1089 C 12  MAATSCH. DER NEDERL. JLETTERK. TE LEIDEN. Catah bl. Geschenk van Tooneelsf ukken, 1841.  E JR. I C I A, O F DE VESTAALSCHE MAAGD.   E R I C I A, O F DE VESTAALSCHE MAAGD, TREURSPEL, GEVOLGD NAAR HET FRANSCHE VAN DEN HEER DE FONTANELLE, DOOR A. L. B A K B A Z. Te A M S T E L D A M, by PIETER JOHANNES UYLENB ROEK. MDCCXCIV.   AAN DE KENNERS DEK DICHTKUNST. Nu plengt Ericia, in doodfche treurgewaden, Haar tranen, met haar bloed, aan 's Amftels koelen ftroom: Zy, door den wreedften dwang met grievend leed beladen, Verdient dat ze, in haar' ramp, meclydend, troost bekoom*. Kunstlievend Amftelkroost! ik doe haar klagt u hooren; 'k Vertolk u hare deugd en liefde en ongeluk: Hebt gy, die dwang verfoeit, haar uwe gunst befchoren, Dan fmaakt zy, daar zy fterft, noch blydfchap in haar' druk. Uit Rome , altoos de troon van 't geestlyk dwangvermogen, Offchoon de vryheid in haar muren was gevest', Uit Rome (leeg haar kreet naar de opperftarrenbogen, En zond den fchellen galm tot in het Fransch gewest. Daar deed haar gruwzaam wee 't gevoelig harte beven; Het doemde een wreede wet,bedacht tot's Hemels hoon; Natuur had nooit den mensch die vloekwet vóórgefchreven; Zy (leeg door eigenbaat en bygeloof ten troon. A 3 Zou  Zou dan myne outermangd by Neêrlands burgerfcharen, Een volk, dat flaverny van geest en ligchaam doemt, In haar elendig lot, geen blyder lot weérvaren, Daar elk de menfchenmin der Batavieren roerat? Dit hoopt ze, en dat hare eer voor laster zy beveiligd; Ja, wysheidminnend volk! gy ftremt haar bang geween: Hier ziet zich 't bygeloof geen offers meer geheiligd, Sints domheids duistre nacht voor'tredenlicht verdween. Och! zag al de aarde eenmaal dien hemelglans gerezen, Waardoor de ziel ontwaakt uit hare flaverny; Opdat het menschdom, in den naam van 't Opperwezen, Niet langer zy gedrukt door tempeldwinglaudy!... Mag dan Ericia 't befchouwend oog behagen, Zo toont zy, als zyfterft, in 't bloeijendst' harerjeugd, Daar Tyber, Seine en Y haar treurig lot beklagen, Den oudren hunnen pligt, den kindren'tfpoor der deugd. '794- VOOR.  rOORBE RICHT. Het gunstig lot van mynen vertaalden Philoctetes, waaraan de vrindelyhe bejchaving van den heer Uylenbroek het hare heeft toegebragt, heeft myne zucht voor de edele treurpoëzy geert geringe aanfporing gegeven. Ik waag het tert tweedemale een nagebootst tafereel, door myne hand, den kenneren onder de oogen te brengen , in de hoop van op nieuw hunne goedkeuring te mogen erlangen. Schoon dit treurfpel -zich op die verheven fchoonheden juist niet beroemen kan, welken men by myn' Griekjehen dichter vind, het is echter vol groote verdienstlykheden , en dit is de reden dat ik eene nieuwe overzetting 'er van heb ondernomen, met oogmerk om hel voor onzen Amfteldam* fchen fchouwburg te doen dienen , alwaar het zeker een' toegang waardig is; doch genoegzame redenen hebben my naderhand van bejluit doen. veranderen; en ik verkoos liever om hetzelve enkel door den druk in het licht te doen komen. De eerste vereischte en verheven/te waarde van een looneeljtuk is , buiten twyfel, dat de hoofdzaak iets leerzaams behelzen moet voor het volk in wiens midden dit vertoond word; K 4 en  VOORBERICHT. en alhoewel, de Hemel zy gedankt! de knellen, de roede van den kloosterlyken dwang in ons land niet bekend is, en dat de affchuwlykheid dezer overheerfching ten onderwerp van dit t^urfpel verf trekt, men kan , nochtans , daaruit niet min7 algemeen den dwang der ouderen omtrent hunne kinderen leeren kennen; en elk vader, die, op eene tirannige wyze, zyn kroost in de neiging der liefde wederftreeft, leere, door de beeldtenis , die hem daarinword vóórge fteld, in tyds het misbruik van zyn ouder, lyk gezag verfoei;en. Ik heb noodig geoordeeld de volgende regels, in de rol van Emire , te moeten achterlaten, doordien dezehen my toefchenen te veel ftry. dig met den deftigen ftyl des treurfpels te zyn, daar zy, buiten dat, gewis in den mond eencr jonge onervaren maagd ten hoogfte onei' gen waren , en niet konden worden geduld. Zie hier de vaerzen , waarvan ik Jpreek: Mais cette liberté qui caufe vos regrets , Jamais de notre i'exe est. elle le partage? Victime de la mode, esclave de 1'ufage , II faut prendre un époux par devoir , non par choix. Ram-  VOORBERICHT. Ramper fous fon pouvoir, obéir a fes loix , Supporter fes défauts , honorer fes caprices, Le chérir, respecter jnsqu'a fes injustices. Ah! peut-on defirer eet état odieux ? Ih heb niets meer te zeggen , dan myne jeugdige kunstgenooten aan te raden vooral niet lichtvaardig te wezen in de keuze det uitheemjche dichtwerken, welken zy in onze taal trachten over te -zetten; naardien het een hoon voor onzen Neder duitjehen zangberg is, zo veel kunstuitjehot van vreemde landen, met gretigheid, in ons land te zien overgebragt: laat ons trachten oordeelkundig te denken ; en laat ons voortaan niets meer van onze naburen overnemen, dan goede zeden, en goede kunstgewrochten ! A5 PER-  PERSONAADJEN. de opper priesteres vanvesta. e ri c i a , Vestaalfche maagd. aurelius, opperpriester. osmides. emire, jonge oningelyfde in den dienst van Vesta. gevolg van VFSTaatc^u™ . 'aalsche maagden, priesteren , romeinen en soldaten. Het tooneel is te Rome, in den tempel van Vesta.  E R I C I A, o f DE VESTAALSCHE MAAGD, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. Bet tooneel verbeeld de tempel van Vesta. Het is nacht. Het gewyde vuur brand op 't altaar, en dat vuur alleen verlicht den tempel. EERSTE TOONEEL. de opperpriesteres; ericia, vestaalsche waagden, nedergeknield. de opperpriesteres, leunende met de eens hand op het altaar. o Gy, die 't Roomfche ryk, als fchuts vrouw, zyt genegen! 6 Vestal achtbre maagd! fchenk ons altoos uw' zegen! Geef, dat dit heilig vuur, door u bezield, gevoed, Steeds blake op uw altaar, in onuitbluschbren gloed t De held, die zegepraalde aan Taag- en Eberzoomen , Dreigt thans het fier' Karthaag' met d' adelaar van Romen: Zorg,  ia E R I c I A, Zorg, daar held Scipio den Afrikaan verneirt, Dat binnen Romes muur de vryheid zy geëerd! Zie gunstig op ons neêr, door uw priestres te hooren: Laat u de hulde eens volks, du u aanbid, bekoren! Tegen de maagden, die zich oprichten. Gy, tempelmaagden, hoort! ö gy, die voor altyd Uw zuiver hart aan deugd en pligten hebt gewydj Gy, wie de goden, in dees vrederyke daken, Verr' van alle aardfche weelde,een blyde rust doen fmakenf Maakt u de weldaên waard', die Vesta u vergunt; En vindt in haren dienst all' wat ge ooit Wenfchen kunt. Ericia zucht. Wy zien de duistre nacht reeds over de aarde zweven; En, morgen, als de zon de nevlen heeft verdreven, Verjaart de dag, waarop des wyzen Numaas hand Zyn' païgevormden troon aan Vesta heeft verpand: De onfterfeiyke maagd wacht van haar priesterinnen, Dien dag, een zuiver hart en onverflaafde zinnen. Ontroering van Ericia. Herroept, tot zulk een einde, in uw geheugenis Uw heilig eedverbond, dat onverbreekbaar is. Nieuwe ontroering van Ericia. Denkt aan dat doodlyk graf, het welk denfmaad moet dekken Van haar, wier ontrouw ooit deez' tempel durft bevlekken -y De  TREURSPEL. 13 De minste dwaling zy op 't hoogst door u gevreesd, Wyl Vesta in den grond van uw gedachten leest: Haar oog blyft eeuwig dit onmeetbaar ruim beftralen, Laat nimmer zich door verte , of perk, of tyd, bepalen, Omvangt het groot heelal, en dringt, op éénen Hond, Door 't helder luchtgewelf en 't duister waereldrond. Gaat heen, en fticht nw hart. De maagden vertrekken. Gy zyt, in deze daken, Ericia, door 't lot verkoren om te waken. Zy toont haar 't gewyde vuur. Bewaar dit heilig pand: denk dat ge, in vroeger tyd, Op dit altaar uw trouw aan Vesta hebt gewyd; Een dwaze morrery heefc haren toorn1 te vreezen: Beef, onderfchik uw hart, en tracht haar waard' te wezen. TWEEDE T O O N E E L. ericia, alleen, de opperpriesteres naoogende. Ach! dus beklaagt men myi... Afgryslyke eed! waarom Moest ge immer zyn gehoord door 't heilig godendom? Ik zwoer u heimlyk af: myn' vaders fireng bcgeeren Deed my, ondanks myzelve, aan Vesta hulde zweeren. 't Is u bekend, godin! ik, u onwaard', 0 fmart! Kon u myn hart niet biêrr: een ander had dat hart: Os-  H E R i C I A> Osmides heerschte 'er in... hy blyft daarin verwinnaar; Hiér, aan uw voeten zelfs, aanbid ik nóch myn' minnaar!... Kent hy de wreede fmart, die ik inwendig voed? Weet hy wat tranen my zyn afzyn forten doet? Zou hy Ericia, die hem beweent, betreuren? Min t hy me ?... 6 Twyfeling i % voel u my' t hart verfcheuren ! Ik hoon u, Vesta! ach! maar, fints vyf jaren, is Zyn beeld niet weggerukt uit myn geheugenis: Verdoof, verdelg een vlam, die ik „ooit kan verfmoore;,. Ontruk myn borst dit hart, dat, voor gevoel geboren, Niets dan de liefde kent! DERDE T O O N E E L. ericia, emire. emire. Door yver hier gebragt, Smeek ik, dat gy my hoort: laat my, in deze nacht, Den post, „ opgelegd, hier nevens u bekleeden. Ik zal baast in den dienst van Vestaas tempel tredenHoe word die blyde hoop in 't brandend hart gevoed» Vannleereik, vrindin! hoe ik haar dienen moet. ericia, haar met deernis aanziende. Rampzalige| ach! EMI.  TREURSPEL. l5 EMIRE. Vergun... ERICIA. Gy zyt noch onverbonden... Zich afwendende, 'k Wierd door bedrog weleer dus ook ten val gezonden: Ik ftiet het juk te rug, zy zoekt dat gruwzaam juk! Men voert haar in een' poel van eindeloozen druk... Zie daar wat yver heet!... Tegen Emire. Gy, zonder ondervinding, Befeft gy al 'c gevolg van onze dienstverbinding? EMIRE. 'k Zoek hier de rust, de vrede, en deel met u, verheugd, In Vestaas gunstbewys, haar weldaCn, uwe vreugd, Uw zaligheid... Maar, hoe! gy plengt een' traan van imarte! ERICIA. Wat weldaén! EMIRE. Uw geween omroert myn bevend harte 1 Word dan dit heilig oord door naar verdriet bewoond? 't Vleit alles hiermyn' wensch, daar 'tmy eenheilfpoortoont. ERICIA. „ Zy word misleid: ik moet haar d'afgrond doen ontdekken,.. „ Neen! mededoogendheid kan tot geen misdaad ftrekken." Emi-  i6 ERICIA, Emire! ... ja, gy dwaalt... Vertrouw myn vrindfchap vry; Uw lot ontroert myn ziel: ik zwicht voor 't medely'... My wierd het niet betoond;maar'k moet dat voorbeeld vloeken. Gy zoekt hier 't waar geluk... gy moet het hier niet zoeken • EMIRE. ó Hemel! ERICIA. Wanhoop , wee, en nare angstvalligheid , Heeftin dit doodsch verblyf haar woede op 't klaarst' verfpreid; De last der pligten maakt hier 't zuchtend hart verlegen; Een rustelooze gier doorknaagt het, allerwegen; De (hikken vlugten nooit ten bangen boezem uit , Daar eik, met fchroom, den loop der bittre tranen fluit; Ja, de eerbiedwaarde deugd, fchoon anders zagt en teder Verftrekt ons hier tot ftraf, en maakt de itraf noch wreederj E M I R E. Hoe! lyd men in dit oord ?.. Ach ! myn benaauwd gemoed Hoort u al fiddrend aan, daar 't echter twyfel voed... Misfchièn beproeft ge my?... Vergeef, men waant in Romen Dat Vesta met uw hulde op 't hoogst is ingenomen , En dat een vreedzaam heil u 't fchoonst genoegen bied. ERICIA. Ach! Rome hoort den galm van onze klagten niet, Den kreet der wanhoop, die zich in dit oord laat hooren. Mea  TRÈURS'PÈL. if Men roemt ons... en ons is het zwaarfte juk befcTipren ! Dees dichte ternpe'muur verbergt onze yslykheén... Gy kent al 't lyderi niet '-vaar 't hart door word beftreJn! Geloof my, waarde Emire! 0 hoe veel troostelooz 'n, Die, ook, als gy, verblind, den tempeldienst verkozen, Betreurend', maar te kat, haar' oribedachten eed, Verzwelgen in 't geheim haar fpyt en harteleed! Hier zyn 'er, (en , helaas! haar moet men 't meest beklagen,) Die, 't offer van den rang Van haar doorlnChte magen, En van den hoogmoed , die een' vaders hart bezielt, Met weêrzin zwoeren, voor deze outers neérgekiüeld, Om in dit diep verblyf haar fterftiur af ie wachten , Terwyl het hart met drift naar aardsch genötbleef trachten, Daar 't oog, door 't ryk tafreel riet waereldfteedsbekoord, Een' heilftaat zag, die niet bekend is in dit onid. Dees muur, waarin de rouw baar leven moet verteeren , Sluit haar den weg, om tot de waereld ooit te keereu; Men weet dien hinderpaal niet om te ftooten, neen: De hemel fluit haar' tred, om nooit te rug te trein. Haar ziel dwaalt ieder ftond verr' buiten deze wanden, Die 'tligchaam uit den kreits van 't aardsch gedacht verbanden. Haar wenfehen zoeken ftaflg in Rome 't heilgenot, Dat haar altoos ontvlied, en zegenryker lot; Maar, niets oniboeit haar ooit aan deze tempelkoren: B Dö  18 ERICIA, De zelfverblinding wykt, de wanhoop laat zich hooren: Nu voelt men dat het lot zyn woede elk uur vergroot, En roept, om vry te zyn, den byftand van den dood. De dood, voor klagten doof, laat hare hoop verdwynen; De rouw doet, dag aan dag, in ftilte haar verkwynen; Wat zeg ik ? men verbergt elkaar zyn zuchtend hart; Wie in de waereld leeft ontlast haar boezerafmart In 't hart van een vrindin, met hare elend' bewogen; Maar, heimelyke rouw kent hier geen mededoogen; Helaas! ons hart fmaakt hier, in de yslykfte ongeneugt', Geen vreugd van teêl beklag, dat lyders ftrekt tot vreugd! EMIRE. Niets fchrikt my af: myn fmaak en myn genegenheden Doen me in 't gewyd verblyf van uwe godheid treden. Ik acht de waereld niet; en ik vertrouw gewis, Dat ik nooit zuchten zal om haar geheugenis: W»t is haar fchoonheid toch ? myn ziel, hoogst onverfchillig, Bekent de nietigheid van 't aardsch vermaak gewillig; Gebreken liaan alom als deugden groDtsch ten toon; De boosheid zegepraalt; en 't hart verzaakt de goön. ERICIA. Gy kent de waereld fchaars: gelukkig onervaren , Schetst gy ze u, naar 't begrip, gevormd in kindfche jaren. Heeft dan de vryheid niets , dat uw gemoed bekoort? KMI-  TREURSPEL. 19 EMIR E. De vrede en 't hoogst selu't vei wachten me in dit oord. ERICIA. Uw kwellingloos gemoed zou zeker daarin deelen; Ja, de onfchuld kan zich hier met eene fchuilplaatsftreelen; Maar, ach! ééns maakt de tyd dat deze heilftaat zwicht, En rukt den fluijer af, die op uwe oogen ligt. Gy, in die blyde jeugd, waarin men noch geen teeken Van zelfgevoel ontdekt, hoort noch uw hart niet fpreken; Uw driften zwygen fiil, daar 't all' haar kalmte voed: Thans fluimen noch natuur.... ze ontwaakt eenmaal met fpoed. Haast zal de tyd uw ziel, daar zy zich voelt ontvonken, Doen ryzen uit den (kap, waarin zy ligt gezonken; Ze ontwaart een zagt gevoel, een drift, die haar verwart; En Vesta, die gy eert, vervult niet meer uw hart. Verbaasd om d" eersten wensch en't onbedachtzaam zweeren, Zult gy welhaast, Emire, een ander lot begeeren; De waereld, fchoon uw haat haar thans verachten in oog', Zal in een ander licht zich opdoen aan uw oog... Dan is het veel te laat, en uw bedroefde kwelling Groeit in dit eenzaam oord met uwe rampvoorfpelling. Wat lot, geduchte goün! zo ge, in die nare nacht, U eenig vlcijend beeld zaagt voor den geest gebragt! Zo uw verliefde ziel hier voor eene andre blaakte! Ba Zo  ao ERICIA, Zo deze tcdre ziel met drift naar de uwe haakte! Waar vond gy hulp, of troost ? Niets ging uw' rouw te keer 5 Gy zocht de vrede wel, maar vond geen vrede meer. Ik lees in uw gezigt: gy zyt verbaasd, Emire! Ducht uwe eenvouwdigheid, eer ze u ten val beftiere. Ik doe u, in dit oord, een vreemde taal verftaan, En wil u, door myn' raad , van 't wis gevaar ontdaan. EMIRE. Hoe! kan dan dit gevaar u zo veel fmart doen kweken! Ik hoor, gy zucht, vrindin!... Ja, uwe tranen fpreken. *k Ontvlood een' vader, dien ik altyd heb gelicht, En wierd door beilbegeerte in dit vcrbiyf gebragt... ERICIA, haar invallende. Een' vader, zegt gy !... Ach !... gy deelt in zyne liefde ? E M I R E. 6 Ja! en 't baart my fmart dat myne keuz' hem griefde. ERICIA. Hy mint u dan, Emire!... en gy verlaat hem, gy!... Uw ziel gevoel' haar heil: ach! dat zy 't waardig zy! Keer weder in zyn' arm, tot zyn vcra'oosting vaardig. Helaas! wat is uw lot op 't hoogst benydenswaardig! Hy mint u!... Hemel, ach! hoe veler vadren hart Is oorzaak van geween, in dit verb'yf van fmart!; Vooroordeel, hoogmoed ,kunne, eea reei.t van eerstgeboren, Maakt  TREURSPEL. 21 Mankt van hunn' oudsten zoon hnnn' lust en uitverkoren: Zy pogen hem te zien ten hoogs ten eereitand; En, ach! hun ovrig kroost ftrekt dien ter offerhand'. Barbaren! en uw hart blyft voor de flcm beveiligd. Die 't gruwzaam onrecht doemt, het welk natuur ontheiligt! Gelukkige vrindin! ga heen, ontvlugt dit oord; Wees, voor 'tgefchenk der goön, tot dankbaarheid gefpoord; Ga, flut den ouderdom van dien geliefden vader; Draag voor zyn zwakheid zorg, betlier zyn fchreen tegader; Licht van zyn' hals een deel der levenslasten af; Onttrek zyn fcheemrend oog all' de akligheên van 't graf. 't Geen meest de hooge gunst der goden kan gelyken, Emirel zyu dit niet een' vaders liefdeblyken ? EMIRE. 't Zwichte alles voor de goön wyl zulks de pligt gebied: Dit heeft men my geleerd. ERICIA. Hoor naar die geestdrift niet: Hoor naar de taal van 't hart; laat u zyn raad bekoren; Eer deinfpraakder natuur , die de aard' haar ilem doet hooren. Men dien' de goön , en llrekk' zyne oudren tot een' troost... Wat ramp, maakt hen de dwang tirannen van hun kroost! EMIRE. 'k Hoor, fiddreud', priesteres! u deze rede inreken... B 3 Be*  22 E R I C I A, Belet u Vesta niet dees nare zorg te kweken ? ericia. Wie? Vesta!... Ga, Emire! ik bid, laat my alleen... "k Ly gruwzaam!... Gy gevoelt geenszins myneyslykbeên: Gevoel die nooit! emire. Ontlast me uw hart: 'k ben u genegen. ericia. Men voed foratyds een pyn, die ieJer dient verzwegen: De onnutte vrindenraad vermag niets op die fmart. Noch eens, verlaat me. VIERDE T O O N E E L. ericia, alleen. 0 Ooón! wat iyd een minnend hart, Wanneer 't een wreed geheim, hoogst pynlyk, moet bedekken! Hoe ! kan ik my dan nooit aan zo veel angst onttrekken! Ach! moet ik eindeloos ten doel der driften flaan, En op één' tyd met fchuki en wroeging zyn belaên! Benydenswaarde Emire! uw hart word niet beftreden. Dees jeugdige offerhand', noch fchuldloos en te vreden, Weet, in deez' tempel, niets van 't nadrend ongeval, Maar werpt zich neer vóór 't ftaai, hetwelk haar treffen zal! Zy ftreelt de banden, die haar eenmaal zuhen prangen, Eu  TREURSPEL. 23 En ziet de bloemen Hechts, waarmee zy is omhangen! Ik ken all' de yslykheid, die ons by 't outer wacht... Zie ik, 0 goede goön! uw ftrengheid nooit verzagt? Zy begeeft zich naar 't altaar. Godin! gy eischt een hart, onfchuldig, zonder wroegi ig: Hervorm het myne, en fmoor myn godloozeonvemoeging ! Kau 't zyn, Hort in dat hart, welks drift zo hevig woelt, De vrede en de onfehuld, die Emires hart gevoelt! 'k Word door myn rampbefef te fel van één gereten! Och! of ik voor altoos myn' minnaar mogt vergeten!... 6 Hemel! welk een wensen! dacht ik hem, dien ik min, Eenmaal, tot myn geluk, te bannen uit myn' zin! Aan welk een' wreeden pligt heb ik hem opgedragen! V T F D E T O O N E E L. ericia, osmtdes. osmides, met verlegenheid opkomende, en overal rondziende. 6 Liefde! lei myn fchreên... Zy is 't... Myn welbehagen!.. Hy nadert. ericia. Osmides!.. Goön! kan't zyn !... ik zie hem weir!.. Ik fterf! osmides. Ach! dat ik, in uw' arm, myn rampgeheugen derv'! E 4 eri-  *4 E R i c I A, E RICIA. Osmides!.. door wat drift word gy bier heen gedreven? Helaas! gy waagt myne eer, gy waagt ons beider leven! osmides, fchiclyk. Verban dien feilen angst... Fortuin, wier wreedheid zwicht, »reng , in deez' blyden fond, my bier voor uw gezigt, Myn ziel, neérflagtig, en verkwynende in de elende, Smeekte san de gramme goón u we> te zien, in 't ende. Vermoeid van ydle klagt, en door de min verfterkt, Genaakte ik 't heilig woud, het welk dit oord beperkt, En trad 'er in, door drift omfoken in mvne adren ; De liehtverbünde mensch vermag dit nooit te nadren: Niets wederhield me... Een god beeft zeker my geleld! Ik graafde, d.;g et? nacht, met fta.ige bezigheid, Tot ik my in den grond eene oopning vond befchoren: Een onbekende weg komt aan myn oog te voren ; Nu treed ik in een Door, met duisternis bedekt, Dat doorloopt onder de aarde, en hier ten toegang (trekt... 'k Vrees uw bewakers nier, die zich ter feest bereiden; Een vrind beveiligt my, „is ik van hier moe: fcheiden: Hy flaat deez'omtrek gaé...Deel in myn heil: ik keer, Ik zie my weer by u: ik eisch uw lieffle weer, Die liefde, 't eélst vermaak van all* myn levensfonden... Mint my Ericia? Heb ik haar weergevonden? ER?.  TREURSPEL. 25 ERICIA. Of ik u min!.. Wat vraagtge,"l.. In welk een oord, 6 fmart!.. OSMIDES, met verrukking. Gy mint me, Ericia! wat vreest nu toch myn hart? J)e nacht komt ons te bu!p;'t ilanpt all' in deze wanden; De vrindfchap waakt voor ons, thans vry van dwingelanden. Sints vyf jaar tyds beroofd van 't heil dat ik u zag, Steeds hooploos, neêrgedrukt, verfcheurd van dag tot dag, Berichtende all' de goón en uw' ontmcnschten vader, Vervloekte ik 't levenslicht, ja all' wat leeft te gader; En ik kon op deez' muur, waarin gy kwynend leeft, Myne oogen nimmer flaan, of 'k heb van fpyt gebeefd. Ja, kon uw wis gevaar myn felle wraak niet keeren, 'k Had lang dit vloekgefticht in vlammen doen veneeren, Steeds vruchteloos bedacht u van uw' boei te ontdaan, Gereed uw' vader, ja myzelv', te doen vergaan, Was ik geftaag ten prooije aan de allerfelfte woede... Dat thans myn ziel alleen haar zuivre blydfchap voede; Zy hoort niets dan de drift, die haar voor 11 vervoert; Ik zie, ik hoor u... niets dat my door vrees ontroert! ERICIA, 'k Gevoelde óók door al 't wee van 't afzyn my verdinden... Maar, ach! in welk een' tyd moet ik u wedervindenj Ik, die nooit dit gewaad, dees fluiters kan ontgaan, B. 5 «5  26 ERICIA, Ik zie Osmides weèr! ik hoor myn' minnaar aan!., ó Vesta!.. Gruwzaam lot! wat baart gy ons al fïnarce! OSMIDES. Beticht geenszins het lot, beticht uw' vaders harte: Zyn woeste omnenschlykheid wrocht onzen tegenfpoed... Die wreedaart boette wis uw tranen met zyn bloed, Indien myn min voor u zyn draf niet kon weCrfpreken. Myn haat laat aan de goön de zorg om my te wreken. Ik weet, zy Hortten reeds in 't eeuwig duister graf Uw' broeder, 't voorwerp, dat zyn' hoogmoed voedfel gaf. ERICIA. Myn broeder leeft niet meer!.. In dit verblyf vergeten, Verkwyn ik, zonder van myn' vader iets te weten: Steeds liet hy me onbewust wat lot hem was bereid. OSMIDES. Uw deernis toont zyn fchuld!.. fJy, door zyn fmart geleid, Heeft, met zyn waardigbeên, de waereld thans begeven; Ik weet niet naar wat oord zyn rouw hem heeft gedreven; Maar, vliedende ieders oog, verbergend' naam en fland, Heeft hy zich, zo men zegt, aan 's hemels dienst verpand. Laat hy zich, by 't altaar, tot waar berouw verbinden... Doch, wat raakt my zyn lot, nu we ons byêen bevinden! ERICIA. Myn vader! os-  TREURSPEL. .27 OSMIDES. Weent ge om hem!.. Denk aan zyn ftreng gedrag. ERICIA. Hy wrocht myn ongeluk... maar vordert myn beklag. Helaas! daar hy myn jeugd zo gruwzaam heeft bedreden, Beroofde hy zichzelv' van myne tederheden: Ik had hem teêr vertroost... Gedoogende onzen echt, Had hy nooit tusfchen ons deez' tempel opgerecht. Waar is die blyde tyd , toen myne ziel voordezen Zich in uw byzyn ftreelde , en wroegingloos mogt wezen, Toen ik, noch vry by u, door 't zelfde vuur geblaakt, My vleide in 't bly verfchiet myn heil te zien volmaakt!.. Helaas! die tyd verdween. OSMIDES. 'Hy word eerlang herboren. Geloof me, ons is op nieuw het ftreelendst heil befchoren , Zo noch de liefdeftem gehoord word in uw hart. Men kent alom myn' ramp en langgeleden fmart: 't Bloed van Publikola , waaruit ik ben gefproten, Dat bloed, aan Rome waard', belooft my deelgenooten In myn gerechte zaak, en eindigt haast myn' druk... Zo gy my nóch bemint, volmaak thans myn geluk: •t Lot baart daartoe het fpoor, opdat wy't vry betreden. ERICIA. Ik u vergeten! ik!.. Het waar' myn pligt, met reden. Vraag  =8 ERICIA, Vrrag aan dit tempelkoor, waarin myn hart, veifchenrd, Den dood tot byltand riep, of ik u heb betreurd! 'k Bleef ftaag, by dit altaar, myn tcdre neiging kweken, Ia wilde, tegen u, vergeefs myn godheid fmceken! OSMIDES, met verrukking. Vergeef me... 't Is genoeg: 'k heb hier den toegang vry: Ik wil u rukken uit uw wreede flaverny! Ja, gaan wy , in een oord, waar wy van fmart niet weten, Uw' vaders dwlnglandy en die der goön vergeten. Volg my... ERICIA. Waar ben ik! ach!.. Wat onbedacht beffaanl Hoe! ducht gy Vesta niet? zy ziet, zy hoort ons aan! OSMIDES, fchieljk. En wat raakt Vesta my? Opdat ik u behoede, Tart licht myn moedig hart des hemels gramme woede!.. Wat zeg ik! 't godendom, tot myne hulp bereid, Heeft zelf my 't fpoor gebaand, dat my tot u geleid. Niets, niets belet u meer om dit vcrblyf te ontvlieden. Thans hoeft geen vrindendrom my zyne hulp te bieden; Uw woord is my genoeg: dit is 't geen ik begeer... Stem myne poging toe ; en niets weêrhoud ons meer! Een vrind verzelt myn fchrecn: 'k zal hem myn wit ontdekken. Wy toeven flechts één' dag, opdat wy vry vertrekken: 'k Zal  TREURSPEL. 29 'k Zal morgen , vó;5r de nacht, naar dit verblyf gefpoord,.. • ERICIA, verfchrikt, naar 't altaar vliedende. Wat hoor ik!.. . Vesta! sch!... my rukken uit dit oord! Neen , neen! eer ooit myn voet uit dezen tempel trede, TrelF me uw geduchte wraak !... OSMIDES, met droefheid, haar naderende. En gy bemint my, wreede! ERICIA. Ach! gy verzwaart myn' ramp... Ik min u, ja, barbaar! Dees tedre liefdedrift bewyst myn misdaad klaar: 'k Volmaakte die gewis door Vesta fnood te ontvlieden. Keen, zy zal haar priestresfe een' Herken byftand bieden, En zorgen dat ik my geen gruwel onderwind'... Dees tempel zy myn graf! osmides, zich, met eene bedwongen woede, venvyderenle. Gy hebt my nooit bemind! Vervuld met liefde en hoop, dorst ik u hier genaken... 'k Verwachtte een heil, beloofd aan myn ftandvastig blaken... Vaar wel! gy wilt myn dood: ik vlieg... ERICIA, het onter verlatende, en hem de armen toereikende. Waar vlugt ge ? Ach, hoor, Geliefde vrind!... Wat zeide ik!... Goön! Zy valt v,eir op het outer neder.  30 ERICIA, OSMIDES, wsderkeerende. Wat neemt gy voor? ericia, ontroerd en wenende, zonder het outer te verlaten. Befchouw my hier geboeid, met onverbreekbre banden: 'k Behoor myzelv' niet meer ; ik ben in Vestaas handen... Bedenk, een gruwzame eed fcheurt eeuwig ons van één. OSMIDES, met levendigheid. Wat zegt gy! Welk een eed? My zwoert ge uw trouw voorheen; My,zwoert gy heilig, tot in eeuwigheid te minnen: 'k Ueroep my op dien eed, dien ik u breng te binnen; liy geld noch, na de trouw, aan Vesta toegezegd; En 'k acht myn recht, voor 't minst, zo heilig als haar recht: Uw hart fchonk my dat recht; en kuntgy 't op doen wegen By 't geen, dat door 't geweld onwettig wierd verkregen ? Ach! weegt naar uw begrip, het outerrecht zo zwaar? Gy zwoert de liefde trouw: uw hart is zyn altaar. Ja, hy behoud op u zyn voorrecht, als voordezen; Rn doet u deze vlngt een heiligfchennis vreezen, Gy deed zulks aan de min, bezworen keer op keer. Welaan! verbreek uw' boei, en neem uw rechten wéér, Verhoor my, nw' gemaal: hergeef me een zielbeminde. ericia, met verbystering en fchrik. Osmides!... Vesta wenkt... zie hoe zy dreigt, ontzinde!... ö Ja!  TREURSPEL. 31 ö Ta! dit otiter beeft... en reeds verflaauwt zyn gloed... osmides, met eene woedende droefheid. Neen! Vesta dwingt u niet dat gy me ontwyken moet: Uit koelheid wilt ge alleen, trouwlooze! my begeven. Dees dag zou al 't geluk volmaken van myn leven; Uw woord verbond ons haast door een' onfcheidbren knoop: Ikheb uw hart vertrouwd... maar, 'k ftraf my voor die hoop; 'k Sterf door de wanhoop, die gy myne ziel doet kweken. Gy minde my... welaan! uw wroeging moet my wreken! Zo immer u 't gerucht myn dood voor de oogen IteH', Wyt haar uzelve alléén, en denk aan ons vaarwel: Ontmenschter jegens my dan uw ontrnenschte vader, Verzaakt ge my in 't hart, en acht uw ketens nader, Schoon ge alles olTren moest aan onzen liefdegloed... Maar, by dit zelfde altaar, ftort ge eens een' tranenvloed! Hy verwydert zich, en hert weder. ericia. t> Pligt!.. ö Vesta!.. Ach, Osmides! 'k moet u hooren; Zelfs boven 't godendom word gy door my verkoren: 'k Beloof... , ZES-  3* E R I c 1 A, ZESDE T O O N E E L. ericia, osmides, emire. emire, zoekende Ericia in de duisternis, die naauwïykt door H verflaauwende vuur verdreven word. Vrindin! vermeer, of overwin myn' fchrikj Uw rede ontroert myn hart op ieder oogenblik... Maar, hoe! dit vuur verdooft!.. ö Vesta ! kan het wezen!.. Wat voorwerp!.. Hemel! ach!.. Zy verwydert zich; het verdoovende vuur heeft, door zyn» flikkering, haar Osmides doen zien. ZEVENDE T O O N E E L. ericia, osmides, beiden in de diepfte neêrflagtig. lieid gedompeld. ericia, tot zichzehe komende, met fmart en beangstheid. Ziedaar 't geen ik moest vreezen i Mm zag u...'t Is gedaan; wyl alles blyken zal... De goden zyn vergramd... Gy wrocht myn ongeval... Myn ziel, te verr' verdwaald', verhoort haar pligtan weder; 'k Heb Vesta dood verracn : haar wraak ftort op my neder... 'k Herroep op 't oogenblik... osmides, fchielyk. Neen ! zweer niet onbedacht: Nooit  TREURSPEL. 33 Nooit kan het godendom u rukken uit myn magt. Dit voedfellooze vuur, dat langer niet kon blaken, Verbaast Ericia! zou haar meineedig maken!.. Ik hoor gerucht... De nood groeit reeds aan allen kant. Ik fpoed my naar myn' vrind; ik fmeek zyn' onderfland; 'k Vertrouw aan hem alléén voor onze vlugt te zorgen; En langs den zelfden weg kom ik weêr, in 't verborgen, U hier bewaken, n befchermen, in den nood, Ontrukken aan 't altaar, of vliegen in de dood! Hy vertrekt met drift. ericia, alleen, en vol ontroering. Verlaat die zorg,.. Helaas! 'k ben Vestaas offerhande... Zy ziet naar 't altaar. Het dervend vuur bewees myn misdaad en myn fchande. 'kBetreê den boord van't graf... Wat zyn myne angsten wreed!.. Des hemels dondertuig is tot myn ftraf gereed! Eindt des eersten tedryfs. C TWEE»  34 ERICIA, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. DE OPPERPRIESTERES, ERICIA, VESTAALSCHE MAAGDEN. Alle de maagden, verzeld van /laven, met brandende fai. kels, verjchynen, in gr ome ontfleltenis; Ericia, Jlerk ontroerd, poogt zich in de menigte te verbergen. DE OPPERPRIESTERES. Brengt fpoedig toortfen aan; doorzoekt daes tempelbogen. Het misdryf beve!... 6 Schrik! óheiligfchendeild pogen! De heldre hemelvlam verdween van dit altiar; Daar Vesta Rome dreigt, en 't nadrend' -ftnatsgevaar, Dat we op haar plegtig feest ons woedend zien beltonnen, Van dezen fehoonen dag een' dag van rouw zal vormen. De fchelle koorbazuin, de tolk der yslykheid, Heeft reeds aan allen kant een' feilen fchrik verfpreid; De Itille flaap maakt plaats voor onverwachte ontroering, De raad zit diep in rouw; en Rome, in fmartvervoering. Ziet, in een' poel van ramp, haar legermagt vergaan; Want Scipio bezwykt, en neemt de kluisters aan... o Vesta! gunstgodin! weer 't voorfpook dier gevaren! Laat enkel 't fchuldig bloed uw gramfchap doen bedaren! Onze opperpriester is reeds kundig van den hoon: Wy  TREURSPEL. 35 Wy zien dien rechter haast, dien achtbren tolk der go in, Hier , door 't geheiligd zwaard, hunglori wraakverfchafïen. Moest ónze leefcyd zien dat hy hier 't kwaad zal ftraffeo! Verhoort me , 6 goön! zo ooit de fchuldige ons ontgaat, Wet uw' geduchten toorne, en ftrafi zyne euveldaad! 'k Doem hem ter helle, ó ja! daar zy hem loon beichoren! Licht dorst eene outermaagd naar zyn verleiding hooren !.. Dat zy ons worde ontdekt, en 's hemels roede keer'! Komt, buigen we ons te faam' voor Vestaas outer neêr: Laat ons, met diep geween, haar om befcherming fmeken. De maagden werpen zich neder; Ericia blyft overeinde, en kan hare ontroering niet verbergen. ERICIA. Goön!...Waar verberg ik my?waar best myn fchande ontweken ? My dunkt, het aardryk fplyt waar ik myn fchreden wend'... De wroeging fleept my weg... 'k maak alles ftraks bekend. Zy nadert de opperpriesteres. Ken haar, die fchuidig is... zy komt zichzelv' betichten! De maagden verfchrikken, en richten zich op. DE OPPERPRIESTERES. Rampzaalge! ERICIA. Ik wil geenszins myn wanbedryf verlichten. Sla toe! maar 'k bid, voor 't minst, dat ge uw verwyting fpaart. Een edel fterveling, myn tedre liefde waard', C 2 Dorst,  iS ERICIA, Dorst, in dit aklig oord , waar niets myn' druk kon weeren, Om my, uw godheid-, in haar' tempel zelfs, braveren; Dan, ren! de hemel weet, 'k heb nooit hem aangefpoord, Maar wel, in tegendeel, met fchrik zyn' wensch gehoord. DE OPPERPRIESTERES. Vermeetle! vaar niet voort: bid, zwygend neêrgebogen, De goön, wier (letn u doemt, om gunstig mededoogen... 'It Wacht d' opperpriester hier: tot hem alléén gericht, Ontdek hem 't vloekgeheïm, waarmee gy u beticht. Gy zyt het, die hem roept in dees gewyde daken; Hy komt hier flechts tot (Iraf van 't fchuldig piigtverzaken; Zyn oog verfchrikt met recht ons fel ontroerd gemoed: Hy teekent onzen fmaad... Beef! hy genaakt met fpoed ; Vrees 't vonnis, dat hyzelf op u dient uit te ipreken! De raad verwacht alleen dat zulks hem zy gebleken, Opdat hy 't Haven moog' door zyn geducht gebod. Gy, die de goön misdeed 1 beween uw deerlyk lot. TWEEDE T O O N E E L. DE OPPERPRIESTERES, AURELIUS, ERICIA, VESTAALSCHE MAAGDEN. AURELIUS, in H verfchiit. Noch naauwlyks tot dit ampt, dit heilig ampt, verheven, Moet ik zyn' ftrengften eisch, helaas! voldoening geven : De  TREURSPEL. 37 De goden hebben my hec ftraffen opgeleid... Ik volgde liever hen in hun weldadigheid. de opperpriesteres, hem te gmoet tredende, ü Priester! ken de geen, die Vesta fnood onteerde, En fidder: 't is een maagd, die haar getrouwheid zweerde. Gy ziet, hoe dit altaar zyn' heldren glans verloor; En 't wanbedryf outwyd dit heilig tempelkoor. De nacht is thans noch niet ten halven loop gekomen: Men wreek' het godendom eer 't daglicht word' vernomen. Zy toont hem Ericia, die, met haar jlaijer bedek, het hoofd laat hangen, en hare verwarring en fiddering doet blyken. Zie haar: Uil Romes angst, door 't vonnis, dat gy velt. Denk, Vestaas heilig recht is in uw hand gefield. Zich tot de maagden keerende. En wy, verbidden wy haar grimmig wraak vermogen. Zy vertrekt, met de priesteres/er. DERDE T O O N E E L. aurelius; ericia, met neêrgejlagen oogen, en jchynende, mei bedeesdheid, het aanzien van den opperpriester te ontivyken. aurelius, de vertrekkende priesteresfeit met zyne oogen nagevolgd hebbende , flaat dezelvtn om zich heen. Myn oog doorloopt met fehrik dees doodiche tempelbogen. C 3 W;iI  38 ERICIA, Wat fiddering bevangt me, in d't gewyd verblyf!... De goden zyn onteerd: men ftraff' het wanbedryf. Tegen Ericia. Tree nader. ericia, ontroerd. Welk een flem... aurelius, zonder haar aan te zien. De tempel is ontheiligd: Rome eischt een voorbeeld, dat voor rampen haar beveiligt; 't Verzag:en van de wet Haat niet in myne raagt... Verdedig u. ericia, hem met fchr.k aanziende. 6 Goön !... wie had dien fchok verwacht!... Zy ziet hem nochmaals aan. Neen, ik bedrieg my niet... 't is de oo;fprong van myn leven! Zy nadert hem. Straf my... AUrelius, haar herkennende. Wat zie ik ! boe ! ... ericia. Uw kind, gereed te fneven! aurelius, met verbaasdheid. Ericia!... zyt gy 't?.. Outboón in dit gedicht, Vertoont myn dochter zich voor myn ontfleld gezigt!... Gy wend uwe oogen af!... gy durft niet tot my /preken! ERI-  TREURSPEL. 39 ERICIA. Helaas!... AURELIUS. Geduchte goön ! haarfchuld is dan gebleken! Na een weinig zwygens. Ik vind myn dochter weer... om haar verderf te zien!... Men vordert dat zy fterve... en ik moet dit gebiên! ERIC IA. ö Smart!... Ik zie in u myn' rechter! AURELIUS, met aandoening. 'k Moet het wezen... Wat dagen heb ik (leeds van 't nydig lot te vreezen! 'k Zocht, by 't gewyde altaar, aan 't aardsch' gewoel ontgaan, Myn' boezem in het eind' van al zyn" angst te ontdaan; 'k Verzaakte myn geboorte en mynen naam te gader, En trad, dus onbekend, de goden weenend nader; Myns ondanks met den rang van oppertolk bekleed, Genaak ik thans dit oord, waar gy my tegentreed!... 'k Mogt, na 't gemis eens zoons, my met een dochter flreelen... En zy doet myn gedacht in de ergfte fchande deelen! Rampzaalge! dorst gy dan uwe eeden fnopd verraên, De goden trouwloos zyn, en my met fmart belaên? ERIC IA. Wat hoor ik, go-n!... Sla toe: zie hier uw offer vaardig; Ik heb de dood verdiend, myn misdaad is doemwaardig; C 4. Maar  4° ERICIA, Maar gy.zytgy't, wiens mond my haarverwyten moog'?.. Laat aan myn fmart het recht dat ze uitbarst' voor uw oog. 't Wasu bekend, ik minde; en gy, door haat gedrongen, Hebt my ter kiezing van een ander lot gedwongen; Ja , uit uw' vaderarm verftooten voor altyd, Zag ik me, ondanks myzelve, aan dit altaar gewyd; 'kWierdvan den waardften mensen voor eeuwig afgefcheiden: De liefde mogt hem weêr voor mynen geest geleiden; Gy weet of ik hem minde!... Ach ! doem my thans ten val; ■ Spreek vry: uw haat heeft niets dat my verwondren zal; Maar.'t is alleen uwfchuldjzo ge om myn fchand'moet zuchten. Ja, 'k wilde dit verblyf, dat ik vervloek, ontvlugcen, En werpen 't heilloos Juk, dat gy my opdrongt, neer; Doch 's hemels oppermagt ging dezen wénsch te keer. 'k Verfleet in hoon-en fmart myn fchoonfle levensdagen f Myn lot was, eindeloos te ftryden en te klagen. Door u heeft myne ziel al 't gruwzaamst we - geleén: Zyn eindperk is het graf... uw hand geleid me 'er heen! Welhaast zal uw bevel my in zyn doodnacht brengen.. Uw tranen vloei jen ... ach! hoe veel zaagt gy me 'er plengen Om eenen boei te ontgaan, meer dan de dood gevreesd' Myn vader,-... Neen ! gy zyt myn vader nooit geweest: 'k Had in myn' vaders arm geen onheil moeten vreezen: Cy waart myn dwingland; thans zult gy myn rechter wezen Di«  TREURSPEL. 41 Die naam verbied uw hart de minste deerenis. AURELIUS. Goön! EPvICIA. 't Is uw dwang alléén , die myn verdelger is. Ach! duldde hevigheid van myn gerechte klagten: Uw dochter moet, by 't graf, dus hare wraak betrachten. Zy, tot de dood gereed, herkent uw flaande hand; Uwe onrechtvaardigheid fcheurt onzen naauwften band. Door liefde alléén zyn we aan onze oudren vast verbonden; Hun recht op onze ziel moet zich op weldaên gronden; Maar gy, wiens koele wrok my nimmer heeft verfchoond! Wat weldaên hebben my uw rechten ooit getoond? Gy, die me altoos welrftond in 't geen waarnaar ik haakte, Den vader t'allen tyd' voor my onkenlyk maakte, Gy, eindlyk, die alléén myn rampen hebt bewerkt, En van wiens hart ik nooit dan flrengheid heb bemerkt! AURELIUS. Hou op .. het is te veel!... 't lot grieft my ongenadig: Myn kind! ontzie myn fmart... Uw vader was misdadig; Gy zythetook... Wat flraf' heeft hem zyn dwang gebaard!... Dit zeifverwyt is wreed; maar, ach! hy is het waard'! 0 Bittre vracht, die uit myn' hoogmoed word geboren! ïk had twee kindren... ach! 'k heb beiden hen verloren! C 5 »  4* ERICIA, Ik graafde zelf den poel, geopend voor uw fchreên... Ericia!... gy zyt gewroken, nu ik ween! Uw item dreunt in myn hart, beticht me, en doet my gruwen. Hy treed naar haar toe. Ik zie, helaas! myn kind myn laatfte omhelzing fchuwen! ERICIA. Myn vader!... in wat tyd bied gy me uwe armen aan! Beklaagt gy eindlyk my... gereed ter dood te gaan! 'k Genaak den laatften Hond myns afgeloopen levens; Gy ftort my in myn graf... en gy beweent my tevens! Onnutte tranen!... Ach! wat taal!... Vergeef het my; *k Verfcheur, 'k bezwaar uw hart door myne razerny; Uw wrevle dochter, voor geen fnood gemor beveiligd, Heeft op één' tyd de goön en ook natuur ontheiligd; Doch zy zyn fterker, dan de drift, die my verleid. Myn vader! 'k bid verfchoon myn woeste zinloosheid: Ik haakte naar de wraak... reeds baart die wraak my finarte. De liefde ontwaakt dan weer in 't vaderlyke harte! Ach! had zy my geltreeld in zegenryker tyd!... *k Zal fterven... en ik fmoor een al te wreed verwyt. VIER.  TREURSPEL. 43 VIERDE T O O N E E L. aurelius, ericia, osmides. osmides, die den haften regel gehord heeft, driftig naderende. Neen, wanrde Ericia! ö neen! gy zult niet (heren: Eer u een vader doem', bcroov' hy my van 't leven! aurelius, Wat zie ik! ericia. Wat befluit geleid u hier weerom? Braveert gy andermaal het grimmig godendom? osmides. Verborgen in dit oord, om u ter hulp te (poeden, Herkende ik uwe (tem, en kom uw leven hoeden. Tegen Aurelius. Barbaar! zie hier 't gevolg van uwe dwinglandy... Richt tegen my alléén uw wreede razerny. Ik kwam uw dochter aan den harden boei ontrukken, Aan Vestaas gruwzaam juk, waarmeêzy zich voelt drukken. Zy deed my vruchteloos haar' outerpligt verdaan: Ik heb het all' verricht, ik heb alléén misdaan. Ontzie haar lot; tref my; dat ik uw' hoon vergoede; Sla toe! blusch in myn bloed myn felontvlamde woede...] Waarom wierd ik voor u met tederheid bezield! Her.  44 ERICIA, Herdenk hoe gy myn hart verfcheurd hebt en vernield; Herroep u 'i onheil thans, dat ons weleer bezwaarde; Herroep u, bovenal, dat gy da: onheil baarde, Dat ik tot uw verderf altyd moest zyn gezind, Dat ik u haat.,, gy weet, of ik u had bemind! ericia. Wou op!... Bedenk dat hy my 't daglicht heeft gegeven. Befchouw zyn boezemwee: 't maakt hem van fchuld ontheven. Wat komt gy hier, ó wreede! opdat gy op hem woed, U waagt, u brengt ten val, fchoon my dit niet behoed ? Myn vader! gy verfchynt om 't misdryf hier te (traffen... Gy dwaalt niet wie gy 't recht ten offer moet verfchaffen : My moetgy ftraffen, my!... te veel van deugd ontaart, Was my myn minnaar meer dan Vestaas glori waard'. Nooit had hy, zo hem niet myn zwakheid waar' gebleken, De ftoute hoop gevormd om ééns myn' boei te breken. *lt Moest moedig weêrftand biin... ik heb dit niet gedaan. aurelius, hunne handen vattende en weenenje. Myn kindren!... ach!... osmides, zyne hand drukkende. Gy fchreit!... zeg, wat gy zult beftaan... 'k Zie eindlyk in uw oog een' traan van fmart verfchynen; Spreek; door één enkel woord doet ge al myn vrees verdwynen. Zyne hand, met woede, wegflootende. Gy  TREURSPEL. 45 Gy zwygt! ...'k heb u verllaan... zy nadert reeds ten val! Gy eischt dit!... Vrees deez' arm,die haarbefchermenzal! Rome acht alsnoch den moed van myne aloude magen; Ze erinnert zich gewis wat ik voor haar dorst wagen. Geloof me, in haren muur heb ik noch vrinden: ja, Men eert het nakroost nóch van held Publikola. Ik leef: ik fluit in tyds een wreedheid , zó doemwaardig... Beef vry!... Ik ga... ERICIA. Vertoef! wees niet meer onrechtvaardig; Ontzie zyn' ouderdom... Ach! hoor voor't minst myn reen: Verban een dwaze hoop: 'k begeer geen hulp, ö neen! De Hem der goden fpreekt: myn vader doet haar hooren; Myn fchuldbekentnis is, dat gy my kunt bekoren! Ja, Vesta eischt myn dood ... ik min u... wat gemis!... 'k Voleind' een leven, dat om u my dierbaar is... Osmides! buk voor 't lot, bedwing uw' haat te gader; Verzwaar myn misdaad niet; eerbiedig mynen vader; Waardeer in hem altoos zyn dochter; troost zyn hart; Beklaag hem ;droog zyn oog; wek hem geen grooter fmart. Ik zou gewis van u veel meerder kunnen vergen; Voor u is't dat ik derf... Laat ik myn zwak verbergen... Ontfang myn laatst vaarwel... ik zie u nimmer weêr! Zy vermdert zich langzaam. os.  46 E R I C I A, OSMIDES, haar volgende, terwyl zy Jland houd en hem droefgeestig aanziet, waarna zy zich fchielyk omkeert en vertrekt. Ericia!.. Zy vlugt... zy hoort myn klagt niet meer!.. V T F D E T O O N E E L. AURELIUS, OSMIDES. OSMIDES, terug keerende by Jurelius, en met verbolgenheid. Hoor toe: waan niet dat ik, in myn gerechte woede, Zo ik myn bruid verliez', haar' vader meer behoede: Vrees dat haar bruidegom eerlang haar wreker zy!... Wat zeg ik!... waar vervoert me eene ydle razerny? Hoe! moet men op die wyze een rechters hart bewegen!... Zie myne trotsheid aan uw voeten neergezegen: Ach! fpaar, eer't u berouwe, een onwaardeerbaar bloed; 'k Smeek om een leven, dat u heilig wezen moet; Ik fmeek u voor uw kind... en voor uzelv' te gr.der. ü Tolk van onze goön! heb deerenis... wees vader!... Gy weent!... Ericia eischt meer dan uw geween: Voorkom met fpoed haar' val, voorkom uwe yslykheên! AURELIUS. Myn hart zegt me alles... maar, myn ziel, gereed te zwichten, Ziet de uitgeftrektheid klaar van hare ontmensclue pligten. De  TREURSPEL. 47 De vader word niet meer door zelfbedrog verblind: Hy, wien de godsdienst plaatste in 't hoogde kerkbewint, Hy beeft... Zyn ampt heeft hem dat vonnis vóórgefchreven; Hyzwaaithetzwaardderwet...hy kan geenfchuld vergeven! osmides. Wat godsdienst! welk een pligt! ach, wat afgryslykheid ! Hoe! word men door de goön tot woede en moord verleid ? Doorgeestdriftwreedbezield,durft gyvan godsdienst fprekên!„. De ontmenschte! 't is zyn kind,waarvoor ik hem moet fmeken ! Dat vonnis baart u fchrik ; en, ach! hoe drukkend zwaar , Gy zoud het vellen! gy! . aurelius, menende. Osmides! ... osmides, met vervoering. Ga , barbaar 1 Bewerker van ons leed! uwe onrechtvaardigheden, Doen uwe telg en my op dezen afgrond treden! Wat deed ge, in blydertyd,haar uit myne armen vliên?... Ik moest... De tyd verloopt: ik moet haar byftand bi£n. Zo dit de goön onteert, my moog' hun gramfchap drukken. Ik kan het offer ftraks aan 't wis verderf ontrukken; 'k Heb tot Ericia den toegang hier noch vry; Stem myne poging toe: uwe eer lyd niets daarby. Wilt gy een weinig Hechts het doodbevel vertragen, Dan  48 ERICIA, Dan zweer ik u 't behoud van hare levensdagen. aurelius, met eene poging van (landvastigheid. Wat toelegl... Hoe ontzind barst ge in uw driften uit! Osmides! jongling! hoe!... wien meld ge uw Hout befluit?. Ach! kon uw oog den grond van myn gemoed beftralen!... Ik heb den flag beftierd, die haar in 't graf doet dalen... Paar uw verwyting niet aan 't wee , my toebereid... 'k Verdien uw deereuis... Befchouw myn magtloosheid. Men ziet de prie-terfchaar' reeds in den raad vergaêren: Zy wacht dat ik haar ftraks het misdryf zal verklaren. De wetten dulden thans geen langer uititel, neen! De fchuldige heeft zeiv' haar misdaad my beleen... De godsdienstyveraar wil voort haar óm zien komen, En lyd geen draling meer. ..Men wachthaarttraf, in Romen. osmides , in woede. Haar flraf!... Ach! dat veeleer dit brandend' vloekgewelf Hier de outers, omgewroet, met gloeijend puin bedelv', Dat uit dit heilig vuur een wraak vlam zy geboren, Die Vestaas maagdenftoet, al blakend', zal verfinooren !... 'k Hoor thans geen reden meer; en myn wanhopend hart Volgt blind zyn razérny, daar 't all' de goden tart. AI moest ik op myn hoofd hunn' donder uit zien breken, Niets wederhoud my ooit myn waarde bruid te wreken!... Maar, hoe! haar wreken!... neen !... een zorg van meer gewigt Spoort  TREURSPEL. 49 Spoort in deez' ftond my aan: haar redding is myn pligt. Helaas, Aurelius! heb deernis met myn fmarte, Verfinoor de priesteritem, en hoor de Hem van 't harte! Hy werpt zich aan zyne voeten. Myn vader!... 'k acht u zulks... Ach! durft gy niets beftaan ! Hoe! 't lot, dat haar verbeid, jaagt u geen fiddiing aan! Gy zult uw dochter dan, door haren val te ftaven, Den grafkuil nadren zien, en levend' zien begraven, Noch (laande op u voor 'tlaatst hare oogen, tot uw' hoon, Ja fmekend' , maar vergeefs, haar' vader en de goön! Gy zult haar tranen zien !... gy zult die voedfel geven!... Natuur moet, op 'tbezef van zulk een fchouwfpel, beven. Bedenk, welk een tafreel!... en duld gy 't voor uw oog !.., Aurelius ziet hem beweeglyk aan, heft hem op, ziet hem nochmaals aan, en verlaat hem. Osmides blyft alleen, en vervolgt. Hy vlugt!... ze is hulpeloos... Ach! eer ik dit gedoog.. Na een weinig zwygens. My heeftze.. .dit's genoeg. Dat ftreng geweld thans fpreke! Ik roep myn vrinden faam', opdat ik fier my wreke , En, daar ik in dit oord gewapend wederkom, Haar 't graf ontrukke, in fpyt van Rome en 't godendom ! Einde des tweeden bedryfs. 1) DER-  5o ERICIA, DERDE BEDRYF. Het diepst van den tempel is geopend, en vertoont eene ruimte, die een gedeelte van den binnenomtrek uitmaakt: men ziet daar een' heuvel , zynde het graf, dat voor Ericia is gefchikt; de opening van hetzelve is boven open 'er liggen breede dekzerken om heen. De nacht loopt ten einde. EERSTE T 0 0 N E E L. AURELIUS, alleen. Hy verfchynt neèrflagtig, zonder Jpreken, JJaat zyne oogen ten hemel, en deinst, op het gezigt van 't graf, met affchrik te rug. Wat toeftel!... Vesta! ach!...'k heb'tvonnisreeds doen hooren: De fchuldige is gedoemd : gy ziet u wraak befchoren. De gantfche priesterfehaar' veroordeelt haar ter ftraf... Vergeef deez' tranenvloed... haar lot perst my dien af. Natuur wil vruchteloos een' koelen moed doen blyken : Het aanzien van dit graf doet my van fchrik bezwyken. Hoe voel ik door den drang der pligten my bellormd! Hy ziet, met verlegenheid, in 't ronde. Osmides!... Welk een wensch word in myn hart gevormd! 'k Ben rech'er, en Romein, en priester,... ik ben vader!... Schielyk , als of hy, tegen zyn' wil, vervoerd wierd. Hy zag myn' rouw... hy mint... licht treed hy (touc ons nader... IJy kome , en cfct zyn zorg... ik wend myne oogen af... Waar  TREURSPEL. 51 Waar dwaal ik ?... Dat myn pligt den goden wraak verfchaff'... Hen wreken op myn kind!... ikzelf haar ftraf bevelen !... Hy ziet weder. Osmides!... Deze wensch doet me in zyn misdryfdeelen! Na eene poos gezwegen te hebben. Myn kind!... hoe word door my dat vonnis u gemeld, Dat gruwzaam vonnis, ach! door mynen mond geveld?... Helaas! hoe ftel ik haar dit aklig graf voor oogen ?... Verfterkt my, groote goön! myn krachten zyn vervlogen. Hy kunt tegen eene hoekzuil, en blyft in diepe Jmart gedompeld. TWEEDE T O O N E E L. AURELIUS, ERICIA. ERICIA, in eene verwilderde houding, langzaam voorttredende. Waar ga ik?... Deyslykheid word meer en meer vergroot. Ik zie, by ieder tred, my nader aan de dood! Zy nadert haar3 vader, die, door zyne droefheid over/lelpt, haar niet ziet. 0 Gy !... Zyn zielangst tergt myne open boezemwonden... Ik heb zyn vaderhart, helaas! te laat hervonden! AURELIUS, uit zyne mymering komende, en haar bemerkende, daar hy zichzelven geweld doet. Zyt gy 't, myn kind!... D 2 EK'.  52 ERICIA, ericia, haar graf beschouwende, wend zich tot haar' vader , en wyst hei hem. 't Is hier dan dat ik derven moeti,.. Myn vader!... aurelius, weenende. En ik ben 't, wiens pligt dien eisch voldoet! Hy valt wéér tegen de plaats aan, waar hy leunde. eric ia. Mag dan geen draal van hoop myn moedloos hart bezielen ? Uw tnmen .. ,'t is gedaan !... 'k zal voor de wetten knielen. De raad flemt wis myn draf?... Osmides!dierbre vrind! Myn misdaad is alleen dat ik u heb bemind! Wat wee verfpreid die liefde op myn rampzalig leven! Myn vader! wat had ooit uw telg den goón misdreven I... 'k Vergiftig zeker wreed uw Ievensoverfchot... Herdenk myn' levensloop: hoe deerlyk was myn lot! Ik deet in dit verblyf den bloei van myne dagen, In wanhoop, afkeer, fmart en onophoudlyk klagen; Gy weet het... Ach! gy ziet, hoe naar ik dale in 't graf! Aurelius richt zich op, ziet haar aan, loost een' diepen zucht, en valt in zyn' vorigen (land weêr neder. Let op myn tranen niet; denk enkel aan myn draf; Stoot thans natuur te rug, en tracht haar' fchrik te fmooren... Ach! had ge in vroeger tyd hare infpraak willen hooren! 't Lot  TREURSPEL. 53 't Lot eischte thans van u geen pligt, zo vol van pynj Ik leefde voor myn' gaê... gy zond gelukkig zyn... Vergeef me... ik dwaal... ó ja ! myn ziel, te vol ontroering, Verhoort te veel de Item van hare driftvervoering, 'k Beklaag u... ik bemin Osmides... en ik ftcrf. Verfterk uw hart; fpoor me aan , opdat ik kracht verwerv'* Tracht, in dit akjig uur, uw telg ten iteun te wezen; Ik vrees geenszins de dood ... de fchande doet my vreezen: 'k Heb,zwichtend' , voor de liefde, altoos myne eer geacht r Ik volgde een' eehtgenoot, die my te rédden dacht, Aan wien myn eerste wensch myn ziel had opgedragen; En echter moet, helaas! een fchandftraf my verlagen, Gefchikt voor 't vuig gemoed, dat, daar het eerloos brand, Den eerbied voor ■ zichzelv' en 't godendom verbant!... Hoe! onderfcheid men niet de zwakheid van de boosheid, En dale ik hier in 't graf als fchuldig aan trouwloosheid? AURELIUS, zich oprichtende, en met groote fchreden heen en weder wandelende, ziende naar 't verfchiet. Myn kind !...ach,hopen wy!... zo 't lot myn' wensch voldeed... Treurig, en met fchrik. Wat misdaad! welk een hoop !.. Wat is myn weiland wreed! D 3 DER-  54 ERICIA, DERDE T O O N E E L. aurelius, ericia, de opperpriesteres. DE opperpriesteres, tegen Aurelius. De duisternis verdwynt: wy zien den dag genaken; Het eerste morgenlicht begint, in 't Oost', te blaken: Noch wreekt men Vesta niet, en Rome is in geween! Ach! wisch het misdryf uit en keer 'slands yslykheen! Dat ftraks de fnoode fterv' ,• zy tree terflond ten grave; Zy flrekk'het eerst,voor 't volk, den goön ter offergave; Opdat de ontwaakte zon, haast blinkend' voor ons oog, Dit fnood ontwyd altaar wefr vlekloos vinden moog'; Dus zie onze outerftoet een nieuwe vlam verfchynen; En 't kwaad, by nacht geteeld , moet met de nacht verdwynen; Dus zal men 't plegtig feest van Vesta eeren zien: Verhaasten wy den ftond: waartoe vertraagt men dien? Om's hemels wraak te zien, betrede elk dezen drempel: Men open' 't wachtend' volk de deuren van den tempel. Soldaten! dat uw zorg dit heilig oord bewaak'; Bedwingt het Roomfche volk. Gy, maagdenrei! genaak. Het verfchiet word met volk vervuld; de maagden verfchynen i met de priesters ; de foldaten zyn in de ruimte verfpreid, tn wersn de menigte van het graf. ERI-  TREURSPEL. 55 ericia, hare oogen op de menigte werpende, heft dezehen vervolgens ten hemel. 'kSpoed dan ten einde! ö goön!... ó Dood, zo naar en yslyk! Gy baart de menschheid fchrik; uw aanzien is afgryslyk: Uw grondelooze kolk verzwelgt my vóór den tyd! aurelius, met ontroering, overal rond ziende, ter zyde. GoónL.'kmoet een hoop wecrftaan, die met myn pligten ftryd... Moet ik uw' wil voldoen ? ,..'k Bid, onderfteunt myn krachten. de opperpriesteres, een' zwarten Jluij'er nu mende, die haar door eene maagd word aangebragt. ó Priester! alles wacht: gy moet uw' pligt betrachten; Dat zy, die, thans gedoemd, zich naar het graf begeeft, Geen eernaam met zich voer', dien zy ontheiligd heeft: Ruk haar een' fluijer af, die eerbied moet verwekken: De fluijer van den dood moet haar gelaat bedekken. Zy geeft Aurelius den zwarten fluijer over, terwyl andere maagden den witten, dien Ericia draagt, losmaken. aurelius, den zwarten Jluij er nemende. Ach! wat barbaarfche pügt! ericia. ó Tydftip vol verdriet! Zy nadert haar' vader. Helaas!... Met eene flaauwe Jlem. Gy fiddert!... Denk dat elk uw' handel ziet. D 4 Ver-  56 ERICIA, Vervolg... 't Is thans geen tyd een' vaders hart te toonen! My moet ge, als priester en als rechter, niet verfchoonen. Ik, die myn fchreden in dien naren vloekkuil zet, Ik ben \, die weeoen moet.. . gy,volg des hemels wet! Met noch flaauwer Jlem. Wanneer Osmides... Ach ! wat denkbeeld doet my lyden ! Moet ik myn' laatflen itond noch aan de liefde wyden! Zy buigt het hoofd: Aurelius heft, bevende, den jluij er op , en laat dien op haar nedervallen. de opperpriesteres, terwyl Ericia den fluijer ontfangt. Stel Romes bevend volk door uwe dood te vreen: Het onheil, dat hen dreigt, keer' tegen u alléén; Uw fchuldig hoofd zy 't doel van 's hemels ongenade! ericia, eenige fchreden voortgegaan zynde, en zich by Emire bevindende. Vaar wel, myn waarde Emire! emire, haar weerhoudende, en zich aan hare voeten werpende. Ik ben 't, die u verraadde ! Myn fpoorlooze yverzucht bragt al uw onheil voort! ericia, haar opheffende en omhelzende. Zie, of men 't waar' geluk kan vinden in dit oord! Zy wyst haar het graf, Daarheen doet my dit uur ééne enkle zwakheid treden. , Zich  TREURSPEL. 57 Zich tot de maagden keerende. Wendt, voor Ericia, tot Vesta uw gebeden. Zy befchouwt haar graf; de vergaderde menigte dringt 'er om heen; de foldaten, die dezelve op eer? zekeren afftand 'er van afhouden, zyn op een' ry gefchaard, en laten, in hun midden, den doorgang open. Dit is dan nu myn weg! Zy wend, met affchrik, het hoofd af, en treed, met lang' zame fchreden, grafwaart heen. de opperpriesteres. Aldus moete elk vergaan, Die immer, onder ons, haar pligten durft verraên! ó Maagden,wie de wet hier kluistert, al uw leven! Gy ziet van 's hemels wraak u hier een voorbeeld geven : 't Sta altoos levendig voor uwen geest ten toon; Bidt uwe godheid aan; buigt, fiddrend', voor haar' troon. aurelius, zyne oogen naar het graf wendende, ziet daar zyne dochter, die, met afgryzing , de diepte 'er van befchouwt. Hy keert zich om, en leunt op etn' der priesteren. 6 Goön! ericia. 'k Hou hiér dan op te leven,... en te minnen. 0 Hemel! hoon ik'u... vergeef 't myn zwakke zinnen; Maar, dat voor 't minst myne eer door u beveiligd zy, En fpreek, als gy my ftraft, myn hart van laagheid vry: D 5 't Ver-  5» ERICIA, 'tVerried zich nooit... ö Volk.' omaagden! priesterfcharen! Dit durf ik, by de goön des afgronds, u verklaren! Kooit word men, in myn' ftaat, tot veinzen aaugezet : 'k Zie tusfchen my en 't graf noch flechts een'enklen tred... Duldt dat my, nu ik fterf, een klaagtoon moge ontglippen. Belang , of flaafsch ontzag, bedwingt niet meer myn lippen; Het nutloos zelfbedwang legt hier den fluijer af; De waarheid ftaat ten toon op d'oever van het graf: Daar dondert hare ftem; daar treft haar glans elks oogen. Wanneer de dwang my fleepte in deze tempelbogen, Zaagt gy me, 0 maagdenltoet! door affchrik overheerd: Spreek ! heeft uw hand my toen uit dit verblyf geweerd ? Dit was nochtans uw pligt... gy hebt myn' boei gefloten • 'k Zag, fints dien naren dag, myne akligheên vergrooten, En zocht vergeefs een hart met myne elend' begaan; Ik vlood tot u om heul... bood gy me uwe armen aan? Uw mond bragt my alleen die wreede wet te binnen, Die 't gruwzaam graf ontfluit voor ftrafbre priesterinnen. Het medelyden zweeg; men voedde myne fmart: Dus ftortte my de vrees de veinzery in 't hart : Het wierd misdadig, ja, uit zorg om 't niet te fchynen; Verbergende u myn wee, verzwaarde ik flechts myn pynen... Gy kost my redden, door my, teder, hulp te biên: Ik heb die nooit gefmaakt... gy zult my Her ven zien. Liet  TREURSPEL. 59 Liet gy. voor 't minst, ontroerd door myn rampzaligheden, Geen ongelukkige ooit meer in uw' tempel tredend 'k Vergeef u alles... Gy, wie ik myn wroeging toon, Godin! dat my uw toorn niet navolg' by de doön! Zy bedekt zich met haar' fluijer, en nadert langzaam ds opening van het graf. LAATSTE T O O N E E L. de vorigen; osmides, gevolgd van een' drom gewapende Romeinen. osmides, met het zwaard in de hand, zich eene opening makende door het volk. Vlugt! de opperpriesteres, hem tegentredende. Wie ontheiligt ftout de woonplaats der godesfe? Wat wil dat moordtuig?... osmides, tegen Aurelius. Beef!. .Gy, fidder ook, priestresfe!... Hergeeft... Wat zie ik!... Goön!... Hy bemerkt Ericia op haar graf, vliegt naar haar toe, neemt haar in zyne armen, op het oogenblik dat zy den tenen voet reeds in den grafkuil heeft, en ook met dm anderen 'er in wU treden. Hou ftand! ericia, verfchrikkende, en vallende leunend neder op den fieen, die haar graf moet dekken. 0 Hemelmagt! Waar  60 ERICIA, Waar ben ik!... Zy bezwykt. osmides, met levendigheid- Zie dees fchaar' van vrinden hiergebragt: Myn liefde, of razerny, heeft hen toe hulp bekomen... Geen hoonende y verzucht moet u voortaan doen fchroomen: Osmides blyft u by... Zich tot de menigte wendende. Eischt gy haar dood , ó volk! Kom, verf eerst in myn bloed uw' fcherpgewetten dolk! 'k Zal 't Cddrend offer nooit,hoe felgy woed,begeven... 'k Hereisch thans op dit graf den wellust van myn leven, Myne egaê... ftel terflond haar weder in myn magt. Ik ben 't, die aan dit oord haar ftout te ontrukken dacht: Verwyt my niet, dat ik uw godheid durf beflryden; My mogt Ericia het eerst haar liefde wyden; Schoon Vesta haar weérhield met eeneu harden band, Zy was myn eigendom... ik doe myn recht geftand : Waar zyn 'er heiliger ? 'k aanbid haar, 'k zie my minnen !... Tegen Aurelius. Gy, priester! antwoord my : ik breng 't uzelv'te binnen : Gy zaagt ons minverbond, maar duldde 't niet, 6 neên ! Uit hoogmoed, om een' zoon, fcheurde ons uw hand van één... Romeinen! kent te recht zyn ziel, en fluit te gader Het gruwzaamst' wanbedryf... die wreedaart is haar vader! DE  TREURSPEL. 61 de opperpristeres. Haar vader! Alles laat verbaasdheid blyken. osmides. Zy wierd my ontrukt door zyn geweld: Hy is 't, die, dezen dag, haar doodlyk vonnis velt... Zy zal niet fterven, neen!... myn liefde en moed ontrukken Haar aan den harden boei, die haar zo wreed moet drukken, Aan d' angst der flaverny, waarin zy zich bevind. Hoe! is 't een misdaad dat men hier de vryheid mint? Befchouwt wat wetten aan den Tyber zyn geprezen: Wat ooit de mensch begeer', zyn wensch is vry te wezen! Waar is de heilige eed, die dezen wensch bedwingt? Vernietigt hem een eed, dien ons 't geweld ontwringt? Kan 't ooit misdadig zyn en 's hemels toorne ontfteken, Dat wy een drukkend juk, een yslyk juk, verbreken? Vermaken zich de goön in 't foltren van ons hart, In ons geween, gefchrei, en wreede boezemfmart? Zien wy ons ooit door hen tot flaaffche banden doemen? Wy mogen ons hun kroost, en niet hun (laven, noemen! de opperpriesteres, met eenig blyk van affchrik. ó Goön! gy treft hem niet met uw geduchte hand!... Wreekt, burgers... os-  *a ERICIA, OSMIDES, tegen zyne vrinden, die het volk weêrhouden , gereed om aan te vallen. Vrindenfchaar'! bied my uw' onderftand: Tegen het volk. Ik volg u...Romers,ftaat! of'k zal, door woede aan't branden, Een' moordgalm klinken doen in dees gevloekte wanden, U (lachten voor het oog dier goön, zo fel verwoed , Goön, dorstend'naar geween en dierbaar menfchenbloed! Indien men hen behaagt door, gruwzaam, dit te plengen, Zo Vesta bloed begeert... ik zal haar'wensch volbrengen!... Wat goden, wier gezag, daar 't ons haar hulp onthoud , Het menschdom wreed verdrukt, dat hen zyn heil betrouwt! Die gretig in hun koor onfchuldig bloed zien (Iroomen, Daar wis een waar berouw hun gramfchap zou betoomen! Ik vloek een godendom, dat flechts door fchrik regeert, Door dwaling wierd gebaard, door moorden word geëerd!... Al zwolg my 't aardrykin, door Vestaas wraakvermogen, 'k Erken voortaan alleen den god van 't oorelogen... 't Is die van 't Roomfche volk: alléén door zyne magt Word de aarde, aan hen beloofd, in hun geweld gebragt... Neen! Mavors wi! geenszins Ericia doen derven. Zy mint me: is dit een feit, waarvoor zy't licht moet derven? Wat tegenftrydigheid toont Rome ons dezen dag! Zy zelf bid Venus aan, eu doemt het mingezag! Waar-  TREURSPEL. 63 Waarom toch heeft de min die wreede ftraf te vreezen * Hoe ! moet de godsdienst ooit meêdoogenloos doen wezen? Ach ! ziet men eeuwig dan , dat fnoode dweepery De goön en godsdienst hoont door hare razerny, 't Vooioordeel heerfchen, tot vemedring van de reden, Den mensch, door waan verblind,de menschlykheid vertreden! Waar zoekt men, in zyn leed, een toevlugt by de goön, Indien de wreede dood by 't outer ftaat ten toon? Moet vrees ons dan't ontzag, aan hen verpligt, doen kweken? Ach ! laat hen vry de zorg om hunnen hoon te wreken! Licht fcheuken zy genaê, wanneer gy ItrafFend' woed; Bedenkt dat hen de mensch flechts biddende eeren moet. Tegen Ericia. Maar't is te lang gedraald :kom, volg terftond myn fchreden: 'k Zal door den drang van 't volk u moedig heen doen treden. ERICIA. Laat af! vrees 't godendom, eer 't zich beleedigd toon*. OSMIDES. Kom, werp u in myn' arm; het wreek' daarna zyn' hoon! 'k Moet hier, in fpyt dier goön, uw dierbre hrind erlangen; Ik geef u thans myn woord, en moet uw woord ontfangen. Gy zult myne egaê zyn... 'k zweer 't, met een'dieren eed, Voor 's hemels alziend oog, op 't graf, dat gy betreed... Niets, niets ontrukt my haar, die 'k eeuwig zal waardeeren: 'k Durf  64 ERICIA. 'k Durf 't by de goön, de liefde, en Vesta zelf .bezweerenf ERICIA. Hou op!... Wat kunt gy doen ?.. Vang bier geen (lachting aan... 'k Zal zorgen dat de liefde en Vesta zy voldaan. Zie hoe dit fiddrend' volk op myne ftraf blyft wachten... Ach ! gy vertraagde alleen dat gruwzaam offernachten! Zie hier myn' minnaar, volk! zie hier myn' god op de aard', My meer dan pligten, Rome, of Vestaas eerdienst, waard'! Ik wydde aan hem alleen myn tedre lentedagen.... Myn laatfte levensfnik word noch hem opgedragen, 'k Verbreek myn' boei ...dees dag fchenkt my myn vryheid wéér. Zich tot Osmides keeremle. ó Gy, dien ik alleen, in 't kloppend hart, waardeer! Gy eischt myn hand... daar is ze... Zy werpt zich op den dolk van Osmides, treft zich 'er mede, en reikt hem de hand toe, zeggende: Ontfang haar dus ten pande!... OSMIDES. ó Gruwel!... Wreede goön!... neemt noch eene offerhande! Hy ontrukt haar den dolk, en door/leekt zich; Aurelius, diep neêrgejlagen, leunt op een' priester; het volk en de foldaten toonen fmart en medelyden, de priesters en maagden af. fchrik en ontfteldtenis. EINDE.