MAA1SCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  ZEDELYK SCBOWTOOMEL MENSCHELYKE HARTSTOCHTEN EN DAADEN, or TO OKEELSTUKKE5 YERlïÜrT EN SMAAK.. MetNieu-vr geinvenleeriiiï Kujistplaalen . Tc A M. S T E B. T> A M , Bij BE V E 11 TT AvT >*. 1 . D O I' I' • liéccxcvi.   d e SPANJAARDEN in PERU, OF DE DOOD van ROLLA3 TREURSPEL. Naar het Hoogduitsck VAN A. von KOTZEBUE. Te AMSTELDAM, £ Y DE WED. j. doll. 1 7 9 6.   VOORBERICHT. Daar de algcmeetie zucht voor Tooneetoefening, lyzonder zedert de laatfte jaaren ,in ons Vaderland zo aanmerkelyk is toegenoomen, zyn wy te raade geworden ook in dit vak iets tot algemeen nut en vermaak bytebrengen, en onzen Landgenoot en, onder den titel van zédelyk schouwtooneel kf.r menschelyke hartstochten en da aden, een bundel aantebieden van Je beste en nieuwfle zedelyke Tooneelfpeelen der voornaamfie Vernuften van Europa. Ten dien einde hebben wy in dit deel een aanvang gemaakt met de Spanjaarden in Peru, of de dood van Rolla , een Treurfpel van den vernuftigen UOTZMUt, dat op het Hoogduitsth Schouwtoneel • hier  VOORBERICHT. hier ter ftede meer dan éénmaal onder een buitengrwoonen toevloed van menfehen, en met algemeens toejuiching is vertoond geworden ; — wy hebben hier op laaten volgen den zo zeer verlangden Aballino > een Tooneelftuk, dat, hoe zonderling en dikwils onwaarfchynlyk deszelfs bedryven ook mogen voorkomen , echter met de waare gefchiedenis volmaakt over'éenftemt. De verregaande kunst van zich op verfchèidene wyte te vermommen ■, die fommigen iu Aballino zo onbegrypelyk voorkomt, is echter , zelf in laater tyden, zo geheel vreemd niet, en wenfchelyk ware het, dat zy altyd tot zulke edele oogmerken was gebezigd geworden. Men helft in Engeland zo wel als in Frankryk voorbeelden gehad van menfehen, die in dit ftuk oneindig meer deeden dan Aballino, en een tooneelfpeeler behoeft juist altyd geen Garrick te zyn, om deeze rol met toejuiching te kunnen uitvoeren; — eindelyk hebben wy, ten befuite van dit deel,''er by gevoegd een klein doch wei' mg bekend ftukje, den titel voerende van Liefde en Vaderland. Wy zyn van voorneemen dit ons Zedelyk Schouwtooneel van tyd tot tyd te vervolgen. Dan daar wy niet altyd onze Landgenootcn alleen op vreemde voortbrengfelen wenfehen te vergasten, maar hen ook nu en dan eenige vruchten, op eigen grond geteeld, hoopen aantebieden, aal het ons ten hoogften aan-  VOORBERICHT. aangenaam zyn door de edelmoedige poogingen van Vaderlandfche Vernuften in deeze onze onderneeming onderfieund , en met de voortbrengfelen van hunnen dichterleken geest vereerd te worden, daar Wy van onzen kant niets verzuimen zullen om alles toetebrengen, wat dit Werkje eenigen luister zo van Druk- als Graveerkunst kan bezetten. EN-  INHOUD van het EERSTE DEEL. I. de spanjaarden in peru, of de dood van rolla. II. aballino, de groote bandiet. III. liefde en vaderland.  DE SPANJAARDEN IN PERU, O F de DOOD van ROLLA. TREURSPEL. Naar het Hoogduitsch VAM A. von KOTZEBUE.  PERSOONEN. ataliba, Koning van Quito, rol la, j > Veldheeren derPeruaantn. alonzo de molina,J co ra, Gemalin van Alonzo. pizarro, Legerhoofd der Spanjaarden. elvira, Vriendin van Pizarro, gonzalo,I Reisgezellen van Pizarro. davila, j „ gomez, J valverde, de Geheimfchryver van Pizarro. las casas, een Dominicaner Zendeling,. een oude cazicque. een grysaard. een jong knaapje. twee gewaapende peruaanen. een spaansche veld wacht. twee verdwaalde spaansche soldaa- ten. Peruaanen, Priesters, Vrouwen en Kinderen.    DE SPANJAARDEN IN FERUj O F de DOOD van ROLLA* TREURSPEL. EERSTE BE DRY F. De tent van Pizarro, in het Spaanfche legerj van binnen te zien. EERSTE T 0 O N E E L. elvira. valverde. elvira. Qn mannenkleeding, op een rustbed fluimerende^) valverde. (komt zachtjes binnenjluipen, befchouwt haar met een ■wellustig gelaat, knielt eindelek naast haar neder, en kuscht haare afhangende hand.~) elvira. (ontwaakt, en ziet hem met afkeer aan.~) valverde. Vergeef het vermogen uwer bekoorlykheden!  2 DE DOOD VAN ROLLA. ELVIRA. Foei! — met den tyd waart gy mogelyk nog wel in ftaat om een wonder te doen. VALVERDE. En wat dan? ELVIRA. Eene vrouw met haar eigen fchoonhcid in onmin te brengen. VALVERDE. Gy zyt zeer bitter. ELVIRA. Waarom Hoort gy rnyne liefelyke droomen? VALVERDE. Wat droomde gy dan? ELVIRA. Dat ik u zag hangen. VALVERDE. Hoe lang zal Elvira met myne liefde fpotten? ELVIRA. Met uwe iiefde? Ei, wie gaf toch uwe bastaarddrift deezen eerlyken naam ? Onder ons ge. zegd, Valverde! als ik u van liefde hoor fpreaken, dan, dunkt my, hebt gy veel het voorkomen van een zakkenrolder, die om een milde gift bedelt, en, terwyl hy zich van uw beurs zoekt meester te maaken, Gods zegen in den mond voert. VAL-  TREURSPEL. g VALVERDE. Wat durft een fchoone vrouw toch niet al zeggen! ELVIRA. Wat durft een gek toch niet al doen! Wie verfloutte u myn flaap te ftooren? Is het niet genoeg, dat my ieder nacht de trommelen wekken? doch ik heb liever dat men myne ooren kwelt, dan myne oogen. VALVERDE. Ik moet zeggen, gy verftaat meesterlyk de kunst cm iemands geduld op den toets te (lellen. ELVIRA. Zal ik Pizarro vertellen, hoe listig gy vrouwen in haaren flaap weet te befpieden? VALVERDE. Zeg my liever, door welke betoveringen deeze Pizarro u geboeid houdt? — Een woest ftierengezicht, een ongekemde baart, een huichelaar ia de vriendfchap, een tiran in de liefde.... ELVIRA. Hou op! die lykpredikatie komt wat orïtydigs hy is immers nog niet dood? VALVERDE. Onbefchoft en lomp naar lichaam en ziel; in zyne jeugd een varkenshoeder, in zyn meer ge. vorderde jaaren, met menfehen, als zwynen, omgaande* A a •*«  4 DE DOOD VAN ROLLA. ELVIRA. Ha, ha, ha! Mogelyk kent hy u beter, dati gy zelf wel denkt. VALVERDE. Onweetender dan een Andalufifche ezeldryver — de held kan immers niet eens leezen of fehryven. ELVIRA. Denk toch, lieve Vriend! dat een vrouw, die flechts liefde vordert, weinig daarna vraagt, of haar beminde ook leezen en fchryven kan , want de liefde laat zich alleen uit de oogen leezen en fchryft zich flechts in het hart. Dapperheid boeit het hart van een vrouw veel fterker dan geleerdheid. Pizarro vecht met het zwaard, gy met de pen. Hy vergiet bloed, gy flechts inkt. VALVERDE. En nog heeft ons beiden weinig geholpen. ELVIRA, Maar met al uw gefchryf had Nugnez Balboa nooit de zuidzee ontdekt; met alle de wysgeerige ftelregels van uwen Ariftoteles zou Pizarro en Almagro nooit een fchip hebben uitgerust. Gy waart veelligt nog wel fchoolmeester, en ik— was mogelyk een non. VALVERDE. Ja , maar de vraag blyft nog, of wy daarby zou» den gewonnen of verloren hebben? Et-  TREURSPEL. 5 elvira. Een kloosterlyke eenvormigheid , de flaap van een mormeldier. valverde. Zo beftaat gy vrouwen, gy wilt fteeds fchitteren. Een luisterryke ellende is u aangenaamer dan de rust en een Uil geluk. elvira. Weet gy, wat wy het meeste haaten? den *onaangezochten fnapper, den ontydigen zedenprediker. valverde. Goed! fpot maar zo lang de zon fchynt, e» fidder als de donder rolt. Dat ogenblik is mogelyk niet verre meer af. elvira ([pottende.} Ei, is Valverde een propheet! en waarop fteunt toch uwe duistere voorfpelling? valverde. Zyn wy niet in een vreemd land, alwaar de dood uit ieder nieuwe plant, utt ieder onbekende vrucht ons aangrynst? Al wat het zwaard van den vyand fpaarde, fterft door de ongewoone luchtftreek. Het getal van de onzen neemt van dag tot dag af. elvira. Des te beter. Zyn wy niet de erfgenaamen van al wat fneuvelt? A 3 VAL"  & DE DOOD VANROLLA. valverde. Ha, daar hebben wy het al! Slechts roofzucht is uw doel. elvira. En het uwe niet minder, vriend Valverde! Denkt gy, dat ik den wolf niet ken, omdat hy het geblaat van het fchaap nabootst? Zoekt gy voor de oogen van een vrouw den fchalk te vermommen ? Ga, in het gantfche leger is 'er niet een, die zo fpreekt als hy denkt, den ouden Las Cafas uitgezonderd. valverde. Noem my toch deezen dweeper niet ! Hy droomt altyd van menfchelykheid en verdraagzaamheid. elvira. Weet gy wel, dat 'er ogenblikken zyn, waarin de dromeryen van deezen grysaard myn hart geweldig treffen? dat ik zyn gryzcn baart dikwils liever wilde kusfchen dan uwe bruine wangen? dat ik my gantfche nachten moet verflrooijen, om tén pynelyken indruk uittewisfchen? valverde. Schaam u! elvira. (met een halven zucht.') Had ik deezen grysaard vroeger gekend, wie weet wat vsn my geworden ware! val-  TREURSPEL. VALVERDE. Een vroome dweepfter voor de zogenaamde menlchelykheid; want voor niets dweept men zo' ligt, dan voor woorden, die geene bepaalde beïeekenis hebben. De verbeeldingskracht gaat zwanger, en de martelaar wordt geboren. ELVIRA. Is Valverde ook een Wysgeer? VALVERD*E. Mishaagt u dit? Welaan, laat ons uit de nevelige wolken der Wysbegeerte op de lachgende velden der Liefde afflygen! ELVIRA. Zy verdorren onder uwe voeten. In 't kort, vriend Veinsaart ! werp de pen weg, gryP het zwaard aan, en doe iets groots, als Elvira u mmnen zal. VALVERDE. ' Noem my toch Pizarro's daaden! ELVIRA. Vraag de oude en nieuwe waereld! Door eigen veerkracht verhefte hy zich uit den laagcn Mand eens zwynenhoeders tot den verheven kring van een krygsheld. Toen hy met een klein fcheepje, flechts van honderd matroozen vergezeld, Panama verliet, om eene onbekende waereld te veroveren, toen fluisterde myn hart zachtjes: Welk een dapper man! Toen hy op het kleine eiland Gallo  « DE DOOD VAN ROLLA. met zyn degen een lyn in het zand trok, een ieder toeltond hem te verlaaten die deeze lyn overfchryden zou, en niet meer dan dertien beproefde mannen hem zweerden te volgen, aan welker hoofd hy den dood trotfeerde, toen fprak myn hart luid: welk een groot Man! VALVERDE. Ja, groot, als hy wel flaagt; doch mislukt zyn ontwerp, dan noemt hem de waereld een dwaas. ELVIRA. Dat is het noodlot van ieder held. Kinderen zien met open mond een vuurpyl naar de hoogte flygen, en lacligen als hy nederploft. VALVERDE. Gefield eens, hy flceg zelf tot boven de wolkeu, wat had gy daarvan te hoopen? ELVIRA. Eens vice-koningin te worden. Pizarro zal die ruuwe volk regeeren, ik zal het vormen. VALVERDE, In de daad? Dan kent gy Pizarro's listige eer. zucht niet Voert het geluk hem ten hoogden top, dan reikt hy zyne hand aan een meisje, wier geboorte de vlekken der zyne bedekt, wier maagfchap aan het hof hem tot een fchutsmuur dient; en de arme Elvira is vergeeten! vergeeten alles wat zy deed en leed! r. L-  TREURSPEL, 9 elvira (by zich zeiven.') Ha! dan — doch fchuifel flegts giftige worm! valverde. Aan den anderen kant dsarentegen ziet gy Valverde, nu zekerlyk nog maar Geheimfchryver, doch wel ras rnpgelyk Kanzelier, Elvira, zyne Vriendin. elvira; Onbefchaamde! valverde. Gy treedt den bloem, dien gy plukken kunt, om eener vruchts wille, die u te hoog hangt. Geloof my, zolang deeze Alonzo de Molina'den vyand in onze kunften onderwyst, zolang zal ook Pizarro kaf voor koorn dorfchen. elvira. En zolang deeze Pizarro myn gunst verdient, zullen geene treeken in Haat zyn my van hem te fcheiden. Keert het fortuin hem den rug, dan reikt Elvira hem de hand. valverde. Het berouw hinkt, doch achterhaalt echter den dwaas. — Stil! Ik hoor zyn ftem, elvira. Schielyk een eerlyk gezicht, afgerichte huichelaar ! A s TWEE-  lo DE DOOD VAN ROLLA. TWEEDE T O O N E E L. pizarro. de vorigen. PIZARRO. (/laat verbaasd, zo als hy Valverde en Elvira by eikanderen ziet. Hy befchouwt beiden met een donker argwaanend oog. Valverde buigt zich, Elvira lacht.) Waarom lacht gy? elvira. Lachgen en weenen, zonder juist te kunnen zeggen waarom, is het voorrecht der vrouwen. pizarro. Ik wil het weeten. elvira. Ik wil! ik wil! — maar ik wil nu niet. valverde Donna Elvira fpotte met myn vrees. pizarro. Welke vrees ? valverde. Dat de vyand door eene aanmerkelyke overmacht, en van Alonzo aangefTookt. .. pizarro. (met bitteren fpot.") Niet dan een vrouw, en wat een vrouw gelykt, kan deezen jongen vreezen. val-  TREURSPEL. H valverde. Gy hebt gelyk. Het was kinderachtig, het was kleinmoedig. Hy, de leerling onder uwe ftandaarden, moet nog op zyn meester leunen. pizarro. Aan mynen disch heeft hy gegeeten, op myna fpreijen heeft hy geflaapen. valverde. Die- ondankbaare! pizarro. Ik beminde hem. Hy was my door zyne moeder aanvertrouwd Zyn moeder was eene trotfche vrouw. En in den boezem van haar Zoon glimde een heldenvonk, die ik tot eene fchitterende vlamme hoopte aanteblaazen. elvira. Vrouwen alleen kweeken helden aan. pizarro. (fpotacktig.') Zo ? — ik heb echter nooit bemind. elvira. (gevoelig.') Dan waart gy ook nooit een held.-» pizarro. (tegen Falverde.) Dikwils, als ik hem van onzen eerften tocht verhaalde, hoe ik met een handvol menfehen zeventig dagen lang moest omzwerven; hoe bulderende (tormen en opgeruide baaren ter zee; moerasfen, rivieren, ondoorgangbaare bosfehen op het vaste land , ons ieder fchrede tot een dagreize maak-  12 DE DOOD VAN R O L L A. maakten; hoe ras de woeste kustbewooner en zelf de verbolgen hemel tegen ons ten firyde trok ■ hoe oorlog en honger, een drukkend zoel klimaat en kwaadaartige ziekten den kleinen hoop daaglyks verminderden , totdat de nood my dwong deeze met vloek belaaden kust te verhaten, en aan gindfche zyde der paerel- eilanden in een onbewoonbaar oord myn leven te flyten; wanneer ik hem dat alles zo eenvoudig afmaalde, dan floot hy my vol verwondering in zyne armen, en een traan fchoot in zyne groote blaauwe oogen. valverde. En wiens voet verdelgde dat zo veel hoop geevende zaat? pizarro. Las Cafas verfcheen met zyn gladde tong, voerde hem in de hooger kringen eener verhitte verbeeldingskracht, bedwelmde zynverftand door dvveepery, en van dien tyd af aan was al myne moeite vergeefs, om hem uit zyn luchtkasteel op de wezenlyke waereld terugtebrengen. valverde. Hy vluchtte! en wierd uw vyand?verraadde zyn Vaderland? pizarro. Eerst beproefde de dwaaze jongen de grondftellingcn van een man te doen wankelen. Hy hing met txaanen aan myn hals, wilde het getrokken  TREURSPEL. 13 ken zwaard my uit de vuist wringen, noemde de Peruaners onze broeders.... VALVERDE. Die verftokte heidenen onze broeders! Hier aan erken ik Las Cafas. PIZARRO. Toen hy zag dat zyne traanen op koud marmer vielen, ging hy tot de vyanden over, maakte verraaderlyk gebruik van hunne overmacht, van myne fesfen, zyne kundigheden, onze zwakte en fterkte, en dwong my — ha! — tot een fchandelykeu aftocht. VALVERDE. De wraak zweeft boven zyn hoofd. PIZARRO. Met eene verfterkte macht ben ik weérom gekeerd, en de jongen zal weeten dat Pizarro leeft. VALVERDE. De vraag is maar of Alonzo nog leeft? PIZARRO. Zo even heeft men zyn wapendrager gevangen genomen. De vyand, zegt hy, is twaalfduizend mannen fterk. Alonzo en Rolla zyn hunne aanvoerders. Zy offeren heden hunne Goden. Van deeze hunne gewaande veiligheid moeten wy gebruik maaken, en het offer met menfchenbloed begieten, EL-  *4 DE DOOD VAN ROLLA. ELVIRA. Verrasfching? Slachting? Neemt gy my mede Pizarro ? pizarro. Wy gaan niet ten bal. elvira. (gevoelig.) Ik verzogt ook geen danzer. pizarro. Als gy in myn flaapkamer een zwaard vindt, ligt genoeg voor een vrouwenvuist, kom dan en bekleed myne zyde! ELVIRA. Zoudt gy my daarom liever hebben? pizarro. Ja, en weet gy wel waarom ? het krygsgewoel is my borg voor uwe trouw, elvira. Gy dwaalt. Een vrouw, die lust heeft om te bedriegen, bekreunt zich aan ftormen noch aardbeevingen, pizarro. Ik bedanke u voor uw goede les, en fchryf ze in myn geheugen op. elvira. Gy kunt immers niet fchryven. pizarro. (met een grimmig gelaat,,} Elvira! Et-  XüEURSPEL. i'S elvira. Is het dan myn fchuld? pizarro. Gy weet, wat ik niet hooren mag. elvira. Als uw voedfler u een been had gebroken, aoudt gy u dan fchaamen mank te gaan? pizarro. Genoeg! en nooit weder daarvan. elvira. - by zich zelve.) Achilles was flechts aan de verfenen te verwonden. DERDE T O O N E E L. las casas, almazro, gonzalo, davila, en anderen komen binnen. las casas. Gy hebt ons hier ontbooden.... pizarro Gaa zitten, eerwaardige grysaard, zet u neder, myne Vrienden! Het ogenblik is geboren, waanrl wy de vruchten onzer dapperheid moeten inoogften. De vyand, in gewaande veiligheid fluime. rende, offert heden zyne Goden. Myn raad is: hem onverwacht te overvallen, de gewapenden neertevellen, en de weerloozen in ketenen te liaan. al-  tó DE DOOD VAN ROLLA. ALMAZRO. Dood ieder Peruaan , gewapend of ongewapen, dat is het zelfde! GONZALO. De vrouwen en kinderen moet men verfchoonea. ALMAZRO. Het ware beter het gantfche gebroed op eenmaal uitteroeijen. VALVERDE. Ter eere van het geloof! LAS CASA5, Laster niet! ALMAZRO. Wy hebben lang genoeg aan deeze kusten leeggelopen. LAS CASAS, En moorden noemt gy werken? ALMAZRO. Ik heb tot nog toe geene vruchten gezien van de groote kosten, die wy verfpild hebben. PIZARRO. Wy lyden gebrek, en de foldaaten morren. GONZALO. Terwyl Alonzo in weelde met ons fpot. PIZARRO. Verraderlyke jongen'. LAS CASAS. Ik gevoel aan myn hart, dat Alonzo een zwaa. ren  TREURSPEL. i? ren ftryd tusfchen menfchelykheid en vaderlandsliefde te kampen heeft. ALMAZRO. Uw hart pleit voor uwen kweekeling. LAS CASAS. Ja, hy is myn kweekeling, en ik ben trotsch op hem. ALMAZRO. Genoeg! Hy zal ons leeren kennen! PIZARRO. De macht van den vyand wast aan, de landftreek is ons onbekend, het gebrek wordt van dag tot dag grooter, en al het draalen yerfl.pt den moed. Het eenigfte middel tegen alle deeze dra. gende gevaaren is een veldflag. alle^ (buiten Las Ca/as.) Een veldflag! Een veldflag! LAS CASAS. Welk een vreesfelyke weergalm! Een veldflag? tegen wien ? tegen een Koning, die nog voor weinig dagen u de hand van vriendfehap bood, tegen een volk, dat met een vrolyk hart zyne velden bebouwt, en in zuivere onfchuld der zeden den Schepper van het Geheel-Al naar zyne wyze eert en dient? VALVERDE» Een Heidenfche Koning, die de Zon offert, en die door het zwaard moet verdelgd worden! B tAS  13 DE DOOD VAN ROLLI. LAS CASAS. Is de bloedmaate uwer wreedheden dan nog niet vol genoeg? Hebben dan deeze kinderen van Vroome onfchuld, die u zo gastvry ontfingen, nog niet genoeg geleden? — Almachtige God! wiens donder de rotfen verpletteren, wiens zon de ysbergen kan doen wegfmelten; leen myne woorden uwe alvermogende kracht, gelyk uwe oneindige goedheid mynen wil bezielt. — Werpt een blik van mededogen op die MÜHoenen onfchuldjge flachtofters, door uwe roofzucht moedwillig omgebragt. Als Goden heeft men u ontfangen, als duivels verkeerde gy onder hen. Met een vrolyli en goedwillig hart gaf men u geld en vruchten; tot hunnen dank fchendde gy hunne vrouwen ea dochteren. De getergde Menschheid wierd tot muiten aangedreven ; de onderdrukten morden; toen richtte men honden af, om hen te verfcheuren. Al wat van deeze helfche jagt nog overig bleef, wierd voor den ploeg gefpannen, om zyn veld, zyn wettig eigendom, voor u te bouwen, of In de goudmynen begraven , om uwen nooit verzadigden gelddorst te bevredigen. PIZARRO. Gy zyt uitfpoorig. LAS CASAS. Ik uitfpoorig?— Ach! gave God, dat ik reeds alks gezegd had! Neen, al wat nog overig is, zon  TREURSPEL. ip 20U zelf uit tygeroögeri de traanen kunnen lokken. Zvvyg droefheid! weg traanen! laat my fpreeken" — Men girig weddingfehapperi aan , wie een inensch op de vlugfte wyze van één kon fplyten; wie een hoofd het behendigfte kon afhouwen; men fcheurde de kinderen uit de armen hunner moeders, en verpletterde ze tegen de rotfen. By een langzaam vuur braadde men hunne aanvoerders, en wanneer hun gehuil de beulen iii deri flaap ftoorde, dan flopte men hen een bal in den mond. Aan dertien' galgen hing men dertien Indiaanen op —■ Groote God! mag ik het unfpreeken! — ter eere van Christus en zyn twaalf Apostelen ! Myne oogen hebben deeze gruwelen gezien, en ik leef nog! — Gy weent Donna Elvira ? Heeft myn ysfelyk tafereel dan u alleen getroffen? ALMAZRO. Omdat Wy geene andere vrouwen onder otl^ hebben, dan Elvira en gy. PIZARRO. Al wat gy verhaalt, raakt ons niet. Wat gaaiï ons de wreedheden van een Columbus, vart eett Ovandö aan? LAS CASA5. Zyt gy niet van voorneem'en die té vemletó» toen? B I VAt-  ao DE DOOD VAN ROL LA. VALVERDE. En al was dat zo, het is immers nog onbeflisr, of deeze Indiaanen menfehen of aapen zyn. LAS CASAS. Wee u, dat de Paus eerst een bul moest geeven, om u menfehen te leeren kennen! VALVERDE. Hy heeft ons deeze nieuwe waereld gefchonken, om ze onder het juk te brengen, met behulp der Godlyke Genade. PIZARRO. AI onnutte woorden genoeg! De tyd verloopt, de gelegenheid gaat voorby. Wilt gy vechten» A L L EN. Ja! dat willen wy. LAS CASAS, O zend my vooraf nog eens naar de vyanden! Laat my de woorden des vredes fpreeken, onzen heiligen Godsdienst met zachtmoedigheid prediken! VALVERDE. Laat deeze helden eerst vechten, en onze leer den weg baanen! LAS CASAS. Met bloed? ALMAZRO. Gy kunt dat bloed daarna met vroome traanen wel weder wegwasfehen. Op, myne Vrienden! famraelt niet! Op, ten ftryde! LA»  TREURSPEL. SI la casus. God, gy hebt my niet tot uwen dienaar gezalft om te vloeken, maar om te zegenen, Doch hier zou myn zegen een lastering zyn. Ik vloek u, broedermoorders! ik vervloek uw voornemen! over u en uwe kinderen kome het onfchuldig bloed, dat heden zal vergoten worden! — Ik verlaat u voor altyd, om nooit weder getuige uwer razerny te zyn. In holen en digtbewasfen bosfchen zal ik my begraaven, tot tygers en luipaarden zal ik fpreeken; en wanneer wy eens daar — daar voor Hem ftaan, wiens zachtmoedige leer gy heden verloochent, fiddert dan voor myne aanklachte! (Hy wil heengaan.') elvira. (in een onwillekeurige ontroering.) Neem my met u, Las Cafas! las casas. Blyf, en red menfehen, als gy kunt! Ik heb hier geen invloed, geen vermogen; maar de bekoorlykheden eener vrouw zyn machtiger dan de welfpreekendheid van een grysaard Mogelyk zyt gy verkoren om den fehutsengel van deeze ongelukkigen te worden. (Hy gaat hecn.~) pizarro. Wat wilde gy doen, Elvira ? elvira. Ik weet niet, maar deeze oude man kwam my B 3 in  %jl DE DOOD VAN R O L L A. jn dit oogenblik zo boven liet menfchelyke verheven voor, en gy , gy allen zo diep beneden de menschheid weggezonken. a lmazro; De oude gryskop zuft. valverde. Hy fchept zich een Piatonifche waereld. pizarro. Hy is niet meer in Haat om te genieten, en fpeelt nu den boetprediker. elvira. Gy moogt zeggen, wat gy wilt, ik gevoel iets in my dat u weerfpreekt. g o nzalq. Het mededogen ftaat een fchoone vrouw altyd wel. elvira. Gelyk de menfchelykheid den overwinnaar. pizarro. Het is my lief dat wy van den zedenprediker ontflngcn zyn. almazro. Wy zullen minder geeuwen en meer vechten, pizarro. Tegen den middag is de vyand gemeenlyk gewoon te offeren, dan moet gy, Almazro, links af door het woud trekken. Gy, Gonzalo, zult ter rechter zyde den heuvel beklimmen. Ik ga rechtftreeks op, hem  TREURSPEL. 23 hem af. Zo wy zegepraalen, dan (laan de poorten van Quito voor ons open, almazro. . En wy begroeten u, Pizarro, als koning van Peru. pizarro. Geenszins, myne vrienden! Wie langzaam gaat, gaat zeker. Ataliba blyft in fchyn koning, ik regeer onder hem, huuwe zyne dochter, en verzeltere jny het bezit der troonopvolging van dit ryk. gonzalo. Een goed plan. almazro. Pizarro is held en ftaatsman. valverde. (zachtjes op een fpotlenden toon. j Wel nu, Elvira? elvira. Een allerliefst plan. En waar blyft Elvira? pizarro. In 't huis van haaren vriend. elvira. Als koninglyke maagd? pizarro. Ik geef de erfgenaame van Peru wat men go woonlyk aan Princesfen geeft: de hand; Elvira behoudt myn hart. 15 4 **•  «4 DE DOOD VAN ROL LA. elvika. En als ik ouder worde maakt gy my tot Gou« vernante uwer kinderen? Niet waar? 1> 1 z a r r o. Gy zyt gevoelig, Elvira. Denk toch dat een troon my wenkt. elvira- Ik gevoelig? ó, neen! ik ergerde my flechts flat deeze domkop verder zag dan ik. pizarro. Wat zal dat beteekenen? elvira. O niets! Loutere wisjewasjes! Vergeef het de praatzucht der vrouwen, zy zal de baan der helden niet langer in den weg (laan. (Met vuur.') Welaan! Iïet gerammel der wapenen roept u reeds, voort, voort gy dappere mannen! pizarro. Zult gy my vergezellen? elvira. Ja zekerlyk; ik zal de eerde zyn, die den nieuwen fchoonzoon des konings huldigt. VIERDE T O O N E E L. gojies, (jreedt binnen.). al bi a zr o. W-a? brengt gy, Gornes?  TREURSPEL. $$ gomez. Een gevangenen. Op gindfchen heuvel, onder die palmboomen, vonden wy een ouden Cazicque, die ons leger fcheen te befpieden. Ontvluchten kon hy niet, hy liet zich gewillig boeijen. Doch ieder woord uit zynen mond is bitterheid en hoon. pizarro. Breng hem hier! (Gomes gaat uit de (ent^ en komt terftond met den ouden Cazicque weder terug.) pizarro. Wie zyt gy? pe cazicque. (altoos zeer bedaard, doch zonder eenige verwaandheid.) Waar is de aanvoerder der rooversbende? pizarro, Ha| almazro. Zyt gy dol? (tegen Pizarro,) Laat hem de tong uit den mond fnyden. pE cazicque. Recht zo, dan blyft my de waarheid in de keel ileeken. davila. (zyn dolk trekkende.) Vergun my hem den dolk in 't hart te flootcn! de cazicque. (tegen Pizarro.) Hebt gy nog meer zulke helden onder uw Jeger ? B 5  $6 DE DOOD VAN ROLLA. pizarro. (meteen vonkelend oog.") Sterven zult gy, oude ftyfkop; doch beken eerst wat gy weet. DE CAZICQUE. Dat heb ik reeds gedaan, doch een ding leerde ik nog van u. pizarro. En wat dan? de cazicque. Dat ik fterven moet. pizarro. Door minder ftyf hoofdigheid kunt gy mogelyk uw leven redden. DE CAZICQUE. Myn leven is een dorre boom; het is de moeite niet waardig hem te verfchoonen. ALMAZRO. Onze wapenen kunnen u tot den eerften van uw volk verheffen. DE CAZICQUE. Myn volk kent den ouden Crozimbo. Hy was nooit de laatfte. pizarro. Wy trekken op om uw leger flag te leveren. Wees onze leidsman door het woud, en wy overlaaden u met fchatten. DE CAZICqUS. Ha! ha! ha! Pï-  TREURSPEL. %? PIZARRO. Lacht gy? DE CAZICQUE. Ik ben een ryk man, ik heb twee dappere zoonen, en zal boven dien mynen landgenooten de herinnering van menig een goede daad, door my verricht, nalaaten. PIZARRO. Hoe fterk is uw leger? DE CAZICQUE. Tel de boomen des wouds! ALMAZRO. Waar is de zwakite zyde van uw leger? DE CAZICQUE. Onze rechtvaardige zaak dekt het agn alle kanten. D AVILA. Op welk uur offert men de Zon? DE CAZICQUE. Wy offeren haar ieder uur onzen dank. PIZARRO. Waar verbergen zich uwe vrouwen en kinderen? DE CAZICQUE. In de harten van hunne mannen en vaders. ALMAZRO. Kent gy Alonzo ? DE CAZICQUE. Zou ik hem niet kennen? hem, den weldoener pnzer Natie?  aS DE DOOD VAN ROL LA. pizarro. Waardoor verdient hy deezen naam? de CAZl cque. Dat hy u in geenen opzichte gelykt. almazro. Onzinnige! fpreek met eerbied. de cazicque. Ik fpreek de waarheid met God, wat zou ik dan met de menfehen fpreeken? valverde. Gy kent God niet. de cazicque. {zyne armen uitbreidende, met een godsdienfiig vertrouwen.) Ja, ik ken hem! valverde. Wy brengen u den eenigen waaren godsdienst. de cazicque. Die is in ons hart gegraveerd. valverde. Gy zyt Afgodendienaars. de cazicque. laat ons het oude geloof, dat ons vergenoegd keven en welgemoed derven leert. da vil a. Verftokt gebroed! de cazicque. Jouge roover! wy rooven den eigendom van anderen niet. DA-  TREURSPEL. 49 dav1la. Zwyg of beef! de cazicque. Ik heb nooit voor God gebeefd, waarom zon ik dan voor menfehen beeven? Waarom voor u, die minder dan een mensch zyt? davila. (zyn dolk trekkende?) Geen woord meer, heidenfche hond! of ik floot u den dolk in het hart. de caczicque. Stoot toe! dan kunt gy u in uw land nog beroemen. Ik heb ook een Peruaner vermoord. davila. (Jiem den dolk in het hart fiootende.) Vaar dan ter helle! pizarro. Wat doet gy? davila. Hoe kondt gy zyne fmaadredenen langer dulden? pizarro Zou hy zonder folteringen flerven? de cazicque. (die ziek doodelyk ge • wond voelt.) Jonge mensch! gy verliest eene fchoone gelegenheid om lyden te leeren. elvira. Gy zyt onmenfehen. (Zich tot hem keeretide) Arme grysaard! de  3o DE DOOD VAN R O L L A; D E CAZICQUE. Ik arm? — zo naby myn geluk? —- Myne Gade wenkt my — de Zon lacht my aan — God verbetere uw hart — en zegeue u — (Hy fierft.) ELVIRA. Valverde! kan een Christen Wel ooit fchooner fterven? VALVERDE. De macht van den Satan verlterkté hem; PIZARRO. Sleept het lichaam weg! — En gy, Davilaj nooit weder zo voorbaarig! DAVILA. Vergeef het my, myn bloed begon te fieden. PIZARRO. Volgt my, Vrienden! een ieder op zyn aangewezen post. Voor dat de God der Peruaners in zee duikt, doen wy de muuren van Quito vallen. (Altnazro, Davila, Gonzalo en Gomes, volgen hem.') VT F D E T O O N E E L. VALVERDE. ELVIRA. VALVERDE. Wel nu, fchoone Elvira? myn hoop neemt toe met Pizarro's trots.  TÈ.ÊÜRSPÊL. n ELVIRA. Ach, ik ben wonderlyk te moede! — Deeze ^sfelyk'e afwisfeling van tooneelen van wreedheid — deeze onbefchaamde bekentenis van den eer» en hebzuchtigen.... VALVERDE. Werp u in myne armen! ELVIRA. Wee my, als uw arm myn laatfte toevlucht zyn moet! VALVERDE. Vertrouwt gy my geene krachten toe, omeenen dolk met zekerheid te bellieren? ELVIRA. Verradelings, ja! Hoe duur verkoopt gy wel een moord? VALVERDE. Slechts voor een hoogen prys, maar die voor ligt zal te betaalen zyn. ELVIRA. Ligt? Gy vergist u. Een beledigde vroutf koopt de wraak nooit te duur. Ga, laat my alleen, gy zult van my hooren. valverde. De dolk is gefleepen, de arm opgeligt. Eé» woord, en hy zieltoogt aan uwe voeten. (/# gaat heen.) Et«  32 DE DOOD VAN ROLLA* elvira. (alleen.) Neen! al flond ook de moord in myne ziel opgefchreven; niet deeze wraak! niet dit werktuig! Foei, geen gemeenfchap met deezen ellendeling! Als Pizarro my vervloot, my, die hem myn deugd en eer opofferde — Dan —■ wat zeg ik: my verfloot? ■— (met gevoel van eigen waardigheid.) Neen! ik verfloot hem. Wat beminde ik toch aan hem? Zyne grootheid! Hy is een gering mensch geworden — weg is myne liefde! Maar — flaagt dan alles wat een man befluit? — De Eerzucht bouwt kaartenhuisjes, en de Liefde blaast ze om. — Beproef hem nog éénmaal Elvira, en bevind gy hem uwer onwaardig , veracht hem dan, ert treed hem in het Hof, waaruit hy zich verhefte. (Zy gaat heen.) Einde van het eerfte Bedryf. TWEE-  TREURSPEL- 33 TWEEDE BEDRYF. Het P'eruaanfcke Leger, digi by een dorp, waarvan eenige huizen in 't rerfchiet zichtbaar zyn. Op het midden van het tooneel is een altaar geplaatst. Op den achtergrond een heuvel, op welken een boom ftaat. EERSTE TOONEEL. coka. alonzo cora zit op een bank van zooden, met een kind op haar fchoot. alonzo ftaat voor haar, en ziet met een inwendige verrukking op haar neder. cora ziet met een minzaam lachje^ nu eens op Alonzo, dan weder op het kind. Lieve Alonzo! hy gelykt op u. alonzo. Neen, op u. cora. Ach! laat my toch dit (tredend denkbeeld! alonzo. Heeft hy geen zwarte hairen? cora. Ta, maar ook blaauwe oogen, j £ alon-  3+ DE DOOD VAN ROLLA, alonzo. En als hy lacht, lacht hy dan niet even gelyk gy? coka. (Jiet kind aan haar hart drukkende.) Het is ons evenbeeld. alonzo. Gy bemint den vader minder, zedert de zoon op uwen fchoot dartelt. cora. Gy fchertst. alonzo. Hy ontlteelt u menig een kusch, die my toebehoort. cora. Ik kusch u in hem. alonzo. De jonge zal my jaloers maaken. cora. Ik leef flechts in u en in hem. Onlangs droomde ik, dat de witte bloezems zyner tanden reeds voor den dag kwamen. alonzo. Dat zou voor ons een feestdag zyn. cora. En als hy voor de eerftemaal begint te Ioopen — van my naar u.... ALON-"  REÜRSPEL. 53 ALONZO. En als hy voor de eerftemaal met ftamelende tonge roept: — Vader! Moeder!.... CORA. O Alonzo! daaglyks zullen wy den hemel danken. ALONZO. God en Rolla. CORA. Gy zyt gelukkig! niet waar? ALONZO. Vraagt Cora dat? CORA. Maar waarom werpt gy u des nachts ïbmwyleti zo onrustig heen en weder op uw leger? Waarom hoor ik dikwils uwen beklemden boezem de bangfte zuchten flaaken? ALONZO» Moet ik niet tegen myne broeders vechten? CORA. Zoeken zy onzen ondergang niet? Alle menfehen zyn uwe broeders. ALONZO. En als de Spanjaarden zegepraalen, welk een noodlot ftaat my dan te duchten? CORA. Wy vlieden naar het gebergte. C 2 AL ON-  36 DE DOOD VAN R O L L A\ alonzo. Met een zuigeling op den arm? cora. Waarom niet? Meent gy, dat een vluchtende moeder voelt, hoe zwaar haar kind weegt? alonzo. Ook zou ik met vermaak u die zoete last verligten. cora. (fchertzende.) Hy bleef niet by u, hy zou fchreijen. alonzo. Lieve Cora ! wenschte gy my niet gerust te zien ? cora. Zekerlyk wenschte ik dat. alonz o. Vlied dan nog heden in het gebergte naar uwen ouden Vader, daar zyt gy veilig en zeker. Dan het ga, zo het wil, ik kom zelf om u de zege te verkondigen , of om in een zaliger vryplaats der Natuur myn leven met u te flyten. cora. En om onzen Zoon tot een wrecker van ons rampzalig Vaderland aantekweeken. alonzo. Dat zullen wy doen. cora. Ja Alonzo-, maar vluchten kan ik niet, nu nog niet.  TREURSPEL. 37 niet. Het denkbeeld alleen, dat gy in gevaar zyt, zou ieder myner fchreden ftremmen. Myn Alonzo mogelyk gewond, overgelaaten aan de zorg van menfehen zonder gevoel — neen, ik kan dat denkbeeld niet uitftaan. alonzo. Blyft Rolla niet by my? c o 11 a. Ja, zo lang gy vecht, Rolla kan wel wonden toebrengen, maar niet heelen. Hy zal u wreeken, maar niet redden. Neen, waar de man is, moet ook zyn vrouw zyn. Ik zweerde u getrouw ■te blyven tot in den dood. alo.nzo. Blyf dan, getrouwe ziel! en God verleene ons de zege! cora, Is onze noodweer niet rechtvaardig? De befcherming der Goden zal met ons zyn. alonzo. Zo niet, dan vindt de dood my door uwen arm omflingerd. cora. Neen, niet fterven! Zedert ik u en deezen kleinen heb, denk ik niet dan met fiJderiug aan den dood. C 3 alon-  38 DE DOOD VAN ROLLA. alonzo. (omvat knielend zyn vrouw en kind.) Liefderyke vrouw! voor my gebooren, en door een half wonder de myne! Wee den ellendigen, die het geluk zoekt en de liefde voorbygaat! cora. (zyne liefkoozingen becindwoordeMe.) De liefde is ftjl 5 wie het gewoel naarftreeft, indt haar fpoor niet. alonzo. Myne Cora! myn waereld! cora. Myn Alonzo ! myn alles! TWEEDE T O O N E E l, rolla. de vorigen. rolla. (die onbemerkt nadert, en hunne liefi koozingen van verre befchouwt ) Dank zy de Goden voor dit ogenblik! alonzo. Ila Rolla! gy hier? rolla. Ik nam deel in uwe verrukkingen, alonzo. Het is uw werk. r ROL-  TREURSPEL- Z9 rolla. Hoe gelukkig voor my! cora. Goede Rolla, gy hebt my onuitfpreeklyk ge lukkig gemaakt. rolla. Cora gelukkig door Rolla! Gy Koningen des aardbodems, wie van u zou my durven aanbieden met my te ruilen? alonzo. Onze broeder! cora. Meer dan broeder, onze vriend! rolla. Tuist zo! Maak er my trotsch op! Laat my he! vermaak van uw geluk in al zyn volheid te gevoelen. cora. Als dit kind eens minder voor u mogt doen , dan voor zynen vader, zo treffe hem de vloek zyner moeder! rolla. Genoeg! wat ik deed, gefchiedde voor Cora. Zy is gelukkig, ik ben beloond. - Volg nu de raad van een vriend. Vlied met uw kind diep in het woud, of in het gebergte, gy zyt hier niet langer veilig. ^ ^ ^  40 DE DOOD VAN ROLLA. alonzo. Ik heb er reeds om gefmeekt, maar vruch» teloos. cora. Ben ik dan niet zeker by u en Alonzo? rolla. De vyand zoekt ons te verrasfchen. cora. Al ware dit zo; zyn wy niet op onze hoede? i rolla. De zege ftaat in Gods hand. cora. Met u te ontvluchten, zal my altyd ligt vallen, alonzo. Befpaar u den angst in de nabyheid van het gewoel des oarlogs. cora. Ik kenne geen angst, dan alleen verre van u. rolla. Helpen kunt gy toch niet, maar wel fchaaden. cora. Schaaden! Hoe zo? rolla. Moet ik u dat verklaren? Gy weet hoe wy u beminnen. Blyft gy ons zo naby, dan zouden wy met angst vechten; wy zouden altyd vechtend omgien naar de plaats waar gy u ophield. Een verlief-  TREURSPEL. 41 liefde kan dan alleen Veldheer zyn, wanneer hy weet dat zyne beminde in veiligheid is. alonzo. Rolla heeft gelyk. Hoe konde ik voorwaards op den vyand (tonnen, zo lang er flechts een Spanjaard by of achter my was, die tot Cora kon doordringen? cora. Qackgende.') Gy zoekt de wufte vrouw omtezetten» maar de minnende gade hoort u niet. al onz o. En zelf de moeder is doof, rolla. Doe wat gy wilt, ik heb gezegd wat waar is. alonzo. Alle onze vrouwen verfteeken zich, flechts gy alleen.... cora. I Ik (lel myn vast vertrouwen op de Godheid en op u. Doch als het uwe rust vordert, dan wil ik gaan waarheen gy wilt. alonzo. Goede vrouw, ik bedank u. rolla. De Koning treedt nader om te offeren. alonzo. Hebt gy gezorgd, dat wy voor alle verrasfching beveiligd zyn? C 5 ROL-  42 DEJDOOD VAN ROLLA. rolla. Alle onze posten zyn uitgezet. alonzo. Ik mis myn wapendrager. Hy is wel geen verrader, maar een onnozel mensch. rolla. Vrees niets, wy zyn op alles bereid. DERDE T O O N E E L. ataliba, (van foldaaten, hovelingen, priesters, en vrouwen omringd.) de vorigen. ataliba. Welkom Alonzo! — Uw hand, Rolla! — (tegen Cora.) God zegene u , blyde moeder! cora. God zegene den vader zynes volks! ataliba. Een vader vindt zyn hoogde geluk in het welzyn zyner kinderen. Hoe ftaat het, myne Vrienden? Hoe maaken het onze braave oorlogshelden? alonzo. Zy roepen vrolyk: De Koning is in ons midden! rolla. Hy deelt gevaar en 'gebrek met ons! alonzo. God en de Koning! ROL-  TREURSPEL. 43 rolla, Zege of dood! atalis a. Ik ken myn volk. Als dit fchild doorboord wordt, dan leent my ieder onderdaan zyn borst. alonzo. Kies dan de myne! rolla. Vergeet Rolla niet! cora. (haar kind omhoog heffende?) En hier groeit een vriend voor uwen zoon op. ataliba. Uwe liefde is myn rykdom, en ik gevoel dat ik ryk ben. — Maar, fpreek! Houdt de vyand gich nog lteeds Uil? rolla. Hy vertoont zich als een donderwolk. ataliba. Dan zy bedaarde moed onze fchuilplaats! rolla. Zy vechten om het fnoode goud, wy voor het vaderland. alonzo. Hen voert een gelukzoeker ten ftryde, ons een Koning, dien wy beminnen. ataliba. En een God, dien wy aanbidden. —■ Komt Vrienden, laat ons den Goden offeren! (De priesters  4* DE DOOD VAN ROLLA. ters achter het altaar, de koning en het volk aan beide zyden van hetzelve.') cm oor van priesters. Godheid, bron van ons beftaanJ Zie dit offer gunfHg aan! het volk. Hoor de beê, die Kind en Gryzen, Staamlend, vroom, tot u doen ryzen! Strenge!, door een vasten band, Vorst en Volk en Vaderland! choor van priesters. Zonnekroost! zend, neergebogen, Uw' vereende zuchten naar den hogen! het volk. (knielende.) Vroom en fchuldloos brengen wy u, bly te moé, Hier het offer onzer harten toe. Verwijl de Koning nadert, en welriekende krui. den op het altaar flrooit, zingen de Priesters met opgeheven handen. Zend, 6 Godheid: zend uw ftraal, Daar wy u ootmoedig eeren; Laat zyn gloed dit offermaal, Tot een blyk van gunst, verteeren! Een blikfemjlraal komt van boven en ontfleekt het offer. Triumf! ons lot verkeert. Het offer is verteerd. Uw  TREURSPEL. 45 Uw pyl zy fcherp van fneê! liet flagzwaard uit de fcheê! Men vair den vyand aan! Wy zullen hem verdaan. Het offer is verteerd. Triumf! ons lot verkeert. VIERDE T 0 0 N E E L. een indiaan, (buiten adem.) de vorige» indiaan. De vyand.... ataliba. Hoe, reeds naby? rolla. Waar? indiaan. Van de fpitfe des heuvels heb ik het leger gezien. Hy rukt aan.... rolla. Wy weeten genoeg. ataliba. Breng de vrouwen en kinderen in veiligheid! cora. Ach, Alonzo! alonzo. Wy zien eikanderen ras weder.  45 DE DOOD VAN ROLLA» cora. Zegen uwen Zoon! alonzo. God befcherme u en hem! ataliba. Voort ten ftryd! de ogenblikken zyn dierbaar. cora. Vaarwel Alonzo! (De vrouwen kangen aan haare mannen , de kinderen aan de knieën hunner vaderen.) alonzo. Ga! maak my niet moedeloosl cora. Ik ga. Wees held — maar fpaar uw leven zo veel gy kunt! rolla. (droevig.) Niet één woord voor my, Cora? cora. (hem by de hand vattende.') Breng my myn Alonzo weder! ataliba. God zy met u en ons! cora. God zy met u! (Zy ontvlucht met de priesters en overige vrouwen.) ataliba. (trekt het zwaard.) Op, myne Vrienden! rolla. Wy volgen u. ATA-  TREURSPEL. 47 ATALIBA. Gy Alonzo verdedigt den engen weg in het gebergte, gy , myn Rolla, ontfangt den vyand ter rechter hand in het woud. Ik ftaa in het midden, en vecht tot dat ik fneuvele. ROLLA. Gy fneuvelt niet zonder ons. ATALIBA. Gy leeft Vóór mynen zoon, myn zoon leeft voor de wraak. ALONZO. De zege bekroone den rechtvaardigen vader! ROLLA, Van avond danken wy de Goden. ATALIBA. De wapenkreet is: Voor Godsdienst en Vaderland ! (Hy gaat heen. Rolla wil hem volgen. Alonzo trekt hem ter zyde.~) ALONZO. Rolla, nog één woord! ROLLA. Vechten is de leus. (Hy wil heengaan.) ALONZO. Eén woord van Cora. ROLLA. Van Cora? fpreek! ALONZO. Wat brengt ons het naaste uur? ROL.  4.8 DE DOOD VAN ROLLA. ROL LA. De zege of den dood. ALONZO. U de zege, my den dood. Mogelyk ook omgekeerd. Wie kan het weeten? ROLLA. Wy kunnen beiden fneuvelen. ALONZO. Sneuvelen wy beiden, dan zyn vrouw en kind God en den Koning bevolen. God mag hen troosten, de Koning hen befchermen. ROLLA. Dat zal hy! ALONZO. Maar fneuvel ik alleen, Rolla, dan zyt gy myn erfgenaam. ROLLA. i Wat wilt gy daarmede zeggen? ALONZO. Cora zy uw vrouw, myn kind het uwel ROLLA. Het zy zo! ALONZO. Geeft gy my uw hand daarop? ROLLA. Als Cora wil. ALONZO. Zult gy haar myn laatften zucht brengen? ROL-  TREURSPEL- 49 rolla. Ja! dat zal ik doen. alonzo. En myn vaderlyken zegen den zuigeling aan haaren boezem. rolla. Genoeg, Vriend! In het uur van den ftryd hoor ik liever het woeste veldgefchrei, dan den laatften wil van eert echtgenoot en vader. alonzo. Ik weet niet, welk voorgevoel my drukt. Zo was ik nooit te moede. rolla. Voort naar den ftryd! alonzo. Slechts nog dit alleen ! Myn lichaam begraaft gy daar onder die palmboomen, alwaar wy des avonds plagten te zitten, en dan wandelt gy, gelyk voorheen, onder het loof dier palmen, en zet u met myne Cora op het graf van uwen Vriend. Wanneer dan myn jóngske een bloempje van dit graf plukt, of de zoele avondwind door de bladen fpeelt, dan gedenkt gy uwen Alonzo.... rolla. Qgetrofen.~) O weg met die grillen! J) ai-0 N-  50 DE DOOD VAN ROLLA. alonzo (zyn hand vattende?) Dan gedenkt gy myner? rolla. Ja, ja! (Hy drukt hem de hand.) alonzo. Nu voort, naar den flag! rolla. Gy links, en ik rechts. Wy zien elkanderen weder. alonzo." (zwaarmoedig.) Hier of daar! rolla. Hier! hier! a l o n z o. Dat geve God! rolla. Het flagzwaard uit de fcheêl (Hy trekt zyn zwaard.) alonzo. (insgelyks zyn zwaard trekkende.) Voor den Koning en Cora! rolla, Voor Cora en den Koning! (Beiden van verfchillende kanten.) FTF.  TREURSPEL. & VT F D E T O O N E E L. Niemand blyft achter, dan een oude blinde Grysaard en een Jongen. grysaard. Zyn zy vertrokken V de jongen. Zy zya allen weg, de een hier, de ander daar' heen! grysaard. Ach myne oogen! Als ik maar zien konde, dan had ik nog een zwaard in de hand gevat, en was eerlyk geftorven. de jongen. Wilt gy naar de hut? grysaard. Neen, myn kind! Breng my naar het altaar! (Dé jongen leidt hem naar het altaar.) Laat my hier Haan! Zyn wy gantsch alleen? de jongen. Zy zyn allen weggeloopen. De vaders zyn naar' het leger, de moeders ik weet niet waar. grysaard. Ach, ik ben om u zo verlegen, arm kind! de jongen. Ik blyf by U, lieve Grootvader! D 2 ÖRYS-  5» DE DOOD VAN ROLLA. GRYSAARD. Wat zult gy doen, als de vyand komt? DE JONGEN. Ik zal zeggen, dat gy oud en blind zyt. GRYSAARD. Zy zullen u wegfleepen. DE JONGEN. O neen! zy zien immers wel, dat gy zonder my niet gaan kant, (Men hoort van verre geraas.) GRYSAARD. Ach, zy vechten reeds. - Gaa kind, beklim den grafheuvel uwer Grootmoeder Klauter dan op den boom, dien ik daar plantte, en die nu reeds zo hoog is opgewasfen. Vandaar kunt gy het geheele flagveld overzien. DE JONGEN. Durf ik u hier alleen laaten liaan? GRYSAARD. Ik ftaa by het altaar God is om en nevens my. Gaa, en verhaal my dan, wat gy hoort en ziet. {De jongen gaat heen, en klautert op den boom.') GRYSAARD. Dat is de eerde dag, daar Ik niet by aanweezig ben. Nog voor weinige jaaren kon ik een boog fpannen, zo goed als een der Incas. Nu pluk ik boomwol met de vrouwen. Na moet ik hooren hoe de zwaarden kletteren, en de fchilden klinken:  TREURSPEL. 53 ken; maar kan my noch anderen helpen. Doch by ieder wapenkreet, by ieder hoorngefchal, gevoel ik eene hevige trekking in myne vuist, die haar ras naar die zyde rukt - waar nu geen zwaard meer hangt. - Wel nu, Jongen! wat ziet gy? DE JONGEN. Veel ftof en rook. GRYSAARD. De ftof ken ik wel, ik heb ze meermalen ingeademd; maar die rook komt zekerlyk uit de vuur-roeren, die vlammen braaken en donders brullen, even als de vreesfelyke berg Catacuuga. (Den jongen toeroepende.') Verhaal verder! DE JONGEN. Als de rook zich verdeelt zie ik de onzen. GRYSAARD. Gaan zy voorwaards? DE JONGEN, Zy ftaan. GRYSAARD. Ook al goed. Ziet gy den ftandaard der Incas? DE JONGEN. Die waait in het midden. GRYSAARD. Dank zy de Goden! de Koning leeft. DE JONGEN. Nu zie ik ook de vyanden; hunne wapens blik- kêren- D 3 GRYS.  54 DE DOOD VAN ROLLA. GRYSAARD. Verder! verder! DE JONGEN. Zy zyn anders van gedaante dan wy. GRYSAARD, Hoe zo, myn kind? DE JONGEN. Veel grooter en vlugger. GRYSAARD. Ja, zy ryden op moedige dieren. DE JONGEN. Nu zyn zy met de onzen handgemeen, GRYSAARD. En fneuvelen? DE JONGEN. He.» blikfemt en rookt. GRYSAARD. Blikfem gy wreeker uit uwe donderwolk op. ben neder! DE JONGEN. De flandaart der Incas verdwynt. GRYSAARD. O, wee! " DE JONGEN. De onzen wyken. GRYSAARD. Myn zwaard! myn zwaard! Ik wil heen! Ik Wil vechten! — Lieve Zon, laat my flechts nog •eenmaal u\y licht aanfehou\ven!  TREURSPEL. 55 DE JONGEN. Een dikke wolk verbergt hen allen voor 't oog. GRYSAARD. Wee my! Moet ik deezen dag nog bekeven! km ik dan niets meer voor myn Vaderland doen! _ Ta, ik kan nog bidden. (Hy knielt neder en omvat het altaar.) Gy Goden, wier toorn ons verdrukt, laat af een volk te vernietigen, dat u met het oprechtfte hart, met den zuiverden eerbied dient. Befchermt uwen Zoon, den goeden Inca ! Laat hem toch niet door roovers handen omkomen! DE JONGEN- Een kleine hoop volks komt hier naar toe. GRY S AARD. Zyn het vyanden? DE JONGEN. Ik zie niet dan dof. GRYSAARD. Vlucht, lieve Jongen! vlucht naar het gebergte! DE JONGEN. De fpitfen der lanfen fchemeren. GRYSAARD. Dan zyn het Peruancrs. DE JONGEN. Zy komen ylings herwar.rds. GRYSAARD. Klim fchiclyk af! D 4  56 DE DOOD VAN ROLLA. de jongen, In dc verte zie ik alles door elkander. grysaard. De onzen vechten? de jongen. En wyken langzaam. g r y s a a r d. Maar wyken! Wreede Goden! Kom Jongen, kom fchielyk hier! de jongen. (van den boom klimmende.') Zullen wy moeder zoeken? grysaard. Het graf, myn kind! het open graf! ZESDE T O O N E E L. ataliba, (gewond, van cenige krygslién vergezeld.) de vorig en. ataliba. Laat my hier rusten ~ en nerven als het zo zyn moet. de soldaat. Wy blyvcn by u. ataliba. Geenszins Keert te rug! men heeft u daar noodig. BE  TREURS PEL. $7 DE SOLDAAT. Maar uwe wonde.... ATALIBA. Is niet gevaarlyk. Gaa, wreek uwe gefneuvelde broeders! Gaa, ik beveel het u! (Zyne geleiders gaan heen.) ATALIBA- (op het altaar leunende?) Gerechte Goden! waarmede heb ik toch misdaan ! GRYSAARD. Ik hoor een ongelukkigen, maar ik zie hem niet. Wie zyt gy die klaagt? ATALIBA. Een verlatene, die om den dood fmeekt. GRYSAARD, Leeft de Koning nog? ATALIBA. Hy leeft. GRYSAARD. Dan zyt gy ook niet verlaaten. Ataliba befchermt den geringfteh zyner ouderdaanen. ATALIBA. En wie befchermt hem? GRYS AARD. De Goden! ATALIBA. Hun toorn rust zwaar op hem. GRYSAARD. Dat kan niet zyn. Nooit heeft hy het recht D 5 ver-  58 DE DOOD VAN ROLLA. verkracht, nooit den zwakken onderdrukt; hy heeft nooit met het zweet der landlieden zyne hovelingen gemest; hy heeft nooit voor de armoede zyn hand, nooit voor de klachten zyn oor gefloten. ataliba. (ter zyde.") Groote God! gy hebt in de bitterde ftonden mynes levens een der zoetlte ogenblikken ingeweeven! — Lieve Grysaard, kent gy den Koning? grysaard. Ja zekerlyk, ik heb hem dikwils gezien; nog voor weinige jaaren vocht ik aan zyne zyde tegen Iluascar. ataliba. Hoe lang diende gy? grysaard. Vier en vyftig jaaren.' ataliba. Heeft de Koning u beloond? grysaard. Geniet ik niet de rust in den fchoot der mynen? ataliba. Andersjiiet? grysaard. Is dat niets? ö, een Koning heeft veel gedaan, als hy de rust zyner onderdaanen verzekert. ataliba. Hy was u meer fchuldig. grys-  TREURSPEL. 59 grysaard. Zeg dat niet. Daaglyks verhaalen my myne jfteinzoonen, hoe hy zyn volk gelukkig maakt. Dan hoor ik met aandacht toe, en verheuge my in myn hart. ataliba. (getroffen?) Denken alle uwe broederen zo als gy? grysaard. Zy denken allen zo. ataliba. Hoe ftreelt dit myn hart! waarom zou ik den dood vreezen? ik gevoel myne wonde niet meer. grysaard. Zyt gy gewond? Jongen! haal myn Kruidenfap Uit de hut. (De Jonge gaat heen.) ataliba. Ik bedank u. Slechts myn arm.... grysaard. Gy moest toch den Koning niet verlasten hebben. ataliba. 'Er is een fpier gekwetst, ik kan niet vechten. grysaard. Dan had gy het zwaard in de linkerhand moeten necmen. ZE-  DE DOOD VAN ROLLA. ZEVENDE TO 0 NE E L. Vluchtende Indiaanen komen fchielyk over het tooncel. de indiaan. Alles is verloren! red, red uw leven! ataliba. (tegen een der laatflen ) Sta! ik beveel het u. (De Indiaan gehoorzaamt.) ataliba. Waar is Alonzo? de indiaan. Ik zag hem niet. ataliba, Waar is Rolla? de indiaan. Midden onder de vyanden. ataliba. En gy hebt uwen veldheer verlaaten? de indiaan (bcJchfOOllld.') Ik heb myn zwaard verlooren. ataliba. Daar, neem het myne, en fterf als een zoon des vaderlands! de indiaan, (met het zwaard' ylings weggaande.) De dood alleen kan my dit gefchenk ontrukken. - gr y s-  TREURSPÊL' C>ï grysaard. (hem naroepende?) Leeft de Koning nog? — Ach! hy hoort my niet meer. ataliba. De Koning leeft. een indiaan, (zwaargewond, komt wankelende aan Atalibd's voeten?) Hier moet ik derven. ataliba. Is alles verlooren? de indiaan, Alles. ataliba. Sneuvelde Rolla ook? de indiaan. Alonzo fueuvelde. Rolla verdedigt zich nog. ataliba. (niet een grievende fmOft?) Alonzo! Goden! gr y s aard. Gy vraagt niet naar den Koning? ataliba. (den gewonden zyn zwaard afneemende.) Geef my uw zwaard; gy hebt het niet meer noodig de indiaan. Myn Koning! wat wilt gy doen? ATA-  62 DE DOOD VAN ROLLA ataliba. Den vyand zyn triumf verbitteren, my onder de puinhoopen van myn ryk begraaven. grysaard. Groote God! gy zyt Ataliba? ATALIBA. Laat hen maar komen! ik ben bereid. rolla's stem. (achter het tooneel.") Terug! terug gy laf hartigen 1 — komt hier by rny, myne Vrienden! Rolla roept u. v e e l e stemmen. J3y u, vader Rolla! wy volgen u. r o l l a's stem. (meer in de verte.) Voor God en den Koning! Op mannen, naar den ftryd! ataliba. Myn dappere Rolla leeft. Ik hoop nog. g r y s a ar d. Goede Koning ! gy waart zo digt by my! — ach! ik arme blinde mart! ataliba. Uwe liefde, eerwaardige Grysaard, is my een zachte troost in dit bitter uur. grysaard. (men de Jonge intusfchen de Kruiden brengt.) Laat myne beevende hand uwen wond verbinden, laat 'er eenige droppelen van dit heelend zap op vallen! ata-  TREURSPEL. 63 ataliba. Geef het my, lieve Grysaard! Ik bedank u. grysaard. Haxj jk toch meer dan dit en myn gebed! — Loop Jongen! klauter den boom weder op. (de Ponsen eehooorzaamt?) j ö de indiaan, (zich aan Ataliba s voeten werpende?) Zoon der zonne! - zegen my - ik fterf. - ataliba, Gy fterft voor uw vaderland. God zegene al de stervende indiaan, God zegene - den goeden Koning-(Hy fterft?) ataliba. (met aandoening op het lyk nederziende.) Bloed mijner onderdaanen! dierbaar, my toevertrouwd pand! Ik heb u niet moedwillig opgeofferd. grysaard. Spreek, Jongen! wat ziet gy? de jongen. Vriend en vyand, alles door elkander. grysaard. Wie wykt? de jongen. Geen van beiden. ATA-  <*4 DE DOOD VAN ROLLA. ataliba. Goede Goón! wik gy een flachtoffer, hier ben ik, maar befcherm myn volk! de jongen, Hier en daar verdwynt een hoed met een vederbosch. grysaard. Dat zyn de Spanjaards. Slaat hen, dappere broeders! flaat wakker toe! de jonge. Ik herken Rolla. ataliba. Staat hy? de jongen. Zyn zwaard flikkert als een blikfem heeri en weder! grysaard. Hy is de lieveling der Goden. ataliba. Der Goden en der Menfehen. de jongen. Zy wyken. grysaard. Wie? de jongen. De vyanden. grysaard. (in verrukking.') Nu komt het 'er op aan! Laat nu niet af! Ha, hier  TREURSPEL. 6> hier ligt er een , daar weder een ander ! Voort over hunne lyken heen! Geen ontfermmg, geen mededogen! Houwt alles neder! Zo gaat het goed. Altyd meer voorwaards! ataliba. Welk een jeugdig vuur! de jongen. Zy vluchten. GR,s^. (zich van het altaar verwy- derende, en Ttnw»——J Ha- zy vluchten! zet hen na! Vernielt het ganiheebroed! -Waar ben ik! Waar be«k de jongen. (luid fchreeumnd.) Triumf! zy vluchten! ataliba. (aan het altaar nederknielende.)God ÜY hebt myn vertrouwen beloond! de ]ongen. (van den boom afklimmende.') Ik zag duidelyk, hoe zy vluchtten. De Aangaart der Incas waait hen na. (Hy U* *V> Grootvader weder naar het altaar.) grysaard. Zoon der Zonne, laat my uwe hand kusfchen! Daar gevoel ik nog een traan in myn oog, een traan der vreugde. Zoon der Zonne! laat ze my op uw hand weenen! E *TA"  6*5 DE DOOD VAN ROLLA ataliba. (opflaande, en hem de hand reikende.) Last ons de Goden danken! grysaard. Vreugdetraanen zyn het fchoonfte dankoffer, de indiaan. Qiomt met Ataliba's zwaard, buiten adem, op het tooneel.) Wy zegepraalen. ataliba. Bode des hemels! de indiaan, (het zwaard aan 'sKonings voeten nederleggende.) Hier is uw zwaard, ik heb het niet onteerd. ata lib a. Behoud het, en gedenk deezen dng. de indiaan. Laat my, goede Koning, deezen dag vergeeten en neem uw zwaard terug! Ik zou het mynen kindskinderen toch nooit durven vertoonen. ataliba. (op het zwaard wyze/ide.) Is dat niet het bloed van den vyand? Staa op! Gy hebt de vlekken weggcwasfen. Nu verhaal my, hoe verkreegt gy de zege? de indiaan. Rolla wrong de zege uit des overwinnaars handen. Rolla fcheen bezield door een hooger macht, Toen alles vluchtte, en het gefchut der vyand.cn de vluchtende achterhaalde, terwyl hun zwaard  TREURSPEL. 6> zwaard moede was van het moorden, wierp zich Rolla midden in den weg, hy fmeekte, hy dreigde, uit zyne oogen fchooten blikfemftraalen, van zyne lippen rolde de donder, dan weder zachte woorden als van een zwaanenzang. Nu eens keerde hy zyn zwaard tegen de vluchtelingen, dan weder tegen zyn eigen boezem. Dus hield hy aan, riep de blooden terug, vergaderde de verwarden rondom zich, greep den ftandaart der Incas in zyn linkerhand, en ftormde vooraan. De Spanjaards, die reeds van hunne zege waanden verzekerd te zyn, plunderden de verflagenen, hunne digte ryën waren gefcheiden. Rolla en de Goden aan ons hoofd, een ogenblik beflistte de zege. Hier vielen de vyanden zonder tegenweer; daar vluchtten zy met een angftig gefchrei. Het flagveld bleef ons. Halt! riep Rolla. Triumf! juichte het leger, en ik begaf my ylings herwaards. ATALIBA. Waar is de held des Vaderlands? Waar is myn Rolla? DE INDIAAN. Hy nadert. ATALIBA. Nu gevoel ik, dat ook Koningen arm zyn. E a ACHT.  58 Dï DOOD VAN ROLLA. é GTS TE TO O N E E L. rolla. de voorigen. Rolla. (met den flandaart der Incas, waarop een Zon firaait, en van een talryk gevolg vergezeld.') ataliba. (gaat hem te gemoet.) polla. (knielt neder, en leg: den ftandaart aan zyne voeten.) Gy zyt overwinnaar. ataliba. (hem omhelzende?) Myn vriend, myn befchermgod! het volk. Lang leeve Rolla! ataliba, (neemt een zon van diamanten, die aan een gouden keten op zyn borst pronkte, en hangtze Rolla om den hals.) In naame des volks, wiens redder gy zyt. Draag dit teeken van myne dankbaarheid. De traanen, die daarop gevallen zyn, zeggen u beter dan woorden, wat uwe Koning op dit ogenblik gevoelt. rolla. (opftaande.) Ik was flechts het werktuig der Goden. grysaard, Wee den blinden man, die de helden flechts Jt&n hooren. ata-  TREURSPEL. & ataliba. Voort naar de Vrouwen, die met angst op ons wachten. rolla. Waar is myn Vriend Alonzo? ataliba. (droevig.') By de Goden! rolla. Ach ik ellendige! een indiaan. Hy fneuvelde. een andere. Hy wierd gevangen. de eerste. Ik heb hem zien vallen. de tweede. Ik zag hem wegfleepen. rolla. Arme Cora! ataliba. Al te duur gekochte zege! de eerste. Hy viel, maar hy leeft. de tweede. Ik hoorde hem van verre om hulp roepen. E 3  79 DE DOOD VAN ROLLA. ROLLA. En Rolla hoorde de ftemme van zynen Broeder niet! ATALIBA. De Goden wilden een offer. De Vriend is vertoeren, het Vaderland is gered. Het gejuich des Volks verdooft onze klachten. Voort naar de vrouwen, die nu weduwen, naar de moeders, d.e nu kinderloos geworden zyn! Het drogen van traanen is de fchoonfte plicht van een Koning. Rolla. (in vertwyfeling.) Ik zal Cora wederzien zonder hem! (De Koning gaat heen, alles volgt hem.) Eindt van het Tweede Bednf. DER-  TREURSPEL. n DERDE BEDRYF. Een open veld in het woud. EERSTE TOO NEE L. cora. (met haar Kind; verfcheiden Vrouwen en Kinderen groepswyze verdeeld.') co ra. (heeft den kleinen Fernando op een bed van mos onder een boom gelegd, en de takken om hem heen ge/lagen. Zy vip ztch naast hem neder.) Altyd flanpt gy, Heve Jongen! Wilt gy uw kleine blaauwe oogjes nog niet eens opflaan, opdat uw moeder zich verheuge over uws va ers btaau we oogen? (Zich zwaarmoedig opbeurende.)^ waar zyn uws vaders oogen? zien zy nog? leert mvn Alonzo nog ? — " een der vrouwen. (Inde verte naar etn heuvel ziende.) Xuliqua! ziet gy niets? een vrouwelyke stem. (achter het tooneel.) Ik zag groote ftofwolken, nu is het weder voorby. een vrouw. Het moet zich toch ras beflisfoi. E 4  71 DE DOOD VAN ROLLA. een andere. Toen ik op den heuvel Hond, hoorde ik duidelyk het geklikkak der wapenen. een derde. Een dof geluid klonk in myne ooren. de eer s te. Dat waren de fchilden der onzen, de derde. Wy hoorden allen de vuurroeren der Spanjaards. de twee de. De Goden befchermen onze mannen! cora. (by zkhzelven, de handen om hoog heffende?) God zy met u, Alonzo! de eerste vrouw, (digt by het tooneel.) Xuliqua! ziet gy niets? xuliqua. (in de verte.) De Zon verblindt myn oog. de vrouw. Onzer aller vader ziet van zyn hogen hemel; de kinderen der zonne zullen zegepraalen. cora. (naast haar kind.) Zie, daar heeft u een mug geftooken. Die boozemug! (Zy bedekt hem met een tak.) è Alonzo! uwe ongelukkige vrouw kwelt zich hier over een muggenbeet; daar u mogelyk in dit oogenblik een vyandelyke pyl het hart doorboort.  TREURSPEL. 73 de eerste vrouw. Xalioua.ziet gymctsr^ ^ ^ ^ Ik zie een man, en in het verfchiet nog een an eren Zy komen buiten adem hier naar toe. anderen. z.y ^ vrouwen. QoKtier elkanderen.) Gy, goede Goon! Laat ons toeh eene blyde tvding van onze mannen doen toekomen tyding va x y^QUA_ rte voorren komende.) De eerde verdween achter de betomen; hy zal wel terltond hier zyn. cora. ([Merende ) Myn zwellend hart wil zich door den boezem dringen! een vrouw. Daar is hy! Brengt gy vreugde of droefheid? een peruaaner (ademloos.) Wy zyn geflaagen. Red u! (De Fr ouwen jammeren ; Cora valt naast haar Kind neder.) peru aaner. Red u! Alles is verlooren! De Koning gewond — mogelyks reeds dood — de vrouwen, (weenende.) O dag van droefheid! cora. (met een zwakkeJlem.) En Alonzo? peruaaner. Ik zag hem niet. E 5  74 DE DOOD VAN ROLLA. DE VROUWEN. Waar vluchten wy heen? PERUAANER. Dieper ln het woud. DE VROUWEN. Voort, Zusters! raapt alles by een! vlucht vlucht! C ORA. Ik kan niet. (De Vrouwen willen vluchten, een andert Peruaaner komt op het tooneel.) PERUAANER. Waar heen? 'Er is nog hoop. D E VRO U WEN. Hoop! waar? waar? PERUAANER. Rolla heeft de vluchtelingen byeen vergaderd. Rolla woedt en raast, als een gewonden leeuw, onder de vyanden. DE VROUWEN. Rolla! de lieveling der Goden! CORA. En Alonzo? PERUAANER. Ik zag hem niet. DE VROUWEN, Is de Koning gewond?  TREURSPEL' 75 peruaaner. Men bragt hem uit het gewoel vau het flagveld. de vrouwen. Waarom niet hier by ons? peruaaner. Hy wankelde; ik zag zyn heldenbloed vloeijen. een vrouw, (valt op haar knie.) Bidt! bidt voor het leven des Konings! alle vrouwen, (knielen neder.) Gy Goden! befchermt den Zoon der Zonne! cora. (afgemat op haar knie vallende.) Benige God! Behoud mynen Alonzo! Jongen! vouw uw kleine handen te famen, en bid voor uw vader en vaderland! _ een derde. peruaan, (komt fchtelylt op het tooneel.~) Geluk! wy zegenpraalen! de vrouwen, (allen opfpringende.) Wees welkom, bode des heils! (Zy omringen htm, en overlaaden hem met liefkoozingen.) peruaaner. Laat my los! — ik kan niet meer. — de vrouwen. Leeft de Koning ? PERUAAN SR. iïy teeft. de  76 DE DOOD VAN ROLLA. de vrouwen. Spreek! vertel! per V AA ner. Rolla heeft de zege bevochten! de vrouwen. Zegen over Rolla! cora. En Alonzo? peruaaner. Ik zag hem niet. de vrouwen. Weg, weg! Laat ons heen vlieden , naar onze broeders, naar onze mannen! p eruaaner. Blyft, zy zullen terltond hier zyn. de vrouwen. Zy komen? zy komen? peruaaner. Zy volgen my op de hielen. een vro uw. Op, gy zusters! breekt takken' van de boomen, en vlecht kransfen voor^de overwinnaars! allen. Kransfen! kransfen voor de overwinnaars! (Zy breeken de takken af.) cora. (zwaarmoedig.) Niemand heeftjhem gezien! O, myn zoon! hebt  k TREURSPEL. 77 gy nog een vader? (Men hoort op zekeren affland een marsch.~) een vrouw. Ha, zy komen! - Hier zusters! Ziet de moedige helden in zegepraal hier naar toe trekken! Heft uwe kinderen omhoog, opdat zy den overwinnaren met ftamelende tonge toejuichen! Weest vrolyk en juicht! (Zodra de manch nader bykomt, heffen de vrouwen een triumfgefchrei aan. ) Hal de kinderen der zonne! Vreede_ Rolla, den verwinnaar! Zegen Ataliba, den verlosten, onzen vader en koning! TWEEDE T O O N E E L. be koning. rolla. een gedeelte van het leger. de vorigen. de vrouwen, (mengen zich onder het vrolyk ge ■ juich onder de komenden, en bekransen Ataliba en Rolla.') ataliba. Ik dank u, myne kinderen! een i ge vrouwen. Goede koning! gy zyt gekwetst. Waaris uwe wondt; ? Wy hebben heelend zap uit kruiden geperst. ata"  78 DE DOOD VAN R O L L A. ataliba, Ik bedank u. Wees niet bevreesd! Myn wond is ligt. De zege heeft 'er balfera in gegooten. rolla (ftaat geheel fomber en diep in gedachten verzonken.') cora, (4ie met haar kind op den arm de gantfche ftreek doorliep om Alonzo te zoeken, keert nu vol wanhoop naar Rolla terug) Waar is myn Alonzo? rolla. (wendt zich van haar af, en zwygt.) cora. (valt voor des Konings voeten.-) Geef my mynen gade, geef dit kind zynen vader weder! ataliba. (zich vermommende.) Is Alonzo nog niet hier? c o ra, Verwacht gy hem ? ataliba. (haar opbeurende.) Mat het hartelykst verlangen. co ra. Is hy niet dood? ataliba. De Goden zullen myn gebed verhooren. cora. Is hy niet dood? ataliba. lïy leeft in myn hart. co-  TI>EURSPEL. 79 O Koning! gy martdt my yrfelyk. Neen niet fanger deeze dubbelzinnige woorden! Verpletter myn liever met één flag. Ben ik weduwe? Is dit kind een vaderlooze wees ? ATALIBA. Waarom, lieve Cora, wilt gy door droeve voorgevoelens de weinige hoop, die wy hebben, nog verminderen? CORA. Weinig! - maar echter nog hoop.' — Wat is dat? fpreek Rolla! Gy zyt een vriend der waarheid, fpreek de waarheid! ROLLA. Alonzo wordt vermist. CORA. Vermist? Ik ken dat woord niet, en gy fpreekt dubbelzinnig. O laat uw oog geen uitweg zoeken, maar zónder vermomming op my nederzien! Spreek niet van vermisfen, zeg fterven! ROLLA. Moet ik liegen? CORA. Dank zy de Goden, als het een logen is! Maar is 'er dan geen onder u zo barmhartig, om my uit deeze onuitfpreekelyke fmart van onzekerheid te rukken! Strek uwe handjes uit, arm kind! mogelyk is uw getarnd welfpreekender dan de fmart uwer moeder!  So DE DOOD VAN ROLLA.' rolla. Alonzo is gevangen. cora. Gevangen? — Van de Spanjaards? — O, dan is hy dood! ataliba. Waarom dood? Ik zende terftond een heraut af, om een aauzienlyk losgeld voor zyne verlosfing te bieden. cora. Een losgeld — waar zyn myne kleinodiën? (Zy haalt een kasje van achter den boom voor den dag.) Waar is de heraut? ataliba. Wil Cora my niet de vreugde gunnen, om het leven van myn Vriend te koopen? cora. Een losgeld voor myn Gade? En ik zou meer overig houden dan dit kleed ? eenige vrouwen, (nadat zy onder eikanderen ftil gefluisterd hebben, brengen ieder hunne kasjes.) Hier Cora, zyn onze kleinodiën, die wy dachten te redden, neem gy ze, wy geeven ze u uit goeder harte. cora. (haar om den hals vallende.) O, myne Vriendinnen! ata-  TREURSPEL. Öi ataliba. (paarden hemel ziende.) Ik danku, God, gy maakt my tot een heerfclier over menfehen. Bank zy de femelende lippen van dit lieve Dank zy u d uW£n kind! Neem, neem dit Ataiioa, heraut naar den vyand. Zonder uitftel! (W° ^ * ****** zyn gevolg over.) ft zelf zal hen vergezellen, en, zo de gbftj van het goud den vyand niet bekoort, dan zullen hem myne traanen treffen. ataliba. Neen, Cora, dat kan ik u niet toeflaan. Gy ZOudt u en uwen gade flechts aan grooter geva ren blootflellen. Wacht de wederkomst van den heraut afl cora. Leer my zo lang te leeven! ataliba. Vergeet de moeder niet om der gade wille. Wiltgy uw kind aan vreemde handen toevertrouw ? Of moet het ten prooi der woeste Pan. jlards worden?-Gy zelf!- Gy met uwe ^ koorlykheden onder deeze monters! Gy waagt uw ima.uwwt, het leven van uw kind, en^m F  8a DE DOOD VAN ROLLA. plaats van Alonzo te redden, zouden zy, op uw aanblik, zyne boeijens flechts nog vaster klinken. — Moet ik duidelyker fpreeken? — Blyf, lieve Cora! — gy zyt Moeder, vergeet dat toch niet! cora. {tegen haar kind.) Neen, ik zal u nooit vergeeten. ataliba. Ik ga den Goden olTeren, danken voor myu vaderland, en bidden voor Alonzo. cora, Gy gaat. O, geef my vooraf uw koninglyk woord, dat nog deezen avond Alonzo zal terug keerea. ataliba. Kan ik dat doen? cora. Niet? Dus is zyn dood toch mogelyk? Waarom 20 Uil, arm weesje? Schrei, fchrei luid.' Eisch van deezen man uwen vader! Voor deezen man is hy geflorven. ataliba. Gy verfcheurt myn hart. Zou ik minder treuren dan gy, zo Alonzo niet weerom keert? Ik had dan een vriend verlooren. Een vrouw vindt nog altoos wel een minnende gade weder, maar waar vindt een koning ooit een vriend weder? (Hy gaat heen met zyn gevolg en het grootfts deel der vrouwen.) DER-  fREÜkSPEL. h DERDE T O O N E E L. cora. rolla. eenige vrouwen. cora. Een droevige troost! Arm kind, wat zal 'er vatl U worden? Niet deeze wanhoop'Cora! Vertrouw op de Ach! my hebben zy verlaaten. . Zy vormden de vriendïhap'tot eenen balfem voor de wonde van gevoelige ftervelingen. cora. Voor my niet. rolla. Zy plantten den bloem der hoop op den grond van het ongeluk, cora. Voor my is die bloem verwelkt. rolla. ' Uwe wanhoop vernielt haaren bloei. De droefheid maakt u ondankbaar. Wat de Goden u op eenewonderbaarewyze fchenkten, kunnen zy ook op eene wonderbaare wyze behouden. c o ra. ■ En zo niet? Als Alonzo - ach! ik kan het niet-uitfpreeken! p ^ KoU  84 DE DOOD VAN ROLLA ROLLA. Is uw kind vaderloos, zolang Rolla leeft? CORA. Kunt gy ook de plaats van moeder by hem bekleeden? of denkt gy, dat ik Alonzo,s V£rJies zou overleeveu? ROLLA. Om uws kinds wille, ja. CORA. Moet hy dan het bloed uit myne boriten zuigen? Moet hy zich in moederlyke traanen baaden? R OLLA. De hand des tyds, die de grievendile fmarten Ieenigt, de vriendfchap van den koning, mvne liefde... CORA. Weg met uwe vriendfchap! weg met uwe liefde • Geef den bedroefden landman, wiens opkomend zaat de hagel vernielde, geen handvol gras tot vergoeding weder. ROLLA. Hoor dan Alonzo's vriend, als gy den uwen van de hand wyst. CORA. Alonzo's vriend! Ach, wie was zyn vriend niet? ROLLA. Zyne laatfle woorden voor den aanvang van hec gevecht... 11  TREURSPEL. 45 cora. (met angst.) Zyn laatfte woorden? — fpreek! rolla. Hy vertrouwde my twee dierbaare panden toe, de zorg voor zyn kind, en - zyn zucht voor «... cora. Voor my — zyn zucht voor my ? — den laatften! — fpreek! rolla. (ernfiig en jomber.) „ Als ik fneuvele", zeide hy, en vatte beevend myne hand, „ dan zy Cora uwe vrouw!" cora. Uw vrouw? rolla. Ik gaf myn woord, en wy namen affcheid van' eikanderen. c o r a. Ha! welk een afgryzelyk licht gaat daar voor my op! Alonzo! Gy wierdt een offer van de zuivere oprechtheid van uw hart. Ach, had gy maar gezweegen, in plaatfe van deeze ellendige bekoorlykheden aan een op haar loerende erfgenaam te vermaaken... rolla. Welk een vreeslyke argwaan beltormt uwe ziel! cora. Ik bemerk het maar al te duidelyk. Gy hebt hem op eene der gevaarlykfte posten geplaatst, al- j? 3 waar  £g D E D O O D VAN ROLLA. waar de dood onvermydclyk was, zyne gewillige dapperheid liet zich door uwen list verfchalken. — Hy ging, hy vloog — hy flortte zich onder de vyandelyke wapenen — gy zaagt hem van verre, en lachte... rol l a. (geheel verbaasd.') Cora ! J c o r a. Ach, heken het maar; gy had hem ligt kunnen redden; maar deeze erfgift zweefde voor uw oog! IJy fneuvelde — gy wendde uw gelaat.,. p o l l a. O Zon! moet ik dit beleeven? cora. Gy hebt hem zelf niet vermoord; Neen! de hand, die gy my aanbiedt, druipt niet van het bloed van mynen echtgenoot. Gy hebt flechts den moord aangezien, wat heeft de arme weduvv dan te klaagen ? rolla, Cora! Dat is te veel! cora, En die laatfte wil, die laatfte zucht — wie weet of die ooit van Alonzo's lippen vloeide? De dooden kunnen zich niet verdeedigen. rolla, Cora! Neem dit myn zwaard, en dood my! cora Waarom zoudt gy niet leeven voor de liefde?eene lief-  TREURSPEL. r.efde wier bloemen uit het graf van uwen vriend. oSken . _ Maar, hoor ook mynen eed, even gy Monzo's laatften wil uit zynen mond 5-E eer zal myn zoon vergift uu^en boezem zuigen, dan ik u echtgenoot, dan hy vader zal noemen! Noemmy dan uwen vriend, uwen befchermer... Weg van my! Ik kTgeen anderen befchermer da„ God! Met dit kind op den arm zal ,k het fl gveld op- en nederkruifen, ieder verpletterd lyk "et gen hand omkeeren, in ieder gelaat, dat de ï toögende fmart misvormde, nog een overblyffder zalige lachjes van mynen gade zoeken Zyn naam zal ik uitfchreeuwen totdat de aderen Jmyn borst te barfte fpringen! en zo er flechts uog één enkele levensvonk in hem glimt, dan zal hy ;°y&rooren,en zyne oogen nog^eenmaaI voor h« lieve licht der zonne opflaan: Doch v.nd ik hem et, welaan myn zoon! dan Horten wy ons midd^ 'oldervyaien. De Spanjaards zyn toe ook menfehen. De onfchuldige lachjes van du kind SS my door duizend zwaarden den weg, baa „en. Wie zou een moeder terug ftooten, die haa n gade zoekt! Wie een onfchuldig kind van z,ch werpen, dat met femelende tonge zyner. vato Toept! Kom, myn zoon! wy zyn overal «** F 4  n D E POOD VAN ROLLA. Een kind aan de borst van zyn moeder is een vrybrief door de waereld van de hand der natuur onderteekend. Kom! kom! wy zullen uw vader zoeken. (Zy gaat yllings heen.') VIERDE T O O N E E L. rolla. (alleen.) (Hy ftaat langen tyd, met een fomber diepdenkend sog naar den grond ftaarende. Slechts eenmaal gaat zyn gevoel in weemoed over , en hy roept met een ftem van aandoening:) Heb ik dat verdiend! (Daarop wordt hy weder emftig, en nadenkend; zyne oogen rollen in zyn hosfd, en hy /preekt op een vasten mannclyken toon.) Ik wil haar dwingen 8iy hoog te achten. (Hy gaat heen.) FT F D E T O O N E E L. Het Spaanfche Leger. pizarro. (alleen?) (Woest en fomber op en neder wandelende ) Forfuin, gy boeleerder van een Jongen! Een mannenarm is u te ruinv. Wie nog vlas aan de kin, en on-  TREURSPEL. 89 «ngefchroeide wangen heeft, wordt van u geliefkoosd en getoeeld. Doch waar dapperheid en moed des mannen voorhoofd fronzelt, daar kee t gy uwen rug toe. Gy geblanket wangedrogt! Rol, rol uw rad over myn verpletterd lichaam ! Maar wraak' Wraak! over Alonzo! - Lach flechts nog eenmaal om my, en uw' lacbgen zy Alonzo s dood! ZESDE T00 NEE L. elvira. pizarro. pizarro. Wie is daar? Wie verftout zich u binnen te laaten? Waar is myn wacht? elvira. O, uw wacht heeft gedaan, zo als een braaven wacht betaamt, „ Wie daar?" - Ik, Elvira. , Terug!" - Waarom?- „Pizarro wil alleen zyn. Hy heeft op het allerftrengst verboden..." toen «rlydde een zachte blik van myn oog langs zyn borftelig hair tot op zyn ruuwen baait neder; de hellebaard ftreek, en - hier ben ik. pizarro. Wat. wilt gy ? p 5 ELr  90 DE DOOD VAN ROLLA. ELVIRA. Ik wil zien hoe de held zich in zyn ongeluk gedraagt. PIZARRO. Zaagt gy my dan niet in het vluchtend leger, toen deeze vuist den blooden vluchteling nederwiet? Zaagt gy my niet voor het geflagen leger, waar, onder duizend neërgebogen hoofden, myn hoofd alleen nog ongebogen zyn noodlot trotfecrde? ELVIRA. Ik zag u hier en daar; doch om den held geheel te leeren kennen, moest ik hem ook hier in zyn tent zien. Wie groot is onder de menfehen, is niet altyd groot in zich zeiven. Menig een Heldert in den eenzaamen nacht, die, als duizenden hem aangryuzen, den dood kloekmoedig het hoofd biedt. PIZARRO. Nu, hier ziet gy my. Heeft het verdriet my eenigzins ontltelt? Hoort gy- een vruchteloos geween ? ELVIRA. Foei! Weenen! Dat doen geen rechtgeaarte mannen, dat doen flechts paapen en vrouwen, maar gy knarst van fpyt, en dat deugt ook niet. PIZARR o. Moet ik dan aan uwe hand een bal openen, om-  TREURSPEL. ?ï omdat bet zwaard der vyandeu de dapperften in 't leger wegmaaide? elvira. Koel en bedaard moet gy zyn, even als de nacht, wanneer een onweder heeft uitgewoed. Koud en ftïl, als het graf aan den avond voor de opftanding De morgen breekt aan, en de held treed met vernieuwde kracht en luister, door eene nieuwe zon betaalt, glansryk te voorfchyn. PIZARRO. Vrouw! Waarom waren op deezen dag niet alle myne mannen, vrouwen als gy? elvira. Dan'had myn hand u heden tot Koning van Quito gekroond. Maar zie, wy Maan nog aan den oever. De Kroon, die daar voor ons in een droom van bloed zwemt, is ons oog nog niet ontrukt. Wy fcheppen weder frisfchen moed, en fpringen fchielyk nog eenmaal in den droom. PIZARRO. O Elvira! Myn hoop glimt flechts zwak, zolang deeze Alonzo, deczc geesfel van myn' leven, aan het hoofd der vyanden daat. I.LVIRA, Ach, dat vergat ik u te zeggen! Alonzo is gevangen. p'lZARRO. Hoe? EL-  9* DE DOOD VAN ROLLA. elvira. Zo even heeft een onzer benden hem door het gantfche leger in zegepraal omgevoerd. pi2arr o. (kaar omhelzende.) Vrouw, welk een tyding brengt gy my! _ Alonzo gevangen? O, dan ben ik overwinnaar, oan heb ik den vyand geflagen. elvira. Waarachtig gy maakt my nieuwsgierig den man te zien, voor wien Pizarro beefde. pizarro. Waar is hy? - Wacht! (De wacht treedt binw».) Breng den gevangenen Spanjaard terftond hier. (De wacht gaat heen.) elvira. Wat Wilt gy met hem doen? pizarro. Sterven moet hy! — rjnren lang — dagen lang. — elvira. Foei' Schaam u! Wat zal de nakomelingfchap zeggen? Pizarro kon niet zegepraalen, voordat hy Alonzo vermóórd had. pizarro. Dat is my hetzelfde ! elvira. Welk een woord in uw mond! Handel niet fleeds edel, maar handel ook altyd groot! pi-  TREURSPEL. 03 pizarro. En wat raadt gy my ? elvira. Geef hem een zwaard, en daag hem ten tweeftryd uit. pizarro. Hy heeft zyn Vaderland, mogelyk ook zyn God verraaden. De Heldendood is niet voor den Verraader. elvira. Doe, wat gy wilt, doch als gy hem vermoort, dan is Elvira voor u verlooren. pizarro. Welk deel neemt gy toch in het lot van een onbekende? — Wat raakt hy u? elvira. Hy? niets. Maar uw roem alles. Meent gy dat ik u beminne? Neen, ik bemin uwen roem. pizarro. Niet naar roem, naar wraak dorst myn hart! Ik heb ze hem gezwooren, en ik ben een Spanjaard. ZE-  P4 DE DOOD VAN R O L L A. ZEVENDE T 0 O NE E L. alonzo de vorig en. alonzo. (geboeid, treedt binnen) elvira. (befchouwt Alonzo met eene mengeling van bewondering en nieuwsgierigheid. ) pizarro. Ha! Welkom Don Alonzo de Molina! Wy hebben eikanderen in lang niet gezien. alonzo. Wy zien eikanderen nog altyd te vroeg. pizarro. Gy zyt dik en vet geworden. alonz o. Ik wierd echter met geen bloed of roof gemest. pizarro. Ook gehuwd, gelyk ik hoor? Zelf wel reeds vader ? alonzo. Is het u leed, dat gy het kind reeds voor Zyn geboorte niet verdelgen kost? pizarro. (met een vonkelend oog) Jongen! elvira. U gefchiedt niet meer dan recht, waarom fpot gy met hem? vi-  TREURSPEL. 95 PIZARRO. Wie heeft u tot zyn voorfpraak benoemd? ELVIRA. Den overwonnenen te fmaaden is laag. PIZARRO. Ga heen! ELVIRA. Ik wil niet. PIZARRO. Moet ik geweld gebruiken? ELVIRA. Geweld? (Zy trekt een dolk.) ALONZO. Edele Jongeling! wie zyt gy? Ik zag u nooit voorheen. ELVIRA. Als ik edel ben, wat ligt u aan myn naam gelegen? ALONZO. Spaar u zeiven; my te verdedigen is zo veel als den tyger zyn buit te willen ontrukken. PIZARRO. En deeze tyger is de geregtigheid. ALONZO. Welk een naam ontwyden uwe lippen? PIZARRO, Gy hebt uw vaderland verraden. AL ON"  96 DE DOOD VAN ROLLA. ALONZ O. Ben ik dan onder roovers gebooren? PIZARRO. Gy afvallige van God en Godsdienst! ALONZO. Dat liegt gy. PIZARRO- Uw vrouw is een heidin. ALONZO. God kent het hart, en vonnist niet naar het geloof. PIZARRO. Doch loont naar verdienden. ALONZO. Ja! daar! PIZARRO. Uwe ogenblikken zyn dierbaar. Verdeedig u als gy kunt. ALONZO. Waar zyn myne rechters? PIZARRO. Vraagt gy dat nog? ALONZO. Zyt gy hier alleenheerfcher? PIZARRO. Beroept gy u op eene vergadering van den Krygsraad? AL ON-  fHEURSPEL. 91 ALONZO. Als Las Cafas onder hen is, ja. Zo niet, dan kan ik myne woorden wel belpaaren. Dat toch de onbezonnenheid zich zo gaarne op de dwaasheid van anderen beroept! Is Las Cafas een SwaTrO verfchoon my dan toch met uwe wysheid! en gy, heüige.God! laat my derven in de dwaasheid van Las Caias. PIZARRO Gy zyt het doel uwer wenfchen naderby, dan gy Wel denkt. ALONZO. Meent gy my te verfchrikken? PIZARRO. Als Las Cafas hier op myn plaats zat, wat zoudt gy hem zeggen? ALONZO. Aan zyn hand zou ik de velden van Quito doofkruizen. Dan zou ik hem zeggen: Zie hoe alles groent en bloeit, hoe hier het ploegyzer de onbebouwde velden opdelft, en daar het veelbelovend' zaad een ryke oogst doet verwachten, dat is myn werk; zie hoe het gulle vergenoegen op ieders gelaat ons aanlacht, daar gerechtigheid en milddadigheid barbaarfche wetten verdelgde, dat alles is myn werk; zie hoe hier en d*ar reeds G *e  Q8 DE DOOD VAN ROLLA. de een en ander een blik vol eerbied en dankbaarheid naar den eenigen waaren God ten hoogen hemel heft; dat alles is myn werk. En Las Cafas zou my in zyne armen fluiten, en een traan, vol van zachte weemoedigheid, zou een milde zegen op my doen afdruipen. Begrypt gy nu, hoe men den dood lachgend kan trotfeeren? pizarro. Gy zyt nog fteeds, zo als gy altyd waart, een dweeper. al onzo. Ach, als deeze dweepery my ooit verlaaten konde, dan was ik waardig — Pizarro's vriend te heeten. pizarro. Ja! trotfeer my maar, Jongen! Hier zitten geene oude wyven in den raad,hiervonnisfenmannen. alonzo, Ik ken uwe manhaftigheid, en ben daarop reeds gevat. pizarro. Zo veel te beter voor u! want gy hebt flechts weinige oogenblikken meer te leeven. Ga, en bereid u tot den dood! alonzo. Ik ben bereid. pizarro. Heeft uwe hooge dweepery ook vrouw en kinderen uit hart en zin verdrongen ? AL ON"  tRËUkSPÊL. 0 alonzo. Ër leeft een God! pizarro. Veel geluk met deezen trotfchen waan! Ga eri bid! De eerfte Zonneftraal is voor u een bode des doods. alonz o. Uw wraakzucht maakt fpoed. Ik bedank u daarvoor. (Hy wil heengaan.) elvira. Blyf Alonzo! — Ik zeg u, Pizarro! deeze Jongeling zal niet fterven. pizarro. Zyt gy dol? elvira. Ik eisch geen deugd of grootmoedigheid van u; doe flechts wat gy der eere fchuldig zyt! Stel hem in vryheid, geef hem een zwaard, en ftryd met hem! —- Zo niet, dan moet ik u verachten, pizarro. Hem de vryheid fchenken? om op nieuw zyn Vuist in het bloed zyner broederen te kunnen verwen? alonzo. Roovers waren nooit myne broeders, pizarro. Hoort gy wel? — Ga heen, Alonzo! gy west uw vonnis. — G 2 ' Ak *n>  »oo DÉ DOOD VAN ROLLA. ALONZO. Ik weet het, en veracht u. — Gy, goedhartige Jongeling! u betuig ik mynen dank ! Gy voegt niet onder deeze menfehen. Ga naar de zogenaamde Wilden, daar zult gy uw waare vaderland vinden! (Hy gaat heen?) /i G T S T E T O O N E E L. PIZARRO. ELVIRA. PIZARRO. Ja, veracht my maar, en giet olie in den gloed myner wraak. Dat zyn de zuure vruchten van Las Cafas lesfen! ELVIRA. Ik bewonder deezen Alonzo! PIZARRO. Binnen weinige uuren zult gy zeggen: ik hei hem bewonderd. ELVIRA. Denkt gy dan hem te doen derven? PIZARRO. Zo zeker als de Zon draks ondergaat. ELVIRA. En de wyze van zyn dood? PIZARRO. Daarover bedenk ik my nog, hoe veele folte- rin-  TREURSPEL. lol ringen men in het tydbeftek van eene flonde wel zou kunnen byeenvoegen. elvira. Ik weet een marteling, die den gepynigden eeuwig plaagt, en den pyniger wellust verfchaft. pizarro. Ei, noem ze my! elvira. Zy heet befchaaming. pizarro. Ik verflaa u niet. elvira. Vergeef het hem. pizarro. Al weder! elvira. En nog duizendmaal. — Wees my deezen lof verfchuldigd, want ik befpaare u den vloek der nakomelingfchap. Zy zal uwe daaden leezen: hy landde met een handvol menfehen in een vreemd waerelddeel , hy verfloeg den Koning van een machtig ryk, hy was dapper! - Hy fchonk den trotfehen vyand, in ketenen geklonken, vergifnis en vryheid. — Ha! hy was groot! pizarro. (Jachgende.~) En myne vermolmde gebeenten zullen dan in het graf vrolyk klateren! niet waar? G 3 .  jea DE DOOD VAN ROLLA. elvira. De roem der nakomelingfchap is een zeepbel, en de held een kind. Doch dit fpeehverk knoopt juist den halfgod aan de menschheid. • pizarro. En als ik myn rechtvaardige wraak voldoe, wae zegt men dan? elvira. Hy drukte den weerloozen geboeiden een dolk in het hart — by was een mensch van een laage ziel. pizarro. (kalf lachgcnde.") Hercules verflikte den reus, en Apollo heeft eens Marfyas gevild. elvira. Ha, ha, ha! Bravo! Wy zouden hem villen? Hy blaast immers de fluit beter dan wy! pizarro. Qgcmelyk.) Genoeg, Elvira! elvira. Gy hebt gelyk,wie zou cederen planten in een moeras? — Laat ons ernflig over de zaak fpreeken. Roem en eer zyn redelooze dingen. Een weinig rook, een weinig vlam, het warmt niet het verzadigt niet. Maar ons voordeel? — Wat dunkt u, Pizarro? als wy door een goedkoop© grootmoedigheid een kostbaare zege konden koopen,?  TREURSPEL. to$ PIZARRO. Spreek duidelyker! ELVIRA. Alonzo zal en moet de lesfen van Las Cafas verzegelen, of meteen grootmoedigen heldendood, die ons weinig baat, of met eene dwaasheid, die pns van veel nut is? De keus ftaat aan u. PIZARRO. Hoe dat? ELVIRA. Wy zullen den dweeper in zyn eigen hersfenfchimmen vangen. Dat onding, het welk de menfehen verheven deugd noemen, is zyn afgod. — Kom hem voor, en zeg: Alonzo, gy hebt my beleedigd. Ik vergeef het u, gy zyt vry. Ik wed, de Jongen zal in uwe armen zinken, en u, uit gevoel van dankbaarheid, den troon van Quito in handen leveren. PIZARRO. Meent gy dat? Daar twyfel ik toch aan. ELVIRA. Is dat kunstftuk u alleen te zwaar? welaan, ik help u. Wien trekt de liefde ligter dan den dweeper, zo wel ten goede als ten kwaade. — Ik ben fchoon, ik heb bekoorlykhedan, verftand, kan my naar de luimen der mannen vlyen. Gy weet, Pizarro! duizenden gehoorzaameu u, den held; gy gehoorzaamt my, de vrouw. G 4 **"  I4 DE DOOD VAN ROLLA. pizarro. Ik u? elvira. Geen woord, de tyd is kostbaar. Ik gaa naar Alonzo Heb ik niet reeds als Jongeling hem bet hart getroffen? — En wanneer ik nu als vrouw voor hem treed, als myne hand de zyne drukt, myne oogen fmeekend op hem rusten — als de beeldfprake der deugd van myne lippen droomt; meent gy dan dat hy nog zou weêrftaan? pizarro. Uwe ydele verwaandheid vermaakt my. - . elvira. Maak fpoedig gebruik van de goede luim myner vriendfchap, eer het my berouwt, pizarro. Laat het u dan altyd berouwen, want myn befluit is retds genomen. elvira. A'onzo fterft? pizarro, Hy fterft! elvira. En als Elvira in het uur zyns doods u vo«r fihyd verliet, dan ook nog? PIZARRO, gelfs dan.  TREURSPEL. 105 elvira. Ais zy, tot een edeler Vriend haar toevlucht neemende, met Alonzo aan het geluk der Peruaaners arbeidde? pizarro. 'Er zyn nog kerkers en ketenen. elvira. Niet voor eene vrouw, die, ook zonder de lesfen van Las Cafas, den dood leerde verachten. pizarro. Ook die kan u geworden. elvira. (teder.) Pizarro, gy bemint my niet meer! pizarro. Als gy uit den veldheer een herder zoekt te vormen, dan vergist gy u. elvira. Ondankbaare! gy hebt vergeeten, dat ik vaderland en ouderen om u verliet; dat ik alleen in uwe armen of in den Ichoot der woeste golven my wilde begraaven. pizarro. Heb ik u niet gelyk met gelyk vergolden ? waarover beklaagt gy u? Deelt gy niet myne macht zo wel als myne vermaaken? elvira. Vergeet niet, dat ik ook uwe gevaaren deelde. Wie was op deezen vreesfelyken dag u het naaste G 5 ia  lo6 DE DOOD VAN ROLLA. in het gewoel van den flag? Wie heeft zyn boezem, aan het yzeren harnas niet gewend, u tot een fchild geleend? pizarro. Goed, Elvira! Gy zyt verliefd als eene vrouw, en dapper als een man. Daarvoor komt u ook een geheel hart en halve buit toe. elvira. Een halve buit? Welaan! dan is Alonzo mya gevangene. pizarro. Geenszins! De deeling behoude ik aan my. elvira. (hem lief hozend omvattende.) Ook niet, als ik u op eene minzaame wyze daarom fmceke, uwe wangen met myne traanen befproeije? pizarro. (koel.) Neen! ook dan niet! (Na eene tusfckenpoozing) Wat moet ik van u denken? Hebben de zachte wangen van den Jongen u bekoord? elvira. O neen! nog bemin ik u. Maar wees myner" liefde waardig! Een enkel toeval kon u de zege over de vyanden betwisten; beftryd u zeiven, en uwe nederlage zal tot een fchooner zege ontluiken. Dan zyt gy weder de held, en niet dan den held kan Elvira minnen. pi-  TREURSPEL. ïojr PIZARRO. Vergeefs! Hoed u, Elvira! dat geen argwaan zyne klaauwen in myn hart flaa. Gy kent de Spanjaarden, gy kent my. ELVIRA. Ja, ik ken u. Gy zyt yverzuchtig op vrouwengunst, maar nog yverzuchtiger op uwen roem. Gy wilt immers dien eenigen hand niet verbrefr. ken, die Elvira aan u boeit? PIZARRO. Ieder uwer woorden vermeerdert zyn fchuld. ELVIRA. Welaan, die band zy dan verbroken! verbroken voor eeuwig! Ga, en wet uw kling voor den nek van den gevangene, wiens ketenen u uw dierbaar leven verzekeren moeten. Gaarne had Elvira haaren held het ftof en bloed na ieder flag van het voorhoofd gewischt, doch niet het ftof der vloek, niet het bloed van den laagen verachtelyken moord. — De arm, die een weerloozen vyand het hart doorboort, moet nooit we-der eene edele vrouw omflingeren. De lippen, die koel en fchertzend een doodvonnis uitfpreeken, moeten nooit weder de myne drukken. -— O, ik weet ook zeer wel, dat wraak een zoet ftreelend gevoel is; maar flechts zolang als de vyand trotsch voor u ftaat; hy valt — en weg  ïoS DE DOOD VAN ROLLA. weg is de wraak. Wie anders gevoelt, dien betreur ik; wie anders handelt, dien veracht ik pizarro. (befehonwt haar [pottende en laehgende Na eene korte tus/cheupoozing.) Gy zyt een Vrouw! (Hy gaat heen.) NEGENDE T O O N E E L. elvira (alleen.) Een vrouw? — dat weet gy en fiddert niet?-, gy weet, dat ik even (terk haat als ik bemin, en gy fiddert niet? - Welaan, gy! wien niet de ftryd der elementen, niet de woede van den vyand ♦erfchrikte, uw verderf wordt u door een vrouw gezwooren' - - Alonzo zal leeven! en ik hem bemin, nen niet om dat bevalligheid en jeugd zyn gelast een frisfcher bios verleenden — neen! omdat de afgod, dien ik in Pizarro eerde, flechts een gebrekkig broddelwerk was, omdat dat gene,'t welk in de verte een marmeren tempel geleek, flechts een oyerpleisterde poppenkraam was! — Ha, Pizarro ! tot nog toe had ik het u vergeeven, wanneer gy om een troons wille flechts trouwloos gehandeld had, maar gy handelt eerloos — en Elvira is voor u verlooren! ^Zy gaat heen.) Einde van het derde Bedryf. VIER.  TREURSPEL. 109 VIERDE BEDRYF. Een tent in het Spaanfche leger. EERSTE T O O N E E L. alonzo. (alleen, tiet is nacht.) Veracht den dood! - Zo fpraken de Romeinen en Grieken , heidenen met de wysbeid gemeenzaam. Schaam u, Christen! Gy fiddert. Wat deezen flechts van verre gisten, is voor u zekerheid een beter waereld! en gy fiddert? _ Worflelt de jeugd met harre fterke fpieren tegen een vroegen dood? - Wat is een vroege dood? - Moet Alonzo .zy" leven naar de jaaren tellen? - Bezat hy niet Cora? - Cora! Ach, daar tokkelde ik aan den rozenband, die my onwederftarnbaar aan de waereld boeide! Vrouw en kind! Hier bindt my de traan der liefde, en daar de lachjes der onfchuld. - Ja, Casfius, gy 'waart nooit echtgenoot! Seneca, gy waart nooit vader! Luid roept de ftem der Natuur, Leef! Luid weêrgalmt myn hart dien toon. - Kan deeze wensch den man en held onteeren? - Heer van myn noodlot! ik wenfch te leeven. TWEE-  lio DE DOOD VAN ROLLA, TWEEDE TO 0 NEE L. alonzo. een soldaat met twee vletfchen wyn. soldaat. Hier Alonzo de Molina , zyt welgemoed en drink! alonzo. Wie zendt u? soldaat. Ik hield de wacht voor uwen tent. al.onzo. Heb ik deeze verkwikking aan uw medelydeu te danken? soldaat. Neen. Uw toeftand gaat my wel ter harte» maar helpen kan ik niet; want ik ben arm, alonzo. Wie gaf u dan deezen wyn? soldaat. Iemand, die wel zoeter dingen geeven kan dan deezen wyn ! (zachtjes) Donna Elvira. alonzo. Wie is die Donna Elvira? soldaat. Hebt gy nooit van haar gehoord? — De Vriendin van onzen Veldheer. al on-  TREURSPEL. »I* ALONZO. Zyn Vriendin? SOLDAAT. Nu ja! gy verftaat my immers wel? ALONZO. En deeze Elvira, zegt gy.. • SOLDAAT. Zend u den wyn. ALONZO. Kent zy my? SOLDAAT. Dat geloof ik juist niet. ALONZO. Ga; en bedank haar. S OLD AAT. Zeer goed. ALONZO. Den wyn kunt gy wel weder medeneemen. SOLDAAT. Wilt gy hem dan niet drinken? ALONZO. Ik dronk federt jaaren lang geen wyn. SOLDAAT. Ja maar gy hebt thans dat verfterkend vocht wel nodig om uwen moed optebeuren. ALONZO. Goede Vriend! Ik beklaag den ellendeling, die dit nodig heeft. SOL;.  na DE DOOD VAN ROLLA. soldaat. Ja maar, het benevelt toch de zinnen en ver» ftompt de fmart. a l o n i o. Laat my met vrede De dood is voor my geen fpook, voor wien ik het hoofd in een oorkusfen verbergen moet. Drink den wyn zelve. liet is een koude nacht. Het zal u goed doen. soldaat. Wel nu, ja, waarom niet? Zo als het u belieft.'' Waarlyk gy zyt een echte brave Ridder. Het is maar jammer dat gy een heiden geworden zyt! Ik zou wel over u willen weenen, als het geen zonde was. (Hy gaat heen.) DERDE T O O N E E L. alonzo. (alken,) Arm mensch! Hy weet niet wat hy zegt. God! gy fchiep den wynftok voor den Spanjaard, en de Patana voor den Peruaaner. Uwe rivieren bevochtigen de velden aan den voet der Pyrenaeën, even gelyk aan den voet der Cordilleras. Gy hebt het kruis op onze altaaren tot een zinnebeeld van uwen eerbied geplant; doch gy lacht ook de Zon aan, die op de borst der Incas fchiuert. FIER.  TREURSPEL, "3 VIERDE T O O N E E L. elvira. alonzo. elvira. (aan den ingang roepende.*) Don Alonzo! ALÖNZOi Treed nader. Wie zyt gy? elvira. (naderende.) Kent gy my nog? alonzo. Ta wel, herken ik u, goedhartige Jongeling! gy waart het, die den wreedaart Pizarro durfde tegenfpreeken, toen myn dood van zyne lippen vloeide. Uw gedaante is diep in myn hart geprent. ELVIRA. Leef, want ik bemin u! alonzo. Het is edel, maar gevaarlyk een ongelukkigen te beminnen. Gy zweeg my voorheen uw naam^ Wie zyt gy, jonge adelaar onder de gieren ? elvira. Dat raadt gy niet? al önzo. Hoe kan ik dat raaden? elvira. Waar ftiehtte de mensehlykheid ooit een fchooH mi  IK DE DOOD VAN ROLLA. ner tempel, dan in het hart van een vrouw? Wie durft het zo ftout waagen, zelf tyrannen te trotfeeren, als een vrouw. ALONZO. Ik fta verbaasd. — Zyt gy een vrouw? Mogelyk Donna Elvira? ELVIRA. Gy fchynt toch veel met den naam op te hebben? — Ja, ik ben Donna Elvira. ALONZO. Zulk een bezoek — en dat in dit uur? ELVIRA. Wie de verdrukten ter hulp fnelt, telt de uuren niet. ALONZO. Het is het laatfte van myn leven. ELVIRA. Ik zeg u: neen! ALONZO. Pizarro zwoer myn dood. ELVIRA. En ik uw leven. ALONZO. Ik bedank u, maar ik weet te fterven. ELVIRA. Altyd dood en fterven om het andere woord. Gy zyt één van die zeldfaame menfehen, die aan den rand van het graf zich gemakkelyk aflaaten, oio  tREURSPÈL. lijf om met vermaak In den afgrond te kunnen n«derzien, ALONZO. Ik lyde wat ik moet. ELVIRA. Gaat gy met genoegen ter dood? ALONZO. Ik zou u en my bedriegen, als Ik ja antwoordde. ELVIRA. Vlieg dan ylllngs heen! Vlucht! ALONZO. Vluchten? Gy fchertst. ELVIRA. Dan had ik myn tyd voortreflyk gekozen. ALONZO. Deeze boeijens — myne wachters.... ELVIRA. Boeijens te flaaken en wachters te verblinden $ Is voor de liefde flechts een fpeelwerk. ALONZO. De liefde? ELVIRAi Noem het, zo als gy wilt. Ik gaf my nooit de moeite de gevoelens van myn hart op eert fchoolfchen trant uittedrukken. Ik zag u geboeid voor Pizarro ftaan, en hoorde u daar als eert oud Romein fpreeken. Op dit oogenblik glydden de H a bné-  Ii6 DE DOOD VAN ROLLA. boeijens van uw hand, en omflingerden myn hart. Ik gevoelde de behoefte om u te redden. Voorneemen en uitvoering zyn by my het werk van hetzelfde oogenblik. Ik gevoelde — en handelde. ALONZO, Gy my redden? ELVIRA, tk u, gy my. Gy moet my uit den dwarrelftroom rukken, die ieder pooging naar roem in 't bloedig fchuim verflindt; weg van de baan, waar de hebzucht ieder lauwer met voeten treedt. Ik ben geen gemeene vrotiw, ik wil niet minnen, om in den kring myner kinderen fprookjes aan 't fpinnewiel te vertellen; van de daaden myns beminden moeten myne lippen overvloeijen. Kinderen! Ziet gy die marmeren beelden wel? Zy worden voor uwen vader opgericht! Hoort gy dat gejuich wel dat de bewondering doet opgaan? Het weérgalmt van den naam uwes vaders! Reikt uwe kleine handen den verzoenden vyand toe, uw vader heeft hen door dapperheid en edelmoedigheid overwonnen. Ha gelukkige vrouw, die deeze taal kan voeren, die alleen zich beroemen durft: Myne liefde is geene alledaagfche zwakheid! Jongeling! behaag ik u zo; wilt gy my zo de ellende doen vergeeten, eene vrouw geboren te zyn; geef my dan de hand, ik red u. AiON-  TREURSPEL. 117 ALONZO. Als ik u wél verftaa, fchoone Vrouw! dan rekent gy op eenen dank, dien Alonzo u niet geeven kan. Ik ben gehuuwd. ELVIRA, Met een heidin. ALONZO. Dat zy zo! Zy is myne gade, en de liefde alleen is het, die onder ieder luchtftreek den huwelyksband heiligt. ELVIRA. Beandwoordt zy met gelyke trouw uwe tederheid? ALONZO. Slechts met gelyke trouw? — Donna Elvira kent haar Sexe, onnavolgbaar in liefde en in haat. ELVIRA. En met dat al wilt gy haar tot weduwe maaken? ALONZO. Myn noodlot en het haare ftaan in Gods hand. ELVIRA. Zo fpreekt een ieder, die niet vry kan handelen. Hebt gy kinderen? ALONZO. Eén pand der zuiverfte liefde. ELVIRA. En dat pand wilt gy tot een weesje maaken? H 3 ALON»  llS DE DOOD VAN ROLLA, alonzo, O myn Fernando! elvira, Voegt het den held te klaagen, daar hy moedig handelen moet?— Hoor my! wanneer gy voor het hart uwer gade alles zyt, wanneer zy uw leven voor geen prys te duur koopt; dan zal zy gewillig haare aanfpraak opofferen, en den geredde overJaaten aan haar, die hem verlost heeft, alonzo. Dat zou zy, ELVIRA, Welaan! alonzo; Nooit! Myne boeijens zal de dood fpoedig flaaken, haar verdriet zou flechts een langzaam fterven eindigen. Zy zou met opgekropte traanen my in uwe armen zien, ik zou luid aan uwen boezem fnikken. Elkander minnende harten kunnen alles opofferen, doch flechts haare liefde niet! Zy kunnen alles ontbeeren , alleen haare liefde niet. Ik ben myne gade alles, zy is voor my meer dan myn leven. Om fchatten te veroveren kwamen wy in dit land, den kostbaarden fchat heb ik gevonden, een minzaame vrouw! En ik zou haar verlaaten, om een ellendig leven daar yoor te koopen, dat zonder haar voor my geene y/aardo. heeft? mm O Cora! in vjwe. amen heb ik  TREURSPEL. no liet geluk des levens leeren kennen, uit uwe armen alleen zal ik in het graf ftygen! — Ga, ga heen, Signora ! als gy geen ander middel kent om my te redden; vaar wel dan, ik bedank u. ELVIRA* Ha! zo behaagt gy my. Laat my dien trotfchen waan, dat ik uwe liefde zou verdiend hebben, als uw hart nog vry ware. Zou ik uwe gelukkige vrouw benyden. Foei! weg met dit onedel gevoel! Terftond Elvira, verflik het door eene belanglooze daad! Hier, Jongeling! neem deezen dolk, en volg my. Ik breng u in Pizarro's flaapkamer ; gy doorboort dat trotfche hart; de fchrik breidt zyne vleugelen uit over het gantfche leger, en in de eerfte verwarring, by het eerfte moordgefchreeuw, als alles door elkander en tegen elkander inloopt, dan vluchten wy tot de uwen over. Daar zal ik de vreugdetranen van uwe vrouw op myne wangen voelen, daar zal ik het geftamel van uw kind hooren, en alle myne trotfche ontwerpen vergeeten. Welaan, volg my! ALONZO. Zou ik een mensch in den flaap vermoorden? Neen! al ware hy myn verbitterdfte vyand. ELVIRA. Ik haat deezen Pizarro, omdat hy my verraderlyk behandelde, en ik veracht hem , omdat hy H 4. den  130 DE DOOD VAN ROLLA. een overwonnen vyand met voeten trad. Edelmoedigheid is flechts voor edele zielen. Vernie. tig den booswicht, gelyk hy anderen doet. Verlos de aarde van een montter, dat van de oude waereld wierd uitgebraakt, om de nieuwe te overheerfchen. Uw tweede vaderland zal u een dankbaar vreugdegefchrei toejuichen, en een roemryke rust in den fchoot der uwen zal uw zalig lot zyn. Welaan, bellis! alonzo. Ik heb myn befluit genomen. elvira. Volg my dan! alonzo. Geenszins! Zoek u een ander werktuig uwer wraak. Er was een tyd, dat deeze Pizarro my beminde, dat hy alle zyne roemryke gevaaren op het flagveld, en alle de genoegens zyner tafel met my deelde. Ilouderdmaalen heb ik gerust aan zyne zyde geflaapen, en deezen Man zou ik in den flaap vermoorden? elvira. Heeft hy niet alle banden tusfehen u en hem verbroken ? alonzo. Ja, maar niet den band zyner weldaaden. elvira. pwpeper! Ik laat u alleen» De eenzaamheid zaf  TREURSPEL. 121 zal de rede uit haaren flaap opwekken, de fchrik des doods zal u nuchteren maaken. Weet gy wel, dat men een groot losgeld voor u geboden heeft? Pizarro heeft het afgeflagen. U blyft geen andere redding over. alonzo. Dan weet ik, hoe ik fterven moet. elvira. Zie het morgenrood in het Oosten reeds daa. rolla. elvira. elvira. Wel nu, Alonzo, hebt gy u nu beter beraaden? (Zodra zy Rolla ziet.) Wat is dat? Wie zyt gy? Waar is Alonzo ? rolla. Wat Wilt'gy eerst weeten? elvira. Waar is Alonzo? rolla. Voort! Ia *^  IJ» DE DOOD VAN ROLLA. elvira. Ontvlucht? rolla. j*. elvira. Ha! men moet hem teritond achterhaalen. (Zy vil heengaan.) rolla. (houdt haar tegen.) Blyf! ik laat u niet gaan. elvira. Vermetele! ik zal den wacht roepen, rolla. Doe wat gy wilt, zo Alonzo maar tyd wint. elvira (weder voort willende.) Zo gy my aanraakt.-... rolla. Niet van uw plaats! (Hy fluit haar in zyne armen.) elvira. (haalt een dolk voor den dag.) Ik zal u met deezen dolk doorfteeken. rolla. Stoot toe! maar nog in het vallen zal ik u in myne armen klemmen. elvira. Waarlyk? denkt gy zo?— ei, dan was het we! der moeite waardig u nader te leereu kennen. — Laat my los, ik blyf. rol.-  TREURSPEL. I3> rolla. (haar loslaat ende?) Het is volbragt! Nu is hy ver genoeg. elvira. Is Alonzo door uw hulp ontkomen? rolla. Door de myne. elvira. En dat durft gy my zeggen? rolla. Waarom niet? elvira. Wilt gy den dood in zyne plaats lyden? rolla. Ja. elvira; Gy zyt een zeldzaam Vriend.- rolla. Ik deed het niet uit vriendfchap. elvira. Wat anders? 8 o l l a. Dat is u hetzelfde. elvira. Ik merk gy zyt zuinig op uwe WOOrden. rolla. ïk handel, zo als gy ziet. elvira. Wie zyt gy? I f &»l«  S34 DE DOOD VAN ROLLA, roi.l a. Myn naam is Roila. elvira. De Veldheer der Peruaaners? r o l l a.i Dat was ik. elvira. Is het mogelykl Gy in onze macht? rolla. Volkomen. elvira. Heeft men u mogelyk verwaarloosd? Dreef de Wraak u herwaarde? rolla. Hoe verftaat gy dat? elvira. Heeft uw Koning u mogelyk niet naar verdiende beloond? rolla. O, zelf boven verdienden. elvira. En gy zyt toch hier? — niet uit wraak? —< piet uit vriendfchap? — en echter hier? — rqlla. En echter hier. elvira. Dan ken ik flechts nog één hartstocht, die dit waagftuk onderneemen zqu» RQt.'  TREURSPEL. liS ROLLA. Wel nu? ELVIRA. De liefde. ROLLA. Gy hebt het geraden. ELVIRA. Gy bemint? — en wie? ROLLA. Dat is u het zelfde. ELVIRA. En gy hoopt door deezen flap.... ROLLA. Ik hoop niets. ELVIRA. Nu verfta ik u. Uwe beminde is dood. Wanhoop , verdriet in het leven bragten u hier. ROLLA. Zo als gy wilt. ELVIRA. Ik beklaag u. ROLLA. Ik bedank u. ELVIRA. Was uw verlies door niets te vergoedend ROLLA. Door niets. I 4 et-  n6 DE DOOD VAN ROLLA. ELVIRA. Gy zyt nog zo jong, en wilt reeds de waereld en het genot van uwen roem vaarwel zeggen? ROLLA. Roem is flechts een gefchenk der nakomelingfctiap. ELVIRA. Maar hoe, als gy uw vaderland nog gewigtige dienften kon betoonen ? ROLLA. Dat zou ik doen, als gy my niet ombrengt. ELVIRA, En op welke wyze? ROLLA. Met tegen u te ftryden. ELVIRA. En dat durft gy my in 't aangezicht zeggen ? ROLLA. Het fpyt my, dat gy Pizarro zelve niet zyL ELVIRA. Waarom ? ROLLA. Dan zou ik het hem aelven in zyn aangezicht gezegd hebben, ELVIRA. Ha! gy zyt een man, zo als ik de mannen wensch, ROLLA. Evenaar my dan, als gy kunt. EL-  TREURSPEL. 13? ELVIRA. Ik u evenaaren? Ik ben immers maar een zwakke vrouw! ROLLA. Gy een vrouw? ; ELVIRA. Verwondert gy u daarover? ROLLA. O neen! ELVIRA. Recht zo, de held moet zich over niets verwonderen. ROLLA. Althans niet over een vrouw. ELVIRA. Ook dan niet, als zy voor eene ftoute groote daad vatbaar ware? ROLLA. Ook dan niet. ELVIRA. Gy hebt immers eerbied voor onze Sexe? ROLLA. Gy zyt beter en flegter dan wy. ELVIRA. Wanneer ik u uw vaderland en den vrede wedergaf, zoudt gy my dan onder die beteren tellen?, ROLLA. Mogelyk. I 5 gL.  DE DOOD VAN ROLLA. ELVIRA. Slechts mogelyk? ROLLA. Is het dan genoeg te weeten, hoe gy handelt? en kan ik gisfen, waarom gy dus handelt? ELVIRA. Hoogmoedig Man! hoe wint men uwe vriendfchap? ROLLA. Door vriendfchap. ELVIRA. Welaan, ik zal het beproeven. De dag breekt pas aan, het is nog tyd. Neem deezen dolk, volg my. ROLLA. Waarheen? ELVIRA. Ik breng u in Pizarro's flaapkamer, gy ftoot den dolk in zyn hart, wy vluchten; uw vaderland is vry, gy zyt vry. ROLLA, Wat deed Pizarro u? ELVIRA. Zyn roem lag in de armen myner liefde; zy vielen beiden in één flag. ROLLA. Gy beminde hem voorheen? ELVIRA. Zo dacht ik, toen ik hem hoorde bewonderen. ROL-  TREURSPEL. 13? rolla. {zeer koel.) En gy begeert, dat ik hem nu in den flaap zal vermoorden? elvira. Wilde hy niet Alonzo geboeid ombrengen? Wy betaalen hem met gelyke munt. De flapende en de geboeide zyii beiden weerloos. rolla. Geef my dan den dolk. elvira. Hier is hy. rolla. Ga vooruit! elvira. Den wacht voor de tent moet gy eerst nedervellen. rolla. Moet ik? elvira. Hy zou ter wapen roepen. rolla. Neem dan uw dolk terug! elvira. Waarom? rolla. Deeze wacht is een mensch. elvira. Nu ja. HOU'  E4» DE DOOD VAN ROLLA. ROLLA. Een mensch1 verftaat gy my wel ? Niet alle menfehen zyn menfehen. ELVIRA. Wat wilt gy daarmede zeggen? ROLLA. Deeze wacht, die door geen geld was omtekoopen, wierd door zyn gevoelig hart omgezet. Hy is myn broeder, ik doe hem niets, E L V1R A. Welaan, wy zullen beproeven hem te bedriegen. Verberg uw dolk. Hedaar! Wacht! NEGENDE TOONEEL. DE SOLDAAT. DE VORIGEN. S O L D A AT. Waar wilt gy heen? ; ï ELVIRA. Waar is uw gevangene ? SOL D A AT. Waar anders dan hier? (Hy ziet Rolla.") Wat is dat? (Hy ziet rondom zich.) Heilige God! Alonzo is ontvlucht. ELVIRA. Gy zyt verloren. COL-  TREURSPEL. H* soldaat. (Jegen Rolla.) Gy hebt my bedrogen. Ik moet fterven. Ach myn vrouw! Ach myne kinderen! rolla. Wees onbezorgd! Pizarro heeft by den ruil niets verloren. Hy zal u verfchoonen. Ik geef '«r u myn woord op. elvira. En ik ook. Doch wy moeten terftond den Veldheer van dit voorval kennis geeven. Ik breng deezen Man by hem. Vergezel ons! soldaat. Hy zal my ter dood veroordeelen. elvira. 2k fta u borg voor zyne genade. rolla. En ik. soldaat. Ach, fchoone Vrouwf om myner arme kinderen wille!... elvira. Kom, kom maar voort; u zal geen hair leed gefchieden. — Welaan, Rolla! hebt gy u beraaden? rolla. Ik volg u. elvira. De doods-engel der dwingelanden zweeve voor onze fchreden! (Zy gaan beiden heen ) TIEN-  i42 DE DOOD VAN ROLLA. TIENDE T 0 O N E E L. pizarrü's tent. (Pizarro alleen, wentelt zich in een rusteloozen fluimer op zijn rustbed, en /preekt in zyn flaap afgebroken woorden.") Eloed — bloed — geen genade — wraak — wraak — houwt hem neder — zo — daar ligt de romp. — Ha! ha! ha! — Die fchoone blonde lokken — met bloed geverwd — ELFDE T O O N E E L. elvira. rolla. (komen zachtjes binnen?) elvira, Daar ligt hy. Nu fchielyk! rolla. Ga, laat my met hem alleen 1 elvira. Waarom? rolla. Ik moorde niet in tegenwoordigheid van een vrouw. elvira, Maar.... rolla. Ga, of ik wek hem. el-  T R E U R SPEL.' Ui elvira. Roep my dan, als de zaak volbragt is. rolla. Wacht daar buiten. elvira. Schielyk toch, eerhy ontwaakt. (Zy gaat heen?) TWAALFDE T 0 O N E E L. rolla. pizarro, (flaapende.) rolla. (treedt met over elkander ge/lagen ar* men voor hem, en ziet op hem neder?) Dit is dan de Verlloorer onzer vrede, de Roover, die een vertoornde Godheid ons ten geesfe! zond ? Hy flnapt in de daad. Kan zulk een mensch ook flaapen? pizarro. (in zyn droom?) Laat my — laat my — Weg gy Geesten. O! O*. rolla. Ik vergiste my r— hy kan niet llaapen. O alle gy booswichten, ziet op dit rustbed neder! Zo flaapt de misdaadige mensch. pizarro. (ryst verfchrikt op.) Wie daar? Wacht! rolla. (den dolk trekkende?} Geen woord, of gy zyt een man de« doods. pi-  144 DE DOOD VAN ROLLA, pizarro, Verraad! rolla. Spreek zacht, ik beveel het u. pizarro, Wie zyt gy? rolla. Een Peruaaner, gelyk gy ziet; myn naam is Rolla. Uw leven ftaat in myn hand. Gy roept vergeefs om hulp, deeze arm zal fneller zyn dan uw wacht. pizarro. Wat begeert gy? , rolla. Niet uw dood. Ik had u in den flaap kunnen vermoorden. Ik deed het niet. Stel u daarom gerust. pizarro. Spreek dan! DERTIENDE T O O N E E L. elvira. de voorigen. elvira. (fchielyk binnenkomende?) Wel nu? — Wat is dat? (tegen Rolla.) Verrader ! rolla, Rolla moordt niet,  TREURSPEL. H5 PIZARRO. Wie dan? (Elvira ftrak aanziende,,) Gy? Gy? — Laaghartige! ELVIRA. Ware ik dat, uw dood zou nooit myn plan zytl geweest. Neen, niet myn wraak, niet myne y verzucht was het, die my wenkte. Myn dolk wierd door de menschheid beftuurd. Hy doelde den Kroonenroover, den overheerfcher van een onfchuldig volk. Peru den vrede wedertegeeven, dien gy dit land omHeelde, dat was het waarom ik uwen dood belloon ROLLA. Ware die daad zo edel geweest, als haar doel, ik zou u bewonderen. ELVIRA. Zy is edeler dan eene die ik ooit deed. Waarom voerde ik ze niet zelf uit? waarom vertrouwde ik ze aan u? Weet, ontydige Menfchenvriend! dat myn moord barmhartiger was dan .uwe verfchooning. PIZARRO. Zwyg, dolle Vrouw! Die barmhartigheid zal ü duur te ftaan komen. (De vacht komt binnen?) Gryp deeze Vrouw aan, zy wilde uwen Veldheer vermoorden. Werp haar in de diepfte gevangenis. .— Peins op nieuwe folteringen! ELVIRA. Gy blyft Pizarro, gelyk ik Elvira. De dood is K my  146 DE DOOD VAN ROLLA. my welkom, daar my deeze flag mislukte. Maar eerst moet gy my nog hooren. (/Voedende.) Ja, ik wilde uit barmhartigheid u zonder fmarten uit de waereld zenden; maar gy zyt door het lot gedoemd , om door berouw en knagingen van uw geweten langzamerhand dood gemarteld te worden. Welaan; vermoord ook my, gy moordenaar der volken! Herinnert gy u nog, hoe uw gladde tong myne onfchuld ondermynde, my van myne zaligheid beroofde? Hoort gy nog de laatfte woorden myner oude ftervende moeder, hoe zy den verleider van haar kind vervloekte? Ziet gy nog wel de laatfte ftuipen myns broeders, die de eer van zyn zuster wilde wreeken, en door uw moordend ftaal fneuvelde? — Kom — kom, verwaaten booswicht! volg my, kort of laat, in den killen fchoot van 't graf; de muziek tot uw ontfangst is reeds gereed : de vloek van myne moeder! de zieltoogende kreet van mynen broeder! en het akelig gefchret van tallooze, door u vermoorde en om wraak fchreeuwende, volken! pizarro. (zyn ontroering verbergende, tegen den wacht?) Zult gy myn bevel ter uitvoer brengen? ELVIRA. Gy, Rolla! hebt my bedrogen, ik vergeef het u. Laat uwe verachting my niet volgen in het graf. Ik was voorheen een deugdzaammeisje, vroom ets  'TREURSPEL. 14? en onbefproken van zeden. Als gy eens wist, hoe deeze huichelaar myne onfchuld bedrogen, hoe hy myn geloof aan de deugd langzamerhand óndermynd, hoe hy my van trap tot trap in den diepften afgrond der ondeugd geftort heeft, gy zoudt my betreuren. rolla. Ik betreur u. elvira. Een verzachtende droppel in den gloed van myn geweeten. Vaarwel! - en—gy reeds leevend verdoemde! Zondig er maar vry op af! Zondig maar! Ha! Wy zullen eikanderen ras wederzien! De folteringen, die gy voor my uitdenkt, veracht ik. Myn verheven wil zweeft fteeds voor my. Het noodlot belette my groot te leeven, doch groot te fterven kan het my niet beletten. (Zy gaat heen?) VEERTIENDE T 0 0 If E E L. pizarro» rolla. rolla. Ik zou niet gaarne in uw plaats willen Zyn. pizarro. Maar nu, verklaar my het dubbelde wonder u bier te zien, en wel als myn Befchermgod. Ka rol-  148 DE DOOD VAN ROLLA. ROLLA. Ik kwam om myn Vriend Alonzo te redden. PIZARRO. Dan kwaamt gy vruchteloos. Ik ben u hoogen dank fchuldig, eisch alles wat ik heb, doch niet het leven van deezen man. ROLLA. Hy is in veiligheid. PIZARRO. Wie? ROLLA. Uw gevangene. PIZARRO. Ontvlucht? ROLLA. Ja! PIZARRO. Hel en duivel hoe is dat mogelyk? ROLLA. Hoe? Waarom niet? Gy houdt ons voor Barbaaren; leer nu van my, dat wy ook de vriendfchap kennen. PIZARRO. Hoe? Gy waagde.... ROLLA. Ja. Ik was vermomd in een priesterlyk gewaad, en drong door tot in zyn tent, gaf hem het kleed over; hy ging heen, ik bleef.  TREURSPEL. 149 PIZARRO. Ha! Gy hebt my den fchoonden buit ontrukt. ROLLA. Hy is Veldheer, ik ben het ook. Moord my in zyn plaats! PIZARRO. Man! Gy dwingt ïny u te bewonderen. ROLLA. Ik moet my waarlyk fchaamen, dat zelf een vrouw deeze bewondering met my deelt. Kwam Elvira niet met het zelfde oogmerk by hem? PIZARRO. Deed zy dat? — Die vervloekte Vrouw! — Waarlyk, alles wel ingezien, moet ik u bedanken, dat gy ter rechter tyd Alonzo's vlucht bevorderde. Had zy hem gevonden, hem tot haar werktuig verkoren, dan ware de verraderlyke moord reeds aan my volbragt. ROLLA. Dat is niet waar. Alonzo zou even zo gehandeld hebben als ik. PIZARRO. Meent gy dat? Daar twyfel ik toch aan, en houde my ten hoogden aan u verplicht. Spreek, waarmede kan ik u beloonen? ROLLA. Vraagt gy dat nog? K a pi.  15» DE DOOD VAN R O L I,A. pizarro. Gy zyt vry. rolla. Zonder twyfel. pizarro. Beken maar, dat uwe vyand u in grootmoedigheid gelyk is. r> rolla. Gy doet uwen plicht. pizarro. Ga heen, en als wy elkander weder met de wapenen in de hand mogten aantreffen... rolla. Dan vechten wy als braaven Mannen voegt. pizarro. Ik zal u altyd verfchoonen. rolla. Doe dat niet; want nu ik u kenne, zyt gy de eerfte, dien ik op het flagveld zou opzoeken. Vaar intusfchen wel. God verbetere uw hart! (Hy gaat heen en keert wederom.') Nog eens. De Wacht aan Alonzo's tent heeft zyn plicht gedaan, hy is onfchuldig aan de vlucht van myn Vriend.' Vergeef het hem! pizarro. Gy vordert veel. rolla. Is myn begeerte onbillyk, dan blyf ik hier, en iyde wat hy lyden moest. pi.  TREURSPEL. i$i pizarro. Hoe! gy wilt voor een gemeen Soldaat uw leven waagen? rolla. Hy is een mensch, dien ik in het ongeluk Hortte. pizarro. Trek heen in vrede, ik vergeef het hem. rolla. Geef my uw hand daarop. pizarro. (hem de hand geevende) Laat ons vrienden zyn'. rolla. Leef vreedzaam onder ons, dien uwen God, gelyk wy den onzen, wees de vriend der deugd, en gy zyt de myne! pizarro. Als gy het edele doel myner daaden, den troon van Quito, my inruimt.... rolla. Nu is het genoeg! Vaarwel! (Hy gaat heen.) pizarro. (na eene korte tusfchenpoozing.)En ik laat hem in vrede heentrekken? — Het is gevaarlyk een dweeper aantehooren, men word tegen wil en dank in zyne dromeryen ingewiegd. — Doch hy heeft myn woord.—■ Myn woord? — Moet ik den Kapellaan vraagen, of men een heiden ook woord moet houden? —■ Maar deeze K 4 hei-  152 DE DOOD VAN ROLLA. heiden is een held, en de helden hebben overal flechts één geloof. (Hy gaat heen?) VTFTIENDE T O O N E E L. (Een open plaats, niet verre van het Peruaanfche leger.) ataliba. (rust onder een boom?) Hoe (lil en eenzaam is de gantfche Natuur rondom my! Is het niet na eene zege, als na een afgaande koorts? Men verheugt zich over het uitgeltaane gevaar, en heeft naauwlyks zo veel kracht over om zich te verheugen. Het lachgen zwemt in traanen, en het juichen is met zuchten omgeeven. — Waarlyk! De zege is een kostbaare waare; de gefchiedenis noemt flechts de verflagenen, en moest de ongelukkigen tellen. De afgedrukte pyl fchynt flechts één hart te trelfen, en doorboort dikwils honderden. —• Ach! hoe gaarne ruilde ik al myn zege voor één vrolyk oogstfeest. — ZESTIENDE T O O N E E L, een hoveling, (treedt te voorfchyn.) hoveling. De heraut keerde zonder troost terug. ATA-  TREURSPEL. 153 ataliba. Is Alonzo dood? hoveling. Hy leeft. Maar de Spanjaards verfmaaden het losgeld. Uwe fchatten, zeiden die trotschaarts, behooren ons. Binnen weinige dagen zyn wy uwe heeren. Het recht huisvest in onze Merkte. ataliba. Ha! nog niet vernederd? Wast deeze flang, die om myn kroon fchuifelt, dan geduurig aan? — Waar is Alonzo's gade? hoveling. Zy vluchtte met haar kind; waarheen weet men niet. Het leger is in een fombere droefheid gedompeld ; want ook Rolla is verdweenen. ataliba. Rolla? Onmogelyk! — Hy my verlaaten, daar gevaar en ellende my omringen? — God! is 'er dan niemand, die lust heeft om zynen Koning aftelosfen, Hoe gaarne wilde ik met den geringften van myn volk ruilen. ZEVENTIENDE T O O N E E L. alonzo. (/» priester lyke kleeding.') de vorigen. alonzo. Myn Koning! ik zie u weder. K 5 AT  154 DE DOOD VAN ROLLA. ataliba. Alonzo, zyt gy het ? alonzo. Waar is myn Vrouw ? ata liba. Heuchelyke verfchyning! alonzo. Waar is myn Vrouw? ataliba. # Hoe zyt gy ontkomen? alonzo. Een half wonder heeft my gerea. ataliba. Spreek! alonz o. Wie anders dan Rolla kon den verheven gloed der vriendfchap dit offer brengen? Wie dan Rolla kon, in dit gewaad vermomd, tot in myn kerker dringen? Hy was het, die myne ketenen verbrak, om zich zelvcn daarmede te belaaden. ata liba. Rolla in de macht des vyands? Ach! gy brengt my een nieuwe wonde toe. alonzo. (zyn kleed afwerpende.') Geef my een zwaard en vyfhonderd welberaaden mannen, ik ga hem redden. ataliba. Zal ik in u myn laatfte toeverlaat waagen? al on-  TREURSPEL. 155 alonzo. De vyand is moedeloos; het leger aan de rechterzyde zwak verfterkt; door wreedheden heeft Pizarro zich gehaat gemaakt; de foldaaten morren; Iaat hen geen tyd over om zich te bezinnen. Nog eene zege, en wy jagen hen allen in Zee, dat de baaren onzen nood met hunne roofzucht verflinden. ataliba. Kom, ik zal zelf hun leger befpieden, ik zal zien, hoe en waar een aanval mogelyk is. alonzo. Stel u minder aan het gevaar bloot. Gy zyt Koning.... ataliba. Waar de kinderen gevaar dreigt, daar gaat de vader zelf. alonzo. Zo laat my flechts vooraf myn lieve Vrouw omhelzen! ataliba. (verlegen.) Uw Vrouw! alonzo. Zekerlyk heeft Cora veel geleden. ataliba. Daar kan ik van getuigen. alonzo. Eén ogenblik, en ik ben weder by u. ata-  156 DE DOOD VAN ROLLA. ataliba. Waar wilt gy haar zoeken? alonzo. (verfehrikti) Is zy niet hier ? ataliba. Haar angst dreef haar elders. alonzo. Waarheen ? ataliba. Weet ik het? Mogelyk in de gebergten by haar vader. —■ alonz o. God! welk een kille huivering omvangt alle myne leden! hoveling. Op het flagveld heeft men haar gezien. Uwen naam riep zy, totdat het duister wierd. alonzo. En toen? hoveling. Toen is zy in liet woud verdvveenen. alonzo. In het woud, dat van vyanden wemelt! Cora! Cora! (IIj wil heengaan?) ataliba. Alonzo! waarheen? alo nzo. Daar de angst en wanhoop my dry ven.—- Goede  TREURSPEL. -57 de Inca! gy zyt in veiligheid; dë overwonnen vyand durft geen aanval waagen. Gy, befchermer van ieders recht! eer het recht der Natuur! Myn Vrouw, myn Kind, myn alles is verlooren. Ontflaa den Veldheer van zyn plicht, opdat de echtgenoot zyne verdwaalde gade zoeke. ataliba. Ik gevoel uwe fmart. Ga, doch vergeet onzea Rolla niet! alonzo. Cora! Rolla! welk een goede Engel leidt myne onzekere fchreden! (Hy gaat heen,*) ataliba. (tegen den Hoveling,?) Leen my een ogenblik uw zwaard. (De Hoveling geeft hem het zwaard over. Ataliba beproeft het om het te zwaaijen, doch moet den arm ras laaten zinken?) Het gaat nog niet. — Ongelukkige Koning! — Wat baat de fchranderheid van vernuft, en de moed van het hart, als het ligchaam haar weêrftreeft, (Hy gaat heen.) VYF-  i58 DE DOOD VAN ROLLA. VYFDE BEDRYF. Een digtbewasfen woud. Op den achtergrond, ttisfchen de boomen, ziet men in het verfchiet een van takken gevlochten hut. Het blikfemt en dondert. EERSTE T O O N E E L. cora (met haar kind in den arm, ademloos zuchtende ; het hair vloeit haar wild om den hals?) Ik kan niet meer!— de Natuur is zwakker dan de Liefde — myn hart is gewillig — maar ik kan niet meer! — gy fluimen lieve jongen. Ach! uw vader flaapt! — Gy zult weder ontwaaken, myn Alonzo nooit! — Waarom ben ik toch moeder? — waarom boeit dit kind my nog aan het leven? — Ik ben zo ongelukkig, dat ik zelf niet fterven mag! — Waar ben ik? — Waar dreef de angst my heen? — De blikfemftraalen verlichten dit duistere woud, maar geen enkel menfchelyk voetpad doet zich op voor myne oogen. De donder rolt over het gebergte, hy verdooft myn zwakke ftem! — Ik kan niet meer — myne voeten kunnen my niet verder draagen. — (Zy valt onder een boom neder.) Lieve Jongen! hoe zorgloos lacht gy. Zischt, gy blikfems! klatert, gy don-  TREURSPEL. 159 donders! de lieve onfchuld is op den arm van zynen moeder ingeflaimerd. — Hier zal ik u een bed bereiden van mos en zagte bladen — met mynen fluijer zal ik u bedekken, en dan aan uwe zyde fterven!— (Zy heeft het kind naast haar een leger toebereid, haaren fluijer afgerukt, en kern daarin gewikkeld.) Zo, lig daar en Animeren mogt gy nooit weder ontwaaken, om aan den ontzielden boezem uwer ongelukkige moeder vergeefs voedfel te zoeken. — Wat deert my! — alles wordt beneveld voor myn gezicht! — machteloos beeven alle myne leeden - myn zenuwen zyn verflapt — is dat de dood? — (Zy leunt met haar hoofd krachteloos tegen een boom.) stem van alonzo. (op een verren afftand.) Cora! cora. (verfchrikt.) Wat is dat? stem van alonzo. Cora! coe.a. Is dit de weêrgalm van den donder in het gebergte? stem van alonzo. Cora! cora. Hoor! de Geesten roepen. stem van alonzo. Cora! co*  róo DE DOOD VAN ROLLA. cora. (zich her ft ellende?) Bedrieg my niet, myn hart.' Is dit de item van myn Alonzo? alonzo. (nog geduurig in de diepte van het woud.} Cora! Cora. (eenige fchreden van haar kind afgaande.) Alonzo! Waar zyt gy? alonzo. Cora! cora. (nog eenige fchreden de ftem volgende.') Het is zyn ftem! Alonzo! alonzo. Cora! cora. (altyd verder gaande.) Alonzo! — Ha, welk eene nieuwe kracht bezielt my! alonzo. (een weinig nader.) Cora! Waar zyt gy? cora. Hier! hier! (Zy verdwynt achter de hoornen?) (Men hoort de ftemmen van Cora en Alonzo nog een tydlang in de verte eikanderen beurtelings roepende. Zy naderen eikanderen , en een gil van verrukking, die men egt er zeer zwak hoort, doet eindelyk gisfen, dat zy eikanderen gevonden hebben.) TWEE-  TRÉÜkSPELi 161 TWEEDE T O O N E E L. twee verdwaalde spaansche SOL-' d a a t e n. eerste; Waar dvvaalen wy toch heen, Kameraad ? andere. Ik geloof haast, dat wy van den rechten weg af zyn, eerste. ja, Kameraad! ik verlaat my op u. andere. Wy moeten niet ver van het leger zyn, my dunkt, ik hoor de veldpost roepen. eerste. Wie weet of dat geen wapenkreet is ? andere. Nu, kom dan fchielyk voort! (Zy gaan beiden voort; en ftruikelen tegen het Kind.) eerste. Hedaar? Broeder! wat ligt daar? andere, (ligt den fluijer op.) Het is een Kind! eerste; Hoe komt dat Kind hier? andere. Ei, wat raakt ons dat? Laat het maar liggen,het is een Heidensch Kind. eerste. Hy flaapt zo zoet. Ik heb 'er te huis ook eer* L evèii  i62 DE DOOD VAN ROtLA, even zo oud als deeze. Wat dunkt u, Kameraad! dat ik het maar medenam? andere. Nu pak het dan maar op; maar ik bedank 'er voor, als het u te zwaar wordt. eerste. (het Kind in zyne armen vattende?} Dat kleine ding is zo ligt als een veder. andere. Hier achter het bosch wordt het weder helder. eerste. Ga maar vooruit! (Zy verwyderen zich.) de stem van cora. (van de andere zyde.) Hier, Alonzo! hier liet ik hem, tweede soldaat- (achter het tooneel.) De takken van de boomen flaan my zo in 't gezicht. de stem van cora. (nader.) Myn hart kan my niet doen dwaalen, wy zyn 'er terftond. soldaat, (meer in de verte?) Links af zie ik het leger fchemeren, DERDE T O O N E E L. cora en alonzo. cora. Hier is de plaats, en onder deezen boom. (Zy loopt naar den boom toe, vindt den ledigen fluijer, en valt met een gil machteloos op de aarde?) & h o N»  TREURSPEL »53 alonzo. (haar nay lende.) Cora! wat deert u? Cora. (zich opbeurende?) Hy is weg! alonzo. (even ontfield ah Cora,) God in den hemel! cora. (gillende.) Hy is weg! alonzo. Laat ons zoeken! cora. Myn Zoon! alonzo» Waar lag hy? cora. (valt op de plaats neder.) Hier! alonzo. Hy zal ontwaakt en eenige fchreden verder gekroopen zyn. cora. (beurt zich op, en zoekt rondsomme in de ft ruiken.) Nergens! Ach , nergens! alonzo. Wees bedaard, wy zullen hem wel vinden. cora. Fernando! myn Fernando ! alonzo. Hy kan niet ver van hier zyn. La co-  l6f. DE DOOD VAN ROLLA. co-ra. (nadat zy vergeefs rond gezogt heeft.) Ach! hy is weg! alonzo. Weet gy wel zeker dat dit de plaats was? cora. Lag hier niet de fluijer? (In wanhoop.) Ach! een wild dier heeft hem verfcheurd! alonzo. Denk toch het ergfte niet! cora. Ik denk niets! ik zie myn bloedig Kind! alonzo. Om Gods wil... cora. Er is geen God! alonzo. Cora! welk een ysfelyk woord! cora. Wat heb ik gedaan, dat hy my dit ongeluk laat overkomen? alonz o. Cora! Lieve Gade, kom in myne armen! cora. (met een wanhoopigen blik naar den hemel.) Myn Kifld, of de dood! alonzo. Zie! daar tusfchen de boomen is een hutj. cc*  TREURSPEL. 165 cora. Ha, daar woont de roover van myn Kind 1 (Zy loopt fchietyk naar de hut toe?) alonzo. (haar tiaylende.") Wees voorzichtig, Cora! als 'er eens Spanjaards woonden... cora. En al was het een verblyf der. verdoemde geesten! Holla! holla! alonzo. Laaf my vooruit gaan! cora. Holla! holla! VIERDE T O O N E E L. las casas. de voortgen. las casas. Wie klopt daar? cora. Geef my myn Kind terug! las casas. Jonge Vrouw! wat wilt gy? alonzo. God, wat zie ik! Las Cafas! las casas. Alonzo, zie ik u weder? (zy vallen in elkanders armen.) L 3 co-  165 DE DOOD VAN ROLLA. cora. Goede Grysaart! gy fchynt menfchelyk gevoel te hebben; ontferm u over eene arme Moeder. las casas. Ik verfta u niet. cora. (zich aan zyne voetende werpende?) Ik zal u tot aan myn dood als maagd dienen, myn zoon zal uw flasf zyn. las casas. Is zy niet wel by haar zinnen ? alonzo. Zy is myn Vrouw, wy verlooren ons Kind. las casas. Waar? alonzo. Zy verliet het Animerend onder dien boom. las casas. Verliet zy haar Kind? cora. (met een woest gelaat?) Gy hebt gelyk. Ik ben een ontaarde Moeder! ik heb myn Kind verlaaten! de ftraffe der Goden volgt my op de hielen. las casas. Ach! dat ik troost voor u konde vinden! alonzo. Help my dit ongeluk draagen! cora. (zinneloos.") Zie die bonte flang, hoe zy zich om het tede» jongs.'  TREURSPEL., 167 jongslee windt — ha nu fchuifelc die giftige worm — daar boort hy zyn angel in het hart van myn Kind. ALONZO. Lieffte Cora! wees toch bedaard! CORA. Daar klapwiekt de wreede vogel hoog in de lucht, hy fchiet greetig op zyn prooi neder,' en vat de weerlooze duif in zyne verflindende klaauwen — daar loert een bloeddorftige tyger — met een fprong komt hy van achter het heestergewas te voorfchyn — daar ftroomt het bloed — 'zy werpt zich op de aarde neder) Help! help! ALONZO. Myn Vrouw ! myn Zoon! LAS CASAS» Zelf in deeze eenzaame woestyn vervolgen my de jammerbeelden der ellende. ALONZO. Geef ons troost, Las Cafas! Gy myn Leeraar, myn weldoener! verlaat ons toch in dit fchiiklyk uur niet! LAS CAS AS. Ik blyf by u- Doch wy zyn hier digt by het leger der Spanjaarden. Vlucht naar de uwen; ik zal u vergezellen. ALONZO. Hoe zullen wy het onmagtige fchepfel voortkrygen? L 4 LAS  t6B DE DOOD VAN ROLLA. las casas. Zie of gy haar kunt opbeuren, alonzo. Kom, lieve Cora! laat ons gaan! cora. paan? Waarheen? alonzo. Naar de onzen wederkeeren. cora. Ik deeze plaats verlaaten? deeze plaats, waar myn Kind ftierf? alonzo. De vyand is zo digt by ons. cora. Wreede' zal ik dan niet de beenderen van myn Kind mogen opfamelen? alonzo. Uw Vader en Broeder zyn in het leger aangekomen. cora. Ik heb geen Vader, noeh Broeder! ik had flechts een Kind! alonzo. Wy zullen het zoeken. cora. (fchielyk opfpringcnde.') Zoeken! zoeken! waar? waar? alonzo. Deeze Grysaard zal ons helpen.  TREURSPEL. ipp cora. Help ons, goede Grysaard! help ons zoeken! las casas. Gaarne, lieve Cora! wees maar geruit! cora. Hebt gy ook Kinderen? las casas. Neen! cora. Dan vergeef ik het u dat gy dit van my vordert. Geef my eerst myn Kind weder, eq leer dan de rust van eene moeder kennen! (Zy gaat ylings heen.) las casas. (kaar ylings nalopende, tegen Alonzo.) Zoek haar meer rechts af te leiden.. alonzo. Uwe ontmoeting is my de verfchyning van een engel. FTFDE TQ O NE E L. rolla. (word gebonden door eenige Soldaater, binnen gebragt.) soldaat, Hier, gy Afgodendienaar! rolla. Pizarro heeft my vrygelaaten, L 5 sol.  170 DE DOOD VAN ROLLA. soldaat. Daar weeten wy niets van, By ons komt er nooit een Heiden met zyn leven af, ik laat ftaan dan met zyn vryheid. Voort, zeg ik, naar de tent van den Veldheer! een andere soldaat. Stil, Kameraad! de Veldheer komt. pizarro. (treed te voorfchyn.) Wat is dat? — Zie ik wel? Rolla? rolla. (fckimpende.) Het is ook waarlyk om te ontroeren! pizarro. En geboeid? rolla. Zo vast, dat gy volkomen gerust moogt zyn. pizarro. Wie heeft zich onderwonden, den redder van myn leven op zulk eene wyze te mishandelen ? soldaat. De man bekent zelf, dat hy veldoverfte by zyn volk is; hy zogt door onze voorposten heen te fluipen. rolla. (met verontwaardiging.) Heenlluipen? soldaat. Wy hielden hem aan, en Almagro gaf last om hem in boeijeii te flaan. pizarro. Nu hoort gy zelf dat het buiten myn fchuld is. Men  TREURSPEL. 171 Men ontbinde hem! (dit gefchiedt) Het vernedert my een Held als Rolla ongewapend te zien. (Hy geeft hem zyn zwaard?) Neem dit zwaard! Leer de Spanjaards beter kennen! Zy weeten de edelmoedigheid van een vyand te eerbiedigen. rolla. (het zwaard aanneemende?) " En de Peruaners weeten beledigingen te vergeeten. Ik vergeef het u. pizarro. Vergeef het my flechts dat ik niet ertiftig op myn volk kan verbolgen zyn, daar ik dit toeval het geluk te danken heb van u nog eenmaal te zien. rolla. Al vleijende woorden genoeg. Laat my gaan! pizarro. Doe naar uw welgevallen; doch vergun my de zoete hoop, dat dit toeval ons mogelyk nader by elkander zal brengen. Rolla en Pizarro zyn de mannen niet om eeuwig vyanden te blyven. rolla. Ik beloof u vriendfchap — zodra de zee ons van eikanderen fcheidt. pizarro. Maar als een gemeenfchaplyk doel ons eens verbond? Gy wierd voorheen gemelyk, toen ik van myn hoop op den troon van Quito fprak. Ik zie 'er van af. Onderwerp u aan den troon van Spanje.  Ifa DE DOOD VAN ROLLA. je, zweer het Christengeloof hulde, en de vrede is tusfchen my en u gefloten. rolla. Waarlyk, zeer grootmoedig! pizarro. Van Pizarro's vriendfchap hangt de befcherming van een machtig monarch af, en deeze Pizarro biedt u zelf de hand. rolla. Rolla is geen verrader. pizarro. Gy wendt op eenmaal alle de rampen van uw vaderland af. rolla. Ik ben het vaderland myn leven, niet myn eer verfchuldigd. pizarro. Gy berooft een zwakken Koning van eene plaats, waarvoor hy niet gefchikt is. rolla. Ataliba een zwakke Koning? — Doch al was dit zo, een Vorst, die zyn ryk gelukkig maakt, is fterk door de liefde van zyn volk. pizarro. Gaa met u zeiven te raade. rolla. Myn geweeten heeft reeds lang uitfpraak ge. daan. VI-  TREURSPEL. ï/3 pizarro. Bedenk toch, dat verfmaadde vriendfchap even heftig woedt als verfmaadde liefde. rolla. Ha, daar heb ik u reeds lang verwacht. Waarom doet gy toch u zeiven geweld aan? Werp het masker af! pizarro. (zyn gramfchap verbergende?) Rolla, misken my niet! rolla. Mag ik gaan? pizarro. (na eenigen ftryd met zichzelven.") Gaa! rolla. Zal niets my tegenhouden? pizarro Of het bexouw moest u terug voeren. rolla. Dank zy Öe Goden! Rolla heeft nog nooit berouw gehad. ZESDE T O O N E E L. de voorigen. de beide soldaaten. (met het Kind.) de eene soldaat Mynheer, wy hebben een Kind gevonden. pizarro. Wat raakt my dat? fchielyk uit myne oogen! SOL-  174 DE DOOD VAN ROLLA. soldaat. Niet verre van het leger, in het heesterbosch. pizarro. Smyt het dan in den eerden gragt den besten. rolla. God! Het is het Kind van Alonzo! pizarro. Wat zegt gy? rolla. (tegen de Soldaten.) Geef hier dat Kind! pizarro. (daar tusfchen treedende.) Zacht wat! — Het Kind van Alonzo, zegt gy? Voortreflyk! Welkom, kleine Jongen! gy zult my als Gyzelaar borg ftaan voor uws Vaders dwaasheden. rolla. Voert Pizarro dan oorlog met kleine Kinderen? pizarro. Dat begrypt gy niet. Ik heb met Alonzo nog een oude fchuld aftedoen. Ik kon dit Kind een dolk in het hart ftooten, en had de fchuld vereffend — maar ook niet meer dan vereffend — en Alonzo bleef my niets fchuldig. rolla. Gy.hebt gelyk, ik begryp u niet. pizarro. Verbeeld u eens dien kleinen ronden kop op de punt van een lans, en den Held Alonzo, zo als hy met  TREURSPEL. 175 met uitgetrokken zwaarde op den vyand inbreekt; hoe hy als een alles wegfleepende ftrooni voortrein, wien niets in zynen loop kan fluiten dan - een kinderhoofd. — Ha, daar ftaat hy als verfteend, én laat het zwaard uit zyn hand vallen, en ziet met een ysfelyken blik naar deeze bloedende baniere, waarvan nog de droppelen langs de lans afdruipen. Ha! ha ha! rolla. Man! zyt gy een mensch? pizarro. Als hy dan naar huis komt, by de reikhalzende Moeder , die haare blanke armen om zynen hals flingert, en met heur zyden hairlokken hem de bloeddroppelen van de fchouders veegt — niet zo haastig, fchoone Vrouw! — gy meent, het is het bloed van den vyand? — Ha! ha! ha! Neen, het is het bloed van uw Kind ! rolla. Zie eens, hoe dit Jongske lacht. Kuntgy deeze lachgende onfchuld vermoorden? pizarro. Kunt gy een duif den hals omdraaijen? rolla. Begeert gy losgeld ? Ik zend u zilver, tienmaal zo zwaar als dit Kind weegt. pizarro. Laat 'er een ftandbeejd van gieten, en plaats het 'op zyn graf! rol-  i?6 DE DOOD VAN ROLLA. rolla. Pizarro, gy hebt my uw leven te danken, fchenk my daarvoor het leven van dit Kind! pizarro. Wilt gy my door zulk een geringen eisch veme* deren ? rolla. Zend dit Kind terug, ik ben uw gevangene. pizarro. Gy Zyt vry. rolla. Mensch! het is niet mogelyk dat de natuur u zo geheel en al zou verwaarloosd hebben, 'er moe* toch ergens in uw hart nog een vonk van mcnschlyk gevoel verborgen zyn. Zie my aan uwe voeten! my, den redder van uw leven! my uw Haaf, als gy my dit Kind uitlevert. pizarro. (zonder op hem acht te (laan?) Dit Kind blyft hier. rolla. (woedende.) Pizarro! hoor my! pizarro. Gy Vafal van Spanje — of dit Kind blyft myn gevangen. rolla. (ppfpringende.} Nu dan! (Hy ontrukt den Soldaaten het Kind, houdt het in zynen linker arm gekneld, en trekt met zyn rechter het zwaard.) Dit Kind is myn! Ik  TREURSPEL. 177 Ik kreeg het zwaard niet vergeefs. Wie my volgt, is,een man des doods. (Hy gaat fchielyk heen?) PIZARRO. Raazende dolkop! — Vliegt hem fchielyk na! Brengt hem, zo mogelyk, leevend terug. (De Soldaaten ylen hem na.) Welk een duivel bezielt deezen mensch! Waarom gaf ik hem een zwaard! (Hy ziet naar buiten.) Zie hoe de uitzinnige zich verdedigt! — Hy rukt al verder voort. — God! hy ontkomt hen nog. Voort! zet hem fchielyk na! men moet hem niet langer verfchoonen. Houwt hem neder ! (Andere Soldaaten volgen hem na.) De heuvel verbergt hem voor myn oog. — Geef my de fchuld van uwen dood niet, uitzinnige! Gaarne had ik u gefpaard; u grootmoedig myn fchuld voldaan. (Men hoort eenige fchotten.) Sterf! gy waart een edeler dood waardig! — Wel nu? EEN SOLDAAT. Stel u gerust, Mynheer! de Heiden zal niet ver meer loopen. Ik zag hem vallen! De kogel trof hem, als ik het wel heb, in de rechter zyde. PIZARRO. Gaarne had ik hem leevend weder gehad! Die trotfche, my hier in myn leger te komen braveefen! M SQL*  17* PE DOOD VAN ROLLA, soldaat. Uw last om hem te fpaares heeft vier van myn Kameraads het leven gekost! een ander soldaat, (komt?) Hy heeft 'er doorgeflagen, en de vyaudelyke posten gelukkig bereikt! pi2ar.ro. (met de voet ftampende?) Vervloekt! soldaat. Maar den dood zal hy niet ontloopen, hy was ïwaar gewond! PIZARRO, En toch doorgeflagen? soldaat. Mynheer! .Nooit heb ik zo zien vechten! Onze mianefprookjes van de Moorfche Ridders zyn 'er maar kinderwerk by! Vier van ons, die hem leevend vatten wilden, fneuvelden door zyn zwaard. Een fchot deed heni op den grond vallen, maar hj beurde zich onbegrypelyk fchielyk weder op, leunde tegen een boom, lag het Kind naast zich neder, en floeg rondom zich, als de Engel met het vlammend zwaard, tot dat twee van ons in 't gras reeds uitgeftrekt lagen, en drie anderen naar hunne fnaphaanen greepen; toen vloog hy, als fen pyl uit een boog, met het fchreeuwend Kind yau daar, en overal, waar hy geftaan had, was $% aarde met bloed bevlekt, en de bopm, WJUW*  TREURSPEL. tf9 tegen hy leunde, en de weg, dien hy langs ging, alles was met bloed befprengt. Wy zonden hem eenige kogels na, doch hy verdween achter den heuvel- p i z a r r e. Waarom werpte gy u niet terftondop het paard? soldaat. De paarden graasden achter het leger. pizarro. Ha! Vervloekte Heiden! En met dat al kan ik hem myne bewondering niet ontzeggen. Geef my duizend zulke mannen, en ik verover de was*reld. (Hy gaat driftig heen.) ZEVENDE T O O N E E L. Een epen plaats, digt aan het leger der Peruanen. ATaliba. (met de armen over elkandereli gejlagen, het hoofd op de borst hangende \ komt peinzende op het tooneel.) De Vyand houdt zich (til — myn leger fiaapt het ortweder trok voorby — geen windje ruischt in de toppen der hoornen — rondom heerscht eene diepe ftilta — overal rust — alleen hier niet! (op zyn hart ytyzendeé) Waarom alleen hier niet? — Moet ik het dan zyn, wien het fchrikbeeld der verflagenen vervolgt? — Moet ik M a hsf  ï8o de dood van rolla. het zyn, wien de ftuiptrekkingen der ftervenden kwellen ? — Trok ik niet het zwaard voor Godsdienst en Vaderland? A GT ST E T O O N E E L. ataliba. cora, Kort daarna alonzo en las casas, cora. (Krankzinnig op het tooneel komende^) Waar voert gy my heen? — Waar is het graf Van myn Kind? — (Den Koning ziende.) Gy Zoon der Zonne! geef my myn Kind weder! ataliba. Cora ! hoe komt gy hier? cora. Uit het graf van myn Zoon — diep onder de aarde — daar is het klam en vochtig ~ foei, wat ben ik koud! ataliba. Welk een fchrikbeeld vertoont zich in haar gelaat! alonzo. (Cora fchielyk nalopende.) Ongelukkige! waar dryft de ramp u heen? cora. Stil , Alonzo! wy naderen ons doel. Hier Haat de Zoon der Goden, de Zon is zyn Vader; het heeft hem flechts één woord te kosten , en het graf geeft zyn prooi terug! (Zy omhelst Ataliba1 s knieën.') O, myn Koning! fpreek het toch uit! fpreek  TREURSPEL. idi fpreek het toch uit, dat kragtige woord! Ontferm u toch over het verfcheurde hart van een moeder! ATALIBA. Hemel! wat is dat? ALONZO. Zy verloor haar Kind. ATALIBA. Arme Moeder! ik kan u niet helpen! Ach! ik ben maar een K«ning. CORA; kunt gy my niet helpen? Wie kan my dan helpen? — Wien hebben de Goden ons leven toevertrouwd ? — Waart gy het niet, die de Peruaiiers naar het flagtveld voerde? Heeft myn Alonzo niet voor u geftreden? — En gy weigert my thans het eenige loon zyner daaden, het leven van een Kind, dat ook eens voor u zou dry den? ATALIBA. Goón, het is te veel! Verdelg my liever! Ik zwigt voor het noodlot. CORA. Tieran! wien myn benaauwd gefchrei niet deert! Heeft 'er dan nog geen bloed genoeg gedroomd om uwe eerzucht te verzadigen? Zie, aan ieder uwer diamanten hangt een lillende droppel! Moest gy ook nog de Kinderen van de borst hunner Moeders rukken, en ze de verfcheurende dieren voorwerpen? Ha! wat raakt my uw diadeem? Wat M 3 bff- %  Ito DE DOOD VAN ROLLA. bekommert zich een Moeder om den troon van Quito? Komt hier. gy Moeders1 wien de zege kinderloos maakte; helpt my vloeken, dat ons jammerend gehuil te gelyk met het vreugdegefchrei van deezen barbaar ten hemel opklimme! en als hem daar de zielgrievende fmart flechts van één ongelukkige kinderlooze Moeder voor eeuwig foltert, dan "is hy genoeg geftraft. (Zy valt, uitgeput van krachten, op de aarde neder) alonzo. (haar in zyne armen vattende, tegen Ataliba.) Vergeef de onzinnigheid eener Moeder! ata hb a. (een traan uit zyn oog wisfchende.) Ach! de troon heeft geene vergoeding voor zulk een traan. cora. (lachgende.) Alonzo, ik gevoel pyn in myn borst, geef my het Kind, dat.ik het zooge. (Uitgeput van krachten.) Gy zyt wreed, Alonzo — gy ziet dat ik nerf, en wilt niet dat de Moeder zich nog eenmaal verheuge in de lieve lachjes van haar fchuldloos Kind. alonzo. Ach, deeze klachte verfcheurt myn hart nog grievender dan uwe woede. Ja woed, arme Moeder, gy hebt geen Kind meer.» cora. Arme Moeder, gy hebt geen Kind meer! NE-  TREURSPEL. 183 NEGENDE T O O N E E L. pe vorigen. een psruaner. rolla (volgt hem terjiond na ) de peru aner. Rolla komt. ataliba en alonzo. Rolla! rolla. (komt wankelende op het tooneel. De doodkleur vertoont zich op zyn gelaat. In zyn rechterhand houdt hy het bebloedde zwaard, in zyn linker arm het Kind.) ataliba* Hemel! wat is dat! (Allen ftaan verbaasd.) rolla. (doodelyk gewond, valt eenige reizen op zyn knie, eer hy de machtelooze Cora kan naderen. Hy roept met eene zwakke ftem) Cora! — uw Kind'. — cora. (ontwaakt. Het geziekt van haar Kind geeft haar nieuwe kracht. Zy ftrekt de armen tiaar het zelve uit.) Myn Kind! — met bloed bevlekt — rolla Het is myn bloed. (Hy geeft haar het Kind over.) cora. (ftuit het in haare armen.) Myn Kind! — Rolla! — rol-  1*4 DE DOOD VAN ROLLA. rolla. Ik beminde u — gy deed my onrecht aan — ik kan niet meer. — (Hy valt neder.) alonzo. (zich op hem nederwerpende.) Rolla! gy fterft! rolla. Voor Cora ! — (Hy fterft) cora. (droevig op het lyk nederziende.) O, wie had ooit zo bemind als deeze man! — Kind! gy zyt duur gekogt! alonzo. Las Cafas! help my aan God gelooven! las casas. Zyne wegen zyn duister. Onderwerp u, en bid hem in ftillen ootmoed aan! Einde van het vyfde en laatfte Bedryf.  ABALLINO D E groote bandier TREURSPEL. Gevolgd naar de Gefchtedenis van deezen naarn» door denzelfden Schryvêr. 6  PERSOONEN. andeeas geitti, Doge te Fenetiën. ROSAMUNDA VAN CORFU, zyn Nicht. iduella, de vertrouwde van Rofamunda. d A N d o l1,1 Fertrouwde vrienden en Raaden van ca nar i, ( Critti. FLODOARDO van FLORENCE. De Kardinaal cjimaldia PAROZZI, È falieri, \Fenetiaanfche Edelen contarino, \ enfaamgezwoornen. memmo, 1 MATTEO, 1 ■ t>._ _ _. f Bandieten. ABALLINOjJ Een raadsheer. Verfcheiden bandieten, raadsh«eren en AANZIENLYKE VROUWEN. De Gefchiedenis is genomen uit het begin der zestiende eeuw.  LOSSE TEKENING VAN EENIGE KARAKTERS, IN DIT STUK VOORKOMENDE, ten behoeve van den Tooneiïfpeeler. lé Andreas gritti, een grysaard, digt by de zeventig jaaren. Door de zwakheid van zyn ouderdom fchetnert fomwylen nog dat jeugdig vuur, waardoor hy zich tot de waardigheid van een Hertog verhefte. Zyn uitwendig voorkomen is deftigheid en majesteit, zonder eene gedwongen ftyfheid; zelfgevoel van zyn eigen waarde, geen trotschheid op zyn rang. Hy is onder de zynen flechts vader, tederminnend en vertrouwelyk , goedhartig, dikwils zelfs tot zwakheid toe. Rosamünda van corfu, over het algemeen ïuivere, onvervalschte Natuur , bevallige naïviteit zonder onnozelheid; vol fyn gevoel voor hetzedelyke en verhevene, zelf voor groote daaden vatbaar. 3. Dandoli, een eerwaardige grysaard, wien men het kan aanzien, dat by zo gaarne eens kiygsman was, koel en ernflig, ruuw en eerlyk. 4. Canari, een zachtmoedig, beminnenswaardig grysaard, aandoenlyk en gevoelig van hart} van een bloedryk•melankoliek temperament. 5. DeKardinaafoRiMALDi, eendooren doorbefludeerd man van de waereld, volftrekt zonder eenige gemaaktheid ts Iaaten blyken; koel, bedagtzaam, altyd luisterend, die zyn deftig gelaat fyn genoeg onder eenejefuiüfclie heiligheid weet te verbergen. <£. PA»  r ffiW' W°e,t' fch00" i0"gn,an> «"dé v-ripJicndeNat.u.rnJetsvcrzuimd.dochde verleiding enflechr gezeUchap alle, bedorven, heeft; naar hoogheid ftLende zónder de middelen te beproeven om daartoe te 'genaken mneemend door zyn gedrag, wegfleepend als Redenaar. 7. Flodoardo van Florence, een fchoon,edet man, door het droevig noodlot tot eene zeldzaame onverzeitelykhcid, 'en eenen fomberen ernst geriemd, die byna lot zwaarmoedigheid overhelt.' Zyn karakter zou dat van een vernuftigen grysaard zyn, zo de liefde hem niet met haare dweepery vertik***. Hy (treeft naar grootheid; eene veelvuldige ondervinding doet hem niets meer zonderling, het gevoel zyner krachten niets onoverkomelyks vinden. ' 8. Aballino, een affclumwlyk figuur in gedaante en karakter. Hy draagt gewóómyk over zyn linker oog een pleister; gemaakte knevels, en zyn kin in een zwarte doek gewonden. Zyne hairen zyn van boven onder een lederen kap by een gebonden, waarover hy nog een hoed draagt. Zyn gelaat is misvormd; vol doortrapte, fchalfcachtige fieltery; zyn lachgen is e;n walgig grynzen; zyn vernuft een wrevelaartige boosheid. Hy iaat zyn .trots door alles heenfohemeren. Hy is al(00s gluurende als een misdaadiger, en daarby even driest als het laagffc gemeen, even gelyk de gelukkige ondeugd. ABAL-    ABALLINO, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. (Het Tooneel vertoont de kleine fiordige wooning van een Bandiet.") EERSTE TOONEEL. aballino, (alleen.) D e kaerels blyven lang weg. (Hy gaat aan een tafeltje zitten, en vult een glas met wyn, dat hy greetig opdrinkt.) Had ik voor twee jaaren kunnen droomen, dat ik nog éénmaal in Venetië'n als Bandiet myn rol zou fpeelen? O waar zyn thans de gulde verwachtingen , de ftreelende plannen , die voorheen myn jeugd betoverden? Ik.ben een Bandiet, nog minder dan een bedelaar.! Als myn gryze vader my dikwils in verrukking in zyne armen klemde, en uitriep : „Zoon! gy zult den naam Obizzo nog doen fchitteren;" wat dacht ik, wat geA voel-  1 ABALLINO, voelde ik niet al, welke luisterryke uitzichten ftelde myn verbeeldingskracht zich op dat oogenblik voor! — en de vader is dood, en zyn zoon ——. een Venetiaanfche Bandiet! Toen myne leeraars my bewonderden, en in verrukking uitriepen: „ Graaf! gy zult het oude geflacht der Obizzo's nog eens vereeuwigen!" ha! wat beloofde ik my toen niet al in die zalige dronken- fchap van het toekomende! Ach, weg gy be- drieglyke beelden van het voorledene, uw gezicht maakt my krankzinnig! (Hy werpt zich in een fioel neder.") TWEEDE T O O NE E L. Matte o en twee andere bandieten komen binnen. abaï.mn0. (voor zich zeiven fpreekende.) ]VIaarneen; zo is het goedj ik wil alle de graaden der menfchelyke ellende doorwandelen, en overal my zeiven gelyk blyven, en overal groot zyn. — matte o. (zacht tegen de Bandieten?) Stil! de kaerel filofofeert over de menfchelyke ellende. aballino. (by zich zeiven.) De mm, die het eerst zeide: ons leven is een fpeel-  TREURSPEL. k fpeeltoonccl, heeft de waereld wel gekend. God! welk een rol fpeelde ik eens — en welk een rol fpeel ik nu? — Vrolyk genoeg is zekerlyk de rol, die ik vry willig op my genomen heb , maar zal zy ook zo vrolyk ten einde loopen ? m a t t e o. By myn arme ziel een zeer bedenkelyke vraag! — He, Aballino! Aballino ! aballino. (ziek kerftellende.") Wat is het? Wie daar? Ho, zyt gy het? Wat wilt gy, bloedhond? matte o. De vier muuren aflosten, waartegen gy praat. — Hoor, gy fchynt my al een zeldzaam foort van een knaap te zyn, en ik zou wel nieuwsgierig zyn om uwe levensgefchiedenis te weeten; want een affchuuwelyker, leelykerkaerel heeft mogelyk de zon federt het begin der fchepping niet befcheenen. aballino. (vrolyk grynzende.*) Hi, hi, gy zyt nog wel tien jaaren ouder dan ik. m a t t e o. Zeg my toch eens, uit welk een tuchthuis zyt gy eigenlyk gebroken ; welk een galei hebt gy vaar- wel gezegd? Ik geloof waarachtig, dat gyvoor een Bandiet in de wieg gelegd zyt, omdatdeNatuur u zo uitdruklyk tot dit handwerk geflempeld heeft. aballino. (de kanden in zyn zyde zettende,,) Hi, hi, des te beter! dan zal de hemel in 't verA 2 Volg  4 ABALLINO, volg niet zuur zien, als hy my zelf tot uw handwerk beriep. Maar ik wil het u toch wel in vertrouwen zeggen , dat het my aan de wieg niet voorgezongen is, dat ik nog eenmaal een gradus in de Medicynfche Faculteitby u bekomen zou. MATTEOi Dat wil ik wel gelooven. U zyn ordenslinten en hooge eerambten voorzegd. (Hy wyst met zyn vinger om den hals en in de hoogte.) Niet waar? aballino. Dat zweer ik u. De kaerel, dien gy thans als uw kameraad voor u ziet, maakte eens in Napels een machtig grooten naam. m a t t e o. He, he, he! zekerlyk met kromme vingers! aballino. Als gy vyf Bisfchoppen den hals breekt, dan kunt gy nog geen enkel vonkje van dat vermogen byeenfchraapen, waarover ik voorheen in Napels heerschte. Ik damde uit de oude familie der Obizzo's af, en was een gelukkig man. Maar ik had neeven en nichten, die naar myn goud dorstten; en om'er zich des te gemakkelyker meester van te maaken, fpanden zymetde heilige Inquifitie famen. Ik was vrymoedig en openhattig in myn oordeelvellen over Godsdienftige zaaken, en men fchold my voor een ketter; ik lachte met de dikke buik der vetgemeste monnikken, en men beweerde dat ik den Godsdienst aanviel ;  TREURSPEL. 5 viel; ik maakte my vrolyk met de domheid der Vbrften, Paapen en Leeken, en men zeide, dat ik met de Drieeenheid den fpot dreef. — In 't kort, men leverde my aan den yzeren arm der Inquifitie over, en myn aanzienlyk vermogen wierd verbeurd verklaard. m a t t e o. Foei! En uwe neeven en nichten? aballino. Waren myne aanklaagers. Menfehen, die ik voorheen hun buik vol gaf, die hunne muggenzielen aan myne tafel met den heerlykden Cyprifchen wyn vergastten; die de uitgezogtde lekkernyen der vier wac relddeelen van myne fchotels gretig opzwelgden, hadden nu geene befchimmelde korst brood voor my overig. (tusfehenpoezing.) Foei, het is affchuuwlyk! affchuuwlyk van Goden de menfehen! — Mee levensgevaar ontfnapte ik uit myn gevangenis, en kwam hier — en gy naamt my onder ulieden op. m att eo, (hem by de hand vattende?) Gy zyt de onze. De menfehen door elkander genomen is een vervloekt ras, een bedorven gefpuis; wreek u, en haal met rooven uw fchaade weder in; als onze lieve Heer de menfehen waarlyk lief had, dan zou hy geen oorlog, pest en hongersnood op aarde dulden. Zo denk ik, en gevolgelyk zyn wy kaerels de liefde kinderen des hemels. Wy zyn de handlangers van den dood, de tuchtroeden van den Rechter daar boven. A 3 abal-  f> ABALLINO, aballino. Hi, hi, gy weet uwe zaak voortreflyk te bepleiten. Maar verder, Advocaat, want openhartig gefproken, gevoel ik my hier fomwylen onder het hart nog zo wat beklemd, als gy my van uw moordgefchiedenisfen verhaalt. m a t t e o. Hoor, gy zult nog eens een braave kaerel worden, dat kan ik wel vooruitzien. Begin nu maarhet brood, dat wy u geeven, zelve te verdienen. Vier weeken zyt gy reeds by ons geweest. Kent gy nu eindelyk onze ftad met al zyn fteegen, omwegenen fluiphoeken? ab allino. Ik ken Venetiè'n van buiten en van binnen, zo goed als myn eigen zak. m a t t e o. Bravo. Nu zal Ik u uitrusten. (Hem vertrouwelyk by de hand vattende.-) Kameraad, uituw helfche phyfionomie zie ik iets groots te voorfchyn ftraalen. Ik ben u genegen, want gy zult nog de meester van ons allen worden. —Hoor, heden moet gy uw eerfte proefftuk afleggen» aballino. (huiverend.) Heden? m a t t e o. Heden» •— (tegen een Bandiet) He, Strutta! breng myn wapentuig hier. (De Bandiet gaat heen.) abal-  TREURSPEL. 7 aballino. Moet ik heden het eerde bloed vergieten? Dat is fonderling! het is juist myn geboortedag. m a t t e o. Des te beter. Dat beduidt veel goeds! Houd maar moed myn zoon, gy zult de zaak in haar gantfcheu famenhang vernemen. Heden heeft uwe behendigheid 'flechts met een vrouw te doen. (De Bandiet brengt een kasje en zet het op de tafel neder?) matte o. (fluit het open, en haalt 'er eenige dolken uit.) Kom hier, maat. Hier hebt gy een dolk van het fynfte ftaal. Ieder ftreek daarvan moetgyuduurlaatenbetaalen. Drukt gy het ftaal flechts een duim diep in het vleesch van uwe party: dan vordert gyvanhem, die u buurde, tien Sequinen; twee duimen, twintig Sequinen; drie duimen, dertig; den gantfchendolk — zo veelgy zelf maar wilt. Dat is zo de taks. aballino. Waarachtig veel te goed koop. De Geneesheeren laaten zich toch anders veel duurder betaalen. m a t t e o. Hier hebt gy een glazen dolk;als dieinhetvleesch geüooten wordt, is 'er de dood onfeilbaar mede gemoeid. ■ ■ Zo als de fteek gefchied is, breekt gy kem in den wond af, en het vleesch trekt zich over A 4 -de  ? ^bvokea punt te famen, die daarin zyn verblvf houdt tot de vermolming der gebeenten. aballino, Dat heet eerst de kunst oefenen! matte o. (geeft hem een derdendolk.) Hier, deeze metaalen dolk befluit in zyn holte een fyn vergif; floot hem, als gy wilt, in het lvf druk hard aan deeze veder, en gy fpuit op het ^ de oogenhlik den dood in de aderen van den gewonden - Neem deezen dolk, ik geef dien aan u te„ gefchenke , een kapitaal, dat goudzwaare renten opbrengt. aballino. (den dolk langzaam weegende) Dan hebt gy reeds een fchoone ronde fom bveen geltolen? n Dyeen m a t t e o. Schurk! houdt gy ons voor rtruikroovers,zakken, rolders, of verwanten van dat diefachtige gefPuis? aballin o. Hi, hl! wy 2y„ wel driemaal erger diev'en, dan ïy, die flechts kasfen openbreeken en beurfenligten weke zich altyd nog weder laaten vullen. Dochals' de levenslamp eens is uitgebluscht, dan kan men ze met weder aanfteeken. m a t t e 0. ha!kh?l0°f W3araChtI"g' 27 wi,tmora^ren? Ha, een  TREURSPEL. 9 een bandiet. ïk begryp hem nog niet wel. aballino. Hoor, Matteo, nog een vraag: Hoe ftellen wy het ten eenigen tyde met den Waereldrechter daar boven? allen. (Jagchen uit een volle horst.*) Ha, ha, ha, ha! aballino. Denk niet, dat het Aballino aan moed ontbreekt. Zie, ik wil op uw commando half Venetiën denhals breekcn, maar.... matteo. Zotje! als een man van de waereld moet gy over de fabel van zonde en deugd heenftappen. Dat zyn zotternyen, daar de politie van de regeering der waereld niet mede te doen heeft. Wie van ons tot zaligheid bellemd is, die wordt eenmaal zalig, en wie verdoemd is, die blyft verdoemd tot .in alle eeuwigheid, fchoon hy ook naar het gemeene gevoelen der menfehen een heilige was. Dus, weg met die zotte grillen: Wy zyn menfehen, zo goed als de Doge en zyneRaadsheeren; wy kunnen, zo goed als zy, wetten geeven en weder affchaffen, en bepaa. len wat zonde en deugd zyn moet. aballino. Uw wysgeerte is verraderlyker dan uw dolk. Eer A5 en  io ABALLINO, en fchande worden by de lamp van uw vernuft een fchaduwfpel aan den wand. m a t t e o. Wat praat gy toch van eer en fchande ? Alles ydele klanken, nietsbetekenende hersfenfehimmen. De vrek beweert, dat het een eere zy, ryk te zyn, en de Hukken goud met fcheepels te meeteu. Het is een eer, zegt de wellusteling , van ieder meisje aangebeden te worden, en ieder fchoone vrouw te doen zwigten. Neen! roept de veldheer, fteden te veroveren, legers te flaan, dorpen in rook en vlam te doen opgaan, dat brengt eer aan. De geleerde fielt zyn roem in de menigte der folianten,die hygefchreven of gelezen heeft; de ketellapper in de kunst om de fcherven weder naauwkeurig aan elkander te zetten. Zo, vriend! vindt ieder zyn lauwerkroon op den hoogden top zyner kunst, en waarom zou dan toch onze kunst in de volkomenheid haaren roem niet vinden? Doch ter zaake! (tegen den Bandiet.) Breng het wapentuig weder op zyn plaats, en gaa dan op de uitkyk. Ik heb een voorgevoel dat 'er nog een gouden tyd voor ons zal aanbreek en; want 'er komen zo veel Jchurken in de waereld, dat zy geen plaats meer vinden. (De beide Bandieten gaan heen.) DER.  TREURSPEL. tt DERDE T O O N E E L. MATTEO en ABALLINO. M A T T E O. £ïoor, knaap! vier Bravo's (laan onder my in Venetiën, en ik ben hun meester; maar het zyn armzaalige fuaaken, zonder plan, zonder geest, wier gantfche vernuft alleen in een welgefpierde vuist be« ftaat. — Gy bevalt my, Aballino, ik maak u tot myn vertrouwde. ABALLINO. Welnu, ikfchenku ook myn hart. Gy zult de myne worden. MATTEO. Ik ken zekerlyk nog weinig dat hart, welk gy my aanbiedt; maar het moet wel de moeite waardig zyn om het te bezitten , al was het ook maar flechts de helft van dat geene waardig, wat uw beëlzebubs gelaat belooft.— Gy kent Grimaldi, Contarino, Parozzi en al die lugtige zyfen. Deeze jonge Venetiaanen, van den besten adel, bonvivants en volhouders, die allen zwendelaars in Venetiën meerfchuldigzyn,dan hun vaderlyk erfgoed ooit bedraagen kan; deeze zyn onze beste kalanten. ABALLINO. Ik ken hun gantfchen aanhang. MAT'  » ABALLINO, matteo. Een van hen moet by de fchoone Rofamunda van Corfu den ongelukkigen minnaar gefpeeld hebben; althans men heeft haar aan onze kunst overgeleverd' en gy, Aballino, zult by haar uw eerfte proef afleggen. aballino. (terug deinfende.) Rofamunda van Corfu, zegt gy? matteo. Ja; het fchoonfte meisje dat de Republiek federt een eeuw heeft voortgebragt Dezen namiddag gaan wy, welgekleed, met eikanderen in den tuin van Dolabella wandelen. Daar komt de Doge zich met zyn nicht gemeenlyk verlustigen. Gy zoekt haar in de eenzaamheid te betrappen, en dan — nu gy verftaat my wel. aballino. En gy zult my vergezellen? matteo. Ik zal een aanfchouwer zyn van uw eerfte proefftuk; zo ben ik gewoon by een ieder te doen. Geraakt gy in verlegenheid, zo fluit maar, dan fpring ik voor den dag. aballino. (tusfchen zyne tanden mompelende.) Hoe diep de ftoot? matteo. Tot op het leven. De betaaling is vorftelyk. Ik ont-  TREURSPEL. 13 ontfang die na Rofamunda's dood. Het is reeds laat. Kom in de klederenkamer, 'ik zal ons gewaad voor den dag haaien. (Hy gaat heen.') VIERDE T O O N E E L. aballino, (alleen.) ]VIoet dit dan het eerfte proefftuk van myn nieuwe handwerk zyn! —Bandiet, Bandiet! fchep moed! — (Hy gaat metgroote fchredenpeinzend'voor zich heen. Een verheven gedachte zweeft door zyne ziel. Hy blyft flaan.) Neen! met vyf verwaten ichurken maak ik geen complot tegen de menschheid. Ik alleen moet de Republiek doen fidderen, en die verraderlyke boeven zullen binnen agt dagen hangen.— Venetiën zal geen vyf Bandieten voeren, maar een een eenigen. En deeze eenige zal den Doge het hoofd bieden, zal over recht en onrecht in de Republiek waaken. Tot my alleen moeten zich dan alle die fchelmen wenden, die voorheen myne fpitsbroeders huurden om eerlyke lieden te vermoorden. Ik leer nu die laffe moordenaars , die aanzienlyke fchurken kenn.n, die voorheen Matteo en zyne knechten betaalden. — O, zowaar ikleeve, ikwil de eenige in zyn foort van myn ellendig gild zyn en worden, en de nakomelingfchap zal den naam verëeren, dien ik geducht kan maaken. —Ha,AbaI. lino! Aballino! (Hy gaat heen.) FTF*  14 A B A L L I U o, FTFD E T O O NE E L. (ƒ« den tuin van Dolabella. — Ter linker zyde een belommerd prieel met een bank van zooden.) De Doge andreas gritti en dandoli, die met eikanderen wandelen, vervolgens C A n a r r. g r i ï t i. Toen wy voor Scardona lagen,Dandoli,en deTurljen ons daar de zege zo moeijelyk maakten, toen waren wy niet zo wel in onzen fchik, als deezen avond. Niet waar? dandoli. Waarachtig niet,mynheer! maar de rust is na zulk een arbeid aangenaam. Ik denk nog altyd met eene vrolyke huivering aan dien mistachtigen avond inde maand November, toen wy Scardona innamen, en de halve maan van deftads muureunederwierpen. Hemel ! onze Venetiaanen vochten als leeuwen. gritti. Nu, lieve, oude krygskameraad, wees vrolyk en lustig! wy hebben ons de rust bevochten. dandoli. Rust en lauweren. Hemel, hoe gelukkig is ieder, die onder uwe banieren (treed. Gy,mynheer, hebt  TREURSPEL. 15 hebt my vereeuwigd. Wie in de waereld zou ooit aan Dandoli gedacht hebben, als Dandoli niet aan de zyde van den grooten Andreas Gritti geitreden had! grit Ti. (zacht lagchende.) De Cyprifche wyn heeft uwe verbeeldingskracht verhit, braave Dandoli! dandoli. Ja, ik weet wel, ik mag u niet recht voor de vuist den Grooten noemen , en u in uw byzyn pryzen ; maar ik ben oud, en kan my niet vermommen. Dat mogen uwe hofjonkers doen, die nog nooit kruid gerooken hebben, en voor Venetiën en Andreas Gritti Itreeden. C R I T T I. Oudedweeper! Zou de Duitfche Keizer ook zo denken? dandoli. Als Karei deVyfde niet bedrogen wordt, of zyn trots nog de grootheid van een ander kan verdraagen, dan moet hy bekennen: Ik vrees den Doge van Venetiën, maar ook hy alleen is tegen my opgewasfen.; — Zo lang Gritti leeft, heeft Venetiën niets te vreezen. Maar, mynheer! als gy eenmaal tot de asfche uwer voorvaderen vergaderd wordt, en uwe Helden met u! — o Venetiën, Venetiën! ik vrees, uw gouden eeuw helt ten ondergang. (Canari komt.) GRIT-  '6 ABALLINO, gritti. Laaten onze jonge Officieren niet veel van zich hoopen? dandoli. Och, wat zyn de meesten? Helden byfchuimende pokaalen; Helden in het ftrydperk der liefde; ontzenuwde uitgeteerde jonkertjes, flap van ziel en zwak van ligchaam. C a n A r i. Hou wat! Neen, braave Dandoli, daar heb ik toch nog een woordjen tegen in te brengen. 'Er zyn nog mannen in Venetiën, en onze Vrouwen wiegen nog helden voor de toekomst op. Wy zyn oud, en hebben ons deel genoten, maar Iaat ons niet denken, dat alle heerlykheden des levens met ons ten grave zouden daalen. gritti. Bravo, lieve Canari, wy moeten befcheidenerzyn. dandoli. (met vuur.) Noem my toch flechts een van uwe Helden, en ik zal het u teriïond gewonnen geeven. Denkt gy mogelyk aan de Contarino's, Falieri's, Memmo's en die gantfche Clubs van vrolyke fnaaken? Ja, dan hebt gy gelyk. Deeze mannen, met hun bleek, taankleurig gelaat, holle blikken en blaauwe kringen onder de oogen, kunnen geen vlesch ongeopend, geen vrouw ongemoeid laaten. Dat zyn de Helden om Venetiën geducht te maaken, niet waar? CA-  TREURSPEL. 17 c a n a r 1. (met deftigheid en hartelykkeid.) Geldt dat ook Flodoardo? gritti. (met zekere zegepraalende zwier in het oog.) Dandoli! Ook Flodoardo? dandoli. Ik ken hem niet genoeg. c a n a r 1. Haal uw al te ftreng oordeel weder in , (Met ge* voet) en leer myn Flodoardo kennen. Zyn Overledene vader was myn beste vriend , myn getrouwe fchildknaap. Hy diende in zyne jeugd met my op het zelfde fchip, en heeft menig een Turk nedergeveld. — Hy was een braaf foldaat. dandoli. Gy vergeet zyn zoon. c a n a r 1. Zyn zoon wil zich geheel en al aan onze republiek wyden. Venetiën is zyn eigenlyk vaderland, fchoou hy in den beginne in Florence wierd opgevoed. Ik zweer by myne gryze hairen, by myn onbevlekten naam zweer ik:Flodoardo zal nog eenmaal de roem van Venetiën zyn, als onze asfche reeds door den wind verfloven is. gritti. (met een tedere deelneeming hem hy de hand vattende?) Openhartig gefproken, myne vrienden, dan moet ik bekennen, dat ik nog nooit in de waereld een man B heb  t9 ABALLINO, heb aangetroffen, die zich zo geheel en al van myne genegenheid meester gemaakt heeft, als deeze Flodoardo. Ik was nooit zo gelukkig om vaderlyke vreugde te mogen gevoelen. Ik had geen denkbeeld der zaligheid, die ouderen genieten, wanneer zy met hunne kinderen kunnen (peelen, of by het herdenken aan een goeden zoon van vreugde weenen. Maarzedert ik Flodoardo zag, weet ik ook iets van dit gevoel. Ik ben met myn gantfche ziel aan hem verkleefd, even als een tederhartig vader aan zyn beminden zoon. Maar Flodoardo moet daar geen woord van weeten. CANAEi. (met aandoening.") Ach, myn Heer, welk een ftreelend vermaak voor een gevoelige ziel, als men op denzelfden weg het hart van een vriend ontmoet. Flodoardo verdient deeze genegenheid. Hy verdient ze des te meer, omdat hy ongelukkig is. gritti. (getroffen.) Is Flodoardo ongelukkig. c A n a r i. Neen, vergeef het my, hy is niet meer ongelukkig, nu gy hem met uwe genegenheid vereert. Maar hy was voorheen toch zeer ongelukkig. Als een vervolgde vluchtte hy hier naar zyn waare vaderland , vluchtte herwaards in myne armen om befcherming te zoeken. Niemand had hy, niemand kende hy hier dan my alleen. Ik ftelde hem u  TREURSPEL. jp u voor. Gy naamt hem, op myne aanbeveelfng , als vriend aan; gelukkig voor my en hem, dat hy nu zich zeiven beter weet aamebeveelen, dan ik ooit doen konde. gritti. Maar wie , en hoe vervolgde men hem ? Gy maakt my nieuwsgierig. c a n a r i. Vergeef het my , daar ligt een digte fluijer over, die ik niet mag opheffen Hy heeft zich geheel en al aan my vertrouwd, maar ook alleen aan my. Ik heb hem een eeuwig ftilzwygen beloofd , en deeze gelofte zou ik toch niemand minder gaarne breeken , dan Flodoardo Dandoli, kent gy deezen Flodoardo dan nog niet? dandoli. Wie zou hem niet kennen? Men «oemthemden Adonis van Venetiën. Zedert het half jaar, dathy by ons woonde, heeft hy in de cirkels der vrouwen reeds verfcheiden omwentelingen te weeg gebragt. Hy is het onderwerp der daagelykfche gefprekken der eeuwige gedachten by de Venetiaanfche Dames geworden. Menig een meisje fliep zedert dien tyd veel woeliger, en droomde veel onrustiger. Menig een gehuwde vrouw maakte reeds vergelykingen tusfchen hem en haaren teerïngachtigen echtgenoot. Nu ziet gy, dat ik hem zeer wel kenue, dien hooggeprezen Flodoardo. B * ca,  jjo ABALLINO, c a n a r i. Gy kent hem flechts van zyne buitenzyde, waarvan hy zelf mogelyk niet een woord weet. gritti. Waar zwerft hy dan nu rond ? Hy is immers reeds zedert zes weeken afweezig geweest, c a n a r r. Ik had het u voor lang reeds kunnen zeggen -• hy is afweezig in dienst der Republiek, en om zich zei ven door een ftoute daad verdienftelyk te maaken. gritti. Ik verftaa u niet wel. canari. (zacht.) Hy fpoort de bandieten op, die het gebied der republiek ontrusten, en tracht niets minder, dan hen allen en elk in 't byzonder aan uw gerecht over te leveren. dandoli. Dat is geen dapperheid, maar vermetelheid. gritti. Een gevaarlyke onderneeming! canari. (fiandvastig.) En hy zal zyn woord houden. gritti. Weet gy wel, wat het in zich heeft, Bandieten te vangen ? Dit gefpuis is onzichtbaar en alom tegenwoordig; men ziet het overal en nergens; en het is nog geen bedienden der Policie van onze republiek mo-  TREURSPEL. sr mogelyk geweest, dit gebroed te betrappen, fchoon 'er in Venetien geen fchuilhoekis, dien onze Spionnen niet kennen of doorwroeten. canari. Des te Iuisterryker voor hem, als hy zyn belofte nakomt. gritti. Dat heet een dierbaar leven vruchteloos te waagen. canari. Vergeef het my, by waagt zyn leven voor het welzyn van braave menfehen. gritti. Ik wenschte dat gy my daar niets van gezegd had! Gy berooft my van eenige genoegelyke uuren. Heeft hy dan reeds eenige fpooren... Stil, wy zyn hier niet alleen. Ik hoor hier digt by praaten. Laat ons naar het Paleis terug keeren. (Zy gaan heen.) ZESDE T O O NE E L. rosamunda en iduella. (komen van de andere zyde.) rosamunda. (ziet de weggaande!!.') Zie, zie Iduella, daar gaat myn Oom metDando» li en Canari. Zie eens, hoe druk zy met elkander-en B 3 praa-  82 ABALLINO, praaten, waarlyk zo druk, als of zy van Flodoardo fpraken. A iduella. Qachgende.) Meent gy dan, dat men over niets met eenige verrukking fpreeken kan, dan van den Florentyner? ros amunda. Maar myn Oom, fpreekt gaarne van hem, en altyd met vuur, even zo als ik. iduella. Dat wil ik wel gelooven. ros amunda. Flodoardo te zien, en hem niet te beminnen, is even moeijelyk,als een blik van het oog in het paradys te werpen, en van geen lust bevangen te worden om hetzelve te bezoeken. Flodoardo te zien, en hem tehaaten, is even zo onmogelyk,a!s het denblindgeboorne zyn zou het daglicht te haaten, dat hy voor de eerfte maal aanfchouwt, als hem het oogvlies geligt wordt. iduella. (haar zachtelyk waarfchuwende,~) Rofamunde! Rofamunde! ros amunda. Hoor Iduella, ik heb uw reden wel overdagt en gevonden, dat zy wel zeer juist, zeer wyzelyk uitgedacht zyn, maar.... iduella. Wat uw verftand beaamt, loochent uw hart. ro-  TREURSPEL. 23 ros amunda. Dat is zo. iduella. Ik wil u ook niets verwyten, kindlief; ik heb u immers zelf bekend, dat als ik op uw jaaren was, en een Flodoardo voormy verfcheen, of hy my aanzocht of niet, ik hem toch zeker nooit ongenegen zou zyn. Flodoardo blyft buiten tegenfpraak een bevallig , en voor ieder meisje van fmaak zeer gevaarlyk jongman. Hy heeft veel inneemendheid in zyn voorkomen, veel bekoorlykheid in zyn omgang, veele fchoone trekken in zyn karakter ■ maar, hy is een arm edelman, wien de Doge van Venetiën onmogelyk zyn nicht tot gemalin kanofzal geeven. rosamunda. (lachgend.) Ei, wie fpreekt ook van zyn gemalin worden? ik wil hem maar maar genegen zyn. iduella. Zo? dan zoudt gy zekerlyk ook niet te onvreden zyn, als Flodoardo met een andere Venetiaanfche... rosamunda. (haar fchielyk in de reden vallende?)O, dat zal hy nooit doen. iduella. Kindlief; gy wilt u zelve zo gaarne bedriegen, maar wees op uwe hoede! een meisje, dat bemint, ftrengelt aan de gedachte van haare liefde altyd den B 4 wensen  34 ABALLINO, wensch van eene eeuwige verbindtenis vast. En dien wensch moogt gy toch in 't geheel niet in uw hart voeden , zonder uwen oom te beledigen, die, hy mag voor het overige de beste man van de waereld zyn , echter de yzeren wet der ftaatkunde en etiquette moet gehoorzaamen. ROSAMUNDA. Ja, ja, ik weet dat zeer wel. Zie maar, ik wil hem ook niet beminnen — maar alleen zyne goede vriendin zyn. En hy verdient zekerlyk ook dat ik hem genegen ben; ach! geloof my, hy verdient nog veel meer. IDUELLA. En vriendfchap en liefde? ó Rofamunde,gy kent deeze gasten niet. Vriendfchap en liefde verwisfelen dikwils elkanders maskers. De liefde hangt dikwirs den mantel der vriendfchap om , als men ze in haar eigen gedaante niet zien wil. Met één woord, Kindlief, denk aan uwen oom, denk'er aan, hoeveel gy hem fchuldig zyt, en offer eenzuchtvan uw hart aan de dankbaarheid op ! ROSAMUNDA. Ja, ik zou byna zelfs beginnen te gelooven, dat het flechts een voorbygaande luim by my is. Ik wil Flodoardo niet meer beminnen. Gy kunt daar ftaat op maaken. Ik ben hem zelfs in 't geheel niet meer genegen, als ik 'er maar aan denk, dat hymy van myn lieven oom zou afkeerig maaken.  TREURSPEL. 2S iduella. (ongeloovig.) Zoudt gy zo veel vermogen op uw wederfp'nnig hart hebben ? rosamunda. Zekerlyk. Gy zult 'er de blyken van zien. Ik ben hern in 'c geheel niet meer genegen , dien verleider. iduella. (met eenfcherpen blik op Rofamunda.) In 't geheel niet meer genegen? rosamunda. (metnedergeflagenoogen.) Nu ja, nog wel iets! want haaten kan ik toch den ongelukkigen Flodoardo niet. Dat heeft hy niet verdiend. iduella. Welnu, wy fpreeken eikanderen nader. Vergeet toch uw voorneemen niet zo fchielyk, als het inu opkwam.-Ik zal eens gaan verneemen , wanneer de Doge van zins is terug te keeren. Ik breng uterliond befcheid; het zal een zeer fchoone avond zyn , daar wy nog langer gebruik van moeten maaken o'roorn jntusfchen niet van Flodoardo! rosamunda. (wandelt in haare 'zachte dweepery verzonken, peinzende heen en weder.—Een half onderdrukte zucht vliegt over haare lippen.) Maarhyistochzulk een fchoon man\ — (tusfcheni. poozing. Zy blyft weder ft aan.) Neen, neen, ongeluk^ kigeFlodoardo! boos wil ik toch opuniet worden 15 5 ze.  zS ABALLINO, Zekerlyk houdt hy niet half zo veel van my, want dan moest hy zo lang niet uitblyven! Zes weeken reeds niet in Venetiën geweest — dat is toch wreed! Hy moet nog nooit op een meisje verliefd geweest zyn. ZEVENDE T O O NE E L. aballino. (als grysaard verkleed, op een ftaf leunende, komt met wankelende fchreden by rosamunda.— Op den achtergrond ziet men nu en dan matteo heimelykgluuren.~) r aballino. (met een beevende ftem.') Ha , daar zie ik een prieeltje. Nu, den hemel zy dank, dat ik eindelyk een rustplaatsje vind! rosamunda. Cy, arme, oude man! aballino. Och! (Hy valt van zwakte byna neder.) rosamunda. (Hem ter hulp toefpringende.) Wacht, wacht, oude man! ik zal u leiden. Houd u gerust vast aan myn arm. aballino. Ach, God loone het u, Signora! — Ik ben een oud, zwak man, heb myn eenënzeventigfte jaar reeds afgelegd, en ik wilde my nog zo gaarne eens in de lieve zon verwarmen. R0-  TREURSPEL. 2? rosamunda. Reeds- eenenzeventig jaaren! aballino. Eenenzeventig jaaren moet ik reeds draagen; doch deezen zouden niet zwaar genoeg zyn, om mynen hals te krommen, zo niet meer dan eenenzeventig rampen deezes levens my onder hun drukkend gewigt diep hadden nedergebogen. Ik ben een Hiob op aarde. rosamunda. (leidt hem naar het prieeltje.') Ga hier zitten, lieve, oude man, hier op deezen zoodenbank. aballino. Ik had ook eens een dochter - die kon my ook zo leiden en ondernemen, als gy. {beklaaglyh) Ik had haar eens, en nu heb ik haarnietmeer. rosamunda. Is zy dood? aballino. Zy is dood. Het was een fchoon meisje, een deugdzaam ouderlievend fchepfel. Ach! zy beminde my zo teder, zy zou haar leven wel driemaal voor my hebben opgeofferd * maar, kmen heeft haar my ontrukt. rosamunda. U ontrukt? o , dat is godloos! Wie had'haar u dan ontnomen? aballino. Een losbandige jongen, die zich zo fchoon voor haar  28 ABALLINO, haar opdeed, haar gouden bergen beloofde, en met zyn verniste tong haar geweeten in den flaap wiegde, en haar van haare onfchuld beroofde. En ik vernam van dat alles niets, voor dat het ergfle gefchied was, en myn raad of hulp niet meer teftade kwam. ROSAMUNDA. Foei, dat is (legt! ABALLINO. Toen bekende my het verleide meisje weenende haare zonden en ik liep in een edelen drift naar den verwaaten booswicht, en eischte van hem dat hy myne dochter haare gefchonden eer zou herftellen; doch hy iagchte , en toonde my zyn hoogade* lyken ftamboom. ROSAMUNDA. Die affchuwlyke mensch! ABALLINO. Ik bragt myne klachten voor het Gerecht, cf men fprak van fchadeloosftelling door zekere maandelykfe geldfom, van onderhoud voor moeder en kind, doch meer hoorde ik niet. Wat zou ik doen? Lieve hemel, wy arme menfehen moeten immers wel zwygen, als de groote Heeren donderen ; wy beftaan maar tot hun tydverdryf in de waereld. Waarmede zouden die aanzienlyke Heeren den ty d, die hen zo lang valt .dooden, ris zyni.'t met ons beetje  TREURSPEL. 29 ] e armoede fpeelden, en onze vrouwen en dochters ver» leidden?Ditis immers zo de mode in de groote waereld! rosamunda. Arme, ongelukkige vader! aballino. Myn dochter hoorde dit. Op zekeren avond ging zy eenzaam aan ftrand wandelen, en lprong uit wanhoop in de verzwelgende zee, die een einde aan haar rampzalig leeven maakte. God mag zich haarer ontfermen, ik heb het haar vergeeven. Zou daarboven ook nog de hoog-adelyke ftamboom gelden? rosamunda. Zet dit toch uit uw gedachten, oude vader. Ga hier op deezen zooden bank zitten! aballino. (gaat zitten.]) God loone u, Signora! rosamunda. (zeer medogend.) Is het nu wat beter? aballino. (zuchtend.') Ja, beter.— Signora, vergeef een oud man zyn nieuwsgierigheid! Mag ik wel vraagen , met wien ik fpreek? Zyt gy niet de edele Rofamunda van Corfu, de nicht van den Doge? rosamunda. Die ben ik, lieve, oude man! aballino. O, Signora! ik heb u iets gewigtigs te ontdekken. — God leidt my tot u. RO-  3o ABALLINO, rosamunda. Gy my iets gewigtigs te ontdekken? Wat is het dan toch? aballino. Ach, lieve God, hoe kunnen de menfehen toch zo wreed zyn! — Hoor, maar gy moet niet verfchrikken — men dingt naar uw leven. rosamunda. (fiddert met ontzetting achteruit.')Hoe? Waarom? Wat is dat? aballino. Ik bid u, wees bedaard! U zal geen hair leed gefchieden. rosamunda. (met angst.~) Om Gods wil, hebt gy.... wilt gy... aballino. Nu zyt gy buiten gevaar. Gy zult niet fterven , maar doe my het vermaak, en houd u gantsch ftil. rosamunda. Hoe kan ik dat doen? Ik wil naar myn oom. aballino. Nu niet, om Godswil niet! Als gy dit prieel verlaat, zyt gy een kind des doods. rosamunda. (fidderend.) Dat is verradery lieve grysaard Ach, Iduella! aballino. Vrees niets, Signora! vrees niets! Wees onbe- zor gd  TREURSPEL. 31 zorgd! De moordenaar zal voor uwe voeten fterven. ros amunda. Om Gods wil, laat my gaan! (Zy wilweg vluchten.") AiiALLiNO. (Jpringt fchielyk op, en vergeet zyn rol als grysaard, hy flingert zyn arm om haar midden, en houdt haar vast in het prieel.") Ik ben uw befchermer! rosamunda. (zo als zy degedaanteverwisfeling van den grysaard ontdekt, met ontzetting.) Gy hebt my bedrogen. — Wie zyt gy,mensch? aballino. (met trotschheid.) Ik ben Aballino. rosamunda. Aballino! wilt gy my vermoorden? ABALLINO. U niet! Terug, in het prieel! (Hy flingert haar achter zich in het prieel neder, en haalteen dolk uit zyn zak.) r o s a m un d a. (valt half onmachtig op den zooden- bank neder?) Ontferm u toch! aballino. Geef acht! (Hy fluit.) ACT-  3a ABALLINO, AG T ST E T 0 0 N E E L. matteo. (fpringt met een dolk in zyn hand naar het Prii'el.) aballino. (vliegt hem te gemoet.) tïalt! (terwyl hy hem neder/toot,) Vreede in Venetiën! matteo. (by het prieelnedervallende.) Aballino! (Hyfterft.) aballino. Aballino ! reutelt gy , oude handlanger van den dood? Dit is het eerfte loflied op mynen naam, daar hem de dervende mond van een booswicht vloekt. (Hy ziet nu eens op Rofamunda, en dan weder op het ligchaam. Een kille ftddering bevangt zyne leden?) Dat is toch wonderbaar! zo waar God leeft, dat is wonderbaar! Ik zou byna twyfelen of het wel wezenlykheid was! — Hier Rofamunda, de aangebeden engel, daar de hoofdman der Bandieten! Hemel en hel ter rechter en ter linker zyde. — De eerfte ftap is gedaan; ik heb my by deezen moord niets bezondigd , maar mynen naam geheiligd. God fta my by, ik heb nog een groot werk te verrichten. rosamunda. (ontwaakende.) Iduella! Iduella! ab al-  TREURSPEL. 33 aballino. (met zekere woestheid.) Rofamunda! '(meer teder.) Rofamunda! hy die daar ligt, ftierf om uwentwil. Ga nu naar uw oom, Andreas Gritti, en zeg hem: Aballino heeft myn leven gered. rosamunda. (onmachtig en met een fiamelende ftem.) Vlucht, moordenaar! vlucht! aballino. Aballino vluchten? Neen! Aballino vlucht nooit. (terwyl hy haar lang met eene woeste verrukking aanfchouwt.) O, zo waar God leeft, Rofamunde, gy zyt fchoon, zo fchoon als Emmoïna. Rofamunde ffla uwe oogen op, en zie my aan. Van nu af aan wil ik uw befchermengel zyn, die 11 overal op zyde ftreeft,- ik zal u bewaaken met myn leven. Geen fterveling zal u een hairleed doen. — Maargy, Rofamunde.gy moet de prys myner poogingen zyn,gy het loon myner zorgen, van mynen arbeid! rosamunda. (beevend haar hand naar hem uitftrekkende.) Ga, fchriklyk mensch! aballino. Verfchriklyk zal ik zyn, maar alleen voor u niet. Wanneer gy den naam Aballino hoort noemen, bid dan voor hem; Aballino werkt voor u. Gyzyt myn uitgeleezen bruid! hoort gy wel, nicht van den grooten Andreas Gritti, gy zyt de bruid van een C Ban-  S4 ABALLINO, Bandiet, en worftelt u niet weder van my los. (Hy buigt zich over haar heen, en drukt haar een brandende kusch op haare bleeke wangen.) rosamunda. (afgemathemtegenftreevende.) Iduella! aballino. Hiermede heb ik u gewyd! — Vergeet niet wie u kuschtte! Gaheen en zeghet den Doge luid: DeBandiet Aballino! (Hy vliegt hetn.) Einde van het eerfte Bedryf. TWEE-  TREURSPEL. 35 TWEEDE BEDRYF. Een Kamer in het Paleis van den Doge. EERSTE T O O N E E L. canari, iduella. canari. (wiens uiterlykvoorkomen een levendige vreugde doet blyken.) H oe vaart uwe jufvrouw, onze lieve Rofamunde? iduella. (hem fterk aanziende.) Vergeef het my, ik kan u onmogelyk myne verwondering verbergen. Gy moet heden een gelukkigen dag gehad hebben, Signor! canari. Hoe zo? — Nu ja; ik ben wel vergenoegt • en, zo gy wilt, zelf zeer gelukkig. iduella. Uw lachgend gelaat geeft dit ten minden niet onduidelyk te kennen. canari. Welnu, hoe vaart Rofamunde? iduella. Beter, dan ik gisteren avond verwachten dorst Zy is gelukkig van haare eerde ontfteltenis bedaard, en is nu zeer in haar fchik, dat zy 'er zo wel is afgekoC 2 men  36- ABALLINO, men. — Zy fpeelde deezen morgen reeds weder haar geliefkoosd airtje op de cither. CANARI. Hoe heet ook die leelyke kaerel? Ik kan nooit Zyn naam onthouden. IDUELLA. Aballino. CANARI. En men heeft verder nog niets van hem ontdekt? IDUELLA. Voor zo ver ik weet, niet het geringfte fpoor , offchoon kort daarna alle gondels van Venetiën losgemaakt, en het gantfche eiland bezet wierd. Vergeefs hield men alle de andere gondels aan, vergeefs onderzocht men alle hoeken van den Dolabellifchen tuin, de zogenaamde Bandiet Aballino was verdweenen. CANARI. Gy weet toch, dat deezen morgen het gantfche moordgefpuis is opgeligt? IDUELLA. Men heeft het my verhaald. En Aballino? CANARI. De fchurk moet nog ontfnapt zyn, want ik heb zyn naam op de lyst niet gevonden. Maar een ding weet gy toch niet? IDUELLA. En wat is dit, als ik het vraagen mag? C A-  TREURSPEL. 37 canari. Wat ik zelf eerst heden vernam — dat geen ander de Bandieten in hunne roversholen opgefpoord, en met hulp; van de bedienden der Policie opgeligt heeft, dan myn Flodoardo. iduella. (vrolyk opdringende.) Flodoardo! Is hy eindelyk weder in Venetiën? canari. (met een levendig vermaak.) Zekerlyk is hy reeds weder hier. O, toeniny de Luitenant der Policie deeze tyding bragt, was ik duizelig van vreugde. Ja, myn Flodoardo zou zyn woord houden, dat wist ik wel. Zulk een hart, als ■ hy bezit, verloochent zich nooit. — Kent gy myn Flodoardo? Hy is een voortreflyk fchoon jongman. Hy is volkomen zyn vader, als of hy nog leevend voor u ftond. Dezelfde fchoonheid van leest en gelaat, dat zelfde vuur en leven in zyn oog, diezelfde bedagtzaamheid, ernst en ftandvastigheid in al zyne trekken. iduella. Waar is hy? canari. Maar een wond heeft hy 'er toch by gefcre- gen een Masfette hieuw hem met de fabel over de linkerhand. Maar waarachtig, die wond doet hem zo veel eer aan, als of hy die in een veldflag bekomen had. De Doge heeft hem begeerd te fpreeken. C 3 IDU-  38 ABALLINO, iduella. Dat moet ik Rofamunde gaan vertellen. Zy weet nog van niets. Vergeef het my, dat ik u verlaate. (Zy gaat heen?) TWEEDE T O O N E E L. canari en flodoardo, (wiens linkerhand verbonden is.) canari. (hem met open armen tegemoetylende.) Flodoardo 1 myn zoon i flodoardq.. Myn Vader! canari. (hem met aandoening omhelzende.) Ja, ja, uw vader ben ik. Ach, dat is een ftreelend woord! Iaat my dat woord nog dikwils hooren. Myn zoon zult gy zyn en blyven! flodoardo. Heeft de Doge ook reeds naar my gevraagd? Ik ben wat lang uitgebleven. canari. Hy is nog niet hier geweest. Hy wacht op uwe komst. flodoardo. Hoe is het met Rofamunde? canari. Wel, zeer wel. — Zie, als Rofamunde myn dochter was, ik gaf haar geen ander, dan u. flo-  TREURSPEL. 39 flodoardo. (niet aandoening.) Ach, gave de hemel, dat hier geen als plaats had! canari. (Flodoardo's hand vattende?) Hoe, jongman? van deeze zyde heb ik u nogniet gekend. Zou ik in de daad zekere fhaar by geval geroerd hebben; zekere fnaar, die zich niet gaarne roeren Iaat? — (tusfchenpoozing.) Flodoardo! wat is dat? Kunt gy ook beminnen? flodoardo. (befchaamd.) Canari! canari. Neen, Flodoardo! oprechtgefproken, zou 'erin de daad zo wat van liefde voor de nicht van den Doge by u huisvesten? Antwoord my openhartig, gelyk een zoon zynen vader. Ieder ontdekking in uw hart is my zo aangenaam, zo gewigtig. flodoardo. Ik weet niet of het mogelyk is Rofamunde te zien, en tevens jegens haar onverfchillig te blyven. —■ (eene andere wending aanneemende.) Maar, mynheer! laat ons liever daarvan zwygen; wat baat het toch, dat gy eene vruchtelooze zucht in my opwekt. canari. Neen, neen, zo moet het niet gaan. Daar moeten wy verder over praaten. flodoardo. Een ongelukkig noodlot wierp my voor zeven maanden hier in dit Venetiaansch gebied. Hier dagt C 4 ik  4c. ABALLINO, ik cindelyk rust te vinden na zo veele uitgeftaane rampen. Hier dagt ik in een afgelegen hoek, verre van het onzalig gewoel der waereld, even als een kluizenaar, myn leven te kunnen heen droomen. — Maar dat alles is nu zo niet. Een kwaadaartig gefternte vervolgt my ook hier. — Canari, ik ben nu ongelukkiger, dan ik ooit voorheen in myn leven was. CANARI. Niet alzoo! Waarin beftaat dan dat ongeluk? flodoardo. Vraagt gy dat? O, als gy dat nog niet kunt gevoelen, dan helpen alle woorden niet om het u te befchryven. CANARI. Gy bemint Rofamunde? Die gedachte is wel ftout, maar ik verwachtte ook geene andere van u. De nicht van den Doge Andreas Gritti zal haare hand geenen edelman durven geeven, die in de Republiek verderniets dan zynen adel voor zich heeft, doch.... flodoardo. (hem in de reden vallende?) Dat is myn doodvonnis. Ik weet het, zo goed als gy. Ik heb het my zeiven reeds voorgefchreven. En echter.... nèen, Canari! het uur, dat my naar Venetiën voerde, zal nooit myn zege wegdragen. — Had ik uw eilanden uwe Rofamunde nooit gezien! — Bedelaar te worden, daar men voorheen over millioenen heerschte; in het ftof te kruipen, daar men de rechtehand van den Vorst was, en het welvaaren of el-  TREURSPEL. 41 ellende des lands van onze luimen afhing; kreupel te worden, daar men anders om zyne gezonde vlugge leden benyd wierd — dat is fcherts, dat is geen ongeluk, daar kan men des noods nog overlachgen. Maar als ons eigen hart ons ongetrouw wordt,als de flang der liefde zich hier vastnestelt, en wy buiten alle hoop haar niets dan ons leven kunnen voorwerpen—■ dat is ellende, (koel.) Ik bid u, zeg toch niemand iets van 't geen ik u heb aanvertrouwd. Sluit het,als een geheim, diep in uw hart. Wart niemand kan my toch helpen. canari. Ei, waarom niet? Weet gy dan reeds zo zeker dat alle hoop verloren is? flodoardo. Alle? Neen, alle hoop is nog niet verloren. Een enkele is my nogovergebleven;maar die is verfehriklyk. Zy toont my wel myn doel, maar nog op een verren, ysfelyken afltand; zy toont my wel den weg, maar het is een duister eenzaam pad, dat nog geen fterveling voor my betreden heeft. Canari, Canari! als gy dat alles — dat alles zien én weeten mogt, uwe gryze hairen zouden van verbaasdheid ten berge ryzen. En dien weg moet ik bewandelen, met gevaar van myn leven. Ik heb een vreesfelyke uitkomst te duchten. Ik heb niémand voor my, dan God en de Liefde. Die alleen moeten my door deeze duisternis heenlichten. C 5 ca-  42 ABALLINO, c a n a r t. Ja, ja, verlieft zyt gy, dweeper! dat verraadt my uwe taal. Ik ken deeze taal nog van myne jeugd, toen beb ik ook vlytig in Petrarcha's gedichten geleczcn. Maar hoor my. 'Er is flechts één weg, die naar bet lif.rt en hand van Rofamunde leidt, en deeze weg i<: Verdiende by de Republiek. flodoardo. (fmktr voor zich heenzier.de?) Verdiende by de Republiek? canari. Ik v enrouwen gefproken, do- Doge heeft u in zyn *!el Hef, maar hy wil bet niet weeten. Verftaat gy? . Nu zal ik by de eerfte gelegenheid daarop aandringen, dat'er een fchip uitgerust, en u het commando opgedragen wordt. Dan gaat gy tegen de Turkfche Zeeroovers kruisfen,en keert gelukkig als overwinnaar weder. In dien tusfehentyd zal ik geheel ongemerkt in flilte voor u werken. Gy krygt dan een aanzienlyke militaire of andere post in de Republiek... Maar gy luistert niet naar my. flodoardo, (ah uit een droom ontwaakende.) Ik ben geheel gehoor. canari. Ik ftel u dan tot algemeenen erfgenaam van myn vermogen, en — wie zou u dan Fvüfamunde nog betwisten? flo-  TREURSPEL. 43 flodoardo. (verfirooid.) Hoe veel dagen — neen, ik wil zeggen, hoe veel maanden zyn daar nog mede gemoeid? canari. (hem verwonderd toelachgende.~) Dagen? Maanden? Ei, ei! jaaren — meent gy. Nu, ik zal het kort maaken. Twee, drie, vier of vyf jaaren zou het nog wel kunnen duuren. Is de hemel u gunftig, des te beter, dan is het in weinig tyd afgedaan, flodoardo. Twee, drie, vier tot vyf jaaren! — Ach Canari! gy zyt myn eenigfte vriend in Venetiën, gy zyt myn lieve goedhartige vader, maar — bemint hebt gy, geloof ik, nooit. DERDE T O O N E E L. de vorigen, en de Doge andreas gritti. gritti. "Wees welkom aan onze ftroomen, braave Flodoardo ! flodoardo. (hemtegemoetgaande.,) Op bevel van uwe Doorluchtigheid... gritti. Ontfang van my, in naam der Republiek, myne dankzegging voor uwe verrasfchende weldaad. Geheel Italiën en Venetiën kent geen grooter plaag, dan  44 ABALLINO, dan dat godlooze gefpuis der Bandieten. De flachtofFers, die onder hunne dolken vielen, zyn niet meer te tellen. Vergeefs heeft hen onophoudelyk het waakzaam oog van onze door de gantfche waereld beroemde Poücie naargefpoord; en ik begryp nog niet, hoe u dit meestcrftuk gelukt is. flodoardo. Myn zucht tot u, mynheer! maakt my alles mogelyk. gritti. Ik wenschte wel, dat gy voor u zeiven eene- belooning te vorderen had, want de Republiek moet n niets fchuldig blyven. flodoardo. Ik verzoek flechts om uwe vriendfchap. gritti. (jnet aandoening zyn hand vattende.') Jongman! gy zyt geen gewoon mensch, maar de hemel heeft u tot iets groots gefchapen. Behoud deeze edele gevoelens, en dit befcheiden heldenhart, dan zal nog eens de Gefchiedenis in volgende eeuweivtneer van u, dan van ons grysaards, te vertellen hebben. Qegen Canari.) Hy heeft zyn woordinhouden als een man. canari. (inet een trotsch zelfgenoegen.) Zyn woord heeft hy gehouden, en dat moet onze Dandoli nog tienmaal hooren. gritti. Had ik nog vyftig zulke jongelingen, alsgy in Ve- ne-  TREURSPEL. 45 netiüi, ik zou my tot een plan van verovering der waereld kunnen laaten overhaalen. ■ ■ Maar, Flodoardo ! den grooten misdaadiger hebt gy nog niet gevangen. Eén fchelm leeft 'er nog en is vry, die myne arme Rofamunde gisteren — o ik mag 'er niet aan denken — Aballino, meen ik, heet hy. FLODOARDO. Toen ik in den voorleden nacht met den wacht der Policie de fluiphoeken der booswichten bezogt, moet hy 'er nog geweest zyn. Midden in het gevecht hoorde men een vengfter met geweld aan Hukken liaan, eenige foldaaten kwamen 'er ylings op aan; het was duister, en zy konden by maanefchyn uit het vengfter het gewaad van een die op de vlucht ging, nog duidelyk bekennen. GRITTI. Het is fchandelyk! Zo verre heeft het nog nooit een booswicht in zyne drieste vermetelheid gebragt. Een Bandiet overvalt Rofamunda in de publieke tuinen, vermoordt een anderen fchurk voor haare oogen. en ontwydt haare lippen met een kusch. Het is my onbegrypelyk, dat de menfchelykheid zich zo geheel en al uit den mensch verliezen kan. FLODOARDO. De fchurk zal den galg niet ontloopen. GRITTI. Dat zal hy niet. IkzaldenfmaadmynerRofiimunda vrees felyk aan hem wreeken; in alle hoeken der Re-  46 ABALLINO, Republiek, in alle hoeken van den aardbodem zal ik hem laaten opzoeken. Eindelyk zal toch de getergde langmoedigheid des hemels ophouden, eindelyk zal hy toch in myn net loopen, en dan zweer ik, by al wat heilig is, een ongehoord voorbeeld van ftraffe zal ik aan hem ftellen, zo ongehoord, als zyn mis. daad is. canari. De gevangenneeming zyner fpitsbroeders zal hem nu voor eerst wel wat fchuuw maaken, en het doffe geluid der doodklok by de terechtftelling zyner kameraaden zal voor zyn hart wel een langen tyd een verbryzelende boetpredikatie zyn. flodoardo. Gy denkt 'er even -over als ik, Canari. VIERDE T 0 O NE E L. de voorigen. dandoli. (met een papier in de hand.) canari. Ha, onze Dandoli! — Wie van ons zal nu het zeil moeten ftryken, daar Flodoardo de Bandieten overgeleverd heeft? dandoli. (eenigzins fchielyk.) Het is waar! — Hier myn hand, lieve Flodoardo! on-  TREURSPEL. 47 onze vriendfchap blyve eeuwig ongefchonden. Gy hebt een meesterftuk volbragt, maar de veiligheid der Republiek heeft daardoor nog niets gewonnen. gritti. Niets? Dat zou hard zyn. canari. (Jachgende.~) Dandoli moet my altyd tegenfpreeken, dat is zo zyn ftokpaardje. dandoli. Wie denkt hier aan zyn ftokpaardje? 'Er is nog niets, volftrekt niets gewonnen, wy zegevieren veel te vroeg, want het«o»plus ultra aller boosheid,de koning onder de fchelmen, Aballino, is nog vry en fpot met ons beleid. gritti. Is 'er weder iets voorgevallen? dandoli. Maar al te zeker, mynheer! de gantfche ftad is in beweeging door deezen Aballino. allen. (ontfteld.~) Wat is 'er dan? wat is 'er dan? dandoli. In deezen zelfden nacht, waarin de gehuurde moordenaars door Flodoardo's kloekheid wierden opgevangen, heeft de aartsbooswicht Aballino aan de vooniaamfte ftandbeelden , hoeken van ftraaten en openbaare gebouwen der ftad een placaat aangeflagen, dat alle de inwooners een killen fchrik op het  48 AI3ALLINQ, het lyf jaagt. Met uw verlof zal ik het u vcorleezen. grttti, (Jiem Jlcrk aanziende.) Lees maar! dandoli. (leest.) „ Venetianers!" „ Matteo, Struzza, Thomas,PetrinienBaluzzo, de braafite mannen van de waereld, die, als zy aan het hoofd van een leger geltaan hadden , helden zouden heeten, en nu als Bandieten der Staatsetiquette tot een flachtoffer worden opgeofferd, beftaan voor u wel niet meer; maar met lyf en ziel leeft 'ernogeen, die dit blad onderteckend heeft. Ik lach met de Politic van Venetiën, lach met den trots van denlistigen Flodoardo, die myne broeders ter flachtbank ficept. Ik leef nog: wie my nodig heeft, die zoeke my; wie my verraderlyk nafpoort, die zal my nergens zien. Venetianers! gy verflaat my. Wee hem, die.my vervolgt! Zyn leven en zyn dood fiaan in myne hand.— ]k ben de Venetiaanfche Bandiet Aballino.' gritti, (gemelyk.) Honderd Sequinen voor hem die my dit wangedrocht ontdekt, en duizend voor die hem my in handen levert, dood of levendig. — Flodoardo, ik wacht u deezen middag aan myn tafel; en gy Canari en Dandoli, volgt my in myn kabinet! (Hy gaat fchielyk heen, Canari en Dandoli volgen.) ri.o-  TREURSPEL. 4p flodoardo. {alleen.) Honderd Sequinen voor hem,die hetwangedrocht ontdekt, en duizend voor die hem my dood of leevend in handen levert! — Neen! Die prys is veel te gei ring. Voor uwe Sequinen, Doge! wil ik myn leven niet waagen, en myn heil op een onzeker fpel zet, ten. — Maar Rofamunde moet gy my geeven, Rofamunde! — En die is zekerlyk voor een Bandiet te veel! — Hoe zullen nu alle Ieegloopers,ftraatflypers en bankroetiers op die duizend Sequinen loeren! FT F D E T O O N E E L. flodoardo en rosamunda, rosamunda, (rondfpringende.) "Vk^aar. is hy? Waar is hy? flodoardo. (met befchroomdheid haar te gemoet gaande.) Als ik hetvraagen mag, wie, fchoone Signora? Rosamunda. (terugdeinzend, zo als zy hem ziet?) Ach! (met een gemaakte bedaardheid.) Myn oom, Signor! flodoardo. (op een zydeur wyzende.) Hy ging, eenige oogenblikken geleden, met Ca. nari en Dandoli in zyn kabinet Gy zult beawaasv lyk gelegenheid hebben om hem thans te fpreeken, 0 »*  5o ABALLINO. rosamunda. (kern met een fcherp oog beftraffende.) Gy hebt ons zo lang kunnen verhaten? f lodoardo. Zo lang? Het is toch maar anderhalve maand. Een korte tyd. rosamunda. \ Mogelyk voor u. flodoardo. En voor wien dan zo lang? rosamunda. Voor wien? Een zonderlinge vraag, die u zekerlyk niet uit het hart voortkomt. flodoardo. Ik ken niemand, voor wien ik te lang uitbleef. rosamunda. Niet? Daar geloof ikunietin. Ik kén toch iemand, die zeer hartelyk naar n verlangde. flodoardo. En wie was dat? rosamunda. (fchielyk.) Wel nu i ik — ik (Jn verwarring bloezende?) ik geloof, myn oom. flodoardo. (bedrogen.) Uw oom flechts? . rosamunda. Hy heeft dikwils naar u gevraagd, en Iduella insgelyks. flodoardo. , Iduella ook?  TREURSPEL. 51 rosamunda. En als ik my niet vergisfe, ook Canari. flodoardo. (digtsr by haar komende?) En Rofamunde van Corfu heeft aan my in 't ge. heel niet gedacht? rosamunda. (beteuterd.) Rofamunda? ó, Ja, fomwylen ook. flodoardo. (zuchtend.) Slechts fomwylen? rosamunda. Gedacht? nu ja, denken is ook geen zonde; dat kan men ook wel meermaalen doen. flodoardo. Als het denken, en het denken aan u zonde ware, hoe zou ik dan myne ontelbaare zonden kunnen boeten' — Zo heb ik my nog dikwi's, by voorbeeld, den eerden avond herinnerd , waarop wy aan eikanderen kennis kregen. Hoe uw waardige oom my u ten dans geleidde; hoede treffende harmonie van het orchest ons, arm in arm geflingerd,onthaalde; hoe wy onder de zoete toonen der Muziek ons onder de danzende reien vermengden, en met onze oogen elkan deren zochten, en met verrukking eikanderen weder byeen vonden. — O, Signora! het was myn eerde Zalige dag in Venetiën, de eenige in myn leven. r os amunda. Ik heb het ook niet vergeeten. Het was een fchoone avond. D 2 flq.  5s ABALLI NO, flodoardo. En nu — Gy daar en ik hier! Dat heet lk eerst ongelukkig zyn. rosamunda. (verlegen.) Hoe, ongelukkig? Ik verftauniet, Signor! Wie is dan ongelukkig? flodoardo. Hy, die daar voor het zalig Elyfium ftaat, en 'er niet durft binnentrceden; hy, die daar van dorst verfmacht, en de fcbuhnende pokaal voor hem ziet, maar die voor hem niet is volgefchonken. rosamunda. (hem teder aanlachgende.) Zyt gy dan zo de vreemdeling in dat zalig Elyfium, of de dorftige by de pokaal die voor hem niet is volgefchonken? Het komt my voor, als wilde gy dat ik uwe woorden zo verftond. flodoardo. Gy hebt ze verftaan, fchoone Rofamunde! En ze,v my, ben ik niet indedaad zeer ongelukkig? rosamunda. Waar is dan toch dat zalig Elyfium, waarin gy een vreemdeling waart? flodoardo. . Rondsom myne Rofamunda! ROSAMUNDA. (Jlaat de oogen bloozend neder.) flodoardo. * Zyt gy boos? heeft u deeze myne openhartigheid gebelgd?  TREURSPEL. 55. rosamunda. (terwyl zy eenige Moewen ven dez ruiker op haare borst, in gedachten afplukt.') Flodoardo! deeze taal verlTaa ik niet. flodoardo. De taal der waarheid zou u nog zo vreemd zyn? rosamunda. (meteene natuuriyke deftigheid?) Flodoardo, Florence is uw geboorteplaats; maar in Venetiën houdt men niet van foortgelyke galanteriën. Ten mfnften haat ik ze, en van u wenschte ik ze althans niet te hooren. (Tusfchenpoozing. Beiden zien nu eens zeer verlegen voor zich neder, dan weder zydwaards eikanderen aan. Ieder zoekt gelegenheid om op nieuw het gefprek te vervangen.) flodoardo. (met een bedeesd loens oog op de bloemm in Rofamunda's hand gluurende.) Een aartig viooltje! — Een fchoone bloem! rosamunda. (even bedeesd en op denzelfden toon.) Een fraaije kleur! — Violet, rood en blaauw zo fchoon onder eikanderen gemengd, als geenfchilder die maaien kan. flodoardo. En een veelbeteekenend bloempje. — Rood is de kleur der vreugde en zaligheid: blaauw de kleur der vriendfchap, en — ach, hoe gelukkig ware de D3 man,  54 ABALLINO, man, Roramunde! dien gy dit bloempje fchonk! — Vriendfchap en zaligheid zyn zo inwendig met eikanderen gepaard, als het rood en blaauw van dit veelbeteekenend viooltje. rosamunda. {half verlegen?) Hoe veel aartigheid weet gy niet al over een eenvoudig bloempje te zeggen! flodoardo. Maar wien zal Rofamunde eens dat geene fchen- ken, wat dit bloempje beteekent? doch een dwaaze vraag! ik weet ook zelf niet hoe ik heden zo gefield ben. Vergeef my deeze belachlyke nieuwsgierigheid! (Zy zwygen. Hunne blikken rusten dweepend op eikanderen. Met de lachjes der onfchuld flaart tij haar en lieveling aan, en hy beftudcertmet eene twyfelachtige bedeesdheid deeze minzaame trekken van haar gelaat.) flodoardo. {onwillekeurig zuchtende.) Rofamunde! rosamunda. (met eene beevende ftem.) Flodoardo! flodoardo. (eenigzins zacht.) Geef my dat viooltje, ach geef my het! rosamunda. (fchudt lachgend haar hoofd.) flodoardo. Eisch 'er, eisch 'cr een koningskroon voor, ik zal  T R E U R' S P E. L'. 55 • zal ze voor dit viooltje gaan veroveren. Rofamunde, geef my — my die bloem! (tusfehenpoozing.) rosamunda. (ziet hem onbeweeglyk aan.) flodoardo. Myn geluk, myn rust, myn leven hangt van deeze bloem af. Zo waar 'er een God leeft, ik zie dan van alles af, wat op deeze aarde fchoon is. rosamunda. (fpeelt met de bloem in haar hand.-) flodoardo. Rofamunde verhoort my? Ik fin eek niet vergeefs? rosamunda. (voor zich zeiyen.) Hoe, als ik hem die bloem gaf, wat zou Iduella zeggen? — Neenl — (Zy fcheurt de bloem aan (lukken.-) flodoardo. (met een grievend gevoel terugdeinzende.)Dit verwachtte ik niet. rosamunda. (bedaard.) Als het u gelukkig maakte, o waarlyk, lieve Flodoardo ! ik gaf u meer dan een paar armhartige bloemen. Maar deeze bloem kan en wil ik u niet geeven, om dat gy dit bloempje — tot meer dan een bloem gemaakt hebt. En zo moeten wy nooit weder by eikanderen Haan. flodoardo. (met een opgekropte fmart.) Rofamunde! (hartelyker.) Rofamunde1 (iykomt langzaam weder, neemt .met eene ftiJle buiging zyn tiff.\:;;d, en gaat heen.) D 4 ro-  5fS ABALLINO, rosamunda. (alleen. Zy ziet hem een poos naa.~) En het is alles toch niet waar. Ach! ik ben u z,o genegen, geloof het toch! — Ik Hel my maar zo boos aan om Iduella's wille. Maar dat hy dat ook niet merkt! — ik had het hem zelf wel willen zeggen! — En nu gaat hy daar zo heen en meent dat het my ernst is, wordt zwaarmoedig en verlaat Venetiën ! — (droevig het hoofd fchuddende.~) O, Rofamunda! dat was een erbarmelyke heldendaad! Ik heb het zo niet gemeend, ik zou over myn eigen zege wel willen fchreijen. Stil! Iduella zal daarvoor boeten. Iduella zal u een gantsch mandje vol viooltjes brengen, en in myn naam ,in den naam van Rofamunda,utoeroepent vriendschap en zaligheid, (weghuppelende.') ZESDE T O O N E E L. De Kamer van Parozzi. Het is avond. Op een tafel ftaan eenige brandende kaarfen, flesfchen en wynglaafen, boeken en papieren, alles onder elkander. f a o z z i. (alleen. Woest en wild.) Nog niemand hier? — Wel vervloekt,met zulke flakken moet men wat beginnen, en dat juist heden, op den gewigtigüen dag. — Onze Bravo's zuchten Sa de gevangenisfen. Rofamunde keft nog, en Abai-  TREURSPEL. 57 Aballino meldt zich openbaar in Venetiën aan! Dat blyft my toch een onoplosbaar raadfeb (I7y werpt zich verdrietig in zyn ftoel.]) Rofamunde leeft nog!— leeft nog! — Nu zo veel te beter,dan wordt zy in de algemeene verwarring derzaaken mogely.k nog wel de myne. tjnet inwendige verrukking voor zichheenziende.) O, hoe gelukkig kon ik zyn, als Rofamunde my minzaam aanlachte.—Een gantfche eeuwigheid daar zo te (laan, zich te kunnen fpicgelen iit de minzaame oogen vandeezelieftalige vrouw, den zachten ademtocht van haare zuchten te kunnen opvangen, by het opwellen en vallen vrn haaren zwoegenden boezem den eb en vloed van haare gewaarwordingen te kunnen bereekenen — dit ware voor my de zalige hemel, waar heen my de liefde voert, (opfpringende.-) Dit alles is nu voorby. . Farozzi,Paiozzi! als de looze Andreas Gritti eens al uwe plannen ontdekte, als hy eens wist, dat gy aan het hoofd van meer losbollen.... Hoe, losbollen ? Ja toch, wat zyn die jongens anders, die, om de roede te ontloopen, hun ouders huis willen in brand Iteeken?— Parozzi,als dat alles by Gritti *ens verraden wierd! O 5 ZE.  SZ ABALLINO, ZEVENDE T O O N E E L. memiio en falieri. (komen binnen.]) m e m m o. Cjoeden svond, Parozzi! falieri. Goeden avond, Parozzi! parozzi. (heen en weder loopend?) Wat is 'er voor nieuws? m e m m o. Maar, vriendlief! om 's hemels wil, ik ben my zeiven niet! Hebt gy dan Matteo niet op Rofamunda uitgezonden ? parozzi. (draait zich verbleekt om?) Ik? — Ik heb het nooit in myn gedachten gehad, ik geloof gy droomt. m e m m o. Waarlyk, ik fpreek in ernst. Vraag het Falieri maar, die kan 'er u meer van vertellen. falieri. Hoor, Parozzi! de Procurator Dandoli heeft het den Doge als een heilige waarheid verzekerd, datgy by Rofamunda den afgcweezen minnaar gefpeeld hebt, en de oude Dandoli bedient'erzich van,om.... parozzi. En ik zeg u, de kaercl is zot. m e m-  TREURSPEL. 59' M E M M O. Maar neem u toc'i in acht. Gritti isnietgemaklyk. PAROZZI. Ja, de Doge is een armzalig mensch ; een goed foldaat mag hy zyn, maar brein heeft hy in 't geheel niet. M E M M O. En ik zeg 11, Gritti is woest als een leeuw, en listig als een vos. FALIERI. Ja, door dat vervloekte klaverblad, waarvan hy de Heel is die hetfamenhoudt. Neem hem Canari, Dandoli en Flodoardo af, en hy zal daar Haan als een fchooljongen in het examen, wien men zyn opgcgeeven les heeft afgeftoolen. PAROZZI. Falieri heeft gelyk. FALIERI. En trotsch is die Gritti, als een boer, dien men in het purper gekleed heeft. Hy is onverdraaglyk. Merkt gy dan in 't geheel niet, hoe hy dagelykszyu hoflioet vermeerdert? M E M M O. Zo waar ik leef, Falieri! ditmaal hebt gy ook gelyk. PAROZZI. En welk een macht hy zig overal aanmatigt? De Signoria, de Qnaranti, de Procuratoren van St.Marcc-, de  6a ABALLINO, de Avogado.i willen en wenschen nooit iets anders, dan wat Gritti behaagt. Zy hangen allen van de draaden zyner luimen af, als marionetten,die hunne houten koppen fchudden of buigen, naar dat zy getrokken worden. falieri. En het volk vergoodt nog deezen Gritti! ii e ii m o. Ja, dat is nog wel het ergfte. falieri. Maar, ik zal verdoemd zyn, als het fpel zich niet ras anders keert. parozzi. Ja, maar wy moeten maar beginnen. Wat voeren wy toch uit. Wy leggen in wynhuizen en bordeelen te zuipen en te fpeelen, ftorten ons in een zee van fchulden, waarin wy ten langen lesten nog zullen moeten verdrinken. Laat ons toch een aanvang van zaaken maaken, Iaat ons handen aan't werk flaan ; de dingen moeten veranderen, of het gaat nooit goed met ons. m E M m o. Ja, ja, deCrediteurenloopeumy zedert een half jaar de deur af: *s morgens wekken zy my uit myn besten frnap, en 's avonds wiegen zy my met hunne klaagtoon 'er weder in. parozzi. Ila, ha, hr! Nu, dan kunt gy denken, hoe het jcet my gaa. ?! É M  TREURSPEL. 61 M E M M O. Ja, hadden wy zo los niet geleefd, dan zouden wy nog gerust in onze paleizen zitten, en, ma-ar nu... FALIERI. Nu, ik geloof waarachtig, dat Memmo ons een boetpredikatie wil houden. PAROZZI. Zo maaken het de oude zondaars allen te famen; als zy niet meer zondigen kunnen, dan zouden zy wel gaarne in Abrahams feboot willen kruipen. Neen, ik ben wel in myn fchik met myne uitfporigheden. Ik zis hier uit dat ik geen mensch ben zo ais andere menfehen. De Natuur heeft my tot een wildfang geboren, en ik wil myne roeping volgen. Als de hemel niet fomwylen geesteu voortbragt, zo als wyzyn, dan zouden de menfehen fchielyk in flaap vallen. Maar wy dryven de gewoone orde uit haaren ouden traagen flakkengang, geeven een millioen ledigloopejp raadfels om optelosfen, jaagen eenige honderd nieuwe ideé'n door het ledig brein der grootehoop, ver. oorzaaken eene algemeene gisting, en zyn op het laatst de waereld zo nuttig, als een flormwind de traage, zich zelve vergiftigende Natuur. FALIERI. Sierlyke bloempjes ! zo waar ik Falieri heet. — Parozzi 1 het oude Rome zou u bewonderd hebben. Jammer is het maar, dat aan al het klinkklank uwer ,M-oordcn zo weinig wezenlykheid gehecht is!-Zie, ter-  ABALLINO, terwyl gy met het vermogen uwer welfpreekendhefd mogelyk eenige armzaligs ooren vermoeid hebt', is Falieri werkzaam geweest. De Cardinaal Crimaldi is met de tegenswoordige regeering tc onvreeden: God weet, waardoor Gritti zich tegen hem in 'tharnas gejaagd heeft.— In't kort, Grimaldi is van onze party. parozzi. (verbaasden vrolyk.]) Falieri, zyt gy raazend ! de Kardinaal Grimaldi? falieri- En hy is met lyf en ziel aan ons verkleefd. Zekerlylc heb ik hem veel van onze edele verhevene oogmerken,van ons patriotisme, van onze vryheidszucht moeten voorzwetzen. Maar Grimaldi heeft oogen als een lynx en is een paap; en zo is hy voor ons recht gefchïkt p a r o z z T. Cgccft Falieri de hand.) Bravo, heer broeder! wy fpeelen de Catillna te Venetiën !— Wat my betrelt, zo heb ik ook gehandeld. Ik heb wel voor ons geen groote vangst opgedaan, maar ik bezit toch een almachtig groot net, waarmede ik het beste deel van Venetiën tot ons plan zal byténvisfehen. Gy kent immers dcMarquifinAlmeriaf m e m m o. Heeft niet ieder van ons een lyst van de fchoonfle vrouwen, en wy zouden nommer één vergeeten hebben ? falieri. Rofamunda en Almeria zyn de krygsleus van alle on-  TREURSPEL. 63 onze helden en trotsboeven onder de banieren der .Liefde. parozzi. (jnei trotse hheid.~) Almeria is de myne. falieri. Hoe? me mm o. Qusfchen de tanden.") Almeria? parozzi. Nu, nu, gaapt my zo niet aan, als of ik 11 voorfpelde dat de Hemel zou inftorten! — Ik zeg u, ik bendegunileling van Almeria, en haare geheimfle vertrouwde. Maar onze minnenhandel wordt bedekt gehouden. Wat ik wil, wil ook zy,en naar datzy zingt, danst de halve adel van Venetiën. falie ri. Gy zyt onze meester, Parozzi. parozzi. (J>efcheiden.\) Ik wenschte meer gedaan te hebben. Was Rofamunda indedaad in den tuin van Dolabella vermoord geworden, dan zou ik u ten minden kunnen voorliegen, dat ik de kuisfche Donna voor myn geld naar de andere waereld verzonden, er.dus, den Doge zyn net verbryzeld had, waarin hy de eerde mannen van Venetiën gevangen houdt. Want als Pvofamunda niet meer leeft, dan zullen de aanzienlyke huizen van hem afvallen , omdat hun hoop verydeld is. Zy moet toch alles van den Doge erven. m e m m o. Ik zou my byna fchaamen, want ik heb nog niets ge-  64 ABALLINO, gedaan. Maar om u echter waardig te zyn, zal ik—~ geld bezorgen. Myn oude grimmert van een oom maakt my univerfeel erfgenaam van volle kisten. — En de oude vrek moet toch fterven, ais ik maar wil. falieri. Ja, dat had hy reeds lang moeten doen. m e m M o. Ja, maar ik ben te benaauwd. Waarlyk, jongens, gy zoudt niet gelooven,hoehyphoconderikfomtydi ben, dat het my waarlyk voorkomt, als gevoelde ik de wroeging van myn geweten. 1' a r o z z i. Vriendlief! laat ik u een goeden raad geevcn, ga by tyds in een klooster. FALIERI. Stil! daar komt iemand den trap op. parozzi. Ho ! het is onze boezemvriend Contarino.(//y fchielyk naar ae deur.) AG T S T E T O O N E E L. de vorige n. c o nt a rin o. Qwoest en verhit.) co n t a rin o. (roeden avond, Heeren! allen. Goeden avond, Contarino! goeden avond! parozzi. Wat duivel is dat, hebt gy gebloed ? Comaiino, «gat is 'er gaaus geweest? cosr.  TREURSPEL. 65 c o nt ar ino. Ach, wisjewasjes van gisteren avond. (Hy werpt *yn mantel af.) Hei is daar wyn? Giet maar het eerfte glas het beste vol, ik fmoor van den dorst, me mm o. (geeft hem wyn.) Maar, vriendlief! gy zyt zeer verhit. c on ta rin o. (drinkt het glas ledig.) Gift, gift! — Schenk maar in. falieri. (fchenkt het glas weder rol.) Gy hebt waarachtig gebloed. parozzi. Verhaal ons toch, wat 'er is voorgevallen? contari No. (drinkt.) Wel Sakkerloot! fchenkin, zeg ik! me mm 0. (zyne handen in elkander vouwende,) Nu, ik moet zeggen, daar ftaan myn zinnen voor ftil, contarino. (tegen Memmo.) Niet waar? Ja, zie Memmo! daar voor ben ik ook Contarino en niet Memmo. De wond heeft fterk gebloed, maar zy is niet gevaarlyk. (Hy trekt zyn onderkleed open.) Daar, zie hier, dat is nog wat anders een houw van twee duim diep door het vleesch. memmo. (fidderend.) Dat is ysfelyk! contarino. Ik ben gisteren by de nederlaag der Bandieten geweest. Ba I ik kryg de koude koorts op myn lyf .* yarj  66 ABALLINO, van die vervloekte wond ! Wyn, wyn! dat ik de huivering verdryve. (Hy drinkt.) Foei, dat brandt daar onder als gift en rottekruit. Nu, luidjens! gaat hier zitten, rondom my ,ik heb u al wonderlykedingen te vertellen. allen, (gaan zitten.) Vertel ons! vertel ons! CONTARINO. Ik ging tegen het vallen van den avond uit om de Bandieten op te zoeken. Ik kende die kaerels van perfoon niet, buiten Matteo, en zy kenden my even zo min. Een avontuurlyke onderneeming, zult gy zeggen: doch ik deed het alleen om u te overtuigen , dat men alles kan doen, als men maar wil. Ik had reeds aanwyzing genoeg, en ziet, daar liet ik my, zo verkleed als ik was, met een Gondelier in een gemeenzaam gefprek in. Ik merkte wel dat by van het verblyf der Bravo's iets wist. Ik kwam met geld en goede woorden telkens wat nader, hy deed insgelyks, en eindelyk vernam ik, dat hy zelf een medelid van dat fchurft gild was. Ik floot een contraftmethem; hybragtmy met zyn gondel door gantsch Venetiën, nu eens links, dan weder rechts; eindelyk wist ik in de duisternis zelf niet meer, in welk een wyk van de ftad ik my bevond. Hy bond my zelf een doek voor de oogen, en ik moest het my laaten welgevallen. Na een half uur hield de gondel ftil. Hy beval my 'eruitteftappen, leidde my  TREURSPEL. 6> my door een paar ftraaten in een huis, en daar in een eng klein kamertje. Hier rukte hy my den doek van de oogen. Ik zag my omgee ven van eenige vreemde kaerels en een vrouwsperfoon. FALIE RI. Die Contarino is een duivel van een kaerel. CONT ARI NO. Hier was geen tyd te verliezen, maar ik wierp myn goudbeurs op tafel,beloofde hen gouden bergen , en maakte hen met zekere teekens en uuren bekend, waarop wy elkander ergens nader zouden aantreffen; gaf hen tevens bevel om Dandoli, Canari en Flodoardo naar de andere waereld te verzenden. ALLEN. Bravo! Bravo! CONTARINO. In 't kort , het ging alles glad van't ftuk; maar plotslings wierden wy door een onverwacht bezoek geftoord. PAROZZI. Welnu? MEMMO. Ik word recht bang. CONTAR INO. Men klopte. Het vrouwmensch fprong voor den dag, opende de deur, en kwam zo bleek als de dood weder terug in de kamer vliegen, en riep: Neemt de vlucht! FALIERI. Welnu f E * CON-  68 ABALLINO, CONTARINO. - Met geweer en wapenen kwamen daar de Officieren van de Policie met hunne dienaaren binnen, en de vreemdeling van Florence met den degen in de vuist, aan hun hoofd. ALLEN. Flodoardo? Flodoardo? CONT ARI NO. Flodoardo. FALIERI. Wie duivel bragt hem daar? PAROZZI. Wel hagels dat ik niet by u wasï MEMMO. Daar ziet gy nu, Parozzi! daar ziet gy nu, dat die Flodoardo geen bloode zotskap is. FALIERI. Stil, laat hem verhaalen! CONTARINO. Wy (tonden natuurlyk als van een donderdag getroffen, en roerden ons niet. — In naam der Republiek, geefu over, fchreeuwde Flodoardo. De fatan mag zich eer overgeeven dan wy, riep hem myn Gondelier toe, en greep naarzyn degen. De anderen greepen de fnaphaanen van den wand; ik trok myn kling en doeg de lampen uit,opdat de een den ander niet herkennen zoude. Maar de maan (cheen flaauw door de glaazen. Ik  TREURSPEL. 69 Ik dacht: hier zal het weezen: mede gevangen', mede gehangen! en ging Flodoardo met'den kling te lyf. Maar myne flagen gleden by zyn fab:l af, die als een blikfera om my heen flikkerde. Ik floeg, als een dolleman rondom my; maar hier wierd myn kunst te fchande, en, eer ik 'er op bedagt was, gaf hy my een houw in myn boist. Ik gevoelde de wond, fprong achteruit; 'er vielen nog een paar fchotten. Door het vuur van het kruid ontdekte ik een zydeur, die niet bezet was. Ik ontfnapte gelukkig in een kamer, floeg met myn vuist een vengfter aan ftukken, fprong naar beneden, liep den tuin door, klom over een paar fchuttingen, kwam aan het kanaal; een Gondelier bragt my naar de Marcusplaats over, en toen liep ik ylings naar myn wooning. Daar hebt gy nu die vervloekte historie. m e m m o. Ik dank God, dat gy 'er zo gelukkig zyt afgekomen. falieri. Maar hoe heeft Flodoardo het verblyf der Bravo's vernomen? contarino. Waarfchynlyk, by toeval, even als ik ; maar die wond in myn borst zal hy my toch betaalen. parozzi. (opfpringende.) Zyn dood! allen, 'grypen naar de glazen?) Zyn dood! zyn dood! E 3 con-  ?0 ABALLINO, contarino. (drinkt.]) Gift voor hem! parozzi. (koel en fchertzend.]) Ik moet zeggen, wy zyn vreesfelyke helden — in drinken en in vloeken. Maar het grootfte ongeluk is, dat 'er geen mug van fterft en geen muis daarom de vlucht neemt. contarino. Gy hebt gelyk. Wy moeten handelen. Handelen moeten wy, en de gelegenheid by het hair vatten, eer zy ons haar kaaien kop toekeert. Het is hoog tyd, als 'er nog iets gedaan zal worden. parozzi. Dat zeg ik ook. De Nood heeft ons nu met haare fnerpende geesfel naar de uiterfte kimme van haar rotzen heengezweept, alwaar wy onsofdooreenfchranderen vond redden, of van de andere zyde in den af. grond van eene eeuwige vergetelheid en fchande duizelend moeten nederftorten. falieri. Maar ter zaake; waar krygen wy geld van daan, en deelneemers in ons plan? parozzi. Ga , en maak veroveringen by de beruchtfte vrouwen van Venetiën, op welker altaaren de Staatsman, Monnik en Burger offert. Wat Wy met alle onze welfpreekendheid, de Bandieten met hunne dolken, de Millionairen met hunne geldzakken niet km*  TREURSPEL. 7% kunnen uitrichten, kan zulk een Phryne met een enkelen lonk van het oog doen. Waar het fyngefleepen vernuft derGeestelyken te kort fchiet, en de foltenngen van den lyfftraffelyken Rechter onmachtig worden, daar kan nog een kusch, een zoete belofte wonderen doen. Aan den wellustigen boezem van zulke vrouwen wordt eindelyk de waakzaame trouw m flaap gewiegd; een kusch van zulk eene vrouw doet de flomme ftilzwygenheid haare lippen ontfluiten, en het doortintelend vermaakvan het eerfte genot eener omheUing kan de heiligfte grondftellingen naar het graf luiden. allen, (met verrukking?) Bravo! Bravo! yAROZZI. Of kunt gy by de vrouwen niet wel flaagen, of vreest gy mogelyk zelf u in de netten te verftrikken , die gy voor anderen uitfpant, beproef het dan by de Gecstelyken. Streelt den trots van dat hoogmoedig volk, en maalt hen op het ledige blad der toekomst kardinaalshoeden , bisfchopsmyters, en al wat hun hoogheid ftreelen kan. Ik zweer u, zy happen toe en gy hebt hen in uw macht. Zy zyndegeweetensraaden der bigotteVenetiaanen, die den man en de vrouw, den edelman en den bedelaar, den gondelier en denDoge aan den toom van het bygeloof leiden. Hebt gy de Geestelyken in uw macht, dan kunt gy tonnen gouds befpaaren om de geweetens om te koopcn, want zy ■g ^ doen  7» ABALLINO, doen met den hemel in compagnie, en fchenkennaar hun welgevallen de eeuwige zaligheid of eeuwige verdoemenis weg. contarino. Bravo! die les zullen wy onthouden. m e m m o. Stil! — Hoort gy niet? Wie komt daar nog zo Iaat in den nacht? parozzi. Ik heb niemand befteld. Heeft men de deur niet toegegrendeld? memmo. Verraad! NEGENDE T O O N E E L. de vorigen. aballino. aballino. (fchuuw injluipende.~) Holla, holla! Goeden avond, of goeden nacht, Heeren! contarino. Wie daar? parozzi. Wie zyt gy? aballino. Ik ben Aballino. allen, Qagteruit deinzende?) Aballino f PA»  TREURSPEL. 73 parozzi. (trekt zyn dolk.) Wien zoekt gy zo laat in den nacht? Zyt gy voor iemand in dit gezelfchapgehuurd, wiens ziel gy nog haaien moest? dan hebt gy u vervloekt vergist. aballino. Geenzins. Parozzi! ik zoek klandifie. parozzi. Welke klandifie? aballino. Nu, vermom u maar niet. Wees toch zo niet geftoord, gy Heeren! wy zyn immers goede vrienden. Hebt gy myn aanfchryving aan de Venetianers niet gelezen ? CONTARINO. Ja, die hebben wy gelezen. Gy zyt een braaf kaerel. A iAL L IKO» • Gy hebt my dan niet nodig? Cehoorzaame dienaar Heeren! dan heb ik hier niet van doen. 'Er zal elders anders nog wel wat te verdienen vallen. (Hy wil heen gaan.) parozzi. Blyf! f a l i e r i. Blyf! Waar wilt gy heen? Wy moeten nader kennis maaken. aballino. Nader kennis? Hi, hi! Ik ken u allen tot op den grond uwer ziel. Vanbinnen zyt gy verbrand,van buiE 5 ten  74 ABALLINO, tenwurmfteekig. Deeze hier heeft nog de beste long van allen,en heet Parozzi. Die daar,is Contarino, deberoemdïle fchuldenaar in Venetiën. Falieri,daar ontbreekt het niet aan den wil, maar weet het helaas niet ter uitvoer te brengen. Hoe! is die melkmuil ook onder u ? Hy heet Memmo, als ik het wel heb. — Maar, hebt gy daar wyn ftaan, ik heb dorst! parozzi. (brengt hem een glas.) Drink! aballino. (ftort den wyn fchielyk binnen.') De Kardinaal Grimaldi.... maar fchenk nog eens in, ik moet my eerst door en door verkwikken. i a l i e r i. (geeft hem een ander glas.) Welnu, wat is 'er van den Kardinaal Grimaldi ? — fpreek! aballino. (drinkt.) De Kardinaal Grimaldi.... Schenk mynogeensin. De wyn is een goed ding, en alle goede dingen beftaan in drieën Dat is toch zo myn gewoonte. contarino. (hem het glas overgeevende.) Antwoord toch ! Wat wil de Kardinaal? aballino. (drinkt.) Basta! Daar! Neem het glas aan.—.De Kardinaal laat u groeten. falieri. Als het anders niet is. parozzi. Zyt gy ©ok met hem bekend? abal-  TREURSPEL. 7% aballino. Hi, hi! met de Geestelyken het eerfte. Ik ftara ook uit een geestelyk gedacht af. contarino. Waarachtig! Dat zou men u toch zo by den eerften opflag niet aanzien. aballino. Myn vader was een Prelaat van Lucca, en wilde my tot een licht der Kerke opleiden, maar ik gevoelde my beter bedemd tot een fakkel der moordenaars en brandftichters. parozzi. Gy zyt een fchrikkelyk mensch. Maar hoe zal het gaan, als men u eens, even als uwe kameraaden,gevangen krygt? aballino. Waarfchynlyk word ik dan gehangen; nog waarfchynlyker word ik onthoofd, doch allerwaarfchynlykst word ik wel verbrand. memmo. De hemel behoede ons! ik yze. aballino. Nu, wat willen alle deeze naamen toch zeggen?Den dood. Hi, hi! zou ik dan voor eene gave vreezen, die ik zelve zo gaarne uitdeel? Ik derf dart niet als een alledaagsch mensch op de gewoone wyze. Gedenktekenen moeten my vereeuwigen, fcha- vat-  ?6 ABALLINO, votten en galgevelden... Maar kort af, en terzaake. Hebt gy my iets te belasten? falieri. (met de anderen fpreekende.) Hoor, wy moeten den Kardinaal Grimaldi een dienst doen. De Procurator Dandoli (Tond hem lang byden Doge in den weg, Dandoli is zyn geflagen vyand. allen, (met goedkeuring.) Juist! ja, Dandoli! falieri. (tegen Aballino?) Hoor, knaap! Dandoli.... Gy verftaat my? aballino. Moet fterven? falieri. Nu ja dan! Wat eischt gy voor zyn leven? aballino. Pa! Vyf honderd Sequinen. allen, (in eene zichtbaar e verlegenheid?) Wel duivels! Gy zyt vervloekt duur. aballino. Ja, ik heb zo myn eigen vasten regel in de doodtaks. Zie, hoe eerlyker de man is, hoe duurder ikmylaat betaalen; want eerlykheid is zo zeldzaam in de waereld als een witte raaf, men kan niet alle dagen zo iets nedervellen. Hoe verdorvener en flegter de man is,desteredelyker laat ik my vinden. Is het een volmaakte fchurk, dan zend ik hem voor een zeer goedkoop prysje uit de waereld, en u,by voorbeeld — voor niet met al. mem-  TREURSPEL. 77 m . e m m o. De kaerel is fnaaks. parozzi. (zyn beurs voor den dag kaaiende.]) Nu, gy laat u toch wel vinden? aballino. Geen penning minder. Ik beloof u, als een eerlyke kaerel, dat, wanneer gy my myn geld geeft, de Procurator Dandoli zyne oogen voor eeuwig fluit. Hy mag dan aan den hemel'hangen , of zich in dehel verkerkeren , ik vind hem en tref hem. cont ar ino. Wat zullen wy doen ? Laat ons ieder het onze byeen werpen. p ar o z zi. (werpt hem zyn beurs toe.]) Twee honderd. contarino. (geeft hem de zyne.]) Honderd. falieri. (insgelyks.]) Honderd. memmo. (verdrietig zyn beurs voor den dag haaiende.) Ook nog honderd. aballino. Hi, hi! Goeden nacht, gy heeren! Morgen is geen Dandoli meer in de waereld. (Hy gaat heen.) a L-  8 ABALLINO, allen. Qgrypen naar de glaazen en vullen ze.") Lustig! Nu nog eens gedronken. MEMMO. Het is een leelyke grimmige kaerel, die Aballino. tarozzi. {drinkt.') Lang leeve Aballino! allen, (drinken.) Lang leeve Aballino! Einde van het tweede Bedryf. DER.  TREURSPEL 79 DERDE BEDRYF. De Tuin van den Doge Andreas Gritti. EERSTE T O O N E E L. De Doge andreas gritti. (alleen.') (Hy zit op een bank van zoden, met de armen over elkanderen, zwaarmoedig voor zich heenziende.) Nu, eindelyk zou ik het regeeren moede worden. O Venetiën, Venetiën! beloontgy my zo? Beloontgy my zo voor de wonden, die ik in vyf veldflagen voor u ontving, voor de bange flaapelooze nachten, die ik voor u met een tederezorg doorwaakte? Venetiën! Ondankbaare! beloontgy my zo? Onbefchroomd heft de ondeugd haar draakenhoofd omhoog; moordenaars zegevieren, en de edelen des lands fneuvelen onder hunne dolken. (met eene diepe zucht.) Myn Dandoli! hvaarom fneuvelde gy niet onder de muuren van Scardona, dan waart gy,als een heldin zynfchoonfle loopbaan, geftorven. (Terwyl hy opflaat en eenige fchreden verder voortgaat.) Aballino! als wy eens afreekenen mogten, gy zult my deeze bittere oogenblikken met uw bloed fchriklyk — fchriklyk betaalen. TWEE-  8o ABALLINO, TWEE DE TO O NEE L. gritti en canari. gritti. »> el nu, vriend Canari! canari. (in een j/epe droevenis.) Het is maar al te waar. gritti. {diep bewogen.) Geefmyuwband, oude wapenbroeder! Gy zyt nog de eenigde, dien ik heb. Ons fchoone driemanfchap is fchandelyk verbroken. canari. Schandelyk. gritti. Wy hebben toch niets in de waereld dat on» een waar genoegen baart, dat ons inde uure der droefheid opbeurt, en ons de tegenheden des levens verzoet dan — de vriendfchap. Ik had vrienden! (met een droevige,, blik naar den hemel ziende.) Ik had die voorheen! Drie vrienden Hechts geduurendemyn gantfche leven! en ik ben een halve eeuw oud geworden. — Guiscardo van Corfu verloor ik in een zeedag. Zyn fchip ging ten gronde. Ik zag hem nog commandeeren,en toen hy zonk,flrekte hyzynhand naar myn fchip uit, als wilde hy my vaarwel zeggen. - Myn andere was Dandoli. - Helaas! hy was het! —- CA-  TREURSPEL. 81 canari. (zuchtend.) En wy ftaan nog alleen hier overig. gritti. Gy, Canari, zyt nu de laatfte. Laat ons vrienden blyven, zo lang wy nog hier by elkander woonen. Wy zyn oud, en binnen kort mogelyk met onzen Dandoli weder vereenigd. Laat ons den moed nietopgeeven. De ondeugd zal toch niet eeuwigover de deugd zegevieren. canari. (zyn oog afdroogende.) En een mannelyke traan, aan de fchimme van onzen verflagen Dandoli gewyd, onteert ons oog niet.— Hy zal nu niet meer gelegenheid zoeken, om in't vriendelyke met my te twisten; hyzalnunietmeer— doch weg daar mede! dat is voorby! Ik kwam hier alleen, om u te zeggen, mynheer, dat men het lyk van den goeden Procurator nog niet gevonden heeft, fchoon het zeker is,dat de booswichthet, tot verheeling van zyn misdaad,indegragt geworpen heeft. Men heeft niet alleen het kapje, dat Dandoli in huis pleeg te draagen, in het water gevonden, niet verre van dePonto RiaIto,maar ook fpooren van bloed by het groote kanaal gezien. gritti. Het is verfchriklyk! c a n a r r. Alle visfchers en gondeliers zyn bezig om het lyk van den vermoorden Dandoli optezoeken. De wachF ten  82 ABALLINO, ten zyn overal verdubbeld, en depatrouilles zullen van nu af aan den gantfchcn nacht door de ftraaten trekken. Op alle hoeken der ftraaten is uitgeroepen,dat de Republiek een grooten prys belooft voor den geen, die den moordenaar ontdekt, maar.... gritti. Zou het ons dan nooit gelukken den fchurk optefpooren? c a n a r t. Hy heeft zich zelvcn reeds aangegeeven. gritti. (ontftcld.~) Wie? canari. (Jiaalt een papier uitzynzak.} Dit papier vond men heden vroeg aan de hoofdpoort der Venetiaanfche Siguoria aangeplakt. gritti. Wat behelst het? canari. Een nieuw fchotfehrift op onze Policie. (Hy leest,,) „ Venetiaanen ! doet geen moeite om den prys te verdienen, dien de Doge en zyn Policie op myne ontdekking ftellen zullen. Ik zelf geef my hiermede aan, enbekenne: Aballino was de moordenaar van Dandoli, en die hem vangt, zal ik koninglyk beloonen. Aballino." gritti. (met een ysfelykeflem.~) Welk een mensch is dat, die zo vermeten met onze regering den fpot dryft, de wetten lachgend onder  TREURSPEL. 83 zyne voeten treedt,Gods wreekende gerechtigheid veracht, en de wisfelvalligheid van zyn helsch geluk tikt vreest? welk een mensch is hy, die zo Itrailoos geheele famiiiën in de ellende ftort, en onze gantfche Republiek vrees en fchrik aanjaagt ? Ik begryp het niet. CANARI. Hy moet met de hel een verdrag nebben aangegaan. GRITTI. Ik herinner my nog dat men in vroeger jaaren op het vaste land in Italiën gantfche legers van Bandieten gezien heeft, die hunne koningen onder zighadden. Men zond dan een klein leger tegen hen in 't veld, en zy wierden eindelyk toch overwonnen. Maar wien zal men tegen deezen onzichtbaaren moordenaar uitzenden, die mogelyk overal hetmeestc Is, waar hy het minst gezogt wordt? CANARI. Dat is eigenlyk watmy kwelt. Niet dat ik ook zou vreezen een prooi van zyn dolk te worden. Ik ben met eeregrys geworden, en kan immers deeze waereld met ecre verlaaten — maar ik beef voor het leven van myn Flodoardo! — Deeze roekelooze waaghals wil volftrekt niet rusten, hy wil Aballino opfpooren en hem nedervellen, al ware hy zelfs gevlucht voor hethooge altaar. Al myn bidden en fmeekcn, dat hy zich toch niet zo openlyk aan het gevaar zou biootItellen, is vergeefs. Ily blyft onverzetlyk by zyn F 2 vooi •  84 ABALLINO, voorneemen. I\Ict traanen heb ik heb bezwooren, en eindelyk heeft hy my ook beloofd, nog eenigen tyd (til te blyven, en aftewachten of onze Policie gelukkiger zyn zal dan voorheen. gritti. {bekommerd?) Neen, voor alles in de waereld niet! Zeg Flodoardo, ik zal dehelftvanmynefchattengeevenaanhem, die my Aballino in handen levert: — doch hy moet zich dien fchriklyken vyand niet ten prooi geeven, neen, op ftraffe van myn ongenade niet. canari. Ja, of ik.hem dat al zeg... gritti. Welnu, zend hem dan by my. Ik wil hem zelf fpreeken, ik zal hem waarfchouwen, hem zelf bid. den... canari. (den Doge vertrouwelyk by de hand vattende.) Nu, dat is nog een woord van troost. Ik zal het doen. Gy, mynheer! hebt mogelyk nog eenig vermogen meer op zyn hart, dan ik. En ik— maargy weet het wel — ik heb hem toch in myn ziel lief. Ik zend hem by u. Hy weet het zelf niet, hoeveel hy by ons geldt, en hoe veel onze Republiek nog van hem verwacht. (Hy wil heen gaan.) gritti. Ik ga met u. Grimaldi heeft brieven van Rome ontfangen, die hy my wil mededeelen. Maar ik ben  TREURSPEL. 85 ben thans niet gefchikt voor eenige politieke bezigheden. canari. En het blyft dan daarby. — Flodoardo krygt het commando over het oorlogfchip , dat in de haven uitgerust wordt?... gritti. Ja, het blyft daar by. De hooge Raad heeft 'er niets tegen ingebragt. — Het patent zal hem binnen kort ter hand gefield worden. (Zy gaan heen.) DERDE T O O N E E L. rosamunda. (met een Cither onder den arm, en fchielyk met haare oogen rondsom zoekende.) Indeeze ftreek moet zy toch zyn, want hier groeijen de meesteu. Ha, ha, ha, ha! daar is zy ook op het terras. O, hoe vlytig zoekt en plukt zy daar; nu daarmede hebt gy uw verdiende loon , goede Iduella. Dat is nu uw ftraf. Ik wil wel wedden dat de lieve Flodoardo den gantfchen nacht geen oog heeft toegedaan. Maar wie weet ook of de ma nnenzich wel zo veel over de dingen bekreunen! -=— Stil! zy ftaat op, ziet om — waarfchynlyk zoekt zymy. Ik zal haar verrasfchen en myn geliefkoosd airtje zingen, dat kan zy toch ook niet uitftaan,omdat'er zo veel van liefde inkomt. Des te beter. Zy moet F 3 dub-  $6 ABALLINO, dubbelde draf lyden, eerflelyk omdat zy my, en ten tweede omdat zy den ongelukkigen Flodoardo zo veel hartzeer heeft aangedaan. (Zy gaat op de zodenbank zitten, [peelt op de Cithtr en zingt.) Lieve Liefde, kind des Hemels, Aller merelden Vorftin, Door het woest gedruiscb van 't leven Voerdct gy me uw tempel in. Vroeg bezield door 't reinst verlangen Heeft me mv minlyke arm omvangen, Heeft me uw Rofenniond gekuschtl Met myn eerilen levensadem Dronk ik 't zoet gevoel der min, Tedre fmarten, ftille weelden, Aan uw boezem, fluimrende in. Op uw arm, in dartel zweeven, Met uw jok en fpel omgeven Vlood myn levensdroom te vroeg. Lieve Liefde, uw naam , uw ftempel Draagt de fchepping wyd en zyd, Zie, de Hemel is uw tempel, D'Aaide u ten altaar gewyd. J;i, zolang my 't zoet vermogen 't Schoon der Schepping draalt ind'oogen, Bid ik, lieve Liefde, u aan! FIER.  TREURSPEL, 9f VIERDE T O O N E E L. rosamunda eniBUELLA. iduella, (met een korfje vol viooltjes'onder den arm.) u w ftem laat zich in den tuin allerliefst hooren. rosamunda, (met zekere gezogte verrukking.) Bid ik , lieve Liefde, u aan! Ha, ha, ha! zyt gy niet zo wat boos op Rofamunda? iduella. In 't geheel niet. Gy wilt my _ myn arbeid door uw gezang verligten. rosamunda. Neen , dat wilde ik volftrekt niet. Ik wilde u boos maaken. iduella. Boos? zou ik boos worden? en waarom dat? rosamunda. Wel nu , omdat — omdat gy my gisteren — ach, dat zyn allerlieffte viooltjes. Maar nu is uw bezigheid nog niet ten einde — weet gy wel wie deeze viooltjes hebben moet? iduella. Zekerlyk uw oom? rosamunda. Verkeerd geraden. Flodoardo! Flodoardo! F 4 iduel-  83 ABALLINO, iduella, (fchudt haar hoofd.) rosamunda. Ja! dat helpt U toch niet. iduella. Dan kunt gy ze hem zelfs brengen. Hij is thans op het Kasteel. rosamunda, (leevendig ) Hoe? op het kasteel, zegt gy? (Terwyl zy wil heen gaan.) Wacht, ik moet toch....(Zy keert wederom.) Neen, dat zou waarlyk wat fraais geworden zyn — ga gy heen, lieve Iduella, geef deeze viooltjes aan Flodoardo , en zeg hem de twee woorden : Vriendfchap en zaligheid ! iduella. Van u zal hy zezekerlykliever aanneemen. Geef gy ze hem toch! rosamunda. Ik? dat is u immers geen ernst ? Dan zou ik immers moeten bloozen en my fchaamen! iduella. Wel nu dan moest ik ook wel bloozen ? rosamunda. Wel neenlheeft hy udanookomviooltjesverzogt, en daarby gezegd; zy beteekenen vriendfchap en zaligheid? en hebt gy ze dan ook in (lukken gefcheurd? iduella. En dat hebt gy gedaan? rosamunda. Zckerlyk. Maar dat is alleen uw fchuld. Gy had  TREURSPEL. 3r> had my voor hem zo zeer gewaarfchuwd en vervolgens kwam hy by my. Van hem af te loopen kon ik toch niet; en eigenlykhadikhem zelf opgezocht;— maar dat verzoek ik, blyft een geheim. In 't kort, wy praatten zo wat met elkander, ik geloof van 't fchoone weder of van den Ieelyken Aballino , of van wat anders. Op het laatfte fpraken wy ook van de fchoonheid van een viooltje , van de vriendfchap, en hoe gelukkig men daar by ware... IDUELLA. Een fraaije overgang! ROSAMUNDA. Toen verzogt hy my om 't viooltje — ach , ik begreep hem wel — om dat armpzalige bloempje was het hem toch niet te doen, dat wast immers in alle tuinen, maar (terwyl zy mst een veclbcteekenende lach op haar hart wyst.) Vriendfchap en Zaligheid! IDUELLA. En hoe gedroeg gy u? ROSAMUNDA. O, zeer flegt, maar gy zult wel zeggen , zeer goed. In den beginne wierd ik, daar hy zo aan- doenlyk fmeekte, zo wonderlyk. Heeft dan by u nog nooit iemand zo gefmeekt? Dan zoudt gy 'er omtrent een denkbeeld van kunnen vormen. Ach hy ftond zo gedwee, zo deemoedig voor my, en blikte my dan zomwylen met zijne fchoone zwarte oogen zo fmeekend aan, dat ik hem wel om den F 5 hals  po ABALLINO, hals had willen vallen, dat ik hem wel had willen kusfchen. (droeviger) Maar toen dacht ik aan u, Iduella, en weg was alles — weg myn vermaak, weg myne hartkloppingen , weg myne vertrouwe- lykheid! Ik 1'cheurde het viooltje in Hukken, en zeide hem iets, dat hem zekerlijk even onaangenaam was, als my zeiven. iduella. En wat wilt gy nu doen ? rosamunda. Vreede maaken, vreede Ik heb alles aan myn oom verteld, en hem gevraagd of ik den goeden Flodoardo niet een weinig zou mogen minnen, maar een weinigje flechts! — Eu weet gy wel, wat hy zeide ? iduella. Daar ben ik nieuwsgierig na. rosamunda. Hy zeide — niets. Maar hy lachte en nikte minzaam met zyn hoofd. Betekent dat niet zo veel, als of de mond ja zegt? en nu wierd met den vreede tevens nwe ftraf beflooten. Namelyk, om den armen Flodoardo weder gerust te ftellen, zult gy hem niet één viooltjen, maar dit gantfche mandje vol ter hand ftellen,endaarbyzeggen: Vriendfchap en Zaligheid ! wilt gy dat doen, lieve Iduella? iduella, (bedenkelyk haar hoofdfchuddende.) Rofamunde! Rofamunde! RO-  TREURSPEL. 91 rosamunda, (Tiaar kmfchende.) O, gy lieve Iduella, wilt gy dat doen? iduella, (lachgende.) Wees op uw hoede! uwe woorden, uwe daaden zeggen onder u beiden meer dan uw hart zich zelve bekennen wil. Met vriendfchap is wel zaligheid , maar met de liefde dikwerf zielgrievende fmart verbonden! rosamunda, (haar voortleidende.) Kom, kom! geen liefde! daar behoede my de hemel voor! alleen.Vriendfchap en Zaligheid! Hechts Vriendfchap en Zaligheid! (Zy gaan beiden heen.) VT F D E T O O N E E L. De Doge andreas gritti en de Kardinaal grimaldi, (wandelende.) gritti. IVeen mynheer, Kardinaal, ik ben by my zeiven veel te vast overtuigd, gy moogt zeggen wat gy wilt... kardinaal, (de fchouders ophaalende.) Dan moet ik maar zwygen. gritti. Neen, ik bid u, fpreek; het is my altyd lief, buitengemeen lief, als ik van myne vrienden, en by-  J>2 ABALLINO, byzonder van den raadfelachtigen Flodoardo iets nieuws verneemen mag. kardinaal. Gy noemt hem dus toch zelf raadfelachtig, myn Heer! gritti. Ja, ik noem hem wel zo, maar waarachtig niet in een onedelenzin, God gave, dat ik flechts de helft der Venetiaancn in dien zin onbegrypelyk mogt noemen, en het is beklaaglyk genoeg voor onze eeuw, dat men de deugd op aarde byna voor een raadfel houden moet. kardinaal, (inet een blik van het oog naaiden hemel ge/lagen.) Helaas! helaas! gritti. Maar de man, die hem my aanbeveelde, is een eerlyk man, Canari is zyn naam; een man die nooit in zyn leven gewoon was te liegen, een man, die den heiligen vader zelf met een onbefchroomd gelaat de waarheid zou zeggen, een man, zo als, buiten hem, de republiek van Venetien, maar weinigen aanwyzen kan. kardinaal. Ik zou my bezondigen, als ik daar aan twyfelen wilde. gritti. Wel nu, fpreek dan, Mynheer. Gy ziet, hoe over-  TREURSPEL. 93 overtollig het is en zyn zou,my voortebercidenora berichten te hoorcn, die juist niet te best luiden mogten. kardinaal. Het zou my zelterlyk nooit ingevallen zyn, naar deezen Flodoardo te verneemen, zo niet myne onbegrensde liefde en de verkleefdheid aan uw perfoon my daartoe gebragt hadden, en als men dan van een hand , daar men ftaat op kan maaken, zekere omftandigheden verneemt, die volftrekt tegenflrydig zyn met die gewoonlyk voorgegeven worden: zou men dan zwygen? Hoe, als zelfde goede naam van uw Familie daaronder lyden moet, en het volkvan een zeker geheim misnoegen daardoor zwanger ging; zou het dan billyk zyn dit alles teverhceleu? gritti. Spreek maar voor de vuist uit; ik wil gaarne geduldig toehooren. — Maar nog eenmaal, Canari heeft my nooit bedrogen. kardinaal. Dat wil ik zeer gaarne gelooven. Maar laat ons openhartig bekennen, dat wy nooit het menfchelyk hartvolkomen leerenkennen. O, wat wordt 'erinde waereld niet al onder den naam van vriendfchap te koop gevyld! de ondeugd zelf hangt dikwerf den bekoorlykenfluijer der deugd om, hoe zou zy anders by de familiè'n der eerlyke lieden ingang vinden ? Jaa-  94 ABALLINO, Jaaren lang kunnen wy mee een mensch omgaan, jaaren lang kunnen wy hem opmerken, jaaren lang kan hy onze goedkeuringwegdraagen, en eindelyk, als zyne plannen toe de uitvoeringryp geworden zyn, ltoo: hy ons achterover in de groef tics verderfs, gritti. Dat is niet menschlievend gedagt, gelyk het een leeraar van het Christendom betaamt — doch ter zaake. kardinaal. Intusfchen dient men toch te weeten, met wien men gemeenzaam omgaat. Flodoardo kwamby u als vreemdeling, en op de aanbeveeling van Canari raamt gy hem in vriendfchap op. Hy gaf voor uit de oude Familie der Flodoardo s afteirammen, hy wist de zaak zeer waarfchynlyk te maaken, en Canari beeldde zich in, zyn vader gekend te hebben. Die zaak is valsch. Hy heeft u belogen, mynheer, en zynen eerften weldoener Canari daarby. gritti, (ontfteld.') Dat zou eerloos zyn. k r d i N a a l. Natuurlykis nu de vraag : van waar ik het weet? cn wil ik u niet als een haatelyke oorblaazervoorkomen , dan moet ik my rechtvaardigen. Deeze Flodoardo, hy zy dan wie hyzy, en voor wiens wczcnlyke verdienden ik altyd hoogachting behouden zal, deeze Flodoardo, zeg ik, kwam my reeds in den  TREURSPEL. 95 den beginne verdacht voor. Daar ik het geluk hebbe met eenige Florentynfche Familié'n van den eerften rang bekend te zyn, nam ik de vryheid naar onzen Flodoardo en zyne Familie te verneemen. . Maar hoe verbaasd fiond ik, als men daar geen woord van hem wist. Ik liet het hierby niet berusten, maar verzocht om eene gerechtelykevcrklaaringdcezer zaak van den kant der gantfche Flodoardifche Familie en (terwyl hy de papieren voor den dag haalt, en den Doge ter hand fielt.) hier is zy. gritti, (terwyl hy de papieren ter loops inziet.) Ik (la verbaasd. — Wat is dat? kardinaal. Al ware nu ook deeze zogenaamde Flodoardo ia de daad de braaffte man van de waereld, zo fchyat het my toch niet onverfchillig te zyn , welk foort van menfehen uw geheiligde perfoon omgeeven, of een onbekend gelukzoeker dan wel een bekend man van eer zich van uw hart meester maakt. gritti , (zeer onrustig ) Ik zie dat zeer wel, ik gevoel het. kardinaal. * Wilden wy ons aan ieder vleijend gelaat, aanieder zoetvloeijenden redenaar vertrouwen, zonder vooraf zyn hart en zyne voorige betrekkingen te beproeven; dan zouden wy ons van de honderd gevallen, negenen negentigmaal bedriegen. Een (lil burger ware dit  p6 ABALLINO, dit nnauwlyks te vergeeveu, en een vorst, die door zyne vyandeu van alle kanten beloerd wordt, dien zy de fyngefponnenfte valftrikken weeten te leggen... GRITTI. Het is waar... geheel en al ongelyk hebt gy niet! ik begryp niet waarom men my zo grof beloog. (Hy loopt gemelyk heen en veder.) KARDINAAL. Ten minften is het den koelen waarneemer ligt te vergeeven, als hy zich zei ven de vraag opwerpt: Wie is de zogenaamde Flodoardo? Waarom dringt hy zich zo yverig by den perfoon van den Doge in? — Was deeze Flodoardo ook zekere vluchteling, die mogelyk uit de eene of andere waereldftreek zich heeft moeten verwyderen, om in onzen Staat een aanzienlyken rol te fpeelen ? Was hy werkelyk van goeden huize afkomftig, waarom ontleende hy dan den naam van eene eerwaardige Familie , waarom fteelt hy haaren glans om zich daarmede een luis- terryk aanzien te geeven? Maar ik wil daarom niets kwaads van hem gezegdhebben. Dehemelbewaare my, dat ik de onfchuld lasteren zou. GRITTI. Het is ergerlykj ik moet het bekennen, zeer ergerlyk. KARDINAAL. En deezen man wilt gy, mynheer, het commando  TREURSPEL. 9? do over een oorlogfchip van het eerfte kaliber vertrouwen. gritti. Gy hebt gelyk. Ik gevoel maar al te wel myne al te voorbarige genegenheid — maar vertrouwen? Zie, heer Kardinaal, niet flechts een oorlogfchip, neen, myn perfoon zelf wilde ik deezen Flodoardo zonder vrees vertrouwen , want ik weet, ik gevoel het, zulk een man kan my niet bedriegen. kardinaal. Niemand moest meer, dan de menfchenkenner.de fchoone zinfpreuk minnen. Al ons weeten is flechts broddelwerk. gritti. Ik zie de juistheid van alle uwe aanmerkingen zeer wel, maar ik behoud toch myn geloof aan FIo- doardo's eerlykheid. Heer Kardinaal, als wy altyd eerst vitten en proeven en bedachtzaam de ondervinding over den mensch zouden raadpleegen , eer wy hem beminden, dan zouden wy het geloof aan de eerlykheid van hart en aan deugd moeten opgeeven, zelfs daar die ons uit de oogen, het gelaat en de woorden van den man , al is hy een Vreemdeling, minzaam tegenlacht dan, Heer Kardinaal, wierd 'er op aarde mogelyk nooit eenige vriendfchap aangegaan. kardinaal» (defchouders opnaaiende.) Het is mogelyk. G c r it-  ?3 ABALLINO, gritti, (met eene toeneemende warmte.") ■ Het is waarachtig oneindig fchooner, zich tienmaal te laaten bedriegen, dan eenmaal het geloof aan de goedheid van het menschlyk hart te verliezen. kardinaal. Ja, ja, het is fchooner; ik wil het niet loochgenen. Maar (met een fcherpen blik en een veelbetekenenden toon,]) moet dit de zedelyke fteircgel van den Vorst zyn? Waar de Vorst tienmaal bedrogen wordt, wordt ook het land tienmaal bedrogen ! — (zeer koel van het gefprek een afwending maakeude.) Doch het zal best zyn dat wy afbreeken. Ik heb alleen myne aanmerkingen omtrent Flodoardo willen mededeelen, en tevens de gevoelens van het volk omtrent zyn perfoon. gritti. Ik ben u daarvoor verplicht. Maar wat zegt'er dan het volk van? heeft dat zich reeds geuit? kardinaal. Gy weet toch wel, mynheer, dat het volk gaarne over de daaden der Grooten zyn oordeel velt, en langs een zeer natuurlyken weg dikwils meer ontdekken kan,dan de Grooten,door hunne Gunftelingen omfchanst, ooit weeten kunnen.—Het volk vraagt, en wie zal het die vraag kwalyk neemen: Wie is toch die Flodoardo? waarom dringt hy zich zo by onzen beminden Doge in? gr i t-  TREURSPEL. 99 gritti. En het antwoord? kardinaal. Ik zal het u, als het my vergund is, even oprecht opdisfchen. Dan zegt men: Flodoardo mint den Dogeniet,hy mint zelfs met geen zeer brandenden yver onze republiek: maar— de fchoone Rofamunde van Corfu. gritti. Een kwaadaartige aanmerking. kardinaal. Maar hoe, als die aanmerking toch juist—ik wil nu niet zeggen ware — maar echter zyn konde ? g ritt 1, (met eene zichtbaare gemelykkeid.~) Zyn konde ? — nu ik wil dat ook gaarne toegeeven , dat zy het zou kunnen zyn! — maar dan was het immers nog geen zoude. kardinaal. Men weet nu reeds allerlei Anecdoten van Flodoardo en uwe fchoone beminnenswaardige nicht te vertellen. By voorbeeld, hoe Flodoardo alle kunften in 't werk gefield heeft, om Rofamunde's nogonzydig hart te kluisteren. Maar, zegt men, Rofamunda heeft hem toch tegenftand geboden, fchoon zy hem niet geheel en al ongenegen ware. In 't kort Flodoardo heeft meer dan eens een blaauwtje by haar gelopen ; de jonge Heer, die anders nergens by de vrouwen gewoon was tegenftand te ontmoeten, had G 2 eene  r60 ABALLINO, eene vernuftige wraake uitgevonden, en een flegten kaerel gehuurd, die een van de leelyktle fchepfels onder de zon was. Dees moest haar in den tuin van Dolabella overvallen, en haar niet alleen recht hartelyk kusfchen,maar zeookplechtig totzynbruid iuwyden. gritti. Dat is godloos gelogen. kardinaal. Relato refere. Niet meer, dan het geen ik zelf gehoord heb. Intusfchen is echter zo veel zeker, dat de beminnenswaardige Rofamunde zedert eenigen tyd het eenigfte voorwerp der kwaadfpreekendheid, en de ftof der gefprekken by alleleegloopende fnappers en fnapfters geworden is. Men noemt haar nu overal in Venetiën maar regelrecht de Bandietenbruid. gritti, (knorrig.) Mynheer de Kardinaal, het is nu genoeg. Ik heb geen lust noch geduld meer om u ta hooren. Ik bedank u intusfchen ten hoogften voor de medegedeelde berichten,- en deeze papieren van dcFlodoardifche Familie zult gy my wel een tyd lang willen laaten. Ik zal 'er een zeer goed gebruik van weeten te maaken. kardinaal. Ja maar ik verzoek u toch by alles wat daar uit zon kunnen ontdaan, myn naam buiten het fpel te laaten... g rit-  TREURSPEL. 101 GRITTI. Zie ik daar ginds Canari niet? Hy komt de laan van de haag door. Des te beter. De zaak zal zich wel ras ontwikkelen. kardinaal, (met eene buiging.) Ik zou niet gaarne getuige van dit tooneel willen zyn; en bovendien doeri de papieren ook meer af, dan myn eigen uitfpraak bewyzen kan.—Ik heb de eer myn compliment aan u te maaken. (Hy gaat heen.} ZESDE TOONEEL. De doge, (alken.) Een onverdraaglyk mensch! — Ik fchrik, zo dikwerf ik hem ontmoet, want hy is my reeds vanouds een Jobs bode geweest. ■ maar het fmartelykfte is, dat hy dit maal gelyk had, dat ik hem niet kon tegenfpreeken. (mismoedig.) Flodoardo! Flodoardo ! hebt gy my kunnen bedriegen, heeft in de daad uw eerlyk voorkomen, uw eerlyk oog my en myn Canari belogen; dan is het vooruw verantwoording, als myn hart van nu af aan voor ieder vriendelyk gevoel jegens de menfehen gefloten blyft. G 3 ZE.  ï02 ABALLINO, ZEVENDE T 0 0 N E E L. De doge en canari. gritti. Het is goed , lieve Canari, dat gy hier komt; ik had u anders moeten laaten opzoeken. canari. De Gedeputeerdens van alle de Departementen zyn boven in de Gehoorzaal vergaderd wegens den ongelukkigen Dandoli... GRITTI. Ik ben heden niet geïtemd om hen te ontvangen, ik laat liaan om rouwbeklag aanteneemen. Bekleed gy voor ditmaal myn plaats maar, Canari. Maar yooraf heb ik nog een ernflig woord met u te fpreeken. canari. Ik ben tot uwen dienst. gritti, {onrustig heen en weder gaande.) Eenoogenblik geduld! canari. Gy fchynt zeer aangedaan te zyn, mynheer. gritti. Dat is wel mogelyk. canari. Mag ik de reden van deeze mismoedigheid niet weeten ï grit"  TREURSPEL. 103 gritti. O, Ja! Alles, alles! canari, (ziet hem ftilzwygend aan?) Mynheer!... gritti , (naar hem toegaande?) Canari! {met een doordringend oog?) Canari, wy waren voorheen vrienden! canari. Dat waren wy,en van oudsher heb ik niets heiliger, niets aangeuaamer gekend, dan deeze Vriendfchap. g r i t t f. Is dat in de daad zo, Canari? canari. 'Er moet iets zeldzaams voorgevallen zyn, dat gy op deezen dubbelzinnigen toon met my fpreekt. Ik was nooit gewoon dien van u te hooren. gritti. Ja, 'er is ook iets zeldzaams voorgevallen.' canari , (nog altyd bedaard?) Mag ik het weeten? Betreft het ook my? gritti. Ja, zeker! U en my en onzen veelbeloveuden lieveling. canari. Flodoardo ? ■ gritti , (op een deftigen r echterly ken toon.) Zeg my, wie is toch die Flodoardo? G 1 ca-  104 ABALLINO, canari, (verwonderd.]) Vergeef het my, mynheer, die vraag komt my wonderlyk voor. gritti. En my nog meer uw antwoord. Wie is die Flodoardo? canari. Wat zal ik eigenlyk hierop antwoorden? Gyzelf, mynheer, kent hem voor het uit- en inwendige zo goed als ik zelf. Hy is niets meer en niets minder dan wat hy fchynt, en waartoe hem uwe goedheid verheven heeft. gritti, (argwaanend.) Uwe antwoorden behaagen my niet. — Lieve, eerlyke Canari, 'er ligt my alles aan gelegen, Flodoardo nader te kennen,- ik moet hem door endoor kennen ,• zeg my toch , by onze vriendfchap bezweer ik u, kent gy hem wel door en door ? canari. Zo veel men de menfehen, de duizende nuances van hun chara&er afgereekend, in 't algemeen in ftaat is te. kennen — door en door. gritti. Ik fpreek niet van zyn charafter, maar van zyn geboorte, van zyn afkomst. 'Er ligt my ten hoogften aangelegen het te weeten. Weeten moet ik het, met wien ik omgaa, wien ik eigenlyk myn vertrouwen fchenk. De Venetiaanen hebben reden op my te  TREURSPEL. 105 te finaalen, als ik een onbekenden Vreemdeling, mogelyk een naakten dwaalenden gelukszoeker tot myn vriend verheffe, hem den weg tot de glansrykfte eerambten in de republiek openftelle, en daarentegen myn eigen Landskinderen voorbygaa. canari. Hy is zelf een Landskind, geboren in het Venetiaanfche gebied, en, als ik my niet vergisfe, zelf in deeze Stad. gritti. Wat zeide gy my dan voorheen van zyn Familie? canari. Ik zeide, dat zy een der oudlte en aanzienlykfte wasj dat zyn geflachtboom reeds fchoiuie telgen droeg, toen hëtgeflacht der Gritti's, Canari's en Dandoli's nog onder de wilde ftruiken eerst begon op te fchieten; en ik denk dat hunne ceder nog groene en aanzienlyke telgen van zich geeven zal, wanneer onze Familiè'n rondsom ons reeds zullen zyn uitgeftorven, als dor en zwak plantfoen. gritti. Gelooft gy dit ter goeder trouw? hebt gy nooit anders geweeten? heet hy Flodoardo? canari, (_zwygt.~) gritti. Antwoord my! G 5 CA-  io6 ABALLINO. canari. Ik geloof het; heb ten minften nooit anders geweeten. Hy heet Flodoardo. gritti. Foei, dat is fchandelyk. Canari, dan heeft hy ons waarlyk beiden belogen, want gy kunt my onmögelyk bedriegen— (hy haalt de papieren van den Kardinaal te voerfchyn.) De Familie der Flodoardo's verloochent deezen Flodoardo, zegt dat zy niets van hem weet. Nu mag de hemel weeten, met wien wy ons eigenlyk hebben ingelaateu. Foei , zulke oude gryze mannen , als wy, laaten ons bedriegen'. . Daar, lees deeze Familiebewyzeu maar! canari, (keert zich cm, cm zyne onfleltcnis te verbergen.) God in den Hemel! gritti, (hem na oogende.) Neem toch die papieren in handen. Wat is dat? Gy verandert van kleur? canari, (verlegen.) Mynheer !... (hy neemt de papieren.) gritti. Ik geloof u; geloof u gaarne. My ging het ook ZOO.1 Maar lees toch! canari, (ziet beevend de papieren in.) Ik mag ze niet leezen. gritti. Bedaar! als wy maar achter de waarheid koomen. Die  TREURSPEL. 107 Die Flodoardo mag dan zyn wie hy wil: hetis ert blyft toch onedel, ons beiden te bedriegen. Ik ben in de daad zeer onvergenoegd. canari, (met drift.) Neen, beiden heeft hy ons niet bedrogen, Mynheer. — Ik zie, het is verraden wat geheim moest blyven. — Flodoardo verdient uwen haat niet. gritti, (getroffen.) Wat is dat? wist gy... canari. Ik weet het, maar ook flechts ik alleen, en ik maghet niet verraden. Ik heb hem liilzwygendheid beloofd, geen mensch zal my noodzaaken iets te openbaaren van het geen hy niet hebben wil. Het is waar, Flodoardo heeft geene betrekking tot de Florentynfchc Familie, maar een landlooper , een gelukzoeker is deeze Flodoardo niet. GRITTI, (beledigd.), Canari, zo zyt gy my ook trouwloos geworden? canari, (gevoelig.) Mynheer, dit is het eerfte verwyt, het eerfte harde woord, dat ik van u hooren moet. — Het grieft my, maar ik neem het unietkwalyk, wyl het om Flodoardo is. gritti. Zo weet ik dan niet meer op wien ik my vertrouwen zal Ik ftaa midden in myn paleis midden in myn Vaderland onder Vreemde-  I0g ABALLINO, delingen. (met hartelykheid.) Canari, heb ik ooit een geheim voor u gehad? Lag myn hart niet altyd vooru ontflooten als een open brief?- Canari, waarom beloont gy my zo? canari. Genoeg, Mynheer, gy zult alles verneemen , alles, maar niet van my, doch alleen van hem zeiven. Ik heb geen volmacht, om zyne geheimen aan den dag te leggen — hy moet zich zelf rechtvaardigen, maar dan zult gy ook verneemen, dat dc oude Canari u nooit belogen heeft, nooit — den verraader by u fpeelde! (Hy wil heengaan.') gritti. (hem tegenhoudende.) Lieve, goede Canari, gy fchynt op my gebelgd te zyn. Neen wy moeten altyd vrienden blyven! canari. Maar de oude Canari is geen verraader — neen, zo waar God leeft,dat is hy niet.Wy hebben met elkander geftreeden, Gritti, hebben met elkander lief en leed gedragen. Voor u, Gritti, heb ik den houw met myn fabel opgevangen, die u was toegedacht, toen ons de Turken by Sabinocello aan boord klampten ! En de man kan geen verraader zyn, die zyn leven voor een ander in de waagfchaal fielt. gritti, (getrojfen.) Canari! (hem hy de hand vattende.) canari, (aangedaan.) Gritti! grit-  TREURSPEL. 109 gritti. (hem omhelzende?) Wy zyn vrienden! canari. (hem kusfchende.) Vrienden! (terwyl hy zich losrukt.) Flodoardo was nog voor een uur hier boven; ik zal hem by u brengen. Hy moet zich zeiven verdedigen. gritti. Des te beter. canari. Ik breng hem hier. (Hy gaat fchielyk keen.) 4 G T S T E T O O N E E L. De doge. (alleen.) een wonderlyk heethoofd is die oude manlWas hy niet vuur en vlam voor zyn Flodoardo ? — Hy is en blyft nog altyd dezelfde, diehy in zyne jonge jaaren was — en ik blyf ook nog fteeds dezelfde, de goedhartige, ligtgeloovige, als het 'er op aankomt, altyd het beste van het menfchelyk hart te denken — (droevig heen en weer wandelende.) Dandoli! Dandoli! dat ik u nog verliezen moest! Ach, wie zal my ooit deeze bloedende wonde weder heelen? NE-  „o ABALLINO, NEGENDE TO ONEE U • MTTI. aha llino. (van achter de ftruikcH te voorfchyn fpringende.) aballino. Ik, als gy het begeert. giutti. (verfchrikt achteruitdeinzende.) Wie zyt gy? aballino. De mail, die uwen Dandoli heeft verflagen; voor het overige uwe en der Republiek aller getrouwde dienaar. gritti. {die zyn gantfche tegenwoordigheid van geest verlooren heeft.) Ik — mensch — hoe komt gy hier? aballino. Hoe of ik hier kom? volgens een zeernatuurlyken weg. Alle Gondels in uw Venetiën heb ik gepacht; alle wachten, deurwaarders en Sbirren ftaan in myn foldy. gritti. (zich herflellende.) Wat wilt gy, monfter? aballino. (vriendelyk grynzende.) My u vertoonen. Want men heeft my verteld, dat gy Aballino eens aan tafel geprezen, en luid gezegd hebt; Het is jammer dat de kaerel niet aan het hoofd  TREURSPEL. m hoofd van een leger ftaat; ik wenschte dat ik hem kende, ik zou hem gaarne eens willen zien! — nu wilde ik uwen wensch vervullen. gritti. C fidderend?) Gy zyt «en verfchriklyk — affchuwlyk mensch ! aballino. Verfchriklyk? Hi hi! het doet my recht goed, dit van de lippen van een Venetiaanfchen Hertog te hooren. — Affchuwlyk? dat wil ik liefst niethooren. Zekerlyk wyst myn uithangbord een affchuwlyk handwerk aan, maar, Doge, wat meent gy wel? Mogelyk zyn wy beiden de grootfte mannen van Venetiën, gy in uw, en ik in myn vak. gritti. (met een gemeiyken lach?) Ellendige! aba l l i n o. O lach toch niet zo ongeloovig. Vergun my ten minften, dat ik my als Bandiet met een Doge vergelyke. Uw zyden rok en myn groove kiel maaken onder ons flechts een klein onderfcheid. Het Purper maakt den grooten man niet uit, zo min als de bedelftaf den geringen. Weet gy dat niet? Hi, hi! ik denk altyd, dat men zich gerust met iemand vergel yken kan, tegen wien men is opgewasfen. gritti. (maakt beweeging om te vertrekken?) aballino. (glimlachgende?) Niet alzoo! nog eenige oogenblikken moetgyhier blyven, want het geval brengt niet ligt zulk een paar groa-  ii? A B A L L I N O, groote mannen op dit kleine plekje weder te famen, Blyf toch.! gritti. (met verhevenheid.') Hoor Aballino, gy hebt groote talenten van den hemel ontvangen, waarom woekert gy niet beter met dezelven? Ik kondige u hier volkomen vergeeving en amnestie aan van alles wat gefchied is, onder dat beding, dat gy my die geenen noemt, die u gehuurd hebben om Dandoli te vermoorden, en dat gy het gebied van Venetiën terftond verlaat. aballino. Hi,hi! gy kondigt my pardon aan? Gy? en gy aan my? Doge, ben ik dan in uw macht, of gy in de myne? Maar dat alles eens op zyn plaats gelaaten, dan ben ik toch reeds lang over alle die grillen heen. De menfehen kunnen my geen aflaat voor myne zonden geeven, en op dien grooten dag, als alle menfehen hunnen fchuldbrief voor den dag moeten haaien,dan zal ik denmynennogaltydgerustkunnen vertoonen. ■— Gy wenschte gaarne de naamen te weeten van hen, die my betaalden om Dandoli te vermoorden? Deeze naamen zult gy met den tyd verneemen, maar nu nog niet.— Gyzegtmy.dat ik het gebied van Venetiën zou verlaaten. — Waarom? Uit vrees voor u ? hi, hi! Uit vrees voor de Republiek ? — Ha, de Republiek vreest Aballino wel, maar Aballino vreest de Republiek niet. grit.  TREURSPEL. 113 GRITTI. Gy zyt een vermeten mensch. Gelooft gy dan; verwaten booswicht! gelooft gy dat de langmoedigheid des hemels u altyd zal verfchoonen? Weet gy niet, dat'er een Godover dezonenftarrenheerscht* die u ter zyner tyd vinden, die u vreesfelyk vonnis-fen zal? ABALLINO. Dat weet ik alles zeer wel, en als het daarop aankwame, dan zou ik u nog een beter boetpredicatie kunnen houden. Daarom verzoek ik u, laat dat alles maar op zyn plaats. — Maar hoor,als gy eens lust hebt om te prediken, laat my dan roepen, dan zal ik u een tekst voorleggen, waarover uwe toehoorers de koude koorts op het lyf zullen krygen. Gy, groote Heeren, laat u altyd in den kring ronddraai jen, en kunt nergens een enkelen blik laaten gaan, waar wy met open oogen durven (laan kyken. Gy moest eens een 'avondwandeling met my doen zo in verfcheiden hoeken, waar geen lantaarn brandt, of achter den fchans, waar men niets ontmoet, dan het zesde gebod dat op de koop loopti GRITTI. En ik zou nergens ooit grooter monfter befchouwen, dan gy zyt. ABALLINO. O ftil wat, ftil wat! 'Er zyn nog menfehen in de' waereld,by welken ik,al ware ikookzo zwart als de 11 éttii  1I4 ABALLINO, duivel,zo fneeuvvwit als een engel zouzyn.Vroome kinderen, by voorbeeld, die hunne ouders, wanneer zy te lang leeven, buiten deur jaagen, of in een gat werpen, waar zy zich van hartzeer langzaam dood kunnen kwellen; advocaaten die het vermogen van weduwen en weezen in eenen enkelen maaltyd doorbrengen , en dan de bedelende ongelükkigen in het werkhuis doen opfluiten; Geestelijken, die hunne longen ten berste febreeuwen over het algemeenezedebederf, die het geloof en de gevoelens der menfehen voor contrebande verklaaren, en het vrye geweten met den breidel fnoeren, daar zy zelf geen zwarigheid maaken, onzenlieven Heer een wasfche neus aantedraayen. GRITTI. Gy zyt een origineel. aballino. Dat is het juist, waarnaar ik ftreev'. Leven wy niet in een rampzaligen tyd, waarin men het meest fpreekt van het geen men het minst bezit. Origineelheid weergalmt van alle tongen, daar wy intusichen niet dan alledaagfche platte gebroedzels in alle hoeken zien rondkruipen. gritti. (Jiem flerk aanziende.]) Aballino, fchaam u, dat gy een origineel onder de wangedrochten zyt; uit u had een ander man kunnen woiden I AB A L-  TREURSPEL 115 ab a llino. Nooit meer, dan wat ik nu ben. Denkt gy dan^ dat ik my myner rolle fchaame?Zie ,Doge, als eenige eeuwen zullen voorbygeftreekêii zyn, en het geeri men thans het tegenwoordige noemt, de gryze oudheid heeten zal ; wanneer men de wydloopige ge-fchiedenis van onzen tyd in weinige woorden verkort, zalfamenfmelten, dan zal tog in de historie vart Venetiën uw naam alleen naast- de myne noggenoemd Worden. gritti. Waarlyk geenbekoorlyk verwandfchap. No'g éénmaal, .Aballino, verlaat onze Republiek!' ad al lino. Daag uw gantfche land tegen my uit, ik zeg ;• neen ! en blyf; want, zie Doge! gy moogt my gelooven of niet, ik.... doch wat vraagt gy naar myii hart!-Onder een eenig beding echter wil ik uwe' Staaten verlaaten. gritti. Endatis?—Wilt gy tienduizend ftukken gouds?' aballino. (gebelgd.) ïkgaf u zeiven gaarne tienduizend (lukkengouds, als gy maaken kost dat gy deeze haatelyke woorden' niet gezegd had. Neen, hoor, geef my uW nicht, Rofamunda, de dochter van Guiscardo van €orfu, tot gemalin ! (ftandvastig.) Onder geèü. ander beding raakt gy van my ontflagen.  n6 ABALLJNO, gritti. (vertoornd, met eene diepe verachting?) Onmensch!. ... aballino- r Hi, hi! Gy wilt niet? - ,. gritti." Verlaat niy, of ik fchreeuw om hulp. aballino. Ik heb nog lust om wat met u te praaten; en uw fchreeuwen zou u niets helpen, omdat rondsom u myne wachten Haan. Denkt gy, dat Aballino, zonder behoorlyk gedekt te zyn, zich hier xou vertrouwen? Aballino betaalt zyne lyfwachten zo goed, als de befte Italiaanfche Vorst. — Gy wilt my dan Ro« famunde niet geeven? gritti. (draait hem den rug toe.) Het galgenveld, Bandiet! aballino. Welaan! denk dan aan de woorden, die Aballino in dit uur tot u fprak: eer zal ik niet rusten, eer zal geen vrolyke morgen voor my opdaagen, voor dat Rofamunde de myne is! Ik zal haar u nietont. rooven, ik zal haar niet met geweld uit uwe armen rukken. Gy zelf zult my met traanen in de oogen bet meisje overleveren, gy zelf zult my tot uw fchoonzoon kiezen; gy zelf zult my met haar ter bruidfponde leiden! Zo waar ik leeve, en zo waar God boven ons woont! GRIT-  TREURSPEL. 117 gritti. Raazende dolkop! dan moest de natuur wonderen doen, of ik voor den tyd kindsch worden. Nog eenmaal en voor de laa tftemaal, Aballino, wee u, wanneer ik ten eenigen tyde als rechter voor u zal ftaan' aballino. Deeze woorden hebben voor my geen beteekenis. gritti. Aballino, hoor nog eenmaal myne waarfchouwing, daar het nog tyd voor u is. Eisch geld en goed, ik geef het u. En al moest de Republiek een millioen daarby ten beste geeven, zo zou zy toch veel gewonnen hebben, als gy haare lucht niet langer verpestte. aballino. Nog eenmaal; bedenk u, Doge! — Binnen vierentwintig uuren zyn Canari [en Flodoardo naar den duivel. Denk dan: Aballino heefthetmy gezegd. gritti. (fchreeuwend?) He! Hedaar! hier! aballino. (Jiaalt fchielyk een pistool voor der. dag, en fchiet het digi hy den Doge in de lucht af.) Adio! (Hy neemt een fprong, en vlucht door het bosch iveg.y gritti. (duizelt verfchrikt achter, uit, en zoekt Aballino?) Waar is h.y? — Wat is dat? — Is 'er dan'geen II 3 God  ïj8 ABALLINO, God in den hemel meer,die met zyn donder deezen ater* ling verplettert? — (tusfchenpoozing.) O, bedaard,bedaard maar, dat ik myne zinnen weder verfamei. Ja, het zal toch wel anders worden. Ik wil niet wan? hoopen, daar het oog der Voorzienigheid nog over ons waakt. De deugd kan wel verfchalkt en verraaden, vervolgd en gekrenkt worden, maar overwonnen kan zy nooit worden. TIENDE T 0 O N E E L. andreas gritti en canari. canari. (komt ademloos aankopen.) ^^ynheer — ik zocht onzen Flodoardo — maar..., gritti. Stil, Stil! Laat uw Flodoardo maar—alwashyde zoon van een bedelaar, zou ik hem lief hebben, want hy ftaat op de moordiyst van Aballino. Hy moet zekerlyk een eerlyk man zyn. Canari, lieve Canari, (hem weemoedig de hand drukkende.) ook gy ! canari. Alle duisterheden, al het raadfelachtige over het onlangs gebeurde in Venetiën is nu uit den weggeruimd. Hoor my flechts! Ik ben nog buiten my zeiven. gritti. \\% wil niets hooren, lieve Canari! flechts nogéën be-  TREURSPEL. no bede heb ik aan u, verlaat myn paleis niet, zonder een fterke bedekking met u te ueemen. — Gy zult vermoord worden —— de moordenaar is reeds gebuurd. canari. Wat acht ik myn leven! Ik heb het meer dan eenmaal veil gegeeven — maar het welvaaren of de ondergang van onze Republiek hangt aan een zyden draad. gritti. (ontfleld?) Komen dan alle ongelukken op deezen dag te fa men? canari. Flodoardo heeft hier in Venetiën de fpooren eener famenzweering ontdekt. Men is thans nog bezig om verfcheiden geweercn en wapenen uit drie burgerhuizen te haaien, die by een oproerleus ter wapening dienen moesten. Zeven burgers zyn in hechtenis genomen, en hunne papieren en gereedfehappen verzegeld. Meer weet men nog niet. gritti. Moed, moed, Canari! God zal ons niet verlasten. Ik heb reeds zo menig een ftorm uitgedaan, eu zou ik dan onder deezen laatften bezwyken? canari. De Hooge Raad zal zich nog dit oogenblik by den anderen vergaderen. H 4 grit*  lao ABALLINO, GRITTI. Laat ons dan niet draalen! Ik zie nog vreesfely* ke oogenblikken te gemoet. De toekomst gaat van afgrysfelyke dingen zwanger. Maar laat ons flechts moed houden. Wy zullen den ftryd rustig aanvangen, en of over de benden der booswichten zegevieren, of onder de puinhoopen van ons vaderland fterven. Einde van het derde Bedrijf, VIER.  TREURSPEL. i« VIERDE BEDRYF. In het Paleis van den Doge. EERSTE T O O N E E L. De Doge andreas gritti (fluimen »p een ' leuningftoel. rosamunda. komt met een mandje bloemen binnen.) rosamunda. (zo als zy haar en {luimeren. den oom ontdekt?) |§t.! Hy flanptzo gerust — hy heeft den gantfchen nacht in zyn kabinet gewaakt. Ik zou geen Doge van Venetiën willen zyn. (Zy gaat naast hem, op een Jloel zitten en doorzoekt haar bloemkorfje.) Nu laaten zy alle hunne hoofdjes hangen, nu zyn zy allen verwelkt, en de arme Iduella heeft ze vergeefs geplukt; ik heb my vergeefs verheugd, en Flodoardo heeft 'er niets van gezien. Dat ook nu juist die leelyke onlusten in Venetiën weer beginnen moesten. Men kan daarby nooit eens regt vrolyk zyn, en den rusteloozen Flodoardo in 't geheel niet te zien krygen. Ik kan toch waarlyk metalmynverftandnietbegrypen waarom de menfehen in de waereld altyd met elkander zo gaarne over hoop leggen. Waarom beminnen zy eikanderen niet liever? Neen, dan voert men oorH 5 log*  n: ABALLINO, log, dan maakt men famenzweeringen, klaagt elkkanderen aan, ftaat elkander naar 't leven — ach ! — en den lieven goeden Canari hebben zy ook omgebragtl gritti.; (ontwaakend — fomber.) Met wien praat gy? rosamunda, (lachgende.) Voor tydverdry f met my zeiven. (Hem de hand kusfchende.) Goede morgen, lieve Oom! gritti. Hoe laat is het al op den middag? rosamunda. Twee uuren. gritti. Wat doet gy hier? rosamunda. Niets, volftrekt niets. Ik was bang om in myn kamer alleen te blyven; ik meende geduurig dat ik de geest van Canari zag binnenkomen. gritti. Weg, weg! Bandietenbruid! ik wil alleen zyn. (Jets zachter.) Welnu? rosamunda. (met groote oogen hem ftyf aanziende.) Myn oom! (met traan-n.) Myn oom! gritti. Weg, in uw kamer, zeg ikoi? RO'  TREURSPEL. 123 rosamunda. (gaat langzaam en weenend naar de duur toe?) gritti, (tusfchenpoozing.) Rofamunde! — Rofamunde! (niet een zachter (lem.) Kom nog eens hier. rosamunda,(komt wederom.) gritti. Wees gerust, myn kind! ik ben niet boos op u. Kusch my! rosamunda. (kuscht kern.) gritti, (aangedaan.) Hebt gy geweend? rosamunda. (/hikkende, en een traan uit haar oog weglachgende.) Neen, ik heb niet geweend! gritti, (zachtzinnig.) Gaa, myne dochter! onze gouden dagen zyn Yoorby. rosamunda. Reeds voorby ? Ik dacht dat zy eerst zonden aanbreeken. (Zy gaat heen.) gritti. (ftaat op, en gaat met eene ftceds vermeerderende inwendige onrust heen en weder.) Ja, het moet een bovennatuurlyk wezen zyn; anders begryp ik het my niet. Den ongelukkigen in den middennacht zo heimelyk uit zyn bed te ligtenhet is ongehoord! Nu, hy heeft het zelf wel vooruit  H4 ABALLINO, uitgezien,en ftierf als man en alsChristen — en ik alleen blyf hier door diepe fmart ter neêrgebukt, over. — (Met traanen in zyn oogen voor zich heenziende.) Goeden nacht, ookgy, myn Canari! goeden nacht myn laatfte vriend! - doch eenmaal,(met hartelyke aandoening de handen ten hemel heffende.") eenmaal goeden morgen, als de dag der opftauding zal aanbreeken ; een fchoone, troostryke morgen, myn Dandoli! myn Canari! — Dan, dan is de ouden verlaaten Gritti weder onder u ; dan, dan is het fchoone klaverblad der goede zielen weder vereenigd, TWEEDE T O O NE E L* flodoardo. (met een fomber en ernst binnenkomende.-) gritti. (droevig.) Flodoardo , gy leeft nog? flodoardo. Ik kom van het verhoor der gevangengenomen faamgezwoorenen. Zy loochenen het hardnekkig, en beweeren dat zy de wapenen , die men,benevens de krygsamnnitie in hun huis gevonden heeft, als koopmanfehap op fpeculatie hebben ingekogt. Twee derzelven zyn nu op de pynbank gebragt, en de een heeft, door fmart overweldigd, beloofd te zullen bekennen. G FIT-  TREURSPEL. 125 GRITTI. Ik hoop dat de Staat ook ditmaal zal gered worden , hoe duister en verfchriklyk het 'er ook van alle kanten uitziet. FLODOARDO. Daar is geen twylfel aan, mynheer! GRITTI. Maar alfchoon ik ook ten laatften over deeze geheime famenzweering, waarvan wy tot nog toe flechts de eerfte fpooren ontdekt hebben, met luister mogt zegevieren , dan zullen 'er toch altyd twee mannen ontbreeken , wier vriendfchap anders de grootfte vreugd myns levens was. Ach, Flodoardo! Ach Flodoardo! ik ftaa hier nu zo eenzaam, zo diep neérgebogen, als een oude wegftervende eik, wiens fchoonfte takken door den ftorm zyn afgellagen, wiens wortelen zich nog maar zeer zwak in de aarde hechten. FLODOARDO. Mynheer! flecht3 de geringde fteun van deezen eerwaardigen eik te mogén worden, zou hetgrootlte geluk myns levens uitmaaken. GRITTI-. Wees op uw hoede, jongman! ik fidter voor uw leven ; want ik zou nu haast aan het alvermogen van Aballino geloof beginnen te flran. Hoed u, moge!yk heeft hy u in den arnftaandc nnacht totzyn flachr,siffor beflemd. (lly haalt de papieren van den Kar- di-  126 ABALLINO,' dinaal voor den dag.) Hier, neem dit. Uw ver* moorden vriend bleef my nog een antwoord op een gewichtige vraag over uwe afkomst en uwe Familie fchuldig. Gy zyt niet van Florence, gy zytgeenFlodoardo — doch zo u uwe verantwoording te moeijelyk mogt vallen, dan wil ik 'er niet verder op aan. dringen. (Hy gaat in zyn kabinet.) flodoardo. (alleen — hy doorloopt met een vlugtig oog de papieren?) Wat is dat? — Het is verraaden I — Nu, het zy zo; ik ben thans in de haven, en de (tonnenkunnen my niet meer fchaaden. (Hy werpt zich met onverfchilligheid in een /loei.) De geheimzinnige rol is uitgefpeeld. Venetiën is in myn macht met al zyn eerlyke lieden en fchurken. Maar zo moest hetook komen. De zwaarde katadrophe daat nog voor de deur; thans is het de tyd om de knoop der fchrikly» ke gebeurtenisfen te ontwikkelen. Het Bly-ofTreurfpel mag dan ten einde loopen zo als het wil, de vrede moet toch wederkeeren binnen deeze eenzaams nuturen, al zou ik 'er zelf het offer van worden. DERDE T O O N E E L. flodoardo. parozzi. parozzi. (zeer vriendelyk. Ha , Flodoardo t FL O-  TREURSPEL. 127 flodoardo. (opfpringende.) Welkom Parozzi. Wat brengt gy voor goeds ? Hoe lang is het wel geleden, dat men het geluk niet gehad heeft, u in dit huis te zien? farozzi. (hem omhelzende.') Ziektens— familiebelangens - huuvvlykszaaken — dat alles kan een mensch by den besten wil zelf in den weg zyn. flodoardo. i Maar gy ziet 'er toch zeer vrolyk uit. parozzi. Ja, al lag ik op myn fterfbed, en de dood keerde de leeggeloopen zandlooper voor myne oogen om, dan zou ik noch vrolyk zyn, als ik maar zulk een vriend naast my zag. flodoardo. Spotter! en met dat al vermydtgy zorgvuldig ieder gelegenheid, als ik my nader met u gemeenzaam wil maaken. parozzi. Vermyden ? Foei, dat is flegt van u gezegd. Wie was het, die my laatst rond affloeg, toen ik hem ter maaltyd nodigde. flodoardo. En wie was het, die zo behoedzaamiederendisca vermydde, waarby ik tegenwoordig was? parozzi. Allerliefst, dat moet ik zeggen; dat vriendelyk krak»  ia3 ABALLINO, krakkeelen behaagt my uitmuntend. Waarachtig, het is even als of wy een paar verliefde luidjes Waren, die met eikanderen over hoop lagen, doch hartelyk weder naar verzoening wenschten. Hier is myn hand,hier myn mond! (Hy kuscht hem.) Eeuwige verzoening! flodoardo. Gy befchaamt my. parozzi; Het ftrekt my tot eer, als ik gldeijende kooien op uw hoofd werpe. Dus niet meer knorrig, en eeuwige Vriendfchap! flodoardo. (lachgen'de.) Eeuwige Vriendfchap! zekerlyk heb ik reeds het zalige einde van menige eeuwige vriendfchap beleefd, die in een vrolyk uur, by het ligten van den beker gelloten wierd, doch die men kort daarna weder Biet den roes had uitgeflapeu. parozzi. My dunkt, die aanmerking komt hier ten onrechte plaats, daar wy beiden, zo het my voorkornt, nog tamelyk nuchteren zyn. flodoardo. Menig een verbindtenis wordt ook nuchteren gefloten, die by den eerften roes der hartstocht weder gebroken wordt. Doch vergeef het my,gy ziet, hoe veel myaan uw Vriendfchap gelegen ligt, daar ik zo omzichtig van ieder geval gevvaage, waar ik ze weder  TREURSPEL isf der zou kunnen verliezen. — Laat ons voorhetoverige meer doen dan zeggen. Waarin kan ik u thans van dienst zyn? parozzi. O, nergens in, vriendlief! dan alleen, datgytny gelegenheid verfchaft den Doge een woordje van aanbelang te mogen Ipreeken. flodoardo. Met vermaak. Wees zo goed en heb flechts een oogenblik geduld. (Hy gaat naar het kabinet van den Doge.) parozzi. (al/een.) Hier fta ik dan eindelyk eenmaal weder — na zo langen tyd weder voor de eerflemaal! Ieder hoek, ieder plaatsje, ieder zuil, ieder tafereel deezer muuren is my nog zo bekend, zo merkwaardig, zo heilig. O hoe gelukkig was ik, toen ik nog binnen deeze muuren als het kind van den huize bemind wierd, hoe gelukkig' was ik, toen ik nog met Rofamunde in de gelukkige onfchuld der eenvouwdige kindsheid fpeelde!- Foei! was ik nooitin hetgezelfchap dier losbandige jongelingen geraakt, men zou my nooit uit dit Paleis verftooten hebben.-Doch, flil daarvan! flil! 'Er is nu toch niets,niets meeraaute doen, en het is in myn oog altoos een ellendige fcheltn van een kaerel, die ook in het kwaad niet overeenkomftig met zich zeiven handelt. i fier.  3o ABALLINO, VIERDE T 0 O N E E L. De Doge andreas gritti en parozzi. parozzi, (hem met eerbied naderende.) Myn Heer!... gritti. (emftig.~) Zyt welkom , Parozzi! Welk toeval of welke dringende noodzakelykheid voert u eenmaal weder in het Paleis van St. Marco? p aro zz i. Ik geloof niet, dat verkleefdheid en trouw aan de republiek en aan de geheiligde perfoon van uwe Doorluchtigheid onder het toevallige kan gerekend worden. ... gritti, (verbitterd lachgende.) O, Parozzi, dan kent gy de menfehen niet; zy worden van hetfpelhunnerbelangensrondgedreven, hunne grootfle deugden en ondeugden hebben dikwils flechts een en dezelfde bron. Niet hun eed , maar de nyd maakt hen getrouw aan de wetten. parozzi. Het zou grootfpraak fchynen, als ik beweeren wilde, dat myne trouw eene uitzondering van deezen droevigen regel was. Myne daaden moeten dus de plaats myner voorfpraak vervullen— Ter zaake. Het is ons allen bekend, dat de republiek nooit in grootcr gevaar geweest is , dan in deeze dagen. De be- wv-  TREURSPEL. 131 wyzen daarvan zyn middagklaar. Uwe getrouwfte dienaars worden vermoord ; niemand is by dag of nacht zyn leven op de ftraaten veilig. Het leven van ieder eerlyk mensch is aan de Bandieten verkogr en 'er broeit eene geduchte famenzweering in het duister, die niets minder ten doel fchynt te hebben, dan eene volflagen omkeering der republiek. GRITTI. Ach, het is geen fchyn, het is wel een wreede zekerheid. PAROZZI. Flodoardo, zegt men, heeft het eerst de fpoo. ren der famenzweering ontdekt—maar, vergeef het my, ik fpreek zonder partydigheid, zonder byzondere bedoelingen, zonder hoop, zonder vrees, gelyk ik eenmaal voor de vierfchaar vandenontzachlyken rechtervan het geheelal denk te verfchynen — maar men zegt in't algemeen in Venetiën,dat juist deeze Flodoardo — gy zult verfchrikken, gy zult het niet gelooven, en ik zelf wilde 'er gaarne aan twyfelen.... GRITTI. Nu alle deeze voorbereidende parenthefen voorfpellen een verfchriklyk flotvan uwe periode. PAROZZI. Dat even deeze Flodoardo — aan het hoofd der famenzweering ftaat, en dat de aanwyzing van wapenen en geweeren in de gemelde huizen niets dan een fyn masker is, om de oogen der overigheid van I 2 zich  I33 ABALLINO, zich aftetrekkeu. (Hy haalt de papieren uit zyn zak.) gritti. (het hoofd fchuddende.) En dat gelooft gy , en wilt het my doen gelooven? Weet gy wel, hoe veel 'er toe behoort om zulk eene aangeeving te bewyzen? parozzi. Mogelyk niet meer, Mynheer, dan deezen brief te verwonen, dien men op de Marcusplaats gevonden heeft. Hy is duidelyk van Flodoardo's handgefchreven en aan den hoofdman van het Arfenaal gericht, die daarin verzocht wordt zich volftrekt ftil te houden en voor den vastgeftelden tyd niet werkzaam te zyn. gritti. (neemt den brief.) En zulke brieven liggen in Venetiën op de openbaare ftraat? Ik zou toch van de faamgezwoornen meer behoedzaamheid verwacht hebben. parozzi. Ik heb myn plicht vervuld, en beu voor alles, wat ik gezegd heb, verandwoordelyk. gritti. Zo als zich dat van zeiven verftaat. parozzi. Ik twyfele niet, of gy zult Flodoardo, zo wel als den hoofdman van het Venetiaanfche Arfenaal... grit-  TREURSPEL. 133 gritti. Het zal onderzocht worden. (Hy waakt een buiging tegen Parozzi.]) parozzi, (zich aanbeveelende.) Hoe gelukkig zou ik zyn uwe vriendfchap te mogen verdienen. (Hy gaat heen.) gritti. Ik word telkens vaster overtuigd, dat Flodoardo een braaf man zyn moet, want hoe konden hem anders zo veele fchurken lasteren? (Hy roept.) Flodoardo! VT F D E T 0 0 N E E L. flodoardo en de doge. gritti. Lieve Flodoardo, 'er was hier zo even een zeer goed vriend van u. Hy heeft met my weinig en tevens veel gefproken. Ik wilde u vraagen, of gy de hand kende , die deezen brief gefchreven heeft. (Hy houdt hem den brief voor.) flodoardo, (bedaard.) Zy heeft veel gelykheid met de myne. gritti. Zoo. (Hy geeft hem het papier?) Lees toch eens den inhoud. (Hy ziet hem, geduurende het leezen, wet fchcrpe oogen aan.) I 3 flo-  134 ABALLINO, flodoardo, (leest en lacht fomwylen.) Een meesterftuk! (Hy geeft hem den brief-weder.) gritti. Dus behaagt het u?—Zie Flodoardo, ik ken uniet, maar myn goede Canari heeft my voor uw hart borg geflaan, en (terwyl hy den brief fcheurt) op deeze wyze vereer ik hiermede zyn nagedachtenis. Wees nu wat gy wilt. De aanwyzing is te niet gedaan. flodoardo. (diep getroffen.) Mynheer! — Myn vader!' gritti. (hem omhelzende.) Myn zoon! flodoardo. Canari heeft u niet bedrogen; neen, zo waar God leeft, dat heeft hy niet! gritti. Wees bedaard. Ik geloof het, want ik bemin u. — Als gy my nog maar by blyft ! ik ben nu een verlaaten eenzaam man.- Een helfche geest zweeft onder den naam van Aballino door Venetiën en berooft my van alles wat my dierbaar is. Flodoardo , ik beef ook voor u. Wees gerust binnen een half uur zal ik u laaten roepen; thans roept my de benaauwde republiek tot haaren dienst Zie, daar komt Rofamunde door de galery, fpreek intusfchen zo lang met haar. (Hy gaat heen.) ZES-  TREURSPEL. 135 ZESDE T O O N E E L. rosamunda en flodoardo. rosamunda. (deinst ontjieltte rug,zodra zy Flodoardo ziet.) Flodoardo! flodoardo. (haar met zekere bedeesdheid groetende.") Signora! rosamunda. (loopt ft i^ygend voort,en [peelt verlegen met den tip van hater, kleed.) flodoardo. (komt nader hy haar met eene heimelyke vrees, blyft voor haar flaan, enfaatde oogen neder.) Rofamunde ! rosamunda. (beevende.) Flodoardo! flodoardo. (na eene tusfchenpoozing.) Zyt gy nog boos ? rosamunda. (bloozende.) Ik ben niet boos. flodoardo. (met een vaster ftem.) En hebt gy my myne zonde geheel vergeeven? I 4 ro.  13* ABALLINO, ros amunda. Uwe zonde? — Nu ja, geheel vergeeven. Een fl-ervend mensch moet immers gaarne vergeeven, indien hy ook ten eenigen tyde vergifnis wil erlangen. En ik ben toch reeds zulk een ftervend mensch, ik gevoel het. flodoardo. Signora! rosamunda. Dandoli en Canari zyn reeds verfcheiden — Iduella weent zonder ophouden, en myn oom, 6 2 die ls zedert eenige dagen zo veranderd, zo gemeIyk, zo ftuursch. Ik zal ook wel ras fterven.-En, Flodoardo, als ik u mogt beledigd hebben, dan bid ik u insgelyks uit den grond van myn hart om vergitnis. (tusfchenpoozing.') flodoardo. (zwygt.) rosamunda. Gy fchynt zeer wraakzuchtig, zeer onverzoeulyk te zyn. (tusfchenpoozing.) flodoardo. {Jacht haar weemoedig aan.) rosamunda. (hem de handgeevende ) Nu, Signor, alles is dan vergeeten? flodoardo. Neen, neen, dat kan ik niet. Ik kan het niet vergeeten, al wat ik met u doorleefd hebbe Ik wil niets vergeeten, die tooheelen zyn my veel te hes-  TREURSPEL. heilig.'— Maar vergeeven ? (terwyl hy haare hand aan zyn mond drukt.) Ach, God gave dat gy my beledigd , dierbaare Rofamunde ! God gave dat gy my zeer grievend beledigd had; dan kon ik u zeer veel vergeeven — maar nu, kan ik niets vergeeven. rosamunda (na eene lange tusfchenpoozing.) Gy hebt federt de laatfte weeken veel in het land rondgezworven. Men heeft u in langen tyd niec gezien. flodoardo. Zeer veel! rosamunda. En gy had zekerlyk veel vermaak? flodoardo. (fchielyk.) Waarom niet ? men fprak my overal van Rofamunde. " rosamunda. (met een beftrajfcnde blik , maar ot> een zachten toon?) Flodoardo! Waarom moet gy my dan toch altyd zulke ydele vleijeryen zeggen? flodoardo. Vleijery? neen waarachtig, geen vleitaal. Maar kwamen myn woorden u zo vleijend voor,des te fchooner. Ik fpreek niet anders dan ik denk, neen, zo waar 'er een God leeft,dat doe ik niet. Rofamunde! als gy flechts in dit hart leezen kost.... 1 5 Rq.  i38 ABALLINO, rosamunda. Ach neen, zo is het wel. Als ik daar leezen kon, hemel! wat zou ik daar niet al ontdekken! flodoardo {bedeesd?) Het is waar, ja , het is ook beter dat gy dit niet kunt doen. Gy mogt hier wonderlyke dingen, wrevelige wenfchen zien, en my eindelyk mogelyk nog wel haaten. rosamunda. U haaten? neen Flodoardo, dat zou ik zekerlyk niet doen. flodoardo. Maar hoe, als gy nu in dit hart uw beeld onuitwischbaar ingeprent aanfchouwde? rosamunda. Dan zou ik uw hart belachgen, dat het zich met zulk een beeld altyd kon bezig houden. Neen! een Flodoardo vond voor zyn hart wel een gewigtiger ftof. flodoardo. Dus zoudt gy flechts lachgen? — flechts lachgen ?— Enhoedan? als gy uw beeld daar zo gantschkunfteloos befchouwde, als gy het daar in zynoorfpronglyke eenvoudigheid vry van alle bywerk van het toeval vond. Als gy nu in dit hart niet de woorden Rofamunda van Corfu, nicht van Andreas Gritti, den Doge van Venetiën, maar (lechts dat eenige fchoone woord: Rofamunda vond? r0-  TREURSPEL. 139 rosamunda. (glimlachgende.') Dan zou ik zeggen: ieder is monarch in zyn ei, gen hart, ieder kan daar den bedelaar tot koningen den koning wederom tot bedelaar maaken. flodoardo. Maar , als gy nu alle myne wenfchen , myne fchooniTe droomen rondsom het beeld van Rofamunde vereenigd vond, als gy daarzaghoeiedergedachte in my van Rofamunde ademt, en haar koningin van dit hart noemt? rosamunda. (bloozend.) Flodoardo, houd op! flodoardo. (werpt een treurigen blik op haar en zwygt.*) rosamunda. (gaat langzaam voor zieh heen — met een heimelyke ongerustheid ziet zy nu en dan naar hem om.~) Flodoardo! flodoardo. (op een droevigen toon.") Signora! rosamunda, (weerom keerende.) Zeg my toch, waarom moeten wy dan altyd van dingen praaten die ik niet kan, niet mag,niet moet, niet wil hooren! flodoardo. Hebt gy my zeiven niet eens vooral bevolen, altyd  lio ABALLINO, tyd niet dan waarheid te fpreeken? Dus moet ik immers of de waarheid fpreeken of zwygen. rosamunda. Laat ons over andere dingen fpreeken. flodoardo. O, ik wil u gaarne gehoorzaamen , doch myn hart — myn hart gehoorzaamt my niet. Gefield wy fpraken van dingen, die geene de minfle betrekking tot uhadden, danzoumyne trouwlooze verbeeldingskracht daar gelykheden vinden, die ik daarom alleen beminnen zou, omdat zy van u ontleend zyn. Gefield, wy fpraken van de woeste onfluime zee, dan zou myne verbeeldingskragt daar een floepje dichten, ik zou door florm en onweder totu overzwemmen, al woonde gy duizend mylen verre van hier. — Of befchouwden wy den blaauuen hemel, dan was niets natuurlyker dan dat ik, zelfs zonder het te willen, aan uwe lieve oogen dagt. — Of wendden wy ons gefprek naar het graf, dan zou ik dit anders zo akelig vcrblyf als eenen heuchelyken overgang befchouwen , om u daarboven eens in eene andere waereld te zoeken, waar geen ouderfcheid van rang meer in ftaat was om ons van eikanderen te fcheiden, rosamunda. Flodoardo, gy zyt gevaarlykl flodoardo. Des te beter, als ik dat ben; dan zou ik ten min- llen  TREURSPEL. 141 ften het recht van wedervergelding kunnen oefenen; dan was ik toch niet zwakker dan de worm, die, wanneer men hem kwetst, zich met zynen angel wreeken kan. rosamunda. (zeer cru/tig.") Flodoardo, lieve Flodoardo! denk toch, dat wie onmogelykheden wil, zich zeiven belachlyk maakt. Wy zyn in eene waereld geplaatst, waar wy niet met het toeval mogen fpeelen, maar waar het toeval zich alleen met ons vrolyk maakt. Wat zoudt gy vaneen reiziger zeggen, die op 'zynen weg een klaare bron ontdekt en van dorst verfinacbt. Die bron rpringt boven uit de rots, en welt niet dieper; maar de rots is zo Heil, dat wie hem beklimmen wil, zeker reeds op het midden van den weg van boven neder moet itorten. Wat kon hier de reiziger beter doen, dan... flodoardo. (fchielyk.') Geduldig naar boven klimmen. rosamund a. Maar hoe, als hy dan van boven nederltorttc? flodoardo. Sterven, eer hem de dorst doet verfmachten. rosamunda. Ach, Flodoardo! gy zyt op een verkeerden weg, een weg die u tot het ongeluk voert. flodoardo. Ook dit ware bekoorlyk, want het zou alleen ora uweut wille zyn. Klimt men niet met gevaar des le-  142 ABALLINO, levens om eener paarle wille in den afgrond van den trouwloozen oceaan neder? En ach, Rofamunde! is uw fchoon, uw edel hartnlct onëindigmeer waardig dan hetfchoonfte voortbrengfeJ eenermorsflge fchulp. SOSAMUNDA. Stil, Flodoardo! ftil, ik kan met u niet ftrydeu, want onze wapenen zyn veel te ongelyk. flodoardo, (zwaarmoedig.) Dat zyn zy ! dat zyn zy! — Ik ftryde met de wapenen van het,hart, en ach! gy met die der welvoeglykheid. rosamunda. (ziet hem lang en zwygend aan.) Flodoardo! lieve Flodoardo ! wy zyn op een weg verdwaald , waarvan geen enkel fpoor ons weder tot de rust der ziele voeren kan. (terwylzy hem bedroefd haar hand reikt) Vaarwel! Wy zullen liever fcheiden. Zo moeten wy op deeze waereld eikanderen nooit weder ontmoeten. flodoardo. (valt op zyne knie,en drukt Rofamunda's hand aan zyne lippen.) Dat is zeer ligt — zeer ligt — zeer ligt. O Rofamunde! als men zo aan zyn doel (laat, dan derft raen zacht! {terwyl hy haare hand herhaalde maaien huscht.) Welaan dan, zo zegepraale het blinde noodlot en verbryzele het hart rustig onder zynen last.— Harten mogen hier in dit ondermaanfche toch uict vry handelen, neen, dat mogen zynlet! —De ydele hoogmoed, de willekeurig ingevoerde zeden en  TREURSPEL. 143 en het blinde geval fpeelen hier de hoofdrol. Ach , mogt het hart hier vry handelen! ja, mogt het dat! dan was 'er eenmaal geen andere hemel nodig! rosamunda. (diep bewogen.) Juist om diens anderen hemels wil, Flodoardo! laat ons eikanderen nooit weder zo ontmoeten. De rust onzer ziele wordt ondermynd, en als deeze eens vernield is, dan ontbreekt ons de kracht tot deugd. Myn Flodoardo mint immers de deugd? flodoardo. Ik min haar zo vuurig en hartelyk, omdat zy Ro« famunde heet, en is. (terwyl hy met drift haarband kuscht.) Voor de laatfte maal dan — voor de laatftemaal! O! God loone u voor deeze fchoone oogenblikken! (Ply ftaat op.) rosamunda. (met een traan in het oog.) Dadr vinden wy ze weder. Ach, Flodoardo, Flodoardo! bewaak toch uw hart beter dan ik het myne bewaakt heb. Gaa, dan is het beter, gaa! flodoardo. (beevend.) Dan zou het beter zyn? rosamunda. Een ongelukkig gelfornte befchikt over ons noodlot — Wy vorderen van eikanderen meer dan vriendfchap — ik voorzie nog een droevige uitkomst. Gaa, gaa heen, Flodoardo! *LO-  144 ABALLINO, flodoardo. Neen, de Godheid befchikt over het gedarntc, en het onze is niet ongelukkig, want God is immer* de Liefde zelve. (Hy gaat naar de deur.) rosamunda. (bedekt, weenend, haargezicht.— Na eene korte tusfchenpoozing fchcpt zy weder moed, en ziet Flodoardo na.) flodoardo. (wischt een traan van zyn oog, en ziet nog eenmaal naar Rofamunda om.) rosamunda. (niet fmart.) Hy weent! (zy loopt hem te gemoet, en valt met aandoening aan zynbor.t.) Flodoardo! Flodoardo! flodoardo. (met verrukking.) Nu heb ik het hoogde goed verkregen. Rofamunde is nu de myne. Zoudt gy my wel ooit weder kunnen afwyzen, gy, die thans in myne armen ligt? rosamunda. (met hartelyke liefde en edele trots.) Ik verlaat u niet, Flodoardo! Neen, fchoon gy my ook ongelukkig maakte, fchoon ook Iduella'» voorfpellingen vervuld wierden, ik verlaat u nu niet meer. — Ach, ik heb een bitteren flryd gedreden, en u met een bloedend hart die harde woorden gezegd.... Maar zo meende ik het niet, Flodoardo! Gy een verleider!—Neen zo meende ik het niet! flodoardo. (haar kusfchende.) En ik verlaat u niet; fchoon God en menfehen htm aanfehyn van u afkeerden. Rofamunde! lieve, dierbaare Rofamunde! godlyke onfehuld! ik verlaat u niet! (Hy blyft in eene ftilleomhelzingftaan.) ZE-  TREURSPEL 14$ ZEVENDE T O O N E E L. t>e v o r i gen. De Doge andreas gritti» gritti. (komt uit zyn Kabinet, zender van hei minnend paar bemerkt te worden , blyft ontfteld fiaan, is eenige oogenblikken een ftil aanfchou* wer van dit tooneel, de trekken van zyn gelaat neemen een bitteren lach aan, en hy keert terug.) Rosamunda. (ziet hem, in rukt zich Verfchrikt los.) fi.Odoardo. (hem naroepende,) jVfynlieerf gritti. (keert zich om , en gaat eenigë flappen voort?) flodoardo! flodoardo. (dan de voeten van den Doge.) Ach, Mynheer! gritti, (mei eene klimmende ftem, Vol deftigheid en ernst.) Ik mag. uwe verdeediging niet aanhoorefl. flodoardo. Neen, (op een vasten toon.) Neen, mynheer! ik heb geene verdeediging nodig, daar ik Rofamüridö inin. Hy moest zig eer verdeedigen, die haaf fiicï beminnèö kon. Doch is het eeu ftlsda£dj dat ik  l46* ABALLINO, Rofamunde aanbidde, dan moet God my van deeze zonde vryfpreeken, omdat hy Rofamunde zo fchoon, zo bevallig fchiep. gritti. Gy fchynt met veel vlyt op uwe vernuftige Apologie gefludeerd te hebben, als had gy het geval kunnen vooruit zien. Maar zy mist haar doel. flodoardo. (Opft(Wilde.') Ik zeg het nogmaals, mynheer! verontfchuldigen wil ik my niet; maar ik wil meer doen ik verzoek u om uwe Rofamunde. gritti, (ziet hem met ftraffe blikken aan.) flodoardo. Zekerlyk, mynheer! zekerlyk ben ik maar een arm edelman, en het fchynt vermetelheid te zyn, wanneer zulk een naar de hand van de nicht eens Venetiaanfchen Doge ftaat Maar 20 waar'er een God leeft, ik geloof toch, dat de groote Gritti zyne Rofamunde niet aan een dier mannen zou wegfchcnken, die flechtsmet fchatten,titelen engraaffchappen praaien . of enkel in den glans hunner voorouderen fcheT.erei, wanneer zy zeiven geen luister van eigen verdienfren ontleenen kunnen. - Het is waar, ik beken bet openhartig, ik zelf bezit nog geene verdienften, die my uwe Rofamunde waardig kunnen maaken, maar ik zal trachten die re verkrygen... gritti. (keert zich onwillig om.)  TREURSPEL-, itf ROSAWUNDAi (die tot hier toe befchaamd in eeh hoekftond, vliegt ylings te voorfchyn en valt den Doge om den hals.-) Oom ! lieve Oom! wees niet toornig! FLODOARDO. Eisch flechts, wat moet ik doen, om Rofamuritle's hand te verdienen? Eisch, mynheer! de moeïjelykfte poogingen om haarte verkrygen , zullen voor my flechts kinderfpel Zyn. Al wierd Venetiën thani door de ysfelykfte gevaaren gedreigd, al wierden 'er tienduizend dolken op uw leven gewet — nog zou ik durven hoopen Rofamunde te verdienen. Ik redde Venetiën, en floeg tienduizend gevélde dolken afi gritti. (bitter lachgende.) Ik heb veele jaaren de Republiek gediend, mytl bloed en leven voor haar gewaagd, en hoopte ter vergelding flechts een genisten ouderdom té mogeri genieten, maar ik heb my bedroogert. Mynö oude vrienden wierden my door het verraderlyk ftaat van gehuurde moordenaars ontrukt; en gy, FloddardO ! gy neemt my nog haaraf,die de laatfte vreugde myns levens zyn moest! (zacht tegen Rofamunda) Hoor, myne Rofamunde! bemint gy deezen Fld(jeardo?  148 ABALLINO* rosamunda. (vat befchaamd de hand ven Flodoai do.) Lieve Oom! gritti, (gaat langzaam door de kamer — een lange ftilte vol verwachting.) Flodoardo! ik heb myn befluit genomen. Wordt gy van dit meisje bemind, welaan, hetzyzo! Ik zal de keus van haar hart geene paaien ftellen. Maar Rofamunda is my veel te dierbaar, dan dat ik haar den eerften den besten zou overlaaten, die haar van my vordert. De man, wien ik Rofamunda afiïaa, moet ook Rofamunda waardig zyn, zy moet de belooning zyner verdienllen worden. Gy hebt nog maar geringe verdienllen by den Staat verworven, de gelegenheid biedt zich thans aan, om naar iets groots te ftreeven. Gy zeide voorheen eens , dat gy Aballino op het fpoor had lever my den vreesfelyken Bandieten-koning Aballino , dood of leevend! flodoardo. (getroffen achteruit deinzende.') Mynheer! gritti. Ik weet zeer wel, welk een eisch ik waage, als ik Aballino van uwe hand vorder. Ik wil zelf liever dooi een Turksche vloot heenflaan, en het Admiraalfchip uit haar midden wegvoeren, dan deezen Aballino vangen, die met den boozen geest in verltandhouding leeft, die overal en nergens is, wien vee-  TREURSPEL, 149 veclen gezien hebben, en wien niemand kent; die het fyn gefleepen vernuft onzer Saatsïnquifltie, het collegie der tienmannen, en hunne fpionnen teleur fielt; voor wien ieder Venetiaanfch edelman fiddert; voor wiens dolk ik zelf niet zeker ben. Ik weet wat ik eisch, maar ik weet ook wat ik geef' Flodoardo! ik geloof, is iemand in ftaat om Aballino te vatten, dan zyt gy het. flodoardo. (gaat zingend door de kamer; doch men ziet weder een groote onrust in zyn gelaat,") rosamunda. (zich aan denDage vasthoudende.) Flodoardo! Flodoardo! gritti. (zacht.) Welnu Flodoardo? flodoardo. (met grooten nadruk.) Kryg ik waarlyk Rofamunda van u, alsiku Aballino in handen lever? gritti. Niet eerder. rosamunda. Flodoardo! Flodoardo! ftaa vanmyaf.-—Abalüno's dolk zou u vroeger vinden, dan hem de uwe. flodoardo. (tusfchen de tanden knarsfende.) Stil! (op een vasten toon.) Mynheer! geef my Uw hand en uw woord als Hertog van Venetiën. K J grit"  $5p. ABALLINO, gritti. Ik zweer het u, lever my den geduchten vyand der Republiek, en ik geef u Rofamunde met een sanzienlyk uitzet tot gemalin. flodoardo. (bied hem zwygende zyn hand?) gritti. Hier is myn hand en myn woord! flodo a rdo. De avond overvalt ons. Welaan, het zy zo! —< Binnen vierentwintig uuren lever ik u den vreesfely-. ken Bandiet Aballino in handen. gritti. (aangedaan.) Jongman!; beloof wat minder, en doe des te meer!' flodoardo. (ernftig en ftandvastig.) Het gaa zo het wil, of ik houde myn woord, of ik ^ctte nooit myne voeten weder over den drempel van uw paleis. — Ik heb reeds eenige fpooren, ja ik heb reeds zekere merkteekenen van den booswicht — of ik fpeel morgen om deezen tyd een biyfpel, of het worde in Gods naam een treurfpel.. g r i t t i; Overyling is gevaarlyk. flodoardo. De jaaren der overyling hoop ik reeds te boven w zyn. rosamunda. (zyn hand vattende.) flodoardo! Fiodoardp! hoed u toch voor den 4olk van Aballino. SLOp  TREURSPEL. 151 flodoardo. Juist daarom zal en moet alles binnen vierentwintig naren — of nooit afgedaan zyn. Ik zal nu bewyzen, dat de Liefde alles waagen kan.... gritti. Waagen, ja, maar ook wel flaagen? flodoardo, (hy wien men fteeds een aanwasfende verlegenheid hefpeurt.) Maak my niet kleinmoedig,mynheer! Zie, ikwil u zeiven beter moed geeven. Hebt de goedheid, morgen nadenmiddag, in deeze zaal gezelfchap te verzoeken , Dames en Heeren. Nodig ook in 't byzonder de byzitters van den eerwaardigen rechtbank der Tienmannen, opdat zy Aballino van aanzien leeren kennen, met wien zy zo lang vergeefs in oorlog leefden. gritti, (ziet hem lang en hidenkelyk aan.) Zy zullen verfchynen. flodoardo. Ook zou ik u verzoeken tot dit feest te nodigen eenigen myner goede vrienden. Daaronder reken ik in 't byzonder de Cardinaal Grimaldi, de Nobil; Contarino, Memmo, Falieri en Parozzi. gritti, (verwonderd.) Zy zullen tegenwoordig zyn. flodoardo. Maar nog eens! Ontdek niemand, voordat zy verfcheenen zyn, de oorzaak deezerzonderlingeby K 4 een-  I|ï ABALLINO, eenkomst. Vervolgens als zy allen by den anderen vergaderd zyn, ftel dan rondsom uw paleis een wacht met gelaaden geweeren uit, met de ftrengfte orde van niemand, hoegenaamd, op doodftraf, in of uit telaaten. Want voor Aballino is niemand veilig, gritti. Het zal gefchieden. flodoardo. Morgen met den klokflag, om vyf uuren, zien wy eikanderen weder, of nooit. Nu, goeden nacht! God en de Liefde leiden my. (Hy gaat heen.) rosamunda. (half onmachtig.) Flodoardo! Flodoardo! cri t t i, Rofamunde! gy verandert van kleur, wat deert u ? rosamunda. Oom! Flodoardo! Wy zien hem nooit weder! gritti. (terwyl hy haar naar haar kamer brengt.) Rofamunde, gy zyt niet wel; rust uit!.. rosamunda. (terwyl zy de deur uitgaat.) Goéden nacht, Flodoardo! (Zy gaat heen.) AGT-.  TREURSPEL. m A G TS T E T O O N £ E L. De doge en een raadsheer. gritti. w aar komt gy van daan ? \yat jaagt u her* waards? raadsheer. Ik kom in naam van den Raad der republiek uw? Doorluchtigheid verzoeken om Flodoardo van Florence in hechtenis te neemen. gritti, (ontjteld.) Flodoardo ? raadsheer. De gevangenen hebben geduurende de pyniging Flodoardo opgegeven , als het hoofd der famenzweering. gritti. Dat zou affchuwlyk zyn! — Hy ishiernietmeer; maar zeg den hoogen Raad dat ik hem morgen zelf aan de rechtbank zal uitleveren, wanneerhylchuldiger bevonden wordt, dan hy naar de blooteaangeving der gepynigden zyn mogt. Niemand zal geduurende deezen tyd Flodoardo in eenige zaak hinderlyk zyn , niemand aan zyn gevangenneeming denken. Ik zelf zal my zo lang voor hem borg ftellen. De raadsheer, (gaat heen.) K 5 grit-  154 ABALLINO, gritti. Groote God, heeft mydan ook dit mensch bedrogen , heeft Parozzi's aanklacht eenigen grond ge. had — ik zou wel met eigen hand een moord kunnen begaan Flodoardo, ik heb my en de republiek vrywillig in uwe handen geleverd, Flodoardo, zoudt gy my en de republiek kunnen verraaden, dan zou my het verbitterde volk van den troon flooten, maar, Flodoardo, ik fleepte u in dit zelfde ogenblik voor den rechterftoel van God. (Hy gaat in een hevige gemoech aandoening heen?) NEGENDE T O O N E E L. Middennacht, en de kamer van Parozzi. Aan de rechterzyde van de kamer ftaat tusfchen twee waschkaarfen een doodshoofd, en voor hetzelve liggen kruisgewyze twee ontbloote zwaarden op een zwart bckleede tafel. ïAROZZiende Kardinaal grimaldi (vermomd.) parozzi. (aan de deur.) Treed maar binnen, Heer Kardinaal! kardinaal. Ik dacht, dat ik reeds te laat kwam, en vind u tot myne groote verwondering nog alleen. pa-  TREURSPEL. 155 PAROZZI. Ik ben niet alleen geweest. Myne grillen hebben my gezelfchap gehouden, en tot dus verre den *yd zeer wel verdreeven. kardinaal. Grillen? wat noemt gy grillen? Neen, dienaam is veel te onedel voor het groote plan, dat uwe fcheppende geest over Venetiën ontwierp. parozzi. (zich onachtzaam ineen ftoelwerpendc.) O, de hemel beware my, maar ik dacht zo eens by my zeiven, of een Venetiaanfch Edelman aan de galg hangen kost of niet? of een Kardinaal publiek aan de kaak zou kunnen ftaan, en welk een, figuur hy dan wel zou maaken. kardinaal, (gebelgd.) Of een Kardinaal.... Parozzi ? zyt gy dol ? gy wilt immers geen zinfpeelingen.... parozzi. Op uw Eminentie maaken? O, de hemel behoede my, neen! maar het zou toch een vervloekteftreek zyn, als het in deSignoria van den Hemel eens voor de grap bedoten was, dat gy aan de kaak moest fiaan. kardinaal, (het hoofd fchuddende.) Parozzi, gy mynnert. parozzi. Neen, by myn ziel niet; waneer, byj voorbeeld het  156 ABALLINO, het wispeltuurig fortuin ons den nek toedraaide , wanneer de Doge eens lugt had van onze plannen , en, buiten o s weeteu, alle onze genomen maatregelen tegenwerkte ? Als wy nu overmorgen, jn plaats van Opperheeren der Republiek en van de Adriatifche Zee te zyn.... kardinaal. Bedaard! zie, als ook al ons gantfche fpel verJooren was, als wy ook al ontdekt, onze troepen geflagen, uw arm ontwapend was, dan treed ik onder al dit gewoel , met den fchriklyken banbükfem onzer kerk te voorfchyn. PAROZZI. Ik vrees, gy zoudt dan met uw banbükfem in de zak aan de kaak moeten ftaan. Gy zytimmersby den Doge geweest, gy hebt hem den Florentynfchen brief getoond, waarin Flodoardo ontmaskerd wierd. Wat heeft het u geholpen ? Ook ik heb Andreas Gritti gefproken, en hem een brief overgegeven, en ik hoopte datdiebrief de beste werkingzou doen. Myn Secretaris kan voortreflykhandfehriftennamaaken — hy is een meester in die kunst. Nu moest hy in naam van F'odoardo aan den opzichter van het Arfenaal fchryven ; de brief wierd gezegeld en opengebroken; ik bragt hem zelf by den Doge; en vertelde hem hoe meu dea brief op de St. Marcus plaats gevonden had. kas  TREURSPEL. i57 KARDINAAL. En de Doge? PAROZZI. Nam den brief, las hem en bleef zeer bedaard. —> Merkt hy onze fchürkeftukken , of zou hy over 't geheel veel tc eenvoudig zyn om dat verwarde vveeffei onzer kabaal doortezien? In 't kort zedert dien tyd komen alle zWarte droomén in my op, ik zag myne Eminentie aan de kaak, en een douzyn Vehetiaanfche Edellieden aan de wipgalg. KARDINAAL. Gy zoudt my zeiven wel verlegen maaken — dan hadden wy het gantfche werk liever niet moeten onderneemen. PAKOZZI. Nog dén hoop heb ik, en die bellaat daarin, dt de gevangenen zo verftandig zullen zyn om op de pynbank Flodoardo als hun medepligtigentebefchuldigen. Gefchied dit, dan zyn wy gered , dan is overmorgen de republiek te onderfte boven gekeerd, ehwyhebben ons doel bereikt. Maar,zo als gezegd is, de duizendoogige Flodoardo móet van kant geholpen worden, eerder komen wy met al onzen hel» denmoed en alle onze wysheid geen itap verder. KARDINAAL. Maar hoe kunnen wy verwachten, dat de gevangenen Flodoardo befchuldigen zullen? ?A.  153 A B A L L I N O, parozz I. Niets natuurlyker dan dat. Ieder onzer bondgrnooten, van den eerften tot den laatften toe, heeft order, ingeval hy, voor de uitvoering van het groote werk , in handen der Juftitie mogt geraaken, of een diep ftilzwygen te houden, of Flodoardo te be* tichten. kardinaal. Dat laat zich hooren! TIENDE T O O N E E L\ De vorigen, memmo, falieri. m e m m o» (joeden avond, gy Heeren! FALIE R li Tralala! de zaaken gaan voortrefiyk. Ik wenscti u geluk, mynheeren! mem m o. Weet gy wel, dat deezen avond onze ouda vrienden te recht gefield worden... parozzi. (verfchrikt.) Hoe? wie? m e m m o. De Bandieten. Ik weet het zeken parozzi. (zeergerust.") Nu, wat my betreft, het zy zo 1 Aballino leeft toch nojj. fA,J  i TREURSPEL. 159 falieri. Ik heb u een vrolyke klucht te vertellen. parozzi. Laat hooren! falier i. Ik ben by de Inquifitie der gevangenen tegenwoordig geweest. allen. Hoe ? gy ? vertel ons toch! falieri. Nu, de kaerels gedroegen zich verwonderlyk en ntwoordden, als zy ja zeggen moesten, neen, en, als men neen verwachtte, ja. parozzi. Heerlyk, heerlyk! f a l i e r i. Daar men nu met hen op geene wyze te recht kon komen, dreigde de Raad met de pynbank. Onze arme fchelmen beriepen zich op Godsrechterftoel, de twaalf heilige Apostelen, en de vyfduizend maagden, op hun eigen onfchuld, op den duivel en zyn eerwaardige grootmoeder — dat alles hielp niets. Zy moesten bekennen, of men dreigde hen de waarheid met de duimfchroeven uitteperfen. parozzi. Wel hagels, dat kwam 'er op aan.1 SA-  160 ABALLINO, f alier i. De kaerels hielden ftyf en fterk (taande dat zy de Wapens, die men by hen gevonden had, op fpeculatiegekogthadden. Nu luidde het zekerlyk vry wit kluchtig , wat toch een fnydef met pieken, degens èfl fnaphaahen te fpeculeeren had, of wat een bakker uit kruid en lood bakken zou. 'Er hielp duS geen ach ! of geen ó ! 'er was geen lieve vaderen of moederen aan,- zy moesten naar beneden in depynkamer. memmo. (jzends.~) Dat is een fchriklyke plaats ; myn oom zaligef heeft ze my anderhalf jaar geleden eens laaten zien. f a l i e r i. Ja, Memmo, als men u daar eens in de knel had, of gy ook klappen zou ,aan welke artzerty uw oóm onlangs den moord ftak, hoe fchielyk zoudt gy u pater peccaviX huilen. m e m m o. Ik wil u wel bekennen , ik — viel iü flaauwte. falieri. Dat deed niemand van onze luidjes. Maar toen men myn fnyder de duimfchroeven aanzette, en hem de gelederen als een kreeft in elkander fchoof, zo dat den afiïien duivel zyn bloed door de nagels hgen  TREURSPEL. ifft heen fpatten wilde — wel vervloekt, wat trok de kaerel gezichten, als of hy met eenige douzynen naalden en fpelden geftooken wierd. allen, (in een luid gelach uitherftende?) Ha, ha, ha! falieri. En bekende geen woord. PAROZZI. Bravo! bravo! falieri. Op het laatfte echter wierd de grap hem wat te ernflig; hy weende als een kind, en fchreeuwde'dat de beulsknecht zelf zyn ooren moest toeftoppen. Eindelyk wilde hy alles bekennen. KARDINAAL. Daar hebben wy het al. Ik kan my in al dewae. reld niet begrypen, daar gy anders zo veel doorzicht hebt, hoe gy een fnyder de wapenen konde toevertrouwen. p ar ozzi. Eerftelyk, omdat men ze by een fnyder minst zoeken zou, en ten tweede omdat zulk een kaerel in geval van nood aan prikwonden toch altyd meer gewoon is dan een ander. Vertel ons maar verder, Falieri. falieri. Nu, de fcbroeven wierden hem dan afgenomen. L Uy  16a ABALLINO, Hy moest bekennen. De arme duivel bezng zyn vingers, die in het eerfte half jaar voor zyn fnyders tafel niet meer deugen, en hield ftyf en flerk ftaande , dat men zyn verftandzovasttoegefchroefd had , dat hy zich onmogelyk in dit ogenblik alles herinneren konde. Men liet hem dus tyd en haalde den dikken bakker voor den dag, die ontzaggelyke oogen opfloeg , toen men hem de fchroeven aanzette. Maar de kaerel was een held in folio. PAROZZI. En bekende ook niet? FALIERI. Niet met al van dat. Hy kikte noch nikte zelf niet. Maar toen men de fchroeven eindelyk zo vinnig toehaalde , en hy nog geen de minfte gezichten trok, maakte de lyfftraffelyke rechter deflimmeaanmerking, dat de bakker onmogelyk een menfehen. kind, maar denkelyk een opgezette lederen figuur was. Men liet hem dus de gewrichten nog enger in elkander drukken, en nu wierd het den armen duivel te heet. Hy begon eensklaps met uitgezettcn wangen te blaazen, als of hy voor zyn bakkers oven ftond. Maar verder pynigde men hem ook niets afen.om kort ter zaake te komen, men liet den gevoeligen fnyder van nieuws af haaien, die nog (leeds over de verdraaylng van zyn verftand klaagde. — Hy moest zich omkleeden, met zyn handen een opge-  TREURSPEL. i3 gerieven yzeren {laak vasthouden, waaraan men hem vastbond, en aan zyn voeten hong men loodenfchoenen, die ten minften ieder vyftig pond zwaar waren. memmo. {fidderend.) Ea! falieri. Nu trok men hem uit elkander, wat te voorenineen gefchroefdwas; menkonhem door en door zien als of hy een fpinneweb was. Nog hield hy het ftandvastig uit, even als de braaffte martelaaren der heilige waarheid. Maar toen de beulsknecht de vuurtest met brandend pik voor den dag haalde , en hem by afwisfeling daarmede de gewrichten befprengde — toen riep hy huilend : pardon! — Men maakte hem los, en hy bekende.... parozzi, (uitvaarende.) Wel hagels, heb ik het niet gedagt! falieri. Bekende, dat Flodoardo zelve de eerfte aanlegger der gantfche historie was. allen, {eenstemmig?) Bravo! bravo! bravo. falieri. Een gedeputeerde van den Raad ging in aller yl naar den doge, een andere naar de wooning van Flo. «luardo , maar de vogel was gevlogen, nergens te L * vin-  i meester van de perfoon van Andreas Gritti en de aanweezende Raadsheeren. Onze Lieden ontwapenen de weinige wachten, die hier en daarpost hebben, bezetten de bruggen met gefchut, en waar zich flechts een gondel zien laat, die zich niet op onze leus overgeeft, die wordt in den grond geboord. — Laat ons, met de fchrikwekkende duisternis van den middennacht gewapend, zo lang vechten tot de dag ons als overwinnaar begroet. Vrienden en vyanden moeten door elkander woeden, geene moet weeten, waarom? waarheen? CONTARINO. By myn ziel, ik dank den Hemel, dat het eindelyk zo verre gelukt is. Hebt gy de witte armbandcr» onder onze lieden uitgedeeld? PAROZZI. Reeds eergisteren. Het is alles bezorgd. MEMMO. Vrienden , laat ons toch de zaken nog eenmaal wyslyk overleggen. Ik zeg u, goede raad komt dikwils te laat. PAROZZI. Foei! overleg is het kind der koele, reden en die komt in geen opftand te pas. Hier fpreekt de wanhoop. Eerst maar het werk begonnen en alles met heldenmoed omvergeworpen , dat niemand meer weet, wie heer en wie onderdaan zy. Dan L 5 mag  ï?o ABALLINO, mag vervolgens het overleg komen en raadgeeven , hoe verder ! Holla , lustig de glazen inge. fchonken. (Men hoort in de verte een klok luiden.) m e h h o. Hoort gy wel? Hoort gy wel ? Heden wordt het doodvonnis der Bandieten uitgefproken, en worden zy ter ftrafplaatze geleid. kardinaal, (met waardigheid?) Vrienden , laat ons in dit plechtig ogenblik voor het altaar nog eenmaal den eed des verbonds vernieuwen , en eikanderen trouwe zweeren. iLLEjf. (trekken den degen en knielen neder?) Wy zweeren. kardinaal. Zweeren in dit plechtig uur, by ons leven , by onze zaligheid, dat wy in den aanftaanden nacht, den nacht van het albeflisfendlot, het volk verlosfen willen van de rampen die hun drukken. Wy zweeren dat geene den anderen verlaaten zal in de vcrfchrikkingen van dien nacht, maar dat de een voor den ander zyn leven waage , de een voor den ander zcgepraale of fterve! allen, (met opgeheven kling.) Dat zweeren wy ! parozzi. (woest epfpringende. Goed en bloed, bloeden goed willen wy waagen! iéder droppel bloeds, dien wy plengen, zal ons heerlyk beloond worden maar fchande en verderf be-  TREURSPEL. l7X bcklyve in eeuwigheid op hem , die dit verbond trouwloos wordt, fchande en fpot der waereld en der nakomelingfchap voor ieder verraader, bloodaart en afvalligen onder ons! Kinderen, die eens met zyn vermolmd bekkeneel fpeelen , zullen hem vloekend aanfpuuwen en roepen: dit was het bekkeneel van een fchurk! Wy zweeren! allen, (door elkander roepende,") Wy zweeren I (Zy ftaan op.) conta r i no. Uolla broeders, nu de kelken nog eens ten boorde vol gefchonken. Zo als nu, zyn wy niet weder by elkandere:), dan na volbragten arbeid. allen. Bravo; Bravo ! Wy moeten nog eens drinken ! (zy omringen de tafel, diemet wynftesfen en glazen is opgevuld?) TWAALFDE T O O N E E L. DeVorigen, aballino. aballino. !S/i.oordhonden, ik drink mede. allen, (ontfteld.) Aballino! AP-  «72 ABALLINO, PAROZZI. ' Schalk, hoe komt gy hier, hoe komt gy inden nacht op dit gefloten kafteel? ABALLINO. Hi, hi, meent gy dan niet, dat ik den fleutel tot alle huizen en Paleizen van Venetien by my draag? De Hemel gave, dat ik de harten zo wel kon openfluiten als ik de floten weet opentebreken; dan duurde het geen drie maanden of ik wierd Paus, en bragt de wederfpannige hoofden van het gefamenlyke Chris tendom onder één kaproen. POROZZI, Wel knaap, hoe ftaat het met Flodoardo! ! ABALLINO. Hy zal een groot gastmaal geeven, waarop eea paar honderd fchuimloopers genodigd zyn. PAROZZI. Flodoardo? — Men zegt dat hy onzichtbaargeworden is, omdat hy ein zekere redenen voor het lyfftraffelyk gerecht... ABALLINO. Gy hebt gelyk, hi, hi! hy is ontfnapt, ikzelf beb hem deur en grendel geopend. PAROZZI. Wat wilt gy daar mede zeggen ? Gy fpraakt zo flraks van een gastmaal ? AB A L*  TREURSPEL. aballino. Dat hy den wormen en visfchen geeven zal. parozzi. (vrolyk fchurkende.) Is hy dood? ais a llino. Zo ik hem anders wel getroffen of niet een ander voor hem gehouden hebbe. Het was reeds duister. Maar kent gy Flodoardo's zegelring ? (hy geeft den ring aan Parozzi.') parozzi. Zo goed als myn eigen, (hy befehouwt den ring.) Juicht vrienden, Flodoardo is dood. allen, (met een verwardgefchrei.) Bravo ! triumf! Vivat Aballino! kardinaal. Dan is toch de vosinuwltrik geloopen? Nu wordt de gefchiedeuis eerst recht vrolyk. —■ Meester in uw kunst, voor deezen trek drinkt een Kardinaal uwe gezondheid. aballino. Pah! Kardinaal en Bandiet! de titel onderfcheidt niet,maar, broeder Kardinaal!het hart. allen, (aan de drinkt af el?) Lang leeve Aballino ! aballino. (alleen op den voorgrond, befehouwt het doodshoofd en neemt het in zyne handen. Kameraad, wat doet gy hier? — Niet waar, gy  Ï74- ABALLINO. gy zegt: het is alles ydelheid! — Was deeze hoofdfchedel weleer omvlochten met den lauwer der overwinning, of met de vorftelyke diadeem, of met de bedelaarsmuts? — Werkten voorheen onder dit bekkeneel trotfche plannen van waereldverovering, of deherfenfchimmige droomenvaneen vvysgeer, ofdefnaakfche potfen van een harlekyn ? Heeft dit holle oog weleer vriendelyk gelonkt, de harten der vrouwen veroverd, of op tonnen gouds geloerd? Bloeide voorheen op deeze wangen de blos der on. fchuld en gezondheid , of wischte de ondeugd welras dit bekoorlyk fierfel weg? — Van dit alles weet gy niets, en niemand op aarde weet het te zeggen. Is daarboven dan ook niemand, wiens oog u meer gadefloeg, dan uwe broederen hierop aarde? Is daarboven niemand die u kent? Gy grynst my vriendelyk aan, en andwoordt niet! — Kameraad, wy moeten broedcrfchap drinken! Einde van het vierde Bednf. VYF-  TREURSPEL. 175 VYFDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. (De Kamer van Rofamunda.) iduella, (angflig heen en weder kopende.) Ik heb het wel gevreesd! myn voorgevoel heeft my niet bedrogen. Arm kind, nu kunt gy mogelyk nog wel een Bandietenbruid- worden, want Aballino heeft gezegevierd — over Flodoardo gezegevierd ! Hoe zal ik haar die tyding brengen? hoejzalik haar daarop voorbereiden, dat Flodoardo, dien zy aanbidt, die de afgod van haare gedachten, het beminnelyk voorwerp van haare droomen is — dat hy door Aballino's hand ftierf ? Neen , neen , ik bemin haar al te zeer — lk zeg het haar niet ! , Hemel , daar komt zy. TWE EDE TO O NE E L. IDUELLA dl ROSAMUMDA. ID UELLA. ■Gy ziet'er zeer bleek uit, Kindlief. Gy zyt niet wel.  •76" ABALLINO, ROSAMUNDA. Ik heb een onrustigen, flaaploozen nacht gehad. Dat weet gy reeds. Maar gy weet nog niet alles. Een kwaadaartige droom verfchrikte my. Ik wilde ze u van den morgen reeds vernaaien-, maar nu ben ik meer opgeruimd. Wilt gy ze hooreu? IDUELLA. Vertel ze my toch! ROSAMUNDA. Gy hebt immers zelf gezegd, droomen zyn herfenfchimmen, en de kwaadaartige droomen komen niet van God — Ik droomde — maar gy moet my aar», dachtig aanhooren? IDUELLA. Wel nu, ik luister reeds. ROSAMUNDA. Ik droomde, dat ik in een grenzenlooze woestyn, eenzaam en verlaaten , troostloos ronddwaalde. Geen boom , geen ftruik , geen grashalm was daar te zien; rondsom my, voor zo verre myn oog bereiken kon, was niet dan dor zand en de blaauwe hemel; toen viel ik eensklaps op myne kniën, en fmeekte in een vreesfelyke zielsangst den hemel aan — en zie! zwarte onwederwolken trokken zich boven myn hoofd aan den verbolgen hemel famen; met een fuelien blikfem draal zag ik een hand uit deeze  TREURSPEL, 177 ze wolken te voorfchyn komen, die met een palmtak naar de aarde wenkte. 1D uel l a. God bewaare ons! die droom is prophetisch. rosamunda. Toen luikte alles rondom my weder op, en kreeg een bloeijend aanfchyn; graazige weiden, bevallige gebergtens, en lieflijke boschaadjes, vertoonden haar aanminnig gelaat voor myn verrascht gezicht. Toen wierd ik weder vrolyk.— En plotsling kwam een edele fchoone gedaante uit een lieflyk boschje te vooifchyn fpringen; zyn zwarte hairlokken, zyn lachgend oog, zyn inneemende ftem deeden hem maar al te ras ontdekken. Het was Flodoardo. — O, boe klopte my het hart! hoe zwoegde myn boezem aan zyn borst' Ach ! en op eenmaal— de doodkille fchrik rilt nog door myne leden! iduella. (angftig.') Welnu? op eenmaal! ros »munda. Trok my van achteren een geweldige hand bymyne hairlokken. — Zyt gy niet myn uitgeleezen bruid?brulde een ysfelyke ftem achter my. En ik zag om — Iduella, daar ftond de affchuuwlyke Aballino, en zyne vuisten rookten nog van het varsch geplengde bloed. iduella. God zy ons armen zondaars genadig! dat is, zo waar ik leef, de booze geest zelve! ' M ro-  l75 ABALLINO, ROSAMUNDA. En Flodonrdo zag my. aan met een blik; — o, IdueÜal nog zo één blik, en ik zou gaarne willen fterven! hy zag rry : an en lachte, en wierd zo bleek bcllorven als de muur. Flodoardo! riep ik : red my! Doch hy lachte op eene vreesfelyke wyze, en fiiet my in Aballino's arm terug. — Wat beteekent toch deeze droom? IDUELLA. Een droom beteekent niets, en blyft altyd een droom. Kindlief! als gy een gerust hart wilt behouden, ris gy gelukkig worden wilt, (laa dan toch nooit acht op droomen. Vertrouw vooral niet opdedroomen v n den hoogmoed, op de droomen der liefde; zy worden nooit voor onze wenfchen vervuld, en ■araken ons . by haar verdwynen, veel ongelukkiger, dan zy ons door haare tegenwoordigheid verrukten. ROS AMUNDA. Droomen der liefde, zegt gy' Is de Liefde dart een droom? D-t is niet mogelyk, dan zou leeven zo veel als fl-vpen moeten beteekenen, als beminnen — droomen heet. IDUELLA I* orrmimr!e! nooit was eene liefde de dweepery van een droom meer gelyk dan de uwe. Zy behelst zo veel avoutuurlyks, zo veel romanesks, als had uien  TREURSPEL. 1?9 men ze in een fprookje uit de Arabifche nachtvertellingen geleezen. ROSAMUNDA. Ongewoone geesten gaan ook ongevvoone gangen. Wy zyn immers maar alledaagfche mentenen, in ver gelyking van Flodoardo; en daarom noemen wy zyn loopbaan avontuurlyk en romanesk, omdat wy ze niet kunnen navolgen. Maar, geloof my, Iduella! wat de Natuur verzuimd heeft, kan de Liefde vergoeden. Noemt gy de onderneeming van Flodoardo avontuurlyk, omdat hy, om myne hand te winnen, zich aan levensgevaaren blootftelt: dan zoudt gy geen naam meer voor my overig houden, daar ik uit liefde voor hem nog meer zou kunnen waagen. IDUELLA. Hemel, Rofamunde! in welk een geestvervoering zyt gy? ROSAMUNDA. Komt u dit zo vreemd voor? Ja, ik fchyn u oog al zo wat veranderd te zyn, zedert ik Flodoardobeminne, niet waar? IDUELLA. Zo wat? Neen, wel geheel en al veranderd ! ROSAMUNDA. Dat moest u toch niet bevreemden. Voorheen was ik een kind, en kinderen handelen nooit uit vrye bewceging, maar worden altyd door anderen geleid. Doch de eerfte polsflag der liefde, die zich in onze M 2 sds.  180 ABALLINO, aderen doet voelen, is de eerfte wenk tot eigenwerk* zaamheid; dan werpen wy den llaaffchen leiband af, en verfchynen in onze eigenlyke gedaante. iduella. Het gevaarlykfte oogenblik des levens! rosamunda. Dat is het, maar echter nog een onuitfpreeklyk fchooner oogenblik onzer wedergeboorte. Te ryk aan jeugdelyke vermogens, verfmaaden wy den ouden llakkentred der dingen ;wy verlaatenden grooten weg der welvoeglykheid en etiquette, en wy hebben niets, dan— alleen ons hart. DERDE T 0 O N E E L. De voorigen en andreas gritti. iduella. u w Oom. gritti. (met een vrolyken lach.) Flodoardo leeft nog iduella. (met eene vrolyke verbaasdheid.) Leeft hy nog? ro s amunda. Is dat zo zonderling? Dacht men dan Flodoardo reeds onder de dooden- IDUELLA. In Venetiën liep het gerucht, dat hy van Aballino was  TREURSPEL. 181 was vermoord geworden. Nu ben ik blyde, dat ik u niets gezegd heb. gritti. Zo even kreeg ik een verzegelden brief van Flodoardo's hand — ook hy heeft zelfvan het gerucht van zyn dood gehoord en wil my gerust ftellen. — Nog meer, hy is in dit oogenblik digtby Aballino — maar weet nog niet hoe hy hem bes.t mogelyk vangen zal. — Zyn gantfche brief is zonder famenhang en zeer raadfelachtig. De Hemel verleene hem de zege! JOSAMUNDil. Hy zal zekerlyk overwinnen. De Liefde heeft immers wel meer wonderen gedaan. gritti. {haar omhelzende.) Rofamunde! Ro"amunde! ik zweef nog in een onbefchryflyken zielenangst! Ach,'er moet zich nog zo veel — zo veel opklaaren, en overal heerscht nog een (Tikdonkere duisternis! Doch, hetgeen gefchied is, dat is gefchied. Het mag dan uitvallen zo als het wil, Rofamunde, laat ons altyd gedachtig zyn, dat wy Christenen zyn! — Het gezelfchap is reeds vergaderd, men wacht flechts opuwkomst. Haast u, en laat ons niet lang wachten. (7/y gaat heen.) rosamunda. Ik zal terftond verfchynen. Iduella, ga gy maar vooraf! Ik wilweleen oogenblik alleen zyn, om my te M 3 her.  it* ABALLINO, herftellen en voortebereiden. —— Ga maar vooraf, Iduella! iduella. (gaat heen.') bosamunda. (alleen.') Myn oom lydt onbefchryrlyken zielenangsr—maar Jk! o-, welk een fterveling is in ftaat om dat geene te noemen, wat myn hart op dit oogenblik foltert I In het graf moet het lieflyker zyn, dan zo te leeven. Flodoardo! thans nadert het gewichtigst oogenblik uwes levens; Flodoardo! thans is het beflisfendtyd. ftip daar, dat leven of dood in den mond voert. (Zy valt op haar knie, vouwt haare handen te famen, heft ze met eene vuurtge aandoening ten hemel, en bidt in eenen zwaaren zielftryd ,de volgende woorden niet dan afgebroken voortbrengende.) Barmhartige God! geef toch rust, rust aan dit afgefolterd hart! — rust in de armen van mynen Flodoardo! of eisch ik te veel — geef my dan rust in het graf! (Zy ftaat op.) Op! nu naar de plaats, waar hy my de eerftemaal kuschte, naar de vergadering, waar ik ras - maar al te ras myn doodvonnis hooren zal. (Zy gaat heen.) FIER-  TREURSPEL. iïj VIERDE T O O N E E L. (/« de groote zaal van den Doge. Op den achter* grond ziet men verlcheide Heeren en Dames in ga la klederen verfcheenen, onder hen ook de Raads* heeren der Republiek, e Kardinaal gr ■ mal» Dl, parozzi, memmo, F a l I e r i , en c o nta :(ino. Zy loopen door elkanderen , of'ftaan , by enkele groepen, fpreekende te famen.) een raadsheer, (tegen den Kardinaal.]) 1~Tet is heden een ontzachlyk weder. Wind en regenvlaagen van den vroegen morgen af. kardinaal. Dat is zo; het is ten minfteu thans niet aartig op den weg te zyn. een ra adshee r. Ja, maar ik houde ook veel van zulk een dag. kardinaal. Althans in zulk aangenaam en luisterryk gezelfchap, als wy hier ontmoeten. r aa dsheer. Zekerlyk. Maar buiten dien heeft zulk een donkere droefgeestige dag op zich zeiven voor my altyd eene groote bekoorlykheid. Ik lag den gantfehen morgen uit het vengfter, en befchouwdemeteen inwendig vergenoegen hoe de wind door de bruisfehende golven van het kanaal ftormend heen joeg, eo de weerhaaM 4 nen  i$4 ABALLINO, nen van liet Paleis op de St. Marcusplaats met een ontznggelyke drift heen en weder dreef. De eene regenvlaag volgde de andere, en ftroomde over da ftraaten. Van kindsbeen af aan had zulk een gezicht altyd iets van het fombere,van het zwaarmoedig verhevene voor my. kardinaal. Dat fchynt aan melancholieke temperamenten doorgaans eigen te zyn... Daar komt de Doge! VT F D E T O O N E E L. De vorigen. iduella en rosamunda, die onder de galery zich van het overig gezelfchap afzonderen, en de Doge andreas gritti. gritti. Ik heb u een aangenaam bericht medetedeelen. Gy allen weet, welk eene fchriklyke tyding zedert heden morgen in Venetiën was uitgeftrooid — dat Flodoardo door Aballino vermoord was. Ik ben nu in ftaat gefteld dit gerucht te wederleggen, dat niemand zo zeer ontftellen kon, dan my. e e ni g e n. Hy leeft dus? gritti. Flodoardo leeft! a l-  TREURSPEL. 185 allen, (betoenen met de trekken van hun gelaat de levendigfte vreugde. ''Er ontftaat een zacht, vrolyk gemompel in de zaal.) kardinaal. (Parozzi met een Jtarren blik van het oog de hand drukkende?) Parozzi! hy leeft! parozzi. {met een angftigen lach hem antwoordende.) Hy leeft! gritti. Nu zy deeze dag de vreugde gewyd: wy zullen ons nu zonder eenige belemmering geheel a in het vermaak overgeeven; maar nog een zaak van het alleruiterfte gewigt moet deeze verlustiging voorafgaan , gewigtig voor ons allen en voor de gantfche Republiek. (Men hoort van buiten een verward gekletter van wapenen ) kardinaal, (ontfteld.) Wat is dat? Hoor ik daar buiten niet het (tampen van het geweer? parozzi. (aan het vengfter.) Ik zie beneden overal en rondsom het Paleis de wachten post vatten. allen, (in eene benaauwde verlegenheid.) Om Godswil! wat is dat? M 5 grit.  »J<$ ABALLINO, gritti. {treedt langzaam in het midden der vergadering.) Verwondert u niet, myne vrienden, over die zonlinge toebereidingen. Het heeft niets te beduiden, wat het vermaak van dit gezellchap eenigzins zou kunnen ftooren. De Bandiet Ab-liino moet zekerlyk by u allen bekend zyn, de rustverftoordervan gantsch Venetiën, de aartsbooswicht, die nooit op aarde zyns gelyken vond, de moordenaar myner vrienden, de moordenaar van mynen getrouwen Canari en Dandoli. Dees, voor wien ieder rechtfchapen Republikein moet fidderen, dieniets, dat heilig of eerwaardig is, ontziet; die alles braveert, allen dreigt — dit uitvaagzei van de hel zal binnen het uur in deeze zaal voor onze oogen verfchynen. allen, (jnet de haogfte verwondering?) Aballino? Aballino? gritti, Zo als ik zeg. kardinaal. Vrywillig? parozzi. Vrywillig? gritti. • Neen! Vrywillig zekerlyk niet. Maar Flodoardo van Florence heeft onze Republiek beloofd deezen gewichtigen dienst met gevaar van zyn leven te bewyzeu; hy heeft ons beloofd, het kostte wat het wil, Aballino te vangen en hier te brengen. een*  TREURSPEL. 187 een' raadsheer. Het is veel, oneindig veel beloofd. m e m m o. Ik twyfel fterk aan het nakomen van die belofte. kardinaal. Zo! maar als het hem nu eens gelukken mogt — ik zeg, ftel eens dat dit mogt gebeuren: dan zou Flodoardo ons en onze Republiek tot al te groote fchuldenaars maaken. raadsheer. Ja waarlyk, hoe zou de Republiek Flodoardo kunnen vergelden, wien ieder van ons eenigermaate zyn leven te danken had! gritti. Ik zelf zou verlegen ftaan , welke belooning ik den jongen held zou aanbieden, alshynietzelfreeds de wyze deezer vergelding bepaald had. Deeze ftaat alleen in myn macht. Flodoardo heeft om de hand van myn nicht verzogt, en ik — als hy als overwinnaar wederkeert — ik geef ze hem. (Allen zien zy eikanderen fiilzwygend'aan, deels met de blikken der hoogfte tevredenheid, deels met die der verbaasdheid?) ï a lie r 1. (zacht — terwyl hy Parozzi ter zyde trekt?) Parozzi! Parozzi! wat dunkt u daarvan? pa-  i38 ABALLINO, parozzi. (heimelyk lachgetidc.~) Aballino zou zich laaten vangen! falieri. Ik heb waarachtig van deeze tyding de koude koorts gekregen! — Met dat al 'er zit niets anders op, dan te zien hoe de dingen afloopen. KARDINAAL. Mynheeren! heeft iemand van u allen Aballinc< wel van aangezichte gezien? eenigen. Wy niet! wy niet! falieri. Het is een fpook, dat Hechts nu en dan, meestal onverwacht en ongebeden,verfchyut. gritti. Gelyk hy my verfcheenen is, zal u ook wel bekend zyn. memmo. (tegen eenige Raadsheeren.) Ik heb my van dat monfter al wonderlyke dingen laaten vertellen. Hy is, om het maar kort te zeggen, een duivel in menfchelyke gedaante — ik vind het daarom niet raadzaam dat men hem in deeze Vergadering brengt, want hy is waarachtig niet te goed, om ons, zonder genade, den een na den anderen, den hals te breeken. verscheiden. God bewaare ons! In deeze zaal? con-  TREURSPEL. ïSp CONTARINO. Het zal 'er maar op aankomen, of Flodoardo hem meester zal worden, dan of ongelukkig het tegendeel zal gebeuren. Doch ik vrees helaas het laatfte. Ik zou 'er wel een weddingfchap op willen waagen, dat Flodoardo onverrichter zaake zal t'huis komen. RA ADSHE ER. En ik houd u de weddingfchap. — 'Er is maar één man in ftaat om het tegen Aballino te waagen, en deeze ééne man is Flodoardo van Florence; juist dezelfde, van wien ik reeds lang gepropheteerd heb, dat hy nog éénmaal in de jaarboeken der waereld een luisterryke rol zou fpeelen. CONTARINO. Duizend Sequinen! Aballino laat zich zo ligt niet vatten, of hy moest dood zyn. RAADSHEER. Duizend Sequinen, dat Flodoardo hem gevangen neemt.... GRITTI. En hem dood of leevend levert. CONTARINO. Gy, edele Venetiaanen, zyt myn getuigen! (Hy geeft den Raadsheer de hand?) RAADSHEER. De weddingfchap is gehouden, CON-  jpo ABALLINO, contarino. (lachgende.) Ik bedank u voor de duizend Sequinen, mynheer! Aballino is een doorlleepen kaerel —Flodoardo heeft reden genoeg om wel op zyn hoede te zyn. kard i naal. Heeft Flodoardo de Bedienden der Policie tot zyn hulp? gritti. Niemand dan zich zeiven. Juist daarom ontfchuldigde ik hem, toen de Raad hem in hechtenis wilde neemen. kardinaal, (zacht, met een triumpheerendeo lach tegen Parozzi.) Ik wensch u geluk, Mynheer! parozzi. (zacht.) Stil, ftil maar! memmo. Ik begin weder te herleeven. Nu, nu, wy zullen zien! (Het Jlaat op den nahuurigen Kerktoren zes uitren.) gritti. (verlegen.) Nu is het uur, waarop Flodoardo my beloofde te zullen verfchynen. Myne verlegenheid wordtgrooter. contarino. (tegen den Raadsheer.) ■ Ik wenschte wel duizend, ja tweeduizend Sequinen aan u te verliezen, omdat met de gevangennee* ming van Aballino de algemeene veiligheid der Republiek verzekerd is. RA ADS-  TREURSPEL. lol raadsheer. Als Flodoardo hem heden niet levert, dm gefchiedt het toch zekerlyk een andermaal, en ik wi» altyd de weddingfchap. ee Ni ge n (in het gezelfchap.) Stil, ftil! welk een geraas daar buiten! stem. (van buiten.) Werda? (antwoord) Flodoardo! doe open. allen. Flodoardo! Flodoardo! raadsheer. Gewonnen! gewonnen! ZESDE T 0 0 NE E L. de voorigen. flodoardo. (/» ttn grooten mantel gewikkeld.) Flodoardo. (wild en woest, terwyl hy den veaerhoej afneemt?) \^ergeef het my, edele Venetiaanen en Venetiaanfche Vrouwen! dat ik op zulk eenen plechtigen dag Zo ongetooid voor u verfchyne. Myne bezigheden vereischten dit, en welke bezigheden ik zedert vierentwintig uuren gehad hebbe, zal u zonder twyfel onze Doge en Heer reeds gemeld hebben. allen, (omringen zy Flodoardo?) eenigen. Hebt gy den Bandiet? crit.  tp* ABALLINO, gritti. (hem met flat re blikken aanziende?) Hebt gy Aballino ? flodoardo. Vergeef het my, mynheer! dat ik ook een vraag herhaalen mag: Is het d«eze Verg dering reeds bekend, voor welk een prys ik Aballino vangen wilde? gritti. Dat is reeds bekend. Ik beloofde u myne nicht tot gemalin. flodoardo. Zal Flodoardo Rofamunde wezenlyk verkrygen, als hy u Aballino in handen levert? gritti. Hebt gy dan AballinoV flodoardo. Ach, mynheer! vergeef het my! uw antwoord moest het myne bepaalen. Kryg ik Rofamunde? gritti. Zonder tegenfpraak; ja, de redder der Republiek ontfangt haar met een koninglyk uitzet. flodoardo. Gy, Edelen van Venetiën! gy hebt het groote woord van onzen Doge gehoord. veelen. Dat hebben wy ! wy hebben het gehoord. flodoardo. (terwyl hy eenige fchreden doorde kamer doet, en het gezelfc hap rondziet.) Aballino is onder u! al.  TREURSPEL 192 allen, (met ontzetting.) Onder ons? Waar is hy? Waar is hy? flodoardo. Hy is in myne en uwe macht. allen, {in een woeste ontroering?) Help hemel! Waar is hy? Aballino! gritti. Dood of leevend? flodoardo. (ernftig ) Leevend. allen, (in eene fpraakelooze verwondering ef met verbaasdheid hem naroepende.) Leevend! kardinaal, (met de hand over zyn voorhoofd ftrykende.) Leevend! CONTARINO. Dat gaat te ver! c.ri tti. (goedhartig glimlachgende.) De Republiek is uwe fchuldenaresfe, myn zoon! flodoardo. {met een zwaare zucht.) Ach, mynheer! raadsheer. En wy danken u, grootmoedige Flodoardo, voor uwe onbegrypelyke heldendaad. De Republiek zal het u vergelden. flodoardo. (droevig met de oogen naar Rofamunda ziende.) Daar ziet gy haar, myn eenigfte vergelding. N o rit-  ï94 ABALLINO, gritti. (met waardigheid.') Breng d?n den fchri';lyken booswicht hier — ik ken hem. Nog onlangs zeide hy tegen my : Hertog! ik vergelyke my met u! De aarde brengt zelden op zulk een fmal plekje gronds twee zulke groote mannen famen. — Breng nu toch dien grooten man hier! eenige vrouwen, (in een fchriklyken angst.~) Om Gods wil! flodoardo. (pynlyk lachgende.) Vreestniet meer voor hem, fchoone Venetiaanfche Vrouwen! Hy zal u wel onaangeroerd laaten. Hy heeft nu immers zyn bruid! (Terwyl hy op Rofamunda wyst.) parozzi. (beftorven.) Is hy hier reeds in het Paleis! flodoardo. Ja, myn lieve boezemvriend! hier in het Paleis. raadsheer Waarom laat gy ons toch zo lang in eene verlegen verwachting zweeven ? flodoardo. Welaan, het fchoonfle en inoeijelykfte oogenblik myns levens is reeds daar — de rol is nu ten einde gefpeeld. Aballino zal verfchynen. Gaat allen ter zyde van deeze zaal. (Ily verlaat de zaal.) ('Er worden aan beide zyden van de zaal (loeien gezet. De Doge zet zich vooraan neder op een leuning-  TREURSPEL. 195 ningfloel, nevens eenige Raadsheeren en Vrouwen. Tegen ovér den Doge zit Rofamunda nevens Iduella ; de Kardinaal, Parozzi, Memmo, Falieri en Contarino zitten ter zyde van den Doge of naast zyne nicht. Op den achtergrond zyn de overigen geplaatst,) raadsheer. Signor Contarino! denkt gy wel om de duizend Sequinen? contarino. (tusfehen de tanden.) Met vermaak! met vermaak! (Eene diepe ftilte heerscht door de zaal', alle oogen zyn vol verwachting op de deur gevestigd.) ZEVENDE T O O N E E L. de vorigen. flodoardo. (komt met een bedekt gezicht in zyn mantel gewikkeld wederom; blyft op den achtergrond ftaan; ver. andertdan plotsling zyn gezicht;werpt den mantel weg, en treedt in de gedaante van aballino te voorfchyn.) allen, (met een luid en verward gefchreeuw.) ee! Wee! Bedrog! Verraad! Hulp! aballino. (zeer bedaard blyvende ftaan.) Niemand gaa van zyn plaats! Ik gebied hetu, Aballino gebiedt het u op doodftraffe. QEr heerscht een diepe ftilte: De merhteekenen van eene groote verbaazende ontzetting zyn op aller N 2 ge-  ip5 ABALLINO, gelaat te leezen. Eenigen bede/eken kun gezicht. Anderen ftaaren met fchrik en yzing deeze verfchyving aan.) iosamunda. (valt onmachtig in Iduella'% armen.) God ontferme zich myner! aballino. (rondgrynzende.) Zo zullen op den geduchtcn morgen van den oordeeldag der waereld de reijen der zaligen en verdoemden verward onder elkander ftran, en echter genoeg van eikanderen onderfcheiden. Engel en duivel (taan hier nog in broederlyke eendragt famen, maar welras zullen zy door den rechter van een gefcheiden worden. (Hy gaat met majesteit de reijen door, en blyft voor den ft oei van den Doge ftaan.) Ha! kent gy Aballino nog? Hier is hy , met lyf en ziel is hy hier, mynheer! om zyn bruid te ontvangen. gritti. (byna verftyfd, ziet hem met een vreesfelyken blik aan.) Zo ben ik nog nooit bedrogen! aballino. Hi, hi! Wat waagt de liefde en wanhoop niet al! kardinaal, (fekreeuwende.) Wacht! Wacht! VERSCHEIDEN, Wacht! Hulp! Wacht! aba l-  TREURSPEL. i97 aballino. (trekt koelbloedig een pistool uit zyn zak.) De eerde, die wacht fchreeuwt, of flechts de minfte beweeging maakt, is in dit minuut een man des doods. Zyt gy dwaas genoeg om te denken, dat ik my zeiven hier overlevere; dat ik zelve de wachten aan de deur zou befteld hebben, alsikvoor u vreesde, of als ik u weder ontfnappen wilde. Ja, ik wil uw gevangene zyn, daartoe ben ik hier verfcheenen. Geen mensch zal Aballino vangen; hy moet zelf komen, om zich voor zyne rechters te verantwoorden. Of denkt gy, dat Aballino een van die gewoone Bravo's is, die voor uwe Sbirren wegloopt, die uit armoede of nyd een verraderlyken moord begaat? Neen, waarachtig niet, dat ben ik niet! Was ik een Bandiet, zo was ik een Bandiet met eere. gritti. Groote God I is het mogelyk'? Is het een droom, of is het een wezenlyk beftaan? aballino. Neen! een wezenlyk beftaan,en wel een edel beftaan; want Aballino heeft gezegevierd! Hoort my aan, allen gy zaligen en verdoemden in deeze Vergadering, by wien thans het rusteloos geweten ontwaakt, of wier ziel my gerust aanlacht; hoort my aan, gy, die my vonnisfen wilt, ik zalmyrechtvaardigen. N 3 grit-  io8 ABALLINO, GRITTI. Zwyg,uitvaagfelderhel! zvvyg,hoe? wilt gy uwe misdaaden nog bedekken? ABALLINO. Neen; niet bedekken, maar zelf blootleggen zal ik myne misdaaden; zelf wil ik alles zonder pyn. bank bekennen, en ik zal uw barmhartigheid niet ontgaan. Gy, die my onder den naam van Flodoardo mint,en onder dien van Aballino vervloekt, hoor my aan, en weet, dat ik een ongelukkige ben, die uwe befcherming zoekt, die de befcherming der Republiek affmeekt. Ik ben geen Florentyner, maar een Venetiaan van geboorte De bekende Graaf van Obizzo was myn vader. Hy trok met my in myne kindsheid naar Napels; hier wierd ik opgevoed;hier wierd ik de erfgenaam van een ontzaglyk vermogen; hier wierd ik door myne bloedverwanten vervolgd, van de heilige Inquifitie als een ketter uit degemeenfchap derRoomfche Kerk verbannen, myn have en goed verbeurd verklaard, en in de gevangenis geworpen. Arm als een bedelaar kwam ik hier, in Venetiën, aan, toen ik den kerk er gelukkig ontkomen was; Canari, een oude vriend van myn vader, ontfermde zich myner. Onder een vreemden naam was ik hier veilig voor de Inquifitie,en won de liefde van alle harten. Daar leerde ik het meesterftuk der Natuur kennen; ik beminde Rofamunde, en uit liefde tot haar —« wierd ik een Bandiet. CRIT-  TREUR SPEL. ipo gritti. Vervloekt zy uwe liefde ! vervloekt zy de naam Obizzo in Venetiën! rosamunda. (tot zich zeiven komende?) Myn God! hy is hetniet! neen,het is eenhelfche begoocheling. aballino. (na haar toetreedende.) Neen, geen begoocheling, fchoone Rofamunde! Uw Flodoardo is Aballino, en Aballino uw Flodoardo. rosamunda. (hem met afkeer terugftootende.) Gaa, gaa, verfoeijelyke loochenaar! het is niet mogelyk! Gy en Flodoardo! Seraph en Satan , hoe voegt dit te famen? Flodoardo handelde groot en goed, als een halve God — ik heb van hem geleerd de deugd met verrukking te beminnen. Hy wierd nooit door eenige vuige drift beftierd, maar Mond altoos gereed tot al wat fchoon, tot al wat edel was. Armoede en ellende verdroeg hy alleen om het goede te bevorderen; de traanen der ongelukkigen aftedroogen, was zyn fchoonfte zegepraal. — Helfche booswicht, wien de zalige reijen uwer vermoorde flachtoffers voor Gods rechterlroel aanklaagen, booswicht! op wiens fchedel de vervloekingen der weduwen en wezen rusten; booswicht! pronknietmet den naam van mynen Flodoardo! aballino. (met hoogmoed.) Rofamunde! u vergeef ik het.' Gy zyt.een Vrouw \ N 4 Zie  300 ABALLINO, Zie hier, ik en uwe Flodoardo zyn één! Zie hierl — rffy trekt de lederen kap van het hoofd, de pleister van het gezicht, vouwt de vertrokken trekken weder in hunne natuurlyke orde te famen , en ftaat in gelaat en ftem ah Flodoardo vóórhaar.) z,e> Rofamunde J zevenmaal wil ik my nog veranderen; zevenmaal zult gy my ontmoeten, en myne gedaante niet erkennen. Maar deeze gelaatstrekken waren die van uwen Flodoardo; onder deezen hebt gy my het eerst bemind, en daarom zal ik ze nu voortaan behouden. kardinaal (de handen ten hemel heffende.) Het is ysfelyk! en de toorn des Hemels zwygt nog? allen, (onder elkander mompelende.) Ongehoord/ Afgrysfelyk! Rosamunda. (hem fterk aanziende.) Flodoardo — gy zyt geen mensch. aballino. (minzaam?) Kunt gy u niet met my verzoenen? Rofamunde! zo ik een zondaar ware, dan wierd ik het alleen om uwent wille! rosamunda. Weg, weg van my! i terwyl zy zich van hem afkeert.) U heb ik nooit gekend. aballino. Rofamunde! om uwentwil heb ik my zei ven overgeleverd — kunt gy het my vergeeven? kunt gy my niet beminnen?-Slechts één blik, één enkelen blik van uw miazaam oog, is al wat ik fmeek. k o-  TREURSPEL. 201 rosamunda. (met een huiverende verlegenheid.) Ach, dat ik u nooit gezien, dat ik u nooit bemind hadde! aballino. Wilt gy niet de bruid van Flodoardo — de Bandietenbruid zyn? rosamunda. (ziet hem zwygende aan, met zich zeiven in een vreesfelykenfiryd.) Flodoardo! aballino. Wat heb ik niet al voor u gewaagd! Hoe veele bange nachten heb ik voor udoorwaakt! voor u heb ik myn leven honderdmaalen prys gegeeven; voor u heb ik den vloek van het gantfche land op my geladen. Rofamunde ! voor u had ik nog meer gedaan — maar (lil! Laat my flechts een half woord van uwe lieve lippen hooren, flechts een armzalig ja of neen! — Rofamunde! bemint gy my nog? rosamunda. (met eene toeneemende onge~ rust/leid.) Flodoardo... (Zy werpt zich weenendin Iduella1! armen.') gritti. (fpringt toornig op.) Heeft niemand een zwaard? een raadsheer, ('tem tegenhoudende.) Mynheer!... Om Godswil... aballino. (gaat met eene verwonderlyke koelheid den Doge te gemoet.) Bedaard, mynheer! laat ons onze zaak met koeN s len  402 ABALLINO, len bloede beflisfen. Moet ik den dood van een misdaadiger fterven, het zy zo! Maar ik vraag u, op uw geweeten af: zoudt gy nu uw woord, dat gy my als Doge [van Venetiën gegeeven hebt, verbreeken ? gritti. (woest.]) Ha! affchuwlyke booswicht! uw plan was listig, kwaadaartig en verfchriklyk aangelegd om my te be • driegen. Spreekt, Venetiaanen! ben ik verplicht, zulk een booswicht woord te houden? Daar gaathy heen, fpeelt een bedrieglyke,bloeddorftige roevermoordt de Edelen van Venetiën, myne waardfte vrienden, voor een hoog bedongen loon, om met dit bloedgeld een groot aanzien in de Republiek te kunnen maaken. Dan komt de gefieepen bedrieger onder het masker van een eerlyk man, weet zich meester te maaken van het eenvouwdig, niets kwaads vermoedende hart van myne Rofamunde, vordert my het meisje af, onder beding van my Aballino in handen te leveren — en heeft vermetelheid genoeg, zich zeiven aantegeeven, eischt nu de vervulling van myn belofte en verwacht, listig genoeg, tevens de vergiffenis zyner misdaaden. — Spreekt, Venetiaanen! ben ik verplicht, deezen booswicht woord te houden ? allen. Nooit! Nooit! aballino. (met ernst.) ■ Ook den vorst der duisternis moet gy uw belofte* hou-  TREURSPEL. 203 houden, als gy die eenmaal gegeeven hebt. oFoei, foei Aballino! dan hebt gy u fchandelyk misrekend, en u vruchteloos uitgeleverd ! (met een verheven ernst.) Nog éénmaal, en voor de laatfte maal: zult gy uw woord, als Doge van Venetien gegeeven, verbleken? gritti. (met eene recht er lyke waardigheid.) Ontwapen u! aballino. Wilt gy my dan zonder genade verftooten? g r 1 t t 1. Den braven Flodoardo heb ik Rofamunde niet geweigerd, maar den moordenaar Aballino heb ik niets ter waereld beloofd. aballino. O! myne moorden drukken u immers niet, ik zal die ten eenlgen dage wel voor den grooten waereldrechter weder kunnen goedmaaken. kardinaal, (tegen den Doge.) Welk een Godslastering! aballino. O Heer Kardinaal! doe toch een goed woord voor my — Gy kent my immers, en weet dat ik een hupfche kaerel ben. kardinaal, (toornig en meteengeestefyken hoogmoed.) Ellendeling! wat heb ik met u te doen? ab al-  204 ABALLINO, aballino. Moet ik dan veroordeeld worden? Trekt zich geene van u allen den ongelukkigen Aballino aan? {eene tus[chenpoozing.) Gy allen zwygt?— Welaan dan, zo fnelle ook alles met my ten einde ! rosamunda. (opfpringende, en zich aan de voeten van den Doge werpende.) Genade, genade! Barmhartigheid voor hem! aballino (met eene zalige verrukking.) Ach hemel! een Engel fmeekt in dit jongfteuur voor myn leven. rosamunda. Ontferming voor hem, myn vader! ontferming voor hem! Was hy een zondaar, dan moet God hem vonnisfen! — Ach, hy kan zo kwaad niet zyn— Ik bemin hem nog. gritti, (haar van zich ftootende.) Dat is myn kind niet meer! Weg, flang! aballino. ([laat met zyne armen over eU kanderen geflagen in verrukking, en wydt zyn oog aan dat tooneel.) Dit zy het beflisfend bewys haarer liefde! rosamunda. (zich hal[ van den grond op' heffende.) Hebt gy dan geen ontferming met hem, hebt het dan ook met my niet! — Veroordeelt gy hem, veroordeel dan eerst Rofamunde. Ik heb hem verleid — ik  TREURSPEL. 205 ik heb u fchandelyk bedrogen. — Vader! —ik heb u bedrogen! Slechts genade voor hem! aballino. (aangedaan.) God! welk een Engel! En kunt gy met koele oogen aanzien, hoe dit lam voor uwe voeten kruipt? (Hy beurt haar van den grond op, en brengt haar in zyn arm by Iduella.) Meisje! gy zytmynlyden waardig! Nu zyt gy de myne. Ik zeg het u, nu is zy de myne ! en niets, dan de dood, is in ftaat om ons weder van eikanderen tefcheiden. (Tusfchenpoozing.) Venetiaanen! gy wilt, zo het fchynt, gerecht over my houden, en het doodvonnis over my uitfpreeken. Welaan, het zy u vergund. Maar vooraf heb ik nog met eenigen van u een rekening te fluiten. Zie, ik ben de moordenaar van Canari, de moordenaar van Dandoli; dat wil ik niet loochenen, maar wilt gy de Heeren Ieeren kennen, die my daar toe huurden ziet dan,Venetiaanen! op diefchurken A&ix — een, twee, drie, vier, vyf— Grimaldi, Parozzi, Memmo, Falieri en Contarino! — Laat deezen in hechtenis neemen. ('Fr ontftaat een gemompel in de Zaal.) kardinaal. Een fchandelyke fchurkenflreek! Uit wraakzucht wil de booswicht ons nu in zyn proces wikkelen, daarhy ziet, dat hem niets baat, om zyn verlooren vryheid weder te krygea. pa-  iotf ABALLINO, parozzi. (ontroerd') Hy was in zyn leven de grootlte booswicht, en wil het nu ook in zyn dood zyn! aballino. (met majesteit.) Zwygt, zeg ik ! Ik ken uw gantfche complot; ik weet uwe zwarte naamlysten diergeenen, die door u ter dood veroordeeld zyn; ik ken uw aanhang; en, terwyl wy hier met eikanderen fpreeken, neemt men reeds de Heeren met de witte armbanden gevangen , die in den aanftaanden nacht Venetiën wilden te onderst boven keeren. Verdeedigt u nu, als gy kunt. gritti. (ontfteld.) i Wat is dat? aballino. Niets [meer en njets minder dan eene door my te leur geftelde f; menzweering tegen den Staat en uw leven. Zie, zo behoudt u een Bandiet uit dankbaarheid het leven, daar gy van zins zyt, hem van het zyne te berooven! een raadsheer, (tegen de aangeklaagden.)Venetiaanen! verdeedigt gyu niet? aballino. Alle verdeedigingen zyn hier vruchteloos. Hunne bende is op myn last reeds ontwapend, en overal in de Staatsgevangenisfen verdeeld; bezoekt hen, dan zult gy meer dingen verneemen. Voor het  TREURSPEL. 207 het overige moet gy u niet verbeelden, dat ik de gewapende foldaaten rondsom en in dit paleis geplaatst heb, om den gedachten Aballino's wille, neen,maar alleen om die helden dadr in eene verzekerde hechtenis te neemen. GRITTI. } De eene verbaazing verdringt by my de andere. ABALLINO. En nu, Venetiaanen! ik heb met gevaar van myn leven den Staat gered, ik heb de rol van een Bandiet gefpeeld, om in de vergaderingen der Godloozen intcdringen, heb ftorm en regen, vorst en hitte verdraagen; ik heb, terwyl gyallengerustflaapte, voor uwen rust gewaakt, en gy — gy wilt my veroordee- len? Alles heb ik voor Rofamunde van Corfu gewaagd, en gy wilt ze my weigeren? Ik heb uw leven, ik heb het leven van uwe vrouwen, van uwe kinderen behouden. Menfehen! menfehen! en gy wilt my nu van het myne berooven? GRITTI. (ontroerd in zyn ftoel neder* vallende?) \ God, myn God! ik hoor de ftem van Flodoardo weder! ABALLINO. O, zie toch, hoezy daar zitten,die booswichten van God en hun geweeten veroordeeld. Opent wel één van hun den mondtot zyne verdeediging? We* derlegt my wel flechts één met een enkel fchudden vsn  so8 ABALLINO, van het hoofd? Maar ik wil u nog beter myne eerlykheid overtuigen. (Terwyl hy zich met majesteit naar de faamgezwoorenen wendt? Welaan! bekent de waarheid - 8ues i, ontdekt, alles is verraaden, want ik zelfwas in uwe zwarte gehennen ingewyd! — Hy onder u, die het eerst openhartig belyd, zal ge„nde verkrygen voor den rechter, daar ftaa ik voor in, ik, de Bandiet Aballino. (Eene lange doodelyke ftilte.') memmo. (ftaat langzaam en beevend op ) Venetiaanen .. Venetiaanen... Aballino fpreekt de waarheid. de saamcezwoornen. (fpringen op.) Hy liegt! hy liegt! ab alm N o. (met eene vreesfelyke woede.) Stil! Ken ieder verlaate zyn plaats niet eerder voor dat Ik het beveele — zet u neder, gy die een gerustgeweeten waant te hebben, enlaatmyfpreekeu. desaamcezwoornen (gaan zitten ) aballino. Ziet, gy noemt my een leugenaar, en wie zou u niet gaarne gelooven, daar gy een Kardinaal onder uhebt, Venetiaanfche Edelen zyt, en ik - flechts een Bandiet ben. Maar weet, dat ik den naam van den grooten Bandiet met hethoogfle recht verdien, want ik kan geesten dagvaarden, en de geflorvenen uit hunne graven weder opwekken, die u in uw asn-  TREURSPEL. aop annfchyn zullen logenftraffen. (Hy loopt fpringend naar de deur.) Holla! ho! gy geesten ! ftygt te voorfchyn, de deugd moet eindelyk haar grootfte zegepraal vieren 1 AQTST E T O O NE E L. de voricen. canari en dandoli. (met waggelende fchreden binnenkomende, door aballino geleid.) contar ino. "Verraad! (Hy fpringt op, en floot zich een dolk in 't hart.) gritti. (ftaat fchielyk van zynftoelop, vliegt zyne vrienden, die hy reeds vtor dood hield, met beevende armen te gemoet, en valt weenend aan hun borst.) Canari! Dandoli! aballino. (tegen de faamgezwoornen.) Dit hemelfche tooneel is uw aanblik niet waardig. Op! weg van hier, gy booswichten! Wacht! breng hen in de gevangenis! (de Wacht ver fchynt.) de saamgezwoornen (door den wacht omringd, gaan ylings, doorfckrik bsvangen, ter deur e uit.) aballino. (beurt Contarino op?) En uw bloed bezoedele den tempel der deugd niet! (Hy flcept hem naar de deur.) Zo! o, dat is weder O een-  $io ABALLINO, «enmaal een vry en heerlyk gezicht, nu geene fcha-. duwen dit fchoone licht meer verduisteren. rosamunda. (opfpringende en aan Aballino's hart vliegende.) Aballino! ([nikkend.) Myn Aballino! gy zyt geen moordenaar! (omhelzing.) gritti. (met vreugdetraanen.) Myn Canari! o myn Dandoli! Eerst in de wooningen des hemels hoopte iku, edele zielen, we- dertevinden. Myn God , en hier omvat u nog myne arm op aarde! dandoli. En wy omhelzen met verrukking onzen vriend, onzen wapenbroeder, onzen Hertog! canari. Zie daar den jongen Held, die ons in den afgelegenften fchuilhoek verbergde, om ons voor de dolken der faamgezwoornen tot den rechten tyd te be- waaren. Befchouw dien edelen jongeling, hy heeft onsgered, en de Republiek met ons. rosamunda. (met traanen.) Aballino! gy groote, onuitfpreeklyk groote jongeling! hoe ben ik uwer waardig? aballino. (met verrukking zich in Rofamunda's traanen,en dedigt in eengefmolten groep der drie. gryzaards verlustigende.) fjpdlyk gezicht! ,—- Zou 'er wel iemand pp?ar>  TREURSPEL. 211 de zyn, die de deugd niet beminde, wanneerhy haare zaligheid flechts éénmaal — éénmaal flechts ondervond!- Hoe bekoorlyk dat fchoone drietal groote mannen elkander omflingert! Hunne traanen rechtvaardigen myn daad. Hoe! wilt gy mynu Iiog veroordeelen ? gritti. (hem weenend de hand toereikende!) U veroordeelen? ó, ik gaf 'er myn Vorftelykc kroon voor, dat ik een Bandiet kon worden, zoals. gy! Groote, groote Bandiet! gy hebt my overwonnen, gy zyt grooter dan ik! Neem, neem myne Rofamunde, neem wat ik heb, wat ik ben! (in zyne armen vallende.) Myn Zoon! canari en dandoli, de doge en rosamunda omringen en omhelzen zwygend aballino. rosamunda. (uitgelaaten van vreugde, Aballino ontvlechtende.) Groote Bandiet! Einde van het vyfde en laatfte Bedryf.   LIEFDE en VADERLAND, T O O N E ELS PEL, I N ÉÉN BEDRYP.  PERSOONEN. Mevrouw «:elser, een Koopmam Weduwe. sophia, haare Dochter. ferdinand steenberg, een Èngelsch Officier. carel werner. vischman, de Kastelein. Vrouw vischman. ciiristiaan, de Bediende van steenberg. Jan , een knecht in de Herberg. LIEF.  Act Ciutl ! „ eenltertf ! ....   LIEFDE en VADERL AND, TOONEELSPE z. Het tooneel vertoont een eenvoudig vertrek,zyndè de gemeene haard in een herberg; ter linker en rechter zyde ziet men zydeuren, een achterdeur en vengfter dat op de ftraat uitziet. De zydeuren moeten, gelyk in de meeste herbergenplaats heeft ,genommerd zyn. EERSTE TOONEEL. STEENBERG, VISCHMAN, verVOlgeilS CHRISTI AAN. VIS CHMAN. ÏCom maar binnen,mynheer!- (hy roept ter deuré uit.) Jan ! hola hei! Jan! fchielyk de koffer en bagagie van mynheer naar Nom. 4. gedragen — gezwind! fchielyk! toe maak voort! — waar of nu die luibuis weer in eengatfteekt?—(Hy gaat heen.) A 2 STEEN-  4 LIEFDE en VADERLAND, steenberg, (in zyn „verrok, legt hoed en ftok neder.') Ben ik dan waarlyk in myn ^eboorteftad» - Hoe klopt myn hart by den zoeten naam van Vaderland! Neen vaderlandsliefde is tocb waarlyk geen hersfenfch.m._zy verandert de droevigfte wocstenyen in debevalligfte landouwen - zy verwekt in ons een gevoel, dat geen vreemde landfireek, hoe fchoon ook door de Natuur begiftigd, in ons verwekken kan _ De ongelukkige zelve is minder ongelukkig, als hy zyn geboorteplaats niet behoeft te verhaten. _ Ik gevoel het - ik gevoel het levendig. - Schoon ik ook myn Louife hier niet weer mogt vinden, zou ik toch dit kleine nletsbeteekenende plaatsje, waar ik voor de eerflemaal het levenslicht aanfchouwde, boven de luifterrykfte lieden den voorre geeven, ö vischman. (ter zyde, zo als hy binnenkomt.) Dat fchynt my een wonderlyk foort van een heilige e zyn hoe flaathy daar in zich zeiven te prevl len - (overluid en nader by komende.) Ik wilde -ynheervraagen,ofgy0okietstezcg/ellhad?lde steenberg. He! vischman. Of gy eeten, drinken, of flnapen wilt? - met één woord, wat 'er van uwen dienst is? steen-  TOONEELSPEL $ steenberg, (yriendlyk.) Ach, myn lieve man, ik heb voor alles eenige ©ogenblikken rust nodig. — Als ik verder iets nodig heb, zal ik wel roepen. vis chman. Mag ik dus de eer hebben, om u naar uwe kamef te brengen? steenberg. Deeze kamer is goed genoeg. (Naar het vengfter gaande.) Zy heeft haar uitzicht op de groote flraat — hier zie ik dien grooten lindenboom voor de kerk! — o zoete herinnering aan de fchoone dagen myner vrolyke kindsheid! — (Hy komt terug?) Ik zal in deeze kamer maar blyven, kastelein! vischman. Vergeef het my, mynheer, dat kan niet zyn. steenberg. Waarom niet? vischman. Ik heb aan eene arme — door het bankroet en den dood van haar man geruïneerde 'vrouw, uit mededogen de kamer hier nasst ingeruimd,— en dit vertrek is de doorloop naar haar kamer, dus zult gy u gelieven te vergenoegen.... steenberg. Ja, ja!—, wel goed! — dat is braaf,edelmoedig gehandeld, vriend! en de hemel zal u eens daarvoor A 3 loo-  V LIEFDE en VADERLAND, loonen. (Hy geeft hem de hand.) Zulke menfehen bemin ik. Maar, waar is myn bediende? v1schman. Hy zal mogelyk op Num. 4. zyn. Wil ik hem gaan roepen? steenberg. Ja, wees zo goed! vischman. Terftond! (terwyl de kastelein wil heengaan, komt Christiaan binnen.) christiaan. Mynheer Steen.... steenberg, (legt hem de hand op den mond.) Zwyg en volg my! Kastelein, ik zal alleen OP myn kamer eeten. (Hy gaat met Christiaan heen.) vischman. Zeer wel, mynheer! TTVE EDE T O 0 N E E L. VIschman. (alleen.) Ik zou toch wel eens weeten willen, wat dat eigenlyk voor een mensch is — maar wat raakt my het ook — hy mag zyn, wie hy wil — een braaf man is hy zeker, Want hy verblydt zich, naar ik zie, als men zyn evenmensch weldoet. DER.  TOONEELSPEL. 7 DERDE T O O N E E L. vischman, Vrouw vischman, vervolgens Jan. Vrouw vischman. (roept zachtjens om den hoek van de deur.) Bastiaan! St.! Bastiaan! vischman. Wel nu, wat is 'er? kunt gy nietbinnenkomen? Vrouw vischman. Is de vreemde Heer al weg? vischman. Waarom? — Hy is boven op zyn kamer. Vrouw vischman. Hebt gy 'er nog niet achter kunnen komen, wie hy eigenlyk is? vischman. Wel vrouw; plaagt het je weer.... Vrouw vischman. Wel nu, wel nu! — als ik nieuwsgierig ben, zyt gy het nog wel tienmaal meer. — Maar hoor eens, ik was in de keuken, en daar komt de vreemde Heer binnen waarlyk! ik fchaamde my voor zulk een knap, deftig Heer ... vischman. Zo in uw daagsch pakje, niet waar? —- ja, dat was waarachtig ook jammer. A 4 Vrouw  8 LIEFDE en VADERLAND, Vrouw vischman. Neen, dat juist niet — maar ik zag 'er toch zo morsfig uit. Nu! wat ik ook zeggen wilde! —» ja, daar fchiet het my weder te binnen 0, hy groette my zo minzaam.... vischman. Zo minzaam! Zo ?... Vrouw vischman. Ja, recht minzaam — hy vraagde my naar deezen en geenen — noemde my, denk eens, noemde my byna alle onze voornaamfte huizen op; vraagde naar lieden, die reeds voor vyftien jaaren dood geweest zyn, en — ha ha ha! — en verzekerde my, dat , ha ha ha! de vrouw van den Ambachtsheer de fchoonfte vrouw van de ftad was. Ha ha ha! vischman. Wel nu, ik kan niet zien waarom gy daar over zo lagchen moet. Vrouw vischman. Maar,myn hemel! hoort gy dan niet? De vrouw van den Ambachtsheer — ba ha ha! Ik verzekerde hem weder,dat zy voor twintigjaaren juistnietlelyk geweest was. Toen kreeg hy een kleur zo rood als vuur.... jan, Mynheer, de postwagen is aan. vischman. Zyn 'er veel pasfagiers mede gekomen? JAN.  TOONEELSPEL. c, JAN. Brie Franfchen, een pastoor en een paar oude Jufvrouwen. (Hy gaat heen.") Vrouw vischman. Franfchen ! Franfchen! — Lieve hemel, dan moet ik me toch wat anders aankleeden. (Zy gaat heen.) vischman. Jawel! jawel! dat toch de koekkoek met die vrouwen fpeelt. VIERDE T 0 0 N E E L. vischman, Mevrouw wel ser, sophia, (komen de achterdeur in.) vis ciiman. Ha , goede morgen, Mevrouw Welfe ! Al zo vroeg 'er op uit geweest? Mevr. welser. Ja, lieve Heer Vischman! Wy zyn u hier maar tot overlast; dat zie ik wel, dat weet ik ook wel; daarom heb ik eens naar eene andere wooning omgezien vi schman. Ei wat? Wat denkt gy toch wel, Mevrouw Wel- fer? Neen, gy zyt my in 't geheel niet tot last het is my integendeel zeer lief, zulk eene goede, braave vrouw een geriugen dienst te kunnen A S neod  io LIEFDE en VADERLAND, doen myn huis is groot genoeg; al komen 'er nog zo veel vreemdelingen, het is toch nooit vol.... Mevr. w els er. Neen, eerlyke man! Ik wil geen misbruik maaken van uwe goedheid ik heb eene andere wooning gevonden; zekerlyk niet zeer aangenaam, maar meer gefchikt in myne behoeftige omltandigheden. vischman. Denkt gy dan, Mevrouw! dat ik u een enkele penning zou afvorderen voor dat weinigje huisvesting, dat ik u geeve? o daarvoor, hoop ik, zal my de hemel bewaaren! Het zou waarachtig zonde zyn! Geloof my, ik heb al het goede niet vergeeten, dat ik van uw zaligen Heer Vader genoo- ten heb. (Met aandoening.) Het doet my in myn ziel leed, dat gy myne geringe erkentelykheid zo maar volftrekt van de hand wilt wyzen. - Neen, neen! Gy zult ons zo niet verlaaten gy raakt niet van ons weg — hebt gy geld nodig , fpreek — ik ben ook wel maar een arme duivel maar, wat ik geeven kan, dat geef ik toch met hart en ziel doch ik merk dat ik nu ter ongelegener tyd met myn verzoek gekomen ben. Vaarwel! iraar neen! dat hartzeer moet gy ons toch waarachtig niet aandoen! (Hy gaat heen.) VTF-  TOONEELSPEL. iï V T F D E T O O N E E L. Mevrouw welser, sophia. Mevr. welser. Die goede eerlyke man! —— het doet my leedmaar in een herberg — zo geheel alleen met myne dochter! Neen, dat kan niet zyn. (Tusfchen- poozing) Maarwatdeertu, Sophia? —gy zyt heden zo droevig, zo neergellagèn — gy weent? sophia. Moeder! Mevr. welser. Om Gods wil, Kind! wat deert u? — fpreek! sophia. Beloofde Karei ons niet ten miniten eenmaal in de week te komen bezoeken, en nu is deeze week haast verftreeken, en... Mevr. welser, Hy heeft drukke bezigheden. Hy kan altyd niet zo als hy wel wil — gewichtige onverwachte zaaken, mogelyk... sophia. Dan had hy toch kunnen fchryven — (verfchrikt opfpringendc.~) Hoe, als hy eens ziek ware ? — verfchriklyk! Mevr. welser. Ik dagt dat gy meer moed, meer Itaudvastigheid had  ie LIEFDE ën VADERLAND, had - Sophia, hebt gy dan vergeeten, wat Ik u onlangs zeide... sophia. Ik verfla u - ik weet het reeds - maar — ach dat oog - Moeder, heb medelyden met uw arme' dochter! Wat begeert gy vanmy? Mevr. welser. Niet ik, het noodlot gebiedt,- God is myn getuige.dat ik gewillig myn leven zou ten besten *eeven, wanneer ik u daardoor gelukkig kon maaken !maar — ik kan niet — ik mag niet. sophia. Gy kunt niet) gy moogtniet? Ach God! Mevr. welser. Kan ik u in gevaar zien van in een afgrond neder- teftorten zonder u te rug te houden?. mag ik eene verbindtenis inwilligen, die u onuitfpreekelykongelukkig zou maaken? s ophia. Ik ongelukkig — met Karei ongelukkig , gy kent hem niet . gy weet niet... Mevr. welser. Ik ken hem ik waardeer hem — ik bemin hem - was ik ryk - ja dat was zelf niet eens nodig bad ik flechts eenig vermogen, dan zou ik myne dochter geen anderen man toewenfchen maar zoo... so-  TOONEELSPEL. 13 sophia. De reden van onze fcheiding is dan? gebrek aan rykdom, aan vermogen hangt dan ons waare vergenoegen van de dingen buiten ons af? — ftaat het niet aan ons zeiven gelukkig te zyn ? ó moeder, hoe dik wils hebt gy my gezegd, dat alle rykdommen der aarde ons niet gelukkig kunnen maaken, wanneer ons hart niet bevredigd, niet bly* moedig is! ——• maar hoe zou ik blymoedig in myn hart kunnen zyn, als myn Karei my ontrukt wierd—« ó dan wierd ik eerst ellendig onuitfpreekelyk ellendig dan zou myne jeugd droevig daar heen kwynen ik zou myne dagen in bittere traanen flyten —- verwelken — en fterven. Mevr. welser. Sophia! gy dweept. sophia. Neen moeder! het is geen waan , 'geen dwaaze dweepery, die uit den grond van myn hart fpreckt , Neen, waarlyk niet! het is warme hartely- keliefde —- een gevoel, dat de deugd alleen in ftaat is in ons te verwekken, dat groot en verheven, gelyk zy zelve , aan uiterlyke toevallen niet onder, worpen is —- dat met den glans der rykdommen lacht dat zelf in de hut der armoede de behoeften doet vergeeten,en dagen van wellustfcheppenkan. Mevr. welser, Geloof my,Sophia! ik lyde tienvoudig in uwlyden — on.  14 LIEFDE en VADERLAND, ongelyk kan ik u niet geeven neen zo dacht ik zo fprak ik zelve op uwe jaaren - i gy herrinnert my aan tyden, die ik zo gaarne wenschte te vergeeten! Sophie, lieve dierbaare Sophie! geloof toch de fmartelyke ondervinding van uwe in bitteren rouw gedompelde moeder?— zy weet beter dan gy, wat u in de daad ik zeg niet gelukkig maar althans minder beklagenswaardig maaken kan uw Karei zelf... SOPHIA. Myn Karei! —Gelooft gy, dat hy anders denkt — anders gevoelt dan ik? Mevr. welser. Dat niet ! — maar zeg my, Sophia , wilt gy den jongen edelen man, die nog zyn fortuin in de waereld maaken moet, wilt gy hem, door eene blinde hartstocht weggefleept, voor altyd aan de waereld onttrekken, waarin hy zo veel nut kan (lichten? de hoop van eene arme moeder, die hem met zo veel moeite tot zekeren (land in de waereld bragt, die hy door zyne kundigheden in haare oude gryze dagen nog onderdennen kan, wilt gy deeze zoete hoop op cénrraal vernietigen ? Wilt gy hem , dien gy zo hartelyk bemint wilt gy uwen Karei voor eeuwig ongelukkig maaken?... s OPIII A. Houd op, Moeder! ik bid u, houd op! — Ik my-  TOONEELSPEL. 15 mynen Karei ongelukkig maaken? Als ik dat wist! — ó als ik dat wist! maar neen, het kan niet zyn — waarlyk gy vergist u, lieve moeder! — (met aandoening) Liefde zal hem moed inboezemen, hy is gezond en fterk, ik ben het ook; wy zullen met onze handen werken de natuur is met zo weinig te vreeden. Gy hebt my immers zelfgeleerd • my met weinig te vergenoegen — een ftuk brood, een frisfche teug waters -——- en een kusch van mynen Karei -— wat zou my dan nog meer ontbreeken kunnen? Mevr. welser. Wat u dan nog ontbreeken zou? Ongelukkig verblind meisje! de roes van een dwaazen hartstocht vervliegt ras! Tyd, gewoonte en genot zouden hem voor u allengkens koeler maaken, enuwebekoorlykheden in zyn oog doen afneemen. Door de yzeren hand der ellende gedrukt,zou de bloeijende geestryke jongeling verwelken - kwynend daarheen Herven — Ongelukkige!—Kinderen zult gy teelen, die by hun vaders vroege graf hunne wanhoopige moeder zullen vergezellen den voorbygaande om een aalmoes aanfmeeken naakt en behoeftig in de wyde waereld omzwerven hun beftaan vervloeken ! (Sophia omhelzende) ó Sophia! Sophia ! arm kind! keer terug van den rand des verderfs — hoor de ftemme uwer moeder! s 0-  i6 LIEFDE en VADERLAND, s 01* ii ia. Karei! o myn Karei! (jusfchenpozing.) Moeder, wat begeert gy van my? Uwe Sophia is een arm zwak meisje! Beveel haar wat Hechts mogelyk is, moeder , ik zal gehoorzaamen, zelfs al moest myn gevoelig hart daarby bloeden! -Maar een gevoel in my te onderdrukken, dat alleen mynog het leven doet beminnen — eene liefde te verzaaken, die myn gantfche beftaan uitmaakt — die alles alles voor my is neen, dat gaat alle menfchely¬ ke kracht te boven — neen,dat kan ik niet doen — (driftig) en zalig voor my, dat ik het niet kan doen!— Ik ware een monfter.als ik dit konde ! Mevr. welser. Sophia! gy beledigt my met deeze drift. - Denkt gy dan , dat uwe moeder het onmogelyke van u vergen zou ? — Om de menfchelyke krachten wel te bepalen, moet men de menfchelyke ellende in haar geheelen fchriklyken omtrek hebben leeren kennen — en dit hebt gy nooit geleerd, Sophia. sophia. Vergeef het my, lieve moeder; gy hebt nooit bemind — gy weet niet wat de liefde is. Mevr. welser. Zou ik dat niet weeten? God gave, dat gy d# waarheid fprak! — Sophia, als gy troost in heton' geluk van uw moeder vinden kunt, zo hoor my— hoor dan, wat nog nooit mynen mond ontglipte - wat  TÖONÊELSPËL. tf wat ik nog nooit eene menfchelyke ziel aanvertrouwde; jong, vol gevoel, en onervaren even als gy, liet ik my door den fchitterenden glans eener toekomftige gelukzaligheid verblinden — myn Steenberg was edel, vlug, vol vuur, even als uwe Karei ach, wy beminden elkander met eene onuitfpreekly- ke liefde! hoe dikwils verplaatfte ik my in eert denkbeeldige waereld met mynen Ferdinand —- en echter... SOPHIA; En echten.. Mevr. welser. Moesten wy fcheiden! fcheiden voor eeuwig ! (Tusfchenpoozing.) Myn moeder merkte onze wederzydfche genegenheid — maar 't bygeloof werkte fterker op haar ziel, dan de moederlyke liefde. Ferdinand was arm en niet van onzen Godsdienst - myn voogd, een hard, woest mensch, maakte een listig gebruik van deeze zwakke zyde van haar anderzins edel hart en ik wierd 'er het olfer van. sophia. (kuscht ftilzwygend haar moeders handt) Mevr. welser. Ik dacht onder myne zielgrievende fmarte te zullen bezwyken --■ ik kon myn Ferdinand niet meer fpreeken — niet meer zien hem niet eens het laatfle droevige vaarwel zeggen! Woede en wanhoop deeden hem zyn geboorteftad verlaaten en vreemde lan-» B deii  18 LIEFDE en VADERLAND, den opzoeken. ■ (driftig en met waardigheid.) En nu, Sophia, ik zweer u by alles wat heilig is, ik bemin hem nog, den edelen man, even hartelyk als op den zaligen dag onzer eerfte liefde; en echter dank ik dagelyks God voor deeze zo fmartelyke fcheiding sophia. (haar moeder omhelzende.) Moeder! ongelukkige moeder eener nog ongelukkiger dochter! — het zy dan zo — ik zal — ja ik zal! — Karei! God, ik kan niet!.. ZESDE T O O N E E L. de voorigen. karel. (komt fchielyk binnen.') karei. Croeden dag, Sophia! (Hy omhelst haar vuurig.) Hoe gaat het myne Liefde? Goeden dag, lieve moeder! (Hy kuscht haare hand.) Hoe lang is my deeze week gevallen! Overkropt van bezigheden , heb ik niet eenmaal zo veel tyd kunnen vinden om aan u te fchryven? Vergeef het my, lieve Sophia! wees niet boos op my! Heb ik 'er niet het meeste by geleden? ■ Maar nuben ik immers weder hier. Laat ons vrolykzyn, en gebruik maaken van deezen fchoouen zomerfchen dag! s o-  TOONEÈLSPÈL. 19 sophia. (ziet hem droefgeestig aan, vervolgens keert zy zich om, en zoekt haar traanen te verbergen.) kareLi Qegen Sophia.) Wat is dat? Wat wil dat beduiden? Sophia, is 'eï dan iets zonderlings voorgevallen? {tegenhaarmoeder.) Wat ik ü bidden mag,red my uit deeze doodlyke onzekerheid; hebt gy my niet beloofd, lief etl leed met my te zullen draagen ? Ben ik uw vertrouwen niet meer waardig ? Hoe! Gy weent, lieve moeder! gy wendt uw oog van my, van uwe kinderen, af! Mevr. welser. Myne kinderen! Ja, Karei, gy hebt gelyk. O, ik bemin u als myn zoon! Maar deezé liefde maakt my niet blind... sophia. Moeder! ik bid... Mevr. welser. Neen, Sophia! lang genoeg gaf ik de infchiklyk- heid plaats helaas! maar al te lang zegepraalde myne tederheid tot u over myn moederlyken plicht; Nu zou het een misdaad zyn nog langer te zwygen! Karei! Sophia! o, gy weet niet, gy kunt niet begrypen, wat een moeder gevoelt byhet Iyden van haare kinderen. En ik moet oorzaak zyn van uw ongeluk! Verfchriklyk! Neen, ik had het nim» B 2 nuf  20 LIEFDE en VADERLAND , mer zo ver moeten laaten komen. Kinderen, kunt gy het my vergeeven? k a r e l. Wat zou ik u vergeeven, moeder? — Om Gods wil, verklaar u nader! sophia. Ja, moeder, gy hebt gelyk; gy hebt indedaad gelyk; maar heden niet, lieve moeder, heden niet! Mevr. welser. (driftig.') Neen, Sophia! éénmaal moet het'er toch uit. Karei, wees ftandvastig, wees man! onderwerp u aan den wil van het noodlot, volg de ftem der rede — troost deeze ongelukkige verlaat haar, vergeet haar — want weet, het geen gy reeds lang weeten moest, uwe liefde voor haar is dwaasheid... k a r e l. Dwaasheid? o myn God!... sophia. Moeder! moeder! wat hebt gy gedaan? Mevr. welser. Ja, Karei! uwe liefde is dwaasheid... is misdaad. Hebt gy uwe oude moeder vergeeten, hebt gy vergeeten, dat gy haar eenigfte fteun op aarde zyt?... k a r e l. Ik myne moeder vergeeten? Wat wilt gy daarmede zeggen? Zedert wanneer kan ik Sophia niet beminnen, zonder myne moeder te vergeeten?.... Mevr.  TOONEELSPEL. *f Mevr. welser. Sophia is arm, zy heeft niets — niets dan haaron* gelukkige liefde voor u; wilt gy uw goede moeder in het bange uur van haar verfcheiden nog een heete traan afpersfen over uw wederzydsch ongeluk? — Wilt gy haaren vloek op my laaden, dat zy my eens nog voor den troon van den Almachtigen aanklage,en my het verderf van haaren zoon als eene misdaad aantyge ? Neen!... sophia. God in den hemel ontferm u myner! (Zy valt krachteloos op een ftoel, doch komt allengskens weder hy.) k a r e l. God! Sophia! zy fterft! (Hy knielt voor haar neder.) Mevr. welser. (meteen woest en hartstocht.) Beter dat zy fterft — dan... k a r e l. Wreede, onbarmhartige vrouw! waartoe deeze onverwachte hardheid! Wat kan u bewegen ons te willen fcheiden — beminnen wy eikanderen minder dan te voren ? Zyn wy armer geworden in vooruitzichten? Waarom wachtte gy met ons te wil. len fcheiden, tot dat 'er geene fcheiding meer onder ons kon plaats vinden, tot dat tydpunt waar bezitten of fterven onze eenigfte keus is —— waarom ware flechts nu, nu eerst onze liefde misdaad? B 3 Mevr.  sa LIEFDE en VADERLAND, Mevr. welser. Zy was altoos eene dwaasheid in de oogen der waereld, en.... k a r e l. , Dwaasheid ? o die liefde is verre verheven boven alle menfchelyke vooröordeelen — zy fpreek t my vry. En de Natuur — o, de Natuur gebiedt my, Sophia te beminnen, en in fpyt van uwe macht,haar getrouw te blyven, getrouw voor eeuwig... Mevr. welser. Onbefonnene! De Natuur wil het welzyn van haare kinderen, en gy berooft eene moeder van haar eeuigfte troost, van haare eenige dochter. - O Sophia! wie had kunnen gelooven, dat gy my nog zo veel lyden zoudt veroorzaakt hebben! k a r e l. Zeg my eens, wie ftond my toe deeze engel te be minnen? Wie betoverde my met de zoete hoop van deeze Sophia eens te bezitten? Voor wiens oogen drukte ik op haaren mond den eerlten kusch der liefde , de plechtige belofte eener eeuwige trouw —wie wenkte ons de ftreclendfte goedkeuring toe? — Zeg, wie deed dit? Mevr. welser. Ach; hoe treft dit fmertelyk verwyt myne ziel! — Ja Karei, gy hebt gelyk — ik alleen ben ftrafbaar —- o,ik moet alleen voor deezeonvergeeflyke toegeevendheid boeten —- uwe talenten gaven my hoop.  TOONEELSPEL. 23 hoop uwe voortreflyke eigenfchappen myne liefde tot myn kind onderdrukte de ftem der reden, die zich luid tegen haar verhefte. —- (Zy nadert Sophia.") Sophia! myne Sophia! Ach God! gy ziet myn lyden! Gy kent de zuiverheidmy- ner oogmerken. O God, ontferm u! geef de rust weder aan het gefolterd hart van drie ongelukkigen! Hoor de ftem eener moeder, die vol wanhoop haare handen naar u ten hoogen hemel heft! — Mededogen — ontferming voor myne kinderen —• ftraf my alleen, ik alleen ben ftrafbaar! —— Karei! Sophia! vergeeft het uwe moeder —>- welras zal zy niet meer zyn ik zie myn graf zichallengskens openen —*— uw ongeluk ftort my daar in —— ik wil gaarne, zeer gaame fterven maar myne toe- ftemming! —— neen, die kan ik u niet geeven. (Zy gaat fchielyk heen, Sophia wil haar tegen hou. den, doch valt weder onmachtig op haaren floe neder.") ZEVENDE T O 0 N E E L. karel en sophia. k arel, (ftaat langen tyd bedeesd.) "Vv^at was dat? — was dat de ftemme eener moe der? — óneen, die vrouw kan niet de moeder van deeze engel zyn — zy wil ons fcheiden —- wie is 15 4 zy  34 LIEFDE en VADERLAND, zy om dat te willen, om dat te kunnen? — Sophia, lieve Sophia ! waarom zo neerflachtig ? — fchep moed, myne dierbaare — hy , die ons het eerst met liefde bezielde, die onze harten voor eikanderen vormde, hy alleen befchikt over ons noodlot—geen menfchelyke macht is in (laat om ons te fcheiden , noch kan ons gebieden eikanderen niet meer te beminnen. Moed en Standvastigheid, lieve Sophia ! het zal, het moet alles wel gaan. SOPHIA. Karei — de blyde droom onzer liefde is verdwee- nen! gy zyt voor eeuwig voor my verloren — thans is de natuur rondsom my fomber en eenzaam — ?n een onpeilbaar eeuwig graf ben ik nedergeflort — onuitfpreekelyke vreugde genoot ik voorheen in uwe armen —- uw edele blik, door de warmde liefde bezield , lachte de dreelendfte verrukking in myne ziel — diepdoorgedachte lesfen vloeiden van uwe welfpreekende tong, en ontvonkten my tot deugd — gy waart myn alles — ik leefde flechts vooru-- en nu.... (tusfchenpoozing') lieve Karei.» in ditleven mag ik nu niet meer de uwe worden — maar — daar Vaarwel dierbaarile, vaar eeuwig wel! (zy wil heen gaan.) karei, (haar weerhoudende.) Waarheen Sophia ? SOPHIA. Hebt gy niet gehoord , wat mpeder zeide? ga, Ka,  TOONEELSPEL. 25 Karei, ga, verlaat eene ongelukkige die den dood en het verderf op u zou doen nederdaalen... Karei! onze liefde is een misdaad, zeide immers onze.... myne moeder, en zy moet het wel weeten, wantzy weet ook wat liefde is.... k a r e l. Neen, Sophia, dat weet zy niet; zo waar God leeft, dat kan zyziet weeten.—Wie twee aan elkander gefmeedde harten wil van een fcheiden - wie my myne Sophia wil ontrukken, ó die heeft nooit een traan van mededogen over de lydende onfchuld vergooten — die kon ook de zuigeling, van de borst zyner moeder affcheuren — dien heeft de natuur de edelfte van haare gaven, gevoel, geweigerd ; ó neen, die kan niet weeten wat liefde is, s 0 p h 1 a. Karei! houd op, ik bid u — de vloek van den Al machtigen rust op hem, die ooit vergeeten kan dat \ ader en moeder zyn evenbeeld op aarde zyn — en dat is ysfelyk! k a r e l. Veel ysfelyker is het nog, als deezen vergeeten, dat de welvaart hunner kinderen hunne heiligde plicht is. Sophia! zeg my, kunt gy wel gelukkig zyn --> zonder my — zonder uwen Karei ? sophia. Ach GoJ! — zulk een vraag — aan my? — b 5 k Ar  *6 LIEFDE en VADERLAND» k a r e l. En dat wil toch uwe moeder; wat begeert dan de goede vroome vrouw? — hoor Sophia! laat u niet door uitfpoorige denkbeelden van kind erlyke plichten misleiden! De eerfte en voornaamfte plicht, die den mensch genoegzaam is aangeboren, is zelfbehoud, zucht naar gelukzaligheid. Myn leven — heb ik God te danken, niet myne ouderen — als myn moeder my tot onheil had gebaard... sophia. Wat wil dat beteekenen, Karei? k a r e l. U uit eene dwaaling rukken, die uw hart eer aandoet, maar die u zelve voor eeuwig ongelukkig maaken zou; u bewyzen, dat 'er een ogenblik in ons leven is, waar de ouderlyke macht geheel ophoudt; een voorwerp, waarop zy ftranden moet — en dit voorwerp is de liefde. De keus eenergade, van een echtgenoot hangt van ons hart, en niet van de eigenzinnigheid van anderen af.— Wee den mensch, die zich bevoegd acht het gevoel van zyn kind in het gewigtigfte ogenblik des levens te kunnen onderdrukken — die zich verftout de maat van zyn geluk te bcpaalen! — hy beledigt de natuur — hy berooft een fchepfel, die met hem op dezelfde rechten aanfpraak heeft, van die gelukzaligheid , welke God voor hem beller, d had, en dat is meer dan moorden... s o-  TOONEELSPEL* v sophia, (omvat hem.) Karei! ach dar. woeste ftarre oog! — neen dat is niet meer myn Karei myn Karei was altyd zq zachtmoedig, zo goed gaf de reden altyd gehoor — verfchoonde het gevoel van het arme meisje dat hem beminde — was groot en gelaten in zyn lyden ó neen, dat is myn Karei niet meer, -» (zy wendt zich van hem af.) k a r e l. Gy hebt gelyk, Sophia! — ja, gy hebt gelyk, ik zal gelaaten zyn, maar deuk toch aan uwen eed, denk aan uwe belofte, geluk en ongeluk met my te deelen my eeuwig getrouw te blyven, en in fpyt van alles, de myne te worden ! — ó waar-, om moetik u daaraan nog herrinneren? s o p h i a. Ach Karei! moet gy my nog herrinneren aan het geen ik niet meer houden kan! (zy gaat fchielyk heenx Karei vliegt haar na tot aan de zydeur.) AG T S T E T O O NE E L, k a r e l. Sophia! Sophia! zy hoort niet,zy ontvluchtmy— ó, wie opdetrouw vanmeisjeszyngelukbouwt! —— maar neen zy bemint my nog — zy bemint my met de tedcrfte liefde — de moeder alleen — hier is fchciding een plicht haar rust _ de myne —— ach God, waarom ben ik zo ongelukkig? NE:  28 LIEFDE en VADERLAND, NEGENDE T O O N E E L, karel , vischman. vischman. Goeden dag, myn heerWerner, hoe vaart gy toch? \vy hebben u zedert langen tyd niet by ons gezien, en dat is niet heusch van u, zyne oude vrienden zo geheel te vergeeten—Juffrouw Sophia moet het ook maar niet naar haar zin geweest zyn, want zy vraagt wel twintigmaal daags, of gy nog niet zyt aangekomen, en dan liep zy altyd zo droevig weg, dat het my in de ziel leed deed. karel. Ja, Ik had mynebezigheden, myn goede Vischman. vischman. Nu ja, met de bezigheden van ons beroep kan men het zekerlyk niet altyd fchikken zo als men wel wil; maar het is toch altyd ook een zoete bezigheid met zulk een lief meisje, als juffrouw Sophia is, den tyd te verdryvcn — want onder ons gezegd, zy is nooit zo vrolyk en welgemoed dan wanneer gy by haar zyt. Ja, ja! dat hebben wy reeds lang gemerkt. karel. Zo.... dat wist ik evenwel niet. vischman. Nu, wees maar zo achterhoudend niet! 'Er is toch geen mensch in huis of hy weet wel dat gy en Juffrouw Sophia wel ras een paar zult worden, k a-  TOONEELSPEL* 2p karel. O neen! volftrekt niet. VI iCHMAN. Ja, ja! maar dat geld, dat vervloekte geld —— en echter behoeft toch geen mensch van honger om te koomen en, als men eikanderen van harte lief heeft, dan kan men ook zonder geld gelukkig zyn; want, zie eens, lieve heer Werner, toen ik nogmyn vrouw liefhad —• toen ik nog niet getrouwd was, wil ik zeggen — is my zelf niet eenmaal ingevallen, hoe ik met myn vrouw aan de kost zou komen, en echter dacht ik van den morgen tot aan den avond aan niets anders dan aan haar. Zy had een bed en ik een paar floelen, en wy waren fchielyk de zaak met eikanderen eens. God heeft ons huwlyk gezegend, omdat wy het wel en eerlyk met eikanderen meenden. Myne vrouw heeft haar gebreken, dat is waar, maar ik heb ook de mynen, en ik geloof toch, dat 'er op Gods aardbodem geen beter vrouw voor my ware te vinden geweest ja,zie Heer Werner, zo moet men het ding aanvatten. karel, (ter zyde.) Ik kan het niet langer uithouden ik moet heen ieder herrinnering aan het voorledene is een dolkfteek door myn hart — ieder voorwerp treft myn gevoel onder een vreemde luchtftreck zal het mogelyk beter gaan... (hy loopt heen en weder.') v i s c H-  3o LIEFDE en VADERLAND* vischman. Heden kan ik waarachtig uit geen mensch meer wys worden — daar (laat gy ais voor den kop ge- flagen . . praat in u zeiven —• loopt heen en weder, en geeft geen andwoord, hoe vriendelyk en befcheidcn men ook vroagen mag. —— In de daad Heer Werner, gy hebt heden veel overeenkomst met dien ryken vreemdeling, die deezen morgen by my zyn intrek nam. karel. Welk een vreemdeling? v i schman. Ik meen dien ryken vreemdeling, die daar op No; 4. logeert, dat heet eerst een origineel in zyn foort. Zo lang hy hier geweest is, heeft hy niet gegeeten, noch gedronken , noch met iemand gefproken dan met zich zelvên en met myne vrouw. Zyn knecht vertelt my dat hy voorheen in Engelfchen dienst was, uit Oost-Indien gekomen is, en groote rykdommen mede gebragt heeft. karel, (by zich zelven.") Zo ? —— welk een landsman is die vreemde Heer? vischman. Zo veel ik weet, een Duitfcher. karei.. Een Duitfcher! — kan ik hem fpreeken? visris-  TOONEELSPEL* gt vischman. Ja en neen. Hy fchynt een zeer goed flag van een mensch te zyn, maar als hy zyne vlaagen krygt,dan hoort hy naar niemand anders dan naar zich zeiven, en of gy hem dan uuren lang voorpraat, hy hoort U niet doch gy kunt het eens beproeven. karel. Lieve Vischman, wees zo goed en meld my by hem aan! — (Ter zyde.) Als myn voornemen wel flaagt-, als het my gelukt, (overluid?) Ik heb noodzakelyk eenige zaaken te verrichten, Heer Vischman, binnen een vierendeel uurs ben ik weder hier. Vergeet my toch niet! TIENDE T 0 0 N E E L, vischman, daarna zyn vrouw. vischman. Zo mag de duivel wys uit de menfehen worden! Vrouw vischman. (fchielyk binnenkomende.) Daar hebben wy het al; heb ik het niet terltond reeds gezegd, dat die mensch niet wel by zyn hoofd is?... vischman. Welnu, Vrouw! wat hebt gy dan nu weder? Vrouw vischman. Ach, wat is dat ongelukkig, zulk een braaf,mooi aar,  ga LIEFDE en VADERLAND, aarcig Heer! men zou 'er zich dood over treuren,ja, dat zou men. v i s c iiM a n. Maar fpreek dan in Gods naam! of zyt gy ookmet den kop gebruid? Vrouw vischman. Ja, datmoogt gy nog wel magen. Heb ik het niet reeds gedacht? vischman. Wyf, als gy my nog langer voor gek houdt, dan... Vróuw vischman. Ei, wacht toch; ik zal u alles tot op een hairtje vertellen; ik ben waarachtig zo ontfteld, dat ik van fchrik naauwlyks tot my zelve kan komen... vischman. Moet ik dan niet weeten waar het op uit zal ko men? Zeg toch, voor den duivel, wat 'er van de zaak is! Vrouw vischman. Stil, ftil! vloek maar niet ik was in de keuken en daar kwam de vreemde Heer... vi sc ii man. O, dat hebt ge my nog al eens verteld. Vrouw vischman. Ja maar dat niet, hy kwam andermaal by my en begon weder op nieuw van het een en ander te fpreeken. . Wy hadden zo ongeveer een half vierendeel uur gepraat, toen hy op eenmaal zyn gantfche be-  TOONEELSPEL. 33 bedaardheid verloor. Hy zag my met ftarre blikken aan, wierd nu eens rood, dan weder bleek, beefde door al zyn leden, en vroeg my eindelyk zeer zacht: of ik niet hier zekere juffrouw Dorneck kende? vischman. Tot dus verre zie ik niets, dat zo zeer te betreuren is. Vrouw vischman. Geduld! hoor maar verder — ó, ja wel, gaf ik hem ten antwoord, die ken ik zeer Wel, ik heb twee jaaren lang by mevrouw haar moeder gediend. —. Zo! zeide hy, en kwam fchielyk naar my toe. Leeft zynog? Waar is zy? Zy is hier, antwoordde ik,maar,myn goede Heer, haar omftandigheden zyn in vyftien jaaren zeer veranderd, zedert haar ongelukkig huwlyk.— Op dat woord huwlyk fprong hy achteruit, en vloog als een helfche Furie uit de keuken. Hy roept zyn knecht, die moest terffond inpakken, de postpaarden beuellen, en nu wil hy terftond weg. Hy liep nog een paar maal de trappen op en neder, dan naar zyn kamer, dan weder naar beneden, zag my niet meer aan,en— Godbewaare ons! ik geloof dat ik hem den trap op hoor komen. vischman, (Jacht.) Wel nu, en wat was het dan verder? de man zal bang weezen voor het woord huwlyk, en, by myn arme ziel, hy zou waarachtig de eenigfte niet zyn , die'er oorzaak toe had. C Vrouw  34 LIEFDE en VADERLAND, Vrouw vischman. Ja, fpot maar, 'er is waarachtig geen fpotten mede , ik zal biyde zyn, als hy maar weg is. Die goede Heer ! had ik da: myn leven dagen kunnen denken, dat hy niet wel by zyn verftand was ! waarachtig daar komt hy, maak maar, dat gy fchielyk van hem ontflagen wordt, ik durf hem nietmeer zien. (Zy gaat fchielyk heen.) ELFDE T 0 O NE E L. steenberg, vischman. steenberg. Cloed , dat ik u vilide. Wat ben ik u fchuldïg, Kastelein? vis chm an. Wat zoudt gy my fchuldig zyn, mynheer? gy hebt niets gebruikt, zo lang gy hier waart. steenberg. Ja wel. (Hy geeft hem geld.) Is het rytuig ingCfpannen? vischman. Ik zal het gaan zien. (Hy gaat heen — komt weder terug.) Apropos, neem het my niet kwalyk, mynheer, een jong mensch , die dikwils by my komt huisvesten, en op het ogenblik weder hier zal zyn, wenschte gaarne een paar woorden met u te fpreeken als 't u belieft. s teen-  TOONEÈLSPEL. 35 steenberg. Wat is dat voor een mensch ? — wat wil hy van my hebben? vischman. Dat weet ik niet, maar hy is een zeer goed braaf jongman — hy zal u zekerlyk niet mishaagen. steenberg. Ik mag het wel lyden, laat hy maar komen, maar wat fchielyk toch , want binnen een half uur ryd ïk af. vischman. Zeer wel, ik zal hem opzoeken. TWAALFDE T O O N E E L. steenberg, (alleen?) Zy is gehuuwd! zy is gehuuwd! Vaarwel dan zoete hoop eener bedroogen liefde als man, byna als grysaard, keer ik in de armen myner Louifa weder — en — ik yze — Zy heeft haaren eed, den eed eener eeuwige liefde gebroken!(tin, fchenpoozing.) Maar ik fchreef haar niet, gaf geen mensch kennis van myn verblyf mogelyk heeft zy wel gedacht dat ik reeds dood was, mogelyk dwong men het vreesachtige meisje het beflisfende jawoord af 1 — ó Louife, Louife! myne liefde tot u heeft my tot den ellendigften aller menfehen gemaakt; door u word ik in myn hooger jaaren een fpel van C 3 het  2,6 LIEFDE en VADERLAND, het weerbarftig noodlot; en echter waage ikhetniet u iets te verwyten gy zyt onfchuldig gy bemint my nog myn hart zegt het my,en nooit bedroog my myn hart, als het van u fprak. Het is beflist, ja nog eenmaal zal ik u zien, nog eenmaal - haar zien? Maar hoe! is zy niet het kostbaarse goed? de vrouw van een ander. Neen! zy mag my niet weder zien zy moet my vergeeten en echter hebben niet myne meer gevorderde jaaren en de heete zon van Indien myne trekken en de kleur van myn gelaat veranderd ? - Ja! ik kan het wagen— zy zal my niet herkennen — ik ben een vriend van uwen ongelukkigen Steenberg, zal ik haar zeggen hy is niet meer hy is dood en maakte zyne nalaatenfchap aan Louife. Ja, ja, dat zal ik doen! DERTIENDE T O O N E E L. steenberg, karel, vischman, vischman. Hier, myn heer! is de jongman, die u gaarne wenschte te fpreeken. karel. Ik zou zekerlyk my over myne vrypostighcid moeten verontfchuldigen, maar... steenberg. Waarom? Zedert wanneer mag een eerlyk man een an.  TOONEELSPEL. 37 ander niet zonder verontfchuldiging aanfpreeken? Als ik u in het een of ander van dienst kan zyn, zal ik het met vermaak doen. KAREL. Myn Heer — uwe goedheid het edele van uw gedrag.... STEENBERG. Spreek vry uit, jongman het kan geen kwaad zyn, dat gy van my begeert — deeze ontroering, dit vrye openhartige gelaat is my borg daarvoor. — KAREL. O, zeker niets kwaads! maar valt het niet dik wils gemaklyker liegt te handelen, dan goed te doen ? — ó 'er zyn handelingen, die edel, groot zyn, en waarby iemand het hart zou breeken — (zacht en beevend.~) maar in dit geval ben ik niet — doch eer ik ter zaake kome, zoudt gy my wel eenige vraagen willen veroorloven? STEENBERG. Van gantfcher harte wel nu? KAREL. Zyt gy niet in Engelfcheu dieiut? STEENBERG. Ja, zedert twintig jaaren ben ik in dienst der Oostindifche Compagnie. KAREL. Kan een eerlyk man, die verder niets dan gezond menfchenverftand en gezonde leeden heeft, kan die C 3 wel  38 LIEFDE en VADERLAND, wel hoopen in deezen dienst aangenomen, en tot zekere post bevorderd te worden? steenberg. Ja, dat kan hy wel. Eerlykheid en verdienfle worden nergens zo wel onthaald,nergens zo ryklyk beloond als in Engeland. Ik zelf was een vreemdeling, arm en verlaaten, uit myn Vaderland door myn ongunftig lot verftooten, toen ik in Londen kwam; menfehen vrienden trokken zich myner aan; en nu heb ik, reeds zedert twintig jaaren, onder Brittanje's vaandelen gediend; maar niet een oogenblik heeft het my berouwd, onder dezelven gediend te hebben echter wilde ik niet.... karel. Ach, ware ik toch ook zo gelukkig? steenberg. Hoe zo? karel. Ja,mynheer! myn yverigfl:e,myn eenigflewensch, het doel van alle myne verlangens zou geen ander zyn, dan dit voor my zo ongelukkig verblyf te kunnen verlaaten, en in vreemde gewesten eengunftiger noodlot of myn graf te vinden. Gy fchynt een edel, weldenkend man te zyn; denk dan eens in die tyden terug, toen uw toeftand den mynen gelyk was ook u had het ongeluk en hartzeer diep neergebogen ook gy hebt uw Vaderland ver- iaaten, steen-  TOONEELSPEL. 29 STEENBERG. Niet verlaaten! — maar my eenigen tyd uit zyn vaderlyken fchoot losgerukt. Jongeling ! het Vaderland heeft een heilig, een onverbreeklyk recht op onze dienften, op ons leven; de zorg voor deszelfs welzyn is onze eerfte plicht; het Vaderland verleent ons veiligheid en rust, daarvoor zyn wy het ook onderfteuning verfchuldigd. Liefde voor het Vaderland en liefde voor onze Ouderen hebben gelyke rechten op ons — beideu mogen wy niet uit wrevelmoedigheid verlaaten,,. KAREL. Ik wil ook myn Vaderland niet verlaaten. > Ach, als ik flechts mogte! en echter echter.... STEENBERG. Welnu, en wat was dan uw oogmerk? KAREL. Myne omftandigheden door vlyt en werkzaamheid onder een weldaadiger luchtftrcek te verbeeteren — geld te zoeken, daar men zonder geld toch op deeze aarde niet gelukkig worden kan, .. STEENEER G. Jongman! gy fchynt diep in uwe ziel een grievende fmart te voeden, die u het leven verbittert. Geloof my, ik neem deel in uw noodlot — een zelf beproefd ongeluk kweekt het medelyden aan, den C 4 wensch  4* LIEFDE en VADERLAND, » "elpen kan, dan doe ik het zeker. steenberg. Het zon my voorzeker aangenaam zyn u te kunnen helpen - maar nog eens - gy Zyt ar heb Zv !2 V°0rk0mt'^^«i^htyin uw V derl nd gy wilt in andere lauden een beter noodlot zoeken! nie£waar, Goed_ *yi doen' weI en ryp overlegd? z^bekeT hetZ^-vn: zyne vinden, mi en ee t ' ' alles wat men be¬ gint en eert, op eenmaal te verlaaten - zieh onder vreemde menfehen te begeeven, die met gelykeoog-erken door het laaghartigue egoismus bezielT,Z netterzydeftdling van ^ ^ ' 'efde, ja dikwils door het verderf van duizenden hunne, „atuurgenooteu ])Un armzg bereiken - een halve waereld tusfehen zieh zeiven en zyn Vaderland te hebben — onophoudelyk tu fchen leven en dood te zweeven _ a„e JoelZ eener zachte ziel geduurig te moeten onderdrukken om geen gevaar te loopen, van door list en bedrov*«*yn eigen wettig verkregen eigendom beroofd te worden - gevaaren van allerlei aart te moeten trot. fee-  TOONEELSPFL. +I feeren - onnoemelyke ziektens uitteftaan - en op het laatfte het nog aan het gunftig geval te moeten overlaaten, om het land uwer geboorte vooruwverfchei- den nog éénmaal te mogen wederzien Als gy dat kunt doen - goed - reis dan naar Oostïndiën — ik ben daar ook geweest, heb geld verfameld — geld in menigte - kom weder in myn Vaderland terug — en beu toch ongelukkig. k A r e l. Welk een fomber beeld fchildert gy voor mynen geest! Ik droomdeniets dan zoete zaligheden en fchrik by het ontwanken, ja, mynheer! ik yertrouw my op uwe ondervinding _ jfc geloof u — maar ik moet echter van hier - de woestenyen van Arabiëu zyn in myne oogen niet fchriklyker dan dit verblyf.... steenberg, (vat hem by de hand.) Gy zyt u zelve niet Het is geen begeerte naar rykdommen, neen, het is een andere meer vermogende hartstocht, die in uw binnenfte woedt — Gy hebt my diep getroffen - ftelt gy vertrouwen op myne oprechtheid? (met nadruk.) 'Er zyn mogelyk nog middelen te vinden om u gelukkig te maaken - en als ik my niet vergisfe - dan ftaan deeze middelen in myn macht. rare l. O mynheer! als gy dat kondoen-manr neen het kan niet zyn — Oostindiëns woestenyen... C s 3 steen-  42 LIEFDE en VADERLAND, steenberg. Waarom niet? Arme Jonge! gy wil: my uw vertrouwen niet fchenken? Kwalyk kan ik het u niet neemen — gy kent my niet — het ongeluk maakt ons wantrouwig. Het is dus myn plicht u voortekomen, niet uit nieuwsgierigheid, maar om dat ik u meen te kunnen helpen. Hoor dus myne gefchiedenis — zy kan u tot een voorbeeld, mogelyk ook tot eene waarfchouwing dienen — in deeze ftad ben ik geboren... karel. Hoe? steenberg. Ik verloor vroeg myne ouders, en reeds in myn agttiende jaar wierd ik aan myzelvenovergelaaten — ik wierd op een meisje verliefd, en wierd van haar weder bemind — haare moeder, een goede, maar zwakke vrouw, bemerkte onze verftandhouding — ik wierd met verachting afgewezen — ik ging buiten 'slands — een eenige zuster liet ik in dehoofdftadby eene tante achter, en nu ben ik van zins daar heen te reizen... karel. Welk een voorgevoel! zoveel gelykheid! — Mynheer! zeg my eens, wat ik u bidden mag, hoe lang is het wel geleden dat gy van hier op reis ging? steenberg. Byna drieëntwintig jaaren — waarom? ka"  TOONEELSPEL. 45 karel. God! welk een zonderlinge famenloop van zaaken! uw naam!... steenberg. Steenberg. karel. (valt hem om den hals.) O lieve, dierbaare man deeze zuster,die gy nu wilt opzoeken — deeze ongelukkige zuster is — myn moeder... steenberg. Uw moeder! — hemel! hoe is dat mogelyk? karel. Kort na uw vertrek Hond een Officier naar de hand van myne moeder; hy was ouder dan zy, en ziekelyk; had weinig vermogen. Op aanraaden van haar Tante nam myne moeder hem zonder eenige tegenfpraak. Drie maanden na myn geboorte ftierf de edele , braave man, Zyn ziekte had ons kleine kapitaal tot meer dan de helft doen fmelten. Dus was ik reeds vroeg behoeftig en vaderloos, (jusfehenpoo-. zing.) O, het valt hard, zyn vader nooit gekend te hebben! (Hy weent.) steenberg. De traanen van een zoon, geplengd op het graf van zynen vader, zyn heilige traanen- laat ze vloeijen, myn zoon! — ik, uw tweede vader, zal die van uwe wangen kusfehen. (Hy hischt hem, eene tusfehenpoozing.) Maar nu heeft my de Natuur een  44 LIEFDE en VADERLAND, een plegtig recht op uw vertrouwen gegeven. —— Ontdek my het geheim, dat u zo zwaar op het hart drukt — verklaar my de oorzaak der imarte, der onrust, die u voor myne oogen foltert, en u reeds vooraf myn gantfche mededogen deed verwerven. karel. Genadige hemel! Hoe kan ik u genoeg danken voor deeze zo groote, zo onverwachte weldaad — Beste man! de Natuur gebiedt my u te beminnen, u met eerbied te ontmoeten, — maar myn hart beminde u reeds,eer ik nog wist dat het plicht was, u te beminnen.— Niet dus den broeder mynermoeder, niet mynen oom zal ik myn lyden verhaalen —neen, den menfehenvriend, den edelen grootmoedigen man zal ik myn hart openen. Reeds van de wieg af aan gevoelde ik het lyden der armoede. — In de meer gevorderde jaaren der reden kwam hier nog by een veel fmartelyker lyden der ziele; de traa. nen myner moeder vielen heet op myn hart, en ik was dubbeld ongelukkig. — In myn vyftiende jaar nam my een ryk koopman tot zich, en zedert vier jaaren ben ik in het huis van dien eerlyken man. Myn weldoener had een vriend, die ook Koopman was, en in onze nabuurfchap woonde. De beide Familiën kwamen dikwils by elkander — en daar — leerde ik zyne dochter kennen. steenberg. (lachgende.) Ha, nu kan ik het overige wel gisfen. k a.  TOONEELSPEL. 45 KAREL. Toch niet alles, lieve Oom! Langen tyd hield ik myne liefde verborgen — ik had ze gaarne voor my zeiven willen verbergen — ik wilde ditverblyf verlaaten — maar ik was te zwak — de hartstocht onderdrukte de ftem der rede— en by deneerften roes eener gelukkige liefde, vergat ik in de armen myner Sophia, maar al te ras, dat de liefde in een bedelaarskleed eene dwaasheid zy. Haar moeder was alleen van onze genegenheid bewust, en waagde het, uit tederheid en oprechte zucht voor ons beiden, deeze onze liefde tot heden te billyken. — Tegenfpoed en onachtfaamheid ftortten den vader van Sophia in armoede, hy moest bankroet fpeelen, en ftierf van hartzeer zes maanden daarna — moeder en dochter trokken weder hier naar toe in haare vaderlyke ftad... STE ENBERG. Is het mogelyk ook de weduwe, die hier in deeze kamer woont? KAREL. Ja — van waar weet gy dit? STEENBERG. De Kastelein heeft my haare lotgevallen verhaaldmaar, lieve jonge! naar Oostïndiè'n zult gy nu toch niet behoeven te gaan — ik ben daar voor u geweest.... K A'  46 LIEFDE en VADERLAND. karel. (kuseht hem de hand.) Lieve Oom! steenberg. Zie, myne jaaren beginnen te klimmen — in uw gezelfehap wil ik nu het overige myner dagen fly- ten — gy zult my weder vrolyk maaken (ter zyde.) doch gelukkig niet! 'er is flechts één voorwerp in de waereld,die ditkandoen,en— (overluid) maar zeg my eens, hoe heet de moeder van uwe Sophia? Zy is van hier geboortig, zegt gy, — ik moet haar dus kennen. karel. Louifa Welfer. steenberg. Louifa? — hoe? Louifa? — de naain van haaren vader? karel. Dorneck. steenberg. En haar man is dood? karel. steenberg, (omhelst hem.) Ha, jonge! jonge! hier geeft gy my meer dan ik u geevcn kan — alles, alles — ga heen . loop — ik wil haar fpreeken — maar noem my niet volftrekt niet hoort gy wel? ik wii haar  TOONEELSPEL. 4? haar verasfchen zy zal zich verwonderen - . zeg haar dat een vreemdeling haar wil fpreeken - haar gewigtige tydingen heeft te brengen ik moet haar terftond fpreeken — terftond (hy omhelst hem.) Laat ik u nog eenmaal omhelzen!- ga nu heen Sophia is de uwe ja zy za! de uwe worden... karel. (diep getroffen. Danken kan ik u niet— maar— (hy wystopzyn hart.) maar ik yle. VEERTIENDE T O O N E E L. steenberg, daarna vischman. steenberg. ees bedaard, arm gefolterd hart! zo veel vreugde, zo veel geluk op eenmaal — ik hoor iemand komen! ik beef.'... vischman. (fchielyk binnenkomende.) Ach, mynheer! heb toch mcdelyden met uwen ongelukkigen bediende... hy heeft'er waarlyk geen fchuld aan!... steenberg. Hoe? wat is 'er? visch.  48 LIEFDE en VADERLAND, vischman. Hy ftaat daar in den hof te trillen aan armen en beenen, en durft niet onder uwe oogen komen. steenberg. Wat is 'er dan toch voorgevallen? vi s chman. Ik zal het u verhaalen, — maar wees toch niet boos, wat ik u bidden mag! steenberg. Wel nu? vischman. De wagen was reeds bevracht, de paarden reeds ingefpannen, de postiljon wil voortryden, het zadelpaard word fchüuw, vliegt tegen den muur op, en het wiel breekt in duizend Hukken— maar neem het toch niet kwalyk — die domme postiljon, hy..." steenberg. Hy heeft het zekerlyk niet met opzet gedaan hy moet maar uitfpannen,en weder naar huis gaan — daar, geef hem dat! vischman. Maar, mynheer! gy zult den nachtoverhiermoeten blyven! steenberg. Nu, myn lieve man, dat is juist zo groot een on-  tooneëlspël. 49 ongeluk niet — ik denk nog wel meer nachten hief door te brengen, vischman. Het zal my zeer veel eer zyn - maar - ik... steenberg, (klopt den kastelein op den fchouder, die verfchrikt agt eruit fp ringt.) Gy zyt een braaf, eerlyk man, ik ben u veel er* kentelykheid fehuldig; en zal ook niet ondankbaar 2yn, daar kunt gy faat op maaken - ga nu heenen zorg dat alles weder uitgepakt word.-Nog eens, ■ Jk zal heden avond gasten hebben - dus een goed foupé, daar niets aan gefpaard is, allerprachtigst 1verftaat gy my wel? VISCHMAN. Zeer wel 1 (ttr zyde by het uitgaan.1 Ik geloof waarachtig, dat myne vrouwhet zo eheel^ niet mis heeft. t«H... n  5o LIEFDE en VADERLAND, FTFTIENDE EN LAATSTE TOONEEL. (Dit gantfche Tooneel moet plechtig en ten uiterfle langzaam gefpeeld worden.') Mevrouw welser, steenberg, daarna karel en sophia. steenberg, {ter zyde.) Zy is het! — Nu moed gevat! (hy loopt naar haar toe, doch niet te digt by.) Mag ik hoopen, Mevrouw! dat gy myne vrypostigheid niet ten kwaade zult duiden — ik heb u tyüingcn te brengen van een vriend dien gy mogelyk reeds lang vergeeten hebt. Mevr. welser. Van een vriend! Als hy in de daad myn vriend ware, dan heb ik hem zekerlyk niet kunnen vergeeten. steenberg. Vergeef my — het aandenken aan een vriend, die langen tyd ai'weezig was, kan wel uit ons geheugen gaan, zonder dat wy daarom ophouden hem te beminnen — de vriend, van wien ik u te fpreeken heb, is reeds twintig jaaren lang uit zyn vaderland ge-  TOONEELSPEL. $i geweest — een gelyk noodlot, een gelyke denk- wyze deedt zekere harmonie onder ons ontdaan de heilige band der vriendfchap knoopte ons wel ras onaffcheidelyk aan eikanderen — ik wierd de vertrouwde van zyn lyden. Ach, Mevrouw! het lyden van mynen vriend was groot.... ■ Mevr. welser. Gy dryft myne nieuwsgierigheid ten uiterden top hoe heet die ongelukkige vriend — wat ik u bidden mag — zyn naam!... steenberg, (trekt een ring van zyn vinger.) Kent gy deezen ring? Mevr. welser. Ach God! ■ Steenberg! — leeft hy nog? — waar is hy? o Mynheer! — wat ik u bidden mag—verklaar u duidelyker! s t e e n be r g. Vergeef het my, Mevrouw! —— ik heb u verrascht — doch wie kon ook denken, dat de herinnering aan eenen vriend, die reeds twintig jaaren en nog langer afweezig was, en dien men mogelyk in zyn Geboortedad voor dood gehouden heeft, zulk een fnellen fterken indruk op u maaken zou... Mevr. welser. Begrypt gy dat niet? o, als gy dat nietbe- D 2 gry-  52 LIEFDE en VADERLAND, grypen kunt, dan zyt gy nooit Steenbergs vriend geweest maar waar is hy? — Mag ik hoopen hem ooit weder te zien?... steenberg. In Oostïndiè'n heb ik kennis met hem gemaakt. — Geen dag, geen uur ging 'er voorby, zonder dathy my van u fprak — hy had een onuitfpreeklyk verlangen naar zyn Vaderland, naar zyne Louifa doch niet eer, zeide hy, zal ik dit verblyfverlaaten en bericht van my laaten geeven, voor dat ik zo veel verworven heb, dat zy en ik een onafhanglyk en gelukkig leven leiden kunnen kort voor myn vertrek gaf hy my deezen ring. — Als Louifa, zeide hy, my nog getrouw is, geef haar dan deezen ring — zy fchonk my dien voorheen in een plechtig oogenblik, en uit haar hand wil ik dien voor de tweedemaal erlangen. Mevr. welser. Voor de tweedemaal? — Ik zal hem dus wederzien! Myn Steenberg wederzien! ■ Maar heeft hy niet gefchreven — heeft hy u geen brief aan my medegegeeven? ö, gééf ze my, geef ze hier,?... steenberg. Ik heb alleen deezen ring van hem ontvangen.—— ïugevaUe gy hem nog bemint, dan is hy de uwe... Mevr,  T O ONEELSPEL. 53 Mevr. welser. Zou ik hem niet nog beminnen? — Ach God! — geen twintigjaarige fcheiding niet myn onge¬ lukkig gedwongen huwelyk — geen tyd noch rampfpoed, hebben zyn beeld uit myn hart kunnen verdelgen Ach! hoe veele flaapelooze nachten, hoe veele kommervolle dagen heb ik zynent- wege doorgebragt? Ik had geen vriend, dien ik myn leed kon toevertrouwen voor de oogen der waereld waren myne traanen ftrafbaar Ik zogt de eenzaamheid, om mynen Steenberg te beweenen — en de eenzaamheid vermeerderde nog de grootheid van myn lyden. (diep getroffen) Vergeef het my, mynheer! ik vergat — doch gy zyt immers Steenbergs Vriend? (Zy keert zich om, om haare traanen te verbergen. Plech* tige ftilte.) steenberg, (ter zyde.) Ik kan het niet langer uithouden (Overluid.) Louifa! Mevr. welser. (keert zich fchielyk om.) Hoe — deeze ftem! Wat zie ik? . welke gelykheid!... D 3 steen-  54 LIEFDE en VADERLAND. steenberg, (in den hoogften toon der hartstocht.) Louifa! (karel en sophia komen ter zyden in, en vliegen ylings naar hen toe.) Mevr. welser. (werpt zich in zyne armen.) Ach God! Steenberg !.... {Het Cordyn valt langzaam neder.)  By de Uitgeefjler deezes de wed: J. Dóix, teAmfterdam, is gedrukt en te bekomen: Natuur en liefde , gevolgt naar de Natuurmensen van miltenberg , met plaaten, gr. 8vo. Julia van RouBiGNé , eene gefchiedenis in een reeks van Brieven, 2 deelen met plaaten, gr.8vo. Ecole Amufante des Enfans. Aangenaam Kinderfchool, door A. F. R. 3de druk. C. g. saltzman, gefchiedenis van karel van karelsberg, of Tafereel der Menfchelyke Ellende, 6 deelen, in 8vo. over de Verlosfing der Menfehen, of vervolg op 't zelve Werk, 2 deelen , in 8vo. 1 Grondbeginfelen der Zedekunde,en aangenaame Verhaalen, 2 deelen met pl. 8vo. Evelina , of de Intrcede van een Jonge Dame in de Waereld, 3 deelen in 8vo. Siegwart, eene Kloostergefchiedenis, doorj.M.MiLler , tweede druk, 3 deelen, met pl. Emma corbet, of de Rampen der Burger Oorlog, 2 deelen in iavo. Klara van hoheneichen, Tooneelfpel, door c.h.spiesz , Thomas i-iarly, of de Man van Gevoel,Tooneelfpel. Siegwart, Treurfpel. ? Beide uitdeGefchie- Emma corbet, Treurfp.it druk i denis van dien naam. Julia arnold, Tooneelfpel. Molstein en kroondorp, Tooneelfpel, door Mr. p. boddaert. Osman en ophelia , Treurfpel, door m. v. zuilekom.