreeg 'er met veel moeite dertig gulden voor", fchoon zy hem, zo als hy zeide, wel viermaal zo veel gekost hadden. L o v 1 s e. Maar lieve Hemel.' had hy 'er dan niets van kunnen zeggen? Reinhard.. Ja, dat had hy zekerlyk wel kunnen doen. DenW zelfden dag was het hier hoog op ; myn vrouw moest kooken en braaden doch meent gy, dat hy 'er iets van genuttigd zou hebben? ., Neen! hy ging uit, en liet zig niet weder zien voordat alles voorby was. In myn leven heb ik hem nog nooit zo vrolyk gezien, als toen ik hem vertelde hoe goed het zyne moeder gefmaakt had. (in vertrcuwen) ïkd zy geweten , dathetvanzoontjenlief kwam, het had haar zo goed niet gefmaakt.  250 De Goede Zoon. Zy weet van de gantfche verkooping van boekets niets, maar hy die daar boven woont , heeft het toch gezien, en zal het gewis niet onbeloond laaten. Louis r. Neen, dat kan niet onbeloond blyven , of deugd en kinderliefde moesten naamen zonder beteekenis zyn. o, als ik hem beloonen kondeï" ReinhardDaar zegene u de hemel voor , kindlief, en Iaat het u, uw leven lang , wel gaan ! L o u i s e. Gy houdt immers wel veel van hem? Reinhard. Zo waar ik een eerlyk man ben. L ö u i s e. Waarfchynlyk moet gy ook geld van hem hebben. Reinhard. ■ Neen geen penning! L o u i s k (ziet hem fcherp in de oogen) Gy moet weinig in uw leven gelogen hebben.; anders had gy het op uw ouden dag beter gekend. R h i n h a n D. Gy hebt gelyk Wel nu, het is maar een kleinigheid, dat geen noemens waardig is. Slechts een vierendeel jaar kamerhuur. daar is geen zwaatigheid voor. L o u »-  TOONEELSPEï,, 35* L o u i s e. Als gy zwygen kost, dan zou ik u . . . . R e i h u A r b. Als een fleen, L o u 1 s e. ... de fcnuld betaalen. Reinhard, Ei, dan zyt gy ook zeker de geene, die laatst bier da: geld gezonden hebt ? Heb ik het niet wel geraaden ? Nu , gy behoeft niet rood te worden, het is immers geen kwaad! ■ Ach, het was wel goed aangelegd; het zal u nog renten opbrengen, myn lieve kind —dubbelde, driedubbelde. L o u i s E. Niets meer daarvan, manlief! zorg 'er maar voor, dat niemand 'er iets van verneemt. Reinhard. Geen woord! L o u 1 s e. Zie toch eens, of zy al wakker is. Reinhard (ziet even door de deur,en komt terug.) •Zy is wakker, L o u 1 s e. (by het heengaan.) Nu, zo als gezegd is. Reinhard. Luister -—— nog een woordje I V Deel. R L o u j-  25ï De Goede Zoon. L o u i s e. Wel nu, wat is 'er ? Reimhar d. Ik zou hem maar tot myn man neemen! L o u i s e (wil fpreeken, bedenkt zich, en gaat fchielyk naar het kamertje.) TIENDE TOONEEL. Re,inhard, vervolgens Blondheim. R e i n h a 'i d. Geen antwoord is ook een antwoord. Zy is al aan het lyrtje vast. Nu , als hy zyn fortuin maakt, ik gun het hem wels hy verdient het. (Blondheim komt binnen, Reeds weerom ? Blondheim. Ik vond hem niet. (Hy legt zyn hoed en jlok op tafel.) Reinhard. Zy is daar. Blondheim. Wie? Reinhard. De juffrouw kom, nu frisch 'er maar op af, zy is zo tam als een duif. Ik heb haat al voor u ten huwelyk verzogt. Blondheim. uj nebt toch niets laaten blyken? Rein-  ToONEELSPEL. 253 Reinhard. Ja zeker heb ik dac , zo wat vaii verre af en fcnertzende, maar zy zeide '«r niets op, en dat is zo goed als ja. Blondheim (driftig.') Das had gy niet moeten doen! tien, —— ontroert, zodra hy Hoogveld ziet) Blokdheim (gaal hem te gemoet.) Blondheim. O, myn Sitter! Sitter. Neen .' niet deeze goedheid , Blondheim, gy zult my leeren kennen. Ik ben u, in Tegenwoordigheid van deezen man , eene bekentenis verfchuldigd , die u met afgryzen tegen my vervullen zal. Hoogveld. Ik ftaa verbaasd Mynheer! Blondheim. Niet zo, myn vriend! (Hy wil hem ter zyde trek' ken.) Sitter. Deeze verfchooning verdien ik niet. Zy ver« meerdert myn misdaad. ! Tegen Hoogveld.) Ik heb u een Manufcript verkogt, waarvoor gy my tien Louis d'or betaald hebt. H o o g.  s66 De Goede Zoon. Hoogveld. Ja, dat heb ik, en verheug my daardoor met een onzer eerfte Geniën in kennis gekomen te zyn. Sitter. Deeze lof komt my niet toe hier ftaat de Schryver, (op Blondheim wyzende.) Hoogveld en Louise (te gelyk.) Is het mogelyk? Blóndiieim, (zacht.) Spaar u toch , Sitter! Sitter, Hy vertrouwde my het aan omdat de uitejfte nood hem dwong het te verkoopen. Zyn edele hoogmoed belette my , dit eerder dan heden te verneemen. Myn losbandig gedrag had my in lchulden duen vervallen, myne crediteuren drongen op my aan dreigden - ik wist geen uitweg te bedenken, ik fchreef het manufcript af, gaf het voor myn werk uit kreeg het geld betaalde. — Hier is het restant,en nu — vergeef het my. (Hy werpt een geldbeurs op tafel, en wil fchielyk heen gaan. Blondheim haalt hem terug en omhelst hem.) Blondheim. Ik vergeef het u niet, omdat gy my daardoor van de verdiende beroofde u een bevvys myner vriendfchap te geeven , als gy my uw vertrouwen gefchonken had. Sitteb.  t O O ïï E E l s t Z l. £$f Sitt-b (wringt zich los.) Deeze grootmoedigheid kan ik niet verdraageu; iaat my boeten voor h.tgeen ik deed! B l o n e H i i M. Ik iaat u niet los bedaar ——- (hy geef? heat een ftoel.) Gy hebt rust nodig. Hoogveld (omheht ! londheim.) Edele man, ik heb u onrecht gedaan vergeef het my ! Gy verfchoont den gevallen vriend, en hebt u daardoor een altaar ra myn hare geftichtó L O U i s E. Ben ik nu nog ilraTbaar, vader? H o ö g v £ l d. Niet lirafbaar maar onbedachtzaam ■ Mynheer voorheen kon ik u myne achting niet ontzeggen , —■ nu betuig ik u myn eerbied. LKv gefchrift doet uw hart en uw verftand beiden eer aan, en geeft u een recht op de voordeeligltë verwachtingen. Ik heb niet zoveel vermogen als ik weï wenschte , om u van alle betrekkingen mee den' Staat los te maaken. Tracht naar iets , dat u een beftaau bezorgt, ik wil daartoe alles bydraaien wat ik kan , en n dan myne dochter niet weigeren. 'Neem intusfehén myne onderfteuning aan. . voor uwe moeder zal ik zorgen. LoursE (kuscht hem de hand.) Myn vader, hoe zal ik u danken? V. Deel. S S ittib.  208 D e Goede Zoon. Sitter. Gy verdient meer dan de waereld u geeven kan; — ach dat ik zuiver ware van allen fchuld om my naar verdienste met u te kunnen verheugen. Blondheim. (tegen Hoogveld.) Uw aanbod is edel, grootmoedig, maar ik mag riet niet aanneemen. Hoogveld. Hoe zo? L o ü i S e. Is het mogelyk? Blondheim. Zo lang 'er nog een ademtocht in my is, moet myn moeder haar onderhoud aan my alleen te danken hebben , dat beu ik haar zucht, haar zorg voor my, voor myne opvoeding verfchuldigd. Myn vader ftierf gerust, toen ik hem heilig verzekerde, haar niet te zullen verlaaten , haar de vruchten van dat alles, wat ikdotr hem geworden was, te doen genieten. Nog is myn belofte niet vervuld. De hand van uwe dochter zy het loon myner poogingen, maar tot zo lang blyft zy vry! Hoogveld. Uwe kieschheid is uitfpoorig gy zyt on¬ rechtvaardig jegens u zeiven. Blondheim. Ik kan niet anders. L o u i s e. Dat is te veel ■ ik ben buiten my zeiven. VEER.  ToONEïLSPEL. S5 VEERTIENDE TOONEEL. De voorigen. Reinhard (opent zacht de deur, heeft een toegedekte Terrine in de hand, toont zyne verwondering, en gaat in het zyvertrek.) Blondheim. Zalig voor my, dat ik my eindeiyk in een cirkel van menfehen zie, die my beminnen en alles goeds gunnen; na langen tyd is deeze dag voor my de rykfte aan vreugde ; ik zie op myn leven terug, en herinnere my de droevige ogenblikken alleen om de tegenwoordige in haar gantfche volheid te kunnen genieten. 3y Louifa's liefde (tegen Hoogveld) onder uwe leiding aan uwe hand, myn Sitter, trotfeer ik het noodlot. Doch vergeeft my, my roept een plicht, die my heiliger is dan ieder andere: Myn goede moeder moet deel neemen in myne verrukking , als die eemge waarde voor my hebben zal. (Hy wil heengaan.) Hoogveld. Niet zo, Blondheim ! wy allen moeten getuigen van dit tooneel z\n. L o u i s e. En ik zal de traanen der vreugde van uwe wangen kusfehen. LAATSTE TOONEEL. De voorigen, Reinhard, (uit het zyvertrekje.) Reinhard. Zy laat zich niet langer tegenhouden , zy heeft S 2 alles  270 De G >ede Zoon. TooNrrxfPEL. alles hier in de kamer aangehoord , heeft zicfo aangekleed , en komt terflond hier ■ (hy gaat fchielyk weder leen.) B'l o N T> h e I M. Zy is te zwak ■ ik beef voor haar! (Zy gaan naar het zyvertrekje , dat opengedaan Wordt. De moeder verfchynt aan de deur, op Reinhard leunende. Zy is zeer zindelyk gekleed , haar gezicht bleek , een genoeglyk lachje verfpreidt zich over haar gelaat?) Blondheim (valt voor haar neder en kuscht haare hand.) O, myn moeder.' (Zy valt in de armen van Louifa ; Hoogveld en Sitter omringen haar met aandoeningen van tederheid.) (Het gordyn valt.) EINDE. ÏNGESLOOPEN DRUKFEILEN. BI. isjo. reg. 5. flaat: Ik vertrouw geene lieden , die van myne veeren niet zyt); menleeze: die van nyne veeren zyn. BI. 194. tig. 2. van or.i:, flaat : was ook vry -zeker. men leeze : was dit vry zeker. BI. 19^. reg. 6. flaat: nu daar, lees: nn, daar. BI. 2C9 regi 1 >,. ftwt : Gy bloost onbegrypelyk. lees: gy bloost? Onbegrypelyk! Èl. iii. rei;. 1. flaat: wat doet gyhier. ten wat doet hy bier? namelyk Karei. iU 214. reg, 10. Jlaar. uwe bediende, leest «rif bediende*