MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Caial. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  SPECTATORIAALS SCHOUWBURG, ZES-EN-TJVINTtGSTE DEEL.   SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EE NE VERZAMELING DER. BESTE ZEDELIJKE TO ONEELSTUKKEN, 1IIJEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TAALEN VAN EUROPA. MET N1EUW-GEINF ENTEERDE KON.STP L A ATEN VERSIERD. ZES-EN-TWINTIGSTE DEEL. Te AMSTERDAM. Bij d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MBCCXCVIIL  INHOUD van het ZES-EN-TWINTIGSTE DEEL. I. De Belegering. . . BI. 3 II. De te leurgestelde Verleider of de Schijndoode. . . 215 III. Het ongegrond Vermoeden of de Gescheurde Brief. . . 347  D E BELEGERING. T O ONEELSPEL. IN VIJF BEDRIJVEN. Het Hoogduitfche van k. v. kretschman, trtj gevolgd. VI. deel.  PERSOONEN. De Generaal borg hart. De Overlïe borg hart, Com- s Beide Zoons mandaat van de Vesting, (uit het eerfte . {Huwelijk van De Luitenant borghart, Jden Generaal. Mevrouw borghart. eerburg, Veldmaarfchalk. straalberg, Maijor. proostdorp, Ingenieur. storm dal, Officier der Curasfiers, Officieren. Een Trompetter. Soldaaten en Bedienden. Het Tooneel is in en nabij eene Vesting.  UlC VJTOU.W lB&09t ik la at u aan irw noodlot over, —   D E BELEGERING» TO O NE EL SP EL. EERSTE BEDRIJF. Het Tuoneel verbeeld een Kamer in het Huis van den Commandant. Verfcheidene Ont- . •werpen van Vestingwerken en Tekeningen liggen op ee/ie Tafel. EERSTE TOONEEL. De Overfte borghart, straalberg, proostdorp. proost dorp, hen het Ontwerp eener Vesting toonende. "E n hier komt dan de Schouwburg , di&r het Koffijhuis, en ginter een tweede Felix Meritis te ftaan. Wij zijn toch immers ook liefhebbers van Kunsten en Wetenfchappen ? Mogelijk befluit ik wel, om, da*a> aan het eind, nog eea Franfche Opera te plaatfcn. s t r a a l b $ r 0. Hol ho! nu merk ik al, dat dat geheele OntA 3 werp,  4 de belegering. werp, weder eeue van uwe ureeken is , en meer proostdorp. Niet te fchimpen, Heer Maijor! Beken maar, dat ik zo goed weet te bouwen als te fortificee- deeg in * PhUe §r°nd maar eens ter straalberg. Nu, zo veel kan ik wel zien, dat dezelve onze Vesting verbeeld. proostdorp. Dat geloof ik wel, want dat ftaat hier met groote letters gefchreven. straalberg. Maar d&rhebt gij het werk geheel valsch aangewezen: Bij voorbeeld, hier, in deeze partij, behoord nog zeer veel. proostdorp. Wat zegt dat? Het is gelijk het Ontwerp van de beste Waereld, 'er behoort zeer veel in , en 'er is toch weinig in. overste. Maar in ernst, Kapitein , gaarne zou ik uw oogmerk weeten , waarom gij zulk een keurig, vlfJ Valsfh Setekend> ontwerp van onz] Vesting hebt op 't rapier gebragt, STRAAL-  EERSTE BEDRIJF. £ straalberg. Onze Ingenieur had juist Potlood en Kraijon te veel. Zie daar de geheele zaak. proostdorp. Juist getroffen — gelijk een Scherpfchieter! Nu, men moet erkennen, dat als het op 't raaden aankomt, dat onze straalberg dan de cerfte Maïjor van het geheele Leger is. straalberg. Gij zijt en blijft toch altoos de vrolijke proostdorp! proostdorp. Zeker? En dat trotsch mijn donderend handwerk ? — Hoor eens, wat mij bewogen heeft, dit Ontwerp te vormen. Zedert veertien dagen zitten wij hier in deeze Vesting, gelijk Vogeltjens in eene kou opgefloten. De Vijand om dezelve verfpreid, kijkt ons aan, en wij kunnen niet veel anders doen, dan hem weêr aankijken. Met zijne u4rtillerij kan hij onze linien niet fasfeeren , en wij kunnen niet bij hem komen. Zijne Kanonnen kunnen ons niet bereiken, en de mijne bereiken hem ook niet. Tot den ltorm fchijnt hij ook weinig, of geheel geen, lust te hebben. Derhalven leven wij hier alleen om te eeten, te drinken en te flaapen. straalberg. Dat is zo : Maar hoe wel wij ook van levensmiddelen voorzien zijn, zo moet dat eeuwig opfluiten ons toch eindelijk eens verveelen. A 3 proost-  ® de belegering. proostdorp. Juist dat is het. in zulk eenen wanhoopigen luim, zeide ik tot mij zelve : Gij zijt al lang genoeg Kaptem van de Ingenieurs geweest : eii moet nu ook eens ProfTe;for in de Verveelkunst Worden En nu zette ik mij neder, en ontwierp dit heerlijk Ontwerp, zo als men eene gewigtire hl\hJPlaaU ~ Uiet Z°Ude aanIeSgen- ha! de overste. Proostdorp! Gij zijt een aartsfchalk. Ik wil wedden dat gij in den grond, nog een geheel ander en welligt een veel gewigtiger oogmerk, by het ontwerpen van dit Ontwerp had, dan gij proostdorp. ;. Denkt gij dat? Nu, en ik verzeker U, dat indien ik Opperbevelhebber was, dat ik dan den Overften borghart fpoedig ' uit de Infant er ij zou neemen, en plaatfen hem onder de Mineurs Ik moge het maaken zo ik wil, ik moge in fpotterny of in ernst liegen, gij merkt het altijd, en ontdekt mijne diepfte geheimen. straalberg. Juist als in het Schaakfpel, daar de Ovcrfte U ook altijd mat zet. proostdorp. Juist zo, en wel tot mijne eer.  EERSTE BEDRIJF. DEOVERSTE. Derhalven heb ik toch gelijk? PROOSTDORP. Waarom zoude ik het ontkennen? Ditzelfde Ontwerp , hoe belagcheljk het ons thans voorkomt , kan binnen korten of langen tijd, de ernftigfte gevolgen hebben. Bezorg mij maar middelen en wegen, om het, op eene ongedwongene wijze in 's vijands handen te geeven ; en wij zullen een fchoon fpel zien! Daar onze binnenwerken , in dit Ontwerp, zo zwak zijn aangegecven, dat een Patroulle Engelfche Soldaten, 'er nauwelijks voor vreezen zou, zo durf ik U 'er voor ïriftaan , dat de vijand daadelijk een florm 'er op zoude waagen : en deedt hij dit eens , hij zou het waarlijk de tweedemaal niet weerdoen. DE OVERSTE. Uw inval is uitmuntend. En uwe grondtekening zou wezenlijk dienst doen , indien wij in het geval waren, om haar te kunnen gebruiken. Maar de Vijand fchijnt zich met eene enkele Blokkade te vreede te houden, en onze werken juist voor zo fterk aan te zien, als zij wezenlijk zijn. PROOSTDORP. Dat geloof ik niet. De Vesting is nieuw. Ik heb haar zelfs helpen maaken: Zij is dus eenigzins mijne dochter ,' en zeker nog maagd. Ik weet best hoe fterk en geheim zij in haaien aanA 4 leg  f DE BELEGERING. ïssrïr1* °°vurfik'ais zeer zcker h»- Wn nnrt gG?™ MoS^cid in de Waereld, z Ju J < P °f PklttC Srond van heeft: of het £eLS"^1H d< PM* moeten zijn, want awze heeft ons 's nachts menigmaal befpiedt. K E OVERSTE. lus^oS' J°e 5? W1] ' ik heb noch order> "och lS £J*7,jan^uit tC lokken' voornameveelV?S^de,!,ze7esting kenne> ^ weet hoe vrachT. ?If ,bl0ed' ceiïftorm, zonder cenige ^rucnt, zoude kosten. ö STRAALBERG. ensDzijJ.°U eïgeUlijk SCCn gr°0t 0nSeIuk voor DE OVERSTE. Ie JïK^ mi °ngeIuk V°0r het ^ STRAALBERG. Wie kan dat helpen ! Oorlog is Oorlog • e* Vijanden zijn Vijanden. g ' * DE OVERSTE. Maar Vijanden zijn ook Menfchen! Maijorl PROOSTDORP. Bravo! bravo ! mijn waarde Overfte' Ik 7* derhalven mijne kraam maar weêr inpakken. (Hij rolt zijne tekeningen en Ontwerpen ia elkander.") Ik verheug mij altijd, wanneer ik zo veel dapper-  EERSTE bedrijf. 9 perheid aan menschlievendheid gepaard zie. Ik beu 'er hoogmoedig op, onder zulk een Overfte ■ te dienen. de overste. Geene vlijerijen, proostdorp. Gij kent mij, in dit punt. proostdorp. Goed, goed. Mijn Ontwerp was ook enkel eene Speculatie voor het vervolg, voor de liefhebbers van tekeningen. Ik wil even zo graag mijn kruid tot vuurballen aanleggen, of 'er mosfen meê lehieten, als dat ik een eenigen kanonfchoot zoude doen, om een Vijand buiten noodzaakelijkheid het leven te beneemen. de overste. Nu zijt gij mijn Vriend ! Intusfchen behoeft gij uw kruid noch niet te verfpillen . mogelijk komt het ons eerstdaags veel beter te pas. Wij hebben met een beproefd Krijgsman te doen, die ons, zonder een bezoek te geeveu , zeker niet voorbij zal gaan. proostdorp. In dat geval zullen wij hem onthaalen m;t het geen ons huis opgeeft. de overste. De oudeVeldmaarfchalk eerburg , heeft niet te vergeel's den naam van Stormlooper verkreegen. Gij weet zeer wel dat hij in den voorigen Veldtogt twee Vestingen, door dezelve te beftormen, A 5 heeft  iO DE BELEGERING. heeft ingenomen ; en in deezen Veldtest reed* een tamelijk fterJse Fartres. Men moet zijn Vijand nooit te klein achten. J straalberg. Jammer is het, dat hij daar weinig meer mede gewonnen heeft, dan dien naam. Hij moest 5! trekken °Vei' halS °ver kop weder uit! de overste. 1rr^?fjS,T^maa•rzijneteruStogt h!nS van het Knjgsgcluk af; zijne veroveringen had hij vooral aan zijne dapperheid te danken: en in be:de gevallen, heeft hij getoond , een groot Veld? overfle te zijn. proostdorp. Nu, hij moge dan holofernus of Luxemburg Zijn, evenwel hoop ik,dat mijne Maagd hem den dans zal ontzeggen. TWEEDE TOONEEL. de overste, straalberg, proostdorp, de Luitenant borghart. proostdorp. Goeden morgen Luitenant ! Reeds van de nachtpost afgelost? Gij hebt wel geflaapeii'  EERSTE BEDRIJF. II de luitenant, (eenigzins dronken.') ■ Bon jour, mijne Vrienden! Bon jour ! hebt gij reeds ontboeten ? Ik heb een fatanfchcn dorst. Die vervloekte Schans ligt aan het emd van de Waereld , daar nooit een Marketenter komt. de overste. Zo het mij toefchijnt, Broeder! Zijt gij uw eigen Marketenter geweest. de luitenant. Wat kan dat baaten ? Ik nam een half dozijn flesfen mede naar de Schans, dronk Uwe gezondheid , eii wierp de ledige over den Wal. Klirr! straalberg. Luitenant! Wat heb ik U bij het Parool gezegt? Gij had order om U zo ftil te houden als mogelijk was. de luitenant. ö Wij zijn, buiten dat, zo ftil als muizen geweest. de overste. Zult gij dan nooit beginnen, om een ordenlijk gedrag te houden, en gegeevene Orders te eerbiedigen. de luitenant. Wel, ik heb ordenlijk gedronken , en wagt gehouden, de  12 DE BELEGERING. de overste. rP5Tdn! !k zeg het U voor de teatfteniaal: Gedraag U als een braaf Officier betaamd : Want anders zweer ik U, dat ik zal vergeeten dat ik iets meer dan uw Chef ben. Hoe ftaat bet met het Rapport? hIï daar heeft de JongeHec zekerlijk noch niet aan gedacht? DE luitenant. Ik verzoek verfchooning, Heer Overfte ! Men kan met alles te gelijk doen. QBiJ haalt zijn Memorie boekjen uit zijn zak.) Ik heb op alles gelet en alles opgelchreeven. (Hij leest) ,, Van elf tot twaalf uuren, is 'er niets merk„ waardigs voorgevallen, dan dat ik, om wak„ ker te blijven , drie flesfen wijn heb gedron« Jten. van twaalf tot één uur heb ;k „ gehouden en het aflosfen en roepen der „ Vijandelijke Schildwachten gehoord. Van één „ tot twee uuren , heb ik met den Sous Luite„ nant, enkel om de koude, weêr twee flesfen „ geleedigd." proostdorp. Vaar zo voort, Heer Luitenant! De Attaqus wordt üerk. " de luitenant. Maar, _ Sakkerloot! thans begin ik mij te bedenken : daar heb ik niets van aangetekend, en evenwel is deeze ftreek eenen alexander en karel den twaalfden waardig. SE  eerste bedrijf. 13 de overste. . Ik denk het iets uitneemends zal zijn. de luitenant. Mijn eerfte Sergeant, een Kaerel die een kop grooter is dan ik, en vol moed als één Leeuw, zeide tegen mij, bij het geduurig hooren roepen der vijandelijke Schildwagten. „ Heer Luite„ nant! flechts drie man, zo als wij zijn, en wij „ haaien den Schildwagt binnen , die naauwlijks „ honderd treeden van ons af ftaat." --- Zeer goed , zeide ik tegens den Sergeant, zoek nog één man, en ik ga meê. de overste. Mijn Hemel! Mensch, gij deedt dit toch niet ? de luitenant. Wel nu, welke fchade heeft het mij dan toegebragt! Ik gaf intusfchen het Commando, aan mijn Sous Luitenant over, floop met mijne twee mannen den Schans uit; de duivel weet hoe het verder is toegegaan, doch dit weet ik, dat wij den loop onzer Snaphaanen op den rug van den vijandlijken Schildwagt geplaatst hebbende, hem binnen de Schans bragten. Ik heb die knaap op de hoofdwagt laaten brengen. de overste. Luitenant! gij verdient eene nadrukkelijke ftraffe, en die zult gij ook hebben, ïroost-  J4 DE BELEGERING, PROOSTDORP. Commandant, de ftreek is met dat al te aartig, om hem nu te ftraffen ; vergeef hem voor ditmaal, enkel om de uitvinding 'er van. STRAALBERG. Luitenant, gij zijt een losbandig mensch. Uw! Broeder heeft gelijk, gij verdient eene nadrukkelijke ftraffe. DE LUITENANT. Nu , dan mogen , voor mijn deel, voordaan alle de vijandelijke Schildwachten, tot den jongden dag toe, blijven liaan; ik zal 'er geen fchrede meer om doen. STRAALBERG. Ha! ha! ha! aartig genoeg. Nu, Heer Oververfte! ditmaal moet ik zelfs voor hem fpreeken. Zijn hart zit toch op de rechte plaats. de LUITENANT. Daarom heet ik eorghart , even als mi in Vader. PROOSTDORP. Nu jonge held! hoe ging het verder? de luitenant. {Hijhesf) „ Van twee tot drie uuren heb ik de laatfle „ fles, met den braaven Sergeant uitgedronken." De Sous- Luitenant zou mij zekerlijk ook graag daar in geholpen hebben; maar nu ging de Sergeant voor. DE  EERSTE B E D R IJ F, DE OVERSTE. Ik weet genoeg. DE LUITENANT. (.Hij leesf) „ En van de» gevangen Schildwacht verftaan, „ dat gisteren avond laat, de laatfte Divifte on- „ der den Generaal" (Ho ! daar heb ik bij ongeluk geftort! ! Ja, Ja) „ met"... (met, Nü ja, dat is zo!) „ met Stormladders in het Leger „ is gekomen." STRAALBERG. Wat duivel! Met Stormladders? DE LUITENANT. Zo ftaat hier, ja. DE OVERSTE. Ik moet den gevangenen zelve fpreeken. PROOSTDORP. Bravo ! nu zal ik mijn kruid op geen mosfcn behoeven te verfchieten. STRAALBERG. Dit bericht is zeer aanmerkelijk. DE OVERSTE. En om die reden pardonneer ik, voor ditmaal, maar ook voor de laatftemaaj, dee/e gepleegde wandaad. Draag zorg , om niet weder tegens gegeevene Orders te handelen. PI  IÓ Ï)E BELEGERING. DE LUITENANT. Broeder! ik geloof zelfs, dat de morgenlucht mij een weinig verkoeld heeft; dat de daad al te Hout was: maar dat is waarachtig ook het beste van de geheele daad ; want dezelve had anders wel agter mogen blijven. Ik zal mij beteren, voornaamenlijk als ik bevorderd worde. Broeder! Gij hebt mij altijd belooft, dat ik Kapitein zou worden, wanneer ik eene braave daad deedt. Mij dunkt, heeden zou daartoe de fchoonlie gelegenheid zijn. DE OVERSTE. Heeden! wel nu ja, dat ziet 'er wel naar uit. Een Luitenant die met de Officieren zich dronken drinkt, op de gevaarlijkfie posten niet weet wat hij doet; die geene Orders gehoorzaamd , zijn Commando verlaat, om op avontuuren uit te gaan: zulk een man verdient wel een Kapiteins plaats! Ik verzoek dat gij verder daarvan zwijgt. DE LUITENANT. Zeer wel: Maar dat zegt gij altijd wanneer ik U iets verzoek. DE OVERSTE. Jonge Heer! geen woord meerder! DE LUITENANT. Dat is hard! Ik kan niet denken, dat mij dit beter zal doen worden. Ik ben zo wel een borgBART, als gij zijt; DE  ser-ste bedrijf. 17 de overste. Proöstdorp! wees zo goed, en roep de wacht eens» proostdorp. (Hij neemt met de eene hand zijne tekeningen en Ontwerpen, en met de andere vat hij den Luitenant bij den arm.) Kom Luitenant! kom , gij zijt waarlijk nog dronken. Gij moet eerst uitflaapen, eer gij met den Overile (preekt. (Hij leid hem weg.) DERDE TOONE.iL de overste, straalberg. straalberg. Het is een jong mensch, vol vuur en moed. Ook aan verltand ontbreekt het hem met. Jammer is het , dat hij onder onze Officieren wat verwilderd is. de overste. Ach' waarde Maijor ! hoe fpijt dit mij ! Ik hoopte eer met zijne opvoeding in te leggen , maar thans moet ik dceze aangenaame hoop geheel opgeeven. Hij kwam reeds verwilderd m mijne handen. Hoe gaarne zag ik nu, dat mijn Vader hem bij zich gehouden hadt. 0 Mijn Vriend! mijne Famielie heeft mij , tot heeden toe, niets dan verdriet veroorzaakt. VI. deel. B straal-  18 DE BELEGERING. STRAALBERG. • Ik weet 'er iets van, en beklaag U. Ik ken Uw Vader niet in perfoon ; maar ik heb veel goeds — en ook veel bijzonders, door elkander van hem gehoord. DE OVERSTE. Dit kan U geen onachtzaam waarneemer van h2m gezegd hebben. Het is wezenlijk zo! Mijn Vader heeft een uitmuntend karakter, een goed verlland, en m den Krijgsdienst, in welken hij tot den rang van Generaal is opgeklommen, veel ondervinding. Maar zijn onrustige geest, zijn hoogmoed, voeren hem van het eene Heir in het ander. Heeden is hij waarlijk ongelukkiger dan hij verdiend. STRAALBERG. 'J^l^t Ik had geh00rd' dat hiJ aIlee" Dit grilligheid de rust, en uit enkele trotschheid onze Republiek , verlaaten , en een Generaalspiaats, onder een Koning, thans onze Vijand, had aangenoomen. Dat is alles wat ik 'er vaiï weet. DE OVERSTE. Geene enkele zucht tot eeii onrustig ]eVen. geene bloote trotschheid, hebben hem tot deezen ilap doen komen. Zijne onhandigheden vereisenten eene fpoedige hulp. STRAALBERG. Men heeft mij echter willen verzekeren, dat  eerste b e d r ij f. I9 hij met zijne tweede Vrouw , de Weduwe van den Overleden Burgemeester bloemburg , een aanzienlijk Capitaal heeft aangehuuwd. De Burgemeester was zeer rijk. de overste. Het laatfte is waar, het eerite niet. Het grootfte gedeelte van het Capitaal, behoort aan de nagelaatene Dochter , van dien Burgemeester, Mejuffrouw julia. Ik moet U deeze, voor mij treurige gefchiedenis, in haaren geheclen zamenhang verhaalen, zo gij lust hebt om dezelve te hooren. straalberg. Gij maakt mij nieuwsgierig. de overste. Ik was toen reeds eerfte Luitenant, en lag met mijn Regiment, in het Cordon, op de grenzen; niet verre van de Lustplaats, op welke de Burgemeesters Weduwe, benevens haare Dochter, zich onthield. Deeze Nabuurfchap, en een zeker toeval, deeden mijn Vader en mij kennis met haar maaken. Mijn Vader toenmaals buiten dienst zijnde,' en het Capitaal van die Weduwe zich grooter voornellende , dan het in de daad was, vormde zich daadelijk twee ontwerpen, van welken hij 'er altoos eene menigte bezat: Het eene was om mij met de Dochter te doen trouwen, het ander om zich zeiven aan de Moeder te verbinden. B 2 straal-  30 t>e belegering. straalberg. Ei, ei , dat was juist, fans comparanten, twee vliegen m eenen klap! Het eerlfc ontwe n was vast met kwaad , want ik heb gehoord dat de Dochter een uitmuntend Meisjen is. de overste. Dat is zij, waarlijk, zij is een zeldzaam model van vrouwelijke tederheid, het welk tevens alle de bekoorlijkheden van verfland en hart in zich bevat. Mijn hart was, binnen weinige dagen , geheel aan haar overgegeeven. straalberg. Maar gij had het haare, zekerlijk, daartegen an de plaats? Is't niet zo? de overste. Waarom zou ik U ontveinzen het geen mij op dat oogenblik, zo veel eer als geluk voorfpelde. Maar, mijn Vriend! hoe veel vriendfehap mij de Moeder betuigde, ja , hoe weinig zwaarigheid zij maakte, om mijn Vader haare hand te geeyen; _ zo was zij echter ten opzichte van een Huwlijk tusfehen mij , en julia, geheel onverbiddelijk : en wel, (kunt gij het gelooven) alleen om deeze reden: dat een Burgemeesters Dochter met geen Officier zoude mogen trouweii die een minderen rang dan van Generaal bezat. straalberg. Dit riekt een weinig naar hoogmoed: Dan, mogelijk is gij, federt dien tijd, op dat Artijkei meer  eerste bedrijf. 21 meer verlicht en draaglijker geworden. Soortgelijke vooröordcelen hebben iints eenigen tijd vrij wat de revue gepasfeert. de overste. Neen : zij is de trotfte en heerschzuchtigfte Vrouw, die ik ooit gezien heb. Alle mijne voorllellcn, alle mijne verzoeken waren te vergeefs: Eindelijk barfte de Oorlog uit, en rukte mij van mijne geliefde juua al. Mijn Vader, of liever zijne Gemalin, had ten dien tijde,, een groot deel van haar Capitaal, aan verregaande pracht eii zwier vcrfpild. Beider ongeluk zou dus volkomen geweest zijn, indien de Moeder geen aanzienlijk Capitaal onder zich had gehad , het welk aan de Dochter behoorde; en bij derzelver huwelijk moest uitgekeerd worden: waarvan de vruchten nu door mijne Moeder konden getrokken worden : Doch hier moet ik U een trek van mijn Vaders karakter mcdedeelen , welke hem geheel fchildert. Geheel ontevreeden zijnde , dat hij van eens anders Capitaal moest leven, bood hij onze Vijanden zijnen dienst aan, die denzelven dan ook met genoegen aanvaardden. straalberg. Waarlijk , zeer edel gedacht : Maar hij zou nog braaver gedacht hebben, indien hij in dienst van onze Republiek was getreden: in welke hij opgevoed en groot geworden was. Waarlijk, ons land zou zijne verdiensten niet minder recht gedaan , en hem brood verfchaft hebben , dan eene vreemde Mogenheid, die hem alleen waar3 3 deerde,  22 DE BELEGERING. deerde, uit het geen hij in onzen dienst geleerd en verricht had. DE OVERSTE. Dit zij zo. Intusfchen baart dit mij veele onaangenaame uuren, wanneer ik bedenk, dat hij in zijnen ouden dag, enkel om den broodc, zich aan alle de ongemakken en gevaaren van den Oorlog moet bloot Hellen. Eene droevige opmerking voor eiken Menlchenvriend , en vooral voor een' Zoon. VIERDE TOONEEL. DE OVERSTE, STRAALBERG, EEN OFFICIER. DE OFFICIER. De eerfte Luitenant bericht, dat 'er zo even een vijandelijk Officier, benevens een Trompetter , voor de Poort zijn verfcheencn. DE OVERSTE. Van welken rang? En hoe heet hij? DE OFFICIER. Tot heeden wèet ik geen van beiden. Maar de eerfte Luitenant wenscht te weeten, of die beide perfoonen moeten ingelaaten worden, of niet? DE OVERSTE. Zeer zeker inlaaten: evenwel met de gewoone voorzorg , dat beiden vooraf geblind worden. Men leide hen hier. viTF-  eerste bedrijf. 2j VIJFDE TOONEEL. de overste, straalberg. straalberg. Daar hebben wij het nu : Heer Overfte! Zekerlijk , eene uitnodiging om met proostdorps Maagd eens te dansfen. de overste. Buiten twijffel. Bij geluk weeten wij, in hoe verre wij ons, op onze Vesting mogen verlaaten ; zo dat wij ten dien opzichte gerust kunnen zijn. Maar ik geloof nog altijd , dat de Vijand ons een Compliment wil maaken; want hij kan onmogelijk in vollen ernst, deeze Vesting, met eenige hoop, opeisfchen, laat liaan dezelve met geweld neemen. straalberg. Mogelijk ! — mogelijk ook niet! Gij weet zelfs, dat hem deeze Vesting een doorn in 't oog is. Hij kan zich nergens met eenige zekerheid uitbreiden, zo lang wij hem in den weg ftaan. de overste. In dat geval doet het mij leed, geweld met geweld te moeten kecren.' Ik heb bedoten mij tot het uiterfte te zullen verdeedigen, en heb daar alle fchikkingen toe gemaakt. straalberg. Bravo! bravo! Verlaat U veilig op uwe beB 4 zetting.  24 de belegering. zetting. De Officiers en verdere manichappen zijn vol moed , en uitgelezene lieden. rjQ groote Mijn voor het Cuntre ETcarp is immers volkomen gereed ? de overste. Reeds zcdert twee dagen. Maar wanneer het tot het uiterfte komt, zo als ik niet hoope, zal ik mij wel wagten, om'er gebruik van te maaken. straalberg. En waarom niet? de overste. Om dat deeze wijze van verdeedigen de ver fchrikkelijkfte is, en derhalven, door geen man van eer, behalven in de uiterfte noodzaakeliikheid, gebruikt moet worden. straalberg (zijn hoed opneemende.) Men moet het beste hoopen , maar evenwel het llechtfte niet vreezen. de overste. Blijf hier, Maijor! Ik zou gaarne zien dat gij het voorftel van den Vijand mede hoorde. straalberg. Ik ben tot Uw dienst. ZESDE  eerste bedrijf. 3$ ZESDE TOONEEL. DE overste, straalberg, proostdorp, de luitenant BORGHARTj stormdal en de trompetter, ■worden geblind, door eenige Officieren gebragt. de overste (tegens de Officieren.') Maakt los ! (Men neemt stormdal en den Trompetter, de doeken van de oogen.) stormdal. Eindelijk zien wij weder het daglicht. Uw gehoorzaame Dienaar, Mijne Heereu! de overste. Welkom, Mijn Heer! Mag ik Uw karakter en naam weeten? stormdal. Stormdal , Adjudant bij den Veldmaarfchalk eerburg. de overste. Het is mij lief U te leeren kennen; offchoon ik , ten uwen beste, eene andere gelegenheid daartoe gewenscht hadde. stormdal. ó De gelegenheid koomt mij zo kwaad niet voor. Ik heb waarfchijnlijk de eer om thans met den Overfte borghart te fpreeken ? B 5 de  25 de BELEGERING. de overste. Ik ben de Commandant. stormdal. Dat is daadeïïjk te zien. Waarlijk gij gelijkt zeer veel op uwen Vader, welke ik het geluk heb, zo wel te kennen. de overste. Zo! Wees zo goed, en laat dit U in uw voorHel niet verhinderen. stormdal. Mijn voordel is kort, maar bondig. De Veldmaarfchalk eischt de overgave deezer Vesting, van U. de overste. En mijn antwoord is , zo niet even zo kort, ten minften even zo bondig. Uw Veldmaarfchalk konde ons allen, zo als gij ons hier ziet, even zo goed onze Degens, Eer en Leven afeifchen. Wij ftaan gereed om ons tot den laatften man, en deeze tot op den laatften druppel bloed , te verdeedigen. Dit is ons eenpaarig befluit. stormdal. Uwe dapperheid, die ons zeer wel bekend is, heeft ons geen ander antwoord doen verwachten. • Een Man van Eer fpreekt altoos zo. Maar fta mij toe , dat ik U alle de gewigtige gronden herinner, die wij voor deezen eisch kunnen aanvoeren , en U dezelve op het harte leg. de  EERSTE BEDRIJF. 27 DE OVERSTE. Het hart van een man, die zodanige Orders heeft als ik heb, ziet alleen op dezelven, en niet op de gronden die hem den Vijand voorlegt. STORMDAL. De waare Krijgsman volgt, de beginfelen van Eer, maar ook die van de Reden. DE OVERSTE. Beiden onderrichten ons te laat. Intusfchen wil ik Uwe gronden wel' hooren, indien ze kort zijn. STORMDAL. Uwe Vesting mag fterk zijn, ook zult gij mogelijk eene genoegzaame bezetting, en levens- en krijgsbehoeften binnen dezelve hebben ; maar weet gij wel, dat 'er vijftien duizend man, de kern van onze Armeê, U komt bezoeken? DE OVERSTE. Wilt gij een lijst zien , welke uwe geheele macht ten hoogften op agt a negen duizend mail bepaald. STORMDAL. Ja, zo als die lijsten dan zijn! Waarfchijnlijk is onze Artillerij U dan ook bekend ? DE OVERSTE. Niet zo wel. Maar wees zo goed, en voert dezelve door onze Linien en Moerasfen, wat nader aan deeze Vesting. PROOST-  28 DE BELEGERING. proostdorp. Indien gij kond. Ik verlang ontzagchelijk om die fchoone Batterijftukken van nabij te zien, en te bewonderen. Thans kan ik 'er nog weinig over oordeelen. b 8 stormdal. Gij zijt een Ingenieur , zo ik zie ? Gij zult derhalven n,et tegen uw handwerk aanfpreeken! — Maar Heer Overfte, ik verzeker U, op mijne eer dat onze Veldmaarfchaik, die gij uitfoortgelijke gevallen , hebt kunnen leeren kennen macht en moed genoeg bezit, om eenen Storm tè waagen, zo dra hij wil. En dan zullen wij Batterijen hebben, mijne Heeren! dat verzeker ik u. proostdorp. Zo als wij die reeds hebben. stormdal. Heer , Ingenieur ! fteeken onder water zijn geen gronden. J proostdorp. En Batterijen zijn gemakkelijker genoemd dan gemaakt, Heer stormdal. stormdal. Gij drukt U, bij mijn Ziel, vrij Iterk uit. proostdorp. Nu, ja; dat is zo kanonniers wijze. straal-  eerste b e d r ij f. 1? straaleer g. Ha! ha! ha! Bravo! proostdorp, bravo! de overste. Vrienden , wij moeten niet boos worden. Hebt gij 'er nog iets bij te voegen, Heer stormdal? stormdal. Niets ter waereld, meer. Ik wagt enkel op Uw bepaald antwoord j en dat is ? de overste. Ontzeggen! stormdal. Zeer wel! — Ik heb intusfchen U vergeeten te zeggen, dat de Veldmaarfchalk, wanneer gij de zaak rijpelijk begeert te overleggen , U tot heeden avond tijd geeft, om U te beraaden. En als een teken van zijne hoogachting, U alle hoop kan geeven, tot eene eerlijke Kapitulatie. de officieren (door elkander.) Geen Kapitulatie ! geen Kapitulatie ! Wij zullen als braave lieden vegten. de overste (lagchende.) Daar hoort gij het zelfs! Ik ben overftemd. stormdal. Ik beklaag U te famen , van ganfcher harte. Gij kent onze Merkte waarlijk te weinig. Wij geeven U evenwel nog tijd tot heeden avond, indien  3° de belegering. indien gij van befluit kunt veranderen. Want ik moet U berichten, dat wij gister avond, nevens de Stormladders , ook eene aanzienlijke verfterKing gckreegen hebben. de overste. Ik weet het: doch ga geen lettergreep van mijn befluit af. y stormdal. Dan heb ik ook order, om mijn aangeboden beraad in te trekken. de overste. Al naar uw goedvinden. Gij behoeft ons maar aan te fpreeken wanneer het u goeddunkt; wij verwachten u zeker, is het al met geen vermaak, het zal ten minnen volkomen gereed en met gclaatenheid zijn. stormdal. Intusfchen verbeug ik mij , zo veele braave Officiers te hebben leeren kennen. Maar, Heer Overfte! ik kan U verzekeren, dat ik den Generaal borghart, een onaangenaam bericht zal te rug brengen. de overste (verbaast.) Mijn Vader? Wat zegt gij? Waar is dan mijn Vader? Ik wil evenwel niet hoopen stormdal. Denkelijk weet gij noch niet, dat hij gisteren avond met de laatfle divifie in het Leger gekomen is? de  e e r s t e b e d r ij f. 3Ï de overste. Mijn Hemel! — Gij verbaast mij op 't hoogste! — Maar gij fpot 'er zekerlijk mede? stormdal (hem een brief overhandigende?) Deeze brief, dien hij mij mede gaf, zal alle verdenking van u verwijderen. de overste (den brief met de hand te rug wijzende?) ' Neen, ik geloof U op uw woord. stormdal. Gij zult evenwel geen brief weigeren aan te neemen, die een Vader, in zulk eene bijzondere omliandigheid, aan zijnen Zoon fchreef? de luitenant. Waarde Broeder, de Brief. ! de overste. Zwijg daar van. de luitenant. Sta mij ten minften toe, om denzelven te leezen. de overste. Geen woord verder! (Tegens stormdal.) Mijn Heer , ik kan onmogelijk begrijpen wat mijn Vader en ik tegenswoordig aan elkander zouden te fchrijven hebben. Stel hem zijnen brief weder ter band , verzeker hem van mijne liefde en hoogachting; maar tevens van mijn leedwezen, storm-  3= de^ belegering, stormdal (de brief wéér wegbergende.') Zo als gij goedvindt. _ is deeze jonge Heer «art.) Hebt gy uw Vader niets te melden ? de luitenant. 6, Mijn Heer stormdal, wanneer mijn broeder mij wilde toeftaan de overste. Luke?neer d° °Verfte fpi'eCkt dan zwij'gt d3 (De Luitenant ftampvoet van gramfchap.) stormdal. Nu, mijne Heeren, dan is het tijd dat ik weder vertrek. J de overste. Het is nog vroeg; wilt gij niet eerst ontbijten? (Hij fchelt. Een Ordonnans komt binnen en gaat, na dat de Overfte hem inftilte ; iets gezegd heeft, weêr heen.) stormdal. Ik voor mij heb 'er niets tegen. (Lagehende.) Gij denkt toch niet, dat ik geloof, dat uwe levensmiddelen zo na aan het einde zijn. Een quartier uurs vroeger of laater veranderd niets in de zaak. de overste (tegens de Officieren.) Mijne Heeren ! gij zujt Zo goed zijn , om den  eerste bedrijf. 33 den Heer Adjudant van het noodige te voorzien. Bezigheden van belang roepen mij heeden. (71?geus stormdal.) GroJt uw waardige veldoverfte' van mij, veneker hem van mijne hoogachting, maar ook tevens van mijn vast befluit. {Tegens straalberg.) Heer Major 1 één woord. ZEVENDE TOONEEL. stormdal, proostdorPj de Luitenant Borghart, en eenige andere Officieren. Daarna twee Ordonnanzen. stormdal. Uw Commandant heeft een zeer goed voorkomen, en een oog uit het welk verftand en moed doorblinkt. de luitenant. Ja , ja ; doch hij is een weinigjen te ftreng. Ik ben zijn broeder , maar dat kan ik evenwel niet ontkennen. stormdal. Waarlijk? Dat is jammer! proostdorp. Mijn Heer stormdal , onder ons gezegd, de Commandant heeft wel tien eigenfchappen , dié alle liegt zijn! Hij is niet alleen zeer lïreng, zo als de Luitenant zeer broederlijk daar zo éven heeft aangemerkt, tegens ieder welke deeze vesting van hem zoude willen eifchen , of aanval- VI. deel. C ' lenj  34 de belegering. len; ftreng tegen ieder, welke geen lust heeft, om zich onder het juk der fubordinatie te fchikken ; maar hij is zelfs zeer gramftoorig wanneer men geene weldaaden of vriendfchaps bewijzen van hem wil aanueemen; onvergenoegd, wanneer men zich zeiven te veel verbeeld; en eigenzinnig, ja mijn Heer , eigenzinnig tot in den hoogfteu graad, wanneer het op het welzijn der bezetting aankomt, het zij Soldaaten, of Officieren. stormdal (lagchende.) Ei, ei; wel dan beklaag ik u van ganfcher harte. Het verwonderd mij dat de helft van het guarnifoen dan niet reeds gedeferteerd is. Het is op die wijze niet wel uit te houden! de luitenant. Men fpreekt 'er niet gaarne over. (Twee Ordonnanzen brengen het Ontbijt binnen.) proostdorp. Dat is zo. Wel aan laat ons zijn beterfchap drinken. (Terwijl hij de glazen infchenkt.) Gij zult mij wel toeftaan, dat ik mij hier als heer van den huize gedraag. Gij ziet, dat het ons, zelfs aan geene lekkernijen nog ontbreekt ? (Zij drinken.) J stormdal. ó! Daar aan ontbreekt het in de vestingen dikmaals minder, dan aan waare levensmiddelen. PROOST-  I e r s t e b e d r ij f. 3§ proostdorp. Indien gij wilt, zullen wij de liefhebbers op goed peekelvleesch en gerookt vleesch , zo wel als op varsch vleesch, met goed en lekker commiesbrood , fpecerijen en zout onthaalen, zonder dat Wij ons vleesch met kruid behoeven te kooken. stormdal (fchertfende.) Ik begeer met u , noch met uwe kanonnen, iets te doen te hebben. Gij fchijnt beter fpotternij te kunnen uitgecven, dan te ontvangen. Ons verder vermaak ! Heer proostdorp ! (Hij drinkt.') proostdorp. Ik wil wel wedden, dat ik op het einde van de geheele Historie, de hoofdfpotvogel zijn, en blijven zal. stormdal. Zo het komt, zullen wij het neemen. Bekent gijniet, Mijn Heer eorghart, dat gij, zo min als uw Broeder, uw Vader hier verwagtede ? de luitenant. Ja zeker: en ik het allerminftc. stormdal. En gij hebt dien braaven Generaal, evenwel lief? de luitenant. Meer dan ik uit kan fprcekeu. Ik durf wel zeggen dat ik zijn lieveling was, C a storm-  3*5 de belegering. stormdal. Wel, als gij dan met mij eens naar hem tocreed. de luitenant. ö Zo ik durfde , dan zou ik dat zeer gaarne doen. ö proostdorp. Mensch! wat praat gij toch ? Weet gij dan niet meer dat wij gisteren onze twee laatite paarden gedacht hebben, zo als dat de mode en het gebruik is, in belegerde vestingen. Maar Uil, laat de vijand niet weeten, hoe zwak onze Cavallerij is. stormdal (zijn glas nederzettende.) Wie het laatfle lagcht, lagcht goed. proostdorp. Woorden, Mijn Heer ! zo als gij reeds hebt opgemerkt, zijn geen gronden ; en Wijn — is Wijn. (Hij fchenkt het glas weer vol.) stormdal. Laat den Luitenant borghart toch een uurtjcn met ons mede rijden. proostdorp. Ik! ö zeer gaarne. 'Er ontbreekt alleen aan, dat ik geen Commandant hier ben. stormdal. Zulk een jong Heer, moet dat eeuwig opgegoten zitten, toch eindelijk tot een onverdraaghjken last zijn. de  SEKSTE BEDRIJF. 37 de luitenant. Gij hebt mij begreepen, zelfs eer ik fprak. proostdorp (tegen den Luitenant borghart.) Waarlijk! zijt gij het Kloosterleven reeds met de veertien dagen moede ? Waarde Luitenant! wanneer gij, zo als ik goede hoop voede, het Podagra eens krijgen zult, dan zult gij wel langer aan eene plaatfe moeten blijven. stormdal. Daar is veel beweeging het beste voor; en dus dacht ik, dat wij eens zouden rijden, ö Als gij eens zaagt, hoe vrolijk alles in het leger is; hoe wij ons daar vermaaken. de luitenant. Hier is alle vermaak ten einde. proostdorp. Hebt nog maar een weinig tijds geduld ; de Heer stormdal heeft ons daar ftraks hoop gegeeven , dat het fpoedig weder beginnen zal. Ik heb voorheen het vermaak in het leger zeer wel leeren kennen: ik heb, een geruimen tijd, bij de Artillerij in 't veld gediend. Maar ikhoude het met het leven in eene vesting. Daar heeft men toch dak en gemak, wanneer de Hemel eens onguur weder zendt; en is het eens wat heet, dan zijn onze kafematten zo frisch, als de beste kelder van een Raadsheer. stormdal. Als een Soldaat maar goede gagie heeft, dan C 3 ont-  3$ de belegering. ontbreekt het hem waarlijk in het veld ook niet aan uitfpaaoiag. Ook heeft een Luitenant bij ons, maandelijks een derde deel meerder, dan bij u. de luitenant. Een derdedeel! Dat zou mij wel aanftaan. stormdal. En dan vrijheid , Mijn Heer borghart ! een volkomen vrijheid! de luitenant. Ach! die mist men hier geheel, en men zal die nog lang hier ririsfen. stormdal. Voeg daar dan nog bij, het afwisfelend en vermaakelijk leven, bij de Marketenters, en Gasthouders, en in onze gczclfchappeu. Nu, zo als gezegd is, kom fpoedig tot ons, of — (fchertJsnde) wij komen bij u; en dan zal geen kind jh 's moeders lijf verlchoond worden. proostdorp. Den Hemel zij dank, dat wij thans in zulke •mftandigheden niet zijn. AGÏSTE TOONEEL. straalberg, de voorige. ' straalberg. Nu, Mijn Heer stormdal, zult gij niets van onzen  eerste bedrijf. 30 onzen kleinen voorraad gebruiken ? De Overfte verzoekt 'er u nogmaals toe. stormdal. Ik bedank voor alles. Het wordt tijd dat ik eindelijk weder op den terugtogt denk. Alleen had ik wel gewenscht, een aangenaamer andwoord bekomen te hebben. straalberg. Zo verfchillende zijn de wenfchen der menfchen! Wij wenschten net het tegendeel. stormdal. Vaart dan wel, tot wederziens! de luitenant. Ik verzoek ten vriendelijkfte mijnen Vader van mij te groeten. Zeg hem, hoe fterk ik wenschte om hem te fpreeken... Zeg hem, maar neen.... zeg hem niets. straalberg (tegen stormdal.) Mag ik uw doek weder hebben. (Stormdal geeft zijn doek.) Sta mij toe.... (Hij bindt hem de doek voor de oogen , terwijl een der Officieren dit aan den Trompetter doet.) Vcrzeeker den Veldmaarfchalk van onze achting, en reist gelukkig! (stormdal , en de Trompetter , worden weggeleid.) C 4 NE*  43 DE BELEG | « | NG. NEGENDE TOONEEL, Straalberg , proostdorp, de Luitenant borghart, de luitenant (Hij ziethen fiampvoetende na.) de val, ^ ' ^ mijn ziel ! toch de Muizen in proostdorp. ov£ Sfl df gUons' ouder Officieren, daar tulhl hrten oordeelen, en uw ontbijt inmsfchen met imaak zoudt neemen. straalberg. fc^S™ tm1' Hee-r Luitenant3 datdeOverice zeei moeilijk op u is ? de luitenant. Wanneer is hij dat niet? straalberg. Foei, Mijn Heer! Langs deezen weg van wanorde enligtvaardigheid:, geraakt men nooit ophet pad der eere. Ik raade u, voor de laatfte iaat als een' vriend; beveel het u evenwel ook, als l7Zlëeae]\\Z1'Ude> dat M «we levenswijze tracht te veranderen, zo wej als uw gedrag, met betrekking tot den Overlte: want anders behoeft SU « niet te verwonderen, wanneer gij alle dio Hraffe moet hjdeu, welken gij verdiend hebt; en  eerste bedrijf. 41 de luitenant. Zeer goed. Ik dacht intusfehen , dat wanneer men een Krijgsman alle vermaak beneemd,en over elke kleinigheid valt , men hem daar door mismoedig en bloohartig moet maaken. proostdorp. Daar dwaalt gij zeer verre van het fpoor, mijn lieve eorghart. Zie mij maar eens aan! Beu ik dan bloohartig of mismoedig? Ben ik wel immer droefgeestig? En evenwel draag ikdeDecgen, welke mij tot de flrenglte pligten verbind, reeds zederd vijf en twintig jaaren , met zo veel vermaak als eere. Vertrouw Hechts op mijne langere ondervinding : - onze ontevreedenheid vindt veel zeldzaamer haareu grond in onze omilandigheden, dan wel in ons hoofd, of in ons hart. de luitenant. Dat laat zich alles zeer wel zeggen. Maar dat ik' zo ftreng behandeld moet worden , wanneer ik naar mijnen Vader vraag ; dat kan 'er toch niet door. straalberg. Hier uit kunt gij daadelijk zien, hoe voorbaarig gij befluit. Uw Broeder heeft ten minllen even zo veel liefde voor zijnen Vader , als gij: maar een gefchikt mensch, vooral in zijnen toeftand , weet zijne neigingen met zijne plichten over een te doen Hemmen. Wat zoud gij wel zeggen, wanneer ik u berichte , dat uw Broeder beflooten heeft, om u nog deezen voormiddag, Piet mij, naar uwen Vader te zenden ? C j as  42 de belegering. de luitenant. Is het mogelijk! Maar ik verzoek vriendelijk dat gij m deezen niet met mij fpot. ' straalberg. Het is uw Broeders wil; en ik zeg het in volkomen ernst. Wat zegt gij nu ? de luitenant. . Ik zeg _dat ik mijn Broeders gedrag dikmaals niet begrijp. proostdorp. Dat kan wel weezen. de luitenant. _ En dat hij echter wel een goed hart kan bezi.ten. straalberg. Zekerlijk , wanneer hij maar doet, wat men gaarne hebben wil. Ga heen, Heer Luitenant • laat uw paard vast zadelen ; binnen een uur kunt gij mij komen haaien. de luitenant. Bravo! bravo! Waardfte straalberg! Wij zullen derhalven vertrekken! . Einde van het Eerfte Bedrijf. TWEE-  tweede bedrijf. 43 TWEEDE BED R ij F. Bet Tooneel verbeeld een Kamer van den Veldmaarfchalk , in het Hoofdkwartier van het Leger. EERSTE TOONEEL. eerburg , stormdal , vervolgens een bediende. e e r b u r g. Ik had mij alles reeds zo voorgefteld , als gij mij verhaald hebt ; en het geen wel het flimfte is , ik ftel mij de gevolgen even zo duidelijk voor. Het kan niet anders uitvallen. Ik ken de Overfte borghart ; hij is een jong , maar tevens braaf man; en het fpijt mij zeer, dat zijn Vader, de Generaal, met zijne overijlde beloften, bij het Hof, zulk een indruk 'gemaakt heeft, dat hetzelve gelooft, dat wij Hechts behoeven te komen , en te zien, om de vesting weg te ueernen, stormdal. Dit laatfte zal zekerlijk veele zwaarighcden ontmoeten. e e r b u r g. Zeer zeker! De man heeft zijn en mijn roem,  44 DE BELEGERING. roem , op eene geheel onbedachte wijze blootgeflcld. J 5 STORMDAL. Helaas! ik geloof het ook. E E R B U R G. Hebt gij dan in 't geheel geen gelegenheid gevonden, om iets naders van de inwendige fterkte van de vesting, te vernoemen ? 'STORMDAL. In 't geheel niet. Men heeft mij met de uiterfte zorgvuldigheid de oogen geblind, en mij in 't oog gehouden. Doch , wanneer ik volgens de gelaatenheid, en zelfs naar de vrolijkheid der Officieren, mag oordeclen; dan moeten zij zich al vrij wel op de fterkte hunner vesting durven verlaatcn. Ik heb 'er vrolijker gezichten gezien dan hier, E E R B U R G. Ik herhaal het, ik zal alle hoop moeten opgeeven. Mijne Artillefij kan ik in 't geheel niet gebruiken : en het einde van het gezang zal derhalven waarfchijnlijk dit zijn , dat wij uitgelagchen door de belegerden, en de geheele wacreld, onverrichter zaake weder moeten aftrekken. Ik ben zeer verbitterd op den Generaal. STORMDAL. Het is een geluk voor ons, dat alle de fchande ilcchts alleen op hem , en zijne kwalijk uitgedachte Ontwerpen, zal vallen. EER-  tweede bedr5jï. 45 e e r b u r g. . ■ Maar de waercld , welke niet weet dat de Generaal het Hof tot deeze onderneeming verleid heeft, zal op mijne rekening alle de verachting Hellen, die hij verdiend heeft. Evenwel zal hij ondervinden, wat het te zeggen is, mijn roem zo moedwillig in de waagfchaal te Hellen: Mijn bericht zal den onbezonnen man , in alle zijne naaktheid ten toon Hellen : en op deeze wijze hoop ik, in het vervolg, van hem ontlast te worden; indien men hem niet daadelijk ontflaat, zo als hij verdiende gedaan te worden. stormdal. Mogelijk rekent hij 'er te veel op , dat de Commandant zijn' Zoon is ; en dat de kinderlijke liefde voor ons tusfehen beiden zal treden. e e r b u r g. Dit zoude een Deugd op de onrechte plaatfe zijn; en gevolgelijk zou dit eene hoop wezen, die zo denkbeeldig en grondloos is, dat zij naauwelijks een Soldaat in den droom zou kunnen te vooren komen. De Overlle borghart is een veel te rechtfehapen man, dan dat hij, uit liefde voor zijnen Vader, een fchelm zoude worden. stormdal. Dat geloof ik ook. Hij heeft den brief van den Generaal niet eens aangenoomen: maar wei-gerde denzelven volltrektelijk. eel-  4°" de belegering. e e r b V r g. lijkheid nieUW heW'^ VaU ZijU verfiand en stormdal. Hij had nog een jonger Broeder bij zich, welke veel meer verkleeftheid aan zijnen Vader toonde. e e r b u r g. _ Ik heb van dien Jongeling gehoord. Hij heeft an den voorgaandcn nacht, een veldpost, zeer ftoutmoedig, doch onbezonnen, weg genomen. stormdal. Mogelijk rekent de Generaal ook op dcezcn Jongeling. e e r b u r g. Mogelijk. Want waar rekent zulk een Outwerpenfmeeder niet op, die liever wil verraaden dan vechten? een bediende. De Generaal hooghart is daar. e e r b u r g. Goed. Ik wilde hem juist fpreeken. (De bediende vertrekt.) Heer Adjudant blijf nu hier' .en bevestig het troostelijk bericht, dat gij mi gegeeven hebt. J TWEE-  tweede b b d r ij f. 47 TWEEDE TOO.NEEL. De Generaal borghart , eerburg , stormdal. Generaal borghart. Vergeef het mij, Mijn Heer! ik kon het antwoord op ons voorftel niet langer afwagten, zo dra ik hoorde dat de Heer stormdal terug was. E ER BURG. Het gevolg zal uw ongeduld rechtvaardigen. Laat hem de gefchiedenisfe zelfs vernaaien. Generaal borghart. Nu, waarde Heer Adjudant, welk andwoord brengt gij van mijne Zoonen? stormdal. Eene volledige weigering. Generaal borghart. Volledig? Zonder eeuigen tijd van beraad? stormdal. Zonder den minften tijd van beraad. Generaal borghart. En mijn brief? Heeft die goed gewerkt ? stormdal (hem den brief te rug geevende.) Ik breng hem or geopend te rug. Generaal borghart (verbaast.) Hoe ! — Maar mijn Zoon is een man van eer;  48 de BELEGERING. eer; en wij konden zekerlijk niet vooronder/tellen , dat hij bij den eerlten cisch daadelijk zoude capituleeren. e e r b u r g. Dat zegt eigenlijk : dat uw Zoon in zo verre een man van eere is, dat hij de gemaakte weigering van een Meisjen naarbootst; een paar maal cershalveu zijne vesting laat opeifchen , en die eindelijk, tot zijne fchande, zoude overgeeveu. Ik ken uw Zoon beter. Generaal borghart. Dit verwijt is een weinig hard, Mijn Heer! Het laat zich toch aanzien , dat een verftandig Commandant , eindelijk liever een goed verdrag zal kiezen , dan zich aan de gevolgen eener ftrenge belegering , of wel aan een volkomen ftorm bloot ftellen. In dit opzicht heb ik zekerlijk eenige verwagting in mijne Zoonen gefield, en deeze verwagting met mijne ontwerpen verbonden. e e r b u r g. Heer Generaal , het verwonderd mij dat gij nog van hoop durft fpreeken , na dat gij den omtrek van de vesting zelve van nabij gezien, en opgemerkt hebt, hoe onmogelijk het is, dezelve van nabij te belegeren en in te fluiten. Generaal borghart. Voor onze fterkte, wanneer wij een behoorlijk overleg aan onzen moed verbinden , is weinig onmogelijk. eer-  T w r. 55 n Ê r. r> r ij *• 49 ■ e e r e u r g. ' Miin Hemel! boe kunt gij, uit zucht tot zulk ftnkkcn eefchut , zo ver met kunnen 1 eiken. Gdooft gij dan, dat uw Zoon, dat met even zo goed weet als wij? stormdal. Hij toonde dat zeer duidelijk. Generaal borghart. Gefield dat dit zo is , zo moet _bij toch een ft0rm vrcezen, die onder de aanvoering van zulk bevroefd belegeraar als Gij zijt , zekerlijk Toor elS Commandant zeer wisfelvall.g moet voorkomen. e e r b u r g. Een ftorm is altijd wisfelvallig , zo wel voor de belegerden, als voor de belegeraars. Ik heb rcr vcrfchcidcne gewaagd, maar de nood dwong mij 'er toe ; en de onhandigheden Honden allen veel gunstiger dan hier. Generaal borghart. Maar weeten wij dan , of de binnenwerkea wezenlijk zo fterk zijn, als wij vrcezen? e e r b u r g. Dat is juist het ongeluk, dat wij dit niet weeten; en dat gij het even zo weinig wist, toen VI. deel. d b j  $° °e belegering, gij dat fchoon ontwerp van verovering aan hef hof mededeelde, zonder zelfs een platte grond van de vesting te hebben. Maar deszelfs werken mogen dan gefield zijn , zo als zij willenwanneer uw Zoon bepaalde orders tot verdeed!' gen heeft.... stormdal. gen 'J Vei'Zekerde dit in de fterkfte uitdrukkin- e e r b u r g. vvifhii' Hd!U1 i$ hGt geheelnte ^geefs , wanneer Wij bij deeze onzekere omftandigheden : bii dee ze onweetenheid, hoe zwak of fterk, die vesting is;bij deeze ongunstige landftreek: bij deeze volkomen werkeloosheid van onze Artillerii • ee iie naauwer belegering of ftorm willen waaeen In 't kort, Mijn Heer Generaal, gij hebt uwfen onze eer op eene onverandwoordelijke wijze in de waagfchaal gefield. J J ■ Generaal borghart. Mijn Heer, Veldmaarfchalk, ik kom hierom raad te ploegen, niet om iemand te beleedigen noch van iemand beleedigd te worden. Ik kom hier om werkzaam te zijn en te vechten • niet om de eerfte de beste verfchooning te hooren of te laatcn gelden. ' e e r b V r g. Hoe verftaat gij dat, Heer Generaal? Generaal borghart. Gij moet weeten , dat ik mijn , door het hof goed-  TWEEDE b E d r i] f. 51 goedgekeurd , ontwerp , niet dan na rijp overleg heb ontworpen ; en dat ik nimmer de man' geweest ben , welke zich ftilzwijgend liet verachten. eerburg (tegens stormdal.) Heer Adjudant, gij zult moede zijn. Houd u niet op. (stormdal buigt zich en vertrekt?) DERDE TOONEEL. De Generaal borghart, eerburg. e e r b u r g. En gij moet weeten, dat een oud Krijgsman als ik, zich nimmer ongeilraft bij den neus laat omleiden. Ik heb in mijn ganfche leven noch zo na niet geweest , dan heeden , om op eene befpottelijke wijze te moeten te rug trekken! En w iens fchuld is dat ? Generaal borghart (bedaarder?) Het is thans de tijd niet om drift met drift te bcandwoordeu. Wij hebben wederzijdfehe pligteu te vervullen j laat ons enkel op dcezen denken en onzen twist , ten minften heeden , in deszelfs aanvang af broeken. Eene oneensgezindheid zoude ons beiden tot fchande veriTrekkefi, en de zaak volkomen bederven. Gij kent mij, en gij kunt alle oogenbiikken de proef neemen , of mijn verzoek uit vreeze voordfpruit. D 2 EESt-*  S2 » « *ï l e g e r i N Q- e e r b u r g. Maar wat zal al dat verder raadplegen , en hier blijven, helpen? Mijn geduld is el eindlik zal nog heeden bevel geeven om S t op te breeken. S ' °m het Le8er Generaal borghart. Welk een ongeduld! Laat mij ten minflen zei kennen, indien T^X^tiS^Z twijfielen Daar wij hem ZS0 geloof ,k met dat hij order zal hebben n' Zich tot het uiterfte te verdeedigen. MogeS krijgen wij, op de eene of andere wijze i t een platte grond van de vesting. J ' S e e r b u r g. 6 Ja ! Mogelijk ftaat de Overfte daar reeds mede te wagten ! In 't kort , om aUesVdoèn wat ik doen kan, en mogelijk niet doen moest -1 zo vSrgs Tjtim ïprocf ^ btusi?he« gIJ Wllt maar 'k wagt geen uur l™ ger. Morgen met de Reveille bilekS wh de be legering op. -1 L DL" een bediende. Mevrouw borghart, en Mquffer beombmc zijn met reituig aangekomen. ^mborg , Generaal borchart. Vergeef mij, Mijn Heer ! ik had vergeeten dalmijn Vrouw en Dochter u wenschten^e ïel eer-  tweede bedrijf. 53 e e r b u r g. Zij zijn welkom. (De Bedienden vertrekt?) Denkelijk hebt gij de Dames hoop gegeeven, dat zij het tooneel van den ftorm — of van onze terugtogt — zullen zien. Generaal borghart. Ik zal mij deswegens ook lijdzaam gedraagen. Ik zal 'er alleen van zeggen, dat zij ook tot mijn ontwerp behooren. e e r b u r g. Zo, zo! VIERDE TOONEEL. Mevrouw borghart , Mejuffer julia blomburg , dcvoorige. Een bediende (-welke floelen zet.) eer burg (de Dames te gemoet tredende.) Ik heet u welkom, Dames! ik acht mij gelukkig zulke fchoone vrouwen te lecren kennen. Mevrouw borghart. En ik, dat ik de eer mag hebben, om een van de dapperfte en gelukkigfte Generaals van onzen tijd, hier te ontmoeten. e e r b u r g. Ik verzoek wel verfchooning. ,Ik had geen voorneemen om mij zulk een tegen compliment te bezorgen. D 3 Me-  54 DE BELEGERlNGj McVrOUW borghart. Een tegen-compliment? Mogelijk heeft hetgeen gij van onze fchoonheid zeide , zeer veel van een compliment. E E r b u r g. Mevrouw, ik verzoek u te geloovcn.... Mevrouw borghart. En ik , Heer Veldmaarfchalk , ik hield mij volkomen aan de waarheid , zo ais dit meestal mijn gebruik is. E E r b u r g. Maar Mevrouw.... Mevrouw borghart. Het is zo. En hoe zeer ik maar een vrouw ben, zo geloof ik toch een weinigen kennis te hebben, van verdienden van deeze foort. E E r b u r c. Waarlijk! Mevrouw borchart. Dapperheid , en het geluk van den Oorlog heb ik altijd bewonderd. &' E E r b u r g. Gij zijt al te verpligtende. Mevrouw borghart. Beiden hebben mij overgehaald , om aan den Generaal borghart mijne hand te geeven. Niet waar, mijn geliefde. De Generaal borghart buigt enkel. EER-  tweede bedrijf. So e e r b u r g. Nu, dan verheug ik mij hartelijk, dat de Dames de gevoelens der oude Riddertijden weder aanneemen ; offchoon zij den fmaak der oude Ridders zelve fchijnen verboren te hebben. Mevrouw borghart. Die aanmerking was ligtvaardig; maar de wending is vernuftig, en nieuw. e e r b u r g. En gij, MejurTer ! gij zult zekerlijk uw Mama vol°en, en het ook met de dapperheid, en het geluk van den Oorlog houden. julia. Gij vergist u niet, Mijn Heer. Ik bewonder het groote en het fchoone waar ik het vinde. Het onderfchcid ligt alleen daar in , dat ik, als meisjeu , over het eerfte veel fchroomvalliger oordeel, dan over het laatfte. Mevrouw borghart. Mijn Hemel ! julia , ik heb u immers meer dan honderdmaal gezegd: dat wij vrouwen het recht hebben , om over alles te oordcelen, wat wij zien. julia. Ik meende, alleen over dat geene dat wij vcrftaan. * D 4 Me-  5*5 de belegering. Mevrouw borghart. _ Dat is juist het geval. Want hoe meer wij zien, hoe meer wij ook verftaan. Of zullen wii ons zclven nimmer onttrekken aan de onbillijke vooroordeel, als of doorzicht, werkzaamheid, en zelfs dapperheid en moed, alleen aan den mannen behooren ? e e r b u r g. Dat is zekerlijk onbillijk; vooral ten opzichte van de dapperheid ! Hier in ftcm ik volmaakt met u overeen. Mevrouw borghart. Gij moogt 'er dan mede fpottcn, of in ernst fpreeken: gij zult zekerlijk van een clelia, van een zenobia , en van een talestris gehoord hebben. Nietwaar? e e r b u r g. Ik weet nog een ander voorbeeld. Ik bewonder de Heldin juditii zeer dikmaals: waarlijk zij zou fpoedig een ruim veld gemaakt hebben in dien zij met in de kraam was gekomen. ' Mevrouw borghart. Ei, ei, Mijn Heer! en zij was Weduw' Maar mijn waarde borghart, hoe zijt gij zo itil ? Hebt gij reeds een goed bericht uit de vesting? Generaal borghart. Ja, wij hebben bericht. Me-  TWEEDE BEDRIJF. $7 Mevrouw borghart. Zo. En welk bericht dan ? Want gij moet weeten , mijne Heeren , dat ik zeer veel deel in de zaak neem, en dus alles behoor te weeten. Generaal borghart. Waarde Gemalin — heb geduld — dat is alles wat ik u zeggen kan. e e r b u r g. Waarom wilt gij , voor zulk een dappere Dame, een geheim 'maaken, van het geen de geheele Waereld fpoedig zal weeten ? Mevrouw, de Overftc borghart heeft ons laateu zeggen, dat wij op een andermaal eens weer kunnen komen. Mevrouw borghart. Hij heeft dus het aanbod afgeflagen ? Dat is onmogelijk. e e r b u r g. Gij ziet derhalven , Mevrouw, dat de Overlte geheel ongelooflijke zaaken, zeer mogelijk maakt. Mevrouw borghart. Nu , dat is waarlijk zeer trotsch ! Zeg eens Julia, wat moet dit op ons uitwerken? julia. Vergeef het mij, Mama: ik weet 'er waarlijk niet over te oordeelen. Mevrouw borghart. En waarom niet? D 5 JULIA.  6$ de belegering. julia. Eerst, om dat ik 'er niets van verfta; en ten tweeden, om dat ik vermoede , dat de Ovedte zijn reden daar toe zal hebben. Mevrouw borghart. Geweigerd ! — Ons aanbod geweigerd ! — (Jegens den Generaal borghart.) Nu , daar ziet gij het. Heb ik u niet dikmaals gezegd, dat uw Zoon een hardnekkig, trotsch mensen is. e e r e u r g. Hij heeft 'er waarlijk de houding van. Mevrouw borghart.. En is het niet onbegrijpelijk, daar hij onze magt voor zich ziet. e e r b u r g. De magt van zulke fchoone oogen! Mevrouw borghart. Ik verzoek verfchooning; ik fpreek zeer ernftig. Daar hij onze magt voor zich ziet; daar hij van onze Artillerij doch gehoord moet hebben. e e r b u r g. Alle avond het fchot van arlosfing. Mevrouw borghart. Daar hij denkelijk reeds weet , dat wij onze ftormladders mede gebragt hebben; zo moet zijne hardnekkigheid ons zeer vreemd voorkomen. eer-  tweede b e d r ij f. 59 e e r b u r g. Mejuffer heeft daar zo even aangemerkt, dat de üverfte 'er zekerlijk reden toe zal hebben. julia. Ik zal met gelaatenheid, en zonder morren, de ftraffe draagen, indien ik mogelijk eene onwaarheid gezegd hebbe. Ik wenschtc zelfs, dat ik kwalijk geoordeeld hadde. e e r b u r g. Uw antwoord toont wat uw deugdzaam hart gevoelt; ik fpreek u van alle ftraffe vrij. Generaal borghart. Wij zullen intusfehen den moed noch niet opgecven. Ik neem op mij, om mijnen Zoon zelve in de vesting te fprceken : en dan zullen wij meer wecten. Mevrouw borghart. Zeer goed. Hij heeft altijd veel achting voor u gehad, dat is waar; - maar ik ken ook meer dan al te wel zijnen onbuigzaamen aart._ Men zal dus fpoedig genoeg ontdekken, dat ik, benevens mijne dochter in het fpel behooren , en dat wij onze Batterijen zullen moeten openen. Te vergeefsch wil ik niet hier zijn gekomen. e e r b u r g. Nu, dan bewaare de Hemel den Ovcrlie! Bravo! Mevrouw! bravo! Toen juno en ve'nu* in het fpel traden, toen was het gedaan met Tra- Jen' Me-  Mevrouw borghart. in yïT* mijr franfche H0>™ mij nog goed é^^J^^^ ~e- Mevrouw borghart. menlor^fH1 T Z° ^ WÜ ' ik ftem tornen toe, dat de Generaal borghart zelve in de !°, £ de 0verfte blllt™ Capitulatie niet weg zal fcomen, wanneer wij vrienden zullen blijven. .)p'n m Pi hcm geel1 woord zeg¬ den, ik. heb reden om dit nog bedekt te houden. E E r b ü r g. Ik merk dat men de fterkfle Batterij het laatst overfie.Gij zijt een gevaarlijke Veld- McvrOUW borghart. Ik weet wchvat ik zeg. Verlaat u maar op mij. E E r b u r g. Ik zal waarlijk geene trede doen, zonder u. VIJF-  tweed e e e d r ij f. Cl VIJFDE TOONEEL. stormdal de voorige. stormdal. Vergeef mij Mevrouw en Mejuffer, dat ik het onderhoud eenige oogenblikken moet af breeken. e e r b u r g. Brengt gij iets nieuws ? stormdal. Zeer zeker, en iets onverwagte. e e r b ü r g. Hoe zo? Wat is het? stormdal. Zo even heeft de Overlte borghart , zijn jonger broeder, benevens den Major straalberg in het leger gezonden. Beiden wenfehen de eer te hebben van u te zien. Mevrouw borghart. Mijn Hemel, is mijn Zoon daar? Mijn vrolijke gustavus ? Nu dat doet mij vermaak, dat toch een van mijne Zoonen , zich aan zijns Vaders liefde herinnerd. eerburg (tegen stormdal.) Geleid hen hier. ZES-  62 50 e e e l e g e r i n g, ZESDE TOONEEL, Mevrouw gMBin, eerburg, ,ü1ia, De Generaal borghart. Mevrouw borghart. Zou dat maar een enkel bezoek zijn? Wel h I Wie wil tegens mij wedden, of de Overfte niet reeds berouw heeft van zijn fpoedig gegeven andwoord: dat hij zich niet nader bedacht heeft en nu eene Capitulatie laat voorftellen Maar het is ook boog tijd. In dat geval, Mijn Beïï Seken.11" ^ gUnSt ^ V°°r heffl ^ e e r b u r g. Wees niet bcvrecst, Mevrouw. Als dat het geval is, zal ik een verdrag met hem aangaan zo als nog geen mensch, zo lang de waereldgel ftaan heeft, met iemand heeft aangegaan. Mevrouw borghart. Y*^$£^ Uitt°St' ^vliegende e e r b u r g. Zelfs met Pauken- en Trompettengefchal. MffrJ geheele Leger zal het geweer prcfenteeren, en fk za mijn gelchut, ter zijner eere, voor het' eers agter hem doen affchieten • en dat alles om aan Mevrouws belofte te voldoen. Me-  tweede b e d h. ijt. 63 Mevrouw borghart. 'Nu dat verheugd mij. Het is mij altijd aangenaam, wanneer ik de dapperheid vereenigd zie met grootmoedigheid. ZEVENDE TOONEEL. straalberg, de Luitenant borghart , de voorige. De Luitenant borghart (naar zijn Vader hopende.) ó Mijn Vader! Mijn waarde Vader! Generaal borghart. Gustaaf ! waarde Zoon ! Is het mogelijk dat wij elkander weder zien ? (Hij omhelst hem.) Maar, mijn Zoon, vergeet niet om den Veldmaarschalk uwen eerbied te betoonen. Luitenant borghart. Uwe Excellentie zal het aan mijne vreugde vergeeven, dat deeze mij het eerst naar mijnen Vader voerde. (Hij wordt Mevrouw borghart en julia gewaar.) ö Mama ! is het mogelijk ? gij mede hier? En gij ook, Juffer julia ? (Hij kuscht haar de handen.) Mevrouw borghart. Wees welkom, mijn Zoon!  6"4 de belegering.' julia. Welkom, waarde custaaf ! Maar dubbel welkom zoudt gij zijn, zo gij uw' broeder mede gebragt hadt. Mevrouw borghart. Meisjen , ik weet niet wat gij praat. Het ftrijd met de regels van den krijg : een Commandant mag zijne vesting niet verlaaten , om geen waerelds goed. julia. Ik moet bekennen, dat ik in dit punt, met u van hetzelfde gevoelen ben , als de krijgsregelen. Mevrouw borghart. Dat verftaat gij u niet. julia. ö ! Dat wil ik zeer gaarne gelooven, e e r b u r g. Heer Major, ik heet u van mijne zijde mede welkom ! Waar mede kan ik u dienen ? Wat brengt gij nieuws? straalberg. Uwe Excellentie , ik breng alleen van onzen Ovcrfte, de tegenverzekering van zijne perfoonlijke hoogachting , voor den Heer Veldmaarfchalk, en zijne betuiging van liefde jegens zijnen Vader , den Heer Generaal. Hij wenschte in ftaat te zijn, om u wcderkeerige diensten te kunnen bewijzen ; en beklaagd zich alleen daar over  tweede b e d r ij f. tfg over dat tijd en omftandigheden hem verbieden, om het genoegen te fmaaken om in uw gezelfchap tegenwoordig te zijn. Generaal borghart. Ik wil evenwel niet hoopen , dat dit zéggen wil, dat ik mijn Zoon in 't geheel met zoude mogen fpreeken ? ' straalberg. Hetgeen mij geboden is, heb ik gezegd. Mevrouw borghart. Hoe! Mijn Heer, Major ! brengt gij anders niets ? straalberg. Zeker zou hij ook een, kusch voor de hand van Mevrouw gezonden hebben , wanneer hy maar had geweeten, dat gij zo digt in de nabuurfchap waart. Maar waarlijk, wij vermoedden geenszins dat onze Vijand zo fterk was. Mevrouw borghart. Dit laatfte wil ik zeer wel gelooven: en het fpUt den Overften zekerlijk, dat hij de onderhandeling zo ras heeft afgebroken. Niet waar ? •straalberg. Eigenlijk weet ik nog van geene onderhandeling. e e r b u r g. Mevrouw meent eigenlijk , of de Heer Commandant zich over mijn aanbod nader bedacht VI. deel. E heelt  66 de eelegering. heeft, en mogelijk nu genegenheid heeft om met ons m verdrag te komen. Ik heb gedacht. datS voorftel «aangezien, even als het of niet n voS ernst gedaan was. Maar, Heer Major! S zeer ligt deswegens u volkomen laaten orerti gen Het ftaat u vrij, om ons geheele ïaS en alle deszelfs linien , door te wandcL\ - en dan zult gy ras ondervinden, dat wij Skge hebebgen.'Jn' ^ ** **» t0t ™lk ee11 ™Sfë straalberg. Ik waardeer dit aanbod, zo als ik moet ■ doch onze Commandant heeft 'er reeds op ec ,nd woord , en dus voegt het mij zijne denkbeelden deswegens te volgen. «"-Deernen e e r b ü r g. Zeer _ goed; zo als gij goed vindt. . Hoe *«t gij m eens zo ftil geworden, Mevrouw? Mevrouw borghart. Ik ftond in gedachten over onzen Luitenant " Hm borghart, gy zijt, zedert wij elkander Luitenant borghart. o Wat dat betreft.... Mevrouw borghart. .Arme Zoon! ik beklaag u van harten- want ïpoZTT' *! 'eTlm ^derme'Si'sS ipotten is. Wij zullen komen, custaaf ! wij zullen  TWEEDE BEDRIJF. 67 zullen komen, eer gij een van allen daar in kunt voorzien! de luitenant. In 's Hemels naam, Mevrouw ! Gij zult toch zelfs geen ftorm willen loopen ? — En moet Mejuffrouw julia daar mede bij zijn? Mevrouw borghart. Mogelijk, ondeugd! mogelijk. julia. Ik verklaar u plechtig, dat ik geheel tot de tieutraale troepen behoor. Luitenant borghart. Nu ja , die dat gelooven wilde. Ik wed om wat gij wilt , dat de Overften op uwe Alliantie rekent. Mevrouw borghart. Kom, kusch mij, borghart. Uw inval behaagt mij zeer. AGTSTE TOONEEL. stormdal } de voorige. stormdal. Uw Excellentie, ik kom zo uit de liuien, alwaar men uwe bevelen wagt. e e r b u r g. Ik ea dadelijk mede. Vaart wel, Dames! - E 2 tot  68 de belegering. tot ftrakjens ; en gij mijne Heeren , tot wederziens; het geen ik hoop dat niet lang lijden zal. Heer Matjer / verzeker uw Commandant mede van myne oprechte hoogachting. ik Z£ll mij ve,! ï!f g^ ',I?'ai?1?eer hlJ' nu het tijd is, nog tot Lm rde'1.kb£telde!? komt- Maaru, Heer Luitenant wil ik mijn uitgezette veldpost voor het vervolg aanbevelen, om hem te laaten fiaan NEGENDE TOONEEL. De Generaal borghart, Mevrouw borghart, julia, straalberg , de Luitenant borghart. Mevrouw borghart. Wat betekend dat ? Wat wil hij zeggen, met zijn uitgezette veldpost? J m ' Luitenant borghart. 6 Dit is een kleine fpotternij. Jk heb gisteren nacht een mtftaande veldpost binnen gehaald. Mevrouw borghart. Hoe! een van onze veldposten? Zift gij reeds Luitenant borghart. b0R6r?AeLWaS 66116 k¥m]S^idl Wanneer men een borghart is, en w de gelegenheid komt, is straal-  tweede bedrijf. ftand fchuldig zijt Een Soldaat mag niet heeden hier! en morgen da* dienen. De vesting is zekerlijk geen leger in het veld ; maar ik ben toch ook verzekerd, dat uw broeder te edel fs, dan dïï hy u onrecht zoude doen. Gij moet bedaard zyn, en uw pligt vervullen. J CDeclaara Mevrouw borghart. _ Maar, mijn Hemel! wanneer een jong en driftig mensch nu eens geen zin heeft om langer in eenen dienst te blijven. Officieren zijn toch geen gekogte flaaven. Zou men hem dan zijn ontflae weigeren, wanneer hij 'er crnftig om verzogt? straalberg. Tegenwoordig ja, Mevrouw. Ik fpreekvriimaar in de omftandigheden, in welken wij thans denken6"' " "* gehed aaU gGen °'"flaS * Generaal borghart. De' Major fpreekt juist zo als het is. Heb geduld , mijn Zoon. Wij moeten dit aan den tijd, en aan het geluk overlaaten. Mevrouw borghart (tegens den Luitenant.) iJ„l? dav-'- B°,f TT! Heb dan n°S maar w« geduld, Wij zullen 'er u wel uithaalcn, en zelfs zeer fpoedig: verlaat u maar op ons. straalberg. Mevrouw zou ons bijna doen fchrikken over dit  TWEEDE B E D R IJ F. 73 dit befluit. Waarlijk Mejufvrouw ! wij zullen u, om uwe voorfpraak moeten verzoeken. JULIA. Ik heb reeds gezegt, dat ik geheel neutraal ben j en blijven zal. STRAALBERG. Ook aan neutraale magten komt de vooripraak , en het treden in onderhandelingen toe, zo dra zij maar willen. JULIA. Dat is hetzelfde. Ik bepaal mij enkel tot mijne wenfchcn. STRAALBERG. En die zijn? — Wanneer ik niet al te onbefcheiden vraag. Bij voorbeeld , wien wenscht gij wel de overwinning ? den Vader , of dei; Zoon ? JULIA. Geen van beiden, Mijn Heer! Mevrouw borghart. Ha! ha! ha! Een braave Krijgsraad! JULIA. Ik heb een eenigen wensch, en die is, dat de Hemel u , denOverftcn, en den Veldmaarfchalk, deszelfs handwerk ras onnut zal doen worden ; door fpoedig vreede te doen ontftaan. E S Me-  74 de belegering. Mevrouw borghart. _ Wat praat gij toch al ? De Oorlog, zeg.ik „, is de moeder van den Vreede. straalberg. Dat is wel waar. Maar jammer is het, dat die Moeder daadelijk haar kind weder vermoord. Heer Luitenant, wij hebben nu aan onzen last voldaan ; gij hebt uw Vader nu gefprooken. Weet gij u nog iets te herinneren, dat wij moeten verrichten? anders geloof ik het nu tijd te zijn, om te vertrekken. Generaal borghart. Zo fpoedig reeds ? ö Mijn Heer! gij hebt zekerlijk geen Zoon ! — Nu, waarde gustaaf, het baat niets , gij moet gehoorzaamcn. cMi) omhelst den Luitenant) Vaar wel ' leef braaf en gelukkig! Omhels uwen broeder, in mijnen naam, en zeg hem, dat zijne dapperheid mij zo zeer verheugd, als zijn ontijdig belluit mij bedroefd. Hemel! ik zie twee mijner kinderen, aan den rand van den afgrond, en kan hen niet helpen ! Maar dat wil ik nog doen • men moogc het dan gaarne zien, of niet: binnen een uur kom ik zelv' bij u lieden, om u _ mogelijk voor de laatfte maal in mijn leven, te fpreeken. Ga, reis gelukkig. Ik zal fpoedig volgen. straalberg Qaffcheid neemende.) Mevrouw! Me-  tweede bedrijf. 75 Mevrouw borghart. Groet uw Commandant, en zeg hem, dat hij nog een kort poosjen heeft, om een beter befluit te kunnen neemen. Hoort gij, een poosjen van weinige uuren. straalberg. Ik zal het hem zeggen. En Mejuflcr ju- lia's. julia. Groet uw braaven Overftcn ook hartelijk van mij. Verzeker hem, dat ik niets vuuriger wenfche, dan dat de Heme! zelve, in dcczc droevige o'mftandigheid , tusfchen Vader en Zoon moge treden. de luitenant (zijnMoederen Zuster kusfchende.~) Nu, daar gaan wij dan weder, naar die vervloekte Muizeval. — Muizeval! TIENDE TOON EEL. De Generaal borghart, Mevrouw borghart, julia. Mevrouw 'borghart. Ha! ha! ha! de Luitenant doet mij waarlijk door zijne invallen lagchen: hoe zeer ik hem beklaage. Die arme jongen! Ge-  76 DE J"iGEnKC, Generaal borghart weet, of ik nnjne kinderen daarna ooit™ Mevrouw borghart Generaal borghart heeft ]?r?f m*. mij,'C khldcrai verljes - wie Ïrouwt C ^n gij, Me! Mevrouw borghart befehuldS/8 TOarIijk ee"e llieu- «^ van Generaal borghart. Even zo nieuw, als de wijze van eieenzinnhr h id op welken gij mij , iQr aUe fwe S ^^X^8 ontwerp ****** Mevrouw borghart Generaal borghart Me-  tweede b e d r ij f. 77 Mevrouw borghart. Zeg mij eens, welk een droomgezicht u ontrust? Generaal borghart. Gij zult vroeg genoeg zien, dat dit droomgezicht in waarheid zal veranderen ; dat mijn Zoon , de Overften, bij zijne weigering zal blijven volharden, en dat wij met fmaad en ichande, onverrichter zaake weder zullen moeten aftrekken. Mevrouw borghart. Zo; nu gij had dat ook te vooren alles rijpelijk moeten overleggen. Wanneer de Dame den aanflag gemaakt beeft, dan is het overige de zaak van den Ridder. Generaal borghart. Mijn misflag was , dat ik uit de gefprekken mij de vesting veel zwakker voorftelde dan ik nu bevind dat dezelve is: en dan, dat ik uwe aandrang te veel gehoor gaf. Mevrouw borghart. Hoe, mijn Heer! Is dit de naam die mijne zo tedere zorge voor uwen roem verdiend? Goede Hemel! moet ik mij dit van ecnen man laaten zeggen, die zulke groote bewijzen van mijne liefde heeft ontvangen! — Zie, zo zijn de manmen , julia , en de zoon zal mogelijk niet beter zijn dan de Vader. julia. Lieve Mama ! ik verzoek, om alles wat uw dier-  7» de belegering. dierbaar is, deeze verwijtingen te ftaaken. Mogelijk komt de Veldmaarfchalk op het oogciiblik hier, en verrast u in deezen twist. De Generaal borghart. _ De Veldmaarfchalk ziet dit geheele ontwerp uit dat oogpunt, uit het welk het gezien moet worden. Ik ben, bij mijn ziel! wanhoopende. Mevrouw borghart. Foei! Generaal! zo kleinmoedig had ik u nooit verwagt. Generaal borghart. Nu, toon mij uwe almagt ! verander de omstandigheden tot ons voordeel. Mevrouw borghart. Uwe twijfTelarij verdiend naauwelijks dat ik my verder in de zaak inlaate. Heb ik u niet twintigmaaleu gezegd, dat, naar mijn inzien, de hst vereemgd moe. zijn met een vast befluit? Beproef het dus eerst, en fpreek zelv' met uw Zoon. Stel hem alles voor oogen; hoe wij ons ontwerp gemaakt hadden; alle de voordeelcn welke hij door eene fpoedige overgave, bij ons Hof kan bekomen. Dring 0p zijne ouderliefde zijne eer, zijne zwakheid, en zelfs op de vreezé aan wanneer hij het op het uiterfte wil laaten aankomen. attlcu Generaal borghart. En als alle deeze kunstgroepen nu mislukken? Mc-  tweede bedrijf. 79 Mevrouw borghart. Wel dan blijft immers nog het laatfte en kragtigfte middel voor u over. Generaal borghart. Eu dat is ? Mevrouw borghart. Uw geheugen fchijnt u dikmaals te verlasten! — Kom, mijne Dochter, gij weet dat ik den Overften altijd hoog heb geacht, offchoon ik 'er tegen was dat gij te zamen trouwden; en 'er ook tegen moest zijn, om dat hij toen als Overften Luitenant bij de Armee diende , en uwe geboorte en rang een hooger perfoon vereischte. Spreek vrij: bemint gij hem nog ? julia. Wat zal ik zeggen? Ik heb mijnen wil, zonder eenige bepaaling, aan uwe 'geboden onderworpen. Mevrouw borghart. Ik wil weeten , of gij hem nog bemint ? julia. En wat zou eene liefde, tegens uwen zin, of de erkenninge daar van, mij baaten ? Generaal borghart. Julia , mijn Zoon is een braaf man. Liefde voor hem te bezitten , kan geen Meisjen in de waereld tot fchande verftrekken. Spreek dus vrij. julia.  de belegering-, julia. Nu, dan moet ik u zeggen, dat hij mij nog even zo dierbaar is, als in die gelukkige dagen, toen hij mij zijne liefde , op de,tederfle wijze verklaarde. Maar, waarde Mama , gij zult u wel herinneren, dat ik Dochter ben, en dat ik u daarom gehoorzaamde. Ik heb alle betrekking tot hem, en alle hoop, opgegeeven. Mevrouw borghart. Gij zijt een goed kind! Uwe gehoorzaamheid doet mij gevoelig aan , en de onhandigheden ontwapenen mij geheel en al. Heer Generaal! ik zou nu weinig zwaarigheid meer vinden, in 'het doen vereenigen van onze kinderen, doch alleen onder deeze voorwaarde , dat de Overfte deeze opoffering op deszelfs prijs wist te fchatten en zich dus, wegens de overgave van de vesting, mede gereed betoonde. Generaal borghart (haar omhelzende?) Mevrouw , gij verrast mij wezenlijk op het aangenaamfle , met deeze zo lang gewenschte toeflemming. Waarlijk, nu begin ik weder hoop te voeden. Ik ken de neiging van mijnen Zoon voor onze waarde julia. Zo ik iets met vreugde ten einde breng, dan is het dit. Mevrouw borghart. Zeer goed. Maar zonder vlijerij gefprooken, het zou mij leed doen , wanneer mijne julia niet' zo veel waardig was als die bedroefde vesting! Maar ik denk dat de zaak genoegzaam bellischt is. ju„  tweede b e d r ij 7» tt julia. Sta mij toe, lieve Mama! dat ik zeer verfchillende deswegens denke, en die beflisfching nog iu lange niet voor zeker boude. Mevrouw borghart. Meisjen, ik verbied u alle fpitsv'umige bedenkingen. Ik wil gehoorzaamd zijn. julia. De Hemel bewaare mij voor de ccrften : het laatfte heb ik bij aanhoudenheid u bewezen. Ik heb blindelings alle uwe bedenkingen tegen ons huwelijk laaten gelden; en daar deezen nog niet volkomen wcggenoomen zijn , zo zult gij mij wel willen toeliaan, dat ik mijne hand, ten minfi.cn tot gunstiger tijden, te rug houde. Generaal borghart. Waarde kind! wat komt u in den geest ? Mevrouw borghart. Gekheid! Gekheid! Generaal borghart. Hoe ! gij wilt ons doen gelooven dat gij den Overften niet meer bemind ? julia. Dat heb ik reeds gezegd, om dat gij het begeerde. Mevrouw borghart. Ik kan dus niet zien, vanwelk nut de preutschheid van dit meisjen zal zijn. VI. deel. F ju-  §2 DE SJEtEGERING". julia. Dat is het ook waarlijk niet, lieve Moeder. Sta mij toe, dat ik aan u beiden alles zegge wat mij op het harte ligt. Ik kan noch zal nimmer beflmten , om den Overften , in de tegenwoordige onhandigheden, mijne hand te geeven. Mevrouw borghart. Meisjen! gij kent mij. Maak mij niet boos. julia. Ik vrees uwen toorn , naast die van mijnen vader, het meeste: maar braafheid, welleven beid, deugd, eer, ja zelfs de liefde, roepen mir toe, dat het heeden geen tijd is, om met den Overuen m den echt te treden. Mevrouw borghart. Weet gij wel, Nufjen ! dat ik reeds genochebbe, aan deeze proeve uwer dwaasheid. Generaal borghart (tegen zijn Fromy.) Laat haar toch uitfpreeken. Ik geloof dat 'er enkel misverlland plaats heeft, het welk wel uit den weg kan genomen worden. julia. Lieve Papa, uw Zoon heeft, dunkt mij, tegenwoordig zulke zwaare en gewigtige plietcn te vervullen , dat 'er geen belang op de waéS hem van dezelve kan aftrekken Hij moet 1 cc Sr Sff t° fiemmeder^re, en geenszins die" der liefde hooren. En gefield, hij ware eens zwak  TWEEDE EEDRIJP. t$ Zwak genoeg , om de vesting, enkel uit liefde voor mij, aan u over te geeven; dan zoude ik dat niet anders kunnen aanmerken, dan als eene verwaarloozing van zijne pligten ; weshalvcn ik onmogelijk kan befluiten, om, als het lokaas aan den angel te zijn, ten einde hem aan de vervulling zijner pligten te onttrekken. Hij zou dan eeuwig te fchande gemaakt zijn, en ik met hem; hij zou dan geen man voor mij , en ik geene vrouw voor hem zijn; want ik had dan het dierbaarfte dat hij bezat , namelijk zijne eer , hem helpen ontfteelen, of doen opofferen. Ik kan in veele opzichten dwaalen , maai- hier in ben ik zeeker, dat ik gelijk hebbe; en geene bedenking in de waereld zal mij daar van afhelpen. Mevrouw borghart. Hoe! geene bedenking? Ook niet deeze, dat mijn onverzoenlijke toorn u zoude vervolgen ? julia. Ik hoop zeker , dat uw toorn zeer ras voor uwe goedheid, en zelfs voor uw doorzicht, plaats zoude maaken. Generaal borghart. Julia , ik bewonder uwe naauwgezetheid in dit ftuk: en ik wensch mijn Zoon dubbel geluk, wanneer hij zulk een hart mag bezitten. Maar, geloof mij, gij ziet toch de zaak in een verkeerd licht. Fa „  8* de belegering. Mevrouw borghart. Me%n!iS°;nT Zulk een j°ng en onbedreven 6ISjen lers 111 c waare licht kunnen plaatfen? Generaal borghart (tegens julia.) goed hoZ1gijdaar gGZegd hebt' laatzich ^ goea nooien, en zou zelfs niet te wederleggen St'aaSSf 56t heede" niet' °P dat S hand aan dPn n' ^ gIJ door het geeven vai1 uw. vïriifkpn o °Verften' hemvan een hoogst gevaarlijken ftap te rug hield. julia. Ik begrijp daar niets van. Generaal borghart. aanYomen^ °verften.het °P het uiterfte laat aa komen, dan is en blijft 'er niets anders over, Bedenk ftonnl°°Pai- Dit waarfchouw ik u en wnt - f"S' WeJk een °»geluk hem wagt; Weet^-^^ derhalven dan voor bewaard! looMng'p °L glj Wel bcdacht, wat iïormioopen s ? Meer zal ik 'er niet van zege-en want m,jn eigen hart beeft 'er voor, offch on k onder de wapenen grijs ben geworden. julia. Ach ! gij zijt zeer wreed ! was ik verzekerd Mevrouw borghart. Meisjen, dat middel is onmogelijk te onteaan wanneer de Overilen langer blijft weigere? ' julia  •TWEEDE BEDRIT F. %g julia (tegen den Generaal?) Maar gij twijfTelde zelfs, aan het welgelukken van deeze geheele belegering. In alle gevallen zal de Overllen weinig acht flaan, op mijne tusfchenkomst. Dezelven kan hem bedroeven, maar niet verleiden. Mevrouw borghart. Gij moet hem dus niet zeer liefhebben, wanneer gij hem zo veel niet waardig acht, om de proef daar van te neemen. julia. Ik weet het niet: maar mijn gevoelen befluit juist het omgekeerde. Generaal borghart. Kind, de tijd en de omftandigheden eïsfehen fpoed. In 't kort, wilt gij onzen Engel des vreedes zijn? JULIA. Zo dra gij mij overtuigd hebt, dat zulks beftaanbaar is met de eer van mij , en van den Overften. En dat de ftap die ik dan doen zoude, waarlijk die gevolgen zoude hebben, die gij 'er van hoopt. Generaal borghart. Dat zou hij zeker, daar fta ik u voor in. julia. Gij beandwoord derhalven mijne eerfte en F 3 voor-  86; de belegering, voomaamfte vrage , niet? Sta mij derhalven, tot zo lange, toe, dat ik blijf weigeren. Generaal borghart. En derhalven Haat gij geen acht op het verzoek van uwen Vader, die u zo hartelijk bemind. julia. Na mijne eer, is mij niets dierbaarer op de waereld, dan uwe liefde. Mevrouw borghart. Generaal! verneder u niet verder om dit rrotfcheNufjen, langer te fmeeken; ik zal, zonder alle deeze onhandigheden , haar daar wel toe krijgen Meisjen , geloof niet, dat ik deeze gekheid langer ongeftraft zal hooren , of ver* oraagen. julia. Ik zweer u, dat ik mij overtuigd houde, dat het geene gekheid is. Mevrouw borghart. Niet flechts gekheid, maar loopjens zijn het. Gelooft gij dan, dat wij om uwe uitvluchtjens een zo gewigtig ontwerp zullen laaten vaaren, van het welk onze eer en welvaart afhangt ? Generaal borghart. Zeer wel herinnerd , Mevrouw ! de invloed ™,7!T ?rekt Zich veel verder uit dan men wel zoude denken. Me-  f W E t 1) B B E D R ïj F. 87 Mevrouw borghart. Dus, hl 't kort, Meisjen! wilt gij in ons ontwerp deelcn of niet? julia. Ach ! ik zie reeds, dat ik ongelukkig moet worden, op welke zijde ik ook trede. Nu, de onfchuld zal dan ten minften zonder fchande Ijden. Mevrouw borghart. Wat helpen die praatjens? Kort en goéd: Ja of Neen. Wat kiest gij ? julia (fchreijende.) Dan kies ik, Neen. Generaal borghart. 6 julia ! deeze hardnekkigheid had ik van u niet verwagt. Mevrouw borghart (boos.) Het is genoeg. Mejuffer, wij fpreeken elkander nader : het is hier 'er de plaats niet toe. Marsch! voort vanhier. Einde van het Tweede Bedrijf. e * der.  f E BElECERljvc DERDE BEDRIJF. Bet Tooneel js hetzelfde als van het Eerfe Bedrijf. J EERSTE TOONEEL. De Generaal borg hapt Luitenant borghart ' ... r m d a l , de ^unuilART, proostdorp. PR00STD°8P <&Ul$ Meldende.) Generaal borghart. stormdal. zo door 7 nn u ^ m,Jn eerfte bezoek, WtsSenT^^ * ^eden ^ Generaal borghart proost^  derde bedrijf. 8'p proostdorp. Dan heeft men mij bij u gevleid, Mijn Heer! want 'er is niet veel goeds van mijn handwerk te zeggen. Generaal borghart. Zo veel te meer ftrekt het u tot eer, dat uw hart en gedrag 'er niet door bedorven is. proostdorp. Dit laatfte hoop ik niet dat gefchied is: Mijne grondftelling is altijd geweest, door een vlijtig werkend hoofd, een braaf hart, goed kruid, en een vrolijke inborst, komt een Ingenieur door de gautfche Waereld. Generaal borghart. Dat was juist. Die grondltelling moest die van elk Soldaat zijn. stormdal. Jammer is het, dat de laatfte fpecerij , een vrolijken inborst, namelijk, zo zwaar te verkrijgen , en nog zwaarder om te behouden is. proostdorp. Deeze rust weder op een ander middel, waar ik u op verwagten kan, dat is eeiie goede gezondheid , en een goed geweetcn. Maar een Bijfchrift moet op zijn' tijd eindigen; fta mij derhalven toe, dat ik den Overftcn van uwe aankomste kennis geeve. F 5 TWEE-  00 °e belegering. TWEEDE TOONEEL. De Generaal borghart, Luitenant borg. hart, stormdal. Generaal borghart. Dat is één wellevend, en zo ik hoore, tevens een vrolijk man. (Tegen den Luitenant ) X mijn Zoon, thafts ben ik hier; wensch mij gek* de luitenant. Maar, Waarde Vader! waarom bragt gil dan Mama, en julia niet mede? ë J Generaal borghart. Hier was' in het geheel niet aan te denken Dit alleen kan ,k u zeggen, dat julia in >S' heel niet toegeevend is geweest, zo dat wii bei" den zeer boos op haar zijn geworden. _ M,nr laat ons van iets anders fpreeken: zijt gij bedaard en wel te vreeden? J 83 DOUaaia de luitenant. Ik, Hier? in eeuwigheid niet! Generaal borghart. Hoe komt het toch, waarde gustaap, dat gij zo onvergenoegd zijt over uwen Broeder S nLuSdienst iu de Vcstin§? S de  derde bedrijf» 91 de luitenant. In 't geheel niet , mijn Vader. Wij leven in zulk een overvloed, als de Regiments kwartieren in tijden van vreede immer kunnen doen, Generaal borghart. Maar waar komt uwe onvergenoegdheid dan van daan? de luitenant. Eensdeels uit het leven in deeze opgeflootene vesting zelve, anderdeels van de ftrengheid_ met welke mijn broeder hier regeert. Wij Officieren mogen de minfte feilen niet begaan, of verwijtingen , en arresten wagten ons reeds, Het is hier niet uit te houden. Generaal borghart. Heb geduld, mijn Zoon. de luitenant. Ik moet het u bekennen , waarde Vader! mijn geduld is uit. Zo mijn naam mij niet te rug hield , dan deferteerde ik morgen : want rneii kan het , naar mijn inzien , niemand kwalijk neemen, dat hij uit een Tuchthuis ontfnapt. Generaal borghart. Jongeling, wordt niet dwaas 1 Bedenk dat uw beroep in tijden van vreede zijne aangenaamheden , zo wel als, in tijden van Oorlog, zijne onaangenaamheden heeft. Een Officier die de laathen niet kan verdraagen , verdiend de eerften niet, Bo-  92 de belegering. Bovendien kan ik u verzekeren , dat uwe opfluitrog hier met lang zal duuren. de luitenant. Meent gij dan nog , dat gij mijnen Broeder tot de overgave van de Vesting zult beweegen? Generaal borghart. Dat hoop ik zeker. de luitenant. En dit is eigenlijk mijne bekommering en verdriet! Gy kent hem,.en ik ken hem ook. En wanneer gij dat geheele nest ondermijnd, en met kruid van onderen opgevuld had , en hem dan met het lont m de hand, tot de overgave drong dan zou hij vast nog liever met ons een grooten fprong naar den Hemel doen. Generaal borghart. Gij fprcekt volgens het weinige dat gij weet Een verllandig Commandant; en dat is uw Broe' der zeer zeker ! zal nooit het onmogelijke willen flaaude houden. Wij behoeven uwe vesting niet te ondermijnen; wij hebben ftormladders en Soldaaten genoeg, die het klimmen verftaan. de luitenant. Ik wenschte wel eens een ftorm te zien doch onder die voorwaarde, dat gij, mijn Vader daar met bij waart. Het zou ten minften eene afwisleling zijn, van die vreesfelijke verveeling die ons zederd veertien dagen reeds heeft bezogt' Gene-  aER.de BEDRIJF. 93 Generaal borghart. . ó Dat kan fpoedig genoeg gefchieden. de luitenant. Maar onder ons gezegd , wij vreezen daar zeer weinig voor. Generaal borghart. £11 waarom niet? Zeg mij dit toch, mijn Zoon. de luitenant. Gij fpot 'er mede , mijn Vader ! Gij zult dat veel beter inzien, dan ik. Generaal borghart. Is de vesting dan zo llerk ? de luitenant. Zo zegt men. Ik zelv' kan 'er niet over oordeelen; de Ingenieurskunst was tot heeden mijne zaak niet. Proostdorp heeft zeer veel moeite met mij gehad , eer ik een paar fchansfen konde tekenen : en toen dezelve af waren} verklaarde hij nog, dat ze niet eens goed waren voor een Banketbakker. Generaal borghart. Dat doet mij leed. Ik had mij zelve gaarne willen overtuigen, of de berichten welken ik van deeze vesting heb, met de waarheid overeen komen. Bij voorbeeld, hoe veel Kanonnen hebt gij wel? OE  94 D É B E 1 e G t S i 1, 6, de luitenant. Ik heb nog nooit de moeite genomen om AP zelve te tellen. Ook zou dit al zeer moeilik zfe . Generaal borghart. Dit zij zo. Wij hebben ook Kanonnen • en vast eens zo veel als gijlieden. Hoor eens" mi zSen eV;eVmUWkf^ig °P het ^ Su«! zeggen. Gy bemint mij immers ? de luitenant. Zoud gij daar aan kunnen twijflèlen? Generaal borghart ^eoïbym|tKi;rht «• ***** de luitenant. Liever heeden, dan morgen! Generaal borghart. Derhalven zult gij ook geen zwaarighcid maaken, om dat tydftip zo veel mogelijk te vervroe gen; en de geheele zaak fpoedig ten einde te" elpen brengen : zodanig namelijk (verfta nS wel!) dat wij ras meester van de vesting worden/ de luitenant. Wanneer dat enkel aan mij ftaat, dan hebt Ly dit nest nog voor den avond. ë J Generaal borghart. Gustaaf ! ik ben geen vriend van verraderij,tue fomtijds echter noodig is. Maar ^ gij wat?  DERDE BEDRlfF. Oj vat ? Kunt gij mij geen Ontwerp van de vesting bezorgen ? de luitenan t. Zeer gemakkelijk. Proostdorp, die hier in huis woont, heeft eene menigte van dezelven op zijne kamer liggen. Generaal borghart. Zie, mijn Zoon; wanneer ik een Ontwerp van de vesting heb, dan zijt gij, en dan is alles geholpen : want wij breeken dan de belegering qp; of wij kounen uw Broeder den duim wat Merker op het oog drukken. Thans is hij Hout, om dat wij zijne vesting niet genoeg kennen. de luitenant. Ja, ja, dat heb ik zelf dikmaals gehoord. Generaal borghart. Maar als ik het Ontwerp van dp vesting heb, dan laat de zaak zich fpoedig vcrklaarcn ; wij geraaken op de eene of andere wijze tot ons doel; alles ontwikkeld zich gemakkelijk; en op het einde hebt gij de eer, dat gij ons alle uit de verlegenheid hebt gered, en uwen Broeder wezenlijk eenen dienst hebt gedaan. de luitenant. 6 Als het anders niet is! — Gij moet dit het beste weeten — bovendien zo blijft de zaak geheel onder de- familie. Ik behoe! enkel op de kamer van proostdorp te gaan , en een Ontwerp weg  96 de eei-egering; weg te neemen. Doch dit verzoek ik vriende ¥t, dat gij mij „iet verraad. lde Generaal borghart. zoeïeif6 Z°011' m°Ct ik u zeIv' °* ver- de luitenant. En vervolgens, dat gij mij zo fpoedi ontflaat ^ ' en uit de«e vesting Generaal borghart. Daar hebt gij mijn hand 'er op: terwijl eene hoogere bevordering u reeds wagt. J de luitenant. Zo Dan word ik zeker Hoofdman! niet waar Papa? " Generaal borghart. Voor het allerminfte. de luitenant. Nu dan ga ik op het oogenblik , eer mijn Broeder en proostdorp te rug komen. Ik ben daadelijk weêrom. DERDE TOONEEL* De Generaal borghart, stormdal. Generaal borghart. hie™?11^ ^ ST0RMDAL> wat denkt gij storm-  p ( 1 B E bedrijf» 97 stormdal. Tk heb met opzet , dit gewigtig onderhoud nie^men^oorS, Wanneer gy een goed ontj werp van de vesting krijgt , dan hebben wij waarlijk, een groeten ftap gedaan. Generaal borghart. Ten minsten kunnen wij dan duidelijker zien, hoe verre wij ons waagen mogen, ot met. s t o r m d a l. Tntusfchen zo beklaag ik den jongen Heer, üw Zoon : Wi ongeveinsd gefprooken , hij heeft een zéér flegten rol op jodat ik , voor geen vvaerelds goed , in zijne piaauu zoude willen zijnGeneraal borghart. Hoe zo! Heer Adjudant! De «heeftenkel tusfchen Vader en Zoon , en tusfchen Broeder en Broeder plaats. Maar behalven dat, zo komt het daar op uit, dat wij den^J»^i-JJ zich zo fterk op zijne vesting fchijnt te veriaa . tel, een weinig doen blijken , dat wij ook weeten, hoe het met dezelve ftaat. stormdal. En als hij dan noch niet aan het oogmerk voldoet ? Generaal boröhart. Ik heb mijn befluit genomen , en moet eerst „og me? dei Veldmaarfchalk fpreeken, Voc* VI. deel. b  S8' de 'ïIÊCERIïc, het tegenwoordige ben ik nW v™ . om. een uadeeligVbruikv?or™ ™on"*«eo dat Ontwerp, iSS£i^tS& * tot geweld noodzaakt. DanS-^ VIERDE TOONEEL. straalberg, de voorige. ^^^^Jl^ «er ^ggen, dat ï«'K,iy&^^ £ neen yi™ „ s vcrJcheidene beweeë'ugen zien, die een oogmerk aanduiden. Generaal borghart Hoezo? Daar weet ik niets van! do" gVeveï °P hCÜ n<* *** -^Sbef Generaal borghart. Gij ziet daar ten minsten uir aU pen uwe vesting „iet vreezen hnfrT™ tr°"g'J u gerust Hellen • dl\l Intusfchen moogt ftand plaatfeheeft/zo ? het SrfT ™pcnüL zo als het was Mifn rl jk dat alles blijft -1 zo goeS'zijnf Z SlmT^ & geene troupen laat vonHrnnJ , 11 ' dat hlJ der in het leger beu ! drUk-ken' vddr dat ik we- storm-  , B K t D ï B e D ï IJ ï. stormdal. Ik ga daadelijk. straalberg. Gij zult beneden Officieren vinden, welken u de Poort zullen uit geleiden. VIJFDE TOONEEL. De Generaal borghart, straalberg, Generaal borghart. Onze Krijgslieden zijn al te dapper ; en dat komt, om dat zij deeze foortcn van dansfcn dikmaals mede gedaan hebben. straalberg. Onze bezetting zal het onder uwe troupen niet laaten. Gij kunt deswegens de proef ucemen, wanneer gij wilt. ZESDE TOONEEL. d£ overste borghart, proostdorp, de voonge. Generaal borghart (zijn Zoon, de Overjien, te gemoete tredende, en hem omhel» Welkom ! mijn waarde Zoon. Gij zijt gelijk een Arts welke -zijne zieken niet mag verlatten. Derhalven kom ik bij u. Ga es  fOO DE BELEGERING, DE OVERSTE. Mijn Heer.... Generaal borghart. De .omftandigheid die ons hier te zamea brengt, is waarlijk zeer bijzonder. DE OVERSTE. Vergeef het mij, mijn Heer. Generaal borghart. Mijn Zoon, noemt mij uwen Vader. Ik heb .mij altijd eene eer gefteld in dien tijtel, en niets is m ftaat om mij dien te ontneemen. Ik verheue mij hartelijk u te zien. 5 DE OVERSTE. Gave den Hemel, dat ik dit ook konde doen Gij kent mij, en ik behoeve u niet te zeeeen dat nooit een Zoon zijnen Vader hooger waar! deerde dan ik doe. Maar tegenwoordig kan ik mij over onze zamenkomfte niet verheugen. proostdorp (ter zijde tegen straalberg.) Ik ben ook vaii dat gevoelen. Generaal borghart. Het noodlot voert zekerlijk magt over onze onhandigheden, maar niet over onze gevoeïms Ik herhaal het nog eens , dat ik mij wezenl ik verheuge , mijnen oudften en braaven Zoon een Zoon die mij tot eere ftrekt, ca mij anders nimmer beledigde, weder te zien. J STRAAL»  OEUE BEH1]!. JOI Straalberg (ter zijde tegen proostdorp.) Een Mijn, proostdorp! waarlijk een Mijn 1 de overste. Mijne gevoelens zijn nog even dezelfde als voorheen: ook bedank iku, als kind, voor het reeht dat'gij mijn hart doet wedervaarem Alleen het vvoordjen anders , waarde Vader , kwetst mij. Generaal borghart. Laat dat daar. Ik heb ten minften geheel geen oogmerk gehad, om u te kwetfen. de overste. Vriendelijk verzoek ik u, mij fpoedig uit eene Eroote verlegenheid te redden. Komt gij , a s Vader, die met zijnen Zoon wil fpreeken, of als Generaal van den vijand, die met den Kommandant van deeze vesting wil handelen? straalberg (ter zijde, tegen proostdorp.) Dat is juist het punt! Generaal borghart. Als Vader met zijnen Zoon. de overste. Wilt gij mij uw woord daar op geeven? Generaal borghart. Van waar deeze bedenkelijkheid? — Nu, welaan, ik geef u mijn woord. G 3 DK  JOS T> S BELEGERING. de overste, Zeer goed. Mijne vrienden! gij zult ons wel een korten tijd alleen willen laaten. Onze famiclie zanken zullen ons niet lang bezie; houden. straalberg (in 't heengaan tegen proostdorp.) Die Tête a Tétes heeft de Duivel verzonnen. ZEVENDE TOONEEL. De Generaal borghart , de Ovej-fte borghart. Generaal borghart; Ik dank u , mijn Zoon , dat gij mij gelegenheid geeft, om u zonder getuigen te kunnen onderhouden. Zekerlijk had gij niet vooronderftelt dat wij elkander in zulk eene bijzondere gelegen! heid zouden fpreeken. de overste. Neen, nooit: en gave de Hemel, dat eii nimmer het droevig befluit had genomen , om in dienst van eene vreemde mogenheid over te gaan. Generaal borghart. Waarom niet? Ik ben een Waereldburgcr, en heb zederd mijn eerfte jeugd geen Vaderland meer. Ik behoef mijn ouden arm alleen aan hem te verhuuren , aan wieu mijn hoofd en harte meent, dat zulks noodig zij. Zekerlijk zijn daar ook andere gronden bij gekomen. Ik heb u daar van  derde BEDRIJT. I03 van voorheen reeds gefchreven , én herhaale u enkel dat de omftandigheden van mij, en van mijne Vrouw , doezen ftap noodzaakehjk maakten. de overste. Ook in ons Leger zou een man, zo als gij, de aanzienelijkfte plaatfe hebben kunnen krijgen, zo dra gij dit Hechts gewenscht had. Generaal borghart. Misfchicn. Men fcheen mij intusfchen geheel versceten te hebben. Dan , genoeg ; de ftap is gedaan , en ik kan nu niet meer te rug treeden. Laat ons daar niet meer van fpreeken. de overste. Ik heb met verbaazing gehoord , dat gij uwe Gemalin mede in het Leger gebragt hebt. Zij is immers welvaarende ? Generaal borghart. Zo tamelijk. Zij en ik zouden ons beter bevinden , wanneer de toeftand van zaaken , en de daar door ontftaane bekommering voor u, ons minder ontrusttcde. de overste. Ik bedank u voor het deel dat gij in mijn toeftand neemt. En Mejuffer julia, hoor ik, met verwondering, dat. mede aldaar is? Hoe kunnen zulke gevoelige perfoonen , zich midden op net onrustigfte tooneel van den Oorlog , waagen? G 4 Ge"  104 DE BELEGERING. Generaal borghart. Hier aan ziet gij, dat wij van uwe zijde minder tegenfland en hardnekkigheid verwagteden. de overste. De Vrouwen zijn gewoon, om alles af te meeten , volgens de tederheid of het aandoenelflke van haar gevoel: Mannen, zo als gij zijt, zullen teti-achterS Z6ggen ' dat * mijn pIigt heb Generaal borghart. Dat is de groote vraag ! In waarheid mijn Zoon , kan men zelfs in het betrachten zijner pligten met buitenfpoorig handelen: en de deugd te verre trekken? ö de overste. Dit is eene moeilijke vraage : ook is men in »lle de omftandigheden van zijn leven niet gefchiktgenoeg, om wijsgeerig te denkeu: en zo is het juist heeden met mij gefield. Generaal borghart. Dit. is geene verontfchuldiging, voor een man, *ls gij zijt. Ik herhaal het nogmaals , uw be! fluit, met het welk gij onzen cisch afflaat, bevreemd en bedroeft mij. Het is wezenlijk eene te ver getrokken pligt. de overste. . En evenwel geloof ik, dat een braave Vader Si/ g-1? zal'over dit belluit vau zijnea Ge,  derde bedrijf. lOg Generaal borghart. Laaten wij die fpeelingen met woorden maar weglaaten. Ik heb intusfchen befluit genoemd, het geen ik veel harder naam had kunnen geeven: want bedenk zelv' eens, of het voor een Commandant van zulk eene gewigtige vesting als deeze, voorzigtig gehandeld is, wanneer hij ten fpijt der dringendfte omftandigheden.... de overste. Vergeef het mij, waarde Vader! Gij houd uw woord niet. Zo dra de Generaal van den vijand begint te fpreeken , dan mag de Zoon 'er niet verder naar hooren. Generaal borghart. Dat kan mijn geliefde Zoon onmogelijk in ernst meenen. de overste. Zo waarlijk als ik mijne eer hooger acht dan mijn leven , zo kan ik u verzeekeren , dat het niet flechts ernst , maar zelfs noodzaakelijkheid aan mijne zijde is.. De grenzen welken wij thans betreden zijn zeer fmal ; en het vermogen der menfchen is niet in ftaat, om dezelven verder uit te leggen. Generaal borghart. Nu, dan is het wel ongelukkig voor mij, dat ik den Vader niet zo gemakkelijk van den Generaal kan affcheiden , als gij den Zoon van den Overften hebt afgefcheiden. Dus is het dan mijn G 5 onge..  Ï06 de belegering. ongeluk, dat ik oude man! mij vastelijk daar op verlaatcn heb , dat ik een Zoon had , die offchoon hij de zaak van mijnen vijand vooritond evenwel een vriend was van mijn perfoon en mij ten mmfte zoude hooren fpreeken. ö frederik borghart, zou ik mij zo geweldig in uw vergist hebben! Maar neen, dat geloof ik nietondanks allen fchijn van het tegendeel, mij h"' den beweezen. Verlaat derhalven die koelheid welke u met natuurlijk is. Hoor mij , mijn Zoon, zo waard als u uwe eer, mijn welvaart, cn de zegen des Hemels zij! de overste. Ach! Vader! gij fcheurt mij het hart uit den boezem! Hemel ! welk een toeftand! — Ben ik dan, buiten dit, niet ongelukkig genoeg» . Wat begeert gij van mij ? Generaal borghart. Ik begeer niets dan het hart, het kinderlijk hart, van mijnen Zoon , te hooren fpreeken ■ om zijne goede eigenfehappen daar mede te zien'volmaaken. Beandwoord mij, voor alle dingen Hechts eene vraag , op welke uw en mijn loc onaffcheidcnhjk rust: maar beandwoord mij de zelve zonder omwegen, en als een man van eer Hebt gij van uwe Overigheid waarlijk bevel, om u, tot op den laatften man toe, te 'verdeedigen? de overste. Ik kan niet liegen. Ik heb zulk een bevel niet Ook leven wij niet in de tijden van tillij. Ge.  derde bedrijf. I07 Generaal borghart. Gelooft gij verder, 'dat ons Leger niet fterk genoeg is , om u tot de overgave, welke gij thans tegens de voordeeligfte voorwaarde zoudt kunnen voorkomen, na lang weigeren, met geweld te kunnen noodzaaken ? de overste. Deeze vraag is te veel ingewikkeld, dan dat ik daarop met Ja of Neen te zeggen , zoude kunnen voldoen. Uw Leger is fterk en dapper genoeg: ook ken ik den onderneemenden geest van den Veldmaarfchalk , en (ach ! dat ik dit zeggen moet!) ook van mijnen Vader! Generaal borghart. Wanneer gij dat weet , dan moest gij ook vreezen, of liever noodwendig voorzien, dat wij niet voor deeze vesting gekomen zijn , om 'er zo weder van af te trekken. de overste.. Dat geloof ik zeker! Generaal borghart. Gij moest op het ogenblik bcvreest zijn , dat den uitflag onaangenaam voor u zoude kunnen zijn! de overste. Waar over zou ik mij anders bekommeren ? Generaal borghart. Derhalven , mijn Zoon ! is het dan niet te J ftreng,  io8 de belegering. ftreng, niet te verre getrokken, niet te gevaarlijk , met onverantwoordelijk , wanneer gij u zeiven benevens uwe braave krijgslieden , op ™Z£f UT'*100™ Wij2e' aan de ™edeei wraak der belegeraaren wildt opofferen, daar eii de overste. Zo als ik u reeds gezegd hebbe, zulk een' last heb ik niet. De vesting is aan mijn beleid en dapperheid toevertrouwd . om dezelve als een man van eer te verdeedigen. Vaii deezen pin t kan mij niet dan de uiterfte noodzaakdijkhefd ontflaan om niet, zo als gij zelve zegt, mijne krijgslieden gantsch onnoodiger wijze , op te o" feren. Maar fla mij toe dat ik uwe oprechtheid even zo oprecht beandwoorde: in dat geval ziin wij m lange noch niet. J Generaal borghart. In lange noch niet ? Gij fpreekt met iemand van het handwerk. Geloof mij , wij kennen de fteikte uwer bezetting, tot op één man toe. Ik twyffel ook geenzins of gij weet ook hoe fterk ons Leger is. Maar vergelijk beide getallen nu eens tegens eikanderen, en overtuig u zelve," loopeu ^ ' dat giJ geen gevaar zoudt de overste. De menigte beflischt niqt altijd in den krijg. Ge-  derde bedrijf. icq Generaal borghart. Maar wel wanneer deszelfs aanvoercrs dapperheid en kunde bezitten, en de krijgslieden zich wel gedraagen. de overste. Wat de krijgskunde aangaat, zo fta ik thans op de proef daar van : aan moed zal het denkelijk zo min den Commandant, als zijne bezetting haaperen. Dit durf ik met eeuig vertrouwen, verzeekeren. Generaal borghart. Intusfchen fpeelt gij dan nog een fpel, van het welk wij de boogfte kaarten in handen hebben. Ik weet zeer wel, dat gij u op uwe vestingwerken verlaat; maar ik heb dezelve van nabij gezien, en ik moet u derhalven zeggen.... de overste. Genoeg! genoeg! zelfs meer dan te veel. Als Commandant moet ik u , ten opzichte van dit punt, verzoeken , om niet verder daar over te jpreeken. Gij zijt Generaal, en weet maar al te wel, dat dit niet betaamd! Gij zijt Vader, en, vergeef het mij, ik word bijna fchaamrood, dat gij mijne eer zo weinig wilt erkennen, of verfchoonen. Generaal borghart. Waarde Zoon! maak u niet driftig. Niemand hoort ons.  de belegering. de overste. Genoeg dat ik u hoorc, en gij mij. Generaal borghart. GÜ jonge Krijgslieden fielt dikmaals uwe eer en, fchcrp ' dat zij die h0°Ste waar«jk niet behoeft om eer te blijven. Goed ik wil van uwe vesting geen woord meer fpreeken. Maar dit blijft toch zeker, dat gij te hardnekkig zijt en te veel waagt. fa de overste. Hier over kan eigenlijk niemand oordeelen dan ik zelve : aan mij alleen is dit overgelaaten. Onder deeze voorwaarde eet ik het brood van het Gemeenebest, en durf hoopen, dat ik naar maate van den moed dien ik toone, ook beloonmg zal erlangen; wanneer ik die verdiene. Generaal borghart. Wanneer het u enkel geleegen is aan de belooTng r .i*1 het vast niet waagen, om, bii de zo fterk fpreekende betuigingen uwer eere zulk eene aanzienelijke belooning aan te bieden, als mijn Hof, mij waarlijk geheel onbepaald , vrygelaaten heeft; en welke gij onder zodanige voorwaarden kunt eifchen als gij zelve goed vindt. Maar _ overleg het eem : het ln]%l G gCVfen tusfchen Vadcr en Zoon, en gij kunt verzekerd zijn.... de overste (toornig.) Geen woord verder daar van! Heer Generaal! (want  Derde bedrijf. ift (want van nu af aan waag ik het niet, om den naam van Vader verder te gebruiken , of te misbruikeu.) Waar ziet gij mij voor aan ? — Is het u niet genoeg , dat ik van u, als een Officier van den Vijand , veel meer heb gehoord, dan ik had moeten hooren ? Moet gij zelfs poogingen aanwenden , om uw eigen genacht te onteeren; om oogmerken te bevorderen, welken geen eerlijk man betaamen ? Generaal borghart. Jongeling! gij fpreekt zeer ftout ? de overste. Ik fprcek ten miniton als een eerlijk man, en als een braaf Officier. In 't kort, gij moet weeten , dat ik mij hier in deeze vesting, van niemand in de waereld iets zal laaten voorfchrijven, laat Haan afdwingen, of laaten afvleijen. Generaal borghart. Ik keer met alle recht deeze woeste vraag om. Voor wien ziet gij mij aan, wanneer gij mij niet voor uwen Vader houdt, welke met ongenoegen en zorgen het oogenblik te gemocte ziet, in het welk gij u , benevens uwe krijgslieden, in het verderf, maar nog meer, in de fchande zult zien nederftorten. Met u , en uwe vesting zal het fpoedig genoeg ten einde zijn. Maar het zal uwen armen Vader het leven kosten. Gij zult mij op de wallen van deeze vesting weder zien; en dan wensch ik u moeds genoeg, om mogelijk uwen deegen met mijn bloed geverwd te zien. DE  IJ2 BE BELEGERING. de overste. Ik herhaal het nogmaals, uw Zoon is Krijgsman , hij is een eerlijk man; maar geen monster. Ik hoop ook zeker, dat het tot zulk een vreeslijken ftap nimmer zal komen. Generaal borghart. ■ Gij gelooft mogelijk den ftorm te kunnen afgaan ? Maar ook dan zal zulks mij het leven kosten : want, ik heb mijn woord van eer te pande gefield, dat ik deeze vesting zoude inneemen; en dus zal de kogel of de kling, mij, in dat geval, voor de fchande moeten bewaaren. de overste. Het geen onmogelijk is moet men niet belooven. Generaal borghart. Maar niet alleen mij , maar ook andere perfoonen, welke aanfpraak op uwe liefde hebben, zal uwe hardnekkigheid en geluk, als dan het leven kosten. Julia , de door u zo geliefde julia, is hier; en ziet met doodsangst het tijdftip te gemoet, dat u, of mij zal opofferen. de overste. Hemel! kan men zo veele rampen verdragen wanneer men denkbeelden en gevoelens volgt die onberispelijk zijn! — Ik beklaag u van gaatfcher /harte; ik beklaag julia, in mijne ziele; maar ik beklaag ook mij zelve: en zekerlijk met veel recht. Ge-  dude b e d r i] p. Hg Generaal borghart. Moet ik u nog te binnen brengen , dat de band van julia eenmaal uwen eemgften wensch is geweest? de overste. Een wensch die mij, tot aan mijnen dood, zal bij blijven. Generaal borghart. Wel aan ! weet gij wel, dat de toeftemmiug uwer Moeder enkel en alleen afhangt van uw billijk of onbillijk gedrag? de overste. Ach' mijn Vader! - Wat zegt gij daar ? — Hoe ! het geheel geluk van mijn leven mijn eenigen nog onvervulden wensch, hangt at..-. Generaal borghart. Van u alleen. de overste. Dat is onmogelijk! Het is een aangenaanw droom. Uwe Gemalin zal haare grondbeginzelen zo niet in eens verlaaten hebben. Generaal borghart. Tk seef u mijn woord van eer; julia is heeden, is morgen de uwe, zo dra gij tot de overgave der vesting befluit. de overste. Ach' wreedaartig mensch ! zo verwondt gij VI. deel. H , «"jn*  H4 de belegering, mijne ziele dan, zonder eenige barmhartigheid flag op fag. Maar gij velt mij daar door niet ter neder. Wij hebben van nu af aan verder geen woord meer met eikanderen te fpreeken Nooit heb ,k eenig gevaar ontwecken ; nimmer heb ik voor een' vijand gevloodcn: Maar' Hemel! heeden moet de Zoon zijnen Vader ontvlieden. Vaar wel! — Vaar eeuwig wel! AGTSTE TOONEEL. De Generaal borghart. Ach! _ Zo is dan alles te vergeefsch nangewendt ? Met recht lijde ik deeze ftraffe voor mijne te verregaande toegeevenhcid, wegens eene Vrouwe! Maar, bij den Hemel! dat is toch te hard, dat mij een Zoon daar voor zal tuchtigen die ik even zo zeer als mij zelv' beminde. ^ ^adcr te. redden IS 00k P'1'^ ' en d°et geen Kind fchaude aan ! Zijne trotschheid verdiend eenige vernedering , en die zal hij ondergaan Hij zal die ondergaan, of ik zal niet meer leven Ik zal trachten te vergeeten, dat ik Vader ben ' zo als hij vergeeten heeft, dat hij Zoon is. ' NE.  derde B e d r ij f. Üg NEGENDE TOONEEL. De Generaal borghart, de Luitenant borghart. de luitenant. Zijt gij geheel alleen, waarde Papa! Generaal borghart. Ja, mijn Kind. Waar is nu het Ontwerp van de Vesting? Is u uw voorneemen gelukt? de luitenant. Niets waar gemakkelijker : ik behoefde het flechts weg te neemen. Ik heb ook het fchoonftc van alle de Ontwerpen van proostdorp uitgezogt. Generaal borghart. En brengt gij het mede ? de luitenant. Ik kon hier niet inkomen , zo lang als de Overften hier was, hij had ecnig vermoeden kunnen krijgen. Generaal borghart. Zeer goed. Maar het Ontwerp? de luitenant. Ik moest lagchen. Toen hij heen ging_, en mij in de voorzaal vondt, gelaste hij mij zelv om hier naar toe te gaan , om uw gezelfchap te houden. „ H a Ge-  ■ *l* de belegering,: Generaal borghart. Maar het Ontwerp, mijn Zoon! het Ontwerp! de luitenant, (Hij haalt het Ontwerp toegevouwen uit zijn Zak , en geeft net aan den Generaal.') Generaal borghart. ™ ?^iei'' feffP°edig> eer men ons vercïïden^ fgf Bt 2"t™r*VÜ Dank zij mijn goeden en braaven Zoon, d!c mij uit zulk een groote verleegenheid redt , en mij nu ge legen zïeÏÏn' °m T Vail,dieU zaamen Commandant te kunnen wreeken , dien ik voor het laatst mijn Zoon genoemd Lebbe. de luitenant. d. Wat zegt gij ? Heeft mijn Broeder u belee- Generaal borghart. Zeer zeker heeft hij dat gedaan. Maar de Hemel vergeeve het hem ! Waarde gustavü, het geluk van deeze Waereld gaat ten eü de dé reeds affcheid genomen: _ 'doch van ons béiden de luitenant. BrSLhebt gdijk' waarde Vader! dat gij mijn Sl Send! WaarachtIg meer da« eeu™al aan Cc-  derde bedrijf, II7 Generaal borghart. Heb nog maar wat geduld. de luitenant. Gij zult toch niet vergeeten, dat ik uit deeze vesting moet ? Generaal borghart. Dat zal mijne eerfte zorg zijn. Wie komt • daar ? de luitenant. De Overften. Laat hem toch niets blijken, want hij zou u, bij mijn ziel, het Ontwerp weder ontneemen. TIENDE TOONEEL. De voorige , de Overfte borghart, straalberg, proostdorp, en eenige andere Officieren. de overste (tegen den Generaal.-) Ik kon het niet over mij verkrijgen. Gij ziet mij nog eens weder. Generaal borghart. Denkelijk om mij op nieuw te beleedigen? de overste. De Hemel moge mij zijne hulp ontrekken , indien ik immer van zins ware om u te beleedigen. De Üveriïe heeft vrijmoedig gezegd wat H 3 hem  11% de belegering. hem de pligt. gebood : het hart van den Zoon heelt er niets van geweeten. Generaal borghart. Heer Overflen, gij verminkt beide perfoonen zo lterk, dut ik met geen van beiden iets weet te beginnen. de overste. Dat andwoord is hard. Generaal borghart. En gij zijt het ook! de overste. Ik had van uwe billijkheid durven verwachten, dat gij wil en dwang, voorneemen en toevalligheid , van elkandered zoud gefcheiden hebben, en het onderfcheid tusfehen beiden, op mijne rekening, ten goede zoud gefield hebben. Generaal borghart. Juist om dat ik zulk een onderfcheid meen gemaakt te hebben, zo kan ik u niet vrij fpreeken van eene opzettelijke beleediging. Doch ik heb gezegd, wat ,k zeggen moest: en fluit nu verder mond en harte toe. De Hemel bewaare u verder ! (tegen, de Officieren.) Mijne Heeren, vaart voor altijd wel. Gustaaf! waarde Zoon (Hij omhelst den Luitenant) vaar gij ook wel Vergeet uwen Vader niet! Hoort gij? (Hij m'l heengaan.) J de overste. Slechts nog een oogenblik, waarde Vader.' Ge-  derde bedrijf. ii9 Generaal borghart. Ja, ik zou bijna vergeeten hebben, mij deeze oude oogen weder te laaten blinden. (Hij haalt een neusdoek uit zijn zak.) de overste. Neen, dat bedoel ik niet. Ga heen, nadien het toeh wezen moet; maar ongeblind; ik wantrouw u niet. Ik verzogt u nog een oogenblik te vertoeven, alleen daarom — om dat ik ijverzuchtig beu, wegens de omhelzing die gij mijnen Broeder fchenkt. Vader! Vader! het is een duister oogenblik. Mogelijk zien wij elkander nimmer weder. Generaal borghart. Nu , laat ons dan ook affcheid van elkander neemen. (Hij omhelst hem.) Denk altijd aan deeze omhelzing , om dat hij waarfchijnlijk de laatfte is. ELFDE TOONEEL. De Overfte borghart, straalberg, proostdorp y de Luitenant borghart. de overste. Ach straalberg ! Ach proostdorp! Ik ben de ongelukkigfte Zoon, op de waereld. straalberg. Ik beklaag u van harten! Ik wilde 'er nog wel H 4 iets  "o jje belegering. Ep h' gIJ 0115 biJ dit overhoud niet had laaten heen gaan, Waarschijnlijk zoud gij vcele onaangenaaniheden daar doorban u géVeerd proostdorp. ondILhebben met fmart °P den ui^g van dit ond iho d gewagt. Maar, Heer Overlle, gij Snrltt Jüt u3n den &ygs»an u niet al te veel aantiekken , hoe bijzonder dit ook moge wezen. de overste. f.n?i<7aad 'S °en weiuiS te koel> voor het hoofd en harte van proostdorp. proostdorp. verriLS1 eC1',' ik heb %eett beter «ad. Het S*Wook misnoegd Tom d-C öij die van u ejsent. Indien ik in uwe plaat- fe  DERDE B E D R I] F. . ™» fe waar, dan zou ik het noodlot laaten doen wat het wilde: een van u beiden kan toch maar gelijk hebben DE OVERSTE. Gij fpreekt altijd als de onbezonne Jongeling. PROOSTDORP. Dat onze Luitenant lceve! Tien Hoogleeraars in de Wijsbegeerte zouden deeze zaak niet half zo goed bellischt hebben. Heer Overften ! ik verzoek u vriendelijk, om een weinig gebruik te maaken van den raad , welke uwen Broeder u daar heeft gegeeven. Zaakelijk heeft hij gezegd; het geen men niet kan veranderen, dat moet " men met geduld verdraagen ; en met gelaaten" heid verwagten." Ik durf de zeven wij¬ zen van Griekenland wel op Deegeus en Pistoolen uitdaagen , of zij wel ooit een verllaudiger •groudbeginfel te berde gebragt hebben. STRAALBERG. En ik, waarde Hoofdman, daag alle uwe vrolijkheid uit, om de droefheid van onzen Commandant, een weinig te verzetten. PROOSTDORP. Wij zullen zien, zeide de blinde. Wel aan , Heer Overften, wie wilt gij voor uwen geneesheer hebben? DE OVERSTE. Komt, laat ons in de vrije lucht gaan. Wij willen nog een weinig op de wallen rond zien, H 5 Mijn  122 de belegering. Mijn oog en harte, zal ten min/ten mijnen ouden Vader, van verre nog vergezellen. BrSeT wees zo goed, en laat zorgen, dat wij aan tafel kunnen gaan, zo dra wij te rug komen (Hij vertrekt met straalberg en proostdorp.) °e luitenant. ;t 5,5fr gaarne- Dat is eea Post van eer die ik altijd met vermaak wil waarneemen ' Einde van het Derde Bedrijf. VIERDE  vierde bedrijf. VIERDE BEDRIJF. Het Tuoneel verbeeld een kamer in het Huis van den Overflen. EERSTE TOONEEL. De Overfte borghart, proostdorp. proostdorp (met den Overflen inkoomende.) Ik heb geen rust, voor ik dezelve weêr zal avonden hebben. De Drommel mag wceten tvaar ik dat vervloekt Ontwerp mag gelaaten hebben. (Hij zoekt overal rond.) de o v e rs t E. • Maak u niet verleegen, Kapitein! Gij zult het wel weêr vinden; ook is het immers niets anders dan het Ontwerp van deeze vesting, het welk gij enkel uit vermaak hebt ontworpen. proostdorp. Dat zij zo ! (Hij zoekt verder.) Offchoon •het verlies niet groot zoude zijn, zo is het voorval' toch aanmerkelijk : want proostdorp moet ' dan gekolderd , en het Ontwerp verloorcn hebben — of het is mij ontftpolen. Het eerfte , hoe  I24 d e belegering. hoe mogelijk dit ook wezen moge; komt mij au geheel onmogelijk voor. J m de overste. lijke" hCt laatftC 'S V°or mij nog <»wairfchij>. proostdorp. Neen, het is hier ook niet. Ik vind het nergens. de overste. Gij hebt het zekerlijk onder uwe papieren venegd. r proostdorp. • Dat is onmogelijk. Ik kan mij nog zeer duidelijk herinneren , dat ik het heeden morgen vroeg, nevens andere tekeningen , in mijne kamer, aan de rechte hand, voor het vengfter, op de tafel, heb gelegd. Toen ik van tafel kwam, dacht ik 'er aan, en wilde hetzelve bergen. Alle de andere tekeningen zijn 'er, maar deeze alleen ontbreekt. In 't kort — ik geloof zeker dat iemand dat Ontwerp geftoolen heeft. de overste. Als dat zo is, zullen wij 'er wel agter komen. proostdorp. Ik herinner mij nu ook, dat ik mijn kamer heb vergeeten te fluiten. de overste. Dat is derhalven eene kleine waarfchouwing VCOE  vierde b e d r i] f. 12^ voor hét vervolg. Maar op zich zelveil betekend het verlies niet veel. proostdorp. Nu , ik wenschte dan wel — dat dat vervloekte ding in het leger was. TWEEDE TOONEEL. De voorige, de Luitenant borghart., daarna stra alb erg. de luitenant (met drift.) Broeder! Broeder! Heeden gaat het 'er op los. de overste. Wat droomd gij weder ? de luitenant. De vijand rukt aan; het geheele leger breekt ■ op! Alles gaat zo door elkander dat het een vermaak is om te zien : alles leeft en weemeid in de linien van den vijand. de overste. Zijt gij gek? de luitenant. Gek of niet gek, wanneer het nu waarheid is. Ik zal toch wel weeten wat Regimenten zijn, en wat marsen te zeggen is? straal-  12(5 de belegering. straalberg (driftig inkomen de.) Heer Overfte, ik kom u nieuwe tijding brengen: de vijand rukt aan. de overste. Zo! Dan is het toch waar ? de luitenant. Nu ? Heb ik nu niet wel gezien ? Zij zijn aaar, zeg ik u; zij zijn alle daar. ■ proostdorp. Wel nu : dat is het Eerfte Bedrijf: met het Tweede Bedrijf zijn wij 'er ook. de overste. ' De bezetting is immers volkomen gereed? straalberg. Wees gerust,- alles is in den besten ftaat. Het gefchut is zeer goed met kardoezen gepcepert. Ik heb de Kannoniers zo dadelijk naar hunne posten laaten aftrekken. De Overfte Luitenant zal verder voor alles zorgen. de overste. r Wel aan, mijne Vrienden! ik kenti, en gijlieden kent mij. Laaten wij aan onzen pligt als braave lieden voldoen. Komt, gaan wij! DER-  vierde e e d r ij f. 12? DERDE TOONEEL. Dc voorige. Een officier. de officier. Heer, Overfte, 'er komt een Trompetter, benevens een Koets met twee Dames uit het Le-. ger , voor de Landpoort. Zullen wij dezelve binnen laaten? de overste. Twee Dames ? Wie zijn zij ? de officier. Zij zeggen de Vrouw en Dochter van den Generaal borghart te zijll. de overste. Hemel! in deeze omftandigheden ! Waarrijk, • dit voorval is buitengemeen. straalberg. Volgens mijn gevoelen , zouden wij nu alles moeten afwijzen, wat uit het Leger komt. Het is heeden geen tijd meer om zulke bezoeken te" ontvangen. de overste. Deeze ftreek is met list uitgedacht , en treft mij gevoelig. Doch , dit ongeacht Heef Major, geef ik u gelijk. De Dames moeten afgewezen worden. proost-  1-8 de belegering, proostdorp. Mag ik zo vrij zijn , om u mijne gedachten mede te deelcn ? Ik ben juist van een omgekeerd gevoelen. straalberg. Zo, zo; kunt gij dan in ftaan, dat 'er reen krijgslist agter verborgen is. proostdorp. De Hemel zij dank, dat de Trojaaufche Paarden thans geheel uit de Mode zijn ; en ik kan bezwaarlijk gelooven , dat de beide Dames in Jiaare Koetfen , veele vijandelijke onderneemingen zullen uitvoeren. straalberg.' Gij fchertst naar gewoonte: maar alles heeft zijn' tijd. ■ proostdorp. _ Heer Overfte", wanneer gij de beide Dames binnen laat komen, dan fta ik daar voor in, dat de vijand zekerlijk niet veel onderneemen zal, zo lang zij in de vesting zijn. de luitenant. Zeer wel geredeneerd , Kapitein. Papa zal Mama en Juffrouw julia toch niet moedwillig willen opofferen. straalberg. Dat kan wel wezen ; doch naar mijn bedunken , is dit bezoek niets dan een wezenlijk verlies van tijd. proost-  vierde b e d r i] f. 120 proostdorp. Als dc vijandwag.ten kan, dan kunnen wij hét waarliik ook. Wees niet te hard , Heer Moktor' Wie weet hoe veel wakkere, mannen daar ianrukken, welken maar weinig tijd noodig hebben, om hun laatfte avondmaal te genieten. de overste. En weet gij wel • Heer Hoofdman , dat uwe .rondeï, ondanks alle de vrolijkheid met welken l i haar volgens uwe gewoonte, omkleedt, mij tot |w gevoelenoverhaalen? Het is maar al te waar, dat wij aan onze zijde, tegen zo veel volk, niets xoekeloos moeten waagen. de luitenant. En dan is het boven dien nog iets ongewoons* dat onze vesting van Dames opgeëischt zoude worden. De Drommel! dat zou veel geweld in de gefchiedenis maaken. de overste. Ik ben ten minften nieuwsgierig, wat dit bijzonder bezoek zal betekenen. straalberg. In dit geval heb ik ,'er niets verder tegen te zeggen-. de overste (tegen den Officier.) Heer Luitenant, laat de wagen binnen rijden. Vis deel. T VIER-  ijo de beleg erin g..' VIERDE TOONEEL. De Overfte , straalberg, proostdorp, de Luitenant borghart. de overste. Heer Major ! ik bedank u voor de deelneeming , welke gij , bij deeze gelegenheid , - in mijn geval neemt, en die ik op uw aanzicht Ieczen kan. Maar wees niet bezorgd: heb ik den ftorm uitgehouden, die mijn Vader op mij deed, dan hoop ik ook zeker voor deezen beftand te zijn. straalberg. Indien het maar zonder nieuwe wonden gefchied; dan wensch ik u geluk 'er mede. de luitenant. Wat wonden ! wij kunnen het tegen twee vrouwen toch wel uithouden , julia heeft van haar leven nog geen pistool afgefchooten. Zij fchnkt voor elk fchot, en fchreit bijna, wan neer zij Hechts het Ontwerp van een vesting in handen krijgt. proostdorp. _ Ha ! a propos ! Heer Luitenant , daar gij juist van Ontwerpen van vestingen fpreekt- hebt gijook, uit fpotternij, mijn Ontwerp, uit mijne kamer weggenomen? & E  ■v I e b. d e b e d r ij f. tjt de luitenant. Hnp, vv^t? — Waarom toch? Denkt gij dan dat ik een Dief ben ? - Mijn Heer, ik verzoek... de overste. NiPf 70 driftig, jongen Heer ! Wanneer gij eene miSdig^fclalLrij begaan hebt, zo ze£ bet: en geef het Ontwerp te rug. dê luitenant. Nu dat ontbrak 'er nog aan , Heer proost-. dorp;'fpreek mij daar niet weder over aan, of Jzal weeten, wat ik te doen heb. proostdorp. Waarde, vonkenfpuwenden Jongeling, gij vcrfchie uw kruit hier geheel te vergceisch. Zeg ik dan, dat gij het Ontwerp Waarlijk. hebt weS genomen? .de overste. T uitenant, ik verzoek u, mij niet toornig té maaken Ik zou heeden niet veel lust hebben, om u uwe dwaasheden te vergeeven. Doch wij zullen elkander nader fpreeken. VIJFDE TOONEEL, De voorige; Mevrouw borghart, juli a< de overste (haar te gemoet tredende.) Is het mogelijk / Mevrouw , daf ik thans dö eer moge hebben, om^te ontmoeten ? End  132 de belegering. ook, ffi'jn waarde julia, gij denkt ook aan mij, in eenen tijd dien ik niet verwagt hadde. , julia. Aan mijne vrienden denk ik ten allen tüde • maar mijn tegenwoordig bezoek hebt gij alleen aan het bevel mijner moeder te danken. de overste. Zo veel te meer, ben ik uw Mevrouw, daar voor verpligt. Mevrouw borghart. Dat is een Compliment, Heer Overfte: niets dan vleijen en Complimenten. Het is wel bedroefd , dat deeze toon de geheele vesting heeft aangeftooken. de overste. Hoe zo? Mevrouw borghart. Ik wil wedden, dat ons bezoek u even zo buitengemeen, als bezwaarlijk voorkomt? de overste. Het eerfte fta ik toe; maar het laatfte moet ik tegenfpreeken, Mevrouw. Mevrouw borghart. Ei, ja! Gasten die men wezenlijk gaarne ziet laat men toch niet zo lang voor de Deur of voor de Poort, liaan wagten. DE  vierde b e d r ij f. 133 de luitenant (ter zijde.) Daar hebben wij het al. de overste. Ik verzoek deswegens verfchooning t maar mijne huisgenooten zijn zekerlijk niet veel gewoon aan foortgelijke bezoeken. Mevrouw borghart. Julia, zouden wij de zaak ook een weinigjen nader onderzoeken ? julia. Ik geloof van neen, Mama. Mevrouw borghart (de Kamer rondziende?) Weet-gij wel, Heer Overfte , dat gij als Commandant van een vesting , hier al een aartig vertrek bewoond? de overste. Het is tamelijk, Mevrouw! ik ben 'er mede te _ , vreeden. Is het niet prachtig , het is toch goed. Mevrouw borghart. Alleen ontbreekt u nog eene Gemalin , die dat alles wat meer naar uwen fmaak zou weeteu te fchikken. julia. Men kan 'er ten minnen aan zien , dat de braave Krijgsman -, die deeze kamer bewoond, zijn goeden fmaak zelfs -in de vcstmg met verlooren heeft. I 3 Dt  434 . d E b e l e g E r i » g. de overste. Mejuffer, uwe goedheid is zeer nabij te veest, om mij aan mijn fmaak te ontwennen Hoe zou men het ook kunnen vooronderfte en dat een man de bevalligheden zoude offeren dié de Godin der liefde in toorn verlaaten en tóf een flaaf van den Krijgsgod gemaakt SiêeA. julia. Waarlijk Heer Overfte, ik heb zedert zeke See!' 3lle lnijne FabdkUnde en SföStf proostdorp (ter zijde, tegen den Luitenant.) Deeze betreffende zijt gij toch zeer gelukkiVnadien gy 'er nimmer iets van zult vergfelen. de luitenant (tegen proostdorp.) *ravou> Kapitein, gij draaft fchoon dooreerst hebt g,j mij uitgemaakt voor een Dief en nu voor een Gek. ' Mevrouw borghart O bezoek een veel uitgebreider oogS heeft danken enkel vriendelijk .gefpref ™[i DE overste. ^altijd zeer _  vierde b e d r ij f. 1^5 Mevrouw borghart. Het raakt niets minder dan uwe redding, en niet alleen de uwe, maar ook van die braave lieden , welken met u hier zijn opgefloten. straalberg (ter zijde tegen proostdorp.) Zij komt zagtjens aan! Merkt gij het? de overste. Verlaat u op mijn woord , en ftel u gerust , wanneer ik u zegge , dat .het zo liegt met ons. niet ftaat, als uwe verregaande goedheid vreest. Mevrouw, borghart. Ik heb gehoord dat gij in dat denkbeeld zijt: maar weet gij wel, dat ons geheel Leger reeds opbreekt, om u het tegendeel te toonen? de ov,erste. Ik weet het; men heeft het mij zo daadelijk gezegd. Mevrouw borghart. ' En evenwel houdt gij u als of gij geheel onverfchillig waart? de overste. Ik heb lang genoeg de eere gehad om bij u. bekend te zijn. Gij weet derhalven , dat eene gemaakte houding geheel mijne zaak niet is. Ik ben gaarne het geen ik fchijue te zijn. Mevrouw borghart. Dat is toch zonderling! Sta mij toe, dat ik u I 4 de  tl? DE BKLECERipjp. de gronden geregeld voorftelle, die u noodwen ^ gedraag mij geheel lijdelijk in he g ' hethoogst genomen, zo 4rwter ik fl gfs m 'zeT " heeftmyn Vadermydaarreedsgenoeg van gezegd! Mevrouw borghart. Helaas! En u toch niet overtuigd. de overste henoen, „„, di, „.Jeerd SóaS^SS£<* Mevrouw borghart. Zo veel te Dimmer voor u, Mijn Henri pa Dame, ,e„ Vriendin, behoorde o'éhgeLo^ worden: ten miniton ik weet niet wl&ï °, te een Krijgsman daarvan Sen ontSf Mevrouw borghart QoTot?mijn dienst? . Eil ook enkel onder vier BS  vierde bedrijf. 137 de overste. Ten minften evenwel in de tegenwoordigheid van Juffer julia. Mevrouw borghart. Vooreerst alleen tusicben ons beiden. Geef voor deeze keer, aan deeze eigenzinnigheid iets. "toe: wij hebben alle onze eigenzinnigheden. de overste. En wat andwoord Mejuffcr daar op ? julia, 6 Mijn Heer! ik geloof niet dat ik in deeze zaak eene ftem heb. Maar gij hebt eene Hem, die u overluid genoeg zeggen zal, wat gij moogt doen; en dat is de ftem der eere. de overste. Voortreffelijk Meisjen! — Ik heb een kleinen tuin hjer naast mijne wooning liggen, die u mogelijk niet onbevallig zal voorkomen. Wilt gij dien intusfchen met uwe tegenwoordigheid vcreeren ? julia. ó Zeer gaarne. Heer Major 3 Broeder gustaaf, geleid mij, zo het u belieft. (De Major geeft ha ar den arm , en zij vertrekt niet hem, den Luitenant, en proostdorp.) I 5 ZES,  ■f3,8 de belegering, ZESDE TOONEEL. Mevrouw borghart, de overste. Mevrouw borghart (na eenigfti/zwijge/t.) Maar, Heer Overflen ? de overste. Mevrouw ? Mevrouw borghart. Uwe Huishouding fchijnt nog al op eene redelijke wijze ingericht te zijn. de overste. Zo tamelijk. Mevrouw borghart. Maar het fchijnt u aan bedienden te ontbreeken. Roep toch eenigen van dezelven, wantik meen dat wij zeer wel zouden konnen zitten. de overste. Ik verzoek u duizendmaal verfchooning, wegens mijne onachtzaamheid. De onverwachte eer u hier te ontmoeten, deedt mij al het overige vergeeten. (Hij zet een floel voor haar.) Wilt gij niet zitten. (De Over/te gaat naast haar gitten.) Mevrouw borghart. Nu , mijn Heer! Dat had ik toch van uw menschhevend harte niet verwagt, dat gij uwe vqs-  vierde bedrijf. 139 vesting tot op het uiterfte toe zoudt vèrdee-. digen. de overste. Geloof dat toch niet! Wij zijn nog verre van het uiterfte af. Ik ben zeer gerust deswegens. Mevrouw borghart. Mijn Hemel! nog heeden gerust! Ons gchcclc Leger is reeds opgebroken , en naar deeze vesting in aantocht. de overste, En dan! Mevrouw borghart, 'Er zijn vijftien duizend man op weg. de overste. En dan! Mevrouw borghart. De Kanonnen zijn gelaaden , de ftormladders1 opgepakt. de overste. En dan, Mevrouw? en dan. Mevrouw borghart. Uw Vader heeft mij gezegd, dat gronden van deeze foort, bij u niets zouden uitrichten , of eenigen vrees inboezemen. de overste. Neen, dat kunnen zij ook waarlijk niet. Me-  14° 9 e belegering. Mevrouw borghart. Indien ik u niet beminde , indien frij niet de Zoon van myii Gemaal waart, Mijn Heer' dan zou ik het bij deeze hardnekkige verklaaring ecoTellSen! M*?f ' $ V aan Uw noodlot de overste. Mijn noodlot is om hard en ongelukkig te zijn : maar pligt en eere hoop ik zuilen mij ver. omiebuldigen ; mogelijk lchadeloos nellen , ten rmnuen troosten. ' Mevrouw borghart. Pligt en eer fpreeken hunne bijzondere fpraai 2U wpi-den, dunkt mij niet altoos behoorlijk onderfcbeiden, JJoch dit zij zo! Liefde voor n heeft mij hier doen komen, om u nog twee of drie redenen op het hart te drukken: redenen. Mijn Heer! die uw Vader niet gevoeglijk kon de, of mogte aanvoeren. Een Vrouw mag, in die gevallen, iets meer doen. de overste. De gevallen kunnen zekerlijk zeer verfchillende zijn, en mogen wel overwoogen werden. Mevrouw borghart. Ik weet wat ik zegge. Hoor mij, mijn Zoon, en zijt verzekerd dat de vriendfehap, als in per loon, met u fpreckt. 'Vooraf moet ik u verzekeren, dat uw Vader over uwe hardnekkigheid ontroostbaar is. ■ " nr  VIERDE b e d R IJ f, "I/fl de overste. Dit doet mij van harten leed. Mevrouw borghart. Maar wat betekend dat leed doen , wanneer gij toch voomcemens blijft, om hem , en ons, beuevens u zeiven, moedwillig op te offeren? de overste. Dat zoude ik willen ? Hemel! hoe verre is het daar van af! Hoor, Mevrouw, wanneer het mijn Vader gelukkig konde maaken , dan zoude ik deeze hand voor hem willen laaten afkappen, en nog met de andere voor de eer van zijn huis, en vöor het Vaderland vechten! Mevrouw borghart. Zeer heldhaftig, waarlijk. Maar zulk eene grapte opoffering behoeft men noch in onzen tijd, noch in ons geval. Een weinig toegcevcnheid van harte, is veel meer waardig dan zulke fchelklinkende aanbiedingen. Beklaagt gij dan uwen goeden, ouden Vader niet? DE OVERSTE. ö Mevrouw! gij deedt voorheen mijn hart veel meer recht. Ik beklaag hem, ja! het fmart mij zeer: maar kan ik zijn, en mijn noodlot veranderen ? Ik kan geheel geen reden vinden , dat., het iets tot zijn geluk zoude aanbrengen, wanneer hij den roem mogt behaalen, om "zijnen armen Zoon uit deeae vesting gejaagd te hebben. Me-  142 DE BÈLEGERljjCfi Mevrouw borghart. Ik zie'wel , dat ik u alles moet ontdekken"; Weet dus, mijn waardftc Vriend, in vertrouwen gezegt : dat wanneer wij deeze vesting niet kunnen inneemen, dan is het met ons gedaan. Want (en dit moet gij wel in aanmerking neemen) wij hebben 'er onze eer op verpand ; en uw Vader zoude derhalven alsdan veel gevaar loopen, om met fchande uit den dienst ontflagcn te worden. Wat zegt gij nu ? DE OVERSTE. Ik zeg dat de omftandigheid verfchrikkeHjk is, 'Waarlijk, mijn Vader, die zulk een verftandig Generaal is, had dat niet moeten doen. Mevrouw borghart. Maar hij heeft het nu gedaan: gedaane dingen hebben geen keer! En zoudt gij nu gerust kunnen aanzien , dat de oude waardige man , met droefheid en fchande belaaden, ten grave daalde? Zoudt gij mij, voor de tweedemaal tot eene Weduwe willen laaten worden? ' DE OVERSTE. Van dat alles wil ik niet het minfte. ik wil dat mijn Vader, nog lang een ftil, gelukkigen roemrijk leven met u leide ; maar dat hij mij ook vrij laate om mijnen pligt te doen. Mevrouw borghart. Altijd pligt , en weder pligt. Is dat eeuwig gezang, uw and woord. DE  vierde b e d 8 i) f. fljg de overste. 1 Voor nu — en eeuwig. Ik weet het beste, hoe moeilijk het is, om op dit Inftrument te fpeelen: maar ik" heb geen ander. Mevrouw borghart. ö Borghart , ook bij de pligten heeft rangfchikking plaats: de een gaat voor den ander, Gij zult toch niet gelooven, dat gij van ftaal "en ijzer zijt. deoverste. Niets minder dan dat, mijn hart is zo gevoelig , dat het mij zelfs ongelukkig maakt. Mevrouw borghart. En evenwel zo gemakkelijk uw geluk konde bevorderen. de overste. Ik moet alle hoop deswegens laaten vaaren. Mevrouw borghart. Waarlijk? (Zij trekt haar ft oeinader bij dè zijnen.) Nu , waarde Zoon , daar gij zelv' u op uw gevoelig hart hebt beroepen, zo laat ons eens eene kleine proeve op dat aandoenlijk hart neemen. Ik heb u — ten minften in dat geval, nog al iets bijzonders te zeggen. Zekerlijk moest ik dit niet doen, ik weet het: maar daar aan ziet gij, tot hoe verre mijne liefde voor u gaat. Ik breng u eene offerhande van gewigt, die u moest verbaazen. Om kort te zijn, Heer Overfte: bemint gij julia nog? . de  i.}4 DE BELEGERiNG> de overste. Én gij doet deeze vraage aan mij ? Hemel ? ondanks uwe voorgaande afkeerigheid wegens zulk eene echt, bemin ik dat voortreffelijk meisjen nog als te vooren , en ik zal haar eeuwig beminnen. Mevrouw borghart. Uwe oprechtheid verheugd mij. Verwijt mij evenwel mijnen voormaligen tegenzin deswegens niet: dezelve had zijne gronden. de overste. Ik wil het gelooven. Mevrouw borghart. tijden, Perfoonen, en Omftandigheden veranderen zich wel, en zo is het ook met mij fcfteld. Ten bewijze mijner oprechtheid, bicde ik u thands de hand van julia aan. Wat zegt gij daar van ? Wilt gij mijne vriendfehap nu nog miskennen ? de overste. Hemel! Hemel! Wat hoor ik! — Het is een geluk, dat ik mij nimmer had kunnen voorftellen. Mevrouw borghart. Is het ? Eu dan de bijzondere omftandigheid dat Held en Heldin, om zo te fpreeken, midden in het ftrijdperk elkander de handen zullen toereiken: gij zult toch wel willen bekennen, dat dit bekoorlijk is. Maar nu, waarde Zoon, geef mij  y i e r T>, e b e d r ij F. I45 mij uw andwoord kort eu bondig: wilt gij, of wilt gij niet? de overste. Of ik wil? öja, mijn geliefde Moeder! Met beiden mijne handen, met dankbaarheid en eerbied , neem ik dat kostbaar gefchenk aan: de Hemel moge het u vergelden, nadien ik buiten ftaat ben, om het te doen. Mevrouw borghart. Slechts nog eene kleine voorwaarde , en ik omhels u als mijnen Zoon. Liefde, mijn Heer! eischt wederliefde; en de vriendfchap heeft aanfpraak öp dankbaarheid, niet waar? de overste. Buiten twijfel. Mevrouw borghart. Wat dunkt u , zou de hand van julia... (zij ziet overal rond.) Wij zijn immers geheel alleen? — Zou de hand van julia deeze ellendige vesting niet waardig zijn ? de overste (in drift opfpringende.) Ach! Mevrouw! — Derhalven niets meerder dan een aangenaam verfchijnzel! Is dat uw oogmerk? Is dat ernst? Mevrouw borghart. Zeer zeker. En ik moet u boven dien zeggen.... VI. deel. k Bé  J4($ de belegering» de overste. En ook het gevoelen van julia ? Mevrouw borghart. Zij zal niet anders willen dan ik. Nu, Heer Overfte! Neemt gij deeze voorwaarde aan ? de overste. Nooit Mevrouw, nooit. Mevrouw borghart. Mijn Hemel! welk eene woestheid! gij fchijnt waarlijk eenigzins de achting te vergeeten, welke gij aan eene zo na verwandte Dame fchuldig zijt. de overste. Ach ! wie zou in deezen verfchrikkelijken toeftand niet alles vergeeten! Aan de eene zijde de liefde, aan de andere zijde, de eer, beiden in Furiën veranderd; daar zij om mijn hart te zamen twisten. Mevrouw gij zijt zeer goed — maar, ook dubbel wreed. Mevrouw borghart. Hoe zou ik mij hebben kunnen verbeelden, dat het aanbieden van een geluk u zo moeilijk zou vallen, om het aan te neemen; daar gij het altijd zo hartelijk gewenscht, en zo zigtbaar zelfs gefmeekt hebt ? de overste. Dat is alles waar. Eischt voor de hand van julia, alles wat ik heb, mijn vermogen, rang, Woed en leven! Me-  VIERDE BEDRIJFi l^f Mevrouw borghart. Zo? zeer goed. DE OVERSTE. "Alleen mijn pligt noch mijne eere niet. McvrOUW borghart. Mijn Heer, ik cisch niets verder van u; zelfs haal ik mijn woord weêr ie, nadien gij mijne gunst niet hebt wcetcn te verdienen. (Zij ftaat op.~) Wij hebben derhalven niets meer met clkanderen te fpreeken. Ik zal daadelijk vertrekken. de overste. Mevrouw , heb medelijden met mij. Maak mij niet geheel ongelukkig. Ik bid u, deeze uwe goede gevoelens nog cenigen tijd voor mij te willen behouden. Mevrouw eorghart. Gij fteektden fpot met mij; of gij dwaalt. DE OVERSTE. Nog maar één jaar; ten minfte een halfjaar: of op zijn allerminst Hechts drie maanden. Mo'gelijk vind ik middel om mij van deeze rampzalige Commandants plaatfe te ontdaan. En dan zal ik, met verrukking, mijne bekoorlijke julia in de armen vliegen. Mevrouw borghart. Mijne verregaande grootmoedigheid is te vergeefs aan u vcrfpild : al uw bidden zal voordaan voor altijd te vergeefsch zijn. Men zal nooit  148 BE BELEGERING.' van. mij moeten zeggen, dat ik u op den weg der eere, ophield; een weg dien gij zo moedig betreed. Neen, Mijn Heer! het laatfte oogenblik is daar. Ik kan julia onmogelijk langer te rug houden, om met een ander in den echt te treden ; waartoe zij enkel behoeft te kiezen. In 't kort, het is afgedaan; ik moet weg. Vaar wel. de overste. En dat zo geheel in gramfchap! Zo zonder eenigen troost voor mij? Mevrouw borghart. Zorg daar niet voor : mijne gramfchap zal fpoedig m eene behoorlijke onverfchilligheid voor u veranderen. Troost raade ik u, in alle gevallen , bij uwen Guarnifoens prediker te zoeken. Hoe , in eens zo ftil ? Berouwd u reeds uwe ontijdige hardnekkigheid ? Borghart ik geef u nog één minuut tijd. de overste. Het geen gij hardnekkigheid noemt, kwelt mij, vermoordt mij — maar berouwd mij niet. Welaan, ik kan 'er niets anders aan doen. Mevrouw borghart. Zeer goed; ik wensch intusfchen, dat gij deeze heldhaftige denkbeelden niet nog vddr den avond veranderen moogt. Dit kan ik u intusfchen melden, dat onze Troepen enkel op mijne te rugkomst wachten, om u met alle magt aan te vallen. Waarfchijnlijk is voor het vallen van den nacht,  tierde b e d r ij v. i49 nacht, uwe ingebeelde eer, benevens uwe maag- s delijke vesting , geheel en al verloeren. Dan hebt gij het aan u zeiven te danken. de overste. Ik moet het verwagten. McvrOUW borghart. Alles wat ik u gezegd hebbe , het geen ik u voorlloeg , gefchiedde met het beste oogmerk,, en 'om een grooter ongeluk te verhoeden ; geenszins uit vreeze of noodzaakelijkheid. Maar gij hebt niet gewild. Derhalven berokkend gij uw eigen onheil. de overste. Wie kan zijn lot veranderen ? '.j- - - , . j...- . : ■ üd ml Mevrouw borghart. Verlaat u toch niet te veel op de fterkte uwer vesting. Wij kennen haar zo goed als ons eigen Leger. de overste. Daar twijfel ik aan. Mevrouw borghart. Ei! Nu ik kan u op mijne eer verzekeren, dat wij een zeer juist ontwerp, van deeze uwe fchoone onbekende , in handen gekregen hebben , en nu alles weeten, wat wij weeten willen. de overste. Een Ontwerp ? Van deeze vesting een Ontwerp ? — Dat is onmogelijk. K 3 Me-  $50 DE BELEGERING. Mevrouw borghart. Ik zou u zelfs de hand kunnen noemen die hem getekend'heeft, ha! ha! ha! de overste. ' Gij verbaast mij ten hoogften. Mijn Vader wist van zulk een Ontwerp niets. Mevrouw borghart. Dat was zeer natuurlijk: Wij hebben het fédert dien tijd eerst gekreegen. — Maar wat kan dit nü baaten ? Ik moet voort! Ik weet niet waar julia blijft. de overste. Zo. Mogelijk raad ik het ganfche geheim. proostdorp heeft het Ontwerp getekend, en mijn Broeder heeft gelegenheid gevonden, om het aan mijn Vader ter hand te ftellen. • Mevrouw borghart, Gij zijt zeer gelukkig in het verdichten van een Roman. Maar wanneer gij gelooft, dat gij daar door eene Dame zult uithooren, dan moet ?k u zeggen, dat gij u geweldig misrekend. Ha! ha! hal ZE,  VIERDE 8 E D R IJ Pt 151 ZEVENDE TOONEEL. De voorige. julia , met een ruiker bloemen in de hand, straalberg, proostdorp, de Luitenant borghart. Mevrouw borghart. Nu Mejuffer , gij fchijnt veel finaak in bolwerkstuinen te vinden. julia. Ik verzoek verfchooning, wanneer ik te lang beu weg gebleven. Uw Tuintjen, Heer Overflen, is waarlijk allerliefst. Mevrouw borghart. 6 Ja, dat kan ik mij wel voorftcllen, dat het daar agter de wallen zeer aangenaam moet zijn! Kom julia , wij moeten voort. julia. Zie eens, lieve Mama, deeze heerlijke bloemen. Ik heb dezelve niet verre van een perk vol bloeijende Roozen en Jasmin geplukt, welk perk door een grooten kring van frisfche Lauren en Mijrthen is ingefloten. Mevrouw borghart. Zo. Is die plaats ook vrij voor bomben ? proostdorp (ter zijde tegen straalberg.) Mis, Mevrouw! K 4 JULIA*  Jff2 Pt BELEGERING,' ,J V M A. Waarlijk, het geheel verrukt ons. Mevrouw borghart. 6 Alles is hier verrukkende. de overste. Waarde julia , wanneer gij wist" aan welkefi «aam ik dat bloemperk gewijd hadt! julia. Gij neemt het mij'immers niet kwalijk, dat ik eenige van uwe Roozen geplukt heb? Ook van uwe Laurieren moet ik eenige takjens plukken, ter gedachtenisfe. de overste. Ik wenschte dat gij ze alle geplukt, en het geheele Perk verwoest had: want dan zou mij nog het treffend beeld der fchoonfle hoop overblijven. Mevrouw borghart. Welk een inval? Het zou toch waarlijk jammer zijn van die groote Laurierboomen, welke de Heeren zekerlijk voor hunne helmen hebben opgekweekt. de overste. Mevrouw, gij hebt volkomen vrijheid om te ipotten; voor mij is de Laurier een ondankbaare boom, die weinig fchaduwen geeft, en niet dan onaangenaame vruchten draagt. Me-  vierde bedrijt. 153 Mevrouw borghart. Wel nu, hij mag dan met voegzaamheid van dienst zijn, in de vestingen voor het pckelvleesch. Maar ik kan mij onmogelijk hier langer ophouden om een lijst te hooren opleezen van planten uit uwen kruidtuin. De Heer proostdorp , die zo bekwaam is in de rekenkunde, zal mij, bij gelegenheid wel eens een Ontwerp van dat Tuintjen willen maaken. — Kom, julia; neem affcheid. Gij ziet den Overften mogelijk nooit weder. julia. Nooit, lieve Mama? Dat woord is hard. Mevrouw borghart. Zo veel te meer zal het naar den fmaak van den Overflen zijn. deoverste. Nu, mijne voortreffelijke julia, laat ons dait affcheid neemen. Wanneer de pligt ons roept, dan moet men gehoorzamen, het hart moge dan bloeden zo het wil. Vergeet intusfchcn niet, hoe ongelukkig den man is, dien gij heeden met uw bezoek vereerde. Maar zijt ook billijk, en fcheid noodlot en oogmerk niet van elkander, julia. Ach ! Borghart ! in welke fchrikkelijkc omftandigheden verlaat ik u, — en gij mij ? Mevrouw borghart. Moet ik het u tienmaal zeggen ? Neem affcheid. Kom! K 5 jülia«  134 de belegering, julia, Welaan. De Hemel befcherme u. Vaarwel.» de overste. Nog eenmaal, en duizendmaal, dierbaare julia, vergeet mij niet geheel en al. (Terwijl hij haar de hand kust, geeft zij hem een brief jen?) Mevrouw borghart. Mijne Heeren! En gij , Heer Overflen! ik laat u aan uw noodlot over, of liever aan de gevolgen van uw eigen befluit. Kom, mijne Dochter. (De Overfte wil haar de hand kus- , fchen en haar vergezellen?) Doet geen moeite» Mijn laatfte verzoek is, dat gij hier blijft. AGTSTE TOONEEL. De voorige, behalven Mevrouw borghart en julia. de luitenant. Mag ik ik haar niet ten minften tot aan ds Poort geleiden? de overste. Neen , blijf hier. ö Mijne Vrienden ! (Hij toont hen het brief jen?) Zictj wat dit waardig meisjen mij gegeeven heeft. de  VIERDE BEDRIJF. 155 DE LUITENANT. Wat Hagel ! Een liefdebriefjen ? Nu, dat zal Mama wecten, DE OVERSTE, Ik fidder om het te leezen: maar gij moet het hooren , want ik heb geene geheimen voor u. (Hij opent het brief jen en leest het.) „ Wan„ neer gij dit zult leezen, dan heeft mijne Moc„ der zekerlijk u reeds alles gezegd, wat zij met „ zeggen moest; en het geen, zonder eenige de „ minfte deelneeming van mijne zijde, gezegd is. „ Ondanks ik u nog even zo teder beminne als „ tevooren; ondanks geen ander man, dan gij, „ de mijne zal worden ; zo kan of mag ik u „ thans mijne hand niet geeven , en nog veel ,, minder dezelve opdringen. Liefde kan zon„ der Eer niet beftaan. Wij gehoorzaamen de „ eerfte, maar wij moeten ook hooren wat de „ laatfte zegt. De Eer , de Liefde , en het „ Toekomstige zullen ons niet verlaaten." Hc'melsch meisjen! PROOSTDORP. De Hemel zij dank, dat wij weder een vrouwelijk hart ontmoeten, dat deeze fchoone gellalte waardig is. DE OVERSTE. Maar.... Hemel! wat zie ik daar? — ó Mijne Vrienden! Luistert eens. (Hij leest.)* „ Ik „ ben u nog één wenk fchuldig. Gij hebt in „ uwe vesting een Verrader, die , de hemel * „ we.et  i5<5 de belegering. „ weet hoe, eert Ontwerp aan uwen Vader heeft „ ter-hand gefield. VVeest dus op uwe hoede." proostdorp. Ha ! ha ! daar komt het reeds aan den dag. Juist zo.als ik vermoede. de luitenant (Jn eene zeer zigtbaare ver- leegenheid.) . Een Ontwerp? — Dat is onmogelijk5 — Hoe \ gefchied? ~* Laat-eens zien, Mijn straalberg. Die daad is toch waarlijk zeer vermeetel ,' en ten hoogden ftraf baar ! Heer Overflen ! Wij moeten alles aanwenden om den Schelm te ontdekken. ,-ooKis « }-rr^;-o-'.y. n;'-r •e. Zo treft mij dan flag op flag! — Ja, hij moet voor den dag komen, offchoon ik voor de ont- ' dekking beeve. proostdorp. • Nu, Heer Luitenant? Gij zegt 'er niets op, de luitena nt. ' ' Laat mij met vreede. proostdorp. .Wilt gij met mij wedden, dat ik raadenzal, wie het Ontwerp weggenoomeu heeft?. "te/a ar* 3i( ia •.:m.t. iiwm «ï *«* "' - de  VIERDE BEDRIJF. i57 DE LUITENANT. jOI i Kort en goed , Kapitein , zo als ik gewoon ben: gij liegt het! En daar mede is het over. straalberg. Borghart! Waar, en tegen wien fpreekt gij dan?-"- .-'m;:^ «>v*> fyAvtartui aa DE LUITENANT. Ik heb mij reeds veel te lang , wegens dat vervloekt Ontwerp, laateii hoonen. Heer Kapitein , ik ben ten minflen van zulk een ouden adel als gij zijt; ik ben een Officier zo wel als gij; ik eisch voldoening voor den hoon. . . 9jq proostdorp. Onder ons gezegd , Heer borghart , op dat het u Broeder niet gewaar worde , die voldoening zal ik u niet weigeren; op Degens, PistooIeh of Kanonnen, zo gij wilt; doch eerst moet gij u van deeze verdenking gezuiverd hebben, i DE LUITENANT. Wat verdenking! ik eisch voldoening. ■:. ft»,» E- O ,V,|| Rs-SaT'jEl'tlJ Ï99H «tiVI Luitenant, mijn geduld is ten einde., en de verdenking tegens u maar al te groot! Noem mij niet weder uw Broeder, zo lang gij u met zulke flegte ftreeken ophoudt. Thans hebt gij Arrest. Geef mij uw Degen. DE LUITENANT. Derhalven gelooft gij mede dat ik e:n Dief ben?  353' de belegering. ben ? Zeer goed I _ Heer proostdorp gij zült my voldoening geeven, of ik neem die zelfs. " de overste. Geef mij uw Degen. de luitenant. Nooit of nimmer. Hij is mij aangeboren. proostdorp. Dan had gij verdiend moeten hebben hem te «ragen. de luitenant. Wat zegt gij, vermcetele? Dit zal u berouwen. Cffjj wil de Degen trekken, doch straalberg; en de oversten fpringen toe, en otitwape- de overste. Mensch! gij zijt raazend. (Hij fchelt en een Ordonnans komt binnen.") Laat hier daadclijk drie mannen uit de wacht komen. (De Ordonnans vertrekt.) straalberg. Neen, dat gaat te verre. Mijn Heer, ik heb anders altyd voor u gefprooken, maar voordaan zal geen woord meer , ten voordeele van zulk een wildzang, over mijne lippen komen. de luitenant. Zo veel ophef te maaken van zulk een voddig Ontwerp ; mi te hoonen , mij voldoening te weigeren. 6 """ DE  VIERDE BEDRIJF. HS9 DE OVERSTE. Een mensch van uw karakter kan die niet cifchen. DE LUITENANT. Ik verzoek mijn ontflag. DE OVERSTE. Zwijg'! Ik zal de zaak ten ftrengften laaten onderzoeken , en wee u ! indien gij 'er fchuldig aan zijt. DE-LUITENANT. Ik ben evenwel uw Broeder. DE OVERSTE. Een fiegt mensch was dat nooit , en zal het nimmer zijn. (Er komen drie Soldaateti). Brengt den Luitenant borghart in Arrest. DE LUITENANT. Ach! waarde Broeder! — veel geliefde Broeder ! — laat mij niet in Arrest zetten — ik kan toch niet wegloopen. DE OVERSTE. Voort, voort in Arrest, zeg ik u! DE LUITENANT. 6 Laat mij ten minften dan nog eerst eens op de wallen medevechteu. Mogelijk blijf ik met de degen in de vuist — dan zijt gij van mij af. DE OVERSTE. Geen woord meerder, (tegen de Soldaaten) Brengt hem weg. (De Luitenant vertrekt met 4e Soldaaten.) NE-  ÏÓO DE BELEGERING," ' NEGENDE TOONEEL, DE OVERSTE, STRAALBERG, PROOSTDORP. DE OVERSTE. Het noodlot (lelt mij toch waarlijk al te ve»I op de proef. Zal ik nu zelfs, tot fchande van mijn huis en naam, den hoon moeten beleeven dat mijn eigen Broeder als verrader te boek ftaat ? — ö Vader! ó Broeder ! Hoe onaangenaam doet gij mij het leven worden! STRAALBERG. Ik beklaag u van harten. Gij hebt zëer wel aangemerkt, dat een liegt mensch uw Broeder niet kan wezen. Hij moet uit uw huis en uit uw hart uitgeroeid worden. DE OVERSTE. Dat is gemakkelijk gezegd , waarde Major > Maar zulk een uitroeijen kost een eerlijk man toch bloed en fmarte. PROOSTDORP. De zaak is bovendien nog zo uitgemaakt niet, als wij wel vermoeden. DE OVERSTE. Zij is toch zeer waarfchijnlijk. PROOSTDORP. Het weggenomen Ontwsrp betekend ook zeer wei-  VIERDE BEDE Ij r. i6ï Weinig. Het is dat ding dat ik uit enkel boerterij gemaakt heb. • s TR.AALB'ER. G. Dat kan zijn; maar het oogmerk om het weg te neemen, is toch eerloos en ftrafbaar. DE OVERSTE. Gij hebt, helaas! gelijk. PROOSTDORP. Och! wat oogmerk?'Ik bid u, mijne Heeren! welke vaste oogmerken zou zulk een jong en onbedachtzaam mensch , zich kunnen vormen. Nooit zal men mij kunnen overreden , dat losheid eujoogmerk het zelfde is. Halfdronken vaii de nachtwacht te rug gekomen 'zijnde, nam hij mogelijk dat Ontwerp , als in eenen droom , weg ; en gaf hetzelve, uit fpottemij misfehien, weêr weg. Ziet daar alles. STRAALBERG. Dat is wel mogelijk. Maar de drank , de drank. Wie heette hem, om zich op de wacht dronken te drinken ? PROOSTDORP. Heer Major.' 'er ftaat zekerlijk gefchrevcn: waakt — en bidt: Maar , onder ons gezegd, hebben wij, toen wij Luitenants waren, dat ook altijd gevolgd? STRAALBERG. Hoe komt dat hier te pas ? Dat alles kan hem Van de ftrengheid der krijgswetten niet redden. VI. DEEL. h PROOST-  ÏÓ*2 DE BELEGERING. proostdorp. Dan beroep ik mij van de wetten naar den Rechter , die haar in handen heeft ; aan den menschlievenden Commandant, die, offchoon hij hem niet geheel kan bevrijden, zijne ftraffe toch kan verzachten. STRAALBERG. Ik ben de laatfte van mijn ftam ; ik heb geen Broeder; maar wanneer ik 'er een had.... PROOSTDORP. Dan zoudt gij geheel anders denken, fpreeken en handelen. DE OVERSTE. ó Proostdorp ! uwe grootmoedigheid verrukt mij ! Hoe voortreffelijk moet uw hart zijn, dat gij zelfs zulke groote beleedigingen , zo fpoedig en geheel en al kunt vergeeten. (Hij geeft hem de hand.) Van nu af aan , zij 'er eene eeuwige vriendfchap tusfchen ons beiden gefloten. Ik wensch dat wij te zamen iets zullen kunnen uitvinden , om de verdiende ftraffe van dien ongelukkigen te lenigen. Doch, Heer Major, gij begrijpt, dat noch de Eer, noch de Rechtvaardigheid daar bij iets behooren te lij- JTEN-  vierde b e d r ij f. 163 TIENDE TOONEEL. De voorige , een officier. de officier. r De overfte Luitenant laat den Heer Overften verzoeken, om fpoedig op den wal te willen komen. Naauwelijks was de wagen met de twee Dames, een Kanonfchoot van deeze vesting af, of de vijandelijke benden raakten in beweeging, en rukken, met verhaaste fchreden, hier naar toe. Wij zullen waarlijk vuur moeten geeven. de overste. Het is toch bedroefd, dat ik wezenlijk gedrongen zal worden om tot het uiterfte te komen. Maar ik geloof noch niet, dat de vijand zo nabij kan wezen. de officier. Hoort . Hechts ? — Reeds hier kan men den klank der Trompetten gewaar worden. De zaak wordt zeer emftig. proostdorp- Houdt maar goeden moed, Heer Vaendrig, wij zijn niet in Jericho, alwaar de muuren voor de Trompetten omvielen. de officier. Hunne wijze van aanrukken is zeer bijzonder! Wanneer men moet oordeelen naar den weg L a dien  l64 °E BELEGERING. dien zijneemen, dan fchijnt hun doelwit om op onze fterkfte werken aan te vallen. DE OVERSTE. Denkelijk willen zij ons door een valfchen aanval misleiden. PROOSTDORP. m;Sfn,h,et g6eÜ mij waarfchijnlijkar voorkomt, mijn Ontwerp brengt haar geheel in de war Nu , als het zo gaat dan zijn wij waarachtig den wegneemer van dat Ontwerp , onze dank baarheid verfchuldigd. STRAALBERG. Wel zekerlijk, en nog wel eene belooning daar boven, niet waar? ° DE OVERSTE. Dit zij zo het wil: onze pligt roept ons: wel aan , dat wij haare ftem dan opvolgen, en den vijand te keer gaan. ' Einde van het Pierde Bedrijf. " VIJF-  v ij f d e b e d r ij f. l6$ V IJ F D E B E D R IJ F. (Geduurende den tusfchentijd tusfchen dit en het voorgaand Bedrijf, fpeelt het Orchest 3 een zwaare Bataille , in het welk het ftormloopen, en de onderlinge gevechten , duidelijk onderfcheiden worden.) Het Tooneel is het zelfde, als in het vierde Bedrijf. EERSTE TOONEEL. Twee Officieren, elk met een Vaendel, dat zij op den vijand veroverd hebben. De Eerfte officier. Kom , Broeder ! hier moeten wij zijn. Ei, ei, gij hebt waarlijk nog gelukkiger geweest dan ik. Uw Vaendel is veel meer doorfchotcn dan het mijne. De Tweede officier. Ja, wij hebben daar om ook als Leeuwen en Beeren moeten vechten, ó Broeder ! Broeder ! indien onze oude Vader ons heeden gezien hadt! Wat dunkt u ? Maar wat doen wij hier in deeze L 3 kamer?  l66 de belegering. kamer? Ik zou veel liever den ganfchen avond met mijn Vaendel de wallen rond wandelen. De Eerfte officier. Hebt gij dan niet gehoord, dat de Commandant ons hier befcheidde, en dat hij ons fpoedig zal volgen. Waarlijk, hij is een uitmuntend man, dien ik, na mijn Vader, en mijn' Broeder, onder alle menfehen het meest bemin ! Jammer is het, dat zijn Broeder hem zo veel misnoegen baart. De Tweede officier. Dat is het ook. En weet gij wel, dat hij het geheele verraad reeds bekend heeft ? Hij verdiend geen medelijden. Wat mij aangaat, zo mogen zij hem desgradeeren en arquebufeeren. Broeder ! ik hou zeer veel van u, maar wanneer gij, of ik zelve, voor zulk een flegte daad bekwaam waar'.... De Eerfte officier. Zacht ! zacht! Laat dat denkbeeld daar, het is te droevig, te verfchrikkelijk. De Tweede officier. Goed , het verdiend ons gefprek ook niet. Laat ons liever van onzen braaven Commandant fpreeken. Dat is een ander man, dat is een Soldaat, die heeft hoofden hart. Hoe recht van pas gebood hij ons den uitval. De Drommel! wat vloon- de vijand! Hoe fchreeuwde hij! Alles liep door elkander , hoe zag ieder naar een goed heen komen om? Gefchut, Stormladders, alles bleef in de loop!  v ij f d e b e d r ij f. l6j loop! ö Waarde Broeder, het is de aangenaamfte en fchoonfte dag van mijn leven. De Eerfte officier. Ik denk dat wij een aanmerkelijk getal gevangenen zullen gemaakt hebben. De Tweede officier. De Hemel weet het. Ik heb noch gehoord, noch gezien. De Eerfte officier. Nu zweeft gij geheel in de lucht! Hebt gij de gevangenen niet gezien, toen wij over de groote allarmplaats gingen ? 'Er waren meer dan honderd mcnfchen, en de Major straalberg is nog buiten, en brengt 'er nog meer binnen. De Tweede officier. Ha ! daar komt onze braave Commandant 1 Daar is hij. TWEEDE TOONEEL. De Overfte borghart, proostdorp, de voorige. de overste. Zijt gij daar reeds, mijne Vrienden! met uwe Vacndels ? Dat is braaf! dat is roemruchtig! Ik wensch u van harten geluk met deezen lofwaardigeu buit. Ik zal het mij tot een pligt rekenen uwe heldendaaden aan den Souverain te berichL 4 ten.  152 de belegering. ten. Zo dra de vijand, zo ikhoope, onze ee. westen verlaaten heeft, zal een van u befde^ met dat aangenaam bericht vertrekken. Er* wie van q zal ik daar toe kiezen? ' De Eerfte officier. r^SA^' & hccft het - ^ De Tweede officier. Dat zij zo. Maar ik wenschte liever bii on zen Commandant in de vesting te blijvem proostdorp. n ïïl. ge-Chj1 is fP°ediS tc beflisfchen. Wie van u beiden is de oudften ? an De Eerfte officier ren wat uitrusten. Over 5 6 1uartl°" het wel eens worden VerderC ZuIlei1 C^ '%if?t» leggen nunne hendels nea.r} en vertrekken.) DER-  v IJ F d e b e d r IJ F. jtfo DERDE TOONEEL. De Overfte, proostdorp. de overste. ■ _ En dat zijn Broeders, proostdorp! Broeders, die alle mijne achting verdienen! Hoe gelukkig zijn zij; en ik — hoe ongelukkig! als Broeder, als Zoon, als Minnaar, als Mensch ! Ach ! behaagde het den Hemel, dat deeze dag geheel uit het getal-mijner dagen werdt weggenomen. proostdorp. '' En juist was ik heden van voorneemen, om u plechtig geluk te wenfehen, over den afloop der zaaken op deezen dag, die uwen roem op nieuw heeft bevestigd. de overste. Dat meent gij niet. proostdorp. Volkomen. de overste. Ach ! Vriend ! wat baat de lauwer aan den hongerigen, of de roem aan het harte? proostdorp. Nu, en wanneer men zeggen zal : de braave Overfle borghart.... de overste. Jn 's hemels naam, zwijg daar van! Men zal L 5 zeggen;  170 de belegering. zeggen: de Overfte borghart is de moordenaar van zijn' Vader, en — de dwingeland van zijnen Broeder. De fchijnbaar ongelukkige heeft meer medelijden bij de waereld , dan de waarlijk onfchuldige. Mogelijk vloeijen tegenswoor- dig de wouden van mijnen Vader! Mogelijk — hemel! — heeft hij reeds den geest gegeeven. proostdorp. Men weet niet of hij 'er wel eens bij was. de overste. Hij was 'er bij; of ik kenne hem niet. proostdorp. 'Er kunnen Hechts weinigen van den Vijand gebleven zijn; wij hebben hen, zo veel mogelijk, verfchoond. de overste. En zou hij zich onder deeze weinigen niet kunnen bevinden? Hoe gevoelig hij mij ook moge beleedigd hebben, bij is toch mijn Vader. Zekerlijk dank ik den Hemel , dat wij in de vesting geen man vcrlooren hebben: maar mijn oude vriend, de Major straalberg, is met de kern van ons volk nog niet te rug. Ook aan dien kant heb ik nog verlies te duchten. proostdorp. Dat zal wel afloopen. De vijand is volkomen op de vlucht. Hadden wij nog duizend mannen gehad, dan hadden wij het Leger zelve weg genoomen. Ha! ha! wie komt daar. de  v ij f d e B E d r ij f. 17* de overste. Gij zijt toch altijd een gelukkig Propheet. Waarlijk, daar komt hij, daar komt hij. VIERDE TOONEEL. De Major straalberg , de voorige. straalberg (Hij heeft de bloot e degen onder den arm , die hij daadelijk in de f ;hede fteekt.) Daar ben ik , Bravo ! Het is voorbij. Ik wensch u geluk, Heer Overflen. % de overste (hem omhelzende.) o Welkom ! mijn waarde vriend, en deelgenoot op deezen verfchrikkelijken dag ! Zijt gij eindelijk weêr te rug — en is alles gelukkig afgeloopen ? straalberg. Ik kom zo gezond te rug als een visch in het water, en zo gelukkig als mogelijk was. Ik heb geen eene dooden; maar alleen een half dozijn ligt gekwetften. Maar de vijand trok met groot verlies aan gevangenen naar zijn leger; van welken ik nog een paar honderd man medebreng. Want, volgens uw bevel, liet ik niet, dan in gevalle van nood, vuur geeven: anders hadden wij een groot Kerkhof kunnen vullen'. proostdorp. Bravo Major! Bravo! Ik wil van avond,gaer- ne  *72 de BUECUINC. ne met u om een kom Punsch wedden w,V a. minste dooden heeft, gij, ofik. ' de overste * da, it m/getelttde Sj£T straalberg. Dat zult gij wezenlijk doen ! proostdorp en ik, hoopen onze weddingfchap heeden avond in mve tegenwoordigheid tt hol w ^ wees vrolijk! 'm> de overste. Ik kan u ook niets meerder dan miine fP£rPn woordigheidbelooven. Aeh! ik h b rSSr" . gevochten , en zal zonder vreugde drinken Major/ hebt gij mijn' Vader niet gezien? straalberg. Uw Vader? - De Generaal borghart! Ha' na. iioe komt gy nu juist op die gedachten ? de overste. Straalberg ! _ Wanneer gij niet lachte dan zoude ,k ridderen. Om 's hemels wil g t§ jy uit deeze onzekerheid. Wat weet gij vS straalberg. Veel, Heer Overfte! zeer veel Tk «^t kvoorbeeld - dat hij, binnenTelnig^nh u te: U — Jn uwe armen zal zijn. • » a e.  V IJ F D 12 B E EK IJ Fi I73 DE OVERSTE. Mijn Vader ? — Hoe kan dat zijn ? STRAALBERG. ' Ik heb hem medegebragt. Wij hebben het hem zo fterk verzogt, dat hij het ons onmogelijk konde weigeren. In 't kort, hij is uw gevangen. PROOSTDORP. Nu , het lot fpeclt waarachtig tegenswoordig een fchoonen Roman. De Zoon wordt de Overwinnaar van zijn' Vader; de Vader een gevangenen van den Zoon. Waarlijk, dit is iets ongemeens ! DE OVERSTE. Aangenaamer tijding kondt gij mij zekerlijk nooit brengen. Nog ééne zaak moet ik weeten, en ik zal weder beginnen mij te verheugen. Is hij gewondt, of niet ? STRAALBERG. Verheug u vrij! Hij heeft geen vinger die hem pijn aan doet. Die goede Heer fcheen het heel kwalijk te neemen, dat hij 'er zo heel huids is afgekomen. DE OVERSTE. Bravo, Heer Major} nu verheug ik mij van harten. PROOSTDORP. Waarde Major! nu zal de Punsch ons heerlijk fmaaken. Onze Vriend wordt vrolijk, en gij  JM- de belegering. gij zelfs brengt den besten luim met u. Waf zouden wij meer bcgeeren ? de overste. Ik ben waarlijk als in een droom. Nimmer heb ik zo levendig gevoeld, hoe de fmart plaatfe maakt voor de vreugde. VIJFDE TOONEEL. De voorige, een officier, kort daarop de Generaal borghart. de officier. Heer Overflen, wij brengen u den Generaal üuk.ghart. de overste. 6 Spoedig! fpoedig! hij is toch niet gewondt? de officier. Niet het minlte. (Hij vertrekt.) straalberg. Nog eens Heer Overflen. Heb ik wel gedaan? Ik heb uw Vader den Degen gclaaten. Ik konde het onmogelijk van mij verkrijgen , om den ouneem°é!felUkkigen Krijgsman zij° eereteken te ont- de overste. Ik billijk alles volkomen. (De Generaal komt, en wordt door den Overflen te gemoet Se-  v i] f d e b e d r ij f. i?5 gegaan.) 6 Met hart en mond, en open armen, heet ik u thans welkom; mijn dierbaare en geliefde Vader. Generaal borghart. Ja, thans! (Hij doet zijn Degen af, en geeft dien ftilzmjgend aan den Overflen.) de overste. Neen, waarde Vader! Neem te rug het geen u aangeboren is; en wat gij iteeds met eere hebt gedragen. Generaal borghart. Die ftorm! — ö Die rampzalige ftorm! de overste. Hij is voorbij, en heeft u uit bruisfchende golven in de armen van een Zoon geworpen. Generaal borghart. Mijn Zoon! — gij zijt een braaf en waardig man! (Hij omhelst hem.) Indien iets in ftaat is om mijne fmart te leenigen, dan is het dit. de overste. Maar gij zijt toch niet gewondt? Generaal borghart. Niet aan het ligchaam, maar zo veel te meer aan de ziel. de overste. Weg met deeze treurige gedachten ! Het Krijgsgeluk is een zeer veranderlijk geluk. De zege-  M6 DE SELEGERInc» zegeviering is niet altijd roemwaardig; overwon, nen te worden, is in alle gevallen gein fchande Generaal borghart. 6 Mijn Zoon! - Dat geloof ik ook niet. de overste. Wees voor het overige geheel buiten vreeze. Gy komt in het huis van iemand die uw Zoon is Gij kunt daar in gebieden , als of gij in uw eigen huis waart. 6J Generaal borghart. Juist daarom, mijn Zoon! juist daar over ben ik hier (hij legt de hand op zijn hart) zeer diep gewondt. Ach! ik heb zeer veel met u te fpreeken. de overste (tegens de Officieren?) Mijne Heeren ! gij zuit Vader en Zoon wel willen toeftaan om eenige oogenblikken met elkander te fpreeken. Generaal borghart. Neen, blijft alle hier. Ik wensch niets meer dan mijn hart lucht te geeven; en gij moogt getuigen zijn van het geen ik te zeggen heb Neemt een voorbeeld aan mij, hoe wisfclvallig de krijgsroem is. Veertig roemrijke jaaren, hebben behoTden *** gevangeufchaP ^et kunnen straaeberc, Mijn Heer, ik . ben mede geen van de jongde. Ik  V IJ f D e B e D R IJ p, I77 Ik heb van uwe dapperheid zo dikmaals hooren fpreeken, dat ik niet kan gelooven, dat een enkelen ongelukkigen dag in ftaat zoude zijn, om al dien roem te vernietigen. Het is met de eer even zo gelegen als met een zwaare wond; men houdt 'er voor al zijn leven nog een lidteken van. de overste. Stel u derhalven gerust, mijn waarde Vader. Zie, hier zijn enkel lieden die u hoog achten; en een Zoon die u altijd het bewijs zijner liefde wil geeven. Generaal borghart. Als ik het verdien. Zekerlijk is het eene droevige bekentenis ; maar zij moet 'er uit. Mijn Zoon, ik heb dwaas gehandeld, toen ik aan den Vorst beloofde , hem uwe vesting in handen te zullen leveren. Wanneer ik mijn eigen wil, mijn eigen doorzicht gevolgd had, dan zou ik mij zeker niet zo zeer overeild hebben om die belofte te doen. Maar een perfoon die mij dierbaar was , die 'er mij toe drong , heb ik te veel gehoor gegeeven. Dit was eene dubbele dwaaling. Gijlieden zijt mannen, en weet wat het te zeggen is, wanneer men eens zijn woord gegeeven heeft. De onvoorzichtigheid komt dan niet verder in aanmerking, en men tracht het onmogelijke dan mogelijk te maaken. Ook ontken ik het niet, dat uwe volftrekte weigering de trotschheid der oude Krijgslieden tegen zich verwekte. De tegenkanting van den Veldmaarfchalk eerburg , zettede mijne drift aan de andere zijde VI. deel. M aan,  I78 de belegering. pan > 'en dus waagde ik den ongelukkigen aanval op deeze vesting — die ik mij , door oen bijzonder toeval misleid, veel zwakker had voorgefield. proostdorp. Vergeef het mij, Mijn Heer ! dat ik u in de reden valle. Gij zijt waarfchijnlijk , door een geheel valsch en alzins verdicht Ontwerp van deeze vesting, misleid geworden. Nooit had mogelijk een grap zulke crnftige gevolgen. Generaal borghart (na proostdorp eens •wijle jlilzwijgend te hebben aangezien.) Mogelijk. Doch daarvan fpreeken wij wel eens op een anderen tijd, de overste. Neen, niet op een' anderen tijd , maar als"het 11 gelieft , heeden , mijn Vader. Wij moeten toch ééns over dat ongelukkig Ontwerp fpreeken. Ook weet ik reeds alles. Generaal borghart. Hoe! — Hemel! waar iscusTAVus? de overste. Ach! die ongelukkige heeft u, en mij, benevens zich zeiven, zeer diep gewondt. Generaal borghart. Hemel! waar is uw Broeder? de overste. Ik kan noch wil u niet verbergen, dat hij in de  v ij r d e b e d r ij f. *79 de gevangenis is. Het behoeft geene opheldering meer ■ hij heeft het Ontwerp weggenomen; hij heeft het buiten de vesting bezorgt; hij heeft in zijne gevangenis reeds alles bekend, en verwart nu zijne verdiende ftraffe. Ach! dit is de eenige donkere wolk, die tot heeden noch niet. is opgeklaard. Laat ons dien ongelukkigen Zoon en Broeder beklaagen. Generaal borghart.' Ja wel ongelukkig : maar niet ongelukkiger als uw Vader. Mijn Zoon , heeden ben ik in uwe handen; gij kunt dus met mij doen, wat gij goed vindt ; maar om onze bloedverwantfchap , om uwe en mijne eere , vergeef uwen Broeder, en laat hem los. de overste. Hoe, mijn Vader! Mag ik dat doen? Kan ik dat doen? Generaal borghart. Nu , wel aan , moet gij ftraffen , moet gij wraak neemen; laat dan, zonder wederhoudmg, alle ftraffe op mij vallen; want weet.... de overste. Neen, mijn Vader, neen, ik verzoek u vriendelijk niet uit te fpreeken. Ik mag noch wil 'er iets van weeten. Generaal borghart. Gustaaf is mijn Zoon, zo als gij; doch niet zo vcrllandig en dapper, maar integendeel dntM 2 "S  iSO DE BELEGERING. tig en onbezonnen; echter is hij niet geheel ondeugend, en in het tegenwoordig geval meer dan de helft te verontfchuldigeu. de overste. Vergeef het mij, alle mijne broederlijke liefde heeft op het ernftigfte naar ontfchuldigiug voor hem gezogt, en niets gevonden. straalberg. Dat kan zij ook niet, volgens onze ftrenge krijgswetten. proostdorp. Maar toch wel volgens de wetten van het veritand en de billijkheid? Het zou waarlijk al te ftreng zijn wanneer een Commandant deezen door gcenen niet mogt verklaaren. Is dat zo; wel nu dan wenschte jk nog heeden mijn Degen af te leggen, en mij, na bekooming vaneen fpoedig ontflag, in het eerfte Dorp het beste, bij de Boeren te begceven, om daar onder wetten te leeven, die met verftand en billijkheid gehandhaafd mogen worden! Generaal borghart. Heer proostdorp, ik kan u heeden niet anders dan enkel mijne dankbaarheid betuigen : neem dezelve intusfehen aan, en laat het u niet berouwen , om verder de verdeediger van mijn armen jongeling te wezen. proostdorp. Alles komt aan op den Heer Overften! STRAAL-  V IJ F D E B -E D R IJ F. IÏI STRAALBERG. Wie heeft dat dan ontkend? PROOSTDORP. En vooral in dit geval. Maar ik heb reeds al» les gezegd, Heer Overfte, wat daar van te zeggen is; en nu ftel ik mijne hoop en verwachting, op het grondig en befcheiden oordeel, zo als de rechtsgeleerden fpreeken. De kosten heeft uw hart reeds gefchouken. STRAALBERG. In den grond geloof ik zelve, dat deeze misdaad eene enkele ligtvaardigheid is, en gevolgelijk zo veel te meer verfchooning verdiend; wanneer maar niet.... PROOSTDORP. Oprecht gefproken, Heer Major; heeft deeze zo genoemde misdaad , den geringlten kwaaden invloed gehad ? STRAALBERG. Voor ons zekerlijk niet, dat moet ik toeftaan; maar evenwel, Kapitein.... PROOSTDORP. Derhalven is hij ook door zijn arrest reeds genoeg geftraft. STRAALBERG. Mogelijk : indien de gevolgen geen affchrik wekkend voorbeeld vereifcheii. M 3 PROOST-  182 de belegering* proostdorp. De gevolgen ? Hebt gij wel bedacht, dat ccn gelijk geval, eene foortgelijke gelegenheid, waarichijnlijk in den geheelen oorlog, en mogelijk in geen duizend jaaren, meer voorkomen kan.' straalberg. Vriend! ik geef mij gevangen. Gij hebt gelijk. Generaal borghart. Heer Hoofdman! braave man! de Hemel vergelde het u. Nu , mijn waarde Overfte , geef mij uwen Broeder weder. Gij zeide daar ftrak, dat ik in uw huis kon gebieden; dit wil ik zeker Diet; maar bidden wil ik u, ik ouden man , tot gij mij verhoord. de overste. Ik weet het niet — mijn hart is zo beklemd _ zo beftormd. Laat' mij nog eenige oogenblikken ter overdenkinge "over. De lichtvaardigheid mijnes Broeders is zo groot, dat hem een langer uirrest meer nuttig daii fchadelijk kan zijn. ZESDE TOONEEL. De voorige, een officier, de officier. Heer Overften , tegen alle vermoeden is de Veldmaarfchalk eerburg zo even voor de Poort aangekomen. de  V ij f d e b e b e i] f. Ï&3 de overste. Hoe! Geheel alleen? de officier. Enkel van een' Trompetter vergezeld. Hij verzoekt daadelijk met den Commandant te fpreeken. straalberg. Nu, wat zal dat weder betekenen ? Generaal borghart. Mijn Zoon, wanneer uwe rust, en mijne eer, u dierbaar is, zo fia zijn bezoek heeden af. de overste. Sta mij toe, dat ik hem fprecke. Hij zal niets van mij hooren, dat den Krijgsman, of de welvoeglijkheid beleedigd. (Tegens den Officier.) Geleid hem hier. (De Officier vertrekt.) Generaal borghart. Zijn bezoek maakt mij zeer verleegcn. de overste. Maar de aanleiding daartoe moet toch gewigtig en dringend zijn. Generaal borghart. Wat zal hij toch anders doen, dan verwijtingen op een ftapelen , en u en mij in drift doen ontfteeken? Ik ken zijne hitte. de overste. Ik heb hem te vooren niet gevreest, en ik M 4 vrees  J$4 t)e belegering. vrees hein nu nog minder. Ook ftaat het'geheel aan u, of gij hem zien wilt, of niet. Beleedieen zal hij u zeker niet. Generaal borghart. In mijnen toeftand is het zeker noodzaakelijk, aar iJc hem fpreeke, hoe zwaar mij dit ook vallen moge. Ik moet nog met hem, zo over mijne vrouw, als over julia fpreeken. de overste. Gij hebt gelijk, waarde Vader! Zou het niet goed zijn, wanneer wij hem verzogten, dat hij de Dames bij u liet blijven? Mij zouden zij waarlijk zeer welkom zijn. Generaal borghart. Dit was juist mijn oogmerk: maar ik durf mij niet^vleijen , iets bij hem te zullen uitwerken, «ij is geenszins mijn vriend, zo dat elke gelegenheid hem aangenaam is, welke hem in ftaat itelt, om mij te krenken. ■ Het voorloopjg bewijs daarvan geeft hij reeds door dit zijn bezoek. straalberg. Volgens mijn gevoelen kan de Veldmaarfchalk proostdorp. Hij moet en zal haar aan ons overeeeven • hitons daar maar voor zorgen. uv"i>ecven » Iaat Ce-  v ij f d e b e d r ij f. ï85 Generaal borghart. Met ernst zal men weinig bij hem uitrichten. proostdorp. Wel nu, dan zullen wij fpottende ons oogmerk trachten te bereiken. ZEVENDE TOONEEL. eerburg, een officier, de voorige. e e r b u r g. Wees gegroet, Heer Overfte. (Hij geeft hem de hand.) Ziet hoe aangenaam is het, als vrienden bij elkander komen ! laat ftaan als vijanden zulks doen. de overste. Het ftrekt mij tot eer. e e r b u r g. Nu van de eer heb ik thans wel : ik denk 'er liever heeden niet aan. Mijne Heeren! het is mij aangenaam u allen hier nader te leeren kennen , dan het tot heeden gefchied is. Ha! daar tref ik reeds kennis aan. Zijt gij het Major straalberg ? straalberg. Om u te dienen, Mijn Heer. e e r b u r g. Ik bedank u hartelijk voor uwen dienst. Ik M 5 heb  iU de belegering. heb van dcnzclven proeven genoeg gezien , bil den uitval van heeden. J 'straalberg. Geen meerdere noch mindere dan mjin plint van mij eisch ten. J 5 e e r b ü r C. En deczen Heer van het Corps Ingenieurs? proostdorp. Is Kapitein proostdorp, en mede gereed om u te dienen. e e r b U r g. De naam is mij met roem bekend. Maar me't uw dienst wil ik mij even zo weinig bemoeien, ten minden heeden, als met dien van den Major straalberg. Een van uwe Satanfche Kanonkogels, heeft mij het paard onder het lijf weeeenomen. 00 proostdorp. Nu, dan zult gij mij zekerlijk wel willen vcrfchoonen, wanneer ik wat teUaag gemikt heb. e e r li u r g. Zo ! fchoon ! - En dat? Ha! ha! de Generaal borghart ! Heer Overfte , ik kom mijn beklag doen , over het voorval van heeden Gif zijt de eerde, die den ouden eerburg, zijn bezoek heeft afgeilagen. J de overste. Gij zult u wel herinneren , dat ik ten rechten tijdj  v i] f d e b e d ï !j f. J tijd, en 7.0 bcfcheiden als mogelijk:, mij van dat bezoek verfehoondo. e e r b u r g. Dat verwonderd mij toch: want eigenlijk was het Hechts een Famielie bezoek. (Tegen den Generaal.') Nietwaar? Heer Generaal! Generaal borghart. Ik verzoek u met mijn noodlot niet te fpotten, daar hetzelve zo bijzonder als droevig is. e d r b ü r g. Nu, goed : ik zal eens een uitzondering van mijn regel, maaken; en niet betaalen wat ik fchuldig ben. Maar Heer Overflen, eer ik het weder vergeet, ik verzoek mijn Adjudant eens hier te laaten komen. Ik heb hem noodig. de overste. Den Heer stormdal ? Zeer gaarne. (Tegen een Officier.)' Men laate hem binnen, zo dra hij komt. (De Officier vertrekt.) e e r b ü r g. Ik bedank U voor uwe goedheid. Gij zijt ecu braaf man, en hebt heeden alle mijne hoogachting, in meer dan eene betrekking, verworven. Doch dat moet ons niet te rug houden, van het uoodzaakelijke met elkander te fpreeken. de overste. Geenszins: namelijk in zo verre het met onze vvederzijdfche pligten ftrookt. eer-  ,m de belegering. e e r e ü r g. ..Venvacht van mij niets anders, Miin Heer' gy hebt mij heeden een gedeelte wan ml £ ge chut ontnomen. Hetfpijtmij, maarTrnoe my ti oosten in mijn verlies. Ik weet dat noch ruiling noch koop hier plaats kan hebben ££ een ander verlies is den Generaal borghart. Ik moet aan mijn Vorst rekening doen, en derhalven verzoek ik, dat hij uitgesteld mag wordën. Generaal borghart. Uitgewisfeld? Wij hebben geen een man re, vangen genomen. fc e e r b u r g. Dat hebben wij aan uw fchoon Ontwerp te danken. Doch, dat zegt niets. Wij hebben van mijne twee laatfte belegeringen , nog eene menigte onuitgewisfelde gevangenen , die mij tot Jast verflrekken, en hunne verlosfing met fmarte te gemoet zien. de overste. Zo verre ik weet is 'er niemand onder, die zulk een hoogen rang, als mijn Vader heeft. e e r b u r g. Dat is zo. Maar 'er zijn waaragtig zulke brave heden onder, als menig Generaal. Bepaal gij zelve hoe veel mannen, het zij Officieren of gemeenen, ± u voor den Generaal moet leveren. Generaal borghart. Heer Veldmaarfchalk! gij begint mij laager te be-  v i] f d e b e d r ij f. l8o behandelen, dan ik kan dulden. Ik geloof, dat wanneer men van eene uitwisfeling fpreekt, dat ik dan ook mijne ftem mag doen gelden. Ik begeer niet uitgewisfeld te zijn, door u. e e r b u r g. Niet ? Dus is uwe gevangenfehap u aangenamer, dan mijne vriendelijke aanbieding? Generaal borghart. Ik bedank u, en houde het voor het geen het wezenlijk is. Ik zal op zijn tijd, en zo dra het mij gced dunkt, mij zeiven op prijs Hellen. e e r b u r g. Mijn Heer, dat hangt van u niet af. de overste. Ik verzoek vriendelijk alle deeze woorden te fpaaren over eene zaak, wier beflisfmg mij alleen toekomt. Van.mij moet het afhangen , of ik den Generaal borghart wil laaten uitwisfe.cn, of niet. e e r b u r g. Wanneer gij niet wilt, is dit iets anders; maar ik meende.... de overste. Neen mijn Heer! ondanks alle _ hoogachting welke ik voor u hebbe , zo moet ik u dit volftrekt afllaan. e e r b u r g. Maar dan hangt het ook van mij af, wat ik doen  H~> de belegering. doen wil, en doen zal. Heer Generaal! uw Cemahn en Dochter zijn in mijne handen. De eerfte , zo als gij zelve weet , heeft , volgens haar eigen bckendtenisfe , veel meer fchuld aan deezen mislukten aanflag, dan gij zelve. Ik kan niets minder doen , dan haar morgen naar het hoi te laaten vervoeren. Generaal borghart. Mijn Heer! deeze ltrengheid tegens mij en mijne maagen, die u in het minfte niet beleedigd hebben had ik nimmer van u kunnen verwasten Maar misbruikt gij uw vermogen niet al te veel, daar mij de handen gebonden zijn? Ik ben heeden gevangen; maar ik zal het niet altijd zijn. e e r b u r g. Dreigingen, Mijn Heer! hebben mij nooit verkSdcngema Ik daChC dat W'J dkïUU' gellüeS de overste. Wees gerust, waaide Vader ! De Veldmaarfchalk kan dit onmogelijk in ernst zeggen. Een Krijgsman als hij, zal nimmer de flagen van het ongeluk misbruiken , noch zijne wraake, tegen het onweêrbaar gellachte, doen dienen. e e R b ü R g. Gelooft gij dat? de overste. Zo zeker, dat ik zelfs durf beweeren, dat gij wegens een voorval dat enkel van het krijgsgeluk  v 1] f d e e e d r ij f. 101 afhangt, geheel onbekwaam zijt om wraake te neemen. eerburg (tegen den Generaal borghart.) Mijn Heer uw Zoon, offchoon hij veel jonger is, dan gij Mijn Heer , heeft mij waarlijk veel beter doorkeeken en beoordeeld. Wel aan; uwe Gemalin is vrij. Ook zal ik julia , welke ik als een voortreffelijk Meisjen. heb lecren kennen, benevens haare Mama , in goeden welftand, naar haare wooning laaten brengen. proostdorp. En waarom niet liever bij ons, waar de Generaal reeds is ? e e r b u r g. Dit kan ik u wel in vertrouwen zeggen. Jufvrouw julia zal hiertoe bezwaarlijk te beweegen zijn. Offchoon ik nog heeden middag over tafel met haar, op het welzijn van onzen vriend , den Heer Overflen gedronken heb, zo fchijnt zij toch eenigen tegenzin tegen alle vestingen te hebben. proostdorp. Dat is te zeggen , zekerlijk , naar maatc de Commandant is? e e r b u r c. Kapitein, ik merk dat alle uwe fchooten zeer wel aangelegd zijn. AGT-  3 de belegering. AGTSTE TOONEEL. Mevrouw borghart, julia, stormdal, de voongen. de overste (verbaast.) Ach! Mijn Heer! wat zie ik? e e r b u r g. Nu , Heer Overflen , nu zullen wij zekérMiJr net elkander wel verzoenen, nu ik u zuS genaam gezelfchap bezorg?' _ Konï faS Dames, zonder eenige vrees. ' julia. Jm^ttnT" ~ Waarde Heer Overflen-' i -l b!Q ii Vreeden ; ik d<™k den Hemel, dat ik u beiden in welftand wederviude. Mevrouw borghart. frkZj" n!et mCCr- op een de overste. Waarde julia , zie daar reeds een der voortreffelijke voorzeggingen half vervuld • De Eer en de Toekomt hebben mij niet verlasten. julia. Dan zal de andere helft u zeker niet misgaan. p r o o s td o r p (ter zijde ^«straalberg.) Hoort gij wel? Het Billet? eer-  V ij f d e b e d r ij f. 193 e e r b u r g. Nu Dames, nu moed gevat. Daar de Overfte mij met zo veel vriendfcbap heeft ontvangen, hoe zal hij dan de vrouwelijke fchoonheid en moed niet ontvangen ? Mevrouw borghart. Ik ben buiten mij zeiven! Generaal borghart. Maar mijn waarde, fchep toch moed: ik ben immers fris en gezond! Mevrouw borghart. Ach! Ach! welk een moeilijk bezoek! julia. Lieve Mama, in lange niet zo moeilijk als het voorige. Mevrouw borghart. Zo als Gij het begrijpt! de overste. ' 6 Mevrouw! het fjimfte is voorbij. Laat mijn verzoek zich met dat van mijnen Vader vereenigen , en wees bedaard. Gij hoopte zeer veel van uw eerfte bezoek; doch het lot was ons beiden tegen. Thans geniet ik uw tweede bezoek, en ik hoop dat gij in hetzelve uwe te vreedenheid zult doen blijken. Mevrouw borghart. Mijne te vreedenheid ? Had ik mij kunnen VI. deel. N . voor-  104 de belegering. yoorftcllen, of had ik kunnen droomen, dat wij in zulk een rampzaligen toeftand voor u verfchijnen zouden? de overste. Gelooft mij, de tusfehentijd heeft uwen toeftand zo weinig verergerd, als hij den onzen iets" heeft verbeterd. Mevrouw borghart. ö Dat mag wel vleien, ten ontijde, genoemd worden. Niets verergerd ? Nu , julia , zie ik er niet vreeslijk uit ? _ Maar ik zou van de fchrik hebben kunnen dood blijven. Het geval was al te wreed. Welke menfehen , zijn die Krijgslieden! Daar vliegen zij op en door elkander, even als woeste lieden. Waarlijk, ik had mij de zaak zo erg niet voorgelield. Generaal borghart. Ach! had gij dit gedaan! Mevrouw borghart. Heer Generaal, daar eischt gij waarlijk te veel van mij. Het is de eerfte ftorm die ik in mijn leven heb bijgewoond; en die ik nooit meer hoop te zien. Ik zal 'er mij in het vervolg wel voor wagten. ° e e r b ü r g. Zeer wel. De Dames hebben, in 't algemeen, eiken ftorm , een hun eigen zijnde , ongc- Me-  v ij f d e B e d r ij F. 105 Mevrouw borghart. Mijn arme Gemaal! gij zijt daar nu gevangen, geflagen ! Heer Overfte ! gij hebt zeer veel gewaagd. Het is een geluk voor u, dat het zo afgeloopen is. (Tegen eerburg.) Maar wat zullen wij nu, met onzen armen Generaal, doen? e e r b u r g. ' Wat gij met hem doen zult? Ik ben geen Profeet. Maar wilt gij hem zo lang gezelfchap houden , tot dat de omftandigheden veranderen, dat ftaat aan u. de overste. Dat is braaf, Heer Veldmaarfchalk! Nu Mevrouw , kunt. gij niet befluiten , om ons nog eenigeu tijd de eer van uwe tegenwoordigheid te gunnen? Gij zult hier kunnen bevelen, als of gij in uw eigen huis waart. Mevrouw borghart. Hoe! in deeze ellendige vesting ? Opgefloteil als een Krijgsgevangen. Generaal borghart. Wederhoud u niet, Mevrouw. Gij hebt mij, zedert eenigen tijd , zo veele proeven van uwe goedheid gegeeven, dat ik mij tegens deeze gewapend hebbe. Mevrouw borghart. Nu, daar ziet men de hardvogtigheid van het mannelijk hart. Onbuigzaam in vreugde en. iri N 2 leed.  195 de belegering. leed. Maar laat dat zijn. Heer Generaal! gij zult zien, tot hoe verre mijne vriendfehap voor u gaat. Generaal borghart. Nog eens, wederhoud u niet, Mevrouw ? Mevrouw borghart. Ja, ja, ik en julia zullen bij u blijven, tot men u uitwisfeld. Gij Haat dit ons immers toe, Heer Overfte? de overste. Zo als ik reeds gezegd hebbe, met het grootfle vermaak. Nu, mijn waarde julia , ben ik zeer te vreeden, dat gij mijn bloemperk in uw voorgaand bezoek, niet verwoest hebt. julia. _ Zekerlijk dat met Jasmin, Roozen en Laurieren ? Mevrouw borghart. Mijn Hemel! Meisjen, begint gij al wéér van uw' Kruidtuin te praaten ! Heer Generaal , ik zie u jongfte Zoon niet. Waar is gustavus ? Generaal borghart. Ach! welk een droevig herdenken! Hij is ongelukkig. Mevrouw borghart. Hemel! wat is het? Wat is 'er met hem gebeurd? Gene-  V ij f d e b e d R ij f. 197 Generaal borghart (tegen den Overflen?) Mijn Zoon , mag ik niet nog eens voor hem fpreeken ? Mevrouw borghart. Hemel! Hij is immers niet gewond, of dood ? de overste. Niets minder dan dat; hij is enkel — iii de gevangenisfe. julia. Ach ! Heer Overfte , gij hebt mij ontzaglijk doen fchrikken. Ik wil toch niet hoopen.... Mevrouw borghart. In de gevangenis! Hoe! de eene Broeder laat den anderen Broeder in de gevangenis zetten! Dat is zekerlijk, wegens dat noodlottig Ontwerp van de vesting. Ik wenschte wel dat hetzelve, met den tekenaar 'er van , in het midden der Zee lag. proostdorp (ter zijde tegen straalberg.) Wel vervloekt! cn ik kan niet zwemmen. julia (tegen den Overflen?) Ik befluit uit uw ftilzwijgen, dat mijne Moeder het ongelukkig geheim heeft gcraaden. Maar Heer Overflen, wanneer gij nog eenige achting voor mijne bede hebt, zo vergeef het hem, en vergeet het. Hebt gij deeze achting al niet voor roij^ zo heb ten minfteu medelijden. N 3 de  198 DE belegering. dé overste. ö Mijn waarde! ik heb zelfs liefde voor mijn' Broeder — maar.... Mevrouw borghart. Maar , Heer Overflen , het was immers niet wel van u gedaan, dat gij ons door dat Ontwerp zo om den Tuin liet leiden. Dat gedaan is is zekerlijk gedaan; maar wanneer gij geheel en al met ons wilt verzoenen, zo laat den armen gusTAVüs los j en dat nog heeden. e e r b ü r G. Daar protesteer ik tegen , want dan zal hij mogelijk nog eenige Schildwachten, in den nacht, van mij in de vesting haaien. de overste. Waarlijk, mijne verlegenheid is groot. julia. Maar borghart! zijn wij dan in eene mindere verlegenheid ? de overste. Hij lijdt niet onverdiend. Intusfchen , wanneer ik alle de omflandighedcn te famenneeme — dan zou ik wel lust hebben, om de neiging van mijn hart nog eens te volgen. proostdorp. Gewonnen! gewonnen! Daar heb ik alleen op gewagt. Heer Overfte! mag ik uw Broeder hier haaien ? Me-  v ij ï d e b e d r ij F. ipj Mevrouw borghart. Ja zeker , ja ; vlieg, op mijn woord. Niet waar, Heer Overfte? Generaal borghart. Nu mijn Zoon, wees grootmoedig. e e r b u r g. Heer Overfte, offchoon ik mij niet inlaat in de zaak, en of ik dezelve raaden kan of niet; zo moet ik u zeggen, dat het toch uw Broeder is. Ik zie, dat gij zelfs 'er onder lijd, en derhalven bid ik u ook voor hem. de overste. Wel aan , ik fta het toe.- Hij rnoge het u dank weeten. proostdorp. Ny fpoedig ! in twee fprongen heen , en in twee weêr te rug. NEGENDE TOONEEL. Mevrouw borghart, julia, de Generaal borghart, eerburg, straalberg, stormdal, de Overfte borghart. e e r b u r g. Mijn Heer stormdal , • hebt gij het bewuste medegebragt ? JN 4 STORM-  200 de belegering» stormdal. Ja, Mijn Heer! (Hij geeft hem eenige Papieren.) Hier is alles bij elkander. e e r b u r g. Ik kan mij onmogelijk onthouden, om u met een aangenaam nieuws te verrasfchen. Deeze dag fchijnt waarlijk tot iets buitengemeens bepaald te zijn. Mevrouw borghart. . N.u ? Toe zeS het mij. Gij hebt mij nieuwsgierig gemaakt. e e r b u r g. Deeze papieren , Heer Overflen ! verzekeren mijne verwagting, dat wij als de beste vrienden van elkander zullen fcheiden. de overste. Nu, dat zou buitewoon genoeg zijn! e e r b u r c. Dat is het ook. Naauwelijks waren mijne Troe pen weder in het Leger te rug, wanneer ik een Courier' ontving , die mij deeze papieren ter hand ftelde. Jammer is het, dat hij niet een paar uuren vroeger is aangekomen! Onze Krijgsraad meld mij, dat in gevolge den voorflag tot vree de, de onderhandelingen daar over een aanvam? zullen neemen. fc julia. Ach! dat is een hemelsch bericht! EER-  v i] f d e b e d r ij f. 201 e e r b u r g. Dat 'er van nu af aan een ftilftand van wapenen plaats heeft, en dat de vijandelijkheden aan beide zijden moeten ophouden. julia. Den Hemel zij dank, dat deeze droevige Oorlog eindelijk haast een einde zal neemen. de overste. Mijn Heer ! dit bericht zou mij verheugen, maar het is nog wat te vroeg. e e r b u r g. Hier hebt gij de verzekering, dat een Minister van uwe Republiek, reeds bij ons Hof is aangekomen. Begeert gij nog meer bewijs ? de overste. Het kan zijn. Maar ik heb nog geene bevelen , die de voorigen doen ophouden. e e r b u r g. Eu derhalven zoudt gij wel lust hebben om nog eens met ons te dansfen? de overste. Een man als gij, behoef ik noch ja, noch neen te zeggen ; en evenwel verftaat gij mij. volkomen. Mevrouw borghart (tegen julia.) Ach ! welk eene vreesfelijke koelheid heerscht 'er bij die Krijgslieden! N 5 eer-  202 DE BELEGERT. N g. E e r b o r G. Gij zijt een braaf en dapper man! Gij verdiend alle mijne hoogachting, en zijt dit zo wel verdiend genoegen volkomen waardig. (Hij overhandigd hem een gefloten brief.) Zie daar Mijn Heer! In mijnen brief is ook deezen, dooiden Minister van uw Gemeenebest aan u gefchreven, ingeflooten. Lees hemden twiiftel niet langer de overste (Hij opent den Briefen leest dieih) „ Nadien tegenwoordig de beste hoop op een „ nabijzijnden vreede, voor handen is, zo zult ,, gij van nu af aan alle vijandelijkheden ftaaken, „ zo als ons van des vijands zijde ook alle verze„ kering is gegeeven. Het is op uitdrukkelijk „ bevel van den Souverain, dat ik dit ter uwer „ kennisfe brenge, en wel door middel van den „ Courier, die aan den Veldmaarfchalk eerbuug „ gezonden wordt. Ik ben, enz." Ik ken hand en zegel al te wel, om eenigzins te twijffelen. Alles is in orde. straalberg. Nu , dan is de Komedie uit. Ik fteek den Degen even zo gaarne in de fchedc, als ik hem 'er uithaale. julia. Nu, waarde Mama, nu kunt gij u toch verheugen. Dat is waarlijk een uitmuntend bericht. ' Me-  v ij r d e b e d r ij f. 20$ Mevrouw borghart. Het is niet onaangenaam , dat moet ik bekennen. Generaal borghart. Ik wensch u geluk, mijn Zoon, met uwe nabij zijnde, en zo welvendiende rust. de overste. Ik aanvaarde deezen wensch, doch alleen onder die voorwaarde, dat gij deeze rust met mij gelieft te genieten. Wat dunkt ü ? Wanneer gij uw ontflag verzogt, en wanneer wij dan , alle te famen, Ouders en Kinderen, eens in vreede en rust bij elkander gingen woonen. Mevrouw borghart. Zo maar in eens! — En dan op het midden van den weg tot roem, te blijven ftil ftaan? e e r b u r g. Ziet eens om, Mevrouw! wij zijn reeds aan het einde. Mevrouw borghart. Ik ben raadcloos. LAAT-  204 DE BELEGERING. LAATSTE TOONEEL. De voorige, proostdorp, de Luitenant BORGHART. PROOSTDORP. borIharÏ^ ik U ni5jn Vriend' *» ^tenant DE OVERSTE. te ™00?TD01U,! ik heb'u iets nieuws vullen ' mt met geuoeSen zal ver- PROOSTDORp. .Ik zal ook dat met dankbaarheid vcrneemengij kent mij reeds. «««wpn. DE OVERSTE. Hoor dan ! De Vreede is zo goed als zeker Alle vijandelijkheden houden op- ik heb een uit' drukkclijk bevel daartoe ontvangen. PROOSTDORP. Hoe! Spot gij 'er mede? STRAALBERG. Neen, neen mijn vriend, het is zo. Bewaar den Tree£Un0miCn ^ t0t °P het fecst ™ De  v ij f d e b e d r ij f. 2Cg De Generaal (tegen den luitenant.) Welkom, ten derdenmaale, waarde gustaaf! Nooit waart gij mij zo welkom als heeden. Thans zien wij elkander weder! de luitenant. Ach ! mijn Vader! wat komt mij alles hier veranderd voor? . Ik beef — en worde fchaamrood. Mevrouw borghart. Wees onbevreest, borghart, gij zijt vrij. Ik heb voor u gefproken. Treed vrij nader.' Heer Overfle, ontflaat toch dat goede kind. de overste (lagchende.) Mevrouw! gij hebt dat reeds gedaan. Mevrouw borghart. Maar, plechtigheden , weet gij , moeten ook plaats hebben. de overste (met ernflige tederheid?) Broeder! de luitenant. Doet met mij wat gij wilt; ik onderwerp mij aan alles, en heb alles verdiend. Maar befchaam mij niet meerder, als ik het reeds ben. Ik heb mijn roes uitgeflaapen. Ik koom mij zeiven affchuwelijk voor. Lieve Vader! waarde Broeder! vergeef het mij, zo ik iets deed het geen mijnen naam en karakter onteerde. Ge-  20ö de belegering. Generaal borghart. Vergeeft gij het mij zelv' waarde gustavus! De Vader deedt een misftap, en de Zoon ftruikelde. Buiten de grootmoedigheid van uwen Broeder, waren wij beiden zo ongelukkig, dat men met moeite kan bepaalen wie het ongelukkigfte zoude zijn. de overste. Genoeg , genoeg , daar van. Gustaaf ! gij 2ijt vrij. (Hij geeft hem zijn Degen weder.) JNcem, aan, maar neem hem aan , als van een Vriend, die alleen uw welzijn bedoelde. de luitenant (den Overflen omhelzende.) Lieve , grootmoedige Broeder ! ik heb misdaan! helaas! ik voel het. Maarden Hemel zij dank, ik voel ook dat ik mij kan verbeteren. Waarde Vader! thands ben ik weder den uwen. ~— Ach! Heer proostdorp!... Kunt gij, kunt gij het mij ook vergeeven ? proostdorp. Al had gij mij waarlijk beleedigd, dan moest Ik het reeds vergeeten hebben. e e r b u r g. Gij zijt uitmuntende lieden, dat moet ik bekennen. Waarlijk , zo veel genoegen dacht ik in geene vesting te kunnen fmaaken. 'Er ontbreekt mij nu niets meer , dan nog een.... ik weet wel wat. de  V IJ f D E E e d r ij f. 20? DE overste. Gij moogt volkomen ftaat maaken , op alles wat in mijn vermogen is. e e r b u r g. Dat verftaat zich van zelfs. Ha! ha ! ha! 't is kluchtig genoeg , waarlijk. Maar gij zijt eerst de derde perfoon in het Spel. Voor eerst voeg ik mij, bij u, Mevrouw ! Ik kan het uit dc oogen van den Overfteu, en uit die van uwe Dochter julia volkomen leezen , dat zij eindelijk eens uit de ijzeren vuisten van den Krijgsgod, in de ftreeleude armen van de Godin der iiefde, wenfchen over te gaan. Uwe tocflemming alleen ontbreekt 'er aap. Mevrouw borghart. Mijn Heer! .... ik verwonder mij.... welkeen inval ! De wending die gij aan de zaak geeft, is zeker fijn genoeg, maar.... e e r b u r g. ó Om de wendingshalve! Maar ik bid u, welke zwaarigheden zoud gij nu nog verder kunnen maaken ? Mevrouw borghart. De Overfte heeft mijn verzoek toch ook onverhoord gelaaten. de overste. Dwang is geen oogmerk. Ik durf het aan uw eigen oordeel zeer wel overlasten, om mijn lot en  308 de belegering. en mijn' wil, van eikanderen te onderfcheiden. De ongelukkige (en dit was ik toch heeden in wraak8 verdiend medelijden en geen Mevrouw borghart. Dat is alles ligt gezegd : het klinkt ook zeer lraai; maar, maar, ik ben zeer nabij geweest, om een zwaaien eed te doen, dat julia nimmer de uwe zoude worden. e e r b V r g. ó Zweeren koomt daar bij in 't geheel niet te pas. Gij hebt zeer wel gedaan , door u voor dien eed te hoeden. Zo als gij ook altijd , als eene braave Vrouw doet, door denzelvcn, wanneer hij gedaan is, te volgen. Mevrouw borghart. Mijn Heer! wat dat betreft.... e e r b u r g. Ik weet wat ik zeg. Gij zult mij toch niet in de pekel laaten ? Mevrouw borghart. Ja , ja , ik merk het wel. Maar vleijcrijen zullen ons vrouwen, nooit beweegen. Generaal borghart. Verzoeken toch wel? En vooral wanneer dezelve ftrekken om billijk en rechtvaardig te zijn. Mijii waarde! wanneer gij uwe ftem geeft, dan maakt  v i] f d e b e d r ij f. 2Ö<7 maakt gij mij, dan maakt gij onze Kinderen, volkomen gelukkig. Mevrouw Borghart. Nu, wel aan dan — het moge dan zwakheid > of goedhartigheid heeten ! Heer Overften , ik zal uw huwelijk met mijne Dochter niet langer tegen liaan. Maar het is toch zeer zonderling, en zal opzien baaren. — Alles hangt nu van julia af. de overste. Dank zij u gezegd , waarde en lieve Mama. Nu , mijne zo zeer geliefde jolia ; de Eer en het Toekomflige hebben het hunne reeds gedaan: wat zegt nu de Liefde ? (Hij bied haar de hand?) julia. De Liefde ? 6 Die verraderesfe ! (Zij reikt hem de hand?) Zij zegt, dat ik van nu af aan, altijd de uwe zal zijn. e e r b u r g. Bravo ? Bravo ! Geniet wat ik u wenfche, waardig paar ! en dan zult gij zeker gelukkig zijn. Heer Overfte , ik vertrek daadelijk naar het Leger : maar dit zegge ik u, dat ik heeden avond bij u koom eeten, en dat gij mij niet vddr middernacht kwijt raakt. •'VI. deel. O straal-  sio de belegering. vijfde bedrijf. straalberg (de hand va» proostdorp vattende.) o Proostdorp ! welk een genoegen ! Bravo! Bravo! Het Treurfpel is in een Blijfpel veranderd l k proostdorp. Ja ; en de tijtel daarvan is : de Eer en de Liefde. EINDE. DE  DE TE LEÜRGESTELDE VERLEIDER, O F D E SCHIJNDOODE. TOONEELSPEL. IN DRIE BEDRIJVEN. Onder de Spreuk Per haec ad altiora. O 2 Z  PERSOONEN. De Baron van linden. sophia van linden, zijne Gemalin. j?redriK, haar Zoon. henriette een Wees, door sophia opgenomen. Julia,' Zuster van sophia. edel hart, Dorpspredikant. De Schoolmeester. Een DoSor. christina, eene j'onge Boerin. A l i d a , eene jonge Vrouw. Robbert, Bediende van den Baron. frans, Bediende van frederik. christiaan. klaas. ( Boeren. frans. J cornelia., n l Boerinnen. mi e t j e n. > Boeren en Boerinnen. Het Tooneel is op het Lusthuis van den Baron.  o Hemel i wees ons grenadier 'Het fpooM.het rpoabt,   VOORREDE. Dit flukjen heeft in volgend verhaal zijnen eorfprong. „ Eene Dame in Parijs, welke men voor dood „ hield , werd met een kostbaaren ring aan den vinger begraaven. Een bediende, welke „ zich denzelven wilde eigen maaken, befloot, ,, des nachts , zich in het graf, waarin de 3, kist geplaatst was , te begeeven. Bij de ope- ning van dezelve vondt hij de hand zoodaanig „ gezwollen , dat hij den ring 'er niet kon af„ trekken , en was dus in de noodzaakelijkJ} heid, wilde hij zijn oogmerk bereiken, den 3, vinger aftefnijden. Nauwlijks eene infnede 3, gedaan hebbe , geeft de Dame , een ver3, fchrikkelijke gil, waarvan de dief zoodanig fchrikte , dat hij levenloos op den grond ne3, derviel. Juist was het vroegmis —■ de Munniken 3, hooren in het graf weenen, — vinden de Da3, me bij zich zelf gekomen, en den knecht zon3, der eenig teken van leven. Men bracht haar 3, naar haare wooning , waar zij welhaast 3, geheel herftelde, daar integendeel de fchrik „ den dief werkelijk gedood had (*). LJoe zeker men ook van het beftaander fchijndooden overtuigd zij, nog nergends in ons Vaderland, voor zoo veel mij bewust is , word 'er, door het oprichten van doodenhuizen , of het in 't werkfi'ellen van andere middelen (t) voor hun (*) Z. der vernunftige dorf?farrer. Zurich 1791.P. 244. Qj Ia het Leipziger lntelligenzblact voii Jaar. 1781. p, O 3 3^5,  hun behoud gezorgd. Zal dan dit ftukjen meer du en , dan de fchriften van beroemde Geleerden ? — Neen zeker j maar veelen, die van hunne werken verftooken zijn — die , ja weeten: 'er zijn fchijndooden, doch dit ook bij het weet en enkel laaten berusten ; deeze kunnen viisfchien hier door erinnert worden, dat zij toch vooral hunne lijken niet te fpoedig , — niet op de gewoone doodstekenen alleen vertrouwende — doen begraaven. IVat de bewerking van mijn ftukjen betreft; ieder zal mij toe ft aan dat het onderwerp zeer moeilijk was — dat ik 'er veele 'en groote Epifoden bij nodig had, welke echter meest ingericht zijn, om het beminnelijk Chara&er van sophia te doen uitblinken, en dus den indruk van het onderwerp te vermeerderen. Wanneer de feilen, welke 'er in gevonden zullen worden, mij op eene heufche wijze worden onder't oog gebracht , zal mij zulks niet dan aangenaam zijn. Sophia heeft alles gehoord, wat bij haar vermeend lijk gefprooken werd, zonder eenig teken van leven te kunnen geeven. Dit zal veelen onwaarschijnlijk voorkomen, echter fteunt het op de ondervinding. Men zie het Algemeen Magazijn van Wetenfchap, Kunst en Smaak p. 5Ó3. en der vernunftige dorfpfarrer. ƒ.245. welke uit de vorlelungen uber gerichtliche Arzenijkunde van den Geheimen Hofraad delius , een j'oortgelijk voorbeeld aanhaald. Leijden den 30 Mei 1797. DE 3*5. in voornoemde werk aangehaald, wordt nog een ander behoedmiddel , als het oprichten van doodenhuizen, opgegeevcn, t welk zeer gemaklijk te gebruiken zijn zou, zo men de dooden op Kerkhoven begroef. Men vindt 'ei gen befchrijving van op p. 549 in «cuoot, vandcnrrAKRSR,  DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER, OF DE SCHIJNDOODE. TOONEELSPEL. EERSTE BED R IJ F. Een Bosch nabij het Landhuis. EERSTE TOONEEL. edel hart , henriette. edelhart. Uwe traanen zijn tekens van een dankbaar hart; maar henriette! maatig uwe droefheid — onderwerp u. henriette. Ik mor niet, Eerwaarde Heer! — maar, kan ik mijne droef heid maatigen? Heb ik dan mijne Moeder niet verloorcn ? edelhart. Ja, billijk treft u dit verlies, doch henriette! O 4 eene  216 de te leurgestelde verleider. eene onmaatige droefheid is, zo niet misdaadig, echter fteeds laakbaar, hier door kunt gij u buiten de mooglijkheid ftellen, uwe pligten te vervullen, en 't was immers om die te leeren kennen om die te leeren betrachten, dat de goede hemel u zulk een braave voedflcr gaf. Elke pligt, welke gij door uwe toomelooze droefheid verzuimt, maakt u ondankbaar jegens die goede Vrouw, wier verlies gij betreurt. he nriette. De Hemel behoede mij, dat ik ooit moedwillig mijne pligten zou verzuimen ; maar kan men dan , naar willekeur , zijne droefheid verminderen ? '9DBV ab ris r obno}p ibjïi edelhart. Niet op eens, lief Meisjen! een treffend verlies, een onverwacht geluk, eene onverdiende, bijtende belediging, brengen op eens onze hartstochten in eene hevige werking , waardoor wij met zelden in gevaar zijn tot buitenfpoorigheden overteflaan. En waardoor moet men dit gevaar vermijden ? — Door van jongs af te zorgen, dat het verftand boven de hartstocht zij _ ten minsten dat het fpoedig den teugel herneeme, wanneer treffende gevallen hem dien fomtijds uit de hand wrong — waarlijk henriette! alleen dan is de ziel kalm , wanneer al haare handelingen door het verftand beftuurd worden, henriette. Ach! wat moet ik doen ? Mijne geheele ziel krintf  eerste bedrijf. 217 krimt weg van weêdom, mijn verftand wil niet werken. edelhart. Kan niet werken , dewijl de hartstocht het reeds onderdrukt heeft. Zien wij, of wij het van zijn juk verlosfen kunnen. 'Er is , lieve henrictte ! op deeze waereld zeer veel goeds tc genieten, niet waar? — henriette. Veel, zeer veel ; zo men flegts geleerd hebbc, wat goed zij. Hoe gelukkig was niet de zalige Mevrouw van linden als zij den hongcrigen gefpijsd , en den dorftigen gelaafd had — als de' verlaatene Weduwe haar zegende, en de Vadcr- looze zuigeling haar toelagchte. Ja, dit is goed, dit is waar geluk; wel hem, die't weet te fchatten! 1 e b 8>*^ir4 .f-irthgibafed -bnoliid Het is echter met veel onheil — met veel ramp vermengd. Een ondankbaaren haat zijuen weldoener , dit fmart den braavcn man — 'er zijn veele booze menfchen, die geen waar geluk beminnen, en anderen in deszclfs genot ftooren, dit kost hem traanen -- hij poogt hen te verbeteren , maar hij word uitgejouwd en gelasterd; dit grieft hem. Voor hoe veel geluk wij hier ook vatbaar zijn , henriette 1 hier word de deugd «iet geheel beloond. henriette (/t geen gij fchijnt, mogtzijhet in't andere ook hgt merken. S J FREDRIK. Nu al wel; hier is geen zwaarigheid. — Maar wie komt gmdsch? - Waarachtig christina Z paku weg, frans! voord! — FRANS. Nu mijn Heer! niet driftig, maar voorzicht Eene domme ftreek, en alles is verlooreï! ë' FREDRIk. Pak u weg, zeg ik u. ZES,  eerste bedrijf. 233 ZESDE TOONEEL. christina, fredrik. christina. Goeden morgen, mijn genadige Heer! (zij wii voordgaan.) fredrik. Goeden morgen , christjen ! waarheen zoo geheel eenzaam ? christina. Ik wilde eenigen van mijne goede vriendinnen gaan bezoeken. fredrik. En ontmoet toevallig een vriend. christina. _ o Mijn Heer! gij zijt al te goed. Ik ben uw dienaares. fredrik. En waarom wilt gij mijn vriendin niet zijn? christina. Ik wil voor u bidden — in uw geluk mij verheugen , en om uw leed fchreijen; maar het zou mij niet pasfen, mij zelve de Vriendin van zulk een Heer te noemen. fredrik. Zoo wilt gij toch mijn Vriendin zijn, ofiohoon gij u dus niet wilt laaten noemen. P 5 chris'  234 DE TE LEÜRGESTELBE VERLEIDER. CHRISTINA. Mijn Heer! de vriendfchap van een eenvoudige Boeren Dochter is voor u van te weinig betekenis. FREDRIK. En waarom zou de vriendfchap van een Boeren Dochter weinig betekenend zijn voor den Zoon eens Edelmans? Wij zijn toch beide mcnfchen. CHRISTINA. Ja, maar in rang te verfchillend. — Ik houde veel van u ; gij hebt mij immers het leven gered ? — Doch ik houde ook den afftand tusfchen u en mij onder 't oog. FREDRIK. Van waar hebt gij toch dit beminnelijk verftand , lieve crisjen ? CHRISTINA. Het geen ik weet, ben ik aan onzen braaven Domino, en aan den Schoolmeester verfchuldigd; maar zo gij mij een beminnelijk verftand toefchrijft, mijn Heer! dan vleit gij mij. FREDRIK. Ik vlei niet — geheel niet, lief Meisjen! uw verftand en uwe opvoeding verheffen u boven uwen ftand. Een onbevooroordeeld Edelman zoudt gij gelukkig maaken , en uwe hoedanigheden zijnen ftand eer aandoen. CHRIS*  EERSTE BEDRIJF. 235 CHRISTINA. Ik weet waarlijk niet hoe ik uwe taal verftaan moet. FREDRIK. Letterlijk, lief Meisjen! — in de daad gij zijt zeer beminnelijk. CHRISTINA. Vergeef het mij , mijn Heer ! ik fprak reeds te lang met u. FREDRIK. Waarom wilt gij mij reeds zoo fpoedig verlaaten. Heb ik uwe kieschheid beledigd ? CHRISTINA. ó In 't geheel niet; doch 't voegt mij niet zulk een gemeenzaam gefprek met u te houden. FREDRIK. Waarom toch niet, al te fchroomachtig Meisjen ? CHRISTINA. Om veelc redenen, mijn Heer! — al ware het flegts alleen de aanmerkingen der menfehen. FREDRIK. Wat behoeven wij de menfehen te vreczen, zo wij geen kwaad doen ? CHRISTINA. Ik wil den fchijn van 't kwaad, zoo wel als 't kwaad  2 3°" de te leurgestelde verleider. kwaad zelf mijden, mijn Heer. Vergun mij dus dat ik ga. J fredrik haare hand vattende. Lieve christina! waarom wilt gij mij verlaaten? — Ik acht u zoo hoog. christina. Ik fmeek u mijn Heer! dat gij mij loslaat. fredrik. Gij wilt mij dan niet verftaan? christina. Ik vrees dat ik u reeds te veel verftaan heb. — Ik verzoek u ernftig mijn Heer! dat gij mij laat fredrik. Gij veracht imj dus? christina. Ik veracht niets dan de misdaad. fredrik. Lief Meisjen! christina. Laat mij los, mijn Heer! zo gij niet wilt dat ik den eerbied vergeete , welken ik u, als den Zoon des Landheers fchuldig ben. fredrik. Christina! Ik redde u eens het leven — mijn eigen leven heb ik voor u over. chris-  eerste bedrijf. 237 christina. Mij'ne deugd is mij dierbaar, boven 't leven. — Laat mij los. — Foei! dat gij u niet fchaamt, u dus te gedraagen. fredrik. Zo ik mij dan fchaamen moet, wil ik 'er meer reden toe hebben. {.Hij wil haar omhelzen.) christina Qworjlelend.) Godloos mensch! ZEVENDE TOONEEL. frans, de voorigen. frans. Pit! Pit! — fredrik omziende, laat christina los. frans wijst dat iemand komt. christina. Ik had zulk eene vernederende gemeenzaamheid van u niet verwacht. Doch ik zal mijne vriendinnen tegen uwe vriendelijkheden waarfchuuwen. fredrik. Vergeef het mij, zo ik u beledigde. christina. _ 'Er zijn daaden, mijn Heer! die ook een Boe~ rin geen Edelman vergeeven kan. fre-  238 DE TE LEÜRGESTELDE VERLElDÊR. FREDRIK. 'Er zijn Edellieden, die de Boerin, zoowel als haare vergiffenis, verachten kunnen. (Hij vertrekt met frans.) AGTSTE TOONEEL. christina, edelhart, (van een andere zijde uitkomende.') christina. Goedendag, Eerwaarde! edelhart. Goeden dag, lieve christina ! waarheen reeds zoo vroeg? christina. Ik wilde Jufvrouw henriette een bezoek geeven , dat ongelukkig Meisjen zal wel zeer bedroefd zijn. edelhart. _ Zij heeft haare weldoenfter, haare beste vriendin , haare oprechtftc raadgeeffter verlooren. christina. Ik zou gaarne reeds eerder bij haar geweest zijn, om haar optebeuren, maar ik had hiertoe den tijd nier. — Moeder is oen weinig onpasfelijk, en dan kan ik niet van huis. edelhart. Uwe Ouders hebben in u eene braavc Dochter' Ik  eèrste bedrijf. 2*g Ik hoop dat zij zich in u altijd verheugen zullen. En hier aan twijfel ik niet, zo gij altijd, zco als nu, de voorzichtigheid onder 't oog houd. . Zag ik zoo even niet iemand bij u ? Waarom bloost gij ? Werd 'er dan een gefprck gevoerd waarover gij u fchaamen moet? christina. Indedaad , de jonge Heer van linden fprak met mij op een zeer zeldzaamen toon. edelhart. En matigde zich ook eenige vrijheden aan. Wees niet bekommerd, Meisjen ! ik zag hoe gij uverweerdet, en uw gedrag draagt mijne goedkeuring weg. Alleen, houdt mijn raad, als de raad van een Vriend en Vader , onder t oog, wees altijd voorzichtig: vermijd zoo veel de welyoegclijkheid dit, gedoogt, alle gefprekken met jongelingen, als gij bij hen alleen zijt; de braaffte heeft zwakke oogenblikken, waarin de driften boven het verftand gaan; en hoe braaf gij ook zijt, christjen! gij zijt ook een mensch — een zwak mensch. — Denk niet, dat ik uwe deugd en eerlijkheid verdacht houde — hiertoe ken ik u te wel; maar mijn ambt, de zuivere vriendfchap die ik u toedraage, en de achting, welke ik voor uwe braafheid voedde, verpligten mij u raad te geeven. Gij verdenkt immers de rechtfehapenheid mijner bedoelingen niet? christina. Integendeel, Eerwaarde Heer! — ik dank u voor  2^0 de te leurcestelde verleider. voor uwe vriendelijke waarfchuuwing — en ik fmeek u om de voordduuring van uwe vaderlijke liefde en zorg. edelhart. Het zou mij grieven, zo zulk een braaf Meisjen, op de eene of andere wijze ongelukkig gemaakt wierd. Geene omzichtigheid kan groot genoeg zijn , welke Meisjens van uwe jaaren niet van nooden hebben. Men behoeft niet eens zoo laag te vallen, dat men misdaadig wordt, om echter zich zelf ongelukkig te maaken , en hen, die in ons welzijn belang Geilen, te bedroeven. — Uiterlijke fchoonheid, voorgewende edele gevoelens, kunnen een niets kwaad vermoedend Meisjen ligt verblinden , en ongemerkt in haar eene zucht doen outftaan, welke, in plaats van haar geluk te bevorderen , haar rampzalig maakt. —. Hoe dikwerf koesterde niet een Meisjen liefde voor hem, welke haar nimmer te beurt kon vallen, en kwijnde, te laat geleerd, tot in het graf toe? — Hoe veelen, door uitwendigheden aangedaan, zuchtten om het genot van 't bemind voorwerp, en weenden jaaren achtereen, om dat haare zuchten verhoord waren. Bemint gij dus u zelve, en hen allen, welke belang in uw geluk nellen , draag u dan, omtrend elk jongling, hij zij dan wie hij zij, omzichtig ; en, komt 'er fomtijds iemand , die betuigt u lief te hebben , die u tot zijn levensgezellin maaken wil. Christina ! gij hebt nog Ouders en Vrienden, hun raad gevraagd te hebben, zal u zeker niet berouwen. chris-  eerste b e d r ij f. 541 christina. Ik dank u voor uwe getrouwe lesfen , Eerwaarde Heer! Gij zult zien dat ik 'er gebruik van weet te maaken. edelhart. Dit zal de grootfte belooning zijn voor de moeite, die ook ik, lief Meisjen, aan uwe opvoeding beneed heb. christina. Hebt gij ook iets aan Jufvrouw henriette te zeggen? Eerwaarde Heer! edelhart. Ik heb haar reeds gefprooken. christina. Vaarwel, lieve Domine! edelhart. Goedendag, christjen! NEGENDE TOONEEL. edelhart. De jonge van linden is op lang na zoo braaf niet, als hij zijn moest. — — Ik vrees voor henriette. — Zij is teêrgevoelig. — Hij bezit alles wat ter verleiding nodig is. Ik moet haar waarfchuuwen, op dat hij niet eenmaal zich in zijne overwinning verheuge , en zij in haaren val traanen van berouw of wanhoop ftorte! —■ VI. deel. Q TIEN-  242 be tb le0rgestelde verleider. TIENDE TOONEEL. de schoolmeester, edelhart. de schoolmeester. Goeden morgen Domine! edelhart. Ha! wel nu, Meester! gij past op uw tijd. de schoolmeester. Dat hoort zoo , dat hoort zoo, Domine! wij Meesters zijn recht mannen naar de klok. edelhart. Wel nu, hebt gij aan mijn verzoek voldaan ? de schoolmeester. Ja, maar zie, Domine! ik begrijp niets van uw plan. Is het om de lijkpreek mooi te maaken , wat hamer ! dan hebt gij zelfs maar huis aan huis te gaan , en binnen kort zult gij een dikke foliant kunnen vol fchrijveu over de deugden van Mevrouw van linden. edelhart. Meester! Meester! gij zijt reeds zoo oud, en nog zoo nieuwsgierig. de schoolmeester. Zie eens , Domine! in alle zaaken kan ik wachten tot het mijn beurt is, om het fijne van de mis 'te weeten, maar nu, zie ik kan het niet loogchenen, dat ik brand van nieuwsgierigheid. edel-  EERSTE BEDRIJF. • 243 edelhart. Nu, ik zal u alles verklaaren. Zeg mij eerst welke lieden gij befprookcn hebt. de schoolmeester. Gij hebt mij bevoolen naauwkeurig onderzoek te doen , wien van onze Dorpelingen , eenige reden had om over de gellorven Mevrouw van linden te klaagen, — wie ooit door haar op de eene of andere wijze verongelijkt was. Nu, ik wist vooraf wel, dat de zulken te zoeken, vcrgeeffche arbeid was; 'er is niemand op de geheele plaats, die haar niet zegent. edelhart. Ik zelf verwachtte ook niets anders. Maar nu verder. de schoolmeester. Voorts hebt gij mij gelast die geen op te zoeken , die de grootftc blijken van weldadigheid en menfchenliefde van Mevrouw van linden genooten hebben. Nu, ik verzeker u, Domine! dit was een kwade post. Elk een wil de groot- fte blijken gehad hebben , en zij weeten de omftandigheden zoo bij te brengen, dat men onzeker is of men een kleine weldaad niet dikwijls voor een grooter blijk van edelmoedigheid moet houden, dan een aanzienelijk gefchenk. In één woord wilt gij al de beweldadigden van die goede Vrouw hier hebben, Domine! dan laat ik het heele Dorp, Mannen., Vrouwen en KindeQ 2 ren  944 de te leuslgestelde verleider. ren hier komen — en misfchien Yonden de huisdieren dan ook hier haare plaatfe. edelhart. Meester! weinige redenaars die den lof van Vorften , Princen en Landheeren na hun dood uitbazuinden, konden met zoo veel hartelijkheid zoo veel waarheid fpreeken, als gij van onze geftorven Landvrouw. Maar ik wil flegts eenige lieden hebben, — die bij uitneemenheid, gelijk men zegt, proeven van Mevrouws goedheid genooten hebben. de schoolmeester. Nu dan , hier is een lijstjen , daar is christiaan, van de Moolen. Hier is klaas , bij 't verlaat, en , hier de oude braave heter. — — Zie, daar hebt gij een geheele lijst, zestien ftaan *er op , en ik heb hen gelast dat zij over een klein half uur alle hier moeten zijn. edelhart. Best, ik dank u, Meester! de schoolmeester. Maar zeg mij nu toch, wat uw oogmerk is. edelhart. Gij weet dat het overal de gewoonte is , als lieden van rang fterven , dat 'er eene Lijkrede op hen gehouden wordt, waarin de redenaar alle krachten infpant, om zijne toehoorderen van iets te overtuigen , waarvan hij zelf in 't geheel niet overtuigd is j en 't welk zijn hoorders, van gant-  EERSTE BEDRIJF. 245 gantfcher harte ontkennen. Dus ftaat de braave man, die alom zegen om zich heen fpreidde, gelijk met den booswicht, die zijne ouderdaanen ten geesfel was. Men had in Egijpten eene andere en betere gewoonte , men pleegde recht Over de dooden. Zo iemand tegen een geftorven bij de veertig rechters, daartoe gefield, billijke klagten inleverde, werdt de eer der begraavenis hem ontzegd, en de bloedverwanten moesten het lijk zoo lang in hunne huizen bewaaren, tot zij eenige verontfchuldiging konden bijbrengen. Van deeze rechtspleging was de Vorst even min vrij als de geringfle Egijptenaar. Gij kunt denken , Meester! welk een invloed deeze gewoonte op de harten der overblijvende maakten, en welk een gezegend gevolg dezelve ook in onze tijden hebben zou. DE SCHOOLMEESTER. Eene wonderlijke gewoonte waarlijk ; zo die nog plaats had, was het te vreezemdat 'er niet veel lijken zouden begraaven worden. EDELHART. Misfchien, Meester! misfehien. De mensch, die eenig gevoel van eer heeft, vreest, ook na zijn dood ten toon gefield te worden, en dit kan hem terug houden van het begaan dier feilen, welke te ftraffen niet in het vermogen der Rechters is, en welke echter veele fchaadelijke gevolgen hebben. Q 3 DE  24<5 de te leurgestelde verleider, de schoolmeester. Eu wilt gij dan nu rechtspleging over de overleden Landsvrouw houden ? edelhart. Zoo iets dergelijks. De Baron beminde haar onbeschrijfelijk veel, en is over haar verlies zeer bedroefd. Hoe meer, hoe treffender hij van haar uitnemend karakter en ongeveinsde deugd overtuigd wordt, des te geruster zal hij over haar tegenwoordig lot zijn, en zijne droefheid paal en perk ftellen ; daarenboven zullen hier door onze Dorpelingen zijn hart te meer winnen , en het verlies, in Mevrouw geleden, herfteld zien. —- Henriltte, door zulk eene nieuwe vertooning getroffen, zal niet ligt den indruk vergeeten , welke zij 'er van ontvangen zal, en dit moet haar, en haare medemenfchen in het toekomende van een onberekenbaar nut worden. de schoolmeester. Ik moet zeggen, Domine ! dat dit een wonderlijke inval van u is, en evenwel, voorfpel ik 'er mij veel goeds van. edelhart. Sophia van linden was te groot, om haar, door het enkel houden eener Lijkreden, gelijk te nellen, met zooveel alledaagfche wezens, doch die door de geboorte in een hoogcn ftaat geileld waren. Haare deugd is te buitengewoon , dan dat wij haare nagedachtenis ook niet buitengewoon  eerste b e d r ij f. 247 woon vieren zouden. Maar laat ons zien, hoe laat het is. Het wordt tijd dat ik mij naar het Lusthuis begeef. — Laat de lieden hier komen, Meester ! Ik wil hen eenigzins van mijn oogmerk verwittigen. de schoolmeester , (aan het achtereind des tooneels gewenkt hebbende?) Daar komen zij reeds allen, Domine! —» ELFDE TOONEEL. De voorigen, christiaan, klaas, pie» ter, cornelia, mietjen, boeren Cll boerinnen. allen. Goeden morgen, Domine! edelhart. Goeden morgen , mijne Vrienden ! Hoe gaat het u. christiaan. Wel, Domine! p i e t e r. Ja, wel naar het ligchaam, Domine! was het hier maar wat geruster. edelhart. Wat deert u daar dan, goede oude man ? Q 4 KE"  24? de te leurgestelde verleider. p i e t e r. Lieve Hemel! hebben wij dan nu onze algemeene Moeder niet verlooren. edelhart. Ja, Kinderen ! gij hebt veel verlooren, maar dit is 's Hemels wil; gij lieden moet hier niet om morren. Zij kon toch niet eeuwig op deeze wae- reld blijven. Gij lieden hebt veel goed van haar genooten. allen. Ja, zeer veel. edelhart. Wel nu dan, wees hier mede te vreden , en misgun haar de zoo lang gcwenschte rust niet. p i e t e r. Neen , Domine ! zoo moet gij ons niet verftaan , zij ruste in vrede, dat is de zegen der ongelukkigen. edelhart. Ik heb u hier doen verzoeken , mijne lieve vrienden! om eene zonderlinge reden. Gij lieden allen zijt beweldaadigden van onze overledene Landsvrouw. Gij fchaamt u immers deezer weldaaden niet? christiaan. ö Foeij! zouden wij ons fchaamen openlijk te erkennen, dat ons aller geluk het werk van de Landvrouw is. edel»  EERSTE 'BEDRIJF. 249 EDELHART. Bij haar leven begeerde zij geene openlijke dankbetuigingen. Zij heeft aan u haare weldaaden in het geheim befteed. — Thands vordert uwe dankbaarheid eene openlijke erkentenis, van de verpligting welke gij aan haare asfchc hebt. CHRISTIAAN. Zonder haar, zoude ik met mijne goede Vrouw reeds voor twee jaaren van gebrek zijn omgekomen. p 1 E T e R. Had zij mij niet gered, zou ik door een onmedoogenden fchuldeifcher reeds voor lang tot den bedelliaf gebracht zijn. KLAAS. Zonder haare hulp , zou ik met mijn lieve MiETjEN tot wanhoop vervallen zijn. M I E T J E n. Aan haar ben ik meer dan mijn leven, de rust van mijn hart verfchuldigd. edelhart. Mijn lieve Vrienden ! Ik prijs uwe dankbaarheid. — Ik wil u nog heden bij den Landheer voeren; vertel hem , bij het lijk van zijne Gemaalin , de weldaaden die sophia van linden u beweezen heeft. — Hier door zult gij ball'em in de wonden van den troosteloozcn man gieten, en hij zal uw Vader blijven, daar gij uwe Moeder verlooren hebt. q 5 KLAAS.  250 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. KLAAS. Ja, de Landheer kan ook veel voor ons doen, maar nooit krijgen wij Mevrouw weêrom. Toen voorleden zomer alle drie mijne Kinderen aan de pokken lagen, en mijn Vrouw met de koorts op 't lijf te bed lag, heeft zij immers deKinders geholpen, als of 't haar eigen ware, daar onze buuren, uit vrees van befmetting ons huis mijdden. Hoe zou ik mij in dit huis vol ellende geredderd hebben, zo zij mij niet een van haare Meiden gezonden had, om de zieken te helpen. P I E T E R. Ik zie haar nog, dunkt mij, Eerwaarde Heer! hoe vol zorg zij het bed der kranken bezocht, — zelf den lijder de geneesmiddelen toereikte , en verkwikking aanbood. Ik hoor haar nog, hoe zij den ongcduldigen hoop inboezemde, en den bedroefden vertroostte. Ach! nooit krijgt ons Dorp zulk een befchermengel weder. CORNELIA. Neen toch niet, Vader! haar weergaê is in het Land niet. Weet gij nog wel , hoe_ gaauw zij voor drie jaaren naar den Sergeant liep om mij mijn' Man wedertegceven. EDELHART. U, uw Man wedertegceven ? CORNELIA. Ja , Domine! wij waren negen maanden getrouwd geweest. Mijn Man, 't geen hij voor of na  eerste b e d r ij f. 251 11a dien tijd nooit gedaan heeft, ging naar de Herberg, en dronk meer dan recht toe. 'Er waren Soldaaten, die hem nog meer toefchonken, en hem , toen hij reeds niet meer wist wat hij deedt, als Soldaat aannamen. Jaap krelisz. kwam mij dit zeggen, ik vloog naar de Herberg, ik bad de Soldaaten dat zij toch mijn' Man zouden loslaaten , maar ik wierd uitgelagchen. — Ik liep naar den Schout, en deeze kon 'er niets aan doen. Daar zat ik toen, agt maanden zwaar, zonder Man, toen Mevrouw bij mij kwam, en, pas had zij de oorzaak van mijne droefheid vcrnoomen, of zij ging naar den Officier en kocht mijn Man vrij. edelhart. Nu lieve Vrienden ! mijn tijd is verftreeken, vertoef een uurtjen achter de Diergaarde van het Lusthuis ; ik zal u dan laaten waarfchouwen. ~ Gij wilt dit immers, mij ten gevalle, wel doen? christiaan. Waarom niet, Domine ! wij gaan en zullen met geduld wachten. edelhart. Nu dan, tot ftraks. allen. Goedendag, Domine! — goeden dag Meester! TWAALF-  252 DE" TE LEURGESTELDE VERLEIDER. TWAALF DE TOONEEL. EDELHART, DE SCHOOLMEESTER. EDELHART. Waarlijk hij die geeft is gelukkiger dan hij dien ontvangt. Zielerust en genoegen in dit leven — de zegen der overgeblevenen na den dood, zijn het loon voor den weldoener des menschdoms ; en -echter men treft meer menfehen aan, die liever hunne fchatten doen roesten, of dezelve ter verwoesting van hun waar geluk verkwisten, dan 'er al die genoegens voor te koopen, welke de weldaadigheid ons aanbiedt. DE SCHOOLMEESTER. Ja , Domine ! een oprechte weldoener is in deeze eeuw een zeldzaam verfchijnfel. Men vindt 'er nog wel die het een of ander voor hun medemensen overig hebben, maar meestal zijn 'er inzichten bij , die het weldoen zijn fchoon doen verliezen. De een doet het op hoop van wederdiensten, de ander om geprezen te worden, en veelen nog wel met boozcr oogmerken. EDELHART. Ik wenschte, Meester! dat ik uw gezegde kon loogenftraffen, maar helaas het is eene waarheid, welke de tegenwoordige wacreld weinig eer aandoet. — 't Is maar al te waar, dat de handelingen der menfehen door eigenbelang veeltijds beftuurd worden. DE  . eerste bedrijf. 25% de schoolmeester. ■ Wanneer de rijken overwoogen hoe veel geluk zij door hunne fchatten kunnen Richten, 't zou haar, dunkt mij onmoogelijk worden, dezelve te misbruiken. — Ziet hier ons Dorp, binnen tien jaaren is door de weldaadigheid, bijna alle kommer en ellende verdreeven. edelhart. Dit zijn werk te kunnen noemen, is ongetwijfeld het grootile geluk dat de rijkdom ons ver.fchaffen kan. — Maar ik zie, de jonge Doctor nadert ons. — Ik wilde wel dat hij mij niet gezien had, want hij valt elk lastig met de geleerdheid , die hij niet bezit. de schoolmeester. Wel fcheep hem af, wat behoeft men zich van gekken te laaten bruijen. edelhart. Hij is een gast van den Baron, de welvoeglijkheid verbiedt mij om hem naar zijne verdiensten te behandelen. DERTIENDE TOONEEL. De voorigen, de doctor. de doctor. Ha ! ha ! ik vind de geestelijkheid vergaderd. Cummens vous va Monfieur Is Minifire!' edel-  254 DE TE 1-ÉÜR.GESTELDE VERLEIDER. EDELHART. Verfchoon mij, mijn Heer! ik ben in de Frail» fche taal niet zeer bedreven. DE DOCTOR. Cela efi impojjible , Artium & Theologie Doïïor, literarum bellarum imperitus ! EDELHART. 't Is heden fchoon weêr, Heer Doflor. DE DOCTOR. Saus doute! Ik maak 'er ook gebruik van om mijne longen te zuiveren; 'er is in het huis een odeur infupportable. EDELHART. Dit verwondert mij met reden, Heer Doaor 1 van waar dan komt die? DE DOCTOR. Comment! JEfiate adulta, laat men eene kist ongefloten, waar in een lijk is, dat met een vol ligchaam is geftorven? Zijt gij onnozel genoeg, Monfieur le Miniflre ! om niet te bezeilen, dat de lucht geweldig infecteert ? EDELHART. In het lommer zal zeker de lucht koeler en aangenaamer zijn, dan ineen beflooten vertrek; echter moet ik u zeggen dat gisteren, toen ik, nog bij het lijk geweest ben , 'er geene onverdraagel ijken reuk te befpeuren was. DE  eerste bedrijf. 2$$ de doctor. . Ne me prennez en mauvaife part, Monfieur le Miniftre ! maar dan is het met uwe reuk niet wel gefield. En al hinderde deeze reuk niemand , zoo kan men toch a priori demonftreeren, dat de uitwaasfeming van een lijk, dat vijf dagen oud is, in den Zomer neceffario hinderlijk wezen moet. edelhart. Dat is zeer mogelijk, Heer Doctor! de doctor. De kist moest op den eerden dag reeds geflooten zijn geweest, en de reeten met kalk toegeftreeken. 't Ware defirable, dat de hooge Overigheid .hier omtrend een bevel uitvaardigde, daar 't beweezen is dat de epidemique ziektens alleen in zulk verzuim haaren oorfprong hebben. edelhart. Maar Heer Doöor , zo het dan eens geen wezenlijk lijk ware geweest. de doctor. Slaat gij dan ook al geloof aan fchijndooden ? edelhart. Huffeland , frank , thierij en, reeds in zijn tijd, beverwijk, hebben veele voorbeelden aangevoerd van fchijnbaar geftorven menfehen. de docter. Ik zeg u, Domine ! dat zij gebazeld hebben. De  25^ DE TE 1EÜRGESTELDE VERLEIDER. — De ademhaaling houdt op, de pols is niet meer merkbaar, en het geheele lighaam koud. - Zie daar de ouwraakbaarfte tekenen , dat het leven vervloogen is. Mon Diea? Zoo alles waar was, dat die menfehen ons hebben willen wijsmaaken, hoeveel Joodeii zouden 'er dan niet al levend begraaven zijn. EDELHART. Zij gelooven ook dat dit niet dan te dikwijls gefchied. En om u de waarheid te zeggen ; ik en alle oprechte menfehen-vrienden wenfehen hartelijk, dat men nog eenmaal hunne voorflagen, gehoor geeven , en den mensch behoeden zal, tegen het verfchrikkelijke van levend begraaven te worden. DE DOCTOR. Ha! ha! doodenhuizen oprichten , om het geheele land tot een doodenhuis te maaken. Ik neem het u niet kwaal ijk, Domine! dat gij aan de beuzelpraat van eenige kwart geleerden geloof flaat, en naar dingen wenscht, die de ondergang van 't gehcclc land met zich fieepen zouden, om dat gij 't niet kwaad meent, en u het vermoogen ontbreekt, om de Sophismata dier lieden te begrijpen ; maar de uitftrooijers van dergelijke heretique Hellingen, zou ik het land uitjaageu. — J'ai l'honneur de vous faluer. EDELHART. Ik ben uw dienaar. DE DOCTOR. .Adieu! VEER-  .eerste b e d r ij f. 25? VEERTIENDE TOONEEL. edelhart, de schoolmeester. de schoolmeester. Dat Heertjen zal de Doodgravers goed in de hand werken. edelhart. Dat ben ik niet met u eens, Meester! gekken' die zwijgen kunnen zijn veel gevaarlijker, dan zulke babbelaars. de schoolmeester. Om dat men hen dan- fomtijds nog voor wijs verdijt. edelhart. Zij brengen ons dan ten minden dikwijls aan 't ■ twijfelen. Maar deeze heeft flegts zijn mond te openen, om ons te overtuigen, dat hij een dwaas van de eerfte grootte is. de schoolmeester. En is die goede Mevrouw van linden aari zulk een kwakzalver toebetrouw.d geweest, dan' verwondert mij haar dood niet. . edelhart. Gij flaat den bal geheel mis; zo gij recht'had, zou of dc Baron even dwaas, als de jonge geleerde zijn, of hij zou het leven en de gezondheid van zijne Gemalin weinig geacht hebben. De Arts VI. deel. B. van  258 ' DE TE LEÜRGESTELDE VERLEIDER. van den Baron is een zeer geleerd, befchaafd en voorzichtig man; met deezen heb ik in de voorgaande week den jongen windbuil in dispuit gehoord. Al het Fransch en Latijn, dat hij, zeker met heel veel moeite zal bijeen vergaderd hebben, braakte hij uit, om iets, zelf wist hij niet wat, te bewijzen. De waardige geleerde zag hem ftijf aan, doch fprak niet één woord, 't Was der pijne waard te zien in welk eene verwarring hem dit zwijgen bragt , —• hij was. genoodzaakt zijn laatfte hulpmiddel ter zelfsredding bij de hand te neemen; hij begon te fchelden en te raazen, dan ook dit was niet in ftaat om zijne partij tot fpreeken te beweegen, en niets fchoot hem overig dan vloekende en tierende de kamer te verlaaten. DE SCHOOLMEESTER. Hier aan had ik wel iets willen verzien. EDELHART. En na deeze vernederende nederlaag had hij nog de ftoutheid te beweeren, dat hij zijn partij van haare botheid overtuigd eii geheel verftomd had. DE SCHOOLMEESTER. Zoo behoort het. — Nu, Domine! Ik groet a, — tot na den middag. EDELHART. t Vaarwel. (Zij gaan aan verfchillende zijden binnen.') Einde van het Eerfte Bedrijf. TWEE-  tweede bedrijf. 2t9 TWEEDE BEDRIJF. Een Kamer. Ter rechterzijde de doodkist. eerste tooneel. henriette alleen. . (In eene zeer treurige houding peinst zij , bij de geopende kist.) Zoo zijt gij dan waarlijk niet meer, beste der menfehen! — Nog flegts zeer korten tijd zal het mij vergund zijn, uw overfchot, den fluijer van uwe edele ziel te befchouwen , maar ook dien weinigen tijd zal ik mij ten nutte maaken. Hier bij uw lijk wil ik leeren nerven als gij ftierft, op dat ook na mijn dood die vrolijke trekken van rust, op het verftijfd gelaat overblijven. Hoe gelukkig is hij, die deeze waereld verlaaten kan zoo als gij, — wier geheel leven eene voorbereiding ter dood was. Dit zijn dan die lippen , waarvan voor iedereen raad , vertroosting, bemoediging vloeijden, helaas! geheel verftijfd , lieve Moeder ! voor mij zal van deeze lippen geene moederlijke raadgeevingen, geene opbeurende troost meer vloeijen , uwe liefderijke hand zal de traanen niet wegvaagen , die nog foms ter nagedachtenis mijner lieve ouderen geplengd worden! r 2 twee-  2ó0 de te leurgestelde verleider. TWEEDE TOONEEL. henriette, fredrik. fredrik. Hoe zoo treurig, lieve henriette ! — waarom toch altijd bij dit lijk?met treuren zal men toch de geltorven niet terug bekomen. henriette. Neen, mijn Heer! maar 'tis aangenaam zich nabij het geliefde voorwerp te bevinden. fredrik. Ja, maar eene noodelooze droefheid wordt 'er flegts door gevoed. — Laat mij de kist toe doen. (Hij legt de dekfel op de kist, en bedekt die met het doodkleed?) Laat ons van andere zaaken fpreeken. he nriette. Vergeef het mij; uw mannelijk hart mag het fmartelijke van treffende ongevallen kunnen overwinnen , — ik ben niet zeer gefchikt om in gefprekken te treeden. fredrik. ó! Wat hebben toch de levenden met de dooden te maaken. henriette. Met redeh moet ik mij over uwe onverfchilligheid verwonderen. — Hoe, mijn Heer ! gij fpreckt  tweede bedrit f. 2f5l fpreekt dus bij het lijk uwer braave Moeder? — Ik vreeze of ik mij in de beoordeeliiig van uw hart niet verfchrikkëlijk bcdroogen heb. fredrik. Lieve henriette! gij moet mij niet verkeerd verftaan; wel verre is het van mij dat ik onverfchillig zijn zou over den dood van mijn lieve Moeder. — Ik betreur dit verlies, maar waarom noodeloos onze droefheid voedfel gegeeven? De groote van ons Verlies wordt hier door niets verminderd , maar wij vermeerderen 'er onze kwek lingen llegts door. henriette. Gij hebt gelijk, — gij fpreekt , als man , en ik — mijn gevoel heb ik gemeen met dat der meeste Vrouwen. fredrik. Wel verre van uwe gevoeligheid aftekeuren, dwingt zij mij meer en meer u oprechte achting toetedragen. Wij werden famen van onze jonge kindsheids af opgevoed, en bij het klimmen onzer jaaren , groeide de ongeveinsde achting, die ik u altijd toedroeg, ook fteeds aan. Geloof mij, lief Meisjen! geduurende den tijd, dien ik op de Hoogefchool,en met mijne reize doorbracht, heb ik nooit een Meisjen gevonden, die in ziels en ligchaams hoedaanigheden u kou evenaaren. henriette. Verfchoon mij mijn Heer! ik had , vooral thands, foortgelijke vleijerijen niet verwacht. R 3 fre- A  2ö3 de te leurgestelde verleider, fredrik (emftig.) Gij miskent mij , henriette ! zo gij mij van vleijerij verdacht houdt. — Waar ik mij ook fints al den tijd van mijne afvvezenheid uit mijne Ouderen huis heb opgehouden, overal heb ik, met een greetig oog naar een voorwerp gezocht, 't welk u evenaarde , of flegts, op een tamelijken afftand , u gelijk was, en , ik fpreek waarheid henriette ! ik heb 'er nimmer een aangetroffen. henriette. En waarom zogt uw gretig oog, naar een perfoon die mij geleek? fredrik (haare hand vattende, welke zij echter weldra terug trekt.) Lieve Zuster! vergun mij u zoo nog te noemen , — dit was de benaaming welke ik u als Kind gaf,' — o mogt die in eene tederer verwisfeld worden. henriette, Uwe handelwijze verbaast mij, — maar gij beantwoord mijn vraag niet, fredrik, Nu dan, lieve Zuster! Ik zocht een Meisjen u gelijk , om eenmaal met haar , geduurende ons leven gelukkig te zijn, — volmaakter voorwerp hiertoe heb ik nimmer aangetroffen dan u, en zal nimmer een ander vinden. henriette, Verfchoon mij langer uw gefprek aantehooren. — Ik ben verpligt zelfs reeds van dit weinige mijn Heer uw Vader te verwittigen. Fre-  tweede bedrijf. 263 fredrik (haar weêrhoudende.) Henriette! wat wilt gij doen? — Welk eene overijling ? henriette, Die de pligt mij voorfchrijft. fredrik. Henriette! — Ben ik dan zoo haatelijk in uw oog, dat gij mij deeze behandeling waardig keurt. henrlettè. Gij zijt mij niet haatelijk, mijn Heer van linden , maar zou het misfchien worden, zo ik uw ontijdig gefprek niet vermijdde, en u belette in uw waarlijk zeldzaame , misfchien misdaadige, voordragt voordtevaaren. fredrik. Is't mooglijk, henriette! gij houdt mij'verdacht van misdaadige oogmerken. Blijf, bid ik xx blijf, zo ooit een v'onkjen van achting voor mij in uwe borst ontftoken was , hoor mij, —■ hoor de oprechte taal van mijn hart, voor de eerlijkheid mijner bedoelingen roep ik den rechtvaardigen Hemel ten getuigen. henriette. Maar wat deert u toch ? Gij beeft — uwe ftem is afgebrookeu, uwe oogeii branden. fredrik. Henriette ! wie had meer. gelegenheid alle R 4 uwe  2Ö4 de te leurgestelde verleider. uwe deugden, alle uwe edele hoedaanighedcn te leeren kennen, en, als 't ware, te zien ontluiken, dan ik? — Kan al het verheven fchoon 't welk gij bezit, den jongling onverfchillig laaten? — Reeds voor lang wenschte ik eene neiging, van wier edelheid en rechtfchapenbeid ik u plegtig verzeker, aan mijne Ouderen bekend te maaken , — hadde mij het vooroordeel mijner Moeder niet terug gehouden.„. henriette. o Houd op, bid ik u — laster de beste der Moeders niet (haare hand plegtig op het hoofdeneind van de kist leggende.) Hier rust zij, die de zegen voor alle menfehen was. , Hij wijle van mij, die mijne braave voediter lasteren dunt. fredrik. Henriette! miskendt gij dan op deezen dag hem, wien gij voorheen Broeder noemde, geheel en al? — Zou ik mijne Moeder, — mijne beste Moeder lasteren. Maar hoe goed, — hoe volmaakt zij ook ware, zij was nog geen Engel zij had nog zwakheden. Gij kent haare' gehechtheid aan den Adel. Haare tegenzin tegen zoogenoemde ongelijke verbintenisfen. henriette. Noch het een, noch het ander heb ik in uwe braave moeder opgemerkt. Alle menfehen, van ■ wat rang of aanzien, waren haare Broeders en Zusters. En wat zou de braave Vrouw met mij van  tweede bedrijf. 2Ö5 van huuwelijken fpreeken. In één woord, mijn Heer! gij begint mij verdacht voor te koomcn, mijne deugd, uwe eer, en ons beider welzijn gedoogeu niet dat ik langer met u alleen vertoef. fredrik (haar bij de hand vattende.) Henriette! aanbiddelijk Meisjen! waarmede heb ik dit verdient. henriette. Ik mishandel u immers niet, mijn Heer ! Ik weet wat ik u, als den Zoon van mijne weldoeners verfchuldigd ben. ik bid u mijn Heer van linden ! laat mij gaan. fredrik. Henriette ! dierbaarfte henriette ! verlaat ■ mij niet. ó! Wist gij hoeveel het mij ge¬ kost heeft u mijn hart te ontdekken, •• - hoeveel zorg het mij koste , eer ik u dorst bekennen, „ ik bemin u." Want ik kende uwe naauwgezctheid , de vooroordeelen aan uwe ilreuge deugd, welke ik aanbid, verknocht. — Henriette ! ik bemin u, — met u alleen wil en zal ik gelukkig zijn; maar, om'sHemels wil! laat deeze mijne verklaaring nog één jaar voor ijderen ' mensch geheim blijven , dan ben ik mijn eigen ' meester, — dan verhef ik mij boven 't vooroordeel van rang en ftand. — Ik bid u, aan uwe voeten bid ik u henriette ! verlaat mij niet, doe mij teil minnen eerst hoopen.... henriette. Maar mijn Heer! ftaa op. Indien iemand hier kwam. R 5 fre-  200 de te leurgestelde verleider. fredrik. Henriette! neen ik fta van deeze plaats niet op, voor gij mij hoop op uwe wederliefde geeft, en mij bezweert alles geheim te zullen houden. henriette. Van linden ! wicn ik weleer Broeder noemde! Zoon van de braaffte Moeder! — wat begeert gij van mij ? Zijt gij dwaas genoeg van te denken dat jk uwe verzekeringen van eene eerlijke liefde gelooven zou; en al floeg ik aan dezelve geloof, meent gij dan , dat ik ondankbaar genoeg zijn zou u in eene neiging te verfterken, van welke gij zelf weet, dat uw Vader afkeerig zijn zou, — fpreek mij hier van nooit weder , of ik zal tcr- ftond alles aan uwen Vader opcribaaren. Schaam u — hij die mij tot de fnoodfte ondankbaarheid verleiden durft, verdient billijk , mijn afgrijzen. fredrik. Dierbaarfte henriette ! maak mij niet ongelukkig ! ik kan zonder u niet leeven. henriette. Ga heen, onbedachtzaam mensch , die mijne deugdlaagcn legt! welkeen geluk voor mij, dat gij dezelve niet listig genoeg bedekt hebt. (Zij wil vertrekken , fredrik ftaat op , volgt haar en wil haar bij de hand houden ; zij worfteld zich los} en loopt edelhart tegen 't lijft) PERv  tweede bedrijf. 267 DERDE TOONEEL. De voorigen , edelhart, edelhart. Zoo zoud gij mij wel omver loopen , henriette ! henriette. Ik vraag u verfchooning , Eerwaarde Heer! zeker het was buiten mijn fchuld. fredrik (driftig ter zijde.) Moet dan die Pharifeër mij overal in den weg ftaan ? edelhart. Ik had waarlijk niet verwacht u lieden , en vooral niet in deeze kamer ftoeijenden te vinden, henriette. Waarlijk mijn Heer ik ftoeide niet, geloof mij toch. edelhart. Ik wil u gelooven. — Verpligt mij door u een weinig te verwijderen. henhiette. Zeer gaarne (zij vertrekt?) fredrik. Ik heb de eer uw dienaar te zijn, mijn Heer. edelhart. 6! Blijf een oogenblik. FRE«  2ÖX DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. FREDRIK. Verfchoon mij mijn Heer! ik heb bezigheden. EDELHART. Slegts weinige oogenblikken. FREDRIK. Zeker, mijne tegenwoordigheid wordt elders vereischt. EDELHART. Gij zult haar wel een kleine poos uitftclleu, om van een, u geliefd, voorwerp onderhouden te worden. FREDRIK. Geliefd voorwerp! EDELHART. In de daad. Henriette en christina zijn ongetwijfeld lieve Meisjens, en zullen u zeker niet onverfchillig zijn. -Ji.dM^oo !"'J E D Jt f k '. Henriette is een aanvallig fchepfeltjen , ik 'bemin haar als haar Broeder, dewijl ik met haar opgevoed ben , cn wat christina betreft, gij weet ik heb eens haar leven gered, doch niet om haare fchoonheid, maar alleen om dat zij mensch was. EDELHART. Zulke gevoelens doen u eer aan, daar 't u integendeel tot fchande zou verftrekken , zo gij met  TWEEDE BEDRIJF. 269 met inzichten, welke haar ongeluk ten deel hadden , haar uit het klein gevaar, waarin zij in eene ondiepe floot was, gered had. FREDRIK. Uwe inleiding doet mij voor eene bittere redeiivoej-ing vreezen. EDELHART. Gij behoeft voor geene bitterheid in mijne uitdrukkingen te vreezen, dan alleen waar de zaaken die onvermijdelijk doen zijn. Ik wil zelf vooronderftellen dat uwe handelwijze van heden morgen omtrend christina , alleen ten oogmerk had, om haar te toetfen. FREDRIK. En dit is ook waarlijk het geval, EDELHART. Maar wanneer men hiertoe niet gerechtigd is, is zulks zeer onedelmoedig. Het ecrlijkfte, naauwgezetfte Meisjen kan op één oogenblik zwak zijn, en dus gelegenheid geeven van.op 't grievendst miskend te worden, waarvan zij geen gevaar gehad zou hebben, zo niemand zich opgeworpen had tot haar verzoeker , welke zich zelve in gevaar begeeft, zijn oogmerk te vergeeten , zelf misdaadig te worden, en het voorwerp zijner ondernceming geheel ongelukkig te maaken. FREDRIK. Heeft de Domine hier nog iets bij te voegen ? EDEL-  27Ö DE TE leürgestelde verleider, edelhart. Gij fchijnt mij met weerzin aantehooren. ' fredrik. Indedaad — zo ik ter kerk ga, verwacht ik foortgelijke periodes , en ik getroost het mij; maar in het gemeene leven , vergeef het mij, klinken zulke toonen geweldig valsch. edelhart. Het doet mij waarlijk leed, dat gij dus denkt, maar hoe onaangenaam mijne woorden u ook zijn mogen, ik ben verpligt nog eenige oogenblikken u dezelve te doen aanhooren; misfchien dat nog hier van de rust en het geluk van een fchuldeloos fchepfel afhangt. fredrik. Maar wat bedoelt gij toch, Domine I ik verfta niets van uwe raadfelachtige voorftellen. edelhart. Welaan, ik zal duidelijker fpreeken. — Hier ftaat het lijk van uwe braave moeder, — zij was de opvoedller van henriette , zij prentte haar liefde tot eer en deugd in, — haar in waarlijk braave gevoelens te zien tocneemen, was haare voornaamfte vreugd, — haar te zien volharden m naauw gezetheid en ftrenge eerbaarheid, was de belooning voor haare zorg. En gij, de Zoon van deeze achtingswaardige Vrouw , onderltaat het hier, — hier zelfs bij haar lijk, die deugd te verwoesten , voor welker behoud en aanwasch zij  tweede bedrijf. zij zoo zeer bezorgd was. Hier , in den tempel der deugd , fteekt gij de deugd naar 't harte; hier trachtte gij al de heilrijke lesfen door uwe Moeder haar gegeeven, uit haar hart te rukken , — hier leide gij u op den ondergang van haare rust en geluk toe. — Verftaat gij mij, Heer van linden ? fredrik. Wel wie zou zulke duidelijke taal niet verftaan fn Maar waarlijk ik had zulke ongegronde en beledigende gezegdens niet verwacht. Wie beeft u het recht gegeeven mij dus hoonend te behandelen. edelhart. Zeker veele lieden achten het zich een hoon, wanneer men hen waarheid zegt. — Vraagt gij dus wie mij recht gaf, u de waarheid te doen hooren? — De liefde en de achting, welke ieder mensch der deugd moet toedraagen ,mijn hart — mijn ambt — en de liefde, die ik voor u, als den Zoon der braaffte Ouders, verfchuldigd ben. — Ja, mijn Heer ! de fterke toon , waarop ik heden u moet aanfpreeken, is het tegendeel van haat. — Een fchuldeloos — een niets kwaads vermoedend Meisjen te verleiden, is eene misdaad , die, al ware het dan ook eerst op ffet fierfbed, u ijsfelijk folteren zou. fredrik. Nu, Domine! tekens van liefde of haat; 't is mij om 't even. — Wanneer hetanijn Vader beha»-  272 de te leurgestelde verleider, haagcn zal, u tot mijn Pedagoog te promoveeren, dan zal het u vrijftaan mij met uwe verveelende moraal lastig te vallen. Ik groet u. edelhart. Een oogenblik nog. Zal het u aangenaam zijn dat uwen Vader de ontmoetingen tusfchen u, henriette en christina ontdekt worden? fredrik. Handel hier mede volkomen naar uwe welgevallen. Intusfchen, de eene dienst is de andere waardig, zijt omzichtig in uwe verkeering met henriette? edelhart. Om welke reden mijn Heer ? fredrik. Cupido fchijnt reeds niet vergeefsch met zijne fcherpe pijlen op u gemikt te hebben ; en misfchien ontftond uwe geheele zedekundige verhandeling meer uit jaloezij , dan uit liefde tot haare deugd. edelhart. 6! jonge Heer! ik ben boven uwe beledigingen. — Maar ik zie uw Vader nadert. fredrik (met eene gemaakte vriendelijkheid.-^ Nu , laaten onze onderhandelingen maar geheim blijven. — Ik zal u niet meer in den weg Haan, 5 VIER-  tweede b e d h ij f. 273 VIERDE TOONEEL. De voorigen , de baron. de baron. Vanwaar toch, en wel hier, een zoo driftig gefprek ? edelhart. Slegts ons beide betreffende, Heer Baron! fredrik. Dc Domine wilde een lijkreden beginnen op de deugd, welke echter nog niet overleden is. edelhart. Ik zal redelijker zijn dan gij mijn Heer! de baron. Ik hoop niet dat 'er eenig gefchil tusfehen u plaats heeft. edelhart. Geen gefchil, Heer Baron ! Misfchien zal ik daarna iets van de ftotfe van ons gefprek mededeelen. Thands wenschte ik u liever over andere zaaken, eenige oogenblikken te onderhouden. fredrik. Ik zal u niet hinderen, Domine ! — Ik ben u dienaar. VI. deel. S VIJFDE  374 de te leurgestelde verleider. VIJFDE TOONEEL. de baron, edelhart. de baron. Ik hoop piet, mijn waarde Vriend ! dat mijn Zoon u eenige onaangenaamheid aangedaan heeft. edelhart. Men doet dit fomtijds zonder het te willen, Heer Baron ! — Maar laat ons hier van niet verder fpreeken. Gij deedt mij gisteren bij u verzoeken , mag ik hier van de reden vraagen ? . d e b a r o n. Ach edelhart, waarover zou ik u thands anders onderhouden kunnen, dan over treurige onderwerpen ? _ Het betreft dit overfchot van de beste der Vrouwen. edelhart. Ik ben in allen opzichten ten uwen dienst. de baron. Over twee of drie dagen zal het tijd worden, het lijk te begraaven. edelhart. Ja, ik twijfel 'er niet aan of het is waarlijk dood, en dus zoude ik u niet raaden, dit langer ■ uitteftellen. Gij zult het zeker in het familie graf doen bijzetten. de baron. Niet in de Kerk; ik wil niet hebben dat 'er flegts  TWEEDE B E D R IJ F. 275 flegts de mooglijkheid zij, dat zij , na haaren dood, de overgeblevenen fchadelijk zou kunnen zijn. — Ik wil een graf doen graven in het Iepenboschjen — daar in zal het overfchot van al mijne Maagen rusten , zonder dat praal of gedenktekenen op het zelve zullen zijn opgericht. EDELHART. Uw oogmerk bevalt mij. Wat behoeven 'er gedenktekens op het graf van hen, welke 'er tallooze in de harten hunner medemenfchen gedicht hebben. DE BARON. Ja , edelhart ! dit denkbeeld levert waare troost op. Wel geleefd te hebben , is de bron van waare rust, niet alleen voor den ftervenden, maar ook voor den overblijveuden. EDELHART. In haar kunsteloos graf zal zij de traancn van dankbaare beweldaadigden met zich voeren, en de zegen van eiken braavcn man haar eeuwigduurend gedenkteken zijn. DE BARON. Ik zal niet behoeven te vraagen of gij ter haarer nagedachtenis , eene Lijkrede houden zult. Dit is de gewoonte, en haare deugden.... 0 f> 1 tori rltj.. 110 .noibfloMn» EDELHART. 't Is waar, dit is eene gewoonte, en de inrichting daarvan moet ten oogmerk hebben , om heft , die den verftorven hoogachten, cenen S 2 gron-  276 de te leurgestei.de verleider. grondigeü troost op te leveren. Vergun mij echter thands van die algemeenc gewoonte cenigzins aftewijken. de baron. Gij zult hier zeker reden voor hebben. edelhart. Ja. Voor wien toch zou eene gewoone redenvoering dienen. Zij die haar kenden , kennen ook haare deugden. Zij die haar niet kenden mogten op het denkbeeld komen , dat men hen deugden voorloog, zoo als dit niet zelden plaats heeft. Maar vergun mij op eene andere wijze u eene onuitputbre bron van troost op te leveren. de baron. Op welk eene wijze ? Edelhart! gij zijt raadfelachtig. edelhart. Is het mij geoorloofd ccnigen onzer Dorpelingen hier te voeren? tbnuded nmnu m^xa 'teiXlRt-jö, nazi Volkomen. Maar ten welken einde? edelhart (met VUUf.) Om u de deugden uwer Echtgenoote uit het volle hart haarer beweldaadigden te doen vernee- men.'"* ''• *J.- wvisra. bed jq ; \iiu iwm lóll de baron (aangedaan.') Ga, braave Man! ZES-  "tweede bedrijf. 277 ZESDE TOONEEL. de baron. Ja , zalige Echtgenoote ! veele , groot, buitengewoon waren uwe deugden! — Eene tedere Moeder voor Weezen, de ftut der Weduwen, de Iteun des Oudcrdoms, de tocvlugt voor eiken ongelukkigen ! Geniet thands in rust , o mijne dierbaare! het loon uwer braafheid! Ik moet nog toeven, eer ik u daar, in de zalige droeven des vredes omarme. Gij waart te groot voor deeze waercld. Ik zal uw fpoor volgen, om tc fpoediger u weder te zien. ZEVENDE TOONEEL. *ai5S' '; !• * maai t 9suw onss afew qO De voorige, henriette. ■yuHrfi^ji, moT<,o%3f Lirn ïsri el De Bode is terug gekomen, mijn Heer! maar heeft uwe Zuster den Brief niet kunnen behandigen. Reeds vier dagen voor zijne aankomst, is zij met haare Kamenier op reis gegaan, en men weet niet waarheen. de baron. liet fmart mij ; ik had gaarne gewilt dat zij hcrwaards gekomen ware. De flag zal haar niet minder dan ons treffen. S 3 hen-  ^73 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. HENRIETTE. Ieder fchreit, en evenwel wie heeft meer reden om traanen te ftortcn dan uwe ongelukkige henriette! — inden gcvaarlijkften leeftijd, op t onverzienst, van eene tedere Moeder, van eene voorzichtige Raadsvrouw, van eene beproefde Vriendin beroofd! DE BARON. Waarom ziet gij met een oog vol kommer in het toekomende ? henriette ! Hij die met een zorgend oog tot heeden u gade flocg , leeft en — wie Hem niet verlaat, wordt nooit van Hem yerlaaten. Gij zijt een braaf, deugdzaam Meisjen ; wie twijfelt hier aan , die weet dat mijne gezegende Echtgenootc uwe Vriendin was? Zij was uwe Moeder, maar met haar hebt gij uwen Vader niet verlooren. Gij zult altijd mijne braave, lieve Dochter blijven. HENRIETTE. Ja, maar.... DE BARON. Wel nu? Welke zorg bekommert u? HENRIETTE. Ik wilde gaarne zwijgen , maar misfchien wierd mij dit daarna misdaadig. Vergeef het mij, zo ik u'kommer veroorzaak , en droefheid tot uwe droefheid toe doe. DE BARON. Spreek toch, liere henriette! welke kommer kunt gij mij veroorzaaken ? HEN-  TWEEDE E E D R IJ F. 279 HENRIETTE» Gij wilt mijn Vader blijven ? DE BARON. Die zal ik blijven. HENRIETTE. Uw huis zal ik echter moeten verlaatcn. DE BARON. Waarom toch ? — Spreek gerust, als tegen een vertrouwden Vriend. HENRIETTE. 'Er in te blijven zou mij misdaadig of ondankbaar maaken. DE BARON. Uwe woorden verbaazen mij ! — verklaar U toch duidelijk. HENRIETTE. Uw Zoon.... DE BARON. Wel nu ? HENRIETTE. Helaas! Ik vrees dat hij mijne deugd laagcn legt. DE BARON. HENRIETTE! ZOU FREDRIK !.... S 4; HEN-  230 de te leurgesteldë verleider. ■ henriette. - Ja, Hij fpreekt mij van liefde, de Zoon eens Barons van liefde tegen een arm Weesmeisjen. — Hij u il dat ik zijne verklaaringen voor u geheim houde, moet dit geen billijke achterdocht in mij verwekken ? de baron. Henriette! Gij bedroeft mij. henriette. ö Mijn Vader! vergeef het mij. — Hoe fmart het mij dat ik u bedroeven moet, maar kan ik anders ? de e a r o n. Neen , Neen , braaf Meisjen ! — Hoe, mijn Zoon durft het onderncemen.... h e n r i e t t e. Toorn niet op hem. Maar geef mij raad, hoe ik zijne lirikken zal kunnen ontkoomen. Djis TobaV nüd tr.x ba r o n. Stel u gerust, — wij zullen hier over nader fpreeken. Gij kent mijne Zuster! Het evenbeeld van uwe Voedftcr; zij bemint u, bij haar zult gij veilig zijn. henriette. 6 Mijn Heer! mijn Vader! hoe dankbaar ben ik voor uwe zorg. de baron. 'Er komt iemand — henriette! Laat niemand -21 «H3 ! iets  tweede b e d r ij f. 281 iets van de misdaadige oogmerken mijnes Zoons gewaar worden, 't Is voor den Vader fmart genoeg dat zijne Kinderen het pad der deugd verlaaten, al wordt hunne fchande niet gemeen gemaakt. AGTSTE TOONEEL. »' . ai ig De voongen , edel hart, Bedienden van den B/lfOn, chris ti aan, klaas, frans, cornelia, mietjen, boeren' dl boerinnen. edelhart. Ziehier, genadige Heer! het volk, wiens geheele ziel nog geheel van de goedheid en grootte uwer Gemaalin vervuld is, — het volk dat haare nagedachtenis zegent, en zoo lang zegenen zal, als hun eenvoudig hart de tempel , der deiigd is. — Hunne voornaamfte troost, in den algemeerien flag, is het vast vertrouwen dat gij hun Vader zijn zult, gelijk uwe Gemaalin hunne Moeder was, en zij zullen uwe liefhebbende, uwe gchoorzaa- me Kinderen zijn. Hoor hunne eenvoudige taal, — hoor van hunne dankbaare harten den zegen afvloeijen , die hunne weldoenfter , zoo wel verdient, met zich in 't graf neemt. de baron. Braave menfehen ! uwe hartelijkheid bevalt mij, en het loon voor de ongeveinsde liefde, welke gij mijne Vrouw toedraagt, zal mijne achting en zorg zijn. S 5 cums-  282 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. CHRISTINA. Dc Man van zulk eene braave Vrouw , zal ook ons , die door haaren dood Weezen zijn, niet vcrlaaten. ö Genadige Heer! wist gij al dc edele daaden , welke de nooit genoeg geroemde Landsvrouw in het verborgen verricht heeft, — wist gij , hoeveel ellende zij overal wegnam, — hocvcclen zij het leven draaglijk, aangenaam gemaakt heeft. M I E T J E N. Vcrlaaten Vrouwen gaf zij haar Man weder. CORNELIA. Schreiende Weduwen vertroostte zij. ,0,„ IJ9 |d L A A S. 6 Genadige Heer! Ik had dagen noodig zoo ik u al het goede, dat zij alleen mij en dc mijne beweezen heeft, vcrhaalen wilde, en dan nog zou mijne taal de grootheid van haare goedheid niet uitdrukken kunnen. DE E A R O N. Lieve Vrienden! uwe hartelijke loffpraak doet mij op nieuw gevoelen w elk een groot verlies ik in mijne Gade gelccdcn heb, den zegen van mijne onderhoorigen. EDELHART. Maar eene Gade , wier hoofddoel was der deugd getrouw te blijven , verliest men nooit; zij verlaat ons flegts voor een korten tijd, om daarna  TWEEDE BEDRIJF. 283 daarna in haare armen het leed te kannen verzoeten dat een kort afwezen ons deedt ondergaan. DE BARON. Ja zij ftierf den dood der deugdzaamen. Vrienden ! wij zullen haar eenmaal wederzien. Droog uwe traancn , — uwe Moeder heeft u voor een korten tijd verlaaten, ik zal inmiddels uw Vader zijn. EDELHART tegen FRANS. Wees getroost dus , goede , eerlijke frans-! Zie hier uwen Landvader, die het werk dat zijne Gade aan u begon, voltooijen zal. FRANS. Ach, wij zijn gelukkig, maar hebben wij met dit alles onzer aller Moeder weder? Oud en Jont; zegende haar, en kon de zuigeling jaaren genoeg tellen om haar de blijken van verfchuldigde dankbaarheid te geeven? — 't Is nu vijf Jaaren geleden , genadige Heer ! dat een mcdoogcnh.oze fchuldenaar, alleen om zich meester van onzen klecnen akker te maaken , ons op 't lijf viel, toen hij wist dat het ons onmooglijk was, onze fchuld te betaalen. Hij kwam met de dienaars van 't gerecht, om mij naar den tooren, en mijne Vrouw en twee arme Kinderen aan den bedelllok te brengen. Met bevende handen deelde ik mijn laatfte ftuk brood aan mijn ongelukkig buisgezin mede, toen die wreedaart met zijne verfchrikkclijke tocftcl inkwam, — het gefchrci mijner Kinderen, — de traancn mijner wanhoopende Vrouw,  284 hE TE llirgestei.de verleider. Vrouw, — de plcgtige verzekeringen van mijn onvermoogen, en dc heilige beloften van hem ie zullen voldoen, niets kon baaten; reeds tasten de ruuwe gerechtsdienaars mij aan, — mijne lieve Vrouw hing aan mijnen hals, mijne Kinderen omvatten de knieën van mijnen vervolger, toen de gezegende Landsvrouw intrad, de wanhoop verjoeg en de zegen mede bracht, — (yuurig ten Hemel ziende?) Hij volgt u, — hij volgt u den zegen van ons hart, — ons laatfte woord zal zegening zijn over u en de uwen. * > ' "j.p'E ^b.jAVr^o n. Genoeg, genoeg, goede Man? ifo ii , won 1 «naj -R tjjfij, igi ■ En zij deed geen weldaad ten halvcn. —— Zij verzorgde ons van alles wat wij behoefde , zij zorgde voor de opvoeding onzer Kinderen , zij vees ons dc middelen aan om het onheil, door net misgewas ons berokkend , te boven te komen , — zij.... 0 fl A a s «a (Men hoert van achter het tooneel een ongewoon gedruisch?) , x - de baron. Wat is dit ? —• (Tegen een der bedienden?) Ga zien wie ons zoo onftuimig nadert. NEGEN-  tweede b e d e. Ij f. 285 NEGENDE TOONEEL. 3f n»V flöitO'.'JO 9$tU90 -•!. fi-J ' '• a'Offl'OVnO De voorigen, julia, fredrik. => ' j ■, ' , , ,jj 3wdu1 julia, (driftig doordringende.') Dood ! o mijne Zuster ! (Z*/ r//fgtf ii')'Lc.ubb», nuug bs'.'b ns £i3 edelhart. Ik begrijp u. (Hij fpreekt zacht tegen Boeren , -welke geheel aangedaan hun goeden dag uitftaamelen en vertrekken.) de baron. ~ < 1,0,11 Mijne Zuster! — julia ! — den Hemel zij dank, — zij opent de oogen. julia (zij ziet verbaast rondom zich.) Waar ben ik ? Goede Hemel! Is 't dan waar? Mijne sophie leeft niet meer. de baron. Troost, troost u , lieve julia ! vermeerder door uwe droefheid de onze niet. JULIA.  286 de te leurgestelde verleider. julia. Ach! na twee Jaaren afwezigheid, hoopte ik haar heden aan mijne borst te drukken ; ik wilde haar verrasfeu en vind haar levenloos, ö! Wat zijn dc vooruitzichten der menfehen? (Zij gaat naar de kist.) sophia! lieve Zuster? Boort gij mijne ftem niet meer , de ftem van uwe julia, die u zoo hartelijk beminde ? Neen gij hoort mijne klagten niet , ö waarom moest gij de eerfte fterven. edelhart. Misgun haar dc rust niet , Mevrouw! 'Er is een ander leven, daar zult gij elkander wederzien ; zij is niet voor altijd voor u verlooren. JULIA. Ja, ik zal mijne sophia wedeiv.ien. Ach! had ik. haar flegts nog eenmaal op deeze waereld mogen omhelzen , nog maar eenmaal haar van mijne liefde mogen verzekeren! de baron. Zij is flegts zeer korten tijd onpasfelijk geweest en niemand voorzag haar dood, toen zij op het onverwachtst ftierf. De groote afftand zou het onmoogelijk gemaakt hebben u van haare ziekte voor haar dood te verwittigen. julia. En ware ik nu niet bijgeval gekoomen, zou ik haar geheel niet weder hebben gezien. de  tweede bedrijf. 2S7 de baron. Terftond na haar afftervcn, lieve Zuster! heb ik ti een Bode gezonden, maar gij waart reeds op reis; hadden wij kunnen vermoeden dat gij ons verrasfen wildet, wij zouden nier nagelaten hebben om u die vrecsfelijke fchrik te befpaaren. julia (de kist open willende doen.) Laat mij voor 't minst haar na haar dood zien , welke ik niet meer levend omhelzen mogt. de baron. Maar dit gezicht zal thands uwe aandoeningen te veel opwekken. julia. Laat mij lieve Broeder! laat mij haar zien. Is het aangenaam de becldtenis van een verfcheiden Vriend te zien en te kusfehen, o dan! voor het laatst nog de trekken van de beste Zuster te zien, die met warme liefde traanen te befproeijen, —■ laat mij, Broeder! laat mij.... de baron (de kist openende.) In 's Hemels naam. julia (van henriette en edelhart gevolgd nadert de kist.) Ja, zij is het; ook in den dood hebben haar de trekken van rust en te vredenheid niet vcrlaaten. Kon dan dit gelaat den wreeden dood niet vermurwen ? Is dan niemand, ook de edelfte voor zijne pijlen veilig ? — Zie Broeder ! zie henriette, nog eens met opmerkzaamheid dit gelaat, waar  J8S de te leurgestelde verleider. waar van voor den bedroefden troost , voor den' bekommerden bemoediging afvlocidde. de baron. Dat zij dan ruste! julia. Ja, rust — rust beste sophia! rust uit van al den kommer deezer waereld ; van al de zorgc, dien gij belleed hebt om haar voor uwen medemensch aangenaam te maaken. Rust, sophia ! — maar nog eene moeite, zend ons troost over uwen dood toe! edelhart. Zoek dien bij u zelve Mevrouw ! — in de deugden van de geflorvene! julia. Ach! elke crinnering aan haare grootheid reit Op nieuws de w onden open , om dat wij die grootheid thands misfen moeten, ö Zij was de beste Zuster. Van haare eerfte jeugd altijd vriendelijk , verdraagzaam, toegeevend. Als ik haar fomtijds door jeugdige ligtzinnigheid verongelijkte, hoe liefderijk bragt zij mij dan hier over tot berouw, en zij was altijd de eerfte die de armen opende , om aan elkanders borst vergceving te vraagen en die met de heilige kusch der vriendfchap hartelijk te fchenken. Kwam mij op mijnen weg eenige moeilijkheid te vooren, ó hoe haastte zij zich dan dien wegteruimen. — Had ik fomtijds iets tegen onze Ouderen misdreeven , hoe fpoedde zij zich om voor mij vergiffenis te fmee- ken.  tweede b e d r ij f. ïtp ten Overal was zij de fcheidsvrouw waar twist was , de middelaares waar vriendfchapsbrcukcn plaats hadden, de vriendin ook van hen die haar afgunftig waren. _ 't Jjj^«£ phia in haare jeugd voor mij en haare njdgenooten was, was zij ook in gevorderden leeftijd, voor alle haare medemenfchen, de beminnelijke, aangebedene sophia. Thands dacht ik haar te zullen omhelzen, op nieuw in haar bijzijn met vreugd mij aan de dagen die voorbij zijn te ernnneren; fii hoe ftrceldc mij deeze hoop op den weg ! IK Helde mij voor hoe vrolijk zij mij te gemoet zou ijlen, hoe vuurig zij mij zou omarmen, — hoeveel zaligheid ik met haar genieten zou. Doordrongen van al die zoete beelden nader «k het huis, Hemel! welk eene huivering beving mij. af de venllers geflooten, alles doodelijk ftil inden omtrek Wie betreft deeze plegtige ftiltc, dit was mijne vraag, die ik meteen beklemd hart deedt, en een bevende Grijsaart, doet met traancn mij den naam mijner Zuster hooren. —— o Broeder, - het is te veel, - te veel m zijne beste, vrolijkfte uitzichten zich zoo ichnkfcelijC te leur gefield te zien. edelhart. Te leurftellingcn , de verijdeling van de nuttigde en genoeglijkfte plannen zijn het lot deezer waereld; verheffen wij ons boven dczelven, dat de kortheid van ons verblijf op deezen aardbol,— de zekere toekomst van een meer gelukkig leven, ons doen draagen en — zwijgen. VI. deel. T füLU.  290 de te leurgestelde verleider. julia. Dit was ook haare les, ik wil draagen en zwijgen. (Met verwering het lijk kusfehende.) Slegts eene aff'ehcidkusch aan u , — fchoone woonplaats voor eene fchoone ziel, «_ nog eene kusch.... dit zal mij krachten geeven. En gij die reeds in de eindclooze zaligheid het loon uwer deugden geniet, dat onze traancn over uw gemis uw genot niet ftooren, — (j„ vervoering']i zalige sophie! 't zijn traancn der liefde, geen tekens van ontevredenheid. (Zij kuscht andermaal het lijk met de zichtbaarjle aandoeningen.) de baron. Kom, lieve Zuster ! verwijderen wij ons van het voorwerp dat onze fniarten zoo grievend verlevendigd. j julia. ö Het is zoo zoet bij het overfchot te ziin van haar, aan wie ons geheel hart toegewijd was. de baron. Houden wij ons met verhevener denkbeelden bezig, het Hol vervoere ons niet. '^Dee^en julia. Welaan dan, gaan wij! maar ach! mime voeten waggelen ; sophia mogt uw dood de oomak van den mijnen zijn, opdat wij te fpocdiS vereenigd wierden. (Zij vertrek 2 § baron e„ edelhart U/^»^™ i die  TWEEDE BEDRIJF. 201 die geduurende liet geheele tooneel in droefheid verzonken was, wil hen langzaam volgen?) fredrik (haar zacht terug houdende.) Lieve henriette ! waarom verfmaadt gij mij toch? henriette. Zwijg mijn Heer! is het hier de plaats om liefdes,, verklaaringen te doen ? fredrik. Gij hebt immers niets aan mijn Vader verklaard? henriette (hem met verontwaardiging aanziende.) Wacht u ftceds voor daaden , voor welkers openbaarmaaking gij vreezeu moet , (zij vertrekt.) TIENDE TOONEEL. j ■-, bii"/3330i. Jilsr! toriaa aio oiw 'iec tU»firt fredrik. Wel verdoemt dat ik mij zoo heb laaten bedriegen ! geen liefde huisvestte dan in haar hart ? alles was dus flegts koude wellevendheid ? Maar neen, dit is niet mooglijk. — Zij heeft mij bemind of zij zou eene uitzondering van al het jongc vrouwvolk zijn;'maar ik weet het wie mij in den weg ftaat. Edelhart is hier mijn partij; maar ik zal het u doen ondervinden, fijnbaard! dat gij het zijt. Zoudt gij met uwe voorgewende ; T 2 deugd-  292 de te leürgesteide verleider. deugdzaamheid mijne ondervinding willen overdwarfchen. Neen, dan zult gij dwaalen. ELFDE TOONEEL. frans, dc voorigen. fredrik. Wat komt gij hier doen, armzalige hals! frans. Op bevel van den genadigen Heer, uwe Vader ! het dekfel op de kist leggen. (Dit gedaan hebbende.) Maar uw gehoorzaamc knegt kon zich niet begrijpen, waarom gij hem den naam van armzalige hals toelegt. fredrik. Wat hebt gij mij van christina gezegd? frans. Wat ik van christina gezegd heb? — Zeer weinig, omdat ik zelfs niets meer wist. fredrik. Hebt gij niet gezegd dat zij mij geprezen had? frans. Haar Broeder heeft, voor zoo veel ik mij kan erinneren gezegd, dat gij een goed mensch waart. Maar genadige Heer ! heb ik u niet gewaarfchuuwd dat gij voorzichtig zijn zoudt; dit hebt gij waarfchijnlijk vergeeten , en zijt dus , vrien- de-  tweede bedrijf. 293 delijk of onvriendelijk afgeweezcn, is dit mijn fchuld? fredrik. Genoeg! ik wil op deeze Hefelniet meerdenken. Gij hebt nog heden morgen geld van mij ontvangen , om mij in dit geval behulpzaam te zijn, daar dit nu onnodig is, zoo geef het terug. frans. Ei? Moet ik nu voor uwe onvoorzichtigheid en haare ftijfkoppigheid boeten ? — Neen dit kan u geen ernst zijn. fredrik. Ik zeg u geef het terug. frans. Dit is niet meer mooglijk, want het is reeds vervloogen. fredrik. Hoe, zints heeden morgen ? frans. I Denkt gij dan dat een knegt Ook niet zijne betrekkingen en lusten heeft; dat hij het van zijne meesters niet afziet, om fomtijds fchulden te maaken, maar echter met het eerlijkfte hart, en het heilig voorneemen om dezelve te betaalen. Dit heb ik gedaan, en dikken piet een gedeelte op rekening betaald, — en ieder, 'tzij rijk of arm, heeft ook zijne vrienden en vriendinnen. T 3 FRE-  2p4 de te leurgestelde verleider. ' fredrik. Nu dan moet gij het op eene andere wijze verdienen. f R a n s. Ik ben geheel ten uwen dienfte, fpreek flegts cn ik vlieg om uwe beveclen uittevoeren. fredrik. Ik dacht dat henriette op mij verliefd was. frans. _ En gij hebt mis gehad ? — Dit is een dubbelde piek op de rekening. fredrik. Zo lang mijne Moeder leefde , heb ik haar nooit durven aanfpreeken, om dat ik wist dat zij haar vertrouwde was; ik zocht dus haar genegenheid , door kleine dienften en zichtbaare vernederingen , te winnen, in hoop van eens vruchten van mijnen arbeid te zullen plukken. frans. En de oogst valt verkeerd uit ? fredrik. Zoo even heb ik al mijn kunst, op mijne reizen en op de Academie verzaameld, in het werk ge Held, maar alles is vergecfsch. frans. En wat zal ik hier aan doen ? Zeker als de Heer den bons krijgt, zal de Kaegt mede in geen goed blaadjen ftaan. ÏRE  tweede bedrijf. Zpg fredrik. Ik ken hem, die haar van mij afkeerig heeft «•emaakt. 't Is edelhart , de Predikant,— 't is op hem, dat ik mij wreeken wil. frans. En frans zal het werktuig weezen , door 't welk gij u dien wraak verfchaffen wilt. Maar , zeker mijn Heer , het is kwaad om het met de geestelijkheid aanteleggen. fredrik. Geldwolf! ik begrijp u, — wel aan, gij zult tweemaal zooveel ontvangen, als ik u gegeeven heb, mits gij hem gevoelen doet, dat men nooit een Edelman wederftreeven moet. Want is hij niet rechtftreeks mijn medeminnaar , zoo is hij het toch welke haar die ijskoude zedeleer heeft, ingeprent, die mij mijne voorneemens dwarsboomt. Nu, wat zegt gij ? frans. Niet om 't geld, maar om de eer van een getrouw dienaar te zijn, zal ik -op alles acht geeven • en hem zoo vol mededoogen behandelen, dat hij in de eerfte vier weeken ten minften, u hier niet zal in den weg ftaan. fredrik. Maak dan ftaat op mijne erkentelijkheid. Zie daar intusfehen iets om u te vervrolijken. T 4 frans.  29ö de te leurgestelde verleider. frans. ö! Wie zou voor zulk een Heer niet door 't vuur loopen.... fredrik (vertrekt glimlagchend.) frans (hem nagezien hebbende.) .... Zo't geen zeer deedt. Nu, frans! weder een' nieuwen last op uwe fchouders. Zo 't wel afloopt hebt gij een paar weeken vermaak, — zo niet, dan pak in , en zoek een nieuw verblijf. . Want komt de zaak uit, dan wil de genadige Heer 'er niets van wecten, maar verfoeit het zelf, en frans krijgt eene belooning met itokken, en mag zijn fortuin zoeken; daar hij, als het fchelmftuk gelukt, in eer en aanzien blijft. O die Heeren, — die Heeren! Hoe gaarne wreeken zij zich, als zij zeifin veiligheid kunnen blijven. ° Einde van het Tweede Bedrijf. ©ERDE  DERDE BEDRIJF. 297 DERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. DE BARON, EDELHART. DE BARON. Gij' zoudt mij verpligten met deezen nacht bij ons te blijven , zo uwe bezigheden dit flegts eenigzins toelaaten. Mijne Zuster heeft een trooster noodig , en ik die 'er zelf een noodig heb , kan haar daarvoor niet verftrekken. EDELHART. Gij weet dat het mij een genoegen is u dienst te kunnen doen. Ik blijf dus gaarne , en zal Mevrouw uwe Zuster zoo veel opbeuren, als mij mooglijk is. DE BARON. Nu nog iets, mag ik niet weetcn waaruit heden middag twist ontftond tusfehen u en mijn Zoon? EDELHART. Verfchoon mij Heer Baron ! wij beloofden elkander voor als nog van ons gefprek geen derden kennis te geeven. T 5 DE  208 de te leurgestelde verleider, de baron. Gij hebt dus hoop om hem te vcrbecteren. edelhart. Hem te vcrbeeteren?.... Heer Baron.... de baron. Ja mijn vriend! ik geloof'er de oorzaak thands van te weeten. Mijn Zoon, — mijn ecnig kind is een verleider der onfchuld. ö Mijn Vriend! dit moest ik heeden verneemen, heeden, daar ik reeds zoo veel te draagen had. edelhart. «. Maar Heer Baron ftel u de zaak niet te zwart voor. Misfchien zijn eenige ligtzinnige uitdrukkingen , -welke de kieschheid van henriette kwetften, en haar, wegens haare ftrenge eerbaarheid bevreesd maakten, de eenige oorzaaken wtiarom men uw Zoon verdenkt. de baron. Gij wilt mij gerust ftellen, mijn Vriend! maar ach! ik weet alles. Hij beloofde haar te huuwen, maar wilde dat zij dit geheim zou houden , is dit, voor fredrik, geen oogmerk om te verleiden. Had hij haar tegen haaren wil gekuscht, — aanftootclijke uitdrukkingen gebeezigd , dit ware aan jeugdige losheid toetefchrijven. Maar nu , — zijn gedrag toont dat hij een plan ter verleiding heeft uitgedacht. edel-  DERDE BEDRIJF. 2QQ EDELHART. Wel nu onttrekken wij dan het voorwerp zijner fchandeiijke liefde aan zijn oog. DE BARON. Goed. Maar 't geen hier mislukt, zal hij op eene andere wederom te werk ftcllen , en zoo blijft hij dan altijd de fchande zijner Ouderen, — de verfchrikking voor fchuldelooze fchepfels. EDELHART. Ik beklaag u, en wcnschtte dat hij overtuigd was, dat 'er voor een goeden Vader geen grooter fmart is, dan een misdaadigcn Zoon te hebben. DE BARON. 't Is van u dat ik bid, hem hier van te overtuigen, en hem op den weg der deugd terug te brengen. EDELHART. Verfchoon mij , maar ik geloof dat hier het gezach van den Vader meer klem zal hebben, dan dat van den Leeraar. DE BARON. Uwe welfprekenheid , — uwe mcnfchenkennis.... EDELHART. Zijn genoegzaam ter overtuiging voor mijne gemeente , eenvoudige , fchuldelooze fchepfels, inaar Heer Baron! gij weet welke heeden de fmaak ©P de Academie zij. Men fchijnt geene goede op-  300 de te leurgestelde verleider. opvoeding gehad te hebben, wanneer men de geestelijkheid niet bcfpot, — en zelf hier in niet uitmunt ; berPot men haar , ook alles wat zij voordraagt, is aan dc befpotting blootgefteld. de baron. Jammer, jammer dat gij waarheid fpreekt. Maar wat zal ik doen. edelhart. Ik vreezc dat zijn gevoel reeds te koud zijn zal , om door bloote redeneeringen in werking gebracht te worden. Een reis met hem naar de refidentie! daar, waarde fchrikkelijke toonbeelden van ongeoorloofde wellust zijn! bezoek daar de Gasthuizen , waar de ellendige te laat hun fnood gedrag vervloeken, — de geftichten voor krankzinnigen, waar ook zeker wel ongelukkige wezens zijn zullen , die in hunne woede hunnen verleider vervloeken, en ten hemel om wraak fchreijen. Beeft hij niet terug op't zien van zoo veel ramp, dan zijt gij een ongelukkig Vader. de baron. Uw raad is goed, hij zal mijn Zoon heilzaam wezen. Hij is toch wclligt alleen boos door verleiding. edelhart. Zijn bedienden moet gij van hem verwijderen, en een braaf deugdzaam man in zijne plaats ftel- !fn,'-,~ -deeze zal hem in ziJne oogmerken hinderlijk zijn, daar de ander op hoop van belooning  derde bedrijf. 30I ning die niet alleen behulpzaam is, maar ook nieuwe flachtoffers zijner driften opfpoort. de baron. Wie! frans? edelhart. Dezelve, —• een losbandig mensch, die den prijs der onfchuld in den wijn verzwelgt, of dien met ligt vrouwvolk deelt. de e a r o n. Die oudankbaaren, mijn Zoon te verleiden is dan het loon voor hem uit de armoede getoogen te hebben. edelhart. Helaas! die op hoop van dankbaarheid weldoet vindt zich dikwijls deerlijk bedroogen. — Maar 'er is nog iets genadige Heer, waardoor gij voor de rust van uwen Zoon zorgen moet. Gij moet henriette van hem verwijderen. de baron. Hier voor heb ik reeds gezorgd. Mijne Zuster , die haar teder lief heeft, zal haar met zich neemen. edelhart. 't Zou vreesfelijk zijn te hooren, dat zij het offer waare geworden. de baron. Ach! daar komt nu die lastige Doctor ! ik wensch-  302 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. wenschte dat hij bij zijnen patiënten ware gebleven. EDELHART. Misfchien is zijne afweezenheid hen heilzaamer dan zijne tegenwoordigheid. TWEEDE TOONEEL. DE DOCTOR, DE BARON, EDELHART. DE DOCTOR. 6 Mon Dieu ! Genadige Heer Baron ! eft-il. pofjible, indceze verpestende dampkring te leeven. (Hij houdt een doek voor den neus.) Hier moet, hier moet de autum} en wel de autum acre kooken, — hier moeten groenen boomtakken ftaan, men moet de pulvis pyrius ontfteeken , — en fulphur doen branden. Zoodaanig eene onvoorzichtigheid kan deczen gcheeien oord verpesten. v DEBARON. Stel u gerust Doctor ! de lucht is hier bijna zo zuiver als de buitenlucht is. DE DOCTOR. Maar, óCiel! Heer Baron! dan heeft dc Hemel u den reuk benoomen , de lucht zou even zuiver zijn in een beflooten doode kamer, als onder den vrijen Hemel ? Nous U voila, gij fpreekt contradi&oria, & ergo. DE  derde bedrijf. 303 de baron. .... Raaskal ik. Van mijnent wegen , Heer Doctor ! moogt gij concludeeren wat gij wilt, maar zeker, een waarlijk geleerd en goed mensch hoont nooit zijn Broeder. Zo gij hier een verpestende reuk gewaar wordt, dan is het met uw maag niet wel gefield, en 't is alleen uwe verbeelding, die u de buitenlucht verkieslijk maakt, welaan dan! adem die in, en zorg niet met zoo veel drift voor onze gezondheid die hier in geen gevaar is! de doctor. Vous met fez vous en colere, mon Ami' Soiez tranquille! 't Is waar, ik vlei mij een geleerde tc zijn, maar dit is zeker, en elk is'er van overtuigd, dat ik een menfehenvriend ben 1 — verwerp dan, je vousprie, mijnen raad niet. De lucht in dit huis is voor alle uwe fappen nadcclig; door u driftig te maaken, moet gij vooral het kwaad niet augmenteeren. de baron. Stel u gerust mijn Vriend! ik ben thands zeer wel. Ik fprak met den Heer edelhart over gewigtige zaaken. de doctor. Et c'étoit moi, qui vous interrompois, maar mede om u over eene gewichtige zaak te onderhouden. Ik heb in Engeland het genoegen gehad , onder de voornaamfte Sacerdotes Hippocratis mij te oefenen. His ducibus had ik de gele-  C4 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. gelegenheid de verwoesting op te merken, welke de geïnfecteerde dampkring aanrecht; zoo zag ik eens, bij voorbeeld, in het hospitaal van.... DE BARON. Maar, mijn Vriend! befpaar u toch de moeite; 'er is niemand , dan gij, die een geïnfecteerde lucht gewaar wordt. DE DOCTOR. Maïs, mon Dien! is het moogelijk? Sints vijf dagen ftaat hier een lijk, te midden van den Zomer. Reeds fints lang moest de kist geflootcn geweest zijn, en de reeten omzichtig toegeftrecken. Omnia cadavera putredini Amt obnoxia, Hocce in loco datur cadaver Ergo. En uit dit eene Argument zou ik 'er duizenden in Barbara , Celarent , Darii, Ferio, Cefare, Camcstres, Festino, enz. kunnen ontkenen. Let alleen hier maar op. Putredini obnoxia, hominibus nocent. & inde Omne, hominibus noxium, eft amovendum Atqui Cadaver, adulta ajftato, non noxium elfe non poten. Ergo. Dus Baron de kist tce, en al de openingen bitumine toegeltreeken. DE  DERDE BEDRIJF. Z°S DE BARON. Daar gij een geleerde , maar vooral daar gij een menfchenvriend zijt, verwondert mij uw gevoelen. Hebt gij dan in Engeland, waar gij uwen fcbat van geleerdheid zegt verzameld te hebben, nooit gelegenheid gehad om op te merken dat een mensch alle uitwendige tekenen van leven kan verlooren hebben , fchoon hetzelve echter niet verlooren is ? DE DOCTOR. Hoe dit in het brein van geleerden is kunnen opkomen, blijft mij nog altijd incomprehenfible. Ik heb verfcheiden menfehen zien fterven, maar dood blijft altijd dood. Een partij beuzelaars vertellen ons, dat zekere miladij russel zeven dagen zou dood geweest zijn, en toen weder levend geworden. Van een Profesfors vrouw te Tubingen, die zes dagen levenloos was; vertellingen, mon Ami! qua contra fanam rstionem , & experientiam aandruisfehen. Quis non vivit, mortuus eft, • Mortuus non vivit, Ergo DE BARON. Maar, zo gij toch volftrckt fpreeken wilt, zoo gebruik, bid ik u, onze moedertaal. DE D O C T E R. Hoe ongelukkig is een mensch zonder de kennis der taaien. Welaan, ik zal het u vertolken, VI. DEEL. V Al  30Ö DE TE tEüRGESTELDE yEELEIDER, Al wie niet leeft is d,ood, Een doode leeft niet, Derhalven is hij dood- DE BARON. Uwe bewijzen zijn zeer gegrond. Men zal aan uwe begeerte voldoen. de doctor. Gij zult mij bedanken , dat ik u hiertpe gebracht heb. Ik haaste mij, om uw befluit ten fpoedigfte effecl te doen fort eer en. de barqn. Spaar die moeite, Heer Dodor! ik zelf zal voer alles zorgen. DE DOCTOR. Pardonnez, pardonnez, 'er kan niet te veel Ipoed gemaakt worden. DERDE TOONEEL. DE BARON, EDELHART. DE BARON. Een waarlijk geleerd mensch, die eik zijne kunde wil doen weeten, is lastig in de famenleving, maar een half geleerde is onverdraaglijk zo hij niet geleerd heeft te zwijgen. EDELHART. En het maakt hun cji ons ongeluk uit, dat dit eejie onmooglijkheid is, de  derde bedrijf. 307 de baron. Men moest de Academie, welke zulke ellendige wezens tot de practijk toelaat, het recht van promoveeren ontnecmen. edelhart. Dan zou het getal van Doctoren in de Geneeskunde en in de Rechten merkelijk minder zijn. de baron. Maar de Maatfchappij zou 'er niet minder voordeel uit trekken. edelhart. Evenwel verwondert mij zijne denkwijze over de Schijndooden. Hoe zeer men ook reeds voor lang van hun beftaan overtuigd was , heeft men echter nooit meer dan nu aangedrongen, om toch alle behoedzaamheid omtrend de lijken te gebruiken , en kan dus in dit opzicht als eene nieuwigheid befchouwd worden; en foortgelijke geleerden als de Doftor , verdedigen niets liever dan het geen nieuw is, het zij het op gronden rust of niet. de baron. Echter het liefst, 't welk van alle gronden beroofd is. Daar mij evenwel, helaas 1 geen twijfel meer over blijft aan den waaren dood van mijne geliefde sophia , kan ik hem ligt genoegen geeven. e d e e h a r t. èja. Men moet voorzichtig zijn, de warmte » V 2 is  3oS de te leurgestelde verleider. 5s heeden vrij groot geweest. Daarenboven wekt het geduurig gezicht altijd nieuwe aandoeningen. de baron. Ik zal dc kist heeden avond doen fluiten. Misfchien dat nog de een of ander van mijne landlieden haar voor 't laatst begeert te zien. Ik fta hen dit zoo gaarne toe, men moogc dit zonderling noemen , maar hunne eenvoudige taal, — hunne kunstelooze loftuitingen, over hunne algemeene Moeder, giet balzcm iii mijne wonden. VIERDE TOONEEL. henriette, dc voorigcn. henriette. Mevrouw uwe Zuster wenscht u een oogenblik te fpreeken. de baron. Hoe bevindt zij zich thands? henriette. Zij is vrij wel, mijn Heer! zo zij had geweeten waar gij u bcvondt, zou zij u zelf haare opwachting gemaakt hebben. de baron. Vergun mij een oogenblik u te vcrlaaten. (Hij vertrekt.) edelhart. ■ Waarom fchreit gij, henriette? hen-  derde bedrijf. 30Q henriette. Ach! ik vrees dat gij mij verdacht houdt. edelhart. Ik verdenk uwe deugd niet, lief Meisjen! , henriette- ö Uwe woorden doorfneden mij 't hart. ■ Gij kondet dan denken, dat ik op dcezen treurigen dag, hier , waar mij alles aan het fombere van den dood erinnert, ftoeijen zou, en wel met den jongen Heer? edelhart. Heb ik u beledigt? henriette. Ja, want wel verre van met hem gemeenzaam te zijn, wilde ik hem ontvlugten. edelhart. En waarom wildet gij dit? henriette. Dc Baron verzocht mij, het aan niemand te openbaaren , echter u openbaar ik het gerust, dewijl ik weet dat gij zijn bijzondere vriend zijt. Hij ipeelde bij mij den minnaar. edelhart. En was eigenlijk een verleider. henriette. Hij wilde mij huuwen, maar ik mogt zijn oogmerk vooral niet bekend maaken. V 3 edel-  $IO de te leurgestelde verleider. edelhart. En daarop hieldt gij hem verdacht? henriette. Ongetwijfeld. edelhart. G'j hebt zeer wel gedaan; wantrouw allcfl die np deeze wijze te werk gaan. Gij Zijt jong, 'EWiette! en niet misdeeld vml fchoonheid doch deeze kan u zeer ligt in gevaar brengen. la zyn thands zeer veel jongelingen , die op eene misdaadige wijze door elke fchoonheid getronen worden , en alle kragten infpannen om oen grond van haare verwoesting te leggen. tl °01t een i0I1Seling u van liefde fpreekt, 3«btt*1 van uwe omzichtigheid, van fpoedig v,'l, ,vraapn aan vertrouwde en verftandigo v icnden, hangt uwe rust af. Wantrouw altijd hem dit te veel uwe fchoonheid roemt, want hij is een yleijer. _ Wantrouw hem, die tc veel van zijne liefde fpreekt, want van haar moet men u door daaden, niet alleen door woorden overtuigen; Maar vooral, wantrouw hem, die, gelijk de jongen van linden, van zijne liefde een diep geheim willen gemaakt hebben, want deeze leggen zich, bijna altijd, op den ondergang van 't gelufde voorwerp toe. henriette. Welk eene tegenftrijdigheid in het gedrag van edel-  j> E R D E B E D R IJ F. Jll E D' E L H A R T. ta maar hunne liefde is flegts drift, niet die edele, verfijnde vriendfchap , waarvoor alleen de redelijke ziel der menfehen vatbaar is. HENRIETTE. Maar vreezen zij dan bij dit boosaartig beftaan den vloek wati de verleidde ongelukkigen niet? -* Vrcezen zij dan de verfoeijing van hunne medeburgers, — de wraak des Hemels niet? EDELHART. Wie, die zijne driften den ruimen teugel geeft , laat zich tijd dit alles te overdenken? Die handelt redelijk, die alleen zijne overdenkingen op redenloos genot bezig houdt ƒ -—Daarenboven , lieve henriétTE ! de verfoeijing over foortgelijke misdaaden, is in de tegenwoordige, verfijnde wacrcld zoo groot niet, — men keurt het af, — men noemt het een jeugdige dwaasheid, men vergeet dat het gebeurd is; en Of zii aan de wraake des Hemels denken, wie heeft thands tijd om zich met Godsdienst optehouden? henriette (vriendelijk.') Vergeef het mij, gij fchildcrt de waereW met te zwarte coulenren. EDELHART. NnPn wNRiETTF.! ik fchets u dezelve, zoo als^h^S waarlijk is; ^^J^ fchouwen, - en het zal u een prikkel ter voor* 4 _i  312 de te leurgestelde verleider. zichtigheid zijn. Goede raadslieden moeten ,u altijd dierbaar zijn , 't is een onberekenbaar geluk, in zijne jeugd niet alleen een wakkeren raadsman te hebben , maar hem te fchatten en zijn raadoptcvolgen, al is die fomtijds ftrijdig met onze neigingen en begeerten. Mevrouw julia is eene goede, vernandige vrouw; acht en bemin •naar. Gij weet dat gij met haar gaan zult? henriette. Ja, — en dewijl het mijne deugd beveiligen zal , heb ik alle reden om verheugd te zijn. Maar, zoo vcele mijlen van hier, dc plaats waar .ik opgevoed werd, waar ik zoo veele braave vrienden achterlaat, — o fredrik! waarom verbant gij mij van hier. edelhart. Schrei niet henriette! de braave vindt overal vrienden , en valt het u fmartelijk hen die u hier beminnen , te vcrlaaten , denk dat wrange middelen, dikwerf het heilzaamst zijn. Uwe verwijdering van hier is noodzaaketijk voor u en voor den jongen Heer. Zijn gedrag toont, dat hy een plan gevormd heeft, 't welk hem wéinig eer aandoet, en hij heeft verftand genoeg, om allerhande middelen, ter bereiking van het zelve in t werk te Hellen. Tot heeden deedt hij geen' rechtflreekfcheri aanval op uwe rust, en hadde Hij dien ook gedaan, uwe deugd bezit fterkte genoeg om hem afteweerea. Maar, henriette ! de mensch is niet altijd fterk; het pastden voorzich- tigen  derde bedrijf. 313 tigcn de verzoeking te ontwijken, en zich.niet op zijne kragten tc verlaaten. henriette. Ach! waarom heeft het Meisjen bevalligheid, als de jongling geen deugd bezit. edelhart. Om door haar, met deugd en ftandvastigheid gepaard, den jongling tot de deugd zelve terug tc brengen. Maar 'cr komt iemand. Henriette ! zo gij waarlijk achting voor mij hebt, gelijk ik voor u , — zoo blijf altijd deugdzaam. VIJFDE TOONEEL. De voorigen, de earon, julia. julia. Ik heb thands kragts genoeg, zeker ik zal bedaard blijven. de baron. Even zijn uwe aandoeningen bedaard , — waarom ze weer verlevendigd? julia. ö, Laat mij flegts affcheid necmen van 't lijk der beste Zuster. V 5 de  314 de te leurgestelde verleider. be baron (neemt met behulp van, edelhart het dekzel van de kist , val aandacht befchouwt]viiahet lijk, haare aandoenlijkheid klimt meer en meer , bij eene diepe jiilte, eindelijk iH traanén üitbaf/lendel.) Nu dan, vaarwel! tot op den morgen van eeii beter leven! edelhart (ftil tegen den Baron.) Heer Baron ! Gij moest uwe Zuster afleiding verzorgen, — haare aandoeningen kunnen haar gevaarlijk worden. de baron. Kom nu, lieve Zuster! laat ons eene wandeling doen, de Zon zien ondergaan, overreed dat hij morgen met nieuwen luister weêr zal ten voorlchijn treeden. julia (volgt hem zwijgende.) ZESDE TOONEEL. robbert, de voorigen. robbert. Uwe genaden! een jonge vrouw wenschte zoo gaarne u te fpreeken. Ik heb haar wel gezegd dat gij bezet waart , maar zij vraagt zoo dringende , en met traancn in de oogen. de baron. Wat wil zij ? rob-  derde bedrijf. 315 robbert. ' Recht weet ik het niet, genadige Heer! maar ik geloof dat zij onze Mevrouw zou willen zien. de baron. Laat haar binnen koomen. Gaan wij lieve Zuster, de Heer edelhart zal de vrouw opwachten. julia. Neen laat mij blijven, welligt is het eene haarer bcwcldaadigde, laat mij uit haare traancn de mijnen leeren droogen. ZEVENDE TOONEEL. alid a , met eene zuigling op den arm, die een krans van lerende roozen in het handje» houdt. De voorigen. a l i d a. Vergeef het mij toch, genadige Heer! dat ik u hindernis aandoe. ~- Het was zulk eene goede vrouw, en zij is ons, helaas! zoo vroeg ontnoomen! de baron. ö! Het is u gaarne vergund, zie nog Yoór 't laatst haar, die u als moeder beminde. alida (het lijk iefchounende.') Vaar dan wel! gij die mij het leven verdraageÜjk maakte. (Tegen de zuigling.') Zie lief kind, dit  3l6 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. dit is de vrouw die de oorzaak is van uw leven, — zonder haar zou ik, voor gij gebooren waart, van wanhoop geltorven zijn. Gij verftaat mij nu niet.^ Maar zie echter, als gij groot zijt, en gij de wcldoenfter van uwe Moeder hebt leeren zegenen , dan zal ik u toch zeggen : Gij hebt haar gezien, fchoon gij 'er toen geen bezef van hadt. (Het handjen met den bloemenkrans be~ jluitrende.') Dit uw fchuldeloos handjen kroonc haar , deeze bloemen zijn het eenigfte dat wij misfen kunnen , doch het hart van den geevcr bepaalt de waarde van het gefchenk, — het is een offer der dankbaarheid. En gij, onze verzorgder! uwe werken volgden u na, — onze dankbaare harten , deeze eenvoudige bloemen, verzeilen u in den hemel, en zijnde getuigfehriften van uwe daaden op deeze wacreld verricht. — En als ik eens daar boven bijukoom, — met U mijn befchermengel voor den throon van den opperden Rechter nederkniel , zal ik tot hem zeggen, — zij was dc fpicgcl der deugd, — de braven zegenden haar, — en de boozen zelf waren genoodzaakt haar te prijzen , daar zullen wij dan geheel gelijk zijn. Gij zult mijn Zuster weezen, en eindeloos hang ik aan uwen boezem, dankbaar voor de weldaaden mij en mijne zuigeling bewcezen. Zie nog eens, lieve kleine! — ö waarom begrijpt gij mij nu niet, — waarom kunt gij nog niet gevoelen , 't geen ik gevoel , — maar ik zal u eenmaal leeren haar te beminnen , meer, oneindig meer te beminnen , dan de Wees zijne Ouders, welke hij in  derde bedrijf. 317 in zijne eerfte kindschheid verloor, ooit beminnen kan. edelhart. Wie brandt niet van verlangen een menfchenvriend te zijn, die zulke looneelen bijwoont.' a l i d a. En nu, genadige Heer! laat ik mijn kind, mijn onfchuldig kind u opdraagcn. Reeds voor zijne geboorte was het vaderloos , thands heeft het ook zijne weldocnfter verlooren. Als ik niet meer Moeder kan zijn, wees gij dan haar Vader, gelijk uwe Vrouw mijne Moeder was. de baron (aangedaan het kind kusfchende.) Ik zal uw Vader zijn. — Ik zal uw aller Vader wezen. a l i d a. En de Hemel zal de uwe zijn. julia (het kind vuurig omhelzende.') Lieve kleine ! welk eene braave Moeder hebt gij» — ga, ga, nu vrouw! gij hebt mij traanen" doen ftorten. a l 1 d a. ó Vergeef het mij toch, genadige Heer! zo ik mij te veel verftouttc. Ik had zoo gaarne eerder gekoomen , maar ik moest in de Stad zijn om voor mij en mijn kind het lieve brood te winnen. Hoe haastte ik mij , toen ik hoorde dat uwe goedheid het ons arme menfehen toeilond, onze wel-  318 DE TE leurgestelde verleider. weldoenfter, nog eens, voor zij naar 't graf gaat te zien, — hoe haastte ik mij, om ook van dee, ze gunst gebruik tc maaken! de baron. Nu, ga, en wees gelukkig. Zo gij ooit raad of daadelijke hulp nodig hebt, mijn huis ftaat open voor eiken ongelukkigen. a l i d a. Zoo lang de lieve Hemel mij gezondheid laat, genadige Heer! kan ik de kost winnen; 't is wel fober, maar wij zijn dat van kindsbeen gewoon. de baron. Braafheid en te vredenheid maaken ons het fobere aangenaam. Wees dit dus beide , en gij zult gerust leven. Wees intusfehen nooit bevreesd om bij mij hulp te zoeken. Ik wil dat al mijn onderzaatcn mij als hunnen Vader befchouwen. ' . a l i d a. God zegene u, genadige Heer! om uwe goedheid! vaarwel! de baron. Vaarwel, goede Vrouw. EDELHART. Gij Komt morgen eens bij mij ? A l i p a. Ik koome, — uw dienaares! — Ik ben u allen dankbaar voor uwe goedheid. ACT-  DERDE bedrijf. 3 lp AGTSTE TOONEEL. Pe voorige, behalvcn au da. DE baron. Hoe heeft de eenvpuwdige , doch hartelijke taal van deeze vrouw mij getroffen. j u l i A. Zulk een treffend dieproerend tooneel zag ik nooit. Wat zijn treurzangen? Wat zijn lijkredenen? Wat trotfche grafnaalden, bij de edele en vuurige dankbetuigingen van deeze vrouw- Zeg mij, Domme! wip is zij? EDELHART- Haare daaden zijn altijd de uitvloeijfels vaa baar hart, haar gedrag van heeden toone u, wie zij is. julia. Ongetwijfeld eene deugdzaame Vrouw , —• maar zij fchijnt arm. edelhart. Eene hevige geduurig aanhoudende krankheid bragt voor eenigen tijd haar en haar man, een vlijtig Burger en braaf Echtgenoot, in den kommerlijkften toeftand. Mevrouw van linden redde haar uit de armen van deu dood , en hem van den afgrond des wanhpops. Hunne vereciiigde vlijt, hunne fpaarzaamheid, verbeterde welhaast eeuigzins hunne omftandigheden, doch — op't onver-  3^0 de te LEüRGESTELDE VERLEIDER. onverzienst verliest zij haaren Man , — in het blij vooruitzicht op voorfpoedige dagen, wordt zij Weduwe, en het Kind, 't welk zij onder't hart draagt , een Weesjen. Toen heb ik een zwaaren taak gehad , om haar tot de bedaardheid , welke zij met haaren Man verlooren had, weder te geeven. Vereenigd met Mevrouw van linden, gelukte mij dit eindelijk, en weldra gcnooten wij het genoeglijk loon voor onze poogingen , door in haar eene, fchoon treurige, echter kalme Moeder te zien, van de zuigling, met welke zij zoo even hier was. JULIA. Ik wil haar Haat verbceteren, opdat zij in rust al haare zorg aan dit lieve Kind moge toewijen , haar teder hart verdient dit. NEGENDE TOONEEL. robbert, de voorigen. robbert. De Theetafel is gereed, genadige Heer P de baron. Wij komen. — Robbert ! fchrocf de kist aan dc vier zijden toe, hoor, fluit dan dc deur en breng mij den ilcutel. robbert. Zeer wel, genadige Heer! de  derde b e d r ij f. 321 de baron. Nu , gij blijft heeden mijn gast, Domine! — Kom gaan wij. julia, (/Iaat een treurige blik op de Hst, en wil naar dezelve gaan.) debaron. f Kom, lieve Zuster! gaan wij, — wek geene aandoeningen op , welke even beginnen te bedaaren. julia (treurig?) Ja, kom — gaan wij. TIENDE TOONEEL. robbert. Ei, nu zal frans zijn rekening verkeerd maaken. Of hij boos zal zijn! — Nu, dit kan ik niet helpen, 't is in alle gevallen nog beter boos te zijn , om dat men geen kwaad kan doen, dan zich te verheugen in de misdaad. — Maar laat mij toch den ring eens zien , — doch neen; ïrans zegt dat hij zoo fraai en zoo kostbaar is, — men moet zich niet in verzoeking brengen.... Ik wilde hem toch ook wel eens zien , -r zal 5k ? — Kom! — Zodra ik eenige aanvechting krijg, fluit ik daadlijk de kist — voorzeker, ■zonder eenig verwijl, — ja, dan ben ik buiten gevaar. (Hij opent de kist, en befchouwd de hand van sophia.) t Is toch een magtige fraaije VI. deel. X nog,  322 de te leurgestelde verleider. *'mgj — hoe kostbaar, de Iteenen fchitteren m het oog, — hoe fchoon zou hij niet wel zijn als men hem in de Zon zag.... 't Is toch jammer dat hij in de aarde bedolven wordt. ELFDE TOONEEL. robbert , frans. frans (in de deur.") Pft! Pil! robbert (zonder hem te hooren.) Waarom of toch dc genadige Heer dit hebben wil ? frans. Pil! Pft! Robbert (verfchrikt de hand van sophia laatende vallende.) Wie is daar ? frans. Zijt gij alleen? robbert. Ja, waarom? frans (optredende?) Ei, Fijnbaard! ik heb u beluisterd. r o e b e r t. Mij? — Nu, gij hebt niet kwaads gehoord. TRANS.  p i r d e b E D R Ij F. 323 frans. Dat daar gclaatcn. Wat doet gij hier? robbert. Ik moet de kist toefchroeven , en de fleutcl van de kamerdeur bij den Baron brengen. frans. Blijft gij nog bij uw voornecmen van heeden morgen? robbert. Waar omtrend ? frans. Wel, omtrend de dceling van den ring. robbert. Ik fteel niet, — ik zal de kist toedoen. (Hij maakt beweeging om het dekzel op de kist te leggen.) frans (hem v/eêrhoudende.) Robbert ! Robbert ! Trap uw fortuin niet met voeten. robbert. Heb ik dan hier ook geen eeten, klederen en huisvesting? En dit heb ik op eene eerlijke wijze ; waarom zou ik mij met onrechtvaardig goed verrijken ? frans. Lompcrt! het is niet onrechtvaardig, het teX 2 gen-  324 DE TE LEURCESTELDE VERLEIDER. gendecl zou onbillijk zijn; mag men de gaavcn van den lieven Hemel in de grond Hoppen. ROBBERT. Maak dan die bedenking tegen den Baron, die heeft recht om den ring weg te neemen , maar gij niet. FRANS. Wat zijt gij toch onbedenkelijk dom , roreert ! denkt gij dan dat hij zich door ons zal laaten bepraaten ? Neen , mijn Vriend ! het is eene eigenzinnigheid, dat hij den trouwring met de getrouwde wil doen begraavcn. ROBBERT. Wel nu, wat raakt het ons, al begroef hij al zijne fchatten. Hij heeft zeker reden waarom hij 't dus wil hebben. FRANS. Nu, gefield dan dat hij 'er zelf een godsdienftig oogmerk mede nad, hij verliest 'er niets bij, want hij weet niet beter of de ring blijft, daar hij hem gelaaten heeft. ROBBERT. Kort of lang, ik doe 't niet. De ring blijve daar hij is. FRANS. Gij wilt dus niet deelen ? ROBBERT. Neen. Maar gij zult ook geen diefftal begaan. Ik  derde b e d r ij f. 325 Ik maak de kist toe, en gij zult ze niet weêr open krijgen. frans. Zie robbert! nog meen ik het oprecht met u; zo gij mij een deel van den buit geeven wilt, zal ik zwijgen. robbert. Van welken buit ? frans. Hoor eens, mijn Vriend! Gij weet zelf dat ik veel eerlijker ben, dan gij. robbert. Voorwaar, dat wist ik nog niet, — maar laat eens hooren, waarom. frans. Wilt gij u dom houden , kameraad ? — Gij kunt frans toch niet ligt een rad voor de oogen draaijeu. robbert. Nu dan fpreek op. f r a n s. Hou mij niet voor den gek, ik heb U immers gezegd, dat ik u beluisterd had. robbert. Zeg dan wat gij geluisterd hebt. frans. Denkt gij dan dat frans, zoo als hij hier voor J X 3 u  32Ö de te leurgestelde verleider. u ftaat, van den bolwurm geplaagd wordt. Wat was uw voorneemen, toen de hand van Mevrouw , waaraan de ring is, reeds op uw arm lag? robbert. Spreek, ingezulte bedrieger! wat hebt gij van mij gehoord? frans. „ Eeuwig jammer, dat hij in de aarde bedol„ ven wierd, — ik zal hem daarom neemen, — „ frans weet 'er niet van, en dus heb ik den „ geheelen buit." —— Foeij robbert, als een braaf kameraad heb ik u uw gerechtig deel aangeboden , en gij wilt u alleen meester van den buit maaken. robbert. Onbefchaamde Leugenaar ! heb ik den ring willen fteelen? frans. Wordt maar niet boos, mijn Vriend! en ontkennen baat ook niet, want ik heb getuigen. robbert. Vogels van uwe veêrcn. frans. Dat raakt niet als 't maar getuigen zijn. robbert. Nu wie zijn die dan ? trans.  DUDE BEDSIJf. 327 frans. Ik ga voetftoots naar den Baron en openbaar hem alles, dan eerst zult gij mijn getuigen zien, en — de henker zal u uwe trouwloosheid mee den rug doen boeten. r o b e e r t. Doe gij wat gij wilt, ik weet dat alles gcloogen is. frans. Dat zal men u wel anders leeren, zo mijn getuigen niet genoeg waren, wil ik zoo veelceden doen als 'er haairen op uw hoofd zijn. robbert. Foei! gij zoudt een valfchen eed doen, om CCll arm man ongelukkig te maaken. frans. Wie praat van valfcbe eeden, Kaercl! gij wilt u dan dom houden, maar gij zult zien. (Hij wil vertrekken.') robbert (verlegen.) Maar, frans ! gij weet immers zelf wel, dat ik geen voorneemen gehad heb.... frans. Praatjcns om de kinderen in flaap te fusfen. Zo gij den buit met mij wilt deelen, blijft alles geheim , maar anders — zie , zoo wa:,r als ik een eerlijk Kaere] ben, ik ga naar den Baron. X 4 R0B"  ■ 22% de. te leurgestelde verleider. robbert (verlegen.') Lieve God ! waar komt een mensch niet al toe , — nu moet ik wel toelaaten dat de ring geftoolen wordt. frans. Nu, kort beraad! — Hoe zal het ? robbert. In 's Hemels naam , neem hem; maar ik ben onfchuldig; ik wil 'er geen koperen penning van hebben. frans. Nu , dat is juist geen onaartige vond. —— Ja, die fijnen, _ die fijnen, de eerlijkheid op de lippen, maar van binnen.... Hinkende graven. Nu dat is om 't zelfde, gij kunt ftaat maaken dat ik nu ook zwijgen zal. robbert. Kaerel! als gij alleen waarheid fpreeken wilt, behoeft gij niet te zwijgen. frans. Nu , robbert ! niet te driftig! (Hij gaat naar de kist en tracht den ring van den vinger te neemen.) robbert (ftil.) Dit moet ik nu toelaaten, want de fchelm zou mij ongelukkig maaken, wie weet met wien hij zamenfpant, dien hij getuigen noemt. Armen robbert! frans.  derde bedrijf. 329 frans. De vinger is duivelsch gezwollen, — dering wii 'er niet af. (Hij neemt een mes uit zijn zak.) r o e e e r t. Wat wilt gij doen ? frans. Wat hagel! ik kan 'er hem niet afkrijgen, ik zal den vinger affnijden. robbert. _ Neen, al werd ik voor al mijn leven ongelukkig, dat zal ik niet toelaaten, — voort uit dc kamer of ik roep hulp. frans (hos.) Goed! ik zal u hulp doen roepen. (Hij wil vertrekken.) robbert (verlegen.) Frans ! waar wilt gij heen ? frans. Dat zult gij zien. —— Nu ben ik onverbiddelijk. robbert. Maar, frans ! blijf! — Zult gij dan Mevrouw den vinger affnijden ? — Dat goede mensch! frans. Schaapshoofd! hebben de dooden bij u te land dan gevoel? X 5 rob-  330 de te leu11gestei.de verleider. robbert. Nu, doe wat gij wilt. Ik kan het niet koeren , doe gij de kist dan ook maar toe. — Ik wil 'er niet mede te doen hebben. (Hij vertrekt.) frans. Die inval van beluisteren is recht goed uitgevallen. Die domkop, een kind kan hem om den tuin leiden. Zo hij intusfchen nu maar niets den onnozelcn mond laat ontvallen , want mijn getuigen tegen hem zou ik wel kunnen zoeken , maar om ze te vinden ! dat zou zoo iets in hebben , — en mijne eed en ! — ja, ik geloof' dat het enkel zeggen van den lummelachtigeii robbert. ,, Ik heb 'er geen gedachten aan gehad," moer gelden zou , dan al mijn zwoeren, of' dat 'er maar niets op eene andere wijze van uitlekt; dc ring gekaapt te hebben , zou 'er misfchien nog door kunnen, maar het lijk tc verminken, ei, dat zou op mijn huid verhaald worden. Maar, wat bekreun ik mij toch aan het toekomende? Wij leeven voor den dag van heeden , wat morgen komt, brenge ons ook dan eerst zorg aan, en komt het al uit.... ö ! het heeft geen nood, 'er ftaat wel meer op mijne rekening , dat nog geheim gebleven is. (Hij gaat naar de kist, en een fheede in den vinger gedaan hebbende 3 geej't sophia een luiden kreet.) frans (hevig verj'ehrikt.) 6! Alle Heiligen! (Hij tuimelt ter deur uit.) 5 o p ii i a (richt zich op, — ziet rondom zich , zucht en legt zich weder.) TWAALF.  derde b e d r ij f. 33I TWAALFDE TOONEEL. de doctor, sophia. de doctor. Dacht ik het niet, dat men mijn raad verachtte Tout la maffen eft infeclé — Et voila! hoe langer, hoe fraaijer! nu heeft men ze geheel opengezet. sophia (kreunt.) de doctor (verfchrikt hevig.) Wat is dit? .. sophia (zuchtende?) Ach! de doctor (in de uit erf e ontfeitenis.) De Hemel erbarme zich onzer. (Hij loop driftig heen, aan de deur ontmoet hem henriette.) DERTIENDE TOONEEL. henriette. De VOOrigCll. Wat is 'er, wat is er? Heer Doaor! de doctor. 6 Hemel! wees ons genadig! Het fpookt, het fpookt.... (Hij vertrekt?) henriette. Heeft dc Doaor geheel zijn verftand verlooren?  332 de te lecrgestelde verleider. ren ? — Maar hoe? De kist open? — Wat is dit ? (Zij gaat naar de kist.) sophia (zwak.) Henriette ! henriette (rerfchrikt.) Hemel! Mevrouw! sophia, Vrees niet.... henriette. Hemel ! Gij leeft ! (aan de deur.) Heer Baron! Mijn Heer edelhart? Kom toch haastig. (Tegen sophia,) ö mijn Voedfler ! Gij leeft! Gij leeft, — vloei thands, traanen van vreugde, lang genoeg hebt gij van droefheid gevloeid. Gij leeft, mijne Moeder! ö, in welk een verfchrikkelijk gevaarzijt gij geweest! sophia. Beur mij op! — Lieve henriette ! wij hebben veel ftof om te danken. henriette. Hoe vuurig zullen wij danken ? VEERTIENDE TOONEEL. edelhart, met azijn, de baron, de voorigen. henriette (hem te gemoet ijlende.) Zij leeft, zij leeft, kom toch fpoedig. edel-  derde b e d r ij f. 333 1 edelhart. De Doaor heeft dan gelijk? de baron (in overmaat van blijdfchap.) ö Mijne sophia! — mijne Gade! is 't mooglijk! op 't punt van begraaven te worden, herleeft gij. s o p h i a. Dierbaare Echtgenoot! edelhart. Heer Baron! Laat ons Mevrouw hulp toebrengen. (De Baron en edelhart tillen haar uit de kist, en plaatfen haar op een Sopha; henriette beftrijkt haar de hoofd/lagen met azijn , en houdt haar een doek onder den neus.) edelhart (ftil tegen henriette , terwijl hij haare bezigheid overneemt.) Zorg , dat Mevrouw julia niet te fpoedig hier kome. henriette (vertrekt.) edelhart (bloed aan het kleed van s ophia benier kende.) Maar wat is dit ? sophia (haare hand, die geheel bebloed is } toonende.) Zie hier; een middel, door de boosheid uitgedacht , deedt het verborgen leven zichtbaar worden. de  334 de te eeürcestelde verleider. de baron (nieuwsgierig.') Wat, wat is het dan ? sophia. Deeze ring.... edelhart. (Terwijl hij van zijn zakdoek een verband maakt. Vermoei u niet, Mevrouw! de baron. Ik begrijp het. (Aan de deur) robbert ! Robbert } (opkomende , sophia bemerkende, verj'chrikt, en wil terug gaan.) de baron. Keen, blijf! — wien heb ik gelast de kist te fluiten? robbert. Mij 5 genadige Heer! de baron. En wie wondde mijne Gemaalin? — Snoode' geveinsde Kaerel ! denk niet dat dc gelukkige uitwerking van deeze daad u ccnigzins verfchooïien zal. robbert. Ik ben onfchuldig , genadige Heer ! frans heeft mij gedwongen hem alleen bij het lijk te laaten. sophia, Hij is onfchuldig. BE  derde bedrijf. 33* de baron (nieuwsgierig.') Gij weet dit? sophia. Ik weet het. edelhart. Ik durf u ligt voor hem inftaan, Heer Baron! — robbert! zit op, en ontbie hier ten fpoedigftcn den Geneesheer, -— laat inmiddels een ander den Chirurgijn van 't Dorp haaien. Gij vergeeft het mij Heer Baron, dat ik u voorkome. de baron. Gij zijt voorzichtiger dan ik. Ga heen, robbert! — Maar laat zorgen dat frans niet ontvlugt, (tegen sophia.) Maar, mijn Beste! hoe is het mooglijk dat u de onfchuld van robbert bekend is ? Uw goed hart verklaart hem onfchuldig, maar.... sophia. Neen. Luister dierbaare Gemaal, en beef als gij de omftandigheid verneemt waarin ik geweest ben. Alles, wat heeden , en een gedeelte van 't geen gisteren in deeze kamer is voorgevallen, heb ik onderfcheidculijk gehoord, zonder eenig teken van leven te kunnen geeven. ó! Dit was vcrfchrikkelijk , elk oogenblik verwachtte ik, door 't fluiten van de kist gefmoord , of, nog levende, — nog bezeficnde, begraaven te worden.  33Ö de te leurgestei.de verleider, de baron. Afgrijsfelijk! sophia. Zij die mijnen dood met hccte traancn befchreiden, Honden op 't punt mij den vreefelijkften dood te doen ondergaan. edelhart. 6 Menschdom! weder een voorbeeld, en wanneer zult gij wijs, — rechtvaardig omtrend uwe broeders willen worden ? sophia. Waar is julia? Ik heb haare klagten gehoord", — laat mij thands van haare vreugd getuigen zijn. de baron. Ik zal haar voorbereiden , eene onverwachte vreugde mogt haar zwak geftel nog nadeeliger, dan haare droefheid zijn. Ik verlaat u een oogenblik. Sophia ! deeze dag zal voor mij een gedenkdag zijn, en ieder, die door mijn toedoen behoed wordt, tegen het verfchrikkelijke van levend bcgraavcn te worden, zal deeze dag zegenen. (.Hij omhelst haar teder en vertrekt.) edelhart. In welk een verfchrikkelijken toeftand kan zich de mensch bevinden? sophia. 6 ! Mijn Vriend ! van de huiverende oogenblik-  DERDE BEDRIJF. blikken, die ik heb doorgedaan, kan geen befchrijving gegeeven worden. —— Als uit een diepen fiaap ontwaakende, vernam ik, even als een fluimerende,' menfehen ftemmen om mij. Ik ontwaakte weldra verder, en begon onderfcheidenlijk de gefprekken te hooren , welke over mij gevoerd werden. Ik wilde mij oprichten, — ik wilde fpreeken , — onmoogelijk. ö! Welk een vreesfelijk gevoel, toen ik gewaar werdt dat men mij voor dood hield, — dat men mij begraaven wilde! Nu fpande ik alle kragten in, om eenig teken van leven te geeven , maar ik vermogt niets. 6 Domine! die gevoelen kost, wat ik gevoelde , zou met een vloek over 't menschdom op zijne lippen fterven, dat het geen gehoor geeven wilde aan de roepltem, om toch rechtvaardiger omtrend zijne dooden te zijn. EDELHART. Vermoei u niet te zeer , Mevrouw ! 't Is te hoopen dat men in deeze dagen, waarin manlijkekundigheden aan den eenen kant toeneemen, en het vooroordeel aan de andere zijde langs zoo meer geknot wordt, welhaast de raadgeevingen van beroemde mannen zal opvolgen. SOPHIA. 't Zal mijn eerfte pligt, 't zal het welbehaag-, lijkst offer van dankbaarheid zijn, te zorgen, dat onze onderdaancn niet, nog levende, aan de aarde worden toevertrouwd. VI. DEEL. IJ =»EL-  .338 de te leo'rgestelbe verleider. edelhart. Hoe prijs ik uw voorneomen. Indien gij onder dc twintig duizend- flegts een vindt , welke gij aan zijne fchreijende Vrienden en der Maatschappij wedergeeft, hoe rijkelijk is dan niet uwe moeite beloond ! — Maar, Mevrouw! daar gij alles gehoord hebt , moet uwe fmart merkelijk gelenigd zijn door de hartelijke uitboezemingen van dankbaarheid uwer Onderdaanen. Hier was het geen vleitaal, thands behoefde zij niet te vreczen, dat hunne openlijke dankbetuiging uwe kicschheid beledigen zou , — zij durfden nu, bij uw lijk, hun geheel hart uitfehudden, en — had het den Hemel behaagd, u, langs zulk een verfchrikkelijken weg uit dit leven te neemen, welk een denkbeeld? dezegen mijner Broederen vergezelt mij? sophia. En aan u was ik deeze levendige erinnering verfchuldigd. Maar, mijn Vriend! de roo- zenkrans, waar is hij ? edelhart (neemt hem uit de kist, en overhandigt haar deuze/ven.) sophia. Welk eene waarde heeft deeze , en tot welk een geringen prijs heb ik denzei ven gekocht! ö Menfehen! menfehen! leert weldoen, en gij zult bij de geringfte belooning zaligheid genieten. — Maar edelhart ! hoe jammerlijk werden mijne gelukkige overdenkingen geftoord door mijn f Zoen;  - derde e e d r ij f. 33.9 Zoon, •— hoe bitter was mij de gedachte : ik fcheide van de waereld, en Iaat 'er mijn eenig kind ais een verleider, — als iemand, wiens gevoel voor deugd en eerlijkheid verftompt is, op achter — een kind , dat zijne broederen wel haast reden geeven zal om het.zelve, en haar die het baarde, te vervloeken, ó Mijn Vriend! breng toch mijn Zoon terug op het pad der deugd. edelhart. Wij zullen faamen aan zijne verbetering werken , en dan kunnen wij hoopen. sophia. Maar, waar blijft mijne lieve julia? Zou zij zich niet wel bevinden ? Ik verlang zoo naar haar. edelhart. Mij dunkt ik hoor haar. Blijf toch vooral bedaard , Mevrouw ! een heevige fchok zou u .thands doodelijk.zijn. sophia. Wees niet bevreesd, mijn waarde Vriend! ik heb mijne hartstochten leeren bedwingen. Daar is zij. IJ 2 VIJF-  340 »e te leurgestelde verleider. VIJFTIENDE TOONEEL. de baron, julia, henriette, de VOOrigCII. sophia (haare armen uitftrekkende.) Koom, lieve julia ! julia (haar vuurig omhelzende.') Sophia ! Sophia ! — Beste Zuster! — ó Hemel ! deeze omarming is mij thands dubbel dierbaar. SOPHIA. Zoo mag ik u dan na twee Jaaren afweezen, na dat ik bijna in de koude armen des doods rustte, u omhelzen. Lieve Zuster! fchrei du niet , welhaast zullen wij de vrolijke dagen van onze jeugd herhaalen. julia. Smoor ze niet sophia !'t zijn traanen van vreugde en dankbaarheid. —■ Ik verheugde mij in 't vooruitzicht u te omhelzen, — ik vond u dood, — al de genoegens, die ik in uwe zusterlijke omgang gehoopt had te fmaaken, waren voor mij verlooren , — eerst in een volgend leven verwachtte ik de verzekering van uwe voordduurende liefde en vriendfchap , en zie! ik vind u weder op deeze waereld. — ö Hemel! in al uwe daadeu zijt gij goedheid. EOPHIA,  derde b I d r ij f» 341 sophia. Tedere, beste julia! gave de Hemel dat wij arm in arm, tot aan den einde toe den weg van dit leven bewandelden. Hoe zouden wij voor elkander roosjens zoeken tusfchen de doornen. julia. Ja , famen wandelen ! roozen zoeken en die ook aan onze Broederen uitdeelen. Broeder ! Zuster! ik wil bij u blijven. sophia (verheugd.) Wilt gij dit? de baron. Lieve Zuster! gij wilt dan eindelijk aan onze bede voldoen. julia. Ja, wij zullen faamen leeven tot aan het einde toe, en als een onzer zich nederlegt, zal de overblijvende zijne Broeders vertroosten , met het vooruitzicht, van weldra in een beter leven kommerloos elkander te omhelzen, ö Sophia! Broeder! — wij zullen gelukkig zijn, IJ 3 LAAT-  34» de te leurgestelde verleider. LAATSTE TOONEEL. fredrik, de voorigen. de baron. Zie daar fredrik ! fredrik (sophia willende omhelzen.) ö Mijne Moeder! hoe verheug ik mij.... sophia (hem zacht afweerende.) Niet verder, fredrik! ik vrees dat gij liegen zoudt. fredrik (bedremmeld?) Lieve Moeder! sophia. Gij. kondet, ware ik indedaad dood geweest, edeler, vrijer gehandeld hebben, want eene Vrouw , met vooroordeelen bezet, zou u niet meer hinderlijk zijn geweest. Lieg dus niet, dat gij u in mijne herftelling verheugd, fredrik. Maar, lieve Moeder! wie wil mij toch bij a gehaat maaken ? sophia. Gij, gij zelf mijn Zoon! Maar waarom wilt gij dat eene goede Moeder u haaten zal ? — Heb "ik niet altijd voor u gezorgd, u niet altijd de tederfte blijken van moederliefde gegeeven , en dit -1 1 alles  ' 'derde b e d r ij r. ' $4$ alles wilt gij bcloonen met het bedrijven Van misdaaden. f r e d r i IC. Lieve Moeder! men heeft mij ten onrechte bcfchuldigd, — ik verzeker u. sophia. Geene verzekeringen. , fredrik (edelhart aanziende.} 'Er zijn eenige lieden die hun plan, ook ten kosten van de rust, en 't genoegen eens anderen, bereiken willen. Ik had zeker niet gedacht dat men in dit uur reeds hier toe middelen zou hï het werk Hellen. sophia. ö Gij fpreekt, als of men u mishandelde. ——Fredrik! ook dit uw gedrag toont mij dat uwe inborst niet die van een braaf jongling is. Weet, dat ik zelf gehoord heb , wat hier tusfchen henriette eau, — tusfehen dcezen braaven man edelhart en u, — tusfehen u , en' uw' fnooden bedienden zij voorgevallen. fredrik (verward.) Gij zelf? — Hemel! — Moeder! gij zult mi| voords niet haaten, ik zal u alle blijken.... sophia. Nog geen beloften. Volg den raad van deezen braaven man, welke bij u , om zijne deugden, zoo haatelijk is: leer uwe driften eerst bedwinI] 4 Sen»  344 be te leurgestelde verleider, enz. gen, daaden zijn altijd meer dan beloften. En gij, henriette ! hoe bevalt mij uwe deugd en braafheid , hoe edelmoedig beloond gij mijne zorg. Ga dus voord, lief Meisjen! om mij het leven aangenaam te maaken. Fredrik ! leer nwe Moeder het leven niet haaten , maak door uw wangedrag niet, dat levend begraavcn te worden, haar verkiefelijk worde boven een leven , waarin haar eigen Zoon haar alle genoegens verpest, fredrik. Lieve Moeder! ik fchaam mij. Ik heb berouw,... sophia. Toon dit in uw gedrag, en ik zal, als voorhaen, u alle liefde toedraageu. Fredrik ! maak u toch de achting van uwe Moeder waardig! — Kom nu, mijn waarde Echtgenoot! herftelleii wij ons om onze medemenfchen nuttig te wezen • het geval van heeden fpoore ons aan , hen tegen den vcrfchrikkelijkften dood te behoeden. edelhart. < En het menschdom zal u, om uwe edele poogingen, in zegenende nagedachtenis houde». EINDE. HET  HET ONGEGROND VERMOMDEN, OF DE GESCHEURDE BRIEF. TOONEEL S P É L. Naar het Huogduttfclle. IJ S  PERSOONEN. Mijlord osserij. lucinde, zijn Vrouw. nancij, hun Dochtertjen. truford, Vader van lucinde. trijhall, Broedert \ van osserij. john, Knecht, i Hei Taoneel is te London, in het hitis van Mijlord osserij.  ossest,.*/. Sterf, Verrader S   HET ONGEGROND VERMOEDEN, O F D E GESCHEURDE BRIEF. TOONEELSPEL. EERSTE TOONEEL. John (terwijl hij eenige klederen in een Mantelzak paktdaarna osserij. Dat eeuwig reizen en trekken ! Het zal wel weêr op mijn hoofd thuis komen ! Ik zal wel weêr meê moeten: ja, zeker! — En die fatanfche bok is zo hard dat men zich krom en lam daar op zit. Want offchoon men zegt dat ik wat doof ben , en ik dit ook wel geloof, zo voel ik toch zeer goed. Maar mijne leden worden reeds te ftram om dit nog langer uit te houden. Nu, dat voorbij is, is voorbij. Wat heb ik nu nog te doen? o s s e r ij (in reisgewaad , met een open brief in"1 de hand.) Ga, en haal het óverig goed om te pakken. john. Lagchen ? ö Ik denk in 't geheel aaii geen lagChen,- Mijlord? os-  343 h et ongegrond vermoeden. osserij (Jmrd fchreeitwende.) Het goed om te pakken, zeg ik u. john (hij fchrikt f en gaat brommende heen.} Nu mag hem de Duivel tegenfpreeken. osserij (alleen.) Reeds lange heb ik dit gemerkt; waarom zou hij anders zo dikmaals hier gekomen zijn, Maar zulk eene ongehoorde ontrouw van een Vrouw, die ik zo teder beminde, die ik aanbad! Dit had ik nimmer kunnen denken, o Vervloekt! — wat zeg ik ? neen , gezegend papier! want zonder u zou ik het nooit gewceten hebben. Zij zou altijd bij mij voor eerlijk zijn gehouden, en zou dus doende mijne genegenheid , nog lange door haare ontrouw misleid hebben. Het is niet epns een geheelen brief! neen! flechts een afgefcheurd ftuk papier; zij moeten elkander al zeer we! kennen. (Hij leest.) „ Mijn waarde!" Dat was ik te vooren. „ Mijn man is geemelijk en droefgeestig, „ Hij is minnenijdig; en geheel onverdraag„ lijk-" Die Slang ! zou ik het zijn , indien gij niet wilde dat ik het ware? „ Ik haat niets in de Waereld zo zeer, dan „ hem" Vervloekte! „ E»  i tooneélspel. 349 }, En evenwel merkt hij het niet; in de ver„ warring „ Ziet hij niet welk eene Vrouw hij heeft ;'• (Met drift.) Hij ziet het, bij mijn ziel! maar SU te wel. „ Die arme, goede en braave man! hem „ zo fpoedig mogelijk weg te ruimen , is „ mijn wensch." Hemel! Hemel! „ Kom toch, doet alles wat gij kunt „ Kom toch zonder fout: deeze avond „ is den besten en meest gefchikten tijd, „ Wij zullen dan het vermaak genieten „ van onze tedere vriendfchap." Vaar wel! (Woedend?) Sterven zal hij, en die Furie van een Wijf met hem! (Hij gaat eenigen tijd, in ftille overdenking heen en weder , intusfchen brengt john een paar Pist ooien , die hij op de tafel neder legt; houdende een Over rok op zijn' arm.) Geef mij mijn Overrok. (Hij legt den brief op de tafel, op welke nog meer papieren liggen ; john helpt hem zijn Overrok aantrekken.) Wie had dat immer kunnen gelooven, toen ik haar als een zachtaartig, teder Meisjen hoogachtte ; haar als eene beminnenswaardige Gade, jaaren agter elkander tederlijk beminde ! (Met drift.) Maar zijn dit niet de verleidende kunstgreepen van haar gantsch geflacht? (ontroerd) ó Mijn Vader! wiens ouderdom  jgÓ het gn gegrond v-er mosden. dom u reeds naar bet graf doet hellen"! _— (john wil de kaarsfcn fnuiten.) Vertrek ! — wanneer hij het gewaar wordt, wanneer hij zijne firafwaardige Dochter nader zal kennen ! Ach! het zal zijn dood zijn, zo als het de mijne is! (tegen john.) Waarom gaat gij dan niet heen ? t- joh n. Ik ga reeds. o s s e r ij al'een. (hij gaat als wanhoopend het Tuo.neel of .en neder,, drukkende in zijne geheele houding zijn vermoeden uit. Na .ecnigen lijd geluisterd te hebben , zegt hij.) Hoorde ik daar de ftem niet van mijn Vrouw! die ftem die mij eertijds zo lieflijk: in de oo- ren klonk, komt mij nu voor, als het gebrul der Helle. — Het is of ik een Slang hoor fisfcn. —. Dat is mijn Broeder ! (Hij luisterd verder.) Neen, hij is het niet! — Maar ik zal mij zeker op hem wrecken. (Hij haalt een toegekneepen brief jen uit zijn zak.) * Hij zal met mij gaan, in het vertrouwen dat wij ons op de Jagt zullen vermaaken .; en ik zal hem de borst doorllooten; hem bij de haairen grijpen, in het Hof rond fleuren, en nog driemaal doorfteeken. (Hij roept) He! john! john! TWEE-  tooneel spel. 355 TWEEDE TOONEEL. o s s e r ij , john. john. ■ Mijlord 1 ;j o s s e r ij (m diepe gedachten.) Daar, «breng hem deezen brief. john (de brief befchomvende.) Een brief! Aanwien? Mijlord! o s s e r ij. Aan mijn' Broeder. john (in angst.) Wist ik maar wat hij gezegd had! — Wat -zal ik doen ? o s s e r ij. Hoort gij niet? Doove kwartel! ga heen, cn gehoorzaam! john. Wat! Karei ! Karei ! Mijn Heer is geheel in de boonen , of blind. Hij ziet mij nu voor mijn •Kameraad aan. osserij (in gedachten gefaan hebbende.) Neen, deeze wraak is te gering voor den hoon mij aangedaan: Zij moet, evenals zijne ondeugd ontzaglijk zijn. Geef hier. (Hij neemt hem den brief uit de hand, en verfcheurd diets) yertrek! DER-  3£2 het ongegrond verhöede& DERDE TOONEEL. o s s e r ij. Hij komt heeden zeker. Op het oogenblik dat hij bij haar intreed, zal ik het weeten; die laaghartige Broeder! — Broeder?NeenMonftcr! Een ondeugende die men geen te haatelijke naam kan geeven. Om hun beiden zeker te betrekken, wil ik mij zeer bedaard aanhollen. — Bedaard? — Kan het hart van een gefchonden Echtgenoot wel één oogenblik bedaard zijn ? (Jh vollen woede.) Ha! En echter meet ik mij bedaard vertoonen, indien ik.... Zacht, daar komt zij. De rust die cp haar aangezicht te leezen ftaat, kan de fchande baarer ziele niet verloogchenen. VIERDE TOONEEL. o s s e r ij , l u c i n d e. L u c i n d e. Hoe! mijn Gemaal! gisteren zijt gij eerst thuis gekomen , en gij wilt heeden weder op reis gaan? osserij {bitter?) Ja! l u c i n d e. Zonder mij een woord daarvan te zeggen*? Zonder affcheid te neemen? os-  ,1 Toosiiisni' 353 O S S É R IJ. Ja, Mijladij! l u c i n d e. En dat zo vroeg ? (JU] ziet haar met een verwilderd gelaat aan.') Welk een gelaat! Wat fcheclt 'er aan ? 0 s s e r ij. Vraag mij niets. 1 u c i n d e. Mag lucinde dan het leed niet weeten , bet welk het harte van haaren osserij drukt ? Mag ik dat niet weeten, daar ik alles zo fterk gevoel, wanneer ik u zie lijden ? o s s e r ij. Gij zult mij niet verblinden. l v c i n d e. Ik 'begrijp u niet. De oorzaak van uwe tegenwoordige reize.... o s s e R ij. Behoeft gij niet te weeten. Genoeg: ik vertrek. i V c i n d e. Ik begrijp u niet,mijn waarde! Zedert eenigen tijd zijt gij omtrend mij zo koel, zo onverfchillig , en zedert gisteren geheel ongevoelig. — Gij bemint immers uwe lucinde nog ? - VI. deel. ■ Z «sss-  354 "et ongegrond vermoeden. o s s e r ij. Een wonderlijke vraage! lucinde. Neen : dat gaat te verre. Uwe koelheid ontrust en foltert mij ten fterkfte. Welk eene bekommering uwe ziel ook moge drukken, gij zult 'er mij immers wel deelgenoot van willen maaken? (Zij neemt hem vertrouwelijk bij de hand • doch hij ont/laat zich driftig van haar.) O ' S I I Jt IJ. Laat mij les. Ik moet weg. lucinde. Hemel! Welk eene ontmoeting! Nog maar een oogenblik! osserij (roepende.) John! VIJFDE TOONEEL. De voorigen. joh», john. Mijlord! o s S e R ij. Zijn de Paarden ingefpannen? john. Zo aanftonds, Mijlord!  t o o n e e l s f e i. 355 o s s e r ij. Zo dra zij ingefpannen zijn, moet gij het mij komen zeggen. ZESDE TOONEEL. osserij, lucinde. lucinde. Elk oogenblik doet gij mijne ongerustheid verdubbelen. Van waar ontftaat die onverzoenlijke toorn ? o s s e r ij. Ik heb het u reeds eenmaal gezegd: vraag mij niets. (Hij zet zich aan een tafel; en legt zijn aangezicht op beiden zijne armen.) lucinde. Welk eene ontroerende verwarring 1 Ia 's Hemels naam! zeg mij toch, welk een verfchrikkelijke vijand uwe ruste verftoord. Mag de gevoelige Gade niet deelen in de fmarten van haaren dierbaaren Gemaal ? — Geen woord ? — Deeze behandeling, uw ftilzwijgen, is voor mij fmertelijker dan de dood zelve. (Zij werpt zich aan zijne voeten?) Spreek toch ! Ontruk mij aan den dolk , die mijne ziel doorboort. Wat fcheelt u? o s s e r ij (opftaande , en heen en wedergaande.) Niets! — Niets! — Bezigheden ! — noodZ a z-aa-  g5Ö HET ongegrond VERMOEDEN. zaakelijke verrichtingen. Sta op! Sta toch op! Genoeg: ik moet vertrekken. Gij zijt zo weemoedig. Krenk u zeiven niet. Gij zult mij gemakkelijk kunnen misfen. — Wees gerust! — Wees gerust; indien gij het zijn kunt. LUCINDE. Ik gerust zijn, bij uwen kommer die ik niet weet, maar die gij mij genoeg doet gevoelen. O S S E R Ij. Alles zal zich fpoedig ontdekken. Gij zult ras alles weeten. (op een bitteren tuou.'j En dan.... lucinde. En dan.... o S S e r IJ. Dan — dan zal ik te vreeden zijn. LUCINDE. En dit zegt gij mij op zulk een' toon ? ó Gij vindt uw vermaak in uwe Gade te martelen. ZEVENDE TOONEEL. j o h n. De voorigen. john. Het rijtuig ftaat gereed, Mijlord! (Hij neemt den mantelzak, en draagt denzelven weg.) css;  TOONEEISPEl" 357 0 s s e r IJ. Goed: ik kom. (Hij uil heen gaan?) lucinde. Zonder affcheid te necmen ? Zonder vaarwel te zeggen ? osserij (koel.) Vaar wel! . lucinde (hem bij de hand houdende?) Ik zal u tot aan het rijtuig vergezellen. o s s e r IJ. Gij zijt veel te goed. Blijf maar hier. (Hij ontrukt zich aanhaar?) AGTSTE TOONEEL. lucinde. Js dat mijn Gemaal? of is het een onzinnige! die mij verlaat? — Ik kan de oorzaak van zijn gedrag niet ontdekken. Hij wend voor, dat hij bezigheden heeft , maar die kunnen hem toch onmogelijk tegens mij in gramfchap doen ontfteeken. Welke vreesfelijke gedachten! — Houd hij mogelijk mijne liefde, mijne trouwe, verdacht! —; Neen,'een hart, welks onfchuld hij reeds zo veelc jaaren kent, kaïronmogelijk op een oogenblik in verdenking komen. (Onder het fpreeken van de laatfl* woorden, is zij de tafel genadeKd, op welks osserij den brief heeft laaten liggen; Z 3 zij  358 het ongegrond vermoeden. zij ziet denzelven en neemt hem op.~) Hoe komt deeze brief in de handen van mijn' Man ? Maar deeze kan hem niet beleedigen. NEGENDE TOONEEL. lucinde, o s s e r ij. osse rij (op het hooren van de laatfte woorden ftuift hij naar de tafel, en rukt haaiden brief uit de hand.) Deeze kan mij niet beleedigen? Niet? Ja ongelukkige , juist deezen is het, welke mij uw laage ziel ontdekt. lucinde (verfchrikt.) Hemel! o s s e r ij. Ja, fidder vrij! fidder voor de woede van een beledigden Echtgenoot. (Hij wil vertrekken.) lucinde. Maar, hoor mij eerst! hoor mij. o s s e r ij. Waag het niet, om door gewrongene verdeedigingen uwe fchande te vergrooten, van welke ik overtuigd ben. lucinde. Ach! mijn waarde.... osse-  tooneelspei." o s s e r ij. Waarde! Ik? Dien gij bedroogen , misleid, dien gij verraaden hebt! ö Wat wederhoud mijnen arm ? (Hij grijpt naar zijn Hartsvanger.) lucinde (bedaard.) Stoot toe, Barbaar! Zie hier mijn borst. Doorboor een hart dat gij zo zeer miskent; en vertrek met de zegepraal van eeuen moordenaar, o s s e r ij. Welk eene ftoutheid! — Maar deeze moed 6! ik kenne denzei ven; het is de laatfte toevlucht van een wijf dat mijn eer bevlekte: de ellendige kunstgreep om het oog van een' man te verblinden. (Hij wit andermaal haar aanvallen.) TIENDE TOONEEL. De voorige , john. john (driftig binnenkomende.) Hebt gij mij geroepen, Mijlord ? osserij (in verwarring.) Wat ? (Hij fteekt den Hartsvanger in de fcheede.) Wat ? (Hij doet den Hartsvanger af, en geeft hem aan john.) Daar, leg hem in het rijtuig. john (heengaande.) Daar fteekt vast wat anders achter. Z 4  3 hcbt m DERTIG-  t o o n e e>l s p e l. 389 DERTIGSTE TOONEEL. De voorige, osserij, lucinde, trufort en nancij. osserij {zeer verblijd.) 6 Mijn waarde Broeder! Verheug u met mij. {tegens john) Laat ons alleen! (john vertrekt.) Verheug u, en vergeef mij tevens, dat ik u zonder ecnigen grond, heb durven verdenken. t r ij h a l l. Zie daar nu den gek in folio! Ik had het te vooren reeds aan uwe fpotternij gemerkt, dat gij mij niet vertrouwde. Nu, het is mij toch aangenaam , dat gezicht van Heraclitus den tweeden, in een anderen plooi te zien. o s s e r ij. Die vervloekte brok van een' brief. lucinde (in de papieren gezogt hebbende.) Hier is, bij geluk , de andere helft van den brief. Mijn Vader zal de goedheid wel willen hebben, om nu de ftukken bij clkaêr te houden, en den brief geheel door te lezen. (Zij geeft het fluk van den brief, aan haaren Vader. trufort (leest uit de twee ftukken den volgenden hier ingevoegden en uit'[taanden Brief. Zie bladz. 390 en 391. en zegt vervolgens.) Bb 3 Nu  rp2 HET ONGEGROND VERMOEDEN. Nu mijn Zoon, ziet gij uwe dwaaling 2 O S S E R IJ. Ach! vergeef het mij, mijn waarde Gemalin! L U C I N D E. Waarde Man , de gevolgen uwer minnenijd zijn bijna doodelijk voor mij geweest. Maar zij blijft altijd een bewijs van de fterkfte liefde, en dit verfchoont u genoeg. T R IJ H A L l. Gij zult immers met mij ook niet weer beginnen? O S S E R IJ. Neen , mijn Broeder , geene verdenking zal ons meer.... (in eens zeer verfchrikf) Hemel! wie heeft dat water gedronken ? T B IJ H & L li Ik. Waarom ? O 3 I I I IJ. Gij hebt den dood gedronken : het was ver£if- trijhall (vol angst?) Vergif! Vergif! — ö Hemel! ach! ach! o s s e R IJ. ö Mijn waarde Gemalin ! het vergif dat ik voor mij zelve had gereed gemaakt, en uit onvoorzigtighcid hier heb laaten ftaan, heeft mijn Broeder gedronken. LU-  39° mij li waarde Mijn man is gccmelijk en droefgeestig, Hij is minnenijdig ; en geheel onverdraaglijk Ik haat niets in de Waereld zo zeer , dan hem En evenwel merkt hij het niet; in de verwarring ziet hij niet, welk eene Vrouw hij heeft ; Die arme, goede en braave Man ! hem zo fpoedig mogelijk weg te ruimen, is mijn wensch. Kom toch , doet alles wat gij kunt Kom toch zonder fout: deeze avond is den besten en meest gefchikteii tijd Wij zullen dan het vermaak genieten Van onze tedere Vriendfchap. Vaar wel, 39* broeder! , welk eene kwelling voor eene hem liefhebbende Vrouw! is zijne twijffeling omtrend mijne tederheid. zich zeiven te zien onteeren, door een ongegrond vermoeden: die zijnen geest met droefheid vervuld, als die haar leven gaarne voor het zijne zoude geeven, te troosten, en zijne zwaarmoedigheid ter bevordering van ons wederzijdsch genoegen, wanneer hij zijne fchrikbeelden bij een famelt, om hem afleiding te verfchaffen, en die beelden tc verjaag», zijn verftand te herltellen, als mede het genoegen   tooneelseel. 393 lucinde. ê Hemel! trijhall (vol attgSt.) Het is waar, het was vergif. Het werkt reeds, en trekt mij het ingewand te famen. Is er nu, om 's Hemels wil, geene hulp voor mij? osserij (roept.) john ! john ! LAATSTE TOONEEL. De voorige, john. o s s e r ij. Spoedig een Doftor. t r ij h a 1 l' nnl- non Chirurgijn ! Maar eerst water! waJriS^ïSiète ligchaam verbrand van binnen. ,^ john (verwat a.) Hier ftaat een glas vol. o s s e r i]. Dat was vergif. ' j o h n. De hemel bewaar mij. Ik heb het zo even frisch gehaald. Het geen daar geftaan heef , fèheen wïvuil water, en was geheel troebel; dat heb ik wcggegooten. .  394 HET ONGEGROND VERMOEDEN. TOONEELSPEL» 'T R IJ H A L L Hebt gij dat water zo eerst hier gebragt, het welk ik zo even bp de Chocolaad heb gedronken? JOHN. Ja- T R IJ H A L l. Het moet toch geen vergif zijn geweest: ik ben weêr volkomen wel. Nu kan men zien, wat de verbeelding kan doen. Mij heeft een glas water van mijn ftuk gebragt, en u een brok van een brief. EINDE.